EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933    R E I Z E NAAR SURINAMEN E N G U I A N A. £   KA ï ][ T A ï K J. G . S T K D M A N.   R E I Z E NAAR SURINAME EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN G U I A N A; ■DOOR DEN CAPITAIN JOHN GABRIËL STEDMAN. MET PLAATEN EN KAARTEN. NAAR HET ENGELSCH. EERSTE DEEL. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART, MDCCXCIX.  b qüantum terra, guantum eognofcere coeïi Permisfum est! pelagus quantos aperimus in ufus! Nmc forfan gr ave reris opus 7 fed Itetarecurret Cum rat is, & caram cum jam tnihi reddet Inlr.on; Qttis pudor heu nostrós tibi tune audire labores ! Quam referam v'tfas tuaper fufpiria gentes! VALERIUS FLACCUS,' Afgonaut. Lib'. L va» " 168—173,  VOORREDEN van den VERTAALER. In den jaare 1796. kwam in twee deelen in groot quarto, te London te voorfchyn eeht Reisbefchryying a onder deezen tytel: Narrative , of a live ycars expedition, against the Revolted Negroes of Surinam, in Guiana, on the Wild Coast of'South America 1 from the year ij»7vi, to i??yt elucidating the History of that Country 3 and describing its prodo&ions, viz. Quadrupedes, Birds, Fishes, Reptiles, Trees, Shrubs, Fruits & Roots; with an account of the Indians of Guiana & Negroes of Guinea'. by Captain j. g. stedman. Iilustraded with 80 elegant Engravings, from drawings made by the Author. De meer dan gewoone pracht en kostbaarheid, waar mede deeze Engelfche uitgaaf is volvoert, doet reeds dadelyk iets groots van dit werk veraagten : en in de daad de doorbladering van het zelve zal die verwagting geenzints te leur /lellen. Eene aanéènfchakeling van merkwaardige gebeurr tenisfen in eenen gemakkelyken en bcvalligen fiyl voorge/lelt, maakt de leezing van dit werk aan-. genflam^ en het onderwerp is tevens lelangryh * 3 Meef  vi VOORREDEN van den Meer dan één Schryver heeft wel ondernomen eens befchryving der Surinaamfche Volkplanting te leveren; maar verder dan dezelve door Europeaanen bebouwd en bewoond word, brengen zy hoi by. na nooit. De Zand-IVoestynen of Savaneu zyn de grenspaalen, welke deeze Schryver s niet te buiten gaan. Maar vermits de Capita in stedma n 3 door het bywoonen van eenen toch tegen oproerige Negers, tot in derzelver diepfie fc/milhoeken , door byna ontoegankelyke bos/chen en moerasfen-., is doorgedrongen, treffen -wy i;er hy zonderheden aan, die elders te vergeefs gezocht zouden worden, en des te meer opmerking verdienen, om dat ze overal de kenmerken dragen van zuivere waarheid , zonder opfmukking of ver groot ingwaar door andere werken van-dien aart veelal bedorven worden, en hunne achting verliezen. Met rec/lt befchouwd men dit werk als het volledigst Tafereel der Volkplanting van: Snümmen, eene bezitting, voor meer dan ééne Europeefche Natie van het grootfte aanbelang. Geen wonder der halven, dat in verfcheide tydfchriften in Engeland, in Frankryk, /a Daitsch. land, met lof van dit werk gewaagd wierd. Geen wonder, dat de Burger p. t. iienrv zig vertedigde, om 'er eene Franfche Vertaaling van te leveren, welke in den jaare 1798. in drie deelen in  VERTAALER. • vit ■in 8V0. te Parys in. 't licht verfcheen. Geen wonder eiudelyk, dat men in Duitschland 'er in één Deel in 8V0. een zoort van uittrekzel uit gemaakt heeft. — .. Alle deeze redenen bewoogen dan ook den Uitgever deezes , om dit zoo bevallig, als nuttig werk in een Hollandsen kleed te fteeken, en den Nederlanderen ter leezing aan te bieden. Wat -de uitvoering der vertaaling. betreft, men heeft de Engelfche uitgaave tot den grond/lag gelegt, maar ook tevens gemeend gebruik te moeten maken van de Franfche vertaaling, waar aan de verëischten cener goede overzetting met recht worden toegekend. Men heeft dit voomamelyk gedaan in tweërlci opzigt; voor eerst door, even gelyk de Franfche Ver taaier gedaan heeft, weg te laaten de hier en daar ingevlochtencplaatfen uit Engelfche Dichters, en andere, uitweidingen , die geene andere verdienften hebben, dan dat ze eenen al te kostbaaren optooy aan het werk geven : en ten tweeden, dat men de plaaten , die in de oorfpronkelyke uitgaave tot een getal van tachtig waaren aangewasfen, in zoo verre vermindert heeft, dat men de zulke, die in werken over de Natuurlyke Gefchiedenis, en over de kennis der Planten en Gewasfen gemakkelyk genoeg te vinden zyn, tot vermyding van te groots * a kosU  vm VOORREDEN van den VERTAALER. kostbaarheid-heeft agter wegen gelaten, en voortsdie geene, welke geplaatst zyn geworden, tot op die maate verkleind, dat ze voor eene uitgaave in 8V0. gefchikt waar en. — LeVertaaler heeft 'er zig voorts op toegelegt, om in zuiver Hollandsen , ontdaan van het taal. eigen der Engelfchen en Franfchen , door welk gebrek dikwerf zoo veele vertaalingen voor den Lezer ondraaglyk worden, het werk van onzen STEDman over te gieten, en zig daar toe van eenen ftyl te bedienen, die door deszelfs woordenfehikking bevattelyk en niet vermoeiend was. Hoe verre hy hier in geflaagd is , word aan het bcJcheiden oordeel des Lezers overgelaaten: terwyl hy zig vermeent te mogen vleijen met de hoop, dat de goedkeuring van deezen zynen arbeid, en van de wyze van deszelfs uitvoering , hem zal aanmoedigen, om met den meesten fpoed denzelven te voltooi/en. VOOR-  VOORREDEN VAN DEN SCHRYVER, Devvyl dit werk misfchien één van de zonderlingfte voortbrengzels is, die immer aan het Publiek zyn aangeboden, oordeele ik gepast te zyn den lezer een korte fchets te geven van het geen hy fiaat te doorbladeren. Ik heb de doffen getracht te rangfchikken, even gelyk in een groote tuin, alwaar men de welriekende bloem tevens met de fteekende doorn ontmoet; de met gouden lovers gefpikkelde kapel zig laat zien op de plaats, alwaar de verachtelyke worm kruipt; cn het fchitterendst pluimgedierte in de donkerfte fchaduwe huisvest. Met geheel , met zulke verfchillende kleuren afgemaalt, zal, zoo ik hoop , onderrigting en vermaak zamenpaaren, zonder den geest te vermoeien of te verveelen, en het verftand te verzwakken; wel niet met de hedendaagfche pracht en luister van ftyl, maar door een eenvouwdig verhaal, waar van de getrouwheid het hoofd - cieraad is. In de verfchillende caraéter - fchetfen van eenen Bevelhebber, eenen oproerigen Neger, een Plan* 5 ter  x VOORREDEN van den ter en een Slaaf, is hier niet alleen de dwinglandye ontvouwt, maar zyn ook de weldaadigheid en menschlievenheid bloot gelegt. De Krygsheld, de Gefchiedfchryver , de Koopman , en de Beminnaar der Natuurlyke Wysbegeerte 's zal hier lichtelyk iets aantreffen dat hem vermaakt; terwvj ik, myne byzondere voorvallen overal -hebbende ingevlochten, eenige verfchooning vragen moet; fchoon niet met opzigt tot het gebeurde met die IcvaHige Slavin, die zeker niet de min belangrykfte vertooning in deeze bladen maakt: vrouwelyke deugd immers in eenen ftaat van rampfpoed, vooral wanneer ze met jeugd en fchoonheid ver.gezeld gaat, moet fteeds befcherming vinden. ■ Over het geheel misfehien mag ik eenige- toegeeflykhcid verwagten , wanneer de Lezer in 't •oog hóud, dat hy geen RömaH leest, door loutere verbeelding zaamgeflanst, maar eene wezcntlyke Gefchiedenis, doof geene wonderbaare voorvallen opgepronkt; het werk van een Officier, die zyn pen en penceel- zonder medehulp gebruikt heeft en dat op de plaats zelve ;QQne omftandigheid., die zeldzaam voorvalt. Met opzigt tot de affchuwelyke wreedheden, door my zoo meenigwerf verhaald, zy het genoeg te weten, dat anderen van dergelyke onmenfehelyke bedryven af te fchrikken en deugd in te boeze-  SCHRYVER. xr zemen, myn eenige dryfveer was; terwyl het aan den anderen kant niet moet worden uit 't oog verloren, dat vryheid, even zeer als te groote zachtheid , wanneer zy aan ongeletterde en van alle beginzelen verdoken menfehen fchielyk vergunt word , voor beide partyen gevaarlyk, zoo niet verderffelyk is. Getuigenzyn de Ouca- en Saraméca-Negers in Surinamen; de Maroni-Negers van Jamaica ; de Caraïben van Si. Vincent; enz. Terwyl intusfehen de Surinaatnfche Volkplanting van het bloed der jifricaanfehc. Negers rookt, vind ik my verpligt naar waarheid op te merken, dat het de Hollanders alleen niet zyn , die daar aan fchuldig liaan; maar dat meest aan andere volken, en voornamelyk aan de Joden, deeze zoo algemeene en helfche. barbaarsheid te wyten is. De Lezer gelieve deeze bladen met onpartydigheid en bedaardheid door te loopen ; de bloemen van het onkruid te fchiften; het goud verftandelyk van het fchuim af tefcheiden; en misfehien zal hy zig de uuren niet beklagen, die hy 'er aan bedeed heeft. Eenige weinige misdagen in de fpeiling en onnaauwkeurigheden ontdekken zig, voornamelyk in het eerde Deel, vermits ik volltrektelyk ben verhindert geworden , het toezigt over de verbetering der Drukproeven te houden ;  Sa VOORREDEN van den SCHRYVER. den; maar in een korte Lyst van eenige weinige drukfeilen, en voornamelyk in het Register, waar toe ik den nieuwsgierigen verwyze, kan men de naamen van menfchen en zaaken juist gefpelt vinden. Laat dit evenwel zoo niet worden opgevat, dat ik my beroemen durve in fchrift en teekening' fteeds uit te munten; maar vermits de zuivere en mannelyke waarheid, waar van men zoo dikwils fpreekt, maar die men zoo zeldzaam vind, eene wezentlyke waarde heeft; vertrouw en hoope ik, dat dit werk den aandacht van het Britsch Publiek niet geheel onwaardig zyn zal. ï N-  INHOUD DER HOOFTSTUKKEN. I HO O F TS TUK. Bladz.' Inleiding. — Opftand der Negers in verJcheide gedeelten van Hollandsen. Guiana. — Toebereidzels te Texel tot een tocht derwaarts. — Het uitkopen van de Floot. — Overtocht. — Het inkopen in de Rivier van Surinamen. — 't Goed onthaal, dat het Krygsvolk in decze Volkplanting ontfing. — Schets der imvoonders, &c. . . . i, ÏL HOOFTSTUK. Algemcene befchryving van Guiana. — Fan de Volkplanting van Surinamen in 't byzonder. — Tydftip van derzelver ontdekking. — Dezelve word bezeten 4oor de Engelfchen en Hollanders. -— De Gouverneur, de Heer van sommelsdyk, vermoord. — De Volkplanting word door de Franfchen genomen, en onder [chatting gefield. . . 45. III. HOOFT;  xrv INHOUD der III. HOOFTSTÜK. Bladz. Eerfte opftand der Negers en deszelfs. oorzaaken. — Elendige Jlaat der Volkplanting. — Gedwongen wede met de Muitelingen. — Muitery der Zee-Soldaat en, Matroozen, enz. . . IV. HOOFTSTÜK. Eene korte tusfehenpoozing van overvloed en vrede. — Nieuwe opftand, welke groot e nadeden, e>3 byna den ondergang der Vilkplanting veroorzaakt. — Monftering van het Krygsvolk tot derzelyer verdediging. — Gevecht tusfehen dezelve en de muitelingen. •— Goed gedrag van eene bejzde Negers. — Aankomst der Zee-Soldaaten van den Colonel fourgeoud. . . , V. HOOFTSTÜK. Hei toneel verandert.—Bejchryving van eene fchoone Slavin. — Manier om door Surinamen te reizen De Colo- nel fourgeoud neemt den loop der Rivieren op. — Barbaarsheid van eenen Rianter Elendige behandeling,wel- ke zommige bootsgezellen ondervinden. 120. VI. HOOFT.  HOOFT-STUK KEN. xv •VI. HOOFTSTÜK. Bladz. Verfchrikkelyke fraföcffcning. — Onzekere gefleldheiil der Staats - zaaken. — Korte tusfehenpoozing van vrede. Een Officier gedood, en zyue geheele Krygsbende aan f ukken gehouwen. —Algemeene wapenkreet in de Volkplanting . . . 147. VIL HOOFTSTÜK. Vertrek der gewaapende vaartuigen tot verdediging der Rivieren. — Bcfchryying van het Fort Amfterdam. — Krygstocht naar het boven/Ie gedeelte van de Rivieren Cottica en Patamaca. — Grooie fterfte onder liet krygsvolk. — Gezicht van den Wacht-post van Devil's Harwar . . . VIII. HOOFTSTÜK. De Muitelingen verbranden drie Plantagiën, waar van zy de bewooners vermoorden. — Tafereel van armoede en elende. — Optocht dwars' door de bosfchen van Surinamen. De ColonelFovRgeoud en het overig krygsvolk verlaat Paramaribo , 040. IX. HOOFT-  xvi INHOUD der HOOFTS TUKKEN. IX. HOOFTSTÜK. Bladz. Kakkerlakken. — Ziekten, die aan de luchtpreek van Guiana eigen zyn.— Papegaijen, genaamt Macaws. — Nieuwelings aangebragte Negers 3 om als flaven verkogt te worden. — Aanmerkingen over de behandeling der Negers. — Hunne reize van Africa naar America. — Manier van het verkoopen der flaven te Surinamen. — Be/chryving eener Catoen-Plantagie . , 260, X. HOOFTSTÜK. De Armadil. — Het Stekelvarken en de Egel van Guiana. Gevecht tusfehen een Slang en een Kikvorsch. — De Colonel fourgeoud trekt naar de Wana-Kreek. — Hy ontrust den vyand door herhaal, de aanvallen. — Befchryving van den Palmboom. — Verfclieiden gebruiken, waar toe dezelve dient. — De Kokosboom.— Tocht naar den mond der Rivier Cormoetibo. — Waarneemingen omtrent de Vogelen van Guiana. — Distelen en doornen. — Eenige muitelingen krygsgevangen gemaakt. — Tsfelyke behandeling, door een gevangen en gewonden Neger ondergaan . . 1289. REIZE    R E I Z E NAAR SURINAMEN, en door de binnenste gedeelte!* van GUIANA. EERSTE HOOFTSTÜK. Inleiding. — Opftand der Negers in ver/cheide gedeelten van Hollandsen Guiana. — Toebereidzeis te Texel tot een tocht derwaarts. —- Het uitkopen vên de Vloot. — Overtocht. —. Het inkopen in de Rivier van Surinamen. — 't Goed onthaal, dat het krygsvolk in deeze Volkplantingen ontfing. — Schets der inwoonders, &c. Het algemeen belang, het welk zedert verfcheiden jaaren, in de ontdekking of befchryving van afgelegene gewesten is gefield geworden; en het welk het verhaal van de verfchillende onderI. deel. A ne-  2 REIZE NAAR nemingen der reizigers, en van de onderfcheidene omftandigheden waar in zy zig bevinden, fteeds doet gebooren worden, heeft my aangezet, om de waarneemingen, die ik gelegenheid gehad heb op een zeer merkwaardig gedeelte van den aardbol te maaken, alwaar weinige Engelfchen, het zy by toeval, het zy om eenige andere reden, zig bevonden hebben, aan het algemeen mede te deelen. De Volkplanting van Surinamen 3 in Hollandsen" Guiana, het gedeelte namelyk, dat het naast aan de zeekust ligt, door de Europeanen bewoond en bebouwd, is wel zedert verfcheiden jaaren bekend; maar de zwaare overfiroomingen en de ondoordringbaare dikte der bosfehen, hebben tot hier toe zulke hinderpaalen in den weg gelegt aan de onderzoekingen van hun, die dieper hebben willen indringen, dat men, betrekkelyk dit land, niets naar waarheid geweten heeft, dan alleen met opzigt tot de voorwerpen van koophandel, die aan alle de bezittingen, onder den zonne-keerkring gelegen, eigen zyn. Dit werk is dus in 't byzonder gefchikt, om de gebeurtenisfen te fchetfen, waar ia de noodzakelykheid, om in de binnenfte gedeelten van dit uitgeftrekt gewest door te dringen, my heeft doen deel neemen, en waar van dezelve my getuige gemaakt heeft, als mede om op te geven de waarneemingen van allerley zoort, waar toe ik in  SÜUINAMÉN, L Hooft ft. 3 ïti de gelegenheid, in welke ik my bevond, eenigermaten als gedrongen wierd. Alvoorens deezen moeielyken taak te Ondernee. men, vind ik my, tot verfland der gebeurtenisfen s in de onvermydelyke verpligting , om kortelyk rekenfchap te geven van de oorzaaken, die my in dit weereld-deel gebragt hebben. Alle landen, alwaar de huisfelyke flavernye gevestigd is, leggen dikwerf bloot voor opftanden en onlusten, vooral wanneer de flaven het grootfte deel der inwoonders uitmaken; maar de Hoïïandfche volkplanting Surinamen is op dit ftuk byzonder ongelukkig geweest. Het zy dat de eindelooze bosfehen, die het aanzienlykst gedeelte dee* zer landftreek bedekken, aan de vluchtenden eene gemakkelyke fchuilplaats verfchaffen, het zy dat het Beftuur aldaar eenig ingeworteld gebrek heeft3 dit is zeker, dat de Europeanen aldaar aanhoudend aan de fnoodfte verongelykingen, en hunne bezittingen aan de geweldadigfte verwoestingen zyn bloot gefield. Het is hier de plaats niet, om daar van een opzettelyk verhaal te doen; het zal genoeg zyn aan te merken, dat deeze herhaalde opftanden eindelyk de geftrengfte maatregulen tot een volkomen herftcl der rust vorderden; en dat de tyding, die in den jaare 1773. in Holland aankwam > dat eene aanzienlyke magt van gewapende Negers, die A a zig  4 reize naar zig in de bosfehen verzamelt had, voorde Volkplanting ten uiterften geducht wierd, Hun Hoog Mogenden, de Staaten der .Vcreenigde Nederlanden, deed befluiten, om eene magt af te zenden, die in Haat zoude zyn, den muitelingen het hoofd te bieden, en zelfs, zoo het mogelyk was, den opftand te dempen. Myne eerzucht ftrekte om in den Engclfchen zeedienst te gaan; maar de weinige hoop tot bevordering, die nu in vreedes-tyd natuurlyk te wagten ftond , gevoegd by den flegten ftaat van myne geldmiddelen, noopte my, om van den zeedienst af te zien, en de aanftelling tot Vaandrig aan te neemen, die my zonder kosten wierd aangeboden, in één der Regimenten van de Scht/We Brigade, in Hollandfche foldy ftaande, ten tyde, dat de heer joseph yorck (wylen Lord dower) aldaar Afgezant van ons Hof was. Het was in zyne handen, dat ik den gewooneu eed afleide van afzweering en getrouwheid aan mynen Koning en myn Vaderland,als zynde in Engeland in de oorlogs - rolle opgefchreven. Ik heb gedacht , dat ik aan my zelf verfchuluigd was die verklaaring te doen, ten einde te bewyzen, dat ik uit noodzaak, en niet uit myne eigene keuze, by vreemden dienst nam, fchoon 'er misfehien geene krygsbende gevonden word , die ouder is, of zig meer  surinamen, I. Hooft!}. $ meer beroemd gemaakt heeft, dan deeze Brigade, zoo op ons Eiland als- op het vaste Land, zedert meer dan twee honderd jaaren. Ten tyde van den opftand, waar van ik hier boven fprak, was ik Lieutenant in het Regiment van den waardigen Generaal john stuart. Bemoedigd door de hoop van op myn geliefd element eene langduurige reize te ondernemen, en aangezet door het verlangen, om een gedeelte der weereld te bezigtigen, het welk nog niet geheel en al bekend was; daarenboven denkende, dat ik, ten gevolge van eenen zoo gevaarlyken tocht, eene meer aanzienlyke bevordering verkrygen zoude, deed ik, zonder tyd verlies, aanzoek om geplaatst te worden onder eene krygsbendc vrywilligers, welke zig gereed maakte, om naar Guiana in te fchepen. Ik had dienvolgcnde de eer, om door zyne Doorluchtige Hoogheid willem ben Ve. Prins van Oranje, tot den rang van Capitain bevorderd te worden , onder den Colonel louis henry fourgeoud, een Zwitfersch Edelman, uit den omtrek van het Alpisck Gebergte, die benoemd was, om by deezen tocht als Opperhoofd 't bevel te voeren. Na dat ik, den iade November, den eed van trouwe aan myne nieuwe legerbende had afgclegt, en alles tot myne reize volkomen was gereed geA 3 maakt,  6 reize naar maakt, nam ik affcheid van myn oud Regiment, en ging oogenblikkelyk te fclieep naar het Eyland Texel, alwaar verfcheiden onzer reisgenooten reeds by elkander waaren, en alwaar ik, op 't oogenblik van aan land te flappen, dagt te vergaan, dewyl het vaartuig was lek geworden, en gednurende de branding in de zee aan 't zinken was. Het Eiland Wieringen was egter de algemeene vergaderplaats. De Colonel fourgeoud kwam aldaar aan den ?de December. De vrywilligers waaren aldaar allen by elkander, ten getaale van vyfhonderd fchoone jonge manfehappen; en des morgens van den 8fte wierden wy verdeeld in zéven compagniën, die een corps of regiment van foldaaten ter zee uitmaakten. Bchalven de oorlogfchepen Boreas en Westellingwerf', onder bevel van de Capitains van de velde en cras, werden als oorlogs - floepen beftemd drie tranfportfregatten, kortlings gebouwd, voerende een vlag van agteren, op de boegfpriet, en een wimpel, en gewapend met tien tot zestien ftukken gefchut. Wy gingen den zelfden dag des namiddags aan boord van deeze Schepen; en geduurende onze infcheeping, wierden wy door een algemeen falvo begroet; waar na de krygsoeffemngen verrigt wier-* den, even als op een oorlogsvloot. Schoon ingefcheept zynde, vertrokken wy egter niet  surinamen, I. Hooftft. Z riet oogenblikkelyk. Wy wierden eenige dagen door den wind op de reede van Texel opgehouden; en in dien tusfchentyd, wierd één van onze Officiers , hesseling genaamt,ongelukkiglyk door de kinderziekte aangetast. Om te beletten, dat hy de befmetting aan het volk niet zoude mededeelen, gaf men bevel om hem aan land te zetten; en hem in de pinas hebbende doen gaan, geleidde ik hem zelf naar een dorp, genaamt de Helder, gelegen aan de zeekust, alwaar ik hem agter liet, By myne te rug komst verklaarde de Heelmeester van het Schip, dat hy de teckens van dezelfde ziekte in my ontdekte; dienvolgende gelastte men my, om my naar het Eiland Texel te begeeven. Ik hield, aldaar een verblyf, dat voor my allerontrustendst was; maar ik had het geluk, om aan deeze noodlottige ziekte te ontfnappen; en, tot groote verwondering van den Doctor, verfcheen ik weder in volmaakten weiftand aan boord, een oogenblik voor dat men fein gaf om te vertrekken. Ik merke, na dit gebeurde, alhier op, dat het voor hun, die zig tot den Land-of Zeedienst begeeven, nuttig zyn zoude de inenting te baat te neemen, om zig zelf van knellende ongerustheden te ontheffen , en niet in 't geval te zyn van aan hunne medgezellen eene zoo gevaarlyke befmetting mede te deden. A 4 Op  8 REIZE NAAR Op Kersdag, des morgens ten agt uuren, Hak onze kleine vloot in zee, met eenen goeden oost noord oosten wind. Wy wierden vergezeld door omtrent honderd Schepen, die zig naar verfchillende weereld-deelen begaaven; en het was het helderfle en fchoonfte weder. Met alle veiligheid zynde uitgeloopen, zonder het peillood te gebruiken, begroetten wy elkander met negen kanonfchooten, en wy kwaamen buiten het Kanaal. Wel dra zeilden wy voorby de Noordkaap , het Eiland Wight, en de punt van Portland ; dog de Westellingwerf alhier een lek in het Schip ontdekt hebbende, wierd genoodzaakt ons te verlaaten, en op de reede van Plymouth te loopen, om zig aldaar te herftellen. De wind wakkerde op, toen wy de Baay van Biscaye naderden. - Aldaar deed de onder - Huurman my opmerken een zoort van zee-zwaluw, doorgaans bekend onder den naam van omvcers-vogel, om dat men vooronderfleld, dat hy zulks aankondigt. De vederen van deezen vogel zyn donker hlaauw, byna zwart, en met eenige verfchillende kleuren verclèrt. Het lyf is als van een groote zwaluw: de pooten zyn van een vlies voorzien, de bek zeer lang en puntig, de wieken van eene buitengewoone lengte, het geen hem eene gemakkelykhejd geeft, om zeer fchielyk en een langen tyd  SURINAMEN, I. Hooftft. 9 tyd agter een te vliegen , doorloopende denzelven het halfrond met eene ongelooflyke gezwindheid. Deeze vogel leeft van niets anders dan van visch j het geen waarfchynlyk de oorzaak is van de doorzigtigheid, waar mede hy het oogenblik voorziet, het welk hem van zyn gewoon onderhoud berooven moet. Alsdan vliegt hy met eene ongemeene fchielykheid, ten einde het onweer te ontwyken; maar word hy daar van overvallen, laat hy zyne vlerken hangenaen zweeft door de ruimte van delucht. Daags daaraanvolgende, den 2de January 1773. wierd de voorzegging van den onweers-vogel vervult. 'Er ftak een fterke wind uit het oost noord oosten op, die,na dat wy Kaap Finisterre voorby gezeilt waaren , de Boreas en de Waakzaamheid van ons affcheide. Wy voeren den geheelen nacht, met het bramzeil dubbeld ingebonden,en de luiken digt gefloten, het geen ons volk zeer ziek maakte. Ik moet niet vergeten hier aan te merken , dat wy een proef namen, om de hangmatten over dwars te plaatfen, en niet als gewoonlyk van vooren naar agteren; deeze manier, die wy zeer gemakkelyk bevonden.hebben, vermits zy ons meer ruimte gaf, is zedert op andere Schepen gevolgt geworden. Den i4de, des morgens, ontdekten wy van verre een groot Schip, dat voor den wind zeilde, en regelrecht op ons aankwam. Gisfende, dat het A 5 een  IO REIZE NAAR een Algierfche Zeeroover mogt zyn, en van de vyf Schepen, waar uit onze Vloot by ons vertrek beftond, 'er flechts twee afwezig zynde, maakten wy ons gereed om eenen aanval door te Haan; maar wel dra bemerkten wy, dat het de Boreas was , die zig den aden van ons had 2fgefcheiden. Van dit oogenblik oeffende men zig dagelyks met het gefchut, door te mikken op een zoort van fchild, dat aan de groote raa wierd opgehangenDen i4de,geduurende een vierde van denogtend, zeilden wy voorby den zonne-keerkring; en de gewoone plechtigheid, om de nieuwe matroozen in zee te dompelen, wierd met eenig geld, dat aan het volk by de fokke-mast wierd ter hand gefield, afgekogt. Bykans op dit zelfde oogenblik verloor de Boreas één van zyne beste zeelieden, des onderftuurmans maat. De vochtigheid deed hem de hand uitglyden , en hy viel van de fokke-mast in zee. Zyne tegenwoordigheid van geest, met den Capitain toe te roepen, terwyl hy op zyde van het Schip zwom, -— „ zyt voor my niet ongerust,'* denkende dat hy geholpen zoude worden , verwekte een innig mededogen; 'er ontflonden zelfs eenige morringen, om dat men hem geene hulp toebragt. De ongelukkige jongeling, een vry langen tyd gezwommen hebbende, verloor zyne kragtcn, en zonk naar den grond. Wy  SURINAMEN, I. Hooftjl. II Wy hadden eindelyk den pasfaatwind bekomen, die geftadig uit het oosten waaide; de lucht wierd van dag tot dag gematigder, en deeze beide voor. deelen maakten onze reize uitermaaten aangenaam. Een groot getal dolphynen of zeebraasfems, fpeelden rondom de Schepen. Deeze fraaye visfehen fcheenen daar in een zonderling vermaak te fcheppen, en wy niet minder met hen te zien en te bewonderen. De waare dolphyn, die onder het geflacht der groote zeevisfehen behoord, wierd oudtyds door de Dichters hoog- geroemd, uit hoofde van deszelfs liefde tot de menfehen, en andere deugden , die men in denzelven vooronderftelde; maar dit kan men niet zeggen van den zeebraasfem, of den hedendaagfehen dolphyn. Dit dier is uittermaaten vernielend en vraatachtig. Men weet, dat het alleenlyk al fpeelende de Schepen volgt, in de hoop van een aas te ontmoeten, vooral by het opkomen van een onweder, het geen hetzelve met zekerheid fchynt te voorzien, en niet uit een gevoel van vriendfehap voor de menfehen. Het geen voornamelyk onzen aandacht tot den zee-braasfem trekt, is de fchitterende en voorbeeldelooze glans van deszelfs kleuren onder water. (*) Zyn geheele rug is doorvlamt met hemels- blaauwe CO Na den dood van den zee - braasfem verwelkt dit blaauw»en word donker, {Aant. v. d. Franfchen Vert.'y  12 reiz. e naar blaauwe vlakken, een weinig naar het zeegroen, hellende, en verfpreid op een donkeren grond, die met kostbaare gefteenten verrykt fchynt; dit maakt eene fraaye tegenftrydigheid met den buik, die van een dof blaauwe kleur is. De vinnen en de Haart zyn van een goud - kleur. Deeze visch heeft vyf. of zes voeten lengte. Zyn rug, van eene kegel, vormige gedaante, loopt, hoe langer hoe kleiner wordende, tot by de ftaart; deeze is in tweën gefcheiden, en fchynt een halve maan te maaken. De kop is rond, en van een grooten bek voorzien. De fchubben van den zee-braasfem zyn zeer klein. Een zoort van vinne fnyd hem den rug in tweën, van het hoofd tot de ftaart. Naar maate wy vorderden, wierd het weder heeter, het geen my eindelyk toeliet buiten de hut te gaan, alwaar ik op eene onaangenaame wyze omringt wierd door eene meenigte van Officiers, die grootendeels nog nooit op zee geweest waaren; en Ik konde my aan myne geliefde vermaaken begeeven , het zy met op 't dek wat te leezen, het zy met my in het fcheepswerk te oeffenen. Ik was uit dien hoofde in Haat, om aan ée'n van onze jonge Officiers, den heer du moulin, die door het flingeren van 't Schip op het raahout geworpen wierp, een wezentlyken dienst te doen; ik was toen gelukkiglyk in de groote raa - kettingen; ik greep  SURINAMEN, I. Hooft ft. 13 greep hem in zyn val,het geen hem van een wisfen dood bevrydde, want hy kon niet zwemmen. Onze komst in warmer luchtftreekeh gaf my gelegenheid eene aanmerking te maken, die, zoo ik meen, niet algemeen bekend is, en die voor Scheeps- en Zeelieden zeer gewichtig worden kan: namelyk dat tusfchen de zonne-keerkringen , zoo het ongedierte al op het hoofd kan blyven, het niet mogelyk is, dat het zelve in het bed, het linnen, de kleederen huisvest. Na myne leezers over eene dergelyke aanmerking verfchooning verzogt te hebben , zal ik trachten eene befchryving te geven van een merkwaardig gedierte, dat overvloedig in deeze zeeën gevonden word, en, door middel van den wind, op de golven fchynt te zeilen. De matroozen noemen het zelve doorgaans het Portugcefche Schip, en het is waarfchynlyk de nautilus, of de argonauta van linn^üs. Dit wonderlyk gedierte, wanneer het boven het water is, neemt de gedaante van een uitgefpreide waaijer aan, met een kostelyken rooden rand vercierd ; het uiterfte einde van onderen is vast aan een fchulp, zoo dun als papier, of liever aan een zoort van huisjen, dat in zee zinkt, of zig boven de golven verheft, en zig in alle houdingen beweegt, naar maate het dier wil, doormiddel van zes tantacula of gelederen, waar van het zig als van  Ï4 REIZE .NAAR van riemen bediend. Wanneer men het aanraakt, verwekt het een pynlyke fteek, die eenige minuuten duurt. De twee volgende dagen was de wind zeer koel s en groote watergolven befproeiden het Schip. Op een van deeze zelfde dagen, om eenige bezigheid te hebben, helpende aan het inbinden van een reef aan het topzeil, verloor ik alle myne fleutels, die in zee vielen. Ik zoude van dit voorval niet gefproken hebben , zoo het zelve niet allerongelukkigst voor my geweest was , door my van mynen byzonderen voorraad te berooven. Zedert eenigen tyd leefde het volk, en de Officiers zelve, alleen* lyk van ingezouten kost. Het eenig versch vleesch, dat wy gegeeten hebben, was van een duif, en een paar fchaapen, die de pooten gebroken hadden, Deeze manier, om alleen van erweten, ingezouten rund- en varkensvleesch, even als de matroozen te leven, wierd door onzen Opperbevelhebber inge* vocrd, om, zoo hy zig uitdrukte, ons te gewennen aan dat voedzel, het geen wy in de Surinaamfche Bosfehen alleen zouden kunnen erlangen. Hy had daarenboven het edelmoedig oogmerk, om zyne Americaanfche vrienden op Europeefche ververfchingen te onthaalen, als versch Schapenvlees, Varkensvlees, Gevogelte, Endvogels , Hammen , Osfentongen, wel ingelegde Groenten, ingemaakt Vleesch  SURINAMEN, I. Hooftji. 1$ Vleesch en Visch, en Specereijen , welke de Stad Amflerdam ons in ruimte verfchaft had. Maar de goede oogmerken vinden niet altoos hunne belooning, want de wormen kwamen in het grootde gedeelte van deezen voorraad , welke men dus in zee moest werpen. Ik moet hier by voegen, 'dat men in plaats van tinne borden, ons dikwils bediende in houten bakken, die juist de grootfte zindelykheid niet aanduidden. Deeze achteloosheid moet geweten worden aan ziekeren laurent, een Fransch Kamerdienaar van den Colonel. De fcheurbuik en andere ziekten, vertoonden zig gevolgelyk weldra. De mistroostigheid maakte zig van het fcheepsvolk meester; en daar ik my zeer fterk beklaagd heb, moet ik van dit oogenblik af dagteekenen de goedgunffigheid, die de Colonel fourgeoud my in 't byzonder toedroeg, en die men in den geheeien loop van deezen tocht zal zien doorftraalen. Het doet my leed, dat ik dit moet fchryven; maar geen ontzag zal my beletten , om byzondere zwakheden aan den dag te leggen, even zeer als ik het my tot een byzonder genoegen zal rekenen , wanneer ik gelegenheid ontmoeten zal, om aan de deugd recht te doen weder, vaaren. Den aoften January zagen wy' eene groote meenigte van vliegende visfchen, van het foort dat door  l6 RËIZE NAAR door linnjEüs genoemt word exocetasvolitatiSi welker gedaante genoegzaam met die van een haring overeenkoomt. Dit dier heeft een platte rug en een donkere olyf kleur ; de zyden en de buik zyn van een zeer fchitterende wit zilver kleur. Het heeft een kleine bek, groote oogen, een Haart als een tweetandige vork, de fchubben aan elkander vast, hard, en mede van eene wit zilvere kleur. Zyne vinnen dienen aan het zelve des noods tot vlerken; maar het kan 'er zig niet van bedienen dan zoo lang ze vochtig zyn: zoo dra ze beginnen op te droogen, valt het in de zee. De oppervlakte deezer vinnen is van eene goud-kleur, eri derzelver uiteinden zyn heerlyk met hemelsblauw gefpikkeld; haare lengte Haat gelyk met die van het lyf van den visch, en deszelfs vlucht, waar van hy geen gebruik maakt, dan om de vervolging van den zee. braasfem of van eenigen anderen geduchten vyand te ontwyken, is altoos recht uit, en van korten duur, uit hoofde van de noodzakelykheid, waarin hy zig bevind, om zyne wieken dikwils nat te maaken (*_). Men vind visfehen vanditfoort dik- (*) Ik weet; niet, dat men van deeze noodzakelykheid immer eene voldoende reden gegeven heeft: die flymige ftof, die de vinnen of wieken bedekt, verhard! misfchien zoodanig door de hette der zon en de werking van de  ■ ■ PI .III. 1 !> 7 <7e<'eac-n . &   SURINAMEN, L Hooftft. tf dikwils op de" Scheper) ; zy blyvën aldaar aan 't wand hangen, het geen men móet toefchryven, niet, zoo als zommige Schryvers voorwenden , om dat zy aldaar eene fchuilplaats zoeken tegen de aanvallen van Vogelen cf Zeevisfchen , maar om dat zy altoos lynrecht vOortvliegende, hunne vlucht door een of ander voorwerp, het welk zy niet kunnen óntwyken j word tegengehouden. Het lot van deezen visch is allerongelukkigst: hy is te ge. lyker tyd de prooi van gepluimde of gefchubde dieren; en dikwils vind hy zynen dood in dat element, waaraan hy zig ter zyner veiligheid toebetrouwt. Op het einde van de reize zeer zwak geworden zynde, maakte ik dagelyks gebruik van de zeebaden , en verfterkte my met een glas wyn: men had daar van eene bepaalde hoeveelheid voor eiken Officier gefchikt, behalven zyn eigen voorraad. de lucht, dat allé beweegmg voor hun onmogelyk word^ of misfchién kan deeze visch niet lang leven buiten het élement, dat hem natuurlyk eigen is. De eene of andere van déeze vöoronderltèllingen wyst aan, waarom hy too dikwils, en als tegen zynen wil, op de Schepen; en in den bek van zyne vyanden>deh Dolphyn, de Zeebraasfem, enz. qedervalt. {Aant. v, d. Schryver.') I. deel; B  iS REIZE NAAR raad. Deeze twee middelen deeden eene goede uitwerking; in korten tyd bevond ik my volmaakt herfleld. . Den 3oten kreegen wy betrokken lucht, en het peillood teckende niet meer dan dertien vademen flecht water. Des anderen-daags zeilden wy onder de wind voorby zwarte rotzén, genaamt de Konftapels, en lieten het anker vallen by de Euripice, of de Duivels-Eilanden, op de hoogte van de Zuidkust van America. De Duivels-Eilanden zyn gelegen op omtrent vierentwintig mylen van de Franfche bezitting van Caijenne ; zy liggen noord noord-oost op vyf graaden twintig mi-nuuten noordcr breedte , en beftaan in een keten van kleine en onbewoonde rotfen, en die voor de Schepen zeer gevaarlyk zyn. De Aroom gaat hier aanhoudend van het zuid-oosten naar het noordwesten, op den afftand van zestig Engelfche mylen , in vierentwintig uuren; gevolgclyk moet elk Schip, aan wien het te beurt valt, den mond deiRivier van Surinamen voorby te vaaren, een merkelyken omweg maaken, om met mogelykhcid weder in deeze Rivier te kunnen binnen loopen. Terwyl wy ons in deezen ftaat bevonden, zagen wy den zee - ée'nhoorn, en één of twee groote fchildpadden, op eenigen afftand van het Schip zwemmen. De zee-éénhoorn is een zeergroot dier;  SURlNAMÉN, I. Hooft ft. f de heer van som* melsdyk , vermoord. — De Volkplanting word door ófe Franfchen genomen, en onder fchatting gefield. D e ontdekking van Guiana, door zommigen de IVilde Kust genaamt, is langen tyd , fchoon met weinig zekerheid, toegefchreven geworden aan den Spaanfc/ien Bevelhebber vasc os nunes, die, in den jaare 1504, na bemerkt te hebben dat Cuba een eiland was , in het vaste Land van Zuid-America aanlandde, tot aan de Orcuoco, en de Rivier der Amazonen doordrong, en door dit land verftond die eindelooze uitgeftrektheid lands,aan welke hy,in tegenfteffing der bygelegene eilanden, en dat van Cuba, den naam van Terra fierma gaf. Deeze landftreek, waar van de lengte omtrent 1220 en de breedte 680 aardrykskundige mylen be-  4Ó RÈiZË(NAAR bedraagt (*) , is gelegen, tusfehen agt graaden 5 twintig minuuten, noorder lengte^ en drie graaden, zuider breedte , en tusfehen vyftig en zeventig graaden , twintig minuuten, wester lengte van den Londonfchen middaglyn , in het noord - oostelyk gedeelte van het zuiden van America. Derzelver grenspaalen zyn beperkt door de Rivier Viapary of de Orchoco, ten noordwesten, en de Maranon, of de Rivier der Amazonen, ten zuidoosten ; de noordoost - kant word door de Atlanti[che Zee befpoelt; de Negro, of de Zwarte Rivier , bepaalt derzelver uitgeflrektheid ten zuidwesten; het geen een zoort van eiland uitmaakt, en dit land affcheid van nieuw Grenada, Peru eri Rrafiliën (f). De (_*") Guiana heeft ten minden twee honderd mylen van het noorden tot het zuiden, en meer dan drie honderd van het oosten naar het westen. (_Aardrykskundzge Befchryving van Guiana.~) Cf) Derzelver Kusten ftrekken zig uit van de NoordKaap , gelegen op omtrent twee graaden noorderbreedte, tot de groote uitloop van de Orenoco, die op agt graaden breedte ligt ; maar in de lengte bevatten zy meer dan tien graaden, liggende de Noord-Kaap op twee-en-vyftig graaden dertig minuuten ten westenvan den Parysfchen middaglyn , en deeze mond van de Orenoco op wee-en-zestig graaden ; bevatten^  S U R I N A M E N, II. Hooft ft. ttf De warmte in Guiana , fchoon, dit land even als Guinee in de verzengde luchtftreek geplaatst is, is egter aldaar veel draaglyker, dan in dit gedeelte der Africaanfche kust. De brandende ftraalen der zon worden aldaar dagelyks door verkoelende zee - winden gematigd; terwyl in Guinée het fteekende der hitte vermeerderd word door den wind, die aanhoudend van de landzyde waait, en die over tailooze zand - woestynen henen trekt. De oost- of pasfaat • winden, die tusfehen de zonne-keerkringen algemeen gevonden Worden, zyn de koelfte op de kust van Guiana, tusfehen agt of tien uuren des morgens, en zes uuren des avonds, wanneer zy ophouden; waar na men naauwlyks de ligtfte zomerkoelte gevoelt. Deeze winden worden gevolgd door dikke nevels, en dampen, die uit den grond opkomen; het geen de nachten in dit land niet alleen zeer koud, maar zelfs vochtig en ongezond maakt. De dag verfchilt in Guiana nooit meer dan veertig minuuten: de zon gaat aldaar altyd om zes uuren des morgens op, en op het zelfde uur gaat zy des avonds onder. De getyden Van het fchoon en regenachtig weder, tende iii dit vak meer dan twee honderd vyftig myien, aan zee-kusten. {\Aardrykskundige Befchryving van Guiana^  43 REIZE NAAR der, verdeden het jaar in dit Land, en kunnen 'er de zomer en da'winter genoemd worden, zoo als die van warmte en koude in Europa. 'Er is egter een aanmerkeiyk onderfcheid ; namelyk dat Guiana alle jasten twee zomers en twee winters heeft, waar van de een van den ander onderfcheiden word door de benaaming van de groote en de kleine, niet om dat de hitte minder fterk is, of om dat de regenbuien in de laatstgemelde minder geweldig zyn, maar om dat men vooronderftelt, dat derzelver geduurzaamheid, meer dan de helft verfchilt. Dit onderfcheid intusfchen fchynt meer ingebeeld dan wezentlyk te zyn , voor zoo veel het regenachtig jaargetyde betreft; want , dcwyl de regen niet valt, dan wanneer de zon lynrecht boven het hoofd ftaat, het geen by de linie tweemaal 's jaars plaats heeft, en geduurende een gelyk tydperk, is het waarfchynlyk, dat derzelver duuring in de beide jaargetyden dezelfde wezen moet. Het verfchil tusfehen de twee jaargetyden van bet mooy weder beftaat daar in, dat het groote in Surinamen dikwils in Oclober begint, op het oogenblik dat de zon den evennagtlyn overfteekt om in de Steenboks zonne-keerkring te komen; en dan heerscht 'er, tot dat dit hemellicht in Ma$?v te rug koomt, eene verfmagtende hette, die met eene  surinamen, II. HooftJÏ. 6$ eene aanhoudende droogte vergezelt gaat. Vervolgens valt 'er een geweldige regen zonder tusfchenpoozen tot de maand Juny, wanneer de zon tot de kreefts-keerkring genaderd is; daar na ko'omt 'er een kort getyde van hitte, die tot de maand July duurt, en tot de maand Oclober nog door regen agtervolgt word; en op deeze wyze loopt de omwenteling der jaargetyden af. ■De aanhoudende regen in deeze luchtdreek, terwyl de zon in haar toppunt is, is noodzakelyk om het leven van dieren en planten in wezen te houden, als welke, zonder deeze weldadige hulp, onder eenen zoo brandenden hemel kwynen , en eindelyk vergaan zouden. Maar fchoon ik ten aanzien van de verandering der jaargetyden in Guiana, vaste tydperken heb aangehaald, is het egter noodig op te merken , dat zy niet volftrekc bepaald zyn , maar verfchillende als in Europan Deeze veranderingen worden altoos door groote donderdagen aangekondigd , verzeld met blixem* draaien , die verfcheide weken duuren ; en die zeer dikwils voor het vee, en zelfs voor de in* woonders van deeze landdreek doodelyk zyn. Eenige gedeelten van Guiana vertoonen een bergachtig en naakt gezicht; maar de grond is 'er over 't algemeen zeer vruchtbaar. Het groen bedekt de aarde het geheele jaar door ; de boomen I. deel. D dra.  £0 REIZE NAAR dragen te gelyker tyd bloemen en rype vr tig ten 5 alles vertoond, aldaar het ftreelend af beeldzel dar vereeniging van de lente en van den zomer. Deeze gelukkige teekenen van vruchtbaarheid, moeten , vooral in Surinamen, worden toegefchreven , niet alleen aan den regen en aan de hette der luchtftreek, maar ook aan deszelfs laage en moerasfige ligging , welke ook aan de hitte de kracht beneemt , om den groei der planten te bederven, en voornamelyk aan de uitnemende rykheid van den grond, hoofdzaaklyk in die gedeelten , welke dooide vlyt der Europeaanen zyn bebouwd geworden. Men moet egter toeftemmen, dat dusdanigeligging voor de gezondheid gansch niet voordeelig, is; maar de lust om geld te winnen is een krachtige dryfveer, en de zekerheid van een tegenwoordig voordeel zal in *t algemeen genoegzaam opwegen tegen die onheilen, welke, zoo ze zig immer vertoonen , niet dan in 't verfchiet bemerkt worden, en, naardien men ze zomtyds ontduikt,, als onzeker kunnen worden befchouwd. De onbebouwde gedeelten van Guiana zyn bedekt met eindelooze bosfehen, rotzen en bergen.. Eene groote verfcheidenheid van delfftoffen verrykt zommigen der laatstgemelde. Het geheele land is doorgefneden met zeer diepe moerasfen en groote favanen of heiden. De firoom van 't wa- ter  SURINAMEN, ÈL Hooftjt. §t ter langs de kust is beftendig naar het noordwest ten; en de zee-oever is byna ontoegankelyk, zynde rondom bezet met gevaarlyke klippen, zandbanken , modderpoelen , rotzen , laag houtachtig heestergewas, en eene eindelooze meenigte ftruiken, die zig met kragt door elkander vlechtende, ondoordringbaar worden. De Spanjaarden, de Portugeezen en de Hollanders, zyn de eenige volken, die in dit gedeelte van het vaste land bezittingen hebben , uitgenomen echter de kleine Franfche Volkplanting van Cayenne, tusfehen den vloed Moroni en Kaap Orange gelegen. De Spaanfche bezittingen liggen aan de oevers van de Orenoco, en die van Portugal ftrekkeö zig uit langs de oevers van de Rivier der Amazonen. De Hollandfche bezittingen bevatten de kusten van den Atlantifchen Oceaan, en loopen van Kaap Nasfau tot den ftroom Matoni. Zy behelzen de landftreeken of gewesten van Esfequebo, Demerary, de Berbices en Surinamen. De laatfte is de merkwaardigfte en beste; het is tot derzelver befchryving, dat dit werk voornamelyk gefchikt is. De Hollanders poogden, in den jaare 1657, eene kleine Volkplanting aan de oevers der Rivier, genaamt Poumaron, op te rigten;maar deeze bezitting wierd ,in den jaare 1666* door de Engelfchen vernield. Zy waaren niet geD a lul£*  5a REIZE NAAR lakkiger in eene andere, welke zy ia 't jaar 167? vestigden aan de Rivier JViapoko of Oyapoko ] de Franfchen maakten 'er zig oogenblikkelyk meester van, en vernielden dezelve. De Hollanders rekenen onder hunne bloeiende enfchoone Volkplanting van Surinamen, de geheele landftreek, die ten westen door de Rivier Kourou omringd word, omtrent veertig mylen van de Rivier Corantyn; ten oosten door de Rivier Sinamari; maar deeze grensfcheidingen worden hun door de Franfchen betwist, die dezelve bepaalen tot de oevers van de Rivier Moroni, alwaar zy eene bezetting van krygsvolk houden. De voornaam/Te Rivieren deezer bezitting zyn: die van Surinamen, welke aan de Volkplanting haaien naam geeft; de Corantyn, de Copenama, de Saramêca en de Maroni. De eerfte is alleen bevaarbaar; de andere, zonder zelfs de Rivier Maroni uit te zonderen, fchoon zeer lang en zeer breed, zyn zoo laag,en zoo vol rotzen, en kleine eilanden, dat zy voor de Europeaanen van weinig aanbelang zyn; haare oevers zelve worden alIeenlyk bewoond door eenige Indiaanen of inboorlingen des Lands. De Rivier van Surinamen, welker mond op omtrent zes graaden noorder breedte gelegen is, is vier Engelfche mylen breed, en van zestien tot agtien voeten diep by laag water; de    SURINAMEN, II. Hooftft. 53 de vloed doet dezelve meer dan twaalf voeten ryzen. Deeze afmeeting blyft dezelfde tot op den affiand van agt of tien mylen, alwaar deeze Rivier zig in twee armen verdeelt, waar van de een zuidzuid-oost loopt, en zulks wel honderd twintig mylen ver. Zy is geheel en al bevaarbaar voor kleine vaartuigen ; maar boven deezen afftand, draait zy regelrecht naar het zuiden. Zomwylen overftroomt zy kleine eilanden, of vormt kleine watervallen. De oorfprong deezer fchoone Rivier is den Europeaanen nooit recht bekend geweest. Alle de groote Schepen, na aldaar te zyn binnen gezeilt, moeten de oostzyde van den oever houden, zynde die van de overzyde vol gronden tot aan de ftad Paramaribo , die omtrent agtien mylen van den mond der Rivier af gelegen is. De andere arm der Rivier van Surinamen, draagt den naam van Comewyne, dezelve loopt ten oosten op den affland van omtrent zestien mylen; men vind aldaar drie of vier vademen by hoog water; maar de vloed een verfchil van twaalf voeten maakende, befehouwd men dezelve niet als vaarbaar voor een Schip van groote vracht, fchoon haare breedte byna twee mylen bedraagt. Op den afftand van zestien mylen, verdeelt zig de Comewyne in twee andere armen,waar van de eene haar naam behoud, en meer dan vyftig mylen ver naar het zuidwesten D 3 looptj  Si REIZE NAAR loopt; en de andere, die den naam van Cottka draagt, loopt ten oost-zuid-oosten, meer dan veertig mylen verre, waar na zy naar het zuidzuid-westen draait, op den affiand van vierentwintig of dertig mylen. Alle deeze Rivieren, welker loop niet recht, maar kronkelachtig is, ontfangen het water door een aanzienlyk getal breede kreeken of groote beeken, waar van de oevers door Europeaanen bewoond worden, en bedekt zyn met Plantagiën van Suiker , Cacao , Catoen en Indigo; het geen het aangenaamst gezigt maakt, dat men zig verbeelden kan, voor hun die te wa, ter reizen, zoo als in dit land de gewoone manier is, dewyl de grond over het algemeen tot het baanen van rywegen niet gefchikt is. Op zommige plaatfen zelfs zyn de bosfehen ondoordringbaar, zoo dat een klein voetpad , waar door Paramaribo met de Rivier Saraméca gemeenfehap heeft, de eenige gaanbaare weg is, die ik in deeze Volkplanting kenne. De Rivieren, welker oevers niet bebouwd zyn, als de Corantyn, de Copename, de Saraméca en de Maroni, gedogen niet dan met moeite, om 'er eene befchryving van te geven. Het zal alleenlyk genoeg zyn op te merken, dat zy over 't algemeen van twee tot vier mylen breed zyn,dat haare W-ateren uitterniaten laag-, en met zandbanken, kleine  surinamen, II. Hooftft, ne eilanden en rotfen, die talryke en voortreffelyke watervallen vormen, als doorzaait zyn. Men vind in de laatfte dikwils een merkwaardigen Heen, bekend onder den naam van Diamant van Maroni, en die, geflepen zynde, zeer naar een waare diamant gelykt. Dienvolgende maakt men daar van ringen en andere kleinodiën. In alle deeze Rivieren zonder onderfcheid , klimt en zakt het water op meer dan zestig mylen van. den uitloop af; het geen veroorzaakt word door de verhindering , die de eb en vloed aan de uitwatering der beeken toebrengt. Egter ontmoet men vry algemeen ftroomen van zoet water, op den afftand van vier-en-twintig of dertig mylen van de zee. Het water der Rivier van Surinamen word als het beste befchouwd; en de matroozen gaan het haaien tot by Savannah le Juif, meer dan veertig mylen van de ftad Paramaribo af gelegen. De Schepen zyn in deeze Rivieren aan een groot ongemak bloot gefield: de bodem van het Schip word dikwils door water-wormen befchadigt; maar men kan derzelver verwoestingen voorkomen, door het dikwils op zyde te haaien, om het des te gemakkelyker te kunnen fchoon maken en kalfateren. De zwarte pik, door Graaf dundonald uitgevonden , verdient boven alle andere ftoffe, die D 4 men  56 reize naar men ter deezer gelegenheid zoude kunnen bezigen, den voorrang. De ebbe en vloed hebben na een tusfehen - verloop van omtrent tien en een half uur plaats. De hooge vloeden komen doorgaans twee keeren maandelyks; de Rivier verheft zig dan tot eene aanmerkelyke hoogte; het geen, uit hoofde van verfchillende omftandigheden, tot groot voordeel der Planters verftrekt. Het is misfehien gepast, dat ik hier fpreeke van de verdediging deezer Rivieren, fchoon dit een onderwerp is, het geen ik voornemens ben elders meer opzettelyk te behandelen. Ten oosten van den mond der Rivier van Surinamen is een klein voorgebergte , genaamt Braam -punt, het welk , zoo ik denk , oorfprongelyk den naam droeg van Bram- of Patham -punt, naar dien van Lord francois willoügby de perham, aan wien deeze bezitting in 't jaar 1662, door kar el II. wierd opgedragen. Men vermeent dat deeze Lord aldaar, tien jaaren te voo_ ren, voor de eerfte maal voet aan land zette. Dee. ze punt is niet verfterkt; maar omtrent agt mylen hooger is aan elke kant van den oever een Schans, waar van de eene den naam van Leyden, en de andere dien van Purmerendt draagt. Den weinig hooger is het nieuwe Fort Amflerdam, gebouwd °P  SURINAMEN, II. Hoo'tjl. op een uitftek lands, het welk de twee Rivieren van Surinamen en Comewyne van elkander fcheidt, en waar van het vuur, zig vcrcenigende met dat der beide Schansfen , het inkoomen zoo van de eene als van de andere Rivier belet. By de ftad Paramaribo, zes of zeven mylen van het Fort Amfterdam , is gelegen eene vesting, die den naam draagt van het Fort Zelandia, en de Stad en alle de Schepen op de reede befchermt. Omtrent zestien mylen van de eerfte, aan de Comewyne , is een ander Fort, genaamt Sommelsdyk , het welk de wederzydfche kanten van den oever beftrykt, namelyk die van de Comewyne en de Cottica. Bovendien zyn 'er verfcheidene. oorlogsposten aan de Corantyn, de Saraméca en de Mar om. Agter deeze is een fterJce wacht geplaatst, aan den mond van de Motte-? Kreek, omtrent dertig mylen van de Rivier van Surinamen; aldaar is op de kust een vuurbaak opgericht, om aan de Schepen, die in deeze Rivier willen binnen loopen, berigt te geven, dat zy den mond der gevaarlyke Rivier Moroni reeds voorby zyn. Deeze zelfde wacht doet ook verfcheide kanon-fchooten , om aan de Volkplanting te doen weeten,dat 'er eenig Schip in 't gezicht is, en het op de kust aanlegt. Langs de bovenfte oevers der Rivieren van Surinamen, Comewyne en Cottica, D 5 heeft  53 reize naar heeft men wachten uitgezet, om de inwoonde» tegen de aanvallen der Indiaanen , of der vluchtende Negers uit de binnen - landen te beveiligen. In alle deeze verfterkingen befraat de voornaamfte verdediging deezer bezitting: echter kruist bovendien tusfehen de Rivier Maroni en Berbice een klein gewapend vaartuig, of kust - bewaarder, om berigt te geven van alle gevaar, waar mede de Volkplanting bedreigt zoude mogen worden. Ik vergat byna te zeggen, dat men het ontwerp gevormd had, om een weg te maaken, die door posten van foldaaten verfterkt zoude worden , van de oevers van het bovenfie gedeelte van de Comewyne tot aan de Saraméca. Dezelve is werkelyk begonnen ; maar het ontwerp gelukte niet, en deeze weg, die den naam van O range droeg, is tans met ftruiken begroeit. Aldus befchreven hebbende de oppervlakte van deeze landftreek met derzelver grenspaalen , rivieren, enz. zal ik derzelver ontdekking vermelden, gelyk mede de merkwaardigfte omwentelingen deezer vermogende Volkplanting, die in den laatften oorlog byna van den dapperen Admiraal rodney een bezoek ontfing. — Dit gedeelte van het vaste land,genaamt Guiana of de Wilde-Kust, en op welke de Volkplanting van Surinamen gevestigtis, is, volgens zommiger gevoelen, eerst ont- d±t  surinamen, II. HüOftft. 59 dekt geworden door den beroemden christophorus coltjmeus, in den jaare 1498, en het was van daar, zoo men zegt, dat hy, door yzere boeien beknelt, in zyn vaderland te rug keer. de. Anderen beweeren, dat het allecnlyk vascos nunes was, die dezelve in den jaare 1504. het eerst ontdekte, gelyk ik in 't begin van dit Hooftfluk heb aangeweezen (*). Oh- C*) Christophorus columbus, in den jaare 1498, zig zuidwaarts van de Anüllifche Eilanden begeven hebbende, ontdekte den 10 Augustus het Ei'and la Trinidad, en des anderen daags kreeg hy kennis aan het naby gelegen vaste Land , het welk hy Terre de Paria noemde, naar den naam , door de Indiaanen van de Kust daar aan gegeven. Het was op deeze reize, dat hem één der monden van de Orenoco bekend wierd, welke hy Bocïa delDrago noemde, uit hoofde van 't gevaar, dat zyn Schip daar liep; maar zig westwaarts begeven hebbende, had hy geen kennis aan de Orenoco, nog aan Guiana, In 't jaar 1499, landde alphonsus ojeda, een Spaansch Edelman, vergezelt door americus vesputius , een Florentyn , en juan de la cosa, de bekwaamfte Stuurman die toen in Spanjen was, in het vaste Land van America aan, op tweehonderd mylen oostwaarts vaq de Orenoco , en doorreisde de geheele kust, het westen naderende. Maar deeze reize verfchaf* te nog gecne groote kennis van Guiana. " , In  Op reize naar Onder de regeering van elizaeeth , in den jaare 1596 , wierd Guiana door den heer w al> In 't jaar iö3Ö > onderman diego d'ordaz, een Spanjaard, om in de monden van de Orenoco binnen te loopen; zyne pogingen waaren vrugteloos: hy verloor zelfs aldaar een gedeelte zyner Schepen en van zyn volk. Deeze dappere Spanjaard was op eene andere keer gelukkiger; hy kwam in de Orenoco binnen , en zeilde dezelve zeer hoog op, tot dat hy in den mond van de Meta, eene aanzienlyke Rivier, die zig, meer dan vierhonderd mylen van derzelver inkomen, in de Orenoco ontlast, ten anker kwam. Maar dit gefchiedde niet zonder het uitftaan van veele zwarigheden en vermoeienisfen; want hy verloor zyne Schepen, en byna al zyn volk, in de onderfcheidene gevechten, die hy genoodzaakt wierd aan de Indianen te leveren: zoo dat hy in Wanorde te rug keerde, zonder eenige bezitting te hebben kunnen vestigen. In weerwil rvan deezen nadeeligen uitflag van der Spanjaarden onderneming, had zig een gerucht verspreid, dat, in het binnenfle gedeelte van dit uitgeftrekt Land, eene landilreek was, die men el Dorado noemde, en onmeetelyke rykdommen in goud en kostbaare gefteenten bevatte: men zeide dat 'er een Meir was, zoo groot als een zee , genaamt het Meir van Parimo, waar van het zand vol goud-poeder en goud-korrels was. Drie Spaanfche Capitains, gonzalo pizarra, broeder van den geen die Peru veroverde, pedro de or- d.U,  SURINAMEN, II. Hooftft. 6l wal ter raleigh gekend, die de Orenoco meer dan zes honderd mylen opvoer, met oogmerk, om daz, en gonzalo ximenes de queseda ondernamen deeze ryke ontdekking : het was, zoo men weet, eene ingebeelde hoop. Terwyl zy dit poogden tot ftand te brengen, kwam diego de ordaz, die het eerst de Orenoco was opgevaaren, uit Spanjen te rug, met brieven van Keizer karèl V, waar by deeze Vorst aan hem alleen het recht en de vryheid vergunde om de Dorado te gaan opzoeken,, en de ontdekkingen van de Orenoco nader op te fpooren. De geheele uitflag zyner onderneeming bepaalde zig tot het bouwen van eene Stad aan den oostelyken oever van deeze Rivier, meer dan zestig mylen van derzelver mond af, weike hy St. T/.omas van Guiana noemde. De Engeifchen , over de ontdekkingen der Spanjaarden in Guiana jaloers zynde, en benydende den koophandel , welken de Franfchen aldaar van toen af aan droeven, waar van men wonderen vertelde, wilden daar in deel nemen. Een van hunne bekwaame zeelieden, de heer walter raleigh, was de eerfte Engelschman, die den 6den February van 't jaar 1595 (*) vertrok, om in deeze ryke landen eenige onderneeming te beproeveu: dus maakte men in Europa de Orenoco en Guiana bekend. Ra- (*) Men zal optaerken dat onze Reiziger Iiier het volgende jaar 1596 noemt,  6*2 REIZE NAAR, om het ingebeeld Land d'el Dorado te zoeken, alwaar men goudmynen hoopte te ontdekken; welke gedachte gegrond wierd op de gevondene Hukken bergfteen, welke de Spanjaarden noemden madre de oro, of moeder van het goud. In 't jaar 1634, volgens het verhaal vanDAviD pieter de vries, een Hollander, vond men in Surinamen een Èngelfchen Capitain, genaamt Marshall j met omtrent zestig zyner landge* nooten, die zig aldaar met het planten van Tabak bezig hielden; en dezelve de vries fprak aldaar met hun. Surinamen wierd in't jaar 1640 door de Franfchen bemachtigd, die egter kort daarna genoodzaakt waaren het zelve te verlaaten , uit hoofde van de veelvuldige invallen der Karaiben, welken zy, even als hunne nabuuren de Spanjaarden , met de grootfte wreedheid behandeld hadden. Deeze Volkplanting in den jaare 1640* verlaaten zynde, zond Lord francoiswil- lough- Raleigh hield zig van het wezentlyk aanZyn deezer rykdommen zoo vast overtuigt, dat hy niet fchroomt in het verhaal van zyne reize te zeggen: Dat hy3die Guiana veroveren zal, meer goud bezitten , en over meer tolken heerfchen zal, dan de Koning van Spanje en de Turkfche Keizer. QAardrykskundige Befchryving van Guiana.)  SURINAMEN, II. Hooftft. 63 lougiiby de parham, met verlof van karel II, een Schip derwaarts, op zyne eigene kosten uitgerust, om 'er in naam van zynen meester bezit van te nemen. Korten tyd daar na liet hy nog drie anderen vertrekken , waar van hel een met twintig Hukken gefchut gewapend was. Deeze Engelfchen wierden allen door de Indianen, of inwoonders van het Land, wel ontfangen. Zy flooten met hun Verdragen van vriendfchap, en traden in een zoort van onderhandeling, Na verloop van twee jaaren , ging Lord w 1 lloughby zelf naar Surinamen; hy hield zig aldaar bezig met het maken van verfcheide verftandige Wetten en goede Reglementen tot verdediging van deeze Volkplanting; vervolgens kwam hy in Engeland te rug, van waar hy voortging met deeze bezitting van volk en krygsbehoeften te voorzien. Den 2den Juny 1662, wierd hem de Volkplanting afgedaan door den zelfden Koning karel II; en volgens de eigene erkentenis van den Lord, moest dezelve verdeeld worden tusfehen laurens hide,tweeden zoon van eduard, Graaf van Clarendon, en hem zeiven , om teneeuwigen dage aan hunne nakomelingen over te gaan: dit oorfpronkelyk Charter moet nog in wezen zyn. In 't jaar 1664 , ontnamen de Engelfchen  64 reizen aar fchen aan de Hollanders de nieuwe Nederlanden j naderhand genaamt New-Torck. In den jaare 1665, wierd de Volkplanting vati Surinamen met voordeel bebouwd, en grootendeels met Tabak beplant. Derzelver eigenaars hadden aldaar ook meer dan veertig fchoone Plantagiën van Suiker-riet opgericht, en eene fterke Vesting van gehouwen fteen ter hunner Verdediging gebouwd. Het verdient egter opmerking, dat volgens zommige Schryvers zulks gedaan wierd door de Porlugeezen, fchoon de tyd 'er van onzeker is. De Franfchen, wel is waar, betwisten dit fiuk hevig , en beweeren dat deeze Vesting het werk was van den heer ponsert de b r etigny, toen zy in het bezit van deeze landftreek waaren. Wat daar van zyn moge, de Vesting is gelegen zestien of agtien mylen van den mond der Rivier van Surinamen, en de nyvere Colonisten bevonden zig zeer gelukkig in een Steedjen, het welk zy onder de muuren deezer Vesting bouwden. Hun geluk was niet van langen duur; want, ftaande de oorlogen tusfehen kar el II. en de Vereenigde Nederlanden , ontnamen de Hollanders, die in 't jaar , door de Portugeefen uit Brafüiën verjaagt waaren, in 't jaar i66f. de Volkplanting van Surinamen aan de Bngeifchen, onder het bevel van Capitain abraham kr yns- ZOONj  surinamen, II Hooft ft. 6*5 zoon, die tot dit einde door de Provintie van Zeeland, met drie oorlogfchepen en drie honderd zee-foldaaten wierd afgezonden. De Engelfche Bevelhebber william byam verloor deeze Volkplanting, uit hoofde van eene overrompeling, op het oogenblik, dat zes honderd van zyne beste manfchappen bezig waaren met het planten van fuiker-riet. Zyne onagtzaamheid was zigtbaar door het gering verlies der Hollanders, dje" by het beftormen der Vesting, flechts één'man verloren hadden. Zy plantten oogenblikkelyk het vaandel van den Prins van Orange op de wallen, en gaaven aan deze Vesting den naam van Zelandia. De Stad Paramaribo ontfing den naam van Nieuw Middelburg. De overwinnaars deeden, onder andere fchattingcn, door de inwoonders honderdduizend ponden fuiker opbrengen , en zy zonden een zeker getal uit hun midden naar het eiland Tabago. Deeze gebeurtenis viel in February voor, en in de maand July daaraanvolgende wierd de Vre« de te Breda gefloten. Maar ongelukkig voor de nieuwe bezitters der Volkplanting, wist de Engelfche Bevelhebber john herman 'er niets van. Eerst Cayenue aan- de Franfchen ontnomen hebbende, liep hy in de Rivier van Surinamen mee eene vloot binnen , beftaande uit zeven oorlogfchepen, en twee bombardeer- galjooten, ontnam L deel. E dee»  66 reize naar deeze bezitting aan de: 'Hollanders, doodde meer dan vyftig van hunne manfehappen, en vernagelde negen flukken gefchut op het Fort Zelandia. De nieuwe inwoonders betaalden op hun beurt eene fchatting; de Hollandfche bezetting wierd krygsgevangen gemaakt, en naar het eiland Barbados overgevoerd. Toen men te Surinamen vernam, dat de Vrede tusfehen de oorlogende Mogendheden in Europa gefloten was, eer dat de Bevelhebber herman deeze Volkplanting van de Hollanders hernomen had, ontftond 'er een geweldige opftand, gevolgd van groote wanorden onder de Colonisten, die niet meer wisten, wie hunne wettige Overheid was. Eindelyk wierd, op bevel van Koning karel , de bezitting, in 't jaar 1669, aan de Hollanders te rug gegeven; en toen verlieten twaalfhonderd van derzelver oude inwoonders , Engelfchen en Negers, dit Land, en zetteden zig op het Eiland Jamaica neder. Na dat de oorlog, die vervol* gens plaats had, geëindigd was, bepaalde men by het Verdrag van Wcstmunftcr, dat Surinamen voor'altoos geheel in eigendom aan de Hollanders blyven zoude , in ruiling tegen het Gewest van New-Torck, het geen dien volgende ook in't jaar 1674. gefchiedde. Zedert dit tydperk is GrootBritianniën niet meer in het bezit der Volkplanting  «fi U r 1 n A m E n, II. Hooftft. thg Surinamen geweest. In het jaar 1678, was een Hollander,genaamt HEYNsius,en de Capitain lightenborg, de één Gouverneur, en de ander Bevelhebber over het krygsvolk aldaar. De Hollanders hadden , geduurende de eerfte jaaren van hun genot, weinig genoegen in hunne nieuwe bezittingen , en wierden door de invallen der Karaïven, welken zy minder wel behandelden , dan de Engelfchen gedaan hadden, dagelyks ontrust. Deeze Indiaanen ftrekten hunne wraak zoo verre uit, dat zy verfcheiden Colonistcn van kant hielpen. De Provintie van Zeeland, aan wien deeze Volkplanting in eigendom toebehoorde , met de Vtrfcnigda Gewesten over het opperbeftuur deezer bezitting in geduurigen tweefpalt zynde, en daarenboven de zwaare kosten, die tot derzelver verdediging en behoud noodig waaren niet kunnende opdiepen, befloot om dezelve geheel en al aan de Hollandfche West-lndifche Compagnie te verkoopen. Dit gefchiedde met al den oorlogs-voorraad en krygsbehoeften , waar onder vyftig ftukken gefchut waaren, voor de fomme van 23,^36 ponden fterlings. Deeze Compagnie verkreeg te gelyker tyd van hun Hoog Mogenden , de Staaten Generaal, een vrydom van alle belas, tingen geduurende tien jaaren. Echter eenige maanden daar na, onaangezien dit voordeel, bevindenE 2 de,  65 reize naar de , dat de noodzakelyke kosten tot onderhoud deezer Volkplanting voor haar te hoog liepen, Hond zy 'er twee derden van af. het eene aan de Stad Amfterdam , het andere aan het huis van sommelsdyk, op den voet van den prys, door haar daar voor betaald; en deeze drie maakten te zaamen eene Sociëteit uit, die onder bekragtiging van hun Hoog Mogenden, het befhiur derzaaken van dit Land alleen en geheel in handen had. Dusdanig was de gefleltenis van Surinamen; en alles was op die wyze geheel en al in orde gebragt, toen cornelius van aarssen van sommelsdyk , als één der mede• eigenaars , met driehonderd mannen , en eenige ongelukkigen, die tot ballingfchap verwezen waaren, aldaar aankwam. Hy rigtte een Kamer van Politie op, om hem in 't bellier der Juftitie behulpzaam te zyn, en leefde met de leden van dien en met de inwoonders in een aanhoudend misverftand. Dienvolgende zond men verfcheide klagten tegen hem naar Europa, fchoon hy een voordeeligen vrede gefloten had met de Karqïben, de Indianen, genaamt IVarowa en Arawakka, als mede met eenige weggeloopen Negers, die zig, na dat de Engclfchen de Volkplanting verlaten hadden, by de Rivier Copenama hadden nedergezet. De regeering van deezen ongelukkigen Edelman duur-;  SURINAMEN, II. Hoeftjt. 6*9 ■duurde korten tyd; want in den jaare 1688, wier. den de afgezonden Gouverneur , de heer verboom, en hy zelf (*) , op één en den zelfden dag door hunne eigene foldaaten vermoord. Dezelven gingen tot deeze daad van wanhoop over,dewyl zy gedwongen waaren geworden,om, even als Negers, Kanaalen te graven, en een zeer onvoldoend en ongezond levens - onderhoud ontfingen. Ik moet erkennen, dat dusdanige behandeling maar al te dikwils alhier voorvalt; en ik zal by vervolg gelegenheid hebben zulks te bewyzen. De moordenaars hadden zulk een vertrouwen op de wettigheid van deeze wreede daad, dat zy aanboden dezelve in rechten te verdedigen, en de redenen , die hen daar toe bewogen hadden, open te leggen. Dewyl de byzonderheden van deeze moord nimmer opzettelyk ontvouwd zyn , zal de lezer het my ten goede houden, dat ik 'er hem een kort verhaal van geeve. De (*) Sommelsdyk had het carafter van een dwingeland. Onder een godsdienftig uiteriyk, was hy oploopend , onbcfchoft , een geweldenaar en wreedaart. Op zekeren tyd liet hy aan een hoofd der Indianen den kop afflaan, alleenlyk om dat dezelve aan cenig huislyk wangedrag fchuldig ftond. -dant. 9; d. Schryver.  fO REIZE NAAR; De Gouverneur wandelde op zekeren dag me£ den heer verboom, in een bosjen van orangcboomen, in de nabyheid van zyn eigen huis, wanneer eensklaps tien of twaalf gewapende foldaaten, die het voorkomen hadden van dronken te zyn, hen hebbende aangeklampt, hun dadelyk vroegen om hunnen arbeid te verminderen, en hun betere le. vensmiddclcn te bezorgen. De Gouverneur, zyn degen trekkende, om hen tot wyken te noodzaa. ken, wierd dadelyk met eenige fteeken afgemaakt, en liet op de plaats het leven. Zyn medgezel kreeg flechts e'én wond; maar dezelve was doodelyk, en hy ftierf negen dagen daar na. Deeze misdaad volvoerd zynde, trokken de moordenaars, gevolgd door verfcheiden anderen van hunne medepügtigen, in zegepraal naar het Fort Zelandia , het welk zy zonder tegenftand innaamen; en zy maakten zig dadelyk meester van de oorlogs- en mondbehoeften. De bezetting zig by hun gevoegd heb* bende, fielden zy zig in een linie, en verkoozen zig een Opper-Bevelhebber en verfcheiden Officiers: zy deeden den eed van hun getrouw te zyn, en nimmer, nog de dén nog de ander, hunne eigene zaak te verraden of te laten vaaren. Het was in deeze omftandighcid zeer aanmerkelyk, dat de nieuwe Bevelhebber den zelfden agter middag ïast gaf, om het lyk van den vermoorden Gou- ver-  S U R I N A II E N, II. Hooftft. *f% verneur, met krygsëer en ftatie, op het Fort Zelanclia te begraven. Het gefchut ging op de wallen af, en de muitelingen deeden drie herhaalde musket-fchooten. De Regeering en de inwooners van Surinamen zagen zig toen in eene zeer akelige omdandigheid, cn wierden genoodzaakt om met de muitelingen van het Fort in onderhandeling te treden. De voornaamfte artikelen der Capitulatie beftonden hier in : dat zy tegen betaaling van eene kleine fomme gelds het Fort ontruimen zouden; dat men hun zou toeftaan op het Schip de Salamander aa i boord te gaan, de Volkplanting te verlaaten zonder eenige hinder te ontmoeten, en zig te begeven naar zoodanig werelddeel, als hun gelieven zoude. Dienvolgende zond men 'er meer dan honderd aan boord; maar zy maakten zig niet eerder gereed, om het anker tot hun vertrek te ligten, v drag vast, beftaande uit tien of twaalf Artikelen $ en gelykvormig aan het geen, in 't jaar 1739,tus* fchen de Engelfcken en de muitelingen van hen Eiland Jamaica gefloten was. — Het hoofd der oproerigen van Saraméca was een Mulat,genaamt; Capitain auoe, die, by deeze gelegenheid, toE een blyk van onaf hangelykheid, eene fraaije rot* ting met een zilveren knop, waar op het wapen van Surinamen gefneden wasj van den Gouver» neur ontfing. By het zelfde Verdrag beloofde men hem andere gefchenkén, waar onder voornamelyk wapenen en krygsbehoeften waaren : zy moester* hem eerst het volgende jaar gezonden wordenj waar na de volkom, ine vrede zoude gefloten wor* , L deel. F êstit  ö2 reize naar. den. Adoe bood tot een weder-gcfchcnk een fraaije boog aan, met een koker vol pylen, door hem zelf gemaakt, tot een teeken, dat, indien t,usfchentyd, alle vyandelykheid van zyn kant zoude ophouden. Deeze vrede verwekte een groot genoegen by het voornaamfte gedeelte der inwoonders van Suriname» , die zig vleiden , dat hunne goederen en perfoonen nu in zekerheid zyn zouden: anderen befchouwden dit Verdrag als een zeer gevaarlyke bron, en zelfs als eene voltooijing van den onvermydelyken ondergang der Volkplanting. Ik moet, wel is waar, erkennen, dat men niets als gevaarlyker moet achten, dan zig op de vriendfchap van menfehen te vertrouwen, wier geilrenge flaverny hen genoodzaakt heeft om hunne keetens te verbreken , en die door dit vertrouwen nog geduchter worden kunnen. De oproerigheid, eenmaal tot de hoogte geklommen, waar in zy zig tans bevond, hadden de Colonistcn dezelve, zoo veel in hun vermogen was, behooren te beftryden, niet -uit een beginzel van wreedheid , maar ten voordeele van eene zoo fchoone Bezitting. Indien de mishandelingen deeze ongelukkige fchepzels tot zulke uiterften gedreven hebben, had de ftaatkunde , zoo wel als de menfehelykheid, aan de Colonisten voor het vervolg een ander gedrag  S Ü R ï N A M E S, IIÏ. Hcoftft. 83 drag behooren Voor te fchryven. Men zal mis. fchien vragen, of 'er eenig middel is om Negers tot onderwerping te houden, en hen tot den arbeid te noodzaaken, zonder de ftiptfte en zelfs dé gcflrengfte Reglementen ? Ongetwyffeld neen; maar ik mag op myn beurt vragen , of het noodig is verfchrikkelyke folteringen aan hun te werk te leggen, volgens de eigenzinnigheid en wrevel vart eenen wreeden meester, of, het geen nog erger" is, van eenen verdwaasden Bevelhebber ? Waarorri worden de Negers omtrent redelyke klagten nooit gehoord door eene Overheid, die de magt heeft om daaromtrenr hcrftel te bezorgen ? Is het, offl dat deeze Rcgeerings - perfoon zelf een Planter is * en dat hy belang heeft by de handhaving van' een willekeurig beduur, waar door dit ongelukkig geflacht gedrukt word? — Dit is maar al te duidelyk. -* !k zou egter onrechtvaardig zyn* indien ik niet verklaarde, op verfchcide Plantagiën de flsSven met de grootfte menschlicvenheid te hebber! zien behandelen, dat des meesters hand niet wierd opgeheven, dan om hen te ftreelen , en dat hunne dankbaarheid en liefde ook uit hun gezicht te lee* zen was. Laaten wy voortgaan, en de gevolgen van deezen vrede met de muitelingen van Saraméca be« fchouwen. F % Ifl  H reize naar In den jaare 1750, dat is , een jaar daar na-9< wierden de gefchenken , die men aan Capitai» adoe had toegezegd, aan denzelven gezonden5 maar die 'er mede belast waaren, wierden- op hunnen weg aangevallen, en alle de afgezondene man. fchappen lieten aldaar het leven; wordende zylieden door een party Negers, vereenigd onder een wanhoopig hoofd, genaamd zam-zam, die omtrent het Vredes-verdrag niet geraadpleegd was geworden, vermoord. Hy maakte zig meester van alles, wat deeze afgezondene manfchappenmet zig voerden, beftaande in wapenen , krygsbehoefcen, linnens en andere ftoffen, zaagen, bylen, en ander timmer. gereedfchap , behalven gezouten osfen- en varkens- vleesch, en geestryke dranken. Adoe van zyn kant, op den bepaalden tyd, de aan hem gedaane belofte niet vervult ziende, en zig verbeeldende, dat men in den zin had hem op te houden, tot dat men nieuwe verfterkingen uit Europa ontfangcn zoude hebben,, hernam de vyandelykheden. De vrede wierd dus door dit ongelukkig toeval onmiddelyk verbroken: de wreedheden en verwoestingen begonnen wederom met meerder ernst dan ooit, en de dood en vernieling verfpreidden zig op nieuw over de Volkplanting. h 't jaar 1751, bevond dezelve zig in den deer-  SURINAME N,TfL Hooftfl. 85 Heemiswaardigfteri fhat, en de grootfte verwarring. De inwoonders ziek aan de Staaten Generaal vervoegd hebbende , deeden de laatstgemelden den Baron spoke met zes honderd mannen, die uit verfchillende legerbenden in Rolland]chen dienst genomen waaren, derwaarts vertrekken. Hy had Jast, om den Gouverneur Mauritius naar Europa te zenden, om aldaar zyn gedrag te verantwoorden : de laatstgemelde kwam niet weder in de Volkplanting. In 't jaar 1753 •> verzogt en verkreeg hy zyn affcheid, na eene eerlyke kwytmg ontfangen te hebben. Spoke, die, geduurende de afwezigheid van Mauritius, deszelfs post moest waarneemen , vond alles in de grootfte wanorde. De onëenigheid tusfehen de inwoonders en hunne hoofden, was tot die hoogte geftegen, dat het juiste oogenblik daar was, om 'er zonder vcrwyl in te moeten voorzien. De Baron hield zig daar mede wel bezig ; maar hy ftierf een jaar na zyne aankomst; en alles wierd op nieuw het onderst boven gekeerd. In 't jaar 1757, den ^aat ^er zaaken dagelyks hoe langer hoe erger wordende , geduurende het beftuur van tien heer crommeltn, toen Gouverneur van deeze Volkplanting, barste 'er een nieuwe opftand, veroorzaakt door de.mishandelingen , die de Negers van hunne meesters ondergin. F 3 gen,  Só REIZE NAAR gen, in de Tempaty-Kreek uit: deeze opftand wierd wel dra één van de ernftigfte. De muitelingen verëenigden zig met zestien honderd andere kastanje - bruine Negers, die zedert langen tyd zig op agt dorpen hadden nedergeflagen , in de riabyheid van deeze zelfde Kreek. Zy leverden verfcheide gevechten, waar van de goede uitflag hun wapenen verfchafte; en de Colonisrcn zagen zig gedwongen om vrede met hun te maaken, zoo als, in 't jaar 1749, me£ de muitelingen van Saraméca. Geduurende deezen opftand, wierd één der Capitains van het krygsvolk der Sociëteit, genaamt meyer, ter zaake van lafhartigheid voor eenen krygsraad betrokken. Schuldig bevonden zynde , wierd hy verweezeu om doodgefchoten te worden, en gevolgelyk wierd hy naar de ftrafplaars gebragt, alwaar alles in gereedheid zynde om hem dood te fchieten, hy van den Gouverneur vergif, fenis verkreeg, die hem naderhand niet alleen met veel achting behandelde, maar hem bovendien tot den rang van Majoor verhief. Om te bewyzen, hoe ongerymd het vooroordeel is, het geen menfehelyke fchepfels als beesten doet befchouwen, alleenlyk om dat ze van ons in kleur verfchillen, zal ik hier eenige der voornaamfte om-  surinamen, III. Hcoftft. 3? omftandigheden en plechtigheden fchetfcn , die het fluiten van deeze vrede hebben vergezelt. Het eerfte voorftel der Colonisten was een verzoek tot een m'ondgefprek, het welk de muitelingen toeftonden. In den loop der byeenkomst vorderden de laatstgemclden , dat de Hollanders hun jaarlyks, onder vcele andere artikelen, eene zekere hoeveelheid van fchietgeweer en krygsbchoeften zenden zouden. Alle deeze zaaken ftonden vermeld op een lange lyst, in fleclit Engelsch gefchreven door een Neger, genaamt boston, die Capitain der muitelingen was. De Gouverneur, de heer c r o m M e l y n , deed derhalven twee Commisfarisfen vertrekken, de heeren sober en abekcombie, die , onder geleide van eenige foldaaten, de bosfehen doortrokken; zy waaren met gefchenken bekaden, en hadden magt om over eenen volkomenen vrede te handelen. In de legerplaats der muitelingen aan de jockaKreek, vyftien mylen ten oosten van de Tempaly-Kreek gelegen, wierden zy aan een Neger, een zeer fchoon mansperfoon, genaamd araby, die als Opperhoofd het bevel voerde, en in de bosfehen geboren was, aangeboden. Hy ontfing hen zeer vriendelyk, nam hen by de hand , en verzogt hen om in 't groen naast hem te gaan zitten. F 4 Te-  §3 reize naar Tevens verzekerde hy hun, dat zy niets te vree. zen hadden; en dat zy door eene geheiligde beweegreden derwaarts geleid zynde, niemand hen Zoude willen nog durven ontrusten. Toen de Capitain boston echter bemerkte dat de Commisfarisfen niets medehragten, dan beu* zehngen, alsmesfen, fchaaren , kammen, fpiegeltjes, en de voornaamfte Hukken, te weten het buskruid, de fchietgeweeren, en de krygsbehoeften Vergeten hadden, naderde hy hun op eenen bitfen ' tQon» en vroeS fan, met een donderende fiem. of de Europeaanen dagten, dat de Negers niets dan kammen en fpiegels noodig hadden; hy voede 'er by, dat één ftuk van het laatstgemclde huisraad voldoende was, om aan hun allen hun doen gezicht te laaten bezien , terwyl een enkel vat manjan,ny (buskruid,) aan hun werdende aangaboden , hun geitrekt zoude hebben tot een bewys van het vertrouwen, dat men in hun ftelde Hv «nfcgde met te zeggen , dat , dewyl men zulke gewichtige zaaken vergeten had, hy nimmer in de te rug komst der Commisfarisfen zoude toeftemmen, tot dat mén alles, wat op de lyst ftond" gezonden zoude hebben , en dat gevolgelyk het Verdrag zoude zyn volvoert geworden. Deeze te rug komst wierd egter bewerkt door ?en anderen Neger s genaamd de Gapitain qua co., wel-  surinamen, III. Hooftft. 89 welke verklaarde, dat deeze heeren Hechts afgezondenen van den Gouverneur waaren; dat zy, voor zyne daaden niet verantwoordelyk zynde, zekerlyk zonder eenig leed zouden te rug keeren; en dat niemand, zelfs hy Capitain boston niet, zig zoude hebben te verfiouten, om zig tegen hun vertrek te verzetten. Het Opperhoofd gebood toen.het zwygen, en verzogt ABERCosiBiE, om zelf een lyst te fchryveri, die hy hem op gaf. Toen dezelve was afgemaakt, en de Commisfarisfen belooft hadden die te zullen overbrengen , verklaarden hun de Negers, dat zy aan den Gouverneur en aan zynen Raad een geheel jaar lieten, om 'er zig over te beraaden, en den vrede of den oorlog te verkiezen; zy verbonden zig ouder eedé, dat in dien tusfehen-tyd alle vyandelykheid van hunnen kant zoude ophouden. Vervolgens onthaalden zy de afgevaardigden, zoo goed als hunne gelegenheid in het midden der bosfehen zulks toeliet , en zy wenschten hun een goede en behouden e reis. Een van de Officiers der muitelingen deed by deeze gelegenheid de Commisfarisfen opmerken, dat het wel ongelukkig was, dat de Europeaanen , die zig eene befchaafde natie noemden, de ©orzaak van hun eigen verderf waaren, door hunF 5 ne  9  SURINAMEN, IV. Booflft. III planting nuttiger geweest, dan alle de anderen te zamen. (*). Deeze Negers waaren allen vrywilligers, en in 't algemeen fterk en jeugdig. Men had hen cp verfcheidene Plantagiën uitgekoozen, en hunne meesters hadden 'er de waaide in geld voor ontfangen. Men liet niemand toe, dan die van een oi.berispelyken inborst was. Men moet egter toeftemmen, dat hy, aan wien wy Europeaanen dien naam geeven, door de Negers als het grootfte wanfehepfcl befchouwd word, voor al door hen, die in de bosfehen geboren zyn, en wier eenige misdaad is, dat zy over de beledigingen, aan hunne voorvaderen aangedaan, wraak neemen. Ik ben oog-getuige geweest van de verbaazende blyken van de getrouwheid deezer vrygemaakte Slaven, ten aanzien der Europeaanen, en van hunne dapperheid tegen de oproerige Negers. Hunne voornaame hoofden zyn drie of vier blanken, Aanvoerders genaamd, aan wien zy de ftiptfte gehoorzaamheid bewyzen. Deeze gevryde Slaa- (*) Men had ook een ontwerp gemaakt om jagthonden te leeren, de oproerige Negers in de bosfehen op te zoeken en aan te vallen, maar zulks is nimmer aangenomen , uit hoofde van de moeielykheid om deeze dieven te geleiden. Aant. v. d. Schryver,  112 REIZE NAAR Slaaven worden altoos door één of twee van deeze Heden vergezelt, wanneer zy eenige onderneeming van gewicht doen willen. Elke Compagnie beftaat ilechts uit tien vrywilligers; aan hun hoofd is een Capitain; hy geeft hun zyne beveeien in de bosfehen naar de verfchillende geluiden van den jagthoorn, gelyk de onder-hoog.bootsman aan de matroozën, of gelyk de ruitcrye in Europa beflierd word door het gefchal der trompetten. Door dit middel gaan zy gemakkelyk voorwaarts, doen den aanval, wyken agter uit, en ontwikkelen zig. Tot wapenen hebbeS zy niets dan den fabel en <3e fnaphaan; zy bedienen 'er zig met zoo veel kragt, als handigheid van. Over 't algemeen gaan zy liefst naakt in de bosfehen, uitgenomen dat zy een onderbroek aandoen, en een fcharlaken muts opzetten, het kenteeken van hunne vryheid, waar op hun nummer flaat, en het welk, met hun geroep van Oratige, om zig daar door weder by elkander te verzamelen, alle misverftand voorkoomt, en hen in den ftryd van de oproerige Negers onderfcheid. In de laatfte jaaren heeft men hun daar. -euboven eene groene monteering gegeven. -— Dusdanig zyn de magten ter verdediging in deeze Volkplanting, lk heb gezegt, dat de nieuwe muitelingen van Cottica zig gereed maakten, om aan de Volkplan. ting  C p*#*y*£ifè >T EGE1-.TAGES.   surinamen, E Hooftft. 113 ring van Surinamen den laatften flag toe te brengen. Ik zal tans verhaalen, op welke wyze dit onheil wierd voorgekomen. Deeze Negers, onder het bevel ftaande van een onvertzaagd hoofd, genaamt baron, hadden zig tusfehen de Rivier Cottica en de zeekust ne« dergellagen; zy vertrokken van daar om hunnen roofzucht op de nabuurige Plantagiën uit te oef- • fenen. Deeze hunne verblyfplaats was zeer fterk; een uitgeftrekt moeras omringde die van alb kanten, en gaf daar aan de gedaante van een Eiland. Men konde 'er niet komen, dan langs voetpaden, die met water bedekt, en aan de muitelingen alleen bekend waaren: dezelve was bovendien door boomen, die als tot ftormpaalen dienden, omringt; en het ge. heel van deeze verfterking was niet ligt te achten. Baron had daar aan den naam van Boucou gegeven, het geen zeggen wil, dat deeze verichansfing geheel en al vernielt zoude zyn , eer zy in de macht der Europeaanen komen konde. Hy vermoedde bovendien, dat zy van derzelver gelegenheid fteeds onkundig waaren. Echter wierd, na verfcheide optochten en tegen-tochten, deeze fchuilplaats der wanhoopigen ontdekt. Men was dit verlchuldigt aan de onvermoeidheid en yver van'sCompagnies krygsvolk, I. deel. Ii cn  114 REIZE NAAR en van de Neger-Soldaaten of Jagers, welke ik voortaan onder dien naam zal aanduiden, zynde hunnen dienst denzelfden, als die der Jagers van Virginiën tegen de Cherokeefche Indianen. De muitelingen hadden nog eene andere bezitting, genaamd Seashore, gelegen tusfehen de Rivier Surinamen en Saraméca. Men wist dit wel; maar derzelver ligging in het midden der moerasfen, modderpoelen, vlietende en ilykerige wateren, beveiligde dezelve tegen alle de aanvallen der Europeaanen : ja, de Neger-Jagers zei ven konden 'er niet by komen; zulke hinderpaalen maakten de dikte van het bosch, de heestergewasfen, en de doornftruiken van deezen kant. De muitelingen begaven zig uit deeze roofnesten in kleinen getaale en geduurende den nacht, om de buitenplaatfen en tuinen van Paramaribo te pionderen, als mede om jonge vrouwlieden op te ligten. Een jong Officier, de Lieutenant frederik, geraakte, ter gelegenheid van eene jagt-party, geduurende twee of drie dagen in deeze wildernisfen verdoold; en waarfchynlyk zoude men nooit meer van hem hebben hooren fpreken, zoo de Gouverneur geen bevel gegeven had, om by tusfehenpoozingen een kanonfehoot te doen, ten einde hem in het wederom vinden van zynen. weg behulp-  SURINAMEN) IV. Hooftfl. ïïg hulpzaam te zyn: dit middel was van goede uitwerking, en gaf den jongeling aan zyne vrienden weder. Toen befloten was, dat men de muitelingen*' die te Boucou verfchanst lagen, belegeren zoude, zond men tegen hen eene aanzienlyke krygsbende Van blanken en zwarten, onder bevel van den dapperen Capitain m y l a n d , die byzonderlyk aan 't hoofd der eerften was. De zelfde Lieutenant frederik, een zeer kundig Officier, trokmet de Aanvoerders der Neger-Jagers, aan het hoofd der tweeden op. Deeze afgezondene manfchappen, by het moeras gekomen zynde, waareti verpligt aan deszelfs oevers halte te houden, vermits de diepte van de modder het hun onmogelyk maakte verder voort te rukken. De Neger baron, dit krygsvolk vernomen hebbende, plantte een wit vaandel in htm gezicht, niet tot een teeken van onderwerping, maar van uitdaging. Een aanhoudend vuur begon van wederzyden; de uitwerking daar van egter was niet noemenswaardig. Toen maakte men het ontwerp, om zig een weg van takkenbosfen te baanen; maar na eenigeweken vrugteloos beproefden arbeid, en na door het vuur der belegerden veel volk verloren te hebben, was men genoodzaakt van dit ontwerp af te: H % zien /  Jl5 REIZE NAAR zien. Alle hoop, om dwars door het Moeras in de verfchansfing te komen, was gevolgelyk verloren. Het verlies der manfchappen, dat men geleden had, de weinige krygsbehoeften die nog overig waaren, hadden daarenboven de zaaken in dien ftaat gebragt, dat men naar Paramaribo zoude hebben moeten te rug keeren, waare het niet, dat de Neger-Jagers, door hunne onvermoeide pogingen, en, het geen vreemd kan dunken , als een gevolg van hunne onverzoenbaare vyandfchap tegen de muitelingen, onder water ontdekt, en aan de Europeaanen aangewezen hadden de voetpaden, die naar Boucou leidden; maar verfcheiden van hun wierden by het bewyzen van deezen gewichtigen dienst gedood, of verdronken. De Capitain myland begaf zig aan het hoofd van zyne foldaaten, uit geregeld krygsvolk beftaande, in het moeras, en deed een gemaakten aanval op de verfchansfing, van den eenen kant, om alle de muitelingen, en baron zeiven, derwaarts te lokken: de Lieutenant frederik te gelyker tyd met de Jagers van de tegenzyde aangerukt zynde, fprong met den degen in de vuist, zonder tegenkanting, de ftormpaalen over. Hier op volgde toen eene verfchrikkelyke (lagting, en de verfchansfing Boucou wierd ingenomen j maar baron vluchtte,met het grootfte ge- deeltc  surinamen} IV. Hooftft. 11/ •deelte der muitelingen, in de bosfehen; en vooraf doodde hy tien of twaalf Neger-Jagers , die in de moerasfen waaren verdwaald geraakt. Aan eenen anderen deed hy eene verfchillende behandeling aan; hy fneed hem ooren, neus en lippen af, en zond hem in dien ftaat aan zyne medgezellen te rug; maar de ongelukkige bedierf het wel dra. Baron was flaaf geweest van een Zweed, genaamt dahlbergh, die hem uit hoofde van zyne handigheid en verftand met onderfcheiding behandelt had. Hy had hem leezen, fchryven, en het ambacht van metzelaar laaten leeren. De flaaf had zynen meester in Holland vergezeld, en dee. ze had hem by zyne te rug komst in de Volkplanting zyne vryheid beloofd. Maar hy hield zyn woord niet, en verkogt baron aan een Jood. De Neger weigerde hardnekkiglyk te werken, en wierd dienvolgende in 't openbaar aan een galge-paal gegeesfeld. Hy was daar over zoo vergramt, dat hy van dit oogenblik af aan niets meer dagt, dan om zig over alle de Europeaanen zonder onderfcheid te wreeken. Hy vluchte weg in de bosfehen, alwaar hy zig aan 't hoofd der muitelingen ftelde, zyn naam verfpreidde verfchrikking , en hy zwoer van nimmer de wapenen te zullen nederleggen, voor dat hy zyne handen in H 3 het  Il3 reize naar het bloed van zynen geweldenaar dahlbergh gebaad zoude hebben. Zy die weten, hoe de menfehen door eigenbelang gedreven worden, zullen niet verwonderd zyn over den haat der Neger-Jagers tegen hunne landgenooten en oude vrienden. Wat zoude men nk doeg* om uit een ftaat van zoo wreede flav-ernye verlost te worden ? en het was veel voordeeliger en zekérder, deeze vryheid van de Europcaa. nen te verkrygen, dan dezelve in de bosfehen te gaan zoeken. Eenmaal aan deezen dienst verbonden zynde, is het klaar, dat deeze Jagers by hunne tegenpartye voor overloopers en verraders van de zaak der Negers moesten worden aangezien. Zy waaren bovendien verzekerd, dat eene nederlaag hen niet alleen aan den dood, maar zelfs aan de wreedfte folteringen zoude bloot (lellen ; zy ftreeden dus voor iets meer, dan voor vryheid en leven: overwinnende, konden zy op gewisfe voordeden ftaat maaken; overwonnen wordende, was hun lot verfchrikkelyk. Het inneemen der verfchansfing Boucou wierd van zeer veel gewicht, en van het grootfte nadeel voor de muitelingen geoordeelt. De geregelde krygsbenden en Jagers betoonden eene onverfchrokkenhcid, waar van geen voorbeeld was. De Capitain myl.and. wierd voor zyn goed beleid en be-  SURINAMEN, IV» Hooftft. f19 betoonden moed eerlyk beloond. De Maatfchappy van Surinamen gaf aan den jongen Lieutenant f re dé rik ten gefchenke een fnaphaan , een koppel piftoolen, en een fraaijen fabel met zilver beleid, en verciert met zinnebeelden, die tot deezen dienst betrekkelyk waaren: hy wierd daarenboven tot den rang van Capitain verheven. Men moet toeltemmen, dat allen, die deeze krygsbende uitmaakten, zwarten en blanken, zonder onderfcheid , door hunne dapperheid en yver, de regtmatige blyken van goedkeuring verdienden, welke zy ontfingen. — Dusdanig was de ftaat der zaaken in Surinamen , toen in den jaare 1773, onze vloot op de reede van Paramaribo ten anker kwam. H 4 VYF-  ISO REIZE NAAR VYFDE HOOFTSTÜK. Het toneel verandert. — Bejchryving van eene Jchoone Slavin. — Manier om door Surinamen te reizen. De Colonel fourgeoud neemt den loop der Rivieren op. — Barbaarsheid van eenen Planter. — Elendige behandeling, welke zommige bootsgezellen ondervinden. In de voorige Hooftltukken de oprigting onzer krygsbende, onzen overtocht, onze ontfcheeping, en de wyze, waar op wy in de Volkplanting van Surinamen ontfangen wierden, hebbende opgegeven; de grensfeheidingen en omwentelingen deezer Volkplanting, van het oogenblik der ontdekking van Guiana af, befchreven hebbende, zal ik tans myn verhaal vervolgen , door de verrigtingen van ons krygsvolk aan den draad dergebeurtenisfen zaam te knoopen; en ik zal fchryven het geen ik met eigene oogen gezien heb. Ik heb reeds gezegd, dat wy zedert onze aankomst tot op den 27. February in dit Land alleenlyk fcheenen ontfcheept te zyn, om ons aan yde-"* le vermaaken over te geven. De lezer tot dit tydperk, waar in het regen. faiföen begint, te rug brengende, zal ik, om alle de fchriktoneeIen,waar me-  SURINAMEN, V. Hooftjl. 121 mede ik hem heb bezig gehouden, door tegengeftelde af te wisfelen , hem de beeldtenis fchetfen van een fchoon meisjen, eene Mulattin, genaamd joanna. Het was aan 't huis van den heer bemelly, Geheimfchryver der Kamer van Politie , by wien ik alle dagen het ontbyt nam , dat ik dit jong en bevallig mensch voor de eerfte maal zag. Zy was ten hoogften vyftien jaaren oud. Van geftalte eer hoog,dan middelmatig, had haare gedaante al den cieraad en volkomenheid , welke de natuur fchenken kan: de gemakkelykheid haarer Kchaams bewegingen gaf eene ongemeene bevalligheid, De zedigheid en zachtaartigheid waaren op haar gelaat gefchilderd. Haare groote oogen, zoo zwart als ebbenhout, en vol van nadruk,kondigden de goedheid van haar hart aan : onaangezien de donkerheid der kleur van haar aangezicht bedekte een lieffelyk rood haare wangen, wanneer men 'er wel op lette; haar neus, volmaakt regelmatig , was vry klein; hffare lippen, een weinig vooruit ftaande , bedekten egter, als zy fprak, twee reien tanden, zoo wit als de fneeuw van het gebergte. Haar hair, van een byna zwart bruine kleur, vormde een eindeloos getal van natuurlyke krullen, met goude fpelden en bloemen verciert. Aan den hnls, aan de gewrichten van de hand, en aan de enklauwen, droeg zy insgelyks H 5 gou-  ï22 reize naar goude ringen , met een gesp van dezelfde ftof. Een fmaile fluijer van Indisch neteldoek, luchtig om haare fchouderen gehangen, bedekte met bevalligheid aan den eenen kant haaren fchoonen boezem; een enkel klein overtrek van eene zeer fyne en met levendige kleuren befchilderde doffe, maak. te haare kleeding uit. Bloots - hoofds en blootsvoets zynde, vertoonde zy daar door eenen dub. beien luister, vooral wanneer zy in haare poes'le hand een vilten hoed hield, met een zilveren lis vercierd. De gedaante, de geflalte, en het voorkomen van dit bevallig meisjen moesten noodwendig myne aandacht tot haar trekken; en zy verwekte die zelfde uitwerking op allen, die haar zagen. Door de grootfte verwondering vervoert, vroeg ik aan Mevrouw demelly, wie deeze jonge dogter was, die boven alle andere van haar zoort in de Volkplanting zoo zeer uitmuntte? Deeze Vrouw antwoordde my: — „ Zy is een „ dogter van den heer kruythof, één der „ fatfoenlykfte Colonisten, en van eene Negerin, „ genaamd cery, welke aan den heer D. B. „ toebehoord, en haar verblyf houd op zyne Plan„ tagie, genaamd Fauconberg, gelegen aan de ,, oevers van het bovenfte gedeelte der Rivier Commewyne. „ Het is eenige jaaren geleden , dat de heer „ kruyt-  Pl.VH. J © A N K A .   S U R l NAME N, V. Hooflft. 123 „ krüythof, die nog vier andere kinderen „vby deeze zelfde vrouw had, meer dan duizend „'ponden fterling aan den heer D. B. aanbood, „ om hen in vryheid te flellen, of hen aan hem „ te vcrkoopen. Het wierd hem geweigerd. Dit „ had zoodanig gevolg op zynen geest, dat hy „ 'er het gebruik der reden door verloor, en kor„ ten tyd daar na van hartzeer ftierf, laatende „ twee zoons en drie fchoone dogters, waar van „ deeze de oudfte is,in flavernye,en onder eenen „ wreeden meester (*). „ Deeze cieradiën, waar mede zy pronkt, en „ die u fchynen te verwonderen , zyn een ge„ fchenk van haare moeder, eene vrouw vervult „ met teederheid voor haare kinderen, en onder „ die van haaren rang vry wel geacht; haare trouw „ voor haaren minnaar is fteeds ftandvastig geble. „ ven; en eenige oogenblikken voor zynen dood „ ftclde hy haar deeze kostbaarheden ter hand. „ De heer D. B. intusfchen ontfing wel dra de „ belooning van dit gedrag. Door zyne onrecht„ vaardigheid en geflrengheid, deed hy zyne bes- „ te (*) De kinderen volgen , in Surinamen , den ftaat 'van hunne moeder. Indien zy in flavernye is, behooren Zy aan haaren meester, al was hun vader een Prins. Aant. v. d. Schryver,  124 REIZE NAAR „ te Negers, die timmerlieden waaren, in de bos; „ fchen wegvlugten, en wierd daar door bedor„ ven. Genoodzaakt zynde de Volkplanting te „ verlaaten, liet hy alle zyne goederen ter be„ fchikking zyner fchuldëisfchers. Toen vonden „ c ery en haare kinderen eenen befchermer in „ één van die ongelukkige weggeloopen flaaven, „ wiens naam is joli-coeur; hy is tans de „ eerfte Capitain onder baron: gy kunt hem „ in de legerplaats der muitelingen ontmoeten, „ daar hy niets dan haat en wraak tegen de Eu„ ropeaanen ademt. „ Mevrouw D. B. bevind zig ftecds te Sart'. „ namen, alwaar de fchulden van haaren man haar „ houden, tot dat Fauconberg verkocht is, om „ dezelve te betaalen. Deeze vrouw is tegen„ woordig by my gehuisvest, alwaar de ongeluk„ kige joanna haar bedient; en zy behandelt „ dit jong nieisjen met veel tederheid en achting." Mevrouw demelly voor haare beleefdheid bedankt hebbende, keerde ik naar myne wooning te rug, van droefheid overftelpt, en van verwondering opgetogen Hoe vergroot, of van weinig aanbelang dit verhaal aan eenige lieden moge voorkomen , ik hoop dat het voor anderen niet belangloos wezen zal; en ik verklaare, dat het de ftiptfte waarheid in zig vervat. . Over-  surinamen, V. Hooftft. I25 Overweegende de flavernye in 't algemeen, en vermoeit van fteeds te hooren de geesfelflagen cn het kermen der ongelukkige Negers, op wien dezelve van den morgen tot den avond vielen; vooral bedenkende dat dusdanig het lot van de ongelukkige j0anna wezen zoude, indien zy in de handen van eenen ontmenschten meester viel, konde ik my niet wederhouden, om de wreedheid van den heer D. B. te vervloeken, die haar van eenen tederen vader beroofd had, van wien zy waarfchynlyk eene gefchikte opvoeding, en eenige bekwaamheden ontfangen zoude hebben, doormiddel van welke zy het cieraad der befchaafdfte gezelfchappen geworden zoude zyn, en hulpeloos, zoo als tans, zig aan de verfchriklykfte beledigingen niet zoude hebben zien bloot gefield. Om, zoo veel my mogelyk was, het verdriet van deeze aandoenlyke aanmerkingen te verminderen , en het lot van ten minften één deezer flaven, van welken ik omringd was, te verzagten, begon ik my met mynen armen kleinen Neger quaco bezig te houden. Ik fchepte van toen af aan meer vermaak in zyn gebabbel, dan in het fchitterend gezelfchap der meest bezogte lieden in deeze Volkplanting. Maar altoos was myn geest neêrgeflagen; en in den tyd van vier- en- twintig uuren vond ik my zeer ongefteld. Geduurende deeze ziek-  12.6 Reize naar ziekte ontfing ik van een onbekend perfocn een hartfterkend middel, eenige ingelegde tamarinden, en een mand met beste orange - appelen. Het hartfterkend middel en de tamarinden bragten veel tot myne herftelling toe; en my hebbende doen aderlaten, was ik den vyfden dag in ftaat, om den Capitain macneyl te vergezellen, die, om my van lucht te doen veranderen, my naar zyne fraaije Koffy - Plantagie , genaamt Sporkesgift a gelegen by de Matapaca-Kreek 3 geleide. Dewyl ik van tamarinden gefproken heb, zal ik deeze gelegenheid waarnemen, om 'er eene korte befchryving van te geven, alvoorens het verhaal deezer reize te vervolgen. De boom ('tamarinden-loom), waar aan de vruchten van dien naam groeijen, heeft ten naasten by de gedaante van een grooten appelboom. Hy groeit recht op, en is met een fchors, die naar het bruine helt, bedekt. Hy fchiet takken uit, die zig van alle kanten, en in eene gepaste evenredigheid, als armen uitfpreiden: de bladen zyn beurtelings op deeze takken geplaatst, en beftaan uit negen, tien, en zomtyds twaalf paaren kleine blaadjes, aan een fteel vast zittende, en van fteelfchubbetjes (ftipulce) voorzien; zy zyn van een vrolyk groene kleur, van onderen een weinig ruig, loopende dwars door derzelver lengte een klei-  SURINAMEN, V. Hooftfi. Xlf kleine draad. Hunne fmaak is zuurachtig. Tusfehen de blaaden fpruiten peulen uit, die de vrucht in zig vervatten, waar van het vleesch bruin is-, wanneer zy ryp zyn; het zelve zit rondom een purperkleure noot. Het bovenfte gedeelte der bladen is van een doffer groen, dan het benedenfie. De fchaduw van deezen boom is alleraangenaamst, en men plant denzelven daarom dikwils in deboschjens. Het mannetje en vrouwtje kunnen door hunne kleur gemakkelyk worden onderfcheiden; die van de eerstgemelde is veel donkerder. Het vleesch der tamarinden vervat eene geneeskragt, waar van ik zelf het vermogen ondervonden heb: in 't water geweekt zynde, is het een ontlast-middel, en geeft een verkoelenden en aangenaamen drank, die in veele ziekten, en vooral in de koorts word aangepreezen: om het zelve te bewaaren, word het in fuiker ingelegd. Wy vertrokken van Paramaribo naar Sporkesgift in een boot, die door agt der beste Negers van de plaats van den heer macneyl wierd voortgeroeit: want, gelyk ik reeds gezegd heb, men reist in deeze Volkplanting niet dan te water, Deeze booten zyn dikwils met een groote pracht vercierd. Zy hebben vergulde cieradiën; zomtyds zyn ze vol mufikanten, en bevatten alle zoorten van  ï£8 reize naar van gemakken. Ligt opgetimmert zynde, gaan zy met eene ongemeene gezwindheid voort. De roeijers eens aan 't werk zynde, houden niet langer ftil, dan terwyl het gezelfchap ontfcheept word. Het zy dat de vloed hun mede, of tegen is, blyven zy dikwils vier - en - twintig uuren lang met roeijen bezig, en zy moedigen elkander met zingen aan: wanneer deeze arbeid geëindigd is, dompelen zy zig in de rivier, fchoon geheel met zweet bedekt zynde. Wy voeren verfcheide fraaije Plantagiën voorby, en ik kan my niet wederhouden om een gezicht van.die, welke den naam van Alkmaar draagt, en aan den rechten oever van de Rivier Commewyne gelegen is, af te teekenen : zy is niet minder merkwaardig door haare fraaiheid, als Mevrouw godefroy, die 'er eigenaresfe van is , door haare beleefdheid aanpryzing verdient. Ik zal my altoos met dankbaarheid herinneren de vriendfchap, die deeze achtenswaardige weduwe my wel heeft willen betoonen. By onze aankomst op Sporkesgifty had ik het genoegen om aanfchouwer te zyn van eene daad van rechtvaardigheid, die my een levendig genoegen deed gevoelen. De heer m ac neyl dankte zynen Opzigter af, en gaf hem te kennen, dat hy op 't oogenblik zyne Plantagie ruimen moest. Hf  Pl:vin. ]^ezic/it Tan A> ^SVantayie AI. KM AA li, de C&mmex^ne ■ ^   SURINAMEN, V. Höoftft. 11$ Ily gaf hem, om zig naar Paramaribo te begeeven, of naar zoodanige andere plaats ,als hy zoude gelieven te verkiezen , een vaartuig , genaamt Ponkée (*), waar van het gemeene volk zig bedient. Het bevel wierd onverwyld uitgevoerd. De wreedheid van deezen man, en zyne mishandelingen omtrent de Negers, hadden 'er drie of vier doen fterven, en bragten hem eindelyk in ongenade. Zyn vertrek was een feestdag voor de flaven; zy vierden denzei ven .met gezang, handgeklap , en danfen in 't groen voor het huis van hunnen meester. Het oogenblik, dat de Opzigter zyne wegzending vernam, maakte dezelve voor hem nog meef gevoelig en fchandelyk: hy liet zig de fchoenen aantrekken door een Neger, aan wien men bevel gaf, om op 't oogenblik zig van het doen van deezen dienst te onthouden. Het verftandig gedrag van den Planter, de blydfchap van zyne Negers, de gezondheid der lucht, en de vriendelyke bejegening, die men ons op deeze Plantagie aandeed, brag- 00 Het is een plat vaartuig met vier of zes riemen, welks gedaante veel overeenkomst heeft niet die van een fchoen. Dan eens is het met een tent overdekt, dan eens niet. Acint. w d. Schryret', I. DEEL. I  130 REIZE NAAR bragten zulk eene gelukkige uitwerking op my te weeg, dat ik den negenden dag naar Paramaribo te rug keerde, zoo al niet volmaakt geneezen, ten minften in veel beter ftaat. Ik zoude egter aan partydigheid fchuldig zyn, indien ik niet een geval verhaalde, het welk over de menschlievenheid van den heer macneyl eenigermaaten een ongunftig licht verfpreid. Myne opmerking gevallen zynde op eenen jongen Neger van een goed voorkomen , die zeer langzaam liep, terwyl de anderen fprongen en dansten, vroeg ik daar de oorzaak van. De heer macneyl zelf antwoordde my , dat deeze Neger verièheiden maaien zyn werk hebbende laaten ftaan, om ginds en herwaards te loopen, hy genoodzaakt was geweest hem de pees van Achilles, boven een van zyne hakken of hielen, te doen doorfnyden. Hoe wreed dit blyk van dvvinglandye ook fchynen moge, het is niets by die dingen, welke ik by vervolg gelegenheid zal hebben te vernaaien. Te Paramaribo te rug gekomen zynde, vernam ik geen ander nieuws, dan eenige ysfclyke ftrafoeffeningen, en de aankomst uit Holland van het oorlogfchip de Boreas, onder bevel van den Capitain van de velde. Byna op deezen zelfden tyd, wierd ik door eene ziekte, aangetast, die de Colonisten roodvonk noemen.  s u r i n a m e n , V. Hooftft. I31 tóen. De huid word in het begin zoo rood als' fcharlaken, het geen veroorzaakt word door een eindeloos getal puisjes, wier onbegrypelyke jeukte overal verdubbeld, waar de omloop van het bloed word te rug gehouden. Allen de geenen , die nieuwlings uit Europa gekomen zyn, worden door deeze pest bcfmer. Men word 'er van geneezen, door het zieke deel met limoen - fap , in water verdund , te ftoven, gelyk men met de beetén der muggen doet. De inwoonders befchouwen deeze ziekte als de voorbode van eene goede gezondheid : ik heb reden dit te gelooven, dewyl de myne naderhand volmaakt herfteld wierd; en ik was te Paramaribo zoo gelukkig, als ik immer wezen konde. De Colonel fourgeoud vertrok in dit zelfde tydfüp met een boot, om de ligging der Rivieren Commewyne en Cottica te onderzoeken, in gevalle men noodig mogte hebben van ons krygsvolk gebruik te maken. By zyn vertrek wierd hy door het gefchut van 't Fort Zclanclia, en dat der Schepen, die op de reede lagen, begroet. Dusdanige eerbewyzing verwonderde my, daar ik wist^ welke vyaudfchap 'er toen tusfehen den Gouverneur en hem plaats had. My altoos vry en zonder werk bevindende; deed ik een anderen uitflap met den heer karei; I 2, r.yn s-  132 reize naar rynsdorp, naar zes fchoone Plantagiën, de eéne een Suiker.Plantagie,en de vyf andereKoffyPiantagiën, gelegen aan de Mattapaka-, Paramarica- en JVcrapa - Krceken. Ik zal 'er op een anderen tyd de befchryving van geven: maar op één van deeze Plantagiën, genaamt Schoonoort, was ik getuige van eene onmenfchelyke vertooning, die ik my niet wederhouden kan te fchetfen. Het flagtöffer deezer onmenfehelykheid was een oude Neger van een goed voorkomen, die ten onrecht veroordeeld was, om eenige honderde geeslelflagen te ontfangen. Midden onder de ftraföeffening trok hy een mes, en wilde den Opzigter daar mede treffen, maar hier in niet geflaagt zynde , duwde hy het zig zelf verfcheide maaien geheel en al in den buik, en viel voor de voeten van zynen geweldenaar neder. Hy ftierf 'er egter niet van, en om hem over zyne misdaad te ftraffen, ketende men hem aan een fournuis, waar op men de KM- devill (*) overhaalde , ten einde aldaar nacht (*) De KMI-devill (een woord, zaamgeftelt uit de woorden dooden en duivel, en het geen waarfchynlyk zeggen wil: wie. zou de duivel dooden,) is een zoort van rhum, die men maakt van fchuim en droesfem van fuiken. Deeze drank is in de Volkplanting zeer gemeen, en de eenige, die men aan de Negers toeftaat. De zuinigheid bc~  SURINAMEN, V. Hooftft. I33 nacht en dag een geweldig vuur te verdragen, en zoo van ouderdom, of door zyn verfehrikkelyk lyden, maar minder fchielyk van het een , dan van het ander, om te komen. Zyn geheele lichaam was met bladders overdekt. Hy toonde my zyne wonden al glimlachende; ik antwoordde hem met een zucht en eenige Hukken geld. Ik zal dit ongelukkig mensch, in ketenen geboeid, en tot deeze verfchrikkelyke foltering verwezen , nimmer vergeten. Al het voortreffelyke en cierlyke, dat ik zag, en het vriendelyk onthaal, dat ik op de Plantagiën ontfing, konden den fchrikbaarenden indruk, welken dit helsch fournuis op mynen geest maakte, niet uitwisfehen. Onder alle deeze Koffy - Plantagiën is die van Limeshope, aan den heer sims toebehoorende , de prachtigfte, en kan met recht voor de rykfte van de Volkplanting doorgaan. Den 6. April keerden wy naar Paramaribo te rug, alwaar wy het Schip IVestellingwerf aantroffen, het welk in zeven - en - dertig dagen was aangekomen. Men herinnere zig, dat dit Schip tot de punt van Portland, beweegt verfcheiden Europeaanen, om daar van mede gebruik te maken; maar het is ten naasten by een langzaam vergift voor hun. Aant. v, d. Schryver. 13  J34 reize naar land, met ons in gezehchap gczciit zynde, door lekkagie op deeze hoogte genoodzaakt was geworden te Plymouth binnen te loopen, om zig aldaar te herftellen. Op den dag van myne te rug komst by mynen vriend, den heer lolkens, het middagmaal houdende, was ik getuige van de onvcrfchoonlyke verachting, waar mede de Negers in Surinamen behandeld worden. De zoon van 't huis , een jongeling , naauwlyks tien jaaren oud , aan tafel zittende, gaf aan eene oude Negerin, dieby het toedienen van een fchotel met eeten de poeder uit zyn hair geftooten had, een flag in 't aangezichtIk konde my niet wederhouden, om aan zynen vader, die op dit gedrag geen acht geflagen had, myne verwondering daar over te betuigen. Hy antwoordde my met een glimlach, dat zyn zoon my niet lang meer aanftoot geven zoude, vermits hy eerstdaags flond feheep te gaan , om eene betere opvoeding in Holland te ontfangen; maar myn weder-antwoord was, dat ik vreesde het te laat zoude zyn. Eenige oogenblikken daar na floeg een matroos, die voor by ons huis ging, aan een Neger met een ftok een gat in 't hoofd, om dat hy zyn hoed niet voor hem had afgenomen. Dusdanig is de Haat van flavernye, ten minften in deeze Hollandfche Volkplanting.  SURINAMEN, V. Hooft/l. I35 Byna ter zelfder tyd, deed de Colonel fourgeoud een tweeden uitflap, om de oevers en de ligging der Rivier van Surinamen te onderzoeken , even als hy omtrent de Commewyne en Cottica gedaan had. Het was ook omtrent dit zelfde tydftip, dat de Capitain barends overleed, zynde Bevelhebber op één der tranfportfchepen, die men altoos in gereedheid hield, in gevalle wy dezelve noodig hadden om naar Europa te rug te keeren. Dagelyks begroef men vyf of zes matroozen van koopvaardy-fchepen. Ik kan my niet wederhouden het lot der Hollanclfche matroozen, het welk in Surinamen wreeder is dan dat der Negers, alhier te betreuren. Men dwingt hen, om groote platte booten, met Suiker en Koffy geladen, voort te roeijen. Zy vaaren alzoo, nacht en dag, de Rivieren op en af, zynde aan de brandendfle zon bloot gefield, of de zwaarfte regenbuien op hun lichaam ontfangende; zy leggen deeze koopwaaren neder, en droogen dezelve in een zoort van zeer heete ovens. Op het eerfte bevel zyn zy verpligt eiken eigenzinnigen Planter naar zyne Plantagie te brengen, het geen hem den tyd voor zyne Negers uitfpaart; en voor zoo veele diensten krygen zy eene kleine portie gemeen ectcn en flegten drank. Zy lesfehen hunnen dorst en honger met eenige I 4 ba*  136 Reize naar bananen, welke zy aan de flayen afbedelen , 0f mot het eeten van „range - appelen, en het drinken van water, het geen hen in korten tyd van hunne onheilen verlost. In alle de gedeelten* der Volkplanting worden zy niet beter behandelt, dan lastbeesten. Na de laading der Schepen te hebben ontladen, zyn zy verpligt, om, nat bezweet, en door woorden en ilagen mishandelt, de goederen naar afgelegene pakhuizen te dragen. Eenige Negers hebben last om by hen te blyven, maar zonder handen aan 't werk te flaan. Zy zouden egter deeze uitgeputte matroozen, die door zulk een gedrag ten uiterfien moedeloos gemaakt worden , gaarne onderfteunen. De Planters gebruiken hen ook, om hunne huizen te fchilderen , om hunne glaazen fchoon te maken, en duizend andere zoorten van werk, waar toe geen matroos immer gefchikt is. 'Er gaat dus een aanzienlyk getal van verloren, die' zonder deeze onmatige vermoeienis veel langer geleefd zouden hebben. De Capitains in dienst der West - Indifche Compagnie, uit vreeze van aan de Planters te mishagen, en hunne Schepen op eene enkele laading Suiker of Koffy te vergeefs te zien wagten, durven hunne manfehappen aan hun niet weigeren: ik heb zelfs een matroos hooren noemen, die dikwils fpyt had, dathy niet uit het zelfde bloed, als de Ne.  surinamen, V. Hooftft. 137 Negers, geboren was, en als een gunst afftncekte, om met hun eene Koffy-Plantagie te mogen bearbeiden. Ik nam, zoo dra mogelyk , de gelegenheid waar, om by Mevrouw demelly te vemeemen, wat 'er van de beminnelyke joanna geworden was. Zy onderrigtte my, dat Mevrouw D. B. in Halte aan boord van de Boreas ontfnapt was; dat de jonge flavin tans by eene Tante was, alwaar zy wagtte, om wel dra naar Faaconberg gezonden te worden ; en dat zy aldaar zoude zyn zonder hulp, overgegeven aan het goeddunken van eenïgen üpzigter zonder grondbcginzelen, benoemd door de fchuldëisfchers, die zig van de Plantagie hadden meester gemaakt, tot dat dezelve, als mede de flaaven, ten hunnen voordeele zouden ver- kogt zyn. Groote God ! riep ik uit ! —- Dadelyk vlood ik naar de ongelukkige joanna, en vond haar in traanen zwemmende. Zy keek my aan! O! welken indruk maakte dit niet op my! Ik befloot van dit oogenblik af aan, om haar tegen alle belediging te verdedigen , en ik volhardde ook daar in, gelyk men by vervolg zien zal. Dat myne jeugd en ongemeene gevoeligheid hier ter myncr verfchooning pleiten! Myn gedrag ten minsten zal door hun, die een meedogend hart omdragen, niet. kunnen veroordeeld worden. 15 Ik  138 REIZE NAAR Ik ging vervolgens naar mynen vriend lolkens, die by geluk Beftierder der Plantagie Fauconberg was, en verzogt hem zynen byftand, hem tevens myn oogmerk mededeelende, om joanna te koopen. De heer lolkens was zeer verwonderd, en zag my eenigen tyd met ftilzwygen aan; vervolgens Heide hy my een mondgefprek met deeze fchoone ilavin voor, die, door eene haarer naastbeftaauden vergezelt zynde, al beevende voor my te voorfehyn trad. Het beminnelyk meisje verwierp, met eene zonderlinge kiesheid, alie voordel, dat ik haar deed, om my toe te behooren, onder welke bcnaaming het ook wezen mogt. Zy wierp my tegen, dat, indien ik wel dra in 't geval zyn zoude, om naar Europa te rug te keeren, zy zig voor altoos van my zoude moeten affcheiden, of my volgen in een werelddeel, alwaar de laagheid van haaren ftaat haar zoo wel, als haaren weldoener, aan groote onaangenaamheden zoude blootftellen. Joanna ftandvastig by haar befluit gebleven zynde , verzogt van my verlof om te vertrekken, en begaf zig naar het huis van haare Tante. Ik vernam, geduurende den loop van ons gefprek, dat zy het was, die my in myne ziekte het hartfterkend middel, de tamarinden, en de mand met orange • ap- pe-  SURINAMEN, V. Hooftft. 1^9 ptlen gezonden had, „ als een blyk van erkentenis , „ waar van zy doordrongen was uit hoofde van „ het mededogen, het welk haare droevige ftaat „ aan my had ingeboezemd". Al het geen ik toen voor deeze ongelukkige doen konde, beftond in het verzoeken der edelmoedige befcherming van den heer loekens ten haaren voordeele. Ik verzogt hem, om haar ten minften eenigen tyd op Paramaribo te laaten; en zyne menschlievenheid deed hem myn verzoek toeftaan. Den 3often vernamen wy, dat onze Neger.Jagers, een dorp der muitelingen ontdekt hebbende, het zelve hadden aangetast. Zy doodden aldaar vier mannen , wien zy vervolgens de regtehand afkapten, dien zy aan den Gouverneur te Paramaribo zonden, als een blyk van hunne dapperheid en getrouwheid: zy maakten daarenboven drie gevangenen. De Colonel fourgeoud verliet, op deeze tyding, de Rivier van Surinamen, alwaar hy zig als nog bevond, en vermoedende, dat men oogenblikkelyk het gebruik van zyn Regiment zoude nocdig hebben, kwam hy den eerften Mey weder te Paramaribo aan; maar de zaak, die hem dit befiuit deed neemen,had geene gevolgen. Tot onze groote verwondering liet men ons fteeds naar ons welgevallen leven. Den Aden Mey egter wierden  140 REIZE NAAR den de Jagers op het Fort Zrtandia gemonfterd. Ik was 'er by tegenwoordig, en moet toeftemmen, dat'deeze krygsbende van Neger - foldaaten het fchoonfie voorkomen had. De opregte en krygshaftige gedaante, die hen onderfcheidde, deed my een groot genoegen. Zy ontfmgen op nieuw de dankbetuigingen van den Gouverneur, voor hunne trouwe en dapperheid , in het inneemen van Boucou. Vervolgens gaf men hun, in de nabyheid van Paramaribo ,een feest in het open veld, waar by hunne nabeftaanden genoodigd wierden. Verfcheide aanzienlyke perfoonen van beiderleije kunne verfcheenen op het zelve, en zagen met een groot genoegen hunne dappere verdedigers. De vreugde en opregte vriendfehap heerschten eindelyk dien geheelen dag, zonder dat dezelve door eenige wanorde geftoord wierden. Het Schip Wc stellingwerf verliet ook in dit oogenblik de Rivier van Surinamen, om naar Holland te rug te keeren; maar vooraf moest het zelve de Volkplanting van Surinamen aandoen. Onze beide oorlogfchepen , zonder ons zeilvaardig gemaakt zynde, was 'er reden om te vermoeden, dat wy wel dra tot wezentlyker dienst, dan tot dus verre gefchied was, gebruikt zouden worden. Wy hadden in de daad reden te verlangen, of dat dit gebeurde, of ten minften, dat men ons ver-  SUR I N A M E N, V. Hooftft. 14I veroorloofde om fpoedig naar Europa te rug te keeren. De nadeelige gevolgen van deeze luchtftrcck deeden zig niet alleen aan onze Officiers, maar zelfs aan onze foldaaten, gevoelen; en verfcheiden, zoo van de één als van de anderen, gaaven zig niettemin by aanhoudenheid aan buitenfpoorigheden over, die in deeze Volkplanting maar al te gemeen zyn. Een verdrietelyke arbeid en kvvaade behandelingen deeden onze arme matroozen geduurig fnevcn. Onze foldaaten wierden de flachtoffers van werkeloosheid en wellustigheid, en dagelyks flierven 'er vyf of zes. Het is derhal ven klaar, dat buitenfpoorigheden, van welken aart ze ook zyn mogen, aan de Europeaanen in Guiana fchadelyk zyn. Maar de menfehen geeven dikwils raad, dien zy zelve niet volgen. Dus, in weerwil van myn eerfte befluit om de vermaaken te laaten vaaren, gaf ik my op nieuw aan allerlei zoort van uitfpanningen over. Ik wierd lid van een gezelfchap, alwaar men by elkander was om te drinken: ik deelde in de geoorloofde of ongeoorloofde vermaaken van myne medgezellen , en ging my in duizend uitfpoorigheden te buiten. Ik ontfnapte egter de ftraffe niet , die ik zoo wel verdiende. Eene verfchrikkelyke koorts tastte my op het onverwagtst aan, en dezelve was zoo geweldig , dat men in kor-  i4a » E I Z E NAAR korten tyd alle hoop ter myner geneezinge verloor. Deeze gefteldheid hield zeventien dagen lang aan, geduurende welke ik in myn hangmat moest blyven liggen, zonder eenig ander gezelfchap dan van een foldaat en mynen kleinen Neger. De befmetting was algemeen onder de geenen , die nieuwlings uit Europa gekomen waaren. Ieder van ons volk dezelve trachtende te ontwyken, of te overwinnen, veronagtzaamde men op die wyze zyne beste vrienden. Dit verwyt kan egter niet te laste gelegt worden aan de Colonisten, die misfchien voor de Europeaanen de meest gastvrye menfehen op den aardboden zyn. Niet alleen bezorgen zy alle zoorten van hartfterkende middelen in ruimte aan den zieken; maar zy beyveren zig zelfs, om van den morgen tot den avond in zyne kamer te zyn: vrienden of vreemdelingen, zonder onderfcheid, dienen zy van raadgevingen, Hellen orde, en betoonen al zuchtende hun mededogen, tot dat de ongelukkige buiten zinnen geraakt of fterft. Dusdanig zou myn onvermydelyk lot geweest zyn, en ik zoude my tusfehen de twee uiterllen van eene geheele verlaating, of van eene doodelyke kwelling bevonden hebben, zonder de gelukkige tusfehenkomst van myne arme joanna, die, op zekeren morgen in myne kamer komende, met ééne van haare zusters vergezelt, my zoo  SURINAMEN) V. Hooftjl. 143 zoo veel verwondering, als blydfchap verwekte» Zy zeide my, dat zy wist, in welken ftaat van verlaating ik my bevond, en dat, zoo ik immer goede gedachten van haar gehad hadde, ik haar als eene byzondere gunst de vryheid zoude toe* ftaan, om tot myn herftel by my te blyven. Ik deed dit, of liever ik nam haar aanbod met de Ievendigfte erkentenis aan. Haare aanhoudende oppasfing deed my myne gezondheid zoo gezwind weerom krygen , dat ik korte dagen daar na in ftaat was, om in de koets van den heer kennëd y eens lucht te fcheppcn. Tot op dit oogenblik was ik eenvoudiglyk de vriend van joanna geweest; maar ik gevoelde toen, dat zy my geheel had ingenomen. Ik vernieuwde haar myn voorftel om haar vry te koopen, haar eenige meerdere kundigheden te doen verkrygen, en haar naar Europa mede te nemen. Dit aan bod deed ik met de grootfte oprechtheid; 'maar zy wees het zelve als nog van de hand, met te zeggen: „ Ik ben gefchikt om in de flavernye te leven. „ Indien gy van my te veel werk maakt, zult „ gy de achting uwer vrienden zien verflaauwen. „ Aan den anderen kant, zal het verkrygen van „ myne vryheid u kostbaar, moeielyk., en mis„ fchien ondoenlyk wezen. Schoon Slavin zyn„ de, klopt in my egter een hart, het geen ik „ ver-  Ï44 REIZE NAAR „ vermeene, dat voor het hart der Europeaanen >, niet behoeft te wyken. Ik fchaame my dus niet „ om u te erkennen, dat ik een waar, gevoel van „ teederheid in my ontdekke voor u , die my „ boven alle anderen van mynen treurigen ftaat „ met zoo veel ónderfcheiding behandeld hebt. „ Gy hebt deernis met my gehad , myn Heer! „ en tans ben ik 'er hoogmoedig op, dat ik u op „ myne kmën mag fmeeken, om my toe teftaan „ van by u te blyven, tot dat het noodlot ons „ van één fcheid, of dat myn gedrag u reden „ geeft, om my uit uwe tegenwoordigheid te ,j verbannen". Deeze laatfte woorden fprak zy uit met neérgeflagen oogen; haare traanen rolden op haaren boezem, zy loosde diepe zuchten, en haare hand was in die van haare gezellin gedrukt. Van dit oogenblik bleef dit uitmuntend meisjen by my. Nimmer had ik reden om van myne daad berouw te hebben, zoo als men by 't vervolg van myn verhaal zal zien. Ik kan my niet wederhouden, om nog eene andere trek van myne geliefde joanna by te brengen : ik had haar voor de waarde van twintig guinies aan gefchenken van onderfcheiden aart gekocht, en ik was niet weinig verwonderd, toen ik des anderen daags die fomme op myne tafel zag; JOAN-  SURINAMEN, V. Hmftft. 145 joanna had alles aan de kooplieden te rug gebragt, die haar met genoegen de waarde hadden wedergegeven. Het is genoeg, zeide zy my, uw edelmoe5, dig oogmerk gezien te hebben ; ik zoude alle „ overtollige onkosten , voor my gedaan , be,., fchouwen, als eene vermindering van de goede „ gedachte, diegy, zoo ik hoop, van myne on„ baatzu.htigheid hebt, en die ik fteeds trachten „ zal te blyven aankweeken". Deeze was de taal van eene flavin, die niet dan de natuur tot leidsvrouw had. De zuiverheid van haare gevoelens heeft geene rechtvaardiging noodig; en ik had belloten alle myne zorgen aan haar te beftecden. Ik zal 'er tans byvoegen, dat myne hoogachting voor haare onbevlekte deugd, zoo zeldzaam onder die van haaren ftaat, haare dankbaarheid voor alle myne gunstbewyzen , en het genoegen van een zoo volmaakt caraéter in eene flavin te doen kennen, my hebben kunnen bloot ftellen, om my de afkeuring van myne lezers, met hen over dusdanig onderwerp te onderhouden , op den hals te haaien. Laat myne verdediging hier in beftaan: dat, zoo iemand 'er zyne goedkeuring aanhecht, ik my al te gelukkig rekenen zal. Deezen zelfden dag gaf ik een bezoek aan den I. deel. K heer  lAf? REIZE NAAR heer demelly, die, zoo wel als zyne vrouw, my met myne herftelling geluk wenschte ; en te gelyker tyd, hoe vreemd dit ook fchynen moge, wenschten zy my al glimlachende veel geluks met die geene, welke zy myn overwinst geliefden te noemen. Eene vrouw, aldaar tegenwoordig, ver? zekerde my, dat zoo al myn gedrag door iemand gelaakt wierd, het door verre de meesten zoude worden goedgekeurd. — Eene gepaste maaltyd, waar by verfcheiden myner aanzienlykfte vrienden genoodigd waaren, en geduurende welke ik zoo verrukt was, als geen jong getrouwd man immer wezen konde, eindigde de plechtigheid. ZES-  -surinamen} VI. Hooftft. 147 ZESDE HOOFTSTÜK. Verfchrikkelyke flraföejfening. — Onzekere gefleldheid der /laats-zaaken. — Korte tusfehen' poozing van vrede. — Een Officier gedood, en zyne geheele krygsbende aan ftukken gehoU" wen. — Algemeene wapenkreet in de Volk» planting. 13 en siften Mey, ftierf onze Lieutenant Colonel lantman, en een aantal van onze Officiers waaren ziek. In plaats van uitfpanning en vreugde, oeffenden de ziekte en de dood derzelver verwoestingen onder ons uit. Dit kwaad vermeerderde van dag tot dag,en in eene vcrfchrikkelyke maate, onder onze foldaaten. Het lyk van den heer lantman wierd met krygsè'er bygezet, in het midden van het Fort Zelandia, alwaar alle de misdadigers in gevangenis gefield, en de Officiers begraven worden. Ik was niet weinig ontfticht, van op deeze plaats de gevangene muitelingen en andere Negers op de grafplaatfen der dooden kunne ketenen te zien fchudden , en bananen en ignames te zien braden. • Zy deeden zig aan mynen geest voor, als K 2 een ,  ïfl REIZE NAAR pen groot getal duivels, die, onder de gedaante van deeze Africaanfche Slaven, de zielen hunner " vervolgers pynigden. Dien zelfden dag wierden zeven gevangen Negers uit deeze plaats van wanhoop gehaald, en door eenige lyfwagten naar de ftrafplaats gebragt, zynde dezelve tevens de begraafplaats der foldaaten en matroozen. Men hing 'er zes van op; en de zevende wierd met een yzeren bout levendig gerabraakt. Een blanke wierd bovendien door den beul, die in dit Land altyd een Neger is, voor het Rechthuis gegeesfeld. Ik; verhaal deeze ftraföeffening alleen, om de affchuwelyke ftrengheid te bewyzen, waar mede men de flaven behandelt, naardien een Europeaan , die beter onderricht moest zyn, 'er met een ligte lyfftraf zoude afkomen, terwyl, zonder van de zes anderen te fpreken, een ongelukkige Africaan, zonder opvoeding, het leven verloor, onder folteringen. , welke hy doorftond zonder een zucht te loozen, of eenige klaagftem te doen hooren, en zulks om een misbedryf, dat aan beiden gemeen was, van namelyk op het Stadhuis eenig geld ontvreemd te hebben. Een van hun,die opgehangen wierden, den ftrop reeds om den hals hebbende, keek boven van de galge met een glimlach van verachting de Regeering aan, die by- de ftraföeffening tegenwoordig was. Ik moet hier niét vergeten, dat de Neger , die  SURINAMEN, VL Hooflfi, I4§ die den blanken geesfelde, hem niet dan met het voorkomen van groot mededogen de flagen toe-bragt. Zulke wreedheden noodzaken my te verklaaren, dat van de Europeaanen en Africaanen, welke deeze Volkplanting bewoonen, de eerstge» melden de meest ontmenschten zyri. Myne verwondering betuigd hebbende over dé onverfchrokkenheid, waar mede deeze Negers zulke wreede flraffen trotfeerden, en ook niet minder myne verontwaardiging over deeze verfchrikkelyke flagtingen, fprak my een man van een goed voorkomen, zig tot my vervoegende , dus aan* 3, Myn heer, gy zyt kortlings uit Europa geko5, men , en hebt weinig kennis van de behande„ ling, die men den flaven aandoet, zonder 't welk j, gy minder verwondering en gevoeligheid betooj, nen zoud. Het is nog niet lang geleden, ver- volgde hy, dat ik een Neger levendig heb zien j, hangen aan een galg, en wel door de ribben, j, waar door men eerst door middel van een mes ,, een opening gemaakt had, om 'er een yzeren j, haak, aan een ketting vast gemaakt, door te fteen ken. De ongelukkige leefde op die manier drie da„ gen, met het hoofd en de voeten naar den grond „ hangende. Om het vuur, het welk hem inwen„ dig verteerde, te verzagten, poogde hy de drop}i pelen water, (het was in het regen-faifoen) dié K 3 ,3 langs  *5° REIZE NAAR „ langs de kreuken van zyn ontvlamden borst af„ droopen , met zyne tong op te vangen. In 3, weerwil van deeze affehuwelyke foltering, liet „ hy geen enkelen weeklagt hooren; en zelfs deed ., hy aan een Neger, wien men door geesfelflagen „ onder de galg van e'e'n reet, een verwyt over ,, het gefchreeuw, dat dezelve maakte. Hem by „ zyn naam genoemd hebbende, zeide hyhem:: ,, Da Boy Facy; zyt gy een man ? gy gedraagt „ u als een kind! — Eenige oogenblikken daar „ na had de fchildwagt, die by hem post hielde „ mededogen met zyne folteringen, en maakte 'er „ een einde van, door hem met de kolf van zyir „ fnaphaan een flag op het hoofd te geven. „ — Dezelfde perfoon voegde 'er by: „ Ik heb een ande„ ren Neger levendig zien vierendeelen. Vier „ fterke paarden trokken hem aan armen en bee3, nen. Men duwde hem yzere nagels tusfehen „ alle zyne voeten, en toonen, zonder dat depyn „ hem de allerminfte beweging deed maken.. Oni „ een glas brandewyn gevraagd hebbende, zeida „ hy, al gekfeheerende, aan den beul, dat deeze „ 'er eerst van zoude proeven, uit vreeze van ver,, geven te zullen worden. Vervolgens beval hy „ hem aan wel toe te zien , dat zyne paarden be„ hoorlyk trekken zouden ; en hy ftond zyne „ verfchrikkelyke ftraf door zonder een zucht te loo*  PI .IX. den N JE CE ü, /cvcnan? aan zyne r/hós/s opgenawaen   SURINAMEN} VT. Hooftjt. Igt ioozen. Niets .is voorts in deeze Volkplanting j, meer gemeen, dan dat men oude lieden levendig ziet rabraaken, en jonge vrouwlieden aan paa„ len vast ketenen, om aldaar door een langzaam „ vuur verbrand te worden". Ik was verftyft op het hooren van zulke verfchrikkelyke verhaalen: de neerflagtigheid en droefheid, die zulke afgrysfelyke toneelen in my verwekten , lieten my naauwlyks toe,om naar myn huis te rug tekeeren. Den 2/L.fterj, nieuwe krygsbehoeften uit Holland ontfangen hebbende, en van geen nut in de Volkplanting zynde, wierd algemeen befloten , dat wy fpoedig onder zeil zouden gaan. Ons Regiment,; fchoon het gedeeltelyk door de Vereenigda Gewesr ten onderhouden wierd , was niettemin tot eeti zwaaren last voor deMaatfchappy van Surinamen, en voor de inwoonders, die gezamentlyk alle dé overige kosten betaalden. Derhalven wierd , iri de hoop, dat wy omtrent half Juny zouden infcheepen, voor de tweede maal bevel gegeven, oni hout en water aan boord over te voeren, en alle noodzakelyke toebereidzelen te maken. Het is nutteloos te zeggen , wat ik in deeze omftandigheid ondervond. . Echter was ik niet lang in de onzekerheid, want men ontfing des an» deren daags bericht, dat de muitelingen eene Plantagie geplonderd, en de Opzichters vermoord had» K 4 den*  152 REIZE NAAR den. Ons verblyf wierd dus, op verzoek van den Gouverneur zeiven en van de inwoonders, verlengd. Dienvolgende wierden de drie transport-fregatten, die zedert den 9. February tot groote kosten altoos zeilvaardig gehouden waaren, buiten dienst gefield; en men floot alle derzelver krygsbehoeften in 't Quartier- Generaal , iri bergplaatfen , die tot dit einde aangelegt waaren. De inwoonders ziende, dat ons krygsvolk zig gereed maakte om dadelyk dienst te doen , begonden zig gerust te flellen. Zoo men al de beweegreden, welke ons aan het vreedzaam leven , dat wy leidden, ontrukte, moet betreuren, men moet tevens toeftemmen, dat de Volkplanting meer belang had, om ons te velde te zien trekken, dan om ons te Paramaribo als lediggangers te J'aaten: Wy maakten derhaiven alle onze toebereidzels tot den oorlog geduurende eenige dagen in gereedheid; en onze zee - foldaaten fcheenen met een uitmuntenden geest bezielt. Maar den ;den Juny verklaarde men ons van hooger hand, tot onze onuitfpreekelyke verwondering, voor de derde maal, dat, vermits de vrede herfleld was, en naar alle waarfchynlykheid by vervolg niet meer flond gefloord te worden, de Volkplanting van Surinamen onzen dienst niet meer noodig had. Deeze tegen ftrydige befluiten moesten noodwendig, zoo op het krygsvolk  SURINAMEN, VI. Hoofift. ï$% volk als op de inwoonders, een zeer kwaad gevolg te weeg brengen; en 'er deeden zig partyen op, die van woorden tot daaden kwaamen. Zommige lieden befchuldigden den Gouverneur van jaloersheid over het onbepaald gezag , waar mede de Colonel fourgeoud bekleed was: anderen beweerden, dat deeze daar van misbruik maakte, en den eerstgemelden niet met die beleefdheid behandelde, welke hy hem had kunnenbetoo?, nen, zonder zyne eigene waarde te verzwakken. Terwyl alzoo de één verklaarde, dat wy, de muitelingen in toom houdende, het bolwerk der Volkplanting waaren , befehouwden hunne tegenpartyen ons niet anders dan als menfehen, die gekomen waaren om de Volkplanting uit te putten. Zonder het gefehil zelve te beflisfen, zal het my genoeg zyn te zeggen, dat zulk een misverftand ons verblyf op Paramaribo aller onaangenaamst maakte; want tusfehen deeze twee partyen in de klem zittende, hadden wy eindeloos veel te lydea Dien zelfden dag aan boord van een Hollandsch Schip, dat op de reede lag, aan tafel zittende, wierden wy door den vreeslykfien donderflag, die ik in myn leven gehoord heb, op 't onverwagtst ontrust. Verfcheiden Negers, en een aantal vee, wierden door den blixem dood geflagen. Byna te gelyker tyd wierd de Stad Guatimala, in oud K s Mest-  154 REIZE NAAR Mexico, door eene aardbeeving, welke meer dan agt duizend huisgezinnen deed omkomen , ingezwolgen. Den nden ontfingen de fregatten, die weder iri dienst gefield waaren, bevel, om zig in aller yl tot een fpoedig vertrek gereed te maken, en ieder van ons bereidde zig daar toe in 't byzonder. My dus van allen krygsdienst ontheven bevindende, ontfing ik eene zeer beleefde uitnoodiging van den heer campbell , die met den,heer kerry, by mynen vriend den heer kennedy gehuisvest was, om hem naar het Eiland Tabago te vergezellen, alwaar ik myne gezondheid zoude kunnen herftellen. Hy had het ontwerp, om langs de Eilanden onder den wind, met my naar Europa te rug te keeren. Alles wel ingezien zynde, was dit aanbod my zeer aangenaam, en in de daad, ik zoude het zelve met genoegen hebben aangenomen, waare het niet,dat eene nienwe wapenkreet, die zig den i5den verfpreidde, daar in verandering hadde toegebragt. Een Officier van het krygsvolk der Compagnie was door de muitelingen gedood, en zyne geheele krygsbende, uit dertig mannen beflaande , in Hukken gehouwen. Dusdanige gebeurtenis overrompelde de geheele Volkplanting ■met vrees en ontfteltenis. De naam van deezen Officier was lep per, en hy was flechts Lieute- nant.  SURINAMEN, VI. Hooft ft. 155 riant. Zyne dapperheid en hevigheid, die door niets wederhouden wierden , waaren oorzaak van zyn ongeluk, waar van het niet ongepast is eenige byzonderheden op te geven. Toen deeze ongelukkige gebeurtenis voorviel, was het, zoo als men in Surinamen fpreekt, het faifoen van droogte. De heer lepper toen vernomen hebbende, dat de Neger - Jagers eene bezitting der muitelingen tusfehen de Rivier Patama* ca, en het bovenfte gedeelte van die, welke den naam van Cormoetibo draagt, ontdekt hadden , befloot hy, om met zyne manfehappen alleen, die een gedeelte uitmaakten van een post, aan de eerstgemelde van deeze twee Rivieren geplaatst, dwars door de bosfehen door te dringen, en dezelve aan te tasten. Maar de muitelingen wierden door middel van Spions, die zy by aanhoudenheid in "t werk hadden, van zyn befluit verwittigt, en trokken hem te gemoet. Zy wierpen zig in eene hinderlaag op zynen weg, by een diep moeras, het welk hy doorwaaden moest, om te kunnen komen ter plaatfe, waar zy zig neêrgeflagen hadden. De ongelukkige foldaaten waaren zoo dra niet in dit moerasfig water tot onder de armen ingegaan, of de Negers kwaamen uit hunne fchuilplaats voor den dag, en fchooten hen met gemak onder den voet j. vermits de plaatfing, waar in deeze dappere  l$6 REIZE NAAR lieden Honden, hen belette, om op nieuw hun géweer te laaden, en gevolgelyk meer dan eens vuur te geven. Hunne onvoorzichtige maar moedige Bevelhebber , die door een gouden lis aan zyn hoed kenbaar was, viel onder de eerfien dcod. Het klein getal van hun, die uit het moeras uitkwamen, wierd dadelyk, en dat wel op de wreed. He wyze vermoord, uitgenomen vyf of zes, welken de muitelingen krygsgevangen maakten, en naar hun dorp bragten: ik zal op een gefchikter plaats het treurig lot van deeze laatflen verhaalen, zoo als ik het naderhand van lieden, die 'er getuigen van geweest zyn, vernomen heb. Deeze tyding kwam zoo dra niet te Paramaribo, of de geheele Stad was in verwarring. Eenige inwoonders fielden zig zoo doldriftig aan, dat zy den Gouverneur en zynen Raad in Hukken wilden houwen, om dat zy tot het vertrek van ons Regiment bevel gegeven hadden. Anderen verklaarden met nadruk, dat, indien wy tot geenen anderen dienst gefchikt wierden, dan tot dus verre gefchied Was, men ons zonder leedwezen konde zien vertrekken. Dit alles was zeer grievend voor onze Officiers,die niets vuuriger verlangden, dan in den dienst der Volkplanting met nut gebruikt te worden. Van eenen anderen kant wierden, door de geheele Stad, tegen den Gouverneur en zynen Raad de  SURINAMEN, VI. Hooftft. de hekelendfte fchimpredenen verfpreid. Men maakte tegen hen zulke fchimpfchriften , dat zy niet minder dan duizend goude ducaaten uitloofden, ter belooning van hem, die 'er den Schryver van zoude aan wy zen, en zy beloofden hem zelfs zynen naam geheim te houden, indien hy 'er op ftond. Dit was zonder vrucht; 'er deed zig geen aanbrenger op. Devvyl echter het algemeen geroep bleef aanhouden, waaren de Gouverneur en Raad voor de derde maal genoodzaakt ons te verzoeken, om in Surinamen te blyven , ten einde aldaar de Volkplanting te verdedigen. Wy naamen dit verzoek, zoo als plichtmatig was, met genoegen aan; en de Schepen wierden op nieuw ont. den. Wy volhardden echter met niets üit te voeren: zy, die in eene andere manier van handelen belang hadden, waaren daar over ten uiteriten verwonderd. Onze geheele dienst beftond in op het Quartier-Generaal te wacht te komen, om aldaar de vaandels, den Bevelhebber, zyn voorplein, en pakhuizen te befchermen; en op de tranfport- fchepen, tot dat de ingelaaden voorraad aan land gezet was. Zie daar , welke onze krygsvërrigtingen waaren, uitgenomen echter eenige oeffeningen van parade, in de brandende hitte der zon, waar door verfcheiden onzer foldaaten in flaaüwte vielen,  153 reize naar len. De lezer is buiten twyffel onverduldig, om deeze twee zonderlinge menfehen te kennen, die door hunnen wederkeerigen haat en tegenkantingen , als mede door andere beweegredenen , de oorzaak van deezen onzekeren ftaat waaren. Eenige trekken hunner fchilderye zullen misfehien dit geheim opklaaren. Dewyl nog vleiereije nog vrees my immer bezielt hebben, kan men ftaat maaken, dat ik, deeze beide lieden volmaakt gekend hebbende, hen overeenkomftig hunne waare trekken fchetfen zal, hoe fterk de fchaduwen daar van ook fchynen mogen. De Gouverneur, nepveu genaamt, ging eer voor een man van goed gevoel, dan van kunde door. Hy had de minfte bekwaamheid niet; en echter was hy van fchoonmaker van de Raad-Kamer, het geen hy eerst was, tot de waardigheid gekomen, welke hy tans bekleedde. Gevolgelyk was hy tot-niets anders bekwaam, dan om geld op elkander te ftapelen : men rekende zyne gegoedheid op agt duizend ponden fterling aan inkomften. Het geen hem vervolgens meest bezig hield, was het geeven van beveelen, om zig door lieden van allerleijen rang te doen eerbiedigen, en men dorst hem niet dan van verre aan. Zyne houding was anderzints vriendelyk. Schoon tot boerterye aan-  SURINAMEN, VI. Hooftft. 159 aangezet wordende, verloor hy nimmer zyne koelbloedigheid ; het geen hem het voorkomen van een man van de waercld gaf, en hem een onbepaalden invloed bezorgde. Doorgaans gaf men hem den naam van de Vos; en waarlyk, hy bezat veele looze ftreeken. De caraóter-fchets van den Colonel fourgeoud is van een geheel tegenftrydigen aart. Deeze Officier was hevig, driftig, voortvaarend, en wraakzuchtig. Schoon hy niet wreed was omtrent de byzondere perfoonen, afgezonderd befchouwd, was hy een dwingeland voor allen in 't gemeen , en door zyne verachtelyke gierigheid, en het misbruik van zyne macht, veroorzaakte hy den dood van veelen. Hy was daarenboven partydig, ondankbaar en twistziek; maar hy trotfeerde vermoeienisfen en gevaaren met den grootften heldenmoed en ftandvastigheid. Geftreng en hard omtrent zyne Officiers zynde , ontbrak het hem egter niet aan gemeenzaamheid omtrent zyne foldaaten. Hy had veel geleezen, maar geene opvoeding ontfangen hebbende, konde hy van zyn leezen geen vrucht trekken. Om kort te gaan, weinige menfehen waaren in ftaat om beter te fpreken dan hy, en om ook tevens in de meeste gelegenheden Hechter te werk te gaan. Dusdanig was de verfchillende inborst van beide qn-  l6a REIZE NAAR onze Opperhoofden. Zulke tegen elkander aanloopende hoedanigheden waaren in ftaat, om het onheil van het krygsvolk te berokkenen, en den dobberenden toeftand van de ftaats-zaaken der Volkplanting te veroorzaaken. Dewyl men ons fteeds in werkeloosheid liet le« ven, ben ik tans van het genoegen beroofd, om de dappere daaden van onzen Colonel te verhaalen. Maar om myn verhaal af te breken, zal ik eenige merkwaardige vogelen befchryven , en een begin maken met de Toucan. Deeze vogel draagt in Surinamen den naam van Banarabeck of Cojacai, het zy om dat tusfehen zyn bek en de bananen eenige overeenkomst is , het zy om dat hy gewoon is 'er zig mede te voeden, het zy eindelyk om deeze beide redenen te zamen. De Toucan is niet veel grooter dan een hokduif, en echter heeft hy een bek van ten minften zes duimen lang. Hy heeft de gedaante van een bonte kraay, en ligt zyn ftaart op , uitgenomen wanneer hy vliegt. Zyn lyf is bedekt met zwarte vederen, uitgezondert de keel en den hals, die van een fraaije witte kleur zyn , van het zwart der borst afgefcheiden door een band van eene zeer doordringende roode kleur, de gedaante hebbende van een omgekeerde halve maan. Boven en onder de ftaart ziet men eenige witte en karmozyn • kleu- ri-  S Ü R i s A KI e n, VI. Heoftjï. lift tige vederen. Het hoofd van den Toucan is breed Eene blaauwachtige ftreep omringt zyne' oogen j waar van de oogbol geel is. Zyne pooten; zeer gelykende aan die van een Papegaay, zyn van éeti loodkleur. Zyn bek verdient eene byzondere opi merking. Dezelve is krom, zoo dun als perga^ ment, en by gevolg zeer ligt; de halve bek van boven is geel; de kanten zyn van een hooge, zeer fraaije, orange kleur, en zyn tong gclykt zeer veel naar een veder (*). Ik zag ook.» by den heer lóleens; een arp dere huisvogel, die, zoo ik denk, dezelfde is$ Welken wy den Vliegen - eeter noemen, en dien men in dit Land noemt Sun -fowlo, om dat hy» zyne vlerken uitfpreidende, het geen hy zeer dikwils doet} in het binnenfte gedeelte een heerlyka. Zon vertoont. Deeze vogel heeft byna de gedaan* te van een houtfnip. Hy heeft goudkleure vedë* ten, maar gevlakt; de pooten zeer lang; de bek van gelyken, en volmaakt recht en puntig. Hy bedient 'er zig van om de vliegen met zulk eene gaaui C*) Het fchynt dat de vogel, waar van stedÜaS hier fpreekt, is de Toucan van Caijenne met edn wittèfl hals, of het vrdüwtje vari den Toucan met een geelerf halSi jtant. w d, Prènfthih Perh t deel» h  ï6*a REIZE NAAR gaauwigheid en gezwindheid te vangen , dat 'er hem geene enkele ontfnapt , en dit maakt ook, naar alle waarfchynlykheid, zyn voornaamfte voedzel uit. Deeze eigenfchap maakt hem nuttig en tevens aangenaam. Men zoude hem zeer gepast de altoosduurcnde beweging kunnen noemen; want zyn lyf beweegt zig onophoudelyk ; zyn ftaart doet dit insgelyks, en heeft het voorkomen van den flingcr van een uurwerk. Na deeze twee vogelen, waar van de één het tegen over geftelde van de ander is, moet ik hier by voegen, dat onder alle die geenen, welke om de fraaiheid hunner vederen in Guiana opmerking verdienen , 'er flechts drie of vier zoortcn zyn, welker zang eenige maat , of liever eenige zachtheid heeft, zonder dat tusfehen dezelven eenig het minfte onderfcheid is. Ik moet insgelyks alhier melding maaken van een anderen vogel, welke als het tegengeftelde van den fpotvogel (the mock bird) kan worden aangemerkt, namelyk van het winter-koningje. Hy word door de Colonisten in Surinamen genoemd Gado -fowlo, of de vogel van den goeden God, waarfchynlyk uit hoofde van zyne gemeenzaamheid, en zyn zoet gezang. Grooter zynde dan het Engehch winterkoningje, gelykt hy door zyne pluimaadje zeer naar denzelven. Zyn betoo- ve-  surinamen} VI. Mooftjt, |$J| verende zang heeft hem ook den bynaam doen geven Van den Noord-Americaanfchcn Nachtegaal. , Den aiften ftierf de heer renard , een Vart onze beste Heelmeesters , en wierd denzelfden namiddag begraven ; het geen in zulk eene heeté luchtftrcek noodzakelyk is, alwaar het bederf der lyken zeer fchielyk plaats heeft, vooral wanneer de dood veroorzaakt is door eene rotkoorts, ëent* ziekte, die in dit Land uittermaten gemeenzaam is. Zy vertoont zig in het begin door eene galbraaking, door eene buitengewoone verzwakking^ en door de geele kleur der oogen en van de huid. Wanneer men 'er niet oogenblikkelyk de gepaste hulpmiddelen tegen te werk fielt, word de kwaal doodelyk, en in weinige dagen volgt 'er de dood ontwyffelbaar op. 'Er is in Guiana ook een zoort Van koliek, naar zommiger gevoelen gelyk aan dat Van Dcvonshire, het welk pynlyk, dikwils voor-Vallende, en zeer gevaarlyk is. Een groot aantal van ons volk wierd 'er door aangetast; en ik kan 'ef geene reden van opgeven. Het kondigt zig aan door ëene hardnekkige verftoppingj De oly "Van Bevergeil, inwendig genomen, is 'er liet geneesmiddel tegen. Het was deerniswaardig de gefteidheid te zien j Jwaar toe ons volk gekomen was; daar het zelve1 by hun vertrek beftond uit jongelingen j zoo ga« l • - t, s, gondf  16*4 REIZE NAAR zond, als immer uit Europa waaren uitgezeild* hadden dezelve tans hunne bloozende kleur tegen de bleeke doodverwe verwisfeld. De aanmerking dat onze gezondheid tot hier toe zonder eenig nut yerlooren was, verfchafte ons ook weinig troost in onze ongemakken.. Zommigelieden beweerden, dat het gedrag, ten onzen opzigte gehouden, het gevolg was van een ftaatkundig ftelzel, alleenlyk «rekkende om een Regiment te meer by het krygswezen in Holland te voegen, gelyk dit weleer ten aanzien der zee-foldaaten van den Colonel de salve gebeurd was: maar anderen floegen aan deeze redeneering weinig geloof. De gastvryheid der inwoonderen was eene der voornaame oorzaaken van onze kwaaien , vermits m weinige maanden de gedienffigheden der mannen, en de goedheden der vrouwen, ons op den rand van het graf gebragt hadden. Deeze onhandigheden maakten van Surinamen voor onze onge* lukkige oorlogshelden een ander Capua.- Den suften JUny3 ftierf de Baron gersdoph, die in de plaats van onzen Lieutenant Colonel gekomen was, en wierd door allen, die hem kenden , zeer betreurd. De fterfte met de hoofden onzer krygsbende beginnende, verfchafte zulks ten minden eenigen troost aan de Oöiciers van lageren rang. Men het hun posten om te vervullen, waar tos  SURINAMEN, VI. Hooftfl. • l6$ toe de Colonel fourgeoud, wien de befmetting in 't geheel niet dreigde, de benoeming deed. De Majoor bekker wierd tot Lieutenant Colonel, en de Capitain rockapb tot Majoor aangebeld. De beesten van onze luchtflxeek , die men in deeze Gewesten vind , verzwakken en ontaarten aldaar niet minder dan de menfehen. De os, by voorbeeld, is 'er zeer klein, en deszelfs vleesch is Zoo lekker niet als in Europa. Men moet dit waarfchynlyk toefchryven aan zyne aanhoudende uitwaasfeming, en aan het grover kruid, waar mede hy gevoed word; het is nog flechter, dan dat der zout-moerasfen van het Graaffchap Sommerfel. De osfen zyn talryk aan de oevers van de Orenoco; zy weiden aldaar aan den weg; en de Spanjaarden verkoopen die voor den matigen prys van twee patacons (ten naasten by zes guldens) het ftuk. Een fluk osfënvleesch , gebraden uit Europa gezonden , word in Guiana als een zeer fchoon gefchenk befchouwd. Om het zelve zoo verre zonder bederf te doen aankomen, legt men het in een vat van tin, vervolgens draagt men zorg om 'er het vet over heen te gieten, zoo dat het geheel bedekt is; daar na fluit men dit vat zoo digt toe, dat 'er geen lucht nog water kan doordringen. Men zegt, dat met deeze voorzorge dit L 3 vleesck  l66 RBIZÏ5 NAAR •vleesch zeer gerust den aardbol zoude kunnen bni reizen. De fchaapen zyn in dit Land zoo klein , dat wanneer 't het vel afgetrokken is, zy het voorkomen van lammeren hebben. Zy zyn zonder hoor* nen, en een wreed hair dient hun in plaats van wol. Hun vleesch vind by de Europeaanen weinig fmaak. Men moet het dus, gelyk ook het osfehvleesch, enz. denzelfden dag eeten , op welken men het beest geflagt heeft, het geen het zelve taay maakt: maar het bederft, wanneer men het langer wil bewaaren: deeze twee zoorten van viervoetige dieren zyn van het oude vaste land naar Guiana overgebragt. Zoo is het ook gelegen met de varkens, die 'er echter beter zyn. Ik vermeene,, dat ze in Zuid- America, ten minften in Surinamen, veel grooter zyn dan in Europa. Zy heb. 'ben veel vleesch en fpek, en zyn van een goeden fmaak. Men voed ze met alles , en zy worden gemest met groene/pyn - appelen, waar op zy zeer heet zyn. Het gevogelte is ook zeer goed in dit Land; de gewoone hoenderen zyn 'er goed, maarniet zeer groot, en derzelver eijeren vry fpits. De 'binnenlandfche Indianen kweeken een zoort van huishennen aan, die nog veel kleinder zyn , en gekrulde vederen hebben , het geen in Guiana aatuurlyk fchynt te wezen. De kalkoenen zyn * . I al- .01  surinamen, VI. Hooftjl. Ï6? aldaar zeer goed; als mede de ganzen , maar voor al de eendvogels, die aldaar van een zoort als de Mojcovifcke zyn, en een zekere paerel van karmo« zyn kleur tusfehen den kop en. de bek hebben: zy zyn fappig, vet, en in grooten overvloed. Na alle de uitftellen die wy ondervonden, zal de lezer misfehien verwondert zyn te verneemen , dat wy eindelyk bevel ontfmgen, om, zoo wel Officieren als Soldaaten, op het eerfte fein ons gereed te houden. Onze krygsbende, die, by derzelver aankomst, op drie honderd dertig gezonde manfehappen beliep, bevond zig tans door ziekten en fterfte een vierde verminderd. Men vergoedde eenigermaten dit verlies op eene wyze, die aan een Europeaan zonderling moet voorkomen. Twee Negers, waar van de één okera, en de ander goüsary genoemd wierd, die in de Volkplanting de Berbices Capitains der muitelingen geweest waaren , leverden hun Opperhoofd over, en kreegen dienvolgende vergiffenis. Deeze twee lieden hadden, geduurende deezen opftand, de verfthrikkelykfte moorden aan Europeaanen gepleegd: zy wierden als foldaaten in onze krygsbende ingelyfd, en wierden de gunstelingen van den Colonel. Alvoorens Paramaribo te verlaaten, had ik gelegenheid, om twee zeer zonderlinge water-dieren L 4 te  36? reize naar te zien. Het een word gevonden in het kabineè yan zeldzaamheden van den heer roux; men jioetnt het zelve in de Volkplanting Juckie , in het Latyn rana piscis , kikvorsch - vis. Hy is zonder fchubben, en agt of tien voetei?,lang. Deszelfs vleesch is lekker en zeer vet7 het geen ik verzekeren kan , als 'er van gegeten hebbende. Men vangt die in de kleine kreeken en moerasfen. Maar het geen allermerkwaardigst is, deeze visch verandert in eene volmaakte kikvorsch , en niet van een kikvorsch in een visch (*), gelyk Mejuffrouw de merian,seba, en andere onnaauwkeurige Gefchiedfchry vers, waar onder het my fpyt •westley te noemen, beweert hebben.Ik wierd op dit oogenblik geheel en al van deeze waarheid overtuigds toen ik dit dier ontleed, en in een fles vol (*) Verfcheiden beminnaars der Natuurlyke Gcfchieder 'ipis, hebben aan deeze laatfte herfchepping getwyffeld. Het ftaat aan hunne beöordeeling, of het bewys, door onzen Reiziger bygebragt, gegrond genoeg is, om hun gevoelen te bepaalen. Mejuffrouw de merian, van wien hier. gefproken word, was eene jonge Duitfcheresfe van Frankfort aan den Majn, die, in 't jaar 1699, de reize naar Hollandsen Guiana deed, om aldaar infeöen en kapeijeu af te teekenen. edanl. y, d. Franfchen Vert.  SITRIN AMEN, VI. Hooftjl. 16% vol brandewyn hangende zag. Men zag duidelyk de twee agterfte pooien van een zeer kleine kikT vorsch, onder dat gedeelte van den rug, waaraan de ingewanden vastzitten, uitfteekende. Het was by mynen vriend kennedy, dat ik het andere dier zag ; het zelfde, het welk Dr, barcroft de Krampvisch noemt, door anderen de eletlrieke aal genoemd word, en waarin Dr, firmin dezelfde hoedanigheden vooronderflelt, al in de torpedo. Het lyf van dit verwonderlyk dier, hebbende byna de gedaante van een aal, is van een loodachtig blaauwe kleur. Eene breede vinne, veel gelykende naar de kiel van een fchip, loopt van onderen van den kop tot de ftaart. Hy leeft alleenlyk in zoet water. Zommigeh geeveu hem niet meer dan drie voeten lengte, anderen beweeren, dat hy vier of vyf maaien zoo lang ia (*> Wanneer men hem, het zy met de hand, het zy met een metaal ftokje, of met een hard ftuk hout aanraakt, verwekt hy eene beweging , waar van de uitwerking dezelfde is, als die der elecfriciteit. P*. firmin heeft my verzekerd, dat de fchok van (*) De heer greenwood, uit den omtrek van Leieester, heeft my verzekerd 'er één gedood te hebfeen van twaalf voeten lengte. uéant. v. di Schryver. L 5  ïfO REIZE NAAR van deeze ele&rieke aal hem wierd medegedeeld door eene reije van agt of tien perfoonen, die elkander by de hand hielden, om'er de proef van te nemen. Alles, wat ik van dit dier kan zeggen, beftaat hier in, dat ik het zelve in eene tobbe vol water heb gezien, alwaar het my voorkwam twee voeten lang te zyn. Myn rok hebbende uitgetrokken, en de mouwen van myn hembd opgeftroopt, tragte ik wel twintig maaien agter een hem in de hand te vatten, maar altyd te vergeefs. Ik ontfing telkens eene eleétrieke beweging, die ik tot in den fchouder gevoelde, het geen den heer kenne dy zeer vermaakte, met wien ik zelfs by deeze gelegenheid eene kleine weddenfchap ver* loor. De eleétrieke aal zwemt naar goedvinden voor- en agter uit. Men kan 'er zeer gerust van eeten; en zommige lieden vinden dezelve lekker. Men heeft voorgegeven, dat men dit dier met de beide handen moest aanvatten, alvoorens het den fchok mededeelde ; maar het zy my geoorlooft, volgens eigene ondervinding, het tegendeel ftaande te houden. Men heeft ook gezegt, dat men 'er van twintig voeten lengte in Surinamen gevonden had. Wat my betreft, ik heb 'er nimmer één van die grootte gezien. Anderen heb» ben gewüt, dat door deeze aal menfehen zyn  SURINAME N, VI. Hooftft. I^i gedood geworden : hier van heb ik niet hooren fprelcen. Het doet my moeite, om trekken van woest* heid en wreedheid zoo dikwils in myn verhaal in te lasfchen, maar ik verklaar, eens vooral, dat ik dit doe in de hoop, dat op de eene of andere manier de algemeene bekendheid dezelve zal kunnen voorkomen. Ik vernam, voor myn vertrek, ée'n der aanflootelykile daaden van ongeregeldheid. Eene Jodin, door eene onrechtmatige beweegreden van jaloersheid aangezet, (haar man ten minften beweerde het) bragt eene zeer fchoone vyfentwintig jaarige jonge dogter om 't leven , door < •haar een gloeiend yzer in 't lyf te duwen. Maar, het geen men in een befchaafd land naauwlyks gelooven zal, deeze verfoeijelyke wandaad wierd alleenlyk gefiraft met een bannisfement naar de Sayane der Jooden, een gehucht, het welk ik hier na befchryven zal, en door eene ligte boete ten voordeele van 's Lands kasfe. Eene jonge Negerin, wier beenen door een keten zoo naauw gefloten waaren , dat het haar ■byna onmogelyk was een tred voorwaarts te gaan , kreeg ter deezer zelfder tyd op het hoofd, de naakte armen en lenden, zoo veele ftokflaagen van een Jood, dat haar het bloed uit alle deeze deelen Van het lichaam gonsde. De inwoonders deezer land-  *72 REIZE NAAR landftreeken zyn aan deeze daaden van dwinglandye dermaten gewoon, dat een derde Jood de onvoorzigtigheid had één van myne foldaaten te flaan, om dat hy tegen de heining van zyn tuin zyn water gemaakt had. Ik ftrafte deezen deugniet, door hem zyn flok af te nemen, welken ik op zyn hoofd aan duizend {tukken brak. Myn haat tegen de Jooden wederhield my niet, om een foldaat, die met de hand in de zak van één van dit volk gevoelt had, uit onze krygsbende weg te jaagen. Ik moet hier opmerken, dat de Hollandfche foldaaten in dit ftuk zoo kieschop hunne eer zyn, dat indien men iemand die voor een fchelm te boek ftaat, in zyn rang laaten wilde, het geheele Regiment de wapenen zoude nederleggen. Het zoude misfchien te wenfchen zyn, dat zulke gevoelens in andere legerbenden, alwaar men een fchurk, mits hy het geluk heeft van zes voeten lang te zyn, met een even goed oog aanziet als een braaf man, ingevoerd wierden. De Colonel fourgeoud kreeg,omtrent deezen tyd, bevel, dat ingevalle twee Officiers of Onder-Officiers van gelyken rang, de één van het Europusch krygsvolk,de ander van dat der Compagnie , zig te zamen in eene uitgezondene krygsbende mogten bevinden , de eerstgemelde altoos het  SURINAMEN, VI. Hooftft. I^g het bevel zoude voeren, niettegenftaande de ander ouder wezen mogt. Wy maakten ons toen met ernst gereed om te fterven of te overwinnen. Een half dozyn oude fuiker-fchuiten, met planken bedekt, hetgeen aari dezelve het voorkomen van doodkisten gaf, moes* ten ons naar de plaats onzer beftemming overvoeren. In de daad, zy verdienden wel den naam, dien ik haar geve, uit hoofde van het getal menfehen, die, na daar in gegaan te zyn, omkwa* men. Den eerden juny wierden een Capitain, twee Onder-Officiers, een Sergeant, twee Corporaals en agttien foldaaten , naar de Commewyne afgezonden. Ik kan my niet wederhouden alhier eene byzonderheid , betrekkelyk deezen Capitain , te verhaalen. Deeze Officier zig, op den dag toen wy ontfeheepten, begeven hebbende naar het huis, het welk hem tot zyn intrek fchriftelyk was opgegeven, wierd aldaar door de vrouw van 't huis zeer vriendelyk ontfangen. Zy verklaarde hem, dat zy de Zee - Officiers en foldaaten met alle mogelyke beleefdheid behandelen zoude, om dat zy aan. één der eerstgemeïden het leven verfchuldigd was. Zy voegde 'er by, dat deeze haar, als mede verfcheide andere lieden , in een floep, op den Atlantifchen Oceaan, had overgenomen , alwaar zy ze*  'if/i HtZE NAAR zedert zestien dagen zonder kompas, zonder zeilen, nog levensmiddelen, uitgenomen een weinig befchuit en water, rond zworvcn. Om kort te gaan, de geen tot wien deeze vrouw toen fprak, Was dezelfde Officier, die haar aan den dood ontrukt had; zyn naam was tulling van oliDENBARNEVELDT, en hy was toen Lieute* riant op een Hollandsch oorlogfchip. 1 Denzelfden dag deeden wy ook een ander vaartuig vertrekken, met twee Officiers, een Sergeant\ een Corporaal, en veertien man, allen onder bevel van den Lieutenant Graaf van randwYck. Deeze manfehappen wieraeri-afgezonden naar de Rivier Peréca. Deezen avond , eenigen myner beste vrienden by my ter maaltyd gehad hebbende* nam ik myn affcheid van myne geliefde joanna, aan wien ik de geheele zorge myner kleine bezittingen overliet. Haar zelve vertrouwde ik aart haare moeder en haare moetje toe; en ik had aart dezelve myne beveelen gegeven, om haar in een zoort van fchool te plaatfen, tot dat ik te rug gekomen zoude zyn : ik begaf my vervolgens aan boord met vier Onder - Officiers, twee Sergeanten * örie Corporaals, en twee-cn-dertig foldaaten, alleri onder myn bevel. Wy befloegen twee vaartuigen j en onze beftemming was naar het bovenfte gedeelte van de Cottica. Dee-  t U R I N A M E N, VI. Hooftft. !?$ Deeze vaartuigen waaren met ringen en kleine musketten enz. gewapend , en voor een maand van krygsbehoeften voorzien. Onze beveelen, (uitgenomen die, welke wy in de Savane der Joo* den ontfingen,) bragten mede, om het bovenfte gedeelte der Rivieren op en af te vaaren. Elk vaartuig had ten dien einde een Stuurman en tien Neger.flaaven om te roeijen; het welk in 't geheel onder myn bevel, myn kleine qua co daar onder gerekend, vier - en - zestig man uitmaakte, waar van vyf-en-dertig zig in myn vaartuig bevonden j dat van mynen Lieutenant was gevolgelyk een weinig minder geladen dan het myne. Ik moet opmerken , dat zedert onze ontfchee* ping in Surinamen tot heden toe, onze foldaaten betaald waaren in klinkende munt, welke men had voorgeflagen, om hun tegen het papieren geld der Volkplanting te verwisfelen. Het voordeel zoude bedragen hebben tien ten honderd; en elk man zou dus, by het einde van het jaar, twee of drie ponden ftoKhg meer getrokken hebben, die hem hadden kunnen dienen , om zig eenige verfnapering te bezorgen , maar de Colonel ftelde zig daar tegen,en begeerde,dat de betaaling altoosontfangen wierd in gemunt geld, het welk in kleine fommen uitgegeven wordende , geene meerdere waarde dan het papier had. Deeze tegenftrecving k - ■ • van  lf6 RËÏZÈ NAAR Van zynen kant kwam my belachelyk en kwalyg geplaatst voor, dewyl zy voor allen nadeelig was, zonder iemand voordeel toe te brengen. Ik moet ook opmerken, dat elk Officier,die met afgezonden ne manfchappen vertrok, egter "by aanhoudenheid zyne tafel moest betaalen , het welk , voor een Capitain , byna veertig ponden fierling 's jaars beliep. Men gaf hem , tot fchadeloos-ftelling, in zyn vaartuig levensmiddelen mede ter waarde van tien ponden , (dus verloor hy 'er dertig,) beftaande in gezouten osfen- en varkens - vleesch, en in erweten, alles op den zelfden voet als de foldaaten, op eenige fiesfen wyn na. Ik vermeene echter, dat men een weinig meer verpligt was aan Officiers, die zig geenerhande vervcrfchingen bezorgen konden op eene legerplaats , door de vcrvaarlykfte en ondoordringbaarfte bosfehen omringd, in het midden van welke zy zig van alle wooningen verwyderd za?gen , en op eenen affiand, van waar men het fchieten van 't gefchut niet hooren konde. Men had iets minder noodig te doen ten aanzien van de andere vaartuigen, die geplaatst waaren midden tusfehen de fchoonfle Plantagiën, alwaar overvloed en vrede heerschten. Dienvolgende wierden wy door lieden van allerleijen rapg beklaagd, die, voorziende aan welke' noodlottigheden wy ftonden te worden bloot gefield* /  surinamen, VI. Hooftft. ïf? field, myn vaartuig omringden, en my noodzaakten een aantal levensmiddelen aan te nemen. De lezer zal over de edelmoedigheid myner weldoeners door de volgende lyst beter oordeelen, dan door alle de loffpraaken, die ik hun zoude kunnen toebrengen. 24 Flesfen besten rooden wyn. 12 Flesfen Madéra wyn. 12 Flesfen Engelfche Porterj zynde een zoort; van bier. 12 Flesfen Appel-drank. 12 Flesfen Jamaicafche Rhum. 2 Zeer groote witte Suiker-brooden. 2 Kruiken Brandewyn. (Omtrent agt pin. ten.) 6 Flesfen Muscaat- wyn. 2 Kruiken Citroen - fap. 2 Kruiken Koffy-Syroop, 2 Gerookte Westphaalfche Hammen. 2 Gerookte Osfen- tongen. 1 Pot met Mostaard van Durham. 6 Dozyn Spermaceti.kaarsfen. Men kan hier uit zien, dat zoo al eenige inwoonders der Volkplanting van Surinamen, door hunne woestheid en wreedheid , zig als het af. I. deel. M gry.  IJ* REIZE NAAR gryzen der natuur betoonden , anderen wederom door hunne maatfchappelyke gevoelens en weldadigheid, 'er het cieraad van waaren. . Ik zal met deezen trek van milddadigheid dit hooftftuk befluiten; en ik durve verzekeren , dat men my altoos meer geneigd zal vinden om de fchoone daaden van mynen evenmensen te fchetfen , dan om hunne gebreken te doen opmerken. Z E"  SURINAMEN, VII. Booftft. 1?$ ZEVENDE HOOFTSTÜK. Vertrek der gewapende vaartuigen tot verdediging der Rivieren. — Bejchryving van het Fort Amfierdara. — Krygstocht naar het boven ft e gedeelte*van de Rivieren Cottica en Patamaca. — ! Groote fterfte onder het krygsvolk. — Gezicht van de wacht-post van Devil's Harwar. 33 en 3den Jury 1773, des morgens ten vief uuren, ligtten onze beide vaartuigen het anker, en met behulp van het vallend water zakten wy af tot het Fort Amfterdam , alwaar wy wind, eb en vloed hebbende, onder de battery het anker lieten vallen. Het zal misfchien niet ongepast zyn alhier de monteering van onze zee-foldaaten te befchryven: dezelve beftond in een kamifool van eert blaauwe kleur, met rood gevoerd. Zy waaren met musketten , fabels en pistolen gewapend, en droegen kruislings een groote haverzak aan de eene, en hunne hangmat aan de andere zyde. In de bosfehen waaren zy gekleed met een lange broek en met een linnen overtrek , de gefchiktfte kleeding in dit Land; allen hadden zy Iedere mutfen op. Na myne befchikkingen gemaakt, en alle myne M 2 man*  I(5a REIZE NAAR manfchappen gemonftert te hebben , ftclde ik da aan my gegevene beveelen te werk, waar by my wierd voorgefchreven de Rivier Cottica op en af «e vaaren, tusfehen de posten van de Compagnie, de Rochelle,aan de Patamaca, en 's Lands Welvaaren , boven de laatfte Plantagie , om de muitelingen te beletten de Rivier over te fteeken; dezelven te dooden of krygsgevangen te maken, zoo het. my mogelyk was; en eindelyk de Plantagiën tegen allen aanval van hunne zyde te befehermen. Ik konde my, zoo ik het noodig vond, in alle deeze verrigtingen door het krygsvolk van de Compagnie , dat op de gemelde posten de wagt had, doen byftaan; en ik moest met hunne Bevelhebbers overeenkomen over het fein , dat ik ia gevaï van alarm geven zoude. Ik bezigtigde tans het Fort Amfterdam, dewyl ik den tyd en de gelegenheid had, om het te doen. Het zelve wierd aangelegd in 't jaar 1734 , en voltooit in 't jaar 1747: het heeft de gedaante van een geregelde vyf hoek, die door vyf bolwerken gedekt word. Deszelfs omtrek is omtrent van drie Engelfche mylen. Een breede gracht, die haar water uit de Rivier trekt, omringt het Zelve, en word verdedigd door een bedekte weg, zeer goed van paalwerk voorzien. Deszelfs grondvesten zyn van een zoort van rotsfteen gemaakt. Dc  Pl.x. j .'3fjwA vast dyl/ t/etivcr.'itus' . Jo.tBaraAAe/t . Jl .Mcis rmz oen f}ïlcur aïr. trfÜ&r-l'c . jl.ll'a/.:-n -J'mi-a'crj/c ■ j ..Xyazyn. t&r fciv/!*-miMt&n ■ ■ iz.Jlarc/i/i n ■ g.yUn/rZaais aW- 0/füürv ran 'twetrvtt ■ j"sr.Jlcyi!n£xA " 8."Windmirlm ■ *7-}f ^'i"/ •   SURINAMEN, VIL HooftJÏ. l8l De voornaamfte fterkte van den kant der Rivier be^ ftaat in een groote bank óf plaat van flyk, die zig langs de voorpunt uitftrekt, en in een battery van gefchut, die zelfs platte Schepen belet derwaarts te naderen. Het vuur van dit Fort zig kruistelings vereenigende met dat der Schansfen Leyden en Purmerendt, belet ook het inkomen in de beide Rivieren Surinamen en Commewyne, gelyk ik reeds elders heb gezegt. Het heeft daarenboven kruid - magazynen, en andere, om levensmiddelen te bergen. Men vind aldaar ook alle de gebouwen , die noodig zyn tot verblyfplaatfen voor eene fterke bezetting. Het bevat zelfs tot een wind* molen en een regenbak, die meer dan duizend tonnen water houd, het welk, in de daad,min nood* zakelyk is, vermits men, naar myne gedachten $ de geheele krygsmacht der Volkplanting noodig had, om eenigen tyd lang eene Vesting van zulk eene groote uitgeftrektheid te verdedigen. Dicht daar by vind men een groot ftuk land, met ignai mes en andere wortelen beplant, welke dienen tot voedzel voor de flaven van de Compagnie,* die men hier houdt, om , onder het opzigt van eenen Commandeur, aan de vestingwerken te arbeiden. Men houd in het Fort Amflerdam beftendig' éene kleine bezetting, onder bevel van een Offi. M 3 eietf  l8ï REIZE NAAR cier van de artillerie: dezelve verpligt alle Schepen, om de vlag te ftryken, en met zeven kanonfchooten te groeten: zulks word hun door drie fchooten beantwoord, en men rigt een vaandel op de wallen op. Ik zal hier nog by voegen, dat ten noordwesten dit Fort omringt is met modderpoelen , en ondoordringbaare doornhagen, het geen in den beginne aan dit vak den naam deed geven van het hol van den Tyger. Na deeze befchryving, zal men my ten goede houden, dat ik met een enkel woord fpreke van zekere zeer merkwaardige visfchen , die men altoos in een groot aantal by het Fort Amflerdam ziet, en hebbende vier oogen , waar van zy 'er aanhoudend al zwemmende twee boven en twee onder 't water houden. Deeze visfchen hebben ten naasten by de gedaante van een fpiering, en zwemmen troeps - gewyze met eene ongelocflyke fchielykheid. Zy fchynen zig vooral te behagen in brak water. Men zegt, dat ze niet kwaad zyn om te eeten , en zy worden door de inwoonders deezer Volkplanting coot - eljes genoemt. Myne fchildwagt wierd deezen avond door een roeifchip gehoont. Die 'er op waaren , wenschten ons allen naar den duivel, en zeiden duizend gruwelen van ons. Ik liet aanftonds de kano wapenen , en zette hun agter na: maar door middel van  surinamen, VIL Hooftft, i van een klein zeil,en de donkerheid van den nacht, naamen zy de wyk naar de punt Parham, en hadden het geluk tot myn groote fpyt te ontvlugten. Des morgens van den 4 en de luije Hond, uit hoofde van hun verfchillend hair. De hairen van den een zyn dik, en van een vuil gryze kleur; die van den ander zyn rosachtig en lang. De laatfte heeft aan elke poot alleenlyk twee klaauwen, en zyn kop is ook minder rond , dan van den eerften. Deeze dieren, zig alzoo als eene kluwe in één rollende, hebben meer het voorkomen van een uitwas op de fchors van den boom, dan als wezens, die zig met blaaden voeden. Dit vermogen veroorzaakt dikwerf, dat zy door de Indianen en Negers, die hun vleesch met graagte eeten, niet ontdekt worden. Den a8ften, kwam de Lieutenant stromer, Bevelhebber op de Cerberus, van de Patamaca* Kreek, zynde in een open kano aan de hitte der brandende zon bloot geftelt. Hy was door eene hevige koorts aangetast, en zyne eenige verkwikking beftond in water uit de Rivier te drinken. Een Joodsch foldaat, uit de haven van ia RocheU le, vergezelde hem, en had last om my te zeggen, dat de muitelingen , twee dagen te voorcn , de Kreek waaren overgekomen, op den affiand van een myl van de laatfte Plantagie, zoo als men zoo aan*  surinamen, VIL Hooftjl. &Ó9 aanflonds gezegt had , dat is te zeggen , dat zy van het oosten naar het westen trokken. In het zelfde vaartuig bevond zig ook een Negerin, met een kind aan de borst, Welke, door de muitelingen gevangen genomen zynde, ontvlucht was. Ik vernam bovendien, doof middel van de wachtposten $ die beneden my geplaatst waaren, dat de Majoor m e d l a r twee handen van muitelingen, die door* de Neger-Jagers gedood waaren, n&r de 'ïïavë'nè der Joden gezonden had; dat een Officier, aan het hoofd van tien manhen, en met eenige krygsbe-* hoeften, te Devil\s Ilarwdr was ontfcheept, oril zig by myne afgezondene krygsbende te voegen; én dat eindelyk één van myne Zee - foldaaten op die plaats overleden was. De brieven, die ik ontfing , hielden ook bevel in, om een drooge ftreek lands te zoeken, en, zoo 't mogelyk was, aldaar eene bergplaats voor levensmiddelen en krygsba» hoeften te bouwen. Ik zond dadelyk rhyrtën Lieutenant iïAmeit af, óm het bevel over de Cerberus op zig te nenle*; en na het anker geligt te hebben, zakten wy af tot aan de Cafepory - Kreek, alwaar wy eeü nacht doorbragten, hoedanige de bekwaamde pen niet irt ftaat is te befchryven. De zieken kermden, de Jood bad met luider demme, de foldaaten vloekten} da Negers fmeekten, de Negerin, die op den grond I. deel. O Jjto-,  aio REIZE NAAR lag, was in doods-angst, het kind fchreeuwde, 'er viel onophoudentlyk een ftortregen, en de muggen ftaaken geduuriglyk allen de geenen die in het fchip waaren. Ten zes uuren des morgens echter drong eene verkwikkende zon door de wolken heen, en wy kwamen te Devifs Harwar aan. Den apften bragt ik den Officier, en vyf zieke foldaaten, in het ziekenhuis. Ik liet ook op deezen post myne andere pasfagiers, voor wien ik alles deed wat ik konde, fchoon het weinig te beduiden had. Vervolgens mynen nieuwen voorraad, op eene gefchikte plaats gebragt hebbende, keerde ik op nieuw naar myne akelige wachtpost te rug, alwaar ik den eerften Augustus het anker wierp. Des anderen daags, uisfchen de underfcheidene flagregens, zagen wy een groot getal aapen , en ik doodde 'er e'én van. Zedert lang geen versch vleesch gehad hebbende, liet ik den zeiven klaar maken , en at 'er met groote fmaak van. Wy waaren toen in eene akelige gefteldheid. De hangmatten en kleederen der foldaaten verrotten van dag tot dag, niet alleen uit hoofde der aanhoudende vochtigheid, maar ook omdat ze van flegte ftoffen, uit Holland gezonden, gemaakt waaren. Den 3den ontfing ik de tydingvan den dood van den Lieutenant stro me r, op Devü's Harwar. Den  SURINAMEN, VII. Booftjl. 211 Den 4den y bcgaaven wy ons derwaarts , om hem de laatfte eer te helpen aandoen-, Wy maak. ten voor hem een kist van oude planken ; maar deeze het lyk niet kunnende houden , viel het zelve 'er uit, eer wy aan het graf kwamen , en, vertoonde ons een treurig fchouwfpel. Toen lag men een hangmat daar over, om vooreen lyk-laken te dienen; en allen, die de kragt hadden om hun geweer te dragen, deeden drie eerefchooten. Deeze plechtigheid geëindigd zynde, onthaalde ik de Officiers op een glas wyn, en zeide andermaal vaarwel aan Devifs Harwar. Ik fchreef den 6den aan den Colonel foürgeoud, om hem kennis te geven, dat de mui* telingen boven óen post van la Rochello de Rivier waaren overgevaaren , en dat ik te Barba» cocbo een ftreek lands gevonden had, die gefchikt was om 'er een bergplaats voor goederen op te rigten ; ik gaf hem ook bericht van het overlyden van den heer stromer, en beval hem, tot vervulling van deszelfs plaats, mynen Sergeant aan, die Officier onder de Husfaaren geweest was. Om aan den leezer eenig denkbeeld te geven van den wachtpost, Devifs Harwar genaamt, waar van ik hem reeds zoo dikwils gefproken heb, zal ik dit oogenblik waarneemen, om denzelven te befchryven. O a De««  Ü,I2 REIZE NAAR Deeze post was eerst eene Plantagie geweest, maar was tans alleenlyk bezet door krygsvolk, het welk men aldaar plaatfte, om het bovenfte gedeelte van de Cottica te verdedigen. De grond is hoog en droog, het geen echter niet wegneemt, dat deeze plaats zeer ongezond is: want 'er zyn verfcheiden honderde foldaaten van ziekte omgekomen. DcviFs Harwar ligt aan de regte hand, als men de Rivier opvaart, en voorheen was aldaar een voetpad , op de Perêca uitkomende, waar op een wacht van eenige manfehappen geplaatst was; maar het zelve wierd niet meer gebruikt , cn was met ftruiken en doornheggen geheel bedekt. De huizen op deezen pnsr zyn allen van palmboomen hout gemaakt: ik zal by vervolg , zoo deeze zoort van palmboom, als de manier om denzelven tot timmerhout te gebruiken , befchryven. Een huis, uit vier goede kamers betraande, voor den bevelhebbenden Officier ; een ander voor de Onder - Officiers ; een gefchikt verblyf voor de foldaaten; een zeer ruim ziekenhuis, het welk aller noodzakelykst is, want het is altyd vol met zieken; een kruid-magazyn; een ander voor levensmiddelen ; hutten voor keukens; een huis om zig te baaden, zyn alle de gebouwen op deezen pest. Ik moet niet vergeeten te zeggen, dat aldaar ook een  . -PI   SURINAMEN) VII. Hoofijt. 213 een put met versch water gevonden word. Het krygsvolk van de Compagnie onderhoud aldaar eene meenigte fchaapen, duiven en gevogelte, alleenlyk tot gebruik van het ziekenhuis. 'Er was daarenboven tegenwoordig eene koe, welke door de Neger-Jagers na het inneemen van Boucou aldaar gebragt was. Zy had een kalf, en verfchafte aan de Officiers melk voor hunne thee, enz. maar ^vy, ongelukkige bewooners der vaartuigen, wy hadden niets van dat alles! ik zal 'er by voegen, dat verfcheiden Officiers van deezen post ook tuinen hadden, waar uit zy groenten en salade trok. ken. : Het geen, naar myne gedachten, Devil's Harwar zoo ongezond maakt, zyn de groote muggen, en de meenigte zand - muggen, waar door men gekwelt word. Den ?dSn, kwam ik weder aan de Cormoetibo* Kreek aan, alwaar ik befloot het te wagen, om aan land te flappen , op dat myne foldaaten aldaar hun osfen-vleesch en garst zouden kunnen kokenik oordeelde, dat het op 't zelfde uitkwam, door de hand des vyands om te komen, dan wel ons zeiven , aan boord van de Charon, de een na den ander te verteeren. Het was echter niet gemakkelyk eene enkele kleine plaats te vinden, tot de uitvoering van dit ontwerp gefchikt, en wy hadden 0 3 veel  014 REIZE NAAR veel moeite om daar in te Hagen, vermits de grond onbruikbaar was door de heester - gewasfen , en overal dras lag. Myne Negers maakten een zoort van een beweegbaare brug, om de floep op een droog plekjen lands te brengen. Zy rigtten vervolgens een zoort van hut op , met palmboom bladeren bedekt, alwaar men tegen den regen beveiligd was, en waar in men vuur konde maaken; wy waaren aldaar veel beter dan in ons vaartuig. Ons gevaar was in die gefteldheid ongetwyffeld veel grooter, dewyl eene oude verblyfplaats dep muitelingen, genaamt Pinnenburg, naar eene naby gelegen kreek den naam dragende, 'er niet verre van af lag: zommigen beweerden , dat deeze benaaming haaren oorfprong had van de groote meenigte van paaien of zoogenaamde vriefche ruiters , welke deeze zelfde muitelingen in den grond gefloken hadden , om hunnen post te verfterken en te verdedigen. Schoon deeze fterkte vernielt was geworden, wist men, dat de vyand dikwils op deeze plaats kwam, om aldaar eenige ignames en maniok-wortelen op te gaaren, welke de grond aldaar, fchoon onbebouwd, altyd voortbragt. Wy waaren daarenboven volftrekt overtuigt, dat die muitelingen, welke laatftelyk boven den post van Ja Rochelle naar de Patamaca- Kreek waaren overgefloken, tegenwoordig op Pinnenburg gelegerd  surinamen, VII. Hooftjl, 21^ gerd lagen, en gereed ftonden om de nabuurige Plantagiën aan de Cottica en Perêca te pionderen, zoo al niet om zelfs ons aan te tasten. Gevolgeïyk had ik altyd eene dubbele fchildwagt rondom onzen post, en ik verbood aan een ieder , zoo lang wy op deeze' plaats blyven zouden, om hard te fpreeken, of het minfte geraas te maken, ten einde wy de geringfte beweging zouden kunnen hooren, en dus, door waakzaam te zyn, ons gevaar verminderen. Den 8£eri wierd myn andere Officier, de heer macdonald, ziek; maar hy weigerde my te verlaaten, en naar Devil's Harwar te gaan. Ik heb gezegt, dat wy geen Heelmeester hadden , maar dat ik eenige geneesmiddelen had medegebragt, beftaande in braakmiddelen, ontlast-middelen, en poeders, waar van ik het waar gebruik niet kende. Ik deed daar van dagelyks uitdeeling onder de foldaaten, die hunne maag met gezouten vleesch overladende, en geen lichaams - beweging hebbende, dikwils noodig hadden, dat een weinig konst aan de natuur te hulpe kwam. De Colonel fou rgeoud beweerde, dat dit zoort van voedzel in de gewesten onder de zonne-keerkring gezonder was, dan versch vleesch, het welk door de hette in de maag bedorf, terwyl het andere veel gemakkelyker verteerde. Ongelukkig voor ons, O 4 waa-  216' REIZE NAAR waaren 'er weinig menfehen aan boord vai de Ca< berm, of de Charon, die tot een bewys van het vermogen van deezen levens-regel dienen konden. Ik bad ook eenige pleisters aan boord; maar dooide ontallyke zweeren, waar mede het fcheepsvolk als bedekt was, waaren zy in 't kort verbruikt. Men kan dit geniakkelyk naargaan, wanneer men weet, dat in deeze luchtftreek, alwaar de lucht met geheele zwermen van onzichtbaare infeóten Vervult is, de ligtfte fteek wel dra eene groote Wonde word. Limoen- of citroen-fap is onder gllen het beste voorbehoed-, en het zekerst ge. nees-middel; maar wy hadden 'er niet meer van.1 Men moet zig in alle gevallen , hoe gering die ook zyn mogen, wel wachten om de fteek aan de lucht bloot te ftellcn; maar integendeel moet men zorga dragen, op het oogenblik zelve, dat men geftoken word , de huid te bedekken met een ftuk graauw papier, met eenig geestryk of ander vocht doorweekt, op dat het 'er aan vastkleeve. Wat my betreft, niemand was gezonder dan ik. Ik droeg alleenlyk myn lange broek en een hembd, het geen ik zelfs niet aan den hals vast maakte, cn waar van ik de mouwen opftroopte. Wanneerde zon niet al te brandend was, trok ik deeze ligte kleeding uit, en baadde my regelmatig twee kjgeren daags in de Rivier, Door dit middel had ik  SURINAMEN, VII. Hooftft. 217 ik de huid altyd zindelyk, en de zweetgaten meer open: dagelyks nam ik ook een glas wyn, na de fles eenige vademen onder water gedompeld te hebben, om den drank aangenaamer en frisfcher te maaken. Ik moet niet vegeeten te fpreeken van het genoegen, het welk wy op zekeren tyd onder al dit Iyden hadden , door eenige Marcufas te vinden , die altoos op deeze plaats groeiden, fchoon zedert verfcheiden jaaren de Plantagie vernielt was. Wy zagen dit is waar, alleenlyk een ouden boom, of, om beter te zeggen, een flronk, want deeze plant verdient veel eer deezen naam. Deeze aangenaame vrucht (*) is van eene eironde gedaante, en van eene orangeof goud-kleur. Zy is gewoonlyk een weinig grooter, en zomtyds een weinig kleinder dan een hoender-ei. Men vind daar in een zoort van fappio-e en aschkleurige geley , vol kleine korrels. Vermits deeze geley zeer zoet is , kan men dezelve met eenig zuur mengen , het welk daar aan de uitftekendfte geür bezorgt; en dan is ze zoo koud even of men ys at. Derzelver bloem gelykt naar de Pasfiebloem, Wy (*) Het is de Pasfiebloem. Mejuffrouw de merian noem: dezelve Marquias.' ^iant. v. d. Frar?fclien T-^ert O 5  Sl8 reize naar Wy ontmoetten hier eene groote verfeheidenheid van heerlyke kapellen, en in 't byzonder eenige van 't fchoonfte hemelsblaauw. Allen zyn ze zeer groot. «Onder de flagregens 3 maakten zy eene huppelende beweging op de groene uitfpruitende takjes; en door haare fchoone blaauwe kleur, welke de zonneftraalen nog meer deeden fchitteren, maakten zy aldaar eene overheerlyke te rug kaatzing. Maar ik konde, zoo lang ik hier was, 'er geene enkele van vangen; ik zal dus de befchryving 'er van tot een ander gedeelte van dit werk befpaaren. Wy hoorden des avonds het flaan van den tamboer , en vooronderflelden, dat het by de muitelingen was. Niettemin hielden wy aan, met onze levensmiddelen aan land gereed te maken ; maar wy waaren fteeds op onze hoede, overëenkomilig den raad van den heer kleynhans. Den i2cjn.cn, bevond zig de heer macdonald veel zieker; echter ziende dat ik een brief van den Colonel fourgeoud ontfing, fcheen hy te herleven, het geen wy ook deeden, in de hoop, dat wy uit onze verfchrikkelyke gefteldheid verlost zouden worden. Maar hoe fmertelyk viel het ons te ontwaaren , dat men ons daar in by aanhoudenheid deed blyven! Deeze brief ging vergezelt met een gefchenk van lynen en haaken, om door  SURINAMEN, VII. Hooftjl. 11$ door onze visfcherye het gebrek aan alle andere verfcbe levens - behoefte te vervullen, gelyk mede dat van gezouten vleesch, het welk van dag tot dag Hechter wierd, en begon te verminderen. Op het ontfangen van deeze akelige tyding, fchreeuwde al het volk uit, dat men ons opofferde zonder de allerminfte reden van nuttigheid. De Ne* gers zugteden, onder het uitfpreeken van deeze woorden: Ah! poty Backcra! (Ach! arme Europeaanen 1) Met het uitdeelen nogtans van eenige tamarinden, orange • appelen, limoenen en Madéra-wyn, die men my ter deezer zelfde gelegen^ heid van Paramaribo gezonden had, vond ik middel, om niet alleen aan myne Officiers, maar zelfs aan myne zieke foldaaten , eenige verkwikking te bezorgen. Maar dit konde niet lang duuren, en des anderen daags waaren wy ongelukkiger dan ooit, Ik nam dus myne toevlucht tot de bewoonders van het bosch, en fchoot twee aapen, die op den top van een Palmietboom, waar op zy in een groot aantal waaren, aartig fpeelden. Den iiden, zond ik twee myner zieken naar het ziekenhuis, en den zelfden avond hoorden wy op nieuw trommelflagen. Des anderen daags op den middag wierden wy door een orkaan overvallen ; de Charon brak van zyne ankers los , en wierd tegen den oever aangefmeten , alwaar de dee-  2ho reize naar deden van het Schip, die boven water zyn, door de takken van boomen, over de oevers der Rivier heen hangende, merkelyk befchadigd wierden. Wy wierden door den regen, als door een ftroom overftort, en ik verwagtte niets minder dan fchipbreuk te lyden. Den i5 REIZE NAAR der zoort van Otters in Guiana is, veel breeder zynde j ik heb 'er nooit een gezien (*).• In CO Dr. laborde zegt drie zoorten van Otters in Guiana te hebben waargenomen. i°. De grootfte, die van veertig tot vyftig ponden weegt, en wiens hair zwart, en byna kaal is; hy houd zig op in de Rivieren. 2°. Die geene, Waar van de huid geel-achtig is, van de kleur der Gummi-gutta, en wegende twintig tot vyf-en-twintig ponden; hy bewoond insgelyks de Rivieren. 3°. De gryze, VII. Hooftjt. 229 In weerwil van den gunftigen oogenfchyn van des avonds te vooren, bevond ik my den 24-ften zeer ziek. Ik had moeite om over eind te blyven zitten in myne hangmat , waar onder myn kleine Neger quaco over den ftaat van zynen meester ontroostbaar was; en des anderen daags wierd de arme jongen zelf ziek. Ik was ter zelfder tyd genoodzaakt, om drie mannen, die door de koorts waaren aangetast, naar Devil's Harwar te zenden. De ongelukken komen zelden alleen ; ik ontfing, in dit elendig tydftip, detyding, dat de Officier 0 wen by zyne aankomst op de Plantagie Alida geftorven en aldaar begraven was. Myn Vaandrig, c 0 t t e m b e r g , had ook daags te vooren zyne levensdagen geè'indigt. Wat my zeiven betrof, my ftond tans een gelyk lot te wagten. Ik zag my tans door eene heete koorts aangetast, zonder Officiers, zonder foldaaten, hebbende geene andere hulp, dan die my de ongelukkige Neger-flaaven bezorgen konden, en welke zig bepaalde tot het koken van water voor de thee. Men kan oordeelen, hoe troostelyk het voor ons was, toen ik denzelfden avond, op welken zulk eene opëenftapeling van onheilen onzen ondergang fcheen te bedreigen, van den Colonel bevel ontfing, om my met de vaartuigen naar Devil's Harwar te begeeven, alwaar ik ook P 3 my-  23O REIZE NAAR mynen wachtpost aan den oever neemen zonde, en aldaar den heer orzinga, Capitain in dienst der Compagnie , af losfen , als welke zig met zyne manfchappen naar la Roebelle, aan de Pata. maca - Kreek , begeeven moest, om het krygsvolk, zig aldaar reeds bevindende, te verflerken, Deeze tyding, hoe ziek ik ook was, bragt zulk eene uitwerking op my te weeg , dat ik oogenblikkelyk bevel zond naar de Cerberus, om tot aan den mond der Cormoetibo - Kreek te rug te komen, alwaar hy my den zelfden avond aantrof. Den 26ften namen wy ons affcheid van deezen vernielenden post: wy ligtten het anker, om ons naar Barbacoeba te begeeven; en onze reize was merkwaardig door eene omftandigheid, die waarfit ynlyk den leezer meer vermaaken zal, dan alle die meenigvuldige vernaaien van ziekten en fterfte. - Ik lag in myne hangmat uitgeftrekt, geduurende eene tusfehenpoozing van myne koorts, en de Charon bevond zig ter halver weg, tusfehen de Cormoetibo- en Barbacoeba - Kreeken , wanneer de fcbildwagt my riep om my te zeggen, dat hy iets zwarts zag, het welk zig in de doornftruiken aan den oever bewoog,en niet antwoordde, maar dat men, volgens deszelfs uiterlyke gedaante, moest befluiten, dat het een mensch was. In de gedachten komende, dat het voorwerp, door den fchild-  SURINAMEN, VII. HooftJÏ. 231 fehildwagc gezien, een fpion konde zyn, of een voor uitgezonden muiteling, ging ik aan land, om 'er zeker van te zyn: toen verklaarde één der fltven , genaamt davi-d, dat het geen Neger was, maar een groote halfflachtige Slang, die ongetwyffeld niet verre van den oever af was, en dat, zoo ik1 wilde, ik hem gemakkelykzoude kunnen dooden. Ik was daar toe in 't geheel niet gefleldt. De buitengewoone grootte van het dier, myn zwakkelyke ftaat, de moeielykheid om dwars door de fttuiken, die aan den waterkant van eene ongemeene dikte waaren , door te dringen, hielden my te rug, en ik gaf bevel om weder naar boord te keeren. David verzogt my toen verlof om zig dieper in te mogen begeven, ten einde alleen den flang te dooden, die op geenen verren afftand wezen konde, en hy verzekerde my, dat 'er geen gevaar by was. Zyn befluit wakkerde myn hoogmoed en nayver zoodanig op, dat ik befioot zyn eerften raad te volgen, en den flang zelf te dooden. Ik vorderde echter van den Neger, dat hy my het dier zoude aanwyzen, en aan myne zyde blyven; hem tevens verklaarende, dat, zoo hy een voet dorst verzetten, ik hem de harsfens zoude infchieten. Hy ftemde in alles gewillig toe: ik laadde toen myn fnaphaan met fchroot, en wy gingen voort. David baande den weg door de ftmiken af te p 4 fiiy-.  $3Z. I E ï Z 1 NAAR- %den, en wy wierden door een zee-foldaat gevolgt, welke drie gelaaden geweeren droeg , om in geval van nood van dienst te zyn, Naauwlyks Waaren wy vyftig treden door flyk en water voortgeftapt, of de Neger, die alles met veel behendigheid en. de naauwkeurigfte opmerkzaamheid waarnam, hield agter my ftjl, en zeide my: Ik zie den flang r-ecds. In de daad het was dit dier, liggende onder de bladeren, en zoo wel overdekt, clat ik eenigen tyd werk had, eer ik zyn kop, dié meer dan zestien voeten van my af was, onderfcheidentlyk zien kon : zyn gefpleeten tong bewoog zig in zyn bek; en zyne oogen , op eene huitengewoone wyze fchitterende, fcheenen vuurvonken uit te werpen, Jk plaatfte toen myn wa, pentuig op den tak van een boom, om des te ze-, kerder te mikken, en ik fchoot af: maar den kop1 niet geraakt hebbende, kreeg hy den kogel in het. lyf. Het dier, voelende gewond te zyn , ftelde, zig in eene woedende beweging, met zulk eene verbaazende kragt, dat hy de doornftruiken, waar door hy omringd was, wegfneed, even gemakkelyk als iemand het gras afmaait. Hy ftak zyn ftaart met geweld in 't water , en bedekte ons daar door. met een ftroom van flyk, die tot op een grooten afftand heen vloog. Echter deed hy op ons de uitwerking niet van den krampyisch, en, wy  surinamen, VII. Hooftfl. 2,33 wy bleeven geene onbeweeglyke getuigen van dij fchouwfpel: wy naamen de vlucht zoo fchielyk wy maar loopen konden, en wy gingen in allee yl in de kano. Toen wy weder tot bedaaren gekomen waaren, verzogt my de Neger om den aanval te hervatten: hy verzekerde my, dat in eenige ooge»blikken de flang in rust zoude zyn; en dat hy nog de kragt, nog het voornemen had om ons te agtervolgen. David, om zyn gezegde, te bekrachtigen, ging voor my uit, tot dat ik gereed was om te fchictcn. Ik vernieuwde dus de proef, vooral na de verzekering van den flaaf, dat hy zelf in 't begin ter zyde gegaan was, alleenlyk om plaats voor my te maken. Deeze tweede keer vond ik den flang een weinig uit zyne. eerfte ligging verplaatst , maar zeer rustig, en de kop, zoo als hevoorens, onderbladeren, verrotte fchors van boomen, en oude boom-mos verborgen. Op 't oogenblik gaf ik vuur, dog met even weinig goeden uitflag als, te vooren. Het dier, niet meer dan ligt geraakt zynde, veroorzaakte ons een wolk van ftof met modder gemengd, hoedanige ik nimmer dan in een orkaan gezien heb; en wy keerden zeer fchielyk naar de kano te rug. In zulk eene ondernceming een weerzin hebbende, gaf ik bevel om weder aan boord van ons. vaartuig te gaan; maar david my zyn verzoek hernieu^ P 5 wen-  5g4 REIZE NAAR wende, om hem toe te ftaan, dat hy alleen het dier mogt dooden , liet ik my overhaalen , om met hem een derde proef te nemen. De verblyfe plaats van den flang ontdekt hebbende, fchooten wy onze drie fuaphaanen te gelyk af, en één van ons had het geluk het monfter in den kop te treffen. David , over deezen goeden uitflag van blydfchap opgetogen, liep zonder tyd-verzuim naar het vaartuig, en bragt wel dra het touw van de floep met zig, om onzen buit naar de kano te trekken: maar dit was geene gemakkelyke onderneeming; want de flang, fchoon doodelyk gewond , bleef zig fteeds buigen, en weder in één krommen, zoo dat het ten uiterften gevaarlyk was hem te naderen. De Neger echter , een lisknoop gemaakt hebbende, kwam, na eenige vrugtelooze pogingen, zoo verre, dat hy dicht by hem was, en hem met veel knaphandigheid het touw om den hals wierp. Wy trokken hem toen allen tot aan den oever, en wy maakten hem agter aan de kano vast, om hem alzoo voort te flepen. Hy leefde fteeds , en zwom als een aal. Ik had waarlyk geen lust om een dergelyk pasfagier aan boord van zuik een ligte boot, als de onze, te hebben, daar zyne lengte (fchoon de Negers my, tot myne uiterfte verwondering, verklaarden, dat het niet meer dan een jonge flang was, die flechts de helft  '/V VTV   SURINAMEN, yil. Hoojtft. v§5 helft van zyne vöJwasfene grootte had,) volgens eene raauwkeurige meeting, twee - en. twintig voeten cn eenige duimen bedroeg: zyne dikte was als die van mynen kleinen Neger qua co, oud omtrent twaalf jaaren, wiens kamifool ik op de huid van dit dier pastte. By de Charon gekomen zynde, waaren wy bedacht, hoe dit monfter ergens te plaatfen , maar 'er geene gefchikte gelegenheid toe vindende, naamen wy eindelyk het befluit om hem naar Barham coeha te brengen, ten einde hem aldaar aan den oever de huid af te ftroopen , en zyn vet of olie, enz. met ons te nemen. Ter uitvoering van dit ontwerp klauterde de Neger david, het einde van het touw in de hand houdende,op een boom, plaatfte het zelve tusfehen twee takken, en de andere Negers heisten den flang naar de hoogte op , alwaar hy hangen bleef. Dit gedaan zynde, verliet david den boom, en een fterk en puntig mes tusfehen de tanden neemende , omvatte hy het monfter , het welk geduurig heen en weder fiingerde. Hy begon zyn werk met hem de huid by den hals te openen ; vervolgens ftroopte hy hem dezelve af, daar mede voortgaande, tot dat hy in de laagte kwam. Schoon ik wel zag, dat het verfchrikkelyk dier buiten ftaat was, om eenig kwaad te doen, moet ik egter erkennen, dat ik niet  23^ reize naar niet zonder ontroering een mensch, geheel naakt, en met bloed bemorst, met armen en beenen de glibberige huid van een nog levend monfter konde zien omvatten. De zaak was niet ten eenemaal nutteloos; want, behalven deeze huid, bezorgde david my daar door meer dan vier kruiken (*) helder vet, of liever olie, fchoon 'er eene nog grootere hoeveelheid van verlooren ging. Ik gaf deeze olie aan de Heelmeesters te Devil's Harwar voor de gekwetften , waar voor zy my hunnen dank betuigden, want het is een uitmuntend geneesmiddel, voor al voor kneuzingen. Wanneer ik myne verwondering betoonde, van het dier, fchoon van zyne ingewanden en huid beroofd, nog fteeds te zien blyven leven, zeide my de oude cara maca, het zy hy dit by ondervinding, het zy by overlevering wist, dat het eerst na den ondergang der zon zoude fterven. De Negers hieuwen hem in ftukken, ten einde hem klaar te maken, en zig op te vergasten. Zy verklaarden allen , dat hy lekker en zeer gezond was; maar tot hun groot hartzeer, weigerde ik om 'er van te proeven; en, na het eindigen van hunne maaltyd, zakten wy naar Devifs Harwar af. Men C*) Dusdanige kruik houd vier pinten , Paryfchs *ïaat, fdant. v. d. Franfchen prer?r  SURINAMEN, VII. Hooftfl. 2%j Men bewaart verfcheide huiden van dit zoort in het Brilsch Mufcum,en in dat van den heer parkinsoN. De heer westley noemt deeze Hang Liboifa, en de Engelfche Encyolopedle noemt dezelve Boa. In Surinamen noemt men hem jibotna. Zyne lengte, wanneer hy zynen vollen wasdom heeft, is zomtyds, zoo men zegt, veertig voeten, en zyn omtrek meer dan vier, Hy heeft den rug van een donker groene kleur; cn dezelve is met onregelmatige, witte, en met een zwarte flreep omringde vlakken bedekt; de zyden zyn van een fraaije donker geele kleur, met de zelfde vlakken; en de buik heeft een witte vuile kleur. Zyn kop is breed, plat, maar klein in evenredigheid van het lyf; zyn bek is zeer groot, en bevat eene dubbele reije tanden; zyne beide oogen zyn zwart en uitpuilende. Deeze flang is geheel met fchubben bedekt, waar van zommigen de gedaante van een Engelfche fchelling hebben. Om hem in 't aangrypen van zynen buit behulpzaam te zyn, is hy onder den buik met fterke klaauwen, als haanefpooren, gewapend. Dit dier leeft zoo wel in 't water als op 't land, en tiert 't best op laage en moerasfige landen , alwaar hy zig verfèhuilt, door zig onder Hukken verrot hout, onder boommos en bladeren, als een touw in ée'n te rollen. Hy verbergt zig alzoo, om zynen vyand by  £38 REIZE NAAR by verrasfing te vangen, terwyl zyne ongemeene grootte hem niet toelaat denzelvcn te vervolgen. Wanneer hy uitgehongerd is , verfchcurd hy al het gedierte, dat onder zyn bereik koomt; het verfchik hem weinig , of het één luiaard, een wild zwyn, een hart of een tyger is. Door middel van zyne klaauwen flingert hy zig rondom zynen buit, zoo dat dezelve hem niet ontfnappen kan. Hy vermorfelt met eene onweerftaanbaare kracht de beenderen van het lyf van het dier, het welk hem ot voedzel ftrekt. Om eiken brok beter te doen glyden, bevochtigt hy dien met een fpeekzel of ftym, het welk hy uit zyn bek haalt, en zoo gaat eindelyk alles naar binnen, en verdwynt geheel en al. De Aboma kan dan niet van plaats veranderen. De roof, die hy heeft ingeflokc, verwekt eene al te fterke opfpanning in dat gedeelte van het lyf, alwaar het ter verteering blyft, het welk dit dier beletten zoude over den grond heen te glyden. Geduurende al dien tyd heeft hy geen ander onderhoud noodig. Men heeft my verhaald, dat'er Negers door hem zyn verilonden geworden, en ik ben zeer genegen om 'er geloof aan te Haan; want indien, wanneer hem de honger knelt, een mensch zig onder zyn bereik bevond, zoude hy hem zoo wel aanpakken, als alle andere gedierten. Ik vreesde,  SURINAMEN, VII. Hooftft. 239 de, dat zyn vleesch, het welk zeer wit is , en naar dat van een visch gelykt, voor de maag fchadelyk mogt zyn. Ik had 'er niet tegen, dat de Negers 'er van aaten, maar ik bemerkte een zoort van misnoegen onder de zee - foldaaten , die my nog overig waaren, dat ik de groote kook.ketel had laaten gebruiken om hem te kooken. Men zegt, dat de beet van deezen flang niet vergiftig is; ik geloof zelfs, dat hy niet byt, dan wanneer hy honger heeft. Ik zal 'er byvoegen, dat ik zyne h- «i op den bodem van de kano vast gefpykerd hebbende, om dezelve aldaar in de zon te doen droogcn, en die met asch bedekkende, om ze voor 't bederf te bewaaren, aan een van myne vrienden op Paramaribo zond , die dezelve vervolgens als een ffok van groote merkwaardigheid naar Holland geftuurt heeft. AGT-  H° r ê i z e naar AGTSTE HOOFTSTÜK; De Muitelingen verbranden drie Plantagiën, waar van zy de bewoonden vermoorden, -i. Tafereel van armoede en clende. — Optocht dwars door de bosfehen van Surinamen. De Colonel fourgeoud en liet overig krygsvolk verlaat Paramaribo. É)en ruften Augustus , loste ik den Capitain or zin ga af, en nam het bevel op den wachtpost van Devil's Harwar op my. Ik was zes-envyftig dagen aan boord van de Charon geweest, in den beklaagenswaardigften ftaat • maar ik hoopte dien tans door eenige ververfchingen, als melk, enz., die ik my bevoorens niet konde aanfehaffert , verzacht te zien. Het krygsvolk der Sociëteit, ten getaale van meer dan honderd mannen, moest des anderen daags vertrekken, om zig in myne vaartuigen, naar den wachtpost van la Rochelle aan de Patamaca te begeeven. Ik deed de mon* ftering van de macht, die my nog overig was. Van vyf Officiers waaren 'er maar twee in 't leven, en deezen waaren nog ziek. Het getal van myne zee-foldaaten beliep Hechts vyftien, zonder' daar onder een Sergeant en twee Cotporaals te be- Brf:  SURINAMEN, VHI. Hooft ft. 24 ï grypen. Ik had echter , den iden July bevotiM rens, vier - en - vyftig foldaaten in volmaakte gezondheid met my ingefcheept. Eene zoo zwakke krygsbende, als de myne tans was, was voor my onvoldoende 3 om een hospitaal vol zieken, map-azynen met krygs- eh mondbehoeften, enz. te verdedigen op eenen post, die door honderd foldaa* ten was bezet geweest, en zulks vooral op eert oogenblik, dat de vyand niet verre afwas. Dit alles in aanfehouw neemende j gaf de 'Capitain orzinga my eene verfterking van twintig mannen van zyn volk. Op den dag van myne aankomst, gaf hy my en myne Officiers eene avondmaaltyd, en hy onthaalde ons op versch gekookt en gebraden vleesch; het geen ons een groot ge* noegen verfchafte en uittermaaten Verwonderde; Maar hoe was ik ter nedergeflagen , wanneer ik vernam, dat deeze lekkere fpys aan ons was opgedischt ten kosten van de koe en het kalf, waar op ik alle myne hoop gebouwd hadde! Het fcheen $ dat deeze moord, want waarlyk het was niets anders , tusfehen den Capitain en e'e'n van zyne fchildwachten, die veinsde deeze dieren door onvoorzichtigheid gedood te hebben, was overlegt ge* worden. Dus beroofde ons orzinga j voof het genoegen van een oogenblik , van eene verkwikking, welke voor ons, by gebrek van gezond I. deel. Q vae£  242 REIZE NAAR voedzel geheel uitgemergeld zynde, zoo noodzakelyk geworden was. Des morgens van den 28ften , begaf het krygsvolk van de Compagnie zig naar de plaats van deszelfs beftemming. Na hun vertrek deed ik onderzoek naar de manfchappen, welke orzinga my had agtergelaten, en ik vond niet dan koortzigen, gekwetften, lieden door allerlei zoorten van kwaaien aangetast, welke men des anderen daags in het ziekenhuis moest doen gaan. Den , liet ik aan mynen cenigen Stuurmal? ftokflagen geven, vermits hy de foldaaten beftal. Ik gaf vervolgens bericht aan den Colonel fourgeoud van myne aankomst op deezen post: ik fchetfte hem myne gefteklheid af, en verzogt om verfterking. Den avond van den zelfden dag ftierven twee van myne foldaaten. Na alle myne befchikkingcn gemaakt te hebben , dankte ik den Hemel in de hoop van eenige rust te fmaken. Met deeze vleijcnde hoop vervult, ging ik ten tien uuren des avonds in myn hangmat leggen flapen; maar deeze rust was van korten duur; want naauwlyks had ik de oogen gefloten, of ik wierd door mynen Sergeant wakker gemaakt, diè my den volgenden brief ter hand ftelde: dezelve was aan my gezonden door den Capitain der foldaaten , of van de vaartuigen aan de Cottica. „ Ik  SURINAMEN, VIII. Hooftfi. fr$$ ,, Ik heb de eer u te berichten, myn Heer, dat ,, de muitelingen aan uwen kant drie Plantagiën, ,, de Zuinigheid,- Peru, en de Hoop hebben itl ,, brand gedoken; dezelve branden nog; en dat „ zy bovendien aan alle blanken , welken zy daar gevonden hebben, den hals hebben afgefneden, }i Dewyl zy hunne te rug wyk nemen moeten by 3, den post, alwaar gy u bevind, geef ik 'er u „ kennis van , op dat gy op uwe hoede zyn zou* „ de. — Ik ben in haast, enz.'' i (Geteekcndy STOELEKAffi Van de nietigheid myner middelen van verdedl* ging overtuigt zynde, konde ik niet afzyn op het lcezeii van deezen brief te zidderen. Den afgezon» den bode, die my den brief gebragt had, de tyding, my daar by aangekondigd * verfpreid hebbende, was het onnoodig,om de algemeene marsch te flaan, ten einde het volk by één te verzamelen. Niet alleen de weinige foldaaten, die overig waaren , maar zelfs alle de zieken van het Hospitaal, waaren in een oogenblik by eikanderen. Ik ftond 'er wel by, de laatstgemelden wilden mede optrekken ; zy kroopen op handen en voeten; en verfcheiden van hun ftierven op het zelfde oogenblik Q a M voor my hoogst noodzakelyk was. Ra N E<  fcób RBÏZ» NAAt NEGENDE HOOFTSTÜK. Kakkerlakken, —• Ziekten , öVe flreek van Guiana byzonder eigen zyn. — Pafte ga ijen , genaamt Macavvs. — Nieuwlings aangebragte Negers, om als jlaven verkogt te •worden. — Aanmerkingen over de behandeling der Negers. — Hunne reize van Africa naar America. — Manier van het verkoopen der flaaven te Surinamen. — Befchryving eener Ca- , toen-Plantagie.. Den igden September , bevond ik my in eea vertrek, van zeer zindelyk huisraad voorzien , en ik gevoelde my door de hoop , welke myn Geneesheer my gaf, opgewekt. Ik wierd door myne vrienden omringd, en myne geliefde joanna befteedde alle haare zorgen aan my. De Capitain brasch, die by afwezigheid van den Colonel het bevel voerde, zond my daags na myne aankomst myne goederen. Tot meerder zekerheid , gelyk ik reeds gezegd heb, had men alles verzegeld j maar toen ik myne koffers open deed, vond ik myn linnen, myne boeken, enz* door een zoort van infeclen, genaamt Kakkerlakken , doorknaagt j myne fchoenen zelfs waaren . . niet  SURINAMEN, IX. Booftjt. sè.\ niet gefpaart; ik had meer dan twaalf paaren uit Europa medegebragt, om dat ik wist, dat ze in dit Land Hecht en zeer duur zyn. De Kakkerlak is een zoort van Kever, een duim en zomtyds twee duimen lang; derzelver gedaante is eirond en plat, en de kleur hoog rood: hy kruipt door het gat van 't ilot der koffers en valiefen, en legt aldaar niet alleen zyne eijeren, maar hy doorknaagt ook het linnen, ftoffen, zyde, en alles wat hy vind; hy dringt ook in eet. en drinkbaare waaren van allerleije zoort; het geen dezelve zeer walgelyk maakt, want hy laat aldaar eene leelyke reuk agter, vry veel gelykende naar die der wandluizen. Dewyl de meeste Oost ■ Indifche Schepen, vooral die met fuiker geladen zyn , altoos met deeze infeéten befmet zyn, zal ik alleenlyk melden, dat men ze zelden ziet vliegen, maar dat ze zeer fchielyk loopen. Het beste, en, zoo ik geloof, het eenige middef, om de koffers of kasfen daar voor te beveiligen, beflaat hier in, dat men dezelve op vier groote wel fchoon gemaakte glaafe flesfen plaatst, op dat derzelver gladheid aan deeze infeéten de gelegenheid beneeme, om op te klauteren en daar binnen te komen, het zy door het gat van 't flot, het zy door de kleinfte fpleet: men had deeze voorzorge ten aanzien van myne goederen vergeten. Ik vond echter R 3 voor  2^3 " reize naar voor het tegenwoordig oogenblik 'linnen genoeg; en door de zorge van joanna had ik wel dra een nieuwen voorraad van kleederen. Men ' kan zig geen denkbeeld vormen van het genoegen, dat ik ondervond met goed linnen en fchoone kleederen aan het lyf te hebben. De onrust, waar in myn geest gedompeld was geweest, bedaarde langzamerhand, en ik dankte toen den Hemel, dat hy my eene goede' lichaamsgefteldheid gefchonken had. De arme hacdonald genoot dit zelfde voorrecht niet; hy bevond zig (leeds zeer ongefleld, Hy had zyn intrek by den heer kennepy, die de beleefdheid gehad had, om hem by zyne te rug komst van Devil's Harwar eene verblyfplaats te verleenen. Korte dagen na myne aankomst, deed ik onderzoek naar het gedrag van den Sergeant fowler. Ik vernam, dat hy zig waarlyk dronken had gedronken, zoo als men my gezegt had; en dat hyj op flesfen gevallen zynde, zig het aangezicht had gekwetst; maar dat hy nimmer getracht bad het minfte geweld aan joanna te plegen: wel verre van dien, was zyn gedrag geheel het tegen over gefielde geweest van het geen men my had opgegeven. Over de ontneeming myner goederen, en de kwade behandelingen, die men my in alles aandeed, ter neder geflagen zynde, had hy zig, ten  SURINAMEN} IX. Hooft/l. 263 gevolge van zyn hartzeer, aan eene oogenblikkc< lyke dronkenfêhap overgegeven. Ik had een innerlyk berouw over de behandeling, die ik hem had doen ondervinden, en ik nam my voor altyd zyn vriend te zullen zyn: ik ben dit voornemen naargekomen. Myne koorts was op dit oogenblik veel minder; maar ik was onderhevig aan eene ziekte, welke aan deeze luchtftreek byzonder eigen, en van dien aart is , dat ik vreeze dezelve flechts onvolkomentlyk te zullen befchryven. Het is een zoort van fchurftachtige uitftag: men heeft ser ten minften in Surinamen dien naam aan gegeven. Het lichaam, vooral aan de onderfte deelen, word met onregelmatige en fcharlaken - kleurige vlakken bedekt, welke van dag tot dag vermeerderen, ten minften zoo men 'er geene gepaste geneesmiddelen tegen gebruikt. Een zoort van eeltachtigheid omringt deeze vlakken, die uit hoofde van eene ontfteeking, omtrent van gelykenaart, als die door het fteken der groote muggen veroorzaakt word, zeer pynlyk zyn. Deeze ziekte is bovendien befmettelyk, en zoo men zig plaatst op een ftoel, waar op iemand, door deeze ziekte aangetast, gezeten heeft, is men byna zeker van dezelve oogenblikkelyk te krygen : niet dan met moeite gelukt het zig daar van te ontheffen; en het beste middel is zig te wryven met een zoort R 4 \ van  £04 REIZE NAAR van poniade , beftaande uk gezuiverde fa!peter, benzoen, bloem van zwavel, en witt^kwik, in verfche boter of reuzel gemengd. Het getal der kwaaien, waar aan de inwoonders deezer luchtftreek onderworpen zyn, is ontelbaar. Den aöften, ftorte ik met myne ziekte weder in, en ik wierd dien dag tweemaal adergelaatem Ik ontfing een bezoek van den heer kene man, een jong vrywilliger, van wien ik nog niet gefprokeu heb. Hy was eenigzints aamborstig, en men had hem te Paramaribo gelaten, om zi> te kerftelleru Den sdea O&ober, bevond ik my een weinig beter. Ik nam dien zelfden dag het tydelyk bevel op my over het weinige krygsvolk, dat my was overig gebleeven, vermits de Capitain brasch bevel ontfangen had, om zig naar de Commewyne by den Colonel te begeven. Toen wierden de vaandels en Regiments-kas naar myne woonplaats overgebragt, alwaar men voor de deur een fchildwacht plaatfte. De eerfte daad, die ik uit kragte van myn gezag deed, beftond in het verruilen van. den zuuren wyn, dien men, zoo voor de zieke Officiers als voor de foldaaten , gekogt had, en uit het geld van de kas nam ik daar voor andere wyn, die zeer goed was. Maar het deed my wel leed het zelfde niet te kunnen doen met opzigt tot het  S ü R r N A M E N, IX. Booftft. 2.6$ het gezouten osfen- en varkens-vleesch , en de erweten, die men , in plaats van verfchen voorraad, in 't Hospitaal gelaten had: de Bevelhebber had dit uitdrukkelyk-verboden. Hy had ook de boter, de kaas, en de tabak doen wegnemen; en om de foldaaten fchadeloos te {rellen, liet hy hun een vierde deel oly voor tien mannen: het rantfoen brood was daarenboven voor elk van hun op twee ponden in de week bepaald. Wat de Officiers betrof, zy moesten voor hun eigen onderhoud zorgen , of het zelfde rantfoen ontfangen: niettemin betaalden zy by aanhoudenheid hun aandeel in de kosten van eene gemeene tafel, die tans niet meer in weezen was. Den 3^", ging ik, door den heer ken e man vergezelt, voor de eerfte keer eens lucht fchep. pen met te paard te ryden. Wy leiden een weg af van omtrent drie mylen buiten de Stad, op een zoort van zandpad, het welk gemeenfehap heeft met de Saraméca, waar van ik reeds gefproken heb, als van den eenigen weg , die in de Volkplanting gangbaar is. Geduurende deezen kleinen tocht, dien wy uit hoofde van het faifoen, (dat der droogte,) om zes uuren des morgens begonnen , zagen wy een aantal van die groote en fraaije vogelen , bekend onder den naam van Macay/s.Papegaijen, (of Ma cao,), maar die men in SkmR $ na*  &66 REIZE n a;a r namen gewoon is Ravens of Kraaijcn te noemen , uit hoofde der gelykheid, die de Papegaijen daar mede hebben, en welke men als de Kraaijen van den zonne-keerkring kan befchouwen, 'Er zyn verfchillcnde zoorten van Macaws, maar ik zal 'er allcenlyk twee van befchryven. Ik wil niets verhaalen, dan op voldoende gezag, en geenzints verfcheiden fchryvers naarvolgen, onder welken men egter menfehen van verHand vind, en die zeer wel onderricht zyn. Zommigen van hun hebben, zoo ik meen, door onkunde misgetast, of zyn door valfche berichten bedrogen , maar ik vreeze zeer, dat 'er verfcheiden gevonden worden, die het algemeen, dat veel tc lichtgeloovig is , misleid hebben, alleenlyk om aan hunne verwaandheid te voldoen. ' De geele en blaauwe Macaw is zoo groot als een Kapoen; hy heeft korte pooten, een donkere kleur, met vier zwarte klaauwen, twee van vooren en twee van agteren. Zyn bek is krom als die van een gewoone Papegaay, dezelve is insgelyks zwart, en het bovenfte kakenbeen is alleen beweegbaar. Zyne ftaart beftaat in eenige lange rechte en puntig toeloopende vederen. De kruin van den kop van deezen vogel is zee-groen, en het overige van het bovenfte gedeelte van het lyf, te weten zyn rug, en zyne geheele ftaart zyn van de  S U R I N A M • E N, IX. Hooft ft. S.6? de fchoonfte hemelsblauwe kleur; en het onderfle gedeelte, of de buik is bleek orange. Zyne oogen zyn rondom van een fraaije -witte kleur, met zwarte ringen daar tusfehen, uit zeer kleine vederen befiaande. De andere word in Surinamen genoemd da 'Amazoonfche Macaw. ' Hy is minder groot dan de eerfte. Zyne ftaart, zyne pooten en zyn bek, van een vuile witte kleur, hebben dezelfde gedaante , de hals en keel van deezen vogel zyn van de fchitterendfte fcharlaken kleur, de kop insgelyks, uitgenomen den omtrek der oogen, welke wit is, met zwarte ringen. Men kan zeggen, dat de vlerken in vier gekleurde ftreepen verdeeld zyn, eerst fcharlaken van boven, dan groen, vervolgens geel, en eindelyk blaauw. Zy fchitteren in de zon op zulk eene treffende wyze, dat geene konst in ftaat is zulks na te bootfen. De Macaws vliegen koppels - gewyze ; zy maaken een fcherp , onaangenaam gefchreeuw , en byten vinnig. Hun bek, die zeer hard en fcherpfnydend, maar ftomp is, is hun van een groot nut om te klauteren. Men kan hen gemakkelyk temmen, en men leert hen praaten, even als alle andere Papegaaijen. De lm dianen brengen ze dikwils op Paramaribo, en voor een fles rhum, of eenige vishaaken doen zy dezelve weder over. Des  268 REIZE NAAR Des avonds van denzelfden 3den 0&ober,kwam de Colonel texier, Bevelhebber van het krygsvolk der Compagnie, ziek zynde, uit het Quartier-Generaal, het welk op de Plantagie Crawasfibo, aan den oever van de Commcwyne, geplaatst was. Deeze Officier was voorneemens geweest, om, gezamentlyk met den Colonel fourgeoud, tot het vervolgen der muitelingen door de bosfehen heen te trekken; maar zyn zwak geitel liet hem niet toe, om de levensmanier van onzen Opper- Bevelhebber te kunnen verdragen, en alleen van gezouten kost te leven. Wel dra ondervond hy daar van de gevolgen, en wierd in eenen elendigen ftaat naar Paramaribo gezonden. Den 6'len October had de koorts my verlaaten, en dat zoort van roodvonk, of fchurftachtige uitflag, waar van ik gefproken heb, begon te genezen , maar de elende en vermoeienis, die ik had doorgedaan , waaren nog op myn geftel van invloed: zeer groote bloedzweeren vertoonden zig op myn linker heup, en beletteden my volftrektelyk om te kunnen gaan. Myn Geneesheer raadde my echter, om alle dagen lucht tefcheppen, en myn vriend, de heer kennedy, my zyn rytuig geleend hebbende , ging ik zyne Excellentie, den Gouverneur der Colonie, een bezoek geven. Naar huis te rug keerende, deed ik het rytuig aan de  SURINAMEN, IX. Hooftft. 269 de waterkant ftil houden, om een hoop menfchelyke wezens, die myne aandacht zeer tot zig hadden getrokken, te befchouwen. Ik zal trachten ze te befchryven : dezelve beftond uit Negers, mans- en vrouws-perfoonen, en eenige kinderen , die kortlings van de Kust van Guinèe waaren aangebragt, om als flaaven verkocht te worden, en op dit zelfde oogenblik uit het Schip gingen. Zy waaren niets meer dan houten beelden, vertoonende beenderen met een huid overdekt. Zy bragten my het laatfte oordeel in de gedachten. Men zoude gezegd hebben , dat zy. uit het graf kwamen, of onder het mes van eenen Heelmeester geweest waaren : kortom zy waaren wandelende geraamten. Deeze ongelukkigen, die een getal van zestig haaien konden, wierden door een matroos voorafgegaan en gevolgt; de een diende tot hunnen geleider , en de ander, met een bambous - riet gewapend, belette hen om af te dwalen, of hunnen tocht te vertragen. De billykheid echter noodzaakt my te verklaaren, dat in plaats van dat verdrietig gelaat, dat voorkomen van fmart en wanhoop, het welk men in boekjes en nieuws - papieren, aan de Negers by deeze gelegenheid toekent, ik niet een enkele onder, hen zag, wiens aanfehyn de minfte neerflagtigheid vertoonde. Ik moet 'er ook by-  270 REIZE NAAR by voegen, dat de matroos, die agter aan ging, niet dan met veel gematigdheid zig van zyn ftok bediende. Na met verbaazing deezen droevigen hoop van menfehelyke fchepzels gezien te hebben , keerde ik naar myne woonplaats te rug, over zulk een fchouwfpel verontwaardigt en ontlTeldt. Ik onderrigtte my vervolgens, op het naauwkeurigst, zoo by blanken als zwarten, omtrent het lot van deeze ongelukkigen, van het oogenblik dat zy in Africa hunne vryheid verliezen, tot op hettydftip van hunne flavernyë in America. Ik zal het zelve aan myne lezers mededcelen , maar vooraf zal ik hun eenige aanmerkingen, betrekkelyk de behandeling der Negers voordellen, eene zaak, waar op de aandacht van het algemeen zedert eenigen tyd gevestigd is; ik zal daar by alle onpartydigheid in acht nemen, die ieder eerlyk man verjangen kan. Men heeft gezegt: wel hoe! wilt gy voor het genoegen om rhum te drinken, en fuiker by uwe koffy te gebruiken, zulk eenen wreeden en fchandelyken handel laaten voortduuren? En het antwoord was: Geef wel acht, dat gy , door den geestdrift van menschlievenheid verleid , de aanzienïyke voordeden, die gy van uwe flaaven trekt, niet verliest ten voordeele van uwe nabuuren, en zon-  PI. XV. i (pen Tkto-v 5KGERS, aan^Jmtupt' om tot //atzre?? yw&ov&t' te won/ex-.   SURINAMEN, IX. Haoftfl. 271 zonder het minfte nut voor hun, die wy met u als onze natuurgenooten befchouwen ? Na zoo veele boekdeelen, die men zedert eenige jaaren, over dit onderwerp gefchreven heeft, zal men my misfchien van waanvvysheid befchuldigen, dat ik hier myn gevoelen opgeeve: maar ik heb my tot een regel voorgeschreven, om my uit te laaten over het geen ik met eigen oogen gezien heb , en het geen weinigen myner landgenooten, zoo ik meen, gelegenheid gehad hebben waar te nemen, of met zoo veel zorgvuldigheid waargenomen hebben. Ik heb de ysfelykfte folteringen zien aandoen aan ongelukkige Negerinnen , die of zig onttrokken, of voldaan hadden aan de lusten van eenen ongebonden meester of echtgenoot, en nog veel meer aan dezulke, die de liefkozingen van eenen fchelmfchen Opzichter hadden afgewezen. De onfchuldigfte zyn dikwils de flachtöffers van de ongegronde jaloersheid eener gehuwde meesteresfe. Ik heb ook Neger-flaven door hunne meesters in Engeland als de geliefdfte dienstboden zien behandelen. Ik heb ook aan den anderen kant matroozen, foldaaten, leerlingen, op de wreedaartigfte wyze zien behandelen, wanneer zy onder het gezag ftonden van menfehen van een heerschzugtigen inborst; en dienvolgende verklaare ik ronduic , dat hunne ftaat door I de Negers niet  4?2 REIZE NAAR niet behoeft benyd te worden. Indien derhalven het lot der laatstgemelden zoo merkelyk afhangt van den inborst van hun, die een voortduurend of tydelyk gezag over hun uitoeffenen, moet men alles wel wikken en wegen, uit vreeze van door onbedachtzaamheid geene verkeerde uitfpraak te doen. Men zegt hier tegen wel, dat men dikwils groote wreedheden in onze Volkplantingen pleegt; maar dewyl zy aldaar niet zoo zeer, als in andere Landen , tegen de natuur fchynen aan te druisfchen wat zouden wy, in plaats van eene overylde vrylaating, anders doen, dan de flaaven, die ons ten deel vallen , aan wreeder meesters overleveren ? Daarenboven zyn de Negers, in Africa geboren, alleen in ftaat om, den arbeid te verduuren, welken de landbouw, en het maaken van fuiker, in zulk eene brandende Jandftreek vorderen. Ik heb het volks. carafter der Negers waargenomen op die plaatfen, alwaar zy uit eigen beweging, en zoo vry als in Africa, kunnen te werk gaan, en ik heb bevonden , dat het volmaakt wild is! De twintig duizend Oucas- en SaramécaNegers , hebben zedert lang in eene volmaakte onafhangelykheid van de Europeaanen geleeft; en echter heb ik by hen de minfte blyk van be» fchaafdheid, het minfte teeken van orde en regce- ring  s Ü r ï n A m e n, IX; Hooftfi. fïng niet bemerkt: integendeel heb ik aldaar meehigvuldige voorbeelden gezien van eenen ontembaaren geest, van gevoelloosheid en ongebonden zeden. Ik houde vt%\ van de Negérs, en ik heb by verfcheidene gelegenheden getoond, höe veel mededogen ik met htm lot had. Welke verkeerde uitlegging men ook geven moge aan het geen ik in dit opzigt gezegd heb ; ik wénfche uit den grond myns harten, dat de achtenswaardige Vergadering van het Engehch Parlement, een gevoelen, het welk op de ondervinding gebouwd is* in aanfchouw neeme, en zig dienvolgende wel wagte, om den Slaavenhandel voor het jaar 1800, bf in het begin der volgende eeuw, af te fchaffen. Indien men ztilk een maatregel onbedagtzaam té werkftelde, blyf ik borg, dat een verfchrikkelyk getal zwarten en blanken 'er de llagtöfFers van zouden zyn, en dat het berouw wel dra het kwaad, hét geen echter onmogelyk te herftellen zoude zyn^ zoude agtervolgen. Volgens alle myne onderzoekingen én bekomenö berigten is het byna zeker, dat een groot getal Negers, op de kusten van Africa ter verkoop aangebragt, in gevechtén krygsgevangen gemaakc zyn. Men heeft 'er zommigén van fehandelyk weggevoert: anderen zyn om misdaden gebannen, liDSEt. S &  S/4 REIZE NAAK Ik zat by vervolg eenige voorbeelden van deeze onderfcheidene gevallen opgeven. De Negers, die tot den invoer beftemd zyn , trekken uit de binnenfte gedeelten der landen, en by troepen, naar de comptoiren, die verfcheidene Europeefcke volken op de kust van Afried hebben opgericht. Aldaar worden zy verkogt of liever verruilt, even gelyk de andere koopwaaren van hun Land, als goud, olyphantstanden, enz. tegen ftaven van yzer, fchietgeweeren, timmermans gereedfehappen, koffers, linnens, hoeden, mesfen, glaswerk, tabak, geestryke dranken, enz» Vervolgens worden zy ingefcheept; en geduurende hunnen overtocht, kunnen zy vryelyk bot vieren aan al de fmart, welke bittere nagedachten, of hunne tegenwoordige elende, in hun verwekken moeten. Aan 'hun vaderland, en aan hunne geliefd fte nabeftaanden ontrukt zynde, fmyt men hen by honderden op malkanderen in een donker en Hinkend ruim van 't fchip, echter zorge dragende, dat de mans van de vrouwen afgefcheiden blyven 5 en worden de eerstgemelden geketend, om allen opftand van hunnent wegen voor te komen. Zy worden op die manier over onftuimige Zeeën gevoerd; en tot levens-onderhoud, geeft men hun niets, dan groote boonen, met een weinig oly 'er over. Zomtyds geven Kooplieden, die minder on- men.  SURINAMEN, IX. Hooftfi. 27 nienfchelyk zyn, hun een beter voedzel: als dan, wel verre dat 'er verfcheiden, of zelfs een énkele, op reize van fterven zoude, komen zy allen in goede gezondheid in de West-Indien aan. Men heeft my verzekerd,dat de Capitain,de Stuurman-, en de meeste matroozen van een fchip ,op de reize omgekomen zynde, terwyl zy, die overig waaren; tot het fcheepswerk zig niet in ftaat bevonden, de Negers, die wel behandeld waaren,. zig daar toe met yver lieten gebruiken , en het fchip in behouden haven hielpen brengen: zy redden dus het leven van verfcheiden lieden, en lieten zig vervolgens, wel te vreden en genoeglyk, verkoopen aan de geen en, die hen koopen wilden. Een fchip, van de Kust van Guinee te rug komende , is zoo dra niet aangeland, of de Negers worden op het dek gebragt: men doet hun een zuiverder lucht inademen, men wascht hen 5 men Verfrischt hen met plantgewasfen, bananen, orange-appelen, enz. Zy teekenen elkander verfcheiden beeldtenisfen op het hoofd, als zonnen, halve maanen, zonder behulp van' een fcheermes, zelfs zonder zeep, en alleenlyk met een ftük glas. Na dat zulks is afgeloopen, doet men een zeker getal aan land gaan, om te koop gefield te Worden. Hunne kleeding beftaat alleenlyk in een kleine lap èatoen, tot het zelfde einde, waar toe de vyge* $ s bla*  37ö REIZE NAAR bladeren aan den eerften vader*van het menschdom dienden: de vrouwen dragen ringen en koraalen, hals-cieradiën, enz. Die aan boord blyven, brengen aldaar den tyd door met lachen , met fpringen, met fchreeuwen, en in de handen te klappen. Ik heb hunne gedaante na de ontfcheeping voldoende befchreven. Laat de lezer zig dan nu verbeelden, dat hy de ftraaten doorwandelende ziet, dat elke Planter de geenen, die hem aanftaan , befchouwt,en met den Capitain koop maakt:deprys van een goeden Neger loopt doorgaans op vyftig. of honderd ponden fterling. Indien eene Negerin zwanger is, word zy duurder verkogt. Ik heb een Hollandsch Capitain gekend, die zig bediend had van de zwangerheid van eene Negerin , door hem voor een tyd tot minnares genomen, om 'ut een hooger prys voor te vragen, -dus zelf met zyn eigen bloed handel dryvende. Zyne landgenooten keurden dit echter ten jhoogften af. Alvoorens'de koop te fluiten, doet men den Neger, die te koop geveilt is, altyd op een tafel of op een vat klimmen, om door een Heelmeester onderzogt te worden, die hem verfcheidene houdingen doet aanneemen, en armen en beenen op verfchillende wyze beweegen, om over zyne krachten en gezondheid te oordeelen. Indien de koop»  SURINAMEN, IX. Hooftft. 2?? kooper voldaan is, en wegens den prys overeenkoomt, betaald hy hem dadelyk. Elke Neger, die men koopt, word, op de borst of fchouder, met een heet zilver brandmerk, bevattende de eerfte letters van des meesters naam, gemerkt. Dit merk, het welk de grootte van een ftuk geld van zes ftnivers beeft, is zoo pynlyk niet, als men wel denkt: men fmeert de gebrande plaats dadelyk met verfche boter, en na verloop van twee of drie dagen is zulks geneezen. Dit gedaan zynde, geeft men aan den Slaaf een nieuwen naam: men vertrouwt hem vervolgens aan eenen anderen van zyne kunne, die hem op de Plantagie brengt, mea houd hem aldaar zindelyk; men onderwyst hem daar, en geeft hein goed voedzel, zonder te werken , geduurende den tyd van zes weken. Zulk eene levensregeling is zoo heilzaam, dat men, na verloop van dien tyd, in plaats van een wandelend geraamte, een vet mensch vind, wiens huid gevult is, en zagt geworden, tot dat dezelve door geesfelflagen , die hem een wreede eigenaar, of liever zyn fchelmfche Opzigter, laat toedienen, op eene onmenfchelyke wyze word van één gereten. Alvoorens dit onderwerp voor eenigen tyd te laaten vaaren, en myn verhaal te vervolgen, moet S 3 ik  '*t3- 'reize naar ik opmerken, dat de Negers in onderfcheide volken of ftammen beftaan, als daar zyn die van Abo. Ganga. Nago, Conia. Kouare. Papa. Blitay. ' Riemba. Pombo. Coromantin, Loango. Wanway. Congo. N. Zokcu enz. enz. Ik heb aan alle dezelve kennis; en ik zal 'er by Vervolg breedvoeriger van fpreeken. My den ioden een weinig beter bevindende ging ik naar de verkooping der Slaaven. De lezer zal zig een volmaakt denkbeeld van myne verwonderjng en ontftekenis kunnen vormen, toen ik midden,onder dezelve, myne waardige joanna vernam. De Plantagie Fauconberg, waar toe zy behoorde, wierd ten voordeele der fchuldeisfchers, van Mevrouw D. B, verkogt, die, zoo als ik reeds gezegt heb, de vlucht genomen had. Ik gevoelde toen de ysfdykfte folteringen. Ik vervloekte duizende maaien mynen ftaat, welke my niet toeliet, om zelf eigenaar van dit beminnelyk meisjen te worden. Onophoudelyk dagt ik .aan haaren verfchrikkelyken ftaat voor het toekomende. Ik verbeelde haar te zien befchimpen. Jpir onder het gewicht haarer ketenen verfcheurd en  SURINAME N, IX. Hooftfl. H?<) en gekromd te zien, met luider ftemme, maar vruchteloos, my ter haarer hulpe roepende. Ik was, om zoo te zeggen, van alle myne denkvermogens beroofd, tot op het oogenblik, dat myn vriend, de heer lolkens, my wederom gerust ftelde. Gelukkiglyk bleef hy beftuurder der Plantagie, geduurende de afwezigheid der nieuwe eigenaars , de heeren passalaige, vader en zoon, te Amflerdam, die dezelve, met al haar toebehooren, voor den matigen prys van vier duizend ponden fterling gekocht hadden. Deeze onwaardeerbaare en waare vriend, had zoo dra niet het befluur van Fauconberg aanvaard, of hy liet joanna in myne tegenwoordigheid komen; hy verzekerde my, dat hy niets ontzien zoude, om ons beiden dienst te doen, en dat hy tans meer dan ooit daar toe het vermogen had. Ik verzogt hem zyne belofte gedachtig te zyn, welke hy naderhand op de edelmoedigfte wyze fceeds is naargekomen. Vernomen hebbende, dat de Colonel fourgeoud de Plantagie Crawasflbo verlaten had, en in de bosfehen, boven de Plantagie Klarenbeek, was ingedrongen, om zig naar de Wana - kreek te begeeven , met oogmerk om de muitelingen te ontmoeten, verzogt ik hem by een brief my toe te ftaan, om my by hem te vervoegen, zoo dra S 4 myne  c8o myne gezondheid herfteld zoude zyn. Ik liet onza Heelmeesters, die te Paramaribo gebleeven waaren, met de noodige geneesmiddelen, naar de laatstgemelde Plantagie vertrekken, Ik gelastte Vervolgens, op myn eigen gezag, en ten kosten van onze krygsbende, den heer greber, Heelmeester van 's Compagnies krygsvolk, om de zieke Officiers en Soldaaten, die zonder geld en onderftand in de ftad bleven, van het noodige te voorzien. Te gelyker tyd kogt ik voor hun twee vaten goeden wyn. Ik wilde op deeze wyze myn gezag, het welk ftond te eindigen, tot nut doen ftrekken. Den zelfden dag, den ioden, fcheepte myn vriend, de heer de lam ar re, zig op de Rivier Surinamen met vyf-en-twintig vrye mulatten, in. Hy was Capitain van het krygsvolk, het Welk eene vry betere bende uitmaakte, dan een by één geraapte hoop Europeaanen. De herftclling myner gezondheid ging fpoedig Voort, en wel dra vond ik my in ftaat, om alle morgen te paard te ryden. 'Er gebeurde my op zekeren tyd een vry aartig voorval op den weg, die naar. fflanica. leidt. De heer van de velde \ die met my was, zig beroemende een best paard te hebben, ftelde my voor met hem uit ryden te gaan. Ik nam het aan, en liet hem twintig fchreden voor  SURINAMEN, IX. Hooftft. Voor uit ryden. Hy had van dit voordeel geen lang genot, want, daar ik op een Engehch paard gezeten was , reed ik hem wel dra met eene verbaazende gezwindheid voorby; en zyn arme paard, in eene dikke hegge van limoenboomen verward geraakt zynde, deed den armen van de velde , even als AcsoLOM,aande hairen bly ven hangen. De paarden zyn, in Surinamen, van een weinig meerder waarde, en een weinig grooter, dan ezels. Men moet hier van echter uitzonderen de paarden, die uit het Noorden van America, of uit Holland komen: de laatften gebruikt men doorgaans tot koetspaarden. De paarden van dit Land zyn echter zeer dienftig in de Suiker-molens , alwaar men ook een groot getal muil - ezels gebruikt, die uit Barbaryen komen , en welken men zomtyds tot vyftig guinies toe verkoopt. Geen van deeze dieren is oorfprongelyk uit Guiana, herkomftig. Hun ras, zoo wel als dat van veele anderen, is derwaarts overgebragt, en verduurt 'er het luchtsgcfiel. Om eene lastige herhaaling te vermyden. zal ik hier den naam der viervoetige dieren opgeeven, die geene oorfprongelyke gedierten van het nieuwe vaste Land zyn. De Oliphant. De Tyger. 't Zeepaard. De Panter^ S 5 De  S82 REIZE NAAR De Rhinoceros. 't Paard, 't Kameel-paard. De Ezel. De Kam el. De wilde Ezel. De Dromedaris. De Os. De Leeuw. De Buffel 't Schaap. 't Konyn. 't Varken. 't Kleine Guineefche Hait,' De Geit. De Fret. De Hond. De Rot. De Bunfem. De Muis. De Wezel. De vette Eekhoorn. De Spaanfche Kat. De tuin Eekhoorn. De Hermelyn. De Marmot. De Hyëen. De Ichneumon of Egipti- De Avondwolf. fche Rot. De Civetkat. De Bergmuis. De Kat. De Maki, en verfcheiden De Das. andere zoorten van De Steenbok. Aapen, De wilde Geit, Zy die hier van meerdere onderrigting begeeren, kunnen de Natuurlyke Gefchiedenis van den beroemden Graaf de büffon raadpleegen. Den 8ften, kwam de Vaandrig matthieu, één der Officiers van de krygsbende, die my was ko-  SURINAMEN, IX. Ilooftjl. kptnen aflosfen, van JDevifs Harwar aan. Den zelfden dag wierd hy gevolgd door zynen Bevelhebber en vriend, den Luitenant Colonel wesTerloo, welke by zyne ontfeïieeping door twee foldaaten gedragen wierd. Deeze heeren hadden met my den fpot gedreven, toen ik my beklaagde, na verfcheiden weken in een vaartuig opgefloten te zyn geweest, terwyl zy, fchoon fleeds op 't land gebleven zynde, het op hunnen post niet hadden kunnen honden. De laatstgcmelde had den Colonel fourgeoud naar de fflana-kreek willen vergezellen. Hy had zig .pp den post van ia Rochclle, aan de Patamaca, met hem vereenigd; maar het was hem zelfs onmogelyk om in de bosfehen tc gnan. Ik was by den heer d a y ten eeten, toen ik hem zag voorby komen, het geen een droevig fchouwfpel vertoon^ de. Ik vergat, hoe weinig reden ik had., om over zyne behandeling te vreden te zyn, en fiond .oogenblikkelyk. van tafel op, om hem een koets te bezorgen, waar in ik hem tot.aan zyne woonplaats vergezelde. Om de meenigte van volk te verwyderen, deed ik een wacht voor zyne deur plaatfen, en ik liet dadelyk twee Geneesheeren haaien, de Doctoren van dam en kissam, welke laatstgemelde een Jmericaait was. Ik verbood tevens, om iemand binnen tc laten komen; uit-  £84 reize naar uitgenomen zyn bediende , eene oude Negerin, en een jongen Neger. Op die wyze bragt ik, zoo ik meen, veel tot behoud van zyn leven toe. Densoften. kwamen de Lieutenant Graaf van randwyk, en de Vaandrig koene, beiden, in een zeer elendigen ftaat aan. Myn arme gewezen Stuurman hamer, die vier maanden lang op Devifs Harwar had doorgebragt, eindelyk door ziekte overmandt zynde, kreeg insgelyks verlof, om zig naar Paramaribo te laaten ver* voeren. Den asften, zond my de Gouverneur een tak van een Katoenboom , welke ik afteekende. Ik zal thans de gelegenheid waarneemen om eene befchryving te geven van deeze plant, die eerst in 't jaar 1737 in Surinamen, en met weinig goed gevolg tot in 't jaar 1750 of 1772 is aangekweekt geworden. 'Er zyn verfcheiden zoorten van Katoenboomen ; maar ik zal alleenlyk fpreken van die , welke de gemeenfte en nuttigfte in deeze Volkplanting is. De gemeene Katoenboom is een heestergewas, het welk tot de hoogte van zes tot agt voeten opgroeit; hy draagt vrucht binnen 'c jaar, en levert twee gewasfen op; elke voet geeft ten naasten by twintig oneen catoen. Zyne bladen, vry gelykende naar die van den wyngaard, zyn van een fchitterend groen, en derzelver vezels trekken naar  TAK vast CATOEK"^B00M.   JÖSINAMES) IX. HooftJÏ. 2.Ü3 teaar de kaneel - kleur. De vrucht, die zomtyds zoo groot is, als een klein hoender-ey, is in drie vakken verdeelt. Dezelve groeit aan een zeer lange fteel, in een bast of fchil, die door een geelachtige bloem word voortgebracht. Wanneer die in ftaat van rypheid is , gaat ze van zelve open , en geeft bolletjes , die zoo wit zyn als fneeuwvlokken, in het midden van welke kleine zwarte korrels befloten zyn, byna van gelyke gedaante , als die men in de druiven vind. De Katoenboom tiert in alle heete luchtftreeken. Hy is zeer vruchtdragend, mits niet te veel regenbuien Zyne wol vernielen. Men kweekt hem zonder moeite, en met weinige kosten aan. 'Er is niet meer noodig, dan elke zaadkorrel op eenigen affiand van elkander te plaatfen; en, zoo als ik reeds gezegd heb, hy brengt het eerfte jaar, dat hy in den grond gezet is, vruchten voort. De affchei. ding van het zaad van het dons, waar van het katoen gemaakt word, is het werk van één mensen alleen, door middel van een werktuig of molen, daar toe gemaakt. Wanneer alle de verrichtingen tot de bereiding van het katoen verëischt wordende, zyn afgeloopen, pakt men het in baaien van drie of vier honderd ponden. Dezelve moeten wel nat gemaakt zyn, want zonder dat zou hec katoen, het welk men 'er bovendien met een yzer in-  2aG REIZE NAAR; inftampt, oogenblikkèlyk opzwellen, 'sjaarsvootf myne komst in Surinamen, had men drie duizend baaien alleenlyk naar- Amflerdam en Rotterdam uitgevoerd, het geen omtrent veertig duizend ponden fterling had opgebragt. De beste Plantagiën geeven jaarlyks meer dan, vyf-en-twintig duizend ponden. De prys van het katoen verfchilt van agt tot twee-en-twintig ftuivers het pond. De ruwe ftof word in de West. Indien op een wiel en klos gefponnen. Men brengt het alzoo tot een hoogen graad van fynte; en dan breijen de Negerinnen 'er kousfen van die men zomtyds tot voor twee guinies verkoopt! De Indianen , of inboorlingen van Guiana maa. ken ook zeer fraaije hangmatten van katoen, die zy tegen verfchillende koopwaaren te Paramaribo verruilen. Op de teekening, die ik 'er van gemaakt hebt, vindt men de bast of fchil in haar geheel; de gefloten bast; de opene bast met het katoen, eti eindelyk het zaad. Ik moet egter met opzigt tot het laatfte aanmerken, dat het op, myne afteekening een weinig kleiner is , dan in den natuurlyken ftaat. Ik zal ook in dit werk eene befchryving geven van de Koffy Plantagiën % de cacao, het fuiker-iiet, en de indigo; maar dit zal ik op een andere plaats doen. Ik heb my tot een regel voorgeftelt, om van geene  SURINAMEN, IX. Hooftft. geene zaaken te fpreeken, dan naar maate ze my voorkomen. Deeze manier is my veel gemakke. lyker, en geeft eene meer aangenaame verfcheiden' heid aan myn verhaal. My eindelyk volmaakt herfleld ziende, befloot i\ my naar den Colonel fourgeoud aan de Wana ■ kreek te begeeven , zonder zyn bevel af te wagten, en hem in zyne tochten door de bosfehen te vergezellen. Dien volgende liet ik my het hair fnyden, een kapzel, het welk ik veel gefchikter vond, om door de bosfehen tc loopen, en vooral veel zindelyker , dan eenig ander; ik voorzag my ook van zoodanige kleeding, als deeze tocht vorderde. Gereed zynde te vertrekken, ging ik den Gouverneur opwachten, om zyne beveelen mede te neemen. Hy ontfing my met zeer veel beleefdheid, en zeide my, dat ik tans meer ftond te lyden, dan ik nog gedaan had. Ik bleeï des niettemin by myn befluit, en verzogt aan de Regeering een vaartuig en Negers, om 'er my te brengen. Deeze heeren my zulks tegen daags daar aan volgende hebbende toegezegd , ftelde ik het bevel, de vaandels en de kasfe in handen van den Lieutenant meyer, de eenige die niet ziek was, onder alle de Officiers, welke zig op Paramaribo bevonden. Naar  *38 REiZENAAR Naar waarheid konde men zeggen, dat de vaan: dels, de kasfe en de foldaaten, allen even onnoodig waaren in Surinamen. De eerften waaren nimmer ontrolt, dan by onze ontfcheeping ; de tweede was voor niemand zichtbaar, dan voor den Colonel; en de laatften ftierven, de één na dei/ ander* • ' TIEN»  SURINAMENjX. HvoftJÏ. 289 TIENDE HOOFTSTÜK. De Armadil. — Het Stekelvarken en de Egel van Guiana. — Gevecht tusfehen een Slang en een Kikvorsch. —- De Colonel fourö-eöud trekt itaar de Waria - Kreek. — Hy ontrust den vyand door herhaalde aanvallen. — Befchry* ving van den Palmboom. — Verfcheiden ge* bruiken, waar toe dezelve dient. — De Kokos* loom. — Tocht naar den mond der Rivier Cormoetibo: — Waarneemingen omtrent ds Vogelen van Guiana. — Distelen en Doornen. — Eenige muitelingen krygsgevangen gemaakt'. .— Tsfclyke behandeling;, door eenen gevangen en gewonden Neger ondergaan-. D en 25ften Ocèober, alles tot mynen tweeden veldtocht gereed zynde, begaf ik my ten zes noren des avonds naar dert oever: in plaats van een goed vaartuig; vond ik aldaar een floep, walgelyk van vuiligheid, met eenige Hollandfche ma-> troozen * die dronken waaren. Zy moesten my laaten op eene Plantagie aart de Commcwyne, alwaar zy hunnen Capitain gingen haaien, om den^ zclven naar Paramaribo te rug te brengen. Op deeze Plantagie aangekomen zynde, ftond het aart li DEEt, T ihjfj  SpO ft E I Z E NAAR my, om tot het volvoeren van myne reize gelegenheid te zoeken. Ik had reeds den eenen voet in deeze floep gezet, toen ik overwegende, dat ik my vry willig naar eenen gevaarlyken tocht begaf, alleen om ondankbaaren te dienen, myn bloed voelde koken, en weder aan land flapte, alwaar ik ernftig en ftellig verklaarde, dat ik zelfs de zwakfte poging tot verdediging der Volkplanting niet doen zoude, voor dat men my een gefchikt vaartuig bezorgt had. Ik wierd daar in onderfteund door alle de Engclfchen en Americaanen, die zig in de Stad bevonden, en daar op volgde een algemeene oploop. De Hollanders fchreeuwden over de kosten, die op dertig Engelfche fchellingen beloopen zouden, terwyl zy van deeze gelegenheid voor niet gebruik konden maaken. Myne landgenooten en de Americaanen gaven hun ten antwoord, dat zy elendige vrekken waaren, onwaardig om door de krygsbende van den Colonel fourgeoud verdedigd te worden. De meenigte groeide aan, en men kwam van woorden tot daaden voor de herberg van har de gen, aan den waterkant gelegen, alwaar men onder de venflers wel dra de hoeden, paruiken, glazen, flesfen zag onder één vliegen. De Regeering vertoonde zig, om het vechten te doen een einde nemen, maar dit was vruchteloos j  SURINAMEN, X, Hooftft. 2QI loos; het bleef op ftraat voortduureö tot tien uuren des avonds. Myne vrienden bleeven meesters van den grond, na een groot getal Matroozen, Planters, Joden en Opzichters volkomen geflagente hebben. Ik verloor by dit voorval één myner pifto» len, welke ik, in een oogenblik van woede, eenen fchelm naar het hoofd wierp. De zaaken zouden daar by niet gebleven zyn, zonder mynen vriend kennedy, lidt van de Kamer van Politie, die niet twee of drie andéren van zyne medeleden daar ter plaatfe kwam. Men deed de vechtenden uit elkander gaan , verklaarende , dat men my niet wel behandelt had, en dat ik des anderen daags een gefchikt vaartuig hebben zoude. Ik begaf my vervolgens eenige uuren ter rust# en ontfing des morgens een bezoek van vier Arno* 'ficaanfche Capitains, die my met nadruk verzog-. ten om alle vaartuigen der Volkplanting te weigeren, en my aanboden, om my in één van hunne floepen, die door hunne eigene matroozen beftuurd zoude worden, op de plaats myner beftemming te bezorgen; ik nam hun voorftel aan. De heer kennedy deed my vervolgens een brief ter hand ftellen voor den heer r e e d e r j Capitain der Militie, die zig aan de Gommewyne bevond; zy bevatte een last, om my een goed vaartuig te bezorgen * ten einde daar mede naar myn wachtpost T 2, tc  292 REIZE NAAR te vertrekken. Over alle myne goederen befchikking gemaakt hebbende in dier voegen, dat noch de Colonel fourgeoud, noch At Kakkerlakken my geen hinder doen konden, omhelsde ik myne geliefde joanna, en ten zes uuren des avonds, keerde ik naar den oever te rng, vergezeld van myne vrienden, Engelfchen en Americaanen ■ wy dronken aldaar een kom punch, en fcheidden van elkander. Toen myne floep van wal ftak, waaiden de vlaggen van alle de fchepen op de reede leggende, en begroetten my met drie vreugdegalmen, welke my zoo veel genoegen deeden, als zy aan de meenigte, die my aanfchouwde, fmart veroorzaakte: wy voeren voort, en wel dra verloor ik Paramaribo uit het gezicht. Aan het Fort Amflerdam gekomen zynde, waaren wy genoodzaakt ons aldaar op te houden, om de Commewyne te kunnen opvaaren. Het krygsvolk der Compagnie, op dit Fort in bezetting leggende, bezorgde my eene zeer fraaije en aangenaame avond -maaltyd. Te middernacht ging ik aan boord, en na het geheele overige gedeelte van den nacht al vaarende te hebben doorgebracht, ontbeet ik met den Capitain macney, die, in 't jaar 1791 onder den Generaal spork den zelfden rang bekleedde. Myne reize op nieuw vervorderd hebbende, flapte ik op de Plantagie Char- les-  SURINAMEN, X. Hooftft. 293 lottenburg aan Land, alwaar ik den brief van den heer k e n n e d y aan den heer reeder ter hand ftelde, die beloofde, my des anderen daags morgens een goed vaartuig te zullen bezorgen. Ik was zoo verontwaardigd over de behandeling, die men my te Paramaribo had aangedaan, en over myne Americaanfche matroozen zoo te vreden, dat ik hun twaalf gebraden eendvogels voor een middagmaal liet toedienen; ik gaf hun daarenboven een guinie, en zes- en- dertig flesfen goeden rooden wyn, die mynen geheelen voorraad uitmaakten; zy keerden met het vallend water te rug, en verlieten my zoo wel te vreden en zoo. dronken, als maar mogelyk was. Van mynen kant vervolgde ik myne reize tot aan de Plantagie Myn Genoegen. Na de puinhoopen van die Plantagiën, welke verbrand waaren , toen ik het bevel op Deviïs Harwar voerde, bezigtigd te hebben, kwam ik op de Plantagie van le pair. Alhier verhaalde my een der Opzichters de verwonderlyke manier, op welke hy aan de muitelingen ontfnapt. was. „ Zy hadden reeds, „ zeide hy, het voornaamfte huis omringd, toen „ ik nog niet wist, dat zy zig op de Plantagie „ bevonden, en bezig waaren met dezelve aan „ vier hoeken in brand te fteeken. Te willen weg„ loopen, was niets anders, dan zig aan een wisT 3 fen  m 5. E I Z E HAAï$ „ fen dood bloot te fteilcm In dit dringend „ gevaar, nam ik de vlucht naar den zolder* al„ waar ik op een balk plat op den buik ging'kg„ gen, in de hoop, dat de vyanden wel dra ver„ dwynen zouden, en dat ik zoude kunnen onts, fnappen, eer de vlammen tot my kwaamen* 3, maar ik bedroog my, en zy bleeven 'er beften! 3J dig. De brand nam te gelyker tyd dermaten „ toe, dat op de plaats, alwaar ik my bevond■„ „ de hette ondraaglyk wierd, en dat my niets 3, overbleef, dan één van beiden, of levend te „ verbranden, of van een hoogen zolder naar be„ neden te fpringen, midden onder woedende „ vyanden. Echter beüoot ik tot deezen laatften, „ maatregel, en ik had niet alleen het geluk, om „ op myne voeten neer te komen, maar zelfs om 33 my te redden zonder eene enkele kwetfuur, 5J fchoon de Negers met fabels cn haaken gewa„ pend waaren. Ik nam oogenblikkelyk de vlucht „ naar do Rivier, alwaar ik met het hoofd naar „ beneden dadelyk in fprong. Doch niet kun„ ne;:de, zwemmen , zonk ik wel dra naar den 3, grond; maar ik verloor den moed niet; hetge„ lukt? my eenige takken van een Palmietboom „ te vatten, en myn hoofd boven water te ftee3, ken, om vryelyk te kunnen adem haaien. Door ,» middel van het dik geboomte, waar agter ik „ my  surinamen, X. Hooftji. 295 ., my verborg, bleef ik aldaar,'tot dat de muite„ lingen vertrokken waaren, het geen zy deeden ,, na alle de andere blanken vermoord te hebben; en een vaartuig kwam my eindelyk verlosfen „ uit den deerniswaardigen ftaat, waar in ik my bevond." Den 30^ January, kwam ik te Devil's Harwar aan, en des anderen daags voer ik de Cormoetibo - Kreek op. Het vaartuig aldaar aan een boom hebbende doen vast maaken, waar van de takken ons overdekten, befloot ik den nacht aldaar door te brengen: ik ging op de banken leggen, en myn kleine quaco plaatfte zig by my; de andere Negers gingen onder hunne roeiriemen leggen flapen, uitgenomen die geenen, welke beurtelings de wacht hielden, en wien ik gelastte my op het minfte gerucht, dat zy in de bosfehen hooren mogten, wakker te maken; ik droeg ook zorge om hun volftrektelyk te verbieden van te fpreken, of eenig gerucht te maken, uit vreeze dat de muitelingen, die aan den kant van deeze Kreek rond zworven, ons niet hooren en verrasfen zouden; want de eenige blanke onder myne bende zynde, was ik zeer zeker hunne woede niet te zullen ontfnappen. Alle deeze voorzorgen genomen zynde vielen wy in eenen diepen flaap, van negen uuren des avonds tot drie uuren des T 4 mor*  '*P$ k e i z e naak morgens, toen quaco en ik van onze banken wierdén afgeworpen door eene beweeging' van het vaartuig, het welk oogenblikkelyk zoo*, danig pp zyde overhelde , dat alle de Negers V water vielen. Ik greep naar myn piflool, en dadelyk op ftaande, vroeg ik , wat 'er te doen was. Ik had befloten my tot het uiterfte. te verdedigen, liever dan om in de handen van eenen onverzoenbaaren vyand te vallen. Geduurende eenige minuuten gaf my niemand abt-, woord: maar'na deeze'korte tusfchenpoozing, hernam het vaartuig zyne rigtïng door eene tegenuvergeflelde beweging, en die my het evenwigt deed verliezen. Toen riep my één van de Negers al zwammende toes „ Mafcra da wan fea cow" ■ en hy had gelyk, Want het was niet anders dan een Manati', of Zee-koe, aan wien men in Qayemc den naam van Lamentin geeft. Volgens het verhaal van myne Negers, had dit dier onder het vaartuig geflapen; toen hy wakker wierd , 'had hy het zelve op zyde geworpenen zig van daar verwyderende, had hy" het in zyne natuurlyke rigtïng herfteld. Ik zag hem niet, en de Negers zeiven vernamen hem ter naauwer nood, uit hoofde der donkerheid van den nacht , die nog eenige uuren duurde , maar geduurende welken tyd wy geen meer lust tot flapen hadden. Einde.  SURINAMEN, X. Hooftfl. lyk begonckn de ftraalen van een fchitterende zon dwars door de takken der boomen heen te fchieten, en aan de bladeren een gouden glans te geven. Toen voeren wy de Carmo.etibo-Kreek, die zeer naauw wierd , weder bovenwaarts op. Dit duurde tot den middag, wanneer wy rook ontdekten, en eindelyk kwamen wy aan den mond van de Wa* na-Kreek, die in de Rivier Moroniuitloopt, en het geen de plaats der. beftemming was, alwaar echter het krygsvolk nog niet was aangekomen.. Aan de overzyde, waaren eenige Neger-Jagers gelegerd, die de krygsbehoeften bewaarden. Een van deeze Jagers een Armadil, ofTatou^ een dier, in Surinamen den naam van Gapasce dragende, gedood hebbende, zal ik deeze gelegenheid waarneemen, om dcnzelven te befchryven, Hy word zomtyds gepastelyk het geharnast varken genoemd. Zyn kop en ooren gelyken veel naar die van een gebraden varken. Zyn geheele lyf is met fchubben bedekt, zo als die op een fchild zyn afgebeeld , en hebbende de gedaante van bcweegbaare ringen , even als de Otie-que, een dier, waar van ik reeds gefproken heb. Deeze ringen loopen over elkander, uitgenomen op de fchouders en op het gat; zy zyn met eene beenachtige zelfftandigheid bedekt , even als de kop van een febiidpad , en waar aan zommigen den T 5 naam  29" REIZE NAAR naam van een ftormhoed of harnas geven. 'Er zyn verfcheiden zoorten van dieren van deezen naam in Guiana. De grootfte heeft van den bek tot agter aan de ftaart, meer dan drie voeten leng. te. De Armadil is van een roodachtige kleur, en heeft het lyf met zeshoekige beeldtenisfen geheel bedekt. Zyne oogen zyn klein, en zyn lange ftaart, die aan den wortel dik is, word trapsgewyzc al langer hoe dunner, eindigt puntsgewyze, en is even als het lyf met beweegbaare ringen bedekt. Dit dier heeft vier laage, maar langwerpige pooten, elk met vier nagels, met klaauwen gewa. pend; de voorpooten hebben 'er flechts twee, maar de agterpooten vyf. De Armadil gaat alleenlyk des nachts uit; zelden ziet men hem over dag; hy brengt dien flapende door in zyn hol, het welk hy met het grootfte gemak graaft. Hy zinkt daar zoo diep in, dat de fterkfte man niet in ftaat is 'er hem uit te trekken, fchoon hy hem dikwils de ftaart aftrekt. Wanneer men op hem aanvalt, of wanneer hy verfchrikt is, wind hy zig in elkander, r;yn ftormhoed en harnas dicht by één voegende, waar in de kop en pooten dan befloten zyn. De vogelen, de infeéten, de vruchten, de wor. telen, enz. dienen hem tot voedzel. Ik heb niet bevonden, dat hy kwaad was om te eeten; maar de Europeaanen maaken 'er weinig werk van. De  SURINAMEN, X. Hooftft. ÜQ? De Indianen integendeel houden ongemeen veel van deszelfs vleesch. Het is tans, zoo ik meen , ook eene gepaste gelegenheid om te fpreken van het Stekel-varken van Guiana, het welk men alhier Adjora noemt. Dit dier heeft zomtyds drie voeten lengte, gere* kend van den bek tot het begin der ftaart. Hy is geheel met harde Itekels bedekt. De kop , de ftaart, en de pooten echter , hebben 'er geene, Deeze ftekels hebben omtrent de lengte van drie duimen, een geeie kleur by het lyf, een donker kastanje bruin in 't midden, en wit aan het einde. Zy zyn zeer fcherp , zeer glad, zeer beweegbaar,, en dienen tot verdediging van het dier, het geen dezelve in de hoogte fteekt, wanneer het boos» Rartig is; en zyn gezicht is dan één der verfchrik* lyklte voor zynen vyand. Op alle andere tyden leggen deeze ftekels op zyn rug, ten naasten by als de varkens-borstels. De kop van het Stekel-» varken is van eene ronde gedaante, en door een ongemeen dikken en korten hals aan het lyf vast. Zyne oogen zyn gioot, zeer fchitterend, en by zyne kleine en ronde ooren geplaatst; aan elke kant van den neus heeft hy groote knevels, gelykende naar die van een Otter of Kat. Dit dier byt nooit. Zyne pooten hebben byna de gedaante van die van een aap; hy bedient 'er zig van, om op  3qo reize naar ©p de boomen te klauteren, en aldaar zyn voedzei te zoeken ; zyne lange ftaart is hem tot dat einde zeer dienftig; hy hecht die aan de takken, en zy dient hem tot een vyfde lidt; aan het einde is dezelve bedekt met hair, even als hoofdhair, uitgenomen echter het benedenfte gedeelte, het welk volmaakt eeltachtig en zwart is; zoo zyn ook insgelyks de binnen. kanten van zyne vier pooten. De Egel is , zoo ik meen , in dit Land niet veel verfchillende van die van het oude vaste Land. Hy heeft zeven of agt duimen lengte, en is geheel bedekt met ftekels van een ligt geele kleur; maar hy heeft geen hair op den kop, nog onder den buik, en de zyne is veel zachter en langer, dan die van den Europeefchen Egel. Hy heeft op de oogen bruine vlakken, even. als wenkbrauwen ; maar hy is zonder, ooren, of heeft alleenlyk gaaten, om tot een doorgang voor het gehoor te dienen, en hy heeft vyf klauwen met kromme nagels aan elke poot. Zyn ftaart is zeer kort, en zyne verdediging beftaat daar in , dat hy zig,even als de Armadil, in elkander rolt. Hy voedt zig met vrugten, wortelen, pkntgewasfen, infeclen,, enz De Indianen eeten zyn vleesch ook. De Colonel fourgeoud nog, niet aangek o. men zynde, vermaakte ik my met my*te baden, en  SURINAMEN, X. Hoojtft. 30I 'en een kano aan den mond der diepe ÏVana-Kresk te ftuuren. Geduurende deezen tyd, zag de heer rouback, één van onze Officiers, die my vergezelde, boven op een Palmietboom, een gevecht tusfehen een flang en een kikvorsch. Ten bewyze dat men dieren van dit laatfte zoort op de boomen vind, verwyze ik den leezer naar de Monthky Review, voor de maand Maart 1783, Mad%. 199, in de Verhandeling van den Abt spallanzani, over de Kikvorsfchen, alwaar de boom, die dezelve bevat, in 't byzonder befchreven is. Het verwonderde my niet, dit dier op de takken te zien, maar wel deszelfs gevecht tegen den flang, een gevecht, het geen ik zal befchryven, en het welk de arme kikvorsch verloor. Toen ik de laatstgemelde vernam, was zyn kop en halve lyf reeds in den bek van den ander, die my in de lengte uitgerekt voorkwam, en wiens ftaart om een tak van den Palmietboom gewonden was. De kikvorsch fcheen de grootte van een vuist te-hebben, en haakte met zyne voor- en agterpooten in een tak. In deeze gefteldheid ftreeden zy, de één voor zyne maaltyd , de ander voor zyn leven ,< en maakten eene rechte linie tusfehen twee takken. Geduurende eenigen tyd bemerkte ik , dat zy geheel in ftilfland waaren, en geen beweging maakten. Ik had nog hoop, dat de arme kik-  Soa reize naar kikvorsch zig door haare pogingen uit het ongeval redden zoude; maar het tegendeel had plaats; want de kakebeenen van den flang zig trapsgëwyze vergrootende , en door middel van haar opfpannend vermogen, eene ongeloof baare opening maakende, verdweenen het lyf en de voorpooten van den kikvorsch langzamerhand. Wel dra zag men niets meer dan de agterpooten en klaauwen, die eindelyk van den tak los geraakten, Het arme beest wierd ras geheel en al in de keel van zynen geduchten vyand ingezwolgen, die het zelve eenige duimen diep liet nederzakken. Hy bewaarde het op die plaats, alwaar het een dikte of zwelling vormt; terwyl bet kakebeen en de keel van den flang weder te zamentrokken , en derzelver natuurlyken ftaat dadelyk hernamen; Dewyl hy buiten ons bereik was, konden wy hem niet dooden het geen wy wel gewenscht hadden, om hem met des te meer naauwkeurigheid te onderzoeken. Dus lieten wy hem zender beweeging, en altoos rondom den tak gedraait. Den 3den November, kwam een gedeelte van het krygsvolk aan, en floeg zig aan den oever neder, ten zuidwesten van de Cormoetibo- Kreeks omtrent een myl van den mond van de WdhaKreek. Ik ging met twee jagers naar hen toe. De* Majoor rughcop, die het bevel over hen voer-  SURINAME N,X. Hooftft. 303 voerde , berigtte my, dat de krygsbende van den Colonel fourgeoud, laatflelyk de Patamaca. Kreek in twee colommen verlaaten had; de Ptlajoor geleide 'er ééne van, en de andere vervvagtte men alle oogenblik. Deeze Officier deed my ook verflaan, dat het overig gedeelte deezer zelfde krygsbende , uitgenomen de zieken, die op Paramaribo waaren , verfcheide divifiën aan de Rivieren Peréca , Cottica en Commewyne uitmaakte. Ik was toen in goeden welftand, en had een genisten geest. Hoopende dat dit vrywillig bewys van mynen yver voor den dienst my met den Colonel verzoenen zoude, keerde ik naar de legerplaats der Neger - Jagers te rug, om aldaar zyne aankomst af te wagten. Ik kende, weliswaar, de onbuigzaamheid van zyn caraéter; en aan den anderen kant was ik niet onbewust, hoe moeielyk ik my gemaakt had, toen ik meende onrechtvaardig behandelt te zyn; maar ik vergat wel dra het ongelyk, en op dit oogenblik had ik befloten, om, zoo mogelyk, door myn yverig en fchikkelyk gedrag, de vriendfehap van mynen Overden te verkrygen. Het verlangde uur kwam eindelyk aan. Ik vernam de aankomst van den Colonel, en ik ging hem, op den afftand van een halve myl van de legerplaats, te gemoet. Ik zeide hem, dat ik ge- ko-  3°4 reize naar komen was, om in zynen roem te deelen, en otimiddelyk onder zyne beveelen tc dienen. Hy antwoordde my met een groet, waar op ik'hem weder groette , en tot in de legerplaats vergezelde* Het krygsvolk van den Colonel maakte zig in zynen optocht meester van drie dorpen der vyanden , by één van welke men een uitgeftrekt veld vond, met rype en in bloei ftaande ryst bedekt, maar het welk geheel en al verwoest wierd, na dat de muitelingen waren op de vlucht gedreven^ Zy Honden onder het bevel van eenen Mulat, genaamd bonnYj die in de bosfehen gebooren wasj Deezen maakten eene party uit, geheel afgefcheiden van die van baron, welke men laatftelyk van Boucou verjaagd had. Ik vernam ook,dat men opeen ledig vak hoofden van lyken gevonden had, die op (haken, in den grond geplant, geftoken waaren. Het waaren de overblyfzeis van den on; gelukkigen Lieutenant lepper, en zes van zyne foldaaten. De anderen waaren grootendeels levendig gevangen genomen , en door de Negers naar hun dorp gebragt. Aldaar had bonny hen geheel naakt doen uitkleeden, en om de vrouwen en kinderen' der muitelingen te vermaaken , had men hen laaten dood geesfelen. Wy ontfingen dit bericht uit den mond van eene Negerin, welke de Coa  èURINAMBM, X. Hooftfi. §0$ Colonel op zyr.en tocht gevangen genomen had, en door ons wel behandeld wierd. Dit onmenfchelyk gedrag van bonny was juist het tegenövergeftclde van dat van baron, die, in weerwil van alle de bedreigingen, verfcheide foldaaten, welke hy had kunnen ombrengen, naar Paramaribo had te rug gezonden. Hy hielp hun zelfs om te ontfnappen, en verfchafte hun levensmiddelen t want hy gevoelde wel, dat het onbillyk was hun iets te wyten. Maar gelyk ik hier boven reeds gezegd heb, elke Neger-Jager, die het ongeluk had in zyne handen te vallen , kon de ontembaare woede, waar mede hy bezield waS, niet ontduiken, Ik vergat te zeggen, dat de geheele krygsbende Van den Colonel, byna uitgehongerd zynde, met een groot gefchreeuw om brood gevraagd had. 'Er was een meenigte brood in de legerkisten; maar men had geduurende drie dagen de uitdeeling daar van opgefchort, en iyst in de plaats gegeven Om dit zoort van muiterye te doen eindigen, wierpen zig de Officiers gewapend midden onder de foldaaten , en naamen zonder onderfcheid de eerften, die hun in handen vielen, gevangen.waar onder zig bevond zekere schmidt, dien alle de anderen verklaarden onfchuldig te zyn. Men floeg geen acht op hunne betuigingen, en dewyl men L deel; V een  306 REIZE NAAR een voorbeeld {tellen wilde, wierd hy verwezen tot de ftraf van ftokflagen, welke hy ook onderging , tot dat hem het bloed als een fontein uit den mond fprong. — Op die wyze eindigde deeze opftand. Een der geleiders, genaamt mangol, een walg hebbende om onder de beveelen van den Colonel fourgeoud te dienen, verliet hem zonder zyn affcheid te vragen, en kort daar naHet hy den dienst geheel en al vaaren. Zie hier de byzonderheden van deezen tocht in twee kolommen, van Crawasfibo aan de Commewyne tot de Wana - Kreek. Op zekeren dag, tegen den middag, leggende in myn hangmat te flapen, kwam de Lieutenant campbell, myn vriend, my met de traanen in de oogen zeggen, dat des avonds te vooren de Colonel fourgeoud, in tegenwoordigheid der Officiers van 'sCompagnies krygsvolk, van de.£«gelfchen ongemeen veel kwaad gefproken had. Ik beefde van kwaadheid, en ftond oogenbliklyk op. Na my het gezegde van campbell door anderen te hebben doen bekragtigen, ging ik naar den Colonel, en vroeg hem naar de reden van de door hem gehouden lasterlyke redeneeringen. Hy ging een flap agter uit, en antwoordde my, dat de gemaakte aanmeikingen alleen betrekkelyk waaren geweest tot myn lange broek en borstrok, welke ik  surinamen, X. Hooft ft. 30*? ik als de gemakkelykfte en koelfte kleeding droeg, zoo als verfcheiden Engelfche zeelieden doen , maar het geen de Colonel op de Zwltferfche bergen niet gezien had. Voor 't overige leide hy de fchuld geheel op den Capitain stoelman, die afwezig was. Ik moesrmy dus te vreden houden met opentlyk tegen deezen eerdief wraak te roe. pen. Ik beloofde vervolgens aan den Colonel myne kleeding te veranderen, en wy fcheidden zeer koeltjes van elkander. Een uur daar na, ontfing. ik last, om de Rivier Cormoetibo over te (leken, en aldaar onder het bevel van den Majoor rughcop te verblyven, die met zyn detachement of kolom aan den zuideïyken oever van den mond der Wana- Kreek gelegerd was. Ik gehoorzaamde oogenblikkelyk. Op de legerplaats van den Majoor aangekomen zynde, met twee Negers, om my te bedienen, was myne eerfie zorg, om voor my een hut te doen oprigten , of, om netter te fpreken , een zoort van overdek, ten einde myne hangmat voor Zon en regen te beveiligen; het werk was in een uur ten einde gebragt. Dewyl deeze hutten van een zeer algemeen en belangryk gebruik zyn in het open veld, en op de tochten, die onder"den zonne - keerkring gefchieden , alwaar men geene tenten kan oprichten, zal ik de manier van derzelV 2 ver  3o8 REIZE NAAR ver zamenftelling, die allermerkwaardigst is, bè* fchryven. Men heeft geen fpykers, nog hamer, nog eenig ander timmermans gereedfchap noodig; men behoeft niets meer, dan een fabel of fnoeimes. Deeze hutten, fehoon in een oogenblik gebouwd, maaken eene vry gefchikte en aangenaame wooning, die zomtyds zelfs twee verdiepingen heeft; Om deeze te bouwen, gebruikt men het hout van den Latanusboom , alhier genoemd Parafalla-, (Pinct, in Cayenne,) en banden van heestergewasfen , genaamd Bejucos by de Spanjaarden,. en Tay-tay in Surinamen. De Latanusboom is een zoort van Palmboom, die men voornamelyk op moerasfige plaatfen vind, en altyd een bewys van een ryken grond is. Hy is ten naasten by zoo dik als de dyë van een mensch, en verheft zig tot de hoogte van dertig tot vyftig voeten. De ftam, die zig eerst op den afftand van twee of drie voeten van den grond vormt, is van een helder bruine kleurvan buiten zeer hard, tot op de dikte van een halve duim, maar na dit zoort van fchors, is hy vol merg, als de Engelfche vlierboom, en is van geene waarde, dan in de hoogte, alwaar hy groen word, en een lekkere en witte vrucht bevat, genaamt Chou, die aan alle zoorten van Palmboomen eigen is , en welke ik by vervolg befchryven zal. Op den top van  SURINAMEN, X. Hooftjl. 309 van deezen boom verfpreiden zig zeer fchoone groene takken, welker bladeren, even als zyde linten ,lynrecht naar beneden hangen, en een zoort van zonnefcherm uitmaken. De manier, om zig tot het bouwen van hutten van den ftam te bedienen , beftaat hier in, dat men denzelven aan ftukken hakt, zoo hoog als men zyne verblyfplaats hebben wil, het geen wy voorönderftellen op zeven voeten, als de gewoone maat zynde. Vervolgens fplyt men deeze ftukken , neemt 'er het merg uit, en maakt 'er een zoort van planken van, ter breedte van de hand van een mensch, die goed zyn om oogenblikkelyk te gebruiken. Na zoo veele van dezelve gemaakt te hebben, als men noodig heeft, blyft 'er niets meer overig, dan om ze recht over einde te plaatfen, de eene naast de andere, op twee dwarshouten, aan de hoekpaalen vast gemaakt. Alles hangt aan elkander vast door middel van banden van heestergewasfen, wier naam Tay - tay , afkomftig is van het Engehch werkwoord to tie9 (zamenbinden,) het geen niet te bevreemden is, dewyl wy deeze Volkplanting bezeten hebben. Deeze heerstergewasfen, wat daar ook van zy, leveren koorden op van allerleije zoort, groote of kleine, die in de bosfehen groeien, en zig in allerleije richtingen om de boomen winden. Zy zyn in zoo grooten getal, en zoo won•» V 3 der*  3r° REIZE NAAR derbaarlyk verfpreid , dat zy; aan het bosch de gedaante geven van eene groote vloot, die ten anker ligt; zy doen verfcheiden boemen fterven, alleenlyk door .hun gewicht, en vlechten zig de een om de ander , tot dat zy de dikte van een kabeltouw vertoonen. Zy klimmen, zomtyds kruis, gewyze, tot in den top der hoogde boomen, van waar zy weder op den grond vallen, om wortel te fchieten, en dan weder naar boven te klimmen. De dunfle heestergewasfen zitten dikwils zoo in elkander.verwardt, als visfchers netten, en het wild kan ze niet aan (tukken breken. Zy zyn * uittermaten taay, en men kan 'er zig van bedienen, om groote Schepen aan vast te leggen. Ik zal 'er alleenlyk byvoegen, dat 'er eenige vergiftige zoorten zyn, voornamelyk die plat of hoekig zyn, en ik zal tans myne befchryving vervolgen, met op te geven , hoe men het dak der hutten maakt. Dezelfde boom, de Latanusboom, levert'er al mede de flof voor op; men gebruikt daar toe deszelfs takken of armen. Elk van dezelve, wier gedaante ik niet beter, dan by die van een veder, vergeJyken kan, is zoo breed als een mensch. Men fplyt dezelve van boven naar beneden in twee gelyke deelen, en men knoopt die beide met hunne 4 eigene bladen te zamen : men neemt vervolgens •ver-  SURINAMEN, X. Hooftft. 3|t« verfcheide van deeze alzoo te zamen verëenigde takken, waar van men bondels maakt, met banden aan elkander gehecht, zorg dragende, dat het groen naar beneden valt., even als de maanen van een paard. Dit overdekzel, het welk in 't begin groen is , krygt wel dra een roozenkleur. Het is zeer fraay, zeer fterk, zeer vast in elkander; en , zoo als ik reeds gezegd heb, het gebouw word zonder hamer of fpykers voltooit. De venfters, de tafels, de {loeien, zyn op dezelfde wyze gemaakt. 'Er is geene andere fluiting voor de tuinen en waranden, waar in men beesten houd. Dus ontbreekt het de kastanje-bruine Negers nooit aan goede wooningen, dewyl, zoo men een dorp van hun verbrand, zy morgen een nieuw gebouwd hebben; maar wel zorge dragende, dat zy het niet weder bouwen op de plaats, alwaar de Europeaanen het eerfte dorp ontdekt hebben. De Indianen, in plaats van takken van den Latanusboom te gebruiken, bedekken doorgaans hunne karbetten met de takken van eenen anderen boom, dien zy Tas noemen, en waar van ik by vervolg fpreeken zal. Ik moet niet vergeeten te zeggen, dat het zaad van den Latanusboom vervat is in een bloei-hoos of kelk by den top des booms, en beftaande uit dertig of veertig houtachtige vezels, die de gedaante van een zoort van bezem hebV 4 ben,  3** £ieize Naar ben, mtt van men zig in deeze Volkplanting bedient; dus levert deeze boom de bouwftoffen tot een huis op, tevens met de gereedfehappen , om het zelve fchoon te houden. ' De hut, welke ik voor my liet bouwen , was met ingericht op de manier, als ik zoo even befchreven heb ; dit was der moeite niet waardig voor den korten tyd, dien wy doorgaans op eene en de zelfde plaats verbleeven: zy beftond Hechts m een enkel overdek, zonder eenige affchutting. Dit zoort van fchuilplaats , welke ieder foldaat voor zig zei ven opricht, kost weinig arbeid. Men begint met vier puntige ftaaken in den grond te fteeken, zoo verre van elkander af ftaande, dat iemand gemakkelyk tusfehen dezelve leggen kan. Vervolgens maakt men daar aan twee dwarshou-* ten vast, het één aan de voorftaaken, en het ander aan de agterftaaken; en men draagt zorge om ze zoo fterk te nemen, dat ze het gewicht van 't lichaam dragen kunnen. Om het dak te onderfteunen , maakt men twee affchuttingen van eene fchuinfche gedaante; de takken,die men daar over heen fpreid, behoeven niet gefpleeten, nog vast gebonden te zyn, en men werpt 'er zoo veele op, als 't jaargetyde vordert. Zoo dra deeze hut afgemaakt is, is dezelve voldoende, om den bewooner tot eene fchuilplaats te dienen. Daarenboven hangt  \ SURINAMEN, X. Hooftft. 313 hangt men, door middel van banden van heestergewasfen, en als aan een kapftok, den fnaphaan, degen, pistoolen, enz. Na den Latanusboom befchreven te hebben, zal ik insgelyks befchryven den Kokosboom, die, onder alle zoorten van Palmboomen, met denzelven de meeste gelykheid heeft. Deeze boom , zoo geroemd, dat ze aan den mensch voedzel, kleederen , huisvesting, enz. verfchaft, heeft, naar myne gedachten, alle deeze hoedanigheden niet; maar niettemin is hij (leeds merkwaardig. Hy groeit als de Latanusboom, met een hooge ftam, die zelfs tot de hoogte van zestig, ja zomtyds van meer dan tachtig voeten opwast; hy is g'root in evenredigheid , maar zeldzaam recht. De bast is grauw; het hout, van buiten hard , is van binnen vol merg. De takken zyn breeder, en van een donkerer groen, dan die van den Latanusboom, en van weerskanten van bladeren voorzien , als die geene, welke ik in den laatstgemelden boom by groene linten vergeleken heb. Deeze bladen echter hangen niet lynrecht neder: de takken zyn ook zoo regelmatig niet gebogen, maar zy hebben het voorkomen van groote vederen , en groeien aan den top des booms. De Kokosboom brengt ook een zoort van kool of moes voort, maar van al te weinig waarde, om zig door het affnyden van deV 5 zei-  314 REIZE NAAR zelve aan het verlies van den boom bloot te flellen; het geen, zoo dikwils men dit doet, onvermydelyk gebeurd, Na verloop van vyf of zes jaaren draagt hy nooten, en zulks in alle jaar-getyden. Deeze nooten groeien doorgaans zes of agt by elkander, die uit den ftam van den boom voortfpruiten. Zy hebben de grootte van een menlchenhoofd, maar eene meer kegelachtige gedaante. — Men weet, dat de noot, wanneer zy van haar buitenfte bast ontdaan is, zoo hardis, dat men een hamer noodig heeft om dezelve te breken, en de daar in befloten pit 'er uit te haaien. Wanneer deeze vrucht jong is, bevat ze een wit vocht, het welk ik niet beter kan vergelyken, dan by water en melk met fuiker, en een zoo aangenamen, als frisfehen drank verfchaft: wanneer zy ryp word, vormt zy zig tot een breekbaare pit, ter dikte van een duim, zig aan het binnenfte der fchaal vast hechtende, waar van het overige volmaakt ledig is. Deeze kern of pit, van een lekkeren fmaak, en gelykvormig aan den fmaak der melk, waar van zy is voortgekomen, is goed om te eeten, het geen verfcheiden myner lezers onge. twyffeld zoo wel als ik weeten. Dog laaten wy ons verhaal vervolgen. Op zekeren morgen, geduurende myn verblyf op deezen wachtpost, van eene ronde, die ik met twin-  surinamen, X. Hooftft. twintig zee - foldaaten en twintig Neger-Jagers gedaan had, te rug komende, wierd ik grovelyk gehoond door den heer meyland , Capitain van 's Compaguic's krygsvolk , die , zoo als ik gezegd heb, met den Lieutenant frederik, de vesting Boucou had ingenomen, en de landgenoot en vriend van den Colonel fourgeoud" was. Wy zaten met andere Officiers rondom een zoort van tafel te eeten. M e y l a n d , hun allen van een zekere wyn gediend hebbende, waar van hy niet meer dan eene enkele fles had, zonderde my op eene beledigende manier uit , fchoon ik myn glas in de hand had, om 'er mede van te ontfan,gen. Verdenkende, dat deeze hoon door den Bevelhebber moest zyn ingeblazen, en het-voorkomen niet willende hebben van gcfchil te zoeken, zeide ik aan den Capitain, dat ik door onöplettenheid gezondigd had, my niet verbeeldende, dat ik van myne medgezellen moest onderfcheiden worden. Ik verzekerde hem, dat het niet de trek tot den wyn was, die my deeze aanmerking deed maken, en ik verzogt den geen, die naast my zat, my een glas wyn in te fchenken, het geen hy ook deed. Deeze infebikkelykheid van myn kant had geen ander gevolg, dan dat het mynen vyand nog meer verbitterde, die zig waarfchynlyk verbeeldende, dat dit uit lafhartigheid voortfproot, een 4 on-  58$ reize naar «nbefchaafdeq en gekfcheerenden toon aannam Hy wierd door alle de Duitfchers en Z,^n5 die zig aldaar bevonden , zonder uitzondering , verwonderlyk geholpen; ik fprak geen woord; ik fneed een vlerk van eenig gevogelte af, dat voor my ftond; ik at dezelve op, en verliet oogenblikkelyk de tafel, met het vast befluit, om myn ca. rafter te handhaven of te fterven. Met dit ftelhg voorneemen, begaf ik my naar de hut van eenen zieken foldaat, en leende van hem zyn fabel, (de myne was gebroken,) onder voorwendzel, dat ik dien noodig had, om één of twee ftokken te fnyden. Vervolgens ging ik den heer meyland. opzoeken: ik vond hem zyn pyp rookende aan den waterkant, en naar één van zyne vrienden, die met visfchen bezig was, kykende. Ik floeg hem op den fchouder, en zeide hem, dat zoo hy my niet oogenblikkelyk voldoening gaf, zoo als een eerlyk man betaamde, ik my over hem wreeken zoude, door hem met het platte van den fabel op zyn gezicht te kloppen. Hy antwoordde my, dat hy niets dan gekfcheerende gedaan had, en fcheen eene bevrediging te verlangen; maar Ziende dat ik daar niet heen wilde, flootte hy met veel koelbloedigheid de asch uit zyn pyp ; vervolgens zyn wapentuig hebbende gaan haaien, gingen wy te zamen, en zonder medehelpers, in het  SÜRïNAMEN, X, Rooft ft. 317 het bosch, op den aftïand van byna een halve myl. Toen hield ik ftü, en myn fabel trekkende , waarfchuwde ik den Capitain van op zyn hoede te zyn* Hy deed dit; te gelyker tyd deed hy my opmerken, dat wy met ongelyke wapenen fbreden; dit was waar: maar zoo al de punt van zyn fabel was weggenomen, was dezelve wel een voet langer dan de myne. Ik antwoordde hem., dat het fcherp van den fabel veel meer diende dan de punt, en ik bood hem aan te ruilen. Om hem daar toe te bewegen, ftak ik die geene, welke ik in de hand had, in den grond, en trachtte hem de zyne te ontwringen, tot dat ik myne vingers geheel bebloed zag, want ik had de kling aangevat, Toen nam ik myn wapentuig weder op, en zocht verfcheiden maaien , maar vruchteloos, hem te raaken: hy keerde my met het grootfte gemak af. Hy zelf, alle zyne krachten infpannende, wilde my een flag op 't hoofd toebrengen; maar gevoelende , dat myne handigheid onvoldoende zoude zyn , bukte ik om den flag te ontwyken. Ik maakte van dit myn postuur gebruik, trachtende hem in den hals te raaken ; ik flaagde daar niet in, maar ik bragt hem een houw van zes duimen lang in het vleezigfle gedeelte v£fn den rechten arm toe. Ik zag dezelve dadelyk dwars door de opening van zyn rok, en zyn hand hing op zyde. Ik zelf  3*3 REIZE NAAR zelf echter was het gevolg van den flag, dien hy op myn hoofd gemunt had, niet geheel ontfnapt; die flag was op myn rechter fchouder neergekomen , en maakte my aldaar een wond van een duim diepte. Toen vorderde ik , of dat meyland my vergiffenis vragen zoude, of dat wy . het gevecht met de pistool zouden vervolgen, fchietende met de linke hand ; maar hy verkoos het eerfte. Ik deed hem gevoelen, dat de kortswyl van een Zmtfcr geen beuzeling was, die een Engehchman verdragen konde. Vervolgens gaaven wy elkander de hand, en ik bragt hem, ge-, heel bebloed, by den Heelmeester van ons krygsvolk , die zyne wonde verbond. Dit afgeloopen zynde, kwam hy by zyn hangmat te rug, en het was hem, verfcheiden weeken lang, onmogelyk eenigen dienst te doen. Op deeze wyze verzoende ik my met den Capitain meyland; maar het geen my het grootst genoegen deed , was zyne verklaaring, dat hy my alleenlyk beledigd had in \ denkbeeld, dat de Colonel fourgeoud veel vermaak zoude fcheppen, met my eenige onaangenaamheid te doen ondervinden. Zedert dit voorval verkeerden wy te zamen als de beste vrienden. De vreede echter mocht myn deel niet zyn, want denzelfden achter - middag was ik genoodzaakt twee andere Oüiciers uit te dagen, die zig op deeze  '- S U R I N A M t N, X. HüOftfi. 3I9 ze maaltyd in het gefchü van den Capitain tegen my gemengd hadden. Ik had echter het geluk, om hun zonder geweld of bloedvergieten myn caracter te doen kennen. Deeze heeren erkenden hunnen misflag; en dadelyk wierd ik onder ons volk met een goed oog aangezien. Den 9a, die dezelfde gedaante heeft, en mede goed is; beiden hebben veel vleesch, en zyn zeer vet. Deeze visfchen wierden zoo overvloedig in de moerasfen gevonden, alwaar het afioopend water dezelve agterlaat, dat de Negers hen met de hand vongen; maar nog meer, wanneer zy by toeval met hunne fnoeimesfen of fabels in den modder hakten ; zy verzamelden vervolgens de ftukken by elkander, en wy namen die mede: zy vongen in de Kreek ook nog een andere visch, genaamd Coemma. coemma, zynde van één tot drie voeten lang: hy is van een zeer zoeten fmaak, maar zoo lekker niet, als die ik bevoorens genoemd heb. De Negers laaten dcnzelven droogen, door hem  hem op ftokken voor het vuur të plaatfen. Dan is hy veel beter, en men eet hem zonder andere toebereiding. Deeze visch alzoo gerookt zynde, kan verfcheiden weken bewaard worden. Den 2often , wierd een Capitain met twintig Zee-foldaaten en twintig Neger-Jagers afgezonden , om de verwoeste vesting Boucou te gaan opzoeken. Daags daar aan overleed de Majoor rughcop. De Colonel, op dien dag naar den bovengemelden post zelf willende vertrekken,, het my het bevel over vier honderd mannen, blanken en zwarten, waar van de helft ziek was. Ik zond dertig van naar Devil's Harwar om te lierven, en gaf aan zestig Jagers verlof om zig naas Paramaribo te begeeven. Zy verklaarden aldaar, dat de onderneemingen van den Colonel fourgeoud meer gefchikt waaren om zyn eigen krygsvolk, dan dat van den vyand, van kant te helpen. Zoo beftaan de Negers; wanneer zy denken dat 'er niets te doen valt, willen zy niet optrekken. Het is zeer moeielyk de krygstucht onder hen te bewaaren; en wanneer zy zig voorftel. len den vyand te zullen ontmoeten, kan men hen niet wederhouden om voorwaarts te rukken. Het is verwonderlyk, met welke behendigheid zy de voetftappen van anderen ontdekken. Terwyl een Europeaan den minften voetftap van een mensen in  334 Reize naar ia het bosch niet kan onderfcheiden, bemerkt het doordringend oog van den Neger den gebroken tak, het verdorde biad enz. Indien deeze de vcetflappen van den vyand zyn, is niets inifeatora hem te rug te houden. Zulk eene drift is ongetwyffeld met de hedendaagfche krygskunde niet overeen te brengen; maar zy kondigt dien geest van vryheid aan, die in oude tyden den dapperen foldaat uitmaakte. Zie daar, welk op dit oogenblik het caracter der menfehen was, die flechts zedert korten tyd de flavernye kenden. Des anderen daags, zynde den 2iften, maakte ik gebruik van het voorrecht, dat ik had met het bevel te voeren, door twee vaartuigen met krygsbehoeften geladen, het een naar den postvang Rotfiélk, het andere naar Deviïs Mêmar te zen. den. De ïaatStgemeïdé bragt my een kist met Bostonfehc befchuit mede, die aan my van Paramaribo was afgezonden. Op deezen dag wierden twee flaaven , die befchuldigd waaren van varkensvleesch uit het nisgai zyn geflolen te hebben, in gevangenis gezet, eii het krygsvolk verzogt my om daar over eens voorbeeldige ftraffe te oeffenen. De Zee-foldaaten befchouwden de Neger-flavcn met verachting zy zagen hen dwaaslyk aan als verre beneden hen zynde, en als de oorzaak van alle hunne onheilen, Men  sur inamen, X. Hooft ft. 335 Men vond, wel is waar, een ftuk varkens vleesch in den zak van de befchuldigden; maar 'er waaren geene bewyzen, die den diefftal konden zeker fteïlen , en ik vond my zeer vertegen om naar den zin van beide partyen recht te doen. De Europeaanen mishandelden de ongelukkige flaven met woorden ; en deezen beantwoordden zulks vry vinnig , en al het volk was in beweging. De eerften verweeten den befchuldigden, dat zy dit vleesch geftoolen hadden ; de befchuldigden beweerden , dat zy het op hun aandeel hadden uitgefpaard, om het aan hunne nabeftaanden of vrouwen te geven. Als toen den toon van eenen onaf hanglyken alleenhcerfcher aanneemende, deed ik de klagers in het rondt plaatfen, en gelastte om ^ de gevangenen in het midden te zetten. Vervolgens gaf ik met een luide en fterke ftem bevel, om een blok en byl te brengen. Deeze plechtige vertooning deed zulk eene uitwerking op de foldaaten, welke voor de uitvoeiing van eene ysfeïyke en barbaarfche daad vreesden , dat alle wraakzucht in hun hart wierd uitgedooft; en zy verzogten my zelve om genade te bewyzen. Ik leende het oor aan hunne aanzoeken , en gaf bevel aan den Negerflaaf, om den byl op te ligten ; hy deed het, maar dit was alleen, om het ftuk fpek, dat zoo veel beweging veroorzaakt had, in dricu te  33^ ' re'ize naar te klooven. De befchuldigers kregen 'er één deel van, de befchuldigden het tweede, en de uitvoerder het derde, om dat hy zyn plicht zoo wel betracht had. Alles eindigde tot algemeen genoegen, en ik hoorde van geene dieveryen meer fpreken. De Colonel fourgeoud kwam,den sufteni van Boucou te rug. Hy had aldaar drie Negers der muitelingen , zynde Jagers en ongewapend, verrast, op het oogenblik, dat zy een Qhou van een Palmboom deden tot hun levens - onderhoud Men had 'er egter maar twee van gekregen; en één van hun door een fnaphaan-fchoot het dyebcen gebroken hebbende, had men hem handen en voeten zamengebonden, en alzoo gehangen aan een ftok, door twee haven gedragen. Men kan over zyne akelige gefteldheid oordeelen: het geheele gewicht van zyn lichaam deed hem de ledematen uit elkander zakken. Niets hebbende, waar op zyn hoofd rustte, viel dit onöphoudelyk naaiden grond. Men had geen het minfte verband om zyne wonden gelegt, en zyn bloed verwde de plaatfen, waar hy was voorby gekomen. Op die vvyze wierd deeze ongelukkige jongman, (want hy l'cheen niet meer dan twintig jaaren oud te zyn ,) in de legerplaats gebragt, welke zes mylen aflag van de plaats, alwaar men hem had gevangen genomen. Men had hem immers wel in een hangmat  surinamen, X. HooftJÏ, yö37 mat kunnen leggen , en door dit middel zoude men hem voor verfchrikkelyke folteringen bewaard hebben. Ik was verwonderd, en met misnoegen aangedaan over deeze daad van wreedheid in den Colonel, wien ik in koelen bloede nimmer wreed gezien had. Ik moet hem zelfs het recht doen van te zeggen, dat hy zig nooit moeielyk maakte, dan wanneer men zig tegen hem aankantte ; het geen ik nu en dan wel eens gedaan had. Maar op dit oogenblik was hy over zyn zegepraal zoo verrukt, dat alle gevoel van menfchelykheid in hem uitgedoofd fcheen. De gewonde Neger op een tafel gelegt zynde, verzogt ik een Heelmeester om hem te bezichtigen en te verbinden. Hy leide hem eenige pleisters, en verklaarde , dat hy 'er -niet van zoude opkomen: dit ongevoelig mensch zong, terwyl hy dit werk verrigtte. — De arme Neger! wat moest hy al lyden! De koorts verdubbelende, verzocht hy om een weinig water. Ik fchepte wat met myn hoed , en bood het hem zelf aan. De ongelukkige , over deeze oplettenheid gevoelig, zeide my: Mot , ivmercie vous , mafcra; vervolgens loosde hy een zucht, en ftierf. Hy wierd door de Neger-flaven begraven , die hem blyken van mededogen beweezen , zoo als zyn ongelukkig lot ook verdiende. Volgens hunne gewoonte overdekten zy zyn graf met PalmL deel. X boom-  3^ REIZE NAAR boom-bladeren, en zy plaatften aldaar een gedeelte van hun eeten als eene offerhande. De andere gevangen, genaamt september, was gelukkiger. De Colonel, hoopende, dat hy hem met het doen van eenffe ontdekking behulpzaam zyn mogte, behandelde en onthaalde hem met meerder onderfcheiding, dan hy immer voor eenigen zyner Officiers betoond had. September had nochtans het voorkomen van een vos, die in den ftrik gevangen is, en des nachts floot men hem in een magazyn op. Des anderen daags kwam de heer stoel eman, Capitain der Militie, in onze legerplaats aan, alwaar hy den dag moest doorbrengen : ik nam deeze gelegenheid waar, om aan den Bevelhebber te herinneren , het geen hy my omtrent de gefprekken van deezen Officier gezegd had, en verzogt hem zulks in zyne tegenwoordigheid te herhaalen; maar de Colonel ftelde alles op rekening van den Majoor rughcop, die overleden was, en verzogt my over die zaak niet meer te fpreken: ik verliet hem oogenblikkelyk. Myne vooronderftelde tegenpartye weder ontmoetende, drukte ik hem de hand , en verhaalde hem het voorgevallene. Zyne verwondering was ongemeen; vervolgens vertrok hy, in minder dan twee uuren van Jerufakm , en wierd gevolgd door  surinamen, X. Hooftfl. s39 door alle de Neger.Jagers, die ons nog overig waaren. Den sqften, wierd de Capitain de borgnes tot Majoor aangefteld, maar 'er gefchiedden geene andere bevorderingen. De Colonel verklaarde, dat hy niemand in ftaat kende om Officier te zyn: dit konde waar zyn met opzigt tot de Sergeants; maar wy hadden onder ons twee braave jongelingen van goeden huize, die als vrywilligers dienden , en die de vermoeienisfen en gevaaren van deezen veldtocht hadden doorgeftaan ; men liet hen zonder eenige belooning: zoo gaat het, als men geene voorfpraaken en middelen heeft. einde van het eerste de ei/.