D E ANTWOORDER. Candide et modeste. L DEEL, Te DORDRECHT» Bij De LEEUW en KRAP, éi   REGISTER DEK. BEANTWOORDDE VRAGEN. „ „„„ Vraagal,. Antwoorder. Nq Begint het weder? a. Waar is men meest mede gebruld? icó ■ • 3. Heb ik het niet gezegd? I07 4. Waar is men meest mede gebruld? 108 5. Gaat het nog zo ? 6. Waar is men meest mede gebruld? H° 7. Begeert gij nog iet van m con¬ frater? • • 111 8. Gaat het nog zo\ • 113 p. Wat is bijgeloof? • i*3 10. Is men al aan het werk? . H4 11. Wat is een rammelaar? • tig 11. Gaat het nog zo? • !10" 13. Wie kan het kromme regt maken 't 117 * 14. /*  C vi) Antwoorder. Vraagal. N°i4. Is het met moedwil en opzet ? N° 118 15. Is het ook bij ongeluk P t np 16. Antwoordt gij zoo ? . lao 17. Is er ook te veel liefde in de waereld? 121 , 18. Is er gok te veel liefde in da waereld? ijl 19. Is er wel genoeg eigenliefde ? 123 ö po. Moet men niet aanhouden , ah men vorderingen wil maken ? . 124 21- Hebben niet alle zaken tweederlei handvatzeis ? , i 125 23. Gaat het u niet aan? , 126 23. Kan het ook dienen ? , 137 24. Is de mensch een Machine ? 128 25. IVie had dat ooit gedacht? 129 26. Zou u nog een proefje van uwen ouden Confrater behagen? . i^o 27. Waar kan het discours al op vallen? 131 28. Waar kan het discours al op vallen ? 132 29. Is het zoo? waarom ben ik dus? 133 30. Wie  C VII ) Antwoorder. Vraacal. N°30. Wie wil,zich dood'f aderen? N° 134 31. Waar moet het heen? . 135 32. Wie is er niet nieuwsgierig ? 136 33. Wat zal de tijd baren ? . 137 34. Wat is een honorarium? 138 35. Wat dunkt 11 van de propofitie om Jlegte boeken te verbieden f . 139 36. Is het niet lest dat men ze laat praten f 130 37. Wat weet kees er van? . 141 38. Wat is draaijen ? . 143 39. Wat zou het beste middel zijn tegen de kiïaadfprekenheidf . 143 40. Wat zeg je? kan ''ter doort of mag het niet befiaan ? dat onrust en gewei d met Justus zamen gaan? 144 41. Wat zeg je? kan V er door? of mag het niet bejlaan? dat onrust cn geweld met Justus zamen gaan? 145 4a. It dit voorgevoel? . 146 * a 43. Is  C vin ) Antwoorder. Vraagal. NQ43. Is dit voorgevoelt . N° 147 44. Komen er nog meer vragers ? .148 45. Is er ook te veel geld in devaereldt 149. 46. Begraaf men nog de dooden in de ker¬ ken en ftedenl . ' 15® 47. Zou het vaar zijn en waan ifi 48. Zou het waar zijn en waart '152 49 Begraaft men nog dé dooden in d» her» ken enfleden? • 153 50. Mogen zulke fiukkett verloren gaan? 13:4 51. Is Justus onrust ook een contrast t IJ5 '52. Wie ziet er ntg een einde aant 15$  D E ANTWOORDER, Candide êf modeste. N°. r. Vraagal wordt algemeen met zo veel? graagte gelezen, dat het gewislijk niet anders dati aangenaam aan het publiek zoude zijn, zo erop zijne voornaamftc vragen, bij wijze van weekblad, gepaste andwoorden gegeven wierden." Zo dacht en fprak rnen onlangs in een talrijk gezelfchap, en deze gedachte deed een kleenen kring van vrienden befluiten » om hunne vermogens ten dezen te beproeven. Z9 dra zij echter over hun ontwerp ernftig begonden te denken, kwamen hen veele en zeer gewigtige zwarigheden voor. Wij zullen de drie yoornaamften derT zeiven opnoemen. I. De Vraagal had destijds reeds hondert en vier weeken agter een gevraagd, en doet dit nog getrouw eiken maandag; hoe was het derhalven mooglïjk, orft pp alle die vragen te kunnen andwoorden, cn we! zoo, dat er de Lezer mede voldaan konde zijn, daar hij dezelven reeds grootendeels vergeten moest hebben ? II. De vragen, in dit blad, zijn veelal van dien aart, dat haare beandwoording ten hoogften moeilijk, ja A dikr  dikwerf onmogelijk' is. Men verfla nogthtns dit otu mogelijke niet inden gewoonen zin; want geen vcrftandige vraagt immer iet, in goeden ernst, dat niet beantwoord kan worden; maar men denke (lechts aan eene menigte omftandigheden, die er zijn kunnen en dadelijk zijn, waarin de eerlijkfte, beste en verftandigfle vragers tot eene omzigtigheid genoodzaakt worden, die niet ongelijk is aan die van on* derzoeklievende jongens, onder het opzigt van een koppigen, dommen, heerszuchtigen en verwaanden Schoolmeester, die, als het hem" Hechts in 't hoofd koomt, de onfchuldigfte en billijkfte vragen, met de ftok of de plak beantwoord. Deze goede jongens kunnen, in allen gevalle, zig nog al ontfchuldigen met te zeggen: het was maar een vraag! • ; maar van gedugter gevolgen kunnen verftandige en rondborftige andwoorden, op vragen die zelfs toorn verwekken, zijn. Dan moet men ftellig de fteeds gehaatte waarheid zeggen, en de opregtfte, eenvoudigfte andwoorders zouden, in het geval van onze Schoolgangers.de gedeclareerde befchuldigers van den zotten Schoolmeester kunnen worden; die hunne rondborstigheid met de ge.esfelroede zou betalen, en, als hij zijne hooge genade aan zijne wreekende gerechtigheid voortrok, voor het minst die andwoorders het eeuwig ftilzwijgen zou opleggen; en zo werd bij ons de moeilijkheid, om op zo vcele verftandige en veruitziende vragen uit dit blad voldoende te antwoorden, geen geringe hinderpaal in onze onderneming. III. Het aantal vragen In dit nuttig en leerzaam weekblad is zo aanmerkiijkgroot, en de meesten zijn zo vol zins, dat-tot de volledige beantwoording van fommige enkele bladen het fchrijven van/een geheel boekdeel gevorderd wordt. Na  ( 3 ) Na rijpe overweging begrepen wij echter door deze zwarigheden ons niet geheel van ons voornemente moeten doen afbrengen; en zie hier, Lezer! hoe wij er over heen kwamen. De eerde hinderpaal flapten wij over, door het voornemen, om met N'. 105 van den Vraagal (zijnde het eer/Ie van het derde deel) in onzen Antwoorder te beginnen. Dit befjuit kan onzen Lezer niet mishagen; w'ij.befpaaren hier door verveelende herhalingen en blijven den Vraagal geftadig op zijde. De tweede zwarigheid heeft .ons meer gepeins gekost, en zij zal het ons, gewisfelijk, in geheel de loopbaan van onze Antwoorden, op den duur kosten. Onze handen jeuken nog niet naar den Schoolmeesterlijken plak, en onze ruggen hebben nog geen trek naar de onzagte dreelingcn van zijne roede of rotting; wij nemen daarom voor ,ïn onze Antwoorden altoos te toonen, dat wij zo wel de kunst van weinig, als van veel zeggen geleerd hebben; zullende wij, is 't nood, de Toneclfpelers volgen, die, als hun rol niet; genoeg zegd, door wijzen, wenken, en gebaarden het te kortkomende invullen; op zodanige wijze, dat die onzer Lezeren, welke het hart wel geplaatst hebben, ons duidlijk begrijpen kunnen., fpreken wij eenigzins ingewikkeld.; zonder dat inen ons, meteenige fchaduw van reehr, een flot op den mojid kan leggen: Altoos ho;pcn wij onze ipreuk : Candide & modeste, onder het oog te houden , en vrijmoedig, maar met behoorlijke befcheidenheid, ons. gevoelen te zeggen; fteeds gedachtig zijnde in welk Land wij woonen en fchrijven. Ten aanzjen van de derde bedenking,, hebben wij beflote'n, onze Antwoorden altoos voomaamlijk op de hoofdvragen van den Vraagal te geven, en dezelA 2 ven  co Vërivoords, korten zakelijk, naar dc maat van ons bedek, in te rigten. Nu geen woord meer tot eene inleiding, Lezer!~ Zie hier terftond hóe wij werken: In N°. 105 is de vraag? begint het weder? ja, gewisfelijk, begint het weder, en het moet geduurig op nieuw beginnen, ten zij wij Salomo^ 'die immers nooit voor zot verlieten is, in het aangezigt willen tegenfpreken. Alles, zegt die Vorst 1, begint gedurig op nieuw. Het een geflacht gaat en het ander koomt. De zon rijst en daalt, en begint zig 's morgens wederom te vertoonen. De rivieren én beeken rigten hunnen loop naar'de zee, en komen over eenige uuren terug-, om dien loop ftraks weder te beginnen.. Alles herhaald telkens de eigen beweging, de eigen daad. Het geen er eens geweest is', zal er reikens weder zijn. Het geen gebeurd is, zal weder gebeuren, en de dervelingen zullen zig altoos lam en dom kunnen vragen: Begint het weder? Deze vraag vertroost den ongelukkigen deugdzame:: en verdandigen, veel meer dan zij den gelukkigen dwaas en den rijken deugniet ontrust. De laa'tfte doet dezelve veelal in een knorrige t'onvredenneid, bij het mislukken van zijne zotte of fnode oog-merken , en de eerde vinden in dé beandwoording Van die vraag, den zaligen troost, dat immer het lot keerd, en dat de nagt van onverdiende rampen den 'dageraad van heil te gemoete gaat. Toen de gemijterde en gekroonde Dwingelanden 'de volken in de ijslijkfte ketens van flavernij knelden en zig vetmesteden met het bloedige zweet van hun-  (5) hunne zieltogende natuurgenooten, riepen die mon* fters der maatfchap.pij, bij elke poging die het volk deed, om den hals van onder het juk te trekken: begint het weder? rieken die verachte wezens al weder den gebukten kop op, om ons geheiligd gezag te berispen, te verfoeijen en te vervloeken? Beginnen zij al weder het ftrafbaar denkbeeld te vormen, van ons ondergefchikt aan hunne zogenaamde rechten té maken? Denken zij,dat, als elders de gevloekte Vrijheid veld wint, zij ook eene beurt moeten hebben, en, zo wel als andere ftrafwaardige woelgeesten, eens aan dat heilloze werk beginnen? —«• Ja.' zeiden de zuchtende volken, dit hopen, dit verwagten wij. Wij zijn gelijk aan dien Koning, die, voor de zegekoets van zijnen Overwinnaar gefpan. nen, gcftadig ter zijde naar het wiel zag, en,als men hem de rede daar van vroeg, ten antwoord gaf: het wisfelen van de fporten is mijn troost. Ook w$ weten dat de onderlte eens boven moet komen. Ea hunne vcrwagting werdt niet te leur gefteld. Begint het weder? vragen de trotfche Edelen in. ^Polen, daar de verftandige Koning aan het volk deszelfs waarde toekend, en het de aangebooren rechten wedergeeft; heeft die verdoemde zugt tot 'nieuwigheid, roepen deze bonte Dwingelanden, nog" niet uitgewoed? Moet deze ook de harten der Koningen verpesten? Ja,'verachters en vertreders 'van de rechten uwer medemenfchen! het begint ar 'weder ': de volken beginnen niet flechts hunne waardij te kennen en te handhaven; zij zijn het niet alléén die uit zig zeiven het hoofd opbeuren, uit de laagte Waarin geweld en dweeperij hen geworpen hebben; maar ook dé Heerfchers der Aarde beginnen, uit eigen beweging-, te erkennen, dat het billijk, regtA S vaa*?  co vaardig en voor den Sceprervoerder zelfs van belang is, dat hij de menfchen doe genieten wat God hen gaf, en wat God uitdrukkelijk begeert dat zij genieten zullen. Begint het weder f riepen de Franfchen, toen zij, na de aanvallen van een legio op hen aangrimmende tijgers binnen en buitenslands, gedeeltlijk afgekeerd te hebben r en terwijl zij er nog mede wortelende waren, hunnen Koning heimlijk zagen vlugtcri en zijn "Rijk verlaten, — hunnen Koning, die de plegtigfte eeden, beloften en verzckeiingen gedaan had, van hem getrouw te zullen blijven , en van in zijn hart •overtuigd te zijn, dat zij de beste zaak der waereld ■voor hadden; hunnen Koning, dien zij hartlijk ■beminden, om dat hij hen zelfs had opgeroepen, om Kern te zeggen wat de regten van den Mensen en '/.en Burger waren, op dat Hij die zelfs zoude heiligen, Q fanSttonfweren) dat hij vervolgens bij herhaling verrigtede. Begint het weder? riep dat volk met verbazing, toen het van 's Konings eigen hand, iia zijne vlugt, eene verklaring zag, waarbij alle die eeden, beloften, verzekeringen, en heiligingen, v or niet verklaard, dat is (of dit mogelijk ware) ingetrokken werden. Het begint weder f riep dat volk met blrjdfcha» uit, toen het zijnen Koning de uitvoering van zijn gefluit belet had, toen het hem aan de grenzen des Xands, door den voorbeeldelozen volksijver en de Waakzaamheid, die men Hechts bij den Franschman kan vinden, opfpoorde, en terug bragt, te midden van een waardig volk, daar het hem en zig zelfs recht zal doen wedervaaren. Het begint weder! riepen de Franfche Aristocraten met een zegegalm uit, toen zij de door hen beraad-  (7) raadfiaagde vlugt van den Koning vernamen, en zeker dachten te zijn van hunne voormalige onderdrukking op de puinhopen van dén pasgévestigdenTempel der Volksvrijheid te bouwen. Nu zullen, riepen die vergulde Edelen, dat aantal van nieuwe' ontwerpers onderling verdeeld worden; verwarring,' moord en plundering zullen hen belluiteloos maken en nederllaan, en wij zullen die tallóoze menigte van _ onze gezworen vijanden voor onze aangezichten zien vluchten, of voor ons in het ftof kruipen. ' Maar de weerklank van dien triumftoon was: en wtj bvginnen ook weder.' Want dc menigte des volks, voorheen in gedeelten van het groote werk oneens , vercenigde zich; eene treurige, maar ontzagvolle dilte heerschte in Vrankrijks hoofddad: elk béijverde zig om de noodzakelijke algemeene rust te bewarèn. De mijn der Oproerigen fmoorde iri zich zelfs, of fprong verkeerd, en Vrankrijk werkte met meer bedaarden ijver dan immer te vooren, aan zijn grootsch gebouw. De heilige eeden van onderlinge verbintenis voor de algemeene zaak wierden plegtig herhaald; en die prijslijke veröeniging werd ftraks gezegend met de verheugende tijding, dat de Vorst weerhouden was, en terug gebragt wierd: toen riep de Vrijheid riet-Volk vari Vrankrijk toe j mijn Zoonsf begint weder! Het begint weder / riep de bende van die domme Franfche.Geestlijken, die den eerwaardigen Godsdienst ontecren, om dat zij weigeren de eerde pligt, die dezelve aan den Mms-h, ten aanziene van zijne Natuurgenoten, vborfchrijft, te eerbiedigen. Nu, fchrceuwde dat verbijsterde .Monriikentulg; I zullén wij de oude overheerfching op de zielen en bezittingen des volks hervatterf, en dat geene' dubbel vernaaien, : ~ — ' • wst ■  co wat de verwenschte Wijsbegeerte ons ontnomen, *eeft: maar ook het vrije volk van Vrankrijk riep die wraakgierige fchijnheiligen toe : mjbeginnen weder! en op dien enkelen klank kropen de gebefte duisterlingen in hunne holen, om de regtvaardige wraak van eene beledigde Volksmajefteit te ontgaan. Het begint weder! riep de gevloekte Muitzugt toen zij, in den nagt van 's Konings vlugt, met fakkel en dolk gewapend, de flangenkop uit haar hol ftak. Deze furie, gewoon in alle landen de komst dep Dwinglandij te vergezellen, en haaren ijzeren zetel te fchraagen, gewoon in de algemeene verwarring, haare helfcheklaauwen aan het leven en de bezittingen der deugdzaamfte en braaffte Burgers te Haan — dacht met de verbazende ontwijking des Konings haar voordeel te doen, en aan den val van het Franfche Volk de laatfte hand te leggen; maar de glans van de wapens der vrije Franfchen, blikkerde haar in de ftikziende oogen, zij zag in het geringe, maar eerlijke gedeelte des Volks haaren geduchtften Vijand, fchoon zij elders bij deze foort haaren getrouwen Vriend vindt, en zij verdween, op deze verfchijning, veel raster dan zij zich vertoonde. Dus, Lezers! begint alles weder. Ook wij zullen in een volgend nummer, weder beginnen. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, Enalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelve we» kelijks voor een en een hal ven fluiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide & modeste. N°. 2. WAAR IS MEN MEEST MEDE GEBRUID? Zander uitzondering, met alles wat in de waereld is, wanneer het ten. kwaadften wil, of, wanneer wij koppig, ongelukkig, of onvermogend genoeg ztjrr, om er ons niet naar te willen, ofte kunnen voegen. De bewijzen voor dit ons antwoord zijn bij de hand. Wij zullen, van den troon tot aan de ftulp , dit bevestigd vinden, en er eene vlugtige befchouwing van voor den geest onzer Lezeren brengen; verzekerd, dat zij ons het goedkeurend Amen, met volle monden , zullen toegalmen. Wat de Keizers, Koningen en Printen betreft, in den ouden tijd (want van den tegenwoordigen tijd willen wij niet fpreken, om dat wij den verpligten eerbied voor allen die over ons in hoogheid gefteid, en nog bij levenden lijve zijn, nimmer willen veronachtzaamen) in den ouden tijd was het menschdom verfchriklijk en meest met al dat vorstlijk goedje gebruid. Salomo was reeds genoodzaakt uitte roepen; Wee het Land wiens Koning eea Kind i&i —~ B Ho©  C 10 ) Boe veele kinderen heeft men voorheen niet op de* troon geplaatst er, de gewigtigfte belangen de, fier Telingen toebetrouwd ! - Hoe véele volken waren er met gebruid met zotte Koningen en Prinfen, die even a!s kleene jongens, langs de ftraat liepen, en aller e, gekheid op >s heeren wegen en ftraaten uit, fpeelden- Er waren er zelfs die zieh op het theater voor zotten lieten gebruiken, of die, zo ze al niet |P het toneel kwamen, in de hoven en raadzaalen tóe zetfte vertooningen maakten, en de belachelijke voordellen deeden , of boveelen gaven ; onder de'toejuichmgen en diene buigingen van Raadsheeren en Hovelingen. Wilden wij de moeite nemen, wnzouden, uit de oude gefchiedenisfen, - want, nog eens ' yri) fpreken van de nieuwe niet, - Koningen Prinfen en Hertogen kunnen bijbrengen, die het wei augje verftand, dat hun, tot ftraf der volken, van -den Hemel was overgelaten, in den wijn verzopen i>y de meisjes verkwist en al hunne kragten aan Bachus en Vcnus opgeofferd hebben. Wij zouden dan de troonbckleders waggelende op hunne zetels «Zien zitten, of, door affchuwiijke ziekten aangetast ■hol, bleek, holöo§ig, ftijf en jichtig door hunne pa-' 'leizen zien kruipen, terwijl hunne onderdaanen er geweldig mede gebruid waren; om dat deze hun «zweet en bloed moesten geven , om de vorstlijke «welgbekers te vullen, of de praal en pracht der fcofhoeren te onderhouden. Wij zouden Koningen «zien, die, nazich zat gezopen en moede gehoereerd beulen, geen fchaduuw van berouw zal tooncn; datjk zal blijven goedkeuren het geen ik verrigtede, en dat de weldenkende Nakomciingfchap mijne bedrijven zal zegenen, en haar flappen in mijn fpoor zetten. Thans zeg ik, dat alle braave Spartaan en, gij" moogt hen vervolgen, gevangen neemen, en doen bannen zo veel gij wilt, uwe moordgretige Aanhang mag zo veel gruwelen en barbaarsheden, tegen hen pleegen als zij kan, — dat alle braave Spamanen een afgrijzen van u cn uwe tijrannen zullen hebben,— 'dat zij eeuwig u vervloeken, en flegts het tijdftip verbeiden zullen, om u en uw helsch kroost van onder de zon te verdelgen. Om ons nog een oogenblik tot geheele maatfchappijen te bepaalen: Hebben wij het niet gezegd? zouden de vcrftandige Kikvorfchen aan hunne medekikvorfehen hebben kunnen vraagen, toen zij, (volgens de bekende fabel,) een Oijevaar tot hunnen Koning verkoozen hadden: hebben wij het niet gezegd, dat, wanneer Vorst Dunbeen, in 't bewind en in de floot getreeden was, hij ons uit de modder oppikken en met lijf en ziel doorzwelgen en naar zijn maag zenden zou? Nu is de Oijevaar boven', nu heeft hij plle magt in zijn fnavel en in zijn pooten! maar hoe ftaat gij er nu bij ? durft gij nu wel den groenen kop op fleekcn, omeven boven water kikkerikkik te roepen? wij hebben het u gezegd, en gij ondervind het, dat alle welvaart uit onze flooten verdwijnen zou, en gij in eene onophoudelijke vrees zoud leven, om ten prooi van zijnen nooit verzadigden honger te {trekken , en wij zeggen het u, hij zal komen, en gij zult piep zeggen, als hij in uw huid pikt. Maar begrijpt dan pok dat gij het verdiend hebt. la ons bijzonder burgerlevea en hoishoudlljk beC 3 ftaan,  ( 2a > Jjaan, hoeren wij deze vraag : heb ik het aiet gezegd * duizenden maaien, en antwoorden wij er even ™ veete reizen op, Hebben wij het u ook niet ge- Heb ik het u niet gezegd? zei ik laatst tegen miin Jarbipr toen hij mij in de kin ihced ; dat gij mij fo£ den zoud? Maar, mijn Heer! antwoordde hij • heb i7 u ook h.et gezegd, dat gij onder het fchéeren niet -precken zoud ? Welk een les! riep ik, tervviil ik mn verftandigen Baardfehrappcr ee„ f00 gaf vóór Biy en voor alle mijne Medevaderlanders ' - oMiire Laiidgenootcn! laat het u door mij gezegd, dat m u doodftil cn bedaard houd, zo lang gij onder het Scheermes zit. Uw Barbier heeft uw leven in z in Jand. Paus Sixtus de Vijfde is dood, en wie durf er zig heden vertöonen, die, even gelijk dien on perftcn Kerkvoogd, den Baardfchrapper laat geèsfeler? welke tegen zijne klanten durft zeggen: weet gij we! dat ik u den hals kan affnijden ? b i Heb ik het u niet gezegd? is de vraa» van vcele duizenden in dc meeste Landen van Europa, dat de lijden zo flegt zouden loopen? dat alle ATvM dwijncn; alle handel ftil ftaan zou? en dat zij die de aaaken een wcinigje doordenken; die geld hebben €.1 gaarne den bal, die hen toegekaatst is. weder te! rug kaatfen, zig nu z0 dood ftil zouden houden als men gedugt en geftreng in den beginne begeerd en beyoolen heeft, dat zij zig houden zouden' -IT jT, isijne Vrienden! dit is reeds eene oude voorzeg ging! eene voorzegging genoegzaam zo duidlijk en klaar als de vervulling zelf. Maar laaten wij heden u mogen zeggen dat gij, na uw zin gekreegen te rebben u ook de gevolgen getroosten moet. Stapt uw langbeemgen Oijevaar door de floot, vreet hii u op en word gij, na uw verfchriklijk gefchreeuw en gekakel door uw Barbier in den hals gemeden sre troost u dit.alles! Denkt dat het uw eigen fchuld ziiwaarom hebt gij den Oijevaar ten Koning over u Al fteld, en waarom hebt gij den bek niet gehouden toen uw Barbier u van een zwarten en afzietlijkcn baard, die uwe ■fchoenheid tot fchande verftrekte heeft willen verlosten-? Wij en anderen hebben u zulks vau tc vooren overvloedig genoeg gezegd,  C *9 > Onder de veelvuldige omftandigheden, waw in, dft Vraag, heb ik het niet gezegd? gedaan wordt, is er gecne , waarin dezelve zo juist ter fnede koomt, als in het geval van een' onberadenen, die tot onvoorzigtigé flappen kwam, van de zorglijke gevolgen derzelver ie vergeefsch gewaarfchouwd is, en zich te laat over de veronachtzaming van die waarfchuuwingen moet beklagen. Een geval van dien aard zullen wij,tot onderwijs van onze jonge en driftige lezers (vergeeft ons zo veel arrogancef) vernaaien. Zeker jong Heer werdt, door zijne matigbemiddelde Ouderen, tot de ftudie opgelegd. Faciiezugtig van», aard, kon hij, ter voldoening aan zync heerfchen.de drift, geen betere faculteit kiezen, dan die der Regts- geleerdheid. Men zond hem, na het doorlopen der Latijnfchefchoolj naar de Akademie. In dien tijd rezen er ftaatkundigo gefchillen: onze jongeling koos terlïond partij, cn^ om te kunnen uitmunten, acht© hij het zijne zaak te zijn, zich bij die te voegen, welke destijds de zwakfte was, of fcheen. Staatsman* willende worden, gaf hij den drommel van de Collegien, liep flad en land af, deed beloften en omkopingen, om Profelijten voor zijne partij te winnen, en flaagde in alles zo meesterlijk, dat hem nu en dan kleene fommcn ter hand gefteld werden, om de nodige uitgaven voor zijnen belanglozen ijver goed te maken. In 't midden van dien vollen ren ontmoet hem een oud Man, die de waereld gezien, en dezelve, veelal tot zijne fchade, leeren kennen had. „ Ge„ loof mij," zeide de Grijsaart aan onzen IJveraar, „ gij zult u in 't einde over uwe onbezonnen hande„ lingen, buiten uw vak, beklagen: DeGrooten der „ aarde gebruiken u en uws gelijken flechts als werk„ tuigen, om hunne oogmerken te bevorderen, en, „ of zij die door u bereiken of niet, nimmer zultge „ loon hebben. Als het de partij diegc voorftaat ver„ Ijcrt, zullen de grooten de piek fchuuren, en wint „ zij het, dan zal men u handelen, als de oude „ paarden, die-men niet meer gebruiken kan, en aan. „ den dijk jaagt; en zeg dat ik het u gezegd heb." —< "De jonge Politicus gaf aan die waarfchuwing ter waereld geen gehoor, maar (zich verbeeldende dat, jj>>y jn de daad ernftig zijne partij voorftond) anu woord»  ( H 3 woorddè hij evenwel de goede zaak niet té zat'étf verlaten , af kostede het hem ook leven en weivaren. Zijne Patroonen, ondertusfchen. Wadtferi dt bes-» te gevolgen van zijnen ijver; hij vermeerderde hunne aanhangers bij menigte, en zij waren toen erkent* lijk genoeg (want men had hem nog eenigen rijd' nodig) van hem, die zijn vermogen ln hunnen dienst' verfpild en zijnen tijd er in verkwist had, het Doctoraat in de beide Regten, door hun geld, te bezorgen. Heb ik 't u niet gezegd, — riep hij toert' zijnen ouden Raadsman toe, dat mijne vuurife pogingen met eer en geld bekroond zouden worden ?-~ s, Ja," antwoordde de oude, „ maar ik zeg u ook, „ dat ge nog niet ten einde van uwe loopbaan zijt." Ondertusfchen zag de Doctor in de Regten en Meester in de Staatkunde, in 't einde het doel zijner pogingen getroffen. Zijne Partij zegepraalde op haare tegenpartij en bragt die geheel onder haar bedwang. Nu blies onze held triumf, belachte de gedaane* waarfcbtiuwingen en ijlde na zijne groote Patroonen. Dar., helaas! deze hadden de handen nu tevolwerks. Hij mogt fmeeken, eisfehen, dreigen, — alles wal aan eenes dovenmans deur geklopt. Niemand beloonde hem, niemand verwaardigde hem zelfs mef antwoord. Ten einde geld en ten einde raad, beiloot hij deze zijne groote Vrienden openlijk met de* pen aan te vallen, en gaf daartoe twee boeken irt l licht, waarin hij zig niet alleen beklaagde over der ondankbaarheid van deze Grooten, maar hen zelfs? met een heel groot, dik, vet boek bedreigde, inwelk hij 'hunne omkopingen, beloften enz. zou tent toon ftellen, zo men hem niet dadelijk en kragtig onderfteunde. Alles te vergcefsch! Armoede bleef 's mans lot, en de oude Waarfchuwer kon, met allerecht, hem toeroepen; Heb ik het niet gezegd? Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven we* kelijks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zijn,  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. Waar js men meest mede gebüüiu? (vervolg van N°. 2.) .Onderdanen en Burgers zijn, in verfcheiden •en zeer verfchillende gevallen, dikwerf het meest met elkander gebruid, wanneer de een zo niet wil -als de ander, of wanneer eenige weinige zig van 'het groot deel in denk- en handelwijze afzonderen, om bijzonder te zijn, of om hunne bijzondere -oogmerken, tegen de algemeene belangen, te bevoorderen; ter loops zullen wij eenige van die om- ïlandigheden opnoemen, ter loops, zeggen wij, want anders vreezen wij billijk, dat onze Lezers het meest met onze langwijligheid zouden gebruid zijn. Als, bij voorbeeld, het Opperhoofd van een Rijlc zich, door woorden of daaden, tegen hetzelve en deszelfs belangen openlijk verklaard, fpreekt het van zelve, dat alle inwooners des Lands rede hebben om zig tegen dien Vorst te verzetten; ■ maar alser dan nog onder dat volk gevonden worden, welke nog vive te Rot! vive la Reine! die ondert. D en  en die boven! roepen, is het natuurlijk cTat deze zon-< derlingen het meest met hunne andere medeburgers gebruid moeten raken, daar deze zulk een vive-toon als een ravengeknars door de ooren moet fnijden. In éene der voornaamfte fteden van Vrankrijk vond zeker Burger, na 's Konings ontwijking, goed Vive le Roi op zijn uithangbord te fchrijven; ~ de gewapende Burgers dit ziende, zeiden: „hij heeft zijn levert „ nodig", en ftreken de kwast over dit bord. De Winkelier fprong fchielijk voor den dag, en zwoer, bij kris en kras , dat hij het des anderen daags (dé Koning was nog op reis) er weêr op zou zetten. „ Goed", zeiden de Gardes; „ maar dan nemen wij „ ook het geheele bord weg, en hangen u in de „ plaats." Deze Franschman zou nu immers ellendig met deze zijne medeburgers gebruid geweest zijn, Indien hij en zij wederzijds woord gehouden hadden. Wij hebben flechts dezen Winkelier genoemd, maar wij zouden een menigte groote franfche burgers kunnen noemen, die in foortgelijke gevallen nog veel erger met hunne medeburgers gebruid zijn. Hoe zijn, onder anderen, de adelijke franfche vlugtelingen, dié zich te Brusfel onthouden, thans niet jammerlijk gebruid met hunne medeburgers, die, met «Één hemd op 't lijf, zijn komen overlopen, in de hoop om er hunnen vlugtenden Koning te vinden en er hun fortuin te maken, en die nu op de beurs van deze adelijke Franfchen moeten tecren; nadien het goed van 't grootdeel hunner in Vrankrijk gearresteerd is! Om weder tot den ouden tijd te keeren: in onze zeer oude Gefchiedboeken vinden wij dat de Atheniënfers, de Grieken en Romeinen, niet zelden onderling gebruid waren, wanneer, in de tijden van kim*  ( 27 ) fiunne ftaatsgefchillen, eene bovendrijvende party,, met geweld haar begeerte gekregen hebbende, met zekerheid verwagte.de dat de onderliggende voordaan zich door haar op den nek zou laten treden, zonder ie kikken of te mikken, en alles voor zuiker opnemen, wat aan haare oveiwinnaars behaagde te doen; doch wanneer deze zegepralende partij nogthans moest zien, dat haare overwonneHngen evenwel van recht en gerechtigheid bleven fpreken, dat zij met opgeheven hoofde haare verlosüng te gemoete zagen, en verlangden. Dit is niet Hechts waar van gcheele Volken, maar ook van .afzonderlijke leden der Maatfchappij. Hoe dikwils zijn wij dus niet het meest gebruid met onze paruikmaakers, barbiers, fnijders, fchoenlappers, enz. wanneer zij niet op hun tijd pasten, om ons op te. maakén, te fcheeren, onze. rok, kamizool of broek, te huis te brengen, of ons de gelapte fchoenen te bezorgen! Hoe dikwils zijn de Meisjes niet het meest gebruid met hunne Vrijers, die zij harde woordenv gegecven hebben, en die nu agterwege blijven fchoon zijze met hart en ziel in hunne armen te rug; wenfehen! Hoe menig Echtgenoot is niet het meest met zijne Bijfiaap gebruid, om dat zij hem in alleswederftreeft, en om dat zij niet fpoedig genoeg, het. tijdlijke met het eeuwige wil verwisfelen! En hoeverregaande worden de Ouders met hunne Kinderen,, en de Heeren en Mevrouwen met hunne Dienstbooden niet menigwerven gebruid! Als de Zoon tegen Zijn Ouders zin een Vrouw wil neemen! Als de Dogter in de kraam moet! Als de Kamenier bij den Heer flaapt, of de Koetfier de Mevrouw op zijn boezem ■ drukt! als de Keukenmeid het eeten niet gaar kookt» iaat aanbranden! en duizend zalke ouaangenaamD a kee-  ( «8 ) heeden meer, waardoor de Leden eener Maatfchap. pij het allermeest door huns gelijken gebruid worden. Voorts is er onder de revenlooze dingen niets, of er kunnen omftandigheden voorkomen , waarin W« er het meest mede gebruid zijn. Een Schipper op zee kan meest door tegenwind, en een Molenaar te land, door ftilte, gebruid worden, wanneer de eer• fte volftrckt voorwaards, en de laatfte yoJftrekt maaien moet. Hij, die een vuurwerk wil affteeken, of blf Plegtige feesten y#n verjaaringen, geboorten, huuwelijken enz. ill-imineeren wil, word als dap het mees, te gebruid, wanneer het begint te regenen of te fneeuwen; terwijl de zulken integendeel weer door droog weder het meest gebruid zijn, welken om regen-'of fneeuwwater verlecgen zijn, en ledige bakken hebben. Dus kan men , wanneer men van "het eene Land in het andere reist, verfchriklijk gebruid worden met alle foorten van cocardes of linten, die men op de eene plaats gedwongen is te dragen, en waarom men op de andere een pak flagen kan belopen. Om nog meer te zeggen, wij kunnen zomtijdsdoor dingen gebruid worden, en wel het meest gebruid worden, welken reeds lang voorbij zijn, of die nongebeuren moeten. Dus is men al vrij dikwils het allermeest met oude fchulden gebruid, welken menbetaalen moet, maar niet kan. Dus kan men ook beloften gedaan hebben, het zij aan Rovers, Koppelaars, Plunderaars, en aan alles wat op aars uitgaat en niet uitgaat, welken men onmooglijk kan vervullen, het zij dcr2elvcr eisfehen te onbefchofr en te groot zijn, of dat men, hunne hulp niet meer noodig hebbende, geen geneigdheid heeft, om hen ambten, geld, klederen, brood enz. te geevcn, in weerwfl van  C 29 ) tan al het geraas, getier en gevloek, dat de misleide menigte maken mag. Dus ook is menig een het meest gebruid, door een onbedagte daad, in zijn jeugd gedaan, het zij hij getrouwd zij, een meisje bedroogen, of zig op een andere wijze verbonden hebbe, en waardoor hij nu in de konkels zit. Dus zijn de Franfche Officieren, welke hunne Regimenten fchandlijk verhaten hebben, het allermeest met hun gedaa11e vlugt gebruid, vermits hunne pakkaadje, geld en ■effecten gearresteerd zijnde, zij hun oogmerk misfen, *en op de genade der veele treurige teleurgefteidcn moeten leeven. Dus zijn ook veele Staatkundigen deerlijk en meest gebruid, me: de Plans, die zij voor het toekomende ontworpen hebben, voor zo -verre zij die Plans op een welgeflaagde vlugt vau den Koning der Franfchen bouwden. En wat het toekomftige betreft; hoe menig een Word niet het meest gebruid, door de verwagting der dingen, die gebeuren moeten! Een Dief die gegeesfeld, een Moordenaar die geradbraakt, en een Rentmeester, die rekenfehap van zijn rentmeesterfchap moet geeven, worden allerijslijkst door het voorlützigt op het toekomende gemarteld. Dus kunnen ook geheele Volken, ganfche zaamenzweeringen varj Koningen, Prinfen en Aristocraaten het meeste daardoor gebruid zijn, dat hen een heimlijke vrees bekruipt , dat hunne voorfpoedige tijden verkeeren zullen; dat op hunne gewelddaadige zegepraal een fchandlijke nederlaag volgen zal, dat, na de wetten aan ganfche waerelddeelen te hebben voorgefehreeven, zij zelve, al buigende en den vinger op den mond leggende, de wet van anderen zullen aioeten ontvangen engehoorzaamen, — dat zij de Onschuld, welken zij vervolgd en verbannen hebben, D 3, eind..  ( 3° ) fcindlijk in triumf zullen zien wederkeeren, en der* gelijken meer. ATa geheele Maatfchappijen en zo veele clasfen in dczelven, met onze vraag, doorgelopen te hebben, Zouden wij die nog wel vergeten, waar in de meeste leden gevonden worden, daar het Menschdom, jïnts onheuglijke tijden , het allerergfte mede gebruid was, — de Geestlijkheid naamlijk. Verre zij het nogthans van ons dat wij de Orde zelve hier bedoelen zouden! Den redelijken eerdienst aan het Opper■wezen dragen wij alle achting toe, en wij befchouwen met ware hoogachting die regt eerwaardige bedienaars van den Godsdienst, die, welke christenger zindheid ook toegedaan, de Liefde tot God en den evennaasten naar het voorfchrift des Bijbels, en der gezonde rede, den Mensch aanbeveelen, en die zelfs fceocffenen; ■ maar wij en heel de waereld weet, dat, door alle de eeuwen heen, er geen Orde of rang Was, waarin zo veele deugnieten gevonden werden., die hunne evenmenfchen van allerleijen ftaat verfchriklijk bruidden, als onder de Geestlijken. Geen Land is er in de bekende waereld, of de Geestlijken mengden zig in (laats- en burgergefchillen. Snood genoeg om den heiligen Godsdienst tot een dekmantel en voorwendfel van haare verraderijen te gebruiken, konden zij laaghartig genoeg zijn, om altoos de Dwinglandij en de Overheerfching te dienen , en hier toe hadden zij eene rede te meer, daar zij, door de halfen der menfchen onder het juk te brengen, tegejnaklijker derzelven zielen konden kluisteren. Het oproer aan te (loken was altoos het aangenaamfte bedrijf dier Tartuffes; zij bevorderden nochtans .iiimmer ecnen opftand, die het Volk de waare vrijheid kon doen genieten, maar wel zulkeenen, die > .'. ds  t 30 8é gemeente deed woelen tegen heilzaame en rede* lijke fchikkingen van hunne overheden. Braband le» verde daar nog onlangs een fchitterend voorbeeld van op, toen JosEPHUsrf* tweede zijne onderdaanen wijsgeriger wilde maken en daartoe de redenloze inftellingen verminderde of affchafte. „De Kerk is in ge„ vaar"! was de eerfteoproerkreet,en hetligtgelovige, volk fchoot toe, liep te wapen, eh begaf zig onder het knellende juk van verfcheiden geestlijke en waereld, lijke Dwingelanden; ■ ondertusfchen raakte ook deze verleide menigte met hunne aanvoerders gebruid, want, zo dra het er op aan kwam, floeg het monnikentuig den afmarsch, het Volk werdt ge» flagen en verjaagd, — zijne hoofden verlieten het, en het bleef in 't einde gebruid met gebrek en belastingen, als de gevolgen van eene redeloze wederfpannigheid. Met de Engelen en Heiligen zelf kunnen de Stervelingen zomtijds het meest gebruid zitten. Om bij de Brabanders nog een oogenblik te blijven! deeze goede lieden zwoeren er op, dat St. Michaël, Maria, Jozef, Antonius, Dominicus, Franciscus en nog twee a drie fnecs anderen, hen tegen Keizer Leopold zouden verdedigen! Zij lieten het op deeze Hemellingen ook gerustlijk aankomen; maar waren zij er niet het meest mede gebruid, toen de Keizerfchen aanmarcheerden, en er niemand uit den hemel daalde, om hen te ftuiten, en toen dit overgeloovig geflagt van Patrioren verbaasd de vlugt nee« men, en zig aan haaren wettigen Heer onderwerpen moest? Slaan wij het oog van den hemel naar den hei- fchen afgrond, dan moeten wij erkennen, (op ^ezag onzer waardige Zielverzorgers,) dat wij al- lè».  Jen het meest gebruid worden, door den Vorst derduisternis, die alle oogenblikken op ons loert, om ons zo lang en wel op de verfchriklijkfte wijs ta bruijen, als hij zijn helfche klaauwen kan opligtert §n uitftecken. N. B. Wij zullen voordaan, twee nummers in elktf week uitgeven, tot dat wij met het laatst uitgckomenevan den Vraagal gelijk zijn. Voords zal telkens een nummer van dit blad, geregeld op een van den Vraagal volgen. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, cnalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelvcn wé* kelijks voor een en een hal ven ftuiverte bekomen zijn»  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. GAAT HET NOG ZO) Genoegzaam op 't zelfde oogenblik, dat wij den Vraagal, W. 109 ontvingen, wordt ons ook een brief ter hand gefield van eenPerfoon, naar welken het ons genaaklijk valt te gisfen, maar dien wij, om voldoende redenen, niet begeeren te noemen. Deeze brief was gezonden, met oogmerk om in ons Blad geplaatst te worden, en waarlijk, hoe ongeneegen wij ook zijn, om ons met den Schrijver van den Vraagal, in eenigerlei opzigt, in verfchil te wikkelen, kon het ons niet van het hart, den Brieffchrijr ver, in de verwagting die hij van onze rechtvaardigheid had opgevat, te leur te ftellen. Te minder, daar zijn brief, voor ons oogmerk, — om te antwoorden naamlijk, — zeer gefchikt was. Wij zullen dien brief hier woordlijk doen volgen. De Vraagal mag zig verdedigen, indien hij, zulks verkiest. MIJN HEEREN! Is het niet verdoemlijk flegt, dat men thans op zulk eene Godvergeeten wijs, in onze Republiek, 1 E mes  > toet den goeden naam en faam van braave m eerliike lieden omringt? - dat men groot en klein openlijk ten toon ftelt, om dat zij dingen doen, die onze Voorvaders, en de Voorvaders onzer Voorvaders ai gedaan hebben; die met die dingen welgevaaren zijn , en waarvoor de Predikanten en andere Godzaligen den zegen des Hemel* hebben afgefmeekt, en dienze nog affmeeken? Wy beleeven helfche tijden' rif d«a,- waarin het te verwonderen is, dat de dingen Ji*j nog duizendmaal flegter loopen, dan zij „u doen. Tijden, dte. zo vervloekt boos zijn, dat ik en mijns gelijken, ons van kwelling en hartzeer zouden moeten ophangen, indien wij niet wederhouden werden dooi christlijke bedenkingen en otfsrweegingen' * Gij zult bezwaarlijk kunnen begrijpen , mijne Hee'en: waar ik met deeze knorrige inleiding heen wa. — maar ik zal mij nader verklaaren. Ik weet ' dat mijn fliji wat flordig is, maar dit moet gij aan de ve.rvoering van mijn drift toegeeven, want de ganfche Republiek weet anders, dat ik zeer vroom redeneeren Kan; toe de rechtzinnige Kerk behoor, ener een Steunpilaar van ben. Om dan tot de zaak te komen. Die verwenschte. Schrijver of Schrijvers van N". 109 van den Vraagalhebben in dit nommer niemand anders bedoelt dan mij; en dit zal ik hen bewijzen, en bij de eerfte gedegenheid de beste in de oogen doen druipen. Ik fleep mijne onfchuld voor uwe vi'crfchaar, mijne Heeren ! ik zal er uwe onpartijdigheid en rechtvaardigheid over laaten vonnisfen. Antwoord uit mijnen naam aan den haatlijken Vraagal, en beduid hem, dat hij als een Tijran, als een Barbaar te werk gaat' met lieden die zo goed zijn als ik en mijns gelij-  Wi'j örh u tot het een en ander in ftaat te {tellen, za| ïk u alle ophelderingen geeven, die gij wenfchen kunt , en voet bij ftuk zetten. Ik ben een Opperbaas van de Ratelwagten in eeii Voornaams Stad, mijn naam behoeft gij 'niet te weeten , hij begint met een P., en dit zij u genoeg. Ik ben, onder 's Hemels zegen en medewerking van mijne Voogden, getrouwd, met eene Vrouw die jnij de vervloekfte trekken van de waereld fpeelt. De Vraagal komt kwanswijs met den Bijbel voot den dag, om daar door den Leezer zand in de oogea te fmijten, want, bij mijn ziel! mijn Heeren! hij is anders zo bijbeiagtig niet; — zelf zou ik hem kunnen bewijzen, dat hij alles behalven rechtzinnig is, fcn dat, wanneer die gelukkige tijden van Servetus eens weder in de mode kwamen, hij levendig verbrand behoorde te worden; — maar dit op een ander tijd. Hij komt, zeg ik met den Bijbef, en noemt Adam, Eva, de Slang, en verdere Heiligen, maar hij bedoelt niemand a"nders dan mij en mijn Wijf. " 1 * Overweeg flegts het volgende geval. Mijn Bijflaap is listig, héerschzugtig, kwaadaartig» .enz. Ik ben, al zeg ik het zelf, een goede Lobbes; zo handelbaar als een pasgebooren kind; wanneer ik mijn flesch, en, op mijn tijd^ een lief Meisje in de armen heb, dan kan men al van mij krijgen wat mert begeert; maar mijn Wijf, 'offchöon zij dit weet, doet dit evenwel niet. Zij flaat het glas van voor mijne dorftige lippen weg, en jaagt mijne Lievertjes, die zij op een onbefchaamde wijs Hoeren noemt, met een bezemftok de deur uit, en dan gebied zij mij, in deözen of dien hoek te gaan ftaan; dit of dat te doen of telaaten, — en ingevalle van weigering, fleept z« Jnij even gelijk een Zwijn ter flagtbank, en ik ben, E 2 d»»t  ( 35 ) door overmagt gedwongen, haar vuilaartige zin té doen. Kijk, mijne' Heeren! als zij mij nog een goed glas wijn, of een lieve, dartele, jonge Jufvrouw gaf, dan zou ik denken, laat alles in de war loopen en verlooren gaan, zo als het wil, wat raakt het mij? Ik heb mijn zin, en kan mijn hart braaf ophaalen! - • maar, neen! zulk éeiie infchiklijke Bijilaap heeft déarme P. niet. Om een klein fïaaltje te geeven. De Rarelwagts, over welken ik de eer heb van Opperratelaar te weezen, hebben, mooglijk meer dan twee ecuwen, dezelfde ratels gehad, waarmede zij des nagts hun dienstwaarneëmen. De ratels zijn even gelijk de menfchen: zij worden, door lang en veelvuldig gebruik, oud eri flegt, en eindlijk onbruikbaar. Deeze oude ratels, waarvan de meesten zo veel geluid niet konden geeven, dat zij, in tijd van onraad, een mos konden wakker maaken, werden wel gerepareerd en gelapt, maar de Ratelmaaker, — een Vent die een Dief was, 't geen ik hem in zijn aangezjcht zou durven zeggen, —• maakte doorgaands de ratels, die hij herftellen moest, ongelijk flegtcr, dan zij tevooren warén, zo dat zij eindlijk in 't geheel geen geluid meer gaven, waardoor elke dief in de f£ad zo vrij en onverhinderd fteeréh kon , als of hij met zijn kneukels in zijn eigen goed grabbelde. Eenige eerlijke Ratefwagts, en zelf ook de Ratelmaaker, (Ac Taatfte zekerlijk uit Zelfbelang,) kwamen bij mij, hun klagtdoen, dat de dingen niet in order waren: dat de Stad en de goede Ingezeten aan gevaaren van diefftal„ overlast, geweld, roovcrij, moord en nog erger werden geëxponeerd, enz. Zo men geene andere ratels gaf. Wél nu, Mannen! zei ik.- ik zal de Ratelwagts «ans oproepen, en dan kunnen zij, ujt hoofde van dé  £ 37 > ie flégtheid van hun ratels, al de zwaarigheeden en ilagten, ter behoorlijker tijd en plaats, inbrengen. Mijn Wijf, die des nagts weieens heimlijke fnoeperijtjes had, — want kijk, dat ik een Hoorndraager ben, weet de ganfche Stad, — was als de Duivel tegen de nieuwe ratels, en verbood mij, op hals ert keel, het invoeren van dczclven. — De Vrouw, die men mij gegeeven had, — (en hierop zinfpeeleu, die eeuwig vcrwcnschtc Opftellers van den Vraagal 0 — wist zeerwel, dat de nieuwe ratels een menigte haarer Lievelingen ontdekken, en in het licht brengen, öf in hunnen zorgloozen en onbekommerden ilaap, op hunne elpenbeenen Ledikanten, en donfebedden Itooren zouden. Geen nieuwe ratels derhalveni Eenige mijner ratelende Onderdaanen echter wilden volltrekt zijn, die zij weezen moésten. Wij zijn gefchapen, zeiden zij, om te ratelen, en daarorii zullen wij ratelën. — Zij kog'ten ook, op hun eigen beurs, nieuwe ratels, en teegen op zulk een vervaarlijke wijs, en dat in 't holfte van den nagt, aan 't ratelen , dat alle de dieven een doodfehrik om 't hart iloeg, eri ftil te huis bleeven; dat de roovers in hun fchelp kroopen , en bang werden dat zij nog ten eenigen tijde van honger zouden moeten fterven, en dat de minnaars van mijn Vrouw, even als bevreesde honden, met de ftaart tusfehen de bcenen , weder naar huis liepen. Ik zelf kon, door dat vervloekt geratel, hoe weinig ik ook, uit hoofde van zuip- en meisjesbezigheeden, anders gewoon ben te flaapen, geen oog toe doen. Mijn Wijf en mijn zelfbelang kwamen dus weder in't fpel, en ik gaf een bevel uit, om alle de nieuwe ratels uit ons midden weg te doen. Veele Grooten en Aanzienlijken preez# mij, en juichten mij toe, want ailen hetuigden zij, E 3 dai  dat dit helsch geratel hen eveneens in de oóren JfcJèftfc als het bazuingefchal ten jongden dage doen zal bil alle die onverzoende Zondaars, welken rekenfchap van hun rentmeesterfchap zullen moeten geeven. Deeze Grooten kwamen in menigte hun beklag bij m doen. Ik antvvoorde hen, dat ik reeds, op de klagt van de Vrouw die men mij gegeeven had dö nieuwe, ratels verbooden had, maar dat die verdoemde koppige Ratelwagts er niet naar luisteren wilden enz. Dit zijn mijn eigen woorden, en op deeze wijs heeft het Ratelgeval zig toegedraagen; maar nuvraae iku, mijnHeeren Antwoorders! of de Vraagal geen volflagen Schobbejak is, en of hij, toen hij Adam Eva, de Slang enz. noemde, mij, mijn Wijf, en die' geenen, welken mij dit Wijf gegeeven hebben, niet gemeend, befpot, gehoond eri beJeedigd heeft?' Gij behoeft er geen doekjes om te winden! Spreekt uw hart regt uit, en zegt, of ik het wel, dan of ik het kwalijk hebbe, en of ik niet te recht mij in het openbaar verdeedige? Is het ook niet vervloekt cha^ri nant, dat deeze Bijbelfche Hekelfchrijver mij op eene wijs aanvalt, dat ik mij niet gerechtlijk verhaalen kan. Immers, wanneer ik hem te recht riep, dan zou hij daar mede de wraak des hemels weeten te ontwijken dat hij niet van den Opperbaas Ratelaar, maar van Adam, Eva, de Duivel enz. geiprooken had? Laat hij mij nu eens tegenfpreeken, zo hij durft! En, mijn Heeren! om het zo klaar als de dag te maaken, dat dit ganfche nommer op mij toepasiijk'is, zo let maar eens op het geen er volgt. Hij fpreekt vanNoach, en dat was immers de man die zo een groot fchip bouwde? nu van groote fchepen ben ik een doodvijand. Hij fpreekt van Onderdrukkers, — die van de nieuwe ratels zeggen het van mij ook, daar de Kemel  ( 39 ) Biel mijn getuige is, dat ik, door mijn Wijf, gedwongen ben geworden, om de oude ratels weder in zwang te brengen. Hij fpreekt van ceten en drinken, en dit, — ik wil er niet om liegen, — is mijn hoofd" zaak. Hij fpreekt van den tooren van Babel, maar h ij meent het nieuwe Huis, dat ik heb laaten bouwen. Hij fpreekt van Farao en de mooije Sara, waarmede zij dien Vorst een dienst deeden, maar hij verftaat er mij door; 't Is bekend, dat die Ratelwagtin mijn blaakende gunst ftaat, die mij mooije Saartjes weet te bezorgen. Kijk, ik fpreek rond uit, alleen maar, om u de helfche kwaadaartighcid van den Vraagal onder *t oog te brengen. Hij fpreekt van Laban, en, bij mijn arme ziel! daar verftaat hij mijn zaligen Oom door, die mij zijn Leatje gaf, daar ik zelf nog dienstbaar voor ben. Hij fpreekt van Dina en van befnijden. — Ik ben wel geen Jood, maar die vervloekte Gaauwdief van een Schrijver weet.dat ik ook, dooreen zeker toeval, dat ik nu niet noemen wil, ruim zo erg als een Jood befneeden ben geworden, zelf zo, dat mijn Wijf voornaamlijk daarom zulk een haat tegen mij heeft opgevat. Hij fpreekt van Achab en Jezabcl! men kan immers voelen en tasten, dat ik dit ben? mijn Wijf heeft, zo als hij zegt, mijnügnet,en fchrijft brieven op mijn naam, ten minden, zij doet alles op mijn naam, wat haar behaagt: zij maakt Belialszoonen tegen de braave Ratelwagts op. Die wijngaard echter is maar een bijvoegzel, om quafi de zaak te verdonkeren; want aan een wijngaard heb ik nooit mijn handen geflagen. En zo zou jk kunnen voortgaan, en heel breed en bondig betoogen kunnen, dat ik, ik Opperfte der Ratelwagters, ik, en niemand anders, door den Vraagal Bedoeld, gelasterd en gebrandmerkt ben gewordenI  C4o ) maar grj zijt overtuigd, mijne Heeren! en nu heb ik alleen maar recht en gerechtigheid van u te verzoeken ! — verdeedigt nu mijne onfchuld, mijne billijke zaak tegen deezen Schrijver! Antwoord hem, dat'het «og zo gaat, als hij zegt, maar dat het hem te eeraacien (s, dat hij er zig niet mede bemocije, en dat ftil alles, ontegengefproken, gaan Jaate, zo als het W' Aniwoord hem, dat het zo zal blijven gaan, tot den WiïJ?1 Pat °m hem fPijt aan te dóen, het VV jt zal houden, dat men mij gegeeven heeft, dat ik. mijn Kinderen zal iaaten trouwen met Wijven die men flen geeft; Dat ik nooit Arken zal Iaaten bouwen: dat ikeetcn en drinken zal, tot berftens toe: dat ik naar mooije Saartjes zal Iaaten zoeken, zo lang zij er te. vinden zijn, maar dat ik zorg zal draagen, dat men rni) voor de tweedemaal niet behoeft te befnijden Antwoord hem, dat ik de gedagtenis van mijn Oom taban, van mijn Neef, van mijn Nigt, en met een Woord, van mijn geheele Famielje in waarde zal houden. Antwoord hem, dat ik mijne Kinderen dezelfde gevoelens zal inprenten, en dat de Vraagal zijn Kinderen, Kindskinderen, en al zijne Nakomelingen, met mij, met mijn Wijf en Kroost gebruid zullen wcezen, zo lang als de zon en de maan hun licht geevenj Amwoord hem dit, en gij zult hem zo ftom maakcn als een gerookten Haring. _ ' ' •' 't welk doende. Juoor het plaatzen van deezen brief vermeenen wij volleedig aan het oogmerk van onzen to'ornigen Ratelaar voldaan te hebben. Om in dit geval echter ons vonnis uittefpreeken is niet raadzaam en wij zijn er geheel onbevoegd toe, en deeze Weigering houde Moniieur de Ratelaar ons ten goede. Wij Iaaten her intusfehen aan de verftandige en voorzigtige Schrijvers van den Vraagal over, om in deeze zaak te doen, wat zij voor hun eer en belang noodig en veilig rekenen. • Misfchien zouden wij hen kunnen vrangen :. Of men niet dikwijls Jan meent, tvanneer men Pm noemt?, doch onze taak is te antwoorden, en wij begeeren niet in het werk van anderen te vallen. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven we* kelijks voor een en een halven ftuiverte bekomen zijn,'  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 6. waar is men meest mede gebruid? J)eeze vraag hebben wij reeds tweemaalen beantwoord, en dat wel in diervoegen, dat wij, willen wij geene herhaalingen doen, er vohtrekt niet meer op te antwoorden hebben; want immers hebben wij gezegd, dat men meest gebruid kan weezen, met alles, wat in de waereld is? — Wij moeten echter ons nummer vullen, en zie daar, zouden wij kunnen zeggen, den Antwoorder thans het meeste met den Vraagal gebruid! Maar zou het wel kwaad zijn, om kortlijk den levensloop van den ongelukkigen Phanton, (aldus noemt hij zig zelve, in een oud Gefchrift, waaruit wij dit ontleenen ,) aan onzen Leezer voorbehouden? Hij zal er uit zien, hoe een mensch door alles, en ten allen tijden het meest gebruid kan worden. Voorbeelden toch maaken de diepfte indrukken op de harten. De Vader van Phanton was een Apothekar: bij zijn, geboorte greep de domme Baker, in ftede van een fcrandewijnsncsch, een flesch met fterkwater, en wascnF te  C 42 } te er het arme Wigt mede. Het Kind werd door deze wasfching zo zwartbruin als een moriaan De Vader kwam te huis. Reeds van verre hoorde hij de* Jonggeboorene fehreeuwen. Ha! dagt hij bij zig zeiv«,-nu ben ik, God dank! Vader geworden. Men gaf hem het kind in handen. Hij bekeek het, en wiet J« tegen den grond, ,0 .dat de-neus, vaarop het fchcp^tje neder kwam, zo ganseh plat werd in " Molt heeft kunnen uitwasten. • Wen H,J?- ^ fU rieP.deAP«*ckar toornig. Wiens kind bet dan? vroeg de Baker. Dat weet de Hemel: zei hij. misfehien van een Brouwer, Bat èeftokt zT' *T °f de,'gelijken ! '£ h ee« óndeï. deeHH?^ , ' M'C" "Ce:tn:i'' ?n ^ ganfche Buurt deerlijk met dit Wigt in de konkels gebragt, want er * nooit iets goeds wan te maaken. 'Men keek ver! wonderd op elkander. Welke zotheid ! riep de Vroedvrouw: 't gebeurt immers nooit, dat men de Zoon van een Brouwer, Bakker, Molenaar of Smit voor «léd van een Apothekar doet doorgaan? eh daarenboven, wij allen zijn - getuigen, dat uw Vrouw van deezen Zoon geleegen is. Dan is mijn Wijf een Hoer' «nep hij nog veel toorniger dan te vooren) 'don heeft zij met een Moriaan overfpel bedreeven ! Deeze zwaa ' righeid was zo gernaklijk niet optëruimen. bit was" de arbeid van een oogenbiik, en hoe veel oo^enblikken zijh er niet, waar in wij vergeeten kunnen, dat! wi, getrouwd zijn! en van alle onze oogenblikkcn ziin' geen gctuigèn bij' de hand. ' ■ ■ • . ■ Allen itonden' zij als door den donder getroffenWant daar men 'zelfs nimmer wiskunftjg kan bewijzen' dat eene Koningin aan haar Koning , eene Prjnfes aar!' haar Prins, en zo wederkeerig, getrouw is , kan men ftet nog veel minder van Burgerlieden, (die toch van VeeJ  t*s3 veel flègter (lof opgeleid én geririgeï van triaakzët &jn) bewijzen- , Niet altoos ëcHter blijft de Onfchuld ih dén cönkerl De Apothekar, woedende van toorn geworden zijndö3 Vroeg om een weinig fterkend'rank: de Baker gaf hem de noodlottige flesch. Hij deed een goéde teug.—'• Hemel! riep hij: gij vermoord mij! het is fterkwai ter! i Het is de brandewijn, antwoorde de Baker; waarmede ik. het kind gewasfchen heb. Eensklaps bezette de Apothekar het ganfche geval. Het is rhijn Kind! rlép hij, ja! en gij, riiijne Gade, zijt onfchulA dig! i— dit gezegd hebbende ; viel hij dood neder. Ik ben blijde, riep de Kraamvrouw; dat hij nog ge^ jzien en belceden heeft, dat ik gelijk heb. *—» Véf^ der werd er om den Apothekar niet meer gedagt. . Phanton was dus, bij zijne geboorte het meest meè de Baker en de voorbaarigheid van zijnen Vader gé-; bruid. Hij verloor er zijne huid en zijn neus door. . Men bragt, met de ge woon e ftaatfie, het kind tersf doop. De Predikant, die het do.open moest, was eeri oud, blindagtig, en zeer eigenzinnig man. Hij deed! een ommezwaai met zijn doopende hand, en floeg met zijn voorfüe vinger, den ongelukkigen Doopeling; een oog uit. Dit nieuw ongeluk verbaasde de Moeder indiervoegen, dat zij een koorts kreeg, en den volgenden dag Overleed. Phanton was door den vinger van den ijveriger! Prediker nu nog meer gebruid dan te vooren, want niét flegts miste hij de helft van zijn gezigt, maar ook zijne Moeder, en; met haar, alle inkomen, vermits dö Schuldeisfchers in den boedel vielen, en alles ópV Hokten. Men bragt Phanton bij den Dominé; maar deeze rechtvaardigde zig, met te zeggen! het wa's pen ongeluk; dat ik, in mijn qualiteit als Predikant*, Fa aan.:  C 44 ) Banden Doopvont, begaan heb— Hetgeen vroon* Pred,ker; zyn bewijs was zo klaar als den dag dus was eraan dien kant voor Phanton geen troost 'noch vooruitzigt. Rampzalige Phanton f — De ganfche Gemeente volgde het voorbeeld van haaren Herder en Welver fS%*te« »? ki"d aan Z* "oodlot ove^ Zekerlijk had Phanton. van honger en gebrek geftpr ven, - en zalig ware hem die dood geweest"' maar een Remonftrant, de eenigfte uit dien oord vernam zo dra het geval van dit Wigt niet, of hij ontfermde zig, en nam Phanton in zijn huis. Naauwlijks was men bezig om het Wigt meteeten en drinken te verkwikken, en er eenigen klederen voor te bezorgen, - (want een Remonftrant leert de hefdaadigheid en beoeffent ze,) — 0f de Kerkelijke magt trad ten tooneele , om, op haar benrj Phanton het meest van allen te bruijen. De Kerkenraad verfcheen, met den Dominé aan » hoofd. Het Kind, zei men, moet niet in de Remonftranterij opgebragt worden! Men was verpik zorg voor deszelfs onftcrflijke Ziel te draagen enl Op deeze woorden ontnam men den Remonftrant het kind, en beftelde het in een ellendig Vondelines huis. fa Eerlang verging Phanton van allerlei ongedierte hij werd zo mager als een fpook van den honger' en ftond op 't punt, om van den aardbodem te verdwijnen. Tot lof echter van dit Huis, moet men zeggen, dat hij in de gronden der rechtzinnige leer volmaakt onderweezen werd. Phanton beantwoorde öok aan de verwagting, die men van, hem had opgerat; want menigwerven dankte hij God, dat men hem ait de handen van den rijken Remonftrant, welke zijns  <45 > tic arme Ziel verpest zou hebben, gerukt had. Hij ging voortaan ook den Remonftrant zonder groeten voorbij. De Remonftrant meende zeer veel vernuft in het Kind te ontdekken, en was daarom voorneemens geweest, hem voor Predikant te Iaaten ftudeeren, in Weerwil van zijn gefehonden aangezigt. De Opzigters van het Vondelingshuis, ziende dat hij zo jammerlijk mismaakt was, lieten hem Schoenenlappen Jeeren. De Baas , onder welks opzigt hij zig bevond;, was een geweldige Aristocraat. Phanton had maar één oog, en zag derhalven de dingen eenigzins anders, dan zij die twee oogen hebben. Tot zijn ongeluk had dit teveel invloed op zijn werk. Alles wat hij fneed, naaide en lapte, was. altoos fcheef en buiten den haak. Djt mishaagde den meester Schoenlapper verfchriklijk. Telkens kwam hij den armen Phanton zo gevoelig met den fpanriem op de huid , dat er de lappen afvioogen. De Baas had zekerlijk veel ongenoegen met zijn klanten, om dat zij niet gaarne .op fcheeve fchoenen ■of muilen liepen; maar was hij daarom bevoegd:, om den armen Phanton zo afgrijslijk te flaan, dat '« Jongelings rug er eveneens begon uit te zien als die van een Rus welken met de knoest geftraft is geworden? Behoorde deeze Baas de omftandigheeden en de begaafdheeden van zijn Leerling niet in acht genomen te hebben? 't Is elk een niet gegeeven, om recht werk te maaken! en, lieve God! hoe jam* merlijk zou het er uit gezien hebben, had deeze meester Schoenlapper eens Baas over de meeste Koningen, Prinfen, Graaven en Grooten van zijn tijd geweest, en dat zijn immers zulke beste menfchenl F 3 Dan  (40 Dan mogt hij wel een infchfijving hebbc'. Haftj$ doen, op een leverantie van etlijke duizenden fpari. riemen; want toen, (in de voorige eeuwen naamlijk *) waren de Koningen, Prinfen, Regenten, Groote'n enz. er verre af om recht werk te maaken! • helaas' hebben onze Vaderen niet reeds fcheeve fchoeïièn én muilen gedraagen? en zijn de onzen wel zo tegt als zij behoorcn? Elk ga in zijn binnenfte, —1. ik wil zeggen, kijke naar zijn voeten! Eindlijk viel de Baas klagtig aan de Regentèn van •het Vóndelingshuis, dat er völftrekt met dien Knaap niette doen viel; dat hij het ganfche Schoenlappers gilde fchande aandeed, en dergelijkcn, befluiteride, dat-hij hem niet langer op zijn winkel hebben wilde.' Wat nu gedaan met Phanton? — Hét zelfde, (gaf een Regent, die van onrechtzinnigheid verdagt gehouden werd, ten antwoord) dat de Remonftrant er mede doen wilde. Laaten wij, vermits hij voor geen Schoenlapper deugt, er een Predikant van maaken.— Maar, zéi een ander; als hij nu de predikatiën eens zo fcheef faamen lapt en naait als hij de muilen ei fchoenen doet? . Dat is het allerminfte ! riepen eenigen: op de muilen en fchoenen moeten wij loopen, maar op de predikatiën niet. Als wij deeze geboord hebben is 't afgedaan! maar een grooter bezwaar is het, waar wij het geld van daan zullen haaien, om hem te laaten ftudeeren. Deeze zwaarigheid was zo gegrond, dat men met eenpaarigheid van Hemmen befioot, om Phanton op het Snijdersambagt te beftellen. De gemelde Remonftrant, wien dit ter ooren kwam, vervoegde zig bij de Regenten,. en bood aan, om den Jongeling ten zijnen koste te laaten ftudeeren. Veel was  C 47 ) was hierover te doen, eindlijk ging men ertoe ovcr„ evenwel op deeze uitdruklijke voorwaarde, dat met} hem dan in de Rechten zou laaten ftudeerpn, om reden, dat de onkosten door een Remonftrant betaald werden. De Remonftrant glimlachte, doch liet het zig welgevallen. Men heeft, dus dagt hij; onder de Rechtsgeleerden en Rechters thans groot gebrek aan verflaudige, bekwaame en eerlijke Lieden. Van de bediening des Rechts hangt ruim zo yeel ons welzijn af, als van cje waarneeming.van het Predikambt. De huichlarij moge ons verketteren en verdoemen, maar dat fchaad aan ons geluk niet. De barmhartige Hemel weet wat ons best is', en ftoort zig niet aan de uitfpraaken der Conciliën. Maar worden wij voor de Rechtbank veroordeeld, dan komt het op onze huid aan; dan blijft het bij geene bloote befpiegelingcn , of vroome woorden;, maar wij worden gege esfe ld , gebrandmerkt, gehangen, verbrand, of nog erger. Men ziet er duidlijk uit, dat deeze Vriend als een vqlflagen Remonftrant over dit geval redeneerde, en dat men hem dergelijke gezegden derhalven, niet al te zeer ten kwaade moet duiden. Onze Phanton werd dus ter fchoole befteld. Om er een Geleerden van te maaken moest men nood-, wendig met het a. b. c, beginnen. Maar ook hier was onze rampzalige knaap het meeste met het a. b. boek gebruid, want hij had het ongeluk om de r, niet te kunnen uitfpreekeh; want immers is de r, de eerfte letter van het heilig Recht? Men begon hier over te kibbelen: maar een oud Regent, dié' teffens Advoka'at was^ begon hartig te Jagchen! Wat drommel, kan het fcheelen ! riep hij;  (48 ) of Phanton het woord recht al of niet kan uit' fpreeken? In onze dagen is dit een woord, dat geheel en al uit de Woordenboeken der Rechtse leerden is uitgefchrapt! Hij kan immers het woord" Geld, zonder eenige de minfte hapering uitfpree ken? want daar komt geen r in! Wel nu, is dat met genoeg? Wij zoeken immers het voordeel van den jongen, zo als alle Koningen, Prinfen, Rechters, Rechtsgeleerden, en om kort te gaan, zo als het alle Menfchen zoeken? Men begreep de kragt deezer redeneering, en men nam het befluit om Phanton, in weerwil zijner gebrekkige ujtfpraak', een Rechtsgeleerde te Iaaten worden. Hij was ook nog jong, en hoe veele Rechtsgeleerden vind men, die, na de eene of andere gewigtige Gebeurtenis, — in' hunne fpraakdeelen, - op een geheel anderen toon zig hebben doen hooreu, dan zij ooit te vooren ge. fprooken hebben? Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, m alöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven wekelijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn. Wij zullen, bij de eerfte geleegenheid de beste, deeze ieerzaame Gefchiedenis vervolgen. De Leezer ziet, dat ons Weekblad vol is.  9 f . ANTWOORDËRi BEGEER? GIJ NOG IET VAN UW OUDEN COlSH^RAÏEfi.? "Wij twijffelen geen oogenblik, of onze Lezers zullen gaarne de beantwoording hebben van de een en iwintig Vragen in Nom. in van den Vraagal opgegeeven, en die uit dat oude Werkje van den goedert Jan Vraagal ontleend zijn geworden ï — Een moeilijke taak zal men zeggen; maar zij valt óns in de hand, en werkt zelf mede; want om hierop te antwoorden» (voor zo verre naamlijk, als het met de voorwaarden, die v/ij in iN'om. i gemaakt hebben beftaanbaat is,) behoeven wij flegts den leevensloop van Phantoii te vervolgen, en verder naar 't werk zelf te wijzen. —• En dus is dit Noemer een vervolg op het voorige. Candide et modeste. Phanton voldeed volmaakt aan de verwagtlng van' den Remonftrant. Hij was een vernuftige Jongen, die Zelf zijne Leermeesters verfehriklijk begon te bruijen , door hen vraagen te doen, waar op zij veeltijds niet konden, en zomtijds niet durfden antwoordenwant  C5o) hij bezat toen nog een fchrander doorzigt en een flfor eerlijk en rechtvaardig hart. Zij maakten evenwel een Rechtsgeleerde van hem, doch waren bedugt dat hy, of geen opgang, of zig hevige en gewelddaadi. ge Vijanden maaken zou. Weldra lag Phanton met al de Rechtbanken overhoop voor welken hij zaaken te verrigten had. Hij beplenede alles naar dat Recht, het welk elk mensch m zijn binnenfte hoort fpreeken: hij gebruikte geen omwegen om de waarheid te zeggen: hij HeldeTdezelve kort, zaaklijk, eenvoudig en verftaanbaar voorbehielp zijn Tegenpartij of Rechter zig met kunstreken valschheid, fchelmerij, omkooping, enz. bU ontdekte het, en zei het hun in >t aangezigt- hijbehartigde de zaak van een armen Boer even zo getrouw als die van een trotfchen Rijkaart, in 't kort had hij tegenwoordig in Vrankrijk geleefd, hij zoti aan t hoofd der Patriotten gezeten, en een man naar hun hart geweest zijn. Maar Phanton verloor genoegzaam alle zijne Rechtsgedingen. Eer hij den mond, om te pleiten, nog open deed, was hij airede bij de Rechters veroor! deeld. Men befchuldigde hem weldra van gevaarlif ke nieuwigheden in de rechtsplegingen te hebben willen invoeren; van een voorneemen te koesteren om de gevestigde Ufantie om verre te fcnijten en dergelijke gruuweien meer. ■ Schielijk verklaarde men hem voor onbekwaam, om den gewigti^en en belangrijken post van Rechtsgeleerde te kunnen be kleeden. Thans wendde hij het naar den Remonftrant; want hij liep gevaar, om van broodgebrek te fterven en de Regenten van het Vondelingshuis konden noch wilden zig zijner niet meer aantrekken; want hij had  C 5i ) tiad zijn jaaren. De Remonftrant vergat al het voorJedene, en bragt zo veel te wege, dat hij naar eene der Colonien, (ergens in Barbarijen ,) verzonden werd. , om aldaar Dominé te weezen. Bij de Barbaaren komende begon hij te prediken volgens de egte gevoelens van zijn hart, en volgens de beredeneering van zijn onbevooroordeeld en gezond verfland. Verre het grootfte gedeelte der Barbaaren, (die thans Christenen waren, want anders had hij er niet voor kunnen prediken,) fchuddeden xïen kop. Dat is niet, zeiden zij, volgens de voorfchriften welken wij u gegeeven hebben, en die gtj ondertekend hebt. • Het is"volgens de waarheid! antwoorde Phanton ; maar dit antwoord voldeed niet, want de Barbaaren begeerden, dat het ftiptlijk volgens de formulieren weezen zou. Het verwonderlijkfte van allen was, dat Phanton flegts in zulke dingen van deeze Christen-Barbaaren verfchilde, welken niet volftrekt noodig tot zaligheid waren. Phanton, (om een Haaltje te geeven.) geloofde, dat Adam en Eva geen navel gehad hadden, de Barbaaren daarentegen wilden dit eerfte Paar met alle genavelde Menfchen gelijk gefield hebben. ——■< Phanton geloofde, dat het om 't even was, of men op den altaar, (zo als de gewoonte bij de Broeders Lutherianen in Duitschland en elders geweest was, om licht op den altaar te branden, was het hier ook nog ,) kaarfen van oud fmeer of van nieuw fmeer brandede. Eenige Barbaaren zwoeren er op, dat, zo de kaarfen van geen oud fmeer gemaakt werden, men noodwendig verlooren moest gaan; eenige weinige Barbaaren lachten er mede, en durfden zelf zo verre niet gaan, dat zij zeiden, dat men de zon aan den fccmel had en derhalven geen kaarfen meer behoefde. G 3 Hoe  ffpe weinjg deeze verfchillen -met het waare Wee2e„ der zaak ook gemeens hadden, warén J echter toereikende genoeg, om den verftandigen Phanton yerfchriklijk te bruien. Veele zijner Toehoorders bleeven uit de kerk waar hij predikte, en van w g6meente °P' met approbatie van den Keizer van Marokko en zijn Divan. Alhier ïeerde men dat Adam een navel gehad had; men irande er kaarfen van oud fmeer, en men was zo gerust 0p zijn geluk, als of een Engel uit den hemel er de yolkomenfte zekerheid van gegeeven May wat gebeurt er? Phanton zag, dat er bij de Jieuwe Gemeente meer te verdienen viel, dan bij UT ZlJn eerlijkheid wankelde! hij had geld „ood.g _ en eensklaps gaat hij aan 't prediken, dat Adam en Eva een Navel hadden, en dat yen zonder een oude kaars onmooglijk den hemel bereiken kon. Dwazen en Dweepers juichten hem toe, doch gaven hem niet veel. De Verftandigen eri Voorzigtigen verfoeiden hem, en ilooten hun beurs. Een Draauer om een beuzeling, zeiden zö, is geen oortje waard. J' ë e" Van dit oogenblik afwas Phanton de eerlijke Man get meer. Het had weinig kunnen verfchillen wat hij van den navel van Adam, of wathij van dekaa ! fen geloofde, maar, (en dit is doorgaans onaffcheidhjk van foortgelijke verfchillen,) hij deed deeze leerftukken dienen, om haatlijke partijfchappen aanteiweeken en Om zijn hongerige eigenbaat te voldoen. Zo dra Phanton lust kreeg, om een fchelm te wor den, vervoegde hij zig bij de Navelgemeente Eindlijk ftond er een derde Sede van Barbaaren . m mt de tWCe lachW. Wat raakt ons Adam p  c $% > $dam? zeiden zij: wat helpt het ons, al had hij vijfientwintig navels gehad? Adam zelf, als het mooglijk was, dat die goede Vader uit zijn graf kijken en ons hooren kon, zou zig flap moeten lachen over onze barbaarfche verfchillen, enz. Deeze Ongodisten, want zo werden zij genoemd., geraakten fchieljjk in de ongenade van de Navelgemeente. Phanton verzaakte nu zijn voorig braaf caraöer geheel. Hij begon godsjammerlijk, op alle deeze nieuwigheeden uitteyaaren: Hij fchold hen voor Volkspesten en Landverraaders uit, en beweerde, dat zij ook heimlijke aanflagen op het Keizerlijk gezag hadden; dat zij niet geduld behoorde te wordeq. onder de regeering van een Barbaar, enz. Zij, die dus onverdiend aangevallen werden, ver-deedigden zig, zo goed als zij konden. Betreklijfc de befchuldiging van landverraad, antwoorden zijs dat zij dit nooit in 't zin hadden gehad 5 dat zij even. wel geloofden, dat een JMensch vrij gebooren was} dat alle Menfchen even veel aanfpraak op de rechten, en het geluk der Maatfchappij hadden, — en metéén. Woord, zij geloofden en beleeden, alles wat de franfche Patriotten tegenwoordig gelooven en belijden. Dit is meer dan de navel van Adam! dagt de Keizer van Marokko, die tot nog toe zig ftil gehouden had, vermits het hem volmaakt onverfchillig was, of Adam en Eva al dan niet navels gehad hadden. Ilf heb een navel; was hij gewoon te zeggen; en dat ig voor mij genoeg. En dieAdam is immers al lang dood» dus, heeft hij geen navel gehad, dan heeft hij er nqi geen ongemak meer van. — Dat mijn Onderdaanen cr. over twisten is goed, dan hebben zij bezigheid, en onder ^t zeiltje js het voor mij goed roejyen, enz. G 3 Maar  C 54 ) Maar die leer der Vrijheid! zei hij vervolgens.- die eeuwig vervloekte leer! — Hier mede moeten zij niet voor den dag komen! Dan tasten zij mijn troon aan, en mij past het voor deszelfs Rechten en Pre- rogativen te waakcn! Thans zal ik mijn alver- moogen aan den dag leggen, en, heeft Adam geen navel gehad, dan zal ik, ik — er hem een geeven. Zo dra was de Keizer geen Navelmaaker geworden, of Phanton verhief zijn donderende ftem op den Kanzei, en blikfemde al de Navelloozen naar het diepst van den afgrond. Zijn er nog Navelloozen; vroeg hij: waar zijnze? en waar is dan de dolk, die hen verdelge? Hij beweerde, met handen en voeten , dat de Keizer van Marokko, een man van het oude fmeer was, en dat men hem, offchoon hij een barbaarsch Vorst ware, allen blinden eerbied, en fiaafïbhe onderdaanigheid verfchuldigd was; dat men derhalven de Navelloozen als Onwaardigen, als Rebellen, als Vervloekten en Verdoemden behoorden te behandelen! en dat men niet eerder den zegen des Hemels te verwagten had, enz. Srraks gingen de Barbaaren aan 't mishandelen plunderen, vervolgen, bannen en vermoorden van hunne Natuur- en Landgenooten, onder hetonophou- delijk gefchreeuw van : Vivat de Navel! . De" Hemel, zei Phanton; zuivert zijn Kerk van het onkruid, en den Staat van allen, die denzelven dagten omtckeeren. Hij zegende, met opgeheven handen, de Onderdrukkers van hunne onfchuldige Medebroeders, en vergeleek den ijver der Moordenaars met den ijver van Pineas. De Keizer van Marokko liet een plegtigen Dankdag uitfchrijven. Men bad voor den barbaarfchen Vorst; men dankte zijne menschiievenheid, en men bewonderde zijne rechtzinnig. heid,  C 55 > heid , niettegenftaan.de de geheele Gemeente wist; dat hij alles behalven een Christen was. Nu zal het den Lande welgaan ! riep de goede Gemeente: Nu zullen onze Overflen met zegen regeeren! nu zullen zij recht en gerechtigheid'oeffenen! Nu zal het'gaan als in de dagen van ouds, en wij zullen onder de fchaduuw van onze veelgeevende Wijngaarden en Vijgenboomen nederzitten! nu zullen wij gelukkig zijn; want' zij, die het Land beroerden en Sion verontrusteden, zijn niet meer! zij zijn gevallen of verdreeven, enz. Maar de Keizer dagt er anders over. Hij liet zwaare belastingen leggen; hij Helde onrechtvaardige en wreede Heerfchers aan. Hij liet de druiven en, vijgen plukken en in zijn fchuur brengen, en maakte dus van zijne genavelde Onderdaanen veragtlijke Slaaven, die ter naauwernood brood om te eeten hadden. Phanton hield echter ftaande, dat de Barbaaren; eenen zigtbaaren zegen van God genooten; dat hunne Wijngaarden en Vijgeboomen honderdvoudige vrugten droegen, enz. Hij maakte dit eindlijk zo grof, dat men openlijk zei, dat hij den fpot met hen dreef, en hen verried. Eenige Barbaaren verhieven den kop en zeiden tegen Phanton: Dat in allen gevallen de Keizer niet al l&e'ri mogt wat hij wilde. Dat zij gaarne de fchatti; i wilden opbrengen, die ten nutte van het Land bt . :d v\ erden, maar dat zij niet begrijpen konden, d; t Gód bégeaéd had, dat, om het een enkel mensch V doeri welgaan en in pragt, in overdaad en verkwist ■; te doen leven, er millioenen menfchen gebrek lijden en van honger vergaan zouden. Dat zij den Keizer den buik vol vijgen en druiven wilden geeven j maar  t sé' f fcr dat zij er gaarne ook eens van proeven wilden' Dat het leugens waren dat het den Lande wel-W en dat z.j met den navel van Adam, (in welk nutl Vol^J6, h1'1 dG Gèmeeme had g«wikkeld,J VoJftrckt bedorven waren, enz. Phantcm floeg een paar groóte oogen op, en be- «Jzür^Tt Gemeeme: haai' -rmaanende Sl iff l h°0ge MagtCn te eerbiedigen: ge*Hl»g den Ketzèr te geeven, het geen de Keizer zeggen zou, dat het zijne was, en voorts de tegenfpoeden en rampen, waaronder het land gebukt ging ■ ^et aan >s Keizers handelingen, maar aan hun eigen zonden en ongerechtigheden toetefchrijven, enz Onder de Barbaaren vind men driftige en koppfee lieden die, ,8 hun bloed warm word, maar gansch ë=en reden verftaan. Een uit den hoop kon zfg niet langer binnen houden, maar fchoot toe, en gaf Phanton een zulke gevoelige flag om de ooren, dat de Preteer geduurende een uur tijd, buiten de moog. #heid was, om aan Adam, Éva of de Keizer van Marokko te kunnen denken. Het leed omtrent agt dagen na dit voorval, toen Phanton berigt ontving, dat de Keizer hem tot dé waardigheid van Profesfor verheven had, met een jaarlijks inkomen van etlijke duizenden guldens, te vinden" Oft de verkoop van de druiven en vijgen, die nog aan cie ranken en boomen waren blijven hangen * « & Tot dus verre de Leevensbefchrijver van Phanton Die lust heeft meerder te weeten, leeze het origineel' Ons beftckiste bekrompen.om er meerder van tezeggen" Te D O R D R E C~H~T, Bij DE LEEUW en K r'a P, én alöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelv'en wekelijks voor een en een hal ven ftuiverte bekomen zijn;  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 8- O a at het nog zo? jf/ïet zou tegen de regels van alle Rechten aan, (die wij thans bij ondervinding weeten, datfliptlijk bij alle Rechtbanken in acht genomen worden) gehandeld weezen, wanneer wij, toen N°. 112 van den Vraagal ons onder 't oog kwam, hetzelve niet gefield hadden in handen van onzen besten Vriend P de Ratelaar, ten einde daar op te dienen van berigt. Wij vervoegden ons, in volle ftaatfie aan zijn huis, (want die wij gisten, dat hij was, was hij waarlijk). Wij vonden hem peinzende en eenigermaate neerfla;:tig. Het voegde ons niet naar de reden van zijne diepdenkenheid tevraagen, offehoon wij zeer nieuwsgierig waren; want onze Vriend de Ratelaar Haat bij elk, die de eer heeft van hem te kennen, voor gansch niet diepdenkende te boek. Hij heeft een fchoon geheugen, en Mouli» zegt, in een zijner gefchriC ten, dat foortgelijke Menfchen zelden een taamlijk. vernuft, en nog minder een overvliegend verstand hebben. Ratelaar echter was zo gul, om het ons Wit zig zelve te zeggen. Er was, naamlijk, een groote H fchut»  C*8 ) ven 1 ' °PS g ' benCffCnS CCn ven, die hij aan zijne hongerige Buuren had toeee gereten Hij vertrooste zig echter daarmede, dat h.j deeze ichade wel weder ,nhaalen zou, alwa he dan ze, h« i„ de ■ eenvoudigheid van zij, ha dat koni^ enz, eiken dag een tiende of twintigfie gedeelte van KEK ovrr rTni 1 g' JammerIi.ikDuc d'Alba ten ha- oerianden, den „enden penning wilde heffen' —. maar onze Vriend Ratelaar lachte er om, dat zijn dik. Je wangen fchuddeden. Tutl tut.- riep hij: zo g at het thans met .neer.' die tijden zijn voorbij/ Dat zou honden * 7X ^ Zegge" ZiJn' 3lS hGt met honden, myn knegts, mijn katten en meiden even- zTtS Z^r alV" dagCn ! A!s dat vee mij Het vvas onze zaak niet, dit verder bij den Ratelaar Wteplutzen, waarom, wij daadlijk de Zaak ter baan Aagten, waarom wij gekomen waren. Tegen onze verwagtmg aan, was hij daadlijk gereed. Ik ben blijöc ze, hij, dat gij mij deeze geleegenheid aan de *and geeft. Ik zal mijn gedagten op papier (tellet* cn ze u zenden. Reeds dien zelfden avond vonden wij ons vereerd Set' t%mftl^ bGrig£ V3n onzcn V'iend K^laar. ixet lu.de als volgt: m ij n e hei ren! Ik zie, dat ik met mijn voorigen brief, wat al te vooaaarig geweest ben, en dat ifc te fchielijk den Heet-  C $9 > fleer Vraagal befchuldigd heb. Aan dien tïeer Vraagal is juist'wel niet veel veroeurd, (want tusfchen ons gezegd, hij is een man van de nieuwe Ratels,) maar ik loop er mij zelve te veel door in den kijker: want, (zo als een goed Vriend mij juist van pas onder'toog bragt,) wanneer men zig daadlijk gaat verdeedigeri t zo dra er van Verdrukkers, Dronkaarts, Hoerenjaagers, enz. in 't algemeen gefprooken word, dan rijst, terflond bij al de Toehoorders de verdenking op, dat men een knaagende conlientie heeft. Die dé fchocn past, zegt het fpreekwoord, mag ze aantrekken', trek ik nu de fchoen aan, dan past ze mij. Orii derhalven voonekomen, dat niemand denken zoiij dat de Vraagal van mij gefprooken heeft, zal ik kort en zaaklijk bctoogen, dat hij mij onmooglif, bedoeld Jkan hebben; ik zou zulks wel uit het voorige N°. ico, kunnen doen, maar vermits ik 113 nu toch voor mij heb, zal ik mij daarvan bedienen. Tusfchen ons evenwel gezegd, eh dit moet ook heilig onder ons blijven! blijf ik de vijand van den Vraagal, en fchoon ik mijn wraak, in dit geval, niet op hem koeien kan, om dat hij mij bij elke greep-, even geiijk een llibberige aal door de vingeren druipt* zal ik het hem echter betaald zetten, zo dra ik kan* Hiervan zij hij ten vollen verzekerd. Om dan te doen, dat ik gezegd heb, ZO weet* Mijne Heercn! dat, zo als het gegaan heeft ondec het oude en nieuwe Testament, en onder alle de tijden, het zekerlijk nog zo gaat, dit kan ife noch niemand tegenfpreeken, want Salomo heeft reeds gezegd, dat er niet nieuws onder de zoti gebeurt, en dat alles wat er gefchied is, van voorert ef aan wederom gefchied. Dus gaat het nog zo* Maar, en dit is de groote zaak, met mij gaat bes H 3 m  (6o y Ito mee. Let maar eens op pag. 58 van dit nommer. Da ar fpreekt hij van Kajafas, en die ZoU ik moeten veroeelden, maar dat is geheel mis, want hij doet deeze Kajafas pneadvizen geeven, en, waaragti-, myn Heeren! deezen geef ik nooit! als ik al eens imjn gedagten of ftem moet uitbrengen, dan is het « >jn Wtjf, miJn Oom, mijn Zwager, mijn Neef of Njgt, die mij de woorden eerst in den mond Jegt• — met, om dat ik niet wijs genoeg ben, maar om dat ik naar hunne pijpen danzen moet. Hij fpreekt daar ook van Joodfche Aristocraaten, die het Volk tot oproer aanzetteden! - Onder dee ze lieden kan ik al mede niet gerekend worden: Laaten al mijn Ratelwagters fpreeken, of ik niet altoos een vtjand van hunne aristocratie geweest ben en fteeds getragt heb, „m hun despotïken Opperbaas te deezen. Aristocraat en Despoot zijn, gelijk CM weet in de Dièlionaire woorden van twee onderfcheiden betekenisfen. Het Volk tot oproer aanzetten ? du was fteeds een gruuwel in mijn oogen In verfcheiden gevallen, en vooral toen de oude Ratelwagters de nieuwe Ratelaars zo godsjammerlijk om de ooren floegen, heb ik heele mooije Zendbrieven gefchreeven, waarbij ik de geweldige partij tot Vreede en rust vermaande. Ik zou zé u kunnen laaten ïeezen, en zo gij ooit eens bijlaagen tot uw Weekblad uitgeeft, dan kunt gij ze van mij krijgen. ■ Met Pilatus zou ik nog cenigzins te vergelijken weezen, in zo verre hij toegeeflijk was en voor de over' magt bukte, wantin dat geval, adres aan mijn Huisengel! — maar het verfcheelt evenwel als de dag bij den nagt, dat ik hem daarin gelijk zou ftaan, dat ik ooit den zin van het Volk gedaan zou hebben! Ik -beb nooit dan grooten, ja! zelfden besten hoop willen  c *o Ü'en volgen! Ik heb altpos mijn eigenbelang $f raadpleegd, en allen, die daar mede overeenftem- den, volgde ik. Dit kan men van Pilatus niet zeggen. Verder fpreekt de Vraagal van iemand om denbroode te volgen! dit ben ik althans voor vast niet,, dit lijd geen tegenfpraak : het tegendeel is waar! Duizenden en tienduizenden, — (deeze fpreekwijs is zo grootsch, dat ik er mij van bedienen moet,) volgen mij om den broode. Ten minden van de veertig Ratelwagts, die hier in de ftad zijn, zijn er negen en dertig en een, die mij de zooien uit de fchoenen dienen, en de winden uit mijn agieifte kijken. Op pag. 50 fpreekt hij van Melaatfchen. Dit heb ik, God dank! nooit geweest. Ik heb wel ziekten gehad, waarvan ik gereinigd ben geworden, maar deezen waren van een geheel ander foort. Petrus en fohannes zijn te groote Heiligen, dan dat ik er mij mede zou willen vergelijken. Om het doen van weldaaden althans, aan een Natie beweezen, ben ik nooit weggejaagd of gevangen gezet. In onze tijden hebben dergelijke ongeregtigheeden geen. plaats meer.- De Overheeden van Filippen voor welken Paulus en Silas gefield werden, en die hen in de gevangenis lieten werpen, fchoon zij blijde waren, dat zij, met vergoeding van eere, ze er weder uit ontlloegen, zijn ook al mijn Evenbeelden niet, en ik kan de toepaslïng in geenen deele op mijn perzoon maaken: want in alle gevallen , wanneer ik eenige mijner Ratelwagts, het zij fchuldig of onfchuldig, inde Prifon heb doen zetten, hebben zij nooit zo ftout als Paulus tegen mij durven fpreeken. Zelf dan, wanneer H 3  W volkomen gelijk hadden, hebben zij „og altoos Water in hun wijn gedaan, en fchuld bekend, — hebben zij mij nederig om mijne ratelamnestie gefmeekt" en regt het tegenovergeflelde van Paulus en Süas gedaan. Deze Ratelrequesten kunt gij a) mede krij. gen, om in uwe Bijlaagen in te voegen. Het zijn hartbreekcnde Gefchriften. Daarenboven zijn al mijn Ratelwagts tegenwoordig zo zoet en gehoorzaam, dat zij 2ig nergens anders mede bemoeijen, dan met hunne Ratels die zij al len volgens mijn voorfchrif't draaijen, zodat niemand" hunner een enkele krakkrakrikkrak meerder durft doen dan zijn Buurman, en hierom zal zelfde Vraagal mi. moeten prijzen! Want hoe zou het gaan, als tegen, woordig elk eens naar zijn zin mogt ratelen? Zou het dan niet gaan, zo als het voor deezen ging toen de geheeie boel in de war raakte? Is het dus'niet billijk, dat ik er order-onder houde, en dat de Ratels ' gaan, zo als ze — nu gaan? Dat ftukje van Herodes, Joannes de„ Dooper en de wraakgierige Vier-Vorftin, heeft een kleine zweem naar mijne omftandigheeden. Ik zeg-een kleine, want mijne Vrouw mag haaten, onverzoenlijk haaten dien zij wil, maar immers heeft zij nooit menfchen die haar in het een of ander beftraften, de waarheid' zeiden, of haar in haare heerschzugtige poogingen dwarsboomden, vervolgd, gebannen en nog minder doen onthoofden? Kijk, ik wil niet zeggen of zij zo het in haar magt flond, niet verfcheiden JoanneSfen maaken zou?, dat is wat anders; maar in fpreek alleen van het geene gebeurd is, en dan is het zeker volmaakt zeker, dat ik, noch mijn Wijf naar Hcrodes of zijne Egtgcnoote gelijke, en dat ik der *alven te voorbaarig geweest ben, met te beflui- tcn.  (*3 ) ten, dat de Vraagal een pasquil op mij zou gemaakfi hebben. .Weest derhalven zo goed^ mijne Heeren ! om ter deezer zaake alle procesfen, die gij zoud mogen hebben aangevangen, te ftaaken, en aan Monfieur Vraagal te verzekeren, dat ik mij geene zijner Vraagen of gezegden meer zal aantrekken, ten zij hij duidüjk mijn naam noeme; maar dan. zal hij ook heugen, dat hij met al de Heiligen den fpot gedreeven heelt. Ik zal meer doen, ik zal zelf om zijne zottigheeden lachen, al fneeden ze mij dan ook door de ziel heen, als een haakerig fcheerr mes. En al was ik nu aleens een Kaïn, die zijn broeders haat en vervolgt; al was ik een Nimrod, die met geweld over zijne natuurgenooten heerscht; al was ik een Ncbucadnezar, die allen in de gloeijende oven Iaat werpen, welke niet nedervallen, om zijn gouden beeld te aanbidden; al was ik een Kajafas, een Filipfchc Overheid, een Herodes en, met één woord, al was ik zo liegt en zo barbaarsch als er ooit hier of ergens een gevonden word, — wat raakt het hem dan? wat heeft hij er zig mede te bemoeijen? Hij is immers geen Ratelaar? —— Weet hij wel, dat al zulke en dergelijke zotte en ontijdige gezegden juist gefchikt en in ftaatzijn, om mij zodanig een te maaken ? Weet hij wel, dat hij een vreeslijke verwarring onder mijne Wagts zou kunnen aanrigten? en dat hij de oorzaak van veele*Ratelonheilen zou kunnen worden? < • En zo hij hier doorniet bekeerd en omgezet word, zegt hem dan uit mijn naam: dat zijne gefchriften niet gefchikt zijn, om de eeuwigheid te verduuren, vermits ze over een half jaar niet meer verftaanbaar zullen zijn, en  C«4> met vei ftaan worden, zo als het behoorde, ^eraragt na deezen van mij geen enkele ietter meer Ik ben, T. T, p« ....... Opperbaas van de eerzaame ■ Ratelaars te Den 14 Juin i7pr. tH?lldcei"a"e.de wijze en zottG befluiten, die onze Ra Wde =eS3^5S;iS dentl^t^'dS Wij herinneren ons , bij de^eVeet1 ■* volging-waardige ged\-ag^Xla^t^fijk'man" eene voornaame plaa.s: deze, naamlijk' Sg een Sfn/"° geworpen, met oogmerk om hem te tienen; doch flechts een enkele turf sleed Jangwiin arm. Zonder boos te worden, of zich boos 1 hou den veegde hij zachtjes het ftof van zijn k oed en zeide, met een vriendijjk gelaat, tegen de werpers ■ * maakt u met ongerust mannen; ik heb geen feffiè Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en K r'a p, en alöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven w+ kelijks voor een-en een halven ftuiverte bekomen zijn.  ANTWOORDER. Candide et modeste. WAT IS BIJGELOOF? Wat 'vas Heintje van der Noot voor e enigen tijd bij de Brabanders? vraagt de Vraagal, en omeen juist begrip van het Bijgeloof te hebben, was deeze vraag allergepast. Het antwoord daarop zat ons het Bijgeloof in zijne volfte uitgeftrektheid doen kennen. Wij zullen er iets van zeggen, en dat wel uit eigen ervaring. De groote Jozephus had ongetwijfeld zijne ge. breken; dit te wederfpreken zou dwaasheid zijn; maar voor de Brabanders zou hij echter alles hebben kunnen worden, wat het gezond verftand begeeren kon. Alles, wat de Brabanders hem als miSu daaden aantijgen, is genoegzaam niet anders, (wanneer men het met een Wijsgeerig oog befchouwd) dan poogingen, om het Bijgeloof uit te roeijen* en de Aristocratie een knak te geeven: men deri> ke flegts aan de hoogstnodige verbeteringen -% die hij in de Seminariën en onder de Geestlijkè Orden wilde invoeren ; aan het vernietigen van eenige fchadelijke en nuttelooze Kloosters; aan I *°.t  (66-) tintin?*!™. belaChIÜke en k0S,baare 9**»» JZTrt^i verbeteri"Sen wer°e° de Brabanders p r / , " V" 'l hsvMm«- De plunder. Partijtjes, d,e al vroeg te Antwerpen, de oproeren decdcn weldra de waare Vaderlanders befpeuren dat er ee DuiyeI „ ^ ^ nog den koP opfok en zal opfteekcn, onder het fraaye en fehoonkünkende voorwendzel dat de oZ de Conftitude, de Voorvaderlijke Prerogativen, enz. ge inzigten van Jozephus verzetten, gaven zig den «aam van Patriotten, en verzamelden onder den ttandaard der Vrijheid. Het is de Godsdienst onzer Vaderen," riep men vPrH^/fJ' T" deszeIfsBeIaagers en Onderdrukkers' verdeedigen!» En waarin beft dienst? Veelen onzer Landgenooten hebben oZ vloedtge gelegenheid gehad, om denzelven van naby te befchouwen. Deeze hebben gezien dat hu ten grootfle deele beftond, in het gelooven van kinderagnge en zomtijds ergerlijke fabelenin het mompelen van woorden zonder zin, -i„ het oplegen van zotte penitentiën, voor de zonden, die men zelf onder de boetedoening op nieuw pleegde, — in het vervloeken en verdoemen van de Ketters, — j„ het vetmesten en groot maaken der Geestlijkheid die Zig een onverbeeldlijk gezag over de Zielen aan- maatigde, en die, door middel van debiegt, (waar aan maar zeer weinigen zig durfden onttrekken) volftrekt meester van alle geheimen was. Dit was de Godsdienst, dien men verdedigen moest, te. f«n dien WJjsgeerigen Vorst, welke deeze b/indo men»  menfchen wijzer wilde maaken; welke hen God op een redenlijker wijze wilde leeren dienen; welke hen van dat geestlijk juk wilde ontflaan, dat zelfden Christen ten fchandlijkfte onteerten verflaaft — die hert van die geestlijke fchraapzugt wilde verlosfen , welke rijkdom op rijkdom l'tape'.de, akker aan akker naar zig trok, en eerlang meester van de ziel, het lighaam en alle aardfche bezittingen ftond te worden. Tegen dien Vorst, welke de waereldlijke Arisiccraaten, (die zig voor geheel Europa, toen zij, in dat noodlottige jaar "hunner Zegepraal, den Baas fpeelden, tentoon ge->, fteld hebben, als waare Cnderdiukkers en egte Tijrannen van een Volk, dat zig vrij noemde) een teugel in den bek wilde wringen, door hen die zogenaamde Privilegiën te ontneemen, op welken zij hunne willekeurige regeering grondvesteden, wilden de Brabanders hunne oude Conftitutie ftaande houden en verdeedigen, dat is, met andere woorden gezegd, wilden zij de kluisters van ziel en lighaam befchermen, ten einde hunne afgrijslijke flaavernij te vereeuwigen. Heintje was de Volkspartij ten iterkften toegedaan; men weet zijne onderhandelingen; zijne bedrijven zijn ten overvloede bekend; 't is hier onza zaak niet, deeze optctellen. Maai-hoe was het Volk zelf, ten zijnen opzigte, gefield, geduurende het patriottisch ilrijden en zegepraaien? De Voorvegter van zulk eenen Godsdienst en van zulk eene oude Conftitutie werdt eerst door de? keur van Brabands Rijmelaars toegejuicht; men lee- Ze ilegtS DE WELVERDIENDE V A D E R L AN DSC H 5 antwoord van F. van Cannart d'Hamale, R. P. om een Haaltje van buitenfpoorige loftuitingen te Jiooren. Vervolgens klonk zijn0 naam van alle tonI a gea*  C sa) *«n, en men merkte het als heiligfchennis aan, wanneer ,emand de vrijmoedigheid had, om deezen Ee. hefkoosden Man in «t minst verdagt te houden. Naderhand mogt men geene feilen meer van hem op. «oemen. Zij, die hem niet preezen, noch hem het Juidrugtig vme van der Noodt! toegalmdcn, beliepen een pak ilaagen. Eindlijk pronkte zijn beeldtenis met ilegts op aller boezems, maar ook in de handen van het Kindeke Jezus, dat men op den hals zijner gezegende Moeder in Procesfie rond aden het niet kunnen zijn. Zq is het Bijgeloof, dat Ingezetenen hunne Me. deingezetenen aan vreemde Krijgsbenden overleveren ea  (7* ) *n gevanglljk doe^ wegvoeren , enkel om dat er van hun gezegd word, dat zij Landbcdervers of Landverraders zijn. Zo is het Bijgeloof, dat men een gansch huis, met alle goederen die er in zijn, uitplundert, om dat men •den bewooner voor eenen Vijand van die of die Conftitutie houd, en daar door onnozele Vrouwen en Kinderen ongelukkige flagtoffers van partijzugt en woede maakt. Zo is het Bijgeloof, dat men een Dorp-Predikant als onrechtzinnig wil gedeporteerd hebben, «m dat hij het met zijne Boeren, over de wapening ten platten lande, voorheen oneens was. Zo is het Bijgeloof, dat de Boeren op zeker Dorp onlangs hunnen Schout uitgeplundert hebben, om dat hij uit zijne Vogelvlugt de Putters deed wegvliegen, «n er de Kneuen in liet voorttelen. Zo was het ijslijke oproer van Birningham het ge. volg van Bijgeloof, om dat de verbijsterde menigte de viering van de Franfche Revolutie voor een attentaat op de Kerk aanzag, en in dien waan hunne geheele Stad onherftelbaar ruïneerde. Zo is het Bijgeloof, dat onlangs in zekere Had de inwooners al de Lantaarnvulders wilden wegjagen, om dat zij nieuwen olij gebruikten, en de vulders van den ouden de hand boven 't hoofd hielden ; — want wat kon het der Burgerij verfchillen , «f er oud of nieuw licht brandde , zo zij Hechts verlichte ftraaten en gragten had? De meeste voor. ftanders van het oude licht kenden zelfs geen onderfcheid tusfchen den ouden en nieuwen olij, maar zagen zelfs zomtijds den laatften voor den eerden aan; en toonden dus uit louter Bijgeloof partij te trekken. Niet  Niet llcchts geheele Maatfcbappijèn, of fa3ien in dezeiven, maar ook veele bijzondere buisgezinnen en perfoonen zijn met dit euvel befmet, en het heerseht ongeneeslijk, als onbepaald vertrouwen op eens anders oordeel de voorkeur heeft, boven eigen onderZoek en eigen overweging. Zo is het Bijgeloof, dat Ouders, enkel op het geZag van eenen^vleijenden Huisvriend, die hem een gunltig denkbeeld van het verftand hunnes zoons weet te geven, dien zoon ter ftudie zenden, om hem tot den Predikdienst te vormen, daar dikwerf zijn geest, geitel voor niets ongefchikter is; waardoor zij het getal vermeerderen van die domme Geestlijken, welke de getrouwe Dienaars van het Bijgeloof, of de blinde Naarvolgers van het Ongeloof worden. ■ Zo is het Bijgeloof, dat een Redenaar,— wanneer hij voor een aantal meest onkundige hoorers eene Redevoering heeftopgezegd, en de grootite menigte hem met handgeklap toejuicht, terwijl de weinige verftandigen een ftille zucht loozen, ■ met zijn iluk naar een Boekverkooper ijlt, het drukken beveelt, en daardoor het legio van die papieren producten vermeerderd, waarvan het beter zou geweest zijn, dat zij nooit geboren waren. Maar hoe dit Bijgeloof te genezen? Dan, dit wordt ons niet gevraagd; en hiertoe hebben we voor als nog de middelen niet bij de hand. Te DORDRECHT, Bij D E L E E U W en K R A P, enalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven wekelijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. i* N°. 10. ÏS MEN AL AAN HET WE RH,? MIJN HEER DE ANTWOORDER! 'Onder het rooken van een pijpje las ik de Vraag: 7s men al aan het werk? en ik geraakte er over aan het denken, tot ik mijn deïde pijp geheel uitgefmookt had, Wanneer, dagt ik, mijn Heer de Antwoorder nog niet over deeze vraag aan het werk was, dan geloof' ik, dat mijne gedagten die de lengte van drie pijpen hebben, juist lang genoeg zouden zijn, om zijn tiende Dommer te vullen. — Ik ftond in beraad , en greep eindlijk naar de pen. Mair als hij nu al aan het werk is? dan kom ik te laat, en dan heb ik alles vergeefsch gefchreevcn! . dus fprak ik, en fmeet de pen neder. Evenwel bczeffende, dat gij een Schrijver, en thans een Weekbladfchrijver zijt, moest natuurlijk de gedagte in mij opkomen, dat gij zo lang zoud wanten, met aan 't werken voor uw oommer t© K gaan,  (74 > gaan, als de genadige Ileeren Drukkers, (het zij met eerbied gezegd,) u niet om Copie vroegen, en dat het u gansch niet onaangenaam zijn kon, wanneer een ander eens voor u aan 't werk ging, en nommer Tien fchreef. Dit te bedenken; de pen weder optevatten, en aan het werk te gaan, was dezelfde zaak. Zie hier dan mijne gedagten; befchaaf ze, waar gij het noodig oordeelt. Is men a/ aan het werkt Nimmer is er een vraag gedaan, die overtolliger was. Immers is men, van den beginne der Waereld af, tot op dit oogenblik, aan het werk geweest? en immers zal men van dit oogenblik tot aan den jongden dag aan het werk blijven? Welk eene verfehriklijke moeite zou hij zig op den hals haaien, die dit met al de voorbeelden wilde gaan bewijzen, welke de Gefchiedboeken hem opleveren! In het Paradijs was men al aan het werk. Daar ziet men Adam druk bezig met de beesten naamen te geeven, en met zijn nieuwe Liefde te omhelzen. Daar ziet men de Slang aan 't werk, met Eva de verbooden vrugt aan te prijzen. Daar werkt onzer aller Moeder zig in 't zweet, om Adam overtehaalen, om dien noodlottigen beet in den appel te doen, waardoor alle zijne Nakomelingen nog aan het tverk zijn, om die onrijpe vrugt te herkaauwen! met één woord, daar is alles aan 't werk, om ons buiten het Paradijs te fluiten. Abel was aan 't werk, om een braave, eerlijke Jongen te worden, en aan God en Menfehen te geeven, hetgeen hen toekwam. Kaïn daarentegen was niet minder aan 't werk, om aan zijne helfehe Aristocratie en Broederhaat voldoening te verfchaffen, t - 'ü - • AbeJ  Abel moet zekerlijk geloofd en bclederi hebbén, dat alle menlchen door eenen God gcfcbapen, en elkander derhalven gelijk zijn, — dat er geene overheer. fching te pas kwam, in een (laat van volmaakte ge* lijkheid, ten zij men, om het geluk van veelen tS bevorderen, aan Eenen een Vaderlijk gezag opdroeg, doch die dan ook verpligt was als Vader zig te gedraagen. Kaïn was niet flegts door nijd ontfteeken, maar hij moet ook een Aristocraat in den hoogften graad geweest zijn. Zekerlijk begeerde hij, dat zijn Broeder in alles naar zijne pijpen zou danzen: want het zelfde dat zijn Broeder deed had hij immers ook kunnen doen? Het is zo zeer geen kunst, om een eerlijk, braaf man te worden; maar het heeft vrij wat meer voeten in de aarde, om zig tot een Hoofd optewerpen, met dat gevolg, dat men aan anderen de wetten kan -voorfchrijven! De Kaïns van later dagen hebben dit rijklijk ondervonden; boa zeer hebben zij niet aan 't werk moeten gaan, otn de ongelukkige Abels, die aan God het verfchuldig. de Offer bragten, en den Mensch zijne Rechten toe.; kenden, te onder te brengen? Gewislijk zouden zij, even gelijk Kaïn, in hunne eerfte drift, een menigte hunner Broeders doodgeslagen hebben, zo deezen hen niet hadden weeten te ontloopen. Nimrod was niet minder aan 't werk, om een Despoot te worden. Van de ailervroegfle tijden af fchijnt de Heerschzugt de iterkfte drijfveer geweest te zijn, orn de Stervelingen aan 't werk te helpen. Het geflagt der Nimrods is tot op den huidigeri. dag toe, niet uit/eftorvcn. Niet onaartig zei een Vonkist, toen de Patiiottifche Staaten te Brusfel het Eand de wet fteldcn, en men hem vroeg, welker* Heilig, (vermits in Braband alles een heiligen Pa» Ka  C7*> troon heeft,) men de Staaten zou toevoegen. NiM rvd kan in dit geval Pre/idem en Heintje Viceprefident zijn; en wat de Secretaris betreft; dis kan gemakltjk desze dubbele post in deze,'en in dé andere waereld te gelijk waarneemen. Hoe werkzaam waren Noachs kinderen, toen het er op aan kwam, om een naam te maaken' welk een vervaarlijken toorenbouw ondernaamen zij niet! het puntje daarvan moest door de wolken heen fteeken! en hoe veel werk heeft de tijd niet gehad, om dien onguuren fteenhoop te flegten, welken deeze Naamzieke Stervelingen hadden beginnen optehoopen! Als nog werkt men dapper, om toorenste bouwen of naamen te maaken; maar weinig werk zal «r. noodig zijn, om veele naamen voor eeuwig te doen vergeeten! • En in de daad, men kan er ook niet fterk op gezet zijn, om een naam naartelaaten in den fmaak als de Babelfche Toorenbouwers. De kinderen Israëls konden ook niet gezegd worfien ledig te zitten, toen zij in Egijpten het juk der Despooten van dat Rijk droegen. Hun werk, dat reeds zo veele eeuwen heugt, verwijt nog de' verdrukkers en geweldhebbers dier Oorden hunne dwingelandij! Uwe Siaaven, o Egijptifche Despooten ! hebben zuilen op uwe lijken opgerigt, maar wat dceden zij anders, dan uwe gevloekte gedagtenis vereeuwigen, — dan de verontwaardiging uwer {rrafrchuldige bedrijven bverbrengen, tot aan de laatfte, bewooners van deezen Aardbol? Mij dunkt a's 'k een Vorst was, die willekeurig over mijne Medemenfc'en heerschte; die mijn Vaderland in den grond hielp; de Waereld in rep en ro'cre ftclde, en allerwegen onheilen, twisten, verdeeld-  C7?> fjeeldheeden en oorlogen brouwde, dan zou trrijne eerfte zorg weezen, om te gelasten, dat ik begraaven werd, waar mij niemand vinden kon, en vooral, om mij geen marmere tombe, gedenknaald of iets dergelijks opterigten. Ik heb dikwijls, met mijn Grootvader, een man van de voorige eeuw, in verfeheidcn Kerken geweest, om de tombes te gaan •zien; want als men een Kind is ziet men gaarne wat moois. Bij die gelegenheid vroeg ik den ouden Man .weieens, wat dit en dat beduide, en wie daar en daar begraaven lag? Jongen! zei hij dan: die Lieden, die daar rusten, zijn lang dood, en dus mogen wij er vrij lijk de waarheid van zeggen. Deeze heeft, onder fchijn van zijn Vaderland te redden, het verraaden. Die heeft er voor gevogtcn om het vrij te maaken, terwijl hij het in zijn eigen kluisters boeide. Die heeft duizenden menfchen doodgellagen, om dat er roem of rijkdom mede te behaalen was. Die heeft vreemde landen ontdekt, en ze nog ongelukkiger gemaakt dan zijn eigen Vaderland. Die, enz. Een kind kan wel eens een pasfende aanmerking maaken, ten miniton het bleek aan mij. Grootvader! vroeg ik hem; hoe is 't mooglijk, dat men deeze Lieden zulke mooije tombes bouwt, daar zij "zo veel kwaad gedaan hebben ? Als ik de honderdfte part, van het geen zij deeden, in mijn gedagten nam, dan zoud gij mij immers op mijn broek gec ven? Wis en waaragtig! antwoorde de Gri,s- aart. Maar, vervolgde ik: mag dan een Vorst alles doen wat hij wil? en wanneer hij het grootfte kwaad van de Waereld gedaan heeft, moet men dan nog dankje toe zeggen, en hem een mooije tombe na zijn dood bouwen? —— Mijn Grootvader haalK 3 ie-  §è de fchöuders op. Jóngen ! zei hij, met nadruk, term mij: God verhoede, dat gij ooit een Hoveling word, * Zedert dien tijd heb ik een ojjoverwïhlijken afkeer tegen de Pijramieden, Grafnaalden en Tom■bes opgevat, cn derhalven zou ik er geen be°-eeren. ° Maar welk een wijdloopige uitweiding! Ik keer tot -mijn onderwerp weder. • Pharao was niet minder aan t werk, om de kinderen Isracls in de diepfte flavernij te houden. Hij werkte zelf tegen den Hemel aan: want toen Mozes wonderwerken deed, om hem te beduiden, dat de God der Vrijheid hem afgevaardigd had, om Israël W laaten trekken, riep hij zijne Tovenaars, om het •«elfde te doen, 't geen Mozes deed. — 't is imraers jammer dat de Koningen deezen algemeenen raam van Pharao niet behouden hebben! . »t ts waar, zij hebben, wel geen Tovenaars; maar zij heb•hen toeh Hovelingen, die over en over in ftaat zijn, om alle Vaderland- en Vrijheidminnende Mozesfen* den mond te ftoppén, is het niet door overtuigende redenen, het is dan door flrafaankondigende plakaalen. De kinderen Israels hadden er ook halswerk aan, om eindlijk zig den diensthuize van Egijpten te' onttrekken. Het in flaavernij houden van vrije Vol, ken moet altoos magtige voordeden aan de Pharao's hebben toegebragt! Zij fielden fteeds alle mooglijke kunst- en vliegwerken in 't werk, om den ijzeren voet op den vleefchen nek van Adams ongelukkige Zoonen en Dogteren te houden. —— Wat zou hier ■Wel de reden van zijn? —— Wat anders, dan dat een üaafsch Volk de ouwaardigflen het hoogfte vereert, en  (79) men  ( 82 ) den t,jd Redbaars vond, leveren hier van bewijzen op. Duizenden van voorbeelden waren er bijtèbrengen, van Koningen en Volkbeheerfchers, die op hunne troonen en eeregeftoelten niet anders decden dan rammelen, fchoon £ de gewigrigfte zaaken van de Wafereld onderhanden hadden, waartoe de bedaardfte en voorzigtigfte redeneering gevorderd werdt, en Ï ! !C ter door de goede Gemeente als Goden verheersten vereeuwigd zijn geworden. Dus rammelde deeze of die Romeinfche of Griekfche Dwingeland, wanneer hij de Volksvrijheid den ijzeren voet op den nekzettede, van de Oppcrmogenheid ; van den eerbied, aan gekroonde Hoofden en hooge Magteo verfchuldigd; van verfchuldi-de onderdaanigheid, en dergelijken meer, of zo hij zelf *u,ten ftaat was, - {want in dien ouden tijd vond men Vonten, die zelf niet op een draaglijke wijs ram. melen konden, ~) dan zondhij Redenaars, die voor hem rammeiden, en die er voor op itudie geleegen hadden. Dus rammelde Antoin», bij Voltaire, in den Dood *>an Cefar, niet weinig voor zijn welleevenden Dwingeland, om het Romeinfche Volk ten behoeve van dien Kroonzieken Vorst te beweegen. — Toen hem dit echter mislukte, rammelde hij meesterlijk voor zig zelve. Hij toont den ligtlijk te misleiden hoop het bloedige lijk van Cefar, en voegt er zijne welfpreekende rammelarij aldus bij: II dcmandc vengeance, II 1'attend de vos mains & de votrc vaillance; Emendez vous fa voix ? Révcillez vous Romaiiis ! Marchéz ! fuiyez moi tous, contre fes Aflkffins. Ce font li les honneurs qu* a Cefar on do-it rendrc. &c« De  De Röfnëineh, die, gelijk alle Volkeren der Wac^ fèldr, fteeds door bet uitwendige waren te verleiden, antwoorden daarop: Oui, no*s les punirons; oui, nous fuiverons vos pas; -\ Nous jurons par Ion fang de vanger fan trepas; Couroiis &c. De Rammelaar had dus zijn oogmerk bereikt, er* niets fchoot hem thans over, dan om de vrugten zijner ftaatzugtige rammelarij t'e gaan plukken. Hij rigt derhalven zijn reden aan Dollabella en zegt, als tus* fchen vier oogen : Ne laisfons pas leur fureur inutile t Precipitons cc Peuple inconftant & facile ; JEntrainons le X ia guerre &, fans rien menage*,' Succctlons a Cefar , en coursnt Je vanger. Een legio dergelijke Rammelaars waren er op ffe noemen: maar waartoe in dit klein befiek voorbeelden bijgebragt, die elk een overvloedig te leezen vind? ——.en die, wanneer men de onpartijdigeoogen flegis openen en gebruiken wil, allerwegen in ': leven te zien zijn ? Geheele Volken hebben dus ook weieens gerammeld, om verandering in hurfhe Staatsregeeringen te hebben, (wij willen de Brabanders niet noemen,omdat wij ons tot de oude Volken bepaalen,) en die. door hunne Aristocraaten en Geweldenaars toegejuicht werden, vermits deezen met foortgelijke rammelarijenten hoogden gediend waren. — Eenige oude Volken hebben, 'i is waar, ook wel om Vrijheid en Voorrechten geroepen, waarmede hunne Grooten gansch niet gediend waren, doch dit is geen bewijs tegen ons» want deeze Volken kan men geen Rammelaars heeten. h 2 Hoe  (84 ) fïoc veele rammelende Previlegieu en Prerogativen gaven de Koningen, Keizers en Graaven van den ouden lijd niet, waarmede de toenmaalige geflagten niet alleen ten hoogften gediend waren, maar waarom de jaatere' Naneeven elkander nog te vuur en te zwaard vervolgden en verdelgden! Hoe veele Rammelaars beklimmen niet de Kanzeis en andere Spreekgestoelten, die, fchoon zij niet anders doen dan rammelen op de keper befchouwd zijnde, evenwel ten uitterften san hunne Toehoorders behaagden! Mijn Vader liet mijn oudfte Broeder voor Dominé ftudeeren, doch Jsefpeurende, dat hij wat zwak van ft cm was, veranderde hij van bcfluit en liet hem Doftor worden. Gij hebt geen ftem, zei hij: gij kunt de gemeente niet voldoen. Ja! maar zei de Profesfor, bij wien mijn Broeder lesfen nam , hij heeft veritand! .— Wat,wat, verftand! riep mijn Vader er tegen: hij moet op ftoel "kunnen bulderen en donderen! De Boeren zouden onder zijn predikatiën in flaap vallen! die vraagen naar een Man die een ftem heeft als een klok, en die hen van alles zo wat voor weet te rammelen ! Veelal heb ik naderhand opgemerkt, dat mijn oude Heer gelijk had, en dat de grootfte rammelaars dikwils het meest voldeeden. Hoe veel Rammelaars van Schrijvers vind men al mede niet, wier werken het greetigfte geleezcn worden, fchoon zij verzameling op verzameling van loutere rammelarij ftapelen. Kijk! zegt dan de goede Gemeente, ten bewijze, dat zij er mede gediend is; Welk een wijs man is die of die! hij heeft een boek, óf boeken gefchreeven van een hand dik. Ga naar de boekenkasfen, zelfvan de Geleerden, en zie of niet de meeste en bestgebonden boeken, uit rammelende Schriften beftaat, waarin'van de eerfte tot de laatfte pa-  C 85 > pagina genoegzaam niet anders gedaan word, dan 'gerammeld, of dat nog erger is, waar in ellendige Rammelaars van vroeger en laater tijden, op nog ellendiger wijzen worden naargerammeld en naargefchreeven. De Bezitters dier boeken zijn er echter mede gediend, als die telkens hun rommelzootje vergrooten. De Leezers fnakken zelf nog daaglijks naar meer rammelaarij: Hoe dikwils vraagt men niet: Is er niet Wat nieuws van de pers gekomen? Hebben wij zelf niet wel tijden beleefd, dat wij als verzonken lagen en bedolven werden, met allerlei rammelarij van kinderboekjes, vaarzen van alle ifoort, blaauwboekjes, periodieke blaadjes en andere blaadjes, groote en kleine ? Hebben wij de meeste dier gefchriften wel ooit hooger aangemerkt, dan rammelarij? en bleek het echter niet, dat'wij er mede gediend waren, daar de Drukkers het niet bij konden houden, om aan deeze algemeene rammelzugt te voldoen ? In onze Gezelfchappen zijn wij immers ook altoos gediend met rammelaars? - Het is zo doodsch» zonaar, zegt men: er word niet gefproken. Laaten wij wat levendiger worden en eens een praatje beginnen, dat wil zeggen rammelen. —-— Mijn Vader, die in zijn foort een origineel was, joeg er zijn Barbier om weg, om dat deeze Baardcommies zelden of nooit fprak. Wat zal ik fprceken, vroeg hij; daar ik niets weet? Mij wat nieuws vertellen, antwoor- de mijn Vader. Maar ik weet geen nieuws, hervattede Scheerder. Dan moet gij het verzinnen, was het befcheid. Zal ik u dan leugens in de hand floppen? vroeg de Barbier. Ja! zei mijn Vader; ik heb liever» dat gij iiegt, dat gij zwart word, als dat gij, zo ftoni als een eend mijn kin affchrapt. Gij bezeft ligtlijk dat mijn Vader inzonderheid met rammelen gediend was. - ' — Het was de moeite waardig hem te hooren, toen onze Republiek vol was van Vrijheid- en Vaderlandsliefde. Van den ogtend tot den avond rammelde hij van voorrechten, herftellingen enz. Hij lag geheele Gezelfchappen aan , om er van te fpreeken, en die er hem, tot laat in den nagt toe, over onderhield, en met het aanbreeken van den dager weder mede begon, was zijn beste vriend. Eenige L 3 he.  C 86 > lieden dagten, dat een Man, die van dit alles zo veel" rammelde en zo gaarne hoorde rammelen, ook gaarne zou willen medewerken ; — maar dit was mis,— mijn Vader was een Rammelaar, zo als er duizenden' waren. Neen! zei hij; wel meê praaten, maar niet meê doen! Om deeze reden was hij bij ver- fcheiden Grooten, fchoon van andere denkwijze r wonder gaarne gezien: mooglijk voorzagen deezen; wel, dat zij door dergelijke Rammelaars het best gediend zouden worden.' En hoe zijn de menfehen heden, nu alle Staatszaa^en zo verre buiten ons bereik gefield zijn, niet' nog ten hooglten gediend, met er over te rammelen en te hooren rammelen! En hoe dikwils' verbeeld ik mij als dan niet, mijn Vader te hooren!' En hier mede, mijn Heer de Antwoorder! meene 'ik voldoende geantwoord te hebben op het ecrfla .gedeelte der voorgefleide vraag: Schijn: het niet, .dat het menschdom met rammelen gediend is? . ïk zou er veilig kunnen bijvoegen, dat het niet ficgts zo fchïjnt, maar dat het in de daad zo zij. En waarom zijn er de menfehen mede gediend?■— ■zou men verder kunnen vraagen. Doch hier toe word eene ganfche verhandeling en geen brief gevorderd. Misfchien beantwoord ik dit ook, bij gedegenheid. Nu volgt het tweede gedeelte der vraag: En zig, door een praatje, ligtiijk bij den must iaat omleiden. De menigte fpreekwijzen, die ik alhier te berde zou kunnen brengen, zouden in dit geval, (voor zo verre zij doorgaands algemeene waarheeden behelzen,) alics afdoen kunnen. Dus zegt men : ■ „ Een goed woord neemt eene goede plaats." „ Men kan met een zoet praatje alles van hem krijgen, wat men wil." „ Iemand door goede woorden in de luuren leggen." En zo menigvuldige anderen meer. Maar vestigen wij, ter loops, het oog op de voornaamen en geringen , die deezen Aardkloot ooit bewoonden of nog bewoonen, hoe veele "Vorften vin• dots  C 87 ) den wij dan niet, die door hurme Ministers zeervge-i maklijk door een louter praatje bij den neus geleid werden 1 welke Ministers menigwerven zig bij den neus lieten leitien, door andere vreemde Ministers; zomtijds ook wel door hunne Vrouwen of Bijzitten, en dat door enkele praatjes, — hoewel, pro regt te zeggen zo als het is, nog menigvuldigermaalen door het bekoorlijke geld; In onze dagen echter neemt dit kwaad hand voor hand af, en als het zO voort gaat, zal het fchicüjk ophouden, om dat .veelen boven het bereik der verleidingen van die foert verheven zullen zijn. E!k Sterveling heeft overtuigende ondervinding van wat kragt een zoet praatje is, en dat het volmaakt zeker is, dat wij en anderen er gèmaklijk door bijden neus om te leiden zijn. Hoe zijn- veelen anders aan een Vrouw, aan een ambt, aan rijkdomgekomen ? Zij maakten een zoet praatje met her. Meisje, en leidden dus het fchaap bij den neus ora! Zij gaven zuikerzoete woordjes aan de Begeevers der ambten, en leidden hun Weiedelens aldus bij den neus, om! Zij maakten een verieidliik praatje-met de ligt* geloovige Stervelingen, en, leidden hen aldus, ten kosten van hunne beurs, bij den neus om. -— Mijn Vader alleen ondervind, dat er geen regel zonder uitzondering in dit ftuk is. Hij heeft een Zoon in Vrankrijk, dien hij, in een zijner onverftandige buijen, heeft weggejaagd, en welken hij nu gaarnewedér te rug wil hebben, om dat hij het zonder hem in zijn Apotheek, -— (want dit beroep oenent mijn Vader,) niet ftelien kan. Hij heeft hem reeds de zoetfte praatjes gegeeven, die in zijn vermogen zijn; maar mijn Broeder bekreunt er zig niet aan, en wijst al zijn voorfteilan van de hand; niet uit koppigheid, maar om dat hij weet, dat mijn Vader een Rammelaar is, die veel zegt en niets doet, en die geen ander oogmerk heeft, dan om mijn verzukkelden Broeder, door een louter praatje, bij den neus om te leiden. ■ Maar ik moet uitfeheiden, wil ik uw nommer niet doen overloopen, en mij den naam van Rammelaar waardig maaken. T. T. DELPHENSIS. ' Al-  ( 88 ) Alles wat Delphenjis over de gevolgen van rammelarij zegt laat zig hooren; (gelijk zeker Prefident van zekere vergadering over alle advijfen pro en contra pleeg te zeggen) maar met het charac- ter van een' Vader en de pligten van een' Zoon derwijze om te fpringen, als op het laatst van zijnen hrief gefchied, bevald ons niet, en houden wij voor roekelooze rammelarij. Delphenfts moge zo veel op zijns Vaders gedrag en rammelzugt te zeggen hebben, 2ls hij wil, hem voegd nogthans niets minder, dan hier over dus fpottende te handelen; en allerminst behoorde hij dit bij het Publiek te doen. Zijn Broeder is verpligt op de begeerte van zijnen Vader weder te komen, en is hij den ouden Haer van dienst, dan heeft hij het dubbele voordeel van zijn pligt te doen, en tevens den vaderlijken grond weder te betreden. Eens vooral, verzoeken wij onzen Correspondenten, te geloven, dat wij beminnaars van verfchuldigde gehoorzaamheid aan wettig gezag, en van de pligten der christelijke Zedekunde zijn, en dat alles , wat ons voorkoomt tegen deze grondbeginfelen te ftrijden, niet geplaatst, of, is het der moeite waardig, tegengefproken zal worden. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, enalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven wekelijks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zijn.  T> E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 12. GAAT HET NOG 20? belangrijke vraagen, (en vooral in den tijd 'welken wij beleven,) die de Vraagal in het begin, van zijn honderd zestiende nommer doet, zijn deeze. I. Welk waar Nederlander1 legt zig niet toe op de kennis der Gefchiedenisfen van zijn Vaderland? II. Is deeze kennis niet hoogstnoodzaaklijk voor eiken Burger en Ingezeten van ons Gemeenebest, die liefde en zugt voor zijn 'Land en Volk heeft ? bragten ons op de gcdagtcn," oin, ter beantwoording,, een gedeelte van een Fransch Sermoen te verraaien, 'onlangs door den eerwaarden Pater Reeollet Le Bonciel te Parijs gehouden. Wij twijffeien niet, of onzö Nederduitfehe Leezers zullen er mede voldaan zijn, fchoon 's Mans taal eigenlijk tot de tegenwoordige vrije Franfchen werd ingerigt. Aldus zegt deeze 'Prediker, onder anderen: Ons Vaderland,, mijne Broeders! is eigenlijk niet "anders, dun dat Gemeenebest, die Saarüenfchoolmg M van  (9°-) Van Menfehen, waar op wij, door onze geboorte, door onze bloedverwantfehappen en andere verbintenisfen, de allernaauwfte betrekkingen gekreegen, en'voor dewelken, uit hoofde van dit alles, wij de iterkfie geneegenheid opgevat hebben. Even gelijk de Broeders van één Huisgezin zig inzonderheid aan hunne Huisgenooten verbonden rekenen f en derzelver belangen met alle magt en nadruk voor'ftaan, meer dan die van andere Huisgezinnen, op welken zij zulke naauwe betrekkingen niet hebben, even alzo beminnen wij ook dat groote Huisgezin» of Vaderland, waarin wij gebooren zijn, en tragten Wij deszelfs welzijn en glorie te bevorderen , boven die andere Maatfchappijen of Vaderlanden, die in de Waereld een beftaan vinden. Het is de natuur zelf» die ons deeze Huis- deeze Vaderlandliefde in het hart prent; die, als het op de verdediging van een van beiden aankomt, ons met eeq vuur, met een moed bezielt, die alle gevaaren trotfeert, allen tegenftand overwint, of ons onder de overmagt doet bezwijken en den geest uitblaazen. De Huis- en Vaderlandliefde is geen gewrogt der kunst, geen aangeleerde hartstogt. Zij is de ingefchapen drift van den Schepper, die ons waar geluk ten oogmerke heeft. Vrije, edelmoedige Franfchen! wanneer gij dit begrip van het Vaderland u in het hoofd prent; wanneer gij, ingevolge van het zelve, uwe Vaderlandliefde regelt, dan zal ik niet noodig hebben, u te betoogen, hoe hoognoodzaaklijk het voor u zij, om de Gefchiedenisfen van uw Vaderland met een oplettend en onpartijdig oog gade te fiaan. Immers zijt gij niet onkundig van de gebeurtenisfen van uw eigen Huisgezinnen, en wilt gij er ook niet onkundig  C9i )* dig van zijn, om dat gij er het hoogftc belang in Helt, en om dat van foortgclijke kundigheden, ten grootften deele , de regeling van uw. gedrag afhangt? De gebeurtenisfen van uw Vaderland zijn voor u van nog grooter ge wigt; want met het zelve moet uw afzonderlijk Huisgezin ftaan of vallen. Uw Huisgezin kan ongelukkig worden; maar, gij hebt als dan nog een menigte kanzen, om in den welvaart en het geluk van uw Vaderland, uw welvaart en geluk te herftellen. Maar'wanneer uw Vaderland bedorven, wanneer het verlooren is, dan zijt gij het ontwijfelbaar ook! en werwaards zult gij u dan koeren, om u het ondermaanfehe leven flegts draaglijk te maaken ? Grootmoedige Zielen! bij u heb ik geen meerder aanprijzing noodig, om de lotgevallen te weeten ert te onderzoeken, van die Maatfchappij, waaraan gij door de naauwfte banden verknogt zijt. "■ ■■■ Gij gloeit van Vaderlandliefde en gij bemint geen onbekende ! gij wilt uw goed en bloed niet opofferen yoor een vreemde, welks naam u flegts in 't geheugen zweeft! Gij noemt Vrankrijk uw Vaderland , en gij zoud u fchaamen, wanneer gij onkundig waarc van het geen er op dien geboortegrond voorviel. Maar mijne Broeders! dit u niet behoevende aantcprijzen, heb ik echter hoognoodig u te waarfchuuwen, dat gij groot gevaar loopt, van in deeze kennis valschlijk onderweezen te zijn of te worden. De vooroordeelen der voorige. eeuwen, de zugC tot vleijerij, de dweepende Godsdienftigheid , en dikwils de omkooping der eerlijkfte pennen, hebben: maar al te veel invloed gehad pp de Schrijvers van onze Volkshistorie. Zij zijn maar al te dikwijls mcdegefieept door dien geweldigen ftroom van gcestM a ver-,  (9* ) vervoering der-algemeene dwaalingen, of door de vrees voor de Gekroonden en hunne Ministers, die meer dan eens die braave Mannen in den kerker fineeten, of die onpartijdige Wijsgeeren verbanden, Welken de onbewolkte waarheid hulde deeden Weinigen, en die weinigen'.deeden het nog zeer fiaauwlijk, hebben u de Gefchiedenis van Vrankrijk Uit dat oogpunt doen befehouwen, om cru inensehkundig en wijsgeerig o^er te ieeren oordeeien. Allen hebben zij uwe Koningen boven derzclver wezenlijke waardij verheven. De flesten onder uwe Troonbekleeders hebben zij te veel gefpaard; de ïpiddenmaatigen hebben zij te groote Loftuitingen toegezwaaid, en de Besten zijn door hen in den rang der Goden verheven. In de Celehiedenisfen zijn de Vorften meer dan menfehen, fchoon men in den bur« gerlijken kring, met veragting op hen zou nederzien.. Daar worden zij gepree.-.en, als ée VVeldoenders van het menschlijk gellagt, fciioon z j er veelal de kostbaare Speelpoppen, en zeer dikwiis de Tijrannen en Verdervers van geweest zijn, Daar befchouwt men hen als noodzaaklijke Weezens, en pleit men ten ijvcrigfle voor dat geene 't welk men de rechten van den Troon noemt, n.icttcgeniTaande de treurige ondervinding daaglijks de Gefchiedboekers kon leer, aaren, dat de Maatfcbappijen onder het verpletterend gcwigt der Schepters bezweeken, en dat de waar, lijk vrije Menseh, zo als God hem gefchapen heeft, en zo als die oppetfte Beftuurder wil, dat hij weezen zal, onbetwistbaarder rechten bezit, die door de trponr.echten verkragt of vernietigd geworden zijn. In uwe Gefchiedboeken,. verlichte en vrije Eranfpheu! heeft rnen nog een ftap verder gedaan, om u Of  C93 > op den doolweg te brengen, en om u de kluisters te loeren eerbiedigen, die de Magtigften u om de handen fmeeten! Men heelt er naamlijk een Godsdienst in aangepreezen en voorgeftaan, welken door Romen met bagatellen is opgevuld: welke het heilig Opperweezen door grillen en zotternijen ontëerd! welke den God der Liefde in een Barbaar herfchept I welke, den edelen Menseh tot de fehandlijkile laagte verne-, dert, en welke door galg en rad en brandftapel dö gezonde Wijsgeerte, het waare Christendom, allerwegen op de hielen zat, om het van den aardbodem uitteroeijen. Men prijst uwe Vorften, ten minnen men veroordeeltze er niet, wanneer zij, uit louter ftaatsbelang, uit verfoeilijke heerschzugt, dien Godsdienst ten voorwendzel neemende, en betuigende dien te handhaven, uw Vaderland bedierven; uw welvaart voor altoos deeden kwijnen, en het bloed uwer beste Medeburgers ftroomen deeden. In het naarjaagen dier onontbeerlijke kundigheeden welken, het gebeurde in uw Vaderland betreffen, moet gij deeze waarfchuwing beflendig onder 't oog houden. Welke Grooten, welke Helden u in uwe Gefchiedenis mogen voorkomen, hoe zeer zij ook door hunne Tijdgenooten of Levensbefchrijvers mogen opgehemeld en vergood zijn, ■ fielt hen als Menfehen voor de Vierfchaar van uw onpartijdig oordeel; meet hunne daaden niet af volgens de regels der zogenaamde Vorstlijke rechten; maar naar de regels der menschlievenheid en maatfehappij, vooral beoordeelt hen niet, volgens de dweeperijen van Romen en de grondbeginzelen der baatzugtige Geestiijkheid, die een God predikende zo als zij zelve zijn, zig in de ftede van God zetten! neen! beoordeelt ze volgens het zuiver licht der rede, en der M 3 ge-  ( 94 ) gezonde Wijsgeerte! Is de Slaaf uW eerbied en dankCanrheid waardig, — onthoudt ze hem' niet; en verdient deeze of die Vorst uwen vloek, zegent hem dan niet, ten koste der waarheid. Beiden zijn ze iMelifehéïi! Zijn de verpligtingen van den eenen grooter dan die van den anderen , te fbafwaardiger en veragtlijker word hij dan ook, die, het meeste moetende verrigten, het nalaatigfte bevonden word. Dit is de eenige weg, om uwe Gefchiedenis met vrugt te leezen; want immers moet zij u ten leidsvrouw dienen, op'uw tegenwoordig pad? Zo gij de. Oude vooroördeelen niet aflegt, hoe zult gij u dan van de nieuwe ontdoen? Zo gij uwe Konin¬ gen als Goden befchouwt, hoe zult gij dan voortaan fn flaat zijn, om hen als lilenfchen, en niet hooger tc behandelen? Zo gij de bagatellen van Romen gelooft, en ze in uwe Voorvaders eerbiedigt, hoe zult gij dan naar de zuivere Wijsgeerte ffreeven, hoé ei" immer toegeraaken kunnen, daar deeze zo regclregt fegen de Roomfche bijgelovigheden is overgefteld? — Wilt gij uwe Gefchledenisfen beoordeelen , vergeet dart nooit deeze Grondftelling: dat allé ivien- schen gel ij £ zijn, en dat god het g etUK van alle menschen begeert! Aldus de Gefchiedenis van uw Vaderland onderzuckende , onbevooroordeelde Franfchen,— dan zult gij u verbaazen en bedroeven! dan zult gij ontwaar worden, dat verre de meesten uwer'Vorstlijke Vaders uwe bedervers zijn geweest, — dat zij uwe fchatteh verdonden, en millioenén uwer Voorvaderen op de flagtbank gebragt hébben', alleen om hunnes zelfs' wil, alleen om zig groot en gedugt te maaken, alleen cm willekeurig tc heerfchen, en zig boven alle wetten, boven alle verpligtingen, bbvCn alle voorfchrif- ten  <: 95) ten van Gods Euangelie en de gezonde rede te yerheffen: dan zult gij zien, dat zij, die.om het Volk behooren te zijn, alles ten gevalle van zig zelve gefcbapen rekenden: dan zult gij zien, dat gij (langen üj uwen boezem gekweekt hebt, die u de hartader hebben afgebecten ; dat gij Godüjke eerbewijzingen hebt bewezen aan de vergiftigende bronnen, waaruit de Pest oprees, die nog niet ophoud uw Vaderland te verwoesten. Dan zult gij ontdekken, dat zij, die zig Dienaars van God noemen, en die durfden voorwenden, de Waereld en alle derzelver begeerlijkhceden te verzaaken, akkers aan akkers, en huizen aan huizen aan zig getrokken hebben; dat zij, het Bijgeloof zaaijende, er zulke rijke vrugten van maaiden, dat zij eindlijk hunne fchuuren tot een buitenfpoorige vergrooting hebben moeten uitzetten J Dan zult gij dat gcflagt leeren kennen in zijn oorfprong, het welk zig thans nog tegen uwe zo billijke als wenschlijke Conftitutie durft verzetten,—Gijzult het leeren kennen als alleen er op uit zijnde , om onbepaald over uwe zielen eo uwe beurzen tft heerfchen; ■■ om u zo wel uwe innigfte geheimen als uwe goederen te ontwringen, — om u te doen Adderen voor ingebeelde en godontéerende vüuren van zuivering,— om u de flaaven te maaken' van de grillen van Romen ! met een woord, om u regt het tegendeel te maaken, van het geen uw Schepper wil, dat gij zijn zult, en het geen de reden zegt, dat gij weezen moet. Aldus uwe Vaderlandfche Gefchiedenis leezende, mijne Broeders! zult gij uwe harten van de zuiverde erkentenis voelen gloeijen, voor de zulken uwer Helden, die het durfden onderneemen, om, met voorbijgaan van'den Troon, de menschlievenheid te raad-  ) raadpleegeri, en den mensch zijne rechten wederrei geeven; om,, met verachting van het gefchreeuw en de vervloeking der Dweeperij, het gezond verftand en de zuivere Wijsgeerte te doen fpreeken, en om, met affchaffing van al het oude onrechtvaardige, u de rechtvaardigde wetten te fchenken, waaraan immer zig Stervelingen onderworpen hebben. • Nog eens, vrije Franfchen! wanneer gij uwe Gebeurtenisfen op deeze wijze leest, dan zult gij geen oogenblik aarzelen, om met uwe zo kloekmoedige als verftandige Vertegenwoordigers de handen in een te flaan; om met hen volftandig en onvermoeid medetevverken, en om niet optehouden met arbeiden en bidden, voor dat gij het Gebouw uwer beste Conftitutie voltrokken hebt, en God het bevestigd cn gezegend heeft, enz. Dit gedeelte van een Fransch Sermoen, in den tegenwoordigen fmaak, zullen wij bij geleegenheid, door nog andere Iaaten opvolgen, niet twijfelende of onze Leezers zullen er genoegen in vinden. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, enalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezel ven wekelijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 13. WIE KAN HET KROMME R.EGT MAAKEN? Het geld, dat Jlom is , Maakt regt, dal krom is. D it oude en tekende fpreekwoord behoort eigenlijk niet tot die foorten, welken over 't algemeen bekende Volkswaarheden behelzen; maar moet men rangfchikken tot die clasfe, waarmede het menschdom gegispt, en waardoor, om zo te fpreeken, een pasquil, op hunne booze gebreken gemaakt wordt: want wanneer het kromme, door het geld, zogenaamd regt gemaakt word, dan weeten alle onze Leezers, dat het kromme, even daardoor, nog veel krommer word, dan ooit te \ooren. Zij, die veel met Rechters gehandeld hebben en eene rechtvaardige zaak voor hadden, — (om geen andere Lieden te noemen) — zijn van dit ons gezegde ten vollen overtuigd. Maar, vraagt de vernuftige Vraagal: PFie zal nu regt maaken het geen krom is? Wij zullen, tot antwoord hierop, onze Pater Reeollet, laaten fpreeken. Deeze vportreflijke Prediker N legt  ( 98 ) legt er zich toch geheel op toe, om zijne Mede* Franfchen, .waaronder weleer zo veel kroms gevonden werd, gelukkig of recht te maaken. Zie hier weder een gedeelte van een Vaderlands Sermoen, door dien eerwaardigen Geestlijken, op laatstleeden 14 Julij te Parijs gehouden: De Menfehen, mijne Broeders! zijn gelukkig wanneer zij het Hechts wezen willen! Dit is niet alleen waar ten opzigte vau elk mehsch in 't bijzonder, zo ais ik u in het eerde gedeelte van deeze mijne Redenvoering heb aangetoond, — maar het is met ruim 20 veel nadruks waar van geheele Maatschappijen. — Wanneer de Volken der aarde het geluk begeeren, zij hebben het flegts te kennen en te willen! Welk een zegen vooru, gelukkige Franfchen! dat ïk mijne bewijzen voor dit gezegde uit uwe eigen Gefchiedenis kan ontleenen! Dat wij niet, buiten ons, angstvallig bij vreemde en afgelegen Volken, de blijken moeten zoeken, der mooglijkheid voor eene geheele Maatfchappij, om gelukkig te zijn, wanneer zij ilechts gelukkig begeert te weezen. Niets zal, op deezen heuchlijken, op deezen gezegenden Dag, gepaster zijn, dan een bewijs van dit foorti In de vroegfte eeuwen van onze opkomst, mijne Broeders! waren de Gallen wel dra wijd en zijd beroemd! maar, helaas! welk een roem ver- Wierven deeze onze Voorouders! Om dat zij magtig waren verdrukten zij de zwakken onder hunne vreedzaame, ten minden onfchuldige gebuuren. Om dat zij niet te vreede waren met een plek gronds, die hen in overvloed kon voeden, gingen zij heen; Vielen zij op de Eigenaars van andere gronden aanj ver-  C 99 ) verjoegen zij derzelver bezitters of maakten de aarde dronken met derzelver bloed. Dit was de krijgsdeugd, dit was de grootmoedigheid en het geluk van hunne dagen! Aan de tijden, in de verfchriklijkfte barbaarschheid en verregaandfle onkunde gedompeld, kan men bezwaarlijk deeze haatlijke zugt naar overwinningen infehikken; maar hoe vervloekt moesten thans deeze Volksflrooperijen niet in de oogen der befchaafde Stervelingen zijn! Wenden wij de oogen om ons heen; onder allerleije voorwendsels zien wij nog heden ten dage de Uitheemfchen naar de eigendommen hunner weerelooze of zwakke buuren grijpen, en de rampen en onheilen van rondomme vermenigvuldigen ! Men fchaamt zelfs zig niet, om er den Godsdienst van Jezus Christus, onzen Godlijken Zaligmaaker, toe te misbruiken, en dien ten dekmantel van overheerfchingen, knevelarijen en de fehreeuwendite onrechtvaardigheeden te doen dienen ! Maar hoe zijn de tijden, ten onzen opzigte, ten goede, thans veranderd! Hoe heeft de edele» Vaderlandliefde, die uwe boezems bezielt en ten drijfveer van alle uwe handelingen verftrekt, dit kwaad niet met wortel en tak onder ons uitgeroeid! — Vrankrijk wil vrij en gelukkig zijn, en het zal niemand aanvallen. Het belooft plegtig geene veroveringen meer te zullen maaken. o Mogten zij, die onze Conftitutie begrijnzen en vervloeken, flechts in dit Huk u naarvolgen! —— dan ware de vrede het deel der Volken; dan wierden er geen (Iroomen onfchuldig bloed meer geplengd; dan wierden er geene vrugtbaare akkers meer verwoest; geene rijke oogden meer bedorven, en geene bloeijende Heden ineer in puir.hoopen hervormd! Dan wierd dit kromN 2 me,  f* IOO ) me, zo verderflijk voor het menschdom, regt gemaakt! Uwe Voorouders verkoozen zig Koningen: dit was een oude mode, door heerschzugt en fchraspzugt in de Waereld gevoerd. Zij gaven hunne Koningen van tijd tot tijd het uitgeftrektfte en onbepaaldftc vermogen. Onder uwe eerfte Vorften heeft men Helden en Grootmoedigen gevonden; dat is te zeggen, Helden waren de zulken, die in de bloedige kunst des oorlogs het best bedreeven Avaren, en het meeste menfchenbloed te vergieten wisten ; en de Grootmoedigen waren zij, die niet al het kwaad deeden , het geen zij wel zouden hebben kunnen doen. Onder het beftuur van Deezen rekenden de toenmaalige Franfchen zig gelukkig, om dat men zig toen een verkeerd begrip van het geluk vormde, en de waare Menschlievenheid en gezonde Wijsgeerte bij uwe Voorouders, over 't algemeen genomen, volftrekt onbekend waren. Onder deeze Helden en Grootmoedigen, echter, verlooren zij of hunne levens, of hunne bezittingen. Oorlogen putteden de fchatkisten uit, en de weinige zorg die men voor het algemeene welzijn droeg, veroorzaakte kwijning in den welvaart, en deed daor het ganfche Rijk armoede en ellende gebooren worden. Een veel flegter foort van Vorften volgde van tijd tot tijd. Deeze waren verkwistenden, vervolgzieken en dwaazen enz., en, of dit niet genoeg ware, deeze hadden Ministers , die meesterlijk gebruik van hunne zwakheden en gebreken wisten te maaken, en die, als Ohdertiirarrien, het Franfche Rijk beftuurden, of liever ten gronde hielpen. De mindere Bcampten drukten getrouwlijk het voetfpoor hunner Hecrcn en Meesters, en deeden de naleezingen, waar  waar de gierige hand der Inöogfters iets had laaten vallen. Het gros des Volks plukte dus nimmer de vrugten, en was fteeds tot het draagen der zwaarfte lasten gedoemd. Echter befchouwden de Franfchen hunne Koningen als Goden en zij gingen voert, om den blikfem, die, in hunne vuist, alle Volksgeluk vernielde, alle mooglijke kragten bytezetten. Wee hem, die in die ontzinde dagen den barbaarfchen Koning een Mensch had durven noemen! Aan den loop deezer Mensch- en Godontëerende verwoestingen en vernederingen, edele Franfchen! heeft uwe verheven Vaderlandliefde eindlijk paal en perk gcfteld. Gij eert en bemint uwen Koning; maar gij eischt, dat hij een voortreflijk Mensch, dat hij een verftandig Vader, dat hij een der eerfte pligtbetragtende Burgers zij! Gij houd hem aan 't hoofd uwer Maatfchappij, niet om die ineen zee van rampen te dompelen, maar om ze gelukkig te maakeni Gij gehoorzaamt zijne bevoelen, niet wanneer de Tijrannij, maar wanneer de Wet van zijne lippen fpreekt! Weleer waart gij om den Koning, en gij waart arme Slaaven! Thans nu de Koning om u is, zijt gij vrije Lieden, en de welvaart ftaat u voor de deur! Gij hebt den Koning het onbcperktfte vermoogen gefchonken, om aan uw Vaderland goed te kun* ïien doen, en hem de magt benomen, om aan het zelve eenig kwaad te kunnen toevoegen. Met één woord, gij hebt hem geen andere keuze overgelaaten, dan om een onbefchadigend Infecl, of een weldoend Vader te weezen. De misbruiken van het Ministerij zijn geweerd! Ook dit kromme heeft uwe Vaderlandliefde regt gemaakt. Uwe Medeburgers, door heetschzugt of N 3 eigen-  ( 102 ) eigenbaat gedreeven, zullen niet meer de zwakheid, de dwaasheid of het onvermogen van den Troon tot hun voordeel kunnen bezigen. De wijsheid en rechtvaardigheid zullen voortaan van den Troon fpreeken, of op dien Troon zal een diep ftüzwijgen bewaard worden ! De Vleijers zullen er geen Schuilplaats meer vinden, en de begunftigde Bedriegers er van weggeblikfemd worden, want de eerden zullen met de diepde verachting overlaaden , en de laatden voor de nietsontziende vierfchaar des Volks ter verantwoording geroepen worden. Thans moet het blijken, wie het wel met het Vaderland meent! moet het blijken, wie alleen, in het hoogbewind, zig zelve, of het heil der Franfchen bedoelde! moet het blijken, welke Mannen onze achting of onze gevoeligheid verdienen! Het beduur zal voortaan eene Waare eerepost weezen, en geen kostwinning! De eerlijke, verdandige Man zal er alleen zig naar kunflen fchikken en in vergenoegen; maar de Schraaper, de Onderdrukker en Domkop zullen er een afkeer van hebben. En, hervormende Franféhen! hoe jammerlijk was het niet gedeld, met het allervoortreflijkde, dat de Stervelingen op aarde hebben, met den Godsdienst ! —- De Slaaven zijnde van vuige Monnikten, wier wellusten en gierigheid gij met uw ijver en zweet voeden moest, boezemde men u de armhartigde denkbeelden van den God des hemels en der aarde in! Men ontzegde u alle wegen en middelen, die tot het gezond verdand, tot den waaren Godsdienst van onzen eeuwiggezegenden Zaligmaaker Jezus Christus geleiden konden. Uwe verftan.digen moesten zwijgen, of het fpreeken op dit duk bekwam hen duur. Verdraagzaamheid was een gruwel.  ( i°3 > wel. Die God niet diende volgens de voorfchriften van domme en bloedgierige Kloosterlingen verloor of zijn leven, zijn vrijheid, of zijne burgerlijke voorrechten! Uwe Vaderlandliefde heeft ook in dit fchroomüjk kwaad voorzien. De hommels, die enkel fchade en geen voordeel aanbragten, zijn vernietigd! de fchatten, die de geestlijke gierigheid had ingezwolgen r keeren in den fchoot van het Vaderland weder, en in ftede van de fchandlijkfte luiheid te voeden, worden er de fchulden van de Natie mede betaald' Thans betwist gij het aan niemand, wie hij zij, om God op zijne wijze en volgens zijn geweeten te dienen. Geloof wat gij wilt, zegt gij: alleenlijk wees een eerlijk Man en gehoorzaam aan de Wet'. —» Dit kromme hebt gij regt gemaakt! Uwe Vaderlandliefde heeft dit wonderwerk verrigt. En waarom zou ik in meerdere bijzonderheeden uitweiden? In alles hebt gij de wenschiijkfie verbeteringen ingevoerd. Wie kan dat alles opnoemen? —— Een zee van zaaken, waarin gij u met den grootften lof gekweeten hebt, doet er zig aan mijn oog op, en bewijst het diep verval, waar in gij verzonken waart, en de luistervolle hoogte tot welke gij u opgebeurd hebt. Laaten de Wetten, die gij ontworpen hebt, van uwe grootheid, van uwe wijsheid en rechtvaardigheid getuigen! Zij zelf, die hunne kluisters zegenen, moeten dezelven bewonderen! Uwe bitterfte Vijanden vinden er niets anders in te berispen, dan dat gij, in het opfteJlen van dezelven, te veel met het recht van den Mensch en de Volksvrijheid geraadpleegd hebt. Het Nageflagt zal er u eeuwige Ioffpraaken en dankbaarheid voor tpezwaaijen, eu alle Natiën, die vrij en gelukkig ito*  C 104 ) begeeren te zijn, zullen zig u ten voorbeeld Hellen. - Om dit uw geluk te bevestigen , om het verdere kromme, dat onder ons gevonden word, volkomen regt te maaken, en om ons geluk ten hoo°-lten toppunt te voeren, is het noodig uwe Vrijheiden Vaderlandliefde op de regte wijze te beftuuren: want zoo zeer als deeze liefde voorfpoed en ze°-en aanbrengt, voor hen, die ze welgeplaatst hebben, en ze wijslijk beftuuren, zo zeer ftrekt zij tot verderf van Land en Lieden, wanneer zij haare paaien overfchreid, tot uitterfteri overflaat, en in losbandigheid ontaart. Volgt mij nog eenige oogenblikken met uwen aandagt, en zien wij, wat ook in dit geval, de pligt van een Mensch en van een Christen zij, enz. Wij gelooven , dat de Recollet er wel agtcr is, om het middel aantewijzen, om het kromme regt te maaken. Het fchijnt echter geen univerfcel middel te zullen worden, vermits er nog te veel ftervelingen zijn, die het hoogst belang er bij hebben, dat het kromme krom blijft. Te DORDRECHT, Bij' DE LEEUW en KRAP, en alBm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven wekelijks voor een en een halven fiuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER, Candide et modeste. N°. 14. IS HET MET MOEDWM. EN OtZETi MIJN HÉÉR DE ANTWOORDER! Op de vraag in nummer 118 van den Vraagal, ÏS het met moedwil en opzet? kan ik mij niet onthouden van de pen optevatten, en ze, naar mijne zeer bekrompen vermoogens, en in mijn fmaak, te beantwoorden. Ik weet niet of mijn brief deswegens u belangrijk genoeg zal voorkomen, om denzelvén in uw Weekblad te plaatzen, maar ik verzoek er u nederig om; al had gij geene andere beweegrede, dan dat gij er door aan den goeden wil van eenen Welmeenende voldoet. Om overtuigd te Worden, dat de Waereld tot ftikkens toe vol is van allerlei kwaad, en van allerlei foort van kwaaddoenders, zo wel van de zulken die een groot gezag voeren als die een lazarusklapje draageri, behoeft men zijn toevlugt niet tot de historiën te neèmen : men heeft flechts dit groot verblijf van de Boozen en het Boozein teftappen, om bij de eerfte treedc het verkeerde en zondige in rijken overvloed gewaar te O WO£-  worden. Hier zal „ e§n ba]ddaadige .Q- ^ teen trappen; ginds zai een onbefchofte Lompert u een opftopper om de ooren geeven: wat verder zal een man met een mooije rok u op het lijfloopen, zo dat g.j naauwJijks overcinde zult kunnen blijven ftaan: welhaast begint men u uittejouwen en de huid vol te fehelden: deeze zal zeggen, dat gij een zot, die dat gij een ketter, en een ander, dat gij een Landverraader zijt: fluks komt Jan Rap en zijn maat op de been; Gij word vervolgens van het eene einde van uw wandelpad naar het ander geftooten; men ïmijt u met flijk en vuiligheid, en eindelijk met fteenen. Gij ziet het doodlijkst gevaar u van alle kanten omringen, en.vrugtloos beproefd hebbende, om deeze beleedigende Stervelingen, door reden, tot bedaaren te brengen, en om hen te noopen, dat zij u ten minften de fchuld aantoonen en bewijzen, waarom zij u dus godsjammerlijk mishandelen, zet gij het op een loopen, om te midden in een verblijf, waar de heilige Justitie op het uithangbord gefchilderd is, eene veilige ontkoming te vinden. Dan! nu is de molen door de vang! nu is de Duivel los, en de Hel Joert op een heerlijk kansje! Die loopt heeft fchuld! roept er een knaap met een groote paruik op. Straks komt alles ter been; men zet u agter naar. 't Is overal: Houd den dief' Houd den Ketter! houd den enz.! Gij raakt ten einde adem; gij ftruikelt; valt, en word door de woedende menigte gegreepen, die de Goden een dienst doet, met u leevendig in duizend ftukken te fcheuren, of ook wel optevreeten. Gefchied dit alles met moedwil en opzet? vraagt gij mij. Is de Waereld zo vervloekt boos en zo helsch ijedurven, dat men, tegen beter weeten aan, en met een  ( i°7 ) een weloverFegd en bekookt voorneemen, deeze fchreeuwende onrechtvaardigheid, dit Godtergend onrecht durft pleegen ? Op deeze vraagen moetik, ronduit, Neen! ant« woorden, en, om niet uit de hoogte te fpreeken, zal ik mijn antwoord bewijzen, met een voorbeeld van mij zelve ontleend. Ik heb bij de Engeifchen ten oorlog gevaaren. Onder alle mijne reizen was er een, die mij eeuwig in het geheugen geprent blijft, en waarvan ik niet naarlaat, om bij alle geleegenheeden te fpreeken. Ik zal er een ftukje van te berde brengen, om dat het thans, ter bereiking van mijn oogmerk, wonder wel te pas komt. Wij moesten een togt doen naar Algiers. Ik voer voor Ondermeester en mogt den Kapitein maar gansch niet wel zetten, uit hoofde van zijne onverdraaglijke heerschzugt, fchraapzugt en wraakgierigheid, die hij bij alle geleegenheeden aan den dag legde. Hij be«» merkte dit fpoedig, en koesterde weldra het voorneemen, om mij zijn gramfchap te doen gevoelen. Hij had, voor dat wij te Algiers kwamen, vier Turkfche ilaaven van een ander Schip, voor een geringen prijs, overgenomen. Met dezelven kon hij, in dien tijd, niet openlijk te Algiers verfchijnen, om dat het Gemeen ze dan fpoedig in vrijheid zou gefield hebben, en hij dus verfteeken worden van het voordeel, dat hij er naderhand, op een andere kust, mededoen kon. Hij floot derhalven deeze Ongelukkigen in een' donker gat, onder in 't fchip, op; ftak elk hunner een bal in den mond, om dat ze niet fchreeuwen zouden, en bond ze met handen en voeten aan elk* audergefjord, aan een paal vast, hen niet meer voedzcl gcevende, dan even toereikende ware, om in O » 't le.  C 108 ) H leven te blijven. Het minst, dat deéze Rampzaligen een woord durfden kikken, of zig buitengewoon verroeren, iloeg hij er met een dik touw zo godsjammerlijk onder, dat de wanden van het vertrék vol plekken bloed zaten. Deeze barbaarfche behandeling deed eindlijk de ellendige flaaven ziek worden. Hij vreesde hen door den dood te zullen verliezen, en zond er mij heen» om ze te geneezen. —— Ik kwam, en werd met het inriigfte medelijden vervuld. Zij verhaalden mij hunne lotgevallen, en alles overtuigde mij, dat het eerlijke, braave, onfchuldige Lieden waren, die in alle opzigten verdienden vrij te weezen. Ik redeneerde, in die dagen, al vrij op zijn Fransch, en begreep, dat, alle Menfehen gelijk zijnde, niemand bevoegd was, om dus tijrannisch zijne Mede-Stervelingen re behandelen. Ik werd bedagt om hen te ver. losfen, en overlegde vast de middelen, die gevoegjgaam en toereikende konden zijn, om aan mijn christlijk oogmerk te voldoen. In de eerfte plaats tragtede ik den Oppasfer te winnen, die hen bewaakte. Ik kwam hem van lieverlede aan boord, en betoogde hem, hoe alle Menfehen vrij uit de handen van hunnen Schepper kwamen ; hoe zij allen een even gelijke aanfpraak op de voorrechten en gelukken van dit leven hadden; hoe zondig en ftrafbaar het was, wanneer de eene Mensch de Tijran van den ander werd, en hoe zeer het met den waaren geest van het Christendom ftreed, om zijne Natuurgenooten van de vrijheid te berooven, welke God uitdruklijk wilde, dat zij genieten zouden, enz. De Qppasfer begon reeds de ooren naar mij te neigen , en zou voorzeker mfjn man geworden zijn, had  hij niet, toevallig met den Kapitein in een gemeen* zaam gefprek raakende, aan dien Wreedaart de Vrijheidspredikatie verteld, welke ik tegen hem gehouden had. Deeze begon daarop lont te ruiken, en giste gereedlijk, wat mijn oogmerk was. ———■ Hij werd bang; want te Algiers komende, had ik niet anders te zeggen, dan dat er vier Tuïkfche flaaven aan boord waren, om hem deezen buit te ontwringen, en hem zeifin groot gevaar te brengen: daarenboven weetende dat ik hem een kwaad hart toe droeg, liep dit alles faamen, om hem, ten mijnen opzigte, een moorddaadig beiluit in te boezemen. Meest alle de Officieren wist hij op zijne, zijde te krijgen, door hen overtuigende te betoogen, dat, ingevalle mijne Vrijheidsleer in zwang gebragt werd, zij eerlang alle voordeden ftonden te verliezen, die zij met hunne fmokkelaarijen en andere kunstgreepen behaalden, en dat, zo dra zij vcrpligt werden om, volgens mijne grondltelligen, als eerlijke Lieden ter zee te vaaren, het oneindig beter voor hen zou weezen, om zig maar in compagnie opteknoopen, vermits doodlijke armoede, en oneindige moeite alsdan hun lot ftond te worden, enz. De Officieren keeken mij thans over den fchouder aan, en veelen der Matroozen, door hen opgeftookt, deeden het insgelijks. Ik mogt de zieke Slaaven niet meer bezoeken, en al waar ik ging werd er een waa^ kend oog op mij gehouden. Te Algiers komende, mogt ik, in de twee eeril» dagen, niet van boord. Deezen tijd had men noodig om de Turken tegen mij opteftooken en te verbitteren. Van dit verraad was ik onkundig. Ik begaf mij den derden dag naar de Stad, en ziet! daar verging ket mij, zo als ik gezegd heb, dat het mijn Lezer in Q 3 de  C«o> de Waereld vergaat! Ik werd op den teen getrapt; kreeg (lagen; werd voor een Ketter, een Oproermaaker, Landverraader, Christenhond, en zo al meer gefcholden. Ik zettede het op een loopen; werd naargereeden; gevangen gezet; kreeg water en brood met kleine porden, maar ftokflagen in een overvloedige maate, en weinig verfchilde het, of ik werd verfcheurd en opgevreeten. Lang zat ik bij deeze wreede en barbaarfche Turken gevangen. Duizendwerven wilde ik mijn mond openen, om hen te beduiden, dat mij het hoogde onrecht werd aangedaan; dat ik, vooral van de Turkfche Natie, beter behandeling verdiende, enz. dan! telken reize overfchreeuwde men mij en wilde men mij niet laaten uitfpreeken! Gij zijt een Ketter! riep toen; een Lasteraar van Mahometl een Landverraader f en al wat lelijk is! Gij moet gebannen, gehangen, verbrand, geradbraakt, den buik opengefbeeden, gefpitst enz. worden. Dit gezegd hebbende, werd de deur mijner gevangenis met geweld toegefmeeten, en moest ik zomtijds twee & drie dagen zitten fnakken en reikhalzen naar een ftukje droog roggenbrood en een teugje vuil (tinkend water. Maar, vroeg ik eindlijk eens aan mijn Oppasfer; gefchied dit alles met duivelfchen moedwil, en een* vloekwaardig opzet? o Neen! antwoorde hij; dit alles gefchied om geene andere reden, dan om dat gij verdiend hebt aldus gehandeld te worden! —. Wij zijn wel Turken, maar daarom zijn wij geen Barbaaren, geene mishandelaars van onze Evennaasten zo als gij, Heèren Christenen! het gelieft te noemen! o! Riep ik toen uit; indien gij dan geen Barbaaren zijt, luister dan flegts een oogenblik naar mijne verdeedigingi De  De Turk zettede zig naast mij neder, en ik vertel, de hem de geheele historie, van de vier ongelukkige Turkfche flaaven, die ik had poogen te verlosfen; van den nijd van den Kapitein enz. ook liet ik hem, ter overtuiging, de brieven zien, welken deeze rampzaligen mij, in 't heimlijk, verzogt hadden» vosr hen te willen beflellen. Een dier brieven was aan hem zelf geaddresfeerd. Hij opende dien; las, en zag dat hij van zijn Broeder kwam. De Turk werd geheel als buiten zig zelve vervoerd; hij omhelsde mij; vervloekte den Kapitein; liep als een Dolleman door de gevangenis, floeg zig voor den kop, en fnelde eindlijk de deur uit, die hij vergat te fluiten. Het leed geen half uur, of mijn gevangenis was vol Turken, van dezelfden, die voorheen mij zo deerlijk mishandeld hadden. Zij vielen mij te voetj kuschten mij, en fmeekten mij om vergiffenis. Bij deeze gelegenheid, kwam ik te hooren, hoe alle mijne onheilen alleen aan het helsch opftooken van den Kapitein te wijten waren. Deeze had hen diets gemaakt, dat ik een Godslasteraar ware; dat ik tweedragt, fecten ende muiterije in Kerken en de Waereldlijke Regimenten, enz. had begeeren aan te rigten ! dat ik een voorftander was van een nieuwe Ketterfche leer, die, zo ze ingang vond, het geheele Turkfche Rijk eerlang overhoop zou fmijten, en dergelijken meer. Deeze Turken, verre weg beter Menfehen zijnde., dan de Christenen van het Engelsch Oorlogfchip .vertoefden geen oogenblik, om hunne vergrijping en dwaaling, zoveel mooglijk, te regt te brengen. Ik werd niet flegts op vrije voeten gefield, maar ook van alles voorzien, wat ik tot een goed leven noodig had.  Indien g$, zei ik tegen hen; nu Wel wilt doen, moet gij de vier ongelukkige Slaaven, uwe mishandelde Landgenooten, gaan verlosfen ! Helaas! riepen al de Turken als uit eenen mond: Het Schip is vertrokken, en de Kapitein heeft zig aldus boven ons bereik weeten te hellen! Ik vertelde hen daarop, met al den nadruk en welfpreekenheid die ik bezat, hoe veele ellenden de vier mishandelde Turken hadden moeten lijden, en hoe gemaklijk zij te verlosfen waren geweest, indien de Gemeente Hechts eenige oogenblikken, met bedaardheid, naar mij had willen luisteren; indien men niet, zonder mij te verhooren, zo maar aan 't fchelden, lasteren, flaan, 'plunderen enz. geteegen was! AI de Turken begonnen bitter te fchrcijen; hunne eigen handelwijze te vervloeken en beterfchap te belooven! -— maar wat baatte het? — het fchip was in Zee en de Kapitein volftrekt meester over zijne Slaaven! Ik heb u, mijn Heer Antwoorder! dit Haaltje uit mijn eigen Gefchiedenis bïjgebragt, om u te betoogen, dat de Turken, of het Gemeen, wel eens Barhaarsch te werk kunnen gaan, zonder dat het daarom uit vervloekte moedwil en met een helsch opizct gefchied. Duizend dergelijke bewijzen zou ik kunnen aanvoeren , maar ik begrijp dat dit genoeg is; en behalven dat, al was dit niet genoeg, — uw weekblaadje is vol. Ik ben, enz. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, tenalöm bij de meeste Boekverkopers; daar dezelven wekelijks voor eenen een halven Huiver, te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. is- IS HET OOK BIJ ONGELUK? MIJN HÊER DE ANTWOORDER! D eeze vraag heeft zo veel betrekking tot de voortgaande, welke ik beantwoord heb, dat gij mij nog? wel voor eene keer de gunst zult bewijzen, om op de mijne, daar uit afgeleid te antwoorden. Is het ook bij ongeluk, dat de Vorften, de Ministers, de Hovelingen, de Grooten, de Burgers, de Boeren en Bedelaars zo boos zijn? Neen! antwoord ik. Van waar komt het dan? vraagt gij. Van de Opvoeding, is mijn befcheid. Ik heb het bewijs bij de hand, en zal flegts van de uitheemfche Vorften fpreeken ; die andere Lieden kennen wij toch meer van nabij. Toen ik bij de Turken was, werd ik zeer gemeenzaam met Vorst Soliman, die niets voor mij agterhield, maar, met de grootfte openhartigheid, mij alJe zijne geheime papieren leezen liet. Onder die allen werd mijn aandagt getroffen door een foort van vaderlijk onderwijs, dat regt in een' Turkfchen Vorstlijken fmaak was opgegeid, en hjer tot mijn oogmerk $ juist  C 114 ) juist ter fneede komt. Zie er hier een uittrekzel van ! "Wij beleeven de tijden der Griekfche Redenaars niet meer, die door hunne opfnijdingen over het lot van Volken en Staaten befchikten! —— neen! bij mijn ziel! de Vorften zijn veel wijzer geworden!—— tegen al die pispraatjes zetten zi, hunne foldaaten en kanonnen, en met twee woorden, Legt aan! en geeft vuur! verdommen zij de verwonderlijkfte wel. Jpreekenheid en wederleggen zij de bondigfte bewijzen, die van menschlijke lippen vloeijen. Kijk, Soliman, dat is thans de welfprekenheid der Vorften, en vermits zij hier door al hunne tegenkakclaars doen zwijgen, befluitik er uit, dat hunne welfpreekenheid de beste is. Steek uw neus in de Waereld, Soliman! tusfehen de menfehen in, en leer daar, dat geen' een Boek, dat geen een Redenaar u ooit leeren zal! Zie aldaar, dat de menfehen altoos worden afgefchilderd, zo als ze niet zijn! dat ze altoos onderrigt worden, zo als ze nooit opvolgen, dat ze altoos het verftand en de deugd toejuichen, maar er den brui van geeven, om verftandig of deugdzaam te worden! Zie daar, met één woord, dat de grootfte hoop zot is en de moeite niet verdient, die men neemen zou^ om hen wel te doen.' Trap, fjaa, en fin ij t hen, Soliman ! en zij zullen u befchouwen als een Man, die een voortrcflijken aanleg heeft om te heerfchen. Ontruk hen aan de Vrijheid en den Welvaart, en men zal uvoor den Bedwinger der Heerschzugt, voor den Bron des Hcils, voor de Liefde des Volks, en zo vervolgens, uitfehreeuwen! Ga op dien trant voort, eu uw troon zal bevestigd worden; de Mosqueen zul-  ( H5 ) zullen dreunen van de zwaare gebeden, die er Vooru in dezelven zullen worden uitgeftort, en al wat getulband is zal uw halve maan op zijn boezem draagen. Zo dra gij befpeurt, mijn lieve Soliman! dat uw regenpartij, de deugd en het verdand ten grondflag hunner verrigtingen tegen u legt, — heb dan goeden' moed! dan bouwen zij een huis op het ijs, om ethun zomerverblijf in te houden. Bekommer u dan , in den naam van Mahometh, niet in 't allerminst, om hunnen grondflag verdagt te maaken, of hunne Wijsheid te ontzenuuwen! Wijsheid en deugd zijn bij het gros der Stervelingen, dat twee Jtandvastige, kuisfche Meisjes onder een hoop Ligtmisfen zijn ! — Men verwondert er zig in 't eerst over; men word door derzelver fchoonheid verrukt; men begluurt ze; de drift ontvonkt; de begeerige oogen vraagen en de wellustige hand grijpt toe; de verontwaardiging, blikfemt de eerden toe, en de getergde fierheid (laat de andere weg! men treed geemlijk te rug; haalt den neus op; keert de Eerbaarheid den nek toe, en zet den dap naar 't Hoerhuis. Niet an¬ ders, mijn waarde Soliman; zal het hem vergaan, die met bondels van welfpreekenheid, en koornzakken vol met deugdzaame voorfchriften u van den Troon poogente bonfen! Laat hen geworden, en zij] zullen voor uw geduld vallen! ■ Toen ik een jongen was en voor de eerde reis naar fchool zon gaan, was er niemand blijder dan ik: het fchool dagt mij een Hemelrijk te weezen. Ik vloog er heen, en knorde op de draaten, om dat ze zo lang waren! —« Twee dagen had ik fchool geweest: de Meester gaf mij lesfen; gebood mij dil te zitten; dreigde en roste mij af, wanneer ik kwaad deed. i ■■ Het fchool p 2 werd  (n6) werd eên Hel, en den derden dag' liep ik er zo hard uit, als ik er iri gekomen was. Als de Menfehen in de maaling komen, mijn Keizerlijke Spruitf en ze willen zig grondwettig, (dat is nommer één an 't ftuk der Zeden) herflellen of verbeteren! ——■ en zulks ftrijd tegen uw belang houd u dan ■ftil, en zie of hun voorgeeven ernst zij! —— Zo ja! — laatze begaan. —- Ze gaan voor de eerfte xeis naar fchool! bij, mijn ziel! Soliman! binnenkort zullen ze er weer uitloopen. Maar, Vorst! als uw Tegenpartij al die fraaije dingen flegts in den mond heeft; als zij onder het verhandelen van deugdzaame Wetten, verftandige Inrigtingen, verbetering van Zeden, en dergelijken, de volle bekers aan elkander toereiken; aan de opgehoopte tafels hunne maagen tot barftens toe vullen; beginnen te knikkebollen, te waggelen, tebraaken, 'te rollen, te vloeken en te vegten; of als er goede eenvoudige Zukkelaars onder gevonden worden, die, met geheel hun hart en uit alle kragten, die heerlijke Grondbeginzels prediken, gelooven en betragten , —— doch die flegts door andere looze en vermomde Turken, even als bloote werktuigen gebezigd worden, om de Waereld zand in de oogen te werpen, en doekjes voor 't bloeden bij de hand te hebben — wees dan op uw hoede! Dan zal het bij geen fchoone praatjes blijven! dan zal men verder durven gaan, om dat de Pacha's er onder fpooken, e"n dan zal men gebruik maaken van die middelen, waarvan gij en de Pacha's alleen zich moogen bedienen, dat wil zeggen van dezulken, die altoos geoorloofd zijn, wanneer ze u flegts uw oogmerk kunnen doen bereiken. —— Dan zult gij in deze Verbeteraars Lieden aantreffen, die u ftaan durven,  ( "7 ) ven, en waar mede gij, waaragtig! lang zult moéten plukhairen, eer gij er de zege op zult kunnen behaalen. In dit geval moet gij u bijtijds tot tegenweer bereiden! Alle uitftel, mijn Soliman! word doodlijkin dit geval! Houd wel onder den aandagt, dat Tegenweer een Woord is, in mijn Vorstlijk onderwijs, dat gij nooit anders begrijpen moet, dan beftaande uit Janitzaaren en Kanonnen. Laat u nooit zo verre beneden uwen rang vervoeren , dat gij tegen hen uw zaak met rede, recht, gerechtigheid en al die wisfewasjes verdeedigen zoudl Als de groote hoop uit al haar magt aan 't fchreeuwen gaat, hoe is het dan mooglijk, dat gij uwe welfpreekenheid zoud kunnen doen gelden? dat gij u zelfs zoud kunnen doen hooren? Neen, Soli. man! begeert gij u te doen gelden, begeert gij dat men u hooren zal, laaten dan uwe Regimen¬ ten Krijgslieden, laaten uwe drie, uwe vier, uwe zes, twaalf, ja! agttienponders losbrandcrs! voor deeze taal zal de brommende Toneeldijl verdommen, zullen alle de bondige bewijzen verduiven! « De Vorst fpreekt! zal men dervende uitgillen eene doodlijke dilte zal zig langs de markten en draaten, langs de velden en wegen verfpreiden, — en Indien het fpreekwoord waarheid is, 't geen zegt: Die zwijgt is overtuigd! ■ dan zal het; gansch Heelal moeten belijden, dat gij gelijk hebt. In dit geval kunt gij uw confcientie zeer fchielijk bevredigen! ——— Geen een verftandig onpartijdig oordeelend Man, of hij zal moeten bekennen , dat zij, die gij aldus den mond gedopt hebt, het zig zelve op den hals hebben gehaald! Immers hadden P 3 #J  ( "8 ) zij behooren te weeten, dat men met fraaije woorden geen kogels kan fluiten. Tot dus verre dit Vorstlijk onderwijs. Ik ben, enz. . PHILADELPHUS. P. S. Zou het niet van zeer veel nut voor het nienschdom weezen , om dit Turkfche Vorstlijke onderwijs eens in zijn geheel te vertaaien? Ik heb het origineel in mijn magt: want Soliman had de goedheid om het mij prefent te doen. Wat heb ik er aan ? zei de Vorst; alle deeze lesfen en onderrigtingen kan ik alle uuren van den dag van mijne Hovelingen krijgen, wanneer ik flechts mijne ooren wil opendoen. Ik ben wel geneegen, om de vertaaling bij in? fchrijving te Iaaten drukken. Valé. Antwoord. Bij geluk was het zeker niet, dat Soliman dit onderwijs kreeg. Ganseh het Turkfche Rijk kon door zulke lesfen het flagtoffer van den hoogmoed, de heerschzucht en de wreedheid van den Sultan worden, zo deze anders floutheid genoeg bezat, om, met vertreding van alle plichten, zijn Volk te onderdrukken en te vernielen. Voor den Vorst zelfs was zulk onderwijs geen geluk. De magt der Turkfche Keizers is zeker groot; maar zij ontleenen die magt van den godsdienftigen eerbied, dien hun bewezen wordt, en er zijn mannen van de Kerk die al vrij wat in dat Land te zeggen hebben, en den grooten Heer, door hunnen invloed bij het Volk, al heel wat in den weg kunnen zijn; immers zo verhaald het ons zeker Neêrlandsch Reifiger naar Turkijën, wiens boeken bij het licht gefchreven, maar in den donker worden uitgegeven, en wien/s  ( "9 > wiens verhaal te meer geloof verdiend, om dat het minder opgefmukt en gekunfteld is, dan andere Reisbefchrijvingen, en om dat het alle blijken van belang» loozen moed in het voordragen der zaken aan den dag legd. — Men zal uit dit Turkfche reisboek zien, dat zelfs in dat Land, wair de Natie voor wreed en dcRepeering voor volkoomen ovcrheerfchend gehour den wordi, de Dwingland» zelden ongeftraft den ijzeren zetel beklimd; maar dat de wraak van een getergd volk, dat ook yrijheidmin heeft, om dat het ook. uit menfehen beftaat, daar dikwerf den Ondcrr drukker beloond. Het gegeven onderwijs zou derhalven , zo min voor Soliman a!s voor zijne onderdaanen, bij geluk geweest zijn, zo de Vorst zich naar hetzelve gedragen had. En zie daar rede ger noeg, waarom wij het aanbod van Philadelphus, om ons het vervolg van die preêk te zenden, met dankzegging, van de hand wijzen. In Europa toch worden zulke lesfen aan de Vorften niet gegeven, en waarom zou men hen die dan uit Turkijè'n, tot hun eigen nadeel, onder de oogen brengen? Js het ook bij ongeluk ? Zo vraagt de rechvaardige Rechter, wanneer een' befchuldigden voor zijne vierfchaar gebragt wordt, en de mooglijkheid befikiter, dat deze, of uit. onkunde, of bij onfchuldige yergisfing of door misleiding 's Lands wetten overtreden hebbe. De Gerechtigheid, die het kwaad ïtraft,-c>;« dat het kwaad is ; maar niet enkel om de letter van de befchreven wet, onderzoekt naar de wijze waarop de misdaad gepleegd is, en richt daarna haar vonnis. Zij verwijst den opzetlijken booswigt naa de geftrengtreid der wetten, maai- den ongelukkigen misdadiger,  C 120 ) ger, die door onvvetenheid, de wetten overtrad, fpreekt zij in zo verre vrij, als de goede orde het toelaat. Gansch anders denkt en handelt de fchraapzugtige en onrechtvaardige Handhaver van het heilige Recht. Niets bedoelende dan zijn eigen belang, — dat van het algemeen en dat der burgeren zijn laatfie oogmerk zijnde,— is hij er Hechts op uit, om den onkundigen en onvoorzigtigen in ftrikken te vangen, die dezen tot overtreding der wetten brengen en hem eindlijk het flagtoffer van het eigenbelang des eerden maaken. Gelukkig Land, daar men dan nog Rechters vind, die, de bedoelingen der wetten in acht nemende, eerlijkheids genoeg bezitten, om deze handelingen, die flechts weinige onwaardigen verrijken, en het land niet bevoordeelen, te beperken! Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, jan alöm bij de meesteBoekverkopers;daar dezel ven weeklijks voor een en een hal ven (Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 16*. ANTWOORDT Gij 20 0? Ja! zoo antwoorden wij. —■ Het zijn een paar Wijze Spreuken, die ons door een verftandig Vriend in de maand September van het jaar 1787 wierden in het oor geluisterd : ferpaiienter onus ; — fac prudenter-. opus, dat is zoo veel te zeggen, als, verdraag geduldig uwen last, en als je wat fpreken wilt,fleik 'dan eerst uw vinger in den grond en ruik eens, waar gij /laat — of, met andere woorden, doe utt* werk met voorzigtigheid; want fchoon wij in een vrij land wonen, daar de rechten en voorrechten van ieder Burger heilig en ongefchonden bewaard blijven, zoo geeft het toch geen pas, om alles maar regt uit te zeggen, wat iemand voor den mond koomt. Toen de Perflfche Koning KambiJses den Zoon van zijnen Hofmeester Prexaspes in 't bijzijn van 2ijn' Vader, enkeld om zijne bekwaamheid in het fchieten te tonen, met een pijl in het harte gefch»ten had — zoo vroeg hij aan den Vader: wat zegt gij er van, Vriend! is mijn hand wis genoegt zeer wis, antwoordde de Vader, jlpollo zelf zouq d$  C 122 ) de het niet beter getroffen hebben. —i Indien er toen et-as iemand bijgeftaan had, die aan Prexaspes gevraagd had : antwoordt Gij zoo? zou hij dan niet zeer voorzigtig geandwoord hebben, ja, zoo andwoord ik; fer patienter onus, fac prudenter opus; Want als de man anders geantwoord had, zoo als menig Vader, die zijn' Zoon daar zoo voor zijne ogen had zien vermoorden, zoude geandwoord hebben, zou hij er, voor eerst zijn Zoon niet door levendig gekregen hebben, en in de twede plaats , zou hij er zelf niet gemakkelijk van afgekomen zijn. ——— 't Is wel waar, Seneka, die ook niet gek was, zeide van dit geval, dat het ruim zoo ondeugend was dien pijl te prijzen, alsdientefchietcn; maar wij fpreken nu juist niet van zaken te prijzen en goed te keuren, maar van er zich openlijk over uit .te laten; . en als Seneka eens in de plaats van Prexaspes geftaan had, en dan zoo naauw gezet geweest was, om te fpreken, gelijk hijdagt zou Kambyfes hem misfehien fpoedig geleerd hebben, dat hij het hart van den Vader zoo wel kon treffen als dat van zijnen Zoon. Temporibus mores fapiens fine crimine snutat zegt een van de oude Romeinfche Dichters, die, zoo .wij ons niet bedriegen, in de tijden van Jut.ru* CjESar, of zoo daar omtrent geleefd heeft, dat is een wijs man verandert zijne zeden naar de omflandigheid,'waar in hij zich bevindt, zonder misdadig te worden. Toen Chrijstppus in de tegenwoordigheid van Dionif.us, die maar in het geheel niet mak was, wierd ingeleid, en, volgens gewoonte van het hof, ,op zijn aangezigt ter aarde viei en des onderdrukkers voeten kuste, vroeg hemde Vraagal Plato: hoe  ( "3 ) hoe hij, die een vrijgeboren Griek was, zich voor eenen dwingeland kon vernederen. Maar wat andwoordde de Philofoof? Ik had hem iets te verzoeken, zeide hij, en-dewijl ik weet, dat hij zijne oren aan de voeten heeft, moet ik hem, om mijn oogmerk te bereiken op die plaats aanfpreken, daar hij mij het best horen kan. Was dat niet knap en juist overeenkomende met de les van den Romeinfchen Dichter, zoo even aangehaald? Indien Chryjippus nu, als een ftijfkop geweigerd had zich naar de gelegenheid, waar in hij zich bevond, te fchikken,- hij zoil er misfchien zo best niet afgekomen zijn. Een mensch, die zich naar den tijd niet wil fchifo. ken , en met den kop, gelijk men zegt,door den muur wil, wat heeft die voor een gevolg te wagten? dit: dat hij zijn werk vrugteloos maakt, dat is, dat er de plak op gelegd wordt, of dat hij zijn leven in gevaar brengt. De Heer Campistron, willende het droevig geval van Karei, Erfprins van Spanje op het toneel brengen, behandelde dat onderwerp onder den naam van Andronikm ; maar wat was er het gevolg van? Niet tegenftaandc de verandering van de namen der perfonen, wierd dat treurfpel in de Spaanfche Nederlanden verboden. ■■ ■ Maakte dus de Schrijver zijrt werk niet nutteloos? En zou Vader Vondel wel beter lot getrokken hebben, toen hij het treurig geval van Barneveld onder den naam van Palamedes voorftelde, indien hij in geen vrij land gewoond nad? —- ... En, om de rechte waarheid te zeggen, Campistron kwam er nog al best af, zonder verlemd te worden, maar hoe ging het met anderen, die hunne denkwijze juist zoo fchielijk niet naar de tijden veranderen konden, als de voorzigtigheid wel vorderde* Qa Arw*  C Ï24 > • 'Arulenus Rusticus wierd door Nero ter "dood gedoemd, omdat hij het leven en den lof in het licht gaf van Thrasea P^etus, dien voortref'felijken voorftander van zijn Vaderland,— en Crewütius Cordus, omdat hij Brutus geroemd, en Kasjïut den laatften der Romeinen genoemd had, moest zich zeiven maar eens eventjes van kant helpen, om eene openbare ftraf te omwijken —• en,om kort te gaan, daar is een fabel in de wereld, of zij van Efopus of van Ftdrus of van Gellert of van da L* Fontaine is, dat wil mij juist nu zoo fchielijk niet invallen, maar zij koomt ten minften hier op uit: dat een Vos, eens gehoord hebbende, dat alle de dieren bij den Leeuw een kompliment gingen maken (ik geloof dat zijn Z jon getrouwd was) ook het befluit nam, om zulks te doen, niet juist van harte maar om gene fehele ogen tc geven — maar wanneer hij aan het Hol of het Hotel van den Leeuw ge. komen was, zag hij de voetftappen wel van de dieren, die naar het Hol waren toegekeerd, maar hij merkte op, dat er geen eene voetftap was van een dier, dat uit het hoi was te rug gekomen dit maakte hem met recht bevreesd om zijn kompliment afteleggen •— vestigia me terrent, de voetftappen fchrikken mij af zeide hij, en ging zagrjes weêr naar huis — antwoordt Gij zoo? Vestigia me terrent! •— Pun&um. mijn heer. de andwoorder! tiet gaat nou in de driede week, weetje? dat ik !s avonds eens met Vaders zat te praten, zoo over eenige €ingen, je zelt wel begrijpen, wat ik meen. Va»  C 125 ) Vaders, die al heel veul ouwe koeijen uit de floot kan halen, als hij zoo op zijn praatftoel zit, vertelde mij heel veul dingen van den ouwen tijd, die hij zoo in de bokken gelezen had, weetje? en als wij al zoo voortpraatten, kwam ons discoers eindelijk op vreugde bedrijven, Vaders, zei ik zoo, zottwen al die vreugde bedrijven wel van harte gaan? • wel Jonge, zei Vaders, dat is nog al zoon gekke vraag niet — en met een , als hij dat zoo zei tegen mijn, kwam daar juist Noom Kees in, daar ik na hiet, en die ook in het geheel niet gek is. — Nadat wij een Vaderlandfche pijp, weetje, hadden opgeftoken, vertelde Vaders aan Noom, waar over wij zatten te praten en onder anderen ook de vraag, die ik aan Vaders zoo maar los en weg had geproponeert — wel jonge zei Noom, daar wordt tegenwoordig een vrage bokje gefchreven, daar alles zoo in gevraagd wordt, daar most je die vraag eens na toe fturen — hoe hiet dat bokje zei ik — de Vraagal zei Noom — en zal daar zijn vraag in beand woord worden? zei Vaders — neen, zei Noom, hij doet niet anders, als vragen. "Wel, dat kan ik zelfs wel zei Vaders, wat heb ik aan vragen, als ze niet beantwoord worden ? —- Noom zat daar nog wat over te nienaaien, maar op het laatst zei hij ons dat er hier in de ftad ook een bokje gefchreven wierd, daar al de vragen in beantwoord wierden — dat is het regte, zei Vaders, dat motten wij hebben, en met een zei hij zoo tegen mijn: Jonge kom, jij kunt zoo mooi fchrijven, jij most eens een brief aan die man fchrijven — en, of ik hoog fprong of laag, ik most er aan, dan motje de zaak omftandig fchrijven, zei Noom, en zie, mijn Heer de Andwoorder, dat meen ik, dat ik kort en zakelijk gedaan heb; ik geloof Q_ 3 dat  C 1*0 dat je mijn mening wel zult begrepen fiebben, en dus hoop ik, datje aan het verzoek van Vaders, van Noom en van mijn wel zuit willen voldoen, om mijn vraag of de vreugd we/ van hartegaat? eens te beandwoorden, je zult hier door verplichten Uw Vriend, en nieuwe Lezer Kees van Dort. Dortregt den 2 November 1791. Schoon eigenlijk bij den aanvang van ons werk ons oogmerk geweest is, om alleen de vragen te be'andwoorden, die ons door den Vraagal worden voorgefteld, zoo hebben wij evenwel het verzoek ons in den bovenftaanden> brief gedaan niet willen weigeren. Ons eenigfte oogmerk zijnde, om onze Medeburgers door ons gefchrijf nuttig te wezen , zijn wij altijd gereed, om den eenvoudigen zoo wel behulpzaam te zijn, als den meergevorderden, met betuiging, dat het ons altijd aangenaam zal zijn, met fooitgelijke vragen vereerd te worden, gelijk wij bij dezen den welmencndcn Kees van Dort voor zijne vraag bedanken, en ons verder in zijne correspondentie aanbevelen. "Wat nu de vraag aelve betreft: — daar wij niet weten, welke vreugd eigenlijk door den brieffchrij. ver bedoeld is, zullen wij ons antwoord ook algemeen moeten inrigten. Het is zeker, dat er fomtijds gedwongen vreugden zijn, en die gevolglijk niet van harte kunnen gaan. Onze Kees van Dort zal misrehien wel eens  C 127 ) eens hebben horen fpreken van Clement Marot, die beroemde, Hofnar van den Koning van Vrankrijk. — Wanneer de Koning, ingewikkeld in eenen zwgïOQ oorlog, eens een (lag verloren had, maakte hij het Volk wijs, dat hij dien (lag had gewonnen, en gelaste dus aan alle de inwoonders om op zekeren avond vreugde lichten aantefteken, of, gelijk wij dat gewoon zijn te zeggen, te illumineren. — Clement Marot, die wel wist, hoe de hark aan de fteel zat, moest tegen wil en dank ook vrolijk wezen — maar of die vreugd van harte ging, dat willen wij Kees van Dort gaarne zelf laten beoordelen. — Maar wat deed hij? De eene Burger had deze, de andere die fraaijigheid uitgedagt, maar Clement Marot had niet anders dan een vuur/leen, waar uit door een Jlaal vonken ge/Jagen wierden. — De Koning zag deze illuminatie aan, en, niet kunnende begrijpen, wat eigenlijk de beduidenis daar van was, vroeg hij zulks aan Clement Marot, die hem openhartig tot andwoord gaf — Syrel mij dunkt, dat deze ji'ad, die thands zoo pragtig geïllumineerd >s, al heel veel overeenkomst heeft met mijnen vuurjlcen, zvant hoe meer zij geflagen wordt, hoe meer lichtjes dat er uitkomen. — De Koning vatte de kneep, en wij denken dat ze Kees van Dort ook wel vatten zal. Toen Julius Caefar de Romeinfche vrijheid onderdrukt, en de genen, die zien tegen zijne heerschzugtige aanflagen verzet hadden, in de Pharfalifche velden had overwonnen, hield hij, na omtrent een miliioen menfehen vermoord te hebben, vier zegepralen binnen Romen, waar in de beeldtenisfen van Cato en andere voorftanders der Vrijheid voor den Zegewagen gedragen wierden, — Het Volk zag deze vreugde bedrijven aan, en riep al: lol triumphe! lol het  C «8 ) het welk zoo veel wil zeggen als bij ons hoezee! vivat enz., maar of er onder dien hoop geen geweest zijn, die het huilen nader ftond dan het lagchen, daar zouden wij voor ons geen ogenblik aan twijffelen, en Rees van Dort denkelijk ook niet. De vreugd , indien zij van harte zal gaan, moet niet veroorzaakt worden door vrees, maar door eene wezenlijke overtuiging, dat het geen gebeurt is, waarlijk ftrekkcn kan tot nut van ons zelve of tot bevor. dering van het algemeen welzijn. Zoo juicht een Volk, wanneer een braaf Vorst, die de rechten van den Mensch enden Burger eerbiedigd, een Huwelijk aangaat, of wanneer hem een Zoon geboren wordt, in dat blijde vooruitzigt, dat de Zoon, 's Vaders voetftappen navolgende, het geluk der Ingezetenen behartigen zal. Zoo juichten de Romeinen , toen de eerfte Brutus, den trotfchen Tarquinius verdreven hebbende, door die gezegende omwenteling de Vrijheid van zijn Vaderland herftelde; ■— zoo juichten de bewoonders van I.acedemon, toen Agis, hun Koning, over de Dwingelanden zegepraalde en de Spartaanfche Vrijheid naar de Grondwetten van Ljjkurgus herftelde. Zoo juichten onze Voorvaders toen zij, onder het geleide van Vader Willem, het juk van Spanjes heerfchappij verbroken hebbende, den Tempel der Vrijheid in ons Vaderland dichtten. En, zoo zullen wij eens juichen, en van harte verheugd zijn, wanneer -wij, de flavernij uit Turkyën enz. enz. enz. verdreven zijnde, de godsdienftige en burgerlijke Vrijheid door geheel Europa eens zullen herfteld zien. Te DO.RDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, enalöm bij de meeste Boekverkopers; daardezelven wekelijks voor een en een halven fiuiver te bekomen zijn.  Ö E ANTWOORDER. Candide et.modeste. IS ER. OOK TE TEEL LIEFDE IN DE WAERELD? MIJN HEER DE ANTWOORDER! 33e inleggende brief had ik klaargemaakt, om aari den Vraagal te zenden, maar bij" de herlezing begon ik te twijffelen, of hij" denzelven wei zou plaatfen , .om dat er zo wat in komt, dat onzen meester Vrager niet te breed zal aanftaan. Ik befloot derhalven den brief liever aan UwelEd; te zenden; maak er gebruik van, naar believen, — zoniet, zend hem dan, als ik het u verzoeken mag , aan den Heer Vraagal; plaatst hem deze niet, fchade baat! misfchien geef ik hem dan afzonderlijk uit, want (zo , als ge uit den brief zelfs zult merken) ik heb het zwak niet, van gaarne mijn gefchrijf te zien verbranden of feneuren. In afwagting van uwe gunftige rcfolutie, heb ik de eere, mij, met alle veneratie, te noemen, M IJ N HEER UwelEd. dienstwillige dienaar > OR.THODOXÜS. R MIJN  ( i3ö ) mijn heer de vraagal! ïfc heb een oud vriend gehad, die onder zijne magtfpreuken deze telde : Alles waar te voorftaat deugd niet. Volgens de Helling van dien man is dus te veel liefde zoo wel af te keuren als te veel haat, te veel partijfchap enz. — Koning Salomo, een man .*üe (zonder de tegenwoordige Koningen en Vorften, die over ons in hoogheid gefield zijn, hierdoor eenigzins te willen taxeren) zeerwel wist wat hij zeide en deed, fcheen ook in het gevoelen van mijnen ouden vriend te ftaan; of liever, de laatfte fcheen de voetftappen van den eerften te drukken, daar die Vorst onder zijne gulden fpreuken deze heeft: Zijt niet al te Regtvaerdig! —- Ik verfta -mij op den Grondtcxt in het geheel niet, maar de gewoone beteekeni's, die door het ongeleerd gedeelte der Kristenmenfchen, (de Joden willen wij hier uit het fpel houden,) aan deze fpreuk gegeven wordt is, zoo ik het wel hebbe, deze: Staat nies al te Jlerk op uw Regt. Zoo ik nu een Vraagal ware, zou ik, bij deze gelegenheid, vragen, voor het. minst zou ik het kunnen doen, of Salomo ook heeft willen zeggen: Gij moet, ten aanzien van het Regt, op het welk gij, als Mensch, als Burger, als Onder! daan, of als Inwooner van een, door het bloed uwer Voorvaders, vrijgekoft Land, aanfpraak hebt, niet ftaan: gij moet ten aanzien van het zelve onverfchilÖg zijn: gij moet u de wet, door elk die vermogen over u heeft weten te bekomen, met een gekt omden nek, laten voorfchrijven; u voor uwe onderdrukkers buigen; de hand kusfchen van hen, die u uwe vrijheid, uw goed, uw leven bederven, vernielen, of ontftelen. Zoo Gij, mijn Heer de Vraagal,  C 131 ) ac , zulk eene vraag gedaan had, zou ik er rond uit; en zonder er, zoo als men zegt, doekjes om te winden, op geandwoord hebben: Neen; en dat» zoo de wijze Koning dit al bedoeld had, het dan maar alleen kon en moest toegepast worden* op het volk van Israël, in dien tijd, dat zelfs om een' Koning, en dus om een' Heerfcher gedwongen had, en niet op vrijgevogten Nederlanders, die niet alleen nimmer om een' Koning gedwongen hebben, maat* die, integendeel, hun geld en hun leven hebben opgeofferd , om zich uit de handen van den Spaanfchcn Rehabeam te redden, en, om, zonder een' Koning, hun eigen potje te koken. Als ik eens iets heb neergezet, fchrap ik het niet gaarne uit, zoo ik dit deed zou ik zeker het-.boven» Gaande ook wel kunnen doorhalen, om dat het juist geen rcgelregt and woord is, op de vraag: Is er ook te veel Liefde in de Waereld? Maar wat behoeft men ook zoo met de deur in het huis te vallen? Dat de Liefde van fommige menfehen niet zoo brandend heet meer is, als over eenige weinige jaa. ren, toen zij elk, die er maar wat na bij kwam, verzengde, en zelfs de glazen, regts en links, deed rinkinken en fpringen, geloof ik wel; maar dat de woorden, dat de Ltefde van velen zal verkouden* hierop zouden toe te pasfen zijn, of, liever, dat zif een profeetfie, van het geen hieromtrend thands ge. beurd, wezen zouden, geloof ik in het geheel niet, en een vrije Nederlander kan immers gelooven wat hij wil? en wilt gij weten waarom ik het niet geloof? alleen om dat ik begrijp dat men in het geheel geen profeet behoefde te zijn, om iets van dien aart, met zekerheid, vooraf te kunnen weten, en dat het der moeite niet waardig was, om iets, dat zoo natuurR 2 Üjfe  Jijk moest gebeuren,- zo veel honderd jaren te voren, te voorfpellen. Met liefde, die zoo onberedeneerd, en zoo onbezuisd gloeijende heet is, gaat bet, niet' zelden, als met die der geriefelijke Dametjes, van welke de rijmende Raadpenfionaris zegt, Strootje brand en Hoeren min, Veel poha en niet daarin ( Het zou wat heet onbeleefd, in onzen beleefden tijd, wezen, mijn Heer de Vraagal, wanneer ik u zeide , dat gij ons een leugen op den mouw wilde fpelden, door te zeggen, dat de kerkgewelven, van klagten over de liefdeloosheid der tijden, weergaf, men! maar gij moet mij echter niet kwalijk nemen, dat ik zegge, dat gij, zoo dit waar is, geheel andere Leeraars dan ik volgen moet. Uit den mond der Boetpredikers, onder wier gehoor ikkome, hoort men nimmer zulke klagten. Ik kan u heilig verklaren, mijn lieve Man! en dan hoop ik dat gij mij geloovenzult, zonder dat ik een nieuwen eed doe, dat ik het woord liefde, dikwerven in geheele predica-, tien, die uuren lang zijn, niet hoor, en zoo er, nu of dan , iets van dien aart inkoomt, fpreekt men er Hechts van, als van eene blinkende zonde! Zonden, zij mogen dan blinkend of dof wezen, zijn zeker' flegte dingen, en welk Leeraar zou het immer in het hoofd komen, om over gebrek aan iets dat niet deugd , te klagen! In tegendeel fchijnen mijne geliefde Her. ders van gevoelen te wezen, dat er ja te veel lief. de in de -waereld is. Het heugd mij nog zoo klaar als den dag van gisteren, hoe zeer die Eerwaarde Heercn, even, en zelfs nog lang na de laatfte gezegende herftelling van N'eêrlands rust én welvaart, hier te Lande, zich beijverden, om het gedrag der heersch- ea  ( 133 ) ■en moordzuchtige Patriotten met de zwanile kolen af te fchiidercn; alleen om dat zij onderftelden, dat cr nog te veel eensgezindheid , dat 'er nog te veel liiïde tusfchen die Landbedervende kabaal, en de ware voorftanders der aloude Conftitutie, plaats had, en om te voorkomen, dat, deze liefde in het vervolg niet zoude -aanwasfén; zelfs nog, tot op dezen huidigen dag, hoor ik van zommigen dier Predikers, (fk zeg zommigen0 n°g wel eens, in hunne fetmoenen of gebeden, trekken, die niet duister te kennen geven, dat zij nog wel deeglijk van gevoelen zijn, dat er, nog tb veel liefde tusfchen de vorige partijen plaats heeft. Dan , dit is het eeni;;fte bewijs nog niet, dat ik voor mijn gevoelen heb. Niets is immers gewoner dan op den predikftoel te hoo-ren klagen over het daaglijks, hand over hand, toenemen, van die, zoo als de Onregtzinnigen het noemen, Kristeltjke verdraagzaamheid, die de hechte zuilen der ware Kerk ondermijnt, en ze mooglijk-, eoo men'er geen kragtdadiger middelen, zoo als-in het begin der vorige eeuw gefchiedde, tegen te werk field, in het einde, geheel zal doen vallen. — Verdraagzaamheid in het ftuk van den Gadsdienst, is, zeggen de ongeioovigen, haren oorfprorig aan liefde tot den Naasten verfchuldigd, en fchoon ik een der ijverigfte voorftanders van de ware Kerk ben, kan ik niet ontkennen , dat er voor dit gevoelen, vrij wat te zeggen is, en dat ik er ook wel toe zou overhellen, zoo ik mij niet eens, en voor altoos, had voorgenomen , om aan de Onregtzinnigheid niets toe te ftaan ! —. wanneer dat nu zoo eens was, hebben dan de Leeraars geen dubbele reden om te zeggen, en aan de> Gemeenten te beduiden, dat er ook in dit opzicht, nog te veel liefde in de waereld is? Immers ja? en R 3 waar  waar toch zou het heen, zoo de Herders, door eigen voorbeeld , niet voorkwamen, dat deze verderflijke liefde in de harten hunner Kerkgenooten binnen floop en zich in denzelven nestelde. 'Er kan dus, of laten wij liever ftellig zeggen, er is, in dit geval, te veel liefde in de waereld! Maar echter niet, zoo als gij het fchijnt te begrijpen, dat men, namenlijk, te veel liefde vpor den Godsdienst zoude hebben, ik verfta hier door den Godsdienst, zoo als ik denk, voor het minst, zoo als ik hoop, dat Gij ook doet, de Leer der heerfehende kerk, zoo als wij die van onze Voorvaderen hebben overgenomen en door Coneilicn, Sijnodes, of andere Kerkvergaderingen, tot gerustdelling en ten gemakke van elk toekomftig Kerklid, is vastgefteld en bepaald, — dat men, herhaal ik, te veel liefde voor den Godsdienst zou hebben, wanneer men in zulk eenen ijver, dien gij de onbeleeftheid hebt om verjlandeioos te noemen, uitmuntte, welke ons, de Ketters te vuur en te zwaard, deed vervolgen. Neen, Man, .dit is de plank bitrer bezijden. Als het de Regtzinnigheid, als het de Leer onzer Vaderen geld, kan men nimmer te ijverig zijn. Van deze liefde voor den Godsdienst is er niet te veel, kan er nimmer te veel in de Waereld zijn. Hoe toch zoudt gij bet anders maken, met het gedrag der Dortfche Kerkvaderen in vroeger dagen? — Het is, ontegenzeglijk, beter, •en geen waar Kristen kan dit in twijffel trekken, dat men eenige Ketters vervolgd, of den hals breekt, dan dat de Godsdienst onzer Vaderen in het minde lijden zoude ! —— Hoe het nu met de liefde om te heerfchen gedeld is, of er van deze foort ook te veel in de waereld zou zijn, is moeielijker te bepalen. Mooglijk vindt men,  C 135 ) men," in andere Landen, en onder andere Volken, nog wel een ziertje te veel van deze liefde; dan daar het volftrekt verboden is, zoo als ook maar behoord, om iets ten nadeele van Vorsten, Vorstinnen, Koningen of andere Groóten dezer aarde, to zeggen, wil ik, of durf ik eigenlijk, geen voorbeelden hier van aanhalen. Maar, tusfchen beiden, wat denkt gij, Mijn Heer de Vraagal, zou men nu ook wel meer den Heiligen Vader van Romen, de Hoer van Babel, of den Antikrist noemen mogen? Dat is immers toch ook een groot Man? —m Of het een groot Man is! Zeg mij dit eens, als gij tijd hebt; tusfchen beiden zal ik u zeggen, dat er, in ons Land, naar mijn oordeel, van dit foort van Iiefsde in het geheel niet te veel is, en, uithoofde onzer Regeeringsvorm, met geene mooglijkheid zijn kan. In eene Volksregering, bij reprefentatie, daar dus de wetten zelf uit den boezem van het Volk voortkomen, daar de uitvoerders der wetten ook Burgers, de voornaamfte Burgers zijn , die niets dan het algemeen belang bedoelen, daar de inkomften, aan de Regeringsposten gehecht, niet drukkend voor het Volk zijn, daar maar wat behoef ik hier meer bij te voegen? —— In zulk een Land kan met geen mooglijkheid, een te groote liefde om te heerfchen zijii, om dat er eigenlijk niet geheerscht, of onderdrukt kan worden! Nog iets valt mij in. Hoe dikwerf zien wij niet, dat voorname lieden, van hunne Regeerinsposten vrijwillig afftand doen, om dezelve aan hunne Zoons, Neven, of anderen, tot welke zij beirekking hebben, te zien opdragen 1 Is er dan wel te veel liefde om te heerfchen? Ik zeg, volftrekt, neen! »—. Hoor  Hoor eens, Sinjeur de Vraagal, met zulke* vragen, Als: zijn 'er ook Menfehen, of eigenlijk Slaven, die zoo veel liefde, voor hunne keetenen hadden, dat zij dezelve meê in 't graf wilden ne* men? en dergelijken, moet gij niet meer voor den dag komen hoor. De Antwoorder zal mooglijk zulke voorbeelden wel weten >■ ook? Ja wel is 't koud ! Ik geloof dat mijn Heer met de kneukels van den Antwoorder de kastanjes gaarne uit het vuur zou halen, niet waar? Heer neen! het lijkend dien man in het geheel niet, om al de Historiefchrijvers •van de geheele Waereld door te gaan bladeren, en dan mooglijk zulk een voorbeeld nog niet te vinden* «n als hij het dan al vond, er nog geen eer meê in te leggen ! Toen ik dit in uw blaadje las zat me Buurman bij mij, dat zoo wat een ruwe knaap-, ■en, tusfchen ons gezegd, een Auxiliair geweest is* en dan ken je ten naasten bij wel denken, dat hij' niet veel fluit. Ja, zei hij, zulke knapen kan ik wei met een natten vinger b.el°°pen; maar ik dagt, je bent een Gek! en. liet hem maar praaten. (He* flot in No. 18.) Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  DE ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 18* 15 ER OOK TE VEEL LIEFDE IN DE WAERELD? (Vervolg en flor. van N". 17.) JS. fl. De vraag: Is het niet hij ik vuenu menfehen ihorguaniïit den moriaan gefchuurdi wordt mede ia dit nummer oj$bladz. 139 beantwoord. Jrïoor nu nog eens: aan het geen Gij uit dat aude-<' « vaatje tapt, zal ik niet veel doen, om dat, alsmeit' uit zulk foort van vaatjes wat veel tapt, wordt des drank wel eens wat droezig, en dan kan men den*' zeiven zoo aan elk niet voor zetten. — Ik heb wel meermalen gemerkt, dat gij gantsch geen» vriend van de Grooten zijt; mij dunkt, of ik moet het mis hebben, dat gij altoos vervaarlijk op die men*, fchen fehimpt en Ichiet. Mevrouwen, dat zijn darfc de Vrouwen van de Edelen en andere lieden va* 'aanzien, zouden te veel liefde voor haar Knechts eti Kamerdienaars, hebben? en mooglijk denkt gij er no£ MTCl bij, fchoon gij dit nog al,' zeker uit'eerbied, verS zwijg?  C 138 ) zwijgt, dat de Heeren, tot hunne vrouwelijke Dienstboden, of tot Vrouwen van andere Mannen, ook te veel liefde hebben. Een adelijke Vrouw, die haar waarde kent, zou zich van een' plompen Karei bedienen ; in het ftuk van de liefde namenlijk, zich tot een' gemeenen Jongen, vernederen, alleen om dat hij er wat fterker, gezonder en minder afgefleten, dan mijn Heer, haren Gemaal, uitziet! — of omdat hij, om mij ook van de woorden van Vader Cats te bedienen , beenen met kuit, en kuiten met fpier heeft! — En een Regter, die hier het zwaard der Geregtigheid draagt, die foortgelijke, al te groote liefde, ftraft, dat is te zeggen, die, uit de beurzen van zulke verliefden, de zijne vult, zou, ook .in dit opzicht te veel liefde bezitten ! Hij zou zomtijds het zelfde geld, dat hij zulke klanten, alleen uit liefde tot geregtigheid en deugd, heeft afgetroggeld, hefteden, om een Meisje of Vrouw te verleiden! Weg, weg, waar zou dit naar lijkenen ? Neen ; onder de menfehen, ik meen de fatzoendelijke menfehen, is 'er niet te veel van deze liefde; terwijl, in het Huwlijk zelfs, de Grooten dezer aarde, ook niet veel gevaar lopen, van zich bij hunne Vrouwen te tuiten te gaan; om dat zij zich meestal, zoo als het ,aan Jongelingen van geboorte past, vóór het Huwlijk, in dit opzicht, bij anderen zoo wel gekweten hebben, dat zij, ten dage van den Echt, reeds Invalide zijn. —< «Dus hier ook niet te veel liefde ! Ik ben , mij n heer de vraagal! Uw vlijtige, maar thans Utrecht, misnoegde Lezer, «Jen n November ORTHODOXÜS. 2 s  t 'O is het niet gij db meeste menschen doorgaand* den moriaan geschuurd? il ik u eens wat zeggen Confrater? Ik geloof daf' Gerrit de Vrager het maar eerst best bij het regte end heeft, als hij zegt, of eigenlijk vraagt, Is het niet bij de meeste menfehen doorgaands den Mo» riaan gefchuurd? ■— Ja dat is wel zoo, Man! En wat zegt die tijding die hij in zijn P. S. opgeeft, en u voor troost wil aanfmeren? niets! Een Zondaar.,» van 87 jaren, heeft, (NB. door het fchrijven van den Vraagal) een inzien in zijn' ifaat gekregen! Zou> die leugen waar wezen? zei de jongen tegen zijn Moeder; en al was het nu de waarachtige waarheid, Wat zou het dan nog zeggen? — Als de hoeren oud} worden, zegt het fpreekwoord, zitten zij onder den Preêkftoel, en waarom zitten zij daar? om dat ze thuis,, •in haar affaire, niets meer te verzuimen hebben en •toch, aan een werkzaam leven gewoon zijnde, oenig jhandgebaar willen hebben endaar nemen zij dan veelal de verbetering van haar leven toe, waar aan, toen zij nog in haar dingen zaten, geen denken was. fc het wonder, zo» men kunnen vragen, is het een bewijs voorde verbetering van het MenfcheiijkGeflacht, dat een Dametje, dat van den tand raakt, ophoud zich te verhauren, om dat er niemand meer is, die aan haar rimplig vel een fchelling belleden wil? of dat een oude fchelm, ophoud fchelmflukken uit te voeren, nu hem zijn knobbelige pooten niet meer dragen willen naar de plaatfen, waar hij gewoon was zgne fchelnjerij ea S 2' fleg-  liegte nukken ültte voeren. Neen! als dit een bsw'iï is, dat het Mooriaantjè hier en daar witte plekjes begint te krijgen, dan is het, neem mij dit toch niet kwalijk, een flegt bewijs. Zeg mij eens, welk een kunst is het, om te maken dat een oude Karei, die zich naauwlijks meer verroeren kan, geen kwaad meer doet, en zich, kwanswijs als een Boeteling laanftelt? Het is een gedwonge fraaiheid, geloof mij,. *en anders niets! Neen: mijn lieve mijn Heer, zoo 'gij de eer wilt hebben van lieden te hebben be-s keerd, of die, zoo als uw Correspondent Gerrit •zegt, op uw gefchrijf inzien in hunne fiegtigheden krijgen, dan moet gij u op andere fubjeSen kunn«n ieroepen, dan moet gij klanten hebben weten te trefïen dat wel oude Zondaars, dat is te zeggen die wef in de zonde verhard, maar die niet oud van jaren ■zijn. Nog eens, als men niet meer over der heide kan; als alle onze neigingen afgelleten zijn gelijk een; Toude fchoen, of wanneer onze lighamelijke kragten , de voldoening van Jezelvea niet meer toelaten, berekend hei niets» ftilletjes thuis te blijven, eiken ■dag een ftuk uit den donderdag der Godloozen, de. Beiceering van den een 01 eten anderen opgehangenen X)f geradbraakten gaauwdief, of die van een Joodfchen Babbie te lezen, of een gezang uit Lodenftein op te fcleeten, en, houdt m.j ten goede, dat ik zegge, dat het ook niet veel zou te beteekenen hebben, al bestudeerde zulk een oud Zondaar of Zondares, zoo vlijtig uw werk dat zij alle uwe, dikwerven duiste?e, dubbelzinnige en vreemde vragen, als een vink, konden beantwoorden, en dat dezelve op hunne jtcenen harten indruk maakten. — Het waarnemen van den privaaten of publieken Godsdienst, hoe zeer anders voor elk eenen van belang , geeft, bij zulke af-. g.e-  ( 14* > fezondigde Zondaars nog weinig bewijs vati deugct; Jijke hartsverbetering. — Ik heb niet verre van mij af een Buurvrouw wonen, dat eene ijverige en onbaatzuchtige voorftandfter der aloude Conftitutie is, en dit is, geloof ik ook (het. is mijn gewoonte niet mijn Evennaasten te veroordeelen) 'haar eenigfte deugd! Of de ijver, die zij, in het uitoefenen van dezelve, getoond heeft, ook nog tot die eenige deugd kart berekend worden, geef ik om een beter, en laat ik aan het oordeel dier fpitsvindige Zedekuudigen, die elke verplichting met een pasfer afmeten, om te voorkomen dat men niet te iveinig, maar, vooral, dat men niet te veel doet, met name, wanneer het op hun zeiven kan worden toegepast. Oordeel gij er zelf over, mijn Heer de Vraagal. Ik heb haar, r»et mijn eigen zondige oogen, onderfcheidene kecren, de Menfehen, die haar en de haren dikwervenvoor de flagen van het fcherpe hongers-zwaard behoed hadden, met behulp van anderen, zien flaan, trappen en mishandelen; Ik zie haar, van tijd tot tijd, mondiger en handiger in vloeken, kijven en vechten worden. Probeer het eens, als gij het hart hebt, om dit vrouwtje te gaan fchuuren! het is mij volmaakt om 't even, of gij van boven, of van onder begint, nooit zult gij er grond in krijgen, hier durf ik mijn Ampt wel onder verwedden; ook niet, al legde gij haar eenige weken in luiwijven goed te weeken; maar, met dit alles zou het mij «iet bevreemden, dat deze zelfde Dragonder, als zijT nog een jaar veertien, vijftien ouder is, wanneer zij met haar man, met haar buren en bekenden niet met zoo veel gratie meer kijven, niet zoo handig meer vechten en pluishairen kan, en zij kreeg dan nog, bij geluk, aa» een oud bekeerd Zondaar, ke.nu.is, (na S 3- Kseft  ïteeft zij dit nog aart vele jonge Onbekeerden,) h€t zou mij, zeg ik, dan niet bevreemden, dat zij zicli nog bekeerde en inzien in haar' ftaat kreeg. Een harer hartvriendinnen die, voor een jaar drie a vier, mee haar, in het zelfde gelid, raasde en tierde, doch wat ouder van dagen was, heeft het lood reeds in de billen, en gaat thandsdruk ter Kerk en ter Communie. Maar dat gij nu reeds, door uw gefchrijf, in ftaat zoudt zijn, om mijn Buurvrouw de zwarte huid blank tc maken, neen! verfchoon mij, ik kan dit volftrekt niet gelooven, hiertoe zou dan zelfs nog geheel ander fchuurgereedfehap, als waar van gij u bediend, moeten gebezigd worden. Gij gebruikt flechts fchuurpapier, om de kleene vlekjes roest, die op de gladde lighamen zijn, er uit te wrijven, maar hier wordt bikfteen en een platten boender vereischt. —— Neem wat, ik u bidden moog', eens een proef, ■of het voor u immer mooglijk zal zijn, om het Moriaantje, zulk een, namenlijk, dat in den grond regt git zwart is, blank te krijgen. Ik weet zulk een zwartje, dat een regt kolfje naar uw hand zal zijn,ende borst behoort in het geheel niet onder het Canailje. Heer neen: hier aart zou ik u niet willen exponeren , want gij zijt zeker ook geen extra liefhebber van klapooren en blaauwe oogen, en ziet dat loopt er dood op , als gij dat foort van Batavieren de oogen zoudt willen verlichten. Wij weten immers alle bij droevige ondervinding, dat zij knap — maar ook te gelijk hardhandig zijn! Neen! het is een fatzoendelijk Heer, het is een knaap die zes volle jaren aan de Akademie gefleten heeft, en dezen tijd heeft hij wel zoo naarftig doorgebragt, dat hij maar zelden op zijn *amer in de boeken zat te leeren, en, met dit al. les  C 143 i Jes (hoe kunnen de besta, de ijverigfte der menfchelijke pogingen dikwerven verijdeld worden.') verftaat zijn Wel Ed. Geb. nog zoo veel van bet natuurlijk en .Burgerlijk Regt, als de Duivel van het Geloof. Doch deze gelijkenis gaat, mooglijk, mank, om datikeens in een werkje, van zeker Coliegiemaester, gelezen heb, dat de Duivel een groot Godgeleerde is!.' Van het Corpus Juris weet hij weinig, maar, hiertegen, op een prik waar de voornaam Me Dametjes van plaizier, inde Akademieftad en andere plaatfen woo.neu. Alle beglnzels van Godsdienst en Zedekunde zijn hem zoo vreemd, als een Baviaan de Algebra. De> Burgers ftelt hij, in den fchakel der dingen, bene-; den zijne jagthonden. Eerlijkheid en trouw behoo* ren, naar zijne voortreffelijke wijze van denken, tot de kenteekens, die het Gemeen van den Adel onderfcheiden; en het verleiden van Vrouwen ei», jonge Meisjes, is fpel en tijdverdrijf! Zie daar, mijn. Heer, met de grove kwast, het pourtrait van mijnen iladgenoot; probeer nu eens, of gij dit Moriaantje blank kunt krijgen. Met zijn Wei-Edel Gebooren een compleet Exemplaar van uw werk toe te zenden,, zijt gij immers niet bedorven? Wie weet welk een voordeel het u, in het vervolg, zou geven? Een dubbeltje kan raar rollen; hij zou misfchien, als hij door uw fchuurpapicr regt blank geworden was, in een rang kunnen komen, dat hij u veel plaifier kan doen. Terwijl ik dit fchrijve, valt mij een dagpapier ln handen, waarvan de Uitgever voor een' man van crediet gehouden wordt, hierin zie ik dat er, te Worms, ten dienfte van eenige Grooten der Aarde, eene Compagnie Schelmen en Erandftichters wordt aangeworven, om de huizen en gaederen van de v*or-  froorftanders der Franfche Vrijheid , te gaan varbratï* ■den, en hen zeiven den hals te breken. Waar zit gij nu Gerrit de Vrager, met het blank worden van den Moriaan? Ziet gij uit zulk eene onmenfchelijke inrichting niet, dat het beest nog zoo zwart is ,• als voor twee eeuwen? en wat hebben die Fransjes er ook al lang op gefchuurd! — Een enkele Brandftichter hangt men op, en de Adel neemt een geheel Corps van zulke uitvaagzeis in hunnen dienst en betaalt ze ruim! Wat is het menfchelijk Geflacht verbeterd, ook» —— Wat zou men, hier te Lande, niet veel handgeld geven moeten, zoo men flechts-eene enkele Compagnie Schelmen wilde oprichten ! Wat is dat foort van Menfehen hier fchaars, niet waar! Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, ien alöm bij de Boekverkopers; daar dezel'ven weekgijkjs voor een en een halven ftuiyer te bekomen aijn.  Ö E ANTWOORDER. Candide et modeste. ■ "■ N°. 19. is br wel genoeg eigenliefde? Indien gij op deze wijze belieft voort te gaan, miftl Heer de Vraagal, zal ik in de noodzaaklijkheid geraken, om mijn ambt, als Schrijver, voor het minst als Andwoorder, neder te leggen, het geen ik, als het niet anders wezen kan, met veel, zeer veel liefde, doen wil, zoo gij flechts, door uwen veelvermogenden invloed , het daarhenen weet te dirigeren, dat \k,falvo Iwnore & ftipendio, bij de Armée der Pennenvoerderen geplaatst worde, of een Gouvernement bekome, in het welke ik, in den pennenftrijd, voor geene aanvallen van vermogende vijanden te vreezen hebbe; want ik ben, ook in dit geval, voor dé ongewapende Neutraliteit. Ik zal er, zeg ik, uit moeten fcheiden, zoodra gij zelfs begint te andwoorden, zoo als gij, in uw li". 123, doet. Behalven de inbreuk die hierdoor op mijne aloude previlegien en handvesten (aan mijwettig toegeftaan in een' tijd, toen het aan elk nog niet, zoo als heden, vrijftond zijn gevoelen te zeggen, ofte fchrijven) gemaakt wordt; behalven den hoon die hierdoor mijne Eigenliefde wordt aangeT daan t  C HO daan, bed ik van gevoelen, dat de Vragende en And» woordende Macht in dezelfde handen te ftellen, voor het belang der Waarheid ten uiterfte nadeelig 'is, of zou kunnen worden: voor het minst is het volkomen zeker, dat er menfehen zijn, die dit, uit het een of ander voorhanden zijnde ftuk of (tukken, in welke de vragen en de andwoorden uit den zelfden koker komen, hebben pogen te bewijzen! —> Volkomen klaar blijkt het uit het gemelde nummer Van uw werk, voor al op het einde van het zelve, dat gij van gevoelen zijt, dat het, in de waereld die wij bewonen nog aan de behoorlijke mate van Eigenliefde mangelen zoude. Mooglijk zoude ik het zelfde gezegd hebben, zoo gij u in dezen niet zoo duidelijk verklaard had; dan, daar ik mij nu het gras voor de voeten zie weggemaaid, heb ik befloten, hoezeer ik anders een volllagen vijand van alle verfchillen ben, om u, dezen keer, tegen te fpreken, en te and woorden: Ja, er is genoeg Eigenliefde! Ik bedoele zelfs die foort, die gij, als de Moeder van zoo veele voortreffelijke deugden aanprijst; terwijl ik niet zien kan, dat er van die» welke gij zoo zeer brandmerkt, en van welke gij den neus optrekt, onder «ns, te veel,zoude gevonden worden. — Laten wij, ten aanziene Van dit laatfte, de voornaamfte clasfen der Menfehen eens doorloopen. Het gemeene Volk zegt hier niets; dit karakterifeerd in het geheel niet, en vergeef het mij dat ik zegge, niet te kunnen begrijpen, hoe het toekome, dat gij zelfs den gemeenen Ambachtsman ten toneele voert, wanneer het ii te doen is om eenige trekken uit het karakter der menfehen in het algemeen of uit dat van onze Natie, in het bijzonder, te geven. Of zoudt gij ook hebben willen, dat de voorname lieden, ten nutte en die»'  diende van welken de groote gemeene hoop allee», bedaat en door welke de fmalle gemeente alleen de vrijheid heeft van te mogen adem halen, zich naar die vuige flaven, al ware het ook in het duk van eerlijkheid en deugd , richten zouden? Foei, mijn Heer! ik meende dat gij uwe waereld beter verdond, en zoogij immer onderwind, om iets van dien aart te willen invoeren, verdiende gij ontegenzeglijk dat me» u , als een uitvinder en voortplanter van fchadelljke nieuwigheden, als een vernieler van de onderfcheidene rangen, (die volgens het merkwaardig zeggen van zeker Pools Edelman, op een der laatde Rijksdagen, reeds, door den grooten Schepper, bij het .formeren van den eerden Mensch, zijn bepaald en vastgedeld) de Kerk, het Land , de Maatfchappij wierde uitgejaagd, en dat men uwe goederen, zoo gij die hebben mogt, ten voordeele van den ouden Adel. verbeurd verklaarde! —- Laat ons, zegge ik, de Clasfen der voornamen eens doorloopen. Is het geen Eigenliefde (dat is dan, volgens uwe wijze van redekavelen, eene misdadige Eigenliefde) vraagt gij, wanneer Vorden, Koningen en Prinfen en, in het algemeen, vele Grooten der aarde, zich verbeelden, dat zij iets meer dan menfchelijks bezitten? — Waarom, bidde ik u, fchrijft gij verbeelden? Niets is immers waarachtiger, dan dat dit met de daad fcïftaat! Wanneer deze wezens niet meer dan menfehen waren, zouden zij dan in daat zijn tot het waarnemen, tot liet behoorlijk waarnemen, van zooveele onderfcheidene posten, tot een van welken, dikwerven, den geheelen mensch, ik meen een gewoon mensch, vereischt wordt, en dat wel, en dit voldingt mijn pleit geheel, zonder dat zij in hunne jeugd voor het aanvaarden dier gewigtige posten zich eenige wezen-  C 148 "> lijke moeite, tot iiet bekomen der nódige bekwaamheden, gegeven hebben? Als dit niet voor de verhevenheid hunner natuur' boven anderen pleit, ken ik de kracht van een eenig argument niet meer. . En waarom toch is het dan Eigenliefde, verkeerde, misdadige Eigenliefde, wanneer deze Menfehen hunne meerderheid voelen, en deze aan anderen, ook pp eene duchtige wijze, doen gevoelen? Waarom fchempt gij ook zoo onbarmhartig op uwe Collegaas, de Geleerden en Schrijvers? waarom zijn deze voortreffelijke en nuttige wezens, in uwe fcherpzichtige oogen, ook al met den zuurdcesfem der Eigenliefde befmet? Wordt dit niet duidelijk wederfproken, wanneer men ziet, dat de eerften niet zelden zich toeleggen, om zich zoo duister en ingewikkeld, uit te drukken, dat hen niemand verftaaii kan, en dus dat hun van niemand, met een goed hart, en uit ware overtuiging', eenigen lof kan worden toegezwaaid? waarin zouden zij dan zich zek, Ven zoeken ? wat toch zou hunne Eigenliefde ftr»elen kunnen? Behalven dit, gedragen velen van hun Zich zoo ontoeganglijk, dat het aan den ijverigften hunner bewonderaren dikwerven niet vrij (laat, niet mooglijk is, om de verfchuldigde offeranden aan de voeten hunner Hoogeerwaarden en Hooggeleerden te kunnen brengen. Is dit geen bewijs, geen duidelijk bewijs, dat die groote Mannen geheel van alle verkeerde Eigenliefde, vrij zijn! -— wanneer men ten aanzien van de tweeden, met de tijtels der meeste, thans uitkomende Boeken raadpleegt, blijkt uit derzelver duidelijke onopgefmuktheid, en ook niet zelden uit den weinig betcekenenden inhoud, dat de zamenftellers niets minder bedoelen, dan eer met hunne werken in te leggen, en dat het bekomen van het fchrale kostje (die zijn huisgezin niet verzorgd is erger dan een ongeloovige) alleen de drijf-. veder van hun gefchrijf en gewrijf is! En de Dichters, die gij ook in den mond neemt, deze. immers zijn hiervan geheel vrij, vooral in onze verlichte dagen. Welk eene eer is er toch met Bardietjes, met Romances en Volksliedjes., die heden zoo zeer in den fmaak zijn, in te leggen? Hoe kan de Eigenliefde, door zulke eenvouwige voordbreng'zels van het zingend vernuft der Zoonen en Dochte- ren  ( 149 ) yen van Apollö, gedreeld worden ! Wat weet het Volk; toch van ware verdienden hulde toe te zwaaijen? Hebt gij immer wel velen met goud of zilver bekroonde Dichtftukken in handen gehad , in welken de Dichter of Dichteres niet zeide, dat hunne firoeve lier voor zulk eenen verhevenen toon niet geftemd was; dat zij den lauwer niet bedoelden, dat die geheel buiten hun bereik was; dat de begeerte, om door hun gedicht hunne Evennaasten nuttig te zijn, hen het fpeeltuig alleen had aangereikt; dat zij het bezingen, het naar eisch bezingen, van zulk een bovenhemelsch onderwerp, zouden uitftellen tot dat zij hunne toonen aan die der Engelen paren konden ! En gij zoudt zulke menfehen nog van misdadige Eigenliefde befchuldigen willen! Nog onbillijker is uwe befchuldiging omtrent de Geestelijken en de Bedienaren van het Woord. Hebt gij er immer een op den doel der Waarheid zien treden, die niet van zich zeiven zeide, dat hij een gering en onwaardig Dienaar was? en zou men den doel deiWaarheid met zulke fchandelijk gefabriceerde logens bevlekken! Zou de Leeraar zeggen dat hij dom, dat hij gering en onwaardig was, wanneer zijne eigenliefde hem van het tegendeel verzekerde! Neen! neen! het is, in de meeste gevallen, wel de waarachtige waarheid, en een onlochenbaar bewijs, voor elk, die niet moedwillig blind wil zijn, dat die Heilherauten van alle misdadige Eigenliefde geheel vrij zijn! Nu de zaak nou, eens van de andere zijde befchouwd. De Eigenliefde dient, zegt gij, om de menfehen, van welk eenen dand zij ook mogen wezen, aantefporen, om zich waarlijk gelukkig te maken, en waar toch, vraagt gij, bedaat dit geluk in? Hier treedt gij weder in mijnen post en gij antwoord: „ In zich de ach„ ting, liefde, gunst Cn toejuiching van God, van al„ le braven, en van ons geweten te verwerven!" —■ Maar hebt gij nu immer een mensch aangetroffen die niet gelukkig wilde worden, — die, door zijne Eigenliefde, hier niet toe word aangefpoord? Ik niet; dan, neem mij niet kwalijk, en neem het niemand kwalijk, dat zij juist niet, zoo als gij, over het geluk denken. Gij fchijnt, verfchoon mij, in dit ft uk, p,ok eenige Modes agter uit te zijn. Denkt gij dat T 3 Wijn,  iroifn oude Vriend Proditor, nietgelukkfg, niet volmaakt gelukkig is, nu hij zijne plannen naar wensen ziet (lagen; nu hij zich; ten kosten van anderen, heeft weten te verheffen; nu hij, hierdoor, zich, ziet in ftaat gefield, om aan alle zijne neigingen, aan alle zijne begeerten, zij mogen dan van zulk eenen aan zijn als zij willen, te kunnen voldoen, zonder dat hij juist zoo volkomen zeker is, dat de Hemel zijne handelwijzen bij uitftekenheid goed keurt, en zonder dat de menfehen, die hem toejuichen, juist, ten aanzien van hunne braafheid, op een goudfèhaaltje,gewogen zijn? En het Geweten! welkeen ouderwetsch woord! Het Geweten! Ik kan u verklaren, mijn Heer! dat ik mij, fchoon ik in eenen regt ernftigen Juim was, niet van lagchen kon onthouden, «oen ik dit zonderling woord, in uw blad las! .' Het Geweten! Een Vorst, een Regent, een Geestelijke, een Rechtsgeleerde, een Koopman zou het oor aan de bijgeloovige inblazingen, van zulk een mislijk ding ieenen, wanneer het er op aan koomt, om een ftaatkundig fijsthema in te voeren, of ftaande te houden; wanneer het om ambten en waardigheden, voor hem, of voor zijn gedacht, te doen is, wanneer het geloof der Kerk moet gehandhaaft worden; wanneer er, het kost wat het wil, een proces moet gewonnen, of verloren; of de beurs, van de een of anderen Client van het overtollige moet gezuiverd,— wanneer er een aanzienelijke voordeelige koop moet gefloten worden? Een fatzoendeiijk man, zou de infpraak van zijn geweten inroepen, hij zou zich naar het zelve fchikken, wanneer er, in het een of ander geval, een eed, die tot zijn voordeel ftrekt, gedaan moet worden! Wel mijn lieve mijn Heer! waar zou het dan, met den wezenlijken welvaart van alle Staten en Koningrijken, met het geluk van elk onderdaan, en, in zooverre het ons raakt, met dat van elk in- en opgezetenen heen! —— Ik heb, in een oud fceek gelezen, maar ik kan juist niet zeggen in welk, ,om dat mijn geheugen mij dikwerf zeer ontrouw is, anders zou ik, zoo als men zegt, pitje bij paaltje Hellen, en man en paard noemen. Ik heb, wilde ik zeggen , eens van een volk gelezen, dat zich van de onderdrukking hunner Vorften, van welken de eene al heersclazuchiiger dan de andere was, ontheffen wil-  Wilde. De middelen, die zij, tot dit einde, iri hei werk fielden, toetften zij, in alle opzichten, aan de» infpraak van hun geweten, aan hunne zedelijke en burgerlijke verplichtingen, aan de fbïktfte regelen van regt en billijkheid ; maar wat meent gij dat het gevolg was? Zij moesten de beste plannen, tot heit van het algemeen, laten vallen; de ilavernij werd grooter, zij werden arm en uitgeput en behielden —1 wat behielden zij? — hun goed Geweten! — maar eet hier eens van! —1— Het hemd, hebt gij in een vorig nummer gezegd,is nader dan de rok." Nu beroep ik mij, op mijn beurt, op dit oud Hollandsch fpreekwoord : Als men maar zoo veel eigenliefde bezit, als er nodig is, om voor zich zeiven gelukkig te zijn, volgens het plan dat ' men zich, van het geluk gevormd heeft, is het dan niet dubbel wel? en waarom zoudt gij dan klagen dat er geen eigenliefde genoeg is! ——• En wat kan uw voorbeeld, van uwen Romeinfchea Tiran, en het zachtzinnig Koningje van Kastihè» zeggen? Wie toch zou het heden ten dage in de gedachten, nemen durven, om zijn eigen Vorst, of Vorstin, of die van anderen onzer Natuurgenoten te haten? Vreezen moeten wij hen; dit fpreekt van zelve, volgens alle befchreven en onbefchreven wetten, en hoe kan dan het vreezen of haten van ons, op hunne Eigenliefdeeenigen invloed hebben? en welfc een laffe en van alle eigenliefde onbloote Vorst zou het moeten zijn, die zich het gevoelen van zijne kruipende onderdanen, ten zijnen aanzien, bekreunen zoude? Behalven dit, hebben de tegenwoordige Regeerders der aarde, even zoo weinig voor de kwaacifprekenheid hunner onderdanen, als voor groote vijandelijke Legers, te vreezen, fints men heeft uitgevonden, om in de Kabinetten der Grooten den oorlog te voeren, en den kwaadfprekenden onderdaan, door ban en boete, of door den bajonet den mond te fnoeren, en tot een eeuwig zwijgen te verplichten; en dus valt uw voorbeeld hier ook geheel in het water! — Zoo eaat het ook met dat van uwen WÜsgeer Thales. Hoe zou het mooglijk zijn om, in onze dagen, een'Tiran te zien begraven, hij mogt dan zijn eigen en natuurlijken dood, al of niet geftorven zijn: daar er, den Hemel zy dank! onder dt  de Grooten de' aardo, reene 'Mramen meer te viriden zijn ! Hoe gtfftkkj s het men.chdom dar in dit tijdvak leeft! Nog iets omtren 1 uw voorbeeld , rakende Lodewtjk den Xüden van Frankrijk. De haat tusfchen de Burgers en de Heeren van den degen, is geheel opgehouden, fints de eerften het geweer, voor eens, en voor altoos, hebben neder 'gelegd. De el, defchaar, de pen, de ichaal, de fchaaf,' de bijl enz., moogen in hunne handen goed ftaan»maar een geweer voegt hen in het geheel niet! De Zonen van Mars, dit is zeer natuurlijk, moeten alleen het regt hebben en behouden, om zich, op eene geregelde wijze, tegen alle overmacht, of geweld, te kunnen verzetten; terwijl de tweede de éer en het genoegèn hebben, om de eerften te voeden, zich voor hen neder te buigen en zich onder* werplijk te gedragen. Alle verkeerde ambitie, alle misdadige Eigenliefde is dus geheel, onderhen, opgehouden, en zij zien elkander in het geheel niet meer over den fchouder, en zelfs niet meer in he£ gezicht aan ; maar hier uit volgt nu in.'t geheel niet, dat de Boeren en Burgers een' prooi voor de Soldaten, en deze een prooi voor de Hel zouden zijn! — Wanneer toch is het eerfte, in ons Land gefchied. Ik meen van onze eigen Krijgslieden, geen vreemden, want vreemd Koetje, zegt men, likt vreemd Kalfje.Een enkele Boer, Geldersman, of Bosfchenaar, mogt dit tegenfpreken , maar wat beteekend dit? deze menfehen zijn niet neutraal. En hoe of het met de prooi voor de hel zal wezen, dit weten wij niet, en dus zullen wij hier over niet oordeelen; mooglijk zal dit Ook nog wel fchrfcken. Den krijgsman is zeker veel gcrermittcerd, dat aan den gemeenen Burger niet geoorlooft is. Wat fpijt het mij dat ik ook geen Kri'gsman ben, vooral in een Land waar de lieve vrede bloeit, dan zou ik een ander man wezen? Nu', wie weet wat er nog gebeurd! Te DORDRECHT, ■ Bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. 7 N°. ao. MOET MEN NIET AANHOUDEN, ALS MEM VORttE* RINGEN WIL MAKEN? MIJN HEER DE VRAAGAt! Toen ik tuv N°. 124 las kreeg ik kleur op kleur in het gezicht, bij de erinnering dat ik in mijn, 18de nummer gezegd had, dat gij te vergeefsch den Moriaan zoudt fchuren, al fchuurde gij er ook uw, kneukels geheel te fchande op. Ik koom van mijne .doling te rug, en belijde nu openlijk, dat uw vriend Gerrit het bij het regte end heeft, en dat men, door maar aan te houden, den brijberg van domheid, van bijgeloof, van vooroordeel, lafheid en onverfchilligheid, omtrend de ware belangen der beledigde menfchelijkheid, nog eenmaal door zal eeten, en dat men dan in het luilekkerland van vrijheid, van verdraagzaamheid, van deugd en van opregtheid komen zal! -— Er mogen menfehen wezen, die het voor eene laagheid houden, van eene dwaling te rug te komen, in het openbaar fchuld te be* lijden en te erkennen dat men den bal heeft misgej» flagen -f ik, hiertegen, hpude bet voor eene ware  C 154 ) •edelmoedigheid dit te doen, het zij het zelfde, waaruit onze overtuiging ook voortvloeije! Hoe vele 'regtbraven en verhevene zielen, zuilen van de ter* en van den Burgerftaat zijn er, in oude tijden geweest "toen het fïaatslot aan veel meer wisfelingcn ondernevig Was, dan in onze. dagen, die, bij gelegenheid der eene of andere omkeerfng van omfta.idigheden oogen. bhkhjk overtuigd werden, dat zij, met het aankleven drer partij, welke er door verraad of overmacht onderraakte, zeer verkeerd, zeer flëgt en landverradehjk gehandeld hadden, en die in het openbaar, i„ de hartbrekend fmeekfehrjften, om genade en geen Itegty beleden en te kennen gaven; fchoon zij de • eerfte aanlegger*-en voorftanders der, voorheen in hunne oogen, land bewarende maar nu land bedervende Cabaale geweest waren, en dat alleen om dat het kleen gewigt, van de grooter of kleener voordelen, dfe het een of ander ambt in den Raad, m de Kerk, of in den Burgerftaat, hen gaf, hen op iet eerlijk hart woeg, en een fterk argument ge. ■aoeg was, om hen tot zulk eene gewrgtige verandering 111 leer en leven overtehalen! Wat zouden die edelmoedige mannen wel niet gedaan hebben, waaneer hunne overtuiging eens uiteen grond, die meer betrcklijk tot hun ziel,, dan tot hun beurs was, ware voortgevloeid!! — Een mijner beste Vrienden die -voorheen er bij de hooge Regering zeer op aaW drongen had, om voortaan geene ambten, groot*of .Meen, aan ongelovigen, dat wil zeggen, aan menfehen, die de heerfchende Kerk niet waren toegedaan, weg te geven, was, bij ongeluk, en door de Woelingen zijner ftaatkundige bezigheden (waar kan -de ijver het beste geheugen, het geflependst ver•fiand niet heen voeren!) vergeten, dat hij zelveniet *■ .tot  ( 155 > tot die Kerk behoorde, bij gelegenheid, dat hij het getrouw waarnemen van een ambt, den loon van zijnen vorigen ijver, met duure eden bezweren zoude; dan, wat gebeurde er! de brave man werdt oogenblikjijk, zelfs voor de balij, overtuigd, dat hij, tot hiertoe, eene verkeerde en verderfelijke Leer had aangek leeft, en hij maakte geene de minde zwarigheid, dit, in de tegenwoordigheid van Gods Dienaresfc te betuigen. Er behoefde niets anders, dan een ijverig Katcchifeermeester aangenomen te worden, en deze ■waardige man maakte dat mijn vriend binnen veertien dagen een dierbaar Lid der Kerke werdt, zijn eed deed, zijn ambt aanvaarde, het geld er voor in den zak ftak, en nog, tot op dezen huidigen dag, ftaat hij in de ware leer pal, als een rots in zee, en wederftaat, met meer dan menfchelijk vermogen, alle de barningen van het woelig ongeloof. -— Hoe menig braaf Meisje en verftandig Jongeling had de cordaatheid, om het geloof hunner Vaderen te verzat ken, de verderffelijkheid ervan in het openbaar te belijden, terwijl hunne'overtuiging (wie kan alle de verborgene wegen, in dit opzicht, nagaan?) alleen uiteen paar doordringende oogen, een paar wel gekuite beenen, of eOn zoet ftuivertje geld, voortvloeide! — Ik wilde, met al het bovenftaande, alleen zeggen: als zoo veelë menfehen, als grooten en kleenen, als Regentenen Burgers, als mooije Meisjes en knappe jongens mij hierin voorgaan, dat ik dan ook wel-van mijne dwaling, in het openbaar, mag terug komen en zeggen dat ik doodlijk gedoold heb. — Gelijk, volkomen gelijk heeft Gerr'tt baas! (zie dat. js geheel andere taal, dan dat het Moriaantje nimmer blank zou worden) wanneer hij zegt dat er ja, mooglijk, nog wel eenige kleene gebreken onder ons hui'.  zen, maar dat men, door aan te houden, door te volharden, die gemaklijk overwinnen zal! Wat behoeven wij de voorbeelden altoos uit de oudheid op tebaggeren, zoo als uw vriend Gerrit nog al veel doet? Ik ben er in het geheel niet voor, om oude koeijen uit de floot te halen, laten wij een meer bekend voorbeeld bijbrengen. Wat heeft men zich een moeite gegeven, om door alle middelen, die, door eene goede politie, waren uitte denken, de kleene bewegingen (kleen waren zij zeker, bij het geen er, bij de omwenteling van Ocfakouw en Ismaïl voorviel) die hier te Lande voor eenige.jaren plaats hadden, te dempen en de rust te herfteilen; maar heeft men het eindelijk, door aan te houden door voort te varen niet zoo vergebragt, dat de moedwil geheel gefnuikt, dat de vrede volkomen herfteid is, dat de wolf met het Ichaap (zonder hier echter door de eene partij met "en wolf, en door de andere met het fchaap te willen ■vergelijken) in de grasrijke valeijen van Neêrlands Arkadia, in de volmaaktfte eensgezindheid en bijnaar in volkomene ledigheid, om dat er thands juist, zoo als men zegt, niet veel over den nagel gaat, om huppelen! Zoo ziet men dat de aanhouder wint. Het is ontegenzeglijk zeker, dat het onze Natie wier oorfprong woest en onbefchaaft is, veel volharden: veel aanhoudens gekost heeft, eer zij het met *are hervorming, vóoral in zagte zeden, welgéma. mertheid en infchiklijkheid, tot dien trap van volkomenheid, op welken zij heden praalt, gebragt heeft' ~ Verbeeld u eens, een onzer vorige Grootvaders, bij hunne aankomst hier te Lande, met een ftuk van een» beestenhuid om den hals, en, voor het overige, geheel naakt, bij onze tegenwoordige Heertjes, die in liet zijde en fulp Heken, en aan wier welriekende koof.'  C 157 > hoofden niet een hair uit zijnen plooi mag wezen, zoo zij zich niet aan de billijke befchimping der geheele 'fmaakvolie waereld willen bloot gefield zien! En onze Grootmoeders van dien tijd, goede Hemel' deze eens vergeleken bij onze vrouwen, zusters, beitenden en lieve vriendinnen! Wat is er een aanhouden een voortvaren een taai geduld en eene onwankelbare ftandvastigheid nodig geweest; wat heeft men zich, duizend en duizendmalen, het, al van tijd tot tijd zwakker wordende hoofd, moeten breken, om de makers van onze kunftig faamgeftelde bekleedzels, om de fchikkers onzer hairen, te beduiden, hoe het een en ander, naar de regels van fchoon en fmaak, wezen moet, eer men tot de te. genwoordige volmaaktheid heeft kunnen opklimmen? En zoo men, in dit opzicht, nog niet bleef voortvaren, nog niet onvermoeid werkzaam was, tot welk eene laagte liepen wij geen gevaar van weder weg te zinken! Met de zeden is het even eens gefield. De Batavieren, bij voorbeeld, hadden de onbefchoftheid, van zeer naijverig op hunne vrouwen te zijn; terwijl zij die van andere mannen altoos met eene onbegrijpelijke koelheid en onverfchilligheid bejegenden. Hoererij, zeggen de Gefchiedfcbrijvers, (zoo noemden de onbefchofte menfehen van dien tjd hetzelfde dat wij nu Galanterie, Coquetterte enz. noemen,) was onder hen niet bekend, en flechts eenige weinige der voornaamften fcheen men de vrijheid, om twee vrouwen te heDben, toe te ftaan. (De Groote lieden hebben toch altoos een fchreefje voor, niet waar?) Welk eene aanhouding en voortvaring is er niet nodig geweest, om het zooverre ie brengen, dat men zich van eene dwaze kalverliefde, en onwellevende geftrengheid, ten aanzien van onze vrouwen, in het zoete Huwelijksverbond, heeft weten te genezen! wat heeft men zich een moeite moeten geven, om onze lieve vriendinnen te beduiden, dat het Huwelijk niets gemeens met de Liefde heeft, en om aan de vrouwen onzer vrienden onwederleglijk te bewijzen , dat hare liefde, ik meen eene fentimcntele, zich niet alleen tot haren Ega, den Man die tegen over haar is, be„ hoeft, wat zeg ik? mag bepalen! Eindelijk heeft men het, door aan te /logden, door voorttevaren zoo, V 3 v etT  C *58) verre weten te brengen, dat vele onzer fatzoenelifc fte Dames, in dit opzicht, tusfchen haren Gemaal en tusfchen een ander jong welgemaakt of veXidfc Heer (want om. het laatfte is het de vrouwen in if geval, altoos het meest te doen,) geen het' niLa» onderfcheid meer maken : zelfs ziet £en, in ZoZt ge gevallen dat zij de laatften, waar vond men voorheen voorbeelden van zulk eene regt edele fenti mentele l.eide! boven den eerften, den voorrangg£ Voortvaren moet men, maar de aanhouder wint! jk zou voorbeelden van andere natuur d,e meer regelregten invloed op de ftaatkunde Q0 de Wijze van oorlog voeren enz., hebben, kunnend f! brengen; maar wat behoeft men ook altoos al és te zeggen wat men weet? De waarheid wil altoos niet gezegd, zelfs geloof ik dat zij dikwerf w Tezwe ftecic zijnen tijd. Elk visfertje vist op zijn getijde. Nu nog iets over de nuttigheid van het aanhouden. Mijn Grootvader zaliger, heeft mij eens verhaald dat hij bij de wilden, ik°weet niet of'Ut bLnken 'of gelen, of zwarten waren, gezien heeft, dat er eèni ■ge voor de regtbank gefleept wierden, en een dS tig pak kregen om dat zij zeker teek en, ter eere van een nabung Vorst droegen. De oude man had, ? dc daad met .die menfehen mededogen, om dat hii niet wist dat deze liaven, want het waren geene vrije heden die dit deden, hiermeê een ilegt, een oproe! rig oogmerk hadden, dan, volgens zijn verhaal leed het met lang, of elk droeg het „iet alleen, ma'av la die zich vermeen durfde, om het niet te doen lVCrd' ~\~ en doorde Regies (wantin zulke lanl den gaat het zoo wat) en doorde Slaven, te regt gefield, of mishandeld, en zelfs, op eene barbaar, fche wijze, om-het leven gebragt! Hij heeft zelfs met zijne eigen oogen, gezien, dat men Burgers' vrije f-urgers, als beesten, ove,- de ftraat en naar de gevangenis lleepte, alleen om dat zij het gemelde teeken of niet, of te weinig hadden. Hadden de eerfte dragers en inv0erers van dit teeken , fchoon het maar S aven waren , niet voortgevaren , hadden Zij me. aangehouden en het doorgezet, zouden zii dan wel immer hunne verkiezing, in dit geval, heb' • beB  ( 159) ben zien zegepralen, en zelfs de Vrijen hebben kunnen dwingen, het ware dan willens of onwillens, onl 'hen hierin natevol^en? Maar wat kunnen Slaven niet 'doen, als het Geweld of het Verraad , hen de hand leent! Laaten wij het oog maar eens op St. Domingo vestigen! ■ Thands valt mij eene vertelling in; het is thands in den tijd der vertellingen,' en dus zal mij deze ook wel vCrgeven Worden, hoop ik; te meer om dat, zij hier niet geheel ten onpas koomt. — Een Mevrouw, die reeds bejaard was, maar, met dit alles, nog vrij wat overblfjfzel van den vloek, die op Moeder Eva ruste. Tot den man zal uzv begeerte zijn, had, liet haar foopende oogen op haren Knegt, eert jongen fristen knaap, vallen, en deed hem den voor» flag van een Huwelijk. De jonge begreep de onheblijkhcid van zulk eene heilige verbiodtenis oogenbliklijk, en zeide, Mevrouw, wat zullen de Menfehen hier van'zeggen? Neemt, zei de oude Matroöne, morgen, een onzer koeijen van de ftal, behangt haar met mijne beste fakken, zet op hare hoorens, mijn beste zondagfche mutzen, en leidt haar het geheele dorp door: (want de Dames moeten weten dat mijne Heldin op het land woonde ; in de fteden vindt men zulke grillige en wellustige oude Vrouwen niet) dit gefehiedde. Wat zeiden onze.buurtjes, vroeg Mevrouw , toen de jonge , rood van fchaamte, te rug kwam? o Mevrouw! zei hij, het geheele dorp is uitgeloopen. Elk ftond met den mond open te gapen, en zommigen fchaamden zig niet, vrij luid, te vragen, wordt Mevrouw gek? terwijl ik, zoo tusfchen beiden, al"eens een paardevijg naar de ooren kreeg. Mevrouw andwoorde niets; maar ordonneerde den volgenden dag, den zeiiden omgang te herhalen ; het bericht was, dat de toeloop oneindig minder ware geweest; dit verminderde van dag tot dag, tot dat Jan, na verloop van weinige dagen, bericht bragt, dat cr niemand meer w as die naar dit zonderling verfchijnzei de oogen wende. Zoo zal het met ons Huwlijk ook gaan, zei Mevrouw en de uitkomst bevestigde de'waarheid hiervan volkomen. Aanhouden moet men maar, en dan kan mende Menfehen aan alles gewennen; men kan hen met de flavernij, met de onderdrukking, met het daar uit na-  ( ito ) natuurlijk voortvloeijend gebrek, even zoo eemeéhzaam, ais met de Vrijheid, en den daaruit even zoo natuurlijk voortvloeijenden welvaart, maken. Alle de «oor u, of eigenlijk door uwen vriend , Gerrit op. gegevene voorbeelden, mijn Heer de Vraagal bevestigen de waarheid hier van volkomen, en on! der dezen is er geen d»t zoo zwaar bij mij weegt . d?t zoo veel bij mij afdoet, dan dat der waarlijk moedige en ook mooglijic alleen waarlijk vrije (ons Nederlanders uitgezonderd) Amerikanen. Tegen welk eenen ftroom van geweld en van geregeld vermogen, heelt de ftandvastigbeid dezer voortreffelijke menlchen , niet moeten opwerken? Ik noemze voortreffelijk, en mijne Geloofs- en Bondgenoten, de Engelfchen, zullen mij deze uitdrukking wel ten goede houden, wanneer ik hen zegge, dat ik deze voortref! ijkheid, alleen bepale tot hunne ftandvastigheid, in het aanhouden en het voortvaren, zonder te wiilen treden in het verfchll, of, eertijds vrije menfehen, die langzamerhand, onder het ijsren'juk der flavernije gebragt zijn, al of niet, het regt hebben, om zich dit van den hals te werpen? Ik laat de beIlisfing hiervan, aan de fikfche pen van den Menschen Vaderlandlievenden Burke, en zijne bewonderaars en navolgers, in onze ook vrijgevogten Republiek, volkomen over! Washington, de omfierfelijke Washington, intusfehen, zal, zoo lang de waereld ftaat, bij Vrijgeborenen en bij Slaven bij zijne van het juk bevrijde gelukkige Landgenoten, en bij die rampzalige bewooners dezer waereld, die nog in de kluisters zuchten, en die nog niet, dan zeer van verre, dat licht van algemeene hervorming blikren zien, dat zich zeker, ten eeni- gen dage, over de ganfche waereld zal verfpreiden, . het vourwerp van eerbied, van liefde, van verwondering, en van aanbidding, zijn! ——- Mo«t deze groote Man tot een voorbeeld ftrekken, aan e\k die, in het groot of in het kleen, zich in gezag gefteld ziet! Hoe veel fpoediger zou dan het tijdftip van algemeene Vrijheid, en van algemeen geluk, niet daar zijn! Mijn Heer de Vraagal, en mijne Le¬ zers, vergeven mij deze kleene uitboezeming; zij ligt er uit, en doorfchrappen, heb ik voorheen gezegd, doe ik nimmer iets! — Te Dordrecht, bij De Leeuw en Krap, en alom.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 21. HEBBEN NIET ALLE ZAKEN TWEEDERLEI HANDVATZELS? Niets is waarachtiger, mijn lieve vriend Cornèlis dan dit! Alle zaken hebben twee, en dikwerven'nog veel meer dan twee handvatzeis, en met dit alles weet men dan veelal nog niet, waar men ze aan zal vatten, en als men, na rijpe deliberatie en na het advies van dezen of geenen grooten Heer, die wij dachten dat het wist, of die wij voor het minst dachten dat het behoorde te weten, te hebben meenomen, een keus doet, en de dingen aanvat, dan grijpen wij het fomtijds nog aan het verkeerde handvatzei aan, en zijn genoodzaakt om den geheelen boel te laten vallen! Mijn lieve man, wat heb ik meenigmalen in het geval geweest, dat ik volftrekt niet meer wist waar ik het aan zou vatten, fchoon men mij nu het eene en dan het andere handvatzei onder den neus duwde! en ik twijfel er niet aan, ot dit zal u ook wel eens overkomen zijn. Nu, dit zegt niets; het is er wel grooter en wijzer gebeurd. — Wist, bijvoorbeeld, Willem de Eerste, de grondlegger onzer tegenwoordige zoo duur betaalde Vrijheid, een Vorst, die doorgaans zeer wel meer dan één handvatzei aan de dingen zag en ook wel kon zien wat het beste was, — wist deze wel meer, waar hij het aan zoude tasten, toen hij den Staten den voorflag deed, om het tilbare mee te voeren, het Vaderland vaarwel te zeggen, en elders een fchuilplaats tegen' het geweld en de tiranmj te zoe-  ken? „ De Rebellen, die zien *»,,«.„ u. tigen Vorst en Heer, -LÜ ri^f" huiJ"e» wet- melde zijn Exellentie nog op eene bulL**™ ze verbonden was) verzenen J f "dere wi> jneer, zeiden de Spaansgez, den waTr'£jj niet «uilen vatten»! GelukkiAr^n ,?« d ?j het aan tien zijner vertwHféC hef fnS? B IlCt mid" handvatzel; hij beflóof.' namenS "°g 'J -het beste zoo goed mooUk, bi SSSSCn°ZSLS^ nog eene poarine, tot behnnri „nu v^zameien en Wisten waar zij het Luden a nLteT inH^ ™? voorftanders der Vrijheid én defSVrn, , al'C deze wijze hadden ^ange^at t SlSgie^tadfi Waren moed en echte dapje hé^d' hm pVerftand> va* *ou men de kluistersTaan ve e é„roï ? aa"«riJPen' Land van Vrijheid wV* hSbe^1 5' e^dfr^S <% zeer fpoedig^oken'zlenl0!!2201^11 fp°eWeten Vorften en Alleenheerfchers, of andere Rp geerders der aarde, wier heersen nf r„n, „ " Ire R.e* de volftrekte noodzaaklijïhe d^brenït om 5'" f matte fchouders hunner rieds uitgep"!te onderdanen0 nieuwe en dikwerf ondraagbare: lasten " n ' veela, we, waar zij het Eulên inïïS.V schier te zeggen, onder welk een voorwendzel zii het kwfi «end volk verder zullen uitputten, onder welk X Slenmén%r,JPhertZe,Vt zullen aftr0 ' gelen en a persfen; hoe zij het best de fmalle cl meeme zullen tè vriend houden enz.? Wat is er dik" weri een valschheid, en een wijsheid die o: boos' he,d ftrekt nodig, om zulke plannen, zonder ver" dacht, of uit den zetel geHgt te worden, uit te voel ren? wie weet hoe menigmalen men, n de k^ netten der Grooten, hoort vragen: w ar zullen wi het aanvatten? Ikfpreek van Landen eu Volken vvaac •* BurSer a°S de teelbal van den hoogmoed en vaa  C -*3 > van de heerschzucht der Grooten is. Of vindt men,;, in onze gezegende eeuw, zulke Landen en Volken wel meer? —• Wisten onze Dordfche Kerkvaders, om ook eens een goed voorbeeld te geven, wel meer waar zij het zouden aantasten, om het onkruid van Arinini'anerij en Socini'anerij, dat in den grond der Kerke wortels gefehoten had, er uit te rooijen, toen dezulke, die zeiden gezond verftand en de regten van den mensch te eerbiedigen, zoo veel velds gewonnen hadden? en hoe gelukkig grepen zij het juist bij het beste, bij het eenigfte handvatzel, aan het welke de zaak kon worden opgetild en te regt gebragt! Ik behoef mijne Vaderlandfche Lezers, zoomin als mijnen Vriend Cornelis te zeggen welk een handvatzei dit was! — Tot een harden kwast behoort een fcherpen beitel, en Ezels moet men met kolven luizen , zeggen de oude fpreekwoorden, voor welke ik veel achting hebbe. Als men de zaak van de zachtfte, en, zoo als de Arminianen het noemden, van de kristelijkiTe zijde had aangetast, had zij verloren, voor altoos verloren geweest; nu is de zuurdeesfem er uit, en de zaak is gezond! —• Hoe meenig ijverig en verftandig Leeraar, het is het zelfde tot welk eene kerk hij behoord, of op welk gedeelte van onze muuren hij de wacht houdt, ziet zich niet in het naauw gebragt, weet niet waar hij het aan zal vatten, hoe vele onderfcheidene uitleggingen er ook van vele Schriftuurplaatzen wezen mogen, om, bij het verhandelen van de een of andere plaats of zaak, die oppervlakkig befchouwd, het een of ander voornaam Leerftelzel der Kerke niet fchijnt te begunftigen, te zorgen dat de Gemeente hem niet voor onregtzinnig boude, er*, dat zij, uit het geen hij zegt, niets nadeeligs, ten aanziene van de leer der Kerke, befluite! — Hoe dikwerven weten deze Heeren niet, waar zij het zuilen aanvatten, wanneer men hen, in het bijzonder, eenige nadere uitlegging van het geen zij, in het publiek, en op den ontoeganglijken Kanzei, gezegd," hebben, vraagt, of wanneer men hen onder het oog brengt, dat het geen zij ons in het bijzonder, en in den kring hunner Vrienden, zeggen, in het geheel niet overeenkoomt met het geen , door hen, op den Stoel der Waarheid, verdedigd wordt? En, X 2 goe-  C i<54 ) focde Hemel! hoe meenjgwerven weten de Leken, e aa'ndachtigfte Leken zelfs niet, waar zij het Sermoen van hunnen Leeraar moeten aantasten, om er iets van te verilaan! — Zommige fchrijven dit toe aan de duisterheid, aan de verwardheid, en, aan den onzin, die in de (lukken zelfs plaats heeft; terwijl het door anderen weder, en onder dezen zijn meest al de Leeraars zeiven, aan de onvatbaarheid der nog in het duister verkeerende Gemeente wordt toegekend: dus ook aan deze zaak weder twee handvatzeis! En dit is ook eigenlijk de vraag niet, waar zal men het aanvatten, waarvan ik, tot hiertoe, gefproken, en dus de zaak aan een verkeerd handvatzei aangetast heb, Nu in het vervolg beter, hoop ; Over niets moet ik mij meer verwonderen, dan hierover, dat onze vriend Cornelis zigzelven nog nooit de vraag heeft kunnen beantwoorden, hoe het toekome, dat de braaffte, de deugdzaamile, de heilzaam fte verrichtingen, ook tweeërlei handvatzeis ge» had hebben, en die nu en dan nog hebben! De man koamt mij voor gansch niet gek te zijn; maar in dit geval is hij dood onnoozel! Weet hij dan niet, dat het geen van daag deugdzaam en braaf is, morgen fjegt en oneerlijk wordt, naar mate de omftandigheden veranderen en afwisfelen? Er is, vooral in de ftaatkundige weereld, niets dat, in de natuur der zaak, deugd en eerlijkheid is, maar het is het, of wordt het, alleen, naar mate het ter bereiking van de politieke oogmerken, deugd en eerlijkheid, of valsch, heid en verraad, heten moet! Deugd en' eerlijkheid zijn, in het ftaatkundige, woorden, die hunne beteekenis alleen van het belang ontleenen. — „ Dat is „ een flegte, ontrouwe, meinëedige Karei," zegt men, als een gemeen man zijn woord breekt, zijn* eed fchendt. Maar hebt gij immer hooren zeggen : (fioutmoedigen hebben het mooglijk nog wel eens gedacht,) „ dat is een ontrouw, meineedig Vorst, „ om dat hij de verbonden, die hij, met anderen, „ gefloten heeft, fchendt, om dat hij de regten zij„ ner onderdanen met voeten treedt!" —-"Zouden Regenten meineedig wezen, om dat zij, het geen den Burger toekoomt, aan een derden afftaan, met het beste oogmerk nogthans, om, eene regeringsvorm,  rorm te vestigen, die met het algemeen heertellend ftaatkundig fijsthema, en met de bijzondere belangen van hen, die het roer draaijen, ftrookt? wel Heer neen! Eveneens is het met het Zedenkundige gelegen. Een arme Duivel, die een Diefftal* pleegd, om zijn uitgeteerde maag te vullen, is een voorwerp dat uit de maatfchappij moet verbannen worden; maar een die duizenden aan anderen, voorbedachtelijk, ontfteelt, en dan aan den Rhijn, of elders, zijn dagen in overvloed flijt, en elk, die in zijnen dienst is, eenfchelm, een dagdief, enz. noemt, is een braaf man, waar elk eerbied en achting voor heeft! Het gaat met deugd en eerlijkheid, als met de mode; zij hangen van den fmaak af, en hij, die zich hier naar niet fchikken kan is verloren! — Ik zou, het geen ik gezegd hebbe, door vele voorbeelden, die ik juist niet uit het duister zou behoeven op te graven, bevestigen kunnen. Maar liefst zal ik er nog wat mee leven, zoo als de Heilige Vader met de Kardinaals Hoeden, en houden ze nog wat in petto. Ik heb gezegd mijn Heer de Vraagal, dat ik het met uwen Correspondent, Cornelis, volkomen eens ben, dat er aan de meeste dingen twee, of meer handvatzeis zijn; maar toen ik den brief van uwen Vriend Jan Vrager las, ook in uw 125 N". geplaatst, begon ik in het begrip te komen, .dat er ook dingen waren, die in het geheel geen handvatzeis hebben, ten miniton dunkt het mij dat er die brief geene heeft. Ik heb volftrekt niet geweten, waar ik dien aan moest vatten, en toch dien ik er iets van te zeggen. De historie van Doggersbank, enz. waar Jan broer van fpreekt, laat ik geheel daar; dat er toen ook Soldaat- en Zeemanfchap gebruikt is, dit verftaat zich, om dat het, bij zulk eene gewigtige gebeurenis wel deeglijk te pasfe kwam. ■ In het leven van den ontfterfelijken de Ruiter vinde ik deze termen ook, en meestal vinde ik er bij, dat het uitoeffenen van dat Soldaaten Zeemanfchap altoos tot afbreuk, nimmer ten voordeele der vijanden was ingericht. Nu, dit fpreekt ook van zelve, niet waar? —— Maar nu wat anders. Jan broer zegt, gij weet dat er, in het jaar 1730, eene publicatie van.eenen gewigtigen inhoud is uitX 3 ge-  gekomen; dat onze Staat zich, in het jaar 176*7 met het hof van Berlijn verbonden heeft, en dat deze verbmdteniS) .najaar ,787, nader is' toegehaald Nu • ja dzt weten wij; en elk jaar komen er publicaties uit, en dus zijn er ook in denjare 1730 uitgekomen en wie heeft ooit van publicaties gehoord?dié"van geen gewigttgen inhoud waren! Maar waar is nu toch to TnT% tUS-Chen e,CUe,pUb,icatie va" hetTaar 3», en de gewigtige verbindtenisfen, in de gedenk- flnlfcnrf J? geme Se jaar 30, onder anderen, bij MM?St~Verol?Ueseaomm is' 0111 de Roomfche ' eene meuwe belofte van onderdanigheid, aan de Overigheid en de wetten te verplichten? Zou te de^S °°k rf bed°e]Cn? dlt is immers met Jand niP r r f fJaar iS b« Wnd en Zeeland, niet by Utrecht, de verbeurdverklaring der goederen afgefchaft. Zou hij ook hierop h"t oogheb! ben ; om dat er in 1787 mede geene goederen ziin verbeurd verklaard?-! of heeft Wj de publicatie egen de bekende vuile Zonde 0p het oog? Uit het C1' bU Z,Ggt' Z0U ik dit ^ haaft bei lui en moeten, maar dan moet ik u, op rri in woord van eer verklaren dat ik het duistere ver ^d?tusfche" het een en het ander, nog al minder vinden kan. J. Dat de wetten niet altoos even geftreng, en naar den le te. kunnen werden uitgevoerd, en dat Vorften en G.ooten juist ,q het gehoorzamen aan de wetten 2 bovpenaI "iet «rzicht tot de ftraf, die dezelve op' de overtreding legt, met den genieenen Burger zouden moeten gelijk gefteld worden, is in het -e. .heel niet te vergen; want behalven dat dit met de .zichtbare en zoo noodzakelijke onderfcheiding in rang ftnjd, zou het Rijk, of de S aat, ook nu en dan, gevaar loopen, om hunne Vorften of Rcee rers, zeer onverwacht, en op eene bijzondere wijze te verhezen, cn waar zou het dan met het belang van den Staat henen! Met alle de andere vragen als üaar zijn, of de kostwinningen en de huwelijken tevens niet moeten bevorderd worden? of men on de laatften wel belastingen behoorde te leggen' wat men van de gelijkheid der kleeding, tusfchen Man- ?Pnn Z Ï£TeaU Van de "dichtingen der Schooien, om het kwaad te beteugelen, over de ongelijke Hu-  C 167 > Huwelijken, 5n jaren namenlijk, te denken hebbe enz.; zal ik doen als de Boer met zijn wagen: ik zal blaauw blaatm laten, want ik kan er waarachtig niet uitkomen. Maar, mag ik nu ook wel, voor deze keer en zonder confequentie voor het vervolg, want ik wil u, mijn Heer Den Vraagal, niet in de wielen rijden, eenige Vraagen doen? Ziet men niet dikwerven, dat het eene Land, het eene Volk van het andere ,■ naar mate zij in naauwer betrekkingen met elkander ftaan of komen, ook elkanders zeden, elkanders deugden en gebreken overneemt? — Gebeurd het zelfs wel niet eens, dat dit ten aanzien van groove gebreken, of ten minften van zulke, die, door den gewonen Burger, voor groove gebreken gehouden worden, plaats heeft? — Ziet men het wel niet eens gebeuren, dat zommige wetten niet naar den letter worden uitgevoerd, wanneer men vreest dat men bij naauwkeurig onderzoek, te veel overtreders, en ook zomtijds zulken, die men niet gaarne wil ontdekken, vinden zou, en is het niet regtvaai'diger gehandeld, alle ftrafoeffening te verzachten, of geheel op te heffen, dan den eenen te ftraffen, en den anderen geheel ftraffeloos te laten en gelegenheid te geven, om Verder in zijnen handel voort te varen? Is het niet eene waarachtige waarheid, dat de kleenen de grooten, dikwerf, zelf» in dat geen, het welk zij anders . zouden afkeuren, zelfs verfoeijen, navolgen, om dat de groote voorbeelden hunne gewetens in den ilaap wiegen, terwijl die zelfde voorbeelden hen, ten aanzien der ftraffeloosheid van de zijde van den waereldlijken Regter, fchijnen gerust te ftellen ? - Is het niet ten volle zeker dat de eene toomeloosheid de andere voortbrengt? dat vuige lusten , die tot walgens toe • verzadigd zijn, nieuwe voorwerpen , nieuwe wijze, om zich te voldoen, uitdenken? en is het dan tevens niet zeker, dat een land, vruchtbaar in vuile ongeregtigheden wezen moet, daar men den fmaak zelfs, vrij laat, ten aanzien van dingen tegen welke de Natuur fchreeuwt? Men verhaalt, dat zeker Vorst, waar of wanneer dit zou voorgevallen zijn, weet ik niet, onder een vonnis, bij het welke de Reg'ters meenden dat de veroordeelde zich tegen de Wetten der Natuur verzet had, fchreef de gustiHs non est dis->  C «J8 ) êisputandum en hiermeê den verwezenen van de opgelegde ftraf onthefte! Gij fpeelt niet voor Andwoorder, mijn Heer de Vraagal, anders zou ik deze vragen wel eens willen beandwoord zién; — men zou ze zeker ook wel van onderfcheiden kanten kunnen aanvatten. Hier valt mij iets in, dat hier juist wel niet zeer te pasfe koomt, maar dat ik echter maar neder zal zetten , om het blad vol te krijgen. Deugd en goede Zeden zijn ongetwijfeld de rijkite bronnen van geluk en van welvaart, zoo wel voor een' Staat en «en Volk, als voor bijzondere Maatfchappijen cn Huisgezinnen. Zoo men immer bloei, zoo men immer zegen te wachten hebbe, is het daar, waar men deze eerbiedigt, waar men, door de gefchiktfte middelen, voor dezelve waakt; en indien dit zoo is, lioe weinig geluk, hoe weinig waren voorfpoed, heeft dan een Land en Volk, of bijzondere Maatfchappijen en Perzonen, te wachten, die verbindtenisfen met anderen aangaan, die, hoe groot, hoe voordeelig zij ook mogen fchijnen, eenen nadeeligen invloed, op de goede zeden hebben, en de ongeregtigheid meer in den fmaak brengen en begunltigen! Of heeft de Staatkunde met de goede Zeden niets gemeens? Al weêr een Vraag; maar nu Hap ik er ook geheel van af. —— Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklyks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zijn.  Ö E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. ai. GAAT HET U NIET AAN? In mijn jeugd had ik een Baas, die in het geheel, de gemaklijkile niet was; hij was een bovenlander, en men ziet wel eens meer gebeuren, dat dit zoore, vanmenfcben, wanneer zij hier te lande komen, en. het gaat hen wat wel, of zij krijgen wat gezag ovef anderen , gansch de gemaklijkile niet zijn, om dat men in dat land gewoon is, met den gemeenen man, en met de bedienden nog een foort of etlijk flegter dan hier om te fpringen. Nu wat gaat ons dit aan? laten de Mofjes het koken zo als zij het eten willen, Wij hebben 'er, gelukkig ! weinig of niet meê te doen! Mijn Baas, zeg ik, was de gemaklijkfte niet^ en, daar ik in het geheel onder de knapfte niet behoorde, gaf dit aanleiding tot vele arbitraire correctien. Als ik mijn dingen verkeerd of niet naar zijpen zin deed, het geen het zelfde was, voer hij, in de bovenlandfche fprake, doorgaans heftig tegen mij uit, en wanneer ik mij poogde te verdedigen, met te zeggen, ik dacht dat het zoo wezen moest, was zijn antwoord doorgaans: Du musf nicht denken, du mus/ i/ioen; ich wirde wohl denken! Zo& y dra  c m) dra ik, Mijn Heer, uwe vraag, Gaat het u niet aan f zag , viel mij het merkwaardig zeggen van mijnen nu zaligen Meester als een fteen op het ver daalde' 'hart. Zoo mijn Baas, dacht ik, nog niet ter ziele was* zou hij, op deze vraag, voor zeker geantwoord hebben, als hij dan het hollands nog wat geleerd hadrf „ vele menfehen gaan de dingen, met welke zij zich j, in laten, niet aan"; en dit antwoord zou in den wijsgeerigen mond' van mijnen Meester zeer natuurlijk geweest zijn. Als het denken, het vrij denken* over de dingen die ons voorkomen, het welk ik wel eens heb hooren beweren, een onvervreemdbaar eigendom van den redelijken Mensch te zijn, een zaak wordt, die hem niet aangaat, wanneer hij deze ook door anderen kan, of, volgens het Hoogduitfche Sijsthema, van mijn Baas , door anderen moet laten verrichten, dan is het buiten tegenfpraak, dat 'er weinig meer zal overfchieten, dat ons aan gaat.— Maar laat ik echter den dooden mond van den man niet beliegen : hij heeft mooglijk maar willen zeggen, dat de Grooten voor deKleenen, dat de Vorften voor de Onderdanen ,• de Regeerders voor de Burgers, de Geestelijken voor de Leken, deBoeren voor de Knegts en zoov. denkenmoeten,endat alle die onderhorige menfehen het denkenniet aangaat, wanneerhet„ naamlijk, de onderdanigheid en- het geloof betreft. Gij kent immers, mijn Heer de Vraagal, de wij_ze fchikkingen der Regenten van zekere groote.ftad„ die, in den tijd dat ApoIIo zijne negen Zanggodesfen uitzond, om de Burgerij gelukkig te maken, elk der lieve meisjes gerust liet uitventen, wat zij) te koop bragt, maar de zevende nimph, die dete^jji heid ter markt voerde, met fchout en dienders deed uitleiden ; eenvoudig deze duchtige rede gevende: Ds  C *7! > t>eOverheid heeft ver/land genoeg, en 3e Burgei rij heeft het niet nodig ! Weten de Vorften niet oneindig beter dan het volk, wat voor hun belang, voor dat van hunne opvolgers, én ook voor de Onderdanen het best is? — Zouden Regenten, die jaren en dagen lang , aan de hooge fchoolen en elders, zig het hoofd in het Natuurlijke en Burgerlijke regt hebben te barsten geftudeerd, en in het Staatkundige zoo fcherp als elfen geworden zijn, niet beter dan een plompen burger weten, wat het Land al of niet dient? Dat denk ik! Zoo dra als de Burger begint te begrijpen, of liever, zoo dra hij de ftoutheid. heeft van te begrijpen, dat het denken hierover hem aangaat, ftaat het gezag der Regering op losfefchroeven; en 'er worden omwentelingen, tegen.omwentelingen en weder - tegen - omwentelingen , geboren! — Behalven dit, maakt de Burger, door het belang van het Land aan te trekken, zich volmaaktbelachlijk. Laten wij ons den Staatkundigen Tinnegieter , van den fchranderen Holberg, maar eens' voor den geest brengen! Zeg niet, dat dit een Duitscht ftuk is , waar zoo wat eene andere Regeringsvorm plaats heeft; dat wij hier in eene Republiek wonen enz.! dit beteekend niets. De Burger, waar hij ook wonen moog', moet over de algemeene belangen over den aart der wetten en der regten, in het ge-v heel niet denken; doen moet hij maar: hij moet het geen hem wordt voorgefchreven naar den letter nakomen ; het geen van hem gevorderd wordt tot den laatsten quatrandpenning toe betalen, of het land ruimen en elders zijn fortuin zoeken ; 'er zit niets anders op, en 'er is ook niets redelijker, niets noodzaaklijken Het zijn dingen die hem niet aangaan}. Wanneer , in Kerkgemeenfchappen, in dejeene echY 2, ter.  c i?0 ter meer en de andere minder, elk der Leken over de, zomtijds moeilijke en duistere leerftelzels zelfs denken moeten ; wanneer zij eens allen in hetbegrip Vielen, dat het hun, hoofd voor hoofd, aan ging, om op wezenlijke gronden van overtuiging te bouwen , en het niet op het gezag van anderen te laten aankomen, waar zou het dan met het geloof, en de meeste broederfchappen heen! en hoe gezegend gaat het, integendeel, daar het grooter gedeelte der hoorders hunne Herders en Leeraars voor hen laten geloven," en de leerftelzels van dezen flegts nabaau- v wen, terwijl de Predikers zelfs hen hierin voorgaan, en in het zog, dat hunne Voorvaders voor ruim anderhalve eeuw of vroeger gemaakt hebben , zorge. geloos doorvaren! — Wat is het gerust, wat is het ^emaklijk, als men ook andere voor ons kan latei» gelooven! mat gaat het ons aan, zeggen de Leiten , wat 'er voor of tegen de jleer der Kerke te szeggen is ? dit is de zaak onzer Leeraren, wij zijn Cereformeerd , of Luthers, of Roomsen, of Arminiaansch; dit waren ook onze Voorvaders, en hierbij leven en fterven wij; het overige gaat ons niet aan! — Ik zou hier veel bij kunnen voegen , om dan, kwansWijs in mijn? fmaak, te bewijzen, dat de dingen die men anders nog al niet voor gering houdt of pleeg te houden , als daar zijn de belangen |van den Staat, Van het volk en van den Godsdienst, ons, gewone Burgers, en ongeleerde Leken, niet aangaan: maar dan denk ik ook al weder, wat gaan anderen ook mijne manke bewijzen aan? en wat gaat het ook, in alle gevallen, mij aan, hoe het met den Staat, en metde Kerk gaat, en in het vervolg gaan zal? Mijn pijp is kaast uitgerookt, laten zorgen, die na mij komen, en *«zig zoo goed mooglijk zien door te redden, en  ( 173 ) gis het niet wil lukken moeten zij hunne hoofden ook maar weder, in de hoop op een beter, voor een volgend geflacht, nederleggen, Het kruikje, zegt men, gaat toch zoo lang te water tot het zinkt. —— Nu iets, mijn lieve Vraagal, tusfchen u enmiJL Ik heb juist niet altoos van dit gevoelen geweest; maar ik pleeg voorheen wel eens te begrijpen, dat elk Burger wel deeglijk verplicht en gehouden Was, om voor de belangen van het lieve Vaderland te helpen zorgen, dat hem dit wel deeglijk aanging. Maar niets is veranderlijker dan de mensch, en zins ik uit de Gefchiedenisfen gezien heb, dat veele Grooten , op wier wenken en tot wier voordeel de Burgers, bij zekere gelegenheden, wakker in de bogtfprongen, en hun goed en leven indewaagfchaal Helden, die Burgers aan hun lpt overgaven, enfchandlijk in de pekel lieten fteken; toen ik las, dat velen van die voorgangeren des Volks, in verfcheiden landen , den mantel omkeerden, of ftilletjes onder hunnen wijnftok en vijgenboom gingen uitrusten, en zich de verjaagde, de uitgeplunderde en armgemaakte Burgers weinig bekreunden, maar dezen aan de genade en ongenade van vreemden overgaven , — zins dien tijd, dacht ik ook al eens, zijn het deze wel, die voor het Vaderland en Vrijheid blazen? Gaat, de elendige en kommervolle ftaat van zoo vele verleiden en verradenen die menfehen niet aan ? en ik kon mijn vraag niet anders beantwoorden dan met: „ ditfehijnt welzoo", Het duidlijk voorbeeld geven pns de Brabandfche gebeurtenisfen van het vorige jaar j waar waren Heintje van der Noot en zijne medeheiligen , ftoen de Keizerlijke troepen op de opgeruide menigte invielen, en het Hechts genade bij den Krijgsman was, dat niet duizenden de flachtoffers van ¥ $ heï  ( *74) fcet vertrouwen op Grooten werden ? Tevens moest ik aan mij zelve vragen, is het waarachtig maar niét ■best, om Gods water over Gods akker te laten loojpen — zich ftrikt te bepalen tot geen ons zeiven betreft, en de uitkomst aan God en aan den tijd te bevelen ? Het grootste gedeelte der menfehen kent zijne wezenlijke waarde nog niet; het heeft nog geert het genngfte denkbeeld van zijn waar geluk • men kan 'er dus geen ree meê fchieten, en de Vorften en Grooten hebben niets liever dan ftille Burgers enkel» ■gevallen, en voor eenen kïeenen tijd, uitgezonderd'. Leefden wy onder de regering van het zoontje van Heintje van Kamtten, dan ware het een geheel ander geval. Hij, die zich naar den tijd fchikt. en, voor dat hij veel doet, of zegt, of vraagt, of antwoord, zijn vinger in den grond fteekt, om den aart van denzelven te leeren kennen, is een wijs man • ' nietwaar mijn Heer de Vraagal? of gaat'u dit niet aan ? . D ■ Ik ben ook, van tijd tot tijd, meer in het gevoelen geraakt, dat het een ftuk van mode en fmaak wordt, om zich de dingen niet aan te trekken, om zich zoo aan te ftellen, dat.de menfehen gelooven : dat gaat dien man of die menfehen niet aan! Ik zag, doch waar weet ik niet, maar wel dat het buiten 's Lands was , (want, dit eens vooral, van het lieve Vaderland vertel ik niet* kwaads. Die zijn neus fchent, fchent zijn aangezicht.) Ik zag in een pleitzaal de meeste der Regteren zeer onoplettend zitten ; terwijl de Ad~ .vocaten bezig waren, om, met den grootsten ijver, de zaak hunner Cliënten, en dus ook de hunne te be, pleiten. De eene der Rëgters, die mooglijk 's avonds wat laat geftudeerd had, fcheen mij toe in een' zoeten flaap te zijn; een ander keek door de glazen naar de voorbijgangers; een derde las het een of ander nieuwspapier; op het gezicht van een' vierden was duidelijk te lezen,-dat zijne grootachtbaarheid met laare gedachten elders was enz.: wel ik dacht, goede hemel ! gaat deze menfehen de zaak waar over men pleit niet aan ? Dat is te zeggen , is het hun om 't even , welk eene uitfpraak er gpfchied • Maar zij zien de ftukken, tc huis, op hfn gemak 3a,  C 175 ) na, viel mii iii, en hiertoe zullen zij zeker wel eea uurtje uitkippen , als zij tér degen friscb, wakker ènbijhunneftukken zijn; maar, dachtikverder , waar. dient dan dit openbaar pleiten en de kosten toe, als de Regters 'er toch geen acht op flaan ? Ea' dan dacht ik ook al weder, wat gaat het mij ook aan? Ikben geen Regter, geen Advocaat, en God beware mij voor procesfen, want deze zijn erger dan de tien plagen van Egipten , bij en met elkander ! Bij eene andere gelegenheid zag ik eene bende kriigsknegten, met een Hopman of het 'er een over viji' en veertig, of over honderd was, weet ik niet, aan het hoofd, een huis, lagchende engrinnekende,, pasfeeren; waar men deftig bezig was met plunderen, fteclen en vernielen. Wel ik dacht, zoo als elk met mij natuurlijk had moeten denken , gaat deze historie die zonen van Mars niet aan ? waar dienen, zij dan toe? heeft die ongelukkige Burger, die, door zijne zoo genaamde Medeburgers , van het zijne, op zulk eene gewelddadige wijze beroofd' wordt, deze helden, op voorwaarde, dat zijvooc zijne veiligheid en voor die van zijne bezittingen'zouden waaken, niet helpen onderhouden ? geeft hij hen het brood niet, en zal hij dit niet moeten blijven doen , fchoon hij nu arm gemaakt, en tot dea bedelzak gebragt is ? Zal hij van elke droge bete „ die hij in het vervolg zal Jn den mond Heken „ niet eene fchatting , ook om deze vooryegters te onderhouden, betalen moeten! Lieve Hemel', dacht ik, wie gaat toch hier net bewaren der rust, de>. handhaving van het regt aan ? Ik ondernam dit, om dat ik een vreemdeling was, aan een der omftanderen , te vragen ; doch het antwoord was ; Landverrader! wat gaat het jouw aan ? en met een kreeg ik een hagelbui van fteenen naar het hoofd. Ik dacht, de man heeft gelijk: wat gaat het mij ook aan ? en pakte mij weg , terwijl ik God dankte dat ik in dat land Hechts als een vreemdeling verkeerde. Nog eens zag ik een' ongelukkigen , onder geleide van eenige menfehen, die men mij zeide dat *i! jjfHftitie wajj, weg voeren. Een hoop zijner N HET OOK DIENEN? Alles kan dienen, en daarom wil ik volftrekt, uit mijn huis, niets weggegooid, aan ftuk geflagen, of weggegeven hebben. Het kan nog gebruikt worden , zei mijn Tante, toen zij op de fprong ftond, om een beroerte te krijgen, bij de ondekking dat haar meisje een paar geele koufen, die mijn Grootmoeder zaliger reeds had afgefleten, aan een arme Vrouw had weggegeven, cn ik geloof haast dat de Vrouw gelijk had, dat alles dienenkan, wanneer zij maar zo goed is, van 'er zich zelve van uit te zonderen, om datik nimmer heb kunnen bemerken, dat zij ergens voor dienen kon t ten ware men het gedurig tellen van haar geld , het beduimelen harer Obligatien, en het kijven met haar meid , onder de dienften, die zij de maatfchappij doet, tellen wilde. — Maar waartoe kunnen oude wijven ook dienen ? Ja , als gij zoo wilt, dan vraag ik waartoe dienen vele jonge , of zulke die nog zoo ftok oud niet eens zijn? — Dienen! dat zou ikje verzoeken, dat ze dienen kunnen; al ware het maar alleen om de modewinkels aan den gang te houden, en, door éit min kostbaar middel, de. vreemdelingen, uit alle 2; oor-  C oorden der waereld > naar ons gezegend en thans zoo zeer bloeijend Vaderland heen te troonen, om het debiet der kaartenbladen te bevorderen ; om in de karaöerkunde van haare buren, vriendinnen en bekenden te iïuderen en de gemaakte waarnemingen meê te deelen en gemeen te maken ■ om het geduld harer wederhelften te toetfen en tot dien ftaat van volkomenheid te brengen, dat zij alle hunne begeerten, en, het geen meer zegt, al hun gezag weten te overwin*nen, of uit hunne handen geven, en zig aan den volftrekten wil en het Welbehagen van de bekoorsters hunner zielen onderwerpen! — Hoeveel voorbeelden. zijn 'er niet, bij oude en nieuwegefchiedfcbrijveren, te vinden, van Vrouwen, ik fpreek nu van voorname' Vrouwen, die dienen konden, en ook, met de daad dienden, (fchoon zij eigenlijk niet bevoegd tot eenig gezag waren) om, zelfs in weerwil hunner gezalfden, dat wil hier zeggen, gekroonde of aan het hoofd xles Volks gefielde mannen , geheel nieuwe ftaatkundige plannen in te voeren, en een Volk gelukkig te maken ; of — (waarom zouden wij het een niet zo wel als het andere zeggen:) — voor eens, en voor altoos, onherftelbaar te bederven ! En zou men dan nog vragen , waartoe kunnen de Vrouwen dienen ? de gewone dienftcn zelfs uitgezonderd, waar van wijhet nut en het vermaak allen kennen, en ten aanzien van welke zij, in onze dagen , dien lof kunnen of mogen wij haar niet onthouden, zo dienstvaardiga>s immers zijn! —_ Waartoe, bid ik u, om Godswil, kan zulk een Huwelijk dienen? vroeg mijn Vriend, toen een onzer Leeraars, een jong, fterk, welgemaaktman, met eene oude matroone, wie het zins een paar dozijn jaren niet meer naar de wijze der vrouwen gegaan had, in den H. Echt trad y enintus- fchen  C 179 7 fchen aiende deze gezegende vereeniglng , deze i&4 eenfmelting van ziel en ligchaam, totzeer veele waar* lijk nuttige en gewigtige einden. Zijn Eerw. werd door zijne grijze bekoorster, of eigenlijk door haar geld, in ftaat gefteld, om van het Dominees traftement op een edelmoedige wijze af te zien, midss hij ook van den predikdienst C. S. werd ontflagen , om gelegenheid te hebben , van zijnen arbeid, in den kuifchen fchoot van "zijne hartenboeister , uit te rusten ! De gemeente werd door deze heugelijke vereeniging van het verdriet ontilagen, om de niets betekenende en uitgerekte fermoonen van haren Herder aan te hooren; de Herder ontging hier door de hartknagende zorg over zijne kudde, en kon het Grieks Testament voor zijnen Blaffer, een ftuk dat hem voorheen geheel vrcemdL was, verwisfelen! De Familie van de jonggetrouwdeVrouw behoefde zich het hoofd niet meer te breken , hoe zij best de verwagte erfenis van hare teder geliefde Tante zoude aanleggen; zij behoefdehaar hart niet meer te wapenen tegen die aanlokkingen en verleidingen, welke uit den aanwas van rijkdom en het nietig bezit der aardfche goederen niet zelden geboren worden. En de Leeraar vond , ophet mollig dons, waar de blinde Cijthere de zege vanen plant, op den boezem zijner Echtvriendinne „' den heelenden balzem voor zijne minnenfmart, en, het behoorlijk tegengif voor alle onkuifche aandoe-, ningen, die het gezicht van een jongaartig meisje, n* of dan, in hem mogten doen geboren worden; —en zou men dan nog zeggen dat dit Huwelijk niet dienen kon! ——» Voor een jaar of zes raadde ik een mijner goede Vrienden, die op het land woonde, om zich wat op. Z 2 hejr.  ,C 180 ) het Hoogduitsch, een taal daar men, hier te lande, langs hQe meer hoogachting voor krijgt, toe te leggen • waar toe zou dit dienen? zei de man. Het kan te pas komen, was mijn eenigst antwoord. Maar, of het Pok te pas kwam ! I„ het volgende najaar kreeg hij dieven in zijn huis, dat Duitfchers waven, en had *U deze handgauwen niet op zijn hoogduitsch kunnen bedu,den, dat hij de vrijheid zou nemen om hen oen nek te breken, zoo zij zig niet fpoedig wegmaakten, zou het hem gegaan hebben, zoo als het zijne buren glng, namenlijk dat die bovenlandfche vrienden ai wat nlbaar was zouden mede genomen, en mijnen vriend vermoord, of, voor het minst, een duchtig pak JJagen gegeven hebben; nu kozen zij het hazepad, 00,1 2« n°S al gewapend waren, zins heb ik Jan en alien man aangeraden , om hoogduitsch te leeren ; het hm dienen, en het ftaat 'er wel na, dat het in het vervolg nog wel meer zal kunnen dienen. Wat krijgen wij thands verbaast veel Duitfche Families hier te lande, niet waar mijn Heer de Vraagal? Ja, de vreemdelingen mogen toch loopen waar zij willen; ons Hollandje, waar ze zoo best voort kunnen komen, vinden zij tog nergens; niet waar? - Nu dit tusfchen beiden. Gij dient mij, zei het meisje , tegen haren minnaar, öit wilde zeggen : gij past mij op, gij loopt mij na ; maar dient mij niet, dat betekende gij lijkt mij, gijvoegt mij met, gij zijt, zoo als men zegt geen goed portuur voor mi,-. Dienen beeft dus meer dan eene betekenis; het heeft, zoo als allezaken, al weder twee handvatzels. — Kan men zeggen, zou een ftommeiing vragen , die op deze onderfcheiden betekenis geen acht floeg, kan men zeggen dat zulk of zulk een Generaal m >s Lands dienst is, het is nu het zelfde iq Welk,  C I8i ) (welk land dit ook moge wezen, die in meer dan vijf en twintig jaren zijn voeten op het land , dat hij dient, niet gezet, en zich gedurende al dien tijd omtrent het zelve geene grooter moeite of bekommering gegeven heeft, dan 'er nodig was, om 'er'sjaarlijks, het tractement, dat zijn lastige post opbragt, op de beste en gefchikste wijs , uit te krijgen, terwijl hij echter nimmer een enkelen duit van het zelve in het land dat hij diende verteerde ? — Ja ! Domoor! zeker dient die heer het Vaderland! Hij ftaat op de lijst der Krijgsbevelhebberen , en dus (dit denk ik toch dat gij begrijpt) op die der Helden. Hj behoort tot het geduchte Krijgswezen , dat de uitheemfche magt in teugel en in ontzag houdt, fchoon het anders Ook werkloos fchijnen moog'. Behalven dit, zou zulk een Held dienen , voor het minst '.kunnen dienen, wanneer zulk een Staat , of zulk een Koningrijk, eens in Oorlog raakt, mids dat zijn Excellentie dan niet goed vond , om de een of andere gewigtige reden, den dienst te quiteeren, zoo als ook al zou kunnen gebeuren, en, mooglijk nu of can', hier of daar, wel;eens gebeurd is. En wat zegt het, of zulk een Held een duizend gulden tien of twintig, die hij voor den dienst, dien hij den lande bewijst, trekt, bij onze Naburen en Bondgenoten, of bij en in ons midden verteerd? foei! iemand die dit aan zijn naasten niet gunt, moet wel zeer afgunflig, en zeker geen goed Kristen zijn! Hoe meenig Vader dacht van zijn' herzenloozen zoon, die, na dat hij een aanmerklijk fommetje van onderwijs gekost had, tog een domme Lichtmis was en bleef: dit is een jongen die nergens voor dienen kan, en die echter in het vervolg, bij mangel van andere goede en gefchikte voorwerpen, een zuil van Kerk of Staat werd, of 'er, voor het 7. 3 mins».  minst, voor diende; dat is hier te zeggen , de plaats, van zoo iemand wien men dien naam met regt kon geven, vervulde. — Verzuip je kinderen niet, zeid het gemeene Volk, je weet niet wat 'er nog van worden kan, of waar ze nog voor kunnen dienen ! ——. Wie dacht, overeen kleene halve Eeuw, toen men lintjes en nestjes in het vuilnis- tonnetje, of in de prullemande, als ondienftig , met verachting, neerfmakte, dat die nesten, in het vervolg nog zoo wel te pas zouden Komen? Of ze ook nog hebben kunnen dienen ! Hoe menig mensch hebben zij het dierbaar leven niet gered! en immers, nog tot op dezen huidigen dag, kunnen zij ons voormuilpeeren beveiligen ! Waartoe kan zulk een zoon van Themis toch dienen, zou men kunnen vragen, die, natuurlijk dom en onvatbaar, den tijd dien hij gehad heeft, om zich voor het minst eenige algemeene denkbeelden van het regt en de wetten des lands eigen te maken, heeft verwaarloost, en zich echter onderwind om de zaken der ongelukkigen, die in zijne handen vallen, tegen meer doorflepene onder zijne ambtgenoten waar te nemen en te verdedigen ? Waar hij toe dienen kan ? om zijne Cliënten hunne procesfen te doen verliezen, hun beurs te ligten , en hierdoor hunne verkleeftheid aan de goederen dezes levens te verminderen, en hun bang voor de procesfen te maken! Ach hoe wenfchelijk ware het, wanneer hier uit zulke gezegende gevolgen voortvloeijen , dat alle onze Advocaten van dit alloij waren! Hoe wenfchelijk ware dit, zoo 'er maar het middel op het zegel niet te veel door leed? Kan men zeggen, dat een Arts niet dienen kan, die van zijne kunde nimmer eenig ander bewijs gegeven heeft, of geven kan, dan de bul, die alleen een  ( i«3 > èen kenteken van de onbaatzuchtigheid en infctnfc-lijkheid van den Hoogleeraar draagt, en die, hier door, voorzichtig en oplettend genoeg is, omtezorgen dat het getal der geftorvenen , dat der geboorenen overtreft , om dus de duurte der levensmiddelen te voorkomen ? een Arts, die door zijn kunst, zoo meenig zuchtend Erfgenaam uitden nood , en zoo meenig lijder uit zijne elende helpt, en vande banden, die den zeiven aan het ftofkluisteren, los maakt ? ik geloof dat hij dienen kan! —— Nu nog een woord, over iets van een andere natuur. Waar kan uw No 127 toe dienen , mijn Heer de Vraagal? In de eerfte plaats om uwe Lezers voor een week te vreden te (lellen, en uw drukker niet te laten wachten: regt zoo! en dit is waarlijk in het geheel geen van de geringde diensten ; maar het kan ook nog tot een ander einde dienen, namenlijk, om uwe Lezers, zoo'eranders nog onder mogten wezen, die dit niet wisten, te overtuigen , cat 'er in ons dierbaar Vaderland veel Schoolhouders , Opvoeders en Leermeesters voor de jeugd zijn, die tot niets anders kunnen dienen, tot niets anders bruikbaar zijn, dan om voor den zotten Pedantte fpeicn, en dus datde meestehunner Discipelen, wanneer zij uit de handen van zulke voorgangeren komen, domme en bedorven voorwerpen zijn, die tot weinig dingen dienen kunnen. De Schoolmeester met zijne Seconde zeggen echter dat zij den Kerk- en Schooldienst waarnemen ; zij dienen dus, hoe pedant en dom zij ook wezen mogen, en waar beftaat deze dienst dan in ? In de jongens ftrikletters te leeren maken, de eerfte beginzels der rekenkunde en hunne vragens in te ftampen, hun een weinig onverftaanbaar te leeren lezen, zonder 'er bij te denken, en hen, tusfchen beiden, ter handhaving van hun wettig gezag, en ter voldoening van hunne zucht om te heerfchen, eens wakker at terosfen! — vervolgens de Gemeente, door het op den juisten tijd trekken der klok, tot den Godsdienst op te wekken en op te roepen; de boeren gelegenheid te geven om hunne long eenshelder uit te zetten, door hem, voor dat zij zich onder de preek ter ruste begeven, een psalmpje na te bulkei; j voor Dominé of Dominees Vrouw nu en dan een  C 184 ) een boodfchap te doen , of in de keuken een handjë toe te Heken enz. Van hoe veel dienst zijn dan zulke menfehen niet! En waarom toch, zoudandeMaatfchappijfttf*w2ütf« ''t Algemeen, zich de moeite geven om hetSchoolweyen nog te willen verbeteren ? Ik zal eens , voor eenen oogenblik, onderlrellen , dat dit noodig ware, hoe zou het dan nog gefchieden kunnen? zoo lang als menfehen , die meestal zelf geen denkbeeld hebben wat'er vereischt wordt, in hem, aan wien de opvoeding der jeugd word toebetrouwd, de aanflelling dier Schoolmonarchen aanbevolen blijft! — lntusfchen vergeve' het mij de Leden dier, in zommige opzichten, regt nuttige Maatfchappij, datik bij deze gelegenheid, vrage hoe het met eenige mooglijkheid, tot nut van het Algemeen dienen kan, dat zij tegen elkander in hunne bijzondere betrekking als Leden van dit genootfehap, hatelijke advertentien plaatfen ? Kan het iemand van hen wel aan een ander ten kwade duiden, dat hij, «oktotnut van het Algemeen, onder zulk eenentijtel* als hij zelf verkiest, poogt medete werken? Zulkeene partijdigheid kan nergens anders toe dienen, dan om het Algemeen ook partijdig, nog partijdiger dan het heden is, te maken, en zou dit ook tot deszelfs nut ftrekken kunnen! — Weinig inrichtingen voldoen aan het groote oogmerk volkomen. Het Algemeen wijzer en beter te maken, is een moeilijke zaak! — Sommige inrichtingen flagen echter bij uititekenheid. Wat heeft, bij voorbeeld, de CEconomifche tak aan onze Commercie en Fabrieken een nut aangebragt!! — Ik hoop dat dit blad, zoo als het is, zal kunnen dienen. —• Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ituiverte bekomen zijn.  P E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 24. 1,S DE MENSCH EEN MACHINE? "jEi' is over dc natuurlijke en zedelijke vrijheid der Menfehen reeds zo veel gezegd en gefchreven , en is "er met dit alles over dit -onderwerp nog zoo weinig dicht, zelfs in onze verlichte dagen, verfpreid , dat zulk een man , als gij mijn Heer de Vraagal, jiog vragen moet, is de mensch een Machine? —1 .Onlangs luisterde mij een Vriend in 't oor : „ de „ Vraagal zoekt den Antwoorder een poets tc fpce„ len, met hem zulke vragen voorteleggen , welker „ eenigzins openhartige beantwoording denzwaanen„ zang van denAntivoorderligiUjk konde uitmaken."— maar als gij dergelijke delicate questien ter baane brengt, zou ik mijn Vriend wel haast geloven. Ik zal er mijevenwel, voor deze keer, wel zoeken uit tedraaijen, en vertellen liever wat, dan befiisfend mijne eigen gedachten hier over te zeggen. — Een Machine is een werktuig, dat, ,of geheel of gedeeltJijk , door een werkend wezen in beweging gebragt en gehouden wordt. Zij , die derhalven het meeste liefhebbers zijn van de werking der wezens cp elkander, en die der booze en goede-geesten op Aa den  ( 186 ) den Mensch, zijn gewis de beste voorftanders van dc ftelling, de Mensch is eert werktuig. Ik zal hier van de hoogverlichte Magnetismizwijgen ; de wonderen van deze uitftekende verftanden.zij'n boven mijne korten gezichteinder , en derhalven derzelver oorzaken nog oneindig verder buiten mijn bereik. Maar ik zal een voorbeeld van een uitmuntend voorvegter der leere van den werktuiglijken Me\sch bijbrengen , die zijn gevoelen zo duchtig ftaafdc , als immer een geleerde zijne eenmaal bezworen formulieren met drift verdedigde. — Zie hier het geval; Een mijner buren, dat een Ambachtsman is, had laatst met zijn tweede ziel een vrij hevig en luidruchtig verfchil. De ijver, waarmee partijen het ftuk behandelden , w-as oorzaak dat ik het geheele geding bijnaar woordlijk verftond. — Waar is je weekgeld, nachtrave , hoerendop, vrouwenverdriet , jeneverHuk, deurbrenger? waar is je weekgeld? zeg ik, luisbos? welke fnol hebje dat weêr in haar gat gegeven? daar ftaat de jangat nouw! — Lieve vrouw , zei de man, terwijl hij in zijn tranen fcheen te ftikken, hoor me toch, wat ik je bidden mag, hoor me toch fpreken, ik heb 'er, zoo waar als ik hier voor jezondige oogen fta, part nog deel aan ! — Wie dan, moesjanker? heb ik het kostelijke geld dan verteerd? Neen toch niet lieve Vrouw! de Hemel bewaar me, dat ik jouw of iemand anders befchuldigen zou, en ook ben ik zelfs niet te befchuldigen. Wie dan, hangebast? De Booze, Vrouw! de Booze, zeg ik je, en niemand anders. Ja wel is 't koud! de booze zou met aulk een dronkaart zijn hoofd wel breken ! ook? Ja toch, doet hij het, en ik wenschte dat hij het niet deed , dan zou ik ftïlletjes mijn weg kunnen gaan. Hij ontmoette me net voor Lijsjes deur, daar je voor je  ( > je zeiven ook wel eens een dropje brandewijn haalt. —* Brandewijn, Jan Salij! brandewijn? dat zei je me bewijzen , ofikzeljede tien geboden in je i'moel zetten! — Nouw wijfje ! bedaar, dan heb ik het mis. De Booze, wilde ik dan zeggen , kwam me net voor Lijsjes deur, daar je geen brandewijn haalt , tegen , en zei: Pieter je moet hier een borrel drinken als een man, het kan 'er nouw af! Ik zei, neen Booze , maar het baatte niet; en, of ik hoog fprong of laag fprong, ik moest'er in , en de Booze heeft me , zoo daar dan, als op eenige andere plaatfen , gevangen gehouden, en me niet los gelaten', zoo lang als ik nog een enkelen duit in mijn zak had. Had ikmijrt eige zin mogen doen, wijfie ! dan had ik methetgeld zoo direct naar huis gekomen; maar een mensch is, dit zie ik duidelijk, zijn eigen meester niet. Nouw* zei het Vrouwtje, 'die van mijn volk fcheen te wezen, dat is te zeggen in zoo verre het den Duivel raakt, als je weêr in de kroeg zit, zal ik jou 'er met dé haairen uit fleepen, al zat 'er de Booze boven op, hoor! Nu, dit was grootfpraak, want de Duivel te* gen een Vrouw, al was het 'er al een , die haair op haarranden had, zoo als men zegt, is toch geen partij egaal. Nog een ander voorbeeld! Laatst in de Haagfche fchuitzittende, hoorde ik, zonder een enkel woord te fpreken, (want zins een jaar of vier, heb ik mij op wagens en in fchuiten , zoo fpraakloos gehouden, als of ikftom geborenwas)eeneonderhandeling tusfchen een' Predikant en een' Timmermans baas, over het onvermogen van den mensch. De baas» was het met zijn Wel Eerw. hieromtrent volkome^ eens, namentlijk, dat de mensch geheel onvermogend en dus niet veel meer, zoo als ik het begreep, dan eene' Jdachine was. Hij beweerde, dat men dikwerven niet' Aa 2 iÖ  C 188 ) in de mooglijkheid was, om het goede, darmenvoor1 liad, uit te voeren, en dat hij, om deze rede, bij gelegenheid van hetnieuwejaar, wanneer hij aan hetfchrijven zijner rekeningen ging (nu elk weet dat een Timmermans rekening criticq is) bad, dat zijn hand toch' jn het maken der cijferletteren, van alle onrechtvaardigheid mogt worden te rug gehouden. „Zoo ditzo1 „ is, zei een klant die in een hoek zat, en nog geen „ woord had gefproken, danhebtgeditjaarnietgcbe„ den, Baas! of uw gebed is niet verhoord , want gij' ,„ hebt mij een godvergeten rekeninggeftuurd " Deze •onbefchofte inval, bragt mijne redenerende reisgenoten volkomen uit hun geheel, en beroofde mij van het genoegen, om meer en mooglijk kragtiger bewijzen te> "hooren, voor de waarheid, zo het 'er eene is, wantdit laat ik nog in het midden , dat de mensch eena Machine is. Zijn deze nu geen loutere Machines, dacht ik, of maken deze menfehen, zoo wij alle Machines zijn, zich zei ven niet tot een minder — een oneindig minder foort van werktuigen, dan die tot welke zij, in den fchakel der dingen zouden kunnen behoren? toen ik bij zekere gelegenheid, een hoop mijner Natuurgenoten de paarden van voor de rijtuigen, indewei. ke Machines van hun maakfel zaten, zag losmaken, zich zeiven de gareelen om den hals werpen, en het rijtuig met zoo veel drifts voorttrekken, als of de weldadige Natuur hen van den beginne tot lastdieren gevormd had, of dat de een of andere groote Tovergodin, hen, op dezen oogenblik, in dezelve transformeerde ! Nu moest, dacht ik al verder, de geknevel. de Koetzier, met de Machine die hij in de hand heeft, de zweep naatnlijk, eens een proef nemen, oi dit iverktuig dezelfde uitwerking, op het vleesch der te. gen-.  C 189 > gcnwoordige trekkers maakt ■, dat het óp hunne pfs£ dccesfeurs maakte. Iemand, die zich in de plaats der paarden ftelt, moet, zoo hetmijvooikoomt, evenzö wel tegen de zweepilagen, als tegen het trekken kun^ nen; het zijn twee zaken, die bij en tot elkander behoren. De rijder bleef glimlagchende op den bok als eene Machine zitten , en werd zeker machtnaaf bewogen, om te denken : ja vrienden, doetje best maar» trekt maar dat je de lenden kraken, toch krijg je 't voerije niet! De paarden, grinnikten, en Honden met dezelfde bereidvaardigheid, de eer, die zij genoten hadden, aan hunne meerderen af, als een Staatsman of Ambtenaar, die, behoudens zijn traöement, zijn plaats aan eenen Opvolger inruimt: Zijn het geene Machines , die men eeuwen lang den zelfden toon weet te doen zingen, — die men, bij elke gelegenheid, wanneer men begrijpt dit nuttig en ter bereiking van het een of ander oogmerk, noodzaaklijk te zijn, zich voor deze of gene partij, als* wilde dieren, doet in de bogt fpringen , zonder dan zij immer eenen enkelen oogenblik zelve gedacht hebben, in hoe verre'er redenen voor zulk een gedrag; voor handen zijn, en wat de natuurlijke gevolgen hunner bewegingen zijn , en wezen moeten ? — Zijn het* geene Machines, die zich door bedreigingen of beloften laten te rug houdten, van dat geen, waar toe zijj weten, ambts-en confientiewegen verplichten gehouden te zijn , en tot het doen van welken zij zich^ door gewone en buitengewone eeden,verbondenhadden ? ■— In het kort, zijn alle menfehen geene Ma*» chines , van den Vorst tot den Bedelaar toe, ei> maken zij met elkander niet eene groote Machine fiit , die door het misdadigfte eigenbelang veelal* eëfciglijk in beweging en werkzaamheid gehouden A a 3. WQr&t?  C ï9° ) wordt? — Neen ! ditfehut ik; want, fchoon ik thans vrij mifantrophisch, en met de menfehen weinig in mijn fchik ben, is het menschdom, naar mijne wijze van denken, echter nog niet tot dien ftaat van vernedering weggezonken, nog niet tot die ongevoeligheid ontaart, dat zij allen, .— geheel onkundig en onachtzaam , omtrent hunne wezenlijke waarde, omtrent hunne ware belangen en die van hunne natuurgenoten, — geheel afftand van hunnen rang, als verhevene als vrijdenkende, vrijwerkende fchepzels doen zouden. Neen ! 'er zijn nog, die, fchoon zij alsraders der groote Machine, zich naar den gewonen gang van het werk fehikken en fchikken moeten, uithoofde van de vermogende kracht, die hen in beweging brengt en houdt, echter zeer -wel weten, zeerwel gevoelen, waar voor zij eigenlijk gefchikt zijn, en waarin hunne werking behoorde tebeftaan; en mooglijk wordt dat heuglijk tijdftip nog eens geboren, mooglijk nadert het met rasfche fchreden , in het welke deze edele, en den mensch waardige gevoelens meer zullen uitgebreid, meer algemeen gemaakt zullen worden ; wanneer velen , die nu alleen Machines zijn'; die nog alleen door dwang, door vooroordeel bewogen en aan den gang gehouden worden, meer de oeginzels hunner eigen overtuiging en de infpraak der gezonde reden en der deugd zullen gehoor verlecncn ; waar door alles eene andere gedaante, en het groote rad der waereldfche gebeurenisfen, eene geheel andere-wending krijgen zal! — Zoud gij denken , lieve Lezer, dat iets van dien aart nog mooglijk ware? Men kan niet ontkennen, dat, hier en daar, zich de eerfte beginzels van zulk eene hervorming beginnen te vertoonen, maar tegen welk «enen zwarten ftroom van geestlijke en waereldlijke hie-  < I9i ) hierarchij, tegen welk een uitgebreid vermogen van. geweld, van list en van eigenbaat, zullen zij, die hierin de voorgangers zijn, niet moeten opwerken,, en hoe meenigmalen heeft fnen de beste pogingen vau deze foort niet verijdeld gezien! — Zonder mij eenigzins in de donkere geheimen der Staatkunde te willen inlaten, zonder mij voor of tegen de nieuwe en thans zoo veel geruchts makende Franfche Conftitutie te verklaren, het welk voor mij, als een vergeten Burger van een ftil en vreedzaam land , geheel buiten het hoekje is — durf ik echter zeggen, , en dit hoop ik niet, dat mij iemand , al was zijn hart zoo bitter als roet, mij zal ten kwade duiden, —datde verklaring, die de Franfche vrijheidszoonen doen aan hunne vijanden , aan hen die zij zeggen , dat de belaging der vrijheid, het regt des menschdoms en: den ondergang van hun rijk bedoelen , alle kentekens draagt, dat zij van hetregt, dat den redelijken tien vrijgeboren menschtoekoomt, volkomen overtuigd, en het zuiverst gevoel hebben, en het aan elk willen doen wedervaren! — Volgens dit plan, dat den mensch,. dat den kristen waardig is, zal de kragt derargumen- . ten , door welken zij den gewigtigen en hun afgepersten ftap bij de waereld rechtvaardigen , minder, zq als de dwinglandij en het geweld gewoon zijn te handelen, te zoeken zijn in hunne wapenen, dan wel in hunne lesfen, in hunne overtuigingen, die zij met dezelfde bedaardheid en ftandvastigheid als hun kanon zullen aanvoeren!'—■ Welk een onderfcheid, eene Armee met een corps brandftichtersen fchelmen , of met een corps menfehen, die zich bevlijtigen zullen, om hunne natuurgenoten de liefde en den vrede te prediken , en, zoo mooglijk , den weg naar vrijheid en geluk af te bakenen! ———— Dan , laten wij onze verdere bedenkingen, over de gewigve gebeurtenisfen, van welke de tijd zwanger gaat, daar laten. Schoon het ontegenzeglijk aan elk fchepzel, dat den naam van mensch draagt, vrij ftaat, om over de voorkomende zaken op zijne wijze te denken ; fchoon zij in dit opzicht, geene Machines kunnen zijn ; fchoon het voor eiken mensch natuurlijk vrij is , voor het minst behoorde vrij te zijn, om zijne gedachten, overeenkomftig onzefpreuk,candtdeettno- des-  lm 1 4estè, ook aan anderen mede tedeelen, isfret echteF niet altoos raadzaam dit te doen, vooral niet, wanneer de verdenking en de argwaan ons de woorden uit den mond zien. Nog een woord, rakende de vraag, zijn de menfiheü Machines? — Zoo men dit van eenige menfehcajke wezens zeggen kan, is het ongetwijfeld van die rampzaligen, die reeds bij de wieg veroordeeld zijn, om, hunnes ondanks , en zonder dat men met hunne verkiezingen , met hunne bijzondere omftandigheden en betrekkingen raadpleegt, den fnaphaan te dragen, als beesten behandeld, of liever mishandeld te worden, voor een armzalig loon hun leven in de waagfchaal te ftellen , of dit aan hunne Natuurgenoten te ontnemen ; en dikwerf in hun eigen bloed den troon der tijrannij, tegen hunne eigen Landgenoten, tegen hun eigen kroost, te helpen oprichten en vestigen : Ellendige wezens! zou dituwebeftemming, zou dit het einde zijn, tot het welke de groote, de wijze , cn boven alles goede Formeerder van alles, u het weizen gaf, u van dezelfdeflofzamenflelde, uitdewelke «we onderdrukkers zijn ! Zoud gij flechts louter (lom- ' me werktuigen zijn in de hand van hen,. voor wie gij u kromt, die u tot blinde uitvoerders hunner bevelen , door geweld , door mishandelingen , dooi" kommer en gebrek, door den dood zelfs dwongen! Zou God u tot zulk een verachtlijk einde hebben doen geboren worden ? Neen! hij die dit een'enkel'oogenblik onderflelt miskent de Godheid, miskent de verhevene mcnfchelijke natuur! Eu gij, die uw gezag, door zulke matteilavenmoetftaandehouden, hoe wankel ftaan uwe zetelsin het zelfde tijdftip, dat üwff onderdrukten, door andere voorgelicht, deoogenop hunne elende flaan! — Gij zult mij, 'mijn Heer de Vraagal, mijnen ernst, voor deze keer, wei ten goede houden, en mif levens vergeven, dat ik uw No 128 weinig tot mijnen text genomen heb. Te DORDRECHT, bij D E \E E U W en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week* jyks veor een en eenhaiven ftuiverte bekomen zrjru.  ANTWOORDER. Candide.et modeste. N°. 25. WIE HAD DAT OOIT bEDACHT? had dat ooit gedacht.' zei mijn Vrouw dezen nacht tegen mij, toen zijniet kon flapen, en om deze rede mij ook gaarne uit den rust wilde houden ; — wie had het gedacht, dat die Vrouw van Neef Bartholomeus zulk een helleveeg zou worden? —— Toen 'er de man eerst meê getrouwd was, was het botertje tot den bodem toe, maar thands heeft zijde broek aan, en de man kan geen vinger in den asch Steken; moest hij dat meubel nog al uit verre landen halen? — Ja! dacht ik, wie had gedacht, vrouwtje 1 dat ge mij om nicht Bartelomeewesfe, uit mijn flaap zoud houden ? doch ik dacht het maar; het te zeggen was geen zaak, om dat ik zelfs wel wist, welk vleesch ik in de kuip had. Intusfchen voer mijn Ega voort: — zij heeft al de goede knegts, die neefin zijn trafiek had , die van ouders tot ouders Burgers waren, cn die 'er jaren en dagen, zelfs al bij den ouden man zijn tijd, geweest waren, onder alle voorwendzels weg gejaagd , of het de menfehen zoo verdrietig door haar commanderen en tiranniferen gemaakt, dat zij 'zelfs hun affcheid genomen hebben, en nu ledig looB k pen,  pen, of in dienst van'andere Heerfchappen gegaan zijn, terwijl zij 'er allegaar vreemde Natiën heeft weten in te kuipen, die van de zaken geen kennis hebben, en die dus den boel van Neef wel fpoedig aan de kamer zullen helpen. Het is toch recht jammer, niet waar lievert! (hier greep zij, onder de dekens, mijn hand) dat zulk een groote beste zaak , die voorheen zoo goed ging en die reeds zoo lang in de Familie geweest is, nu zoo zal ten gronde gaan! —. Ik had juist dien avond, mijn Heer de Vraagal uw No 129 gelezen, en dus lagen mij alle de vertellingen in dat No te vinden, nog versch in het geheugen : de eerfte, die mij echter bij dit bedpraatje van mijn Vrouw inviel, was de grap van Semiramis, ten aanziene van haren Echtgenoot Ninos. Wat is het gevaarlijk, dacht ik, de Vrouwen veel toe te laten! Als men haar de vinger geeft, nemen zij de geheele hand, en als zij die hebben, is het moeielijk, die weder loste krijgen. Een Vrouw, die'éénen dag regeert, doet het gaarne de geheele week, en die het ééne week doet, is'er te zeer op verlekkerd, om het niet het geheele jaar te doen ! Het loopt met ons juist niet altoos zoo erg af, dat 'er de troon , dat is dan in onze kring , het comptoir of de toonbank , en nog veel minder het leven meê gemoeid is; zij laten ons veelal in dezelven onze plaats nogal behouden; maar wat zegt dit, wanneer zij aan ons niets anders, dan den uiterlijken fchijn van gezag in handen laten, en intusfchen, door haren veelvermogenden invloed, alles, en dat niet zelden geheel diïjdig met onze verkiezingen, beduren, en het in de keuken, aan de tafel en alomme, onder ons zogenaamd gebied, derwijze inrichten, zoalszijditbijanderen, die in het geheel met ons niét gelijk liaan, ge-  ( 195 > gezien en geleerd hebben, of, zoo als met haart grilligheden , of den helfehen geest , van o.ns te willen tormenteeren , het meest ovcreenkoomt ? en fchoon men zeker onder de Grooten dezer aarde zulk foort van Vrouwen , vooral heden ten dage, niet, of zeer weinig meer vindt, om dat zulke uitmuntende menfehen te juiste, te verheven denkbeelden van hunne verplichtingen, ook met name omtrent hunne Mannen hebben, om zich zoo onbefehaamd en tieranniesch te gedragen, vind men 'er mooglijk nog hier of daar in verre landen, onder de zwarten of elders, nog wel eene enkele van dit alloij. Ik deelde deze gedachten aan mijn wijfje mede, en keuvelde zoo met haar agter de gordijnen voort: wie had gedacht, toen wij naar bed gingen, dat wij nog zuik een onderwerp onder de dekens behandelen zouden! Ik gaf tevens aan mijne Bedvriendinne niet duister te kennen, dat mij het lot van dat beest Jesabel regt bolde ; wantfehoonik niet hartvochtig bei;, en de V ïouwen heel wel lijden mag, kan ik niet ontkennen, 'er mij in te verheugen, wanneer ik zie dat zulke uitvaagzeis'loon naar werken bekomen. Mijn Vrouwtje, die in den waan was, om dat zij in het historieele der Schriftuur juist niet ver is (het dogmatifche kent zij op haar duimpje) dat ik van eene gebeurtenis fprak, die dezer dagen was voorgevallen,-zei, „ foeij! het „ was toch een mensch, en daar moet men zooniet „ meê leven; en ik hoop ook niet, dat gijaldeVrou„ wen op ééne kam wilt fche/en ; meteen Hetzij mijn „ hand los, draaide zich om, en fchikte zich om te gaan. „ ilapen." Wie had het nu gedacht, dat mijn wijfje, daar zij zelf had aangevangen met Nicht Bartolomeus' te hekelen , zoo fpoedig tegen mij de partij der Vrouwen zoude getrokken hebben ? •+ B-b '3 Me»  i i96 ) Men zou zeker de gcbeurtenisfen, bij welke men kan zeggen, wie had dit gedacht? nog vrij wat kunnen.aanvullen ? — Hadden , bij voorbeeld , de Israëlitifche ouders en naastbedaanden dier bekeerde Joden , welke ook in onze dagen, tot de kristenen zijn overgegaan, en aldaar het openbaar Leeraarsampt waarnemen of waargenomen hebben, wel immer gedacht, hadden zij zeiven wel immer kunnen denken, dat zij, en dat wel alleen uit zuivere liefde voor de waarheid , en zonder eenige bijeinden, nog Voorftanders en Predikers van eene Leer zouden geworden zijn, die zij altoos voor verdicht, en met de waarheid ftrijdig, hadden afgefchilderd ? Had een van dezen wel kunnen denken , toen hij aan zeker veer, zonder een duit in den zak, in de fchuit rrad, dat zijn geloof en vertrouwen zoo fterk waren, dat zij hem de nodige penningen, op eene mirakeleufe wijste zouden aanfehaffen, eer hij den oever bereikte ? De man verhaald het nogthans; en, zou men wel ooitgedacht hebben, dat 'er menfehen zouden gevonden worden, die dit mirakel, fchoon het een bekeerde Jood, en dus iemand op wien men volkomen betrouwen kan , verhaalt, — nog in twijffel zouden trekken ? Wie had ooit kunnen denken , dat 'er zulke ongeloovige menfehen zouden tc vinden zijn! — Wie had gedacht dat alle de Leden, van eene BegraafnisSociêteit, waar men bij den dood der ingetekenden eenige penningen trekt, door de middelen die van wegen den Dorps Leeraar, ten zijnen eigen kosten , en zonder dat die Leden 'er zeiven iets van wisten, waren ingegeven, zoo fpoedig , en na het verloopen van eenen kleenen tijd , het tijdelijke met het eeuwige Zouden verwisfelen ? Wie had gedacht dat de Prediker hierdoor zoo fpoedig een aanzienlijk voordeeltje doen  C 197) doen zou, en dat de Geneesheer, die de attesta* tic', omtrent den ftaat der gezondheid , dier leden gegeven had , hieromtrent zoo deerlijk zou bcbben misgetast? Zommige der Dorpelingen zeiden wel, dat zij gedacht hadden, dat die menfehen het niet lang zouden maken , om dat zij reeds lang met den dood hadden in profes gelegen , maar wat zegt dit ? de Herder had het niet gedacht, anders zou zijn Wel Eerwaarde zich niet met het geld der meestal in het geheel niet rijke Leden dier Sociëteit verrijkt hebben. Nu nog iets uit een ander vat! ■ Wie had, voor vijf, zes jaren, toen het 'er hier te Lande alom zoo duister en betrokken uitzag, kunnen denken , dat heden weder alles in zulk eenen tranquilen en bovenal bloeijenden ftaat zou zijn , als in den welken wij ons thands bevinden ? wie had kurnen denken, dat wij in zulk eenen korten tijd van den krak, dien wij, ook volgens uw gevoelen, mijn Heer, door den iaatsten oorlog, met onze Engelfche Gcloofs- en Bondgenoten gekregen hebben, bijna geheel weder zouden bekomen zijn ? — Wie had gedacht , om mij hier van het merkwaardig gezegde van den Arts Zit/, m er man, in zijne bijzonderheden , omtrent den 'waarlijk grooten Frederik te bedienen, „ wie had gedacht, dat Huzaren, men„ fchen die mooglijk nimmer een gewapend vaartuig „ gezien hadden, gewapend cn ten oorlog uitgerus„ te fchepen, in dienst van een der meest geachtfte „ en gevreesde Zeemogenheden, genoegzaam zon» „ der flag of (toot, zouden ingenomen hebben?" 1075 had dat ooit gedacht ? mogen wij nog wel eens vragen, en hoe vele menfehen zijn'er niet, onder de troepen, die voor eenige jaren hier de rust herfteld hebben, die toen zeiden, en mooglijk nog wel zeg. gen, wie had dat ooit gedacht, dat wij nog in Hol. land zouden komen, daar zoo veel merkwaardigs, zoo van muntfbecien als anders , zouden gezien en in handen gekregen hebben, —en dat wij'er nog zoo veel fnuiferijen uit zouden hebben meê gebragt ? ja wie had dat gedacht? en wie had gedacht, zeide zommige van onze Landgenooten , die met deze menfehen , of een gedeelte 'er van, naar boven te rug rejsden, dat wij nog ooit zoo ver van huis zouBb 3 den  C 198 ) den gaan, — zuik een plaizier-reisje doen, datwy zoo goed onthaald zouden worden, en dat men de krijgsgevangenen in Duitschland zoo wel behandelt? Wie had het gedacht! had de Koning der Franfchen het zelve wel gedacht ? had zijn Majefteit het wel kunnen denke»? toen hij de Staten Generaal bij een riep, dat deze zitting zoo lang zou duren? dat men op dezelve zoo veie en gewigtige onderwerpen behandelen zoude, en dat, zoo als men zegt, dit muisje zulk een lange ftaart zou hébben? en wie yiet 'er het eind nog aan ! — wie had gedacht, dat zoo veele onzer Landgenoten, (onder welke'er zeker velen van een uitgebreid vermogen zijn, die dus den Lande van veel nut, vooral wanneer 'er, ter algemeenen nutte , wat moet opgebragt , en, zoo als men zegt , in de bos geblazen worden,) menfehen die altoos eene bijzondere aankleving aan het iand hunner geboorte, hun wieg en bakermat betoond hadden , —— het echter het nog in het hoofd zouden krijgen , om zich na?r «lders heen te begeven , en den vaderlijken erfgrond voor eenen vreemden te verwisfelen ! En, om van ons zeiven ook iets te zeggen, wie had het ooit gedacht dat 'er, na het verfchijnen van zoo veel nesten, blaauwboekjes en blaadjes, door welke de waereld als overftroomd wordt, 'er nog een Vraagal, dat zeker de wonderlijkfte tijtel is, die eens fchrijvers vernuft kan uitdenken, zouten voorfchijn komen en het vragen zoo lang zou uithouden ? en wie toch had ooit op een' Andwoorder kunnen denken, in een tijd in denwelken men gewoon is alles het een oor in, en het andere uit te laten gaan ? — Dan, ik bemerk dat ik met uw xoie had dat gedacht van den hak op den tak begin te fpringen, en ook meer de gedaante van een' V~rager, dan wel die van een* jlndvjoordev begin aan te nemen, dus punctum. — Zien wij niet, vraagtuw correspondent, allefchrikkeljaren veranderingen, die wij niet gedacht hadden dat komen zouden? Dit jaar is, zoo ik het wel hebbe, immers weder een fchrikkeljaar, en dus zou'er dan ook weder iets, dat wij niet wachten, moeten voor-  ( 199 ) voorvallen. Nu, iets dat men niet wacht, valt 'en elk laar, al is het juist geen fchrikkeljaar voor. Wij) hadden, bij voorbeeld, dit jaar een harden winter gewacht, om dat wij twee jaar aan elkander een zaChten gehad hebben , echter is hij tot hiertoe niet gekomen. Wij hadden gewacht dat, nu het algemeen zoo wel gaat , do klagten van den deftigen en gemeenen Burger, over de flegtheid der tijden , over de neringloosheid enz., wel wat zouden ophouden, maar dit blijft den ouden gang gaan, en de menfehen blijven even klaagzuchtig, even ondankbaar. Wij hadden , na zulk eenen vruchtbaren zomer en goeden oogst, gedacht, dat de hooge prijs der eetwaren wel wat zou gedaald hebben, doch het is niet gefchied; of bedoelt hij zulke beuzelingen niet? Moet 'er in een fchrikkeljaar iets, dat meer betekend, iets dat klinkt als een klok, voorvallen? Nu, het kan wel wezen! tegenlpreken wil ik niet, of het moet 'erop aankomen; doch alle veranderingen zijn geene verbeteringen, mijn lieve Vriend! en, ten onzen aanzien durf ik zeggen, is alles op zulk eenen vasten en onwonkelbaren voet gebragt, dat alle verandering , in geen eenig opzicht eene verbetering zou kunnen genaamd worden. De Schrijvers der nieuwspapieren en dagbladen, fpreken van eene OvJis, in wcike, zoo zij zeggen , Europa zich bevind. Ik weet piet-juist wat de menfehen , door dit woord in dit geval verftaan; ten aanzien van een kranken meen ik dat het zeggen wil: de patiënt zal in 't kort 'er door, of naar de Oudvaders zijn! dit kan het toch, ten aanzien van Europa, niet betekenen, want dit waerelddeel zal wel blijven beftaan ; zoo fchots zal het 'er in dit fchrikkeljaar nog niet toegaan, dat men dit geheel zou zien verdwijnen; maar wil deze uitdrukking zeggen, dat het in het kort beflist zal zijn, of de partij der rede, der menschlijkheid en der ware , der beredeneerde Vrijheid zal zegepralen over de Dwinglandij, diezig, hier of daar,nog poogt ftaande te' houden, dan zal 'er zeker iets geWigtigs, iets wenfeheiijks voorvallen ! Dan-zullen zij, die uit de vorderingen , welke de menfehen, in dé kennis van Zich zeiven van hunne wezenlijke be- ftem.  C 200 ~) jferhrnihg gemaakt hebben, iets van dien aart met Roüsseaü voorzien hebben, zeggen, hadden wij ooit gedacht, dat het menschdom voor zulk eene gewigtige verandering was rijp geworden, en dat dezelve in onze dagen, gebeuren moest? terwijl zij, die gewoon zijn de dingen van de zwartste, .—van de_ ongunftigfte zijde befchouwen, zeggen zullen, wie had dat gedacht, wie had kunnen denken, dat moed, dat geduld en ftandvastigheid, nog eenmaal, alle en zoo veele gewigtige hindernisien zouden te boven komen! En de onderdruk¬ kers, de heerschzugtigen , de eigenbatigen wat zulleu die zeggen ? Ja, wat zouden zij anders zeggen, dan dit: wie had gedacht dat onze , zoo lang geftutte, zoo gevestigde en door onze afhangelingen en flaven omringde en bewaakte troon, toch, in het einde, zou nederftorten! dat alle onze, zoo wel bedachte plannen en overleggingen, zouden in duigen vallen, en dat wij ons zouden genoodzaakt zien, om ons gelijkte ftellen met hen, die wij tot hier toe (fout op den nek getreden hebben. ——— En wat zullen wij vrije Nederlanders dan zeggen ? wat anders dan, wie had gedacht, dat wij ook onze Natuurgenoten, de kinderen der flavernij , nog eens in het zalig genot dier vrijheid zouden zien deelen, naar het welke wij , toen we nog onder 't juk waren, ook zoo zeer verlangden, en om welke te bekomen, wij zoo veel hebben opgeof- Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en K R A P, -en alom b$j de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modests. N°. 26. ZOU Ü NOG EÉN PROEFJE VAN UWEN OUDEN CONFRATER BEHAGEN? (Vraagal N° 130.} *Wat betekend het toch, mijn lieve mijn Heer dë Vraagal, of uw Correspondent Gerrit die ouder* wetfche vraagjes, daar hij weêr meê voor den draad koomt, uit een boek,'uit een ouden Vraagal heeft overgenomen , of dat hij ze maar zoo goedsmoeds zit uit zijn poot te zuigen ? Het zijn toch meestal vragen, die elk goed kristen- mensch heel wel doen mag, ik had haait gezegd behoorde te doen; en waarom zou 'er in het jaar 1618 zóówel geen Vraagal* als heden ten dage hebben kunnen wezen ? Ik heb mij wel eens wijs laten maken , dat men, in vorige tijden, als men niet naar de kerkers wilde danfen, niet gehoven mogt wat men wilde , maar dat men niet zou hebben mogen vragen het geen men goed vond, hier van heb ik nimmer een enkel woord hooren reppen. Het vragen heeft toch altoos vrijge. fiaan, en dit doet het nog. ■» Cc Dat  C 201 ) 1 Dat 'er in de menfchelijke natuur eene zekere' fieigisg naar het verbodene is, hieraan kan niemand twijfelen : De fnoepachtige aart van onze «erfte voorouderen bewijst dit, onder andere» mHlioenen- voorbeelden , onlochenbaar ; eik onderVind dit daaglijks. 'Er is dikwerven niets zoo zeer gefchikt , om het een of ander , het zij dan goed of kwaad, meer in zwang te doen gaan , dan een verbod 'er tegen. Ik wandelde door eene voorname Stad, en zag, tot mijne groote verwondering, op onderfcheidcn plaatzen grooté ftinkcnde vuünishoopen liggen, en bij dezelven een Bordetje hangen, waar op iets gefchreven, of eene waarschouwing of publicatie fcheen geplakt te zijn. Ik vroeg mijnen geleider, of de menfehen, die in dien ftreek woonden, verplicht waren, het vuil op dezen hoop te laten dragen , en of'er op dat plankje een gebod hier toe te ïezen was ? Het tegendeel is waar, zei de man, het is eene waarfchuwing, bij welke,op eene zekere boete, het neder gooijen van vuil aan deze plaats verboden wordt, en juist ziet men het bijna nergens liggen, dan aan de plaatzen waar deze waarfchuwingen zijn aangeplakt. Wat zijn de menfehen toch tegenftrevige fchepzels! dacht ik, of zou het ook tot de natuurlijke.en burgerlijke vrijheid , die den menfehen competeerd , behooren , dat men zijn koolsbladen maar gooit waar men dit verkiest? — Nu een ander voorbeeld, dat wetten en publicatiën wel eens meer eene geheel verkeerde uitwerking doen, fchoon de overgang, van de misthoopen tot de martelaars anders niet. heel .natuurlijk is. In de tijden der martelaren ,. wilde ik zeggen, werdt de ijver voor het verboden geloof altoos fterker, naar mate de vervolging  C 203 > ging geftrenger werdt» en naar mate men mecrflagt- o-ffers opofferde lieten de volgende zich met meer fkndvastigheid en bedaardheid'braden. — Toen men het kroost van Armini%s vervolgde, preekte zijne uitgebannen Leeraars in het open veld, ten aanhooren van duizenden toehoorderen, die hunne onregtzinnige leer waren toegedaan, en nu men deze menfehen bij oogluiking toeftaat, om hier en elders, in een agterftraat, onder huisdak te mogen preöken, en hunnen Godsdienst te verrichten, — nu zij ophun gemak, op een bank of ftoelj des noods met een kusfen , kunnen zitten, kan men wel met een klootdoor de kerk fchieten, zonder gevaar te loopen van eene Jeek te raken ! • • .» 1 Hoe veie onwilligen vondtmen, bij gelegenheid van den laatsten oorlog met zijn Keizerlijke Majeftcit niet, toen 'er om den derden man moest geloot worden, die weigerden, op hoog bevel, den fnaphaan ter verdediging van het lieve Vaderland op den vrijen fchouder te leggen, en die echter eenige jarenhierna den fnaphaan, den hooijvork, een ftok, een flecn of eenig ander geweer, in de hand of op denfchouder namen, om hunne, eigen landgenoten, vrienden en buren, zoo als men het toen noemde, te gaan remover en, zonder dat hier toe hoog bevel was uitgevaardigd, niet alleen, maar daar integendeel deze dapperheid, op levensftraf verboden was; en hoe velen vond men 'er, hier tegen, in dien tijd niet, die, in weerwil van het gebod, om alle wapens over te geven, dit, of zeer fehoorvoetend, of in het geheel niet deden, en die dezelven nog in hoeken en winkels verfloken houden ! —. De menfehen jagen altoos na het verbode ne ; dit is maar niet anders; en indien Do0 »'  '% 204 > Al ba hier te lande geenen confientiedwang had in* gevoerd, en de Ketters (zoo noemde hij de llluminaten van dien tijd) niet gehangen en gebrand had , zouden wij mooglijk thands nog even zoo ijverig cn deemoedig, al hadden wij ook onzen besten broek aan, voor het beeld van de lieve Moeder nedervallen, als het devootste Antwerpfe meisje dit nog heden ten dage doet. Zoo gaat het ook met het geven Tan giften en gaven, ten diende van bet lieve Vaderland; eene liberale gift, die men nimmer weder krijgt, gaat 'er nog door; deze geeft men met liefde, maar zoo dra men tot een tienden, of meer of minder penning gedwongen wordt, al is 'er zelfs nog hoop om het uitgefchotene t'avond of morgen te rug te krijgen, dan blaast men met weêrzinin de bos » en deze weêrzin gaat zomtijds zoo verre, datzommigen zich mooglijk nu of dan niet ontzien hebben, om, door eenen valfchen eed, zich tegen foortgelijke Negotiatiën te verzetten, en zich aan hunne verplichtingen te onttrekken. Nu , dit alles komt voor rekening van zulke luiden, die confientie genoeg hebben om dit te doen ! Wij geven den Keizer dat des Keizers is, het is ook het zelfde wat, hoeveel en pp welke eene wijs hij het van ons eischt, en dit past gehoorzame onderdanen ; dit is maar niet anders ! — Het lust mij in het geheel niet, en wien toch zou "dit lusten, om alle vragen van uwen ouden Confrater {e beantwoorden. Ik zal'er maar eene enkele uitkippen, en met de andere laat ik het blaauw hlaauw. — Pe allereerfte vraag liep mij dire<5t in 't qog, en zo Jk niet dacht, dat gij met, uwen ouden Confrater nogal wat  C 205 ) Uratop had, zou ik waarlijk lust hebben, om te vra. gen of de oude gek geweest was, toen hij vroeg: kan ide ware Kerk dooien ? en of de Gereformeerde Kerk in eenig point des geloofs doolt? Hoe toch zou de ware Kerk kunnen dooien? zoo dra zij immers deze kuren in het hoofd kreeg, hield zij op de waretz wezen; dit is zoo klaar als chokolade; en wie is 'ertoch onder ons Gereformeerden, die één'oogenblik zou durven denken, dat onze Kerk voor dolingen in het geloof vatbaar was ?— De ware Kerk kan niet dolen ; de onze is de ware, ergo zij doolt niet, dit iluit als «en bos! > Wat het betekend dat men, ten gevalle van eemgenuit de Magiftraat, vreemdelingen in den Raad plaatst ? wat zou dat toch betekenen, eh wat toch zou het anders kunnen betekenen, dan dat zulke Magiftraatsperzonen de plaatzen in den Raad, door geen anderen dan volmaakt kundige en gcfchikte voorwerpen willenvervullen, en , om aan dit loflijk, dit yadenandlievend oogmerk te voldoen, zich, in het uitkiezen dier pcrzoonen, niet alleen tot de lnbore'ingen — tot hunne Medeburgeren bepalen, maar zelfs uit verre landen die Staats-juweelen lierwaardstroonen , en,ichoon deze loflijke pogingen, ten tijde na uwen ouden Confrater meer' noodzaaklijk dan heden waren, nu men, Gode zij dank, in ons Vaderland zelve eèh behoorlijk aanta! onwaardeerbare en volmaakt gefchikte voorwerpen ter vervulling van alle posten , groote en kleene, vindt, zou het mooglijk nog gebeuren kunnen, dat iets van dien aart ook hier noodzaaklijk ware, oi zou kunnen worden. Den vreemden valt zomtijds ietster verbetering der Conftitutie in; zij nemen zomtijds, uit het land hunner geboorte iets over, dat bij uitftekenheid nuttig is, en waarop de Inboorling nimmer zou gedacht hebben. In het militaire wezen altoos is het volftrekt onontbeerlijk , om dat de foldaat en de held produaen van Duitschland zijn. Voorheen hoorde men ook nog van Nederlandfche helden (preken , maar thands minder; dit kan niet ontkend worden ; nu , het is het zelfde , wie, als het 'er op aankoomt, het fwaard aangord, als men den vijand maar ftout onder de oogen ziet, en nog beter i\ het, dat men C c 3 den  ( 206 ) ten heldenmoed niet behoeft op de proef te fte!'™ Vrede best! o! dat hij lang, zeer lang dure - --i De vraag, rakende de Prinfen, flaifc, beneffens de geene die 'er voor gaan, geheel over, zij zijn mij te duister, ofgeheel buiten mijn boekje; maar'opde vraae van uwen ouden Confrater, of het gevoelen , dat aait het geheele ligchaam des volks de Souvereiniteit töeS koomt, nv h*t begin der vorige eeuwe, en waarom zouden wij er niet mogen bij voegen ooknog in onze dagen, gevaarlijker was, en is, dan in het jaar i;8i andwooru ik, met een'vollen mond, Ja» Toen hadden onze voorzaten met eenen Spaanïcncn Dwingeland te doen , (en Dwingelanden behoeft men 'immers nimmer woord of eed te houden) meteen' Dwingeland , die zich, zonder behoorlijk re derwerp heeft hooren handelen, nog 'immer heeft bijgewoond. Het gefchil, dat twee leden van het gezelfchap hier over kregen, werd zoo hevig, dat het weinig fcheelde, hoe vreemd zulk een ijver, omtrent zulk een onderwerp, ook in onze dagen van tolerantie wezen moog', of zij bedienden hen van die argumenten, van welken men zich, voor eenige 'jaren, pleeg te bedienen, om ontegenzeglijk en op de duchtigfte wijze zijn gevoelen te bevestigen ; namenlijk die bewijzen welke alleen in de kragt der vuisten van de goede en ftille Gemeente geJegen waren, en het zou zeker hier toe gekomen zijn , zoo niet een ander, die juist, bij geluk, een navol, ger van Menno was, eene deftige redevoering over de wereloosheid had aangevangen; deze gaf aanleiding om te onderzoeken, in hoe verre dit Ieerftelzei, met mooglijkheid, tén aanziene van geheele Koningrijken en Staten kon worden toepasfelijk gemaakt; fin het befluit was, dat 'er, met eene behoorlijke Meerderheid, werd geconcludeerd, dat het beter, dat liet kristelijker ware, om zich ondergefchiktte gedragen , om verbindtenisfen en overeenkomften, voor goed hard geld te koopen, om zelfs, wanneer het niet anders wezen kan, een aanzienelijk gedeelte van den bloei en Welvaart op te offeren, en aan een'anderenafte ftaan, dan zich ten oorloge uit te rusten, zijn regt te doen gelden, en zich , hierdoor in gevaarte brengen, van menfehen bloed, van het bloed onzer BondT en Geloofsgenocten te vergieten f Wie had nu ooit kunnen denken, vraag ik, dat dit het ftaartje van een gefprek zou wezen, dat met het befmettend vermogen van de een of andere ziekte begonnen was? Geen mensch immers! — Bij eene andere gelegenheid werd'er over «Je gefchillen, die thans zoo ongelukkig onder onze . firoe*  ( 211 > Broederen, de belijders der Augsburgfche Confesfie, plaats hebben , gefproken. Een , die wat heethoofdig was, beweerde dat men alle fcheur- en kettermakers naar het Dolhuis behoorde te verzenden, om hen daar, onder opzicht van goede Regenten en een Vader, die de gemaklijkile niet was, door hen wat kort te houden en in den buik te flaan, verdraagzamer te maken; doch ik geloof, dat dit een voorilander van het nieuwe licht, en dus dat hij niet onzijdig was. De man fprak veel van domheid, vanconcientiedwang van inquifkie enz. Spreekt gij van inquifitie, viel'er een In, die tot hier toe gezwegen had, neen man ! dan moet gij in Spanje wezen, waar ik geweest ben. Hier volgde nu eene befchrijving van een Auto dafé, zoo als ?er voorheen fn dat elendig land plaats had, en ook nog, fchoon in eene minder graad, plaats heelt, dat ons de haairen te bergen rezen, beneftens eene getrouwe teekening van dien Bloedraad. Een, wiens ouders roomsch geweest waren, doch die zich tot onze kerk bekeerd had, juist eenige weken voor dat hij zich, meteen gereformeerd meisje, dat een zoet Huiverde bezat, in het huwlijk had begeven, en die ik geloof dat juist nog niet regt vast en zuiver in de leer was, beweerde dat, ja wel, het gedrag der inquifitie ten uiterfte was af te keuren, maar tevens dat het noodzaaklijk , ten uiterfte noodzaaklijk was, dat 'er behoorlijk voor het bewaren der regtzinnigheid van den heerfchenden Godsdienst, hij mogt dan wezen wie hij wilde, gezorgd werd. Hier begon hij van onze Dordfche kerkvergadering te fpreken. Bij deze gelegenheid zag ik dat twee fpotvogels elkander iets in het oorluisreren ; wat, weetikniet. Ja, zei een van deze . vrij luid, waarom zou een' Geleerden dit ook niet kunnen over komen ? Het is best, dat men zich van het overtollige ontlast! Ais ik voel dat mijn maag te veel last heeft, bedien ik mij van een vomatief en als de natuur zich zelve red, is het nog des te beter In het geheel niet, zei een Doftor, die dit hoorde men moet de natuur, wanneer men ziet dat zij dien weginwil, te gemoet komen, door medicijnen en met dezelve meê werken. Nu hoorde men eene uitgewerkte verhandeling over de nuttigheid der vomativen , tot dat het eeten werd opgezet, bij welke ge.  ( 2Ï2 > "Tegenheid, zoo als natuurlijk was; de fpreker ziftte redenen afbrak. Wel lieve Hemel, dacht ik, waar kan het Discours al op vallen! IVlen begint met deluterfche gefchillen, en men eindigd met de nuttigheid der vomativen ! — Bij eene andere gelegenheid hoorde ik twisten over de betekenis van het woord prote&te, en bijzondere protectie, en in hoeverre Vorilen, Regenten of particulieren, wanneer zij beloften van prote&ie gedaan hebben, totde vervullingvan dezelve gehouden zijn. a Propos! viel 'er eenonbezuisden ln , en hoe maken het die arme duivels van keezen al, die in Braband en Vrankrijk nog zitten ? Slegt, liegt, zei een ander; ik heb dat huishouden daar eens wezen bezien, maar het ziet 'er met veel van die klanten maar donker uit; en hierop volgde eene uitvoerige belchrijving van alle de plaatzen, die door onzen vriend bezogt waren, beneffens eene van het camp dat reeds in het jaar 1788 bij St. Omer gelegen had, en door den Prins van Condé, die nu zoo zeer tegen de franfche omwenteling is , gecommandeerd •Werd. Dit bragt het gezelfchap, zoo als natuurlijk is, op de franfche zaken. — Waar kan het Discours at op vallen t Ik zou zeer veel van zulke voorbeelden kunnen opgeven, maar elk, die flechts maar eenige verkering heeft, kent dezelven overvloediggenoeg, en waartoe zo 1 het dan dienen ? ik ben het met den vriend, van wien Justus de ov fr weger in zijnen brief melding maakt, volkomen eens. De Godsdienst, of', zoo gij wilt, de gefchillen, die over denzelven ontftaan zijn , hebben den zelfden ouderdom. 'Eris niets datzoo fcherp doet vegten, dat den ijver zoo ligt wakker maakt en gaande houdt, als het belang, dat men in de leer zijner Vaderen fielt, en dit heeft zelfs plaatsbij hen, die j:ich met het wezenlijke van denzelven (hier door verdaan zommigen deugd en liefde) in het geheel het hoofd niet breken. De Staatkunde doet nimmer eenen openbaren dap, of zij bedient zich van den Godsdienst, en de bedienaars van het autaar, zij vooral, die de kneep verdaan, fchikken zich in hunne gebeden , leerredenen enz., altoos naarde regels, die hen de 9iaaikunde vaorichri]ft, en weten niet zelden *rtèes-  X 2I3 > 'Meesterlijk de huik ntrar den wind te hangen. Hef zijn dus meestal twee handen op een buik. — wanneer de Vorften of Vorftinnen elkander den Oorlog aan doen, fchoon deze nog zoo onregtvaardig wezen moo"', bedienen zij zich van eenen Godsdienftigen dekmantel, om aaii hunne onrechtvaardige handelwijze den fchijn van billijkheid te geven. Het zijn hunne duur bezworen plichten, de zorg voor de haardfteden en altaren hunner getrouwe onderdanen , üie ' hen het zwaard doet aangrijpen, en hier meevaltmen het ongelukkige flagtofferaan! Als de Staatkunde eene omwenteling bedoelt, of als zij zich tegen de pogingenvan weidenkenden, voor wier vermogen zij vreest, wil verzetten, roept zij het dom gemeen toe: „de Godsdienst, de ware kerk is in gevaar; men wil deleer •uwer Vaderen ondermijnen"! en niets meer is'er nodig om het oproer gaande te maken, het geweld op de 'goederen en het leven der beste Burgeren, die het wel met den lande meenen, die het heil en de verlichting der fmalle Gemeente bedoelen , openbaar te zien aanvallen. — Zou Heintje van der Noot wel immer zulk een aanhang gemaakt hebben, fchoon hij. bitter met de kous op het hoofd is te huis gekomen, indien hij de voorftanders van het Ieuvens bier niet had weten diets temaken, dat zijne Keizerlijke Majefteit, den Roomsch Catholijken Godsdienst zogt te ondermijnen, en de inkomften der Geestlijkheid naar ■zich te trekken? — Wie poogt de oude, en zoo als de franfchen die zelve noemen, verderflijke Staatkunde, (want het oude is niet altoos het beste om dat fatans rijk ook oud is) in het, voor de vrijheid, thans zoo werkzaam Vrankrijk, zoo mooglijk, nog ftaande tehouden, wie anders dan de uit haren dienst gezette en iedigloopende geestelijkheid? wie anders dan deze blaast het domfte gedeelte der natie nog in hetoor, dat de Godsdienst, bij de nieuwe regeringsvorm, gevaar loopt ? en wie anders dan ztj is oorzaak van dieongeregeldheden en oproerige bewegingen, welke, van tijd tot tijd, nog aldaar plaats hebben, eene gezegende uitkomstnog zorglijk maken, of, voor het minst, het goede werk vertragen?—Maar wat gaat ons Vrankrijk ook aan ? — Zeker is het, zoo als de vriend van ©vERWKSt* zegt, dat de geveinsdheid van den  C *n y fetrp5Z,?fJapS' ,Cn de Staatkunde van den Stadhoader Ptlatus oorzaak waren, dat de beste der men™« omgebragt, in ieer^"^ de waarichuwing en de poging, die Mevrouw Pilatus deed, om den onfchuldigen te redden. Dan, een Stad. houder der Romeinen kon zich ook niet wel naar den raad eener vrouwe fchikken, dit zou beneden hem geweest hebbent - Vindt men wel voorbed, fl vL^" ?eu" d,evraag*,l Cgiizijt iemand die nog al veel ,n de boeken gelhurïeld hebt) van Landvoog-' den die zich naar de Staatkunde hunner Vrouwen voegden? Het is niet te denken, dat 'er die geweest Ik wilde dien vriend van J. den Overweger door Spanje, Portugal, Italiën enz., niét volgen, maar toen hij hier in het land kwam, want dien de kóczifn is vat haar bij de ftaart, ging ik hem eens na, en vond ia, aat er m zommige van diejaaren, van welke hif dan zoo veel wist te verhalen, al iets merkwaardies was voorgevallen; in Ao. rS84, bij voorbeeld vinde u- j Pnnces van Oranje van eenen Prins beviel die bij den doop den naam van F reder ik Hen! »rik bekwam, vervolgens dat Willem de eerfte op den 10 Julij, op aanhitzing van eenen Minderbroeder van Doornik , en een Jefuit van Trier cn dus weder twee Geestelijke Heeren, verraadlijk werd om 'j leven gebragt. Al verder vinde ik dat in dat zelfce jaar Peterus Dathenus, wiens psalmen hier te Lande , zoo lang met ilichting gezongen zijn , om zijn oproerig preeken tegen de handelingen der Staten met Vrankrijk, eerst te Vianen en naderhand te Utrecht werdt gevangen gezet - Wat kunnen de tijden, zoo wel als de dis cour fen, veranderen, ook! In het jaar 1618 ver¬ toonden zich twee Commeten, en dit pleeg immers altoos iets kwaads te betekenen , voor het minst zou men, in dat jaar, wel haast in die ftelling gelooft hebben, doch wij zullen vorder, bij het gebeurde in dat, en in het volgende jaar, maar een fpelletje fteken! In het jaar 1650 vinde ik niets van eenig belang, dan'een klcen verfchil tusfchen de Staten van Holland en zjjne Doorluchtigheid, Willem den tweeden, over de afdanking, en dat zijn Hoogheid, om Amfterdam  C 215 > in het vriendelijke tot zijn gevoelen Over te halen j met eene bende krijgsknegten, een aanflag op die Stad ondernam, en zommige der afgevaardigden ter vergadering van Holland , liet gevangen nemeri en naar Loeveftein voeren; maar wat betekenen zul* ke kleenigheden , om 'er zoo veel ophef van te maken, als Sinjeur Overweoek fchijnt te doen? 1 Het jaar 1672 was, zegt de historiefchrijver, eeié jaar, dat rijk was, in opeengeltapelde onheilen vootf de Republiek. Wien het lust, om een tafereel vaa de grootste — van de onmenfchelijkfte wreedheid, waar van de hel zelfs gruwen zou, voor zijnen geest te brengen, zich zelve de historie en het zwart register der gruwelen, die door het graauw, onge* floord, aan de nu zalige martelaars van Staat, dege* broeders de Witt, gepleegdzijn, zie de gefchiede. nisfen van dat gebrandmerkte jaar in ! en wil men een fprekend voorbeeld van moed, vah zuiverheid en rustigheid van ziel, in het midden der onJijda» lijkfte fmerten, dan erinnere men zich den onfchulriigen Ruwaard, op den menfchelijkheidonteerenden. pijnbank uitgeftrekt, onder de handen van eenen. wreeden beul, daar hij met de grootste bedaardheid! deze woorden uit;. Geen drift van 't voedend greauw, hoe zeer op kwaad belust^', ' Geen dreigénd aangezicht van barfche Dwingelanden, Heeft ooit 't regtyaardig of kltekmoedig hart ontrust. Dit swigt voor niets, en tart de y/reedjie pijn en banden f De erinnering van deze ijslijke helfche gruweldaden heeft mij geheel buiten mijn humeur gebragt, en doet de liefde, die ik anders voor mijn Vaderland hebbe, in dezen oogenblik merklijk bekoelen; ik fchame het mij bijna in een land geboren te zijn, waar men zulke, van alle menfchelijkheid ontbloote gruwelen heeft zien plegen, in het openbaar heeft zien plegen, zonder dat de vermoorde onnozelheid gewroken is geworden! en dit beneemt mij den lust om den vriend van Overwecer door dit land verder na, te gaan. Liever keeren wij tot hetgezelfehapte rug, en zien, wat daar verder behandeld wordt, en waar het discours al verder op valt.  £ 2IÖ" ^ 'Als het waar is, zoo als iemand van de vriende» zei, dat het engelsch koper zoo doodlijk voor de gezondheid der Hollanderen is, waarom, zoumenzeggen, wordt 'er dan, tusfchen ons en onze Bondgenoten, niet een verdrag gemaakt, bij het welke bepaald wordt, dat het pletwerk, het geen van daar koomt, en op het welke wij zoo zeer gezet zijn, een weinig dikker moet verzilverd wezen ? De Engelfche Natie heeft voor een' Hollander — voor zijnen Geloofsgenoot, toch alles over? —'Eris in Holland nog zilver genoeg, om het de vrienden tot dit gebruik toe te zenden, en anders zou men, desnoods, de zilverfmeden hier te lande, op eene vriendelijke wijze kunnen animeren , "om hunne affaires te verlaten en hunnen voorraad van zilver naar Engeland over te maken. Ons land is toch voor de Fabrieken niet gefchikt, en de Engelfchen maken alles 'keurig. — Ik heb mij wel eens diets laten maken, dat 'er, nu of dan, wel eens lood en ijzer van de Hollanders naar de Engelfchen overging, maar dat men het in het vervolg, om dat het voor de vrienden te ongezond, en zelfs zomtijds doodlijk was, heeft te huis gehouden. Nu! als de eene hand de andere wascht, zijn zij beide fchoon, — Het vervolg in het volgend nummer. Te D O R D R E C H T, tyj DE LEEUW en KRAP, ; #1 alöm bij de Boekverkopers, daar dezelven weekIJks ypor.eenen eenh.alvenftujyer te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. *8. (Vervolg van N° 2?.} Waar kan het discours al op vallen? S (Vraagal N". 13a.) Het is maar waar, men moet de menfehen de eer geven die hen toekoomt, dat de Engelfchen, in het polijsten van het (taalwerk, en dus ook in dat van de kettingen, alle andere natiën weten te overtreffen» en als men kettingen draagt, het zij dan aan hethorologie, of waar het ook mag wezen, heeft men liever zulken, die glad en netjes gepolijst, dan die zoo ruuw zijn opgemaakt, —• wat zijn de duitfche kettingen; bij voorbeeld, grof enflegtgefatzoeneerd, wanneer men dezelven bij de Engelfche vergelijkt! het zijn meestal kettingen, die zoo maar uit fchalmen of fchakels, in dien fmaakalsmen de haardkettingen of de kettingen , die men de ilaven en de galeijroerers aan den halsof aan de handen fluit, zijn zaamgefteld; hetzijn kettingen , die men voelen, zien en tasten kan ; echter fchijnen de duitfche Heeren dat foort nog al te beminnen , fchoon ik ook meen gehoord te hebben, dat men in Duitschland ook de engelfche, die veel in lofen bloemwerk beftaan, fterk begint te dragen; zelfs E e zegt  ^ 218 ) zegt men, dat de fmaak voor de kettingen in het algemeen daar aanmerkelijk begint af te nemen, en dat men zich veelal van enkelde dunne bandjes bedient, d'ie ligt breken kunnen; zommige dragen zelfs thands liet horologie al los, zonder 'er iets aan te hebben, in den zak. Zoo deze mode eens algemeen werd', zou dit voor de duitfche en zelfs voor de engelfche ketting- fabrikeurs eene aanmerkelijke fchade kunnen veroorzaken, doch zoolang als de hovelingen zelf nog kettingen dragen, is het niet te' denken , dat dezelve geheel uit de mode raken zullen. Het hof geeft tocht in het ftuk van den goeden fmaak den toon, en dit kan, door zijn voorbeeld , dikwerven den ondergang Van zulk eene geheelè Fabriek voorkomen, ditiheefi men laatst in het geval van de gespen, in Engeland 'gezien : zoo het hof hier niet was tusfchen beiden gekomen , waren reeds veie gespenmakers aldaar van den honger geftorven, en men zou thands geen Engelschman meer gezien hebben, zonder fchoenen met linkjes, aan. Wat was dat, vooreen jaar twee drie, «p zommige plaatzen in ons gezegend Vaderland nog een gevaarlijke dragt i niet waar mijn Heer de Vraagal? Maaf tot de kettingen te rug. — Ons land zou 'er, wanneer de kettingen geheel uit den fmaak raakten, zeker het minst door lijden, omdatik hiet weet, dat wij hier aanmerkelijke Fabrieken van dit goed hebben, dan alleen vanheele grove, dikke, die men in de fchoorfteenen en elders gebruikt. Er is, meen ik wel , een dorp , tusfchen Rotterdam en Delft, waar dit goed veel gemaakt word ; echter zou ik zeggen, dat de fmaak voor grove , dikke kettingen , bij zommigen onzer Landgenoten zins eenige jaaren is toegenomen, om dat ik voor veel fatzoenlyke huizen fteenen paaien zie ftaan, door mrelken eea  1219 ) «en dikke, zware ketting geflingerd i». Andere kettingen maakt men hier niet; al die'er gedragen worden komen van buiten in, en zijn duitfche of engelfche; ik meen oqkwel eens opgemerkt te hebben» (voor een euangelie geef ik het echter ook niet uit) dat men in groote fteden op de Beurs, en in de Koffihuizen, meest engelfche kettingen, en in degemeene buurten en kroegen duitfche dragen ziet. Dan, dit jS natuurlijk, want het engelfche goed is altoos duurder dan het boveniandfche , en den gemeenen man lijkt de goedkoop. — Toen het, voor eenige jaren , hier de mode was medailles te dragen, droegen de fatzoendelijke lieden die van blozend goud ! vergeef mij deze dichterlijke uitdrukking. De g'egoede burger droeg die van bleek zilver , en de gemeene man van het zoo zeer nadeelig en een goede en grage maag bedervend lood. —— Of nu de medaillie van goud, zilver of van. lood was, betekende niets, men zag 'er toch.het goede hart aan, en hierom was het meest te doen; niet waar mijn Heer? Ik vinde dat ik dezen keer zeer verftrooid ben, dit hoorde ik laatst van een' Leeraar, tegen een zijner Katechifanten zeggen, die ik geloof dat nog nooit regt bij zijne pofitive geweest was: maar dit helpt mij nog alverder van den weg. — Nog eens tot de kettingen te rug. Voorheen liet men hier te lande flegts , of in het geheel geen ketting uit den broek hangen, nu twee, en mooglijk zal men eene commisfie benoemen, uit hen die, als voor voorftanders van den goeden fmaak bekend, of, als zoodanigen gerecommandeerd ïijn, om, eeneconvenable plaats aan het meafchelijk ligchaam uit te denken, waar men een derden ketting zou kunnen laten uithangen : waar toch zou die derde ketting geplaatst moeten wordefi ? zou E e 2 . 4?  C 220 3 de hals, zonder echter de nog te decernerende Commisfic voor uit te willen loopen, niet een gefchikt lid van het menfchelijk ligchaam zijn, om een deiden ketting te plaatzen ? of draagt men 'er daar reeds een in cognitot zoo dit zoo niet ware, had ik een aller» best concept, en zoo het mij vrij ftond.om aan die, nog te bpnoemene Commisfie, een preadvies te geven, zou ik, onder verbetering proponeeren, om den ketting om den hals en het horologie op de borst te hangen, dan kan men, agter op de kas, het een of ander pourtrait laten fchilderen, en dit voor hangen ; wat zou dit fraaij ftaan ! terwijl men hier door het ledige, dat het weglaten der voorheen zoo zeer geliefde medailles veroorzaakt, behoorlijk zou kunnen aanvullen. Het overleg is het al, zeideman, en hij fliep, om geen twee bedden te laten fchudden, bij de meid! . Ik heb moeten lagchen, om die grappemaker, dat een Hollander was (fchoon de Hollanders anders doorgaans zoo ftijf zijn als de houten lieve vrouw) die onzen Engelschgezinden vriend zoo netjes metdat lange fijne dunne kettingje op zijn ftoel vast flingerde; een kettingje dat, fchoon het dun was, maar in het geheel niet gemaklijk kon worden los gemaakt, dan met groot geweld, en wie wil ineen ordentelijk gezelfchap ten aanziene van zijne Vrienden , Bond-en Geloofsgenoten, geweld gebruiken! Een Hollander js althans te wellevend om dit te doen. Het kettingje was zeker ook van dat foort, dat een goudgeel voorkomen had, en waar van Justus ook gewag maakt; nu goud ziet men thans niet veel meer, en men wil zeggen, dat men dit verleidend metaal minder hier te lande gezien heeft, naar mate het dragen der engelfche en andere kettingen , hiergemeenzaamerge- wor-  ( 221 ) worden is. Dan, dit is weder zeer natuurlijk, omdat 'er, aan zulk foort van fnuizerijen, nog al een hoop» geld gaat. Maar a propos! zoudt gij waarlijk ook denken, mijn Heer! zoo als uw correspondent, dat de Fransjes zoo habiel in het losmaken van keetens zijn? In eenen geestelijken, of, laat ik liever zeggen, ftaatkundigen zin, zou dit mooglijk waar kunnen zijn, of, waar kunnen worden , maar wat belang hebben wij hier bij ? in dit opzicht kunnen wij de ooren fchudden, dat zij klappen , en hebben hun voorbeeld in het geheel niet nodig. — Nu verder. Van de vertelling , die uw Correspondent, van die Acromatifche kijkers doet, verila ik, op mijn eer, weinig; om dathetbrillen ilijpen juist mijn hoofdliefhebberij niet is. Eene enkele aanmerking moet ik 'er toch over maken ; ik weet niet, of ik den bal raak of mis zal flaan, namenlijk deze, dat ik het mij in het geheel niet kan in het hoofd brengen, dat de Engelfchen voor hunne kijkers •ook het moffenglas zouden nodig hebben! Hoor! de mofjes zijn goede brave menfehen , en hunne hammen, dat is te zeggen , die van hunne varkens, zijn overheerlijk; en ik ben een aartsliefhebber van een ftukje fpek; maar, met dit alles, moeten zij het mij niet kwalijk nemen, dat ik niet geloof, dat de Engelfchen hun flegt glas zouden behoeven , of het zou moeten zijn om 'er kijkers van te maken, die zij dc Hollanders in de handen wilden floppen, om hen zommige dingen geheel anders te doen voorkomen, dan zij waarlijk zijn, en dat hier het Engelfche, met het duitfche glas te zamengevoegd, toe zou kunnen dienen, zie, als ditzoois, hebikhet niet gezegd! — Maar wat duivel raakt het ons, of het engelfche glas masculin en het duitfche fosmimn is; het hollands K e 3 glas,  £ 222 ) glas, zoo veel en zoo weinig als 'er ook nog gefabrlfe*rd wordt, is onzijdig, en dit is het ware: hierdoor pleeg men de dingen te zien, zoo als zij waarlijkwarcn; maar datvreemde goed: dat vreemde goed ! Doch daar valt mij iets in. Zou Justus ook met dat vrouwelijke en mannelijke glas ie.ts bijzonders willen zeggen? Hoor eens! ik kan ook Wel zien door een plank daar een gat in is. Zou hij ook willen zeg. gen, dat het duitfche glas vrouwelijk is, om dat wij hier vrouwen... . och laat ik mijn mond maar houden! wat gaat het ons aan, de brillenüijpers uitge. zonderd? ■ < ■ Dat van die Teloscoop geloof ik dat een groote leugen is, neem mij dit niet kwalijk ; van zulk een vervarelijk groot ding heb ik nooit gehoord. Het kan welwezen, dat de duitfche Hirschel en zijn zuster, hier door, den ring van Saturnus ontdekt hebben , dit laat ik daar, want de fterrekunde is buiten mijn boekjen, maar het is, met ditalles, mooij, dat een vrouw die ontdekking mede gedaan heeft. De Broeder zal zeker wel de voornaamfte perzoon geweest zijn, en ik twijfel'er niet aan, of'er zullen wel een hope handlangers bij geweest hebben, om het inftrument behoorlijk te ftellen; maar niet ditalles is het, zeg ik/toch mooij voor een vrouw, ja, die duitfche vrouwen, die duitfche vrouwen hebben wat in haar mars! dat zou ik je verzoeken ! wat zijn onze piepmeisjes hier bij! ook mijn Heer? — Maar dat moet een flegte karei geweest hebben , die in dat gezelfchap ontkende, dat de Duitfchers onze Broeders waren, om dat hij reden had om zich over het verlies van zijne buitenplaats, zijn meubelen, zijne bibliotheek enz. te beklagen ; wel hoe langer koe fraaijer! hebt gij ooit gehoord , mijn Heer, dat o.n.  C 223 ) onze duitfche Broeders iets van dien aart, hier te lande, geruïneerd, of weg genomen hebben ? Ik niet,; nu zegt hij het ook wel niet voluit, doch hij geeft het toch zoo veel als te kennen, en al was het al waar, zie, dan heeft het alweer zijn reden gehad, hier kan men niet aan twijfelen '. t Dat moet een baas van een fcherpziehtige Ambtenaar wezen, mijn Heer, die, door die groote Telescoop , den Courier , dien hij expcdiëert, zoo overal, zelfs tot in de maan toe, na kan zien; maar zotj het dan nog, met dit alles, niet kunnen gebeuren, dat de,reis verkeerd uitviel? en dat de borst, met de kous op het hoofd, te huis kwam? — Ja toch, heel wel! Het is wel eens meermalen gebeurd, dat men meende dat de banden zoo vastgelegd waren dat niets in ftaat was dezelven te verbreken, en dat'er maar eene kleene bijzonderheid voorviel, die de zaak geheelanders deed uitvallen, dan de Staatkunde gewacht en voorzien had! —o'Er gaat hier niets vast!—Dan, dit zij zoo! wij kunnen de waereld niet veranderen ; wij moeten dezelve verflijten, of liever ons door dezelve laten verflijten, zoo als zij is. — Met dit alles was het zeker een koddig gezelfchap, daar uw vriend Justus in was; een volmaakt mengelmoes, zoo een mengelmoes ooit volmaakt kan zijn; maar dat hij al die malle praatjes zou willen zetten op rekening, dat men thands geene gewichtiger onderwerpen heeft , dat men niet over negotie en dergelijken praten kan, om dat 'er genoegzaam niets over den nagel gaat, en 'er niet vcei te verhandzelen valt, neen! dat kan hij mij niet w'js maken, alles gaat florifant genoeg; maar wat zal ik zeggen? 'er zijn menfehen, die altoos klagen, al gaat het hen nog zoo wel, en dat het ons, voor het  C 224 > het minde den lande in het algemeen wel gaat, hiet aan kan, noch mag iemand twijfelen! ■ Dat kleene gebreken, zoo wel als de groote, dienen tegen gegaan en verbeterd te worden, om dat kleene , dikwerf in korten tijd , groote worden, hier omtrend heeft Gerrit de Vraoer volkomen gelijk, maar 'er is, naar mijne gedachten, nog zooveel aan het ruwe grove werk te doen, dat men om het kernis-werk nog niet denken kan , men moet het hooij niet over den balk halen. Ziet gij echter kans, mijn Heer, om die Draairedenaars hunne onbefchofte wijs van overtuigen af te leeren, ik mag het zeer wel lijden; want elk loopt nog gevaar om zulk foort van overtuigeren, op 's Heeren ftraten, aan boord te krijgen. Laat Gerrit zich anders troosten met het denkbeeld, dat 'er zoo veel onder de vrijgevogten Nederlanders zijn , die , ten kosten van bloeiende oogen en gekneusde ribben, van daatkundige waarheden zijn overtuigd geworden ; en de waarheid kan men immers niet te duur koopen ? Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een hal ven duiver te bekomen zij*.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N*. 29. tS HET ZOO? WAAROM BEN IK DUS? (Vraagal iV2 133.) 1 Uw vraag is zeker bijzonder, dit kan niet welont» kend worden; maar met ditalles kan ik niet zien, das een Vrouw, die, zoo als moeder Rebekka, in eenen gezegende» ftaat is, niet met regt zou kunnen vragen : it het zoo? Waarom ben ik dus ? — Hooreens, mijn lieve Vraagal! het geen voor den eenen gezegend is, is voorden anderen gevloekt, dit weet gij immers ook heel wel, en het verwonderd mij gantsch niet, dat'er, vooral in den tegenwoordigen tijd, die door velen, hoewel zeker ten onregte, voor (legt gehouden wordt, vrouwtjes gevonden worden, die, wanneer zij gewaar worden, het lood, zoo alsmenzegt, in de billen te hebben, met een betrokken gezicht zeggen, is het weêr zoo ! waarom ben ikzoo vruchtbaar? — Niet lang geleden maakte ik aan een vrouwt. je, met wie ik gemeenzaam genoeg was om het te mogen doen; een Compliment, over den (laat, in den welken ik onderftelde, dat zij zich bevond , doch zij beweerde, met vrij veel gevoel, dat zulfc een (laat thands meer (lof tot condolëantie, dan we[ F f m  ( 226 ) tot felifitatie gaf. Het is goed , zeide zij, voor lieden, die bij de geboorte van elk kind, met aanzienelijke pillegiften befchonken worden , die het vermogen hebben, om hunne kinderen groote fommen, die hen in (laat (lellen om overeenkomftig den heer. fchenden fmaak televen, kunnen nalaten; of die, uit hoofde van zeker erfregt, aanfpraak op de beste en -v.e.tfte ambtje hebben; maar voor den deftigen Burger, die niet in den fmaak der grooten valt, — die te wel zijne eigenlijke — wezenlijke waarde kent, om voor dezelven zich, als een worm in het dofte wentelen, geeft elke aanwas zijner familie ftof, tot bekomme. ring, in een land, waar de voornaamde bronnen van beftaan gedopt zijn, waar men het brood der kinderen aan de honden geeft, en waar zelfs dikwerf de werkzaamde vlijt — de ftrikde eerlijkheid niet in daat is, om de (lagen van het gebrek af te weren. — Ik weet niet of het lieve wijfje dit land, of een ander bedoelde, dit laat ik daar; een Vrouw moet men nimmer tegenfpreken, of het moet 'er al heel zeer op aankomen , en een Vrouw, die in eenen gezegende» (laat is , voldrekt nimmer, anders zou ik mijne vriendinne gevraagd hebben, of zij ons gezegend Vaderland ook bedoelde, en indien dit, onverhoopt, en onverwacht zoo mogt geweest hebben, zou het mij zeker weinig moeite hebben gekost, om het vrouwtje, zoo zij vatbaar voor gezonde reden geweest ware, (en welke vrouw , groot of kleen , rijk of arm, hollands of uitlands, is hier niet vatbaar voor?) te beduiden, dat zij zich, hieromtrend, doodlijk abufeerdc, en dat hare donkere denkbeelden alleen uit hare tegenwoordige gezegende omftandigheden , zoo noemde ik ze nog, voortvloeiden. Maar laten wij de zaak nu eens omkeeren, en 'er dan de bevruchte vrouwt-  C a27 ) vrouwtjes maar buiten laten; want dit is toch ook zoo zeer geen onderwerp voor ons; de Artzen en Vroedmeesters uitgezonderd , en laten wij dan voor gezegende» ftaat, liever gezegende Conftitutie nemen ; dit is een, woord waar aan wij, als mannen, — als Vaderlanders, meer gewoon zijn ! — zouden wij nu, wanneer wij, uit een ftaat van verwarring van fchadelijke nieuwigheden, tot eene aloude gezegende Conftitutie te rug waren gekeerd ; wanneer wij de gezegende en doodrijpe vruchten van zulk eene afgebedene verandering fmaakten, niet in verrukking mogen uitroepen: ls het zoo? waarom ben ik dus? dat is: Ok zal mij nu eens voor eenen verklaarer van uwen text, fchoon ik hier toe nimmer roeping gekregen heb , op werpen.) Is het wel mooglijk dat ik , zulk een onwaardige, mij in zulk eenen gezegendenftaat, en zulk eene wenfchelijke Conftitutie, die ik nimmer had kunnen voorzien, met welke ik mij nimmer, op eenigen grond , zoude hebben kunnen of durven vleijen, zie overgebragt! ■— wat ben ik, en wat is mijn huis, dat mij zulk een zegen ten deele valt! — Is de vraag, op deze wijs befchouwd, zoo vreemd, in den mond van hen, die , in dit opzicht, in eenen gezegenden ftaat zijn? immers neen? Terwijl dezelfde vraag, in den mond van de weerbarftigen , de tegenftrevers van zulk eene heilzame Conftitutie, doch dan moet er eene geheel andere verklaring aan gegeven worden, en welke text duit geene onderfcheidene verklaring! even natuurlijk is. Is het wel mooglijk, willen zij dan zeggen, dat hij ons goed oogmerk (zie élk meent zijn uil een valk te zijn) zoo zeer mislukt zien, dat wij ons zoo grof bedrogen, verradön, en om den tuin geleid zien ! waarom zijn wij dus ongelukkig ?.waar door hebben wij verdiend ombeftolen F f a uit-  C 228 ) Uitgeplunderd - vervolgd - mishandeld en vertrapt te worden, en dat wel van die ondankbaren, voor Wier behoud, ten gevallen van wier arm, verdrukt •en van honger en elende fmagtend kroost wij zoo veel gedaan, ons goed en ons leven hebben opgeofferd ? Ja elk vertelt altoos zijn fchoonst, maar de ware wijzen zien de dingen zoo zij zijn , nietwaar mijn Heer? — Mag ik nu ook wel een enkel woord van den ruwen Es au, den zachten Jakob, en hunne Familie, zeggen? De eerfte koomt mij voor een regte Arifto. craat te zijn, die het omtëven was , hoe het met het huishouden van Vader Izak ging, als hij zijnen rol maarfpeien, en zijn hart, met jagen, vinken en veu. gelen, ('er was toen nog heen jachtgericht) op kon halen, Jakob , hier tegen, was een ftil, bedaard Vadenander, die wel jaren lang onder de heerschzucht en geweldenarij van zijnen hardtandigen en hartvo*«gen Broeder zuchtte, maar die den welvaart van het huis zftnes Vaders niet wilden opofferen aan het regt dat hij had om zich tegen het eigendunkelijk gedrag van zijnen hairigen Broeder, te verzetten; want in huishoudens , in dewelke de Broeders met elkander overhoop leggen, gaat het nooit goed, "en, naar den mensch gefproken , vrees ik, dat de goede Jakob het onderfpit had moeten delven, zoo de Staatkunde zij. rier doorflepene Moeder hier nietwaare tusfchen beide gekomen. Het geen de Vrouwen ook niet, als het dan op goed overleg en op ftreken aankoomt, kunnen uitvoeren, kan door niemand worden uitgevoerd ; maar het oogmerk van Moeder Rebekka ■was, in dit geval, goed; het was allerbest, hetftrekte alleen om den braven J a'c 0« de hand boven het hoofd te houden, om te zorgen dat hij in de regten, di-e hem, als medelid van het huisgezin, toe kwa. me*  \ 229 ) men werd gehandhaaft, en dat hij niet geheel het flagtoffer van zijnen, juist bij toeval eerstgeborenen , Broeder werd. Zoo het mij vrij ftond gelijkenisfen te maken, zou ik hier Jacob bij den weidenkenden en het heil van den lande (wanneer ik dan de geheele Historie, op mijn wijs, op het Staatkundige wilde toepasien) bedoelenden Burger, en dien Opper-Houtvester' Es au, bij den Ariftocratifchen adel vergelijken. Waaromtrend kan men al geene gelijkenisfen maken? niet waar mijn Heer? Maar met wie zoudt gij dan Rebekjca gelijk Hellen t Met wie,,laat eens zien! Altoos niet met die Vorften of Vorftinnen, indien 'er zulke wezen mog. tan, en die hier dan als de hoofden der huisgezinnen voorkomen , welke zich 'er op toe leggen, om een tiranniecq en vreemd gezag in te voeren, — om de regten van den Burger te vertreden en aan zich tc trekken om de ambten en voordeden, die aan dezen toe komen, aan vreemden weg te geven, en zich niet te ontzien , prn het goed den welvaart en zelfs het leven der Ingezetenen aan hunne bijzondere Staat- kundige oogmerken en plannen , op te offeren! . Nu dit verftaat zich, wij weten nu al, metwelke voorwerpen gij Moeder Rejekka niet zoudt vergel». ken; maar nu weten wij nog niet met wie al. Ja dat valt mij nu zoo niet in, en een gelijkenis behoeft ook in allen opzichten niet overeen gebragt te worden ! Nog een enkel woord van de oude Vrouw Rebekka, zij bediende zich, wel is waar, van een kunstgreep om den ouden blinden IzAKeen zegen, over haar troetelkind , af te troonen ; eene kunstgreep, die zommigen wel zouden zeggen, dat juist niet geheel voor de vuist was, maar zij'waf nuttig, z'4 was noodzaaklijk, en om zijn pattij een vlieg Ff 3 af.  C 230 ") af te vangen, — om zich tegen dendwingenden, dikwerven fchranderen en geflepen Ariftocraat , met vrucht, te verzetten, moet men al eens iets doen dat juist zoo van alle kanten niet kan bezien worden. 'Er zijn ongetwijfeld, voorbeelden genoeg , als men 'er dan, wijd en zijd, naar zoeken wilde, uit welken blijkt, dat men tegen zulk foort van overheerfchen wat te veel voor de vuist gehandeld, wat te veel den koninglijken weg gegaan heeft, endatmen 'er, om deze rede , de flagtoffers van geworden is. Hoe gelukkig zijn wij, niet waar mijn Heer , dat wij hier tegen zulke ruigharige opperjagers niet te kampen hebben ! Men zou hen zoo ligt niet, als die borst, met een fchotel groen warmoes kunnen omkoopen; neen! het zijn lekkerbekken, die hol van buik en bovenal hol van zak zijn; 'er zijn doorgaans tonnetjes mêe gemoeid. Wat heeft men daar in Braband .... Nu dit koomt trouwens hier nu in het geheel niet te pas, en een woord op zijn pas gefproken, is als een gouden appel, maar een langtong bederft alles. Uw vriend Onderzoeker geeft u daar een mooij zootje vragen op ; mij dunkt dat het u niemand kwalijk zou kunnen nemen, dat gij dezelve aan uwe kristelijke Lezeren voorftelde, mids dat het befchei» den gefchied, en dat gij uwe woorden wel ter deeg, vooraf, in de fchaal legt, want men weet, tegenwoordig, waarlijk niet meer, waar men fpreken of zwijgen moet. —— Uw vriend Gijsbert Reotzinnig zou ik andwoorden , wanneer de man mijne gedachten gevraagd had: dat men zeer wel kunde en wetenfchappen op kan doen, en in dezelven uitmunten, fchoon men nimmer aan de Akademie geweest, zijn tijd aldaar  daar verlanterfant en een bul, voor zijn geld gekoft heeft; zoo al de klanten, die de Akademie, zoo als men het noemt, frequenteeren, 'er eenige kundigheden van belang opdeden , zou men, in dendaaglijkfche omgang, zoo veel van dit zoort van wezens, die, volgens het zeggen van den Hoogleeraar, in dea. brief van gemelden uwen vriend Regtzinnig, ook aan de hooge fchoole gepromoveerd worden, (Ezels namenlijk) niet aantreffen. Ik geloof zelfs, dat 'er velen aan de Akademie het weinigje gezond verftand, dat zij nog meê brengen, verliezen, en'er volkome zotten worden; terwijl 'er weder anderen eene geleerdheid op doen, die hen tot volmaakte razernij brengt. —— Zoomen, zonder gepromoveerd te2ijn , Mr. voor zijn naam kon fchrijven, het geen voor alle fatzoendelijke lieden, mooiftaat; zoo men zonder deze plechtigheid ondergaan te hebben, vrijheid had om, in qualiteit als Do&or in de medicijnen, den een of'anderen om hals te brengen, en groote rekeningen, van •welke geen tiende gedeelte verdiend is, uit te fchrijven; wanneer men,, zonder die aartigheid , het openbaar Leeraarsambt kon waarnemen en regtzinnig zijn , geloof ik dat de Hooge fchoolen al op hun hoogfte markt geweest zouden hebben, zonder dat hierom meer onregtvaardige vonnisfen, zouden worden uitgefproken , —— de fterflijsten er door vergroot, en 'er meer Demasfen in de ware kerk, zouden gevonden worden. — Met dit alles leveren de Akademiën , nu en dan, nog groote — zeer groote mannen op; doch de ware en uitgebreide kunde van de zulken, is ongetwijfeld, in hunne eigene gefchiktheid voor de fludie en in hunne vlijt te zoeken ; en te vinden. ■ Aan  C 232 ) Aan A'rij den Lapper is waarlijk niet veel raad te geven. De gebreken der vrouwen, het fpijt mij dat ik dit van die fchepzeltjes zeggen moet, zijn veel al ongeneeslijk, zoo als hunne deugden, ook veelal fchitterend en die der mannen overtreffende zijn. Laat Ar ij, zoo als de Dominé ook zegt, zijn krui» zoo geduldig mooglijk dragen, en zijn tweede ziel, zoo min mooglijk , door zulke potfchen , als van den bril en het vogellijm, verder vertoornen. Men moet zegt men, den duivel, als men 'er mêe ingefchetpt is, zoo goed men kan , ten vriend houden: dit maakt de reis het dragelijkst. — Laat hij zich troosten, met het denkbeeld dat er, onder de grooten en aanzie» nelijken dezer aarde , zoo velen, en ik twijfel 'er niet aan, meer dan onder de fchoenlappers, zijn, wier Gades, al waren ook de Huwelijken in den hemel gefloten, hen een hoope fpul brouwen. Mooglijk zijn *er zelfs onder de Koningen, Vorften en Prinfen voor heen wel geweest (thands is dit niet wel te denken) die ook gaarne — zeer gaarne hunne Gemalinnen, in weerwil van alle de zegeningen, die over zulk een Huwelijk waren uitgefproken, zouden hebben willen afftaan. Het is al geen goud dat blinkt! ——— Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  r> e ANTWOORDER, Candide et modeste. N°. 30. Wie Wil zich dood studeren? (Vraagal N°, 134.) „ Hij, die zich dood werkt" zegt het oud hollandsch fpreekwoord, „ wordtonder de galg begraven maar waar meent gij, dat men de lijken van hen zou moeten laten, die zich dood geftudeerd hadden ? Zoo verre het werk van den geest boven dat van het lighaam verheven is , zou zeker de plaats , gefchikt voor de laatste cadavers, boven die , welke men aan de eerfte geven wilde, moeten verheven zijn, en dan was 'er ontegenzeglijk, geene gefchikter uittevinden dan de galg zelve. Echter geloof ik dat, wanneer men geene andere voorwerpen dan zulke aan deze merkpalen van 's menfehen verdorvenheid plaatste,— wanneer de wetten tegen de inbrekers, veedieven enz. verzacht, en geene andere tegen ander foort van fchelmen ingevoerd worden, — men deze figuren, die nu nog meenig een eene huivering aanjagen , van bij de groote wegen zou kunnen opruimen. — Dan , wij willen de galg maar daar laten; fatzoendelijke lieden , zei.sfatzoendelijke dieven (want de groote lui moeien mij niet kwalijk nemen, dat ik G g zeg  C 234 ) •zeg dat 'er ook dit foort is) weten zich wel voor degalg te wachten ; zij doen 'er ook wèl aan, want het hangen is benaauwd. — Maar hoe koomt het uw correspondent in het hoofd, Mijn Heer! om te onderftellen , dat 'er menfehen zouden gevonden worden» die zouden meenen, dat riien zich zonder Herders en Leeraars zou kunnen behelpen! Foeij ! dat zouden voorwerpen moeten zijn , die erger dan Heidenen en Turken, ja nog erger dan de Antikrist zelf waren! Het is'er immers thands zoo meê gelegen, dat de Predikanten, hoeveel moeite zij zich nachten dag geven, om, met verzaking van alle geneugten dezes levens, voor de zuiverheid der' leer en de zeden hunner leken te zorgen, echter nog het verdriet hebben van te zien, dat het dikwerven met het een èn het ander maar zeer flegt gaat, en hoe beklaaglijkzou het 'er uitzien , wanneer deze orde nog uit minder perzoncn beftond, of geheel werdt afgefchaft! Als men toch niet leven wil, zegt Gerrit, naar de vermaningen der Geestelijken, dan kan men dezelven immers wel misfehen? Ja wel! de man kan ook zomtijds als eén knikker redeneren ! Is 'er dan voor een Leeraar niet anders té doen, dan te vermanen en de menfehen hunne zedelijke verplichtingen te leeren, moet 'er dan ook niet voor de regtzinnigheid gezorgd worden? Is dit niet eene voornamer zaak, dan het zoeken van eigen geregtigheid, het veel werk en ophef maken van blinkende zonde ? en zou men wel geen gemeenten vinden kunnen, die in het geen de zogenaamde verlichten deugd noemen, zoo zwak als een kraamvrouw zijn ? Datdenkik! Nu, het laatste; de deugd namenlijk, zou men mooglijk nog leeren ea betrachten kunnen, zonder behulp van menfehen, die eenige jaaren in de eene of andere Akademieftad een ka-  kamer hebben in huur gehad, en hierna tot Doctor. In dc H. Godgeleerdheid gepromoveerd zijn; maar de Regtzinnigheid kan zonder zulke Geleerden niet worden opgebouwd; het koomt hier op bewijzen, oponderfcheidingen aan , die zpo fijn als een hair van het hoofd zijn , en die een gewoone leek niet vatten kan, of het moet hem, van door- en door geleerde mannen, als't ware, worden ingeftampt, en eiken zondag, behalven op de oeffeningen en katechifatien, Worden onder 't oog gebragt ; en dan is 'er dikwerf van de duizend nog maar één, die het regt begrijpt; met dit alles durft Gerrit nog vragen , zou men de Predikers ook misfchen kunnen ? — Dat men zich heden ten dage niet dood ftude.ert is waarachtig; en de reden hier van is zeer begrijpelijk, oui dat elk gaarne (men koomt toch maar eens op de waereld , om te zien wat 'er te eeten is) zoo lang leeft als hij maar kan, en om dat zulk een dood eei^ der hardfte .en mooglijk nog erger dan het zitten onder den drop zou wezen! — 'Er zijn , vooral hie» te lande, thands zeker minder Studenten dan voor-* heen, maar zijn de menfehen .daarom wel gekker dan in vroegere tijden , mij dunkt van neen; zij blij-, ven, zou ik zeggen, zoo al de oudeknegt, en moog.. lijk heeft men thands eene gefchiktheid om fpoediger en met minder moeite dan-voorheen, geleerd te zijn. De menfehen zijn, in alles, gaauwer. Tot een Haaltje dient, dat ik, voor een jaar ofvier, in een halven dag, of minder, meer dan eens huizen, genoegzaam geheel en tot den grond zag afbreken, waar aan de knapfte metfelaars baas met twintig knegts , al ware het ook aangenomen werk geweest, wel veertien dagen zou hebben doorgebragt. In het geld verleren zelf zjfjn enze Vaderlanders veel gauwer e» ©g 2 haae  ( 236 ) handiger, dan oudstijds. Een zommetje, daar onze Voorouders, volgens hunne talmachtige wijze van handelen, een geheel jaar toe behoefden, om het ordentelijk uit te geven, kunnen wij in een maand, eh. dikwerf in een week, als een vink klaar krijgen' Of het winnen van geld nu ook zoo veel handiger dan voorheen gaat, dit weet ik zoo net niet, maar djt zal zeker ook wel zoo wezen. Dit altoos is gewis, ik heb dit laatst van een groot man gehoord f dat ons land in eenen volmaakt blpeienden ftaat is, «ïn wat wil men dan meer! Maar, apropos; is het waarlijk zoo, dat 'er zulk «en fchaarsheid in de Predikanten is, dat zommige plaatzcn moeten ledig ftaan ? en zou dit ook toe te fchrijven zijn, aan dien algemeenen regel, dat men zich niet dood ftuderen wil? Dit kan ik nietdenken. De Theologanten zijn en blijven altoos nog al liefhebbers van de ftudie. Ik heb 'er dikwerven aangetroffen , aan welken ik zeer duidelijk zien en hooren kon , dat zij zich wel niet dood, maar echter geheel fuf geftudeerd hadden. Onder verbetering zou ik van gevoelen zijn, dat dit veeleer hier is aan toe te fchrijven, dat men zich niet dood hongeren wi/. Ik meen wel, dat 'er voor eenigen tijd door een (3enpotfchap een vraag is opgegeven, die ten naasten Mi bier op uitkwam; „op welk een wijs zou men in de tegenwoordige fchaarschheid , onder de Predikanten , het best voorzien kunnen ?" Wel ik dacht: menfehen is dit yragens waard! — zoo dra men alle de traclempnten maar eens door vier multipliceerde , Verzeker ik u, dat deze fchaarsheid zeer fpoedig zo« worden weggenomen, want de Schoenmaker zegts en waarom toch zou een Leeraar dit ook niet moge*, peggen?  C 237 ) rjilS het niet om '2 geld waar, Ik lapte vast geen enkel paar. Goed ! maar waar zou dit geld van daan moeten; komen? men kan het van cie boomen niet fchudden. Ja, daar hoor ik je , zei doove Jaap , en hij kreeg een klap aan zijn oor. Ik heb hier lang over zitten denken, 'er zijn mij veel plannen door het hoofd gevlogen, om dat ik wel half en half zin had, om naar dien prijs te dingen, doch ik zag 'er niet door, en hierom heb ik het moeten laten zitten. Nu dacht ik eens, zou het niet mooglijk zijn, om de jaargelden en emolumenten van zommige politique ambtenaren, wat te befnoeijen , en, uit dit fonds, de Herders goed te doen ? De Dienaars van Staat, groote en kleene , moeten zeker niet bekrompen betaald Worden , dit verftaat zich, hun ijver zou anders bekoelen, en dan waren wij fpoedig uit onzen tegenWoordigen bloeijenden ftaat tot de diepfte vernedering , weg gezonken, maar voor de zielen moet men toch ook en boven alles zorgen, en de arbeiders in dezen wijngaard koomr ook hun loon toe. Ik weet wel dat een Predikant niet zoo veel en zoo lekker behoeft te eeten en te drinken als een Staatsman of Ambtenaar; dat zijne Vrouw en Dochters niet zoo prachtig, als die der laatstcn, behoeven ge» kapt en gekleed te gaan ; zelfs geioof ik, dat de Leeraars in alles en dus ook in nederigheid en matigheid de Gemeente moeten voortreden; dat zij het vleesch zoo veel mooglijk moeten kruifigen ; maar eeten en drinken moeten zij toch , of zij zouden in den Wijngaard aemechtig nedervallen, en eeten en drinken kunnen zij meestal niet van het fober tracfetnent, vooral niet als de buik en baarmoeder hunGg 3 per  «er Gade* wat rijklijk gezegend is, en hun weleerwaardens, bij het aangaan van het Huwelijk, in liet geheel niet het oog op het goud, gevestigd hebben , en wat dan ? • Dominees Vrouw kan 'er niet wel een winkeltje bij doen, dit gaat niet. Zoo dacht ik; doch, bij het bekomen der nodige iniormatien , bleek mij duidelijk dat het Inkomen van de Ambtenaars en de Dienaren van Staat , ook al zoo bepaald was, dat 'er niets af kan ; die menfehen, moet men denken, hebben 'er ook al veel op te houden, maar wat dan ? Twee onderfcheidene concepten had ik 'er nog op. Ik wilde alle rijke befturve meisjes, zoo als men het noemt, verplichten , om een' Herder tot haren Ega te nemen» dit zou, dunkt mij, bij wijze van loterij , of verdeeling, (om dat'er, buiten den Generaliteits Loterij, eigenlijk geen loterijen wezen mogen!) of bij wijze van een' rooster kunnen gevonden worden , en dan wilde ik eiken Leeraar, die zich tegen deze fchik. king verzette, en, uit dierelijke lust, een Vrouw naar zijn fmaak huwde , verplichten , om op de gemeende dorpen zoo lang geheel zonder ecnig trac tement, te preken, tot hij , of voor het minst zijn Ega, van honger geftorven waren, en, in het laatste geval, als hij zulk een proef had doorgeftaan, hem dan noodzaken, om den oudde en leelijkde der op de lijst ftaande vrouwelijke Candidaten te trouwen. — Of anders wilde ik, (maar nieuwe belastingen willen 'er niet zeer in) eenige nieuwe accijnfen invoeren, om hier uit een fonds voor de Leeraars te trekken. Bij voorbeeld, op de kleeding en de kapzelsderHeeren en Dames, en op andere dingen, tot de mode betreklijk; het houden van Matresfen, bij voorbeeld, em maar eens jets te noemen. Ik geloof waarlijk dat eene  C *39 ) eene impofltie van dien aart met zeer veel Hefde\ zou betaald worden , om dat niemand, voor al de fatzoendelijke lieden niet, om een wisjewasfe uit te halen, zich tegen hunnen fmaak zouden kleeden , of een meisje, dat hun welbeviel, afdanken. Watdenkt gij van deze plannen , Mijn Heer de Vraagal? —« Nu nog iets anders, over het dood ftuderen; Het* zou zeker een wonder foort van een jong Heer moeten zijn, die, In ftede van zich alle de bijzonderheden, die het kroost van de aanzienelijken dezer aarde» van dat der gewone Burgeren, onderfcheiden, eigent» maken, die, in ftede van zich op alle die ridderlijk» eigenfchappen, welke hen bij Heeren, en bovenal bij vrouwen van aanzien kunnen gezien maken, toe t» leggen op zijn muffe kamer, bij zijne boeken, zijne natuurlijke gefchiktheid om uitte munten zijn Geniep onderdrukte, en dat alleen om in het vervolg ia ftaat te zijn , van met nut den Kanzei te kunnen beklimmen; van het regt te kunnen en te durven handhaven ; of ongelukkige Lijders te helpen, en van den rand des grafs te rug te brengen !. Dit zou der moeite Wel waardig zijn! ook? ——- Wat heb ik in mijn' geest moeten lagchen over het zeggen van Girrit dat hij, in een oud boek heeft gelezen, dat 'er Burgemeesters waren, die hun eigen naam niet fpelden of fchrijven konden! Toenftudeerden zich altoos de Burgemeesters ook niet dood, zon ik meenen. Maar dit moet heel lang geleden zijn, en ook heeft dit nimmer hier te lande plaats gehad; toch niet; hier heeft men, zoo veel als men dan op de boeken aan kan gaan, altoos de beste en vroedfte %der Burgeren tot deze waardigheid zonder aanzien van perzoonen, offamilien, uitgekoren, en onder de 4s$ste en vroedften vindt men '§r toch weinig die hun  ^aam niet zouden kunnen zetten, of behoorlijk kannen lezen ; en dat deze gewoonte, of laat ik liever' zeLgjn, heilzame intichting.nogconftantgevolgt word, zien wij daaglijks met onze' zondige oogen, en behoeven dus deze waarheid uit de boeken niet te halen! met dit alles ftudeerd zich niemand dood; in het geheel niet, de zelfsmoord is voor een Kristen een aff huwelijke misdaad, en vooral zou het dit zijn» •Wanneer de ftudie ons het leven benam. Een mensch moet niet pogen wijs te zijn, boven het geen hem dienftig is, om ruimen gemaklijk te kunnen leven : dit is al heel wel. En zijn leven verkorten, zeiden wij, mag hij niet, of het zou bij de fles, of in de armen van een zielbekoorfter zijn moeten ; dit is de matuur volgen, en zulk een dood is plaizierig! —Hier zult gij het meê doen moeten , Lezers! — wie «ril zich voor twee blanken dood ftuderen ? i Te DORDRECHT, bij DE LEEUW eft KRAP, en al&m bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklyks voor een en een haiven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER Candide et modeste. N°. 31, WAAK. MOUT HET HEEN? Deze vraag doet elk, bij de zo veele. en zo vee-' lerleïje wisfelvalligheden dezes levens, en is er immer een tijd geweest, waar in dezelve veel.'cn met? het meeste recht gedaan werdt, het is die, welke wij* beleven. Alle algemeene omftandigheden en publieke gebeurenisfen kondigen groote en geduchte fchokken der maatfehappije aen, en de wijsgerigfte waereldburger, dien het kwaad en vooral het toekornfli-. ge kwaad het minfte drukt, kan niet zonder grootebezorgdheid de oogen op het toekomflige lot der ondermaenfche zaken flaan, en moet, bijna eiken dag,, de onzekerheid aanduidende vraag doen: waar moet. het heent In deze betekenis uwe vraag nemende, mijn Heer de Vraagal, kuntge natuurlijk begrijpen, dat mijne verlegenheid niet weinig was, toen ik ze las. — Ze onbeantwoord over te flappen kon er ook niet door; dit maakte mijn werk incompleet; immers zo zou men het heeten, fchoon het anders beter ware, een ftuk uit een boek te laten, dan er hetzelve gebrekking in te völlen. Het is waar, daar men de Hh kunst  ( 242 ) kunst uitgevonden heeft, om Fragmenten te gaan zitten fchrijven, kan men al dat lastige regelmatige ontgaan, en het voordeel nog hebben, om, in ftede van letters, eenige halve bladen met punten en kleene linlen te vullen; - doch dit is ons geluk niet. Op de beantwoording van den Vraagal N°. 134 moet die van N°. 135 volgen, en ik kan er dus met geen fragment af- _ Waar moet het ondertusfchen nog met den Antwoorder heen, als hij meer in zulk eene verlegenheid raakt ? — Dikwerven moet ik mij zelve deze vraag doen, als ik de pen opvatte, en uwe vraag pas aan het hoofd heb gezet. — Hoe zal ik, vraag ik menigmaal, deze of die vraag beantwoorden, zonder gevaar te lopen van zoo zeker te weten, waar het met mij heen moet, dat ik liever wenfchen zoude, dat lastige antwoorden, ten aenhoore van heel de wereld, nimmer begonnen te hebben ? — En, in de daad, om eenmaal ter zake te komen, wie zou in een tijd als deze durven zeggen, al voorzag hij het zo klaar als de dag waar het heen moet? — Alles hangd, als 't ware, aan een zijden draad; ging immer het wentelend rad der waereldfche gebeurtenisfen fpoedig rond, het is in onze dagen. Zo iemand, bij voorbeeld, in het jaar 1789 in eene Antwerpfche ftaminée, op de vraag, waar moet het heen? had durven antwoorden; Heintje van der Noot zal eerlang met zijnen aanhang hun heil in de vlugt kiezen; het volk zal aan het vorige gezag weder onderworpen worden; men zal de fchandlijkfte dieverijen van ontleend en afgekneveld geld ontdekken, en de een zal den ander over het genot van de penningen verwijtingen doen, — zou hem zeer zeker wel dra in de Schelde den weg gewezen worden, daar het met hem heen moest. ■ Hij, die in den  C 243 ) den tegenwoordigen tijd, de volken en de grooten' wilde waarfchuwen van hun toekomftig lot; door uit den zichtbaren loop der gebeurtenisfen dat geen te voorzeggen, wat onze oogen eerlang zullen zien, en dat onze Eeuw eene der merkwaardigde van allen zal maken, deed wis den gevaarlijkften (lap. Ik zal derhalven, mijn Heer dk Vraagal niet meer aan de gevallen van onze dagen beginnen, maar, u op het fpoor volgende, den ouden tyd bij de hand vatten. Toen David, vlugtende voor den Dwingeland Saul, moest vragen, waer moet het heen? Toen hij met zijne medepatriotten eene wijkplaats bij vreemde volken zogt, droeg hij nochthans een goedkeurend geweten mede. Dit geweten gaf hem in zijne ballingfchap die kalmte van ziel, die altoos den eerlijken balling verzeld. Bewust dat hij zijn Vaderland ontweek, om dat hij de goede zaak voorftond,— overtuigd, dat zijne bedoelingen zuiver waren, — dat zij (Irookten met de ware belangen van het Volk, en met de wetten van God, kon hij zich bemoedigen met het vooruitzicht, dat de alvermogende Befchikker van hef lot der (lervelingen eenmaal de deugd zou doen zegepralen, — dat de menfchelijke vrijheid, het burgerlijke regt, zo zeer door Saul met voeten getreden, eenmaal zouden herfteld worden door eene hand, waar voor de Tijrannen moeten beven, en de Heerfchers der Aarde in het (lof bukken. ■ Dus getroost en met dit vooruitzigt bemoedigd , was hem het land zijner ballingfchap zalig; en, door deze heilbelovende uitzichten opgebeurd, kon hij den regel voor zijn gedrag vormen, dat fcy te houden had, als hij zegepralend in het VaHh 2 «er-  ( 244 > herland terug keerde. De iiitJtfopia beantwoordd» aan zijne verwagting. De dwingeland werdt te ondcrgebragt, moest zelfs vlugten, en werd — heerlijke zegepraal voor de Deugd! —- nog het voorwerp van Davids medelijden. Zeker vroegen de echte Vaderlanders onder Is^ taël, ten tijde van Satüs onderdrukking, elkander dikwerven met betraande wangen, waar moet heV heen? Gewis was er niet dan vloek en onheil -. te verwagten, zo lang geweld en knevelarij de zuilen van den troon des Tijrans waren, — zo lang de echte beminnaers van den Godsdienst en denwelvaart des Volks vermoord, van hunne ampten ontzet en verjaagd werden; maer nogthans kon de doorzichtige onder het Volk wel vooruitzien, dat deze fteunfels van Sauls zetel te zwak waren, dat eenmael wraek over deze gruwelen genomen zouden worden, niet op het volk, maar op den perfoon en het huis vanden Despoot, zo als de tijd dit bevestigde. Deed de Dwingeland Della Tor re aan den. uit Milaan gebannenen Visconti, met andere woorden , fpotsgewijze vragen , waar het met dezen heen moest? billijk was zijn antwoord: — „dat hij ta in 't Vaderland terug zou komen, als de misdriji, ven van Della Torrb grooter zouden zijn, „ dan die van den balling, ten tijde zijner uitdrij. g, ving." Het kwaad en vooral de volksonderdrukking , komt eenmaal tot eene zekere hoogte , én dan is de val van den Verdrukker des te geduChter, des te onherllelbaarer, ——. Onze eigengefchiednisfen leveren hier van veele voorbeelden op. Zelden hadden onze onderdrukkers (ten tijde der Graven namelijk) een raeesterftuk van gruwelen gepleegd ,  C 245) plccgd, bij voorbedJ het vermoorden of doen .VSf? moorden van een waardig Vaderlander, of de wraak volgde hen op de hielen, — een knagend naberouw fleepte hen grafwaards, —> een affchuwelijk fterfbed maakte een einde aan den loop hunner euveldaden, of de woede van het getergde volk, was het wraak» zwaard in de hand der gerechtigheid, om, dooreen gewéldigen dood, hen, uit het fchandvolle leven te rukken. Waar moet het heen t vroegen onze Voorvaderen, toen de Hertog van Alba, met ondraaglijke belastingen het volk uitputtede, — door vuur e» zwaard het bijgeloof vestigde en onderdrukking op onderdrukking ftapelde, om een vrijgeboren Natie te vernielen en tot eeuwige flaven te maken. —— Maar het antwoord was: te wapent —— De deugd van de zaak des Vaderlands, de befcherming van het rechtdoende Opperwezen, — de moed van een ge* tergd Volk, — de gereedheid bij eiken burger, om alles te wagen, alles op te offeren ter wederverkrijging der vrijheid, -— Zie daar de middelen, die onze Vaderlanders deden zegepralen, — het land van die Dwinglandij verloste, en de tijrannen, in het eind, wanhopig deed uitroepen : zvaar moet het heen! Waar moet het heen? vraagt de menschlijkheid, toen in een der vorige eeuwen de zogenaamde beichaafde volken Africa overweldigden, hunne natuurgenooten als beesten opvongen, aen elkander gekneveld naar een ander waerelddeel medefleepten, en toen onze onmenfchelijke voorzaten het befluit namen, om een gansch waerelddeel van redelijke Hh j we-  wezens !n kluisters te klinken! — Maar het antwoord kan men in onze dagen opmaken. Der menfchelijkheid wordt wraak verfchaft. — De van hunnen geboortegrond geftolen Negers zijn de werktuigen in de hand der rechtvaerdigheid. — Zie, Lezer, de tijdingen uit de Westindiën. Hoe zeer dezelve voor den handel en den welvaart van Europa vernielende zijn, moet nochtans de oprechte menfchenvriend bekennen, dat daar het loon der zo lang gepleegde gruwelen gegeven word. Geen herftel, immers geen duurzaam herftel is er in deze zinkende volkplantingen te wachten; ten zij (zo het niet reeds te laat is) billijkheid en rechtvaardigheid, dc plaat» van bedrog en onrecht aldaar innemen, en ten zij het ontwerp, dat men in Engeland heeft, om den fchandelijken ilavenhandel te vernietigen, volvoerd worde. Lezer! zo ik van het ernftige in het boenende, en dan weder van het boertende in 't ernftige val, bidde ik u, dit niet aan mij te wijten. De geëerde Vraagal doet dit, — en hoe kan ik, eenigzins hem op zijde blijvende, dan anders? — vraag des, als u die fchie- lijke afwisfeling niet gevalt, aan zijn Wel Ed. ge en niet aan mij, — waar moet dit heent Een woord aan u, Heer Vrager! op een paar van uwe periodes ? —— Het is wel een groot geluk dat te tegenwoordige Vorften, onder de Kristenen dan wel te verftaan, zoo vrouwachtig niet zijn, als de wijze Salomon? waar zou het anders heen. Onderfteld dat een Koning, die nu, zoo als het elk braaf man past, ééne vrouw heeft, voor zijn huishouden een millioen of twee  C *47 ) twee behoeft, dat door de Burgers, zoo als niet meer dan reedlijk is, moet worden opgebracht, — wat zou de man dan wel behoeven, wanneer hij zeven honderd wijven en drie honderd bijwijven had? De vrouwen zijn fleterig, haar kleeding kost veel geld. en zij zijn liefhebfters van fnuizerijen en zuiker gebak , en waar zou dit heden, nu de zuiker zoo duur is, heen? wat zou meenig onderdaan meenigen droppel zweet, tot onderhoud van die Dametjes, ftorten moeten? wat is het, zeg ik nog eens, gelukkig dat onze Vorften zoo vrouwachtig niet zijn? Hoe veel nieuwe belastingen zouden wij, arme Duivels, anders nog op den nek krijgen, daar wij nu van bevrijd Zijn ? en als de baarmoeders van alle die vrouwen eens ontfloten wierden, wat al pillegiften, die toch ook al weêr uit de lengte of uit de breedte zouden moeten komen, zouden 'er dan moeten gegeven worden! Wat zou de Burger en de Boer hier niet voor moeten zwoegen ? waar zou dit heen. Het voorbeeld van uwen Westfaelfchen Burgemeester, die, om dat de duiven aan zijn Wel Edele Grootachtbare niet zouden ontfnappen, de poorten liet fluiten, is een fprekend bewijs voor het gevoelen, dat de Grooten dezer aarde zonderling verlicht zijn. Ik heb meer dan één groot man gekend, juist niet te Westfalen, maar nog al heel wat aan dezen kant, die duiven op zolder hielden, maar dat zij de ftads poorten lieten fluiten, om deze lieve beesjes het uitvliegen te beletten, hier van heb ik nimmer gehoord; — Ook heb ik wél géhoord, dat er Waren , die Duiven op het een of ander til, met duiven boonen enz., rijklijk onderhielden, om hier door Doffers, die mooije veeren hadden, te lokken, en er eèn  een gedeelte van hunne veeren, tot het een of ander gebruik, uit te trekken, dit heb ik wel gehoord, maar van zulke grillen, als waar van gij uwen Westfaelfchen Burgervader beticht, heb ik nimmer'hooren fpreken. — Wat is het zonderling dat in een land, waer de Varkens zoo alderbest zijn (wel ja, de Westfaelfche hammen zijn immers de geheele waereld door gerenomeerd?) de Burgemeesters, in hun foort, zoo liegt kunnen uitvallen ? Gaat dit zoo voort, waar moet het dan , in Westfalen heen? Als de directie van zulke Regenten, maar geen nadeel aan de voortteling der Varkens doet, dan zou het ook voor ons van na» deelige gevolgen kunnen zijn. Als wij geen bovenlandfche Hammetjes meer krijgen konden waer zou het dan met dc liefhebbers heen ? Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weekIjyks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 32, WIE IS ER NIET NIEUWSGIER.!^ tVt-aagd m 136.) Dit zijn ongetwijfeld alle menfehen, in een groo» ter, ofklcener, maet; dan óf het een deugd, ofeen ondeugd is, is mij nog nimmer volkomen gebleken. Welk onderfcheid is 'er toch tusfchen "weetgierig en nieuwsgierigheid, het eene houdt men echter alge. meen, voor een deugd en het tweede, even zoo al. gemeen, voor eene ondeugd: of wordt het zeedlijk goed en kwaad alleen door den naam, dien men aan de bedrijven erl begrippen geeft, en niet door den aart der daden en gevoelens zelfs, bepaald ? Ik geloof dat dit, voor het minst in zommige gevallen, plaats heeft. Laat één voorbeeld hier voor duizenden gaan. De eene Staatsman, of Burger, maar laat ons liever bij de Grooten blijven, bevordert de een, of andere, gezegende, of ongezegende omwenteling, of werkt dezelve tegen; Partijen werken beide uit het zuiver, fte Vaderlandlievend beginzel; men kan in zulke menfehen niet wel eenig ander beginzel onderftellen, en echter is de eene, in de oogen van de waereld, dit hangt van de uitkomst der zaak af, een Zuil van den Staat, een Vader des Vaderlands, een Redder van her, li zuoti-  zuchtend Volk, en de andere een Doodfchuldige Landverrader! Maar keeren wij van den Land¬ verrader naar de Nieuwsgierigheid te rug! Nieuwsgierigheid is mooglijk alleen kwaad, om dat zij zich tot de gebeurcnisfen van den dag ichijnt te bepalen; terwijl weetgierigheid meer omtrend voorheen gebeurde zaken Ichijnt Werkzaam te zijn; maar men kan nogthans uit het geen daaglljks gebeurd, zoowel nutte leeringen trekken, als uit het geen voor jaren en dagen is voorgevallen. —— Zouden, bij voor. beeld, de Tantes van Gerrit den Vrager fchoon zij al wat bejaard, en dus haren ftrijd tegen de lusten en aanvegtingen van het vleesch, bijnaar geheel, volftreden hadden, uit het voorbeeld van Aal, de Schoonmaakiter, die haar wellustig vleesch zoo zeer den teugel gevierd had, en van welke gewigtige gebeurenis, zij door, de op kondfchap uitgezondene, Dienstmaagd, verwittigd werden, niet zoo Wel, bij omkeering dan, in hare kuischheid verfterkt en bevestigd hebben kunnen worden, dan door het voorbeeld der, in dit opzieht, voorbeeldelijke Lucretia? Het is mij regt lief dat de Tantes van Gerrit zoo zeer tegen het voldoen der vleefchelijke begeertens zijn, en tevens dat fchoon zij zeer nieuwsgierig zijn, hare nieuwsgierigheid zich echter niet zoo verre uitbreidt, dat zij ook verlangen te weten, welke geneugtens een meisje, in de armen van haren minnaar, op het reine Huwelijks dons, ffnaakt, zoo dit zoo ware, zouden zij mooglijk,uit loutere nieuws, gierigheid, t'avond of morgen, nog eens refolveren, om in den H. Echt te treden, en dan was mooglijk de geheele erfenis van onzen vriend Gerrit verloren, en dit zou mij fpijten ; ik mag dien man zeerwel lijden. Intusfchen twijfel ik er niet aan, dat wanneer die  ( 25i } die Dames eens zoo nieuwsgierig waren, van de geheimen van het echte bed te willen onderzoeken, het geen proefondervindelijk diende te gefehieden, en waaromtrent Keetje of Neel de meiden, zelfs Aai. de Schoon maakfter, die er nu al veel van weten moest, de behoorlijke inlichting niet kon geven; ifc twijfel er, zeg ik, niet aan, of de een of andere jonge Heer, zou zich wel op doen en om haar hand bidden, niet zoo zeer uit nieuwsgierigheid, om te weten hoe de Tantes, zich in de liefdeftrijd, zouden gedragen, als wel uit nieuwsgierigheid, om te weten hoe groot haar Blaffer was, en hoe veel gereed geld de Dames wel hadden ledig leggen! — fpïe is niet Nieuwsgierig? en hoe veel huwelijken hebben hunnen oorfprong aan foortgelijke beginzels niet te danken; hoe nuttig is dan ook, in ditopzicht, de nieuwsgierigheid niet, daar wij weten hoe nuttig en noodzaaklijk de Echt is! — Nieuwsgierigheid alleen drijft dikwerf de menfehen naar de kerk, al ware het maar om te zien wie er zich bevindt, en hoe dezen of geenen gekleed zijn. Bij gelegenheid dat er een nieuwen, of vreemden, Leeraar preekt, zien wij dit ten duidelijkfte; dan koomt de Gemeente op, zelfs dan wanneer het nieuwkoopje juist den naam van een overvlieger te zijn niet heeft. Hoe nuttig is dan de nieuwsgierigheid niet, daar zij dikwerf ten prikkel ftrekt, om de menfehen gelegenheid te geven van tegen de nieuwsgierigheid zich te hooren vermanen! —» Het was de nieuwsgierigheid alleen, die, in onder, fcheidene landen, en ook. wat behoeven wij dit onder ftoelen of banken te fteken, in ons gezegend Vaderland , den Burger aanmoedigde om zich met den Waren toefland van den Staat, met de regten en voorregten die den in- en opgezetenen competeerden, i i 3 je-  gemeenzamer te maken; om te weten hoe het voor. heen was toegegaan, en hoe het thans behoorde toe te gaan, en welke heilzame vruchten zijn hier uit niet voortgevloeid! — Zoo wij niet nieuwsgierig Waren, om te weten wat er, in de Kerk en in den Staat omgaat, 200 wij dachten wat gaat ons dit aan? de Palinuren en Leeraars mogen toezien? zouden wij dan tegenwoordig wel weten dat alles in eenen tloeijenden ftaat is, dat de ware Regtzinnigheid,» hand over hand, toeneemt, en, zouden wij, deze leunde mislende, die nu alleen een uitwerkzel onzer nieuwsgierigheid is, onze hoofden wel zoo ge. rust als heden kunnen nederleggen? — Er is, in den brief van onzen Vriend Gerrit, eene bijzonderheid zijne Tantes betredende , die ik niet heb kunnen ontcijferen. De Hondjes, de Katten, zelfs de Kanarievogeltjes, zijn alle, aan hun hoofd, agterfte, of aan andere ligchaamsdeeien, met onderfcheidings teekenen opgefierd, en dit gefchied, om dat zommige bewoners van dezen kleenen Ark, in de waereld verkeerende, hier door de menfehen, van de Orthodoxie der oude Tantes overtuigen zouden. Wat»was het goed, dat ik dit tusfchen beide pegge, dat er, ten tijde van Vader No ach, geen 'onderfcheidings tekens, ten minften niet onder de Beesten, gedragen werden, anders zou die goede Vader wel een lintfabnek, jn den Ark hebben magen meevoeren! —— Maar het geen ik nu niet begrijpen kan is dit, dat het dragen van een lintje, aap den aars van Fidelletje, of Prinsje, een bewijs voor de Ortodoxie der oude Tantes zijn zoude. Dat de Tantes Orthodoxe zijn, wil ik, zonder eenig bewijs, gaarne gelooven. Wat kunnen oude Vrijsters, «üe veertig, vijftig, of meer jaren, druk ter kerke  C 253 ) gegaan, Collegies en oeffeningen hebben bijgewoond, gelijk als ik van deze ongerepte maegden onderftel, fchoon zij thands hiertoe niet meer in ftaat zijn, want ik denk niet, dat Gerrit Baas Ongodisten onder zijne Familie heeft, wat kunnen zulke oude Vrijsters, Zeg ik, anders dan Ortodox zijn? maar dat men dit aan het gatje van hare Hondjes zou kunnen zien, is, mij onbegrijpelijk. Ik weet wel dat men, op zommige plaatzen, aan de Kapjes der jonge en oude Vrijsters, zien kan, welk een Leeraar zij volgen, en dus of zij al, of niet, Ortodox zijn : dat is teverftaan, als men het groot onderfcheid, dat'er tusfchen het hoofd van het Meisje zelfs, en tusfchen de ftaart van haar hondje, plaats heeft, in aanmerking neemt. — Maar hieTvalt mij iets in; zou Gerrit ook dc ftaatkundige Ortodoxie zijner Tantes bedoelen? Dit zal Waar zijn! Nu is mij de zaak volkomen duidejijk, en fchoon men op de menfehen, met opzicht tot deze regtzinnigheid, niet volkomen aan kan, zal er toe!:* denk ik, in dit geval, geene bedriegerij, onder dc hondjes, of andere beesten, die verfierzels dragen-, plaats hebben. Nu ik dit wete heb ik op nieuw bijzondere hoogachting, voor die Dames, in weerwil hunner Nieuwsgierigheid; doch hier van ben ik ook een voorftander, anders zou ik mij niet als een verdediger voor haar opwerpen. Nieuwsgierigheid, her. haal ik nogmaai, heeft veel, zeer veel nutüghcid, fchoon mij de mijnen wel eens is opgebroken als de Hond de worst. Wat heeft die man toch ge¬ daan vroeg ik, voor eenigen tijd, aan een hoop groot en kleen Canaillie die bezig waren met een fatzoendelijkman, op eene beestachtige wijze, te mishandelen. Het zelfde dat gij gedaan hebt, vervloekte hond, was het andwoord, en oogenbliklijk werden li 3 <*e  de klappen cn fchoppen, tusfchen mij en den man op wien ik mij geïnformeerd had, verdeeld, en fchoon ik den ongelukkigen, hierdoor, wel eenige verlichting toebragt, beklaagde ik mij echter, op dien tijd mijne nieuwsgierigheid; terwijl ik in het geheel niet kon ontdekken, dat de Schout van het dorp, aan wien ik deze grap vertelde,- want een grap was het toch maar, eenige nieuwsgierigheid had, om te weeten welke het van zijne Burgers waren, die mij dezen dienst bewezen hadden. Ja wat zal men hier van zeggen, elk is niet even nieuwsgierig. Mag ik zonder nieuwsgierig te zijn, vroeg iemand mijner bekenden, aan een voornaam Man, vragen, hoe veel u het laken van dien rok kost, dien gij daar aan hebt? Och mijn Heer, antwoorde deze, ik ben nog in geen zes jaren begerig om dit te weten. Deze Heer was zeker niet van te groote nieuwsgierigheid te befchu> Maar mag iknuook, zonder te nieuwsgierig te zijn, mijn Heer de Vraagal vragen, waarom gij juist het geven van eenige ophelderingen, rakende de voorzeggingen van Dodor Lüdeman en Jonker va* Brede&oode, omtrent het Wonderjaar 1792, op den hals van den Antwoorder fchujven wil? ■ Denkt gij dat ik een uitlegger van zulke duistere profeetzijen ben? Alles wat ik er thands van zeggen kan is dit, dat het, naar mijne gedachten, veiliger geweest ware, dat die' Profeeten, juist zoo net den tijd niet bepaald hadden, op welke deze herftelling der dingen, voor zou vallen; dan had men, wanneer het eenmaal gebeurd ware, al was dit ook over een paar dozijn jaren, al ware het ook over een halve eeuw of nog langer, geweest, kunnen zeggen Ludemak en Brederoode hebben het toch wei geweten. Zie,  C 255 > Zie daar de vervulling hunner voorzegging, en daa had men zelfs aan hunne Profeetzijen, zulk eene verklaring gegeven, als nodig was, om dezelve met het gebeurde , in allen deelen, cn zelfs tot de kleenfte bijzonderheden toe, overéén te brengen, a Posteriori laten zich alle profctifche-fchiiften het best uitleggen; men kan er dan al wat men wil uithalen; maar als nu het jaar 92 voorbij is, en de uitkomst heeft dan niet, aan den wensch en het verlangen, van hen, die met deze Profeeten veel op hebben, voldaan , dan zal er zeker een vloek over hen uitgaan en al gebeurt er dan, over twee, of over zes, of meer jaren, iets het geen volmaakt met hunne voorzeggingen overeenflemt, zullen zij er echter geen eer van hebben en niemand zal zeggen dit gefchied, op dat vervuld zou worden het geen door de Profeeten, Lüdeman en Brederoodk, voorfpeld is. — Hebben nu gemelde Zienders niets anders met hunne profeetzijen, bedoelt, dan ons te verzekeren, dat het den Vaderland, in dit jaar, zoo wel als immer gaan zoude, dat het zoete na het zuure komen zoude, dan durf ik, met ruimte zeggen, dat dezelven, fchoon wij pas twee maanden van dit Wonderjaar agter den rug hebben, reeds volkomen vervuld zijn, ten ware men een herzenfchimmige volmaaktheid, die alleen in de denkbeelden van woelzieke en nimmer te vredene menfehen beflaat, begeerde. In dit geval kan ik het doorzicht en men vergeve mij deze uitdrukking, het, bijnaar, Hemels vermogen dier groote Mannen niet genoeg bewonderen; ik kan hen niet genoeg mijnen eerbied, mijne hoogachting, toezwaaijen, en, indien het niet te veel naar afgoderij zweemde, die den Kristen niet betaamt, zou ik hunne beeldtenisfen aanbidden, dezelven in mijn hart gra-  graverên en op mijn borst dragen! terwijl deze zo» gelukkige uitkomst, een nieuw licht over het profeetifche verfpreidt, en alle twijfelingen en duisterheden, hieromtrent, opruimt! •— Zij, die voor jaren wisten, dat er in ons Land, dingen zouden voorvallen, die het fcherpzichtigfte ftaatkundig oog, 'met geene mooglijkheid, voorzien kon, die men, in ons Land, volgens alle régels van mooglijkheid, voor eeuwig onmooglijk hield; Die, bij voorbeeld, wisten dat wij» door eene vreemde hand, van den rand des verderfs zouden'worden te rug getrokken, dat wij .... dat wij enz., en dat wij, na zoo veel lijden — na zoo veel gevaar,.eenen kleenen tijd hier ua, zulk een, van alle zijden gezegend, rijk,gerust,bloejjend en gelukkig jaar, als het tegenwoordig Schrikkeljaar, bplevcn zouden; dat wij de Zon van heil en vanvoorfpoed, zoo luisterrijk, boven onze hoofden zouden zien opgaan, zulke menfehen, zoo het anderzins niet meer dan menfehen zijn , moeten door eenen bijzonderen geest gedreven en verlicht zijn geweest, en dat wij waarlijk in zulk eenen ftaat zijn, ziet en voelt elk, al werd hij hiervan, door openbare verklaringen, die niet liegen kunnen, niet volkomen verzekerd. Amen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E antwoorder; Candide et modeste. N° 33. •Wat zal de tijd baren? (Vraagal iV 137.) j(c kom met de nafchepen, mijn Heer üb Vraag» al, in het beandwoorden van uw vraag, wat zal de tijd baren? die gij, bij gelegenheid van het nieuwe Jaar, deedt, en dus ben ik, nu wij het nieuwe Jaar jeeds zoo verre agtér den rug hebben, en het hier. meê oud zeer is, van het maken Van Complimenten, aan mijne Lezers, zoo veel en zoo weinig als ik er ook hebben moog', ontheven. Dan, zoo dit zoo al niet wezen mogt, en het zoo lang verbeide Wonderjaar 92, op dezen dag, zijn' befnecuwden kruin uit den 1'chOot der Eeuwen opbeurde, zou ik toen geene felicitatie Complimenten maken, of kaartjes rond brengen, en om zelf, in perz'oon, zegen wenfchen tc gaan uitftortèn, zoo als men het noemt, hier aan heb ik een hekel. Ik heb, zoo lang ik in de waejeld geweest ben, nog te weinig wehfehen zien vervullen, om met die uitboezemingen veei op te hebben. Het koomt van het wënfchèn niet, zegt het fpteekwoord, dat de Koeijen in JJrabsnd fterven; en Kk het  C *5S ) het is zeker ook van het wenfchen der Keizerlijke» niet gekomen, dat onze Buurtjes, de Brabandfche Patriotten namentlijk, zoo liegt van de reis gekomen en zoo fpoedig uit elkander zijn geraekt, hadden de Keizerlijken het bij het wenfchen gelaten, zoo als voorheen, hier of daar, wel eens gebeurd is en geen handen uit de mouw geftoken, zou Heintje van der Noot, Sinjeur van Eupen en meer van die klanten, nog wel, als Vorften, den Baas fpelen, en zo het wenfchen van de Oostenrijkfche Vrijheidzoonen, zoo het wenfchen van hen, hier te lande, die deze Bierbeminnaars, in het openbaar, of in het geheim, waren toegedaan, had kunnen baten, zouden de eerften, in de ftaminées, nog meenig pintje, ter eere van hunne zoogenaamde vrijheid, drinken, endelaatften nog meenig voordeeltje, door hen het een en ander loetefteken, bekomen kunnen. Maar wenfchen kan niet baten ! Ik heb een klant gekend, die vrij ruw van aart was en zich, bij gelegenheid van het Nieuwe jaar, nimmer van een ander Compliment bediende dan alleen van dit: Het oude gelul hoor Jan, of Piet, zoo als zijne vrienden, die hij ging feliciteren, dan heeten mogten, en de man had het waarlijk wel bij het i'egte end, zoo hij zich maar een weinig polieter had uitgedrukt. Het is toch eeuwig het oude Compliment; en de tijd, fchoon hij altoos aao het barea blijft, is, niet zelden, in het voortbrengen van de vervulling der wenfchen zeer onvruchtbaar. De Heeren Predikanten zijn zeker beklagenswaardig, wanneer men in aanmerking neemt, datzij.voor weinig geld, bet geheele zware dienstwerk verrichten ; leeren, uitleggen, zegenen en vloeken moeten, en dan nog het verdriet hebben van te zien, dat wat de tijd ook baart, hij zelden veel opheldering in het ver-  ( 259 > verftand en veel verbetering, in de zeden der Leken, doet geboren worden. Maar dat, volgens uw gevoelen, de Predikanten, zoo bij uitftekenheid, zouden te beklagen zijn, over den post, dien zij met het wenfchen van heil en zegen, op den eerften dag desjaars, hebben, kan ik niet zien. Dat zij zoms van te voren wel niet weten wat zij zeggen of wenfchen zullen, dit kan wel wezen: ik meen wel eens gezien te heb. ben, dat zij dit op den laatften dag van het Jaar ook niet wisten, maar als hun mond zich Hechts ontiluit vloeijen er de beste — de gepaste zegenwenfchen uit, en fchoon zij zich, hier omtrent, al eens eenigzins bedremmeld vinden mogten , zullen hun Wei-Eerwaarden , zoo als gij fchijnt te onderftellen, toch niet ligt, van bekommering zweeten, om dat de eerfte dag van het Jaar, gelukkig, in het hartje van den winter koomt, en dan zweeten zelden de Geestelijken, zoo min als de Waereldlijken fterk. Staan er echter mijne Lezers op, fchoon ik anders, zoo als ik gezegd heb, tegen al zulke plichtplegingen ben, dat ik mij ook van mijnen plicht, in dezen, fchoon laat, kwijte, wel nu, dan houde ik mij aan het zelfde Compliment van den Schoolmeester, namentlijk, JDie mensch is wel gelukzalig voorwaar. Vrienden ik wensch je alle zegen in't Nieuwejaar! Wat zal nu het Jaar 92 baren ? Ja wie weet dit? echter weet ik er reeds meer van dan gij, toen gij dis vraag deed; immers ja; ik weet al, en gij weet, het nu ook, dat dat gedeelte van het jaar, dat wij nu reeds zijn doorgeworfteld, niets van eenig belang, gebaerd heeft, dan alleen dit, dat het met ons Land, als voren, best en voorfpoedig gaat, en wat behoeven w5 Kka da*  ( %6o ) -dan naar andere bevruchtingen of verlosfingen, van dit Wonderjaar, te verlangen? — Het doet mij regt leed dat uw Kieendochtertje mank gaat; te meer om dat gij zegt dat het een lief meisje is, maar fta mij toe, dat ik u, in dezen trooste, met te zeggen, dat ket mank gaan, tegenwoordig, fterker, dan'ooit, in zwang gaat. Als men er regt op let gaat er, tegenwoordig, al meer mank dan men, zoo oppervlakkig, Wel zeggen zou. Onder mijne Vaderiandfche Familie, zijn er veel, die trippen, fchoon zij, ik weet niet waarom, door hooge en lage fchoenen, door ftil te ftaan, als zij merken dat men op hunne gangen acht (kat, of ook wel eens, want er zijn klanten onder, die in het geheel niet mak zijn, door hem, die er naar zien, of over fpreken willen, een goeden dof, of (toot, te geven, zelfs dan, wanneer die go e., de menfehen, hen een of ander hulpmiddel, tegen het trippen , aan de hand geven. Gaat dii zoo voorrr dan ral, in 't einde, alles mank gaan, alles tegen elk, ander ftootcn en om ver vallen. Of gaat dit raifonnement ook mank? — Uw droom is duister; nu dit zijn alle droomen zeg; men kan, met al de verlicht ting onzer tegenwoordige gouden eeuw, dikwerf wakende uit de dingen niet meer komen, hoe zullen wij er dan flapende meê te regt raken! Van brand te droomen is altoos naar, niet waar mijn Heer? en dan vooral als men droomt dat er een Kerk afbrandt; bij het afbranden van een gewoon huis lijdt flechts één, of eenige weinige Menfehen, maar als de Kerk afbrandt, lijdt de geheele Gemeente! Bij brand is, doorgaans, verwarring en zelden ontdekt men er de ware oorzaak van. Men heeft immers nooit nader 'gehoord, waar door die brand'van het Magazijn, te ^mfterdam, ^ veroorzaakt? Vogr lange jaren is, er,  ïh eene andere voorname Stad, ook eens een Maga« eijn afgebrand, zonder dat men immer gehoord, heeft, hoe het is toegekomen. De man is doorgaans op het kerkhof en een ongeluk is haast gekomen. — In de meeste fteden hebben, bij brand, altoos onderfcheidings teekenen plaats, om te kunnen zien wie «r al, of niet, tot het blusfchen van den brand bevoegd is. Uw droom is dus, tot hiertoe, natuurlijk, maar dat er flechts één man ftond te pompen dat hij «weette, terwijl de anderen het werk ledig aanzagen, is onnatuurlijk en hier aan kan men duide ijk •zien dat het een droom is. Ik zou denken als niemand pompen wil, doe ik het ook niet, en laten den t>oel maar branden. Nu wenschte ik wei om een ftukje van mijn ping flechts maar één vonkje van het droomuitleg vermogen van Vader Jozef te hebben;. Wie weet wat ik dan, uit uwen droom, ter opheldering va» het geen, in dit Jaar, nog te gebeuren ftaat, trekken zou; Maar er valt mij iets in: Ik heb een .Nichtje wier verftand ook een beetje kreupel gaat, en die zich, door een waardig Man, laat Mag.netiferen; dit meisj» begint, als zij Somnambule is, in profeetzijen en uitleggingen, de oude Mevrouw van Endor zeer nabij te komen, ik zal dit fchaap, als gij mij uw' zakdoek, of uw handfehoen zenden wilt, uwen droom eens voordragen en ik twijfel er niet aan, of zij zal dezelve, zoo goed als een der in vroeger tijden, verbrande toveresfen, uitleggen. — Wat zal de tijd, ook in dit opzicht, baren? Ik denk dat wijden mirakeltijd weer, met rasfche fchreden nade« ren. Alles loopt toch maar rond. Daar valt mij ook een droom, in, dien ik voor eenige jaren, ik meen Wel dat het in September was, droomde. Ik heb de gettedag, in tjiijn'Bijbel, aangeteekend, om dat ik fck % juist  C 3*2 ) juist op den zelfden, of eigenlijk op den dag, die op mijn' droom volgde, een best vriend, dat een voornaam man was, en die mij onder zijne bijzondere fcefcherming had genomen, zeer fubiet, aan een beroerte, verloor. ïk heb mijn Bijbel nu niet bij da hand, nu op den netten dag zal het ook niet aankomen. Men had mij, tegen mijnen wil, in de Schutterij getrokken, ik had mep geëxerceerd, en,eenige uuren aan elkander, niets anders dan ret$rerende loos gevuurd, want kruid hadden wij niet; dit is een ïastige manceuvre, doch onze Commandant was er «en groot liefhebber van, het kan, zei zijn Wei-Ede» Ie Geftrenge Manhafte, zoo wel aïs het vuuren avanvarende te pasfe komen, en dit was ook zoo: nu dit zegt niets, ik wilde maar zeggen, dat ik vermoeid en gemelijk naar bed ging, en, zonder mijn vrouw behoorlijk wel te rusten gewenscht te hebben, want ik was, zeg ik vermoeid, in flaap viel en droomde5 het was ook van brand. Mij dacht ik zag een groot Gebouw, dat in bijzondere gedeeltens was afgedeeld, welke alle hunne bijzondere Opzichters hadden, en over welke weder een algemeene Opzichter wasaangefteld. Dit huis fcheen, ten minden zommige gedeelten van het zelve, een voorraadfchuur van alles wat de bekende waereld opleverd te zijn; het was er bij uitiiekenheid druk, en men liep er uit en in. Dit gebouw was, van alle kanten, meteen onbefchrijflijk aantal brandfpuiten omzet, aan welke men, zonder ophouden, pompte, en inde behandeling van welke men zich ijverig éxerceerde. De flangen, door welke het water moest werden aangebragt, fcheenen alle vol, doch, bij nader onderzoek, waren zij met geen water, maar flechts met wind opgevuld. Ik vroeg aan «enen onbekenden, wat al die fpuiten beteekenden, «laar  daar ik geene de minftc kenteekens van brand zag? Het hapert van binnen, zei de man, het huis, is vol brandftof; de Opzichters liggen overhoop, en in huishoudens , waar het ruuw en ongeregeld toegaat heeft men ligt ongelukken te wachten; ook vreest mea voor aanftokers van buiten; terwijl hij dit zeide zagik een hoop volks, dat vreemdelingen fcheenen, fchoon velen der omftanderen dit niet wilden gelooven, aenkomen: toen zij tot aan het gebouw genaderd, of er zelf reeds ingekomen waren, ging er een algemeen verward geroep op: zij zijn het, nu zal het gebouw Wel haast afgebrand zijn, en hiermeê verliet elk zijnen post, aan de fpuiten, en lieten dezelve ten besten!! Dit kwam mij onbegrijplijk voor! Ik bleef dit werk eenigen tijd aanzien. Ik rook wel dat het vaa binnen verbaasd fmeulde, maar de vlam zag ik niet uit het dak komen. De brand fchijnt geblust te zijn, zei ik tegen een, die zoo hard als hij kon, mij voorbij liep. Gebluscht, zei hij, grimmig, het is van binnen geheel uitgebrand; Intusfchen kwamen er eeQ heele hoop werklieden, om het gebouw, van buiten, op te fieren, doch het uit en inloopen was zoo druk niet als voorheen; hier iloote mijn vrouw mij aan, om mij te binnen te brengen, dat ik, zonder haar een goeden nacht te wenfchen, was gaan flapen. - Ik heb mijn blad nu reeds genoegzaam volgeklad.en. dus kan ik, het geen mij fpijt, niet breedvoerig over het verfchil, tusfchen Mr. Jan, en den School voogd En rap, in laten. Het recept, dat Doaor Stern, aan die doorluchtige openhartige Mevrouw, geeft, koomt mij voor, fchoon ik geen Doftor ben, overheerlijk te zijn, maar wat zal ik zeggen mijn Heer! bij de groote lui gaan de meeste Medicamenten door het gootgat, zij zijn nog al beminnaars om den DoSor eens  C ) eens te fpreken , maar innemen doen zij niet; en wat baat het dan? de meeste pillen, al zijn zij verguld, kunnen, of willen zij niet flikken, zij zijn aan het zoete, aan het fmakelijke te veel gewoon, om zich met het bittere der medicijnen te vereenigen- —■—• Maar dat Stern, hier op Polen, Vrankrijk, of doOostenrijkfche Nederlanden zou zien, is te dwaas om van te fpreken. Hoe toch kon Ste$n, in het Jaar 1784, of vroeger, iets, van het geen nadien tijd gebeurd is, weten? het zijn alle geen Ludb* mans en Brederodes, de gantfche zaak is een jiBie. Moet men juist alles, wat een Schrijver, die zich maar haast om zijn boek, of zijn blad, vol te krijgen, fchrijft, kunnen verklaren? moet alles eene beteekenis hebben? waar zou het dan ook met u, mijn Heer, doch dit onder vier Oogen, want wat heeft hier een ander meê nodig, ook heen? Laat elk, het geen wij fchrijven, opvatten zoo als hij verkiest, Wij weten zeer wel wat wij bedoelen, eene voorname zaak altoos, het Honorarium, niet waar mij® ^[eer! Nu hier van iets in het volgende N°. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers, daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zij».  D E antwoorder; Candidt ei modeste. No. 34. vat is kb» honorakibmv (Freagal NZ 13S.) In het Hot van mijn voorig N°. zeide ik (ik hoop1 niet mijn Heer de V raagal, dat ik er te veel aa'fl gezegd zal hebben) dat wij, met het geen wij fchrijven j het moog dan al of niet verftaan kunnen wor» den; voor het minst altoos eene bedoeling hebben; «amenlijk; het Honorarium. En dit is natuurlijk; want een arbeider is zijn' loon waardig, fchoori het groote doeleinde van elk verftandig en edelmoedig Schrijver, zoo als ik hoop dat wij beide zijn; hoofdzaaklijk, de verlichting en verbetering zijner Natuur- en Landgenooten moet zijn. Ik denk niet flat gij mij kwalijk nemen zult, dat ik mij met o; in dezen, gelijk ftelle. Ik hoorde een vuurvreéter, die, op een theater, kruiden voor de maag; Éalf voor de ëxteroógen en pilletjes voor de vëjnusziekte, uitventte, een voornaam Doctor; die jÉtjn winkel veerbij kwam rijden; met den fiaani tl vaji  ( *66 ) 'van Confrater begroeten. Mag ik u dan ook mijn. Collega niet noemen? >- Uw vlijtige Lezer N. N. fchljnt er op te ftaan, dat ik zeg wat een Honorarium is; maar, lieve Heer, wat zal ik hier anders van zeggen, dan het geen hij er zelve reed» van gezegd heeft, namentlijk, dat het een Eerloon beteekend ? Doch dan is de vraag: verdienen alle Schrijvers, kleenen of grooten, zelfs zulken die van het woord Copiegeld den neus op zouden trekken, het geen zij met hun gefchrijf verdienen; «net eere? Kan men het geen een Schrijver, met het uitgeven van het een of ander opgefmukt en, In den grond bekeken, niets beteekenend ftuk, dat oproerig, wraak- en moord-ademende is, verdient, een' Eerloon, noemen? Is het Eerloon dien een Dichter, geniet, die; voor heen, ter eere* van deze of geene zaak, ter eere van deze of geenegroote Mannen, lofliederen en zegezangen aanhief, die zijne gevoelens, die hij toen Vaderlands noemde, in Dicht en Proza, der waereld alom opdrong — in* het vervolg, alleen om het Honorarium, zich tegeii die gevoelens, in fchimp en ernst, uit laat, de asch, der Vaderlandfche Helden, die hij wel eer alleen, om het Honorarium, verhemeld heeft, onteert, door zijnen gevloekten adem befmet, en zich, hier door, den vloek van God en van de geheele waereld , wel\ ke partij zij ook moog' toegedaan zijn, hoe zij ook denken moge, op den hals laad; — zou dit Eerloon zijn? Neen: elk mensch, die niet alle beginzels vaa. eer geheel verloren heeft, noemt dit een Jchandloont waarvan elke duit vervloekt isl t > " »■ fs het een Honorarium, dat een Schrijver, hij moog' zoo fentrmenteel en gevoelig zijn als hij wii, voor fchrifte» mïx, die Lij aan -aadsie wecielpoze n?er^chen, di»  Bijfi eharaëler naaf zijne Schriften bereekenén, onder verdichte voorwendzels, weet af te troggelen? immers neen ? en het koomt mij voor dat Copiegeld hier al dubbel wel zou„zijn. Maar bepaald zich het Woord Honorarium nu alleen tot de Schrijvers ? dit denk ik niet. Zou men, het geen Staatsmanaen of particulieren, voor bijzondere dienften, die zij aan Vorften , of Overheden, ter bereiking van hunne bijzondere plannen en oogmerken, bewijzen, trekken, ook geen Honorarium noemen kunnen? mooglijk Zult gij zeggen dit hangt van den aart der dienftea zelfs af; nu ja, dit verftaat zich; de dienften moeten ten nutte van den Lande ftrekken. Was het, hij voorbeeld, niet een Eerloon dien de Wondart» Ticlielaer trok, voor zijn, zommigen zeiden val* fche getuigenis, tegen den Ruwaard van Putten, daar die getuigenis ftrekte om dezen Staatsman Tan het leven te berooveo, en, hier door, zijn ftaatkundig fijsthema, dat voor den Lande (zoo zeiden zij,) ten uiterfte verderffelijk was, den bodem in t» tflaan? Immers ja! wanneer men zich de moeite wilde geven, om voorbeelden, van dien aart, van later da* ium, op te zoeken, zou dit weinig moeite baren, doch ik onderftel dat elk mijner Jezeren reeds ge^ ïioegzaam overtuigd is, — Houd het mij ten goede, mijn Heer, datik een© bedenking maak op het fragment van den Brief, Van welken gij gebruik make. Waarom toch zoudt gij, 0f eigenlijk de Schrijver van dien brief, het eenen ge. meenen knaap, die, veorheen, op het fnijderen, of fmeden, geweest is, kwalijk nemen, dat hij een Boek fchrijft, dat opgepropt met leugens, of belag■chelijke Hellingen is, als hij maar een Boekverkoopeir 'vinden kan, die hem een behoorlijk Honorarium wil hl 3 6fc  C 260 ) |even, en dezen is flechts voorzien van klanten, diélet boek koopen willen, wat zou hem dan te rugge houden? Hoe velen zijn er, van den drieftal en d© snijders tafel, tot het waarnemen van openbare en jewigtige posten opgeklommen, injWelken zij dikwerven ook veel voortbragten daar vrij wat van St. Anna onderliep! Ik hoorde laatst een -zeer oud jnan zeggen, dat zijn Vader een Hoogleeraar gekend jhad, waar weet ik niet, die boeken fchreef weikef ■yan walgelijke vlejjerijen, belagchelijkc ftellingen, en fchandelijke verdichtzels overvloeiden I — Of de oude man waarheid fprak, weet ik niet, maar wel, dat *een fnijders of fmtts jongen, het zelfde regt heefr^ om, voor geld, zotte of leugenachtige boeken te |chrijven als een Profesfor Honorarium, of efj.e&iefè. lkweet niet, dat die Heeren hier op eanig uitfluitend g-egt hebben. Wat betaald men in Engeland toch alles peper duur, ^et waar mijn Heer ? Zie! het is wat te zeggen, alleen ■ypor bet zwijgen zulk een Honorarium te krijgen, als die Geestelijke, Van welken gij fpreekt, die, 'om. ^at hij te veel bondige bewijzen, tegen de directie yan het Ministerie aan het licht bragt, om te zwijgen^ zulk een eerloon bekwam dat hij, in Vrankrijk, op Zijne muiltjes kon ledig gaan! Wat zijn hiertegen, Jpièjc, en ook wel elders, veele menfehen, die, voor hetfchrale kostje alleen, jaren lang, in het waarnemen iünner ampten, en er buiten, moeten praten, dat het hen tegen den neus'opfpringt. Met dit alles is het ^en groote kunst voor veel menfehen. Het is een knappe fpreker, die het een zwijger verbeterd, zegt men, en fchoon 'er wel weinig voorbeelden zijn van. tnenfehen, die voor het zwijgen zulk een aanzienlijk Honorarium bekomen, als onze Engelfche Prediker,, ge-  C **9 J füloof ik echter dat er velen, door wqï te weten wat zij zwijgen moesten,.de galg ontworfteld zijn, en in veele landen, heeft men dikwerf door te zwijgen, zich van vele mishandelingen enz. kunnen bevrijden \ maar wat verfchild dit nog, van er een aanzienelijk Honorarium voor te krijgen! nietwaar? Ik heb nog wel eens gehoord dat er Vorften geweest zijn, die aan potzenmakers Honorariums gaven, om dat zij veel praten, en fnakerijen voor den dag konden brengen ; dat zij hen zelfs penfioenen gaven, na dat hunne zotternijen hen begonnen te verdrieten. Ik hebook wel gehoord, dat er Vorften geweest zijn, die aan Schrijvers aanzienelijke Honorariums gaven, om voor hunne belangen, met de pen, in de bres te ftaan, en het ftaatkundig fijsthema, dat zij gaerne gevestigd zagen, aan de ftille Gemeente fmaaklijk te maken. Ik heb ook wel eens gezien, dat die Ho. aorariums, door de grooten dezer aarde, werden ingetrokken, zoo dra zij begrepen den dienst dier pennenhelden niet meer te behoeven. Ik heb opk wel gehoord, dat er dan een getijde van bittere klagten van zulke voorvegtcren afging. Maar dat Vorften Honorariums alleen voor het zwijgen gaven, hier van heb ik nimmer iets gehoord. Hoe groot, mijn Heer, zou het Honorarium wel wezen moeten, dopr het welke gij m tot zwijgen liet omkoo. pen, en met vragen uitfcheide? Maar hoe kan ik zoo dwaas vragen? wat is het goed dat ik geen Vraagal ben! Die Engelfche Geestelijke fchreef tegen het Ministerie, men heeft in Engeland altoos twee partijen; maar dit koomt niet te pas, in een land waar men, wat het Staatkundige betreft, allen eens denkt, alle één hart en ééne ziel uitmaaken, zoals de Kerk %a de eerfte dagen was! Wat fpijt het mij' dat ik 'LI, 5 geen  geenEngelscirrnanben! dan zou ik zeker ook eenblaaB# oog naar zulk een Honorarium wagen. -— De volgende Briefis mtj toegezonden; ik onder» Hel, dat hij van een' Boekverkooper koomt, en daar Sk mij dit foort van menfehen niet tot vijanden wil waken, heb ik mij gehaast om dien te plaatzen, ïiijto Beer de andwoordsrI D aar de vraag: wat is een Honorarium f (immerszo als die bij den Vraagal N°. 138 voorkoomf) een zaak is tusfchen de tweeërlei wezens, die ons zulk een rijken oogst van papieren produkten bezorgen, en daar ik over de hoedanigheid en vereischten van een boekenfabrikant vrij ernftig denke, nam ik dit Vertoog, meer dan eenig ander, in overweging, 'en het fla mij vrij, u mijne gedachten over dit onderwerp medetedeelen, om er, des goedvindende, gebruik van te maken, of dezelven weg te werpen. Of de brief, welke een gedeelte van dit nummer "uitmaakt, van een Boekverkooper gefchreven zij, i& mij om 't even, maar het beklag, dat de Boekverkooper in denzelven aan zijnen vriend doet, over de beftandeling van een' vooranderftelden Auteur, heeft, miijnes inziens, allen grond. Zo ontegenzeglijk als het is, dat geen Schrijver, die bekwaamheden en kunde bezit, om voor het publiek te arbeiden, dezen zijnen arbeid om niet aan $en'ander', die er geld mede wint, behoort te gë- • ven,  i 271 > •*en, zo ontegenzeglijk is het tevens, dat de Auteur*;, die dit verfchuldigde loon trekt, zich deswegens niet magfehamen, of het zich tot belediging rekenen, datf de Boekverkoper vraagt: hoe veel begeert gij? .. Hoe! is de grootfte man in dezen niet een hande-i laar ? Is geld niet het koopmiddel, en is al wat me» er tegen ontvangt, hoe het ook heetc, wel anders dan koopwaar? " ■ ■ Voor het overige ftaat het paalvast, dat men hier hiet allen over eene kam moet fcheeren. . De onkundige en onverftandigc papierbekladder, dié, alle eerbied voor het publiek uit het oog verliezende, flechts daar heen fehrijft, zijn gefchrijf aan den meest* biédenden, en dus aan den domften boekworm verkoopt, enzich voorts niet bekreund , of er deman fchade bij lijd en het publiek zijne vodder: verachtlijfe wegwerpt, — zulk een is hemelsbreedte verfchillend" Van den vemuftigen, ervaarenen én met geweten; bezielden fchrijver, dien het zeker niet om 't evenkan zijn, of zodanig een, van wien hij z\]vi zeker Honorarium ontvangt, gelukkig of ongelukkig met zijne voordbrengzelen zij, en die bloost op het zien van zijne feilen, die hem door bevoegde regters worden aangewezen. De eerfte, zo hij ergens hoort, behoort bij die domme en nogthans laatdunkende boekwormen; die, hoe zeer zij niet anders geleerd heb» ben, dan een boek te binden, hoe zeer zij zich nimmer toeleiden, om iets te weren, wat tot eenen eigenlijken boekverkooper, of boekenuitgever nodig ls, zich nogthans laten voorftaan om de waereld te kunnen opfchikken: deze domooren geven weldra, leergeld, e*i zij verdienen die fchade, om dat zij bulten hunnen kring gaan en tegen hunne beftemming h/ndejen. De laatfte foort van Anteuren verdienen  £ 272 .,) Üen daartegén alle achting bij den Boekhandelaar, die gevoel heeft en zijn belang kent. Dë waarde van een aan het publiek waardig voordbrengfel is nimmer té bepaalen i en zelfs boven prijs; maar desniettemin moet het Honorarium geëvenredigd worden, haar het voordeel, dat de Boekverkooper er uit trekt; ofdenkt te trekken: Dit behoort de Schrijver, die af fpraak met zijnen Drukker maakt, in 't oog te houden, en, voor dien tijd, de eigenliefde een weinigjé aan eene zijde te zétten. Zo veel, mijn Heer, had ik oyef dit onderwerp gedacht. Er is voorts nog vrij wat aan beide zijderi waar te nemen. Dit zal uw vernuft en goede over1! tveging beter vinden, dan uwe dienaar en lezerj, ,S4 December* J. A. 1792. ANTWOORD. Mijn vernuft en goede overweging weten er wei* nig van; ook zou ik hier liever eene andere regtbank verkiezen; namelijk in dit finguliere geval^ zonder confequentie tot het vervolg. te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven wéék* lhks voor een en een halven ftuiver te bekomen zjjöi»  D E ANTWOORDER, Candide et modeste. No. 35. WA* DUNKT V VAN DE PROPOSITIE OM SLEGTl BOEKEN TE VERBIEDEN t (Vraagal N" 139.) Ik heb, mijn Heer, de propofitie van uwen Correspondent, op mijne wijze, in rijpe deliberatie gelegd, en, om dat, het mij voorkwam een zaak van zeer veel gewigt te zijn, er het hoog-wijs advies van zommigen mijner Vrienden over ingenomen.— Hunne gevoelens waren, zoo als het doorgaans gaat* zeer onderfcheiden. De eene beweerde dat allés wsxflegt was moest en behoorde geweerd te worden en dus ook alle flegte boeken. Dit redeneert de, dacht mij, vrij goed , dan hierop viel natuurlijk de vraag: watjlegte boeken waren? en om, hieromtrent, eene bepaalde Definitie te geven, ging niét. gemaklijk, voor het mitist kon hij, die fterk Voor het verbieden was, zich hieromtrent niet redden. sa Het waren flegte boeken, zei de man; die dé waïë hervormde leer ondermijnden en dwalingen zaeiden. Maar Wat zijn dwalingen? was een tweede Vraag. Die met de ware leer ftrijden. bit loöpt rorid Mni $)  '( 274 ) TSn is softe praat, zei een mijner advheursr, die Wat driftig van aart fcheen. In Spanje is het een flegt boek, dat zich tegen het gezag van den Heiligen Vader te Rome, verzet, en hier forteren de boeken, die tegen zijn Heiügheid en de gevoelens der Roomfche Kerke zijn Ingericht, onder de goede. Hij die zich daer, in gefcbnften, tegen het vermogen en de handelingen der Inquifitie verzet, zou gevaar loopen van het leven te verliezen; voorzeker zouden zulke boeken, door Beuls handen, als flegte boeken, openlijk, verbrand worden! Nu men heeft, ook in andere landen, wel eens boeken, of gefchriften, verbrand welkers ilegtheid juist niet algemeen erkerd was. Hier te lande, integendeel, zou men het een voortreffelijk boek noemen, dat het hatelijke der Inquifitie, ik meen die der Spaanfche, in het behoorlijk daglicht plaatfte. De woorden Jlegt en goed, met opzicht tot de Boeken, zijn dus locaal en betreklijk. Het waren wargeesten, of ongeloovigen, zei mijn jegtzinnige vriend ; die dus redeneerden. Elk die Sliet moedwillig blind was, kon zeerwel weten, of .leeren, welke de ware leer was, en dus ook welke boeken hier mede lirijdig waren. ——Het zoogenaamde nieuwe licht in het ftuk van den Godsdienst, dat, zoo hij meende, ons uit Duitschland was overgewaaid, (wat waaid al niet, uit Duitschland, tot pns over!) bedwelmde de herzens van hen, die nog geene behoorlijke vastigheid hadden en bragt twijfeling en ongeloof voort. Het was dus, naar's mans gevoelen, eene overheerlijkepropofitie; die,door uwen Correspondent, gedaan was, en hij brande van verlangen om te zien dat tot dezelve werd geconcludeerd. Jammer was het maar dat tot zulk een uit. jjiewitend voorftel, juist uit den koker van den Vr a a g-  C*7S> %l, daar hij juist niet veel meê fcheen op te hebben i gekomen was? -— Een ander verachte de geheele propofitle als vuile vis en beweerde dat men klanten, die, vooral in den tegenwoprdigen tijd, een voordel van dien aart durfden deen, in een dolhuis behoorden te plaatzen, om hen van hunne zotheid, zoo mooglijk te genezem — Hij begreep dat alles wat tegen God en de beginzels van eenen, op liefde en reden geyestigden Godsdienst, gefchreven wordt, de vruchten van geiaakte herzenen zijn, die geen aigemeen nadeelig gif verfpreiden konden. Hij hield ftaande dat het, voor het overige, aan elk vvijftond, of, voor het minst, be„ hooide vrij te ftaen om zich zeiven, in het ieerftelligen van den Godsdienst, in de Wijsbegeerte enz.» zulk een fijsthema te vormen, als hij begreep de waarheid het naast bij te komen. Dat aan elk de vrijheid moest worden gelaten, om zijne gevoelens, bij monde en in gefchrifte der waereld meê te deelen, dat dit de ware weg ter bekoming en ter bevestiging der waarheid was, die altoos het vermogen heeft, om. zich aan de oogen, die haar zoeken, door de dikfte ïievels van geveinsdheid, van vooroordeel, en cene> verderfelijke ftaatkunde, in het helderst licht te vertoonen. Hij beweerde dat den redelijken mensch t hieromtrent, te bepalen en aan banden te leggen, gewetensdwang, Inquifitie en nadeeliger was dan al* le doolingen, die, van het begin der waereld, totopji dezen huidigen dag, hadden plaats gehad, of immer, onder de menfehen, ten voorfchijn konden treden» Dezelfde vrijheid, die hij in den Godsdienst, Wijsbegeerte enz. geven en laten wilde, begreep hij oofe dat in het ftaatkundige behoorden plaats te hebben. Het moest aan elk Burger, zeide hg, vrijftaan, om  ( *7^ ) ?ifne gevoelens over den toeftand van het Vaderland, wiens weizijn elk edeldenkend Mensch moet ter har«? fe gaan, op eene belcheidene wijze onder het oog fijner landgenoten te brengen. Vorften en Regenten, die het wel met den Lande en met hunne onderdaken meenen, wier handelingen het licht verdragen, en, van alle zijden, kunnen bezien worden, zouden; .Zich, zoo meende hij, dit nimmer belgen; het zou, hen den weg tot algemeene goedkeuring openzetten, en hier door die liefde en hoogachting geboren worden, die, voor den waerdigen Regent, de ftreelend$e loon en de hechtfte band der beste ftaatkunde is, Daar integendeel hierdoor de flinkfe gangen, de geheime onderdrukkingen ep bedekte aanflagen, op de vrijheid en den welvaart van land ei; volk, aan het licht zouden komen en hierdoor elk in ftaat gefteld Worden, om behoorlijk op zijne hoede te zijn en den fl'jran, den eigenbatigen Regent, van den grootmoe-; dj gen Vorst den waren Burgervader, te leeren kennen ep onderfcheiden. -— Hij beweerde verder ^ ^at de Vrijheid der drukpersfe een onvervreemdbaar eigendom der Nttien was, en dat het, proefondervindelijk, bleek, dat, naar mate men deze meer onderdrukte en aan banden leiden, de uomheid en het jBjjgeloof, hand over hand, veld wonnen en dat, voor ^ze gedrochtelijke gedaanten, de vrede, het geluk en de bloei des volks weken. ■— Ik kan, op mijn woord van eer, betuigen, dat ik ^ooraf vrij wat zin in de propofitie had; ik vleide mij ons, hierdoor, van dien zondvloed van boeken, daar $eker vrij wat liegt tuig onder loopt, ontheven te ?i,ep, die elk lezend wezen nu overftroomt. Men ^al,, dacht ik» zich, hierdoor, ook van die dweep, iffifei^e^qf z^d^n.te^rv^od^gefQhriften^ bevrijd zien; d.tè  C W 1 die men nog maar niet dan teveel aantreft, en die,, zoo dacht ik, even zoo veel en mooglijk meer kwaad doen, dan de gefchriften der thands, in Duitschland ïoo, gehate Illumtnaten\ want ik onderftekie er bij dat man zulke menfehen tot vifitators aan zou Hellen, die niet met de onderfcheidene fijsthema's, niet met het gezag dat de Leerftelzels, door publieke authoriteit, bekomen hebben, maar alleen met het gezond verftand, zouden te rade gaan. \k meende dat men jtiilke menfehen zoude aanftellen, die het niet te doen waren, alleen om den tijtel van algemeenen geauthorifeerden Boekbeoordeelaar te hebben, maar om wezenlijk ten nutte van hunne Land- en tijdgenoten werkzaam te zijn; niet zulke menfehen, die, zonder de boeken te lezen, aendachtig te lezen, en alles, wat er voor en tegen te zeggen is in aanmerking te nemen, dezelven, zouden veroordeelen, of er het j?egel van hunne goedkeuring', op drukken, alleen om de vriendfehap, of het goed gevoelen, dat zij den Schrijver toedragen, en die door zulke eene onvergeeflijk achteloos en belachlijk gedrag, zoo als ook 3.1 eens gebeurd is, den Schrijver in verlegenheid brengen, en zich zeiven, bij alles wat denken kan, verachtlijk maken zouden. Zoo dacht ik. Dan toen ik het gevoelen van mijnen Confulent gehoord had, veranderde ik van begrip. Ik dacht de man heeft ten vollen gelyk. De vrijheid, om over alles, wat ons .voorkoomt, vrij te mogen denken en zijne gevoelens, aan anderen, zonder dwang, zonder hiermede flinkfche, of oproerige oogmerken fe hebben, mede te deelen is een regt dat ons, als denkende en verftandige wezens, toekoomt, en op Welk regt, door het aanftellen van zulk een' regtfeank van Boekbeoordeelaren, al kon men ook hiertoe M(Q 3 de  C 278 > £e onbevooroordeelde en kundlgfte menfehen uitvlfij d«n, ongetwijfeld inbreuk zou gedaan worden! — Zijn de Hellingen dacht ik, die men, vooral in het ftuk van den Godsdienst, door gefchriften, poogt algemeen te maken, van den Hemel,. dan zullen de Boeken-Inquifiteurs niet in ftaat zijn derzelver voortgang en uitbreiding te beteugelen, en zijn zij van den Duivel, dan zullen zij vergaan, dan zal de tijd hare ongegrondheid en fchadelijkheid in het helderst daglicht plaatzen, al ware het ook dat de Boeken, in -dewelken zij geleerd en het domme volk fmaaklijk gemaakt worden, met kerkelijke approbatie pronkten! — wanneer ik hierbij de zwarigheden in aanmerking neem, die gij zelve omtrend de keus van hen, «an wien dit werk zou beboeren te worden opgedragen, maakt, wanneer ik bedenk, dat er, ouder de Geleerden, in de heerfchende Kerk zelve, heden ten dage, zoo vele onderfcheidene gevoelens plaats hebben, dat men waarlijk niet meer weet wat het ware — het onvervalfte fijsthema is; wanneer ik in aanmerking neem dat, gelijk alle vonnisfen te vreezen zijn, dit echter bij uitftekenheid plaats heeft, wanneer de Regterszoo zeer uit elkander loopen, enzoa onderfcheiden, of tegenftrijdig denken, en dat dit, «iet zelden, op den kop van den te regt geftelden neder koomt, wanneer ik de kosten bereken, die door den Autheur, daar meestal niet veel van afkan, of door de Boekhandelaren, die, veelal, gaarne niet veel geven zouden moeten gedragen worden, en eindelijk wanneer ik bedenk dat fchoon de boeken al afgekeurd en verboden werden zij toch zouden verkoft — verfpreid en gelezen worden, want om hier tegen behoorlijk te waken, zie ik geen mooglijkheid 2oo lang als de menichelijke natuur zig tegen allen #wang  < *79 ) tfwang verzet; zoo lang zij naar het verbodene haat* en zoo lang mijne Landgenooten in het begrip vallen, dat er in de verbodene boeken iets bijzonders — iets lezenswaardigs te vinden is. Wanneer ik dit alles in rijpe overweging neem en dan aart mijn gevoelr?gt wil doen, moet ik mij tegen de propofitie, zoo als zij daar ligt, verklaren. Gaat zij echter door, Patiëntie; dat de'Heerèn wijzen moeten de Gekkén prijzen. Ware ik een Boeken-Fabrikeur zoude ik er meer belang bij hebben, nu niet; want welk Co'Iegie van Geleerden, Theologanten,of Dichters, zou zich met den Andwoorder inlaten? te meer om dat er aan elk No. niet meer dan 4 duiten, of één ftuiver, zou te verdienen zijn, en wat is dit voor een Collegie! ten ware men ook, in dezen^ Commisfarisfen van kleene zaken aanftelden, dit zouden zeker dan mijne competente Regters zijn. Zoo echter de Propofitie doorging en men mij, dat zeker niet gebeuren zal, de vrijheid gaf om mijn ftem, ter verkiezing van zulke Reprefentanten der Waerheid en der Orthodoxie, uit te brengen, zou ik geene de minfte zwarigheid maken, om de beide Haagfche Gejnootfchappen mijne ftem te geven, onder anderen, om het Dichtkundige (want de Dichterlijke werken zouden immers ook onder de keuring vallen?) het oudfte is, dat er mijnes wetens, in-dit vak der fraaije Letteren, in ons gezegend Vaderland, thands bejftaat, en om dat het, inzonderheid binnen eenigeweinige jaren, zoo zeer in bloei en luister is toegenomen, dat alle andere Dichtkundige Broederfchappen in zijne fchaduw ftaan! — wat de Wijsbegeerte en Bovennatuurkunde betreft, hieromtrent zou ik mij aan de meerderheid houden, om dat dit geheel buiten myn vak is, en de meeste vragen, dier geleerde Broe. dar-  ( 280 ) derfchappen mij, cn velen met mij, om dat wij geeii Philozofen zijn, zoo duister voorkomen, dat wij, bij het lezen van dezelven, niet anders doen kunnen* dan ons, over de gadelooze Geleerdheid van de vragers te verwonderen, en uit te roepen: Zulke verborgenheden zyn niet voor ons, of voor onze kinderen! —— Om nu in deze Collegies alle kuiperijen en omkoopingen te voorkomen, zie ik waarlijk niet veel kans toe. Het geld, dat ftom is, maakt regt dat krom is, en zeker ook wel krom dat regt is. De Staatkunde ± de Geleerdheid, de fraaije Kunften, de Orthodoxie zelfs, is voor dit metaal niet ongevoelig! En hoe zout men aan die Heeren Regters de onfeilbaarheid fchenken? —. Hoe zou men, met zekerheid, flegte boe.ken weren? Het eenigfte dat ik erop weet is, dat men twee Commisfies decerneert, een naar Rome en een naar Madrid, om zich op het een en ander te informeren, en dan alle de Genootfchappen in ons Vaderland van Raport te dienen. Doch ik ben en blijf tegen de propofitie. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers, daar dezelven weefclijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zij.n  Ö E ANTWOORDER, Nó. 36. AS 'HET NIET BEST DAT MEN ZE LAAT ïRATEN ? (vraagai N° 14P.) lËten goede Confeientie is, zegt hi'erl beter dah düU aend Getuigen-. Hij die, iri alle Staten eb Stander! dezes levens, zijnen plicht'betracht, die, in alle zijne handelingen, zijne eigene, langs den weg van be-' hoorlijk onderzoek bekomenen, overtuiging volgt, ert zijn hart en zijne handen rein houdt, zal; het zij hij op den zetel, op den regtëritoel zit, öf, voor dénzelven, in kluisters, knielt, het zij hij hier tot posten Van eer wordt verheven, of zich gedrongen vindt onl zyn Vaderland, als balling, te verlaten en in vreemde oorden om te zwerven, zich nimmer bekreunen? wat men van hem zeggë of denke en of de laster goed vindë zijnen vlekkeloözen naam te befmetten. Hiertegen vinden zij, wier confeientie hen in het aangezicht vliegt, die Van de flegtheid hunner béginzels en oogmerken zelveri overtuigd zijii, in duizend caractertrekkën, die hen voorkomen, dikwerven hüni ne eigene affchuwelijke beeldtenisfèn; fchoon hij, die ze fchetfte deze origineelen hithmef kende; of be- «teeldde. . Als de Tiran een Nero, een Caligula N n ziet Candide et modeste%  ( 282 ) ziet afgemaald, die, met ter zijde Helling van alle beginzels van deugd — van regt en menfchelijkheid zij* ne helfche tiranntjen den teugel viert, verbeeld hij zich zeiven te zien, en ftort den droom zijner zwarte wraak op het hoofd van eenen onfchuldigen uit, die niets minder bedoelde dan de tiran te beledigen, maar alleen ten oogmerk had, om door het gemaalde afzichtige beeld, alle Waereldheerfchers, tot heil van het zuchtend menschdom, van zulk een gedrag af te fchrikken. — De daat- en belangzuchtige denkt, wanneer hij een' laffen vleijer voor een Vorst, wiens onwaarde hij kent, dien hij, in het hart veracht, met krokodillen gebaren, zich nederbuigende, ziet afgefchetst, dat men hem bedoelt, en, in dede van zich, door zulk eene teekening, te laten affchrikken; in ftede van op te houden zijn' rang, als mensch, als een vrije Burger, voor ingebeelde eer, of gewin, fchandelijk te verkoopen, en langs dezen weg, niet zelden, tot bederf van Land en Volk mede te wer* ken vervolgt hij den ongelukkigen, die hem, hoewel geheel onfehuldig, zich zeiven leerde kennen: het gevoel van zijne eigene verachtlijkheid ontdeekt zijn ichuldig hart in toorn en maakt hem, op nieuw, ver-' achtelijk cn misdadig! — zulk foort van menfehen denken dus niet dat het best is dat men ze laat praten, voor het minst doet hunne drift en het gevoel van fchuld hen zoo handelen, als of zij wezenlijk van dit gevoelen niet waren. — Zij, intusfehen, die het met den Franfchen Staatsdienaar, den Kardinaal Mazarin eens zijn, en met zijn Eminentie, denken: laten de onderdanen maar praten, zoo zij ons flechts, haar ons goeddunken, en overeenkomftig onze oogmerken, laten handelen, zijn, meest al, even zo verachtelijk, en, voorzeker»  «neindig gevaarlijker, — Hij,; die zich, in het open. fcaar, tegen zulke gefchriften verzet, in dewelken hij, fchoon ongenoemd, zich zeiven meent te vinden, doet eene openbare belijdenis dat de Beeldtenis, die men gefchetst heeft, de zijne is. De geheele waereld leert hem dus, als zoodanig een kennen en kan zich voor hem wachten. —— Paus Sixtus de Vde dien gij, mijn Heer de V r aa o al aanhaald, deed immes eene openbare belijdenis, dat deGravinne zijn Zuster, voorheen Waschvrouw geweest was, zoo dra de oude Vader zich het vuile hemd, dat men het beeld van Pasquin had aangetogen, aantrok. Zij, hiertegen, die het volk maar laten praten en echter hunnen gang gaan, nemen, vóór het oog van kortZjchtigen, voor het minst, nog de gedaante der onfchuld aan; zij ftellen zich, in dezen, gelijk met hen, die uit wezenlijke overtuiging van hunnen plicht betrachtte hebben, handelen en hierdoor bedriegen Zij velen, terwijl zij den tijd, die het volk, of de fchranderfte onder het zelve, met hunne handelingen ïn ernst te beoordeelen, en er het misdadige en nadeelige van aan te toonen, of met Satieren en Paskwillen zaam te ftellen, fpillen, belleden, om aan de bereiking van hunne oogmerken te arbeiden en hunne banden vast te leggen! wie weet hoe meenigwerf men voor en na den tijd van den Kard*. naai Mazarin, in de Kabinetten gezegd heeft: laat het volk maar praten, laten zij, op het geen wij doen, in ernst, of boert, maar aanmerkingen maken zoo lang zij zich flechts onthouden om zich, door kragtdadiger middelen, tegen onze handelingen te verzetten, behoeven wij niet te vreezen , Iaat hen het hart maar ophalen, ligt dat zij, voor de Vrijheid, die men hen ontneemt, jroor het regt dat zij ongetwijKaa fei,|  C 284 3 |eld hebben, om ons rekenfchap van bet geen wf doen, te vragen, deze klecne vergoeding genieten, jp.rn, m bedekte en dubbelzinnige uitdrukkingen, Aanmerkingen op onze handelingen te maken! Eeq Paskwilmaker ftaat, over het geheel, in eeneflegte reuk; hij behoort, volgens het algemeen geboeien, onder de gevaarlijke menfehen, voor welken, iiiemand veilig is. Dit is waar, wanneer de paskwilmaker geene of flegte oogmerken heeft; maar be-< doelt hij de gebreken, in het algemeen, of die van bijzondere perzoonen, al waren het ook aanzienelijr "jken, vooral georeken, die tot bederf van Land ent "Volk ftrekken, te beekelen, bekend temaken, en, zoo mooglijk, de verkeerde van harten te verbeteren, dan is zijn oogmerk loflijk en dan behoort hij, ontegenzeglijk, onder de. hervormers der menfehen. "Zö.udf gij niet met mij gelooven , mijn Heer, dat Satieren, dat Paskwillen, zelis, dikwerf, iets gedaan Tgebben, dat beredeneerde vertogen cn. ernftige. zedejj-esfen., niet in ftaat Waren te doen? —■ De paskwillen, die men voorheen op den Koning Van Spanje, op AIba, den Kardinaal Gianvells «en foortgelijke klanten, in den tijd, toen wij nog onder het Spaanfchc juk zuchten , hier te lande maakten, zullen ongetwijfeld, vrij wat heboeu toegedragen, om deze Dwingelanden, hatelijk, bij het volk, Xe maken, en het zelve, met verachting', omtrent 'deze werktuigen hunner flavernij en elende.te. vervu.l.len,, en dezen haat aan te kweeken behoefde men, )ajleen, om met volkomen zekerheid, op eenen goeden uitflag, zich tegen de pogingen dier Dwinge-, panden te verzetten, die welhaast, toon men handeja uit den mouw begon tefpclen, en bet ni.et alleen. b$ paskwillen liet, zagen dat zij het, met den ftclre-. geit  c »»5 5 gfel: Z.aat 2e maar praten, niet latagöf fiapiptsi konden. ,, Toen ik den grappigen inval om den Kardinaal Cranvel/e te verbeelden, als eijeren uitbroefende om jonge Kardinalen , vau zijn ras, voort tc brengen, las, dacht ik, wie weet of deze Geestelijke broeihen nog niet eenige eijeren, onuitgebroeid, in het nest beeft laten leggen, die, in het vervolg, door de HerVormers zelfs zijn uitgebroeid? voor het minst heeft men, in later dagen , wel kiekens, of zelfs o.u de hanen, aangetroffen, die ujt zulk foort van eijeren fchenen uitgebroeid, om dat zij ook anders niet dan oproer, vervloeking, moord en vervolging kraaiden!, Jfu dit tusfchen beide. .. —. Gij onderftelt dat het juist niet ten vollen zeker is, dat zij, die zeggen Abrahams zaad te zijn, allen uit de lendenen der Aardsvaderen zijn voortgefproten, en dit geeft u aanleiding om te vragen: waar aan men het adelijk bloed best onderkennen kan,aan de afkomst der Voorvaderen, of aan de Deugd? Boe koomt dit nu ter fnede? bij: is het niet best dofmen ze iaat praten? Ik wil er echter iets van zeggen. De reden die gij, als de oorzaak van de verbastering, in de Nakomelingen van Abraham, en, de onzekerheid, ten aanzien van hunnen afkomst, opgeeft, of onderftelt, heeft, met opzicht tot den Adel-, dom, in het geheel geen plaats, deze, fchoon zij in het midden van alle foorten van menfehen verkeert, blijt zich zeiven altoos gelijk en getrouw. Hoorde gij, immer van adelijke Dames, die hare adeli}fce Echtgenoten ftof gaven om te onderftellen, dat het kroost, het welk zij hem fchonken, niet uit hunne lendenen was voortgefproten? en gebeurd het niet, dan zeer zelden, dat eene adelijke Freule, zich aan Nn 3 eenen  < a86 ) ïenen ligtmis, eenen flegten knaap weggooit, of hst moet een adelijke zijn? en wat kwaad kan het dan^ «Is het bloed maar niet vermengt — maar niet ont, eerd wordt. — Een adelijk jong Heer moog' een burger Meisje, onder fchoonfchijnende en valfche beloften , ten val brengen, en haar het dierbaarfte dat zij heeft omrooven; in zoo verre toch zal hij zich zel« ven nimmer vergeten, dat hij, door aan zijne eeden en beloften getrouw te zijn, door de eer der bedrogene onnoozeiheid te herftellen, en haar voor fchande en voor het bederf te bewaren, zijnen afkomst vergeten en zijn adeljjk bloed onteeren zou; dit blijft altoos onbefmet. Er behoord dus niets anders toe om te bewijzen aat men den waren Adel bezit, dan dat men, uit den Geflachtboom, aantoont, datonze Voorvaders van Adel waren, want dat wij uit hunne lendenen fproten , is buiten de mooglijkheid van te kunnen misfen, en fchoon de kwaadfprekendheid ons onze afkomst al eens betwisten mogt, laat zij maar praten, wij genieten echter alle de voordeelen, die aan onze hcoge geboorte verknogt zijn. ■■ Zoo handeld — zoo denkt de ware Adel. Maar zoudt gij, mijn Heer, deze in de deugd willen zoeken! Hoe koomt gij aan zulk een ouderwetsch denkbeeld» Wat zouden er dan een meenigte veranderingen, in de hoogadelijke Huizen, voorvallen! Hoe zoudt gij het maken, in die Landen, daar geheele Collegien, of aanzienelijke gedeelten van dezelven, alleen uit adelijke Leden beftaan? welk eene Remotie zou in dezelven zomtijds geen plaats moeten hebben ? Hoe zoudt gij het, in die Landen, ftellen, waarin men niemand, in het militaire wezen als Officier, toelaat, die niet van Adel is? hoe zeer zou, in zulke Landen, de Armee zich van een aanzienlijk getal harer BeveL fceb-  C *$7 ) hebberen ontbloot zien, en hoe veele menfehen zouden dan, uit den Burgerftaat, tot het bekleeden van posten, voor welken men Adelijke hebben moet, opklimmen, in het behoorlijk waarnemen van welken, dat Is, in het waarnemen, zoo als dit, ten beste van den Lande, gewoonelijk gefchied, hunne deügd hen mooglijk zou in het licht ftaan! . Men heeft toch altoos, zoowel als heden, over den flegten tijd en gebrek aan geld geklaagt. Was de kas, van Keizer Kar el de Vilde ook a! zoo flegt gefteld, dat de Paskwilmaker zelfs zich niet wilde aangeven, of hij moest, voor de uitgeloofde twee duizend Rijksdaalders verzekering hebben? Dit was toch, dunkt mij, vooreen Keizerlijke kasj zulk eene fchreeuwende fom niet. Intusfchen meen ik wel eens meer te hebben opgemerkt, dat als men zulke groote premien, op de ontdekking, van het een of ander 2et, het dan zelden uitkoomt; men weet dan doorgaans wel uit welk eenen hoek dat het waait. Met dit alles maakte de Paskwilmaker, door zoo vernederende van de Keizerlijke kas te fpreken, op den Keizer zelfs een nieuw paskwil, en had de Vorst een twee. de premie uitgeloofd, had hij mooglijk een derde paskwil op het lijf gekregen. Zijn Majefteit deed dus best, om den Paskwilmaker maar te laten praten. —. Wat ieeren wij hier nu uit? Natuurlijk dit: dat er, ten allen tijde in de Vorftclijke Kasfen wel eens fchaarsheid geweest is, zonder dat dit juist een gevolg van kwade befturing, van verkwisting aan vreemden enz. Was, en dus dat wij juist ook geen gat behoeven in de lucht te flaan, wanneer wij, t'avond'of morgen, ook eens van fchaarsheid, in Kasfen hoorden fpreken, tot dewelke wij nader betrekking, dan tot die van Keiiter Kaui de Vil, zaliger gedacht., hebben. No*  »v 288 > Nog iets over Sixtus den Vden; mijn hart hangt over dien ouden Vader. Het gedrag van zijn Heiligheid omtrent zijn Zuster, de gewezene Waschvrouw, vinde ik uitmuntend en voorbeeldelijk. Hij toonde» fchoon in hoogen ftaat, waar vindt men dit, zïch zijne Familie aan te trekken! Wat is het mooij, niet waar mijn Heer, in het Karacter van voorname lieden, van de Grooten dezer aarde, wanneer zij, even als de gemeene man, de Natuurlijke betrekking voelen en de infpraak van het bloed gehoor geven! wat is het mooij dat zij hunne Magen, tegen hen, die niet weten wat gemijterde, wat gekroonde Hoofden toekoomt, verdedigen, voor aangedane beledigingen, vergoeding, volkomen vergoeding nemen, en het onkundig volk, wanneer het hierop of op de wijze op welke dit gefchied, aanmerking maken, maar laten praten. —>— Welk een eer voor de Waschvrouwen, dat een uit hare orde tot den Gravinnen ftaat verheven is! Maar is het voord» Gravinnen wel eer dat iemand, die voorheen een Waschvrouw was, Gravin geworden is? Dit weet ik niet! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn,  ANTWOORDER. Candide ei 'modeste^ N°. 37. \v a T WEET KEES E VAN^ (Vraagal Ni 141.j Ik ben juist niet verre in de natuurlijke historié dér Honden» en kan dus met weinig zekerheid bepalen» Wat een Kees, een Keeshond dan wel te verfhall, »l of niet weet. Zonder over de natuurlijke vermogens der Honden te willen filozoferen, het geen tot. onderwerpen zou behooren, tot welker behandel iing de Antwoorder in het geheel niet is in de waereld gekomen-, zou het mij eehter hiet bevreemden, dat de Honden en dus ook de Keeshonden, (want fchoon ik deze beesten geen uitfluitend i-egt, boven hunne natuurgenoten, de Hofhonden» de Bulhonden, of de Engelfche Doggen, geven, of hen onder mijne bijzondere befcherming nemén wil» kan ik ook eehter in het geheel niet zien, dat ik deze O 0 bees*  C 29O beesten hier zou behoeven uit te fluiten) het zou mij, zeg ik, niet bevreemden, dat de honden wel zoo veel verftand hadden, dat zij het verftandeloos, en bovenal, wreed en liefdeloos gedrag der menfehen, ten hunnen aanzien, en ook met betrekking tot elkander, kunnen opmerken. -— Ik zag hiervan, onlangs, naar het mij toefcheen, een vrij fprekend bewijs. —■ Ik ken een fnaak, dat een regte Hondenplager is, en die altoos het een of ander gevoelig voorwerp rhoet bebben, over het welk hij kan heerfchen, en dat hij plagen kan; wat zou dat een gevaarlijk fubject geweest hebben, niet waar, wanneer hij eens een Souverein Vorst, of hier of daar een Regent geweest Ware? Nu dit was hij, de hemel zij gedankt, niet, maar flechts een bovenlands Heer, die hier aan een Hollands Vrouwtje getrouwd is, dat hair op de tanden heeft, en daar de borst maar volmaakt bij t'huis legt; nu wat raakt ons dit? Deze honden-dwingeland ontnam aan zijnen Hond, ik meen dat het een bastert Kees was, in mijne tegenwoordigheid een ftuk lever, dat hij bij zijnen ouden baas altoos had genooten , en dat dit duitfche Heertje ook belooft had, het heest altoos te zullen geven. Het dier kwam eerst kwispelftaartende naar den dief zijner regten en voorregten toe, als of hij hem op eene vriendelijke wijs, door fpringen en likken, want de Honden kunnen geen Requesten opftellen, wilde te kennen geVen, dat dit niet door den beugel kon. Mijn Heer de Dwingeland wees het beest, met een trotfche houding af, en toen dit aanhield en ook een weinig ernftiger plooij in zijn honden-gezicht begon te trekken, gaf hij hem een fchop voor den neus; ditfmaakte Kees in het geheel niet, en mij dacht, in zijn gelaat  < 291 ) laat duidelijk genoeg te kunnen zien, dat zijn hart heel goed was, om zijn' onregtvaardigen Baas naar de keel te vliegen, doch hij deedt het niet; gromde van verre, fchopte het brood, dat hij nog krijgen kon met de poot, en liep zijn hok dikwerf uit en in, als of bij het met zich zeiven niet eens was, wat hem te doen ftond. In het einde kwam er een groote vreemde Hond (want de deur ftond open) in huisloopen, aan dezen gaf de Baas het ftuk lever, en hitfte hem tegen zijnen beledigden en onderdrukten Natuurgenoot op. Het arme beest kroop zoo diep als hij maar kon, in het hok, en bragt er, na eenige goede happen gekregen te hebben, ten naauwe noode het leven nog af. Zints dien tijd blijft hij, bij het minde geritzel, bij Verjaarmaaltijden , Bruiloften, of wat er ook moog'gebeuren, in zijn hok, om, zoo nog wat binnens monds, ik meen binnens beks te keften. Maar het opmerkenswaardigde was, en dit zou ik haast vergeten hebben, dat die vreemde hond naar de keuken liep, er alles op vrat, de potten en pannen brak, alles door elkander wierp, en, bij het uitloopen, den Baas zulk eenen gevoeligen beet in het been gaf, dat hij er, zegt men, lang meê mooi zijn, en zoo het nog al geneest , er altoos een lidteeken aan houden zal. Dit was regt honden loon! ' 1 Over het geheel ben ik niet hondaehtig, en dit is mij aangewaaid zints er eens een heele boel honden, grooten en kleinen (er was, fchoon in het hartje van de hondsdagen, geen publicatie, waarbij de honden geordonneerd werden vast te moeten leggen, of dezelve werd, voor het minst, niet uitgevoerd.) Zints, zeg ik, er eens een geheele boel van die beesten als dolle honden, Oo 2 b|  t 292 ) bij mij in huis kwamen loopen, alles uit de keüT ken pp vraten en aan ftuk gooiden, en dit was het ergfte» alle mijne papieren, daar ook al aar-> tige. dingen onder waren, met hun tanden van een icheurden, zoo dat ik maar zeggen wil, dat de, honden wel eens meer in papieren fnuffejen.. Zjnts dien tijd ben ik. niet h.ondachtig ge-. ,Wee§t, Van die ftukken en brokken van dat Franfche hoek, die uw Correspondent Jan, met behulp van zijn Keeshond, in de duinen gevonden heeft , verfta 4k geen zier, man! Wie kan uit zulke afgebroken ftukken en brokken, en dan nog in een vreemde taal„ *|ets met zekerheid opmaken, ik zou er wel naar kun-v nen gisfen, zoo is het niet; maar gisfen kan misfen, zegt het fpreekwoord, en mijne gisfingen, fchoon ik i?e naar mijn beste weten deed, mogt men mij ten ik.wade duiden , en wat heeft men aan de ruzie! Dan, ■dit durf ik echter wel zeggen, niet te gelooven, dat hetop.de historie van ons Land zien zou.. De Frans-, jes hebben thands genoeg aan hun eigen potje te ibhrappen, en zullen zich met onze affaire niet inla* ten , ook geloof ik niet, dat wij thands met die luidjes zulke intime vrienden zijn, als wij wel fchenea te wezen, in dien tijd, toen men hier te Lande, dia Alliantie-maaltijden hield. Dat was een pret! wat is, die Alliantie voor veel Kasteleins, in dien tijd, eene heerlijke zaak geweest, ook ? Nu dit tusfchen beide. |k zeg, dat ik niet geloof, dat het op onze zaken zien zou, een Franschman zal zich voor ons zoo veel niooïte niet geven,, zoo het ftuk nog in het boven» taadscb,,. of in. het Engelsen gefebreven was, dan ware ke^  C 293 ) het een andere zaak. —•—. Als gij, bij gelegenheid,' aan Jan fchrijft, verzoekt hem dan, dat hij daar In zijn buurt eens rond fnuffeld, of hij ook gedrukte ftukken cn brokken, in het Hollandsen vindt, onze Landslui zijn nog al liefhebbers van een vcrtalingje en het zou niet volftrekt onmooglijk zijn, dat het ftukje, het moog dan op zien waar het op wil, vertaald wasr en HoIIandfche boeken kan men, zoo wel als Franfche, verfcheuren j mooglijk vindt hij er ook wel iets van. Nu fchrijft dit eens, als wij het in't Hollandsen hadden, zouden wij er mooglijk beter uit komen , en vindt hij niets, dan is het ook al goed, ik kan niet zien, dat wij er zoo veel intrest in hebben, dat men niet weet, dat deert niet, zegt men. -——« "Wat is, dacht ik, na dat ik uw blaadje had neer gelegt, de Staatkunde toch een zonderling gedrocht' niet dat het lezen van uw N°. mij hiertoe eenige aanleiding gaf, in het geheel niet; het was flechts een. Onverwachte inval, daar ik veel aan onderhevig ben, en die dikwerven, aan alles wat ik op mijne wijze op het papier breng , veel onregelmatigs veroor. zaakt. Wat is de Staatkunde een zonderling gedrocht! wat weet zij zich in onderfcheidene bochten te wringen, en hoe weinig overeenkoomst heeft zij, dikwerven, met eerlijkheid en menfchenllefde! Niet zelden weet zij de goede beginzels, in anderzins voor deugd en edele daden gevormde harten uit te roeijen, en dezelve voor de menschheid onteerende tooneelen van plundering, geweld en moord, ongevoelig te maken. Zij houdt de besten niet zelden te rug van het aanwenden dier middelen, die zij tot heft van het menschdom, ter afwering, van onderQo 3 druk..  C m > Örukkingen en de daaruit onvermijdelijk voortvloeijende elende, zouden kunnen In het werk ftellen; terwij! zij den eigenbatigen, door goud, en den laagharïigen vreesaart, door bedreigingen en door beloften, hunnen plicht fchandelijk verraden doet, en den tvreedaart, den tiran den dolk in de hand geeft, om, zonder te blozen, zijn verachtelijk plan, ten koste van het onfchuldig burgerbloed, tot ftand te brengen. Welke verwoestingen heeft zij, in de menfehelijke Maatfchappij, tot heil van welke zij alleen, zoo zij eenige beftemming heeft, beftaan moest, niet aangericht! en God alleen weet hoe veel bloeds zij nog zal doen ftroomen, hoe veel offers zij zich nog zal toewijden! Naar mate de menfehelijke natuur meer hare wezenlijke waarde en het verachtelijke eener tirannike of baatzuchtige Staatkunde leert kennen en opmerken, en zich meer afkeerig voelt, om den nefc onder het ijsren juk te krommen, heeft men, van de zijde van het onwettig gezag, waar dit in de waereld ten troon moog' zitten, ook nieuwe enwreedaartiger pogingen, om zich, het keste wat het wil, ilaande te houden, te wachten! — wanneer zal de zucht om te heerfchen, in de harten van de Goden of liever in de veelal onwillig en met een valsch hart, aangebedene Afgoden dezer aarde, eens voor de, den redelijken Mensch, het Vorstlijk hart waardige begeerte, om zich in de ware hoogachting, in de ongeveinsde liefde van zijne Natuurgenooten of ondergefchikten, in te dringen, wijken moeten? Is de liefde der Natie, o Regeerers der aarde! niet do beste, niet de zekerfte lijfwacht voor uwe veiligheid? wordt ware liefde'immer ontrouw? was deze immer, z.qo als de meesien die u omringen, om te koo-  C 295 ) koopen! en wat toch, wanneer gij deze mist, wan-J lieer het volk u als den oorfprong van' zijne flaver. hij — van zijne kwijning, of volkomen bederf kan aanmerken, wat toch zal u dan, in weéïwille uwer Lijfftafieren , tegen de .ftoute flappen der onderneming', of der wanhoop beveiligen!, en wat zal, in de Eeuwigheid, waar gij met den.geringften Bedelaar zult gelijk ftaan, uwe heerschzucht, uwe onderdrukking, bij den Almachtigen, regtvaardigen ? Wraakzucht, dacht ik verder, en dit was weder eene geheel nieuwe gedachte, die met de vorige in geen het allerminst verband ftond, is een der hateIfjkfte neigingen van het menschlijk hart! voor eene kleene, dikwerf zoo genaamde belediging, die het Point d'Honneur raakt, moet men eene vergoeding hebben, die veelal niets minder dan het leven, of den welvaart, van.den een of anderen, ook niet zelden geheel ontfchuïöigen betreft'?' welk eene laaghartigheid, die men voor moed en een edel bedrijf uit vent! — Maar zoo iets van dien aart bij Vorften plaats heeft, wanneer zij zich, door hunne zoogenaamde onderdanen beledigd meenen, wanneer zij in hunne Eer zich wanen verkort te zien, en dan hierdoor, ten kosten van het bloed, de rust, het geluk erl den bloei van het Volk, vergoeding vragen, of met geweld nemen, o hoe ontmenscht, hoe verachtelijk is dan zulk een wraakoeffening niet! welk eene overeenkomst en evenredigheid is er tusfchen eene denkbeeldige belediging, en het bloed, het bederf der beste Burgeren, den ' ondergang van een geheel Land! ——— Hoe zal het met u, gewaande Goden en Godinnen dezer aarde, die u aan zulk eene wraak- oef-  «effening immer fchüldig maakte , gaan, wannéef ■de Eeuwige Almacht van u eens vergoeding vraagt, voor alle de beledigingen, die gij haare heiligheid, die gij het arme verdrukte Volk, dat Zij meer dan u ■bemint, hebt aangedaan! ■» Laten wij, lieve Landgenoten, vooral in den tegenwoordigen toedragt der zaken, alle wraakzuchtige beginzels, die den redelijken Mensch — die, boven al, den Kristen niet betamen, afleggen, en ons bevlijtigen, om» fchoon in lager kringen, als Burgers, of wilt gij liever, als Onderdanen, door het afleggen van alle Wraakzucht, die ontaarde Grooten, zoo dezen ook onder ons mogten gevonden worden, doen blozen, -wier wraakgierige harten nog blaken! —- Zij verdienen onzer aller verachting! ■■ Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weekiyks voor een en een hal ven ftuiver te bekomen zHn»  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 33. WAT IS DRAAIJEN? (Vraagal N" 142.) \^oor eenige jaren vónd men hier te Lande, bij-' naar in alle fatzoendelijke huizen, Draaibanken, ópwelke, zelfs door de tedere kunne, alle foorten van machines, daar al heel aartige onder waren, gefabriceert werden. Thans zijn de meeste Draaibanken opgeruimd, of ftaan werkeloos, en de Rijkdom, heeft deze liefhebberij nu afgeftaan aan zulk foort van menfehen, dat met draaijen den fchralen kost» moet winnen; echter is hierom het draaijen onder de Grooten in het geheel niet opgehouden. De brief van uwen hooggeachten Diénaar, Piertje den-' Draaijer, dien ik toch ook voor een fatzoendelijfe man houde, bevestigt dit volkomen; terwijl men tevens niet zeggen kan, dat zij uit enkele liefhebberij, zonder dat zij er hun voordeel meê beoogen j draaijen; Heer neen! In eenige jaren hebben wij hier té Lande zoo veel draaijers gehad, en zij zijn er nog zo talrijk J als er mooglijk, van den tijd af, dat onze eerfte Voor^  C 398 ) Vaders, om dat zij niet wilden draaijen, hun erf verlieten, en hier voet aan Land zetten, tot op dezen huidigen dag, geweest zijn; terwijl ik haast niet geloove, dat dit getal kan vermeerderd worden, of de 'geheele Natie moest aan het draaijen gaan! Maar wat zijn nu eigenlijk draaijers, & meen niet die dingen, die men op de toorens der Kerken en deiStads- of Raadhuizen ziet. Het is toch al zonderling, niet waar, dat men juist op zulke hooge gebouwen die machines plaatst? zou dit ook een zinnenbeeld van het geen er in de gebouwen zelfs omgaat wezen? Dit denk ik immers niet! Nu,op de burgerhuizen heeft men ook wel Zulke draaimachines, maar dan noemt men het, zoo ik het wel hebbe, Gekken; en deze dingen zouden op een Kerk, of op een Raadhuis een flcgt figuur maken! foei een Gek op de Kerk of op het Raadhuis! —— Neen: een Haan, het zinnenbeeld der waakzaamheid en moedigheid voegt hier beter! — dan, dit fpreekt zonder mond. Maar ik wilde vragen, wat een Draaijer, •in zulk eene beteckenis, die uw Correspondent fchijnt te beoogen, is. Wagt, hier ftaat het al! Een Draaijer, zegt de man, is in onze taal, zoo veel als of men zeide: een man die zijn waereld verftaat, en een flimme Draaijer is zulk een klant, die al het kwaad altoos op den rug van anderen weet te fchuiven, en die zich verzekerd houdt, dat de fterkfte altoos het regt aan zijne zijde heeft. Best! —— Ik 'heb een man gekend, die, om in zijne affaire zoo wel te Hagen, als hij er, met de daad, in gelkagd is, de gunst van onderfcheidendenkende menfehen behoefde; hij wist zich in alle Gezelfchappen, Collegien en Genootfchappen, in dewelken wat te verdienen viel, in te draaijen. Bij onze moderne Wijs- gee-  C 299 > 'Wijsgeeren was hij hunne (tellingen toegedaan, e» kon zoo goed als een van hen, met het geen anderen voor heilig houden, fpotten; dit maakte hem, bij deze Voedfterlingen van Minerva, behaaglijk. Maar, zoo dra hij zich in de tegenwoordigheid der Orthodoxen, die hem ook in het geheel geen wind-eijere,n leiden, bevondt, was hij zoo regtzinnig als" iemand van hen denken durfde. Toen de Keezen hier het hoofd zoo wat opftaken, was hij, bij de de hoofden van dezelven om zijn belang, een ijverig Patriot; terwijl hij met de voornaamfle, uit de contra partij communicatie hield, de man dacht ook aan de fpreuk: het kan verkeeren! en toen dit werklijk gebeurt was, kwam hij, in zijne ware gedaante ten voorfchijn; fchold, verachte en benadeelde zijne vorige begunftigers. Was dit niet een Draaijer? verftond die man zijn waereld, of eigenlijk, het geen hier het zelfde zegt, zijn belang niet? Ik meen ja! —• Kan men het ook draaijen noemen, wanneer men het een of ander gevoelen, al is het ook betreklijk tot den Godsdienst, in het openbaar voorftaat en anderen inprent, om dat het het algemeenfle is, en om dat het in onze kraam te pasfe koomt, fchoon wij van deszelfs ongegrondheid volkomen verzekerd zijn? — Is het draaijen, wanneer men, inde verdediging van het een of ander gevoelen, dat wij weten met de waarheid ftrijdig te zijn, zich flechts van zulke bewijzen bedient, die eigenlijk de ongegrondheid van het geen men in fchijn verdedigd, meer dan derzelver echtheid bevestigen, en die men het domme Volk echter In den zak duwt? Ik zou zeggen ja; maar of dit foort van draaijen hier te Lande ook in gebruik js, dit weet ik niet, en laat het voor wijzer over; zoo «Jit ook echter hier gebruiklijk was, dart pa^ hst, ?P a  C 300 ) !ïn eenen figuurlijken zin, onder die draaijerfjen hooren, die de eigenlijke Draaijers, fijn of kerniswerk noemen, en dit goedje kan, geloof ik, op alle banken niet gedraaid worden! — Het zijn dan ook Draaijers, die de Vorften en Grooten dezer aarde vleijen, zich voor dezelven nederbuigen en derzelver karaeters tot den hemel verheffen, alleen , om langs dezen weg door hen bevorderd te worden, en Bich, voor zich zeiven en voor hunne nakomelingen, van de beste en vetfte ambten te verzekeren; terwijl zij hen,- in het binnenst van hun hart, verachten en met hunne zotheden en gebreken den fpot drijven i of dit ook Draaijers zijn! De Hooffche Draaijers Zijn zeker de menigvuldigfte en tevens de gevaarlijkile. Hoe meenigmalen wisten, voorheen, zulke fna« ken den onnooslen of wcllustigen Vorst, niet een rad Voor de oogen te draaijen, door hem de dingen geheel anders te doen voorkomen, dan zij waarlijk zijn, Cn hem hierdoor tot het nemen van verderfelijke, hefluiten aan te fporen, die hij zelfs anders, ook in Weêrwille yan zijn verachtelijk kara&er niet zou genomen hebben ! En, komen er Hooffche Draaifters in het fpel, o! dan is het voorzeker voor den Vorst 'en het Volk nog oneindig verderfelijker. De Vrouwen behoeven het in het ftuk van draaijen voor de 'Mannen in het geheel niet op te. geven! Nu wat geven de Vrouwen ook voor de Mannen op? Maar wat 'heeft, intusfchen, meeni«e Vrouwelijke Draaifter zelfs Vorften van, en op den troon, Staatsdienaars in, en buiten het bewind, en ook niet zelden, het geld uit's Lands fehatkisten gedraaidl Men heeft,van tijd tot tijd, voorname Draaifters gehad! Ik zou 3eer veel voorbeelden van Draaijerijen, in het groo^ '*n inaetkleen, kunnen opgeven, maar welke nut-  C 3°i ) tigheid zou het doen ? Ik geloof dat de meeste per Lezeren, voor het minst de zulken, die een weinig verder zien dan hun neus lang is, zeer wel weten wat draaijen is, en wat behoeven wij het ook te ontveinzen, mijn Heer de Vraagal, gij zelf, en waarom zoude ik er mij zeiven ook niet bij noemen» WÜ moeten er nu en dan, om geen kwade Vrienden te maken, ook al eens een weinigje onder draaijen ; doch hier door zullen wij niemand en vooral het lieve Vaderland niet benadeelen, of ten verderve brengen, en dan is een kleine draaijerij nog al gepermitteerd. Maar fchandelijk en ten hoogften -verachtenswaardig zijn zulke voorwerpen, het is om't even of men hen, in de Kerk, aan het Hof, in de Raadzaal of in den Burgerltaat aantreft, die, alleen door een misdadig eigenbelangs zich, even als de windwijzers op de hooge plaatzen , keeren en wenden laten; die de gevoelens van hun eigen onedel hart verraden; de waarheid in het aanzicht vliegen — vleijen, zelfs kruipen of tiranhifeeren, naar mate zij begrijpen het meest met hun belang, met het plan dat zij zich zeiven hebben voorgefteld, te ftrooken. Zij zoeken de oorzaken van de kwijning—den ondergang van eertijds bloeijende Koningrijken, Landen, Staten en Gemeenebesten,op de fchouders van het Algemeen te fchuiven , of merken het als eene bijzondere ilrafaan; ik geloóve, dat men niet te veel doet, met te zeggen, dat aan deze bijzondere belangen veelal de algemeene worden opgeofferd, dat het een Land nimmer duurzaam wel kan gaan, waar voorwerpen, die uit zulke misdadige beginzels werken , het roer van den waggelenden Staat draaijen, en dat een vlekloos Wezen, dat alle bedrog haat, zijnen zegen over de handelingen der valschheid nimmer uit kan Horten. PP 3 Mij,  Mijne Lezers vergeven het mij, dat ik hier eenige. Dichtregels, uit een werkje, dat juist toevallig voo* tnij ligt, en die hier niet geheel ten onpas komen,' invlechtc. o Grooten — Goden dezer aard; Die aan het hoofd des Volks moogtpralen. Gevoelt gij 't zoet, dat dengdmin baart. Zijn jlem klinke in uw martnren zalen! —« Beef, Tijdgenoot — beef, Nagejlacht, Zoo ge ooit die donder jlem veracht! Zijleereaan u,uits Volk — uw zehf gelukkig makent, Maar Jlreelt Aurelius umeerdan Neroos lot, Ken dan, in haar, de wraak van God, '£n hoor ze, alsuw beulin,in uw gewelven kraken!— De gevoelens van Flemmino mogen dan zo» faradox wezen, als zij willen, zijn voorbeeld is uitmuntend , fchoon het zeker ook wel in de oogen van zulke Staatsdienaren, wien het bijvoeglijk naamwoord Deugdzame niet voegen zou, Paradox moet voorkomen. Ja, eene belangelooze deugd is in de oogen van de Staat- Heersen- en Geldzucht altoos wonderfpreukig! Laat zijn lot, intusfehen, alle ware groote en verheven zielen leeren, om de lage, de onberedeneerde, woeste hulde van de heffe des Volks, dat zich heden voor den zelfden Afgod nederwerpt, dien het morgen vernielt, te verachten; zich niet te verhovaardigen op die zoogenaamde eerbewijzingen, die flechts in uiterlijke complimenten gelegen Zijn, welke niet zelden gedwongen — met een kwaad  < 3°3 ) kwaad hart, of op zijn best genomen, onberedeneerd gefchieden; maar dat zij zich op de merkwaardige goedkeuring van het bedaard Verftand, van den waardigen Burger, en, bovenal, van hun elgeis rein en gerust Geweten toeleggen, naar dezen ftaan m dezelven waarderen en tot een prikkel in hunne handelingen ftrekken laten! — Hoe gevaarlijk het intusfchen is, om voor de belangen van het Volk — hetj onverlichtfte en bevooroordeelfte gedeelte van hec' zelve, in de bres te ftaan, heeft de historie der Waereld, heeft zelfs die van ons Vaderland, in oud* dagen, ook dikwerven geleerd! Eene domme meenigte die haar waar belang niet kent, aan zijne zijde, beftendig aan zijne zijde te houden, is het werfc van dien eerlijken en cordaten Staatsman niet, die» afkeerigvan alle draaijerijen, geen toevlucht neemt tot; zulke middelen, die den toets van oprechtheid en ongeveinsdheid niet volkomen kunnen doorftaan. — Dat er echter, in weêrwille van dit tot hiertoe nog;, zoo algemeen kwaad, van tijd tot tijd, zulke waardi.1 ge Staatsmannen in de menfehelijke Maatfchappij mogen opftaan, die voor de ware belangen van het Volk ook dan, wanneer zij hunne edele pogingen met ondankbaarheid beloond zien, ijveren en aan het zelve, de bronnen van hun waar geluk aanwijzen, moet de' hartelijke wensch van elk waar Memchenvriend zijn.— Dat eindelijk het lot van den deugdzamen Flkmming, en boven alles, zijne onveranderlijkeftandvastigheid hen bemoedige, die, in welke oorden der Waereld het ook zij, om hunne deugd — om hunne Vaderlandsliefde, met een fchuldeloos Geweten, lijden! Het denkbeeld van wel gedaan en zijnen plicht betracht te hebben, js in alle gevallen, is met name. * zu!k ee" Seval, eeae toereikende vergoeding voor s  C 304 > de vervolgingen van den haat en het geweld, eu ftreelt een edel hartj meer dan de onbeftendige goedkeuring der domheid, de hozannaas der brooddronk kene flaven! Fiemming zei, in de gevangenis: „ daar zal eens een tijd komen, in welken den Patriot (dat is den waren beminnaar van zijn Va« derland) regt gedaan zal worden." BERICHT aan de lezers van den "ANTWOORDER. 3EIet genoegen, waarmede dit blad door onze Landgenoten wordt ontvangen, heeft de uitgevers doen befluiten, om den fchi ijver aan te fporen tot de beantwoording der twee voorige deelen van den Vraagal, N*. j—104. De wijze van behandeling, zo in het drukken als fchrijven, zal echter voor de aankoopers minkostbaar gemaakt worden; zullende deze twee deelen van den Vraagal flechts in één deel, ineens uit te geven, beantwoord worden; welk deel men aan de Lezers van dit blad berekenen zal tegen 2 duivers het vel druks van 16 bladzijden, en dus een derde minder dan de prijs bij het nummer is. Dié van deze aanbieding gebruik gelieven te maken en dus eene volledige beantwoording van den Vraagal begeeren, gelieven zulks aan hunne gewoone Boekverkoopers op te geven. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, én alom bij de Boekverkopers, daar dezelven wee'cJijks voor een en een halven duiver te bekomen zijnv  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 39. WAT ZOU HET BE3TE MIDDEL ZIJN TIGIK DB KWAAD SPR.EKENHEID? ([Vraagal N° 143.) j\len vindt onder de ziekten en lighamelijke gebreken der menfehen, zulken, tegen dewelken de Geneeskunde, tot hier toe, nog geen voldoenend middel heeft uitgevonden, fchoon men beweert dat •er tegen alle ziekten echter een is. Zou het met zommige zedenlijke gebreken der menfehen niet -even eens gelegen zijn? Zou de Kwaadfprekenheid onder deze ongeneesfelijke kwalen van den Geest niet behooren ? En zou het, wanneer dit alzoo niet ware, wel best wezen, dat men dezelve radicaal genas? Kan zij niet aangemerkt worden als eenen gezegenden uitfiag — eene vuurigheid of eene koon» van den Geest, die denzelven voor eene erger ziekte, dat is bier eene nog grover ondeugd, dan de, Kwaadfprekenheid, bewaart? Of is er geen erget kwaad dan de Kwaadfprekenheid? Zoo zoude ik Jang kunnen voortgaan, maar gelukkig valt mij in, Qq dafi  C 306 ) dat tk geen Vraagal, maar een Antwoorder Vën. Ik ben een liefhebber van de Vrouwen, dat is té Keggen, (want hoe ligt zou de kwaadfprekenheid hier aan een nydigen draai kunnen geven.' Aan het woord liefhebber, in dit opzicht, geeft men zelden eene gunitige verklaring.) Ik ben een liefhebber van de Vrouwen, dat is te zeggen: ik ben gaarne in het gezelfchap dier bekoorfters, en daar ik mij hierop, zooveel mooglijk, toelegge, ben ik dikwerf getuige van hare buitengewoöne bekwaamheid, in het vertellen van bijzonderheden , die tot hare vrienden, maarr bovenal, tot hare vriendinnen, (want het bloed kruipt toch daar het niet gaan kan,) betreklijk zijn. Ik heb mij meenigmalen over de bijzondere vermogens en gaven dier lieve fchepzeltjes in dit opzicht moeten verwonderen; terwijl ik, bij die gelegenheden, altoos in mijn' geest nijdig werd op die pedante ftijfhoofden, die de Vrouwen ten aanzien harer bekwaamheden, zoo verre beneden de mannen plaatzen 'willen! zelfs heeft uwe ondcrftclling, mijn Heer, dat de brief van Jan den Vrager van een Vrouw zou zijn, om dat hij juist niet in eenen uitmuntenden fBji is zaamgefteld, mij geërgérd! Ik denk wel degelijk dat hij van eén' Man is, en mooglijk, om dat hij uit parijs koomt, van een onzer gewezen Auxliairen, die door de Kwaadfprekenheid mooglijk van Kezerij befchuldigd is. Nu dit zegt niets. —— Niemand is gefchiktcr om karacters te fchetzen dan eene welbefpraakte Vrouw, die in haar eigen huis niets te doen heeft, of er voor het minst, het geen hetzelfde is, niets in doet, het geen alweder geen ander verfchil maakt, dan eene kleene different in de Nieuwjaars-rekeningen! Een Vrouw, die eiken dag par.  ( 3°7 ) tijen bijwoont, of menfehen ziet; aan haar toilet wel eens een jong Heer, die zij weet dat ook wel eens de huizen harer vriendinnen bezoekt, op zulk eene wijze duld, dat de Kwaadfprekenheid zelve er niets op aan kan merken, een Vrouw die alles wat er.in haar buurt en onder hare bekenden vooryalt, met arends oogen befpiedt, en hare Dienstmeisjes'op kond» fchap uitzend; zulk eene uitmuntende Vrouw ken ik, onder vele anderen, in mijne dierbare Nicht, die de geringde gebeurenisfen zoo weet bij te kleuren, dat zij voor een gantsch gezelfchap intresfant — ten uiterften intresfant worden. Zij ziet, bij voorbeeld een haarer vriendinnen twee dagen aan elkander uitgaan , en dan zegt zij, dat die Dame altoos op draat is. Zij ziet een zeker Heer bij haar Buurvrouw, eenen enklen keer ingaan, zonder dat zij hem er juist ziet uitkomen, en zij vertelt in vertrouwen, dat die Man er nacht en dag in huis is enz. En als men haar naaide waarheid van het een of ander gerucht, dat ten nadeele van deze of gene gaat, vraagt, weet zij dit, fchoon zij er voorheen nimmer iets van hoorde,door veel beduidend zwijgen en een vertrouwelijk knikje, of het optrekken harer fchouders, te bevestigen. Met dit alles, want ik ken het hart mijner Nicht, bedoelt zij hier mede niets anders, dan om het Gezelfchap te vergenoegen, en het zelve een verheven denkbeeld van de uitgebreidheid harer correspondentie, en de werkzaamheid van haren geest te geven. Is dit nu Kwaadfprekenheid? zoo dit het is, weet ik geen ander middel hier tegen, dan om mijn Nicht dom en doof te maaken; mooglijk zou zij er nog blind bij moeten zijn, en wie zou zulk een ongelukkig fchaap gaarne onder zijne Familie hebben ! en zoo zij van dit gebrek, zoo het er dan al een is, eens genezen werd, Qq a wie  C 308 ) wie verzekerd ons dan, dat zij, voor tijdverdrijf zich niet toe zou leggen op alle die bijzonderheden, die zij voorheen in de karaclers van anderen, onderftel- den. Nu, zulk een Vrouwepraatje gaat er nog bij door; wij hebben te veel verplichting aan de fchoone §exe, om haar aan zulke enge banden te leggen. Wat zou er voor de Vrouwtjes veel overfchle. ten, wanneer men haar ook deze zoo redenlijke en kristehjke uitfpanning ontnemen wilde? Maar als Mannen kwaad beginnen te fpreken, vooral wanneer zfj dit van de Grooten dezer aarde doen , dan veranderd de zaak geheel van gedaante, en dan is de Kwaadfprekenheid de gruwelijkfte zonde — hoog verraad! — Hoe meenig Vorst, bij voorbeeld, werd in vroeger dagen, want de kwaadfprekenheid is met den logen ter eener dragt geboren, en den laatften vondt men reeds in het Paradijs, hoe meenig Vorst werd in vroeger dagen, nu hoort men er niet meer van, van tirannij en llinkfche oogmerken, met land en Volk, door de kwaadfprekenheid befchuldigd, die nimmer om Land of Volk, ten goeden of ten kwade, maar alleen aan de involging zijner bijzondere neigingen gedacht had, en die flechts, zonder er om te denken, als eene machine de plannen van hem volgden, die Hem ook tot het voorwerp van hunnen laster maakten. —— Heeft men niet menigwerven aan Koningen of Vorften de onmenfchelijke neiging om onbepaald te heerfchen en te onderdrukken, door de Kwaadfprekenheid zien toefchrijven, daar zij, met hunne handelingen, die ja, uitwendig befchouwd, wel iets van het tirannieke hadden, toch niets anders bedoelden, en uit geen ander beginzel werkten, dan alleen om het algemeen gezag der Vorften en Waereldbeheerfchers tegen de pogingen  C 3°9 ) van misleide en quafie Vrijheidzoekende onderdanen te handhaven. Een regt, zonder het welke de waereld niet beftaan kan, en waartoe den eerften grondflag reeds gelegd is, ten tijde, toen onze eerfte Aartsvader Koning over de Dieren, de Apen en Ezels hier onder gerekend, werd. Heeft de .Kwaadfprekenheid niet menigwerven het oproer en de aanftokers van het zelve, als verderfelijke pesten, als het gebroedzel van de hel, en welke namen kan zij al niet uitdenken, afgemaald! daar met dit alles, de oogmerken zoo vlekloos als de zon waren, en zich tot niets anders, dan tot den welvaart van Land en Volk uitftrekten; die er ook meest altoos uit geboren zijn!! Hoe vele voorname en te gelijk onbefproken menfehen werden er niet in alle Landen, Staten «n Koningrijken, door de Kwaadfprekenheid befchuidigd, gefchenken in geld of goed, genoten te hebben, op eene wijze en in gevallen, die niet in allen deele, met hunnen eed en plicht was overeen te brengen, daar het in het vervolg zoo duidelijk bleek, als men in dit geval begeerde, dat het blijken zou, dat alles verdicht was, of, zoo het gefchied ware, er niets anders dan het Volk meê bedoeld was! Hoe meenig wakker en onverfchrok- ken Held, werd niet door de Kwaadfprekenheid van lafheid of verraad befchuidigd, om dat hij de behoorlijke Soldaat- en Zeemanfchap gebruikt, een' flag ontweken, of kwafie verloren had; daar de Staatkunde, eene goede beredeneerde Staatkunde, dit best en noodzaaklijkst achte ! —— Wat heeft, om ook jets, ons gezegend Vaderland betreffende, te zeggen, de Kwaadfprekenheid de troepen, die voor eenige jaren hier de rust zoo gelukkig herfteld hebben, niet dingen van roverijen, mishandelingen, afQ_q 3 per-  C ai» > perfingen enz., die, zoo zeide de Kwaadfprekenheid, in geen vijandlijk Land en veel minder in dat van een' Vriend, eenen bijzonderen Bondgenoot betaamde, te last gelegd, die, zo zij al gefchied waren, het geen nog te bewijzen ftaat, nog het allerheerlijkst doel hadden, namenlijk, om den Nieuwigheidzoeker, deze aartigheid, voor eens en voor altoos, tot in het derde en vierde gefhcht af te leeren. Hoe menigwerf fchilderde de Kwaadfprekenheid , noodzakelijke en onvermijdelijke flappen of fchikkingen, die, voor een enkelde keer en zonder conjèquentie voor het vervolg, in groote of kleine zaken gefchieden, als onregtvaardig en onderkruipend af! Maar, dit is een zonderlingen inval! Zou de Kwaadfprekenheid zig ook wel voor deze keer en zonder confequentie voor het vervolg, van het gezag , dat zij op de gemoederen der meeste menfehen heeft, bedienen mogen? wat denkt gij hiervan, mijn Heer? Ik denk van neen; want kwaad is en blijft altoos kwaad, of het eens of meermalen gefchied, en het fpreekwoord zegt niet te vergeefsch, als het Paard eens over de plank geweest is, koomt het er we} meer over! Als men zegt dat de Koe bont is, zegt een ander fpreekwoord , heeft zij voorzeker wel een vlek. Als het algemeen gerugt, het een of ander op den duur flaande houdt, is er voorzeker wel iets van aan, al heeft de Kwaadfprekenheid er de hand in, en men ziet niet zelden, dat een algemeen gerucht groote gebeurenisfen voor uit loopt. 1 Wat heeft het gerucht ons lang voorfpeld, dat de Franschjes op den een of den anderen tijd, voorzeker eens uit den hoek zullen komen, om, aan de Prinfen van den bloede, zoo mooglijk, het kwaadfpreeken over hunne nieuw* Cen-  < Sn ) Conftitutie af te leeren, en wie weet of dit ook hiet zal gebeuren! wie weet of het niet kort op handen is! en zoo het gefchied, wat zal dan de Kwaadfprekenheid aan de Hoven en in den Burgerftaat weder overvloedige ftof vinden om het hart op te halen ! Nu fchijnt gij te willen hebben, dat'ik^en middel, tegen de Kwaadfprekenheid opgeve, maar mijn lieve man, ik heb mijn geheel recep'tboek "nageflagen, en vinde er geen in, dat ik als onfeilbaar op kan geven. Een heb ik er, maar dat ik dehke dat, door den tijd, in deze flepende ziekte, van nut zou kunnen zijn, doch ik vrees dat het niet algemeen zal gebruikt worden. Het beftaat hierin, dat elk zich op alle mogelijke wijze toelegge, om, in zijnen kring, eerlijk, op. regt en deugdzaam te werk te gaan; dit is het allerbeste middel, om de Kwaadfprekenheid alle voedzel te onthouden, en ze, langs dezen weg, te doen ver. gaan, of haar te noodzaken vac zich te bekeeren. Dit doende, zal de Vorst den dolk van den, door hem, op den nek getreden flaaf, niet te vreezen hebben. De Burger zal zich tegen de onderdrukkingen der Grooten niet behoeven te wapenen; nijd en wraakzucht zullen onder hen geene vernielingen aanrichten, en het verkeerd en onbedacht gedrag der menfehen in de zamenleving, zal de liefdeloosheid en ijverzucht niet meer wakende houden. Een beter raad kan ik niet aan de hand .geven. Dat zij., inrnsfchen, die ten onregte de flagtoffers der kwaadfpreekenheid zijn, tegen dezelve, een wapen in hun eigen vrij geweten zoeken! ' ■ Zoo dronkenfehap, welk een hatelijk gebrek dit ook wezen moog', een middel is, om ons niet alles te- doen zeggen,, dat men wel t& 1 na dat. de gewoone conditiën gedronken ware . :atik dien Vraagal niet verdaan kan'? het is of ik Hebreeuws las. Maar wat zeg ik daar! neen: de \ ra ag al wordt-in Amftepdam niet gelezen; nu dan in andere plaatzen, dit is het zelfde. — Justus Onrust, wie heeft ooit zulk-een naam gehoord? Een enkele Justus ken ik nog wel, maar ook maar zeer emcei; het is een ouderwetfche naam, dien men in de Kerkenboeken niet veel vinden zal. Wie zou aan zijn kinderen zulk een miferabelen naam geven ? of het zou naar den een of anderen goeden en rijken Oom moeten wezen, op hoop van eene goede erfenis of een legaat vooruit; maar onder de rijke lieden, en dus ook onder de rijke Oomes, zal men niet veel zulke namen aantreffen; onder den gemeenen man zou het kunnen gebeuren, maar wie zal ook zijn kind bij den doop naar een gemeen man noemen laten ! De van Onrust namen zijn algemeener en deze Familie is in ons Land haast zoo uitgebreid, als die van de Kwastenburgen; zelfs zijn er veel, die On~ rust van Kwastenburg fchrijven. Zints eenige jaren is de Familie der Onrusten aanmerklijk toeger ien, fchoon er thans eenigen zijn die zich dien Daam, naar het fchijnt, fchamen, en het zijn bij mij jfleg e njenfehen, die zich hunne familie en hun eigen \.. m fchamen. Velen van dit geflacht nemen thans eene handteckening aan, die zoo in elkander gefri- meld  C 315 ) meld is, dat men er niet uit kan, of onderfchrijveu zich flechts Qj AA Ja wel, kennen wijze; Maar hoe koomt het, dat die Familie van de Kzo astenburgen en Onrust van Kivastenburg, zo uitgebreid is? Ja, hoe zou dit komen, het is een zeer vruchtbaar geilacht, en, om dat er nog al wat groote lui toe behooren , en deze Familie nog al voortgeholpen wordt, dojt men zijn best, om uitte rekenap dat men er toe behoort, doch echter gefchied dit thands minder openbaar, dan wel voorheen. , Maar wat doet dit nu alles tot opheldering van den zonderlingen brief van Justus Onrust? (Die brieven, die uit duin komen zijn zelden de duidelijkfte.) Ja! niets, maar wat zal ik er van zeggen! het is voor mij een compleet doolhof; kon ik er Autheuren op na zien, zoo als men ten aanzien van alle duistere Hukken doen kan, daii was het gevonden, en dan zou ik dit blad gemaklik 'met de gevoelens der Geleerden kunnen aanvullen, •zoo als men in Verhandelingen of Sermoenen, als men zelve niets van de zaak weet, wel eens meer doet; maar ik heb er alle Woordenboeken, het Va~ derlandfche zelfs, op nagezien, maar te vergeefsch, het is en blijft mij duister! Doch wilt gij ongeveinsd mijn gevoelen weten , dan 'geloof ik dat het allegaar larie is, en dat er zulk een borst, die Justus Onrust zou heeten, in het geheel niet is. Ik vroeg aan een Coufijn van mij, die tót Do&or in de beide Regten gepromoveerd, en nu, om het regeeren langzamerhand en van onderen op, zoo als de harddravers zeggen, te leeren, Schout op een dorp is, wat of Justus eigenlijk beteekend, hij zei mij, dit zoo fchielijk niet te kunnen zeggen, maar dat hij het voor mij eens na zou zien; dit deed zijn Ëd., en berichtte mij dat het zoo veel als Regtvaardig oïRegtvaarRrï dig.  'dtgheid beteekende, nu, wat Onrust is behoefde ik niet te vragen, dit is algemeen genoeg bekend, ook "hier te Lande, zoo wel als in Braband, in Luik, in Vrankrijk enz., behalven dat elk in zijn eigen tuintje dit onkruid genoeg leert kennen, konden wij het etmaar uitkrijgen! Ha! dacht ik, nu begin ik er wat agter te komen, nu verfta ik wat van de vraag: Kan Onrust en Geweld, wat dat dit laatfte is,, weten wij ook, bij voorbeeld, iemand tot het knielen in Room»' fehe Landen, dan voor het een of ander Beeld te noodzaken, door geweld tot eeden te dwingen, antieren te mishandelen, te (laan, uitte plunderen enz. Kan Onrust en Geweld met Justus zamen gaa/t?— Ik maak geene de minne zwarig"heid, om hierop, al ftond ik ook voor de Regtbank der Inquifitie, daar men Justus in het geheel niet "kent, volmondig neen te antwoorden: zulk eenehaud'elwijs-en regtvaardigheid, ïtrijden als vuur en water. ■jSa waren mij eenige bijzonderheden in den brief van dien zoo genaamden Justus, een weinig verftaanbarer; bij voorbeeld, ik begreep nu eenigzints duidelijker, waarom uw blad met meer graagte en met meer nut, door Justus gebruikt word, zoo noemt het de man, dan door andere fnaken; het is, om dat gij, als een voorftander van regtvaardigheid, noodzaaklijk niet ïn den fmaak kunt vallen van hen, die aan hun belang en  C 317 ) *ïr aan valfche Eerzucht de algemeene belangens öpw offeren 1 Het is mij nu eenigzins klarer om welke reden Justus klaagt, dat men hem zoo vele onderfcheidene namen geeft, die nu vleijencï en dan Üioonende zijn. Wanneer de regtvaardigheid in het voordeel der verdrukte en van hare regten ontzette onfchuld fpreekt, dan is zij, in de oogen der onderdrukkeren, eene onffaatkundige, eene wijsneus, of een valschaart; en ziet een proceszieke eens, al is het juist aan Justus niet toetefchrijven, een voor hem gunftig vonnis liaan, ook dan zelfs, wanneer zijn hart hem zegt dat hij ongelijk heeft, dan bazuint hij den lof der Regtvaardigheid uit en geeft haar alle mooije namen. Ik begrijp nu wat beter wat het te zeggen is, dat alle menfehen Justus kennen. Ja, elk kan, wanneer hij met zijn eigen hart flechts te rade gaat, zeer gemaklijk weten, wat Regtvaardig is; hij zal door zulk een examen veel meer licht bekomen, dan door honderd advifen, van de op de beurzen hunner cliënten loerende Regtsgeleerden. Het is mij nu eenigzins opgeklaard, wat het zeggen wil, dat vele menfehen Justus wel kennen, maar hem niet willen kennen, dat is, dat zij naar de regels van billijkheid en Regtvaardigheid, die hen door hunne eigene overtuiging wordt voorgefchrevcn, niet Willen handelen, alleen om dat, naar hunne averegtfche wijze van denken, hun belang met d.e betrachting van hunnen plicht niet in een behoorlijk verband ftaat. — Ik begrijp er nu eenigzins meer van, wat het zeggen wil, dat de Familienaam, die van Onrust namelijk, den naam van Justus verdringt en in het licht ftaat. In alle oorden heeft men de onrust en het geweld over de Regtvaardigheid zien zegepralen. Op elke bladzijde van de historie der waereld vindt &r 3 men  K si* 3 j ihen hier van voorbeelden: onze' tegenwoordige tijden zijn er ook niet vrij van, en zullen er nimmer van bevrijd worden, zoo lang de Heerschzucht en Dwingelandij, de behoorlijke breidejs hiet zijn aangelegd. — Ik begrijp nu iets van Justus meening, of ik onderftelle, voor het minst, er iets van te begrijpen, wanneer hij zegt, dat hij in dat tijdltip, toen hij bijna gereed was om zijn Familienaam Onrust, af te leggen, eenige menfehen aanzogt, om met hem de concert te handelen, en hem als Justus {taande te houden, doch dat er weinige waren, die het in ernst meenden, en er iets van wezenlijk belang aan durfden opofferen. Mij dunkt, ik zou in de historiën dat foort van klanten, die bij die gelegenheid, aan hun neus wat eene andere, dan de natuurlijke richting gaven , met den vinger kunnen aanwijzen. Ik heb zelfs in mijn tijd, fnaken gekend, en dat gansch geen gemeenen waren, ook die met hunne neuzen verwonderlijk aartig konden manoeuvreren, zoo dat men zou gezworen hebben, dat het wasfche neuzen waren, en van een wasfehen neus kan men immers alles, wat men wil, maken. — Ik zou hier 'meer bijzonderheden, die mij in den brief van Justus eenigzins duidelijker geworden zijn, na dat ik de beteekenis van zijn' naam geweten heb, kunnen optellen, maar ik meen nu genoeg gedaan te hebben, door mijne lezers, als ik mij dit eens durf arrogeren, op het fpoor en aan het denken over dien zonderlingen Brief te helpen, en ik twijfel er niet aan, of zij zullen bij eene verdere befchouwing van denzelven, er nog vele bijzonderheden in aantreffen, die zij op gebeurenisfen kunnen toepasfen, ten aanzien van welken zij niet volmaakte vreemdelingen zijn, en mooglijk' zullen zij hij dit onderzoek nog wel eens aan.  C 3*9 > aan zich zeiven vragen: Hoe komt het zoo, dat er» in ons tegenwoordig tijdvak nog menfehen gevonden worden, die, met ter zijdeflelling van alle beginzelen van menfchelijkheid —-— van plicht en van Rechtvaardigheid, alleen om het genot van onverdiende, misgunde en benijde fchijnëer, om het bezit van eenig onbe.ftendig goed, (ijsthemata verdedigen en (taande houden, van welker verderfelijkheid ztj z.elven overtuigd zijn! ik weet rjiet wat de Schrijver van'den Brief door de Eerwaardige Heeren, welke weet ik niet, eigenlijk wil beantwoord hebben, de man vraagt er niets'in, maar geeft er flechts (tellingen in op, aan de me'esten van weiken ik zeer gerust mijn zegel zou durven hechten. Een Godsdienst, die zich door dwang ftaan-' de mpet houden, is niet alleen verwerpelijk en ver- ' achtelijk, maar tevens van dien aart, dat zij nimmer kan blijven beftaan. God haat; de vrijwillige (laven en den dwang ; Hij haat dezen bij uitftekenheid, in alles wat tot Hem eene regtftreekfche betrekking heeft. Dwang overtuigt niet, niet alleen, maar hij verhard het hart en fluit het zelfs voor der, invloed der waarheid. Hij ontfteekt de anderzins e ' le zachte cn deugdzame ziel in woede, wanhoop en wraakzucht! Valfche eeden cn beloften, fchoon zij ook afgedwongen zijn, ontadelen en helmetten den edelen mensch; terwijl zij geene de minde zekerheid aan den Dwingeland, die ze afperst, geven. Grootsch is het intusfehen, dezelven te kunnen en te durven ontgaan, al ware het ook ten kosten van al het genoegen dezes levens! — De eerfte Kristenkerk is ontegenzeglijk de ware, en hij die zich, met ter zijdeflelling van alle menfehelijke bijvocgzels en vergezogte leerftelzels, aan derzelve eenvouwige en niet dan ' lief-  ( 3*o ) liefde ademende lesfen verbindt, is een opregt Kris. ten — een ware navolger vim den Godlijken Jezus ! — zich echter bij eene Kerk te vervoegen, zij moge dan de bevoorregte, zoo veel zij wil, wezen, die van ons eene ftrikte en bepaalde belijdenis van alles, het geen in dezelve geleerd wordt, afvordert, en zulk eene belijdenis afteleggen, wanneer ons hart in die gevoelens niet flemt, is, de brieffchrijver houde mjj dit ten goede, beneden het karacter van een eerlijk man, — van een opregt Kristen, en hij, die tot zulk eenen prijs eene plaats in het geftoelte der Eere koopt, betaalt dezelve te duur, en is niet van huichelarij vrij te fpreken. —— Niemand kan voor zijne gevoelens, in zoo verre zij hem door zijn hart gediaeerd worden, aanfpraaklijk zijn; maar tegen zijn hart, al is het ook maar in fenijn, vrijwillig eene belijdenis in het ftuk van den Godsdienst te doen, verraad eenen laaghartigen geest; boven al, wanneer men, in dit geval uit belang, uit eer- of ftaatzucht te werke gaat. In ons volgende N°. zullen wij de vragen over Wat zeg je kan 't er door? of mag het niet bejïaan ? Dat onrust en geweld met justus zamen, gaan ? in nadere overweging nemen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklyks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E Candide et modeste* wat mo je? kan 't er door? of mag het niet »«s*Mff< »T ONRUST en GEWELD met JUSTUS zamen gaanï (Fraagal N° 145.) is zoo , Regt eri Onrust gaan dikwerven gg. paard, of liever de uitoeifening van het eerfte brengt het laatftevoort; terwijl de Onrust en hét-Geweld zee* naauw aan elkander vermaagdfchapd zijn, en het Jaat> ftenu eens een vrucht van de eerfte is, en weder, bij «ene andere gelegenheid, de eerfte als een middel gebruikt, om zijne helfche oogmerken uit tè Voeren! Ik weet niet of ik mij wel duidelijk genoeg uitdruk. Laat ik het een weinig pogen op te helderen, heb ik dikwerf hooreri zeggen, en dan word de zaak, niet •zelden, veel verduisterd; mooglijk gaat het mij ook zoo. —— Het Regt, of de Regtvaardigheid, bei. doelt nimmer het zaaijen van Onrust, die eene vijandin van den bloei en welvaart, zoo wel van geheele landen en volken, als van bijzondere maatfchappijeri ♦f huisgezinpen is; maar men heeft in alle tijdvak* #s ken,  ( 322 ) ken, en in alle oorden der waereld, altoos Duisterlingen, zoo wel op de troonen en in de geftoelten der eere, als in de hutten en onder de heffe des v**s-, aangetroffen, wier oproerige, eigenbatige, of heerschzuchtigc zielen, door het fpreken der waarheid, door het in het licht ftellen der onregtvaardigheid en het uitoeffenen van het regt, ontrust werden Cn de woelingen hunner boosaartige zielen wisten algemeen te maken; maar zou dit nu een vlek in het vlekloos wezen der Regtvaardigheid zijn? immers neen ? zou hij, die een ftaat en volk op den rand van eenen diepen afgrond, gerust in de armen van het verderf fluimeren ziet, en die de behoorlijke gefch'iktheid en bévoegtheid heeft, zoo als, bijvoorbeeld, de Profeet Elia, ten tijde van Koning Ach ab, zulk een volk de fchillen niet van de oogen mogen ligten, uit vrees van het te zullen ontrusten ? —— De behoorlijke bévoegtheid zegt gij L Wel, nu wij zulke onmiddelfjke Zendelingen, al& Et ia was, niet meer tot ons krijgen, wie is nu hier toe bevoegt? Dit is eene ontijdige en hier in het geheel niet te pasfe komende Vraag. Er zijn er die willen dat elk Burger, wien de welvaart van het Vaderland ter harten gaat, hiertoe, mits hij zich van de behoorlijke middelen bedient, de bévoegtheid heeft; doch dit laat ik onbeflist. 'Mooglijk is het best dat de Grooten, de voornaamften, die den meesten invloed op het volk hebben, zich hiertoe gebruiken laten. Maar als het met het plan van die Grooten.en voornaamen nu eens ftrookt, om het volk in zijne fchijnbare rust, niet door het uitoeffenen van Regtvaardigheid, maar door onderdrukking, aan welke men den fcbjyn van regt geeft, te laten, al zoude het" ook  ( 3*3 > ook ten verderve gaan? Dit is eene al te liefdelooz© ftelling!! Of wanneer die Grooten en Voornamen, het volk al eens opwekten, om het, kwanswijs, het gevaar, waar in het zich bevond, onder het oog te brengen, wanneer zij het zelve aanmoedigden, om zijne bedenkingen op te geven, en dus, hierin, den rol der regtvaardigheid fpeelden, echter alleen met oogmerk, om aan hunne bijzondere inzichten te voldoen, en het volk, in het vervolg, in eenen ftaat van grooter zorgeloosheid en in nieuwe kluisters te brengen? wanneer dit alles eens, door Regt en Regtvaardigheidminnende Burgers werd opgemerkt, zouden dan de bévoegtheid hebben om .... Houd mij nu niet op door u vragen. Zou men in een Kristenland zulke Grooten aantreffen !! Ter zaak: Waren onze Voorvaders, ten tijde van den Spaanfchen Dwingeland, om ons maar alleen tot ons zeiven en ons eigen Land te bepalen, waren onze Voorvaders, toen hunre pogingen, om de zoo lang gefchondene en verdrukte Regtvaardigheid hier weder op den trcon te helpen, onrust en woelingen ten gevolge hadden, zoekers van fchadelijke nieuwigheden, onrustflokers? waren de Spaanschgczinden hier te lande, die zich tegen Willem dsn Eerjlen, en de Patriotten van dien tijd, verzetten, en met het kruis in hunne, door het bloed hunner Medeburgeren bezoedelde handen of op hunne moord ademende borften, Vivat den Koning! en Spanje boven! riepen, Rustbewaarders.? of waren dc bloed- en roofgierige Soudenieren, die do Dwingeland, tegen dc Voorftanders der Regtvaaraigheid aanvoerde, Rtistherftelders? Hoe lang dit ook reeds geleden is, en welke ftreelende beteeken . Wij anders aan deze benamingen geven mogen, < S s 2 lea  ( 3H ) )m M'Ij allen, om dat er geen Spaanschgezinden meer KÜn, neen antwoorden moeten. —. > - Een van opza oude Pienters, ik weet niet welken, zegt? Er is tv ei vreê hij meenig Paar^ fFaar nutter geene vrede waar. Wanneer men dit ook, het geen ik juist piet bep», len durf, 0p Koningrijken, Staten en Republieken zou kunnen en mogen toepasfen , dan zou het zeggen, willen: in een Land, waar in de rust, uit onverfchiiligbeid, uit^gebrek aan moed, uit flaaffche en laaghartige wijze van denken, voortvloeit; waar zij, ten kosten der Regtvaardigheid gevoed wordt, is zijverderffelijk, in dit geval ware er nutter geen vrede — geene rust. Een tagtig jarige onrust, fchonk aa^ onze dappere Voorvaders de dierbare Vrijheid, die, tot op dezen huidigen dag, nog zoo ongefchondert ïsij ons bewaard is. Zonder deze voorafgegane onlust, zou ons nog van Romen worden voorgefchre. ven, wat wij te gelooven hebben, en zoo zij, die zich in dit opzicht met den H. Vader niet' konden confirmeren, al niet te vuur en te zwaard vervolgt werden, uit hoofde der algemeene tolerantie, zouden zij echter van alle posten van eer en luerative ambten, zijn verftoken, en in vele gevallen met den *iek worden aangezien. Wij zouden dan nog onder de willekeurige regering van den een of anderen Vreemden Vorst, of Vorften ([want men had ons kunnen verruilen — verkoopen of overdoen) zuchten, die ons naar goedvinden, zou kunnen belasten th uitmergelen, om hunne eigene grootheid te ftij. ^en, pf pm hunne naastbeftaanden of Bondgenooten, wer.  Wet het Hollandsen geld te verrijken! Dit alles had kunnen gebeuren , en zou, mogen wij met vrij waC zekerheid zeggen-, gebeurd zijn, indien onze Voorvaders, om de rust te bewaren, zich onder hetQsre* juk van den Spaanfchen Dwingeland, bedaard en zonder murmurering gebogen hadden. De Regtvaardigheid, zeiden wij, bedoelt nimmer onrust, dit ia Waar, zelfs ten aanzien der vijanden, maar met dit alles offert zij nimmer aan het bewaaren dier rust, de belangen van ihat en volk op, zoo dra dit gefchied zou zij ophouden Regtvaardig te zijn! Zou, om maar eens een enkel voorbeeld op te geven, zou de onfterfelijke De Ruiter regtvaardig , ZOu hij grootmoedig en als een Held gehandeld hebben, wanneer hij, om de rust in zijn vloot te bewaren, wanneer hij, om die van den vijand niet te Horen, en hen , die hier te lande, de overwinningen wel! ken hij behaalde, met nijdige oogen zagen, niet te ontrusten , met 's Lands kostbare vloten gedurig, onverrichter zaken was binnen gevallen, of, wanneer den algemeenen vijand kon afbreuk gedaan worden, gerust in de havens van den Staat was blijven liggen? Met dit alles moest hij en de zijnen, neg een proorj der Onrust worden, namelijk van die Onrust, die Piet een natuurlijk en dikwerf onvermijdelijk gevolg van het uitoeffenen der Regtvaardigheid, maar het ge* hroedzel van verraad en van geweld is. - . ]«, dit geval bediende zich het Geweld, door de perzoorien van hen, die het niet wel met den Lande meenden, van de Onrust, door deze in de ligt ontrust* gemoederen der domme, onbedachte en plunderzuchïige heffe des volks, op tc wekken, en hoe dikwerf ^eeft het geweld, heeft de onderdfukkiojj tot zulk ■S s 3. eCQ8  «•ene Onrust —- tot zulk een hatelijk middel ge«n toevlugt genomen, om aan hare misdadige oogmerken beantwoord te zien! -"■ Ook is, zoo als wij zeiden, het openbaar Geweld een gevolg der voorbedachtelijke aangekweekte openlijke Onrust. De eerfte beginzels van de zelve, zijn niet zelden gering en zeer gemaklijk te dooven, doch wanneer lafhartigheid , wraakzucht, of eene verderfelijke Staatkunde dezelve den teugel viert — aankweekt, of gerust haren gang latt gaan, berst zij niet zelden, in openbaar geweld, in moord en roof uit. Hoe vele droevige voorbeelden, hebben,ook in de Historie van ons Vaderland, de waarheid hier van niet bevestigd! Bij het ongelrraft toelaten van de kleenfte onrustige bewegingen, ziet men de deur tot openbaar Geweld en verwoesting open gezet, en wee hen, die in zoo verre de Regtvaardigheid en hunnen plicht verraden, van den edelen Mensch, —■ den braven Burger aan het geweld en den roof op te offeren! — Zeker is het, dat de ftem van het Volk, ik bedoel een Volk dat zijne waarde — dat zijn wezenlijk belang kent, dat zich door hooffche {treken, niet laat om den tuin leiden, maar dat zich des noods, zelfs ten kosten van zijn leven, tegen het geweld en tegen het verraad verzet, — niet gemaklijk te fmoren is. Wanneer de bewustheid van fchuldig en verradelijk gehandeld te hebben, het volk den toegang tot den troon weigert — wanneer een domme Chineelche Keizer, wat is het vreemd dat men onder de VorIten ook domooren vindt! zelfs het fpreken over zijne tiiannij en den rampzaligen toeltand des Lands verbiedt, dan zelfs knikt het volk elkander nog toe, het is tijd dat wij ons doen gelden — dat wij ons te-  C 327 > tegen den onderdrukker verzetten, en de herzenlooze Vorst koomt er goedkoop af, wanneer hij met eene dertienjaarige ballinglchap zijn domheid —*. zijn verraad en zijne onderdrukking boeten kan. —— Alle Dwingelanden zijn er zoo goed koop niet afgekomen ! in Hoe gelukkig is het Volk! hoe gelukkig zijn wij, vrije Nederlanders, wien het fpreken over den gezegenden toeftand des Lands, niet verboden is! Nu komen wij tot de toepasfing. Als rust altoos wenfchelijk is, altooj tot den bloeif en de welvaart eener Maatfchappij medewerkt, dan moeten wij als ware Vaderlanders, hiertoe, op alle mooglijke wijzen, het onze toedragen, en zelfs onze eigene bijzondere belangen, aan de rust, en dus ook aan de welvaart van het Vaderland opofferen. Maar, wanneer die zelfde welvaart van het Vaderland eisèht, dat wij, voor het zelve, in de bresfe ftaan; dat wij pogingen aanwenden, om het van zijnen aannaderenden ondergang, naar onze vermogens* en in den kring, in den welken wij ons geplaatst zien, te helpen bevrijden, dan moeten wij zelfs, wanneer geen andere middelen van behoud overig zijn, onze eigene rust, de rust van anderen, hoewel anzes ondanks, aan het belang —mm aan het behoud van het lieve Vaderland opofferen! •— Wat men nu ook immer van eene verkeerde en met de regten der Burgeren ftrijdige wijze van het aanftellen van Regenten, in het bijzonder van de verkiezing tot de Burgemeesterlijke waardigheid, heeft mogen zeggen, de wij», die gij mijn Heer de Vraagal in uw vers zegt, wel eer in Hardenberg te hebben plaats gehad, vinde ik regt luizig. ——» Luizig is het, zei een vriend van mij, wien ik uw Ge.  C 328 ) Gedicht voorlas, maar of deze wijze van verkiezlnf daarom wel zoo geheel is af tc keuren, weet ik niet. Men kan wel niet zeggen dat het de ftêm des Volks* maar wel dat de verkiezing volmaakt onzijdig was t ten ware men wilde onderftellen, dat de. Luis zoo veel verftand had, om te zien welke baard om de vet* fte kin zat, en zij zich in dezelve wegfchool, op ïioop van daar een goed onthaal te vinden, in dit preval was de zuiverheid der verkiezing weder aan tegenfpraak onderhevig, om dat er dc eigenbaat eenen voornamen rol infpeelde, en de dikfte hooiden, die dus ook de vetfte kinnen hebben, juist niet altoos de breinrijkfte zijn. Nu, het zal der moeite niet waardig wezen, om over de nuttigheid offchadelijkhcid, van Suik eene verkiezing veel te zeggen. Zints de baarden zijn afgefchaft, is dezelve niet meer uitvoerlijkt geweest. Eén voordeel trokken de Hardenhergfche Burgervaders uit deze zonderlinge wijs van Electie, namcnlijk» dat zij niet behoefden te gaan bedanken l Knippen moesten zij hunnen weldoener niet, ditwai pl de erkentenis, waar toe zij gehouden waren< Te DORDRECHT, bij D J- S DIT VOORGEVOIl! (Vraagal m 146.) Ik ben nimmer een voorftander van het wonder» dadige geweest, en hierom zijn de mirakelen, bij mij, wel het allerminde gewild, ■ dan, met dit alles, geloof ik ja, dat ér iets beftaat, of zoukuönen beftaan , het geen wij' Voorgevoel noemen» Ifc zal mijne Lezers, die Ongetwijfeld in den Antwoorder niets wachten, en zeker nog minder verlangen, het geen eenige betrekking tot de Bovennatuurkunde heeftniet vervelen, door eene enkelebedenking, rakende het verband, dat er tusfchen de werking van onzen geest en,van ons ligchaam is; dit alleen moet ik zeggen, óm dat ik meen dat het hier te pasfe koomt, dat ik van gevoelen ben, dat de werking van onzen geest die van ons ligchaam wel eens vooruit loopt; dat is te zeggen, dat onze geest, Tt r««d|  C 33» ) reeds een gevoel heeft van het geen gebeuren zal', of heel ligt reeds gebeurd is, zonder dat wij van de waarheid hiervan, door middel van onze zintuigen, verzekerd zijn, en wat is dit anders dan Voorgevoel? Ik geloof dat elk, die Hechts een weinig opmerkzaam is, dit, zelfs ten aanzien van kleene gebeurenisfen, kan gewaar worden. ïs het nu zoo vreemd, te onderdeden dat onze geest, in die oogenblikken, wanneer onze zintuigelijke gewaarwordingen verzwakt, of geheel opgehouden zijn, en dus in denflaap, bij ons, of liever in zich zeiven, niet alleen het gebeurde herroept en op nieuw verlevendigd, maar ook het toekomende, dat hij, uit de betrekking der dingen, voorziet, in den droom, wat deze eigenlijk is weet ik niet, daar delt? ■ ■ Dan er is nog een ander voorgevoel, en dit laat zich gemaklijker verklaren, het is namenlijk dat befluit, dat wij uit het geen wij zien gebeuren , ingevolge onze gewoone wijze van denken, trekken. Laat ik dit met een voorbeeld, uit de historie van het Wonderjaar 92, mogen ophelderen. Ik heb het wel gedacht, ik heb het aan mijn hart kunnen voelen, zei mij een ijverig Voordander van de nieuwe franfche Conditutie, fchoon hij zejf van ouders tot ouders een Hollander is, en wat heeft, zou men ze.ggen, een Hollander met de franfche Conditutie te maken, — ik heb het aan mijn hart kunnen voelen, dat dit gebeuren zoude, zeide hij, toen ik hem berichte in de Haagfche of Rotterdamfche Courant , gelezen te hebben, dat de Koning der Franfchen aan het hoofd der Natie, den Oorlog aan Franqois den eerften, Koning van Bohemen en Hongarijen, verklaard had, en dat wel, NB. onder anderen, om dat bij, zoo als de Franfchen zeggen, de Nationale Souve* rel-  C 331 ) reiniteit had aangerand, en tweedracht onder de franfche Burgers had pogen te verwekken? Zou dit waar zijn? Nu, die Courantiers, of hunne Correspondenten, «uilen immers niet liegen! Zoa het waar zijn, dat de eene Vorst onder de Burgers, of luid het beter? onder de Onderdanen, van eenen anderen, tweedracht en oproer verwekken zoude! zou men zulk een laag en verachtelijk gedrag in een'Vorst, in een' Kristen-Vorst, in een' belijder en ijverigen Voorftander der leere van den Vredelievender! Jezus onderftellen kunnen? immers neen! de Franfchen zullen dus dit zeker mis hebben. Maar 01» welke reden toch, vroeg ik mijnen voorzegkund'igen Vriend, hebt gij hier van een voorgevoel gehad? Om dat elk, zei de man, die niet volkomen 'blind is dit de toedracht der zaken , zeer duidelijk zien kan «fe dit het eenigst middel is, om de donderwolken' die zich over de nieuwe franfche Conftitutie zamen 'trekken, af te leiden; om de raadflagen van hen te veradelen, die, volgens het gevoelen der Franfchen fik zal mij wel wachten dit te zeggen , want men kan zich zomtijds aan een enkel woord verfpreken) die volgens het gevoelen der Franfchen, zeg ik zamen.' fpannen, om de opluikende, of liever reeds gevestigde Vrijheid, in het fchoonfte rijk - onder Vader, lievende Burgers te ondermijnen - te vernielen en nieuweflavernij in te voeren! Ziet, zulk een voorge voel is zeer natuurlijk, en ook zouden wij, uit het geen wij heden zien gebeuren, vooral uit den ftou. ten en befjisfenden ftaPj die nu door he£ franfcfie Volk gedaan is, weder voorgevoelens, zoo ten aar zien van Frankrijk zelve, als ten aanzien van andé. re Koningrijken, Vorftcndommen enz., in ons kun. Tt 2  ( 33^ ) «en gewaar worden en koesteren, die ook in der tijd Iijue vervulling hadden, cn van welken men zeggen Zoi: ik dacht het wel, ik heb het aan mijn hart kun. nei voelen, zonder dat wij juist met een helm behoeven geboien tc zijn! Nu de tijd, die de- bairmoeder van alles is, zal ons ook wel leeren , welke voorgevoelens, want er zullen ongetwijfeld onderfcheidene foortcn en zelfs tegen elkander inwonende plaatshebben, de beste Waren, en welke der *ièofi*ea kinderen in dit opzicht, den Geest der Profe. A]o bezeten hebben! Intusfchen joeg mij het beji-u van eenen uitgebarften Oorlog, een koude huive .g door de leden, en mijn, niet geheel ongevoelig hart, kreeg eenen geweldigen fchok. Ik had, daïht mij, reeds een voorgevoel van alle de elenma - van alle de jammeren, die uit dezen, door tet Franfche Volk gedanen, doch, naar hun inzien , on.ermijdelijkenftap, zouden geboren worden MyS verbeelding deed mij het dierbaar menfehenbloed reeds vloeijend zien - het bloed der Onfchuld en Onnoozelheid - het bloed van hen, die mets anders legeerden - niets anders bedoelden, dan m het beZit dier regten - in het ongeftoord genot dcrjryheid herfteld of bevestigd te worden, op welke de menfchelijkheid regt van aanfpraak heeft het geen haar onvervreemdbaar eigendom, een ge chenk van God is' Het oog mijner verbeelding ging dien bloedixroom'na, het volgde den zeiven van den eenen oord - van het eene Land, tot in het andere ! Hoe lange, dwaze ftervelingen,: dacht ik, hoe lange elendr e, onvermogende Schepsels, die, in betrekkingtot «wen grooten Maker, met den worm dien gij vertreedt, geliik ftaat, hoe lange brooze menfehen, van * ' * ~ . wien  C 33S } vHen God, reeds in den uchtenftond der waereld zeide, dat het Hem berouwde u gemaakt te hebben, hoe lange zult gij u met opgeheven hand, tegen het groote plan, tegen de aanbiddelijke oogmerken van den God des vredes en der liefde, die niets anders, dan het geluk van alles wat hij voortbragt, bedoelt, blijven verzetten! Hoe lange zult gij u zeiven en anderen ongelukkig maken, daar de geheele gefchapene Natuur gelukkig is, daar zij u dit als met hoorbare ftemmen toeroept, en u de bronnen van genoegen als met den vinger aanwijst! Hoe lange zult gij in dit opzicht eene onbuigzame eene godtergende uitzondering op alles wat beftaat, wezen! Hoe lange zal eene verdervende ftaatkunde — onbegrensde heeischzucht —■ ijdele eer, u de regten der menfehen doen met voeten treden! Hoe fpoedig is de glans van den troon uitgefchenen! — een enkel ligchamelijk toeval! — een volksidée, of de hand van eenen moordenaar, doet u in het verachtlijk ftof tuimelen; terwijl uw naam, tot in het laatfte nagedacht, gevloekt is! — o Dat die Vorften en Vorftinnen, zoo er zulke nog onder de Machten der aarde mogten gevonden worden, die het regt der menschheid aan eene dwaze ijdele fchijnëer opofferen, die het genoegen, van door een dankbaar vrij Volk, hooggeacht en bemind te worden, afftaan voor het redenloos vermaak van een korten —— zeer korten tijd; door flaven, tegen het gevoelen van hun hart, met vervloeking, zich gevreesd, niet bemind, te zien — eenmaal van zulke grondbeginzels, mogten te rug komen, en den zegen en het geluk van hunne zetels, over allen die hen omringen, verfpreideni T t 3 Hoe  334 ) Hoe opbeurende, hoe verkwiklijk zou reeds een voorgevoel' hiervan aan den waardigen Menfchenvriend zijn! ■ Mijne Lezers vergeven mij de- Zen uitflap. — AJvorens, mijn Heer de Vraagal, ik iets van den droom van uwen Vriend J. Bon keur Prociiain zegge, moet ik eene algemeene aanmerking maken, deze namenlijk, dat het mij zeer vreemd •voorkoomt, dat die man , den 24 December, of eenige'dagen vroeger, en dus in het hart van den winter, zoo vcrfchriküjk van onweder droomt; in den zomer, of in het voorjaar zoo als wij nu zien, zou het natuurlijker geweest hebben, en zoo hij heden een droom van dien aart, fchoon het in dit faizoen nog wel niet veel gedonderd heeft, als flechts van •verre, had gedroomd, zou ik er mij waarlijk weinig over verwonderd hebben, of den man moet, in den winter, reeds een voorgevoel van een onweder hebben, dat in den zomer pas flaat uit te barflen. Wie •weet welk zwaar weder wij dezen zomer nog krijgen! — Ik heb er de Waarzeggers al op na gezien; doch vinde hun oordeel, zoo als het meest onder de Geleerden gaat, zeer verfchillende. Zoo dc groote Lüdeman nu nog leefde, dan zouden wij volmaakt weten kunnen, wat wij hier omtrent, al of niet, te vreezen hadden. Gelukkig, intusfehen, dat wij in een vlak waterachtig Land woonen , waar het dusweinig donderd cn de flagen zelden zeer hard vallen, fchoon er echter nu en dan wel eens zwaar weer geweest is, cn dat éóils gebeurd is, kan meermalen gebeuren. —— Men droomt dikwerven, zegt men, van hc: geen, waar van tc voren gefproken, of over het  C 335 ) het welke men gedacht heeft; maar ik kan waarlijk niet veel overeenkomst tusfchen de onderwerpen , over welken li w Vriend Bonheus, des avonds gedacht had, met den daar op volgenden droom vinden. Er is zeker op de waereld, van haren uchtendftond af tot op dezen huidigen dag toe, zeer veel bijzonders voorgevallen , en wie weet wat er nog ftaat te gebeuren ! God heeft aan het Volk Koningen in zijnen toorn gegeven; er zijn dus Koningrijken, indien ik mij dus moog' uitdrukken, tegen den wil der eeuwige Wijsheid opgericht, en de Regeer'er der waereld , heeft, meenigwervcn , door onderfcheidene middelen, die trotfche Sauls, die hunne afhankelijkheid van Hem en verplichting aan. het Volk, van het welke zij alleen hunnen luister ontleenen, vergaten, van hunne wankelende troonen in het ftof doen nedertuimelen ! Er hebben volksverhuizingen plaats gehad, er zijn gezegende en ongezegende omwentelingen en revolutien voorgevallen. Volken en Staten, die voorheen in bloei en grootheid hadden uitgemunt, zijn door hunne ongeregtigheden, of door dc verachtelijke heerschzuchtige ert eigenbatige beginzels hunner Vorften of Regeerders, ten gronde gegaan, en in het onherftelbaar bederf ter neder geftort! Dit alles is waar; maar welk eene overeenkomst, vraag ik nog eens, heeft dit alles nu, met eenen droom van een verlchriklijk onweder, dat zich bijnaar over den geheelen aardbodem fcheen te verfpreiden en alleen de verheevene plaatzen, de hooge bergen, de trotfche torens, trof, de eeuwige eiken deed nedervallen , en de nederige dalen, het kieene heestergewas, verfchoonde. lkweetwel.dat Uien in een' droom veel over het hoofd en door de Vin*  C 33«) vingeren moet zien, om dat de denkbeelden, die wij in denzelven hebben, nimmer zoo geregeld, zoo behoorlijk aan elkander verbonden zijn; daq, dit behoorde evenwel te gefchieden , als wij waken , maar tusfchen de vorige gedachten van uwen Vriend Bonheur en zijnen Droom is geene gelijkheid, hoegenaamd, en echter fchijnt de man dit te begrijpen, anders zou hij zeker het geen hij des avonds gedacht had, als niets ter zaak doende,: wel geheel hebben agter gelaten. Ik dien echter iets van den droom te zeggen! Nu, dit in het volgende nummer. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D Ë ANTWOORDER. Candide et modeste* N°. 43» IS DIT VOORGEVOBI.2 Vervolg van N°. 42. (.Vraagal iï°. 147.) %k ben geen liefhebber van reizen, anders had ik ia mijn jeugd, toen er in de Indien nog wat.te haleri was, al eens een reisje naar Batavia gedaan, om dat ik eigenlijk van een Oostindifche Familie ben. Nuj wat heeft een ander hiermeê nodig? Ik ben geen liefhebber van reizen, zelfs niet in den geest, anders had ik uwen droomenden Vriend uit Zwitzerland van de hooge Alphen, door Italien, Vrankrijk^ Duitschland, Braband, Engeland, Spanje, de zwart* en witte Zee, den Archipel, Turkijen, ons Vader. land, enz. enz. getrouwelijk gevolgd, en van elk Land, daar ik dit dan gerust kon en mogt doen, het mijne gezegd. Nu heb ik de geheele wonderhistorië zoo maar in het algemeen, doeh op mijne wijze met opmerking' befchouvvd; doch, tot mijn leedwezen moet ik zeggen , er geene uitlegging aan te kunnen geven, fchoon ik het op alle boegen gedraaid en in Vv at-  ( 338 ) allé vouwen, (zoo als men tegenwoordig in de waeteld, om met elk goed vriend te blijven doen moet) geplooid heb. Als ik de uitlegging meende gevonden te hebben, deed zich weder eene zwarigheid op, die mij tot geheel andere gedachten bragt. In het einde fmeet ik den Vraagal ter zijde, met het heilig voornemen, om zulke ingewikkelde ftukken, tot de ontknooping van welken men een Aardrijkskundige — een Natuurkundige — een weêr en windkenner enz. wezen moet, niet meer te beantwoorden, maar zulke nummers flechts met den een of anderen brief van mijne Correspondenten, zoo ik dezen ook krijgen mogt, aan te vullen. In dezen gemelijken toeftand bevond ik mij, toen ik van een' oud vriend, een man die tot het jaar 87 verbaast gefukkeld had, maar er toen in eens is boven op gekomen, een bezoek kreeg. Hij vatte den Vraagal op, las hem, en grinnikte. Ik vroeg, of hij ook verftand van het uitleggen van droomen had? Zoo wat, zei mijn Jonathan. Ik heb voor het minst toen gij en anderen van uw foort, voor een jaarvrjf, zes, of zeven, zoo fterk aan het droomen waren, uitleggingen gedaan die naar den letter vervuld zijn. Ik vroeg hem of zijne uitleggingen zich ook tot op dezen huidigen dag uitftrekten, en het antwoord was, neen. Ik gaf mijn vriend den behoorlijken tijd, om den droom van uwen Correspondent te lezen, en, zoo mooglijk, te begrijpen; terwijl ik nadacht, wanneer ik toch zoo bij uitftekenheid was aan het droomen geweest, — en ja, ik kon niet ontkennen, een' tijd gehad te hebben in den welken ik dingen voor waarheid en voor zeker gehouden had, die, wel bekeken, nietsanders dan droomen waren! —— Dat onweder, zei de Droomuitlegger, kan niets anders beteekenen dan een  C 339 > •en haastig verderf, dat over die Vrijheidfchreeuwers, die thans de geheele waèreld (en hierom ftrekezich het onweder in den droom ook genoegzaam over de geheele waereld uit) beroeren, komen zal. Het wolkje, waaruit het onweder voortkoomt, is kleen, zoo is ook het eerfte beginzel, waar uit die belagehelijke zucht naar Vrijheid, die zoo duidelijk in de order van alles wat beftaat en in de ondergefchiktheid van het een aan het andere wordt tegen, gefproken, geboren is. Een enkel blaauw boekje, de prediking van den een of anderen welbefpraakten Oproermaker , die de menfehen quafie hunne waarde leert, die aan de Dwinglandij, zoo noemen zij het regt van naar welgevallen over een hoop volk te mogen regeren; de grenzen aanwijst, is genoeg, en is ook zeker het eerfte beginzel geweest, dat, mooglijk wel het eerst, in Zwitzerland, dien berg van Vrijheid — van waarde — van voortreffelijkheid, in het hart van den gewonen Burger, heeft doen oprijzen. Het onweder beftaat eigenlijk in de zoo gelukkige vereeniging van de voornaamfte wezens, in ons waerelddeel, om deze gedrochtelijke hoogtens van ftraffchuldige vermetelheid te flegten, en tot effen land van ondergefchiktheid en van eene volkomen© onderwerping, gij zoudt het mooglijk flavernij noemen , te maken. Het onweder gaat niet over het lage Land; dat wil zeggen, het zal die ftille lieden, die zich, overeenkomftig het thands heerfchend plan, al is het ook door middelen die in uwe oogen verachtelijk fchijnen, tot dit einde ook vereenigen en op hunne wijze tot het groote doel medewerken, niet treffen; deze ware Vaderlanders zullen önbefchadigd blijven! — Eene wonderlijke gelijkenis, dacht ik tiufchen beide, terwijl ik mij niet kon weerhouden om Vïl OB  C 34b > «p mijnen halsvriend een weinig moeilijk te worden; eene wonderlijke gelijkenis! Een ftil, gelijk% effen land me: een hoop menfehen, die, dour dronkenfehap, vloeken — razen — fchelden — flaan — plunderen — ftelen en moorden, hunne liefde, voorhet een of ander Opperhoofd, voor het een of ander ftaatkundig fijsthema, te kennen geven gelijk te ftellen, waar wil-dit heen! Doch ik dacht dit niet hard Op, zoo als gij ligtlijk begrijpen kunt! De harde rot-, zen, op welke de donder en blikfem der zaamverbondene machten de meeste kracht zal moeten oeffenen, zijn de voorgangers — de hoofden der nieuwigfceidzoekeren, en wel voornamenlijk de ijverigfte — de onbuigzaamfte van dezelven, zoo als, bij voor beeld, om er maar een voor velen te noemen, de Nationale Vergadering in Vrankrijk, en wel in het bijzonder de Jacobijnen, die zich in dezelve bevinden. Die keeten van kleene bergen, die, genoegzaam, van zelve met de groote wegzonk is het kleen, het weinig betekenend gedeelte der Vrijheidfchreeuweren, met één woord het gepeupel der zoogenaamde Vaderlanderen! Hier kon ik mij niet onthouden van te zeggen, dat er onder alle foorten van menfehen gepeupel, dat er zelf adelijk canaillie is! watheteekend, vroeg ik, die verlichting, die, door den flikfem hier en daar verfpreid werd? wat of deze beteekend, zei de droomuitlegger, eenigzins bedremmeld, zij wil zeggen .... dat in het midden Van het onweeder eencr billijke wraakoefening, voor fcen, die nog niet geheel en onverbeterlijk verhard zyn, een licht, in de eerfte plaats, van genade, van vergeving en kwijtfcbelding, en, inde tweede plaats, van onderrichting, waarin de ware gehoorzaamheid, $e lijdelijke onderwerping, die den gewonen Burger,  c 341 y pan den Monarch verplicht is, beftaat, en wat de eerfte te doen heeft, om zich in de gunst van den laatften te dringen. : Deze uitlegging vond ik zeer gewrongen, en naar mijn inzien in het geheel niet natuurlijk. Maar wat zal het dan betekenen, vroeg ik verder, dat de Grooten, de Bewoners der paieizen en verhevene gebouwen, na dat het onweder had uitgewoed, na dat hunne fterkten en kasteelen gellegt waren, en alles tot effen land geworden was, zich zoo verbitterd— zoo wanhopende aanftetlen? of moet men, door dezen, ook het vaderlandsch gepeupel verftaan? dan is het begrijpelijk, maar, naar mijne gedachten, is dan de figuur niet eigenaartig ? Nu werd mijn halsvriend boos, gooide uw blad weg en vroeg, of ik dan dom genoeg was, om te eislchen , dat men in een droom, alle bijzonderheden overeen hrengen en verklaren moest? Ik antwoorde, neen; dat ik zoo dom niet was, en zelfs zoo dom niet, om te willen eisfchen dat men de handelingen der menfehen, zelfs die der geleerdften, die wakende verricht werden , alle verklaren en met de grondbeginzels der menfchelijkheid en die van het natuurlijk en burgerlijk regt overeen brengen en verklaren kon; dat ik dit voor het minst in veele gevallen niet had kunnen doen, en het nog daaglijks, in vele opzichten, niet doen kon! Hij fchudde het hoofd, en vertrok, alleen met te zeggen : nu, gij zult er wel komen, met uwe kennis van de waarde van den mensch! wat denkt gij, mijn Heer, van zulk een droomuitlegging? is zij wel zeer natuurlijk over het geheel? In allen opzichte zou ik er mij niet bij kunnen neder leggen. Nu, aan alles, hebt gij voorheen, wel eens gezegd,zijn twee handvatzeis, dus ook aan de droomen, en hierom twijfel ;k er niet aan, of er zullen onder uwe lezers, wel Vv 3 ik.  V 34* > Heden gevonden worden, die aan denzelven eene geheele andere uitlegging geven. Dan,dit is voor hunne rekening. Het fpijt mij maar, dat ik op het droomuitleggcn zoo flegt gevat ben, anders had ik een ruim veld (zoo zeggen de Redenaars immers wel eens) om uit te weiden! Jk zou dan, over dien eenvouwu gen droom, wel twaalf nummers kunnen fchrijven , als ik maar wist dat mijne Lezers die extra zouden willen betalen, en dat ik er bij den een of anderen, geen ongenoegen meê in zou leggen. Nu heb ik werk om mijn blad vol te krijgen! ———■ Maar dan denk ik ook al weder, wat behoeft men zich, in eenen tijd, in den welken wij vrij wat (lof hebben, om over dingen die wezenlijk gebeuren, te handelen, met droomen op te houden? Een droom is, zegt het fpreekwoord, maar bedrog. Intusfchen heeft de teekening, die uw' droomgezinde Correspondent van den toeHand der zaken, na het bedaren van het onweder, in den droom geeft, mij weggevoerd. Het onweder, zegt men, zuivert de lucht, de drukkende, de be« naauwende lucht, en hierom is het zelve ten uiterfte noodzaaklijk; maar kwam er een» zulk een onweder, als waar van uw Correspondent gedroomd heeft,welk eene zuivering — welk eene verandering zou er dan, in de bekende waereld, niet voorvallen! Hoe gaarne zou elk zich zulk eenen hevigen fchok, zoo veel. fchrik cn ontfteltenis niet getroosten, wanneer er die gezegende gevolgen uit voortvloeiden! — Ik heb mij,' bij het inzien van die gedroomde fchilderij, het zalig Eden, voo,r den val, volkomen voor den geest ge. bragt, en dit heeft mij boos op onze eerfte Voorouders om hunnen onbedachten ftap, gemaakt! maar wat zijn er na dien tijd, al niet onbedachte, en het geen nog erger is, voorbedachte en beredeneerde boo-  ( 343 ) booze en verderfelijke flappen, die den toeftand de* Waereld, in den tegenwoordigen bedenkelijken ftaat gebragt hebben, gedaan! Als de menfehen aan den ftaat der Natuur, die hen volmaakt gelijk ftelt, regt deden; als het denkbeeld, dat de toevallige bijzonderheid, die den eenen mensch boven den anderen fchijnt tê verheffen, alleen gefchikt is, zoo zij eenige bedoelingen heeft, om de Grooten in ftaat te ftellen, van voor het belang van de minderen te kunnen zorgen, algemeen werd aangenomen, dan zouden aan de heerschzucht — aan het geweld en de onderdrukking hunne zetels ontzinken, en de vernedering— de armoede en het gebrek zouden op de aarde niet meer gevonden worden. — ■ Dan zou het menfchenbloed niet meer vloeljen! dan zou de brooddronkene foudenier, die, door de hoop op buit, niet door vaderlandliefde, niet door dapperheid, tot den marsch wordt aangemoedigd den werkzamen landman, den behoeftigen burger niet van het nodig onderhoud berooven ; dan zou de verwoesting de vruchtbare velden niet meer tot dorre heiden, de bloeijende fteden niet meer tot rookende puinhoopen maken, en dat alleen, om de heerschzucht van één eenig mensch, of van eenige weinige ftervelingen te ftreelen, of den teugel van het gezag in hunne handen to bevestigen ! o Dat dit het lot der verdrukte menschheid nog eenmaal wezen mogt! Maar helaas.' hoe weinig uitzicht is, in de tegenwoordige toedracht der zaken, hier nog? Wie heeft hier van nog een voorgevoelLaat ik dit blad met een fragment uit een ftukje van eene nog weinig bekende Dichteresfe mogen aanvullen! De  C 344 ) De donder rolt het eerst in hoogverheven daken; De blikfem treft het felst de fpits die weêrfland biedt; Terwijl de lage hut, bij 't buldren — loeijen • krakenj 2ich onbefchadigd ziet! —• Èen woeste orkaan ftaeltt op; de trotfche ceders beveti, Op 't hooge berggevaart. — Hij treft! zie daar hun val, i Daar 't needrig plantje tiert cn zoele vrucht blijft geven, ln 't digt omheinde dal. Zoo fchudt de hechttte troon, als ftaatsorkanen gieren, Schoon dwinglandij hem fchraag' 't geweld hem heeft geftlchtj En een gehuurde reij van vreemde lijfïtaffleren Zich om hem henen richt 1 —*■ Het purper moog' het oog van matte (laven blinden, Maar 't ftilt de wroeging niet van 't lchuldig — valsch gemoed.. Dit waant in elk een' beul een moordenaar te vinden, Die op het leven woedt t ——■ De Deugd, met haren God en met haar lot te vredea, Schoon zij in lagen ftaat — in 't (tof gedoken leeft» Befchouwd gerust den loop der wisfelvalligheden, Terwijl de Koning beeft l —• Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week]Hks voor een en een halve» ftuiver te bekomen zyn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 44. KOMEN ER NOG HEER VRAGERS? (Vraagal N°. 148.) XJw veel gelichte vriend Jan Vrager, mijn Heer, moet over Ac coinma's zoo ligt niet heen loopen; zij kunnen wel deeglijk van zeer veel gewigt zijn. Jaren' en dagen geleden , gebeurde hier tc lande het volgende geval; ik heb het gevonden in een boekje van een mijner Voorvaders, die een eerlijk SölUciteur was, en alle gewigtige bijzonderheden , de praftijk, zoo noemde hij zijn beroep, betrchende, aantcckende. -— 'Een Advocaat, — of het ook een eerlijke was weef ik niet, cn dat alleen, om dat mijn Grootvader er dit niet bij heeft aangeteekehd, doch mooglijk wist het de oude man zelf niet, want het ftaat de zoonen van Themis ook niet voor het hoofd gefchreven, een Advocaat fchreef aan een zijner Cliënten, dat hij, om met zekerheid (in zoo verre dan als men dit woord, ook ten aanzien van de uitkomftcn der menfehelijke gebeuren isfen kan gebruiken,) zijn proces te winnen, voor dat bet bepleit werd, hem eene zekere, nog  al niet onaanzienelljke Som, tér hand moest ftellen, die dienen moest, zoo om den aandacht der Rcgteien op te wekken, (waar kan de aandacht van een Regier al niet door worden opgewekt!) als om de Practtjfijns van partij, de oogen eratrend de een of andere duistere plaats, die over de zaak veel licht verfpreiden kon, te openen, en om zijn' eigenen ijver, fchoon hij alleen uit een beginzel van het Regt tè willen handhaven werkte, ook nog een weinig aan te vuren. In het einde van zijnen brief, bediende hij zich van dezé figurelijke en dichterlijke uitdrukking Kraaij (ik weetniet of de man Kraaij heette, of dat dit ook maar iigurelijk was) Kraaij vlieg, ■over morgen zal uw zaak bepleit worden. De man "zette de comma per abuis. Ja! de Regtsgeleerden kunnen ook abuizen hebben; hij.zet de comma, zoo als. ik ook gedaan heb, agter vlieg, in ftede van agter ever , en dus begreep de Cliënt dat hij tot overmorgen tijd had, want men heeft het geld, dat men dikwerven voor de Geregtigheid en hare bedienden nodig heeft zoo niet altoos aan het oor hangen. Dan, hij rekende buiten den waard, hij kwam te laat; het proces was daags te voren bepleit, en ook, -om dat er het fommetje niet geweest was, verloren! "Nu was er niet aan te doen; dc kogel was door de kerk! Mooglijk was partij, daags te voren, met de een of andere kleenigheid, uit den hoek gekomen ! JMen ziet dus dat een comma wel van zeer veel belang kan zijii. ■»' . Het koomt mij voor, dat het overbodig is te zeggen, dat Jan Vrager, niet uit noodzaaklijkfieid is aan het reizen gegaan. Buiten de jonge lieden, de kinderen der voornamen, die noodzaaklijk de groote tour, zoo als men het noemt, moeten doen, om zo»  4 34? > zoo wijs te worden, als zij meestal fe huis komende zijn, en wij ze daaglijks voor onze zondige oogen zien — buiten Kooplieden, die noodzaaklijk reizen moeten, reizen immers de meeste menfehen voor plaizier, zoo als men het noemt, of om hunne vrienden te bezoeken. Voorheen pleeg men nog als eens meer uit noodzakelijkheid te reizen, om dat men zich dikwerf aan plaatzen bevond, waar men, zoo als men zegt, hoorns brandde, en dit geeft een leelijke (tank. Maar, van reizen fprekendc, wat kan een eenvotiwige reis, die zomtijds met geen het minde oogmerk ondernomen wordt, van geen gevolg wezen! Wat hebben heele of halve reizen, het doorreizen of het terug keeren, niet wel verandering en groote gebeurenisfen te weeg gebragt, niet waar? Ik geloof dat men in de historiën, als men er na zoeken wilde; genoeg voorbeelden van zulke reizen zou vinden, onder den Rijkdom namelijk, want de reizen van den gemeenen man, of het moest zulk foort als van Willem Ts~ brandje Bontekoe wezen , worden niet aangetcekend. En wat kan een reis fchielijk opkomen, niet waar? en wat is het plaizierig op kermisfen te reizen! Doch dit gaat juist niet altoos door, men heeft wel menfehen, die, tegen dat het kermis wordt altoos van huis gaan, om dat zij tegen de woeligheid zijn; of, om geen kermisgasten te krijgen, of om andere redenen! Doch dit alles betekend weinig, en alles kan ook niet even veel beteekenen! DatnualleConfliiutien, zoo zeer de duidelijke kenmerken zouden dragen, van het werk der menfehen te zijn, kan ik zoo onbepaald niet toeftaan. . j)e Conditutie bij voorbeeld, die door den Spaan Tiran hier te lande was ingevoerd, fcheen eer werk van den Duivel, van den Torst der. helle, dp 2, dat  C 348 l dat van den Vorst der Castieljanen, of eenig ander menfch te zijn. —— Heb ik ook wel niet eens gehoord, of zou ik mij hierin abufercn? datmenopden predikftocl, de invoering of herftelling van de eene of andere oude, of nieuwe Regeringsvorm, als het werk van hooger hand befchouwde, fchoon er zeker wel omftandigheden bij plaats hadden, die, volgens het gevoelen van zommigen, mooglijk kwalijkdenkendc menfehen, de kenmerken droegen van beneden het menfehelijke te zijn; of het geen hier meer zegt, het werk van het flegtfte foort, het uitvaagzei van het menschdom te wezen? zullen, om het, zoo mooglijk, door een voorbeeld nog verftaanbarer te maken, niet vele Geestelijken in Vrankrijk, ik meen de zulke, die voor de nieuwe Regeringsvorm zijn, (en wat zijn er nog veel Geestelijken voor de oudeConftitutie ! en hoe koomt het toch dat de meeste Geestelijken voor het oude zijn? mooglijk om dat hunne orde ook van ouder datum is, en mooglijk nog om andere redenen!) Zullen er, herhaal ik, niet veel Geestelijken in Vrankrijk zijn, die zeggen zullen dat de, in dat Rijk voorgevallene revolutie, de verbreking van de banden der flavernjj', zoo noemen zij deze, door de bijzondere medewerking der Hoogde Macht, die de onderdrukking en de onderdrukkers haat, is te weeg gebragt, en dat zij dus niet kan gezegd worden het werk der menfehen te zijn ? Zullen de Priesters hiertegen, die den eed op de nieuwe Conftitutie geweigerd hebben, die het flegtfte«gedeelte der Natie, als zijnde dit hun eenigfte toevlucht, tot oproer en beweging aanzetten, niet zeggen dat de~ze nieuwigheid eene uitvinding van de oude flang ïs. Dus fchijnen beide de partijen tc ontkennen dat liet eenvouwig het werk der menfehen is!  < 349 } Ik heb het al meermalen gezegd, en moet het neg eens herhalen, dat de brieven die uit duin komen, of het van de zanderigheid van den grond koomt weet ik niet, eene meer dan gewoone duisterheid hebben. Hoe toch koomt het tc gaste, juist vragen uit Vader Hooft (ik meen den Dichter Hooft) te doen, onmiddelijk na dat Jan zich dc laatfte omwenteling had voor den geest gebragt? Zoo hij vragen uit de boven allen lof zijnde werken der Vaderlandfche Dichteren, van de laatfte jaren, die, bij die gelegenheid den fteilen Pindus, met zoo veel eer, roem en voordeel, beklommen hebben, had gedaan, zou ik het verftaanbaar en eigenaartig gevonden hebben, en meent gij dat hieromtrent niet het een of ander zoute vragen zijn? dat denk ik! — Nu , dit flechts tusfchen beiden. Zoo ik nu op de vraag, die Jan onmiddelijk na die erinnering uit Hooft doet, moest antwoorden, na. menüjk: Wie zal in 's Prinfen dienst, voorthaen , Zich kwijten. ■ dan zou ik zeggen dat zij zich in den dienst van den Prins, den Vorst, den Koning, den Hertog, of hoe men de Grooten der aarde moet, of belieft te noemen, het best zouden kwijten, die hen het meest zouden vlcijen, zich het diepst voor hen nederbuigen, en boven al zij, die de bijzondere oogmerken der Vorften, op de beste wijze, wisten te begunftigen en uit te voeren. Ja goed, maar er ftaat vroom, opregt kere fchande aan hechten, om buiten een kerk, In d« open lucht, begraven te worden. Moeilijk zou het zijn, om alle deze beginzels uit te roeijen en de menfehen te overtuigen; maar zeer gemaklijk, om door hoog gezag, voor eens en voor altoos, de verderfelijke gewoonte, van in fteden en kerken te begraven; af te fchaffen, — Voor eenigen tijd, zag ik in een der groote fleden van ons land, in eene kerk een lijk begraven, men droeg het de kerk rond, en zette het" eenige oogenblikken aan de eene zijde van den pre» dikftoel neder; van daar nam men het weder op, en liet het in een graf, aan de andere zijde van den kanzei, dalen. Ik vroeg aan een der omftanderen, waartoe die feremonie diende , en waarom dit lijk zoo digt by den predikftoel begraven werd? Het andwoord was; het is onze dierbare Leeraar N.,. en hierom zet men zijn Eerwaardig oveifchot nog eens voor den gewijden ftoel, van welken zijn nu gefloten mond de taal der waarheid in de harten zijner hoorderen vloeijend deed, neder; terwijl men zyne heilige asch, zoo digt mooglijk, bij het outer be» waard! Behalven dat ik dit antwoord zeer pedant en opgefmukt vond, kon ik mij niet genoeg verwonderen, hoe het mooglijk ware, dat verlichte Kristenen, in onzen tegenwoordigen tijd, nog zoo kinderachtig, en ik durf zeggen zoo afgodisch waren, om, met betrekking tot eenen dooden Leeraar, van welk een karacter de man geweest is, weet ik niet, zulke heidenfche fermonien, te doen plaats hebben! Welk eene betrekking blijft er toch, tusfchen het zielloos overfchot mmm> het wormenaas van eenen Leeraar, en een houten of fteenen predikfloel over! en is iets van die natuur niet even zoo belagchelijk, als dat een eonvouwig fchepzel, zich voor het houten of ftee«  C 3«5 > ftoenen beeld van eenen Heiligen nederwerpt, dié men aan het zelve verteld heeft, groote dingen in het ftuk van het geloof en de mirakelen gedaan te hebben ? Is de betrekking, tusfchen het gebeente van eenen afgeilorven Dominé en den predikftoel grooter, dan tusfchen een uitgehouwen ftuk (teen of hoiur» en eenen Heiligen, die men zegt, voor eenige eeiuwen geleeft te hebben? — Bij deze gelegenheid wnndelde ik de kerk door, en floeg mijn aandacht op de meenigvuldige graflieden, wapens en monumenten, die ik in dezelve aantrof; dit deed in mij de volgen* de gedachten oprijzen : Hoe is het mooglijk, dat men dit gebouw, dat men nog het Huis Gods, den Tempel des Heeren, de plaats der aanbidding noemt, tot een verzamelplaats van het rottende overfchot der menfehen, dat met alle andere ziellooze ligchamen gelijk ftaat en met dezelven vergaat of tot zijne oude gedaante te rug keert, maakt! Hoe ilrookt dit denkbeeld met de reinheid van den Godsdienst, en met de heiligheid van het onbegrijplijk Wezen , dat men hier aanbidt ! — .... Werden voorheen de koopers en verkoopers uit den Tempel gedreven, om dat het denkbeeld van woeker en eigenbaat met den Godsdienst, die Jezus predikte, en wiens kenmerk alleen liefde was, niet ftrookte, hoe zou onze groote Meester dan wel handelen moeten met hen, die niet alleen eenen zeer eigenbatigen en dikwerven den aandacht Oorenden handel, in de zitplaatfen der kerk • drijven; maar die zelfs een gedeelte van het huis des Heeren zelve verhuren of verkoopen, tot eene ver«. zamelplaats van rottende lijken — van flank en doods, beenderen, en aan het gewin dat hier van koomt, de gezondheid en net leven van hen, die nog opkomen, opofferen' Hoe meenig een, dacht ik, rot hier on-  ( 3 Jeerden 'beurzenmijder, aan een van die hatelijke, menfehen, die den twist, tusfchen den eenen burger enden anderen, op alle mooglfjke wijzen, dikwerf door fchelmerijen, die het daglicht niet verdragen kunnen, aanftoken, die, zonder zelve eenige begiuzeis van regt te kennen, én zonder er de fchaduv»' zelfs, van immer bij hun zeiven in practijk te brengen, het regt, de aüereenvouwigite zaken verduisteren, en voor den onkundigen of onopmerkzamen Regter, onverfiaanbaar maken; die, door kwalie de gewone wijze van procederen te volgen, de duide» ïijkftezakenomzwagtelen, langwijlig en kostbaardoen zijn. Betalen moest ik. De rekening door eenen anderen Regtsgeleerden te laten opnemen, was oogenhliklijk weder geld; haar ter tauxatie en moderatie van den Regter te laten, waren weêr kosten, en Wanneer ziet men dat er door dit middel, op eene rekening van de Dienaren der Geregtigheid, veel af te dingen is? De vrees van nog eens zes en dertig, elfen een half te moeten geven, deed mij den gepermiteerden dfef, hoewel met al den vloek en verachting, die bijverdiende, betalen; ik refoiveerde hier temeer toe, om dat ik, van een mijner goede vrienden hoorde, dat hij zich eens bitter met het doen tauxeren van eene Advocaats rekening bedrogen had.Hij weigerde de betaling, om dat hem dezelve te hoog' 'voorkwam. De pleitbezorger dagvaarde mijn' vriend ,ter voldoening, deze bragt in, dat dezelve naar zijne -gedachten te hoog was, en dat hij, daar zij flechts in ééneregel was gefield, niet kon begrijpen waar aan zulk een fom zou gegaan zijn! De dienaar der Gereg» tigheid nam de rekening te rug, met belofte van dezelve nader te zullen examineren; kort hierop kreeg iuijn vriend eene andere gefpecifigeerde,, die meer dan AU® vijf;  fat**) vijftig guldèn hooger was. De Regter zag dezelve zeer naauwkeurig na, cn gaf vonnis tot betaling! fcbrikk.cn zulke voorbeelden niet af? Wanneer zullen de menfehen in dit ftuk ook eens wijs worden, en zien hoe belagchelijk het in de eerïte plaats is, om, ten kosten van hun beurs en ten Kosten van de rust van bun gemoed, een corps menfehen, ruim en rijklijk te onderhouden, dat van den twist leeft, en hierom den zeiven, ten minften is dit het geval van velen, aanftookt? ontegenzeglijk zeker is het, dat zeven agtfte gedeelten der gefchillen beuzelachtig zijn, dat zij uit wrevel, uit eigenzinnigheid, Of een gedrochtelijk denkbeeld van eer voortvloeijen, en dat de kosten der procesfen de waarde van het geen waar over men twist meestal oneindig overtreffen. Wanneer zullen redenlijke verlichte Kristenen In de tweede plaats, eens leeren zien, hoe misdadig, «en verachtelijk het is, elkander om weinig beteekejiende dingen te vervolgen, endoor andere onwaardige voorwerpen, te doen uitfehudden en arm maken, wanneer zullen zij eens overwegen, hoe zeer hen zulk een gedrag in de oogen van de opperfie Goedheid, en in de oogen van hunnen liefhebbenden Meester v den Prediker van hetEuangelie der liefde, moet ftraffchuldig maken ! Maar, als men zich nu in het geval van den ongelukkigen Landman, die Go ris van B rakel bedoelt, bevindt, hoe dan? Als ons het onze door hen, die meer gezag of meer geld dan wij hebben,, op zulk ■ce'ne wijs als in dat geval plaats had , of op eene andere manier, de listen het geweld hebben onderscheidene middelen bij der hand, om aan anderen het hunne te ontvreemden, wordt ontftolen? Ja hoe dan? misfehion is het nog beter om zich zulk eene onregt- Vaar-  < 373 ) vaardigheid te Iaaten welgevallen, dan langs den weg van regten, want alle ongeflagen vonnisten, ook in Zaken die zoo klaar als het licht der Zonne zijn, zijn te vreezen zich aan het vermogen cn de listen van deze foort van Dieven te onttrekken, te onttrekken zeg ik! Kan men het dezen naam wel geven, wanneer men een roof uit de klaauwen van eenen Gier rukt, om dien in die van nog vcrderflijker — nog wratiger roofdieren te zien overgaan! — Men zegt, dit is nog een term uit onze oude Vaderlandfche Couranten, men zegt dat in Landen of plaatzen, waar veel Doctors in de medicijnen zijn, de meeste zieken zich bevinden, cn de menfehen over het geheel genomen, het vroegfte fterven. Dit kan wel waar zijn, zonder dat het nog iets in het nadeel dier Heeren bewijst, want in een Land of plaats waar de meeste zieken zijn, zetten zich, zoo als zeer natuurlijk is, ook de meeste DoSors neder, de zicktens komen zomtijds voort uit de gefteldheid der lucht enz., en dus is het in het geheel niet bewezen dat de meenig. vuldigheid van deze juist de oorzaak van de meenig. vuldige ziektens wezen zou; het omgekeerde kan ook plaats hebben; maar dit houde ik voor cnlochenhaar, dat het onovcrzienelijk leger van Advocaten, Procureurs, Solliciteurs en hunne onderhoorigen, onder welken, zoo als uw vriend te regt aanmerkt, een hoope domooren en zakkerolders zijn, de meenigte der gefchillen oneindig vergroot en uitbreid en de meeste hunner Cliënten van klinkenden munt berooft die dezelve zeker tot nuttiger cindens zouden hebben kunnen gebruiken. Ik ken een kleene plaats, in ons dierbaar Vaderland, waar men jaren agter den anderen geene gefchillen, zaken noemen het de Regtsgeleerden, voor de balie had gehad. Wanneer deAaa 3 B«r.  C 374 ) ftorgers, onderling eenlg gefchil hadden, vëïvo'ïgdeïp,Z$ zich bi} een hunner kondigde en eerlijkde medeburgeren, deze zei zijn gevoelen, over de zaak in «juestie, zonder dat hen dit een enklen duit kostte, en meest altoos gedroegen partijen zich naar die uitfpraak, maar ongelukkig zet zich op die plaats een Procureur neêr, en van dien oogenblik afkreeg men zaken als zand op de rol; dit maakte de tegenwoordigheid van meer Dienaars der Geregtigheid noodzaaklijk, welk eene bittere noodzaaklijkheid! de verfchillen vermeerderden van dag tot dag, terwijl de inwooners zichtbaar armer werden. Zou dus, naar het daar dellen van zulk een fprekend voorbeeld, voor het een of ander Genootfchap, inzonderheid voor de Maaife-happij tot nut van V Algemeen, deze niet eene nuttige prijsvraag zijn? Wac zijn de beste middelen oni het getal der Practifijns te verminderen, en alle Domooren, Bedriegers en Beurzenlhijders, in dit vak tc weren? wat dunkt u zou dit ook tot nut Van het Algemeen kunnen flrekken? -3k denk ja en waarfchfjnelfik welhaast zoo veel, als* eene nieuwe uitgave van Liedjes, zoo men mij myne gedachten over een onderwerp van dien aart vroeg, -want zelf fchrijf ik nimmer naar prijzen, zou ik van gevoelen *ijn, dat een van de beste middelen om aan dit doel tc beantwoorden, zijn zou, dat de menfehen zich in het einde als redelijke fchepzels begonnen te gedragen, alle verfchillen zoo veel mooglijk poogden ,te mijden, en zoo zij onverhoopt ontdonden, dezelven onderling, of door de tusfehenfpraak van eerlijke brave en kundige menfehen, al fchreven zij voor hunnen naam juist geen Mr., al zaten zij niet in het gedoelte der eere, en'al konden zij geene aóte van aan•ftelling toonen, om den Boer en den Burger ten plat- ISÜ.  C $7$ % -ten Jande en in de fteden vrij de beurt te mogen ügi jen, uit den weg te ruimen. Al het nadeel dat hier ■uit met eenige mooglijkheid, *oor eenig mensch zoti kunnen omfiaan , zou alleen hierin gelegen zijn, dal! namenlijk, zommige van de kleenfte Bedienaren der Geregtigheid zich wat langer in de keuken of in het fta! van hunne Heeren of Vrouwen zouden moeten blijven ophouden, of Deurwachters aan den Tempeï der Geregtigheid, pf Boodfchappers in den dienstf dier Godinnen geworden zijnde, wat lchraler inko* men hebben zouden. Dat het getal der Klerken es Handlangers aanmerklijk zou verminderen, en datdacfoort yan zoogenaamde Praclifijns, het welk ik hoofd-zaaklijk bedoel, die op den Boer en. den gemeenen en onkundigen Burger loopen, deze kaal plukken* en den ongelukkigen meestal nog ongelukkiger ma-' ken, zich mooglijk zou genoodzaakt zien, naar Engeland te verhuizen, om daar het zelfde ambagt op de groote wegen te ©effenen, dat zij hier op de Staden Regthuizen in praftijk bragten. Intusfchen is het zeker dat er zich onder de Pleitbezorgeren, ook ia ons Vaderland, nog waardige, kundige en brave mannen bevinden, die uit eerlijke, uit de beste beginzeis werken, die het denkbeeld van de onfchuld en onnoozelheid te redden, de onkunde de oogen te opej nen, en den loop der bedriegerijen, ook inzonderheid van hen, die zich geregtigd achten in den dienst van Themis te ftaan, op alle mooglijke wijze te ftui. ten, meer dan het uitzicht op winst, op grootheid en rijkdom doen gelden; die dus ware Advocaten, vooifpraken en handhavers der Gerogtigheid zijn, en hier door nog meoüigmalen voorkomen, dat de arme of de minvermogende niet meermalen, zoo als het geval van den Landman in liet bewust verhaaj van uwen  C 37* ) tfwen Correspondent was, het fchuldcloos flaftoffeè van de ontregtvaardigheid, de list, of het geweld van meer gegoeden, meer vermogenden wordt. Hoe zeer verdienen zulke waardige mannen — zulke ware menfehenvrienden, de hoogachting niet van alles wat wel denkt, en hoe vele verplichting hebben vele Regters, in groote en kleine zaken, in hooge of lage regtbanken, aan zulke voorlichters, die hen zomtijds van onregtvaardige vonnisfen te rugge houden, niet!! — Zoolang intusfehen, het regt voor geld, dikwerf voor veel geld , gekogt moet worden, dat is te zeggen, zoo lang de wijze van procedeeren zoo kostbaar en zoo omflagtig is, als zij aan vele oorden der waereld, nog met de daad plaats heeft, is het zeer natuurlijk en bijnaar onvermijdelijk, dat hij, die weet geen bezitting genoeg te hebben om den loop, van door alle kunstgrepen uitgerekte procesfen te kunnen volgen, en hierom zich moet latencondemneren, in vele gevallen onregtvaardig gevonnist worden. Welk een haathjk vermogen heeft in de menfehelijke Maatfchappij, zoo als die heden is ingericht, iet geld niet! en welk een verachtelijk karaclerverraden zij, die van dit metaal, dat alleen door hen ge. bruikt moest worden om het geluk en het genoegen tiit te breiden en algemeen te maken, zich bedienen om hunnen Evenmensch te onderdrukken! Wat behoort er niet tot een goed Regter f Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers, daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  ï> E ANTWOORDER. Candide eï modeste, ■ N°> 48. £0ta HET WAAR Z Ij N g » WAARÏ (Vervolg van N». 47.) • Vraagal N°i 152. ..Aoen ? m9 Nederzette, om, zoó Inoo?lijfe nöö iets van die geregtelijke Dieverij, die uw Correspondent m het vorige en ïn dit nummer verhaalt, te zeg. gen, lag juist de Pk0c lam a f iè van wegens hunlie Koninglljke Hoogheden de Gouverneurs Generaal, in dato 18 April, in de Oostenrijkfche Nederlanden gedaan, voor mij. Zou het waar zijn? dacht ik» mijne oogen juist op uw vraag, en van daar op het begin dier Proclamatie flaande, zou het waar zijn dat zij, die, uit aile oorden van het uitgebreide rijk der Franfchen, óp bevél van den Koning zelf met oogmerk om eenige noodzaaklijke verbeteringen in het ftuk dér Finantien, als in andere deelén oer Regeringsvorm te maken, zijn bij een geroepen, in de daad oproermakers zijii, die zints vier jaren hèt ïrsnfehe.rfjk verwoest hebben? . Zoa het waar B b b. zij„;  zoo als hunne KoninglRke Hoogheden nhst gister te kennen, geven, dat -zijne JIkrkristelijkjl* Maiefteit door die oproermakers gedwongen is geworden, om een decreet van Oorlog tegen zijne Apostolifehe Majefteit'te fanaioneren, tegen het gevoelen van zijn hart en in weèvwiil' van zich zeiven? daar echter de Koning der Franfchen zelf betuigd heeft, (öf het zou dan waar moeten zijn dat het Koninglijk woord ooü met meer heilig is) na alles vruchteloos beproeft te hebben, om het huis van Oostenrijk van eene verbindtenisf' met andere Mogenheden, die zich tegen dc nieuwe Franfche Conftitutie, die door hem vrijwillig is aangenomen, fchijnen te verzetten, af te trekken, geen ander middel meer bij der hand te hebben, ofrmet eenige mooglijkheid te werk te kunnen ftellen, dan dat der wapenen? Zou dit waar zijn? ja, waarom zou het niet waar zijn? Gelooft gij, mijn Heer de Vraagal, dat het Gouvernement Generaal te Brusfel, iets in het openbaar voor de geheele waereld, voor het oog van den Heer der Heirfcharen, op den welken het zich ook beroept, zal zeggen, ,hct geen het niet volkomen overtuigd is 'waarheid te zijn? immers neen: het is dan waar, maar nu is dc vraag, waar? - waar! Eene waarheid is en blijft immers eene waarheid aan alle plaatzen, en ten allen tijden! Dit fchut ik, en meen het tegendeel, al meer dan 'eens bewezen te hebben. Nu, een goede zaak kan niet te dikwerven gezegd worden. Hunne Koning'lijke Hoogheden, en ik vertrouw alle de Inwoneren der Oostenrijkfche Nederlanden, (want waar denkt het volk anders dan zijne Opperhoofden?) zeggen dat het waar is, het is dus in de Oostenrijkfche Nederiandenwaar. maar de Nationale vergadering, bijna de «e-  geheele Franfche Natie, de Koning dér Franfcberx zelfs, zegt dat het niet waar is; dat men in Frankrijk met de invoering cener nieuwe regeringsvorm, wel verre van oproer en verwoesting te, willen zaaijen en aan te rjchten, niets anders bedoelt, dan de regten van den Mensch en van den Burger te handhaven, de tirannij en onderdrukking, voor eens en voor altoos te weren, en aan het tot hiertoe zuchtend menschdom, *dat geluk, dien zegen en die rust te bezorgen, welke hiervan dc natuurlijke gevolgen zijn. Het is dus in Frankrijk niet waar, het geen in de Oostenrijkfche Nederlanden, en mooglijk wel in andere Landen, voor het minst aan andere Hoven, de Franfche zaak betreffende, voor waar gehouden wordt. -——- Het heeft, zeggen hunne Koninklijke Hoogheden, den Regeerer der waereld behaagt, om de wonderbare blijken zijner almacht te toonen aan hun, die .met den behoorlijken eerbied, omtrent de Oppermagten, die Hij tot regeering der menfehelijke inaatfehappijen, op aarde heeft aangefteld, bezield zijn. Niemand zal deze Helling thands ontkennen durven, zij is dus waar; maarten tijde der Spaanfche tirannijen hier te lande, men kan uit dat tijdvak, bij. het welke wij allen zoo veel belang hebben, nimmer te veel voorbeelden aanhalen, was het in de oogen van Neêrlands Helden, die door den Spaanfchen Alleenheerfcher toen ook Oproermakers, Landbedervers enz. genoemd werden, niet waar, ten ware zij mogten onderfteld hebben,, dat de Koning der CastiJjanen, niet behoorde onder die Oppermagten, weiken door den Formeerer der waereld, om te re»ee. ren zijn aan gefield; het was niet waar, om dat onze, Voorvaders dikwerf op de onlochenbaarfte wijze ondervezen, dat de Eéüwige Almagt de pogingen vsa *bb * i,eUp  hen, die zich openbaar en gewapendcr hand tege*deze, vqlgens het tegenwoordig gevoelen, door God. éangeftelde Oppennagt verzetten, bij uitftekenhetd zegende, ■ . . En wanneer het eens gebeurde, het geen volgens het gevoelen der meeste en beste Staatkundigen niet te denken, en nog minder te hopen is, wanneer het echter eens gebeurde, wie kan op da ■uitkomflen der menfehelijke gebcurenisfen, en, ba* yen alles op het lot van het Oorlog, fnet zekerheid rekenen? dat de wapenen der Franfchen voorfpoedig waren, zou dan de zoo even vastgefteldc waarheid, xiiet weder bij Velen worden in twijfel getrokken? — j}Ju, genoeg hier van-' het is in het geheel onze, cn, boven al mijne zaak niet, om mij cenigzints met de thands, bij onze Vrienden, Buren en Bondgenoten , jzwevende Staatsgcfchillen in te laten, of er misfehien een onbezonnen oordeel over te vellen , dit betaamt den {lillen Burger niet, Het is genqeg voor ons, dat ■Wij onder onzen wljnftok cn vijgenboom, bij het ge« 3iot van vrede, vrijheid, voorfpoed en overvloed, de lijpe vruchten eener voor eeuwig gevestigde Conftjtu» „Was, fchoot er voor het behoeftig Huisgeziii ni.et> over! De man trok zijn ftoute fchoenen aan, ftakzijn huurcedul in de zak en ging naar de genadige Vrouw. Ik denk dat de historie in Duitschland gebeurd is, om dat men daar al de groote Lieden genadig noemt, maar zou dit ook. tvaar zijn} zouden erin dat Land, geene ongenadige Grooten wezen, of geweest zijn? Mi dit raakt ons niet. De Boer ging naar de genadig* Vrouw, doch deze was, zoo als de Grooten veel zijn, belet. Hij ging er nog eens, en nog eens, en nog. eens, naar toe, maar de genadige Vrouw was belet;, in het einde begonnen de knegts, die weelderig waren en weinig niet de boeren en burgers op hadden, den draak met den huisman te fteken, en toen hi| hierdoor niet werd afgefchrikt, floegen zij hem onge* * -nodig van de deur der genadige Vrouw af; intusfchen gingen de onderdrukkingen haren gang. —m■yVat nu? Hij begaf zich naar het Regthuis, om, dit was eene temeraire demarche, over de handelwijsder genadige Vrouw te klagen. Hij bewees uit zijn huurcedul waar op hij regt had, en uit het gebeurde,, hoe zeer hier tegen van de zijde der Vrouwe, gehandeld was. Zommige der Regteren waren wezenlijk met den man bewogen, anderen namen de go» daanten aan als of zij het waren, en een derdefoort verzette zich tegen den boer, dien zij brutaal en des* obedient noemden; dan, de meerderheid was ervoor om de zaak nader in overweging, en intusfehen den huisman onder hunne befcherming te nemen. Nu was de man zoo gerust, of hij in 't minfte niet te vreezen bad; dan, de geweldenarijen gingen haren ouden gang. Mevrouw ftuurde hare gewone jagthonden, die de Boer NB. ook onderhouden moest, in zijn korenland, £oeh de boer op de prote&i© van^het Geregt ftuut ge-  J C 3S4 ) •geworden afin de, begon dfe honden van Mevföuw^ Zoo hier cn daar gevoelige tikken tc geven; dit ftaH bare Genade op de krop, cn deed haar beiluiten oirt Vreemde honden, van het ficchtfte rar., die uitgehongerd waren, bij een te verzamelen, en op den boef cn zijn land ai'te fturen Cn aan tc hitzen; dit gefchieddpi de boer kon tegen zulk eene overmagt, vooral om dat hii zich op zijne eigene kiiegts, die veel al heimelijke, of openbare afhangelingen en begunftigers van haar Genade waren, niet kon verlaten, in het geheel met aan; hij liep naar het. Gercgt, maar dit was hiet vergaard. Wat heb ik nu aan die befcherming dacht de'man, met tranen in de oogen. Die vreemde honden beten reuen en teven, cn bepaalden zich juist niet alleen in het vernielen tot den akker van den bcwusten boer. Een gedeelte van het GeregtwaS dus uit vrees van ook een beet te krijgen, gevlugt, en dc anderen wilden den boer geen regt doert, deze moest dus het erf, dat zijn voorvaders reeds in goeden ftaat gebragt hadden, verlaten, en zwerft nu als balling om. Op de hoeve ziet het ernaar uit; men bouwt er wel op, maar bet is of er een vloek op fust, niets gaat er meer goed; het land is dor en de fchuten zijn lijcffg! — Zou dit waar zij'«? en waar? ———- ]k heb niets tegen het plan , dat van B r akel heeft, om van het gebeurde met dien verongelijkten Land* man, een teckening te laten vervaardigen, en deze in het kooer tc laten brengen. Eéno bedenking heb ik echter' zou höt niet beter wezen dat de Regters, Biet in'het verfchier, maar wat meer op den, vooro-rond (tonden? vergeef het mij, zo.mijn vraag zot \%\ fè verfta mij 'niets van de teckenkunst. Ongetwijfeld zou bet zijne nuttigheid kunnen hebben, om zulk eert plaat in elke Rcgtkamer op te hangen; mooglijk meer dan die van Salomons cerile Regt, mits dat er ook 111 het vervolg, met alle Rcgtverdraaijcrs, overeenkom* ilio- die teckening gehandeld werd. Maar waar zou er een kunftenaar te vinden zijn, die ftout genoeg was, om zich, door zulk een ftuk, den haat van alle zulke Dienaren der Geregtigheid op den hals te laden? Te Derdreeto, h!j De Leeuw en Krap, en alonf.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 4p. kEGRAAFT MEN NOG DE DOODEN IN DE KERKEN EU STEVptj'? (Vervolg van N°. 46.") Vraagal N°. 153, j e bewijzen, mijn Heer de Vraasal, die gij j in uw i50fte en issfie Nommer, voor het verkeerde, verachtelijke en nadeelige van het begraven der Lijken, in de Steden en in de Kerken, hebt bijgebragt, zijn zoo voldoende, dat zij, die door dezelve niet overtuigd worden, voor geene overtuig ging in dit opzicht vatbaar zijn. Wat zal de Antwoorder, die, fchoon hij bij zommigen ook in eert kwade reuk moog' ftaan, niets hartelijker wenschtj dan het heil van zijn Natuur- en Landgenoten, op alle mooglijke wijzen, te zien uitgebreid, hier nii anders bijvoegen, dan zijn verlangen, dat deze heillooze gewoonte eenmaal worde afgefchaft? -— Heé leven, dat de grond van alle genietingen ïsj is heé dierbaarste, dat de mensch hier heeft te waarderen» Ccc 9#  C 326 ) t)€ gezqndheid is de grootftc fchat; daar wij bij het •gemis van deze, voor alje andere geneugten ongeschikt en onvatbaar zijn, het is dus de zaak, de plicht van elk weldenkend mensch, het is boven al de plicht van hen, wien het gezach is in handen gegeven, om voor het, levert, voor het bewaren der gezondheid van het 'algemeen en 'van zich zeiven in het bijzonder te zorgen ; daar het nu bewezen is, "dat'de bewuste hatelijke gewoonte, zulk eenen nadecligen invloed, op die beide heeft, ftrijd het met de verplichting van de hoofden des volks, ftrijd het ,met die van elk burger, hieromtrend onverfchillig te *zijn. Wat zal de grootheid, de bloei van een Volk beteekenen, wanneer deszelfs leven —— deszelfs gezondheid verwaarloost w:ordt! en dat door iets, het welk aan niemand eenige nuttigheid toebrengt, of met mooglijkheid toe kan brengen, en alleen op een oud,belagchlijk en den verftandigen mensch ,ik zwuge den verlichten Kristeu, ontcerend vooroordeel rust. —— Het bijwonen van den openbaren Godsdienst, wanneer dezelve wel is ingericht, heeft ontegenzeglijk zijne nuttigheid , maar zou men wel eenen oogenblik kunnen onderftellen, den algemeenen Weldoener der Menfehen welgevallig te handelen, wanneer wij ons, in een gebouw dat de verzamelplaats van het rottend overfchot onzer natuurgenoten is, dat met verderfelijke dampen is opgevuld, te zamen pakken, en hier door ons leven en onze gezondheid, voor de welken de Opperde Wijsheid -Wil dat • wij behoorlijk zorgen zullen , in gevaar brengen. Is het niet ten uiterfte onnatuurlijk, is het, durf ik vragen, niet onteerend, voor de Eeuwige Almagt cn Goedheid, in dezelfde plaats, om de afbidding van alle' befmettende ziektens, van buiten ge-  ÓS7 ) gewone fteifte, te bidden, in de welke men, voor* feedachtelijk, de befmetting aankweekt en het Opperwezen, in dit opzicht, als 't ware, verzoekt? Kan' men wachten dat de onbegrijpelijke Wijsheid zich van buitengewone middelen bedienen zal, om ons van •de rampen te onthefTen, die wij ons zclven op den hals Iaden, en die wij zeiven, door gewone — door natuurlijke middelen, voorkomen kunnen? — Wanneer het grootfte gedeelte der Kristelijke Gemeente eens zoo dacht, wanneer het, om zich in dezen van zijnen plicht te kwijten, en zich tegen de liefderijke oogmerken van den grooten ,Weldoener, ten zijnen aanzien, niet te verzetten, maar overeenkomflig dezelven te handelen, eens befloot niet meer te zamen te komen, om het Heilig,het vlekloos Opperwezen, de offers der dankbaarheid toe te wijden, ■om Hem om de verlenging der levensdagen, om het bezit en behoud van eene bloeiende gezondheid te fmeeken, in een plaats, waar de hatelijke lucht eener doodlijke befmetting ons, bij het openen der deuren, reeds tegen vliegt, in een plaats die, in dert eigenlijkflen zin, met flank en doods-beenderen is opgevuld, zou men, in zulk een geval, zich niet fpoedig in de noodzaaklijkheid zien, om de verder-lelijke gewoonte van het begraven in de Kerken afT tefchaffen, hoe zeer het belang van eenige weinigen,of het overfchot van een verouderd vooroordeel zich hier ook mogte tegenkanten ? Het hangt dus van u zeiven, redelijke menfehen, — verlichte Kristenen! af, om u van dit haatlijk kwaad bevrijd en uw* leven en uwe gezondheid, hier door beveiligd te» zien ! Hoe wenfchelijk ware het tevens, men vergeve tnij, bij deze gelegenheid, de volgende aanmeri Ccc 2 kicg,  ( 388 ) iking, hoe wenfchelijk ware het tevens, dat de gewoonte, die hier en daar in ons Vaderland toch eeniger mate begint te verminderen, om namelijk, Weitfche en kostbare plechtigheden bij het begraven der lijken, waar" dit dan ook gefchieden moog, te doen plaats hebben, geheel werd afgëfehaft! Ontegenzeglijk is dit ook nog een overblijfzel der-oude bijgeloovigheid, en van die oppervlakkige wijze van denken, die gewoon is in het uitwendige waarde te ftellen, zich aan het niets beteekenende te vergapen. Zal het de hoogachting voor eenen gebrouwen vriend, voor eene dierbare vriendin.ne, zal het de liefde voor waardige bloedverwanten, die ons door den dood ontrukt worden, in onze gevoelige harten vermeerdereu , wanneer wij hen , op eene "kostbare en plegtige wijze, ten grave dragen? Zal de «ruïnering van de kosten, die wij bij die gelegenheid nutteloos gemaakt hebben, nodig zijn, om ons hunne waarde hunne liefde te binnen te brengen? of zal het plegtige, dat bij eene ftatieufe begraafnis plaats heeft, in ftaat en toereikende zijn, om de weereld, die dezelve met een onverfchillig oog hefchouwd, een denkbeeld te geven van de grootheid onzer droefheid, van het geen onze harten lij— den? _ Hoe meenig een volgt, met eenen fta- tigen tred, in plegtig treurgewaad, het lijk van dezen of geeuen zijner Bloedverwanten, naar wiens dood zijn baatzuchtig — ongevoelig hart reeds voor. lang, met groot /-erlangen was uitgeftrekt! terwijl hij, die uit zijne nederige hut, het lijk van zijnen vriend — yan zijnen bloedverwant, van de gezellinne zijnes treurigen levens, van zijne zijde, op eene wijze aan wCke de baatzucht, om de treurenden tot dikwerf kun vermogen je boven gaande, kosten te noodza- ken  C 389 ) ken, eene zeekre foort van fchande gehegt heeft, Ziet weggehaald, in den vloed zijner ongeveinsde tranen ais verfmoord, en zich het hart door droefheid voelt van een fcheuren! Men moge uit het plegtige en kostbare eener iijkftatie, ten aanzien van de bezittingen van den Overledenen , of zijne Bloed verwanten oordeelen, en hoe meenigmalen vergist rnen zich ook hierin ! maar nimmer kan uit dezelve, tot de wezenlijke waarde van den Overleden, of tot de droefheid , die zijn dood verwekt heeft, befloten worden. Zoo wij der nagedachtenisfe van onze dierbare afgeftorvene vrienden, iets van onze vermogens — van onze bezittingen wijden willen, laat dan het geld, dat nu nog aan niets beteekende, en op zijn best genomen, geheel nuttelooze plegtigheden gefpild wordt, beHeed worden, om den armen, den nooddruftige,!, die op het veege leger kwijnt, te verkwikken en het nuttige en noodige toe te dienen, Hoe meenigwerven zoude wij mooglijk, hier door de ftervende, en door gebrek verfmagtende armoede van den fleilen rand des grafs te rug trekken, tToonenfGSen ™ ^ M m6nfChen °P ™s ne*K Juist, terwijl ik met het Schrijven van dit blaadje bez.g ben ontvang ik den volgenden brief, dien ik cogenbliklijk, om hier door, zoo mooglijk, verdér ook wat, zoo als gij Mijn Heer-DE Vraagal in de klanten te raken, plaatfen zal; fpoediger kan iknt, immers met; en ik doe dit met te meer graagte en bereidvaardigheid, om dat uwe nummers, 0ver het begraven der lijken in de fteden en kerken, tot het Schrijven van denzelven aanleiding gegeven heeft. — "> Mïjw  C 39» ) MIJN heer de andwoorder? Gij zult u ongetwijfeld verwonderen, dat ik dezen aan u, wiens 151 en 153 Nommer mij de volgende^ bijzonderheden hebben te binnen gebragt, en niet aan dem Vraagal, en die wat meer dan gij bekend is, ichrijf; ik zal u hier omtrend uit dén dut helpen, ket is zeker wel waar, dat het altoos beter is, bij «en fmit, dan bij een fmeetje te gaan, maar elk moet voortgeholpen worden, en zoc dra als ik zie, dat mijn Snijder of Schoenmaker, het heel druk begint te krijgen, ga ik bij een' ander en denk, man, elk wat van de ftokvisvellen; nu, zoo heb ik, ten uwen aanzien, ook gedacht, en dit neemt gij mij zeker, zoo gij niet te veel van 't hondje gebeten zijt, niet kwa- Sijk. Nu ter zaak! Onlasgs een reisje doende, ""kwam ik in een Kerk, want op elke vreemde plaats *vaar ik koom, ga ik 'er nimmer een voorbij zonder 'er eens in te treden, als 'er dan mooglijkheid «oe is; waar het geweest is, kan ik met geene zekerheid zeggen, om dat het mij fchoon is door het Ihoofd gegaan. Nu, dit zegt ook niets. In die Kerk; dan, vond ik een Zerk , op de welke gehakt ftond-: Bier ligt begraven, de wel Edele Gejlrenge Beer, en dan de naam en de kwaliteiten, maar het een en ander is mij dood vergeten ; dit weet ik 'er alleen van, dat het een Held, en zoo mijn geheugen mij niet grof bedriegt, een Zee Held was, vervolgens ftond 'er Obijt den en dan een open plaats. Men 'fchijnt hier het voornaamfte vergeten te hebben, zeide ik tegen den Koster of Hondenflager, die mij de Kerk voor een loontje liet zien. Hoe zoo. zei de man; wel 'er ftaat immers niet, was mijn andwoord, terwijl ik wat driftig werd, wanneer de Held ge-  C 391 } geftorven is.., Dat dankt je de duivel mijn Hppf ,„a de Hondenflager, die naar het fcheenT^^boos b? gon te worden, zi n wel Edele Geftrenge is Vol dood maar is nog friseh en gezond, ëfkoonKf nog dikwerven de plaats, daar hij met leven en ee zondhe,d nog eens gebruik van hoopt te maken beEigt.gen. Nu zoude ik zeker in een^penS g4lÏÏk hebben uitgebarsten, zoo de heiligheid van de Di« ' waar ik mij bevond mij niet w&houdS Jjf Met teven en gezondheid van een rotrio- vrar „' ,■ , dood gebruik te maken, if^nhtokS^ denkbeeld van de wijze v^denkinva ^ezenSfs fel der Honden, voor den geest; terwijl ik aan deze* bijzondere-voorzorg van den Zoon V^n Maks fn het geheel geen - mouwen wist te {tc\ïen ~~t p» voorbarigheid van die natuur, zou ik in dén gewonen Burger a keuren ; het verraad naar mijne gedachten* een zonderling foort van hoogmoed, die fichito1,1 den dood zelfs uitftrekt, het onderftelt dat 'er , a dat -w, van dit tooneei verdwenen zijn, noJ mé, che» .zullen gevonden worden, voor welken hit Sn" -belang zal wezen, te W0hj^n^^f£JS en aan welke plaats wij begraven ziin twa van een' Held is'dit zeker8 een ander ïeia Tiï Zee-Held, die aan zoo vele en nhtóL'T ' a men ? —  < 39* ) men»-—— Zou het niet kunnen gebeuren, zeker niet gemaklijk, om dat dit ongewone gebeurtenisfen zijn, maar het is echter niet volftrekt zou het niet kunnen gebeuren dat zulk een Held na dat hij lang en hardnekkig, tegen den v>|nd-#ÏHSen had , liever belloot om het lont in het kiu.d te Afteken, en met het fchip en het volk, en dus ook met z chzelven, in de lucht te -fpringen , dan a& over 'é geven? ' en dan kwam hij in het geheel met in het graf! Zou het niet zijn kunnen, dat Hij bij mooij of ruw weder, hier of daar vast raakte, en verging, en tot den laatften man op het wrak blijvende een prooij der golven werd; in dit geval kon tl graf, door zijnVl Edele Geftrengen, immers ook al riet bezet worden? Zou het niet kunnen gebeuren, dat hij van den vijand, wanneer dan de overmagtaanmerklijk groot was, genomen werd hoe £gt kan dit gebeuren! - dat hi, in een vreemd hu d ï verdriet ftierf, en dat de vijand weigerde het dierbaar overfchot', naar het lieve Vaderland, in het "eeds bereide praelgraf te laten henen voeren? Men zou hier nog zeer vele andere gevallen kunnen onderfteHen, doch die men als te verre gezogt zoude kunnen vèroordeelen. De opgegevene z.jn zee. na. fuurliik, en ik geloof niet te verwaand te zijn wanmee 5 zegge het voor mij zeker te houden dat onïe vroeger Helden, om deze en fooitgehjke rede. •ïen zoo lang zij lééfden, niets oP hunne Graf.. Zerïen'hebben doen hakken. Vindt gij goed dezen te plaatfen 't is wel, zoo niet, éven goede vrienden. Ik ben uw Lezer D. Voorloop. Tfc zal op de aanmerkingen van Voorloop'er «ene maken, dan alleen deze eene, to^jf. Ie Hc"d reeds zoo bejaard kan geweest zijn, dat hij oe ticiu ■•="- mnn!Tiiikheid was, om meer kraSttluSreït' f^Silniin der Overwin- ïfn? te olukken, en dus kon vooruitzien hier ft. rung te P^en, c ^ óm een oud ^e,faSnen gr zen Kop, ook niet voor het lieve Vader'land ten besten hebben! Voorzeker en ,n d»t Svai was de koste van de Zerk maar nutteloos. _ t fT&rérecht. bij De Leeuw en Krap, en aiom,  ANTWOORDEN Candide et modeste. No, 50. MOGEN ZULKE STUKKEN VERLOREN GAAN ? —"= CFraagel W. 154.) Gij zult u niet ergeren, mijn Heer de Vraag* al, hoop ik, wanneer ik u zegge, dat al de verdienstelijkheid , het dichtkundige daar gelaten, dat geheel buiten mijn boekjen is, anders had ik waarfcbïjnelijk al Befchermheer van het een of ander dichteflijk Genootfehap geweest, ik zeg, dat al de verdienftelijk* heid, welke in het fragment, dat Jan uit de Nieuwe Jaars heil- en zegenwensch van den Enkhuizer Lantaren - omfteKér trekt, alleen daarin gelegen is, dat het een ftuk is dat even voor den aanvang van het Wonderjaar 92 is zaamgefteld, óf voor het minst toert in het licht verfchenen is. Men moet de dingen naaff hunnen tijd beoordeelen. Is er ooit een tijd ge^ weest, in den welken de wénsch Dat Enkhuizen — dat gantsch Neirland —— Eindlijk zijn bejlemming voele — in dit jaarj zijn'' plicht betrag fV overbodig was, dan was het Ontegenzeglijk heden," «n het is deze ontijdige vraag alleen, die het ftuk D d d  C 394 ) onzen aandacht waardig maakt, en om welke het verdient bij andere bijzondere en buiten het gewone Joopèndeftukken, bewaard te worden. Het paradoxe geeft zoo welwaarde aan een ftuk, alsheteigenaartige en natuurlijke, en. het geen heel flegt beide heel mooij is, verdient, bewaard te wórden. Zoo voor een jaar vijf, zes of zeven, deze wensen,.het zij dan van een Lantarenontfleker of van een ander, in het een of ander Vaderlandse!* ftuk, want men moet maar zien wat er gezegd wordt, niet wie het zegt, gedaan ware, zou ik er mijn zegel aangehegt, den wensch voor regt ter fnede komende verklaard, en er den mijnen bijgevoegd hebben, en dan had ik het ftuk ook, doeh dit zult gij nu wel begrijpen hoop ik, om eene geheel andere reden, onder de ftukken die behoorden bewaard te worden, geforteerd. Ik voor mij geloove, dat de Nederlanders, heden ten dage, zoo volmaakt hunne beftemming kennen, dat zij zoo zeker weten, waartoe zij eigenlijk verordend zijn, als zij dit immer geweten — immer gevoeld hebben, en waartoe dan de wensch , dat .gantsch N^êrland zijn beftemming voele? Goed , maar wat is nu de ware beftemming van Neêrlandsch volk? Dit noemik naar den bekenden weg vragen. Ik wil echter meer doen, dan ik verpligtben, zonder mij, zoo ik hoop, 'aanwerkheiligheid fchuldig te maken, en antwoörde: de beftemming van Neêrlands volk is, om niet onder eene eenhoofdige, tirannieke of eigendunklijke Regering, .niet onder het vermogen van den dwang eh vreemden invloed, maar onder zachte wetten, die door de ware'vertegenwoordigers van het volk zijn zamengefteld, 'en op de reden, op het regt der menfchelijkheid, en op de voorfehriften van Godsdienst en Vrijv beid rusten, te leven. De beftemming der Nedert lan-  C 395 > Ianderen is, om een groot, voortreffelijk volk te zijn t Hun moed, hun werkzame aart, de onvermoeide pogingen — de ftoute flappen, die zij van het begin dat zij zich opdit plekje grondsnederzetten , gedaan en te werk gefteld hebben,-— de ftandvasn'ghcid met welke zij zich tegen zoo vele magten en geweldenaars der aarde hebben verzet, die zich tegen het door hun gevormde, en den redelijken, den vrijgeboren mensch waardig plan, om een vrij — onafhanklijk volk te zijn, aankantten, dit alles duid aan, dat zij in het groote plan van den Regeerer der Waereld beftemd waren, om een groot volk, een patroon voor alle volken der waereld, en het middenpunt van het geluk — den bloei en welvaart van alle Natiën en tongen, die zich over den geheelen aardbodem, tot in het laatst der dagen, verfpreiden, te zijn. Of nu Neêrlands volk, heden deze beftemming voelt, of het aan dezelve, in zoo verre dit in zijn vermogen is, behoorlijk beantwoord, behoef ik u niet té vragen en nog minder te bewijzen, -— Zou Neêrlands volk in dit jaar zijnen plicht niet betrachten? heeft het dit niet altoos, heeft het dit, bij uitftekenheid,,de laatst verlopen jaren niet gedaan ? is het immer van die beginzcls van dapperheid, van regtvaardigheid, van eerlijkheid en zuinigheid afgeweken, door welken het groot geworden, en de hoogachting en het vertrouwen der geheele waereld gewonnen heeft? Immers neen! Indien dit gefchied ware, zoude het kroost van Büo, daar de ongeregtigheid een volk vernedert, dan zich wel in dien ftaat van bloei en welvaart bevinden, in den welken het thans praalt, en die het waardig maakt om met de magtigfte Vorften van Europa in de naauwfte verbindtenis te ftaan! waartoe dan de wensch dat Nederland dit jaar zijnen plicht Ddd'2 &&•  getrachte! Maar wat willen de woorden in het bewuste fragment, van: „Tnandsis 't n ach t , is 't aaklig duister, 't zal wel gaan. De Zqn rijst, Nog een wijl gedult Europa enz." toch zeggen? Nietsj, het zijn denkbeelden , die een Lantaren . ontfteker of Dichter, die voor een' Lantaarn - ontfteker (*) een Nieuwe jaars vers maakt , natuurlijk moeten invallen, en, zeker, daar zoo maar zonder bedoeling' zijn nedergeplakt, of de man zou er op hebben moeten ftuderen, om, wanneer dit alles eene figurelijke betéekenis had, een volmaakt 'contrast aan de Burgers van Enkhuizen, bij gelegenheid van het nieuwe Jaar, op te dragen. Waartoe de wensch dat Billijkheid en Wijsheid, aan dé beüuiten der Grooten perk ftellen? Is dan het tegendeel immer gebeurd? en zoo heen, 'waartoe die wensch dan? ;—- Zou er immer een tijd geweest hebben, waarin de Regeerers van Neêrlands volk, ik meen na dat het den Spaaofchen Dwingeland had afgezworen', niét volkomen overtuigd waren , dat geen breidel — dat geen last " Aan het Kroost van Bato voegde, maar de wilde dieren past? Liet het K;oost van Bato zich door het Geweld immer eenen breidel in den mond wringen? immers neen! waartoe die wensch dan? En nog dwazer •— nog paradoxet is de laatfte, namenlijk;: God fchenk zulken, dit ons leeren, altoos de vrij' moedigheid, Om de waarheid voor te dragen, zoo hun die op *t harte leidt. Zouden dan de Leeraars -mmer in ftaat zijn, om op ien predikftoel, de waarheid anders aan hun die op het hart ligt, te leeren, zouden zij ftelzels die zij zeiven begrijpen, dat met het licht der reden ftrijdig zijn', prediken, alleen om dat dezelven tot een afgefleten fljs- V,*) Er is mij eens verhaald, dat de Zoon van een* Lantaren•tstfteker, die, voor zijn Vader de post waarnemende, wel eens Vergal wat oKj te verantwoorden, en hierom in hegtenis gëraaktg, iylerluïi'i nog een aanzienelijken post kreeg, zoudit waar zijn?  C 39? ) üjsthema der Kerke behooren, en om dat zij, door het tegenfpreken van dezelven, gevaar zouden loopen van hunne bedieningen , en gevolglijk ook van hunne tractementen ontzet te worden, zoo als voor heen doch toen met het grootfte regt, hier te Lande, gefchied is? immers neen! Waartoe die wensch dan? Ik ben tegen het overtollige, ook in het ftuk van wenichen. Met een woord, het ftuk is in zijn foort bijzonder; bijzonder, om zijne onnatuurlijkheid, en hierom verdient bet naar mijne gedachten bewaard te worden. ~—« Nu een enkel woord van het andere ftuk. Ik ben gantsch geen beminnaar van de Poëzij. Ik weet niet ot het aan mij haperd, maar de meeste Dichters, voor net minst onze tegenwoordige, hebben zoo ietsgekJijfcs in htm voorkomen, en zij nemen het mij, hoop ik, met kwalijk, dat ik zegge, dat hunne ftukken, üiüwerven met hun uitwendig voorkomen, de goeden echter niet te na gefproken, vrij wat overeenkomst hebben, en zints ik den Modernen Helicon gelezen heb, ben ik in dit gevoelen bevestigd geworden. Ik ben , zeide ,k, geen liefhebber van de Poëzij, maar van alle gelegenheidsverzen in het bijzonder, heb ik «S' °Jhe£ Z0,u een h"wlijksvers op heele grooj'ed,eD» °f een' dat 200 wat galant was, wezen moeten; dus dat tweede ftuk van Jan, het geen ik geioot dat hij ook maar uit een boek heeft uitgefchreyen, en naar het fchijnt een foort van een verjaar- ™Ut'. a3!C mij niet' en ik zou dit, zonder mijn confeientie te bezwaren, verwijzen durven naar die plaats waarheen zoo vele oude Theologifche boeken, en ook hedendaagfche fchriften, vooral verzen, verwezen worden. Gij verftaat mij wel. De Rijmer neen de Dichter wil ik zeggen, want het:ve« rijmt niet, vraagt: wie kan vrolijk zingen, zoo lang nog de groote vraag is, of het Menschdom in kluisters zal blijven of moeten kwijnen, of nog eens door de besten uit hetzelve, zacht beftuurd zal worden' - Deze 3 V°!P hie,"00k naar het m« voorkoomt, als het vijfde wie aan den wagen. Is dit dan thands de vraag? zoo dezelve te pasfe kwam , zoo zij maar meteenife welvoeglijkheid, kon gedaan worden, zou zö SS! bfj ftet een of ander Dichtkundig, 0f ander Genootfcbap waarde voerraad van vragen'ook alfenraafbegfnt te' Ddd 3 wor-  C 39« > worden, niet reeds voor lang gedaan zijn? en wat behoeven wij zoo verre te loopen! zoudt gij, mijn Heer de Vraagal, haar ook al niet gedaan hebben' het zou immers regt een kolfje naar uw hand ziin» Waar zuchten de menfchen toch in kluisters? waar haken zij naar Vrijheid , en de Vorften naarOverheerfching? In Vrankrijk alleen moog er nog iets van her eerfte plaats hebben, maar hoe fpoedig zal dit gedaan, en die zucht in het bloed van eenige duizenden Burgers uitgedoofd zijn! Het ism« regt lief, dat de laren iprongen, toen de Dichter dan uit den treuren van zijn Vrouw zou gaan zingen Wat toch zou er de man al veel van gezegd hebben ? Verachten durft men de Vrouwen dikwerf niet en prijzen kan men ze zomtiids, behoudens een goed geweten, oo.niet, en dan is het zwijgen best. Hoe meenig een is er "et, diè nog af vrf wat fignnr in de waereld maakt, d e voor het groote beweegrad van uitgebreide zaken _ van groote gebeurenisfen gehouden wordt, en die met dit alles, alles van haar, die ztjne ziele Sf heeft, ontleent, en aan het groote werktuig even zoo veel doet, ais de buitenkas van een Horolog.e tot den omloop van het werk. Hoe meenig een ,s er die bi? gelegenheid van het verjaren zijner GemalinJe -net vers van het welke wijfpreken, was ook een ver'iaarvers,- bij gelegenheid van het geven eenergrooÏÏÏÏÏ, op zulk eenên heucheliiken dag we! in zijn ÓpStogen hart weoscht, o dat dit het laatüe feest van dezen aan ware ! Dan w* doet men dikwerf looft isTowrt aan te teekenen, wanneer er op naam van hèt géheele volk iets gebeurd, het geen door het ^eheelevolk niet kan worden toegeftemd, moet ik Soon ik van foortgelijke dingen niet veel karftan?fen ceietenheb, met > beantwoorden. D.t.sjm. £iS>oo« en kleene Vergaderingen, Col e" en Genootfchappen, opregte en onopregte Sociefè,'en eïz gebruikiijkl maar nu is eenvouwig de vraag: ™ men zulk een protest laat aanteekenen, en wie iTet doét Di moet immers in de Registers van het Collegia enz. gefchieden, en is % -.„„ris Maar als men nu in de Volksrcgisters u« weS aan te teekenen, wanneer men met zijne  C 399 ) «ratèëkëirirtgeB niet durft — niet mag voor den da" komen! hoe dan? Dan teekent het elk lid der Burgerij m de Registers van zijn hart aan, en levert deze aan. teekeningen aan zijn kroost, en dit weder aan het na. geflacht over om hun, op deze wijze onverantwoordelijk te ftellen, voor de gevolgen van zulke befluiten, die wel eens den geheeien ondergang van Koaingryken en Landen veroorzaakt hebben; en dan kunnen zulke protesten, fchoon zij op den tijd, in den welken zij gedaan werden, weinig beteekenden. m het vervolg van zeer veel nut zijn. — Dat over' heerd hjaen moet, geloof ik dat wij allen in het groot en in het klein, wel eens ondervonden hebt"Lnfflr deA tr?.°f' d>e "it de erinnering dezer fpreuk voor de lijdenden te trekken is, is dikwerven kleen. Geduld is lijdens troost; na ljden verbhiden enz. zijn alle fpreuken, die'wij aan hun, die SflSn? ^ f° m0Cten' nietSen°4 kunnen aan^ Uit den brief van Teunis Dwazenioek Is het mij dmdelijk gebleken, zoo ik het buiten dit al niet mogt geweten hebben, dat uw mfte N». dat zoo opgepropt met vreemde taal was, ,zoo min door anderen als door mij verftaan is. ik heb toch wet kun! ven zien, dit moet den Dominé van Dwazen Boe* m.j ten goede houden , dat het geen "Jeisch lhtcL shot, of zoo wat ingekomen zim- en dat het uittrekzels uitdeProverbiawezen'zoude n dkiste dwaas om van te fpreken. In die verzen- d è de Dominé aanhaalde, wordt van vreemde " ouwen en dat wel van de allerflegtfte, biiteX Joon«e! fproken wier voeten naar den dood dalen w!5 treden de helle vasthouden. De andere vé,zen hou vSmS'Sn'S1"' °m Zijn vermogTn^ai devreemde wijven niet weg te geven; vervolgens dat de Koningen geen' wijn'(ik denk in ovSdigheidï Lrt wï ?nn u.' •,bege/en enz- Niets van dien te nas HcVhe^ m« ^ "t^"' in het «•* te pas. Het heeit mij regt gebold, datdie Sciepen dien Dwazen boer aantrof, zo„ min als £, 7w Lille dtet weten, zal het zeker mij niet kwalijk genomen  C 400 ) worden, dat ik herook: niet wéét! Dat zijn W deed nederflott'en, "en dit fcm eti zal zfj voorzeker nog doen , zot» lang als de eeuwige geregtigheid leeft en haren invloed op de handelingen der menfchen b<^ houdt. Laat dit genoeg en voldoende zijn, om t# bewijzen, dat justus ëfi onrust, in dit opzicht een contrast zijn , fchoon , zoo als vv(J voorheen* meenen gezegd te hebben, het laatste van bet eers te zomtijds een natuurlijk gevolg is. Laat het ge. nocg zijn y om hen , die nog in de kluisters van het onregt zuchten , die door de onrust, in hunne goederen, in hunne bezittingen, in hunne altoos getrouw waargenomen ambten , in hunne gezondheid in het leven zelfe van hunne dierbare vrienden en' bloedverwanten geleden hebben , den zoeten troostte geven , dat zij dit onregt nog eenmaal vergolden, zich, nog eenmaal, door de band der eeuwige geregtigheid zullen gewroken zien ! —- Het karader van judas is altoos haatlijk in mijne cogen geweest, wat men ter verdediging van hetzelve ook zeggen moog', - zijn eigen Meester, zu Ik eenerf liefhebbenden Meester, hij moog' dan ai of niet «s, meend hebben, dat Jezus zich uit de handen zijner vijanden wel weder redden zoude, de bedonge bloed* loon moog» voor de algemeene beurs of voordezif ne in het bijzonder, geweest hebben, — te verra, den, in de handen var» onderdrukkeren — van moorde Jiaarente leveren, iseeneafföhuwelijke misdaad. Maar hoeveel Judasfen zijn 'er na hem niet ten voorfehijn getreden, die hunne weldoeners, die hun, welke hen groot gemaakt , die hen rijkelijk beloond bad. den, aan wien zij door eed en plicht verbonden wa ' ren, op de fchandelijkfte wijze hebben verraden en m de handen hunner vijanden - in de handen hunner vreemde vijanden , verraden en geleverd, hebben. Dat ïee .2, ^  I 4®4 } «I 3e Judasfen zich, even als de verreder van Jezus ■pmgebragt, en hier door, de voortplanting van huif •verderflijk zaad, op de aarde, voorkomen hadden, of liever dat zij, en deze wensen koomt meer overeenmet de vlekkelooze leer van dien Prediker der geTegtigheid en der liefde, berouw van hunne verfoei Jijke misdaden hadden gekregen, door deugd—door•eerlijkheid en opregtheid, hunne fnoodheden hadden liitgewischt en aan hunne nakomelingen moed, vaderlands en volksliefde hadden ingedrukt, wat zou zich dg mcnfchelijke Maatfchappij dan van veele onheilen, yan dewelken zij nu'het flagtoiTer geweest is, hebben ontheven en bevrijd gezien! — Ik heb geene kennis van de teekenkunst; maar, me% dit alles, geloof ik toch dat justcs in qualiteit als, Jijnfchilder zeer wel doet met zich op het contrasteren, zoo als hij het noemt, toe te leggen, Hij zal |rj de Natuur, ik wil zeggen in de menfchelijke handelingen, die meestal tpgenftrijdigep onnatuurlijk zijn, een \\\cuw veld vinden, om zijnen canfr asterenden geest te oeifenen, en uitmuntende ftukken in wezen te" brengen, i— Een Menfchenhater zou mooglJjk vragen , is de geheele inrichting der menfchelijlce Maat-, Schappij, zoo als ze heden beftaat, niet een volftrekt contrast , met het geen zij had. behooren te zijn, met het oogmerk van den grooten Schepper, die alJeen het geluk zijner gevoelige en, bovenal, zijner redelijke fchepzelen met hen te fcheppen, bedoelde ? Strijdt de tegenwoordige ftaat der men* Jphelijke Maatfchappij hier niet mede, daar de meeste menfehen zedenüjk en natuurlijk ongelukkig zij» •' Verzetten de eerfte menfehen , volgens den pij» fcgj , zich niet reeds tegen het groot oogmerk van |u Schepper ? Was het geen zij deden niet een vol, m Stikt  maakt contrast ran het geen God, met hen, bedoelde ? zou het mooglijk kunnen zijn, dat een volmaakt wijs en goed wezen, zich zulk een plan van zamenleving, op dezen wentelenden bol, voor de menfehen, zou gevormd hebben, als waaruit zoo veel ongeluk — zoo veel tegenftrijdigs, natuurlijk, moest geboren worden ? Neen de mensch heeft zijn eerfte. beginzel verlaten , is een contrast met zijne beftemming — met allej wat hem omringt — met zich zeiven geworden; en zoo de fchepzels, die wij redenJooze noemen, en in wier midden wij hier verkceren, zich eenig het allerminst oppervlakkig denkbeeld, van de handelingen der menfchen vormen — zoo er geesten in de lucht — zoo er zich wezens op andere, hemelfche ligchamen bevinden , die eenige kennis, dragen van het gèen er op onze aarde omgaat, moejen de menfehen zich voorzeker,, in hunne oogen, van welk een' aart deze Schepzels ook wezen mogen, verachtelijk vertoonen, en hatelijke tegenftrijdighedeii tzijn. Schoon wij na de zaken niet van dezen zwarten kant befchouwen,'loopt ons echter, bij dekleen« fte opmerkzaamheid, het tegenftrijdige genoeg in het oog. Gaan wij de groote gebeurenisfen desmenfehelijken levens, llcgts eens oppervlakkig door. — Hier Sien wij den teedergevoeligen — den zuchtenden Minnaar, voor wien de geheele waereld, buiten de voor, de zijne gevormde, op de zijne geftomde ziei, buiten het Godlijk meisje, dat zijn hart geleidt, eeii 'jjdel ledig dal, — eene dorre woeftenij is, in de vervulling zijner verliefde wenfeheu ,. zijne hoogde —-zijne eenigfte gelukzaligheid ftellen! — en de vervulling van dien wensch, de verkrijging van dat vergoodde, dat aangebeden voorwerp is juist de bron , uit de, welke een zwarten lebroom van lijdeloos verdriet Pee 3 yajQ  <4°«> -van knagend fiartfeer in het vervolg onophoüdenlijJE opwelt'. — verbeeld ü dien verrukten — dien, door de liefde betoverden Minnaar, noden aan de voeten .zijner Engeiinne nedergebogen , om eene} geringe gunst ftneeken, onder betuigingen, dat hij, boven Aaar, niets waardeerd, dat zij het middenpunt van alle zijne uitzichten — van alle zijne verlangens, zijn hoogst geluk is ! en fchets hem u, na dat hij door den band des Heiligen Huwelijks aan die Engeiinne verbonden is, eenige weinige jaren — maanden of weken, na het loggen, van dien zaligen band, af, daar hij haar, als eene Hijdra, als eene der afgevallene Engelinnen, als de Vorftin der duisternis, met •vervloekingen, overlaad en als zoodanig eene fcbuwd! ■welk een Contrast. — Hier betuigd de Vorst — de Gezachhebber — de Regent, dat hem niets benweegt, om de hooge posten te aanvaarden, om den «roon te beklimmen , om zich in het geftoelte der eere te plaatfen, dan de liefde tot het volk, hetverjangcn om dit duurzaam gelukkig te zien, menhoore hem dit bcginzel, voor hetoog —in de tegenwoordig, fieid der eeuwige Almacht, met opgeheven hand, bezweren, en men verglljkt hierbij zijne daden, in de welken dikwerf Hoogmoed, Heerschzucht en Eigenbaat de voornaamfte rollen fpelen, en deze misdadige beginzels verraden; welk eene tegenftrijdigheid! — Hier hoort men den dwazen mensen, den «pgeblazenen Gebieder, of den onbedachten en op onvaste voorgangeren fteunenden Burger, alles aan de Vrijheid—aan het lieve Vaderland — aan de bewaring zijner regten en aijnervoorregten, door defterkfte betuigingen — doordeplegtigfteeeden, opofleren.zoo janir de tijd dier opoflering nog niet geboren is; maar, bij deszelfsverfchijning, helaas! heeft men nietsvoorhet zelve ten besten , vergeet men alle zijne eeden en ■betuigingen, gedraagt men zich lafhartig — Jaag en moedloos; verzuimd, verwaarloost men devoornaamHe onthoofdverplichtingen , om aan kleener minder beteekenende betrekkingen te voldoen, en verwisfeit voor ;het genot van een weinig meer voordeel — een weinig meer ?emak — een weinig meer ingebeeld «enoegen, de vrijheid, die men nog zoude kunnen * ge»  C 407 } genieten , tegen de harde banden der kwijnende ilavernij, wie kan zich een denkbeeld van grooter te"-enftrndigheid vormen ! — Op eene andere plaats trekt men voor de regten der Menfchelijkheid ten «.rijde men gord het zwaard alleen aan tegeu hen, welke de! ze belagen , of onderdrukken en , bij de cerfte trede die men, ter bereiking van zulke voortreffelijke enden edelen mensch waardige oogmerken, doet, vertreed men zelf, op de fehandelijkfte wijze, de regten def menschheid.netden voet, en bezoedeld menzijnehanden met het bloed der onfchuld i — weer elders be> weerd men eene volkomene gelijkheid onder alle de meniclien over den gebeelenaardbodem, men ontkend aat in den ftaat der Nature 'er eenige meerderheid' V?" u\fCnei\ mcnsch boven den anderen, zoxt plaats hebben; dat geene geboorte, geen kroonen of lepters, geene orderteeken, maar voortreffelijke vermogens alleen,den eenen mensch, boven den anderen eene wezenlijke waarde geven; men fchijnne ondet-' nellen, dat de eeuwige Goedheid, de bronnen van waar geluk voor alle menfehen, even toeganklijk gemaakt heeft, en dat de ondeugd alleen, dezelve kan bitter of voor ons ontoeganklijk maken - en intusfchen drijft men eenen openbaren, eenen in de hal uitgedachten, fchandelijken handel, in onze'eigene Natuurgenoten , die nader aan den ftaat der nature.en dus mooglyk, nader aan den ftaat der volmaaktheid, aan het groote plan van den onbegrijpelijke.! Schepper , komende met in ftaat zijn, om zich tegen onze listen, ol kunftige moordtuigen te verzetten door ons, uit hun Vaderland - van de zijden hunner Bloedverwanten — van de borsten hunner moederen, en deze van haar kroost, worden weggerukt, als flaven worden wee gefleept, en tot den zwaarden arbeid verwezen en dit alleen, om aan eenige weinige menfehen geleden heid te geven, van zich, door eene misdadige en be? laghjke pracht door verderfelijke wellde -L door fchandehjke wellust en overdaad, van anderen te kunnen onderfcheiden. Is het begrijpelijk da de menfehen voor zu-lke c»ntrasten vatbaar zijn < Ik zou deze voorbeelden met velen uit de'groote bednjven der waereld kunnen aanvullen , dan den opmerkzamen loopen dezen genoeg.het oog, ter,  < 4^ ) tfrwol m dezelvcn in dc kleene voorvallen en Mi delingen van het gcwóone.leven, buiten dit, daagjijks opmerken. — Het mangelt de meeste menlchen aan een vast, doorgaand beginzel aan eenmaal gc^ Ici'de, goede gronden; het goed en het kwaad, dat zij bedrijven, is dikwerven even toevallig, en het geen, gisteren, aanleiding gaf om iets te verrichten het geen men, met vrij wat regt, onder de ydortrefle ijke bedrijven kon forteren , is heden aanleidehjk tot eene verachtelijke daad' - De Mensch is een Contrast! — De plaats, die ik hier nog open heb, zal ik gebruiken, om dat het ïm ongemeen wel te pasfe koomt, om verfchooning te vragen daar voor , dat ,ik: ook dikweiven inconjeqüent ben. Bn het nalezen van den AwDW-ooKDSfe is her mij zelf in het oog geloor,en Nu eens zou men zeggen dat de man van gevoelen is, dat het, zoo hier en daar , thans nog ai vrij wel gaat ; en hij van. niemand kwaad weet en dan wêef is het als of hij de gcheele vvaeteld op zijn hals heeft-, en of het lieve Vaderland irt een eminent gevaar was! Ik hoop dat de Hemel en de menfehen, en onder dezen, hl hetbyzonder, _de voornaainften en nog bijzonderenfiijne Lezers , mijneMeve Lezers en Lezerèsfen mij dit vergeven zullen! — de Vraagal heeft immers al voorlang bewezen , -lat twee tcgenftrijdigeuuerlten. tot cene zekere hoogten sekomln zijnde, het zelfde verfchynzel voortbrengen. Zoo is het bij mij ook In de eenvoudigheid van mrn hart bedoel ik altoos Het zeifde, fchoon \% onderfchcidene middelen gebruik, er in allen gevallen ben ik zeer te' verlchoonen, om dat ik flegts hef gloriefpoor van mijnen voorganger den Vraagal druk* Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en, K R A P, en alöm bij dé Boekverkopers; daar dezelven weelïlijks voor eéa en een halven Huiver te bekomen z^n;  D t ANTWOORDER, Candide et wiodestt. No. 52. VfJZ ZIBT BK NOG EEN KXSISX AAN* (.Fraagal N°. 15ö.) ï)at is, met veel hobben en tobben, als dit blad gereed is, het geen ik hoop dat lukken zal, één deti van den Andwoorder, met eere vol! Met eere *egt gij; ja, maar hier verfta ik niet door, 'er eer6 èn roem, zoo ais men zegt, meê behaald te hebTben ; in het geheel niet. in ons land vindt men da èer zoo op ftraat niet; 'er moet, in alle vakken, als Staats - als Krijgsman, tej Water en te Lande, als Geleerde, als Geestelijke, als Kunitenaar, als voorftander der fraaije Letteren, wat voor gedaan worden ; mén moet weten uit te munteni waar toe overvloedige gelegenheid is, en dan ontftaat ook aan niemand dén wel verdienden lauwer! Neen,dit bedoel Ik niet; 'er i» mét mijn werk geen eer in te leggen. Duistere vragen» die men dikwerven zelve niet verftaat, verftaanbaar te maken, voor menfehen, die men de Hukken wel deeglijk dient in handen te geven, zoo men hebben wil da't zij 't voelen, en dan nog in de verplichting te zijn, om heel veel woorden en zaken, die in het rijm fchoon tépasfe zouden" kotóen, te moeten agter laten , om dat 'er menfehen *s! zijn*  zm, dié ons de brokken, ik wil zeggen" de woör* den, uit den i mond zien,- neen!' met zulk'werk is geen eef in fe leggen; maar ik wilde alleen zeggen, dat ik *er met eere, dat is zonder bedriegerij, zonder vatsch fpelen en, zoo als nog al veel gedaan Wordt, een kleen ftukje brood mêe verdiend heb(; ik zal 'er juist wel geen land voor koopen, maar dit behoeft ook niet. Men moet veel doen, om met eere door de weereld te komen, zeij een meisje, dat door de Regering ondervraagd wierd wat haar handwerk was, en hierom ben ik, voegde zij 'er bij, om de Heeren te dienen, een ligt meisje. Dat fchaap moet een vreemd denkbeeld van eer gehad hebben niet waai ! maar denkt men "hieromtrend tegenwoordig over het geheel wel meer ouderwetseh ? —• Maar wat was dat tïfet een domme ftrcek yhn het ligte'meisje, dat zij uit haar mond liet vallen:, dat zij jig: was, ook om de Heeren te dienen. Heeren,' die aangcftcld zijn om het kwaad te weren en te ftraffen , de ligte meisjes behooren immers ook onder Bet zedenlijk kwaad , voor hef minst pleeg dit zoo tc wezen, zouden zich van een ligt meisje laten dienen! Maar ik val gedurig in uw vak, mijn'Heer dh Vraagal, en hier uitheb'ik wel eens op de fprong ,geftaan, om te befluiteri , dat het vragen gemaklijkeP dan het andwoorden is. Nu dit doet niets tot de Vraag: ivie ziet 'er nog een einde aan? Zegt dat jiiet: deze vraag kan op het gezegde ook zeer wel Worden toepasielijk gemaakt. Wie ziet, bij voorbeeld, aan de lotlijke gewoonte, die hier, in het' Jtuk van aanmoediging, omtrend alles wat eerlijk loflijk en welluidend' is, plaats heeft, een einde! Imift'efs geen mensch, en hoe goed is het dat geen liisnsoh hier een einde aanziet l ***** Wie ziet 'er ook,  ( 4 *1 J& sok,, aan de-andere zijdei. een einde aan hef*meenig* vuldig bedillen en vitten, op her geen anderenbij voorbeeld,.op het geen gij mijn Heer de Vraagax zegt en vraagt ? En wie ziet 'er; boven al, een einde1 aan de iigte meisjes, in wêerwiï van de voorbeeldev Jijke waakzaamheid hier tegen ;- Ja wie ziet hier een einde aan? Maar zou het Wei-best zijn , dat men hier een einde aan -zag ?'jaagtrmeamg ligt meisje den een of anderen,' Wel nièfeêWsVeëa^leïkeren brok in den' mond bf in de zak? Aïwëer aan 't vragen!-Dit is tóch eché bitter aanwenzei-voor'een Andwoorder niet waar? Alweer een Vrarfg? ■ ■ .- • Maar wie ziet nu aan den Andwo order een einde? Zoo dra hij geen'Lezers meer vindt,' het' geen echter in het geheel 'het géval riog niet Is is zijn einde nabij j voor hèt overige hangt zijn leven en beifaan"Van het leven van den Vraagal en van zijne eigene zorg, om zich, ovei-eenkomiïig 2fjnc fpreuk Candide et Modeste, te gedragen af Den 'eerften wenscht hij hartlijk, êeri IanP- leven toe, en dat deszelfs grijze hairen met vreugd ten grave dalen zullen, en-'ten aanzien van her andere , zal hij altoos de (irikfte krijgstucht omtrend zijne gedachten en zijne pen, in acht nemen. Dé man is volmaakt voor de ongewapende neutralist en wie ziet 'er dan nog een einde aan? Nu genoeg hier van, en dus zien wij hier aan nu een einde' Maar dat de Prinfen, het mogen dan Griekfche Prinfen geweest • hebben, zoo veel het willen ee. durende de Belegering van Trooije, het fchaa'kftei zouden uitgevonden hebben, om den tijd te verdrijven, dit kan ik in het geheel niet gelooven. Mén, Tchen 'Cde Prinfen zijn immers ook menfehen'») die  i&o als dezen, die onledig waren, met eomplotwtl te fineden tegen de onnoozeiheid, de deugd, de eerlijkheid eu vaderlandliefde, waren, naar mijne gedachten, in het geheel niet gefchikt om het fcbaafc* fpel, dat een moeilijk fpel, ep een fpel is, dat met de uiterfle attentie moet verricht worden te fpelen, veel mmder uit te vinden! Neen, neen! maak dio uwe Lqzïts niet diets, mijn Heer dk Vraagal, Om hcerschzuchiige om verrad.elijke plannen tegen een eerlijk en Vaderlandlievend Volk, Koningrijk» of Gemeenebast te vormen en uit te voeien, behoeft men den geheelen mensch, en hij die hierorntrend .werkzaam is, zal zich het hoofd met het uitvinden van het fchaakfpel niet breken, vooral niet wanneer zij met een fpoedig en ftandvastig Volk f trer volhouders, zoo als die van. Trooije wareh» te^ dóen hebben. «0 zulk een geval fchieten de pogingen der dwingelanden , fchoon zij met anderen za* menfpannen en complotten maken, niet zelden té kort, mits dat een eerlij* en Vrijheidminnend Volk» Piet door icheimen en verraders, maar door brave, eerlijke , ftaodvasüge en onbaatzuchtige hoofden wordt voorgedaan en aangevuurd. Als bet zoo gefteld is^ faken de' ondeidrukkers -r- de geweldenaars dik. Werven fchaakmat', Maai wa.rom toch, Zou men zeggen, werd deoude Jo^st van Vondel om den Palamedïs vervo gt M igt hij dan de onfchuld van dien getto wen en iverlgen, Veldheer niet in het ware jicht piaatfen! Moet bii den heerschzuchtigen en naaf het hoJgsi gezag ftawiden Ag* memnon, tot fehrik der Dwingelanden van ztjren tijJ en in. het vervolg, slat met "de ware koleuren affchetfehen? Mogt bij  C 413 > ÖeH verrader Ulijsfes , den bedrieger Kalchas nle* brandmerken en ais monfters onder het oog van zijne tijdgenoten brengen! Jk kan hier niets misdadigs inzien! Kende men, in Vondels tijd, deHolIandfche fpreuk, die de fchoen past trekt hem aen al? en waren 'er, in dien tijd, menfehen, die de fchoen pasten, en was dit ook de reden dat de oude Vader vervolgd werd? — Alweder een heele boei vragen. Dat men, heden ten dage, in andere landen, een Schrijver vervolgt of poogt te vervolgen, die aan de menfehen het regt, dat zij als menfehen en als leden der menfchelijke Maatfchappij hebben, leeren wil, is begrijpelijk, om dat het regt, dat de Menschhejd, in het algemeen toekoomt; of naar het gevoelen dier nieuwigheid.zoekeren, die mo, derne Filozofen, die thands de Weereld overftroomen en ontrusten, toekomen zoude, met het regt, dat sommigen Perfoonen hebben, regelregt ftrijd, en welk regt, intusfehen in de order der dingen en in de bepalingen en onderfcheidingen, die, ten aanMen van alles moet plaats hebben, en die door den Hemel zelf zijn aangewezen, gegrond is, dat men tegen zulke .Hellingen waakt en de Schrijvers vervolgt, is natuurlijk, om dat bij het ten gronde gaaa van het regt der menfehen, oP die wijze dan befchouwt, de tropnen ftaan of vallen moeten, en wie zag wanneer het laatfte gebeurde een einde aan alle de verwarringen , aan het onberekenbaar nadeel dat de geheele Menschlijkheid hierdoor Jijden zou! Maar dat men een oud man, om dat hij een ftukje uit de' oudheid had opgebaggerd, en op eene wijze in verzen gebragt had, van welke onze hedendaagse 04e -en Romances - fabrikeurs den neus ophalen, vervolgde, dit dacht mij, dat, om 'er eens eenen héelen rff3 zach-  C AH ) zacftten naam aan te geven, een' wè'mig'te geftrêng was. Wanneer men nu het geen Vondel, om Eijnén Palamedés wedervoer, eens vergelijkt bij bet geen Païjne, om zijn werk over' de regten der Mensehheid mooglijk ftaat over te komen , hoe moeten wij- dan niet met gevouwen handen onze hoofden, dankbaarlijk, tot hen, die óp de troonen zitten opheffen 1 hoe moeten dan onze harten van erkentenisfe niet gloeijen, over het genot' van regt en vrijheid , dat wij, ook bijzonder in het ftuk van vrij te mogen denken, en onze gevoelens anderen mede Xo deelen genieten, en hoe dwaas zijn dan de pogingen niet van hen, die, 'het is omteven waar dit gefehied, nog naar meer vrijheid: ftaan, en-de menfehen pogen te beduiden dat zij in hunne'regten worden te kort gedaan! Intusfehen moogen'wij wel degelijk en met bekommeringe vragen,' wie ziet 'er nog een einde aan de pogingen dier'nieuwigheid zoekeren, die -tegenwoordig de gelieelo weereld , even als de fprinkbanen , in vroeger dagen, Egipten deden overftroomen, en hunne befmettende vrijheid leer alle volken, natiën en tongen inenten?"Wie ziet hier een einde aan1? Vooral nu die leer ook opgang begint te maken, in die tot hiertoe, zoo gézegende en ftille gewesten, waar de vrijm'aehtige-Monarchen Zoo gelukkig, door zelfs de kleinfte gedachte omtrend die gedrochtelijke Vrijheid geftrengelijk tegen te gaan en te ftraffen, tot hiertoe, in den onderdaan, die maat van lijdelijke onderworping hebben weten te bewaren , die zoo volftrekt noodzaaklijk i», i om den troon te vestigen en dus' het Volk gelukkig te maken! Wie ziet aan-de woelingen, die ia ons Weerelddeel thands plaats hebben, nog een einde? Vooral nu haar Majeiteit; de Keizerin aller Rus-  ( 4i.t ) • ftusfen., hare aan de overwinning:, tegen - de Tut* ken gewoone krijgsbenden, naar-da-iepubliek Po. S/hetdfJhd.? flirten hebben ten allen tijden^ mar het fchijnt, voor invallen van vreemde Mogenheden bloot geftaan) om. daar de nieuwe t.e, die tegen haar plan gevormd is, le verbreken eri de ware Vrijheid te doen Zegepralen over die Ve d/oehtelijke, die de PooIfche°natie mét hunnen Kol mng aan het hoofd, veroorloofde, om buiten dj goedkeuring- of medewerking- van'andere vreemdJ ^ii^^S^V^ 16 -"«^reï. vvc.k eene itoutheid.! Wie ziet'er nu no- een f>in_) de aan dien bloedftroom, die , wLneer de PoTe„ vannL„naedev dhSC^iefdö hef ^nkTeë" dat ziJzS UUn ? VnJheid S^ovmd hebben, willen doen geiden; wanneer zij, zelfs des nood , met opoffering van alles wat zij bezitten, met o^nTyL hun leven, eensgezind, en als een eenfcmanzich tegen den .„val van haar Rus-Keizerlijke Maiêlte? ' die z„ onregtvaardig noemen, en vanweK z ' FACheele'WeereId Protesteren v«Ze{: 2Li /P°redls' intusfehen, wanneer de oveÏÏ »„.fb ^ Polen, zegepraalt, zien de laatften dm een einde aan hunne, nog maar zoo kort geSfeX nieuwe regeringsvorm , aan hunne ko5 2 2SSSES2SS aliS te heerl*ke Uitzichten van ïól! Jcomftig geiuk van b]oei uivaart, mer wellen TemS ^^"ebben, ^ wat ftJat^ dan vTn de„ fempel die zij der Voorzienigheid, uit hoofde ha vlrZ^Z^^^^ in de ]aat«e gevvi|ti4" verandering ftonden te wilden en ™ w,>iio„ b zoo vele fermonien, dm Sea ü^e^l * JSo^Je' *M°rglijk WOfdt 'e: "adtehangd Iehged'e'eiï ll H-R,US'en Ce" P'eetigen dankdag over den vooifpoed hunner wapenen gevierd, die de gele ««muntend en «vernee^kT^Si^ IS  ( 416' ) ïij, voeren niets met zich in het graf, dan het g6e- de dat zij gedaan hebben. 6 Koning doe goed voor dat in uw paleis eene treurige ftem gehoord wordt * die deze woorden fpreekt: Hij is niet meer! Hoe wenfehelijk ware het dat wij, heden ten dage, zulk foort van droomuitleggers nog hadden, maar dan zou het moog.ijk nog niet veel beteekenen, Want het is thanas voor de Vorsten, geen tijd om te droomen l Zonder de beweegoorzaken der menfchelijke gebeurenisfen, in het algemeen, en den tegenwoordigen toedragt der zaken, in het bijzonder, te willen onderzoeken , geloof ik voor mij, dat indien alle Vors-e ten en magten dezer aarde, de les van den Droomuitlegger betrachten * 'er dan mooglijk nog hoöp Was * ©m aan de tegenwoordige woelingen een gelukkig einde te zien. Alle uwe andere vragen rakende het al of niet dragen van oranje; of wij reden hebben om zoo gerust als de zekeren op den berg van Zamaria te zijn ? of wij eenige gelijkheid met de zorgeloozen van Lais hebben enz.? laat ik deze keer ter beandwoordlng van het geëerd en onpartijdig Publiek, Echter moet ik u nog, met een woord zeggen , dat ik aan het geen de Franfche Spion te boek sefteld heeft, in het geheel geen geloof ila. Wie zou een Spion, en dat, NB. nog wel een Franfche Spion gelooven! En dat dat Haagfche Kappertje zin zou gehad hebben om Burgemeester of Bewindhebber te worden, is te zot om van te fpreken 't zijn franfche leugens, en zoo het de man al ceze'gd heeft, is het uit de grap geweest. In het laar zeven en agt en veertig, had men, in een voorname Stad, aan het Hoofd der oproermakers, dieven en plunderaars, een knaap die zich Burgemeester liet noemen en met de Burgemeesterlijke pruik op het eerwaardig hoofd, voor de oproerige benden optrok - maar dit was ook zoo maar een alias, want bij het veranderen van de wethouderfchap, werd hij geen Burgemeester; toch niet! -— Te DORDRECHT, by DE LEEUW en K R A P, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weefclijks voor een en eeri hal ven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. II. DEE L. Te DORDRECHT, isij DE LEEUW en KRAP> mdccxciii.   RE GIS T ÉR der BEANTWOORDDE VRAGEN. Antwoorder. Vraagal. N°-53- iPadr moei het land halen? Nrt. 1*7 54. Kan men ook nel te flerk ijveren ? 158 S5' zou een Ra ja willen wezen ? is9 f6. Hoort ''er dit niet bij? l6o 57- 1* het niet beter laat, dan nooit? 161 58. Wat is oude wettige Conftitutie? jfo 59. Wat is oude wettige Conftilutief I(5j 60. Wat kan men hier van yerflaan? \q $h 7a! Ja vaar om blijft men niet bij het ouder . _,/ 165 62. jratja vaar om blijft men niet bij het oude? IOö C$, Welke gevolgen heeft eene al te groote ftijfhoofdigheid? , j6? * » No. ö*° 77. /; wel ooit iemandvan dreigen ge f 'oryen ? 181 78. /J wel ooit iemand van dragen geflorven ? iSa No. 79  < vii ) Antwoorder. Vraagal. N°. 79. Is er nog wat te verbeteren? jgj 80. Wat is dan gelijkheid? 81. Is daar wel op gedagt ? , jg* i 8a' Wet zijn Jacobijnen? Waïis een bon- quet? Wat is verandering ? 83. Waar zijn de liefhebbers van levens- befchrijvingen ? x g-, 84. Is dat 'j Werelds beloop ? ,,gg ■ $5' Wordt gij „0g n(et bang? igjx 26. Is het geen tijd? , JQQ 87. £**&r Aöfi ^'<# 89. /ƒ dat niet onbefchaamd? I03 50. Is dit eene recenfie of niet? 91. Wie durft de Kat de bel aanbinden? 195 92. Wat zijn Privilegiën, wat is Conftitutie ? 195 93. Wat zijn Priyilegiën,wat is Conftitutie? 197 94. Kan flaan ooit liefde verwekken ? iq§ 95. APZr* ge van zulke fiukjens ? i00 No. otf  C vu» 1 Antwoorder. Vraagal N°. 96. Wat is verlegenheid? . N°. 200 97. Z/7^ is. hairkloven ? . aoi 98, Behoort men de dooden niet te laatcn rusten? . * £oS ; 99. Wat is hairkloven ? . 203 100. Wat is een goede naam? 104 ïOi. Waarheen? . . £05 10a. Wat is edelmoedigheid? 203 103. Waaromi . . 207 X04. Moet men dan zwijgen ? . 20S  D E ANTWOORDER» Candide et modeste. No. 53. *aar moet het land halen? (Vraagal !f°. 157.) Met uw blad mijn Heer de Vraagal, Nd. ish Jag te gelijk voor mij de Hof-Courant, die, bij veel lieden, boven de meeste anderen den voorrang wordt gegeven, om dat 'er zelden ietsin ftaat of men heeft het, eenige dagen te voren reeds in anderen gehad en waar van de waarheid dus volmaakt geconfirmeerd is; als mede om dat het 'er de Fransjes eeuwig en erfelijk in tegen gaat. Zij hebberi 'er altoos de meeste dooden en gekwetften in en dat hoort men hier te Lande, fchoon het onze Bondgenoten zijn , nog al gaarne. In dit geaccrediteerd Dagblad zag ik dat men in Engeland op eene zekére plaats op den verjaardag van den Koning dë Werken van PriestIeij én Paijnè verbrand had, en dat men, in eene andere plaats, éen man, diéii rhen voor den laatften aanzag, vermoorden wildé. Of het.waar is, weet ik niet, maar ik denk hét Wel* want Gosfe zal toch, zo digt het Hdf geen lèugefis" bpdisfen ! Aan de hoven mag Immers niet gelögétt ëfl veelèn bedrogen worden ! Met ontroering' dagtik $ wel  ( 4IS* ) lieve God,' Waar moet het Land halen! welke betrekking hebben Priestleij en PaijNe,welke relatie hebben hunne werken met den verjaardag van eenen Koning, en hoe koomt het toch de domme gemeente in het hoofd, om aan haren Vorst, bij deze gelegenheid, zulk eene zonderlinge offerande te doen ! Ik ben van gevoelen dat het aan het opperhoofd dier Eilanderen een flegt Compliment is. Wer- , ken, die over de ware Volks-Vrijheid een wezenlijk 'licht verfpreiden, werken, die de rechten van de menfehen handhaven, 'op den verjaardag van eenen Koning, te verbranden, zou velen doen denken, dat d'ie offeraars in gevoelen waren , dat de Vorst geen voorftander der Vrijheid, geen begunftiger van het" récht der menschheid was; dan hier zijne Wij van het tegendeel overtuigd, voor het recht der menfehen, tegen geweld en overheerfching, inde bres te ftaan, en dan gevaar te loopen van, door die zelfde wezens, vermoord te worden en de regten van den mensch, in zoo verre, te zien fchenden en met voeten treden, moet ons. tot volftrekte menfchenhaters maken, en elk verftandig wezen doen afzien om ten gevallen van zulke uitvaagzeis van het gefch'apene eene enkle poging te doen, en waar zou het dan land halen ! Dan , of door eenige dolle Eneelfchen de werken dier groote mannen verbrand worden, zal dit niets tot de vermindering van derzelver waarde toedragen, en fchoon men ook mogt coedvinden, om bij de verjaring van eiken Koning, of mindere Vorsten, of Vorstinnen .Prinsfen of Prinsfesfen alle de voorhanden zijnde exemplaren dier werken te verbranden, zou dit toch weinig - zeer weinig medewerken, om de daar in geleerde gevoelens, zij mogen dan op de waarheid en oP het regt  C 419 > der menfehen al of niet gegrond zijn, tegen te werken. Iets het geen reeds zulke diepe wortels In de harten der menfehen gefchoten heeft, kan men niet door het verbranden van boeken zeifs dikwerf niet eens door het verbranden der harten uitrooijen. Als het verbranden van boeken , en gefchriften een bewijs was, tegen de waarheid .van het geen in dezelve geleerd wordt, als dit een gefchikt middel was, om die leer tegen te gaan en uittedelgen, dan zou d» leer der hervorming en die der vrijheid in de fpaanfche tijden, eene gedrochtelijke leer geweest hebben; dan zou zij nimmer eenigen opgang hebben gemaakt, of tot onze dagen doorgedrongen zijn, om dat het bijgeloof en de overheeriching toen vele werken der Hervormeren in het ftuk van den Godsdienst en, van den Staat verbranden. In lang is mij niets paradoxer voorgekomen, dan de bijzonderheid in uw No., dat een zekre vrouw om regt, bij de Regters, verzoeken moest. Moet men dan de Regters om regt verzoeken! In welk land of die vrouw gewoond heeft! Uit de fpreekWijze (hier kan niet ingetreeden worden^ zou ifc haast zeggen, dat het hier te lande moet voorgevallen zijn, doch dit is bijnaar ongelooflijk. Wanneer dit, ook in ons gezegend vaderland begon plaats te hebben, waar zou het dan ook hier land halen' Het pakje van de Vrouw zal ik maar onaangeroerd laten, hoe meer men zulke dingen roert hoe meer zij ftinken, en wat heeft men aan kwaade reuken 1 Wat zou 'er nog al te roeren zijn, eer alles in order" was; ik meen dan met de Staats-en volks-beroe ringen, in en buiten Europa! Waar zal het hier nog land mêe halen! Dikwerf denk ik echter ia mijne eenzaamheid, dat het met de zaken nog al'beGg§ 3 tes?  C 420 ) W zit, dan w'ij, onkundigen,oppervlakkig, denken. In de Kabinetten van de Goüen dezer aarde, wordt alles met de uiterle geheimhouding behandeld, en men fchijnt zeils bet middel gevonden te hebben , om het geen zoo veel als voor het oog der gehee e weereld voorvalt, aan het oog der geheele weereld te ontrekken! Vanneer er volksbewegingen, gewigtige volksbewegingen, bij onze naburen en^Bondgenoten, voorvallen, hooren wij 'er niets, of flegts dat geen van, het welk den hcethoofdigen vrijheidfehreeuwer, in zijne gevoelens - in zijne verderfelijke uitzichten in het geheel niet ftreeleu kan. — Het Oovernement te Brustel zelf, krijgt, hoewel altoos voordeelige, echter wel eens verkeerde berichten Uit hét Leger van zijne Apostolifche Majelteit, en deelt dus ook wel eens verkeerde berichten mede aan de, om den voorfpoed van de wapenen van hunnen Landvoogd zoo ijverig biddende bewooners der Ooaenrijkfche Nederlanderen. Indien het den n.euwsfchriiveren eens vrijftond, om alles, het geen .b wetcn en zouden kunnen weten, onder het oog der weereld te brengen, waar zou het dan met de meenigvuldige beoordeelingen-wenfehen - hopen rpVoftetzIen van het volk tand halen l _ Over alle ligt het zwarte en digte kleed der geheimhoudt en als dit eenmaal wordt opgerold, zal 'er poogiijk eene hertelling der dingen ten voorfchnn Seeden die hem. we.ken nu zoo veel ophefs van L wreêde, van he.t onregtvaard.ge van vele maatregelen maken, met de uitvoerderen van dezelven I eenmaal, bevredigen ,al! — U wenschte wel dat" nSj,; jongens zag vegten zei de blinde, ï pè gelijkenis van dien Turkfchen Afgezant vind  ( 421 ) ik, in de daad, zoo onüartlg niet. Maarzoudt g|j waarlijk denken, A ijn Heer, dat ik dit tusfchen beide eens vraag, dat de Turken zelfs eene dispotique regering begonnen moede te worden, en voor Patnotje te fpelen? Ik vrees, ik vrees, dat dit hoofden zal kosten en de ftroppen duur maken, want die groote Heeren, ik meen de groote Heeren te Conftantinopolen en de Keizers, ik bedoel de Turkfche Keizers, zijn, geloof ik, wanneer het op het handhaven van hun opper-en onbepaald gezach aankoomt, ih het geheel de gemaklijkfte niet, en met reden, want het is een regt dat hun, volgens het merkWa:.rdig zeggen van dien Poolfchen Edelman, dien wij voorheen meer gecieteerd hebben, reeds bij gelegenheid van de fchepping, bij wijze van een praj- legaat is toegeftaan. Het is waar dat, wanneer vele Vorsten tot het zelfde einde moeten medewerken, en onderljng een plan maken, 'er rijd vereischt wordt. Veel hoofden, veel zinnen, zegt het oud hollands fpreekwoord, en ik vind 'er niets oneerbiedigs in, om ook dit op de Vorsten toepaslijk te maken De bijzondere belangen zijn ook niet altoos ge. paklijk over een te brengen. Dan,in zoo verre het den ondergang der nieuwe franfche vrijheid betreft, zullen zij het, in onze dagen, ongetwij.Teld wel eens zijn, in dit opzicht hebben zij een algemeen belang, en zullen, op de inftrumeoten, die zij nu nog bezig zijn te Hemmen, zeer wel harmonieeren Het fpringen van eene enkle fnaar zal het geheele Orchest niet doen zwijgen, en zulk een kleen defect JS fpoedig weder herteld. Echter is het ook waar dat men volgens het bekende fpreekwoord, de fna ren niet te fterk moet fpannen. om geen gevaar te l&open, dat zjj allen, of voor het minst, de vooras 3 naam.  C 42a ") «aamften fpringen, en wat zouden de voornaamfte fnaTen, op de Inarumenten, die de Mogenheden na in gereedheid brengen, wel zijn? Naar mijne ge«achten de Krijgsbenden, die zij tegen de voorftanöers der Franfche Vrijheid aanvoeren. Hunne Generaals, hunne mindere Officieren, zelfs elke foldaat. Ja als deze fnaren fprongen, was het Concert fpoedig gedaan! en als het regt dat de Mogenheden hebben, om al het gezach tot hunne perzonen en tot hunne erven te bepalen, hoe zeer het ook in de order der dingen mogt gegrond zijn; al het regt, dat zij in het tegenwoordig geval hebben, om het Franfche Volk te beletten, dat zij zich eene regeringsvorm naar hunnen fmaak vestigen, door het geweer niet kon geldi- gemaakt en gehandhaafd worden, zou het, vrees°ik, zichzelven flegt kunnen maintineeren. In. tusfchen kan mij het hart bloeden, bij de erinnenng van het lot dat, zoo het de Hemel niet verhoede, T,en te wachten ftaat, om wiens wil de fnaren tot zulk een bloedig Concert gefpannen worden! Zeker is het, dat de dieren elkander minder, dan de menfehen ontrusten! Waar moet dit Land halen zoo de menfehen niet eenmaal de 00gen openen, zich eenen rang, beneden de dieren fchamen > en ophouden om, vooreen rampzalig loon.de werktuigen van geweld en onderdrukking te zijn ! - Waar zal het Land halen met de finantienin veele landen; dit moogt Gij nog wel eens vragen. 6 Dit zal wel gaan! Als het Land geid behoeft, moe. ten het de goede burgers en ingezetenen aanfehaffen dit fpreekt van zelfs, het wordt ook weder ten hunnen nutte uitgegeven, dit is even zoo klaar. Goed; maar als nu de bronnen van beftaan eens geflopt z'ijo, wanneer de koopmanfehap, de neringen en  C 423) en handteringen kwijnen, wanneer elk onder derf last, die hem drukt, zucht, wanneer 'er daaglijks onder bezwijken * wanneer het geld niet meer circuleerd, wanneer men, hierdoor, in een land niet anders dan eenige weinige fchatrijken, die, uithoofde van de flegtheid der tijden, van hunne bezittingen geen nuttig gebruik durven maken, en vele — zeer vele dood armen en behoeftigeu vindt, door welken dus niets aan het algemeen kan worden opgebragt; men kan de menfehen immers het vèl niet afftroopen, waar zal het dan Land halen r Nu geef tijd geeft raad, en vnoryi geen elende voor den tijd. Maar als 'er nu die tijd al is? ja dan weet ik het niet, men zou dat eeuwigdurend vragen ook wel moede worden. Een goed Financier weet geld te krijgen, daar het niet is —— Wie had gedacht dat de Prinfen van den bloede zulk een ontzaglijk leger zouden hebben kunnen oprechten en het onderhouden! Alle die hooge en lage Officieren, dietot hun, ondanks hunnen voor God gedanen eed, zijn overkomen loopen , zullen toch ook gaarne wel eens geld zien. Een eedbreker kan zoo min van den wind leven als een eerlijk man! Het is 'er toeü maar! ö In tijd van nood koomt het uit de hoekjes,—< Met {jet oude en nieuwe licht wil ik mij thanda niet inlaten; het is altoos gevaarlijk zich in kerkirefchillen te fteken. Hoe ligt kan men verketterd worden ! en wat is een ketter een flegt fub>ec~t! Maar apropos zal de fpreuk van Vader Vondel' voor de Kerk van de voorftanderen van het oude licht, namenlijk, / Die met krankzinnigheid zijn bcgaafï Worden hier gefpijsd en gelaafd, ook weder geplaatst worden of niet ? Mij dunkt dat het zoo vreemd met zou wezen ,. mits dat men het woord Krankzinnigheid in Onregtzinnigheïd ver wandelde. De regel zon dan wel een halve voet langer en een weinig meer hortend zijn, maar dit zou men onder de Poetifche vrijheden tellen kunnen. Nu dit maar in het voorbijgaan. Uit het geen gij,  m uit LüthïR aanhaalt, zou ik wel haast beduiten dat die goede man lang na zoo afkeerig van heAefenwoordig nieuwe licht niet zou geweest hebben! als zfne oprechte navolgers mooglUk -wel zin. Maar dat die groote Hervormer de Formulieren bg oude fchoenen vergelijkt, kwam Le, vreemd voor, en ik kan u verklaren, da ik S bïl h eï lezen h ervan , niet van glimlagchen kon ^thouden fehoon ik anders in het geheel met lag- achfig Sn*. Wat zouden onze Regtzinnigefl we leggen , wanneer wij de Formulieren,, die bij ïet Dorafcnc Sijnode zön vastgefteld, eens bi, oude frhoenetf vergeleeken! en mooglijk nemen zij het VadeLthER niet kwalijk. Men moet altoos zien het zegt, een loshoofd, dien het Hechts « aoen is om fchadelijkenieuwigheden in te voeren, zeide bij gelegenheid van het lezen dezer periode, dat ook onze Dordfche formulieren zoo bitter flop aan de voeten beginnen te worden, dat wij ze, op dén weg der gezonde Reden, dikwerf eer men het weet van de voeten verliezen, of, uit boosïe d van ze zoo lang gedragen te hebben over he hoofd zullen fchoppen. Waar zal het Land halen ,ais zulke woelgeesten ook met een knip op de ftaart krijgen i Ts DORDRECHT, hg DE LEEUW en KRAP, en al6m bij de Boekverkopers; daar dezelven weekiVs voor een en eenhalven ftuiverte bekomen ^  JD Ê ANTWOORDER. Candide et modeste. No. 54. KAN MEN OOK WEL TE STERK 1jvk&ehï (JVrangal N°. 158.) IJver is eene deugd, voor het minst eene eigenfchap» die den werkzamen geest waardig is; maar alie deug. den, zelfs de verhevenfte, kunnen , door eene onberedeneerde , door eene verftandelooze wijze vart uitvoering alle hare waarde verliezen , en zelfs i»i ondeugden van de flegtfte foort, ontaarten. Ik wil Paulus niet befchuldigen , terwijl hij tevens mijne verdediging niet behoeft; dit durf ik echter zeggen, dat zijn ijver tegen de leer der. Kristenen zeer verfchonelijk, mooglijk goed kan geweest zijn, om dat men niet gelooven kan wat men wil; maar de wijs, op welke die ijver werkte was afie keuren — was mis* dadig en ftreed met alle beginzelen der menschlijkheid* De Apostel ijverde dus te fterk, of liever, hij ijverde verkeert, maar, met dit alles, was die verkeerde ijver, met opzicht tot deszelfs misdadigheid, wedeï van eene gansch andere natuur dan die van uwen Correspondent de Moker. Paulus meende de Goden door het vervolgen der Kristenen een' dienst tB doen; hij bedoelde hier bij in het geheel zijn eiH h h gerj  gen voordeel niet; zijn ijver maakte hem niet tot een dief en tot een plunderaar. Al was nu uw de Moker de domfte kaerel, die immer onder de plunderaars, dieven en oproermakers, hier of elders, beftaan heeft, zal hij toch wel hebben kunnen begrijpen , metftelen en plunderen, met de menfehen te Haan en te mishandelen, met weduwen en weezen arm en ongelukkig te maken, alleen om dat zij voor eene oude of nieuwe Conftitutre, om dat zij voor of tegen den Prins Bisfchop, van der Noots gezind of Vonkisten waren enz. de Godheid, welk een gedrochtelijk denkbeeld hij zich hiervan ook moog' gemaakt hebben, geen dienst te doen. Neen, neen! de knaap, hij moog' nu zooveel in de kerk gaan als hij wil en 'met zijn hoed voor de oogen (laan, heeft zijnen ijver uit geheel andere beginzelen aangevuurd gezien. Hij heeft om de Goden dezer aarde namenlijfc, dat zijn die Grooten, die zich van zulk foort van verachtelijke wezens al uw Correspondent de Moker is, bedienen, om, het kost wat het wil, hunne verderfelijke oogmerken te bereiken, een dienst te bewijzen , zoo bij uitftekenheid geijverd , in hoop van door •hen in het vervolg te zullen beloond worden! Hij heeft geijverd om zijne helfche wraak aan fchulde. looze flagtofFers uit te oeffenen, en om, bij dié ge-legenheid, zijnen plunderzuchtigen geest eene uitfpanning te geven , en zich met de bezittingen der ongclukkigen te verrijken. Dan het is, naar het fchijnt, dien man gegaan, zoo als het het opgeruide graauvv ten allen tijde gegaan is, en ook ten allen tijde gaan zal. De Grooten, in wier dienst hij, als oproermaker en Plunderaar, getreden was, hebben hem met den nek en met die verachting aangezien , die zulke werktuigen der belle, zelfs in de oogen van hen, door welken  C 427 ) ken zij' gebruikt worden, verdienen; de belooning is achter gebleven; en wat recht ook heeft een fchelm, een plunderaar, om loon voor zijne ongeregtigheden en wreedaartigheid te vragen? Een knagend geweten, (want wie kan dezen regter , fchoon ook aüe anderen de fnoodfte euveldaden mogten ongeitraft laten, ondulken r> een knagend geweten en de verachting van God en van het geheele menschdom, zelfs van zijne eigene medepligtigen zijn de eenige wrange vruchten , die hij van zijnen arbeid plukt. — Heden lees ik eene bijzonderheid, in een uitgekomen (hikje, welkers zakelijken inhoud ik geene zwarigheid make hierin te vlegten. In het jaar 87. werd het huis van een' braaf man, om dat hij zich' onder de Patriotten van dien tijd had geforteerd , met alles wat er in was, geheel geruïneerd; hij zag aan het hoofd dier plunderbende velen van hen, die zints jaren hun beftaan van hem getrokken hadden , doch die nu fchenen te onderftellen , met de gezegende omwenteling, door plunderen en ftelen, en dus zonder werken, wel aan een eerlijk ftuk brood te zulten komen J zij hadden dus hunnen ouden Baas niet meer nodig' tweejaaren hierna, toen de eerlijke man zioh door oen bijzonderen zegen des weldadigen hemels in zoo verre zag herfleld, dat hij zijne begeerte om onbe, krompen wel te doen weder bot kon vieren , vervoegde zich eendier ontaarden, fchreiende en biddende, bij hem, om voor zich en voor zijne, vanhon. ger en gebrek vergaande, kinderen, eenigen onder" ftand te bekomen ! De edelmoedige man gaf hem" njkhjk, en moedigde hem zelfs aan, om weder te komen, 'erdit bijvoegende: hoe gelukkig is het dat J op dien dag, dien hij den plunderaar te binnen bragt met ztjt in ftaat geweest om mij alles te.omnemen en H h h a on  C 428 ) fcra mij even zoo arm en elendig te maken, als gij a thands bevindt! indien dit gefchied ware, gelijk gij zeker toen wel wenschte en bedoelde, zou ik heden niet in ftaat zijn om u te helpen , en gij en de uwen zouden mooglijk van honger vergaan moeten. Het verachtelijk fchepzel wist niets te andwoorden, doch durfde, uit fchaamte, niet weder komen. Laten zulke voorbeelden, mijn Heer de Vraagal, uw Correspondent Gilles en zijne, voor hem ijverige vloekgenoten, waar hij en zij zich ook bevinden mogen, *an welken oord van de waereld zij zich ook, door den vloek vervolgt , door hun geweten geiolterd, ^loor te leurftelling moedloos geworden, door het gebrek geplaagd, zich mogen ophouden, zoomooghjk» «rekken, om hen, in het vervolg, hoe zij door ont«Fte Grooten ook mogen aangehitst, en door beloften in hunnen helfchen ijver ontvonkt worden, terug te houden , om, in den dienst der Muitzucht 5 hunne onheilige handen aan de perzonen en bezutmgen van hunne evennaasten w van hunne land- ea ftadgenoten te flaan. » Zeker is het, zoo als de plunderaar de Moker, ia zijn brief, zegt, dat de Vorften zich, door het in. memen van landen enf fteden, door het uitbreiden hunner rijken, en dus, want bet een gaat met het andere, gepaard , door hec plunderen , branden en het plen-. aen van menfchenbloed berucht, hunne namen on, fterflijk maken, en bij de geheele waereld in gedachtenis blijven doen, terwijl de ftille, de vredelievende Vorst, die het heil zijnes volks boven de uitbreiding zijner eigene grootheid ftelt, die zich m de gefchillen zijner naburen niet inlaat, om zijne heerfchappij geducht te maken, die het menfchenbloed te «eftMK acnt, om het aan zijne ftaatkundige plannen Of:  C 42J > •P te offeren, flechts in de harten der dankbare burgeren, en in die van hunne nakomelingen blijft leven. Maar is eene nagedachtenis, is een naam, die in de gefchiedenisfen der waereld, met bloed geteekend ftaat eene wenfchelijke, eene begerelijke zaak, voor den redelijken mensch ? De Aartsgeweldenaars, die zich door onderdrukking en moord hebben berucht gemaakt, zullen wei tot in het laatste nage. «acht m gedachtenisfe blijven, doch hun naam zal tevens eeuwig gevloekt zijn, en elke erlnnering van deozel. ven den gevoeiigen mensch eene huivering aanjagen. Even zoo als het, in dit opzicht, met de groote tirannen en onderdrukkeren gelegen is, is het ook wet hunne verachtelijke Haven gefield , die zich door hen als werktuigen ter bereiking hunner helfche oogmerken laten gebruiken. Onder deze zijn'er ook die zich in vroeger tijden, die zich in de laatste of nog voortdurende beroerten, bier of elders door plunderen - door ftelen en het mishandelen hunner medeburgeren, hebben berucht gemaakt; - maar ware het niet beter dat zij nooit waren geboren geweest, of dat zij, met eenen molenfteen om den hals, in tiet diepst der zee geworpen waren, dan dat zij zich op deze wyze, hebben doen kennen , en hunne namen tot de nakomelingfehap hebben overgebragt ? Op hun zaad, tot in bet derde en in het vierde lid *al een kennelijke vloek rusten , en zij zullen de' voorwerpen van verachting zijn, zelfs bij de nakomelingen van hem, ten gevallen van wien hunne onzalige voorvaders of moeders zich aan het hoofd der moord- en plunderbenden fielden ! - Tot uwe twijfelingen, mijn Heer de Vraagal. omtrend de opregtheid der bekeering van uwen Correspondent, hebtgij', naar mijn Inzien, dubble redenen. H h h 3 Bij  ( 43° ) Bij eene*volgende gelegenheid, wanneer men hem* weder tot het fpelen van zulk eenen rol aanmoedigde, zou hij niet meer van de partij zijn ! Maar zoudeze verklaring, dit voornemen, wel uit de echte bron voortvloeien ? Is het wel een gewrocht van overtuiging, omtrent het fchandelijke — het misdadige en ©odtergende , dat 'er in het fpelen van zulke rollen gelegen is ? Neen hij is 'er niet behoorlijk voor beloond; hij is 'er niet grooter , maar kleender door ge. . . . geworden, wil hij zeker zeggen; en niets is natuurlijker: door middelen, die in de hel gefmeed en uitgedacht zijn , kan niets goeds — niets groots worden voortgebragt! — Hij vreest de uitoerTening van de wet van wedervergelding ; en niets is eigenaartiger. Een goede confcientie is beter dan duizend getuigen en de bewustheid van fchuld vreest alles. Intusfehen kan lk, tot gerustftelling van den plunderaar, zeggen, datzij welken hij zoo ontmenscht heeft behandeld, tegen welken hij zoo zeer geijverd heeft, over het geheel genomen, lang na zoo wraakzuchtig niet zijn, als hij zich zeiven , in zijne benaauwdheid , voorfteld. Het aangehaalde voorbeeld ftrekke ter bevestiging hiervan, en Ik onderftelle, dat dit in andere landen, zoo hij hier niet mogt t'huishooren , ook al plaats zal hebben. — Dat hij zich nu, zoo als hij het 'noemt, onder de vromen forteert, of dit poogt te doen, veel ter kerke gaat, en zich daar aan ftelt als of hij, in den fmaak der parizeen , lange gebeden deed, na dat hij?, in de eigenlijkfte beteekenis, de huizen der weduwen en weezen had opgegeten, of, voor het minst, vernield heeft, is ook niets minder dan een bewijs voor de echtheid zijner bekeering. —. Als de hoeren oud worden, en dus harengewoonen rol niet meer fpelen kunnen , ziyen zij , zegt men» on-  C 431 ) onder den preekftoel, en is het welwel vreemd, dat een plunderaar, wanneer 'er dit ook niet meer te doen valt, de wroeging van zijn geweten in de kerk poogt te ontvluchten. Mooglijk hoort hij daar, hü of dan blJ voorb ]d a]s ... Brabajjd ^ ^ d n t T" andere" heethooldi^ en zijnen ouden wrok nog niet vergeten zijnden , Geestelijken te. ichien ten aanz.en van het geweld dat hij die men. fchen heeft aangedaan weder wat gerust. Als de Geestelijken zeggen dat men, doof tegen de KW tegen de voorftanders van het nieuwe %{ oude tegen eene oude of nieuwe Conftitutie te ijveren Go de eenen aangenaamen dienst doet, flaat ^ °* veel meer gerustheid, de handen aan die menden dan wanneer dit e.gener authoriteit gefchied en 1' gelooi dat velen, in vroeger en ookm onze'daten ^ungoed en hun leven verloren „ebben, om Ï moordenaar e„ plunderaar d()or o*£ g de valfehe en eigenbatige Geestelijken werden iLe fpoord daar het deze mishandelden, btiten dit mfd del, zeker zouden behouden hebben - ~H De aanmerkingen, die de Moku in zijn fajS wanneer men hem de gruweldaden der Tirannen 4/ *aalae, maakte, en de vragen die hii hiP ^eed zijn zeer natuurlijk, ^«gffi^ tóch , tusfehen een heerschzuchtig Vorst «Ïp ■ , wat 'er in de waereld gebeurd inv oe ' eera ^ d\l 'Tl hij,hiGr ^^-hee,egniee db gen, en lusfchen eenen moordenaar die m„ , J *or de Wm^^JSml^g^ van  ( 43* ) v.in mijn beurs , mij den dolk in het hart drüktf Het eenigfte verfchil zal hierin gelegen zijn, dat'er, aan de zijde van zulk eenen Vorst, meestal minder redenen tot het bedrijven dier euveldaden, dan bij den Moordenaar , voor handen zijn, dat de eerfte dus oneindig veel meer flagtoflers, dan de laatste, maakt, en dat dus de gruwel zooveel grooter is.— een verSchtliik fehepzel, dat, uit zwaarmoedigheid . oF eigenbaat,'de vlam in de bezittingen van zijne naasten jaagt, alleen een Monfter, dat uit het midden der menfehen moet uitgerooid worden, zijn, en zou de Vorst die geheele fteden en dorpen doet uitplunderen en in den asfche leggen, een groot man — het Voorwerp van algemeene hoogachting zijn! — weiK een denkbeeld men zich ook over de Godsregeenng, omtrend de wezens, die, op dezen bol omkruipen en zich menfehen noemen, vormen moog', zeker is het dat de eeuwige wijsheid, de onkrenkbaare regtvaardiKheid, die ten aanzien van den Vorst en den Bedelaar dezelfde is, over den aart der menfchelyke bedrijven eenmaal een ander oordeel vellen zal, dan de bevooroordeelde mensch, die, door het klatergoud van uitwendige grootheid verblind , zich aan onderfcheidingen vergaapt, aan welke de Voorzienigheid mooglijk geen deel heelt, of die zij den armen aardworm , om hem te tuchtigen - om hem hierdoor wijzer en beter te maken, toelaat. — God gat wel eer aan Israël een Koning in zijnen toorn, en tfrafte hierdoor bun al te fterk ijveren, wie weet hoe vele Kristenen 'er heden ten dage met zijn, die thans Gods zichtbaren toorn meenen te ontdekken, in de verkrijging van het geen, waarvoor zij zoo zeer .geijverd hebben! Op de eerfte bladzijde van den Antwoorder 3N° Sl-ftaat: W digthetHof, lees: zo digtaanhetHof, Te D o R D~R ECHT, y by" DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeküjks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn,  D E ANTWOORDER; Candide et modeste. . No. 55. WIS ZOU EEN RAJA WILLEN IVSZBtiï (yraigel 2V». 159.) 0'ila,igs tc Amfterdam in een Koffijhuls, zijnde, woonde ik een gefprek bij, tusfchen drie perfoonert, een Heer, die in een gegallonneerd kleed (lak, aan. weiks goud de allesvernielende tijd zijne fcherpe tanden aanmerkelijk gefchonden had; terwijl het geheele kleed niet naar s' mans 1'eêst ge« 'maakt fcheen, of hij moest in de handen van een' martelaar onder de fnijders gevallen zijn, of, door honger en verdriet; na dat hij het kleéd het eerst had aangetrokken, dat echter in de laetfte zes jaren, niet fcheen gefchied te zijn, geweldig vermagerd wezen; aan het zelve hing een lint, met het een of ander ordeteeken. De tweede was een fchuiten» voerder en de derde een jood : het gefprek ging over de vernietiging der range», en de gelijkheid die men thands, in Vrankrijk, wilde invoeren. —> De Heer, met het lind, beweerde, na dat hij dö Nationale vergadering als het ttftvaagzel van het lil 8ien$eft«r  C "434 ~) mefl'schdom, en nog erger dan een onbeëedigde Priester zou kunnen doen, had uitgemaakt, dat de Adeldom onder de menfehen een bijzonder foort van wezens was, die zich voor den opmerkzamen befchouwer van het overig gedeelte der menfehen zeer gemaklijk liet onderfcheiden. Het zelfde kleed ftond , zeide hij, aan een onadelijk ligchaam geheel anders, dan aan een' man van geboorte. Alle de ligchamelijke deelen, geene uitgezonderd, wanneer zij In werking waren, hadden eene geheel andere en onderfcheidene richting bij den Adeldom dan bij den gewonen mensch, en het was bij de NatuurkVnneren eene groote feil, dat zij, in het verdeelen dpr Clasfen van alles dat beftaat, den adelijken mensch met den onadelijken tot ééne foort van wezens berekend hadden. 'Er was, meende hij, niets meer nodig, om dè geheele waereld tot haren vorigen chaos te doen wederkeeren, dan dat men ook in andere landen het voorbeeld in het vernietigen van den Adel, zoo als men dit nu in Vrankrijk begon 111 te voeren, volgde. Het gebeurde aldaar was een onlochenbaar kenteeken , dat de weereld naar haren ondergang neigde, en dat men in het laatst der da« gen was! In zulk een Godverzakend land, waar men den Adeldom had afgefchaft, kon de gegallonneerde Heer zich niet langer ophouden, om dat hij zijnen Adeldom tot digt bij de tijden van Nöach berekenen, en uit echte (tukken bewijzen kon. Hij was dus gerefolveerd om alle zijne bezittingen de oudüdelijke goederen zijner voorvaderen, te laten va. ren Caan uw rok dunkt mij, dacht ik, kan ik zien dat gij fchielijk verhuist ztjt) en zich in Gelderland, waar hij hoorde dat men den Adel nog behoorlijk respecteerde, neder te zetten. De reis naar Span-  Spanje" was hem te ver geweest, en in het leger dep Prinfen was reeds zoo veel Adeldom, dat men 'er geen posten meer voor had. Soldaten dienst te doen, hier was hij wel niet tegen, maar hij vreesde zonv tijds, te gelijk met zijn nevenman, dat heel ligt, al ware het in het leger der Prinfen, een knaap van burgerlijken afkomst wezen kon, te zullen vallen, en dan zou zijn bloed met het burgerbloed vermengd worden, het geen hij, voor zijn gedacht, dat zich tot hiertoe van foortgeljjke befmetting had weten zuiver te houden, niet verandwoorden kon. Dat is waarachtig , er mooi op gevonden zei de ichuiteuvoerder, terwijl hij te gelijk moord en brand om een' borrel fchreeuwde 't Is'er mooi opgevonden, man, om uit het gedrang te blijven! Ei, 'ei heit er de Adeldom zulke iempers op! Hoor ik f ... t, met je permisfiej wat in Nationale Vergadering en in al het geduiveljaag ; als er hier maar wat meer over den nagel ging, en ik me blesjes en me Antje maar houwen en me fles drinken kan, dan is het mijn al dubbeld wel; maar dit moet ik, bij me zolen, toch zeggen , dat die menfehen 'er eersé best aan doen, met die groote Hanfen wat een knip op 'er neus te zetten. Canallie prevelde hier de adeÜjke Heer, zoo wat half binnensmonds. Hoor hoor, zei de fchuitenvoerder, we zijn allegaar eender gemaakt en ik weet niet waar dat groot verfchil dan van daan zou komen. Je hebt hier onder de Kooplui ook een hoopen die er inbeelden dat er gat een Kardinaal is, en die ons met den nek aanzien, en ik durf, voor dit en dat, zoo goed als zullij durven denken, me fles drinken en als ze ons niet hadden, om voor 'er te forrendraeijen, zouwen ze, regtevoortig, mee dun" f. . . . . n,-. Hoor Heeren, zeij defmous, wil ik Ui 2 je  ( 43*) je errus een woord zeggen ? kijk, liet fcheelt mij niet, of ik tegens een Hecrfchop , daar ik wat aan' verkoop, zeg, mijn Heer de Graaf, of mijn Heer de Baron, of mijn Heer de Marquis, dit fcheelt me niet, als ik maar wat veul bedingen kan; men moet een mensch den tijtel geven die hem toekoomt; maar kijk ; dit wouw ik wel, dat het fpaan een klein ziertje beter verdeeld was. Adam en Eva waren ummers de ouwers van ons alle gaar, en ze zijn ummers zonder Testament geflurven, we kommen dus alle gaar. even na in den boel; kijk daar most nog eens eene gezegende omwenteling in komen, dat zou feperber zijn, en mijn Heer de Graaf, of de Baron, of wat mijn Heer dan wezen mag, zou 'er ook niet tegen wezen, kijk me dunkt dat ken ik aan mijn Heer wel zien ! Hier vroeg een jong Heertje aan den Israëliet, of hij nog een quartje had en het gefprek had een einde. Uit het geen de Heer met het land gejzegd had, befloot ik dat hij een Raja was, die zeker ook een bloedzuiger in zijn wapen voerde, doch die tevens nog niet veel gelegenheid had gehad , om anderen het bloed af te zuigen , voor het minst moet het hem weinig gevoed hebben, want hij zag "er buitengemeen hongerig uit, en dit deed mij, bij mij zelve, u vraag doen: wie zou gaarne een "Raja wezen* Ja, zulk een fchrale Raja niet; maar men vindt 'er ook wel onder, die gelegenheid hebben om anderen het bloed wel deeglijk af te zuigen, cm zich met het zelve te voeden, en dan doen zij liet ook- Men vindt 'er onder, die met de daad toonen, dat de tijger, de wolf, of de gier, dien zij in hun caehet voeren, een fprekend wapen is; dat dit hun wezenlijke aart, en heel ligt die van hunne .voorvaderen aanduidt, daar "zij zelfs, in wreedheid, dit  dit boschgedierte overtreffen. De honger alleefl doet het verfcheurend gedierte op buit uitgaan en maakt het zelve woedend, als deze honger geftïld is, zullen zij zelden beledigen; zelden vallen zij op hun eigen geflacht aan, maar de Rajaas van het gevaarlijkfte foort gaan niet, om de behoeften der na> tuur te ftil]en, op buit uit; het is de hatelijke eigenfchap, om te vernielen , om te ovei heerfchen ■—om te onderdrukken, die hen de tanden in het vleech en bloed, niet van fchepzels van eene andere foort, maar van hun eigen doet flaan; of het gevoelen van den gegalonneerden Heer, boven gemeld, moest doorgaan, dat een Raja, hij moog'dan groot of klein, vet of mager zijn , een geheel ander wezea dan den gewonen burger is. — Maar welk reedlijk fchepzel zou dan nog zulk een Raja, zulk een opperfte van de Rajaas, wezen willen, om welke duizende kleener Rajaas, als de vliegen om een dood paard, heen brommen? Welk genoegen is 'er in het onderdrukken, aan het arm maken van den burger, aan het zien vloeien van zijn bloed, voor een fchepzel dat nog niet alle beginzels van menfchelijkheid geheel heeft uitgefchud! — welke ftreeling geeft het gezach als het door het geweld moet worden ftaande gehouden ? Een opgeklaarder denkbeeld, onder: hen, die de werktuigen van zulk een onregtmaatig gezach zijn; — een vermogen van ge. weid, het geen dat van den geweldigen Raja overtreft, of de onbezonnehand van eenen moordenaar,— meer behoeft 'er niet, om den grootften Raja van den hoogden troon in het lage ftof te doen nedertuimelen! Onder alle de dwaasheden der men¬ fehen is 'er, intusfehen, geen die belagchlijker is; die meer verachting verdient, dan de ijdele room dien 3 meq  C43S") fte;i fielt om van het een of ander zoogenaamd sdeiijk gedacht afkomftig te zijn! Veel is 'er over deze dwaasheid te zeggen, dan Iaat ik mijne Lezers, bij gelegenheid dat de Vraagal ons een verhaal doet van zijne aangewende pogingen, om zijne afkomst te ontdekken , flechts deze bijzonderheid mogen onder het oog brengen. Kan immer ons iets tot eer ftrekken , ten aanzien van het welke wij volmaakt lijdelijk zijn? Kunnen wij ons verhovaardigen óp iets tot het welke wij niets hebben toegedragen, —waartoe wij, met geene mooglijkheid iets hebben kunnen toedragen? Hangt het van óns af, om uit de lendenen van eenen Vorst, of uit die van eenen kruier, —uit een gezachhebber, of uit een daaf geboren te worden? — Geeft, behalven dit, het denkbeeld,— Want wanneer hebben wij, hieromtrend , eene volkomenverzekering? — van uit dezen, of geenen ftam , die Zich berucht gemaakt heeft, gefproten te zijn. Wel altoos ftof aan de hand om 'er hoog op te gaan ? In het vorig No. zeide wij, dat men zich ook door euveldaden berucht kan maken, zeker is het dat veelen den zoogenaamden Adeldom verkregen hebben, door bedrijven van welken de menschheid gruwt! en die, terwijl zij hen, in de oogen van het onvernuftig gedeelte der waereld, tot eenen hooger fland verhie. ven, hen, hier tegen, bij alle ware verftandige menfcheuvrienden, béneden den rang der dieren dalen deed. Kan iemand 'er zich op verheffen, uit zulk bloed gefproten te zijn! en fchoon wij onder onzó voorvaders waarlijk groote brave mannen tellen mogen, hoe velen zullen wij 'er ook niet'ondervinden, die hunnen üam bevlekt hebben, en waar zullen wij ons dan op verhovaardigen ! terwijl wij , eindeMi! , volgens den Bijbel , allen van den zelf. dea  C 439 ) den Vader, den eersten grondlegger van het mettf fchelijk geflacht, of, zoo gij wilt, van Noach afnammen, en dus allen van dezelfde afkomst zijn —, De ware Adel is Deugd, en deze onderfcheid zich op eene veel kennelijker en verhevener wijze t£ hare beoeffenaars, dan het ijdel geboorteregt m den trosfchen en den heerschzuchtigen Vorst of den iaatdunkenden hoveling. De Deugd alleen geeft ons het regt van meerderheid over onze natuurgenoten , en hoe jammer is het dat zij, die zich het meesf boven de rest der menfehen verheven achten, ziel.' op haar het allerminst toeleggen, en den fchijn voot het ware wezen willen doen gelden 1 Uit de uitlegging van een der plaatjes van uw zoo zonderlmg werkje, mijn Heer de Vraagal, fchijnt te binken, dat 'er nog eens een tijd zal komen, in den welken de Bramaes zich, met geweld, tegen de Tygers, de Ezels, Zwijnen, Vosfen, WolVen en Slangen verzetten zullen. Ik laat de verklaring van de betekenis, die hierin mogt gelegen zijn, over aan de tutlegkunde van hen , die gewoon zijn duis! tere plaatfen te verklaren, of, voor het minst, hui ne fermoenen over dezelven als verklaringen on. geven maar dit wenich ik hartelijk, en elk waar menfehenvriend , moet hieromtrend met mii in ftemmen dat 'er nog eens eén tijd zal komen, in" den welken ware menfchenliefde, met ter zijdeOeh hng van alle verachtelijke beginzelen, van heersenzucht en eigenbaat, de handelingen van hen. die OD de troonen zitten, beuuren zal, en dat het geheele Menschdom zich nog eenmaal een behoorlijk denk. beeld zal vormen van die ondergefchiktheid, die elk aan de wetten, welke haren grondflag in het regt der menfehen - in de deugd en inde billijkheid heb. ben,  < 44© > hen, verfchuldigd is, en deze zalleeren eerbiedigen* terwijl het zelve.tevens verlicht en af keeng van a len redenloozen dwang, overheerfching , onderdrukking, geweld en tirannij onder welke gedaante z j zich lertoone, of wat zij ook in haar wapenfchild voeren moog, zich bevlijtigen zal om deze monsters uit hun midden te doen verdwijnen; zoodra dit gebeure zullen de Vorfteu hunnen loon in de harten — in ae liefde der Burgeren vinden, in deze zullen z.UjJ°™ het laatst der dagen, veradeld worden; zij zullen dan den dolk, noch het gif te vreezen hebben en geenen digten drom van lijfftafieren behoeven Dar zullen de zwaarden en fpiefen fikelen worden; dan zal het elk Volk vrij ftaa.i om, door liefde en reden beftuurd cich zelve zulke wetten voor te fchrnven fingen te maken, als het, uit aanmerking zijner bijaonSeS Snftandlgheden, begrijpt de beste en terbevordering van hef geluk en den vaart van zichze! aonder den ondergang van anderen te bcdoelet, het meest gefchikt te'zijn. Dan zal het ge weid de onnozelheid niet meer vervolgd worden. Da" zal de .onfchuld niet meer als balling behoeven omtewer, ven. Dan zal niemand zijn Vaderland behoeven te vedaten, om elders eene vri er lucht in te ademen. In het kort zoo dit gebeure, za1 *« "««J^» rug keeren tot dien ftaat van geluk, voor de genieting val welken het eigenlijk geichikt is. -. Dan zoo ïang Heerschzucht en Dwingelandij aan de' eene, ea Woestheid en Dwaasheid aan de andere zijde, hare hateliike rollen fpelen, of, met andere woorden , zoo hatelijke rollen »p , en worden, zijn ï de nozlnïen de? welmeenenden, zijn de lesfen eene geÏÏdfwijsbegeerte , «eheel ^chtdooj^ SLn lel^ii^aP.'A n euwe Sffi lezers wijze Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week.  D E ANTWOORDER. Candide st modeste. No. 5& t ««0«.T*e«.dix nikt lij? CFmagal N°. 160.) Bij het vorige Na, bedoelt gij zeker, mijn Heer' be Vraagal? Het koomt mij voor! ja ten minse' heeft de brief van Gerrit de Vrager vrij •wat betrekking tot het geen ik in mijn Andwoord op het vorige No. gezegd heb , en ik zou, met zeer veel ruimte, mijne Lezers derwaards henen wijzen kunnen; echter zal de brief van Gerrit aanleiding geven om nog het een en ander over dit onderwerp te zeggen. Gerrit fpreekt van een point, de afkomst namenlijk, waarvan vele merffchen zeerveel werk maken en met reden, om dat, wanneer men hen dit ontneemt, 'er niet veel voor hen overfchiet. Ik heb in mijn vorig No. reeds gezegd, dat het de grootfte ijdelheid onder de zon is, zich op iets te verhovaardigen, waartoe wijniets gedaan hebben, en ten aanzien van het welke boven dit, nog zoo veel onzekerheid plaats heeft, dit behoeft dus niet herhaald ; wij voegen hier alleen bij Kkk d&;  ( 442 ) dat zulk eene ingebeelde eer niet zelden den weg voor alles wat waarlijk loflijk is fluit» Als eeiï adelijk zoontje, het kind van een' voornaam man, die tot de eerfte Familien behoord, in het begrip valt, (en hoe ligtlijk valt zulk een wezen niet in dit denkbeeld!) dat Zülkeen voorregt genoeg is, om hem op de hoogachting en op den eerbied van anderen regt re geven, en dat hij zich, door goeoe zeden — door kunde en groote daden, niet behoeft geldig te maken, wanneer hij, hier bij, in het denkbeeld valt, dat werkzaamheid, dat nutte bezigheden den gewonen Burger flechts voegen, maar voor den Adel te onedel zijn,— wat is'er dan van zulk een voorwerp, wanneer het de waereld intreedt, wanneer het, ge-» lijk, helaas! meest het geval is, aan het roer van Staat geplaatst wordt, te wachten! Ik meen , bij eene andere gèlegenheid aangemerkt te hebben , en ik moet het hier nogmaals herhalen, dat men onder de voorname rieden , inzonderheid onder hen, die veel met hunne afkomst en geboorte op hebben , de meeste onkunde aantreft, en dat zij in dit opzicht dikwerf i,og verre beneden het laag gepeupel zijn. Het fchandelijk en belagchlijk gevoelen van natuurlijke meerderheid, van verdiensten, die men bij de geboorte medebrengt, is ongetwijfeld, hiervan de voorname reden; daar men anders van hen, die van jongs af aan in de gelegenheid gefteld zijn om "hunne natuurlijke vermogens te fcherpen en eenen behoorlijken voorraad van kunde optedoen, veel wachten en vergen kan. En hoe toch kan men immer met vrucht aan eene hervorming van het menschdotri arbeiden ; wanneer is 'cr hoop, dat het licht van eene algemeene opklaring in gevoelen en zeden ia oeszëlfs midden zal opgaan, zoolang zij, die zich  C 443 ) .Zich als de eersten des volks opwerpen, met ver» ftandig en deugdzaam te handelen niet beginnen, en den grooten hoop voorgaan? maar die in tegendeel, door hunne vermogens ongeoeffend en ledig te laten leggen, door zich zot en zedenloos te gedra» gen, in hunne groote kringen, ook veelal in de betrekking, in de welke zij als regeerers — als gezachhebbers, tot het algemeen Maan, aan anderen, in hunne ondergefchikte betrekkingen -— in hunne kleene cirkels, een a'lerverder.Telijkst voorbeeld geven. In mijn jeugd, toen ik minder in de waereld en in het geheel niet met zoogenaamde voorname, of groote lieden, verkeerd had, maakte ik mij van dezelven een zeer verheven denkbeeld. Ik begreep dat zij, voor welken de geheele waereld zich nederboog, aan wien de gewigtigfte bezigheden, de belangen van Volken en Staten, werden toebetrouwd, dat zij, die zulke doorluchtige voorvaders gehad hadden, ook noödzaakiijk wezens van eene verheve. ner foort wezen moesten; dan, toen ik gelegenheid had om velen van hun, meer van naderbij te befchouwen, bleef ik niet lang in dezen waan, daar ik mij dikwerven om hunne verachtelijke beginzels misdadige handelingen en diepe onkunde fchamen moest! —— Hoe zeer het zeker is, dat eigen deugd, dat eigen grootheid en voortreffelijkheid, ons alleen regt op de hoogachting van anderen geeft, en de Adeldom niets anders dan een fpeelpop voor den volkomen zot-is, vindt ik 'er echter niets onbillijks in, zelfs begrijp ik dat het alle aanmoediging verdient, om aan het nagedacht van hen, die den lande of ons bijzondere diensten bewezen hebben, die diensten te erkennen. De dankbaarheid is de voortreffdijkfte deugd, Kkk 2 vqo^  C 444 ) voor welke de menfchelijke natuur vatbaar Is, «ndi* niet te veel kan worden aangemoedigd, dan,hier uit volgt in het geheel niet, dat men verplicht zou zijn, om aan de domheid, aan de werkeloosheid, en nog veej minder aan het verraad, hulde te bewijzen, alleen om dat derzelven gevonden worden bij hen, wier voorvaderen den lande uitmuntende diensten bewezen hebben. Men behoeft zich onder het juk van eenen Heerschzuchtigen of de zijnen nipt neder te buigen, om dat zijne voorvaders ons van een ander wisten te bevrijden. Men behoeft, men vermag de belangen van een land en volk niet opteofferen aan hen, wier voorzaten bet deden bloeien. Zulk eene dankbaarheid ware misdadig ep behoort in het geheel tof onze verplichtingen niet. Integendeel hebben wij meer regt om van den nazaat van een' goed, werkzaam ,menschljevend en alle heerschzuchtigen vreemden invloed hatenden Vorst, van den nakomeling van éen grqot, deugdzaam, yerftandig man, deugd,vaderland-burgerliefde ep wijsheid . te wachten, dan van het zaad der wreedheid en der domheid! Naar mate men meer gelegenheid gehad heeft, om tot dc wijsheid en de deugd te worden opgeleid, zijn wij tot de betrachting van dezelven meer verplicht en hebben anderen meer regt om dezelven van ons t» vorderen. Ken heerszuchtig , • wreedaartig, onderdrukkend Vorst, die zijne onderdanen, die het menfohelijk gedacht als wezens van eene minder foopt befchouwd.is ln het algemeen een pest voor de rust, het geluk en den welvaart van een Volk, en is verachtelijk, fchoon kwade voorbeelden zijnen geest misvormd hebben; maar hij, die door eenen yoortreffelijken voorzaat is voorgegaan, die aan de borsten der wijsheid gezoogd is, die derzelver lesfen ■ ' zijn  i 445 ) j^n ingedrukt, is een monster wanneer hij die voortreffelijke lesfen verwaarloost, vooral, wanneer hij, .uithoofde zijner toevallige geboprten, in eenen hoogen — in eenen op het algemeen zeer veel invloed hebbenden ftaat, gefield is. Verdient hij, bij voor. beeld , die uit lafheid het zeilde land, dat zijne voorzaten , van onder de heerfchappij van vreemde dwin. gelandpn, vrijvogten, weder aan vreemden ten besten geeft, en aan derzelver onbegren$den wil onderwerpt, wel hoogachting de liefde des Volks? wat zeg jk ? verdient Hij deszelfs vloek niet! Hoort Vr dit niet bij f Hoe ongelukkig, en tevens hoe verandwoprdelijk is de Vorst, de Regent, of de gewone Burger niet, men vergeve mij hi»r d'ezs aanmerking, die 'er mooglijk, naar het gevoelen vart velen mijner lezeren, niet bij hoort, die zich, door kwade raadslieden, pf door zulken aan welken het geval, of het belang hem verponden heeft, in weerWllle van de goede gefteldhejd zijnes harte, laat wegvoeren, tot het bewerken, offtemmen, in dingen die het onherftelbaar bederf van een rijk, van eenen ftaat, of van een huisgezin, na zich f]epen!—< Nog een kleen bijvoegzei, bij het geen Gerxit. pg Vrager zegt, omtrend de verwondering die yele Adelijke Heeren en Dames, wanneer zij over alle de leden, dje tot hunnen ftam behoorden, een? de revue konden doen, bevangen zoude, wanneer namelijk, niet zij die voor hunne Vaders, Grootvaders , over Grootvaders, over over Grootvaders enz. enz., op de geflachtlijsten ftaan, maar die het waar. lijk, volgens de wetten der Natuur zijn, ten voorfchijn traden ! Hoevelen zouden 'er dan zijn, die een Graaf een Baron een Marquis, zelfs een Prins, of nog grooter Heerfchap tot hunnen Vader verwachten , een fubalterKkk3 'nen  C440 «en officier, eene gemeenen ruiter, een kapper, een Ieverijbediende , een koetzier, een fblknegt, en moogliik, een, in den fchakel der maatfchappijelijke rangen, nog minder beteekenend wezen zien ten voo.fchijn treden! en hoe zou dit die menfehen ontzetten en onteeren ! welk een onwederfpreeklijk bewijs zou dit zijn, om aantetoonen , hoe dwaas — hoe belagchm het is, zich op zijne afkomst te verhovaardigen — welk eene hooge borst, hier tegen, zouden velen uit de gemeener klésfen des volks, niet zetten , wanneer zij, ook over hun gedacht de revue doende, in fteede van een komm.sLris, een koster, een fchlpper, een fchun, een diender, een vilder enz. een Raad, een Burgemeester, een Baron, een Graaf, een Marquis enz. enz. aantrohen! Hoort 'er de volgende brief ook bij? Ik weet het „iet; maar ik zal hem hier toch plaatfen. De weinige Correspondenten, die ik heb, laat ik niet gaarne lang wachten. Ik zóu anders mijne geheele calandiefw verliezen. — Mijn Heer de Andwoorder. He weet niet of gij alleen den Vraagal andwoord, of het ook mij zult doen. Proberen is het mast> ik ben getrouwd; nu dit is niet vreemd, zult gij zeggen, en ik kan in het geheel met mijn vrouw niet overweg, nu dit is ook geen mirakel, zult gij andwoorden, dat is het ook niet; want wie Ito nu en dan, met zijn vrouw niet overhoop! ja, 20ed' nu en dan, maar ik doe het meest altijd,en dit 1- toch verdrietig , en het geen mij het meest ergert, is dat her eigenlijk om een gering bagatel is, dit i, het, voor het minst, in m.jne oogen, want wat 9 r* * dm-  (447 ) duivel kan mijn den Adel fchelen, hier is, met je heilige premisfe, eens op g n. Nu ter zaak. Mijn vrouw is van een adelijke Familie. Zij telt Baronnen, Graven, Marquifen enz. onder haargeflacht, en ik ben van burgerlijken afkomst. Mijn Vader had voor eenige jaren, toen het ons land nog wel ging' en toen 'er, voor lieden die op wilden pasfen * nog een duitje te verdienen viel, veel geld gewonnen, en de man zou rijk geweest hebben, zoo onze handgaauwe Bond- en Geloofsgenoten, in den laatften oorlog, hem niet het aanzienelijkfte zijner bezittingen, op zee hadden afhandig genaakt, en het Canaillie, met onze bovenlandfche vrienden, hem door plunderen en ftelen voor eenige jaren, op net land, waar de goede man nu nog een (til eindje leven meende te hebben, hem weder niet een goede neep gegeven hadden. Zints dien tijd heb ik ook een verbaasden haat op den Adel gekregen, om dat ik zag dat 'er onder waren, die 'er een'hand dik fpek in groeiden, en zints heb ik mijn wijf ook in het geheel niet mogen zetten, om dat ze dat vee van de hel, ik meen de plunderaars, niet zoo zeer haatte, vervloekte en in het vervolg, op alle mooglijke wijzen , benadeelde, als ik begreep dat zij verplicht was te doen, en zoo als ik deed, en no«- doe en voorzeker altoos zal blijven doen < en dit was al* leen, om dat de Vader mijner Vrouw, die een ambt heelt, dat hem te veel om tefterven, en te weinigom te leeven geeft, tot de partij der plunderaars bet hoorde. Een (choonen Adel, God beiert, niet waar mijn Heer, als men met plunderaars en dieven aanlegt en dit foort de hand boven 't hoofd houdt ? Deman was anders, tegen alles wat beneden hem was zoo trotscb aJs de Ojevaar in 'thaagfche wapen maaP toen niet, Heer neen. Hij dronk, met de' ffille Burgers brandewijn , reuide, met zijne femali» en de treules, en hoezeede dat het een aard nad» — Ik was gewoon den hoezecder, wantik won nogriikH)k de kost, en de freules 'sjaarlijks, een goeden knooy toe te duwen, om dat zij 't bitter fchraal hadden; maar daar ben ik, na de omflentering , om bo ven genoemde reden, geheel mêe uitgefcheiden en nu lpougt de oude vuur en vlam, de freules zien  C 448 1 snij niet aan, en mijn lieve wijfje doet nret artder. dan op de burgers fchempen, de neus van mijne *amille optrekken en als ik haar het een of ander verzoek zeggen: neen daar ben ik niet van afgekomen, dar is goed voor zulk foort als gij en de uwen zijt. Nu zult Gij mooglijk vragen,boe ik aan die Adelijke Huisvrouw gekomen ben. Zeer toevallig. Haar vader had eenige goederen voor den mijnen geadmineftreerd, en die rekening kwam heel niet uit. bij die gelegenheid kwam ik aan het adelijk huis en dit meisje beviel mij, als men jong is verlieft men ligt en z fcheen toen zoo zeer niet tegen het burgerlijke te z in Ik was te eerlijk, om haar te laten zitten; mijn oude rfad 'er niet tegen, gaf aan den adehjken Stmeester Quitanöe, deze redde zich hierdoor en getroostte zich de vernedering van zijn' (lam. Zie & de zaak. Wat moetik nu doen? My van den Adel te laten plagen vervloek ik; dat met, aanga ik nog' liever, zoo\er als God me voeten geeft. U ben Jan is O-pre cht. Ik rade mijn Correspondent geduld, zachtzinnigheid en vergiffenis, zelfs omtrent de plunderaars, 2 dfe menfcheVhoop ik , zijn wijzer geworden. « ' i t,»r ^rin den ouden adehjken Heer en de freules1 ma\r wê'er'wattoe te duwen; men kan den ïrede niet te duur koopen. Met een Vrouw die n et wel wil is het als met de tandpijn, veel raad , reizen- Nuiï het erger. Dus, nog eens,geduld ! - Te DORDRECHT, by DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklyks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N*. 57- IS HET NIET BETER LAAT, DAN NOOIT? (Vraagal N°. 161.) Xe veel, heb ik meermalen gezegd, deugd niet ook niet te veel ftof; dit is hier echter het geval! Ik wenschte wel dat gij, mijn Heer de vraagal!* en uwe veelgeëerde Correspondenten, bij gelegenheid van het zamenfteHen uwer vragende'brieven en ftukken, wat meer om den armen antwoorder dachten. Waar moet ik nu, bidde ik u, met zulk eenen voorraad van vragen heen ? — Welk een uitgeftrekt veld, mijne Geliefden! zou hier een Rede. naar zeggen. Waar zal ik beginnen! Waar zal ik eindigen, zoo ik de voornaamfte zaken Hechts met den vinger aanroere! Dat 'er in ons vrijgevogten, gezegend, dierbaar Vaderland veel i$ op te merken, fchoon het maar een klein brokje gronds beflaat, behoef ik niet te bevestigen. Hij, die het Hechts in den geest doorwandeld, treft alom ftof tot verwondering, tot dankbaarheid, ook tot droefheid, tot verachting* tot verontwaardiging, en zommigen zeggen, ook nog LH tot  C 450 ) tot hoop, aan ! Hier vind men treffende voorbeeldt van weêrgaloozen helderlmoed, onbezweken dapperi en vaderlandsliefde, die weleer de onderlchetdene kenmerken onzer Natie waren; men herinner. zich, onder anderen, de eerfte en volgende legertochten onzer Voorvaderen! Hier den dwang - de bloed- en moordzucht over de vïieuTover de onfchttld dtkwerf zegelen• M leÏnner'e zich de Spaanfche tijden, den M va* barneveld, enden moord.aan de Witten ge „leegd. Nu had men eens Helden, die voor het Vaderland goed, lijf en leven opofferden ? men 4e„, ke hier, onder anderen, aan de ruiter, en dan eens kwamen 'er fctvandelijke en openbare of verborgene en veinzende Verraders in het fpel. Gij kent de Hiftorie van Pain du Vein, en het verSle, waar uit blijkt dat hij een Landverrader was ? — Pain du Vein was een Verrader, Daarom fiierf hij zulk een' dood , Maar, enz. enz. En wie kent den berechten Rhijngraaf van Salm fliet! Anderen vallen mij nu zoo niet in of zouden ?« niet meer geweest zijn? Ik wil nnj hierop lieve, nog eens bedenken. Nu was ons land eens b I e Öea dan zag men het weder kwijnen. Voor linti^ en meer jaren waren de Negenen en Gommereen tot den hoogften luifter opgeklommen; zinds Zt kar tachtig overviel aan deze twee bronnen van ^«^HopP^d. tering, die thands in het laatfte tijdvak fchijnt te zijn, en voorzeker in den dood A Uittoepen. Tusfchen eene kleine p«erfi*aP pl»« gehad , doch dn fchijtit  *êne verflikkering voor den dood geweest te zyn, of zouden 'er nog middelen tegen uit te denken weaten? Het is wat laat, ook? doch beter laat dan nooit. Voor eenige jaren was het woelig en oproerig, nu is de rust, in allen gevallen, geheel herfteld. In zommige opzichten zelfs zoo volkomen, dat 'er zulk eene compleete werkeloosheid uit geboren is, die bij velen, want gebrek is een natuurlijk gevolg der werkeloosheid, wel aanleidelijk tot eene vroeger rust zou wezen kunnen. Vopr eenige dagen, voor het minst, hoorde ik een fleper, een man, die voorheen terdeeg mede gewoeld had, zeggen, dat hij het voer voor zijn paard niet meer kon winnen, en dus zelf van honger zou moeten fterven. Welk een gezegende tijd ! Of zou dit alles maar een valsch voorgeven zijn? Het volk is ook nooit wel te vreden. — Bij gelegenheid dat ik van de rust fpreek, word ik ongevoelig, en, als van zelve, zeggen de Redenaars, wel eens, al is het 'er met de hairen bijgefleept, heen geleid, om iets te zeggen van uw vraag, zouden Plunderaars in hunne woede, niet tot reden te brengen zijn? Tot reden! neen, dat, denk ik niet. Ik ftel een plunderaar met bet redenloos gedierte gelijk, of liever, ik ftel hem veel be. rieden hetzelve, en hoe toch zou men dan "zulke voorwerpen tot reden brengen kunnen? maar, met dit alles, geloof ik wel dat 'er middelen genoeg, bij der hand zijn, als men het meeqt, als men niet gaarne den Burger aan de woede van het gepeupel ziet opgeofferd, om den Plunderaar die helfche bezigheid voor eens en voor altoos af te leeren. Ezels moet men. met kolven luizen, en als rede kragteloos is, moet een geduchter middel in haare plaats treden. Dat de Plunderaars beteugeld kunnen worLll 2 den5  C 452 > den, hebben wij, voor eenige.jaren hier te Land© gezien, en dat reden, publicaties, bedreigingen, enz., dikwerven niets tegen die gedrochten vermogen, hebben wij, een weinig later, niet min duidelijk, en tot onherftelbaar bederf van veele ongelukkige Burgeren, hier en elders geleerd! Waar is een regt Kristeüjk Genootfchap? vraagt gij hier op. Deze vraag valt zoo wat raauw op de vorige; waar zou dit wezen ? Ik denk hier te Lande, in de predomineerende Kerk ; maar dit durf ik 'er wel bij zeggen , (die Plunderaars liggen mij nog zoo door het hoofd te malen) dat het geen regt Kristeüjk Genootfchap js, dat in zijnen fchoot Dieven en Plunderaars duld, en in het welke de Leeraars, met ronde of met ingewikkelde woorden, op den predikftoel of buiten denzelven, hunne leken tot het mishandelen hunner Medeburgeren aanzetten; en ik daag de geheele waereld en al de Oproerpredikers van dezelve uit, om mij dit tegen te fpreken! Maar zou dit dan immer gefchied zijn? Voor zeker; wat is 'er hier of daar, nu of dan, in de waereld, die zoo groot is, niet gefchied! Nog een enkel woord, betreffende een regt Kristeüjk Genootfchap ! zulk een, dat de Leeraars en" de leken, fchoon het anderzins brave, onbefproken menfehen, en dus geen Plunderaars, noch de Aanftokers van dezelven zijn, — vervolgt — vervloekt—gevangen zet, enz., zulk een Genootfchap is vast geen regt Kristelijk Genooifchap. Nu is de vraag: Kan de onderliggende partij de beste zijn f Jt,, in de natuur der dingen is het niet volftrekt onmogelijk, toch niet; want de deugd moet wel eens lilden ; maar in het einde zegepraald de waarheid. Bij voorbeeld , het Arminianendom (CS.) gaf aan de regtzinnigheid vóór het Sijnode, Nationaal, veel werks;  C 453 ) werks; ik geloof haast, zonder het echter juist te wil S£ T pamj beS°n te worden, en het, mooe den Vadpr v«t p!aatje' in de werken van den oumaar in ,U °/2EL' vjnden kan» zou galeven ziïn; roemrijk £L£P£ i°ch ftak z« het hoofd weder K|"de,ïï;eVÏ.hier 2 -^^nzeggelijk, zijde had! S waar"^V?r 830 hare degen doet Ip*m Hct regc van den kngften droeg men l '■ "1Ct Waar' ,ieve Lezer? Maar degens Ik U h?" Ja-'e ,l6lS en l6lf' ook lange S op &g hiGr m& Vaderlandsch woordenbolk maar ft 3^ w^Sr'de^rT'2' waartoe zou het dienen nm bckf1:ds weg vragen ! weg op zee kennnn f % 1 goede zeelui» die d« nef mooi, itef "veért e "of 8af" B^-rloopen, om mistig, mét ',id Jofl» het,al een fiertie dems hier of daar óThoog SrIT* , b°' Om goede «ee^^^?."^^»^*^ neer het nog eens nnrtiJr ™ . Jn > oni> Wanken, en nog\7Zrte\ZftZ']n' da< "iet te dendagen, tegen onze irpf™ 15' Zuo a,s in vrocger deSpeke vfld. "oor denTaa'd Sflï' °P b™e- oude fchoen, waar dTrrïp / ^Wt Uitflijt' a,s eetl of openbaar" vo^"fleten^^Sr/S;6 Verr°tten' fchippers en het hnn«,niV Tf^ , worden , waar de officier voorInde anderedl8'°°pen 5 waar de eene te lierven, zijn rok aan dVl' alT1 V?n honger het week-êrfhuis ftuurt en ïf°k h?gt> of naar op eene andere maniérVooVr 3,5 hi' kan' waartoe zou in zulk êen T ,ngH l t* koSt te komen de zeevaart dienen? i a "^t0'V0M gen, i„ zulk een geval zo™ec zeker Ê -°P ZCgtigheid zijn kunnen. Maar waar o„ Wei"'g DUf- 3 Jant.  C 454 ) lande moeten overflaan, om dat 'er mtjn hoofd iq het geheel thans niet na ftaat, om die te beantwoorden Een enle kip ik 'er toch noch uit. Hebben wij een'nieuw Wetboek te wachten? Wat is dit voor een zotte vraag? deze geeft mij aanleiding, om op een volgende, is 'er ook ooit gebrek aan dolhutzen !!Lwpia te andwoorden; namenlek thands, om ir zulke Vragers in te plaatfen. Als de wetten volmaakt zijn, of zoo na aan het volmaakte komen, als, met n cnfchelijke mooglijkheid, gefchieden kan, wat zouden 'er dan nieuwe doen? Bèhalven dat, ben ik, en alle braven, ftüle in den Lande met mij, tegen alle SJwlgheden*, en tegen de zoekers 'er yen. en du£ nok te "en nieuwe wetten, als tegen de pest. Of er meer Mastingen zouden uit te vinden ztm ?voor fpter waar goede Financiers aan het hoofd zitten, fs S kui t nimmer uitgeput. Maar of die altoos met lenoesen zoude opgebragt worden, is een zaakvanlene Sheel andere natuur, daar ik mij buiten houd?, Hier te Lande zou het toch wel gaan. Wij zijn beSnd voor goed geefs te zijn. In den zoogenoemden kend voor goi: b j maar toen SïS L« d?beï«ü5gen ook vrij wat drukkenwaren »"me" " ren z» „iet? ten minften wierden Sten rijk, e.om deze reden moesten zij ged,e klanten r«K . ^ Land a,toos ook ïem°T l efhebbers van een plunderpartijtje geweest 1 laatfte gezegen" de kerk, enz., te behou- S3* ""f ^ii Ee'Senheid van het geven van den aSfte den'.of' ?e7Ewören hebben. Ik had noch ambt, noch Pe?r!n g fchoon dït anders niet veel.ftof tot dank- gC v!Pid uitleverd, dankte ik echter bij die gelegenlaarheni uitlevera, ^ ^ .fe q ^ ne'dden ee? a oos een weinig ernftig geweest ben, van den eed a too het onderzoeken van zijn kas en hoe ligt kan men evaUen beide te pas en van zijn hart, dat in a a g__ ^r als ik laatst van m\]n ge/Jrenge buurvrouw zag, die, bezig zijnde met haar wederhelft de oogen uit te krabben, een ander vrouwtje, zeker om de rust te helpen herftellen, op haar' bodem riep. Ik herzeg dat vijf, zes en twintig jaar door een gellrenge vrouwgetormenteerd te worden waarlijk geen wisjewasje. is. Om dat er as mos zulk een afkeer van de tweedracht had, daarom juist, en om geen andere reden, moest men zijn beeld met de bekende kleur opfieren; want dit gefchiedden alleen om den vrede te bewerken, en de tweedracht te verbannen. Een jaar te voren was het een oproerteken; wat veranderen de tijden! En waarom toch zou het beeld van een man, die zoo veel geruchts in de geleerde waereld gemaakt heeft, niet het zelfde ver'fierzel mogen dragen, dat in dien tijd ezels, bokken, honden en katten droegen? Zelfs heb ik 'er in een fpel een tijger meê opgefierd gezien! — Alle de andere bijzonderheden, in uw iói No. te vinden, moet ik thands daar laten. Dit moet ik echter nog verhalen. Laatst, in de  ( 45<5 ) de trekrchuk zittende, begon een fnaak, die in een hoek zat, te zingen, Vivat de Vrijheid, Vivat de Vrijheid, Ik ontroerde, want ik dacht, daar zullen klapjes zwaaijen, en ik zag dat veel klanten hunne oogen reeds wijd open begonnen te fpalken , doch de laatlte regel was gelukkig: Vivat de Vrijheid van Pruisfen! Nu ontftont 'er een algemeen gelach, gevolgt van een bravo en hoezee! Wat kan een enkel woord, dacht ik, veel geven of nemen! Als de man er het woord Pruisfen afgelaten had , had men hem mooglijk de voeten gefpoeld. Nu werd hij toegejuicht en een bovenlands man, dien ik aan zijn p unje voor een bedelaar aanzag, bood hem, met veel harthikheid , Sn matte fles Als men 'er, dacht ik, Prmsfen maar bil voegt, kan men geen kwaad; maar, dacht ïfc verder want fpreken durfde ik niet, zou 'er ,n PruisfZ ook een ander foort van vrijheid plaats hebben dan die, van welke men hier pleeg te kakelen, en waar Tan men in Vrankrijk den mond nog zoo vol heeft? en zou men ook verlangen om die hier te zien ingevoerd? wie weet het! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D Ê ANTWOORDER, Candide et modestgi N9. 58. WATIS OUDE WETTIGE CONSTITUTIE? (yraagal N", 162.) Er zijn dingen in de waereld, die door het bijvoeglijk woord oud eene grootere waarde krijgen', terwijl 'er neg meer vóórkomen, die door hec zelve aanmerklijk in waarde verminderen. Onder de cerften béhooren oude wijn ,. oud» kans , oudporcelein enz., en tot de Jaatften oude vrouwen, oude paarden, oude (choenen enz. Behalven dit vindt men zaken, doch dit getal is voorzeker zoo groot niet, ten aanzien van welken het woord oud met opzicht tot derzelver waarde of onwaarde niets afdoet, en onder deze behoord voorzeker de Conjlitutte. 'Er kan in een land., onder een volk eene Regeerlngs-vorm, jaren aan den anderen, hebben plaats gehad, die door de dwinglandij, (wammen heeft ten allen tijden even zoo wel als in onze dagen, dwingelanden en onderdrukkers gehad,) is ingevoerd, en die om deze reden met het grootfto regt van de waereld, eene oude Conftitutie kan en - M ih 1» rh'oeï  ( 458 ) moet genoemd worden , maar zou men zulk eene Regeeringsvorm, fchoon zij oud is, daarom wel goed noemen ? zou men dezelve wel boven eene . nieuwe, die op de beginzels van regt en menschlijkheid gegrond is, den voorrang geven? en moet het domme volk , in de oogen van elk redelijk fchepzel, niet ten uiterfle verachtelijk zijn, dat zich, door oproerig gefehrecuw, voor eene Conftitutie verklaard, van welke het niets anders weet, dan dat zij oud is f Omgekeerd is het toch ook mooglijk, dat eene Conftitutie die oud is goed kan zijn, of voor het minst veel goeds in zich befluiten kan, en dus nier te verwerpen is, alleen om dat zij jaren heeft,en niet onder de nieuwigheden kan geteld worden. Met dit alles, fchoon ik in het geheel geen voorftander van alle nieuwigheid ben, en mij het hoofd over de ftaatkundtge gebeurenisfen der tegenwoordige, in rep en roer zijnde waereld , weinig hangen laat, zijn mijn de oude Conftitutien wel eens verdacht voorgekomen , en het woord oud heeft mij, in dit opzicht, zelden bekoord. Schoon de menfehen altoos menfehen zijn en blijven, en dus, in een zeker op. zicht, dezelfde zijn, maken zij toch, dit kan de grootfte vijand der verlichting, zijnes ondanks, niet ontkennen, in vele vakken, aanmerkelijke vorderingen. Boven alles zijn zij, in de kunde van het regt, dat hen, als menfehen en als burgers toekoomt, verre gevorderd, en . niemand kan ontkennen, dat men, hier of daar, wel eens eene oude Conftitutie aantreft, die op dit regt inbreuk doet, en dit mooglijk alleen , om dat dezelve is ingefteld, bevestigd en bezworen, in eenen tijd, toen het menschdom het juk der (lavernije nog gewilliger dan heden droeg, om dat het toen nog niet begreep, dat het regt had, dat  C 459 ) dat het zelfs verplicht was, om het zich van den hals te werpen. — Men moet de diugen naar den tijd , in den welken zij beftaan en werken moeten, beoordeelen. Eene Conftitutie, die voor een euw of meer werd vastgefteld, en dus heden oud ge« naamd kan worden, kon voor de menfehen, voor een bijzonder Volk, volgens hunne toenmalige wijze van denken, gefchikt, of voor het minst draaglijk zijn; maar heden, nu men anders heeft leeren denken , nu men meer verlicht is, ondraaglijk en gevloekt wezen. Het oude heb ik dus, in dit opzicht, en zoo ik meen , met reden veelal mistrouwd. Even zoomin nu als de oudheid een kenmerk van de deugdzaamheid en voortreffelijkheid der meeste dingen is, is 2ij dit van de echtheid of wettigheid. Het ontkennend andwoord, in het alom bekende Regtzinnige Vragenboekjen, op de vraag: is de oudheid ook een merkteken ? Neen, want des Satans rijk is ook oud zal hier alles afdoen; zonder dat ik nu echter eene oude Conftitutie, van welk eenen aart zij ook moog' wezen, bij die der helle, of hen , die dezelve in de tijden der domheid, der wreedheid en der flavernije daar ftelden en geldig maakten, bij den Vorst der Duisternisfe wil vergeleken hebben, fchoon 'er mooglijk wel figuren, die minder eigenaartig zijn, zouden te vinden wezen en het de Historie der waereld aan geene voorbeelden mangeld van zulke aartstirannen, die hunne rampzalige onderdanen zulk eene Conftitutie, die wij nu eene oude noemen zoudent om dat het lang geleden is dat dezelve werd ingevoerd, opdrongen, die met eene helfche inrichting, volgens het denkbeeld dat men zich hiervan maakt, zeer veel overeenkomst had. Eene oude Conftitutie is dus niets anders dan eene >, M m m 2 Con,-  ( 4^0 ) Conftitutie, die reeds voorjaren is gevestigd geweest, en dus in andere tijden, voor menfehen die anders dan het tegenwoordig geilacht dachten. Het woord oud bepaalt, voor het overige, hier niets; terwijl zij echter, die in het ftuk der Conftitutien naar niets anders vragen, dan alleen of dezelve reeds voorlang is gevestigd geweest, noodzaaklljk voor de oude Conftitutie wezen moeten. Dat oud en wettig in het geheel het zelfde niet is, meen ik reeds gezegd te hebben, voor het minst hlijkt het uit het bovenftaande dat dit mijn gevoelen is. —- Nu is de vraag, wat is eene wettige Conftitutie en deze vraag is oneindig moeilijker te beand. woorden. De oordeelen hier over zijn zoo ondeifcheiden, dat men het bijnaar niet waagen durft, in dezen zich te verklaren ; te meer om dat wel het vragen, maar het andwoorden niet altoos vrij ftaat; voor het minst is dit onder vele oude Conftitutien zoo. Als men ten aanzien van Regeringsvormen iets voor wettig te houden hebbe, dan , zou men zeggen, is het zulk eene,' die door het volk zelve, met hunnen Koning, of als 'er deze niet beftaat, met de tesie de voornaamfte — de verftandigfte, uit hun midden, aan het hoofd wordt vastgefteld en plechtig bezworen, en echter zijn 'er velen, vooral onder de Grooten en Machtigen dezer aarde , die de nieuwe Franfche en Poolfche Conftitutien, die, naar het oordeel van velen, en voor het oog der geheele Waereld, op deze wijze,zijn gevestigd,voor onwettig verklaren, en 'er zich, met den gewapenden arm, ten kosten van den welvaart en het bloed van zoo vele duizenden .tegen verzetten ! Heeft het volk, dat eindelijk uit den droom der oude vooroor-  C A&* } deeten, uit de fluimeringen eener zoo lang geduldde flavernij ontwaakt, geen regt om zulke hervormingen ?n zijn Conftitutie te maken, als het oordeeld nuttig en noodig te zijn, om zijnen bloei te bevorderen en om zijn geluk als Mensch - als Burger, te bevesti. gen? is hier, zou men vragen, iets onwettigs in' het on^etug, wanneer een Koning — een Souverem Vorst, begint te zien, dat zijne onderdanen , zii«e natuurgenooten, die met hem in de voornaam«e opzichten volkomen gelijk liaan, dat hij ten hunne gevallen beftaat, en niet zij om hem te doen ichitteren in wezen zijn; wanneer hij de beginzels van menfchelijkheid van regtvaardigheid en Hef de den voorrang geeft, boven die van onbegrensde" heersen-en dwangzucht, eigenbaat en wreedheid die de valschheid en vleierij ftaatkunde noemen en uithoofde van dit, met goedvinden en onder da toejuiching van een verrukt, dankbaar volk eene nieuwe £onftitutie daar field , die, naar zijn inziea, d^ vaart van het zelve moet ten gevolge hebben daar zij op de voortreffelijke gronden van vrijheid 1 van menfchenliefde en regtvaardigheid gevestigd is> Zol zu,k eene handelwijs onwettig wezen. —_ In de oogen van hen, die de dingen flechts oppervlakkig befchouwen, die met de beginzels van een gevoe lig — mensehlievend hart te rade gaan, en dezel* ven volgen, voorzeker niet; maar we! in het oog eener diep doordenkende Staatkunde, die boven alle de weeke en laffe gevoelens van teederhartigheid liefde en meededoogen, die aan een groot man ' aan den ftaats- en- heerschzuchtigen niet Vo7 gen verre verheven is! Die moeds genoeg heeftom " met drooge oogen, ftroomen Burgerbloed te zierl boeien , en de armoede en het gebrek 4e plaatfen Mmm3 vaB  C4 Writlaard de nog maa. even gebooren nieuwe Conftitutie der ongelukkige en aan het geweld en de onderdrukking zoo vaak ten doel geftaan hebbende, Polen, voor"»! wettig en fielt de bewijzen, voor dit gevoelen de handen harer Huzaren, die zeker, door moord en plundering^ op hunne beurt bewijzen zullen , dat de tegenwoordige Poolfcbe Conftitutie ammettig\tJZ fin, volgens het gewoon beloop der dingen, is het e vreezen, dat de aan zich zeiven overgelaten" Polen.in weerwil hunner moed eensgezindheid en Sffri? ÏÏSU"00 dC Alm3Chtige ",f zich "'nfie zaai nier. aantrekt niet met hen ten ftriide gaat, voor het wettig gezach en vermogen der Ruï fen zullen moeten bukken, en erkennen, of foor het  C 464 } jVt minst zich zoo gedragen moeten, als of zij erkenden, dat hunne tegenwoordige doch thands reed. waggelende Conftitutie onwettig is! - Hoe ku ren nu toch de Franfche en Poollche gebeurenisfen , wanneer men dezelven van deze zijde befchouwd voor uwen Correspondent Leergraag, een bewijs uitleveren, om hem van het gevoelen, dat de wef* xgheid der Conftitutie in de macht gelegen zou zijn , te doen afzien? Mij dunkt dat dezelven, voor de reeds werklijk plaats hebbende toetend van Polen, hem eer in dit gevoelen bevestigen moest, -r-' ^ men, wanneer men de historiën eens na floeg m ons felee. , doch bloeiend Vaderland, ook wel geene voorteelden aantreffen, uit welken bleek ton duide. lijkfte bleek, dat de macht ^ »«wgAbepaald Ifc meen dat men die vinden zoude! —- Maar nog eens, wat is dan eene wettige Conftitutie? Ik^voor mij durf het niet bepalen, en ^S1^ " h" hXbdS alleen tot het departement van hen, dte w boogbeia over ons gefield'zijn, behoord, zeker « hett het volk in het maken en bevestigen de%Conffatmie jot Tiiertoe het eeval van Vranknjk en Polen moognjK Szondei-dfen deze Conftitutien, di.. verdient opmlrking, zijn het juist ^MtóffOTi^1? vT38 zulk ee/e R-eSngsvorm voorgefchreven, als ^ goedvonden, of ggrepen de bestek zijn.enhet volk heeft dezelve, hebbeï ook de bevoegdheid bezitten, om over derïeWerwettigheid of onwettigheid te oordeelen. — Te DORDRECHT, bij Dl LEEUW en KRAP, en alBm bij de Boekverkopers; daar dezelven, wee* m voor een en een halven duiver te bekomen zflv  D E ANTWOORDER. Candidc et modeste. Vervolg vari No. 58. WATIS OUDE WETTIGE CONSTITUTIE? (Vraagal N°. 163.) Ik zeide, op het flot van mijn vorig No., dat 'er niets natuurlijker is, dan dat zij, die de Conftitutien hebben ingcfteld, over derzelver wettigheid het oordeel vellen. De Vorsten — de Machtigen dezer aarde , fchreven aan het menschdom., de wet voor, en niets is dus billijker, dan dat ook zij de wettigheid dier voorfchriften beoordeelen ! Dat ftaat dus aan het volk niet, en hier door vervalt het argument van Leergraag, dat de Franfche Conftitutie wettig zo* zijn, om dat het Franfche Volk die als zoodanig aangenomen en voor de hunne erkend heeft. — Voorheen, Mijn Heer de Vraagal, vroegt Gij, of uw Correspondent: wat weet 'er een Kees van? Maar moog ik, op mijn beurt, fchoon ik eigenlijk een Andwoorder van mijn ambacht ben, nu ook eens vragen : wat weet een gewoon burger van de wetN n n tip. O  tigheid of onwettigheid eener Conftitutie, ook aan zelfs wanneer men hem verplicht — wanneer men hem dwingt, om 'er de wettigheid van te be" zweren ? Maar moet men dan van alles wat men bezweerd een volkomen denkbeeld hebben ? Mag men het in dit opzicht niet geheel op anderen laten aangaan » Schoon ik, ten aanzien van de wettigheid eener Conftitutie , voor mijn gevoelen niet ruiterlijk verkies uit te komen, om dat het mooglijk met dat van de Grooten en Machtigen dezer aarde ftrijden zoude , en deze wil ik mij niet tot vijanden maken, daar ik het oud hollands fpreekwoord, in zijne volle beteekenia ken , dat het namenlrjk met groote Heeren liegt kerfen eeten is, dewijl zij met de fteenen gooijen. Schoon ik, zegge ik, voor mijn gevoelen, in dezen niet verkies voor de vuist uit té komen, maak ik echter geen zwarigheid om te zeggen , dat het concept van uwen Correspondent, dat namenlijk de wettigheid der Conftitutie niet zoo zeer in derzelver inhoud, als wel in derzelver vastftellingen, de wijze op de welke deze gefchied, te vinden is, mij aannemenlijk voorkoomt. Drie en meer Conftitutien kunnen zeer verre uit elkander loopen, en echter alle wettig zijn. Hier tegen kunnen 'er anderen zijn, die zeer veele overeenkomst met elkanderen hebben en van welken echter de eene de naam van wettig en de andere die van onwettig, met regt vereent. Ter bevestiging van het eerste, zou men zeggen kunnen, dat niet alle regeringsvormen voor alle volken even heilzaam zijn ; allen moeten zij zeker op de gezonde reden en op het regt der mcnfchelijkheid gevestigd wezen, in dit opzicht moeten zij allen,zoo zij wettig zijn zullen,overeenftemmen, Jnaar voor het overige' moeten zij op onderfcheidene wij-  (46? ) wijze, naar den aart der landen en der volken worden ingericht. Men kan dus, uit den inhoud van de eene Conftitutie, niets ten aanzien van de wettigheid van eene andere befluiten, of eene.nieuwe naar eene, die, zelfs algemeen, voor wettig en heilzaam erkend wordt, in allen opzichten regelen; en ten aanzien van het tweede zeggen wij: dat eene Conftitutie wettigis,om datzijopeene wettige wijs, datiszonder dwang, zonder geweld, en overeenkomftig den wensch van het grootfte — het beste gedeelte van het volk, is ingevoerd. Hier tegen kan een andere, die volmaakt met dezelve gelijk ftaat, onwettig zijn, om dat zij op eene onwettige wijs, dat is met hulp van uitheemfche macht, door omkooping, door oproer , door moord en plundering is ingevoerd. Ze is onwettig, wanneer men, in de bevestiging van dezelve, het oproerig gefchreeuw van de domme, omgekofte en misleide heffe des volks, voor de ftem der Natie uitvent! Leergraag is, naar mijne gedachten, de plank in het geheel zoo verre niet mis, wanneer hij elk volk op zich zeiven, als een bijzondere huishouding befchouwd, van welke de gezamenlijke leden het regt hebben, om zulke fchikkingen en regten te maken, als zij goedvinden. Maar, wanneer men dezen regel aanneemt, hoe moet men dan het gedrag dier hooge machten veuklaren, die zich vereenigen, om aan andere volken de wet te geven, en hen eene Conftitutie voor te fchrijven ?wat moet men,wanneer dit door gaat, vanj het gedrag harer Ruskeizerlijke Majefteit, ten aanzien der hulplooze Polen , zeggen i Dit laat zich zeer gemaklijk verklaren, zei eene mijner goede vrienden, die op het alleronverwachtst voor eenige jaren , hier te*lande, het roer der ReNnn 2 we-  < 4« ) gering in zijne mannevuist gekregen had, en 'aan wien ik juist deze vraag deed:.'dit laat zich zeer gemaklijk verklaren. Elk land, elk volk kan wel als een bijzonder ligchaam worden aangemerkt, dat voor ziehzelven eenige ichikkingen maken kan, maar deze Schikkingen moeten van dien aart zijn, dat zij de hooge Souverainiteit, die door de geheele waereld •plaats heeft, en die op zichzelven ook een bijzon,der ligchaam uitmaakt, niet aanranden ; deze moet heilig en ongefchonden blijven, al zou 'er ook eeu aanzieneüjk gedeelte van het menschdom aan worden opgeofferd! Dit is het algemeen belang der Vorsten en Oppergebieders, en ik maak in het geheel geen zwarigheid om te «eggen, dat dit belang tegen dat van het Volk wel eens inloopt. Maar, vroeg ik verder, randen dan de nieuwe Conftitutien, zoo als die van Frankrijk en Polen, die algemeene Souverainiteit aan? Voorzeker was het andwoord ; alle Regeringsvormen, omtrend welken het Volk eenigen invloed heeft, maken inbreuk op de onvervreemdbare regten .van de troonen der Oppergebiederen, in alle Koninkrijken — Vorstendommen en Staten. Dit fuurdeesfem moet men 'er uithouden. Ik voel dit, zei de man, in mijne tegenwoordige betrekking, als Regent, ten duidelijkfte, wat dunkt u, Mijn Heer, kan 'er deze verklaring door? ■— Maar dacht ik, zeggen wilde ik het niet, om dat ik met mijne Overheid nimmer wil disputeren, wanneer nu het geheele menschdom, het geen door den tijd te vreezen is, eens zoo verlicht, of zoo verduisterd , het is het zelfde hoe men het noemt, wordt, dat het die alge■meene Souverainiteit begint moede te worden, dat het begrijpt, elk in den zijnen, ook eenigen invloed te moeten hebben op de wetten, die het zich verplicht  (4*9) plicht te gehoorzamen ? wanneer het eens begreep de hand niet meer te moeten ieenen, aaiJ het voorftaan , vaI?:die reëten de"-Troonen en Septërs, welker wettig. heidMx zij dan gegrond of ongegrond,door hetzelve ontkent word - wanneer de menfehen eens ingevoelen raakten, vooreen' rampzalig bloedloon, hunne medemenfehen— hunne medebroeders, alleen om dat zij iets vorderen, dat zij, op hunne beurt, ook begeeren en eisfehen zouden, niet meer te moeten vervolgen uitteplun deren en ombrengen. Warneer eens geheele legermachten, die nu of dan, tegen het volk, dat ziehzelven wetten maken wilde of zich gemaakt had, werden aangevoerd, van die nieuwe leer doordrongen , de wapens uëderlefden en niet meer de geesfels der vrijheid en der menfchelykheid wezen wilden, welk een middel Zou 'er dan, voor de-Vorsten, ter inftandhouding eener eigendunkelijke Oppermacht, overfchieten* Omtrend de aanmerkingen van uwen Correspondent, de Brabandfche zaken en het gedrag van Heint je den heiligen, rbet de domme geestelijkheid en hunne blinde navolgeren, betreffende, zal ik thands mets anders zeggen, dan dit, dat ik 'er, naar mijn inzien, vele bijzonderheden in meen aantetreifen die op andere gebeurenisfen, omtrend welken wii als Nederlanderen, niet geheel vreemdelingen z/m zeer toepaslijk zijn, en op dezelven kunnen werden thuis gebragt. Ik maak dus geene zwarigheid om myne lezers de herlezing dier bedenkingen, ten ernsugfte aan te prijzen _ wat zou het, dacht ik bu het lezen van dezelven, den Brabanderen gebaat hebben het Keizerlijke juk dat zij, mooglijk ten onregte, hard noemden, met geweld, en ten kosten Nnn 3 vail  C 470 ) ♦an veel bloeds, van den hals te werpen, en er een ander .dat door heerschzuchtige geestelijke en wee, reldlilke bedriegers gefmeed was, op te zien laden» Zouden de geweldenarijen, die hen door dit, zichr fclïen opgeworpen hebbende, gefpuisin het vervolg ïouden aangedaan zijn, hen draaglijker geweest heb'12 dan die onderdrukkingen welke zij nu voorewen van hunnen, voor wettig erkenden Heer, 5 moeten lijden ? wat zegt het toch . voor 'eenen ilaaf, wanneer alle de verandering, die hij, in zlSien ftaat ondergaat, alleen hierin, gelegen ,s, St h» van Meesters%erwisfeld, waarvan de laatfte dnoreaans, erger dan de eerste is! Het voorneem de blkende fabel, van de vrouw, die om het lang leven van den befaamden Keizer Nero „3, uit vrees dat 'er een, die nog erger was na 5em zou opftaan, kan in vele gevallen, van nut zijn. Wanneer de ilaaf zijne vrijheid niet bekomen kan, ifhet best dat hij zich met zijnen tegenwoordigen meester te vreden houde. Wie weet of hij'er niet Sn Se nog geftrenger was kreeg! — Hoe zouden 'wi , vrije Nederlanders, ons zoo vele ftandvas. tïe en onvermoeide pogingen, en het dierbaar bloed .lannere voorvaderen niet beklaagd hebben, w»uden wij hunnen verkeerd geplaatften ijver S aföekeurd en onzen toeftand bejammerd hebben, wanneer wij, bij het affchudden van het fpaanfche Zl onse traPPe"e" Shoppen, het fchelden en de vervloekingen wil ik niet eens op rekening ftellen, zoo volkomen Van LZudS en wettigheid eener Conftitutie ben overtuigd gel wor-  C 47* ") worden, dat ik, zoo lang mij de hemel in dit kommervolle leven fpaart, en mij bij mijne gezonde hersfens laat, aan deze waarheid nimmermeer twijfelen, maar 'er' bij leven en fterven zal. Maar dat men nu de beteekenis dér woorden Eed, Godsdienst, goede order ,mensehliëüendheid, rast, vaderland, vrijheid, welvaart enz. hier niet kennen zou is eene verkeerde onderfteliing. Vergun mii maar een enkele vraag te doen, zou men den Led niet kennen, nu 'er zoo veel buitengewone in ons land gedaan zijn? Zou men niet weten wat de ware Godsdienst is, nu men zoo zeer te vuur en te fwaard móet ftaan, om tegen de valfche leeringen der zoogenaamde verlichten te waken ? — Zou men niet weten goede Order is, daar men zints eene lanee reeks van jaren dezelve zoo volmaakt heeft weten te bewaren ? - Zou de beteekenis van het woord Menschlievendheid niet bekend zijn, in een land waar men dezelve nog maar, voor eenige weinige jaren zoo zeer ten troon geftegen zag! En de Vrijheid zou men in een door het bloed onzer voorvaderen vriipevochten Vaderland, niet kennen! — Men zou niet weten wat vrede wm, In een land waarin men zich van véle moordtuigen ontlast, of door anderen heeft laten wegvoeren! Wie zou niet weten wat Pest is, daar vele handen ledig leggen , en wer. Koos zijn - en wie zou de we/vaart met kennen nu he ons zoo gezegend en voorfpoedig gaat! Ik heb dus alle reden om teonderftellen dat uw gevoelen , dat he duizendfte gedeelte der menfehen de beteekenis dier woorden niet kennen zou, ongegrond is, wanneer gij het op ons land wilt toepaslen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, •en alfim bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven fluiver te bekomen zijn.  D Ë ANTWOORDER; Candide et modeste N°. 60. V/AT KAN MEN HIER VAN VERSTAAN? ' (yrar.gal /V°. 164.) Het gaat, Mijn Heer de Vraagal, met de fra« menten , uit het legaat van GillisBlasiusStbrn, en met den droom van uwen Correspondent Gerr's den Vrager, zoo als het meestal met de meeste Hukken en zaken gaat, men kan 'er wat van verftaan en 'er blijft iets duisters in over, doch het geen men er dan nog al van verftaat kan men niet zoo aari elk zijn neus en aan de reep van de klok hangen, 7 • laat 'er elk va" denken wat hij wil,het denken itaat immers, in ons vrijgevochte Vaderland, volkomen vrij! Ik zal 'er van zeggen het geen ik 'er behoudens een gerust geweten, van zeggen kan ert n^g. Ik geloof, in de eerfte plaats , met uWen vriend, dat de Schrijver van het Legaat, wanneer hij wat langer in het land der levendigen had mogen blijven, het zelve nog wei wat zou hébben aangevuld. In de leefregels, bij voorbeeld, die hij die zieke Mevrouw doet voorfchrijven, zou 000 ora-  C 474 ) ongetwijfeld wel enige verandering gekomen zijn. Waarom» waarom? om dat vele groote lieden, na dien tijd, eene aanmerkelijke verandering, in de Inrichting hunner tafóls gcmaikt hebben. De roasibut en pudding worden nog wel l m, maar die fterke franfche raqouts willen 'er BOO met meer m, hier trekt men veel al den neus van op; dan, hier voor heeft men, (eene wonderlijke verkiezing met waar') veel fehenk en bovenlandfche zuurkool ingevoerd; het is, zou rr.cn immers zeggen, in het geheel geen eten voor den rijkdom, Cn ccn kost, die voor onze holiandfche magen in het geheel niet gefchikt is, doch de mode doet veel, fchoon ik wel eens meen te hebben opgemerkt, dat vele van de grooten, vooral in de holiandfche Heden, in Gelderland is men altoos aan het fpek en de kool meer gewoon geweest, vooral heden ten dage, het, zoo als men zegt, tegen heug en meug, doorzwelgen, om dat zij beginnen te voelen , dat het hun bezwaard; doch dit zegt niets, het moet 'er maar in. Voor een jaar of vijf kreeg ik eenige bovenlandfche vrienden over, die mij zuurkool hebben leeren eeten, ik meen dat zij zuur was! maar toen heb ik 'er mijn maag ook zoo mêe overladen , dat zij mij nog opbreekt , en ik ze niet zien of luchten moog. — Men is, zoo ik het wel heb , zints dien tijd, hier te lande, want ik onderftel dat het een Holiandfche Mevrouw geweest is, nog oneindig meer dan toen aan de ledigheid en werkeloosheid gewoon geraakt. De groote lieden doen genoegzaam zelve niets meer, en laten alles door vreemden, die zij 'er van wijd en zijd inflepen, en die zij een aanzienelijk gedeelten van ,hun inkomsten geven, beredden; zelfs is de .gemeene man, het zij aan uit vwh«*»b «' om  ( 475 ) «m dat 'er niet veel omgaat, oneindig' werkeloozcf geworden , en de meesten laten Gods water over Gods akker loopen. Als de Doclor dus nu geleeft had, zou hij, aan Mevrouw, voor zeker de werkzaamheid nog wel wat fterker hebben aangeprezen. Hij zou haar zeker, fchoon dit anders niet zoo zeer tot de taak van eenen gewonen Geneesheer behoord, doch dit fchiint een buitengewonen, zoo ook de Patiënt, eene buitengewone patiënt geweestte hebben, — hij zou, zeg ik, Mevrouw zeker wel hebben aangeraden, om zelf naar de pot en het huishouden te zien , en al dat vreemde gefpuis uit den huis te houden, die alles ruineeren en de beste meubelen, als zij vertrekken, nog mêe pakken. En kwam het toen te pas om het eten van groentens, uit Mevrouws eigen tuin, als de beste en gezondfie aan te prijzen heden zou dit nog noodzakelijker zijn, nu men van die bovenlandfche kost zoo veel werk maakt. . Wonderlijk is het, dat Mevrouws boedel, door zekere , mooglijk niet geheel ongegronde vrees van de Beftuurers harer goederen dat zij het heelligt in haren ouden dag nog in het hoofd zou krijgen te trouwen, zoo zeer is in den war geraakt! of die jonge minnaar moest 'er in gerooid hebben, en door den invloed der vreemde bedienden, en ander buitenlands ras, het huishouden in den war hebben geholpen, om» hierdoor, want in troebel water is het goed visfen, zoo mooglijk, zijn oogmerk nog te bereiken. . De zieke Dame heeft haren Doctor, zoo hetfchijnt wel overleeft, maar de hemel weet ia welk eenen armoedige en kwijnenden ftaat zij zich bevind ! wié weet of zij al niet lang ftadskind geworden is; of het vreemde rapalje niet met haren geheelen boedel is gaan ftrijken, en of zij thands niet ligt te zieltogen» Ooo 2 Men  C470 Men heeft 'er zegt Gerrit, zints het jaar 87, njat veel van gehoord; nu dit is nog wel zoo lang niet, dan het is toch niet te denken, dat zij thands, nu. zij op het uirerfte legt, goeden raad, dien zij voorheen verwaarloost heeft, zal willen involgen, vooral niet,nu zij zich aan vreemde bakers en minnemoers, en aan oude wijven en duitfche kwakzalveresfen leeft overgegeven! Het zal te laat en het kalf zeker wel verdronken wezen. Hier te land geloof ik voor het minst niet dat zij genezen en herfteld zal .kunnen worden. Zij heeft in Frankrijk en elders, mooglijk ook wel in Duitschland, zoo als ik mij wel heb hooren diets maken, nog familie, ais zij eens Eerwaards ging, of deze kwamen haar eens bezoeken , wie weet of 'er dan nog geen redden aan was' Verandering van lucht, of verandering van gezelfchap, doet zomtijds wonderen. Pan, wel bekeken , wat raakt ons die Mevrouw ook, wil ze ilerven laat zij derven; voor haaralwêer een ander!-— Het verwonderd mij in het geheel niet, datGER3t|T de Vrager veel droomt, het is thands een legt droomerige tijd, en de menfehen zien 'er allen 'zoo vakerig uit als of zij niets te doen hadden. Het fchijnt wel een eeuwigdurende komkommertijd te ■zijn, en het geen men dan nogal wakende ziet, fchijnt,uit hoofde van deszelfs zeldzaamheid, nog wei ©en droom. Nu dit tusfehen beiden. Het is «eer gevallig, dat ik ook juist,'net als Gerrit, een hond heb, die Mars hiet, maar het mijne is een tccf en al een oud beest ook Nu zult gij mooglijk zeggen. Mars, ik meen den oorlogsGod, is geen wijfjes honden naam , dat is het ook niet zoo zeer, maar 'men vindt 'er toch eenige weinigen van dien naam. 3Men zegt immers ook wel kees, tegen een wijfjes kees, en Prins, tegen een teef? Schoon het beide mannen namen zijn. Nu, mijn Mars is, ook eene booze kwaadaartige teef, die op al de werven van mijn buren fchuimbekkende loop en al de honden noodzaakt in hunne hokken te kruipen, of naar heur pijpen te danfen. Men zou zeggen, waar leeren het de honden, of zij zouden het van de menfehen moeten afzien! Ik heb de teef al lang voor den kop willen fêhieten, maar ik durf niet, om dat men hier, zelfs hiet.  ( 47? ) piet op zijn eigene honden, fchieten mag, al vreten zij u, met huid en haar op. Nu tot den droom. 'Er zijn weinig groote bedieningen , zegt Ger'rit, die niet cioor deze of geenen droomer bekleed zijn. Maar wat bedoelt de man hier mêe! wil hij zeggen dat 'er geen groote bedieningen zijn, of de een'of andere heeft weieens gedroomd, dat hij die had! —Of sou hij ook willen zeggen, dat droomers; dat zijn vadzige — logge ongevoelige menfehen, dikwerf in voorname posten gefield worden, tot het waarnemen van welken veel kunde, veel verftand — een pertojenwerden wee gegeven; en dit moest weder noodzaakijK te weegbrengen.dat vele posten zeer flegt, ten egt- een droomls, namenlijk dat Gerrit die dromende eeae vrij groote maat van eer- en neerseri S bezat , toch nog duldde, dat anderen ook m vHnïn naam ambten en bedieningen weggaven over wélken hTreed gedisponeerd had, en.dat hij dus rnor een Woordbreker en voor een jongen liaan iSnLt* - Gerrit zat in alle de Collegies en moest, dmaa,eSboven,GdEe ganfehe. land- en zeernac^f efturen i ;t ^iin dar alles nog maar ten halven goea, en iu •fdef^edaan1 werd -maar droomende gaat het nog aU  {479 ) dan fpringt men van den eenen tak op den anderen I en men is in één oogenblik, en zoo fpoedig als mert denken kan, dan aan het hof, dan in de raadzaal dan op de vloot, dan in het leger enz. enz -1 Het is mij eenigzins vreemd voorgekomen dat Gerrit juist droomde dat hij naar de Vloot voer om infpectiete nemen, had hij dit in den tijd van de Ruiter Tromp en anderen, of zelfs maar in den laatften En.' gelfchen oorlog, toen 'er geduchte vloten van ons in zee waren, of het geen hier meer zegt, op de Reede lagen gedroomd, dan had het natuurlijk geweest maar onnatuurlijk, nu, daar men, in een tijd van dl volmaakfte rust en ftooreloosten vrede, bijnaar van geen oorlogfchepen hoort, voor het minst van zulken niet, die bevolkt zijn, en op welken dus de Matroozen, in het wand, kunnen paraderen en het kanon laten bulderen dat het donderd. Dit is "vel zoo maar is het juist gezegd, dat Gerrit zich droome,^ de verbeelde hier in het land te zijn ? kan hij niet gedroomd hebben, in Engeland te wezen, daar ligt immers van tijd tot tijd, nog wel eens een Oorlogsvloot op de Reede Ja maar daar heeft men zulk foort van wezens, als Gerrit droomde te zijn, niet; daar is een Koning, en de Vrager droomde toch nietdat hij Koning was. Ja, waar heeft men zulke wezens» immers nergens ! maar het is in alle gevallen ook maar een droom en d,e moet men zoo\ van hairbreed tot hairbreed, niet uitpluifen. _ Nog eene onnatuurlijkheid meen ik, in den droom te hebben aangetrof- 5vGEhf.R" W3S hetuhoof« van de land en zee. macht; hij zal dus voorheen, fchoon hij 'er dit niet bij droomt, men moet het echter onderflelle, meer £n ee'VS,iJ,n diS 1uaIiteit» in de» flag geweest hebben , of het moest in een land hebben geweest, waar het altoos vrede was, of waar men, als de een of de andere rufie zogt, en de boel kwam weghalen, altoos maar rijklijk duimkruid gaf, om het ftuk (in derminne) by te leggen; maar als dit zoo was, zou men dan weer mogen vragen, waartoe dienden dan deland: en zeemacht? Ja dat weet ik niet, maar ik wilde maar alleen zeggen, dat het vreemd is, dat het hoofd van een land-en zeemacht, die zeker dikwerf de kogels d.gt om de ooren vlogen, ontzet als men voor plazier en alleen om hem eer aan te doen , metloskruid fchiet.  (480 teniet. Meri kan *er niets anders van zeggen dan al Weder, dat men aitoos moet in aanmerking nemen, dat het een droom is, en dat Gerrit, zonder'er een jota of een tittel bij te voegen, hem verhaald, zoo als hij waarachtig door hem gedroomd is. 1 Ja wel zou het ongelukkig, voor het land en volk «ijn, wanneer die droom eene profeetfie was van het geen, ten aanzien van Gerrit den Droomer, nog Mond te gebeuren! Een man het oppergezach over alles in handen te geven, die zelf zegt van de meeste dingen weinig of niets te weten, heminperfoon, of door zijnen invloed, omtrend alles wat het heil of het bederf van den lande kan te weeg brenge , te doen werkzaam wezen, kan niets anders dan nadeelige gevolgen hebben, al ware ook zelfs zulk een voorwerp de goedhartigfte, de welmeenendfte aller menfehen. Doch Gerrit, dit kunnen wij tot zijne gerustftelling zeggen, behoeft zich niet verlegen te maken, dat hij zijnen «ïroom zal vervuld zien; dewijl 'er zeker geen volk in de waereld dwaas genoeg is, of immer worden kan, om zijn belang, op deze wijs, in de weegfchaal te Hellen, Hij drooma nog eens zoo plazierig indien hij kan, en zorge dan dat 'er geen kruiwagens voor bij zijn vengster rijden die hem ontrusten. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weekljjks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER; Candide et modeste. N°. tii Ja! ja waarom blijft men niet bij ütt ÖuSe? iytaagal N°. 165.J Misfchien Is 'er nooit een tijd geweest, waar m men meer van oud en «;« heeft horen fpreken dan' Jn den tegenwoordigen; oud en nieu* licht* bude en nieUive Conjlitutie zijn woorden, die ie, oer als het ware in den mond begraven liggen ' i Ên waarlijk als men overweegt, dat het eene den Godsdienst en het andere de Vrijheid betreft, zaJ men weidra ophouden zich daar over te verwonderen. — Beiden zijn het onderwerpen, waar op de gedagten van ieder mensch gedurig fpelen moetenJ nademaal zij ons tijdelijk en eeuwig belang betref, fen. Wie is 'er toch die niet wenschr in deti fljd , vrij, en in de eeuwigheid zalig te wezen ? Maat dat is tot daar aan toe. • ?PP Das*  ( 4«* > Baa* zijn in onze eeuw nog zoo vele nieuwigheden voor'den dag gekomen, dat in een bezwaard gemoed z2er gemakkelijk eens de .vraag, jat ja waarom blijft men niet bij het oude kan opkomen. Daar ik tegenwoordig juist gene reden heb, om met Kollega Vraagal te klagen, dat ik door de brieven van Korrespondenten overkropt word, zal fk mijne lezers eens niet mijn' eigen levensloop bezig houden. Die geduld heeft om denzelven tot het einde toe doortelezen -(maar wie is 'er tegenwoordig die zoo veel geduld heeft?),zal denk ik,bij flot van rekening, ten minften 'er zoo veel nut uitgetrokken hebben, dat hij de bovenftaande vraag zeer gemakkelijk zal kunnen beandwoorden. Ik had het geluk, om geboren te worden in een land, daar het geld zelfs met het beeld van de Vr,JHcid pronkt, en daar, uit kragt van wettige gevolgtrekking, ook alle menfehen, die maar een gulden in den zak hebben, in den volften nadruk van het woord PrijTeid bezitten — ik zal het maar onbewimpeld zeggen, ik wierd geboren te'Amfterdam, u,t brave, Soenlljke, deugdzame, vrome , maar tevens ouderwetfche Ouders. Mijne opvoeding was zeer fiyfen «heel mgerigt naar de oude manier; - ten opz.gte v n m j e kleding zou ik wel voor een Zoontje van Cornel Oueüenburg, die in het begin van d e ,u"koster en voorzanger te Zmlen overleden trie en kunnen doorgaan; ik leerde lezen fchrijve'n en rekenen, maar de Muzijk en het dansfen ; Hnnr mik' Vader als werken der duisternis TT**"« verfoeid - ik had zin in het teken n en verzegt mijn Vader, dat ik dat leren mogt maar ik kreeg ten andwoord, dat ik mijn tijd wel ^v bieden kon, en in plaats van eenen teken^  C4S3 ) aieegter kreeg'ik twee anderen, namentlijk eene* Catechizeermeester, en een' om mij Pfalmen te leren zingen. — Om den eerften te begrijpen, had ik nog geen verftand genoeg, ik leerde veel, maar begreep niets —— de twede moest fpoedig afgedankt worden, om dat ik bij gelegenheid dat hij mij die? hoge noten uit het onze Vader had willen leren nazingen , een zeker ongemak gekregen had, dat het zingen in het vervolg voor mij zeer gevaarlijk maakte. Fransch leerde ik niet, maar dewijl ik kort na mijne geboorte door mijne Ouders al voor den Predik» floel gefchikt was, om dat ik , bij het dopen, met mijne handen ik weet niet welke beweging gemaakt had, moest ik Latijn Ieren. Ik trof een' zeer geleerden onderwijzer, een Latijnsch mensch in den volfien nadruk yan het woord, door wiens onderwijs alles ontwikkelde behalven mijn yeröand ;— met mijne medeleerlingen en tijdgenoten mogt ik buiten den fchooltijd niet verkeren — ik bleef dus flijf en eigen* zinnig, maar anders een braaf en deugdzaam jongeling, waar van het donderdags gezelfchap, waar mede mijn vader oefening hield, met volle ruimte in mijne tegenwoordigheid yerzekerde, dat ik eens een uitftekend licht aan Neerland* Kerkhemel worden zoude. —- Dagelijks moest ik voor mijn5 Vader twee Kapittels lezen uit het oude en uit het nieuwe Jestament, eenen Pfalm en een gebed uit Me/s of Havermans gebedenboek. — Q wat een fchoon talent heeft die jonge! zeide mijn moeder, 't is Doyniné Klaassen op een duit, zoo wel in zijne ftemt als in zijne houding. —• jk wierd door alle die loftuitingen zoo verwaand en gemaakt in item en kouding, dat ik op mijn 16de jaar wel een boeren voor?PP 2 Ier  C 484 > lezer, en op mijn 17de wel een jonge boeren PredU iant fcheen te wezen. Over de gewigtigfte Godsgeleerde questien begon |k al mooi 'mede te praten, en al wie niet flipt bij het oud gevoelen bleef, maakte ik geen zwarigheid, om oogénblikkelijk te verdoemen —— Klemaw yerfoeide ik, fchoon ik zijn werkje nooit gelezen }iad, en op denzelfden grond zou ik mij voor het Öordfche Sijnode half dood gevogten hebben, en',keld en alleen, om dat mij zulks in de oefeningen $elkens zoo voor gepraat wierd , want bij dezen moest ik altijd ftipt tegenwoordig wezen. Wat mijn humeur betreft, dat was, door het al te yeel inwilligen mijner ouderen, juist van het infchikfcelijkfte niet. Ik was eeri eenig kindje, want drie broers en twee zusters hadden voor mijne geboorte door de natuurlijke kinderziekte reeds'het tijdelijke met het eeuwige verwisfeld. —— De Doctor zogt mijn' vader en mijne moeder dikwils te bewegen, dat zij, door zoo vele fmertelijke voorbeelden geleerd en als gewaarfchuwd, mij toch de kinderziekte zouden laten inenten, maar daar was gene mogelijkheid toe —— ik ben voor alle die nieuwigheden niet — onze voorvaders hebben het zoo lanfr ■ ponder inenting gedaan — als hij aan de ingeente jpoïken niet fierven zal, zal hij aan de natuurlijke "cok niet fierven — men mag de voorzienigheid nief voor uitlopen— deze en foortgelijke argumenten, waren Kin^! zeide hij, nu is de tijd daar, „ dat Gij ons verlaten, en op uw eige benen liaan „ moet ■— van jongs op heb ik TJ geleerd, en door „ een goed voorbeeld, zoo ik meen, getoond, hoe Gij „ V in de wereld gedragen moet; ik zal al de ver. „ maningen niet wêer herhalen, die Gij van tijd tot „ tijd uit onzen mond gehoord hebt—ik hope, dat ,, Gij fteedts aan dezelve zult gedagtig wezen, — maar „ voor eene zaak, moet ik U boven al nog waar„ fchuwen — het is tegenwoordig een zeer gevaarlif. „ ke tijd voor een jong mensch, daar zijn zoo veie „ nieuwigheden in de wereld, „ en waarlijk alle ii, nieuwigheden zijn gene verbeteringen , des ra. „ de ik U, dat Gij U daar toe niet laat verlet>, den, maar flipt bij het oude blijft, — jfc heb », mij daar altoos goed bij bevonden — dan zult >, Gij met God en met eere, wel dgpr de wereld »» komen." Met deze zegenwenjchen overladen verliet ik voor het eerst van mijn leven, mijn vaderlijk huis* weinig gedagten hebbende, dat ik den ouden mart nooit weer zien zou. — Eenige dagen te Leyden geweest zijnde kreeg ik de droevige tijding, dat mijn vader zeer fubiet overleden was. Deze ilag trof mij geweldig ik overdagt do aorge, die hij van mijne eerfte jeugd voor mij gedragen, de liefde, welke hij mij bewezen, en de* getrouwe vermaningen, welke hij mij gegeven had. 'Kind! daar zijn thands zoq vele nieuwigheden ir^ de Wereld, laat U daar toe niet verleiden, maar èlijftoch jlipt hij het oude. — deze les was in mij. ne ziele, als het ware, vastgeklonken — nooit dags £k op mijnen vader, of zij kwam mg voor de aanPpp 3 ' Ifc'fe't  ( 486 ) dacht, en het duurde niet lang of zij wierd de rigtïïhet ware, met zjnè ftervende lippen gegeven had. beüuiten bij het oude ^ "yven. op' «jon van * door de wereld zou komen ^ lk fing ik marsch - weer naar mijn Kamer o ^ fchlp zogt ik niet, uit vreze dat ik daadoo leid zoude worden ~ en omde waa heid s gen, niemand zogt m.j ook, odat ik « zo « loo ouderwets uitzag. -J^J* °P0BmZeraij een regt den bijbel, maar niet zoo zeer, oin mu f_ Stokbeeld van het Opperwwen »^°hef ve°ove J felijke leer van ^n zJ«™ake^ e g.^ naar hem te> vormen, als^wel ^ van 0ngs het oud fijftema, t geen mijn ^ pp had ingeftampt r"T.;^ ^n was ik zoo infcheen daar meee te ft den, aar w en fchikkelijk om het aan niybepaal ver ^ _ brek aan ..genoegzaam domagj t J j&W.' moel g" d^ eene oude Tante mij bijwas eene magtfpreuk, die eene oua d h£nd erfenis had nagelaten maar waar van i • gelijk wij zien ^^XjnL&^ zij veel ""fTï' "mïïn hart - de minfte zwarigheid die invloed op mijn nart , eer ik het een of an-  (48?) Jaren en alles had medegewerkt om mijne Ziel aan zulke kluisters vast te leggen, en de palen binnen welke mijn verftand beperkt was, niet te overfchrei- O welk eenen kwaden invloed kan eene verkeerde opvoeding op ons hart hebben ! hoe nadelig is zij om de palen van wezenlijke kennis uittebreiden' hoe ftaat zij alle verbeteringen tegen? hoe bevordertzii de onkunde! hoe verderfelijk is zij voor de voortplanting van den Godsdienst! hoezeer bepaalt zii de vrijheid van onze redelijke Ziel! Terwijl ik op dien voet al bleef voortfukkelen. kreeg ik eindelijk, tot mijn geluk, waar voor ik den Hemel met genoeg kan danken, een' Kontubernaal een braven jongeling, uit Gelderland, Wij aten lamen aan dezelfde tafel, en dus wierden wij allengs vrienden, fchoon wij hemelsbreed van malkanderen verfchilden. Niet tegengaande hij 'er ver afwas, om onder de petttsmaitres te behoren, was hij echter wel en proper gekleed, en hoe ik 'er uitzag, zal de lezer nog niet vergeten hebben Schoon hiï vlijug ftudeerde verkeerde hij echter veel met andere itudenten; — ]k daar en tegen zat altijd eenzaam op mijne kamer Hij woonde vele fcrmldeloze vermaken by , die zijn' geest ontfpanden en voor de letteroeffeningen weer vatbaarder maakten — ik waszelden ergens te vinden, dan op het Kollegie, in de Kerk of op mijne Kamer. — Hij was vrolijk en levendig - ik was dof en ftil. — Voor den Godsdienst nad hij gene mindere hoogachting en eerbied dan ik maar hij begreep den zeiven wel honderd maal beter! Allengs wierd onze verkering wat gemeenzamer . wij fpraken eerst over anderen, en vervolgens over ons zeiven over onze opvoeding, verkering enz. „ Vriend!» zeide hij eens. „ Zoo eene levenswij„ ze, als Gij leidt, zou mij niet behagen.— De „ Voorzienigheid heeft ons nietin de wereld geplaatst. „ om daar fomber, eenzaam en afgetrokken in te „ leven — waarom toch zouden wij de genoegens „ van dit leven niet mogen genieten, die de goede „ God ons gefchonken heeft? — Alle onze zintuigen tonen, darde menfehen voor de gezelligheid ge. „ fenapen zijn, en waarom zouden wij ons dan van ,, on.  ( 488 > r onze medemenfchen afzonderen — ik kan u vérttS f' keren dac ik in een zeker gezelfchap, 't welk ik met'eenige vrienden houde, meer geleerd heb dau " op alle de Kollegiesvan de Profesforen — de menfehenkennis is zekér eene van de nuttigde weten. " fchappèn , en die kan men op het Kollegie niet veel " leren — Een mensch die gene verkering heeft, is " dof en eigenzinnig, maar in het gezelfchap van " goede vrienden Wordt het verftand opgefcherpt, ue ruwheid van ons hart verzagt, onze zeden be" fchaafd, ons humeur verbeterd, en de genoegens " van ons leven uitgebreid." . Deze loftuiting van mijn vriend over de verkering, met menfehen was zoo kunffieloos, zoo eenvoudig er te gelijk zoo overtuigend voor mijn hart, dat ik dezelve volkonfen moest toeftemmen — maar de lesj van mijn' vader: — Kind! wacht u toch voor kwaad ë'zelfchdp viel als een donderflag op mijn hart —5 wie weet, dagt ik bij mij zeiven, tot welk een» verleiding zulke gezelfchappen aanleiding.geven„ wie weet of het gene Godverzakers, gene Naturalis!en of Arminianen zijn - neen' dagt tk, ik blijf bij ftet °"^er -st „iet geheel' zonder gézelfchap", andwó'ordde ik hem, „ daar zijn een tPaar oude kennisfen van mijn Vader, daar ik nu en dan eens *; gevraagd word Mijn Heer B en de Metze* *, laar M " (Vervolg in A7o. 62.) Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven week* Iflks voor een en een halven ftuiver te bekomen z begrijpen , waarom fommige zoogenaamde Vromen „ altijd zoo veel ophebben met de donkere en fomt, bere kleuren, zij kunnen immers niet van gedag„ ten zijn, dat de Hemelfche Geesten daar in meer M behagen fcheppen dan in levendige kleuren , daar „ de Engelen altijd in het wit blaauw of purper wop. it den afgebeeld." Als 'er één fchaapje over de brug is, zegt het fpreekwoord: dan volgen 'er meer, en zoo ging het tnet mij ook, zoo dit de eenigfte reden is, zeide ik, die mij zoude tegenhouden, dan is 'er gene zwaarigheid; die kan fpoedig uit den weg geruimd worden — ik moest toch een nieuw kleed laten maken , en uwe redenen komen mij zoo wel voor, dat ik juist gene ewarigheid zoude maken de ouderwetfche manier te laten varen, en mij naar die van den tegenwoordigen tijd te fchikken — C d« was de twede Zegepraal over mijn hart) — binnen weinige dagen kwam ik als een geheel nieuw mensch te voorfcbijn — in de eerfte dagen kende ik mij zeiven niet meer, maar na verloop van eene week of drie, kon ik mij niet verbeelden, hoe het mogelijk was, dat ik in"mijn vorig hatiet op ftraat had durven komen — ik verwonderde mij niet meer, waarom mij de menfehen dikwils met zoo veel verwondering hadden nagekeeken,en waarom geen mensch juist grote begeerte getoond had, om met mij te verkeren;— kortom ieder groette mij du , die mij van te voren had uitgelagchen, en de ftudenten, die mij voorheen tegen het lijf liepen , ' fpraken mij nu beleefd en vriendelijk aan — het was even eens, of ik den ouden mensch had afgelegd en den nieuwen mensch had aangedaan. Eene kwade ftoot zat 'er nog voor mij op, en dat was bij mijne oude vrienden den Heer B en  C 493 ) en den Metzelaar M. ... en zo dra was ik ook niet bij hun gekomen, of zij iioegen de handen in malkanderen. ■—- De eerfte batterij brandde op mij los, als of ik mij direkt aan den duivel verkogt had—. even wel een paar vragen; — of men God niet zoo wel met een open als met een toegeknoopten rok kan dienen, en of 'er in den hemel dan volftrekt geen menfehen zouden komen, die lubben gedragen hadden, deed de eerfte ftorm wat bedaren, en ik kwam 'er niet eene bedreiging of wat, nog al redelijk wel, af. Toen ik aan mijne nieuwe kleding zoo wat gewoon geworden was, en dat ging beter als ik gedagt had, wierd ik door mijn' Vriend in het bovengemelde gezelfchap als medelid voorgefteld, en op zijne getuigenis met algemene Hemmen aangenomen. Weldra ontdekte ik tot mijn genoegen, dat dit gezelfchap juist zodanig was, als mijn vriend mij verteld had — het vermaak en het nut wierden 'er juist famengepaard, nooit fcheiden wij van malkanderen, of wij hadden ons op eene onzondige wijze bij uitnemendheid vermaakt, en altijd konden wij zeggenr dat wij het een of ander geleerd hadden — wij redekavelden aldaar over de gewigtigfte onderwerpen van den Godsdienst, over de ftaat en zedekunde, of over het een of ander aanmerkelijk geval uit de ©ude of nieuwe gefchiedenis. Het was juist een tijd, dat de kinderziekte fterb regeerde, en dat'er zelfs vele volwasfchen menfehen aaii ftierven; dus viel ons gefprek op zekeren avond eens over de inenting van dezelve — ik verdedigde de natuurlijke kinderziekte tegen een van ons gezel, febap, die fterk voor de inenting was — want altijd bleef 'er toch nog zoo eene heimelijke neiging tot Qqq-3 het  ( 494 ) hst oude in mijn hart over, en nooit wilde ik tot het nieuwe beflulten, voordat ik in mijne Ziel overtuigd was, dat het beter was dan het oude. „ Wie is het, zeide miln Vriend, met welken ik „ disputeerde, wie is het die de inenting aan het menschdom heeft bekend gemaakt? immers God? — ' toont God niet duidelijk, dat hij de inenting met „ zijnen zegen agtervolgt, daar het getal van de genen, die 'er aan fterven, zoo gering is, in vergeliiking van die, welke door de natuurlijke kïn' derziekte omkomen. — Indien de eer van God door " de inenting zoo zeer benadeeld wierdt, als ve e '" menfehen fchijnen te geloven, zou God dan zijn " eer door zigtbare blijken van zijn ongenoegen met " verdedigen ? zoudt Gij, indien Gij een kind aan de " natuurlijke kinderziekte verloren had, U naderhand " niet befchuldigen, dat Gij van een middel, dat " God U tot redding van Uw kind had aan de hand " gegeven, geen gebruik had willen maken? en.waar " toch vind men in de H. Schrift eenig bewijs, dat " God ons geboden heeft gene middelen tot behoud " van ons leven of tot ontkoming van het gevaar aan" tewenden — wanneer ik op reize zijnde wist, " dat in zeker bosch, het welk ik moest voorbijgaan, " een hoop ftruikrovers verborgen lag, die de reizit gers van hun goed en leven beroofden, en wanneer mii door iemand eene andere weg wierd aan" «wezen, waar door ik dat gevaar naar alle waar" fchiinliikheid vermijden konde, zoude ik dan niet " dwaas doen, indien ik dien raad moedwill.gjn den wind floeg, onder voorwendzel.dat God mi.i over- " at bewaren kan? immers ja - de Christelijke " zedekunde leert ons wel op God te vertrouwen, " en dat moeten wij bij de inenting ook doen , " maar aan den anderen kant leert zij ons ook, dat " wij de middelen, die God ons aan de hand geeft " om ons verderf te ontvlieden, als redelijke men" fchpn gebruiken moeten." " No» eene menigte van bewijzen , die te lang zouden zijn, om hier allen te verhalen, had mijn vriend, behalven deze, die ik op mijne manier poogde te wederleggen C want wie geeft zijn post op het eerfte vuur van den vijand direkt over?) maar ,n waarheid als ik de zaak onbevooroordeeld overwoog, dan had  (49* ) mijn Vriend gelijk, en ik zou mij zeiven croteliife* hebben moeten befchuldigen , indien ik fiijflmofdlg ert halftarng bi] het oude had willen blijven j> nam het befluir, om mij de kinderziekte te laten inenten (dit was de derde Zegepraal over mijn hart) en ik kreeg 'er vrij veel, maar door Gods goedheid ben ik 'er zonder verlies van oogen of neus gezond afgekomen. fa Om kort te gaan Lezer i de verkering met mijne nieuwe vrienden was ten uiterften voordeelig voor mijn verftand - nu leerde ik mijn eigen voordeel eerst regt gebruiken; - dingen, die ik te voren nooit, of ten mmften zeer gebrekkig begrepen had, vertoonden zich nu m hare volle klaarheid aan mijnen geest — ik kreeg nu hoe langer hoe meer opgeklaarde denkbeelden van den Godsdienst, — het Opperwezen, dat ik voorheen, (het zij met eerbied gezegd) als eenen dwingeland gevreesd had, leerde ik nu als mijnen Hemeifchen vader eerbiedigen die gene nnddelen, geen oogenblik onbeproefd faat' om zijne kinderen zoo gelukkig te maken als mogellft is - de Christelijke Zedekunde, die ik tot nu tof flegts in navolging van anderen, geroemd en genre' zen had, leerde ik nu in hare watrde en fchoonhefd kennen _ voorheen had ik mij verbeeld, dat de verkleefdheid aan den Gereformeerden Godsdienst de zekere kenmerken waren van een oprecht geloof nu leerde ik dat alle die verkleefdheidImij wein g batSi zoude, mdien ,k zonder geloofsdaden te doen me" de armen over malkanderen op eene onmiddelijke bekering van God bleef wagten, maar dat ik de handen aan den ploeg moest liaan, en de voorfchriften vin den gezegenden Zaligmaker met een gelovig onzlen tot God betrachten moest. - Naar matl Sffi verlichte, verbeterde ook mijn hart, en de verkerTng met menfehen had den besten invloed op mijn geheel gedrag, en alle mijne handelingen. S g Nu ben ik getrouwd-onzen gelukkigen echt heeft de Heme met kinderen gezegend, aan wier opvoeding k al den tijd beileed, die mij van mijne ambL bezigheden overig zijn;-maar deze opvoed ng is juis het tegenovergeftelde van die, welke ik n nAta! W g^°ten- h6t' - ik k,eed miJ'"e ónderen over! eenkomftig mijnen (land in de wereld, gelijk als hunne  ( 490 ne tijdgenoten — ik laat hun niets leren, 't geen zH niet begrijpen kunnen in alles onderzoek ik hunne neiging en deze tracht ik zoo veel mogelijk te volgen, Niets is mij aangenamer, dan dat zij met de braafften van hunne medemakkers in de oogenblikken van hunne uitfpanning een fchuldeloos vermaak genieten, — eene gepaste vrolijkheid, die aan hunne laren voegt, aanfchouw ik met genoegen , «lies wat ik hen leer, leer ik hen (pelende, zonder dat zii weten, dat zij geleerd worden, en hier van z e ik , fchoon mijne kinderen nog klein zijn , onder Gods Zegen reedts de beste gevolgen, en wat verftand ig man zou mij durven vragen: waarom bh]ft Gij met bii de oude gewoontens berusten!' "Maar ik moet evenwel het een zoo wel zeggen als het ander — fchoon ik in waarheid mogt gezegd worden van een ouderwets een nieuwerwets mensch geworden te zijn, was 'er echter eene zaak waar in ik met gene mogelijkheid tot het nieuwe kon bewogen worden, maar ondanks alle pogingen van fommige vrienden ftipt bij het oude gebleven ben — en dat was Lezer! in het Patrtottismus - hoe vele uren heb ik toen wel doorgebragt ih het onderzoeken van de oude Conftitutie van ons Vaderland - hoe vele moeite wel aangewend om de oude privilegiën oude herkomen en grondwetten van ons land, die door de voorftanders van nieuwigheden zoo wat in onbruik geraakt waren, optefporen en naauwkeungte doorfnuffllen - kijk! daar zou ik mij dood voor gewerd hebben - k had ook wel een paar turfmandenmet papieren volgefchreven, die ook gedeelteliik gedrukt zijn, maar waar van de overigen op de ïannadering van ónze Pruisfifche verlosfers verbrand S! Gelukkig voorde zotten van den toekomenden ; tijd! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijk* voor een en een halven duiver te bekomen zdru  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 63. Welke cevoloen heeft eene al te grotb STijraooEaioHEtD, {Fraagal N°. 167.} Ik heb tegenwoordig eene ernftige bui, Lezer' en dat gebeurt mij juist niet dikwils, —misfchien koomt het, om dat de zaken thands in de wereld zoo ernftig behandeld worden; — maar of die bui tot het einde van dit blaadje wel zal blijven voortduren, dat moet de tijd Ieren. Als ik zoo eens in mijne eenzaamheid de daden en handelingen van de ftervelingen overweeg, dan denk ik dikwils, het is toch raar, dat menfehen, die allen met een goed oordeel en verftand begaafd zijn. over eene en dezelfde zaak dikwils zulke verfchillende begrippen en denkbeelden vormen kunnen - — 't geen van den eenen op deze, zal van den anderen weer op eene andere en dikwils geheel te^enftntdige wijze begrepen en beoordeeld worden. Ik wil nu van gene politieke zaken fpreken, want daar in worden de daden en de geda *n den boezem van het gehele Volk , 't welk zlcff toen zodanige regeringsvorm koude verkiezen, als het zelfs zoude goedvinden; — Maar de Groten, die altijd wel oppasfen, dat ze aan de beste bui: komen, wisten met mooi praten de meeste tnagt en de klem van de regering in hunne handen te krijgen, en dus ging het volk onder den fchoonklinkenden naam van Vrijheid van de eene flavernij tot de andere over en verhiel van de handen der Koningen in die van de Aristokraten. In plaats dat men toen eene goede regeringsvorm, waar bij de rechten der burgeren bewaard .bleven , zoude ingevoerd, ofeen algemeen wetboek op deugdzame gronden gemaakt heb» ben, bleef men de oude regeringsvorm, zoo veel mogelijk, behouden, uitgezonderd, dat 'er in plaatsvan éénen Koning twee overheden onder den zedigeu naam van Confules of Burgemeester wierden aangefteld. Onder de eerde burgemeesters genoren de Romeinen veel vrijheid , maar die was louter toevallig, wegens de braafheid van die genen, welke dien post bekleedden. Maar zodra het Volk na verloop van tijd, de nieu* we ketenen begon te gevoelen, die hen drukten, kon het nietmisfen, of zij, die zich bij het verbreken van het Koninglijk juk zoo manmoedig gedragen hadden moesten nu ook hunne pogingen vereenigen, om dé nieuwe kluisters te verbreken. Er waren nu maar twee klasfen van menfehen binnen Romen, Rijken en drmen of met eenen ande, ren naani Heeren en Slaven. De rijken, trotsch op hunne fchatten begonnen de mindervermogende burgers met een oog van verachting aantezien ; maar zal menig een denken" wat fcheelt het ons, hoe grote Heren ons aankijken? aankijken doet geen zeer — dat is ook zoo — maar daar begonnen ook fomtijds klappen te zwaaien en zweepflagen, want een fchuldeisfcher had volgens de oude Koninglijke privilegiën het recht, om een' fchuldenaar, die niet betalen kon, in zijn huis gevangen te zetten en als een Haaf te behandelen. Zulk eene vernedering kon een volk, dat de'naam' droeg van in eene vrije Republiek te wonen, niet verdragen. Zij begaven zich derhalven tot hunne Overheden met eerbiedige fmeekfehriften, om redres Rrr 2 va4  van zaken te verzoeken — ja wel is 't koud ! — de wettigde klugien, de duidelijkfte vertogen wierden met den naam van oproer en Majesteits fchenms beftempeld. , Daar waren 'er wel in den Romeinfchen Raad, die minder flijfhoofdig dan hunne ambtgenoten de zaak des volks'verdedigden en onderfteunden, maar dezen wierden van hunne mede-Raadsheren op de fchrikkelijkfte wijze mishandeld, voor vijanden van hunne orde, voor demagogen of verleiders des Volks, .en ik weet al niet waar voor meer, uitgemaakt. Een van de Raadsheeren Appius Klaudius, geen Romein, maar een vreemde gelukzoeker (trouwens onder die kalanten vindt men fteedts de grootïle onderdrukkers) was de voornaamfte, die tegen de begeerte van het volk uitvoer — daar was gene Vergadering van den Raad of hij fchreeuwde van oproer en geweld De Regenten zeide hn, waren de opperhoofden van het land, aan welke het volle "blindelings gehoorzamen moest enz. Deze tegenftand maakte, gelijk het gaat, ce burgers hoe langer hoe vuriger; — de eerbied voor de Overheden verminderde, en de vrijmoedigheid onder het volk vermeerderde, kortom de touwtjes raakten los, en Romen wierd door inwendige beroertens van een gefcheurd. , . , ü„jJ Van deze gelegenheid bedienden zich de vijanden 'der Romeinen, die op hunnen voorfpoed nijdig waren, om Romen den oorlog aantedoen, tn troebel water is het goed visfehen, zegt ^t fpreekwoord dat wist Keizer Jofephus ook wel, toen hij yoor eenige jaren de fchelde wilde geopend hebben op een tijdflip, dat wij in ons Vaderland het juist ook niet zeer eens met malkanderen waren, maar dat is tot daar aan toe ~ wij raakten 'er met een milhoen of wat af, maar de Romeinen moesten er voor veg- ten doch hoe kon men een volk , vraagt iemand veelligt, dat zoo misnoegd was, bewegen om de wapenen tegen eenen buitenlandfchen vijand optevatten? (want toen waren er nog geen foldaten Lezerl om de vrijheid van den burger te befchermen.gelijlc in den tegen woordigen tijd )! - deze vraag moge eenen eenvoudigen in zwarigheid brengen, maar daar Weet een ftaatkundig Regent zich terflond zeer gemaksei, k uitteredden - men riep het volk bij een, en toonde  <5°i ) .hun het gevaar, waar in het Vaderland verkeerde — ö! alles was nu even lief, — de woorden waren als fluweel — en de beloften waren uiimuntend — men zou de wapenen maar opvatten, de zaak in questie laten fteken tot na den oorlog, en dan zou men het volk in olies genoegen geven. Het volk, dat zelden jlijfhoofdig is, als het wel behandeld wordt, laat zich door deze fchone belofte bepraten, vatte de wapenen op en verfloeg den vijand. Nu meenden de burgers dat zij het gewonnen hadden, maar nauwlHks was de roede van de billen, gelijk men zegt, of Appius Klaudius wrsrhet door zijren invloed zoo ver te brengen, dat alle die mooie woorden en fchone beloften in rook verdwenen. Het volk wierd nijdig, (en wie zou niet nijdig worden op zulke Regenten ?) ziende , dat alle bedaarde middelen vrugteloos waren, kwamen zij gewapend op zekere plaats buiten de Stad, die de heilige berg genaamd wierd, bij malkanderen; daar verkozen zij zich een hoofd uit hun midden, en maakten eenige verfchanzingen, agter welke zij tegen allen aanval veilig waren. . Deze floute flap vervulde de gehele Stad met fchrik en den Raad met bekommering .— de Volksgezinde Raadsheren deden vertoog op vertoog, dat men eindelijk van de ftijj"hoofdigheidzou te rug komen, die reeds zulke kwade gevolgen gehad had dat men de Volksftem toch zoude gehoor geven , en eene Kommisfie naar buiten zenden om de begeerte der burgeren intewilligen maar de fisjfhoofdige Appius Klaudtus hield het met al zijn vermogen tegen, zeggende, dat het de achtbaarheid van den Romeinfchen Raad niet voegde, om met oproerige burgers in onderhandeling te treden — evenwel men kwam zoo ver, dat 'er eenigen uit den Raad afgevaardigd wierden naar het Volk, om hun vergiffenis van draf aantebieden, indien zij de wapenen wilden nederleggen, en als gehoorzame burgers (lil en vreedzaam naar de Stad te rug keren. — Zulke middelen die men gewoon is zagte te noemen, zijn bij een vertoornd en lang getergd Volk even als olij in het vuur, en hebben bijna nooit een gewenschten uitkomst. — Zoo ging het hier ook; — de afgevaardigden wierden met verachting ontvangen en met dit Rrr 3 ant-  ( 50* > antwoord heen gezonden — dat de Raad weldra ondervinden zoude, met welke vijanden hij te doen had. Dit antwoord klonk den Raad in het geheel niet malsch in de ooren; de gematigde partij wilde, darmen het Volk hoe eer hoe liever zoude genoegen geven, dat men gemagtigden naar de misnoegden zoude zenden, om hen te bedaren en de zaken op de best mogelijke wijze ten meesten nutte van den Staat te fehikken — maar! nihil horum — Appius Klaubius Verklaarde zich geheel en al tegen het handelen met de v^eerfpannelingen, (zoo noemde hij de misnoegde burgers) voor dat zij de wapenen nedergeiegd hadden, en wierd hier tn door alle de jongere Raadsheren, die naarijverig waren op de voorrechten van hunnen rang, kragtdadig onderfteund — de ganIche vergadering was in rep en roer, en fcheen wel een Poolfche landdag te wezen. Eindelijk begonnen de Burgemeesters, die in het geheel niet Stijfhoofdig waren, eens uit een ander vaatje te tappen , van remover en te praten, en de jonge raadsheren te beduiden, indien zij zöo wilden handelen, dat men hen dan wel eens van hunnen post zoude kunnen ontzetten — die pillen werkten kostelijk Lezer! en haddén meer ingang dan alle de vertogen en fmekingen van het Volk — de Raad op nieuw vergaderd zijnde waren de jonge Raadsheren zoo malsch als boter, en lieten den Jlijf hoofdt gen Appius met eenigen van zijne bloedverwanten, die hem eershalveh niet dorsten verlaten, in het hembd zitten. Men nam het befluit om tien gevolmagtigden uit den Raad aan de misnoegde burgers te zenden, omde zaken met hun in der minne afcedoen,—- gelijk ook gebeurde — het Volk kwam juichend cn wel te vrede in de Stad en Romen keerde weder tot hare vorige rust en welvaard. Wat dunkt u Lezer! was die App iu s K l aunios niet een rechte ftijfkop? zouden 'er zulke menfehen op fee( einde van de agttiende eeuw ook nog wel ge-' vonden worden? mfsfehien nog wel een enkeldeü Maar Apropo de kwade gevolgen van de Jltjj'hoofdigheid;— veelligt vraagt iemand — wierd Appius Klaudius om zijne onverzettelijkheid doorhetVolk niet geremoveerd, gebannen of vermoord? niets van dat alles Lezer! de ftijfkop had eenvoudig zich zeiven opgehangen. • Zulke gevolgen heeft de ftijf- lioof-  C 503 ) hoofdigheid. — De ftandvastjgheid heeft dikwils «een beter loon in de wereld - dat is op zich ze' ven „„! gelukkig en een teken van de bedorvenheid des menfehelijken geflachts - maar een ftandvastige eindigt zij1 leven evenwel met een gerust geweten, terwij een ftijfhoofdige onderdrukker zijner medemenfeben door de wroegingen van zijn hart verteerd wordt — een ftandvastige wordt na zijn' dood bemind én genre, zen, een ftijfhoofdige daarentegen verfoeid en veracht tot m het Jaatfte nagelJacht. ; Uit duizenden van voorbeelden zal ik 'er flegts één uitkiezen, dat mij altijd zeer getroffen heeft Toen de Spanjaarden jn het jaar i52I Amerika zoo Godvergeten mishandelden, en deszelfs inwoonders zoo onbermhartig pionderden en vermoorden «enkeld en alleen om hunnen vervloekten goud-dorst te lesfen , wierd onder anderen de brave Guatimozin, die Mexiko zoo kloekmoedig en ftandvastig verdedigd had, ook door den rovenden vijand overwonnen en gevangen genomen. Nooit vertoonde zich een Vorst op eenen dag van zegepraal grootmoediger, dan deze ongelukkige, toen hij met ketenen overladen voor Cortez zijnen trotfehen overwinnaar gebrast wierd „ Neem vrij uwen degen, zeide hij, en beroof m'if „ van het leven, daar hetzelve toch van gene nuttig. „ heid meer kan zijn voor mijne onderdanen " —_ Men hield hem voor dien tijd in het leven, maar daar de Mex.kanen de voorzorg gebruikt hadden, om alle hunne fchatten, waarom het de Spanjaarden eigentliik te doen Was, in het water te werpen, en dus de buit niet beantwoordde aan de magtige verbeelding der overweldigers, ftelden zij alles^i/Lt werk, öm hem te noodzaken, dat hij de plaats zou ontdekken waar men de fchatten verborgen had - maar toen zij hem geheel onverzettelijk vonden, lieten zii hem met zijnen voornaamften gunfteling op eenen rooster braden boven gloeiende kolen, - de gunfteling door pijn overmeesterd fJoeg een benauwd oog op fijnen meester, in 't welk de hooggaande fmert en een verzoek om te mogen fpreken duidelijk te lezen was — maar Guatimozin hem een oog van verontwaardiging toewerpende vroeg hem leg ik dan op r0. •enm,a? tt""6/WCCg 60 ftierf ~ Cartez tha»ds eenmaal befchaamd over zijne wreedheid verloste den  C 5°4 ) den Keizer voor ditmaal van zijne fmerten , maar liet hem in het volgende jaar evenwel verworgen. De ontmenschte fpanjaarden verwonderden zich over zijne (lijfhoofdigheid, maar de nakomelingen , die rechtvaardig oordelen, eerbiedigen nog de ftandvastieheid van dezen mishandelden Keizer. DU voorbeeld zal fommige lezers misfchien wat al te ernilig voorkomen — maar ik had ook eene ernflige bui —veelligt zal hun het volgend geval, waar uit zal blijken, hoe verkeerd fomtijds de itifchnekelijkheid geplaatst is, beter bevallen Een proper dier had onbedagt Haar' maagden roem verkwakt Des zij met list naar *t huwen tracht, Terwijl dat koekje bakt. Het gaat met haare vlak voor de wint;- Jan Goei-Uotd krijgt haar trouw En, eer de maand verloopt, een kind Bij deze vrugt'bre vrouw. Hij is in dezen voorfpoed vtóó En loopt om wiegen uit Hij koopt 'er twalif in een zoo, Men vraagt wat dit beduid? Wel zegt hij: 't zorgen voegt den man ; Wat kan de voorraad fchlan. Mijn wijf bakt wonder vaardig an En laat de ftruif niet braan Het is van daag een maand geleen Dat ik haar maagdom nam. En gist'ren lei ze wel te vreen Mijn Zoon al aan de mam Heb ik dan , eer dit jaar verloopt, Dit huisraad niet van doen ? Ik denk wel ja: want zij verhoopt Haast weer een morgen zoen. Die man was immers over gene al te grote /lijf" hoofdigheid IQ befchuldigen Lezer? 6 lat hartigheid lül Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N<\ 64, Wordt het wist bete*? (Vraagal N°. 168.) Wij zijn het met Mijn Heer de Vkaagal voi. komen eens, dat de vraag, welke hij m No. l68 heeft voorgefteld, zeer gewigtig is _ men heeft in onze dagen zoo veel van verlkhting en van om. wentelingen horen praten, dat het der moeite wel eens waardig is, om te onderzoeken, of die verlichting, die omwentelingen der waereld veel heil heb ben aangebragt, en of het nu heter gaat dan voor. heen. Een goed Koopman maakt alle jaar eene ba lans, om te weten of hij voor of agter uitgaat, en zoo behoort ieder mensch te doen , die het niet evenveel is, hoe het in de brouwerij van de wereld toe. gaat, met betrekking tot den zedigen toeftand van zijn vaderland. J Om in dezen eene goede proef te nemen, moeten WO de gewoonten en gebeurtenisfen van vorige da. Sss gen  0°0 gen in onze geheugenis te rug roepen, die met de tegenwoordige vergelijken, en dan ons zeiven afvragen : wordt het wel beter? ja of neen ? Het zal er al mede gaan, gelijk met de overige wereldfche zaken, — de eene zaak is vatbaar voor verbetering, de andere voor verflimmering — wel aan Lezer! laten wij eens eenige proeven nemen. Het was zeker gene geringe loftuiting, die Mijn Heer Tacitus aan de eerfte bewoonders van ons Vaderland gaf, wanneer hij van hun zeide, dat de goede zeden onder hen meer vermogten dan bij andere Volken de goede wetten, of zoo het iemand in den grondtekst gelieft te weten:plus inter eos valere bonos mores quam apud alios bonas leges, - Mijn Heer Tacitus was een onzijdig Schrijver van den ouden dag, die'gene reden had om de menfehen te bedriegen, of om iemand tégen de waarheid aan te prijzen, even gelijk de Abt R aijnal in onze dagen sene reden heeft, om de menfehen ten onrechte te verachten. - Laten wij nu het gevoelen van der* laastgenoemden Heer eens tegen dat van den eerstoenoemden vergelijken, en dan zullen wij ten naasten bij de balans kunnen opmaken oj het tn onze dazen beter wordt dan in den ouden tijd: „ laag- heid, ontaarting en kwade trouw, zegt hij, zijn " heden ten dage, het erfdeel van de overwinnaren " Van Philippus Cdat zijn wij Lezers!!!'.) ,, zij * drijven Koophandel met hunnen eed en zij zul" lën enz enz. enz." - Wat zegt Gij Lezers! als wij önze natie geen kompliment willen maken zullen wij dan niet ftilletjes bij ons zeiven moeten erkennen : ia ia, daar is wel een kantje van aan, de Abt Ray. nal heeft den bal juist zoo geheel niet misgefla. „en • _ kijk — tegen een' Vreemdeling zou men * daar  C SQ? ) daar zoo openlijk niet yoor willen uitkomen, en wat heeft een vreemdeling ook met onze zaken'van noden? laat die de zeden van zijn eigenland berispen, daar zullen de burgers allemaal toph ook gene £nge. Icn wezen — niet waar ? maar daar ik eigentlijk op Wilcje neerkomen is de vraag; zijn de zeden van ons iand na verloop van een paar duizend jaren wel ieter geworden ? antwoord Neen. perge. Ik heb eens, ik weet niet waar, gelezen, maar dat ik het gelezen, heb, is zoo waarachtig, als dat ik de Antwoorder bep.-dateen Graaf van Holland, zijne intrede in Zeeland doende, aldaar door de Staten ten blijke van hun genoegen, befehonken wierd met een paar fluwele mouwen ,-een kostelijk prefent! niet waar Lezer? komt 'er nu tegenwoordig eens om — als nu de een of andere Prinsen aij, in het oorfpronglijke van haar beftaan, geen  C 5** X meer aanfbraak i'opl rang ep vermogen hebben, dm anderen hunner natuurgenooten « Natuurgenoten». — Zo ver had ik juist gedreven toen de briefbeftelder aan mijn deur belde, en mij den volgenden brief gaf; - kan 'er wel iets beterapro «os komen, lezer! en dat in de verlegenheid, welke gij uit mijn tramelant, in het begin van mijn ge* fchrijf kunt opmaken ? NATUURGENOOT! Gij ziet uit dit bovenfehrift dat ik een voorftander ben van het Sijstême de l'ègalité, daar ik u met geene complimenteerende Tijtels overlaade. — Zo ver ik uit uwe fchrijfwijze mag oordeelen, zijt gij meede aan dat denkbeeld gehecht, en daar om zal ik u al vraagende hier over onderhouden, gij antwoord den Vraagal wel, gij zult het mij hoop ik ook niet weigeren, daar ik u mijne gedachten meededeel, en U minzaam om antwoord verzoek. Zo ver ik het Sijstema van egaliteit begrijp, wil het zeggen: ,, wij zijn allen menfehen, en ik ben zowel Heer'van 't gefchapene als gij." — Maar evenwei om altemaai Heeren te zijn, en dat niemand dienaar is, dat gaat zo bezwaarlijk. In de natuur is deeze régel wel waar, maar in de Maatfchappij, — ö daar is het een heel andere zaak. Ik trof onlangs iemand aan die mij zeide een huishouden te kennen , daar het bij Ifwisfeling zo toeging, dat de Heer eenige uuren op den dag, min of meer na tijds omftandigheid, voor knecht, en de knechts voor Heeren fpeelden. In die uuren maakte de Heer ook allen fchijn van Maatfchappelijke onderworpenheid, om de belangens van het buis na de zin van de knechts te fchikken. — Want fchoon  f 523) fthoon zij dan waarlijk het voórkoömen van Heeren hadden, zij waaren evenwel maar knechts, blijkens, dat in geval zij in hunne hoedanigheid van Heeren, niet na de zin van den knecht of eigenlijken Heer handelden, nam hij hun, als het zijn tijd was, desHeutel van zijn wijnkelder of flaapkamer, of anders de post die zij bij hen in huis bekleedden af, en joeg hun weg; maar als mijn Heer al eens vlak aandruischte tegens het begrip dat de knechts in hun Meester, lchap gedacht hadden ten nutte van het huishouden' te moeten gefchieden, konden zij daar tegens niets; doen. — Onder anderen gebeurde het, een gerui* men tijd geleeden, dat twee van de buuren deezes gezins ongenoegen hadden. De weezenlijke Heer dacht dat Sempronius gelijk had, en de knechts vermeenden dit van Titus. Men maakt in dat huisJiouden nog al werk van visfchen op een groot «eir, en de knechts oordeelden, dat ondanks de, oneenigheid tusfchen Titus en Sempronius het vrijflond om hun visch aan Titus te verkoopen; Sem-, pronius dacht 'ér anders over, en de Heer van hec gezegde huishouden, die een na bloedverwant vare Sempronius was, ftemde met hen in; — om evenwel de egaliteit zoo veel te bewaaren als mooglijk was, hield hij zich in de uuren als de knechts meester waaren, altoos zo, als of hij hun wil zoude opvolgen. Sempronius pakte inmiddels de Visfchers van mijn Heer, die bij Titus te markt wilden gaan. nam hun de Visch af, zomtijds, als het maar voorn of blieken waaren voor geld, maar was het baars of fnoek dan betaalde hij niemendal, en zond de Visfchers na huis, — dit verveelde de knechts, dl© wel zagen dat het huishouden zo te gronde moest gaan, en daar om gelasten zij in hunne uuren van V vv 2 Heeis  C 524 ) Hccrfchappij , hunnen Heer, om als de Visfchers na Titus zeilden om hun visch te verkoopen, dat hij dan eenige fchuitjes met volk mêe zou ftuuren, om hun voor de overlast van Sempronius te dekken. — Mijn Heer nam dit ook aan, en deed inderdaad eenige fchuitjes met Volk in gereedheid brengen; die het Volk van Sempronius tegenftand moesten bieden, maar ongelukkig was mijn Heer getrouwd , en Mevrouw geheel geen liefhebfter van egaliteit. Het had haar lang verveeld dat haare knechts, op hunne beurt zo den baas fpeelden, en daarom knoopte zij manlief in het":oor,dat htf de Schippers van die beminde Schuitjes in moest planten, om als het volk van Sempronius kwam, geen tegenftand te bieden, onder voorgeeven dat hun Heer geen kwestie me1 Sempronius had, en zij dus niet twijffelden, of het zou vervolgens zich wel fchikken. Nu dit ge. beurde ook, maar Sempronius, die wel zag dat de knechts van zijn Neef, als zij voor Heeren fpeelden , toch ai weer fchuitjes met visch aan Titus zonden, biak de geheele vriendfchap, tusfchen hem en den JHeer, neemende nu Visch en fchuitjes en alles weg zonder iets weerom te geeven. —- Zo draa als de knechts deeze onrechtvaardigheid vernamen, wierden zij met reden boos. — Want zij hadden zelfs belang in de verkoop der Visch aan Titus, zij beflooten dus om zich met magt en kragt tegen Sempronius handelwijs te verzetten. —• Deeze deed even zo fterkin Fruit, die hij van andere bogaarden met fchuitjes liet af haaien, als mijn Heer Egalité in visch; beiden de karnemelks vlootjes, om het eens op zijn Amfterdamsch uit te drukken ontmoeten malkander, en de "bemande fchuitjes klampten malkaar aan boord; — de fesechts van sempronius kreegen bitter klop, maar had-  ( 525 > hadden de Fruitfchippers toegeroepen: „ roei mat „ na huis, jongens!" die van mijn Heer Egalitê m tegendeel riepen hunne Visfehers toe:,, houd het maar op riemen". — Eindelijk liep het gevecht ten einde en 't Volk van Sempronius volgde" hunne Fruitfchuit! jes, die behouden te huis kwamen, met bebloede koppen, maar die van Egahtê hadden ten minsten ook zo veel om de ooren gehadt, dat zij, onder voorgeeven dat het niet veilig was, de Visfehers weder mëe nahuis namen, en hunne geheele lading dus ttierf en bedierf. — Men voelde wel dat dit alles|een werkje van Mevrouw was, en dat mijn Heer 'er eigenlijk zo veel fchuld niet aanjhad , maar dat nam niet weg; aat zommige knechts hier over begonnen te morren, en zeiden dat 'er op die manier geen egaliteic plaats had, want dat mijn Heer maar al deed wat hij. wou , of zij in hun heerfchaps tijd hem iets bevoolen of niet, en dat zij altoos deeden wat mijn Heer hun belaste , hier door floeg men aan 't morren , men begon mijn Heer de voet ook dwars te zetten .enfehoon deze den een den post als keldermeester, en den anderen dien als koetzier afnam, zij bleeven toch maar in huis. zeggende dat zy met mijn Heer in egaliteitftonden,-? Mevrouw moeide zich vervolgens meer openlijk met de zaaken, maar hier door wierd de verbiïterine nog grooter, op het laatst jaagden die brutaale bedienden mijn Heer en Mevrouw de deur uit en zii hadden 'er mooglijk nooit weer ingekoomen 'al niet til knechfr,drmantVan 6en Mevrouw ™«*en party knechts gekoomen was, om die kwaade rekelsvan knechts uit hun huur te zetten, en vaThet S goed weg e jaagen. _ Toen zij nu weer in huis waaren, zei Mevrouw tegens haar Gemaal zie „je nou wel domoor! dat dat mooje plan van egH „ teitjou den nek zou gebroken hebben, als ik'er „ my uiet tegen gefteld hadde? _ n, ja j, moest " iTJtl ftUUre"-' °m Neef to " vol W & Cfl ?galiteit» en neutraliteit c« houden, ja jij! jij waart de rechte ,* „ Mijn karneriongens zouden op hun denkbeeld „ was ik 'er maar niet geweest. ML neen . „ daar voor ben ik Vrouw, en zo. lang mij dé „ oogen openjtaan, zal ik geen egaliteft in mijnVuis Vvv 3 „ dut  'Tdulden 'kWou liever dat ik al mijn bedienden in !! linnen kieltjes zag loopen, en nooit een livreij aan !, miin huis had, dan dat ik dat zou dulden enz.' — Men ziet hier uit wel dat Mevrouw boos was, en men weet ook van hoe veel invloed een booze vrouw is. — Nu wilde ik maarvraagen Burger Antwoorder, of 'er wel ooit egaliteit in een huishouding,ik Iaat (taan in een geheel land kan plaats hebben, zolang 'er de vrouwen invloed hebben ? —«— M ot het bij de invoering van het plan van egaliteit met ïioogst nodig zou zijn, in alle huishoudingen, de vrouwen van de egaliteit uitte fluiten , en me, buiten de keuken, de wasch en het fchoonmaakeni, alle: bellier in het huishouden te ontneemen? — Manliet en de knechts, die zouden het nog zo wel wat met malkander vinden , geloof ik, maar jemenij! als er de vrouwen in 't fpel koomen, hoe gaauw leidt deze de egaliteit op een oor, — daar was hnjn Neef LodewijL, een goede flokker waarlijk, diè man was ook met zijn volkje over een gekoomen om Natunrgenooten te zijn, men zou de huishouding dus ™«n,f m«'»J richten, zo als het bij mijn Heer egaliteit behoorde te zijn, maar basta! nicht Antoma kwam « achter , en de boel was fout; watwas nu het gevolg?- dat miin ffopde Neefereer als Stadskind is. üenan dei ogve leden Bloedverwant van mij, fde Man is al jaaren dood) geloof ik, uit zijn carafter, had daar ook C heen gewild, fchoon egaliteit toen nog zo met in de mode was, maar Trijntje, ztjn wijf, meikte dit niet zo ras, of den goede Pieter kreeg de peperkoor en ging ftappent en zedert dacht men in dat huishouden om geen egaliteit meer, maar Trijntje Si nog al een les van Freerkoom genomen had ,zet fn haat' taal tegens de bedienden „ ich woll.» en "^ndSlijk^s'zomtijds de . zaamenloop der din- „pn , Zo ver fchreef ik gisteren avond en naauw las* ik van de morgen op, of de meid kwam mij zeg. pen dat Hein de kruier 'er was, ik ging voor, en pas, »g hi mij" of hij zeide: „ mijn Heer mijns gelijken ik moet een paar ducaaten hebben. — ^ He" hét'hem nog een's zeggen, en hield mij, een.gzm. verwondert over zijn vraag. - „ Hoor ™jn ™«  C 527 ) mijn gelijken, zeide hij, ikmoettwee ducaatenheW*> „ ben , ik weet dat jij een groot deel van onze alge. „ meene boedel onder je hebt, en daarom kom ik b& » •» Ko!n dan met een half uur weer om „ Hein zeide ik.— Hij deed zo, ondertusfchen om mtju Snstema van egaliteit den bodem niet in t© liaan, had ik mij bedacht, en gaf hem het geld , Gij gelieft te weeten , dat hij in de keider onder miin hu:s woont Toen ik na dé beurs ging'ontmoete ;k een oude fmous, die ik lang gekend had lk dee.de hem mijn ontwerp meede en zie hier hetgevolg. — Hij ging na de kelder van hier, zo als ik te rug keerde, en vraagde om twee zestehalven, Hein Wilde de Smous met eenige vloeken afzetten, maar daIsraëliet h.eld aan, en zei: „ begotje! binnen we dan'. '* o,! i™;nS, "? en " hebjÜ "iet meer onder jou t " f tlr;Ve %™Btn- va" onze gemeens boedel als , hitter-** En heb je daar teuge, dn ik jou twee P ",kr-rt Vraagen?,> ~ de" der! nog al een rede nke kaerel is,taste in zijn zak, en zei " Sl'^ïïf kr- Je hebt S6'^' ie bent mijns gei ,,Ji!ke.» Maar F.jtje zag dit niet zo draa, of zH hield zi(n hand te rug, en zwoer dat het niét eebeureï zou; hier op omftond een zodanig leven u fchen m ,? en vrouw, dat ik, die oP de loe^Vnd,ï den holt fchoot; en cu.h de reden vraagde, Hein en pffje Side binnen roepende, om buuren gerucht en VaLmi ling van voorbijgangers te vermijden. -1 van de Appelmarkt, en Hein zweeg als een oude Fm *r7.-Na 2lill,tgerammeld had, lietik haar gaan , maar hield Hem nog wat in huis onder voorgeevendat ik ie s voor hen doen had _„ Zie je nu wel zeide ik Hein' -! „ dat de ge ykhe.d niet heflaan kan op dien voet, als „ gij haar fchijnt te begrijpen f 'er moeten perfoon iiko „ eigendommen blijven , de een moet vermogender zijn „ dan de ander, zonder zulkslooptallesfpoedif ?n de war „ wij zouden elkander de nodige hulp niet willen biï? „ den. Gij zoudt het kruien en fchoenlappen verzeg. „ gen; de ttirfdraager zou de mand we? gooien, en wie „ weet ofdeDom.né we! preeken wilde. - Ègalite? „ onder het Menschdom is een recht der natuur, maar „ in zo verre, dat de een den ander niet tegens «,£ „ de wetten , befcbaadigen, ofonderdrukken mag ,Z.  ( 528 ) J, dat ijder mensch .die de bekwaamheid heeft, gérech„ tigd' is tot alle Staats- en Stads posten, en die met ,, louter in zommige famillien in erfpacht blijven, zo „ dat de groette domoor bij toevl do hoogfte belan„ gens des Staats kunnen aanvertrouwd worden. —In een maatfchappij moet orde zijn, moet een wet- ' tige regeering plaats hebben, maar deeze moet uit , den boezems des Volks koomen, dewijl de Regee. , ring om het Volk en dat niet om de Regeering be« ' ftaat. Oproer en geweld z'jn geenzms de waare " weegen daartoe, maar bezadigheid, en in uweklas- i fe is het nodig daar aan voor eerst nog niet verder " te denken, dan nu en dan met kundige lieden over " die zaaken te fpreeken, en zommige blaadjes te leezen, die den naam draagenvanDK Vraagal ert de Antwoorder." — Hierlietik hetditmaalbij * berusten, en Hein, mijns gelijke , bedankte mij voor mijn onderricht. — Maar mijn lieve Antwoorder , bevestigt nu] het gedrag van Fytje alweer niet, dat de vrouwen van de egaliteit behoorden uitgeflooten te zijn' — Mij dunkt het zeker, en ik verlang zeer om uwe gedachten te hooren. — Inmiddels ben ik, 4liet hoogachting Van mijn Studeerkamer * ét» 20 October i79a- .... „ Uws gelijken Waarkeidminmaar. Over een week drie of vier zulten wij den bovenftaanden brief eens regt uit de borst beantwoorden, intusfehen betuigen wij onzen waarheidminnaar dank voor zijne aangenaame correspondentie, en bevelen ons verder aan zijn gunftig aandenken. Den io November 1792. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, èn alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week» Jijka voor een ea eon halven ftui ver te bekomen zije>  D E ANTWOORDER; Candide et modeste. N°. 67. WAT ZIJN EMIGRANTE N? (.Vraagal N° fcjaj Het is eene zekere waarheid, die door de onder, v.ndmg dagelijks bevestigd wordt, dat er fommige «aken zijn, waar over de menfehen met eene ongelooflijke floutheid gewoon zijn hun oordeei te vellen zonder dat zij dezelve behoorlijk doorgedagt hebben ja, zonder dat zij de rechte betekenis der woorden eens verftaan. Een Overijsfelfchen boer bij voorbeeld zal m >n kruis en kras tegen de Aristokraten. horen uitvaren dezelve tot in den diepften afgrond horen vervloeken' by weer en wind verzekeren, dat hij dezelve dit en dat zal leren, en als hem eens gevraagd wierd, hij eigentlijk door een Aristokraat verftond' zo* hij zeker met een mond vol tanden ftaan kijken, zonder iets te kunnen antwoorden - AristokrateJ men zou zeggen hoe is dat woord in ons land gekomen — daar mag men in Venetien in Genua vmi praten, maar wie zou in ons gezegend VaderXxx Ul,|  ( 530 ) land in ftaat wezen , om eenen enkelden Aristokraa* aantewijzen? — en indien ieder een wist, dat eene Arhtokratifche Regering naar de kragt van het woord de zodanige is, èaar het gezag in banden der besten onder de burgers zijne zitplaats heeft, welke zich meer beieveren om door hun voorbeeld dan door hunne Plakaten te regeren, en altijd oplettend op aich zeiven de goede zeden met hunne magt famenparen, om dezelve tot heil van hunne medeburgers en tot welzijn van hun Vaderland aantewenden, dan zou de Aristokrati fche Regering hemelhoog verheft worden — de verhandeling van Lipfius tot roem van dezelve zou weldra in het Hollands vertaald worden, en ieder eerlijk mensch zou bidden, dat'er toch wat meer Aristokraten in ons Vaderland wezen mogtenü! Op dezelfde wijze gaat het met het woord Patriot, indien menig een eens wist, welk een eerwaardige naam deze van de oudfte tijden af aan geweest is, dat de zulken, welke met dezen naam pronkten,onder de fieraaden van het menfchelijk geflacht gerekend wierden , dat men ftandbeelden ter hunner eere oprichtte, om hen als uitmuntende voorbeelden van braafheid aan de nakomelingen ter navolging aanteprijzen, dat Willem de Eerste, Frede r ik' Hendrik , De Ruiter, Tromp en andere doorluchtige mannen van ons Vaderland het zich tot oneer zouden gelekend hebben, indien hun deze eernaam door hunne tijdgenoten ware geweigerd geworden, - ik geloof Lezer» dat hij wonder zou liaan opkijken, en dat hij zich wel zou wagten om 'er met zulke hevige fcheldnamen tegen uittevaren - ja-zoo hangt de betekenis van de woorden dikwils af van bijzondere onhandigheden - en zoo een woord ééns een kwade naam ge. Wen heeft, raakt het dien niet gemakkelijk weer **■ * kwijt'—  C 531 ) kwijt — wee den hond, zegt het'fpreekwoord, die in een kwaad gerugt is ! En op dezelfde wijze gaat het met het woord Emh gram — als men de menfehen in onze dagen van Emigranten hoort fpreken, is het, of er, ik weet niet wat voor fchepfels door begrepen wierden — de een fchelt ze, de ander prijst ze — deze zegent ze, gene vervloekt ze weder, zodat het voor een onpartijdig mensch, (gelijk als ik Lezer!) wel der moeite waard is, om hetvoorftel van Mijn Heer den Vraagal wat zijn Emigranten^ eens nauwkeurig te onderzoeken. Emigranten zijn in de eerfte betekenis van het woord eenvoudig die geilen, welke uit hnn Vaderland verhuizen maar verba valent u/u zeggen de geleerden de woorden gelden door het gebruik , en dan verftaat men er gemeenlijk door dezulken, dis hun Vaderland verlaten, om dat zij daar de zaken nietwaar hunnen zm kunnen krijgen. Van de oudfte tijden af aan hebben de\ Emigranten hun Vaderland, of liever de bovendrijvende partij veel fpuls gemaakt, en niet zelden zijn zij zegepraland in het zelve te rug gekeerd, zo dat ik, die uit mijnen aart een zeer fterke voorftander ben van de lijdelijke gehoorzaamheid, juist geen grote voorftander der Emigranten wezen kan. De gefchiedenis is het licht der waarheid, zegt het fpreekwoord — laat ons eens zien, wat wij daar uit nopens de Emigranten leren kunnen. Toen Romen van een Koningrijk een Republiek geworden was (welke dwaasheid niet waar lezer.' om Zich zeiven zoo te vernederen?) was de laatfte Ko- piag Taequinius de eerfte emigrant. ■ Zodra had hij niet vernomen, dat de heethoofdige Romei-  C 532 ) «en, die al heel fterk Jakobijns gezind waren de dwaasheid- gehad hadden, om de Koninglpe magt voor altoos vervallen te verklaren, of hij begaf zich naar Romen, in het vaste vertrouwen dat zijne enkelde tegenwoordigheid de oproerige burgers, die anders niet dan van vrijheid praatten, wel rasch tot bedaren zoude brengen — maar de ftoutheid van de Romeinen ging zoo ver Lezer! dat ze de poorten voor zijne Majefteits neus toefloten — het gaat raar in de wereld! de eene majefteit wil 'er met alle geweld vit, en de andere met alle geweld in, 't is of de menfehen met de kop gebruid zijn, maar daar zullen Wij in het volgende Nommer van hebben. — Koning Tarquinius de poorten voor zijn hoofd gefloten vindende kon aan den gehelen toedragt van zaken wel sien, dat de Romeinen juist niet zeer gek met hem waren, dat hij bedroefd weinig kans had,om weerop den troon te komen en befloct dierhalven een Emigrant te worden en de wijk bij de Toscanen te nemen. Een ftaatkundige zou hier onderzoeken, of het de Romeinen niet beter te raden ware geweest, om zijne majefteit in een tempel of op een toren gevangen te zetten, ten einde hem de magt te benemen, om tot bederf van zijn Vaderland iets te ondernemen, — maar de ftaatkunde goedgunftige Lezers! is mijne zaak niet, die is geheel buiten mijn boekje. De eerfte klugt, die 'er te Romen voorviel was dit, dat een aanhang van Koningsgezinden, die zich met de nieuvverwetfche Patriotten zoo gemakkelijk niet vereenigen konden, heimelijke pogingen in het werk ftelden, om eene contra - revolutie ten voordele van T ARQUiNi u s te bewerken maar ongelukkig wierden hunne brave oogmerken ontdekt juist op he1  C 533 *) het ogenblik, toen alles bijna in gereedheid was, om de Coup te ondernemen — al die 'er deel aan hadden wierden bij de kop gevat, en zonder veel complimenten te maken, door de voorftanders der Vrpeid, ge., Jijk zij zich noemden, gelantaarnd, of onthoofd, dat weet ik nu zoo net Dier, ten minsten zij raakten de knikker kwijt, en dat is genoeg. Dat was de eerfte bom lezer! die verkeerd werkte- Nu had gansch Europa de oogen op de Ro« meinen gellagen , ieder befchuldigde hen, dat zij eenen wettigen Koning, onrechtvaardig hadden afgezet, fchoon 'er nog al zoo het een en ander ten zijnen lasten was intebrengen , ieder fchreeuwde, dat de Romeinen wreedaards waren, en dat zij behoorden tot gehoorzaamheid gebragt te worden, of dat hun voorbeeld anders voor de wereld van zeer bedenkelijke gevolgen kon worden — zoo gezegd, zoo gedaan. Koning Porsenna, die zich inbeelde, dat de gehele wereld naar zijne pijpen dansfen moest, was de eerfte, die de kat de bel zoude aantrekken — hij trok met zijn leger naar Romen, met een vast vertrouwen dat alle de Romeinen, zodra hij zich maar eens op hunne grenzen vertoond had, dadelijk zouden gaan lopen , ( dat had Tarquinius en de andere Emigranten hem ook verzekerd, J maar toen hij de boel eens overkeken had, merkte hij wel rasch, dat hij met de zaak gefopt was, en dat de Romeinen zich juist door gene dreigementen of fterke declaratoiren lieten uit het veld liaan — even wel zijn eer liet niet toe, om de begonne zaak zoo oogenblikkelijk te laten fteken — hij liet dus niets onbeproefd, om zyn oogmerk te bereiken , maar het een lukte zoo min, als het anderen, en het geen het ergfte van alles voor hem was, was dit dat hij proefondervindelijk zag, dat 'er onder de Ro* Xx* 3 mei.  C 534 ) meinen knapen waren, die hem zodra zij maar kan* zageu uit het zaal zouden ligten, gelijk de jonge Horatius Cocles — hem daar een klein proefje van gegeven had. Enfin Porsenna het een bij het ander nemende begreep zeer gemakkelijk, dat het hem het meest zoude geraden wezen, om de zaak, behoudens zijne eer byteleggen, en zijne majefteit in de pekel te laten zitten, gelijk hij dan ook aan Romen den vrede liet aanbieden, die weldra op billijke voorwaarde gefloten werd. . Dit was de twede bom lezer! die verkeerd werkte, maar des niet tegenftaande lieten Tarquinim en de overige Emigranten den moed nog niet zakken, dat ontronen lag hun nog te dwars in de maag! — Zij haalden derhalven dertig Latijnfche fteden over, om zich hunne zaak aantetrekken, en Tarquinius liet zich met zijn' fchoonzoon Manilius tot Opperhoofden van de krijgsmagt aanftellen — aan eenen goeden uitilag wierd in het geheel niet getwijfeld, om dat Romen, door inwendige verdeeldheden van een gefcheurd naar hunne gedagten niet in ftaat zoude wezen, om eenen kloeken aanval te wedeiftaan — ja wel is 't koud — zodra de legers in malkanderens gezigt gekomen waren, viel 'er eene hevige veldflag voor, die tot aan den nacht duurde, waar in van weers-. kanten veel volk gefneuveld was, zonder dat men wist wie eigentlijk de overwinning behaald had. —. leder verbergt zoo lang als mogelijk is dat hij klop gehad heeft, maar evenwel hadden de vijanden'er zoo veel gevoel van, dat zij geen lust hadden, om een twede proef te nemen — 's nachts verlieten zij hunne legerplaats in grote verwarring, en keerde ftilletjes, naar hun eigen land te rug, daar ze van degenen , dis  < 535 ) die in de ganfche onderneming geen zin gehad hadden , braaf wierden uitgelagchen. Dit was de derde bom Lezer! die verkeerd werkte en het zou 'er niet bij gebleven zijn, indien een fchieiïjke dood geen einde gemaakt had aan de woelingen van Tarquinius en zijne mede emigranten. Men kan juist niet zeggen lezer, dat 'er zijne majes. teit de Koning van Romen zeer best afkwam; — en als het met andere Emigranten niet beter gegaan was, geloof ik dat 'er bezwaarlijk iemand gevonden zoude* worden, die lust zoude hebben om een Emigrant te worden, — ik ten minden niet.' Maar daar zijn 'er ook geweest, die door de fnode Overheerfching der dwingelanden buiten de grenzen van hun Vaderland verdreven gene moeite gefpaard gene gevaren ontzien hebben, om de belaagde en onderdrukte Vrijheid van hun Vaderland te verlos, fen - dit is een geheel ander foort van Emigranten lezer , daar zou men wat meer achting voor hebben, en het verdient zijne opmerking, dat de Emigranten van dit foort veelal in hunne voornemens geflaagt, en na verloop van eenigen tijd zegepralend in het Vaderland zijn te rug gekeerd. Aan zulke brave Emigranten ontbreekt het zelfs ons Vaderland niet. — De belangeloze Willem de eerste, die alles voor de Vrijheid van zijn Vaderland opofferde, zonder voor zich zeiven iets daar voor te bedingen, zal ons tot een uitftekend voorbeeld in deze verftrekken. Nadat de Prins zag, dat alle zijne bedaarde pogingen, die hij tot herftel der Vrijheid aanwende, 0p°de harten van derzelver onderdrukkers, genen indruk maakten, maar integendeel hoorde, dat de Hertog van Alva aan het hoofd van een talrijk leger fpanjaarden het.  C 53* ) herwaarts afzakte, om de Vrijheid in eens, ware hec mogelijk den gewisfen doodfteek toetebrengen, oordeelde hij het zijn plicht te wezen, om voor de overmaat te wijken, tegen welke hij toch niet beftand was, zijn leven te bergen en — kortom een Emigrant te worden. ^ ■ , ^ j Hij vertrok derhalven naar Duitsland, van waar de belangeloze Prins aan den Hertog van Alva een brief fchreef dat hij wilde beloven, den Koning van Spanje nergens in te zullen befchadigen indien de Hertog van Alva zijne eer en goederen niet aantastte, — maar dat was even als olij in het vuur de Prins van Oranje wierd met eenige andere voorname Emigranten opentlijk ingedaagd, even als ware hij een oproermaker die de wettige regering had zoeken te onderkruipen, — maar als de Prins, gelijk men begrijpen kan weinig zin had om op deze indaging te verfchijnen' wierd hij fchutdig verklaard aan gekwetfte majefteit en voorts alle zijne goederen ten behoeve des Konings verbeurd verklaard. Nu begon de Prins zijne pogingen te verdubbelen, en gene middelen onbeproefd te laten, om zijn geliefd Vaderland van het harde juk der dwingelanden te yerlosfen welke door Gods zegen ook zoo eenen gelukkigen uitkomst hadden, dat Nederland geheel van de Overheerfching verlost, naderhand voor een vrij LAN D is verklaard geworden. . Die bom werkte beter Lezer! — en het voorbeeld van Prins Willem den eerften kan ons leren, dat de dwingelanden zich gemeenlijk bedriegen, wanneer zii maetig genoeg menen te zijn, om een gansch Volk, lat naar de Vrijheid verlangt, door geweld m toom te houden, vooral dan, wanneer zij Emigranten buiten het Vaderland hebben, die even min als Vader Willem hunne bezittingen verlaten hebben, om onder de vreemdelingen vliegen te vangen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week Hjks voor een en een halven ftuiver te bekomen zyn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. . «JN DE MSNSCHKN NIET MET DE KOP GEBRUipJ (Vraagal iVÏ 17a.) He, is eene zekere waarheid, 'tgeen de geleerden zeggen, qui bene distinguit, quibenedocet, (diewel onderfcheidt, die wel leert,) en daarom zal het nodig zijn vooraf eens te onderzoeken, wat men door menfchen, die met de'kop gebruid, zijn , eigentlijk verftaan moer. Het kan wel wezen, dat ik het mis heb, maar ik voor mij verfta er in de eerfte plaats door, zulke knapen, die door hunne eige dwaasheid, hoogmoed, of door den raad van lage vleiers of eigenbelangzoekers zich laten vervoeren, om dingen te ondernemen, daar zij nooit met lof van kunnen afkomen, en over welke zij zekerlijk naderhand van ieder een moeten befpot en uitgelagchen worden, wanneer zij met de kous op het hoofd, gelijk men zegt, als bevreesdefchoothondjesonverrigter zake moeten terug keren. Ten twede verfta ik er door zulke menfehen , die' zoo verblind zijn, datzy van t*eo zaken, dis als het Y7y liei||  ( 538 > licht en de duisternis van malkanderen verfchillen, de duisternis verkiezen en alle aanbiedingen, om hen gelukkig temaken, halftarrig van de hand wijzen, en zich blindelings in de diepfte elende ter nederftorten. . Wat zegt gij lezer! zou men van de beide foorten van menfehen niet met volle ruimte mogen zeggen, dat ze met de kop gebruid zijn t — en behalven de zodanigen vindt men nog een groot aantal, die, fchoon m een ander opzigt, evenwel aan het zelfde euvel ziek zijn, en die treft men niet flegts aan onder het laagfte foort van volk, maaf helaas! onder Keizers, Koningen, Prinfen, Prinfesfen, Hertogen enz. Het geen ik gezegt heb, zal ik met de {lukken he. wijzen, niet zod, als een zeker Predikant, welke die Woorden altijd in den mond had, enondertusfehen niets bewees maar ik zal voor ieder, die ogen heeft om te Zie», zo duidelijk; als het daglicht op den helderen middag, aantonen, dat er Koningen enz. zijn, of laat ik liever zeggen geweest zijn, om alle moejelijkheid yoortekomen, die met de kop gebruid zijn. Laat uwe gedagten eens gaan Lezer! door de Koningrijken, Hertogdommen , oude en nieuwe Republieken enz., fchudde lade van uwe memorie eens om, en ziet eens hoe veel er zullen boven komen, waar van gij, wanneer gij ze op de keper beziet, in goeden ernst zult moeten belijden, dat ze ja, waarachtig met de kop ge. bruid zijn. c , : ik zal uit de menigte van voorbeelden, die zich hier voor mij opdoet, eens een enkeld iiaaltje bijbrengen, om den Lezer te doen zien, dat mijne bewijzen niet in enkelde woorden en uitroepen beftaan. Nadat de Athenienfers vele jaren agter een onder de oveiheerfching van Pijistratus gezugt hadden, gingen tan eindelijk, tóen zij door een kostelijken dood van  C 539 "> dezen dwingeland verlost waren, de oogen open JZij herftelden de vrijheid — joegen den jongen Heer Piftstratus, die in den fcepter van zijn Vader anders heel veel zin had, de ftad uit, en namen een dekreet, om de Koninglijke waardigheid voor altoos aftefchafferu Het jonge dwingelandje was op zijn manier boos, en dit is ligt te begrijpen , hij befchuldigde de Athenienfers, dat ze hem van zijn recht beroofden, en nam zijn toevlugt tot dariüs, den Koning \anPerfien, bij Wiep hij hemel en aarde bewoog, om hem weder op zijns Vaders troon te herftellen. Dariüs, die indien tijd al zeer magtlg was, en meende dat ieder naar zijne pijpen moest dansfen, liet de ooren hangen naar de klagten van den jongen Piftstratus of hippias, gelijk eigcmlijk zijn naam was, en gaf eerlang bevel, dat alles tot den oorlog zoude gereed gemaakt worden," ten einde Athenen met geweld van wapenen tot gehoorzaamheid te noodzaken. — Zij, die wat verder zagen dan hun neus lang was, dagten bij zig zelfs, de Koning fchijnt wel met de kop gebruid, dat hij zich zonder noodzaak in een andermans zaken fteekt, zijn volk en zijne bezittingen waagt, zonder voor zichzelf eenig wezenlijk voordeel daarvan te kunnen berekenen — zij dagten dat bij zich zelfs, zeg ik, Lezer! wanC die zulke dingen hard op had willen zeggen , zou getoond hebben, dat hij met de kop gebruid was, en die zou de kop ook fchielyk kwijt geweest zijn. Maar, om voort te gaan; het duurde niet lang, of alles, wat tot eenen geduchten oorlog vereischt wierd , was in gereedheid, en darius kwam met een leger van honderd en tien duizend man op Athene afzakken — met een geweld, als of hij alle de Athenienfers in een gogenblik zou opgeflokt hebben. — De Athenienfers waren •maar tien duizend man fterk, maar allen vrijwilligers, Yyy2 dje  c 540 ; 'die liever wilden flerven, dan de vrijheid over leven. —• Daar gefchieden eenige dreigementen van de kant van darius, gelijk die doorgaans vooraf plaats hebben, en eenige bepalingen, hoe hij het gaarne had, maar daar wierd in Athenen weinig acht op geflagen, ja door fommigen zelfs om gelagchen. — De Koning van Perfion, zeide men, fchijnt wel met de kop gebruid, dat hij al bepalingen maakt, eer hij het land overwonnen heeft.— Kortom darius ziende, dat zijne dreigementen weinig ingang vonden, nam een klein fleedje of wat in bezit, en bragt vervolgens zijne troepen in het veld van Marathon, daar zij door miltiades den Generaal der Athenienfers aan het hoofd van tien duizend vrije bur• gers wierden afgewagt; — de pofitie was wel niet zeer voordelig voor de Perfen, maar het geen daar aan ontbrak , dagten zij, dat door hunne overmagt van volk rijkelijk zoude vergoed worden. Kortom, menraakte aan het flaan, maar alle dreigementen kwamen op wind » uit — de Athenienfers bakten er zoo fchoon op in, dat zij wel tienmaal meer volk verfloegen, dan zij zelfs fterk Waren, en de Perfen waren zoo verfchrikt, dat ze als bevreesde fchoothondjes met de broek op de kop gin- ■ gen lopen, en de Athenienfers de Athenienfers lieten — ■ wat zegt gij Lezer! was darius niet met de kop gebruid? ja zeker — hij, had behoren te begrijpen, dat een vrij volk zich niet gemakkelijk in ketenen laat vast klinken, en dat één burger , die voor zijne vrijheid vegt, beter is dan tien foldaten, die hun leven voor eene kleine bezolding in de weegfchaal ftellen, om den wil van hunnen betaalsheer, die het recht aan de punt van zijn degen heeft, ten uitvoer te brengen. Maar dat zult Gij nog meer zeggen Lezer! van den Jongen Xerxes, den Erfprins van Perfien, deze had ten minften door do voorbeelden van zijnen vader wijzer  C 540 zcr moeten worden, en behoren te leren , dat de Athenienfers geen katten waren, om zonder handfchoe, nen aantetasten, maar zodra was zijn vader niet dood of zijne hoogmoed zette hem aan, om alle zijne kragten bij een te zamelen, en de Athenienfers, hetkoste wat het wilde, onder zijne magt te brengen - hij zond derhalven een ontzaggelijk leger op Athenen af en gmg, om de fchrik zoo veel te groter te maken, zelf roede, niet zoo zeer om te vegten, neen, neenLezerl hij droeg wel zorg, dat hij buiten fchoot bleef - als er wat te vegten was, kwam hij altijd het laatste, en als er wat te vlugten was, was hij altijd de eerite; trou, wens het is ook beter, dat er vijfentwintig duizend foldaten op het flagveld blijven, dat dat er één KoninB verloren ga _ ook was xerxes zelfs de mannier, die de kat de bel zou aantrekken, hij was te weelderig opgebragt, zijn legertent was vol met allerlei meubetai die tot gemak, vermaak en verfrisfing van zijne Majefteit den Koning van Perfien dienen konden, zelfs zegt men, dat hij ook eenige bijwijven had medegebragt, doch dat kan ook wel kwaadfpreken geweest zijn — maar dit was geen kwaadfpreken, Lezer' dat toen hij tegen de Athenienfers in het veld kwam hij, met tegenftaande zijne grote overmagt, elendigop Jiet lijf kreeg , en zoo fpoedig mogelijk op een goed heenkomen moest denken; - van den kant der Athenienfew zag men bijna ongelooflijke blijken van dapperheid, meer dan zich iemand ooit had kunnen voorftel. len, niet alleen van de mannen , maar zelfs van de vrouwen, die als kloeke heldinnen voor de vrijheid van haar vaderland vogten, — maar wat de Perfen betreft «oo fchrikverwekkend als hunne aantocht naar Griekenland geweest was , zoo fchandelijk was hunne af. tocht — zij wierden van de gehele:, waereld uitga,. Yyy3 'lag*  C 542 ) ftgclwu, en ieder zeide, dat de Koning met de hop ge. ,bruid was- En bij alle deze rampen kwam nog, dat onder zijn Jeger de pest, ik weet juist niet of het de rode loop of eene anderebefmettelijke ziekte geweest is, zoo elendig regeerde , dat de foldaten , die het zwaard van de Athenienfers ontkomen waren, als de muizen daaraan ftierven, en dat de wegen met hunne lijken, als bezaaid lagen. Wat dunkt u lezer! wierd het nu geen tijd voor de Perfen, om de Athenienfers voor een vrij en onafhankelijk volk te verklaren? — ja — en dat zouden zij ook gedaan hebben, als hun Koning niet met dekop gebrwd loas geweest — maar zijn hoogmoedig hart kon de fchande, die hij en zijn Vader'(glorieuzer gedagtenis) geleden had, niet zoo makkelijk verduwen1, om de pillen niet nog eens te proberen. Schoon hij het naar de uitfpraak van de gehele wereld Wel en deugdzaam tegen de Athenienfes verloren had , had hij echter van zijn talloos leger nog zoo groot een getal foldaten over, dat hij van gedagtenwas, dat hij de Athenienfers met dezelve nog genoeg zoude kunnen onderdrukken. Hij befloot derhalven , om zelfs naar huis te gaan, om dat het in zijn eigen land niet zat zoo als het behoorde ; het volk was boos, en met reden, toen het hoorde, dat hij van zijne dwaze onderneming zoo kaal was afgekomen — het bevel over de troepen wierd dan opgedragen aan den Hertog mardonius. Deze begreep wel, dat de Athenienfers, die zich nu tweemaal zoo dapper gedragen hadden, zich voor de derde maal ook niet gemakkelijk uit het veld zouden laten fcan, — hij wierp het derhalven over eenen anderen •fcoeg' _ en Het hen (uit pure menschlievendheid, om . men-  C 543 ) menfchenbloed te fparen — dit begrijpt de Lezer va» zelfs) voorflagen van vrede aanbieden, met de aller* fchoonfte woorden, en de allergrootfte beloften _ zij zouden zich maar aan den Koning van Perfien onderwerpen, zij konden verzekerd wezen van zijne vriend, fchappehjke gevoelens voorde Athenienfers; hij zou alles aanwenden wat «rekken konde, om hun genoegen te geven, en wilde zelfs uit zuivere goedheid en genegenheid wel zoo ver komen, om de fteden vandeAthe. nienlers die in den oorlog verwoest waren , op eigen kosten, nog mooier zelfs te laaien opbouwen, als ze van te voren geweest waren. Waren dat gene fchone woorden Lezer' en evenWel hadden er de Grieken in het geheel maar geen Zin in zy floten allo die fchoonfchijnende belof- ten van de hand, en braken zelfs de onderhandelingen af, 1 't geen den Hertog zoo toornig maakte dat hij nu het zeker befluit nam, om de ftijfhoofdige Athenienfers proefondervindelijk te lerenwat het' te zeggen is, niet te gapen, als de pap wordt aangeboden. Die Hertog was ook al met de kop gebruld, Lezer i en het volgende geval zal tonen, hoe flegt hij zijn rekening gemaakt had. Alle zijne troepen in Beotïen bijeen getrokken hebbende, leverde hij eenen gedugten flag tegen 't leger der Grieken, dat nu tot honderd duizend maa was aangegroeid. Maar het geluk der Perfen was met het verwisfelen van den Bevelhebber niet veranderd, , zij kregen van de Grieken weer zoo ellendig klop, dat de Hertog mardoniüs, met weinigen van de zijnen, zijnleven ter nauwernood door de vlugtredde, en dus buiten de mogelijkheid gefteld wierd, om de Grieken weder onder de oogen zien. Waf  C 544 > ' Wat zegt gij nu , Lezer! mag men van de Perfen niet fii vollen nadruk zeggen, dat zij met de kop gebruid ■waren?— jazeker! gansch Griekenland begreep het ook zoo, en weergalmde van gejuich over de behaalde vrijheid. Zou het volgende ftraatdeuntje bij die gelegenheid niet te pas gekomen zijn? Koomt vrienden! hoort een rare klugt — hoezee I De Perfen die zijn op de vlugt — hoezee ■' Nu wordt de ganfche wereld vrij Tot fpijt der fnode dwinglandij hoezee1 hoezeel hoezee* Zij kwamen met een groot geblaf— hoezee l Als tijgers op de Grieken af — hoezee i Maar deinsden met de broek op 't hoofd Geklopt, gehakt en afgejloofd Te rug I te rug ■' te rug'- De roem der Grieken rijst ten top — hoezee i De dwinglandij die krijgt de fchop— hoezee ï ■ De magt der Perfen is geknakt Hun moed is in de broek gezakt hoezee '■ hoezee ■' hoezee' Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alÖm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  DE ANTWOORDER Candide et modeste. No. 6p. ^AT ZIJN EMIGRANTE» (Vraagal & 1T£.) Onlangs vroeg de Vra*c a i „r L « *eefr die ^er;:;ac\vre::ra7; i,,tusris koomt, « flaat * ïitam;iet te pas moet 'er maar aan. _ K„' * ondertusfchen Émigranten voor den da/in h £ j w6er toet dö b^dat vele „eden ^ *^ ^ van dat foonje yat] voJk ^ £ 4ft flavernij een Jastig din, - aJf ;! meL wat,« drijven wat iJc wi/de d,IVt V"Jwas' otn nangenaarn onderwl ' !l ï ^ * eens over eert Z«V00rbee,dovero^oem. *ug-  C.546- ) nietige overwinning der Franfchen op Mo NS — over het weglopen der O stenrijkfche Soldaten,toen deFranfche burgers met eene ftoutmoedigheid , daar geen voorbeeld vanisinde oudeoflateregefchiedenisfen, hunne vuurfpuwende batterijen met het zwaard in de vuist veroverden. Terwijl ieder den mond van die roemrugtige gebeurtenis vol heeft, terwijl ieder vaderlandsch dichter zijn pen fcherpt, om dezelve met keurige lofvaarzen te vereeuwigen, mo t ik weer aan die vervlooide Emigranten! De flof is zoo akelig, dat iemand het hart 'er van toefluit, en ondertusfchen Lezer! ik weet het niet, ik ben zoo vroiijk, 't is of mij een groot geluk boven het hoofd hangt — maar wat zal ik doen , ik moet mij fchikken naar*den gang van het werken omHandigheid waar in ik mij bevind— het eenigfledat'ervoor mij opzit is dit, dat ik de lade eens omfchud,en het vrolijkfte voorbeeld uitkies, dat 'er voor handen is. Van alle Emigranten, die 'er ooit geweest zijn , is n.aar mijne gedauten TrASTBulus van Athenen de deugdzaamde., de beste en gelukkigfte geweest, zon. der intusfehen den welverdienden roem van de Emigranten van ons eigen Vaderland te willen verkleinen, welke even als Trafijbulus hun Vaderland verlaten: hebben, om bet ondraaglijk juk hunner dwingelanden te ontwijken, en buiten 'slands gelegenheid te zoeken om doorkragt van wapenen hunne lang verdrukte vrij. heid te herltellen — ieder voelt, dat ik Vader W.lletn en zijne medeftanders bedoel, die het geweld der Spaanfche dwingelanden ontvlugt, en naderhand ook zegepralend in ons Vaderland zijnte rug gekeerd; — want niemand van mijne Lezeren zal mij kwalijk nemen , dat ik een vast belluit genomen heb, om altijd ten minsten pp den afftand van een paar honderd jaren van de tijden afteblijven, welke wij beleven, - Ik heb in f i • ■ ■ df>  ( 547 ) deze dagen zoo veel elende gezien, dat ik voor mij maar in het geheel geen lust. heb. om een Emigrant te worden; — liever keer ik van de grenzen van ons Vaderland naar het vrijheid lievend Athenen te rug. De. meeste van onze Lezers zal het denkelijk riet oni bekend wezen, dat dit eene zeer vermaarde Republiek van Griekenland geweest is, dietennvnstcn vooragiietf eeuwen reeds te grond gegaan is, zo dat men thands de plaats, daar zij eertijds gcluah Leeft, bezwaarlik meer kan aanwüzen. Nadat de inwoor.ders van deze Republiek lang het aangenaam genot der onfchatb.re Vrjhetd gd'maakt hadden , raakten zij in eenen oorlog, waar uit zware onenigheden geboren wierden , die eirdeiijk tot nadeel van 'svftlks vrijheid uitliepen — vreem len kregen 'er de handen in, en vielen gewapender hand in de Republiek en veranderde de Conllitutie des lands zodanig, dat 'er van de oude Vrjheid nius anders dan de enkeloefchaduw was overgebleven. , De Overheden ontaarden in dwingelanden en de fuidatei;' w ier» den ,in plans van verdedigers van de rechte» des vOlks-J derzelver onderdrukkers en dienden aüeen om de Aristokraten bij hun onwett'g gtzag liaandc té houden, — een groot aantai burgers, die zich zoofpoedig niet naar de flaaffche onderwerping fehikken kon» den, wierden vermoord, gebannen en hurnegoederen verbeurt verklaard. Schoon de Overheden den zegen van de omwenteling breed uitmeetteden , en zich niet ontzagen,- urn zelfs de Goden plechtig daar voor te danken, w.ïren echter de meeste burgers met dien zegen met zeer in hun fchik; — daar waren 'er wel, die zoo laag van ziel waren, dat zij uit eigenbelang de dwingelanden aankleefden, maar dat was ver het flegtfle gedeelte Zzz g des  C 540 ) des volks, terwijl ondertusfchen alle eerlijke en braa* ve burgers, zoo het hun maar eenigzints doenlijk was, het Vaderland verlieten, en Emigranten wierden. Onder dezen was onder anderen Jrajijbu/üs een braaf man , oprecht Volksvriend, en ftandvastige verdediger der. Vrijheid, welke in het land zijner vreemdelingfchap in het geheel niet ft'1 zat, maar nacht en dag bezig was., om de gefchikfte middelen te beramen, om zijn vaderland van de drukkende overheerfching te, vetlosfen en de vrijheid aan hetzelve wedertegeven , —> gene middelen liet hij onbeproefd, om zijne vermogende vrienden, gelijk onder anderen, den Vorst der. Thebanen te bewegen , om hem in zijne gewigtige on. derneming de behulpzame hand te bieden, waar in hij zeer naar genoegen Haagde. In Athenen hoorden de Aristokraten wel, óat Tra* Jjjbulus met de andere Emigranten pogingen in het werk fielden, om eene Contia-revolutie te bewerken, en eens zegepralend in het Vaderland te rug te keren—< jnaar zij vertrouwden op de grootheid van hunne magt, en op den bijftand van hunne, vermogende Vrienden, die hun in het onderdrukken van de Vrijheid waren behulpzaam geweest. — Nu en dan rees 'er in het hart van den een of anderen zwaarmoedigen burger wel eenige vreze op , maar de Regenten verze„ kerden, dat 'er geen het minfte gevaar was, en wiegden dus het ligtgelovig volk zagtkens in flaapy uit welken flcap het op het alleronverwagst wierd opgewekt door de fchrikbarecde tijding, dr.t Trafijbulus, aan het hoofd der Emigranten in het Atheenfche land. gevallen was en eene voorname fterkte had ingenomen. Nu was alles, in rep en roer; — het vojk begon de Overheden te verwijten.» dat zij. het misleid hadden,  i 549. ) »et het gevaar altijd zoo ver afteftellen; — dat me» al lang eene generale amnestie aan de uitgewekenen had moeten geven, en wat [dergelijk foort van zaken meer zijn — ook ontbrak het niet aan zulken die gaarne zouden gezien hebben, dat men de poorten voor de Emigranten opengezet en hen verzegt had em als vrienden binnen te komen en voor de perfonele veiligheid en de goederen der inwoonderen te wa«en. Maar daar wilde bet hoogmoedig hart der Aristokraten met. aan; - zij namen het befluit om de zaak ten de plicht was-van, den eenen burger- om den .andé» ren te /jwren^ en>zap hunne tegenpartij dit voorbeen met gedaan had, dat dit juist de misdaad' uitmaakte' waar door zij zich den haat van Goden en menfehen hadden waardig gemaakt. Dit een en ander had de beste- uiwericing -Lezen — de'burgers In lie~rrad keerden de Wapenen tegen hunnen dwingelanden, en noodzaakten dezelve, om-nu ook op hunne beurt eens te ondervindt, hoe lastig, het is zijn huis en have, te mneten verlaten en Emigranten te worden. O ze Lezers weten", dat ik in het geheel maargeen liefhebber ben van Emigranten, en dat ik daar voor* zeer pevvigtige redenen heb, wordt weder door dit voorbeeld bevestigd - want zodra de dwingelandenvan hunne eerfte fehrifc w.ren te rug gekomen , ftel* den zij weder alle middelen in het werk, om Athe- rien ter onder te brengen 't is wel waar', hunne verderfelijke pogingen mislukten, en zij kregen den bout op de kop, maar met dat al verhinderden zij de Athenienfers om zoo gerust de voordelen der Vrijheid te fmaken, als.zij anders.zouden hebben kunnen doen. Het voorbeeld van Trajijbulus behaagt mij beter; zodra deze de ftad was ingetrokken, en goede order gefteld had tot bewaring der rust en ieders veiHgheid liet hij eene generale amnestie afkondigen voor allé burgers, !zonder, onderfcheid, welke-partij:zij hïdden aangekleefd — mits zij zich voortaan miar als brave burgers en voorlbnders der algemene,Vrijheid ge. droegen en die amnestie beftond niet in fchijn, gelijk dat fomtij:fs wel eens gebeurt, dat men de misdaden kwafie vergeet, maar met dat al ze overal zoekt intepeperen daar het mogelijk is; — maar wij hebben thands gene gelegenheid, om ons daar over verder  C S5i > ider ulttelatefl genoeg is het, dat ieder een nu hé* grijpen zal, gelijk wij hopen, wat eigentlijk Emi» granten zijn. Daar heeft onze Letterzetter , goédgunftige Lezer ! ons een lelijke [poets willen fpelen; met leedwezen hebben wij gehoort, [dat 'er eenige van ons vorige nommer zijn, waarin gelezen wordt; de Pruis* schen die zijn op de loop ——- in plaats van de Persen. De genen, die onze denkwijze kennen, weten genoeg, wat wij bedoeld hebben, en dus ver* zoeken wij de zodanigen de lelijke drukfout te wil» len verbeteren. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alBm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. /0. MOST «EN JUIST PARTIJ KIEZEN? (Vraagal Ni 174.) Eer •wij tot het beantwoorden der bovenftaande vraag, die in deze tegenwoordige tijdsomftandigheid van zeer veel aanbelang is, overgaan, moeten wij den lezer eerst den volgenden droom mededelen, dié ons is toegezonden, met vriendelijk verzoek,om denzelven met alle mogelijke fpoed een plaats interuimen, — het verhaal is woordelijk van den volgenden Inhoud. Onlangs was ik op zekeren avond in een gezelfchap geweest van eenige kundige Vaderlandfche mannen, met welke ik naar aanleiding van de omftandi?beden des tijds zoo wat over de oude en nieuwe conftitutie geredeneerd had, want dat zijn toch tegenwoordig de voornaamfte onderwerpen der gefprekken , zoo wel ifl de huizen der aanzienlijken als in de bierkroegen det gemene menfehen — thuis gekomen zijnde 'Waren mijne harsfenen nog vervuld met het gene ik gehoord; Aaaa ha^  C 554 > fcatJ, en 'daar ik mijn lapje mede dapper geweerd had, was ik begerig naar rust, ik begaf mij naar bed , en vM fpoedig in eenen zeer aangenamen flaap — waar fa ik deezen opmerkzamen droom had. Ik verbeelde m$e dït ik in een rijk land was, dat door een paar milïioeneïï menfehen bewoond wierd — een land, dat in alle «-oordelen, die de wereld oplevert, rijkelijk «eekïe, maar daar het (wat kan men fomtijds raar dromen,) zederd meer dan twee honderd jaren ftik duister geweest was. De rijken en vermogende menfehen feadtden een zeker foort van licht, waar door zi] m ftaat gefield wierden, om alles te doen, wat zij -wrMden, zonder dat zij door de duisternis verhinderd wierden — maar die arm waren, en dat licht niet kontiea smagtig worden, die waren genoodzaakt, om al» tijd aan de leiband van de rijken te lopen, van welke aü fomtijds deerlijk mishandeld wierden —— en zoo "er iemand was, die zich door naarftigheid en fpaarsaamheid eensgzints boven de armoede verheft bad, en «ich een weinig van dat licht wilde aanfehaffen, fcikeo al de tijken terftond de hoofden by malkanderen» «sa ïiamen gezamentlijk het befluit, om hem, mdxi feïj sich met zijn llcn* in de vrÜe lucht zou durven begeven, gelijkelijk op het lijf te vallen, zijn licht aitteblazen, hem tot de duisternis te doen wederketeffl, en voortaan zijne gangen zoo nategaan, dat hï& in gene mogelijkheid meer zoude zijn, om zich immer weder eenig licht aantefchaffen. Dus hadden de ïijket? door hun geweld en vermogen toet eindelijk zoo ver gebragt, dat 'er maar twee feiorten van menfehen in dat land waren — namentlijk menfehen die licht hadden, en menfehen die geen licht Jiadden. arme menfehen klaagden bitter, dat zij ook niet mog-  C 555 > taogten delen }„ hetlicnt> dat V00f aJlfl ffl geven wSS, want da licht was eigemlijk een eigen* vee reent„ f"6 ™k' ^ °P ,Bdw b^er ~ luL ' maar de rijken hadden hct op eene 1'st.ge en tevens onrechtvaardige wijze in hun bezit SenT' m" gr°te meniSte krijgsknegten gegeven, om van dat licht uittedelen aan wien hij het verfehS1 '„ ^ hij daar om,rent ooit «kenfcbap daad !i r ,WaS' WCl in Ilaam' maar »fc 5» * niPt' J,ederkan ^grijpen, dat men van dat licht ie zonder grote moeite krijgen kon, - voor eerst „Mf, " .geld» en in *<* tweede plaats moest men verfchetde jaren ag.er malkanderen voor dien lichtverkoper aanhoudend ft3a„ bu;gen, tot zoo , h zoo eenen flaaffchen buiger in het oog kreeg . en hem Site f6',0"'"8 Va" Zijne neder,'ge «^«werping een wa 2 1~ CChter "«* o"der die voorwaarde, dat hij hem voor die weldaad gedurende zijn geheel leven moest gehoorzamen in alle!, wat hij hem bevelen zou en dat hij hem op zijn verjaardag of bij andere plechtIge ge]egenhe;d de ^ ^ J J kusfen - en zoohij dit ftipteiijk nakwam, kreeg hij an tyd tot t.jd meer licht, zodat hij fomtijds welto de waard,ghe,d van meestersknegt van den lichtver koper verheven wierd; - Want ieder begrijpt, dat da hchtverkoper te veel werk had. om aLfm 1£ perfoon te verrigten. 6 Dit was de elendige toe/land van het land, waar in ik m m,jn droom mij verbeelde te bevinden- Z daar waren door het volk wel eens pogingen gedaan om in wett.g recht van licht te mogen gebruiken we dertekeren, maar de belhamels varï dif partij waTeJ a^oproermakers onderdrukt en buiten VLa g* Am 2 Maar  (550 Maar op een zeker ogenblik kwam 'er een gcrugt «oor het ganfche land, dat een naburig volk, dat nog langer in de duisternis verkeerd had zijnen lichtverkoper overweldigd en hem het lieht had afgenomen , van welk licht het voornemens was alle Tanden te voorzien, — en dat zij reedts in aantocht waren, om ook dat land, waar ik mij verbeelde te zijn» Volkomen te verlichten. Dat was eene rare klugt — zij die het licht alleen in bezit gehad hadden, klaagden, dat men hun vaneen wettig recht beroven zoude , er de lichtverkopet fchrecuwde van geweld, dat men hem iets zoude afnemen , in welkers bezit hij en zijne voorvaderen zoo Vele jaren gerust verkeerd hadden, — maar het geen het meest van alles zijne opmerking verdient, is dit, dat vele menfehen reedts zoo aan de duisternis gewoon waren , dat zij fchrikten voor het ogenblik, dat zij het licht aanfehouwen zouden - maar zij konden door hun klagen en fchreeuwen niets uitvoeren - de naburen kwamen al nader en nader, en verfprcidep het licht overal, daar zij moesten doortrekken. Eindelijk kwam het ogenblik, dat do naburen met net licht binnen trokken - maar het is mij onmogel.jk cm de vreugd van den eenen, en de neerflagt.gheid Z den anderen, die zigtbaar op de aangezien te lezen was, te kunnen befchrijven, ik zag daar de laarfte gr PPen, die men zich immer verbeelden Z - men zou zeggen, hoe is het mogelijk dat een flapend mensch zich alles zoo levendig kan vooruei- 1SZodra de menfehen allen in ftaat gefteld waren om i „ „:en en dus van de leiband, aan welke Si >t u e ge "pen hadden, ontflagcn waren, fton. & m malkanderen met neus en mond aantekn-  (ssï > fcen — de armen hadden zich van de rijken gehele andere denkbeelden gevormd, zij hadden zich verbeeld, dat het een foort van wezens was, dat verre boven hun verheven was; maar toen zij zagen, dat zij juist egaal waren met hun, Honden zij in verwondering opgetogen, lachten over hunne dwaasheid, dat zij zoo langen tijd in de duisternis verkeerd, en zich door de rijken hadden laten bij de neus leiden. De rijken, die zich nog niet verbeelden konden, dat zij door de armen waarlijk zo befchouwd wierden, als zij in de daad waren, bedekte hunne ligchamen met kostbare klederen en verfierden dezelven met goud en zilver, om door den glans daarvan het volk, dat nog niet zeer aan het licht gewoon was, weder te verblinden — maar al die glans was in vergelijking van het grote licht, 't welk nu van ieder eengenooten wierd zoo gering, dat hij bijna niet eens befpeurd. wierd ■— het volk verklaarde ronduit, dat de fraaje klederen en het geld niets toebragten tot de wezenlijke waarde van den mensch, maar dat het op het gewigt alleen aankwam. Daar wierd derhalven midden op de markt eene grote fchaal geplaatst, waar op alle de inwoonders zonder onderfcheid zouden gewogen worden — de rijken hadden hunne zakken met geld opgevuld, firn daar door tegen de armen de overwigt te krijgen, maar zoo dra men daar de lucht van gekregen had, wierden zij naakt uitgekleed en zoo op de fchaal ge. |egd het was belagchelijk om te zien hoe zij te. gen de armen in de fchaal gelegd, als een luchtbol naar boven gingen, en hoe lelijk zij ftonden te kijken toen zij zagen, dat hunne achtbaarheid, waarmede zij de armen zoo lang bedot hadden, en hunne gewaands grootheid zoo ligten van 200 weinig betekenis was. A a a s j Toen  ( 558 ) Toen deze plechtigheid verrigt was wilde men der» ]ichtverkoper gaan halen, om dien ook eens te wegen , maar deze, overtuigd, dat hij het vereischte gew\*t niet halen kon, had zich met vrouw en kinderen ftilletjes weg gepakt, weshalven alle zijne bezittingen voor zijne fchulden verkogt wierden. Intusfehen waren 'er eenigen onder de rijken, die onder de hand bij dezen en genen nog aanzoek deden, of zij door grote beloften hen niet bewegen konden om hun behulpzaam te wezen , ten einde de oude duisternis weder intevoeren — maar de armen verklaarden 9 dat zij nu eens de genoegens van het licht ondervonden hebbende, dezelve voor alle de fchatten der wereld niet weder zouden willen opofferen: Na dat dan deze laatfte poging van de rijken mislukt was, vereenigden zij zich met de armen — het afgebedeld licht, daar zij tot nu toe, tot befpotting van ieder een mede gelopen hadden, tot befpotting zeg ik, omdat het in vergelijking met het grote licht niet eens zigtbaarwas, wierd uitgeblazen — een algemeen vreugde gejuich vervulde de flraten, het land bloeide en de inwoonders leefden gelukkig onder da banieren van vrijheid en gelijkheid. In deze algemene vreugde wierd ik wakker, en zag tot mijn leedwezen dat ik op mijn bed lag 1 Amfterd. den 20 Nov- Jüstös Hollandö^, 1 79*. Aan het verzoek van onzen geëerden correspondent aldus voldaan hebbende, gaan wij over om de vraag aan het hoofd van dit Nommer geplaatst konelijk te beantwoorden. Most  C 559 ) Moet men juist partij kiezen? vraagt de Vr aag« al en wij maken gene. zwarigheid, om dit volftrekt met ja te beantwoorden niet zoo zeer , om zijn tijdelijk geluk en aardfche genoegens te vermeerderen , want die worden waarlijk in alle partijfchappen zeer weinig gevonden, houdt men het met de groten, dan maken zij gebruik van ons, zoo lang als zij onze hulp van noden hebben, en zij maken gene zwarigheid, om ons voor de diensten, die wij hun bewijzen eene eeuwige erkentenis te beloven, doch de ondervinding van alle tijden heeft geleerd, dat die eeuwige erkentenis niet langer duurt dan tot bet oogen blik, dat zij hunne oogmerken bereikt hebben , wanneer zij fpoedig alle genoten diensten vergeten, en ons langzamerhand met den nek beginnen aantezien; indien wij meer plaats hadden, wij zouden dit met vele voorbeelden kunnen bevestigen, maar het blaadje is haast vol. — Houdt men het Jmet het volk, dat doorgaansch de rechtvaardigheid aan zijne zijde heeft, dan weten de Groten, die doorgaans de meeste magt aan hunne zijde hebben, het ons zoo lang intepepererj., tot dat de dood een einde maakt aan onze elende —* om deze waarheid te bevestigen zouden ons ook gene voorbeelden C uit de oude gefchiedenis, dit begrijpt de Lezer van zelfs ) ontbreken — maar waarom zegt iemand veelligt moet men dan juist partij kie* ze ft ? ~*  êm? —— om dat dit het charakter van een eerlijk man vordert, dat hij niet ftil zit, wanneer 'er over de belangens van zijn Vaderland gehandeld wordt —• Iemand; hij, die, wanneer zijne medeburgers over deze of gene gewigtige zaken, die op het algemeen welzijn betrekking hebben , een onverfchillig aanfehouwer kan blijven, zonder zich bij deze of gene partij te voegen — is of een gek of een fchurk — onder die ftillen in den lande, gelijk men ze doorgaans gewoon is te noemen, heeft men meest altijd de grootfte verraders aangetroffen — hunne onpartijdigheid geeft hun kwafie eenig rechtop het vertrouwen van beide de partijen — menfehroomt niet óm in hunne tegenwoordigheid zich over alles uittelaten, en hun zelfs de grootfte geheimen medetedelen — waar van zij zelden zullen nalaten een kwaad gebruik te maken, want die onverfchillig is omtrent de belangens van zijn Vaderland, is even onverfchillig omtrent zijne verplichting tot trouwen eerlijkheid — vertrouwt dus nooit iemand Lezer, die geen partij gekozen heeft. Te DORDRECHT, b!j DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week lyks voor een en een halven Huiver te bekomen zHm;  D È ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 71. 2EJN DE MEttSCHEN NIET MET DE KOP GEBRUID? (Vraagal iV2 Z'-e zoo Heer Vraagal — dat gaat wel — zon nu en clan de zelfde vraag eens weerom, dan kunnen wij het uithouden — ik heb tegen de vraag al« vraag befchouwd niets aintemerken, zelfs beken ik* dat zij veel te veel in zich bevat, om in een enkele! Nommer te worden afgedaan — maar het geen 'et mij in tegenlïaat is dit, dat het jhist niet zeer aangenaam valt, om de menfehen altijd de waarheid te zeggen — de waarheid wil zoo altoos niet gezegd wezc, vooral niet in de dagen welke wij beleven j. en daar en boven om altijd zoo laag op zijnen evennaasten te vallen, dat ftaat ook niet fraai; ik weeë wel, dat 'er onder onze landgenoten in alle klasfen van menfehen, (de geëerbiedigde overheid alleen uitgezonderd), zeer velen gevonden worden, van welken men in vollen nadruk zeggen kan, dat zij nut M k0P gebruid zijn; maar dat hebben wij gemeen Bbbb " m  (5*0 Met alle volken van den aardbodem , fchoon het wel •waar is, dat de eene natie meer aan dat euvel ziek is, dan de andere. In Brabant bij voorbeeld, geloof ik, zonder juist hatelijk te willen wezen, dat 'er oneindig meer gevonden worden, van welken men zou kunnen zeggen dat zij met de kop gebruid zijn, dan in Holland, en in Holland weer meer dan in Vrankrtjk, en zoo vervolgens; — maar daar ik eigentlijk op wilde neerkomen is dit, of deze zaak, gelijk vele anderen, waar op de menfehen doorgaans gewoon zijn, zoo laag te vallen , ook geen beste zijde heeft, van welke zij kan befchouwd worden, en of het maar niet zeer heilzaam en zeer gelukkig voor het algemeen welzijn is, dat 'er zoo vele menfehen eijn, die met de kop gebruid zijn? — ik ten minden fta in dat denkbeeld, dat het in vele opzigte maar allerongelukkigst voor de wereld en voor een groot aantal fatfoenlijke lieden zoude uitzien , indien het tegendeel plaats had —— ik ga mijn gezegden met eenige bewijzen Haven , die, fchoon ze misfehien voor fommige weer eenige onaangename waarheden zullen behelzen, evenwel zoo duidelijk en klaar zullen zijn , -als het privilegie van het ftapelrecnt te Dordrecht duidelijk en klaar is. Indien de menfehen bij vooibeeld eens niet met de Icop gebruid waren, dan was het in de eerfte plaats met de ganfche order van Adyókaten, Prokureurs enz. gedaan, alle die Heren, waar van 'er in ons land al een zeer groot aantal zijn, konnen maar fpoedig opgaan pakken, want dat zij toch meestal beilaan van de dwaasheid der menfehen, dat zouden zij, geloof ik niet gaarne in het brede bewezen willen hebben. Een boer betaalt dikwils een paar honderd Rijksdaalders vcor een Proces met zijn buurman, dat hl  ftïj zeer gemakkelijk onder het drinken van een glaasj* Wijn had kunnen afdoen, indien zij beiden niet met de kop gebruid waren geweest —- ik heb eens met behulp van een Advokaat en Procureur voor den geringen prijs van ƒ14 —,19 — 8 — een ouden fehuldenaar van mij tot betaling genoodzaakt van eene rekening , die f15—: —; bedroeg — was dat niet knap lezer? en evenwel zoude ik voor nog zoo veel niet wenfchen , of' dje zaak was toen voorgevallen, want zodra ik de agt penningen, die mij van de gehele rekening waren overgefchoten, met bedaardheid bekeek , begreep ik fpoedig, dat ik met de kop gebruid geweest was, en nam een zeker befluit, om mij in het vervolg nooit weer met Advokaten en Prokureurs oprebouden, — en zederd dien tijd heb ik veel geruster, en met meer te vredenheid voor mijn geweten, mijne dagen doorgebragt — maar als nu alle menfehen mijn voorbeeld eens navolgden, dan was het zeker, dat, 'er een zeer groot getal fatfoeniijke lieden in ons vaderland niet aan de kost konden komen, en dus mag; ik, dunkt mij, vrijelijk befluiten dat het voor ons land zeer goed en nuttig is, dat de menfehen met de kop gebruid zijn —■ en over dit befluit, zal niemand van de Heren pleitbezorgers, denk ik, mij eenige ongelegenheid aandoen. » Ten twede. Indien de menfehen niet met de kop gebruid waren, waar zoude men dan zoo vele foldaten vinden, die voor agt en twintigfte halve Huiver, of nog al minder fomtijds zich verbinden, om in alle gevalle ten diende van hunnen vorst te daan, zijn gezag, zonder te onderzoeken of het billijk of onbillijk is, met opoffering van hun leven zelfs tegen elfc en een iegelijk, te verdedigen?— zouden zij wanneer zij niet met de kop gebruid waren wel zoo gewillig Bb b b a zijna  ( 5*4) eijn, om zich op den wenk van hunnen veldheer, zonder eens de reden van de twist te onderzoeken of zonder dat zij 'er eenig voordeel voor zich zeiven van berekenen kunnen, zoo moedig in het harnas te ftellen tegen hunne medemenfchen en natuurgenooren , die hun nooit eeoig kwaad gedaan hebben , niet alleen, maar die zij van te voren zelfs nimmer gezien hébten, en dat dikwils alleen, om eenige weinige in het gerust bezit van hunne zogenaamde prerogativen te bevestigen — en waar zoude het dan heen met de wereld indien 'er gene foldaten waren? dan zoude immers alles fpoedig in de war lopen — het volk zovs, aich telkens tegen de bevelen van hunnen Vorst verzetten, zodra zij maar begrepen, dat dezelve tegen hunne belangens. eenigfints aanliepen — en dus mag ik met volle ruimte, dunkt mij, weder befluiten, daï het zeer goed en nuttig voor de wereld is, dat de menfehen met de kop gebruid zijn — en dit befluiï zal niemand van de Koningen of Vorsten, denk ik» mij kwalijk nemen. Ten derde — indien de menfehen niet met de kop gebruid waren, zouden 'er dan in een Koningrijk we* zoo vele millioenen menfehen kunnen gevonden worden , die met de grootfte bereidwilligheid, een goed gedeelte van hunne gereedfte middelen, die zij met grote moeite zorg en arbe.d hebben bijeengezameld, opbrengen, zonder dat hun ooit van dezelve eenige Tekening gedaan wordt? zouden zij zelfs wel in eenen bekrompen ftaat hunne dagen willen doorbrengen, om eene enkelde familie, met haren aanhang in de grootfte pracht en weelde te laten leven ? — Zouden zij wel zoo eenen bukkenden eerbied betonen aan eenen Koning, welken zij uit hunne eige beurs betalen moeten? immers neen — en wat zou'er dan van de we- reld  ( 5*5 > reld worden, als 'er gene Koningen, Keizers, Prin* fen, Hertogen Graven enz. enz. enz. waren — o Je. menij! — wat zouden de menfehen hunne dwaling fpoedig bemerken, en even als het Volk van Israël, om eenen Koning komen verzoeken en fme- Jcen en dus mag ik al weder, dunkt mij, met het grootfte recht befluiten , dat het goed en nuttig voor de wereld is, dat de menfehen met de kop gebruid, zijn; —• in deze dagen van beroeringe, en nieuwigheden , mogen 'er eenige burgers zijn, die dit befluit juist niet volkomen toeftemmen, maar dit is zeker,, allen, die in hoogheid gefteld zijn, zullen het mij in dank afnemen. Ten vierde: indien de menfehen niet met de kop gebruid waren , dan zouden zij zoo gretig niet zijn om den Vraagal en den Antwoorder te lezen, en waar zouden wij arme drommels dan heen? dan mogten wij met de Franfche Emigranten, wel van de eene ftad op de andere reizen, —— maar ik vreze, dat ze ons ook al even min, als die ongelukkige knapen, vriendelijk zouden aankijken , — het is toch met de menfehen ten dezen opzigte juist niet zeer gunftig gefteld — zoo lang zij onze gunst, onze hulp nodig hebben, dan is alles even mooi, even fraai; maar zodra keert ons de grillige fortuin den rug niet toe ——» of het is terftond ite foras buiten mijn huis ,• de genen, die ons te voren vriendelijk toeknikten, fffeten dan bezwaarlijk of zij ons de eer wel willen aan» Bbbb 3 doen,:  (.566 -) iïoen, om ons aantekijken — ik mag das ook ten de* ze opzigten weder, met volle ruimte, wel befluiten, dat het voor de boekverkopers, fchrijvers en drukkers Keer goed en nuttig is, dat de menfehen met de kop gebruid zijn, fchoon zij, die eene kwade confeientie hebben en wier gedrag juist niet veel onderzoek velen kan, zulks bezwaarlijk zullen willen toeftemmen. Basta. Wij zullen onze redenering hier afbreken, om met allen mogelijken fpoed te voldoen aan het verzoek van den fchrijver van den volgenden brief, oordelende dat wij den zeiven geen beter plaats kunnen geven, dan in een Nommer waar in wij over menfehen handelen ,die met de kop gebruid zijn, de Lezer oordele, j ANTWOORDER! Gij zijt een regte ezel, verftaje? Wie heeft jou heb privilegie gegeven, om mij in Nommero 65 van uw weekblad of liever fteekblad, op zoo eene onbefchofte Wijze over den hekel te halen — of meent Gij mis* fchien, dat ik niet begrepen heb, dat Gij mij, onder bedekte termen, bedoeld, en bij de wereld heb zoeken ten toon te ftellen. — Gij zegt tegenwoordig maar alles, wat U voor den mond komt, om dat Gij weet dat uwe partij thands boven drijft, maar, daar zal wel eeus een andere tijd komen, en dan zullen wij al die {ebree»»  Cs*?; 'fchreeuwers voor de oude .... ja laat ik zwijgètlf inaar intusfehen kunt gij hier van verzekerd wezen mijn Heer de Antwoorder! Gij meogt dan wezen,wie je wilt, indien je mij onder bedekte termen weer aanrand, en zulke gevoelige nepen geeft, dat ik jou in de Schoonhovifche Courant publiek zoo zal ten toon fiellen, dat de Honden geen brood van je zullen willen vreten. — Ik weet'er wel meer, die juist over uw, manier van fchrijven niet zeer gedicht zijn. Gij denkt, geloof ik, dat jij alleen de wijsheid gepagt hebt, en dat alle andere menfehen domkoppen zijn , die uwe verbloemde fpreekwijzen niet begrijpen kunnen, of meent Gij; dat meri niet begrepen heeft, dat Gij in een van uwe vorige Nommers door dien Uchiverkoper^ den kaarsfemaker R. . . te L. . . . bedoeld hebt, om dat die man eene andere party kwafie als Gij zijt, toegedaan is, en ondanks den haat en nijt van zeker foort van menfehen , boven anderen gezegend wordt — nu ik zal mij met een andermans zaken niet bemoei» en, maar, Gij kunt voorzigtig wezen, en denken aan üen Schoonhovifche Courant — G. Volksvriend Leijden den 21 Dec. 1793. Wij vinden ons verplicht bij dezen openlijk te ver« klaren , dat wij in het fchrijven van ons weekblad niemand peifoneel bedoelen. Ons oogmerk is niet «m onze medeburgers te beledigen, maar dezelve te f «f beteren, — zoo wij echter in het een of ander den /elugf  068) fchrijver van bovenftaanden brief mogten getroffen heb* ben, wenfchen wij hartelijk, dat hij aan ons oogmerk voldoen, en zich verbeteren zal 1 wat voorts onze denkwijze betreft ten opzigte van Politieke za« ien , daar aan ligt niemand gelegen , om reden » dat al wat politiek heet, geheel buiten ons beftek is» en blijven zal. — Ons voornaamfte doeleinde is alleen om de menfehen nu eens op eenen fpottenden, ,dan weder op eenen ernftigen toon hunne gebreken voor ogen te Hellen. — Dit had van de oudfte tijden af aan niet zelden een gelukkig gevolg voor die Volken, welke door de weelde bedorven waren — voorts trachten wij de gemoederen der verfchillende partijen» «00 'er die nog in ons Vaderland wezen mogten, zoo Ireel mogelijk van de tegenwoordigen tijd aftrekken, -en te bepalen tot oude gebeurtenisfen, opdat een iegelijk dezelve met de tegenwoordige vergelijkende » (daar uit zijn plicht leren kunne. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, jen alÖm bij de Boekverkopers; daar dezelven week* Jijks voor een ea een halven Huiver te bekomen zijn, v  15 £ ANTWOORDER. :' 1 .1.1 i , ,a Candide et modeste. WEST OOK IEMAND WAAR DE VRIJHEID WOOND? (Vraagat N°. 176.) Foei, mijn Heer de Vraagal! ik moet mljfchamen over uwe onkunde, dat gij niet in ftaat waart, om de bovenftaande vraag, toen zij u onlangs door een Vriend gedaan wierd , te kunnèn beantwoorden. — Kijk, ik ben geen Profesfor of Politicus, maarevenwel om zulk eene vraag te beantwoorden, daar behoeft men ook juist geen' Profesfor of Politicus toe te wezen. Een regtfchapen burger van Holland heeft, dunkt mij, het ahtwoord dadelijk gereed, zodra hem eene vraag van dien aart wordt voorgeftêld—» en, waarlijk, ik zou aan zijn patriottismus een weinig beginnen te twijfelen, indien hij een oogenblifc verlegen ftond, wat bij antwoorden zoude. Om hier van nader overtuigd te wezen, heb ik mij verledig, om den gehelen avond, voer dat ik dit blaadje  gcfehreven héb* in gezelfchap vati mijn' Tuinman door te brengen, dat een braaf en gansch geen een» voudig man is. — Wij fpraken eerst zoo wat over koekjes en kalveren, envah daar kwamen wij op dé tegenwoordige geiteldheid van zaken, en op de overwinningen, die Frankrijk behaald, en datbragtons van zelfs langs MonS, Brusfe/, Antwerpen en Breda oy onze Republiek. — Wij fpraken over derzelver uitmuntende Regeringsvorm, en, eindelijk, vroeg' ïk hém , of hij wel wist, waar de Vrijheid woonde? Ja wei mijn lieer, gaf hij mij, zonder een oo» genblik te haperen, ten antwoord, hier in ons Vaderland — dat ben ik ook van gedagten, zeide ik;maar zoud gij wel in ftaat zijn, om zulks te bewijzen ? — Zoo klaar, zeide hij, als de zon van den Hemel fehijnt, en, NB., het «ras 'savönds te agt uuren j maar dat doet er niet toe, een mensch kan zich wel eens vergisfen, maar wat zijne bewijzen aanbetrof, kijk, dat was een meesterftuk, dat moet ik bekennen — en mijn Heer de Vraagal kan er zelfs over oordeelen. Voor eerst, zeide hij, pronken onze guldens opent* lijk met het beeld der Vrijheid niet alleen, maar zoo het waar is, het geen Domine v. R. onlangs op de preekftoel gezegd heeft, dat de Franfche woorden; die rondom dat beeld geplaatst zijn, zoo veel willen zeggen , als deze Vrijheid èefchermen ïV5/,;dan is» het eene zekere waarheid dat de hoog©  C S7 • ) Overigheden van ons land de Vrijheid opentlijk erkennen, en haar eene kragtdadige verdediging beloven a tegen elk en een iegelijk, die haar zoude durven aanranden — maar misfchien zegt gij, tusfehen zeggen en doen is een groot onderfcheid, dat is ook zoo — maar ik vraag u, waar kan de Vrijheid meer gezegd worden te wonen, dan in ons Vaderland — wij hebben geen Koning, die ons naar zijne willekeur regeert, gelijk in andere landen. Onze kinderen worden niet tot den krijgsdienst gedwongen, wij mogen over alle dingen vrij ons gevoelen zeggen , zelfs over Staatszaken, gelijk ons tegenwoordig gefprek daar een fprekend bewijs van oplevert — de belastingen, die wij moeten opbrengen, zijn allernauwkeurigst verdeeld, naar het vermogen der ingezetenen, en worden tot nuttige eindens gebruikt, om ons bij onze oude Conftitutie te bewaren. ■— De wetten, die onze Overheden maken, zijn ook verbindelijk voor hun zeiven, de fchattingen, die zij heften, betalen zij mede, en de oorlog, dien zij gebieden te voeren, drukt en bedreigd hun met dezelf? de rampen als de fchamele burger — terwijl daarenboven al'es z°° nauwkeurig herekend en nagegaan wordt, dat niemand in zijn beftuur het land een duit kan benadelen, gelijk zulks in eenhoofdige regeringen maar al te dikwijls plaats heeft, daar de hooge Ambtenaaren zich veelal vet mesten van b,et zweet en bloed der ingezetenen. Wat zegt gij, Heer Vraag al, was dat niet knap voor een, Tuinman? maar, on\ den man nog meer uittelokken, zeide ik tot hem: maar ik heb v/el gehoord, dat een volk nooit vrij kan genoemd worden, als het zijne eige Regenten niet verkiest? dat is ook zoo, ni'jn Heer! zeide hij, maar onze Cc cc 2 Voor-  Voorvaders hebben onze Overheden verkozen, en zij hebben hun het recht gegeven , om zich vervolgens zelf te verkiezen — ons ftilzwijgen dus bij iedere verkiezing van een Regent, verzegeld, als het ware, deze gemaakte fchikking, want het fpreekwoord zegt die zwijgt fchijnt toeteflemmen, en dus zijn en blijven wij ten huidigen dage nog zoo vrij als eenig volk wezen kan. Wat zegt gij, Heer eaagal? — dat zijn argumenten van een Tuinman, nietwaar? maar ik geloof,, dat menig Advqkaat werk zou hebben om ze te weêrIegger. Ik heb, zeide ik, altijd wel begrepen, dat onze Voorvaders, na het (afzweren van het juk der Spanjaarden, vrije menfehen geweest zijn, maar is die Vrijheid door den tijd niet befnoeid, of verloren gegaan? Geen hairbreed, mijn Heer, kreeg ik ten antwoord — ik heb altijd begrepen, en ik begrijp het nog, dat tnen naar waarheid zeggen kan, dat de Vrijheid woons' 4n dat land, daar zulks ppentlijk door de Overheden erkend wordt — en, zo dat waar is, waar kan de vrijheid, en zelfs de gelijkheid, waar van men tegenwoordig zoo veel ligt te reutelen, dan uitgeftrekter plaats hebben, dan in ons Vaderland — daar onze Overheden, in den laatstleden bededags-brief, voor het oog van het heilig Opperwezen, zelfs duidelijk erkennen — dat onze vrijheden en rechten zoo uitgeftrekt en verzekerd zijn, als met het gevestigd beftuur van eenen welgeregelden burger/laat ozereentebrengen is —• dat onze eer, onze per/bonen, onze bezittingen veilig zijn onder de befcherming der wetten, en dat het een ieder vrij flaat, die befcherming interoepen, zoo dikwijls hij ze nodig heeft —  C 573 ) heeft — dat geen vreemdelingen onze kragten verteren, en dat een en dezelfde wet, let wel, de aanzienlij kfle en de gering ft e der ingezetenen ver bint. — Wat wil men nu nog meer hebben ? Ik wil je wel zeggen, mijn Heer Vraagal, dat de man mij den mond had toegefloten — maar, om toch evenwel iets te zeggen, zeide ik tothemrzoudt gij dan denken, Vriend! dat wij alle de voordelen genieten, die een vrij volk genieten kan? -— Neen, mijn Heer, zeide hij, maar dat is onze eige fchuld, en dit zal ik u weder met de eige woorden van onze geëerbiedigde Overheden bewijzen—de vrugten der Vrijheid zeggen zij worden misbruikt, om de ware Vrijheid onkenhaar te maken , immers de drukpers , die onbelemmert moet zijn, om nuttige waarheden onder het menschdom te verfpreiden, overflelpt het land met een menigte gefchriften, die de onderwerping aan menfchelijk gèzag beft rij den, en daar door komt het, dat de voorrechten, die Neêrlands ingezetenen waarlijk genieten kunnen, niet genoten worden. Wij hadden onder de hand, zo nu en dan al een glaasje genomen, en dat fcheen mijn braven Tuinman zoo vervrolijkt te hebben, dat hij zijn hoedje eindelijk afnam, en, met het glaasje boven het hoofd, den volgenden deun aanhefte. O gulde Vrijheid! waard en onwaardeerbaar goed! Maar nauwliiks regt gekend, voor men u tnisfen. moet. Boor u is 't dat men leeft een zoet gelukkig leven, En zonder u en kan ons niets vernoegen geven; Noch eer, noch ftaat, noch goed, noch zagt gezette lust, <ï Maar bij a vindt de mensch ook in een hut zijn rust. Bij u zoo is men heer en meester van zijn eigen, £if 't en heeft geen plaats, noch 'overmoedig dreigen; Ccccg jVö**  C 574 ) iïoch wrevelig qeweld: maar ieder even vrij, Hoewel niet even groot, heeft deel aan d' heerfchappij, Is Koning in zijn huis, vreest maar alleen de wetten, Die, zonder onderfcheid, een Jlraf voor 't kwade zetten, Dies niemand om zijn goed loopt van zijn lijf gevaar, Want vart 't verbeurde goed werd niemand eigenaar.} Noak werd geen trotsih bevel baldadig uitgebrieft, Omdat het ons zoo lust, want het ons zoo belieft, Maar wal men voor den dienst van 't land vind te behortlt IVardt ten getneenen nut gemeender hand verkoren. Onwaardig is hij dan van zulken grooten heil. Die met zijn leven heeft voor zijne Vrijheid veil. Enfin, ons gefprek was van dat gevolg, dat de goede] Tuinman te tien uuren door twee knegts onder den arm naar huis gebragt wierd. Maar dat doet tot de zaak niet, de vraag, daar het hier op aankomt, is deze, of hij niet zoo klaar, als de zon van den Hemel fchijnt, bewezen heeft, dat de Vrijheid in ons Vaderland woont, en dan zeg ik: ja — maar de groote zaak, die alles beflisfen moet, en daar mijn goede Tuinman niet eens om gedagt heeft, is dit, wat men eigentüjk door de Vrijheid verftaan moet:— dit is een zeer teder poinct, Lezer! vooral in de tijden, die wij beleven --- en ik geloof niet, dat het mijn zaak is, om mij in de befchrijving daar van breed uittelaten. Ik ben tegenwoordig in het zelfde geval, daar de Predikanten zich in bevinden, wanneer zij in hunne nieuwe ftandplaats voor het eerst over het vierde gebod moeten prediken — dan loopt ieder naar de kerk toe, om te horen, of Domine, Voetiaans of Co.cceaansis — en zoo hij dan de dwaasheid heeftom zich voor het eene of andere gevoelen te verklaren, veN liesthij ogenblikkelijk zijnen invloed bij een groot gedeelte , menfehen die hem van te voren me t genoegen en ftich- ting  C S7S ) tlng hoorden — zoo gaat het met mij ook; — mijn week» blad wordt van vele inwoonders zonder onderfcheid van partij gelezen — een Prinsman koomt zoo gretig vragen, of 'er al weer een Nommer van den Antwoorder is Uitgekomen, als een Patriot—waarom? omdatik.de ftrpfle onzijdigheid in acht nemende, niemand beledig of fteken onder water geef»-— tot. beden toe is'er nog niemand, die uit den Antwoorder zeker kan befluiten, of de Schrijver een Patriot of een Prinsman is —- niet waar Lezer? en zou ifc dus niet dwaas doen, dat ik, door mij over het ftuk van de Vrijheid al te fterk uiitelaten , te weeg bragt, dat ik de gunst van de eene of andere partij verloor, én dat 'er bij de boekverkópers de eene boodfchap op de andere kwam , het Compliment van mijn Heer Patriot of van mijn Heer Prinsman, dat Gij hem voortaan geen An twö orders meer behoeft te zenden ? — neen *- neen, zoo dwaas ben ik niet — en zoo het dit gevolg al eens niet had, zoude ik mij ia een tijd, daar over de Vrijheid zoo verfchillend ge. dagt wordt, maar een menigte fcheldWoorden opmijn lijf halen, — en gelijk ik niemand gaarne beledig zoo ben ik ook niet gaarne van anderen beledigd — de een zou zeggen, wie had dat ooit gedagt', dat de Antwoorder zoo een fterke Patriot was?—de andere Wederom ■** hij redeneert op Aristokratifche gronden— hij is een gatlikker van dezen of dien — neen neen , dat lijkt mij ook niet, Lezers! ik moe mij buiten het gedrang houden maar dan zal een derde wéder voor den dag komen fpringen en zeggen, ——- kijk die Antwoorder is ook al van Laodicea, hij is noch heet noch koud — neen een waar Philofoof, die het menschelijk gejlacht verbeteren wil, moet zijn  ( 57* ) sijn gevoelen niet verbergen — en dat is ook waar —t welaan dan openlijk mijne politieke geloofsbelijdenis afgelegd — het mag dan gaan zoo het wil, zie daar dan. Ik ben een hoogfchatter der Vrijheid van mijn Vaderland, die door het bloed onzer Voorvaderen zoo duur gekogt is — ik haat alle dwingelanden, despoten, Aristokraten enz. enz. enz; Zoo fterk, dat ik, indien ik in den fpaanfchen oorlog, geleeft had, Fiips, Duc dlAlba en al dat Vrijheidhatend gefpuis den hals zou hebben kunnen breken — ik ben een liefhebber van een pijp tabak en daarom ben ik voor het jaar 17.87. in een Burgerfociëteit geweest, want daar wierd toch niet anders gedaan dan roken, en dat kon ik zoo wel in de Sociëteit doen, als in mijn eigen huis; geëxerceerd heb ik niet — het is mij nooit gevraagd — en ik heb ook een (lijve vinger, en nog iets op mijn rug, dat men in fommige plaatzen een kastje gewoon is te noemen. Zie zoo Lezer! daar hebt Gij nu mijn geheel pofitiek gevoelen, zoo kort als mogelijk is aan uwe aandacht mede gedeeld, en wie van de Lezers is nu zoo Dim, dat hij nog weet of de Antwoorder een Patriot of een Prinsman is? 4 Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftui ver te bekomen zijn. /  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N». 73. , wie weet wat er nog gebeurt? (Vraagal N°. 177.) Meermaaler. heb ik geklaagt over het ongelukkig lot van eenen openbaren Schrijver, en thands moet ik mijne klagt weder herhalen Voor eerst heeft men op eene verfchrikkelijke wijze geknord, dat ik, gedurende zoo vele weken niet geantwoord heb op de gewigtige vragen, die mij door den vraagal waren voorgefteld, zonder eens de redenen te onderzoeken, die mij tot ftilzwijgendheid hebben genood, zaakt -—- men heeft het bij geen knorren gelaten, maar zelfs mijne eer en goeden naam aangetast en opentlijk verteld — dat ik de zes weken had, dat *k m het kastje zat, en ik weet al niet wat meer; even als of een mensch van die denkbeelden als ik, die zich nooit met exerceren, dankadresfen. of requesten bemoeid heeft, zulke fchandelijke dinren zonden kunnen overkomen — anderen hebben zich zelfs niet ontzien om te vertellen, dat ik, even als zeker Fransch Generaal, van batterij veranderd en eene partij- was toegevallen, die, naar hunne gedairten, juist het beste met het lieve vaderland niet fcheen voortehebben. . Ik heb geen lust, Lezer! om op alle deze dingen te antwoorden de vraaoai. geeft mij waarachtig werks genoeg — alleen zeg ik, dat al het geen men van mij verteld heeft. bezfiden Dddd y d#  ( 578 ; de Waarheid is — ik heb de zes weken niet gehad — ik loop nog op vrije voeten!' — ik ben, ten opzigte van mijn denkwijze, nog dezelfde, die ik te voren betoond heb te zijn, namentlijk toegedaan de oude oude Conftitutie, zoo als dezelve in het heugeltjfc jaar van 1787 nu dat weet de Lezer al — ik ben ook niet voor alle die nieuwigheden, waar van men tegenwoordig in alle landen bijna den mond zoo vól heeft, en dat is de reden, dat ik mij met de tegensWoórdige gebeurtenisfen ook weinig ophoudende, meestal in de oude gefchiedenisfen te markt ga; —en wat mijne ftilzwijgenheid aangaat, daar van vind ik mii niet verplicht, om eenige redenen te geven — wij woonen in alle geval in een vrij land!! en fchoon ik eeen srrote vriend ben van de egahté, ben ik echter van gedagten, dat ik zoo wel de vrijheid heb, om te fpreeken en te zwiigen als de beste van ons vader- ,an(j Maar laat ik van deze onaangenaame zaak afftappen, en liever eens zien, wat mijn Heer db vraagal op zijn hart heeft. WIE WEET WAT ER NOG GEBEURT? Ja., die dat wist, was fpoedig rijk _ de menfehen Eitn doorgaans zeer nieuwsgierig naar het gene dat gebeuren zal, fchoon het zeer zeker tot hun geluk ftrekt dat de toekomende zaken voor hunne oogen Jerbor'een zijn - indien wij alles wisten , wat ons nog rverkomen moest, dan zoude ons leven weldra van alle genoegens beroofd zijn, en wu zouden de onge. lukkilfte fchepzels worden van den gehelen aardbo- i-m hoe menig een flijt nu zijne dagen niet wel tvreljme X&e* eeten, drinken, flapen, enz.. die voor het eindigen van dit jaar misfch.en nog zal Z„Xt ™n om met pak en zak naar een ander genoodzaakt znn, om met p ^ betrekk InfonzeTepubhek, dat zafalles wel in rust blHven 2 Smet rekking tot de gehele wereld] hoe ïnkr een baadt zich nu nog in eene zee van tydelijke weHusten, d?e binnen weinig maanden misfchien met %nmLodewi0de XVlfdiemen heeft kunnen goed•^n ™ Touis Capet te noemen, wel zoo lekker. Jjefen wel Se dfgen hebben kunnen OSten, zoo  C 579 ) cngefioord alle de vermaken en plaisfiert'es, die aan, de kroon van Vrankrijk plagten eig «elfde geweest te zijn; — 't is wel waar, een paar millioenen aan eenen verrader befteed, fchijnen ons dikwils een aanmerkelijke verandering in fommige zaken te weeg te brengen, maar dat koomt ook al veeltijds, omdat wij kortzigtig zijnde, de zaken gewoon zijn van eene verkeerde zijde te befchouwen duizend malen is het misfcbien gebeurt, dat dingen die in den beginnen aan de doorzigtigfte menfehen zeer gevaarlijk en verderfelijk toefchenen, naderhand juist moesten dienen tot bevordering van iets, 'het geen men voorheen nauwiijks had durven hopen —1 ik zal dit met een voorbeeld ophelderen toen de ganfche magt van Perfiën zich te water en te land vereemgde, om de Conftitutie van Griekenland om te keren, toen een leger van honderd duizend voetknegten en tien duizend ruiters reeds het grondgebied van Athenen betrokken had, om die weerloze ftad. welke niet meer dan tien duizend gewapende burgers konde in het veld brengen, om zoo te fpreken, met huid en hair op te flokken, wat kon men toen andersvoor gedagten voeden, dan dat het met den roem, en met de Vrijheid van Athenen voor altijd zoude ee- daan wezen? -wie. zou men gezegd hebben, kan alleen tegen zoo vele vijanden oproeien?-en waar toe diende voornamentlijk deze talloze menigte van viianden ? — waar toe ftrekte hunne vereeniging' — 2elijk het van agteren bleek, Lezers! alleen oaUeAthemenfers gelegenheid te geven, om hunne trotfche vijanden ia eens zoo toetedekken en te vernederen dat zij naderhand in langen tijd geen lust meer zouden hebben, om zich met de domeftieke zaken van andere Mogendheden te bemoeien. Maar, van de eene hiftorie in de andere komende zou ik zoo ongevoelig van het ftui: afraken, daar het hier e.gentlijk op aankomt - de questie is deze, of men uit de omftandigheden van zaken en uit de ver gelijkenis van de eene gebeurtenis met de andere zonder jmst een Profeet te wezen, niet enigzints kan opmaken wat er gebeuren zal? en dan zeg ik vol" ftrekt ja: de wereld gaat zwanger van grote gebeurtenisfeii; - daar zijn dingen op handen van het uiterfte gewigt voor geheel Europa, en die geen vreemdeling is in de omftandigheden van de wereld die u wel m ftaat, om bet een en ander te kunnen voor Dddd3 nit-  ( 582 ) uitzien; maar of het voorzigtig zoude wezen, om zulks ieder een aan de nens te hangen? dat is weder eene geheel andere vraag, die ik in kwaliteit van antwoorder met neen beantwoorden zoude. Evenwel vrees ik dat ik bij mijne Lezers den bil elendig branden zoude, indien ik mij op deze wijze maar van het ftuk zogt aftemaken —— neen dat is mijn oogmerft niet — ik wil mijne gedagten gaarne over het een en ander mededelen ■ voor zoo ver de voorzigtigheid zulks zal toelaten — ik ben geen ftaatInmdige, en dus zal ik den bal hier en daar wel eens misdaan? — maar wat zwarigheid? — daar zijn wel grote Generaals in de wereld, die eene verkeeide rekening gemaakt hebben, en dus heb ik geen reden, piet waar Lezer! om mij daar over in het minst hekom. merd te maken? Errare humanum est. Maar ter zake: — Wanneer ik bedaard de omftandigheden van de wereld naga, en de beroeringen der volken overweeg, die, in plaats van te verminderen, overal fchijnen toetenemen — wanneer ik in aanmerking neem hoe de getrouwe vermaningen der Koningen, Vorften en Regenten, die, met aflegging van alle eigenbelang, niets anders dan het welzijn van hun dierbaar vaderland, de rust, vrede en veiligheid hunner onderdanen beöogen, geen invloed meer fchijnen te hebben op de harten der ingezetenen, dan wordt ik zoo benauwd , Lezers ! dat het zweet mij aan alle kanten begint uittebreken — dan begin ik, ik zal het maar regt uit zeggen, bang te worden, dat er eens eene anarchie of regeringloosheid over de gehele wereld zal uitharden, die don totalen ondergang der Volken zal ten gevolge hebben — dan begin ik te vrezen, dat wij eens weder die oude barbaarfche tijden zullen beleven, dat de een den anderen, ongeftraft, zal beledigen, beroven, mishandelen en doodflaan. Wanneer ik zie, hoe de politieke denkbeelden, in Vrankrijk uitgebroeid, overalhaare aankleversenbewonderaars hebben — hoe dezelve de inwoonders bijna in alle land n van Europa misnoegd en ingenomen maken teiren hunne wettige Overheden, — hoe daar door aan de Koningen, Vorfte» en Regenten het beftuur  C 583 ) lastig en moejelijk gemaakt wordt, dan vrees ik, Lezers! dat dezen, hunne zorgen moede, eens tot het verfchrikkelijk befluit zullen komen, om hunne posten nederteleggen, en het ondankbaar volk aan hun eigen lot overtelaten, en ik bid u, goedgunftige Lezer' wat zou er dan van Europa worden ? — zou dan de regeringloosheid , waar van ik ftrak gefproken heb niet oogenblikkelijk op den troon zitten, — wam 'waar zou men zoo fpoedig weder andere menfehen vinden, die tot die zwaarwigrige posten in ftaat waren = men kan Jan rap en zijn maatdaar ook niet toe verkiezen» — en ik bid u, wie, die bekwaamheid bezat, zou zich ip zulke beroerde tijden daar toe laten gebruiken — ik ten minften zou hartelijk bedanken, om Koning te wezen — die ganfche lijkftarie wsnLodezoijk den XVI< — het uiteinde van Keizer Jofephtu, en de dood van den Koning van Zwede — ik. weet het niet, ik ben geen Profeet, maar het zijn altemaal zulke ongewone dingen, daar ik voor mij weinig zin in zoude hebben. En wanneer ,k dan verder mijn gedagten laat gaan over de Franfchen er. voornamentlijk over de Sant Culottes — kyk, dan ben ik mij zeiven niet ~ ik weet het best wat ik heb uitgeftaan, toen ik hoorde dat zij Breda hadden ingenomen Nu ziin wtf er bij provifie van verlost — maar de Hemel weet Aoe lang zulks duren zal — fommige van de kouran ten, daar ik het meeste vertrouwen op heb, gelijk als de Haagfche en Rotterdamfche, vertellen ons wel dat hunne zaken beginnen agter uit te gaan; maar hoe' dikwils hebben zij dat al verteld, zonder dat hetaltifd bewaarheid is geworden. Toen ik het manifest van den Hertog van Brunswijk gelezen hai, dagt ik zeKer, dat de Koning van Pruisfen binnen weinig we. ken met de Koningin van Vrankrijk en met den Koning te Partjt aan tafel zoude zitten, — dat u mislukt — toen de la fayette het Franfche leger verlaaten had - hoorde ik van alle kanten niet anders fchreeuwen, als nu zal het eerlang met de Franfchen gedaan wezen, ik dagt bet ook, _ maar dat is 00fc mislukt toeli zij tot die ftoutheid kwamen om hunnen goeden Koning, even als of hij maar een'particulier man was, opentlijk op het fchavot re onthoof den - kijk, toen dagt ik zeker, dat hun niets mee-" gelukken kon, dat zij eerlang van alle kanten aange". val-  C 584 ) vallen, zouden genoodzaakt wezen zich aan de berm: hartigheid hunner vijanden overtegeven — maar dat js ook mislukt —■ toen zij de dwaasheid hadden, om het getal hunner vijanden met de magtigfte Mogendheden, ter zee te vermeerderen, door aan Engeland en Holland den oorlog te verklaren — toen was er geen mensch in de wereld, die geloven kon, dat de Franfchen in ftaat waren, om hunne zaak tegen gansch Europa, om zoo te fpreken, vol te houden, dat zal hun de dood doen, zei zekere Predikant van mijne kennis opentlijk op den Predikftoel — en evenwel zij zijn nog dezelfde Franfchen, die zij voorheen geweest zijn. — Toen dumoriez de beleefdheid had, om Brabant aan de Gecombineerde Mogendheden weder overtegeven, het grondgebied van onzen ftaat te verlaten, en opentlijk te verklaren, dat hij dumoriez de afgezworen Koninglijke magt herftellen zoude , en dat hij een fijfthema verfoeide, voor hetwelk hij voorheen zoo dikwils verklaard had, dat hij zijn leven wilde opofferen, toen had ik de beste hoop, dat zich de zaken eerlang ten besten zouden fchikken, en dat wij in rust en vrede weder onze pijp zouden kunnen roken — maar dat is ook al weder mislukt, en nu begin ik te vrezen dat het nooit gelukken zal, en dat wij misfchien nog jaren agter malkanderen in diezelfde vrees, waarin wij tot nu toe verkeerd hebben, zullen moeten doorbrengen, en wat moet er dan van ons worden? — dan gaat de negotie verloren en de burgers zullen verarmd worden. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en 'K R A P, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et Modeste. N0., 74. HEEFT MEN WEL GENOEG OP DE VRIJHEID GEPAST? (Vraagal N°. Seria ferio traStanda: ernftige zaken moeten ernftig behandeld worden — zegt het fpreekwoord —. en daarom, Lezers! alle gekheid op een eindje —i want fchoon de tegenwoordige vraag geene de minflè betrekking heeft op ons vaderland, hebben onze voorouders evenwel te veel voor de Vrijheid opgeofferd en te lang voor haar geftredeu, om niet met ernst en eerbied van haar te gewagen. Wanneer wij in overweging nemen, welke heerlijke vrugten de Vrijheid aanbrengt} — hoe de koophandel en zeevaard door haar bevorderd wordt 1— hoe zij de krijgsdapperheid onderfteunt en opwekt — hoe zij de konften eh wetenfchappen aankweekt — hoe de bezittingen der inwoonderen door haren gezegenden invloed befchermd en verzekerd worden; — en wanneer men daar en tegen met bedaardheid nagaat, hoe de flaverny met den waren Godsdienst, den natuurlijken beide en den geopenbaarden onbeflaanbaar is, hoe zij konften en wetenfchappen onderdrukt m Eeee uit>  ( 586 ) uitroeit — welke nadelige gevolgen zij voor volk ea land gewoon is na zich te flepen, en eindelijk hoe aij uit haren eigen aart het regte middel is, om het menschdom te vernielen en den aardbodem te ontvolken, gelijk zulks zeer ligt zoude kunnen betoogd worden; — dan kan men niet gemakkelijk geloven, dat de menfehen, begaafd met redelijke vermogens, om het goede van het kwade te onderfcheiden, zoo onachtzaam zouden zijn, dat zij het edel gefchenk der Vrijheid, het welk zij uit de hand van hunnen Hemelfchen Vader ontvangen hebben, verwaarlozen, en Bïch uit enkele zorgeloosheid onder het flaaffche juk van anderen begeven zouden. — En evenwel, wan» Beer men den vraagal hoort vragen — heeft men we/ genoeg op de Vrijheid gepast? wat kunnen wij dan anders doen, dan de fchouders eens optrekken; en zoo men in een vrij land woont en gene reden heeft, om te veinzen, gelijk als wij Nederlanders, regt uit meen te antwoorden. WÜ zuüen, om onze Lezers van de gepastheid van dit antwoord te overtuigen, het een en ander uit de oude gefchiedenisfen bij een zamelen [want gelijk wij boven 'reeds gezegd hebben, de vraag heeft in het geheel gene betrekking op ons Vaderland!] en wij twijfelen geen oogenblik, of daar zullen dingen voor den dag komen, waar over menig een de handen zal in malkanderen flaan, en uitroepen: Goede Hemel! zijn de menfehen zoo dwaas — zoo verblind, dat zij de duifiernïs boven het licht verkiezen, en aich willens en wetens in eenen afgrond van verderf nederftorten — en evenwel, Lezers! het is zoo en niet anders. In den tegenwoordigen tijd, daar men dagelijks van de Vrijheid hoort fpreken, is dat wat ongemakkelijk om te begrijpen, maar menfehen » dit  (5S7) die wat jaren hebben, en nog met een fnaphaan zonder vuurfteen de burgerwagt betrokken hebben, zullen erzich wel een flaauw denkbeeld van kunnen vormen. Daar zijn voorbeelden, dat Volken met de Vrijheid zoo beladen geweest zijn, dat zij onder dezelve even als onder eenen zwaren last gebukt gongen, en zich, het koste wat het mogt, daar van omdoen wilden, ondanks de getrouwde vermaningen en waarfchuwmgen, welkeiiun door de verftandigfte en knndigfte mannen gegeven wierden, ondanks de menigvuldigs voorfpellingen, dat zij over hunne keuze naderhand zeer zeker zouden berouw hebben, Daar zijn voorbeelden, dat het volk geduldig toegelaten heeft, dat de wapenen, die het den eenen of anderen tot verdediging van den ftaat hadt toevertrouwd, naderhand door dien zelfden verdediger misbruikt wierden tot onderdrukking van de Vrijheid, om het volk in flaaffche ketenen vast te klinken. Daar zijn voorbeelden, wie zou het kunnen geloven? dat men met tranen in de oogen zelfs de dwingelanden gefmeekt en gebeden heeft; dat zij toch de teugels van het beftuur, die een andere dwingeland door den dood genoodzaakt was geweest nederteleggen, weder wilden in handen nemen. Men heeft zelfs bloedige oorlogen gevoerd, om zich aan de heerschzugt van den eenen of anderen dwingeland te onttrekken, en nauwlijks had men zijn oogmerk bereikten de Vrijheid herwonnen, of men onderwierp zich weder aan eenen anderen, even als of men geen ander oogmerk gehad had, dan om het eene juk •met het andere te verwisfelen. Ja men heeft de fnoodfle dwingelanden, die aller rechten openlijk met voeten traden, in plaats van hun des volks ongenoegen zichtbaar te kennen te gevenr integendeel met gefchenken uit 's lands fchatkist befchonken, en hunne zegewagens onder het openbaar gejuich van vivat! vivat! nagevolgt — even als ware er geen groter overwinningen, dan die op de rechten der ingezetenen behaald wierden. Somtijds zelfs heeft men het volk tot die laagheid1 zien vervallen, dat zrj hunne braaftte medeburgers» die kloekmoedig voor hunne Vrijheid gewaakt en alles voor derzelrer behoud hadden opgeofferd, openEeee 2 lijl^  ( 588 ) lijk beledigden, mishandelden, hunne goederen plunderden, derzelver perionen aan hunne woede opofferden, of als ballingen des lands met genoegen buiten de grenzen van hun vaderland zagen verdrijven. Bij eenen Hollander, die in de Vrijheid geboren en opgevoed is, die nooit de flavernij dan bij naam gekend heefr, moeten alle deze dingen zeker als wonderfpreuken in de ooren klinken. —— Velen van mijne landgenoten moeten dus natuurlijk denken, dat ik de zaken vererger, in een verkeerd licht voornel, of dat ïkaan het raaskallen ben; maar wanneer ik mijne gezegdens door voorbeelden uit de vaderlandfche hiftories.... [namentlijk van de oude volken, dat wijst zich van zelfs J aal bevestigd hebben, zullen zij zien, dat ik de waarheid gefproken heb. Toen de Israëliten de dwaze begeerte kregen, om ïn navolging van andere volken door eenen Koning geregeerd te worden, en de Republijkeinfche Regeeïingsvorm, die God zelf had ingevoerd, aftefchaffen, Wierden zij van Samuel met de fterkfle drangredenen aangefpoord, om van deze hunne begeerte toch afte- zie„. God zelf over hunne dwaasheid misnoegd, liet hun waarfchuwen — dat wanneer zij hunnen zin volgden, en naderhand door hunnen Koning onderdrukt wierden, gelijk Hij hun voorfpelde, dat gebeuren zoude, dat Hij hen ten dien dage dan niet zoude uitredden. Hij ftelde hun met een zigtbaar onge¬ noegen voor oogen, hoe gelukkig zij onder hunne oude Regeringsvorm geleefd hadden, en welke rampen zij te wagten hadden voor zich en hunne nakomelingen, indien zij zich aan de magt van eenen Koning onderwierpen. „ Dit zal des Konings wijze zijn," zeide Hij, „ die over u regeren zal, hijzal " uwe zonen nemen tot zijne ruiteren, dat zij voor * zijnen wagen henen lopen — hij zal hen Hellen tot zijne overften over duizenden, dat zij zijnen akker " ploegen, zijnen oogst oogften, zijne krijgswapenen " maken. Ende uwe dochteren zal hij nemen * tot apothekeresfen, tot bakfters en keukenmaagden — " ende uwe akkers, en uwe wijngaarden, en uwe * olijfgaarden, die de besten zijn, zal hij nemen, en " zal ze zijne knegten geven — en hij zal uwe bes- * te jongelingen en uwe ezelen nemen, en hij zal er  C 589 ) „ zijn werk mede doen — hij zal uwe kudden né» „ men; en gij zult hem tot knegten zijn." Hoe konnen er fterker waarfchuwingen worden uitgedagt voor een volk, dat eenige zugt had voor de behoudenis van zich zeiven en van zijne nakomelingen? — maar, ondanks alle die fchrikbarende voorzeggingen , bleven zij bij hunne dwaze begeerte volharden, fchreeuwden om eenen Koning, en God hoorde hunne ftemme. —Naderhand hadden zij Wel berouw, dat zij op hunne Vrijheid niet beter gepast hadden — maar God zeide tot hun : ik gaf'u eenKoning in mijnen toorn, en nam hem weg in mijns verbolgenheid. Toen Julius Ce/ar de Romeinfche Vrijheid onderdrukte, en de wapenen, die hem waren toevertrouwd tot verdediging van 's volks rechten, gebruikte, om dezelve te vernietigen, was de Romeinfche Raad nergens anders bijna mede bezig, dan om de eertijtelen van Cejar uittebreiden, zijne magt te vergroten, en flandbeelden ter zijner eere opterichten — het volk door de weelde bedorven zag dit met geduldige oogea niet alleen aan, maar toen hij, na een millioen menfehen vermoord te hebben, zegepralend de ftad introk, volgden zij met blijdfehapzijne zegewagen, en vereerden hem met een vreugden-gejuich, van vivat-' vivat! lang leve Ce/ar! even als of hij met het onderdrukken van de Vrijheid het volk eene uitftekende weldaad bewezen had. Zij lachten en zij waren fiavent 1 Toen Brutus en Casjius hun vaderland van dezen dwingeland verlost hadden — hadden de Romeinen, indien zij behoorlijk op hunne Vrijheid gepast hadden , zich weder in hunne oude voorrechten kunnen herftellen — maar toen Antonius, die niet minder beerschzugtig was dan Cefar, in het leven bleef, was de wortel van het kwaad niet uitgeroeid — welhaast begon deze zijn vaderland of liever deszelfs Vrijheid weder te beoorlogen. En zoo de anders vrijheidlievende Cicero in dien tijd wat voorzigtiger geweest was, om den jongen Oïïavius zoo hoog niet te verheffen , dan zou het misfehien nog gelukt zijn; doch Eeee 3 deze  deze jonge dwingeland de voetftappen van zijnett doorluchtigert Oom Julius volgende, wist het door zijne geveinsdheid onder den dekmantel van Godsdienst en onder den fchïjn van nog voor de Vrijheid te waken, zoo ver te brengen, dat hij openlijk tot Keizer der Romeinen wierd uitgeroepen. Cicero zag toen wel, dat hij niet genoeg op de Vrijheid gepast had, maar hij zag het te laat, gelijk het meer gaat!! — het aanzien, waar toe hij O&avius verheven had, kostte Romen de Vrijheid en hem het leven. —- Zoo dankbaar zijn de dwingelanden! En wanneer Romen door eenen koste/ijken dood, (zou vondel gezegt hebben) van dezen dwingeland verlost was, was het volk reeds zoo diep bedorven, dat het hun de moeite niet eens meer waardig was, om tot herftel van hunne vrijheid de handen uittefteken — en de achtbare vaders van den Romeinfchen Raad niet minder bedorven, en meer bedagt op hun eigen voordeel dan op het geluk der ingezetenen, fielden alle hunne pogingen te werk om de oude Conftitutie te bewaren — want toen Tiberius na den dood van O&avius uit enkele huichelarij in den Raad verklaarde, dat hij zwarigheid maakte, om den zwaarwi kwalijk nemen Vrienden l want voor een vrijen HolJander, gelijk- ik boven reeds gezegd heb, zijn zulke dingen niet gemakkelijk te begrijpen. Ik zoude het getal van de boven aangehaalde-voorbeelden uit de oude gefchiedenisfen nog aanmerkelijk kunnen vermeerderen. — Pisistratus van Athenen, antigonus van Sparta zouden mj alleen ftofs. genoeg geven, om een geheel blad vol te fchrijven — ook is de nieuwe hiftorie daar niet geheel vrij van —ieder land bijna heeft zijne Cezars, zijne O&avtusfen gehad. — Engeland had Cromwel — en Vrankrijk had een reeks van Koningin, waar van fommigen zelfs Ce/ar en O&avius in dwingelandij te boven gingen. Evenwel willen wij ons antwoord zoo algemeen niet opgenomen hebben, dat het zelve geene uitzondering lijden zoude — daar zijn ook voorbeelden voor handen, van enkele edelmoedige mannen, die voor het behoud der Vrijheid gewaakt, en als mannen van eer voor dezelve geftreden hebben. Toen maniuüs een lage kruiper en vleier der Groten in den Romeinfchen raad voorftelde, om Pom» fejus ai het beftuur ter zee en te land in handen te geven, zoo dat hem niet meer dan den tijtel van Koning zoude ontbroken hebben — begunftigden de burgers, welken men had wijs gemaakt, dat zulks tot hunne behoudenis dienen zoude, weder dat voorftel; de Raadsheren van dien tijd meer verlicht, zagen dat als een oprechting van dwingelandij aan, maar niemand van hun had evenwel moeds genoeg om zich daar tegen te verzetten, uitgezonderd Hortenfius en Catulus, die zijn ftem verhefte, en zich tot den Raad kerende openlijk met een gelaat vol van verontwaardiging uitriep: — „ laat ons befchreven Vaderen! uit „ een ftad vertrekken, daar men de dwingelandij wil „ oprechten, en eene woestenij zoeken, daar wij de „ Vrijheid behouden kunnen, die wij van onze vade„ ren ontvangen hebben." Nu nog, ter toepasfing, een kort woordje over ons eigen Vaderland. Onder alle de volken, die op den aardbodem ooit zijn bekend geweest, zijn er genen, die op hunne Vrijheid met zoo veel Zorae gepast eq dezelve met zoo veel heldenmoed tegen de mag-  C 592 ) s jnagtigfte vijanden zoo dapper en langdurig verdedigd hebben dan de Nederlanders — de loflijke zugt tot het vaderland en deszelfs Vrijheid is zoo oud als de oudfte gedagtenis onzer vaderen — gedurende eenen tijd van zes honderd jaren, ziet men er de Batavieren en Vriezen voor ftrijden — nu eens tegen de Franken , dan eens tegen het werelddwingend Romen, maar altijd met zulk eenen uitflag, dat zij nooit hunne Vrijheid verloren, dan om ze met des te meer luider te herwinnen. Met geen minder roem hebben onze voorvaders raderhand de wapenen gevoerd tegeneen Spaanfchen Tiberitis, den trotfchen Philips, tot dat zij eindelijk tien fcepter der dwingelandij voor zijne voeten verbroken en hunne halzen het gedoemde juk derflavernij onttrokken hebben. Dat heet eerst regt op zijn Vrijheid pas/en , niet waar, Lezer? —■ maar hoe 'daan wij er nu bij? Land. genoten > zijn wij onze voorvaders in dit duk nog gelijk? — dat hebben de Franfchen Sans Culottes voor de Wiilemjlad wel ondervonden, — maar zoo ik dit duk wilde uitpluizen, zoude, ik eerst moeten onderzoeken, wat men door de Vrijheid verdaan moet; en daar ik dit met vele nieuwerwetfche Heren niet eens zoude zijn, oordeel ik het raadzamer mij op eene behendige wijze uit die netelige zaak uittedraaien , en hier een einde te maken. Te DORDRECHT, lij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weekJijks. voor een en een halven duiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide. et modeste. No. 75. MAC MEN WEL V R A G B N1 ('Vraagal N». 179.) Een Franschman voor eenigen tijd in de Republijk van Kenetiën zijnde _ 0 Hemeltje! _ begon daar m een openbaar gezelfchap het nieuwerwets fijsthenia van de Franfchen te verdedigen met dat vuur, het welk aan zijne natie alleen eigen fchijnt, —hij ftelde de Ve. netianen voor-dat de opperfte magt of fouvereiniteit berust in den boezem van het Volk dat de Regenten niet anders zijn dan vertegenwoordigers eener natie en uitvoerders van derzelver wil - dat de belastingen vrijwillige giften zijn der ingezetenen, die door de Overheden alleen ten nutte van het land moeten gebruikt worden - dat het Volk eenige magt van regering aan iemand toevertrouwd hebbende vrijheid heeft om deze magt weder intetrekken, zodra het bemerkt, dat de begunftigde perfoon, zijn plicht niet behoorlijk waarneemt, of onbekwaam is tot den post, Ff ff 1111 waar  (5*4) Waar toe hij zich heeft laten verkiezen, en diergelijke rriaUtshêden meer, die een mensch van de oude Confluutie wel uit zijn vel zoude doen fpringen —— Nadat hij dit op zijn manier met alle kragt van welfprekenheid bewezen had — en zag, dat de Venetianen zijn voordel met genoegen begonnen aantehoren , vroeg hij op her Jaast, toen hij alles gezegd had wat hij wilde, aan iemand, die het naasr bij hem dond, en die hem met neus en mond had aangekeken: — maar a pros pos, mon Citeyent is het mij wel geoorloofd, om in Venetiè'n over de Vrijheid te fprèkeni hoe het verder met dezen Franschman is afgelopen, daar ligt de Le. zer nu niet Yeel aangelegen — ik heb dit geval alleen maar bijgebragt, om de overeenkomst, welke ik daar In met de tegenwoordige vraag gevonden heb. Nadat mijn Heer de vraagal onze bijzondere goede Vriend, ten minden een half duizend vragen heeft voorgedeld, waar onder er fommigen zijn, die al zeer raar zijn, kómt hij eindelijk voor den dag met eene vraag, die men nu in het geheel niet meer «ouverwagt hebben, en zegt: mag men wel vragen? Daar zijn onder onze Landgenoten eenige fpreek-' V/ijzen in gebruik die veelal hare betrekking hebben 0p de oude herkomen en privilegiën onzes lands — onder dezen- vind ik er een, die de bovendaande vraag volledig beantwoorden zal; zij is van deze« inhoud : Het vragen /laat vrij En het weigeren daar bij. Iemand kan vragen wat hij wil — dat is eene natuurlijke vrijheid van den mensch — en zoo de gene, aan welken de vraag gedaan wordt, er niet op verkiest te antwoorden dan kan hij het laten — daar is hij  hij ook vtij in **- ten minden zoo is het met betrekking tot het burgerlijk leven — maar als men de vraag politiek befclviuwt,maakt het eenig onderfcheid, en dan geld het fpreekwoord één gek kan meer vragen, als honderd wijzen beantwoorden kunnen. Bij voorbeeld: wanneer de onderdanen van de Re« pubiijk van Venetiën eens in het hoofd kregen, orn «an den raad van tienen te vragen. Waar zijn de penningen gebleven, die wij aan het land hebben opgebragt ? Hoe veel geld is er tegen woordig in 'j lands fchat- kist? Wo<-d er wel behoorlijk gezorgd, dat 's lands geld niet onnodig bejleed wordt ? Hoe veel inkomen heejt de Doge jaarlijks wel met de profijten? Iforden de rekeningen van het land door den Souveretn wel behoorlijk en onpartijdig nagegaan en onderzogt — enz. Dan mogt de Duivel daar regent wezen; behalven dat het ook niet voorzigtig zoude gehandeld wezen , om de zwakheid van den Staat voor ieder een openteleggen. ——» Voor het overigen is het met het vrij vragen al op dezelfde wijze gelegen als met het vrif fpreken, waar van het dwaasheid zoude zijn een volk te willen beroven. Wij zullen dit ftuk wat nader inzien. Het is een zeker kenmerk van Tijrannie en onderdrukking wanneer men aan eene natie het recht ontneemt, om zijne gevoelens vrij te uiten , gelijk zulks onder de Regering der Romeinfche Keizers plaats had, toen de opperheerfchappij alleen op geweld, fchrik en vrees gegrondvest was — men behoeft wel niet toetelaaten, dat menfehen famenrotten, om malkanFfff 2 de.  C5Ö6) deren tot oproerige bewegingen, tot moord,of plundering optehitfen — maar klagten , op eene bedaarde wijze uitgeftort, kunnen het gezag der Overheden niet krenken of benadelen. Ook zoude het eene dwaze en verkeerde ftaatkunde wezen, om zulks te willen tegengaan en verbieden. Hoe meer iemand toch zijn boezem ontlast, en zijn ongenoegen met woorden uitdrukt, hoe minder hij er dikwils in zijn hart van zal overhouden — en wanneer het misnoegen lucht krijgt, ziet men het dikwils ten eenemaal verdwijnen; — daar in tegendeel de driften, wanneer zij in den boezem moeten opgefloten en gefmoord blijven, dikwils inkankeren, en langs eene gevaarlijke weg zich ontlasten, en niet zelden van eene gewapende en wraakzugtige hand gebruik maken, om aan dezelve te voldoen. Een fcheldende mond is lang zoo gevaarlijk niet, als het hart van eenen flilzwijgenden, dac men weet, dat door wrevel en ongenoegen ontdoken is. —- De Tijrannen hebben altijd minder te vrezen van de openbare verwijtingen dan van de heimelijke vervloekingen hunner misnoegde onderdanen. De gefchiedenisfen van alle tijden leren, dat het Volk niets minder verdragen kan, dan wanneer het in zijne vrijheid van fpreken gedwarsboomd wordt, en de ftraf die men onder een misnoegd Volk den eenen of anderen, om het vrij uiten van zijne gevoelens aandoet, dient nooit ergens anders toe, dan om het misnoegen des te groter te maken, en om in de harten der overigen een brandenden toorn te ontfteken, die eens losgebroken zijnde niet gemakkelijk is om uitteblusfchen. Eene Regering, die de aanmerkingen der burgers over  ■over haar gedrag niet verdragen wil, heefteen hatelijk voorkomen , en verwekt kwade vermoedens die niet iigt zijn vvegtenemen. Olivjer cromwel, die het menfchelijk hartzeer wel kende, ftoorde zich nooit aan de verwijtingen en fcheldwoorden van bijzondere menfehen; en hoe onbepaald en willekeurig hij ook regeerde, hij liet het volk praten en uitvaren, zoo als het goed vond. —. De laatfte Regent van Vrankrijk, die de menfchelijke natuur ook zeer wel fchijnt doorgrond te hebben gedroeg zich op dezelfde wijze, en het was niet zeldzaam de Franfchen in dien tijd te horen fchelden en razen met dezelfde vrijmoedigheid waar mede een oud Romein, een Regent, die het Volk in het oo<* liep, zoude hebben doorgeftreken. ° Tot hier toe hebben wij de vraag alleen befchouwd aan de zijde van de natuurlijke vrijheid van den mensch; thands wordt het tijd om dezelve van de kant der welvoeglijkheid en burgerlijke beleefdheid te overwegen. Daar zlin eenige zaken, naar welke de welvoeae lijkheid of politesfe, gelijk men dat gewoon is te noemen, niet toelaat eenig onderzoek te doen — het was van de oudfte tijden af aan reedts eene ze dekundige les, welke de ouders aan hunne kinderen gaven " Ouod tua nihil refert percontari define. Houd op met fterk te vragen naar dingen, die u met aangaan. 6 ' Men vindt eene grote menigte van menfehen. die Zich uit loutere nieuwsgierigheid altijd zoeken inte- rrt!ngei^in/,C1lundermans zaken' en die deonbefchaamdheid hebben , om de eene vraag voor de an dere na te doen naar dingen, die, op zich z'elfs he fchouwd, wel onverfchillig zijn, maar aan welke hun m alle geval in het geheel niets geleo-en ligt Door deze onbefcheidenheid wierd ik onlangs in de grootfte verlegenheid gebragt - ik zat op ee, post! wagen, daar ik tot gezelfchap had een dikken gezonden boeren-Dominé, en twee fterk gemierde ten met knuppels, die mij om zekere reden die ik nu niet noemen wil, in het geheel niet pluis voorFfff 3 kwa-  C 5^8 ) kwamen — nadat wij een gedeelte van de reis hadden afgelegd met een praatje over het weer, ove: het veldgewasch enz. raakten wij, gelijk dat doorgaans gaat, ongevoelig in een gefprek over den oorlog en over de verdeeldheid in ons vaderland. — De Predikant, die ik geloof, dat niet ruim genoeg naar zijn zin zat, en die mij liever van de wagen was kwijt geweest, in het geheel niet blode zijnde, nam de vrijpostigheid mij, zoo langs de neus weg, eens te vragen, welke partij ik toegedaan was? — — ik begreep terftond, dat ik daar voor geen Antwoorder hoefde te fpelen, en dat eene rondborflige belijdenis van mijn politiek gevoelen mij zeer gemakkelijk een goed pak flaag kon bezorgen — want, Lezer! indien die twee geknuppelde reisgenoten eens Emigranten of Patriotten geweest waren, was ik er zeker niet gemakkelijk afgekomen — ik begreep derhalven, dat het best, om mij uit die netelige omftandigheid uitteredden, wezen zoude, om den Dominé uit den bijbel te onderrechten, dat ik op zulk eene ontijdige vraag in het geheel niet verplicht was om regtftreeks te antwoorden — ik vroeg hem derhalven , of hij wel wist, wat er Malt heus XXI: 23—27 gefchreven ftond? De Dominé, die in het geheel niet bijbelvast fcheen te wezen , raakte door deze vraag wat in het naauw, en gaf mij, nadat hij met een groot gedruis de neus een paar reizen had uitgefnoten, tot antwoord: dat het daar geen lijd was, om over Godsdienftige zaken te fpreken — even min, zeide ik, komt mij deze plaats geföhikt voor, om over politieke zaken te handelen — jk. heb er mij ook al te weinig mede bemoeid, om er veel over te praten. De ftilzvvijgenheid van den Dominé, die het gevolg was van mijn antwoord, maakte dat ik mijn reis met rust konde doorzetten en behouden op de plaats mijner beflemming aankwam. Op dezelfde wijze kunnen er vragen gedaan wor* den, welke nog minder om het lijf hebben, en die evenwel niet minder euvel worden opgenomen, omdat zij door de wetten der wellevendheid geheel verboden zijn. Het is eene zekere waarheid, en ik hope, dat da ongetrouwde Vrijfters het mij niet kwalijk zullen nemen — dat een Juffrouw van twee of drie en dertig ja-  C 569 > Jaren, die nog niet gehuwd is, gelijk wordt aan eea huis, dat langen tijd leêg geftaan hebbende eindelijk de naam krijgt, dat het er in fpookt — geen mensch wil er aan, en ieder denkt dat hij bedrogen zal raken — om deze reden is het naar alle waarfchijnlijkheid dat de welvoeglijkheid verboden heeft, om aan eene Juffrouw, die men wel zien kan dat juist niet piep jong meer is, te vragen — hoe oud zij 'is ? —■ ik heb onnozele menfehen tegen deze regel van welvoeglijkheid dikwils zien zondigen, zoo, dat de aanbiddelijke fchoonheid, indien zij niet gefchroomd had om haar humeur al te zeer bekend te maken, den vrager de vijf vingers met genoegen op het aangezigt zoude gezet hebben. Men moet zeker niemand door zijne vragen benadelen of hinderlijk wezen in zijn tijdelijk geluk. Eindelijk; want ik moet mij om de ruimte van de Itol bekorten , is er nog eene andere manier van vragen, welke ook zeer geoorloofd is, en bij de beoefenaars der welfprekendheld onder de Griekfche benaming van tptnti* bekend is — deze is eene figuur van de Rhetorica, welke hier in beftaat, dat men in plaat* van iets regt uit te zeggen, zich dikwils v , eene vraag bedient - ik zal, om de Lezers een duidelSk voorbeeld van deze figuur te geven, een"4 eS overnemen uit eene gedrukte leerrede van een der beste redenaren van ons Vaderland. _ Hoe is het re „ genwoordig," dus zegt hij, „ met betrekking tot „ de zedelijke toeftand van ons Vaderland gefteld? „ Waar vindt men die oude trouw, die oprechtheid, „ die braai heid, welke onze voorvaders in alle hunne „handelingen kenmerkten? hebben bedrog en ge» veinsdheid niet veelal derzelver plaatzen in-eno. „ men? heeft de weelde en verwijfdheid de eemoede » ren onzer jongelingen en mannen niet dermaten „ verzwakt dat wij geen zweem zelfs meer hebben „ overgehouden van de overwinnaren van Philmnns 9 „ waar is onze fterkte? waar is de eendragr die onze „ magt moest uitmaken ?- Waar vindt men die kuisch „ heid bij de jeugd, die eerlijkheid in den echt, door „ welke beiden de eerfte bewoners van ons Vaderland „ zich een onfterfelijken roem verworven hadden» „ is de nauwgezetheid in het ftuk van den Godsdien t' * en m het nakomen van den eed in onze dagen nog* » het  Cs7oy „ liet kenmerk van alle onze landgenoten ? verkeren „ wij omtrent de belauges van ons vaderland zodanig, „ gelijk wij uit hoofde van onze dure verplichting „ daaromtrent verkeren moet? enz. enz. enz." Schoon wij deze woorden geenfints voor onzerekening nemen, en ook in lange zoo zwartgallig niet over den toeftand van ons lieve Vaderland denken ais de Schrijver, uit welken wij die hebben overgenomen, brengen wij dezelven alleen maar bij om ohze Lezers uit het voorbeeld van een beroemd Redenaar te doen zien, wat eigentlijk eene eftTin» is Van deze figuur bedienden zich de Redenaren on« der de oude Volken dikwils, wanneer zij zugtende onder het juk der overheerfching van hunne dwingelanden, juist alles zoo regt uit niet durfden zeggen, als zij wel zouden gewenscht hebben. Ik zoude hier gaarne eenige voorbeelden van bijbrengen , maar het blaadje is haast vol — Ook heb ik twee van onze geëerde Correspondenten nog iets te berichten, dat ik tot het volgend Nommer niet wil uitftellen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn. Wij hebben het fraaije Dlchtftukje van R. v. H., getijteld de verkeerde rekening, zeer welontvangen, doch hij neme ons niet kwalijk, dat wij voor het tegenwoordige van het zelve nog geen gebruik kunnen maken. ■ De Schrijver van den brief ondertekend uw beftendige Lezers en Hoogfchatter P. W. zal ons zeer verplichten, indien hij de goedheid gelieve te hebben ons het beloofde Stukje overtezenden, zullende wij op zijnen lijd daar van een nuttig gebruik trachten te maken.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N*. 76. WIE IS DE STERK S T *ï (Vraagal N". 180.) Om onze Lezers de bovenffaande vraag des te beter in hare kragt te doen begrijpen, zullen wij hun het verhaal, waar aan dezelve haren oorfprong ver. fchuldigd is, mededelen. Darius, de Koning van Perfiën, die de Lezer nu ai wat van nabij kennen zal, om reden, dat wij nu en dan wel eens het een of ander «aaltje van Zijae Majes. teit verhaald hebben, bad eens eene grote maaltijd gegeven veor alle zijne onderdanen — of het eenfoupé of een dinè geweest is, kan ik juist zoo net niet bepalen, fchoon ik het eerfte liever geloven zoude, om reden, dat Zijne Majesteit, na het eindigen van de maaltijd, zich terftond in zijne flaapkamer begaf, eninflaap viel; — 't is wel waar, hij zou ook wel een dofje na het middag-eeten hebben kunnen houden, maar dat komt mij niet zoo waarfchijnlijk voor, om reden, dat Koningen, Prinfen, en alle die in hoogheid gefteld zijn te veel bezigheden hebben met het beftuur van het land, om een gedeelte van den middag met flapen doortebrengen — misfchfen zou men kunnep denken, had CSSS Zijne  C 602 ) Zijde Majesteit bij zoo eene plechtige gelegenheid wet wat te veel gedronken — — maar gene plechtigheid, dunkt mij, kan zoo groot wezen, dat een braaf Vorst, aan wien het gewigtig beduur des Lands is aanbevolen, en die alle ogenblikken in de gelegenheid kan komen om prefentie van geest nodig te hebben, zich in den drank zoude te buiten gaan. Vorflen Vooral behoren nugteren te wezen l — maar hoe het hier ook mede gelegen geweest is doet weinig af, de zaak, daar het eigentlijk op aankomt, is dit; dat,terwijl Zijne Majesteit lag te flapen, drie van zijne Guardes du Corps het in het hoofd kregen, om malkanderen de volgende prijsvraag ter beantwoording voortedellen — wie is de sterkste? Onder beloften, dat die genen, wiens antwoord door den Koning en drie Overden van Perfen hef beste geoordeeld zoude worden, met grote giften zoude befcbonken worden. niQum fadfum. Zoo gezegd, zoo gedaan — ieder fchreef zijn antwoord, verzegelde het toe, en leidehet onder het oorkusfen des Konings, om het bij zijn ontmaken te kunnen lezen, want in dien tijd moeten de Koningen zoo knap geweest zijn, dat zij reedts in den morgendond, bij het eerst ontwaken, levendig genoeg van verdand waren, om ten minden eene prijsverhandeling te beoordelen, waar toe in latere dagen velen van hunne opvolgers op geen één uur van den dag zouden in daat geweest zijn — dit tusfehen beiden. Zijne Majesteit ontwaakt zijnde wierden de prijsverhandelingen geopend — de eerde had gefchreven de wijn is de (Jerkfle. De twede de Koning is de jlerkfle. En de derden vrouwen zijn de fterkflen, maar] hoven ai overwint de waarheid. Wat  C*>0 Wat zegt gij Lezêr! indien gij eens ale kunstrechter over die antwoorden hadt moeten zitten, aan wien zoudt gij de goude medaille hebben toegewezen ? ■—. maar Iaat ik uw verftand eerst een weinig voorlichten want het is ieder zijn zaak juist niet, om prijsverhan! delingen te beoordelen. Schoon ik in het geval'van de Guardes du Corps geweest zijnde de vraag op eene geheel andere wijze zoude beantwoord hebben — want zoo vele eeuwen later levende heb ik ook meer ondervinding dan zij -— moet ik evenwel bekennen, dat zij alle drie niet geheel moeten misgedeeld geweest zijn van verftand. Wii zouden in onze dagen. verfcheide officiers aantreffen, die op verre na zoo knap niet zouden wezen als zij —« maar in alle geval zou hier ook de vraag wezen, of de> officiers van Zijne Majesteit de Koning van Perfiën wel weer zoo knap zouden geweest zijn, om met zo veel fucces en overleg te vegten ? — en het vegten is toch' de zaak maar daar een officier voorfcheep komt ten minften meerder dan om, prijsverhandelingen te fchrijven. Dit weder tusfehen beiden — ik had op mij geno.. men om de Lezers wat voortelichten. Het eerfte antwoord dan inziende moet ik bekennen dat de wijn ja al zeer fterk is —■ door den wijn zijn verfcheide huisgezinnen, ja wat zeg ik, gehele lande* ten onderften boven gekeerd — de wijn is in ftaat om onnoemelijke fchatten te verflinden, neemt het geheugen der menfehen weg, en maakt, volgens het getuigenis van Qrtgenes, het welk door duizende van voorbeelden is bevestigd geworden, menfehen tot beesten, fterken tot zwakken , en wijzen tot dwazen, Vino forma perit, vino corrumpitur at as. Sohn, een man die het in het geheel niet voor de oogen fchemerde, en daarom onder de zeven wijzen van Griekeland is gefteld geworden, rekende de kragten van den wijn, om een land en volk ongelukkig te maken, zoo groot, dat, volgens zijne wetten, een Prins, die op dronkenfehap betrapt wierd, met de dood moest geftrafc worden. Indien die wetten nog in ftand waren, Lezers! zou er menig een tegenwoordig zijn knikker kwijt-raken — want ik heb Wei eens in reisGggg * ba-  C 604 ) "•fcefchrijvmgfen gerezen; dat de Vorflen m-iAfia en Afrika mugtig aan den drank zijn — dit weder tusfehen ïieiden. De flerkte van 'de wijn is zoo groot, dat er de Franfchen, die door de wapenen niet gemakkelijk onder te brengen waren, eene gehele veldflag door verloren hébben, — het is nu onlangs niet gebeurt, gocdgunffige Lezer! het is eene oude hiftorie, want roet de .nieuwe, dat weet gij, houd ik mij weinig op; — even wol ;js'zij niet minder waarachtig, en daar©m:zal ik ze Het verhalen. ' Toen£«ge»/»jdeieerfteop den Roomfchen ftoel zat, 'heeft de Ger.erxti'Grimo-aldus de zonen van Ariper*w'uit- het-rijk, dat zij van hunnen vader geërfd hadden, verdreven — wanneer Clodoveus of Clovis de Koning der Franfchen dat gehoord had, heeft hij uit medelijden voor de ongelukkige jongelingen een groot léger naar Itaiiën gezonden, om hen weder in hunne wettig verkregen bezittingen te herftellen — maar wat deed Grinloaldus ? wel ziende dat hij 'tegen de Franfchen met vegten het niet kon gedaan krijgen, bedagt hij de; volgende 'krijgslist — hij hield zich als of hij Sn den eerften veldtog reeds genoodzaakt' was te rug te deinzen — de Franfchen de legerplaats van den vijand ingenome hebbenden vonden daar een grote menigte van vaten, vervuld met lekkere, fijne, zware wijnen, en, menende dat de vijand-algeheel verflagen was, begaven zij zich zorgeloos aan het drinken, .zoo dat zij fchielijk de hoogte kregen en niet eens dagten om behoorlijke wagten uittezetten toen Grimoaldus vu dagt, dat de Franfèhen ten naastenbij blind-dronken Waren, om zoo te fpreken, keerde hij met zijn leger lerug, en floeg hen zodanig dat er zelfs geen Kourier was overgebleven, om Clodoveus van zoo een onbe- achrijffelijk verlies kennis te geven. - Wat zegt gij, Lezer! als die Generaal Grimoaldus tegenwoordig nog eens leefde? hee? — dan zouden de zaken misfehien fpoedig gevonden wezen — niet waar? maar het zal Zich nu ook wel fchikken — het ontbreekt ons temminften, aan geen goede Generaals! — oit weder tusfehen beiden. —— . Maar door al dattusfehenbeide praten, zou het blaadje wel haast vol gaaff raken ~ en ik heb nog zoo veel IP zeggen; — ik zal derhalven maar van de wijn af- ftap.  Cj6o5) flappen* enover gaan tot de twede prijsverhandeling «■»» namentlijk tot de Koningen. De Koningen zijn zeker al zeer fterk in de wereld. — Eén Koning, doet dikwils vele duizende van menfehen famentrekken, om zijnen vijand te gemoet te gaan en hun dierbaar leven- voor zijne belangens opteofferen, terwijl hij zelfs buiten gevaar in zijne paleis agterblijft, om van daar zijne bevelen te geven, die ftiptelijk worr den uitgevoerd fa- het bevel van éénen Koning kost dikwils duizenden het leven. Eén Koning heeft kragten genoeg, om gehele fteden en landen in een onherftelbaar verderf nederteftorten. —• Eén Koning regeert duizenden van menfehen op de willekeurigfte wijze, zonder dat iemand der onderdrukten zich teaien Zijne heerschzugtige bevelen durft verzetten. Eéne enkele wenk van Koning Xerxes was genoeg, om een leger op de been te brengen, zoo talrijk dat men ervan verteld heeft, dat het op zijnen marsch naar Grieken» land gehele rivieren heeft uitgedronken — de toelating van onzen Spaanfchen dwingeland Philips was alleen genoegzaam, om agttien duizend van onze dappere voorvaders op de wreedaardigfte wijze van het leven te doen beroven. Ai.exander ftortte door zijne heersehzugt een onnoemelijk getal volken en fteden in den poel der ellende. Karei de XII. bedierf zijne onderdanen door zijne begeerte tot den oorlog — hij alleen is in ftaat geweest, om zijn vaderland ilagen toetebrengen, die het nog niet te boven gekomen is. Eén enkel bevel van Herodes was genoeg om alle de kinderen van Bethlehem van het leven te beroven. En waar zoude ik een einde vinden, indien ik alle de voorbeelden, die voor handen zijn, wilde bijbrengen om de onbegrijpelijke fterkte der Koningen te bevestigen? Het wordt tijd, dat ik tot do derde prijsverhande. ling overga en Van de Vrouwen fpreke. Het moet iemand in den eerften opflag zeer verwonderlijk voorkomen dat de Vrouwen, die altijd voor zulke zwakke vaten gehouden zijn, hier voordefterkfte gerekend worden, en evenwel wanneer wij de gefchiedenisfen , die het licht der waarheid is, raadplegen, dan zullen wij bevinden, dat zij, of ten minften velen van haar. zoo zij dan vaten moeten zijn, veel Cggg 3 «er-  eerder fterke dan zwakke raten mogen genaamd worden. Diar zijn voorbeelden genoeg, dat Vrouwen de Jcloekfte en fterkfte mannen overwonnen hebben, enhen, die van te voren alles voor de onafhankelijkheid fchenen te zullen over hebben, zoo onder de plak gebragt en onder den duim gehouden hebben, dat zij buiten haren wil zich noch roeren noch bewegen mogten — daar zijn voorbeelden dat vrouwen hare mannen, die ia hoogheid gefield waren, de teugels; van het gebied arglistig uit de handen genomen hebbende, alles naar hare pijpen hebben doen danfen» zoo dat hare mannen niets anders dan de uiterlijke vertoning van het beftuur hadden overgehouden — ongelukkig land daar het aldus toegaat II —— Daar zijn voorbeelden, dat vrouwen door haren verderfelijken Invloed hebben uitgewerkt dat eerlijke Vaderlanders, die voor het behoud der vrijheid gewaakt hadden, of buiten de grenzen van hun vaderland verdreven, of openlijk vermoord zijn geworden. En in alle zulke voorbeelden zal men doorgaans eene flerkte van geest, eene onverzettelijkheid zien doorblinken, welke men bij de mannen veelal vergeefs zoude zoeken — de haat der vrouwen is ook doorgaans veel onverzettelijker dan die van de mannen, en een vrouw, eens voorgenomen hebbende om te heerfchen, ziet men zelden van haar voornemen te rug keren; integendeel moet men zich dikwils even zeer verwonderen over de flimheid, waar mede zij langs verfcheide wegen hare oogmerken weten te bereiken, als, over de lafheid en laagheid waar mede de mannen zich aan hare begeerte onderwerpen. Fulvia, de heerschzugtige vrouw van jdntonius, wist het door hare fterkte zoo ver te brengen, dat de brave en eerlijke Cicero, de ieverlge voorftander van de vrijheid zijns Vaderlands, moordadig van kant geholpen wierd — en hare wraaklust met die moord nog niet verzadigd zijnde, liet zij het hoofd van den eerwaardigen man bij zich brengen, haalde zijne tong uit den mond, waar mede hij zoo dikwils voor de belangens van zijn Vaderland geïeverd had, en doorftak dezelve met een van hare gouden hairnaalden, om aldus hare woede te koelen s— waar zal men een foortge- lijke  C 507 ) Iijke fterkte bij mannen aantreffen ? • Ce/ar zelfs weende, toen hij het hoofd van Pompejus zijnen vijand aanfchouwde. Kortheidshalve moet ik het bij dit eene voorbeeld laten, uit vreze dat mij de plaats zoude ontbreken indien ik er meer wilde bijbrengen. Die geen vreemdelingen zijn in de oude en nieuwe gefchiedenisfen, kennen, behalven Fulvia, nog Cleopatra, Arfmoê' Corneiia, Jefabel, Sempronia, debora en anderen, welke de waarheid van het geen ik boven van. de vrouwen gezegd heb, nog nader zouden bevestigen, indien dit eene voorbeeld van Fulvia niet zoo goed ware als duizend anderen. Het verdient zijne opmerking, Lezer! datdelaatfte mededinger naar de eerprijs de vrijheid gebruikt had om een dubbeld antwoord inteleveren, gelijk hij daar door waarfchijnlijk ook de eerprijs behaald heeft voegende bij zijn eerfte antwoord nog deze woorden —< maar de waarheid overwint alles — dit lijdt zeker geen tegenfpraak, want zodra de waarheid in een land zegepraalt, en openlijk mag gezegd worden kan de dronkenfchap van een Vorst, de dwingelandij van eenen Koning en de arglistigheid van eene heerschzugtige vrouw weinig ten 1 nadele van eenen flaat uitvoeren — maar wat is waarheid ? wanneer zullen wij die gelukkige dagen beleven, dat het vrede en waarheid zal zijn in onze dagen? Jesaia 26. Maar ik heb boven gezegd, dat ik in het geval van de Guardes du Corps van Zijne Majesteit de Koning van Periien geweest zijnde de vraag geheel anders zoude beantwoord hebben. Nu zal een Lezer die wat nieuwsgierig is, zeker begerig zijn, om te' weten, wat ik in het briefje zoude gezet hebben ik zou tot beantwoording van de vraag eenvoudig deze? woorden gefchreven hebben Fortior est qui fe, quam qui fortisfirna vincit: Mama. En zoo Zijne Majesteit geen Latijn verdaan had het geen wel meer Majesteiten gebeurt, dan zou ik het  ( 6o8 ) iet op zijn oud Hollands, want daar was Darius een groot liefhebber van, dus vertaald hebben Hij is de allerfïerkfte man Die zijn drift bedwingen kan. En, zonder verwaandheid gefproken, Lezer! ik wit mij zeiven niet prijzen, maar ik denk dat de uitgegeloofde eerprijs binnen was geweest — want ik zou het bij die enkele woorden, om de waarheid te zeggen, niet gelaten hebben, maar in navolging van mijne Confraters zoude ik het hebben aangedrongen met de volgende redenering. Doch nu is ons Nommer juist vol — gelukkig voor de gekken van den tegenwoordigen tijd! — maar evenwel ik weet raad —■ Collega vraag ai heeft de vrijheid genomen, om twee volgende Hommers met een en dezelfde vraag te vullen, zou ik dan de vrijheid niet mogen nemen om een gedeelte van het volgend Nommer, te belleden, om het antwoord, dat ik Zou hebben ingeleverd, nader te bevestigen?? Mij dunkt ik hoor alle mijne Lezers uitroepen Vive la hberté! «— fiat dan. Tc DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N» 77. IS WEL OOIT IEMAND VAN DRIIG1N CBJTORVINf (Vraagal N". 181.) NommoVS >m:i",e1LfersJ op het einde van h« vorige ÏÏS L el°°u had' dat ik hun de gro"den zoude van^fff/ C^..van Zijne Majesteit de Koning: vVl , geWC,eSt Zynde' °P de voorgefteIde prijst vraag zoude ingeleverd hebben ; leide ik de pen ne- 1 h lu' m ™jn ],gchaatn alvorens wat goed gedaan mrnfn!n\miJne,Vei',moeide "Vendoor eene aangename flaap te verkwikken, en 's morgens vroegtijdig loftc ë'" tC " hCt volbrengen va" mijne bé? Wanneer ik zoo iets voorgenomen heb Lezer! dan vliegt het mu als kwikzilver door de hersfenen, en wat ik dan ook onder handen neem, fpelen mijne gedagten aanhoudend op dat eene ftuk-het welk de reden is, dat ik dikwils al zeer rare dromen kan hebben; en dit was het geval juist in dien nacht ook. Ik had nog geen half uur te bed gelegen, of daar waren de poppen al aan het dansfen. * ' F du Corps van Zijne Majesteit de Koning van Perfiën was; dat ik de prijsvraag ook beantwoord had — en SSde0woordénZe beOToordenzoude» »™Wt Hhb\  ( 6x0 ) Hij is de allerjlerkfle man Die zijn drift bedwingen kan. En dat ik toen voor den Koning verfchljnen moest, om de redenen ,die ik voor mijn antwoord had, te kennen te geven. Dat was een wonder contrast Lezer I ik volgde in alles de gewoonte van mijnen tijd, als iemand, die op het einde van de agttiende eeuw leefde en dus maakte ik al een zeer rare vertoning aan een hof, dat ten minften (hoe lang is hij wel dood geweest?) grosfo modo een paar duizend jaar in de modes ten agteren was. Maar ter zaak - zo dra ik de zaal, waarin de Koning mij audiëntie zoude geven, was ingetreden, vond ik Zijne majesteit, niet gelijk ik verwagt had , op eenen troon, maar in een gouden bedflede; aan wier hoofden einde een kist geplaatst was met zeven duizend talenten deze kist wierd, gelijk men mij vertel- de, des Konings hoofdkusfen genaamd, ik bekeek dezelve naauwkeurig, om dat ik er digt bij ftond, en zag dat op dezelve met flaauwe letters, die al eens overgefchilderd waren, gefchreven ftond: het zweet in bloed der burgers. ——■ Niet veel gewoon zijnde, om aan de Hoven der Groten te verkeren, had ik belioten, om in de plichtplegingen maar ftiptelijk na te volgen het geen de twee andere Guardes du Corps mij zoude voordoen; maar hoe verwonderd was ik, hen bij het inkomen van de deur zich met een bukkenden eerbied terftond op de aarde te zien nederwerpen, en met eene biddende ftem te horen uitroepen: S Grote Koning! Komng éer Koningen! Ik was zoo ontfteld, dat ik zelfs niet weet, wat ik gedaan heb — maar dit w»et ik zeker, dat ik den naam van Koning der Koningen niet heb uitgefprofcen, als overtuigd zijnde, dat zulk een eernaam aan geen fterveling toebehoorde. Het eerfte woord, dat ik de eer had uit 's Konings* mond te horen — was — treedt nader JJaven ! welke vernederende uitdrukkn g mij zoo geweldig trof, dat ik zijn Majesteit haast op mijn oud Hollandscb uit de bedftede gehaald had. Terwijl de anderen fpraken had ik gelegenheid om zij-  Sïjne Mijestcit eens te deeg te bekijken — hij fcheeö mij toe een man te zijn zoo tusfehen de veertig en vijftig jaren — zijn voorkomen was eer onnozel dan achtbaar en ontfagchelijk — hij had een paar dik gezwollen konen, die genoeg te kennen gaven, dat hij wel ge■woon was iets mei r te gebruiken dan fchoon water — kortom hij kwam mij voor een regt fopje en een grote ful te wezen; — maar zijne vrouw, die aan cie rechter zijde van de zaal op den troon gezeten was, met haar mans broek aan en de rijksftaf in de hand, zag er zo veel te bitferuit— zij zag ons aan met eene verachting, als of wij niet onder de redelijke wezens maar on. der het ftomme vee behoorden — hoe raar kan men dromen! i 3Na dat ik van de eerfte fchrik wat was terug gekomen., keerde mijne ziel weder rot die oude bedaardheid, die mij, als ik wakker ben, fteeds gewoon is te verzeilen ik dagt bij mij zeiven; welk eene vertoning gij hier ook maken moogt — gij zijt toch zoo wel menfehen als ik, en hoe veel gij u ook op uwe magt moogt laaten voorftaan ~ gij kunt evenwel niets doen zonder den wil van Hem, die de harten der Koningen in zijne hand heeft. Dit denkbeeld bemoedigde mij zo zeer, dat ik op mijn beurt met de grootfte gerustheid mijn antwoord op de volgende wijze verdedigde. Doorluchtige Vorst en Heer! Schoon ik u met dezen eertijtel beftempel, en in uwen perfoon den Koning der Perfen eerbiedig, ben ik echter overtuigd, dat gij niets anders zijt dan een mensch , onderhevig aan alle zwakheden, waar voor de natuur der ftervelingen vatbaar is; — en in dit opzigt ftaat gij gelijk met mij en met den geringften uwer onderdanen. Daar het u behaagt heeft mij in uwe tegenwoordigheid te doen verfchijnen, om de gevoelens van mijn hart voor u open te leggen, zal ik de vrijheid gebruiken mij van die rondborstigheid te bedienen, die het kenmerk zal zijn van mijne oprechtheid. Geboren en opgevoed in een vaderland, daar men de burgers niet als flaven, maar als vrije menfehen behandeld, daar de vleijerij van ouds verfoeid en veracht wordt, zal ik overeenkomftig het gevoel van mijn hart te werk gaan s en mijne redenen zoo inrigten, dat gij zult overHhhh a tUigd  C6I2> tulgd wezen, dat ik de waarheid bemin en de Oprechtheid hoog achte. Ik zal u trachten aametonen, dat die gene defterkfteis, die ziehzelven, dat is zijne driften weet te beteugelen en te overwinnen. Wat is een Koning, die zijne fterkte ontleentuitdemeJiïgte zijner krijgsknegten , en van de fchatten, die hij uit Jiet zweet en bloed zijner onderdanen vergadert?— zijne fterkte is flegts denkbeeldig en eene geleende zaak — zodra zijne krijgsknegten hem verlaten, zodra de onderdanen het juk der overheerfching moede, de zware Jasten weigeren te betalen, welke hun willekeurig wor. den opgelegd — waar is dan de fterkte van den Koning? —« opgevoed in weelde en verflaafd aan duizende behoeftens, die geene wezenlijke behoeftens zijn, i» hij zelf buiten ftaat, om zijn eigen brood te winnen. Die den naam van fterk met recht zal dragen , moet de fterkte in zich zeiven bezitten. Een mensch is van natuur onderhevig aan duizende .gebreken — de driften beheerfchen hem — hoogmoed, toorn, wraakgierigheid, heerschzucht en andere gebre.ken trekken hem gedurig af van zijnen plicht eh vervoeren hem tot ondeugden, welke juist de bewijzen van zijne zwakheid uitmaken —— deze gebreken moet hij als zwakheden van zijne natuur leren kennen — tegen dezen moet hij zich wapenen — ftrijden en naar mate 3iij in dien ftrijd wel of kwalijk flaagt, naar die mate moet de grote zijner fterkte berekend worden. De eerfte trap dus,om fterkte te verkrijgen is, om de gebreken van zijn hart te leren kennen; maar hier toe hebben de Koningen doorgaans minder gelegenheid dan andere menfehen, en om die reden zijn zij ook doorgaans veel zwakker dan hunne natuurgenoten —r omringd van lage vleiers, die alles prijzen, en bewonderen , dat de Vorst goedvindt te verrigten — gewoon om in alle hunne bevelen ftiptelijk gehoorzaamd te worden, misfen zij de gelegenheid om de gebreken van hunne harten te leren kennen, en gevolglijk wenden zij ook geen moeite aan om dezelve te beftrijden of te overwinnen — endusblijven zij natuurlijk alle diezwakhedea behouden, welke zij mede ter wereld gebragt hebben. Een Koning moge zich verbeelden, dat hij boven het menfchelijk geflacht verheven is, hij moge op zijne medemenfehen met verachting van zijnen troon neder®en, hij moge dezelve tot die laagheid dwingen, om  met eenen bukkenden eerbied voor hem neder te buigen, en hem als eenen God te eerbiedigen — alles, dal hem omringt en dat hem van zijne eerfte jeu^d wedervaren is, toont hem de valschheid van zijne verbeelding hij is aan dezelfde ziektens onderhevig, gelijk als andere menfehen, zonder dat hij eenige meerdere kragt bezit, om dezelven van hem afteweren : en wanneer de dood, die zoo wel klopt aan de paleizen der Koningen als aan de hutten der armen, tot hetn nadert, dan moet hij volgen, — hij fterft, — en wie zal zijne beenderen van die van eenen bedelaar onderfcheiden? 't Is waar, een Koning fchijnt grote fterkte te bezitten, zoo lang zijne krijgsknegten zijne bevelen gehoorzamen, zoo lang de onderdanen zich niet tegen zijnen wil verzetten — hij kan gehele landen en fte, den verwoesten — hij kan duizende van menfehen aan zijne ontftoken gramfchap opofferen — maar is die opoffering waarlijk eene fterkte, of is zij eene zwakheid ? - zeker is zij het laatfte — hij voert zijne fcep- ' ter om het menschdom gelunkig te maken, niet om het te verwoesten - de gramfchap is een gebrek van znn natuur, een fout van zijn charaaer, dit hij moest beftrijden en zoo hij het geluk had om dezelve te overwinnen dan eerst zou hij met recht den naam van eenen fterken verdienen. Kan een Koning gezegd worden fterk te wezen om dat hij van eene fterke lijfwacht bewaakt wordt' _ neen — die lijfwacht toont juist zijne zwakheid — indien hij de heerschzugt en de hoogmoed konde afle? gen, en znne onderdanen als zijne medeburgers, niM als zijne flaven behandelen, dan zou hij zich kunnen verzekeren van de liefde van zijn volk ~ en dit zoude hem zoo eene grote fterkte bijzetten, dat hij geen lijfwacht zoude behoeven, dan zou de liefde der Natie zijne lijfwacht wezen en overal zou hij genisr en veilig kunnen flapen in den fchoot zijner burgels het fterkte in eenen Koning, dat hij het geld 't welk zijne onderdanen met zoo veel zorgen in her zweethunnes aangezigts opbrengen, op eene overdadige wijze verkwist om te baden in eene zee van wel. lusten? - neen - indien hij fterk ware, hijzoude^a Hhhh 3 l9  ïe die wellusten overwinnen — en overtuigd dat da natuur met weinig te vreden is, het ge d des volks ook tot welzijn van het volk aanwenden — hij zou de fchatten, welke hij in weelde doomrengt, bededen tot nutte indellingen , om het geluk van het volk te bevorderen hij zoude de zwakke delregel der Despoten, dat een volk onkundig moet zijn, om des te willekeuriger over hetzelve te kunnen heerfchen — verfoeien, en integendeel openbare fcholen oprichten, waar in de jeugd in de eerde beginfelen van kennis en goede zeden opgevoed wierd , en bekwame leeraars aandeden , om het volk in de nodige wetenschappen te onderwijzen, Hij zou den moed der burgeren , in plaats van die neder te drukken, opbeuren en de zulken, die in geleerdheid of vaderlandfche deugden uitmuntten, op alle mogelijke wijze begunftigen. Is hetderktein eenen Koning, dat hij zijn oor Iaat ftrelen door de ijdele loftuitingen van lage vleiers die hem omringen, en dat hij den man van eer en deugd, die de waarheid onbewimpeld voorhem openlegd, vernedert, onderdrukt en aan zijne ontdoken gramfchap opoffert? neen — indien hij waarlijk derk ware, hij zou den vleier van zijn, troon verwijderen, en den man van deugd verheffen — de eerbewijzingen, die hij in Zijn hart overtuigd is niet verdient te hebben, zouden hem tot waarfchuwingen dienen om op zijn hoede te zijn tegen de valfche flikkeringen der ijdele eer. Maar het wordt tijd, dat ik van mijne befpiegeüngen afdap, en overga om mijne gezegdens uit de gefchiedenisf'en van het Perfifche Rijk te bevestigen. Het was geen fterkte in uwen grootvader Darius den I. Doorluchtige Vorst en H_>er! dat hij de Athenienfers, om dat zij de rechten der natuur wilden uitoefenen en befchermen, van hunne vrijheid poogde te beroven het was gene derkte, dat hij aan zoo eene dwaze onderneming , waartoe hem zijne hoogmoed en zijne ten onrecht ontdoken gramfchap hadden aurgefpoord, een getal van tweemaal honderd duizend menfehen opofferden neen het zou fterJ-te geweest hebben, indien hij zijne hoogmoed en zijne toorn had weten te overwinnen, de Athenienfers in het gerust bezit van hunne wettige voorrechten gelaten»  ten, zijne fchatten bewaard en zijne onderdanen ge« fpaard had. Het was geen Sterkte in Xerxes — — Tot hier tos gevorderd zijnde Lezer! wierd mijne rede op het on- verwagtst door Mevrouw de Koningin afgebroken - . welke ik (terwijl zijn Majesteit door mijn zoet gepraat zagtjes was in flaap gevallen) met eene meer dan vrouwelijke (tem hoorde uitroepen: mijn lijf' wacht t Neem dien flaaf gevangen , dat hij den dood fterve! Sterve ? zeide ik ja Vorftin! gij hebt mij in uwe magt! Een enkeld woord is genoeg, om mij te laten vermoorden, maar dit juist zal de waarheid van mijn gezegde bevestigen — en aan uwe onderdanen tonen, dat de Vorften niets anders zijn dan zwakke ftervelingen, gelijk ik u gezegd heb. Ifc heb de waarheid gefproken en mij van mijnen plicht gekweten — nog een woord voor dat uw wreed bevel aan mij wordt ten uitvoer gebragt. — Gij zoekt uwe fterkte in de onderdrukking uwer onderdanen waar dit zal juut de reden zijn dat uwe hoogmoed zal vernederd worden. Een herhaald bevel noodzaakte de lijfwacht mij weg te voeren, de genadige Vorftin zat van toorn en gramfchap te Adderen op haren troon, en bulderde niet minder tegen mij dan tegen haren doorluchtigen Gemaal, welken zij verweet, dat een bloodaard was, die zich van ieder een op de kop zou laten zitten, indien zij zijne eer en waardigheid niet verdedigde. Op het oogenblik, dat ik de zaal zou verlaten hebben en naar alle waarfchijnlijkheid voor de laatfte maal de eer zoude gehad hebben om zijne Koninglijke Majesteit en hoogstderzelver Genadige Gemalin, voor het laatst te aanfchouwen, (want ik geloof dat een doodvonnis daar al fpoedig in gereedheid ij), ontwaakte ik uit mijne flaap, en zag tot mijne grote biijdfchap, dat ik niet in het flaaffche Perfiën, maar in mijn vrij Vaderland was! wat kan men raar dromen! Le¬ zer! —— maar het geen nog het raarfte van allen is, was dit, dat ik wezenlijk zoo vermoeid was, als of ik waarlijk voor den eenen of anderen Vorst eene redevoering gehouden had, en daarenboven was ik zoo  '£oo ontrteld, dat iemand, die zoo naar de Grafplaats geleid wordt, om zijn knikker te laren afflaan, niet meer onrfteld kan wezen ik moest in de daad eenige druppels Liquor Hoffmanni gebruiken, die ik zedert het jjar 1787 altijd voor mijn bed heb ftaan om tot bedaren te komen, het gelukkigfte van alles intusfehen is , dat ik van de dreigementen van de vertoornde Vorstin niet geftorven ben maar is er ook wei ooit iemand van dreigen geftorven f ja dat is de vraag welke wij in ons volgende Nommer Wat nader onderzoeken zullen, de Lezer verfcho- ne mij, dat ik hem zoo lang met eenen ij delen droom heb opgehouden. Somnia ne cures, nam mens humana quod optat, Dum vigi/at, fpe&at perfomnum femper id ipfum. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D £ ANTWOORDER; Candide et modeste. *» WEL OOIT IEMAND VAN DgEICEN 6 E S.T O R V » «g (Vraagal N°. i82>) Nu aan het dreigen daar kan dunkt mij geen, dwazer daad worden uitgedagt, dan dreigementen te doen, die men niet kan volbrengen; - daar is niets, waar door iemand zijne achting en ontzag meer verliest, dan wanneer hij uit een hoge borst, op een zwellenden toon anderen de wet wil voorfchrijven, met bijvoeging van deze of gene dreigementen, inge' val zij aan zijne begeerte niet voldoen, en naderhand^ genoodzaakt wordt, met de broek op het hoofd, ge. lijk men zegt, naar huis te keren, en van zijne grote ontwerpen aftezien _ zulk een mag naderhand zijne dagen wel in ftille rust doorbrengen, want hoe hoog int de borst hij dan ook fpreken moge, met welke dreigementen hij dan zijne begeerte ook poge aan te dringen, hij wordt niets meer geteld, dan een nul liii  CM ) In het [cijffer, en alle zijne dreigementen hebben hunne kragt geheel verloren. Zulk foort van menfehen, om nu van den burger* 'ftand te zwijgen, vindt men dikwils onder Koningen, die opvolgers zijn van eenen beroemden voorganger, wiens voetftappen zij wel gaarne zouden willen navolgen , maar waartoe hun de vermogens geheel ontbreken — evenwel zijn zij te trotschom ftil te zitten.—< Zij ondernemen grote en gewigtige zaken, waar toehunne voorganger niet dan zeer bezwaarlijk zoude befloten hebben; — in plaats van kragten gebruiken zij dreigementen, die welhaast in rook verdwijnen, en brengen dus in het kort dikwils hun Vaderland weder tot dien itaat van zwakheid, waar uit het door de wijsheid van hunnen voorganger niet dan met veel zorg, moeite , enlangen tijd tot eene aanzienlijke fterkte was opgeheven. Misfchien komen mijne Lezers, die wat hiftoriekundig zijn, wel voorbeelden tot bevestiging van het gezegde te binnen — daar zijn er ook meer dan een voor handen ; maar boven al behaagt mij het voorbeeld van zijne Majesteit Cambijfes, Koning van Perfië, waar mede ik mijne Lezers in dit nommer zal bezig houden. Cambijjes had tot voorganger in het Rijk den wijdvermaarden Cyrus, een Koning, die wegens zijne wijsheid en rechtvaardigheid bij alle zijne onderdanen hooggeacht en bemind was. —Deze had zijn Rijkdoor 2ijne dapperheid en beleid aanmerkelijk vermeerderd jen door zijne wijsheid zoo gevestigd, dat het door de üerkte dezer grondvesten alleen, in weerwil van de nnbezonne handelwijze van zijne opvolgers, nog vela jaren in ftand bleef. Cambyfes verfchilde zeer veel van dezen zijnen bezemden voorganger, zoo wel in zijn verftand als in zijne ze.  ïeden.*-Wél begrijpende, dat dit onderfcheid aan het volk, dat nu aan het wijs beftuur van Koning Cyrua gewoon was in het oog zoude Jopen, en dat zulkshem, nrisfchien vroeg of laat onaangename gevolgen zoude? veroorzaken, oordeelde hij, dat hij door het een of «nder blijk van goedaardigheid zich de genegenheid zijner onderdanen moest zoeken te winnen — derhalven maakte hij deze en gene veranderingen in de fchikkingen van zijnen voorganger, die het Volk voor zich als zeer voordelig befchouwde, maar die wel bekeken zijnde weinig om het lijf hadden, en meer geschikt waren , om hetVolkzand in de oogen te werpen, dan om hetzelve gelukkiger te maken. Ied^r van mijne Lezers begrijpt ligtelijk, dat zijne Majesteit alle deze veranderingen maakte op raad van zijn? Staatsministers, want zelfs was hij te log en te bot van verftand, om zoo diep te kunnen doordenken. Wat zijne zeden betrof: — Hij was een groot liefhebber van den wijn, en ging zich dikwils zoo in den zeiven te buiten, dat hij niet in ftaat was, niet alleen «m de zaken van het Rijk te befturen, maar daarenboven zich door zijne dronkenfchap dikwijls liet verleiden, om bevelen te geven tot het uitvoeren van zaken, over welke hij nugteren zijnde naderhand wel eens groot berouw had. Voorts was hij zeer wellustig en een groot liefhebber van de Vrouwen; waar mede hi) alle palen van befcheidenheid te buiten ging dit ging zelfs zoo ver, dat hij verliefd raakte op zijne eige zuster en haar, met alle geweld wilde trouwen ; maar dewijl hij van de nieuwigheid van dit voor» nemen bij zich zeiven overtuigd was, dagvaarde hij alle Koningklijke rechters van de Perfiaanfche natie. Wier werk het was de wetten te verklaren, om te weten of er een wet was, die een broeder toeliet om zijne zuster te trouwen —. de rechters, die zulk een bloedfchendig huwelijk niet wilden wettigen, en evenwel te bang waren, om zijne Genadige Majesteit zulks volftrekt te weigeren, gaven dit listig antwoord, datt ztj geen -met kenden, die iemand vrijheid gaf, om zijne zuster te trouwen, maar dat er wetten genoeg waren, die den Koning van Perfiën vrijheid gaven, om te doen, alles wat hij wilde — op dit antwoord kwam hij tot de onbefcbaamdhejd, om zijne ««ster openlijk tot zijne gemalinue te nemen, en. gaf Iüi 9 du?  C 620 > dus het eerfte voorbeeld van die bloedfchande, die naderhand door de meesten zijner opvolgeren gepleegd WVar.'deze vrouw ontdeed hij zich naderhand evengeffiakkelijkals hij er was aangekomen , en trouwde verfcheide anderen na malkanderen, onder weke er wel waren die ver beneden zijn fatfoen waren , het welk bil zijne onderdanen ook wel wat in het oog liep, maar. uin nefcis, longas regihus ejje manusf Wie zal de Koningen in den ban doen ? Misfchien denkt menig een van mijne Lezers; «m waarlijk het is niet zonder reden, daar moest indit nommer van gefproken worden en ik *eb biina nog van geen dreigen gehoord - een weinig; patiëntie mijne Lezers! - tot nu toe hebt gij met anders dan de inleiding gehad van bet ge endat 1: u nopens de bedrijven van zijne Komnglijke Majesteit van. Perfiën , wenschte voor te dragen Toen Cambyfes omtrent een I«t dn»fvlf ^ geerd had .kreeg hij het in het hoofd om JeEgyptenaren met een talrijk leger te noodzaken na.r zijne Sijpente dansfen,geluk men zegt. - Wat deEgyptenaren eigenlijk misdaan hadd n, om hen dadelijk geiende* hand aantevallen, wordt door de histoneBrHvers veel te verfchillend opgegeven , dan dat ik ™h daarover breedvoerig zoude uitlaten — hij liet de Spanaren van dit zijn fingulier befluit kennis geven Kegde daar zoo veleeifehen en dreigementen bi , dat het voor hun onmogelijk was, om aan dezelve te voldoen - de gekken zijn niet gewoon om tang te ïïmen? wanneer zij iemand flaan willen, en zooging het met zijne Majesteit de Koning van Perfien ookefr men hem i„ Egypte bijna verwagtte, was h.j reeds met een talrijk leger op de grenzen , en nam de eene E voSr en de andere na in , de meesten om zoo te itao. voor ei1 u^. _ souverein wierd afge- 2* en ÏSt nM^dïoude luister en de vrijheid SeotS irioSif terwijl het ganfcheland genood- ongelul van menfehen , die juist het■ ^ J°°™£ niet hebben i hunne hoogmoed wordt daar door,  ( 6ii > geftreeld en opgewekt, en al waren het dan ook weer» loze menfehen, die zij veroverd hebben, evenwel denken zij, dat hun nu niets meer mislukken kan, dat zij nu recht hebben ,om zaken van veel groter aangelegenheid te ondernemen, hetwelk dan ook doorgaans hun ongeluk gewoon is te bevorderen, en hunnen ondergang te voltoijen. Zoo ging het met Cambyfes ook, de eerfte gelegenheid de beste wierd van hem waargenomen , om een krijgstocht te ondernemen tegen de Moren, een Volk dat voor eerst niet mak is, om zich te laten te onderbrengen, en het welk hem geen Itroo had in den weg gelegd om hen met eenigen fchijn van recht met de wapenen op het lijf te .vallen— misfehien waren 'er inwendig in het Morenland eenige dingen gebeurd, die niet naar den zin waren van zijne Majesteit, maar in alle geval zoo kon hij wel dagwerk krijgen, indien hij zich met de domeltieke zaken van ieder land wilde gaan bemoeijen. In den beginne wierd de zaak nog al flim van hem efeigenlijkvan zijneftaats-ministers,(datzijn aan deHoven woorden van eenen dezelfde betekenis,) overlegd; bij zond gezanten naar Morenland , welke onder dien naam,voor verfpieders zouden dienen, enhemkennis geven van den ftaat en fterkte van het land; maar de Koning van Morenland de boodfchapwel begrijpende, die deze kwamen verrigten, fprakhen in dezer voegen aan : „ Het is niet uit aanmerking mijner vriendfehap, „ dat uw meester de Koning van Perfiën u met deze „ gefchenken gezonden heeft, en gij hebt de waarheid „ niet gefproken, maar gij zijt als verfpieders in mijn „ Koningrijk gekomen: Indien zijn Majesteit de Kom ning van Perfiën een eerlijk man was, zou hij niet „ meer begeren, dan het geen recht en billijk is, en „ een Volk , dat hem nooit eenig ongelijk gedaan „ heeft, niet in flavernij trachten te brenen. Geeft „ hem evenwel dezen boog van mijnent wegen en .„ zegt hem, dat de Koning van Morenland den Ko„ ning vanPerfiënraadomde Moren den oorlog aante„ doen, wanneer de Perfianen in ftaat zullen zijn om „ zoo ftijven boog zoo gemakkelijk te fpannen, als » wij — en de Goden ondertusfchen te danken, dat v zij de Moren nooit eene begeerte hebben inge^elii» 3 «e«s  H ven, oir, hunne Heerfchappij buiten de grenzen vaaf „ hun land uitteftrekken of zich met domeftieke zaken» „ van een ander te bemoeijen." Zodra als Camhyfès door zijne gezanten van al het voorgevallene onderricht was, barstte hij uit in hevige dreigementen tegen de Moren — tien mannen zou. hij elf koppen afflaan, — en zij zouden even als de Egyptenaren wel rasch ondervinden, dat de Koning der Perfen zich niet ongedraft liet beledigen. Zonder de gevaren eens behoorlijk te overwegen! kreeg zijn leger alterftond bevel om den optochtte be« ginnen de Moren werden door een dreigend manifest, gelijk men tegenwoordig zou zeggen, onderricht, dat de Koning der Perfen 'met een talrijk leger in aantocht was, om in hun land te vallen , en dat hij. aandonds naar de hoofddad trekken zoude en alle de genen, die zich tegen deze zijne poging mogte verzetten, als vijanden behandelen zoude , 111 ten minden het bedond niet anders dan in dreigementen , In die vaste veronderdelling, dat zij even ajs de Egijptenaren de wapenen voor hem nederleggen, en liet land aan zijne genade zouden overgeven. Maar de Moren, dit manifest gelezen hebbende, lachten eens hartelijk om de Iosfe dreigementen van zijne Majesteit den Koning der Perfen. — Zij maakten broek op het hoofd , onverrigter zake, terug te ke ren, en van zijne onbefuisde voornemens af té zien. Ik moet er nog iets bijvoegen eer ik eindig — terwijl zijne Majesteit bezig was met de Moren, had hij intusichen bevel gegeven aan een ander ee! Veelte van zijn leger om hat land der Hammonters  < ) fn bezit te nemen, denkelijk om daar door de on^ kosten van den oorlog tegen de Moren goed te maken dit ontwerp gelukte hem in den beginne zeer wel, zijn leger was van Thebe opgetrokken en had, met behulp van bekwame leidslieden, Oafisingenomen —• maar naderhand viel die zaak geheel verkeerd voor j,em u;t Herodoot veriiaalt ons, dat niemand twijfelt, of zijn leger is op de beftemde plaats aangekomen, maar dat het onzeker is, waar het in vervolg van tijd gebleven is, dewijl het nooit in het Vaderland is terug gekeerd de Jlmmoniers verhalen , dat een hevige wind hen in de woeftijnen, geheel met zand overftelpt en onder hetzelve begraven heeft. Daar zijn nog een groot aantal van dreigementen voor handen vin dezen zelfden onbezonnen Koning, die ik hier zoude kunnen bijvoegen , maar het blaadje is vol, dit kan ik mijne Lezers tot flot verzekeren, dat er niemand van zijne dreigementen gefiorjren is. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, fcn alom bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een balven ftuiverte bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Cmdide et modeste. N*. 79: ii er noc wat te verbeteren? Geraagd N». 183.} JJaar is een tijd om te lage/ten, daar is een tija cm de zaken met ernst te overwegen t Is erttog iets te verbeterent Waarlijk eene gewigtige vraag van de uiterfte aangelegenheid, vooral wanneer men dezelve niet alleen met betrekking tot ons vaderland, maar in het algemeen befchouwt, zoo als dezelve ook door den vraagal wordt voorgefteld. Wanneer men dezelve ernftig en met de vereischte oplettendheid overweegt, zal men met verwondering ontdekken, hoe vele en hoe gewigtige zaken er al gevonden worden, die men met volle nadruk kan zeggen, dat volftrekt eene verbetering nodig hebben. Toen ik mijne gedagten in het eerst tot dit onderwerp bepaalde, kwam mij eeneenkeide zaak te binnen,' die ja wel eenige verbetering zoude behoeven, maar toen ik wat meer op het ftuk ging doordenken, vertoonden zich aan mijnen geest eene ontelbare menigte van voorwerpen, en tot mijne grote verwondering ontdekte ik, dat zelfs de Godsdienst, en de burgerlijke regeerkunde hier niet van uitgezonderd waren. Ik zal mijne Lezers mijne overdenkingen medede» Kkkk lea  C 626 ) Jen volgens denzelfden loop, als zij mij zijn te blnnea gefchoten — in zoo verre dat ik de gewigtigfte onderwerpen het eerst zal behandelen. Het eerfte ftuk van aanbelang, dat mij in de gedag, ten fchoot, was het Christendom. -— Is het Christendom, dagt ik, thands in dien ftaat, in welken het zelve behoorde te wezen? Kunnen wij rekenen, dat de heerlijke voorzeggingen, die dcsaangaande gedaan zijn, thands hare vervulling hebben? —« ik weet wel, Wanneer wij lezen, dat het kind, ten tij de van het Christendom, zijne hand zaïfteken in den kuil van den Baji/iskus, dat de wolf en het lam famen zullen weiden, enz., dat die uitdrukkingen naar den verbloemden Oosterfchen ftijl moeten opgevat worden; — maar wanneer men nochtans, deze en diergelijke uitdrukkingen van de iieraden des Oosterfchen ftijls ontdoet, en eenvoudig de mening der Profeten behoudt, dan blijft er evenwel dit over — dat de menfehen ten tijde van het Christendom als broeders met malJcanderen zouden verkeren, — dat zij, die van tevoren tegen malkanderen waren ingenomen, die malkanderen met dodelijke wapenen plagten te agtervolgen, als vrienden en broeders van een hetzelfde huis eouden famenwonen, — dat de eene mensch geen vreze voor den anderen zouden hebben, maar dat de onderlinge liefde op gronden van het gezegend Christendom gevestigd zoo algemeen zoude zijn, dat in tegendeel de eene Christen alles, wat mogelijk was, zoude toebrengen, om het geluk van zijnen medeChristen te bevorderen en daar te ftellen. Wanneer ik dit nu eenvoudig naga, dan moet ik zeggen — deze uitwerkzelen had het Christendom in deszelfs eerfte tijden, toen de band van onderlinge Jiefae alleen die genen femenbond, welke navolgers Tan  K 627 ? tan Christus waren. .— Maar hoe is het heden ten dage ten dien opzigte gefteld ? Ziet men niet verfcheide Christen Mogendheden optrekken met dodelijke Wapenen, om malkanderens bezittingen te verwoesten, en duizende onfchuldige menfehen van het levert te beroven, met geen minder woede, als toen de gezegende Zaligmaker nog niet in de wereld verfchen?n was. — Wat onderfcheid toch is er tusfehen den oorlog, die thands gevoerd wordt, en die, welke lang voor oe geboorte van Christus tusfehen Cyrus en de xentjien gevoerd, duizenden van het leven beroofde ? — ZlZJrlt raenrduie o«derlinge genegenheid, die oprechte liefde tusfehen den eenen mensch en den an«fnp»' ,het,ke.nmerk van het ware Christendon» moest uitmaken? Ziet men integendeel de eene niet En,5e° d,en anderen, om hen te lasteren, te benadelen, te plunderen, ja van het leven te beroven. ¥m£*iZVr?V°Uen nadmk.z*Sgon, dat de kunst om malkanderen te verwoesten in 0112e dagen toteena aanmerkelijke hoogte geftegen is. en dat zy oTmT kanderen gelukkig te maken, als 't ware nóg 5 ham eerfte kindsheid verkeert. —- Zeeropn erkzaamia mij altijd voorgekomen het antwoord, S"ea 7e^V°,01 ueCnigen Ujd 16 Londen aandelf aï IXÏ'n** hCi" Vr0Gg °f hij &ene be6eerte hal. om yelh« Christendom overtegaan; - „een antwoordde ne turjc — ikkan niet zien, dat men onder de PhH* tenen beter leeft dan onder' de Turken - welk èèrT S»d,t ni" voor.allen» die *lch navolgers van Christus noemen; en niets minder dan zijne leer be Uarngen — hoe zeer bewijst dit de waarheid , van het «een wij wilden aantonen, dat het Christendom vooral veel verbetering zoude van noden hebben - maar hoe zullen wij daartoe geraken ? ' Wij moeten bezeffen, dat het eenigfte ware gelufr dat ons immer te wagten ftaat, alleen in de volbrenJ ging van de plichten van-het Christendom berust -L dat aile geluk, 't welk wij buiten het zelve zoekerT geen duurzaams genoegens oplevert. — Wii moeterT dte vyanden van het Christendom beftrijden endS moeten wij niet zoeken in andere menfehen, gelift de gewoonte is, maar in ons zeiven, - en indien wil ons zeiven verbeterd hebben, dan mogen wij om de verbetering van andere denken. In de wede Saais Kkkk 2 Iiefi  ( 628 ) Set ik mijne gedagten gaan over de zeden van onzen tijd, niet zoo zeer met betrekking tot ons vad Hand, als wet tot de gehele wereld, fchoon ik niet wil zeggen, dat wij ten opzigte van dezelven minder bedorven zijn, dan andere volken — neen, ik geloof, dat onze natie ook in dit ftuk al vrij wat verbetering zoude van noden hebben. Daar onlangs over het bederf in de zeden in een zeker tijdfchrift opzettelijk gehandeld is, zal het der moeite, dunkt ons, wel waardig zijn, ons een weinig breedvoerig, voor zoo ver ons beftek toelaat, over dargewigtig onderwerp uittelaten. Altijd zal men verdedigers vinden van de zeden van den tegenwoordigen tijd, hoe flegt zij oók wezen mogen,en daar het met dezodanigen niet gemakkelijk is om uit te maken of de zeden in de daad verergeren of verbeteren, omdat het aan de vorige tijden nooit aan voorbeelden van kwade zeden ontbreekt, welke met de tegenwoordigen in vergelijking kunnen gebragt worden, zoo willen wij liever onze aandacht bepalen tot de tekenen des verderf in de zeden, waar uit een iegelijk dan ligteltfk.zal kunnen opmaken, hoe veel er ten dien opzigte zou te verbeteren vallen. Het bederf in de zeden wordt niet altijd door openbare misdaden aangekondigd. Eene maatfchappij kan door eene uiterlijke befchaafdheid het voorkomen hebben, als of er in dezelve niets gefchiedde dat tegen het recht, de billijkheid, of de eerfte begrippen der zedekunde aanliep, terwijl zij ondertusfchen het verderfelijk zaad van alle ondeugden in haren boezem opgefloten heeft. Het bederf in dezeden wordt niet geboren in den eemenen burgerftaat, of in den middelftand van Bienfchen, maar aan het hof — van daar verfpreid het zich onder de Groten, die aan het hof verkeren, en aoo lang het kwaad nog niet verder is doorgedrongen, vertoont het door het vernis der befchaafdheid uiterlijk nog niets, dat aanftotelijk of verfchrikkelijk is, dan alleen voorden opmerkzamen wijsgeer, die het ware «an het valfche onderfcheidende vele tekenen opmerkt van een bederf, dat eerlang tot alle ftanden van de maatfchappij ftaat doortebreken. De eerfte trap van verval in de zeden beftaat doorgaans in eene tóegevenheid voor de fouten, en eene  zagte beoordeling van eene menigte van zaken, die men te voren als fchromelijke gebreken zoude befchouwd hebben. — hl eene maatfchappij, die tot het bederf in de zeden overhelt, zal men bij voorbeeld de hoererij als eene zeer verfchoonbare zaak befchouwen; — de onbetamelijke verkering met een andermans huisvrouw heet men galanterij, en deweeU de in klederen, een geoorloofd middel, om zijn ligchaam te verfieren en te verfraaien. — Deze verfchoning komt daar van daan, omdat die misdaden doorgaans bij den Koning of bij 's Lands groten een begin nemen, welke daar toe alleen fchijnen gewettigd te wezen, want wie zou, bij voorbeeld, een Koning of Vorst durven kwalijk nemen, dat hij de eene of andere Freule of Staatsdame tot zijne maitresfe had, gelijk dit immers eene zaak is, die onder de Vorften zoo algemeen is, dat zij bijna fchijnen het uitfluitend privilegie gekregen te hebben, om de misdaad van echtbreuk ongeftraft te plegen ? — daar ondertusfchen God, Deut. 17, het vermenigvuldigen der vrouwen zeer uitdrukkelijk onder de on verfchoonbare misdaden van eenen Koning gerekend heeft, welke hen waardig maakten om van het volk verWorpen te worden. Een twede teken van bederf in de zeden is, dat de Godsdienst van tijd tot tijd meer en meer van zijnen invloed en kragt verliest, dat deszelfs dienaars zich allengs naar den heerfchenden toon der wereld beginnen te fchikken , en daar zij zeiven ophouden om het voorbeeld te geven van deugd en godsvrugt, ook van tijd tot tijd flapper worden , om dezelven aan anderen aanteprijzen. De zulken, die met een oprecht hart zich aan de oude zeden verbinden, en den Godsdienst ongeveinsd blijven aankleven, worden Voor eenvoudige en onverftandige menfehen gehouden of opentlijk als dwepers en huichelaars uitgemaakt, terwijl de groten zich van denzelven alleen bedienen, om agter deszelfs dekmantel hunne misdaden des te veiliger te plegen, en bij het kortzigtig gemeen, dat aan den vaderlijken Godsdienst, zonder betrachting veelal van denzelven, zeer verkleefd blijft, voor fteunpilaren van kerk en (laat gehouden te worden. Het onderwijs van den gemenen man, wordt in eenen ftaat, die tot zijn bederf overhelt, gemeenlijk Kkkk 3 yer-  C *30 > venvaarfoosd, en zelfs eenigfints als gevaarlijk befchouwd, — men vreest, om dat foort van menfehen al te klaar in de zedekunde te laten inzien, omdat men dan van het zelve dat gebruik niet zou kunnen maken, wanneer men eens deszelfs hulp in zogenaamde ftaatkundige belangen nodig heeft — hier om worden alle pogingen om den gemenen man te verlichten gedwarsboomd, en oogenblikkelijk bij hare eerfte verfchijning den bodem ingeflagen en als verderfelijk voor den ftaat verworpen. De opvoeding van de kinderen der groten wordt beftuurd door de ijdelheid, hoogmoed of begeerlijkheid. -— Zij worden niet meer opgeleid tot wezenlijke kundigheid, om zich door hunne verdienden een* weg te banen tot eer en aanzien, maar zij genieten Hegts een onderwijs in oppervlakkige wetenfchappen dat genoegzaam geoordeeld wordt om zich in de wereld intedringen, en bij menfehen du bon ton, gelijk men ze noemt, aangenaam te maken, — voor hetove. rige worden hunne kneedbare harten al vroeg door jhunne ouders in dien vorm gebragt, welke het meest gefchikt is, om zich door gedienftigheden naderhand de gunst van die genen te verwerven, van welken zU niet alleen met aanzienlijke maar tevens met voordelige eerambten kunnen befchonken worden. De man van verdienften wordt niet geteld — onkundige, die door eene buigzame ruggraad beter ge. fchikt zijn, om de gunst der groten te verwerven, worden dikwils boven zijn hoofd geplaatst, zelfs in bedieningen van het grootfte aanbelang voor de maatfchappij , waar toe enkcld kundigheid vereischt wordt — dit blust den moed van den minder aanzienlijken burger uit, geeft aanleiding tot verwaarlozing eener goede opvoeding, vermindert de fierheid der inwoonderen, en doet hen allengs in lage vleiers en flaven ontaarden. Het huwelijk wordt niet anders befchouwd dan eene koopmanfehap, waarin men alleenlijk met den hoogmoed en de gierigheid te raden gaat — de genoegens van het huizelfjk leven worden niet gekend, omdar geen onderlinge genegenheid, geen liefde, maar eU genbejang alleen de verbintenisfen daar ftelt. Het vaderland, het algemeen welzijn zijn bij de meesten woorden van gene betekenis —• men bedient zich  eich van dezelven alleen, om onder den fchiln va* voor derzelver behoud te waken, zijne geheTmf ooï merken des te beter te bereiken ,'terw/zlj, d?e wit zenl.jk nog iets van de voorvaderlijke deugd lebben overgehouden, als pesten van den ftaat, als oproerma kers worden uitgekreten. "proerma- zelfs tot den u!g^ SiS'buTgeren i™g £3 in het einde het zedenbederf voltooit, en daar door de hope op verbetering ten eenen male veSgt Wij zouden dit ftuk nog verder kunnen nirhr^Pn ■ maar het aangeftipte zal genoegzaam ~ doen 'oordelen e? ZeÓ™bl^ * * * ÜÏÏSd°£ uoen oordelen, en aantetonen hoe veel er ten dien rèl weelde te gronde «™ _f_ Vu J i3001" de EP*"Sraaer s^jsss verbetermg zoude kunnen daar gefteld worden ! dit, dat het God behaagde, om dooi ziineS.' de wijsheid zulke midlelen daaneftellen! waaf door" de volken van hunne grote fchatten en rinZriZ die de eenigfte bron zijn van de weelde en v^ffd' Jeid beroofd wierden, en aldus genoodzaakt om Wedertekeren tot die oude naarftighlid, vlij,en ar fce.d, welke de weelde en ondeugden weldra bulten verhgu?zneZn.n ™ °M wcre'dd^ zoudendoeS *,,£,dat *Ül geIuk no& een« voor ons befchoren *vare - dan zou men verlangen, dat de draad van 3F leven wierd uitgerekt, om die heuTheji^ tij.,  C 63* ) tijden te beleven —» dan zou men het wezenlijk geluk, en de deugd, die ons reedts zoo lang verlaten hebben, tot onze fteden zien wederkeren, — dan zou de verwoestende tweedragt welhaast verdwijnen — en plaats maken voor die deugdelijke eendragt, die het Volk en de Regenten op goede gronden opwekt, om tot heil van het vaderland hunne pogingen te vereenigen. En dus koom ik als van zelfs tot de burgerlijke regeerkunde — ach, dat ik met een oprecht hart mijne medeburgers konde toeroepen, dat deze gene verbetering van noden had! — maar, helaas! [ikfpreek niet van ons vaderland] ten dezen opzigte moeten wij ook belijden, dat dezelve door het verloop der jaren aan vele gebreken onderworpen is, echter aan zulke gebreken, waar omtrent wij alle hope op verbetering nog niet hebben opgegeven. Wij zijn reedts te ver gevorderd, om ons hier over in het brede uittelaten. — Zoo echter iemand van onze Lezers hier omtrent mogt begerig wezen, die leze de zesde afdeling van de Staatkundige Geloofsbelijdenis van den Vrijheer adolph knigge, waar in hij onderzoekt, of de hedendaagfche ftaatsgefteldheden op egte grondbeginzelen rusten, en met den toeftand der eeuwe overeenkomen, als mede de uitmuntende middelen tot verbetering, die in de agtfte afdeeling van het aelfde werkje zoo uitmuntend worden opgegeven. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, «n alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor ee* en een halven ftuiver te bekomen zijn,  ANTWOORDER. Candide et modeste. N*>. So. WAT IS DA» OEL7JKHEIO? . 184.) Thands moet ik fpreken over een der gewigtigfte onderwerpen, welke men in onze dagen behandelen kan, over de egalité namentlijfc ol gelijkheid ondet de menfehen; een onderwerp, het wel* in onzen leeftijd zoo veel gerugts gemaakt heeft, dat er de menfehen, naar aanleiding van de partij, die zij zijn toegedaan, malkanderen het Jicht om uit de oogen zoude halen, ja, wat zeg ik, van het leven beroven. Dagelijks bijna heb ik hier de fprekendfte bewijzen van. Mijn buurman, die een grote voorftander is van de Franfche omwenteling, ligt er den gehelen dag om over hoop met zijne huisvrouw, die eene befliste voorfpraak van de magt der Groten is — tot nog toe is het bij woorden gebleven, maar is vrees, dat het eerlang tot dadelijkheden zal overftaan, —I egalitè is de fchering en de inflag van hun gekijf, en het geen het belagchelijkfte van alles is, is dit, dat zij beiden de kragt van het woord niet begrij! pen. — Indien hun, [want de man Is nog al een liefhebber van lezen,] dit Nommer in de handen koomt, hope ik van harte, dat het in ftaat zal wezen Uil om*  «m die goede menicnen te bevredigen, en wederom ï gelijk te voren, in rust te doen famenwonen. Het is eene zekere waarheid, dat de menfehen, als menfehen befchouwd, van natuur met malkanderen volkomen gelijk ftaan, en dat de een boven den anderen niet verheven is, dan door geweld of door toeftemming — de ftaat der natuur kent geen Koningen, geen Onderdanen, geen Heeren, geen Slaven, geen edelen geen onedelen. De natuur is eene vriendelijke moeder jegens al haar kroost. Zij voorziet de menfehen van de nodige beginzelen van bekwaamheden om te overwegen wat to» hun welzijn dienftig is, en van de gefchikte middelen, om voor zich zeiven te kunnen zorgen, en dat gene uittevoeren, het geen zij voor hun geluk noodzakelijk rekenen. Daar zijn er enkelden, die door toevallige omftandigiieden van die bekwaamheden ongelukkig beroofd wor. den, en dus buiten ftaat gefteld om te overwegen, wat voor hun eigen welzijn dienftig is, gelijk de genen , die van hun verftand beroofd zijn, en daar zijn 'er ook, die zich zeiven, door moedwillig verzuim in het aankweken van de beginzelen der bekwaamheden, die zij uit de hand der natuur ontvangen hebben, daar toe onbekwaam maken — de zodanigen geven zelfs door hun eigen gedrag aanleiding, dat de gelijkheid tusfehen het menschdom door de natuur vastgefteld, vernietigd worde, dat andere menfehen hun vooruitlopen en in hunne verftandelijke vermogens overtreffen. Zoo gunftig handelt de natuur, die de moeder is der menfehen, omtrent hare kinderen; maar de Fortuin, die derzelver voedfter is, gaat niet zoo onzijdig en goedgunftig omtrent hun te werk — zonder zich aan de natuur te ftoren, verheft zij niet zelden een' dwazen  C 635 ) zen boven een wijs man, en eenen fnoodaard boven een, die in alle deugden uitblinkt. Gierigheid, hoogmoed en begeerte hebben te weeg gebragt, dat de fchitterende daden van de fortuin door het gros der menfehen veel meer gewaardeerd wierden, dan het ftil en regelmatig gedrag der natuur — hier door is eene gehele verandering in de denkbeelden der menfehen ontftaan — men heeft de waarde van den mensch niet meer berekend naar zijne natuurlijke vermogens en de gaven van zijnen geest, maar naar het meerder of minder deel van geluk, dat hg op de wereld genoot. Hier van daan is het, dat de Volken, verward in hunne denkbeelden nopens de meerder of minder waarde van den mensch, dikwils dwazen en Godlozen, die gene andere verdienften hadden, dan dat zij door de hand der grillige Fortuin rijkelijk bedeeld waren, boven de braafilen en deugdzaamften verheven, en aan dezelve hunne gewigtigfte belangens hebben toevertrouwd. Dit heeft te weeg gebragt, dat die genen dikwils hoven anderen verheven gerekend wierden, die, wegens hun fober verftand en ftegte wijze van opvoeding, de allerlaagften hadden behoren te zijn — men begon het geflacht, waar uit iemand gefproten was, en dat natuurlijk niemand eenige waarde kan bijzetten, boven perfonele verdienften en bekwaamheden te verheffen», en het denkbeeld, dat het geen bloed of natuur is, «naar alleen konst en toevallige omftandigheden, waar door iemand boven anderen kan verheven worden, raakte geheel verloren. En aldus is de natuurlijke gelijkheid onder de menfehen weldra vernietigd, en met dezelve hun tijdelijk geluk verloren gegaan. Evenwel zijn er nog eenige gewlgtige zaken overgebleven, Tjraar in men de natuurlijke gelijkheid heeft LM a traclu  tfaehten te bewaren» en fchoon dwingelanden en overheerfchers zich fomtijds niet ontzagen, om dezelven openlijk te lebenden, zijn er echter maar weinige Volken, die zoo laag gezonken zijn, dat zij van het recht op dezelven geheel afftand gedaan hebben. { De voornaamften van dezelven beftaan hier in. Dat alle leden der maatfchappij, zonder uitzondering van iemand, gelijkelijk zouden verplicht wezen tot do dadelijke nakoming en gehoorzaamheid der vastgefteld© wetten, en dat geen mensch door de Fortuin zoo hoog zoude verheven gerekend worden, dat hij dezelve ongeftraft zou durven fchenden. Dat de weg tot eer en aanzien niet alleen zou open. Jtaan voor den man, die uit aanzienlijke ouders gebo* ren was, maar ook voor de zodanigen, die fchoon van 3ager afkomst door hunne verdienften , door hunne verstandelijke vermogens of anderzints zich boven andejen van hunnen ftaat zouden kunnen verheffen. Dat de armen voor alle overlast en geweld beveiligd dezelfde rechten zouden genieten als de rijken, dat zij .door niemand, die in vermogen of aanzien boven hen verbeven waren, zouden kunnen onderdrukt of benadeeld worden ; en dat in alle gevallen het recht voor hun zoo wel zoude openftaan als voor andere, die meer van de fortuin bedeeld waren. Dat de misdaden, zonder aanzien van den perfoon# Üoor wien zij bedreven wierden, voor misdaden zouiden gerekend, en zoo wel in den aanzienlijken als ia den minder aanzienlijken, zouden geftraft worden. Dat niemand, zonder zijne volkome toeftemming, tot een of andere dienften of vernederingen zouden Jtucnen gedwongen Worden, maar dat ieder een hier jn zijne vrije keuze zoude behouden. jNu moet ik, ten behoeven van mijnen buurman en $fjne huisvrouw, van welken ik boven gefproken heb, nog  C*37 > aantonen, dat deze egalïté of gelijkheid juist in öïls gezegend vaderland plaats heeft., en geëerbiedigd Wordt! — In andere landen, die aan het gebied van eenen Monarch, gelijk in de Koningrijken of aan dat der Arifto» kraten, gelijk in Venetién t Genua en elders onderworpen zijn, vindt men altijd eenige menfehen, die boven de wetten fchijnen verheven te zijn. ten minden die zich aan dezelven niet ftoren , even als of de wetten alleen maar gegeven waren, om den gemeisen man in toom te houden In de Koningrijken, bij voorbeeld, wordt een burger man, die overtuigd wordt van echtbreuk, meestal gebannen, of in eene zware geldboetegeflagen, terwijl men den Koning met zijne Maitresfen ongeftoord ziet heenleven — in Ariftokratifchè regeringen betaalt de adel zelden iets.aan de belastingen, die door het volk aan het land moetto worden opgebragt; — maar in ons vaderland.dat noch door eenen alleenheerfcher, noch door Jtriftokraten geregeerd wordt! zijn de wetten zoo wel verplichtend en verbindend voor den aanzienlijkften Regent als voor den geringften burger [adres bij den biddagsbrief van hee voorlede jaar] geen echtbreuk zou ongeftraft zelfs niet in den eerften Minister van Staat geduld worden; — en wat de belastingen aanbelangt, daar van weten w{| niet, dat iemand in onze Republijk is uitgezonderd ! In andere landen, die op eene willekeurige wijze ga, regeerd worden, ftaan de eerambten alleen open, voor die genen, welke zich van zwaard en fpillezij uit een hoogaanzienlijk geflacht kunnen rekenen geboren te zijn, en welke door de gunst van éénen, die het Oppergebïed in handen heeft, daar toe genadiglijk verhei Ka  land, heeft de arme en minstvermogende man even* veel recht, als de rijken en aanzienlijken, ja ai waren zij zelfs tot de tijtel van Edel Groot achtbaren of weledel geftrengen Heer verheven adres bfj den geioofwaardigen dichter Joost van Vondel, (of het moest een ander wezen, dat mijn geheugen mij bedroog) maar dat doet tot de zaak niet, het komt hier op de woorden, niet op den naam van den dichter aan, wanneer hij zingt Hier wordt geen rechtbank toegejlotes Foor armoe of onnozelheid, De zaai van armen en van Groteit Wordt met het zelfde recht bepleit. Hoeveel landen vindt men in de wereld niet, daae m het (haffen van misdaden een aanmerkelijk onderfcheid in de perfonen, die dezelven bedrijven, gemaakt wordt; — en wat kan er uitgedagt worden, dat voor den minderen burger meer vernederend is dan dit, dat het bloed van een groot Heer te voortreffelijk gehouden wordt, om voor een misdaad, die den dood waardig is, vergoten te worden, terwijl ondertusfchen een gemeen man om die zelfde misdaad de eene voor, de andere na op het fchavot zijn leven verliezen moet; ook dit heeft in ons gezegend vaderland geen plaats die zoo onedel is, om zich aan fchandelijke misdaden fchuldig te maken, bil voorbeeld, die het vaderland verraadt, 's lands penningen fteelt, zich fchuldig maakt aan manflag, of foortgeiijke misdaden wordt in het openbaar geftraftal was hij ook uit het edeJfte bloed gefproten, of met de aanzienlijkfte eerambten bekleed. ■■ , ■ Jan Va„ Oldenb ar neveld, de Advokaat van Holland, of, zoo> als men thands zou zeggen,zijn Excellentie de Raadpeniionans van Holland en West-Friesland, moest zoo wel fzijn leven op het fchavot in het openbaar verhezen, als de geringde burger, die zich aan eene misdaad heeft fchuldig gemaakt. De Graaf van Bijland, moet zoo wel v0or zijn leven op Loeveitein gevangen zitten, als de gemeenUe foldaat, die, 0m  C 54o > •BI dat h'ij het regiment verlaten heeft, zijne dagen in de kruiwagen moet verflijten. Hoe menig land is er, daar de Koning de zonen der burgers noodzaakt, om als foldaten in zijn leger te dienen, of daar de Edellieden, wier voornaamfte edoidom veelal in een partij gcfchilderde quartieren beftaat, allerlei ongehoorde dienften van den ongelukkige landman afvorderen, zonder zijne moeite met een enkelen duit te belonen, terwijl die ongelukkige nog met den hoed in de hand en eene nederige buiging moet afvragen, of zijne Genade ook nog meer te bevelen heeft. In Venetiên zou een Ariftokraat een welgeftelden burger, die hem niet behoorlijk groette, aankijken als een Turk, en zijne onbeleefd, heid hem vroeg of laat ten duurfte betaald zetten, maar hier in ons vaderland is men in alle die dingen vrij — en fchoon de wellevendheid en de dankbaarheid vorderen, dat men een Regent voor alle zijne zorgen en gewigtige dienften ten nutte van het vaderland bewezen niet ongegroet laat voorbij gaan, blijft echter een burger in dat opzicht volkomen vrij, zonder dat ïiij ooit behoeft bevreesd te wezen, dat het hem op de eene of andere wijze, gelijk men zegt, door iemand in de klederen zal genaaid worden tot perfonele dienften wordt niemand genoodzaakt, —— en die werken wil kan eene behoorlijke betaling vorderen die niet werken wil, moet honger lijden , gelijk in alle andere landen , of, zoo iemand nog perfonele verdienften heeft, wordt hij veelal nog van den armen onderhouden — en dus kan men met vollen nadruk zeggen, dat in ons vaderland de vol«naakfte gelijkheid heerscht, die men ooit zou kun* tien verlangen!! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weekïijkö voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER: Candide et modeste. N°. 81. is daar wel op gedag t? (JVraagal N°. 185.) Van de oudfte tijden af aan is het altijd voor een teken van wijsheid en voorzigtigheid gehouden, om in zaken van gewigt, vooraf alles behoorlijk te wikken en te wegen, eer men tot het befluit overging,— zoodat men midden in het werk niet behoefde te vragen — heeft men daar of daar op wel gedagtt of bij den uitkomst der zaken geen reden had, om zich zeiven van de grootfte onvoorzigtigheid te befchuldigen — neen — zulks wierd ten allen tijde voor een teken van dwaasheid gehouden, en voor zeker niet zonder het grootfte recht — wie zou, bij voorbeeld, een mensch den naam van wijs durven geven,, die een huis liet bouwen, zonder dat hij van te vo« ren de kosten behoorlijk overwogen, en ernftig nagegaan had, of hij wel in ftaat was om die kosten te kunnen goed maken, ten einde niet midden in het werk te blijven fteken ? — zou niet élk een, die zoa\ een onvoltooid huis aanfchouwde, moeten uitroepen, — waarlijk de ondernemer van dat gebouw moet zeker wel een groten dwaas of een losbol geweest zijn. Zou iemand wel grote gedagten kunnen U m m ui vo»!  C ) voeden van eenen Koning of Keizer, die eenen oor. log ondernam, zonder dat hij eerst bedaardéTijk had overwogen, of hij van d>en onrlog wel immer met roem en voordeel zou kunnen afkomen? Zou een "Veldheer niet voor een' vo:ftrekten dwaas gehouden worden, die zich met zijn leger in een vreemd land begaf, zonder zeker te weten, of hij naderhand wel gelegenheid zoude hebben om met behoud van zijne troepen daar weer ui ttekomen? — en evenwel van zulk foort van helden leveren de oude en nieuwe gefchiedenisfen vele voorbeelden op — fchoon men ook niet ontkennen kan, dat het einde gelijk het fpreekwoord zegt doorgaans den last gedragen heeft. Indien de menfehen, eer dat zij tot een zaak befloten, wat voorziRtiger waren in het overdenken van de gevaren, die daaruit naderhand veelügt kunnen geboren worden, zij zouden dikwils geen reden hebben van zich te beklagen , dat zij zich zeiven de grootfte onheilen hebben op den hals gehaald. Indien de dertig dwingelanden, die Athenen van zijne vrijheid beroofd, en de burgerij in eene onverdraaglijke flavernij hadden nedergeftort, zich met deze hunne zegepraal over de vrijheid hunner medeburgeren hadden te vreden gehouden, en zich gewagt hadden, om de voornaamf.e voorftanders van de rechten des volks, gelijk Trafybulus en vele anderen, niet als fnoodaards urt het land te verjagen, maar dezelven integendeel met befcheidenheid en zagtheid behandeld hadden, dan hadden zij misfehien vele jaren in hunne geliefkoosde regering kunnen blijven volharden; maar toen de uitgeweken Vaderlanders door vreemde hulp verfterkt, naar Athenen te rug keerden, om de verloren Vrijheid te herftellen, zagen de dwingelanden wel, dat zijde gevartn niet genoeg over*  C *43 ) óverdagt hadden, dat zij beter en fhatkundiger zouden gedaan hebben indien zij de misnoegde burgers tot hunne vrienden gemaakt hadden — maar dat was te iaat — de uitgewekenen keerden met zoo grote dapperheid te rug, dat de dertig dwingelanden met hunnen aanhang genoodzaakt warende vlugt-te nemen, en hunne zoo geliefkoosde regering aan de zonen der Vrijheid overtelaten. De dwingelanden fchreeuwden wel tot. hunne verontfchuldiging — wie zou dat ooit ge dagt hebben f maar niemand, die een eerlijk hart had, het-in dien tijd, of in latere dagen, heen ooit tot dia orhe. fehaamdheid durven komtn , dat hij het [gsdtag der dwingelanden heeft durven goed keuren, of verdeuigen? — op zulke gevolgen hadden zij behoren te denken — er gebeuren toch in de wereld zoo veel dingen, daar men nooit op gedagt zou hebben, dat een mensch, die zijn eigen welzijn tracht te bevorderen op die onzekerheid wel wat behoort te rekenen , vooral in den tegenwoordigen tijd — want de kleinfte gebeurtenis, die men zonder opmerking dikwils zou over het hoofd zien, kan de oorzaak zijn van gewigtige omwentelingen, die de wereld doen fchokken en beven. Een kopje thee bij het ontbijt toegediend wierd in Amerika het voorwerp eener zware belasting, en deze was de oorzaak dat de oude ftaatsgefteldheid aldaar volkomen wierd omgekeerd.— En och of het daar bij maar gebleven was; maar wat heeft de Amerikaanfche omwenteling al geen gevolgen gehad? — aan hoe vele menfehen heeft zij de Vrijheid en het leven niet gekost? — indien dezelve niet was voorgevallen, — dan was de vrome Heintja van der Noot nog in zijn Vaderland, — Lodewyk de XVI. zwaaide zeker nog den fcepter van den Franfchen Mmmm 3 troon-j  ( 6u ) troon — de Luikenaren, wel te vreden met hunne voorrechten, zouden zich nog beroemen op hunne oude Vrijheid — Brabant, in zijne voorrechten door ée blaide inkomften bevestigd, zou geen volk in de wereld meer vrij, meer gelukkig achten dan zich. zeiven. — En gij, o mijn Vaderland! gij zoudtde Franfche wijuen niet ten duurden betalen moeten. Als men op alle die dingen in de eerfte beginzelen, .toen het vuur der ontevredenheid zoo wat begon te fmeulen ernftig gedagt had, misfchien zou men ze .met een weinig toegevendheid allen zijn voorgekomen — en thands zeker leefden wij en onze nageburen weder als in Abrahams fchoot, wel te vreden met het bezit van onze oude voorrechten. Maar dit is het gebrek van het menschdom over het algemeen geweest, dat men te weinig vooruitgedagt, en zich door trekken van geveinsdheid , of door listige bedriegerijen op eene behendige wijze heeft laten in de luren leggen, zonder op de dang te denken, die dikwils onder het gras verborgen lag. Melius deelde in een tijd van hongersnood veel koorn onder het volk uit — maar deed hij zulks uit liefde voor het volk, uit eene hartelijke genegenheid voor zijnen evenmensen? zoo dagt in dien tijd de fcortzigtige burger, maar het was alleen om door des Volks hulp onderfteund zich een weg tot het oppergebied over Romen te bezorgen. —— Julius Cefar Wilde een wet doordringen, om eenige landerijen van den Staat onder het Romeinfche gemeen te verdelen, maar deed hij dat om het gemeen te verlosfen van de armoede, onder welke zij gebukt gingen ? Zoo oordeelde het blind gemeen; maar het was alleen om deszelfs gunst te winnen, en naderhand zijne diensten Voor het volk door de flavernij van hetzelve te laten ba-  < 645 ) betalen — maar geen van beiden hadden zij ondertusfchen de gevaren overdagt, die aan zulke heerschzugtige ondernemingen doorgaans verbonden zijn. — Melius wierd vermoord, eer dat hij zijn oogmerk nog bereikt had, en Julius Ce/ar kort na die heuchelijke gebeurtenis. Zeker hadden zij op dat vermoorden niet gedagt, en, om de waarheid te zeggen , het komt ook zoo wat gek in het fpel — anders zouden zij wel een geheel anderen rol gefpeeld hebben — maar hoe menig een zou dat niet gedaan hebben, indien zij, niet verblind door de vooroordelen, op alles behoorlijk gedagt hadden. De Koningen worden dikwils befchuldigd van ondankbaarheid, en als men zoo wat aan de historiën geloven mag, zijn zij er zeker niet geheel vrij van.-rZf| bedienen zich niet zelden van den eenen of anderen tot het uitvoeren van boze ftukken, waar toe zij hunne eige handen te goed zouden rekenen, en •nauwlijks heeft men hun den dienst bewezen, of hec •is itoforas — wilt gij eeten, eet flik uit de goten ■voor mijn paleis. — Onze Vaderlandfche historie levert zulke voorbeelden niet op, maar die van andere volken menigvuldig. Cortez, de Vermeesteraar van Mexico, had ten diende van Karei den V. duizend wreedheden uitgevoerd, vele huizen geplonderd en vele lieden verwoest — maar toen hij zijn' meester alle die dienften bewezen had, was hij nauwlijks in ftaat om aan zijn hof gehoor te verwerven. — P0e is die knaap, vroeg de Koning met vele tekenen van verontwaardiging, die mij met zoo veel aandrang lastig valt, om met hem te /preken? —— Ik ben iemand, antwoordde Cortez, die voor Uwe Majesteit meer landfchappen gewonnen heeft, dan Uw vader U/leden heeft naMm mm 3 £0.  •gelaten. Ja wel is het koud, — de dienst was verrigt, Cortez moest ongetroost henen gaan, en diende naderhand in een' rang iets hoger dan dien van gemeen foldaat, op de kust van barbarijen. ■ Indien Cortez nu gedagt had op de ondankbaarheid der Koningen, waar van dit verhaal weder zoo een uitftekend voorbeeld oplevert;-hij zou zijne handen :n!et bezoedeld hebben met het fchuldeloos bloed zijner medemenfchen, — hij zou niet geplunderd , niet ■verwoest hebben, — en hij zou in zijne verwagting •niet bedrogen zijn uitgekomen. Maar aan den anderen kant kunnen wij ook niet voorbij om te zeggen, dat, fchoon men alle dingen ■met zijne gedagten heeft nagegaan, fchoon men alles nauwkeurig overwogen heeft, evenwel de zaken dikwils nog geheel tegen onze verwagting uitvallen — ja veelal juist die gevolgen hebben, weike men met zoo veel zorg poogden te veriedelen. Misfchien ftel ik de zaak wat duister voor, maar een enkeld voorbeeld uit de gefchiedenisfen zal mijne gedagten genoeg ophelderen. Keizer Leopold, niet de vader van de tegenwoordigen Keizer, die aan krimpingen in het lijf geftorven is , maar Leopold de I. liet de Graven van Serini enz. die voor de rechten des volks geïev-erd hadden op het fchavot hun leven verliezen; maar deze wreedheid had juist eene tegenovergeftelde uitwerking, als hij verwagt had — het bloed, 't welk voor die zaak geftort was, bezorgde de vrijheid meer aanhangers, dan het moordfchavot daar van had afgefchrikt. Niet zelden ziet men de menfehen zich vermoeien en affloven, om alle mogelijke middelen totveriedeling van het een of ander uittedenken — en alles famen te brengen wat zij tot dat oogmerk dienftig oor»  oordelen — wapenen — moordtuig onderdrukking en geweld, maar dat ondertusfchen hunne gedagten verward en hunne pogingen zigtbaar veriedeld worden — en indedaad niets is er, het geen de hand der Voorzienigheid en de kortzigtigheid der menfehen duidelijker aan den dag legt, dan dat grote gebeunenisfen fomtijds te weeg gebragt worden juist tegen het oogmerk' van die genen, welke er de voornaamfte aanleggers van waren, en juist door dezelfde middelen, die aangewend wierden, om een tegenovergeltelde uitflag te bewerken — aldus is de vervolging altijd het middel geweest, om den Godsdienst, dien men poogde te onderdrukken, meer en meer te doen bloeien, in zoo verre zelfs, dat het bloed der martelaren het zaad der kerk geworden is. — Aldus zijn Athenen, Lacedemon, Karthago, en vele andere flaten door hun eigen voorfpoed te gionde ge. gaan. Wat was Philips de II. door zijne on- verdraaglijke onderdrukking anders dan de veroor zaker van de Vrijheid der Nederlanden? Wie heeft de Romeinfche Vrijheid den bodem ingeflagen?- niet de heerschzugtige Sylla, of Ce/ar, maar de Vrijheidlievende Cato zelve, wanneer hij door ' zijne bekrompe en woeste ftaatkunde Romen van eenen mededinger verloste, door in den raad de fak, fcels te ontfteken, die Karthago verwoestte. Wij befluiten dan, dat het de plicht is'van een mensch, eer hij eene zaak onderneemt, om alle de gevaren, die daar op lopen kunnen, behoorlijk te overdenken, en de waarfchijnüjke gevolgen nauwkeurig te wikken en te wegen - de voorbeelden van anderen zich ten nutte te maken, en te leren op wiens woorden men veilig vertrouwen en wien men niet vertrouwen kan - voorts, om niet aanip- druj.  ( 648 } drulfchen tegen den wil der Voorzienigheid, wanneer men uit de deugdzaamheid van eene zaak of uit andere omftandigheden zigtbaar befpeuren kan, dat zij dat gene befloten heeft, het geen wij door ónze zwakke pogingen zouden trachten te verie* delen. Den brief van Brutus Tertius hebben wij aan den vlam opgeoffert, omdat ons volftrekt befluit is ons in gene burgerlijke partijfchappen intelaten, en van alle Politieke verfchillen geheel te onthouden. Te DORDRECHT, JMj DE LEEUW en KRAP, en a!8m bij de Boekverkopers; daar dezelvenweekBjks voor een en een balven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N* 82. WAT ZIJN JAKOBIJNEN? WAT IS EEN BOUO.UÏTÏ WAT IS VERANDERING? (Vraagal N°. 186.) Zool zool Heer vraagal, drie vragen te gelijk —< dat is een nieuwigheid, die ik niet verwagt had — en, om de waarheid te zeggen, ik ben juist zoo een grote vriend niet meer van nieuwigheden, zedert ik ondervonden heb, dat menfehen door nieuwigheden kunnen ongelukkig worden; — ik wil wel uw deugdelijk recht niet betwisten, om in één nommer drie vragen, in plaats van één, voorteftellen — maar met dat al, het is eene nieuwigheid — en fchoon ik er u juist niet om uit het Vaderland zou verdrijven — zoo weet gij toch wel, dat het grootfte, en het aanzienlijkfte gedeelte meer verkiest, dat er bij het oude gebleven wordt; — dezen, omdat zij het voordeel van het nieuwe niet kunnen begrijpen; — genen, omdat zij bij het oude hun voordeel vinden — gelijk als ik bij voorbeeld ; want nu gij het in uw hoofd gekregen hebt, om, in plaats van eene vraag, volgens uwe oude gewoonte, drie vragen voorteftellen, ben ik ook genoodzaakt, om, in plaats van eene vraag, drie vragen te beantwoorden — verftaat gij mij wel ? — en dus zou Nnna ft  C*50 ) ik U zeer vriendelijk verzoeken, om bij de oude Conflitutie te blijven — ik weet wel een draai aan het werk te geven, maar dat ftaat ook zoo draaiachtig — ik zou bQ voorbeeld kunnen doen als zeker dorp-predikant die onder de fuspicie lag, dat hij wel eens ging fnoepen bij zijn buurmans huisvrouw, die vrij wat poezeliger was dan zijne eige wederhelft, welke hij uit zuivere liefde .... voor het geld namentlijk getrouwd had — dat was eene volftrekte echtbreuk Lezer — en evenwel hij moest op zijn tijd over de echtbreuk prediken en dezelve beftraffen — ieder was begerig, om te horen, hoe Dominé zijn preek zou inrichten, en of hij onbefchaamd genoeg zou wezen, om op de ftoel der waarheid eene zonde te beftraffen, aan welke hij dagelijks voortging zich fchuldig te maken. —— —• Hoe denkt gij wel goedgunstige Lezer, dat Dominé het maakte? zich ziek houden, dat zat er niet op — want dat was maar uitftel van executie tot den volgenden zondag — wat dan? — hij klom op den predikftoel — las zijn voorftel over de echtbreuk met de uiterfte bedaardheid aan de toehoorderen voor, die in grote menigte van alle kanten waren famengevloeid, en zeide, dat hij zijn tekst in twee delen verdelen zoude , namentlijk in den echt en in de breuk van denzelven, en dat hij wegens de ruimte van ftof het laatfte gedeelte tot eene nadere gelegenheid zoude fparen <— wat dunkt u — was er dit niet mooi op gevonden ? — en zou ik in mijn geval niet op dezelfde wijze kunnen te werk gaan ? en handelen bij voorbeeld in het tegenwoordig nommer over de Jakobijnen, bewarende de twee andere vragen tot eene nadere gelegenheid ; en hoe het met die nadere gelegenheid gaat, dat weet ieder eert\ wel, die aan de ftreken der geleerdeu niet ongewoon is. Wel  Wel aan dan , ik begin met de Jakobijnen, en waar Ik mede eindigen zal, dat hangt van de plaats af, en zal de tijd ons van zelfs leren. Jakobijnen is de naam, [of het misfchien iemand van de Lezers nog niet weten mogt], van zekere partij in de Republijk van Vrankrijk; — in de Republijk Zeg ik, want gedurende de gelukkige en gezegende dagen van het Koningrijk, geloof ik niet dat zij nog bekend geweest zijn; ten minsten niet in dien zin, gelijk dat woord tegenwoordig gebezigd wordt. Zij worden aldus genoemd naar de plaats, daar zij gewoon zijn te vergaderen, namentlijk het klooster der Jakobijnen; dat zijn die geestelijken, wier orde is toegewijd aan den H. Jakobus. Dus. zou men in een zekeren zin, uit kragt van gevolgtrekking, gelijk de geleerden fpreken, kunnen zeggen; dat de tegenwoordige Jakobijnen dien naam dragen naar den H. Jakobus — het geen in de ooren van die genen, welke juist de beste vrienden van de Jakobijnen niet zijn, al zeer raar klinken zal — hoe ? zullen zij zeggen — de Jakobijnen, die Vrankrijk beroerd hebben, die zoo menig een, welke de oude Conftitutie bleef aankleven, hebben om hals gebragt — die nog tegenwoordig tegenhouden, dat de geallieerde Mogendheden de rust in dat land gaan herftellen, die den goeden Lodeivijk de XVI. door dat vervlooide machine onthoofd hebben — die ons rustig en gezegend Vaderland den oorlog hebben aangedaan, en die op het punt geweest zijn, om het zelve te overrompelen, — indien Du. moriez voor de Willemftad door den onbezweken moed onzer dappere krijgshelden niet ware te rug geilagen! — zouden die genoemd zijn naar den H. Jakobus? Maar mijne Lezers, die aldus redekavelt! — wat doet toch de naam tot de zaak? — uit den naam Nunn 3  kan geen het minste gevolg getrokken worden. Philips de I., Hertog van Bourgondiën, wierd wel r>» goede genaamd, fchoon hij een mensch was zonder trouw en zonder zeden — hij had NB. maar negentien bastaard kinderen, en boven al was hij bezield met eene onverzadelijke eerzugt, en in alle gevallen op zijne grootheid bedagt, — hoe dwingelands handelde hij niet omtrent zijne nicht Jakoba? — maar ifc heb nu geen tijd om mij in die bijzonderheden in te laten. .— Lodewyk de veertiende droeg den naam van tedergeliefden, maar wat dunkt u Lezer, zou hij dien veertien jaren later wel gekregen hebben ? Nu ik wil er maar uit bewijzen dat de naam niet tot de zaak doet — dat men de menfehen niet naar hunne namen maar naar hunne daden moet beoordelen •— en wie zijn dan Jakobijnen? Jakobijnen zijn mannen met rode mutzen op, die ook wel eens Gens Sans Culottes, luiden zonderbroek genoemd worden, niet zoo zeer omdat zij, even als de bergfehotten, zonder broeken lopen, maar om daar door aanteduiden, dat hunne partij uit allerlei foort van menfehen beflaat, zonder aanzien van perfonen, zoo wel uit armen, die haast geen broek, om zoo tefpreken, aan het lijf hebben, als uit meervermogende burgers, mits zij mcar voor ieverige voorftander s van de Tranfche vrijheid bekend Haan — ik zeg Franfche vrijheid Lezers! want die vrijheid (of gij het misfehien nog niet weet) is eene geheel andere vrijheid, als die "van ons Land, welke door de lieflijke Oranje-zon ^efchenen wordt! Deze Jakobijnen hebben zich met malkanderen verbonden om het nieuw Fransch fijsthema te verdedigen tegen elk een, die het zelve op de eene of andere wijze #oude willen benadelen, zoo wel tegen binnenland- feke  ( *53 ) fche als buitenlandfche vijanden, niet alleen met huil, goed, maar zelfs met hun bloed en leven — [welk eene dwaasheid! wat heeft een mensch toch aan de vrijheid, als hij dood is]? Zij vorderen van elk lid hunner partij eene flipte eerlijkheid en ftandvas* tigheid in het nakomen van de beloften, die zij gedaan hebben, om liever het leven opteofferen, dan . hun vaderland of de partij, die zij aankleven, te verKaden; — de minste afwijking in dezen wordt als eert hoofdmisdaad befchouwd, die zij met den dood ftraffen — hunne onbefcheidenheid gaat zoo ver, dat zij het bloed van eenen Koning zoo min fparen als dat van eenen bedelaar — hunne inbeelding is zoo groot, dat zij geloven alleen tegen alle Mogendheden van de wereld beftand te zijn — hunne dolheid bepaald zich niet alleen tot hun vaderland, maar men zegt, dat zij zelfs het befluit genomen zouden hebben, om alle Koningen van Europa uitteroeien, en van alle landen Republijken te maken — [gelukkige landgeno* ten! dat wij al in een Republijk wonen]! — Zij zijn zoo (lijfhoofdig, dat zij de goede oogmerken der geallieerde Mogendheden, ondanks de fchone beloften om de rust en de vrede aan Vrankrijk wedertegeven, op alle mogelijke wijze dwarsbomen, en derzelver heilzame raadgevingen, om zich toch maar ta onderwerpen, hardnekkig in den wind flaan. - zg bezitten zoo weinig flaatkunde, dat zij zelfs geringe menfehen, gelijk als tappers, en timmerlieden tot de aanzienlijkfte eerposten verheffen, en zelfs tot leden aanftellen van de zogenaamde Nationale Verga* dering — hunne armé is een woeste hoop van allerlei flag van menfehen onder malkanderen — foldaten mandjes-koop, beeldjes-koop, fchoorfteenvegers -T kinderen, enz., die zonder order maar door malkanNnnn 3 ^1  (*54> deren lopen — ja zelfs zegt men, dat er vrouwen onder het kger gevonden worden, die als mannen vegten. Zij hebben zoo weinig achting voor de kunsten en wetenfchappen, dat zij de fchoonfte ftandbeelden van Koningen, die het vaderland gewigtige diensten bewezen hadden, ten onderden boven geworpen en vernield hebben, gelijk onder anderen dat prachtig ftandbeeld van Lodewyk den XIV., bet geen zoo veele bewijzen opleverde van den onbezweken moed van den Monarch, dien het verbeelde. Kortom, zij zijn in ftaat om de gehele wereld nog te beroeren, indien de wapenen van de verbonden Mogendheden niet gezegend en zij fpoedig ter onder gebragt worden. Wat zegt gij Lezers? hadt gij wel ooit zulke denkbeelden van de Jakobijnen kunnen voeden, hadt gij wel ooit gelooft, dat het zulke knapen waren ? Maar wanneer zijn die Jakobijnen , vraagt misfchien Iemand, in de wereld gekomen ? — och Lezers, daar zijn altijd van dat flag van menfehen geweest — wilt gij, om de zaak des te beter te begrijpen, eenige Voorbeelden ? ziet hier de volgende. Galeaz sforssa, Hertog van Milanen, was zeker niet vrij te fpreken van dwingelandij — maar met dat al ftond immers het niemand der onderdanen vrij om hem daarom van kant te helpen. Evenwel wierd hij door drie Jakobijnen aangevallen en afgemaakt in het midden, zijner lijfwagten. Hieronimus olgiato, een van de drie, wierd gevat, en ter dood veroordeeld, zoo als te begrijpen is. Maar gelijk alle Jakobijnen geen oortjen om hun leven fchijnen te geven, en daarom den dood zeer kloekmoedig ondergaan, zelfs nog juichende onder hetfterven, zoo deed deze ook. —— Toen de beul zijn horst opende, om het hart daar uit te fnijden, borste  hij, die zich tot nu toe onbeweeglijk had ftll gehouden, in deze woorden uit. Colligi te Hieronime! mors acerta, vha Pcrpetua, Jlaiit vetus memoria fatli Het welk getrouwelijk overgezet zijnde aldus luidt: Schep moed Hieronimus, uw dood is ijslijk wreed, Maer uwe roem zal eeuwig leven. Uw naam, daar gij het bloed eens dwing'lands Aromen dcedt Zal dankbaar op de tongen zweven. Foei! dat was een verhard mensch — trouwens zoo zijn al de Jakobijnen , en dit zal het volgend voorbeeld nog nader bevestigen. Hippias, de Koning van Athenen, was een wrede en eigendunkelijke dwingeland, dat zal niemand ontkennen — maar daarom ftond bet immers niemand vrij om hem van de kroon, die hij wettig, door opvolging van zijn vader ontvangen had, te beroven, veelmin mogten zij hem vermoorden. Evenwel maakten de Jakobijnen van dien tijd ook eene famenzwering tegen hem, nadat hij agttien jaren over Athenen geregeerd had. De hoofden van deze famenzwering waren Her-, modius en jïristogiton, twee zeer grote Jakobijnen, die op het feest van Panathenea hun plan poogden te volvoeren, maar tot geluk van zijne Majesteit mislukte hunne onderneming—toen was de bot vergald Lezers! Koning hippias, gelijk te begrijpen is, ftelde alles in het werk, om voor de veiligheid van zijn leven te zorgen, voor eerst liet hij alle de medeplichtigen op de pijnbank brengen, om hun de ontdekking der om« Handigheden van het verraad aftepersfen — maar hoe ongemakkelijk het is om met zulk foort van menfehen te doen hebben, blijkt uit het volgende. Eene Jakobijnfche vrouw, Lionna geheten, welke zeer naauw aan Harmodius verbonden was, verdroeg onder «nderen de wreedfte pijnigingen met eene hardvogtig- tig.  flgheid, die veel groter was dan men van hare fekfa zou hebben durven verwagten ;en opdat de overnfaaVvan fZdhlTTf^ "iet Z°U ÓOe« ze^en • het geen zi be" i° 3 i heeft oo,t, Lezer! zulk eene verregaande hardnekkigheid beleefd ? Een ander, die den broeder "an £ntKTg om8ebragl had, wierd insgelijks op de pijnbank gebragt om zijne medelanders bekend tem". Keii — deze bad er weer een andere vont op — in Plaats van zijne medeftanders te noemen . noemde M memand anders dan uitftekende vrienden'van SS Komng, en d.t wist hij zoo waarfchijnlijk te maken dat oppakken, en zonder form van Proces, gelijk men £'an Jlet Jev™ Proven Wanneer nu de Koning op het laatst aan hem vroeg, of hij ook no» TakobHn16 had* 200 boordde de lolt ntn h0 ~r 3 hlJ te vreden was» nu hij al de vrienden des Konings van het leven beroofd zag, en dat Zr ILh^h "ieer 0V?rig was' naar wiens do^ hij verlangde, dan naar dien van den dwingeland zel- S^eland'eleKn^k ^ "*k V°,k ''S V0,ftrekt Nu zou ik tot de bouqttet en de veranderingmoeten overgaan, maar het blaadje is voï, dufS ik die beiden tot eene nadere gelegenheid! t Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER; Candide et modeste. N°. 83. "WAAR ZIJN DE LIEFHEBBERS VAN LEVENSBESCHRIJVINGEN? {Vraagal m. i8?.> aar z,jn de hef hebbers van ievensbefchriivin. gen? eene finguliere vraag voorzeker' — de iief, hebbers van levensbefchrijvingen zijn zoo menigvuldig, dat men ze waarlijk met het lantaarentje van Dtogenes niet behoeft te zoeken - nauwlijks kunnen de kinderen lezen, of de levensbefchrijvingen van Steven van der Klok, Dr. Faustlus, Valents* £n Oer/oen enz. worden met het grootst genoegen van hun doorbladerd; _ zijn zij wat verder gevorderd, dan is het lezen van de levensbefchrijvingen def Prtnjen van Oranjen, Hoogstloffelijker gedagtenis! van Ohvier Cromwel, Klaas Klim, Kartomje P Sneeg enz. enz. enz. hunne vermakelijkfte bezig.' heid. ■ Kortom, de vraag koomt mij zoo fingulief voor, dat ik bijna in het hoofd had, om er eene ce leerde emendatie op-temaken, en dezelve aldus te veranderen _ waar zijn de vijanden van levens, befchryvmgent en, die zullen er zeker vrij Wat minder zijn - het mag eens de een of andere Vorst zijn, d.e geen liefhebber van levensbefchrijvingen is •mdat hij bij zich zeiven overtuigd, dat hij het wat °00» bond  hond gemaakt heeft, juist niet gaarne zien zoute, _ dat alle zijne daden en handelingen in het openbaar licht verfchenen, maar voor het overigen geloof ik Heer vraagal! om uw vraag maar kort en zakelijk te beantwoorden, dat de liefhebbers van levensbefchrijvingen in aüe landen al zeer algemeen zijn, onder alle levensftanden van menfehen, zoo wel onder de ouden als onder de jongen. — En in de daad niet zonder de grootfte reden, nademaal zij van eene onbepaalde nuttigheid zijn voor het menfchelijk geflacht; — en dit ga ik, volgens mijne gewoonte, op eenendeftigen trant mijne Lezers wat naderontvouwen. De levensbefchrijvingen verlenen ons in de ongeïukkigfte rampen, die de uitmuntendfte mannen hebben moeten ondergaan, een vol gevoel van de onbeftendigheid aller menfchelrjke zaken, en bereiden onze gemoederen voor, om ons met meer geduld en lijdzaamheid te onderwerpen , als iets, waarvan wij niemand bevrijd zien, — zelfs de ongelukken en de te leurftellingen van brave mannen, die zich zeiven in ongelegenheden dompelden, welke gevolgen waren van hunne edelmoedige pogingen, om de dierbaarfte voorrechten des menschdoms te verdedigen, 'ftrekken, zoo als dezelven ons in de levensbefchrijvingen voorkomen, niet in het minsten, om onzen iever in die roemrijke zaak ulttedoven — neen —< ten zelfden tijde, dat zij ons voorzigtiger doen worden in de keuze der middelen, en het voortzetten onzer maatregelen tot het bereiken van hetzelfde einde, vormen zij onze gemoederen om de te leurftelling gelijkmoediger te ondergaan. — En dat de levensbefchrijvingen deze uitwerking baren, is eene zekere waarheid — ik beroep mij op het gevoel, dat ■iemand heeft, als hij het ontijdig einde van uigis t Kato ,  Kato, Brutus, jf/gernon, Sydny enz gelezen heeft — de loflijke melding, die tot de voleinding der wereld gemaakt zal worden van zulke rocmrugtige, fchoon ongelukkige mannen als dezen , en van de edelmoedige oogmerken door hun bedoeld, zal meer en meer vrienden verwekken tot het voorftaan van die zelfde grote belangens, terwijl hunne ongelukken alleen zullen dienen, om die vrienden meer voorzigtigheid, te Ieren, en daar door waarfchijnlijk gelukkiger in hunne pogingen te doen flagen. Non e/} ex horto Jloscttlus Me meo. Maar dat is voor de geleerden, wat hoeft dat ook iedereen aan de neus gehangen te worden. Nu ga ik over, om meer bijzonder aantetonen, welk eene nuttigheid voor allerlei ftanden, en in allerlei gevallen in het lezen der levensbefchrijvingen gelegen zij. Uit de levensbefchrijving van job leren wij, dat de deugdzame man niet altijd zijne beloning vindt in dit leven, en deze overdenking is juist gefchikt, om ons van de zekerheid van een toekomend leven te overtuigen, daar het rechtvaardig Opperwezen den onderdrukker ftraffen en den onderdrukten recht zaï doen ervaren — de ganfche levensbefchrijving van job, 't zij zij eene ware gefchiedenis, of eene leerzame gelijkenis bevat, is geheel ingerigt om ons van deze waarheid te overtuigen. — Welk eenen troost verfchaft dit niet aan den ongelukkigen braven man die in dit leven onderdrukt zeker verwagten mag, dat hij in een ander en beter leven eens zal zegepra. len over zijne vijanden. Uit de levensbefchrijving van cornzlia, de beOooo a roem-  ( 66o ) roemde dochter van den groten scipio kunnen de vrouwen leren, waar in zij haren roem, haar vergenoegen (teilen moeten. -— Eene Romeinfche vrouw van hare kennis zeer fterk bij haar aandringende, om haar toilette zien, fielde zij het voldoen dezer nieuwsgierigheid uit tot dat hare kinderen, de vermaarde Gracchi uit fchool zouden gekomen zijn, — en toen was haar woord En, hac ornamenta mea funt. Zie daar dezen zijn mijne fieraden. Uit de levensbefchrijving van sokrates leert een wijs man, die juist gene al te zagtzinnige wederhelft tot zijn deel gekregen heeft, hoe hij zich moet gedragen, wanneer hij van moeders eens op eene onaangename en tevens gevoelige wijze gecarresfeerd wordt — want als hij van zijne lieve Xantippe eens onverwagt een klap om zijne ooren kreeg — zeide hij zeer bedaard — 't is ongelukkig, dat men niet weet, wanneer men een helm moet opzetten, en wanneer zij op zekeren tijd na allerhande fcheldwoorden tegen haren goeden man te hebben uitgebraakt, hem op het laatst met een pot vuil water in het aangezigt gooide — zeide hij met de uiterfte bedaard* heid: — het is niet vreemd, dat het na zoo een 'geweldigen donder eens begint te regenen. Overheden, die hun vaderland willen voordelig zijn, en den roem, door hunne braafheid behaald, voor de vergetelheid wenfchen te bewaren, kunnen Wit de levensbefchrijving van Pittacus leren, welken weg zij moeten inflaan. Deze beroemde man nam het oppergezag van Mijtelenen aan, dat hem eenparig door zijne medeburgers wierd opgedragen — hij gebruikte de verkregen magt niet, om Zijn beurs te ftijven, zijne magt duurzaam te ma.ken en zelfs tot zijne nakomelingen overtebrengen, maar  ( 66i ) maar om de ingefloperj misbruiken te verbeteren «-« de wetten te hervormen en het volk gelukkig te maken < misfchien zegt iemand dat hebben meer grote mannen gedaan— ja — maar nadat hij alle drijfveren van den ftaat, als 't ware, van nieuws opgewonden en het welzijn van zijn vaderland op goede gronden gevestigd had, leide hij zijneerambt neder, en leefde weder als een vergeten burger. — Dat hebben juist zoo veel grote mannen niet gedaan — pittakus één—wassingthon twee — wie kan den derden noemen? Maar Overheden, die uit een ander beginzel werken, die het volk zoeken te misleiden, en onder den fchijn van voor deszelfs belangens te waken op niets anders dan op hun eigen voordeel en de duurzaamheid hunner magt uitzijn, moeten in de levensbefchrijving van augustus te markt gaan — (hoe gelukkig is het Lezers! dat de voorraad van levensbefchrijvingen zoo groot is, dat ieder naar zyn ftaat kan te regt komen)! Indien augustus in 't eerst eenige grootheid van ziel, moed of bekwaamheid had laten doorftralen zou hij waarfchijnlijk nooit aan het hoofd des Romeinfchen rijks gepraald hebben; hij merkte wel, dat Cicero en ylmonius van hem de fpeelbal zogten te maken, — maar, terwijl zij daar mede bezig waren, hield augustus zich zoo buigzaam als een teentje, en lag ondertusfchen maar op zijne loeren om zijn magt en invloed, ten kosten van de hunne* allengs te vermeerderen — het geen bem uitnemend wel gelukte — naderhand toen hij door zijne loosheid Keizer was geworden, kwam hij niet openlijk als een dwingeland voor den dag — neen, hij liet het volk de fchaduw van de oude Vrijheid behouden, om zijn willekeurig gezag onder een republijkeinfché Oooo 3 <5elc.  C 662 > dekmantel des te zekerder te bewaren — nimmer gaf bij blijken, dat hij zeer begerig was, om zijne hoge waardigheid te behouden, — neen hij klaagde zelfs dikwils over den last, de moeite en de zorg, die daar aan verbonden waren, en wanneer hij zeker wist, dat zijne afhangelingen in den raad hem verzoeken zouden, om het oppergezag te behouden, dan fprak hij wel eens met ernst, zoo hetfcheen, om dezelve in den fchoot van den Romeinfchen raad nederteleggen — hij wist wel, dat er onder de Raadsheren verfcheideti waren, die zijne geveinsdheid en lozeilreken kenden — hij wist wel, dat hij het voik van zijne Vrijheid beroofd had, dat de keriftok vol was, om zoo te fpreken, en het voorbeeld van Oom Ce/ar had hem geleerd, hoe weinig moeite het koste,om een dwingeland naar de andere wereld te helpen, en daarom verfcheen hij «ooit in den raad, zonder met een harnas onderzijn opperkleed gedekt te wezen — hij liet wel toe dat hij door zijne vleiers, die hij in den raad had, boven de wetten verheven wierd; maar toen hem het burgemeesterfchap voor zijn geheel leven wierd opgedragen — o toen was de man zoo befchaamd ; hij bedankte den Raaü voor zijne genegenheid — maar hij vond zich verplicht, om deszelfs aanbod van de hand te wijzen — waarom Lezers! — om dat het de Vrijheid van het volk benadelen zouden? neen, om dat hij die magt al te gevaarlijk befchouwde, en ook in het geheel met nodig had. De levensbefchrijving van Karei den VIL, Koning, van Vrankrijk, is zeer gefchikt, om grote Heren, die bij den minderen burger maar fchuld op fchuld maken, om, ten kosten van den ambagtsman, hun ftaat te houden, gelijk zij dat gewoon zij*te noemen, op eene zeer zagte wijze onder het oog te brengen, dat  (.663 > dat hunne handelwijze in deze zeer te verfoeien is—• ook kunnen de Vorsten daar uit leren, dat zij verplicht zijn om de zuinigheid in alles zoo veel mogelijk te behartigen, om niet telkens in de noodzakelijkheid te zijn van de belastingen des volks ten hunnen behoeve te vermeerderen onder den fchijn", dat zulks voor het behoud des Vaderlands noodzakelijk is. Deze Koning zich te Eourgés bevindende'had een paar laarzen befteld — maar zodra defchoenmaker hem die kwam pasfen, kwam' de Rentmeester binnen en zeide tot hem — Vriend! neem uwr; laarzen weer mede — wij zouden u dezelven in langen' tijd nog niet kunnen betalen — en Zijne Majesteit kan het ook nog wel een maand met'de Ouden doen. Wat zegt gij Lezer? zijt gij over deze anecdote niet verwonderd? — en dat zult gij nog meer zijn, als ik u zal gezegd hebben, dat Zijne Majesteit het'zegi gen van den Rentmeester voor gped keurde. — Hoe veranderen de tijden .' — een kleine Prins in vergelij. king van Kwel den VII. zou tegenwoordig maar daar zijn te weinig Prinfen jn de wereld , om er mij lang mede optehouden. Uit de levensbefchrijving van den Oud-Profesfor van Franequer den Heer G. Coopmam, door hem zelfs befchreven en geplaatst voor het eerste deel van zijn opuscula medica, nu onlangs te Koppenhagen uitge* komen, valt voor een burger nog al vrij wat te leren — die beroemde man verhaalt ons, hoe hij zich vóór de heugelijke omwenteling van het jaar 1787 had verplicht gevonden om geen flil aanfehouwer te wezen van de oneenigheden, die toen in ons land plaats hadden — hij voegt er de reden bij, die hem bewogen hadden, om de zoo genaamde patriottifche partij' aantekleven, die, al vrij fterk zijn hij geeft onsde  de oorzaken op die bem bewogen om Jn 1787 het Vaderland te verlaten, als mede hoe hij door den Graaf van Steinfort, een Vorst die de geleerdheid hoogfchat, met open armen ontvangen wierd — hoe hij naderhand zich naar Brabant begaf, en aldaar door het Gouvernement met weldaden overladen wierd — enfin, eene gehele levensbefchrijving, die veel te groot is om hier te worden ingelast — ik maak van dezelve alleen gewag, om door het voorbeeld van dien beroemden man de burgers te leren van zich toc'.i met geen ftaatszaken te bemoeien, en te laten regeren, die regeren Wil — het is toch maar een oud en waarachtig fpreekwoord, dat de Heren wijzen, moeten wij prijzen! — te meer daar de levensbefchrijving van den Heer Coopmans en van duizend anderen ons duidelijk leren, welke nadelige gevolgen doorgaans zulk eene handelwijze gewoon is na zich ie Hepen — het is ieder een zijn zaak niet, om op ftip en fprong zijn Vaderland te verlaten, of uit zijn affaires gezet te worden — de Heer Coopmans fchijnt zich in zijn lot , nog al te troosten — maar met dat al moet de fukkel nu van vijf duizend guldens jaarlijks zich bel helpen, en zal zijn leven waarfchijnlijk in Denemar. ken als Profesfor op de hoge fchool van Koppenhagen moeten verflijten. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelvenweekIJjks voor eeta en een halvenftuiverte bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 84. 13 DAT 's WERELDS BELOOP? (Vraagal N°. 188.) ■Cien vrome grootvader daagde zijn' kleinzoon eens uit, die lang 200 vroom nieten wat lui was, om hem uit een cafecbizeerboekje, dat hij in zijne jeugd van buiten geleerd had, maar alles te vragen, wat hij wilde, met de vaste verzekering, dat hij dat boc-kjen van voren tot agteren nog zoo op zijn duimpje had, dat nij in het geheel niet misfen zoude — — de loze jongen deed eenige vragen, en onder anderen dezen — hos bewijst gij dat? Wat moet ik bewijzen? vroe3 de oude Heer — dat moet G ij weten zeide de jonge knaap die niets minder had voorgenomen dan om den ouden man befchaamd te maken — waar uit weet gii dat? dus ging hij voort. Zoudt gij dit ook met een voorbeeld kunnen ophelderen ? Zouden deze woorden nog gene andere uitlegging kunnen dulden ? en foortgelijke vragen , daar niet op te antwoorden was. De oude man wierd razend vau kwaadaardigheid, en ondervond tot zijn , leedwezen, dat zijn kleinzoon hem veel tefl!mafwas,en evenwel durfde hij zijn toorn, uit fchaamte voor het gezelfchap, dat hartelijk over deze loosheid van den jongen Heer lagchten, niet openlijk te kennen geven. ~pPPP Ben  ( 666 ) Ben ik tegenwoordig niet in hetzelfde geval Lézefs! waar in deze oude Heer was? De vraagal vraagt hier is dat 's werelds beloop f — als ik nu op mijn beurt eens vroeg— wat zott werelds beloop zijn ? Zou ik dan ook niet tot antwoord krijgen, dat moet gij weten, en daarom zal ik mij voor zulke vragen, om ook niet befchaarad gemaakt te worden, wel wagten, en het paard, gelijk men zegt, maar uit de hand beilaam Het-fchijnt tegenwoordig werelds beloop te zijn, dat de^geleerdcn zich op vreemde ja zeifs dode talen met den groctften iever .'toeleggen, en hunne eige moedertaal verwaarlozen, welk eene fchande is dat niet, als men -de zaak eens wel gaat doordenken ? — ik ken verfcheide Latijnfchc menfehen, die gezworen vijanden zijn van hunne moedertaal, en in dezelve zoo onkundig, dat het febandclijk is om te zeggen. —• De bovenftaande vraag zelf geeft mfj aanleiding tot deze taalkundige aanmerking — is dat 's werelds beloop vraagt de vraagal? wereld is van het vrouwelijk gellacht, en 's verkort voor des kan voor vrouwelijke naamwoorden niet geplaatst worden — dus heeft mijn Heer de vraagal hier een klein abuisje gehad, trouwens dat is werelds beloop — en daar hij anders al vrij nauwkeurig is in onze moedertaal ben ik des te vrijmoediger om hem dat abuisje onder het oog te brengen — het is toch werelds beloop, dat alleen weetnieten toornig worden, als hun een misdag wordt aangetoont, maar menfehen van kunde, gelijk mijn Heer de vraagal, zyn te edelmoedig om zulks kwalijk te nemen. — Ik heb zoo veel van den vraagal geleerd — ligt dat hij dit nu van mij Icre. Het is werelds beloop, dat mannen van verftand, die men al voor zeer braaf zou aangezien hebben, wanneer zij  C 66j > Jïff de gunst van den eenen of anderen groten te bekuipen hebben, tot de uiterfte laagheid vervallen, en niet alleen hun verftand oneer aandoen, maar zelfs hunne braafheid opofferen, enkeld en alleen om zich naar den bedorven fmaak der groten te fchikken, en langs dien weg aerzelver gunst, ten kosten van hunne deugd, tc verwerven. r- Zoo had Cicero, die' over de plichten van een' mensch zoo vele boeken gefchreven, en telkens den mond van braafheid en edelmoedigheid vol had — de verregaande en nooit verfchoonbare laagheid, om den braven Laberius, een Romeinsch ridder, die door den ouderdom van 60 jaren reedts eerwaardig geworden was, openlijk te helpen befpotten, toen Ce/ar, welke dezen braven man om zijne deugd en vrijbeidjever haatte, hem gedwongen had, om op het toneel te klimmen, en zich ten fpot van het gemeen te ftellcn. Cicero deed- dit, gelijk men begrijpen kan, om zijn hof bij Ce/ar te maken, aan welken hij wist, dat die befpotting zee» wel behagen zoude. Brave burgers, die tot de hurgemeesterlijke waardigheid niet verheven zijn, gelijk Cicero was, zouden veel te edelmoedig wezen, om zich voor de gunsï van eenen dwingeland aan zulk eene laagheid fchuldig te maken, en daarom is het ook meestal werelds beloop, dat de zodanigen de flagtoffers worden van da heerschzugt der Groten, terwijl zij, die het vuurtje eerst aan het branden gemaakt hebben, door hunne laagheid zich bij tijds van de gunst des dwingelands weten te verzekeren, — maar. om voorttegaan. Het is werels beloop, dat een verrader, nadat hrj zijn godloosheid gepleegd, en het geld in de zak; heeft, doorgaans van de Groten met den nek aangezien, veracht, verdreven, ja fomtijds van het leven PPPP a  ( 668 ) 'beroofd wordt, en evenwel vindt men altijd nog van dat flag van menfehen, die zich door anderen laten verblinden, om hunne roem, eer en goede naam voor het blinkend metaal opteofferen. — Wij zullen deze Waarheid met een treffend voorbeeld uit de oude gefchiedenis ophelderen — in de nieuwe historie zou er misfehien ook nog wel een enkeld voorbeeldje van te vinden zijn, maar de Lezers weten, dat ik juist geen grote vriend ben om de tegenwoordige tüden aanteroeren. — Maar dat is tot daar aan toe. Keizer uitttelianus wierd meester van de flad Tkyatta door het verraad van den fnoden Heraclamtnon — maar deze Vorst de Had ingenomen hebbende liet den eerlozen verrader over aan de woede zijner foldaten; — dit gedrag van Aurctianus was des te aan merkelijker, pmdat hij aan alle de overige burgers van Thyana, Bit eerbied voor d?n wijsgeer Apollonius, het leven hehoudep liet — alleraanmerkeiijkst is de brief, dien hij over dit geval aan een zijner vrienden fchreef, wel-, ken wij daarom, dewijl hij niet zeer lang is, aan onze) Lezers zullen mededelen — dezelve was van dezen inhoud: Keizer Aurelianus groet Manlius Chilo'- Ik heb hem laten ombrengen, door wiens weldaad, als; het ware, ik Thyana ingenomen heb — Ik kon toch een' verrader niet beminnen — en ik zag het gaarne, dat de foldaten hem ombragten — immers hij zou mij niet getrouw hebben kunnen blijven, daar hij zijn eigen vaderland niet gefpaard heeft. Voorts is hij de' eenigfte van alle de belegerden, die gefrjeuveld is — ik kan niet ontkennen, dat de man rijk is, maar ik heb zijne goederen aan zijne kinderen te rug gegeven, opdat niemand mij  C 669 ) wij befchuldigen zoude dat ik het ombrengen van een gegoed man toegelaten had, om mij zeken mek zijn geld te verrijken. vaar wel. Het eerfte van dit verhaal is volgens werelds bebop, de Groten toch beminnen het verraad; maar haten den verrader — doch of het Iaatlfe, namentlijk dat de Keizer het geld van den verrader aan deszelfs kinderen te rug gaf, ook werelds beloop is, daar zou ik hartelijk aan twijfelen Lezers! ten minsten daar fpelen mij wel voorbeelden voor den geest, dat vrouwen en kinderen van hunne bezittingen beroofd zijn , om misdaden die hunne mannen te laste gelegd wierden; maar ik kan ze mij nu om zekere reden niet te binnen brengen!! Het is werelds beloop, dat brave en dengdzama mannen in dit leven benijd, vervolgt, geplaagd en mishandeld worden, terwijl de ondeugendfte fhopdaards de voorfpoed dikwils tot hun erfdeel fchijnen verkregen te hebben, even als wierden zij in dit leven inde hoogten opgeheven, om naderhand ln een ander leven des te dieper nederteftorten — dus zag men Cromwel, als meester van drie grote Koningrijken, verzadigd van eer en goed, door misdaden verkregen, op zijn bed den geest geven, terwijl anderen, die de deugd vcoriïonden, recht en gerechtigheid handhaafden, uit hun vaderland verdreven, of Op het fchavot door beuls han - den van het leven beroofd wierden. Locustinus, die zijne handen bezoedeld had met het vergift, waar mede hij Socer had doen omkomen, ziet men vrijgefproken door zijne rechters, als onfchuldig uit de vierfchaar treden; terwijl da ongelukkige Galladius, val- fchelijk befchuldigd, ter dood gepijnigd wordt. • Doch denkt met dat al niet Lezers! dat Locustinus daarom gelukkig en Galladius waarlijk ongelukkig was —« neen — de wereld vergaapt zich dikwils aan den uiterlijken fchijn, zonder de waarheid te onderzoeken. 't is werelds beloop dat Koningen, Vorsten en Overheden [de goeden echter niet te na gefprokenj, den Godsdienst alleen maar gebruiken tot een dekmantel van hunne boosheden, om de wereld te bedriegen en te misleiden, terwijl zij ondertusfchen in hunne harten met denzelven fchandelijk de fpot drijven. —' Karei dt V. liet openbare dankdagen uitichrijven voor PPPP 3 $9  de verlosfing van den belegerden Paus, dien hij door " een enkeld vvoord fpreken had kunnen verlosfen. ; Paus Gregorius de derde hield openbare dankzeggingen aan het Opperwezen voor den afgrijzelijken moord, die op Bartolomeus-nacht te Parijs gepleegd was, niet omdat hij dagt, dat God een welbehagen kon hebben in het vergieten van onfchuldig menfchenbloed, maar alleen om het volk te bedriegen, en onder den fchijh van Godsdienst zoo veel te fterker aan zijne belangens te verbinden. Het is werelds beloop', dat eigenbelang, hoogmoed, heerschzugt, vooroordeel, haat en partijfchappen zich niet zelden van de achtbaarfte beweegredenen bedienen om de waarheid te beftrijden, derzelver verdedigers te vervolgenen fnodelijk te mishandelen!'—welke bejegeningen ontmoette Descartes niet in Holland, Frankrijk en Zweden? wat had de ongelukkige Ramus niette lijden, omdat hij het juk van Aristoteles poogde aftefchudden? welke bewegingen, welke onlusten verwekten ten eenigen tijde de Univerfiteit en het Parlement van Parijs niet over de letter Q dien men wilde doen uitfpreken als een K — men bragt de buitensporigheid zoo ver, dat men een ongelukkigen geleerden, die ongelukkig van een ander begrip was, van zijne goederen beroofde, — en hoe veel malen zijn de werken van Aristoteles nu eens vergood, dan we~ derom verbrand? —• maar dat is werelds beloop. Doch- het wordt tijd, dat ik het toneel eens verander — men zou anders wel haast gaan denken , dat alles werelds beloop was, en dat is er ver van daan Lezer! er zijn vele voorbeelden van deugd en braafheid voor handen, die onder alles, behalven onder het werelds beloop, kunnen gerekend worden. Zodanig is dat uitmuntend voorbeeld, dat met gouden letteren voor alle Raadzalen behoorde gefchreven te worden, van den braven grillon, een der Regenten van de Republijk Genua. Ik zal het geval, om deszelfs zeldzaamheid, hier in zijn geheel ter nederftellen, of er mogelijk iemand gevonden wierd, die, door de eerlijkheid van Grillon bekoord, zich mogt beïcveren om zijne voetftappen natevolgen. Toen Genua door de Oostenrijkers ingenomen was , opende zich in den breden raad der Republijk dit allerbelangrijkst toneel. De zelfde leden van den Kaad, welke hun vaderland  C 671 ) eb zoo lafhartige wijze in de handen van den vijand hadden overgegeven, zsgen geen dringender behoeften, dan om de ledige fchafkisten van den Staat weder re vullen, en, in plaats van he: Volk, aan het welk zij hunne verlosfing te danken hadden, openlijk blijken te geven van hunne dankbaarheid, floegen zij in den raad voor, om hetzelve nieuwe belastingen opteleggen, dit is werelds beloop; — maar op den dag welke bepaald was, om over dat voorftel te raadplegen , vond men de zijkamer van den raad opgehoopt met eene menigte van ftukken koord, die ieder omtrent één en een halve voet lang waren. De Raadsheren over deze zonderlinge vertoning verwonderd, vroegen eikanderen wat dit beduidde. Daarop ftond Griilon op, en verklaarde, dat hij de dader was van dit ftuk, met bijvoeging, dat, daar het Volk ter verdediging van het vaderland was genoodzaakt geweest, om allen arbeid te ftaken, en alle deszelfs middelen van beftaan uitteputten, dan nu ook het minste, 't welk men ren behoeve van het Volk kon uitvoeren, daar in beftond, dat men hetzelve eerst de middelen bezorgde, om zich te gaan ophangen, eer men het met nieuwe belastingen ging overlsdcn. „ Maar wij hebben geld nodig", fchreeuwde hem ten minsten dertig Hermen te gelijk toe, „ en waar „ zullen zvij dat halen ? ———T Daar het te vinden „is", antwoordde grillon, en vervolgens een ogenblik uit de raadkamer gaande, keerde hij terug, gevolgd van eenigen zijner bedienden, welken eene fom van vijf maal honderd duizend guldens in de raadzaal bragten. „ Dat mij nu ieder naar zijn ver„ mogen navolgen!" zeide de eerlijke grillon, n en dan zal het geld, 't welk ontbreekt, weldra „ gevonden zijn". Dit gezegde, het welk van eene zoo krachtige voorrede was voorafgegaan, bragt de verlangde uitwerking te weeg; De Regenten belastte zich zeiven, en men boorde van gene nieuwe Volksbelastingen meer fpreken. Wat zegt gij Lezers! is dit niet een treffend voorbeeld, waardig om altijd in de geheugenis bewaard te worden — men kan er wel niet van zeggen, dat het zeer naar het werelds beloop is, maar juist daarom verdient het des te meer opmerking. 't Is werelds beloop, dat de meeste menfehen door< gaans  gaans in hunne harten eene. zekere 'begeefte gevoiv len, om voor hun dood nog eens in een post van eer én aanzien gefteld te worden —. niet waar ? van* een mensch zonder ambitie, zegt het fpreekwoord, is tog weinig te wagten — en gevolglijk is het zeer natuurlijk, dat men juist niet best gemutst kan zijn, wanneer men van zodanigen eerepost geremoveerd wordt, of, dat een ander, wanneer men er al zoo wat ftaat op gemaakt heeft, ons zulk een ambt voor de neus wegneemt — ik heb er menig een van mijn leven de lip over zien hangen tot op het derde knoopsgat, en, om de waarheid te zeggen, dat is werelds beloop — maar zodanig was het antwoord niet, het welk Pedaretes, een Spartaans burger, gaf, wanneer hij door het Volk niet benoemd was tot eene raadsvergadering tot welke hij zich zelven had aangeboden — in de plaats van er misnoegd over te wezen of den een' of den ander' daar lelijk om aantekijken, zeide hij: [en, Lezers! het was ook de zuivere mening van zijn bait] Ik dank den Hemel, dat er in Sparta nog drie honderd burgers zijn, die beter zijti dan ik. Ik had nog wel het een en ander hier bijtevoegen, bij wijze van toepasftng, dat voor een zeker foort van menfehen al vrij treffend zou wezen, want in mijne toepasfingen ben ik doorgaans ernftig, maar het blaadje is vol — en misfehien zullen er velen van onze Lezers niet bedroefd om wezen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een halvcn fttiiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER Cdndide et modeste. N°. Sf. Wordt gij nog niet eamq? (Vraagal N". 189.) gij nog niet bang ? —— neen: waar voor zou men tegenwoordig bang worden? — ontijdige vraag! zegt misfchien menig een van onze Lezers, en niet ten onrechte — maar om deze vraag naar haren aard regt te beantwoorden, zou men juist moeten weten, wanneer de vraagal die heeft voorgefteld. Als ik zoo het een en ander in aanmerking neem, zou ik wel haast geloven, dat zij gedaan was, kort nadat de vijanden van onze Staten, de Francoifen namentlijk, de ftad Mom zoo onverwagtst hadden ingenomen, en met zulke rasfche fehreden herwaarts kwamen aanrukken. — Ja, toen geloof ik, dat menig een zijn hart wel begon te poeperen, en, om de waarheid te zeggen, ik ben anders voor geen klein gerugtje vervaard, maar .... de Lezer kan wel begrijpen wat ik Zeggen wil — want wie had het ooit kunnen geloven, dat de Overwinnaren van Mont voor zoo eene kleine vesting als de fföl/emftad ïs9 het hoofd zouden gefloten hebben!!! Ja , maar de Batavieren zijn geen katten , om zonder handfchoenen aantetasten, dit wisten de oude Romeinen al, en na weten het de Franfchen ook — de (lokkerige dumoriez mogt geloven, dat hij met kousfen en fchoenen maar zoo in ons land zou indringen, maar de onfterfelijke Boetzelaar en zijn klein getal medehelden wisten het wel beter — de Jakobijntn hadden, geQqqq lQa|  C «74} loof ik, niet géwetën, dat hier zulke tneiaUh ftuk. kin te vinden waren, — maar nu weten zij het wel Lezer — en dus behoeven wij ook niet bang te we-< zen — de zaak zal zich nu wel ten besten fchikken —■ krüid, lood en metale (lukken die moeten ons heil aanbrengen — en* zoo ik de Haagfche hof-courant, die toch niet liegen zal! geloven mag, wordt er rijkelijk medegefpeeld — enfin, fchoon ik mij juist voor geen profeet wil uitgeven —- durf ik echter wel verzekeren dat de tijd haast leren zal, dat ik den ba! juist niet geheel heb misgeflagen — ik heb ten minsten al een vaarsje in gereedheid, om bij die gelegenheid te zingen — en zoo iemand van mflne Lezers misfchien wat nieuwsgierig mogt vallen, ziet hies hoe het begint Zangnimf, wakker! ftel de fnaren, Grijp het lpeeltuig van den wand. Zing, hoe 't vrije Nederland, Thands, in weerwil der gevaren, Zegepraalt, enz, enz. enz. Zoo heb ik twee honderd regels Lezers! dat zaf immers bij zoo eene plechtige gelegenheid wel genoeg zijn? en dan ben ik nog voornemens om ei dit Hot bij te zingen Tuinleeuw! waak voor 't vrije ftrand, Duld geen ftropers in uw land, Stuit 't geweld in zijne woede. Zangheldin wat gaat u aanT iaat die akelige Ipoken Zoo 't hen lust malkaar beftoken, En in yz're banden flaan. Volgen wij langs alle wegen De trofeen zoo duur gekogt Ih den laatsten legeitogt Élet zoo veel gevaar verkregen»  C *75 ) Wij ïien tuim 't verlies betaald Onzer helden; fpaar uw tranen Volgen wij de legervanen. Vrankrijk, enz. enz. enz. Wat dunkt u Lezers! zal dat niet regt van pas kcr» men? — maar Ik wil juist geen hel roepen eer wij es over zijn — het wordt tijd dat ik de yraag nog wat. nader overweeg. yo»DT GIJ NOG NIET BANG? Het is eene zekere ftelregel, die geen kwaad doet, Behoeft ook geen kwaad te vrezen, maar die zijn Werk maakt, om anderen te onderdrukken, ofte mishandelen heeft overvloedige reden om in gedurigen. kommer en fchrik te leven. Keizer trajanos leefde zonder vreze, omdat hij goedaardig en menschlievend handelde omtrent zijne onderdanen, in wier fchoot hij zich , om zoo te fpreken, veilig ter ruste konde nederleggen — hij wa* het, die tegen zijnen Staatsdienaar, toen hij hem het zwaard van gezag overgaf, deze woorden, (die in den mond van een Vorst waarlijk van gene geringe betekeniszijn), durfde gebruiken: „ ik geef u dit zwaard, „ als het merkteken van ftaatsgezag in handen .gebruik „ het voor mij, en indien ik zulks verdienen mogt w tegen mij". Keizer cAiicutA daar en tegen leefde in gedurtge fchrik 'en vreze — de angsten, die zijn boezen» benauwden, verlieten hem nimmer, en waren dikwils al zeer hevig. ——- Hij was in zijne ziel overtuigd, dat hij door het aanmatigen en uitoefenen van» eene buitenfpor.ige magt zich z^Jne onderdanen toe vijanden gemaakt had, en dat zij hem niet gehoorzaamden uit achting en liefde, gelijk het behoorde, maar uit vreze om in zijne wrede handen te zullen vervallen, ja, dat zij bij de eerste gelegenheid poge^f zouden om zich van hem te ontdoen. "Waarom was nu de eene bang Lezer! en de ander© niet? omdat de eene een geruste en de andere een? £wade, confcieptie had — maar wie van beiden be' Qq? soten, Is het grotelijks te verwonderen , dat er van de eerstgenoemden,in vergelijking van de laasten,, zoa een aanmerkelijk aantal gevonden wordt, — ieder begrijpt van zelfs, dat ik niet fpreek van den tegenwoordigen tijd — want fchoon wij wel reden hebben om over de verkeerdheden onzer eeuw, in vele opzigten, bedroefd te zijn, kijk, Lezers! over dwingelanden hebben wij in het aller minste niet te klagen — de burgerlijke regeerkunde is thands tot die volmaaktheid gebragt, dat burgers en Overheden, of laat ik liever zeggen Overheden en burgers juist dat gene hebben ,dat ieder toekomt !—maar ik fpreek van den ouden tijd, toen men in ieder Vorst bijna eenen dwingeland, een fchender van ?s volks rechten aan trof — van daar ook die gerustheid bij de gekroonde hoofden en mindere Overheden van onzen tijd; terWijl hunne troepen bezig zijn, om hun wettig gezag tegen hunne vijanden te vuur en te zwaard te verdedigen, genieten zij alle de vermaken, die zij immer zouden kunnen wenfchen, en fchoon de Franfchen nu en dan al eenige voordelen mogen behalen, gelijk dat toch het lot van den oorlog is, zij worden evenwel niet bang, maar fteunende op de rechtvaardigheid hunner zaak hebben zij reden om den besten uitflag te verwagten — maar zoo men van dwingelanden wil fpreken, en zoo men eens zien wil, hoe bang die Heien wierden, wanneer er maar het een of ander voorviel — zoo dat zij, om zoo te fpreken, noch water noch wind konden houden — kijk dan moet men in de oude gefchiedenisfen te markt gaan. Schoon Keizer Augustus de vrijheid der Romeinen geheel vernietigd, en op derzelver puinhopen het willekeurig gezag gegrondvest had, oordeelde Tiberius deszelfs opvolger [die in zijn foort al geen van de minste dwingelanden was] zich echter zoo weinig veilig, dat hij bij de minste beweging bang -wierd en Seeds in eene onafgebroken kommer en benauwdheid leefde — al hield hij het gehele menschdom in ketenen der Oavernij gekluisterd, hij was met dat al ook niet minder dan vrij, maar, om zoo te fpreken, de eerste flaaf van het rijk. Zoo veel winnen de Vorsten Lezers! door zich een onwettig gezag aan te matigen, en hunne onderdalen tot hunne vijanden te maken. Qq^ \ Pe  ( M) De menigte van menfehen, die hij aan zijné Sgter«Jog't en vreze opofferden, fcheen flegts alléén gefehifct om zijn angst en kommer te vermeerderen. —< Zoo bij meende , dat er iemand was, diezijno dwingelandij gade floeg, joeg hij hem niet het land uit; gelijk andere dwingelanden gedaan hebben, maar om" volkomen gerust te zijn, dat zij nimmer zouden te* rug komen, liet hij hen eenvoudig van kant helpen. De eerste ongelukkige, die het llagtotfer van zijne argwaan wierd, was Agrippa Posthumus, maar deszelfs moord ftilde het ongerust gemoed'van Tiberius niet — geen minder vreze had hij voor germanic vs — entoen die doorluchtige man op eene jammerlijke wijze' om het leven gebragt was, wierd hij weer bang, dat deszelfs kinderen den moord van hunnen vader Zouden wreken. —— Dezen nu langs alle wegen 'van verraad en wreedheid Vernederd hebbende, viel hem weder een nieuwe fchrik voor sejanüs op het hart, een fchrik die zelfs door het bloed van se] anus niet bedaard en verdreven , hem eenen algemenen moord onder deszelfs huisgezin, vrienden en gunftefingen deed aanregten, — niet gerust gefteld door de akelige gevangenis en baHingfchap van de kinderen van Germanicus, liet hij ze door een wreden dood om het leven brengen — ;zijne eigen moeder zelf verwekte hem angsten bekommernis, en na haren dood moesten hare dienaars en aanhangers de woede en razernij vari haren zoon ondervinden. Zo vele bloedige voorzorgen konden evenwel Ttbe> rius van zijne vreze niet verlosfen , maar vermeerderde dezelve veel meer — hcie wreedaartiger hij te werk ging , hoe meer het getal zijner vijanden vergrootte. — In gedurigen angst was hij voor de aanzienlijkeleden van den Raad ;—hunne rijkdommen, ja zelfs hunne armoede, en begaafdheden maakten hem bekommerd, hij vreesde vrienden .beiden en vijanden; ftaatsdienaars, vertrouwelingen en zelfs zijne drinkbroeders waren niet vrij van zijne agterdogt — want, dat ik dit eens tusfehen beiden zeg , hoe lelijk het ook Voor een Vorst mag ftaan om zich in den drank te buiten te gaan, zoo nam Ttberius evenwel nu en dan wel eens een fchepje, om de vreze van het hart te drinken. Hij was zoo bedugt om iemand eene gewigtige bediening in handen te geven, dat verjeheiden, die toü ■ '• - land»  C «79 ) landvoogden van Provintien benoemd waren, nooit verlof kregen om derwaarts te vertrekken — zoo dat. vele aanzienlijke wingewesten vele jaren agtereen van beftierders ontbloot bleven, en op die wijze zegt suktonius de befchrijver van zijn leven, liet hij de Part fiers, Daders, Germaniërs en beide Galli'ën pionderen en verwoesten; — magno dedecore nectninore difcrimine, dat is: tot zijn grote fchande en niet minder tot zijn gevaar — en geen wonder ; want Lezers! wat kon 'er afgrijslijker worden uitgedagt dan dat een Vorst zijne burgers zou laten pionderen, —• foei! ik fchrik 'er van, — dat moest hem natuurlijk eene grote menigte van onverzoenlijke vijanden berokkenen , en naderhand op zijn eigen kop thuis komen. En dezen angst Lezer had hij niet wlleen te Romen, maar de klippen van het eiland Capreën, voor menfehen nauwlijks genaakbaar, konde zijne ziel daarvan niet bevrijden — zijne talrijke legers — zijne grote lijfwagt (of Guardes du Corps gelijk wij zouden zeggen> konden hem geeneenen nacht gerust doen flapen — de angst vervolgde hem overal — hij wist wat hij gedaan had, en wat hij waardig was. Op het minfte gerugtvan beweging hield hij nacbt en dag om zoo te fpreken de wagt met een beklemd gemoed, of hij ook het fein vernam, dat bij vlugten en zich bergen moest; want Dwingelanden Lezers betonen dikwils een groten moed, wanneer zij bij de flesch zitten — maar als het op ftuk van zaken aankomt, gaan zij lopen, of doen een plaizierreisje van eenige weken, tot dat het gevaar zoo wat over is. In 't kort Lezer! want men zou er gehele boekdelen van vol fchrijven, niets was er daar Tiberius niet voor vreesde, dan alleen voor het onderdrukken van de rechten des volks, en dit juist was de eenigfle oorzaak van zijn benaauwdheid- Ziet daar Lezers! de rampzalige gemoedsgefteltenis van eenen dwingeland, ziet daar de gezegende uitwerkzels eener wetteloze en onbepaal'ie magt. Om nu het tafereel des te fterker te maken, zou ik hier een voorbeeld moeten bijbrengen van eenen deugdzamer! Vorst, die juist het tegenovergeftelde was van Zijne Roomjche Majesteit den Keizer Ttberius, maar tot mijn leedwezen is het blaadje haait vol — anders nam ik een voorbeeld uit de Vaderlandfche maar  C 680 ) maar aprös-pos AzPaderfandfche Historie zou ik zoo Weinig ais mogelijk was aanroeren — ik zou in dit geval juist Wel geen reden hebben om bang te worden, maar met dat al ben ik van gedagten, dat het voorbeeld van marcus antonius hier wel zoo goed voegen zal — het blaadje is vol, ik zeg het nog eens — en dus zal de goedgunstige Lezer zich alleen met de volgende woorden van dien braven en goeden Vorst dienen te vergenoegen — zij zullen denkelijk ook genoegzaam wezen, om iemand eenige gunstige gedagten nopens zijn verheven charakter inteboezemen *—r' en ach dat zij in de harten van alle Overheden onuitwischbaar waren ingeprent! maar dat zal nog wel wat aanlopen. q Het is", zeide hij, kort voor zijne dood, „ de „ overvloed van inkomsten niet, noch de talrijkheid „der lijfwagten, die een Vorst beveiligen, en hem gerust maken, indien de harten en gene„ genheden zijns volks met de plicht van gehoor» „ zaamheid niet famenfpannen. Duurzaam en „ gelukkig is alleen de regering van zulken, die door „ goedheid en weldadigheid de burgers liefde en „ eerbied weten inteprenten ; niet, die ze door wreed„ heid en onderdrukking fchrik en vrees trachten in„ teboezemen. Geen onderdanen zullen ooit hunne „ gehoorzaamheid weigeren, indien zij niet metver- achting behandeld, en door geweldenarij en zwa„ re belastingen gedrukt worden". Hem! hem! wat zegt gij Lezers! — nu zou ik er wel uit kunnen fcheiden! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelvenweekïijk. voor een en een halven ftuiverte bekomen zijn.  i> ë antwoorder. Candide et modeste. N°. 86. li HET G » EK TIJfi? , (Vraagal N°. 190.) Ja meer dan tijd — reedts lang, ik beken het, hadden wij handen aan het werk behoren te (laan» en ons" van onze dure verplichting moeten kwijten; maar dan ftond er dit, dan dat in den weg, en ondertusfchen aldus verliezen w(j ons wezenlük belang uit het oog —« indien wij vOdr eenige maanden van de gunftige gelegenheid, die ons toen wierd aangeboden, gebruik gemaakt hadden, wij zouden nu de welverdiende verwijtingen van onze beste vrienden, niet telkens moeten aanhoren, maar misfchien den onfterfelijken roem reedts verworven hebben, dat wij als een man varl eer gehandeld en onzen plicht betracht hadden -* maar nu is het laat Poft eft occajio calva. Zegt het fpreekwoord, en in de daad, het is maat al te dikwils bewaarheid geworden — maar evenwel, het is beter laat dan nooit; die eens eene goede gelegenheid heeft laten voorbijgaan — behoeft ze daarom niet altijd te laten voorby gaan — het is nu oofe nog de regte tijd, om handen aan het werk te flaan — Rrrr gg.  ( 6St ) •a te tonen dat wij niet onverfchillig zijn omtrent onze eet— wel aan! — wel aan dan! — het is tijd, ja meer dan tijd maar a prospos, waar toe is het tijd? —. wie van mijne Lezers kan het raden? — het is tijd om de prognosticatie te plaatzen, welke ik voor eenige maanden van jan mit de bril ontvangen heb — ik ben het ook dikwils van voornemens geweest, maar dan ftond one dit, dan.weder dat in den weg, en misfchien zou zij nog wel eenige weken hebben blijven ltggen» indien ik op gisteren dezen verwijtenden brief, die ik echter beken dubbeld verdiend te hebben , van onzen geëerden Correspondent, niet ontvangen had. HEER ANTWOORDER! Nu is de vraag maar kort af* of gij de prognosticatie die ik u voor eenige maanden heb toegezonden, en welke gij ook als een man van eer beloofd hadt te zuilen plaatzen, plaatzen wilt of niet? — het begint mij nu te verdrieten;—of meent gij dat ik mijne prognosticatiën maak, om ze in den eenen of anderen hoek van uw huis te laten befchimmelen — ik geloof niet, dat gij begrijpt, dat gij aldus uw wezenlijk belang uit het oog verliest, want door mijne prognosticatie niet te plaatzen, bluscht gij in mij den moed uit, om u meer zulke Hukken toetezenden, en dan moet gij immers zelfs de handen aan het werk flaan. — Hoor, nog eens, indien gij het toegezonden ftuk nier plaatzen wilt of plaatzen kunt, dan zal ik het maar kort en zakelijk aan uw Collega den vraagal zenden, die laat zijne Correspondenten zoo lang niet wagten. In hope, dat gij fpoedig aan mijne begeerte voldoen Zult, blijf ik HEER ANTWOORDER! Uw Vriend en anders uw gejlagen Vijand JAN MET DE BRIL. 'til  ♦t Is waar be vraagal Iaat zijne Correspondenten zoo lang niet wagten, maar waarlijk zij y.ija ook van een geheel ander fbort dan de onzen. — Wat hebben nu, bid ik, onze Landgenoten aan eene prognosticatie f — voor een paar jaar zou die beter te pas gekomen zijn; maar nadat gebrit van den overtoom, Jonker brederode, ludsman en anderen met hunne prognosticatie zoo kwalijk zijn uitgekomen — is het in de daad geen tijd om prognosticatiën ïn ons weokblad te plaatzen, veel min zulke piognosticatiën, die het beste, en het grootfte gedeelte van onze Landgenoten als een fteen op het hart moeten vallen, — maar het zij hoe het zij; ik kan ook evenWel al het water niet van mijn molen zenden; en daarom hope ik, dat mijne Lezers ten goede zuilen houden „ dat ik aan het verzoek van j an mbt db bril voldaan heb, met het plaatzen van de volgende PROGNOSTICATIE. Voer eenige dagen zat ik 's avonds tusfehen licht en donkeren op een zekere plaats de omftandigheden van de dagen, die wij beleven, zoo wat ernftig op mijn manier te overdenken — eensklaps raakte ik als geheel buiten mij zeiven — ik verbeelde mij een'eerwaardigen Grijsjjarttot mij te zien naderen met twee hoofden, op dezelfde wijze, gelijk als janus wordt afgebeeld — na zich met ze'. keren eerbied voor mij gebogen te hebben, zette hij mij een foort van een bril op mijn neus, waar door ik het vermogen kreeg, om in te zien in zaken die voorleden en toekomenden zijn. —Wat ziet gij» menfehenkind! zeide hij tot mij — ik zie, zeide ik — een uitgebreid en vrugtbaar land met grote en volkrijke fteden voorzien— dat is Pokstina gaf hij mij ten entwoord— fcrrr 3 iJ?  |k zie, ging ik voort hoe de bloei en luister van daa* yerhuisf naar de Skaten van Griekenland, van daarnaar JtaUè'a, vervolgens naar Spanjen, en in denzelfden loop naar Vrankryk — ja, zeide hij, zoo hebben alle landen hunne afwisfelingen gehad — zoo moest de ondergang van het eene dienen tot den opkomst van het andere. Wanneer gij. verder ziet, zeide hij, zult gij bevinden, dat zich Vrankryk ook niet meer op den hoogften trap van eer en aanzien bevind, maar dat zijn bloei en luister ook reedts naar andere oorden verhuist is «»» o ja, antwoordde ik ~ daar zie ik mijn Vaderland tot het hoogfte toppunt van eer en aanzien verheven .— maar tot mijn leedwezen zie ik ook, dat Zijne bloei niet beftendig is, maar allengs naar de noordelijke gewesten der wereld afzakt. —- Daar zie ik Rusland, vocrheen het nitftekend voorbeeld van dom» heid en vernedering, tot verwondering van al het menschdom, tot den aanzienlijkften trap van geluk en aanzien opftijgen — pok daar, zeide d? oude man, zult gij ftraks de zon van voorüpoed zien ondergaan. —» Hjjaar! welke gelukkige eilanden, vroeg ik, vertonen zich daar aan mijne ongcu? — het is Japan, zeido hij, Kamtfchatka, Nieuw Holland, California, Ggnadd en het Vuureiland. — Goede hemel! zeide ik, moet dan de voorfpoed tot aan de uiterfte kusten der aarde verhuizen? Wat meent gij, gaf bij mij tot antwoord, dat het geluk alleen aan Europa zal verbonden wezen, en dat de overige volken door de Godheid alleen gefchikt zijn, om voor dat werelddeel te bukken? —» neen — ook daar zal eens de zon van vrij. heid, geluk en voorfpoed opgaan — of denkt gij, dut daar zoo wel geen kinderen wonen van onzen hemelfijhen Vader, dan in het zogenaamd befchaafd Europa? —. hoe. later die volken eenige vertoning op het toneel de? we«  tf/ereld maken zullen , hoe nader zij de volmaakfte ge. Jukzaligheid, die op deze wereld kan genoten worden, zullen na bij komen —r daar zal de oude eenvoudigr heid, de deugd en braafheid eens wéder herleven, ge» lijk als in de tijden der Aartsvaderen; van daar zal het geluk zich over den ganfehen aardbodem verfpreiden — het gezag der Koningen en Vorsten zal een einde hebben — Christus zal regeren van zee tot zee, en van de rivieren tot aan de eindens der aarde. —— Het menschdom aldus voorbereid zijnde voor de hemelfche gelukzaligheid, zal de aarde gelouterd en In een Hemelsch Paradys veranderd worden, in dat zelfde Paradys, dat Adam door de zonden verloren had. Opgetogen van verwondering over het geen ik zag en hoorde, wendde ik mijne oogen dan herwaarts dan derwaarts. -— Wat zoekt gij? mijn Vriend! vroeg de oude man «— ikwenschte wel eens intezien, zeide ik, in de tijden, welke wij thands beleren, en de gevol* gen na te fporen, die de bewegingen, welke thands de) volken beroeren, zullen na zich flepen — mijn hart brand yan begeerte, om te weten, wat uit dat alles voor mijn Vaderland zal geboren worden. O wees niet al te nieuwsgierig, kreeg ik tot ant-> Woord — indien gij op een enkeid ogenblik alles zaagt, wat er in weinig jaren nog gebeuren moet, zoudt gij.' zeker van fchrik bezwijken — eer dit jaar zelfs ten einde is, ft aan er nog gewigtige gebeurtenisfen voorte^ yallen — intusfehen behoeft gij u vqor eerst neg niet te vleien, dat gij het oorlogzwaard zult zien wederkeren tot zijne fchede — dit is er zoo ver van daan, dat integendeel de Gordijnen van het volgende jaar nauwlijks tot op de helft zullen opengefchoven zijn, of gij zult het vuur des oorlogs nog meer en meer verfp.retd #Sn 3 pok zelfs tot andere landen, daar men nu nog in, *m 3 rust \  ( 6U ) rust en vrede leeft. — En waar toe dat alles? vroeg ik — dat alles, zeide hij, moet medewerken tot de gewigtige gebeurtenisfen, die gij ftraks reedts vooruit gezien hebt — het menschdom is bedorven in geheel Europa — de zegeningen des Hemels zijn misbruikt tot overdaad, weelde en goddeloosheid — de volken en hunne voorgangers beiden hebben bunnen weg bedorven — beiden worden zij ook gefiraft door den opftand, die zij tegen malkanderen verwekken — door aldus te wroeten in hunne eige Ingewanden, zullen zij zelfs de oorzaak zijn van hunne vernedering, en van de rampen, die hun nog te wagten ftaan — en dezen, dit voorzeg ik u, zullen geen einde nemen voor dat de kragten van een van beiden de partijen zullen vernietigd zijn — ja maar, zeide ik, het gezicht van ftrak heeft mij zoo wel bevallen, dat ik toch hartelijk begerig ben om die zaken eens van nabij te befchouwen — ik ben zedert een jaar of zes zoo aan fchrikken en onfteltenisfen geWoon geworden, dat ik juist voor geen klein gerugtjej vervaard ben. Nauwlijks had ik deze woorden uit mijne mond, of de oude man vatte de bril van mijn neus, draaide dezelve eenvoudig om, en ziet toen vertoonde zich de voorwerpen geheel anders voor mijne oogen — ik zag geen menfehen meer, maar dieren, die onder malkanderen zeer oneenig fchenen te wezen. Zie hier mijn Heer de antwoorder! wat ik mij verbeelde te zien, maar het hangt zoo wonder aan malkanderen, dat ik er zelfs niets van begrijpen kan misfchien zoudt gij de zaak kunnen oplosfen, en dan verzoek ik uwe elucidatie. Daar was een goud beeld uit den hemel nedergevallen, 't welk van eene onfehatbare waarde was — dat beeld was gevallen op een zeker ftuk Jands, dat de honden in bezit hadden, hier uit befloten zij, dat zij vooï  voor de ware eigenaars van dat beefd te houden waren en dat zij van hetzelve zodanig gebruik konden maken* ais zij zouden goedvinden — dit was bun door de apen betwist, en hier over was een groot verfchil ontftaan dat op bet einde op flaan uitdraaide. * De apen kon ik het best zien, om dat zij het diirst bij mij ftonden. Dezen wierden aangevoerd door twee bavtanen, en eenen Ourang Outang, van eene buitengewone grootte en dikte — beide de le/;ers waren met Hokken gewapend, waar mede zij malkanderen zoo toedekten, dat het veld overal doorweekt was met apen- en honden-bloed - de kans was zoo onzeker, dat dan de apen en dan eens de honden fchenen te zullen zegepralen — aan de zijde van de apen vertoonde zich ook eene menigte gekookte kreeften rrrar die met dat al levendig waren — dezen fchenen niet «anders te beogen dan om ter. honen zoowel van de honden, als van de apen z;ch zejft té bevoordelen — want terwijl deze twee legers bezig waren mee veeten, zaten zij telkens aan het cordon bee'd om hetzelve een arm, of een been aftea.:tceo - in'het eerst ging dat met gemakkelijk, maar op het einde gelukte het hun een been in bezit te krijgen — welke overwinning van de kreeften voor de apen en bavianen het allernadehgst was, om renen dat de ligging van dat been zodanig was, dat de apen er altijd het mee te voordeel van trekken konden, en dat de apen zoo in naderhand met de kreeften eens in vcrfchil mogten komen, altijd tusfehen twee vuren togeftoten ware-den Ourang Outang fchèer, het zoo zeer niet om het «oude beeld te doen-te wezen, maar ondertusfchen, dat de apen en de honden aan het -egten waren, eiiwHI zijne naburen telkens plagen en ontrusten, gelijk hii richt6" a' aaDmerkelijk<-* «Goestingen had aangeWat zegt gij van dat alles? vroeg de oude man — ik zie veel, zeide ik - maar ik kan er niet recht wik uit worden - het fchijnt of wij tot de oudeTbS weder zijn te rug gekeerd, toen de dieren, met gro er vermogens begaafd waren dan in onzen leeftijd ~ Z oude man lagchte. J ue Ik zag ook eens om naar de fteden. maar ai* fr™, k uit malkanderen niet wei onderfcheiden !1 de mees ten fchenen in groten druk te verkeren, eS óveTaï fcheen  ( 688 ) fcheen een zwarte vlag boven u!t de torens te Heken -stik zag een land, dat was geheel onder het goud be. graven, zodat de inwoonders zich bijna niet roeren konden — dat fchijnt een rijk en gelukkig land te wezen, zeide ik —- ja maar het zal nog rijker en gelukkiger worden, antwoordde de oude man, als het eens van dien zwaren last van het goud zal verlost wezen — wel nu, zeide ik, daar is tegenwoordig goede kans toe, maar wat is dat voor een land ?.... met een als ik dat vroeg mijn Heer de antwoorder! viel mij de bril van de neus, en tot mijne grote verwondering zag ik , dat ik al drie uren op de beste kamer gezeten had. Ik kan mij niet begrijpen, wat het geweest is — misfchien ben ik wel in verrukking van z.nnen geweest, en daarom dagt ik, ik moet het eens aan den antwoorder zenden, of hij er ook iets van begrijpen kan. ——— In hoop, dat gij het door uw weekblad» fpoedig publiek zult maken, ben ik Uw Dienaar en beflendige Lezer Amflerdam, JAN MET DE BRIL. den 9 Junij 1793- Aan het laatfte verzoek hebben wij nu, fchoon wat laat, voldaan, maar voor het overige betuig ik, dat ik van het ganfche twede gedeelte der prognosticatie geen woord kan begrijpen — ook moet ik overgaan tot het beantwoorden van de vraag wordt het geen tijd? ja wel: — maar om een einde te maken van dit blaadje! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alom bij de Boekverkopers; daar dezelven wecklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste* N°. 87. BOE GEKKER HOS beter, Wit men HET ZOO nikt HEBIiBN? (Vraagal N*, 191;) .Zelden heb ik een korter eh juister definitie gehoord» dan die, welke ons van de wereld gegeven wordt; ik weet niet of ze vsn car"; esï :is, cassïneus, newton of musschenbrgek is, maar dat doet ook niet tot de zaak, als de definitie maar goed is; — ten minften ik denk niet, dat jr onder mtfne Lezers zulke zotskappen zullen gevonden worden, die iets om den bloten naam Zullen goed- of afkeuren — de Franfchen bij voorbeeld zijn tegenwoordig onze vijanden, die het, gelijk onze geëerbiedigde Overheden zeggen, op onze burgerlijke en Godsdienstige vrpdd gemunt hebben; maar zou ik daarom a! de daden van de Franfchen moeten afkeuren en verachten ? — De EngeJfchen zijij onze Vrienden, onze bond- en geloofsgenoten, maar zou ik daarom alles blindelings moeten goedkeuren en prijzen dat de Engelfchcn verrigten ? dat zou dwaasheid zijn; — de Fracfchen hebben onlangs een zeer fchenen maar a prospos de definitie van de we- reldt — — ja, zoo kan men fomtijds van zijn ftuje afraken — de Predikanten bedienen zich van die zetten wel eens om de heilige aandagt van hunne toehoordeSsss ren  ren zoo ongevoelig van een gewigtig (luk aftefrekkefl, dat zij beloofd hadden, zoo klaar als het licht van dë zon te zullen bewijzen — aldus hoorde ik onlangs in de bedeflond Oieen — het was in het dankuur wegens de verovering van Valenciennes) een zeker Predikant openlijk op den predikftoel uitroepen, dat de Franfchen .... maar a prospos de definitie van de ive» reld I — ja, dat is ook waar — nu! een van de bovengenoemde Wijsgeren befchreef de wereld als een kooi met gekken, en in de daad, wanneer men door eene lange ondervinding van zaken zoo wat geleerd heeft, zal men zeker moeten bekennen, dat die definitie, gelijk ik boven zeide, niet alleen kort is, maar dat ze volko» men met de waarheid overeenkomt. Ik wil juist niet zeggen, dat alle menfehen, die in de wereld wonen, gek zijn, dan zou ik mij zeiven ook voor een gek moeten uitmaken, en dat doet men niet gaarne Lezers! — maar ik fpreek volgens eene bekende figuur van de Rhetorica, volgens welke een gedeelte voor een geheel genomen wordt. Hoe gekker, dat men in de wereld is, hoe beter en hoe meer fortuin men doorgaans gewcon is te maken — , de gekken trekken de kaart zegt het fpreekwoord — en daar zijn zeker eenige aanzienlijke bedieningen, waar toe men niet alleen niet veel verftand nodig heeft, maar waar toe men zelfs fchrandere en zeer fcherpziende menfehen niet eens gaarne verheven zoude zien — hem! hem! Prudentius is een braaf, zedig en nederig jongeling, meteen uitftekend verftand begaafd — door zijne naarftigheid en vlijt heeft hij zich eene meer dan gewone kundigheid verworven — hij bemint zijn vaderland, en zou des noods voor het zelve zijn leven opofferen — hij is een hoogfehatter van den Godsdienst, en  ia gebruikt denzelven niet al» den dekmantel voor zijn» misdaden , maar veeleer als het rigtfnoer van zijne ganfchen levenswijze — hij is eerlijk in zijn wandel, op. recht in zijne verkering, en deugdzaam in alle zijne handelingen — hij haat de vleierij, en is zoo verheven van ziel, dat hij geen voordelen hoe groot ook voor laagheid zou willen kopen — van jongs op gewoon, om zijnen plicht getrouwelijk waartenemen, zou hij liever alle gunst, alle voordelen opofferen dan in het waarnemen van zijnen post tegen de overtuiging van zijn hart handelen — met één woord, hy is een voorftander van het recht, een befchermer van de onfchuld, en een veilige toevlugt van verdrukte onnozelen. Die jongeling zegt menig een zal buiten twijfel wegens zijne uitmuntende hoedanigheden tot de hoogfte eerambten verheven worden — dat zal hij zeker Lezer! Indien de draad van zijn léven tot het jaar 2440 vari Mercier wordt uitgerekt. Süpekbus is een welriekend en elegant jongman, die zich volmaakt naar de fmaak weet te kleden °— hij bezit eene zeer oppervlakkige kennis van eenige zaken, zonder dat zijn zeer naauw beperkt verftand herh toelaat, om dieper daar in doortedringen — het ftuderen haat bij erger dan de pest, en niets is vervelender voor hem dan eenige uren in boeken, die niet feiuimenteel en op eene Romanesquen trant gefchreven zijn , te moeten doorbrengen — hij is een gezworen vijand van zijne moedertaal— Vaderland en Godsdienst zijn bij hem woorden van gene betekenis; —zoo hij zich verledi'gdom van een van heiden nu en dan eens te fpreken, is het alleen om die tot het voorwerp te maken van zijne laffe aanmerkingen en ongezoute fpotterni; — door zijn ongeregeld gedrag gelijkt hij meer naar een fchim dan naar een mens ch in de bloeiende jaren zijner jongelingfchap Ssss 2 hi;  C $9? > hij is uitgeleerd in Vleierij, en niets is hem te laag, wanneer hij er flegts zijne geheime oogmerken mede bereiken kan — met verachting z;et hij op zijne medeburgers neder, en in de waarneming van zijn post kent hij geen plicht dan dien, van zich in alles blindelings te fchikken naar den wil van dien genen , door. wiens gunst hij tot denzelven verheven is. Wat dunkt n Lezers! zoudt gij. niet denken, dat deze (Superbus het voorwerp moest zijn van ieders befpotting, en van de verachting der gehele wereld ? ja wel is het koud «— het beloop der wereld is tegenwoordig geheel anders 1— hij leeft in het grootfte aanzien, is in alle gezelfchappen bemind en getrokken \ avonds vindt gij hem op het bal of concert, en ss morgens bij de toilette der dames, die zijne wellevendheid, zijne poütesfe, zü.ne verkering hemel hoog verheffen — bij de Groten is bij zeer gezien, omdat hij gene gelegenheid laat voorbijgaan, om telkens zijne cpwagting bij hen te komen maken — zijne buigzame ruggraat doet hem zelfs de achting van den adel verwerven» en menfprefkt zeer fterk, dat hij bij dc eerfte vacature tot den post van Regent zal verheven worden — ten minften zijne Majesteit [want onze superbus heeft de eer van op het grondgebied van een der? Koninglijke Majesteiten te wonen] heeft zich reedts gunstig ten opzigte van zijn perfoon geëxpliceerd. —- Zie daar Lezers hoe gekker f)oe beter, nietwaar?. zoo pil trien het hebben. De brave pruden- tius daar en tegen leeft als een vergeten burger — zijne ingetogenheid wordt voor ftijfheid, zgn Godsdienst-iever voor dvveepzugt uitgekreten — zijne onverzettelijke eerlijkheid aan gebrek van opvoeding, en zijne grootmoedigheid aan onwellevendheid toegefchreven — kort,om prudentius maakt geen fortuin, en  ( $93 ) en zijn geluk zou reer gering zijn, indien een edel hart en een gerust geweten niet het grootfte geluk op deze Wereld uitmaakten. Dat is nu maar een enkeld Haaltje Lezers! maar zoo gaat het met alle dingen. Wat zou men zeggen van een vogel, die, gedurende eenigen tijd, in een kooi opgefloten geweest, was, en eindelijk de gelegenheid om te ontvlugten niet waarnam, wanneer het deurtje van de kooi eens bij geval wierd open gelaten? zou men niet zeggen, dat die ro. gel gek was? immers ja — iedereen immers, zelfs de dieren verachten de llavernij, en haken naar de vrij., heid, fchoon zij zelfs in vergulde kooien zijn opgefloten — maar wat zou m.n dan wel zeggen van rede» lijke menfehen , die onder den eenen of anderen Despoot in zware llavernij levende, [neem eens van de Turken, want in Europa kent men geen flavernijj! de vrijheid weigerden aantenemen, wanneer ze hun wierd aangeboden? zou men van zulk een volk niet moeten zeggen, dat zij met de kop gebruid waren? immers ja: — de een of ander dwingeland mogt hunne keuze eens prijzen en hoogachten; want bij die knapen is het doorgaans, hoe gekker hoe heter — maar zouden alle Filofofeh, alle eerlijke menfehen zulke flavermj-be. minnaars niet openlijk voor zotskappen en domöoren moeten uitmaken ? — buiten twijfel. Maar misfchien denkt iemand, dat ik aan het raas* kallen ben, en dat ik dingen voorftel, die nooit hebben plaats geöad — wie zou toch zoo gek wezen, dat hij de llavernij verkoos, wanneer hij de Vrijheid kon deelachtig worden? — ja Lezers, daar zijn evenwel zulke bollen in de wereld geweest — ik wil nu niet eens (pieken vaa fo.mmigen van onze landgenoten die de vrijheid verachtten, teen ze hun wierd aangeboden, die de Spaanfche zijde bleven houden, toen vader willem hoogstloffelijke gedagtenis zich zoo belangeloos voor haardfteden en altaren in de bresïe ftelde-—, maar ik heb nog een ander geval, dat wel zoo fterk klinken zal, omdat het zelfs de vrijheid van geweten betreft. 1 ■» Toen truchses, de Keurvorst van Keulen zijne onderdanen den edelmoedjgen voorllag deed, om hen van alle gewetensdwang te verlosfen en eene volkome vrijheid te bezorgen — zoo floegen de Keulenaars niet alleen dat edelmoedig aanbod §sss 3 van  C 694 ) van de hand, maar om hunne piaqiapirsJipj des te flerker door alle eeuwen te doen fehitteren, zoo gingen zij zelfs hunnen goed<:n Keurvorst bij den Keizer verklagen — was dat geen meesterftuk Lezers? de Keizer prees ook de getrouwheid der Keulenaren hemel hoog, noemde hen zijne geiiefde, zijne getrouwe kinderen — maar in zijn hart ('prak hij geheel anders; hoe gekker hoe beter, dagt hij, Zoo wil ik het wel hebben. En zoo gaat het met alle Vorsten — dikwils lagchen zij in hun vuistje dat zij het itbflt zoo om den tuin kunnen leiden, — dat zij vele duizende van menfehen onder malkanderen zien ieveren, wie van hun or de laagfté wijze voorden Koning zal nederbukken, wie zich het diepfle voor hem vernederen zal — maar hoe gekker hoe beter, zoo wil men het hebben —• de laagheid wordt beloond', en die te verheven van ziel is, om zich zoo lsag te gedragen, moet op zijn eigen beurs teren of zich getroosten'om honger te lijdèn. Wat, bid ik u, goedgunstige LezersI moet Philippus, de vader van Alexander, in zijn hart wel gedagt hebben van zijne hovelingen, die altijd met een plaaster op een dcf oogen liepen, omdat hun Koning juist een oog in den ftrijd verloren had? — moet hij ze niet heimelijk befpo: en voor lage zielen gehouden hebben? en evenwel zoo wil men het hebben , hoe gekker hoe beter. De Keurvorst van Saxen, mag eens heimelijk gclagchcn hebben, maar nooit heeft men gehoord, dat hij zijn ongenoegen beloont heeft over de verregaande laagheid van zijne hovelingen, die met pelterijen op den buik liepen, omdat hun meester zoo dikbuikig was, dat hij aan eene uitgeholde tafel moest fpijzigen. Maar zijn het nu de Hovelingen alleen, die aan dat euvel ziek zijn ? Neen Lezers! wanneer men alle ftanden van de wereld eens nauwkeurig nagaat zal men bevinden, dat ze ailen, pm zoo te fpreken, een flag van de molen gehad hebben — en waarlijk — men kan tijden beleven, dat mon zich zoo wat gek en nederig dient te houden, om zijne oogmerken te bereiken. Toen de Wijsgeer CRYSii'pus de eer genoot, om in de tegenwoordigheid van djomsius den tijran geleid te worden, en volgens de gewoonte van het hof op zijn aangezigt ter aierde nederviel en des onderdrukkers voeren kuste, vroeg hem P/ato-,'hos hij, die een vrij-  ( *95 ) vrijgeboren Griek was, zich zoo diep kon vernederen, om voor eenen dwingeland op de aarde nedertevallen, ik had, antwoordde de andere op eene freestige wijze ~ iets aan Zijne Majesteit te verzoeken, en dewijl hij zijn ooren aan de voeten heeft, moest ik hem aanfpreken, daar hij mij het best horen kon. Temporibus mores fapiens fine crimine mutat. Somtijds kan men door zich gek te houden, al zeer gewigtige zaken uitvoeren, en zijn oogmerk veel beter bereiken dan door 'wijsheid en verjland — want de ooren der dwingelanden zijn doorgaans voor deze twee laatften wat doof' en gelloten. -— Laat ik het ftuk met een kort voorbeeld uit de oude gefchiedenis ophelderen. De'Lezers zullen wel weten dat Zijn Majesteit Tarquinius de laat/ie, Koning van Rome::, een grote dwingeland geweest is, die, wegens zijne trotschheid en onrechtvaardigheid van alle eerlijke Vaderland- s met afgrijzen en verachting wierd aangezien — het waren alleen eigenbelangzoekers en vleiers, die hem aankleefden, maar alle burgers voor hec overigen, die eerlijk dagten, wenschtea niets vuriger, dan om zijn Majesteit bij de eerfte gelegenheid het voetje te ligten, en met deszelfs Konlnglijke Gemalin, dat een trotsch, wreed en boosaardig wijf was, buiten de grenzen van het vaderland te verdrijven — onder deze edeldenkende Vaderlanders was onder anderen Lucius Junius Brutus, wiens vader en broeder door den dwingeland reedts vermoord waren. . Deze begreep zeer wel wanneer hij zijn verftand liet blijken, en zich een groot vijand van de oude Conftitutie betoonde, dat hij dan fpoedig dezelfde weg van zijn vader en broeder gaan zoude — evenwelwas hij ook te edelmoedig van ziel om zich voor een dwingeland, die zijn vaderland onderdrukte, die zijne naastbeftaanden had laten om hals brengen, op eene lage wijze te vernederen; —. hij floeg derhalven een anderen weg in , om beide deze klippen te ontgaan — wat deed hij dan Lezer? hij hield zich gek — zoo, dat op hem in het geheel geen acht gellagen wierd; fchoon hij nu en dan in zijn gekheid den fpijker nog wel eens regt op het hoofd floeg, — maar daar wierd geen aanmerking op genomen — want Bru.  C 69ö ) BfUtm was gek; _ maar zodra als hij de kans klaas ?*• )iet & her masker in eens vallen, en vertoonde SSh0^ ^!^* hi' was; hij ftelde2ich aan het hoofd des Volks, en het gelukte hem den divingeland T^T ie,lac;ht ««eroeien, en de Vrijheid aan zijn vaderland weder te geven. Misfchien zegd iemand van onze Lezers bij eene ernftige overweging van dit alles, — dan moeten wij ook maar gek worden — zoo wil men het toch hebben — maar Lezers ai het geen wij gezegd hebben heeft geen de minde betrekking op ons vaderland, daar immers wordt het verftand hooggeacht de verdiensten geëerbiedigd, de braafheid beloond ' de vleierij veracht en de laagheid verfoeit!.' — die in ons vaderland den weg van eer en aanzien bewandelen wil, behoeft flegts twee zaken in acht te nemen, maar het blaadje is nu vol, daar zouden wij wel eens een apart Nommer voor kunnen nemen — hem» hem! het zou nog al zoo een gekke titel niet wezen de ware middelen, om IN holland zijn fortuin te maken, met platen, figuren en landkaarten, hee! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 88. IS H IJ, Dit NAAR RAAD HOOR», WIJSÏ {Vraagal N°. 15a .> Dat zou ik zoo regtftreeks niet durven Zeggen, Hees vraagal. —- Indien er naar eenen zekeren arglistigen en verderflijken raad, dien ik nu juist zoo niet noemen wil, wat minder geluiflerd was, zouden wij thands voorzekej^zoo ongelukkig niet wezen, als wij zijn — maar walram zou ik het ook verzwijgen? —4 men moet geen drommel, zegt het fpreekwoord, op zijn hart laten fmorett, en ■ het is juist de drommel daar ik van fpreek — ife zal het dan maar recht uit zeggen. —- Indien Moeder Eva wat minder geluiflerd had naar den verderfelijken raad van de arglistige Hang, het menfchelijk gefhcht zou zeker heden onder het pak der zonden zoo ongelukkig niet zittent t» zugteli. Mijn oogmerk is niet om de gefchiedenis der eerfte wereld geheel door te lopen, anders zou er nog at zoo het een en ander voorbeeldje te vinden zijn; doch die zijn onze landgenoten, welke den bijbel niet geheel aan een zijde gelegd hebben, over genoeg bekend,. Tttt Q*  ( 69Z > De raad , die ons gegeven wordt, kart dikwils uit verkeerde oogmerken, uit eigenbelang voorkomen, én zouden wij dan voor Wijs gehouden worden, indien Wij naar zulk eenen raad gehoord hadden? — gekheid ! — Toen JuliUs Cefar, na de overwinning op Pompejtts, met zijn léger in Egijpten gekomen was, zeker met het oogmerk, om in dat Koningrijk eene omwenteling te weeg te brengen, wierd hem door den eerften Staatsminister van Zijne Majesteit den Koning van Egijpten vriendelijk geraden, dat hij Egijpfen verlaten, en wéder naar Italiën trekken zou, om de Romeinfche zaken eerst in order te brengen; —> Moest Juliüs Cefar nu maar dadelijk aan dien raad gehoor gegeven hebben? dan was hij wel dwaas geweest in plaats van wijs, want hij kon wel begrijpen, dat de Staatsminister, die bij de oude Conftitutie zijn voordeel vond, deze raad alleen uit eigenbe» ïang gegeven had. Indien de Patriotten fn het yi*t der omwenteling onze vriendelijke Pruisfchen eens op dezelfde, wijze verzogt hadden om ons land te verlaten , en eerst hunne eige zaken in Pruifchenland te gaan bezorgen. «—• Wat denkt gij Lezer — had de dappere Hertog van BrunsWijk dan maar direkt weer moeten opkramen? — ja wel is h koud! — dan hadden wij tegenwoordig onder de regering van de zogenaamde Vrijheidszonen nog zitten te ....... maar ik wil geen oude koeien uit de floot halen dat zou niet ftroken met de toepasfing, waarmede ik voornemens ben dit blaadje te befluiten. Hoor eens, Heer vraagal, de fpreuk, waar over wij tegenwoordig handelen, die naar raad hoort ts wijs, mag dan zoo veel van den wijzen Salomo wezen, als 't wil ■— ik zou om bovengenoemde re-  reden toch de vrijheid nemen, om ze door tusfehen, voeging van een klein woordje eenigzints te veranderen, en sïdus te ftellen: die naar goeden raad fioort is wijs, en dan vind ik gene zwarigheid om ywe vraag met ja te beantwoorden. Toen Zijne Majesteit de Koning van Perfiën, hoogstloffelijker gedagtenis, met een onzaggelijk leger in Griekenland gevallen was, en daar, pndanks zijne grote overmagt, door de burgers van Athenen ellendig op de oren gehad had, had bij echter nog zoo veel troepen overgehouden, dat hij dair mede Griekenland nog wel had kunnen te onder brengen, maar Thetnifiocles, een man, dien het in het geheel niet voor de oogen fchemerde, bragt hem de zwarigheden , om een vrij volk in llavernij te brengen, onder het oog, en ried hem derhalven, om zoo fpoedig mogelijk het grondgebied der Grieken te verlaten, en naar Aliën te rug te keren, met bijvoeging, dat, zoo ■hij naar dezen raad niet wilde horen, het zeer gemakkelijk gebeuren kon, dat de Grieken het epns in het hoofd kregen om de brug, die hij over den Hellespont geflagen had, aftebreken, en hem de ^traite maar zijn vaderland aftefnijden. Xerxes, fchoon dat hij juist zoo veel verftand niet had als Sa/oma^ Was evenwel zoo dwaas niet, dat hij met de kop door den muur wilde, gelijk vele menfehen van onzen tijd — hij pverwoog den raad van Themifiocles ernftig bij zich zeiven, en begreep dat het een goeds taad was hier kwam bij, dat hij van de dap. perheid der Grieken nog onlangs een gevoelige proef gehad had, en dat hij, als een braaf Vorst betaamt, zijn volk niet blindelings op de fiagtbank wilde brengen mm enfin, om kort te gaan, hij hoorde naar den Tut 2 goe-»  goeden raad, die Themiftocles hem gegeven had, en trok met zoo veel overhaasting naar Afiën te rug, als of de drommel hem agter dé broek zat — thuis gekomen zijnde was hij blij, dat hij naar goeden raad geluifterd had, de ganfche wereld zeide, dat hij wijs gedaan had, op dit oogenblik geloof ik nog dat hij zijne ftïjfhoofdigheid anders te laat zou beklaagd hebben. O.'die ftijfhoofdigheid heeft zqo menig mensch, zoo menig land, zoo menig volk ongelukkig gemaakt 1! — Maar het verwaarlozen van goeden raad neemt ook altyd zijn'- oorfprong niet uit ftijf hoofdigheid — het is ook fomtijds wei eens verwaandheid en ontijdige hoogmoed, om niet van zijn plan te willen afgaan, en zoo fiort men zich zelfs of het land in een totaal verderf, 't welk anders taliter qualiter nog had kunnen (taande blijven, en behouden worden. Hoe menigvuldig waren de raadgevingen , ja zelfs de fmekingen en gebeden van vader willem en onze Patriottifche voorvaders aan Philips., en zijne medeftanders, dat hij toch van zijne despotieke handelwijze omtrent de Nederlanders wilde afzien, die niets anders begeerden, dan om naar hunne voorrechten en oude herkomen, die plechtig bezworen waren, beftuurd te worden — hoe menigmaal wierd hem als met de vinger aange?» Wezen, dat hij een gevaarlijk ftuk begonnen had -~ maar de ftïjfhoofdigheid en de verwaandheid tevens lieten niet toe, om de zeilen, toen het nog tijd was, intetrekken — neen, hij moest met de kop door den muur —r de Hollanders moesten bukken, het koste wat het wilde — en evenwel de Hollanders waren zulke gemakkelijke broers niet, om zich maar zoo te laten ringelooren en onder het juk te brengen, als het hunne Qverheerfchers gelegen kwam, —• kijk, dat gaat.  gaat zoo gemakkelijk niet, en zulke ondernemingen moeten vroeg of iaat verkeerd uitvallen. Wij voor ons, Lezers! heb&en juist geen reden, om bedroeft te wezen, dst Philips naar geen goeden raad wilde luifteren, en dat hij zoo ftijfhoofdig en verwaand geweest is , dewijl die ftïjfhoofdigheid en verwaandheid juist tot ons geluk gediend heeft, en de oorzaak geworden is van de vrijheid, waarvan wij thands de aangename vrugten nog genieten »-o, welke aangename vrugten zijn dat!! In het publiek te fpreken is juist mijn zaak niet Lezers, en de dingen zouden al zeer raar moeton lopen als ik eens openbare redevoeringen moest gaan houden, maar anders zou ik wel tot mijn ftof' durven uitkiezen de lof der stijfhoofdigheid en verwaandheid , beschouwd als de bronnen, waar aan wij onze burgerlijke vrijheid verschuldigd zijn — hem!, h m! dat zou zoo een kwade ftof niet eens, wezen, al zeg ik het zelf. Nu — men weet niet, hoe raar een dubbeltje rollen kan, — maar evenwel, als dat eens gebeurt, dat ik eene redevoering houden moet, dan zal ik er mijne Lezers van te voren wel kennis van geven, om hen plechtig onder mijn gehoor te verzoeken. Maar ik zou zoo doende wel geheel van den goeden raad afdwalen — men hoort tegenwoordig zoo veel van de vrijheid fpreken, dat men er bezwaarlijk een pogenblik van zwijgen kan — maar om dan tot ons propoost wedertekeren. Indien de Koning van Zweden, zaliger, wat meer gehoor gegeven had aan den goeden raad, die hem gegeven wierd om 's avonds toch niet op het bal te verfchijnen , dan had hij wijs gedaan, en dan leefde hij zeer zeker nog, indien hij in dien tusfehen tijd niet was verhuist naar d' eeuwigheid. Maar bet was de hoogmoed die hem belette om van dien heilzameD raad gebruik te maken. • Zou de Koning van Zweden, dagt hij bij zich zeiven, zoo klein van hart zijn, om op een naamlozen brief van het bal te blijven ? — neen — nu moet ik er zoo veel te eerder b-aar toe, om te tonen, dat het hart van een Koning door geen iedele vreze ontroerd kan worden — maar het duurde niet lang of Zijn Majesteit ondervond tot Zi^rj leedwezen, dat hij dwaasüjk gehan* Tut 3 deld  C 70a ) deld had, met een' goeden raad in den wind te flaan. — Ik heb wei andere menfehen gekend, die ook wel eens in foortgelijke onaangename gevallen geweest zijn, maar die dan een plaifier-reisje gingen doen van eenige weken, om de kat eens regt uit den boom te kijken — dat was veel beter. Maar nu eens tot een ander praatje —- daar is onlano-s een boekjen uitgekomen, Ö! zoo een mooi boekjen van Mr. J. Meerman, om de Patriottifche partij, welke die Heer veronderftelt dat nog in ons land beftaat (ik dagt dat ze lang was uitgeftorven) een goeden raad te geven, waar van ik mijne Lezers nooit beter kennis had kunnen geven dan bij deze gelegenheid, dat wij juist bezig zijn om van den goeden raad te handelen. Om eenen goeden grondflag te leggen, en zich in zijne denkwijze bij de Patriotten eenigzints bekend te maken verklaart Zijn Wel Edele Geftrenge zeer verkleefd te zijn aan de tegenwoordige Conftitutie, en dat zijn hart reedts lang den eed op dezelve had afgelegd, eer zijne lippen dien plechtig hadden uitgefproken. Welk eene rondborftige verklaring! hoe zeer moet de zelve niet ftrekken om den Heer Meerman het onbepaald vertrouwen van de gehele Patriottifche partij waardig te maken! Overtuigd, dat de oneenigheden, die ons Vaderland zoo lang gefchokt en beroerd hebben, meestal ontftaan waren door de verkeerde denkbeelden die de Patriotten aan het woord Vrijheid gewoon waren vasttehegten,geeft de geleerde aucteur de overheerlijkfte befchrijving waar in eigenlijk de ware vrijheid gelegen zij. Koomt herwaarts gij verdwaalde Franfchen, en gij allen, die, van het rechte fpoor der vrijheid afgeweken, uwe oogen hebt laten verblinden — de geleerde Meerman Jur. Utr. Doet. enz. enz. zal u op het rechte fpoor te rug brengen, de fchillen van uwe oogen afligten, en u op wijsgerige gronden aantonen, -welkede kenmerken zijn van de ware vrijheid, en dat die in ons Vaderland volmaakt, ja volmaakt genoten wordt. Zoo geopend, zegt de Heer Meerman, en wie kan er een woord tegenfpreken, zoo geopend de toegangen zijn tot de vrijheid, zoo geopend zijn ook derzelver uitgangen voor ieder ingezetenen, die zich onder de Nederlandfche Regeringsvorm niet meer gelukkig acht, zonder dat hij iets van het zijne behoeft re rug  C 7°3 ) rug tè laten, f** Bijna alle bekende wijzen van God ta dienen worden hier toegelaten, en men dwingt geen enkelen burger, eene eenige religieufe ftelling voor waar te verklaren, die hij in zijn gemoed voor leugenachtig houdt.—Heilig is de perfoon, heilig zijn de bezittingen van ieder burger; — wie kan ftraffeloos den dolk tegen mij opheffen, wie mij ongewroken beledigen? — wie mij tot eenigen ftand in de maatfchappij dan met mijne bewilliging noodzaken? wie, behalven mijn wettige rechter, zich van mij verzekeren, mij in een ker. ker werpen, aan mijn leven, aan mijn ligchaam, aan mijne vrijheid raken, mij uit mijn vaderland uitfloten. —-Wij behoeven gene belastingen optebreugen voor een Mo. narch, die ze tot zijne wellusten behoeft, die er talrijke legers van onderhouden wil, om zijne heerfchappij uittebreiden — er zijn hier geen ministers, die er hunne beurzen mede opvullen , Hoe weinig bepalen de Wetten van dit Gemenebest de befchikkingen van eer» ieders handelingen naar zijn onbeperkst welbehagen. Haan kleding, vertering, beroep , de keus van vrienden en vermaken, de geheie levenswijze niet in een ieders macht? Staat het ieder meerderjarigen, althans in deze provintie, niet vrij in het uitzoeken der gezellinne zijner dagen de volle infpraak zijner genegenheid te volgen ? Kijk Lezers ik heb van mijn leven veel over de vrijheid, en over de vrijheid van ons vaderland gelezen — maar nooit heb ik de gehele zaak zoo net en zoo beknopt bij een getrokken gezien — dat heet redeneren,jètide redeneren ~ daar is niets te weinig gezegd, en wie zou in ftaat zijn, om de zaak in questie, door er het een of ander bijtevoegen, nog kragtiger te maken? Dus zoo kiaar als de zon aangetoond hebbende, waar in de ware vrijheid gelegen is, gaat hij eenige zwarigheden optellen tegen het nieuwe fijsthema van de vrijheid, dat tegenwoordig Europa zoo ellendig fchokt en beroert — en deze zijn ip haar foort weer zoo bondig dat er maar niets tegen te zeggen valt. Ik zal er de voornaamften flegts van opgeven, die genoegzaam zullen zijn, om onze Lezers een onverzoenlijker] haat tegen dat fijsthema inteboezemen. Eene eerfte zwarigheid dan is, dat volgens het nieuwerwets fijsthema de beminnelijke fekfe, die de helft van de natie uitmaakt, niet opgeroepen wordt om de v#r-  ( ?o4) vertegenwoordigers te kiezen, en dusongereprefenteerd blijft. Eene twéde, dat de fmalle gemeente, gelijk de wevers, droogfeheerders en vellebloters te Leyden — de pakhuisknegts, de flepers en de fcheepstimmerlieden te Amfterdam, niet in ftaat zijn om de beste, kundigfte en deugdzaamfte Regenten uittekiezen. Eene derde, dat zulk een vrij volk de Conftitutie, zoo dikwils het hun goed dunkt, mag veranderen, en het juk af/chudden, 't welk met de SoUvereiniteit nief beftaanbaar is. Eene vierde, dat het tegen de billijkheid ftrijdt om de genen die volftrekt arm zijn van de verkiezing der Regenten uitteiluiten. Heerlijke zwarigheden voorwaar! maar nog des te heerlijker, om dat de Heer Meerman daarop gaat bouwen een zekeren raad aan de Patriotten, die wij, om deszelfs gewigt, in ons volgend Nommer aan onza Lezers zullen mededelen , of er misfchien ook iemand van de Patriottifche partij gevonden wierd, die zich wijs betooude, door zoo een overheerlijken raad optevolgen. Te nQR.DR.ECHT* bij DE LEEUW en KRAP, en al8tn bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halvenftuiverte bekomen zijn.  D E ANTWOORDER, Candide et modeste. N°. 89. IS DAT NIET ONBESCHAAMD? (Vraagal N°. 193.) H et zou ten minften zeer onbefchaamd wezen, in* dien ik in de tegenwoordige tijdsomftandigheden mijn Woord niet hield, en, eer ik tot het beantwoorden der bovenftaande vraag, die in haar foort weer zeèr raar is, overging, mijne Lezers volgens belofte niet voor af den wijzen raad van den Heer Meerman mededeelde, waar van ik op het einde van hetvoriga Nommer gewag gemaakt heb. ■ Nadat die opregte Vaderlander, gelijk wij gezien heb ben, zeer juist en beknopt heeft aangetoond, waar in eigentlijk de ware vrijheid gelegen zij, en daar in» naar zijn oogmerk, zoo wel geflaagd is, dat een verfiandig mensch, NB. indien hij geen dolleman of Ja~ kobyn is, er niets het allerminfte op zou weten aantemerken — bouwt hij op dien vasten grondflag eene zeer fierlijke aanfpraak aan de Patriotten, om dezelve te bewegen, alle de voordelen, welke in zoo een overvloed uit de oude en gezegende Conftitutie voor de burgers van ons Nederland voortvloeien, toch niet rukeloos te verwaarlozen; met bijvoeging van dezen getrouwen raad, dat zij toch alle haat eft Vvw nijd  C 706 y mijd zouden afleggen, en tot de oude Conftitutie^ vrienden overkomen, om zicji met dezelven te ver* zoenen. Jn dezen getrouwen en belangelozen raad gaat de Volksvriend met zoo veel iever te werk, dat wij ons, om het gewigt der zaak, niet onthouden kunnen, om er eenige van de fchoonfte trekken, ten nutte van onze Lezers, waar onder misfchien wel een enkelde Patriot zal zijn, uittefchrijven. „ Zult gij", dus lezen wij bladz. 88, „ zult gij o „Patriotten! om voorledene gebeurtenisfen, waar „ van weinigen op dit ogenblik meer de gevolgen „ voelen, ons eeuwig blijven haten; eeuwig onzen „ ondergang tot het toppunt uwer wenfchen (lellen? j, Herinnert gij 11 die dagen van zonnefchijn niet „ meer, toen wij in dit gelukkig land nog aan geen „ twisten dagten, toen men bet ganfche gemenebest „ als een eenig huisgezin van vreedzame broederen „ ea zusteren befchouwen mogt, toen men niemand „ om ftaatkundige géfchillen vervolgde, en van nie-^ „ mand ook vervolgingen te vrezen had. „ Alle burgerlijke voorrechten zijn voor alle in. „ woonders dezelfden, en het hangt flegts van uwe „ getrouwheid, van uw aankleven aan onze Confti„ tutie af, of gij ook voorrechten van gunst geniej, ten wilt „ Wij bidden u dan, zoo veel er onder het talrijk „ gedeelte der natie, dat zich met den naam van „ Patriotten vereert, nog lieden voor overreding en „ zagte indrukzelen vatbaar zijn: Wij bidden u allen, 5, bij dat Vaderland, dat wij van onze kindsheid af „ aan met malkanderen gemeen gehad hebben, bij „ die beminnelijke eendragt, die wij er te voren in „ fmaakten, bij die naamloze voorrechten en genoe- „ gens,  ( 707 ) „ gens, die het meer dan andere landftreken oplevert, „ verzoent u met ons, en komt tot ons over; laten „ wij toch onze wederzijdfehe verwijten in de zee „ van vergetelheid werpen, en niet eeuwig met het „ ftaal van verdeeldheid in onze eigen ingewanden ,, wroeten." Zie daar Patriotten! de taal van iemand, die onder het getal uwer Regenten geen onaanzienlijke plaats bekleedt — hoe zagt, hoe liefderijk, hoe humbel is hier alles ter neder gefteld ? gij wordt niet alleen aangemaand, maar zelfs gebeden, om toch tot de contrapartij overtekomen — welk een fchoon — welk een heerlijk aanbod! — Zegt niet: — dit is de taal van de heerfchende partij: zij triumpheert, en nu vordert haar belang ons tot gehoorzame, tot vergenoegde tot vergevende onderdanen om te praten — foei' foei! zoudt gij zulke denkbeelden van den Heer Mïerman kunnen koesteren — neen, ik kan u verzekeren, dat de handelwijze van dien Heer uit geheel andere oorzaken is voortgekomen — maar laten wij nu, als het u belieft, van de bewegende oorzaak, die den Heer Meerman waarfchijnlijk tot het fchrijven van dit werkje bewogen heeft, niet fpreken; laten wij liever zien, welke de gronden en beloften zijn, waar op deze overgang, deze verzoening der partijen zou plaats hebben, — want daar zal het, naar onze ger dagten, wel voornamentlijkop aankomen; Voorlopig kan ik den Lezer zeggen, dat ze niet gering, maar zeer edelmoedig zijn, voornamentlijk omdat zodoor de zegepralende partij zelve worden aangebodenIn de eerfte plaats wordt den Patriotten [NB. indien ze aan den raad van den Heer Meerman gehoor geven] met alle oprechtheid, met alle welmenend, heiddevriendfchap der andere partij weder aangeboden, Vvvv z ft£  C 7o8;> In de twede plaats wordt beloofd, dat de bezwaren der Patriotten, met gematigdheid voorgefteld, daar 2e billijk zijn, zullen weggenomen worden. In de derde plaats neemt de Anti patriottifche partij aan, om de Patriotten door een zagt en rechtvaardig beftuur de tegenwoordige Conftitutie te zullen doen beminnen, en om hun al de befcherming te doen genieten , waar op zij rekening zouden kunnen maken* zelfs al hadden de Patriotten voorgenomen daar van afkerig te olijven — welkeeneverregaande toegevendheid! t In de vierde plaats zal een woest gemeen te rug gehouden worden, om eene baldadige hand aan de perfonen of bezittingen van de Patriotten te flaan; al ware het ook [welk eene uitnemende belofte is dit niet?] dat de tergingen van de zijde der Patriotten dien moedwil hadden uitgelokt. In de vijfde plaats belooft de Heer Meerman, [en dit is geen van de minde beloften J dat de Patriotten, die reedts mogten aangetast zijn, de volledigfte voldoeningen zullen erlangen. Eindelijk verzekert de Antipatriottifche partij nog in de zesde plaats, dat zij kleine en verachtelijke fpotternijen, omtrent hunne perfonen, of het geen zij hoogachten, gedaan, voortaan met gelatenheid en met het ophalen der fchouderen zal verdragen. Wat zegt nu de Patriottifche partij aangaande dit zestal van edelmoedige voorftellingen? —wij zijn ten uiterften begerig om te weten of dezelven hare goedkeuring zullen wegdragen. Maar het is natuurlijk, als er een aanbod van dien aard door een van de twistende partijen gedaan wordt, dat er de andere dikwils het een of ander op aan t» tnerken hebben; [fchoon anders de voordragt van den fchranderen Meermaw on§ zodanig is voorge- ko*  C 709 ) komen, dat er zeer weinig gegronde bedenkingen tegen in te brengen zijn] maar zeggen wij, zoo er onverhoopt de een of ander van de Patriottifche partij iet of wat op mogt aantemerken hebben, willen wij, om van onze kant zoo veel mogelijk tot die heilzame bedoeling medetewerken, ons tijdfchrifc gaarne openzetten voor alle befcheide aanmerkingen , die in ftaat zullen zijn, om de nu geopende negotiatie tusfehen de Patriottifche en Antipatriottifche partij niet te verïedelen maar met fpoed voorttezetten — met Jpoed zeggen wij, want wij beleven thands zulke wonderlijke tijden, dat het beter is, om met foortgelijke zaken bij tijds klaar te wezen i Maar wij gaan over ter beantwoording van de vraag. Is dat niet onbefchaamdf vraagt de vraagal —• ja: — de onbefchaamdheid is zeker een vandefnoodfte misdaden, welke, wanneer zij eens de overhand gekregen heeft, in ftaat is, om alle deugden te verwoesten. Niets is beminnelijker, dan het gelaat van iemand, die van fchaamte weet te blozen: in den jongeling is dit een teken van eenen edelmoedigen inborst , en in den man een bewijs van een verheven charakter — maar wanneer men daar en tegen iemand aantreft met een ftale voorhoofd, gelijk men zegt, die de grootfte ongerijmdheden onbefchaamd ftaande houdt, alleen om zijne boze oogmerken te bereiken, — die algemeen aangenomen waarheden, zonder te bloozen, fchandelijk verdraait, om eene onkundige menigte daar door te misleiden , die mag men vrijelijk voor een gek of voor een bedrieger uitmaken , en hij verdient de verachting van alle menfehen, Al vvie, bij voorbeeld, vóór de omwenteling — [ik fpreek niet van de heugelijke omwenteling in 17874 maar van die, welke onze voorvaders van de tijrannif der Spanjaarden verlosten] al wie, vóór de omwenteling, zeg ik, eens de onbefchaamdheid gehad had om ftaande te houden, dat Philips de II. in plaats van een dwingeland, de vader van het Nederlandfche volk was — dat hij zich nacht en dag affloofde om deszelfs geluk te bevorderen; — dat zijne regering eene regering vol van zegeningen en genoegens was, dat alle belastingen, die hij bet volk opleide, alle wreedheden, waar mede hij de beste vaderlanders vervolgV v v v .3 de ,  C 710 > de, alleen middelen waren om het geluk der Nederlanders duurzaam te maken — zou men zoo een onbefchaamden guit niet openlijk voor een bedrieger hebben durven uitmaken, die, om zijn eigen voordeel te bevorderen, het gehele volk zogt ongelukkig te maken! — Zeer zeker, Lezers! — zulk eene onbefchaamdheid is meer gefchikt om iemand te verbitteren dan te verbeteren. Maar alie onbefchaamdheid is ook niet van hetzelfde foort; ik heb in het jaar 1788 een voorbeeld gelezen dat, fchoon het van geen onbefchaamdheid is vrjj té pleiten , mij met dat al in dien tijd zeer belagchelijk voorkwam — ik zal het mijne Lezers verhalen, of het mogelijk op hun , zoo veel jaren later, ook nog dezelfde uitwerking had — wie kan ook altijd ftemmi dat de Keizer het gezelfchap verlof gaf om naar huis te gaan.Was dat met onbefchaamd? zeker ja - wat zijn de Zl ^T Th gel,ukk,'g' die "i« onder het gebied van zulke Keizers leven!i! basta. Te DORDRECHT, hij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers :daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D £ ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. po. is dit eene recensie, of miet? (.Vraagal N°. 195.) Vin het vogeltje op den tak, zegt het fpreek* woord; die vraagal moet al een rare vent wezen dan heeft hij het hier, dan daar over, — in het vorig nommer had hij een zedekundig vertoog over de onbefchaamdheid, nu is hij weêr aan de recenfenten bezig; en het is te verwonderen, hoe voorzigtig hij[ zich in den tegenwoordigen tijd, die zeker niet vrij van gevaar is, weet te gedragen, zonder het Politieke, eenigfints aanteroeren. De Recenfenten'. ja dat is zeker al een raar foorc van volk, zij fchijnen alleen het recht te bezit¬ ten , om ieder een, die maar in het openbaar durft te verfchijnen, zonder eenige bewimpeling de waarheid te zeggen — degelijkheid, daar men tegenwoordig .bij een zeker foort van menfehen den mond zoo van vol, heeft, fchijnt onder hun haren fetel volmaakt geves-tigd te hebben — den ftaatsman beoordelen zij met dezelfde vrijmoedigheid als den geringften burger, die het waagt, om zijne talenten voor de wereld op'enta- leggen. Zij verheffen en drukken neder naar hun Xxxx goed*  (7H) goedvinden, zonder, dat men 'er met eenige hoop van luccesiets tegen ondernemen kan. — Ik heb een vriend, dien zij bij de eerfte gelegenheid, dat hij de vrijheid nam, om zich in het. openbaar onder den rang der dichters te vertonen, zoo ellendig van de taart gegeven hebben , dat hij nu geen twee regels meer bij malkanderen kan knooien, en van te voren maakte hij al een fraai vaarsje. — Indien hij een Patriot geweest was, dan zou men nog hebben kunnen denken, dat het partijdigheid van de Heren Recenfenten geweest Was, maar neen, —— hij was de oude gezegende Conftitutie zoo goed toegedaan, als ik zou durven denken — en het vaars, daar hij zoo ellendig over op de lappen gehad heeft, liep juist over die fchijven ; ik zal den Lezer eene enkele pasfage van zijn dichtvermogen opgeven, om te laten oordelen, of hij.zulk eene ftrenge behandelig verdiend heeft. Fa.yette is reedts gevangen Lukner en kellerman Moeten naar ons verlangen, Voort met hun vloekgejpan Waar is nu du morier? Hij ruikte naauvo ons vter Of wij zagen hem vlugten en 't ivas voor ons bon plaizier. Kijk ik wil wel geloven, dat Vondel het beter zou gemaakt hebben, maar evenwel is het toch zoo flegt niet, en de mensch is nog jong, indien hij zijn vijf-enitertlgfte jaar reeds gepasfeerd is, zal het hoop en al wezen. Wie heeft de Heren Recenfenten die vrijheid in alle geval gegeven? — het is wel waar zalig zijn de bezitters zegt het fpreekwoord, maar het is en blijft «och maar een aangematigd of een geufürpeerd rechtt  C7*5) recht, gelijk men zegt, dat in de tegenwoordige verliclM te dagen niet veel beter klinkt dan een openbaar ptf* recht. , 't Is waar, de Recenfenten houden zich meestal, als de listige vosfen , in hunne holen verborgen,- maar anders geloof ik, dat er menig een met een blond oog zou lopen: want hst getal der- misnoegde au,éleuren is vooral in onze dagen zoo groot, dat het bijna niet om te geloven is. Als men in oprechtheid des harte eens een boekje fchrijft, om zijne medemenfehen te verlichten , is het ook onaangenaam, om zoo gehavend te worden. En het geen het meest van al te verwonderen is, is dit, dat hun gefchrijf het eenigfte is, dat geen re. cenfie, zoo het fchijnt behoeft te ondergaan, én waarlijk als men de Nederlandfche Bibliotheek, 'de Va* derlandfche Letteroefening, de Recenfent, de Nieuwe Boekbeoordelaar, de Letterbode enz. eens recht op de keper gaat befchouwen, dan zou er ock al vrij wat op aantemerken vallen — daar wordt menig boek goed- of afgekeurd, daar de Recenfent niet anders dan den titel of op zijn best de voorrede van gelezen heeft. En ruikt het wat al te veel naar de «preekte Vaderlandfche partij, dan wordt het maar onder de pruljchriften geplaatst;, en of men dan fchreeuwt of zugt, men heeft ondertusfchen die knauw al weg — zoo is de Eerwaarde Pantekoek met zijne Nederlandjche Pruimdagen ook voor de nakomeling* fchap ten toon gefteld, een boek, dat zeker onder de welmenendfte fchriften van ons Vaderland, onder da fchoon fte voortbrengzels van Nederlandsch vernuft be. hoorde gefteld te worden. Maar of ik daar al in mijn Antwoorder vafl Xxxx 2 leg  C 716) leg te reutelen en even als de kleine fchoothondje* agterna blaf, dat doet niets af — ik heb 'er een ander plan op gevonden en dat zal ik mijne Lezers mededelen. Indien zich voor het einde van dit jaar, want ziet men weet niet wat 'er gebeuren kan! een genoegzaam getal van misnoegde auöeuren bij de uitgever» van oit weekblad bekend maakt, om een nieuwen Recenfent te fchrijven, dan zullen wij met het begin van het volgende jaar, indien wij 't leven, uitgeven r. van de recensent der recensenten, om eens te beproeven of wij die heren ook de broek niet eens kunnen opnestelen — en zoo de fchrijvers 'er niet tegen hebben, wil ik den post van reda&eur of verzamelaar wel op mij nemen, want kijk, dat behoort iemand te wezen, die de oude Conftitutie volmaakt is toegedaan. — NB. het werk zal zindelijk gedrukt en maandelijks met een nommer vervolgd Worden — de prijs van ieder ftukje zal juist zoo veel Zijn als de Heer Arend Fokke Simonfz in zijne mijmering van het jaar drie duizend betaalde voor zeker boek het welk ten tijtel voerde: Hollandia agottifans reflaurata; Jive hijloria rerum, in foederat is provinciis , feculo decimo o&avo, geflarum cum figuris aeneis, dat is: het zieltogend Holland her/leid, 0f ge/chtedverhaal van het gene in de vervenigde Nederlanden in de XVHIde eeuw voorgevallen is door Ha-ki-ung van China, met kopers flat en, gedrukt te peking op kosten van La-chizo-ang ge-woon drukker van het letterkundig geftootfchap aldaar, Ao. 2000. Die nu dat werkje van den Heer Fokke geleze» *eeft, die weer ook, hoe veel ieder N°. van onzen nieiiv  nieuwen Recenfent kosten zal. — maar ik Wil 'ei* ooft" geen geheim van maken — agt Huivers maar. Doch genoeg hier; want het wordt tijd, dat ik mijne Lezers eens een goed model van eene recenfie mededeel. Lang heb ik in twijfel geftaan, welk boek ik hier toe zoude uitkiezen. Mr. Pieter Paulus over de gelijkheid? vroeg ik aan mij zeiven —— neen — het cihtraét focial van Rousfeau? Neen. — Mr. Hieronymus van Alphen over de verlichting? — neen —« Eioald ever de omwentelingen? — neen, neen —ik houde van alle die nieuwe fnufjes niet, — die zijn goed voor menfehen, die zich met de politieke zaken van den tegenwoordigen tijd bemoeien, — maar ik wil liever een oud (luk nemen,— wat dan? Mar* diamant Needham , over de voortreffelijkheid van eenen vrijen ftaat? best, dat boek is oud genoeg naar mijne gedagten, — want zoo ik mij niet bedrieg is het in 1656 reeds gefchreven — wel aan dan. Het werk is behalven de bijlagen onderfcheiden in drie delen, namelijk: 1. in eene breedvoerige inleiding . 1. in eene befchouwing van de voordelen, die uit eene zuivere volksregering voortvloeien en 3. in eene wederlegging van alle de tegenwerpingen, welke tegen eene volksregering kunnen gemaakt worden. De inleiding heeft voornamentlijk hare betrekking op de Republiek der Romeinen, welke de HeeiAreed. ham tot een grondflag legt van alle zijne redeneringen. In dezelve tracht hij zijne lezers te overreden, dat de Romeinen nooit eene ware vrijheid genoten heb* jhen, voor dat het volk de magt bezat, om zijne algeXxxx 3 , mt.  roene vergaderingen famen troepen , de hoofden va» het ftaatsbeftuur naar zijn goedvinden te veranderen, en wetten te maken of te vernietigen, zonder dat het door iemand hierin konde verhinderd worden. Dan, zegt de Heer Needham, eer zij tot dezen trap van geluk gekomen zijn, waren zij lang de fpeeibal van de konstgrepen, de behendigheid en het geweid der ftoute ondernemers, die zich in hun midden bevonden. Nadat zij het dwangjuk van hunne Koningen hadden afgefchud — ftreelden zich de burgers met het fchone denkbeeld van vrijheid — gene gelegenheid liet men voorbijgaan om hen met den naam van een vrijgevogten volk te beftempelen. — Maar de Groten, die zich zoo ieverig voor de rechten des volks fchenen in de bresfe gefteld te hebben, hadden niets anders bedoeld dan hunne eige grootheid en heerfchappij. —- JJrutos zelf, die voor de verlosfer des onderdrukten volks gehouden wierd liet zijne medeburgers niets anders dan eene flaauwe fchaduw van vrijheid over — onder fchijn van te ieveren voor de Belangens der ingezetenen, bezat hij heerschzugt genoeg, om het gezag van den afgezworen Koning onder eenen anderen titel op zich zeiven overtebrengen , en hierin werd hij door de omftandigheden van zaken genoegzaam begunftigd. Alle de voordelen der vrijheid wierden aan 's Lands Groten toegevoegd, die onderden nederigen naam van den Raad des Romeinfcken Volks alle gezag alleen uitoefenden, zonder dat de burgerij daar aan eenig deel nam. •*» Zij wierd flegts als een bloot werktuig gebruikt, en men kon met recht zeggen, dat wel de naam van Ko. ning, maar geenfints de Koninglijke magt uit den Staat ver-  (719) verbannen was, deze was volmaakt in het gezag vaa den raad en de burgemeesters overgegaan. Evenwel het volk verheugde zich met zijne ingebeelde vrijheid, en zou ook naar gene verandering van zaken gehaakt hebben , indien de Regenten binnen de palen van vertegenwoordigers des volks gebleven waren, maar nadat dezen zich van alle gezag hadden meester gemaakt, ontaardden zij wel rasch van hun"ne eerfte deugd, en van de waarlijk voortreffelijke inftelling van 'sLands regeringsvorm. In plaats van Vaderen des Vaderlands wierden zij de dwingelanden des volks, zij gaven zich aan de hebzugt en aan de weelde over, terwijl de liefde voor de vrijheid moest plaats maken voor de heerschzugt, en voor de kuiperijen die het geluk des lands omkeerden en verwoestten. Intusfehen wierden de hoofden des volks onderling verdeeld, en dit voerde de rampen, die het volk ter nederdrukten, ten hoogften top —het juk der overheerfching was zoo groot, dat het volk door deszelfs zwaarte uit zijnen flaap opgewekt, het befluit nam , om eene dwingelandij te vernietigen, die nog zwaarder dan die van hunne Koningen geworden was, — de braaffte burgers bragten zich te binnen, met welk eenen heldenmoed hunne voorvaders de Koninglijke magt vernietigd hadden, welke herinnering hen tevens het vermogen leerde kennen, 't welk zij werkelijk in hunnen eigen boezem bezaten. — Zij gevoelden thands ten vollen , hoe ondraaglijk het ware zich te laten onderdrukken, en hoezeer een volk door de flavernij ontëerd word:. Men liet zich door een valfchen fchijn van vrijheid niet meer bedriegen — zij vatten derhalven de wapenen Of  < 720 } Öp, om zich tegen het geweld van hunne dwingelanden te verzetten — met een zeker befluit om dezelven niet eernederteleggen , voor dat zij het waar genot van hunne ■vrijheden en voorrechten zouden terug gekregen hebben. Het doet ons leed goedgunftige Lezer! dat het nommer haast vol is, dat wij daar door verhinderd worden, om den Heer Needham verder in zijne redenering te volgen — wij hopen , dat het gezegde genoegzaam zal wezen, om onze Landgenoten eenig denkbeeld van dezen kundigen fchrijver te geven, enz. enz. enz. Maar nu gebben wij veelligt met 'onze recenfie de nieuwsgierigheid van onze Lezers opgewekt, — misfchien zullen velen van hun begerig zijn, om te weten, of de pogingen der Romeinen, om hunne vrijheid te herftellen gelukt zijn; dan of zijdoor geweld genoodzaakt zijn geworden van hun plan aftezien en de wapenen nederteleggen ? — met een enkel woord, om aan de nieuwsgierigheid te voldoen, kan ik zeggen ; dat het volk na vele wederwaardigheden eindelijk zijnen wensch verkregen, en de vrijheid volmaakt herfteld heeft —■ doch hoe het daar mede gegaan is, kan ik nu voor het tegenwoordige nog niet melden — evenwel wil ik over dat ftuk wel eens afzonderlijk handelen, maar vooraf moet ik zeggen, dat het NB. nog wel een paar maanden zal aanlopen, Voorbeding maakt naderhand geen krakeel. Te DORDRECHT* bij DE LEEUW en KRAP, *n alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een balven Huiver te bekomen zijn  D £ ANTWOORDER. Candide et modeste. WIE DURFT SB KAT DE BEL AANBINDEN? (Ffaagal fl°. 195.) Ieder, die de bovenftaande vraag met de vereischte oplettendheid leest, weet, dat dezelve in zich bevat eene zekere fpreekwijs, die in ons vaderland zeer gebruikelijk, en door alle (tanden van menfehen dagelijks, om zoo te fpreken, gebezigd wordt. Om die fpreekwijs des te verftaanbaarder te maken, zullen wij eerst derzelver oorfprong onderzoeken, daar na aantonen, in welken zin zij doorgaans van onze Landgenoten gebezigd wordt, en, eindelijk, door voorbeelden uit de oude en nieuwe gefchiedenisfen gelegenheden trachten te vinden, om de voortreffelijke zedelesfen , die daar in liggen opgelloten, onze Lezers met de vereischte gepastheid op het hart te binden* Ik heb van daag eene ernftige bui. Lezers.' en deze introductie draagt er, dunkt mij, genoeg de kenmerken van, dit tusfehen beiden. De meeste» uitleggers komen daar in overeen, dat *e fpreuk haren oorfprong verfchuldigd is aan zekere Yvyv f*.  C 7** > fabel, welke wij onze Lezers, zoo kort mógelijk, zullen voorftellen. F A B I L. - De muizen in eene rijke koomfchuur tot een aanmerkelijk getal vermenigvuldigd zijnde wierden telkens verontrust door eene listige kat, welke zoo wel in fchranderheid als in boosaardigheid boven anderen van haar geflacht uitmuntte — niet alleen, dat zij de muizen het oude voorrecht benam, om van de lekkere granen zoo veel voorraad te halen als zij voor zich en voor haar geflacht nodig rekenden, maar zoo dikwils zij iemand van haar betrapte, (en hier in was aij zeer behendig), wist zij haar zulke geweldige nepen toetebrengen, dat zij het doorgaans met den dood "bekopen moesten. h Men kan zeer gemakkelijk begrijpen, dat deze handelwijze van de kat de arme muizen zeer mishaagde, .— nooit kwamen zij bij malkanderen, of haar voornaamfte gefprek liep over de tijrannie van de onmedogende kat — maar of zij klaagden of kermden de kat bleef voortgaan met de muizen te ontrusten — Om kort te gaan — de onderdrukking van de kat liep zoo hoog, dat eenigen van de verilandigfte muizen het befluit namen, om eene vergadering te beleggen van alle de muizen, die in de fchuur woonden, en welke zich reedts lang misnoegd over de geweldadige maatregelen van de kat betoond hadden. Deze vergadering wierd gehouden in een van de holen, die het minst gevaar liepen van overvallen te worden — en zodra dezelve door den Prefident met. eene  ( 7*3 ) eene toepasrelljke aanfpraak geopend was, waar in alle de rampen, die zij verduren moesten, met de levendigfte kleuren waren afgefchihierd, wierd eindelijk door hem in omvraag gebragt, welke middelen behoorden in het werk gefteld te worden, om eindelijk aan de overheerfching van de kat paal en perk te ftellen, en het geflacht der muizen in hare vorige vrijheid te herllellen. s De advifen waren menigvuldig in geta!; — Sommigen ftelden voor, dat men een eerbiedig request moest vervaardigen, om aan de kat zeer befcheiden maar tevens zeer ernftig en kragtig voor te Hellen, hoe de muizen voor de komst van de kat in de koornfchuur alle voorrechten en vrijheden ongeftoord genoten hadden , en dat zij derhalven ernftig verzogtan, om in die voorrechten herfteld en gehandhaafd te mogen worden —« doch hier tegen wierd door den Prefident der vergadering te recht aangemerkt, dat de kat zich aan zulke requesten zeer weinig ftoren zoude, dat zij buiten twijfel ftijf en fterk zoude ftaande houden, dat zi| niets anders gedaan had, dan het geen haar recht medebragt, en dat de genen, die zich verftoutte, om zulk een request aan de kat overteleveren, zeer zeker het flagtoffer van hare heerschzugt en boosaardigheid worden zoude. Eene andere wilde, dat men de kat, bij de eerfte gunfiige gelegenheid, met vereende kragten behoorde op het lijf te vallen, en van alle de werktuigen harer wreedheid, gelijk als tanden, klaauwen, enz. te beroven; maar ook dit wierd als eene gevaarlijke en ftrenge onderneming door de meerderheid der vergadering van da hand gewezen.  ( 724 ) Eindelijk begon eene oude, grijze muis, die alla «Ie advifen ftilzwijgend en bedaard tot nog toe had aangehoord, dus te fpreken. Mijn Heer de President en verdere Ledek van deze aanzienlijke VergaderingI Onderwezen door eene lange ondervinding, die de beste leermeesteresfe van alle dingen is, ben ik op goede gronden van gedagten, dat wij in de critique omftandigheden waar in wij ons, ten aanzien van de kat, bevinden, onzen toevlugt niet moeten nemen tot ftrenge maatregelen, die over ons en onze nakomelingen eene onuitwischbare fchande brengen zoude —» met dat al ben ik van gevoelen, dat wij een moedig en cordaat befluit behoren te nemen, om ons aan de gevaren, die ons verder dreigen, te ontrukken, en dat niemand in deze gevaarvolle oogenblikken door iedele vreze zich aan het algemeen welzijn behoort te onttrekken. De Natuur heeft ons zeker die kragten niet gege» ven, waar mede de katten bedeeld zijn, maar aan den anderen k3nt mogen wij ons op gene mindere vlugheid beroemen. Zoo dat wij nimmer voor eenig gevaar zouden behoeven bang te zijn, indien wij maar een middel wisten uittedenken, om altijd van de aankomst der kat verzekerd te zijn, weshalven Ik de vrijheid neem om aan de vergadering voortedragen, of het niet goed zoude wezen, om de kat op de eene of andere wijze een bel aantedoen, door welker geluid wij altijd van hare nabijheid zoude kunnen gewaarfchuwd worden, en weten, wanneer het onze tüd is, om ons in onze holen te verbergen ? Dit  C 725 > Dit advïs met een algemeen gepiep goedgekeurd» zijnde moest de Prefldent natuurlijk de volgende vraag aan de vergadering voordellen —- wie durft de kat de bei aanbinden ? Tot dus ver vond ik nodig om mijne Lezers deze fabel voorteftellen, waar uit ik vertrouw dat zij den oorfprong van de Nederlandfche fpreekwijze ten duidelljkften zullen begrepen hebben; — hoe het verder met de vergadering van de muizen is afgelopen, daar ligt den Lezer voor het tegenwoordige nu niet aan gelegen. Ik ga over om aantetonen in welken zin dit ipreekWoord doorgaans gebruikt wordt. Men bedient zich van het zelve, wanneer er iets moet worden uitgevoerd, waar toe veel moed en fterkte van geest nodig is, en waartoe ieder een, uit hoofde van het gevaar, 't welk daar aan verbonden is, zich niet gemakkelijk zoude Jaten gebruiken. In Koningrijken, bij voorbeeld, die door een Tiran gere* gecrd worden, welken het volk gaarne zou uit den weg geruimd zien, zal men vragen, wie durft de kat de bel aanbindent even als of men zeide, wie zal moeds genoeg bezitten, om het onderdrukte volk van den dwingeland te verlosfen ? De oude en nieuwe gefchiedenisfen leveren ons menigvuldige voorbeelden op van menfehen, die in foortgelijke gevallen verkeerd, en de kat de bel hebben aangebondm. Toen Julius Cefar langs allerhande flinkfche wegen, zelfs onder den fchijn fomtijds van te ieveren voor de rechten van het volk, het eindelijk zoo ver gebragt had, dat er van de Romeinfche vrijheid niets anders dan de blote naam was overgebleven, wierden er verfcheide heethoofden . (Jokobynen zou men tegen» Yyyy 3 vvoor»  Woordig «eggen) onder de Romeinfche burgers gevonden, die zich naar de nieuwe Conftitutie zoo gemakkelijk niet fchikken konden, en die daarom bij aanhoudendheid fchreeuwden, dat men den dwingeland behoorde van kant te helpen — maar wie zou de kat de bel aanbinden t'— de eerfte Brutus had Romen van het juk der Koningen verlost, en daarom oordeelden de meesten, dat zijn naneef, ook Brutus geheten, dat postje behoorde op zich te nemen. In het eerst had hij er -wel wat tegen, maar naderhand liet hij zich gezeggen om het hoofd te zijn van de famenzwering, die tegen den zogenaamden dwingeland gemaakt wierd, cn Julius Cefar wierd met vijf en twintig wonden ft is waarachtig geen bagatel] op het raadhuis zodanig gehavend, dat er de dood na volgde. Nadat Dion Sicilien van de Tijrannij, zoo als men het noemt, der Dionyflusfen verlost had, en voor dien gewigtigen dienst, in plaats van aan het volk de vrijheid wedertegeven, zich zeiven zeer behendig in de plaats van Dionyfius gefteld had, kon het niet misfen, of hij moest zich den haat van Groten en gemenen op den hals halen. De eerften hadden Dionyfius liever gehouden, Lezer! omdat zij hunne voordelen daar van trokken; —dit is ligt te begrijpen; —en de laatften hadden gehoopt, dat hij het volk in zijne verloren vrijheid zoude herfteld hebben —- ja wel is 't koud de Patriotten mogen malkanderen daar het hoofd van vol praten, maar dat gaat zoo gemakkelijk niet — enfin, Dion wierd van leder een met den nek aangezien, en moest hoe eer hoe beter maar het voetje geligt worden — maar apropo wie zou de kat de bel aanbinden? Calippus was de man, Lezer! die zich daar toe gulhartig aanbood, niet, dat hij zulks zelf ren uitvoer durfde brengen — neen — dat doet men zoo gemak-  makkelijk niet, maar hij bezorgde, dat die comtn'arT» •weêr door eenige anderen wierd uitgevoerd, en dusWas hij toch, eigentlijk gezegt, de man, die de kaf jde bel had aangebonden, en die er naderhand, gelijk wij ftraks zien zullen, ook zijn rechten loon voor gekregen heeft. Het ligt onze Landgenoten zeker nog versch in de geheugenis, hoe Anker-fit-oom, (zoo heette de man immers) ? onlangs de kat de bel heeft aangebonden, om de Koning van Zweden uit den weg te ruimen, en langs dien weg den. adel weer in zijne •oude zogenaamde piaerogativen te herftellen >— ieder weet hoe die zaak is afgelopen. Maar het wordt tijd, dat wij eens onderzoeken , hoe die beethoofden hunne ftoutmoedigheid in het eind is opgebroken. Wat Brutus en zijne medeftanders aanbelangt, Doctor Prideaux, die fommige van onze. Lezers wel kennen zullen, geeft er het volgende getuigenis van. „ De moord van Cefar, zegt hij, was een eerloos „ en verfoeielijk ftuk — zij gaven het nochtans den „ naam van eene verheven heldendeugd, dat zij hun „ vaderland dus van de onderdrukking verlosten van „ eenen, dien zij een dwingeland noemden; en zelfs „ in deze tijden ontbreekt het aan geen toejuichers, die „ 't ftuk prijzen; maar de Goddelijke rechtvaerdigheid „ verklaarde zich anders, want zij vervolgde ieder der „ faamgezworenen, die er handdadig aan waren, met ,, zulk eene merkwaardige en rechtvaardige wraak, dat „ zij allen, een weinig tijds daar na, of door hun eigen ,, of hunner vijanden handen op eene geweldadige wijze „ van kant raakten." Wat zegt gij Lezers? of er die Docïor ook oud agter isl zulke taal hoort men tegenwoordig zelden, hee! En calippus, die, gelijk Wij ftraks gezien hebben, de kat de bel aanbond, om Dion van kantte helpen, kwam er niet veel beter af — ik weet zeker, Lezers, dat hij naderhand ook op eene geweldadige wijze van het leven beroofd is — maar ik weet juist niet recht, of het met het zelfde mes geweest is, waar mede Dion vermoord was — ik heb er zeker iets van gelezen, maar ik durf er niet vast op aandringen, maar zoo het waar was, dan vind ik voor mij er eene ilnguliere en merkwaardige befturing in, om de menfehen te leren, dat men zijne handen van. zulke boze zaken moet thuis houden. "Wat  (7*8} Wat het lot van Ankerflroom geweest is, dat is ieder bekend — heeft hij niet drie of vier dagen aan de kaag moeten te pronk ftaan, eer zijn ligchaam door beuls handen verdeeld, en, anderen ten exempel, aan de vier hoeken van de ftad is opgehangen? de juiste omftandigheid ben ik er van vergeten. — Kort voor de omwenteling heb ik eens een oprechte Vaderlandibhe flag op mijn hoofd gehad, waar door ik mijne memorie voor een goed gedeelte verloren heb — maar ik weet er nog genoeg van om er deze zedekundige aanmerking uit afteleiden — dat het eene gevaarlijke zaak is, om de kat de bel aantebinden, dat zij zelden gelukt, en meest ahijd op de kop van den ondernemer thuis komt, gelijk de drie boven aangehaalde voorbeelden genoeg bevestigd hebben. Wij vermanen derhalven onze Landgenoten om liever den gewonen loop der zaken te volgen, nooit hunne handen te bezoetelen met bloed van menfehen , vooral niet van zulken, die in hoogheid gefteld zijn, en in alle gevallen liever het voorbeeld van het vrouwtje van Dionyfius dan van Brutus, Dion of Ankerjiroom nateVoigen. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een halven ftuiverte bekomen zijn  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. WAT ZIJN PRIVILEGIËN, WAT IS CONSTITUTIE J {Vraagal N°. 196.) Eene rare vraag wederom! — jch wol, dat ich '$ hous was, zeide eens een zeker mof, bij gelegen, heid, dat hij met verkeerd front op de leer ftond, om zoo tusfehen hemel en aarde, als die beiden onwaardig, opgehangen te worden; en ik wou, dat ik dit nommer al af had — 't is voorzeker geen aangename historij,om nu,daar de zaken van ons land reedts gefchikt zijn en een weinig beginnen te luwen,weer van de privilegiën te gaan fpreken, daar men zedert eenige jaren malkanderen het hoofd zoo warm over gemaakt heeft — maar wij zijn er voor — het moet er meê door. pRivnEGiëN zijn op zich zelfs genomen niets anders dan befchreven perkamenten met grote zegels "van rood wasch, die er als de ornamenten van een Henrij quatre horlogie onder aan hangen. Men vindt oude en nieuwe privilegiën, maar, gelijk de oude kaas doorgaans de beste is, zoo worden ook de oude privilegiën voor de beste gehouden, al was er zelfs het fchrift door den ouderdom voor een Zzzz groot  C 730 ) groot gedeelte van verdwenen — in het jaar 1785 hébik eens een gedeelte van zoo een oud document, daar de muizen denkelijk al eens een foupé van gehouden hadden, door'een' nieuwerivetfchen Patriot, gelijk men het noemt, in een zilveren doos bewaard, met de grootfte zorgvuldigheid aan zijn' medepatriot zien vertonen, en met zoo veel eerbied behandelen, ais of het een gedeelte van de klaagliederen van fóremias was — men heeft al rare menfehen in de wereld — deze, daar ik van fpreek, was er een, die men zeer gevoeglijk bij een oud kasteel kon vergelijken, waar van de bovenfte verdieping doorgaans !* het minst van meubelen voorzien is — de andere fcheen met dat oude document weinig op te hebben, en bezag het even eens als wij een oude Romeinfche penning bezien, waar van de letters meest verlieten zijn — ik ben juist de grootfte liefhebber, zeide hij, van die oude ftukken niet, als het aan mij ftond mogt ik wel lijden, dat ze allen aan de vlammen wierden opgeofferd — ik voelde dat ik boos wierd, en daarom ging ik weg. Deze verfchillende denkwijze in menfehen van een pn dezelfde kleur zal fommigen van mijne Lezers misfchien wel wat wonder voorkomen — maar wanneer wij den oorfprong der oude privilegiën zullen hebben aangetoond, zullen er velen misfchien wat jmeer licht in krijgen. Het kan niemand van onze Lezers (of het moest een groene mof wezen), onbekend zijn, dat onze voorvaders, eer dat zij door den belangelozen iever van vader willem glorieuzer gedagtenis tot een vrij volk gemaakt wierden, langen tijd onder eene graaflijke regering geleefd hebben. Wan-  ( 73i > Wanneer iemand van de Graven buitengewone on« derftand gelden nodig had, om den oorlog te voeren, gelijk zulks al zeer dikwils gebeurde, want het waren meestal oorlogzugtige knapen, dan hadden zij geen magt, Lezers, om het volk naar hun welgeval, len maar belastingen opteleggen «— houd wat, dat ging zoo gemakkelijk niet, dan moesten zij eerst zeer nederig om die onderfland gelden komen verzoeken — welk verzoek eene Graaflijke bede genaamd wierd. Nu was niemand van de Landzaten, gelijk men dat ligt begrijpen kan, zeer happig om aan den Graaf dat verzoek in te willigen — ja! wie ftaat ook zoo gereed om zijn geld in het water te fmijten; want of de Graaf den oorlog won of niet, zij waren en bleven dezelfde onderdanen, dus, indien hij geld hebben wilde, moest hij aan het volk voor die weldaad de eene of andere privilegie afftaan. Wij hebben boven reedts aangetoond, dat die oude Heeren Graven meestal zeer oorlogzugtige knapen waren, en uit dien hoofde dikwils geld van noden hadden, dus wierd het getal der privilegiën door den tijd al vrij aanmerkelijk, waar door het gezag van de) Graven over het volk niet weinig verminderd wierd. Het volk, of laat ik liever om alle nieuwigheden te vermijden, de Landzaten zeggen, zeer naarijverig op het behoud van deze privilegiën , die zij voor goede klinkende munt van de Graven, om zoo te fpreken , gekogt hadden, weigerden, bij het aankomen van eenen nieuwen Graaf, den gewonen eed van getrouwheid te doen, voor dat de nieuwe Graaf zelf gezworen had, dat hij alle privilegiën door zijne voorzaten verleend, eerbiedigen, handhaven, en nooit Zzzz a e.Qg  (730 «enigen Inbreuk aan dezelven toebrengen zoude. Ziet daar, Lezers, dat zijn nu de privilegiën, daar men, zedert eenige jaren, zoo veel van heeft horen praten, en daar zoo veel boekdelen over vol gefcbreven zijn. Nu is er ook nog een ander foort van privilegiën, die nooit voor geld gekogt zijn, en die aan de bezit, ters ook nooit op eene wettige wijze zijn opgedragen — maar al langzamethind zijn ingekropen, ea door de gewoonte van zoo veel kragt zijn geworden, dat zij dikwils meer geëerbiedigd worden dan wettige privilegiën, die op eene plechtige wijze door de hoge Overheid verleend zijn. Zoo hebben, bij voorbeeld, de Courantiers en Avondboden, gelijk het fchijnt, het uitfluitend privilegie om vrij te liegen, en de nieuwsgierige wereld maar alles op den mouw te fpelden, wat hun in den ain koomt —- zij maken de arméen zoo groot en zoo klein als hun goeddunkt —- zij fchikken het getal der doden en gekwetflen, naar mate het in hunne kraam te pas komt; zH lasteren Koningen, Vorsten en Overheden, zonder dat het hun kwalijk fchijnt genomen te worden. Tot bevestiging hier van dient eene niet onaardige historij tusfehen zekeren Courantier en Prins Maurits* hoogstloffelijker gedagtenis, voorgevallen. — — De eerstgenoemde verzogt zijne Hoogheid om het een of ander, ik weet niet wat, aan hem toeteftaan —< de Prins vond zich in gemoede verplicht om het verzoek met de gewone vriendelijkheid van de hand te Wijzen. —- Hier over was de Courantier maar in het geheel niet gefticht — zodat hy zalfs, onder bedekte ter.  C 735 > termen (want die Courantiers zijn loze knapen) t9 kennen gaf, dat hij den Prins te veel weldaden bewezen had, om bij het verzoek van zoo eene geringe weldaad voor het hoofd gefloten te worden. Zijne Hoogheid gaf hier over zijne verwondering te kennen ! ja Lezers wat- verplichting zou toch de Prins aan een Courantier hebben? en toonde niet onduidelijk (want hij was in allen gevalle ook niet mak) dat hij wel eens weten wilde, waar in die zoogenaamde weldaden toch mogten beftaan hebben, die hem door den Courantier zouden bewezen zijn. —— Ik heb, zeide de Courantier, uw Hoogheids leger altijd tien duizend man groter gemaakt, dan het ooit geweest is, en uwe verliezen heb ik meestentijd op een derde of vierde verminderd, waar door gij in de oogen uwer vijanden altijd veel onfagchelijker geweest zijt, dan gü in de daad waart, en het zou te bezien flaan, of gij buiten deze mijne hulp en medewerking wel ooit zoo veel overwinningen zoudt behaald hebben. Deze trek behaagde den Prins zodanig, dat hQ zich nu in gemoede verplicht vond, om het verzoek toeteflaan , dat hij zoo even in gemoede zich verplicht gevonden had, om van de hand te flaan. Zoo fchijnen de Engelfche Courantiers ook een uitfluitend privilegie te hebben om ons Hollanders ea onze geëerbiedigde Overheden op allerlei wijze te befcbimpen, en zelfs te beledigen. Hoort eens Lezers welk een onbefcheide taal zij voeren in th» vsitehal Evening Poft From Thursday Aug, 22 tot tSaturday Aug. 24 1793., van onze Heren Staten, die in alle geval zoo wel hunne bond- en geloofsgeZzzz 3 43Q>  ( 734 ) noten zijn, als zij voor onze bond- en geloofsgenoten gehouden worden. „ De Hollanders, dus fchrijven zij, hebben reedts „ het alarm vergeten, daar zij in waren door het „ overgaan van Breda, en den jammerlijken toeftand. » uit welken zij door tusfchenkomst van Groot Brit99 tanniën zijn verlost geworden — toen verlegen » Staten, nu hoogmoedige kikvorfchen — dankbaar. „ heid is een woord, dat men in de woordenboe. „ ken van die gierige en eigenbatige mijn Heers niet „ vindt. — En wat de vurige dapperheid aanbelangt, „ die opleidt om op deugd trotsch te wezen, daar m zijn zij Conftitutioneel van beroofd". Wie heeft ooit zoo eene verregaande onbefchaamdheid gehoord, Lezers! — onze Staten verlost uit hunnen jammerlijken toejïand door tusfchenkomst van Engeland — ja wei! indien onze Helden uit de IVillemftad de Franfchen niet te rug gedagen hadden — de Engelfche mijn Heers zouden ze met hunne rode rokken zeker niet buiten ons land gehouden hebben — maar wat zal men er tegen doen — het fchijnt een privilegie van de Courantiers, en als het nog maar bij liegen blijft, dan mag het nog heen bruien — maar daar zijn menfehen geweest, die zich het privilegie hadden aangematigd om hunne medemenfehen ongeftraft dood te flaan — dat zag er nog wel anders uit. Nadat Julius Cefar een millioen menfehen vermoord had, hield hij vier zegepralen binnen Romen, evenals of hij de wereld een groten dienst bewezen had, met haar van tien maal honderd duizend eeters te verlosfen. Nadat Karei de Vde vijf duizend protestanten van 'Thé.  ( 735 ) het leven beroofd had, wierd hfj Lutersch, even als" of die arme zielen hem van het omhelzen van dat kostelijk geloof hadden te rug gehouden — maar wat zou men er tegen doen, het was een Vorstelijke pri. vilegie, en wie zou den Paus in den ban doen ? De eene mensch, als hij zich niet fchaamt om een moordenaar te worden, heeft de magt over het leven van den anderen, maar daar zijn zelfs knapen geweest, die zich het privilegie hebben toegeëigend, om hunne medemenfchen uit den Hemel te fluiten, waar over zij zoo weinig te zeggen hadden, als ik over de penningen van 's Lands fchatkisten. Daar valt mij juist eene anecdote in de gedagten, die misfchien hier ter plaats niet geheel ten onpas zal komen. Laat mij met vrede, zeide eens een moorden naar tot een Predikant, die hem met alle geweld bekeren wilde, uw plagen valt mij ondraaglijk lastig. Gij zijt verdoemd, zeide de Predikant: nu goed Heer Pastoor, hernam de moordenaar, /?Zr ik in de hel koom, zal ik aan de duivelen zeggen dat gij uw Jchuldigen plicht gedaan hebt\ Het voornaamfte daar men, ten opzigte van de privilegiën op te pasfen heeft, is dit, dat ze ons niet op de eene of andere wijze ontfutfeld worden —maar het is belagchelijk, als men de woorden van het privilegie zoo inricht, dat men ogenblikkelijk ipfo fa&o van de voordelen , daar bij bedoeld, verftoken is. Het is onze Lezers over bekend dat de Luteranen van het oude en nieuwe licht te Amfterdam, Jang getwist hebben, wie de eer zou hebben van in hunne leer het meest naar de Apostelen te gelijken, het  C 730 het oude licht zeide, dat zij het waren, en het niet» r lkht zeide dat z« net waren - nu weten onze Lezers, dat bet oude Jicht zich eindelijk van het nieuwe licht «fgefcheurd.en het dolhuis van Amfter. dam tot eene kerk gemaakt heeft — deze kerk is on. Jangs voltooid — en pronkt met het voorfchrift. Zij bleven volftandig in de kere der Apostelen. Nu is de vraag - wie hier door het woordje zr, bedoeld worden — indien het oude licht zich zelf bedoeld had, dan zou men hebben moeten fchrijven Wij bleven volftandig in de tere der Apostelen. Maar nu fchijnt het, of het oude licht hier voor het oog der ganfche wereld openlijk wil belijden, dat zij, namentlijk de aanklevers van het nieuwe licht die genen zijn, welke volftandig in de lere der Apostelen zijn blijven volharden; — ten minften, indien dit de mening van het oude licht al niet geweest is, blijft het toch zeker, dat de woorden die uitleg, ging lijden kunnen, en de nakomelingfchap zal niet weten, hoe zij het verklaren moeten — misfchien wordt in het jaar 2440. nog wel een prijsvraag daar over uitgefchreven. In ons volgende nommer over het twede gedeelte Van de vraag.!!!! Te DORDRECHTbij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. WAT ZIJN PRIVILEGIËN ? WAT IS CONSTITUTIB 1 (Vraagal N°. 197.) Het eerfte gedeelte dezer vraag, betreffende de privilegiën, heb ik, zonder mij zeiven te prijzen, in het vorige nommer zoo klaar en zoo duidelijk, gelük ik, meen, beantwoord, dat een iegelflk van onze Lezers zich daar van, zoo ik mij niet bedrieg, thands een juist denkbeeld zal kunnen vormen. Nu moet ik volgens mijne gedane beloften tot het twede gedeelte der vraag, namentlijk wat is Conftitutie? overgaan. Daardoetzich in deze vraag voorden oordeelkundigen en opmerkzamen Lezer eene zeer gewigtige zwarigheid, op, of namentlijk de vraagal hier eene lighameUjhs of eene landscoftditutie bedoeld hebbe — met betrekking tot het eerstgenoemde vindt men verfcheide foorten, — men heeft menfehen van eene logge en fop. perige Conftitutie, voornamentlijk onder de zulken, welke niet, gelijk Romulus, deeerften Koning derRo^ meinen, hunnen dorst met fchoon water verdaan, magr die wat al te diep in den wijnbeker gewoon zijn te kijken, en zich nu en dan ook wel eens in fterken Aaaaa dranfe  C 738 > drank te buiten gaan. Anderen hebben wederom eene dorre Conftitutie, hoedanig men veeltijds vindt onder menfehen van een nijdig en liegt humeur, die door hunne aanhoudende driften den groei van hunne ligchamen tegen houden. — Ook vindt men er (helaas ! ik moet het tot mijn leedwezen bekennen) in ons gezegend vaderland niet weinigen, voor al onder de jongelingfchap van eene fchrale en magere Conftitutie, die, dekragten der jeugd al vroeg door de wellust verfpild hebbende, eer naar fchimmen, dan naar menfehen gelijken. Men zegt, (maar het kunnen ook wel kwade tongen geweest zijn), dat het huisgezin van den heerschzugtigen antonius te Romen juist uit menfehen van zulk eene Conftitutie is famengefteld geweest — antonius ging zich in eeten en drinken geweldig te buiten, gaf zich geheel over aan de verzwakkende weelde en de overdaad, zoo dat men verteld, dat er in zijn huis altijd een onafgebroken opeenvolging van tafelgerechten in gereedheid was, ten einde hij nooit eèn half uur zoude behoeven te wagten, wanneer de eetlust hem bekroop. Fulvia, zijne Gemalin, was een heerschzugtig vrouwmensen, die zoo een nijdig charakter had, dat zij het hoofd vanc i c ï'ró, die om zijne vaderlandsliefde en zugtvoor dé Römeinlche Vrijheid vermoord was, liet bij zich brengen, en met een gouden hairnaald de tong van dien eerwaardigen man verfcheide malen doorboorde, om haar nijd aldus tegens hem te koelen. Haar zoons waren niet veel beter, want gelijk de oude zongen, zoo piepten de jongen — en dus droegen dezen, al vroeg in de weelde opgevoed en overgegeven aan allerlei foort van wellusten, in hunne jeugd reedts de tekenen van verval en zwakheid, die an-  C 739 ) anders alleen voor de kenmerken van eenen aarlnaderenden ouderdom gehouden worden. Edoch, daar de vraagal het woord Conftitutie, met de privilegiën heeft famengepaard, zou ik voor mij, (latende intusfehen een iegelijk zijn oordeel vrij) van gedagten wezen, dat hij hier de landt conftitutie bedoeld nebbe — en wat is dan Conflitutie'i Om onze Lezers hier van een regt denkbeeld te ge* ven, moeten wij de zaak Wat hoger ophalen. De zeden en de Godsdienst beiden leren ons ten duidelijkflen, dat het menfeheiijk geflacht voor het gezellig leven gefchapen is — onze fpraak, ons vernuft erj onze zwakheden zelfs overtuigen ons van deze waarheid. De begeerte, om malkanderen tot hulp te zijn en met vereende kragten de algemene bezittingen tegen den aanval van boosaardigen te verdedigen, is naar alle waarfchijnlijkheid de eerde oorzaak van de op« richting der famenlevingen of maatfehappijen geweest. Een eenvoudig verdrag, om malkanderens geluk in die famenleving te bevorderen, gegrond op eenen gelijken invloed op alle zaken, welke het algemeen welzijn betroffen, was buiten twijfelde eerfte Conftitutie van alle maatfehappijen. De menfehen zouden gelukkig zijn, indien zij bij deze grondbeginzelen gebleven waren, — maar daar zij door hunne driften vervoerd, telkens dit eenvoudig verdrag fchonden, wierden er allengs wetten gemaakt, om het kwaad te beteugelen, en gevolglijk moest er één of meer van de gefchikfte leden der maatfchappij worden uitgekozen, om die wetten te handhaven, en de overtreders van dezelven de ftraf, bij de wetten bepaald, te doen wedervaren. Hier uit leren wij dat er een wezenlijk onderfcheid Aaaaa 2 plaats  ( 74o ) plaats heeft, tusfehen de uiterlijke gedaante der Regering, die met een ander woord regeringsvorm genoemd wordt, en dat geen, het welk men met den naam van Conflitutie gewoon is te beftempelen. Conjlitutie is eene vastftelling van wetten, volgens welke men wil, dat de maatfchappij, in welke men leeft, zal beftuurd worden, terwijl de regeringsvorm niets anders is dan het middel, om die vastgeftelde wetten, dat is de Conftitutie te handhaven. Dit is eenvoudig het ftuk, waar over men malkanderen de harfens zoo lang uit het hoofd gehaald heeft, en waar over zoo vele pennen zijn ftomp gefchreven geworden. Nu bepaald de Conjlitutie boven en behalven de Wetten, volgens welke de leden der maatfchappij zich onderling verbinden te gedragen, ook nog de wijze, op welke het openbaar beftuur moet uitgeoefend worden — de eene heeft die uitvoering toevertrouwd aan een enkeld perfoon — en dit noemt men eene monarchale regeringsvorm. De andere bevreesd dat een enkeld perfoon veelligt zijne magt misbruiken zoude , heeft daartoe een aantal van de beste en aanzienüjkfte leden uitgekozen, welke met malkanderen één ligchaam zoude uitmaleen, om de Conftitutie te handhaven, en dit noemt men eene Arifiocratifche regeringsvorm. Een derde nog meer wantrouwend heeft dat beftuur aan zich zeiven gehouden, en jaarlijks eenigen uit hun midden verkolen, die het ganfche ligchaam vertegenwoordigen zoude, en dit heet men eene zuivere Democratifche regeringsvorm. Ieder van deze regeringsvormen heeft, de eene meer en de andere minder, hare zwarigheid, en daarom hebben fommigen dezelve onder malkanderen vermengd,  (74i) mengd, en hier van daan hebben de gemengde rei geringsvormen van Arifto-demo de Demo-ariftocratie, en ik weet al niet wat, haren oorfprong gekregen. Nu zal een nieuwsgierig Lezer misfchien vragen, hoedanig de Conftitutie is van ons Vaderland ? — ik Wil gaarne betuigen Lezers, dat ik er niets op kan antwoorden — niet, dat ik voor het een of ander bang ben — niets minder dan dat; want wat zwarigheid zou er toch in rieken, om de Conftitutie van ons Vaderland optegeven — maar, om de waarheid te zeggen — ik ben er niet regt agter — toen ik op de Academie was had ik tot Profesfor een man, die uittlekend ver was in den Godsdienst der Grieken en Romeinen, maar die in zijnen eigen vaderlijken Godsdienst een volftrekten vreemdeling was, en die op gelijke wijze de grootfte kennis bezat van de Conftitutie der Romeinen, Athenienfers, Lacedemotiiè'rs, Thebanen, Carthagers, en alle die oude volken — maar die in de Conftitutie van zijn eigen Vaderland zoo blind was ais een mol — dus de Lezer zeer gemakkelijk kan begrijpen, dat ik, al moest ik dood geilagen worden, geen juiste befchrijving van de Conftitutie van ons Vaderland zou kunnen géven. —- Is er iemand van onze Lezers, die beter onderwezen dan ik, de moeite wil nemen om onze Confttutie eens nauwkeurig te befchrijven — ik wil het niet alleen gaarne in ons weekblad een plaats inruimen , (mits dat het betamelijk gefchreven en niet tot belediging verftrekp, maar daar en boven wil ik zijne moeite gaarne met een Compleet Exemplaar van den antwoorder, in een besten Franfchen band ingebonden, belonen. Ik heb wel eens horen praten van eene oude en eene nieuwe Conftitutie, maar, om de rechte waarAaaaa 3 hdj  C 74* ) heid te zeggen, ik weet van de eene zoo mïn ais van de andere. In de oude Conftitutie ben ik, in navolging van mijn Profesfor, zoo blind als een mol, en met de nieuwe heb ik mij nooit willen ophouden. Wat onze regeringsvorm aanbelangt dat is eene geheel andere zaak — daar heb ik van mijn leven zoo veel over gelezen en horen praten, dat ik er wel haast Profesfor in zou kunnen wezen; ik zal er mijne gedagten over mededelen. , Dan, eer ik daar toe over ga, kan ik vooraf aanmerken, dat ik het in 't geheel niet eens ben met den Heer La Croze, die in zijn kort begrip der algemeene historie, opgefteld tot gebruik der Koningüjke Pruififche familie, p. 6. aantekent, dat in ons Vaderland het gemeen alle gezag in handen heeft — de Hemel beware ons voor zulk een onheil: — dat zou eene regering op klompen of eene klompo-democra» tie zijn, beflaande uit menfcheu, die doorgaans meer kruim in de vuisten, dan in het hoofd hebben — neen — onze regeringsvorm is eene zuivere Daar wordt gebeld, — wat zal dat wezen ? Mijn Heer! een brief. Dordrecht den 17 Ocfob. 1793. Mijn heer. de antwoorder ! • Onlangs zeer toevallig in handen krijgende een zeker werkje, genaamd de reizende patriot, voor de maand Julij 1756, vond ik daar in eene profetie, die in het voorgaande jaar te Napels gevonden was in  C 743 ) in het Bernardiner-klooster, in een loden doos, ih het graf van eenen monnik, welke in het jaar 1646 aldaar overleden was; en naardien Gij onlangs uw weekblad wel hebt willen lenen voor de prognostikatie van Jan met de Bril, zoo zoudt gij mij plaifier doen indien Gif in uw eerstkomend Nommer ook een klein plaatsje voor bovengenoemde profetie wHde inruimen; — hoe zeer ik anders aan prOfetiën niet veel geloof fla, is mij echter deze, uit hoofde van vele daar in voorkomende voorzeggingen, die reedts ver? vuld zijn, eenigfints opmerkelijk voorgekomen — dezelve is in de Latijnfche taal gefchreven, en luidt woordelijk aldus: 1693. terra motus in Sicilia — 1697. helium magnum in tota Italia — 1700, Africa ardebit & Roma fcaturiet Jangaine — 1755. Europa, Afia & Africa trepidabunt — 1790. Ira Dei fuper terram — 1800. a pace eis cognofcetur Christus — 1845. Paftor non erit— 1886. furget Vir magnus — 1899. infideles Deum cognofcent — 1900. Ex'ftïnguentur luminaria & erit anus paftor & unum Ovile. Het welk ik ten behoeve uwer Lezers, die in dj»>% Latijnfche taal niet kundig zijn, dus vertaald heb. In 1693. zal er een aardbeving zijn in Siciliën —> in 1697. een grote oorlog in gansch Italiè'n — in 17'o.  C 744 } 17C0. zal Afrika branden, en Romen Aromen van bloed — in 1755. zullen Europa, Afia en Afrika fiddeien — in 1790. zal Gods toorn over de aarde zijn — in 1800. zal Christus, na de vrede, van hun gekend worden — in 1845. zal er geen Pastoor of herder meer wezen — in 1886. zal er een groot man opftaan — in 1899. zullen de ongelovigen God leren kennen — in 1900. zullen de lichten uitgebluscht worden, en daar zal maar een Herder en eene fchapenftal zijn. Voor iemand, die in de gefchiedenisfen ervaren is, zou het de moeite wel waardig zijn, deze voorzeggingen eens naauwfceurig te onderzoeken — dat er in 1693. een grote aardbeving in Siciliën geweest is getuigen de historijfchrijvers te duidelijk om er aan te twijfelen; en wat de voorzegging van 1790. aanbelangt, wie is er, die den Goddelijken toorn niet duidelijk opmerkt in de verdeeldheden die thands een aanzienlijk deel van Europa verwoesten, en in den opftand van het eene volk tegen het andere. Ik heb de eer te zijn Een uwer beftendige Lezers. Te D O R £> R E C H Tbij D E LEETJW en KRAP, ,«n alom bij de Boekverkopers; daar dezelven week-• jijks voor een en een halven ftuiver té bekomen zijn.  D Li ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 94» kan slaan ooit liefde ter-wekken? (Vraagal N°. 198.) Ik kan den vraagal verzekeren, dat deze vraag op het hart van fommigen zijner Lezeren juist dezelfde uitwerking gehad heeft, welke hij zich had voorgefteld. Op zekeren avond bij een talrijk gezelfchap tegenwoordig zijnde aan een zeker aanzienlijk huis — kreeg mijn Heer uit zijn leesgezelfchap eenige Nommersi van de vraagal; — bij de eerfte Paufe^flÓeg éét* der aanwezenden de porte-feuille open, erïllas onder' andere vragen ook deze; kan Jlaan ook liefde verwekken? — het ganfche gezelfchap begon te iachgen, en de uitfpraak van de dames was vrij algemeen , dat het eene zotte vraag was. Hoe zou flaan, zeide Mevrouw hooghart, ooit liefde kunnen verwekten? — indien mijn man, dien ik anders in mijne ziel lief heb, tot dat uiterfte kwam om mij te flaan, hoe zou ik hem dan eene behoorlijke liefde kunnen toedragen? p.,zei Juffrouw reg tuit, ik houde zoo veel van mijn man, als iemand in de wereld, de aarde is te koud daar hij over gaat, maar kijk, flaan moest hij niet beginnen, of ik zou hem tonen, welke liefde dat geT Jbbbh vpe*  C/40 Yoelig middel bij mij verwekt had — dat zeg ik evenwel ook, zeide eene andere dame, welke ik de eer niet had van te kennen — ik ben zoo goed, als iemand wezen kan, maar Daag van mijn man! — neen dat zou ik niet kunnen verdragen. — De vrouwtjes raakten zoo hevig aan de gang, dat er geen mogelijkheid was, om er tusfehen beide te komen; doch, nadat de eerfte drift een weinig bedaard was, kreeg ik zoo veel audiëntie, dat ik evenwel zeggen kon, dat de Dattres de vraag niet wel fchenen te begrijpen — ' dat de vraagal misfchien niet eens op het flaan van man en vrouw het oog gehad had, en dat hij in alle geval nooit zulke vrouwen kon bedoeld hebben, gelijk de Dames, in wier gezelfchap ik de eer had tegenwoordig te zijn, welke zoo even eenparig verklaard hadden reedts de grootfte liefde voor hare mannen te gevoelen — dat de vraagal van eene liefde fprak, die nog eerst moest verwekt worden, en eenvoudig vroeg, of die ook door flaan konde te weeg gebragt worden. — Wel nu , Juffrouw Kaatje! — zei Mevrouw hooghart, dan is het uw zaak — gij zijt de eenigfte van de Dames, die nog ongetrouwd zijt, wat zegt gij er van ? zou het flaan bij u ooit liefde kunnen verwekken ? Kaatje bloosde — en Moeder nam het woord voor haar op, met te zeggen, dat haardoehter nooit flaag gehad had, en, voor zoor ver zij wist, ook nooit verliefd geweest was, en gevolglijk over beide die onderwerpen niet juist oordelen kon — dit zei Moeder lief zoo ernftig, en Mevrouw hooghart begon er in het aangezigt zoo gezond uittezlen, dat het naar alle waarfchijnlijkheid tot eer* geweldigen oorlog zou uitgebarsten zijn, indien mijn Heer hoogmoed zich niet te rechter tijd met de zaak had beginnen te bemoeien. ft  C 747 ) Ik wil, zeide hij met eene grote deftigheid, juist niet beflisfen, of flaan wel het regte middel is, om liefde te verwekken, maar dit weet ik toch wel, dat het tot dat einde wel eens gebruik: is geworden ■— Te Lacedemon, eene oude Republijk van Griekenland, Wierd op den eerften dag van de lente een zeker feest gehouden , waarop de vrouwtjes de ongetrouw» de mannen naar den tempel van Juno, eene Heiden, fche Godin, geleidden, en aldaar niet alleen met fpotternijen overlaadden, maar zelfs aan de voeten van de zoo even genoemde Godin dugtig geesfel. den — zeker met geen ander oogmerk, dan om in die ongetrouwde mans eene zekere liefde te verwek* ken, en hen aldus tot het huwelijk aantefporen. Dat moeten al rare vrouwen geweest zijn, zei Juffrouw regtuit — ik kan in den trouwdag zöö veel heil niet vinden, om er de Heren met zulke gevoelige middelen toe aantefporen. Ja, ging mijn Heer hoogmoed voort, daar kunnen zich de vrouwtjes van onzen tijd geen regt denkbeeld van vormen, om dat onze zeden geheel van die der Lacedemoniers verfchillen — in ons vaderland be. hoeft men zulke gevoelige middelen niet te gebruiken, om de jonge lui tot het huwelijk te bewegen. —In tegendeel het trouwen is hier te land al vrij hoog bezwaard en belast, even als of men de menfehen van den trouwdag wilde te rug houden, en met dat al , is het getal van die genen, die ongehuwd fterven, zeer gering in vergelijking van dat der tegenoverge. ftelden. De Holiandfche jongelingen zouden, geloof ik, niet zeer gefteld wezen op plechtigheden, die al vrij onaangenaam voor het vleesch moeten geweest zijn. Men behoeft, zeide mijn Heer s v p E r g « s, hitflaan Bbbbb 2 etït'  C'74«> etn liefde te verwekken ook niet alleen te bepalen tot het huwelijk; toen ik in de Oost was, heb ik ondervonden , dat het flaan wel een zeer uitflekend middel is, om liefde te verwekken. Een ilaaf, die niet telkens behoorlijk wordt afgezweept, zal Ons geen de minste liefde betonen — in tegendeel, hij befchouwt ons, als een O in het fijffer, en vroeg of laat zou hij ons op de een of andere wijzè trachten van kant te helpen — ik had 54 flaven onder mijn beftuur, die allen de oogen voor mij zouden uitgegraven hebben, maar, om mij in die liefde te bevestigen , moest ik gene gelegenheid laten voorbijgaan „ om hen telkens behoorlijk af te priegelen, zoo dat zij fomtijds als alen voor mijne voeten kropen. Ik zou hartelijk twijfelen, zeide ik, of de vraagal ook zodanig eene liefde wel bedoeld heeft — ten minsten, ik voor mij zou mij , van foortgelijke liefde niet veel durven beloven — en ben van gedagten dat men die beter met den naam van vreze zou kunnen beftempelen — nooit ben ik in Oost-Indiën geweest, maar wanneer ik uit de gefteldheid van het menfchelijk hart redeneer, zou ik van gedagten wezen, dat een flaaf, hoe veel liefde hij zulken meester uiterlijk ook betonen moge, hem evenwel in zijn hart verwenscht en vervloekt, maar dat de laagheid,tot welke bU door de ftrenge overheerfching verval» lenis, en het gevoel zijner onmagt, om zich tegen het geweld te kunnen verzetten, hem den moed beneemt, om de kragten, die hij in zich zelf bezit, aantewenden tot verdediging van zijne natuurlijke techten — het is geen kunst, om een vernederd volk, dat men alle zijne kragten benomen heeft, te onderdrukken , maar wee! het ogenblik wanneer die •-gelukkigen hunne waarde eens zullen Ieren kennen ea  t 7+9 > ca met malkanderen vereenigd, zich zullen wreken, op alle die genen, welke de menfchelijkheld zoo lang gefchonden en onteerd hebben. Hier wierd ons gefprek gelukkig afgebroken doot een Predikant, welke met eene grote deftigheid de kamer intrad, en, na de behoorlijke complimenten afgelegd te hebben, zich op eene behendige wijze, gedurende den ganfchen avond, meester van het discours wist te maken, zoo dat ik ten minsten geen gelegenheid weer kreeg, om mijne talenten ook eens voor het gezelfchap openteleggen; ten ware ik het had willen wagen om mijn ftem ten minsten een octaaf boven de anderen te verheffen. ■ Het is met de meeste gezelfchappen zoo gelegen, dat die gene het meeste gezag heeft, die zijn ftem het beat weet uittezetten. Tot dus verre van het gezelfchap — ik ga over om mijne gedagten over de voorgeftelde vraag medetedelen. Als men de daden der menfehen, en de gebeurtenisfen van voorlede tijden raadpleegt, zou men bijna moeten geloven, dat het jlaan waarlijk een middel was om liefde te verwekken. Man en vrouw, die nu en dan wel eens gewoon zijn om malkanderen op eene gevoelige wijze te earesferen, leven nooit in groter vriendfehap en liefde, dan nadat zij malkanderen eens te deeg afgetouwd, en de fchulden van weerskanten bij liquidatie voldaan hebben; even als of de onmin eene vernieuwing was van de min bij menfehen, die zoo eene nauwe betrekking op malkanderen hebben. En het geen men ten dezen opzigte in bijzondere huishoudingen ziet gebeuren, heeft zelf ook plaats tusjchen de Mogendheden van aanzienlijke Rijken en Staten, Bbbbb 3 Wad-  C 750 ) Wanneer Koningen en Vorsten maikande'ren braaf afgeklopt, en gene middelen om malkanderens bezittingen te verwoesten, onbeproefd gelaten hebben wat is dan het gevolg van den oorlog? — een traófaat van onderlinge vriendfchap, liefde en toegenegenheid ; — het welk dan zoo lang blijft ftand houden, tot dat de liefde weer begint te verflaauwen — dan worden de tractaten van beide kanten verbroken — zij vliegen te wapen — vermoorden, verbranden en verwoesten alles, wat hun voorkomt — tot dat zij eindelijk, van beide kanten afgemat, om den vrede beginnen te fchreeuwen, en de vorige vriendfchap wederom vernieuwen — even als of de flaag het gefchiktfte werktuig was om de afgelopen liefde weder optewinden en te herftellen. De Liefde is al een aardig ding, Lezers! dikwils zien wij, dat menfehen daar mede agtervolgd worden, welke dezelve in het minst niet verdienen, en dit is niet enkeld het gebrek van bijzondere perfonen, maar zelfs van gehele volken. Wie zou kunnen geloven, dat Vorsten, die verfcheide jaren agter malkanderen, onophoudelijk bezig waren, om de wetten te fchenden, het gezag des lands aan zich te trekken, muiterijen te verwekken, plunderingen aanterechten, en diergelijke dingen meer, met dat al nog het geluk gehad hebben om te delen in de liefde en hoogachting van dat zelfde volk, het welk zij zoo deerlijk teisterden en mishandelden? — en evenwel de gefchiedenisfen der Volken, die toch het licht zijn van de waarheid, geven ons  ( 75i ) ons meer dan genoeg voorbeelden daar van aan de hand. Ik zal er maar een enkeld bijbrengen om mijn ge. zegde te bevestigen. Nooit had misfchien eenig land twee groter vijanden dan Vrankrijk aan de beide Hertogen van Gut-' se, francois- en Hendrik, vader en zoon;—zij fcbonden de wetten van het land, en vertrapten de" rechten des volks met hunne voeten, zij ftonden naaf de kroon, rechtten moorden aan en vervulden alles met bloed en verwoesting •— en echter wierden zij boven mate geliefkoosd — zij waren, om zoo te fpreken, de troetelkinderen van het volk — Hendrik vooral had de harten der Franfchen zoo ingenomen , dat hunne drift voor hem tot dweperij niet al-< leen maar zelfs tot afgoderij overfloeg — zij lasterden zelf God, om dén Hertog eer te bewijzen — zijn beeltenis bewezen zij eenen heiligen eerbied — zij riepen hem aan. in hunne gebeden — op eene Gods* dienftige wijze raakten zij de boorden van zijne klederen aan, en ftreken hunne paternosters aan zijn gewaad: ja! wanneer hij over ftraat ging volgden zij Jiem in menigte, en riepen hem met toejuiching agter na : Hozanna den zone Davids / Wat dunkt u nu, Lezers! kan flaan ook liefde verwekken? ik zeg nog eens; wanneer.men de daden der menfehen, en de gefchiedenisfen raadpleegt, zou men het bijna geloven moeten; maar wanneer men wat nauwkeurig toekükt, zal men moeten erkennen da* de fout aan de menfehen ligt. —• Indien . . de  C 75* ) Be menfehen hunne waardigheid kenden, en overeenkomftig die waardigheid handelden, zou het flaan zeker „ooit liefde verwekken kunnen, noch onder Haven, „och in legers, noch elders anders - integendeel zou hij, die het best handelde, bet meest op de toegenegenheid en liefde kunnen ftaat maken Maar van yvaar dan die verbastering, die dwaasheid, ■vraagt misfchien iemand van onze Lezers? — ik zal met deze korte aanmerking befluiten. Overal, daar de menfehen aan zich zeiven en aan hun eigen verftand overgelaten worden, zullen zij altijd in ftaat zijn, om deugd van ondeugd, goed van kwaad, en recht van onrecht te onderfchelden; zo lang de Regering niet verbastert is, zal de deugdzaamfte man altijd het meest in de gunst des volks delen; maar zodra de Regering in partijfchappen verdeeld is, en omkopingen plaats hebben, dan zal het oordeel van bet volk verbasterd en bedorven worden, en die hen dan voor den hoogften prijs omkoopt, al was hij ook de grootfte onderdrukker, is de man, dien zij hunne liefde het meeste zullen waardig keuren. Basta. Te DORDRECHT* bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week. lijks voor een en een halven ftniver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. WAT ZEGT GE VAN ZULKE STUKJEN5? (J/raagal N°. X99.) nfiy baotd ii9 tovldv'fftanfriflX fcanssno: o-nsri-/; Ja! men heeft zeker al rare ftukjens in de wereld, en in onze tdagen vooral volgen Zij zoo kort op malJcanderèn, dat men bijna niet weet, wat men er van aeggen zal. Toen de vraagal dit vertoog fchreef, had men de zekere tijding ontvangen, zegt hij, dat de Nationale Conventie louis capet, den laatften Koning der Franfchen ter dood veroordeeld had; en nu ik er het antwoord op fchrijf, heeft zij het zelfde vonnis ook al over de gewezen Koningin, de Weduwe capet, uitgefproken, —wij beleven tegenwoordig al rare gebeurtenisfen; indien dat zoo moet voortgaan , Wie weet, wat er dan in de wereld al weer zal voorgevallen zijn , als ik No. 210 eens beantwoorden moet. De Rotterdamfche Courantier noemt het ontzettende tijden, en waarlijk de man heeft gelijk— gelukkig hij, die zich niet te veel met alle de nieu.Wigheden bemoeid, maar even als ik zich liever in de oude gefchiedenisfen verlustigd heeft; Daar mogen toch tegenwoordig zoo vele rare ftukjens voorCcccc val-  ( 754 ) Vallen, als het wil, daar gebeurt toch niets bijna,' of men vindt er in de gedenkboeken der verlopen eeuwen reedts meer dan genoeg voorbeelden van. Louis capet is de eerfte Koning niet, wiet» bloed op het fchavot vergoten is, en naar alle waar- fchij.ilijkheid zal hij. de laatfte ook niet wezen!!! - En wat de Koningin betreft; —'t is reedts meer dan veertig jaren geleden, dat my in een Kabinet van rariteiten een lapje-linnen vertoond wierd, her welk men zeide, dat gedoopt was in het bloed van eene Engelfche Koningin, die even mal apropos als da Weduwe capet aan haar eind gekomen was — maar omdat ik, hoe fcherp ik ook keek, geen onderfcheid tusfehen dat zoogenaamd Koninginnebloed en bloed van andere menfehen kon ontdekken, zoo durf ik voor de waarheid van dat flukjen niet inftaan, fchoon het buiten dat evenwel zeker genoeg is, dat Antoinettet van Lotharingen en Oostenrijk op verre na de eerfte Koningin niet geweest is, welke op zoo eene gemene, burgerlijke wijze haar leven verloren heeft. Anna bollain, Koningin van Engeland, moeder van de vermaarde Elifabethy wierd in het jaar 1536 te Londen ook onthalst. Catharina huwardt, de laatfte Gemalin van Hendrik den agtfie is ook met den bijl geflraft, dat er de dood na volgde. Maria stuart, Koningin van Schotland, is in 1587 op de binnen-zaal van het kasteel Fondringajeook door beuls handen van het leven beroofd, en johanna gray, die deugdzame Vorstin, welke waarlijk een beter lot verdiend had, heeft eenige jaren later, ook op dezejfde wijze, het tijdelijke met het eeuwige verwisfeld. Dat zijn altemaal maar ftukjens uit de Historij vat Groot-Brittanniën — indien ik nu de jaarboeken m  C 7SS ) ♦an andere rijken ook eens wilde doorlopen, dan denk ik dat et dit nommer ten naasten bij mede vol zou raken — doch wat Frankrijk aangaat, ik geloof dat Jlntoinette de laatfte, de eerde geweest is onder de Koninginnen van dat rijk, die den rol van haar leven zoo degt heeft uitgefpeeld. Van Koningen en Vorsten zijn de '.oorbeelden zoo, over bekend, dat ik de moeite r.iet eens zal nemen, om ze voor mijne Lezers uittefchrijven. ■ Kon- radyn, Koning van Siciliën &c. &c. &c., Fr edehik, Hertog van Orstenrijk. Karel stüart, Koning van Eogeland enz. enz. enz., hebben allen het zelfde lot van louis capet moeten ondergaan fchoon de eersrgenoemden meest uit daatszugt door hunne opvolgers, en de laatfte door zijne eige natie is te recht gefteld geworden. Karel de I. werd cok wel uit naam van het volk van Engeland gevonnisd, maar evenwel dat ging zoo vlot niet, als in de laatfte gevallen, gelijk blijken zal uit eene anecdote van die tijd, welke ik mijne Lezers niet onthouden wil. Op den dag dat het rechtsgeding tegen karei, « tuart een aanvang nam, en de rechters vergaderd waren, om hem te veroordelen, opende de Griffier van het hof van juftitie de zitting met de voorlezing van de a8e van befchuldiging tegen den Koning, en op het ogenblik, dat hij deze woorden uitfprak befchuldiging uit naam van het volk van Engeland, hoorde men een ftem roepen not a thenth parth of ilum; niet het tiende gedeelte van dat volk; — die was de ftem van lady fairfax, de echtgenote van Cromwels vriend en fpitsbroeder, men wist dit niet, toen een wenk van cromwel den wagthebbenden officier noodzaakte te gebieden, dat men op Ccccc 2 fctft  (756) het gedeelte der gaanderij, van waar deze ftem gehoord was, vuur zoude geven — door welk bevel lady pairfax tot zwijgen gebragt wierd. Maar laat ik van de Koningen en Koninginnen afftappen; misfchien heb ik er mij al te lang mede opgehouden — daar zijn nog eene grote menigte van ftukjens onder andere ftanden van menfehen, die, fchoon dat zij juist geen Koningen geweest zijn, evenwel onze opmerking verdienen. Onlangs las ik een fiukjen van de zamenfpraken der Goden uit lucianus, het welk mij zoo wel beviel, dat ik het befluit nam om het ten dienfte van mijne Lezers, die geen Grieks verftaan, in de Holiandfche taal overtezetten — het zelve is hoofdzakelijk van dezen inhoud. jupiter en de zon. Jup. Wat hebtgijdaar gedaan, gijflimfte derTitans! — Gij hebt den ganfehen aardbodem bedorven, om dat gij aan eenen onkundigen jongeling uw wagen toebetrouwd hebt — hij heeft alles verbrand en gezengd, alles ontroerd; en, zoo ik hem met mijn blikfem niet bij tijds geflagen had, zoo zouden er nog meer menfehen zijn omgekomen — zoo een deftigen voerman en wagenbefiierder hebt gij ons daar gezonden. Zon. Ik heb misdaan Jupiter! maar wil niet toornig op mij wezen, dat ik den biddenden jongen gehoor gegeven heb — want hoe kon ik te voren dromen , dat de zaak zoo een kwaad gevolg zou hebben. Jup. Weet gij dan niet, wat een vlijt tot dit werk moet aangewend worden ? en 'of iemand al een weinig  C 757 > nig uit de weg reed, zou daarom alles moeten bedor» ven worden? kende gij ook de heftigheid der paarden niet, dat ze met geweld moeten getoomd worden? zoo men hun maar een weinig toegeeft raken zii op den hol — dan gingen zij eens voor uit, dan agter uit; dan weder naar de rechter, dan naar de linker zijde, altemets gingen zij eene contrarie coers als zij gaan moesten, fumma jummarum alles ging hol over bol. Zon. Dit wist ik ook wel, daarom heb ik het hem dikwils geweigerd, want ik vertrouwde hem het voermanfchap niet al te wel, doch hij en zijne moe. der Oymene baden mij al fchreiende; — op de wagen klimmende vermaande ik hem nog, welke wegen hij moest inflaan — maar hij een jonge losbol zijnde, en niet wetende, wa: hem te doen ftond, voelden de paarden rasch, dat ik op de wagen niet zat, en een jongeling niet achtende gingen zij op hol, en zijn dus oorzaak geweest van hun eigen verderf. Jup. Is 't daar mede maar genoeg, dat gij zulks hebt durven beftaan? — hoor! — ik zal het u nog ditmaal vergeven, maar zoo gij weer diergelijken in uw plaats zendt, zoo zult gij gewaar worden hoe veel heter onze blikfem dan uw vuur is. Ga heen en herftel uw wagen weder [want de disfelboom is aan ftukken en een van de raden is verbrijzeldj en rijd wederom met uwe faamgevoegde paarden. —< Zie intusfehen wel toe, dat gij deze lesfen onthoudt. Is dat niet een aardig ftukjen Lezers! ja, die lucianus moet al een aardige vent geweest zijn — misfchien zal ik mijne Lezers bij eene andere geleCcccc 3 gen  ( 758 ) geilheid er nog wel eens het een of ander uit mede* delen, fchoon wij om wonderlijke ftukjens te lezen, onzen toevlugt juist tot de Griekfche Audeuren niet behoeven te nemen. Voor eenige maanden met een paar vrienden een toertje gedaan hebbende naar de milemjlad, gingen Wij onder anderen de kerk eens bezoeken, om tezien, of de Franfchen 6ans Cuhttes daar ook eenige fchade aan hadden toegebragt - de muren waren min of meer befchadigd, maar daar ik eigenlijk op komen wilde, is een zeker aanmerkenswaardig graffchriftje, dat wij bij die gelegenheid in de kerk vonden , en waar van ik uit zuivere curiofiteit een af. fchrift maakte, om het mijne Lezers, als een niet onaardig ftukjen, bij de eerfte gelegenheid medetedelên. Het is woordelijk van dezen inhoud. Hier legt hij, die immediatelijk van God Geleefd heeft, zonder natuurlijke afgang of flot Een en dertig jaren, Europa, Afrika, AQa verkeert Tot dat hij in het einde hier is gearriveerd, Nu is zijn ligchaam verlost, en Ieijt ter aarde God Vader lief zai zijn ziel aanvaarden. Oiiit negen en twintig Februari] R. V. H. Oud 52 jaar. Zulk een ftukjen zal men bezwaarlijk In de oude gefchiedenisfen aantreffen, want zie Lezers foortgelijke zaken mogen wel onder de wonderwerken gerekend worden — her is jammer dat de dichter er niet ieefc bijgezegd, of de man, gedurende die een en der-  < 759 D dertig jaren, ook zonder fpljze geleefd heeft - daafc hij toch geen groot liefhebber van de dichtmaat fchijnt geweest te zijn, had hij er dat nog gemakkelijk kunnen invlegten, — maar misfchien befchouwde 'hij dit als een natuurlijk gevolg van het eerfte. Mogelijk vraagt iemand — wat doen zulke ftukjens in den antwoorder? — ik,zal het u zeggen Lezer — mijn oogmerk is lang geweest, (en dat hebben de opmerkzame Lezers, die het niet voor de oogen fchemert, ook wel gemerkt) om door mijn gefchrijf onze Landgenoten langzamerhand van dé gebeurtenisfen van onzen tijd aftetrekken, en hunne aandagt tot de oude gefchiedenisfen te bepalen L. ook heb Ik fomtijds getracht, om dezulken onder hen' die door de ujdsomftandigheden zoo wat van het flul deren afgeraakt waren, weêr aan den flag te herpen" en het bovenftaande ftukjen moet voornamentfijfc dienen om de Artzen en Wijsgeren optewekken, drh:té onderzoeken, waar door het toegekomen is, dat iemand een en dertig jaren zonder natuurlijken afgang ofjlot zijn leven heeft kunnen behouden - da Heeren Filofofen hebben nog wel eens gaarne zoo wat aan de hand; waar van het volgend ftukjen misfchien tot een bewijs zal kunnen verftrekken. De Wijsgeer democritus was een groot'lief hebber van komkommers _ wanneer hem nu op zekeren tijd door zijn knegt eens een uitftekende grote komkommer "was voorgezet ontdekte hij daar een zekeren zoeten fmaak in; - dit ongewoon ver. fchimfel bewoog hem, om op de oorzaak dezer zonderlinge zoetheid in die vrugt te peinzen — en kwam zoo ver, dat-bij die meende te vinden in het water dat dezelve befproeid bad — in de aarde, waar in Zij gegroeid was, in de gefteldhcid des darapfcrfcgs ' ge*  gedurende haren groei, en in duizend andere toevallige oorzaken — dan, terwijl hij zich daar over bijna geheel weg gedagt had, en, op het puin ftond om analijtisch de oorzaak dezer zoetheid te ontdekken, ftoorde een ilaaf door zijn onbefuisd en verlegen inkomen alle zijne aangename geestverrukkingen met deze. woorden; Och, lieve Meester! neem het toch niet kwalijk, de komkommer, die ik u zoo even gebragt heb, is bij ongeluk in een pot met ftroop gevallen. De Wijsgeer riep daarop mismoedig uit: ellendige! hadt gij het maar gezwegen — weg is nu al de verdiende mijner ontdekking. _Pe Filofofen hebben tegenwoordig zoo veel aan. temerken op het gedrag der Koningen, Vorsten en allen, die in hoogheid gefteld zijn, maar op diergelljke-cFilofbfifche ftukjens zou evenwel ook nog al wat ^antëmerken vallen, — zoo zij al niet vernederend zijn voor de orde der Wijsgeren, zijn zij ten minftea zeer beiachgelijk. De brief ondertekend justus ex-armigbr is bij den antwoorder wel ontvangen, op zijn tijd zal er gebruik van gemaakt worden. Te DORDRECHT, tRVlix. i '■> r M^nlofl öi Jg'iV' o:fi al ü;s.J:3os ::-v: ï3ö bij DE LEEUW en KRAP, ' • ia«v ia . al '— bad biéovited aVI . . •• b «n alöm bij de Boekverkopers^ daar dezelven week- fijks voox een en een halven ftuiver te bekomen zijn,  D E ANTWOORDER. N°. 96. WAT IS VERLEGENHS1J>9 (Vraagal N°. aoo.} is verlegenheid? — belachgelnke vraag; dat zullen die genen het best weten, die er de proef van gehad hebben, en wie is er, die zeggen kan, dat bij er nooit de proef van gehad heeft ? laat iemand uiterlijk zoo gelukkig wezen, als mogelijk is, laat hij tot den hoogften trap van magt en aanzien verheven zijn, zoo dat er niets fchijnt te wezen, dat hem zou kunnen deren of benadelen, het menfchelijk leven loopt toch zelden zoo voorfpoedig ten einde, of daar koomt wel eens een rakje in den wind, gelijk men zegt, en men raakt wel eens in de eene of andere verlegenheid — is het dan van daag niet, dan is het morgen — en die bij de eene gelegenheid fomtijds is vrij gelopen, krijt't bij de andere weêr eene dubbelde portie, zoo dat men ten dezen opzigte oole wel zeggen mag Ddddd ft», Candide et modeste.  De wereld is een fchouwtoneel Elk fpeelt zijn rol en krijgt zijn deel. Wanneer wij de oude gefchiedenisfen doorlopen, zTfn er al menigvuldige foorten van verlegenheden geweest, met welke het menfchelijk geflacht heeft te worftelen gehad. De eene was verlegen, hoe hij voor zijn huisgezin de kost zou winnen, gelijk als irus, die arme fukkel, die niet wist, hoe hij van den eenen dag aan den anderen zou komen. Anderen, fchoon niet gehukt onder den zwaren last der armoede, verkeerden weer in eene andere verlegenheid, hoe zij namentlijk hunne magt en aanzien In de wereld zouden vergroten en uitbreiden, gelijk ;als de Romeinfche burgemeester cicero; en waren telkens, zodra er maar een rakje in den wind kwam, in duizend vrezen, dat zij van den hogen trap van magt en aanzien, waar toe zij door hunne vieierij en buigzamen ruggraat meestal verheven waren, zouden vernederd worden tot dien ftand, waar uit zij verheven waren. .Een derde , die zijn heerschzugt den ruimen teugel gevierd en alles opgezet had, om zich 4n zijne onwetuge magt en heerfchappij ftaande te :iiouden, was telkens in de uiterfte verlegenheid, dat hij vroeg of Iaat eens zou moeten bukken, en in verachting, zoo al niet erger, zijn leven ten einde brengen , even als «appius claudius, sylla, cesar en duizend anderen in vroeger en later tijden. Ieder huisje, Lezers! had dus zijn kruisje — en bij  by flot van rekening was er niemand, die zeggen konV dat hij van alle verlegenheid geheel vrij was. Koning polycrates fcheen alles voor den wind ie lopen.. Zijne magt had hij door moord en geweld zoo weten uittebreiden, dat dezelve op het eind aan niemand meer onderworpen was. — Geluk en voorfpoed fchenen zich rondom zijnen troon te vereenigen, zodat men waarlijk van hem bijna zoude gezegd hebben, dat hij eene uitzondering op de regel Was, en dat gene verlegenheid hem kwelde —i maar, die bjj de eene gelegenheid is vrij gelopen, zeiden wij boven,, krijgt bij de andere fomtijds eene dubbelde portie, en zoo ging het met polycrates ook het geluk begon te draaien, de eene verlegenheid kwam op de andere, zoo dat Zijne Majesteit eindelijk nog op een fchavot zijn dierbaar leven eindigde ik zou juist niet kunnen zeggen, Lezer.' of hijdnt. boofd, of gekruischt is geworden, of dat zij een ander middel gehad hebben, om iemand expediet naar de andere wereld te zenden — maar dit 'is zeker, dat hij op eene gansch burgerlijke wijze, die in het geheel niet majestueus was, aan zijn einde gekomen as, zonder dat iemand van de Mogendheden zich zijn •geval heeft aangetrokken, trouwens diergelijk foort van zaken plegen in die tijden veel familiaarder dan in latere dagen behandeld te worden. De verlegenheid, Lezers! waar in zich poltcr ates bevonden heeft op het oogenblik, toen hij begreep, dat hij op zoo eene vernederende wijze ad Patras zon gezonden worden, moet zeker niet ge. Ddddd 2 rins  ring geweest zijn — de azijn fmaakt des te zuurder* wanneer men zijn mond enkeld aan zoetigheden geWend heeft. — Voor een gemeen man bruit er dat nog meê heen, maar voor een Koning, die nooit irï verlegenheid geweest is, die nooit bijna iets anders deed dan doodvodnhfen ondertekenen, kijk, dat moet wat te zeggen wezen, om zelf een doodvonnis te ondergaan — fchoon, naar mijne gedagten, die verlegenheid op verre na nog zoo groot niet kan geweest «ijn als die, waar in zich de Tienmannen te Romeil bevonden, toen zij hunnen heerschzugtigen rol hadden uitgefpeeld, en toen zij, in duizend verlegenheden, alle ogenblikken, de uilgetrokken benden in de Had te rug verwagtten, om zich zoo zoo van hunne veelvuldige Ongerechtigheden een geduchten wraak te bezorgen. Kijkt, Lezers! dat moet eene verlegenheid wezen, daar geen voorbeeld van te vinden is — de vreze doeh doet het gevaar altijd groter befchouwen, dan het in de daad is — het befchuldigend geweten iluit alle vertroosting buiten, en de zekere overtuiging, van naar gene vermaningen of waarfchuwingen te hebben willen luisteren, fmijt alle hope op vergiffenis ten eenemaal in duigen — maar laat ik mijne Lezers, die nog al liefhebbers van oude historiën fchijnen te wezen, de zaak wat breedvoeriger in hare omftandigheden voorftellen. Die Tienmannen waren trotfche en heerschzugtige Overheden, die zich enkeld naar den wil fehikten van eenen zekeren appius c&aüdius, een»  ( 7*5 ) -een'gróten dwingeland, die, even als zijne trotfehe voorvaders, alle magt aan zich poogde te onderwerpen. —— Zij regeerden op eene willekeurige wijze zonder zich. te doren aan de grondwetten, op welken zij waren aangelteld; — in zaken van het grootfte aanbelang handelden zij flegts naar hun eigen goedvinden, zonder het gezag van den Raad, of den invloed des volks te erkennen — zelfs gingen zij hunnen plicht in zoo verre te buiten, dat zij de braaffte mannen, die niets an.lers dan het heil van hun vaderland beoogden, openlijk aan hunne fnoodheid opofferden, en de goederen van verfcheide volksgezinden verbeurd verklaarden, om hen langs dien weg den moed te benemen, om zich tegen hunne geweldadige aanflagen te verzetten. Kortom, de oude regeringsvorm was verloren, en niemand bezat moeds genoeg om eenige hulp ter redding van het vaderland aantebieden. De Romeinen binnen 's lands aldus gedrukt en vernederd, geraakten buiten 's lands in verachting — de naburige volken, die den voorfpoed van Romen altijd met nijdige oogen hadden aangezien, verklaarde hun den oorlog, met geen ander oogmerk dan om langs dien weg de bronnen van hunnen voorfpoed te floppen, en de ganfche Republijk, ware het mogelijk, in een ouherftelbaar verderf neder te ftorten. Deze oorlog bragt de Tienmannen al aanftonds fh eene aanmerkelijke verlegenheid, en vermeerderde daar en tegen den moed van diegenen, welke hunne heerschzugt lang met nijdige oogen hadden aangezien.— Genoodzaakt zijnde, om den Raad te vergaderen om ■krijgsbenden te verzoeken,moesten zij in denzelven de hevigfte verwijtingen horen; — het volk, ten hoogften verontwaardigd, trok den vijand wel te gemoet, maar Ddddd 3 wei-  C ?66) weigerde op het laatst, om onder dwingelanden te dienen. De magt der Tienmannen hier door meer en meer aan het wankelen gebragt zijnde , zagen z(j zich weldra van alle gezag beroofd, en, ontbloot van alle magt om zich in hun bewind larger ltaande te houden, moesten zij eindelijk, fchoon ongaarne, befluiten om hunne posten neder te leggen. Op deze tijding befloten de krijgsbenden naar de ftad te rug te keren, en de Tienmannen, buiten de mogelijkheid van te kunnen vlugten, moesten hunne komst in de ftad met geduld afwagten. Nu was de grootfte verlegenheid op hunne aangezigten gefchilderd -~ bij dezen en genen poogden zij hun gedrag wel te verdedigen en in het beste licht voorteftellen, maar zij vonden geen gehoor — in plaats van vertroostingen, kregen zij niets anders dan bezwarende voorfpellingen; zodat zij, in de uiterfte verlegenheid gebragt, zich niets anders konden voo*. Hellen, dan bij de eerfte inmaisch door het woedend en lang getergd volk aan ftukken gefcheurd te zullen worden. Kijkt, Lezers! ik ben nooit in zulke omftandigheden geweest, en zoo lang ik mij alleen in de oude ge. fchiedenisfen verlustig, zal ik er ook niet ligt in komen, maar evenwel kan ik mij zeer gemakkelijk de onbefchrijffelijke verlegenheid voordellen, waarin die Heren Ex-tienmannen zich moeten bevonden hebben: maar, om uwe nieuwsgierigheid niet lang optehouden, ziet hier hoe de zaak afliep. Zoo men ooit reden gehad heeft, om de bedaardheid en ingetogenheid van een volk te bewonderen, dat lang gedrukt en mishandeld was, zoo was het zeker van het Romeinfche volle bij deze gelegenheid. De krijgsbenden trokken gewapend en vreedzaam de  C 7*7 0 de ftad in, en daar zij hunne binnenlandfche vijanden de tien geweldenaars zeer gemakkelijk op het lijf hadden kunnen vallen, en Van het Ie. ven beroven, gedroegen zij zich nogthands als burgers zedig en gematigd, en deden niemands perfoon , niemands huis eenigen overlast — zij vorderden niets anders, dan dat de oude vrijheid en voorrechten herfteld wierden, en lieten de ftraf van de overheerfchers aan de uitfpraak van de wetten over «• eene genade, welke de dwingelanden, die weten recht moedwillig met voeten getreden hadden, geenfints hadden kunnen verwagten. — Inzonderheid was het merkwaardig, dat appius claudius, de belhamel van het ganlche Rot, die boven alle anderen zich des volks roorn had waardig gemaakt, en alle beroepingen op het volk geheel a^gefchaften vernietigd had', ■zich nu genoodzaakt vond om zich op bet volk te beroepen , toen hij, tot de i ftaat van een ambteloos burger te rug gebragt, ter verantwoording van zijne gru welen, en wetteloos beftuur voor het recht gedagvaart wierd. Maar misfchien vraagt iemand, die wat nieuwsgierig valt, zijn er de Tienmannen dan maar zoo gemakkelijk met de verlegenheid , waar van boven gefproken is, afgekomen? .— houd wat Lezer! — appius claudius en nog een van die Heren, wiens naam mij nu juist niet te binnen valt, wierd veroordeeld om geworgd te worden — (een benauwden dood, hee! Lezer!) en de agt overigen wierden, met verbeurd verklaring van hunne goederen, voor al hun leven buiten Romen gebannen. Ik twijfel niet of de Lezers zullen uit dit ééne verhaal genoegzaam gezien hebben, wat eigenlijk verlegen, heid is, en wat zulks met recht mag genoemd worden; maar het is er verre van daan, dat dezejve altijd zoo een ge-  C 7*8 > gelukkigen uitflag zoude gehad hebben - »Ms jamme. voor de liefhebbers, dat die nommer vol 'Ten stoften, dat er geen plaats genoeg meer is, o'm dl door voorbeelden uit de oude gefchiedenisfen te bevest.gen - ik ka„ m ontkennen, dat het mu leed doet, c,at .k van deWrA^almoeuf|, de gebeurtenisfen van den ouden tijd mü nog zoo yeel ftof aan de hand geven.- Was ik Predik.nt.1kzo, dezelfde ftof >n de weekbeurt nog eens vervolgen, was ife vraagal ik zou er nog een nommer over het zelf de onderwerp bijvoegen, maar nu ben ik met dó zaak wat verlegen - maar kom. ik weet er evenwel Wat op — in het volgend nommer, zou ik over het kairkioven moeten handelen, dat is zeker ook geen onaardige ftof, maar nadien d e vraagal met zijne vragen ook min of meer in verlegenheid fchijnt ge. weest te zijn, en in No. 203 weer over het kairkiL Vin handelt, zoo zou ik her volgeed nommer of ge heel of ten dele wel gebruiken kunnen , om miine te. genwoordigc ftof te vervolgen _ wat zegt gij Lezers ! heb ik mij uit deze verlegenheid niet fchoon uitgered? en was het niet te wenfehen, dat alle menfehen zich uit hunne verlegenheid zoo gemakkelijk konden uit redden? — maar ik zou wel aan het vraeen raken — juum cuique; ik hoop dat mijn Heer de vraagal mij het niet kwalijk nemen zal. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alörn bij de Boekverkopers; daar dezelven weekfylsvoor een en een halven ftuiver te bekomen zijn?  D E ANTWOORDER. Candideet modeste. N«. 97. WAT IS HAIRKLQVBNÏ {Vraagal iV0, 201.} ' In het voorgaande Nommer beloofden wij onze Lezers, dat wij hun nog het een en ander over de verlegenheid zouden mededelen, alzoo die ftof veel te omflagtig was, om in een enkeld vertoog afgedaan te worden — de reden, die wij daar voor bijgebragt heb. ben, was, dunkt ons, zoo bondig, dat geen van onze' Lezers, of hij moest een grote hairklover zijn, daar het allerminst kan tegen gehad hebben. Niemand van de Lezers heeft er iets tegen ? — fiee! [isdatgeeri goede manier van omvraag te doen]? niemand niet?— dan zullen wij het voor geconcludeerd houden. Wij zeiden dan in ons voorgaande nommer dat de verlegenheid juist altijd zoo een gelukkigen uitflag niet gehad had, als die, waar in zich de Tienmannen van Romen •bevonden, toen zij, na hunnen hcerschzugttgen rol te hebben uitgefpeeld, de misnoegde en vertoornde krijgsbenden in de ftad te rug verwagtten — Eeeee ^ neen  C 770 ) «een zeker >— de verlegenheid was meermalen een voorbode van de grootfte en geduchtfte onheilen, gelijk wij zulks., volgens onze gewoonte, weder door een treffend voorbeeld uit de oude gefchiedenisfen zullen bewijzen, het welk ons door den Griekfchen historijfchrijver thuctdides in het derde boek zijner gefchiedenisfen zeer omftandig befchreven wordt. Corcyra was een vermaard eiland van Griekenland — deszelfs inwoonders waren rijk en boven al magtig ter zee — hunne regeringsvorm was in het eerst eenhoofdig geweest, maar door hunnen onbezweken moed en ftandvastigheid hadden zij zich tot een vrij volk gemaakt , wiens aanzien tot een hogen trap was opgeftegen. In de eerfte tijden der Republijk genoten zij alle de voordelen, die de vrijheid gewoon is aantebrengen; doch, na verloop van eenige jaren , [ik weet juist niet regt hoe veel, want diergelijk foort van zaken gefchie«len doorgaans langzamerhand, zoo dat men er het eerfte tijdftip bezwaarlijk van aantonen kan], — wierden zij door eene aaneenfchakeliug van roofzugtige cedrijven en inbreuken, welke de Groten geftadig op hunne rechten deden, allengs daar van beroofd — en ■dit gefchiedde zoo behendig en zoo zagt, dat er maar eenigen onder de burgers waren, die wel zagen, dat de wagen, gelijk men zegt, niet regt ging — maar de grootfte hoop was met hunne ingebeelde vrijheid zoo wel in zijn fchik, en droeg er het hart zoo hoog op, dat ze den eerften, die hun had durven zeggen, dat ge geen vrije Republijk bewoonden, op zijn oud Cor- cf-  ( 77i > cyreescn, ter deeg de vijf vingers in het aangezigt zouden gezet hebben. In dien waan leefden zij eenige jaren voort in dei» grootften voorfpoed; de burgers lieten de Regenten gerust en ftil de genoegens eener aangename en onbepaalde regering genieten, en het volk, zagtjens in flaap gewiegd, genoot op zijn beurt ook alle de voordelen eener aangename en verkwikkelijke rust. Maar wat gebeurdt er? — de Coiïmhers, een naburig volk, dat den welvaard der Corcyreèrs al lang met nijdige oogen had aangezien, en derzelver gehela zeemagt, indien het in htnne magt gedaan had, we! in één ogenblik zou hebben willen vernielen, verklaren hun op het alleronverwagst den oorlog. — — Daar was alles in rep en roer. — — Evenwel de fpullen wierden zoo goed als mogelijk was bij mal-, kanderen gehaald, en de oorlog wierd, fchoon langzaam, echter niet zonder lof aan de kant van de Corcyreèrs gevoerd. Maar inwendig zag het er zoo goed niet uit — eenige hairklovers bedienden zich van deze, zoo zij meenden, gunftige gelegenheid, om het volk onder het oog te brengen, hoe zij van hun* ne oude vrijheid allengs beroofd waren; zij fielden de daden der Regenten in een haatlijk daglicht, en fchreven alle hunne handelingen aan eigenbelang, verkeerde oogmerken, en ik weet al niet wat, toe —« .enfin, bet touwtje raakte los, gelijk het in zulke ge. vallen gaat, en de burgers verdeelden zich in twee partijen, waar van de eene befiond enkeld uit misnoegde burgers, die van niets anders dan van oud» Eeeee 2 vrijfe  C 77* ) vrijheden en herftel der verloren rechten den mond vol hadden, en met alle geweld een verbond met de Atheniënzers wilden aangegaan hebben, om daar door verfterkt de Corinthers eens duchtig de mantel uit te wasfchen, geiljk men zegt, en hun het rukelo3s verklaren van den oorlog ten duurften betaald te zetten. —— De andere partij, meestal uit de aanzien3ijkften des volks beftaande, begeerde gene hervorjning — veizelde het openbaar beftuur ten hoogften ïop, en begeerde niets vuriger dan eene fpoedige vreciS tset de Corinthers, om, langs dien weg, zoo ifpocdig mogelijk, weer \tot de oude aangename en verkwikkelijke rust te geraken. Om kort te gaan, de eerstgenoemde kreeg de overhand in zoo ver, dat er werkelijk een verbond met pe Atheniënzers tot ftand gebragt wierd; — maar in jilaats, dar de inwendige rust hier door zoude herjfteld wezen, was het alleen een bron van groter on« «enigheden, die van tijd tot tijd zoo aangroeiden, dat sij dikwils tot openbare oproeren en geweldenarijen ,»vorfioegen — misfchien, Lezers! heeft er nooit een groter verdeeldheid tusfehen burgers en burgers plaats (gehad, ten rniaften in vervolg van tijd , wierd in ,garisch Griekenland,, eene oneenigheid tusfehen burgers, die wat de moeite waard was, met een algemeen fpreekwoord eene Corcyrejche oneenigheid geno nid — want niet alleen dat de eene burger tegen den anderen opftond, maar verfcheide vriendfehappen, . die jaren agter malkanderen hadden ftand gegrepen, zwierden enkeld uit partijfchap verbroken, fommige bloed-  t 773 ) bloedverwanten wierden geflagen vijanden, en de huisgezinnen waren dikwils zoo verdeeld, dat ouders en kinderen, broeders en zusters als katten en honden met malkande-en leefden. Intusfehen wierd de oorlog met kragt voortgezet -* en naar mate de eene partij voordeel behaalde, raakte de andere in de verlegenheid, waar door dikwils de grootfte ongeregeldheden veroorzaakt wierden, die niets anders te weeg bragten, dan dat de haat van beide partijen tegen malkanderen zoo groot wierd, dat ze op het einde geheel onverzoenlijk was. Deze ongelukkige omftandigheid bleef een' geruimen tijd voortduren, gedurende Melken het met de voorfpoed van het vaderland ellendig agteruitliep, terwijl intusfehen de ooren voor alle middelen van be* vrediging geheel gefloten fchenen — al wat men van beide partijen hoorde, was aot caesar aüt nihil, het welk in onze taal, fchoon het juist niet zeer hoflijk is uitgedrukt, ten naasten bij zoo veel wil zeggen ■als, firont of Koning. Zoo was het roet de zaken van corcyra gelegen, toen de Atheniënzers eindelijk het geluk hadden, om eene aanzienlijke overwinning op de Corinthtfche vloot ie behalen, waar door zij de handen ruim kregen, om hunne partij in Corcyra de vrugt van het verbond met hun aangegaan, eindelijk in vollen nadruk te doen ondervinden. Zodra hadden zij, die tegen het volk leverden, van deze voor hun zoo droevige gebeurtenis de lucht niet gekregen, of zij> raakten in eene zeer grote verleEceee 3 gen-  ( 774 ) genheid, welke niet weinig vermeerderde, toen hurl van alle kanten nog daarenboven de fchrikbaren.le tijding wierd aangebragt, dat de Atheniënzers met eene talrijke vloot afkwamen, orn de volkspartij de zegepraal over hare vijanden te bezorgen. De haat was te groot en te diep geworteld, Lezers! om op verzoening te kunnen hopen — en de harten in alle geval ook te hoogmoedig, om die aan hunne tegenpartij op billijke voorwaarden aantebieden — met dat al groeide de verlegenheid van oogenbüfe tot oogenblik aan, en fteeg eindelijk ten hoogften toppunt, toen men de zekere tijding ontving, dat de Atheenfche vloot aan het eiland geland, zich gereed maakte, pm de troepen te omfclispen, en landwaarts intekenden. Nu waren de verslagenheid en vreze op de aangezigten der eene partij zigtbaar te lezen, terwijl de andere, vrolijk eri wel te vrede, reikhalzend naar het laatfte oogenbhkje verlangde, om hunne verlosfers bim en de muren hunner ftad te aanfchouwen — met dat al bleven zij met de aiterfte bedaardheid dat ge■wenscht tijdftip afwagten, zonder zich in het een of ander geval te buiten te gaan. Maar zodra ook was dat oogenblik niet gekomen, of zij vereenigden zich met malkanderen; en namen de hoofden hunner tegenpartij, welke zij voor de vcornaamfte oorzaken van de wreedheid en onder» örukning hielden, onder welke zij gedurende zoo vele jaren hadden moeten zugten, gevangen, zij wierpen de zeiven in de gevangenis, en lieten oogenblikkelijk aan tien van dezelven de hoofden afflaan, om aldus het onrecht, hun aangedaan, gedeeltelijk te boeten — dan, hier mede was de woede des volks nog niet ge» ■ftildj want daar de ftrafoefening omtrent de overigen wat  *C 775 > Wat. te lang naar hun zin vertraagd wierd, betoondett zij zich hier over zoo verftoord, dat zij zich in menigte naar de gevangenis begaven, derzt,iver muren om ver rukten, en aldus de Groten, die in dezelve nog waren opgefloten, onder de puinhopen bedolven. Dat ging zoo goed niet, Lezers! als met de Tienmannen, — die Corcyreërs moeten maar in het geheel niet mak geweest zijn — het ware te wenfehen geweest, d!it de beide partijen malkan deren wat beter verilaan hadden — hee! maar zoo ging het veelal onder die Heidenfche volken, zij wisten wel van oorlogen, maar van vergeven kwam weinig in het liedjen — ïn vervolg van tijd zijn de zeden der menfehen in dat opzigt aanmerkelijk verzagt — wij lezen in onze vaderlandfche historij ten minften een aanmerkelijk geyal van een Burgemeester van Delft, die ook, bij zekere gelegenheid, ik geloof haast dat het bij de omwenteling was, [dat Is te zeggen, bij de omwenteling in den Spannfchen tijd] in verlegenheid geraakt zijnde, door de edelmoedigheid eener brave Delftfche burge- .resfe voorbeeldig gered wierd. Ik zal dit leerzaam en navolgenswaardig geval ten nutte mijner Lezeis hier tot flot nog bijvoegen. Deze Wel Edele Grootachtbare Heer was een ftreng vervolger geweest van de Protestanten, en van allen, die zich voor de vrijheid in de bresfe gefteld hadden, maar was ook een wein ig in de verlegenheid geraakt, toen het volk hem nazat, om hem rekenfehap aftevorderen van de onrechtvaardigheden, die hij gepleegd had, en van de wreedheden, waar toe hij zich, om de gunst van het Hof te verwerven, had laten bewegen. —In deze verlegenheid nam hij devlugt in het huis van eene weduwvrouw, welke bij met alle kragt van welfprekenheid, die hem de verlegenheid .inboezemde, verzogt en  C770 een boosaardig mensch, en in dat opzigt zou men kunnen zeggen, dat er omtrent hem wel iets meer dan een ander gebeuren kon. Ik zal mijne Lezers, om hen met dazen opperden bevelhebber wat rader bekend te maken, eenige Haaltjes van zijn leven mededelen. Schoon hij, over bet geheel genomen, een (legt mensch was, was hij evenwel zoo van alle deugd niet ontbloot, dat men van hem kon zeggen, dat er geen goed hair aan was; maar de wein'ge deugden, welke hij bezat, wierden door zijne menigvuldige ondeugden zoo bezwalkt, dat ze, even als een enkeld rozenboompje in een groot doornbosch, van iedereen over het hoofd gezien wierden, uitgezonderd van die genen, welke hun hof, gelijk men zegt, bij mijn Heer den Opperbevelhebber zogten te maken, en even als alle vleiers, zijne geringe deugden door een vergrootglas befchouwden, en als meesterftukken van een goed en edel charakter gewoon waren uittetrompetten. — Maar wie is ook zoo godioos, dat men, met nauwkeurig kijken, niet de fporen van eene enkelde deugd in hem zou kunnen ontdekken? Nero zelfs had zijne goede luimen, en het gemene volk hield wel heel veel van hem, om dat hij zulke mooie fpelen vertoonde, doch wie zou hem daarom een braaf man durven noemen? — maar om voort te gaan. Hij had grote zin, om met eene Koninglijke Prinfes te trouwen, (geen dwaze zin, Lezer! voor iemand die zijn hart op grootheid gezet heeft)!! en om deze zijne begeerte te voldoen, zou hij het welzijn van zijn vaderland geheel opgeofferd hebben — want dat hij den Koning van Perfiën tot nadeel van de Republijk heimelijk in de hand werkte, wordt  (779) #ordt door alle historijfehrij^ers zoo algemeen getüigd, 'at her niet wel in twijfel kan getrokken worden. Ook was hy* over deze zaak bij de burgers van Lacedemon niet alleen verdagt, maar zelfs meer dan eens openlijk befchuldigd — doch hij had die zaak zoo behendig overlegd, en door zoo vele kanalen uitgevoerd, dat men hem die misdaad niet duidelijk genoeg bewij-en kon, fchoon ieder, die het niet oor de oi^en fchemerde, echter zeer wel begréép, 'hoe eigenlijk' de hark aan de fteel zat. De zeden van zijn vaderland, zogt hij door kwade voorbeelden ten eenemaal te bederven, waarfchijnlijk, om de gedagten van het volk door de weelde Van alle wezenlijke zaken zoo aftetrekken, dat hij zich des té veiliger van het opperbeftuur in de Republijk verzekeren konde — hij ging niet op zijn oud Spartaans , maar op zü,nMedisch gekleed — hij had een grote menigte vreemde knegts, lakeien, en ik weetal niet, wat voor pöespas onder zijn gevolg;— en aten dronk.met een woord, zoo overdadig en prachtig, dat het ieder opmerkzaam burger in het oog liép;— daar en boven ging hij zich in allefoorten van wellust,en in defchandelijkfte hoererij op eene verregaande wijze te buiten. Hij lag, boven dit -dies, nog onder grote verdenking, dat hij met de Heloten, het gemeenfte foort van volk onder de Laeedemoniëïs, heimelijk heulde, ch dat hij dezen door geld èn fchone beloften aanboorde, om oproer te verwekken en tot zijne geheime oogmerken medetewerken — maar, om dat deze misdaad ook al zoo bedekt en listig gefchiedde, dat men er, ondanks alle moeite, geen deugdelijke bewijzen van konde in handen krijgen, kon men hem van zijn openbaar beftuur niet ontzetten, ende welverdiende ftraf doen wedervaren. fffff 2 Doc|  C 780 ) Doch de kruik, gelijk men zegt, gaat zoo lang fe water, dat ze ee s breekt — en zoo ging het met ïausanias ook — hij had zich door zijn geld en vermogende vrienden zoo dikwils uit de neteligfte omftandigheden w eten uitteredden, dat hij,daar op fteunendc, hoe langer hoe ftoutmoediger wierd in het bedrijven van zijne misdaden — zoo, dat de Raad van Lacedemon eindelijk een eigenhandigen brief in handen kreeg, welken hij aan den Koning van Perfiën gefchreven bad, om de ganfche Republijk aan hem onderwerpelijk te maken. — Kortom, hij zou zeker gevat zijn geworden, en, daar men de bewijzen in handen had, zou zijn knikker zeker zeer veel gevaar gelopen heb» ben, Indien hij niet in den tempel van Minerva, die bij de Lacedemoniè'rs voor een vrijplaats gehouden Wierd, gevlugt was. — Maar, vraagt misfchien iemand, kwam onze pausanias daar mede maar zoo vrij? — Ver van dat, mijne Lezers! — de Raad dien het ook niet in den bol fchortte, Het knaphandig de deuren van den tempel toefluiten, zoo dat de vriend het met geen mogelijkheid ontvlugten kon, en het dak er afnemen, op dat hij onder den bloten hemel des te gemakkelijker en fpoediger ad Patres zou kunnen verhuizen, gelijk ook kort daarop gebeurdde. Toen mijn Heer de Opperbevelhebber dood was* waren fommigcn van gedagten, dat hij, om het maar •eens net uittedrukken, gelijk het was, op het galgen, veld behoorde begraven te worden — doch de meerderheid , met zijn kostelijken dood genoeg tevreden, bewerkte, dat hij op eene neutrale plaats ter aarde 'befteld wierd — maar — daar ik nu eigentlijk op komen wilde, is dit, dat hij naderhand, op raad of bevel, hoe zal ik het noemen? — want de raadgevingen van die Heten geestelijken hebben veel al zoo wat  C 7°%) wat beerschzugtigs in zich , weder opgegraven en voot den tempel van Minerva, daar hij zijn leven geëindigd rud, begraven is geworden. Dit is, gelijk ik reeds gezegd heb, het eenigfle geval, dat mij uit de oude historij te binnen >ehiet, dat iemands lijk, met medewerking van de regering, weder, opgegraven, is — want anders, waren de oude volken zeer fterk tegen het ontrusten van de doden -— zij hielden zulks voor een febanddaad, en iem nd die allé. menfchelijkheid niet ge heef had uiigeiciiut' zou nooit zijn hand geleend, of zijne reeftemourig gegeven hebben, om eene begraafplaats, al was net ook nog van zoo groten vijand geweest, te ontbeid» gen, ik laat ftaan te verwoesten. Van sylla, den grootften wreedaard misfchien dien Romen ooit heeft opgeleverd, wordt tets uirge. lijks verteld , maar die daad is ook altijd dooi de nat komelingen als een. voornaam bewijs zuner wreeaheid en ónmenftHelijkhfeid aangevoerd ge ui 'orden. Over Tiet'algemeen wierd het in den ouden tijd jn het geheel voor 'een teken van eene lage ziel gi houden, om tegen dode menfehen te woeden, mei, vogt moedig'tegen zijne vijanden, maar zodra waren zy niet geveld, of het Zou eene fchend'daad geweest zijn [derzelver Jigchamén' te mishandelen. Een beröehid dichter zong reedts' vóór de geboorte van Christus daar over op deze wijze. Quo qms enini major, magis gjl plaeabilis ira Et facties motus, enz. * \ ■ ; ioo ,i9b Ut , ii'iï ' , Het welk ik, ten behoeve mijner,Lezers, die wel fiks, maar juist niet heel fiks in het Latijn zijn aldus vertalen zou: ' «, Hoe groter iemand is, hoe gemakkelijker zijn „ toorn kan bedaard worden — een edelmoedig hart „ wordt ligt bewegen — voor den grootmoedigen "Fffff 5, - Leeuw  ( 78* > „ Leeuw is het genoeg de ligchamên néér geveld te „ hebben -— het gevegt heeft een einde, wanneer de „ vijand verflagen is. —• Maar de wolven, de laagj, hartige beien en alle dieren, die nog minder edeli, moedig sijn, koelen hunne gramfchap op de gei, nen, die reedts geftorven zijn". Toen ManNio, de veldheer van Carthago in den eerden Punifchen oorlog, a b« beieg van' Olbla, na een dapper gevent, dëfHeiivei'd \v;s, wierd zijn iijk door den bevelhebber \\b. het "jmeirisch leger» die een c os r) e'l'i os Was, niet mishandeld of overgelaten aan dsn moedwil der 3bfqateh — neen — hij liet hetzelve zorgvaidig (n zijn legertent brengen, en met alle pracht begruven — zeifï maakte corneiius geen zwarigheid om de lijkfaatfie van zijnen gewezen vijand met djr. , tegenwoordigheid te vereeren. " D t was maar een Heiden f Lezers ! — maar hoe zeer ftrekt zulk een voorbeeld, 't welke ik nog trrét'èéhe grote menigte anderen , indien het mij aan geeft plaats ommak, zou kunheu ve-meerderen, niet tot befchaming van zoogenaamde Christen ve'.doverftei.s, die de lij.'sen der gefneuvelde vijanden fomtijds onbegraven lieten leggen, en niet verhinderden, dat dezeiven door de dartele foldaten befpot en mishandeld kierden — ik heb eens gelezen, maar de plaats wil mij nu juist niet invallen, v~n een ze: er volk, dat de gefneuvelde vijanden de ooren alfneed, en hen aldus xcfr'tbbü flclde — ik gelooi haast, da het Tartaren geweest zijn, in den oorlogstegen dè Duit/diers, die in. 124,? bij de ftad Lignitz gevoerd is, maar ik heb hu geen tijd om dat ftuk natezien. -—.. ê,J¥ör.flot moet ikhiei nog eene aanmerkelijke anecdote bijvoegen ,die het bovengezegde, zoo ik meen,niet welWrf zal bevestigen ,i:amentlijk van Semiramis, de Gemalin van Ninusoï A'jhr, Konir.g van Baby Ion — deze liet, kort voor haar dood, eene begraafplaats voor haar ge*  i 7H > .gereed maken, en daar op deze woorden fchrijven; Indien iemand van de na ons regerende Koningen geld mogt van noden hebben, dis opene dit graf en neme daar vit zoo veel hij behoeft. — Toen nu Darius, de «loning de? Ferfianen, die e?n groot liefhebber, van de pitten wa:, derwaarts kwam, en feet verwelfzel van het syaf de^d opbreken, vond hij noch goud noch, zilver, maur een ander fchriit, van dezen inhoud — indien gij' gée.i boos u ensch, e.. geen onverzadelijke gierigaard waart, zoo zoudt gij in het graf van eenen dj, lm geen rijkdom g'.zogt hebben. Tot hier roe hes ik de vraag flegts woordelijk opgevat, en '., dien zin hebben mijne Lezers genoeg gezien, dat ik er zee-- voor ben om de doden te laten rttstj;: — ik zou iemand, die begraven was, niet weer laten opgraven, om hem aan de galg te hangen, gelijk daar van de voorbeelden voor handen zijn. Maar, wanneer ik de vraag al» een fpreekwoord befchouw, zou ik voor mij zoo heel fterk voor dat rusten niet wezen. j In dien zin zeggen de woorden van de vraag, naar mijne gedagten, zoo veel, als mag men van de do* den wel kwaad/preken F en dan zeg ik ja _ 0f zo» men van de doden altijd goed moeten fpreken, en hunne misdaden zoo lang knooien en draaien, dat er eindelijk deugden van wierden ? — neen ! — ik ben nooit geen draaier geweest — wit moet wit en zwart moet zwart genoemd worden — anders zou men de algemene historij wel twintig parten tegen één kunnen verminderen, daar ver het grootfte gedeelte van de hoge perfonagiën, die daar in voorkomen, fchurken, booswigten of Tirannen geweest zijn. — Zou ik, bij voorbeeld, van philip» den Ilden, om dat hij pu juist dood is, niet durven verteilen, dat hij een dwingeland geweest is, dat hij de burgers benadeelde en onderdrukte; en dat hij door de luizen is opgegeten, ten zigtbare olijke, dat de wrekende Voorzienig-  r 7«4) »;rheid hem inden tijd reeds, met zijne zigtbare ftraf' actei vo'i-de , m de Koningen en Vorsten door zulke voorbeelden te wasrfchuwen, zulke Godloze Voorbeelden roch niet natevolgen? — of moet ik dan maar «yggeti: de man is dood, de doden moet men laten rusten, e,> aldus zoo een kostelijk voorbeeld uit de gefoniedepisfen geheel vrugteloos maken ? — aperij! d.- gefchiedenis der doden is een leerfchool voor dè levenmgen, om derzelver goede daden natevolgen, en oe kwade te ontvlieden. Godloze Koningen, die niet anders deden, dan zich verriiken met het zweet hunner onderdanen, en hunne handen daar en boven bezoedelden met het bloed der onfchuldigen, zouden wel gaarne gezien hebben, dat dat fpreekwoord in de wereld algemeen was gevvoreen — want al hebben de menfehen nog zoo liegt geleefd, na hun dood toch willen zij gaarne geprezen worden; —maar — om dat geluk deelachtig te worden, en te maken, dat niemand kwaad van ons kan fpreken, moeten wij geen kwaad doen. — Het ziet er waarachtig flegt genoeg in de wereld uit; maar wanneer er dat nog bij kwam, dat men de doden moest laten rusten, dan zou het er nog erger uitzien. —- Van de levendigen mag men geen kwaad fpreken, of men krijgt op de ooren, en, als men het van de dooden dan ook niet doen mogt, hoe zou ik dan mijn weekblaadjes vol krijgen? — neen, niet laten rusten! — niet laten rusten! Te DORDRECHT, bij DE LEEUW ffl KRAP, en alöm bij de Boekverkopers;'daar dezelven week- . lrjks voor een en een halve» ftuiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. Nö. 99. V S T IS HAIRKLOVEHÏ (yraagal N°. 3C3.) Heer of de burger vraagal neme het niet kwalijk, dat ik de vrijheid neme, Zijn Weledelen, Zijn Weledelen Geftrengen, Zijn Weleerwaarden, Zijn Hoogweleerwaarden, of Zijn Hoogwelgeboren [ik weet niet, wat voor een ambt de man bekleedt], onder het oog te brengen, dat hij zijn mes m mijn koorn geflagen heeft, ten minden dat hij door het dikwils vragen en weer vragen zijne vraag zoo klaar en duidelijk gemaakt heeft, dat er byna geen antwoord op nodig is — evenwel ik moet antwoorden en ik zal antwoorden. Nu dan — ik verda door een hairklover een man, die zich meest met bagatellen ophouJt, die den tyd met beuzelingen doodklopt, dezelve met zoo veel iever onderzoekt, als of er de were'u mede daan of vallen moest, en ondertusfciien het wezenlijke Van de zaak sit het oog verliest. Gesss zulk  C 786 ) Zulk foort van menfehen vindt men bijna onder allo ftanden, zoo wel onder de Geneesheren als onder de letterkundigen, zoo wel onder de Rechtsgeleerden als onder de Filofofen, ja zelf, de eerwaarde orde der geestelijken, (wie zou het durven geloven), is hier van niet uitgezonderd. Of zou het geen hairkloven wezen, mijne Lezers! wanneer een Predikant of Pastoor anderhalf uur van de twee befteedt om te onderzoeken welk een foort van fabel het geweest is daar Petrus des hogenpriesters dienstknegt het oor mede afgehouwen heeft, en dan met allen fpoed over de wonderdadige genezing van den Heiland, bij die gelegenheid, heenftapt — zoo, dat hij zelfs, om geen boete te verbeuren, den zegen, onder het afklimmen, op de trappen van de preekftoel over de gemeente moet uitfpreken? Is het geen hairkloverij van de Geneesheren, om te willen nafporen, welke van de vijf en twintig wonden eigentlijk voor junus cesar dodelijk geweest is, daar het toch wis en zeker is, dat mijn Heer de Oppergezaghebber bij die gelegenheid er het leven bij ingefchoten heeft ? Is het geen hairkloverij van de Letterkundigen, wanneer zij gehele disfertatiën gaan volfchrijven over de. plaats, waar homerus geboren is ? over de fchoenen, die de Grieken gedragen hebben in de belegering van Trojen? — en wie de papa van romulos en de mama van ene as geweest is? Zou men het niet onder de hairkloverijen kunnen rekenen, wanneer een Filofoof zijn wijsgerige ziel gapt  C 787 ) gaat affloven, om de juiste zitplaats van de ziel te onderzoeken; en natefporen, hoe er de Engelen uitzien ; waarom de mannen met tepels aan hunne borjften voorzien zijn — of Adam en Eva wel een navel gehad hebben, en foortgelijke beuzelarijen, die niet* afdoen ? Wanneer men naauw kijken wil, Lezers! zou er j geloof ik, niemand zijn, die men van geen hairklo* ver ij zou kunnen befchuldigen, en men zou ten dezen opzigten misfchien met fontenelle wel kunnen zeggen i/ ri'y a que les petites folies, quifoient aux petites maifons, & les plus grandes font en pleine liberti — het welk in het Hollands zoo veel wil zeggen als: de kleine gekken zitten flegts in hei dolhuis, maar de groten laat men los lopen. Enfin, het zij hoe het zij, het is lastig, om in zultt een post gefteld te wezen, waar in men aan de hairkloverijen der menfehen is bloot gefteld — laat iemand zoo cordaat te werk gaan, als bij met mogelijkheid kan doen, altijd vindt men hairklovers, die op zijn gedrag het een of ander hebben aantemerken —* verlaat een Geneesheer zijne patiënten wat gauw, Tasch zult gij hem den naam horen krijgen, dat hij* zich aan zijne zieken te weinig gelegen laat liggen, blijft hij wat lang, dan zegt men, dat mijn Heer dtf Docfor te zeer op de pitten gefteld is, en Wie is in ftaat, Lezers! om het iedereen juist van pas te maken? —- en zoo gaat het bijna in aile ftanden van menfehen. — Die als een vergeten burger ftilletjes heen leeft, zich weinig met zijne buren bemoeit, niet Cgggg 2 «?  ( 788 > (te fchraal en ook niet te prachtig gekleed gaat, zijne medeburgers vriendelijk groet, in het koffijhuis zijn pijp rookt, en de Haagfche, Utrechtfche en HaarJemfche Couranten kan lezen, zonder zijn hoofd te fchudden of te Iachgen, daar kijken alle menfehen overheen, en niemand acht hem zijne opmerking waardig; maar, die in hoogheid gefteld is, of eenig figuur in de wereld gemaakt heeft, — die is ten allen tijden bloot gefteld aan de willekeurige aanmerkingen, en de ha'rkloverijen zijner medeburgeren —« zoo dat het waarlijk te verwonderen is, dat er nog menfehen gevonden woresen, die in hoogheid willen gefteld wezen. Ik zal de zaak met een voorbeeld uit mijne zoo zeer geliefkoosde oude gefchiedenisfen Weder ophelderen. Iemand die geen vreemdeling is in de oorlogen, die in den ouden tijd gevoerd zijn , dien kan het niet onbekend wezen, dat de Peloponnefifche oorlog een van de bloedigften en langdurigften geweest is, die ooit zijn gevoerd geworden; — laat ik er voor de genen, die er geheel onkundig van zijn, alleen het volgende van zeggen. Hij duurde niet minder dan zeven en twintig jaren aan malkanderen, onnoemelijke fchatten wierden in denzelven verfpild, en ftromen van menfchenbloed vergoten ; — ieder partij gevoelde op haar beurt, de onfaggelijkfte omwentelingen van het lot des oorlogs, Waar door hunne kragten verteerd en hunne vermo» gens uitgeput warden — en, het geen nog het ergfte van alles was, is dit, dat het geen oorlog was te>  ( 7*9 ) tegen eenen buitenlandfchen vijand, maar van de. Gnekfche fteden tegen ma.ikanderen, welke onder» ling verdeeld aldus malkanderens ingewanden verfcheurde. Deze oorlog nu, mijne Lezers! wierd door ltiander, den - bevelhebber van Lacedemon, ten einde gebragt, — Hoe groten dienst bewees hij daar door niet aan het menschdom?— en hoe groten roem moest bij gevolglijk daar door niet verworven hebben? — ik wil wel geloven, dat het met onzen bevelhebber jnst alles niet in de beste plooi geweest is, maar op zulke grote Heren, dunkt mij, moest altijd wat toegegeven worden, hij was en bleef toch altijd de perfoon, die den Peloponnefijchen oorlog ten einde gebragt, en de vrede aan zijn vaderland , ja wat zeg ik, aan gansch Griekenland wedergege» ven had. Maar hoort nu eens, goedgunftige Lezers! wat de hairkloverij al op zijn perfoon heeft weten aantemerken. Voor eerst, zegt men, dat het ten einde brengen van dien gedugten oorlog minder aan de wijsheid of de dapperheid van lisander is toetefcbrijven geweest, dan wel aan de onvoorzigtigheid van zijne vijanden, welke, ongehoorzaam aan de bevelen van hunnen Generaal, de fchepen verlaten hebbende, heren derwaarts op het land verftrooid hem de gelegenheid gemakkelijk gemaakt hebben , om hen allen of in de pan te hakken, of krijgsgevangen te maken.—* De zaak is zeker zoo gebeurdt — daar valt niet tegen te zeggen, Lezer! —■ maar als men een bloedigen oorlog kan ten einde brengen; is het dan niet even veel, op welke wijze zulks gefchiedt? —« wanneer men zijn vijand op het lijf valt, is het dan niet evenveel of men hem gereed of ongereed aantreft? alsmen de overwinning maar behaalt daar is het imGgggg i mei®  ( 19° ) mers toch maar alleen om te doen? — ftelt eens voor een oogenblik, Lezer! dat ik Generaal Was, [het fcheelt wel verduiveld veel, maar dat doet nu tot de zaak niet] en dat ik de vijand , welken ik met mijn leger te gemoet trok, in flaap vond, — zou het dan mijn plicht wezen, om de Heren eerst wakker te maken, of zou ik mij met recht van die gelegenheid bedienen kunnen , om, zonder gevaar van mijn leger, den vijand een gevoeligen neep toetebrengen? immers ja: — en is het dan geen hairkloverij , wanneer men den roem van ltsander. zou willen verkorten, om dat hij de overwinning op zijne vijanden nu juist niet in linie van bataille, gelijk men zegt, behaald heeft? — hairkloverij! hairkloverij! In de twede plaats heeft men, om den roem van ltsander te verduisteren, en, ware het mogelijk, geheel wegtenemen, verfcheide aanmerkingen op zijn perfoon en gedrag weten te maken, en onder anderen deze, dat hij zoo heerschzugtig was, dat hij niemand in de regering bragt, of hij moest vooraf verklaren, dat hij in alle gevallen zich naar den zin van mijn Heer den Promotor fchikken zoude. Ik kan de zaak niet onkennen, Lezer! 'c is waar gebeurdt. Maar, ik bid u, wat voor betrekking heeft dat geval toch op den Peloponnejifchen oorlog? — Ltsander had gewigtige dingen in zijn hoofd, en om die ten uitvoer te brengen, moest hij eerst de fpullen behoorlijk in gereedheid brengen, zoo dat hij naderhand in de brokken niet bleef fteken — en ik bid u ? wat kwaad ftak er in alle geval toch in ? — die immers opdien voet inde regering niet wilde wezen,had immers recht, om voor dat aanbod te bedanken —- en in alle geval vraag ik maar, of ltsander de man niet was en bleef, die den Peloponnejifchen oorlog *ad ten einde gebragt? Il3  < 791 } In de derde plaats, (want als men een hond wit fmijten, kan men ligt een knuppel vinden, zegt het fpreekwoord), wierd lysander nog te laste gelegd, dat hij het votksbeftuur, de geliefkoosde regeringsvorm van de Grieken, in dien tijd, den bodem in geflagen heeft, en daar tegen de Ariftocratie, of, het geen nog erger is, de Oüchargie in de plaats' gefteld heeft. 't Is waar, ik kan de zaak niet ontkennen — maar hoe veel mannen hebben dat niet gedaan, die toch voor eerlijke menfehen te boek ge- ftaan hebben? Deed phocion, de beroemde veldheer van Athenen, hetzelfde niet? en wie heeft hem ooit voor een fchurk durven uitmaken? Een volksregering is altemaal goed en wel, 't is tegenwoordig de tijd niet, om daar veel van te zeggen — maar om grote en gewigtige zaken uittevoeren, dat zullen alle mijne Lezers gaarne toeftemmen, is zij even min gefchikt, als een zonnewijzer in een doodkist. Eindelijk, legt men hem nog te lasten, dat hij zich als bevelhebber van de vloot zeer wreed gedragen , en veel dingen heeft uitgevoerd, enkeld en alleen, omzijn eigen beurs te fpekken, en dat wil men hem, o hairkloverij! uit het volgend geval bewijzen. — Ik' wil niet onderzoeken, in hoe ver deze befchuldiging met de waarheid overeen kwam, maar dit fchijnt zeker geweest te zijn, dat l y s a n d e r toch min of meer bevreesd moet geweest zijn, dat hij deswegens bij zijne medeburgers zou aangeklaagd worden ——. ten minften, om in alle geval, als dat gebeurde, iets te hebben, waar mede hij zich bij zijne Heren en meesters zou kunnen verontfchuldigen, had hij van pharnabasus, een man van groot credit, gelijk men tegeijwoordig zeggen zou, verzogt, dat hij hem een ger  C 792 ) getuïgfchrift wilde medegeven, met hoe grote op. rechtheid hij den oorlog gevoerd, en hoe braaf hij de bondgenoten behandeld had. —— Pharnaba- svi> had hem dezen dienst gulhartig toegezegd ja Wie zou zoo een groten Heer een zaak van dien aard durven weigeren ? — hij fchreef derhalven een omftandigen brief, in welken hij hem hemel hoog,als of hij de onfchuldigfte man van de wereld geweest was, verhefte. — Wanneer l ysan der dien brief •gelezen en goed gekeurd had, heeft pharnabasus, eer hij toegemaakt wierd, een anderen, van ge]ijh-e grootte, zoo dat hij niet kon onderfcheiden worden, in de plaats gelegd, in welken hij zeer pertinent, gelijk men zegt, al de bewijzen van zijne gierigheid en godloosheid open leide. Wanneer nu ly san der in zijn vaderland was wedergekeerd, en de Overheden nopens zijn gedrag alles op de mouw gefpeld had, wat hij wilde, heeft hij voor een getuigfehrift den brief van pharnabas u s overgegeven. —— Zodra de Overheden den inhoud van dezen brief vernomen hadden, hebben zij lysander verzogt de goedheid te willen hebben^ om dien brief eens overluid te lezen; — maar hoe ellendig ftond hij op de neus te kijken, toen hij zag, dat hij bedrogen was, en toen hj, in plaats van loftuitingen, een aaneengefchakeld verhaal vond van alle de misdaden die hij in zijn beftuur bedreven had — ha! ha ha. Te D O R D R £ C II T, bij DE L E E U W en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week». Bjks voor een en een halven ftuiver te Dekomen zijn,  D E Candide. et modeste. N°. 100. W A' T. . I S EEN GOEDE NAAM? {Vraagal N°. 204.) Onder alle menfchelijke zaken is zeker niets voortreffelijker dan een goede naam. Eene goede naam, zegt Salomo,- is beter dan olie, en ik zou er wel durven bijvoegen, beter dan kroon, fcepter en alle heerlijkheden, welke het kortziend oog der ilervelingen zoo zeer bewondert. Waarfchijnlijk zullen er velen gevonden worden,die het met Salomo, en nog veel meer, die het met mij in deze zaak niet zullen eens wezen — menfehen toch, welke de Hielende vermaken der rijkdommen en die der regering ondervinden, zouden van gedagten wezen, dat zij al een zeer ilegte ruil deden, indien zij dezelven eenvoudig voor een goeden naam verwisfelden. Het ontbreekt onder het menfchelijk geflacht ook niet aan de zodanigen die zich reedts een goeden naam toeëigenen, om dat zij juist geen kwaden hebben — of, omdat zij vertrouwen, dat huune misdaden voor Hhnhh j,et  C 794 ) het oog der wereld verborgen zijn. Anderen denken, dat zij bij 'hunne tijdgenoten in een goed blaadje ftaan, omdat hunne vleiers hun telkens, bij al wat heilig is, zulks verzekeren, en omdat zij, zodra zij zich in het openbaar vertonen, zulks ook uit de toejuichingen van het gemeen menen te mogen befluiten. — Een derde foort ftaat in een zeker denkbeeld, dat zij êen' goeden naam verdienen, omdat zij zich aan gene grove en uitftekende misdaden, die in het burgerlijk leven doorgaans voor fchandelijk gehouden worden, fchuldig maken, fchoon de zodanigen, op zijn best genomen, niets meer dan hun plicht betrachten, en gevolglijk zoo min een goeden als een kwaden naam verdienen. Het is dusj met het hoogfte recht, dat db vraagal ook hier op zijne aandacht bepaalt, en door de bovenftaande vraag onderzoek doet, waar in eigenlijk een goede naam gelegen zij. Een goede naam is het loon, dat de brave, de eerlijke en deugdzame man voor zijne goede daden verkrijgt — een loon, dat hem niet wordt opgedragen door een hoop van laffe vleiers, of door een wuft gemeen, dat heden vloekt en morgen zegent; veel win door een drom van onkundige menfehen, die de grootfte misdaden als heldendeugden befchouwen, en lachgen, terwijl zij in ketenen worden vastgeklonken — neen — hier over moet de ganfche wereld Uitfpraak doen , naar de regelen eener ftipte onzijdigheid , zonder haat zonder gunst — en hier in gaat zij zoo moedig en billijk te werk, dat zj den magtigen al-  ( 795 ) alleenheerfcher zoo min ontziet, als den fchamelen burger; — Dikwils zelf bekroont zij de genen, die op een moordichavot hun leven eindigden, jerwijl zij de zodanigen, die de wereld met hunnen iedeien roem vervulden, aan de verachting der nakomelingen overgeeft. En dit is de troost voor den braven, voor den eerlijken onderdrukten, die, hoe zier mishandeld en overgegeven aan den moedwil zijner tijdgenoten, zeker kan vertrouwen, dat zijne daden eens in het helderfte daglicht geplaatst, door eiken verftandigen en eerlijken nakomeling met het zegel van braafheid be. ftempeld, anderen ten voorbedde, te gelijk met hunne namen zullen vereeuwigd worden. Ei op dezelfde wijze mogen zif ook, die in hoogheid gefteld de teugels der regering in handen hebben, hoe zeer zij ook boven alles verheven fchijnen, zeker ftaat maken, dat alle hunne verrigtingen een* op de fchaal der onzijdigheid zullen gewogen wor* den, en dat daar na zal worden uitfpraak gedaan, of zij bij de nakomelingfchap in vloek of zegening zijn zullen. De namen van tiberius, nero, caligui,a,: duc d'alba en duizend anderen worden als monitors van het menschdom, nooit anders dan met afgrijzen , uitgefproken, en niemand is in ftaat hen boven de algemene verachting te verheffen. — Hoe langer de wereld ftaat, — hoe meer het menschdom verlicht wordt en zijne waarde leert kennen, hoe ongunftiger oordeel over de zodanigen, en de genen die hun gelijk zijn» zal worden uitgefproken — terwijl in tegendeel de Hhhhh % s,R ws*.  C 79<5 ) T* r utüs sen, dé catoos, de t1tussen, ari- togitons, püblicolaas en de harmodiussen op de tong van den braven man, van den vriend der menfehen, van den verdediger der onfchuld door alle eeuwen heen zweven zullen. — De iusthovehder 'Groten, die nu nog met de afbeeldzels der Heidenfche Goden of met die der Roomfche Keizers pronken, zullen eens, met de achtbare beeltenisfen dier deugdzame mannen verfierd wezen — dan, wanneer waarheid en recht, vrijheid en vrede in alle Koningrijken in alle landen der aarde heerfchen zullen. Een mensch mag in zijn leven geëerbiedigd worden, om den aanzienlijken rol, welken hij fpeelt op het toneel der wereld; — om de magt van zijne medeburgers te verheffen of te vernederen, die hij in Jianden heeft; — om den fchitterenden glans, waar mede hij in het openbaar verfchijnt, en de oogen der ftervelingen verblindt; — om de brommende eertijte- len, welke zijn' naam overal verzeilen; om het aanzienlijk geflacht, waar uit hij van zwaard en fpillezij zijnen afkomst rekent, en den drom van edellieden, welke hij onder zijne doorlugtige voorvaderen tellen mag — — maar alle die voordelen zullen eens een einde nemen — wanneer de onverbiddelijke dood het mom-aangezigt zal wegrukken en de aanzienlijkfte Koningen gelijk maken met de armften bedelaren. Dan zullen hunne eertijtelen, magt en aanzien ai leen dienen, om daar aan hunne handelingen te toetzen, en te onderzoeken, of zij, overeenkomftig hunne dure verplichting, van alle die voordelen een braaf,  ( 797 ~) braaf, eerlijk en deugdzaam gebruik gemaakt hebben; — en van dit onderzoek alleen zal het afhangen, of zij in de volgende eeuwen met een goeden dan met een kwaden naam zullen beftempeld worden'. Ach! mogten alle menfehen dit eens recht bezeffen; mogten zij de natuurlijke neiging van hun hart, die zich zeker uïtftrckt, om een goeden naam bij de nakomelingfchap te verwerven, toch altijd opvolgen, dezelve niet laten verdoven door de verkeerden raadgevingen van hunne vleiers en vrienden in fchijn; mogten zij de duurzame genoegens, die de overtuiging van wél gedaan te hebben altijd verzeilen, niet opofferen voor een ingebeeld en kortftondig vermaak , waar van zij de ijdelheid in alle bedaarde oogenblikken, en zeer zeker op den rand van de eeuwigheid, in de uren des doods, bezeilen moeten!! Claudius, sejanus en tigelli nu s wielden, zoo lang zij leefden, gevleid, geliefkoosd, geroemd en geprezen; — aiier tongen waren gereed om hunne namen te vereeren — masr nauwlijks had de dood en de tijd de kunflenarijen verijdeld ,de duisternisfen verdreven , de verborge drijfveren openbaar gemaakt, en hun ganfehen handel onbewimpeld voor de wereld opengelegt of zij vervulden ieders mond met verfoeijing en ieders hart met afgrijzen — wat baatten hun toen al die listen, die kuiperijen, dat gedugt gezag, en die aanzienlijke magt, waar toe zij verheven waren?— waren de fchrikverwekkende wapenen, de talrijke Jijfwagten, het onzaggelijk purpergewaad toen wel in ftaat, om hunne namen voor den hoon en de ver. Hhhhh 3 vloe-  (798 ) vloekingen der misnoegde nakomelingfchap te bevei- ligen ? Wat baaten hun nu alle die iedele uit- ylugten.die biauwe voorwendzels, om de misdaden, waar van hun eigen hart hen telkens befchuldigde, voor het oog hunner tijdgenoten te bedekken, en als deugden te doen doorgaan? daar de gehele wereld hen nu openlijk als bloeddorftige wanfchepfels, als dwingelanden, pesten en onderdrukkers van het menschdom erkent, en openlijk befehuldigt. Hoe zeer moest deze overtuigende waarheid niet gefehikt wezen, om ieder vorst, ieder mensch, die eenig nadenken heeft, te bewegen, zijne driften in toom te houden, en door een goed en deugdzaam .gedrag de nakomelingfchap te noodzaken, hen met een goeden naam te vereeren en onder het getal dier braven te plaatzen, wier namen nooit dan met innig gevoel van hoogachting, nooit dan met zegening worden uitgefproken. Had een tiberius, een claudius, een cahcrjCA en andere Keizerlijke monfters, zeg't zeker fchrijver, eens overwogen, in welk een hatelijk licht hen de volgende eeuwen plaatzen zouden, 't zou hen waarfchijnlijk, in het midden hunner geweldenarijen, 't vermaak en genoegen hunner overheerfching benomen, en hen hunne vleiers hebben doen haten, die hun wijs maakten, dat alle menfehen, inzonderheid de beste en braaffte lieden, 't zelfde vari hun zeiden, als zij. Ten opzigte van hun' goeden naam en gedagtenis, was het zeker voor die verachtelijke zielen beter geweest, dat zij nooit geboren waren geworden, gelijk  ( 799 > lijk het althands veel heilzamer voor het menschdom zou geweest zijn;—en nogtans was nooit iemand gretiger naar roem en glorij dan Nero. Hij had, zegt suetonius-, een Brandende begeerte naar een, onjlerfelijken roem — 'maar de tntddeien, laat hij er op volgen, die hij daar toe aanwendde, waren onbezonnen, en dit verdient waarlijk opmerking, hoe menfehen, die zoo zeer op een'' goeden naam gezet zijn, én een onilcrfelijken roem trachten te verwerven, gelijk de meesten, zulke verkeerde wegen daar toe kunnen indaan. Ik voor mij ila in het zekere denkbeeld, dat niemand - van de vórsten, die hunne regering met zulke ocmenfcheüjke wreedheden bezoedeld hebben, als welken wö boven genoemd hebben, ooit tot dien hogen trap van godloosheid zouden gekomen zijn, indien zij door de lafheid van hunne tijdgenoten eti door de laagheid van hunne vleiers daar toe niet warren gebragt'geworden. — Een vorst is een ongelukkig mensch! — niemand heeft moeds genoeg hem zijne misflagen onder het oog te brengen, — zijne fouten zelfs worden met loftuitingen vereerd, en daar zijne kwade daden met dezelfde gelatenheid en hèt zelfde geduld, als zijne goede', worden/aangezien, moe't hij, dunkt mij, als zijn hart boos is, natuurlijk vah het eene kwaad tot het andere vervallen. - Laat fk de zaak met eenige voorbeelden kortelijk ophelderen. Toen Nero zijne !moeder vermoord had, was Mj zeer benauwd — hij beefde voor den Raad, voor het volk en voor de krijgsknegten; in ieder van hun meende hij een wreker van z jne gruweldaad te zullen aantreffen; maar toen hij van den Raad niet dan toejuichende befluiten, van het volk niets dan loftuitin-, gen en van de hoofden dés legers niets dan' vleiende aanfpraken hoorde, wierd zijn ontwaakt geweten'wei - rascb  ( 8oo ) rasch weder toegefchroeid; — zijne godloosheid hier door aangevuurd begon ten hoogden toppunt te dijgen, — hij beklom, even als of bij de grootde overwinning behaald had, het Capitool, om de Goden plechtig te offeren, en zedert dien tijd gaf hij zich fpoorloos en blindelings aan zijne driften over, waar door de Romeinen in de diepde ellende en de verachteiijkde flavernij wierden nedergedort. ■ Toen hij twee eerwaardige Romeinen, die zijn gezag fchenen in de weg te daan, vermoord had, en daar van door een brief aan den Raad kennis gaf, met bijgevoegde klagten, dat het hem zoo veel moeite kostte, pm den daat van alle woelzieke geesten te zuiveren ; .lieten de befchreven vaders, tot een blijk van hunne hoge goedkeuring, dadelijk openbare gebeden en,plechtige offeranden indellen, om de Goden te danken; en namen een befluit, dat de twee vermoorde mannen van hunne raadsheerlijke waardigheden beroofd waren. En zoo ging het niet alleen met Nero, m.iar met alle de volgende Roomfche Keizers. — Zoo dikwils zij eenige bedrijven van wreedheid, uitbanningen of moorden begingen, was de Raad oogenblikkelijk gereed , om offeranden en plechtige dankzeggingen aan de Goden te befluiten — de achtbare gedoeltens der Raadsheren Waren toen met zulke lage zielen vervuld, dat de zelfde ^plechtigheden , die eertijds kenmerken waren van overwinningen en 's Lands voorfpoed, toen, integendeel , moorden en het bederf van den daat betekenden. Te DORDRECHT* bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een halven duiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 101. WAAR HEEN? (Vraagal N°. 2C5.) U^aar heen? — dat is een vraagje, Lezer! zonder zin, zonder werkwoord.' — hier zou het verftand van edipus wel te pas komen, om te raden, wat ■de vraagal daar mede bedoeld heeft. Ik heb wel eens gehoord, dat de uitlegkundigen, wanneer zij den eenen of anderen tekst niet wei naar hun genoegen verdaan kunnen, er dan één, twee, drie, en fomtijds meer woorden, tusfehen twee haakjehs, bijvoegen, tot zoo lang, dat hij eindelijk een goeden zin uitmaakt en tot hun oogmerk dienen kan. Door die tusfehenvoegingen kunnen de woorden wel eens eenen geheel anderen zin krijgen, dan de fchrijver bedoeld heeft, maar dat is tot daar aan toe — dan had hij zich klaarder kunnen uitdrukken. Ik ben op dit oogenblik in hetzelfde geval ieder, die zijne bovenfte verdieping ordentelijk geWii me».  ( 802 ) meubileerd heeft, ziet, dat de tegenwoordige vraag op verfcheide wijzen zou kunnen aangevuld worden. Laat ik een en ander voorbeeld hier van opgeven. Waar (moet het met den Godsdienst) heen, (indien er geen meer jongelingen tot den predik-dienst worden opgeleid)? Waar heen (zou de Prins van Oranten gevlugt zijn, indien de heilloze aanflagen van Due d'Alba eens gelukt waren)? Waar heen (zouden de Holiandfche Patriotten de wijk genomen hebben, indien zij, op voordel van vader willem, dijken en dammen doorgeftoken , en het land aan de zee wedergegeven hadden)? Waar heen (zouden de zaken van Corcyra vervallen zijn, indien de eene of andere partij niet eindelijk gezegepraald had) ? — en foortgelijke meer. Dan, daar alle willekeurige invullingen van dieH aard, wanneer ze zoo groot zijn, mij altijd min of meer verdagt voorkomen, wil ik de woorden van de -vraag liever eenvoudig dus aanvullen : Waar (moet het) heen? En dan maak ik dezelve toepasfelijk op onze kloekmoedige voorvaders, in wier monden deze woorden, om zoo te fpreken, wel altijd moeten begraven gelegen hebben, toen zij gedrukt wierden door de Spaanfche dwingelandij, en toen zij eindelijk zoo vele  C 203 ) vele en zoo grote wederwaardigheden moesten doorftaan, om derzelver kluisters te verbreken, en de ge«, fchonde vrijheid te herftellen. Ik haai de gebeurtenisfen van dien tijd niet zoo zeer op, omdat ik denk, dat ze iemand van mijne Lezers onbekend ziju — foei! wat rechtfchapen Nederlander zouden die onbekend wezen' — maar omdat ik in een begrip (la, dat gebeurtenisfen van dien aard niet genoeg kunnen herdagt worden. Hoort, Lezers! wij hebben te veel verplichting aan onze voorvaders voor de onbezweke ftand vastigheid, en moed, waar mede zij het Graaflijk juk, dat toen zoo zwaar knelde, verbroken hebben, dan dat wij niet telkens met zegening aan hun zouden gedenken. - . En in allen geval, meen ik, dat niemand van mijne Lezers billijke reden tot klagen heeft, daar het de eerfte reize is, dat ik hen met deze historij lastig val. — Maar ter zaak. Waar moet het heen? zeiden onze voorvaders, toen zij moesten ondervinden, dat hunne kostbare privilegiën, welke zij van hunne genadige Heren Graven, meest voor klinkende munt, gekogt hadden, openlijk gefchonden en met voeten getreden wierden — en dat Philips, welke alle de privilegiën plechtig bezworen had, met verzaking van eed en plicht, niets andffrs fcheen te bedoelen, dan het geen zijne grootheid en de flavernij des Nederlandfchen volks bevorderen konde. Waar moet het heen? zeiden zij, toen zij tot hun Jü i 2 leed-  C 2Ó4 ) leedwezen moesten ondervinden, dat vreemdelingen , 'die van de regering hunnes lands zoo weinig kennis ■hadden, als een boer van een disfertatie, in het bewind van zaken gefteld wierden, en dat Iands-kindeten, enkeld, omdat zij zich zoo laag niet vernederen wilden, voor dezelven moesten agterftaan;— ja, toen zij op de rechtmatige vertogen , waar in deze hunne billijke bezwaren duidelijk waren opengelegd, niet dan een koel en onvoidoenend antwoord ontvingen. Waar moet het heen met den Godsdienst f zeiden zij, toen zij hoorden, dat er uit Spanje een Graaflijk bevel gekomen was, om de befluiten van de kerkvergadering van Trente alöm aantenemen, en dat de Zogenaamde Ketters, dat is, de zodanigen, welken zich aan die befluiten niet onderwerpen wilden, met, den dood moesten geftraft worden. Waar moet het heen? zeiden zij, toen de verbintenis der vaderlanüfche Edelen, niet tegenftaande zij bij al wat heilig was daar in betuigd hadden, niets 'voor te hebben tegens de eer van God, het gezag der Overheid of het welzijn des lands, zoo nadelig voor hun wierd uitgelegd, even als of zij niets minder hadden voorgenomen, dan om den gehelen Godsdienst omtekeren, de wettige Overheid van haar gezag te beroven, en het ganfche land aan een onvermijdelijk verderf overtegeven; —ja, toen dieedelmoedige vaderlanders voor hunne welmenende pogingen geen ander loon ontvingen, dan dat zij everal bfpot ea met hatelijke fcheldnamen van Geuze»,  ( 205 ) zen, en ik weet al niet wat, bejegend wierden? Waar moet het heen? hoorde men overal uitroepen, toen men de tijding kreeg, dat de Hertog van Alva, dat wrede monfter, aan het hoofd van een talrijk leger, naar de Nederlanden afzakte, om depogingen van de beste vaderlanders te verïedelen, en al wat vrijheid ademde aan zijne woede en onmenfchelijke wreedheid opteofferen — toen vader wit* lem, waar op men alle hoop en vertrouwen gevestigds had, zich, om het dreigend gevaar te ontwijken, genoodzaakt zag zijn geliefd Nederland te verlaten, en naar zijne Duitfche Haten de vlugt te nemen. Waar moet het heen? zeiden zij, toen de wreedheden, die men zoo lang met fchrik eq afgrijzen te gemoet gezien had, een aanvang namen, toen men met geduldige oogen moest aanzien, dat de beste vaderlanders, die alles voor de vrijheid gewaagd hadden, openlijk vervolgd, gevangen genomen, vermoord, geplunderd, of buiten de grenzen van hun vaderland verdreven wierden; — toen vader willem zelfs, door een openbaar vonnis, bij het welk hij als fchuldig aan hoog verraad befchouwd wierd, met verbeurdverklaring zijner goederen, ten eeuwigen dage gebannen wierd. Waar moet het heen? zeiden zij, toen de Her-1 tog van Alva, zijne grootheid op 's volks ondergang willende bouwen, van alle goederen, zonder onderfcheid , den honderdilen penning, en nog daar en boven den tienden van alle roerende, Wil 3  C 206 ) en den twintigften van alle onroerende goederen, zoo dikwils dezelven verkogt wierden, van de ingezetenen afvorderde; en toen de kragtigfte vertogen der drie Raden, waar bij zij op de overtuigendfte wijzen aantoonden, dat zulk een bevel van de nadeligfte gevolgen moest wezen in een land , dat alleen van den koophandel beftaan moest, gene de minite verandering in die drukkende belaiting te weeg bragten. Waar moet het heen? Zeiden zij, toen zij, na het Innemen van den Briel, het verfchrikkelijk toneel •/an den oorlog in het hart van hun vaderland zagen overgebragt, — toen de eene ftad voor,"de andere na, belegerd wierd; en toen de Prins van Oranje, wegens gebrek aan gerede middelen, meer dan eens, buiten de mogelijkheid was, om zijne overwinningen metkragt door te zetten; ja, toen Hij fommige voordelen zelfs, die Hij reedts behaald had , tot zijn leedwezen, moest laten varen, en weder aan de Spaanfchen overgeven. AcM Nederlandfche maagd 1 wat hebt gij toen geleden? Uw havens naauw bezet, uw handelrijke fteden Verhongerd en ontvolkt, uw' akkers omgewroet, : Uw ftromen rood geverfd van 't eerlijkst burgerbloed; ' En dag op dag een vlam, die naar den hemel zweefde, Danr 't wederzijds geweld vol woede en wanhoop flreefde. Hier in een bres geperst, gefmet van fmeulend puin, Ginds woelende op de vlakte in zandhei, dal en duin. Waar  ( *°7 ) Waar moet het heen? vraagt dikwils de bekom-"' merde en neêrgeflagen fterveling, wanneer het water bijna tot aan de lippen gekomen, alle hope op uitredding fchijnt te wegtenemen — wanneer hij overal, daar hij zijne kortziende oogen henenvvendt, in plaatsvan uitkomst nieuwe bezwaren, in plaats van troost nieuwe onheilen aantreft — even als of er geen aimachtig Opperwezen in den hemel leefde, die uit de duisternis licht, en uit de grootfte tegenfpoeden de heerlijkfte voorfpoed kan doen geboren worden. Zoo er ooit een volk geweest is, dat de kragt dezer waarheid in vollen nadruk ondervonden "heeft, zijn het zeker de Nederlanders. ■ Niets is meer gefchikt, om de zwakheid te bewijzen van alle Regeringen, wier grondflag het geweld is, dan de gefchiedenisfen vari ons vaderland'; zij leveren ons de fchoonfte taferelen der befpronge en verdedigde vrijheid, die, dikwils op het punt van te bezwijken, telkens weder met nieuwen moed in het ftrijdperk te voorfchijn trad. — Mogen wij zelfs van agteren niet zeggen, dat de dwingelandij van PHiLirs, de wreedheden van den Hertog van alva juist hebben moeten dienen, om de vrijheid en het geluk aan ons vaderland wedenegeven? - mogen wij niet roemen , dat de Godsdienst, hoe zeer ook verdrukt en vervolgd, na de grootfte wederwaardigheden te -hebben doorgeftaan, met te meer luister in ons vaderland is te voorfchijn gekomen ? — ja, worden wij telken reizen niet in verwondering opgetogen, zo dikwils wij in  C 208 ) in bedaarde oogenblikken bezeffen hoe het weldadig Opperwezen de menigvuldige bezwaren van onze voorvaders, welke wij boven hebben opgeteld, heeft Weten te verdrijven , om ons vaderland tot den hoogften trap van eer, gelok en aanzien te verheffen. Hoe veel ftof van bemoediging, waarde Landgenoten ! is hierin voor ons niet gelegen — laat de wereld fchokken en daveren, — laten onze vijanden loeren op ons verderf — die zelfde hulp, Waardoor onze voorvaders hunne kluisters verbioken hebben, beftaat nog. —— God zal zijn nooit bezweken hand Tot heil van 't vege vaderland Aan ons ook niet onttrekken. Hij zal ons in den bangften nood, Wanneer de leus is: vrij of dood, Ten fchild ea fteun verftrekken. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven week'lijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijm  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 102. W AT IS EDELMOEDIGHEID? (Fraagal N°. 206.) Schoon ik erken, dat de vraagal zeer gefchikt is, om al vragende iemand een juist denkbeeld van eene zaak te geven, en doorgaans de dingen ook wei uit het regte oogpunt befchouwt, is het mij echter [onder verbetering! nu dat is altijd zoo] voorgekomen, dat hij, om ons een juist denkbeeld van de edelmoedigheid te geven den regten weg juist niet is ingeflagen. Hij heeft dat gedaan door vergelijking van die deugd met de laaghartigheid — het kan er op zich zeiven wel door —• en ik zal er mijn Heer den vraagal in alle geval geen proces over aan doen — maar anders zou men zeggen dat de laag* hartigheid meer het tegenovergeftelde was van grootmoedigheid, dan wel van edelmoedigheid. —— Het is maar een foort van inleiding, Lezers! om op den tekst te komen — het geen ik er eigenlijk mede zeggen wil is dit, dat ik het eens op eene andere wijze zal proberen, Kkkkk Het  C 810 ) Het woord edelmoedigheid Is bu;ten twijfel famengefteld uit edel en gemoed, dat zal niemand tegen» -preken — edelmoedige menfehen flaan dan, naar mijne gedagten, over tegen edelgeboren menfehen, en zijn de zodanigen, welke dien adeldom inhethait hebben, welken de laatstgenoemden van hun geflacht ontlenen moeten. — Wat zegt gij, Lezers 1 heb ik dat mijn Heer den vraagal niet afgewonnen? — nu, ik zal de zaak nog wat nader ontwikkelen. Iemand, die edelgeboren is, kan zeer onedel van hart zijn — zijn adeldom rust niet op zijne eige deugden , maar op de deugden zijner voorvaderen — ja, fchoon hij zelfs een booswigt was, fchoon hij zich fchuldig maakt aan grote misdaden — fchoon hij geheel ontaard is van de deugd zijner voorvaderen — hij is en blijft met dat al edelgeboren — en dien adeldom kan hem door geen onedel gemoedsgeflel ontnomen worden. Een edelmoedige daar en tegen kan uit een donker geflacht gefproten zijn, hij kan flegte voorouders gehad hebben, en met dat al kan hij zijn hart met zulke edele deugden verfierd hebben, dat een mensch, dien het niet fcheelt, daar men de osfen gewoon is te tollen, hem den naam van een edel mensch geenfin ts zou durven weigeren. Wat is nu de beste adeldom Lezers ? — die voortkomt uit de deugden van ons hart, of die zijn oorfprong ontleent uit de deugden van onze voorouders? onze voorouders', daar moeten wij niet door verflaan een braven Vader en braven Grootvader — neen, fcho-n  C 8n ) fchoon het op zich zelf wel voor een groot geluk te rekenen is, om brave ouderen te hebben,zoo zou dat toch maar een fobere adeldom wezen, die van vader of grootvader zijn oorfprong nam — het moeten voorouderen zijn, die ten minften een eeuw vier of vijf zijn dood geweest, en die zich toen in het een of ander Huk, naar de mode van dien tijd, hebben vermaard gemaakt? Nu moet men nog in aanmerking nemen, dat de deugden van die duistere tijden veelal zulke deugden waren, waar over men in den tegenwoordigen tijd geheel anders zoude praaten — maar dat is tot daar aan toe. Om de zaak des te meer licht bij te zetten, — zullen wij de vrijheid nemen van eens te zien, hoe 'er de oude Heren over gedagt hebben, want dat ik juist van alle die nieuwigheden, waar door zich het -einde van de agttiende eeuw fchijnt te kenmerken, geen uitftekend liefhebber ben, dat weten de Lezers reedts overlang — ten minften ik heb het hun dikwils? genoeg gezegd en door de ftukken bewezen. Wat baat het, zegt een van de oude dichters, van overoud adelijk bloed, en een aanzienlijk geflacht gefproten te zijn? — wat baat het de af beeldzeis van zijne voorouders, de Emili't op hun triumfwagen, en ■de reedts half verfleten ftandbeelden van de Curiusfen, Corvinus en Ga/ba zonder neus en ooren te kunnen vertonen — wat baat het, dat de Lepdi uit een groote geflachtboom kunnen bewijzen, dat zij van Corvimis, en dus uit het bloed van Oppergezaghebbers en Kkkkk 2 Stad.  ( 812 ) Stadhouders afkomftig zijn? — wat voordeel geven de beeldtenisfen van een reeks van flrijdbare voorvaders aan iemand, die gehele nachten zit te dobbelen, en die eerst gaat liggen ronken bij het krieken van den morgenftond, welken tijd hunne voorvaders reedts waarnamen , om hunne vijanden optezoeken — wat fnorkt Fabius op de overwinningen zijner voorvaderen, en den groten altaar, dien zij ter eere van Hercules hebben opgericht — daar hij zelfs een leugenaar, een gierigaard , een zuiper en een hoerenjager is ? — fchoon uwe voorportalen met de afbeeldfels uwer doorluchtige voorvaderen pronken — zoo is de deugd echter de eenigfte adeldom. Weest een Paulus, een Cosfus, een Drufus niet alleen in naam, maar ook in uwe levenswijs, in uwe daden —> eerst moet gij mij tonen de deugdzaamheid van uw hart; en dan kunt gij mij de eertijtelen van uwe voorvaders wel eens wijzen. ' Wüt gij waarlijk voor een edelman doorgaan , dan moet gij het recht en de gerechtigheid manmoedig handhaven en verdedigen — en of gij dan ook een Heer of een knegt zijt, dan zal ik u voor een edelman erkennen — 't is evenveel van wien gij geboren zijt, als gij maar een braaf burger zijt en het heil van uw vaderland bevordert — want wie zou zulk een man edel noemen, die niet waardig is, om de eertijtelen van zijne doorluchtige voorouders te dra« gen? — dan zou men honden, die traag van poten, en kaal van verouderd fchurft, in de keuken de uitgebrande lamp likken, ook wel met den naam van moed'ge leeuwen en tijgers bellempelen kunnen. Zeg  ( 8is > Zeg mij toch eens, wat mensch zoü zoo dwaas wezen, dat hij de dieren om eene andere reden edel zou noemen dan om hunne eige deugden ? wij prijzen immers een viug paard, dat zwak gallop* peert en in de renfpelen de overwinning beloopt, zonder te vragen van welken hengst het geteeld is ? — daar in tegendeel een veulen, dat van het beste ras voortgekomen, echter flegt loopt en niet voort wil, op de markt gebragt en als een onedel dier verkogt wordt — voor een leur raakt het aan den man, zonder dat er eens gevraagd wordt, uit welken hengst of meer het voortgekomen is — de geftorven vaar of moer zal het beest geen duit meer doen gelden. —— ja al kon het zijn afkomst rekenen uit het paard van Alexander zelfs — hij zou toch voor een asch-kar moeten drentelen, of in de rosmolen van den gierigen Nepos zich zeiven den hals moeten afrijden. Dit is genoeg gezegd voor een jongeling, die den naam draagt van hovaardig, trotsch en opgeblazen, om dat hij een bloedvriend van Nero is, want in dien hogen adel vindt men door de bank weinig, daar geen ftreep doorloopt. Geef acht op de rechtvaardigheid der wetten, op het welzijn van uw vaderland, dat de hoge raad u gelast in> achting te houden, en dan zult gij een edel. man zHn. Waar vond men ooit aanzienlijker adel dan bij Ca* tiliha en zijn medeftander Cetliegus, maar waren zij bok zoo adelijk in hunne daden? waren zij het niet, die onder den fchijn van het vaderland te willen red. Kkkkk 3 den,  « 8X4 ) den, hetzelve in den grond poogden te verwoesten —« en was het daar en tegen Cicero niet, die geboortig tan het dorp Arpinum, geen enen' edelman onder zijne voorvaders tellen kon, en met dat al zijn vaderland door zijne zorg, waakzaamheid, deugd en kloek beleid van den ondergang verloste. ■■ .. Marius was eerst een boere knegt, die wekelijks? .afgefloofd van 't ploegen zijn vermoeide hand naar het weekgeld plag uittefteken, en was hij het naderhand niet, die tot behoud van den Staat op 't fcherp» fte fpits ftond, die ,alleen voor Romen in de bres fprong, en het beteuterde leger befchermde. - De edelmoedige deciussen waren onëdel, maar met dat al waren zij mannen van deugd, die voor het welzijn des Vaderlands zonder eigenbelang in de bresfe ftonden; Servius Tullius,- de laatfte der goede Koningen van Romen, was een dienstmaagds zoon-, maar om zijn braaf en edelmoedig charakter Wierd hij waardig geoordeeld, om met het Koninglijk gewaad en den Tulband van Romulus te pralen. Hoor — ik heb veel liever, dat gij uw vader noemt een monftreuzen Therfttes, mits dat gij. zelfs als een moedige Achilles een zwaard in de vuist neemt, waar voor de vijand fi ddert", dan dat gij uit het geflacht van doorluchtige helden gefproten, uit uwe handelwijs en gedrag toont, dat gij een bloodaard en fehijtvalk zijt enz. enz. enz. Wat dunkt u Lezers! de vertaling van dien ouden Heer is wel wat lang, maar evenwel denk ik, dat zij niemand uwer zal verveeld hebben —- ten minsten derzelver inhoud kwam /  ( 8ï5 ) kwam mij zoo fchoon, zoo treffend, én zoo toepas* felijk op de tegenwoordige vraag voor, dat ik er bjjxa niet kon uitfcbeiden. — Is 'er iemand, die zich onder het lezen wat heeft zitten te verkneuteren, die neme het mij niet kwalijk — het grootfte getal van mijne lezers zal toch geen edellieden wezen ! Ik denk, dat ik mijn oogmerk voor een goed deel bereikt heb, en dat het grootfte getal van' mijne Lezers nu, min of meer ten minften zal begrijpen, wat edelmoedigheid is — het eenigfte, dat er nog aan ontbreekt, is dit, dat ik door voorbeelden de zaak 'nog wel wat zou dienen optehelderen — maar dan zou ik misfchien plaats te kort komen1 «•-—-. doch wat zwarigheid ? dan moet er een gedeelte van het volgende Nommer aan befteed worden —- de v a aa g« a l veroorlooft zich nu en dan ook wel eenige vrijheden, daar ik wel eens met de handen over in het hair moet zitten — echter neem ik het hem niet kwalijk, en ik hoop, dat hij het mij ook niet zal doen. Bezwaarlijk zal men een treffender voorbeeld van edelmoedigheid aantreffen, dan, het geen wij onlangs aa'n onze Lezers hebben medegedeeld van dat brave vrouwtje van Delft weetje wel Lezers? dat dien verlegen Burgemeester, toen hem het volk nazat, om, rekenfchap van zijne daden aftevorderen, in een verhole kast van haar huis verborg ; niettegenftaande hij zich omtrent haren overleden man waarlijk niet zeer edel gedragen had? — kijk Lezers dat was zuivere edelmoedigheid! die, wanneer wij bij geval eens in lbongelijke gevallen mogten komen, onze navolging dub-  ( 8x6) dubbeld waardig is. "— Daar worden wel vele voorbeelden van edelmoedigheid vertelt, doch die op de keper befchouwd naar niets minder dan naar edelmoedigheid gelijken, — zelden komt er een Koning of Vorst te fterven, of daar worden verfcheide trekken van zijn edelmoedig charakter overal uitgetrompet maar het gaat er veel al mede, gelijk als met de pannekoeken van de arme lui, die ver ruiken. Niet, dat ik juist wil zeggen, dat alle Koningen en Vorsten zoo wel niet edel van hart zouden kunnen zijn als andere menfehen — dat zij verre van mij! de voorbeelden, die ik mijne Lezers in het volgende Noir^ mer nog denk medetedelen, zullen het tegenovergtftelde bevestigen — ik wilde er maar mede te kennen geven.dat vele daden, die den fchijnvan edelmoedigheid hebben, veelal verrigt worden, om eene zekere reden. — Waarom dan ? — nu dat hoort tot het volgende blaadje. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelvenweeklijks voor een en een halven ftuiver te bekomen zijn  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N*. 103. ' ' WAAROM? (Vraagal N°. 207.) Jk zeide, op het einde van het vorige Nommer, dat het alles geen goud was, dat er blonk — en dat er vele daden verrigt wierden, om edelmoedig te fchijnen, die, op de keper befchouwd, niets minder dan edelmoedig waren — en waarom zeide ik dat? om dat ik meende in ftaat te zijn zulks uit de gefchiedenisfen, dat is dan te zeggen de oude gefchiedenisfen, te kunnen bewijzen; waarvan ik in dit nommer de proef zal nemen. Clodius en cürio waren beiden uit een JRomeinsch adelijk geflacht geboren — ik zou juist op dit oogenblik niet konnen zeggen hoe veel quartieren zij in hunne wapens hadden, — maar dat doet ook tot de zaak niet; dat zij uit overoud adelijk bloed hunnen, afkomst rekende, dat weet ik zeer wel. — Beiden deze twee Hoog Edel Geboren Heren dan hadden de «delmoedigheid,, [nu daar zullen wij ftrak nader over  ( 8i8 ) fpreken"] om hun adelijk gedacht te verzaken, tot de burgerij overtegaan en een burgerlijke bediening op zich te nemen. Ieder, die dit leest,zal buiten twijfel zeggen — dat was nederig, dat was edelmoedig, die menfehen waren voorde egaliié — 't is waar; men zou het onder de tegenwoordige edellieden niet veel vinden; — maar de vraagal, niet gewoon om zoo fchielijk zijn oordeel te vellen, vraagt te recht waarom f waarom verzaakten zij hun adelijk geflacht? — ik zal het u zeggen, Lezers! — clodius had, gelijk wel eens meer edellieden gewoon zijn te doen, het met een andermans vrouw, namentlijk met de vrouw van ces ar gehouden, ten minden hij was er bij betrapt, wat hij er mede uitgevoerd heeft, dat laat ik aan zijn plaats ; — hier over had hem cicero wat derk in de veêren gezeten, gelijk men zegt, en clod i us, hier over op hem ge. , beten zijnde, en, gene gelegenheid ziende, om zijn gal tegen hem uittebraken, verzaakte zijn adelijk geflacht, in die hope, dat hij langs dien weg tot voor- ' ftander des volks zoude verkoren worden, een ambt I het geen een edelman niet bekleden mogt, en dan ge. legenheid vinden zoude, om den braven cicero zijne vorige daden, die hij, ratione officii verrigt i had, betaald te zetten, — gelijk hij ook in vervolg van tijd op eene zeer fchandelijke wijze gedaan heeft, l ,zoo, dat die eerlijke man genoodzaakt was zijn vader- l land te verlaten, en naar Griekenland de vlugt te i nemen. • Wat zegt gij. Lezers! — waar blijft I nu de edelmoedigheid van clodius? toonde hij niet i duidelijk , dat hij bij zijne edele geboorte, een zeer ' onedel charakter bezat, en dat de ganfche afdand van zijn adelijk geflacht ilegts in fchijn gefchiedde ,om zijn t 'i boosaardigen rol des te beter uittefpelen ? Maar  ( «19 ) Maar curio nu? ja, die was nog een flag efgeT dan clodius; — Deze had van zijne doorluchtige voorvaders niets anders dan den naam en de quartie* ren behouden — voor he: overige ging hij zich in de misdaden van hoeren en zuipen [dat is in-,ners niet adelijk ?] op eene verfchrikkelijke wijze te buiten, en daar en boven was hij een grote, draaier, en had zoo weinig liefdé voor zijn vaderland, dat hij deszelfs geluk en vrijheid voor zijn bijzonder voordeel opofferde; — want tot voorflan.ler des volks, hem! hem! verkoren zijnde verbond hij zich eerst met de Burgemeesters om zich tegen de heerschzugtige aan» flagen van cesar, die de vrijheid op alle mogelijke wijze naar het harte flak, kragtdadig te verzetten,— maar toen cesar met de pitten voor den dag kwam, was hij laag en onedel van ziel genoeg, om zich door dien onderdrukker des volks te laten omkopen, en wel zoo, dat hij zich voor een fomme gelds, ik weet juist niet voor hoe veel, verbond, om in zijne veinzerij te volharden, en alle de geheimen van zijne partij aan den heerschzugtigen cesar te verraden. — Was dat niet een fchandelijke daad voor een edelman f zou een gering burger zich nietfchamen, om zulke onedele daden te verrigten ? Met servius tullius ging het juist op eene tegenovergeftelde wijze. — Deze was maar uit eene geringe dienstmaagd geboren, en wierd tot den Romeinfchen troon verheven — waarom? vraagt de vraagal — om zijn edel hart en zijne uitmuntende deugden, door welken hij zich dien verheven rang volkomen waardig maakte. . Wij zullen eenige trekken van zijn edel charakter opgeven — om den Lezer te laten oordelen. Voor eerst vertoonde hij op eene levendige wijze, dat het Lllll 2 eene  éene volkomen onrechtvaardigheid was, dat de arme burgers in de belasting even hoog aangeflagen wierden als de rijken ; en dat de redelijkheid vorderde, dat een ieder in 's lands lasten behoorde te betalen raar evenredigheid van zijne bezittingen. — Het volk, door dit voordel verrukt van blijdfchap, gaf hem volkomen volmagt, om hetzelve ten uitvoer te brengen, gelijk hij dat grote plan ook tot aller genoegen, en tot aanmerkelijke verligting der behoef'tigen voltooide. Hij floeg Tervolgens voor om ds vrijgelaten flaven * Ook tot den rang der burgers toetelaten, zeggende dat het hatelijk was, dat men een onderfcheid tusfehen de vrijheid en de llavernij, welke de natuur tusfehen dezelve niet gefield had, eeuwig zou laten «luren. — Zijn voordel vond ingang, — en de wet wierd gemaakt, die zijn roem vereeuwigde. Dus order onder het volk gedeld hebbende, ondernam hij ook om de Koninglijke magt, die toen reedts aan vele gebreken onderhevig was, zelfs te hervormen; zijne edelmoedigheid, die de fprlngveêr was ■van alle zijne daden, ging hier in zoo ver, dat hij Jlrijdig tegen zijn eigen belang, het voortreffelijk ibefluit nam, om de helft van het Koninglijk gezag aan bet algemeen welzijn opteofferen. Op het punt zijnde,om alle dezegewigtige diensten. Welke hij aan zijn vaderland en het volk bewezen bad, te bekronen door zijn fcepter ter neder te leggen, wierd hij door den Hoog Edel Geboren Tarquinius, een jongeling van Koninglijken afkomst, maar van bedorven zeden, in zijn hogen ouderdom,, fchandelijk vermoord, en het volk van eenen teer- hartigen vader beroofd. Welk een onderfcheid, niet waar Lezer ? tusfehen de daden van een gemeen mensch, welke met edelmoedigheid begaafd is, en til*  C 821 > •tusfehen die van eenen Koningszoon, welke al zijif adeldom uit zijn geflacht ontleende. „ Adeldom zonder deugd," zegt zeker Engelscrr fchrijver, „ ftrekt den bezitter, hoe aanzienlijk men „ hem ooknoeme,tot een fchandvlek,engeen zwaari, der hoon kan men een edelman toevoegen, dan „ dat men van hem zeggen moet, dat hij eene lage „ ziel heeft; — laag nochtans van ziel is bij, indien „ hij lage en lafhartige daden begaat, hoe fraai ook „ en welluidend zijn naam klinke, en indien hij niet „ verheven en grootmoedig is ven gedrag van „ goede en prijslijke hoedanigheden ontbloot te zijn „ is reeds voor hem verwijt genoeg — maar is hij „ nog daar en boven met kwade behebt ■ dan „ wordt hij daar door een fchandvlek van zijn vadern land". Niemand befluite uit dit alles, dat ik een vijand ben van edellieden — neen — ik ben er in tegendeel een «grote vriend van, mits dat de adeldom kenbaar is uit hunne daden, en zijne waarde ontleent uit de deug.; den van het hart, niet uit de geboorte. —— Ik bemin den edelen baijard, die van zijne tijd* genoten den toenaam kreeg van den ridder zonder vrees en zonder vlek; — Waarom ? vraagt de vraagal — niet om dat hij uit edel bloed gefproten was, maar om dat in zijn perfoon de onverfchrokkendfte dapperheid en de uitmuntendfte bekwaamheden van eenen groten veldheer zich paarden met menschlievendheid, edelmoedigheid, en de zagte zeden van een voorbeeldig Christen. Ik haat ti berius, — waarom? — niet om dat hij, uit adelijk bloed geboren was, — maar om dat hijf een wreedaard, een monster en de geesfel was van zijne tijdgenoten, om dat hij een moeder liet ombren» LilU 3 gen  C 82* > gen, enkeld en alleen, om datzy haren zoon beweend bad. Nooit noem ik den naam van marcus a ureli os zonder gevoel van den zuiverftcn eerbied voor zijn charakter, waarom? —- niet om dat hij tot de waardigheid van Keizer verhevenwas, — dat was tiberius, dit was caligula ook, maar om dat zijne edelmoedige denk- en handelwijze zulk een eerbied waardig is. Onder zijn beftuur genoten de Romeinen alle de zegeningen eener zagte regering en waren in de daad niet minder vrij, dan hunne voorouders in de beste tijden der Republijk. — Hij wordt ook voor den besten Vorst gehouden, die ooit den fcepterzwaaide, en bevestigde door zijn voorbeeld het zeggen van plato 't welk hij dikwils in den mond had, dat die Staten het grootst geluk genieten, daar de vorsten wijsgeren zijn. Zijne eerfte zorg, toen hij den troon beklom, was deze, om de misbruiken, die in de Regering allengs waren ingeflopen te herftellen, en de bedorven zeden der Romeinen te verbeteren, niet door ftrenge middelen, maar door zijn eigen voorbeeld. Toen de Romeinen in oorlog geraakten met de Mar. komannen, een oorlog, die onnoemelijke fchatten verflond, verkogt de edelmoedige Keizer opentlijk (kunnende op zich niet verkrijgen, om het volk óp nieuw te belasten) de huisfieraden van zijn paleis, het goud en zilverwerk , de rijke klederen van de Kei. zerin, die met goud geborduurd waren, en daar en boven een uitmuntend kabinet van Paarlen , dat door uidriaan met grote kosten verzameld was. De verkoping duurde niet minder dan twee maanden en bragt zoo onnoemelijk veel geld op, dat de Keizer daar  ( 823 > daar door in ftaat gefteld wierd , om de armoede van het volk, nadien de levensmiddelen zeer duur waren te verligten, en daar en boven de kosten van eeri vijfjarigen oorlog te dragen welk eene buitengewone edelmoedigheid!!! Schoon hij zeer gefteld was, om de genegenheid van de burgers en foldaten door infchikkelijkheid te verdienen , zogt hij dezelve echter door gene verkeerde middelen, ten nadelen van anderen, te verwerven — neen — in zulke gevallen was hij even ftandvastig en onverfchrokken in het weigeren , als hij anders infchikkelijk was in het toeftaan. — Wanneer eenigen van zijne bevelhebbers in den oorlog zich ongemeen dapper gedragen en zelfs eene volkome zege op de vijanden bevogten hadden, wierd hem voorgefteld om dezelven met eene buitengewoone gift te vereeren, maar hij floeg zulks edelmoedig van de hand, met te zeggen j dat hij hen niet verrijken konde, zonder de overige onderdanen te benadelen. Nergens blonk 's Keizersedelmoedigcharakter meer in uit, dan in het volkomen vergeven van zijne vijanden en vervolgers. Wanneer een zijner vrienden hem door eenen brief verwittigde , dat a vi dius c assius hem toefcheen naar het rijk te ftaan, ten minften dat hij altijd met alle verachting van aub elius fprak, en dat het belang des Keizers zoo wel als dat van zijne kinderen hem toefcheen te vorderen, dat hij hem voorzigtigheids halve niet langer het bevel over het leger behoorde toe te vertrouwen, en met zijne genegenheid te verwaardigen, fchreef hij daar op een edelmoedig antwoord, 't welk wij thands gaarne in zijn geheel zouden mededelen, doch daar dit Nommer al weder op het einde loopt, zullen wij zulks fparen voor het volgend blaadje, *t geen wij ver-  ( 824 ) ▼ertrouwen, dat onze Lezers, die* nog wel gaarne iets van dit edelmoedig charakter vernemen zullen, ons ten goede houden zullen, te meer, daar ik hun dan ook nog iets gewigtigs van den Koning van PruisjiAen, ja van den Koning van Prutsfchen heb medetedelen. Ik zal nu den draad van mijn verhaal zoo lang afbreken , om den Lezer nog de volgende anecdote, die mij met betrekking tot de vraag zeer belangrijk is voorgekomen, niet te onthouden. WiLLiAM powelett, die Lord fehatbewaarder in Engeland geweest is, had een bijzonder geluk, dat alle menfehen juist niet wedervaart, namentlijk, om zijn voordelig ambt te blijven behouden, beide onder de regering van mar ia en onder die van Konlnginne euzabeth. — Waarom dat? vraagt de vr a ag al—ja! daar zijn wel meer menfehen nieuwsgierig naar geweest, want zulke dingen kunnen te pas komen — nu! wanneer hij eens gevraagd wierd '. hoe het mogelijk was dat hij bij zoo grote omwenteling van het rijksbeftuur zijne bediening had kunnen behouden? — gaf hij dit antwoord, hetwelk wel met curfieve letters mag gedrukt worden! door mij als een willig en niet als een eik te gedragen. Vat je het Lezer ? Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRA P, en alöm bij de Boekverkopers; daar dezelven weeklijks voor een en een halven Huiver te bekomen zijn.  D E ANTWOORDER. Candide et modeste. N°. 104. MOST MSN CA.N ï ff IJ 6 E K ? (Vraagal N°. 298.) Jrluei men dan zwijgent dat zou er lelijk uitzien , als ik nu zwijgen moest, — dan bleef ik in de brok. ken fteken, en mijne Lezers waren van den fchonen brief van den edelmoedigen ma neus aurelius veriloken, dien ik hun in mijn vorig nommer beloofd heb. Die brief zou dienen, om aantetonen, hoe verheven die Keizer dagt omtrent zijne vijanden, en de genen , die hem vervolgden. Zoo er ooit eene zaak is, waar uit men de edelheid van iemands hart kan opmaken dan is het zeker, uit de wijze, waar op hij met zijne vijanden gewoon was te handelen. Vele Vorsten hebben den naam van edelmoedig ge. dragen, omdat zij hunne vrienden en hunne vleiers, op eene wijze die men edelmoedig noemde, poogden te behandelen — maar wat zegt dat? daar, dunkt mif, als ik het eens zeggen mag, is weinig verhevenheid van charakter toe aodig ~ iemand moet al zeer beMmmmm dor-  ( 8*6 ) Corverj en flegt wezen, indien hij zich niet goed omtrent zijne vrienden en zijne aanhangers betoont, — maar om zijne vijanden zoo te behandelen, gelijk wij inde volgenden brief zien zullen, dat marcus aurelius z'jne tegenpartijen bejegende, — hoort,Lezers! men mag zeggen wat men wil, dat is ieder zijn zaak niet, — dat is een witte raaf — en die vindt men zelden, zegt de trap der jeugd. Ik zat, om de nieuwsgierigheid van den Lezer niet verder gaande te maken, hier eene getrouwe vertaling van het bedoelde antwoord laten volgen, het welk van dezen inhoud was: „ De Keizer marcus aurelius wenscht veel heil aan lucius verus. „ Ik heb uwen brief gelezen, waar in gij groter bekommernis en vreze doet blijken, dan een Keizer voegen zou of beftaanbaar is met de billijkheid van onze regering. Indien het rijk door den hemel voor jtviuius Casfius gefehikt is, zoo zal het niet in ons vermogen zijn hem van kant te helpen. Gij weet het zeggen van onzeu grootvader Adriaan wel, dat niemand zijn opvolger van kant maakt. Indien ■Casfius tot het rijk niet verordineerd is, zal hij van zelf zonder onze wreedheid in den noodlottigen ftrik lopen. Daar en boven wij kunnen met billijkheid een man niet als een misdadiger behandelen, die vah niemand  njand befchuldigd, van het volk, gelijk g?j fchnjfr, bemind wordt, en die gevolglijk een mafl van verdienfte en een goed bevelhebber moet zijn. In gevalle van verraad, zelfs als de misdaad gebleken is, denken de menfehen doorgaans, dat de lijder beledigd is, 't ■welk onzen grootvader Adriaan deed klagen over het h;irde lot van eenen Keizer, die nooit gerekend wordt in gevaarte zijn, voo: dat hij vermoordt wordt. Jk noem Adriaan liever drnDomitiaan, die de eerfte auóteur van dit zeggen was, om dat eene zaak, hoe recht ook gezegd, zijn behoorlijk gewigt en achting niet heeft, wanneer ze van een dwingeland is voortgekomen. Laat derhalven avioius Cassius zijne eige maatregels volgen. Hij is een uitnemend bevelhebber en een man van groten moed, uitftekencfe dapperheid, en uitgebreide nuttigheid voor den Staat. Wat mijne kinderen belangt, voor wier veiligheid gij wilde dat ik hem opofferde; indien hij verdient meer bemind te worden dan zij, iudien zijn leven den Staat meer voor. deel dan het hunne belooft — laat avidius cassius dan leven, en de kinderen van marcus aure» iius omkomen. Vaar wel." Wat zegt gij, Lezers! zou men zulke voorbeelden van edelmoedigheid moeten verzwijgen ? — dat zou wel eene grote .... maar apropos! de Koning van Pruisfchen I — dat had ik daar haast vergeten — beloften maken fchuld, zegt het fpreekwoord, en fk wil met het oude jaar gaarne alle fchuld afdoen — is dat ook «iet edelmoedig? Nu, de Koning van Pruisfchen..., wees niet al te nieuwsgierig, Lezers! mi het is d*> Mmmmm % oude  < 8z8 ) mie Koning, daar ik u iets aanmerkelijks van te verhalen had. Deze had altijd tegen over zijn bed op den fchoorfteen een heerlik borstftuk van Marcus Aurelius ftaan, van wit marmer en veelkleurig agaat gemaakt ■ de Koning fchreef eens over dien edelmoedigen Keizer aan zijn vriend Keith , en noemde hem den deugdzamen m a e c u s aurelius, het voorbeeld der menfehen, zijn held, zijn model — en zou men dan Zulke voorbeelden zwijgen ? — neen zeker. Maar met dat al is het niet zeer voorzigtig om ook maar a'les te zeggen, wat iemand voor den mond komt, dat geeft altijd geen pas in de eerfte plaats, en is, daar en boven, ook min of meer aan gevaren onderworpen. Aurelius rusticus wierd gedoemd, omdat hij wat veel gefproken had van den roem van trasea pactus, dien voortreffelijken voorftander van zijn vaderland, die om zijn deugd door nero gehaat en Vermoord wierd. Herennius senecio wierd onder qomitianus om gelijke misdaad ter dood gebragt, als iemand, die de gedagtenis van den deugd» zamen helvidius priscus door zijne loftuitln. gen trachte te vereeuwigen. — Zijne boeken zelfs Wierden ten vuure verwezen en verbrand. Crb- MUTius cordus, omdat hij brutus geroemd en c as si us den laatften der Romeinen genoemd had, moest zich zei ven van kant helpen, om gene openbare ftraf te ondergaan. De voorbeelden zijn zoo aanlokkelijk niet, Lezers.' als dat van marcus aurelius,  ( 829 > iius, hee! — maar moet men daarom zwijgen? — neen —de kundige fchrijver van het uitmuntend werk: De rechten van den mensch in Vrankrijk geen ge— waande rechten in Nederland, of betoog, dat die ree/Hen b.j het volk van Nederland in volle kragt genoten worden — gedrukt te Amfterdam bij wouter brave, zegt rond uit, en de man heeft gelijk, dat de vrijheid van fpreken en de vrijheid der drukpers nergens vrijer is dan hier te iand, —< ik zeg nog eens, de man heeft gelijk maariedef moet zich zeiven kennen en befcheiden wezen .. men mqet niemand lasteren — dat zou geen vrijheid maar losbandigheid wezen , die uit alle welgeftelde Staten behoort uitgeroeid te worden. —— Maar daar worden in alle landen menfehen genoeg gevonden, die niet weten, waar zij fpreken, of waar zij zwijgen moeten, —- de zodanigen behoorden op hun ouden dag nog wel op de fchool van Phytagoras bezorgd te worden, daar ieder leerling zeven jaren zwijgen moest, om ondertusfchen in dien tijd zoo veel kennis en wijsheid op te doen, van naderhand wel en verfiandigW lijk te kunnen fpreken — onze landgenoot er as mus heeft een geheel boek gefchreven over de tong, alleenlijk om ons voorzigtigiïjk te leren fpreken —- en met dat al — hoe weinigen zijn er, die zijne lesfen gehoorzamen willen > wat hoort men dagelijks, als men eens in het koffijhuis een pijp gaat roken, een aantal van menfehen parlechanten, en zotte en edele klap uitflaan vol van wildzang en gasconnader — het ware te wenfehen, dat de menfehen wat meer> Mmmmm 3 Be.  C $3°) gfedagtlg waren, dat de mildadige natuur hun twee bren en flegts eene tong gegeven heeft, om veel toe te luisteren, en weinig te fpreken — o die tong heeft zoo veel onheil in" de wereld veroorzaakt! • Dat Romen op een zekeren tijd niet van den Tiran ker o verlost wierd, waar door duizende van wreedheden , moordenarijen en roverijen zouüen voorgekomen zijn, wierd belet door weinige onvoorzigtige 'woorden van een langtong; welke dien dwingeland in het oor luisterde, maak maar dat gij dezen dag ieejt, morgen zult gij mij bedanken, — waar door hij zelfs om een luchtje geraakte, en de gehele famenzwering ontdekt wierd. — maar moet men dan zwijgen ? — neen, maar men moet omzigtigheid gebruiken, en zien waar men fpreken. of zwijgen moet. — Daar kunnen gevallen wezen, waar in het fpreken zeer gevaarlijk is. —— Bij voorbeeld om Koningen en Vorsten de waarheid te zeggen, dat zal altijd gevaarlijk blijven, zoolang zij allsn geen wijsgeren zijn en het voorbeeld van marcus aurelius navolgen iaat ik de zaak met een enkeld voorbeeld ophelderen. Zijne Majesteit de Koning van Perfië Cambyfes ge» heten, (die onder onze Lezers een goede memorie heeft, zal hem wel kenner.) wilde eens met alle geweld van Prexaspes weten wat de Perfianen van hem dagten. Deze antwoordde, dat zij hem in zeer vele opzigten bewonderden, maar dat het hun een weinig tegen de borst ftond, dat hij zich fomtijds wel eens in den drank te buiten ging ik verjla u, zeide het  C 831) het monster, zij menen, dat de wijn mij het ge byuik van de rede doet verliezen, ik zal er u zelf over laten oordelen- — Daar op zette hij zich op eene buitengewone wijze aao het drinken, en beval vervolgens aan den zoon van Prexaspes, dat hij aan het uiterfte einde van de zaal regt op zou gaan ftaan met de linkerhand op het hoofd Li daarop nam hif een' boog, fpande denzelven; en zeide tegen Prexas* pes, dat hij op het hart van zijn zoon aanleide en in de daad bij trof het zelve zoo juist, dat de jongeling dadelijk dood ter aarde viel — wat zegt gij' Lezer! had Prexaspes niet beter gedaan van te zwijgen , of zoo hij daar door misfchien in zijn ma-' jesteits ongenade zoude gevallen zijn, -C had hij immers-net kannen doen a!s Marcus Terentiits, die órri zijn leven, hetwelk in het uiterfte gevaar was, te behouden, aan Tiberius dit hoogvliegend complimentmaakte — de Goden hebben u o Tïserhts! het op. perbsfluur van zaken tn handen gegeven, en ons den lof der gehoorzaamheid overgelaten —• die was er beter agter — Lezers! kijkt! over zulke taal heelt iemand nooit eenig gevaar te wagten. In fommige gevallen is de openhartigheid in het fpreken zeer loflijk, en een teken van eene grote en edel-, moedige ziel. Bij voorbeeld, wanneer men ziet dat een Vorst met verzaking van alle Goddelijke en'menfchelijke wetten zich aan alle wreedheden overgeeft — zijne onderdanen mishandelt, en het land benadeelt, dan zou het zwygen zelfs misdadig worden. JEiet  C 832 ) Het is eene zekere waarheid, dat de moord JnFfai*.1 rijk op St. Bartholomeus nacht onder Karei den IX welke, volgens fommige gefchiedfcbrijvers aan zestig duizend, en volgens anderen aan honderd duizend Protestanten het leven gekost heeft, nog veel groter zoude geweest zijn, indien fommige Franfche Groten, van zoo een gruwelijk ftuk een afgrijzen hebbende, geen moed genoeg gehad hadden, om hunne ftem kioekmoe. dig tegen dat godloos bevel te verheffen. De Vicomte d'Orthe van Bayonne, onder anderen,' weigerde met die edele verontwaardiging, we,kede deugd inboezemt te gehoorzamen, en fchreef zelfs aan den Koning: — Sire- ik heb hier niets anders gevonden, dan getrouwe onderdanen en dappere foldaten , maar geen eenen heul; zend ons dus bevelen die uitvoerbaar zijn. De Graaf de Tende, Gouverneur van Provence, gaf tot antwoord, dat hij bereid was, om ten dienfte van den Koning te fterven, maar dat hij de Protestanten niet wilde vermoorden. Moet men dan zwijgen? ■ Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, «n a!8m bij de Boekverkopers; daar dezelvenweekEjks voor een ;n een halven ftuiver te bekomen zijn,  MEMORIE^ door de leden van 't INTERMEDIAIR UITVOEREND BEWIND DER n BATAAFSCHE REPUBLIEK, aan de / EERSTE KAMER van- 't VERTEGENWOORDIGEND LICHAAM; houdende hunne verantwoording van het door hun verrigten op en na den 12 juny 1798 met een schets van het geen verder dient te worden verrigt. In den II A A G, Ter *s Lands Drukkery. 1798.   I 1 GELYKHEID, VETHEID, BROEDERSCHAP. Aan het Vertegenwoordigend Lighaam des Bataaffche Volks. BURGERS VERTEGENWOORDIGERS! De toeftand van het Bataaffche Volk, gedurende dq laatfte maand.en, welke den iï Juny zyn vóórafgegaan, vervulde het hart van ieder waar en oplettend Vaderlander met fchrik en fmart, en daar de toekomst hem, destyds, het akeligst vooruitzigt gaf, herinnerd hy zig thands het voorledene niet, zonder eene gemengde aandoening van genoegen, voor het ontkomen van gevaren, welke zich, byde ontwikkeling van een Systhema van regeringloosheid en geweld, namurlyk moesten vermenigvuldigen, en van fpyt, wegens den vernederden ftaat, in welken hy deeze weleer gelukkige ftreken en haare goede Ingezetenen heeft gebragt gezien. De wetgevende macht door Mannen overweldigt, van welke ver het grootfte-gedeelte, of door de bekrompenheid hunner vermogens, of door de boosheid van hun harr, geheel ongefchikt was , om A • '* Volks  C » ) 's Volks welzyn te behartigen, leverde een zonderlinge tegenftelling van zwakheid en vastheid, van overyling en langdradigheid, van ftrengheid en goedertierenheid , welke hooggevoeligheid en zelfsbehoud, als de beginfelen van alle haare daaden overtuigend deden zien. Zulk een Vertegenwoordigend Lighaam had een Uitvoerend Bewind gekozen, by het welk praal en fpilzuchc de vooivaderJyke eenvoudigheid en zuinigheid vervong, waar volksliefde tot volksbedrog, eerlykhcid tot landsdievery, goede Staatkunde tot lage en verachtelyke kuipery en omkoping was overgeflagen. ■ Binnen 's Lands afhangelyk van wezens wier Broederfchap vervolging, wier Vaderlandsliefde Amptszucht was, had het meerdertal der Bewindslieden , buiten 'sLands, deszelfs vertrouwen aan Intriganten gefchonken, welken het de vrye bcfchikking over millioenen fchats overliet, door het zweet van ue Natie byééngebragt, en over welke aan het Uitvoerend Bewind nimmer een rechtmatige befchikkifig kon worden toegekend. -— De te zamenHelling der Adminiftrative en Gemeente Beftuuren, de veranderingen op fommige plaatfen in het Juftitiële voorgevallen, beantwoordden volkomen aan het geen jnen van deeze Bewindslieden verwagtcn kon; zy vonden in de nieuw aangeltelde Machten , meestal de gewillige , de overdreven uitvoerders hunner willeketmgfte bevelen; en zo de meerderheid der Beftuurders, in enkele, ftreeken doorwysheid, voorzigdgheid en belangloosheid moge worden gedreven, zag zig deze te vaak in de bereiking haarer goede oogmerken verhinderd, en ondervond telkens, even als de eerlyke minderheid in alle andere hooge en laage Vergaderingen , het iedele van eenen tegenftand, die voor de machtfpreuken van weinige fchreeuwers zwigtcn ïï}Qest. -r— Onder zodanig eene Regeering moest de heil-  C 3 ) heilzaanie wering van nutteloze en onwaardige Amptd* naren in veele districten on taarten in eene onberedeneerde vervolging der beste Vaderlanders, door Perfoneelen haat en vuige eigenbaat beftuurdi, de veiligheid van den Staat moest ten vourwendfc! ftrekken* om de Burgerlyke Vryheid door politieke Adresfen te belagen; en, daar eene algemeene vrees de tongen in de meest vercrouwelyke Gezelfchappen geboeid hield 5 moest de befchuldiging van oproeren losbandigheid, moest de last toe fnenge Procedures, aan de Drukpers alle vryheid benemen. — Terwyl de Nationale geest aldus voor. faftiezugc plaats ;naakte, terwyl de misdadige hoop der flegtaarts, op de ontmoediging derbraaven ruste, verloor het Bataaffche Gemeenebest alls kragtvan binnen, alle aanzien naar buiten: en, welverre dat de heilryke gevolgen van den gedenkwaardige 31 January , het onregelmatige van desfelfs daarfteliing zouden hebben doen vergeten, fcheen alles te zamen te lopen, om de verdeeldheid onder de Ingezetenen te vermeerderen, en in de verkeerde toepasling van de aangenomen Staatsregeling zelve, de bron vafl Ver* nieuvvde en voortduurende rampen te doen vinden. Dk alles met ieder weldenkend Burger ziende en door onze betrekking tot de onderfcheidene deelen van de Uitvoerende Macht, meer byzonderlyk in ftaat gefteld, om de groote van het kwaad, het dringende van den nood te doorgronden, befloten wy , befloten eenige andere braven met ons, eene laatfte poging tot redding van het zinkend Vaderland te doen, en, daar de onberadene flappen van hec, inconftitutioneel Uitvoerend Bewind , en hec zig noemend Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks hun eigen val bereidden, was de 12 JUHy de dag, op welke de teugels van het Bewind aan hun zyn ontweldigd, door ons ©vergen«men, en met en benevens eeaigè braave, eerlyke A * en  C 4 ) en cordaate Burgers in het Intermediair Wetgevend Lichaam , tot nu toe in handen gehouden. Wy deden zulks descyds toe voorkoming van regeringloosheid, en ten einde de nodige maatregulen tot het fpoedig, richtig en geregeld in werking brengen van de Staatsregeling, zouden worden genomen; wy verklaarden dat alle gezag van Wetgeving, onmiddelyk na de inhuldiging van het Conflitutioneel Vertegenwoordigend Lichaam, van de Intermediaire Wetgevende Vergadering op het zelve zoude overgaan, zo als alle gezag van uitvoering, het geen wy genooddrongen zyn geweest, tot redding van het Vaderland ons aancemacigen, door ons, na de verkiezing en inhuldiging van een wettig Uitvoerend Bewind, afgedaan, en daaraan zoude worden overgedragen ; onze caad: ter beoordeling laatende van het Conltitutioneel Wet-, gevend Lichaam, fielden-wy ons, voor de rigtige en getrouwe- waarneming van ons gezag, mitsgaders voof den dadelyken aflland van hetzelve, ten tyde als voren gemeld, verancwoordelyk aan dac zelve Ligchaam of wel by delegatie aan een te verkiezen Hoog- Nationaal Gerechtshof. • Reikhalsden wy, van dien tyd af, naar hec ogenblik, dat deze rekenfehap door-, ons gedaan, dac gezag door ons zou.'c kunnen worden overgegeven, thaads verheugen wy ons hec Con-; flitudoncel Vertegenwoordigend Lichaam van hec Ba-, taaffche Volk gekozen .en ingehuldigd te zien; wy • wen fc hen dac Volk, wy wenfehen ons zelve geluk mee deze inhuldiging, als hec geregeld einde van een te lang gerekt tusfehenbeftuur, ,als hec beflisfend ogen-1 blik waarop een aanvang zal moecen worden gemaakt' mee die gewigcige befchikkingen, welke de Acte van Scaacsregeling aan het eerfte. Wetgevend Ligchaam opgedraagen heeft; wy wentellen" Ulieden ge. link met uwe benoeming tot een Ligchaam, van het. welk »  ' c 7 ' dei-field, beftaat niec meer, zo dra een eenis? Burger yiJl^keurig van een rechE word verftoken, hem toekomende ais Lid van de Maatfchappy, en ais zodanig een ondeelbaar gedeelte van het oppergezag in zich bevattende, zo dat alle verkorting ten dezen opzigte eene onmiddelyke inbreuk is op 's Volks onvervrccmdbaareoppermagc. Ten tweeden, dat geen magt wettig is, dan die door het Volk zelve, of door die geenen aangefleld is aan welke het Volk dat recht heeft overgedragen en dat zich de ben;;?mde perfonen oitdrukkelyk moeten bepalen tot dac geen, hetwelk hun door hec Volk, or van wegens hetzelve op eene wetcige wyze opgedragen is Alle macht of gezag toch door hec Volk aan zyne Vertegenwoordigers verieend is fle^s by volmagc. De uicöeffening van dac gezag word-ewyzrgd door de Staatsregeling. Aan deze Vertegenwoordigende Macht zyn wederom alle bewind -oerende Ligchamen ondergefchikc en vprantwoordelvk hec geen hec gefielde bevestigd, dac zich alle machc' van hec Volk, als een bron voorcvloeyende, binnen die paaien beperkt, welke hec Volk zelve aan haar heefc gefteld. Ten derden, dat de Vertegenwoordieer, die onder den fchyn var. eenen geregelden en ConftitutioneeJen tred, vooral ten aanzien van zyn eigen aan weezen, m den post, dien hy' zich wedeiregtelyk bhfc toekennen, verder gaat dan den Lastbrief hem door het Volk gegeven, onderdrukker en geweldenaar is; want daar geen Burger, noch ook eenig gedeelte des Volks, eenig openbaar gezag kunne uicoeflenen, buicen de wectig aangeftelde machten ; daar het recht van deze laatfte niet aanwezig js, omtrent zaaken hun niet toebetrouwd; daar hetzelve geheel ophoud, zo dra de taak, die zy moesten afwerken, is A 4 vol-  C 8 ) Völbragt, fpreekt bet van zelf, dat zy ophouden eeti Wettig aangeftelde macht te zyn ; dat iedere c.aad i Welke zy als zodanig verrigten, een verkorting van 's Volks rechten is. En ten vierden, dat geen Ingezeeten gehoorzaamheid aan zulk een onderderdrukker fchuldig is, die de verpligting zyner Medeburgeren op geweld en onderdrukking alleen, dat is öp het grootfte onregt, kan durven vestigen; dat dus het einde van dit geweld een weldaad is voor de geheele Maatfchappy ,• en het wegftooten van den' Overweldiger eert daad ,• tot welke ieder haarer Leden een ontégenzeggelyk en onvervreemdbaar recht^ uit hoofde van zyn Lidmaacfchap zelve, bezit, zoo dat alleen de magt kan Ontbreken * en elk Burger zich! in eenen Brutus herfchaapen zie, tot de verdry ving van den Geweldenaar verpligt, die, in alle gevallen, op de medewerking zyner Mcdeburgereh, éft hy het welgelukken zyner pogingen, op hunne toejuiching en dankbaare' erkentenis, een billyke danfpraak konde raaaken. Men pasfe deeze grondbeginzelen en gevolgtrekkingen , op vecle daaden van het vernietigd Uitvoerend Bewind en zich noemend Vertegenwoordigend Ligchaam toe, men lette inzonderheid op de Zoogenaamde zuivering der Grondvergaderingen , uit het Deereer der Confticuëerertde Vergadering van den 10 Maart gefprooten , mitsgaders op de beide Decreeten van' deeze zelfde Vergadering , van den if Maart en 4? Mey, by welks eerste het daar voor word gehouden, als of het totrimaalig Uitvoerend Bewind bereids' Constitutioneel ware gekozen, terwyl het laatste de zoo veel gerugts ge'maakt hebbende herfchepping van de Conftituè'erende Vergadering, in een zoogenaamd Vertegenwoordigend Lighaam, en de fpHtfing van jeiI o tier  C 9 ) hetzelve in twee Kamers, behelst * en men beflisfe na op die een en ander te hebben gelet. Het was op den 10 Maart dezes- jaars, dat deConfticuëeerende Vergadering kon goedvinden te decreteeren: „ Dat om den goeden Pacriöctifchen geest der „ Grondvergaderingen te verzeekeren, dezelve vooraf (dat is voor de ftemming op het Omwerp der Staatsregeling) „ zouden gezuiverd worden van zoos, danigen,'welken men met grond verwagt, dat zy de heilige grondbeginzelen onzer omwending zullen „ wederftreeven. „ Dat het Uitvoerend Bewind zal worden gelast, ten dien einde ten fpoedigften Commisfarisfen in alle „ Plaatfen te benoemen, met volmagc en last, om }, de apparente ftembevoegde Burgers opgeroepen , dezelve de bekende Verklaaring van den sa January „ laatstleden, afteneemen, en door hunne handreeke„ ning'te doen bekragtigen, „ En dat van deeze eerste voorafgaande oproeping, ,j reeds zullen zyn uitgezonderd: a. „ De zoodanige!! die fchoon de verëischten „ tot Itembevoegdheid gehad hebbende , echter tot „ den 22 van January daarvan geen gebruik gemaakt „ hebben. b. „ Gelyk mede die geenen, die openlyk bekend „ itean als Vöorftanders en Aanhangers van het Stad„ houderlyk en Bondgenootfchaplyk Beftuur. c. „ Eindelyk de zoodanigen , die openbaar bekend ftaan aan de tegenwoordige orde van zaaken' niet te „ zyn roegedaan." En hec was reeds op den 13 dierzelve maand, dac by hec Uicvoerend Bewind eene Inftructie wierd gearresteerd voor de Agenten ter zuivering der Grondvergaderingen , geheel ingej-igt volgens de leesc van hec zoo evengemelde Decreet, en voorts, ten aanzien der uitfluiting van hec Scem- rechr,  C io ) recht, woordelyk overneemende, het geen deswegens was voorgefteld by het Ontwerp van Staatsregeling ter Conftkuëerende Vergadering ingeleverd, maar destyds by dezelve nog niet gearresteerd; Inftructie eindelyk, van welke hec deerlykfte misbruik is gemaakt. Zulk eene zuivering op den daarby bepaalden voet ingerigt, en mee alle de excesfen, die in de uitvoering konden worden vooruitgezien, noemen wy eene fchreeuwende en onnoodzaaklyke verkorting van der Burgeren recht, eene in hec oogJocpende inbreuk op 's Volks onvervreemdbaare Oppermacht. Wat toch is belangryker voor een Volk, dan de wyze re bepaalen op welke zich hetzelve wil hebben beftuurd? Wanneer worde 's Volks Oppergezag groocicher aan den dag gelegt, dan op dien dag, op welken hetzelve vry willig en geregeld in de wyze inftemd, waarop dac oppetgezag in deszelfs naam zal worden ukgeëffend, tevens de voorzorgen bepaalende: tegen willekeur, en eer herneemiug van deszelfs oorfpronglyk rechc? Wat kan dus erger worden misdreven , dan de bevoegdheid coc ftemming, op zulk eenen dag > onder anderen te bepaalen aan hec denkbeeld, hec.welk zig een derde vo me wegens de door ons omhelsde gevoelens ? Gaarne erkennen wy, dac fommige bepaalingen , ten aanzien van hec Stemrecht , zo eigenaarcig zyn, dac zy de invoering eener Staatsregeling, als hec ware voorafgaan , en dac even zoo zeer als gebrek aan verftandelyke vermogens , den B urger de ufföefferyng zyner nacuurlyke rechten onmogelyk maakt, zoo ook verkwisting, wangedrag, en misdaad, der Maacfchappy, de bevoegdheid geef'c, om hem, uic haar midden ce fluiten, en dus te meer om hem by de vergunning van inwooning, het vrye genot van een recht ce weigeren, hetwelk hy zig door zyn gedrag heefc onwaardig, gemaakt ; gaarne erkennen wy, dac de wyze, op welke de  ( II ) de Staatsomwenteling van 1795 is voorbereid en daargeileld, waarheden voorönderfteld , grondbeginfelen bepaald, waaraan een ieder, van welke denkwyze ook , als de voorwaarde van de vry- en onafhanglykheid zyns Vaderlands, volftrekt gebonden is. Gaarne erkennen wy dus, dat, behalven de wering der abjbluut onwaardigen by de uitö?ffening van het'ftemrecht kan en moet worden gevorderd, dat elk Burger zich verklaare overëcnkomftig deeze reeds vooronderftelde waarheden te zullen gedraagen, dat elk zyn afkeer betuige van een Syschema door de Revolutie zelve vernietigd, en van het geen tot wederinvoering van hetzelve dienen zoude kunnen. Maar vloeit daaruit voort dat befpiegelende gevoelens, gevoelens alléén, en als zoodanig, een rechttoe uitfluiting geeven? Vloeit daaruit voorc , dat de Conftituëerende Vergadering bevoegd ware de beöorde'eling van een ieder haarer Medeburgeren, niet zich zeiven voorttebehouden,niet aan Plaatfelyke Beftuuren toecebecrouwen, welke, door hunne Medeburgers benoemd, de meeste aanfpraak op hun vertrouwen bezaten , maar deze beöordeeling voor welke kieschheid, voorzichtigheid en menfehenkunde evenzeer beeven, aan Commisfarisfen overtelaacen, door het Uitvoerend Bewind voor de onderfeheiden Plaatfen van die Gemeenebest te benoemen? Had de Conftituëerende Vergadering, uk de keuze der Agenten ter réörganifatie der Gewestelyke en Plaatfelyke/Beftuuren, niec kunnen en moecen befluiten, dat ook deeze zoo gewigtige taak aan zedenlooze Menfehen , aan flegte Burgets zoude worden toebetrouwd, welker meerderdeel, door faóticzugtbeftuurt, en een ieder veroordeel en de, die, of minder overdreeven of meer gematigd dagt, het beste gedeelte van de Natie verkorten, het grootfte deel beleedigen zoude? Heeft niet de uitflag doen zien hoe gegrond deeze gisfing wa  ( I* ) ■ware ? Zyn niet byna geheele Plaatfelyke Beftuuren, zyn niet veele Hoofd- en andere Officieren van de Gewapende Burgermacht, zyn niet veeie der meest beproefde Vaderlanders van iujn ftemrechc beroofd? Zyn niet andere, welke hunnen afkeer van de Staatsomwenteling van 1795 met daaden hadden betoond, ter flemming toegelaaten ? Of zoude de willekeur, welke de uitöeffening der gegeeven bevelen verzelde, niet genoegzaam bewezen zyn , door zoo veele Requesten en by het Wetgeevcnd Lighaam en by het Uitvoerend Bewind ingediend? door de kreet, welke daar over by de Conftituëerende Vergadering is opgegaan? door de voorftellen tot oproeping van alle deeze Age nten / voorftellen door hun gedaan, welke den maatregel van zuivering Jbet imeest hadd'n goedgekeurd, door het Decreet, het welk den 17 April by haar genomen is, ten einde het Uitvoerend Bewind bekend zoude maaken, dat alle, die zich overdeberooving van het ftemrecht beklagen zich deswegens aan het Wetgeevend Lighaam zouden vervoegen, waartoe hun de weg zoude worden gemakkelyk gemaakt? zoude zulks eindelyk niet boven alle twyffel gefteld zyn, wanneer men datzei ve Uitvoerend Bewind zó overtuigd ziet van het kwaad door zyn werktuigen voortgebragt, dat het, by Publicatie van den ai April, het aanwezen van dat kwaad erkennende, geen ander middel overig ziet, om deszelfs voortgang te ft.uir.en, dan door allen, die van het Stemrecht waren beroofd, te gelasten in hunne refpeclive Posten te biyven fungeejen, tot dat over de gegrondheid van alle de ingekomen klagten zoude hebben kunnen worden uitfpraak gedaan ? Maar kon ten minften de dwang der omftandigheden , de vrees van een voortduurende tusfehenregeering, het welzyn van het Land, als de fchvnbaare reden worden opgegeeven, ©m zo veel en zulke ongeregeldheden te veröntfchul- di-  digen? Doch neen," want behalven dat dit alles nimmer de grond voor een wezenclyke flegte daad behoord op te leveren, was 'er weinig redeneerkunde nodig, om de onnoodzaaklykheid van deeze geweldige maatregulen even zo zekef te voorzeggen, als dezelve van agteren overtuigend is gebleken. Immers wenschre de Natie , door haare verdeeldheden afgemat, een einde te zién aan de woelingen en bocfingen oniiffcheidelyk van alle cusfehenbeftuur; — deze ahnatcing en de geheele uitdoving van oorfpronglyk vuur, van deelneemende Vaderlandsliefde, moest de aanneeming eener Staatsregeling verzekeren, welke ten minden rust fcheen te belooven, en de hoop overliet, om de aanzienlykfte Posten van het Gemeenebesc, by een nieuwe keuze, aan drift en onkunde onttrokken, en aan gernarighcid, verftand, beleid en deelneeming toebetrouwd te zien; zo als dan ook de uitkomst heefc geleerd, dac, behalven het groote overwigc van Burgers, die voor de aanneeming der Staacsregeling hebben geftemd, het meerder tal der geenen welke zich over de berooving van hun ftemrechc hebben beklaagd, cevens hunne gezindheid heefc aan den dag geiegc, om zich gaaf mee het aangeboden Ontwerp te verëenigen. En die alles zoo zynde, vraagen wy U, Burgers Vertegenwoordigers! wat men van een Vergadering denken mooge, welke tot zulk eene zuivering nodeloos befluiten, van een Uitvoerend Bewind, het welk zulk een befluit zoo roekeloos uitvoerde. Nauwlyks was hec Oncwerp van Staatscregeling by de Conftituëerende Vergadering aangenoomen, om, als zodanig den Volke ce worden voordraagen, oi deeze Vergadering fcheen zig ce beyveren, om nog opdien zelfden dag, meevercreeding van dac ontwerp, deszelfs bepaalingen voor uit ce loepen; daar., reeds. den  ( H ) den 17 Maart, op voorftel van den Reprsfentant Konynenburg, is genoomen hec voJgei.de Decreec: i*. „ Dac de voorloopige keuze van de Burgers „ Pieter Vreede, Wybo Fynje, Stephanus Jacobus „ van Lange, Joan Pieter Fokker, en Berend Wil„ drik, tot Leden van hec Uicvoerend Bewind, chands, „ in effeéte word bekragcigd, als waare die aanftel„ ling uic kragc der naderhand in ce voeren Scaatsré„ geling zelve gefchiedt. 2°. „ Dat voormelde Burgers in voornoemde qua„ liceic fungeeren en alleen fucceslivlyk zullen afwis „ felen, zodanig als by dezelve naderhand ce arres- teren Acce van Staatsregeling zal warden bepaald?" Kan wel iecs onbefchaamder dan die Deereer worden uicgedagc ? Immers moest het aangenomen Ontwerp van Scaacsregeling eer goed of afkeuring aan de Grondvergaderingen worden voorgedragen; en tot dac deze haare ftemmen hadden uitgebragc, en de aanneming beilht, was hec verwerpen nog altyd mogelyk. Wat toonde deze bevestiging anders dan de zekerheid, der Coniticuerende Vergadering dac alles zogefchikc was, dac omcrent de bekragciging van 4 hec Oncwerp geen cwyffel overbleef? en al kon zy de groocsce morele per/üafie dien aangaande, zonder zuivering van Grondvergaderingen, zonder hec aanwenden van eenige andere middelen hebben gehad', gebood de eerbied die het V olk alcyd recht heefc 'van zyn Vercegewoordigers te vorderen, dar men zich van maatregulen onthield , welke de uiting van 's Volks wil zo oogfehynlyk vooruit liepen. ■ Bovendien ging zulk eene bevestiging alle macht te boven, welke zig de ConiticueerendeVergadering niet eenigen fchyn kon aanmatigen, wanc daar deze mee de Confticucie ophield, daar zy geene andere maatregelen nemen koude, dan die toe het in werking brengen der-  cterzejve wiefden veréscht, Iprcckt het. van zelf, dat hiertoe piet kan wirdetf gebragt dé finale aanftelling van eene magt, welke, by het inVoercn van de Conftitutie, pp den darbyyporgeftcldcn vqec, eerst aanweezi^ wierdc, en door," dc Vertegenwoordigende hoogfte macht moeseworden verkorzen, volgens den voet by een der addtioneele Reglementen bepaald, dac is, by eene.benoeming door de rweede Kamer uit een driedubbeld getal, ce doen , hec welk haar door de Eerfte Kamer moesc worden voorgefteld. —- De evencueele fchennis van de Staatsregeling, die in dit bedryf gelegen was, liep ce zeer in hec oog dan dac de Conftituëerende Vergadering , dan dac de yoorfteüer van hec Decreec zig zulks zouden hebben kunnen verbergen. ——— Niec alléén dac van de aanmerkingen gefprooken word, welke de bedilzugc cégen de voortduuring van hec Uievoerend Bewind zoude kunren bybrengen en welker krachc men met magefpreuken Wilden veriedelen, maar deeze continuacie word manmoedig, word heldhaftig genoemd, naam en geheel ongepasc omcrenc een regelmaacig befluic, geen ander doelwic hebbende dan aan hec Beftuur ui:- en inwendig die kracht te geeven, welke alle goede Ingczceccnm zo lange te vergeefsch verlangd hadden, (n welke daarom ook, op eene kunftige wyze, als de dryfveer voor geheel den maatregul opgegeeven word ; maar naamen volkoome gefchikc om, in hec pkn van den voorfteller , Voor het*oog van de Narie, hec geweldige van den ftap te verbergen, dien zich hec Vertegenwoordigend Ligchaam veroorloofde; en zich voor/eker veroorloofde tegen hec becer weceri van allen, die niec als de bloote werkcuigen van eenige lncri^uancen moeten worden befchouwd. Men zoude dus ook weinig mee menfehen eri zaken bekend moeten zyn, óm een wezénclyke kragc cehegren Ë aan  C 16 ! aan de motieven tot (laving val het gecfaane voorftel bygebragt: want hoegrooter ccnkbeeld men zich aangaande het doorzigt, de kunde', het beleid der Leden van het toenmaalig uitvoerend Bewind mogt ma», ken, hoe zuiverder hun Repiolicanismus, hoe uitftekcndcr hunne beweezene dieiften ook weezen'mogten, en hoe minder reden 'erwas om zich de voortduuring van hunnen dienst langseen zo onre,gelmatigen weg te verzekeren , daar het zilfde oogmerk, volgens een zeer grooten graad van \va;rfchynlykheid, langs den. gewoonerï by eene conftkutioteele benoeming kon worden bereïïïti wat men zig verder ook van de te- deihcid der bintenlandfcfhe betrekkingen, van het vertrouwen onzer magtfgë Böndgcnoote op het ïnconftitutioneel Uüvocrend Bewind moge hebben laaten voo!daan, dit" toch is zeker dat deeze betrekkingen, al ware .\r eene verandering in de Perfoönen voorgevallen, by eene wettige benoeming, op den voet by de Staatsregeling bepaald, noch- verwaarloosd, noch benadeeld zoudezyh geworden, terwyl hec Gouvernement deszelfs'.aanzien evenzo zeer door eenen va-een .regelmaati^en' tred buiten 's Lands ' zoude ' hébten gevestigd, als hetzelve th'attdi^ door' eene opecnftapeli'i.g van onrechtvaardigheden is' verloren gegaan ; voorts'kan'de 'maate van vertrouwen der Franfche Republiek, op het peffo'neele der toenmaalige Bewindslieden, best nic het fucces hunner diplomatieke handelingen 'worden geoordeeld, als welke, meestal uit het oogmerk van' .zeiTsbehoud gerproten, hunnen eigeri* vj! ten'gevolge hebben gehad. Gylie* "den zult eindelyk deze modven op hiren regten prys weten té Hellen, en tevens beoordelen kunnen Van waar, en me' welk oogröetk het denkbeeld der continuatie van het Uitvoerend Bewind deszelvs oor? fprong  C 17 > fprong.genomen heeft, wanneer Gylieden onderrigc zult zyn. dac de I>irecteur van Langen, reeds op den 2i. Fcbruary fyedagt ■ wa.s, om hec Beftuur der Franfche Republiek; een Hap cot deze continuatie ce laten doen, en dac;hy zich daarover in eenen brief aan den berugrcn 'en nacemelden geheimen Agenc Eikenbroek ce Pary,s, hierby copielyk gevoegd fub N°. 1. in dezer voegen uicliet. „ Ik kome dus meer „ in uwe gedagcen, dac zal de Revolutie zich confo„ lideren het Bewind moet en place blyven, hoewel ., hec my leed doec, dewyl ik cotaal myne commer„ .ciële belangens daaiüan moet opofferen, en hier„ van moec door of van wegens hec Fransch Gouver» 5, nement, eene demarche gedaan worden; houd dit s, in hec oog, wanc anders komt hec 'er niec." — Ea geen wonder dac deze Burger aldus dage, aldus handelde , anders coch zo fchreef hy verder in dien zelfden brief, „dan zoude hec met onze verdere engage- menten in de war lopen, gy begrypt hiermede, wat „ ik zeggen wil", dan zoude 's Lands geld niet hebbea kunnen worden gebruikc, om de commerciëele belangens van den Burger" Directeur van Lange». voorceltaan., dan zoude men hec aandeel hebben oncdekt, hec geen by meer dan waarfchynlyk in ge" projecteerde leveranciën had, dan zoude hem de kans benomen zyn geworden, om zyn eigen verwarde zaken ten kosceu van den Lande te redden, en om alle zyne ongerechcigheden, onder den fchyn van diplomatieke maacregulen verborgen ce houden; dit ,alles is, zo als nader zal worden bewezen, ook werkelyk gefchied; en cot die oogmerk van den Burger van Langen moest de Confticueerende Vergadering worden dienscbaar gemaakt. Dan beide deze Decreten der Conftitueexende VergaË % d*»  ( i8 ) deering, welke wy gstragt hebben. Ulieden uir het ware oogpunt re doen zien, hoe 'willekeurig, hoe weden egtelyk ook, waren flegts de voorlopers van de Volkfchennende Befluiten, welké: door haar op den 4 Meyzyn genomen.—- In fommige: Plaatfen van ditGemenebesc, had men Requesten aan de Conftituëerende Vergadering weten te bewerken, ftrekkende om „ twee derde der Leden van de toenmalige Ver„ gadering , tot Leden van het aanftaande Wetge„ vend Ligchaam te behouden ", of, gelyk andere zich uitdrukten „ zo veele Leden als twee derden van „ het volgend Wetgevend Ligchaam zullen uitma3, ken"; tegen deze verzoeken wierden wederom andere antidotale Requesten ingeleverd, en daar men deze Stukken alle zag Commisforiaal gemaakt, zag men tevens de Natie over het waarfchynlyk Befluit der Conftituëerende Vergadering verdeeld, naar mate van de zo verfchillende denkbeelden, welke zy zich van de braafheid, kunde en gefchiktheidmarer toenmaalige Vertegenwoordigers vormde ; terwyl ondertusfchen genoegzaam aller Hemmen zich op dit ééne punt verëenigden, dat de continuatie van de Leden, by aldien de Vergadering daartoe mogt overhellen, nimmer by haar zoude worden beflist, maar, overeenkomstig het verzoek der meeste Requestranten, by gelegenheid der ftemming over het Ontwerp van Staatsregeling, aan de beoordeling der Grondvergaderingen te eerder zoude worden overgelaten, daar de zogenaamde zuivering die in dezelve had plaats gehad , ook daaromtrent, een gewenschten uitflag aan de Conftituëerende Vergadering beloofde ; wanneer men vervolgens, den dag der ftemming meer en meer zag naderen, wanneer men dien zag verfchynen , en voorbygaan zon-  C 19 ) Eonder dat nog eenig Rapport uitgebragt, of eenig Voorftel aan den Volke gedaan was, dagt iederëen, dat hetzelve als geheel vervallen en rqet de thands aangenomen Staatsregeling ftrydig moest worden befchouwd; en daar de blinde Voorftanders der Leden van het toenmalig Vertegenwoordigend Ligchaam in deszelfs gehouden gedrag, de onwraakbare bewyzen meenden te vinden van die belangloosheid, door welke zy zich fteeds beroemd hadden, bezield te zyn, fchorsten de meerdoorzigtigen hun oordeel op, en durfden zich nauwelyks vlyën eene zo verëerende tegenftrydigheid by de meerderheid der Conftituëerende Vergadering te ontmoeten. Rasch echter wierden deeze overtuigd, dat zy zich in hun ongunstig oordeel niet hadden bedrogen; rasch zag mende ftreelende denkbeelden van belangloosheid by haare Voorftanders verdwynen, en geheel de Natie over de onbefchaamdheid verftommen, met welke zich haare Vertegenwoordigers in het Beftuur hoopten te vestigen ; wanneer zy op den 4 Mey zag decreteeren, dat de Conftituëerende Vergadering was ontbonden , zich zeiven hec Conftitucioneel Vertegenwoordigend Ligchaam verklaard, in twee Kamers verdeeld, en tevens bepaald had, dac {leges hec oncbrekend gecal Vertegenwoordigers by de eerste keuze zoude worden benoemd, en de locing cusfehen die geenen, welke het eerste, tweede of derde jaar moesten aftreden, tot na de byëenkomst van de nog ontbrekende Leden zoude worden uicgefteld. Het onbeftaanbare van deze Decreten, en het ftrydige van dezelve, zo mee de even aangenomen aétevan Scaacsregeling, als met 's Volks onvervreemdbare Oppermagt, die de Scaacsregeling zelve voorafgaac, vale zo zeer in het oog, dac men de gronden welke zich tegen zulk een ftap opdoen, en als het B 3 ware  ware verdringen, zo mogelyk verzwakken zoude, byaldien men meer deed dan dezelve blorelyk aanftip pen. Wat toch was de taak aan de Leden van de Conftituëerende Vergadering voorgefchreeven, meerder of anders dan het ontwerpen eener afte van Staatsregeling, dan te zorgen, dat deze op eene geregelde wyze konde worden in werking gebragt'? Was dus niet by hec volbrengen van dezen lasc, de volmagc vervuld, die de eenige grond voor het wettig gezag van deze Vergadering konde opleveren? V/ierden hare Leden, zo dra zy* verder gingen dari' dezen lasc, niet individuele Burgers, aan welken hec, even weinig als aan eenig gedet lce des Volks vry ftoi d eenig openbaar gezag uitteöeffenen? en wat is hun daad dus anders dan onderdrukking en geweld? Bovendien vordert de aart der zaak, dac, by hec aannemen eener Confticucie, de Leden van hec TusfchenBeauur, in hunne onderfcheidene becrekkingen, door d ;uföte worden vervangen, welke, de verëischcens htübende by de nieuwe Scaacsregeling voorgefchreeven , ook op den voec en wyze verkozen worden , by dezelve bepaald; en zulks gelde in hec byzonder het bataaffche- Volk, hetwelk eene Volks-Regeering by Vertegenwoordigers had voorbehouden f die in deszelfs naam, voor de gemeenfehappelyke belangen waken zouden. Hoe konden verder ook de Leden van het zogenaamd Wetgevend Ligchaam, welke hun aanwezen aan hunne eigen daad alleen vcrfchuldigc waren, zich immer als wettig verkozen Vertegenwoordigers be* fchouwen , daar de verëischtens der Scaacsregeling. van die geene vcrfchillen welke tyde hunner verkiezing Waren bepaald geweest; daar geenëen Grondvergadering zich omtrent hun had kunnen verklaren; daar hunne benoeming ficgts door Kiezers uit vyftien duizend  C «i ) zend Zielen was. volbragt, daar fommige Diftriélen een Reprefcncant en Plaatsvervanger in de Conftituëerende Vergadering te gelyk hadden zien zitring nemen, en weder anderen de door hun verkozen Leden, of by eigen verkiezing, of door Politieke Arresten geheel hadden zien uitvallen ; daar einddyk hec byvoegzel op Art. 10. van hec Reglement B, behorende tot den derden Ticul der Ac~te van Staatsregeling, al hec hierboven beredeneerde, hetwelk op de eeuwige principes van rechc en billykheid rust, nog Conftitucioneel bevestigd, doar ce bepalen, dat al het geen wegens hec onderzoek van de Geloofsbrieven en bevoegdheid van de verkozen Vertegenwoordigers door de Eerfte Kamer, en een Commisfie uic de beide Kamers van hec Wetgevend Ligchaam , by voorfchreven Reglemenc wis eer neder gefteld, voor de eerftemaal door eene Commisfie uit de Conftituëerende Vergadering en door die Vergadering zelve zouden moeten gefehieden. Dit alles was dan ook,zoo duidelyk, dat de benoemde Commisfie befchroomd fcheen, om door hec uicbrengen van een finaal advis, zich voor haar gevoelen als hec waare verantwoordelyk ce ftellen, en zich dus mee hec opperen van bedenkingen vergenoegde, die, hoe arglistig ook byëen gebragt, geen conclufie konden opleveren, en geen invloed alchands op den Volksgeest hebben gehad. Men Het echter niet* onbeproefd, om aan dezen geest eene andere wending ce geven; daarcoe durfde men by hec uicgebragc Rapporc de geheele Nacie te verlichten en ts beledigen, als ware dezelve in ftaat om list en intrigue zoo ver ce laten ztgepraalen, dac de gevaar. lyke Voorilandcrs van de eer naauwer nood onderdrukce parcyen, boven den goeden Patriot, bovea den Voorftanda van de groote Grondbeg:ufel» der ScaacsB 4 otu*  C 22 ) omwenteling van den Jaare 1795, de voorkeur zoude worden gegeven-, als btng hec geluk en de welvaart van die Gemeenebesc eemglyk van de perfonen af door welke hecdescyds beftuurd wierdt, als of, buicen deze, geen deugd, geen kunde, geen bekwaamheid ware ce yinden, en van een Volk, hec welk braafheid achc, niec dan onwaardige keuzen verwagc konden worden. — Men berekende mee eene angscvalligenauwkeurigheid, dac zescien Leden in de cwede Kamer, hec gehee;e uurwerk konden verlammen, even of deze Kamer niet door geheel her Vercegenwoordigend Ligchaam moest worden gekozen, en of, by een weldenkende meerderheid, zo veel onkunde kon worden voorönderfteld, daczy zichzelve en het gehele Volk, by de zo telangryke fplktfhg der Kamers, zoude uit het oog ver- 1 liezen. — Men fprak vervolgends weder van deBuitenlandfche Betrekkingen, en even zo zeer als deze voor de onwettige continuatie van hec Uitvoerend Bewind hadden moeten ten voorwendfel flrekken, dienden zy thands wederom, om d'e nog onregelmatiger vestiging van hec zich noemende Vertegenwoordigend Ligchaam te veröncfchuldigen. — Men fprak in die alles even of hec uicfluicen van alle de Leden en de verlenging ■hunner machc volftrekr tegen over elkander Honden, even of waardige Volksvrienden niet konden worden 'gekozen, en ook niet met 'er daad gekozen zouden geworden zyn, en of aldus de breed uicgemeecen vrees ^ voor verwarring niet geheel zoude verdwenen zyn. — Men had eindelyk de onbefchaamdheid van deze conyer'fle tot een Vertegenwoordigend Ligchaam ce doen voorkomen, als op de analogie van de Conftitucie gebouwd ; van zich daarcoe van het zeer, zonderling flilzwygcn te bedienen, hec geen wagens de eerfte vorming en uitloting van hec Vercegenwoordigend Ligchaam plaats heefc, van voor te wenden, datdeCon- fti-  C *3 ) fticuëerende Vergadering haar aanwezen verliest, zo dra de Scaatstregeling eenmaal is aangenomen;. van eindelyk de fpocterny zo ver te dryven, dat men de eerbiediging van 's Volks Oppermagt in de benoeming van Plaatsvervangers voor die Diftricten wilde zoeken, welke gedurende de twee eerste jaaren na de Conftitutie van de benoeming eens Vertegenwoordigers verftoken zoude zyn; en zulks éven- gelyk of de geheele vernieuwing der Vertegenwoordiging niet, zelfs zonder eenige bepaling, van zelve fprak; even of de gedeekelyke vernieuwing niet flegts een gevolg was van hec Conflicucioneel aanblyven van zulke Leden, die hunnen tyd nog niec hebben .uitgediend; even of hec onbepaalde in het Ontwerp der Scaatstregeling niet aan de Conftituëerende Vergadering zelve moest worden geweten , en immer eer verfchalking van hec Bacaaffche Volk, ter vercrapping van deszelfs eeuwige Rechcen kon worden gebruikc; even, eindelyk, of de hiervoren aangehaalde bepaling, wegens hec onderzoek der Geloofsbrieven door eene Commisfie uic de Conlticuëerende Vergadering, en het beöordeelen der keuzen door die Vergadering zelve, alle andere voorwendzeJs niec wederfprak, hec provifioneel in functie blyven van de Conftituëerende Vergadering cor na de inhuldiging van hec Wetgevend Ligchaam niec volkomen wettigde, en den Scellervan het rapport, eindelyk, wegens zyne onhandigheid niec had moecen doen blozen. Na dat zulk een rapport was in dc Waereld gebragt, durfde men zich echcer nog aan geene openbare deliberaciè'n bloot ftellen, men wisc ce wel, dat een éénig bondig argumenc alle de Drangredenen, die fpicsvinnigheid had kunnen uicdenken, in derzelver verachceiyk niec moescen doen wederkeren; om deze reden moest alles in een Commiccé - Generaal worden heB 5 han-  c h y handeld; de verguizing van 's Volks recht, bewarea van Harmonie genoemd, ging zo ver, dat geene discusfiën in et ne opene Vergadering wierden toegelaten, en die weinige, welke den moed zouden hebben gehad , om zich tegen den ftroom te 'verzetten, door vrees en bedreigingen tot eenlydelykftilzwygen moes^ ten worden gedwongen. Zo wierd, onder anderen de Burger Costerus , blykens zyn declaratoir ten dezen geannexeerd, fub. No. 2, over de berugte converfie der Conftituëerende Vergadering in een Vertegenwoordigend Wetgev >d Lichaam, door den Directeur Fynje, onderhouden, en toen hy zyne gevoelens deswegens durfde openbaren , hem te gemoet gevoerd , dat zulks toch gefchieden zoude, dat daartoe door verfcheiden Leden, in tegenwoordigheid van den Minister Dilacroix, was befloten, dat het Franfche Gouvernement, (het geen aldus op een fchandelyke wyze moest worden gecompromitteerd, als wilde het eene daad, welk ieder geregeld Beftuur met de grootfte at keer móet befchouwen) dat het Fransch Gouvernement zulks wilde-, dat het even zo ferm, en ten aanzien van de Wederftrevers, met hetzelfde gevolg als óm 22 January zoude worden uitgevoerd; dat tegenftand niets baten zoude; dat, gelyk hy de ftoutheid had 'er b*y té voegen, de Conftituëerende Vergadering, nu 'er de Conftitutie was, niet meer beftond; dat dus het Uitvoerend Bewind, zo zy zich niet in het Vei.'VrenwoordigendLigchaam hervormde, zoude ophouden haar te ojediëeren, en zelve, als voor vyf jaaren aangeftdd, de teugels van de Regering in handen zoude nemen , en de Grondvergaderingen zóó zuiveren, dat fpocdig eene goede Vergadering byëcn zoude zyn ; dal ve der a'idere Leden , de . Burger Vis/erL, onder aaderen, hoe fterk ook tegen de con-.  C *5 ) convcrfie, van hare uoodzaaklykkeid volkomen warea overtuigd geworden, en deze als de laatste Revolutionaire maatregul moest worden befchouwd, die dan nog zeer wel met de Conftitutie kon worden overeengebragt, , Zulk een toon, en vooral het valfchelyk voorgewend verlangen van het Gou verre ment der Franfche Republiek, doet genoeg zien, wat van een maatregul te oenken zy, welke door zodanige middelen moest worden daargeleld. Bovendien had de meerderheid van het Bewind zyne Echo's in de Vergadering zelve, waar eene van Lokhorst, onder het luidruchtig appuivan verfcheidene Leden , zeggen durfde", dat hy, die in de opene VergaSering iets tegen het te nemen Decreet zoude willen inbrengen, maar dadelyk moest worden in arrest gefteld ; en deze toon, zo overëenftemmende met den geest, dien het Vercegenwoordigend Ligchaam , op den 1 &. Juny heefc aaa •den dag gelegd, had hec zwygen en toecreden der disfenciëerende Leden ten gevolge , daar tegenftand hun nucceloos fcheen, en zy zich diets maakcen, dac hunne verdere medewerking, toe het voorkomen van erger kwaad, nuttig zoude kunnen zyn. Dan zulke wegen mogten toereikende zyn, om den fchy» van eensgezindheid aan den genomen maarregul te geven, men moge zich al van het. appui der Tribunes, van enkele adreslen van adha»fie verzekeren, het Bataaffche Volk was nog gcenzints tot dien graad van verachtelyke vernedering gekomen, dac het zulk eenen Hap zoude hebben coegejuicht, dat hec niec veeleer deszelvs afkeer zo-"fterk zoude hebben becoond, als d« algemeene vrees maar eenigzins coeliec. De aanmerkingen, die een ieder in zynen kring, en in alle de oorden van die Gcmena-besr heefc kunnen malen , bewyzm zeiks voor ons, ea voor zo ver het ge-  C &6 ) getuigenis van hun kan worden verëischt, welke het meest aan het toenmalig Beftuur gehegt, de kruipende en bezoldigde toejuichers van alle deszelfs Befluiten waren s beroepen wy ons veilig op het getuigenis en de bekommering van eene Boefeke, op de incrigues, welke hy ter voorkoming eener explofie gebruikte' op het berigc het welk hy deswegens aan het vernietigd Uitvoerend Bewind geeft by onderfcheidene brieven, hiernevens gevoegd fub N°. 3. a.enk; mitsgaders nog op het getuigenis van de Municipaliteit van Amrterdam, in hare Misfive aan den Agent van Binnenlandiche Correspondentie , mede fub N°. 4. onder de Bylagen van dit Rapport te vinden. — Getuigenis hetwelk te meer geloof verdient, wanneer men den voet befchouwd, op welke eene bevorens -zo achtingswaardige' Municipaliceit was gebragt, en ■haar volftrekte af hanglykheid van de wenken van het toenmalig Beftuur; en wanneer men tevens op haar declaratoir let, dat zich het ongenoegen van een ieder 'openbaarde, maar op die bedaarde wyze aan den dag legde, welke het beredeneerde en beste gedeelte van het Bataaffche Volk zo eigen is, en zonder de minste vrees, dat hetzelve in losbandigheid ©maarten, of de publieke rust in gevaar brengen zoude. • Ziet daar, Burgers Vertegenwoordigers! drie da.den van het vernietigd Beftuur ontwikkeld, en in haar waar. dagligt gefteld. Ieder derzelve is Volks-fchennis; kenfchetst volkomen den geest en van de Vergadering, die zulke Decreeten nam, en van hec Bewind, dat zulke Decreecen zo zeer overëenkomscig het oog-merk der Vergadering wisc uittevoeren en ce doen uitvoeren ; alle verëenigd leveren deze daden, hetfprekende bewys eener vrywillige, onnoodzakelyke en onberedeneerde overtreding van de eersce grondbeginfelen der Scaats-omwenceling van den Jaare 1795; eene verloche- ning  C 27 ) ning van die groote en eeuwige waarheden, welke tévens de hoop , de troost der Volkeren, de fchrik en kwelling der ftoutste en meest gevestigde Geweldenaars zyn ; en dus zouden deze befluiten , reeds op hun zelve, genoegzaam zyn ter volledige verantwoording van het geen op den 12. Juny, door ons en onze trouwe Vrienden is verrigt. Het gevoel toch zegt aan iéder waar Vaderlander, aan ieder eerlyk hart, dat van 'hun, die zo handelen, als door de Conftituëerende Vergadering en het Uitvoerend Bewind gehandelt is, het ongeluk van een Volk te zekerder te wagten is, naar mate, dat zich deszelfs/Beftuurders door kunde en beleid ©nderfcheiden, en de by hun befloten öiS& derdrukking door Volksvleyery lang voorbereiden , het -masker eerst dan afwerpende, wanneer het terugtreden onmogelykheid geworden is. Koele redeneerkunde begrypt, dat het Beftuur van eene Natie zeer flegt aan Mannen is toevertrouwd, welke, door zugt tot zelf-behoud en zelf-verheffing gedreven, daarop, en daarop alléén fchynen bedagt geweest te zyn, en dit hun voornaam werk met zo weinig beleid hebben behandelt, dat het nauwelyks opgetrokken gebouw, door zyn eigen zwaane noodwendig inftorten moest; dat dus, zo lang van het meerdere op het mindere mag worden befloten, de overige en min belangrykedaden van zulk een Beftuur, uit den aart der zaak blyken van overyling en onvoorzichtigheid moeten opleveren, die, al kondemen de meerderheid van flegte oogmerken geheel vry kennen, hetBataaffche Volk en uit- en inwendig in een poel van elende ftorten moesten. — Zonder dus dieper in het gebeurde te dringen, zou theorïë alleen dén 12. Juny van de zyde del- Staatkunde regtvaardigen, door in het inconftitudoneel Uitvoerend Bewind en zogenoemd Wetgevend Ligchaam, ^ètM die  ( *8 ) die talenten te vergeefsch ce doen zoeken, welke het geweld by den Staatsman, vooreen oogcnblik kunnen fchynen te verö'Hichuldigen , onder het bedrieglyk voorwendzel van Volksgeluk, hetwelk nogthands, zonder braafheid, nimmer op eenen duurzamen grond kan worden geboud. Dat theorie allerwege door daadzaken wierd bevestigd , wisten wy, en wist elk die in de gelegenheid geplaatst was, om de (tappen van het Gouvernement en binnen en buiten 'sLands gade ce flaan; maar Gyliedenmoet zulks mee bewyzen geihafd zien , voor welke de laster zelve verflomme; en daarin hec overtuigendst „ betoog.vinden, dat een volftrekc regcvaard'ge verandering in her Beftuur, eer voorkoming van het geheele bederf dezer Republiek ©nvermydelyk was geworden, en juist op dac tydflip en die wyze heefc moeten gebeuren,' waarop dezelve door ons is daargefleld. — De handelingen van de Conitituëiende Vergadering en va» hec zich noemend Vercegenwoordigend Ligchaam zyn zo in bet openbaar "gefcKedt, veele van hunne onberadene Decrecen hebben', by het Bataaffche Volk eenen diepen en zo ongunstigen indruk gemaakt, dac hec ce meer overbodig zoude zyn UI. aandagt:op alle dezelve te vestigen, daar de loop uwer deliberaciiin UI. ongecwyffeld maar al ce dikwils coc hec onderzoeken, beoordeelen en verbeteren derzelve verpligcen zal. Hec zy genoegzaam hier met een enkel woord van die menigvuldig verleende remisfiën te fpreken, door welke de Jufticie befpot,en misdadigers door de hoop op ftraffeioosheid, in hunne llegce oogmerken worden gefterkt; — van hec fyschema te gewagen, om oproer en geweld als de excesfi-n eener overdrevene .Vaderlandsliefde voor te Hellen, en, op dien grond gevel»  C *9 ) velde Vonnisfen te vernietigen, hangende Procedures te fluimen,—— voorts het oog te vestigen' op het even onbillyk, en on regt vaar dig,als onilautkundig Decreet van den 30 Maart, de Regenten en Ministers van het vorig Beduur betreffende; een Decreet, hetwelk eene byna onuitvoerlyke fchadeloositelling vast fiellende, 'den onfchuldigen met den ichuldigen treft, in het ■ftraffen van opinie een eeuwigdurende bron van twist, onrust' en vervolging onifpringen doet, en eindelyk in een Land van negotie zulke gevolgen hebben moet, dat hét Uitvoerend Bewind zelve zich nooddrongen -zag om tegen de gehele uitgeftrektheid van dat Decreet een ten uicërften kragtïg vertoog te doen einie- lyk de blykbaare overyling van zommige Decreten, H&l e;-aan, als by voorbeeld: omtrend het doen ophouden van alle Tiende-helling genomen, het welk or:d*,r den fchyn van begunsriging dèr Eigenaars en Bruikers van Landen , in de aanleiding tot ontelbare Procesfen en den uitflag-'van eenen eventuëicn afkoop, hun niefs dan een harsfenfehimmig voordeel overliet, gekogt met eene önvermydelyke verwarring en wezentlyk nadeel van 's Lands reeds zo zéér uitgeputte'Kas-— met deze overyling moet men de vittende iangwyligheid vergelyken, die de deliheratiën der Tweede Kamer byna alleen bezig-hield, en,inzonderheid,zigtbaargeweest is rcr gelegenheid van de'bedreigde procedures "tegen de Burgers van der Jagt en Nolet, als in welk geval,de te zamen gekomen Rechters, ten koste van den Lande, en tot merkelyk nadeel der beide gevangenen, eene Inflructie afvvagcen, die, by de minfte goede orde, voor hunne te zamenkomst had moeten zyn gearresteerd geweest; en dit alles moet ieder onpartydigen, moet UI., Burgers Vertegenwoordigers! middagklaar doen zien, hoe weinig de meerderheid dezer Vergadering gefchikt ware, om aan het verheven doel  ■ C 3° } doel te bc-antwoorder), hetwelk haar oogmerk had* behoren te zyn , en tot welks bereiking alléén zyzich liet voorfhan, byëlkanderte zyn gebleven. Vergeefsch zoude men, by het vernietigd Ükvoe_rend Bewind, als uit mannen beftaande, wier kunde, getrouwheid en moed, als drangredenen hunner wederrechtelyke continuatie ter Conftituëerende Vergadering opgegeeven zyn, meerder beleid in de behandeling der zaaken van den Lande verwagten. Het zy men hun gedrag over het geheel befchouwe, het zy men hetzelve in de byzondere gedeeltens van het Beftuur nagaa , alles bewyst onkunde, nalatigheid, flordigheid en ontrouw. -— Al aanftonds valt by het doorbladeren der Notulen van het Bewind eéne wandireclie in het oog, welke, fpraken de ftukken zelve niet, volflrekt zoude ongeloonyk zyn. Zo vind men, geduurende de eerste zes weeken na deszelfs aanftelling, herhaalde reizen ftukken, en in het byzonder Misfives van fchynbaar aanbelang, vermeld, om- ] trend wekker wezentlyken inhoud en dagteekening , ; volflrekt niets in de Notulen te vinden is, zie Bylage ] 5 a. en b. Zo ziet men, onder meer andere blyken van | verwarring, het refultaat eener vry gewigdge delibe- ] ratie aan de Commisfie van Conftitutie mededeelen, en i zonder dat van de deliberatiën zelve een zweem te vinden zy. Zo word de benoeming van verfcheiden < Agenten eerst uit de brieven kenbaar, by welke zy \ voor de hun opgedraagen Posten bedanken. Zo ziet , men deze gewigtige Posten begeven, zonder dat hare \ grenzen bepaald, of eenige Inftructiën, hoe ook ge- j naamd, voor de Agenten is ontworpen en in deze \ onbefiistheid 's Lands wezenlyke belangens grootendeels j van de kunde, de eerlykheid en de gematigdheid van | een enkel perzoon afhangelyk gemaakt. Zo zoekt men \ te vergeefsch na een belangryk befluit den 3 Maart ge- 1 no-  ( Ji ) nómen, niets minder dan eenige voorzieningen omtrent de Haven van Vlisfingen betreffende, en van het welk Extract aan den Commis Generaal der Marine in het voormaalig Gewest Zeeland afgegeeven is. Zo vind men, eindelyk, onder anderen ,-geene Notulen van den a February, niet tegenflaande dien dag vt rfcheide Befluiten zyn genomen, en, blykens een rapport onder die van den volgenden dag te vinden, onder anderen tot het arresteeren en buiten acces ftellen van twee-en-rwintig Leden der gewezen Nationale Vergadering moet befloten zyn, Bylaage 6, a. en b. Wanneer mennagaacwat omtrent het Finantiëele, en door het Uivoerend Bewind, en door eenige van deszelfs Leden, verrigt is, vind men een maar al te ruime Hof tot ergernis en verontwaardiging. — Het verdiend al aanftonds opmerking, dat de Conftituëerende Vergadering, op den 33 January dezes jaars, overgaande tot de benoeming van een provifioneel Uitvoerend Bewind , afgefcheiden van en verantwoordelyk aan haar, aan hetzelve wel is waar, eene vry ampele magt heeft opgedraagen, omtrent hec geen het uitvoerend gedeelte van het Beftuur, en inzonderheid de buitenlandfche becrekkingen van dit Gemeenebesc becrefc, maar zonder dac aan voorfz. Bewind eenige befchikking omtrend 'sLands Penningen, of het ordonneeren van eenige buicengewoone becaalingen \yorde gegeeven; waarüic volgc, dac hec Bewind een deezen opzichte, de gewezen Commisfie van Buicenlandfche zaaken wel was opgevolgd, en dus kon befchikken over de Penningen voor haar geconfenceerd , mies op den voet van de befluicen door de Nacionale Vergadering, dienaangaande , genomen , maar dac andere Finantiëele mefures geenszins kunnen warden gefuscineerd, op grond van voorfz. Refolucie, toe deszelfs vak ce hebben behoord. • Dac het Uitvoerend Bewind deze zaak C ins-  ( 3* ) insgelyks aldus begreep, blykt genoegzaam uit eene Misiive den 13 February aan de Confticuëerende Vergadering afgezonden, verzoekende, tot het in werkingbrengen van onderfcheide deelen van het Bewind, en ten diende der Repujbliek , provifioneel over eene fomma van honderd duizend guldens te mogen disponeeren, welke dan ook by Decreet der Conftituëerende Vergadering van den 14February, is toegedaan, en op welke, in vyf fuccesfive reizen, vóór den 12 Juny, ƒ80,000. is betaald; daar ondertusfchen en het een en ander geheel overbodig zoude zyn geweest, ware aan het Bewind eenige verdere Finantiëele befchikking overgelaten. Egter heefc hetzelve kunnen goedvinden, om, behalvtn verfcheide authorifatien op hec Commicté toe de zaaken van den Oost Indifchen Handel en Bezittingen, toe hec doen van voorfchoc aan verfcheide Corporaciën , als van eenMtHioen aan de Marine, drie maal honderd duizend guldens aan hec voormaalig Gewesc Zeeland, en van een half millioen aan de Scad Amfterdam, hec voorfz. Commiccé op den 21 en 27 Feb. en 7 Juny nog ce qualiiïceeren, om, by wyze van voorfchot ten dienfte van hec Bewind te geeven, eene fomma eersc van vier maal honderd en vervolgens van vyfeig duizend guldens, en dus te zaamen van vier maal honderd vyfeig duizend guldens , alles met belofte van een fpoedige ceruggave, en mee qualificacie aan de Directeuren Fynje cn van Langen, by befluic van den 23 February, om daar over, en verder over de Seaeete Kas te di.-poneeren , blykende dit alles uit de Bylage 7. Hoezeer, wat de form der geftrekce authorifatien betreft, zeer veei op de bt-fchikkingen van het Uitvoerend Bewind te zeggen moge vallen', en deszelfs onbepaalde macht, dezen aangaande, mee zeer veel grond kunne worden in twyffel getrokken , willen wy nog-  C 33 > «ogthans geenzins het loffelyk oogmerk tegenfpreken » met het welk het Committé tot de Oost Indifchen Handel en Bezittingen, tot het doen vaneenvoorfchoc aan de Marine, hec voormaalig Zeeland en de Stad Amfterdam 1 is geauthorifeerd , daar de behoeftens» dringend waren, en daar beide de laatfte zulke aanzienlyke agterflanden te vorderen hebben, dat gelyke en veel grooter fommen, zonder de aan het Comirté verleende furcheance buiten eenige bedenking hadden kunnen worden betaald, en die voorfchot voor 'e grootfte gedeelte flegts is gefchied tot 'er tyd dat welke het Committé tot den Oosc-Indifchen Handel en Bezittingen, voorfz. Penningen tot voldoening van andere gedecreteerde betaalingen zoude behoeven. Het zoude ons aangenaam zyn, Burgers Vertegen* woordigers! hetzelve te kunnen zeggen van de qualificatie Bylaage 8. a. en b. tot een voorfchot van Vier honderd vyftig duizend guldens, op Wisfelbrieven of Asfignaten , getrokken met voorkennis van het Bewind , en van welke het Committé, blykens laatstgemelde Bylaagen voor een fom van ƒ430,970 - 2 - : op den 12 Juny was betrokken, dan waarvan nog onbetaald is gebleeven eene fomma van circa ƒ50,000:: % wy wenschten, ten minften, in het goedgebruik het welk van deeze penningen gemaakt is, eene genoegzaame drangreden te vinden, om het gebeurde ten deezen opzichte ongemerkt te kunnen laten pasfeeren , vermits wy ons, in dien gevalle, niet zouden moeten bedroeven over de fchandelyke wyze op welke fommige v?n deeze penningen verfpild, over de misdadige wyze op welke andere ontftolen zyn. Vooraf merken wy. de onverfchoonlyke onvoorzigtigheid van het Bewind op, om de befchikking over de Secreete Kas en verdere uitgaave van dat Bewind •aan twee van deszelf; Leden toe te betrouwen, en daaf G a door  C 34 ) door gelegenheid tot misdryven te geeven, welke anderszins niet zo ligt zouden hebban kunnen worden bedreeven; gelyk mede dat vrugteloosna het fpoor eener geregelde Adminiftratie gezogc is, nadien, in het daartoe aangelegde boek, niet meer dan de twee eerfte regels waren gefchreeven, zo dat alles uit losfe en onvolledige aanteekeningen heeft moeten worden opgemaakt, Bylage 9. Wat thans het gebruik zelve der» penningen betreft , merken wy' op, dat, blykens de Bylage ïo. eene fom van f 15,9^6 - 14 - 4 tot huishoudtlyke betaaÜHgen in het Directoriaal Hotel, ei andere foórtgelyke zaaken heeft gediend, terwyl ff» vo'orfthreeven hoofde eene nog vry aanzienlyke fom is'onbetaald gelaaten. Zo heeft dan het Bataaffche Volk, die Natie zo zeer wegens haare zuinigbeid beroemd, en eenvoudigheid, boven alles, by haare Beftuurderen verlangende, de penningen door Weduwe en Wees met zo veel moeiten te zamen gebragt, zien dieren, om eene kostbaare huishouding voor drie harer Medebursreren gaande te houden, als hebbende de Burgers Fokker en Wildrick, nimmer bet Hötel betrokken; zo hebben wy in deeze geldelooze tyden, door de Natie, en het Coftuum, en den Schouwburg en het' Rytuig zien betaalen, welke haare Bewindslieden dienden, om hunnen tyd in een ydele vertooning te verfpillen, terwyl een groot aantal Ingezetenen dagen op dagen vrugteloos verlangden, om, voor weinige ogenblikken te worden gehoord. Als een gelykfoortige betaaling moet eene fomma van zesduizend Guldens worden aangemerkt, tot onderftand van den Franfchen Schouwburg te Amfterdam, aan den Agent van de Nationale Opvoeding, in een wisfel op den Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé tot den Oost - Indifchen Handel en Bezittingen uitgereikt; blykens Bylage 11 eene be-  C 35 ) betaaling die ,in allen gevalle als verfpilling moet worden aangemerkt, en buiten eenbyzonder Decreet van de Conftituëerende Vergadering volftrekt ongeoorloofd was? zo als mede naauwlyks iets kan worden bygebragt om de voldoening eener fomma van drie duizend Guldens aan een particulier Burger goed te maaken , van welke nader blykt uit de Bylage 12.en die, wilde men dezelve voor een enkel voorfchot, ja zelfs, voor eene billyke fchadelopsftellirrg' doen doorgaan , nog altyd in de form, een nieuwe blyk van onverantwoordelykhtid en flordigheid opleeverr. J. Voorts heeft nog een fom van ƒ9227 • 3 blykens Bylage 13, gediend ter her aaiing van een particuliere fchuld van den Directeur van Langen, aan de Burgers Vrsede en van Marle , wegens geleverde Laakenen; en een andere groot ƒ29926 tot gelyke betaaling van Wolle goederen aan den Burger Pesfers, te Tilburg, zynde een fom van ƒ48,800. aan denzelve mede in Wisfels op den Secretaris Munnick getrokken, door den invallende 12 Juny, onbetaald gebleeven, volgens Bylage 14. — Betaalingen dus, welke nimmer kunnen worden gereekend, onmiddelyk voor rekening van den Lande te zyn gefchied , en van welke, insgelyks, op zyn best genoomen, kan wórderj gezegd, dat dezelve dienen moesten'tot voldoening eener leverantie , door den Burger van Langen aangenoomen, om ten dienfte van dit Gemeenebest, tot geheime eindens te worden gebruikt, zo- als daar van in het vervolg nog nader zal moeten worden gefprooken. Hoe laakbaar of dit alles, hoe flegt het laatfte ook moge zyn, het is egter nauwlyks iets, wanneer men verder den Burger van Langen, de laagheid zo ver ziet brengen van zich aan een rechtftreekfche dievery fchuldig te miaken, om zyn eigen verwarde zaaken, ten kosten van den Lande ftaande te houden; en zulks C 3 heeft  C 36 ) heeft hy gedaan, door, in vyf fuccesfiveTraités op den Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé tot den Oost-Indifchen Handel en Bezittingen, ten behoeve van zyn Correspondent den Burger Guerin, te disponeeren overeen fom.na van ƒ40041 18- q waar voor hy in zyn privé is gecrediteerd geworden, en welke tot particuliere betaalingen heefc gediend, door hem op deczen Guerin geadfigueerd. Het bewys deezer fchandelyke Lands dievery is een poinct van zo veel aa belang, dat het voltrekt verdiend, dat wy Ulieder aandagt een ogenblik by hetzelve bepaalen. Daaromtrent komt in de eerfte plaats in aanmerking fub Nf. 15 , eene verklaring van den becrokke«en Burger de Munnick, houdende, dat alle de Wisfelbrieven doorden Burger van Langen op hem afgegeven, zyn geweest in mindering van de fom, welke door hec Committé van den Oost-indifchen Handel en Bezittingen, op authorifatie van hec Uicvoerend Bewind, ter befchikking van heczelve moesc worden gereed gehouden; zo als deze Wisfels dan ook uic voorfz Fonds zyn betaald, zonder dat hy immer eene parcicuhere rekening met den Burger van Langen heefc gehad; waar uic dus blykt, dac alle dispoficiè'n van dezen Burger of ten dienfte van het Land, of Landsdievery moeten zyn. Hierby moet men voegen, fub N°. 16, eene JNotitié door het voorfz Committé overgezonden, houdende Copie van alle de Wisfels op den Burger deMunnick afgegeven, en door denzelve betaald; op welke vyf Traites ten behoeve van J. E- der in vermeld zyn, bedragende te zamen de bovengenoemde ƒ 40,041 18 o; voores nog, fub N°. 17. a.b.c, de Reekening couranc tusfehen Guerin en .van Langen gefom (erd, Copie van de brieven door den eersten aan den laasten gefchreeven, en van eene  ( 37 ) eene Misfive aan den Agent van Justitie geadresfeerd; uit welke een en ander cvidentlyk blykt dat het Huis van Negotie van den Burger van Langen voor deze lommen is gecrediteerd, dat hy daar van niet alleen verwittigd geweest is, maar zulks ook alzoo gewild heeft, ten einde zyn Comptoirfchulden op den Burger Guerin te adfigneeren, en daar uit te betalen; en dat zyn voornemen geenzints geweest is zyn eigen naam flegts ten dienfte van den Lande te gebruiken, vermits Guerin eene byzondere rekening hield met het Uitvoerend Bewind, voor penningen door hem van den Burger Nicolaas van Staphorst, ontfangen, en hem als 's Lands penningen opgegeven. ' Eindelyk moeten met deze ftukken worden vergeleeken de fubNQ. 18. a, b, c,d, e, hiervensgevoegde Extract uic het Brievenboek en byzondereMisfive van den BurgerLangen, mitsgaders uit een ongeticuleerd folio Boek ten zyne Comptoire gevonden, de verdere Rekening-Courant uic het Klad-Memoriaal, over den jare 1/98 geformeerd, en de informatiën by zyn Boekhouder Giebe ingewonnen, en door dezen met Eede gefterkc; als blykende daar uic, dat de evengemelde fom op de Boeken van den Burger vanfLangen als zyn privé credic bekend ftaac, en eer byzondere bemalingen is dienstbaar gemaakt; terwyl hy zich in hec begin van January, ten aanzien vnn den Burger Guerin, in geen geringe verlegenheid bevondc Vermics dus hec eigen getuigenis van den Burger van Langen zoo volmaakt, en mee dac van Guerin, en mee de betalingen van den Betrokkenen, overêenftemd, om hem in dezen fchuldig ce verklaren, durven wy hem aan U, en aan hec geheele Bataaffche .Volk, als een hoogften misdadig, aanklagen; durven Fwy, wat meer is, ons zeiven geluk wenfehen dat C 4 door  t 38 ) door onze daad aan een misdryf paal en perk gefteld ■ is', het welk, by de administratie van'het vernietigd Uitvoerend Bewind, nog jaaren lang had kunnen worden bedekt. Alle deze uitgaven maken nogthans het kleinfte gedeelte van de fom van ƒ430,970- 2- o uit, over welke van wegens het Uitvoerend Bewind voor den 12 Juny was gedisponeerd. De Burger de. Munnick is door den geheimen Agent Eyketibroek, voor eene fomme van ƒ246,923. betrokken, tie Byl. 16., over welkseigentlyk en hoogst fufpecl gebruik, ons, vermits de voortvlugtigheid van dezen Agent, nog nimmer iets met eenige waarfchynlykheid is gebleeken, maar welke, quafi tot Diplomatiqueoperatien befteed, van zelfs leid tot het befchouwen van het gedrag, dat het vernietigd Uitvoerend Bewind, ten aanzien van de Buitenlandfche Betrekkingen, heeft gehouden. Daar Parys het middenpunt van alle Negotiatiën van dit Gemeenebest, gedurende' het tydvak van 22 January tot 12 Juny is geweest, is hst ook het gedrag het welk aldaar gehouden is, hetgeen uwenaandagt voornamentlyfc treffen moet, en in het zelve zien wy het Uitvoerend Bewind zyn geheel vertrouwen aan ïntrigüahten fchenken , welke, van dat vertrouwen, en var het geld der Natie, het fchandelykfte misbruik maakten , en het Gouvernement, ten aanzien van deszelfs Ministers, een twyffelagtigen rol deeden aanneeraen, volkomen gefchikt om alles te verwarren en het aanzien van dit Gemeenebest geheel te doen verloren gaan. Het was een Eyketibroek, een Ëberfiein te Parys, een Ducange in den Haag, welker perfoneel Caracter men flegts behoefd re kennen, om zig een denkbeeld van de wyze te maaken, op welke het Gouvernement door hun wierdt gediend. Een Eykenbrcek, die  ( 39 ) die als een Bankbreukige Fortuinzoeker bekend, zich zelve volkomen fchetst in een Contract door hem, den 6 February dezes Jaars , met de Burgers Wouter Struyk Ad.z., en Samuel Anthony Qertner aangegaan, tot hec doen van aanneemingen zoo voor de leverantie aan de Franfche als Bataaffche Armée, in de Bataaffche Republiek in Soldy zynde, als aan de Commisfie toe organifatie der Gewapende Burgermagt , Concract hier nevens gevoegd Sub. N*. 19 a., en by welks vierde Arcicul worde bedongen dat Eykenbroek, van pecuniëele contributiën bevrydc, zyne werkzaamheden en invloed dra nodig te kosten leggen zal, en daar door tot een gelyk aandeel in de winiten gerechtigd zal zyn; voorwaarde op welke hy zich niet fchaamt aantedringen, in eene origineele Misfive aan den Directeur v'an Langen, den 9 Maarc gefchreeven , en van welk een ExcracT: authentiek hier nevens gevoegd is onder iV°. 19. b. Een Eberfiein, die, bevoorens aan de belangens van hetScadhouderlyk Hof verknogt, naderhand in de onluscen van Belgiën gemengd, blykens een eigenhandig Billet Sub. N9-. 20, a. de laagheid heefc, zyn eigen opoffering voor een fomme gelds aantebieden en zyne eer mecveragcelyk goud celacen betalen, een Man kwaadaartig genoeg, óni in een publiek Huk van een gevaarlyken Brief te gewagen, die hy by eene kancceekening N°. 20: b. erkend nimmer gefchreeven, maar kwaadaarciglyk verdigt en met gal en leugens aangevuld ce zyn. Een du Cange, die hec Franfch Gouvernement begreep van zyn Minister te moeten verwyderen , voor dat zich hec zelve nog openclyk, omcrertc het toenmalig Beituur van deeze Republiek, had verklaard. Weinig behoefd men zich te verwonderen , dac deeze Burgers, dac bepaaldelyk de beide eerfte, als de geheime Agenten van het vernietigd UicvoerendBeC 5 wind,  C v> ) wind, byna in iedere Depêche, blykens de Extracten ten deezen gevoegd Sub. NQ. zi.a.b.c. op de noodzakelykheid van. geheime uitgaven, van fpocdi>-e en tal. ryke remifes aandringen , daar zulke veragtelyke wezens, gewoon zich zelve voor geld te verkopen, al wat hun omringt als even verachtelyk en omkoopbaar befchouwen, en, al wilde men eens vooronderflrellen dat zy zich zeiven niet wilden verryken, dan nog gewoon zyn, geld, het geen hun niets kost, welks waarde zy naawlyks kennen, met een ruime hand uittereiken, en dikwyls geheel buiten noodzaaklykheid te verfpillen; geen wonder dat men hun van Tonnen fpreeken, Tonnen beloven hoort, wanneer men een hunner gemeenzame Vrienden, met den naam van Volks Verteegenwoordiger verëerd, maar dien. naam onwaardig , wanneer men, met een woord, den.Burger Theodorus van Leeuwen, in een Billet van den 6 February Byl. 2.2. van onzen toeftand hoort zeggen, daar wy thands tot de elleboogen in het geld zitten, en daar men hem, op deezen grond, het doen van een gefchenk aan den Franfchen Minister ziet aandringen. , Men zoude eerder verbaast Haan het Bewind deszelfs voortdurend vertrouwen aan zulke wezens te zien fchenken,na dat het Franfch Gouvernement den een en den ander als gevaarlyke had verwyderd, na dat men het geringe fucces van hunne veel belovende onderhandelingen heeft kunnen zien, en na dat de Ministers Blauw en Meyer, reeds op den 18 Maart, het fufpecte hunner handelwyze, het inmoreele van hunCaracter , en het ongenoegzame hunner kundigheeden, in eene zeer ampele Memorie aan het Uitvoerend Bewind hadden ontwikkeld, en ten hoogden waarfchynlyk gemaakt, dat deze geheime Agenten zelve geen gering gedeelte van de door hun betrokken Penningen genoten. Dan deeze verbazing verdwynt, zoo dra men  ( 4f ) men befchouwt dat een der Directeurs, en wel die geen die met de Correspondentie belast fcheen, niet ontzag zich zeiven fchaamteloos met 's Lands Geld te verryken; en wanneer men verder befchouwd dat een ander, indirect, in de voordeden van de gemaakte onkosten deelde, door de leverantie van Goederen, welke door den Burger van Langen, als een gedeelte van den beloofden onderftand, wierden overgemaakt. Nauwlyks Hn men geloven dat een Lid van het Bewind', welke zig, Amptshal ven, zonder hoogst indelicaat en misdadig te zyn, met geene Leverantie bemoeien kon, dezelve voor een zoo laag oogmerk als corruptie najaagt, en egter laten-de Bylagen i. 23. a- b. c. d. geen de minfte bedenking over, dat van Langen een Leverantie van Lakens, ter concurrentie van ruim ƒ 100,000- o- o, had aangenomen, voor welker rigtige betaling, door middel van de fecreete Kas, genoeg gezorgd wierd;en dat hy op het aannee men dier Lakens, in de Republiek contanc betaald, op het fterkfte aandrong, niett'cgenftaande de voorgewende omkoping in het Franfch Gemenebest, volgens het fchryven van Eykenbroek, veel moeielyker voor Koopwaren dan voor Contanten konde voortgaan; doch wat ging een Man als van Langen, het belang van het Vaderland aan, 'er moest immers vooraf worden gezorgd, gelyk hy zich in een Brief aan Eykenbroek, uitdrukte „ dat hunne byzondere en„ gamenten niet in de war liepen". Hoe onftaatkundig het dan ook ware de grootfte aangelegenheden van dit Gemeenebest, buiten concurrentie van een Man te behandelen, die, wel is waar, het onbepaald vertrouwen van het Bewind niet meer bezat, maar die nogthans, wegens hetzelve, by de Franfche Republiek bleef geaccrediteerd; de belangens en geheime inzigten van den Burger Eykenbroek, vor-  C 42 ) vorderden, dac de Minister Meyer van alles onkundig gehouden wierd, als wilde'men hem vooral de behandeling van concanten onchouden, en dac ten dien einde aan Eykenbroek een Inftrucïie wierd door de alleen wettige Volkskeuze, te bereiken, of om zich te overtuigen, dat ook by dien Minister niets ten dezen opzigte met vrugt te verrigcen viel, en in deeze overtuiging de rechtvaardiging te vinden voor de kragtdadige maatregelen tot welke men zich genoodzaakt zoude mogen zit n. De Generaal Daendels fcheen het meest gefchikt tot het houden van een zo belangryk en beftisfend gefprek : even zeo bekend door zyne onveranderlyke ge D 3 hecht-  ( 5* ) hechtheid aan de grondbeginfèlen der Staatsomwenteling van den Jaare 1795 , en aan het fysthema van Eenheid, den 22 January in zyn geheele uitgeftrektheid ingevoerd, als door den onvtrfchrokken moed met weike hy, onder de zegevierende Franfche Vaanen, was voortgerukt, om de vryheid voor zyn Vaderland te winnen, had hy zich hier te Lande en, in hetFransch Gemeenebest, een naam van Volksgezindheid verworven . weike zyn bekende afkeer voor de willekeurige flappen van het thans vernietigd Beftuur niet dan bevestigen korden, en dus moest zyn getuignis meerder icloof, zyn gevoelen meerder ingang, dan dat van iemand anders, vinden: Bereid zyn Vaderland des lioeds, met zelfverlochening, te redden , was de GeDtT'sl eiafc tot deze laatfte poging bereid, en het zo veel gerügts gemaakt hebbende gefprek van den 16 Mey was het beredeneerd gevolg van het by ons ontworpen Pkn, zo als dan ook net meer onverhoopt dan onverwagt mislukken van deze laatfte poging en dc dreigende houding van het vernietigd Uitvoerend Bewind, het temporaireafwezen van den Burger Daendels, zyn verblyf te Parys ten gevolge hadden, waar zvnc en onze pogingen, door het onberaden, onzeker en verinderlyke gedrag van het toenmalig Bataafcch Gouvernement, cn deszelfs uit een lopende Proclamatie en orders, vooral ten opzigte van voorfz. Generaal gewyzigd, ons nog altyd de hoop lieten, om een dring mde verandering in het Beftuur, met het minst mogelykegerugi, en , zonder den zweem van fterke maatregelen, te zullen kunnen bewerken. — Deze hoop vermeerderde djoor de meer en meer zigtbare afkerigheid der Directeurs Fokker en WiUrick, zo van den ftap van den 4 Mey, als van de willekeurige maatregelen hunner Ambtgenoten, mitsgaders nog door de conferentie, van eerstgemelden met eenige Leden van het  C 53' ) het zich noemend Vertegenwoordigend Ligchaam , op deTreves-kamer, gehouder?, en , in zyne Poisfivè aan de Eerfte Kamer, vermeid, sis voornamen:l.yk ten doel hebbende hergeven van een regelmatiger) gang aan het Beftuur, met wyziging of uitrekking van die Decreten , welke by de Natie een zo zigtbaar en regtmaag ongenoegen hadden verwekt; en hoe zeer deze te zamenkomst zonder eenige gewenschte gevolgen bleef, viyden wy ons nog altyd, en viyden ons daarmede tot den ia Juny, dat zagtmoedigheid met fenniïeit gepaard, de zaak znude brengen daar, waar wy die destyds hebben wilden, dat is de vrywillige dimisfie van het Uitvoerend Bewind, het intrekken van het Decreet van den 4 Mey, en het fpocdig in werking brengen van de Conftitutie, op zulk eene wyze, dat de Volksftem geen herfenfehim was, en de Grondvergaderingen niet langer beftonden uit een gering aantal Perfonen, door weinige Intriguanten beftuurd. Tot dat einde llrefcte een Adres aan het zich noemend Vertegenwoordigend Ligchaam, hetwelk zonder de geweldige maatregulen door hetzelve en het toenmalig Uitvoerend Bewind beraamd, nog den ias Juny ingeleverd zoude geworden zyn, tot dat einde ftrekte voorts een zeer ernftig en welmenend gefprek van den Generaal en Chef ^foubert, met de Leden van voorfz. Bewind, ■ dan alles was vrugreloos, en het onberaden gedrag, zo van het Inconftnutioneel Uitvoerend Bewind, als van beide de Kamers was zodanig, dat ons geen andere keuze wierd overgelaten , dan, nog dien zelfden dag, eene beflisfende ftap te doen, of het Vaderland tot een fpeelbal zyner onderdrukkers, en het toneel van hunne geweldadige daden te zien. Reeds voor den middag van den 12 Juny, zag men twee der CbmmislarisXèri eener vrieméf\y\\ lt>ill)d. den vangen avond, by gelegenheid de D 4 te«  C 54 ) ferugkomst van den Generaal Daendeh, gegeven , in hunne Huizen in verzekering nemen, en wanneer deze tyding; in de Eerste Kamer was bekendgemaakt, svierdt 'er, volgens het getuigenis van den Burger Fronhpf, Lid dezer Kamer, Byla,age $6, een uitroep van vreugde gehoord, en een aanhef van divèrfi? Leden om het Schavot opterigten, en hen benevens de overige Commisfarisfen, zonder form van Proces, dé Kop voor de voeten te leggen, zynde die uitriep door veifchetdcn Leden te gelyk gefchied: zo als voorts in evengemelde Kamer, in Committé-Generaal geformeerd, „voorftellen gedaan zyn, om, ter ad„ liftende van de Vergadering, alle de gewapende s, Burgermachten in de gantfche Republiek in den Haag - te doen opkomen, en de Militaire te ver„ wyderen, en van de eene plaats naar den andere *s te doen marcheeren, en dat, hoewel geene ande- re Troupes order de" Wapenen waren, de Lyf3) Garde moesc worden byëen geroepen, om eene 33 vertoning van fchrik te maken". Voorts be- floot deze Kamer dien zelfden dag op den ontvangst van een Brief van het Inconftitutioneel Uitvoerend Bewind, proponerende het gedrag van den Generaal ter keanis van het Fransch Gouverrement te brengen, het commando van de Armee, aan den Generaaleer/, re ontnemen, -daar deze zyne afkeuring van verfcheiden maatregelen niet had ontveinsd, hoezeer dac Decreet in de Tweede Kamer, vermits de ingevallen verandering van zaaken , al niec wierd bckragtigd, waren de gempederen aldaar insgelyks hevig opgewonden, daar volgens het, Declaratoir der Burgers Bruins en . Auffmorth, Bylaage 36, b en c, almede van energique maatregelen en het byëenroepen der Burgeryën gefproke-n is, welke men zo het fchynt, blindelings flopte* ce leiden, en, mee brommende woorden, aan " " " ■ "" " ' hen  (55 ) hec toerilaiig Beduur te verbinden, ert dat, volger).1'? hét getuigenis van eèrstgemelden, hec geen de laatste* egter niet fchynt te hebben gehoord, door den békenden de Bere, op de vraag of'er bloed zoiide worden gedorc, is gezegd, en herhaalde reizen gezegd: „ Ja blixems daar zal bloed vergocen worden"! eh wyders vyf- en cwincig Grenadiers gevraagd, aart welker hoofd hy zich dellen wilde. Alles kondigde dus hec dellig voornemen van Beduurders en Wecgevers aan, om niecs ce onczien, een einde zich in hunne waggelende zecels ce vestigen, hec gedrag van den, Praafidenc van hec Uitvoerend Bewind, en van zyaën Ambcgenoot Wildrïck, welke hunne Posten in den Boezem van hetzich noemende Vercegenwoordigend Ligchaam, nedeflegden , toonde duidelyk aan, hoe weinig hunne Medeleden, voor reden en overeuiging, Vacbaar waren, en, zo de zaak chans niec wierd doorgedrongen, leverde hec coekomscige een verfchiec op,, hec welk ieder weldenkend, ieder gemacigd Mensch mee fchrik vervullen moesn — Op dac cyddip zoude langer dralen ^ dus eene misdaad cegen de Nacie zyrt geworden, en in deze omdandigheden Viel niets atv ders ce doen, dan den bedreigden flag ce voorkomen , hec Roer van Scaac aan de roenmalige Scuurliede'n te4 oncrukken, zelve de hand aan hec werk ce daan , eh, mee by voeging van kundige, eerlyke, eordate en beproefde Vaderlanders, de dobberende Hulk voor een geheel verbryzelen te bewaren. —* Die hebben wy gedaan, en, daar geweld cegen den Geweldenaar heilig is, hebben wy die middelen gebruikt, welke het eersc by de hand en hec zekersc gefchikc waren om éen fpoedig einde aan het onwettig Beduur ce maken, Waaronder het Bacaaffche Volk, bereids te lang, hadt moecen zugcen. —i De uirflag onzer pogingen is bekend ; in UI. Condicueel aanwezen zien wy derzelver D 5 heil-  ( 5* ) jiejlryk gevolg, en rer uwer beoordeeling (lellen wy Ólymoedig dp goed- of afkeuring van het, door ons, gehouden gedrag. En voor en na den 12 Juny, hadden wy op den ongelukkigen toeftan d van ons Vaderland niet kunnen denken, zonder tevens de oorzaaken op te fporen van deszelfs diep verval. Vonden wy dezelve voor een gedeelte in toevallige omftandigheden, geheel buiten het bereik der Beduurders, ja zelfs buiten dat van het geheele Volk geplaatst, konden wy den uir.reputten Staat der Financiën, het verlopen van den Koophandel, het ftilitaan ppzer Fabrieken, de verarming van zo veele Ingezetenen, grotendeels aan een verderfelyken Oorlog toe fchryven, in welke wy, duor de listige Staatkunde van het Stadhouderlyk Beduur en den alles vermogenden invloed van vreemde Hoven, zyn gewikkeld, en $elks voorwerp na de Staats-omwenteling van den [cupe i/v'S? wel is verkeerd, maar zonder dat wy, Voor die onkosten, welke den Oorlog fteëds verzeilen, of bevryd, of tegen het verlies onzer rykfte Bezittingen, beveiligd hebben kunnen worden ; wy < • nden een nog gro-cr gedeelte dezer oorzaken, in het Bataaffche Volk zelve gelegen, en wel vooral in die fchandelyke laauwheid voor het algemeen belang met den nog fchandelyker geestdrift voor dat der by No. 7. Gelykheid, Vryheid, Broederf-hap. Extract uit het Register der Refolutie'n van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek, wegens het Departement van Buitenlandfche. zaaken. • Vrydag den 23. February 1798. Her 4. Jaar der Bataaffche Vryheid. Op het geproponeerde is beflooten, de Burgers Directeurs Fynje én van Langen, te authorifeeren, gelyU  [ 8a J geauthorifeevd Worden by deezen, tot het doen der betaalingen, uit de fecreete kasfe, en verdere uitgaaven, van het Uitvoerend Bewind, der Bataaffche Republiek.' En zal Extract deezes gezonden worden , aan den Burger Directeur Fynje, tot deszelfs informatie en naricht. (Geparapheert) PIETER VREEDE, Vt. (Onderftond) Accordeert met voorfz. Register (Geteekend) W. BUYS. Voor Copie conform. S. DASSEVAEL. No. 8. a. Gelykheid, Vryheid, Broederfchap. ExtraSi uit het llegister der, Befluiten van het Uitvoerend Bewind der Bataaf' fchè Republiek. Woensdag den 21. Februaiy 1798. Het vierde jaar der Bataaffche Vryheid. Het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek in aanmerking neetaende , dat de dringendfte omftandigheden  [ §3 J den des Vaderlands vorderen, dat in deszelfs pecunieele behoeftens daadelyk worde voorzien, heeft goedgevonden en verdaan, het Committé tot den Oost-Indifchen Handel en Bezittingen refideerende te Amflerdam, te authorifeeren en te qualiliceeren, zoo als hetzelve geauthorifeerd en gequalificeerd word by deeze, omme ten diende van den Lande, op door of van wegen het Uitvoerend Bewind voornoemd aftegeevene Wisfelbrieven en Asfignatiën , voortefchieten eene fomma van viermaal honderd duizend Guldens, en welke alzoo door het Committé voornoemd afgegeeven Gelden van wegens den Lande, uiterlyk binnen den tyd van drie Maanden, na dato van deeze qualificatie, aan het zelve Committé zullen worden gerestitueerd. En zal Extract deezes gezonden worden aan het Committé tot de zaken van den Oost-Indifcben Handel en Bezittingen voornoemd, ten fine van informatie en narigt. (Was geparapheerd) PIETER. VREEDE, vt. Accordeert met voorfz. Register (Was geteekend) W. BUY S. Accordeert met het origineel, (getekend) SMISSAERT. Voor Copie conform. S. DASSEVAEL. No. 8. b.  [ 84 ] No. 8. h. Gelykheid, Vryheid, Broederfchap. Extra& uit het Register der Befluiten van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek. v,i nek ,9iJi,3ftiIft«p ;\--> ■■. j ,,„.:. r)| ï'^'t>iit» Donderdag den Juny 1798. Het vierde Jaar der Bataaffche Vryheid, Is geleezen eene Misfive van het Committé tot den Oosx -Indifchcn Handel en Bezittingen, gefchreeven te Amfterdam, in dato heden, communiceerende, dat uit Parys, ten lasten van de Casfe van hun Committé waren afgegeeven Wisfelbrieven, ten bedraage van zes en vyftig duizend agt honderd Guldens; dat zy zich buiten ftaat bevonden gemelde Wisfelbrieven te honoreeren, uit hoofde dat hun van de viermaal honderd duizend Guldens, tot welker afgifte Zyl. door dit Bewind, by eene fecreete Refolutie vau den 21, February van dit Jaar waren gequalificeerd, niet meer in Cas was dan vyf en twintig duizend agt honderd negen en twintig Guldens, en agtien Stuivers, om welke redenen het gemelde Committé verzogt, dat de gemelde Wisfels inquaestie, voor zoo verre dezelve -furpasfeeren de meergemelde qualilicatie, mogten worden verandert, of wel dat door dit Bewind deswegens zoodanige andere dispofitie mogt worden genomen, als het zelve zoude vermeenen te behooren , ten einde hun in ftaat te Hellen tot het verlcenen van de vereischte authorifatie op hunl. Departement van Finantie, ter voldoening van de voornoemde Wisfelbrieven. .; Wru:rop zynde gedelibereerd , is befloten , het ge- mel« \  in) melde Committé te authorifeeren en te gelasten, zo» fds gefchied by deezen, om, behalven de voornoemde viermaal honderd duizend Guldens, nog vyftig duizend Guldens te betaalen, en ter dispofitie van dit Bewind te houden, om daariiit, gevoegd by voorengemelde vyf en twintig duizend agt honderd negen en twintig Guldens en agtien Stuivers, gemelde Wisfels te zamen groot zes en vyftig duizend agt honderd Guldens te voldoen. En zal Extraét deezes worden gezonden aan het meer* gemelde Committé', ten fine van informatie en narigt, j (Was geparapheerd) JOH. P. FOKKER, yt. (Onderflond) | Accordeert met voorfz. Register, (Was geteekend) .LradyiV wfoftuj&ii i>T> v.&\ mi S. DASSEVAEL, prov.alg.Seci. Accordeert met het origineeL ^(getekend SMISSAERT. Voor Copie conform, :atao iogv ad tes . ayj»••} ns'iairl bhnb n»T- DASSEVAEL, 9fc 9flJ >'■ i .■< wad f ns*jf'>ot'i 3ii3V53id-^|Bi sJYhowf'Ki .aabiow •ii«em»5S>2o:l4'4 ' (LagerftaaO Uwe Gecommitteerde Mede¬ leden. (Geteekend) J. J- A. GOGEL. A. J. la PIERRE. Accordeert met zyn origineel berustende ter Secretary, van het Intermediair Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek. S. DASSEVAEL* 1 E - No. io.  [ w } No. iëi Memorie van Gilden op Rekening betaald, wegens dé Huishouding , alsmede betaalde Huur van Koetzen, geleverde Liirnen enz. fliffa' . 8 February; Aan Hermanus Stroink ter goeder rekening . ƒ 3000 : 0:0 6 Maart. Aan G. B. Wenfmg ter goeder rekening .... 600 : 0:0' 3 April.- Aan dezelve als voren . . 2481 : 7:0 14 dito. Aan dezelve als voren . . 600 : 0:0 19 dito. Aan dezelve idem , . . 600 : 0:0 4 Mey. Aan dezelve idem . . . 3000 : 0:0 17 . dito* Aan dezelve idem * - * • 600 : 0:0 8 juny* Aan dezelve idem . ; . 1400 : 0:0 ƒ13281 : 7 : o February. Aan D. TV. Velthorst, voor Huur van Koetzen , geduurende de Maand February i * 1 ... . •ƒ 313 : a : 8 20 Maart. Aan 2?. MemeringmZoon, voor geleverde Tabak . 31 : 10 : o ïn April Aan Theodorus Pauwels voor geleverde Hoeden voorde Directeurs . * 311:0:0 dito* Aan J. Stas, voor eeil geleverde ronde Hoed en Ecbarpe, in Jan., voor dc-n Burger 'fVildrick . 125 : 10 : 6 5 dito. Aan Miehei, voor 't repa¬ reren van 't Schaakfpel . 2:8:0 ¥, dito,- Aan van Geyt, voor repa- ratiën van de Meubelen . 15 : 0:0 Ttanspo 'rteere f 14079 : 17 : 4 9 dita  E 8P ] Transp. ƒ 140 79 : 1 7: 4 9 dito. Aan van Ge welke Wisfelbrieven met betaaling gehonoreerd ert cföhf my ontvangen zyn; waarom ik dan oók gemelden Burger 5» y. van Langen op rekening heb gecrediteerd. Da* voorts door denzelven Burger nog aan myne orders, zyn afgegeeveh, de navolgende Ad fignaticn of Wisielbrieven op Pi ide Mannick, doch welke voor zoo Veel  [ o3 3 Veel my ondergetekenden bekend is, met geene bemaling zyn gehonoreerd en 'welke naar alle Wkarfchynlykheid, ingevolge de deswegens bekomen informatie, met protest zullen terug gezonden worden, alle in dato Juny 1798. ais eene groot ƒ 32000 5800 6000 1 2000 • tooo loco » 1000 Gevende ik ondergetekenden voor redenen van Wtftenfehap als in den text, bereid zynde dit alles des gerequireerd, met folemneelcn Eede te bevestigen. In den Haag den 20 Juny 1798. het vierde Jaar der Bataaffche Vryheid. (getekend) J. P. PESSEPvS. Voor Copie conform. S. DASSEVAEL. No. 15. Op den zeven-en-twintigften Juny des jaars zeventien honden agt en negentig, Compareerde voor my Jan Hendrik Zilver, openbaar Notaris te Amfterdam, by den Hove van Holland geadmitteerd. De Burger Pieter de Munnick, Subfiftut Secretaris van hit Committé tot de Zaaken van den Oost-Indifchen Handel en Bezittingen, woonendc binnen deeze Stad. Dewelke ter voldoening aan de Aartfehryving van des: Agent vanjuftitie der Bataaffche Republiek, de dato 20 Juny 1798, voor de-, opregte waarheid heeft getuigd en Verklaard; Dat a»lle Wisfelbrieven door S. J> van Langen, ten las-  [ 91 ] laste van hem Getuigen getrokken ten beloopc van een maal honderd vier en tagtig duizend zeven en veertig Guldens, en twee Huivers, gelyk ook eene fomma van twee maal honderd zes en veertig duizend negen honderd drie en twintig Guldens door Jan Eykenbroek uit Parys getrokken, niet zyn geweest voor privé rekening van hem Getuigen, of uit hoofde van eenige afzonderlyke affpraak met opgemelde S. J. van Langen, maar integendeel dat zulks is gefchied uit kragte der Secreete Refolutien van het Uitvoerend Bew-nd de dato 21 Febr. cn 7 Juny van dit jaar aan het Committé tot de zaken van den Oost-Tndifchen Handel cn Bezittingen ingezonden, en dat diesvolgens de voldoening van de bovengemelde fomma, t'zamcn bedraagende driemaal honderd •negen en zeventig duizend een honderd zeventig Guldens en twee Huivers is gefchied uit de Casfa van het Committé , ingevolge de authorifatie door hetzelve Committé op deszelfs Departement van Finantie verleend. Geevende hy getuigen voor reden van Wetenfchap als in den text is vermeld; Bereid zynde depofitie, des gerequireerd wordende, met folemneelen Eede te bevestigen. Aldus gepasfeerd in Amfterdam , ter praefentie van . Daniël Arbman, Johannesz. en Benjamin de la Fontaine Verwey, als getuigen. (getekend) J. H. ZILVER. Notaris. Voor Copie conform. S. DASSEVAEL, No. 16.  L 95 J N*«. 16. Lyst der Wisfelbrieven} door S. J. van Langen en J. Eykenbroeck , op den Burger P. de Munnick qq. getrokken. N°. 1 De Burger P. de Munnick, Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé tot den Oost-Indifche Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen, aan de ordre van de Burgers 3lettere en Zoonen de fomma van vier duizend Gulden-- , Hollands Courant; waarde ontfangen, cn fteld op rekening als per advys van S. J. vaw LANGEN. Den Haag 10 February 1798. zegge ƒ4000 -: - Holl. Court. fin dorfo) Voor ons aan de ordre de Burgers Loofs en vern der filet, waarde in rekening. Moltere en Zoonen Voor ons aan Toonder. Loofs en van der Biet. Voldaan 13 February 1798. • ' HENDRIK LEUNAK. JLle  [ 96 3 De Burger P, de Mumiick, Secretaris Van het-Departement van Finantie vun het Committé tot den Oost-In* dlfcheu Handel en Bezittingen te Amfterdam , gelieve voor my te betaalen , aan de ordre van de Burgers Molière tu Zoonen , de fomma van vyf duizend Guldens Hollands Courant , waarde ontfaugen en field op rekening volgens advys van *' 1 S. J. van LANGEN. Den Hage io February 1798. . ' ■ Zegge ƒ5000-:- Ifoll. Court. (in dorfo ) Voor ons aan de Burgers Loofs en van der Biet of ordre, waarde in rekening.Molière en Zoonen. Voor ons aflr Toonder, Loofs en van der Biet. Voldaan 13 Februarv 1798. HENDRIK LÈUNAK, De B urger P, de Mannick Secretaris van het Departement van Finantie, van het Committé tot denOosc-Indifche Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor 'my te betaalen aan'de ordre van de Brs. Molière en Zoonep, de fomma van drie duizend Guldens Holl. Court. waarde ontfangen, en volgens advis van S. j. van LANGEN, Den Haag 10 February 1798. Zegge ƒ3000 -: - Holl, Court, (in dorlb.) Vonr ons aan de Burger David van Ifeyst, of ordre, waarde in rekening, , Bloliere en Zoonen. per Proc. van David van Heyst. David van Heyst, Junior, Noldaan 12 February 1798. J. C, BORGMAN,  C 97 ] De Burger P. de Munn'tck , Secretaris van het Committé tot den Oost-lndilche Handel te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen, aan de ordre van de Burger* Molière en Zoonen, de fomma van vyf duizend Guldens Holl. Court. waarde ontfangen, en fteld op rekening als per advis van S. J. van LANGEN, ."':i"'4Aj w*v •- Den Haag 13 February 1798. , . Zegge ƒ5000-;- Holl. Court. (in dorfo) Voor ons aan de Burgers Antonie Moltere en Camp. of ordre , waarde in rekening MOLIÈRE en zoomen. Voldaan 24 February 1798. A. MOLIÈRE en COMP. TH'7 JJ f"! " bl*Vp Tl / vr , De Burger P. de Munn'tck, Secretaris van het Co'mminé tot den O. I. Handel te Amfterdam, gelieve voor myte betaalen aan de ordre van de Burgers Molière en Zoonen, de fomma van vierduizend Guldens Holl. Cour.waarde ontfangen, en fteld op reekeifing als per advys. Den Haag, 23 Febr. 1798. S. J. van LANGEN. Zegge ƒ4000Holl. Cour. (in dorfo) Voor ons aan de Burgers Beek en Loclewyks of ordre waarde in reekeuiiig MOLIÈRE EiV ZOONEN. Voor 'ons aan Toonder BECK en LODRWYKS. Voldaan 26 Febr. 1798, F. H. SMITS!. 5(1 Jfe  [ 98 ] De Burger P. de Munnick, Secretaris van het Committé tot den O. I. Handel te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan de ordre van de Burgers Molière en Zoonen, de fomma van twee duizend Guldens Holl. Cour. waarde ontfangen, en fteld op rekening als per advys. DenHage, 23 Febr. 1798. S. J. van LANGEN. Zegge ƒ2000-:-: Holl. Cour. (in dorfo) Voor ons aan de Burger G. A. TV. Ruysck of ordre, waardein rekening, datum ut retro. MOLIÈRE en zoonen. Voldaan, 2 Maart 1798. G. A. W. RUYSCH. De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor mv te betaalen aan de ordre van de Burger P. J. F. O. Ó'ndaatje, de fomma van drie duizend Guldens fWll. Cour. waarde in rekening, en fteld op rekening als per adV'ySVan S. J. van LANGEN. Den Haag, 27 Febr. 1798. Zegge ƒ3000-: - : Holl. Cour. Aangenomen P. de MUNNICK. fin dorfo) Voor my aan den Burger C. J. Vos of ordre Q. ONDAATjE. De valcur deezer ontfangen, 6 Maart 1798. C. J. VOS. De  I 99 1 De Burger P. de Munnick te. Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan dAordre van de Burger A. H. Boode, de fomma van vyf duizend Guldens Holl. Courant, waarde in rekening, en fteld op-rekening als per advis. Den Haag i Maart 1798. S. J. van LANGEN. Zegge ƒ5000- . -: Holl. Cour. Aangenomen 12 Maart 1798. P. de MUNNICK. (In dorfo) > Voldaan 13 Maart 1798. A. II. BODE. Amfterdam, den 9 Maart 1798. Voldaan 13 Maart 1798. J. R. SCHUYMER. De Burger P. de Munnick te Amfterdam 14 dagen na dato, gelieve voor my te betaalen aan d' ordre van den Burger jf. P. Pesfers, de fomma van drie duizend agt honderd Guldens, waarde in rekening, en fteld op rekening als per advys van S. J. van LANGEN. Den Haag 10 Maart 1798. Zegge ƒ3800 -: - : Holl. Cour. . ~ '' rr~ - / * Aangenomen op de Prince Gragt P, de MUNNICK. (In dorfo) Betaald aan den Burger B. van Keyferswaart of ordre. J. P. PESSERS. Voldaan 16 Maart 1798. BART. van KEYSERSWAART. G De  [ 100 ] 24 Maart De Burger P. de Munnick te Auifterdam, gelieve voor my te betaalen 14 dagen na dato aan d'ordre van de Burgers Vreede en van Mark, de fomma van twee duizend zes honderd twee en vyftig Guldens en een ftuiver Holl. Cour. de waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van S. J. van LANGEN. Den Haag 10 Maart 1798. Zegge ƒ 265a -1 -: Holl. Cour. f . Aangenomen P. de MUNNICK. Adres op dePrince Gragt. (In dorfo) Voor ons aan de Burgers Cuyck van Mierop en Tetteroode ofte ordre, de waarde in rekening. VREEDE en van MARLE. Voor ons aan Toonder CUYK van MIEROP en TETTERODE. Voldaan 28 Maart 1798. J. C. SEYFFART. De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen, 3 dagen na dato, aan d'ordre van den Burger J. E. Guerin de fomma van veertien duizend vier honderd en vier Guldens veertien rtuivers en agt penningen Holl. Courant, waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van • S. J. van LANGEN. Den Haag 10 Maart 1798. Zegge ƒ 14404 - 14 - 8 Holl. Cour. Aangenomen P. de MUNNICK. (In dorfo) Voor my aan Toonder, Amfterdam 13 Maart 1798, J. E. GUERIN. Voldaan 14 Maart 1798. ERNST GLASER. De  De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen, vier dagen na dato, aan d'ordre van de Burger J. P. Pesfers de fomma van elf honderd zes en twintig Guldens, waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van S. J. van LANGEN. Den Haag 16 Maart 175)8. Zegge ƒ1126-:-: Holl. Cour. ace. P. üe "MUNNICK. op de Prince Gragt. I -(In dorfo) Betaald aan den Burger G. Bonnicken Zoon, waarde in rekening J. P. PESSERS. Voor ons aan Toonder. G. BONNIK en zoonen. Voldaan 19 Maart 1798. J. PETR^EÜS. De Burger P. de Munnick op de Prince Gragt te Amfterdam , 4 dagen na dato, gelieve voor my te betaalen aan d'order van de Burger J. P. Pesfers de fomma van drie duizend twee honderd Guldens Holl. Cour., waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis. Den Haag den 16 Maart 1798. S. J. van LANGEN. Zegge ƒ 3200 -: -: Holl. Cour. ace. P. de MUNNICK. (In dorfo) Betaald aan den Burger C. J, FatxMaaa -of ordre waarde in rekening. J. P. PESSERS. Den inhoud deezer voldaan den 20 Maart 1798. C. J. FORCHIANA. G * De  [ 102 ] 30 Maart. De Burger P. de Munnick te Amfterdam gelieve voor my te betaalen, 14 dagen na dato, aan d'order van den Burger J P. Pesfers de fomma van vier duizend Guldens Holl. Cour. waarde in rekening, en gefield op rekening als per advis van S..J. van LANGEN. Den Haag 16 Maart 1798. Zegge ƒ4000 - :-: Holl. Cour. ace. ■ - 1 ... P. de MUNNICK. • (In dorfo) Betaald aan de Burgers Bock en Koenen, of ordre, waarde in rekening. J. P. PESSERS. Voor ons aan de Heeren Cuyk van Mierop en Tetterode of ordre. BOCK en KOENEN. Voor ons aan Toonder. CUYK van MIEROP en TETTERODE. Voldaan 3 April 1798. J. C. SEYFFART. De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan d' ordre van de Burger j. E. Guerin te Amfterdam, de fomma van zeven duizend zeven honderd en vier Guldens twaalf Huivers en agt penningen, waarde in rekening, en fteld op rekening"als per advis van S. J. van LANGEN. Den Haag 16 April 1798. . Zegge ƒ7704 - 12 - 8 Holl. Cour. (In dorfo) Voldaan 18 April 1798. J. E. GUERIN. I . ' • De  C i°3 ] 24 April ƒ 8800 -:-: De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen 8 dagen na dato, aan d' order van de Burger J. P. Pesfers de fomma van agt duizend agt honderd Guldens Holl. Cour., waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van S. J. van LANGEN. Den Haag 16 April I798Zegge ƒ 8800 - : -: Holl.. Cour. Aangenomen P. de MUNNICK. Adres aan het Committé tot den O. I. Handel. O. I. Huis Rekenkamer. (In dorfo) Voor my aan den Burger Bart. van Keyferswaart, of ordre, waarde in rekening als per advis. ' Tilborg, den 18 April 1798. Zl J. P. PESSERS. Voor my aan de Heeren Ernestus van Harlingen en Zoon of ordre. Amfterdam 21 April 1798- ■ BART van KEYSERSWAART. Voor ons aan E. Braak of order. ERNESTUS van HARLINGEN bn zoon. Voor my aan Aert van Dragt of order. J E. BRAAK. Voldaan 30 April 1798. AERT van DRAGT, 03 De  24. April. De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my 8 dagen na dato te betaalen aan de order van ? P Pesfers, rit fomma van drie duizend Guldens Holl. Court* waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis S. J. van LANGEN, Den Haag 16. April 1798v Zegge ƒ3000: - Holl. Court. Fol. 117. aangen. P. de Munnkk. Adres aan het Committé v. d. O. I. Handel, (in dorfo.) Betaald aan den Burger J. H. op den Dries, of ordre waarde in rekening. J. P. PESSERS. Voor my aan de crdre van de Heeren L. Pêydt, de waarde ontfangen. J ' Antwerpen 19. April 1798. J. H. op den DRIES. Betaald aan de crdre van de Heeren Wilkmfe en Hekman, waarde-i n rekening. LAMBt. veydt. V ™T?nTS™de Heeren Beck en Lodewyks, of ordre willemse en hekman. VXor ons aan Toonder \ beck en lodewyks. Volaaan 27. April. G. HAVEKES. De  C ie>5 ] De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my óp 8 d. dato te betaalen aan de order van de Burger J. P. Pesfers, de fomma van twee duizend Guldens Holl. Courant, waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van Den Haag 16. April 1798. S. J. van LANGEN. Zegge f aooo: - Holl. Court. Adres aan 't Committé tot de O. I. Handel, (in dorfo) Voor myn aan Norb. Scheffers, of ordre waarde ontvangen. Tilburg 18. April 1798. J. P. PESSERS. Voor myn aan de Heer Tkeod. Wouters, of ordre waarde in rekening. NORB. SCHEFFERS. Voor myn aan de Heer P. Dekkers, of ordre de waarde van dezelve. THEOD. WOUTERS. Voor my aan de ordre van de Heer Munninck en Comp., waarde in rekening. Antwerpen 23. April 1798. PETRUS DEKKERS. Voor ons aan Toonder NUMINCK en COMP. Voldaan 25. April 1798. ALBERT NUMINCK. G 4 D*  [ ic6 J De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve % d. na. dato voor my te betaalen aan de ordre van de Burgers Preede en van Mark, de fomma van vier duizend Guldens Holl. Courant, de waarde iii rekening, en fteld op rekening als per advis. Den Haag 5. Mey 1798. ' S. J. van LANGEN. Zegge ƒ4000: - Holl. Court. Op de Princegragt. . (jn dorfo) Voor ons aan den Burger Pieter Preede, of ordre t. , „ VREEDE en van MARLE. Voor my aan de Burger W. J. Lobé PIETER VREEDE. W. J. LOBé. Voldaan ï. Juny 1798. J. G. LANKHORST. 9. Mey. De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen 3 d. na dato aan de ordre van de Burgers Preede en van Mark, de fomma van negen duizend twee honderd zeven en twintig Guldens drie Stuivers Holl. Courant, waarde tot faldo van rekening, en fteld op rekening als per advis. Den Haag 6. Mey 1798. ' S. J. van LANGEN. Zegge ƒ9227:- Holl. Court. Op de Princegragt. (in dorfo) Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of orare de waarde in rekening. Leyden den 7. Mey 1793. VREEDE en van MARLE, voor ons aan Toonder per proc. Cuyk van Mierop en Tetterode. J. TETTERODE. Voldaan n. Mey 179^. J. C. SEYFEART. De  [ **7. 3 De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve voor fhy 3d. na dato te betaalen aan de ordrede Burger j. C. Guerin, de ibmma van zeven duizend negen honderd wee en dertig Guldens en elf Stuivers Holl. Courant. waarde in rekening, en field op reekening als per advis. Den Haag 5. Mey 1798. S. J. van LANGEN. ' Zegge ƒ 7932-11 - Holl. Court. (in dorfo) Voldaan n. Mey 1798. - J. C. GUERIN. De Burger P. de Munnick te Amfterdam , gelieve voor my te betaalen aan den Burger van Koten, Agent der Nationale Opvoeding van de Bataaffche Republiek, of ordre tle fomma van zes duizend Guldens Holl. Courant, waarde in rekening, en fteld op rekening als per advis van S. J. van LANGEN. Den Haag 5. Juny 1798. Zegge ƒ6000:- Holl. Court. aangên. P. de Munnick. (in dorfo) Binnen ftaande fomma van zes duizend Guldens voor my tê betaalen aan den Burger Botereau, Commisfaris van de Franfchen Schouwburg der Bataaffche Republiek te Amfterdam , of ordre. Den Haage 5. Juny 1798. T. van KOTEN. Voor my aan de Burgers Cuyk van Mier op en Tetterode, of ordre. 1 BOTEPvEAU, qq. Voor ons aan Toonder, per proc. Cuyk van Mierop en Tetterode. J. TETTERODE. Voldaan li. junv 1798. TETTERODE. G 5 " De  r 108 3 De Burger P. de Munnick te Amfterdam, gelieve te betaalen aan den Burger J. P. Pesfers, op zigt, de fomma van twee duizend Guldens Holl. Courant, volgens advis van Uwen Medeburger, Den Haage 7. Juny 1798. Het vierde Jaar der Ba- S. J. van LANGEN, taaffche Vryheid. Zegge ƒ 2000: - Holl. Court. Op de Princegragt. (in dorfo) Betaald aan den Burger Barth. van Keyzerswaart, of ordre waarde in rekening. J. P. PESSERS. Voldaan 10. Juny 1798. Barth van Keyzerswaart. Accordeert. (getekend) SMISSAERT. ir. Juin  t 109 1 ii. Juin N°. 1183. 13. Fevrier 1798. Paris ce 23 Pluvófe, an 6., Bon pour 17300 Fl. argent Cour. de Holl., a quatre ufances payéspar cette feule de change a mon ordre, la fomme de dixfept mille trois cents Florins , argent courant de Hollande, que vous paflerez fuivaut 1'avis de Au Citoyen JAN EYKENBROEK, jr, P. de Munnick, Secretaire du Comitté accepté des Colonies Indes P. de Munnick, Orientales. ten vervaldage by de N°. H5". Burgers Cuyk van Amfterdam Mierop en Tetterode, fol. 53® (in dorfo) Vifé. pour fupplement detimbre recu quatorze francs. Paris le 25. Pluvióïe an 6. recu quatorze francs. Lambers. Payer a 1'ordre de Mr. Conflantin de Lisle, valeur recu. Paris le 19 Ventófe, an 6. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer h 1'ordre de Meflieurs Botereau en Comp. valeur en compte avec D. D. et C., Paris 9. Mars 1798. CONTANTIN DE LISLE. voor ons aan UEd. zelve waarde ontfangen, per discompte, volgens Quitantie. BOTEREAU en COMP. Paris  [ 110 ] Paris ce 24 Pluvios, au 6me, Bon pour 9000 Fl. argent Cour. de Holl,, a trois jours de vue, il vous plaira, de payez , par cette de change, a mon ordre la fomme de neuf mille Florins, argent Courant de Hollande, que vous paflerez fuivant 1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK , Jr. Munnick, Secretaire du Comitté des Colo- accepté nie Indes Orienta- P. de MUNNICK, les. adres by de Buigers N". 103. Cuyk van Mierop en Amfterdam Tetterode. fit. 26. (in dorfo) Vifé. pour fupplement de timbre recu quatorze francs, cinquante centines le 25 Pluviofe, an 0'. Lambers. Payer a 1'ordre de Monfieur Conftantyn de Lifle, valeur recu. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mr. Botereau & Comp. valeur en compte, Paris ce 29 Pluviofe , 17 Fevrier 1798. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of ordre. BOTEREAU en Comp. Voor ons aan toonder CUYK VAN MIEROP en TETTERODE. Voldaan 28. Febr. 1798. TETTERODE. 4. Mars.'  [ ni ] 4. Maart. Paris ce 24 Pluviófe, an 6me Bon pour 2800 Fl. ar' gent courant d'Hollande , a hüit jours de vue payés, par cette première dé[change, la ibmme de deux mille huit cents Florins, argent courant d'Hollande, dans vous tiendrez compte fuivant 1'avrs de Au Citoyen , JAN EYKENBROEK, Jr. p. de Munniek, Se- Accepté 24 Fevr. 1798. cretaire du Comitté P. de MUNNICK. de Finance, dsColo- Adres by de Burgers Cuyk nies Orientales a Am- van Mierop en Tetterode. fterdam. N°. 101. N°. i7°6- (ln dorfo) Payez pour moi a 1'ordre du Citoyen le Gouz, valeur recu, ce 24 Fluviófe, an 6me. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mesfr. Vilain Xecun en Comp., valkier recu comptant P. le GOUZ. Payer'a 1'ordre de Mr. van Staphorst, de Bary en Comp., valeur en compte Paris 27 Pluviofe , an óme, P. VILAIN XECUN en COMP. Voor ons aan de Heer David Heyst of ordre van Staphorst, de Bary en Comp., UEd. gelieve den inhoud deezes aan u zelve per Banco attelchryven, de waarde per casfa voldaan, per Proc. van David van Heyst. DAVID VAN HEYST, Jr. 26. Fevrier.  [ 112 ] 26. Fevrier. • Paris ce Pluviöie, an «me, Bon pour 9600 Fl argent Cour. d'Holl., è fix jours de vue ü vous plan-a de payez, par cette de change a mon ordre la fomme de neuf mille fix cents Florks, argent Cou rant d HoUande, que vous pasfererz fuivanr 1'avis de" Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Tr. Munmck, Secretaire accepté ae, Fevr. 1798 A//«tf du Comité des Colo- p. DE MUNNICK nies Indes Onentales adres by de Burgers N°' Cuyk van Mierop en Amfterdam Tetterode. (in dorfo) Vifé. pour fupplement de timbre recu cinq francs.,Paris le 25. Pluviófe, an 5. Lambers, Payez a 1'ordre de Mr. Conftanthi de Lisle, valeur recu JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'crdre de Mr. Botereau en Comp., valeur en compte, Paris ce 29. Pluviófe, 17. Fevrier 1798. - vshT CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of ordre. BOTEREAU en COMP. Voor ons aan toonder. CUYK VAN mierop en tetterode. Voldaan 28. Febr. 1798. tetterode. 28. Fevrier.  I "3 1 28 Fevrier. Paris ce 24 Pluviófe, an ome Bon pour 12600 EL argent courant d'Hoilande , & huit jours de vue il vous plaira de payer par cette déchange , a mon ordre, la fomme de douze mille üx cent Florins argent courant d'Hoilande, que vous payerez fuivant 1'avis de Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, vt. P. de Munnick, Se- • Acoepté 20 Fevr. cretaire du Comitté 1798. fol. 53$ des Colonies Indes P„ de MUNNICK. Orientales Np. 105. Amfterdam. (in dorfo) Vifé. pour fupplement de Timbre, huit francs. Paris ce 25. Pluviófe, an 6. Lambers. Payer & 1'ordre de nous Confiantin de LiJJe-, valeur recu. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mr. Botereau & Comp., valeur en compte. Paris le 29 Piuvióiè, 17 Janvier 1798. CONSTANTIN de LISLE. ,Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of order. BOTEREAU & Comp. Voor ons aan toonder. CUYK VAN MIEROP en TETTERODE. Voldaan 3. Maart 1798. JACOBUS VALLEZ. 2. Mars.  [ H4 3 2 Maart. Paris ce 24 Pluviófe, an 6me Bon pour 15500 Fl argent courant d'Hoilande, a dix jours de vue 51 vous plaira de payer par cette de change a mon'ordre, la fomme de quinze mille cinq cent Florins argent courant d'Hoilande, que payerez fuivant 1'avis de Au Citoyen JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Se- Accepté 20 Fevr. cretaire du Comitté 1798. des Colonies Indes - P. de MUNNICK. Orientales. N°. ioó. Amlleidam. ' (in dorfo) Vifé. pour fupplement de Timbre recu onze francs, cinquantes centimes. Paris le 25 Pluviófe an 6. Lambers. Payer k 1'ordre de Mr. Conftantin de Li sic, valeur recu. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a. 1'ordre de Mr. Botereau & Comp. valeur en compte. Paiis le 29 Pluviófe 17 Fevrier i798,_ CONS TANTIN de LISLE. Voor ons aan de Bnrgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of ordre. BOTEREAU & Comp. Voor ons aan Toonder CUYK VAN MIEROP en TETTERODE. Voldaan 3. Maart 1798. JACOBUS VALLEZ. 7. Mars.  t 1*5 ] ' 7 Mars. N°. 1034. Paris le 24 Pluviófe, rin 6. Bón pour ic,ocö FI. argent courant d'Hoilande, a douze jours de vue, il vous plaira de payer par cette de change a moh ordre, la fomme de dix mille Flo'rins argent courant d'Hoilande, que vous payerez fuivant 1'avis de ..Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaire du Comitté Accepté 23 Fevr. des Colonies In des 1798. fol. 526 örientales. , P. de MUNNICK: N°. 107. Amfterdam. , (in dorfo) Vifé. Pour le fupplement de Timbre , recu cinq francs, cinquante centimes. Paris le 25 Pluviófe, an 6. Lambers. Payer a Pördfe de Mr. ConflanVm de Lijle, valeur recu. Paris le 27 Pluviófe, an 6. JAN EYKENBROEK \ Jr. Payer a 1'ofdre de Mr. Botereau, Valeur en comp; te. Paris le 27 Pluviófe, an 6. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode , of order, BOTEREAU & Comp: Voor ons aan Toonder per proc. Cuyk van Mierop' en Tetterode. J. TETTERODE. Voldaan 12 Maart 1798. TETTERODE. H 10; Marl:  C 116 ] 10 Mars. N°. 1035. Paris ce 24 Pluviófe, an öme. Bon pour 10,000 Fl. argent court. d'Hoilande, a quinze jours de vue, il vous plaira de payer par cette de change h. mon ordre, la fomme de dix mille Florins argent courant d'Hoilande, que vous payerez fuivant 1'avis de - p Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaire du Comitté Accepté 23 Fevr. dss Colonies Indes 1798. fol. 526 Orientales. P. de MUNNICK. N°. 108. Amfterdam. Vifé. Pour fupplement de Timbre, recu cinq francs, cinquante centimes. Paris le 25 Pluviófe, an 6. Lambers. Payer a 1'ordre de Mr. Conftantin de Life, valeur recu. Paris le 27 Pluviófe, an 6. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mr. Botereau, valeur en compte. Paris le 27 Pluviófe, an 6. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetrode, of ordre. BOTEREAU & Comp. Voor ons aan Toonder per proc. Cuyk van Mierop en Tetterode. J. TETTERODE. Voldaan 12 Maart 1798. TETTERODE. 12. Juin,  r "7 j 12 Juin, N°. 1184, 12. Pebr. Paris ce 24. Pluviófe, an 6me, Bon pour 14500 Fl. argent court, d'Holl. a quatre ufances, paycs , par cette feule de change, a mon ordre la fomme de quatorfe mille cinq cents Florins, argent Courant d'Hoilande, que vous pasferez fuivant 1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Jr. Munnick, Secretaire accepté fol, 330 du Comité des Colo- ƒ>. de Munnick, ten * nies Indes Orientales. vervaldage by de Bur- Amfterdam gers Cuyk van Mierop N°. 116, en Tetterode. (in dorfo) Vifé, Pour fupplementde timbre recu onze francs. Paris le 25. Pluviófe r an ome. Lambers. Payez a 1'ordre de Mesfieurs Botereau et Comp,, valeur recue, Paris le 19. Ventófe, au 6me. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Meflieurs Botereau et Comp. valeur en compte avec D. D. et C., Paris 9. Mars 1798. CONS TANTIN DE LISLE. Voor ons aan UEd. zelve, waarde ontfangen, par discompte, volgens Quitantie. BOTEREAU en COMp, W * 9»> Fpvf,  C "8 2 fl8. Fevr. ƒ nao - : - : Paris ce 25. Pluviós, an 6me, Bon pour nao FL argent Cour. d'Holl., a cincq jours de vue, payer par cette feule de changé a mon ordre le fomme ed onze Cents vingt Florins, argent Courant d'Holl., que vous pasferer fuivant 1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Jr. Munnick , Secretaire duComitté desColo- accepté 23. Fevr. 1798. niesIndesOrientaies. P.DE MUNNICK. fol, 126. Amfterdam. N°. 102. (in dorfo) Payez au Citoyen Fockedey, valeur en compte, Paris ce 25. Pluviófe, an 6me. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer au Citoyen J. Ottevaer et Filsy valeur recue, Paris ce 27. Pluviófe an 6me. FOCKEDEY. Payez k 1'ordreMesfr. Jacob Buil'et Fik, valcm" en compte. Paris 15. Fevrier 1798. J. OTTEVAER et FILS. Voor ons aan Cramer en de Roo, of order. J. DULL en ZOONEN. UEd. betaald aan UEd. zelve perBancode waardei pari per cas voldaan. Amfterdan Maart 1798. CRAMER en DE ROO. 10. Mars. niesIndesOrientaies. P.DE MUNNICK. fol, 126. Amfterdam. N°. 102.  I ÏI? J io. Mars N°. 1036. Paris ce 25. Pluviös , an óme, bon pour T3000 FK argent, court d'Holl. a quinze jours de vue, il vous plaïra de payer, par cette de change a mon ordre le-fomme de treize mille Florins argent Courant d'Hoilande, que vous pasferer fuivant,1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Jr. Munnick, Secretaire du Comitté des Co- accepté 23. Fevr. 1798. lonies Indes Orienta- les. Amfterdam P.DE MUNNICK. fol. 526. N°. 109. (in dorfo.) Vifé. pour fupplement de timbre recu huit francs cinquante centimes. Paris le 25. Pluviós , an 6me. Lambers, Payer a 1'ordre de Mr. Conftantin deLille, valeui; recu. Paris le 26. Pluviófe, an óme. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Monfieur Botereau, valeur en compte. Paris ce 27. Pluviós, an óme. CONSTANTIN DE LISLE. Voor ons aan de'Burgers Cuyk van Mierop en Tetterodè, of ordre . BOTEREAU en COMP. Voor ons aan toonder • Per proc. Cuyk van Mierop en Tetterode. J, TETTERODE. Voldaan 12. Maart 1798. TETTERODE. H 3 J3- MlUS  13» Mars N°. 1037. Paris ce 25. Pluviós, en óme, bon pour 13700 FL argent Cour. d'Holl., a dix huis jours de vue, ü vous plaira de payer, par cette de change a mon ordre la fomme de treize mille feptent Floiïns, argent Courant d'Hoilande, que vous pafferer fuivant 1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Jr. Munnick, Secretaire Accepté 23. Fevr. ' du Comitté des Co- 1798. " 'fol. si6l lonies Indes Orienta- p. DE MUNNICK." ' les. N°l 110. Amfterdam. (in dorfo) Vife. Pour fupplement de Timbre rec/u neuf francs cinquaute centimes. Paris ie 25. Pluviófe, an óme. Lambers* Payer 1'ordre de Monfr. Conflanthi de IJÜe, valeur recu. Paris le 27. Pluviófe, an óme. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Monfr. Botereau et Comp., valeur en compte. Paris ce 27. Pluviófe, an óme. CONSTANTIN DE LILLE. Voor ons aan de Heeren Cuyk van Mierop eii Tetterode, of ordre. BOTEREAU en COMP. Voldaan 16. Maart 1798. Per Proc. Cuyk van Mierop en Tetrerode. J. TETTERODE. 19. Mars.  ' [ 1*1 J 19 Mars. N9. 1038. Paris ce 25 Pluviofe, an óme. Bon pour 10,000 Fl. argent coiïrant d'Hoilande. a vingt-quatre jours de vue, il vous plaira de payer par cette de chapge a mon ordre , la fomme de dix mille Florins, argent courant d'Hoilande, que vous payerez fuivant lavis dc Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaire du Comitté Accepté 23 Fevr. des Colonies Indes 1798« * 520 Orientalcs. P. ce MUNNICK. N". lil. Amfterdam. (in dorfo) Vifé. pour fuplement de Timbre recu cinq francs,, cinquante centimes. Paris le 25 Pluviófe, an 6. Lambers. Payer a 1'ordre de Mr. Conflxtntin de Lifle, valeur recu. Paris le 27 Pluviófe, an 6. JAN EYKENBROEK; Jr. Payer k 1'ordre de Mr. Botereau, valeur en compte. Paris le 27 Pluviofe y an 6. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers' Cuyk van Mierop en Tetterode, of order. BOTEREAU & Comp. Voor ons aan Toonder CUYK van MIEROP en TETTERODE. ; H 4 si» Mars  t I2a 3 ai Mars. Np. 1039. • Paris ce 25 Pluviófe, an 6. Bon pour 10,000'Fl. argent courant d'Hoilande, a vingt-ftx jours de vue, il vous plaira de payer par cette déchange a mon ordre, la fomme de dix mille, un cent Florins argent courant d'Hoilande . que vous paffererez fuivant ravis de. Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaire du Comité Accepté 23 Fevr. des' Colonies Indes 1798. fol. 5-6 Onentales. p. 0E MUNNICK. N°. 112. Amfterdam. (in dorfo) Vifé pour fupplement du Timbre, recu cinq francs, cinquante centimes Pens le 25 Pluviófe. an 6. Lambers. Payer a 1'ordr de Mr. Conflantin de Lifle, valeur: recu. Paris le 27 Pluviófe , an 6. JAN EYKENBROEK , Jr. . Payer ji l'-qrdre de Mr. Rotoreau, valeur en compte. Paris le.27 Pluviófe, an 6. ' ' CQNTANTIN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk vau Mierop. cn Tetierode^ of ordre, ' ; BOTEREAU & Comp. . Voor ons aan Toonder CUYK van MIEROP en TETTERODE. 23. Mars<  [ »23 ] 23 Mars. N°. 1040. Paris ce 25 Pluviofe, an 6. Bon pour 13,600 Fl. argent courant d'Hoilande a vingt-huit jours de vue, il vous plaira de payer par cette de change a mon ordre , la fomme de treife mille fix cent Florins argent couraiit d'Hoilande, que vous pafTerez fuivant 1'avis de Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaris du Comitté Accepté 23 Fevr. des Colonies Indes t?9S- fol. 526 Örientales. P. de MUNNICK. NQ. 113. Amfterdam. (in dorfo.) Vifé. Pouf fupplement de Timbre, recu neuf francs ciqquante centimes Paris le 25 Pluviófe , an 6. Lambers. Payer & 1'ordre de Mr. Conflantin de Lifle, valeur recu. Paris le 27 Pluviofe, an 6. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mr. Botereau, valeur en compte. Paris le 27 Pluviofe, an 6. CONSTANTEN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of ordre. BOTEREAU & Coup , j Voor ons aan Toonder per Proc. Cuyk van Mierop en Tetterode., • J. TETTERODE. H £ 25. Mars.  C 124 ] 25 Mars. Np. 1041. Paris ce 25 Pluviofe, an 6. Bon pour 12900 Fl. argent courant d'Hoilande a trente jours de vue, il vous plaira payer par cette de chafige a mon ordre la fomme de douze mille neuf cent Florins, argent 1 courant d'Hoilande, que vous paflerez fuivant IV vis de Au Citoyen, JAN EYKENBROEK, Jr. P. de Munnick, Secretaire du Comitté Accepté 23 Fevr. des Colonies Indes 1798. f0p. 516 Orientales. P. de MUNNICK. N°. 114. Amfterdam. (in dorfo) Vifé. Pour fupplement de Timbre, recu huit francs cinquante centimes. Paris le 25 Pluviofe, an 6. Lambers. Payer a 1'ordre de Mr. Conflant in de Li/Ie, valeur recu. Paris le 27 Pluviofe, an 6. JAN EYKENBROEK, Jr. Payer a 1'ordre de Mr. Botereau, valëur en compte. Paris le 27 Pluviofe, an 6. CONSTANTEN de LISLE. Voor ons aan de Burgers Cuyk van Mierop en Tetterode, of ordre. BOTEREAU & Comp. Voor ons aan Toonder CUIK van ^MIEROP en TETTERODE. J. TETTERODE. 26. Febr.  [ ï*5 1 c6 Febr. Paris le 25 Pluviófe an óme. bon pour 1870 Fl.argt. Court. de Holl. a cinq jours de vue, payer parcette ■ feule de change, a mon ordre la fomma de un mille huit cent florins Argent Courant de Hollande que vous pasferez fuivant 1'avis de. JAN EYKENBROEK. Au Citoyen P. de Accepté 21 Fevrier 1798. Munnick, Secretaire P. de MUNNtCK. du Comitté des Co- Adres- by de Burgers Cuyk lonies Indes Orienta- van Mierop en Tetterode. les. N°. 121. Amfterdam. D. N°. 265. (in dorfo) Payez au Cn. de Lavalege valeur en compte. Paris 29 Pluviofe an óme. . JAN EYKENBROEK Jr. Payez a 1'ordre de Mr. A. A. Perhamme , valeur en compte. Paris 29 pluviofe. DE LAVELEGE. Voor my aan de ordre, van dè Heeren Beek en Lodewyks0. , . Albs. A. VERHAMME. Voor ons aan Toonder; ' BÊCK en LODEWYK. Voldaan 2.3 February 1798. T. W. VELDMAN. 3 Mars.  [ 125 j 3 Mars. Paris le 25 Pluviofe an 6me. Bon pour 1400 Fl. argent Courant de Holl. a fept jour de vue payer par cstte feule de change a mon ordre la fomme de quatorfe cent florins, argent de Hollande , que vous pasferer fuivant 1'avis de JAN EYKENBROEK Jr. Au Citoyen P. de Accepté 24 Fevrier 1798. Munnick, Secretaire p. de MUNNICK. du Committé des Co- Adres by de Bülgep (Üuyi lonies Indes Orien- van Mierop en Tetterode. les. N. 122. Amfterdam. ( in dorfo.) JAN EYKENBROEK- Payez a 1'ordre du cit. Gros d'Avilier, valëür recu Paris le 1 Ventofe an óme. P. GENTIL. Payez a 1'ordre de (Mr. Jean Texier , Angely Mafac, valeur en compte, Paris le 1 Ventófe ah óme. * ' ' ; .■" ( ' -- ." "' " GROS o'AVILLIER & COMP. Voor ons aan de Heeren Becks en Lodewyks of ordre , waarde in rekening. J. TEXIER ANGELY en MASSAC. UEd. gelieve aan UEd. zelfs af te fchryven, (in blanco ) de waarde per Casfa ontfangen, 'agio' pari. BECK en LODEWYKS. 5 Mars.  [ 1*7 3 S Paris8' le ^ Pluviófe, an 6me. Bon pour 1870 FT. argent Courant de Holl. neuf jours de vue, payer par cette lettre de change a mon ordre la fomme, de uh mille huit Cent feptante Florins argent Courant de Hollande que vous paflerer fuivant 1 avis de JAN'EYKENBROEK Jr. Au Citoyen P de - . . . „ Munnick, Secretaire Accepté 14Fcwier 179S; du Committé des Co- - P, de MUNNICK. lonjes Indcs Orientalcs. N. 123. Amfterdam (in dorfo.) JAN EYKENBROEK. Payez a 1'ordre du Citoyen Gros d"'AvlUler, valeur recü Paris le 1 Ventófe, an 6me. P. GENTIL. Payez a 1'ordre de Mr Jean Texier Angely et Masfac, valeur en compte Paris 1 Ventóte 6me. GROS D'AVIELIER & Compi Voor ons aan de Heeren Beek en Lodewyks, of ordre waarde in rekening* J. TEXIER ANGELY en MASSAC. UEd. gelieve aan UEd. zelve in banco af te fchryven, de waarde per Casfa ontfangen agio Pari. BECK en LODEWYK3. a8 Fes.  [ 128 -J 28 Fevrier. Paris le 25 Pluviófe an 6me. bon pour 1226 Fl argt. Court Holl. a quinfe jours de date, payez Pili ,/«j7A0* & comp. la fommc de un Mille deux cent ringt lix florins , argent Courat t de Hollande valeur recu que paflerez fuivant 1'avis de AuCitovenA * JAN EYKENBROEK. Mumuck, Secretaire Accepté 21 Fevrier t70s du Committé des Co- p. PDE MUNNICK iomes Indes Orien- «^iMM^n.. tales. N. 12 Amfterdam foL 90< r> „ Cin c^orf° J Payez a 1 ordre de Monf. Grobety, valeur recue Paris u retro. 1 FROSSARD du THOU, ROQUIN et COMP. Payez a 1'ordre de Meflieurs Larey, Hupalx, Gillet et Comp valeur recue comptant. Paris 29. Pluviófe an 6me. J A. GROBETY. Payez 1'ordre de Meflieurs Lubbert et Ryke, valeur en compte avec L. et D. Paris ce 17 Fevrier 1798. LAREY, HUPAIX GILLOT en COMP. Voor ons aan de Heeren C. Muller en Zoonen, of ordre de waarde in rekening. LUBBERT- en RYKE. Gelieve in banco te betaalen, aan uw zelfs de waarde p.Con. vold. Amfterdam Maart 1798. GERRIT MULLER en zoonen. 28 Ee-  [ I29 1 28 Febr. Paris 25 Pluviófe an 6., bon pour 1307 Fl. argt. Cour. de Holl. a quinfe jours de date, payer par cette première de change a 1'ordre du Cn. Frosfard du Thou, Haquhi et Comp. la fomme de un mille trois cent fept Florins, argent Courant de Hollande, valeur recue que P*^^^ NQ. 299. Au Citoyen P. de accepté 21. Fe- Mimnick, Secretaire vrier 1798- r„rr ri du Comitté des Co- P. de MUNNICK. fbl. go. lonies Indes Orientales. Ne. 125. Amfterdam. (in dorfo) Payer a 1'ordre de Moniieur Grobety, valeur recue. Paris ut retio. FROSSARD du THOU, ROQUIN et COMP. Payer a 1'ordre de Meff. Larey, Hupalx, G'dot et Comp., valeur recue compte. Paris 29 Pluviófe an 6. A. GROBETY. Payer ;\ 1'ordre de Meflieurs Lubbert et Ryke, valeur en compte avec L. et D. Paris ce 17 Fevrier 1798. . . LAREY, HUPALX, GILOT et COMP. Voor ons aan de Heeren G. Muller en Zoonen of ordre, de waarde in Rekening. LUBBERT en RYKE. Gelieft in banco te betaalen aan uw zelve de waarde pCta. voldaan. Amft. Maart 1798. GERRIT MULLER en ZOONEN. 2$.  f 130 ] a8 Fevrier. 13. Fevrier 1798. Paris ce 25. Pluviofe an 6., bon pour 2000 Fl. itn: Cour. de Holl. a qüiiife jours de date payer par cette première de change 11 l'wdre du C. Frosfard du Thou, Hoquin et Comp. la fomme da deüx mille FIorins, Argent Courant de Hollande, valeur recue qus paflerez fuivant 1'avïs de JAN EYKENBROEK, jr> N°. 298. J , Au Citoyen P. de accepté 21 Fe- Munnick, Secretaire vrier 1798. duComtitg des Co- p: DE MUNNICK; lonies Indes Orietitales.N°. 126. (in dorfo) Payer a J'ordre de Monfr. Rei/ifard, valeur recue. Paris le 27 Pluviófe an 6. FROSSARD DU THOU, HOQUIN et COMP. Payer a 1'ordre de Meflieurs C. G. Meyer et fils, valeur en compte. Paris ce 15 Fevrier 1-798. ■ . J. REINHARD. Voor ons aan de Heeren Gerrit Muller en Zoonen of ordre. CHRIST. GOTH. MEYER en ZOÖNEN. Gelieft in banco te betaalen aan uw zelve de waarde pCa voldaan. Amft. 1798. GERRIT MULLER en ZOONEN. 3't  t * 3 13 Juin. N°. 1186. 13. Fevrier 179S. Paris le 25. Pluviófe an 6., bon pour 15300 Fl. ai'gt. Court. de Hollande, a quatrc ufan ces payer parcette feule de change a mon ordte.la femme de quinfe mille trois cent Florins, argent Cour. de Holl. que vous palferez fuivant 1'avis de JAN EYKENBROEK. 1 Au Citoven PI de- a"cPté rr 'ï, Munnick, Secretaire P. de MUNNICK , fol.530. du Comité des Co- ten vervaldage by lonis Indes Orien- de Burgers Cuyk ■ t^ies. van Mierop enTet- terode. N°. 117. Amfterdam (in dorfo) . Vifé. P«ur fuplement de Timbre recu onze francs. Paris le 25 Pluviófe, an 6. Lambers. Payer 'a 1'ordre de Mr. Conflantin de Life, valeur recue. Paris le 12 Ventófe, an 6. JAN EYKENBROEK. Payer a 1'ordre de Meflieurs Botereau et Comp. valeur en compte avec D. D. et C. Paris 9 Mars 1798. ~ „ „ CONSTANTIN DE LISLE. Voor ons aan UEd. zelve waarde ontfangen per discompto volgens Quitantie. BOTEREAU et COMP.  C 132 ] i4juin. 14 Fevrier 1798. v.f. N°. n85. Paris 26 Pluviófe an 6., bon pour 16100 Fl.arg Courant de Holl. k quatre ufanres , payer par cette feule de change k mon ordre la fomme de feize mille un cent Florins, argent Courant de Hollande , que vous pafferez fuivant 1'avis de JAN EYKENBROEK. Au Citoyen P. de accepté Munnick, Secretaire ten vervaldage by fol. «o du Comité des Co- de Burgers Cuyk lonies Indes Orien- van Mierop en Tet- tales. teroode. M0 0 A a . P de MUNNICK. N°. n8. Amfterdam. (in dorfo) Vifé. Pour fupplementde Timbre, recu douze francs. Paris ,1e 25 Pluviófe an 6. Lambers. Payer d 1'ordre de Monf. Conftantin de Lijle valeur recue. Paris le 19 Ventófe an 6. JAN EYKENBROEK. Payer * 1'ordre de Meffieurs Botereau et Comp. valeur en compte avec D. D. et C. Paris 0 Mars 1798. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan UEd. zelve waarde ontfangen per discompto volgens Ouitantie. BOTEREAU et COMP.  i *33 3 K Tuin» 3 " 15 Fevrier 1798» v, f. Ng. 1187* • paris ce 27 Pluviós au 6», Bon pour 16600 Fl. arg; Cour. de Holl. a\ quatre uiances, payez par cette feule de change h mon ordre, la fomme de feize mille fix cents Florens, argent Courant de Hollande, que vous pafferez fuivant 1'avis de Au Citoyen P. de JAN EYKENBROEK, Jr» Munnick, Secretaire acTcSPlt^r du Comité des Co- P. de MUNNICK, fol.2530» loniesIndesOrienta* ten vervaldage by jes> de Burgers Cuyk jij/ j igm van Mierop en Tet-* Amfterdam. terode. (in dorfo) Vifé. Pour fupplement deTimbre recu onfe francs. Paris le 25 Pluviófe an 6. Lambers. Payer & 1'ordre de Ms. Conftantin de Lifïe, valeur recu. Paris le 19 Ventófe, an 6. JAN EYKENBROEK, jr. Payer a 1'ordre de Meflieurs Botereau en Compi valeur en compte avec D. D. et C. Paris 9. Mars 1798. CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan UEd. zelve vvaardê ontfangen per' discompto volgens Quitantie. BOTEREAU et COMP.  I w 3 16 Juin , "16 Fevrier 1798. v. f. N°. 1188. Paris ce 27 Pluviófe an 6, bon pour 13530 Fl. argt. Cour. de Holl. a quatre ufances payez par cette feule de change a mon ordre, la fomme de treife mille cinq cents trente Florins, argent Courant de Hollande, que vous paiferez fuivant Pavis de : JAN EYKENBROEK, jr. Au Citoyen P. de accepté* fol. 530. Munnick, Secretaire P. de Munnick, du Comité des Colo- ten vervaldage by nies Indes Orienta- de Burgers Cuyk les. van Mierop en Tet- N. 120. Amfterdam. teroode (in dorfo) Vifé. Pour fupplement de Timbre recu neuf francs. Paris le 25 Pluviófe, an 6. Lammert. Payer & 1'ordre de Mr. Conflantin' de Life, valeur recue. Paris le 19. Ventófe, an 6. JAN EYKENBROEK, jr. Payer a 1'ordre de Meflieurs Botereau et Comp. valeur en compte avec D. D. et C. Paris 9* Mars 1798, CONSTANTIN de LISLE. Voor ons aan UEd. zeiven waarde ontfangen - per discompto volgens Ouitantie. BOTEREAU et COMP. Den  t 135 I • De Burger P. de Munnick, Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé van den Oostïndifchen Handel en- Bezittingen , gelieve voor my te beraden aan den Burger J. E. Guerin, of ordre de lornjn" van zevenduizend Guldens Hollands Courant, waarde in'rekening volgens advis van |! ^ ^ den Hage 18 January 1798. (in dorfo) Voor my aan den Burger J. A. Cox, Amfterdam 19 lanuary 1798. J ' u J. E. GUERIN. Voldaan ao January 1798. ' J. A. COX. Den Burger P. de Munnick, Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé tot den OöstIridifchen Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan de ordre van den Burger J. E. Guerin, de fomma van drieduizend Guldens Hollands Courant, waarde in rekening, en zal u valideeren vol- S£nsadviSVaU S. J. van LANGEN. Den Hage 28 January 1798. Zegge ƒ3000:-: (in dorfo) Voldaan 29 January 1798. J. E. GUERIN. I 3 Den  C «3* 3 De Burger P. de Munnick, Secretaris van het Departement van Finamie van het Committé van den OostIndiichen Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan de ordre van de Burgers Wouter Jochems en Zoon, de fomma van drieduizend Guldens Waarde jn rekening volgens advis ! S. J. van LANGEN. ï>eri Haag 31 January 1798, tap ƒ3000: - Holl. Court, N*. 198. (in dorfo) Voor ons aan de- Heeren Molière en Zoonen of ordre waarde genooten. W. JOCHEMS en ZOON. Voor ons aan de ordre [de Heeren Hogguer en O. waarde in reekening 6 MOLIÈRE en ZOONEN. V°0r^nSQf order HeerCn Cuykvan MieroP en Te^oHOGGUER en CQMP, Voor ons aan Toonder CUYK van MIEROP en TETTERODE. Vpldaaa a February 1798. J- C. SEYFFART. Be  [ 13? ] Den Burger P. de Munnick, Secretaris aan het Departement vau Finantie van het Committé, tot den Oostfndifchen Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen aan de ordre van den Burger Jan Eykenbroek , de fomma van veertienhonderd Guldens Hollands Courant, waarde inrekening volgens advis van S. J. van LANGEN. 's Hage den 7 February 1798. Zegge /f400: - Holl. Court. (in dorfo) Voor my aan Wouter Jochem en Zoon, of order waarde genooten. JAN EYKENBROEK, Jr. Voor ons aan de Heeren Moltere en Zoonen, of ordre waarde genooten. W. JOCHEM en ZOON. Voor ons aan de ordre de Heeren Ant. Moltere en Comp. waarde in rekening. MOLIÈRE en ZOONEN. [ ANTH. MOLIÈRE en COMP. Voldaan 9 February 1798. J. C. MUNTER. I 4 De  i 138 J ÜcBmgcr RdeMumkk, Secretaris van het Deoirtement van Finantie van het Committé, tot den Oost S duchen Handel cn Bezittingen te Amfterdam, voor my te betaalen aan de'ordre van de Burgers IFouZ Jochems en Zoon, de fomma van drieduizend Guldens Hollands Courant, waarde ontfangen, en fteld op reïe-' mng als per advis van ' uemopieee- S. J. van LANGEN. den Haage 8 February 1798. Zegge ƒ3000:- Holl. Court. ,?a (in dorfo) Voor ons aan de Heeren Moltere en Zoonen, of ordre waarde genooten. ' W. JOCHEMS en ZOON. Voor ons aan de ordre de Heeren A„ft, r Comp. waarde in rekening. en MOLIÈRE en ZOONEN. ANT. MOLIÈRE en COMP, Voldaan den 9 February 1798. J- C MUNTER, jiH'I HUM -f •." 'f No,   | Xtmi>£ o o 00S jSw ^.ri do «w na oipjo uïTpi o 0 . « OJ!a h 00 ocoi: —ooC/B japA- c '^//7 3jp.io iraSutuojf) o n 11, . usyuvjg -3 •£ . . < i 3J p^^g ,ff J3d U3>pl0JÏ3g apjasipaiutopag naa o o ont . • z 'w z do ojip — — raapi 1 ° c7r /*.'•' 'inuaSuog o o 0001 ojip 95 'ra z do »«»jf '(7 — — mapi 0 , Sf0°!S "4" 3JPJ0 Ajtiuqaj 91 m>a 0 0 0001 ojip Zi 'ttt £ do c3/.i?quva-qvQ — _ uiopi ,._r ' 00 oo£ ojTpZi'M9do ojip — — raapi apAz jaqaQ apuBEjjuajooA do sajjjEjj, appjEjaquo Sojsi o o 00c ojip Zi-ra c do ojip — — map; 0 0 °°S ojip Zi -av f do ojip — — raapi . o o 00c ojjp Zi 'a\ 9 do ojip — — raapi ; " ■ o o 00S ojip Zi "av *• do ojip — — raapi 0 0 °°£ ojipZi'AvCdo ojip — — raapi ' *iaVA3SSVa *S 00 °oS Ll 'M £ do c*-m^f •/»*'» '£ ~ — mapi o o oooï; ojip fi *ra S do ojip — r— raapi •UU0JUO3 atdoo ■gnMirpMilMMiP! o 'o oooc OJIP tl 'IU f do oajp mapi 00 ooos [udyti -m £ do uaün£ — _ uiapi 1 "NraaaO '3 'f o o 0001 • -ui z do ojip — — mapi 00 0001 • ojip g 'Ui 1 do ■£ _ _ raapi 8óZr Aunf öi raBpaSJjuiy ° " -ut £ do ojip T3puo — raapt uajsoJluo i.EA o o LLv • . gisdtunrr -\r ' 0 e*„.£o / .niU3VWq ap gjaaAjaja^ -eNl -pao 'jag «^«a«WJr J3d p^miopag uag 8 ,8- ' - 0 ' ' ' ubio'oA sre raapi ° ° OOOZ \ ' pjaaipaimopaS ' Ara Aq -ga 13d sjpz unq ajpJ0 -jqaj Zts sA.irjc[ o 8 6£9'6i - • ' '010 30 -3 'S 0PlBJ Am jmo^ ' uwmso^ 20 j//^ ^ c^,^ .13d uaijjfojjaS — 1 -os 8 01 901^9 I o o foi • ojip fi 'tuvqtWS '£ mapi -9I Z—z—Spï — o 01 v6 • • ojtp c jg5Z do 'usoquivs -0 mapi :-ïi-Z« • •JOdfCie ° ° °°e " * ojtp s -p W do ' jK&jf f 'O mapi :-ti-i>io.ijag sjmamsft ■£ .T3d apjaainauiiop uaw ;-I Sm/ • ■ • -oaq-gisc ° ° °^ . . x?#;/:?,??;w- ^ UfmimA 'A4 'rrl^Vm^ 9 , ,«W aad «^fl- ^ na do raapt — ^ 0 0I £91 'P ri do ^InqlJu^f^% ïg» S — .JQ3J o o 8* •^^WVdo-oo.i/joo.isV.Spsu^^^ qj o 9 ZS£l — t -3AV piaajipajaaS jaaA aj m -Z6Zr jibeW z 0JBp ut i"?/ • JpüT7J« o o 00Z 3padS uïb jttups jad apU0Z3g .an' :-o -SzViJ ' oaq -ÜZ^b o o So ... <-gq3i'\ •£ - . J£X .t? :-ooo£ y> vm\ ütttvv sp .isd uaWjag o o o££ • -p 8 do ^«4 7 ■ ^ raauf -uogr -W U»fa do sA.iEd aj ajsainojj auaa ui uvapï —' 'E, 0 11 z£9 «zs^'S.-p V do'«/W «« »w —, map}— o o oo5i -ug-nqum «ff-^ajpjo 'tiappus^ uwSws nd ' o o ooot — 0001 / - J3IA'u* .«, ÖV .^1 ^ °' A.iEniiEf 11 PJsAja 'p.toa 8 'xp^T do uiap! 't, 00 poos -ja0" 'ra f dl •5iauuo^.iT m' — 0 0 000Z 'muunmsp'd do jaP.to uAra e ajjre.ij agta m uiapl — 'oj o or £ • • Bl33°nX^ ^ J3pUC?"-Iw^ ^ — " o o ooo^ F P- uapuozag Ara ttEE apads ra>api - '4l 0 J 6 ^Satd?^SS^uof/oTa! r . r„c. 0 0 \_ . * ! uajso? jsajo.t(t 0 e " T f. .ind It re 00 Hf 'A°N aap uajpaM 9 do tfW -7 sjutodE t ut .tapao uAra e -aaQ £s owp S3„;WJL Q 9 o£ (J J ««J ~ «£PI agia ui 'jaEEUiaom jysnd ^ a,ad 'EpaBOdo raapt — o o oo£ ^ Mèqraao^j .p t?*?^ ~ Sapi . o o 00^ • • • e///7 _ njgpj o 91 8Zf / ( d s - o0 0001 'AojsJ Iz uu 9 ' tuojf y.ti(j — raapj * '8t ^ ^ q 'a j ao "•>• u .göZl 8 ^ OJEJSEd 0UUB UEA 2llUia3l3J 3gi.I00A uea opFS UEV 'I 'WBÏ :>uq^o — . ! ua^n -ucqj3A0 «Tqi» 8^1 A"unf #df u^P üDpaq do •prjjg J3jp sjuoauiao aop jnsjnoojj usp uua sprjinba^ do •lUEpjsyttlV 03 UUMQ'ÏÏ % 3301 U3pA>I 33 »5^7 % y rfjng U3p UBA JUwnoO-SuiUS^^ 3p UBA. PBJ3X3  L l39 .3 N°. i. De Burger P. de Munnick, Secretaris van het Departement van Finantie van het Committé , tot den Oost-Indifehcn Handel en Bezittingen te Amfterdam, gelieve voor my te betaalen, aan de ordre van de Burgers Molière en Zoonen , de fomma van vierduizend Guldens Hollands Courant waarde ontfangen, en fteld op rekening als per advis van • ,xtAÜ3kt ö ï>. J. van LANGEN, den Haag 10 February 1798. .Zegge ƒ4000: - Holl. Court. ■ v (in dorfo) Voor ons aan de ordre de Burgers Cuyk van Mieroptn Tetterode, waarde in rekening. MOLIÈRE en ZOONEN. Voor ons aan Toonder CUYK van MIEROP en TETTERODE. Voldaan 13 February 1798. J. C. SEYFFART. Voor Copie Conform S. DASSEVAEL. I 5 No.  [ 14© 2 No. \y. b. Copiën van de volgende Brieven, gefchreeven uit Amfterdam, door of van wegens den Bur» ger J. E. Guerin, aan den Burger J. S. van Langen te Leyden, en gevonden op het Comptoir van laatsgemelden, van diverfe datums , zedert primo January 1789. De Heer S. J. van Langen 3 Amfterdam 11 January te Leyden. I7o8. Myn Heer! In antwoord op UEd. Misfive van gisteren , dient- ik UEd. diverfe maaien heb gefchreeven, en aan de Heer Giebe gezegd het geen miscrediet was, ik voor UEd. had, dat ik onbepaald alle UEd. Asiignatien weigerde te betale, zonder behoorlyk Fonds in hande te hebben, maar dat het een gevolg was der tydsomftandigheden die my met toelieten groote verfchotten te doen: ïk heb dit gedrag UEd. meermaalen gemanifesteerd door UEd. Traittes op Parys enz. te vernegotieeren enz. daar uit voor UEd. te betaalen, iets dat zeer weinig Huizen van Negotie aftn ymand accordeeren in deeze tyden; ik heb zelfs zonder Fonds te hebben of zekerheid voor dezelve, voor UEd. betaald, en altoos te kennen gegeeven aan UEd. of de Heer Giebe, dat het my niet convenieerde in de tyds omftande die wy actueel beleeven, aanzieniyke verfchotten aan ymand te doen, en des UEd. by tyds prevenieerde voor te zorgen, terwyl anders UEd. Asfignaties onbetaald terug zouden gaan, en UEd. dus de gevolgen zich zelf te verwyten zouden hebben, dit is door my nog herhaald, aan de Heer Giebe, op 31 pto ten myne Huize wanneer zyn Ed. mv pofitief beloofde van te zullen zorgen, en myn verfchot doen -bykoomen met Remifes enz. op deeze belofte betaalde ik alle  t *** r alle UEd. nogloopende diSpofities, en wat was het gevolg zyner belofte, ik ontfingeenPost-asfign. op'tComjnitté, die UEd. om 't groot verlies niet beliefd te vernegotieeren , en ik des niet aan heb om mede te betalen , en^een Briefje op Gend van 5 January op 5, aanftaande vervallen, groot ƒ3056:- Brabands Wisfelgeld dat niet te vernegotieeren is voor vervallen zynde en dan nog niet zeeker; dikmaals moet remitteeren aan ymand aldaar» om intevorderen en Remife voor doen; des oordeel felf hoe UEd. nu kan vordere, ik weder circa ƒ4000 voor UEd, zal betaalen zonder Fonde, en myn verfchot al weder vermeerdere dat my tegenswoordig ondoenlyk is, maar kan allier felf niet als bezwaard op effecten-geld bekoomen, zoodanig fchaarsïs het hier gefteld aan de Beurs, en ook de disperaate laage pryzen der Effecten confirmeerd zulks in den hoogften graad, dus beleeninge op Wolle te doen onmogelyk is, (datonder verbetering) zoude UEd. beter a Costy, kunnen bekoomen waar die Wolle legge , en probeere zulks eens by Mevrouw Heiltn'an, die tegen goed onderpand in deeze Critique ogenblikken apparent UEd. wel zoude asfisteeren, enfin het is te probeeren, of andere pogingen, om UÈd. te helpen, terwyl ik nogmaals declareere UEd. niet meer te konnen asfisteeren, en zulks geenzins doe uit wantrouwen ; maar alleen dat het myn Casfa niet toelaat. Geld op de Franfche Ordonnantiën te negotieeren is even zo ondoenlyk als op de Wolle, op de Bataaffche prom. geeft men 1 a if perCent per Maand met een dubbeld furplus, en nog is er geen Geld op te bekoomen, UEd. oordeelt dus uit al het voorfchreeven dat UEd, my te onrechte taxeere, en ik zulke reproches nimmer aan UEd. verdiend hebbe, als UEd. goedvinde my toetevoegen. Ik hoope UEd. op een of ander manier zal kunnen voorzien ter afweeringe van facheufe gevolgen, waartoe ik zo veel my maar doenlyk is, wil in mede werken, en heb de Eer met agting te blyven. Myn Heer. UEdw. Dienaar (was geteekend) . J. E. GUERIN, (Ter-  [ 142 3 (ter zyde ftond) PS. Indien de lieer van Langen niet a Costy mogt zynverzoeiïc zypÉd. deeze toe te zenden. Nog een Domicilis ƒ414 van 27 November op 6 weeken P. J. Willemfe ordre Parels, is my ook vertoond biüten de laatfte ƒ3200. ordre diverfe, door UEd. my opgegeeven, en geen advis van hebbe. De Heer S. jF. van Langen, Amfterdam 13 January teLeyden. 179Ö. M V n Heer! Heden ontfang ik uwe Misfive van gisteren, waar in ik my geflatteerd bad, eenige goede Remiles ie hebben gevonden- en dog als vooren, dus my aan myne laatfte gedraagen, het convenieerd my niet verders in verfchot le gaan, het Geld is zoo fchaars dat men overal zyn hoofd ftoot, en ik ben voor uw en andere vrindc in verfchot, dat my 2clfs geneert, en overal de vrinde verzoek my te Remitteere : des ik UEd. Traittes niet kan jiog zal betaalen, voor UEd. my daar toe in ftaat ftel-: len, nu.is de Bank geflooten,, en gaat niet eer open als ultimo January, des aai:Franfche Wisfels ofBanko niets nebbe, omme uit te betaalen, dit agouverno, waarom .UEd. moet zien Geld te krygaa, het zy op beleening of anderzints terwyl ik UEd. niet verder kan byfpringen, tot nog toe is er geen van uw Asfignaties geprotesteerd, ik heb'zc ai opgehouden, met te zeggen , UEd. my geen advis had gegeeven, doch alle dagen verwaaiende was, nu egter zullen zy niet langer willen, wagten, cn protesteeren, ais dat van ƒ1000 en ƒ400 den 8 deezer vcrvalle, de overige den 2e al vervallé ƒ1500 en ƒ300 kunnen niet meer protesteeren als zynde over de tyd, uw Domicilie ƒ414 zal ook geprotesteerd worden r edoch ik ver-  [ H3 ] verzoek al de Houders te wagten tot in het begin der volgende week, eer zv de Briefjens terug zenden, en in het Protest zal ik antwoorden, faute van t nodige advis: des UEd. belange is om alles in 't werk te (lellen , my Geld te zenden om niet alleen deeze maar ook die'volge door uw getrokken te konne betaalen. Ik verzoek ook UEd. limite wegens de laatfte gezonde Franfche Asfignaties op 't Committé , om die te kunnen verkoopen. ' ' • . Hier by zende UEd. deszelfs Rekening Courant, tot ultimo pasfato gellooten, waarby komt per faldo f. e. et om. • • ■ • • ƒ8502:7:» Dat op nieuwe Rekening conform gelievd te Boeken, niet twylfelende of zullen accoord gaan. Waar meede de Eer hebbe met agting te zyn Myn Heer! UEdw. Dienaar (was get.) J. E. GUERIN. De Heer S. J. van Langen, Amfterdam 19January te Leyden. 1798. Myn Heer! NB. Ingevolge 't verzoek van de Heer Giebe, heb reeds eergisteren UEd. Asfign, betaald , heden ontfang ik UEd. waarde van' 18 dito uit 's Haage, met een Wisfeltje ƒ7000 op P. de Munnick, waarvan het noodige zal bezorgen , en UEd. na ingank der Penn. voor crediteeren. Ook van UEd. promesfe oC 3000 op Bizet a Paris, op 15 February het noodige van bezorge, ea UEd. na gedaane verneg. Crediteeren, het welke UEd. alsdan zal opgeeven, het is my lief UEd. Wisfel ƒ3056 op Champon en Wattel, op Gend -geaccepteerd is^ ongelukkig is er geen gelegenheid voor als nog die intetrekken daarop blyven vigileeren, anders laate die door myn vrinde invorde■ ' ren,  C 144 ] ren j en remitteere, het welke UEd. ten tvde zal opgeeven. • 3 Inmiddels groete UEd. minzaam en blvve met agtingi Myn Heer! UEdw. Dienaar f (was get.) J. E. GUERIN. De Heer S. J.van Langen, Amfterdam 29 Januarf te Leyden. I?98> yj 3 Myn Héér en Vrienö ! Ik heb wel ontfangen UEd. geagte van gisteren uit sHage met UEd. remife op P. Se Munnick, ƒ3000 waarvoor UEd. naar ingank crediteere als mede nog voor UEd. Remife uit Leyden ontfangen Pr. uw °-eagt« van 27 deezer. ö * ƒ1000:-:- op Coüderc, Brands en Changuion. -Iooo:-: Brouchet, Boucheret en Comp. - 600:-:- — van Staphorst, Bary en Comp. ƒ2600:-: waar voor UEd. na ingank crediteere. Ingevolge UEd. verzoek heb ik UEd. afgezonden ƒ700: - :- in een verzegeld zak gem. VL met een adres, waarvan den ontfang zal verwagten, UEd. er voor gei debiteerd, als mede voor uw Traittes van 25 deezer. ƒ632 :11:- ordre ff. van Berckel. op 4 dagen dato» ƒ330: - : c. Samboes . . 8 dito. ƒ962:11 : - daar alle eer aan zal gefchieden. Waar mede met agting blyve UEDw. Dienaar (was get.) J. E. GUERIN. Ik  C M5 1 De Meer 5. J. van Langen, Amfterdam %i Maart te Leyden. t798« Myn Heer! Ik heb wel ontfangen UEd. geagte van gisteren met UEd. Remife ƒ14404:14: 8 op 3 dagen dato op P. de Munnick , waarvan het nodig zal bezorgen, en UEd. na ingank voor Crediteeren , ingevolge UEd. Misfive van eergisteren heb ik heden betaald UEd. Traitte ƒ300 ordre È. Jougeneel\ ert UEd. voor gedebiteerd. Waar mede de Éer hebbe met agting te blyven na zeer minfaame groete. Myn Heer'. UEDw. Dienaar (was get.) J. E. GUERIN. De Heer S. J. van Langen, Amfterdam 22 April te Leyden. I798- Myn Heer! Uit UEd. geagte letteren van gisteren neeme ik nota Van UEd. gedomicilieerde Wisfels by my te betaalen, door Caccia Pere g? Fih en Bloemmaart uit Parys, op UEd. getrokken op 50 dagen aan hun ordTe groot ....... ƒ2000: - :- en nog een .... ƒ2415:11:- waar voor UEd. debiteere . . ƒ4415:11:ik heb wel van uw Patroon de Heer S. J. van Langen. ontfangen uit 'sHage een Asfignatie ƒ7704:12: 8 waarvoor UEd. Rekening is gecrediteert, ik verwagt van UEd. verder Remifes, alzoo ik na betaaling van bovenftaande Traittes weder circa /aooo in verfchot bert,- en  r m iy en nog meerdere Wisfels loopende zyn, des die zal verwagten. Inmiddels blyve ik met agting, na minlaame groete Myn Heer! UEDw. Dienaar (was get. J. E. GUERIN. De Heer 5. J. van Langen, Amfterdam 9 Mey te Leyden. 1798. Myn Heer! In antwoord op UEd. twee geëerde van gisteren dient, als dat ik Nota hebbe genoomen van uwe Traitte groot ƒ300:-:- op 8 dagen, ordre G. de Haamer, waaraan alle eer zal bewyzen, en uw rekening voor debiteere, verder dient als dat ik 't nodige zal bezorgen, van uwe Remifes als eene op Godert Cappel en Fils, getrokken uit Bazel 22 April groot . . . ƒ1000:-:. gebt. en een Asfignatie door UEd. zelfs aan myn ordre 's Hage 5 Mey op 3 dagen dato op P. de Munnick, groot . . . ƒ7932:11:- gebt. te famen . . . ƒ8932:11:- waar voor uwe Rekening na in casfeering zal crediteeren. Inmiddels blyve met alle agting UEDw. Dienaar • ,P. ordre J. E. GUERIN. (was get.) J. A. COX. (onder ftond) De Heer Guerin is hede naar 's Hage vertrokken. Voor Copie Conform. S. DASSEVAEL. No.  C 147 1 I7' C' Amfterdama.July 1798. t Aan den Burger Agent, B. W. Tadama, in 's Hage. Medeburger ! Sedert gepasfeerde Vrydaguitde Stad geweest zynde, en gisteren avond circa negen uure daarin geretourneera , wierd my ter hand gefteld uw Misüve van 30. p ., de post reeds vertrokken zynde, ben ik niet in demooglykheid geweest eerder aan uw verlangen te voldoen dan heden. — Gy vraagt my wat 'er van de fommen geworden zyn, door 't voormaalig Uitvoerend Bewind, aan den Burger N. van Staphorst geordonneerd, my te betaalen, als: Eene groot ƒ 3345 • - • " Een tweede " 47000 : ~ : " Een derde - Il83 : 7 • 8 en waarom deeze posten niet op de rekening Courant van den Burger S. J. van Langen zyn geplaatst, des uw begeeren te weeten, waartoe dezelve zyn geemploiieert, en op welke rekeningen dezelve door my zyn gebragt, zoo diend in voldoening van uw begeerte, dat voornoemde fomma te zamen ƒ 51,628 - 7 - 8 door het voormaalig Uitvoerend Bewind aan my zyn geremitteerd geworden, niet om daarvoor de rekening van S. J. van Langen te Leyden, ofte wel zyn huis van Negotie aldaar exifteerende, te crediteere (zoo als met de voorgaande geremitteerde fomma op P. de Munnick heeft geordonneert, die in zyn privé getrokken waaren, eiï zoo als uw uit de rekening Courant zal hebben ontwaard,} maar om daarvoor de rekening van het Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek te crediteere, zynde my de Decreeten by geremitteerd geworden, en geordonneert voor de fomma het naarvolgende te brengen, als, in dato 13. April 1. 1. voor 300 ps. Louis d'Ors, .volgens Copie rekening hierby gaande, bedraagende f 3345 : - : - D" tweede is van 25. Mev, om daarvoor te bezorgen K non-  C 148 ] honderd duizend Livres, opkort op Parys, en de rekening van het montant derzelve aan het Uitvoerend Bewind gezonden, bedragende volgens bygaande Copie de fomma van ƒ 46,278 - 7 - 8, des 'er van de Geremitteerde fom van ƒ47000:- nog ovcrfchoot ƒ721 -12-8 waarop in dato t. Juny order of advis bekwam, dat de Minister W. Buys te Parys, zoude trekken op my ƒ 2000 : - welke traite my ook, kort daarop is vertoond geworden, zynde in dato 30. Mey op 1 Maand dato, getrokken doorgemelde IV. Buys, uit Parys ordre ylbbema en Comp., waarvan kennis heb gegeeven. En daarop het 31. Ordonnantie ontvangen. , 8'root/l283 - 7 - 8 - JJaarby gevoegd het bovendaande faldo. - 721-12-8 - te zamen ƒ 2005 - : - : Zynde het montant der meergem. Wisfel. ƒ 2000 - " en provifie \ prCt. 5 - : - : - ƒ 2005 : - : - - Zoo dat deeze rekening hiermede afgefloten is , altoos bereid zynde uw ten nutte te zyn, blyve ik met agting Uw Medeburger, (geteekend) J. E. GUERIN. P.S. Ik veronderftelle dat gy de Decreeten tot de de hier voorenllaande Commisfiën relatief, zelve in het Register der Befluiten van 't voormaalig Uitvoerend Bewind vinden zal, onder de datums die aan het hoofd der aan my gezonden Extracten ftaan, als van 13. April, 25. Mey en 9. Juny. a Gouverno. Op diverfe tyden zyn my toegezonden uit Leyden, door de Burgers Vreede en van Mark, aldaar, eenige Pakken welke volgens hun opgaaf inhouden, Lakens en Carfayen, om mede dezelve te bcwaaren tex dispofitie van het Uitvoerend  [ H9 ] rend Bewind, waarom uw by deeze hiervan kennis geeven. (was getekend) J. E. GUERIN. Voor Copie conform. S DASSEVAEL. No 17. d Gelykheid, Vryheid, Broederfchap. Pro Juftitia. Compareerde voor den Ondergetekende, Lid van het Committé van Juffcitie der Stad Amflerdam. Den Burger J. E. Guerin, Koopman, wooh:nde binnen deeze Stad, op de Keizersgragt by de Lelygragt. Dewelke voor de oprechte waarheid (onder praefentatie van zulks des gerequireerd wordende, met folemneele Eede te bevestigen,) heeft verklaart: Dat de Misfive in dato 11. Juny 1798, en geaddresfeerd aan den Burger S. J. van Langen van het' Uitvoerend Bewind der Bataaffche Republiek aan hun. vertoond, en waarop het Exhibitum door een der Secretarisfen is gefield, door hem Comparant eigenhandig gefchreven en ondertekend is. Dat de Wisfels of Adfignatiën door gem. S. J. van Langen, in zyn privé getrokken zyn op P. de Munnick, aan de order van hem Comparant, en aan hem geremitteerd, met last van gem. S. J. van Langen, om zyn huis van Negotie te Leydeu daarvoor te crediteeren, welk huis van Negotie, door hem Comparant zedert verfcheide Jaaren is bediend. Dat het Employ van alle de Adfignatiën of Wisfels op P. de Munnick, door de mrergem. S, J. van K 2 Laif  [ *5° 3 Langen, aan hem Comparant geremitteerd (na zyn ,Cc>mparants beste Wetenfchap) geëmployeerd zyn geworden, om daaruit te betaalen diverfe Adfignatiën voor geleverde Wollen op hem Comparant uit Leyden getrokken, ofte wel door den Gemachtigdens van hem S. J. van Langen, uit Leyden by hem Comparant ter betaaling gedomicilieerd. Aldus gepasfeerd en ondertekend binnen Amfterdam den zestienden Juny zeventien honderd acht en negentig, het vierde Jaar der Bataaflche Vryheid. (getekend; J. E. GUERIN, A. H. de-MEL ANDER. •(onderftond) In kennisfe van my Secretaris. (getekend) J. TIEDEMAN, Nic.z. Compareerde nader voor het ondergetekend Lid van het Committé van Juftitie. J. E. GUERIN. En heeft onder folemneelen Eede verklaard, de bovenftaande Verklaaring waarheid te zyn en daarby te perftfteeren. Zoo waarlyk moest hem Getuige God Almagtig helpen. \ In Oirconde deeze bezegeld, den ii ï July 1798. Het 4de Jaar der Bataalfche Vryheid. (getekend) P. N. ARNTZENIUS. In kennisfe van my Secretaris. (getekend) TIEDEMAN, Nic.z. Voor Copie conform. S. DASSEVAEL. No. 18. a.  L ] NO' 1 8' a' 7 TT 77 J Z. Extract uit zeker Hollandsen Copie- Boek, van uitgaande Brieven, gevonden ten Comp" ioire van den Burger S. j. van Langen, linnen Leyden. Laus Deo. 687. 6. January 1798. j. E. Guerin, te Amfterdam. In minzaam antwoord op Ul. geëerde dient, dat ik myne Vrienden over de Wisfels gefchreven hebbe en bun de cours gemeld , en zoo dra ik antwoord bekome , zal ik UEd. hunne fentimenten mededeelen. De Patroon op 't moment arriveerende. zende ik by provilie UEd. ƒ3056-: Brabands Wisfelgeld aan UEd. ordre op 1 maand dato, waarvan UEd. enz., ik zal UEd. de verdere remifes als te minfte nog ƒ 3000 - : op t Committé , en de Franfche W.b. zenden , en. daar kunt gy ftaat op maken, ook wagt ik nog eenige Wisfels op Amfterdam , die ik UEd. ook zal zenden , intusfehen verzoeke myne Asfign. te voldoen, waardoor UEd. zult verpligten, die zich noemt 5. April. p.68S. J- E- GUERIN, te Amfterdam. Geadvifeerd van getrokken te hebben , als : 08 Maart ƒ 300- o ordreCh. de Keyzer op 8 d. dato. 200- o Ary de Wilde — 8 d. dato. 104 - o E.C.Snarenberg — zigt. < April 10330 o GabrielvanOerle— 3W.dato. 3' r 300-0 Ch.de Keyzer —14 d. dato. 94.-10 C. Samboer ' —zonderadvis. K 3 We