MFJN TIJDWINST. TWEEDE DEEL.  DE TIJD VLIEGT FAN DEN MENSCIt, EN DE MENSCH VLIEGT VAN DIN TIJD. Y O U N G. MACHTGEDACHTEN.    L E E Z E R! dood van wijlen den Heer Jan Hendrik van Dongen, den 12 Junyi-89 onverwagt , in de vaag zijnes leevens, overheden; belet ons, thans meer dan deeze Bladeren uittegeeven. Hier agter zijn gevoegd eenige lijk- z an-  zangen door de vrienden des overleedenen hij zijnen dood uitgeboexemd. Wij twijfelen niet, of dit deeltje zal met zoo veel goedkeuring als het voorgaande bij onze Landgenooten worden ontvangen. Be' VITcEfcVEiS. RE.  REPUBLIEKEN. EENE VERHANDELING. Tweede dfdeeling. H et was dan in het onderzoeken der oor* eaaken van het verval der gemeenebesten , dac wij meenden den grond van de voornaamfte ellende des mensehlijken geflachts ontdekt te hebben: -en weezenlijk ons hart bloed te veel bij de herinnering der lotgevallen van foortgelijke gemeenebesten , die,voorhaare ftoutmoedigheid om zig vrij te noemen ,den vreeslijkften tol hebben moeten betaalen, dan dat wij geenen troost zou« den zoeken in het doorbladeren der gefchiedenisfen van andere volken , die deugd en dapperheid genoeg bezeeten h:bben , om huun»koftlijke en aangebooren eigendommen te beveiligen tegen den euvelmoed der dwinge„ II, piel. & l-ia*  3 republieken; landen: en onder alle'deeze volken, verdienen de Zwitzers den meesten lof; dewijl zij een land bewoonen , het welk reeds in de vro gfte dageii beroemd was, wegens deszelfs vrijheid , wegens de bijzonderheden zijner >verfchillende Regeeringsvormen en de uitmuntendfte fchoonheden , waar mede het zelve door de natuur is toegerust. Het volk heeft er overal eene aangeboorene ernsthaftigheid, die, met minzaamheid en gepaste vrolijkheid gepaard--;-"het 'kenmerk is van vergenoegen cn weltevredenheid. De zindelijkheid heerscht over hunne lichanmen , en •in hunne 'huizen ; hunne gewoonten , hun gedrag , en hunne kleeding zijn onderfcheiden ■van andere nabuurige volken ; het welk men als een gevolg hunner geflrenge , doch heilzaame en' zonderlinge wetten kan aanmerken. •De ernftige aart des krijgsmans, de zagtmoedigheid van den Christen, de deugden van ï'Ato , en de onbedwingbaarheid van brutus , zijri de edele hoofdtrekken van het bewonderenswaardig karafier der nakomelingen Van WILBÈM TELL. Om van dezelven en het land dat zij bewor> Cen , een rland waar over zoo veel te zeggen '4s,  E ENE VERHANDELING. 3 !s, mee eenige orde te kunnen fpreeken, zullen wij eerstelijk de Kantons volgens hunnen tegenwoordigen rang , opnoemen en den lijd aanftippen wanneer zij in het Helvetifche bondgenoodfehap zijn ingelijfd , als mede welken godsdienst in ieder Kanton de heerfehende is; vervolgends zullen wij ieder Kanton op zig zelvo befchouwen , en eindelek nog eenige aanmerkingen over geheel Zmtferland er bijvoegen. Wij verdeelen de 13 Kantons in agt oude en vijf nieuwe ; onder de eerften tellen wij het gereformeerde Zurick en Bern , die Hl 1350 en 1352 in het bondgenootfehap zijn aangenoomen ; het Roomschgezinde Lucemt, üri , Schweits Underwalden , en Zug , welke in de jaaren 1332, 1335 , en 1352 zijn aangenoomen; en vervolgends het Kanton Glans, het welk uit de beiden Religiën, Roomsch en Gereformeerd 't zaamgefteld en in het jaar 1351 in het Helvetische bondgenootfehap is ingelijfd. Onder de vijf nieuwen, tellen wij de volgende Kantons; Bazel, het welk den Gereformeerden godsdienst toegedaan , en in ■ het jaar A z 15°*  4 RE ïBBLlïKËRj 1501 onder de Helvetien is ingewijd; Friiorg en Sokure die Roomschgezind , en in den jaare 1481 zijn aangenoomen; Schafhaufen hec welk Gereformeerd , en in den jaare 1501 in het bondgenootfehap ingelijfd is ; en eindelijk het Kanton Appenzel, het welk uit de beide] godsdienften 't zaamgefteld en in den jaare 1513 aangenoomen is. De volgende verdeeling, die in het jaar 1668 bepaald is , zal aanwijzen , hoe veel troepen ieder Kanton , ingeval van Oorlog moet leeveren, om een vereenigd leger van negen duizend zes honderd mannen op de been ta kunnen brengen ; de evenreedigheid , die bij deeze verdeeling plaats heeft, wordt ook in het oog gehouden , wanneer er eene vermeerdering van troepen, mogt vereischt worden. — Tot het leveren van deeze troepen zijn de Kantons onderling verpligt , en het verzuimen van dien zou ten gevolgen hebben , dat het in gebreken blijvende Kanton , uit het gezamentlijk bondgenootfehap geweerd , en als nalaatig in de verdeediging van het vaderland, mee een oog van verachting zou aangezien worden. "-. De verdeeling in tijden van Oorlog is deeze :  EENE VERHANDELING. $ mannen. Zurich. 140° Bern. 1000 Lucerm. 1200 Vri. 400 Schweitz. 600 Underwalden 4©° Zug. 4°° G/«m. 40(> Bazel. 4°° ffctfor;» 800 Soleure. 6°o Schafhaufen. 4°° /fppenzil. 602 o5oo Om nu te komen tot de afzonderlijke befchouwing van ieder Kanton, het welk men al» eene bijzondere Republiek kan aanmerken, zullen wij niet in agt neemen den rang der onderfcheiden Kantons, maar wij zullen dezeiven doen opmerken , zoo als zij ons in haare plaatslijke ligging het gefchiktst, voorkoomen , en dan treffen wij het eerst het Kanton van Schafhaufen aan. De hoofdftad van dit Kanton , waar na het zijnen naam heeft , A 3 is  € REPUBLIEKEN, is van eenen bijzonderen doch volmaakt RepuHikeinfchen oirfprong ; zij is geleegen aan da- noordoever van den Rhijn, en door de belemmering van de fcheepvaart langs die Rivier,welke veroorzaakt wierd door den waterval bij- Jjmfen, heeft zij haareri aanwasch verkreegen; aanvangüjk wierden er hutten opgeflagen, en vervolgends vermeerderden dezelven zodanig, dar- er deeze groote Stad uit gebooren wierd. Wel eer was Schafltaufen eene Keizerlijke Stad , die door eene Adelregeering bezuurd wierd , en meermaalen gebeurde het dat de oude Hertogen van Oostenrijk de voorrechten en vrijheden van deeze Stad tragtten ce fchenden , doch zij verbond zig alsdan met verfcheiden andere Keizerlijke Steden en met de Zwitzerfche Kantons, waardoor de Hertogen afgefchrikt wierden; en dus bleeven dan de Rechten van Schafhaufen ongefchonden bewaard. Het was in den jaare 1501 dat dit Kanton in het Helvethch bondgenootfehap aangenomen , en als het twaalfde aangemerkt wierd, — Het is een klein gewest dat flechts vijf mijlen lang en drie mijlen breed is , en nochtans bevat het meer dan twintig duizend inv/ooners \, or.der'dit groot getal zijn er maar zes-  EENE VERHANDELING. f' zestien honderd ftemgeregtigde "burgers , bij' •wien de hoogfte macht huisvest; deeze zijn" in twaalf Hammen verdeeld , en uit hun raid-, den worden vijfentachtig leeden verkooren , die' den opperden Raad uitmaaken , welke we-' derom verdeeld is in eenen grooten en kleine.' raad ; aan deeze twee vereenigde vergaderingen , is het beftuur van alle zaaken toe-' betrouwd; terwijl de kleine raad, beftaande1 uit vijfentwintig leeden , met de uitvoerende magt bekleed is , en de groote raad, waar' onder ook den kleinen raad behoord , alle' vonnisfen beflischt, en met de gewigtigrte belangens der regeering belast is. Ieder die op deeze zonderlinge regeeringsform zijnen aandagt vestigt, zal verwonderd' ftaan , dat er onder een zoo groot aantal burgers flechts zestienhonderd ftemgerechtigden zijn ; maar deeze fchijnbaare onevenredigheid zal dadelijk in de fchoonfte- inrigting veranderen , wanneer men de aanmerkelijke vereischten van goederen , bekwaamheden , deugden en jaaren , die een Zwitfersch Iteingerecluigd burger moet bezitten om hem van het gemeen te gnderfcheiden , in aanmerking neemt; als mede de noodzaakelijkheid. om te verhirA 4 hi»-  S REPUBLIEKEN, deren, dat op de vergaderingen des volksfeene verwarringen door de onkunde van het gemeen heerschen. Dit is juist de aart van eene wel ingerigte regeering, die door pufïkndorf wordt aangepreezen met deeze. woorden \ de verfcheiden gedeeltens der Regeering, xijn van natuurt zoo zaamgevoigd, dat 0tn eenen gefchikten vorm van Regeering te hebben , die voor eene burgerlijke zamenwooning; gefchikt is , alle deeze deelen oorfpronglijk als in een behooren te kopen ; want indien aan eenig deel iets ontbreekt , zoo is de Regee-, ring gebrekliji, en onbekwaam om aan deszelfs doeleinde te beantwoorden. Indien dan deeze verfcheiden gedeeltens zto verdeeld zijn , dat xommige van die oorfpronglijk hier, en andere daar zijn, zoo moet er noodzakelijk eene onor-, dentlijkt flaat van zaaken uit voortvloeien. (a~) montesquieu dringt dit nog nader aan met «e zeggen ; het is van een weezenlijk belang, dat het getal der burgers , welke de volksver, gadering uitmaaken moeten, bepaald zij; want zonder die bepaling kan men niet weeten, of het geheele volk , dan wel, ef alleen ten gedeelte van 00 Dia gantfche plicht dtr mesfchtn u. f. w, Kspitt. VII. J IX.  EENE VERHANDELING. 5» van het zelve gefprooken hehhe. Qf) en wij zien bij titus livius (<•) en bionisius «alicarnasseus, (d) hoe te Romen ten tijde van servius tulhus;, het recht van Hemmen jn handen van het bekwaamde en voornaam (te gedeelte des volks wierd gefield. Doch deeze verordening was van Ariftocratie niet geheel vrij te fpreeken , dewijl daar door e^ne zodanige verandering in de Romeinfche Centurien te weege wierd gebragt, dat de goederen meer in aanmerking wierden genoonien , dan de verdienden der perfoonen: maar dit is geenfints het geval in het Kanton Schaf, haujen , want die zestien honderd burgers die tot ftemmen, en tot verkiezen bevoegd zijn, worden vooraf uit het grootfte getal verkoo' ren : en dus is de oppermagt met de daad in de handen van het algemeene volk , het welk gelastigden verkiest om dezelve te handhaaven. Deeze demmingen en verkiezingen, gefchieden in het openbaar, en de eerlijke Zwitzers zullen zoo lang deeze gewoonte fland houd , het ver« O) Geest der Wetten I Deel KapiH. II pag. 40 "g. 19. CO I Boek. km 00 IV Boek en yolg.5. A 5  10 RËPÜBtïEKEMi' verdriet niet hebben , dat er onder hun eenen' cicero zal opftaan , die klaagenderwijze ge* tuigd , dat de ondergang van het Roomsck gemeenebest , voornaamlijk daaraan is toetefchrijven , dat de ftemmingen in de laatjle tijden in het geheim gèfchiedden {e). De inkomften van Schafhaufen, zijn voor eenen zoo kleinen Staat alleraanzienlijkt; zij fpruiten eensdeels uit de tienden der landerijen, en andersdeels voornaamenlijk uit de lasten, die op de koopwaaren, welke van Duitschland doorgevoerd worden , gelegd zijn ; en daar de bezoldingen der amptenaaren zeer gering zijn, hoewel dit aldaar geene aanmerking verdiend, zo worden er altijd penningen overbehouden , om in buitengewoone gevallen , ten diende der gemeene zaaken aangewend te worden ; deeze loflijke fpaarzaamheid die Lacedemonien wel eer zoo buitengemeen deed blaeien, verfchaft ook aan de Zwitfers eene meer dan gewoone magt (ƒ";. On- (/) I en III Boete, over de wetten. (ƒ) De liefde tot de fpaarzaamheid matigt de begeerte tot hebben, zoodanig dat eeu ieder te vreede Is , wanneer hij het ncoJzakelijke vóór zig en zijn buis-  EENE VERHANDELING. It Onder de fchoonfte inrigtingen , die in Zwitserland door de wetten zijn algemeen gemaakt, kan men het verbod tegen de overdaad rekenen; het zelve is zoo geflreng, voornaamenlijk in het Kanton Schaffhaufen , dat zelfs het danfen niet geoorloofd is , ten zij, bij bijzondere plechtigheden : zijde , kant en alles wat men Hechts goederen der weelde noemen kan zijn verbooden. Op dusdanige wijze is het onmooglijk dat eene natie door den befmettenden invloed der weelde , die zoo nadeelig is voor de vrijheid , kan worden verdorven , en wel lioofdzaakelijk wijl deeze heilzaame wetten niet zoo, als wel elders, in ijdele klanken beftaan, en bij derzelvcr afkondiging in het graf der vergectelheid nederdaalen; neen : in Zwitzerland, hebben de wetten kracht, en de minde overtreeding wordt,tot voorkoming vanalle andere . ftrenglijk geftraft, en dit is vrij wat gezonder Itaatkunde , dan te vooronderftellcn, dat geringe feilen te tuchtigen, geen middel is om de groote misdaden te verhinderen ; de wijze s o- huisgezin kan winnen , en maar iets overhouden, om zijn Vaderltnd te helpen onderfbnnen. montes. ijieu geest der wetten. I Deel V. Boek cap. 3.  li REPUBLIEKEN," solon was van andere gedagten en begreep dat de gemaklijkheid en luiheid die de weelde koesteren, misdaaden waaren, die in een gerneenebest de ftrengfte flrafEen verdienden. Het is door dergelijke grondbeginfelen dat de Zmtzers hunne vrijheid en vastigheid verkreegen hebben, en het is door hierin de vrije volken der oudheid (g) naartevolgen en te overtreffen , dat zijhun gerneenebest duurzaam maaketi kunnen. Het is in Schajfhav.fen, dat alle hazardfpelen ten fterkfteu verbooden zijn; en alle fpelen, waar bij men over de vijf guldens verliest ; zijn onderworpen aan de grootfle boeten deeze inrigtinig zoo nuttig voor alle lau« den en bijzonder voor een gerneenebest, bewaart de ingezeetenen bij ene fpaarzaamheid , zon- (g) Een opziener der zeeden te Komt Uon zelfs, in het uitdeelen zijner berispingen , door zijne Atnptgenooten niet gefluit worden. Zie t i t u i livius, XL1X. Boek. aulus fblvius bad niet anders gedaan dan zig op reis te begeeven , om catilisa optezoeken ; 2ijn vader ontbood bem te rug, en Het liem daarom dooden;zie salustius over den oorlog V2n catalina.  EENS VERHANOELlNCr ï$ /osder welke geene Republiek beftaan kan * niet alleen , maar ook daardoor word verhinderd, dat zoo veele goedhartige , doch losfe, jongelingen bedorven, en de huisgezinnen door onverflandige en fpeelzieke vaders in den grond worden geboord. Het fpeelen , dat men te recht als eene nuttige uitvinding voor lieden van een beperkt zielsvermoogen aanmerkt, is te gelijk die pest welke de maatfchappijcil kan verteeren ; het plant de oneerlijkheid, de baatzugt en de luiheid voord; het vernielt de goede trouw en verflikt de deugden, waardoor een gerneenebest veradelt wordt: wij bedoelen hier zoo veele verfchillende misbruiken van het fpel, waardoor de armoede en het verderf in alle de rangen dermenfehen worden ingevoerd: het zijn deeze misbruiken die de meesten der Engelfche Clubs in haatelijke verblijven , alwaar twist en ellende heerfchen herfchep» pen ; het zijn deeze misbruiken die in de meeste plaatfen van Duitschland zyn doorge- dron- CM De Clubs zijn die publieke buizen; alwaai men in Engeland, terwijl een Wolk van tabaksrook de oogen beneevelt , en de met arak gemaakte funch het brein beroerd, door middel van het Spe! of onrechtvaardig rijk of onrechtvaardig arm wordt.  '14 REPUBLIEKEN,' drongen , en die aldaar zelfs op zommige Concerten en zoogenoemde Asfemblees, (i) als gewettigde middelen worden aangemerkt: het zijn deeze misbruiken waarvoor zommige Speeltafels in Frankrijk en Italien openbaar fchijncn verordend te zijn : het zijn deeze misbruiken die te Spaa en te Aken zoo veele verwoestingen hebben aangeregt en nog werklijk aanregten; (T) het zijn deeze misbruiken die op verCO Deeze Vergaderingen zijn de levendige evenbeelden van zotheid en gemaaktheid: men koomt bij den ander ; eenige buigingen en onverftaanbaare woorden, die men kompiimenten noemt, gaan vooraf, vervolgends zet men zig neder, de vrouwen fpreeken kwaad, de mannen zwetfen , fnuiven en vervullen de kamer met wind; wederom anderen zitten geduurende twee uuren als ftomme beelden, die men , wanneer zij ons met eenige beweegingen vereeren, zou. aweeren dat door een uurwerk van binnen gedreeven Wierden: en alsdan deeze rollen zijn uitgevoerd, dan gaat men aan 't fpeelen. Qi) Een ttusfisch Officier, die eenige honderd Roebels , om daar mede in Duitschland te gaan werven , ontvangen had, hoorde van f/iaa fpreeken en van de aanmerkelijke voordeelen, die men aldaar met fpeelen behaalen konde; hij begaf zig derwaards , en verfpeeldein eens zijn eigen vermogen, hier doer tot wanhoop  EENE VERHANDELING» |)•• wdim het uit Ligtvaardigheid voortkomt , moet men het veragten ; indien uil dwaasheid beklaagen ; indien uit kwaadaartigfteid, vergceven. De Regeering van Glaris is ten eenenmaale Democratisch ; ieder Burger boven de zestien jaaren oud , heeft een dem op de algemeene Volks vergadering , die jaarlijks in een open Teld gehouden wordt. Deeze vergadering heeft het recht om nieuwe wetten te maaken; de oude te bekrachtigen ; fchattingen op te leggen; verbintenisfen aan te gaan , om den r» Te vinden bij Lt utUCA, Cod. fi quis impecat. malcd.  ÈENE VERHANDELING. 33 éea oorlog te verklaaren en den vreede te maaken. De kandamman, die de voornaamfte is van het gerneenebest, wordt beurtelings uit beide gezindheden verkoozen. De verkiezing gefchied bij het Lot, en op deeze wijze worden ook alle de andere dienaars van den Haat benoemd. De Raad van regeering oeffent de uitvoerende macht ; de gezindheden hebben ieder hun onderfcheiden gerechtshof, het welk op de rechtvaardigheid en de billijkheid fteund : voor het overige is de betoverende Landsdouwe van dit gelukkig Kanton juist gefchikt om de gezondheid en de werkzaamheid, die er heerfchen, te bevorderen, en de inwooners van Claris de vergenoegdfte menfchen van den aardbodem tè maaken. Met het Kanton Glaris afgedaan hebbende,) gaan wij nu over tot Zurich: het was weleer eene Keizerlijke Stad, van Keizer Frederik den tweeden met zeer gröote voorrechten begiftigd: in den jaare 1335 wierd de Stad bijna geheel verwoest , door eenen burgerlijken oorlog , tusfehen de overheden en het volk , waarin de eerften de nederlaag kreegen, en vervolgens gebannen wierden ; dit gaf het volk gelegenheid om in 1337, eenen geheel nieuwen Re-II. deel. C gee-  fj4 REPUBLIEKEN, geeringsvorin in te voeren, die door Keizer Lt> duwijk van bavaria, die voorzigtiger was dan veelen zijner voorzaaten, bevestigd wierd : doch de verdreevene overheden , wier aanhang nog heimelijk alles tot hun herltel aanwendde , deeden verfcheiden listige en gewei* dige poogingen, hoewel te vergeefs, om wederom binnen de ftad te geraaken: niet tegenftaande de vrugtloosheid deezer onderneemingen , waren dezJve echter gefchikt om eenen geest vaft partijfchap te doen overblijven, die toch vroeg of laat heilloos voor het gerneenebest konde worden: de moogelijkheid van dien, deed de Zwichers het nut van e.ne bemiddeling begrijpen ; want het is eene bevestigde waarheid , dat perfoonen wel eer met een luisterrijk gezag, 't welk op de meenigte zijnen invloed he'ft doen gevoelen, bekleed, allergevaarlijkst zi'n , wanneer men niet nalaat hunne heerschzugt telkens te krenken , dewijl hunnen invloed nimmer kan uitgewischt worden , dan met den dood : wantrouwen veranderd wel is waar in haat , en haat in vervolging , maar de kamp is te ongelijk, wanneer men met het gemeen, dat doorgaands onftandvastig is, wil toeleggen op perfoonen waar voor het wel eer gebukt heeft; en dit heeft mee  EENE VERHANDELING. 35 men, helaas! ook elders met de droevigfte gevolgen ondervonden , daarom is het beter niets met het gemeen te onderwinden , dan zig aan deszelfs veranderlijkheid bloot Hellende , ons zelve nog ongelukkiger te maaken , dan wij immer te vooren waren. De Bemiddeling wierd getroffen, en de uitgebannen Overheden kwamen wederom in de ftad ; doch even dit had de rampzaligfte gevolgen kunnen hebben, want de overheden , de geledene onheilen niet kunnende verkroppen , maakten eene zamenzweering tegen de burgers , welke echter door deezé laatlte ontdekt wierd, en toen was het dat de gezonde ftaatkunde, en wat meer is, de rust van hen vaderland vorderde, dat deeze dwingelanden door het zwaard moesten worden uitgeroeid : dit vonnis wierd aan hun voibragt, en daar door bekwam Zutïch haare vrijheid en veiligheid weder. Dan het fcheen dat een dergelijke moedige ftap , niet kon nalaaten de heerschzugtigen te verbitteren ; want den omliggende adel, vatte de wapens op tegen de ftad, en deeze na vrugtloos bij Keizer karei. den Vierden, om bijftand te hebben aangezcgt, zag zig genoodzaakt om met de Kantons van C 2 Lu-  3Ö REPUBLIEKEN, Lucerne, Uri, Schweitz en Underwalden, eene> verbindtenis aan te gaan , gelijk zij dan ook als een lid in hun Eed-genootfchap werd aangenoómen , in den jaare 1351 , en aan haar den voorrang boven deeze vier Kantons opgedragen ; welken voorrang zij, uit hoofde van haare magt en uitgeftrektheid, nog tot heden geniet. Weldra ondervond Zurick de nood* zaakelijkheid van dit verbond , dewijl albert, Hertog van Oostenrijk, de ftad beleegerende , door de vier bovengemelde kantons met een aanmerkelijk verlies wierd te rug gedrecven. Nabuurige gemeenebesten , die zig dekken willen tegen de overheerfching en het geweld, kunnen niet beter doen dan met den anderen zig te vereenigen. Uit dit grondbeginfel, is de vereeniging der griekfche Republieken ; uit dit grondbeginfel is Venetieu , het welk voormaals uit 72 kerfpels beftond, gebooren ; en het is ook uit dit grondbeginfel, dat de Unii van onze zeven gewesten haaren oorfprong ontleend heeft. Zurich was de eerfte ftad in Zwitferland , die door den grooten kerkhervormer zwikclius tot den Protestantfchen godsdienst wierd overgehaald, zodanig dat de overheden in s" den  EENE VERHANDELING. 37 den 'aare 1524 de Misfe, nevens andere R oómfche plechtigheden affchaften , en de hervormde ieer invoerden. Hoe zeer nu de geloofsgeschillen , hier met meerder bedaardheid dan elders wierden gevoerd , zoo ontftond er echter ter deezer zaake in het jaar 1551 eenen Burgerhiken oorlog onder de Kantons , in welken de Proteftanten 'geflagen wierden , en zwinglius den dood vond in den ftrijcl van Cappel. Deeze oorlog wierd gevolgd van nog twee anderen , tot dat eindelijk de zoogenoemde Vrede van Aran getroffen wierd, die van deeze ongelukkige en onchristlijke verdeeldheden een einde maakte , niet alleen, maar Waar van de Artijkelen mogen aangemerkt worden als de grondzuilen der Zwitferfche verdraagzaamheid. Het eerfte bepaald , dat in alle de gewesten , die aan Kantons van verfchillende Godsdienften onderworpen zijn , eene volmaakte gelijkheid tusfehen de twee gezindheden zal heerfchen, en dat zij beide dezelfde voorrechten zullen genieten ; waarbij gevoegd is een uitdruklijk verbod aan ieder partij , om geene fchimptaal te gebruiken , of verachtelijk te fpreeken over de verfchillende godsdienstoeffeningen. C 3 Het  38 REPUBLIEKEN, Het Kanton Zurich is bij uitftek groot en volkrijk; het oppergezag is in handen van de ftemgerechtigde burgers , die omtrent twee duizïnd bedraagen , en welken behalven het voorrecht om de overheden te verkiezen , en te kunnen (laan naar het bewind van zaaken , nog boven dien een uitfluitend recht van Koophandel bezitten , zodanig „ dat alle vreemdelingen , en zelfs alle ingezeetenen van het Kanton verftooken zijn van de vrijheid , om in de ftad enigen handel te drijven. — Alle deeze inrichtingen zweemen naar eene volflrekte /iriflocratie, te meer daar men in dit Kanton den koophandel ais eene vernederingbefchouwd, niettegenftaande het een handeldrijvend gerneenebest is , alwaar zulke onderfcheidingen niet dienden gemaakt te worden , dewijl zij de zugt tot arbeidzaamheid verdooven , en aan den (laat dien voorfpocd bjneemen , welke de Koophandel verfchaffen kan. De Burgers of Stemgerechtigden van Zurich, Zijn verdeeld in dertien Stammen ; een van deeze beftaat uit perfoonen , die geenen handel drijven , en welke men Edelen noemt, terwijl alle de handeldrijvende en eenig handwerk oeffenende Burgers zijn gebragt in de twaalf  EENE VERHANDELING. Jf) twaalf overige Hammen of lagere klasfen ; hier uit is al wederom aftemeetè'n , hoe vernederend men in dit Kanton over den koophandel denkt. Wanneer de oppermacht van een Gerneenebest bereids in handen van eenige uitgeleezene berust , die te gelijk met het uit* fluitend recht van koophandel , het middel hebben weeten uittevinden , om zig meer dan andere burgers, welke daartoe de gelegenheid is afgefneeden , te verrijken ; dan heerscht in zodanige Republiek, geenfins die evengelijkheid die anders de ziel der vrijheid is; en indien ■er bij inkruipingen niet reeds eene Aiïftocratie plaats grijpt, dan loopt zij gevaar om, binnen korten tijd , de prooi der voornaamften te worden. De wetgeevende macht van Zürick , berust bij de ftemgeregtigde Burgers in den oppergezagvoerenden raad, die tweehonderd leeden fterk moet weezen , dan die des niettemin "uit tweehonderden twaalf leeden beftaat. De kleine raad, genomen uit de iertien (lammen, is zaamgefteld uitvierentwintig rechters door de twaalf (lammen , en uit vier raadsheeren door den (tam der Edelen verkooren ; hierbij komen nog twintig raadsheeren , door den dpC 4 per-  49 REPUBLIEKEN, permachtigen raad aangefteld, en deeze met ds twee Burgemeesters maaken te zinnen een getal uit van vijftig leeden. De helft van deezen kleinen raad neemt zes maanden den dienst waar, en wordt, als dan door de andere helft voor de zes pverige maanden vervangen. Iedere helft heeft haaren voorzitter, het welk één der Burgemeesteren is, die beide door den oppermagtihen raad yerkoozen en jaarlijks bevestigd worden, De rechtsoefTening in alle burgerlijke en ftrafivaardige zaaken is den kleinen raad aanbevolen. Indien men eene civiele zaak heeft, die van eenig gewigt is, ftaat het ieder vrij zig van den kleinen raad op den grooteu te beroepen , edoch wanneer in crimineele zaaken' eenig vonnis geveld is , dan is het volftrekt beflisfchend , en de uitvoering van het zelve kan door niets, hoe genaamd ook , vertraagd , verzagt of vernietigd warden. Deeze inflelling, zoo volmaakt gefchikt om de rechtvaardigheid te handbaaven, en om de euveldaden die de maatfehappij ondermijnen met het beste gevolg te fluiten, indien Hechts de Rechters eerli k en de wetten gematigd zijn , kan echter, bij aldien aan deeze laatfte vereischten Hechts iets ontbreekt, in een gruwelijke plaag verkeeren, en eene geftrengheid in  EENE VERHANDELING. 4.' fnvoeren , die meer fraaakc naar de willekeur van het Defpolismus , dan wel naar de rechtvaardigheid van wetten , die op de natuur en de mcufchelijkheid gegrond zijn. Deeze kleine raad heeft dus , door zijne onherroepelijke vonnisfen in crimineele zaaken, door zijne uitvoerende magt in h_t Staatsbewind , en om dat uit deszelfs midden de voornaamfle overheden yerkoozen worden , een zeer groot overwigt, het wJk , bijaldien er gecne middelen wierden uitgedagt om deszelfs grooten invloed te fluiten , en het algemeen gevaar dat daar uit zou kunnen voortvloeien weg te neemen , verderflijk zou kunnen worden voor de vrijheden des volks. Een flemgerechtigd burger van Zurich , is bevoegd te Hemmen , als hij twintig ; is ve;kiesbaar in den oppergezagvoerenden raad als hij dertig , en in den kleinen raad als hij vijf en dertig jaaren oud is. Het is door deeze nuttige inrichting , dar die van Zurich den hidrangder familien hebben weeten tekeeren , welke aan andere oorden gewoon zijn hunne afftammelingen,het zij dan wijsofdom, vriendelijk of boersch , op de eereftoelen te plaatilm , terwijl C 5 men  42 REPUBLIEKEN, men het volk diets maakt , dat zij alken regt hebben om te regeeren. In Zurich moet ieder, die een ambt van aanbelang, ten diende van het gemeen , wil bekleeden , vooraf reeds eenige ondervinding , en zekere door de wetten gevorderde hoedanigheden bezitten. De inkomften van dit Kanton overtreffen de üitgaaven, welke naar de regelen der firikfte zuinigheid gefchieden; hier door is de Staat .buiten noodzakelijkheid om fchulden te maaken , en zijne finantien zijn altijd op den besten voet. Ach ! mogten dit alle de andere bewooners der Europeefche landen ook van hun vaderland kunnen zeggen ; maar helaas! zoo lang in veele ongelukkige ftreeken , de baatzugt der ambtenaaren niet befnoeid wordt, zoo lang zullen de ingezeetenen zugten onder knellende lasten , die hunne geboorte ontleenen uit de plundering der algemeene Schatkist. Het is ook te Zurich dat de -wetten tegen de overdaad en de ongebondenheid, ten fterkften worden gehandhaafd ; onder de eerfte is er eene , welke het gebruik van rijdtuigen in de ftad , aan alle lieden, behalven aan vreemde-  EENE VERHANDELING. 43 delingen, verbied. Deeze weiten hoe zeer anders zeer nuttig, zijn echter alleen niet gefchikt genoeg om de weelde en de losbandig» heid voortekoomen , doch 's volks deugdzaame en onverbast.rden gemoedsaart flrekt ten fteun voor haar gezag ; en het is verwonderenswaardig hoe in een zoo handeldrijvend en welvaarend Gerneenebest , de overdaad zoo weinig Veld gewonnen heeft. Dit is zeker aan de algemeene grondbeginzelen , door de opvoeding ingeprent , en door de wetten gepolijst , toetefchrijven ; welke laatflen in Zurich zoo wel zijn ingerigt, dat dit Kanton bij alle zijne andere nabuuren met den grootften eerbied genoemd wordt , niet alleen, maar hier door heeft hetzelve dien invloed gekreegen , welke het tot heden toe heeft ftaande gehouden; eenen invloed waardoor alle de andere Kantons zig laaten regeeren ; niet zoo zeer uit hoofde der indrukken van deszelfs macht , dan wel om dat de oprechtheid en vaderlandfche trouw der Zurichfche Regenten, algemeener kend wordt. Het wapenhuis van dit Kanton is opgepropt van gcfchut en wapenen , en liet bevat eenen voorraad van geweereu voor dertig duizend man-  44 REPUBLIEKEN mannen: met dezelven worden de ingezetenen, ingeval van beitenlandfchen aanval, of buiten», gevvoone ligting, gewapend, terwijl dit andere volken ten voorbeelde kan ftrekken, hoe zij zig in vreedens tijden, zonder veel ophef tc maaken, kunnen wapenen: en het is aan deeze en andere dergelijke inrigtingen, dat men die wonderbaars .overwinningen der Zwitfers, waar van hunne gefchiedboeken zoo vol zijn te wijten hebbe. Zurich heeft een Regiment in Hollandfchen dienst, behalven nog een in dien van Frankrijk, en eenige Compagnicn in dien des Konings van Sardinien. Het wordt bij veelen gehouden voor het machtigde en het minst verbasterde van alle Kantons; de inwooners hebben niets van dat weeldrige, het welk den Hoogmoed en de trotschheid aankweekt, en noch veel minder van dat ruwe en onbefchaafde, het welk men Barbaarsch noemen kan, en het welk even zoo weinig van de verbastering der riationaale zeeden vervreemd is, dan de aanneeming van die vreemde zotheden, welke men met den naam van befchaafdheid beftempeld. Wij ftappen van dit Kanton over tot dat van  EENE VERHANDELING, 45" van Zug; waarvan de velden met uitlteekende vrugtboomen beplant zijn , en wiens vrugtbaare vaieijen aan het wijsgeerig oog ftof tot bewondering en overdenkingen opleveren. Dit Kanton behoorde weleer aan het huis van Oostenrijk, en is aan dat gedacht getrouw getrouw gebleeven, toen reeds de andere nabuurige Staaten, zig tot vrije gemeenebesten hadden opgeworpen. Tusfehen Zurich en Schweiiz geleegcn, was de gcmeenfchap deezer beiden Kantons niet zelden gedreind; tot welken einde zig het huis van Oostenrijk van het Kanton Zug bediende. Dan daar de andere zes verbonden Kantons, zonder zig aart gedadig gevaar bloot te dellen deeze, voor hun allen zoo nadeelige, belemmering niet konden dulden, beleegerden zij in 1351 de dad Zug, welke door de inwooners dapper verdeedigd wierd; Qf) maar ( q) Dat het eene volk op het andere aanvalt wijl het deszelfs beftaan als gevaarlijk aanmerkt, krijten veele voor een mtchiaveVismus uit: op den keeper befchouwd, is het zeeker iets, dat onbeftaanbaar is met de wet der natuur, volgens welke alle volken tot elkanders wc'vaaren moeten medewerken ; mapr wanneer men hier het oog vestigc op Zmtfcrland, alwaar de gemeenebesten, als aan eenen kee-  4(5 REPUBLIEKEN, maar daar Hertog albert van oostenrijk buiten ftaat was, om eenige hulp te zen- keeten zijn te zaam geklonken , wanneet men nagaat dat zij, hoewel ieder een afzonderlijk deel hebbende, echter in een en dezelve (treek geleegen zijn, en wanneer men dan nog overweegt, dat ieder Zwitiér5ch Kanton niets is op zig zeiven, of, fchoon zij, verbonden zijnde, alle de machten van den aardbodem kunnen tarten; dan zal het immers van zelve blijken, dat de fhatkunde tot nut van hut alge. meene Best, de zes zwitferfche Kantons hebbe aangedreeven, om zig van hec Kanton Zug, het welk niet anders dan tot hun onheil op den aandrang van het buis Oostenrijk, fcheen te willen werken, meester te maaken ,• niet om het te verwoesten en te berooven, niet om de inwooners ongelukkiger te maaken, dan zij te voren waren, (het welk thands de voornaanifte eindens der meeste overwinningen fchijnen te zijn;) neen: de zcegevierende Zwitfers, gedreeven door eene maxime, waar van het geene Vorsten , en vooral geene Republieken veroorloofd is aitewijken, dat namenlijk, het heil van het volk, de opperste wet zijn MOET! fctlOn- ken aan hunne overwonuelingen die voorrechten, welke zij zelfs genooten , en deedcn bun deelgenoo. ten worden van een geluk , bet welk zij tot hier toe hadden verfinaad, alleen vijl zij het merkenden! — liet is dan zeker volgens de »vet der Natuur niet billijk, dat 't eene volk liet ander aantast, wijl hec des-  EENE VERHANDELING. 47 zenden, wierd de ftad eindelijk op zeer eerlijke voorwaarden vermeesterd Ingevolge deeze voorwaarden, wierden de inwooners van Zug in het bezit gefield van de zekerde vrijheid en onafbanglijkheid, niet alleen, maar ook wierd de ftad in het Helvetisch bondgenootfehap aangenomen, op dezelfde voorwaarden als de overige Kantons. In het kleine Kanton Zug is de Regeering zeer gemengd ; de Burgers hebben,eenen grooten invloed, en bezitten een aanmerklijk deel ia het bewind van zaaken; de hoogfte macht rust bij de inwooners der vier rtreeken Zwt Bar, Egeri en Mentzingm, welke jaarlijks vergaderen om de wetten te bekrachtigen en hunne Overheden te verkiezen. De voornaamfte Overheidsperfoon, die hier ook deszelfs beftaan als gevaarlijk aanmerkt; maar de godlijke en menfchelijke wetten gedoogen aan den «deren kant, dat het eene volk aan hec ander een heil opdringe, waar van het zelve reeds, bij langdurige ondervinding, de heilzaame vrugten genooten heeft ! en dus is hier in niets anders te vinden, dan dat de eene natie de ander zoo gelukkig maakt als zij zelve is.  48 REP UB L 1 £ K E H,' ook Landdmman genoemd wordt,ontleend zijné verkiezing uit de veréénigde ftemmen van alle de itreeken met eikanderen, maar word beurtlings genomen uit ieder van de vier bovengemelde ftreeken; hij, welke uit die van Zug verkooren wordt, blijft drie jaaren aan; doch zij, die uit de andere worden aangefteld, Hechts twee jaaren. Ook is er dit bijzondere verfchil tusfchen de vijf andere Kantons en dat van Zug, dat, daar in de eerfte de Landamman, na het aflopen zijner bediening, altoos eene aanmerkli.ke meerderheid in den raad van Regeering blijft hebben; hij in het laatfte, na dat hij uit zijn ambt getreeden is, niet de minfte óndetfeherdfng heeft boven eenig ander Raadsheer. Het algemeen beduur van zaaken berust bij eenen raad, die uit veertig leeden beftaathier van leevert de flreek van Zug dertien Leeden uit, en de and.re ieder negen.- Deeze Raad heeft altijd haare vergaderingen in de ftad Zug. Wij zien dus dat dit Kan¬ ton , hoe klein en zonder aanzien, echter aan alle de andere niets toegeeft in voorfpoed e» geluk, het welk de meeste andere volken van' den aardbodem daarom alleen in minderen graad bezitten, wijl zij de vrijheid minder waardecren. Ln terwijl wij om de voonduuring van  EENE VERHANDELING. 49 van het Zwitfersch heil de Godheid fifieéken , zijn wij genoodzaakt inmiddels tot de befchouwing van het Kanton Lucerne overtegaan. Dit Kanton was, even als de meeste anderen, van de vroegfte tijden aan het huis van Oostenri k onderworpen, en als zoodaanig geduurig bloot gefield aan de invallen van die van Un', Schweitz ' en Unde'rwalden , welke Kantons zig reeds tot vrije Gemeenebesten gevormd hadden. Hier door wierd de Koophandel geftremd, en de Burg_rs waren genoodzaakt, om tegen d.eze herhaalde gewelddaadighedeu te waaken door altijd in de wapenen te zijn. In dit voor het Kanton zoo hachlijk tijdsgewricht gebruikte het huis van Oostenrijk de onvoorzigtigheid of wel de hardheid om, in fteede van eenigen wezenlijken bijlland aan de burgers te geeven, hen met nog meerder drukkende belastingen te bezwaaren. Die van Lucerne, hier door te recht in 't harnas gejaagd, maakten vreede met de zaamverbondene Kantons, dreeven de Oostenrijkers uit het land, begaven zig in eene duurzaame verbintenis met die van Uri, Schweitz en Undérwalden, en wierden tot een lid van het Helvetisch bondgenootfehap aangenoomen ; tot welks verfterking Lucerne thands niet weinig II. om.. D toer  5*3 REPUBLIEKEN, toebragt. Weldra ondervonden de Kantons, d»' noodzaakelijkheid hunner vereeniging; want Leopold hertog van Oostenrijk rukte in den jaare J38Ö alle zijne macht te zamen, en deed met een geweldig heir eenen inval in het Kantori van Lucerne^ doch deeze groote onverzoenlijke vijand der Zwitzers wierd gedood, en zijn leger geheel verflagen. Hier door bekwamen de dappere Zwitzers hunne vrijheid en veiligheid weder, terwijl het tevens, tot een ontzaglijk voorbeeld voor andere geweldenaaren, zoo wel in deeze, als in de latere Eeuwen itrekken kan. De Regeering van Lucerne berust alleen in handen van eenige weinige perfoonen, en kan dus den naam draagen van eene Oligarchie, hetwelk in den eigenlijken zin eene familie Regeering betekend. Daar zijn vijf honderd Burgers in de flad, waaruit eene Raadsvergadering van honderd leden verkooren wordt; deeze Raadsvergadering bevat ook den kleinen Raad of Staatsvergadering in zig, die uit zes en dertig leden, uit de Raadsvergadering verkooren word zaamgelleld; de eerstgenoemde is.in naam deoppergezagvoerende,terwijl de geheele macht ten eenenmaalen inderdaad bij de laatfte berust, welkers {  EENE VERHANDELING. 5t welkers leden in twee deelen zijn afgefcheiden die beurtlings den dienst waarneemem De ledeii Van den kleinen raad zyn aan niemand verantwoording fchuldig, en aan geene bepaalingen onderheevig; hunne bevestiging gefchied, noch door den oppergezagvoerenden raad, noch door de Burgers; zi; hangen integendeel af van hun eigen vergadering, en dat -gedeelte hetwelk, ten einde van zes maanden, uit den dienst gaat, bevestigt die geenen, welke ■dan voor hun in dienst treeden. Bovendien worden ook nog alle de openvallende plaatfen in den kleinen raad, door hun eigen lichaam aangevuld. Dus is de regeering ten eenenmaale ollgarehicdal', dewijl de oppermacht eeniglyk huisvest in de handen van eenige weinige adelijke gedachten, xvaar van de zoon den vader opvolgt. Deeze, bi inkruiping ingevoerde, wyze van Regeering, is niet oirfprongiijk; dat is te zeggen, daar zijn geene wetten waar op Zij gebouwd is. (O Wij befchouwen dezelven als de CO De ouden hadden geene kennis aan eenen Regeerirgsvorm, welke op een lichaam van Edelen gegrond was; veel minder aan zoo eene, welke in een wetgeevend lichaam beftond , waar van de leden D 2 t'zaa-  J2 REPUBLIEKEN^ de ondraagliikde van alle Regeeringen; wane haare voorftanders mesten zig alleen vet van die goederen, welke he: gerneenebest toebeiioorenr en, daar zij zig niet zoude kunnen (taande houden, indien door haaren invloed ook alle de mindere raderen van 't beduur niet opgewonden wierden , draagen zij zorg om zelfs de geringde ambten door derzelver aanverwanten , zoo rechtftreeks als zijdelings , te doen bekleeden : hier door worden de overige burgers uitgeflooten van de voordeden , die den Staat uitdeelt; hier door wordt alle levendigmakende hoop om t'eeniger tijd daar van genot te kunnen hebben , uitgedoofd : alle aanmoediging gaat verlooren ; kunden en wetenfchappen derven uit, en dat men oogenlchijnlijk deugdzaam blijft, is alleen daarom, dat men bevreesd is voor de wreedheid der Oligarchen. Haat en verachting zijn de eenigfte vergeldingen van zulk een beduur. Het bewind van daaglijks voorkomende zaaken , de zorg voor het Staatsweezen , het be. t'zjamen geftcld waren uit de perfoons verbeeMers van eene Natie, montesquieu I deel XI BjcI" VIH Hoofdfl. bladz. 404.  EENE VERHANDELING. 53 foeliuur der inkomften , en de geheele uitvoerende macht , berusten bij den kleinen raad , die beftendig zitting houd ; terwijl de opperlïe raad alleenlijk bij bijzondere gelegenheden wordt te zaam geroepen, het zij ter zaake der vastftelling van wetten , of iets dergelijks. Het onderzoek der crimineele of flrafbaare zaaken is aan den kleinen raad opgedraagen , terwijl de oppergezagvoerende , in gevallen van doodvonnisfen , de uitfpraak doed. Hier door wordt eene matigheid en bedaardheid in het vonnisten te weeg gebragt, die overeenkomt met den zin van den wetgeever (s). In CO cicero zegt, een eerlijk Rechter is verplicht, den wil van den IVitgeever en zyn gezag voort te jlaan. Diens wil is, onlehuKiigen te behouden , terwijl zijn gezag vermeerderd wordt , door het medelijdend oeff.nen der rechtvaardigheid. In Turkijen bekommert men zig weinig over de bezittingen, het leeven en de eer der onderdaanen, montesquieu I Deel VI Doek pag. 9.54- * Maar in gematigde Staaten , waar het leeven der geringHe burgers van het grootrte gewigt gerekend wordt, beneemt reen bem zijne etr en goedeien niet, dan na een langduuurig onderzoek. Ibid. pag. S35. — D3  54 REPUBLIEKEN, In Burgerlijke gefchillen kan men zig van den kleinen raad op den hoogften beroepen : doch dit is enkel fchijn: want de raadsheeren van den eerften maaken meer dan een derde gedeelte uit van het ligchaam des laatften, op welke zij boven dien ,aaninerklijk veel invloed hebben , wijl zij zeiven hunne medeleden verkiezen, in het bezit zijn van de voornaamlte ambten der Regcering, en de meesten zelve begeeven. Daarenboven hebben zij ook de be- . noeming van alle openvallende Kerkelijke bedieningen (tj De voornaamften van het Kanton zijn twee Pre (t) Daar de Rechters zo zeer boven de partijen , die zig voor hun te recht (lellen, verheeven zijn, daar loopt ook de in het verfchil hangende zaak gevaar, om hoe rechtvaardig ook, te bezwijken, onder de beilisfing van den rechter, die met eene alles ovcrftroo. mende macht bekleed, dikwerf meer gehoor geeft aan de mlpraak van de macht, dan aan die der rechtvaardigheid ; daarom zegt de groote de montesquieu I D. XI. B. VI Cap. bladz, 467.. De rechters bchoo. ren zelfs , van dezelfde foort te zijn, als de befchuldigde, of zijne gelijken, ten einde hij niet in de verbeelding kootne , dat hij in handen van zodanige luiden gevallen zij, welke hem geweld wi.len aandoen.  EENE VERHANDELING. '55 P.refidenten, deeze worden ui: den kleinen ïaad door den grooten raad verkooren , en jaarlijks bevestigd \ V~) : bij alle verkiezingen zijn de bloedverwanten der geenen , die na eenige bedieningen of ambten Haan , tot den derden graad, van de fiernming uitgeflooten; en noch vader en zoon , noch twee broeders kunnen ten zelfden tijde leden zijn van den kleinen raad. Deeze inftelüngen , zeer gefchikt om eeniger familien invloed voortekomen, zijn echter inderdaad niets anders dan Hevige bolwerken voor de Oligarchie: want daar het gezag tusfchen weinigen verdeeld is , vreezen zij al zo zeer voor elkander , dan voor het volk : en het is hun belang om het evenwigt der familien te bewaaren , op dat niet een hunner zulk een aanzien zoude bekoomen, waar door hij in Haat konde geraken om de andere te onderdrukken , en van het gerneenebest een gruwelijk despoiismus te vormen ; voor welke laatHe Cv) In zoo een geval, is er geene Republiek dan ten epzigte van de aanzienlijken, en ook maar alleen onder de aanzienlijken ; het ligchaam van die g'.enen die ze gceven bevind zig dan in eenen Repiiblikeinfclien Jlaat, terwijl het ligchaam van die geenen die geregeerd worden, zig in eenen dispttitken jlaat bevind; MUNTESQ. !bid. Cap. VIII. pag. 343. D x  50 REPUBLIEK ENj lantfre plaag de Republieken , wanneer zij ten ondergang neigen, zoo zeer bloot leggen. Er zijn evenwel in Lucerne ook gevallen , waarin men het volk kennen moet, en het is den trotfchen adel, tot nog toe, onmogeli.k geweest om het zelve daar van te beroven. In het maaken van vreede, of in het verkiaaren van oorlog , in het aangaan van een nieuw verbond , of in het opleggen van nieuwe belastingen , moeten de Burgers te zaam geroepen worden , en henrie toedemming gceven : dit zijn allen, wel is waar , zeer gewigtige voorrechten , doch wat kan men van burgers verwagten , die door den invloed des adels overfiroomd zijn , en van hun zeiven weinig of geen vermoogen bezitten ? wat kan men van burgers verwachten , die ja of neen zeggen , als de adelijke blikken in het rond gaan ? wat kan men van Burgers verwachten die geene voordeden van hun vaderland genieten , en die door het misbruik en het geweld van allen aanfpraak op deszelfs beduur zijn uitgeflooten ? Helaas! de ondervinding, zoo van de vroegfte als Iaatere Eeuwen, heeft maar al te wel geleerd , dat zulke burgers onwetend, onverfchillig , cn niets minder dan werkzaam zijn. Daar  EENE VERHANDELING. 57 Daar de heerschzugt, onder wat gedaante het mooge weezen, of haar geweld , of haaren invloed doet gevoelen, daar kwijnen de wetenfchappen , de kimden , de nijverheid , de zugt tot naarvolging , de vaderlandsliefde , en daar. . . wij ijzen om het te eggen , daar vereenigen zich de menfchen weder met de barbaarschheid. Vaderlandsliefde , die zelfs in despotieke Staaten, doch minder zuiver dan in andere Regeeringsvormen, bedaan kan , moet de fpringveer zijn van 's volks geluk ; indien dezelve het gevolg is van eene welberedeneerde deugd en niet van drift, dan is zij voldoende genoeg om het volk bij zijne vrijheid te bewaaren ; maar, daar er geene deugd bedaat, die haaren oorfprong niet uit de eerzugt , ten minden wat de betrachting aangaat, ontleend heeft, zoo is ook de vaderlandsliefde , deels uit de Eerzugt, deels uit de Nationale zeden geboren. Wij bedoelen hier zulke vaderlandsliefde, die de Romeinen en Grieken verwonderenswaardig maakte. Zoo dra nu een volk alle hoop, om door verdienden,waardigheden enz. nader met het Vaderland vereenigd te worden , wordt ontzegt, dan verliest het gevolglijk die eerzugt , welke aan de Vaderlandsliefde zoo grooten luister bijzet. Dit wisten D 5 de  5'8 REPUBLIEKEN, de Crctenfers zeer wel: niemand was daar uitgeflooten , maar ook niemand misbruikte dit voorrecht , men beminde het Vaderland , men hield zig lang faande tegen de meesters der waereld, tegen de Romeinen; en die algemeene grondbeginfels bewaarden Creta langen tijd van de verbastering der zeden , en het verkeerd gebruik der wetten (V). Lucerne bewaarheid voor het overige onze. gezegdens, want de geleerdheid wordt nergens minder, dan in dit Kanton aangemoedigd • de koophandel is er zeer gering, en hei getal der inwooners, het welk in vroegere jaarcn aanmerklijk afnam , is in deeze eeuw, weder eenigzins toegenomen , het geen men aan de verligtheid der hedendaagfche wereld , die op de 'Regeeringen eenen zoo heilzaamen invloed heeft , kan toefchrijven. Hier mede meenen wij van dit Kanton genoeg gezegd te hebben , om het te kunnen verlaaten ; het welk wij doen met de woorden van den grooten de montesquieu (jj „ de ondervinding (".■O Het Vaderland is in de ooren der Crctenfers een zeer gelief koosd woord, r l a t o in ziji e Republiek IX. Bock. (y) Grandeur &decadeuce des Romains Chap. VIII. pag. 103.  EENE VERHANDELING; 59 „ ding heeft ons geleerd , en leert het nog „ dagelijks , dat het volk zeer zelden , ten „ voordeele van de Raadsheerlijken isingeno. ;, men ; die Gemeenebesten zijn daarom de „ gelukkigfte , in welke de rang der geböor„ te geen recht geeft op de regeering; want„ het gemeen kan zig altoos best i'chikken ,; onder het gezag van zoodanigen , aan wien „ 't het bewind zelf heeft opgedraageu , en „ van wien 't hetzelve naar zijn welgevallen' ,i weder kan afueemen. Thans zullen wij verder onzen aandagt vestigen op de drie vereenigde Kantons Uri , Schmeitz en Undenvalden. Toen het gróotfte gedeelte van Zwitzeriand aan het Keizerrijk onderworpen was , hadden de inwooners van deeze drie Kantons , tangen tijd , de aanmerklijkfle voordeden genoóten , en vooral het recht van befluurd te worden , door overheden , welke zij zelfs verkoozen. In de twaalf, de Eeuw wierd ér tusfchen de drie Kantons , uk hoofde der gefchillen, die B*j met de Kei' zers hadden , eene naauwe vereeniging tot ftand gebragt , welke beflooten wierd ■ alle tien jaaren plechtig te vernieuwen : dit was de ftaat der zaakeu tot na den dood van Keizer  60 REPUBLIEKEN, zerF reder ik den tweeden , die voorviel in liet jaar 1520 , en 11a welken in het Keizerrijk , zoo als de Duitfche Gefchiedboeken verhaalen , eene tusfchenregeering plaats greep. Geduurende dezelve poogden de Edelen , voornaamenli k de Bisfchopen , (Want Geestlijken moeten toch altijd heerfchen,) de vrijheid des volks te verdrukken , en deszelfs voorrechten tot zig te trekken. De drie Kantons begaven zig onder de befcherming van rij. dolf van habsburg, die in den jaare 1270 tot Keizer verkooren wierd. In wedervergelding van zijnen dienst betaalden hem de Kantons jaarlijks eene zekere fomme gelds, en Honden hem toe enen landvoogd over hun aanteftellen , die over alle ftrafbaare zaaken , het vonnis velde: doch bij alle deeze vergunningen , hadden de Kantons echter alle derzelver voorrechten en vrijheden aan zig behouden. De erkentenis, eene deugd die men het minst aan de hoven en in de paleizen aantreft, was ook niet eigen san deezen rudolf, en gelijk de indruk van weldaaden wordt uitgewischt , zo dra men dezelve niet meer nodig heeft, zo moest ook zijne dankbaarheid wijken , voor de  EENE VERHANDELING. tfl de heerschzugtige vertoogen van zijnen zoon ii-BERT, die een ge (lagen'vijand der Zwltfers , en willens was , om Helvetien tot een Hertogdom te maaken. (y rudolf kogt de goederen van verfcheiden abdijen, en andere aanzienlijke Leenen in Zwitzerland, voornaamlijk in het Kanton Schweitz. Dit vermeerderd» 's Keizers macht zodaanig , dat de drie Kantons hunne verbindtenis moeiten vernieuwen, en om eene bevestiging van hunne voorrechten vraagen, het welk men voorzigtig genoeg was hun te geeven. Doch als albert naderhand Keizer wierd weigerde hij ronduit de Zwitzerfche voorrechten te willen bekragtigen , niet alleen, maar hij vormde ook een ontwerp om het O0 De fchatten door eenen vorst veraameld hebben zelden of nimmer andere dan fchadelijke gevolgen , zij verleiden zijnen opvolger, welke er door verblind wordt; en zo zij al zijn hart niet bederven, zij doen het echter zijnen geest. Hij fmeed terltond groote ontwerpen , welke hij tragt uit te voeren door dit vermoogen , het welk hij alleen toevallig bezit; het geen niet beftendig , niet duurzaam en hem niec natuurlijk eigen is; en eindelijk het geen hem eerder opgeblazen maakt, dan het hem waare grootheid bijzet, mon te squiü u grandeur & decadence des Roaains pag. 112 ——  Ct REPUBLIEKEN, het volk geheel en al onder het juk te brengen* ten dien einde zond hij twee landvoogden om over deeze drie Kantons te heerichen, welke allerhande gruwelen bedreeveu, en het geweld ten hoogden top voerden. Het was" in dezen nijpenden nood , dat de zugt tot vrijheid ontwaakte in de harten van we r n e r de staffach, w alter fuiïst en arkolfj de melchtall; Helden wier naameu bij die van brutls en cato moeten worden gevoegd, dewijl zij nog leeven in de geheugenisfen hunner verloste medeburgers, en hunne roem niet zal verdwijnen , dan wanneer de ondergang der wereld eene naderende Eeuwigheid zal aankondigen: Zij gordden hunne zwaarden aan , verdreeven , met behulp van andere dappere medeburgers, de geweldenaars , en herdelden de Vrijheid van hun Vaderland in den jaare 1308. Op dusdanige roemrijke wijze , wierden de drie Kantons, door eene omwenteling in het Staatsweczen , ontheeven van het zwaarweegend ijzeren juk der dwinglandije , terwijl men hun verder den tijd liet om derzelver vrijheid op vaste gronden te vestigen; want a l e c r t was  eene verhandeling. 63 was door zijnen neef jan van Habsburg vermoord, (2) en leopoi.d zijn zoon, vond het in langen tijd, niet geraden , de dappere en waakzaame Zwitfers aantetasten. Maar in den jaare 1315 trok hij alle zijne magt te zaamen, met dewelke hij zig eenen weg door het Kanton Sckweitz , nabij Morgarten, poogde te baanen ; dan, hier vielen dertien honderd Zwitfers op hem aan, en offerde zijnen geheelen ftoet van beulen aan hun dierbaar Vaderland op: van twintig duizend mannen , ontkwamen er geen vijf honderd , de Zwitfers fabelden alles ter neder, en ieopold moest het haazen pad kiezen. Na deeze glorierijke overwinning befpeurden . de drie Kantons de noodzakelijkheid van derzelver Eendragt, die, in dithachlijk oogenblik hun onder Gods zeegen , van den oever des verderfs gered had; en dus flooten zij met el. kants) Zoo fneuvelde ook de ondankbare Cazar, zoo heuvelen de meefte tirannen; en deezen dood is hunner waardig. Het is allerbillijkst dat zij, die duizenden voor hunne heerscbzugt Aagten, ook eindelijk eens gedacht worden ! — het geen hier de wetten niet doen kunnen , dat doet de voorzienigheid I 6  6*4 REPUBLIEKEN, kander een eeuwigduurend verbond, het welk te Brunnen werd opgeregt , en den grooten grondflag was van het beroemde Helvetifche, Bondgenootfehap. (a) De («) Helretia of Schweitzerland, het welk aan den tenen kant de grenzen van het Duitfche , en aan dg andere zijde die van het Franfcbe Rijk bepaald ; bevatte oirfpronglijk niet anders dan de drie Kantons Uri, Schweitz en Underwalden; maar deeze naam van Sckweitzerland werd vervolgends tot op de dertien Vereeniade Kantons uitgebreid. Hij heeft zijnen oorfprong of van het Kanton Schweitz, bet welk zig bij de omwending van zaaken in 1308, het meest deed uitmunten, als ook in den ftrijd bij Morgtrten den voornaamften roem behaalde; of ook wel van de Oollenrijkers, welke alle de geenen, die deeze bergagtige landen bewooncn Schweitzers noemen. Zwitzerland was, langer dan een Eeuw , de fteen des aanftoocs voor het huis van Ooftenrijk. het welk ds kern zijner macht daar aan te vergeefsch verfpilde; een gewaand recht van eigendom op deeze landen , deed verfcheiden Hertogen trotslijk befluiten , dat geene met het ftaal te herwinnen , het welk zij door de billijkheid hadden kunnen behouden ; zij voerden ten dien einde talrijke heiren, die zij in perfoon begeleidden , derwaards , doch de onvetwinlijke moed der weergalooze Zwitfers, deed hun allen den dood ontmoeten ; eindelijk zagen de Oollenrijkers af van «ene onderneeming, die al het aanzien had, van de be-  EENE VERHANDELING. 6$ De Regeeriiigsvonn van Uri, Schweitz en Underwalden is ten eenenmaale Democratisch , het bcklagenswaardiglte dwaasheid , en Keizer Ferdinaml de derde erkende bij de vredehandeling van phalen opentlijk de d.Mtien verJê'nyde Zwuferfche Kantuns, voor vrije en onafhanglijke Staaten, zander echcer eenig recht te bezitten oni hun eenen anderen naam te geeven. Het Helvetifche Bondgenootfehap , zoo als wijgezien hebben eerst geveftigd door Uri, Schweitz en Under* walden , wierd naderhand met nog tien andere bijgekomen Kantons verflerkt, en eindelijk met de aanneeming van Appenzel volftrekt bepaald. In dsezen tusfehen tijd waren verfcheiden dier gemeenebesten, welke vervolgens in het algemeene verbond wierden ingelijfd, namenlijk Se. Gal! , het land der Wallenzers enz., flachts met eenige Kantons afzonderlijk in verbindtenis, terwijl zij altijd dezelfde voorrechten bleeven genieten. Wij zullen niet fpreeken over d« gefchillen die ten opzigte van het aanneemen der Kantons Friborg en Soleure in het algemeen verbond , ontdaan zijn, en~flie ongetwijfeld tot noodlottige eindens zouden zijn uitgeloopen , indien niet een nicolaas de flue dezelven door zijne wijsheid had bijgelegd. Hierover uit te weiden, ftrookt niet met ons bellek , en wij zullen derhalven flechts een zoo beknopt en klaar voordel van het helvetisch bondgenootfehap geeven, aU mogelijk zal zijn. ! II. DEEL. E Hm  66 REPUBLIEKEN, liet volk heeft de opperde macht, en is ra ieder deezer Kantons in verfcheiden deelen afgedeeld, waar Het zelve is gegrond op de onderhandeling té Sempach in den Jaare 1393, op de overeenkomst van Stantz, en op de vreede vsn Araw, 'bij welken laatften de verdeeldheden tusfchen de Proteftanifche, en Roomschgezinde Kantons wierden geëindigd. Uit deeze verfcheiden verbonden , die alle andere voorgaande inhouden of uitbreiden , blijkt; dat het Helvetifche Bondgenootfehap eeire (leeds duurende ver. bindtenis is, tot verdediging en onderlinge befcherming tegen alle vijanden van buiten, gefluoten tusfchen de dertien t'zaam verbonden en Onaf hangüjke gemeenebesten van Zwilzerland: bij aldien dus een lid van dit geheele lichaam (het welk men als een enkel gerneenebest in geval van Oorlog en het fluiten van verbonden , hebbe aanteinerken) wordt aangevallen , en bet de gewapende befcherming der andere leden vorderd, dan zijn dezelve verpligt tot deszelfs hulp toetefchieten; en wanneer het geheele Lichaam .wordt aangevallen, of wel een lid van hetzelve, zijn de verfchillende heirmachten, die ieder Kanton verpligt is bij te brengen, bepaaldelijk aangeweezen. — doch het blijkt uit de voorwaarden, die de vijf laatfle Kantons hebben ingewilligd , dat deeze niet in alles zulke groote voorrechten bezitten als de agt oude. Want de oude Kantons behielden aan zig zeiven dit liecbt, dat namenlijk, wanneer in hunne vergaderingen  EENE VERHANDELING. 6? waar uit op een/en gelijken voet de Raaden van Regeering verkooren worden. De Landam- man, gen eenparig, tot het verklaaren van oorlog tegen eenen vreemden fiaat mogt beflooten zijn, zij alsdan den bijdand der andere Kanrons konden eisfchen, zonder verpligt te zijn, tot het opgeeven van de b*Aveeïredenen tot zoodanig befluit ; terwiil de vijf laatsc aangekomen Kantons geene vijandlijkheden zonde* toeflemming der bondgenooten kunnen beginnen; en ingeval zij goedvinden om nopens de in verfchU zijnde zaak in onderhandeling te treeden, moet het overgegeeven worden aan het welbehagen der agt oude Kantons, vervolgends hebben deeze laatfle ook ring dit voorrecht, dat wanneer er tusfchen hun eenen Burgerlijken krijg ontdaan mogt, de vijf andere onzijdig moeten blijven. Een der voornaamfie erondflagen. waar op het Hel' vet'fche Bondgenootfehap rust, en het welk men att het fteunpunt van deszelfs verinoogen kan aanmerken, is, dat alle de Kantons zig teti duurden verbonden hebben , om den vreede en de goede ordre tusfchen de gezamentlijke leden tebewaarén, alle openbaare wanorde, op eene vriendelijke Wijze tusfchen de twistende partijen te vereffenen , ten dien einde uitdruklijk , bijzondere rechters en fcheidsluiden te benoemen , pn dezelve met eene volkomene macht, om de gefchillen bijteleggen , te voorzien. E i V*  68 REPUBLIEKEN, man, die de voornaamfte overheids perfoonis;, wordt, beneevens de andere overheden op de alVervolgends is een verbond , het welk zijne geboorte uit het accoord van Stants ontleend, vastgelleld, waar bij de Regeerings Vorm van elk bijzonder Kanton, door de gezamentlijke leden , wordt geguarUhdeerd, in de wederzijdlche befcherming van dezelven op het frerkfte beloofd wordt. En het is uit hoofde van dat Artikul, dat wij zoo veele voorbeelden in de Zwitferfche Hiltorie , van de hulp door eenofmeer Kantons aan andere beweezen, ontmoeten, voorbeelden die het Zwitzersch eedgenootfchap als Eeuwigduurend kunnen doen aanmerken. Alle Kantons kunnen afzonderlijke verbindtenisfen aangaan, mits dat dezelve gelijk zeer natuurlijk is, niet indruilchen tegen het algemeen verbond , of tegen het belang van deszelfs leden. Voor het overige zijn de t'zaam verbondene Staaten, onder de voorgemelde bepaalingen op zig zeiven , geheel onafhanglijk; zij mogen aan buitenlandfche Vorflen hulptroepen zenden ; het geld van andere Kantons ieder in den zijnen verbieden, of ongangbaar verklaren, en fchattingen opleggen, mits in het een of ander noch de algemeene, noch de bijzondere belangen van ieder individueel lid van den Haat benadeelende. De zaaken die het algemeene Bondgenootfehap of wil hun die er mede geallieerd zijn aangaan, moe- te» i  EENE VERHANDELING. 69 algemeene vergadering, of Landsgemeind aangefteld. OP ten in twee onderfcheiden vergaderingen worden behandeld en afgedaan. De eerflen zijn de algemeens vergaderingen , of de bijeenkomlien der dertien Kantons , en hunne geallieerden, cumplena vergaderd, üe tweede vergaderingen , noemt men de byzondere ; als, die der agt oude Kantons; die der Proteftantfclie Kantons, met de afgevaardigden der Proteflanten van Gaiis.er* Appenzel, en der (leeden St. Gallen, Rienne en Mulhaufen welke men de Euangelifche Bijeenkomlien noemd ; die der Roomschgezinde Kantor s met de gevolmagtigde/i der Roomscbgezinden van Glafis en appenzel, van de abtdye van St. Gallen, en van het land d.r Valais of Wollenzen , het gouden Bondgenootfcliap geheeten. Behalven nog verfcheDen andere vergaderingen van deeze en geene Kantons , die , hoewel leden zijnde van het algemeene Bondgenootfehap , echter afzonderlijke verbindtenisfen met elkander hebben. De algemeene Vergadering wordt eens in liet jaar gehouden , en duurt een maand lang. De buitengewoo. ne vergaderingen worden bij bijzondere et ledenbeden bij een geroepen. Het is op de algemeene Vergade. ring, dat men raadpleegt, over de be.tc middelen, om de vrijheid cn veiligheid van het HelvetÜehe Bondgenootfehap te handh.rveu. Het Kanton Zurlcl, als bet voornaanille, bepaalt den tijd en de plaats der E 3 bijeen-  7® REPUBLIEKEN, Op deeze vergadering verfchijnen alle de burgers zonder onderfcheid, en ieder die vijftien bijeenkomst, en verzoekt de gevolmagtigden door eenen rcndgaanden brief, om daar te verfchijnen. De gevolmagtigde van Zurich is ook voorzitter, ten zij de vergadering gehouden wordt , op het grondgebied van een der andere Kantons; in zodanig geval zit de gevolmagtigde van dat Kanton, daar de vergadering wordt gehouden, voor. De algemeene vergadering wierd weleer te Baden gehouden; doch zedert het einde van den burgerlij. ken oorlog in den jaare 17/2, tusfchen Zurich en Bern aan de eene, en Lucerne, Uri, Schweitz, Underwal. Hen en Zug aan de andere zijde, (wanneer de vijf laatften afflonden van hun aandeel in de Regeering van Baden,') worden de Vergaderingen te FrauenCield in Thurgau gehouden. De geallieerden, of liever, de landen die zommige en alle de Kantons toe behooren, worden vereend in geafocieerdeen in geconfedereerde Staaten; totdeeerlie behooren de ahdye en de Stad St. Gallen, de Stad liienne en Mulhaufcn s tot de laatfle behooren ook de Grifons, de Valais , de Stad en het Land van Geneye , het Vorflendom Neuchatel , en de Bisfcliop van Bafat. Deeze geaffocieerde en geconfedereerde landen, bezit-  EENE VERHANDELING. 71 tien jaaren bereikt heeft, is bevoegd tot (temmen. In Uri en Schweitz beftaan de Raadsvergaderingen uit zestig leden, en deeze moeten allen hun zitten omtrent alle buitenlandfcVie Heerfchappij, eene volflrekte onafhanglijkheid, en deelen in alle de voorrechten en vrijheden aan de Zwitfers in andere landen vergund : en ingeval een deezer Staateu wordt aangevallen, zenden hem die Kantons, met dewelke zij in verbindtenis flaat, hulptroepen, niet alleen, maar deeze vorderen ook te gelijk den bijftand der andere Kantons; Op dusdanige wijze is de Zwitferfche vrijheid, op onwrikbaare gronden gevestigd; öp dusdanige wijze hebben verfcheiden Maatfchappijen zig vereenigd , om' het heil van éérr Maatfcbappij te bevorderen. Het verbond der AmpkiByontn, het welk de oorzaak was van het lang hofland der griekfehe gemeenebesten, verloor door den invloed van den loozen Philips van Macedon'en, e ndelijk zijne veerkracht : maar hier is dit groot euvel , namenlijk den invloed van eenen Vorst, niet te dug en : door ongenaakbaare bergen omgeeven, en jaloers om hun verbond altijd bij deszelfs oirfpronglijke zuiverheid te behouden, zijn de Zwitfers menschlijker wijze, in flaat, om hun geluk eeuwig te doen duuren. E 4  72 REPUBLIEKEN, hun verblyf in de hoofdlieden houden. Het is in deeze Raadsvergaderingen dat de uitvoerende macht beflaat, terwyl de overheden uit dezelve verkoozen worden. Eene prijzenswaardige inrichting zeker, dat de^rechtoeffenende macht haaren oirfprong ontleend uit de uitvoerende macht: eene inrichting die de rechtoeffenende macht altoos in bedwang houd, en waar door de misbruiken, die altijd meer of min plaats hebben, gefluit worden. Underwalden is verdeeld in de laage en de Oppervaleij, en iedere valeij of gedeelte heeft haar bijzonder bewind in Regeering, aan het hoofd van dewelke zig de Landamman bevind, terwij! er tot het beftuur der buitenlandfche zaa. ken , uit de twee afdeelingen eenen vereenigden raad is t'zaam geflcld. Deeze drie gelukkige gemeenebesten zijn zoo volkrijk, dat zij, ingeval van nood, een heir van twintig duizend mannen op de been zouden kunnen brengen ; waar uit men zien kan, wat aanmerkelijke voordeden de volksvrijheid aan eenen Staat verfchaft, en hoe groot het onderfcheid is, tusfchen het eene Kanton of het ander, zonder daarom geene de minfte voorrechten tot  EENE VERHANDELING. 73 tot nadeel van elkander te bezitten. maar! zoo groot de Burgerlijke vrijheid aan deneenert kant, in deeze Kantons vereerd wordt, zoo weinig geld er ook aan de andere zijde, de godsdiendige vrijheid. Daar de inwooners van dezelve den Roomfchen Godsdienst zijn toegedaan , en het hof van Rome door zi nen Nuntius, aldaar eenen onbeperkten invloed heeft, worden er ook geene andere Godsdienst'oeffeningen geduld, en dit volk , het welk zijne vrijheid zoo meederlijk heeft vastgedeld, is tiranniek in het ftttk der verdraagzaamheid : dom en bijgeloovig zijnde, is het bij uitftek vooringenomen, tegen alles wat maar niet, naar hunne kerkgebruiken zweemt; even zoo is het ook in die Kantons alwaar de Proteftantfche Godsdienst heerscht , en dus onteert zig een volk dat den eerbied der geheele wereld, en de dankbaarheid der volgende gedachten , anders zo» zeer waardig is. De weelde • die het bederf voorteelt, en met rampen vermaagfehapt is, is als het ware, van deeze oorden heen gevlooden, en boerfche eenvoudigheid, oprechtheid en gastvrijheid, vervullen hier de plaatfen van zoogenaamde befchaafdheid, meineed en ongevoeligheid. Met E 5 da  74 REPUBLIEKEN, de rijke voortbrengselen der natuur, die aan de uitgebreide behoeftigheden van andere volken naauwlijks meer kunnen voldoen , vergenoegd, en de rotsachtige ftreeken die hun ten bakermat verftrekten, beminnende, zijn de vrije burgers deezer drie vereenigde gemeenebesten volmaakt benijdenswaardig. Wij flappen van deeze Kantons over, tot dat? van Friborg, het welk met Rotfen en Ysbergen omgeeven, een zeer bekoorlijk gezigt aan den aandagtigen natuurbefchouwer opleevert. De Stad, waarnaar het Kanton den naam draagt, is in den jaare 11 9 door berchtold den Vierden , Hertog van Zeringen geftigt, en met verfcheiden groote voorrechten befchonken: vervolgends is deeze Stad na het uitfterven der Zeringfche Linien, door huwelijken geraakt in het h uis van Habsborg Laujfenborg , waar door zij eindelijk aan rudolf graaf van Habsburg, Keizer van Duitschland en ftichter van het huis Ooftenrijk verkogt wierd. Het Kanton Friborg dus overgegaan zijnde in de handen van een huis, het welkzich zoo aanmerklijk op deZwitferfche vrijheid heeft toegelegd, verwektezulks bij bet nabuurig Bern , het geen toen al vrij machtig was, eene geduurige vreeze> die van zeer  EENE VERHANDELING. 751 zeer veele vijandelijkheden, welke zij tegen elkander pleegden, de oorzaak was: doch aangezien zij verkoozen liever ftaatkundiger wijze vereenigd te zijn, en dus op betere tijden te wagteu, dan zig onderling te vernielen, ten gevallen van Heerfchers, die niet nalieten een Twistvuur tusfchen de Kantons onophoudelijk aanteftooken, om hier door terwijl zij elkander verzwakten, hun des te beeter te kunnen doen bukken ; zoo flooten die van Bern en Friborg in het Jaar 1403 een duurzaam vreedeverbond, het welk nog heden ftand houd. . Niettemin bleef Friborg onder de heerfchappfj van het huis van Ooftenrijk, en wierd door het zelve meer dan te veel in de oneenigheden betrokken, die dat huis met de andere Zwitferfche gemeenebesten had ; doch op het midden der vijftiende Eeuw fchudde dit Kanton het juk af, ontrukte zig aan het geweld van den heerschzugtigenALBERT, Aartshertog van Ooftenrijk, en begaf zig onder de befcherming van den Hertog van Savoijen. Hier door in flaat gefield, om deszelfs macht aantewenden tot 011derfteuning der andere Zwitferfche gemeenebesten , tegen de algemeene vijanden; verfchaft dit Kanton van tijd tot tijd aan zijne na  76 REPUBLIEKEN, nébimrige mede Vaderlanders aanzienlijke oude. 1 irid'ér) , en nam zelfs deel in den oorlog legen karsl den Stouten, Hertog van Burgondien , die gelijk in de gefchiedenisfen bekend is , in de velddagui van Qrandfan en Morat geheel verflagen wierd. Het gevolg dezer overwinningen , die aan de Zwitfers zoo veel aanzien gaven , was , dat het huis van Savoyen , door de bemiddeling van Bern, afftand deed van alle aanfpraak en recht op de Stad en het Kanton Friborg; hier door wierd Friborg een vrij en onafhanglijk gerneenebest, het welk als zodanig in den jaare 1481 te gelijk met Soleure in het Helvetisch Bondgenootfehap werd aangenoomen. Wat de Regeering van Friborg aangaat, dezelve is ten eenenmaale Ariflocratisck. De oppermacht en het wetgeevend gezag berusten bij den grooten Raad, bedaande uit twee honderd leden, welke door den Raad zeiven, en wel uit eenige Oud-Adelijkegedagten, verkooren worden. De uitvoerende macht is in handen van den kleinen raad , die uit vier en twintig leden, genomen uit den grooten Raad, is t'zaam gedeld: buiten dien is er nog eene Vergadering , genaamd den geheimen Raad, be- ftaan-  EENE VERHANDELING. J? Itaande uit zestig leden , die mede uit den grooten Raad verkooren zyn. Voor het overige is de Regeeringsvonn van dit Kanton volmaakt overeenkomllig met die der andere Ariftocratifcbe gemeenebesten van Zwitzerland : het volk is hier van alle macht uitgeflooten , en eenige oude erflijke familien hebben onder elkander het oppergezag verdeeld, evenwel is er de Ariftocratie zeer gematigd ; en het volk , hoe zeer van macht ontbloot, geniet eene volkomene gerustheid, om dat het van het belang der Edelen is, den Regeeringsvonn, niet zoo zeer door ftrengheden, dan wel door een zagt-. zinnig beftuur, draaglijk te maaken. De wijze van verkiezing der leden van den kleinen en van den geheimen raad , is onderfcheiden van die der andere Kantons , hierdoor,, dat de ntiamen de rmededingers ieder afzonderlijk in een bak worden gelegd , welke even zo veele afdeelingen behelsd , als er perfoonen zijn , die na de bediening ftaan , en na dat in ieder deezer afdeelingen een ftam gelegd is , werpt ieder der keurmeesters een daar toe gefchikte bal in dien bak , zo als het lot zulks befluurd , zonder te weeten ; wien der mededingers zij hunne Hem hier door g,ee-  78 R E P U B L I £ K E N, geeven zullen, en hij, welke de meeste deezef Jot-ballen bij zijnen naam heeft , is verkoozen. Deeze handelwijze zoude oppervlakkig een ftcrk behoedmiddel kunnen fchijnen te wezen, tegen den invloed van bloedverwandfchap of zogenaamde kuiperijen ; doch daar alle de geenen , die na eenige bediening ftaan , behooren tot de zulken die de oppermacht van den ftaat in handen hebben, en noch daarenboven zekere vereischten moeten bezitten , zo is het zeker, dat bijaldien dit middel niet gefchikt is , om het volk te, verblinden , of 'om den naarijver der familien voortekoomen , hetzelve alsdan overtollig is. daarenboven is deeze wijze van verkiezing geheel ontaard van het beginfel eener Aristocratie, want volgens montesquieu volgt het ftemmen door het lot uit de natuur van de Democratie en het ftemmen der verkiezing volgt uit de natuur van de Aristocratie : (Z>) en demosthenes verhaalt ons in zijne redenvoeringenj, dat (j>) Geest der Wetten I Déél bladz. 47- en verder bladz. 56 ade boek IX Hoofdftuk; (zegt hij,) de Aris'-ocratifche Familien moeten, zoo veel maar moog» lijk is , bet volk zijn. Hoe nader eene Aristocratie aan de Democratie koome, des te volmaakter is zij*  EENE VERHANDELING. 79 dat solon, om de verkiezing bij het lot te Atheene te verbeteren , vastftelde , dat men niet anders konde kiezen , dan uit die geene, welke zig aangeboden hadden ; dat de bekwaamheid van die geene , die verkooren was, door Rechters zoude onderzogt worden, en dat een ieder vrijheid had , om zo eenen verkoozen:n tegen te werpen , dat hij dien post onu aardig was : indien nu de ver¬ kiezing bij het lot te Friborg in deezer voege ware ingerigt , dan was zij ver van overtollig of belagchelijk te zijn. Het Kanton Friborg is geheel Roomschgezind en volkrijk ; de Landbouw is het voornaamfte middel van het beftaan der inwooners, bij welke dén koophandel en de fraaie letteren geheel weinig bekend zijn ; overigends is het land een zamenmengfel van rotfen , weilanden en bosfchen ; de inwooners leven er gelukkig , en bijaldien hun de regeering geene buitengemeene voordeden aanbrengt, genieten zij echter dit voorrecht , dat dezelve hun', gelijk wel elders; geen kwaad doet. Ons voor eenigen tijd met het Kanton van Friborg opgehouden hebbende, zijn wij genood-  80 REPUBLIEKEN, noodzaakt tot de befchouwing van dat vaï Bern overtegaan. Deeze Stad aan de Aar geleegen , is omringd van eene aangenaame Jandsdouvve,heuvelen, wLr groenende toppen liet oog bekooren ; vlakten , wier graazige vetheid de kudden uitlokken , en bosfcheii , wier digtgetakte boomen de wellustige valeijen tot ernst vermaanen ; dit zijn de fchoonheden van het Kanton Bern , terwijl de Stad, in eenen edelen doch te gelijk eenvoudigen fmaak gedicht, niet minder denkbeelden van de rijkdommen en grootschheid van dit gerneenebest oplevert ; een gerneenebest waar van de groote de montesqieu Qc) zegt; ,, tegenwoordig is er Hechts een gerneenebest, 't welk bijna „ van niemand word gadegellaagen ; en dat in „ ftilte en in \ heimelijke zijn vermogen da„ gelijks uitbreid. Zeker is het , dat, wan* „ neer het tot dien trap van grootheid zal „ getleegen zijn , waartoe het zijne voorzig„ tigheid kan opvoeren , het zijne wetten „ noodzaakeüjk zal veranderen : dit nu zal „ het werk niet zi n van eenen wetgeever , ^^^maar van 't bederf zelve". Da CO Grandeur & decadente de* Roraains. Chap. KC. pag. i»3. ——  EENE V EU HANDELING. gl De Stad Bern was van de vroegfte tijden eene Keizerlijke Stad, zij wierd omtrent de elfde eeuw door berchtold den Vijfden, Hertog van Zoeringen gedicht. In iïi8 , na den dood van deezen Hertog , was het huis van Oostenrijk , waaraan de Stad en het Kanton Bern bij Erfdeel vervallen was , al wederom fpoedig op de been, om door zoogenaaTde voorrechten de inwooners , wier ontembaare moed reeds te dier tijde uitblonk , aan zig te verplichten. Keizer frf.derik de tweede , voorzigtiger dan zyne voorzaaten en ftaatkundiger dan zijnTaffiammelingen , begreep te recht , dat het middel om vrijheidzugtige volken tot eerbied en onderwerping te dwingen , alleen daarin befiond , dat inen hun zagtaartig en menschlijk behandelde ; dat men hun de voordeelen van een welingericht Burgerlijk Systema deed fmaaken , en dat men op hun niet toepasfelijk maakte , de drogreeden eener, meer dan te veel verbasterde, Staatkunde ; drogreedenen die aan de menschheid reeds zoo veel bloed en traanen gekost hebben. — Het was dan uit hoofde deezer grondbeginfelen dat frederik de tweede, behalven II. deel. F an.  82 REPUBLIEKEN, andere aanzienlijke voorrechten , waar meede hij de inwooners van Bern begunftigde , ook nog ten hunnen behoeve voor de regeering , een Wetboek of Codex ontwierp Qdj het welk thans nog de grondzuil is van hunne tegen- woordige burgerlijke wetten ; In het tijdftip van dwang , van onderdrukking en roof; in dat tijdftip waarin zoo veele verfcheurcude adelijke Dieren onophoudelijk knaagden aan het grootsch gevaarte, der Zwitferfche vrijheid in dat tijdftip toen men aan de beeldtenisfeu zelfs, van grillige en meineedige tirannen , aan ftaaken of boorftn opgericht, eene fiaaf. fche hulde bewijzen of den dood fmaaken moest; In dit akelig tijdsgewricht, het welk in andere gemeenebesten de ingezeetenen tot wijkeu noodzaakten, viooden ook uit alle de oorden van Zwitfcrland de berooide inwooners * met (d) Een. voorzigtig Wetgeever moet het ongeluk weeten te vermijden van een vreeslijk wetgeever te moeten worden, montesq. geest der wetten Cap. XVI. pag. 141. II deel. — Het is de plicht van een' Wetgeever, om de algemeene fmaak zijne wet Oaudin verbood bij de'Romeinen, dat een Raadsheer geen grooter Schip dan van veertig mudden in Zee mogt hebben. — Titus Livius XXI..Bock.  EENE VERHANDELING. £9 grootlte willekeur heerscht, het welk wij ter plaatfe waar wij van zoodanige wijze van re. geering gefprooken hebben , met den naam van Juntocratie , een naam die nog veel hatelijker is dan de Aristocratie zelve , bettempeld hebben ; doch alhoewel deeze met alle billijke grondbeginfelen ftrijdigfte maxime , zoo wel in Lucerne als in Friborg en, zo als wij vervolgends zien zullen, in Soleure plaats heeft , worden echter, bij zekere bi zondere gelegenheden, de ligchaamen der Burgers t'zaam geroepen om te beraadflagen over die zaaken waar van onmiddelijk het welzijn des Vardelands afhangt ; als het verklaaren van oorlog , het aangaan van verbonden , het heffen van fehattjngen enz. — Maar ! Maar.' in Bern vind men geen Burgers , die zich op het voorrecht beroemen kunnen, van eenig aandeel in het beltuur des lands te hebben ; neen : daar is het , dat zij zig eene kwaade zo wel als eene goede regeering moeten laaten welgevallen ; daar is het, dat de middelftand , zoo rechtdraads ftrijdig met de beginfels van Staat der andere Kantons , ftilzwi gend fchijnt uitgeflootcn te zijn van alle die Eereposten , waarop anders een eerlijk , gegoed en werkzaam burger zoo veel recht F 5 heeft.  po REPUBLIEKEN, heeft. Welk een Vaderland ! Maar laat ons zwijgen , de droevige voorbeelden van 'andere volken en llaaten leveren ftof genoeg op ter rechtvaardiging van het anderzins zoo vermogend en gelukkig Bern. doch met dit alles , kunnen de wijzen der aarde , wier aandagtig oog op het lot der volken blijft ftilliaan , niet verhinderd worden te vraagen , hoe is 't moogelijk dat Zulks in Zwitferland beflaan kan , zonder dat het eenen nadeeligen invloed heeft op deszelfs algemeenen vrijheid ? O voedfterzoonen der opperde wijsheid ! ó verheevelingen , van wie de dervelingen t'eeniger tijd hunne traancn zullen zien opdroogen ; kent j*ij den toeftand dier Harten , in welke, van den wiegaf aan , de zugt tot heerfchen reeds is ingeprent? kent gij die onderneemende jongelingen , aan welke door hun» ne ouders bekend is gemaakt dat zij moeten en zullen regeeren ? kent gij hec volk , dat fhafsch is met degrootde zugt tot vrijheid ,dat, onderdrukt zijnde , nog zweert dat het geene kectenen gevoelt? . Kent gij den moed der hecrfchers en hunne daatkunde om de Natiën door hunnen praal te verblinden, terwijl zij die  EENE VERHANDELING. 91 die ontkleedcn, om ftof te vinden voor hunne dwangzieke ijdelheid ? kent gi; de domheid van de meeste Burgers dezer zogenaamde verlichte Eeuw , en kent gij eindelijk den weerloozen toeftand waar in de hedendaagfche bewooncrs der wereld zig fchijnen te bevinden, om hunne onafhangüjkheid te kunnen be. fchermen , tegen zo veelebaatzoekende en geweldige doch kleine tirannen, waarvan den aardbodem vol is ? dan , en dan alleen zal 't u niet verwonderen dat er zelfs in die Staaten , welke men vrij noemt , geweldige dingen gebeuren, dingen die met den mantel van godsdienstvrijheid bekleed . het gemeen in het harnas jaagen, om daarin zo lang te loopen, tot het van vermoeidheid neerzijgt , ten einde als dan, wanneer 't zijne onmacht tot wederopftaan gevoelt, zig zelfs te kunnen vervloeken, of misfehien zig uit wanhoop te ver¬ nielen. De opperfte Macht te Bern berust bij den grooten raad, die uit twee honderd leeden moet beftaan , doch die thans uit meer dan 290 leeden is t'zaam gefteld ; zij worden verkooren uit de voornaamften der Stad, terwijl het volk in 't denkbeeld verkeert, dat zij dcrzelver macht  92 REPUBLIEKEN, macht uit hunnen boezem ontleenen ! , en boe dwaas denkt zomtijds 't volk niet ? — Zeker Schrijver wiens naam in de oudheid begraven is, zegt, men vind in geregelde Staaten tenen hoop , die men het volk neemt, en het ontbreekt denzelven nooit aan beftierers, die in zijne poogingen, ja zelfs in zijne zwakheden genoegzaam voedzel voor hun eigenbelang meenen te kunnen vinden. Doch laat ons tot Bern wederkeeren. Wij hebben gezien dat de groote raad de opperfte macht in zig bevat; van deeze opperfte macht heeft deezen ten behoeve van den Senaat of kleinen raad afftand gedaan met betrekking tot dat geen, het welk men de uitvoerende macht noemt. Uit dcezen kleinen raad, die uit zeeven en twintig leden is t'zaam gefield, en aan wiens hoofd zig twee opzieners, die voor de voornaamfte hoofden van het gerneenebest "-ehouden worden , bevinden , worden de aanzienlijkfte overheden van het Kanton aangebeld. DeaanftellingengefchiedendoorC/^) verkie- zin- (0 montesquieu is van ievotlcn, dat de keden van den raad in eene Republiek wier maxime eenig-  EENE VERHANDELING. 93 Zingen , doch in het geheim (g) bij wijze van Loting met gouden ballen, met en door welke de kiesheeren verkooren worden, tot zoo lang er maar vier overblijven; dan trekken deeze vier om twee gouden en twee zilveren ballen ; de twee welke de goude trekken, worden onder itemming gebragt, en hij , welke het grootst aantal van ftemmen heeft in den grooten raad, wordt verkooren. Alle die geenen welke verkiesbaar zijn, moeten tien Jaaren leden van den grooten raad geweest en gehuwd zijn. De nigzins democratisch is, door het volk moeten verkooren worden , want zegt hij, volk is by uitneemenheid wel gefchikt, om die geenen te verkiezen , aan welke het zelve eenig gedeelte van zyn gezag moet toe vertrouwen; zie geest der wetten I Deel II Hoofdfl, II Hoek , daarom ook hadden de Romeinen wetten die zij leges tabulariee of tafelwetten noemde, waarbij de verkiezingen op eenen evenredigen voet wierden vast gefield; men gaf aan ieder burger twee tafelttjens , het eene gemerkt A. Wilde zeggen, antiquo, het andere U en R b'etekende Uti Roges. (j) Wanneer, in eene ariftocratie,de (lemming moet gefchieden door bet lichaam van de voornaarnflen , dan kan dezelve niet geheim genoeg gedaan worden , om dat dan alleen de zaake is om kuiperijen voortekomen; montesquieu ibid pag. +9.  94 REPUBLIEKEN, De groote of oppergezagvoerende raad wordt doorgaands om de tien jaaren voltallig gemaakt, om hier door de opengevallen plaatzen wederom te vervullen , en dus eene ftemming voortekomeii, die natuurlijk uit het overlijden van tachtig qf meer perfoonen van dit aanzienlijk lichaam zoude moeten voortvloeien: wanneer de tijd ter vervulling deezer plaatfen gcbooren is, wordt dezelve bij meerderheid van ftemmen bepaald. En het is .dan, wanneer deeze bepaalöjg is vastgefteld , dat zig de gronden eeojer drukkende, doch te gelijk wel ingerichte adelregeering of arifloeratie doen befpeuren: Want de nieuwe leden van den grooten raad worden door niemand anders benoemd , dan door de opzieners of de twee voornaamile hoofden van de republiek, door ieder Seizenier of aangevaardigden van den grooten raad, die aan 't hoofd der Stammen is gefield , en eindelijk nog door eenige weinige ambtenaars van Staat, welke allen, uit hoofde hunner bedieningen, aanfpraak maaken op 't voorrecht om te kiezen en om gekozen te worden. Derhajyen beftaat de arifloeratie te Bern oirfpronglijk Hechts in de handen van eenige perfoonen, die, met eene allesoverltroomende macht bekleed , hun belang en dat hunner gedachten alleen doen gel-' den ,  EENE VERHANDELING. 95 Jen, waar uit dan eene volflagenc Juntocratie gebooren wordt. De Seizemers worden Jaarlijks uit de (lammen verkooren; te weeten twee uit ieffcr der vier groote Hammen en een uit eik der acht overige. Of fchoon het niet volllrekt bepaald is, dat alle Seizemers, BaiUiuwen moeten gewe st zijn', alvorens tot Seiztsier. verkiesbaar te weezen , zoo vind het doch gemeenlijk plaats dat men tot het ambt van Seizenier doorgaands die geenen , welken de post van Bailliuw (h) bekleed hebben, verkiest; Iloe- (h) Er zijn twee en zevertig Bailliuwfchappen, in welke het geheele Kanton van Bzm verdeelt is, en in elk derzelver is een jiailliuw, die door den raad van twee honderden benoemd, een Burger van l'.etn en een lid van denzelvtn raad moet zijn. Ook kan niemand tot Bailliuw verkooren worden, ten zij hij gehuwd is. Deeze Baülmwfcliappen zijn ar.nziei.l.jke en tevens voordeelige bedieningen: wa.i; de Bailliuw is de Landvoogden rechter in dat gebied , en hoéwei hij eenige medeleden van zijnen Raad , dpjoorei} genaamd, bij zig heefc , (_en welke uit het Battiuwjchap verkooren zijn ,) zoo kan hij echter, niet tegenftaande hunne verichillende gevoelens , de pleirgedingen door zijn gezag alleen beUifien. ■ Laaf ons hooren wat de wijze ::«« t h squie u des > aan.  0(5 REPUBLIEKEN,' Hoewel te Bern de benaainingen der ambten zeer onderfcheiden zijn, zijn er acht voornaame O veraanspande z*ft. III deel XXVIII Boel; XLIIHoofdfl. bladz: 51 en volg; —— „ Maar toen het dui„ fiere wethoek van de infteliingen, en andere werken „ over de rechtsgeleerdheid ten voorfchijn kwamen , „ toen het R-meinJche recht vertaald wierd , toen „ men van hetzelve openbaar onderwijs in de fcboo„ len begon te geeven, toen de rechtspleesing, toen de geheele rechtsgeleerdheid zig tot eere weeten„ fchap begon te vormen , toen men prrétifijns en „ rechtsgeleerden zag op het toneel verfchijnen, toen „ geraakten de Pairs, en vroede mannen buiten ftaat om te kunnen vonniffen , toen begonnen de Pairs „ zig te onttrekken van de ïechtbanken van hunne „ Heeren , toen hadden de Ileeren ook weinig lust „ uieer, om dezelve te doen vergaderen, te meer om dat het houden van vierfchaaren, van dien tijd M af, niet meer eene gerugt makende zaak , eene „ zaak, in welke de lieden van den oorlog belang „ fielden , maar in teegendecl eene rechtspleeging „ was, welke de Heeien niet kenden, en welke zij „ ook geen lust hadden van te leeren kennen. De „ Manier van door Pairs recht tcdoen, geraakte meer „ en meer in onbruik , die , van door BaiMuwen te „ vonniffen , won meer en meer Veid. De Eailliu„ wen vonniflen zelve niet, zij gaven voluiagt aan H de vroede mannen , en fpraken vervolgenJs het „ vonnis van de vroede mannen uit. Maar! ioen die „ vroe-  EENE VERHANDELING.' 97 feverheeden , waar aan alle raaden, bailliuwen, Seizcniers en Bannerecs ondergefchikt zijn ; dee- », vroede mannen niet langer in ftaat waren «m te vonniifen , wierd dit het werk van de Bafltiuweh ■„ zelve. De Bailliuwen in Bern hebben ook het recht van confiscutie en het neemen van boetens; zoo dat her, drinken in dit Landfchap zeer gemeen zijnde en dikwiis veel twist veroorzaakende, de Bailliuw uit alle deeze onordentlijkheden zijn voordeel trekt. O buiten. fpoorigheid , die de noordelijke landen , ten kosten hunner vrijheid, zoo veele rampen hebt doen ondergaan, hoe werkt gij thans wederom rneede tot den val van ten der zonderlingile gemeenebesten der wereld 1 Men behoeve flechts het oog te (laan op de ambten 'die onze hoofd officieren bekleeden, en die men mee recht e en ificien noemen kan, om daar uit afce. 'meeten , dat de Bailliuwen in Bern, in de tijd vari zes jaaren hunner bediening niet alleen, volgends hun karacter daar van leeven, maar moogelijk twintig duisend kroonen meede na Bern brengen kunnen. De fchattingen, die de Bailliuw vordert , zijn enkef en alleen die lasten , waar aan de inwooners onderworpen zijn. Men vind door het geheele Kanton veele Heeren , die eigenaars zijn van Kafteelen of heerlijkheden , waar van elk zijn onderfcheiden rechtsgebied heeft, en ieder zijn ambtenaar of officier aan- 11 o£su g mij  5)8 REPUBLÏÈRÊNj deeze acht perfoonen , zijn twee opziesders, twee Schatmeeilers en vier Bannerets. Zij worden field , die men gewoon is Kaflelijn te noemen. In zaaken van weinig aangelegenheid, kan men van delelve niet appilleeren tot de Eailliuw, maar wel als de zaak meer dan twee Piiloletten bedraagt. Ook word er geene vonnis des doods uitgevoerd, voor dat hetaelve te Bern bevestigd is. Van den Bailliuw vermag men tot den raad van Bern te appilleeren. Van alom hoord men in het Kanton over de onrechtvaardigheid der Bailliuwen weeklaagen, edoch hun recht is kort en klaar, zoo dat een proces weldra ttn einde komt. Welk een voorrecht boven andere landen! een voorrecht, het welk de wijze Staatsman nip.lFKLDte recht waardeerd, wanneer hij 't eenen zeegen noemd, en een voorrecht 't welk de Salomon van 't Noorden, door veele onnutte zaaken , die niet anders doen, dan gerechtigheid flremmen, aftefchaffen, aan zijne landen verfchaft heeft , deeze groote Koning noemde veele rechtsgeleerden , les Bourreaux artifi. sieux du droit. De Burgers van Bern zien de Bailliuwfchappen als hun erfgoed aan , en dezelve worden ook in deezeri Staat mislchien met zoo veele kuiperije gezogt, als ooit onder de Romeinen in de verdeeling van haar gebied over de Provintien pleegde te gefchieden. De beste beveelen en Reglementen, als er in eenen Staat inwendige gebreeken zijn, hebben dikwerf zoo weinig kracht,  eene Verhandeling. o# den allen bij meerderheid van ftemmen door de grooten raad verkooren, en jaarlijks in hunne be- kracht, dat, alhoewel in het benoemen deezer Bailliuwen 11e moogclijke voorzorge plaats heeft, dezelve echter deezen Staat niet heeft kunnen bevrijden van te vallen in het zelfde ongeluk, dat Rumes ondergang verhaast heeft, en liet welk, terwijl het reeds zijne zecden bedorven heeft , misfchien ten laatften ook het verderf deezer nog bloeiende Republiek zal kun» nen veroorzaaken ; God verhoede het! Alle die de verkiezing van eenen Bailliuw doen, geeven hunne ftemmen door middel van biiefjens, zoo dat zij, langs dien weg bevrijd zijn van alle vermoeden of nadenken in het benoemen van iemand. Allen , welke die geenen, die het ambt van Bailliuw begeert, in maagfchap beftaan , worden zelfs tot de» verften graad uit het ftemmen geflooten, als meede allen hunne fcliul/leisfchers, zoo dat niemand zijn ftetn kan geeven, dan die bij den uitflag deezer ftemming geen belang fehijnt te hebben , en des nietteegenftaande , vind er echter over de uitdeeling deezer bedie. ningen zoo veel kuiperij en omkooping plaats, dat men het eigenlijk niet anders noemen kan , dan 't middel 't welk Bern altoos in verwarring houd, hec welk deszelfs verval oogenfchijnlijk voorbereid , en het welk zoo veele lediglopende gunstzoekers te voorIchijn brengt, als de overvloed van den Staat naauwiijks voeden kan. r. è Oe  10O REPUBLIEKEN, bedieningen bevestigd , zij maaken dus ee* Lichaam uit, Let welk permanent of blijvend is; De hoofdftudie der aanzienlijke familien in Bern is meest al daar heen geiigt, om de beste Bailliuwfehap. pen voor zig te bekoomen, en dit is de reerien, dat men dikwerf jaaren lang, voor dat een Baiiiinwfchap open valt, reeds een oog op hetzelve gevestigd heeft. De genoegzaame zeekerheid deezer bijna erffchjke verkrijging van zulke aanzienlijke ambten, kan daar uit blijken, dat naamlijk de Raaden van Bern, wanneer zij hunne kinderen uithuwen, altijd aan deïelven een Bailliuwfehap belooven , terwijl zij hen flechts een gering gedeelte van de.zeiver goederen bijzetten. De noodzaaklijkheid daar en teegen , die er is om het vereischt getal van ftemmen te verkrijgen fpoord de jonge lieden aan om dezelven langs aller* bande weegen magtig te worden; ten dien einde houden zij gastmaalen, drinken en fpeelen, zaaken die m het gerneenebest van Bern zeer gemeen zijn; zaaken waar door het bloeiende Land tot overdaad en wellust, «n van dezelven tot de flavernij moet overgaan. Het is in de Kamer der zoogenaamde Bannemt Cwaar van wij in \ vervolg zullen fpreeken ,) dat die geenen, welken naar de bediening ^Bailliuw ftaan zig moeten aandienen, en het is „aar maate hunne jellachten oud en aanzienlijk zijn, dat men op hun- voordragt «ebt flaat, het is eindelijk alleen door groot;  EENE VERHANDELING. 101 I» ; welke reegel wederom als met een Ariftocratifche vorm van regeering vereem'gd, door den tijd grootheid en gunst, dat men in Bern tot de luisterrijke bediening van opperrechter eens landichaps word toegelaten. Wanneer de Bailliuw verkooren is, gebruikt hij alle moogelijke weegen, niet alleen om zijn gezag te handhaven, maar ook om zig zelfs zoo veel moogelijk te bevoordeelen; hij laat weinige feilen en misdaaden, die maar eenigzins boetens kunnen opbrengen , engelhaft voorbijgaan ; en het is niet zelden door eene al tegroote gellrenglieid in, het invorderen der boetens , dat zijne r;chtspleegingen , of l ever zijne wijze van handelen, zooniet buitengemeen gehaat , ten minflen zeer verdsgt word. Wel is waar, dat men uit de Landvoogdyen zig dikwils van de handelwijzen der Bailliuwen , bij den grooten raad te Bern beklaagen mag; dat men, even als de onderdrukte Provintiea eertijds aan den raad v.in Romen deeden, zig op eene hoogerc vierfchaar kan beroepen , eii dat men verfcheiden voorbeelden heeft van onrechtvaardige Bailliuwen , die gcftrenglijk zijn geflraft geworden ; maar aangezien er niet dan om groote redenen , waar toe de Bailliuwen zelden voorzichtigheids halven aanleiding geeven , geklaagd wordt, zoo is de ftraf doorgaands zagt; uitgenomen dan , wanneer de klager vermoogend of aanzienlijk is, wnnt het algemeen belang der ingezeetêücn van Bern fclvjnt daarin te beftaan., G 3 dat  102 REPUBLIEKEN, tijd en de gewoonte tot eene wet gemaakt h\ een duidelijk teeken voorwaar, dat de ArifZ crti' dat de Bediening van Bailliuw op allerhande wijze voordeelig worde, wijl het is, om dezelve te verkrijgen, dat zig de aanzienbjkfte familien bekommeren , ja zelfs uitputten. Ni de Bailliuwen te Bern v >lgr0 de zoogenaamde Bonneten of baanderheeren : een Lichaam het welk tut leeden beflaat, wier waardigheid zeer weinig verfchilt, van die der Cenfores te Rome, voornaamlijk ten opzrgte van het oordeelcn over de bekwaanbeid en het gedrag der zulken , die dit of dat ambt in den Staat begeeren. De Bannerets is ecn lichaam dat men geneel en al, als pol.txcq kan aanzien, en nochthans benoemen zij de voornaamflc ambtenaa- ren van den Staat in het Jndicieeie; een duide, lljkbewijsvan degezon deStaatkunde, die ^heerscut want terwijl men elders lailg en zondcr ee • getwist heeft, of men de JudlcieeU macht als een uit! vlodfel van de politigue macht had aantemeik»n zoo doet men deeze laatfle te Bern geheel en al van d. Staatkundige macht afhangen , c„ zeker „iets h „atuurhjker, dan dat de gerechtlijke macht, die voor de polltique macht noodzaakelijker is geworden , „aar maaten de verbastering der .uenfcbe» mcer toenam in allen opzigten moet alhangen van aepoli^ue macht' dre de wetgeevende, en dus de opperde is. DerhaI.' Ten is de eene welzoo noodzaakelijk dan de andere, doch.  EENE VERHANDELING. IO3 eratie ten minlten aanleiding geeft om veele kleine dwinglanden te verwekken, want iemand die doch daar de wetten ouder zijn dan de uitvoering der zeiven , welke men flraffen noemt, zoo dient er een ondetfcheid tusfclien deeze twee machten plaats te hebben, indien men de orde die in de natuur der dingen ligt opgeilooten , niet omverwerpen of verbrceken wil. Laat ons booreu wat de groote montesquieu zegt, ten opzigtt* der noodzaakelijkheid van beiden, I Doek, I, Hoofdlt. bladz 13 en volg. „De „ Mensch , natuurkundig als een weezen bel'chouwd» „ wordt even gelijk de overige Lichaamen , door on„ veranderlijke wetten geregeerd ; als redenmagtig ,, weezen overtreed hij zonder ophouden de wetten , ,, welke God hem gegeeven heeft, en maakt hij tel» kens verandering in de Regels, welke bij zig zelve „ heeft voorgefchreeven; hij moet zijn gedrag befluu,, ren , maar ondertusfehen is hij een bepaald wee„ zen , en even gelijk alle eindige veiflanden , aan ,, onkunde en dwaaling onderhecvig. De geringe kun„ digheden , welke hij heeft , blijven hem zelfs „ niet altijd bij. Als een gevoelig wcezen, flaat hij „ voor duizend, driften bloot. Een dergelijk weczen zou, elk oogenblik, zijnen fchepper kunnen ver- „ geetcn * hierom geeft God hem de wetten ,, van den Godsdienst , om hem weder tot zig te „ roepen; een dergelijk weezen zou, elk oogenblik, „ zig zeiven kunnen vergéeren, hier van waarfchou„ wen. htm de wijsgcerei, do >r hein dc wet'.en der G 4 „ zee-  104 REPUBLIKKE N, die met heerschzugtige denkbeelden gebooren en opgevoed is, in eenen Staat, alwaar het mtnite voorwerp onder het iizeren juk zijner. Staatkunde gebukt gaat , zal zelden de merk- tee-, „ zecdckunde Mntekondigen : Refcbapen om in de „ Maatffchappij te leeven , zoude hij, daar, zijne „ plichten omtrent zijnen naasten kunnen vergeeten , ,, hierom roepen hem de wetgeevers enzj" Doch om wederom op. de Bannerets te koomen ; zij bezitten eene zoo nitgeftrekte macht, dat men zonder derzelver voordracht tot geene ambt of bediening van Staat kan geraken; zij zijn bevoead om op het bcwaaren der goede zeeden , hunnen voornaamflen aaner voor moest hij boeten, terwijl het Godlijk raadbefluit om den mensch gelukkig te maken vast bleef, doch bepaald wierd aan zeekere omftandigheden, die wij oppervlakkig niet begrij. pen, maar die ons echter leeren kunnen , dat t grootfte kwaad, misfehien het noodzaakelijkfte is. De Regeerende opziender, welke de voorzitter is van de vergadering der acht voornaame overheden, heeft in die hoedanigheid, een voor hem alleen gefchikt, gefloelte in de raad' kamer, 't welk meer of min verheeven, en onder een geheemelte geplaatst is. Het zegel van  IE N E VERHANDELING. I07 van den Staat ligt voor hem op de tafel. Hij geeft nooit zijn gevoelen op , ten zij het gevorderd wordt , en hij heeft geen Item, dan wanneer de ftemmen ftaaken , en in zoodanige gevallen beflist zijne item altoos. De twee Schatmeelters , welke ook leeden zijn der vergadering van de acht voornaamflen, maaken eene reekenkamer uit , met de vier Bannerets. Deeze vergadering onderzoekt de Reekeningen van de Bailliuwen , en ontfangt de inkoomften van allen, welke iets aan de regeering hebben optebrengen of te verantwoorden. De vier Bannerets nevens den opziender die buiten dienst is , en de oudfle Schatmeester, nevens twee leeden van den grooten raad, maakten te zamen eene bijzondere of geheime vergadering uit, in welke allen de zoodanige Staatszaakcn , die eene groote geheimhouding vorderen , worden overwoogen , terwijl zij booven dien de macht hebben , om in zaaken van een zeer groot aanbelang een befluit te neemen. Men ontdekt eene verwonderlijke naauwkeu-  108 REPUBLIEKEN, rigbeid in alle de deelen der regeerfng vtr, Beman de befluiten hebben er zeer veel krachr naardien zij met eene bijzondere vaardigheid ^ worden ten uitvoer gebragt, eene vaardigheid, die men naauwlijks beter in eene despotieke Ilegeering zoude kunnen vinden. Behalven nog alle deeze fchikkingen, heeft men ook te Bern door wijze wetten en nuttige Burgerlijke inrichtingen den invloed der weelde weeten te beperken, en hoe zeer dezelve thans bijna door geheel Zwitferland meer of min is voortgedrongen , zal het altijd tot lof der braave Zwitfers verftrekken, dat men volgens hunnewelbeftuurde Staatkunde , gerustlijk zal kunnen vastftellen, dat de weelde overdaad en pracht, bij aldien het mogelijk zij dat zij, daar zoo algemeen zal kunnen indringen, nimmer echter zoo veel verwoestingen zullen kunnen aanrechten , dat daar door de veerkracht van het volk, die in eene algemeene zugt tot vrijheid beftaat, zal kunnen verlamd worden. Dewijl wij nu van Bern alles gezegd hebben, wat eenigfins in ftaat was, om een recht denkbeeld van deeze uitgebreide republicq, die de grootfte en magtigfte is , van alle de andere Zwitferfche gemeenebesten ; zullen wij nu tot  EENE VERHANDELING. iof> tot Soleure móeten overgaan; dit Kanton het welk de naam draagt naa de hoofdftad , bevat omtrent vijftig duizend inwooners; de velden zijn er vruchtbaar, terwijl heldere rivieren die de vlakten doorfnijden , en hemelhooge bergen , waar van de kruinen het heerlijkst druivenfap opleeveren, aan het oog een vermaak bijzetten, het welk niemand recht waardeeren kan , dan die in ftaat is, de natuur in alle zijne grootheid en luister te gevoelen, De Stad Soleure wordt by de Hiftoriefchryvers voor zeer oud aangezien , en zommige zelfs beweeren , dat het een der twaalf Steeden was, welke naar de verhuizing der eerfte inwooners in Gallien verwoest wierden. Het was in dat tydftip van onkunde , bygeloof en barbaarsheid , het welk uit den val van het Roomsch Keizerryk zynen oirfprong nam , dat de Stad Soleure en deszelfs omliggende ftreeken, geplonderd en overftroomd wierden door de woeste Normannen, voor wiens onderneemende wapenen destyds geheel Europa bykans bukken moest. Na dien rampzaligen tyd , waarin dit werelddeel meer gelyk fcheen aan een toneel van bloeddorst en verwarring, dan wel aan eene fchoole vau verligtheid en deugd;*was hes  IIO REPUBLIEKEN, het Kanton Soleure even als de andere Zwitzérfche gemeenebesten gebukt onder de macht van het huis van Oofleuryk, tot op het jaar 1481, wanneer dit Kanton door 't behulp der andere na verfcheiden worftelingen zig eindelyk onafhanglyk maakte , en in het Helvethck bondgenootfehap wierd aangenoomen. De Regeeringsvonn van Soleure heeft eene allervolitrektfte Ariftocratifche gedaante, en wel op denzelfden voet als in Friborg en Lucerne; even als daar zyn ook de oud adelyke Familien in het bezit van alle openbaare en voordeelige bedieningen. Het oppergezag berust by den grooten raad, gewoonlyk den oppergezagvoerende genaamd; onder het getal der leeden van deeze Vergadering, zyn ook deleeden van den Senaat of kleinen raad begreepen, deeze bedaar, uit 35 perfoonen , t'zaamgelleld uit twee opzienders, elf Oudraad n of bejaarde Raadshee» ren, en tweeën twintig jonge Raaden. Het Lichaam der Burgers wordt aldaar niet dan bij zeekere plechtigheden, bij de verkiezingen gebruikelijk , opgeroepen , en wie gist niet, dat dit enkel gefchied, om Hechts het aanzien des volks te vertoonen, terwijl men wel zorg gedraagen heeft om deszelfs weezenlijkheid wegteneemen, en voorden oppervlakkigen befchou- weï  EENE VERHANDELING. fit wer niet anders over te laaten dan 't denkbeeld het volk wordt toch gekend ; en wat is V niet eene Eer, door groote heeren gekend te worden ? O Tempora, 6 Mores ! Het is toch altijd eene zaak geweest, die alle bedenking waardig is, om naamlijk te weeten, langs wat inoei&lijke weegen, door hoe veele listige en geweldige middelen, en tot wat verfcbrikkelijke eindens, de Arifloeratie het zoo ver heeft weeten te brengen, dat geheele volken, en zelfs de allerveritandigfte , doof geworden zijn voor de Item van het eigenbelang, zoodanig dat zij hunne eigen bezittingen , vrijheid, voorrechten en wat dies meer is, vooreen weinig vleierij, hebben kunnen overgeeven in de handen van zufken , die wanneer men ze op de keeper befchouwd, zoo niet meer ondeugden ten minsten geene meerdere en verheevener eigenfchappen bezaaten dan hunne beweldaadigers! Wij moeten dus met Soleure, wiens regeerings gedaante niets ongemeens heeft, boven die der andere Aristocratifche Zwitferfche Kantons , belluiten , terwijl het zeeker tor eene groote vertroosting voor de vrienden der Zwitferfche vrijheid ftrekt, dat de geest van taeenchzugt, die zig hier en daarin die gelukkige oorde*  ira REPUBLIEKEN, 'den opdoed, echter zoo zeer gematigd ïs door wijze en naauwkeurige inrichtingen, dat dezelve, bijaldien hij niet dooreenigen buitenlandfchen heilloozen invloed, het welk hier nog al vrij onmoogelijk is, wordt gerugfleund, in het geheel geene verwoesting, ten minllen niet anders dan eene min nadeelige bepaaling der volksmacht zal kunnen te weege brengen; want hoe zeer het Helvethch verbond, eigenlijk niet anders dan de vereeniging van de gezamentlijke dertien gemeenebesten ten grondflag heeft, zoo is noehthans ook deszelfs bedoeling voornaamlijk daarheen gerigt, om de onderling verbonden volken van derzelver aangeworvene vrij. heden te verzeekeren , en hier door de heerszucht binnen zeekere oevers te bedijken; welke zij nimmer zal kunnen overfchreeden : zoo lang de algemeene vrijheid van zoo veelei verfchillende Maatfchappijen, het geluk en den voorfpoed van iedere afzonderlijke Maatfchappij ten doelwit heeft. Van Sóleüre daalen wij lahgs de boorden vaii den trotfchen Rhijn af naar Bazel, het dertiende en laatfle Zwitferfche Kanton. De Stad, waarna het gewest zijn naam draagt, beflaat uit twee gedeeltens j welke door eene brug, die ovs?  SFN'E VERH ANDELIKö; jfj fcver den Rhijn ligt, vereenigd zijn; het grootfte gedeelte ligt aan de kant van Zwitzerland * en het kleinlte ligt aan de Duitfche zijde. Da gefchiktheid van Bazel voor den Koophandel, verfchaft haar een aanzien, bet welk de kunst: en de nijverheid der inwooners alleen in ftaat is , bijtezetten ; behalven verfcheiden nuttige Fabriquen en reederijen, waar van den gelukkigen ommekring van Zwitferland zoo zeer verv vuldis, en welke aldaar met zoo veel voorfpoed gedreeven worden, heeft men te Bazel nog bovendien , door middel van de Scheepvaart langs den Rhijn, fterke verzendingen naar buiten van de voortbrengfelen des lands-, en het is ook binnen de vaste muuren van deeze fchoone Stad, dat de dierbaare overblijffels van den allergrootsten theologant van zijne Eeuw, van den doorlugtigen eüas.mus begraven zijn; rust daar, eerwaardig overfchot van een man, di» door de dweepers te veel gefchandvlekt is, onv door de verlichten der aarde niet betreurd t* worden ! Uw leeven, ó grooten menfchenvriend, was even als dat van alle andere deugdzaams. Itervelingen, eene rampzalige aaneenfchaakeling van tegenfpoeden; door het bijgeloof gevloekt, door kare l meer met Loffpreuken, dan met weldaaden overlaadeu die gij veel eer verdiend II» deel. H hadi  114 REPUBLIEKEN, had; door den zagten Urrechtfchen adriaan meer inwendig beklaagd en bemind , dan wel openlijk befchermd, zijt gij o Eerbiedwaardige «rasmus! nog het voorwerp van de achting der braaven van de laatere Eeuwen ; dat uwe beenderen in de grafgewelven met zoo veel vreede rusten, als uwe deugdzaame ziel op deeze wereld verdraagzaamheid ademde; en terWijl uw overfchot in het fomber graf voor de woede des tijds en der menfehen zal beveiligd blijven, zal er een naageflacht opftaan, hetwelk tot aan den jongften dag, driewerf gelukkig zal noemen, de luisterrijke Stad, die u zag gebooren worden, en de gelukkige vesten , alwaar uwe beenderen tot een welriekend ftof zullen kunnen vergaderd en met dankbaare monden gezegend worden. Ieder vergeeve ons deeze afwijking, die wij verfchuldigd zijn aan de voortreffelijke nagedagtenis van dezen grooten Rotterdammer, waar van verfcheide wijsheid ademende brieven , benevens zijne met eigen hand gefchreeven laatfle wil, met grooten eerbied in de groote en openbaare Boekerij van Bazel bewaard worden, Keeren wij nvt tot de regeeringsvonn van dit Kanton. Bazel  EENE VERHANDELING. 11$ Bazel ftond van de vroegfte tijden onder de heerfchappij haarer Bisfchoppen, maar dcrzelver macht wierd trapsgewijze verminderd , tot dat ze eindelijk, en zelfs al voor de hervorming, bijna geheel te niet was geloopen. In 't jaar 1501 voegde zig het Kanton bij het Helvetisch Bondgenootfehap , en verkreeg in het zelve den neegenden rang. Van dien tijd af aan verlieten de Bisfchoppen de Stad, vestigden hun woonplaats te Porentru; en verlooren weldra ten ee» nenraaale al het weinige gezag en de geringe voorrechten, welke zij nog behouden hadden. Het was door de invoering van den Hervorm» den Godsdienst , dat de Regeeringsvonn van Bazel, die na de Bisfchoppen in de handen der edelen vervallen was , in zoo verre veranderd .wierd, dat mende Arifloeratiebepaalde , en dus aan de Regeering eene meer naar een Gerneenebest gelijkende gedaante gaf. De wijze van Regeering , die thands aldaar plaats heeft, is tweeleedig; aan den eenen kant zou een oppervlakkig befchouwer dezelve enkel voor eene adelregeering aanzien, en zij is het ook indedaad, voor zo verre zij alleen berusc ia de handen van eenige volgends de wetten beII 3. pa*j|  116 REPUBLIEKEN, * paalde perfoonen, doch die niet van adel lijn; en aan den anderen kant is de Regeringswijze geheel Democratisch , dewijl de wetgeevende macht huisvest bij den groeten en kleinen raad, die beiden door 't volk verkoozen zijn. Daar wij nu met de befchouwing der dertien vereenigde Zwitferfche Kantons, zoo als dezelven in het Helvetisch Bondgeneotfchap zijn begreepon,overeenkomftig de tafel, die wij hier voren hebben opgegeeven , hebben afgedaan, zullen wij verplicht zijn overteftappen tot de aangewonnen landen als de abtdije van St. g a ll , Pays de vattd of IVallifeHand, Geneve , ■ de Grifons of graauwbunéfrs , welke hoe zeer niet onmiddelijk behoorende tot het Zwitfersch Eedgenootschap, echter in alle deszelfs voordee' len begreepen zijn , en als bondgenooten van "de Helvetiers aanfpraak op derzelver befcherming kunnen maaken. Dan daar het geenfins onze bedoeling is, om eene volledige omfchrij'Ving te geeven, van alle die gemeenebesten, •welke zig op 's werelds vlakte hebben voorgedaan, maar alleenlijk onstebepaalen tot de zulke, welke door hunne wiilelvalligheden en gewigtige ommewentelingen aan den wijsgeer gedegenheid geeven, om 0p de lotgevallen van htt  EENE VERHANDELING. lij het menschdom een oog van medelyden te daan , en een traan van deernis daar over te doen rolJen: zoo hebben wij door de befchouwing der Zwitferfche gemeenebesten , die zig als eenen keeten van de gelukkigfte landsdouwen vertoonen, enkel bedoeld, eeHe deelneeming te verwekken bij hun, die nog eerlyk genoeg zijn, om zig over het meer of min gelukkig lot van eene republiek te verheugen, en die deugdzaam genoeg zijn , om in het midden der onrechtvaardige verdrukkingen, die thands de menschheid martelen , en die zo veele deugdzaame' doch zwakke burgers tot flaaven en vlyers misvormen , gebeeden op te zenden tot den troon van den God der vrijheid, voor den welvaart van hun, die in een eng landsbeperk beflooten , te weinig rijkdom bezitten om den naijver der Heerschzugtigen optevvekken , en te veel dapperheids , om hun niet te vertzagen. Ieder, die een weinig in de Hiftorien vanZwitferland ervaaren is, zal daar in de abtdije van' st. call, zig hebben zien voordoen, als een klein gerneenebest op zig zelve, hetwelk den Roomfchen Godsdienst toegedaan , door een abt met zijne geestlijke raaden beftierd word; in vroegere daagen wierd dezen abt door de ' H 3 lands-  Il8 REPUBLIEKEN, landsvrouwen of Heeren in der tijd, op eene gemaakte nominatie der inwooners aangefteld; welke niet zoo zeer een recht was, den inwoo» neren bij wi'ze van verdrag toekoomende, dan wel een voorrecht, hun door de Landsheeren gefchonken. Dit voorrecht was niet als zoo veele anderen enkel gegrond op de grilligheid der Vorften , neen het ontleende zijnen oorfprong van de noodzaakelijkheid, om door dusdanige gunstbewyzen dat gering gedeelte van het ftrijdbaar Helvctien aan zig te verbinden , en de zugt tot vrijheid bi het volk te doen ontaarten, in ééne onverfchilligheid voor een R. geeringsvorra, die Staatkundigerwijze beftierd alleen ten doelwit had, om het volfc door zoogenoemde genade betooningen in flaap te wiegen, en het zelve in zoo verre te verblinden , dat het altoos geen oog floeg op die zaaken en omfrandigbeeden , welke de Maatkunde kleinigheeden noemt, doch die op den keeper befchouwd, eenen weezenlijk nadeeligeu invloed op 's volks vrijheeden hebben; De ahtdije van St. gall, naderhand door de voorbeelden der andere Zwitferfche GemeeHebesten , die zig voor en na van het juk der Ooltenrijkfche Hertogen ontfle-egen, opgewekt, vorm-  EENE VERHANDELING. 110 vormde zig tot een gerneenebest , het welk als zodanig door de ftandvastigheid zijner inwooners en de dapperheid zijner nagebuuren zig tot op heeden heeft (taande gehouden. Deeze abtdije zend, eeven als de andere bondgenooten, haare afgevaardigden op die algemeenen en bijzondere vergaderingen der Helvetijche gewesten, welke hier vooren door ons breeder befchreeven zijn ; op deeze vergaderingen bekleed zij eenen rang onder de roomschgezinden bondgenooten, en is in zoo verre onder derzelver verbond begreepen , dat zij, in geval van nood, de hulp der vercenigde bondgenooten kan opeisfchen. Wat haaren innerlijken toeltand van Regeering betreft, dezelve is ingericht naar de grondregels eener bepaalde Arifloeratie, welke, voor zoo verre de wetten ten aanzien der verkiezingen, van het opbrengen van lasten, als anderzins, aan het volk eenige voorrechten toekennen , eenigfins Democratisch en dus eene Ariflo- Democratie fchijnt te zijn. Edoch wanneer wij van deszelfs Staatkundige inrichtingen afdaalen op de Godsdienltige befliering van deezen kleinen (laat, dan kan men veilig II 4 ba"  sso republieken; befluiten, dat deszelfs Regeeringsvonn enkel heiraat ln eene Hierarchaale Oligarchie, bepaaia door het Monarchaale van den abt, het welk wederom bepaald is, door den invloed van het volk, (hoe gering die dan ook zij), die harr ▼ermogen wederom van de Staatkundige wetten ontleent. Het zijn deze wetten die door de algemeene Zwitferfche bondgenooten geguarandeerd zijn , en die dus noch door de eene , soch door de andere inwendige macht kunnen onderdrukt worden; want in zodanig geval heeft de lijdende partij altoos het recht, om zig op de gezamentlijke boudgenooten te beroepen. Wanneer men van Gerieve naar het vermoogend Kanton van Bern reist, ontmoet men het land der Wallifers, of zoo als het de Zwitfers noemen , Pap de vaud, waar van de Stad Laufanne, op driebergen geleegen, de hoofdflad is; even als de andere aangewonnen landen vau Zwïtferland , deelt dit geweest in dezelfde vnjheeden , waar op zig de andere gewesten meer dan éénig ander volk met recht zoo zeer beroemen kunnen; eene aardbeeving omtrent den jaare .650 voorgevallen, heelt het aanzien der Stad buitengemeen misvormd, bukset ver-.  EÈNE VERHANDELING. 121 'verhaalt (i) dat dit landfchap al van ouds berucht was, weegens de mildaadigheid en gastvrijheid van deszelfs inwooners, voornamenlijk met betrekking tot de ongelukkig vervolgde gereformeerden uit Frankrijk , welke vervolging eenen carel */f» IX, zoo zeer fchandvlekt, en de Staatkunde van den doortrapten richelieu zoq weinig eer aandoet, Van ouds af heeft Laufannc groote voorrechten gehad, zelfs toen het nog aan de Hertogen van Savoyen onderhoorig was; zodat, wanneer in het jaar 1527 de toen regeerende Hertog in deze (i) De Predikanten en andere , welke in Frankrijk veroordeeld wierden, hebben hier gevonden, niet alleen, een vriendelijk onthaal, maar ook alle gunst, die verwagt konde worden ; want zij hebben aan de Franfche Predi'-anlen toegeieid een Penfioen van vyf kroonen ter maand. Ja zommigen hadden meer dan tien Kroonen fmaands- Ook ts in deeze laatfle en beklaaglijke verjlrooing der kerken, hit geheele landfchap met zulk een geest tan Helde en medelijden aawdaan geweest, dat een iegelijk zijn huis en beurfe geopend heeft, voor de vlugtelingen, die in zoo grooten getale derwaards kwaatnen, dat er in l.aufanne a'leen meer a's twee duizend geweest zijn. Zie eurnet reize door Zwitlerland', \\i\in enz. bladz. 92 en vol^. V-rj, cose, H 5  122 REPUBLIEKEN deze ftad zijne intrede deed, de Gouverneur hem bij het overgeven der Stads-fleuteis dit merkwaardig kompliment maakte : Ik geef u deze Jleuteh over van onze ftad, niet opdat gij daar in heerfchen zoudt, maar opdat gij 'ergeruster flaapen moogt. Nadat die yan de Stad aan den Hertog hebben ontnomen, hebben Bij haar haare voorrechten en vrijheden laten behouden, zoodat de Baljuw, die 'er van Bern gezonden wordt, daar binnen geen ander gezag voert, dan enkel over de Univerfiteit en de Studenten; zijnde aan de Stad zelve alle foort van rechtsgebied zo over dezelve, als over haar ban gelaten. ' De Regeering i, 'er bijna op dezelfde wijze ingericht als in de meeste lieden van Zwitzer. land. Men heeft 'er een Raad van tweehonderd, met eenen opperften, die Burgemeefter genaamd word , beneevens een kleiner raad van zestig, en een andere van twee en twintig leden • well e laatfte de gewoone burgerlijke zaaken behandelt , terwijl het krimineele alleen ftaat aan dat gedeelte der Stad , 't welk men het vlek noemt, volgends eene vergunning van Keizer SIGISMUND. Het  EENE VERHANDELING. I23 Het is in het land van Vaud, en in alle de Valleien aan den voet van den berg Jura, eene beftendige gewoonte, dat de ingezeetenen nooit te kerke gaan , zo d.r geweer, fnaphaau en bajonet, die zij geduurende de predikatie tusfchen de beenen houden , of dezelve in een hoek van de kerk ophangen, aan rekken tot dien einde gemaakt. Hoe vreemd ons deeze gewoonte ook moge voorkomen , hoe onbeftaanbaar het fchijne met den vreedzaamen Godsdienst van jesus, dat men denzelven gewapend bijwoone en verrichte, zodat het defpotifine en arifloeratie veele fchijnredenen zou kunnen bijbrengen , om zodanige gewoonte af te keuren , en af te fchaffen , wij moeten echter deze vrijheidlievende dal-bewooners gelijk geeven , wanneer wij in aanmerking nemen, dat de vrijheid fleeds gevaar loopt, van meer openlijk of bed ktelijk , belaagd en onverhoeds aangevallen te worden, dus zij (leeds gewapend en op haare hoede dient te zijn; fchoon aan den anderen kant de aandoenlijke menfehenvriend zich naauwlijks van traanen kan onthouden , wanneer hij befchouwt, tot welke onvoegzaamheeden geweld en overheerfching den vrijen mensch genoodzaakt heeft, wil hij zijn diarbaarlle voorrecht blijven be- waa.  124 REPUBLIEKEN; waarem Helaas! geweld en heerschzucht ontzien heilig noch onheilig, 0m haare helfche oogmerken uit te voeren, en het menschdom te onderjukken. De vrijheid is zelfs in het heiligdom en bij het altaar der Godheid niet verzekerd voor overvallen en gematst te worden! Doch laat ons ons onderwerp vervolgen. Met eerbied nader ik uwen wal, vermaarde Stad, die aan de boorden van het meir naar u genoemd , tot een neutel van Zwitzevland en een bolwerk van deszelfs vrijheid verltrekt. Geneve, het welk een groot gedeelte der Protellantfche kerken , als haare moeder-kerk erkent , aan wier voorbeeld en de wijze lesfen van den vermaarden kalvijn , zij haar ontilag en bewaaring van het raonfter van Ilie. rarchie, zoo ver zulks ten minften mooglijk fchijm te zijn onder het bedorven mensch. dom , dank weten. Ach waarüm heeft eene vlek, een gewrocht van het heilloos bijgeloof, dat wel eer de vervolging en den dood der ketteren aanprees, deze moeder-kerk bezoedeld? Waarom dulde kalvijn den dood van servet? Waarom leende beza zijne Pen»  EENE VERHANDELING. 125" pen, om dien verderflijken en onnatuurlijke» grondregel , dat ketters ook met de dood geftraft kunnen worden, te verdedigen? Een ftaat, die geheel volmaakt is, gelijk een geleerd en menschkundig-fchrijver wel aanmerkt, is een aangename hersfenfchim, dewijl het menschlijk gedacht geduurig fukkelt aan oude gebreken, en zoodanig ook zal blijven tot aan het einde der dagen; (k) maar is 'er één flaat, die naast aan de volmaaktheid komt , dan is het die van Geneye. De fouverainiteit berust hier t' eenemaal rechtens in het volk, dat is in het ligchaam der burgeren, hier toe bevoorrecht, welke eenen algemeentn raad van ongeveer 1500 leden uitmaaken ; zodanig dat geene wet of befluit eenige kracht heeft, dan van dezelve goedgekeurd zijnde. Ten dien einde worden telkens, wanneer 'er iets van gewigt voorvalt, waar omtrent men 's volks goedkeuring of verwerping moet innemen , de Burgers met klokkenflag faamgeroepen, die dan de zaak, bij meer- der- (A) niemeyer Charakttrh des Bybels. III. Deel. I. Stuk Blaas. 45.  I2Ö REPUBLIEKEN, derheid van ftemmen, onherroepelijk beflisfen. Ondertusfchen wordt het fouverain gezag gemeenlijk waargenomen , doch in naam des volks, en bi vertegenwoordiging, door onderfcheiden Raaden, als het ligchaam van den Magilfraat, beftaande uit vier Syndici welke met nog eenentwintig leden den raad van vyfëntwintigen uitmaaken. Deze raad vertoont de waardigheid en majefleit der Republiek , en neemt in den eerden opflag- kennis van ftaatsZaaken en doet dikwijls de zulken af, die van geen groot belang zijn, zonder i.mand te kennen. Deze vier Sijndici worden door de Burgerij verkozen uit de Raadsheeren. Zij bekleeden hunne waardigheid maar één jaar doch treden met eikanderen , het vierde jaar daarna weder in dienst, ten zij er iet tegen hun ware. Eene bepaaling, gefchikt om voor te komen, dat zij zich niet re veel gezags aanmatigen , en gevaarlijk worden voor de vrijheid. Behalven dezen is 'er een raad van tweehonderden, waarvan die der vijfentwintigen een deel uitmakt. Deze raad ftrekt tot bewaaring en hauaüaving van de fouverainiteit des  EENE VERHANDELING. 12? des volks. De leden worden genomen uit het ligchaam der Burgerij, maar de verkiezing gefchied door den kleinen Raad , dat is, dien der vijfentwintigen. Zorgvuldig heeft men ook bepaald, ten einde alle famenfpanning tegen de vrijheid der Burgerij voor te komen, hoe weinige nabeftaanden 'er in dezen Raad te gelijk zijn mogen. In den kleinen is 't geen twee perfoonen van denzelfden naam en familie geoorloofd zitting te hebben , veel min vader en zoon of fchoon-zoon, of twee fchoon-broeders; in den grooten neemt men op het meest zes zodanigen, en niet meer dan één vader ea twee zoons, of drie broeders te gelijk. Nog is 'er een derde Staatsraad van zestig perfoonen; te weten, deze beftaan uit de 25 leden van den kleinen en nog 35 leden van den grooten Raad. Het ambt van den Prociireuz-Qcncraal verdient bijzonder onze aanmerking: Deze is als de middelaar tusfchen het volk en de regeering, en moet toezien op de handhaving der wetten en der rechten van de burgerij, opdat de ingezetenen niet verdrukt worden of eenig nadeel lijden; waaromtrent hij derzelver klagten bij den grooten Raad inbrengt. "Wie  Ï2g REPUBLIEKEN, Wie zou zich niet verbeelden, dat de vim heid van Geneves burgeren achter zoo veele bofc werken voor altijd beveiligd was ? jj0ch neen! de heer chzucht der Ariltokraaten weet alles te ondermijnen, en niets is voor haare inkruipingen ongenaakbaar Geneve is in de gefchiedenisien een doorluchtig voorbeeld hoe de rechten van den vrijgeboren mensch aangefchonnen worden, hoe de burger geftadig en rusteloos moet kampen en worllelen, onophoudelijk op zijne hoede zijn, zo hij zijne vrijheid en voorrechten wil bewaaren. j\iet alleen dat meermaalen de grootfte wakkerheid en onvertzaagdheid gevorderd wierden . om het geweld der Hertogen van Savoien, die van ouds aanfpraken op het gebied der Stad maakten , af te weeren , maar inwendig binnen de muuren was het gevaar onëindig grooter. De algemeene vergadering der burgeren werd van tijd tot tijd verfchoven, naauwlijks zag men hen meer famenkomen; het voorwendzel was, dat deze last te groot ware voor den burger, om telkens te vergaderen , met verzuim dikwijls van hunne huislijke bezigheden. >— Wie weet, hoe veelen men hiervan overreed, en door dit fchoonfehijnend voorwendsel had in flaap gewiegd?  ÈÈrtE VERHANDELING. HQ Wiegd? Burgers, die hunne vri heid beminnen , behoorden uit dit voorbeeld te leeren, om altijd op te letten, en des te meer té Wantrouwen, hoe ftreelender vleitaal de grooten tégehs hun voeren. Eindelijk gingen de oogen Open, verfcheiden keeren zag men, bijzonder in het begin dezer eeuw, pogingen in het werk fteilen , om de voortkruipende Ariftocratie te beteugelen; men kwam zelfs tot daadlijkheden. —— Meermaalen werden akkoorden getroffen, die even zo dikwils door den Arilto> craat werden verbroken en met voeten getreden. Tót dat ten laatlten de lang getergde moed der Genevoifen in onze dagen ontvlamde , en den Ariftocraat beteugelde. — Deze, ziedende van Wraak en liever zijn Vaderland ten prooi ziende aan het verderf, droeg zorge de hulp van buitenlandfche Mogendheden te verkrijgen ; de troepen van Frankrijk, dat Frankrijk, welk da vrijheid aan den Noord- Amerikaan heeft herfteld , maar aan den anderen kant het dapper Korfika onderjukt heeft, verCenigden zich mee de legerbenden van den Koning van Sardini'ên.. Hertog van Savoycn , en het nabuurig Kantor. Bern voegde hier Zijne Regimenten bij ; dc verëenigde legers floegen zich voor Geneve neder. De Zwitzer leende' dus zijnen arm, om ÏI. deel. I zijnen  I30 REPUBLIEKEN, zijnen bondgenoot van zijne vrijheid te beroo- ven. Wat zou au de'vrijheid-liefde hier vermogen tegen de faamverëenigde raagt van drie verbonden mogendheden? De edel¬ moedige burger verkoos te buigen, liever dan zijne vaderftad te zien verwoeiten, het welk de Ariftociaat in koelen bloede zou hebben aanfchouwdl zoo geweldig is de zucht om te heerfchen! De Overheerfchers traden dan aan het hoofd der vreemde troepen ter Stad in, die tevens door een aantal van haare werkzaam,fle en beste burgeren werd verlaren; welke liever verkozen in Jerland, van de wereld afgefcheiden, zich neder te Haan , dan hunnen vrijen hals onder het juk van magtige medeburgers te buigen. Nu was de voorige welvaart van Geneve aan het kwijnen geflagen , de gedaante der Stad was doodsch en treurig; maar wat raakt dit den heerschzugtigen ? Hij zit op den eereftoel, en dat is zijn wensch en leven.' Thans, denkt mijn lezer, is het uit met de vrijheid , die Geneve zoo lang heeft gehandhaaft! de beste burgers geweeken, ver, heel ver uit het Vaderland! de Arifiocratifche Conflitutie, geguarandeerd door drie mogendheden , is nu onwankelbaar gevestigd? —Het is voor  EENfc VERHANDELING. ï$t Voor de weinige eerlijken en deugdzaamen, dié onder hec juk zuchtende, echter te naauw aan hunnen geboorte- grond verkleefd waren , ortmoogelijk, om ooit eenige uitkomst te hoopen, of zelfs te denken aan het herflel der vrijheid. Doch zó wankelbaar zit de magt, die haaren grondflag niet heeft in recht en billijkheid, en die niet onderfchraagd word door de liefde en genegenheid der burgeren. — Onvoorziends bezielt de oude Enthufiasmüs~ voor de vrijheid de in. wooners van Geneve , onverziends loopt men te wapen , doet den Ariftocraat beven , bedwingt het vuur der gewapende foldaaten, wel» ke de overheerfchers als hunne lijfwagten aanmerken , met geweld van water, uit de brand» fpuiten. Geene middelen Zijn te vreemd, wanneer de zucht tot vrijheid een volk bezielt. Dan is een olTenflok een geducht wapentuig in de hand van samgar , wanneer hij zijn Vaderland befchermt tegen den Krijgskundigen Füiftijn, geene magt vermag de magt te weêrftaan, welke de vrijheid en het Vaderland een recht geaard volk doen uitoefenen. Ia weinige uuren is de vrijheid van Geneve herfteld; het geen onmoogelijk fcheen in het oog der wereld, is daadlijk gebeurd. Gelukkig, driemaal gelukkig Geneve zonder groote bloed.  132 REPUBLIEKEN, ftorting, en dit is het wenschlijkfte voor den vriend van het menschdom , hebt gij gezegepraald! Onder de begunftiging der Voorzienigheid, die ti een gepast oogenblik deedt waarneemen, kunt gij nu bjj het genot van volksvrijheid, weder bloeien. Gij hebt niet te fchroomen, voor uitheemfche magt, nu Frankrijk zelf werkzaam word, om het Staatlijk gebouw der vrijheid op te rechten tip vaste grondflagen! , Toon 6 Geneve, dat deugd- zaame burgers, die zich onderwerpen aan, en gedraagen naar de voorfchriften van het Natuurrecht , aan alle menfehen eigen , de vrijheid weten te genieten,zonder voor losbandigheid of regeeringloosheid te vreezen te hebben. De Hemel zegene u! De almagtige, die zich verblijd in het geluk zijner fchepzelen, beveilige en befcherme u met den arm van zijn Alvermoogeul Met deezen wensch verlaten wij het gelukkig Geneve, waardig, dat elk vrijheid-minnaar het zegene, en fpoeden ons tot het voltooien van onze befchouwing der Republieken. In eenen hoek van Dalmati'én verfchuile zich d« Stad en Republiek van Ragufa: klein van  EENE VERHANDELING. 135 van uicgeftrektheid, maar groot van vermogen. Alle de inwooners kunnen rijklijk hun beltaan vinden , en de Koophandel bloeit , zodat de-, f,tad weinige jaaren geleden drie of vierhonderd Scheepen in zee hadt. Haare regeering is Ariifocratisch, zij heeft haaren fenaat en Edelen, doch ter beteugeling van de uitfpoorigheid in het gezag, gaan alle de Ambtenaren om de zes weeken af, en de doge of Hertog verandert elke maand. Door de gematigdheid der regeering is de rust binnen dezelve gehandhaafd, en alle onrust word zorgvuldig buitengeflooten, met het fluiten der poorten voor Zonnen.ondergang. Dus heeft deeze kleine Staat zich eenige eeuwen Itaande gehouden , onder de befcherming van den Turfchcn Sultan, wien Ragufa eene jaarlijkfche fchatting betaalt van 250CO jouden kroonen. Voor deeze fom ver¬ leent de willekeurigfte defpoot zijne befcher- ining aan de ftille vrijheid. Dit moeten wij nog van het gerneenebest van Ragufa aanmerken: Het mag niet anders, dan eene enkele Steenklip zijn , men ziet er echter zo veele boomgaarden van mijrthen, lauwrieren, wijnftokken enz. dat, die er voorbij vaaren, daar door als in verwondering worden weggerukt.— Een bewijs van die eeuwige waarheid , dat de I 3 vrije  13* REPUBLIEKEN^ vrije mensch, het kunstwerk der Godheid, door zijne werkzaamheid en ijver in ftaat.is, om de barre rotzen en onvruchtbaare woeftijnen in koorenrijke akkers , grazige landsdouwen , of bekoorlijke lusthoven te veranderen , terwijl hij, die een flaaf is geworden, den grond weiken hij betreedt, als 't ware, befmet, zoo-; dat die , als door een' vuurigen oolicnwind verzengd en verfchroeid, nu ïweigert zijnen bewooner, als zulks onwaardig, te voeden! Welk een akelig tooneel, zoo affchuwelijk voor een gevoelig hart , als de befchouwing van een ftillen cn vrijen Staat, hoe klein die ook zij, bekoorlijk was, ontdekt ons Peolent Een wonderlijk faamenflel van Staatkundige Conftitutie ! Een Koningrijk, eene Republiek, beide te famen, en geen van beiden. Een Koning, die geenen invloed heeft, om de losbandigheid der trotfche edelen te beteugelen ,ende verwarringenen verwoestingen, die zij allerwegen aanrechten, te ftuiten. Edelen, die in dediepfte onkunde, verwaand op hunnen adel, al waf menfchelijkheid heet, met voeten treden. Alle de gebreeken van het gedrochtelijk Leenreekt heerfchen hier; „ ëeii recht," gelijk:Ife- ft'a  EENE VERHANDELING. 135 Un 'O te recht fchrijft, zonder grondwet en van'duizenderlei gedaanten; een onbepaald recht, op het vooroordeel, op overleveringen, op gewoonte gegrond, en derhaWen altijd voot den fterkeren buigzaam en fchiklijk; een voortbrcngzel der barbaarschheid , het welk de flavernij en de dienstbaarheid heiligt, en alle verzachting der zeden bijna onmooglijk maakt." De regeeringsvonn van Poolen bedoelt, zegt M ont ESQUiEU ergens, de onafhanglijkheid van bijzondere lieden, en eindigt in de gruw- z,amfte onderdrukking. Hoe beklaaglijk is het, dat een groot en moedig volk, gelijk in de daad de Poolen zijn , onder eenen Koning, di* beter tijden .waardig was, nog bijna in de duifternisfen van de veertiende eeuw gebleeven Zijn< een volk, het welk geduurende veele eeuwen wanörd. en verwarring voor vrijheid aanziet een volk, door ongebondenheid tfn (la- vernij e'ven zeer ongelukkig. Welke zijn de gevolgen geweest ? Inlandfche beroerten, üroomen van burgerbloed hebben gevloeid en de verflagen lijken der burgers hebben Polent graan- © GtftMei. de, ttwrU-H. U. DeeU BUiz, Mt. I 4  t E F ü H I H E N, FWrm velden vet en vruchtbaar gemaakt; cndehjk hebben drie magtige uabuurige mogendheden , met welk recht ? fpant vrij uwe vermogens in, gij, die kundig zijt j„ het Recht der I\atuur en der volken , en zegt ons, met welk recht? Poolen verdeeld, en elke voor zich eenen grooten brok lands daar van afgefcheurd. En wat het overgeblevene betreft, Helaas' te vergeefsch hoopte de menfchenvriend, dat dit overig gedeelte uit de handen van het Defpotifmus eene vrijheid zou verkreegen hebben, welke, indien het die wel zou.weten te gebruiken voor hetzelve het gelukkigfle werktuig van eene waare grootheid en duurzaamen bloei kon vertrekken, De uitkomst heeft deze verwachting te leur gefield. De Staatkunde heeft den cHendigen toeftand van Poolen verergerd , indien die kon verergerd worden, zij heeft dien 011herflelbaar gemaakt! Zie hier het ftuk , door de afgezanten der drie Mogendheden den 13 September 177, overgeleverd; hetwelk den lezer het beste denkbeeld zal geven van de veranderingen, verbe, termgen kunnen wij niet zeggen, in het Rijkspelhiur van Pto'.en gemaakt. » Os  EENE VERHANDELING. 137 ,, De Hoven Hellen zoo veel bclangs in de bevreediging van Poolen (inj , dat terwijl men pereed is, om de verdraagen te tekenen en te bekrachtigen, de Staatsdienaars geen oogenblik van dien koftelijken tijd kunnen laaten voorbijglippen , zoo noodzaaklijk tot herftel der orde en rust van dit Koningrijk. Wij leveren daaf om nu aan de afgevaardigden over een gedeelte dier Hoofdwetten , omtrent welker bekrachtw güig onze Hoven geen tegenfpraak zullen dulden," „ I. De Poolfche kropn zal voor altoos verkieslijk , en alle opvolging uitgeflooten zijn; wie ook deze wet zal tragten te verbreeken, zal een vijand zijns vaderlands verklaard en als zodanig geftraft worden." (V) „ n. C»z) Alle tij.len zijnaan elkanderen gelijk! Debeerschzucht ipreekt altijd dezelfde taal. Eerst zachte en flreelende woordeti , van leyred'gen , rust herflel'en, maar he' einde fleekt als de flaart van den Seorpiöen, geen tegenfpraak aulden. Wanneer zal eens een vrijmoedige wijze opftaan , die ons in een woordinbo- k de eelne betekenis van d? taal der hcerschzucht verklaaren , en het menschdom verlichten zal ? (,») Door dit eerfte Artikel wordt het huis van I 5 Saxen  I38 REPUBLIEKEN, „ II. Vreemde dingen na de kroon, de geduurige oorzaak zijnde van onlusten en verdeeldheden , blijven voor altoos geweerd, en zal men vastftellen, dat voortaan geen perfQon tot Koning van Polen en groot- hertog van Li* thauwen kan Verkoozen worden , dan een gebooren Pool van adelijke afkomst, en Landgoederen in het Rijk bezittende. De Zoon , of kleinzoon eenes Konings van Poolen kan, onmiddelijk na den dood Van Vader of Grootvader, niet verkoozen worden: naa het tusfehenverloop van twee Regeeringen, zijn zij eerst verkiesbaar." (0) „ III. Het Rijksbefhiur van Poolen zal voor altoos vrij, onafhanglijk, en van eenen gerneenebest-regeerings-vorm wezen." Cj>) IV. Saxen mét alle vreemde Vorflen , die door de Landen hunner Erfheerfchappij gewige aan Polen zouden kunnen bijzetten, onbekwaam verklaard , om den Poolfjien troon te beklimmen. 00 Door het tweed* verdwijnt slle ukzigt op erflijke oppermogendheid, en blijft liet Rijk blootgefleld aan alle de onheilen van eene verkiesbare Mo« narchk. (ƒ>) Door het derds wordt htt Wierum veto , met alle  EENE VERHANDELING. I39 „ IV. Het waare beginfel des gemelden Rijksbeftuurs beftaande in de flipte uitvoering der wetten, en het evenwigt der drie Staaten, naamlijk de Koning, de Raad en de Ridder* o/de, zal er een ftandhoudende Raadsvergade* ring opgerigt worden, bij welke de uitvoerende magt zal huisvesten. In dezen Raad zal de Ridderorde , tot hier toe uitgeflooten van het beltuur der zaaken , in den tusfclien tijd der Rijksdagen, toegelaaten worden," (j) Hoe laag is een land niet vernederd , In het welk vreemden de wetten en Conflitutien voorschrijven , en dat zijn regt aan de tusfehenkomst van een buitenlandsch leger Verfchuldigd moet zijn! De Inwooners van Poolen worden verdeeld in edelen, geeftelijken , burgers, en boeren; deeze laatften zijn allen lijfeigenen of flaaven, en olie de verregaande voorregten der Edelen ia de grootde uitgeflrektheid bekrachtigd. (5) Door het laatfle zijn de voorrechten der kroon, bevocrens reeds te zeer gefnuikt, nog ms« vtrniin- ierd.  uo Republieken,' cn de waardij van een landgoed wordt niet zo zeer gerekend naar de uitgeflrektheid des gronds, can wel naar het getal der boeren, die van den eénen meefter tot den anderen overgaan, als zo veele beeflen Het is waar, eenige weinige edelen, waardig, dat de menschheid hunne gedachtenis door ftandbeelden vereeuwige, omdat zij haare rechten erkend en geëerbiedigd hebben! hebben volgends de beginzelen van waare edelmoedigheid gehandeld , en het gewaagd , vrijheid aan hunne boeren te fchenl:en. De eerfte Edelman, die zijnen boeren vrijheid verleende, was zamolski, voorheen groot Kanfelier; in den jaare j76b gaf hij vrijheid aan zes dorpen in het Palatinaat van Mafovia, en zijn doorluchtig voorbeeld is door eenige weinige gevolgd , en door Prins sTamslaus, neef des Konings van Poolen met vT-eI ijver onderfteund Doch met dit alles is de heilftand dezer bevoorregte Poolfche Boe. ren niet vast; want, fchoon een Heer hun vrijheid fchenke, kan hij dezelve aan hun niet verzekeren ; de opvolger van den Heer kan hen weder in den ouden ftaat van flaavernij dompelen. Met weinige woorden.-de volgende is de toeftand van  EENE VERHANDELING. 141 van Poolen. Een verkieslijk Monarch met eene zeer bepaalde magt; de groote officiers van Staat bezittende hunne bedieningen, voor hun gantfche leven: en onafhanglijk van 's Konings gezag; Koninglijke leenen; de groote Adel boven bedwang; de Edelen alleen vrij, en bezitters van Landen, Leengoederen, Krijgsdienflen en grondgebied; de Koophandel kwijnende, de Burgerftand verdrukt, de Boeren fjaaven. — Kortom de Poolfche vrijheid de bron der ellenden van Poolen; en Poolen het ongelukkigfte aller landen. Deverfhndigen onder de Inboorlingen zei ven erkennen dezen betreurenswaardigen toefland. Een perfoon, wel bedreeven in de Landswetten gaf aan coxe, wiens brieven goede en leerzaame berichten behelzen, op zijne verwondering in ieder geval van misbruik der vrijheid, ten antwoord: „ Indien gij de verwarring en regeeringloosheidkendet onzerRijksgefteltenhTe, zoudt gij u over niets verbaazen: menigvuldige bezwaaren zijn er onvermijdelijk in de beste geregelde ftaaten ; wat moet dan het lot van ons rijk niet wezen, 't geen van alle Staats-beftuu- ren het flegtfle heeft?" Een ander, hec jammerlijk lot zijns Vaderlands beklaagecde . iiec  142 RE PUBLIEK ÉN, liet zich dus hooren : „ De naam van Fooien is nog overgebleeven , doch het volk beftaat niet meer: een algemeen bederf, en omkoopbaarheid wordt bij lieden van allerlei rang gevonden. Veelen van den voornaamften adel fctoamen zich niet, jaargelden van vreemde Hoven te trekken. Deeze geeft zich openlijk uit voor een Oofienrijker, een tweede voor een Pruis, een derde voor een Franschman, en een vierde voor een Rus." Nu behoeven wij ons niet te verwonderen, wanneer deze zelfde Reiziger ons van den toefland des lands zegt, zoo als hij dien vond tot aan Crakow weleer de hoofdftad van Poolen. „ De wegen waren flegt, de dorpen weinig , en zagen er boven alle befchouwing deerlijk uit; de hutten alle van hout gebouwd , fcheenen de verblijfplaatzen der ellende, alles droeg de doorflaandfte merkteekens van de uiterfte ar. moede. ■ Crakow zelf is wel ruim van omtrek met haare voorfteeden, doch zo fchaars bevolkt, dat de voorfteeden naauwlijks 16000 zielen bevatten, en de ftad buiten de voorfteeden telde in 177Ö niet meer dan 8894 zielen. Elk huis bijkans draagt de droeve merktekens van Vervallen grootheid, de kerken alleen fchijnen des  EENE VERHANDELING. I43 den ouden luider behouden te hebben." Zijne befchrijving van de landsgefteldheid tusfchen Crakow en fFarfchow, de tegenwoordige hoofd- en hofltad , is niet een zier vrolijker: „ zonder, met de daad deezen oord doorreisd te hebben, zou ik mij naauwlijks een denkbeeld hebben kunnen vormen van eene' zo nasre land* llreek; eene diepe ililte en fombere eenzaamheid heerfchen, door bijkans die geheele uitgeflrektheid , en met weinig tekenen van een bewoond , en nog minder befchaafd land. Warfchow heeft over 't algemeen een droevig voorkomen, en levert den flerk bij elkander affteekenden toon op van rijkdom en armoede, van weelde en behoefte, 't geen in elk gedeelte van dit ongelukkig Land heerscht. De ftraaten zijn ruim maar liegt onderhouden; de Kerken en openbaare gebouwen groot en trotsch; doch het grootfte gedeelte der huizen, bovenal in de voorlieden, is gering, beftaande uit ongefchikc opgehaalde houte hutten,'' Neen, mijn hart krimpt, mijnmenschlievendc geest weigert zich langer te bedroeven met'het befchouwen van deze akeligheden ! Indien de Hemel eens de beginzelen van waare Vaderlands, liefde, van edele bezeffen van de vrijheid en waar-  144- REPUBLIEKEN, waarde des menfehen, van eensgezinde beWfo gingen tot bezorging van het algemeen belang den Poolen , indedaad een grootmoedig volk, inboezemde; indien eens de dartelheid der edelen, beteugeld Wierdt; hoe zou de werkzaamheid herleeven, hoe zou de welvaart het gelaat des vetten en vruchtbaaren aardrijks in Poolen vernieuwen ? dan zou de boer al juichend het goudgeele koorninzamelen, de burger en Koopman door bloeiende handteeringen en vrij vertier rijkdom en overvloed in dat Land brengen, daar de gunstbewijzen des hemels thans vernietigd worden door de verkeerheid der menfehen, dan zou de adel eene waare grootheid genieten. Poolen zou niet meer de Speelbal der vorften behoeven te wezen , maar zijne önafhanglijkheid kunnen handhaaven tegen allen , die er eenig- attentat op zouden durven wagen. Wie wenschtniet zulk eene gezegende omwenteling aan de ongelukkige Poolen toe , indien hij waarlijk een menfehenvriend is ? Thans ftrijkt mijn befpiegelende geest, vermoeid van het befchottwen van zoo veele rampzaligheden, daar het ongelukkig menschdom mede worftelt , neder in Nederlandfche geweften , in mijn Vaderland. Welks vrij¬ heid  EENE VERHANDELING. 145 heid en gezegende toeltand door zoo veel uennen plagt geroemd te worden! „ Aan de Bclgifche oevers, het zijn de woof. den van 1 s e li n (f), in ftreeken, waar reeds dikwijls de bloeiende Koophandel den verlichten en gelukkigen burger op de Vrijheid of onafhanglijkheid belust gemaakt had: waar de meelte Steeden en landen reeds lang groote voor* rechten verworven, en eenen uitmuntenden trap van bloei en bevolking bereikt hadden; werdt de geest der vrijheid in de zestiende eeuw gaande.'* „ Verfehrikli ke onderdrukkingen en vervolgingen zetten denzelven aan , en rechtvaardigden hem. Zijne gevolgen waren ongelijk. De rijken en verwijfden, (de X Provinciën) vielen weder in hunne ketenen. De armen en dapperen (de VII Provintiën) bevochten, nadat zij lang te vergeefsch een' Heer gezocht hadden, «ene volkomene onafhanglijkheid." „ De rijkdommen, de koophandel, de welvaart verlieten weldra de eerften, en fteegen bij ië CO Gtn/iUd. der menschh- II Deel. Bladz. 2*5. II VLZU K  I4Ö REPUBLIEKEN, de laatften in den fchoot der vrijheid tot zulk eene hoogte, welke zij nocli in h'etnaarftig Karihago, noch in het i'chrand.r Fenetiën ooit bereikt hadden. Met eene buitengemeene fnelheid verhieven zij , van groote deugden onderfleund , dit nieuw gerneenebest tot eene grootte , waardoor het voor de grootüe Monarchen der aarde ontzachlijk wordt." „ Door den overvloed , de rust en de weelde ontzenuwd, door zvvaare en kostbaare oorlogen uitgeput, verviel het zeden in eene onmagt, die nog duurt, en nog veele Eeuwen duuren kan.'' Indien niet door de laatfle hevige fchokken van mijn Vaderland de gemoederen nog te zeer verhit waren , dan dat bedaarde befpiegeling en befchouwing met eenen vrijen tred ongehinderd zou kunnen omwandelen, welk eene floffe voor wijsgeerige overdenkingen zou deze Republiek niet opleveren ? —- Wat zou er niet te leeren zijn, uit de menigvuldige en eikanderen geftadig vervangende omwentelingen en fchokken, die Nederland heeft moeten doorftaan? —— Eene Republiek,gevestigd midden onder het gedruis der wapenen, toen er noch plaats noch ge- fege'a-  EENE VERHANDELING. J47 tegenheid was, om een geregeld plan van regee. rings-vorm vast te ftellen , buiten en behalven enkel en alleen de zoo vermaarde, en zoo goed naartijds-omfhndighedenmooglijk wasJngerichte' Unie van Utrecht, welke echter naauwlijks als een grondwet kan worden aangemerkt, daar zij. een verbond tusfchen vrijë en onaf hanglijke ge-' westen uitmaakt;'eene Republiek, even om die reden, in onderfcheiden tijden zoo onderfcheiden beftuurd-, zou ons den bijzonderen zegen des Hemels en der voorzienigheid doen eerbieden, die door de koele en bedaarde gefteldheid der Batavieren met taai geduld en lijdzaamheid te wapenen , ons Vaderland tot hier toe heeft ftaande gehouden, als 'een wonder in het oog van alle Wijsgeren. Thans is door de inwooners van allen rang en ftaaten de oude ConfHtutie of regeeringsvonn van deze Republiek met plegtïgen eede bezwooren , wij twijfelen daarom niet , of de ééne of andere kundige pen zal ons den eenen of anderen tijd in een opzetlijk daartoe gefchikt, onpartijdig, mensch- vaderland- vrijheid- en waarheidlievend werk onderrichten , hoedanig het met de eigenlijke aart van deze oude Couiticutie der Republiek gelegen is. K 2 D«-  I48 REP UB. EENE VERHAND. Dewijl wij tot een onderwerp van deze natuur ons vermogen te zwak kennen , maaken wij hier eene einde van deze Verhandeling over de Republieken. Ach ! mogten eens alle verwarringen over de geheele aarde eindigen in een algemeen Jierftel van het geluk en de waardigheid der men. fchen ! Mogten wij of onze nakomelingen ui" alle duifternisfen een heldere zon van vrijheid en welvaart zien doorbreken, en het menschdom zich verëenigen, om door deugdzaamheid en edelaartigheid het algemeen weizijn te vestigen, zoo ver er volken woonen! ——  DE V R IJ HEID. X. oen de aarde was gezoldert op zijne vesten; toen de afgronden in hunne hooien gekerkerd, en de natuur met alle haare voorbrengfelen gefchapen waren! tischte de wonderdoen¬ de God, dat er zekere verhevene fchepzelen, in den allervolmaakften (land zouden gewrogt worden ; deeze fchepfelen, hoe zeer van hunnen eerden ftand , naderhand ontaart, bleeven echter de evenbeelden der Godheid, voor zoo veel de eigenfchappen van den Alregeerder aan hun zijn meedegedeeld, en 't is uit dien hoofde niet alleen maar ook uit hoofde der betrekking tusfchen God en den mensch, dat wij vrij en onafhanglijk gebooren zijn. Deeze natuurlijke vrijheid, die in de eenvoudigheid der eerde tijden, zoo agtbaar en verhoeven was, moest den mensch aanleiding geeven , om zijn geluk te bewerken, het welk hij, zijne kindschheid ontwasfchen , bij de voortplanting van xijn gef)a:rt, begreep, daarin te K 3 be-  150 D E V R !J H E I D. beftaan, dat hij eene burgerlijke vrijheid inftrt. de om zig te beveiligen , tegen de ondernee. mingen van zijns geiijken. 'Deeze vrijheid, die niet belten kan , zonder deugd, nam allengs, en naar maaten de ondeugden toenaamen , bij trappen af, zoodanig , dat de ftoutmoediiften, door list en geweld, zig eene heerfebappij bogonden aantematigeir, en die vervolgends op zommige plaatzen zoo krachtdadig uittebreiden ,' dat de mensch genoodzaakt wierd, zijn goederen en leven te ftellen in handen, van een of meer dwingelanden. Het menschdom 'onder hun wttdèlfjk gefolterd , wierd wanhopend! enigen naamen het zwaard in de vuist , en , door een allesoverheerfchend ent'iuziasmm bezield, ontrukten zij zig aan de woede der gekroonde barbaaren , en verdeelden zig in gemeenebesten! anderen minder magtig, of minder onderneemend', waaren tevreede, dat zij zeekere voorrechten bedongen, die in de daad niets anders waren, dan overeenkomften , om niet meer zoo geweldadig behandeld te worden. Dus is de vrijheid, die ons in eenen zoo volkomen graad toebehoorde, een prooi geworden van  BE V ï IJ H E I D, IJl Tan 't geweld , en afhangüjk gemaakt van hun, die volltrekt geen recht hebben, om hunne natuurgenooten te beleedigen o£ te verdruk-. ^enj en egtcr is zeeker gedeelte van het mensch dom nog dwaas en barbaarsch genoeg , om even als ixion (s) eene fchaduw te omhelzen, en te gelooven, dat zij de vrijheid in de daad bezitten.— Is het vrijheid , dat een Koning nog zoo ver boven de wetten verhoeven is, om woedende oorlog :n , dielanden en volken verdelgen, zonder kennis van de hoofden zijn's volks te kunnen onderneemen ? is het vrijheid dat hij naar zijnen willekeur drukkende belastingen oplegd, en over de goederen zijner, onderdaanen befchikken mag ? is het vrijheid , dat hij de wetten kan doen fpreeken en zwijgen als hi> wil ? Is het vrijheid dat men in een Republiek, de vrijheid der drukpers aan ijzeren banden legd ? dat men in Venetien enz. Raads. gSecr, Scheepen en Burgemeester word, niet om 't volk gelukkig te maaken , maar om zig zelf in aanzien te brengen, zijne familie to.t patrices te vor- ff) De fabel leerJ ons van ixion dat hij de wol. Xen wilde omarmen ; o v 1 D1 u 1. . K 4  15* DE U !J H E IJ, vormen, en anderen van het hunne te berooven? Neen, deeze dwingelandij loopt re zeer in 't oog;, om die niet te verfoeien, en echter heeft men de kunst uitgevonden, om't gemeen te doen zweeren , dat het vrij is. 7,oo lang een gerneenebest zig op geene vaste en evenreedlge Conflitüfit of regeeringsvorm , w«ar bij, door de wetten , het evenwigt tusfchen Regenten en Burgers bepaald is, kan beroemen j, mag het geene aanfpraak op de vrijheid maaken. Daar de zeeden m fbsbandigheid verkeerd, en daar de deugden weggevlooden zijn, daar is geen vrijheid ! daar de vorst zijnen plicht verraad, en de regenten de wetten en 't recht verbaden, daar is geen vrijheid; daar is moord, fchrik en verwoesting' De waare vrijheid is dat vermogen, "t welk ieder mensch bezit om vrij te denken , te fpreeken en te handelen , deeze vrijheid kan hem niemand met eenige fchijn van reeden ontneemen, ten zij hij zig febutdig wil maaken aan eene hoogst flrafbaare misdaad tegen God, en de menschheid, De  DE V R IJ H E I D. 153 De natuurlijke vrijheidis een gefchenk van hec opperweezen, het welk zoo ver boven het geweld verheven is, dat geen dwingeland de macht heeft het menschdom daarvan te beroovcn; Wel is waar, dat het zwaard der tirannen en den ftoet van beulen die hun omringen, iemand in zoo verre kunnen verdrukken, dat hij voor een tijd aan hunne onnatuurlijke beveelen , moet toegeeven; maar! nimmer kunnen zij hem die vrijheid betwisten, dat hij hun in de ziel verfoei', hun onverzoenlijk haat, en alleen maar na gelegenheid verlangt, om hen van de ïetels te helpen rukken , die zij onrechtvaar- diglijk bezitten. Deeze vrijheid is de dierbaarfte en de troostrijkfle, zij fteld ons fchaadeloos voor de rampen, die wij van trotschaarts mogten komen te lijden, en zij geeft aan de ziel dien moed en die Merkte, waar meede brutus cf.zar velde, en waar door ripper da fchrik en dood, onder de benden van Philips , voor Haarlems wallen verkondigde! - Over het algemeen is de vri.heid daarom hoog te fchatten ,• wijl niemand vrij kan zi;n, die niet eerlijk is! . , . Want K 5 den  154 » E V R IJ H E I D. den eerlijken man , nooit gewoon te bukken voor die affchuwlijke laagheeden , welke veel tirannike grooten , hem zoeken ie doen ondergaan , ontwijkt den overvloed , lescht zijnen dorst alleen met water, en (tilt zijnen honger met brood, om in een foort van wellust, die ons der grooten gunst onmoogüjk kan fchenken , uit te kunnen roepen: Ik ben vrijt dit denkbeeld bekoord hem; dit denkbeeld vereenigd hem met zijnen God , den God der vrijheid i De arm Me volken, waren de eerlijkfte en tevens de vrijde! het is uit hunnen fchoot, dat wij die fiere helden hebben zien opdaagen, die de wereld verbaasden, en die nog door fchrikdieren , noch door pijnen , noch door goud , konden vernederd of bedorven worden. —— Welk Nederlander bewonderd niet, die necderige, maar door hunne deugden in de reien der heiden gepJaatfte voorouders; die , om het twaalf jaarig heiland met Spanje te fluiten , ie têet , met hunne reiszakken bij zig , en met ricmpjens 'op de fchoenen, naar de Staatsvergadering gingen , en onderwegen zig needer7 zetten , om wat brood en -kaas te eeten ! welk trotsch  DE V K IJ II E I D. 155 trotsch gezigt , den Spaanfchen Gezant, die voorbii voer, deed zeggen , alle de naasten mijn'. Konings zijn niet in ftaat dit volk te dwingen; (t) men vergelijke deze tijden bij de hedendaagfche, en men herhaale driewerf, * tempora, ó mores! Zulke deugden, zulke gevoelens kan alleen de vrijheid inboezemen, en 't zijn deeze deugden, die brutus recht gaven, om aan attic u.s te fchrijven , „ ik heb door den dwinge„ land in het hart te ftooten, een plechtig qfj, fer aan 't Vaderland toegewijd !" (tij deeze grootmoedige denkbeelden, maakten de Romeinen tot mcefters der aarde, en de Grieken tot voorbeelden van deugd en heldenmoed; —— wie gevoeld niet al den aandrang van 't gezegde van aristides den athenienfer , tegen, de Gezanten van mardonius Veldheer van xerxes „ gaa zeg hem, dat wij vijanden der ,, Perfianen zullen blijven, zoo langde zon de ,, aarde zal verlichten, en dat wij de verwoes„ ting van onze landerijen, en het verbranden » 011- (/) nu MAuniF.r Gedenkrchiften! («O cato Brieven over de vrijheid I  I56 DE V R IJ H E I D. „ onzer huizen en tempel» eeuwig op hun zul- „ len wreeken ! dit is de taal van een vrij volk tegen deszelfs verdrukkers, en 't blijkt dat zij door den zegen der Almagt bevestigd is, want dat zelve volk floeg duizende vijanden dood , en verdelgde zelfs de geringde fpoore» van hun aan weezen. . Maar! zetdert dat de weelde , de gouddorst en de zedenloosheid, zig in de plaats van matigheid, deugd, en eerbaarheid, gevestigd hebben ; Zeedert dat de Vorften geene andere infpraak, dan die van hun belang gehoor geven, en zeedert 't volk opgehouden heeft zijne waarde te handhaven , is de vrijheid in het oosten verkragt, in 't zuiden onderjukt, in het westen vervolgd , en naar het noordelijk deel der nieuwe wereld heen gevlugt; alwaar zij geliefkoosd , aangebeeden, en befchermd word , zoo lang dit gewest zig op de deugd zal kunnen beroemen. Het zijn de wanbegrippen, en de wreedheden van *t gemeene volk , dat nog even barbaarse!), als in de middeleeuwen h; (v) die de wij- (y)"tsELiN II De«l psg. 3091  DE V R IJ H E I D. 157 wijzen beletten hunne pogingen tot weder opregting der vervallene vrijheid aantewenden en door te zetten! maar ! het zal des niet teegenftaande zeeker gebeur.n , dat plato en lic u r g u s, nog eens uit hunne eerbiedwaardige grafgewelven zullen kunnen boogen, op eene volmaakte vrijheid van geheel 't menschdom, eene vrijheid, die of fchoon de vrugt van duizenderampen, des te onverwelkbaarer zijn zal. naar maate zij op ftandvastige deugden gegrond is. De bewustheid van deeze gelukkige omwenteling, die de menschheid eens voorfpoed en weltevreedenheid zal aanbrengen, zijn wij verfchuldigd, aan de voorligtende wijsheid van montesqieu, hdme, den burger van St. Remo, en van zoo veel andere uitfteekende mannen! Ondertusfchen is dit het meest te bejamme. ren, dat de onderdrukking der vrijheid over al waar zij ondernomen is, door Soldaaten, wier eer met de vrijheid ftaan of vallen moest, is ajtgevoerd ! de Vorften en de beheerühers der aarde, fpandden reeds van de vroegfte tijden alle hunne vermogens aan, om deezen eerbiedwaarde gen Hand re verbasteren , en het is hun helaas I »aar »4 te wel gelukt tot nadeel vaa de vrijheid vaa  153 DE V R Ij II E I B, van 't menschdom; hier om geloven wij met Keizer pektinax, (w) „ dat indien ooit de „ menfcbelijke zamenleeving , tot zijne waare „ volkomenheid zal geraaken , de zoldaten als „ dau overtollig zullen zijn; . Men verdeeld de vrijheid, voor eerst. In de natuurlijke , ten tweede. In de Staatkundige , ten derde. In de burgerlijke, en ten vierden. In de Godsdier.ftige vrijheid. De natuurlijke vrijheid, verfchaft aan de ziel die grootmoedigheid, met dewelke wij alle gevaaren en verdrukkingen tarten kunnen, en daar zij 'met de Godsdienst gepaard gaat, bezit zij deeze voortreffelijkheid , dat zij alleen in ftaat is , om de onfchuld te doen zegenpraalen , over de beledigingen, die men haar aandoed. De Staatkundige vrijheid, geeft ons als burgers der weereld , die belang hebben in 't lot der volken; het recht, om over deszelfs' toeHand , en de voor of nadeelen, die daar medé verzeld gaan, te oordeelen, en alle onze ver- nioo- f» vopiscus in probus. §. 20. 1  DE V R IJ H E I D. 159 moogens aanteweuden tot vermeerdering van deezen, en tot afweering van geenen? de Staatkundige vrijheid verpligt ons verder, om alle de bekwaamheden waar meede de natuur en cfè beoeffening ons hebben ongerust, te gebruiken, om het menschdom te verlichten , de deugd aantemoedigen, en zoo veel tot het geluk der maatfchappij toetebrengen , als 't in onze macht is! dus doende voldoen wij aan onze beftemming, en aan de plichten, die de natuur en het vaderland van ons vorderen! De burgerlijke vrijheid beloofd ons, dat wij onder de fchaduw' der wetten , en onder de vleugelen derrechtvaardigheid, veilig zullen mogen verkeeren, en daarom draagen wij, van de befcherming onzer eigendommen verzekerd, gewillig meede in alle de lasten van 't gemeen, waar door wij dan ook een regelrecht aandeel bekoomen, in de voorrechten des vaderlands, welke te befchermeu, tegen de pogingen van binnen en buitenlandsch geweld, onzen heiligen pligt is; eenen pligt, waarvan de verwaarloozing, onze nakoraelingfchap recht geeft, tot verontwaardiging, tot beklag en vervloeking ! De godidiehnigè vrijheid , die "aan Neder. land  1ÓO DE V R IJ H E 1 D. land zoo veele verjaagde Calviniften , ert omzwervende Jooden deed toevloeien! is dat bi lijk eigendom, waarop ieder mensch ten aanzien van zijn geweeten , aanfpraak heeft! een eigendom door d'auto-de-Fcés gedoemd, en door de dweeperij verketterd; een eigendom, dat van a> dê menfchelijke bezittingen , door vuur en zwaard meest beoorloogd , doch 't minst vernield geworden is! en een eigendom waar voor de bloeddorst der Tirannen en de heerschzugt der geedlijkeu , altijd bezwceken is! Het is de Godsdiendige vrijheid , die ons veroorloofd; om zodanige leerftelfels aanteneemen, en te volgen, welke ons overeenkomdig met de algemeene denkbeelden van 't beltaan eener Godheid, die alleen eeuwig, alleen wijs, magtig en onafhanglijk is , het best tot onze zaligheid fchijnen te zijn gefchikt! de verdraagzaamheid tot wier lof zoo fchoon gefchreeven , en tot wier uitbreiding zoo veel is toegebragt, heeft aan deeze Eeuw dien luister bijgezet , dat wij ons bij voorraad over de dankbaarheid van het nagedacht kunnen verheugen? Maar! de teegenwoordige Staatkunde begint dezelve wederom te gebruiken, als eea  DE V R IJ H E I D. IÖI een werktuig tot vergezogte eindens; — het opperhoofd der duitfche Rijksftenden, is met de verdraagzaamheid zoo ver gegaan , dat bij allen onderfcheid tusfchen de Jooden en Christenen opgeheeven, en hun tot den Krijgsdienst toegelaten heeft! De Engelfchen zijn ook verdraagzaam genoeg geweest, om te gedoogen, dat er in London een Mohammedaanfche tempel, gebouwd wierd, van welks plat zij zig zullen getroosten des vrijdags te hooren roepen; Allah , Allah, Mohammed rafoul illah'! De vrijheid wierd van alle tijden aangemerkt, als de grootfte drijfveer tot Edele, manlijke en lofwaardige daaden, en zij is het ook indedaad! naarmaate in de latere Eeuwen de denkbeelden van deugd verbasterden, naarmaate de luxe plaats greep; des te meer ging de vrijheid verlooren.— het was de vrijheid, die Rome en de griekfche gemeenebesten onverwinlijk maakte, maar het waren ook helaas, de ontaarting der zeeden, en de verbastering der voorouderlijke denkbeelden , die hun vernielden , en de fpooren van hun aanweezen zelfs van den aardkloot verdelgden' De Inwooners der hedendaagfche gemeeneII. deel. L bes-  lÓZ DE V R IJ H E I D. besten, kennen even zoo min de vrijheid als de deugd; en 't is aïieen bij die waarlijk edele e:i verftandige zielen , die de verblinde wereld uit hunne fchuilhoeken met recht zoo veele fcheonc lesfen geeven ; dat men den heldenmoed va.i ï.eonidas de ftoutheid van cato, en de wijsheid van cicero aantreft! Van het oogenblik af aan, dat het grondbeginfel om wingewesten te maaken , e:i ijdeleu roem te verwerven, de harten der vor-den beftierde, heeft de vrijheid aangevangen te kwijnen. maar! al wierd de gantfche aarde, door geweld en heerschzugt(overflroomd, al wierd het menechdom bedolven , onder de zwaarte eenes ijzeren juks! —i— zoo zal de wereld, des niet te min tot haaren eerden oirfprong wederkeeren, en door de hand der almagt gelouterd, in eene duurzaame nooit verganglijke fchepping, toneelen van nimmer eindigenden voorfpoed opleveren; Toneelen waarop men zal kunnen zeggen: hier ben ik waarlijk vrij en gehikkig, want het opperwezen dat de vrijheid weleer gefchapen heeft., deed haar ook thans uit haaren asch' herbooren worden. HET  HET NOODLOT. EENE GESCHIEDENIS. N atuur, door den ftilien nacht verkwikt, begon pas te ontwaken op eenen vroegen zomerfchen morgen, en de ontluikende dageraad begon de Oofterkimmen met glansrijk purper te fchilderen. Het Starrenheir verliet zijnen post, en de morgenftar floot de wijkende benden op. Hec gevederd koor der zingende vogeien, het hoofdjen van onder de wieken haaiende , her» vatte vrolijk zijn kwinkeleerend gezang, elk op zi.ne wijze de allengs oprijzende zon en haare eerfle lieflijke ft.aalen begroetende ; de wind fcheeu nog in de armen van den flaap te rusten, geen blaadjen beweende zich aan het geboomte. Helder was de hemel, en onbewolkt, uitgezonderd dat de optrekkende daauwdroppels eenen verkoelenden nevel vormden, welke de wei en L 2 bouw-  1(54 HET NOODLOT. bouwlanden als in eene zee fcheenen te hetfcheppen, om dus op nieuws de hitte der zomer-zonne dien dag te kunnen verduuren. "in dezen aangenaamen morgenftond was eusebius , gelijk wij hem noemen zullen, nadien toch de Lezer geen belang heeft, in den perfoon nader te kennen, gewoon voor den dageraad te ontwaaken, en zich dan in het befpiegelen der verjongde natuur te verlustigen, en de weldaadige voetftappen van den fchepper en regeerer der werelden op te merken, ten huize tiitgeitapt, terwijl zijne buuren, zij, die het naast-gelegen dorp bewoonden, en zelfs de nijvre landman nog den dunnen uchtendflaap genooten , zich op een klein verheven grasheuveltje onder eenen breeden olmboom geplaatst hebbende , doeg hij eerbiedig allerwegen de oogen om zich heen, over de bekoorlijke landsdouwe, en over het voor hem liggende dorp , vol zijnde van verheven gedachten ! Aanbidlijk Wezen! riep hij uit, in zijne befchouwingen, Vader en Weldoener aller wezens, hoe verbazend groot is uwe rijkvolle goedertierenheid! alles, alles getuigt van uwe wijsheid en weldaadigheden! maar boven aüesde ziels-verkwikkende uchtend in den zcmer! Wie kan het klimmend Zonnelicht en deszelfs heerlijke uitwerkzelen be-  EENE GESCHIEDENIS. 165 befchouwen, zonder dat zijne borst gloeit vaa dankbare erkenteniffe! In het midden van deze godvruchtige overdenkingen wendde hij zijne oogen naar het meergemelde dorp, wanneer hij onverwacht in eene landhoeve , die voor aan den ingang van het dorp lag, en die dooreenen naarftigen en vlijtigen landbouwer bewoond werdt, de vlam zag woeden , en ligter laaje ten dake uitflaan. Menschlievend medelijden met den ramp zijner nabuuren, deedt hem ijllings zijnen zetel verlaten , en derwaards fpoeden, om de ongelukkige bewooners en huisgenoten te wekken, gerucht te maaken , en allen hem moogelijken bijHand te bieden, Nu genaderd tot dicht bij het brandend huis, daar 't woeden der vlamme ihtusfehen meer en meer de overhand genomen hadt, zag hij de vrouw van zijnen buurman met haar zoontjen, een kind van o of 10 jaaren aan de hand, ongekleed, en genoegzaam naakt, uit een der venfters gefprongen, het huis verlaten en onder een vreeslijk gekerm , met losfe haairen veldwaards vluchten, gevolgd van eenige huisgenoten , die in den grootflen fchrik en ontfteltenisfe her- en derwaards liepen; zoo nabij gekomen, dat eenige van haare benaauwde L 3 gil*  l66 HET NOODLOT. gillingen verftaanbftar voor hem wierden, hoorde hij haar verfcheiden maaien herhaalen : Ach God ! mijn man ! mijn waardige man! ——— Hij vloog na haar toe, en poogde haar eenige bedaardheid inteboezemen , maar vruchteloos; mijn man ! mijn man! was het eenigfle woord dat hij in deze ijsfelijke verwarring van de ellendige vernemen kon ; genoeg echter, om hem te doen vreezen, dat haar man een prooi der vlamme was geworden. En de uitkomst bevestigde deze vreeze maar al zeer. De goede erastus was door den damp en rook in zijnen Caap geflikt, en zijne tederliever.de echtgenoot had hem niet kunnen ontwaaken, men vo:.dt hem, toen de dorpelingen van alle kanten toegefchooten, eindelijk de vlammen meester werden, onder de puinhoop van zijn huis geheel verzengd en niet kenbaar; te laat was ook menfchelijke hulp geweest, om iet van den huisraad en bezittingen der ongelukkigen te redden, zo dat de rampzalige FiLiDAniets had behouden "dan haar leven , en dat van haaren zoon, een eenig kin:\ EUSEBiusj wiens hart diep getro/Fen was door het lot zijner buuren , haat öödertusfchen de ongelukkige vrouw niet verlaten, nm: haar met  J>1. I. •sdr-A • '"-y^ mam- .' ?nyny 11 rgg.   EENE GESCHIEDENIS.' ï6? met haar kind tot zijnent ingeleid, alwaar hij, bijgedaan door den heelmeester en geeftelijiien van het dorn, haa:e te diep ontroerde ziel alle vertroostingen, en haar oinfteld ligchaam alle hulpmiddelen toediende , die de Godsdienst en de menfchelijke kunde aan de hand Iconden geven. — Lang was alle poging te vergeefsch. De rampzalige en van al wat hr.nr in de v.-ereld dierbaar kon wezen , beroofde filida, luif erde naar geene vertroostende aan.praakcn, en haar zenuv/geftel was te hevig gefchokt, da-. d;t de aangewende hulpmiddelen eenig heilzaam voordeel konden aanbrengen. Van tijd tot tijd viel zij in flaauwten , en daar uit herkomende , fioeg zij de halfgebroken oogen ten hemel, wrong de handen , knerfle op de tanden , terwijl eenige afgebrooken woorden, uit het diepfte van het hart voortgebracht, efl als met geweld het ^eftadig zuchten fmoorende, niets deeden hooren , dan een beklag over haar noodlot, en befchuldigingcn van den hemel, die geduld hadt,dst haar echtgenoot,het voorwerp van haare min , de eenige hoop van haar leven, door de wreede vlammen verflondcn , en zij weduwe, haar kind een lv..ipeIoze wees gelasten was. L 4 Ein-  i6S het Noodlot. Eindelijk kreeg de benaauwde boezem eenige lucht, en afgemat door de bevigfle folteringen brak een vloed van traanen uit de oogen der zwaar bedroefde weduwe. Nu werdt het gekerm heviger; helaas! zeide zij, hoe vervolge mij het wreede noodlot! waarom ben ik niet in de wieg geftorven? Waarom heb ik ooit het Ievens-licht aanfehouwt? Wat mij immer wedervoer , was enkel ramp en ongeluk ! Vroeg verloorik mijne ouders, en was eene beklaagenswaardige wees! Met treurigheid vervlo¬ gen de jaaren mijner jeugd , en daar anderen zich verlustigen in de zonnefchijn van dien bloelenden tijd, was er fleeds duiitemis om mijn hoofd faamgepakt, en ik beleefde louter onhei- len Mijn waarde erastus, met wien ik, door wèderzijdfche liefde verbonden, zoo veel zuurs en bitters gedragen heb , is niet meer! — Helaas.' de wijze van zijn dood! zoo verfchriklijk! Uier begaf haar de fpraak, zij bezwijmde. Men bracht haar te bed, en niet dan met veel moeite bekwam zij weder' haare gillingen en gekerm herhaalende. Dus liep deeze dag, zoo treffend voor het menschlievend en gevoelig hart van eusebius ten avond, en eindelijk zag hij, toen de ftille nacht al het gefchapene tot den rust-aanbrengendeu fiaap  EENE GESCHIEDENIS. 169 fiaap begon te nodigen, dezen ook. haaren weldaadigen invloed op de afgemartelde lijdereffe oefenen; hoewel zij telkens opfchrikte, en ook fiapende nog van tijd tot tijd den naam van haaren echtgenoot noemde, als of zij hem bij en voor zig zag. Zorgvuldig bleef euse- mus dien gantfchen nacht bij haar bed opzitten en haar bewaaken, terwijl haar kind insgelijks te rust bezorgd was, het welk , fchoon nog geen ontwikkeld denkbeeld hebbende van het lot, dat het getroffen had, nogthans door het deerlijkst gehuil en gejammer niet min dan de droeve moeder was afgemat. Dus bracht filida dezen nacht over met bij tusfchenpozen te fluimeren, te fiapen, in den flaap op te (fpringen , te kermen en weder in te fluimeren,- in den nanacht fcheen zij min of meer bedaard, en meer vatbaar voor de troostredenen van eusebius; welke in zijne menschlievende pogingen en hulp onophoudelijk ook de volgende dagen ja weeken aanhieldt , en eindelijk in zoo veire daagde, dat filida , terwijl de tijd, die groote troofter der ellendigen, gelijk volt air 1; hem te recht noemde, hierin voornaamlijk de hand had:, het hevige in de aandoening van haare hartstogten L 5 van  170 HET NOODLOT. van lieverlede verminderde, fchoon eene neerflagtige droefgeefligheid haar bijbleef, en een geduurig beklag over het wreed noodlot alle haare gefprekken vervulde. Op zekeren tijd, dat eusebius , gelijk hij hier in geftadig volhardde, zijn vlijt oefende, om haar onderwerping aan den wil der godheid en aan zijne wijze voorzienigheid voor te houden, als het eenigst gefchikt middel,om frervelingen in de akeligfie toevallen te bemoedigen, en lijdzaam die te doen overwinnen en te boven komen, zeide filida: Mijn waardfte weldoener! dat de Hemel uwe welmeenende goedhartigheid, uwe tedere menfchenliefde aan mij eti mijn kind beweezen, beloone! Maar ach! hoe waar bevind ik het fpreekwoörd , dat het oneindig ligter valt te troosten , dien troost te moeten en te kunnen ontvanren ? Helaas ! was u mijn wreed noodlot bekend , ik twijffel , of uwe godsvrucht en wij.-geerte het niet moeilijk zouden vinden , om in oprechtheid , mij lijdzaamheid voor te houden! Wie kan het noodlot wederf.aan, wanneer het zich onverbidlijk betoont! Dit gezegde gaf aanleiding aan eusebius, om  EENE GESCHIEDENIS- 171 om het voorwerp van zijn medelijden te verzoeken , dat zij hem haare lotgevallen wilde mededee!e:i, indien haar aandoenlijk hart door de herinnering aan dezelven niet te zeer gefolterd zoude worden? Ach! neen.' zeide zij: Iemand, die niet dan rampen ondervonden heeft, wordt als verëeld , en terwijl hij hec noodlot befchuldigt, vindt hij echter nog een zeker foort van genoegen, indien hij zijne onheilen aan eenen vriend of weldoener mag klaa. gen. Hoort dan , vervolgde zij , eene aaneengefchakelcle reeks van onheilen, en oordeel zelf, of niet een zeker onvermijdelijk noodlot den ftervclingen befchooren is? ■ Indien ik wist, dat ik mij boven anderen van mijne medemenfehen had fchuidig gemaakt aan eenige euveldaad of buitenfpoorigheid, geern zou ik gelooven, dat eene wijze regeering alles beftuurde , of dat ik Hechts de ftraffe en kaftijding mijner wanbedrijven ondervond. — Ik ben van goede en deugdzame, tevens ook redelijk bemiddelde ouders geboren, doch mijne moeder overleed in het kraambedde van mij, en naauwlijks was ik vierjaaren oud, toen ook mijn vader fterf, zoodat i!c in de tederlte kindsheid eeneweeze, eene hulpeloze weeze gelaten wad. Mijn vader hadt'voor zijn overlijden , al-  172 HET NOODLOT. alzoo ik geene nabloedverwanten had , twee van zijne bekenden , die hij voor reehtfchapen heden en eerlijke menfehen hielde, tot mijne voogden aangefteld. - Maar was hij wei de cerfle, die bedrogen werdt door het uiterlijk voorkomen van fchijnvrienden ? Deze voogden beftuurden mijne zaaken zoodanig, dat de burgerlijke nalatenfchap , die mij van Wijne ouderen was aanbeitorven , verdween , zonder dat ik 'er ooit iet van bekomen heb, door de trouwloosheid mijner voogden, terwijl de één derzei ven mij in zijn huis opvoedende, zoodra ik daar toe in flaat was, mij tot de gering, fle huisdienflen als meid gebruikte, daar ik tot beloning veele bitze woorden ontving. En zie daar, hoe mijne kindfche en jeugdige jaaren verlopen zijn 0p mijn i9 jaar zag mij erastus bij geval, kreeg liefdevoor mij, en vroeg mij op eene eerbare wijze ten huwelijk, hij was een deugdzaam jongeling, van deftige burger-ouders gebooren, en hadt tot hier toe de zaaken van eenen koopman waargenomen. Mijne voogden gaven, om van mij te fpoediger ontflagen te zijn , hunne toeflemming tot het huwelijk, waartoe ik te eer neigde, nadien ik mij met de hoop flreelde, van eens in het gezelfchap van eenen beminlijken echtgenoot, zoo-  EENE GESCHIEDENIS. 173 zoodanig kwam mij erastus voor, mijne verdrietelijkheden te zien verwisfelen met ge- noegen. Ons huwelijk werdt voltrokken, en alzo erastus even als ik zijne ouders vroeg verlooren hadt, befloten wij ons hierin dit dorp neder te zetten, en den landbouw ter hand te nemen, waarvan erastus al vroeg kundigheden hadt opgedaan, en waar van wij ons door onzen vlijt en oppasfen een beftaan en een gerust leven beloofden. Maar ook deze hoop was ijdel. Erastus was en bleef mij , wel is waar , een waardig echtgenoot, vroeg en Iaat was hij bij zijne zaaken, en in het tweede jaar na ons trouwen beviel ik van mijnen eenigen zoon , wiens weldoener gij , gelijk de mijne geworden zijt, doch hoe bleef het ftugge en'ftuurfche noodlot mij dwarsboo- men! Mijn man hadt met menigvuldige ziekten en zwakheden te worftelen; de (lerfte onder ons vee beroofde ons één en andermaal van een groot gedeelte van onze bezittingen, en hoe naarftig wij ook op alles met vlijt en zuinigheid pasten, wij roeiden tegen ftroom en wind, en hadden met geduurige zorgen en bekommeringen te kampen. Eindelijk is, ik weet niet bij welk toeval, die noodlottige brand ontftaan , die mijn man van het leven, en  174 HET NOODLOT. en mij van alles beroofd, en niets overgelaten heeft , dan mijnen ongelukkigen zoon , want het zal u bekend zyn , dat het met ons zoo verre verlopen was door eene reeks van ongelukken, dat hec land, welk wij bebouwden, niet meer onze eigen vrije' bezitting genoemd kan worden. Zie daar mijn Heer! het kort be« richt van mijn ongelukkig leven, en oordeel, of het noodlot niet wreed met mij handelt ? Waarlyk , indien hec noodloc geene plaats hadc, hoe zou ik van eene wijze en goede regeering van de Wereld en de flervelingeu eene zoo onophoudelijke geltrengheidondervinden kunnen.' Inwendig; bloedde het gevoelig hart van den biaaven eusebius, hij zag met medelijden de rampspoedige vrouw aan , zoo veel te rampfpoediger, omdat zij de wijsheid en goedheid van den Vader der menfehen feheen te befchuldigen, en door aan een blind en ftreng noodlot alles toe te fchrijven, zich zelve de bronnen van vertroofting, die de godsdienst opent, affneedt, cn dus haare rampen treffender maakte. ■ Ik beklaag u, voerde hij haar te gemoet , en deel in uwe rampen ; hoe geern wenschte ik dezelve zoo nicc geheel weg te nemen, ten minfien te verzachten! Boven alles  EENE GESCHIEDENIS. 175 alles echter beklaag ik uwe wijze van denken , en dat gij alles aan een onvermijdlijk noodlot lchijnt toe te fchrijven. Geloor mij, even hier dcor maakt gij uwe rampen onherftelbaar en ondraaglijk. Bedenk, bid ik u, van welke vertrooftingen gij u zelve door uw ongeloof en wantrouwen aan de Voorzienigheid des goedertieren Vaders berooft! Ach ! kon ik u de oogen openen , dat gij zijne weldaadigheid en menfchen-liefde aanfehouwdet, die alömme uitblinken , want, gelijk de godvruchte dichter te recht zingt: Zijne goedertierenheid is over alle zijne IVerken, en gelijk een heilig en liefderijk fchrijver naar waarheid getuigt : God is liefde! cidielliefde-! Ik erken, dat uwe lotgevallen hard zijn, dat zij zich verëenigen, om u te treffen, en ten doel te ftellen van grievende wederwaardigheden ! Maar kunnen wij dan de oogmerken en de raadflagen des Onëindigen doorgronden! Kunnen wij weten, wat best voor ons is! Hoe menigmaal werdt uit de ftik-donkerfte duifternis een heuchlijk licht gebooren , hoe menigmaal bleek het , dat voor hun , die Gods beftuur erkennen en hem dienen,alles ten besten Haagt.' Ach! hernam filida, is niet mijn Man rampfpoedig geweest al zijnen leeftijd ? Is. hij niet op de jamineriijküe wijze verbrand ?  I76 HET NOODLOT. brand? Is dit niet een uitwerkzel van een noodlot, dat niet afgekeerd heeft kunnen worden ? Waar is hier herftel voor hem geweest? Neen! zijne rampen namen geen einde dan in deze alïerijslijkften ramp! Uw Man die deugdzame , is thans gelukkig, zeide e ijse mus, de gronden van den Godsdienst, de goedheid van hem, die zijn vermaak vindt in de zaligheid zijner fchepzelen , en wiens rechtvaardigheid ongetwijfeld de deugd beloont, ftaan 'er mij borge voor. Thans looft hij voor den troon des Albeheerfchers deszelfs wijsheid, goedheid en rechtvaardigheid! Zo gij, vervolgde hij, naar mijnen raad, wilt luifteren, medelijdens-waardige vrouw! onderwerp u aan den wil des Hemels! Verlaat uwe verbeelding van een noodlot, dat tegen u gekeerd is , en verzaak uw vertrouwen niet op Hem, die alleen magtig is, om uwe wonden te heelen, uwe onheilen te verzachten en te lenigen, die zekerlijk ééns uwe rampen met geluk, uwe droefheid met blijdfchap verwisfelen, en uwe traanen droogen zal! Nu fcheen het, dat filida naar zijne redenen begon te luifteren, en het oor te leenen aan zij-  EENE GESCHIEDENIS. 177 2ijnen voordellen, en hij verheugde zich, dat hij een redelijk fchepzel, dat hij een natuurgenoot vertroost, en voornaamlijk dat hij haar tot de denkbeelden van het godlijk beduur en van de wijsheid, heiligheid en goedheid fcheen wedergebragt te hebben. Maar wat zijn de dervelingen! Ellen- digen, gij die als voor het ongeluk gefchapen fchijnt, ach! ik bid u, befchouwt in filida eene uwer metgezelinnen in onheilen, maar fpiegelt u tevens aan haar voorbeeld. Omtrent zes weeken waren na den rampvollen brand verlopen, geduurenJe welken e u s eeius de pligten van herbergzaame menschlie,vendhe-id aan de ongelukkige geoefend hadt, wanneer hij voor zijn opgefchoven venderraam, in een welgefchreven boek, welk hem de groote werken van den Schepper met alle derzelver onnagaanbare wijsheid ontvouwde , zittende te lezen , opgewekt werdt uit zijne aandacht door eene mengeling van demmen , welke een groot gejammer te kennen gaven. — Opziende zag hij eene menigte volks, en een verdronken kind werdt door hun na zijn huis gedragen. Het was her Zoontjen van de II. deel. M en-  178 HET NOODLOT. ongelukkige filida, hij was van een vondeltjen af en in de floot gevallen en daar in het water en den modder gefmoord. Hevig ontroerde dit geval den braaven e usebius, maar gelijk men begrijpt, bijna doodlijk was het voor filida , toen zij op hetgedruisch toegefchooten, haaren lieven kleinen, in wiens befchouwing zij (zich het beeld van haaren Man herinnerende,) met eene peinzende, droefgeestigheid , uuren lang zich kon verlustigen doch welke haar in haare ongelukken eenige zachte vertroofting fcheen te verfchaffen, wanneer zij, zeg ik, haaren lieven kleinen, blaauw en gezwollen door het ingezwolgen water, en ver- ftijfd voor zich zag. Nu was zij geheel woede, zij fcheurde het haair uit het hoofd, wrong de handen, viel op het lijk van 't doode kind neder, cn gilde met het ijslijkfle misbaar de wreedheid van het noodlot uit! Zij verloor vervolgends door de hevigheid haarer imart alle gevoel, zeeg op den grond neder, kreeg heevige ftuiptrekkingen , en fcheen haaren man en kind nu op 't oogenblik te zullen volgen naar het rijk des doods; die, anders door de meeste der flervelingen voor onbarmhartig gescholden, thans weldaadig fcheen toe te treeden, om van haare ellenden een einde te maaken,  EENE GESCHIEDENIS. 179 keri. Evenwel zij bekwam weder, haare ligchaams-gefteldheid verduurde dezen hevigen f'chok, maar zij bekwam tot nieuwe fmerten en nieuwe rampen. èusebius hadt in de naastgelegeue ftad eene oude nicht; welke door jicht en andere ongemakken geplaagd , en genoodzaakt het huis te houden, hem toefchcen, gediend te zullen wezen, indien hij filida als eenegezelfchaps-juffer bij haar plaatfte, waardoor zij dan tevens verzorgd was,en beveiligd tegen gebrek en armoede ,zonder genoodzaakt te wezen, vreemden te dienen. Na aan filida die tog nu geen kind meer had dezen voorflag gedaan, en aan zijne oude Nicht daar over gefchreeven te hebben , welke beiden in dit zijn overleg genoegen naamen , verliet filida, na omtrent een half jaar verblijfs, het huis van haaren weldoener, en woonde van nu af bij de nicht van èusebius. Hfer1 hadden haare dagen in rust kunnen verloopen, indien"niet, gelijk zij het noemde, het noodlot haar hadt blijven vervolgen. Zij was nog op het best van haar leven, omtrent 32 of 33 jaaren oud, en fchoon zij nooit op eene uitmuntende fchoonheid hadt kunnen roem draagen, en die zij nog bezeten hadt, reeds veel hadr M a l«-  1$0 HET NOODLOT. geleden door de wederwaardigheden en droevenisfen , die zij hadt doorgedaan , hadt zij echter eene zekere bevalligheid , die indruk kon maaken, inzonderheid op een los en wulps karakter, gelijk dat van kar el, een jong heer van de familie van èusebius Nicht, welke deze oude juffer van tijd tot tijd kwam bezoeken. In één van deze bezoeken zag hij filida, en zij trok zijne oplettendheid tot zich , hij hoorde vervolgends haare lotgevallen , en het verhaal , welk zij hem van dezelven deedt , maakte indrukken op zijn hart. Niets is ligter , dan de overgang van gevoelige aandoening , gemengeld met medelijden, tot eene liefde drift, vooral in een los en dartel gemoed van eenen wulpfchen jongeling, en dit was het geval bij ka rel. Daar ontvlamde in hem eene drift voor filida, die denzei ven als eene liefde jegens haar aanmerkte, en, gelijk de verbeelding de zwakke kunne gemaklijk wijs maakt, dat zij het voorwerp van liefde zijn, zoo geloofde zij, dat het noodlot haar in dezen jongeling iemand aanboodt, door wien zij ééns eindelijk gelukkig en boven alle nukken van het noodlot verheven kon worden, ka hel bezat middelen, was zijn eigen meester, en hadt een innemend voorkomen, hij vleidde haar telkens meer  EENE GESCHIEDENIS. l8r meer en meer; zijne drift verraadde zich en blonk uit in alle zijne redenen, die hij tot haar hieldt, eindelijk wierp hij zich, haar op zekeren tijd alleen ontmoetende, met alle de vuurigheid van eenen minnaar aan haare voeten, verklarende haar zijne liefde, en met de tederfte uitdrukkingen om wederliefde fmeekende. . De wijze, waar op filida hem antwoordde maakte hem ftouter, en van nu af werdt hij met haar gemeenzaamer Hij ftreelde haar met de hoop van een huwelijk , en evenwel was zulks zijne bedoeling niet , hij maakte haar zelfs de zwarigheden bekend, welke hij voor gaf, daaromtrent van zijne familje te vreezen, die hij met omzichtigheid, gelijk hij zeide, diende te behandelen .niettegenftaande hij dezelven niet hadt te ontzien. - Wijsheid en deugd moesten zeker filida in dit geval beftuurd en geboden hebben, om hoe eer hoe liever deze voor haare eere, niet min dan voor haar geluk gevaarlijke verkeering af te breken , maar filida vergat in deze omflandigheid met wijsbeid en deugd te raadpleegen , en Iuifterde enkel naar het geen eene vleijende verbeelding haar voorhield, en waar toe veele woorden? Hunne onderlinge verkeering werdt misdaadig, en dra werdt filida de blijken ontwaar van M 3 de  1%1 HET NOODLOT. de gevolgen, welke deeze misdaadige verkeering' voortbragt en uitwerkte, Zij gaf er haaren minnaar kennis van, drong aan, dat hij door een fpoedig huwelijk haar eere zou handhaaven, en hij zwoer haar een eeuwige ftandvastigheid en trouwe. Maar zijne woorden waaren ijdeler dan waterbellen. Hij verliet haar, met een voorneemen , om haar nooit weder te zien. Hij verliet zelfs de ftad , en begaf zich elders, zonder dat filida kon opfporen, waar heen hij haar ontweeken was. Nu was haar toeftan d radeloos! Nooit hadt haar onheil dien trap bereikt, waar toe het thans gedegen was. Zij was zwanger, durfde niet langer vertoeven in het eerbaar huis van eene juffer, die haar als eene vriendin behandelde, en wier huis zij , door het pad der deugd te verlaten , ontheiligd hadt. Veelmin durfde zij denken, om onder het oog van èusebius ooit of ooit te verfchijnen , wetende , welke rechtvaardige verwijtingen zij verdiend hadt. — Het is eene waarheid , door de ervaaring van 20 veele ongelukkigen bevestigd 3 hij, die eens van den weg der deugd ter zijde afwijkt, verwijdert zich daar van hoe langs zoo meer, tot dat hij zich in het onherftelbaar verderf ter nederftort, tin zij misfchjen de weldaadige hand  EEN E GESCHIEDENIS. I83 hand der ontfermende godheid hem op eene bijna wonderdadige wijze te rug brengt. — filida verdween dan eensklaps, en niemand wist, welken weg zij genomen , of waar zij zich heenen begeeven hadt, alleen bevondt men, dat zij niet alleen het geen haar van de milddaadigheid van haare weldoenfter was gefchonken hadt medegenoomen , maar ook dat zij verfcheiden van derzelver juweelen en kostbaarheden geroofd, en haar ontdraagen hadt. De waardige eu6F.bius vernam met de uiterfte verwondering en bevreemding het gebeurde uit eenen brief van zijne nicht; het geval was hem zoo zeldzaam , en hij ftelde zoo veel belang in de ongelukkige filida, die zijn medelijden genoten maar nu zich zoo fnood onwaardig gemaakt hadt, dat hij zich in perfoon na de ftad begaf, daar zijne nicht woonde en zich bij haar vervoegde, om naar alle de bijzonderheden van dit raadzelachtig ftuk te vernemen. Alfchoon de goede oude nicht van èusebius , niets kwaads van de verkeering van filida met den jongen kar el hadt vermoed , noch eenigen achterdocht gefchept hadt, echter wanneer nu eusejbius onderM 4 zoek  184 HET NOODLOT." zoek deedt naar het geheele gedrag van nuda, geduurende haar verblijf bij zijne nicht, en daar door ook haaren omgang met karei. te weten kwam , wanneer hij het vertrek vau dezen vergeleek met de fchielijke en geheime vlucht van fii.ida, was hij doorzichtig genoeg , om te vermoeden , het geen waarlijk plaats had! Helaas! zeide hij, rampzalige vrouw! Is het nu weder het noodlot, dat u ongelukkig maakt? Voornoenen ja, roemde gij op uwe deugdzaamheid en Schuldeloosheid , en hadt toen ten minnen eenig fchijnbaar voorwendzel , om over het noodlot het welk u onverbidlljk vervolgde , te klaagen, maar zult gij ook nu het noodlot befchuldigen, nu gij het pad der deugd verlaaten en door uwe fchuld u thans een web van onheilen op het getouw gezet hebt, waarvan gij het einde niet berekenen leunt? Heilig God ! hoe onbegrijpelijk, hoe onnagaanbaar zijn uwe wegen voor het kortziende oog der Stervelingen! Maar— laat ons die ellendige aan de ontferming des hemels aanbeveelen, en met bedachtzaamheid zwijgen, welk het einde zijn moge. Daar verliepen jaaren, zonder dat èusebius itt vernam van de rampzalige filida, welke in .  EENE GESCHIEDENIS. 185 in dien tusfchen tijd, geheel alle beginzelen van deugd vergetende, een ongebonden levenswijze leidde, welke zij bij en voor zich zelve, zoo dikwijls haar geweten haar verwijtingen deedt, en de vermaanende ftem verhief, om te rug te keeren , veröntfchuldigde , met het noodlot, welk haar in die omftandigheden gebragt hadt; zeide zij, dat zij nu door geene andere middelen een beltaan en onderhoud kon vinden. ——. Zoo ongelukkig maakt zich de mensch , die éénmaal ongehoorzaam is aan de wetten der deugd. Zijn naam en eer ééns verlooren hebbende , fchaamt hii zich voor zijne betere natuurgenooten , en is als gedwongen, om zich te verlaagen, ten einde met de laagfte klaffe der ftervelingen te verkeeren , welke in wellustigheden en ondeugden hun leven doorbrengen, en flaa ven zijn van hunne misdaadige driften. Misfchien is het menschdom ook te hard en te ftreng, om aan zulken , die zich eenmaal zoo verre vergeten hebben, alle achting te ontzeggen , en hen niet meer in de famenleving der deugdzamen te verdragen , zoo dat zij, dus voor het hoofd gertooten en tot wanhoop overflaande , zich geheel in de ondeugden verdiepen. Hoe menig een zou behouden geweest zijn, zonder deze te groote geftrengheid M 5 vaa  j.86* HET NOODLOT. van het menschdom , indien men op zijn tijd gebreeken en misdaaden wist te vergeeven, of een middel te vinden, om boetelingen te recht te brengen en te herftellen in den goeden naam! Het was nu omtrent twaalf jaaren geleden , dat men van filida niets had gehoord, wan. neer euseeius om zekere zaaken te verrichten te V.... kwam; Hier, in een herberg getreden zijnde, hoorde hij met veele aandoening fpreeken van den ellendigen toeftand van eene ongelukkige vrouw, moeder van vier kinderen, welke hulpeloos ziek lag in één van de geringe woningjens, welken het fteegjen uitmaakte , daar de herberg zijn uitgang in had. Zijn hart was te aandoenlijk , dan dat hij hier in geen deel genomen, en zijne deugd te edel, dan dac hij de gelegenheid, om wel te doen niet zou opgefpoord hebben. Hij ftond dan op, en ging het gemelde fteegjen in , zonder iet van zijn voornemen te laten blijken. Spoedig vind hij het verblijf der ellende, daar van gefproken was, door dien zijn oor en hart geraakt werden door een droevig gehuil en gejammer van kleine kinderen, welk uit een gering huisjen zich hooren liet. - ■ De deur, die op de  EENE GESCHIEDENIS. 187 de klinge ftond, open gedaan hebbende, zag hij een allertreurigst fchouwfpel. In het klein armoedig vertrekjen, daar niet dan eene oude ftoel, om te zitten, een bank, die voor tafel diende, en bijna geen huisraad anders was, maar daar de krijtendfte armoede haaren zetel gevestigd hadt; was eene foort van bedftede, op deze lag op wat firoo , naauwlijks half gedekt door een duk van een deeken, eene van ellende en ziekte uitgeteerde vrouw; wier ingevallen en bleek aangezicht, flaauwe en in 't hoofd gezonken oogen , die zij op 't geruchc van 't openen der deur, kwijnend opfloeg, uirgeteerd voorkomen , welk meer naar een geraamte dan naar een levend mensch geleek, aankondigde, dat de Engel des doods gereed ftond , om haar den laatsten weldaadigen flag toe te brengen, die haar van de kommerlijkfte armoede, en de fnerpendde rampen van haar ellendig leven zou verlosfen. Vier kin¬ deren, van welken het oudfte een meisjen van omtrent elf jaaren , ftonden om het bed , en maakten het treurig misbaar, het welk, den menschlievenden èusebius in dit fchamel verblijf van gebrek en uiterfte ellende gelokc hadt, het jongde, een wigt van naauwlijks twee jaaren , Jag op den vloer in het dof te krui  188 HET NOODLOT.' kruipen, huilende, en zoodra èusebius binnen trad: , dien onbekenden verlosfer de annpjens toeftekende, en ftamelende om brood imeekende. Zoodra de rampzalige zieke, èusebius zag inkomen, gaf zij eene wanhoopige gil, en viel tevens in eene hevige ftuiptrekking , die haar bouvallig ligchaam dreigde te zullen verwoes- ten- Het hart van dien braaven , fmolt van innigst mededoogen, hij naderde tot haare hulp, maar Hemel! hoe verbaasde hij, toen hij bij het leger der armoede getreden, in het wezen der doodbrakende vrouw , hoe zeer het ook diep met vooren van ellenden beploegd, en door kommer, ziekte en gebrek misvormd was, die filida meende te herkennen, wier ongelukken wel eer doorhem verzacht waren ; maar die zijne weldaaden met ondankbaarheid beantwoord hadt Dit gezicht deedt hem m de eerfie verbaasdheid terug deinzen , hij nam echter het kleine wigt, dat nog van honger kermden, van den grond op, en zeeg met dit kind op zijn fchoot, menschlijke tederhartigheid deedt hem de haveloosheid van het arm fchaap niet eens opmerken, op den ftoel, den eenigen, die in dit huis was, neder. Hier viel hij,  2>l, II.   EENE GESCHIEDENIS. igQ hij, terwijl zijn elleboog op de bank leunde, die de plaats van een tafel vervong , in diep gepeins, — zijn hoofd was vol met de overwegingen over de menigte rampen, die het ongelukkig voorwerp, welk daar voor hem in nog aanhoudende fiuiptrekkingen lag,getroffen hadden. Hij deedt moeite, om de handelwijze der god. heid met de menfehen naar te fpooren om redenen op te zoeken, die de billijkheid van dezelven rechtvaardigden, maar hij pijnigde zich af, zonder zich te kunnen voldoen. Nog- thans wachtte hij zich wel, van den Hemel te verdenken van wreedheid, of van gevvelddaa- digheid. Neen! berste hij eindelijk uit: Onrecht, Vader der menfehen , kan in uwe daaden geene plaats hebben! Uwe handelingen mogen voor ons ondoorgrondelijk zijn, en peilloze diepten hebben , maar uwe wijsheid heefc gewigtige redenen, om zoo en niet anders te handelen; uwe goedheid en liefde heeft heilzame oogmerken , waarom zij duldt , dat de rampen der ftervelingen opgehoopt worden; fchoon wij die oogmerken niet inzien , omdat wij een te bepaald en naauw beperkt verftand hebben. Dit beveelt mij de godsdienst te gelooven, ach Vader! verfterk mijn geloof, en laat mij nooit wantrouwen aan uwe voorzienigheid,  ido het Noodlot. heid , of zoo dwaas wezen , dat ik aan een blind noodlot, een niet, onze onheilen zou toefchrijven! Ontferm u, genadige Hemel! met innig mededogen over deze rampzalige ! Ach mogt een toekomende gelukftaat, hoe onverdiend ook , haare ellenden van dit leven vergoeden! —»- Op deze woorden , die hij om den vollen boezem lucht te geven, luider fprak, dan hij dacht, opende filida de ftervende oogen, die tekens van knagend berouw en wanhoop gaven, en zich onmidlijk weder flooten, als het daglicht onwaardig; zij keerde zich, zoo veel haare afgefloofde krachten toelieten , van èusebius af, en zocht haar wezen voor hem te verbergen Nu rees hij op, en voor het bed ftaande: Helaas! filida, rampzalige filida! vind ik u dus weder, in treuriger en oneindig ellendiger omftandigheden , dan toen gij het eerst mijn medelijden verdiende! —Nu vloeide een traan langs haare belton-en kaaken , zij poogde te fpreken , maar haare krachten vergunden het niet. Mijn weldoener! Ik ondankbare! tegen ü tegen God! waardig! Eene nieuwe flaauwte fmoorde dit laatste woord. Eu-  SENE GESCHIEDENIS.' ipi Èusebius, die in haar een ongelukkig mensch befchouwde, en vergat, dat zij eenei misdaadige was, zond door een der arme buuren , die hij eenig geld gaf, om eenig eten voor de kinderen , en om eenen geneesheer, ten einde haar, was het mooglijk, hulp toe te brengen. Zijn meéwaarige geest was be. dacht, om, zo al niet haar ligchaam, ren min- ften haare ziel te behouden. Dra werd 'er eten en ververfching aangebragt, en de deugdzame èusebius, terwijl hij hetzelve aan de kinderen uitdeelde, genoot het zalig vermaak, dat menfchenvrienden genieten , wanneer zij liefde oefenen. — Die arme fchaapen, zeide hij, zijn misfchien de vruchten van een onbehoorlijk gedrag , maar verdienen zij daaröm minder mijn mededoogen? Na een korte poos verfcheen ook een geneesheer , die den toeftand der zieke zoodanig vondt , dat die hoopeloos ware, maar echter kon, indien gemak en oppasfing bezorgd kon worden, haar leven , naar zijn gedachten , nog eenige dagen gerekt worden. — èusebius wilde eene weldaad niet ten halven doen, hij belastte dan, dat men een goed bed, en nodig dekzel bezorgen zou, terwijl hij de kinderen, uitgezonderd het oudftc Meisjen, bij goede lieden befteedde, — Door de-  15)2 HET NOODLOT. deze zorgvuldigheid fcheen de arme ongelukkige, als 't ware te ontluiken, hoewel zij al te zeer van krachten ontbloot was, om op her- ltelling te hoopen. Alleen geraakte zij door toegediende hulpmiddelen , en oppasfing in ftaat, om een gefprek te kunnen uithouden, in hetwelk zij, (bij eene gelegenheid, dat euscbius , die geduurig naa haar kwam zien , haar bezocht,) aan dien waardigen man , een openhartig verflag deedt van haare lotgevallen, zedert dien tijd, dat zij zoo misdaadig het huis van zijne nicht verlaten hadt. Een openhartig verflag, zeg ik, waar in zij de blijken van oprecht berouw bloot legde. Zij verhaalde hem , hoe zij, getroffen door het denkbeeld der fchande, en van onëer, welke zij op zich geJaden hadt door haare eigene onvoorzigrigheid, het befluit hadt gevormd , om zich heimlijk naar elders te begeven, en, ten einde in flaat te zijn, van haar kraambedde uit te houden, en te kunnen beflaan, ook juweelen en eenig geld van zijne nicht mede te nemen; hoe zij dit befluit hadt ten uitvoer gebracht, en zich naa V begeven. Dat hier fpoedig door haar kraambedde , waar in zij van het dochtertjen, dat haar oudfte was, gelegen was, en door andere toevallen haare bezitting verteerd zijn-  EENE GESCHIEDENIS. IOJ zijnde, zij , In radeloosheid , eenen van die ondeugende Stervelingen , (welken de vermaaken van een wettig huwelijk verfmaaden , en op eene onbehoorlijke wijze hunne lusten trachten te boeten,) welke zijn oog op haar hadt laten vallen, en aanzoek bij haar hadt gedaan, hadt ontvangen , en dat zij bij hem vier kinderen hadt, dat terwijl zij van het jongde zwanger was, die fnoode haar hadt verlaren, en dat hij kort daarna bij een donkereu nacht, bedwelmt van eene plaats en verblijf der ongebondenheid komende, in het water gevallen en verdronken was. Dat zij, op dit geval, en nu we¬ der radeloos , eindelijk haaren gantichen levensloop aandachtig hadt gadegeflagen, en het levendigst berouw gevoeld hadt, van tegen de Hemel gemord , en aan de wreedheid van een noodlot haare rampen , toegefchreeven te hebben. Lat zij de rechtvaardigheid van den Hemel hadt erkend, die haaren hoogmoed, waar door zij zich op haare deugd te veel verheft en gedeund hadt, zoodanig hadt vernederd , dat zij tot den laatden trap toe , van ondeugden verzonken was., De knaging , ging zij voort, die ik in mijn geweeten gevoelde , verteerde, als een heimlijk vergift, dat zich door alle mijne leden verfpreidde , ongemerkt mijne II. deul. N ge-  194 HET NOODLOT. gezondheid , mijne bevalling was zwaar en moeilijk, en ik heb geene gezondheid zederc weder genooten; door mijne ongelieldheid was ik buiten ftaat iet van belang te verdienen, en dus ben ik met mijne, door mijne fchuld, ja zuchte zij, door mijne fchutd ongelukkige kinderen in deze armoede gedompeld, waar in gij mij gevonden hebt. Nu dank ik de onein¬ dige goedheid van mijnen fchepper, die in nfijtfe laatfle oogenblikken u tot mij heeft gezonden, op dat ik mijn hart door mijne klagten en deze belijdenis voor u nog zou ontlasten, voor dat ikflerf! -— Ach dierbaarfte menfchenvriend , mag een fnoode u om vergeeving fmeeken, ach vergeef mij mijne ondankbaarheid jegens u' en uwe nicht, ontferm u over mijne kinderen , die, hoe zeer zij mij mijn diepen val herinneren , echter onder mijn hart gedraagen , aan mijne borst gekoeflerd zijn , en mijne moederlijke tederheid tot zich trekken. Ik moet hen wezen achterlaaten, ik had hen ook niet kunnen verzorgen ; ach ! zij zullen in de menschlijke famenleving, om hunne onwettige geboorte raisfchien verfchovelingen en veracht blijven! maar van uwe wijsheid, van uwe deugd , waardfte man , beloof ik mij , dat gij de misdaad der moeder niet in de kinderen vergelden, maar hen als  EENE GESCHIEDENIS. 1Q$ als voorwerpen van mededoogen befchouweu zul . — Geef, geef, bid ik u, mij voor mijn fterven, die vertroosting, dat gij mij mijne belediging , u en uwe nicht aangedaan, vergeeft, en dat gij mij belooft, mijne kinderen niet geheel aan hun lot te zullen overlaten. Ik verg uwe deugd veel, ik weet het, maar kan het eene misdaad in mij zijn, even hier door te erkennen , hoe hoog ik dezelve fchat, en tot hoe groote dingen ik die bekwaam achte? En nu haare oogen ten hemel flaande: ,, Eeu„ wig , aanbidlijk Wezen , zuchtte zij , tegen „ u, heb ik gezondigd! u heb ik in uwe wijs„ heid, goedheiden rechtvaardigheidbeleedigd ! „ Uwe daaden zijn billijk ! Ik erken het met ,, Kervende lippen, wanneer geene vertooningen „ of veinzen meer baten kunnen; ach vergeef „ mijne fnoodheden! Vader der menfehen! er- ,, barrh u over mijn hulpelooze wezen? ,, Beweeg het hart van den deugdzamen e us e,, bius, om mijn laatfle verzoek gunflig op te ,, neemen, dat hij mij vergiffenis en mijne kin„ deren zijne hulp niet ontzegge! En wees, o „ goedej^ierne, dan zelf zijn loon , het loon ,, zijner menfchenliefde?" Door de al te hevige aandoening waren hier N 2 haa-  IPÖ II E T N O O D L O T. haare krachten uitgeput, de Item begaf haar en met de ftem ook het leven. ' èusebius was door haare laatfle woorden, door het berouw, dat zij betoonde, en door de herinnenng van alle haare rampen , geheel ontroerd' ten poos zweeg hij, eindelijk berstte hij uit: » Ja ik heb u vergeven , ongelukkige ! ach' dat de Hemel zich uwer ontfermd hebbe! Ik zal uwe ongelukkige wezen liefdadigen onderftand fchenken, en met flillen eerbied de wegen van den hoogen God aanbidden en bewonderen? O Stervelingen ! leert uit dit voorbeeld van filida, dat wanneer de rampen boven uwe hoofd vermenigvuldigen, gij „ nogthans wacht het Godsbeftuur te loochenen of te bedillen • dat tocl, vooral de tegenfpoeden u te vaster aan' de deugd verbinden, op dat gij „iet ten prooi wordt voor de verderflijke gevolgen der ondeugd ! De  DE EED. G edncht, ontzachlijk onderwerp 1 — Niet zonder eene heilige vreeze nader ik hetzelve met den hoogden eerbied! De derveling, een hoopjen aarde en dof, een niet, onderwindt zich, om daatlijk en plegtig het oneindig heerlijk wezen aller wezens, den God der goden, aan. te roepen tot getuigen der waarheid en wreeker van den leugen en onoprechtheid! — welke domheid! ten ware de Godheid zelve daar toe niet alleen vrijheid, maar zelfs bevel gegeeven heeft, ten einde de eed een einde zij van alle tegenfpreking ! Welk Vorst, en wat zijn aardfche Vorflen bij den Koning aller Koningen , do or wien de Vordcn der aarde regeeren? Welk Vorst zou drafloos dulden , dat zijn daaf de domheid durfde gebruiken, om hem tot getuigen der waarheid te roepen? Welk Vorst zou zich vernederen, om tusfchen zijne flaaven a's N 3 ge-  193 DE EED. getuigen tusfchen beide te komen! Maar de Godheid heeft het toegelaten, ja zelfs gebo. den! doch alleen in gewigtige gevallen, en in de uiterfte noodzaaklijkbeid. Het behaagt hem, den goedertierenen, recht en waarheid door alle middelen onder de menfehen te handhaaven? Terug, onbezonnen fterveling! wat wilt gij? zult gij, daar gij of overtuigd zijt, dat gij ongelijk, dat gij een leugen voorhebt, daar uw hart onoprecht is , zult gij een eed afleggen ? en God tot eenen wreeker aanroepen? Hoort zijne donders van verre ratelen! ziet zijne blikfeinen die wraak aanvoeren, en beef! Van ouds was bij alle volken , Jooden en Heidenen de eed onder de god.sdienlhge plegtigheden gerekend. Bij alle de wijzen der aarde was het een grondregel, de eeden niet te vermenigvuldigen , behoedzaam omtrent dezelven te wezen ; en allen zedenlecraars van het mensch. dom, van alle tijden, hebben overéengeflemd met den grootften van alle wijzen: zweert gantschlijk niet, maar laat uw ja zijn ja, en uw neen neen. Zo eenige dwaling te dulden en te verfchoo- nen  DE EED 199 nen is , dan is de leere en dwaling der Mille Chriftcnen die zich Doopsgezinden noemen te dulden , die het eedzvyeeren , voor ongeoorloofd keuren, waaren alle menfehen eerlijk en oprecht , de eed zou overtollig en onnodig wezen, en hoe wenschlijk zou dan de ftaat van het menschdom zijn! Hadt ieder bezef van zijnen pligt, en van de vergeldende rechtvaardigheid van het Opperwezen, men zou tot dit uiterfte hulpmiddel, om verdrukte onfchuld, of beledigde waarheid te redden, niet behoeven den tóevlugt te ncemen. Doch helaas, het fchijnt, dat de famenleeving onder de menfehen niet beftaan kan , zonder het gebruik van den eed. De eerlijkfte, dekundigfLe, de fchranderfte Rechter kan dikwijls zonder dit hulpmiddel geen recht vonnis vellen , geen ingewikkelde plijtzaak befliflen; en de ondervinding heeft te veel geleerd , dat op de bloote beloften der menfehen niet veel ftaat te maaken is, ten zij die beloften door het krachtig drangmiddel van eenen eed gerugfteund worden. Zoo lang de menfehen den Eed bleeven eerbiedigen , en als eene godsdienftige plegtigheid bsfehouwden é was dezelven een vaste dijk tegen den inbreekenden vloed van alleondeudcn en N 4 god-  200 DE EED. godloosheeden ; een bolwerk, waar achter waarheid, recht, en het welzijn der maatfebappij in veiligheid woonden. In de laadzaalen hielden de beftunrers van den Staat, door dé heilfeheïd varhunnen Eed, -ééns aan het Vaderland gedaan, verbonden, in alle hunne-raadplegingen , het heil des volks in het oog, en verzaakten eigen voordeel, en eigenbelang, In de tempe. ien hoorde men het hart fpreekeri, om het volk te onderwijzen in den lof der godheid, die men zelf vreesde en beminde. £fe der Burge¬ ren, ééns trouw aan het Vaderland gezwooren hebbende, was. een Vaderlander, beijverde zich om zijne pligten te volbrengen. ln de rechtbanken hieldt de gerechtigheid , zonder aanzien van perfoonen den evenaar, en weegde hen-echt ten ftipften, terwijl haar zwaard, nooit den onfchuldigen vrees aanjaagde, maar alleen den fchuldigen ftrafte. De krijgsknecht door zijnen eed in ontzag gehouden, onderwierp zich gewillig aan de ftrengfte krijgstucht, (treedt dapper, en leide de wapenen niet af, dan na den vijand van het Vaderland beteugeld te hebben. Gelukkig het volk, daar de Eed geëerbiedigd  DE EED. lot digd wordt, daar is de overheid verzekert van de trouw der burgeren , daar leeven de burgers veilig, en vreezen niet voor verdrukking, noch verdenken hunne overheden, door deezen band blijft de maatfchappij verbonden, en alles veré'enigt zich tot éen geheel! Deze band is, helaas! verflapt, zo niet geheel verbroken ! de achtbaarheid, het ontzach- lijke van den Eed is verminderd ! Men heeft den Eed begonnen te befchouwen als eene burgerlijke verrichting , afgezonderd van het godsdienftige, men heeft de Êeden vermenigvuldigd , en zij zijn gemeen' ja verachtlijk geworden in het oog des volks. Weten dan de fïaatkundigen niet, indien dit de hcerfchende denkwijze wordt van een volk, dat de Eed geene verbindende kracht meer heeft, dat dan de grondvesten van den ftaat waggelen, en dezelve bij den minften fchok onherftelbnar moet inftorten ? De overheden verliezen hun vertrouwen; wie ftaat er borg voor, dat zij het land getrouw zijn, en dat de onheilen van den Haat, aan hun niet te wijten zijn? Zie daar de bron van het murmureeren en ongenoegen des volks ! De overheden verdenken de trouw der burgeren, worden de gemeene lasten N s zui-  202 DE EED zuiver opgebracht, en het land niet benadeeld' Het is nodig, dat men toezieners, kraaïers of hoe ze genoemd worden , vermenigvuldigd , dus worden de kosten zwaarer, en dewijl veelen in de daad op hunnen Eed niet tellen, reiken 'slands inkomflen niet toe, de lasten worden verzwaard; en op wien komt de zwaarfte last? op den eerlyken en dcugdzamen burger, die eindelijk door den zeiven zoo gedrukt wordt, dat hij tot wanhoop overflaat, omdat hij zijn beftaan niet vinden kan. De heiligheid der rechtbanken gaat verloren , en op den foldaat kan men zich niet verlaten ; hij verlaat zijne vendels en wordt het vaderland ongetrouw , het zij door vrceze of door hoop op eene meerdere bezolding, die hem worcit aangeboden. De Krijgs Eed is zijne kracht kwijt. Zie daar de gevolgen, wanneer de eerbied van den Eed vervallen is.' Men moet nooit zulken tot eenen eed toelaten , van wien men met ;;rond vermoeden kan, dat zij geene beginfelen van godsdienst en deugd hebben. Indien deze regel doorgaat, hoe fpaarzaam moest men dan in onzen tijd wezen! Een tijd, in welken den godsdienst te berpotten , voor Schranderheid wordt gehouden ,  DE EED. SC3 den , en naauwgezetheid van geweten voor dweeperij wordt uitgemaakt. En is evenwel de regel niet gegrond? Wat kan men van hem verwachten, die den godsdienst iigtvaardig behandelt? Zal hij zich door de heiligheid van eenen Eed laten beteugelen, die het allerheilig (te met voeten treedt ? En evenwel worden Eeden niet alleen gedaan, maar gevorderd van allen zonder onderfcheid. Men moest nooit door eenen Eed tot zaaken verpligten, die onmooglijk zijn, om na te komen. Wij hebben eene menigte van wetten , die daaglijks vermenigvuldigen , indien men eenen Eed wil afvorderen, dat de burgers en ingezetenen die alle gehoorzamen zullen, wat zal het gevolg zijn ? De menfehen zullen zweeren, maar zich intusfeheu met uitvlugten behelpen, en daar hun geweten mede te vrede (tellen. Zij zullen zich verfchonen, bij de overtreding der wetten, dat zij die wet niet geweten hebben , en wanneer éems de mensch gewend geraakt aan zulke uitvluchten , zullen hem nooit nieuwe ontbreken. • In zekere ltad zou iemand eene ncering beginnen, op welke hij eenen Eed moest deen, men las hem voor het geen hij bezweeren zou} de man, die ge-  204 DE E E ». geweten bezat, verklaarde, dat hij dit voorgelegene niet kon volbrengen , alzoo hij dan volftrekt geen droog brood kon hebben van zijnen arbeid; Men vraagde hem, hoe dan anderen het maakten , die evenwel onder den zelfden Eed van dezelve neering geleefd, zelfs deftig geleefd hadden. De man antwoordde, dat hij de handelwijze van anderen, niet wilde beantwoorden, Eindelijk ftelde men hem voor, hij zou den Eed doen, in den zin, gelijk die dan tot hier toe gedaan was. £n de man deedt den Eed. Maar werdt dus niet alles op fchroeven gefield? En zou dit echter niet meer dan te veel plaats hebben? Zelfs bij de gewijde orde? 13ij hun, die de heiligheid van den Eed aan anderen moeten prediken ? Zij zvveeren, dat zij bij de formulieren van eenigheid zullen blijven , en zijn zij dikwijls niet onkundig van derzélver inhoud ? Hoe menig jongeling, die ze onderfchrijft , zonder ze ooit gelezen te hebben ? Of zo zij ze kernen, en zwecren, houden zij dan niet bij zich zeiven in hunne gedachten dit achter: „In zoo verre deze formulieren met de waarheid en met den bijbel overeenkomen." Men  DE EED. 205 Men moet, (gebieden de oude Wijsgeeren,) de Eeden niet vermenigvuldigen. Zij kende den mensch; al wat menigvuldig gefchied, verliest zijne achtbaarheid. Waarom is toch de kerk vol volks op bededag? en op de gewoons tijden ledig ? Indien de bededag alle week kwam, gelijk de Zondag, hij zou wel dra met den zeiven gelijk ftaan. Waarom houden de Oosterfche Vorsten zich verborgen voor hunne onderdanen , en vertoonen zich ten uiterften zeldzaam aan dezelven? Omdat zij weten, dat achtbaarheid verlooren gaat door gemeenzaamheid. Ondertusfchen zijn de Eeden onder ons zoo menigvuldig , dat geen rangen noch klasfen van perfoonen zijn uitgezonderd , ja daaglijki moeten nieuwe Eeden gedaan worden. Zijn dan de ftaatkundigen thans min ervaren in menfehen-kennis dan de ouden waren ? Op den meineed ftaat eene ftralfe , maar, niettegenstaande de menigvuldige Eeden , die daaglijks gefchieden , zijn er geene voorbeelden , dat deze ftrafFe ooit wordt uitgeoefend; en zo al, is het zeer zeldzaam, en dikwijls dan nog in gevallen, die juist niet van de ge- " wig-  2CÖ DE EED. wigtjgde zijn ; een van beiden is nu waar, of er zijn geene meinè'edigen, ten minden zij worden niet ontdekt, of wegens de menigvuldigheid der Eeden , is de gerechtigheid ontwapend, en onmagtig, om alle de wanördens te ftrafFén en te herdellen ? Die nu eenigzins de gefield heid van het menschdom kent, oordeele hier , welk van beiden men te denken hebbe. Zal de Eed zijne waardigheid behouden, zal hij zijnen eerbied en ontzag beweeren blijven, dan diende hij vrijwillig te gefchieden. Zoodra iemand tot eenen Eed genoodzaakt en gedwongen wordt, zal hij, iaat elks geweten Spreken, iet in zich gewaar worden, dat hem bezwaart, hij zal oordeelen , dat er een dwang over zijn geweten geoefend wordt. De ouden begreepen het dus , dat een Eed vrijwillig behoorde te gefchieden , en dat zij gelijk hadden, ligt in de natuur der zaak. En wat nut kan hier de dwang toch doen ? De deugdzame belgt zich, dat men hem wantrouwt, en noodzaakt God, diens hoogheid hij ontziet, diens verheven majefteit hij vreest, tot getuigen aan te roepen , en de ondeugende behelpt zich met het voorwend-  DE EED. 207 wendzel dat hij gedwongen heeft gezwooreu, en ffilt zijn geweten met te zeggen : Een gedwongen Eed is God leed! Daar is nog iet, het welk den Wijsgeer fluit, de ftaatsman mag het dan in een ander licht befchouwen I Op zekere fluikerijën wordt eene geldboete gezet, niettegenstaande van den neeringdoenden een Eed is afgelegd, waarbij hij zich verbindt, niet te zullen Huiken ! Waartoe die Eed — of waartoe die boete? vraagt de Wijsgeer. Schijnt het niet, dat één van beiden 'overbodig is? Of zal niet op deze wijze de gemeene man zich ligtelijk verbeelden . dat een Eed van meer gewigt is dan eene geldboete, met welke hij in allen gevalle zijne Huiken;, zo hij wordt aangehaald^ goed kan maaken V in de wetgevende wijsheid van mos es heb ik gelijk meer andere bijzonderheden, dus ook dit bewonderd, dat die groote rhenfehen-kenner in aanmerking genomen heeft, om het geweten van den mensch te genezen, die aan meineed zich mogt hebben fchuldig gemaakt. Zulk eenen mensch Hond het vrij, belijdenis te doen vaa zijne mi-daad , en door eene offerande pleg-  SOS Tt T EED. plegtig zich te verzoenen , en zijn geweten dus te ftilleu. Welke wijsheid van den Wetgever1 De ouden belludeerden het hart des menfehen , daarom waren hunne inzettingen duurzaam. De meineed , openbaar geworden , maakt ontLr ons infaam , daar is geen middel , om eenen mif/ag in dit fluk begaan, te herftellen. Laat ons ééns Hellen , dat iemand of door vrees, of door eigenbelang, of door eenige andere oorzaak zich aan eenen meineed heeft fchuldig gemaakt , dat zijn geweten wakker is , en het beginzel van detfgd en godsdienst levendig; Wat zal zulk iemand, bij nadere overweging toch beginnen, om de rust van zijn gemoed, die geftoord is, te herftellen ■< Zal hij openlijk belijden, dat hij valfchelijk gezworen heeft? Maar wat zal hij hier mede winnen ? Onze wetten, zoo veel ik weet, geven niets aan de hand, om hem te verzekeren tegen infaiuie, ten minften, zoo niet tegen verdere Straffe van den meineed ? Zal hij dan wel zich zei ven befchuldigen, om nu voortaan nutteloos te zijn in de famenleving ? Dit kan of mag men niet verwachten. Wat dan ? Hij zal of zich onder de wroegingen van zijn geweten verteeren, en rampzalig zijn, of hij zal naar middelen omzien , un einde zijn gemoed ge-  DE EED. 209 gerust te fteHen, en deze middelen zullen tevens dienen, om de kracht en heiligheid van den Eed te verzwakken, en het geweten, als zekere verëelding en ongevoeligheid te geven, die niet dan fchroomlijke gevolgen hebben kan. Hier fchijnt dan een gebrek, eene gaping in onze wetgeving. Het komt mij voor , dat men bedacht behoorde te wezen op een middel, waar door de Eed herlteld kon worden in die heiligheid, welke hij Bij de ouden hadt, en waardoor de menfehen die godsdienstige denkbeelden weder hernamen, welke de ouden zoo gezet deeden zijn, om den Eed te houden, dat een regulus liever wederkeerde na Karthago , waar de wreedfte folteringen hem verwachten, dan, met verbreking van zijnen Eed, te Rome te blijven. —— Gij menfehenvrienden ! deze was eene gewigtige vraag, om in uwe Maatfchappijè'n te worden voorgesteld , en welker voldoenend antwoord eenen eereprijs verdiende! Voornaamlijk, indien het niet bij de vraag en het antwoord bleef! gelijk helaas! in zoo veele goede zaaken gebeurt, maar indien gij te wege kondt brengen , dat zulk een middel, of middelen dadelijk werden te werk gelteld. II. deel. O Ze-  3IO DE EED. Zeker! de vriend der menfehen, de verSerer -van God fchrikt op het overwegen van het diep verval in dit opzigt. Door te licht te zweeren wordt als met de Godheid gefpot! Zijne wraak wordt hier door als onmagtig uitgelagchen! — En, als de Eeden worden vermenigvuldigd, naar mate verminderd het ontzag voor de Godheid! En dus worden de laatfie banden der famenleving 0nt- fnoerd! Wanneer eigenbelang, hoop, vreeze, of eenige andere drift het menschdom gaande maaken , zullen de maatfchappijën in duigen fpatten ! alle trouw zal vernietigd wezen! De wereld zal een tooneel worden van moord , van roof, van onderdrukking en geweld ! ijslijke gevolgen! maar gevol¬ gen , die noodzaaklijk gebeuren zullen, indien de geringachting van den Eed voortgaat toe te nemen. Om nu nog te zwijgen van on- middelijke oordeelen van dien God, die een geducht wreeker is van zijne beleedigde eere, en die duizende rampen kan gebieden, om een hem honend menschdom te Straffen! ■ & Nederland! ó Europa! "o verbas¬ terd Christendom ! welke fchrikbaarende toneelen vertoonen zich aan mijn oog in het duister toekomende.' m  DE EED. 211 2ij, die zicli gewennen aan ligtvaardig vloeken , die hunne redenen geen anderen fieraad of kracht, weten bij te zetten, hunnen moed en fterkte van geest niet anders weten te vertoonen dan door een deel ijdele en niets betekenende klanken, zijn het medelijden, en de verfmading waardig van den edelen mensch, meer dan dat zij zijne verontwaardiging zoude gaan« de maaken, of eene emftige wederlegging verdienen .' . Zo zij nadenken, «n leerer» geene klanken zonder betekenis voort te brengen , het welk alleen den redelijken en verflandigen mensch van het kind en den dwaas onderfcheidt, zullen zij bloozen, en eene wacht Betten aan de deur van hunne lippen! ** • O 2 VROTJK  VROUWEN. Ik ben een jongeling! een gevoelig jongeling, die door geene ftijve ftoicynfcke beginfelen gedreeven wordt; neen! ééns hoop ik, tot loon eener Standvastige en kuiiche liefde, in het bezit eener waardige vrouw mijn aardsch geluk te volmaaken! O! hoe gelukkig zal ik we¬ zen , zo het de wil des Hemels gehengt, het voorwerp mijner min tot de deelgenoote van alle mijne vreugd en kommer te hebben , met haar hand aan hand de kronkelpaden van dit leven te doorwandelen, en voor de maatfchappij nuttige leden te teelen, en op te voeden. Ik Hel derhalven den grootiten prijs op de goedkeuring der fchoone Sexe, en ben niet on. verfchillig , of ik in haare gunst ftaa ,»dan of zij redenen van ongenoegen jegens mij koestert, bet zij dan waare, het zij opgevatte. Nog-  VROUWEN. 213 Nogthans verkieze ik de vrouwen tot eene voorwerp van mijne wijsgeerige befpiegelinge» in dit ledige uur van overdenkingen! Verre van hier, gij die aan de vrouwen de eere hebt willen betwisten , van menfehen te zijn , gij beledigers van de helft van het menschdom , onbetwistbaar de fchoonfte, de bevalliglte helft, misfehien ook de gulfte. Misfchien echter, want daar de liefde tot mijn evenmensch mij beveelt het best van u te denken, was het mogelijk een luim, misfehien eene gemelijkheid, die u dus deed fpreeken , omdat gij met eene xantippe moest huishouden, die u binnenshuis het leven verbitterde, en u daar door uwe gal deedt ontlasten in onrechtvaardig te zijn tegen de beminlijkfte fchepzelen in het gemeen. Neen , ik keur af, en mijne lezers zullen met mij afkeuren , dit verwacht ik van alle mijne welopgevoedde le« zers, en van mijne fchoone lezeresfen verzoek ik voorde groove belediging, die haar door fommigen van o:ize Sexe is aangedaan , eene gunftige'verfchoning , ik keur af, zeg ik , de woorden van eenen Franfchen Edelman. „ Da „ volmaaktheden der vrouwen zijn nog zoo goed niet, als de gebreken der mannen, zij O 3 „ heb-  214 VROUWEN. „ hebben niet dan zwakke deugden, en Zoo „ natuur haar fchoonheid geeft, het gefchiedt „ maar, om een werk, dat zij niet ter deeg „ kan opmaakcn, te vernisfen. Zij fchijut er „ een noodzaaklijk kwaad van gemaakt te heb„ ben, om het menschlijk gedacht te bewaa„ ren, zij heeft haar onder de mannen eene „ plaats gegeeven , gelijk een geneesmiddel „ is in de handen van een ziek mensch, dat hij „ gehouden is te gebruiken , zoo hij wel te „ pasfe wil zijn." (*) ik weet wel, dat men aan eene vrouw, eva, de bron van al ons leed moet toefchrijven, maar ik weet tevens, dat het ad/im gevoegd hadt, zich niet door het voorbeeld zijner vrouw te laten misleiden, en is eva de eerde geweest in de overtreding, de fchuld van adam, niet die van eva, wordt ons toegerekend ; zoo leert de Bijbel, dat menschkundig boek! Ik (*) Les ferfeclions des femmes, ne valitit pas les defaut des hommes; elles tCont que des foibtes vertus, & ft la nature leur donne de la beauté, c'ejl pour farder un ouyragt, qu'clle ne peut bien faire. I: fentlle , ieffein de les conferver, elle en alt fait un mal recesfaire, & les ait mis ent re les hommes, comme une medeeine entre les mains d"un malade , nu'il efl oblige dc prendrc, s'il fe j eut bien portcr.  TROUWEN. 215 Ik ben wel zo verblind niet door de ftreelende fchoonlieden der Sexe, dat ik haare gebreeken niet zoude zien, deze te verzwijgen, en alleen de deugden te roemen, geene gebreeken te zien, alles voor deugd uit te venten, is het werk of van eenen laaghartigen vlcijer of van een fpoorlozen en gekken verliefden, die zich verbeeldt, dat zijn uil een valleis. Zulks ben ik niet, en wil het ook niet wezen. Ik heb te grooten eerbied voor de zachte kunne, dan dat ik haar op deze wijze zou willen verongelijken , als of zij zoo onnozel ware , dat zij zich zou laten wijsmaaken, zonder gebreeken te wezen. Maar dit weet ik , dat de welvoeglijkheid verëischt, dat men met de vrouwen handele als met de Vorften, wier gebreken ronduit hun in 'c aangezigt te zeggen, een zondigen is tegen de wetten van eerbied en burgerlijke betaamlijkheid, gelijk hun te vleijen, de flrafbaarfte mis» daad is, waar toe de fnoodften , het uitvaagze! van het menschdom alleen bekwaam zijn. TCiet alleen , dat bijzondere perfoonen een zoo geheel vcrfehillend vonnis over vrouwen geveld hebben, maar men ziet hetzelfde in geO 4 bic-  VROUWEN.' lieele volken. Bij de Ooflerlingen , daar het despotifine alles onderjukt heeft, en daar bijzonder de vrouwen de flaavinnen zijn van de heerschzucht van het manlijk genacht, wordt eene vrouw opgeflooten, niet geacht, dan alleen als een verachtlijk middel, om de lusten van eenen dwingeland te voldoen , die echter tot zijne ftraf zich zeiven dus van het zoetfte des menschlijken levens, de gezellige verkeering met eenen hartvriendin berooft, en nooit het genot der liefde fmaakt: de redenen, welken de Ooflerlingen voor dit hun gedrag geven, zijn.bevat in de volgende regelen uit een zedekundig Ooflersch werk getrokken : „ De driften en geneigdheden van mannen „ kan men door langduurige omgang door en „ door leeren kennen, maar de driften en ge„ neigdheden der vrouwen zijn ondoorgronde- lijk- Hieröm "«eten zij van de mannen af„ gezonderd zijn, opdat de veranderlijkheid „ van haaren aart anderen niet befmetten zou. „ Haare natuur en gefleltenis eischt afzondering' „ en beteugeling. Groote en grove fleeneu gebruikt men tot gewoone gebouwen, mar" mer en a!bast paleizen, maar diamanten » Hun men op in Kabinetten , en naar dat de •„ din-  VROUWEN. 217 ,, dingen gemeen of zeldzaam , van kleine waarde of grooten prijs zijn , zet men ze ten ,, toon, of fluit ze op." Met alle deze behoedzaamheid en verkeerde redenkunde zijn er geen buitenfporiger wezens in driften dan de vrouwen in het Ooflen , en deheerschzucht leert haar In het binnenfle van den Harem, kabaaien fmeeden en aanhangen maaken, die niet zelden de grootfle ftaatsomwentelingen veröorzaaken! Geheel anders beflonden onze voorvaders, de oude Gcrmannen , die in onvoorziene toevallen fomtijds verlegen weZende, zich niet ontzagen , zich naar het goeddunken der vrouwen te gedragen, in welke zij iet godlijks hielden te fchitteren. tacitus leert het ons, van die ftrijdbare volken fpreekende: ,, Zij beelden ,, zich in, zegt hij, dat er iet heiligs en voor„ weetigs bij de vrouwen was ; dies haare „■ raadgevingen niet wierden verworpen, noch „ haare antwoorden verwaarloosd." Over het gemeen heb ik opgemerkt, door eigene ervarenis, dat niets zoo gefchikt is, om de laatfle hand te leggen aan de vorming van den jongeling , als de omgang met deugdzame en befchaafde vrouwen. Hier worden de zachte O 5 fcha  . 218 VROUWEN. fchalceeringen in het karakter ovcrgebragt, hier wordt menige ruwe hardigheid door malsfer en fijner trekken geleenigd In •< kortj wic nooit met goede vrouwen verkeerd heeft, is niet alleen verftoken van zeer veel zuivere geneugten , maar hij zal ook in het gezellige 'leven niet verre komen, en hem, die van de geheele Sexe verachtlijk denkt en fpreekt, mtyr ik niet tot mijn vriend hebben. De lezer * herinnert zich uit het voorbericht van het eerfte deel van dit werkjen, hoe ik, fchoon flechts in den morgen van mijn leven, onheil dreigende onweèrs-wolken boven mijn hoofd heb zien zamenpakken , en hevige ftormbuïen des onge- luks heb moeten verduuren. Ach hadt het den hemel behaagd, mij mijne waarde moeder te laten behouden ! Waarom ben ik zoo vroeg van u, o zalige! beroofd ? Waarom heb ik flechts in de eerfte kindfche jaaren uwe moederlijke tederheid mogen genieten ? Dan zwijg mijne ziel! murmureer, klaag niet over een noodlot! neen! geen noodlot! eene wijze; maar onnagaanbare voorzienigheid beftuurt den Joop van 't menschlijk leven. Ik heb de zaligfte uuren in de verkeering met bcminlijke , met deugdzame vrouwen doorgebracht, en zo er iet goeds aan mij is, zo verbittering, mis- moe-  VROUWEN. 219 moedigheid en alle de tegenfpoeden van dit leeven, nog niet alle genegenheid, liefde en verdraagzaamheid uit mijne ziel gewist hebben , zulks heb ik, naast God dank te weten aan de zachte invloeden dezer verkeering met deugdzame vrouwen. Uier fprak ik uit de volheid van mijn hart! —■ 6 edele fchoonen! Uw teder gevoel, uwe gave, om fpoedig de geheimen van het hart te ontdekken, te begrijpen, gedachten op te merken , gebaarden te verdaan ; uwe fijne neiging voor de kleine , aangename gediendigheden des levens; uw bevallig, naif vernuft; uw fchrander oordeel, geheel vrij van alle geleerde, Heilige , vooringenomen gevoelens, uwe onnavolgbare , bekoorlijke luimen, zelfs belangrijk in uwe bedaardheid en oplopendheid; uw geduld in lijden , hoe zeer ook het eerfte oogenblik van lijden zich door luidruchtig kermen on. derfcheidt; uwe zachte, lieftaalige manier van troosten , van koesteren , van oppasfen, van uitharden, van verdraagen ; de tederheid, die in uwe geheele houding heerscht, de kleine onfchadelijke Spraakzaamheid, waardoor gij leven brengt in de verkeering. Dit alles heb ik opgemerkt dit alles fchat ik dit  2 20 VROUWEN. dit is mij dierbaar. „ De juiTerfchap," zegt de jongéling, (*) „heeft eene beminlijkheid, die „ zij noch door de opvoeding, noch door vlijt „ verkrijgt. De Natuur, welke de fcboonen tot dat groot oogmerk beftemde, om de mannen „ vrolijk en luchtig te maaken , onderfcheidc „ haare zielen zoo wel als haare ligchaamen „ door natuurlijke voorrechten , die wij niet „ hebben, maar alleen van verre navolgen kun„ nen. De tederheid in gewaarwordingen, de „ bekwaamheid , om alies, wat in alle dingen „ fchoon en aangenaam is , ligt waar te ne„ men, de fijnheid van gedachten, de zachtere „ verbeeldingskracht, die in haare beelden meer „ bevallig, dan grootsch en prachtig is, zijn „ natuurlijke volmaaktheden van de jufferfchap. „ Zij heeft misfehien van natuur dat vuur, die „ woestheid, en fterkte in 't denken niet, die „ het manlijk verfiand heeft; hoewel men nog „ onderzoeken kan, of wij deze eigenfehappen „ niet meer aan de opvoeding, en de gewoon„ te, die ons het denken tot een werk gemaakt j. heeft, *(*) Een zedekundig wecUWüd, letwel; ra beker, cieseke, cramer crz. tot Schrijver erUcr.t, en derzelvtr veiftand en linrt cerc astudoet.  vrouwen. aai li heeft, dan aan de natuur te danken heb„ ben." Zeker is het, dat de opvoeding vee! invloedt heeft, op het onderfcheid van de voorrechten der beide gedachten. Het vlug, fchrander meisjen wordt alleen voor de keuken en naald opgekweekt, en haare verstandelijke vermogen, helaas ! zoo onverfchoonbaar te dikwijls verwaarloosd! Doch aan den anderen kant, voor geleerde vrouwen gevoeld mijn hart niet min zekere huivering, dan voor heerschzuchtige. In de daad de natuur wordt als ver¬ kracht , wanneer eene vrouw de zorgen van het huishouden , de opvoeding van kinderen als kleinigheden aan eene zijde zet, en , in de boeken omfchanst, zich nederzet, om kreupele verzen of ellendige zielsbetrachtingen over de ellende van hec menschdom te fchrijven, wanneer zij, met een ijdele verbeelding van zich zelve en haare geleerdheid. Stoute uitfpraken doet over onderwerpen , welke de kuudiglte' en grootlte mannen niet hebben ondernomen te beflisfen. —— Daar mag ééns eene enkele bethje wolf en agatha deken in fpelend vernuft uitmunten , eene enkele lu- crr-  22 i VROUWEN. cretia wilhelmina van merken in gezond verftand den prijs behaalen, wij fpreken van geene uitzonderingen op den algemeenen regel. De vrouwlijke fexe is teder van ligchaam, evenwel ééhe enkele wordt er hier of daar gevonden , die meer dan mannen krachten bezit, maar wie zal daar uit befluiten, dat de natuur, die volgends anakreon elk wezen in het gefchapene zijn deel gaf, en aan de vrouwen Schoonheid Schonk , gewild heeft, dat zij met de Schoonheid ook ligchaams-llerkte paaren zou. Op gelijke wijze leert de er¬ vaaring, dat de natuur de vrouwen niet geSchikt heeft, om door boeken te fchrijven , de leermeefteresSen van het menschdom te wezen. —— Laat het meisjen niet verzuimd worden in de opvoeding, laat haar verftand worden aangekweekt, laaten haare puntige redenen , met eene bevallige toverllem gepaard , zelfs eenen luchtigen luim in noordfche klippen brengen, nogthans is het eene algemeene aanmerking, dat, hoewel eronder het vrouwentimmer veelen zijn , die wel Spreken, er nogthans maar weinigen gevonden worden, die wel Schrijven; even gelijk, men meent opgemerkt te hebben, dat de raad der vrouwen, die er ftcr-  VROUWEN. 22 3 Iroftelinks en onbedacht uitkomt, veeltijds beter is, dan die, daar zij zich op gefcherpt hebben. » „ Het verftand der vrouwen," fchrijft zeker iemand, „ dunkt mij, den eerften aanval der franfchen gelijk te wezen. Men zegteer van, „ dat zij in 't begin meer dan mannen zijn, „ doch in eene handkus gaat die ziedende „ driftigheid over \ en zij worden min dan „ wijven." Uwe luimen, uwe grappige en geestige invallen behagen mij, fchrandere bsthjen! uwe saartje burgerhart is een lief meisjen! maar uwe willem leevend hadt eenen mannen hand gevorderd, om zijne beeld- tenis behoorlijk te ontwerpen. Het hut der tegenfpoeden, van de edele van merken, heeft mijn bloedend hart menigmalen vertroost, balfem in mijne ziels-wonden geltort, maar zo haar david voor een held fcheep komt, men moet het mij vergeven, dat de beminlijke jonathan mij gelukkiger door haar getroffen fchijnt. Van haaren germani- cus , van haare treurfpelen zeg ik niets, ik ben geen beöordeelaar van haare werken, die ee  224 VROUWEN. eenen welgevestigdcn lof, naar verdiende, behaald hebben , zoo veel is genoeg, de lezer merkt, waar ik heen wil. Moet en zal eene Fenix onder de fcxe fchrijffter worden, laat zij zachte, aandoenlijke onderwerpen kiezen. — Dat zij de kuifche, -de vertederende liefde bezinge, dat zij het hart van den treurigen ftreele, dat zij de aanlagchende toneelen der lente bewondere in haare befpiegelingen maar, dat zij zich niet vermete, om den held in zijnen glorievollen loopbaan , onder het gedruisch der wapenen te verzeilen; dat zij zich niet wage, in de kronkel-fpooren en vaak ongebaande wegen van het woud der wijsgeerige en godsdienfrige verfchilftukken ; dat zij niet onderneeme, de flrengheden en het forfche van den winter te bifchrijven. Edel is zij, wanneer zij met haar befchaafd en opgeklaard verftand, met liefde tot wetenfehappen, tevens niet verzuime de voor vrouwen eigenaartige bezigheden van het huishouden, van de opvoeding der kinderen, en van het oppasfen van haaren wakkeren en dcugdzamen man. Wr arüm is men zoo geneigd, om van de natuur af te wijken? paulus, die de natuur en de menlcheu kende, fchreef van vrouw-. kens,  VROUWEN. 225 kens, die altijd leeren, en nimmer wijs worden, die ligt ie verleiden zijn, en hij geboodt, dat zij zwijgen zouden in de gemeente. En tevens achtte hij haar hoog, veriinaadde de vrouwen niet, maar wilde, dat alles in zijnen kring werken zoude. Die wijze man! Elk verftandige moet zijne uitfpraken billijken, als die van eenen wijzen, zelfs zijne onfeilbaarheid, als een apostel van j e s u s niet in aanmerking genomen zijnde. Eene heerschzuchtige vrouw! Ik fid- dere op dit denkbeeld! Wee den man, wiens vrouw die lesfe vergeet: gij vrouwen, zijt uwe eigen mannen onderdanig! Ut wenschte wel ééns te weten, hoe het formulier van den huwelijken ftaat, dat in de openbare kerk in gebruik is, daar aan is gekomen, dat god na den val, tot eva, en in haar perfoon , tot het gantfche vrouwlijke gedacht gefprooken heeft: Uwe wille zal den man onderdanig zijn? Of gelijk fommige drukken het vrij decht hebben : Uwen wille zal de man onderworpen zijn. Waar? of wanneer heeft god dit tot eva , en in haar perfoon tot het gantfche vrouwlijk gedacht gefproken ? Ik lees II. dem.. P !»,  22Ö VROUWEN. in mijnen Bijbel er niets van. Het moet zekei derhalven uit eene oude vertaaling genomen wezen. Hoe het zij, misfehien is dit wel de reden , dat veele vrouwen die vermaning van het formulier verdacht houdende , zich daar aan niet gehouden rekenen, of wel zelfs'de Hechtere leeswijze volgende, haaren mannen aan haaren wil onderworpen willen maaken. En nu beklagenswaardig man ! die onder de luimen van een grillig ■ wijf zijne dagen met treurigheid ten einde brengt; of wel dikwijls zijn troost gaat zoeken in debauches buitens huis, in Hechte gezelfchappen, in den d/ank. Het huishouden verwildert, de kinderen worden verwaarloosd, de dienstboden zijn onbefchaafd. Met éèn woord, het kwaad, welk zulk eene vrouw fticht, is bijna onberekenbaar. Het is waar, dat zelfs het verblijf in het Paradijs geene volmaaktheid voor den eerften ftamvader van het menschdom hadt, en dat het niet goed was, dat hij zich alleen bevondt, toen werdt zijn aardsch geluk voltooid , wanneer hij zich mogt verlustigen in de bekoorlijke verkeering met eene lieve wederhelft, die uit hem gefchapen één vleesch met hem was,  VROUWEN. 227 was, maar even waar is het, dat aan deze wederhelft niet de heerfchappij over den man werdt ingeruimd, noch, daar zij uit hem gefchapeu was, met recht kon ingeruimd worden. Bij alle befchaafde volken goldt daarom ten allen tijde de keurftein van menuchan: „ Dat ieder man moest heere en mees„ ter wezen, in zijn eigen huis, en taal vae- ,, ren , naar de fpraak van zijn volk.'' Ook leze ik wel , dat bij de Romeinen de fpreuk goldt: Ubi tu Gajus, ego Caja , maar nooit vind ik : Ubi tu dominus, ego domina; wel waar gij man zijt , ben ik vrouw ; maar nooit: waar gij keer zijt, ik meesteresje. De hemel bewaare mij en alle deugdzame jongelingen voor zulk een hard lot , van te moeten bukken onder de heerfchappij van eene heerschzuchtige vrouw! Maar ook ver¬ achting zij over die laffe mannen, welke zich door hunne heerschzuchtige wijven laten beheerfchen, niet minder dan over die bloodaarts, welke waardige en deugdzame vrouwen mishandelen en vernederen ! Dat de daats- en heerschzucht der mannen met bloed getekend is in de gedenkfchriften der P 2 we-  218 VROUWEN. wereld en der volken, betreurt de vriend der menfehen; maar wat is heersch- en fluts-zucht der mannen bij die der vrouwen vergeleeken, wanneer deze zich aan die driften overge. ven? De wijze Sakën floten door de grondwetten van hunnen ftaat, de falefche wet. ten , noch bij de vrijheid-lievende Franfchen geëerbiedigd, de vrouwen uit van de opvolging van den troon, en zeker, zelden waren regeeringen van vrouwen de gelukkigfte voor Itaatendommen Tegen eene zinobiü, die den luister van Palmira en den bloei dier Had , fchoon in 't midden der onvruchtbaarfte woeftijn gelegen, ten top verhief, tegen ééne xWzabeth, wier nagedachtenis nog bij den Engelschmau geëerbiedigd wordt, terwijl hij met eenen verwijfden en in zijnen waan godgeleerden jacobus fpot, tegen ééne roemrijke beheerfcheresfe aller Rusfen, zal men in de gefchiedenisfen misfehien meer simir ami s sen, die door éénen flag haaren gemaal van troon en leven berooven , het zij openlijk of door vrouwen-ftreeken , wanneer de dwaaze minus haar flechts voor éénen dag den troon inruimc, meer brunechilden en fredêgunden ontmoeten , wier heersch- en ftaatJucht de blocïendfte rijken met oorlog en burger-bloed ver-  VROUWEN. 22f) vervuld , met vorsten-moord hunne bloedige handen bevlekt, en het menschdom rampzalig gemaakt hebben; hoe veele athaliSs die door moord ten troon fteegen, en vrije burgeren onderdrukten ! Hoe veele oorlogen zijn begonnen , door de aanftoking van eene favorite! Hoe veele rampzaligheden ontdoken door de wraakzucht van beledigde vrouwen ! — Wanneer de voorzienigheid eene zondige wereld wil draden , verwekt hij messalina's en ag ai pp in a's, die door haare driften aangezet ds domme klaudiussen en beestachtige nero's aanzetten, om tot geesfels van het meuschdom te drekken! Beef, derfling ! zo u de wraak van eene vrouw treft! Zij is geducht, gruwlijk , aanhoudend, en kan niet ligt verzoend worden.— Men kan naauw uitdenken, welke middelen zulke furiën wecten uit te denken en uit te vinden, om een eerlijk man, van wien zij waanen beledigd te zijn, te kwellen en te vervolgen; hoe onuitbluschlijk haar haat is, en tot welke laa.^e middelen zij haaren toevlucht nemen. —— Eene enkele onvoorzigtige uitdrukking, die de eerzucht en i'delheid eener vrouw fchijnt te beledigen, is genoeg» om hem van zijn geluk P 3 te  230 VROUWEN. te berooven, om haar met lasteringen, met dolk en vergif te wapenen, ten einde hun rusteloos te ftraffen, en haare wraakzucht te voldoen . Misfehien is het gevoel van haare zwakheid hier van de oorzaak. De fterke leeuw is edelmoedig! het gevoel der zwakheid maakt wreed, vermeerdert het gevoel van geleden , het zij waar het zij gewaand ongelijk, en maakt den lust gaande, om, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, ook eens kracht te toonen. Zie daar! de eenvouwige reden, waarom de waarlijk verheven ziel zich vergenoegt, met trotfche tegenpartijen te vernederen , en glorie fielt in ongelijken te vergeven , en overwonnen vijanden te fpaaren, ja zelfs wel te doen, maar waaiórn eene zwakkere niet rust, offchoon zij haare mededingers vernederd heeft , voor dat zij die geheel uitgeroeid, en den beker haarer wraak tot den droesfem toe heeft doen ledigen ! Die zelfde zwakheid van zenuwgeftel en ziels-vermogens , geëvenredigd naar de tederheid van het ligchaam, befchouw ik als oorzaakvan die andere hoofdgebreken, welken men in de fexe meent te ontdekken, en die, want waar toe zou vleijcrij dienen? in de daad, meer dan te veel plaats onder haar hebben. Al te groo-  VROUWEN- 231 groote nieuwsgierigheid , en tevens geene geheimen te kunnen bewaaren, ijdelheid, en zucht tot opfchik, waar door de zwakke fexe zich zoekt aan te prijzen. - Maar ook zijn gevaarlijke wezens die zusjens , welke een vertooning van Godsdiendighcid maaken, en die oude tantes, die de geheele ftad aan een haaien door haar gekal en achterklap , die gereed zijn, om ieder één te veröordeeleu, en de wereld haateu, om dat de wereld haar niet meer eert. I!: weet, dat edelen en grootmoedigen onder de Sexe niet minder met afkeer omtrent zulke wezens bezield zijn , dan wij mannen wezen kunnen. Dit geeft mij te meer vrijmoe¬ digheid , om deze miswasfen der natuur ten toon te Hellen; te meer dewijl het aan den and.reu '.-.ant zeer zeker is, dat veelen van ons genacht ongelijk langer van geest zich betoonen, en niet weiniger gebreken aanhouden , dan onder de andere helft van 'c menschdom te berispen zijn. O dat de beide gedachten de waarde van den mensch leerden bezeilen! dat beiden in haaren P 4 kring  2J2 ▼ R O U W E N. kring werkzaam waren en zieh verëenigden tot on erlmg geluk. - Zalig die man en vrouw welke eene harmonie van gemoederen bezitten door wederzijdfche liefde en hoogachting do zie en de vermogens, de aandoeningen in één te fmelten! daar de man liefde jegens de vrouw, de vrouw achting en genegenheid jegens den man koestert, wanneer de man de bezigheden vemcht, welke zijne betrekking tot de maatfchapprj of z.jn beroep van hem vordert ter wijl de vrouw hem met raad endaadonderltèunt hem vermoeid van zijne bezigheden, koestert en m haaren fchoot rust geeft, het huishouden waarneemt, en hem lieve kinderen, niet al leen door ze hem te baaren, maar ook door ze op te voeden, aanbiedt. Waarom zou men over het geheel de verkeering met de vrouwen niet kunnen verbeteren? En in plaats van die ftijve gezelfchappen, daar de Dames elk nu \ zeerst opgefchikt'en U1W doscht, eikanderen aanzien, en met een heke lend oog gadeflaan, en zich verveelen, of op zijn hese eens ombren, eene verkeering Jnvoe. ren, die meer gul, meer openhartig, en ver trouwend de beide gedachten eenen wederziid fehen gelukkigen invloed tqt elkanders meerdere b».  VROUWEN. 233 befchaving en volmaaking zou kunnen verfchaf- fen! Doch Helaas! het zijn nog niet die verlichte , die gelukkige tijden , waar in het menschdom ééns wijzer en beter, door het volgen van deugd en lesfen van wijsheid, zijn geluk en tevens zijn vermaak zal zien toeneemen, en ten top van volmaaktheid fteigen* — Die tijden, waar in niet meer de wulpfche wel. lustige , een onnozel meisjen verladen, de dwingeland de vrouwen verachten, de coquette haare (brikken fpreiden , de heerschzuchtige vrouw de perken , haar door natuur gefield overfchrijden, de zwakke met alle haare gebreken de famenleving verbitteren , maar alles en allen zich vereenigen zullen tot eenen maatfehappij, welker leden waare aanbidders van het Op» perwezen, oprechte verè'erers der deugd , en ftandvastige beminnaars van het heil hunner medemenfehen, als van hun eigen, zijn zullen. P 5 AF-  AFBEELDZEL VAN EEN EPICURIST. Ik ontwerp, In mijne befchouwingen, het beeld van een wezen , welk voldrekt geene waarde dan in zijne eigen oogen en verhitte verbeelding bezit, dat zelfs voor zijne vrienden en bewonderaars een voorwerp van verachting en befpotting is, fchoon zij hem in fchijn •vleijen,.en zelfs niet beter zijn, dan hij is. — Een zwak en hulpeloos wezen, het welk, zich zelf met ijdelheid voedende , ook in de daad in zijne uitzigten, in zijne verwachtingen, in zijne hoop enkel ijdelheid is. Een be. klaagens■ waardig fchepzel , welk, zich in den waan zijner verbeelding befchouwende , als een genieter van het hoogde goed, en andere ftervelingen belagchende , welke dreeven en jaa-  EEK EPICURIST. 235 jarigen naar het geen hij meent, voor 's hands daadlijk te genieten , in de daad, van alle geluk en goed ontbloot, voor eeuwigduurende angften en kwellingen is blootgefteld , welke hem, bij de minfte ftilte van het gedruis zijner hartstogten , beltonnen , niet minder dan de ijslijk naare onzekerheden en twijfelingen, met welke hij het toekomende te gemoet ziet, en tevens fchrikt, om er de minfte aandacht op te vestigen. Een wezen , van het welk de maatfchappij en famenleving geen nuttigheid kan genieten , maar alle kwaad te vreezen heeft. En met dit alles, foortgelijke wezens hebben zich onder de menfehen in alle eeuwen fchoon onder verfchillende gedaanten , in menigte vertoond, en de grootfte nadeelen en rampen aangerecht ; en in onze verlichte , befchaafde, wijsgeenge eeuw is hun aantal, verre van verminderd te zijn , veeleer aanzienlijk vermeerderd. De ftervelingen , die ik bedoel , benoemen zich naar den naam van epicuris, gelijk men reeds oudtijds hun , die een wceldrig en wellustig leven leidden , den naam van Epicuris  23<5 AFBEELDZEL VAN EEN risten gaf. Deez' wijsgeer had zijnen leerlingen ingefchcrpt , dat deze wereld door geene voorzienigheid •béftuurd werdt, of dat, indien er al een Opperwezen plaats had , deszelfs Godheid te zagtmocdig en te zeer in zijn eigen gelukzaligheid bedolven was, om acht te geven, op de daaden der ftervelingen, die, gevolglijk, zijne hulp niet behoefden, noch voor Zijne kaftijdingen te vreezen hadden. Zo men dezen wijsgeer al geen onrecht gedaan heeft, met betrekking tot zijn gevoelens nopens God en de Voorzienigheid , waaromtrent veelen hem hebben zoeken te verdecdigen, men heeft hem zeker onrecht gedaan, betreklijk tot de gevolgen , die uit de opgegeeven gevoelens onbetwistbaar voortvloeïen , doch welke men niet bewijzen kan, dat epi- cuur ooit heeft toegelaaten. Het is zo vermaak was de groote inhoud van zijne zedekunde< wellust het hoogfte doel der iterveliiigen, genoeglijk te leeven , hun pllgtelijke beftemming —-jA. Zijne hoven en tuinen , aan de wellust enleT vermaak gewijd, zijn vermaard in de jaarboeken der ouden. Maar men vrage den wijsgeer, wat het zij, wellust te genieten , vermaaküjk en genoeglijk te leeven, hij  EPICUR.IST, 2J7 hij zal antwoorden: aan geene wereldfche zaaken gehecht te zijn; alle fnoode begeerten te wederft aan ; eerbewijzingen gering te achten ; boven de fortuin verheven te zijn; en zic'i daar van meester te maaken ; in dén woord, eene volkomene rust en kalmte des gemoeds te bezitten. Zeker! deze zijn nLt de leerftellingen der Epicuristen, die ik bedoel, zoo hoog kan hunne laage ziel nooit zweeven ! Zulk iet te poogen zou hunne uitgeputte krachten oneindig te boven gaan. Neen! De Epicurist is een wezen, die het beftaan van God en met het beftaan van God de algemeene en bijzondere Voorzienigheid of volftrekt ontkent, of er ten minden zich niet over bekommert; die de Godsdienst voor eene beuzeling rekent, en de duuring der ziel na den dood, als mede de beloning der deugd en de ftraf der ondeugd , en bagatelle behandelt. — Hij verheelt zich , dat roüsseau onwederleglijk betoogd heeft , dat de mensch van het redenloos vee , in 't gemeen enkel in gedaante, en van den afrikaanfehen Pongos, ooiiindifchen Ourang Outang, of swift 's Jahos, in  2£8 AFBEELDZEL VAN EEN in 'c bijzonder, alleen door de opvoeding, verfchilc. Dewijl hij geen God vreezen, geen toekomend leeven verwachten wil, zoo is hec tegenwoordige zijn hoogue goed; zijn eigen ik, en deszelfs onderhouding en welzijn zijn eenigfte en hooglre doel. Om dit te bereiken flaac hij onderfcheiden wegen in, naar mace zijn geitel , heerfchende hartscochcen en driften hem her-of derwaards flingeren ls hij van een wellustig ligchaams geftel, hij jaagt den vleeschlijken wellust na ; geen meisjen blijft vrij van zijne lagen en aanzoekingen, en kan hij eene deugdzaame , eene faczoenlijke juffer niec tot zijn' zin krijgen, hij verlaagt zich toe hec na- loopen van eene openbare, van een ftraat-hoer Door overfpel het echte bed van eenen zijner medemenfehen, misfehien wel van zijnen vriend te ontè'eren, noemt hij ton. Is hij van een heerschzuchtigen aart en beftaan, hij beproefc alle middelen, welke ook? hoe laag en oneerlijk zij zijn mogen, om coc eerambten en bedieningen te geraaken, en rust "iet, voor hij toe zijn oogmerk gekomen is. An-  EPICURIST. Anderen, van eene meer bedaarde geftertenis', vinden hun vermaak en wellust, in een vrolijk gezelfchap , onder een pijp en een glas wijn. Hier worden de avonden doorgebracht , met fcherts en kluchten en dubbelzinnige kwinkfiagen , die verzeld gaan van een gefchater van lagchen, terwijl doorgaands één van het gezelfchap , die het zwakfte verftand bezit, maar daar op moedig is, dat hij waardig gekeurd word, een lid van het zelve uit te maaken, de fpeelbal is, die men elkanderen aartig weet toe te kaatzen , alles onder een glas wijn en een pijp tabak; eindelijk raakt men aan het fpeelen een Fombtt of dergelijken , en de heeren gaan vrolijk en opgeruimd naa huis. Epicuristen van dit foort brengen hunnen overigen tijd omtrent op de volgende wijze door; redelijk laat opftaan, den voormiddag in een kóffijhüis den namiddag met een flaapjen of uitgaan in gezelfchap van een vrolijke partij , den avond in komedie of opera, of een zoo even befchreeven gezelfchap. Laat ons zulke Epicuristen eens wat nader befchouwen; zij kwamen mij, gelijk ik in 't begin zeide, voor, als zwakke fchepzels, zelfs, verachtelijk bij hunne vrienden. Een ie¬ der  240 A F U EEL DZEL VAN EEN der van hun bedoelt zeker zich zei ven alleen, fiadien hij zijn vermaak of zijne wellust zoekt, en daar aan alles onderfchikt, maar het zelfde doen ook alle zijne zogenoemde vrienden, en dewijl elk hunner bewust is van zijne oogmerken , zoo meten zii hunnen gewaanden vriend naar zich zeiven af, en wat is in het oog van den mensch verachtelijker dan de zelfzoeker, die in zich zei ven eindigt? Wat ftaat is' ooit op eene vriendfehap te maaken, die voor eigenbelang immers wijken moet. verris, is zulk een Epicurist, hij leeft in eenen kring van vrienden, met welke hij menige eeuwige vriendfehap heeft aangegaan, doch in de daad, bemint hij zich zeiven alleen, en anderen flechts zoo lang, als zij zijne ongebreidelde begeerten niet in den weg ftaan , of hinderlijk zijn. krito, tot hier toe zijn harte vriend, ftaat naar een voordeelig ambt; juist had verris zijne oogen op hetzelve geflagen , het kwam hem voor, zeer gefchikt te zijn, om hem een fonds te bezorgen, om zijn wellustig en vrolijk leven te onderhouden. Op het oogenblik is de geheiligde band van vriendfehap verbroken. Dan het  EPICURIST. 24.I het is nog zijn tijd niet zulks te laten merken, hij gaat voort met krito te verkeeren , hij geeft hem de fterkfte verzekeringen , van zijn vriendfehap, hij houdt dus een goed gelaat. — Maar in 't geheim ftrooit hij lasteringen uit tegen krito, krenkt zijn' goeden naam, door zijne levenswijze te doen openbaar worden, in welke hij zelf zijn deelgenoot was. Zulke vrien¬ den zijn en hebben Epicuristen. Maar meestal zijn deze lieden jongelingen, dikwijls van goeden huize , die een natuurlijken afkeer van allen arbeid hebben, en geliefkoosd door eene verblinde moeder, of verwaarloosd door eene verkeerde opvoeding, zich aan deze dartele levenswijze overgeeven , en fomtijds nog zich het air aanmatigen van over alles te kunnen vonnisfen, alles te kunnen bedillen, en met e;én woord het geheel nijvere en arbeidzame menschdom voor een hoop zotten uit te maaken. — Onbedachtzame jongelingen ! uw lot wekt mijn medelijden , daar ik zelf een jongeling ben! gij denkt, dat gij geniet, en een fchaduwbeeld misleid u; gij geniet niets, om lat gij niet in ftaat zijt om te genieten, en daar toe de nodige eigenfehappen en bekwaamheden II. deel. Q niet  242 AFBEELDZEL VAN EEN niet hebt opgedaan. Gij verkwist, in plaats van genieten, die voorrechten , welke natuur aan onzen bloeïenden leeftijd gefchonken heeft, op dat wij in flaat zouden zijn, geduurenden denzelven, den grondflag te leggen tot ons wezenlijk geluk, het welk wij in een meer gevorderden ouderdom genieten mogen. Wat geniet gij: dan ? Een luidruchtig gelach, zonder genoegzame rede, is ijdelheid voor een bedaard befchouwend gemoed. Het doorfchudden der kaarten, een eeuwige eenzelvigheid, moet verveeling veröorzaaken aan menfehen, die befiemd zijn tot verhevener verrichtingen, indien men flechts op onzen aart en wezen acht geeft. Die zogenaamde aartigheden en kwinkflagen komen eindelijk in dezelfde gedaante weder, en geven geen voedzel aan de "denkende ziel. Een eenvormig genot, gelijk het uwe , verwekt verveeling , verdrietgemelijkheid ; en ik verwonder mij geenszins over de daad.van dien Engelschman, die, volgends zijne fchriftclijke bekentenis , welke hij op tafel gelegd had, zich zeiven voorliet hoofd fchoot, omdat een aanhoudend genot van verinaak hem verveelde. Wat  EPICURIST. 243 Watfcheelt u toch, gij vrolijke en opgeruimde Eraftus^ die in het Epicuriftendom zulk eene aanzienlijke rol (peelt ? {k heb in uwe flaapkamer gezien , gij waart ongerust, vrees* Schtig, keekt met een bedrukt gelaat rond , als of ik weet niet we'ke kwaade geesten u op de hielen zaten ? gij hebt immers dezen avond nog gefpot met de vooröordeelen van het blind gemeen? Gij legt u neder op een gemaklij k bed, maar kunt den (laap niet vatten, gij wendt en keert u vruchteloos , en maakt zich eindelijk de (laap meester van uwe afgematte zinnen, het is een ligte dunne (laap, telkens afgebroo- ken door verfchrikkingen Gij klaagt, wanneer gij oprecht zult fpreeken, dat gij niet eenzaam zijn, alleen zijnde niet gerust (laapen kunt. Begrijpt gij dan niet, dat, deels uw zer nuwgeftel door het gewaande genot van vermaaken verzwakt, uwe veerkracht verflapt is, en dat uw geweeten u verwijt, dat gü uwen besten tijd verkwist, uwe pligten als. een redelijk mensch verwaarloost. Genieten ! Neen, ellendige! de waare genietingen zijn voor u niet. Het genot van eenen vergenoegden geest, die met sjch, zeiven ce Q t vre-  244 AFBEELDZEL VAN EEN vrede is , omdat hij werkzaam was tot zijne verbetering , en tot welzijn van zijnen medemensen , was nooit uw deel Het genot van alle die aardfche zaligheden, welke een gelukkis;- huwelijk aan de vrienden der deugd en matigheid te (maaken geeft, het genot van het hart van een beminlijk voorwerp ; het genot van de liefde van deugdzame kinderen, vruchten van zulk eenen gezegenden echt , en van eene voorbeeldige opvoeding , kunt gij nooit bezitten. Om niet te fpreeken van het gemis van genot van waare vrienden , van achting , van eerbied van uwe medemenfchen. Gij hebt, zoo wel als ik, kle3nth ge kend , hij wist van geene gelukzaligheid, dan in het genot der vreugde en zinlijke wellusten. Voor dezen alleen fcheen hij te beftaan; voor dezen moesten fchatten , aanzien , goede naam bij hem wijken; aan dezen offerde hij gezondheid , onfchuld , ja het leven van zoo mem>e zijner makkers en medgezellen op. Ondertusfchen verliepen de jaaren, kleSnth wordt van eene gevaarlijke ziekte overvallen. Een  EPICURIST. 2X5 Een fchrikbarend, een wanhoopig tijdftip voor hem. De ligcliaams-pijnen en fmerten nemen van uur tot uur toe; de hoop op eene volkomene . herftelling verdvvint; zijne gewaande vrienden maaken zich onzipthaar. Epicuriftcn vinden geene vreugde bj het ziekbed van hunnen vriend. Hij ziet zich van allen verlaten ; en vindt zich onbekwaam, om ooit weder de vreugde van het wellustig leven te fmaaken. Gewoon , om alleen in dartelheden te zwemmen , kan Mi dit verlies, en de hevigheid der fmerten onmooglijk verdragen. Hij is nu zijn leven moede, en hoe kan het anders? De aangenomen grondregels, en de levenswijze,, die hij gewoon was, te volgen, leiden hem nu regelrecht tot een befluit , om deze ligchaamlijke' machine , uit welke hij al voor lang de ziej weg geredend heeft, door een pis. tool-fchoot, tot een puinhoop te maaken. Ongelukkige Epicurist 1 Altijd moet de wind van vermaak en dartele vreugde uwe ooren ver. dooven, opdat gij de ftem der rede niet hoort! Q 3 On-  £46 AFBEELDZEE VAN EEN Onophoudelijk moet de begoocheling van het zinlijke u een rad voorde gogen draaien , opdat gij uwen toeftand niet met oplettendheid befdhouwt. Gij zit gelijk, aan die; welke, naar dë oude Feeën-vertellingen, in betoverde land» ftreeken omwandelen, die hun niets dan bekoorlijke én kuchende gezichten en beeld, n vertoonen , terwijl zij, in de daad, wanneer de beto'overing verdwijnt, zich in eene akelige woestijn , of in een huilend woud bevinden, daar natuur ftuiptrekkingen fchijnt ondergaan te hebben, daar het gekras der ravens, het geluid der uilen , in de akeligfte duillernis, ongelukken voorfpelt, en het gebrul der wilde dieren den wreedften dood aankondigt. Nog min¬ der durft of kunt gij een oog vestigen op het toekomende, of gij iet dan niet, en wat gij, na den afloop van dit kortflondig leven wezen zult. Het beeld van eenen Epicurist vertoonde mij een wezen, van het welk de famenleving geene nuttigheid te hoopen, maar alle kwaad te vreezen heeft. De wulpfche jongeling bekomt een ambt , hij is van eene patrice familie, hij wordt een regent, Wat voordeel' zal ftad of land  EPICURIST. 247 land van hem trekken? Nooit dacht hij er aan, ©m door infpanning en werkzaamheid goede en folide kundigheden op te doen , en met bon mots en kwinkdagen wordt het beduur der dad , het belang van den Staat niet gediend! Voor welke gevaarlijke en ligtvaardige plans en ondernemingen is een met wind opgevuld brein niet blootgedeld? en wie berekent het nadeel, welk de maatfchappij lijden kan, van eenen Regent, dieEpicuristifche grondbeginzelskoestert, die het alziende oog van den Schepper niet ontziet die het ftrenge oordeel van den hoogden Rechter niet vreest; die, nademaal hij na den dood niets verwacht , de voldoening zijner hartstogteu voor het hoogde goed aanziet. Zulk een regent zal nooit het welzijn van het algemeen zoeken te bevorderen ; hij zal nooit voor zijne burgeren , die hij als daaven zal behandelen,maar alleen voor zich zeiven ,vöorzijne vermaaken, voor zijnen hoogmoed , voor zijne kasfe, voor zijne magt zorgen. Dat alleen zal bij hem goed fchijnen, daar hij zijn ouduimige begeerten mede voldoen zal kunnen. Dat alleen zal bij hem rechtvaardig fchijnen , wat magt en geweld kunnen te weeg brengen, al zou het ook have en goed, bloed en leven der burgeren kosten. Q 4 Wie  2|3 AFBEEIDZEL VAN EEN Wie het menschlijk hart kent , weet ook, dat hetzelve eene aangeboren neiging tot vrijheid bezit, en altijd heimlijk den genen haat, wiens inagt het vreest. Deze haat laat zich ner¬ gens door verdooven , dan door het gegrond oordeel nopens het goed oogmerk en de billijkheid der bevelen, en de billijke en rechtvaar. dige uitoefening der magt. Maar nu Helle men zich eenen Epicurist voor, en vrage. wat .hem aanleiding kan geven, om zuik een gimfiig oordeel over zijne overheid te vellen? Hij zal hem, volgends zi'negrondbeginzelen, beschouwen voor iemand, die hem in alles, behalven in magt , gelijk is; die zich geen voorrecht, dan misfehien van eere en waardigheid, rijkdom en magt kan aanmatigen,- die niet bevoegd is, iet te bevelen , waartoe hij met geweld niet dwingen kan. En als dit zoo is, vrage men zich ééns af, wat goeds zulk een Epicu. ristisch burger ftichten kan. Neen, hij is de waare vaderlander niet, die den edjlen naam van patriot mag voeren! Onder zijn pijp en flësch mag hij ZOo iet oppervlakkigs , met alle de hem eigene luchtigheid, uitraiïelen van gebreken in 's tands regeering, van  EPICURIST, 219 van verbetering der Corfftitutie ; het dierbaar woord vrijheid mag doorhem vaak herhaald, maar even zoo dikwijls ontheiligd worden. — Wie het vaderland waarlijk dienst zal doen, moet fterk genoeg zijn , om een dartel leven , om vermaaken, wellusten, lekkere fpijzen en gecflrijke dranken te kunnen vaarwel zeggen, hij moet een vijand van ledigheid, een vriend van den arbeid wezen. Matig, fober, hard, om ongemakken uit te ftaan, om hitte en koude te verduuren , geen vuur of ftaal te vreez.n, het leven veil te hebben, als het de nood vordert en het welzijn der maatfchappij zulks veré'ischt, maar niet ligtvaardig en roekeloos. Maar wie kan nu dit alles verwachten van iemand, die zich aan een verwijfd en week leven gewend heeft? Maar chrijses is een Epicurist\ En evenwel hij vertoont eene groote arbeidzaamheid , hij draaft , hij vliegt voor de maatfchappij , voor het algemeen. Hij vindt ook ingang, hij verwerft den roem van eenen ijveraar voor de goede zaak , die men , al te ligt gelbovig en door den fchijn misleid, aan hem toebetrouwt, en tevens geld en rijkdom, dit is ook alles, wat hij zoekt. Q 5 Ver-  2oO AFBEEELDZEL VAN EEN Vertrouwt hem niet. Over kort of lang zult gij ondervinden, dat het waar is, het geen uz fchrijft: Dein Staat e dient er tiur, fielt fchdtze zu ver. dienen. Bereichert ein verratk: So , zweifle nicht, verrath er auch den Staat. En de misleide burgers beklaagen zich te laat, dat zij eenen verraader geloof hebben gegeeven! LIJK-  X.IJK2ANGEN JAN HENDRIK van DONGEN t o e g e w ij d.  UW LICHAAM SINDS DÉ fclEL'HET TRANENDAL ONTVLOOG, ItCT , ZAG TKEK5 SLAJ7EHDE1, CX- I>£ OWSÏERÏ'I.IJKHEIO TE WAftTLN. VAN ALP HEN.    TER g e d a c ii t e n i s s e van mijnen vriend, den heere JAN HENDRIK van DONGEN* OVERLEDEN TE DORDRECHT DEN 12 FAN WIE DEMAAND, 1789. 1 wat leed, wat bittre ilriart, Doorgrieft op 't onverwachtst mijn hart! Wat treurtoon klinkt me in de ooren! van dongen, ach! mijn boezemvrind, Alöra geacht, vereerd, bemind, isdoordeudoodgeveld! — Wat ramp is mijbefchoreal - Ik  < 254 > Ik ftond gantsch roerloos op die maar* $ Haast, dacht ik, zie 'k voor 't echt altaar Hem met zijn Lief veréénigd : Kort voor 't bezwijken van zijn jeugd, Schreef mij die voedfterling der deugd, Mijn liefde zegeviert; ik zie mijn' druk gelenigd. (*) Hoe deelde ik in zijn heil' . . . maar ackl De onzoenbre dood flaat met één' flag Al zijne hoop ter neder. Met reden (laakt de aanftaande bruid Vol wee een nokkend klaaggeluid, ' Zij derft een'hartevriend, godvruchtig, deugdfaam, teder, t» 1 n Wat i» een' brief van den zesden junij, dus kort voor zijnoverlij Jcn.l  < 255 > Wat had mijn doffe zangfter ftof Om uitteweiden in zijn' lof! Zij kon zijn heuschheid zingen; Hoe hij aan menfchenmin en vlijt En trouw zich gantsch had toegewijd En door zijn braaf gedrag wist in elks gunst te dringen. Zijn gulle vriendfehap, wars van dwang En vlijcrijë, leeft noch lang In 't harte zijner vrinden. Hoe ongeveinsd was zijn onthaal! Zijn keurigheid en . kracht van taal Dééd elk aan Hem een', gids op 't fpoor der eere vindjn. Hoe  < 256 > Hoe doeg zijn boezem voor 's lands heil! Voor Vrijheid had hij alles veil. Hoe ging het hem aan 't harte, Toen 't fel geteisterd Vaderland, Door List en Tweedracht overmand, In rampfpoed nederzonk tot aller braven fmarte ! 0 Waarom, ó onverbidbre Dood! Dat gij zo vroeg zijne oogen floot En Hem in 't graf deed dalen ? Waarom hebt Gij zijn levenszon, Die ons noch lang verlichten kon, Belet dat ze ons verwarme en koeftre met haar dralen? Bo„  < 257 > lioosaartige! Gij fchept gewis Vermaak om wat het dierbaarst' is Ons t' allereerst te ontroven; Maar fchoori hij door het wreed geweld Van uwe zeis wierd neêrgeveld, Hij praalt met heller glans in 't eeuwig hof der hoven 3 Staakt, Vrienden! des uw jammerklacht* Meer heil was aan Hem toegedacht t>an op deze aard' te leven. *k Beken wij mislen onzen vriend, Maar Hij had beter loon verdiend. Zijn Tijdwinst nope ons om zijn voeifpoor in te ftrevenJ R Met  •C 258 > Met reden, treurt zijn Hartvriendin Voor wie hij blaakte in reine min, Zij moet haar' Minnaar derven; Maar 'k weet zij treurt gedwee en Uil, Berustende in des Hoogften wil Die zijn geluk bewerkte in zijn vroegtijdig fterven. En Gij, verè'erenswaardig .(*) vrind! Is u uw' Zoon, uw jongde kind Door 't fterflot wreed onttogen, God hele uw bloedend hartkwetfuur Hij gaf, Hij nam; — dat dit elk uur Aan uiten troost verftrekk'; *. denk, 't is z\]\\Ah>ermo.§m. j. Houtman, Thz. (*) De Wel Edl. Gtflr. Heer j. van boncen, Oud Tliefaun* re Dordrecht.  TER GEDACHTENIS van mijnen vriend JAN HENDRIK van DONGEN. D e dood fpaart deugd, noch rang, noch eer; Verdienden, braafheid — ach! 't moet al!' voorh'-m bezwijken. Al ftaat een frisfchen bloem op haaren deel te prijken, Hij maait en t bloempje valt ter neêr. Zo moest van dongen ook Natuurden tol betaalen In 't prilde van zijn levenstijd; Wie kan zijn roem, zo wijd en zijd Vermaard, op 't Dichtpaneel met echte verwen maaien ? Helaas! Hij rust in 't zwijgend' dof, 't Bedekk' zijn >oud gebeent' nooit zal 't zijn roem-bedekken; Zijn Tijdwinst zal aan elk tot een gedachtnis drekken, Want Hij is .boven allen lof. B. Peelen. R 2 Op  Op HET AFSTERVEN VAN MIJNEN VRIEND, den heere JAN HENDRIK van DONGEN, W^at ramp ontzet mijn vrienden hare! Wat jammerkreet verwekt mij fmart! Wat akelige ogenblikken!... Een droeve maare uit Dordrechts wal, Die mij voor altoos grieven zal, Doed dus mijn ziel verfchrikken. „ Uw  < 2<5l > „ Uw Vriend van dongen is niet meer." Was 't woord. _ „ de dood floeg hem ter neêr, „ In 't bloeijen van zijn leven: „ In 't prilfte van zijn lente jeugd, „ Aan Bloedverwant en Vriend tot vreugd, ,, Wist Hij naar roem te ftreeven. ■ „ Zijn Tijdwinst gaf hem reeds zijn' lof, ,, En 't Vaderhart, en Vrienden ftof, ,, Om grooter aftewachten ! „ Dan...Zwijgmijn ziel!...Zwijg Vrienden rij!.. „ Die zaal'ge hoop is reeds voorbij, „ Dus treurende gedachten." Wat flag voor 't lieve Vaderland!... De veder beeft mij in de hand, Nu ik mijn' vriend moet derven! ——— Met hem vervliegt mijn hoop tot niet: Bekrompen hart! ftaak uw verdriet! gods wil was Hij moet jierven\,.. R 3 De  < af» > De dóód frieed dus zijn' leefdraad af; En gaf den wo;m lil t aaklig graf Een nieuwe prooi te ontleden: Maar neen "... al word zijn rif doorknaagt; Zijn ziel, van Goël opgevraagt, Zal 't zaligst heil bekleden ... # Staakt, Bloedverwanten! dus uw fclagt, Hij is waar 't biddend hart ü wacht, Om u volmaakt te aanfchouwen: God gaf - God riep hem vroeg van de aard'!... Wel aan: hem volgend' nageftaard; Men ftelle op God benouwen/»,. A. DoRLANB. DANK-  DANKBETUIGING AAN DE DICHTERS DER. VOORGAANDE L IJ K Z A N G E N. erëerers van mijn Vrind! Dooru, door mij, door elk die deugd waardeert .bemint, Maar ach! te vroeg ontrukt aan't ondermaanfche leven; Gij hebt, door kunstmin aangevuurt Zijn grafzuil met een krans vau lauwerblaên omgeeven, Wier groen den tijd verduurt. ■ R 4 Veï'  < *Ö4 > Vergun dan flechts aan mij Dat ik u mijnen dank, beminde Vrienden wij', Te zwak, poogde ik vergeefsch uw' iivernateftreeven!_» Zijn deugd was onze vriendfehap waard Nu zweeft zijn vrije ziel, van allen dwang oniheeven. Al juichend' boven de aard, ❖ Ja , gij verheyen ziel! Wie hier fteeds ramp op ramp- fchaars heil te beurte viel, Wij zegenen uwe asch ; daar gij ons oog ontweeken Bevrijd van zorg en bang verdriet, In 't Hemelsch vaderland in eeuwig zaalge «treeken Het hoogst geluk geniet, Joh. van der Heij. ra-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL DEZES WERKS* De Godsdienst. « , , Bladz. i. De Eer n Het Karafter. ... jj De Verbeelding. , Het gefleepen Verftand. , 2g Vreugdeen Droeflieid veene Gefchiedenis.} 35 Het Oppsrvveezen, , , , 57 De Grooten O's Ellende. ..... 72 Complimenten 79 De Bijbel. , . . , 85 Amerika. ..... 554 Juliane (eene Gefchiedenis.) . , 113 Republieken (eene Verhandeling.) J73 R s IN-  I N HOUD VAN DIT TWEEDE DEEL. Republieken (eene Verhandeling) aeAfd. BI. i De Vrijheid 149 Het Noodlot (eene Gefchiedenis.) 163 De Eed. ..... 179 Vrouwen 2i2 Afbeeldzel van een Epicurist. . 234 # Lijkzangen J. H. van Dongen toegewijd. . . . . 351 Bij  Bij de Drukkers dezes is in den gepasfeerde Jaare J789, van de Pers gekomen en alom verzonden: I. WlJSGEERIGE BI'SCHOUWINGEN van de geheimen dek natuur , opgedragen aan de Heeren van Dalberg , Herder en Kant , uit het Iloogduitsch door J. h. v;n dongen. Dit Werkje dat een geheel nieuw Philofo* phiesch Sijfiema bevat, is gegrond op Gods onfeilbaar Woord, de Reden, en de Proefondervinding , en ovenvaardig om van alle beminnaaren dier wetenfehap onderzocht te worden. Het zelve is in groot n° formaat gedrukt; de prijs is 18 duivers- II. Zamenstel de.-i delfstoffen , in welke dezelve in klasfen, rangen, gedachten, zoorten en verfcheidenheden , befchreeven worden , en met waarnemingen en proeven opgehelderd door j. g. wall.-riüs , Ridder van de Koning!!jke Wtfa-Order , Hoogleer aar in de Schei- Metaal- en Kruidmengkundc , Lid van verfc'ieide Natuurkundige Genootfchappen, &c. Door de 1 Jeeren Leske en Hebenftreit, met veele nieuwe zoorten en bijvoegzelen vermeerderd ; uit het Latijn vertaald , en me: aantekeningen veirijkt door p. : oddaert , Med Dofier, Lid van verft heide Natuurkundige en andereGenoufchappen ,&c.te Utrecht, ï. Deel, in groot 8vo. de prijs is bij Intekening fï : 16 - buiten Intekening ƒ2:10 — Dit Werk dat in vier ftukken zal Compleet zijn  rijn-, gaat over een voornaam vak in de Natnur;unde waarover, behalven 't Werk van de Heer Houttutjn, weinig of bijna niets in onze taal gefchreeven.is, waarom den Vertaler van verfcheiden voorname Natuuronderzoekers m ons Vaderland, tot de vertaling van dit belangrijk Werk, dat een geheel nieuw Meao. nopens de Delffioffcn bevat, ten iterkflen is aangezocht , niet alleen , maar Z™, Z,,,,,e-eigen ^arnemingen en uitvindingen daar bij te voegen. III, Inleiding tot de kennis der noordtrpoollanden, getrokken uit de Dierkunde der Noorderpoollanden, in 't Engelsen belchreeven door den Heer Thomas pennant en naar t lioogduitsch van den beroemde Profeslor zimmerman, vertaald. Dit belangrijk Werk, waarin een groot aanvlT" DieAW? Ö«d«kkingen gevonden wout, is gefchreven tot uitbreidingder Aard. rijkskunde voornamelijk der Landen die aan de Noordpool geleegen zijn, waar van tot poe toe maar zeer weinig zeekere berichten bekend waren, en welke evenwel, om 't moot nut dat ons Vaderland in de groote en kleine V'sfcheri] heeft van geen gering aanbelang ? j z}}}\ b'Jgevoegd twee Kaarten , die »n de Engelfche en Hoogduitfche uitgaven met gevonden worden, en geheel nieuw zijn, voornamelijk opgemaakt uit de nieuwfte ontdek hngen van Capt.Qa,k, Lord Mulgrave en de Rusfifche Zeelieden in het Noorden gedaan beide gegraveerd door den beroemden van Jagen , zijnde dit Werk verder in een aangenaame en bevallige ftijl gefchrecven . met  met vcrfeheide intereslante aanmerkingen vati den Ncderduitfche Vertaler vermeerdert en , behalven een gegraveerde Tijtel en toepaslijk Vignet, ook nog met 2 fraaije Plaaten voorzien. In gr. 8vo de prijs is f 2 : 10. IV. Bibliotheek der kfrkvadeben , beftaande in Overzettingen en Uittrekzeh uit hunne voorv.aamfte, doch meeft leerflelligc Schriften, met bijvoegende nodige aanmerkingen, door chr. fred. röszler, Hoogleeraar in de Gejchiedenisfen, op de Hooge School, te Tubingen ; Qcrlla Stuk, behandelende in het oudfte Tijdperk, tot op de Kerkvergadering van Weeën ; de Griehfche Vaderen , van Barnabas tot Jujttnus de Martelaar; in gr. 8vo. de prijs is ƒ 1 —Door de Uitgave van dit voor de Theologie zoo gewichtig, en in 't algemeen zoo nuttig Werk , worden onze Landgenoten 111 ftaat gefteld, om zich op eene onkostbaare en ge makkelijke wijze te voorzien, van het voornaamfte, uit de Schriften en Gevoelens der Kerkvaderen, welke ten minden voor een gedeelte zeer zeldzaam niet dan met zwaa- re kosten ,en in vreemde talen te bekomen zijn. V. BlJDRAGFN tot het LEERSTELSEL DER koortsen , door den Heere chr. fred. elsner, Med. Doftor, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Koningsbergen, &c. Naar den Iaatften Druk uit 't Hoogduitsch vertaald, en met eenige bijvoegfelen vermeerderd doorj.houtmant.-iz.» Med. DoEtor en Lid van verfcheide geleerde Genootfchappen; eerfte Stukje,de prijs is 15 ft. Behalven de aanprijzende beöordeelmg van den wijdberoemden-'Geueesheer vogel , kan men (volgens het getuigenis des Vcrtaalers) van  van dit Werkje zeggen; dat 'er onder alle de Werken over de Koortfen, in onze of andere Talen gefchreevcn , (voor zo verre hem bekend zijn) geene is , dat derzelver Theorie op eene eenvoudiger en vatbaarer wijze voorfteld. En, daar 'er geene Ziekte zoo algemeen is daa de Koorts, zoude dit Werkje dus door Doüoren, Apothecars, Chirurgijns en andere Beöeffenaars der Genees- en Heelkunde , met zeer veel vrucht kunnen gebruikt worden. Bij dezelven zijn nog eenige weinige Exemplaren te bekomen van de beschryving van Amsterdam verkort, gevolgd naar den Heer jan Wjxsenaa) . Dit Werkje, dat in. één beItnopt Boekdeeltje compleet is, behelst een volledige en voor de feugd zeer gefchikte Befchrijvina; van de Opkomst, Aanwas, Fergrootingcn , Lotgevallen, Gebouwen, Koophandel en Regering dier Stad, tot op den tegenwoordigen tijd, verfierd met 16 zeer fraaije kopere pfaatjes, als: hec vernielen van 't Slot van Gijsbrecht van Am/lel, 't Beleg van 't Slot te Vreeland; felfeBrand in 1567; aanflag van Kapitein Helling en Ruykhaver; Plundering van een Remonftrantfche Kerk ; doorbreken van de Sr. Anthonies Dijken Opfchudding voor't Huis van denAdmiraaldeRuyter, Anno 1672; voorts Afbeeldingen van het Stadhuis en Waag op den Dam; de Beurs; Admiraliteits Werf; Oude I\erk; Joodfche Synagoge; Diakonie Weeshuis; Nieuwe Werkhuis en de Schouwburg met de LeidfchePoortje.; de prijs is 1 G'. 2 Ituiv in klein Octavo, eenige in groot Octavo , om bij de groot Octavo Druk te voegen van J, Wagenaar, i 1 Gl. 16 ft. -