VERHANDELINGEN. UITGEGEEVEN DOOR DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYE DER.' WEETEN SC HAPPEN, T E HAARLEM. XX. D E E LS 2. STE/ K.   VERHANDELINGEN,- UITGEGEEVEN DOOR DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYE DER WEETENSC HAPPEN, T E HAARLEM. XX. DEELS 2. STUK. TE HAARLEM, By J. van W A L R E , Drukker van de Hoil. Maatfchappy der Weetenfchappen ' en derzelver GScónomifchen Tak. 1782. Met Privilegie der Edele Groot Mogende Heerm Statiën vm Holland en West - friesland.   INHOUD VAN DIT XX. DEELS 2. STUK ' antwoord op de Vraag e : Welken zyn de beste Jt\ MiddeUn , om voor de Dyken aan de Zuider • ^feeleezen, op de minst-kostoaare-^j^ Voorland gaan te winnen , of, daar reeds Borland is bet zelve te bewaaren ? door Mattbys Smit, Mede - Volrnagt der vyf deelen Zee - Dyken buucndyks , en Dyks- Gedeputeerden van het Nieuwe Bilde te Franeker. - Verhandeling over den Invloed der Maan op de veranderingen van den Barometer en van het Weder; door den Heer Jan Senebier , Bedienaar des Hsiheen Euangeliums , Bibliothecaris van de Republiek Geneve, Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem, geasfocieerd Correspondent van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Bourdeaux. - 21 Waarneemingen en Uitrekeningen over den Zamenstan'j van Venus en Mercurius, op den 18. Mey 1778 ; door M. Mécbain , Sterrekundigen tot de Zeekaarten van 't algemeen beftler der Zeevaart, en Lid van de Hollandfche Maarichappye der Weetenichappen te Haarlem. • - 39 * 5 Uit-  U/tkomflen en Vergelykingen van een groot eetai Waarneem.ngen der Zot Eclips van dÏÏ .B wfr .Serecekenden 'n orde gebragt ,'door den Hee? Mécbam, Sterrekandigen tot de Zerkaarrrn vin l ^gemeen beduur der Zeevaart Zeck_daiten «g* ^ Verhandeling over het Wi™ nt» 7,tri.„„ 7 , ^ gÏvKn • loTT vZoDd««nRe Helkundige ter vnn her'sr pL, ™? G^/jer ' Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis te Amfterdam. 130 ' aan weIk m tjalgemeen de naam van Lwtvaten gegeeven word • "door E. P. SwageZan.b ,7t AanmeHdngen over de Ademhaling ; door ~ 159 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid van de ^iiFÉtektoj. KinHr***** door C™U** : Befchryving van eenige Japanse Vkecbcn en andere Zee■ Schepfelen ; door M. Houttuyn. - 3II Verhandeling ter beantwoordingc van de Vr aagt • Welken zyn de ge/cbiktfte en gcreedfie Middelen in ons Land tot verbetering 1. van bet /^erfland, en 2. van bet Hart en de Zeden der geringe Lieden , zoo tn de Steden als ten platten Lande ? byzander om dezeiven daardoor tot meerder naarftigbeid aan te ™*. digen en te gewennen ; door Mexandre Benjamin Fardon, te Amfterdam. . . . 3 BefchryviDg. van' eene Büdleja Cloéosa ; door " J, Hope, Profesfor te Edenburg. - 4r? Befchryving van twee nieuwe foorten van Palmboom- r^iigeJTEWASSEN ' uic JaPan en VJ>n de Kaap deiGoede Hoope , met eenige Aanmerkingen omtrent de Bloemen var, de Varens en dergelyïe Plantendoor Karei Pietcr Tbunberg. . y . ' 4,g iim  C vu ) I n d e BERICHTEN. Bericht nopens de onverwagtfte en fpoedige Herftellinge van eene aanmerkelyke Been - ontelootinge aan het Cranium ; door G. Brugmans. BI. 43? Bericht van eene Oog-Ziekte, iu eene Familie op het Eiland Wicringen ; door J. F. MartirM. 44* Waarneeming van eene binnen den Buik verftropte Darmbreuk, met Waterbreuke vergezeld, befchreeven in eenen Brief aan den Heere A. Bonn, Med. Dr. Anat. & Chir. Prof. te Amfterdam , enz, door M, van Geuns. - 445* Antwoord aan den Heere M. van Geuns, Profefibr Medic. & Archiater Prov. Gelria; te Harderwyk , enz. over eene binnen den Buik verftropte Darm breuk, met Waterbreuk vergezeld, door A.Bonn. 463 Waarnecmingen op Zwaanenburg , voor den Jaare BERICHT  C VIII ) B E R i c H T WEGENS HET INVOEGEN D£Jl P L A A T E N. Plaat I tot VI. van het Zeewier, tegen over bi. J2;s. — VII en VIII. Heelkundige Gevallen, . I?c. — IX en X. Vaten in de Planten, . . Ij?8. XI. van de Budleja Globofa , i . . 4l8> XII. van een Darmbreuk, . . . ^ — XIII. Idem, ..... ^ ANTWOORD  Bladz. i Cedert den 6. Oftober 1781., den ^ tyd, waarmede het Voorbericht van het Ëerfte Stuk des Twintigsten Deels der Verhandelingen deezer Maatfchappye eindigt , heeft Dezelve het ongeluk gehad , van door den dood te verliezen drie van de Hecren Directeuren 3 te wecten de Hcercn ZX. Deel 2. Stuk. * % H. VOORBERICHT , van ri E HOLLANDSCHE MAATSCHAPPTE DER WEETENSCHAPPEN, opchr icHT TE HAARLEM.  il VOORBERICHT. W. A. Baron van ROUWENOORT Heer van den Ulenpas, Ridder y*n de Mme Orde, enz. enz. Mr. PAUL le LELT de WILHEM , Heer yan Brongelen Schepen en Raad der Stad Haarlem, overleeden den 15. Nov 1781 111 den ouderdom van 49 Jaaren. ' Mr CORNELIS AARNOUT van BRAKEL, Raad m de Vroedfchap en Oud-Schepen der tmd I-laarkm , enz. enz. in den ouderdom van ruim 49 Jaaren overleeden den 12* De~ cember 1782. Ook zyn haar tot haare finarte door den dood ontrukt de Heeren Leden JAN ENGELMAN, Med. Bo&or, Opziener van 'sGemeenen-Lands Werken van Rhynland, enz. enz. geftorven den 21. February 1782- in den ouderdom van 72 Jaaren. C. BILGEN, Geheime Raad van zyne Pruisfifche Majefleit enz. enz. overleeden den 10 Maart 1782. oud 65 Jaaren. ï). H. GALLANDAT, Med. Doel. en Letlor te Fin'fwgen , overleeden den 12. Augustus Ï/S?. oud 50 Jaaren, DAVID  VOORBERICHT. nr PAV1D de GORTER , J. Z. geweezen Lyf Medicus van haare Ruskeizerlyke Majefleit, enz. enz. overleeden den 3. April 1783. in den ouderdom van byna 66 Jaaren. JOHN PRINGLE , Med. Doclor , enz. enz. te Londen. FREDERIK Baron van WURMB , Onder» koopman, enz. enz. te Batavia. JAN SCHIM, Koopman te Maasjïuis, overleeden den 18. Mey 1783. oud bynaa 56 Jaaren. Op den 21. Mey van het jaar 1782. zvn daarentegen door de Groote Vsrgaderwg benoemd tot Directeur, de Heer Mr. FREDRIK WILLEM BOERS , Advo* caat van de E. E. Oostindifche Compagnie deezer Landen , enz. enz. te Amfterdam. En tot Leden , de Heeren MARCUS ELEASAR BLOCK , Med. Do&. enz. enz. te Berlyn. * a De  iv VOORBERICHT. De ABT TOALDO , Profesfor in de Aftro-nomie, enz. enz. te Padoua. ALEXANDER de VOLTA , Prof. PhyRces Experimentalis &c. &c. te Pavia. ABRAHAM ARENT vander MEERSCH Profesfor in de Heilige Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchieaenisfen onder de Remonstranten , enz. enz. te Amfterdam. NICOLAAS PARADYS , Med. DoStor, enz. enz. te Amfterdam. MEINARD SIMOM ^ rui, Med Doclor Anat. Chir. &. Artis Obftetric. LeSfor &c &c. te Campen. e n ADRIAAN PAATS van TROOSTWYK Koopman, enz. enz. te Amfterdam. Ook heeft dceze Maatfchappy van het voorgevallene op haare Groote Vergaderinge van het Jaar 1782. uitgco-eeven het volgende Programma; ö De  VOORBERICHT. v , Tp\e Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchap, \_J pen , opgericht te Haarlem , heeft in haare , Vergaderinge, welke zy op den 21.Mey 1782. heeft , gehouden , beflooten het Algemeen by deezen te be, richten: , I. Met opzicht tot de Antwoorden , haar toege» zanden op haare Vraagen , , J.} Dat op de Vraag, by haar in het laatstvoor- , leedene Jaar op verzoek, ufgvg^n. betrekke- lyk tot de voornaamite Stroomen in de Texelfche Zce' gaten , en wel voornaamlyk in en by hec Marsdiep, \ gééne voldoende Antwoorden zyn ingekomen „ ' en derhal ven is beflooten op nieuw voorteftellen, om ' te beantwoorden vóór 1. Febiuary 1783, dezelfde , Vraag, luidende aldus : Naadien de voornaam- \ fte Stroornen in de Texelfche Zeegaten, en wel hoofd* , zaaklyk in en by het Marsdiep, hoe langs hoe meer ' de aldaar liggende Dyken en Zeeweeringen naderen w \ en dezelven , door de toeneemende diepten , in ge, vaar brengen , zoo word gevraagd : , „ O/, en door welke middelen de*gemelde Stroornen , „ van den Wal afgekeerd , en het naderen der ge~ : „ vaarlyke diepte voorgekoomen, of de Zeeweeringen , „ tegen de naadeelige uitwerking van dien beveiligd, „ zouden kunnen worden"? ' * 0 , Ds  vi VOORBERICHT. , De Maatfchappy verwacht, dat de Schryvers der » Verhandelingen , gefchikt om eene Vraag van zoo , veel gewichts te beantwoorden , eene duidelyke en , nauwkeurige befchryving der Werken, die zy ter , bereikinge van het voorgeflelde oogmerk raogtendien, ffig oordeelen , mitsgaders eene berekening der kos, tenj, tot de uitvoeringe van dezelven benoodigd, zul, len opgeeven. , En om allen , welken lust en gelegenheid mogten , hebben, om hunnen arbeid ter beantwoordinge dier , Vraage te befteeden , des te meer aantemoedigen , , bericht zy tevens, dat dezulken , des begeerende , , alle noodige onderrichting en hulp tot het onderzoek , deezer zaake , of ook tot het doen van eenige Waar, neemingen in loco kunnen bekoomen , mits zich ren , dien einde alvoorens adJresfcd-cude aan den Secre- , taris deezer Maatfchappye. Men belooft op , de gewoone Voorwaarden aan den geenen , welke , deeze Vraag vóór primo February 1783. voldoende , beantwoordt , eene Goude Medaille en honderd Gou, de halve Ryders tot een Eereprys en beloonin"-; en, , wanneer een tweede Antwoord mogt geoordeefd'wor, den hec Accesfit te verdienen , zullen den Schryver , daar van eene Zilvere Medaille en honderd Zilvere 3 Ducatonnen aangebooden worden: offereerende 9 men daarenboven , om aan die geenen, wier Verhan, delingen den Gouden of Zilveren Eerpenning zullen , weggedraagen hebben, behalven de vastgeitelde Prce, nmn , nog te zullen vergoeden zoodanige kosten en 3 daggelden, als zy zullen kunnen aantoonen aan Land, meeters of andere perfoonen , tot het doen van mee, tmgen , peilingen en andere waarneemingen, betaald 3 te hebben. , Noch-  V00RBERICI1 T. vit , Nochtans heeft men geoordeeld daar by te moeten ? voegen: dat mén verwacht eene naauwkcurige bejehryt ving der Middelen , die men zal willen voorftellen , , met een fuccinEt betoog van de mogelykheid der Execu, tie , en het nuttig effect van dezelven , mitsgaders ee, ne berekening en ciering , zoo veel doenlyk , van ds , kosten. , B.) Op de Vraage : Welken zyn dc Gronden en , Kenmerken van de Analogie, enz. zyn haar verfchei, dene Antwoorden toegezonden , doch zyn de Schry, vers, die zich bediend hebben van de Zinfpreuken , de ééne brevis ejje laboro Hor at. en de 5 andere: Nee temer e, nee timide , beiden geoor- , deeld, de Vraag zoo wel beantwoord te hebben, en , eikanderen in waarde zoo zeer te evenaaren, dat voor j deeze reïze , en in dit finguliere geval , is gerefol* veerd aan elk van dezelven eene Goude Medaille toe , te leggen ; en is by de opening van het Billet geblee, ken , dat de Schryver van het eerstgenoemde Anc, woord is Frederic de Castillon , Profeffeur en , Maihematiques a F Academie Royale des Gentils-Hom- j mes a Berlin ; en dat het tweede Antwoord is opo-elleld door den Heer Josuphus Pap de Fagaras, [ Dokor en Fr of e sjor in'de Philofophle , en Profesjor in , de Mathefis, op het Athsnceum, te Vafarhely in Ze, venbergen. , C.) Ter beantwoordinge van de Vraage , raa, kende de onderfcheidene foorten der Luchtgelykende , Vloeifloffen , enz. enz. is ingekomen één Antwoord * , onder de Zinfpreuke : Cherchez les caufes , ÊP vous ^ aurez les cffets. Deeze Verhandeling oordeelt , de Maatfchappy met zeer veel fchranderheids gefchree$ ven te zyn, dan zy is van begrip , dat dezelve niet * 4 i alleen  vnr VOORBERICHT. ' fe? £?F overto,]ige ««aken behelst, maar ook , by den Schryver niet genoeg gelet is op verfcheidene ' Z "free? d00r *nderen omtrent d ftuk , gedaan; dat door denzelven te weinig Proeven"™ , genomen tot ftaavinge van Zyn gezegde, ül Tt , voorts zyne ftellingen dikmaal, Set rechfireeks uk wertcn 'Jtl^V Weïken zTl de Onder- 1 de NaïUür™ Historie onzes verdacht,7™ w" ^« «* , wrw*fA/,B bebbe , dat eene verdere naafmrme ten ' ITJT het ™erland vlekken zaf^Z , ben wel twee Schryveia gc>ractK te beantwoorden maar, naar het oordeel der Maatfchappye aan de! , zelve met voldaan. En is derhaiven heflooten dee , ze Vraag voor de tweede reize op te geeven om fe" , beantwoorden voor ultimo December",784"metbv , voegmge, dat de Maatfchappy niet elktl verlaat , een lyst van Onderwerpen , dewelken met vrucht Ju , den kunnen naagefpoord worden ; maar tevens Tenl , aanwyzing van dc redenen , waarom men van derzel l te b?£eTh VmdeSlVm htt ^land Zt ,11. Zy heeft vervolgeus beflooten, de voKende , Vraagen op nieuw voor te feilen. vvl*™e . Is  VOORBERICHT. ix , Is de algemeene Grondregel der Hydrometrie , dat , de grootfte diepten [leeds op de naauwjle plaatjen der , Rivieren bevonden worden ; insgelyks toepasfelyk op de , Zeeboezems , gelyk het Ye, alwaar de flroom door de , getyen veroorzaakt word ? Of zou deor eene geregelde , vernaauwing van dezelven , de fnelbeid en dus ook het , uitfchuurend vermoogen verminderen, voor zoo verre, , alsdan de dagelykfche Vloed minder water aanbrengen- , de , 'er ook by Ebbe eene mindere hoeveelheid zoude te , rug ftroomen ? Zyn , by voorbeeld , de diepten in het , Vaarwater van het Ye , in de Holle Sloot by de Nes , en Volewyk , aan de naauwten aldaar , of aan toe- , vallige oorzaaken, toe te fcbryvcn ? En zou de vaar- , baarheid van het Ye tusfchen Amfterdam en Sparen- , dam, door eene geregelde vernaauwing verbeterd, dan , wel verjlimmerd worden ? , b. ) Uk het byzondere Fonds van wylen den Heer Direiïeur Nicolaas Willem Kops , ( volgens ' Programma van 1773.), om te beantwoorden voor , 1. January 1785- , Schoon men thans in de Lucht -kennis zeer verre gevorderd is , heeft men echter tot nu toe omtrent de vcr, dikte Lucht flegts weinige Proeven genomen. Waar, fchynlyk is dit aan de onvolmaaktheid van den daartoe , noodigcn toejlel toetefchryven; waarom de Maatfchap\ py thans vraagt: 1. Op te geeven den besten toe, ftel , om op de gemaklykfte en zekerfte wyze proefneemingen omtrent de verdikte Lucht te kunnen in het werk ftellen. 2. Met den besten toeftel de vverl king der verdikte Lucht, in verfchillende gevallen , , naa te gaan; en inzonderheid het Dierlyke Leven , den groei der Planten, en het branden in lucht van > verfchillende digtheid te beproeven. En 3. aante* S wy-  * VOORBERICHT. , wyzen, welke gevolgen of nieuwe leeringen hier uk , kunnen afgeleid worden? >r0 ¥ï GeId ' ongemaakt door bet Bata, vtafcbe Genootfcbap , om eene of meerdere Vraaaen t ten nutte van ons Land, ofte van derzelver Colonien' 3 VO°oÖ I £ ' °m te ^antwoorden voor 't Jaar , 1788. de Vraag : J , Door welke Theoretifche, en door de ondervinding , bevestigde Voorfchriften , kan men de gezondheid zul % ker Menjchen behouden, die uit dit gantfch ver/chillend 5 Uitmat, en by een zoo weinig overeenkomfiige nood, zaaklyke levensmyze met hunnen eertyds gewbonen, in 9 »°SC; 1 aanko0men? Welke zekere Algemeene , Kegels kan men daaromtrent geeven , en C.) En dewyl op de Vraag over de Zeevlam, men, in 1777. voorde eerfte, en in 1779. voorde , tweedemaal opgegeeven, het ingekoomen Antwoord , in het geheel niet voldeed, is beflooten die Vraag niet , weder optegeeven«  VOORBERICHT. «s D.) Voorts ter beantwoordinge van de Vraage: , Wat moet men denken van de Trapswyze^ Opkltm, minge , welke veele , zoo Oude als hedendaagjr.be, , Wysgeeren , hebben gefield plaats te hebben tusfcben , de'Natuurlyke Weezens , en tot welk een zekerheid , kunnen wy geraaken omtrent het daadlyke befiaan van , die Opklimminge , en van de Orde, welke de Natuur , daarin houdt ? zyn wel ingekoomen twee Antwoor, den , die beide goede Aanmerkingen behelzen , dan , de ééne behandelt het ftuk alleen Metaphyfisch , en , de andere is veel te bekrompen in zyne voorbeelden , uit de Natuurlyke Historie, dan dat dezelve zou heb, ben kunnen worden bekroond. Om deeze reden is , beflooten de Vraag nog eens vooneftellen, om te be, antwoorden vóór het begin van het Jaar 1789. mee , byvoeginge , dat de Maatfchappy op deeze Vraage "ééne Overnatuurkundige Vciiiundoiingen verlangt , ' maar Antwoorden uit de Natuurlyke Historie ontleend, ' alleen in aanmerking zal neemen. , En offchoon het Antwoord onder de Zinlpreuk : Ardua dum metuunt, geoordeeld is niet na den Prys te kuunen dingen , is evenwel beflooten wegens de ' verfcheide goede gedachten , dewelken daarin gevonden worden , aan den Schryver daarvan , indien de' zelve goedvind zich aan de Maatfchappy bekend te ' maaken, te offereeren , om dezelve Verhandeling, ' als Verhandeling, onder de Werken der Maatfchappy 3 te plaatfen, en hem eene Zilvere Medaille tot bewys , van achting aan te bieden. , £.) Ook was in 1781. "oorgefteld de Vraag ,r , om te beantwoorden vóór het Jaar 1783 : Kan men , de Snelheid van Stroomende Wateren, , op allerleije diepten , en dus ook de middelbaare Snel, beid ai iedere doorfnede , door eenigen Theoretifchen * * a , regel  xx VOORBERICHT. , regel, die door de ondervindinge bevestigd is, bepaolen* , 0/ is zulks alleen mogelyk door middelman daadlyke , Proeven ? , En welk is in dat geval bet iïerk- , tuig , het geen aan de min/ie gebreken onderhevig, , en door voldoende Pr oef neemingen gewettigd , in aHe , gevallen tot het vinden der verfchillende Snelheeden ge- , bruikt kan worden ? Hec'daar op ingeko- , men Antwoord geheel onvoldoende gekeurd zynde , is beflooten dezelve Vraag op nieuws voorteflcllen, , om dezelve te beantwoorden vóór hec begin van , het Jaar 1786. ö , II. Vervolgens is beflooten de volgende nieuwe } Vraagen optegeeven : r 'o5'A ?,m te ^antwoorden vóór den 1. Tanuarv 'i 1786. de Vraag: „ In hoe verre kan de Theorie van Dr. Ciuwpord „ omtrent het Vuur en Warmte, door proefneeminTen „ bevestigd of wederlegd worden (*>; en zo deeze „ Iheone door de ondervinding geheel of gedeeltelyk „ geflaafd word , welk een licht geeft dezelve ia de „ Vuurkunde ? De Maatfchappy eifcht eene zeer duidclyke be, Ichryving der Proefneemingen, waar door men dee, ze Theorie ftaaft of wederlege; en zo men tor de, zeiven Werktuigen van eene buitengewoone naauw, keurigheid gebruikt, verlangt de Maatfchaopy eene , opgaave, hoe foortgelyke Werktuigen te wrkrygen , ten einde zy, zulks goedvindende, zoodanige Proef! neemingen zoude kunnen herhaalen. , i.) Uit • J-*^ Zie fxPerim™ts anil ohfer-vations ou arimal boot and the mjlammauon of combujlible bodies by A. Crawford , Lond. ,770 r— Ejjaijur la nouvelle Theorie du Feu Elementaire, par ] H m Mageixan, Lond. 1780. An-Examïtmthn of Dr. C*a*- fords Tbeory by William Morgan , Lond. 1781 "r**™  VOORBERICHT. XXi , b.) Uit het byzondere Fonds van wylen den , Heer DireÏÏear Nicolaas Willem Kops, (volgens , Programma van 1773.) , om te beantwoorden voor , het begin van het Jaar 1786. de Vraag : , Tcrwyl de Cond'en/ateur , door den Heer Volta , onlangs uitgedagc < f) , gelegenheid geeft, om ee, ne zeer geringe Electrike kragt van den Dampkring te , ontdekken, en men dus nu met behulp van dit Werk, tuig , de Eleólriciteit van den Dampkring veel beter , dan voorheen zal kunnen waarneemen; zo vraagt de , Maatfchappy: „ Hoe behoort dit Werktuig en de overige toefiel te „ worden ingericht , om op de zekerfle e* gemaklykjle „ wyze de Eleêtriciteit van den Dampkring te kunnen „ beproeven , en welke is de leste iile<&rometer, die by deczen toefiel den graad van kracht kan aanwyzcn ; „ ten einde men in Jlaat gefield zy om by de dagelykjche „ waarneemingen der Luchtsgevleidheid , ook teffens de „ dagelykjche veranderingen der Eleiïrike kracht des „ Dampkrings , byzonderlyk in Nederland , te kunnen „ waarneemen, en aus de Natuurlyke Historie des Damp„ krings van ons Vaderland verder te volmaaken." ,111. De Vraagen , voormaals door deeze Maac, fchappy opgegeeven, waarop zy nog Antwoord ver, wagt, zyn : , A.) Kan men, behalven de Koffy, Suiker, Ca, cao en Katoen, in de West - Indifche Volkplantingen , van den Staat, ook eenige andere Planten , Boomen , , ofte (t) Zie Pbilofopbicêl Transaüious , for the Tem 1782. Part. I- app'. png.vn.' ** 3  xxti VOORBERICHT, , ofte- Gewas]en , met voordeel aanleggen , wetten ge* , fchikt zyn tot Levensmiddelen , ofte van gebruik kun, nen weezen in Manufacïuuren en Pabrycquen van dit , Land. De Proeven, eenige jaaren geleeden, met den 3 Indjgo , hebben in zoo verre niet beantwoord, terwyl , men deszelfs Culture bevonden beeft, voor de gezondheid , der Negers nadeelig te zyn; maar zyn 'er dan niet wel , anderen ? 20 jaa : welken ? ln hec jaar 1774 , voor de eerfte , en in het jaar 1776. voor de tweede , reize voorgefteld , om te beantwoorden voor 1784. , B.) Wegens het Geld , overgemaakt door het , Bataviafche Genootfchap , om te beantwoorden voor , primo Janaary 1785. „ Naademaal een zuivere , „ Dampkring van zoo groot belang is voor de gezond, „ beid der Ingcactcnen , en dezelve by het flaande of, „ te langzaam afloopende Water in de Rivier , ( die , „ dagelyks in den omtrek van Batavia met veele dui, „ zende ponden Vuiligheeden aangevuld word,) onmo- i j>' gelyk kan vcrkreegen worden ; Welk is bet , „ beste middel, om eene fier ker e fchuuring en afvoe, „ ring deezer vuile floffcn te verkrygen en te onder, „ houden , en aan Batavia een zmverer en gezonder , „ lucht te bezorgen ? , C.) En ; om te beantwoorden vóór primo , January 1786 : , Vermits men , uit gebrek van eene goede inrich, tinge ter opvoedinge van de Jeugd te Batavia , ge, noodzaakt is om zyne Kinderen na het Vadeiland ter , opvoedinge te zenden, of, zo men hen aldaarhoudc, , zy alsdan doorgaans eene goede Opvoeding misfen ; , zo vraagt de Maatfchappy:' , Welke  VOORBERICHT. xxiu , Welke is de beste inrichting , om aan de Jeugd te , Batavia eene opvoeding te geeven , die meest gejehikt is om hun Verfiand te befchaaven, hen in nuttige Kon, [ten en Weetenfchappen bedreeven te maaien , cn hun , goede Zedclyke gevoelens in te boezemen ? D.) De Vraag : Hoe verre kan men thans de , Natuurlyke Hifiorie des Dampkrings van ons Vader. land , uit de Meteorologifche Waarneemingen , op Zwaanenburg genomen , ver geleeken met die van an- , dere plaat/en , opmaakenl Men bedoelt by- , zonderlyk, dat men hieruit aantoone : i. Welken , de doorgaande of meest gewoone gevolgen van het , Weder zyn , die men naa het vermeerderen ot ver, minderen van de zwaarte of dichtheid van den üamp, kring , dat is , naa het ryzen of daalen van den Barometer , als mede naa de veranderingen van warmte ' en koude, en van de krachc en ltreck der Winden , op verfchillende tyden van het jaar en plaatfen, waar' neemt ? ai Of de verandering van Wind en Weder ' hier te Lande ook fomtyds eenen zekeren loop hou' de ? 3. Welken invloed de verfchillende Hand der ' Ma'tne op dezelven hebbe ? 4. Of 'er aan de verl fchillende Manden der Planeeten ook eenige invloed ' op den Dampkring is toe te fchryven ? 5- Welke overeenftemmjng 'er is tusfehen de verfchillende Afwykingen van de Compasnaalden en de Weers-ver' anderingen ? 6. Welke Regels 'tr uit deeze Waar', neemingen kunnen worden afgeleid , volgens welken men, in fommige gevallen, eene aanftaande verande■ ' ring van Wind en Weder met waarfchynlykheid kan ' vooruit zien ? Men zag hier ook gaarne byge- ', voegd : of 'er, behalven deezen, ook eenige andere ' Voortekenen voor aanftaande Weers-veranderingen , ' in ons Vaderland , waargenoomen worden ? zo ja : ■ -* * * 4 , wel'  xxiv V O QR BERIC H T. , beantwoorden vóór pri/w January , /u , ktï Vraag w de Vergaderinge van r^t. is beflooten , nog eens op te geeven om te beantwoorden vóór uh. , aan den Schryver, die ze volledig beantwoordt. F'? ?" w°m te beancwoorden vóór hec begin j van 1707. de Vraag: ll!J3eniZyr deJfC en ^rdigfte Middelen , m» , ^gebruik der Ncderduitfche Spraak onder de Mala. jers , Javaanen , Cingaieezen en Malabaaren intevoe' hZll" Tf ** meCT alëemeen gebruikelyk temaakenl ' \rt hetJ^genzeggelyk is , dat het gebruik der , Jpraak eener Natie , de andere, die Ze aanleert, meer ' Z"iT VC[bln ker Menjchen behouden, die uit dit gantfch verfchillend Climaat , en by een x,ou -weinig overeenkomstige nood„ zaaklyke levenswyze met hunnen eertyds gewoonen , in ■ Oost • Indien aankoomen ? Welke zekere Algemeene "„ Regels kan men daaromtrent geeven , en welke by„ zonderen, naar den verjcbeelenden uiterlyken jlaat zulv ker Menjchen. Mr. JAI^ Insgelykszyn op denzelfden 21 Mey 1783. verkooren tot Directeuren, de Heeren  xxviii VOORBERICHT. Mr. JAN ÏEDING van BERKHOUT < Schepen en Raad deezer Stad. * Mr. PIETER LEONARD van de KA& TEELE , Penfionaris deezer Stad. JACOB HOOPMAN, Koopman binnen deeze Stad. ■ Mr JOHAN BARON MEERMAN Fryhter van Dalem, Bewindhebber der Oosl Indifche Compagnie ter Kamer Amfterdam. HENDRIK BRETON, Eerfte Raad van Nederlands Indien te Batavia. Mr JOHAN PIETER vander HAER Secretaris der Stede 'sfiage, En tot Leden , de Hccren RIJD. FORSTEN, Med. Doctor en ProJesfor te Harderwyk. JANRUD. DEIMAN, Med. Doclor tt Amfterdam. HENDR. NIC. la CLÉ, Koopman, £ Secretaris van de Weeskamer te Batavia. JAC.  VOORBERICHT. m$ JAC. CAS F ER METSLA R, Predikant te Batavia, M. BUCHOZ, Medecin de Monfr. Fr ere du Roy, & Paris. M. B AILLY , Garde des Tableaux du Roy, h Paris. PHILIPPE ROSE ROUME de St. L AU RENT. JOHANNES SAMTIEL CREUTZ, Phil. DoÏÏor, A. L. M. Directeur der Werken van de Stad yimjlewAam. JAN LUCAS vander TOOREN, Notaris en Procureur te Alkmaar* e n C O RN E LIS ZILLESEN, Hoofdgaarder der befchreevene Middelen over de Stad en Resforten van Schiedam. De Maatfchappy heeft geoordeeld het bovengemelde aan het Algemeen, wegens haaren tegenwoordigen ftaat , tc moeten mededeelen. Altoos  xxx VOORBERICHT. Altoos getrouw aan haaren Grondregel , om God en het Vaderland naar vermogen te dienen, verwacht zy gerust den Godlyken zegen , mitsgaders de Goedkeuring en krachtdaadige Onderfteuning van haare kundige en regtgeaarte LandsgenoGten. Uit Naam der Maatfchappye > C. c. h. vander Aa; Secretaris. Haarlem, den 22. Mey 1783. INHOUD  DRUKFEILEN IN HET XXX DEELS i. S Tü K< Bladz. 161. Boven-regel, voor Agricola lees Agricola;. - - 163. Aant. reg. 7, 8- mor Confevra lees Conferva. _ Text reg. 14. voor Cerasvute lees Cerasonte. - 164. Reg- 22. voor Kalk-hoenen lees Kalkoenen. „ _ . _ _ _ 15. voor wiens lees wier. . - 178. Aant. voor Orobraniki lees Orobranche. - - 205. Aant. laatfte reg. voor Gorance lees Garance, _ . 221. In 't Hoofd voor Spame lees Spurrie. - - 225. In 't Hoofd en reg. 5. voor Corex lees Carex. i. - 22Ö. In 't Hoofd voor Acetojellos lees Acetojella. - - 229. Reg. 2. voor Garderia lees Gardenia.   AN T W O O R D OP DE VRAAGE, VOORGESTELD DOOR DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYE der WEETENSCHAPPEN, te HAARLEM: Welke zyn de beste Middelen , om voor de Dyken aan de Zuider-Zee geteegen , op de minst-kostbaar e wyze Voorland aan te winnen , of, daar reeds Voorland is , het zelve te bewaaren ? DOOR MATTHYS SMIT, JMede - Volmagt der vyf deelen Zee-Dyken buüendyks , en Dyks- Gedeputeerde van bet Nieuwe Bildt te Franektr. onder de zinspreuke : Studio & Indufiria, XX. Deel s. Stuk, A   Bh fa. 3 ANTWOORD AAN DE HOL LANDSCHE MAATSC HAPPTE -der WEETEN SCHAP PEIS, O P DE VRAAGE, BETREFFFNDE HET AANWINNEN van VOORLAND aan de ZUIDER-ZEE. De Vraag, door UwEd. voorgeftelt, is: het uitvinden der beste Middelen , om langs de Dyken , aan de Zuider - Zee Igeleegen , op de minst kostbaare wyze Voorland ite winnen, en daar het zelve is, te bewaar en. Dit Problema is generaal, derhalven ben ik. iverpligt, om tot een fundament van myn Antwoord ook een generaale Aanmerking te maaIken , hier in beftaande : dat de Dyken 3 langs A z de  4 x^ntvvoord op de Vraage , over bet de Zuider-Zee geleegen , voornamentlyk aan de westkant, by hun eerïle aanleg, een geheel andere fkuatie hebben gehad , en met meerder Voorland als tegenwoordig voorzien geweest , is blykbaar , wyl geen menfchlyk vernuft in ftaat is, om op dat terrain , zoo als het nu gefteld is , een Dyk te konnen leggen. De Zuider-Zee een invallende Zeeboezem zynde , daar de Vloed alle 24 uuren tweemaal inbreekt, en een groote plas van TeJJel en het Vhe af, tot aan Sparendam en de Wyker Meer met water moetende voorzien , was het een noodzaaklyk gevolg , dat de ftroom , die voor het aanleggen der Dyken, onbepaalt gints en herwaarts liep , nu door de gemaakte Dyken bepaalt zynde , moest verfnellen, en tegen de voorlanden aanfchuuren , en die daar door afneemen ; om welk te verhinderen, onze Voorouders de voorlanden eerst hebben beheyt met Elfen Hieren , en toen het gevaar vermeerderde , met zoogenaamde Noordfe Tien-ellens, en eindelyk toen alles verboren was, met kostbaare balken, enkel maar gefchiktomhet corpus van de Dyk te fecureeren , zonder te letten , dat zulk precieus heywerk de voorlanden , en eindelyk ook de voorgronden , deed verminderen ; want de Vloeden uit TeJJel en het Vlie opkoomende, vallen alle dwars op de dykagien toe , en daar tegen aanltuitende , loopen met een  Aanwinnen van Voorland , enz. 5 jeen verfnellende ftroom daar by langs , en hec commando van een Storm daar by koomende , haalt de ftroom en de wederom-zee , voornaamentlyk aan laager wallen, de voorgrond weg, met zulke blykbaare tekenen, dat een naauwkeurig oog , zulks by yder zwaare Storm kan ontwaar worden. De ondervinding leert, dat aan Zeeoevers, op plaatfen daar weinig ftroom gaat, en derhalven gering verval van water is , de voorgronden veeltyds aanwinnen , ten minften zelden verliezen, behalvendoor af kabbelingen, die van minder gevaar , en gemaklyk te beletten zyn. Zegge wel expres aan Zeeoevers; in binnenwaters , daar men met moerasfige gronden bezet is , is het dikmaals ter contrarie , gelyk zulks aan de Zuidoostkant van de Haarlemmer Meer, maar al te droevig word ondervonden. Om dan Voorgrond , en eyndlyk Voorland te winnen , is noodzaaklyk , dat de oorzaaken die het zelve verhinderen , worden weggenoomen , en die beftaan alleen in het fluiten of afleiden der ftroomen, langs de Zeedyken , waar toe de Theorie diverfe regels aan de hand geeft, die op haar zelfs genoomen univerfeel doorgaan, doch waar van de applicatien afhangen van het kundig oordeel , gevestigt op naauwkeurige en langduurige obfervatien der zulke , aan wien de directien der byzondere diftri&en der dykagien A 3 zyn  6* Antwoord op de Vraage, over het zyn toevertrouwt , want hoeken en bogten, wantyen en neerltroomen, zandbanken op kortere of verdere diflantien voor de Dyken langs leggende , maaken daar in veel verandering ook gebeurt het dikmaals , dat men de heüzaamfte middelen , om andere ongemakken die daar uit refulteeren , niet kan , nog moet gebruiken , gelyk in het vervolg zal blyken, De- eerfte algemeene regel is, een invallende Zeeboezem rondsom af te dammen, en daar door de voortgang van de Vloed te fluiten , al waar dat kan gefchieden, zal het effeél daarvan lchielyk zigtbaar zyn , want de Vloeden zyn altoos met ilibberige deelen bezet , die , wanneer de ftroom gefluit word , nedervallen , en geen onderlteuning van een hooger afkoomende Eb hebbende , daar blyven zitten ; zoodanige afgedamde Zeeboezem zal aanftonds , ter plaatze daar de ftroom gefluit word , en voorts aan zyn wederzydfe oevers opflikken , en zoo lang een geul in het midden houden , tot dat de wederzydfe vlaktens geen water meer noodig hebbende , de geul ook vol raakt. Tot bevestiging van dit gezegde ontbreeken geen exempels, gelyk de Dollart, zynde een doode en afgedamde Zeeboezem tusfchen Groningerland en Oostvriesland, en de Jade , kopende tusfchen Jeverland en Butjadingerland, en meer anderen, klaar aantoonen. Edog  Aanwinnen van Voorland, ent. ? Edog om de waarheid van deeze regel te bevestigen , is het onnoodig bewyzen van herwaarts te zoeken , alzoo een , hoewel fataal exempel in het hart van onze Republyk, alles in een klaar dagligt ftelt. Het T is een infchietende Zee-boezem, die , naa de naauwtens voor Amfterdam gepasfeert zynde , zig in een groote en rondsom afgedamde Kom ontlast; de geweldige opflikking daar door veroorzaakt , bemerkt men in de fr'yker Meer en voor de Sparendammer Sluizen van jaar tot jaar , jaa van maand tot maand ; Zaandam word een moddergat, de Sluizen op Halfweegen zyn naauwlyks by ordinaire geleegentheden meer gangbaar., de holle Sloot word tot verwondering toe daaglyks naauwer en drooger ; het expediënt door de Stad Amfterdam uitgevonden , om door de bepaalde naauwtens fchuuring, en dus diepte voor de Stad te houden, is een Medicyn, welk de origineele kwaal verhaast en verergert, want daar door word niet alleen het inbreeken der Vloed aan de zuidkant, maar ook aan de noordkant het affchieten der Eb belet, en dus meer ftilftand van water, en derhalven meer opflikking veroorzaakt; laat de Kom boven de Volewyk zoo hoog opflikken , dat die gronden weinig meer onder vloeijen , (het geen volgens de wetten der Waterloopkunde noodzaaklyk zal gebeuren ,) dan zal de A 4 geul  8 Antwoord op de Vraage, over het -geul voor Amfterdam fchielyk opdroogen en -door. geen menfchelyke middelen zyn open te houden , alles tot groot prsejuditie van de ma*;tige Steden Amfieraam en Haarlem , en een totale mine van onze zoo hoog benoodigde binnenlandfche Scheepvaart en communicatie tusichen de Provintien. De middelen , om die zigtoaare onheilen te dilayeeren , koomen my ■met onmooglyk voor , doch wyl zulks buiten het bellek van UwEds. vraag is, zal ik my daar met verder over inlaaten , ook zouden die naaiiwkeuriger en langduriger obfervatien vereilchen , als ik occafie heb te exaniineeren. Maar zoodanige afdamming zoude met een vast vooruitzigt van een goed fucces konncnee-fchieden , wanneer de Gort-Zee wierd diet gemaakt, en dus het westeinde.van het Eiland Merken met een gellaagen en wel gevulde kist ..aan de vaste wal gekoppelt. Verwagt niet dat de opflikking aan. de noordkant van die kist 2oo cenfiderabel zyn zoude , gelyk wy hier ,voor van de Kom boven de Folewyk gezien hebben, alzoo door deeze afdamming geendoode inham word gemaakt, hoewel men door den tyd aldaar ook een lierk aanwas van Voorland zoude krygen • maar zuidwaarts zoude de opflikking alle verwagting te boven gaan, de bogt tot voorby Uitdam zoude fchielyk groen land worden , en door den tyd van de oostpunt van het  Aanwinnen van Voorland, enz. 9 het Eiland Merken , tot zoo ver de ftroomlyn de in en uitval van het Y formeert , alles opflikken. Hier uit zouden nog twee andere voordeelen refiilteeren : i' °. de bogt, gelyk gezegt is , opgeflikt zynde , had geen water meer noodig, en dus meerder verval van water met een daaglyks gèty voor Amfterdam veroorzaaken. En ten tweeden , alzoo hooge gronden in voortfchietendc rtroomcn diepe geulen maaken, (ik zeg in voortfchietende ftroomen , want in fluitende flroomcn, gelyk ik hier voor van de holle Sloot heb aangemerkt , is het tegendeel,) 'zoo zoude langs dat flyk , door de in- en uitval van het Y, een geul fcheuren , welk men daar zoo hoog noodig heeft. Om de zeekerheid hier van te bevestigen ,, heeft men maar de TeJJel- en Vlie - ftroomen gade te flaan , welke beiden, zoo lang die tusfchen hooge wallen beknelt zyn , geulen hebben van 6, 7 a 8 vadem , maar die haar verlaatende , heeft men direct niet meer als 13a 14 voet water , gelyk blykt zoo wel aan het Friejfche als Wierïnger Vlaak ; maar die beide ftroomen wederom tusfchen de Kreyl- en de Hojteeden aan de noordkant, en de Kreupel en het Enkhuizer Zand aan de zuidkant , bezet wordende , veranderen die Vlaaken terftont in 3 a 4 vademen diepte. As Do  to Antwoord op de Vraage , over bet De eèrilé Regel dus hebbende afgehandelt, komen wy tot de tweede, om naamentlyk door afleiding der ftroom Voorland te winnen Hier van hebben wy voor deezen een eclatant exempel gehad by de Stad Enkhuizen ; want toen voor eenige jaaren de Te fel-ftroom , (die van te voren tuffchen de Kreupelen Kreylbepaalt, direct op de noordpunt van het Enkhuizer zand aanviel , en dus de vloed voor Amfterdam en verder opwaarts bragt ,) boven de Kreupel inbrak , en de geul tusfchen die Zandbank en de vaste wal, ten noorden van de Vuurtoren, geweldig mdiepte , viel de ftroomlyn korter om de hoek van gemelde Vuurtoren , met dat efiect dat de Zandbank , langs de wal naa de btad leggende , gemeenlyk het Kooyzand, ook wel by anderen de Trele genaamd , zuidwaarts opwerkte , en zig tegen een andere Plaat, het terkhof genaamd , 'ten zuiden de Haven vm Enkhuizen leggende , vast hegte , waar door de Itroom, die tusfchen de beide laatstgenoemde Zandbanken voorby de Stad plagt te vallen i geftuit zynde , droogde de geul, langs de dyk voorby Broekerkayen loopende , in korten tyd van zeven tot .vier , en dus drie voeten op. Was dat m die fituatie gebleeven , dan had de oogt, ten zuidwesten van Enkhuizen, al over lang groen land , en de geul tusfchen de Treft* tet (zynde de westplaat van het Hoornfe gaf) en de vaste wal a en verder opwaarts tot voorby  Aanwinnen van Voorland , enz. n by de drie Molens , een opgehoogt flyk-, en mooglyk ook al groen land geweest; maar de Regeering van Enkhuizen , voor het verftoppan van haare Stads Haven bekommert, hebben door konst , met behulp van eenige Friesfche Zandbooten, een gat door gemelde Zandbank gemaakt, naa de Machines , waar mede het gemaakt is , het Crabhers gat genaamd , waar door de ftroom wederom gang gekreegen hebbende, is voornoemde geul van vier tot zes voeten reeds wederom verdiept; en alzoo door het veranderen der ftroomlyn, de vlakte vanhet Roornfe gat drooger, en de Zandbank voor het Moddergat by de Roode Ton dagelyks grooter word , zoo zal de ftroom , door her Coabbers gat meer en meer trek krygende , de gemelde geul fchielyk op zyn oude diepte, zoo niet dieper fchuuren, zynde dus dit important ftuk , het welk de Natuur daar zelfs ge formeert had, en een wonderbaar foulaas aan de Dykagien ten zuiden van Enkhuizen zoude hebben toegebragt, uit noodzaakelykheid wederom verloren gegaan. Nopens de derde Regel, om namentlyk, de ftroom langs een Dyk hopende , tot aanwinning van Voorland, door een tegen-ftroom te fluiten, produceere by eigene ondervinding het volgende Exempel ; In  ï2 Antwoord op de Vraage, tmr het In den Jaare 1754. wüeed 'er een Polder ingedykt, en de Dyk zoo naa op de kant van een kil gelegt, dat die maar pas uit het buitenland konde gemaakt worden ; over deeze kil was een groote vlakte zeewaarts , die niet, als met een meer dan gemeene vloed onder liep en tegen oud buiten-land eindigde, echter zoo' ver van elkander gefcheiden , dat voornoemde kil tusfchen beiden , en wel vlak op de nieuwgemaakte Dyk aan , doorliep. De Dyk «remaakt zynde ., ftorte de invallende vloed lan^s deeze kil, zoo fterk tegen den Dyk , dat d°e ispekdammen, die men daar tot confervatie van het nog overig Voorland , had laaten zitten fchielyk wierden geruineert, en de ftroom langs' de voet van den Dyk zynen weg neemende, de kil daaglyks dieper fcheurde, waardoor de berm begon te zakken , tot dat de geweldige Storm van den 7. October 175f5. de kil tot zeven of agt voeten verdiepte , en de voet niet alleen maar ook op fommige plaatfen wel een derde' van den Dyk meede nam , zoo dat men met reden voor de totale ruine van deeze nieuwe , en met zoo veel kosten ingedykte Polder ' vreesde. ' ■ Ik wierd door de Directeuren van gedagte Polder verzogt, inyne gedagten te laaten gaan over middelen, die bekwaam waren deeze zigtbaare verwoestingen af te wceren. In den eer- ften  Aanwinnen van Voorland, enz. 13 ftcn opflag vielen myne gedagten op Zinkwerken doch in het berekenen der kosten bevond ik , 'dat die voor deeze kleine Polder , welke naauwlyks 300 Morgen groot was , onbetaalbaar waren. Andere concepten waren aan te veel zwaarighedcn en onzekere uitkomften onderworpen. Eindelyk viel my in den zin , of ik deeze Stroom , met zoo veel geweld langs den voet der Dyk loopende , niet door een tegenftroom zoude konnen (tuiten : ten dien einde liet ik my tegen de komst der vloed op de voorgemelde buitenvlakte transporteeren , en plaatste een Strandmeester met een vlag op het vaste land aan het begin van deeze kil, met order , dat zoo ras hy aldaar het inbreeken van de vloed vernam, tot een teken van waarfchouwing zyn vlag moest oplteeken. Ik obferveerde zulks aan den buiten - oever van gemelde vlakte , de vloed by my inbreckende , zag ik op myn horologie , en hielt myn oog op den Strandmeester ; naa verloop van ruim drie minuten deed hy het beraamde Sein ; ik bemerkte , dat de diftantie van de plaats daar ik ftont, tot' daar de ftroom op het geweldigst tegen de Dyk ftorte , niet, of ten minften weinig laager was , als van daar tot den Strandmeester. Dit deed my dus redekavelen : indien deeze drie minuten my tyd geeven, om langs een te graavene Canaal door deeze vlakte, water aan den Dyk te brengen , voor, of op dezelfde tyd als  H Antwoord op de Vraage, over het het water door de oude kil daar komr ™ - der aan den Dyk té ™ ? g' ?m wat eer" naire ftroomlyn gebo^ i^f/l" d? OTdi" werk a i spogen, ik perfeéleerde dar werk door begunftiging van het weder zon ook 2, *ele«g , en het bean woo?de' aan nVn n i dlt Canaal niet alIeen eerder Hoor„vee op loopt te weiden, en myn Lm ven Canaal, het welk in den eerften oS wvL 6 gpWddige ftr00m > wel »«: *> voel' wpiUit) d6eZe gededuceerdens zullen Uw Eds wel geheven te remarqueeren, dat een vandeï ze geproponeerde Regels, met oordeel geap. pli-  Aanwinnen van Voorland, enz. *5 pliceert zynde , men dikmaals in ftaat is, om met geringe moeite en kleine kosten , uuren gaans Voorland te winnen : maar geen geleegentheid hebbende , om van een deezer regels applicatie te maaken , of daar men verpligt is , om andere ongemakken, die daar uit waarfchynlyk zouden refulteeren, die naa te laaten , zyn 'er geen andere middelen om Voorland te winnen , bekend , als door Uithoofden , en die beftaan in drie foorteo , als Zinkwerken , Paalhoofden en Krebbingen. Zinkwerken worden niet gebruikt als in den uiterften nood,, en kunnen wegens haare kostbaarheid by particuliere contributïen niet worden geappliceert, of der Staaten Kas moet hulpe bieden , derhalven zal ik my kortheidshalve tot de twee laatfte bepaalen. Om Hoofden te maaken, die aan het bepaalde oogmerk zullen voldoen , moet het terrain, de aanval der ftroomlyn op de wal , en derzelver geweld , wel worden gecalculeert , altoos deeze generaale regel in het oog houdende, dat die met een flaauwe bogt tegen de vloed fcheppende moeten ftaan , om de flibberige deelen , waar meede de Vloeden altyd bezet zyn , te vangen en vast te houden. Daar fterke ftroomen gaan , moeten die niet langer als twaalf roeden zeewaarts , en niet verder als dertig roeden  Antwoord op de Vraage, over het roeden van elkander geflagen worden j in flaauwe ftroomen mogen die zelfs tot twintig roeden verlangt , en op ieder roede verlanging ue distantie twee roeden verwyd worden • hebbende de ondervinding my geleerd , dat die propo tie met den loop der ftroomen aan deeze Kus en overeenkoomt : de hoogte moet, naa men vtl val van water heeft , gecalculeert worden te laag zoo rolt de Zee 'er over heen, en neemt tenkant woid gewonnen • en te hoog , haalt de wederom-zee daar te veel op af, zoo dat de beste hoogte is, wanneer de Wden met een ordentlyk Spring-ty even konnen waken. Om zulke Hoofden op de minst - kostbaar© wyze te maaken , gebruikt men Ondervoets vuure Balken , Langfondfe of Oudfondfe , hoe wreeder en kwastiger, als zy maar regt zyn hoe beter ; de prys daar van is gemeenlyk van 20 tot 25 ftuivers het ftuk. Om van het gewormte , zoo niet geheel, ten minften eenigen tyd , bevryd te zyn , (ik fpreek hier van' by ondervinding,) legt men die Balken een jaar lang op een zonnige plauts, enkeit, om te beter uit te droogen. Tot  Aanwinnen van Voorland , enz. 17 Tot ieder roede zyn 18 balken noodig , en dat dubbel werk , is 36 balken a 25 Huivers >, - ƒ 45 - : - Gordingen, mede van Vuurenhout, en geappropricert gelyk Kier voor van de balken is gezegd , van 4 en 8 duim, kost de voet a| ftuiv. Rongen van f pond, a 11 gulden de 100 pond, maakt te zamen op ieder roede - - 8 - . - De Vulling met Goudfe of Vrieffe kromme Klinkers , met een voet Keyfteen daar op, - 7 - : » ] Het Heijen , de roede - - 20 - : Maakt te zamen ieder roede ƒ 80 - : - Van Kribbingen maakt men weinig gebruik , ;als op modderige en vlakke Stranden , en zyn (daarom in de Zuider-Zee van weinig applica(tie, als alleen aan de Overys/èlfe en Gelderfe IKust , daar men met ordinair Weder weinig jftroom en verval van water heeft. De gemeeme rekening op een krib is vyf Huivers de voet :zoo dat een krib van twee voeten hoog, met : :zyne ltaaken en beleggers, op zes a zeven gul1 den de roede aanloopt, en cnkelt zonder vul- I ling , op twee gulden 10 Huivers. XX. Deel 2. Stuk. B Het  iS Antwoord ep de Vraage , over het Het eerde lid van UEd- vraag zoo kort als mooglyk hebbende afgehandeld , gaan ik over tot de tweede , namentlyk, het bewaar en der Voorlanden. Om die te beantwoorden , dient te worden aangemerkt, dat de Voorlanden aan Zeeoevers afneemen , of door de fchuuring der ftroom , die daar tegen aanvalt , (want, gelyk ik hier voor reeds heb aangemerkt , dat de Voorvloeden altyd de geheele Zuider - Zee door, dwars op de wal toe , en daar gefluit wordende , by langs vallen,) of door af kabbeling; en dat onderfcheid is ligt te bemerken , want daar het Voorland door de geweldige ftroom wegfcheurt, Haat de wal altyd fteyl en regt op, en in tegendeel maakt eene afkabbeling een vlakke Strand. Het eerfte geval word gefecureert op volgende wyze : UwEd. gelieven eens te figureeren , dat het Voorland drie voeten hooger is als de voorgrond , dan legt men tien voeten van het Voorland langs het Strand een regel Keyfteenen , van 70 of 80 pond zwaar, het welke loonfteenen genaamd worden ; voorts vult men de holte met Steenbakkers Wrak, tot zoo ver, dat daar nog , eer het met het Voorland egaal Is , tot dekking, Keyfteenen van een voet dik , op kunnen gelegt worden , wel zorg draagende , dat men niet boven de lyn werkt, maar liever eenigzints, hoewel weinig , ingebogen. Tot  Aanwinnen van Voorland, enz, 19 'Tot ieder Roede heeft mén noodig Last 'Noordfe gefprongen Klipfteen , (want die uit Drent of van de Wezer worden aangevoerd , Zyn , om dat zy te glad en te .rond zyn , hier toe niet bekwaam ,) en 3! Last Steenbakkers Wrak \ de Keyfteenen : met die ter plaatze te brengen en te leggen , tegen 10 guldens , en het Wrak tegen 3 gulden het Last, komt voof .de Keyfteenen 35 gulden , en voor het Wrak 9 gulden , dus te zamen 45 gulden de Roeae. Deeze proportie van een voet hoogte , tegen 31 voet doceering , kan , naa maate men hoog 1 of laag Voorland heeft, vermeerderd of ver1 minderd worden , en zal altyd aan het gewens1 te oogmerk voldoen, waarin ik door de ondervinding bevestigt ben; want ik ben in ftaat, om Werken , in die proportie , zoo tot het bewaaren van Voorlanden , als tot dekking der paaien voor het Gewormte, gemaakt , aan te toonen , die vyf- en -twintig jaaren oud , nog haare eerfte figuur , zonder eenige reparatie , hebben behouden. Om het verlies der Voorlanden doof afkabbeling te beletten , vlakt men de van zelfs gemaakte doceering egaal af, en bevlegt die wederom met een Stroomat , dat men Krammm noemt , wel zorg draagende , dat de mat vlak op de aarde nederligt , dat 'er geen Zeewater tusfchen beiden kan komen; de banden moeB % ten  »o Antw. op de Vraago , over het Janw. evz. ten vooral wel gedraait , en de kram diep genoeg geftoken worden, en wanneer dan, in de ruimte van twee voeten , vyf banden gelegd worden , is het werk vast en fterk genoeg : de onkosten hier van loopen , naa maate het Stroo duur of goedkoop is , op 30 of 35 Stuivers de Roede vierkant. Waar mede eenigzints aan UwEds. intentie hoope voldaan te hebben , hebbe de eere om naa toewenfching van alle zegen over UwEds. Perfoonen en heilzaame oogmerken , my te tekenen , Studio et industria. VER-  Eladz. 21 VERHANDELING OVER DEN INVLOED der MAAN OP DE VERANDERINGEN VAN DEN BAROMETER EN VAN HET WEDE 11 ^ DOOR DIÏN HEER JAN SE NEB IER, Bedienaar des Heiligen Euangeliums , Bibliothecaris van de Republiek Gerieve , Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem , geajjocieerd Correspondent van de Koningl. Acad. der Wetenfchappen te Bourdeaux. TP\e verhevene Theorie van Newton , welX J ke den invloed der Maan op den Eb en Vloed der Zee bewyst, laat niet toe te twyffelen , dat de Maan ook geenen gevoeligen invloed zou hebben op den toeftand des Damp-' krings. Maar hoe zal men dien invloed bepaalen , zo lang men de hoogte en digtheid B 3 Qden-  üi Verhandeling over den Invloed der Maan ( denfitas ) van den Dampkring niet weet, zo lang de Barometers zelve zulke onvolmaakte Werktuigen zullen zyn ? Zekerlyk zyn die zwarigheden groot: maar indien dezelfde oorzaken altyd dezelfde uitwerkfels hebben; indien de fterkte (intenfitas ) van het uitwerkfel altyd evenredig is aan de werking ( kragt, energie ) van de oorzaak ; indien men midden in 't verfchil der waarnemingen evenwel eene beftendigheid in het waargenomene ontdekt, dan zal men moeten erkennen , dat 'er eene zekere waarfchynlykheid is, welke de meening begunftigt , die het waargenomene uitwerkfel toeeigent aan de oorzaak , waar mede het zelve overeenkomt. Deze redenen hebben verfcheidene Wysgeeren bewogen den invloed der Maan op de veranderingen der Barometers te erkennen. Lameert , die verhevene Metaphyficus, die diepvorfchende Wiskonftenaar , die vinding - ryke Natuurkenner , heeft veele waarnemingen gemaakt met dit oogmerk. Men vind dezelve in de Acta Helveti'ca , 1750" — 1758. en hy befluit daar uit, dat het waarfchynlyk was, dat de Maan invloed had op den Barometer. Hy had zelfs bevonden , dat de hoogfte klimming des Barometers gemeè'nlyk was op dien dag die het Perigeum voorgaat, en de laagfte omtrent op dien dag die het Apogeum volgde. De  op de Barometers en bet Weder. 23 De Heer Toaldo , Profefor der Academie te Padua, heeft eene Theorie vastgefteld op den invloed , welke de Maan hebben kan op den Dampkring. Na zeer zorgvuldig vergeleken te hebben de vierjaarige waarnemingen van .den Heer Marquis Poleni , befluit hy , dat de Maan ecnen gevoeligen invloed heeft op den Dampkring , en dat die invloed gemodificeerd wordt door den vefchillenden fiand , welke de Maan ten aanzien der Aarde hebben kan ; terwyl die Trawant om zynen hoofdplaneet draait. Toaldo heeft zelfs gemeend voor zyne Theorie bewyzen te vinden in de Journalen der Reizen naar de Zuidpool door Kapitein Cook , en naar de Noordpool door Kapitein Phypps. Maar aan de andere zyde verwerpen verfcheidene beroemde Natuurkenners deze Theorie als ongegrond. Onder dezen zyn vooral de Heer d'Alembert in zyn onderzoek over de Winden, de Pater Fontana in zyn Boek delle Altezze Barometriche , en de Abt Frisi in zyne Cosmographie. Ik wagt my wel van over zulk een kiefch ftuk , het geen de ondervinding alleen daar kan {tellen , iets te beflisfen. Maar men kan aanmerken , dat de overlevering van den invloed der Maan op het Weder zeer oud is , en dat verfcheidene Luchts - waarnemingen , op verB 4 fcnei-  U Verhandeling over den Invloed der Maan fcheiden plaatfen genomen , famenlopen , om de waarfchynlykheid van die meening te vermeerderen. Zonder te treden in 't onderzoek der reden om te bewyzen dat de werking der Maan op den Dampkring geheel en al geene zy , of ten mmften ongevoelig moet zyn, het geen te omflagtig zou zyn voor deze Verhandeling, geloof ik echter te konnen bewyzen, dat, zo de berekeningen van de Wiskonftenaars goed zyn en hunne gevolgtrekkingen naauwkeurig, zy evenwel m hunne berekeningen niet hebben bevat, al t geen 'er natuurlyker wyze in moest begreepen worden. Aldus bepaald by voorbeeld de Abt i^jusi de werking der Maan op den Dampkring, en by gevolg op den Barometer, als gelyk aan ?| lyn , en de Pater Fontana aan 1 Ik zal niet aanmerken , dat die'twee beroemde Wiskonftenaars geene gelyke uitkomst hebben t geen bewyst dat zy op een verfchillende wyze gerekend hebben. Maar men ziet terftond dat zy m hunne berekening twee dingen uitgelaten hebben , die eene noodwendige invloed hebben op de intenfiteit van de werking der Maan en die de grootheid vermeerderen, welke dezelve moet voorftellen. Zodanig is i. de inertie van de lucht: want indien de inertie van het water des Oceaans de hoogte van den invloed verdubbeld, het geen be^  op de Barometers en bet Weder. 25 bewezen is, dan is het zeker , dat de werking der Maan op den Barometer dubbeld zal zyn , dat is te zeggen , volgens de gronden van den Abt Frisi , ?| + %h 2. De Heer Beguelin heeft bewezen in de Verhandelingen der Academie van Berlyn , dat de veerkragt der lucht op den Barometer werkt. Maar die veerkragt is in evenredigheid met het gewigt , 't geen nog eens $ geeft : dus heeft men ?| = T| lyn van onderfcheid , het geen zeer gevoelig is, wyl myn Barometer my meten doet T| lyn. 3. Die grootheid is genomen volgens de midden - gelykheid van den Dampkring. Als men een gelyk verfchil neemt aan de tegenover • geftelde zyde, dan kan men hebben T| = f. 4. De ondervinding leert, dat de veranderingen der lucht dikwyls voorzegd zyn door veranderingen , die minder zyn in den Barometer. De Heer Toaldo fchreefmy, dat hy in een gevolg van waarnemingen van vier maanden en eenen halven , ontdekt had eene dagelykfche beweging Qmarée) in den Dampkring , welke de Barometer aantygde door een verfchil van $ lyn. By deze oorzaken van veranderingen , die ten minften waarfchynlyk zyn , voeg ik nog anderen , waar van de invloed niet minder kan B 5 • zyn,  26 Verhandeling over den Invloed der Maan zyn , oflchoon men dezelve niet zo ligt kan bepaalen : maar zy doen 'er veel toe , om te doen gelooven , dat de bewegingen der Maan en der Zonne zeer veel toebrengen tot veranderingen, waargenomen in de klimming des Barometers ; en zie hier het geen de waarneming my toelaat te gisfen met eenigen grond. Het blykt terftond : i. dat de bewegingen der Maan den ftroom des Dampkrings bepalen: want wanneer dezelve van het Zuiden naar het Noorden gaat, dan fchynt de Wind denzelven cours te neemen ■ en men ziet gemeenlyk dat de Wind van 't Noorden naar 't Zuiden trekt , als de Maan zich derwaards wendt. De Zon heeft wel den zelfden invloed, maar de Intenfiteit van 't voorgebragt uitwerkzel is veel minder, 'tls, by voorbeeld, waarfchynlyk , dat wanneer de Maan uit Capricornus in Caneer gaat , men dan Zuiden wind heeft. De Zon zal 't zelfde uitwerken, maar de waarfchynlykheid daar van is niet zo groot. 2. Daar de Maan immer voortgaat van het Westen naar het Oosten, fchynt het dat zy altoos eenen Westen wind moeste veroorzaken wanneer 'er geene andere oorzaak is, die derzelver invloed tegenftaan of vernietigen kan. Maar die wind moet noodzakelyk zich paaren met de plaats waar de Maan zich bevindt ten opzichte van de Aarde , en zich modificeeren vol-  cp de Barometers en het Weder. 27 volgens de plaats welke dezelve inneemt. Dus l by voorbeeld als zy in Gemim enCancer is, de Weste wind zeer gevoelig in dit Land, maar hy is veel minder , als de Maan in Sagtttanus of Capricornus is. q Indien men nu den Zuiden wind , waar van ik gefproken heb , met den Westen wind combineert , dan zal men den Zuidwesten^of Noordwesten zien ontftaan , die byna Zuiden wordt , als de Maan in Artes is , byna West in Cancer , byna Noorden in Libra , en weinig West in Capricornus. a Eindelyk hangt de invloed der Maan op den Dampkring nog af van de breedte van dit Gefternte, en van den boog dien t befchrylt; maar ik kan thans niet treden in die byzondcrheden, zonder my te bedienen van de lange rekening der Sterrekundc, en ik heb alleen het voornemen , om hier te doen zien de betrek, kingen der waarnemingen op de lheone, 't Is zeker , dat de uitzetting van de lucht door de Zon , eene der voorname oorzaken is van de Winden. Ook moet de Zon die voortgaat van het Oosten naar het Westen , en die de lucht uitzet , in dezen loop den Westen wind balanceeren , die ontftaan is door de aangegevene oorzaken, en zelfs hem modificeercn naar mate hy min of meer noordlyk of zuidlyk Is  28 Verhandeling over den Invloed der Maan is van den Mquaior, \ Is misfchien ook daarom , dat de Winden dikwyls in den Zomer naar het Zuiden loopen , en in den Winter naar het Woorden. De Zon loopc omtrent 5 uren wees m elke minuut , en veroorzaakt door dien loop eenen vry Herken Oosten wind , die den Westen wind der Maan weiniger zal verminderen , wanneer dezelve in het Oosten is, dan wanneer zy in het Westen is, om dat de werking der Zonne , om de oostlyke beweging te veroorzaken , vermeerderd, naar maate hy (de ZcoO westlyk wordt. De Oosce wind zal derhalven duuren tot de nieuwe Maan, en zal des te meer duuren , naar rnace die wind fterker is , en de Zon minder warm. Om deze Theorie geheel te doorgronden , en deszelfs zeer gewigtige betrekkingen te kunnen waarderen , moet men agt geven : h u Op de verfchillende trappen van Snelheid , welke de beweging der Maan op verfcheidene plaatzen van zynen loop heeft. 2. Den Boog van den Maankring voor eiken dag hebbende , heeft men de hoegrootheid der fnelheid van de Maan in haaren zuidlyken of westlyken cours. 3-. De lucht elastiek zynde ,, moet de fnelheid , welke zy krygt, evenredig zyn aan den afftand der Maane. 4- De  op de 'Barometers en bet fVe&cr* 29 4. De affland der Maan volgens de uuren verfchillend zynde , zal men noodwendig dezelve Cuuren) moeten in aanmerking nemen , zo men alle de uitwerkzelen , door de werking der Maane voortgebragt, wil hebben. II. Ten aanzien van de Zon moet men insgelyks zoeken: 1. Den trap der fnelheid van hare beweging. 2. Van hare cours ten Zuiden óf ten Westen. 3. Van haren affland volgens de uuren. III. Moet men nog aanmerken : - 1. Dat de Ooste wind in de rede is van de kragt, met welke de lucht vloeit naar de zyde, die door de Zon uitgezet is, en dat die kragt evenredig is met de fnelheid der beweging , en des afftands van de Zon. 2. Dat de fterkte van den Zuiden of Noorden wind een uitwerkfel is van 't gewigt der lucht op de zyde van het parallel waar de Zon is, en dat dezelve is gelyk de trappen der afwyking ( declinatie') van de Zon. IV. Eindelyk moet men indagtig zyn: 1. Dat Zuide- en Noorde wind poolwaarts de lucht zamendrukken, en dat haare veerkragt haar  3° Verhandeling over den Invloed der Maan haar weer brengt na eenen tyd ten naasten by gelyk aan dien, welke nodig was om haar zamen te drukken. ^ 2. Dat de wederkering der lucht langzamer is, naar mate de Zuide wind fterk is, om dat zy dan digter in elkaar zal geperst geweest zyn. Elk dezer Hukken heeft zyne naauwkeurige maat, en moet noodzakelyk gebragt worden in de rekening, welke men moet maken, om te ontdekken de Natuur der Winden die waaijen konnen. Maar zy hebben nodig gerectificeerd te worden door de waarneming ; om dat de byzondere oorzaken van die Winden verfchillen konnen. Als men die oorzaken wel onderzogt en bepaald heeft derzelver invloed, dan heeft men eene volledige Theorie der Winden ; zo men die natuurlyke bewegingen der lucht by de modificatien voegt, die veroorzaakt worden door de ligging der Zeën , der Gebergten, der Valyen, enz. Zelfs zou men 'er by gevolgtrekking uit konnen afleiden de tyden des Daauws, des Regens , des Sneeuws, enz. 't geen de eigenlyke middelen aan de hand zou geven om eenen algemeenen Almanak te maken , waar mede de natuurlyke Geographie tot meer volmaaktheid zal gebragt zyn. Uit alle deze aanmerkingen volgt evenwel, (en de waarneming maakt waaréchynlyk het geen de  ep de Barometers en het Wedet. -31 de Theorie leert ,) dat, als de Maan in het teken is van Aquarius , van Artes , en van Taurus, de Zuide wind vooral regeeren moet, en de Weste wind zelden waaijen. Als de Maan in \ Taurus en Gem'mi is , zal de Wind minder zuidelyk en meer westlyk zyn. Maar de Maan in de lynen zynde van Cancer en van | Leo, zullen de Winden genoeg westlyk en weinig noordelyk zyn ; dan , de Maan in & Leo , Virgo, Libra, en § Scorpio zynde , de Wind veel Noorden en weinig West zal zyn. De Maan in \ Scorpio en Sagittarius , zal veroorzaken eenen wind , die weinig ten Noorden , maar meer ten Westen zal zyn. De Maan in Capricornus zynde en in den halven Aquarius , zal men minder Zuide wind hebben , en weinig meer Weste wind. De Zon zal omtrent van de zelfde uitwerking zyn , als hy in de zelfde Tekens is, zo men de uitzetting der lucht, door de Zon veroorzaakt, afzondere. Maar in Gemini en Cancer veroorzaakt de Zon eenen tamelyken Zuiden wind, die minder is , wanneer zy in Taurus en Leo is, en nog minder, wanneer zy in Artes en Virgo is. Daar, de Zon in Pi/ces en Libra zynde, de Wind een weinig ten Noorden draait. Hy is dan fterker in Aquarius en Scorpio, en hy is zeer fterk , als de Zon in Sagittarius en Capricornus valt.  32 Verhandeling over den Invloed der Maan De Ooste wind is fterker in het begin van hemmt en Cancer , en verminderd wanneer de Zon daalt. De Weste wind , veroorzaakt door de beweging der Maan , vermeerderd van de eene Nieuwe Maan tot de andere ; maar, alles gelyk gefteld zynde , is hy nooit zwakker dan na Nieuwe Maan. Want de Zon aan een punt beantwoordende , zullen de deelen , ten oosten van dit punt, allengs verwarmd worden, en dan moet die Wind , die geheel Oost zou zyn, naar het Westen loopen , en dies te fneller, hoe nader hy by dat punt is. Maar indien de Maan ten oosten van de Zon is , zal zy de Wind van het Westen naar 't Oosten doen loopen. De Maan gaat van 't Westen naar 't Oosten ' zodanig , dat, voor zy nieuw is, zy ten westen de Zon is. Maar om dat de lucht van het Oosten naar 't Westen vloeit , terwyl de Maan dezelve jaagt van 'c Westen naar 't Oosten , zo onderfteunt zy deezen loop die zwak is , en maakt den Westen wind zo gevoelig als zy'kan. Zo dra zy nu gekomen is ten oosten van de Zon,' de lucht dan met meer kragt van het Oosten naar de Zon dryvende, kan de Weste wind 'er van vernietigd worden , en de Ooste wind neemt toe , naar mate de Weste wind verminderd , en vice verfa. Na den invloed van de Maan en van de Zon onder dit oogpunt befchouwd te hebben , zal 't niet  op de Barometers en bet Weder. 33 : niet onnut zyn dezelven te befchouwen in verfcheidene andere betrekkingen , die misfchien bekender en gevoeliger zullen zyn. 1. De invloed der Maan is evenredig met haren affland , zo dat men noodwendig de tyden moet onderfcheiden, wanneer de Maan het naaste is by de Aarde , van de tyden , waar in zy verder is. Zy moeten aanmerkelyker zyn indien de Theorie waar is, en ten minften is bewezen, dat de werking der Maan op de Zee dan veel gevoeliger is. 2. Deze werking der Maan moet niet afge: zonderd worden van het byzonder uitwerkzel , I het geen veroorzaakt wordt 1. door de breedte, : 2. door den ftand ten aanzien der Zonne. De ' Theorie leert , dat de invloed der Maan in haar Apogeum niet dezelfde kan zyn, als wanneer zy in haar Perigeum is, en wanneer zy zich in conjunctie of oppofitie met de Zon bevindt. En men weet, dat haare werking is in een omgekeerde reden van het vierkant des afflands, en datzy gewyzigd is door de plaats, daar de Zon zich bevind. 3. Indien de Maan zich bewoog in de Eclyptica , en indien dezelve altyd gelykelyk voortging naar de Poolen in elke harer omwentelingen gelyk de Zon ; dan zoude in alle jaren, in welke het Apogeum in 't zelfde punt was, zich zeen gelyken , en alle jaren zouden overeenftemmen tot op de Epa&a toe. Maar de Maan heeft eenen zeer onregelmatigen loop. Als hare ISodi XX Deel 2. Stuk. C in  34 Verhandeling over den Invloed der Maan In de tropifche Tekens zyn , dan heeft de Maan de zelfde breedte als de Zon ; doch indien de bovenfte Nodus in het AZqumo&ium der Lente is , dan zal zy vyf graden nader aan onzen Pool zyn dan de Zon , en dus zal zy 'er zich dies te meer van vervvyderen. Als de Nodus adfcendens in het Mquino&ium autumnale is, zal de Maan nooit meer dan 18° § noordlyke of zuidlyke breedte hebben, 't Is klaar dat zulke verfchillende Handen ook verfchillende en gevoelige ukwerkfels moeten hebben. Maar dit onderfcheid zal nog veel fterker zyn , indien het Perigeum en Apogeum zich dan ontmoeten, zodanig , dat zy dan of met alle hunne kragt werken, of met de minde , en dan zal men vooral zeker waarnemen den invloed der Maan op het Weder en op den Barometer, indien men goede Meteorologifche Tafelen raadpleegt. Over 't algemeen zal daar uit volgen : i. dat de grootfte breedtens der Maan zwaare Winters geven, en dat de minde (breedtens) heete of regenachtige Zorner,s geven. 2. Dat het Apogeum der Maan in het 'Mqulnotlium vernale drooge jaren geeft; maar dat zy nat zullen zyn, wanneer het Apogeiïïn in de Tropici is. De plaats van de Nodi der Maane maakt geen groot verfchil, dan wanneer haar Apogeum is binnen de paaien, en wanneer die paaien zyn binnen de Keerkringen. De jaren 1701 en 1718 , 1702 en 1719 hebben naar eikanderen veel geleeken in luchtsgefteld- heid,  op de Barometers en het Weder. 35 heid , als men geloof Haat aan de Mentonen der Academie derJVetetifchappen, en in die jaren zyn de plaatzen der Maan omtrent dezelfde geweest. Bet Apogeum van X 6° z3' Noeudslatitude '9° 1,7f8 tas 8° 37' ,8° l9' i7oi V 17° 32' ao" ».' 1719 X 190 '7' »9° 4°' Uit deze Theorie volgt een regel, welke de waarneming zeer waarfchynlyk maakt. Het Apogeum van de Maan in het JEquinoclium vemale zynde , op zyne minde breedte , zal hitte en koude bovenmaatig zyn. De jaren 1710. en 1728. waren droog , en de hitte was niet onmatig ; maar indien in 't een en ander het Apogeum van de Maan was in het Mauinotlium vemale , was zyne breedte niet bovenmatig. Volgens alle deze gronden vloeit uit de Theorie , en de goede Meteorologifche Tafelen fpreken het niet tegen s ï. Dat van het Mquinoclium vemale van het eerde Kwartier tot de volle Maan de Wind gemeenlyk Zuidwest is. 2. Dat het eerde Kwartier gemeenlyk fchoon is , geduurende de vier maanden Juny , July , Augustus en September; dat het begin regenachtig is, en het einde fchoon, in de Lente0 C 2 maan-  36 Vet handeling over den Invloed der Maan maanden Maart, April en Mey ; dat het begin fchoon en het einde regenachtig is in Oftober en November; maar dat in de Wintermaanden December , January en February , en in 't gemeen zo lang het koud is, het Weder ongeftadig is. 3. Dat het tweede Kwartier fchoon is gedurende de drie Zomer- en Wintermaanden ; maar ongeftadig in Lente en Herfst. 4. Dat het derde Kwartier gelyk is aan het eerfte , als men het in eene omgekeerde orde neemt; ongeftadig in de warmte, en fchoon in den Winter. 5. Dat het vierde Kwartier in de omgekeerde orde is van het tweede. Maar nog moet men aanmerken : 1. Dat zo lang het nieuwe Maan is , voor dat de Maan in den keerkring der Kreeft komt, van den 21. Maart tot den 21. Juny , de dagen van 't eerfte Kwartier zonder twyffel flegt zyn , om dat dezelve naar 't Noorden gaat; maar van den ar. Juny tot den 21. Sept. is zy beftendiger fchoon. Insgelyks, als de nieuwe Maan begint aan de andere zyde van den Evenaar, is 't Weder veranderlyk tot dat zy by den Keerkring gekomen is; derhalven is het begin der Maan flegt van den 21 September tot den au December, maar dan word zy fchooner tot in Maart. 2- ZO  op de Barometer! en het Weder. 37 2. Zo lang als het tweede Kwartier is van Cancer tot den Mquator , is het zelve regenachtig , te weeten van Maart tot Juny. Van den Mquator tot den Keerkring van Capricornus , of van Juny tot September, is dit Kwartier gevolgd door fchoon weder; maar het word flegt, als dit tweede Kwartier plaats heeft van den keerkring van Capricornus tot den Mquator, dat is van September tot in December; en het brengt fchoon weder te rug , als het van den Mquator tot den keerkring van Cancer gaat, dat is van December tot in Maart. 3. Als de volle Maan valt in de benedenfte Tekens , is zy liegt ; maar fchoon in de bovenfte Tekens. 4. Het laatfte Kwartier is flegt , zo lang de Maan van den keerkring van Cancer overgaat tot dien van Capricornus, dat is van Mey tot in September. 5. Merk nog aan, dat in den Zomer de Wind ongeftadig is van het laatfte Kwartier tot den Nieuwen Maan ; dat het eerfte Kwartier helder is, of den tweeden dag hier na , of by het naderen derzelve in den keerkring van Cancer : dat het tweede Kwartier helder is midden in den Zomer , onbeftendig in de Lente en in het begin van den Herfst; dat de Volle Maan ongeftadig is tot het laatfte Kwartier; maar boven al, als zy na haare volheid by den keerkring van Caprtcornus* komt. C 3 Zo-  38 Verhandel, over den Invloed der Maan enz- Zodanige zyn fommige algemeene regels, welke uit myne Theorie volgen, en bevestigt, of liever waarfchynlyk gemaakt zyn dnor onderfcheidene waarnemingen. Ik wil deze Memorie niet vergrooten met de gezegde berekeningen en met de talryKe en zeer gunftige gevolgen , welke my aan de hand gegeeven zyn door de Meteorologifche Tafelen , te vinden in de Verhandelingen dar Akademien van Petersburg , van Berlyn en Parys , en in die van den Marquis Poleni. Maar ik hoop , dat men ze zal overeenkomftig vinden , of liever omtrent overeenkomftig met de dagelykfche Waarnemingen , en vooral , zo men het geduld heeft van ze te zoeken in de middentermen, welke de waarnemingen van veele jaaren uitleveren. Men begrypt ligtelyk, dat lokaale toevallige oorzaken merkwaardige veranderingen kunnen te weeg brengen ; maar deze verdwynen , zo men de waarnemingen van veele jaaren volgt. Het groot aantal Waarnemingen, welke ik gemaakt heb op deze Theorie, doet my hoopen, dat men 'er vinden zal de algemeene grondbegin* zelen van eenen algemeenen Almanak, die evenwel nog tot meer volkomenheid möeten gebragt worden , en by welke ik geloof dat ik nog eenige anderen kan voegen. WAAR-  Bladz. 39 WAARNEEMINGEN E N . UITREKEN INGEN OVER DEN ZAMENSTAND VAN VENÜS en MERCÜRWS, op den l8. mey I778. DOOR M. M É C H A I N , Sterrekundieen tot de Zeekaarten van 't algemeen beftier der Zeevaart, en Lid van de Hollandjcbe Maatfcbappye der Weetenfcbappen te Haarlem. Tk heb gebruikt tot deeze waarneeming eenen X. Acromatiqum Verrekyker, voorzien met draadwerk , in de gedaante van Ruiten , en geplaatst op een werktuig , om de Earallele der Sterren te volgen : ik heb vergeleeken de Planeet Venus met Mercurius , maar de Wolken c 4 ffiy  4« Waarneemingen over den Zamenfland my hebbende verhinderd, om Vernis te zien in den middaglyn op den 21., zo zal ik my bedienen van de waarneemingen , welke ik aangaande dezelve , pp den 19. en 24. heb gedaan, om te verbeteren de plaats van Venus op den 21. naar den tyd myner waarneemingen. Ik gaa beginnen met die van den 19. en 24. Mey. Den jo. ten o uuren, 57' 41", volgens den middelbaaren tyd, ging Venus door de middaglyn 1 uur 1' 32" , middelbaaren tyd, na dat het middelpunt der Zon door dezelve was gegaan, her welke gr. , maakt m graaden . . . 15:25. 31,6 De regte opklimming der Zon op den middag , was, volgens de Tafels van den Heer de la Caille , . - ss. I4> ,0j 7 Derhalven de regte opklimming van ? 71. 39. 42, 3 De hoogte der Zon in de middaglyn, volgens de ftraalbuiging verbeeterd , heeft geweest - - . 64. 2. 2, 7 De hoogte van den Mquator zynde 4r. 8. f3, o Zo vindt men de Noorder declinatie van de Zon - - . 22. j-3. q, 6 Ik heb 'er uit befloten , dat de waargenomen lengte van 5 was - - 73. 9. 0) 0 Maar volgens de Tafels was dezelve 73. 7. 27, o Derhalven was dezelve , naar dc Tafels gereekent, te weinig - - o. 1.33,0 Ik  van Venus en Mercurius , enz. 4* Ik heb insgelyks beüooten , dat de breed- / // te van $ was - - " o. 29. 4, o Naar de Tafels was dezelve - - o- v>- 0 By gevolg maakten deeze dezelve te grootj^-Jj^ Den 24. ten 1 uur. 4'. tyd , ging Venus, door de middaglyn , na het middelpunt der Zon, 1 uur. 7 . j8", 4 , middelbaare tyd , het welk in o £ // graaden maakt - - y,;/ .f.\ De regte opklimming der Zon was op den g middag - ' ^' ? . By gevolg de regte opklimming van ? 78. »?• ï8> a De hoogte van 2 in da Middaglyn . volgens de ftraalbuiging verbeterd , heett geweest - - 0+' De hoogte van den Mquator zynde 4'- 8- *3 Zo vindt men de declinatie van 5 - 23- 43' 6 Ik heb beflooten, dat de waargenoomeD 0 / ^' lengte van 2 was 79' /• Maar voleens de Tafels was dezelve 79- J9» twhalven saven die de lengte van Venus - ° O. 2. "2 te weinig - Ik heb insgelyks beflooten , dat de waargenoomen breedte van § was - °. 4«- 3 Welke volgens de Tafels wezen moest o. ft- 6 By gevolg was , daar na gereekend , de ^ ^ breedte grooter  43' Waarneeming over den Zammftani De middelbaare tyd myner Waarneemingen yan den 21. was ten 8 uur. 21. 05' geIvk men het zal zien. Ik heb vastgefleld ,Sna«£ het g£ ne is voorgegaan, dat men moest, voor dat oogenbhk, by de lengte van Venus, volgens de Tafels berekend , voegen 1. 43j', en van de breedte, volgens dezelve Tafels, aftrekken io£ Ik zal er hier na gebruik van maaken , en nu alleenlyk zeggen, dat onlangs kennilTe hebbende gekreegen aangaande de waarneeming van Venus m de middaglyn, gedaan door den Heer Darquier, te Toubufe, op den 21., den ei>n dag van den zamenlhnd , heb ik gevonden, dat volgens deeze by de lengte van Venus , uit de Tafels bereekend, moeste worden gevoegd 1. 41 ; derhalven ben ik verzekerd , voor zeer naauwkeurig te kunnen houden , het geene ik hier boven hebbe bepaald. Den oi. Mey heb ik door twaalf aan een volgende waarneemingen bevonden , dat ten 8 uur. 20. 511, middelbaare tyd , Mercurius in de regte opklimming ging voor Venus 36^ van den middelbaren tyd, en dat hy was zuidelyker Z 11 4 van eenen graad. De  van Venus met Mercurius , enz. 1 Ng. = ^ D " 2 c£ < £ | S t g g- & | f -S S. f. « $1 ? s S€ s I s-; ^ - 8 a S n 2 s B < -1 " 3 < n> = «= S a • o g & 1" 3 . ' * •' ' 1:1! 5 2 2 < -3 6 2 3 • :g - • §. - r(S 2- H g I 3 ro 2 c» . * V • * tra ►* ,«,.«> gmg 1 ^ 1 r ^> o c. g-QlO Nl""«4 I y. ?• , 'lil ' O O, _ S I 00 ( — -A v T* a S « 90 *> 0= - £ - V 1 * - £ |=| -| r s | S « f < g • 3- 2 g>,g _. 2 < 2. cr 1 — ^ ro =4 o ïi J a- 1-1, sa y n 2 " i^^ \H:'.g B lï 8 s «5£-°5^£§~ 3 * a u*'-' j ■ S"! s a s-. | ' s. . < ~ s - g ü f • I ** * 4 • s • . » Sr o- i 1 • p /> p 3 "2 ,., _ j. I UJ 8 fr 2. * • ^ . • . v T ! g W C5 N I ^ ElQ  44 Waarneming over den Zamenfland enz. van Venus en Mercurius bereekend op den zt. Mey 5 • 4f . 44", doen zy hadden eene waare verberg Lengte, UIt het centrum der Aarde vei°eteide UIT- Daar ontbreekt dan maar zeer weinie aan ecliptica. Ik heb alle poogingen aangewend maar te vergeefs , om Mercurius op §heT?vd! % van den Zamenftand te zien ^ ik heb dfen met eerder als tegen het einde van den Z kunnen ontdekken, en ben zelfs de eenfX weest, welke deeze waarneemingen"te Paf' heeft kunnen doen. Het is daarom , 3aHk hoope , dat men dezelve zo wel, als de ui komften die zy hebben voortgebragt zal oo " deelen der moeite waardig te zyn. befchouwd van . . ^ ° ' // de verbeterde breedte van $ zynde . . . u, j' f en die van £ " 33- 52, s By gevolg was het verfchil der breedre ' ' op den tyd des zamenftands ' . 0. ^  Bladz. 45 UITKOMSTEN en VERGELYKINGEN van een groot getal van WAARNEEMINGEN d e r ZON - ECLIPS, VAN DEN 25. JULY I748 , gereekend en in orde gebragt door den heer M É C H A I N , Stsrrekundigen tot de Zeekaarten van bet algemeen beftuur der Zeevaart. É Deeze Eclips , welke eene der grootfte , geduurende deeze Eeuw , in Europa is geweest, is ook allermeest waargenomen ; zy was derhalven eene van die , welke de meeste voordeelen voor de Aardrykskunde gaf , door de middelen te bezorgen , om de waare lengten der plaatzen , alwaar zy waargenomen is , te bepaalen. Men vindt, in verfcheidene dcademifche Gedenkfchriften , eenige  46" Waarnemingen der Zon -'Eclips ge Waarneemingen van deeze Eclips, welke bereekend zyn geweest; maar de meeste zyn bepaald , door de manier van de wegen deiAarde en Maan in het zelfde .vlak over te brengen , 't welk genoeg is, om de Verfchynzelen te melden , of om te ontwerpen de eerfte uitkomften , die men uit de waarneemingen kan trekken , maar niet voidoed aan alle naauwkeungheid eener netfte rekening. Ik heb derhalven ondernoomen by een te vergaderen alle de Waarneemingen van deezen aart, die ik vinden konde; de tyden, op welken de verduisteringen moesten gefchieden, te bereekenen, en met de eerstgemelde tc vergelyken, op dat men eindelyk in één Gefchrift vinde al het geene, dat 'er tot bevordering der Aardrykskunde , uit afgeleid kan worden, en anderen de moeite befpaare , om eenen langwyligqn en verdrietigen 'arbeid te herhaalen , welke reeds door iemand ondernoomen mogte zyn geweest. Ik breng hier niets in , dan het geen, waar by de Aardrykskunde belang kan hebben. Ik zal daarom ook niet fpreeken van die dingen , welke betrekking hebben tot de Sterrekundige Wysbegeerte , ten opzigte der verfchynzelen van den Ring der lugtdamp om de Maan, nogte van de opzwelling der fchynbaare Middellyn van de Zon , geduurende de vertooning des Rings , nogte van de vermindering der fchynbaare middellyn van de Maan, op eenen verligten grond O'p.  van den 25. July 1748. 47 eemeeten. Alle deeze verfchillende onderwerken zyn verhandeld in verfcheidene Gedenkschriften van de Koninglyke Maatfchappyen der Weetenfchappen te Parys en Berlyn. ^ Het fchynt , dat de lugtdamp om de Maan niet bevestigd is , dat de opzwelling van de fchynbaare middellyn der Zon niet is geweest, als een misleiding van het gezigt, welke zig heelt geopenbaard in het beeld , in eene donkere kamer , of op een wit plankje , ontvangen ; en eindelyk, dat de donkere fchynbaare middellyn der Maan, gemeeten op eenen verligten grond niet kleinder is, als wanneer zy is verlicht, en eemeeten wordt met de meest - vergrootende Verrekykers, welke haar berooven van de overvloeiiing des lichts , die haar een weinig grooter doet fchynen , door minder vermogenden , zodanig , dat men noodzaaklyk moet gebruiken dezelve middellyn in de verduisteringen der Zon, en in de bedekkingen der Sterren. Nogthans heb ik geloofd gewag te moeten "maaken van de inbuiging der ligtftraalen , welke den rand der Maan befixyken , welker grootheid is bepaald op omtrent 4 , door den Heer du Sejour , en ik heb verminderd met 6 de middellyn der Zon, zodanig door den Heer de la Lande bepaald , welke zelfs heeft gevonden , dat deeze vermindering noodzaaklyk was , om alle  48 Waarneemingen der Zon-Eclips alle de Waarneemingen des Voorbygangs van Venus nevens de Zon in het jaar 1769. te doen overeenkomen. En de Heer du Sejour heeft van zynen kant deeze zelve zaak erkent in de verduisteringen der Zon. Dit is een gevolg van de mtfchietmg der ligtftraalen , van welke de meest vergrootende Verrekykers niet geheelvk berooven de randen der Zon. En deeze veelheid moet worden befchouwd als zulk een die overeenkomt aan de Zonmeeter van 18 voeten welke de Heer de la Lande heeft gebruikt' tot de meeting der middellyn van de Zon. Ik heb gebruikt de Zon-tafels van den Heer de la Caille , en die der Maan van den Heer Mayer, uitgegeeven in het jaar 1771. op het einde van het eerfte Deel der tweede Uitgaave van de Sterrekunde van den Heer de la Lan de ; en ik heb geftelt de platheid van de Aardkloot op sis, gelyk de Heer Newton dezelve m de befpiegeling heeft bepaald. Alle de uitkomften , die ik zal opgeeven zyn niet even zeeker, met betrekking tot de lengten , die 'er uit zyn afgeleid. Ik zal te kennen geeven die, welke fchynen onvolmaakt te zyn , het zy dat ik dezelve zodanig door uitrekening heb bevonden, het zy dat ze te veel verfchillen van het geene , dat reeds van deeze lengte was bekend. Het hadde misfchien een- vou-  van den 25. Ju!y 1748* 49 voudiger gefcheenen , dat ik 'er geheel geen gewag van hadde gemaakt; maar nogthans heb ik geloofd, dat ten minften zulks anderen zoude ontflaan in 't toekomende van de moeite, om te bereekenen deeze onzekere waarneemingen, en hun eenen onnutten arbeid befpaaren. De volleedigfte waarneemingen deezer Verduistering , welke my hebben toegefcheenen de naauwkeurigften te zyn, het zy ten opzigte der bygevoegde omllandigheden van den Waarneemer, het zy met betrekking tot de overeenkomst der Ukkomften , welken ik 'er uit afgeleid heb , zyn die van Londen , Greenwkh , Montrofe, Petersburg, Co/mar, Brandenburg en Madrid; zy hebben allen my gegeeven byna dezelfde breedte der Maan in den zamenftand. De Waarneeming te Aberdour , van Mylord Morton , en van den Heer Monnier , zoo wel, als die van Brandenburg, hebbende doen zien , dat de verduistering met geenen Ring is verzeld geweest in deeze beide plaatzen , en hebbende gegeeven eenen affland des Hoorens in de grootfte verduistering , zo heb ik 'er uit beflooten de breedte der Maan , en de gebreken der Tafels , en dat kwam overeen met de uitkomften , afgeleid uit de Waarneemingen , gedaan in de Steden hier boven genoemd. De Waarneemingen van Berlyn en Frankfort gaven niet dezelfde uitkomften , nogthans is de XX. Deel 2. Stuk. D lengte  5© Waarneemingen der Zon Eclips lengte van Frankfort, met eene genoegzaame zekerheid , bepaald ; maar men moet verwerpen alle de uitkomften van Berlyn, uitgezonderd de breeking van den Ring. Ik heb vastgefteld den waaren zamenftand uuren ; „ te Greenmch op den 24. July, te 23. 14. 45, J o op eene lengte van 4. 2. 43. 20 , toen de Maan een waare verbeterde breedte hadde van / . 4i:\, : _ ' ' ƒ >J ff Wï 1-'''1 27- 57- 5- Allé de verfchillende middellynen zyn uitgedrukt in tyd , en overgebragt naar den middaglyn van Parys , onderfteld zynde , dat tusfchen deeze , en die van Greenwich , was een verfchil van 9. 20. In het algemeen moet men meer vertrouwen op de Uitkomften, afgeleid uit het einde der Verduistering, dan op die, welke door het begin zyn bepaald. Ik heb geene genoegzaame naauwkeurige Waarneemingen te Parys gevonden, (wegens het ongunftig Weder,) om die onmiddelyk met de anderen te kunnen vergelyken , en dit heeft my genoodzaakt, om hier boven te vermelden den tyd van den zamenftand te Greenwich. Nsamcn  van den 25. July 1748. Si Verfchil der I Verfchil der Naamen der Plaatzen. d™««^S& uur , // uur / '* Parys . . • 0 °' °, ° °'l ' Weenen . * 5 zoet ™n fmaak, met leden voorzien, waaruit veele vezelen op- zemzyn! *** geW°°ne V°edfd der Rot%m- Deeze Planten groejen , gelyk ik zeide , op de diepte van drie tot zes, en foms van meer voeten waters. Die op eene mindere diepte wasfen , en dus met de Ebbe droog vallen ÏÏ*T-en fmaIIer van blad■ ^üten laater uit en neemen langzaamer toe : ook valt derzelver Zaad veel kleiner , dan die onder water blyven ftaan. Was 'er eene volkomen ffilte in de Zee, het Wier zou regt over end ftaan ; maar Ebbe en Vloed daarin gaande, fchikt het zich altyd naar g^n' enhgtdUS' -^^herLrd" De Bladeren, ongelyk van langte zynde :t:s 7zf as voe*n > ^ tt; Gedaante  WIER der ZUIDER-ZEE. 6r Gedaante van het Wier. Het ionge Wier is groener dan het volwasfen , hebbende dit een bruin of geelagtig aanzien In den natyd ziet men , wanneer het, volwasfen, van den wortel afgefchooten is, een nieuw Gewas, dat groener , korter en fchraaler is Het eerfte noemen de Visfchers Ganje en het ander geeven zy den naam van Plokjel: een Nagewas, dat zyne rypheid met krygt; dan , daar de grond wat ftug en ftyf is , valt de koleur doorgaans geeler , dan op andere plaatzen. Befchryving eener Wier - Plant. Vermids het ons, tot hier toe, mangelt aan goede Afbeeldingen eener Wierplant , heb ik noodi» gedacht dezelve, by deeze gelegenheid, hier te geeven. Dan , te ver van Zee woonende en dus zulke Planten my niet kunnende gezonden worden , zonder veel nadeels op de reize te lyden , heb ik den Heer van der Tooren te Alkmaar , als nader by de hand , en volkomen daar toe in ftaat, (gelyk deeze keurige Aftekeningen toonen) verzogt dezelve voor my te maaken. De zonderlinge vnendelykheid van deezen Heer heeft my aanftonds daar mede geholpen. Hy vertoont, l laat 1., eene  & VERHANDELING over nar eene geheele Wierplant met haare zaaddraagende Bladen by a, d, a, a, a,a.a. , als mede een gedeelte van den Wortel , alles in grootte berekend volgens de Rhynlandfche Voetmaat. Men kan daar uit ligtelyk nagaan, van welke hoogte zulk eene Plant is. Dan , wegens de aanmerklyke verkleining , welke in deeze Tekening noodzaaklyk vallen moest, heeft men de Bladen der Plant, eeniger maate breeder , dan de evenredigheid anders zou mede brengen , moeten tekenen ; te meer , om dat het onderfcheid tusfchen den Steel der Plant, in 0,»., en de breedte der Bladeren , zigtbaarer zouden blyvcn. Op de II. Plaat ziet men Fig. i. vier opftaande Wierbladen, waarvan één in a afgebrooken is, en drie anderen mb,b,b. zich wegens de zwaarte omkrommen. De Bloemen, zo genoemd , zitten hier niet aan byzondere fleelen of aan den top, gelyk in andere Planten, maa? aan byzondere Bladen, zo als blykt in c,c,c c die men dan Bloem - of Vrucht - draagende'Bladen noemt; terwyl andere Bladen, zo als men md,d% befpeurt , niets daar van vertoonen Deeze drie Vrucht - draagende Bladen zyn , in het midden , waare Scheeden, waaruit eenige vliezige puntjes , die men de Bloefem heet, voortkomen. Eén van deeze heeft men uit de fcheede genomen, en zo als het zich van voo- ren  WIER deü ZUIDER-ZEE. 63 ren vertoont, Eg. 2. , ook als zich op eene der zyden laat befchouwen, Eg. 3- afgebeeld; alles in zyne natuurlyke grootte. — Linnjeus geeft ons hier van de volgende Befchryving : , Het Voetftuk van het Blad is Schêevormig, " overlangs zich fluitende , van boven wederzyds uitgerand, in zich hebbende de Vrucht„ fteng , welke , gelyk een liniaal, plat is , „ boven aan de eene zyde met Meeldraaden , " en onder met Stampers voorzien. Men vind "9 'er noch Bloemhuisjc , noch Bloemkrans. „ De Helmdraaden ftaan overhoeks , zyn veel „ in getal, zeer kort, boven de Vruchtbegm„ felen in de Vruchtfteng ingehegt. De Helm, tjes hebben de gedaante van een Ei, zyn / langwerpig , nikkende , ftomp, van boven, " elswyze , naar agteren omgeboogen. De Vruchtbeginfelen zyn weinig , van gedaante als een ey , gekneepen , tweefnydig , iets gefteeld , aan den top aangehegt , nikken' de , en overhoeks gezet. Stylen treft men " 'er niet in aan. De Stempels zyn hairwyze ',' en eenvoudig. Het Zaadhuis vertoont zich vliezig , onveranderd, aan den zylingfchen „ hoek opfplytende." Om alles duidelyker voor het oog te brengen , heeft men , Plaat III., een Wierblad in zyne natuurlyke koleur , grootte en gedaante , Eg. i. getekend ; doch één der uitfteekende puntjes  6*4 VERHANDELING over hp.t puntjes Eg. %. met zyn middenrif je in a merkelyk vergroot afgebeeld. Wanneer de Vrucht of het Zaad geformeerd is, laaten deeze vliezige puntjes zich los op de minfte aanraaking of geblaas, en dan ziet men, Plaat IK Eg. i. een ftuk van een Blad, plat liggende , vol rimpels, ten blyke , dat het de Vruchtdeelen bevat. — Slaat men de oogen op éêne der zyden van zulk een vruchtdraagend Blad , dan ziet men , hoe dik het geworden is. Komen de Vruchtdeelen , in het Blad beflooten , tot meerderen aanwas , en houdt men dan zulk een Blad tegen het daglicht, dan verneemt men 'er eenige dunne, fyne, overhoeks liggende llreepjes in, Eg. 3. — Wagt men langer , dan ontdekt men, dat deeze llreepjes, niet anders dan Vruchtdeelen zynde , in grootte en dikte zyn toegenomen. Eg. 4. ■ Zy liggen zamen in eene afzonderlyke fcheede, of binnenvlies , Eg. 5, a, a, a. welk men ,' de langwerpige fpleet, in 't midden des Wierblads b, b,b. plaats hebbende , voorzigtig openende, 'eruit kan neemen. — Dit ziende, zou men waanen twee regels van Zaaden, overhoeks in ééne binnen - fcheede verborgen , onder het oog te hebben : Dan , wanneer de geheele Vruchtformeering volbragt is, vindt men zich bedroogen ; want 'er blyft, ten einde van alles, niet meer overig, dan één Regel van Zaaden ,  WIER der ZUIDER-ZEE» 65 den , liggende in het midden van het Wier- . blad , Eg. 6. a, a, 0, a, a, a. duidelyk te voelen , en meer zigtbaar , wanneer men de beide vliezen van het Wierblad , eene fpleet li maakende, gelyk ik zeide, met eenefynenaald van eikanderen fcheidt, en de eene naar de regte , en de andere naar de linke zyde overbuigt, om de Zaaden duidelyk te kunnen zien, gelyk ik ze aldaar heb afgebeeld ; alles is 111 j zyne natuurlyke gedaante , uitgenomen de Zaaden , die kleiner vallen , doch welke ik , dmdelykheidshalve , een weinig vergroot heb afgebeeld. — Deeze geheele toefiel geelt , gelyk in alle andere Bloemen en Planten , niets anders op , dan merktekenen van de zorg des Alma^tigen en Wyzen Formeerders. De Zaaden ,b altyd kostelyk , om de Gewasfen voort te planten , liggen in zulk een Vlies of Scheede , en deeze wederom in eene andere , voorziltig , beflooten en bewaard. Boven en beneden is in zodanig vruchtdraagend Blad een geleding , een affchutfel of knoop , gelykvormig I aan een fmal ftreepje, Eg. 6. in b, b, die aan het geheele werk der Zaadformeermg meer veilio-heid reeft. — Was 'er dit binnenvlies o£ deeze tweede Scheede niet, het fchommelen der wateren zou nadeel kunnen doen, wanneer het groot werk der Zaadformeering ftil en ongeftoord verrigt moet worden. XX. Deel 2. Stuk. E Zaad  66 VERHANDELING over het Zaad va/i Zeewier. Het Zaad is klein , langrond , met eenen Bast omgeeven. De natuurlyke grootte is , Plaat V. Fig. i. afgebeeld. Met het Microscoop bezien, vertoont het zich, zo als Fig. 2. a.b.c. d. e. is getekend , en , wanneer men een nog flerker vergrootend Glas gebruikt, ziet men het Fig. 3. de gedaante eener Komkommer nabootzen, met zwaare ribben, golfswyze loopende , tusfchen welken men zeer keurige fyne ftreepen , door andere dwarsloopende gekruist, verneemt. Dus heeft dit kleine Zaadje éigen fchoonheden ; men kan het fierlyk overfyne grondwerk niet zonder verwondering befchouwen. Het Bandje of de Steel, welken men aan zommige Zaadjes vindt, is geboogen ; aan anderen ontbreekt het, zynde in de fcheede gebleeven , of van het Zaadje los gegaan. In Fig. 2. by d. ziet men het Zaadje in de opengefpleeten Bollter , en in b verneemt men van dezelve nog eenige overblyffelen. Dit Zaad, in Augustus ryp zynde , flrekt tot een gewoon voedfel van Eendvogelen, Pylftaarten , en anderen , die op verfch water afkomen, en naar de Vogelkoojen gaan, welken, van dit Zaad eetende , wel dra vet worden' Bchalven deezen heeft het Zaad noch andere Vyan-  WIER der ZUIDER-ZEE. C7 panden. Eenige Infeclen vlug en levendig tfc aart, komen 'er ook op af, doorbooren de fcheeden , en gaan dan op het inwendige meelgtige deel te Jat. Deeze Diertjes dragen by LiNNiEus den naam van Oniscus entomon by Kleyn Entomon piramidale , en worden door £>r Baster in het //. Deel der Natuurkundige Vitfpanningen bl. 158. befchreeven. Los fchieten van het Wier. Wanneer de Wierplant Zaad gegeeven, voor de voortplanting van haar Geflagt rykel# geborgd, en daardoor haare kragten verfpild heelt fchiet zy gelukkiglyk los van haar voetftuk of wortel Wie toch zou zo veele milhoenen Bla, deren 'of Planten onder het water kunnen gaan afmaajen of los rukken ? De wyze Schepper die , in alles , zo wél voor ons zorgt heelt gewild , dat dit werk zonder onzen arbeid verriet zou worden. De Bladeren gaan los buiten ons toedoen , door Zyne goede befteUu g Veeltyds gebeurt dit in July Weder gunftig is geweest, doch de volle Oogst valt eerst voor in Augustus. De groffte en fleurigfte Bladeren gaan , één voor één , eerst los van de ftoel der Wierplanten, fchieten dan naar boven , dryven op het 2 2 wavxr ,  63 VERHANDELING gver bet water, en worden gevifcht. De kortften enfrnalften blyven aan den wortel vast, en zyn zigtbaar op den grond , waar dezelve niet te diep is. Zy komen niet, gelyk ik zeide, tot volle rypheid, en zyn dus een Misgewas, verrottende , by gebrek van nieuwe aangevoerde fappen , in het Voorjaar. Dit lot ondergaan ook de Zaadftengels , als ze hunne taak volbragt hebben. Zy toch fchieten niet met de Bladeren naar boven ; maar verflenfen en verfterven op den grond , te gelyk met een gedeelte van den wortel , dat geene , naamelyk , welk den Zaadltengel voortgebragt heeft. 't Is waar, de fmalle Bladeren en Zaadflengels ontduiken dus de handen van den Wier Visfcher ; zy gaan verlooren. Dan , men beMaage zich dit verlies niet al te zeer. Deeze Bladeren en Zaadftengels, zamen rottende, vermeerderen de flibbe des gronds, en mesten den overgebleeven leevenden Wortel. En is dan hier een groot verlies ? Of is dit niet eene wyze en goede beftelling des Almagtigen , die ook voor het onderhoud der Zeeplanten zorgt ? Verfcheiden oorzaaken werken te zamen , om deeze Wierplanten van derzelver grondfteun los te doen gaan. ■— De eerfte is, dat de Bladeren , door den verminderden aanvoer van fappen , in Augustus voorvallende , van onder eerst zwak worden, en hier door weinig tegen- ftand s  WIER der ZUIDER-ZEE. 69 Éands aan uitwendig geweld kunnen bieden. — De tweede is , het opvloejen van het Water , het geen de Wierbladeren , op het zelve rustende , optilt, en kragt oefenende op de bogt, welke zy , by het krom liggen in het water , maaken , van den wortel affcheurt. — Ten derden , helpen hier toe zeer veel de zwaare Winden , die groote en fterke golven maaken , welken, tegen de Bladeren aanflaande , dezelven als dan afrukken van het grondfteunfel. Oogst van het Zeewier^ Wordt dit vernoomen , dan komt de Oogst aan. Eertyds waren de JVieringers , zo wel tot dit werk gelegen, de voornaamfte Wiervisfchers , ook zyn zy 'er , jaarfyks , noch mede bezig ; doch niet meer zo veel, als in voorige jaaren. Zy houden zich thans meer op met het ligten van zwaare lasten uit diepgaande Scheepen , die , gelaaden , over de ondiepe Banken der Zuider - Zee , niet kunnen heen komen. Hunne Nabuuren , de Zeelieden van het aangenaam gelegen Colhom , liaan dan , ten dien tyde , handen aan het werk. In de fchoone Haven van dat Dorp , ten fcheepe wagtende , tot dat de Eerllelingen van deezen Zee - oogst vernomen worden , kiezen zy , den aanvang merkende , de volle Zee , om het Wier , nu E 3 los  70 VERHANDELING over het los gefchooten , door het fchommelen der'wateren in eikanderen verward , en by geheele Velden dryvende , op te visfchen. Zo dra zy het zelve in 't ruime fop aantreffen , valt een deel der rappe Scheepslieden in Schuiten , en haaien het, met haaken en Hokken , op in de» zeiven , waarna zy , vragts genoeg hebbende , zich naar het op hen wagtend Schip begeeven , om het daarin over te laaden. Met deezen afmattenden arbeid blyft men bezig , tot dat het groote Vaartuig de volle lading heeft ontvangen. In een Schip , dus op één geworpen , begint deeze Zeeplant fchielyk te broeijen , en geeft dan van zich eenen itank , zo afgryslyk , dat ik niet weete foortgelyken ooit gerooken te hebben. Moet de Zeeman dit Wier, reeds verkogt , of noch moetende verkogt worden , aan eenen ver afgelegen Dyk of Haven brengen ; vallen Ebbe of Vloed , Wind en Weder hem tegen, nu hy zo gaarne de Zeilen in top zou haaien ; of vindt hy zich door ftilte gedwongen , om op anker te gaan liggen , en wordt dus de gewenfchte reis vertraagd ; ligtlyk loopt hydan gevaar van een ongemak te krygen , dat veelen onzer Vaderlanderen niet kennen. Is zyn Schip nieuw en zeer digt, waarin dus weinig of geen Zeewater indringt, en door pompen weêr geloosd wordt; des te meer dreigt hem  WIER dek ZUIDER-ZEE. 71 hem het ongeval. Dan , is zyn Vaartuig oud en lek , waarin telkens frifch Zeenat in komt, en ook wederom uitgepompt wordt; dan heeft hy 'er minder van te vreezen , om dat de dampen van het broejend Wier , in het Schip omzweevende , zich met het water vereenigen , en , daar mede verbonden, vervolgens by het uitpompen geloost worden : het Water toch , gelyk beweezen is , florpt eene befmette vuile lucht en vogten op. Blindworden door de Dampen van hec Zeewier. Het Ongeval, of het Ongemak, 't welk het Zeevolk in een digt nieuw Schip , meer dan in een oud lek Vaartuig , gevaar loopt te krygen, is dat van , eenigen tyd lang, blind te worden* en wel op eene wyze , die, in den eerften opflag , allervreemdst moet voorkomen , en met fchynt verklaard te kunnen worden. Wanneer , naamelyk , een Vaartuig , gelaaden met nat Zeewier, pas gevifcht, in Zee op ftroom ligt (gelyk men fpreekt), en de Wind tegen de boeg aanwaait ;,dan worden de Knegten des Schippers, in het Vooronder zich ophoudende, blind; hoewel men zouwaanen, dat het geblaas des Voorwinds, de dampen van hen E 4 afdry-  ra VERHANDELING over het afdryvende , hen tegen de fchaadelyke uitwaasfemmgen van het Wier zou behoeden : doch de Schipper , m de Kajuit zich ophoudende , werwaards alle dampen , door den Voorwind gedreeven, zou men zeggen, heen gaan, bh/ft van dat ongemak vry. In tegendeel, wanneer de wind omloopt, en het Schip zwenkt niet, om dat het, by eene Ebbe, op eene ondiepte geraakt is; of het ligt nu aan de wal , of in eene Haven , met touwen aan paaien vast, en het geblaas komt in dat geval van agteren ; dan word de Schipper in het Agterönder met dat ongemak _ van blind worden bezogt , en zyne Knegten in het Vooronder weeten van geen letfel ; offchoon men zich verbeelden zou in dit geval, dat zy, en niet hy, door den Wind, die de dampen afjaagt , hindernis zouden lyden. Allereerst werdt dit Verfchynfel door eenen kundigen, my onbekenden Schipper , toevallig met my reizende , onder het gemeenzaam zamenkouten verhaald, met byvoeging, dat hy eens , en tevens zyne Knegten , in het Vooronder thee drinkende , terwyl zyn Vaartuig in volle Zee op anker lag , en dus de Wind van vooren kwam , op het onverwagts zodanig met Mndheid werden overvallen, dat zy niets konden uitvoeren , en , één etmaal lang , moesten blyven liggen daar zy lagen , eer zy herfteld waren , en de reis konden voortzetten, By  WIER der ZUIDER-ZEE. 73 - By deeze gelegenheid vernam ik tevens , dat hy en alle Zeelieden , die dit Verfchynfel kennen , in dat vaste geloof ftaan, dat de damipen van het Wier tegen den Wind intrekken , Ihet geen , beftondt dit in de daad zo in de natuur^ eene uitzondering zou weezen op den algemeenen onveranderlyken regel in de Godlyke Onderhouding : „ dat alle fterke kragten de minderen overwinnen", alzo in dit geval de min vermogende uitwaasfemingen van het Zeewier de bovenhand zouden hebben op den meer fterken Wind , en tegen hem zouden kunnen indringen. Toen ik dit geval, byna niemant, gelyk ik merkte , dan zulke Zeelieden bekend , aan anderen verhaalde, ftondt men deswege verbaasd; men trok het in twyfel ; met één woord , verftandige en kundige Lieden zelfs geloofden het niet. Geene Dampen , zeiden zy, zo zwak van kragten , dringen ooit in tegen den Wind; maar worden in eene gclyke ftreek met hem afgevoerd. Dit laatfte ftondt zeker , maar niet min even vast het blind worden ; des hier eene andere oorzaak onder fchuilen moest. De vreemdheid van dit Verfchynfel oyerweegende , en geene gelegenheid hebbende , om hen, door de ondervinding , vim de waarheid E 5 der  74 .VERHANDEUNG over het \ der zaake te overtuigen ; ook zelf van de oorzaak onkundig , befioot ik eenen zekeren weg in te liaan, en mynen gedienftigen Vriend, den achtingswaardigen Caarl, een kundig Heelmeester , en onpartydig Natuurkenner, op het Liland Wieringen , te verzoeken my hiervan de waarheid te willen zeggen. De vaardige Man fchryft my daarop, dat het Verfchynfel van het blind worden niet alleen in de daad plaats hadt, maar men hem ook verhaald hadt , dat, vóór veertig jaaren , een Knegt in de kooi van een nieuw Schip , met Wier beladen , dood gevonden was, gedikt door de Wierdampen ; doch dat men , ten aanziene der oorzaake van het blind worden, door onkunde en vooroordeelen dwaalde. Dit Getuigenis, hoe zeer alle geloofwaardig fcheen echter niet vermogend genoeg, om alle bedenkingen weg te neemen. Men vorderde plegtige Verzekeringen, ten minften van meer dan eenen. Op het vertellen van éénen Schipper kon men niet afgaan: den Heer Caarl kende men niet." Om dan de zulken te beweegen der braave trouwe myns Vriends hulde te doen , fchreef ik Hem andermaal, verzoekende om Getuigenislen, dooreenen Notaris, of door eenen ande¬ ren  WIER eer. ZUIDER-ZEE. 75 ■ren Man van een publik kara&er (want zoda;nigen vorderde men in de daad) gegeeven, my te willen zenden. Hv dit twyfelen hoorende , en altoos even zeer der Waarheid gezind , onttrok zich geenszins myn verzoek; ging daarop verder, en zond my daarvan Geregtelyke Attejtauen , voor bcnepenen van het Eiland meringen gegeeven. Inde eerfle verklaart Klaas Liefhebber , Ligterlchipper van Colhom, voor CornelisVolKertz Mulder , en Symon Meyertz WageMaicer , beide Schepenen der Stede Htpolttushoef op het Eiland Wwringen , dat zyne beide Zoonen Klaas en Dirk Liefhebber, ra den ïaare 1775 , met hem vaarende , in een Schip vol van gevifchte Wier, by Aarswoud, door deszelfs broejing , met Blindheid , verzeld van zwaare pyn in de Oogen , zyn aangetast geworden • in welk geval men dezeiven met verfcn Repenwater wies , het geen het ongemak baate toebragt, en in twee of drie dagen deedt ophouden , zonder eenig hinder na te laaten. De beide genoemde Zoonen hebben ook dit geval voor de Schepenen van Wieringen bevestigd , met bv voeging, dat zy meermaalen, nu minder dan meerder, daar mede zyn overvallen geworden, en ook in anderen gezien hebben. De Vader voegde 'er by , dat hy 9 federt den jaare 1732.  7* VERHANDELING over het een Wierhaalder geweest zynde , dit blind wor- ren Zl^f^f b^ewoond > « * anderen geZ1en ; zelfs dat eens twee zyner Knegten ZT1 d3ar d°°r aanSetast wei"den > dat z/ge noodzaakt waren zyn Schip , geduurende diel tyd , te verlaaten. Willem Cok , Ligcerfchipper v, C0lkmi) veddaarde ^ hip Kwi,tyden> meïBHndheid' °yhet'haaP len van Wier, nu minder dan meerder, is be- eerfte en laatfte Getuige, verklaarden ook, door langduarige ondervinding , gezien te hebYen bel dJl hï ,Schip iS' d00r den WierftaSk bellaar, dat het Zilver zwart wordt, en het Ko- fvoeH8Weeten ' V0°raI ™eer h^ «net uitgefyperc Wierwater , dat men , by het broeien des Wie» , binnen boord verneemt , Tefpat wordt: des men, ter voorkominge van bederf m Koperwerk , het zelve , voor dien tyd b ! fmeerc met eemg gemeen Vet, en, dat afgefleeten zynde , zulks wederom hervat. -1 grn de tweede Geregtelyke Verklaaring voor dezelfde Schepenen van Wiemgen gedaan 7 S Jacob Nanningsz Omis , Ligterfchipper ,§ vvoo nende aan den Oever op Weringen, dat hv Tenl ^f^PPfk-gt vaarende, een^moVgens uit de kooi komende , daar het Schip met Wier volladen was, niet kon zien , en hevfee pyn in de oogen voelende , naar Land! en vér volgens naar den Heelmeester Caarl , geïeYd" moest  WIER uer ZUIDER-ZEE. 77 moest worden , die hem daarvan genas : voorts dathy, meermaalen, met dat ongemak, in dergelvke gelegenheden , is aangetast geworoen. — In de derde Geregtelyke Verklaaring , voor Klaas Pieters Smit en Cornelis Volkerts Mulder , Schepenen der Stede Bypohtmhoef op meringen, verklaart Klaas Vregat, Oud Ligterfchipper aldaar, dat hy eens met een Schip vol van gevifchte Wier in den Waard liggende, één zyner Knegten, genoemd Pieter Klaasz Kuyper , zich in het Vooronder des Vaartuigs onthoudende, terwyl de Wind van vooren waaide, met Blindheid werdt bezogt, klaagende over pyn in de oogen , en niet te kunnen zien ; dat, den Wind daarop keerende en van agteren komende, de tweede Knegt, geheeten Jan Caan, C die thans , als Kapitein van een Koopvaardyfchip, naar Curacou op reis is) liggende in het Agterönder, zo hevig met Blindheid en pyn inde Oogen geflaagen werdt, dat hy Schipper (Klaas Vregat) zich gedrongen vondt om naar de wal te zeilen, om deezen Knegt aan land te zetten ; en dat de eerfte Knegt (Pieter Klaas Kuyper) wiens oogen toen eerst wat opgehelderd waren , zynen Maat, (Jan Caan) aan de wal gebragt hebbende , by de hand naar huis moest geleiden. Voorts verklaarde Klaas Vregat, dat dit Blind worden niet vreemd ware , en dus toegmge : de Knegt, die in het Vooronder flaapt, wordt daar mede aangetast, als de Wind van vooren komt;  78 VERHANDELING over het komt; doch de Schipper, die in het Agteronder flaapc , blyft daar van vry : maar , omgekeerd , als de Wind van agteren waait , wordt de Schipper in het Agterönder daarmede bezogt, en de Knegt, die zich in't Vooronder onthoudt, ondergaat niets van dat ongemak. ( Zy verklaaren dit volgens hun beste weeten. Zeelieden zyn geene Wysgeeren.) Voorts voegde gemelde K. Vregat hier by , dat hy, zevenendertig jaaren lang gevaaren hebbende , altoos bevonden heeft , dat de ftank des broejenden Wiers in het Schip tegen den Wind aanperst, en zulks te fterker , naar gelange dezelve harder waait. — Dit Getuigenis werdt plegtiglyk bevestigd door Pieter Klaasz Kuyper , die mede in het Gerigt tegenwoordig was, zeggende hetzelve , geduurende den tyd van zevenendertig jaaren , (leeds ondervonden te hebben. — Gerrit Poel, die negenendertig jaaren , als Schipper gevaaren heeft , heeft mede getuigd , dac hy niet alleen in anderen gezien , maar ook zelf ondervonden heeft dit onderfcheiden Blind worden van Schipper of Knegten in het Voor- of Agreronder. — Zymon Coster , een vierde Getuige , die , als Schipper, éénentwintig jaaren , op het Wierhaalen had gevaaren , verzekerde al mede dezelfde zaak in anderen gezien , en in eigen perfoon ondervonden te hebben. Eindelyk heeft Lucas Vregat , als vyfde Getuige , die zestien jaaren als Schipper gevaaren heeft,  WIER der ZUIDER-ZEE. 79 heeft , de waarheid van dit indringen des broedenden Wierftanks tegen den Wind £ en het verschillend Blind worden, bevestigd." Laat ik deeze Geregtelyke Verklaaringen , of :de Grosfen, welken my daarvan gegeeven zyn* te gelyk met deeze Verhandeling, aan de Hol- ILANDSCHE MaAÏSCHAPPY DER WEETENSCHAP- [pen aanbieden ; deels om Haar te verzekeren «van de Waarheid , die ik fchryf; deels om onider Haare Papieren bewaard te worden, ter overituiginge der geenen , welken , nog twyfelende, (dezelve zouden willen onderzoeken. Deeze zo plegtig gegeeven Getuigenisfen moet ten egter, dunkt my , gereedlyk een einde van i alle twyfelingen maaken. Men geloove dan de voorige verhaalen van dit Blind worden. Waare Oorzaak van het Blind worden. Eene tweede Vraag zal thans, eigenaartig , boven komen. „ Welke is toch de reden, dat , de Knegten in het Vooronder alleen blind worl, den , als de Wind van vooren komt ; en de „ Schipper alleen in het Agterönder, wanneer „ de Wind van agteren waait ? Ter  8o VERHANDELING oap liet Hy vervolgens éénen nagt over ftaan , en wierp 'er toen een ftukje van Roodkoper , en een van Zilver in." Des morgens was daarop het eerfte glad , en het ander zwart geworden. Nu nam Hy de helft van het uitgeperste Sap , en dampte het uit, na dat Hy het intusfenen F 4 gMOr.  M VERHANDELING over het gecïarificeerd hadt tot de dikte van Honig. Onder het uitdampen gaf het van zich eenen onaangenaamen en benaauwden reuk, even als dat van uitgeperste Ctcut'a. Hierna bragt Hy het overgeblevene ,„ den kelder, om te zien , of het eenige Zoutknflallen zou vertoonen ; doch Hy . vernam ze niet. Het vogt was bitter van fmaak, en fcheen een goed braakmiddel te kunnen zyn! Het ander deel van het uitgeperste Sap deedt hy in eenen Kromhals, aan wiens einde een wyde Ontvanger was geplaatst, om dat men bemerkt hadt, dat het Vogt, beginnende te kooken , Iterk opbruifcnte. Het eerfte Nat, by het dl Weren overkomende , was een byna frriaakloos Vogt, waaromtrent men wilde weeten, of het ook eenigen Olie los zou laaten. Twaalf dagen liet men het dan , onaangeroerd , ftaan , en 'er toen een nieuw vuur onder gebragt hebbende , haalde de Heer Gorter een heel ander Nat zó van koleur als fmaak, over. Het hadt eene bruine gedaante met eenen asphaltifchen lymagtigen reuk Het overgebleevene in den Kromhals was gelyk Houtskool ; doch wilde in het vuur niet glimmen, veel minder branden. Eenig ander overgefchooten Wier liet Hy in den oven droogen , doch hoe droog het ook mogte geworden zyn , het wilde geen vuur vatten. By het verbranden gaf het eenen zeer Hinkenden zwaaren rook , het geen overeenkomt met de ondervinding van den Heer van Riemsdyk. Vervolgens  WIER der ZUIDER-ZEE. gens op de gewoone manier voortgaande, om 'er Zout van te maaken, ontdekte Hy insgelyks, dat het veel verfchilde van de alcaline Zouten. Het was eenigzins geelagtig van koleur: door het Microscoop bezien, ontdekte men Kristallen van mindere en meerdere volkomenheid , Plaat VI- Fig- i> en meer vergroot Fig. 2. vertoond. Beide overgehaalde Vogten daarna in twee Flesfchen , op een Portaal, in huis gezet zynde , bevondt Hy, dat ze , by eenen ftrengen Vorst ( tekenende den Thermometer toen 16 graaden boven o, wanneer andere gedefinieerde Wateren daarby flaande en bevriezende, moesten weggenoomen worden ) nog onbevroozen waren. Wanneer men nu de Proeven deezer twee Heeren onderling vergelykt , dan zal duidelyk blyken , dat deeze Wierplanten , zeer veele zoute en verbrandbaare deelen in zich bevattende ; en , in eene groote menigte, vogtig op elkanderen gepakt zynde , door eene daaruit ontflaaride broejing en hette , eene aanmerkelyke verrotting en ontbinding haarer zamenflellende deelen ondergaan , waar door niet alleen het Phïogifton , of het zuiver verbrandbaar beginfel met "flank uit zyne boejen breekt en vervliegt ; maar ook , door de warme zomer - hette en zuiging der lucht in de Scheepen ; van veele fcherpe zoute deelen, insgelyks door de broejing ontbonden , gevoigd wordt. En neemt men nu in F 5 aan-  per VERHANDELING over het aanmerking den grooten hoop van broejend Zeewier, als mede de kleine bellooten plaats, waar de persfende lucht in deeze fchaadelyke Dampen indringt , is het dan wel te verwonderen, dat de Oogen der Zeelieden, in zulke gevallen fcheep zynde , door dezelven worden aangedaan ? Hebben we niet gehoord uit het getuigenis van Klaas Liefhebber en Willem Cok, hebben we niet gezien uit de proeven van den Heer Gorter, welk een vermogen deeze Dampen en Sappen op Rood-koper en Zilver oefenen ? Dit gaat zelfs, volgens de ondervinding , zo ver ; dat, wanneer een fluk Koper, fcheep in gebruik zynde , toevallig op den bodem van het Vaartuig in het uitgezypelde Wierlap valt, het zelve , binnen kort, dermaaten doorvrecten wordt, dat men het met de handen in Hukken kunne wryven. En kan men ook hier uit niet afleiden de billykhcid eener Voorwaarde , die by de Verpagting der Dyken in de Zype, welke alle drie jaaren gefchiedt , afgeleezen wordt? In die gevallen naamlyk, wordt 'er altoos, ten aanziene van die Parken Dyks , tegen welken de Zee aanfpoelt , bedongen : „ dat de Huurders het aangeilrande Wier, eii „ andere ruigte , ten hunnen koste , van'den „ Dyk en deszelfs gloojinge moeten afbrengen „ ten genoegen van de Heeren Verhuurders , w die, ten allen tyde, daaromtrent de Schouw „ zullen mogen doen. " En welk oogmerk zullen  WIER der ZUIDER-ZEE. mxllen wy van deeze voorzigtige bepaaling, by ide verpagting plaats hebbende , zoeken , dan rdeeze , op dat niet het zo genoemde Groen , , onder aan de Dyken , het-welk geen Gras is , ■zoude dood gaan , gelyk gebeuren zou , wanneer het Wier 'er op bleef liggen ;> ook op dat niet de Grond daar door kaal en mul zou worden , waar door de Zee nog meer gaten m denzelven zou kunnen liaan? Bedenking weggenomen. Maar zal men nu , dit groot vermogen van het Wier ten nadeele der Oogen, ter verbytinee van Koper en Zilver, en ter doodinge van 't Groen der Dyken ,• in aanmerking neemende , hevig uitvaaren tegens deszelfs fchaadelykheid ? Zal men zich niet fchaamen den wyzen goeden Schepper , in de formeering van den aart deeze Bladeren , van kwaade inzigten te befchuldigen ? Zo handele een booze blinde Waereld , die gewoon is de zaaken oppervlakke of in een valfch licht te befchouwen ; en den goeden Formeerder te verdenken : de bedagtzaame zal altoos eenen waaren afkeer hier van gevoelen. Laat ons de Ondervinding raadpleegen , én ZV zal ons eenen geheel anderen weg aanwy- zen,  VERHANDELING over het zen , en tot dit wys befluit geleiden: —. indien Zeelieden uit deezè Waarneeming kunnen leeren voorzigtig te zyn , en liever oude lekke , dan nieuwe digte Scheepen by de Wiervisfchery te gebruiken : of, geene andereclan onlangs gemaakte , wel digt getimmerde Vaartuigen hebbende , openingen daarin te laaten, waardoor de Hinkende Dampen by 't broejen kunnen uittrekken ; heeft men dan eenig regt, om hier den Schepper aan te randen, en Hem van eene verkeerde Schepping te befchuldigen ? — indien , in het geval van blind worden , goede tegengiften ons ter hand gefteld zyn , moet *er dan morren, veel eer dan dankzeggingen , plaats hebben ? — Indien men uit de Scheikundige Proeven des Heeren van Riemsdyk leert, dat men Geneesmiddelen van groote kragten uit deeze Zeeplanten kan bereiden , en de Geneesheeren tevens gewaarfchouwd worden , geen Alcale marinum of minerale veel min het Fegetabile, in ftede van het Sa) quercus manna te gebruiken, gelyk zo menigmaal , wel ter goeder trouwe , doch verkeerd gedaan is ; zal men dan den goeden Alverzorger der Waereld , die geen vermaak vindt in de elende zyner Schepfelen, van kwaade voorzorgen kunnen of mogen betigten ? Nuttig-  WIER der ZUIDER-ZEE. 91 Nuttigheden van het, Zeewier aan Zeedyken. Indien onze Vaderlandfche Kusten altoos bloot liggen voor de geweldige aanvallen der woeste bruislchende Zee, en de Zee zelve deeze noestige en in Veeier oog veragtelyke Plant in haare Wateren by millioenen laat groejen , voedt, en tot rypheid brengt., op 't bevel van Hem , die de Zee uit niet riep : ja, mdien deeze Wierbladeren , opéén gelegd, zich zonder moeite dermaate vast pakken , dat een Kanons-kogel , dat de allerfellle Zeeflagen zulke Dykagien en Zeeweeringen niet ligtelyk doorbooren zullen ; waarom zullen we dan den Alïïjagtigeh Geever van zulke veel - vermogende Middelen ter ftuitinge der Zeegolven wandanken ? De Zee moet ons dus tegen het geweld der Zee bylïaan , en elk jaar nieuwen voorraad tot afweering haarer woede opleveren ! Een voorraad , niet flegts alle jaaren nieuw , maar daarenboven ongemeen duurzaam: want 'er komen misgewasfen , en waar zou het heen , zo men elke Zeeweering, alle jaaren nieuw moest maaken ! Op eikanderen liggende vergaan met alleen de Bladeren niet, maar zy maaken zelfs, door de geduurige inzakking , een pakwerk , ongelyk vaster. De tyd fchynt dan , om zo te fpreeken , hier niets te vernielen , maar te i ver- -  £4 VERHANDELING over het Verbeteren. Menigmaalen befchouwde ik de JSJoordhollandfche Zeedyken ; dikwils ftondt ik aan 't Wierhoofd te Edam , en deszelfs Wierwerken met de hand betastende , vernam ik altoos met geene kleene verwondering , dat welde bovenfte Wierlaag , of laat ik my beter uitdrukken , dat alleen de bovenfte Wierbladeren, door Zon en Lucht kragt en koleur verlooren hadden ; maar de even en verder alle andere daar onder liggende oude Bladeren noch in zo goeden onvergaanen ftaat zich bevonden, als of zy 'er pas vers gelegd waren. Wat wederftaat dan met zo veel kragts, zeide ik, de brandende Zomerzon of de fcherpe Zeeluchten*, wat beter , dan eenige dunne Blaadjes Zeewier ! Wilde ik dan myne verwondering in dit flag van zaaken telkens nieuw maaken , ik hadt my maar tot een Wierwerk te wenden, en ze werdt in my herbooren. Verder gaat nog de Ondervinding van mynen geachten Caarl. Meermaalen , dus fchreef Hy my voorheen, heb ik gezien , dat men by het delven van Putten aan den Oever van dit Eiland , ter diepte van agttien of twintig voeten, laagen of fpreiden Wier vóndt, die 'er zo fleurig en geelgroen uitzagen, als of ze toen eerst op het Strand verzameld waren, hoewel ze, ongetwyfeld, heele Eeuwen ter dier diepte met aarde bedekt zyn geweest. Uit dit alles kan men gereedlyk afleiden , hoe billyk onze Voorouders , gelyk de Hoornfche JUNIUS  WIER der ZUIDER-ZEE. 95 ITunius verhaalt,'(Batavia Hiftoria, cap. 3. pag. 68, 69. edit. Bordr.~) ingeiteld hebben , ^arlyks eenen byzonderen Bededag te honden, ■ en daarop God te fmeeken om een overvloedig • en goed Wiergewas. En, by deeze gelegenheid , merkt hy tevens aan „ dat, in het volgende jaar, na den geweldigen Watervloed „ van den jaare 1570. het Wier zo overvloedig „ gegroeid en wel gedyd was, dat byder MenL fchen geheugen dergelyks niet was gefchied. En men heeft, zegt hy vervolgens , niet te twyfelen, of dit was door eene byzondere weldaadigheid van Gods Barmhartigheid gebeurd ; dewyl, door dien ongehoorden en fchrikkelyken Vloed van den gemelden jaare , byna alle Dyken van Holland dermaate geteisterd, afgeflagen, en met het Land gelyk gemaakt waren, dat 'er geene hoop geweest zou zyn van ze immer weder te herftellen, indien niet deeze weldaad , door zulken grooten overvloed , zulks vergoed hadde." Hierom tekent ook de Vaderïandfche Historie ( Korte Schets der Nederlandfche Hiftorien , voor de zevende maal gedrukt te Jmft. hy de Weduwe J Hajfman en P. van Dorth* hl 69.) op het jaar 1675. het volgende aan : „ In dit jaar was 'sHeeren. hand tegen ons ten kwaade. Het Gras en „ het Koorn wierdt van de Muizen meestendeel afgegeeten. Ook hadt dat Ongedierte Z de Zeedyken zo doorgraaven , dat zy, hier " „ door  9<5 VERHANDELING OVER HST „ door zeer verzwakt zynde , geen tegenfland 39 konde bieden: want een zwaare Orkaan ver- „ oorzaakte zo veele en zwaare Overflroomin- „ gen, dat verfcheiden'ftreeken van ons Land, 3, byzonder het Noorderkwartier , als in een „ zilten Waterplas veranderden. Het Wier, „ benevens het gunflig Weer en Wind fielden „ ons in ftaat, om zonder letfel de Dykbreu- „ ken te heelen en te verzorgen." Gehruik en andere Nuttigheden van het Wier. Begeert men hier eene uitvoeriger Befchryving , zo van de Plaatzen waar men het zelve tot Zeeweeringen gebruikt , als van de wyze, op welke die aangelegd worden, gelyk ook van de Nuttigheden , die men daardoor verkrygt , voornaamlyk om dat deeze flukken , die tot de Natuurlyke Historie onzes Vaderlands behooren , door niemand , zo veel ik weet, opzetlyk befchreeven zyn; dan zullen de volgende korte trekken daartoe kunnen dienen. , De Plaatzen , waar men het Zeewier ter afkeeringe der Zee gebruikt, zyn menigvuldig. Onze Eilanden in de Zuider.- Zee kannen het zo weinig misfen, als de meeste ftreeken der Dyken , van de Helder af tot 't T toe. Dus ïs half Noordholland 9 te weeten, aan de zyde der  WIER der ZUIDER-ZEE. 97 der Zuider-Zee, door hetzelve, op de meeste plaatzen, verzekerd: gewis eene ftrook lands Ivan geene kleine lengte ! Voornaamelyk heeft men het noodig aan de Westfriesfche Zeedyken , tegen het Noorden gelegen, byzonder aan die tusfchen de Steden Enkhuizen en Medemblik liggen; voorts agter de laatstgemelde Stad en vervolgens Westwaards heen. De reden hiervan is, om dat men daar de meeste diepte en den zwaarden aanflag der Zee heeft uit te ftaan , vooral by hooge Vloeden ; weshalven men ook het Wier aldaar, op eene andere wyze dan elders, aangelegd heeft. Wykt men van daar terug naar Hoorn Edam, en zo vervolgens, dan treft men daar fmaller en hgter ■Dyken aan , op eene andere wyze met Wier bezet; zelfs op fommige plaatzen Vindt men het in het geheel niet, by voorbeeld , van het Zeedorp Volendam , Zuidwaards op , naar \Kathatn , en vervolgens , waar men ondiepe iGronden ziet , en eenen min - vermogenden :aanval van Water heeft te lyden. De Wszen, op welken men het Zeewier aan de Dyken van Noordhollana gebruikt, zyn verIfchülende. Dit hangt af, gelyk ik zo even zeide , van de min of meer diepe Gronden , ien van den zagteren of zwaarderen aanflag des 'Waters. Voorleden jaar heb ik zeer veelen :deezer Plaatzen opzetlyk bezogt, om te zien, XX. Deel 2. Stuk. G op  g$ VERHANDELING over het op welke manieren men daar het Wier behandelde. Drie zyn my onder het oog gekomen , die der opmerkinge overwaardig zyn. Men maakt naamlyk op de noodrge plaatzen Wiervakken of. Wierbeddingen, met of zonder fteenen aan den buitenvoet der Dyken, gelyk ik op Wieringen, en tusfchen Enkhuizen en Medemblik heb waargenomen. Elders legt, of pakt men flegts eenig Wier boven op den Dyk'naar den Waterkant , weinig voeten breed , hatende den Ryweg en het Voetpat daarvan geheel vry. Ook heb ik al' voorlang gezien , dat men het Wier gebruikte aan het hoofd eener Haven, dat werpende tusfchen twee regels ingeheide Paaien. En eindelyk heb ik het op fommige plaatzen zien wegneemen. Laat my een geregeld verJlag van het een en ander geeven. i. Wyl fommige der Westfriesfche Zeedyken , aan de Zeekant, geheel uit Wier beftaan, en foms vernieuwd moeten worden, fteekt men zulke Wier vakken des Dyks, op bepaalde lengten , met fcherpe fpaaden , tot onderen toe, geheel uit, om'er een nieuw Vak wederom in te zetten. Dit maakt een geweldig diep gat; laat ons eens Hellen van twaalf voeten in het vierkant , en even zo veel voeten diep , lang en breed. Dit uitfteeken kost zeer veel ar- beids,  WIER der ZUIDER-ZEE. C9 beids, wyl het oude Wier zo vast op elkander zit gepakt , dat men zou zeggen eene bruinzwarte Aarde of Turflaag te zien. De kosten, om dit gaapend Vak met nieuwe Wier vast en hegt te vullen , zyn zeer ongelyk. Soms betaalt men voor één Schip , met Wier gelaaden, zo veel, als op andere tyden voor twee of drie. De Oogst valt ongelyk. Nu wast het Wier overvloedig , dan fchraal. Ook zyn de Vragten der Scheepen niet altyd van eenen gelyken prys; des het Wier, hebben de Schippers veel te vaaren, duur, en hebben zy weinig om handen , beter koop moet weezen. De Stormen der jaaren 1775 en 1776. hebben onze Wèstfries/che Wierdyken, hier en daar, waarvan ik getuigen ben geweest , op eene geweldige wyze gehavend; des men, na dien tyd, zeer veel Wiers heeft noodig gehad tot herftelling der geflaagen breuken. Volgens de aan my medegedeelde opgaave door eenen naauwkeurlgen en kundigen Man , heeft men, in de jaaren 1776' en 1777. voor eenen Cubicquen voet Wiers moeten befleeden 4! Huiver, en daar omtrent. In het jaar 1779, toen het Wier in overvloed gegroeid was, en men dat minder noodig hadt, befleedde men niet meer dan ruim 1 Huivers voor eene gelyke maat. In den jaare 1780 betaalde men daar voor 3 Huivers, alles onder die bepaaling , dat de Wierbaas (dus noemt men de Maakers van zulke werken) den Dyk , of G 2 het  3oo VERHANDELING over het het gemaakte Vak, drie jaaren lang , moet onderhouden , en, geduurende de volgende twee jaaren , op zyne hoogte brengen. Wanneer het Wier op den laagften prys Haat , gelyk in voorige jaaren ; dan heeft men , op vericheiden tyden , minder dan twee Huivers voor eenen vierkanten voet gegeeven. Toen men wat meer noodig kreeg, liep de prys hooger, zelfs tot drie Huivers , doch , naar den gewoonen loop , reikte men twee en een halve Huiver uit Voor den cubicquen voet. Aan de vier Noorder- Coggen-dyk, dat is bewesten Medemblik i wordt egter het leveren van Wier altoos iets minder aangenomen , dan op andere plaatzen ; wyl deeze het voorregt heeft, om het Wier , onder het Eiland Wieringen groejende , zelve te mogen laaten visfchen , en ter behoorlyke plaatze te brengen , van welk voorregt andere Oorden zyn uitgeflooten , om dat het gemelde Eiland daar mede moet onderhouden worden. Hoe het verder met den prys van het Wier gelegen moge zyn, men kan uit het gemelde ligtlyk berekenen, dat geen groot Wiervak eenige honderd guldens kost. — Vraagt men, hoe diep en breed men zulke Wiervakken doorgaans uitfpit , en nieuwen in de plaats zet; Daarop moet geantwoord worden , dat zy meestal gelyk , of beneden den bodem der Zee , na zo diepe uitfpitting., ingezet worden : by gevolg, daar de diepte verfchilt, is dan ook deeze arbeid  WIER der ZUIDER-ZEE. 101 beid ongelyk. Aan den Drsgter - landfchen Noorder-Dyk op de hoeken houdt men doorgaans negentien voeten in het oog ; doch valt 'er grooter diepte vóór den Dyk, dan fpit men het vak tot twintig, en zelfs tweeëntwintig voeten uit, altoos in acht neemende, dat het Wier boven het dagelyks Zeewater Haat, van zestien tot agttien, of negentien voeten. Dan aan de Vier Noorder-Coggen wordt het oude Wier, op fommige plaatzen , wel twee of drie voeten dieper uitgefpit, en nieuwe ingezet. — > De breedte van zulk een Wiervak is onderfcheiden. Aan den Dregterlandfchen Noorder-Dyk worden thans twaalfVoeten ingezet: agter Medemblik ,' en verder westwaards , aan den voorgenoemden Vier Noor der- Coggen-dyk van twaalf tot twintig voeten, naar dat de aanflag der Zee fterker is. En hierom valt de inzetting aan den Dregterlandfchen Zeedyk , bewesten de Stad Enkhuizen, en verder tegen het Zuiden op , maar van agt tot tien voeten breedte. — Uit de gevaaren , voor welke zulke Dyken bloot ftaan , die nu min , dan meer zyn , kan men genoegzaam opmaaken, dat het niet wél te bepaalen zy, hoe lang zulk een Wierdyk kan beftaan , eer de geheele vernieuwing noodzaaklyk wordt. Wanneer een nieuw Vak wél en in alles naar behooren wordt ingezet , kan het honderd en zelfs meer jaaren ftaan, gelyk men weet uit de overblyffels, die van zulke oude Dvken G 3 no§  los VERHANDELING over het nog heden te zien zyn , by voorbeeld aan den ouden Westfriesfchen Zeedyk. Deeze was oulings een waare Zeedyk , eer de WieringerWaard in den jaare 1608 , en de Zyp in het jaar 1553. bedykt werden. Men hadt hem , op veele plaatzen, met eenen Wierriem voorzien tegen de Zee. De overblyffels van denzelven , nu zo veele jaaren oud , kan men bewesten Colhorn by de Kryf nevens het Dorp Barrmgerhorn , en op veele andere plaatzen , nog befchouwen. Spit men dezelven op, dan bevind men het Wier , onder in het hart des Dyks , nog gaaf en goed. Bezoekt men den Dregterlandfchen Zeedyk , bewesten Hoorn , alwaar, in den jaare 1,075., eene Doorbraak voorviel, daar hy met Wier en Paalwerk voorzien is geweest ; dan kan men , de aarde een weinig daar van afneemende , de overblyffels nog vinden. — Verwondert men zich over zo verbaazende langduurzaamheid ; men weete egter , dat de bovenfte Wierlaag van zodanigen Dyk het eerst vergaat. Blootftaande voor de _ Zon , voor de Lucht, voor Regen en allerleije Winden , zonder eenige fchaduw te hebben, moet het Boven-wier eerst aangetast worden , en de verganglykheid ondergaan. Dit is de reden , waarom men 'er, alle twee of drie jaaren , eenig nieuw Wier daar boven op moet zétten , om den Dyk ongefchonden te bewaaren, en op de bepaalde hoogte te houden. Het on-  WIER der ZUIDER-ZEE. 103 onderfte , gelyk reeds gezegd is , vergaat niet, maar blyft fris en goed , te weeten , wanneer het Wiervak op eene Mat, gelyk men fpreekt, crezec wordt. Deeze zo genoemde Mat beitaat uit Bladriet , fris afgefchooren van zynen wortel, welk, in de Maanden van July ol Augustus , ( den bekwaamden tyd wegens Weer , Wind en Zee , om dit werk te maaken ,) op den grond van hét oude uitgefpitte Wiervat uit;gefpreid wordt, ter hoogte of dikte van omtrent \ éénen voet , waarop als dan het Wier geworpen wordt, onder het opzigt van den Wierbaas. Voorleden jaar heb ik , op verfcheiden plaat; zen , dit werk , zo vreemd voor Uitlandfche , zo aangenaam voor Vaderlandfche oogen , wyl het behoud van duizenden daarvan afhangt, met genoegen zien verrigten. Dit Wier, op zulk eene Mat gelegd, blyft altoos gaaf en vast, rustende op dit droog en vast fondament, waar Lucht noch Water eenig letfel aan het zelve kunnen aanbrengen. En daar het van tyd tot tyd zinkt, en men'er telkens nieuwe lasten opbrengt, zinkt alles, zich in eikanderen persende, zodanig hegt in één, dat het Kanonskogels kan tarten. Dus maakt men onze Muuren teaen de Zee ! Muuren , die indedaad fterker zyn , dan de eigenlyk gezegde Muuren onzer Bolwerken aan de Frontier - lieden. Delft men een Wiervak uit; men bevindt, dat zulk eene Riet-mat, hoe oud zy ook moge zyn, fris voor G 4 den  i©4 VERHANDELING over het den dag komt, zelfs fomtyds nog groen van koleur , als ware zy nu eerst gelegd , en zelfs zo hard , dat men 'er met een fpitter kwalyk kan doorfteeken. Dan , in zulk een gezet Vak zal de Wier naar de Zeekant langer goed blyven , dan het geen aan de overzyde naar den Dyk ligt , om dat het eerfte , door het Zeewater befpat , deszelfs ziltigheid naar zich neemt, en dus tegen het bederf bewaard wordt. Hoe meer nu dit befpatten gebeurt, te minder is het aan vergaan onderworpen. Hierboven van de Vermeerdering en Vermindering des Wiers fpreekende , hebben we, in het Hot, het verfchil tusfchen zwaar en grof Wier op diepe, en tusfchen fyn en flegt Wier op ondiepe Velden opgemerkt. Wy voegen 'er nu by , dat het groove beter tegen de Lucht kan , dan het fyne , 't geen fchielyker vergaat. Wanneer dan de eerfte groove foort onder en in het hart van een Wiervak gelegd wordt, waar de lucht geenen vryen toegang tot hetzelve heeft , ondervindt men deszelfs duurzaamheid en vastheid , alzo het daar zo veel digter in en op elkander zinkt. Waar de Wierriem des Dyks hoog belegd is aan den Zeekant met eene fteenen gloojing., daar blyft het Wier wel goed , om dat het daardoor gedekt is ; maar boven de fteenen vergaat het des te eer , wyl het dagelyks , zo hoog op, door het Zeewater niet befproeid kan worden , en dus rasfer door Lucht en Regen wordt  WIER der ZUIDER-ZEE. 105 wordt verteert. Aan het agterlte der Wiervakken , ik meen, aan de zyde derzelven naar de kant des Dyks, verneemt men, eenigermaate, biyken van vergaan , in zo verre naamelyk, als het Wier zyne bezakking heeft gekreegen , en als tot een vast lighaam geworden is. De ruige losfe binnenkant van het Wier, raakende de aarde des Dyks , wordt toch aldaar , van tyd tot tyd , verteerd , en met de aarde des Dyks gelyk. Dit zal egter weinig nadeel doen, alzo . het vast lichaam van het Wier inwendig beltendig. blyft , indien maar in het Wiervak wél ingezet wordt, het geen hier de groote zaak, of het eigenlyk werk der Wierbaazen is , en de Aarde des Dyks niet te ligt bevonden wordt : want , indien één of beide gevallen hier zamen plaats hebben, en 'er veel Regenwaters tusfchen het Wier en de Aarde des Dyks indringt endoorzakt, zo zal dit veel toebrengen tot de onbeftendigheid des werks. Om deeze reden houden de oplettende Wierbaazen altoos in het oog, dat de Aarde fchuins tegen het Wier zo aangeglooid werde , dat het water van het Wier kunne afzakken. Wanneer ook het Wier in den aanvang niet wél in een Vak ingezet wordt op bepaalde vallingen naar den Dyk toe , zo , dat de bezakking , daar door , met den tyd overhelle ; dan is het geheele werk onbeftendig , wyl 'er dan geduurige kleine openingen , langs heen agter het Wier, in den Aarden-dyk valG S M*.  io6 VERHANDELING over het len, door welken het water indringt: des zulk een Vak , als dan, in het midden , of op de helft, naar maate het van vooren voorzien is van Steen , in de gedaante van een' buik zich uitzet , waardoor het zyne kragt verliest , en geen weerfland kan bieden aan de zwaar aanvliegende Zeegolven by hooge Vloeden of felle Stormen. — Ziet men niet uit dit alles de ongemeene nuttigheid van 't Wier in het afweeren der Zee ? 2. Op andere plaatzen onzer Noordhol landfche Zeedyken, waar minder diepte en dus ook zagter aanflagen der Zee zyn , kent of beoefent men niet dit diep inzetten van Wiervakken. Daar heeft men , by voorbeeld , op den Zeedyk , ten Zuiden der Haven van Edam naar Volendam heen, niet meer als eene zwaare fteenen glooiing, gelegd tegen eenen hegten Klaidyk , die de Zee zeer gelukkig afkeert. Wanneer egter zulk een Zeedyk, hoog genoeg in oude tyden wegens de toen laager gaande Vloeden, ten deezen dage, om de van tyd tot tyd wyder geworden Zeegaten, die zo fchielyk een onnoemelyk getal van Wateren , uit de Noordzee opgejaagd , inlaaten -, niet langer de noodige hoogte heeft, gelyk het daar en elders zo gelegen is , dan fpat de Zee , by hooge Vloeden daar op, of daar over heen. Daar dit ongemak gaf aan zulken, die te voet of met wa-  WIER der ZUIDER-ZEE. 107 wagens deeze Dyken gebruiken moesten ; daar veel en fchaadelyk Zeewater hier door in de drooge Polders overkwam ; daar tevens de Dyken week en zagt door het telkens opgeworpen water worden ; daar de Aarde 'er ook van afgefpoeld wordt , en dit alles zamen genomen , Dyk-breuken deedt dugten , heeft men laage Borstweeringen (laat my ze zo eens noemen) op de Dyken gezet, dat is, men heeft aan den rand des Dyks , naar de Zeezyde , Wier gelegd , omtrent twee of drie voeten hoog , en even zo veelen breed , welke Zeeweeringen door de bezakking zo vast worden, dat ik, die onderzoekende en met de handen betastende , my dikwils niet weinig daar over verwonderd heb. De Zee hoog gaande , fpat en bruifcht daar tegen aan ; maar is meest onvermogend , om de voorige nadeelen te kunnen doen: des, door zulk eene zorg , alle ongemakken en nadeelen voorgekomen worden. Weinig konst behoort 'er , om die te maaken ; maar deeze foort van Zeeweeringen , boven en aan twee zyden , bloot ftaande voor de Zon en Lucht, Wind en Regen, zyn van korter duur, dan de fcraks befchreeven Wieryakken , en moeten daarom met het het opleggen van verfch Zeewier , nu en dan , onderhouden worden. De bovenfte Wierbladeren worden , gelyk ik gezegd heb , gebleekt , verliezen hunne kragt , en altoos door den wind aangevallen , gaan zy los,  Jo8 VERHANDELING over het los , en worden afgefcheurd. — Het boven gezegde levert al mede een nieuw bewys van de nuttigheid des Wiers in het afkeeren der Zee van zulke Dyken. 3- Meer Voordeelen brengt deeze edele Zee - Plant aan in gevallen , waar men de Zee met ce weeren heeft, en egter aan ongevallen, door de Zee veroorzaakt, bloot flaat. Dit gezegde zal klaarer worden , wanneer ik het volgende ter opheldering bydoe. Aan de EdatnJche Zee - Haven heeft men langen tyd , ten Zuiden en Noorden , twee Hoofden gehad ; doch de gefleldheid van deezen was zodanig , dat ze noch de vereifchte digtheid of fleevigheid hadden , noch het inflaan van modder in dezelve beletteden , noch het water in de Haven ftiller maakten. Om den voortgang van deeze vier ongemakken te fluiten, beflootmen vóór eenige jaaren , het Zuiderhoofd te veranderen , het Paalwerk aan beide zyden met gordingen te voorzien, en tusfchen dezelven, gelyk ook aan het Noorderhoofd , Wier te werpen. Deeze twee zo genoemde Wierriemen, aan beide kanten van de Haven ftevig gemaakt \ hebben daarop een zeer gelukkig gevolg gehad \ en de gemelde ongemakken weggenomen. Men Ziet 'er uit, dat men , geen Wier gehad hebbende , niet zo gemak [yk deeze vier gebreeken zou hebben kunnen herllellen. My is gezegd, dat  WIER der ZUIDER-ZEE. 109 dat men een ongemak van gelyken aart, in de Rivier de Lek , niet heeft kunnen beletten dan alleen met Wier, welks gebruik anders op onze Rivieren zeer vreemd is. Een zeker Bengt van de wyze, hoe dit werk gemaakt is, heb ik met kunnen verkrygen. 4. De Nuttigheden des Wiers aan onze Zeekusten dus beweezen hebbende, gaa ik over om te zeggen , dat men het zelve op verfcheiden plaatzen weggenomen heeft. Dit mag voor fommigen vreemd klinken , en anderen , die met geen grooten lof van Wier-Dyken fpreeken, behaagen : dan ons gezegde is zeker, en de waarheid mag niet verheeld worden. Men heeft toch , federt eenigen tyd, op fommige plaatzen, de Wierdyken weggenomen, of, daar ze vernield waren , onherlleld laaten liggen. Het eerfte heeft plaats, by voorbeeld, aan den hoek van 't Dorp War der , aan den Zeevanhdyk benoorden Edam, aan den Waterlanafchen Zeedyk bezuiden die Stad , en elders. Hier heeft men dezelven op eene fchumfche wyze naar de Zeekant afgenomen, en voorts , van onder uit de Zee naar boven , met eene fteenen gloojing bedekt, om het jaarlyks onderhoud te voorkomen , en de Dyken aldaar hegter te maaken. — Op Wieringen hebben de Wierdyken 'thans alleen maar plaats aan de zuidzyde des Eüands, waar ze , zeven of agt ■ J Rhyn-  i io VERHANDELING over het Rhynlandfche voeten breed , van veertien tot zeventien hoog , en twee voeten diep , in den vasten grond gezet zyn. Aan de Noordzyde zyn de ouden , in den Storm en Vloed van de jaaren 1775 en 1776 vernield , en , in derzelver ftede, op fommige plaatzen, aarden Glooidyken aangelegd ; blyvende nog een aanmerklyk gedeelte , voorby Hippolytushoef en westwaards aan , open en bloot liggen, waar het de Zee op- en afvloeit over het Land. Aan de Helder heeft men, vóór eenige jaaren , de geweldigfte Verzinkingen gehad. Het is gebeurd , dat een Visfcher , 's avonds , op den yasten grond by de Zee nog wandelde , waar , één half uur daarna, door eene onverwagte ysielyke Verzinking , zestig voeten waters Honden. Hier door zyn de Wierdyken weggegaan, en men heeft aldaar agteruit gedykt met eene' overzwaare zagt afioopende fteenen gloojing tegen de Zee. Aan het zo genoemde Kaaphoofd by het Nieuwe Diep aldaar , heb ik egter het Wier voorleden Zomer nog zien ftaan. De reden van dit wegneemen , of niet herftellen der oude vernielde Wierdyken in zulke gevallen is deeze. Men oordeelt, dat een Wierdyk ' by het verloopen der Stranden, nabyeenegroote diepte , op laager wal min voordeelig zy dan eene fteenen gloojing. Tusfchen de Helder en het zo genoemde Kaaphoofd, heeft men een laager wal by Stormen uit het Noord-westen , en  WIER der ZUIDER-ZEE. iiï West-noord-westen , met eene groote dieote kort vóór den Dyk. Te vooren hadt men daar geene fteenen gloojing ; maar eene ftylte van ingezet Wier, gelyk nog, zo als ik zeide, aan Ihet Nieuwe Diep te zien is. In zulk een geval oordeelde men , dat de Zee , door den gevonden tegenftand tegen en aan den ftylen Wierdyk, te veel woede en kragts daar op oefende, en dus vernielde : in tegendeel , dat, wanneer haare Golven tegen eene fteenen gloojing, zeer fchuins en zagt opliepen, zy haare kragten zouden verliezen , of, gelyk men fpreekt, zich dood zouden werken. — Anderen zyn van een verfchillend oordeel: dan het is onze zaak niet, om in dit gefchil het vonnis te ftryken. De ondervinding zal het , ten genoegen des eenen of anderen , met den tyd bellisfen. — Het is zeker , al ware het , dat eene fteenen gloojing op eene laager wal by eene diepte beter bevonden wordt op den duur , evenwei de geheele Roem van het Zee-wier daar door met verdonkerd zal worden. Alwaar toch geene laager wal is s kan een Wierdyk zonder fteenen gloojing , by Noord-weste Stormen , die het hoogfte Zeewater geeven , geweldig veel Zeewaters afkeeren, gelyk , by voorbeeld , blykt aan het Oude Schil op Texel, en aan andere Oorden. — Komt het aan op het afkeeren van Zee-flibbe (gelyk in het bovengenoemde seval aan de Edamfche Haven), het afleiden ö van  ii2 VERHANDELING over het van Stroomen, op het beletten van het doordringen van water in Gragten en Slooren, op hec bewaaren van den Grond , op het aanwinnen van Stranden , of op het eenigermaate bepaalen van Zeegaten , zal het Wier, onzes oordeels, zynen ouden luister blyven behouden ; nadien het zelve den grond gelyker dekt, dan Steenen, en het Welzand 'er niet doordringt, gelyk het door Steenen doet. En was men al bedugt, dat een geftuite of afgekeerde Stroom, aan de einden der Hoofden woelende, daar een ander nadeel mogt veroorzaaken , ik meen , den grond dieper maaken , zou men die einden met Steenen kunnen voorzien , om dus de voeting dier Hoofden voor ondermyning te bedekken. Egter behoefde men de Steenen niet hoog te leggen , en , by verzakking , zouden zy ligtlyk aangevuld kunnen worden. — Laat dit genoeg geoordeeld worden ter betooging, dat de ééne zyde van NoordHolland haar behoud aan het Wier te danken hebbe, en dat hec dus van eene onbegrypelyke nuttigheid voor ons Vaderland is. Andere voordeelen van het Zeewier. Laat ik thans overgaan ter optellinge van andere nuttigheden des Zeewiers. — Indien het Wier van eene zo onveranderlyke natuur is, en het Ongedierte , (gelyk wy boven hoorden uit het  WIER der ZUIDER-ZEE, 113 het aangehaalde in de Vaderïandfche Hiflorie}, iien denke op Mollen en Muizen , foms zo geweldig de Dyken doorgraaft, dan durf ik de vryheid neemen, om den Heeren Dyk - Heemraadën in 't algemeen , en byzonder die het opzigt hebben over de Kaajen van den grooten Sloot m de Zype, waar hec Wier niet ver van de hand is, in overweging te geeven , of het niet beter ware , de gemaakte gaten door Muizen , Mollen, Hermelynen, enz. voortaan , in ftede van met Zand en Steenen, met Wier digt te maaken , tegen het doorzypelen van het Water. Voor den goeden uitflag van het floppen zulker Gaten met Zeewier heb ik wel, als nog, geene bewyzen uit de Ondervinding. Dan , wanneer men de hier • boven reeds genoemde Proeven , dat, naamlyk, het Zeewier , vast opéén liggende , niec vergaat; en voorts in aanmerking neemt deszelfs onaangenaamen fmaak , is het dan wel waarfchynlyk , dat het Wier , twee of drie voeten diep in zulk een gat gefteeken zynde , ligt zal vergaan; dat Rotten en Muizen daaraan zullen knaagen ; of dat kunnen doorbooren ? In den aanvang mag dit werk een grooter uitfchot van geld vorderen ; doch naderhand zou , wegens de grooter duurzaamheid deezes aanlegs, de inkomften talryker zyn. Men zou dus nieuwe Voordeelen van het Zeewier inzamelen. —Voorts , indien de bovenfte Wierbladeren , gelyk men aan de Zeeweenngen verneemt, door XX. Dcc! 2. Stuk. H . de  1X4 VERHANDELING over het de Lucht zuiver uitgebleekt worden , en men hiervan zeer goed Papier kan maaken, heeft dan deeze Plant maar ééne nuttigheid ? 't Is waar, op die plaatzen wordt maar weinig , en wel alleen het bovenfte, wit; het onderfte blyft bruin, en dus valt 'er geene genoegzaame ftoffe, indien het al geoorlofd ware , het geen nu verbooden is, het geflechte van de Zeeweeringen te haaien, om een aanmerkelyk gedeelte Papiers te krygen. Willende beproeven , wat men hierin zou kunnen uitvoeren , heb ik een party Zeewier, twee jaaren lang , in mynen Tuin te Edam ,, aan de lucht bloot gefield, willen bleeken, dochi met deezen uitflag , dat, alleen de bovenfte bladeren wit wordende, myn werk vruchtloos is afgeloopen. Dit moet ons egter den moed niet: doen opgeeven. Toen ik hulpmiddelen, ter atgemeene én fpoedige bleeking , ter hand wilde! vatten, moest ik, naar Zntphen geroepen, vani daar vertrekken : anders zou ik een onkostbaar! Loog uitgedacht hebben, ( al ware dezelve maan toebereid , by voorbeeld , uit asfche van verbrand Zeewier) om te beproeven , of men hierj in niet zou kunnen flagen ; want zo lang 'er in Europa gebrek van Papier is, en deszelfs prya uit dien hoofde fteeds hooger wordt, is het nietl veragtingswaardig iets van dien aart te ondernee• men. — Noch meer , indien Zeelieden zich van Wier bedienen , wanneer zy lekke gezonken Scheepen uit het water willen boven wer-' ken.  WIER der ZUIDER-ZEE. ïij ken , brengende , als het Vaartuig zo ver is opgehaald , dat men pompen kan , heele Wierbosfen met ftokken ter plaatze , daar het lek onder water fchuilt; welk Wier zich , door het van buiten indringend water by het pompen » tegen het lek zet, en dus 'er ingezoogen wordt, en dat toeftopt, vermindert dan niet grootlyks het denkbeeld van de fchaadelykheid deezer Zeeplant ? (— Indien ook onze Zeelieden het Wier gebruiken , wanneer een Schip door een openbaar groot gat zo veel waters in gekreegen heeft, dat het half gezonken is, zettende als dan, dwars in het midden van 'c Schip, eenen Wierdam , en pompende , 't zy uit het voorde , 't zy uit het agterde gedeelte, 't zy uit beiden, het water. —■ Indien veele Commandeurs, op Groenland vaarende, Zeewier in vaten medeneemen, om, ia tyd van nood, wanneer hunne Scheepen door het Ys befchaadigd worden, dat te gebruiken, en het in de gaten te laaten inzuigen. — Indien, daarenboven, dit zelfde Gewas den Huisdekker te dade komt, en hem, wil hy een digt dak maaken , in de hand werkt, daar hy de Vorden van 't Huis of Schuure eerst met hetzelve belegt, en daarna , op dat het niet verwaaje, met groene Graszooden overdekt, is dan ook het Wier buiten het gebruik van het huishoudelyk leven gellooten ? Deeze manier van Huisdekken is op het vlakke Eiland 'Wieringen in trein,, met een gelukkigen uitflag , wyl de daar erg regeeH a rende  n6 VERHANDELING over het rende Winden nergens beter door gefluit en met Vorst en Regen buiten gehouden worden , dan door dit eenvoudige middel. — Verder , indien deeze Zeeplant, gedroogd en tot ftroojing in Beesteflallen gebruikt, of onder andere mest gemengd, in beide gevallen tot mesting der Velden dient, is dan ook niet door dezelve voor de meerdere welvaart des Landmans gezorgd ? Wanneer coch in het najaar het Wier, zo wel het lange als het korte, uit Zee of van het zo geheeten Koegras, aan de Zypfche Dyken of Stranden aan komt dryven, met zo genoemde Schapenftronten , zynde een gewas met blaauwe Bloemen , waarop de Byen zo fterk aazen, en met andere ruigte , dan verzamelen de Bruikers der Dyken, of de daarby woonende Landlieden het een en ander, om'er lange mest van te maaken. Zy noemen dit Zeedrift, en zetten 'er klein Vee of Schaapen op, om dus hunne mest daardoor te vermenigvuldigen. Men flrooit het ook wel daar buiten in een vierkant hok , waarin men daaglyks de Koejen laat komen om ze te melken , en dan werpt men , alle twee of drie dagen , ander Zeedrift met flroo daar op , het geen eene zeer goede mengeling van voortreffelyke mest maakt. Wanneer zodanige Zeedrift in het voorjaar aan de Zypfche Dyken komt aanzetten , dan fleept men het over dezelven binnenwaards in de Landen , en zet het op hoopen ten gebruike in het najaar, nadien het groot en klein  WIER dek ZUIDER-ZEE. 117 klein Vee, als dan naar de weiden gejaagd, niet kan mede werken, om hetzelve tot mest te maaken. In deezen Oord is een zeker Landman , die nooit eenige andere , dan zodanige mest gebruikt. Dan , nimmer brengt hy ze , ten eerden , op zyn land , om dat deeze Zeedrift langen tyd ter rottinge noodig heeft. De ondervinding leert, dat deeze foort van mest ook beter is op Zaad - dan op Groetland, om dat het Wier eer onder, dan boven op den grond verrot: en het gaat zeker, dat hetzelve , tot mest verteerd zynde, allerbest voldoet in gronden, waarin men Haver teelt. Zulke Haver ziet men uitmunten boven andere, in landen gegroeid, die met koemest worden vet gemaakt. —- Indien , al verder, de Rotganzen zelve de Wierbladeren eeten , en de wilde Eendvogelen , tegen 't naderen van den Winter, of vroeger, uit het Noorden overkomende , gaande naar onze Koojen , om daar, als een fmaakelykwintergebraad, voor ons gevangen te worden , alvoorens het genoegen hebben , van hunne hongerige maagen met het Zaad deezer Planten te vullen , en door dit voedfel vet worden, om te beter op onze tafels te verfchynen; is'er dan niet tevens, voor hun en voor ons , door de Schepping deezer Plant gezorgd ? — Indien veele Infe&en , boven genoemd , die de gapingen in de Schepping vullen , die dus tot de volmaaktheid van het Heelal mede dienen, en by gevolg ook leeven moeten, H 3 vr^  i!8 VERHANDELING over het vryheid en trek gekreegen hebben , om ook op de Plant en het Zaad te gast te gaan; ryst dan niet hierdoor onze achting voor deeze Zeeplant ? -— Indien ook Plantdieren van verfcheiden' foorten leeven moeten, en in de groote Schepping niet onnut zyn, moesten zy dan geene plaats hebben , waar ze groejen en hunne woning zouden bouwen; mogt het Zeewier daartoe niet dienen ? De Milkpora polymorpha of coriacea , dus geheeten door de Heeren Linnjeus en Houttuyn , kiezen deeze Plant, om 'er millioenen fraaje witte Cellen op te maaken. De Fluftra plofa, niet minder fieiiyk , beiden in den Katechismus der Natuur , III. Deel, Plaat 3. bladz. 224 — 226, door my afgebeeld en befchreeven , verkiezen het zelfde Gewas, 't Is onuitfpreeklyk , welk eene menigte deezer Cellen of Plantdieren op het Wier woonen ! Een handvol deezer Planten aanvattende, mag men zeggen, meer Diertjes of wooningen in de hand te hebben dan 'er Huizen in ons Vaderland zyn. Het verbaazend aantal deezer Plantdieren, dikwerf op deeze Gewasfen vernomen, hebben my vaak tot de grootfte vervoering gebragt. Geene Landplanten kunnen zo bevolkt zyn. Onder de Wateren is dan ook , zo wel als 'er boven , alles bewoond tot verheerlyking van den Almagtigen Schepper. — Verder, indien men ook de Wortels des Wiers, 's winters, in Noord Holland gebruikt, om daar mede Rotganzen te van-  WIER der ZUIDER-ZEE. n> vangen, of liever te lokken, alzo dezelven hunne gelieffte fpys zyn , dan wordt het gezegde al meer bevestigd. By deeze vangst (op dat ik 'er dit byzondere , weinig bekend , by voege ) komen tamme Rotganzen te pas , die fomtyds vyféntwinttg jaaren daartoe kunnen dienen. Een zeker Man , die zich met dit werk in den winter bezig houdt, heeft 'er onlangs ééne verlooren, die hem twintig jaaren gediend hadt, en, by zyns Vaders leven , was 'er ééne geftorven , welke vyféntwinttg jaaren de Vogels van zyne foort hadt helpen bedriegen. Hy getuigt , dat hy eens , in éénen winter , met zynen Vader, agihonderd Rotganzen hadt helpen vangen; doch dat zy toen de flegfte vangst van allen hadden » terwyl 'er diëstyds een ander zestienhonderd hadt gekreegen. — Indien, eindelyk, deeze Zeeplanten tot voedfel voor Visfchen dienen , of de Wiervelden de fchuilplaatzen voor onnoemlyke Aaien zyn , die veele Lieden door het vangen den kost doen winnen , en anderen daarna ter fpyze dienen , zullen wy dan over deeze talryke Nuttigheden van het Wier niet verbaasd ftaan , en den Schepper, wegens deszelfs voortbrenging en nuttige fchikking, eere geeven ? H 4 Aaien  ï50 VERHANDELING over het Aaien in de Wiervelden. \ Zy my, by deeze gelegenheid, geoorlofd, door eenen kleinen uitflap hier te maaken , iets ter ophelderinge van de Natuurlyke Hiltorie deezer Visfchen , en ter aanfpooringe van hun, die in deeze Oorden , wél gefchikt ten onderzoeke van het geen hierin noch verborgen is, te zeggen, In de Wiervelden , zeide ik , houden zich onnoemlyk veele Aaien op , naamelyk in den wintertyd. Zy draagen den naam van roode Aaien, die in den Herfst, of in den aanvang van het guure Saifoen, wanneer ze geen voedfel, zo veel wy weeten, meer gebruiken, alhier jn den grond kruipen , en door de zo genoemde Zeil - Elgers in deezer voege gevangen worden. De Zeil Elger is eene foort van yzeren kam, de onderfle tanden (want veelen flaan aan denzelven) zyn langer dan de bovenflen: aan deezen is een flok vast gemaakt, die door eenen Man , zittende in het agterfle van eene zeilende Schuit, zo wordt beftierd , dat de Elger door den grond heenen getrokken wordt, waar door de Aaien , in de geeflibbe zittende , geraakt en gevangen worden. Dan hier worden deeze Vraagen, van ons eigenlyk bedoeld , gebooren. „ Hoe komt het by, dat men in deeze Aaien nooit jongen vindt? £yn ze allen van het Manlyk Geflagt ? WaarÖW draagen allen', die , in September of Oélro- ber,  WIER der ZUIDER-ZEE, ttf ber , onze Zuider-Zee beginnen te verlaaten , en zich naar de Noordzee begeeven , ( of blyven zy ergens anders?) jongen by zich ? Of verfchillen deeze foorten van Visfchen onderling ? Verfchillen ze in den tyd van voort - teelen ? Waarom kiezen zy , die deeze reis aanneemen , ' daartoe ftormagtig Weder , Oostelyke Winden , en eene donkere Maan ? Schikte de Hemelfche Voorzienigheid het alzo , op dat zy , met donker weder, meest langs de Noord- Hollandfche Kusten loopende , by duizenden in de uitgezette en op haar wagtende fuiken gevangen zouden worden ? Wanneer keeren de geenen, die het gevaar ontkomen zyn , uit de Noordzee tot ons weder ? Hoe diep gaan zy daarin weg ? En welken Wind of Weder neemen zy op haaren hertogt waar ? Wanneer en waar hebben zy in de Noordzee hunne jongen voortgebragt ? Komen deeze allen met de Ouden te rug ? 's Hoe veele Vraagen ! En wie zal ons op dezelven antwoorden ? Men leere hier uit, hoe veel 'er noch, ter ophelderinge van de Natuurlyke Hiftorie onzes Vaderlands , te doen zy , en het moedige anderen aan ten onderzoeke ! H 5 Oorxaa-  1&Z VERHANDELING over het Oorzaaken van de Vermeerdering des Wiers. Dan , om nu, voor 't laatst, tot het Wier, wiens ongemeene Nuttigheid ik betchouwd en opgegeeven heb , weer te keeren ; mogelyk zal men nu vraagen : „ Groeit hetzelve nog in zo groote menigte , als in overoude tyden Wat zullen wy, die geene genoegzaame befcheiden hebben van de oorden, waar men het toen, al of niet, vondr • wat van het getal der Scheepen , die toen op deeze Visfchery uitgingen; wat van alle plaatzen der Zeedyken, waar men het gebruikte , met eene volkomen' bepaaling zeggen ? En indien wy dit al vermogten, welke voordeelen zou het ons geeven ? Zou 'er nu minder groejen , om dat de Eendvogelen , Rotganzen , enz. hetzelve meer met wortel en al los plukken, en dus doen derven ? Is 'er dan nu een grooter aantal dier Vogelen, dan in overoude tyden ? En zo ja, wie zal dat keeren ? Zou 'er nu minder groejen , om dat de Slib gronden in de Zuider-Zee , best gefchikt tot de aanteelt, veranderen en met Zand overdekt worden , waartoe, onder anderen , door het doorbooren der Vlislandfche Stranden , (het welk , vol-  WIER der ZUIDER-ZEE. 123 volgens de verzekering van eenen Ooggetuigen , op den 21. January van het jaar 1756, 's morgens ten zeven uuren, gebeurde ) , aanleiding kan gegeeven zyn ? .... Maar, groeit 'er dan nergens eenig Wier in Zandgronden, of verneemt men het nu niet , daar het te vooren vrugtloos gezogt werdt ? Wy hebben dit, aangaande Wieringen en andere plaatzen, reeds bepaald. Zou 'er nu minder groeijen , of zou men niet tot dien waan gebragt zyn door het minder visfchen , wyl men thans minder noodig heeft, nu zo veele Dyken fteenen gloojingen ontvangen hebben ? Dus komen wy tot de Vraag: of men thans gebrek van Wier heeft , of men gaarne meer zou hebben ; vooral voor onze Eilanden , waar men het niet misfen kan ; byzonder voor de Zypfche Kaajen en Dyken , voornaamelyk wanneer de Heeren Heemraad en tot het befluit zouden overgaan , om de vallende Gaten in dezelven , door het graaven der Mollen enz. met Wier te ftoppen; en eindelyk, om onze Noordhollandfche Landlieden meer ftoften tot mestinge te bezorgen ? . . . . Men zegt ja ; maar laac ons dan zien, wat hiertoe zou kunnen dienen. Midde-  iH VERHANDELING over het Middelen tot Vermeei'derïng. Sommige Middelen (laan hier niet in onze hand : zy haegen alleen af van den grooten Regeerder der Waereld, die ook de Zee beheerfcht. Wanneer dan de Slik - gronden , waar de beste Wiervelden vallen, bewaard worden, verbeteren , of aangroejen; dan heeft men daar geene vermindering , maar veel eer eene vermeerdering van dit Gewas te wagten. Sommige Velden zyn toch in zekeren zin nieuw, en van deezen kan men „ door de Godlyke Voorzienigheid, aanwas hoopen. De aangewonnen Wiergronden , vastgehouden door de in één geftrengelde Wortelen deezer Planten , worden toch op deeze wyze, buiten ons toedoen , behoed. De Wortelen bewaaren den Slibgrond , en de lange bladeren deezer Planten keeren , als met vereenigde kragten , haare ruggen tegens de aanfnellende ftroomen , om dezelven de loswoelingen der gronden te betwisten. Zy keeren dus, door den algemeenen tegenftand , den ftroom af, en noodzaaken 'hem elders zyne kragt te oefenen , 't zy op het mulle zand, of 't zy tot formeering van diepten , waarze dienftig kunnen zyn voor onze Scheepvaart. Hoe meer derhalven de Slibgronden bewaard worden , te beter zy zullen worden ; of waar zy aanneemen , te meer kan de aanwas of de verbetering van het Zeewier verwagt worden. Maar, -  WIER deu ZUIDER-ZEE. 125 Maar, zou het Menfchlyk Verftand niets kunnen uitdenken , om, met de daad, de vermeerdering van het Wier uit te werken ? Uit de Ondervinding kunnen wy hierop, zo veel ik weet, nog geen antwoord geeven. Evenwel behoort men te beproeven , wat in deezen gelukkig zou kunnen flagen , te meer, daar men , het Wier wél gebruikende , 'er niet te veel van kan hebben. Men ontzie dan geene moeite ; men beproeve allerleïe gronden, en lette op den uitflag ; want vooraf bepaaldlyk te beflisfen , welken , al of in 't geheel niet, daartoe kunnen dienen, zullen wy niet onderneemen, zo lang wy zo kleine gelegenheid hebben , om de Gronden onder het Water naauwkeuriglyk te leeren kennen. Daar het zeker is, dat het water in de Zuider • Zee overal denzelfden trap van Ziltigheid niet hebbe; daar het , by voorbeeld , by Medemblik of Wieringen zouter is dan by Harderwyk of Campen ; zal men wél doen te letten , of niet het gebrek van eenen zekeren trap van zoutheid oorzaak van het niet groejen zy. Vindt men dit zo , gelyk wy denken , dan zal het vruchtloos zyn te beproeven , om in min zoute Wateren eene Zeeplant , als buiten haar Element , te doen wasfen , ten zy dezelve ook eenen ontbreekenden trap van zoutheid in eenen  •W VERHANDELING over het nen goeden grond mogt kunnen doorftaan, uit eigen aart, of zich daaraan gewennen, het geen my onbekend is. Onzes oordeels zyn de Slibgronden op Banken of'Ondiepten, waar omheen Stroomen of Wateren gaan , die eenen zo genoemden Keerftroom hebben , de besten , om de Voortteling van nieuw Wier te beproeven. Het water, met de Ebbe uitvloejende, fleept door den Herken ftroom veelerlei ftoffe mede , en blyft door de fterke beweeging , met dezelve vereenigd , tot dat de Vloed aankomt, welke het water opduwt tegens en op deeze Banken of Ondiepten. Hier komt het, eenen korten tyd, tot ftilftand, of tot eene kleine rust, waar door het onheldere zinkt, en deeze ftoffe op den grond blyft liggen. Deeze Slibben zyn , naar myne gedachten, uit de ondervinding afgeleid, de beste gronden ter aangroejinge van Zeewier. Merkt men nu op , dat op veele plaatzen der diepe Vaarwateren, als de Zee begint op te vloejen , nog wel één uur, zelfs langer daarna , Ebbe gaat, hoewel het op andere plaatzen zo veel niet verfchilt, en altoos het water op de wallen eerst begint te wasfen , terwyl 'er nog eenigen tyd daarna in de diepten Ebbe gaat: zo behoorde men zulke plaatzen uit te zoeken , om 'er eene proef te beginnen. Een naauwlettend oog  WIER der ZUIDER-ZEE. 127 oog op de beweeging der Wateren, en tevens der gronden kundig, zal best hierin flaagen. Bedrieg ik my niet, dan is 'er aan de Noordzyde van het Eiland Urk eene Ondiepte of Bank, die zich, van dat Eiland tot op eenigen afftand, in Zee uitftrekt, alwaar, door de aldaar langs gaande ftroomen, in derzelverdraajinge ofkeerftroom waarfchynlyk zodaanige zinking van ftoffe, of deeze bedoelde Slibbe opgeworpen wordt. Meer andere zulke plaatzen zullen 'er ongetwyfeld zyn in onze Zuider - Zee : dan , waar ze ook voorkomen , men vange daar de proefneeming aan. Die te beginnen met de Wortelen van het Zeewier, komt my bedenkelyk voor, hoewel men het mag onderftaan. Weinig moeite gaat 'er mede verboren. Liever egter zou men met het Zaad eenen aanvang kunnen maaken , 't zy dat men eenige Zaadplanten , waaraan de met Zaad gevulde Ai-en noch zitten, neeme, en, beneden aan Hokken gebonden , in den grond fteeke, op dat daar het Zaad, by het uitvallen, zyne eigenaartige plaatzing zoeke, en in de flibbe inwoele ; 't zy dat men in zulke gronden, by de grootfte ftilte van Wind en Stroomen, het Zaad , dat zwaar van aart is, en in het Zeewater plotfeling zinkt, ftrooje. Daan •  128 VERHANDELING over het Daartoe behoorde men zulk Zaad te verkie^ zen, dat noch in zyne bolfteris, en zyn bandje , waar mede het in de fchede vast zit, en waardoor het, groejende, gevoed wordt, noch bezit (gelyk hier voor Plaat V. Fig. 2. in e en Fig. 3. vergroot getekend is), wyl dit krom bandje gemakkelyker kan hegten in de vuile ruige Slibbe , en dus vast blyven zitten. De bolfter, door het weeken van het Zaad in het water berftende , en wyder plaats beflaande , zal dus bewaard worden tegen eene al te diepe inwoeling of verzinking in den grond , waardoor het foms belet zou worden in zyne uitfpruitinge. Om eenigermaate zeker te weezen van deeze proefneeming, zou men kunnen neemen eenige Glazen met Zeewater , en daarin werpen ééne laag Strand-zand; vervolgens daarop eene ééne laag Slibbe , of andere foorten van fyne ligte Aarde , op verfcheiden plaatzen uit de Zee gehaald, en daarin het Zaad laaten vallen, om te zien, of hetzelve daarin wil vatten, en uitfpruiten. Men behoordt deeze Glazen te merken , en op verfchillende tyden , en by verfchillende graaden van koude of hette , het Zaad daarin te werpen , om te leeren , hoe lang het in de Slibbe  H. L  Tl. H. -Tl  ■ il  ,1  fi. r: — II  JPl. TT.   WIER der ZUIDER-ZEE. 12$ Slibbe blyft zitten, en wanneer de juiste tyd van uitfpruiten komt. In andere Glazen kon men de Slibbe , waai' op men het Zaad geftrooid hadt, een weinig met een Hokje omroeren, op dat Zaad en Slibbe met eikanderen vermengd werden , en dan acht geeven , of dit beter dan het eerfte wil gelukken. Dit alles zou ons leeren. Woonde ik nog aan de Zee , met hoe veel vermaaks zou ik deeze Proeven te werk Hellen , om myn Vaderland hier mede te kunnen dienen ! AX Deel s. Stuk. ï BE-  ^30 Ueschryvïng van benige zonderlinge BESCHRYVING VAN EENIGE ZONDERLING» HEELKUNDIGE GEVALLEN , DOOR DAVID van GESSCHER, Heelmeester van bet St. Pieters Gasthuis te Amjlerdam. De befchryving van byzondere en op zig zelfs beftaande Waarneemingen, is algemeen genoomen , van zeer weinig nut voor de Heelkonst, om dat 'er eene aaneenfchaakeling van gevallen, in allen deele met elkander overeenkomftig , vereifcht wordt, tot het vastflellen van algemeen doorgaande , en onbedrieglyKe Leerftellingen. 'Er  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 131 'Er zyn egter omltandigheden , waar in het zelve , niet flegts nuttig maar zelfs noodzaaklyk is, en deeze. zyn , wanneer de Waarneemingen betrekking hebben tot Gebreken, welke zeldzaam , of ten minften niet dikmaalenz voorkoomen. Van dien aart zyn de Gevallen , in deeze Verzaamling begreepen , welke ik om die reeden , met een volftrekt vertrouwen van goedkeuring , der Maatfchappye mededeele. EERSTE GEVAL. Eene aanmerklyke Hoofdwonde. W. P. een gezonde Jonge van 11 jaaren , kwam den 27. November des Jaars 1777. in het Gasthuis. Gaande door het zoogenaamde Hemelryk , zekere zeer enge Straat in onze Stad, viel een venglter, toevallig uit zyne duimen geligt, van eene middenmaatige hoogte , met een van deszelfs hoeken op zyn voorhoofd, en veroorzaakte eene dwerfché Wonde der Bekleedzelen , met Breuk en indrukking van het Voorhoofdsbeen. Gelyk hy , van zynen Vader vergezeld , onmiddelyk na het voorval naar bovengemeld I 2 Huis  132 BesCÏIRYVING VAN EENIGE ZONDERLINGE Huis gewandeld was, en 'er geen het minst bedenkelyk verfchynzel by hem befpeurd werdt, befchouwde ik ih den eerften opflag , het geval als eene eenvoudige gekneusde wonde der Bekleedzelen. Ik liet egter , om dat dezelve geplaatst was even voor het begin des hoofdhairs, het Hoofd gedeeltelyk kaal fcheeren , om te meer plaats te maaken voor de drooge hegting, met dewelke ik derzelver Lippen onderfteunen Wilde. Dit verrigt zynde , zag ik by eene nadere befchouwing, met verwondering, dat een gedeelte van het Voorhoofsbeen , ter plaatze der Wonde ingedrukt, en in het midden der indrukking gebrooken was. Ik onderzogt toen alles met meer nauwkeurigheid ; verlengde de wond der Bekleedzelen , die flegts de lengte van anderhalve duim hadt, door eene infnyding in beide haare hoeken ; deed nog eene andere infnyding, uit het midden der wonde, ter lengte van twee duimen opwaards; fcheidde de hoeken deezer infnyding van het Voorhoofdsbeen, en ontdekte toen de volgende byzonderheden. Het ingedrukte gedeelte van het Voorhoofdsbeen , hadt de gedaante van een Eirond, welks langfte middenlyn , die overdwerfch zig uitftrektte , omtrent 2 duimen lengte hadt ; terwyl de kortfte aan niet meer dan een duim beantwoordde. De diepte van deszelfs ifliddendeel hield voor het minst 3 lynen ; en de opening  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 133 ning in dat gedeelte , hadt van vooren naar agteren gereekend , 1 ; en van de eene naar de andere zyde , 5 tynen. Eene opwaards gaande Beenfcheur , uit het midden deezer opening voortkoomende, dog nauwlyks merkbaar, voegde zig by dit alles ; gelyk ook, de ontlasting van eenig buitengevaat Bloed uit de holte van het Bekkeneel. Ik verbond het voor ditmaal met los draadplukzel; een drukdoek in witte wyn bevogtigt; en den zeshoofdigen Slingerband. Eene Aderlaating van 6 oneen , meer uit voorzorg , dan noodzaaklykheid, werdt hier bygevoegd, enik beval ftilte en eene verkoelende eetregel. Mynen jongen Lyder , den volgenden nagt wel gerust hebbende ; het verband weinig met bloed befmet , en hy volmaakt zonder eenig toeval zynde ; deed ik den toeftel enkel met witte Wyn bevogtigen , en ging om dezelfde reeden , op gelyke wyze voort , de twee volgende dagen, Den iftcn December, vond ik by de vernieuwing van het verband, alles in den besten toeltand en deed het tweede , even als het eerfte. By het derde verband , dat den tweeden dag hier na gedaan werdt, befpeurde ik eene groote hoeveelheid van Etter}' en overdektte ö 1 , hierom.  134 Bescmryving van eenige zonderlinge hierom het Plukzel met eene platte fchyf drooge fpons, gedeund even als te vooren, van een drukdoek en den zeshoofdigen band. De 10 volgende Verbanden , welke zoo wel als alle andere, tot den einde toe, om den tweeden dag gedaan werden, befpeurdde ik geene verdere verandering , dan dat de gefcheiden lappen der Bekleedzelen , zig allengskens hegtende aan de overeenftemmende Beendeelen , daar mede , ten einde van deezen tyd , geheel vereenigt waren. Den 25December , wanneer de lippen der Wonde wat weelig begonnen uit te groeijen , werden deeze lugtig met den onderaardfchen Steen beftreeken , en door tusfchengevoegd Plukzel, iets meer van een gehouden. De noodzaaklykheid van de viye ontlasting des Etters, door de breuk van het Voorhoofdsbeen, bepaalde deeze handelwys. Verfcheiden weeken verliepen 'er vervolgens , waarin niets anders voorviel, dan eene trapswyze verkleining der Wonde, door de on-, derlinge aaneengroeijng van derzelver hoeken. Den io^en February des volgenden Jaars , fcheidde een zeer klein ftukje der buitenrte Tafel van het Voorhoofdsbeen , aan den bovenrand der Bekkeneelsbreuk. Een ander Been- brokje ,  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 135 brokje , van den onderrand losgemaakt, werdt 8 dagen hier na weggenomen. Na de uitwerping deezer Beenfchilfers, verminderde de hoeveelheid des Etters , die tot ' hier toe by ieder verband , naar evenredigheid van de uitgeftrektheid der Wonde , te groot geweest ware, aanmerklyk; en werdt de Wond zelve , allengskens , met goed Vleefch opgevuld. Ik verbond nu droog, vlak, en met agterlaating der fpons. Vervolgens befpeurende, het gene ik meer in Hoofdwonden hebbe aangemerkt, dat het in de Wond groeijend Vleefch te los was van faamenftel, om zonder behulp van droogende Middelen tot een vast Lidteken gebragt te worden , belt-rooide ik de geheele oppervlakte der Wonde , eerst met het zeer fyne Poeijer van den Kalmyn - fteen , en raakte dezelve naderhand aan met den bruinen onderaardfchen Steen , als het voornaamlte velmaakend middel , dat my bekend is. Dit, gevoegd by een meer aanfluitend verband , hadt al het gevolg welk ik daar van verwagtede , en verhaaste de Geneezing dermaaten. dat dezelve den iöJen Maart geheel voltrokken was. • Als zo veele andere byzonderheden van dit geval, moet ik nog aanmerken , dat den Lyder, Itaande den gantfchen loop der behandeI 4 Hng3  13<5 Beschryving van eenige zonderlinge ling , geen de minfle inbreuk geleeden heeft in' zyne Gezontheid , en hem diensvolgens, geenerhanden Geneesmiddelen zyn toegediend: dat het ingedrukte gedeelte van het Voorhoofdsbeen , in uitgeftrektheid en diepte , gelyk geblecven is aan deszelfs afmeetingen , onmiddelyk na de Wond was toegebragt: gelyk ook , dat, zeven Maanden na de geneezing , ik den Lyder ontmoet hebbe in den besten welftand ; en gereed , om in dienst der Oost - Indifche Compagnie naar Zee te gaan. TWEEDE GEVAL. Eene Ontwrigting van het Dyebeen. J. H. L. oud 15 jaaren, werdt den Augustus des jaars 1778. gebragt in ons Gasthuis. Een gauwe en losbandige knaap zynde , hadt hy het daags te vooren gewaagd , om de Wipbrug op te gaan , van onze zoogenaamde nieuwe Haarlemmer Sluis, in het zelfde oogenblik , als die Brug , ter doorlaating van een Schip, werdt opgehaald. Hy misluktte in zyn oogmerk ; geraaktte met zyn opgeligte regter Been beklemd , tusfchen de einden der houten leuningen van die Brug , en de vaste yzeren leuning der Sluis ; werdt hier door agter over op  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 13? op de ftraat geworpen ; en was niet in ftaat zig op te rigten , zoo uit hoofde eener zeer hevige pyn in het regter Heupgewrigt, als van een volftrekt onvermoogen deszelven ter beweeging. Vindende het voorgemelde Been , omtrent een hand breed korter dan het andere; de Knie en Voet binnenwaards gekeerd ; de Bil zeer verdikt; en de Bilplooi veel hooger dan die der linker zyde ; verklaardde ik my voor eene Ontwrigting van het hoofd des Dyebeens boven en buitenwaards; dat is , op de buitenfte oppervlakte van het Heupbeen. Ik liet de een en ander deezer byzonderheden zien, aan alle myne Leerlingen niet alleen , maar ook aan de Heeren Hussem , mynen Konstgenoot , en ter Bogt , thans Eerfte Heelmeester op 'sLands Schip van Oorlog Holland, welke by dit onderzoek tegenwoordig , en met my van dezelfde gedagten waren. De pynlykheid van den Lyder, en de zeer groote fpanning van den omtrek des Heupgewrigts , door verfcheiden nadeelige beweegino-en verergerd , lieten my als nu niet toe, om de herfteliing der ontwrigting te beproeven. Ik deed hem derhalven , in eene volmaakt horizontaale plaatfing te bedde liggen, met de Beenen evenwydig aan eikanderen ; en , ftaande den loop deezes Dags , en van den volgenden Nagt, de beleedigde Heup by aanhoudenheid I 5 ftoo-  13S BeSCH&YVTNG vam EENIGE ZONDERLINGE ftooven , met eene fterke Smelting van het Ammoniak Zout, in Azyn en Water. Den volgenden Morgen , de pyn en fpanning eenigzints geweeken zynde , deed ik de heritelling op dezelfde wyze , als ik in myne Heelkundige Mengelfiofen , bladz. hebbe aangeweezen. Alle Omftanders befpeurdden aan een zeker hoorbaar geluid, en eenen plotslyk veranderden Hand van het Deel, het tydftip , waarin het hoofd des Dyebeens zig herplaatste in zyne Gewrigts - holte. Dit tydftip was juist dat der omkanteling van den Voet, van binnen naar buiten ; eene beweeging , tegengefteld aan die der binnenwaardfche ontwrigting , en aangeweezen door den tegenftrydigen ftand van het beleedigd Deel. Het verband beftond enkel uit eene groote en dikke drukdoek , nat gemaakt in Azyn en Water , en gelegt langs de buitenzyde van het Heupgewrigt; benevens een gedeelte van een dubbel gevouwen Laken , dat vry vast om beide Heupen gelegt , en met fpelden bevestigt werdt. Ik belette vervolgens de opryzing van het ontwrigte Been, en de onderlinge afwyking der naast, en tegen eikanderen geplaatste benedeufte Ledemaaten , door twee kringswyze drukdoeken, waar van de eene boven de knokkels der Dyebeenderen , de andere boven de Euklauwen , aangelegt ? en door een Linden - band,_  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 135 band , op de wyze eener liggende cyffer 00 ; in haar midden , dat is tusfchen de beide deelen , vernauwd werden. Eene beftendige horizontaale ligging van den Lyder op een vast Bed , en zorgvuldige oppasfing by de ontlasting van den ftoelgang , ingevolge het Voorfchrift, ter zoo even gemelde plaatze gegeeven , befliste in eenen korten tyd de geneezing dermaaten , dat ik hem den 3defl Oéïober , zonder eenige mankheid wandelende , vertoond hebbe aan verfcheiden onzer beroemdfte Geneesheeren en Heelmeesters , en hy , 8 dagen daar na, het Ziekenhuis verhaten heeft. DERDE GEVAL. Eene weeragtige Bekorfting van de Scheen- . en Kuitbeenderen, in eene Verfterving. J. L. oud omtrent 20 jaaren, werden door my , op den 18 ^ April des jaars 177Ö , debeide Beenen afgezet, op de wyze des Heeren vander Haar , uit hoofde eener Verfterving , van geleeden koude afhanglyk , en welke , toe <$ duimen boven de geleeding vanden eenen en anderen Voorvoet , alles hadt. weggenomen uitgezonderd de Scheen- en Kuitbeen-  *4° BescHRYVING VAN EENiGE ZONDERLINGE beenderen , die van daar, tot in de geleedingen der Voorvoeten , buiten het ongelyk vlak ■ der Vleefch-Hompen uitftaken , en eene byna zwarte kleur hadden. De Operatie gefchiedde , in het byzyn der Regenten van het Weeshuis , waar in den Lyder was opgevoed , en van zeer veele Geneesheeren en Heelmeesters, overeenkomftig met het Voorfchrift, in het Vleefch , dat over de uitfteekende Beeneinden gegroeid was, een lyn voor den rand der vastgehegte Bekleedzelen ; met alle mooglyke onderwerping en hardvogti°-heid des Lyders. b De geneezing der Stompen fcheen in het eerst zeer fchielyk te zullen Hand grypen, vermits by de losmaaking van het eerfte verband , den zevenden dag na de Kunstbewerking, geen de minfte ontblooting van Been meer befpeurd werdt , en alles met zeer welgeftelde Vleefchgraantjes gedekt was. In 't vervolg egter maakte dezelve , in weerwil van alle mooglyke oplettenheid in de Verbanden, zeer traage vorderingen, en werdt zelfs den 15^11 April des volgenden Jaars voor altoos afgebrooken door eenen onverwagten en zeer fchielyken Dood , veroorzaakt, zoo men my berigtte , door eene Beroerte , afhanglyk van te groote Bloedrykheid. De  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 141 De afgezaagde Beeneinden, gezuiverd zynde van het Vleefch, welk zig over een gedeelte derzelve uitltrekte, bevonden zig, zoo verre de uitgebreidheid betrof van dit Vleefch, en binnen eenen zelfden ongelyken omtrek, als ingekast in eene korst van Beenweer 00 f ard jrenoee om by de Konstbewerkmg te beletten, fat !k de Vt van het tweefnedig Scheimes niet in de anderzints natuurlyke , en nu ook hier door gevulde tusfchenruimten der Scheenen Kuitbeenderen , konde doen doorgaan en my te noodzaaken, om onmiddelyk na de krmgwyze doorfnyding der zagte deelen , alles aan de werking der Zaag te onderwerpen. Deeze zelfde weeragtige bekorlting , die men ligt begrypt dat voor een gedeelte ook de nagebleven Stompeinden dier Beenderen befloeg , en ik vreeze , dat in dergelyke gevallen meermalen zal plaats hebben , hadt misfchien uit hoofde haarer fponsagtigen en ligt bederflyken aart , zeer veel aandeel in de traagheid der eeneezing ; en zoude ik zekerlyk na den dood fnderzog? hebben , indien niet alle hier toe aangewende poogingen, ik weet met door welk een voor onze Konst verderflyk vooroordeel , verydeld waren. Ca) Zie de 1 Re -en ide Tekening, de 1. 2. 4- en J. Afbeelding. VIER-  141 Beschryvins van eenige zonderlin GS, VIERDE GEVAL. Verfcheiden Wonden , Kneuzingen , Beenbreuken , en Ontwrigtingen , by een en denzelfden Lyder. P. A. C. oud 24 jaaren , werdt den 3 vol-  144 Besciiryving van eenige zonderlinge tooide , om zoo te fpreeken , 't gene nog ontbrak aan den fchakel zyner Elenden. —i&Osi '• ;l, ' II Ontroerd, men vergeeve my deeze uitdrukking ! door eene , de Menfchelykheid zo treffende , vertooning , verbeeldde ik my in den eerften opflag, niet dan een doodelyk uiteinde, om dat eene fpoedige afzetting van het regter Been , door de ysfelyke vernieling van het gewrigt des Voorvoets aangeweezen , door de veelheid en het gewigt der overige beleedigingen verbooden werdt. Ik begon myne behandeling met de herftelling van het losgefkagen Kinftuk der Onderkaak , en bevestigde dit door twee langwerpige drukdoeken, en den vierhoofdigen Slingerband. De Wonden van de Wang , en der bedekkende huid van de Onderkaak, werden voorzien met de drooge hegting. By de herltelling der ontwrigte Hand , die nu plaats greep , herzette ik tevens , zoo'veel my doenlyk was, de eenigzints uit elkander geweeken Beenderen der Voorhand. Het verband van dit Deel beftond uit eene vierhoofdige drukdoek, welke het gantfche Gewrigt omvatte ; eene andere vierdubbele drukdoek over deeze heen gelegt, een kringwys windzel, dat van de wortels der Vingeren tot aan den Elboog opklom ; en twee lange fpaane Spalken ter be- teu-  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 14* teugeling van het gewrigt der Voorhand , waar van een langs de binnen - een langs de buitenzyde van den Voorarm en der Hand gelegt, en door een tweede Windzel in haare plaats bevestigt werden. Gelyk de herftelling van de Breuken der Scheen- en Kuit - beenderen , als ook die der ontwrigting van den Voet , door de beklemming der verbrooken Buiten - Enklauw m de wonde der Bekleedzelen , onmooglyk gemaakt werdt, verwydde ik deeze alvoorens door twee infnydingen, waar van de eene naar boven, de mdere naar beneden zig uitftrektte, en die met eikanderen eene lengte hadden van 5 duimen. Deeze geheele infnyding gaf my al het voorleel, welk ik daar van by mooglykheid verwagen konde , en maaktte de herftelling der verkaatste en gebrooken Beenderen zoo gemakVk , dat dezelve nauwlyks van den Lyder gcnerkt werdt. Voor dezelve egter, fcheidde k met het Mes vier beenbrokken van den Buien-Enklauw, daar mede niet meer, dan met •enige vliesagtige bandjes vereenigt. Ik ver,ond de gemaakte Wonde met droog Plukzel, >n bevestigde al het herftelde met een Boekend , drie lange fpaane Spalken , met derzelrer drukdoeken, en een vast kusfen. XX. Deel 2. Stuk. K Wat  Ï4Ö Besciiryving van eenige zonderlinge Wat de Wond betrof van den linker El boog , en die van het regter Been onder he Kniegewrigt, deeze werden eenvoudig , dat i i te zeggen , met droog Plukzel en een Kleefpleister verbonden. ■ Onmiddelyk m het verband werdt de Ly der Adergelaten , en eenige weinige uuren hier na weder. Geen ander voedzel deed men hei toedienen, dan een zeer dun bereidzel van Gaftenmeel en Karnemelk. Des avonds was alles naar tydsomftandightden zeer wel ; dog werdt 'er eene ligte koortagtige beweeging waargenoomen. Tot gewone drank fchreef men hem nu voor , een ruin gebruik van Karnemelk. Staande de 3 volgende dagen , waarin nies byzonders voorviel 5 en de Koorts zelfs zet gering was , werdt niets gedaan dan de verbaiden , zoo van de Hand als van het Been, met Azyn en Water te bevogtigen. Den 7Jen , was de Koorts meerder , m werdt het verband van het Been los gemaakt, ïk vond alles in den besten toeftand , en. zender eenige merklyke zwelling , zelfs van den Voet. De infnyding werdt nu verbonden niet den Balfamus Cofaiya } blyvende de overige toeftel dezelfde Den  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 14? Den oden, toen ik het verband der Voorhand voor het eerst veranderde , en weder op gelyke wyze aanlei, vond ik ook dit deel byna zonder eenige zwelling , maar, uit hoofde van in den Vetrok uitgeftort Bloed, wankleurig.- By de tweede verwisfeling van het BeenVerband , die niet dan vier dagen na het eerfte plaats greep , om dat noch de pyn , noch de zwelling my hier toe noodzaakttc , vertoondde zig de Wond zeer wel, gaf weinig en goede Etter , en zag men in dezelve reeds veri'cheiden opgroeijende Vleefchgraantjes. Vermits egter de Koorts beftendig aanhield , en de der in kragten afnam , gaf men hem nu een fterk afkookzel van den Koortsbast , dat hy nogthans met eenigen weerzin , en dus zeer flof gebruiktte. Den 1 aden , de Verettering toeneemende , liet men den Lyder van tyd tot tyd een weinig Vleefchnat met Citroenfap toedienen ; blyvende zyn heerfchend voedzel, Garftcnmeel gekookt in Karnemelk. Den volgenden Dag , toen de Etter uit de Wonde by den Buiten-Enklauw, door het Bed cn de Krebbe , in zeer groote hoeveelheid op den vloer ftroomde, vond ik my weder genoodzaakt om het Verband te veranderen , en beftrooide thans de Wonde met een mengzel van K 2 de  148 BeSCHRWING VAN eenige ZONDERLINGS de rauwe Aluin en Mirrhe , voor en aleer ik dezelve dektte met Plukzel , doordrongen van de Balfamus Copaiva. Ik drong by deeze gelegenheid aan op een fterk gebruik van den Koortsbast, en liet meermaalen daags Vleefchnat toedienen. Van den i^en tot den i8den, verminderde de Verettering aanmerklyk , en begonnen de laagten des Lydcrs iecs op te wakkeren. Den io^en , werdt de Hand voor de tweedemaal verbonden, en vond ik dezelve, buiten eene nog aanhoudende ligte miskleurigheid , in den besten toeftand. Het losgeflagen Kinftuk der Onderkaak , begon zig nu ook te hegten aan de zyde - deelen ; tot hier toe daar in verhinderd zynde door eene vry groote verettering van de Wonde des omcreks , welker binnenfte ik om die reden hadt doen behandelen met een mengzel van Witte Wyn , het aftrekzei der Mirrhe , en Roozenhoonig. Den aoften, ontdektte ik eene geringe verzaamling van Etter , even boven de binnenfte Enklauw ; welke zig reeds een weg gebaand hadt door de Bekleedzelen, en nu door drukking ontleedigd werdt. De 10 volgende Dagen , gaf de Wond aan de buitenzyde van het gewiigt des Voorvoets , eens groote veelheid van Etter , die eene  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 149 eene zeer byzondere zuuragtige reuk hadt, en my eene verhooien ongefteltheid van Been deed vermoeden. Den 2 'en Mey, ontdektte ik in deeze zelfde Wonde een zeer aanmerklyk Beenftuk , dat by uitftek wit was , eene fponsagtige en bolle oppervlakte aanbood , en van my voor het onderlte aanwafch des Kuitbeens befchouwd werdt. Gelyk het opgroeijénd Vleefch deezer Wond , zeer los was van faamenftel , en een Uitwas dreigde , liet ik het zelve beftrooijen met de rauwe Aluin en Mirrhe , in gelyke deelen vermengd met eikanderen. Den 4den, 6"Jen, en 8ften , was de Verettering matig , werdt het voorgemeld Beenftuk allengskens losfer , en gefchiedde het Verband op gelyke wyze als vooren. Den 10-en , bragt ik dit Beendeel , door middel van een Ontleed - tangetje naar buiten , en befpeurdde toen , dat' het de helft was van het Kootbeen, in de loodlyn afgefcheiden. Ik verbond zonder eenige verandering. Drie dagen hier na leide ik , in den grond deezer meergemelde Wonde eene kleine Wiek, doordrongen met de Bal/amus Copaiva ; en beftrooide ik het overige met de zeer fyn gewreeven Mirrhe. Een geringe ontblooting van K 3 het  I50 BeSCHRYVING VAN EENIGE ZONDERLINGE het Hielbeen , ik weet niet waar door veroor- 1 zaakt , maar die zig nu opdeed , werdt op de- \ zelfde wyze behandeld. 1 Den 15^en allés zeer wel, en de Breuk der Onderkaak na genoeg geneezen zynde , werdt 1 den Lyder het gebruik van meer vaste fpyzen 1 toegelaaten. 11 Van den ifjJcn tot den 22ften 9 gebeurdde s 'er geene verandering , dan eene verzaamling | van Etter boven den binnen Enklauw , welke t ik met eene ruime infnyding opende , en met t meergemelden Balzem deed verbinden. Den 24.^0, en vervolgens, tot den 25^11 Juny toe , werden by ieder Verband, dat even l als te vooren , om den anderen Dag gedaan j werdt, alle nog aamvcczcndo Wonden en ver- < zwepringen beftrooid met de Mirrhe, en met 1 droog Plukzel verbonden. De voorgemelde < Etter - holte , was nu ook in haaren gantfchen ( omtrek geplakt, en de uitgeftrektheid der in- < fnyding aan den buiten Enklauw, zoo zeer ver- , kleind , dat ze nauwlyks aan die eener halve , duim evcnaardde. Den 27^ 9 werden twee kleine en dun- 1 ne Beenfchilfers , van de Onderkaak afgefchei- ' den , uit den Mond genoomen. Den volgen- ' den Dag gefchiedde hetzelfde omtrent een drie- 1 hoekig  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 151 hoekig Beenftukje , dat zig vertoonde in het nog overgebleeven gedeelte van de Wonde der buitenfte Enklauw. Den io''en Julv, wierp zig een klein Beenbrokje uit dezelfde opening; den 14^, één uit de Wond aan de regeer zyde van de Km ; den 16icns een ander uit deeze zelfde Wonde; en den één uit het nog overgebleeven gedeelte van de verfcheuring des birmenften bekleedzels van den Mond. De twee laatfte openingen flooten hier na in weinig Dagen volmaaktelyk, en voltooiden de geneezing van de breuken der Onderkaak. Na deezen tyd , tot den 6"!en Augustus » den Dag der Geneezing , is 'er niets gebeurd y dat eenige aanmerking verdiend; en kan ik hierom dit verhaal bekorten met te zeggen, dat 'er byna geenerlye wanftaltigheid is mgebleeven , en de Lyder niets daar by verlooren heeft dan, de beweeging van het Gewrigt des Voorvoets ; een gering gebrek waarlyk , na zoo veele , en dus gevaarlyke beleedigingen. Gedeeltelyk onder fteund door de pryslyke mededeelzaamheid der zeer deugdzaame Juffrouw , aan wier Huis het ongeluk gebeurd is, oeftent hy wéderom zyn gewoone handwerk , te Nes in Oostvriesland , voor zoo veel naamlylC, als hy zulks zonder klimmen doen kan. K 4 YYFDE 1  152 BeSCHRYVING VAN EENIGE ZONDtRLlK'GE VYFDE GEVAL. Eene zeer groote en verouderde Zakbreuk. J. S. oud 45 jaaren , werdt den 2den September des Jaars 1776". in het Gasthuis ingenoomen uit hoofde eener Darm- en Netbreuk, welke de regter zyde van den Balzak innam , en dit Deel hadt uitgebreid , naar de lengte tot 1 o , en in den omtrek tot 21 duimen. Het geval was oud 16 jaaren, en meestal gedraagen in een Schortband, die gebreklyk gemaakt zynde , geene genoegzaame onderfteuning gaf. Gecnerïye Toevallen van beklemming waren daar by tegenwoordig : eene algemeene Ontvelling flegts van deszelfs voorlte oppervlakte , was de reeden , welke den Lyder verpligtte , zig aan te bieden. Geduurende den tyd van 3 Weeken , dat hy zig ter voorgemelde plaatze ophield , en ik hem beftendig liet het Bedde houden, beproefde ik verfcheiden reizen de terugbrenging der uitgeweeken Deelen , dog flaagde daarin nooit verder dan voor een zeer klein gedeelte , gemaakt door den Darmbuis. Het Net naamlyk, welk inzonderheid het Gezwel maaktte, was in zyn weezen zo ontaart en verhard, dat deszelfs inbfenging hooploos fcheen , en ik befloot om van  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 153 van alle verdere proeven af te zien. DeLyder verliet het Huis, ten einde van dien tyd, in denzelfden toeltand als hy 'er was ingekoomen, de ontvelling van den Balzak uitgezonderd. Omtrent drie Maanden hier na egter, kwam hy weder in veel erger omltandigheden waarlyk dan .te vooren ; vermits nu de bekleedzelen , langs de gantfche voorfte oppervlakte der Breuk, na eene voorgaande verzuimde Ontfteeking , in Verfterving vervallen , en voor een gedeelte , van den Breukzak gefcheiden, voor een gedeelte , nog daar mede vereenigt waren. Om de behandeling, zoo veel mooglyk was te bekorten, fcheidde ik de laatfte terftond met het Snymes van den Breukzak ; vond deeze in den besten toeftand , maar zeer verdikt ; en verbond met droog Plukzel , Drukdoeken , in warme witte Wyn bevogtigt, en een opfchortend dubbel T verband; na dat ik alvoorens de voorfte oppervlakte van den Zak lugtig beftreeken hadt met den Terpentyn - Geest. Gelyk myn oogmerk enkel was, om het blootliggend gedeelte van den Breukzak te doen dekken met eene nieuwe Opperhuid, zag ik met vermaak, dat na verloop van eenige dagen, zig hier en daar 'aan hetzelfde gedeelte verfcheiden roode ftipies opdeedcn , welke allengskens veranderden in Vleefchgraantjes, en in korten tyd K 5 in  154 BeSCIIRYVING VAN EENIGE ZONDERLINGE in getal zoodanig toenamen , datze als een onafgebrooken rood Vlies maaktten , verfpreid over geheel deeze zelfde oppervlakte. Nog grooter ïntusfchen was myn genoegen , toen ik vervolgens zag , dat de grootte van de Breuk , tot hier toe van een iegelyk als volflrekt oninbrengbaar befchouwd, van Tyd tot Tyd afnam , en deeze eindelyk geheel zyndé ingegaan, de huid des Balzaks , van alle zyden dermaaten inkromp naar het middenpunt der verzweering, dat ik in de agtfte Week der behandeling, niets meer te doen hadt, dan de opdrooging te bewerken eener vlakke Zweer van eene zeer geringe uitgebreitheid, die in nog 16 dagen voltooid werdt. De Lyder , voorzien van een Breukband , heeft weinig dagen hier na het Gasthuis verlaaten , en leefd, terwyl ik dit fchryve , indien uien anders my wel onderrigt heeft, in eenen volmaakten welftand. ZESDE GEVAL. Een byna geheele toejluitlng yen den Pisweg. Een jong Heer van aanzien , federt 3 jaaren onderhevig aan eene zeer moeilyke en byna geheele Pisloozing , hadt daar voor, geduurende dien tyd , onder het bellier van zeer kundige niet  HEELKUNDIGE GEVALLEN. niet alleen , maar ook van zeer beroemde Mannen , veele , en zeer verfchillende hulpmiddelen aangewend , zonder eenig gevolg van verbetering. Hy raadpleegde my den 22^ Oélober des Jaars 1776. over dit Toeval, en tevens over eene zeer groote zwelling en vernauwing van den Voorhuid , zoo wel, als over eene Pypzweer des Bilnaads , onmiddelyk voor den Sponsbol des Piswegs; en eene indringing der Pis in het Celwyze weefzel der Roede, en van den Balzak , welke beide Deelen , hier door zeer gezwollen, en met verfcheiden verhardingen bezet waren. Eene zeer ernltige ondervraaging omtrent de oorzaak van dit gebrek, werdt beantwoord met de plegtigfte betuigingen eener volftrekte onkunde ; en had ik hierom , en doordien de Lyder alle blyken gaf van verftand, deugd en openhartigheid , geene reeden altoos , om eenig , reeds van my onderfteld Venusfmet, te vermoeden. Ik verklaardde my nu, voor de nutloosheid van alles wat onder den naam van Geneesmiddel inwendig gegeeven wordt; beweerdde de noodzaaklykheid der Kunstbewerking voor de Phymor fis ; en zeide , dat men vervolgens , of door middel van verwydende Kaarsjes alleen , of door deezen , en de ontbreideling van het vernauwde doel  I5 welke ik de ontzwelling van dit Deel, en van de: < huid der Roede, tragtte te begunftigen. Geduurende verfcheiden Dagen dat wy zulks; ! afwagteden, beproefde ik nu en dan, dog altoos; j te vergeeffch , om door behulp van zeer dunne; meergemelde Kaarsjes, de vernauwing des Pis- i wegs , agter de fchuitwyze holte , op te ruimen. De Bekleedzelen eindelyk meer geflonken zyn- de, hervatte ik deeze Proeven dagelyks; liet ! het zeer kleine gedeelte van het Kaarsje dat ik inbragt, in den Pisweg agterblyven; bevestigde t hetzelve daarin , door eene draad , vastgemaakt agter het Roedenhoofd ; en Haagde, na eenige Dagen dus gewerkt te hebben , met een derge- e lyk Kaarsje zoo verre in te brengen, dat des- r zelfs uiteinde ter plaatze van deeze beknelling « bekneld raakte. Dit Werktuig , dat zoo lang 1 werd binnen gehouden , als den Lyder eenig- e zints vefdraagen konde , bewerktte de verwy- 1 ding wel haast dermaate , dat ik dit ftuitpunt te boven kwam , en het Kaarsje konde doen doorgaan tot aan den Sponsbol des Piswegs, de plaats 1 alwaar de Pisweg doorboord was, en de Pis ge- 1 deeltelyk naar buiten vloeide, gedeeltelyk drong ( in de vakjes van het celwyze Weefzel. Schoon  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 159 Schoon wy tot hier toe flegts een gedeelte van ons oogmerk bereikt hadden, genoot de Lyder hier van egter dit voordeel, dat de Bekleedzelen der Teeldeelen, nu meerder ontzwollen dan te vooren , en 'er minder Pis drong in het Huid kanaal, dat onder langs de Roede zig uitftrekkende , met eene opening uitkwam ter zyden van het toomtje der Voorhuid. De Voorhuid zelve, dat meer is, was nu ook , door de algemeene ontzwelling der Bekleedzelen, endoor de verettering van de randen der daarin gedaane infnyding , zoo zeer vermindert in uitgebreidheid , dat de twee zyde - deelen , welke wy ons voormaalen verbeeldden , dat men met het Mes zoude hebben moeten wegneemen, byna geheelyk door inkrimping verdweenen waren. De groote zaak , waar het nu op aankwam , en die wy ligtelyk voorzagen , dat ons meerder moeite zoude geeven dan al het voorige, was de ontfluiting van dat gedeelte des Piswegs, tot welke wy thans het Kaarsje konden doen doorgaan, en ik gezegd hebbe, dat zig bevond orimiddelyk voor den Sponsbol des Piswegs. Te vergeeffch beproefdde ik zulk.3 geduurende eenige Dagen , door het dikmaalig inbrengen van dit werktuig. De tegenftand was zoo vast, en dus onoverwinbaar, dat wy ons verpligt vonden hier van af te zien , en andere maatregelen te neemeni Wy beflooten dus tot het uiterst hulp-  lob Bescïhiyving van eenige zonderlinge hulpmiddel van myn eerst gemaakt ontwerp, de klieving naamlyk van den Pisweg voor den tegenftand , en , indien zulks mooglyk ware, ook van deeze. Ter verrigting van dezelve , werdt de Lyder gelegt op een Tafel, byna op dezelfde wyze , als by de Steen - fnyding. Ik bragt een gemeene Sleuf - fonde , met zyn groef naar vooren , dat is , naar my toegekeerd, in den Pisweg, tot aan het Stuitpunt. De Heer Swagerman bepaalde met zyne eene hand den Balzak ; met zyne andere het voorfte einde van de Roede ; op dat dit Deel, een weinig gefpannen zynde, de Sonde zig te beter door het gevoel zoude doen waarneemen , en hier door de bewerking begunftigt worden. Een welfnydend gerugd Ontleedmesje was het Werktuig, waar van ik my bediende tot het doen der infnyding , welke ik uitftrektte van niet verre agter het Roedenhoofd, tot aan het einde der Sleuf - fonde. Deeze infnyding, waar door het begin der nu nog daar zynde vernauwing voor oogen gelegd werdt, bleek van agteren, dat tevens het Kanaal infloot, 't gene ter zyde van het toomtje der Voorhuid zig opende ; doordien 'er na deezen tyd geene enkele droppel Pis meer door ontlast is. Gelyk zy egter niet verder ging dan tot aan het beletzel, welk zig tegen de vrye ontlasting van de Pis aankantte , en ik liefst wilde dat zy ook deeze innam, beproefde ik thans, om  HEELKUNDIGE GEVALLEN. i6t om de Sonde hier te doen ingaan , met oogmerk om, wanneer dit geluktte , de klieving naar agteren te verlengen , zoo veel de aanhegting van den Balzak , binnen welks bepaaling ik het Mes niet wilde brengen , zulks toeliet. Ik flaagde egter hier in , maar voor een gedeelte, en bragt even zoo verre , in de groef deezes werktuigs, de punt van eene zeer kleine en kromme Bistourie , met welke ik , van binnen naar buiten', en agterwaards de infnyding des Piswegs, binnen de vernauwing , nog omtrent 4 lynen verlengde. Eene niet zeer aanmerklyke bloeding , dit alles vergezellende , werdt geftuit met droog Haarlemmer Plukzel, onderfteund van een Kleefpleister, drukdoek, en een kringswys windzel, dat, om geene ontlasting van water te beletten, flegts matig konde worden aangeflooten. Daags na de Operatie , de Lyder zeer wei zynde , was het Verband geheel met Pis doordrongen , en moest om die reeden verandert worden, 's Avonds, wanneer een koortsagcige beweeging plaats hadt, gebeurdde 'er eene Bloedvliet , welke my weder tot het vernieuwen des Verbands verpligtte. Ik fchreef hem nu voor , sen Koeldrank, rust, en eene Ilrenge leefregel. Des morgens van den tweeden Dag, hoewel alles meer of min met Pis doordrongen was, werdt het Verband niet aangeraakt, en gelyke leefregel, hetzelfde Geneesmiddel vporgefehreeXX. Deel 2. Stuk, h wa*  j6a Blschryving van eenige zonderlinge ven. Des nagts, by de verheffing van de Koorts; verfcheen 'er weder eene Bloedvliet, welke dooiden Heere Swagerman , die men nu om de nabyheid geroepen hadt, geftuit werdt. De 3 naastvolgende Dagen bevond zig de* Lyder vry wel ; meerendeels zonder Koorts; en werdt 'er geene Bloedvliet meer waargenoomen. Het Verband werdt vervolgens door den Lyder zelve verandert, zoo dikmaalen hetzelve met Pis doordrongen was, en van ons 's morgens en 's avonds. Van deezen tyd af bediende ik my van de* gemaakte infnyding , om een verwydend Kaarsje te brengen in dat gedeelte van den Pisbuis , het welk alsnoch vernauwd was, en ik met het Mes niet hadt kunnen openen. Ik vorderde daar in egter , geduurende verfcheiden Weeken , maar zeer weinig ; meer zoo het fcheen „ uit hoofde eener verharding van den Sponsbol des Piswegs , voor welke de Kaarsjes, hoe ftevig zy anders zyn , bezweeken, dan van iets anders. Op zekeren morgen by den Lyder koomende, verhaalde hy ons ,x dat het hem daags te vooren gelukt was , om een taamlyk ftevig koperdraad, met zyde omwonden , door de vernauwing heen te brengen , en onmiddelyk daarna een Kaarsje, van welke ik hem , om dat hyTiU's avonds zig zelve verbond, eenige gegeeven hadt. Ver-  HEELKUNDIGE GEVALLEN. fif Verwonderd van zyne ftoutmoedigheid, verheugden we ons tevens over den gelukkigen uitflag zyner pogingen ; en bragt ik op ftaanden voet, fchoon niet dan mee veel zydelyke wryving , een verwydend Kaarsje van de tweede foort tot in den Pisblaas; my hier toe bedienendde , om dit werktuig al zyn kragt te doen behouden , van de gemaaktte infnyding. Het zelfde Werdt gedaan öes avonds, en ftaande verfcheiden volgende Dagen. Gelyk nu egter, en van het oogenblik af, dat de Pisweg gekliefd was, al de Pis door der gedaane infnyding uitvloeide , en niets het aller* minfte daar van door de natuurlyke opening der genoemde Buis ontlast werdt, vreesden wy met reeden, dat deeze zig uit dien hoofde vernauwen zoude , en om zoo te fpreeken , alles wat tot hier toe gebouwd was ; af breeken. Het natuurlyk gevolg hier van was 9 dat ik vervolgens de Kaarsjes bragt door deeze en de geheele Waterweg , tot in den Pisblaas; dezelve , voor zoo veel het geopende deel van den Pisbuis betrof * met een myner Vingeren belüerende. De Lyder begon nu al het voordeel te genieten , welk men zig by het opruimen des beletzeis verbeeld hadt, en ontlastte de Pis met zeer veel gemak , door de Wonde van den Pisweg. Het nog overgebleeven gedeelte van de zwelling der Bekleedzelen , en dg verhardingen  i(>4 Besciiryving van eenige zonderlinge hier en daar verfpreid door het Vetvlies, verdvveenen tevens na evenreedigheid dat de Pisweg 1 wyder werdt; en inzonderheid , na dat ik my eenigen tyd van trapswys dikker wordende Ettermaakende Kaarsjes bediend hadt. De Pyp- \ zweer zelfs van den Bilnaad , welke ik meestal j geheel aan zig zelve hadt overgelaaten , genas; en niets ontbrak wel haast aan zynen welftand , dan de heeling van het geopende gedeelte des Piswegs. ' Om deëze te bewerken , deed ik het ge- • bruik der Ettermaakende Kaarsjes voortzetten, J en de randen der Bekleedzelen , door de drooge hegting , onderfteund van het vereenigend Verband , tot elkander naderen. Niet dan voor een « gedeelte, bereikten wy hier mede ons oogmerk , 0 en bleef omtrent de helft deezer Wonde in den- „• zelfden toeftand. Wy beflooten om die reeden » tot de omgewonden hegting , dog niet eerder, ! dan na dat de eenigzints bevelde randen , door ï een voorzigtig gebruik van de Spiesglas - boter, y gelykelyk waren rauw gemaakt. Dewyl ook deeze aan onze verwagting niet beantwoordde , uit hoofde van uitfcheuring ; en wy vervolgens ie waarnaamen, dat voorgemelde randen , zoo dik- m maaien men haar met de Spiesglas - boter, ter de wegneeming eener nieuwe bevelling , hadt aan- k geraakt, in derzelver hoeken aan een groeiden, rie vervolgden wy, van tyd tot tyd, het gebruik uit dee-  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 165 deezer hulpmiddelen , en befpeurden daar van telkens hetzelfde uitwerkzel. Dit bepaaldde ons , om die randen , in de nabyheid der hoeken alleenlyk, nu en dan voorzigtelyk met dit middel aan te raaken ; en, na het fcheiden der ligte bekorfting , hier door gemaakt , telkens derzelver aaneengroeijing te begunftigen door de drooge hegting. De verkreegen ruimte van den Pisweg behieldenwe intusfchen , en werdt zelfs vermeerdert door het onophoudelyk gebruik van Ettermaakende Kaarsjes ; dat naamlyk des Catheters, welk wy ook beproefd hadden , voor den Lyder onverdraaglyk zynde. Dus voortgaande, verkleinde de infnyding van den Pisweg allengskens dermaaten , datze nauwlyks een vierde gedeelte hadt van haare voorige uitgeftrektheid. De ontlasting van de Pis gefchiedde nu ook meestal door de natuurlyke opening van den Pisbuis, en niet dan zeer weinig droppelen vloeiden van het eene tot het andere Verband, door de gemaakte infnyding. Gelyk voor het overige alle Toevallen deezer zoo aanmerklyke vernauwing van den Pisweg , bereids federt langen tyd geweeken waren; de Teeldeelen hunnen natuurlyken Haat merendeels hernoomen hadden ; en de tyd den Lyder riep tot het hervatten zyner Academifche Oeffeningen , befloot by met onze goedkeuring , om L 3 den  l6ö Bescfiryving van eéniös zonderlings den nden Juny des volgenden Jaars, naar huis 5 te keeren , en het weinige , dat nog ontbrak i aan zyne geneezing, zelve te voltooijen. De eindelyke uitflag van alles is geweest * i , éene volkoomen heeling der infnyding niet al- li leen , maar ook eene geheel vrye en natuurlyke i Pisloozing , zonder nablyving van eenigerhande ' ongefteltheid. ■ i Verfcheiden nuttige, en zelfs gewigtïge aan- [ merkingen , betreklyk tot elk der befchreevene Gevallen , zoude ik hier kunnen by voegen , indien ik niet vreesde de paaien van myn bedek te « overfchreiden , en door te groote uitgebreitheid t te verveelen. Deeze weinige byzonderheden s egter, die gedeeltelyk my zelve , gedeeltelyk « een der grootfte Heelmeesters van onzen leeftyd J betreffen , dagten my niet te moeten voorbyge- ï rrinn mrr\rr!o'n mol* H-i 1 TiiriTrrrt*-» J o j O 11 j. Het tweede Geval, dat het derde is der d t^uvu , n van uicu efdiL uuiir n v nnnnnnpin ■ zyn zonder gevolg van Mankheid, is een nieuw I« t-'wvvvo vau uc iuuu^jvkuciu en jieiuajuvKneiu oer 11 vol-  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 167 volkoomen geneezing van de Ontwrigtingen des Dyebeens , af hanglyk van uiterlyke oorzaaken , ingevolge de handelwyze der Heeren Fabre en Dupoi, door my in zeeker opzigt verbeterd. Een vierde geval, op dezelfde wyze , en mee hetzelfde gevolg behandeld, is my op eene zeer verpligtende wyze medegedeeld door de Heeren Gr as so en , de eerfte Geneesheer , en de laatfte Heelmeester te Steenwyk, kort na de uitgave myner Heelkundige Mengelfloffen. Ik betuige die Heeren, by deeze gelegenheid , openlyk myne dankbaarheid , en zoude , agtervolgens hunne gegeeven vryheid , dit geval hier ingelast hebben , indien niet , door een ongelukkig toeval , hunne Brief verlooren geraakt ware. 2. Het derde Geval, dat zoo veel ik weete , eenig in zyn foort is, kan misfehien iets toebrengen ter nadere bepaaling der waarde van de nieuwe wyze van afzetten in de Verftervingen , in het 12 :e Deel van de Verhandelingen deezer Maatfchappye befchreeven. De beroemde en waarheidlievende Heelmeester , aan wien wy deeze Kunstbewerking verpligt zyn , is de eerfte geweest, die my by zekere gelegenheid , in dat denkbeeld bevestigd heeft. Men erkenne hier uit de voortreflykheid van 'sMans charaéter; want, het is alleen eigen aan waare grootheid , zyne goedkeuring te geeven aan iets, door het h 4 wel-  168 ÏjESCHRYV. van e enige zondeul. enz. Welke meer of min de verdienftelykheid eener. eigen vinding , van een eigen voortbrengzel, twyffelagtig gemaakt wordt. 3. Zoo zeer. het vermoogen blykt eener voorzigtig geleide Natuur ter geneezing van fommige der meest faamengeftelde Beenbreuken en Ontwrigtingen , in het vierde Geval; zoo zeer blykt ook dat der Heelkunde , omtrent de meest zoo gelyke vernauwingen van den Pisweg , in het zesde. De Konstbewerking , door my daar in gedaan , is zoo veel ik weete , zonder voorbeeld , en kan in gelykfoortige gevallen , voor het minst als een uiterst hulpmiddel befchouwd worden. Hoe vermetel dezelve ook aan fommige die daar van onderrigt waren , heeft toegefcheenen , rustte ze egter op nimmer betwiste Ontleed - en Heelkundige beginfelen , en werdt daarenboven gewettigd door het dringend gevaar, yan het Leven, aan de zyde des Lyders. VER-  Bladz. lég K E R li L A A R l N O DER AFBEELDINGEN, EERSTE TEKENING. Deeze vertoont de regter Scheen- en Kuitbeende* ren van bet Onderwerp des Derden Gevals, voor zoo veel ze by de Konstbewerhing , met de Zaag zyn weggenoomen. u AFBEELDING. ABC D. De zoo even genoemde Beenderen , gezien van de voor- en buitenzyde. A B. De doorfneede deezer Beenderen. C D. Derzelver onderfle Uiteinden , van weliew de danwasfcben , te gelyk met den Vott-, -maren afgezet. a b cd e. De uitgrjlrehheid van bet Beejme.er, welk de verftorven Beeneinden omvattede, en wet vler!rh begroeid was. L 5 *. AT!  x?& VERKLAARING der AFBEELDINGEN. & AFBEELDING. A B C D. Dezelfde Beenderen , gezien van de agter- en binnenzyde. A B. De Doorfnede. C D. De onderfle Uiteinden. abc. Het Beenwer. 3. AFBEELDING. A B C D. Het Vlak der doorfnede deezer Beenderen. EFGH. De vaste Zelfflandigheid van het Scheenbeen. I. De Mergholte deezes Beens. | KLMN. De vaste Zelfflandigheid van het ■ Kuitbeen. O. Deszelfs Mergholte. a b c d e f. De dikte van het Becnweer. g g. Dat gedeelte van dit Weer , welk de tusfchenruimte der beide Beenderen vervulde. TWEEDE TEKENING. Vertoond de linker Scheen - cn Kuttheendsren van fatzelfde Voorwerp , in gelyke uhgellrektheid, in deielfde Afbeeldingen , en met gelyke Letteren. VER-  pl. vu.  pl.vin.   Blailz. 17 r VERHANDELING x OVER DAT SOORT VAN VATEN in de PLANTEN (*), AAN WELK IN 'T ALGEMEEN DEN NAAM VAN ^UGTVATEN GEGEEVEN WORD; D o 0 It £. P. S WA G E R M A N. Qchoon het uit het Hoofd deezer VerhandeO Iing genoegzaam blykbaar is , dat ik het gevoele, als of deeze Vaten maar alleen tot het voeren van de Lugt gefchikt waaren , geenfints ben toegedaan : egter is myn oogmerk niet, in deeze Verhandeling , my daar over volkomen ftellig uit te laaten, wyl ik voorneemens ben , my in het vervolg, daar omtrent, meer beflisfend te verklaaren. §• *' r *1 De algemeene bewoording van Planten , hier door my cebruikt , most men niet Jlegts betreklyk maaken tot de hier Semelde Bolplanten ; maar daar mede bedoel ik ook de hoornen , Heesters en Kruiden.  *?2 VERHANDELING ovex na | I. Dat de Lugt voor de Planten even zoo noodzaaklyk zy , als ze voor Menfchen en Dieren is, heeft thans geen bewys meer nodig: elk Natuurkundige is daar van overtuigd , en derzelver aanweezenheid in dezelven , is reeds door de Proefondervindelyke Natuurkunde ten duidelykfte beweezen : immers zyn wy daar van door Proeven , zo die met de Lugtpomp zyn genomen , als op andere wyze , volkomen bevestigd (0). Derhalven is 'er reeds voor lange , zoo zeer geen gefchil geweest, over het beftaan der Lugt in de Planten, als wel over het beftaan der Lugtvaten in dezelven. Malphigiüs is de eerfte geweest, die dezelve ontdekt, befchreeven , afgebeeld, en den naam van Lugtvaten gegeeven heeft , uit de overeenftemming dien by oordeelde plaats te hebben , tusfchen deeze Vaten en de Lugtvaten der Zy wormen Na hem heeft den beroemden Grew dezelve uitmuntend befchreeven, en verfcheiden afbeeldingen (<0 Wolf Expir. Phikfopb. 1. D- J. 161. 165. 3. D. «. 6 vari daaf in wel te flaagën. Dë van een fcheuring van ëeh Tulpënblad , zonder oogmerk nogthans tót dit onderzoek ingërigt , ontdekte my deeze Vaten door uitraaffeling , eri bragt my tevens in verbeelding van iet geheel nieuws gevonden te hebben : maar toen ik eenigen tyd daar na bezitter wierd van de uitmuntende Werken van de Heeren G.uw, Duiiamél en Ernsting, vond  VATEN itf de PLANTEN. 17? vond ik, dat de eerfte reeds lang te vooren zulks geweeten en zelfs afgebeeld had (/O, ook hebben de laatften insgelyks daar van afbeeldingen gegeven, die my toefchynen uit TournefortOvergenomen te zyn : van Ernsting ten mmften'is dit zeeker (/> §• V. Myne eerfte ontdekking, die ik "omtrent de gereegelde plaatzing deezer Vaten deed , was in den (teel eener Druiventros , liggende dezelven ter zyde van het zogenaamde Pit of Merg. Vervolgens ook in het fteeltje van de Pasfiebloem , in het kronkelende fteeltje , waar mede zig deeze Plant aan andere takken en het Latwerk geh^gt houd ; wyders in de Hennip , Kamperfoelie, Aspergie , de fteng der Ananas , en meer andere te veel om hier te melden : en fchoon deeze opfpooring in de Houten niet zoo geniaklvk gefchied , heb ik egter ook aie Vaten in het Boeken- Willigen-Appel en Peerenboomen - hout waargenomen. Maar, wyl myn oogmerk was , om ieder , door eene Ontleedkundige Bewerking , in ftaat te ftellen tot derzelver ontdek- (b) Grew, Tab. 51. 52m Duhamel ib. Tom. 1. n aib. a. i.Rn m , fê&jcblactie* der Tjhum, I. ^ 3' V " 2" XX. Deel 2. $tul\ M  ■ i78 VERHANDELING over de king , nam ik voor , daar toe zeekerder handel- ii wyze in het werk te ftellen : en daarotntrend g hebben my de Bol-planten de beste gelegen- o heid gegeeven. a i §. V I. Myn eerfte Proef desaangaande was op de Keizers Kroon , Corona Imperialis. Na zyne Steng , die vry dik was , zo als in PI. I. fig. i. t blykt, dwars doorgefneden te hebben , vond ik j in die doorfnede een ongemeen groot aantal wit- j te ftippen , welke my terftond deeden denken, 5 dat dezelve alle Vaten waaren van deeze Plant. { Nadat dees doorfneedenfteng eenigentyd aan de c lugt was blootgefteld geweest, werden die ftippen ; allengs duidelyker voor het gezicht , en waaren t toen eenigfms boven de oppervlakte, waar aan zy t zig vertoonden, verheeven. Toen wierd ik ook ( door een Vergrootglas van maar weinig vergrooting { gewaar, dat de gemelde ftippen niet flegts en- i kele Vaten waaren , maar eene bundelwyze by- ; eenvoeging van verfcheidene , welke geplaatst i waaren in een groen celachtig weeffel, welk al- i le deeze bundels nauwkeurig omvatte , en dat \ geheel met vogt vervuld was, dat, naar mate , het zelve meer en meer wegwaasfemde, de bun- j dels veel klaarder deeden te voorfchyn komen. , Na herhaalde onderzoekingen heb ik het Voor- ' werp in deryoegen laaten afteekenen, zo als het hier i  VATEN in de PLANTEN. »79 hier in Fig. i. voorkomt, zynde de daar in aangeweezen ftippen de genoemde Bundels in hunne natuurlyke grootte , en het overige het celachtig Weeffel , den geheelen binnen - omtrei vervullende. §. VIL Na deeze gedaane bewerking ging ik over tot eene andere , naamlyk , tot die eener naar de lengte van den fteng uitgeftrekte doorfnyding Fig. 2- Hier door wierd ik terftond een groot aantal van witte Vezeldraaden gewaar, van verfchillende dikte , naar mate de Bundels meerder of minder draaden in zig bevatten, en welke naar de lengte van den fteng uitgeftrekt laagen , zynde van rondsomme beflooten in het zelfde groene celachtig Weeffel, als zig aan hunne afgefneden einden in de voorige afbeeldingen vertoonden. Ik wierd naar eene gedeeltelyke wegwaasieming van het vogt, na genoeg , wederom het zelfde Verfchynfel gewaar als in het eerfte voorwerp , te weeten , eene meerdere duidelykheid hunner plaatzing. Naar gelang nu, dat het celachtig Weeffel dus van deszelfs Vogt ontdaan werd, werd ook het getal der Vezeldraaden veel grooter, dewyl daar door de dieper gelegene insgelyks te voórfchyn kwamen ; al het walk toen volkomen beantwoordde aan het groot getal der reeds afgebeelde ftippen van de dwarfche doorfneoe ö M 2 &ï  i8o VERHANDELING over oe der voorige Figuur. Het kwam my niet minder noodzaaklyk voor, eene afbeelding van dit Voorwerp te doen vervaardigen , als van het voorige , zoo als uit 't gevolg blyken zal. §. VIII. Deeze Bereiding deed my zien , hoe nodig het was , om , wilde men eene duidelyke bevatting hebben van den loop der Vaten , en de Bundels welken hun voortbrengen , dezelve zo by hunnen eerften oorfprong als tot het uiterften van den Steng, daar zy naar de Bloem en derzelver onderfcheiden deelen gaan , te vervolgen. Tot dat einde fneed ik eerst een gedeelte van den Steng , daar hy op zyn dunfte is , en de Bloemen op zig geplaatst heeft, in dervoegcn naar de lengte door, dat een geheele Bloemfteel met het Vrugtbeginzel Germen , en de beginzelen van vier Helmftyltjes Stamina , nevens de beginzelen van nog vier andere Bloemfteelen in dezelve doorfnede bevat waaren. Daar door ontdekte ik , hoedanig veele dunne Bundels, en ook wel enkele Vaten, zig in den Bloemfteel, het Vrugtbeginzel , en de Helmftyltjes uitbreidde , zo als in deeze derde Figuur , door de witte Lynen , met de Letteren A. B.B.B.B. en CC.CC. word aangeweezen. §. IX,  VATEN in de PLANTEN. tU Dus dan den loop der Vaten tot aan en in gevuld is , door welk weezen dan , de gemelde plaats van afzondering gevormd word; en dus heeft 'er dan , ten rainften in deeze foort * • M 3 van  i83 VERHANDELING over m van Planten , geen onmiddelyke inmondiging , tusfchen de Bundels en de Wortelen plaats. $ X. Wanneer men nu deeze drie laatfte Afbeeldingen nauwkeurig gade Haat , het zy ieder afzonderlyk , het zy faamgevoegd , en als op elkander vereenigd, dan blykt duidelyk, dat deeze Vaten , van hunnen oorfprong af, daar zy uit den Bol voortkomen , tot aan het uiterst van den Steng , daar zy in de Bloem en derzelver byzondere deelen overgaan , altoos in een meerder of minder getal zyn vereenigd, en daar zy zig van eikanderen afgezonderd voordoen, of daar zig één enkel Vat vertoond, daar kan men , indien men dezelven Ontleedkundig vervolgd , gewaar worden , dat, fchoon ze op zig zeiven zyn , zy egter nimmer eenigen zytak van zig geeven , zo als we zien dat in de Bloedvaten van ons of der Dieren Lighaamen gefchied. Het Vat is, ten dien opzigten, van zyn oorfprong tot aan zyn einde altoos aan. zig zeiven gelyk , en ftemd daar omtrend , volkomen overeen met de Zenuwen van ons en der Dieren Lighaamen. 5. XI.  VATEN in de PLANTEN. 183 §. XL Deeze gehouden handelwyze in de Ontleeding van delze en foortgelyke Planten had niv wel is waar , eene genoegzaame kennis doen verkrwen van dit foort van Vaten , derS^^lhikkmg en gedaante voor myn 7e fs • maar wyl 't oogmerk dat ik had beftondL ^ het ^elve myne Mede - Arbeiders m der PanSntnnis, en de Labberen van* Natuurlyke Historie mede te dee en, oordeel^ de ik eene nauwkeuriger Ont eedmg van die bundelwyze byeenvoeging m 't van de Vaten in het byzonder , nog te meer noodzaaklyk. Om derhalven aan dat vooige feïdltóVoldoen , fneed ik één zodamgen bundel zoo als'er zig in menigte m den Steng ve toonen, in zyn ganfehen omtrek geheel u t en ram , voornaamlyk aan de eene zyde, des zelfs Viezig bekleedzel, dat rondom dcnzelven omvanid! leg : plaatste het dus bereide voor. Cpv-o hetMikroskoop, op een zwart yeld wende : en, na het trapswyze vergroo te ebben , liet ik het door een Vergrootglas, welk den middenlyn l^^^TSS indervoégen afteekenen , als in Fig. 5- word Lgeweezen. Deeze Afbeelding is gemaakt een verwandelend oogpunt, om reden dat de \'uen, die'* hunne faamenfchikking tot**  iU VERHANDELING over tm Bundel, met elkander een rondachtig lighaam uitmaaken , anders niet duidelyk genoeg konden vertoond worden : ook bragten ons de ter zyde gelegen Vaten , welken laager geplaatst waaien , en ook de meerder uitgeftrektheid , die den Bundel by de vergrooting ontving , tot deeze verwandeling, vermits anders de omflingeringen van alle de Vaatjes in het byzonder , niet zoo duidelyk waaren aan te wyzen : en dewyl dees vergrooting , meer in de befchouwing van den breeden middenlyn der Vaatjes , 'als wel in derzelver lengte , te ftaade kwam , om dies wille is dezelve ook maar alleen gevolgd. In dees befchouwing vertoonde zig het aan den agterkant nog overgebleeven Vlies met eenen kleinen omflag zeer duidelyk , waarom het zelve 'er ook is bygevoegd. Het gezicht daar van was allerkeurlykst, om welke rede ik het nog bewaare, ten einde het te konnen vertoonen. De hier ter zyde afgebeelde draad (*), waar van het zwartfte gedeelte de eigentlyke hier by geplaatste en vergrootte Bundel is, heb ik in zyne waare gedaante en grootte hier nevens doen ftellen , om tot eene vergelyking te konnen dienen, §. XII. De herhaalde Befchouwingen van dat zoo keurig Voorwerp , deed my bcfluiten , om , wilde  VATEN in de PLANTEN. 185 wilde het gelukken , een meerder getal van Bundels op eenmaal te doen afbeelden. Een reeds gedroogde Steng , naby het begin der wortelmaaking , uit een doorgefneden Bol gehaald en midden doorgeklieft , werd door my , zo veel doenlyk was, op eene andere wyze ais bovengemelde Bundel, alleenlyk aan den voorkant van de daar op geleegen bekleedzelen ontdaan , vervolgens door hetzelfde Glas, en van gelyke met een verwandelend oogpunt geteekend. In deeze Afbeelding verdienen drie zaaken te worden opgemerkt : voor eerst de verfchillende grootte der Vaten: ten anderen, het het verfchillend getal in de onderfcheiden Bundels : en eindelyk', de meer en minder duidelykheid van den een' en den ander. Wat aanbelangd het verfchil der grootte , zeker is het, dat de Vaten in grootte elkander niet altoos gelyk zyn, maar verfchillen moeten, wyl de deelen waar toe zy gefchikt zyn , ook Vaten van onderfcheiden grootte nodig hebben: en dat zy dezelve uitgebreidheid behouden, die ze aan hunnen eerften oorfprong ontfangen hebben , daar van ben ik taamlyk zeeker, vermits ik aan de einden van dunne Takjes foortgelyke groote Vaatjes heb ontmoet. Omtrent het verfchillend getal dient opgemerkt, dat by de doorfnyding van den Steng, en ook by het wegneemen van de bekleedzelen, waar door de Vaatjesbundelwyze worden vereenigd , fommigen derzel- M 5 .vea  ïSS VERHANDELING over de ven verbrooken en andere gefcheurd zyn : er* p daar door komt het, dat van eenige Bundels $ maar enkele , van andere i. 3. 4. enz. , zyn e overgebleeven. Want naardien deeze Vaatjes Je zo wel onderling met elkander als met 't alge- i meen bekleedzel zyn vereenigd , zo moet vol- \ gen , dat de Vaatjes , welken onmidlyk faam |( verbonden zyn, by de wegneeming der boven \ of naast hun geleegene, ligtelyk worden mede- ] gefleept; en daar door is die ongelykheid in ge- ( tal , zo als ze in de afgebeelde voorkomen , By Tournefort treft men eene foortgelyke Afbeelding aan van den wilden Roo-( zenlteng Q). Van foortgelyke bereidingen bei vvaate ik 'er insgelyks eenige , als van de Tulp J de Aloë - Bloem, de Vyg, de Platanus, en varn den Wyngaard , van welke bereidingen ik in het! vervolg hoope verflag te doen , indien deezem mynen arbeid eenig genoegen geeven mag , den wyl ik eene handleiding , tot vervaardiging van alle deeze befchreeven en afgebeelde Voorwerpen , nog nergens heb aangetroffen. Ik heb het noodzaakelyk geoordeeld, verflag te doen vanl deeze reeds gedaane Ontdekkingen , ten eindej men dezelven met de door my medegedeeld^ zouden konnen vergelyken ; en daar uit opmaa, ken , hoe verre ik deezen Taak tot opheldering hehj Cm) Anatomy of Leaves, §. 19.20. 31. (O Tab. 40. Si. 52. (j> ) Inftitut. Rsi bcrh Tab. 475.  ê VATEN in db PLANTEN. heb bearbeid: terwyl ik, in het vervolg op dees Verhandeling, zal poogen , dit Onderwerp zoo veel doenlyk zy , eene meerdere klaarheid by te zetten : inzonderheid ook , over het eigenlyke gebruik van deeze Vaten: naamlyk, of zy Lugtdan Sap-voerende zyn; al het welk ik als dan met nadere Proeven hoope te bevestigen. VERKLAARING DER AFBEELDINGEN. PLAAT t Vertoond de befchreevene Vaten in de Keizers Kroon, Corona Imperialis, zo als dezelve zig voor het bloote Oog voordoen ,' by de dwarfche en langwerpige doorfnede van den Steng, nevens de vergrooting van der' zeiver Bundels , en de daarin bevatte enkele Vaten. Fig. i. De dwarfche doorfnede, waar in de groote menigte van daar in voorkomende witte flippen de Bundels %. 6. aanwyzen , terwyl 't overige het Celachtig Weeffel uitmaakt, dat de gemelde-Bundels omvat. Fig a De langwerpige doorfnede van een midden-ge' deelte des Stengs. In denzelven vertoonen zig de Bundels naar de lengte , en aan den Top ook N 2 divarjeb ;  ï$« VERKLAARING der dwarfch; zynde 't overige wederom het celachth Weczen , waar in de Bundels be/looten zyn. Fig. 3. Eene langwerpige doorfnyding van het topeindt van den Steng , nevens vier Bloemfleelen, zyndet de vyfde niet in dezelve fnede gevat. A. Het Vrugtbeginzel, Gerrnen , met deszelfs. Eitjes , Ova. B. B. B.B. Vier Helm/lyltjes , Stamina. Alle de hierin voorkomende witte draaden zyn: Bundels of gedeelten der zeiven , $. 8. Fig. 4. Dit Voorwerp verklaard genoegzaam zig zelfs „ 20 uit zyne gedaante , als uit deszelfs rigting m alleenlyk moet ik 'er byvoegen, dat de daarin voortkomende draaden allen volkomen Bundels zyn $.9. Fig. 5. Wyst één enkele Bundel aan , uit den Steng gefneden , en vervolgens van deszelfs bekleedzelen'. ten halve ontbloot , zynde de daar ter zyde gelegen omflagen , het nog overgebleeven bëkleedzel. Bet zevengetal van fat en welk hier voorkomt , vertoonden zig by de ver wandeling met bet Glat, maar alleen van vooren en ter zyde ; terwyl 'er agter dezelven nog andere gelegen waaren, maar buiten het bereik der Teekening. Fig. *. Is de befchreeven Bundel in zyne natuurlyke ge' daante en grootte, te weeten , bet donker[le gedeelte ; het overige is flegsfchaduw. Fig. 6. Virtoond bet onderfle van eenen anderen Steng f doch van foortgelyke Plant, na deszelfs drooging door fneden , en in dervoegen bereid , als het hier vergroot voorkomt. Van de ongelykkeid der Bundels , en verfchillende grootte der Veten , heb ik §. 12. breedvoerig gefproken, PLAAT  AFBEELDINGEN. f£| PLAAT II. Wyst aan , de dwarjche en langwerpige doorjnyding van den Bloem/leng eener Tulp , nevens eenige vergrootte Vaatjes, in het midden van den Steng ontdekt. Hier by zyn nog geplaatst, eene langwerpige doorfnede , van eenen gedroogden Steng der Keizers Kroon , met deszelfs Wortel - gedeelte daar aan vast: eene dwarfche doorfnyding , in haare natuurlyke gedaante, en tevens vergroot ; en tot eene vergelyking , een Lugtvat uit de Ligufter- Pylftaart- Rups , en een enkel Vat , uit een Takje van den Wyngaard , het laatfte. zeer fterk vergroot. [Fig. i. De dwarfche deorjnede van den Bloem/leng eener Tulp , in welk men de Bundels , fchoon tederder , op gelyke wyze , als in de voorgaande Plaat, ontdekt. Fig. s. De Steng naar de lengte door fneden , welke fnede tevens gegaan is door een klein overgebleeven deel van het Bloemblad Petalum , twee Helmjlyltjes Stamina , bet Vrugtbeginzel Germen , en bet Merk Stigma; welke deelen men ziet , dat allen van dit foort van Vaten voorzien zyn. A. Het Vrugtbeginzel. B. Het Merk. C. CC.C. Fier Helmjlyltjes. D. Ren klein gedeelte van bet overgebleeven Bloemblad. Fig 3. De Steng een weinig boven en te gelyk met den Bol naar de lengte doorgefneden. In deeze Figuur word men, fchoon alles tederder is , hetzelfde gewaar, als in de vierde Figuur der voorige Plaat. N 3 Fjg 4-  198 VERKLAARING der AFBEELDINGEN. Fig. 4. Wyst een agt-tal Vaatjes aan , zo als my die in het middendeel van den Steng zyn voorgekomen ; en welke my overtuigende genoeg Jcheenen , om geen verdere bereidingen daarvan te maaken $. 16. Fig 5. Een klein deel van een gedroogde Steng der Kei' zers Kroon , met deszelfs Worteltjes. A. De Worteltjes. B. De plaats van afzondering , §. 18. C. De Steng met deszelfs Bundels. Fig. *. Hetzelfde Voorwerp , in zyne dwarfche doorfnede , van boven te zien» Fig. 6. Het zelfde Voorwerp , vergroot, maar in men thans op 't allerduidelykst gewaar word de groote hoeveelheid Bundels , nevens de Vaatjes , waar uit dezelven zyn zaamgefteld. De hier voorkomende zwarte plekken , tusfchen fommige Bundels , zyn tusfchenruimtens , welken na de verdrooging van het Celachtig Weeffel zyn overgebleeven , §. 19. Fig. 7. Hel Lugtvat uit de Liguster Pylftaart - Rups, volgens de Befchryving in 20. Fig. 8. Het Lugtvat uit den Wyngaard, volgens de befchryving van %. 20. in welk de vyf naast elkander gelegen Draaden der lintvormige Draad , tot de zamenftelling van het Vat gejchïkt, zeer duidelyk voorkomen. AAN-  yerAaïïb.XX:*3>ee& 2~*-Stit£. : ^1 IX'. .3ÜÜ>X.^8    Bladz. 199 AANMERKINGEN OVER DE ADEM HAALING; DOOR. A T P E T. §. I. Over de Ademhaaling in het algemeen, en derzelver Verband met het Leeven. Hoe zeer ook de Dieren, welke onzen Aardkloot bewoonen , van eikanderen in hoedanigheden mogen verfchillen , kunnen zy echter , wat hun manier van leven en beftaan betreft , in twee Hoofdklasfen worden begreepen. De eerfte Clasfe bevat die allereenvoudigfte Wezens welke uit een enkel zamenweefzel van N 4 kleine  sco AANMERKINGEN over kleine Vaten en Vezelen beftaan , en, in maakzel en wyze van groeijing, weinig van de Plantgewasfen verfchillen. Tot de tweede Clasfe behooren daarentegen die meerder volmaakte, welke met een Hersfen ■ en Zenuwgeftel voorzien, teffens een Hart bezitten , en , door eenen geduurigen en geregelden omloop van koud of warm Bloed , zeer veel van de overige min zamengeftelde verfchillen. In deeze meerder volmaakte en zamengeftelde Wezens heefc wederom een groot onderfcheid plaats , in het maakzel en den aard der werktuigen , die ter bevordering van den omloop der Vogten dienen. Behalven de verfcheidenheden van een enkel, dubbeld , kegelvormig of langwerpig Hart , vindt men in veele Gekurvene Diertjes Luchtpypen ( Tracheae vel Stigmata ), gefchikt om de lucht in te flurpen. De Visfchen hebben daarentegen een byzonder Werktuig, de Hieuwen genoemd , in welke het Bloed , door eene beurtelingfche zamentrekking en ontfpanning , wordt gekleinsd en voortgedreeven. De Tweeflagtige Dieren (Jmphibia) , die zo wel op het Land als in het Water kunnen leeven , hebben een willekeurigen Long, door welken alleen een gedeelte van hun bloed behoeft te loopen. De heetbloedige volkomene Dieren hebben eindelyk de Longen, tusfchen de rechter en flinker bolligheden van het Hart, geplaatst, in het  de ADEM HAALING. tct het middelpunt van den onveranderbaaren weg lies omloops der Vogten, zo dat deeze ogenblikkelyk wordt verhinderd, zo ras het bloed in zyinen loop door de Longen wordt belet. Het is eene 'thans beweezene zaak , dat de Xuchtbuisjes in de InfebJen, en de Longen in de Iheetbloedige Dieren in een onmiddelyk verband smet het leven ftaan , en dat het zelve verboren gaat, zo ras deeze werktuigen in hunne bewegingen worden gehinderd. Maar ten opzichte der Longen in de tweeflagtige Dieren is deeze zaak minder zeker. De groote Haller is zelfs van meening , dat de Longen aan deeze laatfte niet zo zeer gegeeven zyn ter bevordéring van de volmaaktheid der omloopende Vochten, maar voornamelyk , om hen in het zwemmen behulpzaam te zyn ( a > Tot bewys van dit gevoelen vinden wy verfcheide Proeven aangehaald in de Mmenta Phyfiologiaz ^ een der uitmuntendfte Werken van deezen voortreffelyken Man (£) ; en wel onder anderen de Proef van Baglivi, die een Schildpad , niettegenftaande zyn mond en neus verzegeld waren, geduurende 20 dagen in het leven hield. Ondertusfchen fchynt men een ander belluit te moeten maaken , door zyne aandacht te .vestigen op het maakzel der Longen in O) Trim. Lin. Pbyfiol. .§. 140. (i) Si. tbrfpl. Tom. 111. pag. 371N 5  £02 AANMERK INGE iN over in deeze Dieren , het welk meerendeels met dat van de onze overeenflemt, en alleen hierin van deeze werktuigen in de heetbloedige Dieren verfchilt , dat de Longen by hen buiten den onvermydelyken weg der circulatie gefield zynde, een gelyken rang met de overige Ingewanden bekleeden : te vergeefs zou hen derhalven dit konstItuk door den Schepper gegeeven zyn , indien deszelfs voornaame nut in het bevorderen van 't zwemmen beflond, en het is in tegendeel veel waarfchynlyker, dat 'er in deeze Dieren zo wel een verband tusfchen het leven en de ademhaaling plaats heeft, als in de heetbloedige. Dus verre leidt ons de redeneering der waarfchynlykheid , dan het ontbreekt niet aan duidelyke bewyzen, die myn gevoelen ten klaarflen bevestigen , de Proeven namelyk , door Boyle op Kikvorfchen en gelykfoortige Dieren genoomen. Onder anderen zette hy op den 15. Juny 1677. een Kikvorfch onder een Recipiënt, en ondervond, dat dezelve twee uuren , na dat de lucht was uitgepompt, kwam te fterven , gelyk insgelyks een tweede het zelfde lot binnen dien tyd onderging Qc). Mogelyk zal iemand deezen dood niet toefchryven aan het gebrek van lucht in de Longen , maar liever aan de geweldige uitzetting dier vloeiftoffe, welke natuurlyk in (c) Experim, Pbyf Mnbag, Art, VI, Expe'rim. VII.  de ADEM HAALING. 203 in de poren aller vaste en vloeibaare deelen ligt opggflooten, en zich in de Proeven, in't luchtledige genomen , fteeds ontwikkelt, en welker tegenwoordigheid ook in deeze gevallen zeer klaarblykelyk was door de buitengewoone opzetting der lichaamen deezer Dieren. Dan dat de reden des doods deezer Schepzelen niet hier in , of in andere bykoomende oorzaaken , moet gezogt worden, maar in het verband tusfchen de ademhaaling en het leven zelve, bewyzen andere Proeven , door denzelfden uitmuntenden Wysgeer, op dit foort van Dieren genoomen , met vaste lucht, door gisting uit verfchillende zelfflandigheden te voorfchyn gebracht Qd). Dus werdt een Vorfch, die in lucht, uit Kersfen gefprooten, was geplaatst, in 15 minuten gedood; terwyl een ander, in konstlucht uit gistend deeg verwekt, reeds na verloop van 7 minuten kwam te fterven. Vorfchen, Slekken, Byen, Spinnen, Rupfen , en verder alle Dieren , die eenigen tyd in het luchtledige kunnen leven, ja van welke fommige naauwelyks eenig ongemak uit het gebrek van lucht fchynen te lyden , komen ogenblikkelyk om in den damp van Zwavel , zynde deezen waasfem , die op zich zeiven niets vergiftigs bevat , byna even doodelyk voor de Dieren , welke (d) L.c. Artic. V. Experim, V üc VIT.  204 AANMERKINGEN over welke door middel van koude Longen of Buisjes ademen , als voor de volmaaktere heetbloedige •Dieren. Over eenige Jaaren plaatste ik een Kikvorfch in eene Vies , die met lucht, door de ademhaaling bedurven , was gevuld, 't geen ten gevolge hadde , dat het Dier binnen 8 minuten kwam te flerven. Het is ondertusfchen eene zekere zaak, dat de Zwaveldamp , de vaste lucht, en vooral de lucht door ademhaaling bedorven, uitwendig op de lichaamen der Dieren werkende , geen't minfte effect kunnen doen , dan door de wegen der ademhaaling , en door haare werking op de Longen.^ Waar uit, zo men de aangevoerde bewyzen in aanmerking neemt, ontegenzeglyk volgt, dat 'er in de Dieren , welke met koude Longen, of door middel van Buisjes ademen , zo wel een allernaauwst verband is tusfchen het leven en de ademhaaling, als in de meerder volmaakte Schepzelen , hoewel deeze uitwerkingen in alle gevallen niet even ras zyn te befpeuren. In de heetbloedige Dieren is de naaste reden des fpoedigen doods , welke op het verhinderen der ademhaaling volgt, alleen aan den beletten doortocht des bloeds door de Longen toetefchryven , waar door hetzelve in het rechter Hart en de Hersfenen wordt opgehoopt, zonder zynen ge-  de ADEMHAALING. 205 gewoonen loop naar het linker Hart te kunnen vervolgen. Doch in de koudbloedige ademende Dieren is de Longflagader alleen een tak van de groote Slagader, terwyl het verder maakzel der Longen weinig verfchilt. Men kan derhalven wel met recht uit het verhandelde befluiten, dat in de koudbloedige tweeflagtige Dieren de circulatie in de Longevaten zo wel door het inademen van bedorven lucht verhinderd wordt, als in de heetbloedige; maar met reden teffens vraagen , hoe deeze inademing by de eerstgenoemde van zulk een doodelyken uitkomst kan zyn , daar hunne Longen buiten den grooten weg des omloops geplaatst, alleen als byzondere Ingewanden werken ? Ik antwoord hier op, d&r. deeze Long-Slagaders nochtans een groot gedeelte van de groote algemeene Slagader üitmaaken , dat dezelve derhalven , op ieder hartflag, een groot gedeelte des uitgeworpen bloeds ontvangen, en dat derhalven , zo ras de Longen buiten Maat worden gefield , om dit bloed door te laaten , 'er ogenblikkelyk in de groote Vaten eene volbloedigheid gebooren wordt, die het Hart en herfensgeftel in hunne werkingen verhinderd, en dus eene verftikking te wege brengt. Iets van eénen gelykfoortigen aard , 't geen tot een voorbeeld kan dienen , ziet men fomwylen in de menfchen gebeuren , te weten in de Slagadergezwellen (Aneurismatay Want indien een groot Slagadergezwel in de krop of Sleutelbeens-  £05 AANMERKINGEN ovr Slagader fpoedig wordt zamengedrukt, ontftaat 1 doorgaans eene flaauwte, en de Lyder is in groot 1 gevaar om door een fpoedigen Hartvang om te J komen (e). Maar kan de enkele zamendruk- ! king eener verwydde Slagader in een menfch zo 1 fpoedig, door eene ophooping des bloeds, doo- ) delyk zyn ; wie zal zich verwonderen , dat 'er i in de Kikvorfchen insgelyks een fpoedige dood S volgt, op den verhinderden loop des bloeds door \ zulk een aanmerkelyk Vat, als de Long-Slagader , die een groot gedeelte van 't bloed , door '; het Hart in de groote Vaten gedreeven , moest £ ontvangen. In het geval, waar over wy thans handelen ; 1 is noch eene zwaarigheid, hier in beftaande, dat, ! terwyl de door konst voortgebrachte vaste lucht, r of die , welke op eene andere wyze is bedur- i ven , zo fpoedig doodelyk is voor de koudbloe- I dige Dieren en Infe&en , de meeste derzelven i nochtans in eene naauwbeflootene plaats, zonder i eenige vernieuwing van lucht, zeer lang kun- \ nen leven. Om deeze zwaarigheid op te losfen, f zal ik alleen de volgende aanmerking maaken : f I. Dat de lucht in de Longen der heetbloedige Dieren bedurven wordt door derzelver heete uitwaasfemingen, welke in een koudbloedig Dier (s) van Swieten CüWHi. ad Aph. Boerh. n. 176.  de ADEMHAALING. 20? Dier geen plaats grypen , en dat dus een dier laatfte foort lang in eene naauwbeflootene plaats, met een weinigje lucht, kan leven , zonder dezelve byna eenigzins te doen veranderen , terwyl de eerfte , door hunne heete vergiftige uitwaasfemingen , fpoedig eene groote menigte van lucht, zo voor hen , als voor de koudbloedige Schepzelen, bederven. 11. Dat de reden des fpoedigen doods der koudbloedige ademende Dieren , wanneer zy in eene bedurven lucht worden geplaatst, hier in voornaamelyk te zoeken zy, dat noodzaakelyk op zodanig eene proef, eveneens als in de heetbloedige Dieren , eene allerfpoedigfte verhindering der circulatie door de Longen , en dus eene fpoedige opkropping van bloed by het Hart moet volgen , die vooral doodelyk is door zyne fchielykheid , en hen minder of in het geheel niet zou 'fchaaden , zo zy op eene langzaame wyze was voortgebracht : op dezelfde wyze , als fomwylen in een heetbloedig Dier, door de fchielyke toedrukking der Slagader - gezwellen , eene fpoedige dood veroorzaakt wordt, welke geen plaats heeft, wanneer zulks op eene langzaame wyze gefchied. % li-  aoS AANMERKINGEN over. §. ï P Over het onderfcheid tusfchen het nut en de noodzaaklykheid der Ademhaaling. Om de verfchillende eigenfchappen der adem-* haaling op eene duidelyke wyze voor te Hellen, en de verwarring te ontvlieden , is niets van grooter belang , dan fleeds van eikanderen te onderfcheiden , het nuttig en het noodzaaklyk deel deezer werking. De noodzaaklykheid der ademhaaling tot het leven beftaat hier in , dat? 'er , zo - ras zy ophoudt , in de heetbloedige Dieren een volflrekte ftilftand in het bloed plaats grypt, en dewyl alle die Dieren, welke in eene bedurvene lucht fterven, bevonden worden door eene fluiting der circulatie omgekomen te zyn , zo blykt het , dat deeze en diergelyke toevallen alle tot die redenen behoorcn, welke den omloop door de Longevaten kunnen fluiten ; dat is tot het noodzaaklyk deel der ademhaaling. De oplosfing deezer zaaken is echter noch geenzins genoeg, om de waare nuttigheid der ademhaaling te verklaaren; buiten dat moeten 'er andere oorzaaken beftaan , die deeze werking voor onze lichaamen van eene onontbeerlyke nuttigheid maaken. Zo 'er immers niets door werdt uitgevoerd, dan eene meer gemakkelyke circulatie door de Longevaten, zouden de menigvuldige gevaaren , aan welke ons het  UE ADEMHAALING. 209 het maakzel onzer Longen bloot fielt, gemakkelyk vermyd kunnen geweest zyn , door hec fcheppen van kraakbeenige of andere ruimere Longen , welke zodanig eene beurtelingfche verwydering en inkrimping huns maakzels niet noodig hadden. Waar uit genoegzaam blykt, dat de nuttigheid der ademhaaling voornaamlyk moet beftaan in eene geduurige beweeging der Longevaten , door middel eener veerkragtige vloeiftoffe , en dat dezelve moet worden gekend uit vergelyking van bloed, op deeze wyze bewerkt, met. het minder volmaakte bloed van andere Dieren, in welke deeze werkdaad of geheel ontbreekt, of ten minften minder volmaakt is. §. HL Over het Voorjlel van Harvey , door het welk .gevraagd wordt, waarom ten jong gebooren Bier , het geen eenige keeren geademd heeft, verflikt, zo ras het weder in een vogt wordt gedompeld ? De volflrekte noodzaaklykheid der ademhaaling tot het leven beftaat alleen in de onmogelykheid , waar in zich het bloed bevindt, om zonder dit hulpmiddel zynen weg door de Longen te vervolgen : en by gevolg is de verhinderde doortocht de waarc oorzaak des doods in XX, Deel 2. St'uh O aller-  2ïo AANMERKINGEN over allerhande foorten van verflikking. Deeze* waarheid kan met veelerhande Proeven worden beweezen ; en tot dit oogmerk verdienen onder anderen de fraaije Waarneemingen van den fchranderen Geneesheer A. de Haan (ƒ) geen kleinen lof, welke hy heeft in het werk gefield, om de naaste oorzaaken des doods van verdronkene en op andere wyzen geflikte perfoonen na te fpeuren. In het algemeen komen zy hier in overeen, dat de Hersfenen en alle andere Ingewanden zich in de zodanigen gezond bevinden, alleen het Hart en de Longen uitgezonderd , welker eerfle fleeds vol bloed , en de laatfle teffens geheel verflopt en ontflooken worden gevonden , ten bewyze dat men den fpoedigen dood alleen aan de belette werking der Longen heeft toe te fchryven. Ondertusfchen is het eene zeer aanmerkensxvaardige zaak , dat in deeze Proeven niet alleen het rechter , maar ook het linker Hart doorgaans vol bloed wordt gevonden. De Heer de Haan , fpreekende van de Gehangenen , fchryft dit hoofdzaaklyk aan de verhindedering van den loop des bloeds door de Krop Slagaderen , als wordende door de wurging van zeiven geflooten , terwyl zy twee der aanmerkelykfle takken van de groote Slagader zyn, en by (ƒ) Rat. Med. Continuat. Cap. XI. S. V.  de ADEMHAALING. au by gevolg door haare verftopping eene grootere volbloedigheid in het linker Hart en de overige ftammen der Slagaderen moeten maaken. Ondertiisfchen moet men hieromtrent aanmerken , dat de Heer de Haan dit niet alleen in gewurgde , maar ook in verdronkene voorwerpen heeft waargenomen , in welke laatfte zo eene aanmerkelyke drukking op de Slagaderen geen plaats kan grypen. Doch hoe het hier mede moge zyn, 'er blykt onbetwistbaar uit , dat, geduurende de beginzels eener verftikking, noch eene aanmerkelyke meenigte bloeds uit het fyn weefzel der Longevaten na 't linker Hart wordt gevoerd, door de zamenkrimpende werking der Longe - aderen , welke eens met bloed gevuld zynde , zich , zo veel mogelyk , door haare veerkragtige natuur , zoeken te ontlasten , en al wordt de toevoer door de Long-Slagader verhinderd , nochtans geduurende eenigen tyd een aanmerkelyken toevloed naar het linker Hare kunnen maaken. Deeze laatfte waarneeming is van een byzonder nut, om ter oplosfmg te dienen van het zogenoemde Probkma Harvejanum , door het welk men vraagt: Waarom een eerstgebooren Dier , 't geen in de Baarmoeder in 't midden yan een vogt leefae , fpoedig verflikt , zo het, na eenige keeren geademd te hebben , wederom in een vogt wordt gedompeld ? O2 De  oi2 AANMERKINGEN over De groote Haller heeft dit Vraagftuk ifl het breede behandeld, doch echter , zo ik my niet bedriege , de zwaarigheid niet volkomen opgelost, gelyk best zal blyken door Zyn Eds. oplosfing, zo kort als mogelyk, voor te Hellen, i, Het is zeker , ( zodanig is ongeveer de redeneering van dien uitmuntenden Man) „ dat „ de Vruchten, uit 's Moeders lichaam gefnee„ den , in het midden van hun water ( Liquor ,. Amnii) gapen, zich bewegen , en zo lang „ leven , als men waarfchynlyk kan verwagten „ van tedere Diertjes , die maar eene zeer ge„ ringe natuurlyke warmte bezitten ; dat is ge„ duurende eenige uuren of zélfs een etmaal; „ doch indien zodanig een Diertje aan de lucht „ wordt blootgefteld , zo dat het eene vrye „ ademhaaling geniet, en het zelve daarna we„ derom onder water wordt gedompeld, dan „ zal het fpoedig verflikken en lterven. Men „ moet met dit alles (vervolgt hy) het Mira„ kei niet te groot maaken: want alhoewel een „ Dier , na eenigen tyd te hebben geademd , „ in het water flikt, zo gefchiet dit echter niet „ op het eerfte oogenblik ; zelfs heb ik een „ jonggebooren Katje, het geen eenmaal gea>> demd had , een half uur onder water zien „ leeven. Bohn ondervond dit twee keeren „ in twee levendig geboorene Kinderen , die , „ eenige uuren lang , zonder lucht te kunnen „ fcheppen , waren begraaven geweest. Ook „ heb-  de ADEMHAALING. 213 è hebben, volgens het getuigenis van Senac, , jonggeboorene Dieren, welken men, na geII ademd te hebben, de ftrot had afgebonden, „ geduurende 24 uuren kunnen leven. In ee„ ne Vrucht zyn voorts de Longen geheel te „ zamengedrongen , en byna al het bloed van het rechter Hart moet gaan door het Eironde " gat, of door de flagaderlyke Buis ; maar , „, zo ras de jonggebooren geademd heeft, ver„ wydt zich de Long , en ontfangt een aanzie„ nelyk gedeelte bloeds, zo dat dit vogt_thans „ zynen weg neemt door dit Ingewand, in fte„ de der voorige nu overtollige wegen. Indien „ derhalven zodanig een Dier weder in het wa„ ter wordt gezet, zal het bloed voortgaan met een weg te zoeken door de Longen , doch " dezelve wegens het gebrek der ademhaaling " geflooten vindende , aldaar opgehoopt worden , en hoewel minder fchielyk dan in een " volwasfen Dier, door verdikking den dood " aanbrengen " ( g > , Dus verre de Heer Haller. Hoe zeer ook de betooging van den Heer Haller tot opheldering deezer duistere ftoffe moge verftrekken , zyne oplosfing fchynt echter °geenzins de zwaarigheid volkomen weg te neemen. Het rechter Hart blyft immers in dit geheel CO Ehm. Phyfiol Tom. III. pag. 313 & feq. O 3  214 • AANMERKINGEN oveti geheel geval fleeds even groot, en ftort na" de eerfte inademingen geen meerder bloed uit, dan eenige uuren vroeger , toen de Vrucht noch in zyn natuurlyk water leefde ; het ftuitte toen tegen den wederftandbiedenden Long , en redde zich zeer gemakkelyk door het Eironde gat en de ilagaderlyke Buis. Zo nu het jonggebooren Dier , na geademd te hebben , weder in 't water wordt gezet, brengt men het alleen in den voorigen toeftand , dat is , men belet op nieuw den weg door de Longen ; doch het Eironde gat en de Ilagaderlyke Buis ftaan open , en hebben dezelfde eigenfchappen, die zy voor de inademing bezaten. En dus vraag ik met reden, waarom kunnen deeze beide openingen, die geduurende de zwangerheid het bloed des rechter Harts zonder eenig gevaar van flikking naar het linker Hart overbragten , dit zelfde , na het beletten der begonnene ademhaaling niet hervatten ? en waarom zal het bloed zynen ouden , noch openftaanden weg , niet weder opzoeken ? De bovenaangehaalde Proeven van den Heer de Haan zyn , myns bedunkens , zeer gefchikt , om deeze zwaarigheid weg te neemen. Het bleek immers uit dezelve , dat, zo wel in verdronkene , als anderzins geflikte perfoonen, dikwerf niet alleen het rechter, maar ook het linker Hart , vol bloed wordt gevonden ; dit bloed  DE ADEMHAALING. ais 1 bloed kan alleen komen uit de Longe-aderen , die thans door de werking der begonnen ademhaaling vol bloed zyn , terwyl zy in een Dier , hetgeen noch niet geademd hééft, geheel ledig zyn. In eene Vrucht, welke nooit geademd heeft, kan derhalven de rechter boezem des Harts zich vryelyk in den linker door het Eironde gat oztlasten , zonder dat het eenigen tegenftand door een' uit de Longen komenden ftroom zal ontmoeten. Doch zo ras een Dier eenige reizen geademd heeft, is de Long met bloed opgevuld , en dezelve geeft een geduurig toevlietenden ftroom tot het Imker Hart, welke eenigen tyd aanhoudt, zo het Dier nu weder in het water wordt gedompeld, ündertusfchen wordt het bloed der rechter boezem , door deeze nieuwe indompeling , m zyn onlangs ontgonnen weg . door de Longevaten gefluit , en moet thans weder den ouden loop neemen door het Eirond gat en de ilagaderlyke Buis : maar de weg door de eerstgenoemde engte is byna geheel geflooten door dengelyktydigen toevloed uit de Longen. Het bloed is dlrhalven noodzaaklyk gedreeven tot de flagaderlyke Buis ; doch deeze kan zo veel bloed teffens niet verflinden : by gevolg volgt hier eene ophooping en ftilftand in het bloed , die ras eene verdikking ten gevolge heeft, vooral in jonggebooren Schepzels, in welke eene ge- O 4 rulb  2i6 AANMERKINGEN over ringe verhindering des omloops ftraks doodelyk is , wegens de groote aandoenlykheid van het Zenuwgeftel. §• I V. Over de redenen , waarom eene beduryene Lucht doodelyk is voor alle Dieren. Het is eene bekende zaak , dat geen ademhaalend Dier in eene lucht, die door zyne eigene of vreemde uitwaasfemingen befmet is , kan leven : dan, hoe flandvastig ook deeze uitkomst zy , is zyne oorzaak nochtans zeer bezwaarlyk te ontdekken. Veele en verfchillende oplosfmgen deezes verfchynzels zulle wy by de Schryvers vinden ; maar om dezelve te toetzen , moeten wy vooraf bepaalen , of deeze eigenfehap der lucht, waar door zy in korten tyd tot de ademhaaling onbekwaam wordt , tot het noodzaaklyk of nuttig gedeelte deezer werking behoort : dat is, of zy, die in eene bedurvene lucht fterven, alleen door eene verhindering van den omloop des bloeds omkomen, dan of hun dood, aan de vernietiging van eenig byzonder levendigmaakend , of ander verhinderd vermogen des dampkrings , zy toe te fchryven. De zaak wel overwogen zynde, zal men moeten befluiten , dat hier geenerhande gehei-  se ADEMHAALING. 217 geheimen plaats grypen , maar dat de bedurve lucht alleen doodt door eene enkele, verdikking, welke een natuurlyk gevolg is van een verhinderden loop des bloeds door de Longen. Want 1. vind men in de Longen van dus omgekomene Perfoonen en Dieren alle dezelfde verfchynzels, welke in dezulke voorkomen, die door verworging of verdrinking zyn omgekomen. 2. Zy derven ook in den zeer korten tyd van een of twee minuten , zo veel rasfer, als het glas, waar in de voorwerpen worden opgeflooten , kleiner is geweest , welke tyd veel te kort is , om het gevolg aan het gemis der nuttigheid der lucht toe te fchryven ; want de vruchten van heetbloedige Dieren kunnen , van hunne Moeders afgefcheiden, altoos eenige uuren in laauw water leven : zo dat , hoedanig ook de nuttige invloed der lucht op het leven der ademhaalende Schepzels moge zyn, deszelfs gemis zich echter zo fpoedig niet gevoelen laat , dat men 'er eene zo fchielyke dood aan zou kunnen toefchryven. 3. Wanneer de proeven worden genoomen op Dieren in een glas beflooten , derven zy met alle die toevallen en tekens , die aan de verdikking byzonder eigen zyn, en geenerlei gebrek, dan alleen eene verhinderde doorloop des bloeds door de kleine vaten der Longen, aanwyzen. Os De  si3 AANMERKINGEN over De reden der voornoemde doodlykheid moet j derhalven beftaan in een byzonder vermogen , n om de circulatie door de Longen te ftremmen. i Wil men derhalven de nadere oorzaak deezer ï verfchynzels naauwkeuriger weeten , zo moet t men de veranderingen, welke zodanig eene lucht g door de ademhaaling ondergaat , naafpeuren. I Deeze zyn door niemand naauwkeuriger opge^ \ geeven , dan door den grooten Haller (_h~) , i waarom ik hier het voornaamfte zyner waarneemingen zal medeelen. De dierlyke ademhaaling (dus redeneert hy) is eene der gefchiktfle a middels om de veerkracht der lucht te bederven : dit is eerst waargenoomen door Majow , 1 en , volgens de waarneemingen van Boyle , i heeft een Muis vernield Y% gedeelte der inge- \ zogen lucht, en daarna Een blaas gebon- t den aan de ftrot van een Hondt, wordt allengs- \ kens flap door 't verminderen der bevatte lucht. | In eene Duikelaars Klok worden voor ieder mi- t nuut 100 duimen lucht vereifcht. Hales heeft t gezien , dat door een Rat 5£ der ingeademde ; lucht is vernield , en door hem zeiven , als hy ( uit eene Blaas , byna tot flikken toe , adem- < haalde, 7£. Op een andere tyd nam hy waar, ( dat 'er in ieder ademhaaling 9 duimen lucht ver- ( looren gingen , 't geen in een uur maakt 353 ] duimen , of 100 greinen gewigt. Op een anderen ; (/■O Elm. Pbyjiol. Tom. III. pag. 2,06. & fe.q.  de ADEMHAALING. 219 deren tyd , als hy in een glas in en uitademde, maakte hy 522, duimen lucht onnut in twee minuten ; zo dat *$ van de geheele uitgebreidheid zyne veerkragt verboren hebbende , was te niete gegaan. Verratti heeft gelykfoortige Proeven genoomen , en befpeurd , dat de K\Vik , door het ademhaalen der Dieren gezonken , weder tot zyne voorige hoogte keert, zo ras dezelve geftorven zyn. De groote Haller is zeer genegen , om aan deeze verminderde veerkragt het nadeel eener niet vernieuwde lucht toe tefchryven, doch hy durft dezelve echter niet voor de eenige reden erkennen. Want (merkt hy aan) in proeven , welke op Dieren genoomen zyn , die in een glas met een Peilbuis voorzien, waren opgeflooten, is de lucht maar 5, 6, 8, 10, of ten hoogften 12 lynen gevallen , fomwylen byna niets, zo dat aan deeze verandering van veerkracht , die in de open lucht onfchadelyk zou zyn , niet wel de reden des doods is toe te fchryven. Ook is , zegt hy, de warmte de oorzaak niet, want zodanig een lucht wordt op den Thermometer niet warmer bevonden , dan eene andere , en eene Muis is in eene Konstlucht omgekomen, gelyk ook een Kat in lucht, welke met Salpeter bezwangerd , teffèns verkoeld en bewoogen werdt. De uitwaasfemingen der opgeflootene Dieren kunnen, zyns er—. , ach-  B2o AANM ERKIN GEN over achtens, de bewuste nadeelige uitwerkzels ook* niet veroorzaaken , als welke zo ras'niet doodelyk zyn , en in geene genoegzaame menigte uitgaan uit de lichaamen van Springhanen, Vliegen , Wurmen, enz. die nochtans, zo wel als volmaaktere Dieren, met hunne lucht opgeflooten , omkomen. Ook meent hy , dat, indien de lucht - bcfmettende dampen de redenen waren der voornoemde doodelykheid , deeze dan zou moeten weggaan , met de bedurven lucht door een Loog van Potas te laaten gaan. Teffèns merkt hy aan ten voordeele van hen , die de vernietiging van de eigenaartige veerkracht der lucht voor de reden der doodelyke verflikkingen houden; dat. bedurvene lucht noch ter ademhaaling dienen kan, zo zy maar met meerder geweld naar binnen wordt gedreeven ; en dat een Dier veel langer in eene verdikte , dan gewoone lucht kan leven. Voor de reden deezer weggenoomene veerkracht houd hy de menigvuldige wateragtige Dampen , die met de ademhaaling worden uitgedreeven ; doch maakt zich teffens de gegronde zwaarigheid, dat dan ook de Mist, en op andere wyzen met waasfem gevulde lucht, onmiddelyk doodelyk zou moeten zyn. Het ontbreekt niet aan aanmerkingen, welke .men op de anderzins uitmuntende redeneering van den Heer Haller zou kunnen maaken. In  de ADEMHAALING. 221 -ïn het algemeen komt het my zeer zeker voor, dat de verminderde veerkracht hier geheel eft al moet worden buitengeflooten: deeze kan immers geenerhande werking op de Longen doen, dan dezelve verwyderen, en ftemt in zyne werking volkomen met die der zwaarte van de lucht overeen. Is derhalven de levendigmaakende kracht der lucht alleen gelegen in haare veerkracht , of uitzettend vermogen ; hoe kunnen wy dan Hellen, dat eene lucht, die den Kwik een of ten hoogften twee duimen doet zakken, gelyk men in de door ademhaalen bedurve lucht waarneemt, de Longen niet naar behooren kan doen uitzetten , daar wy van een anderen kant weeten , dat de lucht van de Stad QjMto , die den Kwik ten minden acht duimen doet vallen, daar toe noch bekwaam is. Maar, zal iemand zeggen , deeze lucht is veel zuiverder : Ik antwoord , voorzeker ; doch beflnite teffens , dat dewyl een dunner lucht, wiens veerkracht een gering vermogen heeft, gefchikter voor de ademhaaling is, dan eene onzuivere dikker lucht, die door zyne veerende zwaarte de Longeblaasjes beter kan uitzetten, de drukkende zwaarte of veerkracht, welke hier volftrekt van dezelfde betekenis zyn , niet alleen kan gehouden worden voor de waare reden, die de lucht ter ademhaaling bekwaam of ongelchikt maakt; maar dat 'er andere redenen van meerder gewigt moeten by komen. De  s2s AANMERKINGEN over De proef van Hales, welke de Heer Haller bedoeld , wanneer hy zegt (/) , dat bedurven lucht tot de ademhaaling bekwaam is, zo zy maar met grooter geweld wordt ingedreeven , en die iets ten voordeele der veerkracht fchynt te bewyzen , werdt dus genoomen : Hales doorfneed de luchtpyp van een Hond , en bond dezelve vast aan eene blaas, .welke hy aan zyn ander einde , door middel eener Buis met een klep , geduurig met nieuwe lucht kon vullen ; de blaas werdt aangebonden , zynde met lucht gevuld , welke de Hond geduurende twee minuten gemakkelyk genoeg inademde , doch toen werdt hy benaauwd , en zou ras geflikt hebben, zo niet de blaas, in het inademen, geduurig was toegedrukt geweest, om de lucht met geweld in te persfen , terwyl in de uitademing de lucht, door zyn buik te persfen , werdt uitgedreeven ; door welk middel het leven een uur gaande bleef. Dit bewyst ondertusfchen in der daad veel minder , dan in den eerften opflag zou kunnen fchynen, tegen hen, die de veerkracht der lucht verwerpende, liever de fchadelyke dampen der bedorvene lucht , voor de waare reden haarer doodelykheid houden. Want zo men fielt, dat eene zodanige lucht, op de natuurlyke wyze ingeademd , den loop des bloeds ftremt door de nadeelige werking der medegevoerde ftoffen, zo volgt (i) L. c. pag. 209.  de ADEMHAALING. 223 Volgt daar geenzins uit, dat dit beletzel niet zou kunnen overwonnen worden door eene geweldige ademhaaling en aanmerkelyk vermeerderde werking der Longen. Hier komt noch by, dat Hales zyne blaas, van vyf tot vyf minuten, met nieuwe lucht vulde. Dat een Dier langer in eene bedurvene verdikte lucht kan leven , dan in eene die dunner is, bewyst ook niets ten voordeele van de Voorftanders der Veerkracht. Want 1. is zodanig eene ademhaaling altoos geweldiger, dan eene natuurlyke , en de lucht is door zyne meerdere werking in ftaat, om het nadeel, het geen de vergiftige kracht der Dampen aan de circulatie toebrengt , eenigzins te overwinnen. 2. Kan een dikker lucht meerder Dampen opflurpen , dan een dunner, en hun nadeel merklyk temperen. Ik kan hier niet flilzwygende voorbygaan een byzonder geval , door den Heer Haller in zyne aantekeningen tot de aangehaalde plaats opgegeeven , aangaande drie Vrouwen , welke geduurende 38 dagen in eene zeer eng beflootene, doch teffens ongewoon koude plaats het leven behielden. Naar alle waarfchynlykheid heeft de koude lucht de uit de Longen komende dampen te veel verdikt, om zich volkomen met de lucht te vermengen, en door deeze te doen nederploffen, de bekwaamheid om ter ademhaaling te die-  224 AANMERKINGEN over dienen, in dien anderzins naauw bepaalden damp* kring onderhouden; ongeveer gelyk in eene fierke Vorst alle dampen uit de lucht in de gedaante van een fneeuwachtig wezen , onder den naam van Rym op het Aardryk vallen , en een ongemeen zuiveren en verkwikkenden dampkring , zo wel voor het vuur als voor de ademhaaling, overlaaten. Het zal met dit alles niet noodig zyn meerder bewysredenen aan te haaien , om de redekavelingen van Hales, Haller, en anderen te wederleggen; dewyl 'er geen onmiddelyke proeven ontbreeken , welke middagklaar aantoonen , dat men de nadeelen eener bedurven lucht niet aan het verlies van veerkragt, zwaarte, of eene gelykfoortige rede hebbe te wyten, maar dat dezelve alleen aan de kwaadaartigheid der befmettende dampen zyn toe te fchryven. Onder anderen vind men hieromtrent deeze proef by den Heer Priestley Hy liet een glas mee lucht bederven , door Muizen in het zelve te doen omkomen, en goot deeze lucht over in twee langwerpige glazen, die met 'hunne openingen in water waren gedompeld: het eene glas bevatte niets,dan bedurven lucht, terwyl onder het ander teffens een Plant Kruis en Munt was gezet, die zeer weeldrig in deeze bedurve lucht tierde. (fc) On different kinds of air , Tom. I. pag. 87.  de ADEMHAALING. 225 tierde- Na verloop van agt dagen werdt onder de beide glazen een Muis gezet, met dit gevolg , dat die geene , welke in het glas met bedurven lucht werdt opgeflooten, aanftonds kwam te fterven , terwyl die van het glas met Kruis en Munt zeer vrolyk leefde. Eenige gelykfoortige volgende Proeven gaven een' gelyken uitkomst , zo dat men met volkomen zekerheid mag befluiten , dat het doodelyk vermogen van bedurven lucht niet te zoeken zyin eene wegneeming of verandering der algemeene eigenfchappen des Dampkrings, maar alleen in een byzonder Vergift , uit de dampen der uitademende Longen gebooren , welk bederf door geenerleije Waters, Zouten of Geesten , maar alleen door het groeijend vermogen der Plantgewasfen is weg te neemen. De zogenoemde vaste lucht heeft dezelfde eïgenfchappen in het dooden der Dieren, die in een' door ademhaaling bedorven Dampkring worden waargenoomen. Deeze vaste lucht is eene zeer byzondere vloeiftoffe in de Kalkaarden, de Loogzouten, de gistende Dampen , enz. overvloedig voor handen ; gelyk ook in de nabyheid der Mineraale Wateren, die uit dit beginzel hunne werkzaamheid ontvangen , benevens het vermogen om Aarden en Metaalftoffen te ontbinden. Zodanig een vaste lucht is ook, onder anderen , de beroemde vergiftige Damp van de XX. Deel 2. Stuk. P Gr°-  226 AANMERKINGEN over Grotta del Cani, wiens aanmerkenswaardige hoedanigheden de Heer Nol let met veel naauw» keurigheid heeft befchreeven (/), en zulks nog naauwkeuriger zou hebben gedaan , indien men toen ter tyd zo verre in de kennifle der vaste lucht was gevorderd geweest, als heden. Volgens zyne fraaije waarneemingen is deeze Grotte uitgehold in eene zandachtige Rots, ter breedte van drie en ter hoogte van twaalf voeten ; en wat den doodlyken damp deezer plaatze betreft, dezelve overtreft de gewoone lucht in zwaarte, gelyk ook de Heeren Priestley en Lavoisier in de vaste lucht hebben waargenoomen, waardoor hy zich alleen ter hoogte van vyf of zes duimen boven den grond verheft, zonder het hooger gedeelte der Grotte te kunnen vergiftigen. Voorts is hy warm, en doet het lichaam aan als de waasfem van warm Water ; terwyl alle brandbaare 3ichaamen , in denzelven gedooken , aandonds worden uitgedoofd , en de Dieren , daar in gedompeld, draks door verdikking omkomen. Na de aanmerkenswaardige eigenfehappen van deezen luchtgelykenden damp, zo veel mogelyk, te hebben nagegaan, waagde de Heer Nollet het eindelyk , zelve eens eene proef van zyne werking op de ademhaaling te neemen , wanneer hy tot zyne groote verwondering geen den minden zwa- CO Memoires de VAcademie Royale des Sciences > Arm. 2750.  de ADEMHAALING. 227 zwaveldamp of anderen fcherpen geur befpeurde, maar alleen eene zagce prikkeling in de Longen gewaar werdt, niet verfchillende van die, welke de waasfem van aangeglommen kooien van zich geeft. Al wie dit verhaal van Nollet naauwkeurig overweegt , zal met my moeten befluiten , dat de doodelykheid van deezen damp met geen mogelykheid aan gebrek van veerkragt zy toe te fchryven : de Dieren fterven immers op eene plaats, tot welke de buitenlucht een' vryen toegang heeft. De vaste lacht heeft ook dezelfde veerkragt, als die des Dampkrings , en is wegens haare meerdere zwaarte voorzeker niet minder vermogende óm de Longen uittezetten , dan de oneindig fynere gedephlogifticeerde lucht : daarenboven, indien de vaste lucht al geen genoegzaam vermogen bezat om het Longeftel zo veel te verwyderen , als de werking van 't Middelrift en de Ribbefpieren in de inademing vorderen , zou echter de buitenlucht, volgens de gewoone wetten van zwaarte en veerkragt, toefchieten , en dit gebrek vervullen. Het is derhalven wederom de eigenaartige natuur deezes damps, welke hem zo doodelyk maakt voor alle ademhaalende Dieren, en geenzins eenig gebrek van veerkragt, zwaarte of iets diergelyks. P 2 De  228 AANMERKINGEN over De uitmuntende Lavoisier , die in zyne Opuscules Phyfiqiies @ Chemiques , een Werk, 't welk , zo wegens zyne naauwkeurigheid, als wegens de uitgelezenheid der proeven, den Schryver een onfterffelyken roem heeft verworven , ook eenige Waarneemingen aangaande de werking der vaste lucht op het leven der Dieren heeft medegedeeld, is van meening, dat de ongefchiktheid deezer lucht tot de ademhaaling , waarfchynlyk ontftaat uit haare opflurping in den waasfem der Longen , waar door zy eerder gefixeerd zou zyn , dan zy tot de fynfte Longeblaasjes zou kunnen komen : volgens de thans zeer bekende waarheid , dat de waterige vogten en dampen deeze lucht met greetigheid opflurpen , en ze voor een groot gedeelte van haare veerkragtige vermogens berooven. Dan ik merke hier op aan , dat deeze oplosfing geenzins zou kunnen uitleggen de doodelykheid deezes damps in de Grotta del Cani, en menigvuldige gelykfoortige plaatzen by de Mineraale Staalwateren over den gantfchen Aardbodem ; dewyl de nabyzynde lucht des Dampkrings niet zou nalaaten aanflonds op deezen damp in te vallen , zo hy onder het ademhaalen zyne veerkracht kwam te verliezen , 't geen voorzeker niet is gebeurd, dewyl Nollet dan wel eenige byzondere aandoening in zyne ademhaaling zou hebben gevoeld 5 («O Tom. I. pag. 504.  de ADEMHAALING. 229 voeld, daar hy echter alleen fpreekt van eene zagte prikkeling in de Longen. Daarenboven komt de onderdelde opflurping der vaste lucht geenzins met de bekende eigenfchappen der uitwaasfeming onzer Longeblaasjes overeen ; want vooreerst beftaat dezelve voor een gedeelte uit Brandftoffe of Phlogifton , en maakt eene gephlogifticeerde lucht, die de opflurping der vaste lucht zeer veel zou verhinderen , ten anderen is de damp onzer natuurlyke ademhaaling , door de vaste lucht, die hy uit het lichaam trekt, reeds in aanmerkelyke maate verzadigd gelyk een ieder onder anderen kan ondervinden door in Kalk wat er te blaazen : want zo ras dit gefchiedt, fcheidc zich eene aanzienlyke menigte van vaste lucht van de overige doffen, en worde door haare vereeniging en nederploffing met de Kalkaarde volkomen zigtbaar. De doodelyke uitwerking der bedurven lucht en der luchtgelykende vloeiftoffen kan derhalven op geenerhande wyze uit de vermindering van de O) Sommige Liefhebbers zyn van meening dat de waaffem der Longen weinig of geen vaste lucht bezit, maar da: de vaste lucht , welke wy , door in Kalkwater te blaazen, doen te voorfchyn komen , moet worden begreepen als eene ftolTe door de werking deezes damps uit de ingeademde lucht gepraecipiteerd. Volgens deeze tbeory zyn de vaste lucht en de damp der ademhaaling volflrekte oppofita, die geen ver. eeniging dulden ; in welk geval het genoemde gevoelen noch minder aanneemelyk worden zou. P 3  230 AANMERKINGEN over de byzondere eigenaartige eigenfchappen des Dampkrings worden opgelost , maar legt in tegendeel alleen in den byzonderen vergiftigen aard dier Wezens verborgen. Dit heeft ook onder anderen begreepen de voortreffelyke Cigna, welke teffens heeft aangetoond , dat de lucht in het uitademen overlaaden wordt met zeer fcherpe deeltjes, die van een vergiftigen aard zyn. Dan om reden te geven van de doodêlykheid der genoemde deelen , fielt hy , dat deeze dampen in de Longen wordende opgehoopt door hunne bytende kracht de Blaasjes dier werktuigen zamentrekken, en hunne verwydering beletten, Hy merkt verder aan, dat Boerhaave zodanig een vermogen aan den zwaveldamp toekende , en dat zy , welke in een niet vernieuwde lucht zyn opge- • ilooten , worden gekweld door zeer kleine inen uitademingen , het geen , zyns bedunkens ,, tot een genoegzaam bewys verftrekt van eene geweldige zamentrekking der Luchtpypjes. Hoe veel waarfchynlykheid ook voor het gevoelen van den Heer Cigna moge zyn, zo> vallen 'er echter niet weinig zwaarigheden tegen in te brengen. Men kan wel niet ontken-- nen , dat de waasfems der fcherpe Mineraal e Zuuren en gelykloortige itoffen , een zodanige doodelyke inkrimping der Longebuisjes en celletjes zouden kunnen te wege brengen; hoewel  de ADEMHAALING. 231 wel zy zelden in de mogelykheid zyn , om tot het binnenfte der Longen door te dringen , dewyl zy doorgaans in hunnen eerften aanval de gevoelige Zenuwen der Strot en Longepypen zo geweldig aandoen , dat 'er eene doodelyke verflikkende hoest op moet volgen , indien de prikkeling niet fpoedig , door een ruimen toevloed van verfche en zuivere lucht, wordt verzagt. Maar, om zulk een geweldig vermogen aan de boven opgetelde dampen toe te kennen, dit fchynt my hun bekende min prikkelende aard bezwaarlyk toe te laaten ; te meer , daar de zelfflandigheid der Longen geenzins van ee* ne zeer aandoenelyke gefteltheid is", en in de Proeven, door de liefhebbers der Irritabïliteït genoomen , geene tekens van eenen zich zamentrekkenden aard heeft getoond , dan alleen door de geweldige werking der Scheikundige Zuuren , die alle dierlyke ftoffen , zo wel levendige als doode, doen inkrimpen ; doordien zy het weefzel der oorfpronklyke Vezelen vernietigen. Aan de gevoeligheid der Longen kan zodanig eene inkrimping ook niet worden toegekent : want een gevoelig Zenuwgeftel , ontbloot van Spiervezelen , geeft wel pyn , maar geene krampagtige beweegingen ; daarenboven is de gevoeligheid van het Longegeftel alleen te vinden in het Strottenhoofd en de voornaame Luchtpypen , terwyl het eigentlyk Longeweefzel weinig gevoel bezit. Eindelyk zou de onP 4 der-  AANMERKINGEN over derllelde zamenkrimping ook niet kunnen gezogt worden in de bekende veerkragt der Longeblaasjes ; want deeze , hoewel in haare foort zeer aanmerklyk, is alleen dat vermogen, waar door deeze blaasjes eens uitgezet zynde , weder tot haare voorige middellynen inkrimpen, zo ras 't uitzettend vermogen verdwynt; doch deeze eigenfchap heeft niets gemeen met eene fpicrachtige zamentrekking door een prikkel in beweeging gebragt. By eene andere gelegenheid heb ik met verfchillende bewyzen aangetoond , dat het vermogen , het geen ons bloed door de kleine Vaten doet beweegen, niet alleen aan het Hart, maar ook aan hunne gefleltheid zelve zy toe te fchryven , en teffens , dat deeze kracht moet gezogt worden in .de verdeeling der Zenuwen, door de einden der kleine Vaten , zo dat de prikkeling deezer fynfte deeltjes eene geheele "verhindering in den omloop kan te wege brengen. En dat deeze byzondere aandoenlykheid wel degelyk in de Longen plaats grypt, bewyzen onder anderen de fchrik en de koude der tusfchenpoozen.de Koortfen]; welke beide in hunnen aard zo duistere toevallen , de einden der kleine Long-flagaderen zodanig kunnen toetrekken , dat 'er zomwylen eene fpoedige ftuiting in den omloop der Vogten en daar van afhangende verdikking volgt. Om  de ADEMHAALING. 233 Om derhalven redenen te geven van de doodelykheid der vaste lucht en der luchtbedervende dampen , is het voldoende , zo wy maar in deeze fchaadelyke Wezens eene genoegzaame prikkeling kunnen vinden , waar door de allerkleinfte vaten der Longen op hunne uitwendige aanraaking worden geflooten, gelyk zy door de werking des Zenuwgeflels in eene zwaare fchrik of beginnende geweldige Koorts worden aangedaan ; want op zodanig eene toefluiting zal noodzaaklyk eenen ftilftand in den omloop , en eene geheele Verftikking moeten volgen. Een ieder, die in aanmerking neemt ,_dat de genoemde nadeelige dampen, hoewel niet fterk genoeg om de Longeblaasjes zelve toe te fluiten, echter een genoegzaam prikkelend vermogen bezitten, om deeze kleine Vaatjes , die, volgens de evcngemelde waarneemingen , zeer aandoenlyk zyn , in hunne werking te verhinderen , zal, zo ik my niet bedriege , myne gedachten niet , als geheel onwaarfchynelyk , verwerpen. Dan zo ik meene , fteunt myn gevoelen , het geen alleen alle zwarigheden oplost en alleen met de natuur der zaake beftaanbaar is , niet flechts op de waarfchynlykheid , maar kan noch met verfcheide Proeven worden bevestigd ; en wel voor eerst hier mede , dat de Longen der in hunne bedorven lucht geltikre P 5 Die-4  234 AANMERKINGEN over Dieren doorgaans bleek en in de fynfte zclfïïandigheid byna ledig worden gevonden , terwyl de (lammen der Slagaderen vol bloed , en de blaasjes in hunnen natuurlyken flaat zyn zonder eenige tekenen van inkrimping. Dit bewyst voorzeker , dat 'er voor den dood eene geheele zamenkrimping in de kleinfle Vaten heeft plaats gehad, door welke het flagaderlyk bloed in zyne ftammen , en het aderlyk in de aderlyke Hammen is uitgedreeven , 't geen ten volften met myne oplosfing overeenftemt. Ten tweeden is het eene bekende zaak by hen ( o ), welke gewoon zyn Proeven met eenige Dieren in bedorven lucht te neemen , dat zy lang in dezelve kunnen leven, naar mate zy daar aan zyn gewoon geworden : zo dat een Muis, die meermaalen aan bedorven lucht is blootgefteld geweest, veel langer daar in kan leven , dan eene andere , die deezen gevaarlyken prikkel noch niet heeft ondervonden. Deeze waarneeming geeft voorzeker te kennen, dat in dit geval het Zenuwgeflel een aanmerkelyke rolle fpeelt, en dat de aandoening der Longen, die de verftikking verwekt, van een krampachtigen aard zy , dan volgens het bewezene kan de zitplaats deezer krampachtige beweeging niet in de Longeblaasjes zelve worden gezogt, en zal CO Pmestlbt U';é'. Tot. f. $g 72.  de ADEMHAALING. 235 Zal by gevolg in de kleine vaatjes derzelve zyne zitplaats moeten vinden. $. v. Over het Nut der Ademhaaling in de Dierlyke Huishouding. In de voorige Afdeeling meen ik genoegzaam de redenen te hebben aangeweezen , waarom onze lichaamen geen oogenblik het vermogen van adem te haaien kunnen ontbeeren; 'er moet derhalven een zeer byzondere reden zyn, waarom de Schepper onze Longen zodanig heeft gemaakt, dat zy in den grooten weg des omloops geplaatst, al het bloed des rechter Harts naar het linker moeten overbrengen door zulke menigvuldige Vaten : en, 't geen het voornaamfte isÖ, dat deeze omloop alleen kan in wezen blyve'n door de voortftuwende kracht eener zuivere veerkrachtige vloeiftofie. Mogelyk heeft niemand dit aanmerkenswaardig verfchynfel in de dierlyke huishouding beter opgel°st' dan de onfterfFelyke Boerhave (ƒ>)> vooral, zo men in aanmerking neemt de aanzienlyke vorderingen , door Geleerden van laater tvd , in de kenniffe der lucht te voorfchyn t (2>) Injl. Med. S. 200. u. 2 9.  236 TAA N MERKINGEN over gebragt. Onder andere fraaije zaaken merkt deeze groote Man het volgende aan : „ Door „ de beweging der Longeblaasjes , die door de „ inademing worden uitgefpannen, en dus meer „ en meer van eikanderen wykende in minder „ punten raaken; door de verandering der cel„ achtige ruimte tusfchen de Blaasjes geplaatst', „ door eene nieuwe beweging van een' tegen„ geftelden aard , wanneer alle deeze deelen „ in de uitademing weder worden verkleind ; „ eindelyk door de veerkracht der lucht, die „ tusfchen de in - en uitademingen overblyft , „ en welker veerkracht alle oogenblikken ver„ meerderd; wordt bewerkt, dat noch de Slag„ aderen , noch de Aderen , noch het Bloed, „ noch eenig ander vogt, op twee eikanderen „ volgende oogenblikken in de Longen op ee„ ne gelykfoortige of gelykmaatige wyze wor„ den gedrukt; maar daar en tegen , dat alle „ deeltjes, die door de Longen vloeijen , we„ derkeerig worden gedrukt, gcdreeven, ver„ mengd, gewreeven, ontbonden en bekwaam „ gemaakt om door de Vaten te worden rond„ gevoerd. — De Chyl derhalven , die in „ den Mond, Maag en Darmen is bereid, • „ wordt hier bearbeid in de gedaante van vas„ te deeltjes , die door het geheele lichaam „ moeten bewegen. — Dus fchynt verkree„ gen te worden de gedaante , welke tot de „ voeding noodig is , — terwyl terfens de „ vloei-  de ADEMHAALING. 237 ze vloeibaarheid en warmte wordt bewaard- — „ En ter deezer plaatze fchynt ook voornaam- " lyk gebooren te worden de roode kleur , die "t aan gezond bloed eigen is." Met-reden zou men eene nadere bevestiging en verklaaring van dit alles in de uitgebreide Werken van den grooten Haller verwagten ; doch zyn Ed. fchynt geen zeker ftelzel in deezen gevolgd te hebben. In de Primae Lweae zegt hy (#) : „ In de Vrucht ontbreekt die „ bloozende roodheid , welke ons bloed eigen „ is, en zyne behoorlyke vastheid; in de Vis„ fchen vindt men zeer dun en weinig flrem„ mend bloed zonder warmte. By gevolg be„ wyst ons de natuur der zaake , dat deeze , beide eigenfchappen onzes bloeds in de Lon„ gen ontftaan." Tot dus verre fchynt de Heer Haller de Stellingen van Boerhaave aan te neemen , doch terwyl hy voortgaat met deeze zaak nader te onderzoeken , maakt hy zich overal zodanige zwaarigheden , dat het door hem zeiven bepaalde gebruik der Longen byna vernietigd, of ten minden zeer onzeker wordt. Want (r > 1. merkt hy aan tegen hen, die de oorzaak der dier- (r) s. 278.  238 AANMERKINGEN over dierlyke warmte aan de Longen toefchryven % dat dezelve ftand houdt en zelfs aangroeit, wanneer de Longen byna geheel en al door een Ettergezwel zyn verteerd ; en verder dat zulks in zich zeiven onmogelyk is, dewyl de koude lucht alhier het bloed als van naby aanraakt. 2. Tegen hen, die de vastheid (denjitas4) . des bloeds voor een gevolg van de werking der Longen houden (j), merkt hy het volgende aan : fi De Long heeft in zyne Vaten geen „ vermogen , verfchillend van dat der overige „ Slagaderen , en 'er valt niets byzonders aan te „ merken in de rasheid, met welke het bloed 3> hier door de Vaten vloeit. Maar ook berei„ den de koudbloedige Dieren , gelyk ook het „ Kuiken in het Ey, een rood, dik en vloeibaar bloed ; terwyl zy eenen kleinen, of ftil„ leggenden [dit laatfte ziet op het Kuiken] of „ in het geheel geen Long hebben." 3. Aangaande de roodheid des bloeds vraagt hy CO : " Ontftaat de roodheid des bloeds „ uit de lucht ? Hier tegen ftryden de koud„ bloedige Dieren, die byna geen genot van de „ lucht hebben, en nochtans zulk rood bloed „ bezitten, als de heetbloedige." Voeg hier by, O) Trim. Lin. S. 279. En nader Elem. Pbyfiol. Tom. III. pag. 360. waaruit deeze woorden zyn genoomen. (t) Prim. Lin. S. 283.  de ADEMHAALING. 239 by , dat 'er volgens Zyn Ed. meening geen, of ten minften geen zichtbaar onderfcheid zy in de kleur van het aderlyk en flagaderlyk bloed der heetbloedige Dieren («). Wat de eerstgemelde redeneering des Heeren Haller betreft, men moet fteeds in acht neemen , dat zy, die de werking der Longen voor de voornaame oorzaak der dierlyke warmte houden , hier geenzins de kracht der andere Slag aderen buiten fluiten : deeze doen door haare wryvende werking , buicen twyffel veel tot de dierlyke hitte in den ftaat der gezondheid, en zo hunne werking vermeerderd wordt door de prikkeling , welke de Etterftoffe noodwendig in de bronnen der circulatie verwekt, moet die hitte - verwekkende wryving merkelyk aangroeijen. Hoewel men derhalven de Longen in den ftaat der gezondheid voor de hoofdbron der dierlyke warmte erkent , belet zulks echter niet , dat in eene merkelyke vermindering van het Longengeftel door verettering, nochtans de warmte des bloeds door de vermeerderde krachten der medewerkende oorzaaken onderhouden worde , ja zelfs aangroeije. De nabyheid der lucht aan de Bloedvaten zou ook geene genoegzaame reden zyn om een ver- war- (h) Elim. Pb-ifiol. Tom. II. pag. 10.  ü4o AANMERKINGEN over warmend vermogen der Longen te ontkennen j' aangezien de groote fnelheid , waar mede het bloed door de kleine Vaten wordt bewoogen. Dan al is de oorzaak onzer heetbloedigheid niet hoofdzaakelyk in onze Longen re zoeken , zo is het echter eene alleraanmerkelyklie eigenfchap, dat in alle heetbloedige Dieren de Longen al het bloed doorlaaten, terwyl in de koudbloedige Dieren maar een gedeelte van dat vogt deezen weg pasfeert , en dezelve , naar maate van de grootheid hunner lichaamen , ook veel minder bloed bezitten. Deeze twee ontegenzeggelyke verfchillen in aanmerking neemende, meen ik met genoegzaame zekerheid te kunnen befluiten: 1. Dat de hoeveelheid des bloeds in de Dieren , welke met Longen begiftigd zyn, van derzelver maakfel afhangt ; dat de Longevaten door hunne beweegingen , meer tot het maaken van goede Bloedbolletjes doen , dan alle andere te zamen ; en dat derhalven de groote uitfteekende nuttigheid deezer Ingewanden beftaat in het be- • bereiden diens overvloeds van bloed, welke in een heetbloedig Dier noodzaaklyk is. 2. Dat dit byzonder Ingewand ook veel toe-' brengt tot de dierlyke warmte : dan dit laatfte I kan ook worden begreepen als een noodzaaklyk j gevolg van het eerfte. Want dewyl de ondervinding leert, dat de grooter menigte van bloed I der heetbloedigen uit het Longengeftel zyn oor- ! fprong ;  de ADEMHAALING. 24,1 fprong neemt, kan de daar mede gepaard gaande warmte alleen worden befchouwd als een noodwendig gevolg van de grootere volheid der Vaten , wegens den daar uit ontftaanden meerderen polsflag in de Slagaderen , die in de koudbloedige Schepzels geheel ontbreekt, gelyk ook door de grooter wryving des bloeds tegen de wanden der kleine Slagaderen , zonder daarom een byzonder verwarmend vermogen in het Longengeftel te plaatzen. De plaatzelyke ontftekingen (trekken tot eene groote bevestiging van dit gevoelen ; in dezelve zyn immers de vaten des aangedaanen deels en zyn vetvlies opgevuld met bloed, waar door eene buitengewoone (terke wryving en klopping ontltaat in de kleine Slagaderen, in welke men in den ftaat der gezondheid geen beweeging gevoelt , en door welke onder anderen eene buitengewoone hitte gebooren wordt, die de natuurlyke in een' merkelyken trap overtreft. Is het nu zeker , dat eene ongewoone opzetting van een deel door overvloed van bloed , door deszelfs geweldiger beweegmg aldaar eene hitte kan verwekken , die de natuurlyke verre overtreft. Dan is het insgelyks ten hoogden waar» fchynlyk , zo niet zeker, dat onze natuurlyke warmte aan eene gelyke maar minder geweldige reden zyn oorfprong verfchuldigd zy. Terwyl teffens volgt, dat Dieren , die , wegens het geXX. Deel 2. Stuk. Q brek  s42 AANMERKINGEN over brek , of de mindere volmaaktheid hunner Longen , zo weinig bloed bezitten, dat in hunne Slagaderen geen polsflag wordt befpeurd , veel minder warm , of geheel koudbloedig moeten zyn. Het geen volkomen met de ondervinding overeenkomt. Ik gaa nu over tot de redenen , door den giooten Haller bygebiagt, om het bloedverdikkend vermogen der Longen in twyffel te trekken. Zyn Ed. zegt hier van in de eerfte plaats, dat in de Longevaten niets byzonders te vinden ïs , waarom men aldaar eene meerdere werking tusfchen de vaten en de vloeiftoften zou erkennen , dan wel op andere plaatzen. Ondertusfchen kan hy niet ontkennen , dat 'er voorzeker uaar ter plaatze eene geheel byzondere foort van beweeging plaats heeft, ontftaande uit de beurtwisfelingen der Ademhaaling. Daarenboven moet men in acht neemen , dat de werking van het Hart op de Longen veel verfchilt van deszelfs vermogen op andere deelen ; dewyl op dezelve alleen byna evenveel kracht wordt hefteed , als op alle de overige deelen des lichaams te zamen. Want het rechter Hart is alleen gemaakt voor de Longen ; terwyl het linker den tegenftand van alle overige deelen des lichaams moet overwinnen : 't is wel waar, dat het rechter Hart merkelyk minder fterkte bezit, dan het linker; maar terjens is het ook zeker, dat de tegenftand der Lon-  de ADEMHAALING. 243 Longen, als*van een zagt en fponsachtig lichaam, 't welk geduurig door de Ademhaaling wordt gefchud, van geen het minst belang is, in vergelyking van dien der overige vaste deelen des geheelen lichaams te zamen genoomen. De Heer Haller beroept zich nu verder op hef bloed der Dieren, met kleiner Longen voorzien, of op zodanige , die dezelve geheel ontbreeken , gelyk ook op de bloedmaakende krachten des Kuikens in het Ey. Hierop dient tot antwoord , dat het bloed deezer koudbloedige Dieren geenzins met het onze kan worden vergeleeken : het bloed des Kikvorfchs by voorbeeld is noch vloeibaar in eene warmte van 35 of 36 graaden op den Farenheitiaanjcben Thermometer , maar het Menfchelyk bloed kan niet ongeftold bewaard worden , dan in de warmte van 96 graaden O). Bygevolg is de vastheid en dikte des kouden bloeds alleen fchynbaar, en ontftaat uit gebrek aan warmte , zullende hetzelve ongemeen dun en vloeibaar zyn , indien het met eene inwendige hitte van 96 graaden door de Vaten werdt gedreeven. Voeg hier by , dat volgens des Heeren Hallers rekening, zelfs zeer weinig bloed in de lichaamen der koudbloedigen is te vinden , zo zy met heetbloedige van dezelfde grootte worden vergeleeken : want dan (v) Haller Elcm. Pbsf. Tom. II. pafc fC. q *  244 AANMERKINGEN ova bezitten de eerfte maar f gedeelte bloed in vergelyking van dat der laatfte (ro) , 't geen , gelyk boven reeds is aangemerkt, alleen genoeg is om het groot vermogen van heetbloedige Longen aan te wyzen. Het voorbeeld der Kuikens is ook byzonder in zyne foort: deeze Dieren cntleenen, of van de broedende Moeder of van de Konst, de vereifchte dierlyke warmte , en zyn daarenboven geplaatst in een alleruitgewerkst dierlyk vogt, het geen, met behulp der geleende warmte en eigen circulatie , zonder de bewerking van Longen of Kieuwen , ras in bloed overgaat. Wat eindelyk de roode kleur des bloeds. betreft, dezelve kan, volgens het oordeel van den Heere Haller , niet voor eene uitwerking der Ademhaaling worden gehouden , wegens haare tegenwoordigheid in de koudbloedige Dieren. Dan in de Visfchen beeft hy zelfs erkend , een minder ingedrongen en zwak zamenftremzel des geftolden Bloeds , zeggende : Denfitatem ibi minorem & tenuius crajjamentum reperiri. De zo even genoemde reden van 't gebrek der dierlyke warmte in koudbloedige ademende Dieren , toonde ook , dat het bloed van hun veel dunner moest zyn, dan het onze. Eindelyk bezitten deeze Dieren weinig bloed , in vergelyking der heet- (k?) Ekm. Phyftol. Tom. II. pag 6.  de ADEMHAALING. 245 heetbloedige. En by gevolg kan hunne Long, door eene zeldzaame en minder algemeene ademhaaling , zeer wel dezelfde uitwerking doen op dit weinig waterachtig bloed , het geen , veel dikker en overvloediger in een heetbloedig Dier zynde , eene onafgebrookene werking der ademhaaling vordert. Om ondertusfchen met zekerheid te betoogen, dat de roode kleur des bloeds zyn oorfprong aan de Ademhaaling verfchuldigd zy , behoeft men niet in aanmerking te neemen , dan het onderfcheid van kleur tusfchen het bloed der Slagaderen en dat der Aderen. Het is wel waar , dat hieromtrent de Ontleders van eikanderen verfchillen , en zelfs de groote Haller zich by die geenen heeft gevoegd , welke het voornoemde onderfcheid van kleur ontkennen , doch van den anderen kant wordt dit verfchil door zo veele voornaame Mannen bevestigd , dat het niet gevoegelyk kan worden ontkend. Om zelfs de zaak eens met zekerheid te zien , opende ik in een Hond op den 11. van Sprokkelmaand deezes Jaars , de rechter holligheid der Borst en den Buik , zodanig , dat op de eerfte plaats de rechter boezem van het Hart, en op de andere de groote Slagader ( Aorta defcendens ) was ontbloot. Deeze beide plaatzen doorftak ik daarna gelyktydig , en vestigde myn aandacht op het bloed , het geen met veel hevigheid uitdroomde Q 3 en  24ó AAN MERK IN GEN over en zeêr veel in kleur verfchilde , zynde hee Aderlyk bloed donker, en het Slagaderlyk blyrood, byna eveneens gelyk de kleuren van Florentynfch Lak en Vermillioen verfchillen. Verfcheide Aanfchouwers, die , in de Phyfwlogie onkundig , des aangaande geen vooroordeel konden hebben , befpeurden die groot onderfcheid van zelve; en by herinnering zag ik , dat men tot dit einde niet eens zo diep behoefde te fnyden : want voor het openen der Borst had ik dit donkerroode bloed al zien ftroomen uit de doorgefneden Velvaten , die meest van eene aderlyke natuur zyn ; terwyl het bloed , 't geen onder het wegfnyden der Borst -fpier uit de takken der uit - en inwendige Mam - flagaderen te voorfchyn kwam , zich door zyn helder rooden glans overvloedig onderfcheide. Hoe wonderbaar derhalven de zaak fchyne , men fchynt zich genoodzaakt toe te ftaan , dat het Slagaderlyk bloed dat der Aderen verre in roodheid overtreft , en by gevolg , dat in de Longen de rede deezer hoedanigheid moet worden gezogt. De ondervinding leert daarenboven , dat deeze kleur verdwynt, zo ras de werking der Longen ophoudt : ten minften eenige dagen laater dit onderfcheid willende onderzoeken in een zo even geflikt Dier, werd ik , volgens reeds by andere aangetekende waarneemingen , geenerhande onderfcheid gewaar. Onder-: tus-  de ADEMHAALING. H? tusfchen.had ik in dien Hond , by wien het onderfcheid zo zichtbaar was, de Longen door eene vooraf volbragte ftrotfneede , geduurende het openen der Borst , by aanhoudenheid doen opblaazen, 't geen, om van het zeker gevolg der Proeve verzekerd te zyn, volftrekt noodzaaklyk is, en mogelyk is het verzuimen deezer omltandigheid de rede geweest, door welke de Heer Haller is misleid geworden. Het is dus genoegzaam beweezen , dat de roodheid des bloeds van de werking der Longen afhangt; doch nu volgt deeze meer ingewikkelde vraag : of zy naamelyk wordt voortgebragt door het byzonder maakzel en de werking der Longevaten op het bloed ; dan of zulks wordt verwekt door de vermogens der lucht, die in de Longen ingeademd, het bloed wel niet onmiddelyk , maar echter van naby raakt. Voor het laatfte gevoelen zyn onder anderen de Proeven van den Heer Cigna, welke met genoegzaame zekerheid beweezen heeft, dat het geftola bloed , aan de lucht blootgefteld , zyne roode kleur aan dezelve verfchuldigd is, gelyk de Heer Haller , die anderzins dit gevoelen met beaunftigde, zelfs heeft moeten bekennen O > Dan hier uit volgt noch niet, dat zulks daarom O) Elem. Pbyfiol. Tom. ITT. pas- 34' Q *  248 AANMERKINGEN over ook in het Bloed der levende Dieren plaats heeft: ten minden , myns oordeels kan men niet , als met de grootfte omzigtigheid , gevolgen trekken , uit het geen in gedold , koud en rustend bloed gefchiedt , tot bloed , het welk geheel vloeibaar , warm , en fnel bewogen , door de Vaten van een levend Dier wordt omgevoerd. De dellingen van den grooten Boerhaave fchynen derhalven volkomen met de waarheid overeen te komen , en zo wy de zaak uit zyn ojgpunt befchouwen, kan men genoegzaam bevatten , waarom byna alle Dieren ademhaalende Longen bezitten , terwyl die geene, welke 'er van beroofd zyn, Kieuwen of andere kleinzende werktuigen hebben , of tot die Wezens behooren , die , zonder Hart en omloop van Vogten , op de manier der Plant - Gewasfen leven- In het byzonder drekt het maakzel der Kieuwen in de Visfchen tot een uitmuntend bewys voor de wyze van werking onzer Longen, volgens het begrip van Boerhaave. De Kieuwen zyn immers in het geflagt der Visfchen van een gelyk gebruik , als by ons de Longen ; haare beweeging is ook van dezelve onontbeerlyke noodzaaklykheid ; eindelyk bedaat haare werking en nut in eene geduurige voortduwing en klein-  de ADEMHAALING. 24? kleinzing, door middel van menigvuldige Vaten , aan de werking van een voor hun gefchikt Vogt blootgefteld. Is nu het groot oogmerk deezer Werktuigen alleen eene geduurige beweeging en menging van het bloed , het geen door de Vaten loopt, waarom zullen wy zonder gewigtige Proeven , op bloote onderftellingen , een ander nut aan onze Longen toefchryven , die wel van een ander maakzel , doch blykbaar tot het zelfde einde gefchaapen zyn. Met dit alles is 'er onlangs een Engelfch Wysgeer te voorfchyn gekoomen , met eene voor geheel nieuw opgegeevene ontdekking , waar door hy het geheele geheim meent verklaard te hebben ; te weeten de onvermoeide Priestley : een Man , die voorzeker , wegens zyne fraaije ontdekkingen , aangaande de natuur der verfchillende luchtgelykende ftoffen, en zyne overige uitmuntende talenten, de achting van alle Geleerden heeft verkreegen , en wiens Stelling verdient op het naauwkeurigst overwoogen te worden. Q 5 : $. VL  o5o AANMERKINGEN ovek. §• V I. Over de Waarneemingen van den Heer Priestley , aangaande het nut der Ademhaaling en des Bloeds. De Waarneemingen en Aanmerkingen des Heeren Priestley over de Ademhaaling, worden gevonden in het I en UIde Deel zyner Verhandelingen over de Verfchillende Luchtflof fen , en rusten op eene reeks fchrander uitgedagte Proeven : dan omtrent dezelve valt in 't algemeen aan te merken , dat Zyn Ed. geen behoorlyk onderfcheid heeft gemaakt tusfchen de noodzaaklykheid en de nuttigheid der ademhaaling , over welker onderfcheid wy hier boven genoegzaam hebben gefprooken , en wier verwarring hem mcermaalen tot verkeerde beÜuiten en gevolgtrekkingen heeft gebragt. — „ Het is zeker (zegt hy) (j) , dat de meeste Dieren zonder ademhaaling oogenbliklyk fterven, — en dat de inademing eene dikwils daar toe gebruikte lucht , even doode„ lyk zy , als derzelver volkomen ontbeering ; , doch op welk eene wyze de lucht bedurven „ en ter Ademhaaling onbekwaam wordt gc- „ maakt, (y) Experim. and O'jfsrvai. on differents kinds of air , Tom. III. pag. 55- * fcq.  de ADEMHAALING. 25 r „ maakt, heeft tot hiertoe, door den arbeid „ van meenig Wysgeer , niet ontdekt kunnen \, worden ; — tot dat ik het zelfs doorgrond" de in den loop myner Waarneemingen over „ de verfchillende iboiten van lucht , hoewel „ tot andere oogmerken ondernoomen. ,, Uit deeze Proeven bleek ten klaarden , „ dat de Ademhaaling een ProceJJ'us PhlogiJH„ cus zy, die de lucht op dezelfde wyze aan„ doet, als de verrotting , de ontbinding van Yzervylzel, de verkalking van Metaalcn enz. „ waar door de zwaarte der lucht verminderd , „ en haare gefchiktheid tot de Ademhaaling „ wordt weggenoomen, zodanig nochtans, dat „ zy door fchommeling met water , eenigzins kan worden herfteld. Dit gezien hebbende, - befloot ik {Tom. I. pag. 78 & 277.) , dat het gebruik der Longen beflond in het ont11 lasten van het rottig uitvloeizel of Phlogifton, dat met het voedzel in het lichaam gebragt, nu onnut is geworden; terwyl de lucht moet '„ worden befchouwd als een Menflruum , ten „, dien einde gefchikt." Deeze aanmerking van den Heer Priestley fteunt op Proeven , die teffens bewyzen , gelyk een ieder uit de bekende Waarneemingen van Macbride kan zien , dat alle onze dierlyke lütwaasfemingen 5 als zweet, water, afgang enz,  «5^ AANMERKINGEN over enz. de ftoffe der vaste lucht, en teffens het Phhgifton , met zich uit het lichaam voeren. Ten deezen opzicht gebeurt 'er derhalven niets byzonders in de uitademing , en de uitgeblaazen lucht bevat alleen deeze beginzels, om dat zy met een dierlyk vogt bezwangerd is. Ook hebben wy in de voorgaande Afdeelingen genoegzaam aangetoond , dat de reden der doodelykheid van de bedurven lucht niet uit de verhindering van eenige byzondere werking der luchtftoffe op het bloed ontftaat , maar alleen i uit de verhindering des omloops door de kramp-, agtige toetrekking der kleinfte Bloedvaten. De Heer Priestley zegt verder : „ Het. „ geen ik toen befloot het nut der Ademhaa„ ling in het algemeen te zyn , meen ik nu te „ kunnen bewyzen , dat door het bloed wordt „ uitgevoerd , 't geen in de Longen de lucht: 5, van naby aanraakt ; terwyl het bloed eene; „ vloeiftoffe fchynt te zyn , die wonderlyk ge- ■ „ fchikt is, om dat beginzel op te florpen en. „ met zich te voeren , het geen de Chymifien „ Plogifton noemen, en welke haare kleur ver? 5, anderd , naar maate zy met die brandftoffe „ belaaden is, of niet- Verder dat de lucht 5, het bloed zo wel op deeze wyze aandoet, „ buiten als binnen het lichaam , en eveneens „ of zulks onmiddelyk gefchiede , dan of 'er „ eenige zelfftandigheden tusfchen beiden wor- „ den  de ADEMHAALING. m „ den gefield , die de onmiddelyke aanraaking „ der lucht verhinderen. " Op deeze fchrandere betooging valt weder• om veel aan te merken, inzonderheid dat, volgens de zekerfle Waarneemingen der Natuurkundigen , overal in ons lichaam kleine vaatjes zyn,'die niet zo zeer van het roode bloed, dan wel van het weiagtig gedeelte des bloeds eene fyne vloeiftoffe affcheiden. Dat deeze afgescheiden Vogten , zo lang zy warm zyn , zich in de gedaante eens dunnen damps vertoonen : dat dezelve , zo 'er lucht by komt, in de gedaante van een' dunnen damp vervliegen , en dat deeze damp denzelfden benaauwden dieriyken geur opgeeft, welken wy in onze ademhaaling befpeuren. Het valt niet ongemaklyk, dit vogt uit her Hartezakje, de holligheden der Borst, en die der Buik , gelyk ook door het zweeten te verzamelen, en alle deeze vogten, gedeeltelyk door Macbride , en gedeeltelyk door my onderzocht, bezitten altemaal de eigenfchap , om het Kalkwater haare aardfloffe te doen praecipiteren: bygevolg is deeze uitwaasfeming , die eene vaste lucht met Phlogifton van het bloed fcheidt, overal in onze lichaamen tegenwoordig , dezelfde is een noodzaaklyk gevolg van de wetten der affcheiding ; zy wordt noodwendig in de Longen vereifcht wegens de dunheid der Löngeblaasjes , die anders zou-  G54- AANMERKINGEN over ; zouden verflyven, en zy is aldaar in eene grod* te menigte , wegens de aanmerklyke inwendige; „ oppervlakte van dat Ingewand. Volgens de ge-- ,-, woone werkingen der natuure was derhalven de; ., geboorte deezes damps der Longen noodzaak-- t lyk, en de werking der lucht op denzelven.,, fl kon niet nalaaten , een groot gedeelte van dee-- ti zen damp , die aldaar ftilftaandc , voorzeker' fchaden zou , in ieder uitademing met zich te: neemen , zonder dat 'er daarom met eenige re-- j den uit kan beflooten worden , dat de Longen; 'D alleen om deeze ontlasting te bevorderen zyn; q gemaakt. 'I Ondertusfchen wil ik gaarne toeftemmen , \ dat de toevallige ontlasting deezer afgefcheidene i ftoffe van een groot nut zy voor ons lichaam , l dewyl de Natuur geen gelegenheid laat voorby i gaan , die bekwaam is , eenig gedeelte onzer1 i doffen , die tot bederf overhellen , te ontlas- } ten. Dan dit is eene zaak ■ die door niemand. t in twyffel wordt getrokken. De Heer Haller j lpreekt 'er onder anderen dus over : ] „ Deeze olieagtige en ftinkende dampen zyn „ nu die geene , welke de Ouden noemden ,, het Roet van het Hart, — welks ontlasting I „ Galenus heeft gehouden voor het voornaa- I ' me oogmerk der ademhaaling. — Dat in „ der daad deeze ftoffe nadeelig zy, blykt uit 5, haare vergiftige eigenfchappen , wanneer zy ver-  bë ADEMHAALING. 25? | verzameld wordt 5 want de damp , die uic | de Windbuizen der Luchtverwisfelaars van " groote Gevangenhuizen uitvloeit, is een waar " vergif." In de aantekening voegt 'er Haller by , dat Swammerdam deeze vergiftige ftoffe noemt Ma eries inflammabïlis, het geen het zelfde is als Phlogifton. De Heer Priestley heeft derhalven in zyne befchouwïng over de ademhaaling weinig nieuws bedagt, en zyn gevoelen verfchilt hierin alleen van dat van Galenus , dat het op de leest der hedendaagfche Natuurkunde is gefchoeid. Ik kan niet nalaaten aan te merken , dat de ftoffe, welke in veel Menfchen aan handen en voeten uitwaasfemt , van een gelykfoortigen aart zy als der Longen uitdamping ; ja dat zy noch veel Vergiftiger en met meer Phhgifion overlaaden is ; en dat op haare verhindering gevaarlyke Krankten volgen : doch wie zal hier uit beüuiten, dat het nut deezer deelen van ons lichaam in het bezorgen dier uitwaasfemingen te zoeken zyn. Maar , zal mogelyk iemand zeggen , uit de Proeven van den Heer Priestley op de aangehaalde plaats i* blykbaar, dat het geftolde bloed alleen eene roode kleur vérkrygt , wanneer het aan rémeené zuivere , of noch liever aan eene Gedephlogijïiceerde Lucht wordt blootgefteld i  3S& AANMERKINGEN over dat bloed in eene lucht, die tot de ademhaaling onbekwaam is , niet rood wordt: dat men de oppervlakkige kleur des bloeds rood of zwart kan doen worden , en van de eerften in den laatfte , of wederkeerig kan doen overgaan , naar maate men het bloed in eene zuivere of onzuivere lucht plaatst : dat eindelyk de zuivere lucht des dampkrings deeze roodmaakende kracht behoudt, wanneer het bloed in een blaas gedaan , anderzins buiten het onmiddelyk bereik der luchtftoffe is geplaatst , en dat by gevolg de lucht in de Longen deeze roodmaakende kracht kan oeffenen , zonder het bloed onmiddelyk aan te raaken. Ik antwoord op alle deeze fraaije Proeven: i. Dat de Proeven van den Fleer Priestley alleen haare betrekking hebben tot koud geftold bloed, 't gsen in volkomen rust is, en in welk het wei van de bolletjes, die nu in een vast lichaam zyn zamengepakt, is afgefcheiden. Zodanig bloed fcheelt hemelsbreed van't bloed, het geen in de vaten der Dieren omloopt, het welk zeer vloeibaar , warm en gemengd is met zyne dunner vogten : voeg hier noch by , dat het bloed in de lucht geplaatst, eenigen tyd aan dezelve moet blyven blootgefteld , om van haar zyne roodheid te ontvangen , terwyl het levend bloed met groote fiielheid in een zeer kor- /  DE ADEMHAALING. *?? korten tyd door de Longen wordt gevoerd. Waar uit ik meen te kunnen befluiten , 'dat de Proeven des Heeren Priestley , ten opzichte des levenden bloeds, in het geheel niets bewyzen, en dat dien Schryver tot hier toe bondige redenen ontbreeken om de roodheid des bloeds door de werking der Longen , in levend bewoogen bloed voortgebragt, met de werkingen van verfchillende foorten van luchten op buitengevaat geftold bloed gelyk te ftellen. 2. Dat al wilde men de gevallen dezelfde (lellen, dan noch geenzins beweezen zou zyn, dat de roode kleur zyn' oorfprong aan de opflurping van de brandbaare ftoffe verfchuldigd zy. Andere voortreffelyke Mannen zyn immers in een geheel ander denkbeeld aangaande de werking der lucht op het bloed. De Heer Thouvenel onder anderen , die onlangs te Petersburg de prys heeft behaald door het oplosfen eener Vraage over de Bloedmaaking , „ vindt in de lucht O) de oorzaak van hec „ onderhoud des levens, van de kleur en van „ de warmte des bloeds ; hy fchryft alle dee„ ze verfchynzels toe aan de werking eener fy„ ner ftoffe , verfpreid door den Dampkring , „ en door middel der Longen in het bloed ge- „ bragt. O) D't Uittrekzel heb ik genoomen uit de Hijhire ds VAcademie Royale de Medicine a Paris, Tom. I. pag- 122. XX. Deel a. Stuk. R  «58 " AANMERKINGEN over „bragt. "Deeze -ftoffe is, volgens des Schry* p „ vers meening., een Gas, dat het bloed door- i „ dringt, het zelve kleurt en levendig maakt ^ I „ en welke hy meent te zyn eene vereeniging ' „ van lucht en Elecfrique ftoffen , die ont„ bonden wordt door Zuuren , en insgelyks i „ door de ademhaaling wordt vernietigd. Dee- l ze ftoffe eindelyk werkende op het zuiker- 1 „ achtig beginzel des Melks, heeft het venno„ gen om het zelve rood te maaken." Hoewel ik dit ftelzel even weinig gegrond reken , 1 als dat van den Heer Priestley , kan ik cch- 1 ter niet zien , of de Heer Thouvenel kan de Proeven des eerften met evenveel grond ten zynen voordeele uitleggen , en in die gevallen \ in welke Priestley het niet rood worden des ' bloeds toefchryft aan de verhinderde opflurping i des brandbaaren beginzels uit het zelve , vastftellen , dat die omftandigheid gebeurd , dewyl die fyne vloeiftof, welke het bloed moet kleuren , en in het zelve indringen , door het bederf der lucht is vernield. Beide gevoelens hebben hier het zelfde recht, dewyl zy beide zonder eenig behoorlyk bewys zyn. 3. In de voorgaande afdeelingen is , zo ik my niet bedriege , met de grootfte klaarblykelykheid beweezen , dat de waare reden van de fpoedige doodelykheid van bedurven lucht alleen gelegen is in de verftikking ; te weeten , dat  de ADEMHAALING. 250 -dat de Dieren in dezelve geplaatst, omkomen, om dat de circulatie door de Longen wordt verhinderd. Nu wil ik wel toeltaan, dat teffens door de verhinderde werking der Longen , de blyvende kleur des flagaderlyken bloeds gedeeltelyk verboren gaat , maar heb noch nooit eenig bewys gezien , dat hier door de dood is verhaast geworden, of ooit veroorzaakt. Gaarne wil ik gelooven , dat de blyroode kleur des flagaderlyken bloeds veel toebrengt tot eene vrolvke en volkomene gezondheid; maar dat deeze kleine omflandigheid tot het wezen des levens behoort , zou ik niet zonder dircétc Proeven durven toeftemmen ; vooral, zo ik in aanmerking neem , dat veele Lyders aan de Scheurbuik, Tering, Cachexia enz. kwynende ^langen tyd met geheel ontaard en op veelerlei wyze bedurven bloed kunnen leven. 4. Volgens de Proeven van den Heer Priestley ? die ik ook by herhaaling waar heb bevonden , wordt het bloed , 't geen in eene blaas geftold is , aan alle kanten rood; kan derhalven het roodmaakend vermogen der lucht zo verre doordringen , zo moet het zelve , indien de bh/roodheid des levendigcn bloeds van dezelfde beginzelen afhangt, voorzeker kunnen doordringen door de opperhuid , en aldaar het aderlyk bloed, het geen 'er zo menigvuldig is., dat men geen fpeld kan plaatzen, zonder een R 2 Adertje  26o AANMERKINGEN over Adertje te kwetzen , met eene gelykfoortigé I roodheid als in de Longen verwen. Ondertus- ( fchen is dit bloed , het geen uit een velfteekje j vloeit, altoos donker rood , gelyk al het ader- fc lyk bloed. En wil men al eens toegeeven, dat I de werking der lucht zo verre niet kan door- | dringen; waarom wordt dan echter zodanig een i bloed-druppel niet oogenblikkelyk flagaderlyk I rood, zo ras hy door zyne uitftorting onder het | bereik der lucht komt , gelyk de Heer Priest- | lëy in de Longen moet onderftellen te gefchieden , dewyl het bloed aldaar , wegens de fnelheid des omloops, in een oogenblik door de kleinfte vaatjes gaat. Dewyl derhalven deeze verkleuring in de lucht eenen veel te langen tyd vorderdt , blykt van zeiven , dat de roodheid des flagaderlyken bloeds , en die van de oppervlakte des geffcolden bloeds geheel verfchillende zaaken zyn, die geenerhande gemeenfchap met eikanderen hebben. 5. De affcheiding van het Phlogifton van het bloed, is ook eene zeer bedenkelyke uitdrukking ; want hoewel niemand zal ontkennen , dat veele zoute en fcherpe deelen, in.de ftoffe der uitademing bevat , met dezelve worden geloosd , vind ik nochtans geene reden om dezelve het Phlogifton des bloeds te noemen, even weinig als het zweet en de overige ontlastingen 5 die de lucht op eene gelyke wyze aan- -  de ADEMHAALING. &6t aandoen als de ademhaaling , deezen naam verdienen. Het is eene onbetwistbaare zaak, dat 'er zeer veel brandftoffe in ons bloed zy, maar, zo ik my niet bedriege, is het zelve ten nauwften met zyne overige beginzels vereenigd; uitgezonderd echter dit gedeelte, het geen tot de warmte des bloeds behoort, en in zo verre in een ontwikkelden vuurftaat is. Dan , deeze laatfte ftoffe kan den Heer Priestley niet bedoelen, dewyl zy niets verfchilt van ander ontwikkeld vuur, het welk geenerlei verderf in de lucht kan brengen , en ook geen opüurpende middels noodig heeft, om dat het zich , door zyne veerkracht , fteeds even fterk naar alle kanten zoekt uit te breiden. De Heer Priestley zyn gevoelen over de ademhaaling voor zeker houdende , gaat noch verder , en beiluit uit de vermeerderde roodheid des flagaderlyken bloeds in de Longen (£): „ dat het voornaamfte nut des bloeds fchynt te „ beftaan in het ontlasten van het Phlogifton , H waar mede het dierlyk lichaam belaaden is , door het zelve opteflurpen in den loop ^der circulatie, en in de Longen te ontlasten." Het is hen, die in de werkingen der dierlyke huishouding ervaren zyn, over bekend, dat het (&) Loc.cit. Tom. III. pag. 71. R 3  aCs A A N MERKINGE N over -? het bloed de eenige oorzaak zy aller werkzaamheden onzer lichaamen ; dat het de bron is aller affcheidingen , en \ de moeder aller afgefcheiden vogcen ; dat van zynen geregelden omloop de werkingen der ziele , zo lang zy met hec ftoffelyke vereenigd is , meerendeels afhangen ; dat zonder het zelve in de vaste deelen geenerleije verandering plaats kan hebben ; dat eindelyk alle die doffen, die fchaadelyk zyn , en onder den tytel van Water, Phlogifton enz. worden ontlast, alleen voortkomen uit de wryving derbloeddeeltjes, en der vaste deelen tegen elkander, en nooit zouden worden losgemaakt, ja nergens in het lichaam zouden kunnen beftaan , zo 'er geen omloop van vogten was , dewyl dan ook alle inwendige aanwas en afflyting onmogelyk zou zyn. Wil men derhalven ftellen , dat het bloed aan onze lichaamen gegeeven zy , om de bedurvene deeltjes te ontlasten , zo volgt , dat het zelve gefchaapen is tot het wegneemen eens uitwerkzels, dat zonder het zelve geen beftaan zou hebben , en alleen uit den aart en de beweeging des bloeds voortfpruit. Eene gevolgtrekking voorzeker, die de onbegaanbaarheid des voornoemden voorftels zeer overtuigend bewyst. De Heer Priestley trekt op de aangehaalde plaats noch een gevolg, 't welk geen ffceek kan hóuden, en onmiddelyk tegen de ondervinding aan-  de ADEMHAALING. 263 aanloopt. „ Dewyl (c) het voornaarofte ge„ bruik des bloeds (zegthy) fchynt te-beftaan- iu het aanneemenof ontlasten van Phlogiflvn, „ en de graad , in welken het daar van is voor- zien , gemaklyk op het gezicht kan worden „ bepaald, fchynt deeze zaak de oplettenheid „ der Geneesheeren overwaardig te zyn. Om „ het bloed volgens dit kenmerk waarteneemen, „ wordt niets gevorderd , dan op de lichtheid „ der kleur en derzelver diepte te letten , na „ dat het zelve eenigen tyd aan de werking der. „ lucht is blootgefteld geweest." Een Geneesheer , die van dit Leerlmk in zyne oeffenmg gebruik wilde maaken , en den ftrfat der Zieken daar na fchatten , zou zich deerlyk bedroogen vinden. Dikwils vinden wy immers m ziekten van weinig gevaar het bloed met zo een zwaare ontftekingskorst bedekt , dat men geen rood , hoe genoemd , te zien kan krygen. Dikwils blyft ook het bloed ftaan zonder wey en zonder volkomen te ftollen , terwyl de oppervlakte , aan de lucht blootgefteld /allerhande gemengde kleuren geeft van wit, rood, zwart, enz. zonder dat daarom de Lyders altoos in groot gevaar zyn; want hoewel zulk bloed gewoonlyk in doodelyke Longontftekingen en in kwaadaartige Rotziekten wordt gevonden , heb ik het echter ook dikwils in ligte Zydeweên , ja in verkoudheden zoda- rc) Loc. cit, pag, 83. R 4  /" . K \ IV T -m rr V* -r*s r« . 204 n l\ IN iVJ K rv 1 j\ G E N OVER zodanig gezien. Daar en tegen is zeer fchoon en helder - rood bloed in zwaare Ontftekingen dikwerf een vast kenmerk eener onverwinnelyke kwaadaartigheid, en een zeker teken eens nabyzynden doods. Ik eindig hier met het verflandig zeggen van den Heer A. de Haan Cd)„ Longe exiliorem noflri vitahs laticis nos ha„ bere notitiam , quam vulgo credamus , [con„ cludo J. Praeftare tarnen, ut vere dicamus , „ quia fanguis non fit, quam ut, quid fit, fel» fo fiatuamus." 1 ' J (<0 Rat. Med. Tom I. pag. 41. f TWEE-  Bladz. 265 TWEEDE PROEVE (*) OVER DEN AART en WETTIGHEID VAN D S I N - E N T I N G DER KINDER - POKJESj DOOR CORNELIUS ALBERTUS KLOEKHOF, In de Zedelyke Wysgeerte is aan het onderzoek van eenig nieuw, ingewikkeld, en gewigtig Vraag - (luk , vooral geene mindere zorge en arbeid vast, als wel aan de Verdeediging , of aan de Wederlegging van een aangenomen gevoelen. Immers (*) De eerfte Proeve is te vinden in het XIX. Deel 1. ftuk •yan deeze Verhandelingen, bladz. 373 ea volgg. R 5  $66 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid Immers behoort men zulk een Vraag - ftuk van alle zyne zyden re befchouwen. Men behoort toe te zien , dat de te geevene oplosfing op alle die zyden bekwaamlyk voege. Men behoort alle aanmerkens • waardige inwerpingen , door anderen te vormen , ofte by zig zelve uit te denken , in haar allervoordeeligst licht te plaatfen. Men behoort de redenen der te geevene oplosfing , on-opgefmukt, ofte liever geheel naakt, mede te deelen. Men behoort in 't oog te houden de nadeelige gevolgen , uit eene verkeerde oplosfing te dugten. En dan nog blyft niet zelden , by vermeende ontdekking der oplosfing , ook in den Onderzoeker. zelve , eene bedenklykheid over , wel niet genoegzaam om in hem alle berusting te verhinderen, maar genoegzaam om hem te houden beneden zulken trap van berusting , welken hy by de kennisfe van eerfte waarheden, ofte ook door betoogingen, bereikt; en hoedanige berusting alleen , aan hem vol - zeker regt geeft mede tot eene Meesterlyke uitfpraak. Men bevind , dat eenige bepaalde handehvyze j in bepaalde omftandigheden , fomryds door den eenen Zeden-kundigen wettig, en door den anderen onwettig, geagt word , ook fchoon zy beiden met de leere van een onveranderlyk verïchil tusfchen Zedelyk goed en kwaad , en van -eene byzondere Voorzienigheid, inftemmen. Ook  van de In-enting der Kinder - Vol je s. 267 Ook bevind men, dat zulke ftryd van Oordeel , fomtyds onder volgende Geflagten ftand houd : tot dat door eenige naauwkeuriger ontleding der vermogens van de Menfchelyke ziele, ofce door eenige fcherpzinniger redeneer - wyze , de kennisfe der waarheid nopens zodanig ftuk algemeen worde. De voortgezette nafpeuring eenes ingewikkelden voorftels dient ter opheldering van het zelve , ook fchoon zy niet tot de volkomene oplosfing reike. Zy dient om tot waarfchynlyke waarheid den weg te baanen. Eene voortgezette toepasfing van de erkende beginfelen der Zedenkunde op het voorftel , moet dat zelve einde meer en meer bevorderen. Aldus nadert men wel met langzaame, dog met wisfe, fchreeden tot de beminnelyke Waarheid. En dit is myn doelwit in deeze Iweede Proeve over den Aart cn Wettigheid van de In-enting der Kinder-Fokjes. Men zal in dezelve J de verdere algemeene Aanmerkingen , buiten die der eerfte Proeve , tot ons onderwerp nuttig geagt, en uit de Reden - en Zeden - kunde overgenomen, laten voor af gaan voor de verdere hy zonder e , die dat onderwerp onmiddellyk betreffen : in hoope dat de eerfte toereikende zullen bevonden worden, om ook zulke der laatfte, die niet zelfblykelyk zyn, aanneemens- waardig te doen keuren. Zede-  [ Tweede Proeve ever den Aart en Wetitgkell $ Q $ Zedelyk- goede en kwaade bedryven worden onderling onderfcheiden , en beide worden van onverfchillige bedryven onderkend, door de infpraaken onzer redelyke natuur. Deze infpraaken ontflaan , of onmiddellyk op het begreepen voorftel van eenig bedryf, uit den aart, de natuur, en reden der zaaken zelve, onafhankelyk van voorafgaande overweeging der geVolgen, en zonder redenkaveling; of vermiddels eene redenkaveling over de gevolgen. Infpraaken van de eerftFfoort zvn onfeilbaar, als gegrond zynde in de vast-gefteïde betrekkingen tusfchen de dingen buiten ons, en tusfchen onze redelyke Ziele ; en derhalven het begreepen voorftel des bedryfs noodzaakelyk en onmiddellyk verzeilende. Infpraaken van de tweede foort zyn feilbaar; immers voor zo verre ons inzigt der gevolgen bepaald , en derhalven onze redenkaveling over de zelve aan dwaaling onderhevig , is. Als de aart, de natuur, en reden der zaaken, in haare betrekking tot onze redelyke Ziele, en de erkende gevolgen eenes bedryfs, ' beide tevens, het Zedelyk-goede of kwaade des be-  van de In-enting der Kinder - Poljef. 26$ 2>edryfs aanduiden , word de infpraak onzer re-, delyke natuur , door dien zamenloop , van eene dubbele kragt. " Want de voordeelige of nadeelige gevolgen eenes bedryfs , onze natuur - eigene zelfs-liefde opwekkende, verfterken niet flegts eene infpraak: uit den aart der zaaken , maar zyn ook op zig zelve de grond eener infpraak. Deze infpraaken zyn regelen van pligt , voor elk die haar hoort, en houd als de'gebiedende ftemme van den Heer der natuur, en den Wetgeever der Geestelyke wereld. Bykomende omltandigheden konnen den aart eener zaake veranderen ; zy konnen dus het voorftel eenes toepasfelyken bedryfs veranderen; zy konnen gevolglyk, de eerdere infpraak onzer redelyke natuur daar omtrent, voor eene andere infpraak plaats doen ruymen; zy konnen derhalven een ander bezef van pligt, nopens het verrigren of nalaaten eens bedryfs , in ons verwekken. 't Gebeurt , dat alsdan eene dubbing ontftaa, of men , in zynen handel, de eerdere infpraak verder behoore op te volgen ? dan of de bykomende omltandigheden ons tot eene andere wyzen ? In dit geval fchort men alle bedryf op , tot dat men den weerzin tegen deze , of tegen geene,  iyó Tweede Proeve ovèr den dart en Wettigheid geene , handelwyze , geheellyk , of immers ge* noegzaam, opgeheven bevoele „ en men uit die opheffing leere , dat het'bedryf aan deze, ofte wel aan geene , infpraak behoore te beantwoorden. In den natuurlyken weerzin tegen allerleije rampen, zo tegenwoordige als gebeurlyke , vind men een verbod van die tot zig te trekken : gelyk men in de natuurlyke zucht ter zelf behoudenisfe , een gebod vind ter ontwyking en verr wydering van die beiden. De weerzin tegen het ondergaan ook van eene mindere ramp , word , door den weerzin tegen het ondergaan van eene grootere, overmagt. Gelyk de zucht ter ontwyking van de eerfte , door de zucht ter ontwyking van de laatfte, overmogt word. Middelen ter verhoeding van rampen aan te wenden, — van tweederlei rampen, eene van beiden onvermydelyk, de kleinfte te kiezen, —! zyn pligten afgeleid van infpraaken onzer redelyke natuur, uit den aart der zaaken , en uit de erkende gevolgen, beide tevens. Maar men verftaat by den eerften regel, wettige , dat is geoorlofde , en niemands regt verkortende , middelen : en by den laatften regel tegenwoordige rampen, 'tls  van de In-enting der Kinder-Pikjes. 271 *t Is dan klaar, dat eene beweerde pligtmatlgbeid der verhoeding van eene grootere gebeuriyke ramp , vermiddels het tot zig trekken van een mindere ramp , ende zulks met altoos min of meer gevreesd , en fomtyds werkelyk treffend , nadeel der Medeleeden zyner Maatfchappye , geen gevolg zy eener onmiddellyke infpraak van 'sMenfchen redelyke natuur; maar dat 'er reden - kaveling vereifcht worde , om die .pligtmatigheid, ongelet de gemelde bepaalingen, of te betoogen , of waarfchynlyk te maken. Het tot zig trekken van rampen te fchuwen , :— in de beftiering der Godlyke Voorzienigheid Tiopens gebeurlyke rampen liever werkeloos te berusteé , dan gebruik te maken van hachlyke. behoed - middelen, — zyn pligten afgeleid van infpraaken onzer redelyke natuur , uit den aart der zaaken , en uit de erkende gevolgen, bei-, -de tevens. Maar gefield een geval , waar in het tot zig trekken van een mindere ramp tot verhoeding van grootere gebeurlyke rsmpen , ten algemeen natuurlyk- goede, ten algemeen nut des menfehlyken geflagts, gehouden wierd. te {trekken , zo zoude het bedenklyk zyn , of niet de veranderde aart der zaake onze te houdene handel-wyze behoorde te veranderen ? \ 'Lis  rw I aja Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid 't Is dan klaar , dat eene beweerde pligtma- B tigheid van te fchuwen het tot zig trekken eener E mindere ramp , ook ter verhoeding eener alzins \ grootere , maar flegts gebeurlyke ; — en eene \ pligtmatigheid van alsdan liever in de beftiering der Godlyke'Voorzienigheid werkeloos te berusten ; — geene gevolgen zyn van onmiddellyke infpraaken der redelyke natuur : maar dat 'er redenkaveling vereifcht word , om dezelve, onge- I let de gemelde byzonderheden, te betoogen, of waarfchynlyk te maken. In de orde onzer gedagten nopens de wettigheid van eenig bedryf, wanneer de aart der zaaken eene goedkeurende of afkeurende infpraak verwekt, en het natuurlyk - goed of kwaad, daar i uit voorzien , onze aangefchapene zelfs - liefde I ftrydiglyk doet fpreeken, zo moet de overweeging van het eerfte, den voorrang hebben voor i de overweeging van het laatfte. En in onze be- i j fluiten, moet, by even fterken aandrang dezer I \ twee roerfels, het laatfte voor het eerfte wyken. ] Eene infpraak onzer redelyke natuur uit den aart { der zaaken, is als de ftemme zelve van den Wet- c gever. ^ De kennisfe der gevolgen moet door on- f dervinding , of door redeneering , verkreegen i worden. Somtyds brengen ons geen van beiden \ tot de zekerheid. En offchoon wy door fter- j keren aandrang van het laatfte roerfel, onze over- t reeding mogen meer dan genoegzaam agten , om < ons  van de In-enting der Kinder- Fokjes. 273 ons eigen gedrag te regelen , zo is zy nogthans fomtyds ongenoegzaam om het gedrag van ande* ren , die niet alzo overreed zyn , meesterlyk te mogen bepaalen. Ontelbaare Konst - werken , beide der bezielde en onbezielde Natuur , moeten dagelyks , door inrigting van den Algemeenen Schepper , ten voordeel van 't geheel, vernielt worden ; zonder te komen tot die volmaaktheid , tot die duuring , tot die vermenigvuldiging , waar toe zy , uit haaren aart, bekwaam waren. Talryke voortbrengfelen der Natuur moeten ten nadeel van byzondere Schepzelen verftrekken , terwyl zy hec algemeen best bevorderen. Dit leert ons behoedzaamheid, in het oordeel over algemeen - en byzonder natuurlyk - goed en kwaad. De gelegenheden tot eenige zeer moeilyke pligt-betragting, worden, door de beftiering van hec goedertieren Opperwezen , voor byzondere perfoonen geregelt na elks vermogen. Zulke gelegenheden , waar in de tederheid f en de reden , zig onderling allerzwaarfte flagen toebrengen , komen aan weinigen , en zelden , voor. Eene tedere ziele word allergevoeligst aangedaan voor- in - en na- de te werkftelling van zulke zeer moeilyke pligten , die lang vooruit gezien , en vrywillig , in perfoon , uitgevoert, moeten worden. De beproeving van Abraham, de XX. Deel 2. Stuk. S Stam-  274 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid, Stam - Vader der Israëliten, gehoorzamende aan 'c bevel, om , na eenen aanmerklyken tusfchentyd, met beltendig beraad, en eigenhandig, zynen éénen Zoon op te offeren , is ten alien dage , onder alle des kundige Volkeren , nog veel zwaarder geagt, als de beproeving van H i o b , den Üzziter , zig onderwerpende aan de Godlyke beftiering, by de onvoorziene verplettering van alle zyne tien Kinderen. Men heeft dan eenige reden, om vooraf te vermeinen, dat eenig bedryf, 't welk teder - gevoeligen op eene zeer fcherpe proef ftellen zoude , niet ten algemeenen pligt zal worden bevonden. Een Wezen dat den geheelen Schakel der Geestelyke en Lighaamlyke Wereld vermag af te zien , kan alleen, onfeilbaar, kennen de verbintenis van het algemeen natuurlyk - goede mee het zedelyk-goede , en of men in alle bedryf, van 't eerfte tot het laatfte , onfeilbaar befluite. Een bedryf, ingerigt na eene infpraak onzer redelyke natuur, uit den aart der zaaken , heeft doorgaans het algemeen natuurlyk • goede , voor zo verre wy konnen afzien, ten duidlyken gevolge : en in de bevordering van dat algemeen goede kan men , doorgaans , zyn eigen voordeel , regtftreeks of meer afgelegen , ontdekken. Een bedryf, ingerigt tegen zulke infpraak, in uitzigt op het natuurlyk • goede , word doorgaans , op den duur en in 't algemeen, nadeelig be-  van de In-enting der JCinder ■ Toljes. 275 bevonden. Derhalven heeft men , vooraf , reden van vermoeden , dat het voordeel van eenig bedryf, niet. ftrookende met zodanige infpraak , on-egt zal zyn. By aanmerkelyken ftoot van eene infpraak, uit den aart der zaaken , en van eene infpraak , uit het natuurlyk - goede 't welk fchynbaar algemeen is , word de vraage over de Wettigheid der bedryven , uit die infpraaken af te leiden, belemmerende. Eene infpraak uit den aart der zaaken is onveranderlyk, en kan flegts plaats rtiymen, voor eene andere, wanneer bykomende omltandigheden , dien aart veranderende, een ander bezef van pligt doen ontftaan. Het natuurlyk - goede, alleen , is een genoegzaame leid - draad , in bedryven , tot welke zig geene infpraak uit den aarc der zaaken ftrekt : maar is ongenoegzaam, by beftendige ftrydigheid met zulke infpraak. Als de roerfels voor en tegen eenig bedryf, van dezelve foort zyn, dat is, als zy uit den aart der zaaken alléén , ofte uit het natuurlyk goede en kwaade alléén, ontftaan; zo word flegts eene geringe overmagt vereifcht, om ons, in dringende gelegenheden , tot doen of laten over te buigen. Maar het natuurlyk - goede , het voordeel, moet, om tegen eene infpraak uit den S 2, aarc  276 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid aart der zaaken, die tegenwoordig van toepasfing fehynt, in aanmerking te komen , beide algemeen- en groot - geagt worden. Dit vordert de eerbied aan zodanige infpraak, om bevcorens gezegde redenen, verfchuldigd. De weerzin ontfprooten uit den aart der zaaken , tegen een bedryf, dooi het voordeel , de zelfs-liefde opwakkerende, aangepreezen, moet, alvoorens men dat bedryf onderneeme, opgeheven zyn : en men moet het redelyk keuren eene andere infpraak daar op toe te pasfen , die aan het zelve plaats geeft in het zamenftel van 'smenfchen regten en pligten. Tot zo lange moet de ftemme des voordeels niet worden opgevolgt. De uitnemendheid der verltandige boven de lighaamlyke Wereld — het meer onmiddellyk gebod van den Wetgeever in eene infpraak uit den aart der zaaken, — en de min volflrekte zekerheid onzes oordeels over 't algemeen natuurlyk goed en kwaad , —- zouden ons alsdan vermaanen , om de bezorging van dat voordeel, voor ons en onze Natuur - gencoten , of als ondergefchikt , of als ongeoorlofd, of als minder zeker, aan eene zyde te flellen. Alzo ook moet , in een ftrydig geval, de weerzin, ontfprooten uit de zelfs - liefde, tegen een bedryf, door eene infpraak uit den aart der zaaken , duidlyk pligtmatig gekeurt, voor deze laatfte zwigten. De  van de In-enting der Kinder-Fokjes. 277 De uitgeftrektheid eener infpraak uit den aart der zaaken , word niet altoos eveneens begreepen. Ten voorbeeld : Het fpreeken van onwaarheid om iemand te misleiden, word by veelen als algemeen onwettig gehouden : by anderen word die onwettigheid bepaalt tot zulke perfonen , die door een ftilzwygend verdrag regt hebben, om van ons de waarheid te hooren. Men kan in dit voorbeeld , ten dezen veelzins aanmerkings - waardig , gade liaan , — eene infpraak onzer redelyke natuur, uit den aart der zaaken, algemeen luidende ; het nadeel van fommige bedryven , gefchikt na die infpraak als algemeen gehouden; — eene bepaaling der infpraak , door het voordeel aan de hand gegeeven ; — eene veroorloving of verpligting , afgeleid van de bepaalde infpraak ; — en eene ftrydige verpligting , afgeleid van de zelve infpraak , als algemeen gehouden. Zo ziet men , dat die Meesters des natuurly!ken regts, die het fpreeken van onwaarheid om iemand te misleiden , in fommige gevallen geioorloft, ofte ook pligtmatig agten , niet blooteÜyk in het voordeel berusten , maar den weerzin tegen dat bedryf, in fommige gevallen, alvorens poogen op te heffen , door de bepaaling der infpraak zelve. En voorwaar, van de deugdelykheid der bepaaling hangt de wettigheid van het bedryf af. S 3 In  278 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid Tn zulke ftrydigheid van infpraaken , — uit den aarc der zaaken, — en uit het fchynbaar algemeen naruurlyk - goede, — merkt men niet flegts verfchil van begrippen in onderfcheidene perfonen , maar ook, niet zelden, een onregelmatig gedrag in eenen en den zeiven (*). Het (*) By Tr.rf.NTius in Heautontim. ASt. IV. Sc. IV. & VII. zegt Chremes tegen Syrus : ego Mi nee do , nes despondéo. Syr. ut labet. JVon ego in perpetuum diceham Mam Mi ut dares , Verum ut jlmulares. Chr. Non mea ejl fimulatio. Egon j cui datums non Jim , ut ei despondeam ? Syk. Credebam. Chr. Minims. Ziet hier eene infpraak der redelyke natuur, uit den aart der zaaken ! Maar in een laater gefprek , verzoekt hem zyn Vriend , de oude Menedemus zelve , ------- - - Sine : Inceptum ejl : perfice hoe mlhi in perpetuum Chreme ! C h r. E>ic convenijje , cgiffe te de nuptiis. Men. Dicam: quid deinde ? Chr. Me faüurum ejfe omnia. Cenerum. placere : poftremo etiam ,. fi voles , Desponfam quoque ejje dicito. Men. Hem, ijiuc volueram. Ziet daar eene infpraak verwekt door het fchynbaar belang ■Van zynen Vriend, de voorige infpraak uit den aart der zaaken , overmogende ! KKHTUTtirn h Ttttcrui; tten ófeis dvr»v.  van de In-enting der Kinder-Fokjes. 279 Het verrcl-iillend begrip van pligt, by foortelyk-ondeifcheidene infpraaken , is. nog van de eene, nog van de andere zyde , voor-oordeel te noemen. Deze infpraaken blyven , van wederzyde , wezenlyk , roerfels onzer daden. Zy vereisfehen flegts. eene bekwaame toepasfing. „ Dat eene infpraak uit den aart der zaake, nim„ mer eene bepaaling toelaate," of, „ dat het „ fchynbaare natuurlyk - goede zulkè infpraak ze„ kerlyk bepaale," zoude voor-oordeel te noemen zyn. < Gelyk de eigenfehappen der dingen die de zinnen aandoen, en door de Natuur - kundigen tot bepaalde foorten gebragt worden , fomtyds zo na aan malkander grenzen , dat haar foortelyk onderfcheid nauwlyks te onderkennen zy , alzo is ook het zedelyk onderfcheid, in fommige handelwyzen , nauwlyks te onderkennen. De infpraaken onzer redelyke natuur zyn niet alle even luid ; maar in het algemeen , meer of min zodanig , na 't gewigt van elke waarheid , na 't gewigt der gevolgen eenes bedryfs , mede in deszelfs onderfcheidene trappen , en na het gewigt van onzen pligt, uit elke infpraak vloeijende. Het zedelyk gevoel, het algemeen redelyk bezef, het gehoor eener infpraak van 'smenfehen redelyke natuur , is in dezen fyner, en in geenen grover. Zo ook de aandoenlykheid van S 4 'smen-  2tfo Tweede Proeve over den Jan en Wettigheid 'smenfchen Geest, ten opzigte van 't natuurlykgoede. Eene zagtere infpraak word door dezen gehoort en opgevolgc, terwyl geene weinig of mets van haar gewaar word, en dien gids mist. Deze betreklyke fynheid en grofheid van gemeld gevoel en aandoening is natuurlyk ; voor zo verre zy ontftaat, uit de oorfpronklyke bedeeling der verftandelyke vermogens aan elk in 't byzonder. „ Van hem dien veel gegeven is, „ zal veel geëifcht worden." Maar ook ontftaat die verfcheidenheid uit de verfchillende aankweeking dezer vermogens. Deze let fterkst en menigvuldigst, op de infpraaken uit den aart der zaaken : Geene let fterkst en menigvuldigst , op de infpraaken uit het natuurlyk goede, die de zelfs -liefde roeren. Het vermogen van de eene foort dezer infpraaken te hooien , word , door de geftadige oplettenheid daar omtrent, zo veel verfynt, als het vermogen van de andere foort te hooren, verftompt word door onagtzaamheid. Dit heeft ten gevolge , niet flagts eene verfchil iende , maar ook eene gebreklyke , beoordeling over 'smenfchen pligt; die men zekerst opmaakt uit de beiderleije infpraaken, zamenitem mende ,• offchoon van geen even geïvk eezag in deze. - 'c Is  van de In-enting der Kinder-Tol-je s. a,9r 't Is den menfch altoos, min of meer, onaangenaam , een gedrag te houden , niet volkomen ftrookende met eenige onmiddellyke infpraak zyner redelyke natuur, 't Is altoos, min of meer, onaangenaam , een fchynbaar en groot voordeel ter zyde te Hellen, zonder duidlyk verbod. Hy die tot het één, of tot het ander, belluit, moet natuurlyk wenfchen om van die lastige aandoening , was 't mogelyk, ontheven te zyn. Men wenfcht dit gemis van eigene volle overreeding , vergoed te zien door eene algemeene inftemming van anderen, met zyn eigen oordeel en belluit. Dit heeft, wederom , ligtelyk ten gevolge , een Yver zonder verftand, tegen eene meining en handelwyze van anderen , ftrydig met de zyne : terwyl deze ftrydigheid ftrekt ter verdrietige erinnering aan het gebrek van eigene volle overreeding. In allerleije Gefchiedenis - Schryvers komen bedryven voor, als goed - gekeürt en beloont , niet altoos om aan te duiden dat een tegen-overgefteld bedryf te laaken, en ftrafbaar zoude zyn geweest; maar fomtyds om het oogmerk des verrigters ; ook fchoon hy in zyn oordeel over den aart van een ingewikkeld bedryf mogt gedwaald hebben. Of de weerzin tegen eenig bedryf uit hoofde eener algemeen - luidende infpraak uit den aart S 5 der  sSi Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid der zaaken , maar welke uit hoofde eener infpraak uit het natuurlyk • goede fcheen te moeten worden bepaalt , daar door, in iemand , werkeJyk en geheellyk , ofte ook genoegzaam , opgeheven zy , dan niet ? moet aan elks eigene bewustheid blyven overgelaaten. Zo ja , is het overblyfel van den Weerzin voor hem flegts eene fchaduwe van verbod , 'c welk als nu van geen toepasfing is. Zo neen , is de zugt tot het natuurlyk - goede , voor hem , een verzoeking ten kwaade. Zal ten voorbedde , een Vader één zyner Kinderen, — zal een gezelfchap éénen of meerder Perfonen uit haar midden , — by dringend gevaar, in den dood overgeven, om de anderen te behoeden ? Zullen alle tevens aan dat gevaar bloot gefteld worden gelaten , om geen éénen op te offeren ? Misfchien is het goed , de inrigting van elks gedrag, by zulke gelegenheden, aan elks tegenwoordig inzien te verblyven. Hy, die , in dezen , eene handelwyze , als alleenen algemeen ■ pligtmatig bepaalde , zoude zig de inftemming aller verftandige en deugdzaame perfonen nauwlyks mogen beloven : hoedanig eene inftemming by 't voorftel van eerfte, — en van betoogde , — waarheden niet ontbreekt. De byzondere aandagt op het oordeel en de handelwyze van Leden der Maatfchappye, door eenige  van de In-enting der Kinier-Fokjes. £83 eenige hoedanigheden uitfteekende, by fchynbaarenftryd tusfchen het zedelyk-goede, en tusfchen het natuurlyk-goede , in eenig bedryf, — deze aandagt, - - heeft betrekking ofte tot hét eerfte, ofte tot het laatfte. In het laatfte geval onderfteld men , dat zulke Leden buitengemeene gelegenheden hadden , om zig van de geheele fomme aller voordeelen en nadeelen eenes bedenking baarenden bedryfs te onderrigten. In het eerfte geval , onderfteld men, dat die Leden de kennifle des natuurlyken regts , en der pligten van een Menfch en Borger, in eene buitengemeene mate bezittende, die kennifle voorbeeldelyk na-leefden. De geloofbaarheid van 't verhaal eener waarneeming word geregelt na de waarheids - liefde , daar in te ontdekken. Gelukkiglyk doen zig, doorgaans, in een egt verhaal , gereede blyken op van eenvoudigheid , juistheid , onzydigheid , belangeloosheid , en goede trouwe , die den hoorder of leezer zagtkens inneemen , zo dat hy aan deszelfs waarheid niet twyfele : in tegenftelling van vergrooting, voor - ingenomenheid, onnauwkeurigheid , en verwaandheid , die de geloofbaarheid van 't verhaal, en de nuttigheid der waarneeming , traps- wyze , verminderen, 't Is niet behoorlyk , 't verhaal eener waarneeming, waarin zulke gebreken zig aan ons fchynen op te doen , daarom geheel te verwerpen : maar 't is tevens  2.%$. Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid tevens niet behoorlyk, het zelve te geloven : immers niet als met aanmerklyken afïlag. • Manlyk is het , onbeteutert aan eene zyde te ftellen zulke infpraaken onzer redelyke natuur uit den aart der zaaken, zulke regelen van pligt, als ons genoegzaam bïyken , uit hoofde van bykomende omltandigheden , niet meer toepaslyk te zyn op een voorgefteld bedryf. Maar ook is het hachlyk , nieuwe uitzonderingen by deze regelen toe te laten. Wetten , eenigermate na eigen goed-agten te vormen , heeft iets verleidelyks , iets aanlokkelyks voor den hoogmoed cn verkeerde eigen-liefde , die den Menfch naby ligt. Eéne uitzondering baart fomtyds eene andere , tot dat de regel zelve byna verdwyne. Men gewent zig ligtelyk aan dergelyke uitzonderingen , ook by andere regelen. Deugdlievende Schryvers over de on-. derlinge regten en pligten van geheele Maatfchappyen , waarfchuwen ons voor deze gevolgen. En die zelve bedenking vind eveneens plaats, omtrent de regten en pligten van byzondere Perfonen. Na  van de In-enting der Kinder - Potjes* 285 Na deze algemeene aanmerkingen, boven de voorige in myne eerfteProeveover.de Inenting , mede tot dat onderwerp betreklyk geagt , zo komt de piaatfe der verdere , dit ftuk byzonderlyk raakende. De vrage over de Wettigheid der In - enting levert geen enkelvoudig voorftel op , gefchikt om door eene onmiddellyke infpraak van 's menfchen redelyke natuur te worden beoordeelt. De Wettigheid der In-enting vereifcht, dat deze Konst-bewerking niet geoeffend worde tegen den wille van het Lighaam der Maatfchappye , ofte van haar die dezelve wettiglyk verbeelden. Elk heeft even gelyk regt tot den gemeenen Damp - kring , als tot de gemeene Wateren, 't Schynt aan eenig byzonder Perfoon zo weinig toe te ftaan, om het eerfte, als om het laatfte , dezer gemeenfehaplyke goederen ten zynen voordeele , goeddunkelyk , tegen den wille van het Lighaam zyner Maatfchappye , te befmetten. Ten aanzien der byzondere Perfonen , is te letten , dat nopens de Wettigheid der In-enting , de aart der zaake en 't natuurlyk - goede, beide ,  2Só Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid beide , ter beoordeeling, en overweeging komen , en fchynen te ftryden. De Wettigheid der In - enting moet fteunen op het natuurlyk goede , zo algemeen , en groot, beide , dat alle redelyke weerzin uit den aart der zaake , tegen zodanige handelwyze , in den vriend der zelve , worde opgeheven. By ontftentenifle van zulle een voordeel, zo zoude haare onwettigheid zelf - blykbaar zyn. De rekening van het natuurlyk - goede en kwaade in de In-enting, vervat ecrftelyk: haare gevolgen voor de In - geënte Perfonen ; en ten tweede : haare gevolgen voor de verdere Leden der Maatfchappye. Men fchynt het grooter natuurlyk voordeel der In-geënten , als één Lighaam zamen genomen , boven haar die in gelyken getale , by gelyke lighaamsgellelteniiTen , de Kinder-Pokjes ifwagten , mede als één Lighaam , zamen genomen , als genoegzaam beweezen te moeten erkennen : maar met de maate van dat voordeel, in ons Wereld-deel, is het anders gelegen. Sommige Genees - kundigen neemen niet in rekening ten laste der In - enting , deze en geene treurgevallen , in of naby het beloop dier Konst - ziekte , hoedanige anderen wel degelyk ten haaren laste brengen. Ten  van de In-enting der Kinder-fokjes. 28? Ten voorbeelde : De beroemde Dimsdals tekent aan , hoe een Man , na gelukkige rypwording zyner ingeente Pokjes , en voorts na twee Buikzuiveringen , moeilykheid in 't hoofd befpeurende , op den naastvolgenden morgen zig volmaaktelyk wel bevond , korts egter daar na, fchielyk, zonder gevoel, op den grond viel; en in den nagt vaü" den volgenden dag ftierf, volmaakt als iemand die eene beroerte had. De Heer Velze , Hoogleeraar in •£ Hage , tekent de Sterfgevallen aan van twee Jonkvrouwen, na zeer bedenklyke verfchynzelen , onderling van gelyken aart; het eerfte gebeurt op den 19. en het tweede op den 23. dag , na de In-enting : •en welke gevallen hier beneden nader aangeroert worden. Welgemelde Geneeskundigen oordeeten : „ dat die Sterfgevallen zyn toe te fchryven aan oorzaaken buiten de In-enting, Z en na het afloopen der Kinder-ziekte werkende- " Waarentegen andere Geneeskundigen fterk vermoeden, — ofte ook gelooven, ten minften, „ dat die Sterfgevallen, zon- „ der de voorafgegaane In-enting, niet zouden \ gevolgtzyn." De Heer Dimsdale geeft zelve , nopens zyn verhaal, te kennen , dat bef gerugt door dergelyke gevallen te maken, oorzaak zy van haare byzondere melding : en geeft" dus aanleiding om te denken , dat andere gevallen van dien aart, min rugtbaar , en mede aan oorzaaken buiten de In-enting door haare  2g8 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid haare Vrienden toegekent, zomtyds in de duisternisfe blyven. Zeker is het, dat elk Geneeskundige regt hebbe tot eigene berekening , voor zig zelve : en welk regt door geenen anderen mag worden te na gekomen. Maar ook is het zeker, dat verfchillende berekeningen de maate van het grooter natuurlyk - goede der In-geënten , als één lighaam zamengenomen, verfchillend moeten doen begrypen. Deze maate word , mede , door de In - enters zelve, begreepen te verfchillen, uit hoofde van de ruimere of bepaaldere toelating ter In-enting ; en uithoofde der Geneezings-wyze , de In-enting verzeilende. En voorwaar , nevens de In - enting , een zeer buitengewoon levens-bellier al- of niet- te doen houden, zeer bedenklyke Geneesmiddelen al - of niet - toe te dienen , kan niet onverfchillig zyn. Het nadeel der In-enting voor de niet In geënte Leden eener Maatfchappye, vermiddels de verbreiding der Smet-ftoffe , en de verlenging der befmetting, uit ondervinding, ter goeder trouwe op te maken, als nog niet berekent zynde , zo kan het algemeen voordeel dezer Konstbewerking als nog niet volkomen bewezen geagt worden , en nog minder de maate van dat voordeel. Indien  van de In-enting der Kinder < Potjes. 289 Indien een Oeffenaar der In-enting beweerde, „ dat alle eigen-aartig gevaar dezer Konst„ ziekte, in zyne byzondere Geneezings-wy„ ze ophield ," en tevens , „ dat alle befmet„ ting van anderen in zyne handel-wyze wierd „ voorgekomen," zo zouden deze bykomende omltandigheden den aart der zaake geheel en al veranderen ; en zoude , op deze onderftellmgen , alle bedenklykheid tegen de oeffening dezer In - entingen moeten verdwynen. Maar andere Geneeskundigen zouden alsdan verpligt zyn hun geloof aan dit beweerde op te fchorten, gemerkt den fchynbaaren aart der zaake , gevoegt by de zekere uitkomften van talryke In-entingen, mede onder aangepreezene beftieringen verrigt : ter tyd toe , dat die beweerde en vreemd-luidende voordeelen eener zulke byzondere handelwyze , van elders ge^ noegzaam bevestigd waren. Zy , die het aanwezen eener hef-gist- of brand -ftoffe , in alle menfchen, geloven, en houden als de voorbereidende oorzaak der Kinder -Pokjes , konnen deze ftoffe aanmerken : „ als een tegenwoordig gebrek, dat verergering drygt." Zy konnen , op deze onderftelling, de bedenklykheden tegen de oeffening der In-enting , gebooren uit den weerzin tegen het waagen des levens ter voorkoming van XX. Deel 2. Stuk. T flegts  20Ó Tweede Proeve over den Aart en WeUtgheU flegts gebeurlyke rampen, -— en uit het nadeel der niet- ingeënce Medeleden hunner Maatfchappye , — immers ten grooten deele , doen verdwynen. Maar de zulken behooren te bedenken : — J dat hunne onderftelling onbeweezen is; — dat ' zy niet ftrookt met de gefchiedeniffen; — dat zy op den zeiven voet meer foortgelyke doffen in alle menfchen zouden konnen geloven , en 1 houden als de voorbereidende oorzaaken van de 1 Mazelen , van de Indiaanfche Pokken , en van '! andere zulke Land-ziekten, die het groot fte deel * der Inboorlingen , en der bykomende Vreemde- ' lingen , elk doorgaans maar éénmaal in zyn le- c ven, aantasten. « Men bevreemde zig niet, dat het voordeel « der in-enting niet van allen worde gelooft der^ \ zeiver wettigheid te beflisfen. 'Er komen in de 0 Zedenkunde meer andere handel - wyzen voor, \ die , na evenredigheid der gelegenheden , mis-- j fchien geen minder voordeel als de In - enting , vertoonen, en egter eene algemeene wettiging; \ ontbeeren. )! 's Menfchen hoogde goed duld niet, dat hy ■ >' het ooit, met overleg en keuze, in gevaar ftel- » len , dat is waagen zoude , op eenigerlei wyze.. ' 's Menfchen tegenwoordige on ontbeerlyke be- « zitting duld nauwlyks, dat hy haar, met overleg; 6nst bewerking in het algemeen waren toegedaan , en dezelve doorgaans gezegent houdende. — De Ouderen bepaalen zig , voor haar deel in deze In enting, by de toelaating. — De In • enter, mede vertreedende de plaatfe der Ouderen, waarfchuwt de In - te - entenen, trouwhartig, voor de hachlykheid der In - enting. — De te werkftelling van dit middel word toegekent aan den wille en begeerte der meerderjaarige Jonkvrouwen. — De Ouderen, nevens den In • enter, oordeelen, dat niet de In - enting , maar de gevolgde Ziekte , den dood der Jonkvrouwen veroorzaakt hebbe. — Aldus troosten zy zig in het geleden verlies. Wenfchlyk was het, eenig aantal van foortgelyke berigten te hebben , byzonder die tevens bevatteden het oordeel van bedagtzaame perfonen , over eenige Inenting, door haaren eigenen wille , of gezag , of aanraaden , verrigt; by zulke treurige uitkomften, welke ook zy zelve als gevolgen der In • enting aanmerkten. Het  van de In-enting der Kinder-Fokjes. aps Het is door berigten geloofbaar, dat een en ander onzer Landgenooten by eenen doodlyken , ofte ook min gunftigen , uitflag der In - enting > aan zig of de haaren gedaan oeffenen , over Haare daad berouw hebben gehad. Het is niet openbaar , dat iemand onzer Landgenooten by treurige uitkomst eener In-enting , door zyn gezag , aanraading , of toelaating aan éénen der zynen in 't werk gefield, dezelve aan eenig anderen der zynen hebbe doen oeftenen , haar aangeraaden of toegelaaten. Ook is het niet openbaar, ten minften niet van veelen onzer Landgenooten , dat zy na de In - enting aan haar zeiven of aan de haaren verligt , zig over de gebeurlyke verbreiding en verlenging der ziekte door haar bedryf, merkelyk zouden hebben bekommert, verder, dan de Maatregelen , door de Overheden in fommige plaatfen genomen , vereifchten. Word de zucht tot het fchynbaare natuurlyk goede der In-enting , ooit, in zo verre opgeheeven, dat een bedagtzaam Tegenftander dezer handelwyze , ten tyde der afgewagte Kinderziekte hem zeiven of de zynen treffende, even eens beruste in de verkoorne agterlating der veroordeelde In-enting , als hy, ten tyde van eene andere Ziekte, berust in de afwyzing van middelen, die duidlyk ongeoorlofd of verkeerd zyn i T 4 ': Is  2p5 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid 't Is zeer denkelyk , dat fommigen de natuurlyke Kinder-Pokjes afgewagt hebbende , op her, aanftaan - of daar zyn — van eene ongelukkige uitkomst , menfchen , dat zy de In- enting hadden in 't werk gefield. Men neemt dit daar uit af, als zy die Konstbewerking in 't vervolg aan de overige der hunnen, nög voor deze Ziekte bloot ftaande , doen oeffenen. 't Staat vast, dat veelen , in gelyke omftandigheden , niet menfchen, de In • enting in het werk gefield te hebben. Dit blykt, als zy haar in 't vervolg, voor de overigen der hunnen, niet verkiezen. Ter zekere kennis van het' onderfteld algemeen natuurlyk goede in de In - enting , en van de maate van dat goede , als mede ter nauwkeuriger aanduiding der egte infpraaken van 's Menfchen redelyken Geest, in opzigte der In-enting en afwagting , zoude een Voorftander en Oeffenair dier Konst - bewerking nog meerder licht konnen bydragen. Zy die deze handelwyze veroordeelen , en zy die hun oordeel over dezelve opfchorten , aan wien misfchien beiden het niet betaamt de In-enting toe te dienen , hebben minder ftoffe van waarneeming en getuigenis-draging in dezen. Onder  van de In-enting der Einder ■ Potjes. 297 Onder de trekken van eenen Voorftander der In - enting , tot deze meerdere opheldering bekwaamst , fchynen de volgende wel de voornaamfte : Hy zy een ervaaren Geneeskundige , die beiderlei foort van Kinder • ziekte , in dezelve jaargangen , behandelt. Hy houde aantekening der aanmerklyker rampen van beiderleije Zieken , met derzelver vermoedelyke oorzaaken en gelegenheden , zonder de afgewagte Pokjes akeliger — ofte de In - geënte gemaklyker — voor te Hellen , als een waarheid - lievend Tegenftander der In ■ enting doen zoude. Hy befchryve het levens bellier, en de verdere geneezings-wyze, in die Zieken waargenomen. Hy melde niec flegts het getal der geftorvenen , in vergelyking der. herltelden , maar meede 't getal der zulken, die den dood bezwaarlyk ontworllelden, en die, na eene zogenaamde herllelling , eenig aanmerklyk ongemak behielden , ofte ook langduurig kwynden. Hy geeve op, de bykoraende fchynbaare oorzaaken , zo natuurlyke als toevallige , van voordeel of nadeel, met betrekking tot de uitkomften. Hy zette zyne Aanteekeningen voort, van het vermoedelyk begin der natuurlyke befmetting , en van 't begin der voorbereiding ter in • enting , tot aan de uitbotting ; ende voorts tot aan den eindpaal van een algemeen en even gelyk tydperk na de uicbotting. Hy fpeuT 5 re  29% Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid re oplettend na, de gebeurlyke verbreiding en verlenging der befmetting door de In.- enting , met de uitkomften in en omtrent de oorden , alwaar deze Konst- bewerking gefchiedde. Hy zy tevens ervaren in de kennifle des Menfchlyken verftands. Hy ontdekke de gronden , waar op zyne Lyders de In - enting , of de afwagting der Kinder-ziekte pleegen te verkiezen. Hy geeve berigt van hun inzien dezer ftrydige keuzen, by hun eigen gevaar, of dat der hunnen , 'c zy wezenlyk , 't zy verbeeld , op die verfchillende wegen. Hy getuige van zyne eigene gemoeds gefteltenifle , by onrastbaarende toevallen , ofce by doodlyke uitkomften dezer Ziekte , in perfonen , op zyn gezag , of aanraaden , in - geënt. Hy onderrigte ons , indien één of meer bedagtzaame Lieden, by erkende treurige uitkomst der In- enting, door hun gezag , aanraading, of toelaating aan iemand der hunnen in 't werk gefteld, dezelve aan eenen anderen der hunnen hebben doen oeffenen , aangeraaden , of toegelaaten ? Hy bepaale zig, zo veel mogelyk , tot de geschiedenis , in dit alles : zonder inmenging, immers zonder aandrang van zyne byzondere beoordeeling. Hy fta open , ongelet eenige zyner tegenwoordige beoordeeling , voor gebeurlyke begrippen , die hem , in 't vervolg, nader aan de waarheid mogten toefchynen. Hoe  van de In-enting der Kinder - Potjes. 299 Hoe meer men het gevaar des Levens, en andere rampen, als gevolgen der In-enting, verkleint ; — hoe meer men het gevaar van verbreiding en verlenging der befmetting , als een. gevolg der In - enting , verminderd ; — hoe meer men de Onheilen der afgewagce KinderPokjes vergroot; — hoe meer men de gebeurlykheid dezer Ziekte tot de zekerheid doet naderen ; — zo veel fterker word het beweeg, middel ter In-enting, uit het voordeel afgeleid en omgewend. - . » .ji. ■ - JÉte..'~iHoe grover het gevoel is der onmiddellyke infpraaken van 'smenfchen redelyke natuur , die het zedelyk goed en kwaad aanduiden ; — hoe minder de gewoone oplettenheid is , op die infpraaken , in 'c algemeen ; — hoe grooter de gewoone aandagt is op 't natuurlyk - goede ; — zo veel flaauwer word de weerzin tegen deze Konst - bewerking , uit den aart der zaake : en omgewend. Deze verfchillende gevoeligheid en aandagt fchynt een hoofd - oorzaak te zyn van den ftrydigen yver , die men in zommige Voorltanders en Tegenftanders der In-enting aantreft. Dit zelve verfchil van natuurlyke of verkreegene gevoeligheid, omtrent dezelve infpraaken, mitsgaders de trap van vastheid des oordeels over de Wettigheid der In - enting , moeten invloed heb-  p 300 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid hebben op der menfchen gemoederen , niet alleen by de uitkomst, maar ook geduurende het beloop, der in-te-entene Kinder-Pokjes. ff? : 1 ; , - - 1 De fyn • gevoelige, die niet vry vastelyk van deeze Wettigheid overreed was, en tevens zig : een altoos gemaklyk beloop der ingeente Ziekte 1 had belooft , moet by elk toeval , 't zy uit de i Ziekte zelve , 't zy uit eene bykomende en bedenklyke geneezings - wyze , de uitkomst , geduurende dat geheel beloop, met eene ongemee- j ne ongerusthefd verbeiden ; daar zulk een toe- i val hem anders weinig of niet ontroeren zoude : en hoedanige aandoening , in zulk geval, een grover - gevoelige misfchien niet kend , en 1 een vastelyk overreede terftond aan eene zyde i fielt. Elk kan zig hier omtrent toetfen , met ] opmerking lezende een en ander dag-verhaal eener wel blyde - eindende , maar niet alzins ge- 1 maklyke , In- enting. ( I De Voorftander der In - enting, die eene on- middelyke infpraak van 's Menfchen redelyke na- \ tuur beflisfend houd ter regeling van zynen pligt, , moet, om beftaanbaar , of gevolgelyk , te re- \ denkavelen, ontkennen, dat de fchynbaare weer- j zin tegen het verwekken eener Ziekte by gezon- , den Lyve , in zig of de zynen , verzelt van ee- { nig Levens - gevaar en andere rampen , als mede 1, van eenig gevaar voor de Mede - Leden zyner 1 Maat-  van de In-enting der Kinder-Fokjes, goï Maatfchappye, — ter voorkoming eener hoogwaarfchynlyke , doorgaans zeer veel zwaardere en der Maatfchappye nadeeliger Ziekte, — zulk eene egte infpraak zy. Hy moet de natuurlyke Kinder-ziekte wel als gebeurlyk , maar tevens als zo waarfchynlyk en gewigtig aanzien ; en daarentegen het gevaar der Ingeënten , met het gevaar der verbreiding van de Ziekte , zamengenomen , wel als wezenlyk , maar tevens , in vergelyking , als zo gering houden , dat hy in 't groot overwigt van voordeel, duidlyk oorlof of gebod vinde , om van de In ■ enting gebruik te maken. Hy moet zulk en dergelyk geval uitzonderen van den gewoonen regel zyns gedrags, om , indien het by gebeurlyke rampen aankomt op, het waagen van zyn eigen Leven , of het Leven zyner Medemenfchen, blootelyk te berusten in de Godlyke Voorzienigheid , liever, dan gebruik te maken van hachlyke behoed middelen. Hy moet de overblyffelen van weerzin by de In enting , misfchien ook in hem zelve plaats houdende , toefchryven aan het vlugtig voorftel van een gevaar , dat wel verre verwyderr, maar egter mogelyk is. * Hy moet, zelf in geringe overblyffelen van dien weerzin , erkennen den aandrang eener infpraak uit den aart der zaaken, die zynen pligt, buiten deze bykomende omltandigheden, algemeenlyk behoort te regelen. Hy moet befluiten, dar men deze fchaduwe van weerzin , zo min , als de vreemdheid van  p 2 Tweede Proeve over den Jan en Wettigheid van *t behoed-middel, in dezen, behoore gade te liaan: maar dat het in tegendeel, als na, geoorlof: , ofte pligtmaatig, zy, zyn bedryf in te rigten na de infpraak uit her algemeen natuurlyk goede, de zelfs-liefde opwekkende, en de infpraak uic den aart der zaaken, bepaalende. De Tegenftander der In - enting , of ontkent, of erkent, het algemeen natuurlyk goede dezer handelwyze. — Hy, die dit ontkent, moet, om beftaanbaar , of gevolgelyk , te redenkavelen , beweeren : dat het nadeel door de verbreiding der Ziekte vermiddels de in -enting , het voordeel der Ingeënten als één Lighaam aangemerkt , 't zy evenaare, 't zy overhaale : of, hy moet gelooven, dat ook in dit geval, eenes menfchen Weeg - fchaale ter aanduiding der evenredigheid tusfchen natuurlyk - goed en kwaad , van de Weeg-fchaale eenes Hoogeren Wezens verfchille. Kostelyke Hoofden (alzo moet hy denken,) worden door de natuurlyke Kinder -Pokjes aan de Maatfchappye ontrukt: maar ook Pesten der Maatfchappye worden door dezelve weggenomen. Kostelyke Hoofden : maar die de Maatfchappye misfchien nier waardig was. Kostelyke Hoofden, voor het tegenwoordige : maar welker langer Leven eenen vroegeren dood voor hen zeiven en voor de Maatfchappye, misfchien wenfchlyk zoude gemaakt hebben. Hoofden , met welke men de hoop van talryke Nazaaten ver-  van de In-enting der Kinder-Potjes. 303 Verliest: maar welker dood , in volkryke Landen , plaats ruimt voor andere voortteelingen. •— De Tegenltander, die het algemeen natuurlyk-goede der In-enting erkent , moet, om beftaanbaar, of gevolgelyk , te redenkavelen , in aanmerking van den algemeen - genoeg ftandhoudenden weerzin, in aanmerking van zyn pligtmatig gewoon gedrag by gebeurlyke rampen, en in aanmerking van de waardy der Geestlyke boven de Lighaamlyke Wereld, gelooven : dat de Schepper van beiden, aan zyne verftandige en vrye Schepfelen verbiede gebruik te maken van 't natuurlyk - goede, door zulke handelwyze te bejagen. De een en de andere dezer Tegenftanders , moet eenige neiging tot het voordeel der In - enting, eenige ontrustende na - gedagten, die misfchien in hem zelve , by eene zeer rampfpoedige uitkomst der afgewagte Ziekte in zig of de zynen , opkomen, aanmerken als het vlugtig geluid eener naby komende infpraak der menfchelyke natuur ter zelf - behoudeniffe : op hoedanige egte infpraak gegrond is zyn pligt tot afweering van gevaaren , hem zelve , de zynen, of de Maatfchappye, drygende : ende zulks in alle gelegenheden , die geenen weerzin uit den aag: der zaaken medebrengen. Zy, welker lang leven voor de Maatfchappye van zeer groot belang fchynt, hebben , by gelyken aandrang van redenen , eerder regt, of meer-;  304 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid meerder verfchooning , nopens het ondergaan der In - enting , zo met opzigt tot hun eigen gevaar , als tot het gevaar der befmetting van anderen , dan wel zulke, omtrent wien deze byzonderheid niet alzo plaats heeft. Misfchien is dit mede toepaslyk , op het doen ondergaan der In-enting aan Onmondigen , die nog geene eigene neiging hebben, door hen, onder welker beftiering zy ftaan. Wy merkten bevoorens aan , dat beide hy, die de wettigheid, — en hy, die de onwettigheid — der In - enting, ftelliglyk en algemeenlyk beweert, zig in de verpligting ftelt, om de regtheid van zyn gevoelen, voor zig zelve en voor anderen, te betoogen. Men begrypt, dat ieder van hen, die de In - enting al • of niet toegedaan zyn, zyne redenen toereikende kan agten, om zynen handel te bellieren. Men begrypt niet gereedelyk , dat iemand van hen , by eenen fcherpen proef ,. zy te boven gekomen alle onzekerheid zyner ziele , nopens de onveranderlykheid der waarheid zynes oordeels, in dit ftuk. De weerzin tegen het waagen van zyn eigen Leven, en het Leven van anderen tevens by gezonden Lyve, ter verhoeding van eene , wel veel grootere , maar flegts gebeurlyke, ramp , — en in tegenftelling, het voordeel der In - enting , voor de Ingeënten zamen genomen, zonder bewys van evenredig nadeel der niet - In- geën-  van de In-enting der Kinder-Potjes. 30$ geënten , — fchynen die volle en beftendige veizekertheid , by eenen fcherpen proef, aan de eene en aan de andere zyde, te moeten beletten. Zulk een weerzin kan met hgtelyk op den lyst van bloote hersfen- fchimmen worden gefteld : Zulk een fchynbaar voordeel kan niet ligtelyk onder onverfchülige zaaken worden gereekent : maar beide zyn en blyven opmerkenswaardige bedenkingen, ook dan, wanneer men, ha overweeging , de eene zwaarder als de andere , vermeint te bevinden. Bedenkingen , zo gewigtig , dat , daar de Voorftander der In - enting de eerfte flegts houd voor de Schaduwe van een Verbod , en de tweede zyn geoorlofc of verpligt gedrag doet regelen ; de Tegenftander dezer Konst • bewerking , regt-ftreeks ftrydiglyk , in de tweede bedenking flegts eene Schaduwe van veroorloving of verpligting vind , en uic de eerfte, een verpligtend gebod afleid. Maar hy , die zyn oordeel over de In - enting , na overweeging, fchorst , en haar nalaat, behoeft geene beflisflng der Hoofd-vraage , om wettiglyk in zyn gedrag te berusten : tot dat hy. zig van de waarheid , aan de eene , of aan de andere zyde, genoegzaam overtuigd bevoele. XX Deel 2. Stak. V Deze  30Ö Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid Deze fchorsfing van beoordeeling, en van bedryf, was de weg , welke aan eenen onzer beroemde Geleerden, beide in de Geneeskunde en in de Zedenkunde bedreeven, voor zig zelve, begon te behaagen ; en die tevens byna fcheen ' te wanhoopen , van , of de wettigheid, of de : onwettigheid der In-enting, ooit betoogd te zul- 1 len zien : alles na eigene proefneemingen , zo " der In-enting, als der Afwagting ; en na aanhoudende overwegingen , van dit zeer gewigtig ftuk.-- s 6 c lyrrisscHiEN zal men het niet onvoeglyk vin-: j.VJL den, nevens deze Proeve gemeld te zien de laatere gedagten van wylen onzen waardigen Hoog - Leeraar , en Vorstelyken Lyf - Arts , Gaubius , over de In-enting ; vervat in eene Msfwe, houdende deszelfs verzogt oordeel over myne Eerfte Proeve. Ik  ■van de In-enting der Kinder-Fokjes. 307 „ Tk hadde aan een myner Vrienden U Wel „ =* Eds. Verhandeling medegedeeld ; om no- „ pens het Juridioue , daar in voorkomende , „ zyn oordeel in te neemen." En om met dit gedeelte te beginnen , zyn onzer beiden gedagten ten vollen conform bevonden met U Wel Eds. billyke en gematigde Conclufie, dat het dus verre onredelyk zy , den Afkeurder van de In - entinge , ofte ook den Tvvyfelaar, meer van gebrek van inzigt en bon jens te befchuldigen , als den Goedkeurder. Egter is 'er niets gemeener geweest, — tot dat 'er eindelyk een en ander ongelukkig Sterf - geval van In-geënten den mond ftopte , of zagtere taal deed fpreeken. Voorts vermeynt U Wel Ed., dat de voorligting van eenen volledigen zamenhang van beginzelen , uit het Natuurlyk Regt getrokken , de meeste hulpe en dienst zoude doen ter vastere bepaalinge van het geen voor een redelyk menfch te kiezen, te doen , of te laaten ftond omtrent de In-entinge. Ook hier inne ben ik het met Ü Wel Ed. eens; doch zonder grond of hoope om zulk een ftuk ooit te erlangen, ten v 2 zy  3o8 Tweede Proeve over den Aart en Wettigheid zy de In. entinge zo verre in volmaaktheid vor» dere , dat 'er geen Levens • gevaar meer mede gepaart gaa. De Kans-rekeningen , of fchoon zeer gebrekkig en mistrouwelyk , decideertn zeker genoeg voor de In - entinge in 't algemeen : maar voor eenen vryen menfeh in 't byzonder, blyft het tot nog toe altoos eene zaake, die ik niet d'Alembert oordeele niet te konnen, met volle gerustheid , door de overmagt van Kansfen , al ware die nog zo groot, ten voordeele der In • entinge, beflist werden. En wat andere beginzelen, uit het Jus natura gehaalt, betreft, twyfele ik zeer, of 'er wel zulke gevonden worden , waar omtrent, by toepasfinge op de In - oculatie , alle en een ieder redelyk menfeh zig zoude overtuigt vinden. De verfchillende graden van gevoeligheid der Confcientien mengen zig te fterk in het raifonnement, wanneer geene onwederftaanbaare toeftemming in zaaken , die tevens het gemoed treffen, kan verwonnen worden. ■ & ® o m ® 0 $ Voorts hoope , dat U Wel Ed. deze zyne Proeve niet zal aan het Public urn onthouden ; doch met by ge voegd verzoek , dat de wegens gedronge kortheid , vry duistere p ?,atfen , door voor-  van de In-enting der Kinder- Pokje/. 303 voorbeelden en ruimere redeneeringen mogen opgehelderd , en omtrent punten , welke nog po é contra disputen verwekken , zulke bewyzen en aanmerkingen aangebragt werden , welke den Litiganten bedaartheid kunnen inboezemen , en tevens aanwyzen, wat 'er nog al aan hunne obfervatien , argumenten, en kans-reekeningen ontbreekt, en nauwkeuriger onderzogt en bepaald moeste worden, eer men ter peremptoire Conclujie overgaan konne. GAUBIUS. LEYDEN ien 5. April 1778. V 3 Vèran-  3io VERANDERINGEN. Veranderingen in de Eerfte Proeve„ XIX. Deel , i. Stuk. Bladzyde 374. regel 26. leez' men : Vergelyking der •—- 376. 2. hebbende, in —- 381. 23. genomen. En omgewend. — 382. 9. pleeg 384. 4. zonde 384. 16. ingevalle van 384. 23. aan die I 38Ó. 6. de uickomften van zulke gewoone befmettingen , die door de verfpreiding van het Pok-gift der Ingeënten zyn veroorzaakt. 402. 10. over dit vraagftuk —- 402. 22. zoude —- 405. 5. als eene *eer betwiste waar- fchynlykbeid : 405. 12. te worden , in eene zaak , die haar eigen oordeel en toeftemming fchynt te eisfchen. 406. 9. aanval, aart der heerfchende Volkziekte , ■ 410. 6. in het 411. 3. den Menfeh, immers, by eene zeer groote meerderheid van voordeelige kansfen , —- 41 r. 25. dat haare 4J7. t. gefchiktst —* 418. 22. Pokjes, voor de Ingeënten zamen genomen, 424. 1. als ik in eenig. BESCHRY-  Bladz. 3lt BESCHRYVING VAN EENIGE JAPANSE VISSCHEN, EN ANDERE ZEE-SCHEPZELENi DOOR M. HOUTTUTN. f^Veeze Visfchen zyn my door den WelI J Edelen Geftrengen Heere , Mr. J. C. M Radermacher , toor^r Raad van 'Nederlandfch Indië, enz. van Batavia , zonder eenige aantekening van naam, ot befchryving , toegezonden. De Wel Ed. zeer geleerde Heer , Ca rel Thunberg, Med.Do&or, thans Demonftrator Botanica op. de Koninglyk Sweedfche Akademie te Upfal, hadt dezelven op zynen Reistogt, in Japan , onlangs vergaderd , en aan welgemelden Heere afgevaardigd. V4 &  g£? BESCHRYVING van eenige Ik hebze in orde gebragt, en, naar het Samenftel van den grooten Linn^us , aldus befchreeven ; gelyk ik daar van de Eer heb het volgende , benevens eenigen deezer Visfchen , \ die ik dubbeld hadt, onze ge-eerde Maatfchap- i pye aan te bieden. \ Van de zogenaamde Apodes, die geen Vin- ! nen hebben , den eerften Rang by den Ridder uitmaakende , zyn 'er geenen onder, maar wel . van den tweeden Rang , genaamd JUGULJRES; r. welken ik, in myne Natuurlyke Hijiorie, Hals- ' pooten getyteld heb , om dat de Vinnen hier 1 in aanmerking komen als Pooten , inzonderheid 1 de Buikvinnen, waarvan de Visfchen zig voor- \ naamelyk bedienen om zig vast te houden , en ~' als ftil te ftaan in het Water , en deeze, in de ' Visfchen van den tweeden Rang , voorlyker ' ftaande dan de Borstvinnen , heeft die benaa- • 1 ming , als of zy aan den Hals of Keel der Visfchen geplaatst waren , daar van de afkomst. Hier van heb ik een : i. Callionymus Japonictjs , ' Japanfe Schelvis duivel. Dit Geflagt, waar van Linn^eus drie Soorten opgeeft, hadt wylen de geleerde Natuurbe- fchry-  JAPANSE VISSCHEN, enz. 313 fchryver, L. T. Gronovius , tot het volgende betrokken. Het fchynt my, nogthans, daar van ■zeer duidelyk te verfchillen. Deeze Japanfe Vifch komt naast aan de derde Soort, welke dè Ridder Indiaanfche noemde , die uit OostIndie afkomftig was , maakende als een middelflag uit, tusfchen de Schelvisduivels , Sterrekykers en Pietermannen. Zie hier de befchryving van den mynen , waar uit blykt, dat het de zelfde Vifch niet zy (0). De Kop is platachtig , het Lighaam dunner, fpilrond , aan 't end geheel dun uitloopende in een Staartvin van vier Duim langte; terwyl het Lyf maar vyf en een half Duim lang is , zynde de Kop byna twee Duimen breed. De Oogen zyn groot en ftaan naby elkander. Agter dezelven zyn twee groote ronde Lugtgaten. Het Lyf is fraay bont, glad, ongefchubd of naakt. De voorfte Rugvin is gevlakt met een zwart Oogje. Zy beftaat uit vier zwarte Straalen , waar van de voorfte aan 't end twee Hairtjes of Vezels uitgeeft , meer dan een half duim lang. De agterfte Rugvin , tot by de Staart zig uitftrekkende , heeft tien Straalen , en is geheel witachtig. De Borstvinnen , die rondachtig zyn, hebben zeventien Straalen. De Buikvinnen O) Vtrgclvk ile Nat, Hiftorie volg< ns het Samenftel van Li.nn.cos , 1. Deel VII. Stuk', l/adz. iSh V 5  3r4 BESCHRYVING van eenige nen , aan den Keel, zeer groot, hebben 3>y/• de Aarsvin agt Straalen. De Staartvin, zonderling door haare Zeisfenachtige figuur, en ongemeen lang , heeft negen Straalen of Beentjes i van ongelyke langte. Dus zou het getal der Vinflraalen, alleen, deezen Japanfchen van gezegde Indifche , die ook wyd - gaapende Kieuwen - openingen op zyde hadt, genoegzaam afzonderen. Met de twee andere Soorten is het verfchil nog aanmerkelyker. 2. Uranoscopus Japonicus, Japanfe Sterrekyker. De nabyheid der Oogen , die , even als irï de voorgaande , opwaards gekeerd zyn, en dus als naar den Hemel zien , gaf den naam aan dit Geflagt, reeds by de Ouden bekend. Linnjeus geeft 'er maar ééne Soort van op , blykbaarlyk verfchillende van deeze , dien ik derhalven Japanfe Sterrekyker noem. De andere, uit de Middellandfche Zee, is by Johnston afgebeeld en befchreeven De myne heeft den Kop zeer plat, wederzyds gedoomd , en van vooren als met kleine Oog- O; Hifi. Nat. dc Pifcibus, pag. 62. Tab. XXI. Fig. 7.  JAPANSE VISSCHEN, enz. 315 Ooghaairtjes. De Kaaken zyn gewapend met Tandjes. De Rug heeft wederzyds een ry van gedoomde Schubben , die ook het Lyf, dat rondachtig is, geheel rauw maaken; zynde van onderen wit, van boven geel. De voorfte Rugvin is zwartachtig met vier, de agterfte , in eenileufje leggende, heeft vyftien Straalen, en de Borstvinnen twaalf. Aan den Keel zitten de Buikvinnen, die korter zyn , dat regt het tegendeel is met den Schelvisduivel, zo even voorgefteld. Zy hebben vyf, de Staartvin agt Straalen. De Aarsvin heb ik niet naauwkeurig kunnen onderzoeken. De langte van myn voorwerp is een half Voet. Tot den derden Rang van Linnïeus, door zyn Ed. getyteld, THORACICI, om dat de Buikvinnen onder de Borstvinnen , en dus als aan de Borst zitten ; weshalven ik ze Borst-pooten geheeten heb ; behooren de volgende : 3. CORYPHiENA JAPONICA. Japanfe Oranje-Vifch. Ik gaf dien naam aan dat Gellagt , waar in de Dorado's begreepen zyn, wegens de glin- fte-  3*6" BESCHRYVING van eenige flerende Goudkleur derzelven (r). Aan de ftompheid van den Kop zyn deeze duidelyk kenbaar, die ook zeer blykbaar is in myn Vifchje, 't welk taamelyk hoog geel is, doch niet al te wel bewaard. Ik kan het niet volftrekt tot eene der opgegevene Soorten t'huis brengen. In getal der Vinftraalen zou het naast komen aan. die der zes , .door Linnüsus in de Twaakde Uitgaave van zyn Eds. Samenflel der Natuur bygevoegde Soorten , uit de Indifche Oceaan , welke van hem Branchioftega gebynaamd is als geflooten Kieuwendekzels hebbende , met eene dwarfe Spleet. In de Rugvin, naamelyk £ heb ik vierentwintig , in de Borstvinnen veertien , in de Buikvinnen zes , en in de Staartvin zeventien Straalen geteld. Myn Voorwerp, gedekt met fyne Schubbetjes , is zes Duimen, lang. \ 4. Gobius Niger. Zwarte Govie. Zo volkomen is dit Japanfe Vifchje , 't welk naauwlyks een Vinger langte heeft , met ons Goveken overeenkomftig, dat men het naauwlyks C/5 Zie N® Hifi. h Dee! , VII. Stuk 2 XVIII. Hoofdft. bladz. 2 66,  JAPANSE VISSCHEN, enz. 317 lyks daar van kan onderfcheiden (^). Van de gewoone Govies onderfcheidt het zig gemakkelyk, doordien de Buikvinnen rondachtig famengegroeid zyn. 't Getal der Vinftraalen verfchiit , wel is waar , met de opgaaven ; doch dat Vifchje van Canton in China j door den Heer Osbeck waargenomen , en hier t'huis gebragt , kwam ten dien opzigte ook niet zeer overeen. In de voorde Rugvin vond ik 'er vyf, in. de agterfte tien, in de Borstvinnen zestien , in de Aarsvinnen elf, en in de Staartvin agt tien. Dit laatfte getal komt met dat der Chineefche Govie , voorgemeld , overeen. 5. Pleuronectes Japonicus. Japanfe Scharretong. Onder de Platvisfchen behoort zekerlyk deeze , welken ik Scharretong noem , om dat hy de gedaante heeft van den Vifch deezes naams. Ik gaf van zodanigen de Afbeelding, onder den naam van Cynogloffus , die voor den Heilboth zeer ongepast zou zyn , gelyk ik aangemerkt heb ( e ). Het zonderlingfte is, dat, in beide myne Japanfe Voorwerpen, de Oogen aan de flinker- ( De kromming van de Zydftreep , hier zeer blykbaar , is, volgens LinJ Cf) Nat. Bijl. als boven , bl. 577. Plaat L-XII. fig. 5C#) Muf. lcbtbyol. Tom. II. pag.  320 BESCHRYVING van eenige Linn^us, een der Kenmerken. Hy heeft voor ieder Oog, dat byzonder is, twee "Neusgaten. Van de Straalen der Rugvin zyn de negen voorften Doornachtig , de zesentwintig agterlten flap. De Borstvinnen hebben zestien , de Buikvinnen negen Straalen , zo wel als de Aarsvin , waar van de voorfte Doornig is; de Staartvin agttien. De langte van dit Voorwerp is ongevaar agt , de breedte twee en een half Duimen. r 8. Sparus Notatus. Getekende Zee-Braafem. Dus noem ik een klein Vifchje van deezen aart , dat zo wel agter de Kieuwendekzels , als by de Staart , en aan de Rugvin , zwarte Vlakjes heeft. Het zelfde , beken ik, heeft plaats in de Saxatilis van den Ridder, of Steen- braafem van Suriname, welken de beroemde Gronovius naderhand, onder den naam van Scarus, afzonderde doch dit Vifchje verfchilt daar van eensdeels door de kleur, anderdeels door de geftake. Het heeft den Kop niet neergedrukt, maar, zo wel als 't Lyf, hooger dan breed (/' % Het (è) Zöapbyl. Gron. I. pag. 67. CO Dit wordt, by Zyn Ed., door Plagioplateus en Catleta. fiateus ; onderfcheiden,  JAPANSE VISSCHEN , enz. 321' Het is gedekt met Zilverachtige Schubben, naauwlyks een Vinger lang. De Rugvin is in tweeën verdeeld ; het voorfte met vyf, het agterfte met agt Straalen ; waar van de eerften Doornig , zo wel als de voorfte Straal der Aars- en Buikvinnen, beftaande uit zes en agt Straalen; de Borstvinnen hebben 'er tien , de Staartvin veertien, volgens myne telling. Deeze drie behooren tot de Afdeeling der Spart , die met zwarte Vlakken getekend zyn: dan volgen de Roodachtige, van welken ik onder myne Japanfche Visfchen deeze aanzienlyke bezit. 9. Sparus E r y t h r i n ü s. Roode Zee-Braafem. Naast komt dezelve aan de Soort van dien naam , by Linn^eus , hoewel in eenige opzigten daar van , zo wel als van den Kaapfen Rooman of Hottentots- Vijch, by Grono^ius, verfchillende ( k ). Men kan wegens alle byzonderheden geen nieuwe Soort maaken, of vervalt in het oneindige. Hy heeft het Lighaam zeer plat en breed, byna als dat van den Goud-Braav fem, (fel Cynxdus CaudS bifurcata &c. Zöepbyl. Gron. i. pag. 61. n. 215- XX, Deel 2. Stuk, *  3«* BESCHRY VING VAN EENIGE fèm , overal gedekt met kleine Schubbetjes, en roodachtig van kleur. De Kop is ook gefchubd, doch heeft geen blykbaare Neusgaten ; de Zydflreep taamelyk regt , de Sraart niet vorkachtig; des hy aanmerkelyk van den Krythmus of Rubellio der Ouden, die in de Middellandfche Zee valt, verfchille. De Borstvinnen zyn rond, de Lip verdubbeld , en 't Kieuwenvlies heeft vyf Straalen ; 't welk hem betrekt tot de Zee-Braafems. In de Rugvin heb ik geteld by de veertig, in de Aarsvin twintig , en in de Staartvin zestien Stjraalen: ,de Borstvinnen hebben 'er agt~ tien , de Buikvinnen vyf. Myn Voorwerp is omtrent agt Duimen lang , en , op 't breedfte , by de drie Duimen Voetmaat. Van de geftreepte Zee-Braafems heb ik de volgende uit Japan bekomen. 10. Sparus L a t u s. Bfe-ede Zee - Braafem. Ik noem deezeo , in welken de Schubben overlangs ■ftreepswyze geplaatst zyn , Breede Zee ■ Braafem , om dat hy een der 'breedften is van dit Gellagt, hoewel mooglyk de allerbreedfte niet. Die , evenwel, welken wylen de Heer Gronovius dus noemde, was maar half zo bieed  JAPANSE VISSCHEN, enz. 323 breed als lang (/); de myne niet minder; alzo het Voorwerp op drie Duimen langte anderhalf Duim breedte beeft. Het is geheel geelachtig , en de Kop Zilverkleurig onder de Schubben. Da Rugvin heeft twaalf Doornige , negen flappe; de Borstvinnen twaalf, de Aarsvin drie fcherpe, agt flappe; de Buikvin zes waarvan ééne Doornig , de Staartvin agttien Straalen. 11. Sparus Virgatus, Roedige Zee-Braafem. In deeze zyn de ftreepen der Schubben veel blykbaarer en breeder, als Roeden of Rys, waar van ik den bynaam heb ontleend. Hy gelykt ten dien opzigte , als ook in geftalte , veel naar de Salpa der Autheuren, die wederzyds elf goudgeele ftreepen hadt O), deswegen in.'t Franfch genaamd Virgadelie. Het Lighaam is langwerpig , plat ; de Kop ftomp , de Staart vorkachtig. In de Rugvin tel ik agt Doornige , tien flappe ; in de Borstvinnen twaalf, in de Aarsvin twee Doornige , agt flappe ; in de Buikvinnen zes , in de Staartvin tweeëntwintig Straalen. Myn Voorwerp is vyfthalf Duim lang. 12. Spaco Sparus latisfimus &c. Zooph. Gron. I. P- 64. N. 222, («o Zie myne Nat. WM> 1- Deel VII. Stuk, bl. 395- x 3 \  324 BESCHRYVING van eenige 12. Sparus Fuscescens. Bruinachtige Zee- Braafem. Ëigentlyk zou deeze tot de Getekende behooren , alzo hy een zwartachtige Vlak aan de Borstvin heeft. Ik noem hem Bruinachtige , dewyl de kleur thans zodanig is ; hoewel mooglyk door het afvallen van eenige Goudkleurige Schubben veroorzaakt. Hierom zou men hem tot de Bonte Zee-Braafems van Linn. Zy is, naamelyk, met vyf witte en bruine breede Streepen , byna egaal overdwars gebandeerd. In de Bek zyn taamelyke Tandjes, 't Getal der Straalen in de Rugvin is elf Doornige en vyftien flappe \ in de Borstvinnen zestien ; in de Buikvinnen zes, waar van ééne ; in de Aarsvin veertien , waar van drie Doornig; en in de Staartvin zestien Straalen. Men zou ze, derhalve , voor eene zelfde Soort kunnen houden. Myn Voorwerp is by de agt Duimen lang. 16". Gasterosteus Volitans. Vliegende Baars. Wylen de Heer Gronovius heeft, tot het Geflagt der Baarzen, ook de Stekelbaarzen niet alleen, maar zelfs de Knorhaanen , t'huis gebragt , die door Linnjeus zeer duidelyk onderfcheiden zyn. Van de Stekelbaarzen , ( Gafterofiei)) loopen , inderdaad , de Kenmerken wat door (/O Zie Nat. j&ijf. I. Deel VIII. Stuk, bladz. 18. X 4  s2 8 BESCHRYVING vm eenige door malkander , indien men . op de Uitheemfehen acht geeft ; gelyk dit blykbaar is in de zo bekende , doch niet gemeene , Vliegende Baars van Ambon , doorgaans, en ook wel Ambonfche Baars, ais aan de Molukkes byzonder eigen , genaamd. Uit dit Voorwerp , echter, blykt , dat dezelve insgelyks by Japan voorkome, By Seba was het alleenlyk genoemd Schubbige Cottus, met een gefpleeten Snuit, en Borstvinnen, die zig tot aan de Staart uittrekken (q"). De Hoogleeraar Ruysch gaf'er ook de Afbeelding van, doch in figuur wat verfchillende (r). Meest gelykt myne Japanfe naar de Afbeelding van Seba, en is wegens zyne fierlyke bandeering opmerkelyk. Dwars over het geelachtige Lyf loopen zes breede zwartachtig bruine ftreepen, waar tusfchen een fmallere, die wederzyds rog fmallere heeft. De Kop is als uitgegulpt, en de Bovenlip een weinig ingefneeden , maar niet gekloofd. Mooglyk zal eenige Verfcheidenheid in deeze Visfchen , die eetbaar zyn , plaats hebben. Immers ik bevind , dat de myne in 't Kieuwenvlies maar vyf Beentjes heeft, terwyl de Heer Gronoviüs zeven telde, in de zyne , die van Ambon afkomftig was. Voorts komt het getal der Vinftraalen taamelyk overeen. Ik (?) Cottus Squamolus, Roftro bifido, Pintiis Pecïoralibus ad Caiidam extenfis , Kab. III. D. p. 79. ï. 28. Fig. 1. (O Tbej. Anirn. I. Tab. II. Fig. 3.  JAPANSE VISSCHEN, enz. 329 Ik vind in de Rugvin elf Doornige, dat de voorften zyn , als gewoonlyk , en dertien flappe Straalen; in de Borstvinnen veertien, in de Buikvinnen zes , in de Aarsvin tien Straalen , zynde van deeze laatften twee Doornig : de Staartvin beeft veertien Straalen ( s). 't Verfchil is dikwils grooter in eene zelfde Soort. Myn Voorwerp is zeven Duimen lang en derdhalf Duim op 't breedfte. De Vinnen zyn altemaar zeer groot, wit en zware bont. 17. Gasterosteus Japonicüs. Japanfe Stekelbaars. Ik geef deezen bynaam aan een andere niet minder aanzienlyke Vifch deezer Verzameling ; waar van my nergens de wedergade is voorgekomen. Dat hy tot de Gafierofiei of Stekelbaarzen behoort, die eigentlyk den naam hebben , wegens de Beenigheid of Stekels aan den Buik , is allerblykbaarst. Behalve een Beenig ftuk, als een Borstbeen , heeft hy het Lighaam gedekt of bekleed met groote Ruitachtige Schubben , op ryën geplaatst, die ieder uitloopen in een fcherpen agcerwaards ftaande Doorn , en aan den eenen kant, die naar vooren gekeerd is, fyn, doch fcherp, (O Zie myne Nat. Hift. a's boven, bladz. 42.  330 BESCHRYVING van eenïce fcherp, Ooghaairig gedoomd zyn, met een zwartachtig bruin randje. De Kieuwendekzels zyn ongefchubd , van agteren getand. De Kop is ftomp , de Bek Tandeloos, doch op de Kaaken ruuw; de Staart Vorkachtig. Het Kieuwenvlies heeft maar vyf volkomen Beentjes. De voorfte Rugvin beftaat uit vier beweeglyke , dikke, fterke Doorens, van ongelyke langte , in een fleufje op de Rug geheel verbergelyk. Zy is van de agterfte taamelyk ver afgezonderd , welke tien flappe Straalen heeft , en de Borstvinnen twaalf. De Buikvinnen, die hec byzonderfte in deeze Vifch uitmaaken , zyn famengegroeid tot een dikken , ftyven , weinig beweeglyken , wederzyds uicfteekende Doorn , van anderhalf Duim langte. Voorts heeft de Aarsvin negen , de Staartvin tweeëntwintig volkomene Straalen. Myn Voorwerp, geel van Kleur , is vyf Duimen lang , twee en een half Duimen breed , en één Duim op het dikfte. Het vertoont zig over 't geheel als geharnast, en is overal op 't gevoel hard ; gelykende in dat opzigt , zo wel als in geftalte , vry veel naar fommigen der Ojlracia, die ik' deswegen Beenvisfchen heb geheeten. i9. Scom-  JAPANSE VISSCHEN, enz. 331 18. SCOMBER JaPONICUS. Japanfe Makreel Dit Geflagt van Visfchen is meest kenbaar aan de rolrondheid en gladheid van het Lyf, en aan de Basterd - Vinnetjes by de Staart. Het hier bedoelde Voorwerp zou, buiten dezelven, veel naar een Haring gelyken , inzonderheid door zyne blaauwachtige Kleur. Het fchynt naauwlyks gefchubd te zyn , en de Kop is als met een Zilverachtig Vlies bekleed : de Bek heeft kleine Tandjes , als Ooghaairtjes. De voorfte Rugvin heeft, zo wel als de agterfte , agt ; de Borstvinnen agttien; de Buikvinnen zes; de Aarsvin elf, en de Staartvin ongevaar twintig Straalen. Door zyne vyf Basterd - Vinnetjes behoort het zekerlyk tot de eerfte Soort. De langte is omtrent agt Duimen. 19. SCOMBER AüRATUS. Vergulde Makreel. De bruinachtig geele of Vergulde Kleur onderfcheidt deeze genoegzaam, die ook vyf Basterd - Vinnetjes by de Staart heeft, en anderszins in figuur zeer wel met de voorgaande ftrookt. De voorfte Rugvin heeft negen, de Borstvinnen  g-jo BESCHRYV1NG van eenige nen agttien, de Aarsvin, zo wel als de Buikvinnen , zes Straalen. De langte zal omtrent zeven Duimen zyn. 20. scomber TracIIURUS. Ruuivfiaariige Makreel. Sommige Makreel-foorten hebben de BasterdVinnetjes vereenigd , en tot dezelven behoort dit Vifchje , dat geheel blaauwachtig Zilverkleur is , naast komende aan den Mar sb anker , die voorkomt aan onze Stranden. Het heeft zyn bynaam van de ruuwheid der Staart, wegens de gedoomde Zydftreep , waar mede het als geharnast fchynt In de voorfte Rugvin tel ik zeven , in de Borstvinnen agttien of daar omtrent , in de Buikvinnen zes Straalen. De langte is ruim vier Duimen. Dewyl de Makreelen meestal ongedoornde Vinnen hebben , zal ik van dezelven , zo deswegen , als wegens de platheid van het Lyf, de twee volgende Soorten, die my geheel nieuw voorkomen , afzonderen , en maaken daar van een nieuw Geflagt, onder den naam van Cantrogafter : welken ik ontleen van de zonderlinge famenvoeging der Buikvinnen. Deeze zyn , even CO Zie myne Nat. Hifi. I. Deel VIII. Stuk, bl. 67.  JAPANSE VISSCI1EN, enz. «333 even als in die Snottolf , welken de Eerwaarde Heer C. Noseman Cyclogafter tytelde (u% te famen gegroeid door een Vlies , 't welk hier met vier fcherpe Doorens en zes flappe Vinnen is geftevigd. Dit maakt derhalve daar van de Kenmerken uit. Twee Soorten heb ik uit Japan ontvangen , als volgt. 21. Centrogaster Fuscescens. Brakachtige Doornbuik. Dit Vifchje gelykt in geftalte veel naar de Zee - Braafems. Het is glad van Lyf en platachtig , als de Makreelen , in de bovenfte helft bruin , in de onderfte witachtig van Kleur. De Bovenkaak is bezet met fpitfe Tandjes; de Staart weinig gevorkt : de Vin , die byna over de geheele Rug loopt, beftaac uit dertien fcherp gedoomde en elf weerlooze Straalen : de Borstvinnen hebben zestien flappe , de Aarsvin zeven doornige en negen anderen ; dë Staartvin omtrent twintig Straalen : de Buikvinnen zyn, als4, boven gemeld. Het is omtrent vyf Duimen lang en twee Duimen breed. 00 Zie de zelfde , vii. Stuk , bladz. 255. En Uitgczogte Verhandelingen, i. Deel, bladz. 5''2. PI. ix. Fig. 3, 4. xis 'Gen-  334 BES CHRYVING van EENIGE 22. Centrogaster Argentatus. Verzilverde Doornhuik. Deeze Soort, van dergelyke geftalte , is als geheel Verzilverd , of met Plaatzilver beflagen , maar heeft een groote ronde bruine Vlak op de Rug , agter den Kop , en een zwartachtige in de Rugvin , die de agt voorfte Straalen Doornig, de overigen, tot aan de Staartvin toe, flap heeft. Deeze is gevorkt. De Buikvinnen zyn, als in de voorige , Doornig famengevoegd : de Aarsvin heeft ook twee doornige en twaalf flappe Straalen. De breedte is anderhalf, de langte tusfchen drie en vier Duimen. 23. Müllus Japonictjs. Japanfe Barbeel Ik geef liever den bynaam van Japanfe aan deeze , dan van Barbatus , offchoon hy duidelyk twee Baardjes aan den Bek heeft, zo wel als onze zogenaamde Koning van dm Haring (v); waar van hy een weinig fchynt te verfchillen. De Kleur, doch mooglyk veranderd , is meer geel dan rood. Hy heeft, gelyk als die, twee zeer O) Zie Nat. Bijl. I. Deel VIII. Stuk, bi. 73.  JAPANSE VISSCHEN, enz. S35 zeer ver afgezonderde Rugvinnen , waar in ik juist zeven en negen Straalen vind, gelyk de opgegevene Tellingen zyn. Van de overige Vin* nen vefchilt het getal der Straalen ook zeer weinig. De Staartvin is gevorkt, de Bek Tandeloos. Myn Exemplaar heeft nagenoeg zes Duimen langte. 24. Mullus I m b e r b i s. Ongebaarde Barbeel. De Soort, die onder deezen bynaam by den Ridder voorkomt , tot welke de zogenaamde Koww>; der Barbeden van 't Eiland Maltha is betrokken (to), zal misfchien wat van dit Voorwerp verfchillen. Hetzelve nogthans behoort tot de Barbeelen en is ongebaard. De fpksheid van den Kop , die Kegelvormig is, onderfcheidc het niet alleen van de voorgaande Soort, maar bovendien de Vinnen. De voorfte Rugvin is afgezonderd van de agrerfte , welke , zo wel als de Aarsvin , tot aan de Staart uitloopt, zynde het getal der Vinftraalen in dezelven naauwlyks telbaar, zonder 't Voorwerp te befcbadigen. Hetzelve is roodachtig van Kleur , en ongevaar een half Voet lang. De Bek is niet dan Raspswyze getand. ( ( ƒ) Zis het I. Deels VI. Stuk , van myne Nat. Hijtorie, bladz. 483. Y 4 32- Squa-  344 BESCHRYVING van eenige 32. Squalus Canicula. Bonte Haay. ' Tot deeze Soort fchynt my , wegens de plaatzing van de Aars vin , dat jonge Haaitje te behooren , 't welk ik uit Japan ontvangen heb. Zodanig een werdt door den Hesr Osbeck , vyf Voeten lang , omftreeks de Kanarifche Eilanden waargenomen. Die Haay valt ook aan de Europifche Kusten , en is de Canicula der Ouden. Myn Voorwerp heeft ongevaar een half Voet langte. 33. LOPHITJS PtSCATORIUS. Hoozenbek. Van deezen fchroomelyken Vifch , die ook Zee - Duivel genoemd wordt, heb ik van daar insgelyks een Exemplaar, dat zonderling is wegens zyne kleinte , als niet grooter zynde dan de Afbeelding, door my van zulk een Schepzel onzer Kusten , hoewel de helft verkleind , aan het licht gegeven (g) , en dus ongevaar een half Voet lang. Zy vallen wel tot vier Voeten en daar boven. Ik heb dit Zee - Monfter omftandig befchreeven. 34- Cff) Nat. WJl. als boven, VI Stuk, PI. LVI. Fi*. 3.  JAPANSE VISSCHEN, enz. 345 34, Balistes Monoceros. Eenhoornige Hoornvifch. Van deezen Vifch , die in de beide Indien huisvest, heb ik een fchoon groot Exemplaar van Japan ontvangen. Het is meer dan zes Duimen lang , en overtreft dus in grootte de Afbeelding van een zodanigen , welke ik volgens een Voorwerp , uit het Kabinet van den Wel Ed. Heer W. van der Metjlen , nu ruim zestien Jaaren geleeden, aan 't licht bragt ( h ). In Kleur niet alleen , die bruin is of graauw , maar ook in de telling der Vinftraalen , komt het daar mede vry wel overeen : want ik vind in de Rugvin en Aarsvin, beiden, drie of vierendertig , in de Borstvinnen dertien , en in de Staartvin veertien Straalen. Het byzonderfte is, dat een der voorften van de Rugvin uitloopt in een langen Draad. 35. Ostracion Qtjadricornis. Vierhoortdge Beenvifch. De reden , dat ik die van dit Geflagt Beenvis fchen heette, heb ik voorheen gegeven. De Vierhoornige , gemeenlyk Koekkoek-Vifch genaamd , (6) Ds zelfde, Phnt XLIX. Fig. 1. Zie bladz. 462. Y 5  34ö BESCHRYVING van eenige naamd,, welken ik in Plaat bragt (/) en befchreef, komt zeer wel overeen met dit Japanfe Vifchje. 36. OSTRACION CuBICUS. Teerlingfe Beenvifch. Van dien aart heb ik 'er één uit Japan , dat nogthans vry veel afwykt , zo van de aangehaalde Afbeeldingen uit Se ba , als van de bepaaling van Linnïetjs. Onze Ridder merkt aan , dat het de vier zyden platachtig en ongedoornd heeft. Dit laatfte heeft in myn Japanfe geen plaats, dewyl alle kanten der zyden met fcherpe Punten zyn gewapend. Het is , op een geelen Grond , met menigvuldige , zwartachtig bruine , Stippen , gefprenkeld. Men zou het mooglyk , als een byzondere Soort, met den naam van Aculeatus kunnen onderfcheiden. Ik zal hier ook nog gewag maaken van de volgende Zee - Schepzelen, hoewel niet tot de Visfchen behoorende. (O De zelfde , Plaat LXVIII. Fig. 4. 37. Can-  JAPANSE VISSCHEN, enz. 347 37. Cancer Homarüs, Gehoornde Kreeft. In dit Voorwerp vind ik geen noemenswaardig verfchil met dat gene, 't welk ik bevoorens onder de Infekten in Plaat gebragt heb en befchreeven Het voldoet insgelyks aan de bepaalingen , welken de Ridder gegeven heeft van deeze Soort. 38. Cancer Scyllarus. Knypende Kreeft. Of dit een Zee - of Land- Zandkreeft zy ; zal ik niet vastftellen ; maar denk het laatfte. In grootte komt hy met de Zwaantjes - Kreeft overeen ; doch verfchilt, doordien de Leden van de Rug niet rond en glad , maar hoekig zyn en gedoomd. Mooglyk zou dit beter foortelyke onderfcheiding maaken , dan het getal der Tandjes in de Knypfchaaren , 't welk ik in de door my bevoorens afgebeelde zo wel vyf bevonden heb, als in de gedagte zeer fraaije Oostindifche Zwaantjes-Kreeft (/). 39. Can- (fc) Nat. Hifi. I. Deel XIII. Stuk , biadz. 424. Plaat cv. Fig. 1. CO Zie 't zelfde Stuk, bladz, 4-1-434. PI. CV. Fig. 3.  g48 BESCHRYVING van eenige 39.. Cancer Squilla. Gekamde Zee - Garnaal. Van deezen heb ik , behalve de kleinen , welke drie en vier Duimen lang zyn, een zeer groote , die de langte van byna agt Duimen heeft, een Duim breed is en meer dan een half Duim dik. Het Zaagswys' getande Beentje , op den Kop, betrekt ze tot deeze Soort, welke de gewoone Steurkrabbetjes bevat, die door fommigen ook betrokken zyn tot de Zee - Garnaalen. 40. Cancer Pelagicus. Stekelige Krab. Een klein Krabbetje , dat ik ook uit Japan ontvangen heb , komt naast aan deeze Soort. Het fchynt weinig van die, welken men in het Zee - kroos aantreft, te verfchillen. 41. Sepia Octopoda, Zee - Polypus. In de Middellandfche Zee is de woonplaats gelteld van dit Zee - Schepzel, doch men vindt het ook in de Westindiën , aan de Kaap , en , gelyk  JAPANSE VISSCIIEN, enz. 349 gelyk hier blykt, in Japan. Rumphius merkt aan , dat in Oostindie de dunfchaalige Nautilus bewoond worde door een foort van Zee - Polypus , en dus vindt men ook, dat die flaplyvige en lang gearmde , welken men van daar krygt, .voor Dieren der Papieren Nautilusfen of Doekenhuiven , zo genaamd , gehouden worden. Bezwaarlyk kan men denken, dat deeze op zig zelf en bloot in 't Water zouden leeven kunnen , gelyk die van de Middellandfche Zee. 't Gene, evenwel, gedagte Autheur van de on'gemcenc langte der tv/ee voorfte Armen meldt, terwyl de zes anderen kort zyn ; deeze tot Riemen dienende , die tot een Roer voor het zeilende Bootje ; komt niet met deeze Polypuffen overeen. Ik heb 'er twee uit Japan bekomen, waar van de een de Armen veel langer heeft , en over 't geheel flapper is dan de ander. Ook ftaan de Oogen in deeze laatfte wel een Vingerbreed van elkander , in de andere, die ook veel rauwer is van Huid, tegen elkander aan. Dit fchynt een weezentlyk verfchil te zyn in deeze Schepzelen. Beiden evenwel zouden Mannetjes zyn , volgens de aanmerking in 't Werk van Seba , alzo zy een dubbelde ry van Napjes aan het dikfte der Armen hebben. 42. Se- (m) Zie jftttbonfe Rartttitkamtr , 3. Hoofdd. PI. XVIII. en myne Nat. Hijlork , I. Deel XIV. Stuk , bladz. 352 enz. PU CXI. Fig. a. ook XVI. Stuk, bladz. 6, 7.  350 BESCHRYV. van JAPANSE VISSCHEN. 42. Sepia Officinalis. Zee - Kat. Van de gewoone of Winkel Zee - Kat, gemeenlyk Sepia genaamd , heb ik Jongen ontvangen , die weezentlyk niet van de onzen fchynen te verfchillen. Zie daar de befchryving van alle de WaterDieren , of Zee - Schepzelen , welken ik uit Japan heb bekomen. ANT-  ANTWOORD OP DE VRAAGE, voorgesteld door de HOLLANDSCIIE MAATSCKAPPYE dek WEETENSCHAPPEN, te HAARLEM; Welken zyn de gefchiktfte en gereedfte Middelen in ons Land, tot verbeteringe i. van '? Verft and , en 2. van het Hart en de Zee den der geringe Lieden , zoo in de Steden als ten platten Lande ? byzonder om dezelven daardoor tot meerdere naarftigheid aan te moedigen en te gewennen. door ALEXANDRE BENJAMIN FARDON, te Amfterdam. onder de zinspreuke: Wie 't Einde wil, moet de Middelen willen.   Bladz. 353 VERHANDELING, TER BEANTWOORDING VAN DE VRAAG: Welke zyn de gefchiktfte en gereedfle middelen , in om Land, tot verbetering f. van't Fer(land7 en 2. van het Hart en de Zeden der geringe Lieden , zoo in de Steden als ten platten Lande ? byzonder om dezelven daar door tot meerder naarfiigheid aan te moedigen en te gewennen. De verbeelding van een Maatfchappy , in dewelke alles op de best mogelyke wyze gefchikt zou zyn , is altoos zeer behaagelyk geweest aan de geenen die bekwaam waaren om de gebreken der dingen op te merken : dit, en de begeerte van tot de verbetering der zaaken iets by te brengen , heeft verfcheiden Wysgeeren aangenoopt, om verzierde verfraaien te doen van Gemeenebesten, uit dewelken alle , of ten rninfte veele van die ongeXX. Deel 2. Stuk. Z re-  S54 Antwoord cp de Vraage , ever de regeldheden gebannen waren , die in meest alle Maatfchappyen plaats hebben , en derzelver welzyn verminderen. Om aan die verdichtfelen eenige waarfchynelykheid te geeven, hebben zy het vooral noodig geacht, de Burgers dier Gemeenebesten te befchryven als wyze menfchen , of ten minfte als lieden die van de verbetering van hun Verftand werk maakten ; vastftellende , dat een Maatfchappy gelukkiger is , naar maate dat haare Lccden beter hunne plichten betrachten ; en dat zulks niet wel kan gefchieden , zo ieder ondeelige (*) niet zekere kundigheden bezit, waar van hy kan afleiden , hoe hy zich in alle voorvallende gele egendheden behoort te gedraagen. Wanneer men ook de dingen met aandacht befchouwt, moet men wel haast overtuigd zyn, dat de welvaart van een Volk , voor een groot gedeelte , afhangt van de mindere of meerdere wysheid die by ieder Burger in 't byzonder plaats heeft : want wanneer zy allen het algemeene welzyn begeeren , en tot de bereiking van dat einde het hunne weeten toe te brengen , moet voorzeker het geluk van een Maatfchappy zoo hoog ryzen, als de ftaat der wefeldfche dingen het immers toelaat. Zonder gevaar te loopen van ongegronde befiisfingen te doen \ kan (*) Ir.dividuum.  Verbetering van het Verftand, enz. 3 "5 kan men dan vastftellen, dat veele , ligt wel de meeste der rampfpoeden die 't menfehdom heeft te lyden , zouden worden voorgekomen , ten minften zeer veel zouden worden verzagt, indien genoegzaame kundigheden ieder mensch in 't byzonder in ftaat fielden , om zich op zodanig eene wyze te gedraagen , als het meeste ter bevordering van 't algemeene welzyn zou ftrekken. Terwyl door de verlichting van het verftand het hart zou verbeterd worden , zou ieder met naarftigheid en met vlyt de beezigheden , aan zyn ftand eigen, verrichten , en 't geluk van het gantfche Volk zou het gevolg van die verëenigde poogingen zyn. Indien men door de verbetering van het verftand , meende de vermeerdering der denkbeelden , en de kunst van dezelven aan elkander te fchaakelen , zou de verbetering van 't hart niet kunnen geftelt worden daarvan het noodzaakelyk gevolg te' zyn. Hoe zeer ook het verftand met kundigheden geftoffeerd zy, hoe fterk het geheugen , hoe vlug de verbeeldingskragt , hoe juist het oordeel zyn moge; de Voorwerpen waarop die vermogens geoeffend worden, kunnen van zoodanigen aart zyn, dat derzelver befchouwing en beftudeering weinig of niets ftrekke , om den menfeh goed en deugdzaam te maaken; daartoe zyn Godsdienftige begrippen volftrekt noodig. Zonder het Z 2 denk-  j5<5 Antwoord op de Vraage, over de denkbeeld van een alweetende, alvermogende* en rechtvaardige Magt , die 't kwaade ftraffen , en 't goede bcloonen zal, zyn alle beweegmiddelen tot deugd ydel en kragteloos* Te vergeefs zou men op een innige overtuiging, op de gevoegelykheid , en op den aart der din^ gen zich beroepen , om de menfchen tot een deugdzaame leef - en handelwyze te verbinden, zoo zy niet teevens wierden afgefchrikt of aangemoedigd door deeze verklaaring: ieder zal beloond worden naar zyne werken. Dat het leerftuk van een aanftaande vergelding veel invloed heeft op de zeden der geenen die 't aanneemen, is allerzekerst; evenwel heeft het de uitwerking niet, die men 'er van zou moeten verwachten , om verfcheide redenen , wier navorfching hier t' onpas zou komen : de volgende aanmerkingen zullen nogtans niet overtollig zyn. Opdat een leerftuk den invloed op het gedrag en op de zeden hebbe , die het hebben moest, is het niet genoeg een voorftel waar in 't is uitgedrukt, in 't geheugen geprent te hebben ; al is het zelfs dat 'er de zin wel van begreepen worde : de kennis eener waarheid zal ten minfte veel meer indruk maaken op het gemoed , wanneer dezelve befchouwd word in het verband, dat zy met andere waarheden heeft:  Verbetering van het Verftand, enz. 357 heeft : onder de domfte menfchen vind men denkbeelden van een toekomende belooning en ftraf; allen fpreeken zy van den hemel en van de hel; en de afgetrokken denkbeelden, die zy zich daarvan vormen , hebben meestal een genoegzaame juistheid , naamelyk in zo verre dat zy zich het eene voorftellen als het grootfte goed , en het andere als het grootfte kwaad : Andere bykomende denkbeelden evenwel, zyn niet alleen dienftig , maar ook noodig , om aan het denkbeeld van een aanftaande vergelding meer kragt, meer nadruk te verleenen, waarom het op het gemoed meer uitwerking kan doen ; als daar zyn deezen : Goddelyke Volmaakt' heden — onftoffelykheid en onfterfelykheid der Ziel — onbeftendigheid der aardfche dingen — ftaat van proef en van voorbereiding op aarde — waarheid van 't Christendom — en duizende anderen , die de onderwerpen zyn van Voorftellen , waarin waarheden worden uitgedrukt , die met het leerftuk van eenen toekomenden ftaat van vergelding naauw verbonden zyn. Dus word het begrip dat men van eene waarheid heeft volkemener , of (zo men 't liever wil) het word kragtdaadiger om op de gefteldheid des gemoeds invloed te hebben , naar maate een grootere fchakel van andere waarheden die eene waarheid opheldert en bevestigt. Hieruit blykt , dat deugd en Godsvrugt, om wel gegrond te zyn , meer Z 3 ver-  358 Antwoord op de Vraage , ever de verëifchen dan oppervlakkige en van elkander als afgefcheidene kundigheden. Dewyl nu de Godsdienftige begrippen der menfchen , in dat opzigt , veeltyds gebrekkig zyn , moeten dezelven op het gedrag en op de zeden des te minderen invloed hebben; gelyk uit de ondervinding maar al te klaarblykelyk is. Ondertusfchen moet men toeftaan , dat de kennis van den Godsdienst , ook hoe onvolkomen by veelen , goede uitwerkingen heeft , en zekere bereidwilligheid tot het betrachten der deugd £dat een van haare voornaamfte doeleinden is) voortbrengt:: doch dit is niet genoeg : niet alleen moet men het goede willen doen, men moet ook weeten wat goed is : 't is waar, dat de ftipte opvolging van alle de zedelyke bevelen van den Christelyken Godsdienst, een uitmuntende deugd zou uitmaaken ; doch het is niet mogelyk die bevelen wel te verftaan , en behoorlyk op te volgen, zoo men dezelven niet weet toe te pasfen op de verfchillende omltandigheden waarin dezelven moeten worden naagekomen , en zyne bedryven niet weet te beredeneeren. Om dan het waare einde der Zedekunde te kunnen bereiken , naamelyk zyn eigen geluk en dat van zynen naasten , eerst in dit leeven , en voorts in 't aanftaande ; is het noodig , dat men zyne kundigheden verder uitbreide , en dezelven niet bepaale aan den en- . kelen  Verbetering van bet Verftand, enz. 359 kelen inhoud der Voorfehriften , waarnaar men zich heeft te gedragen. Daar nu de Studie der Zedekunde niet zeer algemeen is , geeft dit ook een reden aan de hand , waarom Godsdienftige kundigheden zoo veel uitwerking op het gedrag der menfchen niet hebben , als men 'er, van verwagteu moest. Het is voor alle menfchen zonder onderfcheid , van de uiterfte aangelegenheid , door de verlichting van het verftand tot waare Godsvrugt en tot waare deugd te komen: doch, dewyl 'er menfchen zyn, en wel veelen, die aan den eenen kant, meer hulp noodig hebben tegen de aanvechtingen tot ondeugd; en aan den anderen kant de vertroostingen , die de Godsdienst verfchaft , meer behoeven ; zoo is het vooral voor dezulken, dat de kundigheden noodig zyn, die hen de verkryging van die hulpmiddelen, en van die vertroostingen , gemakkelyker kunnen maaken. Indien 'er iets is dat in een hart, met waare menfchlievendheid vervuld , deernis en droefheid moet opwekken, is het voorzeker de ftaat van zulke lieden , die tevens de zoetigheden van dit leeven , en de hoedanigheeden , die hen de gelukzaligheid van een ander Leven zouden verzekeren , ontbeeren : in alle opzigten zyn zy rampzalig , daar zy naar het verderf gaan langs een' weg , die zelfs niet de breede en aangenaame is. Dat dit het Z 4 geval  360 Antwoord op de Vraage, over de geval zy van een groot gedeelte der armen en geringe Lieden , is maar alte waar; ten minfte maar alte waarfchynelyk. Sedert langen tyd heeft men opgemerkt, dat de meeste ondeugd gevonden word by lieden van de hoogfte rangen , en by de zulken , die tot de laaglle klasfen behooren : allen die zich daaraan overgeeven , zyn even beklaagenswaardig ; nogtans is 'er een fterker verplichting om die geenen der ondeugd te ontrukken, die daartoe uit hun zeiven niet bekwaam zyn. Lieden die zich in een' ftand bevinden, waarin het hen niet heeft ontbrooken aan de hulpmiddelen die tot de verbetering van hun hart konden ftrekken ; wien het byna niet mogelyk is geweest onbewust te blyven van alles wat tot aankweeking van deugd noodig is, moet men eindelyk aan hun zeiven overlaaten ; dewyl zy, hunne plichten fchendende , klaar doen zien , dat zy dezelven niec willen betrachten : maar 't is altyd hoogstnoodzaakelyk , dat men alle poogingen aanwende , om onbefchaafde, onweetende menfchen eenige duidelyke befeffen te doen verkrygen van hunne plichten; van de wyze op dewelke zy die moeten betrachten ; en van de redenen die hen daartoe moeten aanfpooren. Het is noodzaakelyk voor 't algemeene nut, voor hun eigen tydelyk welzyn, en vooral tot bevordering van hun eeuwig geluk. Dit moet genoeg zyn, om de zwaarigheden , die de daarop betrekkelyke onder-  Verbetering van het Verftand, enz.. 361 onderneemingen zouden verzeilen, te doen inzien , zonder daardoor te worden afgefchrikt; en om den moed en iever, die daartoe verëischt zouden worden, op te wekken en te onderhouden. De zwaarigheden zyn groot, men moet het bekennen ; daar de lieden van de geringfte ftanden , weinig andere kundigheden bezittende dan die tot het dierlyk leven noodig zyn, veel meenen te doen , wanneer zy hun verftand fcherpen tot de waarneeming van hun beroep , of tot de genieting van hunne uitfpanningen. Hun Godsdienst is louter bygeloof; byna niets : hunne deugden zyn hebbelykheden , waarvan zy geen reden weeten Fte geeven : hunne ondeugden, de natuurlyke neigingen van den menfeh ten kwaadften gekeerd ; of onbedachte naavolgingen van het geene zy door anderen zien bedryven : met hunne gedachten niet veel verder gaande dan het geene zy kunnen zien en voelen , vervallen zy in dwaasheden of ondeugden , die de menfehelyke natuur fchande aandoen : en hoe veelen zyn 'er die zich aan alle kwaad , zonder naadenken , zonder wroeging, overgeeven ? De menfchlievendheid, de deugd, de Godsvrucht, alles vordert, dat men in een zoo verlichte Eeuw , ten minfte eenige poogingen doe , om hen byftand te verleenen ; en daar men hen voor de kwellingen der armoede niet kan beveiligen , dat men hen behulpzaam zy, in 't geen Z 5 hun  36*2 Antwoord op de Vraage, over de hen de verkryging van een eeuwige gelukzaligheid kan verzekeren. Alvoorens over tp gaan tot het opfpooren der middelen , die tot de verlichting van het verftand der geringe lieden zouden kunnen dienen , ( iets 't welk in de eerfte plaats moet verhandeld worden , ) zal het veelligt niet ondienftig zyn , eenige aanmerkingen te maaken over de ongelegenheden die plaats zouden kunnen hebben , ingevalle het verftand der ge-^ linge lieden over 't algemeen tot een zeekeren graad verbeterd wierd. Veel noodzaakelyke beroepen zyn 'er, veel handwerken zelfs, die zekere domheid, zekere rauwheid en onbefchaafdheid van geest fchynen te verëifchen. Zoo die geenen , welke zich daar meede geneeren , uitgebreider kundigheden verkreegen, juister van oordeel wierden enz., zouden zy zich zeiven tot iets beters bekwaam gevoelen, en het beneden hunne verdienften achten, aan zulke laage verrichtingen verflaafd te zyn : ingevolge hiervan zouden zy hun beroep of veiiaaten , of met grooten teegenzin waarneemen , waaruit groote wanorde zou ontftaan. Deeze zwaarigheid is in den eerften opflag vry groot; men zou daar by andere bedenkingen kunnen voegen, die dezelve niet zouden verkleinen. Op diergelyke tegenwerpingen is evenwel iets te antwoorden : dit  Verbetering van bet Verftand , enz. 363 dit kan men 'er in het algemeen van zeggen. Daar de geenen , die lastige, onaangenaame en verachte beroepen hebben waarteneemen, nimmer zo dom zyn , of zy begrypen zeer wel, dat zy op een gemakkelyker en aangenaamer wyze hun beftaan zouden kunnen winnen, laaten zy ook zelden naa, (zonder te bedenken of zy zulks, uit hoofde van hunne verftandelykc verdienften waardig zyn,) iets beters te kiezen, wanneer zy daar toe gelegenheid krygen. Het is waar, dat de zulken , die , ondanks hunne meerdere verdienften, genoodzaakt zyn laagen arbeid te doen , daarin meer verdriet hebben , dan de geenen die daar toe gefchikt fchynen : het is billyk dat de eerften de Maatfchappy op een betere wyze dienen ; maar daartoe is ook kans ; en de omltandigheden moeten al zeer ongelukkig zyn , die een man van eenige verdienften, en die zich zeiven niet heeft verwaarloosd, tot het verrichten van laagen arbeid noodzaaken : trouwens , het kan gebeuren; maar 't zyn byzondere gevallen, die hier niets ter zaake doen. Zoo men nu onderftelt, dat de ganfche masfa der geringe lieden, opzigtelyk tot de verbeetering van het verftand, eenige aanmerkelyke vorderingen had gemaakt, zouden 'er altoos onder zyn , die daaromtrent agterlyk waren ; de beroepen die 't minfte vernuft vereifchen , zouden met recht hun' deel. zyn ; ook zouden zy (en dit verdient eenige op-  3&'4 Antwoord op de Vraage, over de opmerking) derwaards op een ongevoelige wyze gedreeven worden, ingevalle op de verftandelyke verdienfte meer acht wierd geflaagen , en zo men zich meer bevlytigde om dezelve te beloonen dan het gefchiedt : want zo de besten het beste verkrygen, blyft het fiegtfte voor de flegtften. Nog eene zwaarigheid doet zig op. Ligt wel dat de Godsdienftigheid verminderen zou, by de geenen aan wien haare voorfchriften onaangenaam zyn , naar maate dat zy beeter in ftaat geraakten , om twyffelingen weegens den Godsdienst aantekweeken, die by onweetende menfchen zelden plaats vinden, 't Kon zyn , dat eenige lieden een kwaad gebruik maakten van de vermeerdering hunner kundigheden , en van de verbetering van hun verftand ; dit gebeurt insgelyks onder de geenen, die in geleerdheid en vlugheid van geest uitmunten : doch nimmer heeft men dit aangemerkt als een reden , waarom de befchaaving van het verftand voor fchaadelyk en verderffelyk moest gehouden worden ; dewyl de voordeelen daar uit voortvloeijende, oneindig grooter zyn, dan de naadeelen , die 'er uit kunnen voortkomen. Daarenboven , het ongeloof word zelden gekoesterd , en nimmer voortgeplant, dan door de geenen die reeds voor de ondeugd geneigd zvn ; welke neiging even zo wel plaats kan heb-  Verbetering van bet Verftand, enz. 365 hebben , en haare uitwerkingen doet, of zy met weinig , of met veel kundigheden verzeld zy. Eén Franfch Schryver (*) is van gevoelen dat geringe lieden zelfs niet behoeven te kunnen leezen noch fchryven, om dat hunne ftand en hunne beroepen zulks niet verëifchen : het is niet gemakkelyk te zien , wat voordeel uit zulk een onweetendheid zou kunnen vloeijen ; en dewyl men niet kan loochenen , dat eenige kundigheden tenminften, (het zy Godsdienftige, het zy Zedelyke,) noodig zyn; zoo is het veel gewaagd , de middelen die zoo veel kunnen helpen , om dezelven te verkrygen , aan 't grootfte gedeelte eens Volks te onttrekken : in Landen daar het bygeloof heerscht, en daar de regeering willekeurig is , kan zulk een domheid een ftaatkundige nuttigheid hebben ; maar in alle andere opzichten , kan zy niet dan ten uiterfte fchaadelyk zyn. Dewyl het hier niet noodig is opzettelyk te bewyzen , dat de verbetering van het verftand der geringe lieden , voordeelig zou weezen ; zoo is het ook overtollig , de andere bedenkingen , die zich by deeze gelegenheid zouden opdoen , naa te gaan. Dit dan voor- on- (*") De Cawdeuc de la Cbalotais, Proere van opvoeding voor een Volk , enz. pag. 27.  $66 Antwoord op de Vraage, over de onderfteld zynde i behoeft 'er maar gedagt te worden aan de middelen, die tot bereiking van zulk een voortreffelyk einde , zouden kunnen dienen; of liever, aan de verfcheiden wyzen, waarop men de zulken, waardoor de menfeh zyn verftand kan verbeteren , algemeener zou kunnen maaken : naamelyk gemeene Samenfpreekingen , Leezingen , en leerftellige mondelinge Onderwy zingen. MIDDELEN, tot Verbetering van het Verftand. De gemeenzaame 'Samenfpreekingen is het eerfte middel dat zich opdoet. Het zou boven alle anderen ftrekken, om op een gemakkelyke en aangenaame wyze kundigheden te verkrygen , zoo daartoe niet meer kunst en aandacht verëischt wierd , dan 'er in het algemeen by de menfchen gevonden word. Buiten en behalven de kundigheden , die tot het natuurlyk en burgerlyk leven volftrekt noodzaakelyk zyn , en die door dat middel worden verkreegen; worden 'er ook veele verkreegen, die  Verbetering van bet Veffland, $!z. 367 die het Zeedelyke ên Godsdienflige Leven betreffen : doch deeze laatften worden meestal op een zoo gebrekkelyke en verkeerde wyze overgebragt, dat men nog genoegzaame reden tot klaagen deswegen heeft. Het ware' voorzeker te wenfehen , dat de Verfhlnden, door dit middel , meet dan het gefchied , voorbereid wierden, om regelmaatiger onderwyzingen tnet vrucht te öntfangen r1 doch dit kan zelden of nimmer plaats hebben, dan wanneer het Kinderen zyn die onderweezen moeten worden ; om dat hunne Ouders , of de geenen die 'er omgang mede hebben als of zy hunne Ouders Waren , en hunne plaats vervuilen , een meenigte van gelegenheden hebben , oni hen kundigheden mcede te deelen , dé welken, wat aangaat lieden tot jaaren van onderfcheid gekomen , veel te zelden voorkomen, om van zulk een middel als de gemeenzaame gefprekken , eene aanmerkelyke nuttigheid te verwagten : evenwel is het iets dat niet van de hand moet geweezen worden. Doch, dewyl het geen middel is , dat men door eenige fchikkingen werkheilig kan maaken , kan 'er hier niet veel anders van gezegd worden, dan dat het de plicht is van ieder redelyk en welmeencnd menfeh , dat hy zig bevlytige om de geenen, waarmede hy verkecring heeft , te onderwyzen , zoo veel als 't met gevocgelykheid kan gefchieden , naar maate dat hy daartoe bekwaamheeden bezit ;  3&"8 Antwoord op de Vraage , over de Zit ; of wel, dat hy de onderwyzingen van anderen , op zyn beurt, niet verwerpe. Ieder kan daartoe het zyne bybrengen ; ieder behoorde het te doen : voor het overige hangt alles af van de menfchen , de tyden, en de gelegenheden : en wie zal de gemeenzaame gefprekken aan eenige inftellingen bepaalen ? Het leezen komt dan voornaamelyk in aanmerking , als het bekwaamfte en het gereedfte middel tot verbetering van het verftand. Weinig menfchen vind men in ons Land, en vooral in de Steden , die niet leezen kunnen : de Diaconie- en Stads - Schooien koomen de onweetendheid des aangaande in de Kinderen der geringe lieden voor : 't is de zaak der geenen, die deeze Schooien bellieren, zorg te draagen, dat zulke nuttige inftellingen, door de achteloosheid der Ouders , of der Meesteren , niet vrugteloos worden. Of 'er genoeg diergelyke Schooien zyn ; of men dezelven op alle plaatfen heeft, daar ze noodig zouden zyn; en of ze op dusdanige wyze zyn ingericht, dat het voorgeftelde einde bereikt worde, is een onderzoek van te grooten omflag s om in deeze Verhandeling te woiden ingelafcht, offchoon het tot deszelfs oogmerk veel betrekking hebbe. Ondertusfchen , is 't reeds een bekend en in 't werk gefteld middel; het komt 'er dan maar op aan, dat het zyn uitwerking doe. Mem  Verbetering van het Verftand, enz. 369 Men kan dus onderftellen, dat veelen onder de geringe lieden, gelegenheid hebbende gehad . om te leeren leezen , zulks kunnen ; dog dit is iniet genoeg. Zy moeten het doen , zal hec hen nuttig zyn ; maar niets is zeldzaamer by lieden , die door geduurigen en zwaaren arbeid :hun beftaan moeten winnen, dan leerlust: wan:neer zy hunne beezigheden hebben verricht , 1 trachten zy veeleer een uitfpanning te genieiten , dan dat zy hunne hersfenen zouden ver:moeijen , naa dat zy hun lichaam hebben afge: Hoofd ; en fchoon zy daartoe tyd en gelee; genheid mogten hebben , zy willen niet leezen. 't Is ook indedaad voor de meesten een :moeijelyke en onaangenaame oeffening. Lieden idie hunne Moedertaal niet hebben geleerd dart, idoor hooren fpreeken, ontmoeten in de boeken 1 buiten en behalven een meenigte van woorden is in dit geval even zoo toepasfelyk. Voor het overige is het prediken der Zedenleer een van ouds bekend middel tot aankweeking van deugd. Misfchien word het niet genoeg werkftellig gemaakt : men weet hoe zeer zekere lieden geërgerd worden, door het prediken van het geene zy een wysgeerige Zedekunde noemen , even als of dezelve in het Christendom overtollig of gevaarlyk was. O! hoe ware het te wenfchen , dat 'er van het prediken geen ander misbruik gemaakt was , dan dat men de menfchen het goede van het kwaade leerde onder-  Verbetering van het Verftand, en%. 399 onderfcheiden , op dat zy het eene betrachten en het andere fchuuwen ! Schoon ieder mensch in het byzonder van zyn verftand noch al goede gedachten heeft , en zyn oordeel zelden mistrouwt; moet men evenwel in veele gevallen toeftaan , dat men deswegens verbetering noodig heeft: men is ook over het algemeen wel genegen zulks te belyden ; doch wat aangaat deugd en goede zeden, ftemt men zoo geredelyk niet toe , dat men veel verbetering zou noodig hebben. Men wil wel op een algemeene wyze erkennen, dat men ; zoo deugdzaam en gefchikt van zeden niet is, als men het zou kunnen weezen , als men het moest weezen ; maar in byzondere gevallen , word zulk eene bekentenis niet ligt gedaan. Wie zal , zo hy nog eenige fchaamte heeft, ronduit belyden , dat hy een dief , een dronkaard, eenluijaard, een kwaadfpreeker is ? Wanneer men tegen iemand zegt, doet dit of dat, en gy zult wyzer worden ; zal hy veelligt den raad , dien men hem geeft , volgen : maar , zegt men hem , met ernst , doe dit of dat, en gy zult beter worden ; zal hy zich min of meer beledigd achten , en voorzeker niet doen , het geen hem aangeraaden word. Het is dan te vreezen , dat al het geene immer mogt worden werkftellig gemaakt, alleen en bepaaldelyk om het hart te verbeteren , vruchteloos zou zyn, ten  4öo Antwoord op de Vraage, over de ten opzichte van de geenen die het meest verbetering behoeven; en zy, die reeds bereidwillig zouden zyn om zich te verbeteren , hebben alleen maar noodig dat Emen hun verftand verbetere. Dit bevestigt op nieuws het meermaalen gezegde ; dat de zekerfte , (om niet te zeggen de eenigfte ) middelen tot aankweeking van waare deugd , de zodanigen zyn , welke ftrekken kunnen , om de begrippen optehelderen, de kundigheden te vermeerderen , en het oordeel juister te maaken ; vooral met opzigt tot 'smenfchen waare gelukzaligheid. Men heeft in eenige plaatfen in Vrankryk, misfchien ook wel in andere Landen , het gebruik ingevoerd , van openbaare belooningen der deugd onder geringe lieden uit te deelen ; doch dit is iets , dat overal , en althans in Steden en volkryke plaatfen niet gefchieden kan ; ook is het niet gemakkelyk te ontdekken , welke nuttigheid dit kan hebben. Behalven de moeijelykheid , om een rechtmaatige uitfpraak te doen; behalven de mismoedigheid, wangunst en nyd, die in de gemoederen der niet beloonden kunnen ontftaan ; zyn 'er nog veele andere ongelegenheden , die het invoeren van dusdanige gebruiken onmogelyk , of niet raadzaam doen zyn, ten zy in enkele en zeer byzondere gevallen. Doch dat men zonder ophef, zonder uiterlyke vertoonipg , in het bewyzen van gunften,  Verbetering van bet Verftand, enz. 401 gunften , hoe genaamd , op de zedelyke vérdienfte acht flaa, is niet alleen prysfelyk, maar ook een pligt, die meer dan het gefchied behoorde betracht te worden. Het zou voorzeker de geringe lieden aanfpooren tot deugd en goede zeden , indien zy zich konden vleijen , langs dien weg eenige voordeelen te verkrygen, die veelal op een onredelyke, onbefuisde, grillige wyze , (om niets ergers te zeggen,) hefteed worden aan de zodanigen, die dezelven het minst waardig zyn. Het geen hier te vooren reeds gezegd is , wegens de belooning der verftandelyke verdienfte , komt hierby ook te pas. Noch een middel is 'er , 't welk meer tot eene algemeene verbetering van zeden kan toe brengen , dan men fchynt te gelooven ; een middel naamelyk , 't welk iedereen in zyne magt heeft , en ten nutte van zyne evenmenfchen werkftellig kan maaken. Daar de menfchen zoo zeer genegen zyn tot naarvolging, en vooral om die geenen naarte volgen, die zy hunne meerderen achten ; neemt ieder byzondere klasfe van menfchen veele ondeugden en gebreken aan van die geenen, die tot een hooger klasfe behooren. Even zo wel als de kwaade voorbeelden van de eene klasfe tot de andere , een nederdaalende uitwerking hebben , indien men het dus mag uitdrukken; heeft men ook reden om te hoopen en te verwachten, dat XX. Deel 2. Stut Cc het,  402 Antwoord op de Vraage, over de het, met betrekking tot de goede voorbeelden, eveneens zou gaan. Ten aanzien van de uiterlyke befchaafdheid kan men reeds iets diergelyks befpeuren ; de zeden worden ook op. zulk eene wyze in verfcheide opzichten min of meer verbeterd. Zeker is het, dat een ieder die wel leeft, onder welke klasfe hy behoore, ten minften iets toebrengt tot verbetering der geenen , met dewelken hy verkeering heeft. Iedereen trachte dan zyn eigen hart en zeden te verbeteren ; en fchoon alle andere middelen krachteloos waren , zal dit het niet zyn. Deeze gemeene plaats der Zedekunde had men hier veelligt niet verwacht: doch , daar de goede voorbeelden inderdaad het gereedfte en gefchikfte middel aan de hand geeven, tot bereiking van het voorgeftelde einde ; verdiende dit punét wel een plaatsje in deeze Verhandeling, Misfchien zal het, hier aangeroerd wordende , meer aanmerking verwerven , en meer indruk maaken , dan wanneer het in een Kerkreden, word gehoord , of in een Zedekundig Werk: gevonden ; en daarmeede word dit Artikel, beflooten. Eenige bedenkingen , wegens het: aankweeken van naarftigheid onder de geringe' lieden , zullen het belluit van dit Werkje uitmaaken. MID-  Verbetering van het Verftand, enz. 403 MIDDELEN, tot Aankweeking van Naarftigheid. In de opgegeevene Vraag word voorönderftelt , dat kundigheden en goede zeden met de Naarftigheid een zeker verband hebben ; in zp verre , dat de verbetering van het verftand en van het hart , haar kunnen en moeten opwekken : en deeze onderftelling is voorzeker niet ongegrond. Maar , zoo dit alleen de geringe lieden tot naarftigheid moet aanfpooren , is 'er zeer weinig kans om desaangaande iets te winnen ; want men moet wel opletten , dat het yverig en naarftig waarneemen van eenen verdrietigen, lastigen zwaaren arbeid, enkel en alleen pligtshalven , om dat het goed is , om dat het zoo behoort , zelden te verwachten is van lieden , die in armoede , behoeftigheid en verne • dering kwyncn : 't Is iets, 't geen een waarlyk heldhaftige deugd zou vercifchen. Eenige zeer zeldzaame gevallen uitgezonderd , is 'er niets, dan uitzigt van voordeel, 'tgeen tot naarftigheid kan aanfpooren. Ja zelfs zal men dit waar bevinden , met opzicht tot de geenen die, zoo 't fchynt, uit loutere gloriezucht werken ; dewyl Cc 2 men  404 Antwoord op de Vraage, over de men altoos hoopt, dat de eer die verworven word, in het vervolg, op de eene of andere wyze , voordeel zal aanbrengen. Doch , genoomen dat 'er zoo iets zy , als loutere gloriezucht, die met geen andere inzichten, hoe genaamd , gemengd zy ; genoomen dat de overtuiging die men heeft van de voortreffelykheid en nuttigheid van den arbeid , waaraan men zig verflaaft , daar toe moed en lust inblaaze : diergelyke beweegmiddelen kunnen immers zelden of nooit iets gemeens hebben met de bezigheden der geringe lieden. Het is dan zeker , dat de lust en yver altoos zullen verflaauwen , zoo niet de voordeelen, welke men door zynen arbeid verkrygt, met denzelven eenige evenredigheid hebben : daarentegen zal men weinig gebrek aan naarftigheid befpeuren , wanneer zy winften verfchaft, die haar opwekken en onderhouden. Dewyl nu de arbeid , die door lieden van geringe ftanden verricht word , meestal moeijelyk en onaangenaam is, en te gelyk weinig voordeel geeft; is het niet te verwonderen , dat veelen onder hen , (en wel dezulken die de fchranderften zyn , ) befchouwende hoe min zoetigheden zy door hunne geduurige verflaaving verwerven, den moed laaten zinken, zich zeiven verwaarloozen, en zulke uitkomften zoeken , waartoe zy alleen uit eene foort van wanhoop  Verbetering van bet Verftand, enz. 405 hoop gedreeven worden. Niets is zo gemakkelyk, als te beredeneeren dat'er gewerkt moet worden ; maar ook is niets verdrietiger , dan dat men zig zonder rust, en zonder hoop op rust, met eenen ondankbaaren arbeid moet afflooven: met eenen arbeid, waarvan anderen, die veel minder , of niets verrichten , de meeste vruchten genieten. Het waare dan te vreezen, dat een grootere verlichting van het verftand , onder de geringe lieden , ( daar dezelve hen in ftaat zou ftellen om dit beter op te merken , dan het by de meeste gedaan word ,) veel eer de naarftigheid zou verminderen dan aanwakkeren , zoo 'er niet tevens eenige middelen wierden gebruikt, die bekwaamer waren, ten minften krachtdaadiger , om tot werkzaamheid aan te fpooren , dan wel afgetrokkene wysgeerige befpiegelingen of ernftige vermaaningen. De volgende bedenkingen zullen kunnen helpen , om te ontdekken , in hoe verre daartoe kans zou zyn. Een van de zetregelen , het burgerlyke leven betreffende , die zoo wel door voorbeelden als door lesfen , het meest der Jeugd worden ingeprent, is deeze : dat men in alle handelingen , waarmede geld gemoeid is, zyn grootfte voordeel moet zoeken ; en byzonderlyk , dat men altyd zoo goedkoop moet koopen, en laaten werken , als men kan. Deeze Cc 3 zet-  4oo" Antwoord op de Vraage, over de zetregel is niet alleen zeer rechtmaatig , maar ook zeer noodzaakelyk ; aangemerkt de algemeene hebzucht en de menigvuldige bedriegeryen, die men onder de menfchen vind : maar, zou het de aart van dien regel zyn , dat men , om zich zeiven te bevoordeelen, den armoedigen als noodzaake , zyn waar of arbeid voor een' te geringen prys te geeven ? dat men voor de allernoodigfte dingen juist den minften prys befteede ? en te gelyk voor overtolligheden onbekrompene verfpillingcn doe ? By het koopen van de eerfte behoeftigheden des levens , en by het laaten maaken van 't geene dat men het minfte kan ontbceren , word op de laatfte penning gedongen; maar het geld fchynt geen waardy te hebben , wanneer men , om een ydele praalzucht te voldoen , uitheemfche Waaren van alleiiy foort ten duurden betaalt. Worden 'er geen buitenfpoorige pryzen bedeed voor vodden, (men verfchoone dit laage woord) die alleen maar dienen om een kinderachtige, dwaaze pracht te vertooncn ? en is het niet omtrent de allernoodigde dingen, dat de fpaarzaamheid het meest geöeffend word ? Hiervan is het gevolg , dat de geenen , die de allernoodzaakelykde beroepen waarneemen, altoos in 't naauw worden gehouden , terwyl de Maakers en Verkoopers van overtolligheden , met veel minder moeite , een ruim bedaan winnen. Zoo men dan desaangaande zyn gedrag omkeerde , (om dus  Verbetering van het Verftani, enz. 407 dus te fpteêken); zoo de gegoede lieden, en de geenen die groote verteeringen maaken, zuinig Wierden , ten aanzien van het overtollige , en mild , zelfs verfpilïende in de betaaling van het noodige ; zoo zy daarenboven de moeite wilden neemen , hunne verfpilling te beredeneeren , opdat dezelve waarlyk nuttig wierd ; dan Zou daardoor de ftaat van het meest arbeidende gedeelte der Maatfchappy , ten minften iets, veibetert worden ; de geringe lieden zouden voor hunne beroepen , die hen met alleen het noodige, maar ook het aangenaame zouden verfchaffen , zekere genegenheid voeden , die hen naarftig zou doen zyn. In deeze tyden worden veel poogingen aangewend , om te bezorgen , dat het den geringe lieden met aan werk ontbreeke; maar men heeft misfchien nog niet genoeg gedagt aan middelen , om de geenen die men aan het werk helpt , daarin met eenige tevredenheid te doen voortvaaren. Men hoedt hen dus voor gebrek , het is waar ; dit is reeds veel : maar ook , altyd te moeten werken ; naauwlyks een uur tot rust, of tot uitfpanning over te houden ; weinig vooruitzichten te hebben op eene verbetering van ftaat; en dan nog maar het gebrek te weezen : dit boezemt geene naarftigheid m ; het moet in tegendeel afkeer voor 't werken doen krygen. C c a Laaten  4o8 Antwoord op de Vraage , over de Laaten zy , welken de Voorzienigheid met rykdommen befchonken heeft, niet klaagen , dat men het alles van hen wil hebben , en dat men geduuriglyk eischt, dat zy hunne belangen aan die van het algemeen opofferen : zy zouden voorzeker ongelyk hebben. Het waaflyk aangenaame van het leven kunnen zy voor weinig gelds bekomen; en duizenden van dingen , waaraan zy hunne overige inkomften verfpülen, geeven hen niet dan ydele, ingebeelde vermaaken. Zy verliezen dan weinig , byna niets , wanneer zy een gedeelte van hunne winften t' eenemaal opofferen ter bevordering van het welzyn van hunne Medemenfchen , hunne Landgenooten. Men Helle dat iemand, die duizend guldens 'sjaars uitgeeft aan uitheemfche Waaren , tot de pracht of de lekkerny behoorende ; en dat wel aan zulke dingen , die hy ontbeeren kan, zonder zyn geluk te verminderen , en zonder eenige opfpraak te verwekken ; in plaats van die fom ten voordeele van andere Landen te verliezen, dezelve ten nutte van zyn Vaderland wil opofferen ; het zy met rederyen van Scheepen , met Visfcheryen , met het bebouwen van woeste Landen , met het verzenden van Inlandfche Manufaftuuren , enz. dan is het zeker, dat het Land daarvan meer voordeel trekt, dan wanneer de gantfche fom naar buiten gaat. Zoo op vyfduizend guldens aan binnenlandfche Manufacruu- ren ,  Verbetering van bet Verftand, enz. 409 ren , die buitenslands gezonden worden , die duizend guldens verboren worden, is 't nog voor 't algemeen voordeelig; dewyl 'er van de overige vierduizend guldens, die ontfangen en in't Land gebragt worden , nog wel duizend guldens aan arbeidsloonen zyn , die de Vreemden betaalen. Het komt hier op de juistheid van die rekening niet aan; dit word alleenlyk bygebragt om aan te toonen, dat gegoede lieden in eenige van hunne ondernemingen niet altyd moeten willen winnen ; want dus zullen weinig dingen tot ftand geraaken : zy moeten in tegendeel willen verliezen ; en als dan kunnen zy, door het opofferen van een zekere fomme gelds, tot het algemeene welzyn veel toebrengen. Schoon dit artikel hier ganfeh te onpas fchyne te komen, zal men welhaast bemerken, welk een verband het heeft met het onderwerp , dat eigenlyk moet verhandeld worden; wanneer men nagaat , dat zulke vrywillige verliezen , ruimte zouden geeven, om de dagloonen der Arbeiders , die in de opgerichte Fabrieken , in de bebouwing van woeste Landen enz. werken, hooger te Hellen, dan men het kan doen, wanneer de Onderneemers van diergelyke zaaken voordeel daarvan willen trekken, of ten minften geen fchaade willen lyden. Dat de naarftigheid daardoor , onder de Arbeiders , grooter zou worden , mag men gerust onderftellen : ten minften zou 'er dit nut uit kannen voortvloeicc 5 jen,  4»o Antwoord op de Vraage, over de jen , dat eenige ondernemingen , die thans zo wel niet ilaagen als men wel zou wenfchen, en dus gevaar loopen van geftaakt te worden, in ftand zouden kunnen blyven, door middel van de bylaagen , die 'er zouden worden gedaan : dewelke met blymoedigheid behoorden betaald te worden * wanneer men naaging , dat zulk een fchaade wezenlyk voordeel aanbragt. Dit alles laat zig gemakkelyk zeggen; doch men zal het veelligt aanmerken als losfe fpeculatiën , waarvan weinig vrucht te verwagten is. Ook redeneeren de menfchen over 't algemeen te weinig , en daarom is het hun onverfchillig , op welk een wyze zy het geld, dat zy niet ten goede weeten te gebruiken , kwyt raaken. Zy willen het wel verfpillen ; want wat zouden zy doen met het geene dat zy te veel hebben ? maar zy willen het op zekere wyze verfpii* len , en op geene andere. De geringe lieden zyn het alleen niet , welker verftand en hart verbetering behoeven. Zy, die menfchen op een vastgefteld werkloon in hunnen dienst hebben, maaken zelden eene vergelyking tusfchen de waardy van het werk dat verricht word , en het loon dat zy 'er voor geeven. Zeker aangenoomen gebruik volgende, meenen zy veel te doen, wanneer zy even zoo veel betaalen , als anderen die  Verbetering van het Verftand , enz. 411 die het meest geeven , zonder in hunne belooning de rechtmaatigheid die 'er by behoorde te zyn , te gebruiken. Noodelooze verfpillingen mydende , zouden zy hunne knechts of meiden , door eenige vermeerdering in hunne Iconen , zeer veel tot naarftigheid kunnen aanfpooren : daar deezen integendeel, wanneerhen weinig gegeeven en veel wórd afgevraagd , met geen genoegzaamen lust en yver kunnen arbeiden ; en vooral niet , wanneer zy zien , dat hunne zoo zuinige Meesters, door hunne pracht, of op, andere wyzen, dwaaze verteeringen maaken. Het is niet mogelyk desaangaande alles te zeggen : de omftandighcden zyn in het oneindige verfchillende. Het zal evenwel niet mocijelyk zyn lieden te vinden , waarop dit toepasfelyk zy. En hier voegt op 'nieuws het meermaalen gezegde: Wil men hebben dat het Volk, 't geen men in zynen dienst heeft, naarftig werke, men betaale wel; ieder naar maate dat hy 't kunne doen , of naar maate dat hy geneegen zy , eenige ydele of ingebeelde vermaaken opteofferen , tot vermeerdering van het genoegen van de minstbevoordeelde der menfchen. Zoo men meent dat hiertoe eene te groote Edelmoedigheid verëischt word , dient men naar betere middelen tot het aankwecken van naarftigheid te zoeken, indien 'er zodanige zyn. in  4-12 Antwoord op de Vraage , ever de In de meeste handwerken zyn de werktyden en de dagloonen door het gebruik bepaald : misfchien word in veelen van dezelven te veel tyds van de Arbeiders gevorderd ; zoo dat de bepaaling waar in zy zyn , van een zeker getal uuien daags te werken , hen daar meede zoo langzaam als zy maar kunnen doet voortvaaren, en hen tot werkende luij aards maakt. Het ware dan misfchien niet ondienftig , in fommige Ambachten, de werkuuren te verminderen, op dat de Arbeiders voortvaarender wierden dan zy zyn , het welk een uitdrukkelyke voorwaarde van die vermindering zou moeten weezen. Onder de goede uitwerkingen , die men daarvan zou kunnen verwachten, mag deeze gefield worden ; dat de Werklieden, meer vryen tyd over hebbende, een gedeelte van denzelven aan nuttige oeffeningen , en wel voornaamelyk aan het leezen , zouden kunnen toewyden. Zoo men wil dat geringe lieden hun verftand verbeteren ; zoo men toeftemt dat het leezen hen daartoe, en tevens tot verbetering van het hart, nuttig is , dan moeten zy 'er tyd toe hebben ; en wel eenen tyd, dien zy aan hunne huisfelyke bezigheden , of aan hunne uitfpanningen niet behoeven te Ibefteeden. Eene geduurige verflaaving verwekt daarenboven zekere mismoedigheid , die met naarftigheid niet wel kan famengaan , ja fomwylen luiheid veroorzaakt , of tot verwaarloozing van zaaken aanleiding geeft : dit  Verbetering van het Verpani, enz. 413 dit bewyst de ondervinding ; en zoo men het menfchelyk hart eenigzins beftudeerd heeft, zal men ligt begrypen, dat het in de meeste gevallen dus moet toegaan. 't Zou ook van nuttigheid kunnen zyn , dat men aan de geringe lieden eenige vermaakelykheden verfchafce , waarvan zy , zonder eigen verteeringen , genot konden hebben. Immers is het waar , dat zy ook uitfpanningen noodig hebben ? Zy zoeken die in onnoozele , kinderachtige , of wel in Hechte, ondeugende vermaaken. Zou 'er geen kans zyn , om hunnen fmaak daaromtrent eenigzins te verbeteren ? 't Zou der moeite wel waardig zyn, dit puncr, nader te onderzoeken: het is genoeg, dat het hier word aangeweezen. Het geeft lust tot werken , het veraangenaamd den arbeid , wanneer men weet, waar men vermaak zal kunnen vinden , naa dat men zyne zaaken zal hebben afgedaan. Onder de redenen, waarom by de geringe lieden gebrek aan naarltigheid befpeurd word, mag men Hellen , de onvriendelyke handelwys van de geenen , die anderen onder hunne beveelen hebben ftaan. Buiten den arbeid , die eigenlyk verricht moet worden, eisfchen veele Meesters van hunne onderhoorigen , zekere llaafachtige onderwerping , waar voor men meer  414 Antwoord op de Vraage, over de meer afkeer heeft, dan voor den arbeid zelve. Somwylen fchynt het dus dat men traag en lui is, terwyl men inderdaad te hoogmoedig , misfchuT te redelyk is, om een laffe vleijer , een kruipend oogendienaar, een aanbidder van een' mensch te zyn. Het kinderachtige bedwang waarin men zig bevind , zoo draa men dienstbaar is, (op welke wyze ook) is reeds, voor een' mensch die zyne jaaren van onderfcheiding heeft , zeer verdrietig ; het misfen zyner vryheid is altoos eene groote onaangenaamheid ; zoo men dan daarenboven nog de grilligheden van onverftandige Meesters moet waarneemen is het niet te verwonderen , dat men zonder lust en zonder yver arbeide , alleen uit nood zich daartoe zette, en zich bediene van de eerfte uitvluchten welken men vinden kan. Ondertusfehen komen Vreemdelingen fortuin zoeken ; zy verduuwen al het bittere der dienstbaarheid en afhangkelykheid , en geraaken daar door den Inboorlingen in alle deelen vooruit. Zoo men dan , wanneer men over anderen te gebieden heeft , meer infchikkelykheid , meer rechtmaatigheid , meer vriendelykheid , meer menschlievendheid betoonde ; zoo men minder trotschheid liet blyken, minder vernedering afvorderde ; zou men den arbeid veraangenaamen en een menigte van gelegenheden hebben , om zyne Stad - en Landgenooten te bevoordeelen , die  Verbetering van hei Verftand, enz. 415 die men nu niet heeft , om dat men hen niet byzonderlyk kent ; en men kent hen niet, om dat men hen niet in dienst heeft, om dat men te ongemakkelyk te bedienen is. De hoofdfom van dit artikel is , dat het gebrek aan naarftigheid , onder de geringe lieden, veelal ontftaat uit hunne geringe winften; uit den alte langen duur van hunnen arbeid, en uit de toevallige onaangenaamheden daaraan verknocht, door de ongefchikte handelwys der Meesteren. Deeze hindernisfen moeten dan uit den weg geruimd worden, eer men reden hebbe te verwachten, dat de verbetering van hun verftand, van hun hart en van hunne zeden , ftrekken zal om hen tot naarftigheid aan te fpooren. Veelligt zal men oordeelen , dat door deeze geheele Verhandeling heen , te weinig gefprooken is van de wyze, op welken men de daarin vermelde middelen , ten nutte van de Bewooners van het platte Land, zou kunnen werkftellig maaken ; daar zulks voorzeker ten hunnen opzichte het allernoodigfte zou zyn. Doch in de gelegenheden der plaatfen, en in alle andere omltandigheden, is een zoo groot verfchil, dat men niet wel deswegens iets kan zeggen, 't geen van algemeen gebruik is. Onder- tus-  41Ö Antwoord op de Vraage, enz. tusfchen zou 'er kans genoeg zyn , om de eenzaam woonende Landlieden deel te doen hebben , aan het geen in de Steden ten nutte der geringe lieden zou kunnen ondernoomen worden ; zoo maar die geenen, die als Regeerders , als Leeraars, als Eigenaars , of uit eenigen anderen hoofde , over de byzondere distriden gezag , of op de gemoederen der menfchen invloed hebben , zich daaraan geleegen lieten leggen , en hunne vlyt 'er aan hefteden wilden; zonder welke voorwaarden geene middelen , hoe genaamd, zouden kunnen gebruikt worden. BE-  Bladz. 417 BESCHRYVING VAN EENE BUDLEJA GLOBOSA; DOOR J. HOPE, Profejjor te Edenburg. Een Struik , vier jaaren oud , in den Tuin van Edenburg reeds zeven voeten hoog, met verfcheide Stammen uit de aarde opfchietende , verdeeld in Takken , die eenigermaten zeshoekig zyn , aan het einde witachtig. De Bladen zyn tegen elkander over gefield, byna zonder lleel, byna zamengegroeid, (peervormig, fpits toeloopende, enigzins gekarteld, boven ruigachtig , flerk geaderd , licht groen, van onderen grys ;. hun langte verfchilt van 6 tot 18 duimen : zy zyn vlak omgekeerd. De Bloemen zyn klootvormig ; zy hebben gemeene fteelen , die aan den oorfprong der bladen uit den fteng voortkomen ; de laatfte bloemen zyn goud - kleurig , en hebben eene aangenaame honing - reuk. XX. Deel 2. Stuk. D d De  418 Befchryving van eene Budleja Cbbofa. De Kelk is eenbladig , elsvormig, in vier ftompe tanden verdeeld. De Bloemkrans eenbladig , eenigzins bekervormig > de buis heeft de langte van de kelk, de rand is in vier ftompe deelen gedeeld , de Keel van borftel voorzien. Helmfïyltjës zyn 'er niet, of zyn zeer kort. De Helmtjes zyn langwerpig , en aan 't einde der bloembuis witachtig. Het Vruchtbeginfel ftaat boven den voetfteun der bloemen , is eirond - achtig , en met agt groeven en ftreepen getekend. De Styl heeft de langte van de helmftyltjes. Het Merk heeft de gedaante van een fpyker - kop. Het Zaaahuis is eirond - achtig, vanbinnen in twee deelen verdeeld. Van boven beftaat het uit vier kleppen , die open fplyten , wanneer de vrucht ryp is. De Zaaden zyn eirond en veel in getal. De Bloems - voetfteun is aan alle bloemen gemeen, en klootvormig. BE-    Bladz. 419 BESCHRYVING van twee nieuwe soorten van PALMBOOMACHTIGE GEWASSEN, Uit Japan en van de Kaap der Goede Hope ; mee eenige Aanmerkingen omtrent de BLOEMEN van de VARENS en dergelyke planten (*) » door KJ REL PIETER TIIUNRERG. m $ «3» T Toewei het, in de tegenwoordige Eeuw, X~L genoegzaam is beweezen , dat de Sexe der Planten algemeen zy, en wy het Samenftel van 't Planten-Ryk , door wylen den Koninglyken Lyf-Arts en Ridder Linn^eus, op dien grondllag gevestigd befchouwen; bleef echter nog (*) Ten verzoeke van den Heer Thu.nberg uit het Latyn vertaald, door Dr. M- Houttuin , Ui van deeze Maatfcbappw, Ddi  420 Befchryving van twee nieuwe Soorten nog ééne Klasfe , tot den huidigen dag toe , wegens haare kleine , en niet zeer duidelyke deelen van Vrugtmaaking , minder naauwkeurig bekend , die derhalve den naam van Cryptogamia heeft bekomen. Tot deeze Klasfe zyn betrokken zodanige Planten , aan welken zo klaare Bloem - en Vrugt-deelen , als anderen , ontbraken , en in welken , wel is waar , iets gevonden werdt , dat men voor Deelen van Vrugtmaaking kon en moest houden , doch waar omtrent het onmoogelyk was te zeggen , wat het Mannetje, wat het Wyfje ware , wat Meelknopjes, wat Zaaden. De Vygeboom was eerst betrokken tot deeze Klasfe, om dat, terwyl zyn Vrugtkasje uitwendig volmaakt geflooten was , deszelfs inwendige Oppervlakte, met Bloemen bezet, voor onze Oogen verholen bleef. Dit Kasje nogthans, 't welk de Vyg is , geopend zynde , kwamen de Bloemen in 't gezigt; wier drie - of vyfdeelige Kelk , met drie Meeldraadjes , een Stamper en Zaaden, naauwkeurig waargenomen zynde, hy door den Ridder, met groot recht, tot een andere Klasfe is t'huisgebragt. De Palmboomen , die tusfchen de Keerkringen , en veelal in de heetfte Lugtftreek, huisvesten , zyn , tot onzen Leeftyd toe , den meestcn Kruidkundigen, ten opzigt van de deelen der Vrugtmaaking , onbekend gebleeven , en  van Palmboomachtige Gematfen , enz. 421 en nog aan dezelven onbekend. Onder deeze vindt men de genen, die in laater jaaren ontdekt'zyn, in zeker Aanhangzel van het Samenftel der Planten volgens den rang der Sexe (ik weet niet om welke reden) geplaatst , en niet ingevoegd in eenige der vierentwintig geftelde Klasfen. De Cycas en Zamia alleen worden geteld onder de Planten , tot de Cryptogamia behoorende ; hoewel , volgens myn oordeel , gantfeh onbillyk , na dat derzelver Sexe en alle de deelen der Vrugtmaaking zo duidelyk gezien als volkomen befchreeven zyn. Dat 'er een groote overeenkomst tusfchen deeze twee Palmboomen en de Varens plaats hebbe, is wel niet te ontkennen: want de Varens Q Filices ) hebben, zo wel als deeze Palma , de Mannelyke deelen der VrUgtmaakinge geaaird , en de Bladmaaking wordt in de laatften ook dikwils gekruld waargenomen, 't welk de Varens zo eigen is : maar na dat de Mannelyke en Vrouwelyke Vrugtmaaking der Cycas en Zamia , op byzondere Stammen , ons zo volmaakt bekend geworden is , blykt het voor zeker , dat dezelven van de Cryptogamia afgezonderd , en tot de Dioikia t'huis gebragt behooren te worden. Binnen de Schubben van de Mannelyke Ananas (Strobilus) zitten ongefteelde Meelknopjes (Anthera) , die , zig openende , hun Stuifmeel verfpreiden , en tusD d 3 fchen  423 Befchryving van twee nieuwe Soorten fchen de Schubben van de Vrouwelyke Ananas (^) , wordt een dubbelde Bolfter-vrugt (Drupa) gevonden: des de Vrugtmaaking derzelven niet meer verholen is, of Cryptogamia kan worden geheten. Wat de Filices aangaat, twyfel ik niet , of derzelver ge-aairde Vrugtmaakingen beftaan uit waare ongedeelde Meelknopjes, die hun Stuifmeel hebben : en indien de Vrouwelyke Vrugtmaaking derzelven t'eeniger tyd ontdekt komt te worden , zullen zy , tot dus verre voor Cryptogamia gehouden , in de een' of andere Klasfe kunnen worden inge- lyfd. Dat nu die Meelknopjes ( Antherce ) , welke onder de Schubben van de Cycas , Zamia , Equifetum , Ophioglosfum , Qsmunda , en der meeste Varens , zyn geplaatst , waare Meelknopjes zyn , heb ik zo duidelyk en zo dikwils zelf gezien, dat ik daaromtrent in 't allerminfte niet kan twyfelen, en dat dezelven geen Stuifmeel zyn, noch Zaadhuisjes, weet ik even zeker ; dewyl het my gelukt is , zo wel in de gedagte Palmboomen , als in de Ceylonfe Osmunda en verfcheide Filices , het Stuifmeel der O) [Men zou het woord Strohihts , al zo e'gen , Pynappel vertaaien kunnen maar, dewyl Rumphius dat deel, in deeze Boomen , een Ananas noemt, heb ik ook zulks verkozen. Zie de Nat. Hift. valgens bet Samen/tel van LlNN./i:us, II. Deel, i. ftuk, bladz. 299. PI. III. Fig. 3.]  van ?ahnhomachüge Gems/en , enz. 40,3 der Meelknopjes klaar te zien ; 't welk ik dagelyks aan de Liefhebbers kan toonen. Das is 'er dan , na het ontdekken van de Mannelyke en Vrouwelyke Vrugtmaaking op byzondere Boomftammen , aangaande de Cycas en Zamia geentwyfel, of'zy kunnen en moeten tot de Klasfe der Iweehuizigen betrokken worden. Deeze beiden maaken twee zeer naby elkander komende Gellagten uit , door de Vrouwelyke Vrugtmaaking alleenlyk te onderfcheiden. Van de een zo wel als van de andere beftaat de Mannelyke Vrugtmaaking in een Ananas, wier Schubben van onderen overal gedekt zyn met Meelknopjes , die , in 't midden overlangs openbarftende , hun Stuifmeel verfpreiden , dat in 't eerst wel rond en vogtig is, maar fchielyk verdroogt en door den Wind verftuift. De Vrouwelyke Vrugtmaaking doet, als gezegd is , deeze Gellagten voornaamelyk verfchillen : want in de Zamia ftaat een waare Ananas: ( Strobilus ) , binnen wier Schubben , ter wedcrzyden , de Bolftervrugten QDrupa~) geplaatst zyn : maar in de Cycas bevinden zig die Vrugten aan de Vrugtbondel of fteel (Spadix of Rachis ) verfpreid. Dus, terwyl die beide Gellagten tot de Dioikia polyandria overgaan, zal dit derzelver Kenmerk zyn (£) : CïCA?, (&) Ctcas, Mas. Strobilus Antberis fesfilibus. Tmh Drupte iptirfè. D d 4 Z\M1A J  424 Befchryving van twee nieuwe Soorten Cycas, Man. Een Ananas met ongedeelde Meelknopjes. Wyf. Verfpreide Bolftervrugten. Zamia, Man. Een Ananas met ongedeelde Maalknopjes. Wyf. Een Ananas met twee Bolftervrugcen. En men moetze, in het ftelzel derSexen, agter de Cliffortia, op deeze wyze invoegen (c): Cycas, Man. Een Ananas met ongedeelde Meelknopjes onder de Schubben. Wyf. Zamia , Mts. Strobilus Antheris fesfilibus. Fcem. Strobilus , Drupte binx. (O Cycas, Mas. Strobilus Antheris fesfilibus, fub Squamis. Fam. Spadix Enfiformis : Germinibus angulo immerfis folitariu. Stylus unus. Drupa Nuclco Ligneo. Sp. i. Circinalis. Cycas Frondibus pi?matis , Foliolis linearibus planis. Sp. a. Revoluta. Cycas Frondibus pinnatis , Foliolis margine revolnto. Zamia , Mas. Strobilus Antheris fesfilibus , fub Squamis. Fam. Strobilus Squamis utroque margine Drup3 folitaria". Sp. I. Pumila. Zamia Frondibus pinnatis , Foliolis apice crenatis. Sp. 2. Caffra. Zamia Frondibus pinnatis, Foliolis apice dentato Spinojis.  wn Palmboomachtige Gewas/tri, en%. 425 Wyf. Een Degenvormige Vrugtdeel , met Vrugtbeginzels in hoeken zittende , eenzaam. Een Styl. Een Bolftervrugt met een Houten Pit. r. Soort. Krulbladige. Cycas met gevind Loof, ds Blaadjes liniaal en plat, 2. Soort. Omgeboogene. Cycas met gevind Loof 9 de Blaadjes aan de kanten omgeboogen. Zamia, Man. Een Ananas met ongedeelde Meelknopjes onder de Schubben. Wyf. Een Ananas ; de Schubben wederzyds met een enkele Bolftervrugt. 1. Soort. Laage. Zamia met gevind Loof , de Blaadjes aan de tip gekarteld. 2. Soort. Kafferfe. Zamia met gevind Loof, de Blaadjes aan de lip Doornachtig getand. Twee van deeze Soorten zyn tot nog toe alleenlyk in het Stelzel der Sexen ingevoerd: de twee overigen niet : naamelyk de laatften van beide Geflagten , welken ik op myne Oostindifche Reize ontdekt, en daar van de Bollen en Zaaden aan den Hortus Medicus te Amfterdam, waar zy thans weelderig groeijen , gezonden hebbende , het niet onnut achtte , van deeze Palmboomen , inzonderheid van de twee nieuwe Soorten , hier de Beichryvingen mede te deelen. Dd 5 De  426 Bejebryving van twee nieuwe Soorten- De Krulbladige Cycas Qciy Deeze groeit natuurlyk op Amboina en Malabar. De Bladen zyn altemaal gevind , met de Blaadjes byna tegen over elkander , Degenvormig, aan de tip gefpitst, effenrandig, plat hebbende een verhevene Middelrib , die gefleufd is; uitvvaards eenigermaate krom , glad , een Vingernagel breed, een Voet en daar over lang. De Bladmaaking is Krulsvvyze op de manier der Varens. De omgeboogene Cycas (. en kneuzen het tusfchen twee Steenen. Een vlakke en breedere Steen , met een kleineren , die rond is, dienen hun voor Mortier en Stamper , wanneer zy iets fyn te wryven hebben. XX. Deel 2. Stut E e Ver-  434- Sefcbryv. van twee nieuwe Soorten, enz. Vervolgens, Water daar by gietende , maaken zy van dit Merg een Deeg , waar van zy één of meer Koeken vormen , niet grooter dan een klein Tafelbord , en naauwlyks een Duim dik. Om dat zy het gebruik niet weeten van een Oven , zyn zy genoodzaakt deeze Koeken te bakken onder de heete Afch, waar mede zy die onder en boven bedekken, ze niet wegneemende , voor dat zy oordeelen , dat de Koek wel gaar zy. Na 't wegdoen van de Afch bevindende , dat 'er , inzonderheid van binnen, nog iets raauws in zy, wordt dezelve op nieuws met heete Afch bedekt. Die een goeden Tafel gewoon is, zou buiten twyfel zulk Brood , met een dikken Korst van Afch overtoogen, verfmaaden; vooral, wanneer hy de Manier, hoe zy het bereiden, hadt gezien : maar dit ruuwe Volk , zig als vermaakende met Vuil en Stank, vreet deeze Koeken met veel fmaak , na dat 'er de van buiteu aankleevende Afch flegts een weinig is afgeveegd. D E-  BERICHTEN, AAN DE MAATSCHAPPYE GEGEEVEN.   p - x O co ?S v 2 Br O E CL 5. £? w 5. ö era °. w H .5? *° T ö ' 2 > R _ *> O 15, |§ • 3 S =. o re re ÏE t> re" Ngffi 1? ' tg &|0 ° * 8. % • r p " < F "era era >r _ w F* • ■ • W f>-A-o rsA-O fVAyO 0^? fcsJft re re n (j n " i r/i 2» ^ re re ri tj ct ^ 2 c3 g • • g • • re g ^' ' a • • E? • • a  Bladz, 445 waarneêming VAN eenë binnen den buik verstropte darmbreuk, met waterbreuke vergezeld , Befcbreeven in eenen Brief aan den Heere A. BONN, Med. Dr. Anat. &? Cbir. Prof. te Amfterdam , enz. fi Ö O R m, van geuns. WEL EDEL HOOGGELEERDE HEER ! Hoe zeer thans, by het weer begonnen Academifch jaar ,-met andere zaake» onledig , en hoe zeer tot hier toe ongeneigd , om afzonderlyk > zonder byvoeging van eenige andere Rukjes , uit te geeven eene Waarneeming , die konde fchynen voorriaamlyk door haare zeldzaamheid den aandagt te trekken • XX. Deel i. Stut F f  44Ö Eene e innen den Buik zoo h«eft toch ,Uwe aanfpooring, en de voorftelling der nuttigheid in het gemeen maaken deezer Waarneeminge, welke ik onlangs U had medegedeeld , my zulk eene uitgave in ernftiger overweeging doen neemen. Ik heb dan myne korte Latynfche Aanteèkeningen ,. zoo als ik ze vöor drie jaaren heb op papier, gefield, neffens de Afteekeningen, door onzen vernuftigen Med. Stud. Krayenhoff, thans PhiL DocJor, op myn verzoek, watlaa-> ter, vervaardigd , op nieuw tegens het Voorwerp , dat ik nog in Spiritus bewaar , vergeleeken , en over alles myne nadere gedagten laaten gaan. Hef befluit 'hier van is, dat ik my verledigen zal om dit ftukje thans ter uitgaave te vervaardigen , daar ik doch ook begryp , 'dat deszelfs waardye geenszins alleen geleegen is-in zeldzaamheid , die, wanneer ze geene wezenlyke nuttigheid met zich brengt , niet meer, dan eene fchitterende liefhebbery uitlevert, tot welke ik niet zeer geneigd ben. Ook mag ik hier by voegen , dat, waarfchynlyk , gevallen als het onze , eerder te houden zyn voor min bekend , en , by gebrek, van gelegenheid ter opening de,r Lyken , niet genoegzaam nagefpoord , dan voor waarlyk zeldzaam. Waar door dan de nuttigheid onzer nafporing te uit geftreftter zoude kuimen zyn. Ik  vzusiropte DARMBREUK, enz. 447 Ik voldoe ook te eerder aan 't gemelde voorneemen , om dat ik toe zal kunnen met eenvouwdiglyk de Waarneeming te befchryven- en kortlyk op te helderen., daar by geevende de Afbeeldingen, wier duidlykheid U zoo zeer gevallen is; terwyl ik voorts aan U zal overlaaten het overige van den taak, om namelyk een naaukeuriger ontleedkundige nafpooiïng te doen van het voorwerp, dat ik U ook toe zal zenden, en die Waarneemingen en pra&icale Aanmerkingen 'er zelf by te voegen , welke Gy my , ter gemeenmaaking , vriendlyk teffens hadt aangeboden ; als die het nut myner Waarneeminge zullen verheffen , en, tot welke te maaken, Uw post en gelegenheeden zekeiiyk vrugtbaarer en ryker zyn , dan de myne. Met dit Plan treed ik dan nu voort ter zaake. Een volwasfen Jongman, Kleermakers knegt, kwam aan myn huis my raadplegen, den. avond van den 29. Oclober 1779. Hy klaagde var* Buikpynen , vooral omtrent den navel, met moeilyken afgang, en een lelyken fmaak in den mond. Zyn Pols was wat driftig. Daar 'er in deezen tyd Persloop en buikpynen van dien aart, ook m deeze Stad , doch vooral rondsom ons , algemeen waren , en heerfchten, werdt de gedagte van de Geneesheeren , wanneer de klagten daar na wat geleeken, F f s ge-  443 Eene binnen den Buik gereedelyk naar die kwale getrokken. Hec kort verflag van den Lyder, dat ik toen voort niet vollediger bekomen kon , gaf ook aanleiding , om vooral te denken op iets van dien aart , en hem by voorraad een verzagtenden laxeerdrank te geeven , inhoudende Magnefia met Rheum enz. 's Morgens van den volgenden dag , vond ikby myn bezoek , hem nu te bed leggende , merklyker Koorts hebbende , zonder verbetering van toeftand. Hy had thans ook braakingen gehad , en befchreef nader de pyn, als opkomende uit de rechter liefch, en zich van daar door den buik verfpreidende. Zeer dikwyls ondervonden hebbende , hoe de Lyders eene Breuk plegen te verbergen , of ook wel geene gedagten hebben , om hunne toevallen aan zulk een plaatslyk ongemak toe te fchryven , terwyl de genoemde verfchynfelen den Medicus doch daar henen wyzen : viel nu aanftonds myne gedagten op een beknelde Breuk; zoo zelfs , dat ik, zonder 'er naar te vraagen , voort onderzoek daar naa deed. En ik vond in der daad 't gene ik gedagt had. In de regter liefch was een ïnerklyke zwelling , roodagtig , fmertelyk in het aanraaken, voornaamlyk omtrent den zogenaamden Ring der Buikfpieren. Ook was 'er teffens eene weekere en weinig pynjyke zwelling, daalende van de  Verstrop te DARMBREUK, enz. 449 de liefch tot onder in het regter Scrotum, welke ik hield voor eene waterige opvulling van den Schederok des Bals, dat is, voor eene Waterbreuk. In de beoordeeling van dit tweevoudig ongemak , vereifchten zekerlyk de Ontlteeking, de Koorts , en de verltopping in de liefch , de eerfte en fpoedigfte hulp. Dus deed ik Aderlaaten , Clysteeren , gaf verdunnende en losmaakende Dranken. Hier mede kwam een ruime ontlasting. Doch de inbrenging van de dikte in de liefch , door den Heelmeester en door my zeiven vlytiglyk beproefd , wilde niet gelukken. Zoo liep dees dag ten einde , en, indien 'er niet foms nog braaking geweest ware , zoude men 's avonds gedagt hebben , dat de vrees voor verftropping van eene Liefchbrcuk nu geen grond meer had. Intusfchen hielden wy met pappen of ftoovingen op de liefch , en met de inwendige middelen aan. Wanneer ik hier op , den derden dag , den 31. October , vroeg in den morgen den Lyder bezogt , vond ik hem nog gemaklyker , naaulyks koortfig , en hebbende weder ontlastinggehad. Zyn Vader , 's daags te vooren van elders ontbooden, was 'er nu ook tegenwoordig, cn getuigde , dat zyn Zoon wel van de kindsF f 3 heid  45° Eene binnen den B u i k heid af aan eene Liefchbrenk was onderhevig geweest, doch dat die zich telkens gemaklyk had laaten herftellen , en dat men ook nu daar over zoo zwaar niet zoude behoeven te tillen , enz. Dit alles maakte , dat men meestal op den begonnen voet flegts voortvoer, en althans niet ernftig op het onderneemen der Operatie kon denken , wyl 'er nu niets fcheen te dringen. De inbrenging echter werdt al weder beproefd. doch de dikte in de Liefch, neffens die in den Schederok , bleeven al in denzelfden ftaat. h\ deeze onzekere beoordeeling, terwyl de braak* agtigheid nu weder aanhieldt, en 'er geene tekenen van ontfteeking waren 9 befloot ik nog dc uitwerking van een goede gifte Laudanum te beproeven , ter ontfpanning der knelling , en bedaaring der verkeerde beweeging der ingewanden ; dan alles vrugteloos. En zoo liep ook deeze dag henen tot zeven uuren 's avonds, wanneer ik de Pols wat kleiner , ingetrokkener en rasfer vond, zonder andere uitwendige verandering van aanbelang. Ik begon nu ernftiger te vreezen Voor naderende Gangreen , hoewel het verflag van den Vader, en de allengs meer duidelyke Water-dan Darmbreuk , nog geen zoo erg vooruitzigt fcheenen te teekenen. In'tus-  Verstrcpte DARMBREUK , enz. 451 Intusfchen bleef 'er in de liefch doch eene heete zwelling , en de braakingen bleeven van tyd tot tyd weder opkomen, al't welke my het denkbeeld van Dannverftropping, by de Waterbreuke, onverzetlyker deed aankleeven 5 te meer, daar ik in een ander geval met myne oogen gezien had , hoe een klein gedeelte darms 'er maar in de klem behoeft te zyn $ om een doodlyke verftropping te maaken. Dan . wat verder te doen ! Tot de Opera-, fte was" het hier niet te brengen , en daar buiten fcheen 'er my niet overig gebleeven te zyn, dan den aanleg van koude Stoovmgen te beproeven , naar Belloste's en Tiieden's aai* raadingen. Ik deed dan vooreerst den Lyder nog eens agterover leggen in 't bed , in een zeer ftefK afhellend postuur, en liet voorts doeKen met koud water en azyn aanbrengen op de Lieichdikte om daar mede een geruimen tyd, by geftadige verwisfeling , aan te houden, terwyl de Heelmeester , hier by tcgenswoordig ,, de inbrenging nog al weder voorzigtiglyk ZOtfdé beproeven. Ik kwam den zelfden nagt ten elf-uur nog eens zien naar den toeftand. Men was mets ■gevorderd , en offchoonde byflanders een blyfe Ff 4 de  452 Eene binnen den Buik de hoop hadden opgevat, wegens het ophouden der pyn, was nu myne hoop ganfchlyk vernietigd. Het geheele weezen was vervallen, de pols uitermaate klein en ras, de ledematen verboren haare warmte , de braaking was in hik veranderd ; welk alles een' kundigen gevestigde gangreen , en een' vast naakenden dood aankondigde ; welke dan ook , na eenige uuren , in den vroegen morgenftond , volgde , na dat de ellendige Lyder, met de grootfte beiiaaudheid , laatstlyk ook zelfs drekftoffe had Uitgebraakt. Zoo was de uitkomst deezer kwaaie , welke onzen Jongman , onder wisfelvallige verfchynfelen van hoop en vrees , binnen drie etmaalen plotslyk in den dood ftorte. Ik heb niet voor, myne behandeling deezer ziekte nu te bepleiten ; myne regtvaardiging zoude hier een vry pnverfchillige zaak zyn ; ik betuig alleen, nog niet te weeten wat ik 'er by of af zoude doen° indien ik weder in het zelfde geval verkeerde * en die nadere toeligting niet ontfangen had, tot welke de opening van het Lyk ons gelegenheid gegeeven heeft; en ik betuig teffens , zoo dit licht Anderen kunne dienen, om voortaan met een beteren uitflag , dan my nu heeft mogen gebeuren , in foortgelyke gevallen het doel der geueezinge te treffen ;^dat ik^vei fmert zal gevoelen  Verstropte DARMBREUK, enz. 45 $ voelen in de gedagte van 't gene ik heb moeten misfen; maar dat ik nog veel meer ftreelend genot zal fmaaken in de bewustheid , van tot dit beter treilen van anderen, en tot het geluk hunner Lyderen, iets te hebben vooruit gewerkt. Ik gaa dan nu voort tot het gewigtigst gedeelte myner Waarneeming. Ik meende de gelegenheid gunftig te zien ter verkryging van de opening van het lyk , en ik aanvaardde dezelve gretig , zoo ter voldoening van my zeiven , als ten nutte van eenige myner toenmaalige Toehoorderen , die -by deeze opening zouden kunnen tegenwoordig zyn. Deeze waren de Heeren R. de Kruyff , J. Mol , en J. C. Baerts , thans Med. Do&oren , pra&ifeerende te Leyden , Medenblik en yiisfingen. Dus verzeld, deed ik dan, byna 20 uuren na den dood , 's avonds laat van den 1. November , zelf de ontleedkundige opening. Vooraf viel 'er op te merken , dat de Buik als een trommel dik en ftyf was opgefpannen , en dat 'er nu reeds zulk een geweldige flank was by het lyk , dat de menfchen het in huis byna niet uithouden konden. Ff 5 Ik  454 Eene binnen den Buik Ik begon myne infnyding aan het fcrotum van de regter zyde, en fcheidde het vel geheel af van den Waterbreukzak, die, dus rondom ! losgepeld , eene fterk met water opgefpannene langwerpige blaas vertoonde , van de Liefch ï neerhangende , en in haar bodem den Bal bevattende. Nu was verder de dikte in de liefch zelve nog te onderzoeken. - Ten deezen einde , zonder aan den ring der buikfpieren to raaken, fneed ik den Buik open, van den Navel af tot byna aan den regter Rins j~> o lucugu XLH-Iii- , uil, UC uuuuimie KO f mende , was zoo geweldig , en kwaadaartig \ dat men 'er van aan het braaken geraakte , en een poos in de vrye lucht moest gaan vlugten. Een ftank, welke ik meermaalen by gangreen der ingewanden heb ontmoet. Na een weinig wagtens , de Ingewanden weder nafpeurendc ; zagenwe wel haast een deel van het Ileum inr gefchoven en bekneld in een foort van vliezigen Koker , die , als een verlenging van het Peritonaum , oprees in de buikholte , van de plaats des Buikfpier-rings af. Om welk zonderling verfchynfel naauwkeuriglyk na'te fpooren, hier noch de tyd zynde, noch de plaatfe, haastte ik my maar , om het -ileum, naby daar het in en uit de beknelling ging , aftebinden , voorts    Verstropte D A R M B R E U K , enz. 455 -voorts met een deel mefenterium aftefnyden 5 gelyk ook, om ruim uit te fnyden alles wat den Ring der buikfpieren en den gemelden vliezigen Koker omringde. Dus alles wat tot onze hernia behoord , rondsom losgemaakt en afgezonderd hebbende , nam ik het ongefchonden en onveranderd uit, om het t'huis naaukeunger te onderzoeken. Den volgenden namiddag , na deeze deelen in water wat te hebben doen uittrekken , gingen wy tot het onderzoek over, waar by de genoemde Heeren tegenwoordig waren. De uitgefrieedené deelen in'order gelegd zyn* de, vertoonden zich als in PI. XII. fig. i. is algebeeld. Hier zagenwe nu, klaarder dan gister, dat'er eene waare knelling van het Jleam, een eet verftropte Darmbreuk QEnterocele^ plaats had door eene zeer zigtbaare en naaüwe knelling ' niet in den Ring der Buikfpieren , ( die ruim fcheen te zyn, en waar van men de overblyffels aangeweezen ziet by d d.) maar merklyk dieper in de buikholte , aan 't einde of in den mond van den vliezigen koker , die byna drie duimen van de liefch naar binnen oprees. (Zie ddc. Fig. L> Dees knellende mond fO omvatte en bekneep den dubbel ingefchotenen Darm , zoo dat deszelfs bovenfte einde {a~) tegens de beknelde plaats merklyk was uitx ' ° gezet,  45 6 Eene binnen den Buik gezet, het onderst of uitgaand eind O)1, daarentegen, zeer dun was ingekrompen, ten blyke van belette doortogt en verftropoing van den darm. Om nu te zien , hoe ver dees dubbel beknelde darm langs den koker naar beneden reikte, fneed ik, beneden den fpier-ring {dd$, den zak open van de hydrocele , tot onder toe Hier ontlastte zich een groote veelheidl weiagtig water , en onder in den zak lag de bloote teftis en epididymis Qg). Boven , byna een duim breed beneden de opening des ipiernngs , zag ik in den waterzak nederhangen de tip van een vliezig blaasje (e), dat tamelyk dik was, uitpuilde, en min of meer bekneld fcheen te zyn door eene opening of mondje, ter deezer plaaife binnen den waterzak gevormd , door verdubbeling of plooijen van deszelfs inwendigen rok , aangeweezen door letter ƒ in Fig. I, en klaarder in Fig. II. Dees uitpuilende tip was paars en zwartagtig van kleur , welke ik aan verffropping toefchreef • hy puilde of hing nog wat verder naar beneden uit dan de teekening uitdrukt, om dat deeze eerst gemaakt is, na dat het voorwerp reeds een geruimen tyd in fpiritus bewaard, en derhalven alles wat ingekrompen was. Ik  Verstropte DARMBREUK , enz. 457 ïk beken , dat ik dit uitpuilend blaasje («) hield voor den tip van den darm zelf, welke, by c in- en uitgegaan, tot hier met zyn bogtfcheen neder te hangen. Dan, van dit zoo waarfchynlyk, doch te haastig , belluit kwam ik te rug , wanneer ik , geruimen tyd daar na , het, in gemelden ftaat weggelegd , preparaat weer voor den dag haalde , om het te doen teekenen. Toen, de eerfte Af beelding vervaardigd zynde, vervolgde ik het onderzoek. De fnede tot hier toe flegts gemaakt beneden den fpiernng, vervolgde ik nu naar- boven , klievende ook het overblyffel van den Ring {dd~) , en den vliezigen Koker , tot aan deszelfs knellenden mond \ by c 9 iloeg deeze omvattende deelen ter zyden, en bragt het preparaat in den ftaat van Fig. II. Nu bleek het , dat de tip e behoorde aan een breukzakje , 't welk , uit de beknelling by c ncderhangende ("««O» den Darm m zich bevatte , laatende deszelfs kronkeling doorfchynen, CU. vergeleeken met /*. Fig. III.). Vervolgens fneed ik ook dit Breukzakjen op , waar door de bogt van den verftropten Dann bloot geraakte, gelyk in Fig. III. is afgebeeld, daalende niet zoo laag neder als de tip van het Breukzakje , hebbende geen blyk van knelling ondergaan in den. fpierring , veel mm by ff, 0 daar  4$3 Eene binnen den Buik daar alleen het Breukzakje e e e. een foort vat tweede knelling had verbeeld. En zoo lag nu het geheele beloop en famenhang van - die zieklyk deel klaar en bloot voor het oog ; hebbende , denk ik , geen verdere, uitlegging noodig. Elk ziet, dat men hier een famenloop hebbe van Waterbreuk van den Schederok, en van Darmbreuk met zyn breukzak , verftropt binnen den Buik , aan het eind van een' zonderlingen uit de liefch opryzendenKoker. Maar welke is de oorzaak deezer zonderlinge beknelling, zoo hoog boven de gewoonere plaats, door den mond van een enkel vliezigen ,. niet fpier- of peesagtigen , Buis ? Hoe is waarfchynlyk deeze buis of koker gevormd ; hoe de darm daar in gefchoten ? Hoe zoude men hier Operatie hebben kunnen , of liever nu , in volgende gevallen , moeten te werk ftellen ? Vraagen , welker beantwoording ik hoop dat Gy thans gemaklyker zult willen maaken, door nader licht over ons onderwerp te verfpreiden. Ik merk alleen aan, dat het van agteren blyke, waarom de zwelling in de liefch zoo dubbelzinnig zy geweest by onzen Lyder , wel aanmerklyk en gevoelig , doch niet doorgaande pynlyk ,. altoos de behandeling van de Jaxis wei verdraagende , niet zoo hard als van eene be-  Verstropte DARMBREUK, enz. 459 Ibeknelde Liefch -breuke , en foms geheel niet Ikenmerkende. Naamlyk , het Breukzakje, en ihet rondsom dezelve van onder opgedrongen water , fchynen voornaamlyk de zwelling in de 'Liefch gemaakt te hebben ; de darm zat of ! hooger , of zat ten minften in de Liefch niet bekneld , en het drukken in de liefch kon aan -den darm derhalven geen onmidlyk letfel doen, dan voor zoo verre hy dus naar binnen , -tegen de beknelde plaats , kon worden opgeduwd en getergd. Nog moet ik hier byvoegen , dat, by de eerfte befchouwing der deelen , die opryzende Koker , blykbaar van buiten gevormd door een verlengfel van het Peritonceum (Fig. II. III. d.~) én dus veel gelykheid toonende met den Meatus van Camper en Hunter, wanneer hy in Kinders, voor het doorzakken van den Bal, nog omgekeerd in den buik uit de liefch opryst; dat , zeg ik , onze Koker my toen het denkbeeld van dien meatus, en van eene uit den openen meatus te verklaarene hernia congenita , ook in dit geval deed zoeken , fchoon , ik beken het , niet bedagtzaam genoeg. In eene hernia congenita dringt het bloote ingewand in den openen meatus , gelyk de Heer Sakdiforï hier. van een voorbeeld tekent (*); maar (*) Hem. ingu. cwgen. Icon. I. II. Leid. 1721.  46o Eene binnen den Duik maar hier was een Breukzak om het Ingewand Q e e e. y Deeze zwaarigheid echter zoude worden opgeheven , als ons Breukzakje gevormd kon zyn door het Qmentum , dat voor den darm in de beknelling ware gefchooten \ en dus den darm een' breukzak had gegeeven. Nu vertoonde zich ook ons Breukzakje aan zyn top vry dik , voorts van ongelyke zelfflandigheid , en van binnen vlosfig , dus wel gelykende naar een netagtig weeffel. Verder het ftrookje k , dat boven de beknelling uitfteekt, onderzoekende , vond ik het duidlyk gehegt en vervolgd aan het Breukzakje; dit moest dan een ftrook Omentum zyn, dat buiten de beknelling ware afgefcheurd. Maar ik zag vervolgens 3 dat een flikt , ingebragt tusfchen het Breukzakje en den buitenften Koker , en door deszelfs beknelling henen naar boven uitgebragt, niet voor het ftrookje bloot uitkwam , maar in een verdubbeling van het ftrookje beflooten bleef, waar uit ik toen klaarder zag , dat dit zoogenaamd ftrookje een dubbeld Vlies was , welks binnenfte vervolgd werdt aan het Breukzakje , doch het buitenfte , wat uitgehaald zynde , aan het buitenfte vlies van den Koker ; daar nu de Koker zyn buitenften rok «igtbaar ontleende aan het Peritonaum ( Fig. II. III. cl.) , zoo was dan ook ons ftrookje een . tegen zich zelf te rug keerende verdubbeling , of vervolg , van het zelfde peritonceum , dat, ver»  Verstropt DARMBREUK , enz. 461 Verder door zyn binnenst vlies den Breukzak uitmaakte , welke Breukzak derhalven geen Omemum kon zyn. Dus verviel myn denkbee'd van hernia congenita , waar toe my ook gebragt had het berigt , dat de Lyder, van zyne vroege kindsheid af , aan een hernia had onderhevig geweestZoude dan de vorming van onZen ópryzenden Koker liever allengs gebeurd en vergroot zyn ? Zoude het veelvuldig naar binnen brengen en opduwen van het in de liefch uitgeweekene, waar aan dees Jongman gewoon was. uit een gewoone en eerst naar beneden gerigte Liefchbreuk, hebben kunnen' voortbrengen onze ongewoone , naar binnen door den buikring om hoog gefchovene Darmbreuk ? Of zoude aan het water , in den Schederok verfpreid , fteeds vermeerderd , en naar boven dringende , deeze opfchuiving eerder toe te fchryven zyn? Ik weet , dat Darm - beknellingen , door Breukzakken gemaakt , ganfeh niet onbekend zyn , en dat vooral de hedendaagfche Heelkundigen daaromtrent alle oplettendheid aanbevelen , voornaamlyk om , in het doen der Operatie , niet alleen den Buikring , maar ook teffens den knellenden Breukzak , zoo hy 'er is, te'verwyderen : Maar zoude wel een Heelmeester, by dit verwyderen en het opfnyden XX. Deel 2. Stuk, Gg van  46a Eene binnen den Buik vfrsnr. enz. van onzen Breukzak , in de gedagten zyn gevallen , dat de waare verftropping hier nog zoo veel dieper in den Buik te zoeken ware ? en, zoo hy zoo iets al vermoed hadde, ook uit het onvolkomen inbrengen van den darm ) enz. zoude hy ligtlyk zyne opfhyding meer dan twee duimen diep naar binnen in de buiksholte hebben durven voortzetten ? De Operatien en derzelver uitflag , door U bygewoond en my medegedeeld , in gevallen vry gelyk fchynende aan het onze , onderfteunen deeze myne twyffeling. Maar Uwe gedagten ter verbetering zulker Operatien voor het toekomende , op den grondflag myner nu befchreevene ontleedkundige Waarneeming, behaagen my zeer , zy vervullen my met hoop en blydfchap. Heb dan nu ook de goedheid, het Uwe ten fpoedigften aan het algemeen mede te deelen. My is thans niets van mynen taak meer overig, dan U te betuigen , dat ik met opregte gevoelens van agting en vriendfchap my noeme , HOOGGELEERDE HEER! Uw Eds. zeer geh. dienaar M. VAN GEUNS. tlarderimk 18. Ottoltr 178 a. ANT-  Bladz. 4<)3 ANTWOORD AAN DEN HEERE M. VAN GEUNS, FrofeJJor Midic. £ƒ Arcbiater Pm. Gelria te Harderwyk enz. OVER EENE BINNEN DEN BUIK VERSTROPTE DARMBREUK, MET WATERBREUK VERGEZELD. DOOR j, BON N. WELEDEL HOOGGELEERDE HEER! Met zeer veel genoegen heb ik uit UEd. brief, van den 18. O&ober , vernoomen , dat myne aanfpooring cn aan U Ed. medegedeelde gedachten, over eene zeldzaame , maar niet minder gewichtige en leerryke Waarneeming eener faamengeftelde Darm - en Waterbreuk , U Ed. hebben doen befluiten, om Gg 2 het  464 Eene binnen den Buik het Preparaat, daar van gemaakt, nader te onderzoeken , te befchryven , en aan de geleerde Wereld, tot algemeen nut, fpoedig mede te deelen : waartoe de Hollandfche Maatfchappye der Weetenfchappen , door het geredelyk plaatfen van UEd. Befchryving en Afbeeldingen , zo wel als van dit myn Antwoord , in het reeds verre afgedrukt Deel haarer Verhandelingen , eene gunftige gelegenheid verleend heeft. Deeze onze nutbedoelende briefwisfeling is my des te aangenaamer gewoiden , in een tyd, waarin ik bezig was om , in eenige openbaare heelkundige lesfen , de Verhandelingen van Cel sus over de Breuken , in onze taal, aan myne heelkundige Stadtgenooten voor te draagen , en met de ontdekkingen van laatere beroemde Mannen optehelderen. Deze Verhandeling van een zo gewichtig leerftuk der Heelkunde , gaf my aanleiding , om UEd. Waarneeming met des te meerder oplettenheid na te gaan en in te zien , vooral daar U Ed. my met alleen Uwe nadere befchryving en afbeeldingen, toezond , maar daarenboven goedvond , my het preparaat ter bezichtiging en betere beoordeeling toetevertrouwen. In vergelding hier voor , vordert UEd. van my , dat ik het duistere daarvan door nadere ontleedkundige nafpooring, en practicale aan- mer-  Verstrop-te DARMBREUK, enz. 4^5 merkingen e n waarneemingen zal ophelderen. Ik beken , dat ik, by myne aanmoediging tot de uitgaaf, UEd. beloofde het een en ander van het myne wel te willen toebrengen, en aan UEd. mededeelen. Ik zal myn woord geftand doen , ook nu , daer U Ed. begeert, dat ik, op deeze ongewoone wyze, myne belofte volbrenge. Het door U Ed. uitvoerig befchreven geval , de melding van den ftaat , toevallen en verfchynfelen des gebreks by dien Lyder, UEd. behandeling en byzondere oplettenheid omtrent dien ongelukkigen ; zo wel als het ontleedkundig onderzoek van den uitgenoomen en duydelyk afgebeelden Breukzak ; alles bewyst, dat het een faamengefteld gebrek , een waare en wel binnen den buik verftropt gevonden Darmbreuk zy, van een Watergezwel desfchederoks des Bals vergezeld , terwyl de doodelyke verttropping niet door den buikring , maar door het buikvlies en hals des Breukzaks fchynt gemaakt te zyn. Hierop fielt U Ed. my de volgende vraagen voor : „ Welke is de oorzaak deezer zon„ derlinge beknelling , zo hoog boven de ge„ woonere plaats , door den mond van een „ enkel vliezigen , niet fpier- of peesachtigen Buis"? G g 3 » Hoe  46(5 Eens binnen den Buik „ Hoe is waarfchynlyk deeze buis of koker „ gevormd; hoe de Darm 'er ingefchoten"? „ Hoe zoude men de Operatie hebben kun„ nen , of liever nu , in volgende gevallen, „ moeten te werk Hellen"? Het duistere van dit geval is voornaamelyk ïn den dubbelden Breukzak gelegen. De befchouwing van Uwe eerfte afbeelding , moet elk kundigen terftond aan eene Hernia congenita doen denken. Uwe tweede en derde Figuur kunnen den kenlyken Darmbreukzak voor een gedeelte van het Net QOmentum') doen aanzien. Uw nader onderzoek , vergeleeken met het geen ik 'er UEd. te vooren over mededeelde , hebben U Ed. gewis aanleyding gegeven tot de , in het vervolg van Uwe brief, ter oplosfinge opgegevene bedenkingen , welke ik reeds vooraf, en met verlangen te gemoet zag. „ Zoude de vorming van dezen opryzenden „ Koker , liever allengs gebeurd en vergroot s> zyn? . Zoude het veelvuldig naar binnen brengen „ en opduuwen van het in de liesfch uitgewee„ kene, waar aan deeze Jongman gewoon was, „ uyt een groote en eerst naar beneden gerich- 55 te  VEUsiROPTB DARMBREUK, enz. 467 te Liefchbreuk , hebben kunnen voortbren„ gen onze ongewoone. naar binnen door den „ buikring om hoog gefchovene Darmbreuk ? „ Of zoude aan het water , in de Schederok „ vermeerderd, en naar boven dringende, dee„ ze opfchuiving eerder toetefchryven zyn?" Deeze Uwe bedenkingen , die reeds een gedeelte der oplosfing van het raadtfelachtige in dit geval in zich behelzen , zouden geen breed antwoord.nodig hebben , indien deze brief aan U Ed. alleen ingericht was. Dan, daar U Ed. uitnoodiging en myne belofte my nu verplichten, ook het myne, tot algemeen nut, en onzer heelkundige Landgenooten in 't byzonder , te doen dienen : zo zal ik vooraf eenige ontleed- en heelkundige gronden van het leerftuk der Heelkunde over de Breuken aanvoeren, die niet op bloote redeneering , maar op ondervinding gebouwd , door alle ervaarene Ontleeden Heelkunftenaars zullen toegeftemd worden. Daaraan vervolgens ons Voorwerp toetfende , en met Waarneemingen van anderen vergelykende , denk ik in ftaat te zullen zyn , om aan UwE. begeerte te voldoen , en de voorgeftelde vraagen volledig te beantwoorden. Het beige ondertusfehen, zo ik hope, noch U Ed. noch den kundigen Lezeren onzer brieven , dat ik reeds bekende en aangenoomene kunstwaarheden Jaate vooraf gaan. Dezelve G g 4 zul-  4^8 Eene binnen den Buik zullen dienen moeten voor mingeoeffenden, om ook deeze, van de eerfte ontleedkundige beginfelen der kennis van dit foort van gebreken , tot het verftaan van het duystere in. dit te faamengefteld geval, en deszelfs heelkundige behandeling in eene voorkoomende gelegenheid, opteleidem Deeze ontleed- en heelkundige grondbeginfelen zyn de volgende : In onvoldragen manlyke Vruchten liggen de Ballen nog binnen de buikholte , en zy n aldaar , behalven den eigen dikkeren rok , vast omkleed met een glad oppervlakkig vlies , een waar vervolg van het Buikvlies Qperitonaum') , op dezelfde wyze als alle de Buikingewanden. De Bal zakt door den open buikring naar buiten , en daalt , voor of na de geboorte, allengs nederwaarts tot onder in den Balzak. By dit doorzakken en afdaalen neemt de Bal een vcrlengfel van het buik vlies mede. Dit verlengd Buikvlies maakt dus een foort van koker, die door eene opening (meatus) gemeenfchap onderhoudt met de buikholte. Binnen den bodem van dezen koker ligt derhalven de Bal en Bybal bloot, even gelyk bin* nen den Buik, voor de daorzakking. De  Versteofte DARMBREUK, enz 469 De Zaadvaten loopen aan den agterkant van dezen koker, in eene flaauwe verdubbeling van denzelven ingewikkeld: zo dat, by het van den voorkant, openfhyden van dezen koker , de Zaadvaten binnen deszelfs holte fchynen te hangen , terwyl zy 'er alleen uitpuilen. Na eenig tydverloop fluit zich deze koker, weynig boven den Bal, vast om de Zaadvaten, cn de koker wordt hier door in twee holtens afgedeeld. De onderfte verkrygt de gedaante van een rond, dog flaphangend blaasje, hetwelk den Bal omringt en bevat. De bovenfte langwerpige holte omvangt de Zaadvaten , en behoud nog gemeenfehap met de buikholte. Het bovengedeelte van den koker wordt, zo lang het nog open is , en ook naderhand , wanneer het om de Zaadvaten toegroeit en dezelve omkleedt , Schederok der Zaadvaten £ tunica yaginalis vaforum fpermaticorum ) geheeten. v- Het benedenfte gedeelte , dat niet op eene zelfde wyze toegroeit om den Bal, hecht zich aan de Zaadvaten , even boven den Bal en Bybal Qepididymis') , en blyft voor het oveiige , even gelyk in den Buik , vervolgd in het opp'ervlakkig vlies des Bals, 't welk gemeenlyk den witten rok Qtunica albuginta} genaamd wordt. Deeze overgang is gelyk aan die van G g 5 * het  47° Eene binnen den Buik het inwendig vlies van het Hartezakje (pericardium') , het welk in het uitwendige vlies van- het hart overgaat s na dat het zich aan de vaten van het zelve gehecht heeft , en over derzelver groote ftammen na het hart te rug keert. Dit vliezig beursje draagt den naam van Schederok des Bals, of tunica vaginalis testis , en is van rondomme natuurlyk afgeflooten en digt. De vezelen van de Balfpier Qcremafler') 9 Van de binnenfte fchuinfche Buikfpier afkomftig , en die met de Zaadvaten door den buikring afdaalen , verfpreyden zich in eerstgebooren Kinderen over den befchreven Buikvlieskoker ; en in bejaarden derhalven ook tot over den Schederok des Bals ; maakende dus met de Zaadvaten , en om dezelve toegegroeyden koker , dat geen uit, wat men gewoon is den Zaadftreng (funis fpermaticus} te noemen. Deze geheele Zaadftreng wordt voorts van rondomme omgeeven , en vereenïgt met een yler , celwys en peesvliezig weeffel, 't welk van den omtrek des buikrings voortkomt, en van daar af, tot onder in den balzak afdaalt, aan zyn uitwendige zyde met den vetrok der huit van den Balzak gemeenfchap heeft, en, door verdubbeling , een foort van middenfchot des Balzaks * door Ruïsch befchreeven, uit-  Vbmtmpt* DARMBREUK, enz. 471 uitmaakt. Aan dit peesvliezig celwys omkleedfel des Zaadftrengs en Bals is de naam van Dartos gegeeven. Zie daar de deelen , die tot de verklaaring onzer voorgeftelde raadtfelachtige Darmbreukzak betrekking hebben. Celsus, die in het begin onzer tydrekening leefde , heeft reeds deeze drie rokken aan den Zaadftreng en. Bal toegekend , de celwyze en peesvliezige «fc*fr«v. de fpiervezelige *gïf**r?s*f, en de vliezige Schederok , of «^««Aw der Grieken , welken laatften hy (de Medicina, Üh. 7. cap. 18.) den onderften rok noemt. Galenus kende den koker, die door het, naar den Bal afdaalend, verlengfel van het buikvlies gemaakt word. Hunter en Pott deeden laatere volkomener ontdekkingen daaromtrent, byna gelyktydig met die van de Heer Camper, m de Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchappye der ïVeetenfchappen , (VI. Deels i.ftuk, bladz. 235. en VII. Deels 1. ftuk, bladz. 58.) befchreeven. De zogenaamde Breuken of Scheurfeh, die ook omtrent den Buikring en Balzak voorvallen ,  472 Eene kinnen den Buik len, worden gewoonlyk in waare en onwaare onderfcheiden. De naaukeurige Celsus onderfcheidde de waare uitzakkingen van het net en gedarmte door het woord hernia: en de onwaare Breuken, dat is, de ontaarting en aderfpattige opzetting van de Zaadftreng en Bal door 't woord ramex : welke woorden naderhand onverfchillig voor beide foorten van gebreken gebeezigt zyn geworden ; en welke verwisfeling denkelyk ook in onze taal, den naam van Breuk, hoe oneygen ook , aan het Watergezwel van den fchederok des Bals heeft doen geeven, Behalven de waterzuchtige opvulling en uitzwelling van den vetrok des Balzaks, en van de celwyze dartos, verzaameld zich ook water binnen de Balfpier, in den, door het verlengd buikvlies gemaakten, natuurlyken koker by jonge Kinderen , of naderhand binnen deszelfs afgeflootene gedeeltens, en verkrygt alsdan den naam van Watergezwel van den fchederok der Zaadvaten, of van den fchederok des Bals, op welk laatfte foort men , in het byzonder , den naam van Hydrocele toepast. Deze laatfte foort van Hydrocele of Waterbreuk zet den fchederok des Bals uit , maar blyft tevens omkleed door de benedenfte vezelen van de cremaster , en door de geheele dertos.  Verstrofte DARMBREUK, enz. 473 'dartos. De overtollige affcheiding van den natuurlyk befproeijenden daauw, en de belette wederopneeming deszelven , door verflapping ofte toedrukking der Watervaten, worden voor oorzaaken dezer Waterbreuk gehouden : waarby men, door ontleding, opene vaatjes, waterblaasjes , of ontaarting van den witten rok des Bals waarneemt , waaromtrent onze waarneeming die van Morgagne {Epist.Anat. 43. art. 19.) bevestigt. Zulk eene Waterbreuk des Bals-fchederoks ïs dikwerf klein van omtrek , of zet zich langs den voor- en binnenkant des Zaadltrengs in de lengte zo wel als breedte uit, en kan tot aan den buikring opryzen: — ja, zo deeze ring door eene voorafgegaane uitzakking van ingewanden is verwyd geworden , moet ook! zulk een waterbreuk , door den buikring heen , en tot binnen de buikholte kunnen opryzen , en , offchoon aTtoos buiten het Buikvlies blyvende, aldaar uitpuilen., De Balzak , en de daar binnen bevatte deelen , zyn daarenboven eene voornaame zitplaats der zogenaamde Darm- en Netbreuken , of liever uitzakkingen van het gedarnite of andere buik-ingewanden. De  474 Eene binnen den Buik De Ouden dagten , dat daarby noodzaakelyk net Buikvlies fchèurde. Naderhand ondervond men, dat dit Vlies meest altyd wierd uitgerekt, en alsdan vóór en met het gedarmte uitzakte. Eindelyk vond men den Koker, om de Zaadvaten en Bal, nog open , zelf in bejaarden : en ook daar binnen een gedeelte darms bevat , in aanraaking met den blooten Bal; ja daaraan vastgroeit , gelyk ik dit , voor zeven jaaren , in een beklemden, binnen den balzak verftorven, en opengebarften Darmbreuk waarnam. Zo lang nu de balkoker van den Buik af tot om den bal open is , zo lang kan het uitgezakt gedarmte of net in. aanraaking met den blootliggenden bal komen. Zo dra daarentegen de fchederok des Bals reeds boven denzelven is afgeflooten , zo zakt de Darm of het Net alleen tot aan den Schederok. Beide deeze gevallen kunnen in eene aangeboorene voorgefchiktheid tot Breuken voorvallen, en eene hernia congemta uitmaaken. In beide gevallen wordt het uitgezakt ingewand omkleed, en derhalven ook de breukzak gemaakt , door de open Schederok, door de Balfpier, en door de omringende celwyze peesvliezen van de dartos. Maar , wanneer de natuurlyke opening van den Balkoker reeds vroeg binnen den Buik , dus boven den buikring, geflooten, endoorgaans naar de buitenzyde verplaatst is geworden : zo moet  Verstropte DARMBREUK, enz. 475 moet volgen, dat by eene'in later tyden geboren liefchbreuk , het buikvlies fcheure of rekke. Wordt het zelve uitgerekt, en dus tot eenen breukzak verlengt, zo leert de ondervinding , dat zulk een afgezonderde breukzak , nu eens binnen, dan eens buiten de creniaster, maar altoos binnen de dartos geplaatst is , en zich , of aan den Liefch bepaalt, of naar den Balzak affchiet, om eepe waare Balzaksbreuk uittemaaken , en afzakkende , in aanraaking en aangroeijing , zo wel met den fchederok des Bals, als met den Zaadftreng te koomen. Even gelyk nu:, door uitzakking door den buikring , een Darm - of Netbreuk gebooren wordt; en door ophooping van water binnen den vliezigen Schederok en natuurlyken koker , of deszelfs naderhand afgeilooten gedeeltens , een Waterbreuk ontftaat, en yder dezer afzonderlyk een gebrek uitmaakt; zo kan ook een faamenloop van omltandigheden plaats hebben , en , by voorbeeld , eene Darmbreuk van een zogenaamde Waterbreuk vergezeld gaan. Het water bevind zich als dan, nevens den darm of het net, binnen den natuurlyken koker, indien 'er eene hernia congenita plaats heeft. Daarentegen maakt het water een afgezonderd gezwel, zo dra de fchederok des Bals reeds is afge-  47^ Eene binnen den Buik afgeflooten, en de hydrocele aldaar wordt gebooren. Edoch , zoude het wel minder zeker zyn , wanneer een e Balzaks - Darmbreuk , en Watergezwel des Schederoks, eikanderen in één zelfde voorwerp ontmoeten , dat als dan het zagte en minst tegenftandbiedend gezwel voor het meerder en vaster zal moeten wyken? Alle hevige fchuddingen en persfingen met den Ondeibuik, zullen noodwendig de Hydrocele door de Darmbreuk nederwaarts doen drukken. Het Watergezwel zal beurtelings , door zynen aanwas , de Darmbreuk onderlteunen en opwaarts ftuuwen : — ja, zo het mogelyk word , een Darmbreuk door den wyden buikring naar binnen dryven. De Lyder kan door opduwingen dit bevorderen. Maar, eene Darmbreuk kan aldaar bekneld'raaken. Deeze beknelling of verftropping van den Darm en Breukzak word of aan den buikring, of aan den breukzak , of aan den darm zeiven toegefchreven. De Darm geeft hier toe aanleiding door ophooping van drekflof, of door warmte uitgezette lucht, binnen denzelven beflooten, waar door de terugkering en inbrenging belet worden. De  Verstropte DAPvMBRÈUK, enz. 477- De buikring bekneld het uitgezakt net of gedarmte , door krampachtige inkrimping der buikfpieren , die den ringfpleet optrekt en behaauvvt; maar voornamelyk door ontfteeking en opzwelling van al het celwys en peesvliezig , in den omtrek des rings en buikvlies gelegen weeffel, waar door de beknelling pynlyk , en van meerder toevallen moet gevolgd worden. De breukzak kan , door één of meerder ver^ naauwingen, den bevatten darm beknellen, en deeze zogenaamde hals des breukzaks , die de verftropping maakt, word of binnen den omtrek des ontftooken buikrings, of beneden denzelven in den balzak , of boven denzelven en dus binnen de buikholte waargenoomen. Indien deeze drieërley oorzaaken te faameii loopen , te weten ontfteeking en vernaauwing van buikring en breukzak , nevens opgehoopte drekftof of uitgezette lucht , zo moet de doodelyke beknelling verzwaart , en de toeftand des Lyders gevaarlyker worden : 't welk zich dan ook door de zorgelykfte verfchynfelen van braakingen , hik , een kleine doch radde pols » en koud zweet gemaklyk laat kennen. Dit alles is door waarneemingen bevestigd ge* worden. Men raadpleege hier over de laatere heelkundige Schriften, op ondervinding gebouwd, vooral de Memoires de VAcad. de Chirurgie de XX. Deel 2. Stuk- 11 h jP*-  47$ Eene binnen den Buik Paris : de Werken ,van Morgagnt , le Draw en andere beroemde Waarneemeren : G. Arnaud Iraitè des hernies ou Defcentes , Paris 1749. 8vo. . Jd. Memoires de Chirurgie, Lon-s don 1768. Ato. Le Blanc Precis d' Operations- de Chirurgie , Paris 1775. 8 vb. Richter Ahhandlung von den Bruchcn , Göttin^en 1778. gelyk in onze taal, onder anderen Schry-. veren , ook inzonderheid D. van Gesscher Bieden daagfche algemeene oefenende Heelkunde, 1780. i.Deel, i.ftuk, 4.'leerftuk, 3. hoofddeel, over ae Uitzakkingen. Voegen wy nu hierby dat geen , wat, ten aanzien der Breukzakken, thans by alle Heelkundigen als eene algemeene waarheid wordt aangenomen ; zo koom ik een flap nader tot de oplosfing Uwer voorgeftelde Vraagen : • „ Welke is de oorzaak dezer zonderlinge be„ knelling ? Hoe' is waarfchynlyk deze koker „ gevormd ? Hoe de darm 'er ingefchoten ? " Vooreerst, word byna éénpaarig toegeftemd dat de Breukzak, door verlenging van het buikvlies gemaakt, in eene verfche breuk, met het ingewand wederom binnen gebragt wordt; -maar in een verouderde breuk meestal aan de vliezen , die den bal en zaadftreng binnen den balZak omkleeden * gehecht is en vastgroeit 5 ter-, wyl  Veustbotte'DARMBREUK, enz. 479 wvl dit echter niet belet:, dat ook in een ver* ouderde breuk een gedeelte des baIzaivS kan binnen. gebragt worden. Dit kan ook de Lyder doen, door zyne opduuwmgen m deLiesfchen; doch, niet zelden, worden deeze dikwils herhaalde en gelukkig flaagende poogingeir eenmaal te leur gefteld , en de Lyder betaald zyne fchaaraachtige geheimhouding met zyn leven. De ondervinding leert, hoe veele ongelukkigén aan eene geheimgehoudene verwaarloosde breuk fterven , terwyl hun dood alleen aan Kolykpynen wordt toegefchreven. Dat verouderde. Breukzakken aangroeijen , en hierom buitenblyven, wordt door onderzoek der Lyken , met breuken geftorven, genaaid. En offchoon men hier van aan laatere Geleerden de eere geeft, meen ik hier van reeds by Celsus iets aangeteekend te vinden. By het optellen der kentekenen eener onbeknelde Liefch- en Balzaks - breuk , zegt hy : „ Als „ de Lyder rust of ligt, flinkt de breuk lom, tyds geheellyk ; fomtyds verdeelt hy zich „ zodanig, dat daar van alleen geringe over^ blyffelen in den balzak gevonden worden (Celsus de Medicina*, lib.j. Wat kan 'er van eene Balzaksbreuk , na dat dezelve gèflonken en binnen gegaan is , in den balzak overblyven , dan de aangegroeide Breukzak ? of hier zoude iets vm het teruggebleven net or H h % darm  480 Eene binnen den Buik darm moeten verftaan worden. De Schryver vooronderftelde het buikvliès niet uitgezakt , maar gefcheurd te zyn by de Liefchbreuken. Dit weet men thans beter. Dikwerf ooggetuige van de gelukkige kunstbewerkingen aan verftropte Breuken , door den vroedkundigcn Heel-en Breukmeester M. Berkman , en anderen > zag ik , meer dan eens , deeze aangegroeide Breukzakken; en vond, zo wel in deeze Lyders , als ook in anderen , na den dood door my geopend , deeze Breukzakken , door een losfer of door een vaster celwys weeffel , aan de omliggende deelen gehecht en vereenigd. Een zeldfaam voorbeeld van dien aart zag ik voor twee jaaren met de Heer Hussem , aan eene Dyebreuk ( Hernia femoralis ), waarby een gezwel aan den onderbuik onmiddelyk boven den zogenaamden band van Faliopius , van eene vry aanmerkelyke grootte , door de ontleding van het Lyk bleek niet anders te zyn dan een Breukzak , welke darm en net bevatte ; terwyl deeze Breukzak onder de huit verfchuifbaar, door celwys weeffel met de vetrok en het peesvlies der buikfpieren vereenigt was. Onder den rand van de Buikband van Poupart was eene foort van ver«aauwden hals; en het bleek duidelyk, dat deeze verouderde Breuk , door herhaalde opduuwmgen van de Lyderes, niet binnen gebragt, maar  verstropte DARMBREUK, enz. 481 maar tusfchen de huk en de fpieren was omhoog gelchoven, en, misfchien door een in dien opgefchoven ftaat aangelegden Breukband , het ingaan belet, en eindelyk eene doodelyke beknelling had veroorzaakt. Zie dit geval befchreven in de Genees- Natuur- en Huishoudkundige Jaarboeken, 3. deels 4. ftuk, N°. xvi. bl. 225. Mogelyk zoude men meer zodanige, onder de huit opgefchoovene Dyebreuken vinden , indien men gelegenheid had door ontleding alle die platte Breuken te onderzoeken , die , boven den band van Poupart voorvallende, voor Buikbreuken gehouden worden, Gefteld nu zynde , gelyk het beweezen is, dat eene verfche breuk, of die niet zeer oud is, geheellyk , en eene verouderde gedeeltelyk, weder kan binnen gebragt worden : zo is het ten tweeden niet minder waar en aangenoomen, dat eene verfche , zo wel als eene verouderde Breuk , binnen den buikring kan bekneld en verftropt worden. De oorzaaken daar van heb ik reeds opgeteld, en het meerder gevaar naar den famenloop derzelve afgemeten. De zeer oude breuk, met veel uitgezakt ingewand, heeft minder nood van bekneld te worden , om dat de buikring wyd word, en zyn veerkragt verliest. Eene verfche of min verouderde Breuk, in fterke jonge menfchen , loopt meer gevaar van verftropping , offchoon de breuk keiner is. Iih 3 De  482 Eene binnen den Buik De vastheid des buikbands van Pöupaft, in oude Vrouwen , maakt daarom dikwyls zeer kleine Dycbreuken doodelyk. De ontfteeking, vaii de buikring is eene gere ede gezellin der beknelling. Zy dceld zich aan al het omliggend celwys weeffel , en wel ras aan dat gedeelte des Breukzaks mede , het welk binnên den omtrek des buikrings bevat is; en indieii deze ontfteeking niet opgelost word, noch tot verfterving overgaat , eindigt zy bier, gelyk elders, in verharding. Het celwyze van het buikvlies , dat den Breukzak aldaar uitmaakt , word van vocht doordrongen , of ontaart met het zelve , en zie daar de vernaauwing des breukzaks, of deszelfs zogenaamden hals gebooren. Inleen meer of min verouderde Breuk, kan een breukband , die na het inbrengen van het gedarmte angelegt wordt , ook door deszelfs drukking opdeu buitengebleven Breukzak, naby den buikring een inkrimping van deszelfs niet meer uitgezet weeffel te weeg brengen, en dus een' hals maaken. Dringt de darm 'er naderhand weder met geweld in: wordt die met drekftof opgevuld : kan zy ' derhalven niet te rug : % > wordt de beknelling door' de Breukzak gemaakt, waaraan de buikring geen fchuld heeft, ten zy die, door medegedeelde ontaarting, tevens vernaauwd worde. De gevaarlyke en zo dik-  Vebstroptï DARMBREUK, enz. 483 dikwerf doodèlyke gevolgen van het aflaaten van een Breukband die men gewoon is voor verouderde breuken te draagen, zyn alleen aan het weder infchieten van net of darm m den ouden Breukzak, door zulk een vernaauwden hals heen , te wyten. Eene tydige hulp , of de gunflige Natuur , kan fomtyds zulk eene ontfteeking opheffen , en een gedeeltelyk vernaauwden hals van een Breukzak , met ot zonder bevatten darm, fchadeloos doen draagen-: wanneer maar de darm niet door drekftor opgehoopt word , en dat de vernaauwing zo iterfc zy, dat de boven dezelve gelegen darm er niet wederom kan doorheen dringen; maar veel eerder boven den ouden breukzak wederom eenen nieuwen maake , die met de eerfte door dien hals gemeenfchap heeft. - Op dusdanige eene wyze alleen kan men zich de vorming dier dubbelde Breukzakken voorftellen, waarvan Arnaud eene befchryving en afbcelding geelt, en die hy zegt uit eèn lyk uitgenomen ^opgeblazen , gedroogt, en dikwils aan zyne Medekunstgenooten vertoond te hebben. Zyne Etbeelding heeft nagenoeg de gedaante , en vertoont de vérnaauwingen van een Schudglas , waar door vochten van verfchrllenden aart fpoedig en op het genaauwst vermengd worden. Zie Arnaud Traité des Hermes , lom. 2. pag. 90. . .' ^ H h 4 Kan  Eene binnen din Buik Kan nu , na eene dusdaanig gemaakte vernaauwing en daardoor gevormde hals des breukzaks , de darm boven deze beknelling op nieuw door uitrekking van dat zelfde buikvlies , een tweede verdieping , als ik 't dus noemen mag, op deeze oude Breukzak maaken : zo moet voorzeker, en ten derden volgen , dat deeze bovenfte breukzak , wanneer hy nog niet oud , en derhalven nog niet aangegroeit is, gemaklyk moet kunnen naar binnen keeren , en of door de Lyder zelf, of door een Heelmeester, met de taxis ingebragt, en met een breukband onderfteund worden. Maar , door nieuwe persfingen , of andere gelegenheid geevende oorzaaken, kan ook zulk een breuk wederom uitgaan , en darm en net niet alleen in den bovenften , maar ook te gelyk tot binnen de benedenfte verdieping des breukzaks worden ingedreeven ; en door den aldaar te vooren vernaauwden hals bekneld wordee , althans indien 'er ophooping van drekftof of lucht-uitzetting bykomt. Blyft zodanige dubbelde Breukzak eenigen tyd buiten , ook zonder beknelling , of wordt de darm daar uit binnen gebragt, maar blyft ook de tweede verdieping des zaks buiten , zo kan ook deeze aan den Zaadftreng vastgroeijen. De mogelykheid niet alleen, maar de zekerheid deezer gevallen, wordr bevestigd door de waarneemingen van  Vetstroptr D A R M B R E U K , enz. 485 van Ho in en Thevenau , door le Blanc (Precis d' Operations , torn. 2. pag. 124 & 126.) aangehaald. In het eerfte voorbeeld was de beknellende hals des Breukzaks twee duimen beneden den buikring , en in het tweede geval onder , dog naby denzelven. Wanneer na eene, op de voorfchrevene wyze gemaakte breukzaks - hals , en door verlenging van het bovengelegen buikvlies eene tweede verdieping aan den breukzak gemaakt wordt, en daarby geene vernaauwing des buikrings is bygekomen , het zy 'er darm binnen den dubbelden breukzak zy, ofte niet, en de bovenfte verdieping zo min als de onderfte aangegroeit is: zo is 'er geene reden, waarom men ten vierden niet zoude mogen ftellen, dat zulk een dubbelde Breukzak, met het daar binnen bevatte gedarmte of net, niet zoude door den open buikring wederom kunnen naar binnen , ofte weder ingebragt worden. Maar, wat meer is, waarom zoude niet ook een gedeelte darm , te vooren buiten den buikringj, door den reeds gevormden hals des Breukzaks dp nieuws ingedrongen, en daar door bekneld , met en binnen den ouden zak , door den Hikring heen, kunnen opgeftuuwt worden; en, door de bewegingen van het overige gedarmte, zelf hoog binnen den buik Worden opgetrokken, ten minften zo hoog, als dat gedeelte buikvlies, het welk de bovenfte H h 5 ver-  4$ vond in een Lyk een Breukzak , die van onderen vast aan den Schederok gegroeit was, terwyl die beide door eene opening gemeenfchap hadden , en waar door het net was doorgegaan. Richter (/. c.pag. 105.) oordeeld, dat deeze aangroeijing des Breukzaks met den Schederok door voorafgegaane ontfteeking, en de opening van gemeenfchap door verettering gemaakt was. Dan ik geloof, onder verbetering , dat beide die gevallen eene foort van Hernia congenita kunnen geweest zyn, waarby de fchederok des Bals , in de kindsheid niet volkomen afgeflooten , maar door een gedeelte uitgezakt ingewand verwyd is gebleeven , zonder beknelling. Deeze myne gedachten rust mede op de te vooren bygebragte grondbeginfelen. Maar daarenboven word dezelve bevestigt door eene waarneeming , door den reeds genoemden kundigen en eivaren Vroed- en Breukmeester Berkman aan my medegedeeld. De Lyder had zedert zyne jonge jaaren eene dikte in den omtrek des Bals waargenomen, zonder eenig hinder, en de  Verstropte DARMBREUK, enz 4*3 de zwaarte daar van alleen door een fchortbattd onderfteund. Naderhand kwam 'er een aanmerkelyke zwelling in den liefch by. Deeze was eene waare Breuk, die bekneld raakte, en dus de kunstbewerking vorderde. Het gezwel ging toen van den buikring af tot onder in den Balzak. Dezelve wierd in de geheele engte geopend. By het openen van den Breukzak a vond men eene afdeeling en vernaauwing even boven den Bal. De bovenfte zak bevatte darm en net tevens. De onderfte bevatte het net aileen ; en dit net wierd door de opening van gemeenfchap dier zakken gemakkelyk doorgehaald , en naar behooren verder behandeld. In de onderfte zak lag de Bal en Bybal bloot , en de opening van gemeenfchap was geen vernaauwing of hals van een laater uitgefchooten doorboorden Breukzak; maar duidelyk eene onvoltooide affluiting van den fchederok des bals, die dus een Breukzaksvernaauwing of hals vertoonde. 'Er was dus in dit geval eene waare hernia congenita.— Ondertusfchen is'er geene zodanige opening van gemeenfchap tusfchen den Breukzak, waarin de darm ligt, en de Waterbreukzak, waarin de Bal bloot gevonden word, in ons voorwerp. De darm of net zoude derhalven in ons geval nooit aan den blooten Bal hebben kunnen vastgroeijen. Ten ergften genomen , indien de Breuk niet bekneld , en de Hydrocele weder verdweenen was , zoude in XX. Deel 2. Stuk. I» UweH  494 Eene binnen ben Buik Uwen Lyder misfchien het buitenfte van den kleinen Breukzak /, en wel de tip e. aan den Bal hebben kunnen aangroeijen. Ik houde het derhalven daar voor, dat in dit ons tegenwoordig voorwerp , 1. Eene verouderde Breuk hebbe plaats gehad. 2. Dat dezelve te vooren laager uitgezakt geweest zy, dan de vernaauwing van den zak en deszelfs beknellende hals aanwyst. 3. Dat eens de half binnengebragte Breuk, binnen den omtrek des buikrings zy bekneld geraakt; en daar door de vernaauwing van dat gedeelte des zaks , 't welk men den hals noemen kan , gemaakt zy geworden. 4. Dat ook, het zy voor of na deeze ver. naauwing, de Breuk geheel uitgezakt zynde, het onderfte gedeelte van den kleinen Darmbreukzak in aanraaking met den fchederok des Bals gekoomen , daar aan gehecht , of, zo men wil, aangegroeid zy gebleven. 5. Dat 'er vervolgens eene Waterbreuk , of Watergezwel des afge-flooten Schederoks van de Bal, is bygekomen ; welke , door zynen aanwas, de darmbreuk onderfteund, tegen-  Verstropte DARMBREUK , enz. 495 tegengehouden, en, door den open of allengs verwyden buikring, eindelyk tot binnen de buikholte heeft doen opryzen : waar door , 6 De bovenfte verdieping , of later gevormde Darmbreukzak , door het buikvlies gemaakt , het binnenst buiten gekeerd , in plaatfevan, gelyk te vooren, darm te bevatten , nu het uitwendige van den beknellenden koker boven den buikring uitmaakt , gelyk dezelve in Uwe afbeeldingen te zien is. 7. Dat dit opfchuiven van den Breukzak door de Waterbreuk langzaam gefchiedde: maar dat de zo hooge opryzing van dien koker niet zo vtoeg , en denkelyk kort voor den dood zal gebeurd zyn, het zy door de aangewendde oplosfende hulpmiddelen , die de ontfteeking des buikrings hebben opgeheven , het zy door de handgreep der taxis , of wel terftond na het overlyden , door behandeling van het Lyk , het uitkleeden , enz. De ondervinding leerde my , by het openen van zodanige Lyken , dat ook in dergelyke gevallen de ontftookene deelen in den omtrek des buikrings ontfpannen worden : even gelyk men dit fomwylen omtrent de Baarmoeders-mond j i 2 waar-  496 Eene binnen den Buik waarneemt, en in zulk een geval het Kind na de dood gebooren word , en door den ontfpannen Moedermond als van zei ven dooi gaat. Das konde ook in ons voorwerp , na het ontfpannen des ontftooken buikrings , de beknelde Breuk naar binnen fchieten. Ik wil niet verzekeren, dat zulks gebeurd zy. Dan , U Ed. vond alleen den onderften tip des Breukzaks binnen den buikrings - omtrek , volgens Uwe eerfte afbeelding. Ik nam daarenboven met Uw preparaat nog een proef, die mede wel eene afbeelding zoude verdiend hebben, zo de tyd het toegelaaten had die te vervaardigen , naamelyk : ik bragt den kleinen Breukzak met den bevatten darm weder in den ftand van Uwe derde afbeelding , en trok dezelve nederwaarts naar den blootliggenden Bal, terwyl ik met de andere hand het buikrings gedeelte tegenhield. Ik zag hier door zeer klaar , dat 'er tusfchen den buikrings-omtrek en den hals des Breukzaks, die de beknelling maakte, een affland van twee duimen was, en dat deeze tweede of bovenfte verdieping des Breukzaks toen den dubbelden darm bevatte , die door U Ed. boven de beknelde plaats met a. b. is afgebeeld; terwyl by het weder om boog trekken van dien zelfden Darm en Breukzak , de bovenfte verdieping het buitenfte bekleedfel wierd van den opgerezen Koker, mede volgens Uwe eerfte afbeelding. Deeze  Verstropte DARMBREUK, enz. 497 Deeze myne Verhandeling is das niet veel meer dan eene uitbreiding van Uwe opgegevene en juiste bedenkingen: maar deeze waren gegrond , op het geen ik UEd. in eene voorige brief, aangaande den door UEd. opengefiieden Waterbreukzak , en den te voren rondom afgeflooten en waaren fchederok des Bals , die over den kleinen Breukzak terug keerd en vervolgd worde, verzekerde. De opduuwingen , door den Lyder gebeezigt, en door UEd. billyk als gelegenheid gevende oorzaaken aangemerkt , hebben veel tot de opfluuwing toegebragt. Ik zag ondertusfchen met genoegen, door dit voorbeeld, wederom de waarheid bevestigt, van het geen ik in den jaare 1763. ten aanzien van het vervolgen der onafgebrooken vliezen ( in myne Disfert. de Continumionibus membranarum} beweerde. Van het maakfel en de vorming Van dien darmbeknellenden Koker genoeg gezegd hebbende , gaa ik over tot beantwoording van Uwe gewichtigfte Vraag, de Kunstbewerking in een dergelyk voorkomend geval' betreffende. Doch, zal ik hier nu tevens ook het nut van jnin ervarene Leezers onzer brieven in het oog Ii 3 hou-  498 Eene binnen den Buik houden , dan kan ik wederom niet vermyden , bekende kunstwaarheden en regelen aantehaalen , en te doen voorafgaan. Ervarenen, en Gy zelf, Myn Heer ! vergeeven my dan'ook deezen noodzaakelyken uitflap , die ik hoop , dat door het Hot van myn Brief zal gebillykt worden. De gepaste uit- en inwendige hulpmiddelen ter oplosfing der beknelling en doodelyke verftropping , zyn ongetwyffeld de zulke, die ten aanzien der faamenloopende oorzaaken , die zy beftryden moeten , de ontfteeking tegengaan , de zwelling doen bedaaren , de beknellende en gefpannen deelen verflappen , en de opgehoopte drekftoffen verdunnen en ontbinden. Ik zoude aan Uwe behandeling van Uwen Lyder te kort doen , zo ik 'er iets wilde byvoegen. Zy is by my boven alle aanmerking. Maar , wanneer ook alle aangewende poogingen van de helpende hand des Heelmeesters, ter wederinbrengïng van het geen uitgefchoten was, hierby vruchteloos zyn, fchryft de kunst als een uiterfte hulpmiddel, de kunstbewerking voor. Maar welke ? Hier over zyn het de beroemdfte Heelmeesters niet eens. _ Eenige ftellen voor , na voorafgaande opfnyding der bekleedfelen omtrent den buikring en van den Balzak, den buikring te klieven. Dit klieven  Verstropte DARMBREUK, enz. 499 klieven van den ring is gegrond op de onderftelling , dat deeze ring de beknehmg maake , en welke doorgefneden zynde , de verdropping ophoude. Anderen willen dit klieven, als eene noodelooze en zelfs gevaarlyke peeswond vermyd hebben; en daarom den buikring alleenlyk verwyden door eenen nevens den breuk mgebragten vinger , of daartoe uitgedagt werktuig. Na dat men echter waargenomen had , dat een met het gedarmte door den verwyden buikring ingebrachte Breukzak , de toevallen ÏeT deed verminderen , maar aanhouden : erkende men de noodzakelykheid , om ook den Breukzak te openen , en de beknelling , die Sdaar plaats had , te gelyk met die van den buikring opteheffen. Anderen, in de noodzakelykheid van het openen van den Breukzak toeftemmende, wilden echter den buikring niet opgefneden hebben , maar alleenlyk verwyd door den vinger; en wel vüornaamelyk om geen gevaar te loopen , van dfK-buikflag&et (Art. epigafinca^ te beleggen , en eene doodelyke bloedrng te veroorzaaken. Daarenboven is de Breukzak fomtyds zodanig aangegroeit aan den buikring gevonden, dat: I i 4-  5°o Eene binnen den Buik het onmoogelyk zoude geweest zyn den eenen zonder den anderen te openen; en men achtte deeze gelyktydige of op elkander volgende doorfnyding van Buikring en Breukzak des te noodzakelyker, naar maate de beknellende vernaauwing des laatften hooger , dan die des eerften, waaigenomen wierd. Tot een en ander deezer kunstbewerkingen, wierden verfchillende Werktuigen uitgedagt: waar van ik thans geene melding zal maaken. De Lezer kan hier over dc te vooren aangehaalde Heelkundige Schriften , en die van Heister , Platner en Sharp, ook in onze taal naaflaan. UEd. geeft aangaande de Kunstbewerking de volgende bedenkingen op : „ Zoude wel een Heelmeester , by dit ver- „ wyden en opfnyden van onzen Breukzak, in „ de gedagten zyn gevallen, dat de waare ver- „ ftropping hier nog zo veel dieper in den buik „ te zoeken ware ? En zo hy 't al vermoed „ had, ook uit het onvolkomen inbrengen van „ den darm , zoude hy ligtelyk zyne opfny- „ ding meer dan twee duimen diep naar bin- „ nen in de buiksholte hebben durven voort- „ zetten ? " Myne , aan UEd. medegedeelde , „ waarneemingen onderfteunen Uwe twyffeling." Ik  Verstropte DARMBREUK, enz. got Ik betuige nogmaals, dat de eerfte dier Waarneemingen my altoos heeft verwonderd; en dat de tweede my nog zoude doen verbaasd ftaan , indien niet het door U Ed. befchreven en afgebeeld geval alle myne twyffelingen opgeklaard , en beide die gevallen niet alleen duidelyk had leeren uitleggen ; maar my tevens gevolgen daar uit leerde afleiden, die my tegen foortgelyke v'oorkoomende gevallen wapenen, en my eenen beteren uitflag voorfpellen en belooven. Van zulk een groot nut is ook het openen van doode lighaamen van Lyderen , aan Breuken geftorven ; maar vooral eene oplettende vergelyking van overeenftemmende Gevallen. Hier op bouwt de Franfche Academie der Heelkunst de onwrikbaare gronden haarer kunstregelen. Hier door verwierf de groote MorSagni den onfterfelykften roem, met zyne Ontleed- Genees- en Heelkundige Brieven , die ik te vooren aanhaalde. Hier op rust het onderzoek der Breuken , en het voorftel om de Art. epigaftrica ook by Dyebreuken te vermyden, 't welk de Hooggeleerde Camper belooft uittegeeven. ( Zie hier over reeds de Schriften der Berlinifche Gezelfchaft der Naturforfchende Freunde, %ter band, pag. 394.) Het ontleedkundig onderzoek van dit ons heelkundig Onderwerp zal dus ook eenige waarde aan onze nutbedoelende poogingen byzetten. Ii 5 De  Eene binnen den Buik De Waarneemingen , tot ons tegenwoordig onderwerp betreklyk , en waarvan ik U Ed. te vooren eenig verflag gaf, zal ik nu wat vollediger befchryven. In het eerfte geval, voor eenige jaaren gebeurd, en my door een kundig ooggetuige medegedeeld , was eene kleine , dog beknelde , Darmbreuk , waar aan een ervaren Heel - en Breukmeester , de Kunstbewerking verrichtte. De bekleedfelen doorgefneden, en ook de buikring door infnyding verwyd zynde , fcheen de Breuk rondom aan den buikring vastgegroeit. Met eene voorzichtige en vaardige hand wierd deeze aanhechting van den geheelen omtrek des rings losgemaakt, en de darm fchoot naar binnen. De toevallen hielden aan , en eindigden niet dan met het leven der Lyderes. Men opende het Lyk , en vond den Hts , door den uiqgefchoten darm te vooren gemaakt, omvat door een vliezig beursje , welks opening vernaauwd om den darm floot, terwyl de darm bimien het beursje niet was aangegroeid. Het bleek nader , dat dit beursje tot het buikvlies behoorde. Ook fchynt het my toe , dat deeze Breukzak langer moet geweest zyn, dan van deszelfs beknelling tot aan den bodem: gemerkt 'dezelve van den omtrek des rings door het mes heeft kunnen losgemaakt worden, het welk anders zo gemaklyk niet zoude gefchied zyn. In  Vecstuopte DARMBREUK, enz. 503 In het tweede geval , en waarby ik tegenwoordig was , deed de Heer Hussem , wiens verdienften inde Heelkunst te bekend zyn, om mynen lof nodig te hebben , de Kunstbewerking met de mogelykfte voorzichtigheid en bedaardheid. De bekleedfelen wierden doorgefneden , als mede de dartos. De ontblootte Breukzak wierd geopend , en de darm ontftooken gevonden. De fchynbaare beknelling van deeze zak wierd door het klieven van den buikring weggenomen. Niettegenftaande dit alles, konde de uitgezakte darm niet wederom worden binnengebragt. Ik bragt, op het voorbeeld van den Heelmeester, een vinger door den gemaakten wond , en was , offchoon meer dan twee vingeren breedte diep boven-den buikrmg, echter niet binnen de ruime buikholte. In de hoogte langs den darm opvoelende , ontdekten wv aldaar eene vernaauwing en beknelling rondom den darm , terwyl het niet mogelyk was een Stilet of Sonde , veel minder een vinger dieper door te brengen. De zydelyke wannen van dezen hoogen vliezigen zak, of hohen koker , Ronden gefpannen en als opgetrokken. De behandeling was voor den Lyder zeer pynlyk , omtrent die dieper gelegene beknelling. Onder de eerfte poogingen tot weder mbrensine was de darm doorgebroken • 't welk befluiten deed , denzelven binnen den wond te houden, en de van*?**» mm ten,  504 , Eene binnen den Buik ten , of te hulp te koomen. Dan , de Lyder overleed na eenige dagen , en het wierd ons niet vergund , het doode ligchaam te openen , om omtrent dergelyke gevallen meerder licht te bekoomen. Alhoewel nu by dit geval geen Waterbreuk plaats had , was 'er, gelyk my laater bleek , eene groote overeenkomst met Uwe waarneeming , ten aanzien der hooge beknelling. De Lyder had dezelve denkelyk mede niet weinig bevorderd , door zyne herhaalde poogingen tot inbrenging, en door het opduuwen van het uitgezakte. De fpanning der wanden van den naar binnen opgetrokken Breukzak, weet ik niet anders , dan van de wormswyze beweging van het overig gezond Gedarmte , of van derzelver algemeene opzetting en zwelling , aan den ftaat der Breuken zoo eigen , afteleiden en te verklaaren. Billyk past UEd. op deeze overeenftemmende gevallen Uwe laatfte vraagwyze bedenking toe : „ Zoude wel een Heelmeester zyne „ opfnyding meer dan twee duimen diep naar „ binnen in de buiksholte hebben durven voort„ zetten ? " Ik belyde openhartig , dat ik, even zo min als de ervaren Heelmeester , in dat oogenbhk my geen denkbeeld van deeze hooge beknelling wist  verstropte DARMBREUK, enz. 505 wist te vormen; van welke wy, indien dezelve eene Sonde had kunnen doorlaaten, voorzeker, offchoon in het duister , de doorfnyding zouden beproefd hebben. De doorbraak , en de volgende dagelykfche ontlastingen van drekftof door den wond , gaven genoeg te kennen, dat de beknelling toen weinig of niet meer zyn moest: 't welk eene nieuwe Operatie , die de Lyder ook niet zoude toegeftaan hebben, minder noodzaakelyk maakte. De Kunstbewerking zoude by Uwen Lyder gewis even onzeker, moeijelyk , en gevaarlyk geweest zyn. Ondertusfchen de ondervinding der te vooren opgenoemde Schryveren over de Breuken raadpleegende , vind ik , dat Richter , de laatfte , voor zo veel ik weet, die met opzet over de Kunstbewerking in dit geval heeft gehandeld, geene anderen , dan deeze volgende manier aan de hand geeft: „ Wanneer men den vinger door den buikring ingebragt heeft, " en deezen hinderpaal ontmoet , moet de Heelmeester het kromme historie , op den l] vinger diep in den buikring brengen , en " deeze binnenfte opening door eene fnede „ verwyden: Deeze handgreep verricht men " op dezelfde wyze , als de infnyding van den „■ buikring." Zie Richter Abhandlung enz. er fier band, pag. 30$. Arnaud  5»5 Eene binnen den Büik Arnaud gebruikte hier toe een knopmesje of bistouri boutonnè van zyne uitvinding. Om echter ook door de fnede van het zelve den darm niet te beleedigen, zoude ook dit mes op de gevleugelde Sonde van Petit , of ten minften op den vinger moeten aangevoert worden. Om het kwetfen der bovenbuikflagader voörtekoomen , zegt Heister , dat men de fnede inwaarts doen moet, (zie heelkundige onderwy zingen , met aanmerkingen yan Ulhoorn , 2. Deel, bladss. 908.). Arnaud wil, dat men alleenlyk ., den bo„ venften pees van den ringfpleet Qpilier fu„ perieur} zal doorfnyden, en daarby het mes „ een weinig dwarfch naar de regte buildpier „ keeren." ([Memoires de Chirurgie, feconde partie , pag. 784. ). Daarenboven heeft hy eene waarneeming, alwaar de aangroeijing des darms zo fterk was , dat hy, de beknelling van den onderkant niet veilig kunnende openen , „ daarom dm Breukzak door den verwyden „ buikring , zo verre doenlyk was , naar bui„ ten haalde , en door een helper deed vast„ houden , waarna hy het buikvlies boven den „ beknellenden hals des Breukzaks opende, „ zyn knopmesje dus van de zyde des buiks „ binnen de vernaauwing inbragt, en de ge„ heele beknelling oplostte." (Traité des hernies , torn- 2. pag, 94 &c.). In  Vetstroptr DARMBREUK, enz. 507 In een ander geval , alwaar de beknelling door de vernaauwing van den Breukzak dubbeld was , en de bovenfte zeer hoog binnen den Buik , deed die zelfde Heelmeester „ eene in,: fnyding aan de buikbekleedfelen , gelyk aan „ de Keizersfhede , opende dus den beknel„ lenden hals binnen den Buik , door middel „ van zyn knopmesje, waarna de Breuk binnen „ gebragt, en de Lyder binnen vyf weeken „ herfteld wierdt." (Traité des Hernies, torn. a. pag. 11-17.) Tot zo verre heeft de ftoute en onderneemende hand van een kundig en ervaren Man het in dit foort van gebreken durven brengen : terwyl ik echter onder alle zyne eigene of aangehaalde Waarneemingen geen geval, volmaakt gelyk aan het onderwerp onzer briefwisfeling , heb gevonden ; het welk dus als een faamengefteld geval, eene dubbelde opmerking moet verdienen. Om derhalven aan U Ed. begeerte, en de aan my voorgeftelde gewichtige Vraag eenigermaate ten minften te voldoen, namelyk: „ hoe „ men de Kunstbewerking in volgende gevallen „ van dien aart zoude moeten te werk (tellen ?" zo zal ik my thans een dergelyk ongelukkig voorwerp voorftellen , en myne gedachten en voorneemen ter behandeling van het zelve aan het  5og Eene binnen den Buik liet onpartydig oordeel van UEd. en alle kun* dige en ervaren Heelmeesters onderwerpen. Door de kentekenen van doorfchynendheid en vochtgolving , zo wel als door het verhaal Van den opkomst des Gezwels , overtuigd van de tegenwoordigheid der Hydrocele , of Watergezwel des Schederoks van den Bal, zoude ik vooreerst de aftapping van het water door een iroiscar aanpryzen of in het werk ftellen. indien het twyffelachtig was , gelyk in Uwe waarneeming , zoude het water zich , by het opfnyden van den ge waanden grooten Breukzak, van zeiven ontlasten , en de zak doen faamenvallen. Hier door zoude , in het een zo wel als ander geval, de tegenftand , die de Waterbreuk aan den Darm - breukzak bood , worden weggenomen ; en, indien de pappen of ftoovingen de fpanning des ontftooken buikrings mogten opgeheven hebben , de Breukzak gelegenheid verkrygen, om door den open ringfpleet naar buiten door te fchieten , en deszelfs byzondere beknelling voor het oog te doen koomen. Om dit te bewerken , zoude men den Lyder voorzichtig kunnen doen hoesten, of eenige andere persfmgen nederwaarts maaken. Na de aftapping van het water , zoude het gemaklyker vallen te onderfcheiden , dat 'er geene hernia congenita plaats had. Het groot Water-  Verstropt DARMBREUK, enz. 503 Watergezwel immers ontlast zynde, en deszelfs zak Samenvallende , zonder dat daar ingewand binnen gevoeld wierd , terwyl een overgebleven Breukgezwel aan de liefch en buikring wierd waargenomen , was 'er alle reden om te denken , dat de Darm en het water niet binnen denzelfden afgeflooten zak zich bevonden hadden ; maar dat de darm en het net in een eigen waaren Breukzak opgeflooten en bekneld waaren. Om my daar van nader te verzekeren, zoude ik aanpryzen den Waterbreukzak aan den voorkant te openen , zo veel nodig was om den vóóronderftelden Darmbreukzak beneden den buikring geheel bloot te maaken. Door deezen wond den vinger ingebragt hebbende , en nederwaarts den blootliggenden Bal en bybal, met de andere hand opwaarts en naar de opening geftuwt , door het gevoel kunnende onderfcheiden : zoude ik my verzekerd houden binnen den waaren Schederok des Bals te zyn. Bovenwaarts den vinger om den Breukzak kunnende rondbrengen , zoude ik , zo -ik my verbeelde , ontdekken kunnen of de buikring de beknelling maakte; dan wel of dezelve ruim, en de Waterbreukzak ook door denzelven heen tot binnen de Buik was opgereezen, en derhalven de beknelling van den darm niet van den ring , maar van den hals des Breukzaks afhing. XST. Deel 2. Stut K k Maakte  5io Eene binnen den Buik Maakte ondertusfchen de buikring de beknelling uit: zo zoude die voorzeker moeten doorgefneden worden. Indien 'er geene Waterbreuk plaats had , zoude men, na het doorfnyden der bekleedfelen van den buikring en balzak, als mede der Membrana dartos , in het zelfde geval koomen ten aanzien van den buikring , zo deeze de beknelling maakte. Wanneer de buikring open was en geene beknelling maakte , maar door de opgerezen Waterbreukzak vcrwyd zyn mogt: zoude ik beproeven den Breukzak met den daar binnen be- • vatten Darm door den ring te haaien , om dus den beknelden hals, zo 'er die zyn mogt, buiten gebragt , naar het aangehaald voorbeeld van Arnaud, Hoin en Thevenau, beneden den buikring te openen ; vervolgens , indien het konde gefchieden , den ringfpleet op le . Blanc's manier met den vinger verwyden ; of daar het vereifcht wierd , met de omzichtigheid door Heister en Arnaud aangeprezen , met doorfnyding van het bovenfte Peesgedeelte den buikring klieven , om de verftropping , die aldaar plaats had, op te losfen en weg te neemen. Hier by moet ik aanmerken , dat, indien men zich verzekeren konde 't geval eene aangebooren Breuk te zyn zoude de kunstbewerking  Verstroptb DARMBREUK, eW. 5" king veilig kunnen gefchieden, door eene infnyding van den ring, evenwydig aan den Buikband van Poupart, dat is in dezelfde richting, waar in men de liefchbreuk gewoon is door de> taxts intebrengen. In eene later gebooren Breukzak zoude zodanige eene infnyding m tegendeel onzeker en gevaarlyk zyn. Derhalven moet vooral in het laatfte geval, en ook m het eerfte, de doorfnyding van den bovenften pees van den ringfpleet, met het mes naar de witte lvn gekeerd, den voorrang verdienen. De redenen hier van zyn deeze , dat de liefchbreuken die door den buikring doorzakken , met altoos op dezelfde wyze gemaakt worden : maar fomtyds , even gelyk in de henna congemta de opening van de Breukzak aan de buitenzyde der vafa epigaftrica ligt, en deeze vaten alsdan onder den Breukzak doorgaan, om naar de regte buikfpier opteklimmen (Zie Camper Demonftrat. anat. patholog. lik 2. cap. 2. ^3. ia* s ^ I" andere §evallen is de doorzakkinS vanhet buikvlies en de daar van gemaakte-Breukzak aan de binnenzyde van de bovenbuiksvaten , wanneer dan ook de bovenbuiksflagader • over den Breukzak heen naar de rechte fpier opklimt. Van beide foorten heb ik voorbeelden in Lyken gevonden , en bewaar daar van de afbeeldingen. Voor weinige dagen ontleede ik , in het openbaar en tot overtuiging myner heelkundige Toehoorderen , het doode bgK.k 2 cna«uu  512 Eene binnen den Buik chaam van een oud Man , wiens rechter Dyebeen in den hals gebroken was , maar die daarenboven eene Liefchbreuk had , waar voor hy federt eenige jaaren, op Stads kosten, van een Breukband was voorzien geworden. Ter bevestiging van het geen ik kort te vooren aangaande de Breuken betoogde , zagen wy in dat voorwerp eenen kleinen Breukzak , ruim één en een half duim breed beneden den buikring doorgezakt, doch welke ledig was en door lucht konde worden opgeblaazen. De mond dezes Breukzaks , boven den ring , was aan de buitenzyde van de bovenbuiks - flagader, en gekeert naar het Darmbeen , liggende onmidlyk op de Zaadvaten en Lendenfpier Qpfoas*), daalende voorts langs den band van Falloppius naar den buikring , en door denzelven heen naar den balzak. In den bodem dezes Breukzaks zag men duidelyk een lidteken van eene voorgaande , doch gefiooten en toegegroeide opening. Onder dit lidteken was een kort vliezig en hol verlengfel, denkelyk het overblyffel van een voorige Breukzak , of wel van het natuurlyk buikvlies - verlengfel. Deeze Breukzak wierd niet alleen door de dartos omvat , maar ook door de verwyderde vezelen van de cremaller. Darm of Net in zulk een Breukzak infchietende, kan niet nalaaten de bovenbuiks - flagader van den buikband van Poupart te verwyderen en dieper te doen liggen : daar  Verstropte DARMBREUK, enz- 513 daar dit bloedvat in een tegenövergefteld geval tegen dien band en de wanden van den onderbuik moet aangedrukt worden , zo de Breuk aanmerkelyk groot is. De ligging van 't bloedvat zoude in het laatfte geval misfchien door de klopping kunnen onderfcheiden worden. Dan , 'er is een ander kenmerk, het welk reeds door eenige kundige Breukmeesters is opgemerkt, naamelyk dat de liefchbreuk nu eens langs den band van Poupart eene langwerpige Uitpuiling maakt ; dan eens naar den kant van het Schaambeen en als meerder uit de diepte vootkomt. Hier by moet de loop van de flagader, onder of over den Breukzak, noodzaakelyk verfchillen. Het zelfde moet plaats hebben by de Dyebreuk, alwaar ook het zelfde verfchillend verfchynfel wordt waargenoomen. Voor en al eerder echter verder met de Kunstbewerking voorttegaan , zoude ik aanbeveelen deezen Breukzak te openen: en my hier toe liefst van de manier van de Heer Louis bedienen, naamelyk den Breukzak, even als te vooren de bekleedfelen , op te nypen , en dus door-een helper opgehouden zynde , door infnyding te openen , om geen gevaar te loopen den darm te kwetfen , althans indien een Heelmeester deeze Kunstbewerking voor het eerst wilde ondemeemen, en ongewoon was meteen K k 3 °P  514 Eene binnen den Buik* opgeheven hand zulke taaije doch tedere en gefpannen vliezen te doorkerven. Het ontlasten van een meer of mindere hoeveelheid bloederig water , is het zeker teken dat men den Breukzak geopend heeft. Deeze opening gemaakt, en eene gefleufde Sonde ingebragt zynde , moest de geheele Breukzak van den bodem af tot aan den buikring geopend worden. Bevond men alsdan, dat aldaar de vernaauwing van beide plaats had , zo zoude dezelve den een na den anderen , of zo zy aangegroeid waren te gelykcr rytl , nët zy up de Sonde of zonder dezelve, met het Biftorie boutonné moeten worden doorgefneden. Wierd men ondertusfchen , na het klieven van den buikringsfpleet en Breukzak binnen denzelven , gewaar dat evenwel het gedarmte niet konde binnen gebragt worden ; en dat men agter en boven den buikring , eenige duimen diep binnen den Buik, met deningebragten vinger niet binnen de buiksholte gekomen was ; maar eenen beknellenden tegenftand ontdekte binnen eenen ruimen hollen en vliezigen koker , gelyk in onze beide overëenftemmende tvaarneemingen: zo zoude ik andermaal beproeven , dien beknellenden koker , als het gevolg des reeds gemelden Breukzaks , met den' beknelden Darm door den buikring naar buiten te brengen , met het zelfde oogmerk cm den ver- naauw-  Vetmroïtr DARMBREUK, enz. 5U mauwden hals beneden den ring, of, zo dezelve niet zoo laag aftebrengen was , ten minften binnen den omtrek deszelven, het zy van den onderkant der beknelling of van den bovenkant-te openen. Wierd ook dit verhinderd , zo zoude men zich voorzeker genoodzaakt zien het voorfchrift van Richter te volgen. Indien echter de hoogbeknellende vernaauwing des Breukzaks dus niet kon bereikt worden : zoude'er niets overfchieten , dan de infnyding des buiks , en dus de oplosfing der beknelling binnen denzelven , volgens het voorbeeld van Arnaud. De Breukzak geopend , en de beknelling door deszelfs hals gemaakt opgelost zynde : moet het doorgezakt ingewand onderzocht , en naar het beste voorfchrift der Kunst onbefchadigt binnen gebragt, of verftorven en opengebrooken binnen de uitwendige wond gehouden , en naar vereifch van omltandigheden behandeld worden. Maar na dit alles zoude in een geval, geivk aan het onze , de Breukzak die den Darm bevatte , en de vliezige uitbanning van den Schederok die de hydrocete maakte , de oplettendheid des Heelmeesters nog blyven yerIvk 4  $\6 Eene binnen den Buik dienen; en wel te meerder, naardien de beroemdfte Heelkunftenaars het niet volkoomen eens zyn, by elk dezer byzondere Breuken de waare of hernia en de onwaare of hydrocele, die in ons geval vereenigt zyn. Ik zal my niet inlaaten in eene breedvoerige aanhaaling van alle de verfchillende middelen en kunstbewerkingen, die men in de fchriften der Heelkundigen aangepreezen, of door anderen afgekeurd vindt. Men kan ook hierover de de werken van Heister , Platner , Tott , Sharp en anderen , maar inzonderheid het meermaalen geroemde werk van Richter en de verhandelingen van Bordenave en Sabatier , beide in het 5de Deel der Memoires de l Academie de Chirurgie de Paris , en wel die des eerften over de radicale kuur der Breuken en des laatften over die van het Watergezwel raadpleegen. ö Ik bepaal my tot ons Voorwerp , en heb reeds vooraf gezegt dat ik, ten aanzien der hydrocele, het water door een troiscar zoude aftappen; of in een twyffelagtig geval door een infnyding aan den bovenkant, door den wond tot ontblooting van den Darm of Breukzak gemaakt zoude ontlasten. In een geval volmaakt gelyk aan het onzzoude misfchien, na deeze ontlasting, de Waterbreuk-  verstropte DARMBREUK, enz. 517 breukzuk in vervolg van tyd wederom inkrimpen , en, gelyk in een eenvoudige Waterbreuk gebeurd , byna tot den natuurlyken ftaat wederkeeren: edoch, uit hoofde der vereeniging, alsdan de Darmbreukzak den Bal naar de liefch doen opryzen : ten zy de Breukzak door dezelve mede naar onderen getrokken wierdt. In, zulk een geval zoude het opfnyden van den geheelen Waterbreukzak onnoodig , overtollig en mogelyk fchadelyk zyn , indien zy niet vereifcht wierdt , om de verzakking van Etterftof derwaarts voortekoomcn. Was integendeel het geval wel foortgelyk, maar de Darmbreuk grooter , en dus ook die Breukzak langer en laager binnen den Waterbreukzak des Schederoks nederhangende , zoo zoude men voorzeker ook deezen laatften verder moeten openen. In het een en ander geval zoude de radicale kuur , zo men die tevens bedoelde , niet dan door vernieling van de bovenfte oppervlakte des Waterzaks , door eene oppervlakkige ontfteking en verettering kunnen bewerkt worden. Dan, in het eerfte oogenblik , waarin men zich voornaamentlyk om het opheffen der beknelling door den buikring of Breukzak gemaakt moest bekommeren , zoude het genoeg zyn den bykoomenden Waterbreukzak zo verre K k 5 ge-  5ig Eene binnen den Bittk-' geopend te hebben , om den Darmbreukzak te kunnen bereiken en geheel ontblooten. Deeze Darmbreukzak wordt in ons voorwerp niet alleen door het buikvlies, maar ook door het daar over binnenwaarts terugkeerend en vervolgd gedeelte des Schederoks gemaakt. Denzelven mede geheelllyk te vernielen en te vernietigen , door het brandyzer of vermogende brandmiddelen, wordt met zeer veel recht thans in de Kunst verworpen. Het inbrengen van den ledigen Rrpnk7.nk - na d«t dezelve in de geheele lengte is geopent geworden, en dus niet in ftaat is op nieuw Darm of Net te bevatten en te beklemmen ; de gedeeltelyke vernietiging van denzelven door verettering , en gedeeltelyke inkrimping en aangroeijing aan het litteken des buikrings, aan de Natuur overgelaaten , en door de Kunst bevorderd; de onderfteuning door een behoorlyk verband * en na de geneezing , het beftendig draagen' van een Breukband uit voorzorg den Lyder aaribevoolen : deeze zyn, zo ik my niet bedriege , alles, wat 'er van de zyde des Heelkunftenaars vereifcht word , om de poogingen deiNatuur , tot redding des Lyders , te hulp te koomen. Het uitpeilen en wegfnyden van den Waterbreukzak , het welk Celsus reeds voorftelde, cn in iaater tyden ook door voornaame Mannen in  Verstropte DARMBREUK, enz. 519 Sn enkelde Hydrocele's , waar by de Zak verhard en verdikt was , met voordeel wierd in 't werk gefteld , zoude in een geval gelyk aan het onze minder te pasfe koomen. De vereeniging met den Zaadftreng naar deszelfs geheele lengte tot binnen den buikring , en aan den geheelen vliezigen Darmbreukkoker , zoude althans de uitpelling ondoenlyk maaken: ten zy de Lyder de ftandvastigheid had van den beroemden Zimmerman , en de Heelmeester de bekwaamheden bezat van den grooten Meo kel en' Th eden , die zulk eene Kunstbewerking by eene hernia congenita , door affcheiding van den natuurlyken Schederok des Bals en der Zaadvaten , zo kundig als gelukkig ondernaamen (Meckel Tracl. de morbo hernio/b congenito , Berolin. i?720- De binding van den Breukzak beneden den buikring, tot wederhouding der Ingewanden by voornoemde Kunstbewerking mede verricht , zoude ook de binding des Darmbreukzaks in ons geval fchynen aan te pryzen : zo niet fomwylen, door medegedeelde ontfteeking aan den Buik , op zulk eene binding doodelyke toevallen gevolgt waren : het welk in ons geval door beknelling der beide vliezen, waaruit de Breukzak beftond , niet minder zoude hebben kunnen gebeuren. Het wegfnyden der overtollige wanden» met omzichtige yermyding van den Zaad-  ?20 Eene binnen den Bunc Zaadftreng , die 'er agter ligt, en het opvullen met droog plukfel, door een behoorlyk verband onderfteunt, zouden genoeg zyn om de JNatuur , ongetergd , door bevordering eener hgte ontfteeking , de verettering van den Zak te zien bewerken. In het te vooren (bi. 474.) bygebragt geval eener aangebooren Breuk!1hiaarlen gedfeke ' nTZ «f? 6n binnen de'n °Pen SchederoK des Bals door verettering was doorgebroken, terwyl de uitgaf nam, naar de geSr ,6ngtn ,aan den Zaad^eng en een gedeelte des Bals was vastgegroeit , gelukte het my, naby den buikring, een ftomp Stilet tusfchen den Breukzak en den bevatten en rondom aangegroeiden Darm door te brengen, het welk door een fmal ftrookje lint vervangen wierdt om als een Seton te dienen. Ik beval aan den Heelmeester^de zorg, om dagelykfth dien band heen en weder , maar te gelyk nederwaartfch te be weegen, en de eindens aan den onderkot van den Balzak door een kleefpleister te bepaa len. De aangegroeide Darm geraakte hier door binnen weinige dagen geheel los, uitgezonderd van den Bal, alwaar de vastere aanhechting met de fchaar wierd afgefneden, om de verettering des Bals te vermyden. 6 De btiitengebleven open en omgekrulden L-aim , die maar ééne opening vertoonde, kromp  Verstropte DARMBREUK, enz. 521 kromp naar den buikring op en gedeeltelyk naar binnen ; gedeeltelyk aan dien ring aangegroeit, en naderhand met denzelven , en met den opgetrokken en ingekrompen Balzak , door een gefronfeld lidteken vereenigd. Aanmerkelyk was het by dezen Lyder dat, zo wel geduurende den beknelden ftaat , als na den doorbraak van dit verftropt en opengebroken gedeelte des Spyswegs , een dunner drekftof door deezen liefchwond, dien de Heelmeester tot ontlasting van den halfverftorven Balzak gemaakt had, uitkwam, en zich tevens dikkere feces door den Anus ontlastten : het welk my altoos deed vermoeden, dat 'er een aanhangfel van het dun gedarmte , of wel het verwyd worm wyze verlengfel (procejfus vermkularis) van het dikke bekneld en aan den Bal aangegroeit zyn moest: in welk laatfte vermoeden ik thans door de (bl. 459.) aangehaalde waarneeming van de Heer Sandifort bevestigt ben geworden. Dit zelfde gebeurt misfchien meermaalen, om dat de rechter Bal, voor het doorzakken door den buikring , zeer naby het wormwyze gedarmte ligt, en dus, daar aan vastgegroeit, dit Darmpje door den ring kan medelleepen. Het verzuim van.een Breukband te draagen, deed by myn Lyder het litteeken naderhand wederom openbreeken , en eene Anus artificialis ge-  jjüü Eene binnen den Buik gebooren worden, die echter in vervolg van tyd weder floot, terwyl de ontlasting van den afgang altoos op de natuurlyke wyze door den Aars gefchiedde. De Lyder, omtrent 25 Jaaren oud , was voor dien laatften doorbraak gehuwt , en reeds Vader geworden. De Heelmeester Huser had hem beide reizen onder zyne bezorging , en wierd door den Stads Breukmeester Monnikhof bygeftaan, op wiens raad hy den Balzak had geopend , voor dat ik over die zonderlinge aangroeijing wierd geraadpleegt. Ik hoop, door dit alles, aan Uwe begeerte voldaan, Uwe vraagen beantwoord , en Uwe opgegevene bedenkingen bevestigd , maar tevens , naar myn inzien, den eenvoudigften weg tot eene veilige Kunstbewerking aan de hand gegeven te hebben. Mag ik my vlyen, dezelve door groote Mannen in de Kunst te zien toeftemmen of verbeteren : het zal my altoos tot genoegen verftrekken , daar toe door U Ed. gelegenheid en aanleiding gekregen te hebben. Uwe vriendfehap zal my des te dierbaarer zyn, zo wy die tot een zo eenftemmig oogmerk mogen aanwenden en aankweeken, naamelyk tot bevordering van de kennis der gebreken ,  Vebstropte DARMBREUK , enz: 523 ken , tot verryking van de edelfte der kunflen, en tot redding en behoud van ongelukkige en byna hopelooze Lyderen: al ware het ook met belyding van eene voorige onfchuldige dwaaling , die wy zoeken te verbeteren en ook by anderen voortekoomen. Ik heb de eere met verfchuldigde hoogachting my te noemen, WEL EDEL HOOGCELEER.DE HEER ! UEds. dienstwillig dienaar A. BON N. Amfterdam , den a8. November 1782.  I