2 BEDENKING zegde is genoegzaam, om de ongefcbikthe;d der gewone vertaling te bewijzen. Of men moest willen tegenwer. pen, dat door de fcheptn verilaan worden de menfcben, die op dezelven varen, Doch ook dit zou niet in fraat zijn , oai alle de geopperde zwarigheden weg te nemen , daar het voor eerst blijkbaar genoeg is, dar de Digter van de natuurlijke en beflenci. cnigzins waarfchijnlijk maken , dat het iets dergelijks b^tektmen kan; en bij ene zoo grote armoede der Hebrceuwfche taal, of liever bij een zoo gering överfchot van boeken, die in dezelve gefebreven zijn, moeten wij ons zomtijds met gisfingen en waarfcbijnlijkhe.iej; h-' ^pWi. santes pagnjnus zegr (a) , da: nV3N volgens zom» mi een eigenlijk grotere fchepen beteki.u, of zeefchepen 9 die niet alleen door dé winden voortgedreven worden, maar ook tevens met riemen voortgeduwd. Zou dit woord dus niet bij overnoeming grotere visfehe'n of andere zeedieren betekenen kunnen, vooral in een Digtttüfe'l Zou een Digter de vinnen der visfchen, waardoor zij in het zwemmen geholpen worden, niet bij riemen kunnen vergelijken, die een fchip de baren doen klieven ? Immers hebben de Latijnfche Digtérs op dezelvde wijze de vleugels der vogelen riemen ge'iiaamd, en van dezelven gezegd, dat zij door de lucht" roejen (b). Ik beken, het is ene blo- (a) In Tkes. Ling. S. col. 135(V) ovidius, Metara. V, 558. „ Posfe fuper fluctus alarum infiftere remis" vircilius fchrijvc daarom aan den gevleugeldeu mercurius een Re-  over PT. CIV: 2ó«. f blote cisfinfr, maar ik deel dezelve alleen daarom openlijk mede, op dat misfehien hier door aan anderen aanlei. ding gegeven worde, om of mijne mening met enig goed bewijs te Haven, of iers beters in de plaats van dezelve aan den dag te brengen. Dit zal ondertusfehen niet ligt ontkend kunnen worden» dat. indien het woord deze vertaling dulden kan, de gantfche plaats daar door in fraajheid winnen zal. Ik zet dezelve aldus over; (Ook) deze grote en wljduitgeflrekte zee (is vol van uwe goedheid)! Daar in is het wremelcnd gedierte, ontelbaar in menigte, grote en kleine dieren ; Daar wandelen de grote visfchen (c); Daar dartelt de Leviathan, dien gij gevormd hebt. • Zij allen wachten op u, dat gij aan eenieder fpijze geevt op zijnen tijd: Gij geevt ze hen, en zij vergaderen ze; Gij doet uwe hand open, en zij worden met goed verzadigd: Gif Remigium alarum toe, /lencid. I, 305, gelijk ook aan rwEDA* lus, Aeneid. VI, 19, fchoon men zou kunnen zeggen» dat da Digter op de laatlle plaats van ter zijde zinfpeelt op dat geen, dat men eigenlijk door de vleugelen van Dsedahis verlïaan moest, het fcheepjen namelijk , waar mede hij was overgevaren, vondel heeft, in zijne overzetting van beide de plaatzen van viroilius, deze ovemoeming behouden. Van mercurius zegt hij, ■ ■ hij vlieght, gelijk een vogel, Door d'ope en ruime lucht, op V rocjeh van zijn'' vlogel. En van Dasdalus, ———- — Dedael, die hier belande, Wijdt Febus Godtheic, als een dankbaere offerhande, Het roejtuigh van zijn pluim. - (O Verg. Pf. VIII: 9. „ de visfchen der zee, die de padeq „ der zee doorwandelen" A s  4 AANMERKING OVER 'T GEBRUIK DER ZUIKER Gij verbergt uw vriendelijk aangezicht, en zij worden verfchrikt; Gij ontneemt hun den adem, en zij fterven, En zij keren weder tot ftof, dat zij te voren waren: Gij zendt uwen adem uit, en zij herleven (/)! > (i) Ik vat hier op, in denzelvden zin, als de Latijnen hun recreare gebruiken, voor verkwikken, doen herleven. AANMERKING OVER DE HEILZAME GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK DER ZU1KER VOOR JONGE KINDEREN, EN OVER DE ONGEGRONDHEID VAN HET VOOROORDEEL, ALS OF DEZELVE WORMEN ZOU VERWEKKEN. (Uit liet Fransch van den Heer p. . . Med. Dr.~) Daar het een algemeen volksvooroordeel is, dat de zuiker wormen zou verwekken, ontzegt men dezelve zeer ftrengelijk aan de kinderen. Verfcneidene geneesheren zelvs zijn van dit vooroordeel niet vrij, fchoon het zelve volftrekt op gene waarnemingen fteunt,enmen veel eer het tegendeel belluiten mag uit andere eigenfchappen en uitwerkzelen van deze zelvsltandigheid, die bij uittrek voedzaam is, en het bederf weert (*). Ik zal daarom een geval verhalen, dat onder mijne ogen gebeurd is, en genoegzaam toont, hoe heilzaam de uitwerkzelen van alle zoorten van gezuikerde dranken en voedzels in den eertien leevtijd der kinderen zijn. Schoon ik in dit verhaal den naam van het kind niet noeme, kan ik denzelven echter in een bijzonder gefprek wel opgeven, en 'er zal dan althands gene twijfeling aangaande den uitnemenden (laat van zijne gezondheid over kunnen blijven. Juffrouw . . «, ene jonge en welvarende vrouw, bragt dit kind voor twee jaren ter waereld. Een half uur na zijne geboorte gaf men hem zuikerwater in, om daar door de ontlasting van het meconium te bevorderen. Het kind fcheen 'er fmaak in te hebben, en men gaf het hem dus in het vervolg van tijd tot tij 1 , tot dat hij aan de borst van zijne moeder kwam, die hem zelve verkoos te zogen. Deze moeder, die van een phlegmatiek temperament was, en (*) v. La Gazette de Santé, année 1786, No. 23. et 4L  VOOR JONGS KINDEREN. ? 9 « # IIIJVOEGZEL OP HET VOORGAAND STUICJEN. Toen ik dit Stukjen vertaald had, viel mijn oog juist tö'eya'liig on ene plaats uit de ; Verhandeling ^ van dtn Heer campkR , Óver het beftier van kinderen (a) , welke tor dit onderwerp behoort : en welke ik daarom hier zal bijvoegen. „Men moer ,"zegt. bij, „niet bevreesd zijn , datde iuiker „(aan jonge kinderen)eenïg nadeel zal toebrengen,alsiij ruim gebruikt w >rdt: Zij is immerseen allerbestoltea^tig ••zout 'dog van eenen zoeten fmaak,welke de verrotting „uitlteèkend tegen gaat. gkoffroi(*) verheft haare deu£„den vrij booger, en fchrijtr, dat zij de kookmg in de „maag heipr , en, met oliën gemengd , de buik pijn der „ kii.''eren (lilt. „ , TT ,, , „ b ieRhAave (O , dat onfterfelijk licht van Holland, „Heemt eensklaps alle twijfFeling omtrent de deugden der „Suiker; bp de volgende wijze,weg:Teotifegtzegt taf» „geeft wen de, juiker cenen h-waaaen naam , j 'rchu-uhlijk Ware voor het welzijn der menfchenft gene „ ■£,,„„„,.;„ ;, t-t™™ H,.ncrHen worden vervolgens „in eenen fterker daglicht gefteld : Zij is, dus vervolgt . - :ü : a. » He.pen natuurlik ftlie- „D|. (ie auervuiverjte <.tefi , uj -j- ..agtig zout, welke de tamheid en lijmenaheid verdeelt; en ,, metJoliën gemengd , zoo voort eenen hekwaamen zeep „geeft. De fuiken zd derhalven dezellrte krachten hebben, „wanpeer zij me e fpijzen gemengd Wórat. (a) In de Verhandelingen uitgegeeven door de Hollandfche Maatfc'uppije der IVeetenfchappen te Haarlem , VU Deels II Snik, bwdz. 401, 405. (Jb) Mat. Med. Tom. II. pag. 74.6. (c) Oper Chem. pag. 6* Pr. XXVIU. §. 3- 1 MERKWAAKD.G -l'Di-N Uil HIT Lt'.VEN VA.v F I : 1 .AND AL VAR EZ DE T0LED0, hert G VAN ALliA. (Uit het Hoogduit sch, met enige aanmerkingen van den Nederduitfchen Vertaler.') Onder de beroemde Veldheren van de zestiende eeuw bekleedt de vermaarde Hertog van alba zonder A 4 «wijr  ? merkwaardigheden uit het leven twijfel een' zeer voorname plaats. Hij was een van de dapperfle mannen van zijnen tijd, en bij alle gelegenheden, zonder uitzondering, betoonde hij zich irnmet- den getrouwden onderdaan van zijn' Vorst. De gefchiedei il zou ontegenzeggelijk reeds lang zijn' naam op8 de rmnrol der Helden geplaatst hebben, en ene dankbare nako mehngfchap zou misfcbien nog tot oP den l uid'en dag zijne nagedachtenis zegenen , "indien hij maar niet zo? dikwijls z.jne auren in bloed gedoopt,^n zijne Ïui4r° njkde overwinningen door pnmenschujkheid ontfierdI dt. Zelvs zijne onbegrensde trotschheid, en zijne onvérza delijke hebzucht zouden alsdan zeker minder in aanmeïkmg genomen 'worden, en voor zijne overige g oeegenlchappen wijken moeten. mnlZ ^"de^areJ man' wiens cl"rafter het zeldzaamst ^Ttul eil ondei,êd was> werdt in het jaar rnP^(fb n* -Z,J"? Me was ene der oudden, be. roemcmen,_aanZ,enhjkflen, en rijkden in gantsch Spanje. v a„ zijne ]euad af aan tot een' krijgsman bedemd ,deedt toj reeas in zijn achttiende jaar zijn' eerde veldiogt mede, en woonde, in het jaar 1525, den vierentwintigden i/ebruarij, den beroemden (lag bij Pavia bij. Als Keizer karel de V m 1539 de bekende reize door Frankrijk na de Nederlanden ondernam , om de oproerige inwoners van Gent te tuchtigen, bevondt alba zich mede in zijn gevolg, brantome zegt, in zijne Memoires, dat de Kei* zer bij deze gelegenheid den Hertog van alba aan ene der voornaamde Dames van het Franfche Hof met de volgende woorden voorftelde: „Hier, Mevrouw! ziet „ gij den Hertog van alba, wien ik zeer beminne. Hij „ is uit een edel en dapper gedacht; hij is zekerlijk nog „ jong; maar ik kan u echter verzekeren, dat hij eens „ een goed krijgsman worden zal; ook zal ik niet nala„ ten hem naar verdiensten te bevorderen. Ik wenschte „ wel, dat hij minder koelheid en achterhoudendheid in „ oe verkering blijken liet. maar dit is het gewoon cha„ rafter van onze natie. Gij Franfchen zijt veel ievèn. „ diger en innemender; bij voorbeeld PELoüx (1% die „ al- (*yDez'è mot* was een geboren Franschraan, en met den hekenden Heuog van bourbon bh Frankrijk gegi.an. Zedert hieldt zich befte-ndig im |ia von den kt,ij!er ^ hem ^ uïumea vertrouwen gefchoÉken hadt. Daar het oorlog juist zij-  van den hertog van alba. „ altijd in beweging is, en overal toegang verlangt. Maar „ met dit alles wenscbte ik toch wel, dat alba iets van dit character bezat." alba gaf toenmaals reeds genoeg bewijzen van die neiging tot wreedheid, die hem zoo verfchrikkelijk maakte, en zoo zeer in den haat bragt. strada ( 341-  16 MERKWAARDIGHEDEN UIT HET LEVEN de oren, en bedelzakken aan de halzen hangen, met toe. fpehng op de benaming van geuzen (Èedelaars)\velke de Spanjaarden aan de klagende Edellieden gegeven hadden Zij waren met togen otters ,. en andere zinnebeelden omringd die valschheid gierigheid, en boosaartigheid plegen te betekenen. Alle deze figuren, benevens het■ TI- Tar£n Vu" IJietaal S^n, waar toe men zich bediend hadt van het kanon dat hij bij Gemmingen fof Jemgum] veroverd hadt (ƒ). Aan den voet las men het volgend trotsch opfchrivt (g): KERBINANDO ALVAREZ A TOLEDO , ALB* DWCI, PHILIPPI If hm». NIARUM APUD BELGAS PR^FECTO , QUOD EXTINCTA SEDITIONE REBELLIBUS PULSIS, RELIGIONE PROCURATA , JUSTITIA CVJ TA, FROVINCIARUM PACEM FIRMA VIT, REGIS OPTIMl MINISTRO FJDELISSLUO POSITÜM. Dat <ƒ) van haren zingt van dit beeld . in het begin van den vyfden zang van z.jn Digtftuk, getituld de Geuzen, aldul; Terwijl de Vrijheid dus de gronden Verheft van heuren nieuwen throon, Is Nederland op 't zwaarst gebonden, En bloot gefield aan Albaas hoon, Antwerpen ziet zijn beeld verheven, En aan de ftalen voeten beven, En fiddren voor den ijzren dolk, Gegoten uit gevangen panden , En faamgevloeid door Junglings handen, De Steden, d'Adel, en het Volk. opfchrivt :JNAL mC!dt allee" maaf' d3t de h00fd,etteren van die F. A. A. T. A. D.Ph.ÏI.H. A B.P.q. E.S R p r p t C. P. P. F. R. O. M. F. P. i-K.P.J. op het yoetfluk van dit gedenkteken Honden: Historie van het Stadkouderfchap, oladz. 33. Voorts onder aan hetzelve nondt nog, jungelikgi orus, en dan deze honende woorden Ev K„ CApnvo. , *  VAN DEN HERTOG VAN ALBA. IJ Dat is; ter ere van ferdinand alvarez van toledo, hertog van alba, stedehouder van philippus II , koning van spanjsn, over de nederlanden , om dat hij het oprofr gedempt , de rebbllen verjaagd , den godsdienst hersteld, de geregtigi1e1d cehandhavend , en den vrede dezer landen bevestigd heeft, ais een getrouw dienaar van den besten koning, opger1gt. Maar, in plaats dat dit gedenkteken den onvergenoegd den eerbied zou hebben ingeboezemd, zoo wekte het bij hun in tegendeel nog meerdere verbittering op (/&)• ALba's Opvolger liet het wel op ene plaats brengen, die minder in de ogen viel, en vleide zich daar door beide partijen te zullen gewinnen (/). Maar, toen de verbondenen in 1577 Antwerpen innamen , vielen zij woedende op dit ereteken van hunnen voormaligen tyran aan , en iloegen het in Hukken, waar bij zij in hunne harten even zoo innig vergenoegd waren, a!s of een ieder van hunne ilagen den Hertog zeiven getroffen hadr. Zommigen namen zelvs afgellagene ftukken mede na hunne huizen, om die als ene buit van grote waarde te bewaren; vol van de gedachte , dat zij hier door aan de nakomelingfchap nog ene gedachtenis zouden overlaten , van de wraak , die zij aan dezen hunnen doodvijand uitgeoefend hadden. De (h) Men maakte onder anderen op hetzelve het volgend bijfchrivt; Cur flatuam vivo tibi, dux albane, dedisti?... An quia defuncto nemo datums erat?... Non male conjeftas; neque enim crudelia laudem Faéta tua, infamem fed meruere crucem. (';) Anderen verhalen, dat don louis de dequesens, de Op' volger van ai.b,l, hetzelve geheel en al liet om verre werpen , en wel , geliik zommigen 'er bijvoegen, op bevel des Konings. Zie raijnal Historie van het Stadhouderfchap. bladz. 34; Ophelderingen op de Geuzen van van harsn, bladz. 971, 272. nttJANUs, die het ter aarde reeds liggende gezien hadt, zegt dat het een werk van ene verwonderenswaardige fchoonheid was. I. deel. mrngelst, n. I. Ij  18 merkwaardigheden uit het leven ü3 geweldenarijen, wreedheden, en gruwelen, die alba gedurende zijn Stadhouderfchap in de Nederlanden uitoefende, zijn bekend genoeg, eii behoeven dus niet omftandig verhaald te worden. Ene talloze menigte ongelukkigen, zonder aanzien der fexe, des ouderdoms, of des rangs, werden op de ongefchiktde getuigenisfen, en zomtijds zelvs maar op bloteonbewezenevermoedens,aan de roovzucht en wreedheid van hunne vervolgers opgeofferd. Zijn onmenschlijk plan, om het oproer in hetbloed van deze arme llagtoffers te verflikken , mislukte hem evenwel. Daar de onvergenoegden 'er verre af waren , van zich door een dergelijk lot te laten verfchrikken , zoo werden de banden, die hun verénigd hadden, daar door nog vaster toegehaald, alba bevocht naderhand nog enige overwinningen op de zaamverbondenen, die zich des niet tegenflaande altijd weder herhaalden , en aan hunne vijanden ftandvastig de fpitfe boden. Zijne laatfte daad in de Nederlanden was het innemen van Haarlem , in 1573 , waar bij wederom ontelbare wreedheden uitgeoefend werden. Eindelijk begon philips zelf in te zien , dat het hoog tijd was om zachtere maatregelen te nemen. Hij riep dierhalven den Hertog, met wiens aart de uitvoering van dit nieuw ontwerp in het minst niet overëenftemde, na zijn Hof te rug. alba gaf dus het bewind aan zijnen Opvolger over, en ging, met zijn' zoon fredrik, zonder verdere pogingen aan te wenden , door Duitschland en Italië, na Spanje. Niet tegenftaande alle de klachten, die tot dus verre tegen hem ingebragt waren, werdt hij echter na zijne terugkomst op de vriendelijklle wijze ontvangen, en met de gunst en het vertrouwen van den Koning in dezelvde mate verwaardigd, als voorheen. Hij verwisfelde nu het Leger met het Staatscabinet, en werdt, van één der werkzaamlte Veldheren van philippus , een van zijne beste Ministers en Raden. Zoo beleevde hij verfcheidene jaren, van zijne vrienden geacht, van vleiers vergood, en van zijne vijanden en benijders heimelijk gehaat, tot dat eindelijk een onvoorzien toeval hem de gunst des Konings deedt verliezen, en zijne verbanning van het Hof ten gevolge hadt. garcias van toledo , insgelijks een van alba's Zonen, hadt ene voarname dame, onder belovte van haar te zullen trouwen, onteerd, en weigerde haar zijn woord te houden. De Koning beval hier op hem te arresteren, en niet  van den hertog van alba. I9 niet eer weder in vrijheid te ftellen, tot dat hij zijne toezegging vervuld zou hebben. Met behulp van zijn' vader, die deze verbindtenis even zoo ongaarne zag als de zoon , vondt garcias evenwel middel om te ontkomen: en , om de oogmerken des Konings des te zekerder te verijdelen , werdt hij aanftonds met ene van zijne nich* ten, de dochter van den Marquis van villena, in den echt verbonden, philips geraakte hier over zoo zeer in toorn, dat hij, den Hertog het Hof verboodt, en hem op het Slot Uzeda verbande. Met het uitterfte ongeduld verdroeg de trotfche alba dezen hoon. Doch, niet tegenftaande de veelvuldige bemoejingen , die zich zijne vrienden voor hem gaven, moest hij bijna twee jaren in deze voor hem zoo onverdragelijke omftandigheid doorbrengen. Terftond na den dood van hendiuk , Koning van Portugal, in 1580 , zocht philips zijne aanfpraken op dit Koningrijk te doen gelden , en aan wien kon de hij dez« onderneming, die toch door de wapenen uitgevoerd moest worden , beter en veiliger opdragen dan aan den Hertog van alba, een' man, die alle eigenfchappen,welke tot een groot Veldheer gevorderd worden, in een' hogen trap bezatV Zeer onverwacht, en tot zijne grootfte verwondering, kreeg de verbannen Hertog een bezoek van twee Afgezanten des Konings, die bevel hadden, hem te vragen: „ of zijne gezondheid het toe zou laten, dat hij „ het commando der armée , welke philips tot vero„ vering van het Koningrijk Portugal beftemd hadt, op ,, zich nam?" alba andwoordde, zonder lang bedenken: „ dat hij bereid was, de weinige gezondheid en „ krachten, die hij overig hadt, ten diende des Konings „ gewillig en met vreugde op te offeren." Hij maakte zich ook terftond tot de reize gereed. Zijn voor» nemen was den Koning te Madrid zijne opwachting te maken. Maar deze Monarch, die nimmer ene belediging vergeten en vergeven konde , wilde hem niet voor zich laten komen, maar zondt hem zijne orders fchrivtelijktoe, benevens een bevel, om zoo dra mogelijk na de armée te vertrekken. Hoe veel' vijanden alba ook immer door zijne wreedheid gemaakt hadt, zoo konde hem doch niemand zijne goedkeuring ontzeggen , die zijne onbeweeglijke trouwe in aanmerking nam , welke hem aandreef, om in enen hogen ouderdom , en ene zwakke gezondheid , zich aan alle gevaren en moejlijkheden van den B 2 krijg  00 merkwaardigheden uit het leven krijg bloot te geven, alleen om het nut van zijnen Heer te bevorderen, die zich toch op ene zoo verregaande wijze ondankbaar tegen hem betoonde. In Jutiij 1580 drong alba reeds aan het hoofd der Spaanfehe troupen in Portugal in. De meeste Steden openden hem gewillig de poorten , en erkenden Koning philipi'us voor hunnen regtmatigen Heer. Nu zou de marsch na Lisfabon gaan, waar Don anton, Prior van Crato , die zich den Portugefcben throon aanmatigde , een aanzienlijk leger zamen getrokken hadt. alba belloot zich te water met d'armée na Cascaes te begeven, wijl hij op de wegen over land verfcheidene aanmerkelijke zwarigheden ontmoeten zou. Bij zijne aankomst vondt hij den vijand in ene zeer voordelige plaatzing. Evenwel waren de Spanjaarden bereid , om deze verfchanzingen, op bevel van hunnen Generaal, aan te tasten. Maar de Portugezen , die meestendeels uit nieuw aangeworvene en liegt geoefende lieden bedonden, namen de vlucht, zonder hunne aankomst af te wachten. Nu werdt Cascaes aangetast en veroverd, waar bij alba, naar zijne gewoonte, door nieuwe wreedheden zijn' roem bevlekte. Een dergelijk lot hadden meer vaste plaatzen. Don anton werdt eindelijk ook aangegrepen , gellagen , en zijn leger verftrojd , waar op zich Lisfabon , en, te gelijk met deze Hoofdftad, het gantfche Koningrijk aan den Overwinnaar overgaf, lloe veel eer de gelukkige uitvoering dezer onderneming ook deedt aan de militaire talenten van den Hertog , zoo moet men toch bekennen, dat hij zich in Portugal niet minder trotsch, bloeddorftig, en geldgierig gedroeg, als voormaals in de Nederlanden. alba overleevde de verovering van Portugal niet lang. Hij llieif in 1582 , in het 74de jaar van zijnen ouderdom, en nam den roem van een groot Veldheer met zich in het graf. De Cardinaal cranvella verzekert in zijne Memoires, dat men niet altijd zoo gundigover hem dacht. Waarfcbijnlijk was dit aan zijne werkeloosheid in den Italiaanfchen veldtogt tegen de Franfchen , in het jaar 1555, ie wijien. Het liegt vertrouwen, dat men op zijne bekwaamheden hadï , heerschte toenmaals zoo algemeen , dat een voornaam Spanjaard hem zelvs een' brief onder dit beledigend opfchrivt toezondt; „ Aan den Heer Hertog van alba , Generaal van „ de arméen des Konings in Mailaud in vrede's „ t'J-  VAN den hertog van alba. 21 „ tijden, en opperden Hofmeester van het Ko„ ninglijk huis in oorlogstijden." alba trok zich deze befchimping zoo zeer aan, dat hij daar door gelukkig uit zijne duimering ontwaakt, en tot daden opgewekt werdt, die dezen fchandvlek fpoedig weder uitwfschten , en zijne militaire talenten wel dra in een ander licht nlaatlten. brantome verhaalt , dat alba het eerst het gebruik der musketten bij de Spaanfehe armée in de Nederlanden ingevoerd hebbe. In het begin, was de werking, die dit nieuw zoort van geweer op den vijand deedt , buitengewoon. Alles vloodt, zoo dra men den Spanjaard hoorde roepen; Salgan, Salgan, los Mos qu et er os afuera afuera adelante los Mosqueteros (*) .' Maar wel dra werdt men 'er ook aan gewoon, en op het laast hadden de Nederlanders even zoo goed vuurroers van dit zoort, als de Spanjaarden. De beroemde Abt raijnal (*) heeft de volgende fchets ontworpen van de lighaamsgeftalte en het character van den Hertog van alba. „ Zijn opllag van ©ogen „ was levendig maar barsch ; zijn uitzicht moedig maar „ ook zomtijds verfchrikkelijk ; zijn gang deftig en zijne ., houding trotsch; zijn lighaam fterk en van eene edele ,', geftalte; zijne fpraak was geregeld en zelfs- zijn ftd., zwijgen fpreekende. Hij was zeer maatig , Hiep wei„ nig, was altoos bezig, en fchreef alle zijne zaken „ zelf. Alle omftandigheden van zijn leeven leeyeren „ aanmerkenswaardige töoneelen op. Zijne eerfte jeugd „ wa6 reeds verlhndig, en de toeneemende jaaten deden „ hem nimmer zotternijen of zwakheden begaan. De on., geregeldheid van het krijgsleven kon hem niet tot ver- kwisting doen overflaan ; midden onder het gewoel ,, van den Oorlog legde hij zich toe op de Staatkunde. ., Wanneer hij in eenige Raadsvergaderingen ziju gevoel, len uitte , gaf hij geene acht op de begeerte van den Vorst, of op de belangens der Staatsdienaars; hij koos „ altoos de partij, die hem de billijkftefcheentezijn;dik,. wüls gelukte het hem de geenen, die hem aanhoorden, „ tot (*) Dat is; heraus, Musket tiers! voorwaarts! voorwaarts! < k) Historie van het Siadhouderfchap, in de Nederlanden, bladz, .8-20, . B 3  Ü OVER. kunsten „ tot de billijkheid te doen wederkeeren, of, wanneer „ hem dit niet gelukte, (Temde hij echter nimmer in hun„ ne onrechtvaardige befhiiten. Zijne onverfchrokkenheid „ bepaalde zich niet enkel tot den Oorlog , hij toonde „ dezelve overal, en zijne Vrienden hebben menigmaal „ voor zijn leeven gebeefd , wanneer zij hem met eene „ edele ftoutmoedigheid de nagedachtenis van karel den „ vijfden hoorden verdeedigen tegen de fmaadredenen „ van philips. In zijne hofhouding heerschte eene zoort „ van grootheid , welke hij van niemand ontleend had , „ en die ongelukkiglijk niemand naderhand van hem ont„ leend heeft; hij was fteeds omringd van jonge Edellie„ den, welke hij vermaak fchepte tot den oorïog of tot „ de fiaatkunde op te leiden ; zijne voedfterlingen heb„ ben langen tijd de gewigtigfte ampten in Spanje be„ kleed , en door hunne bekwaamheden zijnen roem ver„ groot. Men vind in de gefchiedenisfen van zijn Va„ derland geen voorbeeld van een' Veldheer, die meer ,, bekwaamheid had om een' groten oorlog te voeren met „ eene geringe magt, om de magtigfte Legers te verdel„ gen zonder die te beftrijden , om den vijand van post ,, te doen veranderen zonder zulks zelf te doen, om het „ vertrouwen van het Krijgsvolk te winnen, en deszelfs „ oproerigheid te dillen. Men zegt van hem, dat hij „ gedurende zestig jaren oorlog , in verfcheiden gewes,, ten en tegen verfcheiden vijanden gevoerd , nooit ge„ Hagen, nooit voorgekomen, en nooit verrast is gewor„ den. Welk een Man indien hij zo veel begaafdheden „ en goede hoedanigheden niet bevlekt had door eene „ buitenfpoorige geftrengheid , die hem tot wreedheid en „ ontmenschtheid deed overllaan!" over kunsten en literature. (Uit het Engehch.) met aanmerkingen van den Vertaler. De Kurst is eigenlijk den mensch natuurlijk, en de verfijningen , die hij in dezelve , na veel oefeningei 'i;d, erlangt , zijn fiechts de verbetering van een talent . dat hij reeds te voren bezat, vitruvujs vondt de eeri'e' grordeTn der Bouwkunde aan ene Scythifcbe hut; en ae Scheepstimmerman zou misfchien de eerfte regelen zijner  ENLITERATURE. 23 zijner Kunst aan de canoe van enen Wilden ontdekken. De Gefchiedfchrijvers en Digters vinden ook de eerfte proeven van hunne Kunsten in een Vertelzel of een Gezang , waar in het oorlog , de lievde , of enige andere handelingen der menfchen nog in de donkerde tijden befchreven werden. ... De mensch, wiens beftemming zich eenmaal daar toe uitftrekt, om of zijn' geest te verlichten, of zijnen toeftand te verbeteren , vindt onophoudelijk onderwerpen voor zijne overdenkingen, voor zijne uitvindingen, voor zijne werkzaamheid. ' Zelvs daar, waar hij in de daad geen onderrigt voor zich zei ven ten oogmerk hadt, winnen de krachten zijner ziele echter reeds door de infpanning en de oefening; zijn vernuft, en zijne neigingen worden op deze wijze tot nut der Maatfchappij werkzaam; zijne fchranderheid en vindingskracht worden inge-' fpannen , om zich zeiven onderhoud en gemak te verfchaffen , en zijne overige omftahdigheden worden door den tijd, en den toeftand , waar in hij leevt, bepaald. De trappen tot de volmaaktheid zijn dus veeltallig, en wij weten in de daad niet, wien wij het meest bewonderen moeten, den eerften, die iets uitvindt, of den laatften, die hetzelve tot volkomenheid brengt. De Letterkunde, zoo wel als de werktuiglijke Kunsten, moeten, daar zij een natuurlijk voortbrengzel van het menfchelijk verftand zijn, overal groejen als de paddedoelen, waar de menfchen maar in ene gelukkige omftandigheid zijn ; en bij zommige natiën hebben wij even zoo min nodig, omtrent haren oirfprong, de ogen buiten dezelven te Haan , als omtrent het ontdaan van zulke genoegens en bewegingen , bij welken een mensch in den ftaat van geluk en vrijheid zijne uitfpanningen vindt. Gemeenlijk befchouwen wij wel de' Kunst als ene zaak , die aan de menfchelijke natuur vreemd is; ondertusfchen is 'er geen tak van dezelve, die zijn' oirfprong niet verfchuldigd zij aan de natuurdrift, die den mensch aanzet, om zijne omrtandigheden zoo veel mogelijk te verbeteren. De werktuiglijke Kunsten ontftonden uit de lievde tot eigendom, en werden door het uitzicht op veiligheid en gewin onderlteund: de Letterkunde en de vrije Kunsten hadden haar' oirfprong aan het verftand , den luim , en het hart te danken. Zij zijn eigenlijk blote oefeningen en onderzoekingen der ziele over hare eigendommelijke werkzaamheden en vreugden, en worden door B 4 om-  a4 over kunsten omdandigbeden , die het gemoed bij het ontwemen iU. nadenken brengen, geleid. ontwerpen tot De menfchen nemen deel. 700 wel nn w . 1 j en tegenwoordige als aan'b^o^ome deTe?^ brachten ^ be^heid> we,ke aan hunne wSfi.lt Ss h" 5 ,h-DdeTP a3nbiedf- A1Ie voortbreng Ss ous, net zij zij verha en, verd utnf r»^n„ • gebeurtenisfen,wanneer zij door overleveringofKS, SSj***^ ?eer hevige drh«„XDi$fnS ê pfr ^ * bewonde™s. « Kevde tot bezigheid. Eer men nog ene menigte boeken gclchreven heeft en eer de wetenlcnappen over het algemeen toreen' ho«n trap van vo komenheid gebragt wofdenTzifn de zuivere l^nXCUm deü PT ^ieVZreeds%U,S noogiren top. Hij , die deze ven voortbrengt hUfr hulp der geleerdheid niet nodig , daar zjSSbèfchriiviS of gefchiedem. altijd onderwerken fchetst dinauw Te? hem verbonden zijn, of characters en daden fSe™ SSeglrVerke£rdheeft' e" waar^'^f loopbaan dier Kunsten leidt, waar doo 3e ziel geleerd wordt hare aandoeningen uit te drukken , e de voort, brengzels van hare verbeeldingskracht te léveren [edere natie onder de barbaren heeft hare aandoeE? ef histo! dfbevS d& bjjgd00f' het«SSmÏÏÏ fchenreeds ngdP „ '"T beVatten' waar mede de Juichen reeds in de vroegde tijden vervuld waren en waar door zij aangevuurd werden. Zij vinderhun 'motl e het T ' h£t -HatdeVeïidedhed heeft S SS f/"e ■ .natuurllïke overeenkomst dl fchriivknLr n i' t Z'J' t0en i,un bet voordeel der lchnjvkunst ontbrak , het oor voor het geheugen te ÏSSkertó8 makeenmen' T ^ door de-innering gemaK Swerï tetXen?3 ^ taaamhe*d ™ beW Wanneer wij le taal befchouwen , waar van zich iufet fchi nt het da? F****** bediendenVd" lcnijnt het, dat de mensch van nature een digter zij. Het  ENLITERATURE. ay tuur beandwoordden, dan moesten reeds zijne uitdrukkingen ene zuiverheid hebben , die niet eens van hem afhing* . , . , Met dezen fchijnbaren dwang mét opzicht op de keuze der woorden, hadt hij nogthands de vrijheid, om van de gewoonlijke regelen der condruclie af te gaan; en ene fyllabenmaat, die overeenkomdig was met de zaak, kon hij ligt van zei ven vinden in ene fpraak, die niet naar regelen ingerigt is. De vrijheid, die hij zich pp deze wijze nam, wanneer zijne gedachten en uitdrukkingen maar Verheven en gepast waren, fchijnen^ nu ene verbetering, en geen fout tegen de fpraak te zijn. Hij vondt een' nieuwen ftijl, en Het aan de volgende tijden een voorbeeld ter navolging na. Nogthands, van waar dan ook deze vroegtijdige aanlage tot de Digtkunst bij den mensch voortkomen mag, het zij dan, door dat deze tak het eerst bearbeid geworden is , het zij dat hare bekoorlijkheid een' ieder', die gevoel bezit, zoo ligtelijk mededeept, zoo is het echter ene merkwaardige zaak, dat wij, niet alleen in dieLanden , waar ieder zoort van gevoel oirfprongelijk en inbeemsch was, en alleen maar door langdurigheid van tijd verbeterd werdt, maar zelvs in Rome en het overig gedeelte van Europa, waar toch de geleerden vroeg begonnen zich naar vreemde voorbeelden te vormen, Digters van alle natiën hebben, welken iederëen met het grootfte genoegen leest , daar ondertusfchen de profaïfche Schrijvers uit diezelvde tijden verwaarloosd zijn. Gelijk sophocles en eüripides de Griekfche Moralisten en Gefchiedfchrijvers vóórgegaan waren,zoo kwamen ook bij de Romeinen niet alleen n^vius en ennius, die ene Romeinfche gefchiedenis in verfen fchreven , maar ook lucilius , plautus , TERENTiTjs (wij kunnen 'er zelvs lücretius nog bij voegen) vóór cicero, sallustius , en c/esar te voorfchijn. dante en petrarcha fchreven eer, dan 'er één énig goed Profaïst in Italië was. corneille en racine waren eigenlijk de ftichters van het goede profa in Frankrijk ; en in Engeland hadt men reeds niet alléén een' chaucer en spencer , maar ook een' siiakespeare en wilton , toen de Gefchiedenis en de overige wetenfchappen nog zeer in hare kindsheid waren, en de eerfte proeven in deze vakken volftrekt gene opmerkzaamheid verdienden , dan alleen uit hoofde van het gewigt van derzelver inhoud. hel-  13 OVER KUNSTEN HELLANicus (a), dien men voor den eerden Profaïst onder de Grieken houdt, en die kort vóór, of misfchien gelijktijdig met herodotus leevde (Z>), begon met de verklaring, dat het zijn oogmerk was, uit de Gefchiedenis alle die zonderlinge verfierzelen, waar door de Digters haar misvormd hadden, te verbannen. Gebrek aan bronnen en zekere narigten mogen hem zoo wel als zijne navolgers verhinderd hebben, aan de waarheid het nodige aanzien te geven; 'er zijn ondertusfchen zekere tijdperken in de menfchelijke maatfehappij, waar in zulke aanbiedingen met de grootde bereidwilligheid verdienen op» genomen te worden. Wanneer de menfchen beginnen met itaatkuiidige onderwerpen of andere kunsten zich bezig te houden, dan wenfehen zij zoo wel onderrigt als geroerd te worden. Zij nemen alleen deel aan het wezenlijkftein de voorledene gebeurtenisfen. Op dezen grond bouwen zij de befpiegelingen, die zij over enige omftandigheden , die voor hun tegenwoordig van belang zijn, maken, en wenfehen zeer , onderligt over die dingen te bekomen bij welken zij nu geinteresfeerd zijn. De zeden, het gedrag in het gemene leven, en de gedaante der maatfehappij leveren den Staat- en Zedenkundigen Schrijver dof. Alleen duidelijkheid en juistheid van gevoelens en uitdrukkingen , of fchoon maar in de gewoonlijkde taal voorgedragen , maken eigenlijk de letterkundige verdienden uit ; en, wanneer men zich meer met denken en onderzoeken ophoudt, dan met de verbeeldingskracht en aandoeningen, (a) „ Hanc fimilitudinem fcribendi multi fecuti funt, qui (ine „ ullis ornamentis monumenta lblum temporum, hominum, lo„ corum, gefiarumque rerum reliquerunt. Itaque qualis apud „ Gracos pherecydes, hellanicus, acusilas fuit, aliique permul„ ti; talis noster cato, et pictor et piso,qui neque tenent.qui„ bus rebus orcatur oratio-, modo enim huc ifta fuut inportata, „ et.dum intelligatur, quid dicant, unam' dicendi laudem putant „ efle brevitatem." cicero de Orat. IJ; 12. (£) „ hellanicus, herodotus, thucvdides, hiftoria; fcripto. ,, res, in iisdem temporibus fere , ingenti laude florueriiHt; et „ non nitnis longe diuantibus fuerunt ajtatibus : nam hellanicus ,, initio belli Peloponnefiaci fuiffe quinque et fexaginta annosna,, tus videtur, herodotus tres et quinquaginta, thucyoides qua„ draginta, fcriptum hoe eft iii iibro undecimo Pamphila?." gellius, noSt. Att. XV, 23.  $1 OVIR KUNSTEN EN LITERATURE. In de nieuwere tijden gebeurde hetzelvde in de onrus. tige Italiaanfcbe Staten; en breidde zich te gelijk met dien geest, die de Gothilche Staatkunde aan het wankelen bragt, na het Noorden uit. Wij weten uit de voorbeelden van verfchillende tijden dat milde givten, die aan geleerde gezelfchappen zijn gel fchonken geworden, en de ledige tijd, dien men aan dezelven gaf, om te fiudéren , juist niet de werkzaamde middelen zijn, om de verlichting te bevorderen. De we. tenfchappen zeiven, die men tocb voor dochters der rust houdtverfmachten in de ledigheid der kloosters. Lie* den, die van de nuttigde onderwerpen voor de befpiegeling geheel en al verwijderd waren , bleven ook van die gewaarwordingen , die op een' levendigen genie zoo ligt indruk maken , geheel en al ongeroerd , en konden dus niets anders als een gezwets van kunstwoorden voortbrengen. Om wèl over ene befchouwing uit de Natuur te fchrij. ven , of te fpreken , is het nodig de aandoeningen der natuur eerst gevoeld te hebben. Die gene, die in het gemene leven werkzaam en nadenkend is, zal waarfchijnlijk ook ene evenredige ingefpannenheid bij de uitoefening zijner letterkundige talenten aanwenden; en, of fchoon fchnjven een zoort van ambacht wordt, endezelvdenaar. ftigheid , en hetzelvde navorfchen vordert als iedere andere bezigheid, zoo zijn toch de hoofdvereischtenfchranderheid en het fijn gevoel van enen levendigen geest. Echter, op welke ene wijze de menfchen ook gebragt mogen worden tot ene duidelijke manier, om zich uit te drukken , zoo fchijnt het de grootfte dwaling te zijn wanneer men het menfcheljjk characTer door blote befpiegehngen volkomen poogt te leren kennen , en dus die dadelijke ondervinding verwaarloost , waar door onze kennis eigenlijk alleen voor de waereld nuttig kan worden. MAX,  4° florio en lucilie hunne, blikken of zij beiifr^^^ff^S dat zij d,t zeiver.wisten. Onwederftaanlijk wS'de dUI w«r mede de God der lievde beider lianen"gtofren llxiiie, die reeds lang het sopt- ri« r-i derbeid en lievde hadt moeten onlÖf fiff» hal? vader, die haar teder, beminde. Dikwijls VJe hi haar wanneer h.j goede luimen hadt, zijne Engel S Go! din. — Maar in den grond waren zijnf guS z . ne landerijen, en de flamboom zijper'voofSrs' de S^SF*? Vindt^ls ^ W en g^gg Deze neigingen yan den vader van lucilip waren het ondertusfchen welke aan de hoop van dit minnend p!ar onoverkomelijke hinderpalen in den weg tóS vföX flor.o kon noch oP zijn' ftamboom, noch op " f„e deren trotscb zijn. Deze omdandigheid was S . 5S de jegens florio te vermeerderen. Zjj 2a„ noirtha,,rls zeer wel ui, dat zi noit met goedkeuri g vfn Eenva! der de gelukzaligheid genieten zou, van%l"ri0 ha«" gemaal te noemen. *luiuo naar Ondertusfchen hieldt hij den ouden Heer dagelijks ge zelfchap, en drong zich zoo zeer in zijne S m £ hij alles van hem zou hebben kunnen yerkS b'ebal ZSg£ÜSÏ ÏLtortft rr¥h^ fel het.bloed van een o^Brrsch"$a ^fce'ÏÏ" ontreinigen, flor.o zag wel in, dat Fédn d"t Voord dat hem aangaande ene huwelijks verbmteiX S'beroven^J3" * ™ bevel, om os Wo regiment ,e sn,„' om „/"„erica in? den Ii£»e„os va„ L= S^gS^MÏÏ wat  of DE DEUGDZAME SCHAKING. 4", open, en edelmoedig jegens hem gedroeg. Hij hadt het echter tot dus verre nog niet gewaagd, om haar zijne neiging te ontdekken, welke hem van da^ tot dag meer en meer folterde. Eindelijk evenwel, door de hevigheid zijner drift, die maar na bevrediging dreevde, overmand, verloor hij alle voorfcbrivten van verftand en deugd geheel en al uit het oog, en fchaamde zich niet, zich van alle de ftreken van den eerloosden verleider te bedienen, om haar tot zijne fchandelijke oogmerken te yervoeren. lucilie bleef, niet tegendaande alle zijne listen, ftandvastig in hare huwelijkstrouw, en betoonde in dit geval ene grootheid van ziel, welke, hoe ouderwetsch zij ook in deze dagen van fchandelijke uitfporigheid, of zoogenaamde befchaving, fchijnen moge, aan de kuisfte vrouw van het oude Rome eer zou hebben aangedaan, toen het nog de grootfte eer der Romeinen was, deugdzaam te zijn, Zij zegepraalde over alle de lagen van hem, die hare rust verlloorde. Den Overften folterde de gedachte, dat hij door ene vrouw afgewezen en veracht was, zoo zeer, dat hij van dien tijd af met alle de woede van een hart, dat met wraak vervuld is,den armen florio zocht te verderven, wien hij voor het overige om gene andere reden haatte, als alleen, om dat hij hem voor den enigen hinderpaal hieldt, die aan de vervulling zijner wenfehen in den weg ftondt. Op een' zekeren dag zocht deze ongelukkige man énige kruiden, waar uit hij voor zijne lucilie , die roen ongedeld was, een' geneesdrank koken wilde; en hij liep, onder het zoeken, zonder dat hij dit wist, over de grenzen, die aan het garnizoen voorgefchreven waren. Deze misdag, indien men het een' misdag noemen mag, werdt door den Overften als een voorwendzel gebruikt , om florio in den kerker te laten brengen. Door den dank en de vochtigheid der gevangenis werdt hij van een' hevige koorts overvallen, waar van ook lucilie; die door geen geweld één ogenblik van haren geltevden gemaal kon afgehouden worden,aangelloken werdt, en die aan beiden een' fpoedigen dood dreigde. Terwijl zij beiden in dezen verfchrikkelijken kerker, door krankheid en lijden nedergedrukt, fmachtten, werdt aan lucilie heimelijk door den Icliandehjken bewerker van haar' elenden een brief toegezonden, waar in hij verklaarde ; „ wanneer zij eindelijk; daar in bewilligen wil„ de, om haar' man te verlaten, dan. zou zij terftond „ een  44 florio en lucilie, „ een fchoon huis ter harer befchikking hebben, en niets „ zou verzuimd worden, wat enigzins tot hare genezine bijdragen, of tot het bewerken van haar geluk dienen "zoo fra zij met veel moejte pen, inkt, en papier gekregen hadt , fchreef zij hem met ene bevende hand het irolgend andwoord; „ Weet, onwaardig man! dat, indien ik ook op „ dit ogenblik veroordeeld werd ora op de pijn. „ bank te fterven (het welk gewis niet fmarte„ lijker voor mij zou zijn dan het lijden, dat „ ik thands verduren moet), ik evenwel een le„ ven, met alkn den luister der grote waereld ,, vervuld , niet aannemen zou , wanneer ik, „ om zulk een niets waardig geluk te genieten, „ gedwongen werd mijne eer, en daar door te„ vens die van mijn' man, op te olTeren. Denk „ niet, dat de grondftellingen ener onwrikbare ,, braavheid, en bet fmartelijk gevoel ener on„ verdiende onderdrukking niet in één' boezem te ,, zamen zouden kunnen wonen!—fa! zij kunnen „ te zamen wonen in den boezem van ene zwak- ,, ke en verlatene vrouw! JaJ elendige „ verleider! in den mijnen wonen zijen zullen „ zij wonen , zoo lang ik ademe. De beledi„ gingen, die gij mij aangedaan hebt, zijn des „ te ichandehjker, daar mijn hart mij zegt, en „ daar gij ook zelf weet, dat ik in mijn gedrag " vau ,gene de min(te onvoorzichtigheid \e be„ lchuldigen ben , die u tot de gedachte zou „ hebben kunnen vervoeren, dat ik inftaatwas „ om immer aan een aanbod gehoor te geven' „ dat tegen de onfchuld ftreedt, en voor mijn' „ florio nadelig was. Laat dus af mijn lijden „ te vermeerderen door uwe onftuimige aanzoe„ ken, die voor mij even zoo hatelijk zijn, als „ fchandehjk in de ogen des Hemels. Maar „ voor alle dingen bezweer ik u , om niet on„ der mijne, ogen te komen. Zoo zwak deze ,, hand ook is, en zoo onmagtig om aan mij of „ aan mijnen gemaal bijftand toe te brengen „ zoo zou zij toch misfehien, door de vertwij„ fehng zelve gefterkt, zich zelve ter wrake op- „ hef.  OVER j E s. I: 3. 51 „ ligt' het denkbeeld van êinzaamheid, het welk echter de beide voorgaande leden „ Als een hutjen in een wijngaard, ,, Als een nachtleger in een komkommerhof, * voldrekt vorderen. Ik twijfel, of wij hier de ware le„ zing wel hebben , het zij dan dat dë fout in TJD , „ of iu tMMi > ot* 'ict we"f ^ noo eerder gisfe, in bei. „ de de woorden ligge. Tot dat ik iets vinde, dat ge„ makkelijker en zekerder is, leide ik tY\\$S af van „ bewaren, behoeden: als ene flad, die gered', die der algemene verwoefling ontrukt is" ■■ doederlkim vertaalt het ut urbs munita , als ene verfierktt flad, het welk zekerlijk niet beter met den zamen hang overéénkomt, dan de reeds opgegevene verklaringen. Daar dus de vertalingen , die tot dus verre van deze plaats gegeven zijn, geheel niet overéénkomen met den zamenhang , en aan de uitleggers zeiven niet voldoen, fchijnt men meer vrijheid te hebben, om ene nieuwe poging te wagen. Ik zal mij van deze vrijheid bedienen, in die hoop , dat mijne gisfing ten minden aan een' ander' aanleiding geven moge, om iets beters te leveren. Ik lees , in plaats van n*n5tt TJO of mtt3 mtföD» of rntitD *V1D- ®- "nte van deze twee lezingen zou vertaald moeten worden , gelijk een hol in een rotsfleen, en men zal ligtelijk zien, dat deze zin hier niet ongenast zou zijn , daar koppe reeds met regt heeft aangemerkt, dat de beide voorgaande leden volftrekt vorderen , dat hier het denkbeeld van ene eenzame plaats ge* vonden worde , hoedanig een hol in een rotsfleen buiten twijfel is. Dat ik fHl2H in fTH¥3 verandere , zal niemand ene ftoute gisüng noemen kunnen , die aan de gelijkvormigheid van de 3 en de ] denkt, en die weet, hoe dikwijls deze letters door de affchrijvers verwisfeld zijn. Ook zal men wel toeltaan willen, dat JTTlï 200 wel een" rots heeft kunnen betekenen als of lchoon dat woord thands in de Hebreen.vfche woordenboeken D 2 in  OP DEN LANDBOUW, 55 Ten derden, de groote gehechtheid der Landlieden aan hunne oude gewoonten*. . De beoefening van den Landbnuw omvat de beoefening van eene groote menigte verborgene en diep liggende voorwerpen , waar van wij, zonder eene voorafgaande kennis van veele andere kunsten, en in het bijzonder van de Chemie , geene grondige kennis verkrijgen kunnen. En evenwel heeft men deze gewigtige wetenfchap doorgaans alleen aan de behandeling van het ongeleerdde gedeelte der menfchen overgelaten. Dezen, die onmogelijk leeren konden, dewijl het hun aan lieden ontbrak, die hun konden onderwijzen, en die dus geene vaste gronddellingen hadden , zijn op den gewoonen weg, dien hunne voorouders betreeden hadden, altijd hardnekkig gebleeven. Langs dien weg zijn ontelbaare dwalingen , even als dellingen dia op eene lange ondervinding deunden, van het eene geflacht tot het andere overgegaan. Behoeven wij ons dan nog wel te verwonderen , dat de befchouwing en beoefening van den Landbouw nog verre, zeer verre af is van die volkomenheid, waar voor zij vatbaar is? De Chemie beeft men in de daad eerst voor weinige jaaren op den Landbouw, en op de Huishoudingkunst toegepast, niet tegenftaande de voornaamfte bewerkingen van deze kunsten blijkbaar op chemilche grondftellingen berusten. • Het is niet te verwachten noch te verlangen, dat ieder landbouwer in de Chemie grondig ervaren zou zijn; maar dit durf ik evenwel vastftellen,dat ieder Landheer, die zijne goederen zoekt te verbeteren, en den akkerbouw poogt te bevorderen, ten minften in de gronden der wijsgeeiige Chemie , zonder welke hij noch behoorlijke experimenten kan doen, noch de verfchillende verfchijnzels, die uit dezelven ontdaan , op eene voldoende wijze verklaren kan, wel bedreven moet zijn. ■ De nuttigheid , welke de Chemie, in den akkerbouw hebben kan , is groot en uitgebreid; maar voor het tegenwoordige wil ik daar van maar eenige weinige voorbeelden aanvoeren. Het is de Chemie , die de bijzondere zoorten van aarde naar derzelver bijzondere hoedanigheden en betrekkingen , onderfcheidt die bepaalt, welke van de- zeiven tot verfchillende oogmerken de gefchiktden zijn - die de verfchillende eigenfchappen der verfchillende zoorten van mist verklaart, en de beste wijze, om D 4 de-  56 TOEPASSING VAN DE CHEMIE dezelven te gebruiken, aan de band geevt die ^ zekerde middelen aanwijst, om enen onvnich.baren grond te verbeteren die door ene behoorlijke vermeS van verfcheidene zoorten van aarde , dat uitwerkt daf door mist alleen niet ui.ge.igt kan worden. mtVnxkt* dat De zoorten van aarde, die het meest voorkomen zïlr. klei of leem zand, en kalkaarde. Geen van Tzefv'es op zich zelve gefchikt, om gewasfen voort te bWei In een goeden grond, dierhalven, vindt men gewoS vencheidene zoorten , ten minden twee, onder «7 wr Diengd beneyens dén deel bedorvene en verrotte voort brengzels van het plantenrijk. vwioue voort- De klei behoudt het best de vttcht! na de kalkaarde: het zand dron™ IchHik r nl ™' volgt , dat een grond langer ofkoS 'et Sfc^ftS bewaren zal, naar maate in denzei ven zie i Z e meerde re of mindere hoeveelheid klei of kalkaarde bevin d En r n J 6 Ar \' dle ür *i n 0,n' l,ec 'and te beware- woc.e btbnddtw, Is b nie LI ' "™ ge" w nel met luijr ne , wanneer mn. ongewoon is dat koren en LbmTdiS^S pen, en dat het laatfte eindelijk, als het mZ,~Z T' gageren oogst verdikt, en zd zeg p „ï^ f Sle ?" buunge akkers uitbreidt? S Ftium ovei alle na- verft, „ verdrijven, „f re leSoör'e,,? ' V*"'™ toe  OP DEN LANDBOUW. 57 tot de verfcheidene oogmerken, waar toe zij beftemd zijn, te bereiden. Koren en alle meelige plantgewasfen laaten zich tot meel, brood, ftijfzel, mour, enz. verarbeiden; Naarmaate zij meer of minder zuikerachtige zappen bezitten, zijn zij meer of min gefchikt, om 'er door gisting wijn of azijn van te maaken; en de daar uit volgende bewerkingen, van bakken, brouwen, wijn- cijder- en azijn-maaken zijn even zoo veele chemifche procesfen, die, bij gebrek van de nodige kundigheden, in verfcheidene gevallen', of geheel mislukken moeten, of althands met zeer weinig'voordeel bij de hand genomen worden. De bereiding van het vlas en de hennip tot verfcheidene gebruiken het bleeken van linnen — de bewaring van hout voor de vemolming ——— en de toebereiding van een aantal andere voortbrengzelen van het plantenrijk tot menigerleie oeconomifche gebruiken ■ dit alles berust op chemifche grondftellingen. De produften van het dierenrijk geven eene menigte van verfchillende zoorten van ruuwe doffen, welke den landman verrijken, en, bij eene behoorlijke behandeling, geen onaanzienlijk deel van den nationaalen rijkdom uitmaken. Zoodanigen zijn vleesch , eieren , melk , boter, kaas honig, was, talk. huiden, enz. Alle deze dingen laten'zich, door chemifche middelen, eenen geruimen tijd goed en verjch bewaaren, ja zelvs zomtijds, wanneer zij reeds beginnen te bederven en tot rotting over te gaan, voor het grootde gedeelte wederom herdeïlen. Zij laaten zich voorts zeer verbeteren, en met het grootde voordeel tot menigerleie oeconomifche gebruiken aanwenden, wanneer men derzelver chemifche eigenfchappen behoorlijk kent. Zeker beroemd Schrijver merkt te regt aan, dat detoepa^ing van de Chemie op handwerken en manufacturen een zeer gewigtig en zeer uitgebreid onderwerp zij; dewijl veele van dezelven, van het begin tot het einde, in een' onafgebroken reeks van chemifche procesfen bedaan; van anderen geldt dit maar in zekere tijdperken , en de overige worden alleen door eene werktuiglijke bewerking verrigt. Niet tegenltaande de handwerken en manufacturen derzelver eerden oirfprong mislchien aan een louter toeval, of onoverlegde proeven te danken hebben, zoo moet toch de verbetering en volmaking van dezelven ten laat den van zekere fncia en gronddeilingen afhangen , welker opheldering en verklaring tot de Chemie behoort. D 5 Bij.  J8 TOEPASSINC VAK DE CHEMIE OP DEN LANDBOUW', Bijzonder belang beeft zekerlijk reeds lang den voortgang der kunsten opgehouden, terwijl hetzelve den fhiiier der geheimhouding over de verfchillende waarnemingen wierp, en daar door de voordeeligfte handteeringen "tot baatzuchtige monopoliën maakte: maar de Chemie he'pt ons dezen iluijer afrukken, en dikwijls zelvs doet zij ons door eenvouwiger en krachtiger middelen tot het oogmerk geraaken. In her kort, uit het geen ik tot dus verre aangemerkt heb, blijkt middagklaar, dat zoo wel in openbaare als bijzondere manufacturen, en verfcheidene articulen, die tot den Landbouw, en de huishouding van den boer betrekking hebben , beftendig eene groote menigte van bewer. kingen voorkomt, die ontwijfelbaar van chemifche grond. Hellingen afhangen. Het was dus zeer te wenfehen, dat een naauwkeurig onderzoek van den tegenwoordigen toeftand der fabrieken en manufacturen in het werk gefteld en van tijd tot tijd , met opzicht op derzelver verdere volmaaking, herhaald werdt. Dit zou eene menigte merkwaardige en nuttige bijzonderheden aan het Jicht brengen , die te voren alleen in de werkplaatzen zeiven bekend waren. De Chemie zou daar en tegen de grondflellingen ontwikkelen, op welken de verfchillende bewerkingen berusten , en waaromtrent de kunstenaars zeiven gemeenlijk in de grootfte onkunde verkeeren. Het fchijnt bewezen, dat geene wezenlijke verandering in de lighamen voortgebiagt kan worden, zonder dar of iets van dezelven afgclcheiden , of iets met dezeiven verbonden worde: maar deze fcheiding en zamenvoeaing kan alleen door de Chemie bewerkftelügd worden. Dierhaiven kan men van eene naauwkeurige kennis van de wetten der Chemie het helderst licht, en de meest aan bet oogmerk voldoende hulp erlangen. „ Kunde,"zegt de groote bacon,,, is o'ivolkomen . en „ verdient naauwiijks dien naam, indien zij ons niet in „ ftaat ftelt , om de verfchillende verfchijiungen te ver, „ klaaren." Is het dus niet te verwonderen, wanneer men de fnelle voortgangen, die de Chemie zederd eenige jaaren gemaakt heeft, bedenkt, dat haare Leeraars met dan binnen zeer korten tijd hunnen aandacht gevestigd hebben op het gebruik, dat van deze wetenfehap tot volinaaking van den Landbouw , en de huishoudkunde op het land gemaakt zou kunnen worden ? De overledene fchrandere Dr. levis gaf, in zijne philofophifche verhan- de»  geschiedenis van de samaritanen. 50 delineen over de kunsten , meenisien nuttigen wenk tot Sanking van verfcheidene iabrieken en door chemifche onderzoekingen; en het is «er te bekaaien, dat deze niet, in het bijzonder met opzicht op den Akkerbouw , door zijne navolgers verder vervolgden U1WerSelde1Jvoorlezingen, volgens dit plan.in eenen ongekunütlden populairen itijl gehouden, zouden eene groote weldaad voor een Land zijn ; en meer dan ééne clasfe „C chi in het bijzonder de Landedelman, deverftandige pachter van landerijen, en de weetgierige fabrw kam zouden hier door de gewigtigfte ondemgtingen bekomen. Het is te hoopen, dat 'er maar zeer weinigen zouden zijn, die niet met vreugde een klein gedeelte van Sijd'die'anders aan de flesch of de jagt pleegt gewijd te worden , daar toe zouden willen gebruiken, om aan een zoo nuttig , aangenaam , en edel onderhoud deel te ncemen. kort begbip van de geschiedenis der samaritanen en van hunnen godsdienst. Samaria was eerst de naam van een' f>) be,r*» d,aa™* van een' ftad, en eindelijk van al het omliggend (A) land, dat na de fcheuring van her Koningrijk, onder RBiiabeam voorgevallen, door de tien dammen bezeten, en waar van de dad Samaria de hoofddad werdt. Deze oude inwoners van dit Land , die reeds door JsnonoAMt, welke den kalverendienst invoerde, van de zuiverheid van den Mófaifcheri Godsdienst afgebragt waren, vervielen na dien tijd ailengskens meer en meer tot ene grove ««oaerij, zoo dat wij lezen , dat zij onder het Koningrijk van hosea , den zoon van ela, de Goden der Heidenen nawandelden, voor hun bosfcheirplantten, voor hun rooK- ten (a) omri, de Koning van Israël, kocht dezen berg van semee voor twee talemen zilvers, en bouwde 'er ene ftad op, die hij, zoo wel als den berg, naar den naam van den vorigen grondheer, Samaria noemde: i Kon. XVI: 24, verg Mich. I: <5, en joSEruus Anlt. Jud. VIII, 7. (J>) 2 Kon, XVII: 5, 6, H, ac5, 28; XXIII: 19.  van re SAMARITANEN. Oft der Romeinen IftgWI de Joden deelden zij ook in de rampen van dize iuii.ne naburen, watteer door cerraus^ een' van de Overften van Keizer ve>i>a?ianus , elf dui> zend zes honderd S imariraneu, die zich enen geruinvu. tijd wanhopig verdedigd hadden, omgebragt werden (d). Door poe vele rampen onderdiukt zijnde, werden zij echter noit geheel en al uitgcroejd; want men vindt zelvs tot op den huidigen dag nog overblijfzelen van hun, te Kairo in Aeavp^en, werwaarts zij door ptolem^eüs, den zoon van i.agüs, wel eer waren ovcrgebra D°cn lnmne voornaamde zetel is de da l Sichem , die thands Nenpohs, of eigenlijk Naplus of Naplüfa Qf) heet, en waar zij hunne woningen en hoofdp'aats gehad hebben van hec verwoesten van Samaria af. En deze overgeblevenen, die echter zeer weinigen in getal zijn, behouden nog hunnen ouden wrok tegen de Joden,en blijven llandvastig bij de leerdellingen en plechngheden,diezij van hunne voorouders ontvangen hebben. Dit blijkt duidelijk uit het andwoord dat zij" voor omtrent 200 jaren gaven op de blieven, welke'scauger aan hun afgezonden hadt, om hun over de inftellingen van hunnen Godsdienst te vragen ; als mede uit de brieven, door hun , in het jaar 1685, aan joBUS luooLphus gefchreven (g), waar uit wij hier nog enige trekken zullen laten volgen, om den Nederduitfchen Lezer in jbat te Hellen, van over den Godsdienst van deze menfchen vollediger te kunnen oordelen. „ W;j flad door herodes herbouwd, die haar, om Keizer augustus te vleien, 2f/3«f>), Sebaste, dat is Augusta, noemde, josephus 1. c XV : 11. (d; josephus, de bel. Jud. III: 22. {e) scaliger, de emend. temp. Lib. VII, p. 663. (ƒ) a- scuultens Ind. Geogr. in vit. Salad., in voce Neapolis, en andere Schrijvers, die aangehaald worden door den Heer kuipers in zijne aantekeningen op d'arvieux, Reis naar de Legerplaats van den groot en Emir, bladz. 99, alwaar met regt een misdag van herbelot aangewezen wordt, die Neapolis voor den tegen woordigen naam van de flad Samaria hieldt. (g) Epiftola iamaritante Sichemitarum ad joeum ludolfum, tum ejusdem Latina verjione et Annotationibus. Accedit Verfto Latina perfimilium literarum, a hichemitis haud ita pridemaA Anglos datarum. Ciza; 1688. 410. E 2  6*8 GESCHIEDENIS " Yli uZ?" Cfggen z,'j daar onder anderen) „gene „ andere boeken, als de wet (of de vijf boeken van » „ ses). Wij hebben daarenboven no/een boek van T0". " i^V ?nd ZT Va? NUN W Maar de boeken der „ Joodfche Propheten lezen wij niet ,, Voorts zijn wij allen uit het gedacht van toseph „ den Regtvaardigen, uit de (lammen ephraimm „ nasse , en uit de zonen van levi, en uit de zonen „ van pinehaz den zoon van eleazar , des zoons „ aaron's, des Priesters. , Wij reinigen ons van alle befinetting, en wij be„ fnrjden de voorhuid van onze mannelijke kinderen op „ den achtlfen dag; en wij nemen alles Vaar wat "n £ „ wet van moses bevolen is. * „ Ook ontdeken wij geen vuur op den Sabbath,noch „ op de feestdagen; en wij oefenen ook gene «meen- Se^feestdagen"26 Vr0UW£n °P *" n°Ch " dezelven*^ZrZTn S?0^™' Het voornaamde van „ dezelven s het Paaschfeest; voorts het feest der on„ gezuurde broden, dat zeven dagen duurt; dan tellen „ wij vijft.g dagen van 's anderen dags na den rdaar oS „ vogenden) Sabbath tot den dag %an httfiest de? „ weken (of het PinkderfeesO; dar? vieren wij nog de „ ze- W boek van Josüa is ook onder den naam van de Samarl raanfche Chronijk bekend. De Samaritanen zeiven 1 bben 'er én f x J-AfT Ie'°n^'n,aan SCALIGER' het ^ na zijn' dood oj de Leijdfche Bibliotheek geplaatst is. G0Lrus hadt hier van wl SlT fnV kten maken' 0f "'f gemaakt, en d t kwTn, naderhand >n handen van beland , die 'er verfcheidene u™ zels van gegeven heeft, in zijne reeds dikwijls aangehaalde wr handeling over de Samaritanen. Den korten'inhoud van aSe de hoofdftukken van d,t zoogenaamd boek van josda, vindt men opgegeven door j. h. hottingerus , achter zijne '& S *«"-Martman*, p. , 09-116. reland gist, dat het grootffeTe- Ï e nnd r d ^ " d°0r D0SI™ • een' ï die onder de Samaritanen veel geruchts gemaakt heeft, die Li tilde vnn siuon den Tovenaar leevde, zich voor den M«fiu aS gaf, en vele boeken fchreef: en dat de overige gedeelten 'er v n tijd tot tiid zijn bigevoegd; 1. c S . neesmiddel veroirzaakte alleen ontlasting, maar gene wormen kwamen 'er van te voorfchijn. De fmaak van het kind voor drank en voedzel , dat Biet zuiker bereid was , fcbeen evenwel te verminderen tegen bet twede jaar, en wel naar mate becrnraffgwvooö werdt aan het gebruik van vastere fpójzen. Het at toen, wat het jaargetijde roedebragt, vruchten van aileizei zourt, peulvruchten, en moeskruiden, zoo als jom>e erweten, asperges, wortelen, en andere zoortwi van maas; maar bet voornaamfte voedzel fcheen te zijn de gewone fonpe, die men drie of viermaal des daas aan haar te eten gaf. Zedert zes of zeven maanden weigert zij alles, wat met zuiker bereid is ; begeert gene andere drank, als fchrjon water; en vraagt alleen o,n een {ttrkjen zuiker, dat zij in haar' mond laat fmelten, wanneer zij gaar Uapen. In dit jaar, omtrent de maand van Maart , werdt zij aangetast door ene zeer hevige kinkhoest, welke loeune Parijs zeer gewoon was onder kinderen van dien ouderdom: zelvs hadt zij, zeven dagen lang, een'koorts, die alle dagen op verfchillende uren wederkwam, met hevige ontftekingen: des nachts waren de aanvallen van de hoest allerhevigst. Gedurende deze koorts wilde zij niets anders drinken als fchoon water, en alleen twee of drie rei. zen een' losmakende borstdrank. Gedurende de laatfte dagen van deze koorts, zakte de zinkings dof na de blaas ; waar op tweemaal ene opftappi»j» van water volgde, die tien uren lang duurde, gepaard met ene pijnlijke opzwel, ling van de onderbuik; doch in beide gevallen werdt de waterlozing door een lauw bad herdeld; de hoest verminderde trapswijze, toen de koorts ophieldt; en eindigde geheel met den vijftienden dag. , Het kind is thands omtrent twee jaren oud; op het einde van het eerfte jaar kon het reeds gemakkelijk lopen ; tegenwoordig fpeelt het alle kinderlijke fpelen mede, en fpreekt reeds met gebrokene klanken die woorden uit, welke dat eerfte tijdperk van het leven zoo belangrijk maken, BIJ-  12 merkwaardigheden uit het leven montmorenci , een zoo geoefend en ervaren Ridder waagde het echter niet, zich met hem in te laten, maar vergenoegde zich met bij deze lustfpelen het ambt van kamprigter (Z>) waar te nemen. De Nederlanders, die in hunne voorregten, maar voornamelijk door de invoering der inqüifitie, in de vrijheid van hun geweten, ten llerklten gekrenkt waren, hadden reeds dikwijls genoeg aan het Spaanfehe Hof hunne klachten voorgedragen, maar nimmer gehoor kunnen krijgen. Dezer geweldige behandeling eindelijk moede zijnde, grepen zij de wapenen aan. De Hertog van Feria en de Vorst van Eroli rieden den Koning wel zachte en voorzichtige maatregulen aan, maar de voorflag van alba, om de rebellen met geweld tot hunnen plicht weder te brengen, ftemde te zeer met den wreden aart van den Monarch overéén, dan dat dezelve niet de voorkeur bij hem behouden zou hebben, philips befloot dus, zonder zich lang te bedenken, een fterk en uitgelezen leger, onder het bevel van den Hertog van alba, na de Nederlanden af te zenden, terwijl hij hem tevens met ene onbepaalde magt voorzag, en tot Generaal.Stadhouder van deze gewesten benoemde. Een ieder, die maar bet geringde menfchelijk gevoel bezat, zidderde op het horen van deze keuze, daar men van iemand, die reeds zoo algemeen als een wreedaart bekend was, reeds van voren overtuigd kon zijn, dat hij een' ieder' zijner voetltappen met bloed tekenen zou (r). Don carlos, de zoon des Konings, was zoo zeer van dit (£) Of Wapenkoning , die de wapenen en casquetten onder7ocht. Zie frank , Geneeskundige Staatsregeling , II Deel , bladz. 460. (cj Zijn naam was toen reeds tot een fchrik en is het no£ heden. Van daar is het, dat de Koning van Pruisfen , die veei van rust en eenzaamheid hieldt, en niet gaarne hadt, dat men hem zag of in zijne eenzaamheid Hoorde , voor de brug, daar men in den tuin, tot het Basfin, en aan de Terrasfe van klein Sans-fouci komt, op een'' zuil van roden Aegyptifchen porphyrileen, zes voeten hoog, het borstbeeld van den Hertog van alba liet zetten, een heel ijzclijk gezicht; op dat, gelijk de Koning eens al boertende tegen lucchesim zeide: vreemdelingen , die lust hebben in mijnen kring te komen, voor het gezicht van den Hertog van alba fchrikken, en terjlond omkeren. ZieziM- jhermann Iet OVer frsder1k den gr00ten , bladz. I38.  van den hertog van alba. *3 dit gevoelen, dat hij, toen alba bij hem affcheid nemen wilde, in de eerde opwellende hitte, zijn' dolk trok, en met een' woedenden blik tot hem zeide; ,, Liever wil „ ik u dezen dolk in het hart doten, eer ik toelate, dat „ gij henen gaat, om een Land, dat mij zoo waard is, „ als vijand te verheren!" Met deze woorden viel hij op den bijna buiten zich zeiven gebragten Hertog aan , die maar ter nauwer nood de woede van den vergramden Prins ontkwam. Ruim zes jaren regeerde alba de Nederlanden meteen ijzeren fcepter (d). De ongelukkige Graven van egmond en horne vielen als de eerde offers zijner woede, en moesten hun leven op een fchavot, door het zwaard van den beul, eindigen. Als verfcheidene perfonen van aanzien hunne verwondering over deze handelwijze aan den Hertog te kennen gaven, gaf hij hun koeltjens ten andwoord; „ Een paar zalmkoppen zijn meerder waar„ dig, dan vele duizenden kikvorfchenkoppen (e)." In 't algemeen pleegde hij zich te beroemen, dat, gedurende zijne regering over de Nederlanden, en op zijn bevel, meer dan achttienduizend menfchen , door beuls handen, hun leven gelaten hadden. Kort na het onthoofden der beide Graven, trok alba den verbondenen tegen, en bevocht bij Gemmingen aan de Eems een' volkomen' zegepraal over hun. Maar terdond na den flag vernam hij, met niet weinig ongenoegen, dat het Sardinifche regiment, na dat de vijand reeds gellagen was, alleen uit moedwil een dorp aangeltoken hadt. Deze, tegen de wetten der krijgstucht geheel en al inlopende, misdaad vergramde hem zoozeer, dat hij om dit regiment een' kring liet fluiten, en de eerde aanleggers dezer branddichting terdond op liet hangen. Ter zelvder tijd werdt het gantfche regiment vernietigd, behalven één' compagnie, die niet fchuldig was. De Officiers werden tot gemenen gedegradeerd, en de gemenen onder andere regimenten gedoken. En daarna werdt in de plaats van hetzelve een geheel nieuw regiment opgerigt, waar onder hij echter de zoo even gemelde onichuldige compagnie opnam. JJe nederlaag bij Gemmingen maakte ondertusfchen deri > Prins (d) Hij kwam in Augustus 1567 te Erusfel aan, en verliet de Nederlanden omtrent het einde van het jaar 1573. (#) raijnaL, Historie van het Stadhouderfchap, bladz. 22.  ENLITERATURE. 25 Het zij dan, dat de armoede der taal, of het genoegen , dat hij in de overëenftemming der voorwerpen vindt, he m daar toe brenge , hij kleedt elke gedachte in beelden en overnoemingen in. „ Wij hebben den boom des vredes „ geplant," zegt een Americaanfche Redenaar, ,, en den „ bijl des oorlogs onder zijne wortelen begraven. In het „ toekomende willen wij onder zijne fchaduwe rusten, ,, wij willen ons verénigen, en de keten , die onze na„ tien te zamen houdt, glansrijk maken." Vraagt men ons , hoe menfchen Digters en Redenaars kunnen worden , eer zij door geleerdheid en oordeelkunde behoorlijk onderwezen zijn,- zoo vragen wij weder, hoe de lighamen door derzelver kracht vallen konden, eer de wetten der zwaarte in boeken verklaard waren? Het verftand , zoo wel als het lighaam , handelt naar zekere wetten; doch de Criticus verzamelt dezelven niet eerder, dan, wanneer zij 'reeds in de daden der menfchen zich werkzaam vertoond hebben. Ieder verhaal neemt bij wilde volken de gedaante van een gezang aan, waarfchijnlijk uit hoofde van het natuur. Kjk verband tusfchen het gevoel ener verhitte verbeeldingskracht en de indrukken der Mufiek en van de pathetifche tonen. De vroegfte gefchiedenis van alle natiën komt hier in overëen. Priesters, Staatsmannen, en Philofophen leverden hunnen arbeid, in de eerde jaren van Griekenland, in verfen, en kleedden hunne leer in beelden en fabelen in. Het is ondertusfchen niet zoo bewonderenswaardig,dat verfen voldrekt het eerfte voortbrengzel der Letterkunde zijn, als veel meer, dat een met zoo vele zwarigheden verbonden, en van de gewone taal zoo ver verwijderde ftijl, ook bijna algemeen reeds zoo vroeg tot volkomenheid gebragt is. De Poëten , die onder allen het meest bewonderd worden, leevden in zulke vroege tijden, waar in waarfchijnlijk nog gene andere gefchiedenis als de overlevering aanwezig was. De kunsteloze gezangen der Wilden, de Helden-liederen der Barden, hebben dikwijls fchoonheden, die door gene verfijning der fpraak vermeerderd kunnen worden. Bij de vooronderftelde nadelen ener bepaalde kennis , en ene tamelijk woeste verbeeldingskracht, hebben deze Digters gedachten , die hunne feilen rijkelijk vergoeden. De fchoonfte onderwerpen voor de Dichtkunst,de characters van den vurigen en den dapperen, van den grootmoe. E S di-  Zó OVER KUNSTEN digen en den onverfchrokkenen , bewijzen van ene ongemene fterkte van ziel, en ene onkreukbare trouwj had., den deze Digters dikwijls voor ogen, of zij waren hun door de overleveringen in zulke ene tale nagelaten, dat zij even fterke indrukken op hun maakten, als of zij ze zei ven gezien hadden. Zij waren niet genoodzaakt, om, even als virgilius en tasso , gewaarwordingen en gebeurtenisfen, die lang voor hunnen leevtijd voorvielen, te fchilderen. Zij hadden niet nodig, dat longinus hun eerst erinnerde, wat zij hadden moeten zeggen, of hoe zich een ander in hunne plaats omtrent zou hebben uitgedrukt. De eenvouwige aandoeningen der vriendfchap , en der lievde zijn bewegingen , die zij zeiven voelden, en zij behoevden ze niet na te bootzen. Eenvouwig en levendig in gevoelens en gedachten kenden zij gene "veranderingen in dezelven, noch in hunnen ftijl, die hunne beoordelingskracht fcherpen of oefenen konden. Zij leverden het gevoel van hun hart over met woorden, die het hart ingegeven hadt , want zij kenden gene anderen. Van daar komt het, dat , terwijl wij het vernuft en de vinding in virgilius en de nieuwere Digters bewonderen, ondertusfchen die uitdrukkingen, welke ons bij hun verrukken, in homerus overgebragt zijnde, hem geheel en al bederven zouden. En ondertusfchen is deze zoo verdandig en verheven in zijne idegn , dat wij noch dezelven overtreden, noch de bewegingen van zijn hart volgen kunnen; en het is even, als of hij door ingeving fprak , en niet door uitvinding, en als werdt hij in de keus zijner gedachten door een' bovennatuurlijken iuvloed, en niet door bloot nadenken geleid. De fpraak der eerde tijden is in zekere opzichten eenvouwig en ^gedrongen ; maar, van ene andere zijde befchouwd zijnde, is zij vol afwisfeling; en zij vergunt vrijheden, die aan nieuwere Digters niet geoorloofd zijn. In deze tijden waren deze menfchen nog door gene rangen van geboorte of beroep van eikanderen onderfcheiden. Zij leevden op denzelvden voet, en hadden maar éne uitfpraak. De Bard was dus niet genoodzaakt, om uit zijne uitdrukkingen een' keus te doen. Hij behoevde niet te vrezen , dat hij hier of daar in een' toon, die maar aan een' bijzonderen ftand eigen was, vallen, en daar door voor anderen onverftaanbaar worden zou. Denaam vAn ieder voorwerp, van ieder gevoel, was bepaald, en, wanneer zijne gedachten maar aan het verhevene der Natuur  EN LITERATURE. 29 gen , ook dan zelvs wordt dit zoort van fchrivten zoo opgenomen, als het onderrigt, het welk het geevt, verDe' bekwaamheden der menfchen worden tot velerleie bezigheden aangewend , en hunne onderzoekingen gaan over verfcheidene dingen. Kunde is in ieder vak der burgerlijke maatfchappij belangrijk, en tot uitoefening van iedere kunst nodig. De kennis dar Natuur, de Zedenleer, de Staatkunde , de Gefchiedenis vinden hare bewonderaars, en de Dichtkunst zelve, die altijd in haar vak ener warme verbeeldingskracht, en hevige aandoeningen blijvt, verfchijnt in ene altijd toenemende en veranderde gedaante. Zoo verre zijn de zaken gekomen, zonder hulp van uitheemfche voorbeelden , of Schoolinrigtingen. De kar van thespis (O werdt in een theater veranderd, niet om aan («■) thespis was de oudfte Toneeldigter van Griekenland. De Schrijver doek hier op ene plaats van horatius, A. P. vs. 274, welke men gemeenlijk aldus leest-, „ Ignotum Tragica; genus inveniiTe Camena; „ Dicitur, et plauftris vexilfe poëmata Thespis „ Qua: canerent agerentque peruncti faïribus ora." Men verklaarde dit op deze wijze , dat hij zoo vele toneelfpelen gefchreven hadt, dat hij dezelven op karren rondvoerde. De ongerijmdheid dezer verklaring valt reeds van zelve in het oog, ook dan, wanneer men niet wist, dat thespis zijne (pelen nok gefchreven heeft, het welk echter zeer zeker is. luisinus merkte dit, en zocht dit ongerijmde door ene zachtere verklaring weg te nemen; poëmata, zegt hij, pro [eend ntminavit, caus-. fam, ut ajunt , pro caujjato. Onze Schrijver fchijnt van deze verklaring niet ver af te wijken , daar hij meent, dat thespis zijn' kar voor een theater gebruikt hebbe. Ondertusfchen is de gedachte van den groten bentlejus buiten twijfel veel verkiesbaarder. Deze leest den laatften regel aldus; „ qui canerent agerentque, peruii&i faecibus ora." Dan is de zin, dat hij de toneelfpelers, die zijne Hukken vertoonden, op karren met zich voerde. Vergelijk vooral het peen tot  2° over kunsten aan geleerden genoegen te geven, maar om aan het ge. meen van Athene onderhoud te verfchaffen; en de waarde der digterlijke verdienden werdt van ditzelvde gemeen zoo wel na, als vóór, de vastflelling der regelen, bellist De Grieken kenden gene andere taal als hunne eigene i en , wanneer zij geleerd werden, zoo gefchiedde dit al' leen daar door, dat zij hunne eigene voortbrengzelen beitudeerden, De kindfche Mythologie , welke zij, gelijk men dek, van de Aflaten overgenomen hadden, was juist niet zeer gefchikt, om hunne lievde voor de kunsten meer aan^te vuren. Wanneer de Gefchiedfchrijver zaken voor zijn' aandacht heeft, waar van hij of ooggetuige geweest is, of andere zekere narigten bekomen heeft; wanneer de Staatsman , die openlijk fpreken moet , zich tot ene geleerde redevoering voorbereidt; wanneer het onderrigt 'lijner en uitgebreider wordt, en de algemene gezellige gevoelens der menfchen fchrivtelijk opgefteld worden; dan ontftaat 'er eindelijk een Systhema van geleerdheid en kennis uit deze verbindtenis van een bezig leven. De maatfchappij zelve is de fchool, en hare onderwijzingen liggen in de uitoefening der dagelijkfche bezigheden. Een Schrijver wordt aldaar aangedreven door de befchouwingen, die hij zelf gemaakt heeft, en niet door de ingeving zijner boeken, en elk van zijne werken draagt den dempel van een' man, die denkt, en niet van enen bloten geleerden. Het zou zelvs de vraag zijn, of de moejte van veel nazoeken, het fcheppen uit ver van hem verwijderde bronnen, en de noodzakelijkheid van zijn onderrigt in verborgene en geheel en al onbekende fpraken te halen niet zijn veder nedergedrukt, en een minder goed Schrijver uit hem gemaakt zouden hebben. • Wanneer dus de maatfchappij als een' fchool der wetcnfchappen in het gemeen te befchouwen is, zoo is her. ook zeer waarfchijnlijk, dat hare Leraars in de bijzondere daten en tijdperken zeer onderfcheiden moeten zijn. In een zeker tijdperk onderdrukte de neiging van liet Romeintot fiaving van deze verbetering is aangevoerd door j. a.nodell, in nttis Criticis ad fcriptores aliquot veter es, ad^eüis ejus edïtioni fabularum aviani , p. 04. Voorts vindt men van dezen thespis nog gewag gemaakt in ene andere plaats van horatius, Epift. II, 1, 163, Waar de Digter hem neveus sophocles en /eschvlus plaatst.  EN LITERATURE. jneinfche volk tot het oorlog de kunsten, en, zoo als het fchijnt, zelvs de Gefchiedfchrijvers en de Digters. De wetten en inrigtingen van Sparta befcbouwden alles met ene openlijke verachting, wat niet op de ene of andere wijze op de oorlogskunst invloed hadt (d). De bekoorlijkheden der verbeeldingskracht, en de fchoonheden der taal werden bij dit volk te gelijk met de kunsten der koks en parfumeurs verbannen (e). Enige Schrijvers maken (d) Dit fchijnt mij toe niet volkomen waar te zijn. Men denkt wel over het algemeen, dat wetenfchap, kunst en fraaak te Lacedieinon in verachting was ; doch men heeft 'er gene genoegzame gronden toe. plato geeft 'er een ander getuigenis van ; en plato kende Lacedtemon toch beter dan wij. „ De „ Cretenfen" zegt hij, „en de Lacedoemoniè'rs hebben onder de „ Grieken het eerst en het meest de Wijsbegeerte beoefend, en men vindt daar meer Wijsgeren dan ergens elders. Maar zij „ ontveinzen dit, en' houden zich dom , op dat niemand merke, „ dat zij de andere Grieken in wijsheid overtreffen » maar „ op dat zij fchijnen mogen liever maar alleen in kriigskunde en „ dapperheid anderen te willen te boven gaan, terwijl zij vrezen, „ dat ook anderen hunne oefeningen mogten navolgen , indien „ het bekend werdt, wat zij eigenlijk zijn. Zij verbergen dit dus „ zorgvuldig, en bedriegen hun , die in de overige fteden de ze,, den der Lacedasmonièrs menen na te volgen. Want daar zijn „ 'er, die dan reeds denken den Spartanen gelijk te zijn, wan- „ neer zij zich veel op lighaamsoefeningen toeleggen , „ of korte klederen dragen, even als of in dergelijke dingen de uitmuntendheid der Lacedajmoniërs boven de andere Grieken „ beftondt. Maar, zoo dikwijls de Laeedajmonié'rs met hunne „ Wijsgeren vrij willen zamenfpreken, dan laten zij gene vreem„ delingen in deze geheime gezelfchappen toe. En men vindt in de daad bij hun niet alleen mannen, maar ook vrou„ wen van ene uitmuntende geleerdheid. En, om de waarheid te „ zeggen, dat de Lacedsemoniërs het best van allen worden op„ getogen, om in de Wijsbegeerte en in wel te fpreken kunde te 5, verkrijgen, kan men vooral hier uit merken: wanneer men den „ aliergeringften Lacedajmoniè'r fpreekt , bevindt men meestal, „ dat hij wel eerst onbefchaafd in zijne uitdrukkingen fchijnt; „ maar terftond daar op, zoo dra 'er maar ene voegzame gelegen„ heid toe is, fchiet hij, even als een bedreven boogfchutter, een kort en in e:én gedrongen gezegde uit, maar dat van zoo „ veel gewigt is, dat hij, die met hem fpreekt, 'er een kind bij ,, gelijkt enz." in Protagera, Opp. T. III, p. 151.154, ed. lïipon. (f) De fchoonheden der taal verbanden jJij zeker niet. De korte  32 OVER KUNSTEN ' ken wel gewag van hunne gezangen tot lof der dapperheid , en ene verzameling van hunne vernuftige andwoorden wordt rog tot den huidigen dag bewaard ; deze verraden wel de talenten van een werkzaam volk, maar niets minder dan kennisfe in wetenfchappen, of goeden fmaak. Zi] waren met dat geen begaafd, wat tot deugd en dus" tot gelukzaligheid nodig is ; zij hadden een behoorlijk denkbeeld van hunne waarde; maarzij bekommerden zich weinig over die talloze onderwerpen, uit welke de overige menfchen gemeenlijk eerst kiezen, wat zij met hunne achting vereren willen. In hunne denkwiize vast en bepaald , befchouwden zij de gewone dwaas'heden met fpottende ogen. Een Spartaan vroeg aan een' man, die reeds oud was, en zich nog nimmer met onderzoekingen over het wezen der deugd hadt bezig gehouden; „ wan„ neer wilt gij een aanvang maken,' met haar uit te oe„ fenen? " Terwijl dit volk zijne gantfche oplettendheid nog maar op één onderwerp bepaalde , namelijk hoe zij hunnen moed , en hunne onverfchilligheid voor alle andere aandoeningen bewaren zouden, hielden de Athenienfers zich bezig , met de befchaving van iedere kunst, en de verfij. ning van iedere aandoening. Door de beloningen, waar mede zij alle werkzaamheden en uitvindingen, die tot hun genoegen of onderwijs medewerkten, gewoon waren aan te te gedrongenheid van hunne gezegdens, die tot een fpreekwoord geworden is, verdient in de daad onze bewondering, platö zegt op de aangehaalde plaats met regt: „ Dat hunne voortref„ lijkheid meer belfond in de oefening der wijsheid dan in lig„ haamsoefeningen , begrijpen zommigen onzer tijdgenoten zeer „ wel, en reeds oudstijds is dit door velen begrepen, die in „ aanmerking namen, dat zulke korte en zinrijke gezegdens on„ mogelijk konden worden uitgefproken , dan door menfchen, die volkomen geleerd zijn." Maar koks en parfumeurs begrepen zij te regt, dat zij niet nodig hadden; en de magïftraat bande enen Syracufaanfchen kok, die te Sparta gekomen ■was, om aldaar zijne kunst te oefenen, zeggende; ,, dat arbeid „ alleen de fans moest zijn van de fpijze, die de Laceda;mo • „ niërs gebruikten; dat zij alleen maar het nodige en geen kon. „ ftig voedzel behoevden ; en dat hunne lighamen zoo min lek- „ kernijen nodig hadden, als die der leeuwen." Vid. m'ximus tyrius, Dif XXIII, T. I, p. 437.439, ed. keiskii.— En toen was Laceda:mon grootl  EN LITERATURE. 3! te moedigen; door de. verfcheidenbeid der. rangen en (tanden , die onder ruin plaats hadden; door de ongelijke verdeling der rijkdommen; en het verfchillend belang in den krijg, in den burgerdaat, in den handel,wekten zij bijna al het goed en kwaad op, dat in den natuurlijken aanleg der menfchen gevonden werdt. Allerleie wegen ter verheffing donden voor iemand open; welfprekendheidtdapper* heid en beleid in den krijg, laster i partijfchap, verraad, zelvs de Mufen werden aangeroepen en vereerd , om bij een werkzaam j vernuftig , en onrustig volk aanzien te verkrijgen. Uit dit voorbeeld kunnen wij befluiten, dat, fchoon drokte fomtijds de medevrijder der ftudie is , echter eenzaamheid, en ledige tijd niet noodzakelijk tot verlichting, misfchieu zelvs niet eens tot uitoefening van letterkundige talenten vereischt worden. De allerzonderlingfte voortbrengzels der verbeeldingskracht en gewaarwording hebben betrekking op de menfchelijke natuur; zij worden door de tegenwoordigheid en medewerking der menfchen voortgebragt. Zij hebben dan hunne grootde kiacht, wanneer zij in de ziel door de werking van hare fterkfte drijfveêren, de eerzucht, de vfiendfchap, de wraakzucht, driften , die men het meest bij een eergierig en onrustig volk vindc, ontdaan. Midden onder de grote gebeurtenis, fen , die ene vrije j en zelvs onhandige maatfchappij in beweging brengen, worden enkele leden van dezelve bekwaam gemaakt tot allerlei ondernemingen; en die zelvde voorvallen, die een' themistocles en thrasybulus aanvuurden, bragten ook, insgelijks door aanfteking,een' socratks en plato voort. De woelige en de vernuftige hebben hetzelvde doel voor hunne talenten; en lettetkundige gedenkfchrivten zijn even zoo wel magazijnen des nijds en der dwaa;heid, als der kennisfe en der deugd. Griekenland,- in ene. menigte kleine Staten verdeeld, en meer dan enig ander Land op aarde door inwendige onrusten en uitwendige oorlogen beroerd, gaf bewijzen van bedrevenheid in allerlei zoorten van Letterkunde. Ditzelvde vuur greep Rome aan, niet, toen de Staat ophieldt oorlogzuchtig te zijn, maar toen zij de lievde tot verfijnde vermaken met de behartiging der nationale belangens verénigde, en in het midden van de gistingen desoorlogs en der inwendige partijfchappen zich door de ftudien poogde te verkwikken. L DEEL. MENGELST. NO. I. C ln  3? MAX, een' vólks-idylle. Door LODEWtJK SCHOBiRT, Rudolph en joseph , twee Jongelingen, hadden hout gehakt in 't gebergte. Thans droegen zij, hijgende, hunnen last naar het nabijgelegen dal ; en fpoedden zich met de bijl op fchouder na huis. De dag was aan 't daalen, en de Zon verguldde alleen nog de hoogde toppen; toen zij op 't uiteinde van het woud den grijzen Osfenhoeder frans aantroffen. Hij zat in 't lange bosch-gras, en wekte met zijn' riet-fluit de lluimerende weêrklank. —.... ■■ Het gantfche Dörpjen beminde en eerde den Grijsaard ; want niemand evenaarde hem in de fnijkonst van hout , noch in het fpelen op de fluit, noch in 't vertellen bij de kudde. Wanneer hij door het dorp ging, dan wemelden de bloozende kinderen rondom hem: met bloemen in de hand fprongen zij voor hem uit, en riepen: 3, Kom Vader , och kom met ons onder den eikeboom! „ Vertel ons een fprookjen van den ouden tijd ! ■■• „ Zie dan zijn zij de uwen alle deeze bloemen." Als dan pleegde hij vaak in de zomer-avonden zich onder den eikeboom neder te zetten, en bij de fchuimende kruik te vertellen, en de verbaasde kinderen neigden hunne gloejende aangezichten tot hem; Thans zat hij in het lange gras, en fpeelde op de fluit: zijn trouwe hond zat ftil bij hem te luifteren. Zoo dra hij beide Jongelingen zag, fprak de aardige oude Man: Zijt gegroet Vrienden 1 van waar nog zoo laat in *t ge. bergte ? Zijl.') Ha! zijt gij 't, geliefde Vader van onze landftreek ? Wij hebben daarboven de dennen geveld , en gaan nu weder na het Dorp. frans. Ei, haast u zoo niet. De Zon vertoeft nog in 't geboomte op den heuvel ■ de verduiflerende Avondfter fluimert nog. Komt en zet u hier nevens mij neder. Hier zijn aardbeziën, en brood, met zoete melk. Verkwikt u eerst een weinig, - Hoe gloejen uwe voorhoofden! ■ 1 Komt, zoet is de rust na den arbeid, C * ƒ0*  3* max, ^Joseph. Wij danken u, goede Vader!doch wij rujtch met , ten zij gij ons iets vertelt uit de dagen van den ouden tijd. ö frans. Nu dan. Gijl. zült de gefchiedenis van den Kluifenaar max van mij hooren;gij zult ze hooren alsee- ne kleine draf voor uw beding; want wie weet, of u de banen niet te berge rijzen? Komt dan, gij hier rudolf, en joseph tegen mij over. Fluks zetteden de Jongelingen zich bij hem neder, gebruikten een weinig van zijn' voorraad s en fk Ai\s begon zijn verhaal. ° Daar in het Rhijndal, 't welk gindfche eikeboom bewaakt , lcelde m oude tijden in een' kloof der rots de Ivluiierarr max. In een zwarten h'airigen mantel, blootvoets, met een jrroot zilveren kruis op de borst, pleegde hij bij dag en nacht dit woud te doorkruisten. Hij leefde van kruiden van 't gebergte, van wilde vrugten en wortelen , wierp zich dagelijks zevenmaal op de dcenrots neder, fcheurde zijn kleed, en bad dagelijks zevenmaal. In t zelfde woud onthield zich een bende druikrovers. JJit Zwarte moordrot had hun verblijf onder den grond. Dikwijls kwamen zij ten verderve van anderen gelijk de brandende ingewanden der bergen te voorfchijn , vielen gewapenderhand de reizigers aan, en braden den geroofden fchat in hun onderaaivlseli hol. Maar den Kluifenaar deeden zij geen leed. Deeze aing vrij overal; bezocht dikwijls de Stad, en de nabijgelefene vlekken; predikte openlijk van God en zijnen Gezalfdenen genas veelen gelijk men zei ie, van ziektens en bel fmettende koortfen. Wijd en zijd klonk de naam van den Wonderdoener max. „In zijn Boschhol" zeide rnen —heeft hij een fpaander van 't heilige kruK En al wie deeze fpaander aanraakt, word van alle krankheid geneezen ,• het dekfel der zonde valt van hem af en zijne inwendige oogen worden geopend. De Wol'k°n daalen neder , en —— jn den hemel der hemelen ziet hij opgetoogen drie blinkende Zonnen rond om welken aan gouden draaden alle fchepzelen vliegen —T van welken leven en overvloed op alle weerelden ne'derftroomt." Dit alles verhaalde men van den heiligen max. Alsdan Itroomden jong en oud van alle oorden tot hem: ziibrag. ten hem goud en zilver en kostbaare kleinodiën ten geichenke, knielden dan blootshoofds rond om zijn'rots, en fmeek.  een' vólks-idylle. 37 fmeekten om zijnen zegen. ——- Als dan beklom de Kluifenaar den top van de rots, verhief zijne handen ten hemel, en prevelde donkere gebeden. Na het gebed beval hij hun te naderen, en befproeide hen zegenende met het heilige water de fpaander in zijne rechterhand houdende. ■ Zij verlieten hem gereinigd , en ver¬ heerlijkten den heiligen Gods-tolk. Maar 6 mijne Vrienden! max was een affchuwelijk Zondaar. Hij misbruikte de leer van Christus tot zijne helfche oogmerken. Eerst was hij een lid van het roovers-rot. Met hun had hij dit bosch tot zijn verblijf genomen. Doch eens kwam omtrent middernacht —i— God zij ons genadig.' De Satan tot hem in den droom, en wijdde hem tot zijnen Dienaar. Op!" dus vuurde hij hem aan,„op! en werp als een " heilige uwe netten uit in de Woeftijne voor de Zielen " der dervelingen!" Deeze woorden vloogen niet in den wind. Met het aanbreeken van den dag maakte max zich op, trok een hairig kleed aan, en wijdde zich geheel aan den DuiveL Al wat hem de Menfchen bragten , droeg hij bij nagt in 't hol der rovers; en hij oeffende dit helfche handwerk langen tijd. Doch de donderdagen van den Wreeker troffen hem, de uitgedokene hand des Allerhoogden greep hem aan ter verbrijzeling. Spoedig kreeg men, door list, twee van deeze Struikroo» vers gevangen. Deezen ontdekten in hun uiterde uur het gantfche geheim. Men zond ruiters uit, en benden van geharnaste krijgslieden. Zij bezetteden het hol met fakkelen , en overvielen dit helfche rot in den nacht. Maar max vonden zij niet. Als een verllindend dier loerde hij uit zijne fteenrots op de menfchen. Wanneer de booswicht hun thands zag naderen, vloog hij woedende op den top van de rots, rukte met gebaarden van raazernij zijne haiieu uit, en ilingerde fchrikoaarende vloeken op de aannaderenden af. Driemaal vloekie hij nen ___ dat de Maan zich verfchool, —— dat de Sterren verbleekten; met de vierde vervloeking wierp hij zich huilende van den top der rots na beneden, dat zijn oogappel aan zijne geele wangen kleelde, dat zijn verpletterd lighaam in bloed en herfenen zwom. — Bevende vlooden de mannen van dit gezicht terug. Zij bragten het moordenaars-rot geketend in de ltad. Hunne veroordeel- üie zielen ijlden van het hooge gerechte ter helle. ■ ■ C 3 MAX,  3* MAX, EEN' VOLKS-IDYLLE. max, den Godslasteraar, vprflonden de vogelen de*, tól ïnels de wilde dieren lekten hongerig zijn m» t yj"' Seit vh « hif h1-." !T,haare v,a'™ende lokken ge" zweept, vliegt hij huilende door de zwarte tonnen vJ't Woud, valt bij het bloedig maanlicht op de owbli fze Jen™ zijn hol ter neder', en brult /s JnZSIX " 4i " • lk. ee» booswicht was. Hal de wraak 1 St l7S>VS-met™e kra^' die rotftn v^eT. & ren woPe,rJl kruin nedergeftort ; i„ jéder mijner adedeï l n^L K P°°d — de Dood is {» alle mijne Ie. " dronlefen tr^ ^ mij'ne '"^nden . en florpt bij „ droppelen het bloed van mijn hart! Ach.' en nog leeve " des ZZlJ^xr even verfchrikkelijk de wonde " taJr- oïS Ve/geefsch bezwoer ik de vernietiging uit „ haar onzaligen afgrond; vergeefsch vloekte ik het uur " S JrtT"- t}1 VeAh0^ lk miJ'n h00fd i» den die" 'I gelen uT de" °Ceaan' aI vlooS ik ^ de vleu9 ™L V bhkzems tot aan de grenfen der fchepping: " zoude z","^ Z°Ud(ï d,6 ^ vi,,den5 ookdKg " eeïZil r a,S de.d"i(ternis van het graf eeuwif „ eeuwig --boven mijn hoofd hangen. O laat af g'ii "SuTE? d?nderll?Se"> g'j blikzemenGodsLataf^ ftilte der SachrlZ1J memgmaal zlJn jammerend gekerm in de ro^7iSnwKin,der-n,! 'C,is affchuwelijkalsDienaaren van faf de wr.T , misbruiken tot gruwelen. Duizendmaal oorboo n hU,nne harten met blikzemfchichten kÏÏerl^ ^ °"S hem 'hebben met een kinderlijk harte , iaat ons le , 0f zijne En- ESve Je bï? h£ime!f e,daad ^ens'ons dondeï om Bleet P„ a ge1 °nder \ 00* van den Allerheiligden! lileek en dom hoorden de Jongelingen de woorden van fnlKg1njSaard aa\ Goede voorneemens fchooten, gelijk der der*?? ' i" h»™ °P > allen deng Vt «er oer Geloovigen gewijd. t.»?,r nAUudaaa ' de "acht reeds van het donker gebergte ïerre in li" 'bnden.te op. frans toonde hun nog ^Z/frT^TJCt)lin- de ^^rblijfzelen van het hol. ' Rillende fcheidden zij van elkander, en zwoeren den Hemei een eeuwigduurende trouw. FLO-  39 FLORIO en LUCILIE, 0 e de deugdzame schaking. Ene Engelfche Gefchiedenis. Hoe meer wij ons van grote Steden verwijderen, des te meer naderen wij aan de tonelen ener fchuMdoze gelukzaligheid, die te gelijk het gevolg en de belo ning der ware lievde zijn; van die lievde■.J^lke de He mei ons inplantte, welke de Deugd lievdenjk opkweekte, en welke voor gevoelige harten de aarde tot een pa. radijs maakt, indien 'er onder de Maan een Paradij beftaat In deze vreedzame oorden worden , tot «nanae v n m sdaSfge Groten de gronddellingen. der ware ee voor den éniuen roem der mannen aangezien, en de on fchuldige grondftellingen ener deugdzame gevoeligheid voor den grondteg van alle beminnenswaardige eigenfchappen "onïdukS FCfo?tSelukkige lucilie ! waarom moe tg iii edei, die opgevoed zijt aan den boezem der Trïïw èl der Onfchuld, tot een voorbeeld bedemd worden om aan ene misdadige waereld te leren, dat onfchuld en 'trouw niet hier, maar eerst aani gene zijde van het eraf befcherming en beloning te wachten hebben? g De gefchiedenis van dit ongelukkig paar, die reed aan velen bekend is, bedaat maar uit weinige voorvallen, rrnar een ieder van dezelven is zeer leerrijk. . florio was een jong en zeer wel opgevoed Officier, zpJneilander het eerst op een bal; en, wanneer oit enHteS dlè ogenblikkelijk en op het eerde aanzien ontftaatmet de voorfchrivten der wijsheid overééngeS?agt^ -orden, dan was dit voorzeker het gevulb, C 4  of de deugdzame schaking. Af wat nu te doen? —\— lucilie kon zonder haren flo. rio niet leven; en voor onzen verlievnen held was de gedachte, zijne dierbare locilie te rug te laten, fchriklijker dan duizend doden. Daar zij de lage en baatzuchtige vooroordelen van enen vader kenden , wiens hart reeds lang voor de tedere aandoeningen der lievde gefloten vvas, onderzochten zij alleenlijk nunije eigene harten, en bedoten het bevel der lievde op te volgen. Zij wil* den ontvluchten , en hunne gelukzaligheid in zich zeiven vinden, al zou ook het lot hun tot aan het uiterde ein- de der aarde .voeren. Op den avond vóór hunne vlucht fchreef luch-if. aan haren vader een' brief, waar in zij hem, met de tederlte uitdrukkingen van kinderlijke onderdanigheid en onderwerping, bezwoer, dat hij haar, uit hoofde van dezen onvermijdelijken, en in zich zeiyen onberispelijken ftap niet veroordelen mogt; zij voegde 'er bij, dat dezelve hcar om gene andere reden fmartelijk was, dan alleen, om dat een dreng, maar toch teder vader, daar door wegens de veiligheid van zijne beminde dochter ongerust gemaakt kon worden ; ondertusfchen kon hij daaromtrent volkomen gerust zijn, daar zij zich aan de belcherming van een deugdzaam man hadt toevertrouwd, en daar dus hare eigene deugd zoo ongefchonden zou blijven, als zij tot dus verre was. ■■■ Deze brief werdt zonder naam in de Londonfche nieuwspapieren geplaatst. Hij was zoo fierlijk, en zoo geheimzinnig opgedeld, dat hij in alle gezelfchappen der befchaavde waerelcl een voorwerp van bewondering, van vermoedens, en van onderzoek werdt. Het geval, waar aan hij zijne geboorte verfchuldigd was, gebeurde op het einde van het jaar 1776: en zommige Lezers zullen zich erinneren, dat omtrent dien tijd verfcheidene aankondigingen in de nieuwspapieren geplaatst werden, onderte» kend met de letters D. W., waar in ene fchone vluchteling aangemaand werdf, om weder te keren in de ar» men van haren vader, die over haar verlies bitter bedroevd was, en die niet gerust fterven kon, zonder zijne beminde dochter nog eens te zien, wier wenfehen hij gaarne alle vervullen wilde, terwijl hij volkomen bereid was, om haar onder zijnen vaderlijken zegen met den man van haar hart te verénigen. Ach hadt de Hemel gewild, dat hij zich vroeger zoo gunltig verklaard hadt! Hij wist immers reeds lang, of hij moest bünd geweest zijn, wanneer hij het niet gezien C j hadt,  42 FLORIO EN LUC1LIE, hadt, dat de lievde van fxorio en luciur even zoo on berispelijk als onbegrensd was. Nu voelde hij het maar al te zeer, dat hij, door hunne gelukzaligheid te dremmen, de zijne begraven hadt. Alle zijne aankondigingen en uitnodigingen verfcbenen te laat. Onze gelieven waren reeds gelukkig te NieuwJork aangeland (waar een blijde huwelijksband eindelijk hunne wenfehen bekroonde) toen de ongelukkige vader eerst zijn' misdag begon in te zien! Arme vader' uw verlies was onherftelbaar! — Maar ook gij, beminnenswaardige lucilie! waart voor elende en jammer be- ftemd! Nauwlijks kont gij de lagen der misdadi» gen ontgaan! Uwe deugd en onfchuld konden hier op aarde geen' vrijplaats vinden. In alle Landen worat de zucht na eer voor den voornaamften cbaractertrek van den foldaat gehouden; maar warneer zullen wij eens ene juiste bepaling van de betekenis van dit woord verkrijgen, en wanneer zullen wij eens nauwkeurig opgeven kunnen, waar in de eer de eer van den foldatenftand — befta? De Overde onder wien florio diende, werdt in het gemeen voor een' man van eer, in den ftrengften zin van het woord, gehouden; en evenwel was het ook maar al te wel bekend, dat niemand, in opzicht tot de vrouwen, meer tegen de grondftellingen der eer handelde, dan hij. Tot geen* prijs zou hij een' mansperfoon, wanneer hij hem maar in zijne genoegens niet hinderlijk was , beledigd hebber>t Maar ene vrouw, ene hulpeloze, febone vrouw, zag hij als zijnen regtmatjgen buit aan, en hij gevoelde geen' onrust in zijn geweten, wanneer hij haar' onfchuld en haar geluk poogde te verwoesten. Nauwlijks was de onfchuldige en niets kwaads vermoedende lucilie in America aangekomen , of hij zag haar met wellustige ogen aan, en befloot haar te verleiden, Niemand kon beleevder jegens haar, en opmerkzamer jegens haren man zijn, dan de Overlle; en florio en ltjciiif,, die voor genen achterdocht vatbaar waren, zagen hem als hunnen vader aan. Ondertusfchen werdt wel dra de tegenwoordigheid van florio voor den Overden lastig- Ook bemerkte lucilie met die fchranderheid, die aan de vrouwen eigen is, dat zijne gedurige bezoeken meer bedoel-Hen, dan betoning van vriendfehap, vooral, dewijl hij thands in zijn gedrag jegens haren man koel en achterhoudend was, daar hij zich te voren warm, open,  of de deugdzame schaking. 4$ 3, heffen tegen den fchandelijkften der menfchen, „ wanneer'hij het wagen dorst, om zelvs in de „ ogenblikken des doods het oog van lucilie „ te naderen." Ieder woord van dezen brief was een doodfféek yoot den Overden. Zijn hart, dat van nature niet onmenfchelijk was, en dat zelvs nu voor de bekoorlijkheden der onfchuld nog niet geheel en al ongevoelig, en voor die gezindheden , die eigenlijk den man van eer en ware braafheid kenfchetzen, nog niet volkomen onvatbaar was geworden , werdt door berouw en geweetensangst verfqheurd. Hij kon geen ogenblik rusten, voor dat hij, overêenkomftig zijne aangeborene edelmoedigheid, die alleen maar voor een* tijd door zijne driften onderdrukt was geweesr, aan onze deugdzame Heldin ene fchrivtelijke vetklariug gezonden hadt, waar in hij haar en haren beledigden gemaal duizendmaal om vergeving badt wegens zijn vorig gedrag. Hij verzekerde haar, met de opregtfle uitdrukkingen van het bitterst berouw, dat hij tot heden toe de waarde van een gedacht, waar van zij het fieraad was, niet gekend hadt; en dat hij met fchaamte belijden moest, dat hij zijn gantfche leven door als een booswigt tegen hare fexe gehandeld hadt. Met dezen brief zondt hij tevens het bevel af, om florio uit zijne gevangenis te ontdaan, en dit ongelukkia paar met alle hulpmiddelen en gerieflijkheden te voorzien, die hunne krankheid vorderde, voor zoo verre althands de gedeldheid der tegenwoordige garnifoensplaats de bezorging daar van toeliet. Het was ook zijn oogmerk, florio zonder uitftel ene compagnie te bezorgen. Doch dit voornemen werdt helaas ! verijdeld. Want de koorts, die voortging aan hun leven te knagen, ontrukte hun , acht dagen na de onverwachte herftelling van hun geluk, binnen den tijd van twee uren beiden aan de aarde; en liet aan hunne afaefcheidene zielen dien énigen troost, dat hunne itervlijke bekleedzels te gelijk aan één en hetzelvde graf toevertrouwd werden , onder het zuchten en klaeen van een groot aantal aanfchouwers , die noit oprechter noch billijker klachten uitboezemen konden, dan bij de begraving van dit waardig maar in de daad ongelukkig paar. " proe-  4* PKOKVE VAN INDIAANSCHE WELSPREKENDHEID ,t Broeders! „ ne hebben wilde. Onze ion^e IfS L'ku J gaar" ü door de ftaci gingen, £h&^&gfe Jjf „ die geroken hebben* zonden ^ «SfluSf, dff $ " vn^nder Lzelienl^^; "p TT, J'0eders-' geevt ons een vat!" Een van de Overheid beandwoordde deze redevoering aldus: Broeders! „ Wij verheugen ons, dat wij uKederi zien en vriend. „ chap met u maken mogen gelijk de rivier in Sw „ land, en in het onze, hoe verre z i onfr I , 5W „ zijn, ahijd voondroomt^oo laat onze In wetrfcj? ,, fctep ah,;d voortduren. Gijlieden zijt Lm erwi „ zijn ook arm. Wij hebben enen langen o™lo/ïehïd „ met den groten Koning aan de overzijde van het wa- " ï 'Z1™5 1Ulde" tot 0,18 kwamen, onze huizen ver » brandden , en een groot gedeelte van onzTkledTna „ wegnamen. Wij vervolgden e„ doodden hun allen? " ÜT'i W' hun ac"terhaalden, hadden Sf a het » ge-  algemeen gebed. 47 gelijk gij; wat wij ordertusfchen nog bezitten daar " van willen wij u wel een deel geven. Broeders! wan" neer gij te huis komt, zoo gaat op de jagt en ver!' zamelt vellen , en , wanneer gij dan weder bij ons komt zoo brengt dezelven mede; daar voor zullen " onze kooplieden u dan dekzel en andere noodwendig. heden geven. Broeders, zoo lang gij bij ons zijt, " zoo bliivt nuchteren, en drinkt weinig whiskeij, op ?' dat eii gene ongeichiktheden onder ons bedrijvt, waar " over Ldj u zowdt moeten fchamen. De .grote Zon , " die aii boven u ziet, grijpt, wanneer zij dorftig is, den top ener wolk aan,en zuigt daar water uit. Broe'* ders! drinkt ook water. _ Enige vaten whiskeij zult gij " evenwel van ons hebben." algemeen gebed. (Uit het Hoogduitsch van f. w. zacharl* (*).) .Almagtige, die 't Hemelhof Ten zetel hebt verkoren, Een zoon der aard' fmeekt U in 't ff of, O ! wil zijn' fmeking horen ! Gij fchiept mij (lof, maar 't ftof hebt Gij Ten engel Gods verheven: Hier (loopt eens de verrotting mij, Om ewig daar te leven. Een denkend dier! Hoe arm, hoe naakt Is hij, de Heer der aarde! ——— En toch voor de ewiglieid gemaakt, Hoe vrij, hoe groot van waarde! Welk een gefchenk gaf mij uw' hand Toen zij mijn' geest verlichtte, Vernuft en goddelijk verftand In mijne ziele dichtte! Le* O J"da: qua cum juxta familias fuas effet oblata, in„ venta efl familia zare. Illam quoque per domos ofSiferens, reperit Zabdi." Misfchien kan men meer oude Overzettingen , en misfchien ook wel enige Hand. fchnvten voor deze lezing aanhalen. Doch, indien wij ook maar het gezag van de Vulgata alléén voor ons hadden, dan was dit reeds meer dan genoeg bij ene verandering, die zich bij de eerde lezing van den tekst terftond aan een ieder moet aanbevelen. gissing over jes. I: 8. De laatfte woorden van dit vers ^VD, welke van onze Overzetters vertaald worden ais ene veroverde flad, hebben aan de beste en nieuwfte uitleggers van onzen Propheet zeer veel moejte veroirzaakt, zonder dat zij echter hieromtrent tot nog toe iets zekers hebben kunnen opgeven. Men heeft reeds van ouds hier, of aan ene belegerde , of aan ene veroverde en verwoede flad gedacht. De LXX hebben ut iroAig iroAiofKovjAii/yi. De gemene Latijnfche overzetting, feut civitas, qua vaftaiur. ,, Het eerde," zegt koppe , in zijne bijvoegzels of x-owth's aantekeningen, „ demt met het flebreeuwsch over„ dén, wanneer men mijf J van >yfë afleidt. Maar ge„ ne van beide de verfci'armgea maakt de vergelijking „ duidelijk. Noch in veroverd', noch in belegerd te ziin, » 1'gC  . het welk ook aan utze iaatlte gedachte de voorkeur geevt: Als een hutjen in een' wijngaard, A s een nachtleger in een' komkommerhofAls een wachthuisjen op een' rotslteen. AAKMEKKINC OVER EEN MIDDEL, DAT KEIZER augusTUS GEBRUIKTE , OM EENE VERZWAKKING iN DE HliUP TE GENfcEZEN. Door den Heer g. h. pieliz. Cuetonius verhaalt , dat Keizer augustus van eene verzwakking in de heup, door zand cn riet, genee«n zij geworden f» Over deze plaats nu hebben ver- fchei- (*) In vita augusti, Cap. LXXX; Coxendice, et femore, t crure nmftio , non perisje valebat, ut licpe etiam inde clandicaret: led remedio harenarum atque arundinum confirmabatur.  IN EK N E HEUPVERZWAKKING; J3 fcheidene Uitleggers te vergeeftch gearbeid, en niemand van hun heeft eene voldoende verklaaring kunnen geeven van de woorden ; Sed remedio harenarum atque arundi' num confirmabatur. . Hergebruik van zand, als een eenvouwig uitwendig hulpmiddel laat zich op verfcheidene wijzen verklaaren; maar hoe men tot geneezing van het gemelde ongemak, zich van riet bediend hebbe, is aan alle Uitleggers donker geblee. ven lk bezit zelf eene zeer voortreffelijke Hollandfche uitgaave van suetomus, met de uitmuntendlte aanteekeningen van de beroemdfte Uitleggers: maar, na dat zij alle de verfchillende wijzen, waar op het net in de Genees- en Heel kunde immer gebruikt is, uit de oudeArtzen opgegeeven hebben, voegen zij 'er ten bellune bij; Remedium arundinum quid appellet hoe loco suetonius , ne medicos quidem, viros eruditione prajlantisjimos, Jatis exploratum htbere fcimus. Over dit gebruik nn van het riet, zegt de Heer pouTEAuOj.tot verklaring van deze plaats van suktonius, dat hij van gevoelen is, dat men door een zacht en aanhoudend flaan op het lijdend deel , met een netjen of Itokjen, Keizer augustus geneezen hebbe. Deze inval fchijnt buiten twijfel opmerkzaamheid te verdienen , en ik befloot , zoo dra ik daar toe gelegenheid mogt hebben , 'er in onze tucht- en armen huizen de proeve van te neemeu. En zie hier het gevolg van deeze gelukkige proeve. • Een man, ruim vijftig jaaren oud, die er gezond uitzag hadt, door zich in den drank te buiten te gaan, hevige pijnen in de heup gekreegen. En deeze waren nu zeden acht jaaren, niet tegenftaande hij thands matig leefde, zoo ingeworteld, dat hij van dien tijd at altijd hinkte. De gantlche lenden van de kranke heup was merkelijk zwakker geworden , beltendig koud , en de lijder hadt, wanneer men dezelve aangreep , 'er maar een dof gevoel in. Hij hadt, gelijk hij zeide, hier verlcheidene geneesmiddelen voor gebruikt ; hij hadt zich laaten koppen , Spaanlche-vliegen-pleisters aanleggen , en met gekookte iterke kruiden de heup gedoofd. Ik koos dus deezen man, om aan hem het door suktonius belchreeven middel , volgens de gemelde verklaaring van poUikau, te beproeö . ven. (*) Zie RicHrea's ebirurg- SStbl. / VII S3ant> / f- 3°9D 3  54- toepassing van re chemie ven. Ik liet hem dus de geheele lijdende lenden dagelijks driemaal , en iedere reize meer dan een half uur lang, niet een bahjnen ftokjen, ter dikte van eene zwaare fchriifben daan, en wel zoo fterk, dat hij 'er wel een maatig J maar echter onaangenaam gevoel van luidt. Telkens, als hij op deze wijze geflaagen was, liet ik de lenden van tijd tót !!dernm7a^rZandZ,akken hu^"' en dan gebood ik den hlZ^t te..bhJvs" l!/-gen- °nder tieeze behandeling nu befpeurde hij reeds binnen acht dagen merkelijke ver. ligting van pijnen, en allen-skens nam de heup zoo zeer in derkte toe, dat h,j binnen zes weeken volkoomen her. hefhurSgdaeLn.n K *? "» £* hij ff*?*» ^ ** over. de toepassing van de chemie op dkn land. bouw, EN IMS i1u1sh JfJDINff 01' het LAND. . Door Dr. fothergili. Kere feit e efl per caufas fcire, baqon, De Landbouw is ontwijfelbaar de oudde cn eerwaardigfte van alle kunsten , de vijl hij zjj„' „irfprong in de hoogde Oudhcd heeft, en met de Stamvaders van het nemeheWk gedacht te gelijk fchijnt ontdaan te zijn. bchoon hij nu gedurende een' lange reeks van eeuwen tot op onze tijden toe altijd is verbeterd geworden , heeft men evenwe reden om te vragen , waar bij het toekome dat hij met veel langzamer ichreden aan de volkomenheid genaderd is, dan zoo veele andere veel jon»ere kunstenV De hoofdoirzaken, dje hem in zijn' voortgang gefluit heb. ben, fchijnen de drie volgende te'zijn: Voor eerst, de groote zwaangheid, welke de beoefe. ning van den Landbouw heeft. Ten tweeden, het gebrek aan Le-raars, die bekwaam waaren, om de grondftelihigen van deze kunst, even als die van andere takken der P.oefondervinddijke Wijsbe, geerte, te ontwikkelen, 3 J Ten  geschieden! verbrTndSn'of11' ^ ^ kinde™ Zij pleegden tevens een aantal andere gruwelen en zii hadden dus het lot dat alle zedeloze volken ee'ns ein dehjk treft; bun Land werdt rampzaligen hun rj nam een einde, salmanassau, Koning van Asfyrie vï t! te het Israëlitisch rijk, liet het grootlie gedeelte de woners na vreemde landen vervoeren (/), en behie dt maar aheen enigen van het gepeupel der Isïaëluen in S? mana, om aldaar voor de Asfyriërs het land te bouwen verren m? ^ SenoeS> om dic werk te In g 1' " dus zondt salmanassar nieuwe inwoners en landbouwers derwnards uit Babel, Cutha, Ava Hamzth en Sepharvaim (p. De meesten nogthands waren Sn CrS Ü Ce^VOlk dat t0t de Medlërs ^hoorde, die toen aan den koning van Asfyrië onderworpen waren- ™« i fr1S de/eden ' waarom alle de nieuwe bewoners van het Land der tien (rammen, die nu, van de hyofdliad rT?**"?* lu,gonnen genaamd te worden, ook zomtijds Luth&ers heetten. ria0^^ Ve,r'chillende "U, die thands in Sama*- r J?A- f°lk zaraengevl«eJ^ waren, hadt de openbare Se dl c"n£lening ene zeer zonderlinge gedaante. Want kderï^n h'' 'e - b,Jzondere belcheroigoden van ene SfuJ^ "t naJ!-C" W3ren' werden in ??et openbaar zoo wel als m het bijzonoer vereerd: die van Babel chenden succoth bbnoth; de Cutbaërs aanbaden nergalde inboorlingen van Hamaih maakten zich het albeeldzel Jewifr!,T; aa" ?IBHA en TARTAK werdt d0ül' ^ Avitaii f"f° e« die van ^epharraim verbrandden hunne f »"l ,e" duc f'6" o1' Cre va" AORAMfitECH en A1nam£ W> Ue "l öamanë overgeblevene Israëliërs v reerden ook nog in naam hunnen befciiermgou riurövAH, goderif'J V°eg d die"St Zame" met de In dezen toeffand van zaken trof dit reeds ontheisterd t " ",eiiWe ramP' het werdt dfJ»r Eeuwen onveiiig gemaakt, die een aantal ingezetenen doodden (g). la (O 2 Kon. XVri: 7-17. dC 60 2 Kon. XVII: 6, 23. 00 2 Kon. XVII: 24. (ƒ) 2 Kon. XVII: 30, 3j. têO 2 Kon. XVH: 25.  van DE samaritanen. Cl de oudfte tijden verkeerde men in den waan, dat iedere Landfchap enen biizonderen befchermgod bad, die niet llralfeloos gehoond kun worden door hun, die dit Land betraden. Overwinnende volken namen daarom dikwijls. Wanneer zij de Landen hunner naburen overmeesterd hadden , hunne Goden tevens aan , op dat het hun gslukken moge door de gunst dier Goden een vreedzaam en voordelig bezit van die Landen te hebben. De verwoestingen, door de leeuwen in Samarië aangerigt, konden dus den Koning van Asfyrië zeer ligt in het denkbeeld brengen, dat deze ramp een draf was van jehovah, den belchermgod van Israël, die vertoornd was, omdat men hem den behoorlijken eerdienst weigerde. Dit denkbeeld deedt hem beduiten om één' uit de gevangene Israëlitifcbe Priesters na Samarië te zenden, om den dienst van Israëfs Gor te herdellen, en het volk in den waren aart van denzei ven te onderwijzen. De gedaante van den openbaren Godsdienst werdt toen in zoo verre veranderd, dat jehovah nu van ade de ingezetenen van Samarië vereerd werdt, zoo wel nieuwen als ouden. De wijze echter, waar op deze dienst verrigt werdt, was zeer verfchillende van die oude zuiverheid, die door moses was voorgefchreven: daar de Priester, die over deze godsdienstoefeningen het bedier hadt, in dien Godsdienst1"opgevoed was, die door jeroboam was voorgelchreven, en die van de wijze indellingen van moses merkelijk ontaartte. Het was ondertusfchen voor de nieuwe ingezetenen van Samarië zeer bezwaarlijk de befchermgoden hunner natiën, die zij van hunne jeugd af aan geëerd hadden, te laten varen, en zich naar dezen nieuwen Godsdienst te voegen. AUengskens keerden zij tot hunne afgoden weder ,%n wel dra kwam de zaak zoo ver, dat zij den dienst van dezelven met dien van jshovah zamenvoeg- den (A). j Deze gemengde en ongerijmde Godsdienstoefening duurde bijna een paar honderd jaren; en werdt toen nog door een bijzonder toeval afgefchaft, en in enen beteren daat gehragf. rjamelijic na de wederkering der Joden uit de Babylonifche gevanieiiis herftelden ezras en Nühemias het Joodscii G^mtnebest, bevestigden hetzelve (/;) 2 Kon: XVII: 29-33-  geschiedenis re door nieuwe wetten, en gaven aan hunne landgenoten onder anderen dit gebod, dat zij niet alleen irr het vervolg de huwelijken met vreemde vrouwen zorgvuldig vermijden moesten, maar dat ook die genen, die reeds met de zoodamgen verbonden waren, aan haar zonder uitltel een fcheidbrief moesten geven fi). Die aan dit bevel weigerden te gehoorzamen, en hunne vrouwen behielden» werden in bailingfchap gezonden. Onder deze ballingen was een man van een aanzienlijk geflacht een zoon van den Hogepriester jojada , die gehuwd was aan de dochter van sanüballat, een' Horoniter, die Overfte van Samaria was. Wanneer deze zich niet van ziinc vrouw wilde laten fchciden, en daarom van nehemia in ballmgfchap gezonden was (#), begaf hij zich na Samarië, tot zijnen fchoonvader saneballat, en rigtte, na dat hij daar toe van alexander (die toen darius Koning van Perhë, beoorlogde, en tot wiens partij saneballat was overgegaan), verlof verkregen hadt, op den berg Gerizim een' tempel op, in denzelvden fmaak, als die van Jeruialem. manasse , want zoo heette deze zoon van to|ada (/), werdt toen tot Hogepriester van de Samaritanen, en Opziener vaii dit tempelgebouw aangedeld. Hij herdelde den dienst van den énigen waren God, naar' het voorfchrivt van moses , en wendde de ijverigfte pogingen aan, om het volk allengskens aan denzelven te gewennen; waar in hij zoo wel Haagde, dat alle de toenmalige inwoners van Samarië, binnen weinige jaren van hunne afgoderij, en bijgelovige plechtigheden te rug kwamen. Ln dit gelukte hem des te beter, daar alle de Joden , die om het in huwelijk houden van vreemde vrouwen verdreven waren, met Manasse na saneballat waren gevlucht, die hun geld, landerijen, en huizen gaf en alle pogingen aanwendde, om hun tot zich te dokken (m. Men kan uit het gezegde reeds énigzins de oirzaken opmaken, van dien onverzoenhjken haat, welken de loden tegen deze Samaritanen koesterden. Wij hebben gezien dat zij voor het grootde gedeelte niet uit het gedacht van Israël, maar oufprongelijk Heidenen waren, uit Heiden- fche (i) Ezr. X: 10, en verv. Nehetri. XIII; 21.27 (*) Nehem. XIII: 28. J (l) josephus, Antt. XI: 8. \llï) JOSEl'IKJS , /. C.  VAN DE SAMARITANEN. 6$ fche lieden door den Koning van Asfyrië tot nieuwe inwoners van Samarië opgezonden. Het kon dus niet anders zijn, of het moest den Joden zeer hard vallen, dal hunne bezittingen aan lieden van een' vreemden landaart en Godsdienst gefchonken waren. Dit gaf verbittering en haat, welke toen zelvs niet ophieldt, toen de Samaritanen,door het beleid van manasse,hunnen Godsdienst naar de wet van moses inrigtten. Want toen zelvs bleef 'er nog een merkelijk onderfcheid , tusfchen het Godsdien (lig leerdelzel en de plegtigheden der Samaritanen en Joden. Schoon men toch den Samaritanen, die door juanasse hervormd waren,te onregt befchuldigt van afgoderij; fchoon men hun valfchelijk te laste legt de lochening van de opftauding der doden («), koesterden zij echter gevoelens, die hun bij de Joden zeer gehaat maakten (o). Zij ontkenden, bij voorbeeld, het beftaan der Engelen : zij geloovden alléén aaa de boeken van moses, en zij erkenden het gezag niet van één énig ander Godlijk boek, ja zij fchaamden zich niet derzelver Schrijvers voor toveraars en ongelovigen uittemaken. Behalven deze dwalingen, waren zij de voordanders van een gevoelen* aan welks waarheid thands bij ons niet getwijffeld wordt, maar 't welk echter zeer gelchikt was om den haat der Joden tegen hun merkelijk te vermeerderen: Namelijk zij leerden, dat alle die overleveringen, welke de Joden bij de wet van moses voegden , en op welke zij een' zoo hogen prijs delden, niet van Godlijken oirfprong, maar geheel en al verdigt waren Q>). Eindelijk het voornaamde verfchil betrof de plaats van den openbaren Godsdiei st (g). Daar de Joden den jerufalemfchen Tempel voor de énige plaats hielden,alwaar de ware God gediend moest worden, hadden de Samaritanen integendeel denzelvden eerbied voor den_ tempel, ) RELANI), /. f. p. 90. 07) Joh. IV: 10.  ö4 geschiedenis verkoren was tot een' plaats, daar hij plechtig wilde aan. geroepen worden. Ja zij (braken, en (preken nog, met de groorde vervoering va,, eerbied , van de heiligheid dier oorden, om dat de Aartsvaders wel eer in dezelven verkeerd, en op denzelvden berg God aangebeden had" den CO, en om dat de overlevering luidde, dat neon wel eer dien put nabij de dad Sichar of Sichem, waar uit de Samaritanen ten tijde van Christus nog puiteden Cs) ^rtaVeFindPlHtdM-i "li0 HÊt /A'la *'zia water ^dronken hadt. Eindelijk zij haalden een uitdrukkelijk bevel van jehovah aan, dat reeds door moses zou gegeven ziin om op den berg Gerizim een' tempel te ftichten. Want dezen naam hadden zij in hunne affchrivten van moses in plaats van zoo als in de Joodfche handfchrivten ftondt, en daar uit, in onze uitgaven en overzettingen van den Bijbel overgenomen is (t). «wgen Gelijk alle twisten over den Godsdienst ten allen rijde en onder alle volken tot ene hoogte gedreven zijn , die aan de nienschheid zoo veel oneer aandoet, en aan her menschdom zoo veel bloed en tranen gekost heeft zoo werden ook deze onénigheden tot ene hevigheid gevoerd die onbeperkt was, en nauwlijks naar eisch kan befchre.' ven worden. Die het character der Joden kent, zal wel willen geloven, dat onder deze naiie een onverdandige Godsdienstijver zulke Kerke en rampvolle uitterftens had? als immer elders (u). De Joden hielden volitrekt gene ge- W jg| z']i uit Ge"- XII: 6, 7; XXXIII: ,9l 20. (/) Deut XXyii: 4. Deze verfchillende lezing kan niet wel bi, geval of door de afïcbrijvers begaan zijn. De tekst moet hier of daor de Joden, of door de Samaritanen met opzet veranderd wezen, kennicott legde de fchnld op de loden, in Dif Ufo per ratione uxtut Hebraici V T. cap. X\ m8a'r hij i/'X legd door verschuir , :n Dif. critica adv. Kennicottum ad . , («) De vijandfehap van de Samaritanen tegen de loden was meer te onfchuld.gen, dan die van de Joden tegen hun. Hum e vnandfehap was meer wraak ; daar en tegen was de haat der hraè" luen tegen de Samamawn uit verachting en n.tionale verwaandheid omflaan. Ina.en de Joden deze hadden afgelegd, dan zouden de Samantanen z,ch gaarne als goede naburen gedragen hebben :oP een Jood, die hun vriendelijk behandelde, waren zij "iet m.snoegd, maar zij verwonderden zich alleen, dat hij van de onheufche gewoonte zijner natie afweek (Joh. IV: 9;; zij kwaml hem  VAN DE SAMARITANEN. 65 gemeenfchap met de Samaritanen (v); hunne vaten, en ai wat het hunne was, achtten zij onrein; zij fchuwden hunne zamenleving, en het was bij hunne wetten ten fterklren verboden van een' Samaritaan iets ter leen of ter gefchenke aanteneemen. Ja, of dit niet genoeg was, zij waren gewoon de Samaritanen jaarlijks in hunne vergaderingen op ene plechtige wijze te vervloeken (w), en den bitterden haat tegen dat volk ten fterkden onder de hunnen voort re planten. Uit het gezegde zal men de kracht verdaan van de bitfe bejegening der Joden tegen ÏESUs;(*) Zeggen wij niet dat gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt? En dus zal men ook gemakkelijk begrijpen .waarom de Heiland, de lievde jegens vijanden ten derkden met een' gelijkenis willende aanbevelen, geen treffender voorbeeld gebruiken kon, dan dat van een' Samaritaan, welke een' Joodfchen reiziger half dood op den weg vindende liggen, hem verbondt, olij en wijn in zijne wonden goot,'en hem in de herberge op zijne kosten verzorgde (jy). Voeg 'er bij ene aanmerkelijke plaats van jesus sirach (z) ; Over twee volken is mijne ziele verftoord; En- hem wéér met lievde te gemoet, en vergaten fchielijk, dat zij vijanden waren. Over het algemeen was 'er veel goeds in hun character; met opzicht tot den Godsdienst, en de zedelijkheid, hadden zij den voorrang boven de Joden; zij waren leergieriger, fielden meer belang in den Godsdienst; en in de burgerlijke en gezellige deugden, in de dankbaarheid, het medelijden, en de ilgemene lievde overtroffen zij velen van hun, die, zich op de zuiverheid van hunnen uiterlijken Godsdienst verhovaardigende, te weinig werks maakten van de dadelijke beoefening hunner wetten. Ik flip dit hier alleen aan, en heb 'er in de verhandeling zelve van gezwegen, om dat ik, indien ik dit fhik had willen ontwikkelen, nieme jen zou hebben moeten uitfchrijven , die hetzelve op ene uitmuntende wijze behandeld heeft, Charaêterlunde van den Bijbel, V Deel, I Stuk, bladz. 66-74. (v) Joh. IV: 9. (»') Ene gewoonte, die volgens de Joden reeds van de tijden vnn ezra afkomftig zou zijn. v. j. j. HOtTiNGERüs, in Append. 11 ad Pent. dijj'. p. 409. (x> Joh. VU! : 48- (y) Luc. X: 3 -55- (2) Kap. L: 26, 27. i. deel. mengelst. n, -t B>  66 GESCHIEDENIS Ev'e Tiet derde en is geen volk: Di.' hunne zitplaatze hebben op den berg Seïr rV». Ende de Heden, die in der Philidijnen land won-aEnde het zotte volk, dat te Sichem woont. ' Deze haat der Joden eclrer was niet in daat om den bloej en wasdom der Samaritanen te (hemmen : vele T0 den the iD hun vaderland tegenfpoeden of ongenoegens hadden, gingen zelvs tot hun over; en zij namen zoo zeer toe in getal en magt, dat zij, 330 jaren vóór de ge. boorte van christüs , 8000 man hulp.roupen aaii alexandek , aan wien zij zich toen onderworpen hadden. leveren konden. ' alexander. was hun evenwel minder gunfiig . dan den Jouen: want, wanneer zij hem nederig verzochten om ieder zevende jaar vrij van fcbattjngen te zijn. om dat zij in hetzeive het land niet bouwden, naar de wet van moses, weigerde hij hun dit toe te ftaan, fchoon hij te voren aan de Joden hetzelvde voorregt gefchonken hadt m Ja zelvs, wanneer kort daar na andboMachüs, Landvoogd van Syrië, door de Samaritanen in ten oproer levendig verbrand was, oimhk hij dermate in toorn tegen hun dat hij niet alleen de aanvoerders van dien moord ftrafte, maar ook alle de overige inwoners van de Had Samaria daar uit verdreef, en ene nieu. we volkplanting van Macedoniërs derwaarts zondt Vele burgers van Samaria begaven zich toen 'na het bovengemelde Schem of Sichar, ene ffcU aan den voet van den berg Gerizim gelegen , welke van dien tiid al de voornaam de zetel van de lécte der'Samaritanen werdt Zn begonnen toen aldaar wederom te bloeien: maar 100 jaren vóór de geboorte van christüs werden zij aehecl en al te Onder gebragt door joanwes hijrcanus Overiten .Ier Mnccabreën, die hun Land verwoeste de dad Samarfe innam, en deïelve, benevens den tempel dien de Samafkanen op den berg gl-rizim gebouwd ha'dden tot den grond toe af liet breken (c). In de oorlogen der O) Want, dat men aldaar, in plaats van w oeu XauanuH lezen moet » cgu Xitg, is, na nnusiw, in notis ad fapiLiam pK11 rach . met reK! -pKemerkt dopr D. mill, DiJTert. 0, p ABf Kb) josephus, Antt Jud. XI, 8. (0 josephus, Antt. Jud. XIII: 18. Naderhand werdt deze flad  van de samaritanen. Cg „ zevende maand (/); den groten verzoendag; het loof. „ huttenfeest; en den achtden dag mï}? genaamd. Wanneer wij bidden, dan wenden wij onze aangezichten na den berg Garizim, daar het huis Gods " was, des morgens en des avonds, en wij buitken ons " neder na de aarde, en leggen ons op den grond, op de oppervlakte der aarde. _ Voor het overige mag bij ons niemand het boek der wet aanroeren, behalven de Priesters, de zonen van " aaron, en de zonen van levi. — Voorts bidden wij van uwe goedgundigheid, gelijk 'gij ons ook aangeboden hebt, dat gij ons enige aalmoesfen zendt, voor deze uitverkorene plaats , den " berg Garizim , daar de graven der Propheten , der " Priesters, en der Heiligen zijn, en voor alle weduwen " en wezen. Maar wij verzoeken, dat gij ons '' niets toezendt door iemand uit de Joden, want zij „ haten ons, en zij bedriegen ons, om dat zij in vele „ opzichten van de Wet zijn afgeweken. Eindelijk betuigen wij: 11c geloof in u, o Heer! en in moses, den zoon van amram, uwen knegt, en „ in den berg Garizim, en in de heilige Wet, en in ' den dag der wraak, en der beloning. De vrede Gods zij over moses, den zoon van amram, onzen Propheet, en onzen Voorfpraak, in deze waereld, en in den dag van het laatde oordeel. —Achter deze brieven aan ludolphus is nog de Latijnfche Overzetting gedrukt van enen anderen brief, die door deze Sichemiten te voren gefchreven was, aan hunne broeders en geloofsgenoten, die zij in Engeland meenden te hebben, in welk denkbeeld zij gebragt waren door robert huntington, die, door dit voor te geven een affchrivt van den Samaritaanfchen Pentateuchus van'hun verkreeg. In dezen brief geven zij nog een weinig uitvoeriger verdag van huunen Godsdienst,in het bijzonder van den tijd wanneer, en de wijze waar op, zij hunne feesten vieren"} maar de hoofdzaak komt op hetzelvde uit. jacobus levi tomerita, een Portugeelche Jood, die ludolph in briefwisfeling met hun bragt, berigtte hem , dat deze Samaritanen menfchen van ene goede gedalte en (/) Dat is het Nieuwe-jaars-feest. E 3  CHARACTERSCHETS VAN DEN HEER PlTT. ft indien het zomüjds een' godloos Athus in den tm " most komen, om ^óór te geven, dat de latere Joden " de vijf hoeken van moses bij dén geflanst* en val" fchelHk voorde zij-en uitgegeven hebben, wij hem " ött de Smiarianen wijzen kunnen, de dodelijke «Jan» " den der loden, en die ondertusfchen, even als zij, ?' bewaar'eri van deze boeken z\}n , en getuigen van '1 derzei ver oudheid en echtheid." R0RTE CHARACTERSCHETS VAN DE HEERËN PITT, FOX, EN LORD NORTH. PITT. Tl Men mag het als een merkwaardig ftaatkundig verjVl fchiinzel van deze eeuw aanzien , dat de eerlte iaftrdrgtrttd van de uitvoerende magt in den zoo ingewikkelde,, Staat van Britannië nog altijd m het gerust bezit blijvt van eenen Jongeling, die dezelve thands reed rreer dan vijf jaaren bekleed heeft. Mtslduen heeft nog geene eeuw iets , dat zoo zeldzaam en zonder voorbeeA is, plaats zien hebben. Gundehngen hebben wel ten allen tij ie, door den overmoed der jeugd opgeblazen, en dronken van Koninglijke genade, zich vermeten, om met onervatene handen het toer van den Staat aan te griipen. Hunne onbezonnenheid en onkunde voerden ook gewoonlijk hunne eigene draden met zich, en fchande, ja dikwijls de dood, werden wel dra het loon dier Uitvaardigen. Maar bij eene natie en_m eene rtaatsgefteldtenis, als de Engellche, ™ 'iet Favoritinmis, zoo niet geheel onbekend althands binnen engere paaien beperkt is, dan in desponfche Landen, ligt de°weK tot verheffing in den Staat geheel anders. De ftraalen der Koninglijke genade kunnen daar wel vergulden en verlichten, maar zij deelen in dat gematigd cllmaat die koesterende warmte niet mede, die alle wezenlijke gebreken vergoeden, en de plaats van alle eigenfchappen, die tot het regeeren van menfchen gevorderd worden , vervullen kan. Alleen genie en talenten, de grootfte en uitgebreidfte talenten, door fchranderheid onE 4 der"  7* CHARACTERSCHETS VAN derfteund, en door vlift verffprti- i,„„ rot die bedwelmende ho7Ss ol^Ttt ^ iemand ftaande houden. S °Pvoere"5 en op dezelve zijns; vaders in «Jn vJrïo^ mS tovï ^ieS^ hij zijn geluk te danken nr> Z, » , en al]es heefc digheden, die hem, misfcL^fT'00,? Van 0m(tanden en gaven, reeds* oó0X? tl"6 deUf hoogfte waardigheid in den L ,be,zlt van de dertusfehen moeten ziL vi?andS, VM h,ebben' 0n" hij getoond heeft eene' zoo Xe en t'l^™™ > ^ heffing tot het toppunct van m lt 1 ll e^ewA?me YP en dat hij weinigof niets ?™ l£ , onwa»d,g te 4»; righeid, 'aan de' ééüe , én van 5 Ul'r' .ei? de Voorbaavaarenheid, aan de andere onmaatigheid en oner. de, aan jJnge heder^S^ gedaante, of door hhflHkhSen t uitwendlke groote en febrandere tegen »rtS a ' ?-lke genoege™ 'JwBjfi «'kwikfcing „f de een in het oog JoopèndUonratt mf i^ as.Mini^, t met de kwistie-p pn mr heelt. .  den heer pitt. 73 heeft. Met onvoorbeeldige talenten begaafd, om eene volksvergadering te regeeren; klaar en duidelijk bij alle de kracht en al het vuur der welfpreltendhetd; uitvoerig, en toch niet langdraadig; vrij van herhaalingen, zonder één deehjen van zijne doffe onaangeroerd of onbedist to laaten: levendig en warm in zijne debatten, fchoon hij in de verkeering koel en ftijf is; rijk in woorden, en uitgelezen in elk beeld, elk fieraad, waar mede hij zijne reden verfraajen wil; even zoo zeer tot het verftand als tot de verbeeldingskracht fpreekende; en door het veréénigd vermogen der welfprekendheid en overtuiging zich eenen gemakkelijken toegang tot de harten baanende; ziet daar den tegenwoordigen eerden Minister der Kngelfche natie; ziet daar eene onpartijdige fchets van zijne deugden en van zijne gebreken! Misfchien zou een minder dreng en minder onbuigzaam chara&er; een, in zekere omdandigheden, minder fpaarzaam gebruik van de algemeene Schatkist, hoe verdienstelijk hetzelve anderszins ook wezen mag; een hoogere trap van opmerkzaamheid op de individns, op welken de grond zijner eigene grootheid rust; en een weini°- van die gaave om anderen om te koopen (hoe zeer dit woord ook beledigen en verfchrikken mag) welke in, dezen Democratifchen Staat, even als in het oude Rome, helaas! al te noodzaakelijk geworden is, om eenen grooten Minister in Haat te dellen, om een postten meesten nutte van het algemeen te bekleeden misfchien , zeg ik, zou een mengzel van alle deze ingrediënten , even als een mengzel van verfcheidene vergiften tot een heilzaam geneesmiddel , de gelukkigfte en weldaadigde werkingen te wege brengen. Wij leeven niet in de tijden van eenen scipio, ja, ik vrees, zelvs niet in die van eenen cato. Het Romeinfche rijk was eenen pertinax niet waardig, hoewel het zich aan eenen severus onderwierp, en de Prastonanen , die gewoon geworden waren de Keizerlijke waardigheid te verknopen, waren niet meer in ftaat, om dezelve aan de verhevene deugd als een vrijwillig gefchenk op te dragen. De Minister, die in Engeland zich in zijne posten wil ftaande houden, moet zich, hoe zwaar het hem ook valle, daar toe vernederen, dat hij van de gewoone kunftenarijen der regeerings -perfoonen gebruik maake ; kunftenarijen , die éénmaal onvermijdelijk noodzaakelijk geworden zijn, en waar van een clarendon, zoo goed  ft. charactérschéts van als een öxfoAd,éèn walpole,zoo goed als een north, gebruik hebben moeten maaken. 1 f o x. Aan het hoofd van dien grooten hoop, dien men de Oppr.fmr-parn, roemt, en die uit zulke veelkleurige en ongel,jkznnrtiige materiaalei! beltaar, dat «én voLftrekt binten Raat is, om dezelven tot eene bepaalde gedaante of Meur te brengen, (laat de Heer FnX Niet milder van de band der Natuur met de bekoorlijkheden deruitwendige gedaante, of met de bevaHisheden van maneren en gelaat, befchonken, dan zijn med dmger de Heer Pitt, heeft hif toch een onbekend g önbeftrirlJBijk iets, dat zijne donkere gelaatsverf opheldert, en een zoort van glans over zijne duistere trekken verlpre.du O het een lachen genaamd kan worden, waag ik met te befl-sfen; maar VfjflrXtfa1 doet het die werking op het hart, die men door lachen zoekt voort te brengen, dat het naamelijk vertrouwen inboezemt, eri welgevallen verwekt. Daar hij van een' Monarch afltamt die zich door deze eigene en charadterifticke ge. laarstrek uittekende,zoo iS hot hem misfchien aangeërfd. Als de zoon van ceren Edelman, die even zoo zeer het doel van den algemeeren laster en de openbaare befclmldigmgen Was, als Lord chatham het voorwerp van 'de algen.eene gunst en bewondering, kon hij van zijne Vaderhjre deugden geere ondcrdcndng verwachten, noch het pamorismus bf de belangeloosheid van het huis van Holland voor zich aanvoeren. Ednig cn onnavolgbaar in de kunst, om de menfchen voor zij.ne perfoon en zijne z.iak te gewinnen; llandvastig en warm in zijre vriendfchappen; open en onbewimpeldI iri zijne vijandfchappen; nimmer, onder welke omHandigheden het ook zij, die geenen in den nood laatiende, met wien hij door daatkundige banden verbon- »6,1 's 5 uj H door de Natuur tot h« hoofd ee. ïier partij bedemd. in de School der daatkundige geleeroheid opgevoed; in den raad gebragt, eer hij nog den msnnelijkcn ouderdom bereikt hadt; eene lange ondervinding met de kracht zijner natuurlijke talenten verbindende; kan men hem als volleerd befchouwen in alle de  den heer fox. 75 Be takken dier kundigheid, welke zich maar door eene vroede inwijding in de myffenen rtrfei Democracifche ftaarsgefteldtenis' verkrijgen laat. M-t eene krachtigé wellpreekendheid beeaaf'd, die misfchien minder rijk en ichitterend, maar mfsfchten ook gfori \\ < 'r en redenkun» diger is, dan die van den Heer put, is bij teveis gefchikt, om in te neemen, te ovemugen, en te overweldigen. Daar hij de kunst verfhat, van zich of in onverwinnelijke vestingen te verfchansfen, of den donder des krij^s in het geb'ied des vijands te voeren, weet hij met eene even gelijke gemakkelijkheid scjpio of fabiUS ra te volgen; en de waardigheid van eenen Conful of de woede der Tribunen aan te neemen. Daar hij in de vroegere tijiperken van zijn leven aan de fpeelzucht , aan alle uitfpoorigiieden der jeugd, en eene maatelooze verkwisting overgegeven was, zoo kleevt een gedeeke Van deeze gebreken nog zijne rijpere jaaren aan, en bevlekt den glans zijner voprtreflijke gaven. Daar hij verre af is van, even als zij i gelukkige mededinger, omtrent het gezelfchap der vrouwen onvcrfchillig , of, boyen de liefkozingen vari dezelven verheven te zijn, fchaamt hij zich niet, met de hiedgézel^n zijner uuiert van uitfpannicg zich in een phac' >n in Hij te-park, of in de eerde rei van eenen v>>llen Sciouwburg te laaten zien. Door de Natuur tot de gezelligheid gevorml, is zijn hart voor alle gezellige genoegens open; en hij ver* fterkt zijne ftaatkundige triumpnen over den geest zijnet medeburgers, door de bijzondere veroveringen van hunne harten in de gemeen mme verkeering Altijd heeft hij zijn belluit bij zich; is koen zelvs tot Hovaardigheid toe', in zijn gedrag als Minister; en in itaat, om beurtelings de magt der Kroon te vermeerderen of te verminderen, en de maatregelen, die hij goedgevonden heeft te neemen, door de fcnijnbaarde gronden te verdedigen. Edelmoedig en weldaadig, verzoenlijk en vergevend van aart , drekken zich zijne daatkundige vijandfchappen niet uit buiten de grenzen van een debat, of buiten de muureu van het Lagerhuis. Aan zijnen mededinger gelijk in alle de verhevene talenten, die tot de bediering van een Rijk gevorderd worden; boven hem uitmuntende in nieuwere en fijnere kundigheden, in de kennis van Europa, en deszelvs Hoven en taaien; wordt hij aléén in één vereischte door hem overtroffen, in de openlijk onder het volk veripreidde goede gedachten van zijne alge  76 characterschets van lord nor th, gemeene grondlïellingen. Voegt men hi? wezenlijk gebrek nu %og de ogwijfcb£e fkSefd des Konings, zoo wel van zijne perfoon als ™n gpang; zoo kan men het wel beklaagen maarYr TS niet over verwonderen, dat men v™ • ï z,ch en verhevene talenten geen wS"*^*'™^ SZS^SSS.reuk' zonder §enoo£en" Lord nor th. Lord north was, zoo als bekend is, cens een vertrouwde van den Koning, en bezat, bijna twaainaaren lang meer dan het vermogen van een' Minister- Jnmr thands is hij een gedenkteken van verloorene grootheidI j Gevallen, gevallen, gevallen, van zijne hoogte gevallen; en genoodzaakt om onder het befchuttend fchüd van die paruj, die hem met onbarmhartige onduirnig! éid ver" volgde, en hem ten laaiden in he nu jaagde bev^ ding te zoeken van het treurig lot, van verfe en en on beduidend te moeten leven. Daar hij de vlag vin Tegen ftand tegen dien zelvden Vorst, wien hij zoo J?Z diend hadt, en wiens genade hem zoo veele voordeekn fchonk, heeft opgedoken, kan hij in de AsfeJée 5 van hy eens een fieraad was, nooit wederom een' Toe' vlucht hoopen te vinden. Mogelijk is het wel dat SS nog eens weder in bezigheden gebruikt worde ma vertrouwen krijgt hij nimmer weder. Met bijna alle die natuurhjke of verkregene gaven voorzien, die aa. een gezelfcbap levendjgbeid bijzetten, of vermaak en v óliikbe,d over het huislijk leven verfpreiden kunnen: gema kt om door zijne luimen en vernuftige invallen, waaHn hif nimmer door iemand geëvenaard is , zijne'vrijden te betoveren, en zelvs zijne vijanden te'ontwapen n"li? hadt. bij evenwel gebrek aan alle die erndigei' deugden en eigenfehappen die een' Minister en Staatsman vor- ?ren;,. KraC?u' t1^' aa"dran^ grondllellingeT-Il dit alles ontbrak hem ongelukkig; en dit gebrek Hortte zijn ongelukkig Vaderland in een' oorlog, waar in haar roem  iets over de gedichten van ossian. 7? roem verlooren ging, haare Staaten en Provinciën aan alle kanten haar ontroofd werden, en haar openbaar credic uitgeput, en ondermijnd, op de grondvesten beefde. Evenwel eerbiedig ik nog de asch van deezen Staatkundig-dooden, en mijn voet weigert onzacht over den zeiven heen te treden! Schoon hij een voorwerp is van de algemeene berisping, is hij echter in zijn' perfoon en op zich zeiven befchouwd, beminnenswaardig, en zijne bijzondere deugden verwerven voor zijn onbefchermd hoofd toch nog eenige befcherming, en vorderen, zelvs m den fchipbreuk van een Rijk, nog onze achting en liefde voor hem. iets over de gedichten van ossian, in het bijzonder over derzelver. egtheid. /--Nnder alle oude Dichtdukken zijn 'er maar zeer weï\) nigen, welke met even zoo veel recht waare Poefie moogen genoemd worden, als de gezangen van den Schotfchen Dichter ossian ; daar hij zoo wel door den gantfehen inhoud zijner gedichten, als door zvjne beeldenrijke taal altijd het harte treft, en de verbeelding in werking houdt; en zij, wier harten door de kundige en koelere voortbrengzels van laatere tijden niet te zeer befchaafd of liever ontzenuwd zijn, zullen buiten twijlfel door één enkel lied van ossian dieper en levendiger getroffen worden, dan door geheele gerijmde boekdeelen van volgende Dichters, welke hunne helden tot Wijsgeeren maaken , hunne verrukkingen naar de regelen der kunst doen rijzen en daalen, en welkers befchrijvingen zoo bijzonder in één gevlogten zijn, dac zij de verbeelding van den leezer vermoeien, en dus zijn hart onbewoogen laaten; wij kunnen deeze oule Schotfche gezangen niet ongepast vergelijken bij de nieuwe maar troebele most, welke de kundige bewerking van den handelaar nog niet gezuiverd, nog iets van haare natuur, lijke kragt heeft doen verliezen. Dan is 'er iemand , wien de "toneelen en helden van ossian al te ruw en ongemanierd, of al te fomber en akelig voorkoomen, bij wien zijne bleeke maan, vervallene hafteeJen, barre heiden, eii fchuimende rutfen angst en rilling veroorzaken;  ?3 IETS OVÜR DE CEDICHTEN \ r gaan vennaaken sK^rS fiJT" dat orze Sctatfcbe IwJ L hm.Vïl fWff hand, S. Une '""f'^woone eerwaardigheid bijzet even Zeker is het intusfchen, dat 'er ma«r fur»/. thfeu i g, w,„ door dezelve 2'„ude toS'o^ onpartijdigheid natefpooren. J 1 godheid ™ , L„d lM'Jfe^*b * gen,  VAN OSSIAN» 19, gen, elkander zeer gelijk zijn) en bijzonder met die der oude Schonen overeendemmen; en ontdekte men hier» omtrent eenige tegenftrijdigheid of ongelijkheid, alsdan was het bedrog zeeker; doch zoo niet, dan bleef'er on; zes oordeels weinig reden van twijffcling over, daar wij ons niet kunnen verbeelden, dat een laater Dichter _zicfi zoo geheel en al, en met zulk eene verbaazende omzigtigheid in deeze onbefchaafde tijden zoude hebben kunnen verplaatzen , dat hij niet ergens een' misdag begaan , noch. de denkenswijze van zijne eeuw met die eener ruwe natie zoude verwisfeld hebben. Wanneer men in Itahen in de opgedolvene itad Herculanum een' menigte oudelchilderijen ontdekt had, wist een zeker Venetiaansch ichilder'jostpH guerra veele van zijne eigene ftukfcn voor Hercuiaanfche fchilderijen te doen doorgaan; doch zijne onkunde in de kleeding en gebruiken der oude Herculaners bragten zijn bedrog eindelijk aan den dag (a). Hoe veel te moeilijker' was dan zoodaanige eene bedriegerij in een werk van die uitgedrektheid , waarin de menfchen van dien tijd, niet" in een enkel oogenblik, maar geduurende 't voornaamde gedeelte van hun leven, men. fchen van beide geflagten , van onderfcheidene aandoeningen, in verfchillende betrekkingen voorgedeld worden l De "Heer blair verzekert ons reeds, dat in osüan alles van 't begin tot het einde overeen de tn t, en dat men niets bij hem aantreft, 't welk op laatere tijden eenige betrekking heeft (b). Onzes bedunkens nogthans zonde hij, die , met eene genoegzaame kennis van de gefchiedenis der menschheid voorzien, uit de werken van ossian alles, 't welk hier toe betrekking had, zorgvuldig bijeenzaamelde, en met de berichten van andere volken vergeleek, aan de waare beminnaars der zuivere Dichtkonst een' nuttigen en aangenaamen dienst bewijzen. Schoon wij geenszins durven verzekeren, dat deeze Dichtltukken, althans alle, van die oudheid zijn, welke men gewoonlijk aan dezelven toefchrijft (c), gelooven wij nogthans ook in geenen deele, dat zij eene uitvinding zijn (a) volkman, Reisboek door Italien, V. 274. (b) Zie zijne Critical Difertation on the Poems of ossian, P (V) Zie Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vaderlandfche Letterkunde; I Deel, bladz. 260.  tO IETS OVER DE GEDICHTEN VAN 0SS7AW. zijn van Iaatere tijden: immers zoo hieromtrent een» be. drog had plaats gehad, moest het zelve reeds voor vee le jaaren begaan zijn; maar welke eene menfchenkennfs welk een gevoel voor waare fchoonheid, welke eene Z' heid van lmaak en oordeel moeten wij dan niet voor™" derde hen ,n een' tijd, waarin de Schotten van dT lles" geheel ontbloot waren! Daarenboven hoe weini " zoude zulke eene handelwijze overeenkoomen met de eerzu^vÏÏ het menlchebjk hart, dat men het kundigst bedrog zou" de pleegen, cn z.jh geheele leven door volhouden om zich zeiven van de eer en toejuiching zijner tijdgenóoten en nakomelingen waarop de uitvinder voorzeker de bilhjkde aanfpraak had , voor altoos te verdeeken f Einde lijk de algemeenheid van diergelijke krijgszangers, bij a . Ie Noordfche volken, en wel in tijden, toen dezelve in de fchrijfkonst nog onbedreeven 'warén -- hunne beeldennjke taaien, welke tot het voor de vuist oS! veTegtheild ' Pkit£n V°°rzeker Vüor S3- De bedenking dat alle deeze Stukken geduurende zoo veele eeuwen bij mondelinge overlevering zouden bewaard zijn, fchijnt ,n den eerden opllag van geen gerine wgt; doch wij gelooven, dat men ook hierin "een' ml', flag begaat, welke ook in andere gevallen vrij algeméén is, dat men zijne eigene denkenswijze met die van vroegere eeuwen verwart Wanneer wij ons een volk voor. dellen waar de verbeelding alleen werkt, en het hart alleen fpreekt, waar de overige zielsvermogens nog {fflu geheel besraven liggen; wiens taal niet alleen tot het Óïzingen maar ook rot het onthouden van diewèïiSS Je zangen volmaakt gefchikt is;-een volk, bij welk'dS hec eeniglle eerbewijs aan de krijgsdaadèli der helden en de aagenagtenrs der gefnenvelden was, tot welkers indandÈouding hunne denkbeelden omtrent den daat der ïi ten derkden medewerkten; — een volk, b,j welk d de gewoone uulpanmng en bezigheid bij alle nie*t 4 leesten was; . een volk, 't welk bijna geene ande? re bezigheid van den geest kende, welkers verbeel d van jongs af aan door geene afgetrokkene denkbeelden bezwaard, of verftompt; welkers zielen mergeene dorre en geheel uit elkander loopende wetenfehappen overl a'en" «uch door 't kezen van eene menigte van boeken ver' ward waren, en dus geheel operrftbndeh % vSeS waren om zulke treilende en lévendige' ii^lilderijen e 1 . ont-  BRIEF VAN DAVID HUME , OVER OSSIAN. 8t ontvangen en te bewaaren; wanneer wij dit alles naauw» keurig overdenken, zal de zoo evengemelde zwaarigheid aanmerkelijk verkleinen; en wij zullen bevinden, dat de zelfde reden, welke ons doet begrijpen, dat eene eenvoudige gebeurtenis, welke een bejaarder mensch naauwelijks zoude treffen, op de tedere en leedige ziel van een kind zulk een geweldigen en duurzaamen indruk kan maaken , dat, zeg ik, deeze reden ook de mogelijkheid van het onthouden van diergelijke gezangen bij eene nog kindfche natie bewijst. Doch daar het tweede middel, om de egtheid deezer gezangen te bewijzen, voorzeker bij een' onpartijdigen beoordeelaar nog meer moet afdoen, fcheen ons de volgende brief van den Heer hu. me, een man van bekend gezag, de aandagt onzer land* genooten overwaardig te zijn; te meer daar dezelve, volgens de verzekering van den Hoogduitfchen uitgeever, die dezelve uit een der Engelfche tijdfchriften heeft overgenoomen, tot dus verre onuitgegeeven, en dus bij geenen , of ten minften zeer weinigen onder ons bekend is. beief van david hume, BETREFFENDE de GEDIGTKN VAN ossian. mijnheer j Het verwondert mij in het geheel niet, uit uwen brief te zien , dat de Heer graij twijfelingen gekoesterd heeft aangaande de echtheid dezer fragmenten van onze Hooglandfche Poëfie. Toen onze vriend home mij voor de eerfte reize affchrivten van enigen vart dezelven liet zien, was ik ook zeer geneigd, om omtrent dit ftuk een weinig ongelovig te zijn; maar. de Heer home benam mij mijne twijfeling, toen hij mij verhaalde , op welke ene wijze hij dezelven van den Heer macpheRson, den Overzetter j bekomen hadt. Deze beide Heren dronken in den vorigen herfst te Moffat te zamen de bronnen; wanneer hun gefprek op de Hooglandfche Digikunst viel , welke de Heer macpherson met verrukking prees, Onzr vriend, cie hem voor eenen oordeélkundigen geleerden, en een' man van 1'roaak I. DLtL. MENGELbT. NO. 1 F ';en*  ia BRIEF VAN DAVID HUME Jende, werdt daar door nieuwsgierig gemaakt, en vroeg hem of hij niet iets van deze gedigten overzet hadt De Heer macpherson andwoorddef dat bij „ ^ ene proeve van genomen hadt, en dat hij 'er zee aan twijfelde, of het wel mogelijk zou zijn, zulke fchoon heden in onze taal over te dragen; maar dat hij, ten geva le van den Heer home, en om' hem een algemeen denkbeeld van den geest van deze wiiden-poëfie te Ce. ven, wel beproeven wilde, 'er een Stuk van in het Enhli h V^fnDf V0lgenden daS herbaken bragt hij hem een ftukjen, dat onzen vriend zoo zeer geviel dat hij den Heer macpherson beftendig om nieuwe over! zettingen badt, en zoo ongemerkt het deeltjen te zamen bragt, dat nu uitgekomen is. Toen hetzelve in ieders handen was, en algemeen be. wonderd werdt, hoorden wij dagelijks nieuwf gronden die wel met dien hogen ouderdom, dien de Overzïtel ?an deze gedigten toefchrijvt, maar zeker derzelver echt heid buiten allen twijfel (tellen; want derzelver ouder- ge°maSt-eo«f' *5 ^ "T** «S^Si££ gemaakt, of fchoon de gronden, die hij daar voor bij- zekef ^Wda^ftJnhjk,en ove»"^nd fchijuen. MaaV der ■ mnï? 'J ^dlgtm ta de Hooglanden in ie- övergele "iZf '/at ™n den vad« den zoon Wn^SSS&fi/" In het gezin van ieder Opperhoofd van de Hooglanders werdt van oudsher een Bard onderhouden, die hetzelvde ambt hadt, als de Griekfche Rhapfod sten • en het gewoon onderwerp van de gedieren, die ,,d den, waren de oorlogen van fingal; «h rij ■.!. , onder hun niet minder beroemd was , dan dc 'ft, iai, fche oonog onder de Griekfche digter,; Deze j is zelvs nu nog niet geheel en al verloren * M en £JÉP>W, ZT dJ> meest gceerde «nbteïiq het KC2i van een Opperhoofd, en menigmaal vindt men beide deze charaéters in denzelvden perfoon verenigd. De beroemde Profesfor van Glasgow adam smith ïeide mi dat de Zakpijper der militairen van Argijleshire hem aJJe die gedigten, die door den Heer macpherson ukgeïe. ven zijn, en nog veel meerdere van deze] opgefneden hadr. Ook verzekerde mij de Major makaii de broeder van Lord RAE,dat hij zich dit insgelijks voi*komen ennneren kon : even hetzelve verzekerde Lord mac*  over- OSSIAN» Sj' üacfarlane, de grootde Oudheidskenner in Schotland, en een ijverig voorvechter zoo wel van de waarheid der gefchiedenis als vah de digterlijke fchoonheden dezer voortbrengzelen. Ik kon bij het gezag van deze mannen nog dat van Lord en Ladij macleod , en van vele anderen voegen, indien het opgegevene niet reeds toèreikend was; daar de genoemden in verfchillende gedeeltens der Hooglanden zeer verre van elkander leven, en met deze gedigten niet hadden kunnen bekend worden, zoo dezelven niet in een zeker opzicht nationale werken geworden waren, en zich allengskens door alle monden verbreid, en in elks geheugen ingeprent hadden. In Edinburg is een ieder van deze waarheid zoo overtuigd , dat wij daar op bedacht zijn geweest, om den Heer macpherson in ltaat te dellen, van ons nog meer van deze wilde bloeman te kunnen verfchaffen. Hij is een befcheiden en fchrauder jongman, die nóg geen ambt heeft, maar die in het huis van den Heer grahanisvan Balgowan als een bijzonder onderwijzer leevt, ene levenswijze, die niet naar zijn' fmaak is. Wij hebben dus ene infchrijving, van één' of twee güinies de man , geopend, om hem in ftaat te dellen, van deze familie te verlaten, en ene reize na de Hooglanden te doen, waar hij nog meer van deze fragmenten hoopt op te fporen. In het bijzonder zegt hij, dat een zeker land-chirurgus, die zich ergens in Lochaber ophoudt, ene menigte van dezelven van buiten kent, maar dat hij zeniet opgefchreven heeft; gelijk dan ook in de daad de orthographie der Hooglandfche fpraak nog niet bepaald is, en de ingezetenen van dezelven altijd meer het zwaard dan de veder gevoerd hebben. Deze chirurgus kent ook het Heldendigt, waar van de Heer macpherson, in zijne Voorreden gewag maakt, van buiten; en, daar hij reeds oud, en de énigde mensch onder de thands levenden is, die hetzelve in zijn geheel kent, zoo haasten wij ons des te meer, om een gedenkftuk te redden, dat voorzeker in de geleerde waereld als ene zeer grote merkwaardigheid befchouwd zal worden; Ik moet het bekennen, mijne eerde en voornaamde twijfeling tegen de echtheid dezer fragmenten grondde zich niet op de edele, zelvs niet op de fijne en tedere trekken, die men in dezelven vindt ; want deze zijn vruchten van den genie en van het gevoel in alle Landen: maar ik verwonderde mij aUeen over het regelmaF a tig  *4 BRIEF VAN DAVID HUME, OVER OSSIAN.- Z SSwerk^cS Sbtvd^VS Gene van alle de ons ££nA jdperk fchiint te «In. hebben dit ^ ^ vvilden-poëfie regelmatig HeldenSgt, mZ LT'Z^ "°g een dat bijna regelmatig is »ir iït •ii'rdat er na 8eliAt» de volk te voorfclIn kom, ï WÜde, ^and en onbefchaav' onverklaarbaar verichinzeT i'n r^" ^ dit een §eheel cn "» Ik erinner mij, dat dh" ^ 0gen ziJnfat de Helden van cut HrSghnSch1' hÏÏZV* leen, gelijk die van hZ u Heldendlgt niet altakken en' koks waren iaar novT6 ^ flagters» makers, timmerlieden £ L°? rS?.e dgene fchoenvoorbeeld een geval aan' 1haalde tot een Een defiïLsifede^l^-26?1" 'f'100» «Poldert. van zijn' fpeer; SgïrJ^tTK^ V ^ de fPitfe achter het leger, wa"? feu' rUg'en begeevt 2ich maakt hij een' nietme fn^ lm]dze ,°Pgerigt is; daar toen weder mede in ^ /K "£ f»? 'er zoo dat het nog gloeiend ÏKS» - doorboort z.n' vijand, wel toeflaan wlen.Tat d fbeel" dLW°nd fist' ^zuI' kig aangebragt, dat hom ,™ g s' en 200 geiukhebben ° indien' dzedeTS r^i"^ g?bmik" Z0U lovd hadden. er Gneke« het hem veroor- gen worden, heb ik vemPfl i die daar in bezon'■amelijk de' namen der^SdeT 'l.T™' dat men OSKAR , DERMID nno- V/i ' ?INGAI- > OSSIAN , landen aan grote" nonden S^evïi" ^ H?°g! caesar , pompejus . Hiriv.» „r als w1j dezelven hunnen marlborouc-h noem'en g jk d£ Franfcken de »SiSsrïar^eik'iDiiie?r-datde- Seer oraij is? behag'enTd ^ien?" a'S de gen, dat onze lievde voor hLS » m °"S te overtuial op nationale voorinSnórn^eniÏT Whi "let geheel en * ^ad, gehjk ^^^^^ 3nderS * Ik ben De uwe datid hume. merk.  85 merkwaardige brief van den encelschen toneelspeler. david r08z aan den heer. ***. waardste heer.' Ons gefprek van gisteren maakte een' zoo diepen indruk op mij, dac ik niet nalaten kan u te verzoeken om de volgende Anecdote bekend te maken. In het iaar 1752,omtrent den tijd van het Kerstfeest, fpeelde ik den george barnwell C*), en de overledene Tuffrouw pritchard fpeelde voor milwood. Doctor nARRowBiT, Arts van het S. Bartholom-cus - Hospitaal, zeide mij niet lang daar na, dat hij bij een'jongman geroepen was geworden, die als leerling bij enen zeer voornamen koopman in dienst dondt. Hij vondt dezen ïoneeline zeer krank aan ene flepende koorts, en alle geneesmiddelen baatten niets. Zijne hospita bengtte den Arts. dat de jongman zomtijds zoo aandoenlijk zuchtte , dat zij verzekerd was, dat hem iets zeer zwaars op het hart moest liggen. Doétor barrowbij liet dus eens op een' tijd, allen, die bij den lijder tegenwoordig waren, uit de kamer gaan; en zeide hem toe.., dat hem voorzeker iets op het hart moest liggen, het welk hem zoo fterk aangreep, dat het te vergeefsch zou zijn, hem geneesmiddelen voor te fchrijven, bijaldien hij met openhartig bekende, wat hem ongerust maakte. Na veel bidden van den Doétor, bekende de jongeling, dat hem m de daad iets op het harte lag, maar dat hij liever derven wilde, dan het ontdekken, dewijl het hem voor altiid ongelukkig maken moest, wanneer het bekend werdt. De Docior verzekerde hem, dat hij, wanneer hij hem tot zijnen vertrouwden maakte, alles wilde doen, wat maar in zijn vermogen was, om hem te redden: en het geheim zou, wanneer hij dit verlangde, voor de gantiche waereld verborgen blijven, uitgezonderd alleen die genen, die 'er iets van weten moesten, om hem te hel- Pen- Na C) Dit Stuk is bij ons bekend onder den naam van den Koopman van London, en te vinden in den Spectatortalan Schouwburg, VIII Deel, bladz. 1 en verv. F 3  tö brief van den engelschen toneel rpexer r0sz. Na vele redenen hier over gewiste! 1 r» h»i, de jongman eindelijk aan den gD™o T zoon was van een man van groot ' ■ ,?'* de twede dat hij zich met de mahres van ï=rmo!^n 10 Henfbrdshire; Schipi-capitain in ene^ on/eoódóv° toen«"-?» bezigen hadt; da/zijn leertijdST^niLZ^ in^Iaten dat hij van het b-ar kW V„ J f ten einde lieP. en noten V ^«SSrSS^^ « Eank- na twee honderd ponden hadr ^ l'. f°inina van bii" fchenken voor zijne beminde verfS r^5 S Mn ge" enige avonden na den ScZ,,JL„ P"d; iat hl' nu voor gegaan, om den £ Sz e„ S™ P*** was rollen van george haLvÏell i, n w pritchabd de len; en dat hii daarTn,™ ' *1ilw°od te zien fpeworden, dltWefefflf? getroff-ge, en voor zich niets vnrigf wenSè d™ /T"?^' de hem boven het hoofd h,„, 7,', dar\ den dood• ooi De DocH , £ w^f •■chMd,e te ontw,'iken' andwoordde, dat hii hem'2,J? vader was: en hij wol zijn Uelrll^V^SS VeW?ch«e>dverzocht hadt, om hem te komen k1» verw"»gd' en badt hier op den jongdi™ Th bezaekc"; • De Doclnr te nellen, dewijl £ gnem'ï niaaF volkomen gerust vader alles wederom JgoS "oTmT/n "e °"dt' .dM ^edekin^-^ De vader kwam daar na aan, en de Doélor ^ r, terdond met z ch in ene andere d™„ UOLtor> die hem hem de gantfche oirzaïk vTn de zie£e vT' en verzocht hem, de eer van Tihf ïf ™ ZIJn ZQOn' q«ier gegaan w^Te,' gdE h£ ™ 2,J"',bfmct vrede en verkving ,e Ei " ï™"' tn <<« De-  zedekunde voor schaakspelers. 87 Deze tijding werkte zoo zichtbaar op den patiënt, dat einVe ogenblikken daar na zijn pols weder geheel regel. miï\* aing, en hij, zonder alle hulp van geneesmiddelen,&op ééns een geheel nieuw mensch fcheen geworden tC De^vader kwam met twee honderd ponden in banknoten te rug, die hij aan zijn' zoon overgaf: zij weenden beiden, kusten, en omarmden eikanderen. De zoon werdt daar op wel dra herdeld, en werdt m het vervolg een zeer aanzienlijk koopman. Doftor barrowbij zeide mij noit zijn naam, maar bet voorval zelve verhaalt hij dikwijls in de garderobekamer van den Schouwburg in Druiij-lane, en zeide bij deae gelegenheid eens tegen mij, wanneer ik bij hem (rondt- , Gij hebt dus toch iets goeds in uw beroep ' gedaan meer misfchien, dan menig Geestelijke met " ziine Leerreden van den vorigen zondag." Want het ?oneelfpel verwekte in de ziel van den jongeling, gelijk de DocTror verhaalde, zulk een inzien, en zulk een innig berouw, dat hij het befluit nam, om, wanneer het Gode behagen mogt, hem een' vriend te verwekken, die hem uit dezen nood hielp, zijn overig leven aan den Godsdienst en de deugd te wijden. Schoon ik noit zijn naam gewaar werd, en hem, zoo veel ik weet, nimmer zag zoo kreeg ik toch, negen of tien jaren lang, jaarliikseen verzegeld billet,met tien guinies.en de volgende woorden; „ •Schatting der dankbaarheid van iemand, die door den Heer rosz den barnwell te zien fpe" len,' ten uitterden aan hem verplicht, en van het ver11 derf gered geworden is." Ik ben enz. Hampfteod a0 Aug. 1787. david rosz. zedekunde voor schaakspelers. Door Dr. franklin. Het Schaakfpel is geen ijdel tijdverdrijf; verfcheidene voortreflijke en in het menschlijk leven zeer nuttiF 4 Se  ka verwerven e„ *■ voorzichtigheid ^ *""utn toekomende zier i V 6 een we>"ig voor i.it „ » n»J te benadelen? welke ™2J aar van n,aken. om overhaasten. Deze deng™ Sfrife Z''ine Zet^ »** te de weiten van het fnel Zn Jgt me" het best w voorbeeld dat hij die eer?T'8' in ach« te nemen h°ve ook moet verzet e/ Uk aang«aakt heeft b1 elders verplaats? Erf V"'.,Wanneer hlï «5reedf *>o/er d[JS ook zeer wè? ^ 'noet K * W «tijd nauwkeurig t raebrr0' Wa"'^ ï'd ï /pel nog meer tot eer. beeS „J"6,' am daar door di? « " het bijz0nder van £ nL?" men^elijkTve„ men, wanneer men zich 1 °r,0S te "'aken w ' Ein-  SCHAAKSPELERS, Eindelijk verkrijgen wij ons door het Schaakfpel ook de vaardigheid, om ons door de tegenwoordige flegte gedaante van onzen toedand niet ter neder te laten daan, op "unftiaer' omdandigheden te hopen, en niet moede te worden, om de nodige hulpmiddelen op te zoeken. Het fpel is zoo vol van gebeurenisfen, zoo rijk aan menigerleie zetten en wendingen, het geluk van hetzelve is aan ene zoo plotzlijke wisfeling onderworpen, en men bemerkt zoo dikwijls, na een behoorlijk overleg der mid» delen, om zich uit ene vermeende onoverwinnelijke zwar righeid te redden, dat men aangemoedigd wordt, om den ftrijd tot aan het einde toe voort te zetten, in hoop van door zijne bekwaamheid, of ten minden door de misdagen van zijne partij, de overwinning daar van weg te dragen. En, die bedenkt, waar van hij hij het Schaak, fpel dikwijls voorbeelden ziet, dat het geluk ligt vermetelheid , en hare gezellin zorgloosheid baart, waar cloor dan nog meer verloren wordt, dan door het voorgaande voordeel gewonnen was; daar in tegendeel het ongeluk meer zorgvuldigheid en opmerkzaamheid wekt, waar door het verlies wederom vergoed kan worden: die zal leren zich noch door het tegenwoordig geluk van zijne partij ter neder te laten daan , noch bij iederen zet, die nadelig voor hem is, terltond aan den goeden uitflag van het gantfche Spel te vertwijfelen. . Zoo weldadig dierbalven is dit tijdverdrijf, en, op dat hetzelve meermalen gekozen worde, dan andere, die ons zulke voordelen niet geven kunnen, zoo is het billijk, dat men op alles opmerkzaam zij,waar door het genoeglijke van dit fpel vergroot kan worden. Alle ' gefprekken en daden, die onbillijk of ongefchikt zijn, of den mede. fpeler tot enig misnoegen gelegenheid kunnen geven, zal men zorgvuldig vermijden, dewijl zulk een gedrag tegen het oogmerk der beide fpelende partijenom hunnen tijd aangenaam door te brengen, lijnregt drijdt, 1. Wanneer men dierhalven daar over eens geworden is, om het fpel naar de ftrengde regelen te fpelen, dan moeten ook beide partijen deze regelen op het drengst in acht nemen-, en niet de één zich na dezelven gedragen , en de ander daar van afwijken, het welk openbaar onbillijk is. ... , 2. Maar is de affpraak, om zich niet zoo nauwkeurig aan'de regelen te binden, en bidt de ene partij om ver- 8 F 5 fcho-  93 ZEDEKUNDE VOOR S^ie^L8"* ^ 3ndere berddwil,ig °» d* 3- Men moet noit een' valfchen zet doen, zelvs dan met wanneer men z,ch daar door uit ene verleie„heS redden, 0f een voordeel gewinnen kon; want hekan geen genoegen zin, met iemand te fpelen dien éénmaal op *ulke oneerlijke kunsten betrapt heef ° 4- Is onze partij langzaam in het-fpelen, dan moer nen hem niet aandrijven, of gemelijk over zij e tS hetd worden noch tonen dat dezelve ons verveelt door op ons horo oge te zien, of een boek in de hand te ne men om te lezen. Ook moet men niet zingen of fluiten f Zil t V°Cten °£ den ^rond' of de vingerTop de tafel kloppen, of,ets anders doen, dat hem in «25 aandacht ftoren kan. Want alle dergelijke dingen zifn onaangenaam en bewijzen gene bekwaamheid in 't fpe len, maar losheid en hoogmoed. P 5. Men moet zijne partij daar door niet zoeken om den tuin te leiden , dat men voorgeve, een' flech.ten zet gedaan te hebben, of door te zeggen, dat het foei reed, zoo goed als verloren is, om & daar door £™5 en zorgeloos, en onachtzaam op ons plan te maken. Want Schaakrpï 6n bedr°g' £n bekwaamheiï' in het 6. Heeft men de overwinning verkregen, dan moet men zich van gene zegepralende veel min honende uitdrukkingen bedienen, noch te veel van zijne vreugde laten merken; men moet veel eer zijne partij zoeken te troosten en hem, door ynendlijke en beleevde aanfpraken, die met oe waarheid beftaan kunnen, met zich zeiven te vreden zoeken te maken: bij voorbeeld. „ Gii verflaat " iterooSd»b Of dar^/- ® Z* eni*szins ver- * ? J, r > » GlJ fPeelt te Ichielijk." Of; , Gii „ hadt het fpel zoo goed als gewonnen , maar toen „ weraen uwe gedachten op iets anders gevestigd, en „ daar door kwam het geluk aan mijne zijde " 7. Iemand, die anderen ziet fpelen, moet'een volkomen ftilzwijgen betrachten. Want, geevt men goeden raad, aan beledigt men beide partijen; hem, tegen wien men denzelven geevt, om dat hij daar door het fpel verhezen kan; en hem, tot wiens voordeel men raadt om dat deze, indien ook de raad goed is, en hij denzelven volgt, het genoegen verliest, dat hij gehad zou heb.-.  SCHAAKSPELER?. 01 hebben, indien men hem zoo lang hadt laten nadenken, tot hii van zelf daar op gevallen was. Zelvs moet men niet na een' of meer zetten, de Hukken wederom op derzelver vorige plaats zetten, om te tonen, hoe zij beter hadden kunnen verplaatst worden; want dat is onaangenaam , en kan ook twist of twijfeling over derzelver ware plaatzing verwekken. Alle fpreken met de fpelers vermindert of verdeelt hunne oplettendheid en is dus onaangenaam; ook moet men aan gene van beide de partijen, door ene of andere beweging of geraas, den minften wenk geven. Wie dat doet, is niet waard, het fpel aan te zien Wie zijn verftand wenschr te oefenen ol te tonen, die doe het daar door, dat hij zelf fpele , wanneer hij gelegenheid heeft, niet door zich in vreemde fpelen te mengen , om zijne berisping of goeden raad mede te delen. Wordt eindelijk het fpel niet naar de voorgemelde regelen gefpeeld, dan matige men zijne begeerte, om te overwinnen, en vergenoege zich met de overwinning van zich zeiven. Men giere dus niet na ieder voordeel, dat zijne onkunde of onachtzaamheid ons aanbiedt; maar men wijze hem vriendelijk aan, dat hij -door dezen of genen zet, dien hij doen wil, dit of dat ft uk bloot geven, of onbedekt zou laten; of zijn' Koning in enen gevaarlijken toeftand brengen: enz. enz. Door deze beleevdheid en edelmoedigheid, die tegen de voorheen verbodene onbillijkheid hjnregt drijdt, zal men misfehien zijn fpel verliezen, maar te gelijk zalmen 'er iets door winnen , dat meer waard is, zijne achting, en lievde, en de dille goedkeuring, en het welgevallen der aanfehouwers. BIJVOEOZEL VAN DEN UITGEVER. Wanneer een overwonnen fpeler zich aan ene onwaarheid fchuldig maakt, om zijne fchande te verbergen, bij. voorbeeld: „ Ik heb nu in zoo langen _ tijd niet gefpeeld ; zijne wijze van zetten maakte mij in de war; '„ ik kon mij aan de ongewone gedaante der fchaakftukken niet gewennen j enz." dan doen hem alle deze  9* een paar anecdoten ontfchuldigingen, in het oog van verdandige menfchen en als fchaakfpeler en als mensch, dubbele fchande in plaats van eer aan; en wie zal niet in het vermoeden vallen, dat hij, die zich m dingen van weinig betekenis achter zulke onwaarheden verdeekt, in zaken van groTe? aanbelang geen zeer vast moralist wezen zal ? Een man die ene betamelijke fierheid bezit, zal voorzeker zich van zulke ontfchuldigingen nimmer bedienen, indien zii ook nog zoo waar waren; dewijl dezelven in zulke ogenblikken bij alle aanwezenden zoo zeer den fchijn van onwaarheid moeten hebben. een paar anecdoten van cromwell. i. Te Norton Condors, dat ten tijde van den burgerlifken oorlog aan Sir mchard graham toebehoorde verhaalt men in zijne familie nog de volgende Anecdote' die verdient bewaard te worden, ora dat zij niet alleen op zich zelve merkwaardig is, maar ook ene zeer fter ke, en toch natuurlijke fchaduvv op cromwell's charaptcr werpt. Als het met de zaak van karel I in alle de zuidelij. ke Graaffchappen ten einde liep, werdt dezelve door de kloekheid van den Marqnis van newkastle in het Koorden nog een weinig opgehouden. Deze badt zijn verblijf te IJork, waar hij twee Heren uit dit oord tot zijne Onderbevelhebbers aannam. Sir richard craham was één van dezen, en het patent, dat hij van den ivlarquis ontving, is nog heden in de handen zijner fa, mihe. Daar Sir richard niet alleen een zeer werkzaam man, maar ook aan de zaak van den Koning getrouw overgegeven was, zoo trok hij zich dezelve met allen dien nadruk aan, welken zijne talenten , door neming bezield, daar aan geven konden; en deedt den Konin DE SNEEUW IN DE LENTE. en dal en heuvel weff?/net ^getleef ^ „ Wjj hebben de gedaanrp & j * „ hebben de Lente vSJSfr h^eTd"^' ^ * triumph te rug gebral f>> J b n den w,nter in fneeuwvlokken. S g 200 nepen de "edergevallene „ Juicht toch niet zoo luid ~ woordde de Aarde, „ Deze S„ ■ °°- Vr°6g' and" „ lijk, om duurzaam te zhVg U Wel te fchie' Terwijl zii dit nog zeide hnl- v j ken, en de 'Sneeuw verging! Z°n door de w°*' braaven in'één ^é^T^t 2 *g meende het voor eeuwig Wr«rn« , u , . ^'J Wraak trof hem reeds Vde eerL :- maar d* vreugde! e "rIte bedwelmicg zijnes !  MENGELSTUKKEN. VERHANDELING over den vernederden toestand der laatste apostelen, ter opheldering van i kor. IV: O. s i. Onder de moeilijke bijbel-plaatfen is die, welke ik aan het hoofd dezer Verhandeling gefield heb- mij me. nigmaal bij uitftek moeilijk voorgekoomen. Dit heelt niij bewogen,om derzelver waare meening met alle oplettendheid na te fpeuren. lk onderwerp thands den uitllag van mijn onderzoek ter opheldering van dit gedeelte van het dierbaar Euangelie-woord aan het welwikkend oordeel van alle onpartijdige Godsdienstminnaars. §11. De woorden, die onze befchouwing moeten bezig houden luiden in onze geachte Nederlandfche Overzetting aldus: Want ik achte, dat God ons, die de laatfie Apostelen zijn, ten toone heeft gefield als tot den dood verwezen; want wij zijn een fchouwfpel geworden der waereld, en den Engelen, en den menfchen. Om, zoo veel mooglijk, duidelijk te zijn,zal ik berst bij het oogmerk, en rede-beleid van den Apostel een weinig ftil Haan Vervolgend; zullen de bijzonder¬ heden in het voorltel zelf begrepen, mijne aandacht naar zich trekken Waar op het mij niet moeilijk zal vallen in de derde plaats aan te toonen, met welk eene keurige wijsheid paulus dit vooiftel, als aan zijn oogmerk en rede-beleid bij uitftek dienftig, hier ter plaatie den Korintheren onder het oog brengt. § ni. Dat in de jeugdige Gemeente van Korintbus veele wan- i. ceel. mengelst. n. 3, Ct 01-  98 verhandeling orde was ingeflopen, die de Apostel in dezen brief b* ftraft, en poost te verbeteren, is uit desfelfs gamsch be! ?',k^o 7-7 Eene voornaame Von dier verdeeldheden bedond in de meesterachtige oordeelvellin. gen, welke men zich over de gaven en bekwaamheden van paulus, apollos, petrus, en andere Euangelie. arbeiders die hunnen dienst aan die Gemeente hadden toegewijd, aanmatigde. Het één kwaad fleepte hier het ander voord Opgeblafene roem, aangedookt door den nijd van valfche en door de Apostelen dikwijls befchaam. de Wijsgeeren, zoo wel als van blinde ijveraars voor de Joodfcbe Wet, verhefte zich, om de partijfchappen, die uit de bijzondere en verfchillende beflisfingen voord vloei, den, te onderdennen Elk meende, dat zijn oordeel onfeilbaar was. De één zag den anderen met verachting aan. De leerling van paulus bij voorbeeld begrimde dien van apollos , terwijl dees op zijne beurt wederom den neus optrok over den onderwijzeling van petrus. JJder waande dus den besten Leermeester te hebben en zag met verontwaardiging op andere Leeraars, en leerlingen neder. Welke nu was de beste'weg, om dien bajert van verwarring te recht te brengen? Zeker die, welken paulus infiaat, door met alle kracht van redenen de konntheis te overtuigen, dat alle Euangeliearbeiders een even gelijk werk verrichtende, daarom rfien?>S1,V« Waardig gerek£nd eesten worden" en dat uit dien hoofde geen van hun eenig onderfcheid of verheffing door het oordeel van menfchen bejagen • maar dat elk zich zeiven aan het oordeel van dien Heer die ééns het verborgene in het licht dellen, en de raad-' lagen des harten openbaaren zou, onderwerpen en al ken Zijnen lof, Zijne goedkeuring bedoelen moèsr. JL" Oordeelde paulus zoo over zich zeiven en zijne medearbeiders dan moesten ook de Korinthers, wilden zii betaamhjk handelen, op dezelfde wijze en over hunne Leeraars, en over eikanderen (door wiens onderwijs z.J dan ook gedicht waren) oordeelen. Immers 'er wis voor hun geene rede om opgeblafen te zijn, en door liefdeloofe en partijdige oordeelvellingen eikanderen te benadeelen. Al wat zij door den dienst der Apostelen ontvangen hadden, was een vrij gefcbenk der Godlijke g». "ade> h" wek ,allcn eigenen roem t' eenemaal uitfloot Dwaas, bij uitftek dwaas, was daarom alle hun-" ne zelfs verheffing. Billijk mocht deze dwaasheid in Z naast  over i kor. IV: o. 99 naast voorgaand 8de vs. door den Apostel met deze korte doo- treffende beftraftiBg leu toon gedeld worden. Aireede zih gij verzadigd, aireede zijt gij rijk geworden , zonder ons hebt gij geheerscht. De laatfte woorden wil ik liefst dus opvatten; in ons afwezen hebt gij geheerscht. als of de Apostel zeggen wilde: „ Eene ijdele waan, dat gii aireede tot verzadiging en tot rijkdom toe met " wetenfehap begaafd waart, heeft u bezield. Gij waart " verbeten, dat de dienst van christus , tot welken " her* Euangelie u overhaalde , allen roem buitenduit. " Van hier, dat gij in ons afwezen u zulk een verwaand " meesterfchap aangematigd , en over eikanderen eene " zoo ftoute heerfchappij gevoerd hebt." -—— Dan juist te pas herinnert het denkbeeld van dwaafe heerfchappij waar van paulus de Korinthers betichten moest, hem eene heerfchappij van eene andere natuur, en doet hem wenfehen, dat zijne kweekelingen liever deze op het oog gehad, en naar dezelve gedongen hadden. Och of gii heerschte'. voert hij hun daarom te gemoet. Mij dunkt, hij fpreekt hier op denzelfden toon, als salomo in zijne bekende fpreuk, die over zijnen geest keerscht, is beter' dan die eene flad inneemt f». Mij dunkt hij bedoelt hier die heerfchappij, die in waare nedngheid beftaat, en die hij zelve elders befchrijft als een ter nedenverpen der overleggingen, en van alk hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en een gevangen leiden van alle gedachte tot de gehoorzaamheid van christüs (b). Mij dunkt, bij wil zeggen : „ Óch of gij moeds en krachts genoeg hadt, om te zegevieren over alle , waanwijze infpraaken en begoochelingen, die u van de eenvouwigheid van het Euangelie te rug trekken! — Ware dit gebeurd,dan voorziet de Kruisgezant, dat hij, en zijne medearbeiders, zich in eene rijke en rijpe yrucht van het gepredikt Euangelie onder de Korinthers beroemen en verheugen konden. Dit wordt, mijrtes bedunkens door hem bedoeld met de laatfte woorden; op dat ook wij met u heerfchen mochten. Voorzeker dit moest , zoo ooit iets, de fpoorbijstere Korinthers tot nadenken brengen. Koesterden zij waare liefde tot den Apostel en zijne mede - arbeiders , dan moest het hun (a) Spreuk. XVI: 32(fj a Kcrinth. X: 5- G 2  100 VERHANDELING heeripplj Wijken te ge £, Tn hen? Wb ff hng boven alle andere beftreefden, daar in ntmbT op dat dus door hunne medewerking he EuangelL £e' pralen, en veele vruchten hebben mocht. -JLg Ten -in' fchen. wae,eia, en den Engelen, en den men. § IV. ImJS^^IJL^ voorkoomcn, hebben den SS ïlr « aai)leidmg tot verfchillende gedachten gegeven. Ik zal nu; ter opheldering van dezelve h ! volgende vragen bepalen. - . , i Wi, u : 1 de zaak zoo gefcuapen is? 8 ' d" h" me' S V. beüntwoorling zal ons het fDL ™ «even- Haarü les te begrijpen. P°°r raoetea wlJzeiI> om al- S vi. 'Er is 'er van gevoelen (0) dat paulus hier alleen CO mosheim over deze plaats. Zlcl1  OVER I kou. IV: o. 101 zich zeiven bedoelt, en dat zijne roeping, die hem, later dan eenteen anderen Apostel, te beurt was gevallen, hem rede gaf om zich zeiven den laatflen Apostel te noemen ; gebruikende hij naar die meening het meervouwig getal in plaats van het enkelvouwige, op eene wijze , die meermalen in allerleie taaien gebruikelijk is. —— Dan eene aandachtige befchouwing van het gantsch beloop van dezen brief leert ons, dat de Apostel over al met rede het meerder getal gebruikt, om zijne mede-arbeiders mede in te (luiten; daar hij van zoodanige dingen fprekende, die zijnen perfoon in het bijzonder raakten , ook in het enkelvoud van zich zeiven fpreekt. Men zie het onder anderen vs. 3, 4, 14, en vervolgends in dit zelfde Hoofdftuk. § VII. 'T is van hier, dat anderen, waar onder ook onze Nederlandfche Randfchrijvers, ja wel dezelfde rede van benaming uit den lateren tijd van roeping tot het Apostel-ambt ontleend, behouden, dog de fpreekwijs niet alleen op paulus, maar ook op barnabas, silas , timotheus, en andere mede-arbeiders van onzen Apostel in het Euangelie-werk toepasfen, en dus de kracht van het meervouwig voorftel bewaaren. —— Het is zeker, dat de fpreekwijs in het afgetrokken befchouwd, zich in het eerst aanzien op deze wijze gemaklijk laat verklaa- ren. Dan het koomt mij, onder verbetering, vóór,dat dezelve, in haar verband overwogen , dezen zin in het geheel niet toelaat. Hebben dan die laatstge- roepene Apostelen alleen fmaad en vervolging om het Euangelie moeten verduuren? ■ Ligt in hunne la¬ tere roeping eenige bijzondere grond voor dien vernederden toeltand, in welken zij hier worden afgemaald? —■ Deze vragen zal men eerst dienen te beantwoorden, eer dat gevoelen zich aanneunlijk zal voordoen. Dog hoe men daar op voldoend antwoord geven zal, is buiten het bereik van mijn doorzicht, en, zoo veel ik weet, door niemand der geleerde en geachte vooritanders van deze verklaring ondernoomen. S VIII. Eenen geheel anderen weg betreeden op het voetfpoor G 3 van  102 verhandeling van den grooten scaliger (d) die Schrift-verklaart die vaak met groot nut de kennis der ïffiïffiSL' van Grieken en Romeinen aan de ophefSimr der £? welke in die ónbefchTafdëflMM TenS^e„f «>oomé , JSen J HÏn°Ver»,,ning aan ,lunne ^nvalle s be. den er wederom andere gereed die to^Tift veroordeelden gedood <£-SJS^i^J^S^ Plaats vervangen, en eenen nieuwen aanval' waar S rofi dÉKe -orlchijn'gel'racTt'wi^ den'mid^Smen w ^Tde S ft £«S ^ fpel bedemd ten einde liep.' Dan wierIe V?L?°™" dadigers, die men ^d^-^^^ïj den blonderen naam van laatfte bedemneM wie den geheel ongewapend te voorlchiju gebrach en 1 \l aan (<0 ^ MANTMUM, p. 317.  OVER I KOR. IV: p. 103 aan het voordel van den Apostel dezen zin. „ Ik achte, dat God ons Apostelen heeft voorgefteld als de • laatfte vöor het fchouwtoneel der wilde dieren beftem!' de misdadigers, voor welke geene hoop van ontkoo- ming meer is." Ik moet erkennen, dat deze verklaring met zeer veel oordeel uitgedacht is, en zich alleszints als vernuftig voordoet. —— Dog men houde mij ten goede, dat ik om meer dan ééne rede huiverig ben om dezelve over te neemen. Gaarne flaa ik toe, dat de keurige wijsheid van paulus dikwijls zich van'gebru*ken der ouden bedient, om daar door aan zijnè voordellen eene ongemeene levendigheid en kracht van overreding bij te zetten. Ik wil ook niet ontveinzen, dat de gewoonten bij de aloude drijd- en wordelfpeelen hem zeer eigen ziin , en dat hij zich met veel oordeel en vrucht van dezelven bedient, als van gefchikte beeldfpraken , om aan Christenen uit de Heidenen waarheden op eene fmakelijke en inneemende wijze in te boezemen. Dan , behalven dat 'er zich geene ge- noegzaame gronden opdoen, die mij overreden, dat hij hier bepaald op de zoo even gedachte gewoonte het oog heeft, waar van draks nader behalven dat het, zoo veel ik zien kan , tot hier toe niet voldoende bewezen is, dat men de uitdrukking van laatfte (eer^«]o»_) met bijzonderen nadruk op de laatfte vertooners in tle even gemelde Schouwfpeelen toepast; moetende scaligeu , en andere ernrve mannen zelve bekennen , dat een ander woord (ttptSfot), hetwelk opvolgers betekent (e), hier toe gemeeni.jlc gebezigd wierdt —— behalven dit alles, heerscht 'er in de opgegevene verklaring eene harde woord-verplaatfing, die mij geenzints aanneemelijk voor« komt. Te weeten, in het Grieksch daan de woorden ïcatfte Apostelen bij elkander, en gaan vóór het werkwoord ten toon ftellen. Achter dit werkwoord volgt ah ter dood verwezene (ƒ). Indien men nu de ge- dachte verklaring omhelst, dan moet het woord laatfte 1 iet bij de Apostelen blijven daan , maar verfchooven worden tot achter het werkwoord, en in een onmiddeiijk verband daan met het woord ter dood verwezene, of (e) Conf. lijdii Agonift. S. p. m. 7U (ƒ) Textus Grscas ita fe habet: S««a» y»f oti 0 öeor V^oG rs; üzQSÓtos ity&ps urtht^tv as sjntavflST/tff. k. r, A. G 4.  10+ VERHANDELING of, naar de gedachten van deze tok.. *«» ^«^w misdadigers en duf El"*' Wflr * maken van de VergeiiikinY mede een deel uit- bepaalde tog vJ^t^^Sr^ ^ A gends deze meening befffn in , er«el,^,nS moet volhem en zijne medeirbeid 1 Zlfl,k,heid tooners in de Schouwfpee e'n K ?" de Iaatfie ver' natuurhjker, indien hij d?t SedrX f "U niet vec' het woord laatfie daar gpaatsl IIt' ,?at $ dan ze^e z'jn oogmerk behoorde? Mp„ L ar het volgends dat het taal-eigen der Grieken in ïf," hier, joegen, hadt dat hij het lid-woord Tl mA\^ gevorderd gaands den nadruk aanwn£ t'S'l het welk ^or~ telen, gelijk nu gefchied? 'mn voor het woord sipos. gefield hadt. Hoe klaar " V°°r het Woord tah!fle jijk zou hij dan gefchreven ffu^**0?** hoe "ad™l'fel dus hadt ingericht^iftf» hi<" «*" voor. toon gefield heeft, alsdielaatll, /T ^telen die in het Schouwfpel' het^wrt^ ,T 'Sd verweze»'''* Ik meen derhalven4ngeTooïtehehhe°W^ ^ ~ gevene verklaring, hol ï nfl -dat de »m- «aar het gedrongene uf^SSÈ? ' VdJ is van S IX. v^°* op re ngheden ontheven, en zoo ved k V00rgedachte zwadere bloot gefield s n aar z.V'f i« W6Ct' aan ^ene anaanneeudiik: voorcK —' KW*/" daar door daar het in het Grieksch ftL t° / het Woord rp men boude eene niet on'cL 'ne l J }* ."P™*" zelve onder het oog —U1*IT beteken,s van het•wijze der verbasterde en verdeelde èSTCSL"1* de denk' J boven (.§ III.) gefproken Sd^'" hers' Waa' van en men zal, dunkt mii voor den geest, Jonds nader'hoö"' e "0twÏÏeleT C**' die ik «* dat de Apostel zich zei "ene ,Zi °gfn Vasr ^fen, ter plaatfe met zeer veel rede m r d mede-arbeiderS hier ■j#««7« bedempelt, g deLn 1i„f naa,m JJJ'/"^ ,V ' » God • C^Jtjra;cehuncinmodiim-j-.. ~ .<  over i kor. IV: 9. I05 God ons die laage en geringe Apostelen (in het oordeel namelijk der waanwijze leeraars, welke u, 0 Korinthers! van de eenvormigheid der waarheid pogen " af te trekken,) ten toon gefteld heeft, als ter dood " verwezene." Etlijke Schrift-verklaarers hebben alreeds voor mij iets van deze opvatting gezien, dog nergends heb ik dezelve volledig ontwikkeld gevonden. Het lust mij daarom te beproeven, of ik ze nader ontwinden en als aanneemlijk betoogen kan. § X. Volgends de zoo even gegevene omfchrijving koomt onze gedachte hier op neêr, dat paulus zich en zijne ambtgenooten laatfte Apostelen noemt, niet om iets,dat uit de natuur der zaak, of uit hoofde van den tijd der roeping aan hun Apostelfchap eigen was; maar om dat men het te Korinthen zoo begreep, dat zij voor men. fchen van den laagften rang in den kreits der waarheidkei aars moesten gehouden worden. § XI. Langs dezen weg behoudt men de natuurlijke plaatfing der woorden, en het voordel doet zich zeer eenvouwig en verftsanbaar op. Dit is, meen ik, zoo klaar, dat het geen verder betoog behoeft. § XII. Dan óp. vraag valt,kan deze opvatting van het woord laatfte (t ayjAai) ,in den zin van laage en geringe verdedigd worden? —— Ter beantwoording van deze vraag merk ik op, dat, gelijk de kundigheid van laatfte uit haare natuur als eene betrekkelijke kundigheid moet aangemerkt, en daarom niet dechts op eene orde van tijd, maar ook op achteréénvolgende rangen kan toegepast worden; zoo ook meer dan één voorbeeld voor handen is , waar in dezelve van menfchen van eenen lageren rang dan andere gebezigd wordt. - Laat ik alleen gewijde voorbeelden bijbrengen. jesus berispt Mark. IX: 35 zijne leerlingen over hunnen twist, wie van hun de meeste mocht zijn. Hij geeft hun daar op dit welgepast antwoord : indien iemand wil de eerfte G 5 zijn,  I05 VERHANDELING zijn, die zal de laat/Ie van allen zijn en „IU, naar. De rede-twist v™ 'c T-r^-i l ' , al'er ke,,de alleen over het bekleeden fdS vol^Sen ver. Koningrijk. Gevolg! ik kan S? nnr" in ZW bedoe,enJ, dan dat/zl iemand 3ST°d™ fi? ttden» wilde aanmatigen, die tot den k 1 " eerften ranS zijnen ni digen bedilleren , die eene nvJJfi r dt daar met oogmerk om Hem te vrf^T^l? Tutten, den mond eedont- dir uV.c J t0t Hem brach" ** ***** ^ ns ^Ta\Z^ 5" ?> de oudfte tot de laatfte. m^m^J^ T"^ Vaa zich onderwinden durfde om iTz^Zfn *™ twisten. Ook wil ifr ,! I, T \ 'lem te rede" nf > Ipi- ^a r i • llf we! 1,1 bedenkino- treeven * to*, * eS*b, dezf^Sif n^tirbrenat? daa toe dat jn dezelve de orde vin r»h lil ?t? lk merking koomt. Dan tevens dm,kr mJ- d' V aan' min door bedoeld, da d? HeÏÏeV^H V niet trotfche Oud den met eet. oo? vnn ' •'- d°°r Wis uit de hoogte wierden a 'nSen V,erachtin^ e" "h hunne geringheid ve o ,gF et tor' ^ °,ldan,k8 de;:e saligheid%ewa;,rdi,d ÜK* wïtïï-^ ner en ^breide, Jan i£r S^ jakob. « jjeze voorhee den dellen i,ei- Q n SS? * «5 CS »^5«SE § XIII. Laaten wij nu onderzoeken, of de eedeldheM e rmthifche gemeente, op welker vertferuig^paulus h« iH onze woon.en fa den f zamenhang toelegt^ r^ i • Cr! ,'• -r' '• als  OVER I KOR. IV: 9. IC? nis van zelfs tot deze opvatting: leidt? Elk, die de beide brieven, door den Apostel aan deze gemeente gefchreven, flechts met een vluchtig oog doorloopt, zal ras bevroeden, dat de vijanden van het Euangelie 'er met alle macht op uit waren, om de waardigheid der Apostolifche bediening te verkleinen, en de Apostelen zeiven in een hatelijk licht te plaatfen. De gefchiktde kunstgreep, die zij hier toe gebruiken konden, was daar in gelegen, dat zij de eenvouwigheid der Apostolifche voorlieden uitkreeten als bewijzen, dat zij menfchen waren van alle welfprekenheid ontbloot, verre derhalven geplaatst beneden den hoogen zetel der fnoevende Wijsbegeerte, die in deze dagen te Korinthus als de eenige vraagbaak geëerbiedigd wierdt. Wie weet, of dezelfde uitdrukking van laage Apostelen niet wel in den mond dier verleiders bellurven geweest zij? —— Althands, dit is zeker, dat paulus alle rede hadt, om zich en zijne mede-arbeiders voortedcllen als in de fchatting der Korinthifche betwisters laag geplaatde, en verachte fakkels. Het was ook zeker, dat hun uiterlijk voorkoomen, en de wijze van hunne onderrichtingen oneindig verre verwijderd waren van alle woorden-praal, en gezwets , en dus in het eerst aanzien zeer laag afdaken bij de hooge borsten, en verwaande grootfpraak, waar mede de kunllelende waereld-wijzen van dien tijd praalden. Wanneer wij het volgend tode vs. inzien, dan wordt deze gedachte nog meer begunltigd, daar fchrijft de Apostel rond uit mer eenen gezoutenen fcherts. _ Wij "zijn dwaafe om christüs wil, maar gij zijt wijze in Christus. Wij zijn zwakke, maar gij zijt fierke. Gij art heerlijke, maar wij verachte. — lk meen dus gegronde redenen te hebben om te befluiten, dat paulus met de fpreekwijs van laatfte Apostelen zich zclven en zijne mede-arbeiders in dat licht, waar in men hen te Korinthus deedt voorkoomen, bedoelt. En dus heb ik de eerde vraag, die ik mij (g IV) voordelde, beantwoord. 1 — Op dezen grond bouwende vleië ik mij, dat al het overige zich zeer gémnkiijk zal laaten verdaan. § XIV. Mijne tweede vraag was: welke is de waare meening van het fchilderachtig tafereel, het welk paulus hier van den vernederden toeftand der laatfte Apostelen op- hanat?  loS VERHAND E L I N G hangt? Waren de Apostelen, gelijk wii (X Yr»* «en, in het oordeel der Korinthifche WijzenP Za* derzelver aanhangelingen, menfchen van eenen 1', V3n genngen rang; de wes dien r,J . laa&en en fpreidde ookVieeein»fm'aad en ve acntL^ hkMt > zij bloorgelteld wierden. ten toon- rZ /' " WeIke heeft ons ten toone gefielaUi's ter' dondS"* PAULU0 zjjn een fchouwfpll geworden der wa^ld™^™^* Engelen en den menfchen. Eene entlu van het oog overtuigt ons aanflonds dnr 1 A°p,laff hier zinfpeelt op de gewoonte d?e Vl de./P0Stel ^dt, en nog (tand gr|PTom misdadilsd°UdS PJaatS veroordeeld zijn, inVet openï ar te^ anfcho'nw d°°d eene groote t> zaamgevJoeide1 * eJ aa"£7™/™ ondergaan; voor al op de gewoons TT j te.doen welke hij'beleefde, taP ,wa,SX" ^* k" J t,df"» gen eerst in het openbaar rond e ellendehnaan den affchrik en te leiden, en daar door bloot te Itdle . Dan wij „,o ïenl"? ieder een weinig meer van nab^inzien lpieekwiize« nog § XV. yoornaame tterkte tot (laaving van^ie ^r-h? ' eene in het woord ter dood verwezene St£S ? ge20ch: Uan het is, zoo veel ik zie bii S'„ *7m,>. . zen dat dit woord zulks bepWeli k aandni,"16^"^tuurhjke betekenis van hetzelve is geméén è P' "a° onze ,aal door geene betere bewoordS wnh" m drukt, dan welke onze Qverzettermtge' dood verwezene. ■ Rit 81T f. nebben, ter doodltraf kan worden toegepast 'i^t N,°P *^ lament wordt dit woorci alleen rèr 1 net,Nleuwe TesBij de Griekfche ^S^^^SSÜSJZ^ Dan er zijn voorbeelden, die bewK, daf Hh"V?'" tekenis zeer algemeen is. Men vi/idt he nnrf ? b£" van zulken, die van eene Iteilte X^zT^% Het 0 mo,. HiLicAKN, Ant. L. VII „ w, ubi faxum ^ jum  OVER I KOR. IV: 9. 109 Het koomt mij dierhalven best voor die bepaalde betekenis te laten varen, en het tafereel meer algemeen te Hellen. Dan zal de meening zijn: „ God heeft ons in „ zulk eenen ftand gefield, dat wij alöm ten toone Haan, en vergeleken mogen worden bij die geenen, „ die ter dood veroordeeld zijn." Het zal over zulks niet nodig zijn hier het oorfprongkelijke van de fchilderij te zoeken in de voorbeelden van zoodaanigen onder de eerfte Christenen, die met de daad aan de wilde beesten zijn overgegeven (£). . Trouwens de nadere uitbreiding, die de Apostel zelve van zijne tekening geeft, bevestigt op het klaarst, dat het derde van vergelijking , het welk altijd in het verklaren van leenfpreu*' ken' naauwkeurig moet in het oog gehouden worden, niet gelegen is in het foort van draf, waar meê men de misdadigers om het leven bracht, maar alleen in de openbaare tentoonftelling, die bij zulke gelegenheden plaats grijpt. § XVI. Dan die nadere uitbreiding verdient nog een weinig onze aandacht. Wij zijn ("dus luidt ze) een fchouwfpel geworden der waere/d, en den Enge/en, en den men. fchen. • Schoon het GrieKsch woord fchouwfpel 0totrgov) eigenlijk de vertoon-plaats, in welke de fchouwfpeeten aangericht wierden, aanduidt; kan het ook bij overnoeming van de vertooners en vertooningen zeiven (/) verdaan worden. En dat het hier in dien zin voorkoomt, lijdt geenen den minden tvvijffel, en laat zich gemaklijk begrijpen. Dan het fchijnt eenigzints moeilijker te bepalen , wat paulus zeggen wil met het fchouwfpel der waereld, en den Engelen, en den menfchen? — Welke perfoonen heeft men zich hier bij voor cien geest te dellen ? hoe worden dezelve onderfcheiden ? ' Het zal, dunkt mii, hier niet te onpas zijn aan te merken , dat het aanwijzend lidwoord in het Grieksch (rcH) hier jum ita defcrihit. ,. èf» Sè to yjaf>tw KgvfAvas tj-altriaf, oQiV dvTOÏt iiog @Oi&telV t«V S7ri?«V3£T/Vf. (k) lette EüiEBio, quem citant plurimi Interpretes Conf. inter alios lijdii Agoni/t A. {. c. (/) Elegamem hanc in rem Iocum e diocese laertio citat e. palaibet in Qbjerv. Philol-Crit: in h. 1.  HO VERHANDELINO hier alleen geplaatst wordt voor de waereld, en niet voor de Engelen, of voor de menfchen. Hier uit belluit ik dat de waereld hier als het algemeene , en Engelen en menfchen als bijzondere hoofdfoorten van fchepfelen in de waereld, die hier in aanmerking konden koo. men , moeten genoomen worden. Ik verllaa dan ook het woord waereld in desfelfs ruimde betekenis, waar in het niet Hechts deze aarde,mzzr het gantsch Heel-al te kennen geeft. En dan zal de meening van het voordel hier op neêrkoomen. „ Wij zijn een" fchouwfpel geworden „ voor het Heel-al, voor allerlei© zoorten van Wezens; „ zoo wel voor Engelen, als voor menfchen, zijn wij „ tot eene aanfluiting,daar zij telkens dien langendand, „ in welken God ons als ter dood verwezene misdadi. „ gers geplaatst heeft, aanfchouwen, en getuigen van „ denzei ven zijn." § xvir. Eene bijzondere vraag fchiet 'er nog over, of men hier aan goede, dan aan kwade Engelen te denken hebbe2 De laatstgenoemde moeten hier, volgends de gedachte van veele Uitleggers,alleen in het oog gehouden worden. Ik vinde echter geene zwarigheid, om ook aan de eer- ften te denken. 'T is waar, de vernederde toe- dand , waar in de Apostelen verkeerden wierdt ongetwijffeld door den Vorst der duisternis,die zelve zijne werktuigen ophitde en gebruikte, om hen te kwellen en te vervolgen, met vermaak aanfehouwd. Dan aan den anderen kant koomt het mij voor, dat die gedienftige geesten, die buiten tegenfpraak zich in het heil der Kerke verheugen, ook gerekend kunnen worden medelijdende en deelneemende aanfehouwers van de onaan<4naame ontmoetingen, welke de mede-dienstknechten van hunnen Hemel-vorst bejegenden, en tevens verrukte ge. tuigen van de kloekmoedigheid en fiandvastigheid, met welke zij door de kracht des geloofs allen tegendand verduurden, geweest te zijn. —— Desgelijks denk ik ook, dat door de menfchen hier niet Hechts kwade en vijandige, maar ook goede, en den Apostelen en hunner leere toegedaane menfchen, moeten verdaan worden. § XVIII. Maar mogelijk verlangt iemand nog nader onderricht te  over I kor. IV: 9. ilï te bekoomen van het oorfprongkelijke, waar op deze uitdrukkingen pa'('en, en waar van ze de icbilderij opleveren, _ Wilde ik alle de moeiten, gevaaren, tegerjiarïd vervolgingen , hoonende ja zelfs doodlijke bejegeningen , aan welke de Apostelen volgends de getuigenisfen van gewijde en ongewijde Schrijvers bloot gefield geweest zün, naar het leven tekenen: ik vondt al te ruime dof voor het bedek dezer Verhandeling, die al breed genoe « Zoo ik iets zien kan, fpreekt paulus hier bepaaldelijk van den toedracht der zaken te Korinthus. Daar poogde men het Euangelie afbreuk te doen, door eerst verdeeldheid tusfcheii de aanhangers der Apostelen te dooken, en vervolgends tot een geheel verfmaaden van hunne bediening en leerwijze voord te treden. Mocht paulus dan niet met veel rede zeggen, dat God hem en zijne mede-arbeiders te Korinthus, alwaar men hen onder Zijne hooge toelating als laage en geringe Apostelen uitkreet, en in kleinachting zoent te 'brengen, bijzonder ten toon gefield hadt als ter dood verwezene, en als een fchouwfpel geworden voor de waC' reld, en voor Engelen, en voor menfchen? % XIX. Dit tafereel nu acht de Apostel van zoo veel belang, dat hij 'er zijne bijzondere aandacht op vestigde, ik achte 'dat God enz. Mijne derde vraag (§ IV.) was: heeft dit ook eenigen nadruk? ongetwijffeld geeft paulus dus niet alleen te kennen, dat hij van de zaak ten vollen overreed was ; maar hij verzekert ook , dat ze hem bijzonder zwaar op het harte weegde, en daarom door hem tot een voorwerp van geduurige overlegging gefield wierdt. § XX. Dit voorflel tog van zaken billijkte zeer den wensch , welken de Apostel vs. 8 geflaaki hadt: Och of gij heerschtet, op dat ook wij met u heerfchin mochten! Dit tafereel leerde, ciat let en bij hem, en bij zijne mede-arbeiders, en bij de Korinthers elk in hunne betrekking verre van heerfchen was. Men vergelijke het gezeg»  II* VERHANDELING OVER I KOR. IV: g. zegde § DJ. Billijk mocht hij daarom wenfehen dat er eens verandering door waare heerfchappij ove? de vooroordeelen, die nu den ruimen opgang van het Euangelie te leur ftelden, mocht geboren worden -Z. Zijn voorbeeld kon in dezen den Korintheren tot ieerine ftrekken Hieldt bij het daar voor, dat God zél¬ ve hem en zijne mede-arbeiders tot verachte fakkels op de waereld gefield hadt; dan was het 'er verre af, dat hij naar hooge dingen op de waereld, inzonderheid naar eigenen roem ,n het prediken van het Euangelie kon of mocht dingen En wilden de Korinthers dit zoo wel als hij in het oog houden, dan moesten zij aan alle die begoochelingen van ijdelen roem en heerschzucht aan welke zi, zich nu zoo zeer gehecht betoonden vaarwel zeggen , en door nedrigheid en ootmoed be! ituurd zegevieren over alle de woelingen, welke de vijanden van het Euangelie in het werk delden, om hen van desfelfs cenvouwigheid af te trekken. Gods bii zondere befchikking, over zijne in veele opzichten vernederde knechten, zou als dan door hen recht geëerbiedigd en aan her groot en Hem verheerlijkend oogmerk, om door die vernedering de grootheid van het Euange ie te bevoorderen, dienstbaar gemaakt werden. § XXI. Befchouwen wij des Apostels voordel uit dit oo*. punt en in dit verband, dan zal hetzelve juist het tl gengedelde van een murmureerend klagen, het welk een min oplettende m het eerst aanzien in hetzelve zou meenen tevindeni; dan zal het eene welgepaste en tot vruchtbaar gebruik voorgedelde billijking van dezen hoogen weg der Aanbiddelijke Voorzienigheid in zich behelzen, en de eer van God en van zijn Euangelie in een treffend daglicht ftellen. God geeve dat ook onze geringe pogingen tot dit gewichtig einde eenigzints dienstbaar mogen zijn.' «uigzim* T. HEEL-  ui • HEELKUNDIG BERICHT, BEHELZENDE EEN HULPMIDDEL TEGEN HET BEENBliDERF. Tn A{. <3f«neii!unbiac Winden van den beroemden Hoog- \%w^SSTv^ w/ f- 65 i,eesc men he£ vo1* geildeTn het ergde foort van Beenbederf, zoo gemeenr 1 volgende, op faamengedelde Beenbreuken, waar " Si de Mergholte wordt aangetast, de ontlasting dei, " loiftof on" ooglijk is , en de .Afzetting des. Deels, " alhet eenig Hulpmiddel moet befchouwd worden " heef onze uitmuntende Heelmeester,, de Hoogleeraar " wtNSLOW, eene Behandeling uitgedagt en met het bes" e gevolg beproefd, dewelke ik niet kan nalaaten me" de te deelen , daar derzelver gemeenmaaktng ongetwijf" r , i ,ni dienen om het lijden van honderden onge" ukki'ei te verkoren, en geheele Ledemaaten te be, j; veilen voor het anders noodzaaklijk gebruik van het "ïoor kde°ma"iweezige. opening des Beens naanilijk Onderzoekt hij de gantfche uiteeftrekiheid der bedor: " venBeenho e. Aan derzelver ander einde , boort " h eene Tegenopening, en brengt door deeze een be" ïon in doende dezelve door de eertte opening weder " uUköorneï Dagelijks haalt hij een gedeelte deezer " tmn bu enwaards, ontlast hier door alles wat na, » feT, is z"ivert dè Beenholte, Helt,het bederf paa" fen ge 'geef gelegenheid tot de vorming van een " LTeuw^BeSes.'t welk uit het vlies, dat de bu.teu" te OPP Vvïk.e des Beens in de nabijheid der opemni% gen delct. ontfpmit, en zig van weêrszijden doo, de " '(rantfrhe Mergholte uitbreidt. •< " 8 VVeinigdagen na het begin deezer Behandeling , 'veS^n P.jn, en Zwelling: de rorftof « «noren mnwli ks ontlast, doordringt in merkelijke .hoyvui. " eïd de Se"on: de noodzaaklijkheid waar m de U" Ier was tot eene horizontaale ligging, houdt, op,u " wel St kan hij wederom gaan, en hernieuwen zig •" SS Leven, Eetlust, Slaap, Welgedaanheid, en W, . I. DEEL. ftfENGELST. NO. 3. « »» ■ ?  II4- hulpmiddel tegen het beenbederf. * !e."-V ?ene enke,e onaa"genaamheid, dat is de Seton " a^Ai °Ver- Deeze naam,iik moet hij bi. „ ftendig behouden en van dag tot dag wat voor trek„ ken ter zuiverhouding der geneezene Beenholte de „ wijl daar in, even als in andere holligheden des Vfc „ haams , altoos eene meer of min merkelijke Vostsver. „ zaamehPg plaats grijpt, welke zorgvuldig binnen ze. „ kere paaien moer gehouden worden - „ De eerfte Lijder, waaraan de Heer winslow dee» „ ze zijne uitvinding beproefde , was een jong Zee„ man die m den jaare 1784 uit hoofde eener voorge„ melde Breuk van het Dijebeen, in het Fredriks Hos" „ pital werdt ingenoomen ; en reeds dermaate was uit- " daÜ de Afzettin* des Beens bij geene moo£ „ hjkhejd konde gedaan worden. Hij genas voorfooi „ d.g; vaart wederom ter Zee; en, heeft zig, nu ee« „ jaar geleeden, behoudens het gebruik van de Seton „ frisch en gezond aan zijnen Heelmeester vertoond ,, De tweede was eene Vrouw van R..., die finds „ drie jaaren geweest was onder de behandeling van een „ ander beroemd Heelmeester. Toen de Heer Wt „baar onder zijne behandeling nam, en het lijdend „ Been (het Scheenbeen) doorboorde,' volgde n wen > „ dagen eene gewenschte verbetering ; de uhtcerendf „ Koorts verliet haar fpoedig; en zif was in kó ten tM „ volkoomen geneezen. Ik zelve hebbe het Been ge. „ zien, en daaraan noch miskieurigheid, noch zwelling „noch p.jn, noch iets anders befpeurd. Zii bedient „ zig van hetzelve, met e.en zoo veel gemak als van „ het andere De Seton draagt nauwlijks eenig fooo „ van vogtigheid. J 6 poor „ De derde, die aan dezelfde behandeling zijn Le „ ven, en Gezondheid te danken heeft, is een Edel De Heer cloerfeldt , Medicina: Doctor hier ter fte- gue Morbts p. ,3. dar, toen bij in de maand Augustus van den jaare 1786 zig bevond bij den Heere wIns. low, die Heer, met het beste gevolg, voorgemelde door*  bJE DEUGDZ. IS, DIEN 0NTB. NIETS OM OELUKK. TE ZIJN. IIS; doorbooring deed in het geval eener Spina ventofa: dat deSve zig daar bij, buiten en behalven de Seton, Sed nrie van de ingieting eener TinBura ^'fepttca , t fannca & viHofa: dat door het een en, andere met qegis de bedorvene mergagtige zelfdand.gheid des been. Sast, maar de Lijder tevens geneezen werdt zonder e3? de minde BeenWfchilfering : gehjk ook; dat gemelde Hoogleeraar hem verzeekerd hadt, dat h,j zelve Se reizen deeze Kunstbewerking met gelijken uitilag in andere gevallen hadt verrigt; en dezelve dikmaalen alïërgSukkigst hadt zien doen in de Hospitalen van Lon- d°tk' dit laatfte waar. gelijk we reeden hebben om te geloove, Sn zéekèr vergist zig de Heer tod.., met Ie befchreevene Behandeling toe te eigenen aar. den Heete wiNSLow. Dan, dit doet weinig ter wake, noch £»2&rWTbelWrijbn«id voor onze Heelmeesters. die deugdzaam is, dien ontbreekt nieïs om gelukkig te zijn. (Uit het Latijn van cicero.) < Tooit voorwaar heb ik m. regulus voor rampzalig, IN of^ongelukkig, of elendig gehouden. Want zijne iootmoedUhe d werdt niet door de Carthaginienfers feoiS noch zijne achtbaarheid , noch zijne trouw, «ocrffeTandvaltigheid, noch enige jnito^. noch eindelijk zijne ziel zelve; welke, ^*™ *g deugden befchut en vergezeld zijnde voorzekezelve ««►r kon gevangen genomen worden , toen men zijn ïSeam in^ boelen door. Wij ..zijn tijdgenoten van, C ■ maRios geweest, dien ik in zijn' vporfpoed als een Jan de ge ukkigfte menfchen ; en in zijne onfpoeden als L ' vaif dgrootde mannen befchouwde: waar m de IZJt^iznlbheid van eenen Sterveling gelegen is. G^tef nie^^lhoe groot het vermogeri der eugd *i? • «rii «bruikt haar' naam alléén, maar, wat zij ver weet g i iet. Het is onmogelijk, dat iemand niet  ïlfj DIE ÖÉUGDZ. IS, DIEN ONT». NIETS OM CELÜKK. TE ZIJN. tiet. Maar hij, wiens hoop, en raari(lagen en denkbeelden geheel en alleen Van het wuft gevat afhangen kan nimmer eenige zekerheid hebben , nimmer vasten ftaa' maken, dat iets, zelvs maar één' da* het ziine za] blijven. Zoodanig een' men>ch moet gij, wanneer gij hem ontmoet met uwe bedreigingen van dood of balhngfchap verlchfikken. Maar alles, wat mij in een zoo o! dankbaar Gemenebest wedervaren kan zal ik nimmer weigeren te ondergaan, veel min 'er mij tegen dellen. Want waar toe heb ik gewerkt, of wat heb ik DitgerigT, of waar toe heeft mijn waaken, en zorgen,en na enken gediend, zoo ik dit niet voor mij zeiven neb uitgewrocht, dat ik mij in dien (laat heb gebraat, welken noch de wuftheid van het geval, noch' de Verongeijkingen va-i mijne vijanden immer kunnen doen wankelen? Dreigt gij mij den dood, om m.j in het geheel van alle menfcnen; of balhngfchap, om mij alleen van de kwaaden te doen verhuizen? .... de dood is alléén voor hun verfchrikkelijk, met wier leven alles te gelijk wordt uitgebluscht; maar niet voor hun, wier lof nimmer fterven kan: en een ballingfchap alleen voor die geenen, die aan één' woonplaats vast bepaald zijn: maar niet voor hem, die de gantfche waereld voor ééne ftad houdt ü drukken rampen en elenden, die waant gelukzalig en in aanzien te zijn: uwe driften pijnigen u: dag en nacht wordt gij gefolterd, die niet vergenoegd zijt met het geen, dat gij bezit, en daarenboven voor de duurzaamheid dezer bezitting vreest: de bewust heul van uwe godloosheden wroegt u: de vrees voor den ngter en de. wetten maakt u bijna wezenloos: overal werwaarts g.j ziet, ontmoeten uwe oogen uwe onregt'. vaardigheden die, als zoo veele Furiën, u de vrife adembaahng beletten. Gelijk dierhalven een ondeugend en dwaas, en onnut mensch niet gelukkig kan wezen,' zoo kan een braaf, en moedig, en wijs man niet elen' mg zijn. Men moet toch het leven van een' ieder nriizen, wiens deugden en zeden prijzenswaardig zijn: en wij moeten voorts geen leven fclruwen, dat te priizen is; maar te fchuwen zou het zeker zijn, indien het elen- ^Wa,S-.^WeShalVen Wi,>1,es' Wat Pri zensvvaardig is ook gelukkig, en aanzienlijk, e„ begeerlijk moetena/hl Zoo  berigten aangaande roger bacon. 117 Zoo fchreef ctcrro! En die grootheid van ziel moet dus vooral een' Christen, zelvs in de bitterde vervolgingen, in het harnendst gevaar, bezitten. Hij weet zeker, dat niet alleen zijn lof nimmer fterven zal, maar ctat zijn gehele aanwezen eeuwig zal duuren; dat hi'i nu reeds het zaad der onfterfhjkheid omdraagt; en dat de boosheid van zijnen onderdrukker de omwikkeling van hetzelve wel vervroegen, maar nimmer beletten kan. letterkundige berigten aangaande den beroemden roger bacon. Eu-opa was in de dertiende eeuw de herftelling der W'etenfchappen en der gezonde P iüofophie aan den Monnik roOer bacon verplicht, die geen Benediftiner was gelik voltaire en vele anderen gelchreven hebban ' maar een Franciscaan. Indien de nagedachtenis van dezen Engelander niet allen dien luister heeft, dien bacon zoo rijkelijk verdiende, dan is deze ongeregtigheid deels aan het gemis van volledige befciieiden van zijnen bu tengewo. en arbeid toe te fchrijven; deels aan zijne dwalingen, die meer befaamd werden dan zijne ontdekkingen, en waar door men hem in de clasle der Alchymisten geplaatst heeft; deels ook daar aan, dat hij, tot nadeel voor zijnen eigenen roem , een' Wijsgeer van denzeivden naam, den onderflijken Canzelier bacon, tot navolger heeft gehad, Om den genie van roger bacon behoorlijk te beoordélen, moet men zich geheel en al in de midden-eeuwen verplaatzen, in dat tijdperk, waar in de Wetenfchappen begonnen uit de barbaarschheid te verrijzen, en waar in de Wijsbegeerte in het bijzonder nog in den diepften nacht verzonken lag; dan zal men verbaasd ftaan over het groot vernuft van een' man, die bijna zonder boeken, en zonder inftrumenten, en dus zondes alle hulpmiddelen om waarnemingen te maken, en onderzoekingen te doen, zonder een' anderen leidsman^» Ü 3,  ?ï9 , BERIGTEN AANGAANDE hebben, als zijn eigen verftand, in het midden der alom heerfchende onwetendheid, echter een licht ontSak bH welks fchynzel zijne navolgers voortwandelen konïen * .nfiti.- ' t0t hfden tce hec leven. de fchrivten.'de ontdekkingen, en het characler van dezen buitengewone,! KÊnaHr^nV°ï0!ïen ?ekend: dnch n;euwere o^erzoe. ïènomen nT tfi? donkerheid weg. genomen. De Schrijver van een zeer geleerd Engekch' werk gectnld- Befehouwingen van den toefiand der ?,W Pf"j T * ™ dei Laai in En- geland, zederd de verovering der Normannen, tot op de gele erd, betreffende het leven van rocer bacon. Mn werdt m de dertiende eeuw {», in een dorp van he Graaf chap Somerfet, uit een oud gedacht geboren; Men zondt hem na Oxford, dat toer maals even zoo hST? Ta-S'a s a,,Ie andcre üniverfitèiren in Europa? Hier kreeg hij enige kundigheid in de talen O) en in de Peripa-etKche Wijsbegeerte; waar in, in dien tij5" dè gantfche geleerdheid belbndr. Bij geluk verwierf hif gunst van de Opzieners der Univerliteit. Onder dézen SJST?.**?' AartSbiMch.p vJn CamerSun ; scHERwooo Canzeher van Emcolo; en grotes• allé wi^f ^Lrdrn8" ' ^ —r,%iemende ifcfi na zich toe trok , om hier hare (hidiën teeffigi To' ger bacon gmg ook daar heen, breidde zijne fcumS ï?^ nV? m 2ijn ?-ese"twintig(}e jaar als Doetor te Oxford ie rug. Kort daarop trad! hij in de F™ Ciscaner-orde, maar bleef evenwel te O.xford. Zijn roem nam dagelijks toe, en met denzei ven het gefa Z voorftanders, die hen, van net geld voorzag, da?hj tot zijne proeven nodig hadt. Hij hadt moed en veï ftand Jra]JnthVWu^\ nameliik' vo,«e"s moijtucla, Historie der Wiskunde, II Deel, bladz iao, en anderen. j °I Zucht om kundiSer re worden bragt hem zo ver » dat hij de Griekfche en Arabiïche taaien leerde en eene  ROGER BACON. 119 Sldlrèn, .« d° wfjsbegem. «' ™>™™'»ISm "fijia monnik den roem «g den CMdier .a- /„co po'den fterlinp. ene i» die rijd» «-toende to Svenvanbacon chenen de werking van ene bovenSSSjkTmagt te zijn. Mén, fcfttgi^ aan toverij toe, en 'er moest dus POOdzW^e neg «tp vervobnn* tegen hem ontdaan. Hij wout in zijii ffnoste ópgèlloten en zeer hard behandeld De uitgave ï Her fchrivten werdt hem volftrekt verboden ; en alle correfpo, den e zelvs met zijne vertrouwdde vrienden en SS*- was hem ontzegd, b^*3£ den Paus fV>: ook mogt h j niet meer ge aan ionge deden onderwijs geven. Zijne ou te üeicner f^er/wfrei dood: en bij bleef dierhalven alleen aan de SoedeTr montiiken blootgefteld, die hem alleen daarom vervolden, om dat hij verdandiger was dan zij. N? t tegèndaande deze onverdraagzaamheid «trede bacon zine Itudiën met ijver voort. Het was niet in de magt zijner vijanden, zijnen verkregenen roem te vern.e- fe\ Aan dezen fchreef hij onder anderen in het jaar 1266 een' J$tTlof lan de H. S.\d* laude acrae Scripturae), waar in hii v ritLdene bewi;zen V van ene in die djdea ««ongewone mate van kunde in de Wijsbegeerte en (.odgelee welke daarom dikwijls met zeer veel lof is aangehaald. Men vindt dfdenzelven enige aanmerkelijke uhtrekz 'ls bi, hump «. uoni, £ St text orig. p. 4.9 fqq. & f « W« deor e. martsne, Aneed. T. U, p. 358 H 4  *20 BERJGTEN AANGAANDE tjgen. Dezelve was tot in Rnmp j . Eaus óJU. IV die zoo"^ aïde^^' bewonderde de verdoften van den EweScWFrabcfc caner, en verlangde vnri hem alle zijne fchriv en te zien bacon verbeterde dezelven, brast ze in orde Pn LVa ' zen geleerden fchat fin fret faar LSij- >" ,gaf,deJ,an van pA» r/), o3 'SiSS? n" g Vader te overhandigen. Deze verzameling, dih8n fadden^ VerfC*eidene gêgevïï . Zoo lang als clp.mens leevde, arbeidde bacon gerust voort; maar na den dood van dezen Paus f die fn het jaar I209 overleed-] verhief zich een nieuwe & Ven hem. h.euonjjmu.s van esculo, Generaal dTpnnci cancn het den Pbilofooph opflui eb. Hij bleef , Se" ficbdSf S^'8 *ft>*. en moest e ha.Se uicht.g.ng «„liaan , erwyj hi met niemand als met de kloostermuren gemeenfchap had,. Het voorwendt om deze vervolging te reg,vaardigen,nam men uit de Schri" ten: van bacon over de Nchomantie en AZy mt Iccdr onderbenen sUes met de grootlte dfSsSghe^ V aarfchtjnhjk zou deze beproeving ,ot aan het ttIé SS ?nn leven geduurd hebben , want zijn oude vh, disco "co^miV%?aU>1fikenpS^ W den'™™ »icolaus ly CO. Deze Paus behoorde mist niet tot de onwetendffen; hij hadt bacon, meer om aan iine orde e yoJdoerY, dan uit Fanaticismus vervoTgd Doch >.e enangen. Hti fchreef aan hem, en droeo- hem ziin werk op, ^ de midaele». om de ln-Med^ou^. * doms ' S&SLEnSW rE r^RIS"s' c,ie st™, of de noovE bifee naatad werdt; v mxu CW». II 3n,> I • • - D"2e' ' W fn het jaar |288; ruslchen h e m eri cuméhs IV hadden zeven Paufen geregeerd, doch allen maar enen korten tijdï ™J0 iflUS X, I^NOCENTIUS V, ADRMJÏUs'V ,n,l YY ' Jij, ma,!t.m;s IV, en Hó*b*S V' Onder de2' wTn W .a. twee, die 4 jaren lang regeerden, en Z^J^Sf  r O. O E R B a C o N. Itl jotus voor te komen (ƒ), waar in de Schrijver zijne ge» voelens opzettelijk in duistere bewoordingen hulde, uit vrees, dat hij anders op nieuw het bijgeloof in beweging mogt brengen. De Paus achtte weinig op die eerbewijzing, maar vergunde hem echter, op voorfpraak van enige voorname Engelfchen, om zijne éénzaamheid te verlaten. Hij ging na Oxford, waar hij in het jaar 1292 dierf (g). roger bacon hadt waarlijk ene buitengewone grootbeid van geest, en zeldzame natuurkrachten nodig, om zich zoo verre boven de vooroordelen van zijn' tijd te verheffen, en te gelijk in het brandpuncT: van één énig hoofd alle verfpreide dralen van ware wetenfchap te verzamelen , en dezelve met nieuwe vonken van waarheid , die hij door zijne ontdekkingen ontwikkelde, te vermeerderen. bacon hadt enen univerfelen genie, dat is, bij bezat de vaardigheid om ene menigte zeer verfchillende onderwerpen te gelijk te bevatten. Hij verltondt de Latijnfche, Griekfcue, Hebreeuwfche, en Chaldeeuwfche ralen. Zijn zoogenaamd groot werk (//) behelst voorrreflijke Critifche "en Grammaticale aanmerkingen. Dtvar hij de Romeinfche digters vurig vereerde , zoo haalt hij hun dikwijls in zijne Schrivten aan: ook fchreef hij aavtner. kingen over virgilius, en over andere auftores clajjid, niet als een taalkundige alleen, maar als een man van* fmaak. Zijn Latijnfche lliji heeft meer nauwkeurigheid, meer zuiverheid en klaarheid, dan anders aan de eeuw, waar in hij leevde, eigen was. Ook hadt hij vordeiingen in andere wetenfchappen gemaakt. Hij fchreef his» rorifche fragmenten, en maakte zeer nauwkeurige chroriologilche berekeningen. Ook hadt hij vele kunuigheid van (ƒ) De retardandis fenectutis accidetitibus & fenfibus ccr.fir* mandis, uitgegeven te Oxford, 1590, 8vo. (g) Of, volgens anderen, in het jaar 1294. sax, Onom: Liter. II, 314. lAB'iicius meldt ook het jaar 1284, a's van zommigen voor het jaar van zijn' dood opgegeven, Bi* llioth. tned. & infimae Latin. Lib. II, Vol. I, p. 430. Doch misfchien is dit een drukfeil voor 1294. ih) Opus majus ad clementem IV, Pontificem Romanum,edi. turn ex Cod M. S. Dublinenfi, a steph. Jebb, Medicinac Doe, tere. Lond. 1733. fol. II 5  122 berigten aangaande van de Ceographie, zelvs van zulke Landen, die anders in zijn' tijd het minst bekend waren, alt, China en Tartarije, over welke Rijken men verllandige aaium rkiiigen in zijn groot werk vindt. In hetzelve werk tqoht hïi ook het groot nut aan van het gebruik der Math.fi.., iii andere wetenfchappen. Zijne fchrivten over de Geometrie, en andere Wiskundige VVetenlchappen, worden nog geacht (/). Na ARcniMEDES hadt misfchien niemand een' zoo buitengewonen genie voor de Werktuigkunde. Toen men hem van toverij befchuldigde, bewees hij, dat vele geheimen , die men daar aan toefchreef, of werken der Kunst, of de arbeid der Natuur waren ik). Ene grote menigte van werktuigen werdt door hem uitgevonden, of tot volkomenheid gebragt. Hij viel het eerst op het denkbeeld, om een vaartuig te bouwen , dat van één énig perfoon geregeerd kon worden, en tevens gezwinder dan een volkomen uitgerust fchip zeilde. Hij hadt cok een' wagen uitgevonden, die, zonder door dieren getrokken te worden, van zich zeiven fnel voortrolde; uitvindingen, die,fchoon zij niet tot volkomenheid kwa. rnen, nogthands bewezen de grote kundigheden van rooer bacon , en de krachten van zijnen geest. Hij hadt ook de Optica befludeerd: en deze was zijne geliefkoosde wetenfchap, fchoon men 'er anders in zijn' tijd volltrekt niets van wist. Hij befchreef ene methode om brillen te maken, vervaardigde brandfpiegels , en gaf ons de eerfte aanleiding tot de camera ohfcura\ Het is zelvs gelooflijk, dat de gewigtige ontdekking van den Telescoop hem niet onbekend was, want men vindt in zijne werken énige plaatzen, die zeer duidelijk de grondltellingen tot derzelver vervaardiging opgeven (/; In (i) Onder anderen zijne Specula Mathematica, edita per johannem combacuu'm, Francof. ;6i4. 4:0. (k) Cok is het na zijn' dood door verfcheidene geleerde man. nen ten duidelijkften aangewezen, dat deze befebuldiging een natuurlijk gevolg was van de onkunde van dien tijd, en van de grote kundigheid, die bacon door zijne proeven en vvaarrtmingen in de geheimen der natuur verkregen hadt Zie de Schrijvers, aangehaald bij Fabricius, Bihlioth. Craeca, Lib. VI, cap. 9. Vol. XIII, p. 384; mosheim, Hifi. Eccl. Saec. XIII, H. H cap. 1, J. 9, p. 439; en anderen. (/) Dit is met veel verzekerdheid opgegeven door molineuX, treatife of dioptriks, p. II, cap. 6, en verfcheidene andere En-  ROGER BACON. is3 In de Adronomie ontdekte hij verfcheidene gebreken, den Calender betreffende, en floeg middelen voor, om' dezelven te verbeteren. Hij verzocht clemens IV den. ouden ilijl te veranderen, en zijn ontwerp was volkomener en nauwkeuriger dan dat, het welk naderhand door Paus gregorius XIII uitgevoerd werdt. Hij wilde zijne berekeningen van de geboorte van christüs. en niet van het Concilie van Nicea beginnen. Dc Calender, zoo als dezelve door hem ontworpen werdt , is nog voor handen, en is waarfchijnlijk bij de verbetering van guegorius ten grondflag gelegd geworden (m). Hij was de eerde, die in Engeland de Chemie beoefende: ook toonde hij de werkingen der bedanddelen van hec buskruid aan (n), ene omltandigheid, die na- der- gelfchen, doch die hier in misfehien uit zucht voor de eer van hunnen Landgenoot te verre gaan. Althinds de plaatzen, uit de Ichriften van eacon , waar op zij zich gronden, bewijzen volgen» andeien juist het tegendeel, namelijk; dat aan bacon niet alleen de kennbfe van den Telescoop, maar zeifs ook van de uitwerking der Lenzen-glazen niet moet toegefclireven worden; en dat alles , wat men hem toeëigenen kan , is , dat hij voorzien „ heeft, dat de media, op eene zekere wijze gefigureerd, eti „ behoorlijk tusfehen hei oog en het voorwerp geplaatst, den gezichthoek, en gevolglijk ook de fchijnbaare vertooning van „ dat voorwerp, zouden kunnen vergrooten." Zie vooral monTUCLa, Historie der Wiskunde, II Deel, bladz. 121-.29, ,»z) Zijne Verhandeling over den Almanak is nog op de Bibliotheek van Oxford voor handen, montücla zegt, tot lof „ van bac'o te moeten aanmerken, dat hij de dooling ontdekte, „ die reeds in zijn tijd, zo ten aanzien van de beweeging det „ Zon, als van die der Maan, in den Juliaanfchen Almanak „ geflopen was dat hij zelfs middelen voorltelde, om den- „ zeiven te verbeteren, doch welke ons niet bekend zijn > „ dat het ook zeer wel wezen kan, dat hij met de Verbeteraars van onzen Almanak, in het geen de beweeging der Zon aan gaat, dezelfde denkbeelden gehad hebbe maar echter „ geenzins, zonder nadere bewijzen,te kunnen gelooven, dat hij „ hun ook voorgekomen zou zijn in de uitvinding van het mid„ del, dat zij gebruikt hebben, ora het Maan- en Zonnejaar overéén te brengen." /. c., bladz. 130, 131. (n) Aan het buskruid hadt bacon ongetwijfeld kennis Hij befchrijft zeer duidelijk deszeifs zamenftelling, en het geweld, dat het, in brand gedoken zijnde, teweeg brengt; in zijn Opui Majus, p. 474. Ondertusfchen vermoedt de Heer plot, dat hii.  Ï24. BERIGTEN AANGAANDE ROGER BACON. derhand_^n den beroemden schwarz gelegenheid gaf tot de^omene uitvufding van dit buitengewoon ont logsmiddel. Schoon men deze waarheid bedreden heeft zoo hgt zij toch in de werken van roger men» Jnnr onze ogen waar men de zamenftehïng en werkmg Jan Sr fchnkbarende ^elfilandigheid duidelijk aangeweaS é?Z££T?T* hibben Iiem a,ti'd als hm voornaam, fte hoofd befchouwd, en doen dir nog Het is waar dat roger bacon zich met de verandering der metalen zeer_ bezig hieldt Co): maar, daar nog heden ten da*e op het emde der achtdende eeuw, ,„ het middenpunt der verlichting, in fp.it van alle Academiën, de/e bc achhjke arbeid weder opgezocht, door ene menigte kwakzalvers en halfgeleerde., gedreven, en door de voor. naamlre mannen vereerd en befchermd wordt wie zou het dan wagen durven enen monnik van de dertiende eeuw vooroordelen die de Chemie en talloze proeven thands nog met heboen kunnen vernietigen, als misdaden aan te tijgen? Ten minden, terwijl bacon met dezen arbeid bezig was, kreeg hij daar door tot zommige nuttige ontdekkingen en uitvindingen aanHd^g die men zich naderhand ten nutte gemaakt heefr. Her' zou zeer bezwaarlijk vallen, van den zinnelozen arbeid der hedendanglcbe Alchymisten hetzelvde te zegden Ziet daar ene fchets der bekwaamheden van d'en Monnik, rogkr bacon, van welken BOERHAvfe met eerbied fpreekt, en wien hij den bewonderings-waardigen DoEtor noemt q>). Zijn vurig en tevens va^t character dat bi) rampen zoo wel als bij zwarigheden o ibuiezaam was, wekt met minder bewondering, dan zijne uitgebreide kundigheden. Een groot gedeelte van zijne Schnvten ging ongelukkig verloren, of werdt door de Fran- hij, het geen hij dien aangaande gezegd heeft, uit het werk van een vroegeren Griekfchen Schrijver, marc genaamd, getituld de eompofitione ignium, hebbe ontleend, Zie montucu / c bladz. 199, li,o. > ■ •> Co) Zie rogerii bachoms Epiftola de Secretis artis & naturae: Hamb. 1618 , 8vo. CP) Een naam, die hem reeds door zijne tijdgenoten eeseven werdt. Zie Centur. Magdeburg. Centur. XIII. cap. 10. FABKicius, Bib/, med. & infimae Utin. T. I, p. 430 $  kort beriot aangaande salomon gessner. 135 Franciscanen verhrand; zoo dat leland met regt gezegd heeft, dat hij gemakkelijker de Sibyllijnfche boeken, dan de tituls van de werken van roger bacon zou kunnen opzamelen (^). (?) Verfcheidene van deze werken zijn nog onuitgegeven. Men vindt 'er enige handfch ivten van op de Leijdfche Bibliotheek; onder de volgende tituls: Secretum rogerii bachonis: de êleo antimonii. m de Similibus. Speculum Alchymix rogerii bachonis (diverfum plans ab impreffo). rogerii officia elementarium qualitatum. rogerius bacho, Anglus, de mirabili poteftate art is naturae. bachonis theoria de lapide Philofophorum. rogerii bachonis traftatus ckjmicus , confians libris duobus. v. Catal. libr. Bibliotk. publ. Univers. Lugd. Bat. p. 360, 364, 365, ?rto~. Ook zijn enige handfchrbten van zijne werken op de Boekerij van Oxford. Zie montucla, /. c, bladz. 130. kort berigt aangaande den persoon en de werken van salomon gessner. Naar het Fransch van den Heer de maijer, Met eenige aantekeningen en bijvoegzelen van den Vertaler, Salomon gessner was de zoon van jan conrad gessner , Raadsheer in den grooten raad, die in het jaar 1775 overleedt, en van jjther hirzel, dochter van salomon hirzël, die reeds in het jaar 1766 geltorven is. Hij werdt in het jaar 1730 geboren, In dien tijd hadt de  ï2ö kort berigt aangaande de Dichtkunst in Duitschland die achting niet, waar mede »j in Frankrijk en in Engeland vereerd werdt De Duurche Dichters waren toen bijna allen loontrekkend? hofnarren, alléén gefchikt, om de edele Duit%e„atte van dien tijd te vermaken. Men geloovde toen zéhj W %T aa"^e waardi-?heid v*n den Godsdienst te' kort deden, en dat een wijs man dezelven niet lezen kon. De onderwijzer van gessnku was opgevoed in deze vooroordelen d,e zoo zeer gefchikt waren, om den geest mt te blusfehen. Een gedicht, hoe fficnteiyk bet" ook wezen mogt, kostte altijd tranen aan den L«a opvoedehng, d,e het kort vermaak , dat hij in het lezeS van verfen gefchept hadt, duur betalen moest. Een» opvoeding zoo zeer ftrijdig met den fmaak en de neggen van den jongen gessner , hadt eenen zeer'ongeluk, kigen invloed op z.jn charaéter. Hij wilde liever in het geheel aan alle letteroefeningen vaarwel zeggen, dan zich op dezulken toeleggen, die hem teeenftoncfcn. Van hier d e lusteloosheid en zelvs die luiheid, die in zijn' jeugd in hem heerschten. Hij moest noodzakelijk werkeloos £te:t0t 1 2,lnJmeer gevorderde leeftijd hem van de leibanden van een dommen meester verloste: en de lusteloosheid , waar van hij eene hebbelijkheid verkreeen hadt, kon met anders als door gunffiger omftandigheden, ondergebragt worden. Allen, die hem in zijne eer, lte jongehngfehap gekend hebben, waren verre van te vermoeden, dat hij eens zulk een man worden zou. Te vergeefsch poogde men hem Griel-sch en Latijn te leren. „ Gij weet, fchrijvt hij, aan den Heer fueslin, , dat „ mijn beroep noit geweest is een lumftenaar te wordeir „ dierhalven was ik in mijne jeugd geheel en al zonder ,» eenige aanleiding. Zoo ik al, in mijne jonge jaren , „ eene gebeele menigte papiers bekladde, zoo was bet „ toch niets anders dan elendig fpeelwerk, zonder oog. „ merk of onderrigting. Ik moest dierhalven noodzake„ luk achter blijven, en daar van was het natuurlijk ge„ volg, dat mijn drift veel verfiaauwde («},*• Men ziet hier uit, dat gessner niet alleen tegen ziire flegte opvoeding te flrijden hadt, maar ook tegen ziine eigene laauvvheid. Hij was reeds in een' vrij ver ge. vor- ^ GESSNER'S Werken (Arnft. bij j. allart j7;ö), UT Deel, bladz. 347. ■*?  SALOMON GESSNER. 127 vorderden ouderdom, toen hij zijne eerfte proeven uitgaf. Het Herdersdicht,dat tot dus verre in Duitschland niet anders hekend was, als door overzettingen van uitlandfche Dichters, beg.n aldaar liefhebbers te vinden,en een zoort van voorkeur boven alle andere zoorten van dichtdukken te verwerven. Het was in deze denkbeeldige waereld dat gessner zich een' weg baande. Hij geloovde, dat men het hem dank zou weten, wanneer hij de zachte en onfchuldige genoegens van het huislijk leven, en de tedere aandoeningen der lievde en der genegenheid ('childerde. Dit voornemen was de uitwerking van een onverwachten naijver. Eene l'poedige omwenteling boezemde den Dnitlchers lievde voor de Dichtkunst in. Hunne Dichters lieten zich nu met toejuiching hooren: in het Noordelijk gedeelte verwierven haller en bodmer ; in het Zuidelijk kleist en klopstock eene algemeene achting. Geen LaiM is zoo vreedzaam, als het gelukkig Zwitferland; nergens kan men beter de vertroostende verdigtzels van de gouden eeuwen in waarheid veranderd zien (£); nergens vindt men een getrouwer afbceldzel van de oude herderlijke zeden; nergens kunnen de deugden en begaafdheden iemand veiliger tot een zuiver geluk, en enen onvermengden roem brengen. De roma. nesque tonelen, die door de verfchillende ligging der landdreek tusfchen Zurich en Rapperfchwil vermenigvuldigd worden, nebben de Zangers van Gcrmarije gelokt na de lachende boorden van den S/7, en van de Lmmat Cc\ Men zag hun iti de bosfchen , en op de heu. N * veis , (b) Verg Mooiïe, Tlefchouwing der Maatfchappij en Zeden in Frankrijk, Zwitserland, Duitschland , en Italië , II Deel, bladz. 38. , ., , (r) „ De rivier Limmat, uit den noordnjken uithoek van het Zurtchfche meir voortkomende, verdeelt de flad (Zurich) in 1 twee bijkans gelijke deelen. De ftad op eene zachte , fchuinte gebouwd, heeft een overheerlijk uhzigt over de ri" vier, In veele kromten door de valei fingerende, en over de ". fcho'one oevers van het meir boven dezelve — Doch hier ' moet alle befchrijving te kort fchieten ; eene aaneengefchakel. „ de rei van dorpen, koornlanden, beemden, en wijngaarden, „ ftrekt zich, meer dan tien uuren gaans verre, langs de vrucbt.. baare zoomen van het meir uit, tot dat het landfchap door v .. d«  IS8 KORT BERJGT AANGAANDE veis, die het meir omringen, bloemen lezen, welker verschhetd en kleuren gelijk waren aan die, welke deOuden vonden in de velden van Griekenland en Italië Zunch werdt het aangenomen Vaderland der Duitfché Zanggodinnen, en de Paraas, waar klopstock,kleist wieland , en vele anderen dien geest kwamen inademen.' die hun hunne onllerflijke werken inblies. Men kreeg hoop, van de gouden eeuw der Duitfché Dichtkunst te zullen zien herboren worden , die luisterrijke eeuw ,cie door de Minnezangers was ingewijd Qd). gessner liet aan kleist het landfchapfchilderen. het, fchetzen van de onbezielde Natuur, en de manier van sannazarius en de groot over: hij fchilderde met meer eenvouwigheid dan wieland, en overtrof klopstock in de kunst van bewegen , tot in de kleinfte nuances! Geluk de aarde den hemel toelacht bij het oprijzen van den morgenllond,zoo fchijnt zij ons toe te lachen onder het rijk en levenwekkend penceel van gessner. Hii beklom den hoogden top van den Duitfchen Zangberg in een tijd waar in zijne taal noch zoo rijk, noch zoo befchaayd was, als tegenwoordig. Hij was een Zwitler; hij fchreef in zijn Vaderland , waar de Duitfché taal bedorven was O); en men verwonderde zich in- tus- „ de keten fneeuwachtige bergen, die het van Glaris en Au. ,. penzel fcheiden, uit het oog verdwijnt." Aanmerkingen over den tegenwoordigen Staat van Deenemarke Rusland en Zwitferland, in brieven, (uit het Engelschj te Haarlem' bri j. van walre, 1788. bladz. 227, 228. (d) Een zoort van Dichters,die onder den naam van minne (ingaf, of gander oer iiebc in Duitschland bekend geworden zijn; en die, in de dertiende eeuw, onder de regering en befcherming der Schwabifche Keizers, aan welker hoven de wetenfchappen in achting waren, de Dichtkunst op eene loflijke wijze beoefenden. Doch met het einde van dit tijdperk toen deze edele kunst niet meer door de Grooten befchermd werdt viel zij in handen van lage rijmers, die üKriflttfanfltc genaamd' werden, en bi] welken zij alle hare edelheid en verhevenheid verloor. Zie j. m. schröckh's £ebrbud; bet flthjaimiie 2BeItëhe van grssner ontleden wil, dan zal men 'er belangrijke verdigtzelen, chara&erfchetfen die met oordeel ontworpen zijn, nieuwe Ichikkh'sren in vinden. Zijne taal is die der Bevalligheden Geen trek te veel, ofte weinig. Zijne Zangder is gelijk aan eene zedige maagd. Zelvs e^ne Vestaalfche Non zou de Min mogen horen, die gkssner gefchapen heeft. Zijne Faunen verfchrikken de j u« dge fchoonheden 'niet. Zoo hij zomtijds den luim van stbrne en la fontaine heeft, hij bedient zich echter nimmer van hunne vrijheden. De drengde oordeelkundige vindt nerr gens eend gaping aan te vullen, nergens eene wending te berispen , nergens vernuftiger uitdrukkingen in de plaats van die te' dellen , welke de Dichter gekozen heeft. Men denkt gemeenlijk, dat het Herdersdicht ééntoonig en zeer bepaald is; maar, wanneer men de werken van gessner leest, dan bemerkt men, hoe uitgebreid dit zoort van Poëfie wordt, en hoe zeer de gedaanten van hetzelve zich vermenigvuldigen, daphnis is eene herderlijke Roman, die niet minder fijn of naïf is , dan dé kleine Roman van longus; en die dezelve verre overtreft, in verfcheidenheid van beelden, en belangrijkheid van fchikkingen. Zijn euastus en evander. en alcimna zijn dichtdukken, die Ieren en treffen door den drijd, die 'er in heerscht, tusfchen de waereld en de .Natuur. de eerste schipper veréénigt de zachtde Wijsbegeerte met den glans der fchitterendde betovering. Onder de pen van gessner. brengen de ijzehjkde tonelen meer eene aangename treurigheid voort, dan vrees en verfchrikking. Deze is de indruk, welken de taferelen van den zondvloed , en den dood van abel nalaten. Dit laatde gedicht is een Heldendicht, dat , op eene treffende wijze de majefteic van den Godsdienst, en de eenvouwigheid van het herdersleven vèrëenigt. Hoe vele bevallige beelden vindt men niet in zijne idyllen! „ Deze Idyllen," zegt hij, „ zijn de , vruchten van mijne aangenaao.fte uien. Want het is een van de heuglijkfte gedeldheden, waar in ons de verbeeldingskracht en een bedaard gemoed brengen „ kunnen, wanneer wij9 door middel van deze, uit ón5, ze tegenwoordige zeden , in de oude gouden eeuw. i. deel. mengelst. n. 3, I j> ons  I30 kort berigt aangaande „ ons kunnen te rugge plaatfen. Alle fchilderijen van „ ftille rust en van zagt ongeftoord geluk moeten luiden „ van eene edele denkwijze behagen, en daarom beha,, gen ons de tonelen, die de dichter uit de onverdor„ vene Natuur te voorfchijn brengt,om dat zij dikwijls, „ aan de heuglijkde uren, die wij beleefd hebben, ee,, nigztos gelijk fchijnen. Dikwijls fcheure ik mij los uit de dal, om naar eenzame oorden te vluchten, dan „ ontrukt de fchoonheid der Natuur mijn gemoed aan „ de walging en onaangename indrukken , die mij ver„ volgden. Geheel verrukt, geheel en al gevoel voor „ hare fchoonheid, ben ik dan gelukkig, gelijk een her« der van de gouden eeuw , "en rijker dan een' Ko„ ning (ƒ)." Men ziet, dat hij fchi!dert,het geen hij gevoeld heeft, en dat zijn hart aandeel hadt aan de voortbrengzelen van zijn vernuft. Van hier, dat hij zoo weinig gefchreven heeft, en dat hij in zijne werken iets charadteridieks heeft ingedrukt, het welk men te vergeefsch gepoogd heeft na te volgen. De beroemde ramler heeft dezelven in verfen gebragt; maar zijn arbeid heeft bewezen , dat gessner zelvs in onrijm den hoogden trap van welluidendheid heeft bereikt, en wel van die welluidendheid, die het meest aan herderszangen eigen is. diderot is een weinig gelukkiger geweest in 'het overzetten der zedelijke Vertelzels en Idyllen van gessner in het Fransch; maar men vindt echter in zijne vertaling niet meer die beminnedjke eigenaartigheid , die opkomende fchoonheid, die bevalligheid, die in het oirfprongelijke uitblinken, en die voortgebragt zijn door de kieschheid eener onnavolgbare fchildering. Men moest, om de Natuur even als gessner te 1'childeren, zonder van zijn model af te wijken, haar, even als hij, hebben weten te voelen; men moest haar, even als hij, van nabij gezien , en haar zoo waargenomen hebben, gelijk de Duitfchers haar weten waar te nemen, met vermaak,en zonder afgetrokkenheid De Duufchers zullen het altijd van de Franfchen winnen in de Herderszangen en het Landgedicht. Zij vinden in hunne deden eene mindere mate van die vermaken", (ƒ) Voorreden voor zijne Idyllen, of voor het derde Deei Zijner werken, bladz. III.  SALOMON GESSNER. I3E ken, die in Frankrijk zoo verfcheiden, en zoo aanlokkelijk zij ; en zij hebben meer v^u die fchoonheden van het Land, welker fchildering zoo veel belai.g wekt Het verblijf op het Land bekleedt t ij hun de plaats van de operas en cotreedicii; men ziet dat z*j zich vervelen in de Schouwburgen, die men in hunne deden vin U, en die ook, in de daad, noch de aanlokkelijkheid, noch de befchaavdheid van de onzen bezitten. Ook maken zij veel werk, en meer dan wij, van alles, wat haar die fchoone en eenvouwige Natuur weder voor den geest kan brengen, die zij zoo dikwijls en zoo van nabij zien. Jvlisfchieti moeten wij hier uit de reden adeiden, van de voorkeur, die de Duitfchers boven ons aan de Engelfchen geven (g). Het valt hun gemakkelijker aan de laatllen gelijk te worden. Een ronde hoed , een paar laarsfen, een rok met knopen, een vaste fmaak, en eenvouwige zeden maken alle de kosten dezer gelijkheid uit, die zeer goedkoop te verkrijgen is. Men ziet fchielijk af van iets, waar in men zeer bezwaarlijk dagen kan, en men krijgt een afkeer van een model, dat men niet na kan volgen. Daarenboven de eigenlievde der Duiilchers, die door de Engell'chen meer gedreeld, en door ons zeer beledigd wordr,is eene van de voornaamfte oirzaken, welke de verwijdering der beide natiën in alle opzichten bevordert. De Franfchen moeten op hunne beurt het Herdersdicht aan de Duitfchers afdaan om dezelvde reden, waarom zij ons wijken in alles wat fchitiert. In plaats van hunne Herderszangen door onze overzettingen te verfraajen, beroven wij dezelven van de natuurlijke fchoonheden, die haar eigen zijn. Men behocvt alleen maar halleu. en wieland in de beide talen re lezen, om te voelen, hoe veel zij in de onze verliezen, gessner is misfehien de eenigde , die in onze overzetdug zoo min mogelijk verloren heeft. Dit geluk heeft hij te danken aan de volkomende zuiverheid van fmaak, waar van hij doordrongen is, en die, om zoo te fpre- (g) „ De fmaak onzer natie is die der Engelfchen. Men ziet „ zulks duidelijk aan de overéénkomst, die 'er is ten opzichto „ der geestige werken, der tooneelpoëfie, en der dichtkunst, zo wel in de eigenlijk zogenaamde gedichten, als in romans, „ zedelijke vernaaien, enz. " j a hermes , ^^/«V Reist van piemel naar Saxen, 1. Deel, bladz. 145. \ a  132 kort beriot AANGAANDE fpreken, de voortbrengzelen van het eene Land in het andere naturalifeert. gessner heeft de Natuur zoo getrouw gevolgd, dat zijne overzetters zich zomtijds in de onmogelijkheid bevonden hebben, om haar op eene andere manier te fchilderen; en zij hebben haar nauwkeurig in hunne werken overgebragt, zoo dikwijls zij zich vergenoegd hebben, met gessner letterlijk over te zetten. Het was deze getrouwe navolging, die, na hem tot een' dichter gefehapen te hebben, hem tot een' fchilder vormde (h). Hij maakte toen van zijne fchilderijen zoo wel Idyllen, als Idyllen van zijne fchilderijen. Hij fchilderde dezelvde Landdreek bevallig, welke hij eerst zoo bevallig bel'chreven hadt. In zijn' reeds aangehaalden brief over de Lanafchapfchilderkunst, gefchreven aan den Heer fueslin (/') , Schrijver der gefchiedenis van de beste Kundenaars in Zwitferland, geevt hij rekenfehap van de middelen, die hem hebben doen Hagen in een' kunst, waar van hij, toen hij reeds dertig jaren oud was, de eerde regelen nog niet verdondt; maar hij ontveinst niet de hulp, welke hem de beoefening der Dichtkunst heeft aangebragt. „ De Dichtkunst," zegt hij(k)> „ is de ware zuster van de Schilderkunst. De Schilder ,, late dierhalven niet na de werken der beste Dichters „ te lezen. Zij zullen zijnen fmaak en zijne denkbeel„ den verfijnen en verheffen, en zijne verbeeldingskracht ,, met de fchoonde denkbeelden verrijken. Beide fporen ,, zij het fchoone en groote in de Natuur op, beide „ handelen zij volgends dezelfde wetten. Verfcheiden„ heid zonder verwarring is de aanleg van hunne wer. „ ken, en een fijn gevoel voor het ware fchoone moet „ beide in de keuze van elke omftandigheid en van ieder „ beeld, door het geheel leiden. Hoe veel kunüenaars „ zouden met meer fmaak edeler voorwerpen kiezen ; „ hoe meenig dichter zou in zijne fchilderijen meer „ waar- (/z) En niet alleen tot een' fchilder, maar ook tot een' bekwaam plaatfnijder. Zie björnstahl's Riize door Europa en hes Oosten, V Peel, bladz. 10. (2) Of rÜESzu, zoo als hem bjöunstahl noemt, V Deel, bladz. 10, daar men ook eenige berigten aangaande dezen kunftenaar vindt. (#) cessner's Werken, III Deel, bladz. 965.  SALOMON GESSNER. 133 waarheid, meer fchildering in de uitdrukking hebben, " zoo hij de kennis van die beide knnflra meer veree" ni"de (l) enz." Maar bet is met alleen de Dichtkunst, die hij den Schilder aanprijst, hij wil ook, dat hij de beoefening der Mufiek, en van alle andere fchoonekunften, met de Schilderkunst vereenigen zal, .He* is niet zonder oogmerk, dat de Grieken alle de Zanggodinnen te zamen gevoegd hebben, als tot één gezin behorende. Dat de ftof en de gereedfchappen ver chdlende zijn, doet niets af: het fchoone is evenwel het gemeen doei van den Dichter en van alle andere kunftenaars- dit denkbeeldig fchoon zweevde onophoudelijk voor 'het oog en de verbeeldingskracht van gessner (»> Wanneer wij nu hem, dien wij tot dus verre als dichter en fchilder befchotiwden, ook als mensch belpieeelen, dan worden wij verrukt zoo wel door zijne deugden, als door zijne vermogens; en tevens overtuigd,dat niets meer den fmaak voor het goede inboezemt , als het eevoel van het fchoone. Als vriend, als echtgenoot, als vader, als regent, als burger, ziet men hem altijd in bet zactitfte licht geplaatst. Gelukkig m zijn huislijk leven, bezat hij de hand en het hart van haar (»), (l) Men kan hier mede vergelijken een Stukjen, dat in het Meneelwerk van de Nieuwe Algemeene Faderlana'fcae Letteroefeningen, I Deel, N. .4, bladz. 619 en vervolgeus, geplaatst is, getkuld Vergelijking van de Dicht- en Schilder-kunst, ten «Lichte van het hartroerende; en de Verhandeling van, den Heer brenger a buandis over het verband tusfchen de Dicht, en Schilderkunllige Naarvolging, In de Prijsverhandelingen van het Genootfchap Kunst wordt door arbeid verkreegen,lil Deel, bladz. 5S, en verv. . , (m) „ Het ideaal, waar naar de kunftenaar werkt , is, of de werkelijk aanwezende Natuur, of de verbeelde denkbeeldige " Natuur, of eene gantsch eigene fchepping,waar toe flegts de " ceringfte ftoffen uit de Natuur genomen zijn. In het eerfte " geval is hij een navolger der Natuur, in het tweede geval een navolger der fchoone Natuur, en in het derde geval een " Schepper, erokes is een navolgtr der Natuur, gessner een " navolger der fchoone Natuur, milton een Schepper. riedel, Theorie der fchoone Kunften en Wetenfcaappen, 1 Deel, blaf«S tumTH heidecger, dochter van hendrik heidegger, lid van den geheimen Raad, die in 1763 «erf, en van susann* X 3 wül  *S4 kort berigt aangaande aan wie hij te voren zijnen daphnis hadt opgedra*er die hem alle z,,ne zichre taferelen als het ware halMn* gegeven en d.e aan hem fchreef (o): „ Hoe» gi ku£ " zl Kie'r t b,ijWn' d3ar dC k"te «SSS " k) 1>;f , begeeng om te zien , hoe het geboomte " r™ ' ,e" hce,de ve,',en zich ^Ptooien? Kom toch " Z %^Tv °P ■?* Land' « zuit * lente „ -Mi, en mij. Zoo gij nu niet komt, zal ik zeer boos " Z U ^/iT' k ben het rceds halF- Mevrouw n S "eft^^iS' 1" *J! eeJ"en DAPH™ gefchreven hebt: " vW ;3Vtemtyadéaée Heer! ik mag daar niets " S/"tIl! Gl' hebt venwel gezien, dat mij uw * ge rif Z^pUI,,le e';H beW ^bbe;' ik zingJ Set „ gedurig Hoe rm ! (zegt de Vrouwe van *♦*) aii " ffineérT- u ^ de meerl ^ " ï f l uLaatSt Z,°ng ,k het biJ de" ™nefchijn, * Maar He v p"i 'It*?* 'er recht vro,'jk onder.' " ftZrZll: " h'efude Nachte^l aan; en toen moest " 1, 7 zw"«n,hoe gaarn ik ook mijn'eigen'zang " i°nre,n- K°m ' IZOnder fom ^"'^anden donder? „ dag ik zal u tegen den avond in het groen prieel af- " lEta?,* T b™9 v00ra' u'ae" dapLis m'ede of „ anders beu ik mijn leven niet meer uwe Vriendin " gessner andwoordde haar: „ Wie zon het hart heb" Hipr'?^ zjllke bedreigingen ongehoorzaam te zijn? „ Hier hebt g,j, den daphn.s, en dat zelfs gedrukt en „ het andwpord ojMwen briefis teffens eene opdragt " \? k°n ik hem anders °Pdra^n dan aan ü? " is en daaïï " Két al,™r plegen ,, is, en daar .k ja, ,k moec het b_J^ „ daar & het aan u alleen zal te danken hebben, indien i, gij er dc hèfde „aar 't leVen in gefchilderd vind h „ wanneer ik aan piiyllis dacht, dan dacht ik aan V' „ en jk was dan daphnis, Gelukkig viel mij jn den " ÏZ'a " k,eine" R"man te fch.ijven; het was mij " L -j cee" 3angeTiame droom, die mij uwe afwezend„ ne»d lomwijlen draaglijk maakte. O heuglijke ooi en. „ blik- Muller. Hij verwekte bij hsar vijf kinderen, drie dochters en twee zoom. Zijne beide zouns, en ééne van zijne dochtert overleven hem. ' .0) Deze brief is met h?r andwoord, vóór den tjaphnis, cf ▼oor het tweede Deel van gessnir'ï werken gedrukt.  salomon gessner. Ï?j blikten wanneer ik mij dus wakende in den droom " bij' u verliezen mogt! Maar Mevrouw n. heeft ge" klapt lk had haar zeer ernttig verzocht, u mets te " zeegen. Jk zou 'er niet langer een geheim van ge" maakt hebben; ik meende het u voor te lezen, zonder u te zeggen, dat ik het zelf gemaakt hadde, voor " dn ik eerst uw onzijdig oordeel daar over zou ge" hoord hebben: en dan had ik teffens de gedachten " van alie kunstkenneren vernomen. Overmorgen, welk " een vreugd! overmorgen zal ik bij u in het groene " nriëel fjfi. en u.en de lente mogen zien. Maar ver" éeet toch niet, dat een Opdragtbrief eenige honderd !' kuschjens waardig zij. Vaarwel! Ik ben." Oo een' anderen tijd fchreef hij haar: „ Dit, dapiins ' dit aüeen belone mijne liederen ; dit zij mijn *' roem, dat mij, aan uwe zijde, uit uw vriendelijk oog " goedkeuring aanlache. Dat hij, die zoo gelukkig met " is als ik, zich verheuae met het denkbeeld, dat hij " met zijne zangen den roem der laatfte nakomeling" fchap zal verwerven. Zij mogen bloemen op zijn " graf ftroojen en groenen lommer over zijn ontbonden li ftof henen planten (p)." * Zijne echtgenote bezat, bij de zeldzaamfte fchoonheid de zachttle zeden, en den innemendften aart. Hij hadt in haar eene Vriendin gevonden, die bezorgd was voor 7ün' eer, en die met een' kiefchen fmaak , en een verlicht oordeel begaafd was. Hij was daarenboven gelukkig door zijne kinderen, onder welken één is, die hem ho°0d gaf van eens een beroemd Schilder te zullen worden en die zich thands te Rome bevindt, en zich in de Scholen der beste meesters van Italië vormt. Die zijne werken gelezen hebben, zullen gemaklijk geloven, dat hii in den fchoot van zijn gezin zijn huislijk geluk genietende, vergeleken mag worden met eacine , een om. meaang doende met zijne kinderen, en een nodiging van het hof afilaande,om met hun een' karper te eten._ gessner bezat dezelvde teergevoeligheid en goedaamgheid. Hij was droefgeestig van aart; maar zijn gelaat ontfronste zich bij het fpelen zijner kinderen. Hij bragt 111 de zamenleviiig die welmenende beleefdheid mede, die zoo zeldzaam, en zoo eerwaardig is; en op die Soqratifche ga5t« O) gessher's werken, III Deel, bladz, 2, 3, 1 4,  n<5 kort berigt aangaande ge boérterijen, die als bij giü^^^0^ Zijne taal was levendig en fterk • murTa . met wien hii zich onderhieldt kenneTfn tJ ™oest ben' ne omzichtigheid om'renrvreemdKn b,en]Irinen- 7A' .chngheid/en hier door en'Too ; g»* ?d hij in hun «zelfchap eene fliive h^lZ? de befchriiving mijner ReiVe L ,, v • r'. Ik, heb dn m gemerkt, ik kon 2?ric^£^£*2S T' zoek aan otWMER te geven TZ2\Ï , ^ be" mogelijke eeuvóuwigbeid van opffi h^ln de hoogst geloven , welk een gevoel "en WtP ■ Z0U me£ zemt, wanneer hij zich mer pppp on» inboe, dekt.' Mae vele Snfchw^to ïLT*?* *èdigbeid be' hen een Dichter! Maar CE sSnT V^*"5 lk zich zeiven aan; de Faam S?heS ,7"^ " e'S Va" hadt nier nodig te zegge? «lift zelve, Roeken: hi Een van de oawm^ZS *A,■ T.■ rseenebest-regerin»"^ v°"rde,e" van een' Ge¬ talenten het boogft waardeert^cfï?* deu*den ea heid leiden aldaar zonder ffi' g6me en de braaf' waardigheden. Men nTe5it 7jZöl\T de ,,0"*'le gessner de helft van 3 even inh ? n°Ven ' Ha dat den Staat heeft doorJebriSt Hii «*• ambte"-van üd van den grootenfe,8 in ? h? '?65 Raad. In ,7Ó8 kr'eg bi hê? n de" k,eil en iMr/a»^ en m SS?*?™Sfe^W^P van Wad***, bij de /rad Zurïch ^ ^h^' * wateren werdt hem in i £ „Lh"" °p*icht over de voor zes jaren verlengd 7 gedragen , en i„ 1]8j nitïrlb^at^eSL^ÏÏ1 Mihij 3* fret de Yan één eenig Xï^^S** zich *** drangredenen hoe ook genald "bn ™ ?.«", geene „ bezoeken," fchreef bij mH "wan ik " Dlet k°men 'J ""J» „ want de moet na den „ Raad." besiet? SS SniS ^ienïT ^ G^ fck|g "gaat niet ïgemeen d00r ^ naam Bte' °f dez*  salomon gessner. 137 „ Raad. * De klok riep hem, die heilige klok , die nimmer te vergeefsch voor hem lloeg Buiten den Raad vondt hij nog'gelegenheden, om zich voorzichtiglijk, en zonder veel gerucht te maken, van zijne verplichtingen te kwijten Zijn hart was vervuld met lievde jegens het Gemenebest. Hii nam een levendig aandeel aan het geluk en de eer zijner medeburgers, en hij moedigde hun allen aan, die aan zijn Vaderland eer konden aandoen. De jonge fischkr is de laafde geweest, aan wien gessner, kort voor z*jn' dood, proeven gaf van zijn' ijver voor hem, van zijn' zucht om hem voor te ftaan, en van zijne hoogachting. De Keizerin van Rusland, de onfterflijke cathaiuna II, gaf aan gessner, ten bewijze van hare achting, een' gouden medaille ten gefchenke. Alle vreemdelingen, van welken rang en van welke natie zij ook waren, Vorflen, Staatsdienaars, Overheidsperfonen,Dichters,Wijsgeren , Rusfen, Franfchen, Engelfchen , Duitfchers, Ita. lianen , gaven hem onophoudelijk andere, niet minder vererende, bewijzen van hunne bewondering (r). Men dacht, dat men de reize door Zwiiferland maar half volbragt hadt, wanneer men gessner. niet hadt gezien, wanneer men niet een van zijne landfchapjens, of zijn af beeldzei hadt gekregen , het welk men dan als een kostbaar kleinood bewaarde. Men ging hem zelvs tot op het eenzaam veld toe opzoeken, „ waar hij gelukkig ., was, gelijk een herder van de gouden eeuw, en rij,! ker dan een' Koning (f)." Hij is aan de letteren , aan zijn Vaderland, en aan geheel Europa door eene beroerte ontrukt , den aden Maart 1788, in den ouderdom van 58 jaren. Zijne medeburgers zullen buiren twijfel niet in gebreke blijven , om aan de ïiakomelingfchap het leven van dezen eerwaardigen Dichter, waar van te alleen maar eenige algemene trekken gefchetst heb,.aan te bieden- lk heb hem genoeg gekend, om hem hoog te achten, om hem te beminnen, en om zijn' dood te betreuren; maar evenwel veel te weinig, dan dat ik denken zou, dat dit berigt voltij) Verg. Aanmerkingen over den tegenwoordige» Staat van Deenemarken, Rusland en Zwitserland, bladz. 031, 209. jjjörRstahl Reizen, V Deel, bladz. 9 (t) GEssHti's werken, Voorreden van het III Deel,bladz. IV. 1 5  I?8 KORT BERIGT AANGAANDE voldoende zou zijn. Het lot hadt ons beiden op een' verren af (tand van eikanderen geplaatst, zoo dat wii niet anders, als op verre afftanden van tijd, met eikanderen briefwisfeUng konden honden. Ik neb hem gelezen" als den Dichter en den Schilder der Natuur, met dil waarheid en eenvouwigheid, welke mij toefebeen hem te voegen: anderen zullen hem bezingen, die zich bij zijn Vaderland en bij de Zanggodinnen zoo verdienftelijk ge. maakt heeft. Ik ben in verzoeking geweest, om met een van zijne landgenoten (*) uit te roepen: Heu cecidit, cecinit qui primi funera f rat ris! Qtiis, rogo, gessnibi funera ma/la catiet ? Maar ik hoor,dat men hem in Zwitferland niet alleen met hjkzangen heeft vereerd , maar dat men hem aldaar ook een gedenkteken zal oprigten. Dit gedenkteken, dat op een van de fchoonfle plaatzen der waereld (laat opgengt te worden, zal tot een perlpectif dienen op eene openbare wandelplaats; in het gezicht van twee rivieren de Sil, en de Limmar. Doch dat men 'er geen trotsch praalgraf van wachte, geen' prachtige pyramide, geen' langen obelisk, die den reiziger zoo koud laten, als het marmer, waar uit zij zijn opgerigt. De gedenktekenen der overwinningen van [Murten of, naar de Franfche uitfpraak] Murat («;, van Motgatten (?) , van Noestels , van Sempach , die de kluisters van Zwitferland verbroken hebben; de eretekenen van wille m C) p. braunstein, van Lucern. fV) Het leger van kakel, Hertog van Bourgondië, dat deze ftad belegerde, werdt in het jaar 1476 door de Zwitfers verhV gen. Niet verre van den weg, minder dan één Engelfche mijl van IVTurat, vindt men een klein gebouw vol menfehen-beenderen, die gezegd worden het overfcliot te zijn der Bourgondiërs in dien flag gefneuveld. Men leest 'er verfcheidene opfchrivten. Twee van dezelven heeft moore ons medegedeeld, Befchouwing der Maatfc'/appij en Zeden in Frankrijk, Zwitzer/and, enz. II Deel, bladz. 12, 13. O) Hier werdt leopold, Aartshertog van Oostenrijk, die met 20000 krijgsknegten in Zwitzerland was ingerukt, m het jaar 1315 door 1300 Zwitzers geflagen. v. bunomis nou ad cluverii /«• trod. in Geographiam , p. 142.  salomon gessner. *39 1em tell M en van wenkelried, die de eerfte Verlosfers van Hetzelve geweest zijn, ztjn zonder weitlche pracht en in een' zedigen fmaak opgengt. hen Heenhoep 'of een nni'pial dienen dikwijls tot gedenktekenen van de heHrijkfre gebeurrenisfen voor deze kinderen der Vrijheid. Het praalgraf van gessner zal weinig kosten; maar het aanfchouwen van hetzelve zal in de ziel van den reiziger eene zachte droefgeestigheid doen overgaan, overeenkomltig met het gevoel, dat de werken van den Dicluer inboezemen. D-- opregtlïe tranen zullen dit eenvuuwig en fciilderachug gedenkteken vereren ; een gedenkteken, dat zoo duurzaam wezen zal, als de Schnvten van gess-ner, en de werken van dien beroemden kunllenaar , dien de burgers van Zuncn in Frankrijk hebben opgezocht, om hunne hulde te vereeuwigen (*). HDU- (V) Wen vindt op verfcheidene plaatzen van Zwitzerland gedenktekenen van dezen waardigen voorüander der Zwitferfche vriiheid. In het tuighuis van Zurich toont men nog zijn' boog, en in dat van Bern zijn nfbeeldzel. Zie bjürn:tahl, /. c., 111 Deel, bladz 175, Aanmerkingen over den tegenwoordigen Staat van Deenemarken. Kus/and en Zwitzerland, bladz. 230. Zijne gefchiedenis is bekend. Ik kan ondertusfchen niet nalaten hier over te nemen de fchoone plaats van moore, die, bij gelegenheid van de befchrijving van het tuighuis van Bern, aldus van hem fpreekt: ., Nieis trof mij zo zeer als de afbeeldingen der „ dappere Zwitzers, die eerst de wapens tegen de dwinglandij „ aangordden, en die van willemtell, hier verbeeld, als mikkende op den appel boven 't hoofd z'jns zoons, lk befchouw" de deeze met eene gemoedsontroering, veroorzaakt door de '„' omftandigheden der gebeurtenisfe, niet door de kunst der af„ beeldinge: want ik zou, op dat tijdftip, het keurhjkst frand„ beeld, 'ooix van Keizer augustus vervaardigd, met den nek aangezien hebben. Voorwaar geene Charac:ers hebben zo veel regts op de verwondering en dankbaarheid der naakomelingfchap, " als die hunne landgenoten bevriid hebben van bet knellend juk „ der dtfinglandije. En of alle de bijzonderheden van tell's ge„ fchiedenis waar dan verdicht zijn, de mannen, (wie zij ook „ mogten weezen .) die hunne medeburgers opwekten en aan„ (poorden.om zich van de Oostenrijlifche Overheerfcbingteont„ heffen, verdienen aangemerkt te worden als liefhebbers van hun „ Vaderland; ongetwijfeld gedreeven door dat beginzel zo dier„ baar voor elk edelmoedig hart, de geest van Onafhanglijk„ heid." (*) De infehriiving voor dit gedenkteken van gessner is alleen  14° kort berigt AANGAANDE houdon, die zoo veel ijver betoond heeft, om de trek ken van voltaire uk re drukken; en wiêns betel aan' America Washington, en aan Parijs la paiiette «• geven heeft, deze is het ook, die in een vernuftJ Z' nebeeld aan den nakomeling vertonen zal, wat g^L/d geweest is: de Faam, die nimmer rust, en wier milde handen hier en daar kroonen en laurieren laten vallen zal, aan de vreedzame boorden van den Limmat her. gedenkteken van gessner ziende, zich aldaar een'* w.il ophouden, en op hetzelve afdalende het met een' vai hare kroonen verfieren. Dit zinnebeeld, dat geheel en al dichterlijk is , drukt getrouwelijk het denkbeeld uk van allen, voor wien de gedachtenis van gessner dierbaar is. lk wenschte, en mfsfchien is deze wensch reeds vervuld ik wenschte dat het opfchrivt te kennen gaf hoe veel zorg de Zanggodinnen hadden behoren te dra' gen voor den Dichter, die alleen voor haar heelt geleevd. Indien ik met deze taak belast was, ik zou de ze dochters des hemels ondervragen; ik zou haar zeggen: o ■ Veftrum eraf, o Mufe, proper anti obfiflere morti , Duraque divino fleüere fata fono. Vos decait vitam tongum producers in avum Vati, qui veftros auxit honore c hor os; Et tu, Phcele pater, vacuam depone pharetram, Frangt arcum, imhelli projice tela manu. Si leen door de burgers van Zurich gedaan, welke daar toe gene vreemdelingen hebben willen toelaten. Deze uitfluiting verdient onze loffpraken. Zonder twijfel zal deze ïnfchrijving groot ge. noeg zijn, om den kunfïenaar in (laat te Hellen, tot het leveren van een meesterftuk, zonder door de bekrompenheid van de prijs beperkt te zijn. Men heeft het marmer gekozen. Ik geloof, dat de aanbieding van den Heer houbo.n , om bronze te gebruiken, aannemelijker geweest is. Dit zou minder kosten • en daarenboven is de Heer houdon de eeniglte onder onze bel roemdfte kunftenaars, die in bronze werken kan. Zijne werkplaats is 'er ook zeer toe gefchikt, en zijne voortbrengzelen hebben hem reeds met deze nieuwe bewerking gemeenzaam ge.  SALOMON GESSNER. 14) Si nequeant hac arma mos defendere Patés, Projice tela manu, jam nihil ijla valent, Abjice & hcrbarum fuccos, lijmphasque falubresi Et medicos cantus, fi nihil ifta juvant. Maar deze luisterrijke taak is reeds volbragt; de overleden Dichter is reeds op de eenvouwigfb en trerrendtte wijze vereeuwigd. De Duitfché Dichters, die in hunne taal de gedachtenis van dezen hunnen medeburger vereerd hebben, zijn de Heeren lavater , wiff, veith , escher, pestaluïZ, sciiulthess, wolf f, en anderen. Men vindt in de Zwitferfche hymnen veel gelijkformigheid met die der Ouden. Ik zal hier de kortfte en de treffendfte overzetten van die Idyllen, waar m de medeburgers van gessner hunne droefheid over zijn verfcheiden hebben uitgedrukt. é Dï DOOD VAN GESSNER. . Idylle. Goede lijda! keer te rug, leg uwe gekleurde linten af, ontbind uwe hairen, en maak een krans ' van cypresloof! De Zanger van onze oorden is niet " meer! Ga weenen met uwe gezellinnen; en,wanneer " de Maan van achter het dennenbosch oprijst, kom dan met haar op de weide, digt bij het woud." Zoo fprak philon tegen lijda. Het beminnelijk meisjen bleef Hom; hare blaauwe oogen zwommen in tranen; tranen rolden over hare bleeke wangen. Zonder iets aan den Herder te andwoorden, keert zij weder, om dit droevig nieuws aan hare gezellinnen bekend te maken. De geheele landftreek werdt op hetzelvde oogenblik in droefheid gedompeld. De (temmen der jonge herderinnen lieten zich niet meer horen; de fluit gaf in het geheel geen geluid; men hoorde niets anders als bij tusfchenpozen het geblaet van een verdoold lam. Gezeten aan den boord der rivier , die het woud doorfnijdt , vlechtten de herderinnen in ftilte kransfen van cypresloof. _^ De  14.2 de dood van gessner, idylle» ' De da* w» Ml, de nacht nog ftiller: aangelokt door deze plechtigs fhlre verlcneen de Maan ter 4e ter uur Met l.joA kwamen op de weide, met een' langzamên tred, dwars door de oude eikenlaanen, de herders en herderinnen. De vogeltjens zwegen en dorsten niet vlie gen; het blaadjen bleef onbewegelijk; en de beek vloei, de zonder gemurmel. Deze treun> plechtigheid was een heilig feest voor alle wezens. philon. „ Zijt gijlieden allen hier?" ,, Ja!" andwoord ien zij allen. philon Volgt mij in eene goede orde; laat ons „ deze gladde deenen nemen, laat ons dezelven onder „ die oude eiken brengen, die met mo.vch bedekt ziin „ en daar een altaar van dezelven bouwen." ' Zij volgden hem allen in diite, en in weinig tiids was dit eenvouwig gebouw voltoojd. philon. „ Plaatst uwe kransfen van cypres op het „ altaar, en laat ons dezelven, ieder op zijne wiize . „ toewijden. 3 ' „ Ik wijde de mijne aan den weiluidenden Zanger van onze oorden. " ° „ Ik offer de mijne," zeide cleon, „aan den vriend „ der geestige Scherts. " „ Ik de mijne," zeide aegle, „ aan den wijzen en „ aan den gevoeligen gessner." „ Ik geef deze," zeide thfis, „ aan den menschlie„ venden regent, aan den waren volksvriend, aan den „ vaderlandminnenden burger, aan den getrouwden ,, vriend, aan den tederden vader, aan den besten echt„ genoot.' lijda naderde op haar' beurt: Ik wijde mijn' krans "' zeide zij, „ aan den deugdzaamften. ..." en, haar met tranen bevochtigd gelaar met hare hairen bedekkende, wierp zij zich neder voor den altaar. Alle de anderen deden hetzelvde. Men zweeg. Toen werdt 'er eene ligte aardbeving in de gantfche landftreek gevoeld; en deze ftrekte ten getuigenis van het  de zon en de wolken. I43 het aandeel,dat de Natuur nam aan het verlies van haar' meest begunftigden Dichter. De rei van herders en herderinnen keerde in dezelvde orde weder: een ieder ging weenen in zijn* veldhut; een ieder wendde , in het henengaan, nog zijne met tranen bedekte oogen na-het zedig grafteken, dat zij, met eene droefheid die eeuwig duren zal, aan gessner hadden toegewijd. * De Lezer zal zonder eene aangename vertedering deze Idylle niet hebben kunnen lezen, welke ons erinnert aan die treffende eenvouwigheid der oude gezangen, waar van de Grieken ons voorbeelden hebben nagelaten, die al te zeldzaam zijn nagevolgd. de zon en de wolkïn. Eenige nijdige Wolken verzwoeren zich, alle hunne krachten aan te wenden, om de Aarde van het licht der opgaande Zon te berooven. Als bergen drongen zij zich te zamen, en onze Planeet werdt in de daad eenige uuren verdonkerd. Maar naauwlijks daalden op den heeten middag de flraalen der Zon loodregt j neder, of de Nevelen verdweenen , en verbergden zich befchaamd in de dalen. Zoo treedt gij eens eindelijk helder te voorfchijn, Deugd en Onfchuld! wanneer de Boosheid u lang genoeg bedekt gehouden heeft. ANEC  I44 ANECDOTE van Dr. johnson. Doftor johnson werdt. op zijne bekende reize door Schotland, van zijn' vriend en bewonderaar, james boswell, den Schrijver der Gerchiedenis van Corlica begeleid, boswell gaf zich alle moejte, om zijn' vriend al her merkwaardige in zijn Vad-rland te tonen, en bragt hem, na zijne terugkomst uit de Hooglanden , in de beste gezelfchappen van Eünburg, waar "hij met robertson, blair , FERousoN, en andere waardige mannen bekend werdt. Lord auchinleck, boswell's vader, was even zo vriendelijk jegens den Doétor uit wiens Schrivten hij zich een' man voorftelde , wien' befchaavde ommegang hem deze dienstvaardigheid rijkelijk belonen zou. Maar hij vondt zich bedrogen. De geleerde Doclor woonde wel in het huis van den Lord waar hem de gantfche familie op het vriendeliikfte bejegende; maar'zijn ónDeTchaavd gedrag nam een' ieder tegen hem in, en vooral kon de Lord zijne onedele en boosaartige fpotternijen over de Schotlanders niet verdra. gen. Als zijn zoon, op zekeren dag, volgens ziine gewoonte, de groote letterkundige verdienden van Doétor johnson prees, en hem onder anderen het wonder van Britannië, en een Ster van de eerft- grootte noemde zoo gaf hem de Lord tot andwoord: „Ja! een Ster 5, mag m'j wezen, james! dat wil ik u gaarne toege„ ven: maar dan is hij voorzeker de groote Beer." DRUKFEILEN. No. 2, bladz. 50, reg. 35 , ftaat o/, lees op. 57 > " • I5i vemolming, lees vermolming.  MENGELSTUKKEN. NIEUWE VERTALING VAN HET LIED VAN HABAKUK. Door Bisfchop newcome: Met enige aanmerkingen op dezelve, uit een Engehch tijdfchrivt overgenomen» O jehovah ! Ik heb uwe reden gehoord Ik heb gevreesd, o jehovah, uw werf ! Als de jaren naderen, kondigt gij het aan; Als.de jaren naderen, maakt gij het hekend. In den toorn gedenkt gij des ontfermens. God kwam van Theman, En de Heilige van den berg Paran: [Selah.] Z'jue heerlijkheid bedekte de hemelen; En de aarde Was vol van zijnen lof. Zijn glans was als het licht: Straalen ftroomden van zijne hand: En aldaar was zijne fterkte verborgen. Voor Hem ging de pestilentie: En vuurvlammen gingen uit achter Hem'. Hij ftondt en mat het land; IIij zag, en verfpreidde de volken: En de eeuwige bergen zijn van één gefcheurd; De eeuwige heuvelen zijn nedergebogen: De eeuwige paden zijn door hem betreden Gij zaagf de tenten van Cufan in verdrukking t De gordijnen van het land van Midian beevden. Was de gramfchap van jehovah ontdoken tegen de rivieren? Was uw toofn tegen de rivieren? Was uwe verontwaardiging tegen de zee, Toen gij reedt op uwe paarden, en op uwe wage- nen van bevrijding? Uw boog was ontbloot, Overeenkotnftig den eed aan de dammen, volgens de belofte. [Selah.j Gij kliefdet de dromen van het land: Ï.DEEL.MENGELST.N. 4. K De  146 NIEUWE VERTALING* De bergen zagen U, en kregen barensweeën • De wateiftromen gingen door; ' De afgrond gaf zijne ftemme; Hij hief zijne hand op in de hoogte. De zon en de maan ftonden ftil in hunne woningen: Bij hun licht gingen uwe pijlen daar henen; Bij hun glans, de blikfem van uwe fpietfe. In uwe verontwaardiging deedt gij uwen optogt door het land; ° In uwen toorn vertradt gij de natiën. Gij trokt voort ter verlosfing van uw volk Ja! tot verlosfing van uwe gezalfden. Gij doorwonddet het hoofd uit het huis van den godlozen Gij maaktet de fundamenten bloot, tot aan de rot- _ fen: [Selah.] Gij doorboordet met uwe roeden het hoofd van zijne dorpen. Zij ftormden als een wervelwind om ons te verftroojen: Hunne verheuging was, als of zij den elendigen in het verborgen verllinden zouden: Gij deedt een' optogt door de zee met uwe paarden; Door een hoop van magtige wateren. Toen ik U hoorde fpreken, beevden mijne ingewanden Voor uwe ftemme fidderden mijne lippen: Verrotting kwam in mijne beenderen, en ik beevde in mijne plaatfe; Om dat ik gebragt zal worden, op den dag der beroering , Om gevangen op te gaan onder het volk, dat ons aanvallen zal met zijne troupen. Maar, of fchoon de vijgeboom niet zal bloejen, En 'er geen vrucht aan den wijnftok wezen zal, En de vrucht van den olijfboom zal mislukken, Eii de velden gene fpijze zullen opleveren; Schoon de kudden van het veld zullen zijn afgefneden, En 'er geen vee in de ftallen zal zijn; Evenwel zal ik mij verheugen in jehovah, ïfc zal opfpringen in den God mijns heils. De Heer, jehovah, is mijne fterkte En  / van het lied van habakük. (Uf Én In'j zal mijne voeten maken als voeten der hinden , En hij zal mij doen treden op mijne hoge plaatzen, aanmerkingen. vs. 4. De woorden fTÖ E3*Jhp, clie in de ge. wone Engelfche overzetting vertaald worden; Be had horns coming out of hh hand [dat is, hij hadt hoornen uitgaande van zijne hand: en in onze Nederduitfche vertaling, hij hadde hoornen aan zijne hand'J zijn, naar onze gedachten , door Bisfchop newcomk , veel eigenaartiger en verhevener vertaald ; flralen flroomden van zijne hand. Wij wenschten dat hij 'er ook hadt bijgevoegd , dat deze vertaling nog verder onderfteund wordt door de parallelie met het voorgaand lid, rvnn Iftö fiSiï VI» T « Zijn glans was als het licht. Onze Schrijver tekent op deze plaats het volgende aan: „ Het werkwoord pp betekent fchijnen , glinfieren, Exod. XXXIV: 29, 30, 35: en wordt gebruikt van " een' kegel van (kalen, uit'een zeker puncl uitgaande, " en zich verfpreidende in de gedaante van een',hoorn." Het eigenaartige van deze metaphora is treffend genoeg: en daarenboven wordt deze vertaling van het woord D*im gebillijkt door het £eza2 van ABEN EZRA> die> votgens het berigt van buxtorf, in deze zelvde plaats D'Jlp vertaald wilde hebben , radii fplendentes. Op Exid. XXXIV: 29, enz.-, waar op de Bisfchop zich beroept, zullen wij bij deze gelegenheid aanmerken, dat de verkeerde overzetting van dit woord pp bij aquila, en in de Vulgata, misfehien aanleiding gegeven heeft tot de gemene en belachlijke dwaling, als of hoornen befchouwd moesten worden als een noodzakelijk bijvoegzel bii ieder afbeeldzel van den Joodfchen Wetgever, aqui1 K 2 t*  I<$8 nieuwe vert. van het lied van habakuk. la zet het over KigxjaS^ ry, en de Vulgata heeft de. zelvde verkeerde yenaling, Et ignorabat Mofes, quod comuta ejjet facies fua [En Mofes wist niet, dat zijn aangezicht met hoornen voorzien was.] Op vs. 7 tekent de Bisfchop aan; „te onderzeilen „ dat de Propheet hier zegt, lk zag, fchijnt hard, en „ daarom zou ik liever lezen fl'NI, Gij zaagt, en het „ op God tocpasfen." Doch wij moeten bekennen dat wij de noodzakelijkheid van deze verandering van'den Hebreeuwfchen tekst nog niet inzien ; en dar. wij het niet harder noch onnatuurlijker vinden voor den Propheet zich zeiven voor te fteilen, als ooggetuige geweest zijnde van lang voorledene gebeurenisltm, dan het hard of onnatuurlijk is , toekomende dingen als tegenwoordig voor te fteilen; ene wijze van uitdrukking, die op iedere bladzijde van de Prophetifche Schrivten voorkomt. Wij zijn dierhalven meer geneigd, om te berusten in dé gewone lezing Wt?}, Ik zag. Op de woorden n)l hfetyO tfrD, in vs. 17, heeft Bisfchop newcome de volgende aanmerking: • Darr « T\Wy , wanneer het van bomen of velden gebruikt TT Ö wordt, voortbrengen betekent, zie Gen. I: n t2 „ Pf. ï: 3; zo zal fllVyp natuurlijker wijze vrucht be- „ tekenen. Van hier zoitTv xxgtcous, vruchten voortbren„ gen, in het Nieuwe testament, JVktth. 111: io enz " Deze aanmerking is verruftig: maar, met opzicht op het woord Jtfrp, denken wij, dat noch de overzetting van Bisfchop newcome, noch de gewone Engelfche vertaling, deszelvs volle kracht en fierlijkbeid uitdrukt ne LXX komen nader aan het Hebreeuwsch ^twtral igy0¥ iteiat, [dat door de Ncderlandfche Overzetters gevolgd is , het werk des olijfbooms zal liegen']. Zoo heeft" hora. -rwsfundus mendax [Carm. Lib. JU, Od. 1 vs o0d en fpem mentita feges [Epift. Lib. I, Ep. 7 ,'vs. 87j ON-  149 onkunde een bron van onverdraagzaamheid. D e wolf zal met het lam verhéren , En de luipaard bij den geitebok nedetiiggen ; En het kalf, en de jonge leeuw, en de buffel te zamen ; En een klein jongsken zal ze drijven; De koe en de beirin zullen te zamen weiden, P/are jongen zullen te zamen nederliggen, En de leeuw zal flroo eten, gelijk een os; En een zoogkind zal zich vermaken bij het hol van een' adder , En een gefpeend kind zal met zijne hand den nek van den bajiliscus f reien ; Men zal nergens leed doen, Noch verderven op den gantfchen berg mijner heiligheid: want de aarde zal vol zijn van de kennisfe van jehovah , Gelijk de wateren de zee vervullen. jes aias. Met net hoogfte regt, zegt de Heer busching elders 0?); „ de Christelijke verdraagzaamheid is eene , hooge deugd , tot welke eene diepe en levendige kundiuheid nodig is." De billijkheid dezer uitfpraak wordt ons, wanneer wij 'er maar ene geringe oplettendheid op vestigen, uit den aart der zaak reeds blijkbaar, en de ondervinding heeft dezelve ten allen tijde volkomen bekrachtigd. De heilige Digter, wiens woorden wij aan het hoofd van dit Stukjen geplaatst hebben , was reeds van hetzelvde gevoelen. Wij hebben nu niet te onderzoeken, op welk een tijdftip zijne verhevene Godfpraak van den uitmuntenden heilflaat der kerk, die in dezelven befchreven wordt, doele. Het trekt thands voornamelijk onzen aandacht, dat hij den zaligen vrede, wel- {d) Karakter van rredernc den tweeden, bladz. 135» K 3  onkunde Wr iiii V r> , al,es»w« o» «fe rust der k«»rk Peftoord h.eft, alle liefdeloze veroordelingen, alle Ina' Ja^teml SSSaaïï liunn'S ffiSK ?*^&oeJd , den hPhhAn „"u,ni)e krac.itiglle órnlerfle^n m* gevon- 815^*5^ ons deze vvaarheid in du aaJf 4 d'ienJ einde,in de eerfte plaats, uit den S^ftS redenkaVele^. C" * b£ Het m enkele onkunde, wanneer men iemand die in min belangrijke bijzonderheden van ons verlchi t v SS£Si ^ dWaalgeeSt berci,ouwt '"torn. onze vroege J^SS^^&^ïyg zaken »s ingeprent, voor even gewigtiV te h r k! is .het zeer natuurlijk, dat men t^£,BSi*t^ « van datheen op dezelvde prijs ftelt; en de bï bjklte aanmerking 0p het kreupel rijV van een' PoperinJ ger fag. f"***? opgehelderd enz. II Deel, bladz.  EEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. l$l eer monnik, ene lastering noemt tegen dien Geest,die in f1AviDS harp goddelijke tonen blies. . Ten anderen: Het is ene ftandvastige eigenfchap van de onkunde aan uitwendige klanken te bhjven^ hangen, en in derzelver betekenis nimmer in te dringen; enige woorden waar in een groot gewigt pleegt gettdd te word en ,'door herhaalde en vermoejende pogingen in het Seirëën ifl te prenten, maar van de zaken, die door g worde,? uitgedrukt, ^mmer iets te verlban Wat is hier van het noodzakelijk gevolg? Hij, ou- zoodanrge uitdrukkingen niet bezigt, of fchoon h veel be tere in de plaats ltelt, of fchoon 'er gene de nttrttreien vint tAelmg is aan de opregtheid zijner behjdenis ™ de zaTzelve8, wordt echter meedogenloos verketterd en, voor zoo verre het in de magt van de btode voorhanders dier oude formuien ftaat, bitter vervolgd Ho meni'maal heeft een onkundig leek enen waarlijk Star de vSorfchrivten. van christüs ^ met den, in het oor van zommigen, die n vele opz.cnSn no"thans door de Heidenen befchaatnd worden, zoo izel k klinkenden naam van Heidenfchen , Zedemeester 2a het hoofd geworpen, alleen, om dat hij het woord 2LS hadt durven gebruiken, waar voor de onverlhmdi'e ijveraar in zijn fyfthema noit iets anders als heilig- ^n^Etn'rlnditTliet algemeen aanmerken, dat naar mate de onkunde bij de menfchen groter is, 3 ook des te meer aan het uitwendige gehecht zijn. D e zijne verftandelijke vermogens met befchaav , zal hoe langs hoe minder van dezelven gebruik kunnen Hiakeit; nSenken zal hem geheel en al vreemd worden;e,i alleen die dingen, die in de zinnen vallen, kunnen eniJen?nd uk o| hem hebben. Verliest h,j deze dingen dierhalven, dan is alles voor hem verloren; en h»j moet dus noodzakelijk hem, die dezelven aan hem ontneemt voor enen rover houden, die hem van zijn' besten knat ontzet, en die daarom te meer zijn' haat en wraak verdient, om dat hij geen enkelen roof beging maar zich aan het verfoeilijkst zoort van roverij , aan heiligfchennis fchtrWig maakte. Waarom werden de eerfte Chi-stenen door de Heidenen als Godverzakers befchouwd en behandeld? . . Om dat zij weigerden hunne afgoden te aanbidden; om dat zij den énigen waarachtigen God op ene geestelijke wijze vereerden; om dat zi] voor Hen , K 4  IJ? ONKUNDE die 't ganrsch Heelal als Win» . bedehuizen flichtren; ora gzi £P h.eCc*°™<* ?ene zijn beeld vertonen wilden dan hunne d»den doen om den Onlroflèlijken af te h^M,Chteloze P°einR voor Hem gene aitaren gelden; om dat ZU fers alleen beironden in een heS5. °m dat hun"e of. baarheid, in overvloedige weldadtSl"'Wame d»nkde (O- Die in uitwendigl ed^ w M ™nfcPenlie.v. Godsdienst fielden, konden "irh W£aen van den Hellen, als dat een ieder dfP 5 Ot]mosch^ anders voor" oordeelde of achterliet, dén CnfÏÏ 0ltWM*gtaden ver. En i5 dat dwaas gevoelena ^ verba,lde- nen gekoesterd? Hebben nirnm ' ff" °"der de Heidetenen, om dezelvde drogreden , dt\*00&e™nie Chrisbidders van den waren 4d Tei' hT" ^e verlichte aanonze tijd gene voorbeelden op v?n 1 Ea'J*™ *ejva waanen zouden, dat men heJu i ,?oodanigen, die te, wanneer mei, de„ P fesïér \JffeMS aa"rasc' dicant zijn' bef ontnam" _f Jn kaflIlfeJ' of de» Pra> Maar laat ons voortg?an PW •■ plechtigheden, niet alleen dé leerftnbfT "iet alIeen de d-enst geweest, waarom mlS^ l?™ den Gods' Christenen tegen Christenen ^!wotd h,htg n ^nfchen » hun, die over de zaken zei ven °0,c onder ren, zijn de Mtta5KhSy!,*a" één^'"d ™. Wngen, die alle de onftwmiE 2! ?" fc^"- wegmg bragten, en gWcS J? bartstoehten in beder verftandiglfe' par^StEhe*^ belediging. kracht der bewijzen, die "otttLfn l1Mdn ove* «ver men van beide'ziJden? deSdeT./fngM ♦ W3ar de, werden aangevoerd. En ÏÏ ,fthlei1 koesterzakehjk uit de onkunde voorrvEUn dU ?»« nood' nen van alle onze kundigSen % " kn' e"igfle br™zaken zijn de Rede en de Onenhn -God e" goddelijke die mt de eerfte ontleend worden l'ng- De bewijzen, ijk worden doorgedacht en^So' funnen «i« beW lend verftand en een boiXSded^%lf|'derl.een Seoevan die, welke uit de gelilde S'- t0t het toet2en den, is dikwijls ene vrij*Je e J»ïl gehaaId Wf'r' talen, oudheden, e„ gihi dénisl'n ' ^«g/ieden in kennis van den geest dier ÏÏ^J?j1 anders' hij zich ook van volmaakth id Zne ïéf'^ begn> zeker, dat hij allervolmaaktst if Mit ev'envvel dierhalven van die volmaaktheid 'van het iemand zulke ene treurige fchets, ziet hii ; rr ^P^ezen ilrengheid en wraak, kent' hlfzijï t^J^f ook zijn gedrag overécnkomltig die veXfl?i£ »Aïï1 den mgerigt zijn: hij zal zich ii- J e denkbeel- nen tot de ^dfte^mT$£nllLi^^Wgd rekeden; wat zeg ik? hiUa^Se^" 'a"™ dw'alen" hij zal het voor één' vande hSEi?K m ^ Godsdienst houden; zijnen ont ,- pl ?hten van ziJ«en ren, onderdrukken/ vS SS0 Vf' ^ ]aSt£- brandftapels en moordfchfvo ten zal hii ' T^U Van met ren Godsdienst, die hen! £ oï&ïleT, S do. v^oS^ - den tweeden brief rijken AposreinJ, diLijlffi « Kv'^ waren zin van dezelven opgeven me h7?j ' ln'~'r d™ (Opp. AhkS. Vol. II, d en Ik oT en/a" andere Uitleggers, hier verkies aan te halen rf^"' boven zegt hij, „ van de Christelijketugt Srf^ffrengheid," „ fpreekWijzen die ontleend zijn van £\t u"^drukt ™t „ Ouden plaatshadden, wnnnee L-i iem^ r5; die b,J de „ negemeenfchap verdieten) Niet a s of °q " (Uit ,, zijn iemand, die geen Chri.nen s\ ,e^1^^^ W „ de kost te geven, of met hem te verkéJn*£ll te.ontvang™, „ alleen mede bedoeld, dat wij hun al fn ™ ' d'C Wordt 'er „ zich onze broeders noemen en dZ . " vermiJden> die „ vairche leer, of godloosTv en co e .door hl'""e „ w„ die eer niet geven, welke de b"óedwe" foehLT"6" „ moeten mets doen, waar uit mpn m« -v j toekomt; wij „ fluiten, dat wij met'hun héi?"n ™S\T ^ be' „ voor hunne verleiding wachten ever ",],m,°eien °™ vooral ook guiot, ferZns fuTdiverTtext Tl^ Ve^ te, Tom. II, p. i, ö? «tf lEcriturefain.  EEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. 1$? dosenloos zijn' deur toewerpen; zoude ik «iet haten, o Beer! die u haten (f)? zal hij uitroepen, terwijl hij u, om dat gij van hem verfchilt, den dolk in het hart floot; ja 1 ik haat ze met enen volkomenen haat! zal hij 'er bijvoegen, terwijl hij uw lijk tot asch verbranden laat; en zelvs op zijn fterfbedde zal men hem niet overtuigen kunnen, dat zulk een onverftandige ijver zonde is, dat de waarheid zoodanige wapei:s niet behoeft. Eindelijk een mensch, die noit zijn verftand met nuttige kundigheden heeft zoeken te verrijken,is zeer zeker ook geheel en al onbedreven in dien tak der kennisfe, welke misfehien de moejlijkfte van alle wetenfchappen onder de zonne is, de kennis van het menfchelijk hart. Hij heeft noch gelezen, noch waargenomen, en hij weet dus niet, dat nimmer, van het aanbegin der waereld af, jn een' énigen menfchelijken boezem door geweld en vervolging overtuiging gelticht is; hij weet niet, hoe fterk de natuurlijke zucht'tot vrijheid, itie in iedere edele ziel woont, alle harde middelen verfoejt; hoe altijd, een gevoelen, dat men met geweld po >gde te onderdrukken, het zij dan ene dwaling of waarheid, onder de verdrukking (f) Hoe dikwijls zijn ook de2e woorden van david, Pf. CXXXIX: 21, door onverftandige ijveraars gebruikt geworden, ten aanzien van zulke menfchen, die alleen in godsdienftige begrippen van hun verfchilden, en wier léven een voorbeeld van braafheid en eerlijkheid was! En ondertusfchen, zoo dra men den tekst maar inziec, bemerkt men dat aldaar niec van dwalenden, maar van openbare en hardnekkige godlozen gefproken wordt, van mannen des bloecis, die, vorens vs. 20, naar de uitmuntende vertaling van dathe , Schandelijk tegen God opftonden, en bij de heili« i we belijders nis bet ware 4 de ^h ^ " h°e veIe **** xezen zij., (V). Tuisrom X Tr ^ def. ffiartelaren ver- f^^lfWS» v^ict^'moeï" f " dierhaIven' ftelzel, waar voor hii i verV li;■ « i ' n ' wa»iieer het doet hij een dubbe 1 nadeel ' r l S7*1™^ >>. dan ner wraak fort hij ?n het dVenffe^ H^rs zg. waarheid, die hii met 7on ,1? .on«duk5 en aan de Wj tevens'den Z&™^^J^J &m enige woorden, waar hii heYhll • , Ultlpreken van dragen van enigiT teken n of l et'Si^l t0t die op zich zeiven vrij onVerfch lil^ïiln Tl.f b'fden' mensch dwingen, maa? ons Teionf £1 ' ,laat- Zich ee» gen vermogen „iet (St hf f' dat, z5lvs in or>s ei- ogenblikken ^^a^TSdïcStiS9 -n0g eWï rollen zullen u verderinri W L ™iGelch"denis, en hare brek van kennis in de J, IevoeIen verft«*en, dat gebaat overal 5 nunfJsaIi*« Godsdienst. IjJJ' gene natie of fecte is de haat ***** i i«j gen **»«r, CV raroZi?S&TLt /? \$ pGricr a * re' L a^^^^i^ci^ 50], ginêrakmm de touteslessÊef fi T' que les hommes éprouvem, fer/Zt f ' L" COinr"r'été, fondiment dam h caur les opilZL * " !"" S'^r plus p, 0.  EEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. 1$) een vreemdeling na ene fontein te geleiden, indien bij enen anderen Godsdienst omhelsde (/). Hun gedrag tegen de Samaritanen bewijst dit overtuigend: zij hielden liet hun volftrekt gene geroeenfehap; hunne vaten, en al wat het hunne was, achtten zij onrein, en zij vervloekten hun jaarlijks in hunne vergaderingen (#). En 'er is niet aan te twijfelen, of deze verfoejtnke Godsdiensthaat was uit verregaande onkunde oirfprongelijk. Eén trek zal genoegzaam zijn, om dit te betogen. Eén van de voornaamfte verfchüpunéten tusfchen deze twee feclen betrof de plaats van den openbaren Godsdienst ; de lood wilde God te Jerufalem aanbidden, de Samaritanen op den berg Garizim, en zij begrepen niet, dat God een geest zijnde, allen eerdienst met welgevallen befchouwt, die Hem in geest en waarheid wordt toege? bragt, op welke ene plaats dit dan ook gefchieden mo* ê£ Het'gedrag, dat de Joden tegen den besten der menfchen en den Zoon van God hielden, was ook voor een gedeelte aan onkunde te wijten. De voornaamften onder hun haatten en vervolgden Hem wel, om dat zijne prediking hun gewaand belang tegenftondt; maar bij zeer velen fproot deze haat ook buiten twijfel uit onkunde voort. Zij wisten geen onderfcheid te maken tuslchen de wet van moses, en de ongerijmde bijvoegsels der Farifeen; zij hielden het vertienen van de dille, de munthe, en het komijn even gewigtig, zoo niet gewigtiger, als het onderhouden van de wet der liefde; zij wachtten van hunnen Verlosfer, dat bij hun in deze denkbeelden verflerken zou; zij verltonden daarenboven de beloften, die in hunne godfpraken aangaande Hem gedaan waren in enen zeer verkeerden zin; zij hoopten, dat Hij hun van het juk der Romeinen zou verlosfen, en hun de tijden van salomo, de gouden eeuw van hun Gemenebest zou wedergeven. Hij beandwoordde aan deze verwach- tin- (0 juvEHALis, Sat. XIV, 103: Non monflrare vias eadem nifi facra cohnti: Ottcefitum ad fontein folos deducere verpos. (k) Zie onze Mengelfiukken, N. 2, bladz. 64, 65. (f) Joh. IV : 20-24.  IfjO ONKUNDE tingen niet; zijn rijk was alléén een rijk van waarheid t en deze waarheid poogde Hij uit te breiden , door de blinde vooroordelen zijner natie tegen te gaan Maar die vooroordelen waren te zeer verouderd ; het dommelig volk was voor gene verlichting vatbar; en het natuur? lijk gevolg was, dat zij lasterden, het geen zij niet ver, Honden, alleen, om dat het van hunne oude gevoelens afweek; dat zij Hem onderdrukten, dien zij aangebeden zouden hebben, indien zij Hem gekend hadden; dar zif zich eindelijk aan wandaden fchuldig maakten, op welker gezicht de Zon hare itralen verborg; en dat zij de aarde met het onfchuldigst bloed bevlekten, dat zij immer hadt ingedronken, en 't welk zij zoo fterk weiperde te bedekken, dat zij op hare grondflagen beevde, en hare doden uitwierp. De vervolgingen der Heidenen tegen de Christenen waren buiten allen twijfel uit dezelvde bron, uit verregaande onkunde, oirfprongelijk. Zij hadden bij geruchte iets van den Christelijken Godsdienst vernomen, maar zij verltonden zijne leerltellingen en zijne inzettingen nier, JJe onvolledige begrippen, die zj 'er van gekregen ha den, vulden zij uit'hunne verbeelding aan'; aan de bijzonderheden, die zij niet verftonden, gaven zij /.elven valfche verklaringen, die een (pelend vernuft hun aan de hand gaf, om dat zij te trotsch waren, om de uitleggingen van de Leermeesters van her Christendom welven te verzoeken; en op deze wijze vormden zij in hunne eigene harsfenen een kort begrip van de leer der Christenen, dat wel in de daad een belacblijk fchaduwbeeld was, maar waar tegen zij evenwel woedend (treden. Dit voorbeeld dient zoo zeer tot bevestiging van mijne (telhng dat ik niet nalaten kan, dit kort beprip van den Godsdienst en de iiiftelhngen der Christenen, dat de Heidenen zich zeiven gevormd hadden, met weinig woorden voortedragen: „ de Christenen," zeiden zij „ zijn ene elendige, woedende, wanhopige faftie die „ zich tegen de Goden verbonden hebben: ene onzalige „ zamenzwenng uit de laagfte heffe des volks, uk het „ domst gepeupel, en uit ligtgelovige vrouwkens die „ door de zwakheid harer fexe ligt te verleiden zijn te „ zamen geraapt: zij vergaderen des nachts, en, na'het „ voorafgaan van ene plechtige vasten, voeden zij zich „ met onmenschhjke fpijzen, en deze is de verbondsmaaltijd , waar mede het vloekgefpan dien heillozen » eed  EK N BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. l6l „ eed verzegelt: zij zijn ene natie,die het licht fchuwt, ,, en zich in fchuilhoeken verbergt; ftora in het opeu„ bnar, fnapachtig in de hoeken; zij verachten de tem" „ pels, de graven, de goden; zij belachen onze heilisre „ plechtigheden, en , daar zij zeiven ten hoogden elen„ dig zijn, zeggen zij, dat zij met onze elenden mede* „ lijden hebben: zij gaan zeiven half naakt, en zij ver„ fmaden ondertusfchen de eerambten en het purper on,, zer priesters: zij verachten tegenwoordige folteringen, ,, en zij vrezen onzekere en toekomende: zij vrezen een' ,, dood na den dood, en zij vrezen ondertusfchen niet ,, te fterven ; terwijl ene bedrieglijke hoop hun deze „ vrees ontneemt, en met de wederkering in het leven „ vleit: zij kennen eikanderen door geheime tekenen en „ leuzen; zij beminnen eikanderen bijna eer zij elkande„ ren kennen j de wellust mengt zich onder hunnen „ Godsdienst; en, daar zij zich allen, zonder onder„ fcheid, broeders en zusters noemen, krijgt hunne on„ tucht, door dien heiligen naam , de gedaante van „ bloedfchande; zoo roerht hun ijdel en onzinnig bijge„ loof op de onreinigheden zeiven: men verhaalt, dat „ zij het hoofd van een' ezel, of, volgens anderen, ze„ kere delen van hunne priesters en voorftanders aan,, bidden; en hunne geheime zamenkomften in den nacht bevestigen de waarheid van dit vermoeden: zij verë- ren een' mensch, die met het fchandelijkst zoort van „ draf ter dood gebragt is, en het kruis, waar op hij „ Itierf: hunne aankomelingen, zegt men, dat zij op „ ene verfoejljjke wijze inwijden; zij nemen een' zuige„ ling, overdekken denzelven geheel en al met meel, om zijn lighaam onzichtbaar te maken; dan moet de , aankomeling dit onnozel kind met blinde en wilde „ flagen ter dood brengen; en alle de aanwezenden drin„ ken dan zijn bloed, verdelen zijne leden onder zich, „ mesten zich 'er mede, en dit is het offer, waarmede zij zich tot hunne godloosheden, en tot een onderling „ ftilzwijgen verbinden : op zekere dagen vieren zij „ plechtige maaltijden, met alle hunne kinderen, zus- ters, moeders, in één woord, met menfchen van bei„ de fexen, en enen verfchillenden ouderdom: wanneer „ zij zich braaf vergast hebben, en door den wijn ver„ hit zijn, en de driften tot het plegen van bloedfchan„ dige wellusten genoeg zijn aangezet, dan wordt aan een' hond, die met een touw aan den kandelaar vast- I. DEEL. MENGELST. NO. 4. L „ ge-  l6i ONKUNDE ,, gebonden is, een koek toegeworpen, maar zoo ver „ van hem af, dat hij eerst door 'er na te fpringen den „ kandelaar om ver moet werpen; dus wordt het licht „ dat anders tot getuige van hunne euveldaden verftrek' ken zou , uitgebluscht, en dan voldoen zij in de „ ichaamteloze duisternis hunne fnode begeerlijkheden „ naar dat het lot hun bij eikanderen voegt (m\ " 7\l daar, Lezer! zoo wel kenden de Heidenen den Godsdienst der Christenen, welken zij poogden te onderdrukken. Ik twijfel 'er niet aan, of gij zult onder het lezen van deze korte fchets hunner lasteringen vol verbaasd, heid en verontwaardiging gedacht hebben; „ is het mo„gelijk, dat de zuiverfte leerflellingen, de heiligde „ plechtigheden, de onfchuldigfte benamingen, door de „ onkunde zoo verdraajd, zoo verdonkerd, zoo mis„ yornid, zoo geheel en al in het ijzelijkst zamenftel ,, herfchapen konden worden!" En ondertusfchen, ik heb u mets anders voorgedragen, als de eigene woorden van de befchuldigers zeiven. Gij zult dierhalven 'er nu niet meer aan twijfelen, of onkunde een bron van onverdraagzaamheid zij: en gij zult gemakkelijk de reden begrijpen van de vervolgingen, door het anderszins zoo verdraagzaam Rome tegen de Christenen in het werk gefteld. De zinnelijke Romein , aan de uitterlijke praal van zijnen Godsdienst gehecht, kon wel de invoering van vreemde Goden dulden; hij plaatfte zelvs wel de beelden der Godheden , welken de door hem overwon, tien natiën vereerden, in zijne tempels, om daar door het getal zijner befchermers te vermeerderen ; maar ene fecfe, die hij dacht, dat alle Goden hadt afgezworen om dat zij noch tempels, noch altaren, noch beelden hadtene fecle, die hij van de ijzelijkfte zamenzwering, die ott tegen het Gemenebest gefmeed kon worden verdacht hieldt; kon zijne woede onmogelijk ontgaan. En welke mateloze rampen hadden de onfchtildige Christenen hier door te lijden ! hoe meêdouenloos en fmadelnk werden zij ter flraf gefleurd ! met wélke uitgezochte folteringen ter dood gebragt (n)l Ik heb te goede gedachten f» CEciuus apud MiwucruM feucem, in Oclavio, cap. 8 9, conf. TfeRTULLiANUs, in Apologetica, paflira. ' (.«) Men vindt 'er ene uitmuntende fchets van In de Kruis» kerk van p. leuter, Eerfte Tafereel: verg. aldaar de ainrekeningen , vooral biaJz. 140, 144.  EEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. IfjJ ten van het gevoel mijner lezers, en mijne eigene aandoenlijkheid verbiedt het mij, om van dezelven een tafereel te geven. Alleen wenschte ik hartelijk 'er bij te kunnen voegenj dat die treurtonelen nimmer vernieuwd waren door de belijders van het Christendom zelve. Dan helaas! ook onder hun heerschte in latere tijden geen mindere woede , dan te voren onder hunne gezworene vijanden. Gelijke oirzaken brengen altijd gelijke uitwerkzelen voort; en, zoo dra dierhalven de eenvouWige en verlichte kennis, dat zalig voorregt der Apostolüche tijden, voor onkunde, dwaling, en vooroordeel geweken was, Hak de onverdraagzaamheid onder hun zeiven het hoofd op, die te voren de elendige flagtoffers van deze dochter det helle geweest waren* Ik zal uwen aandacht niet vermoejen met een' zwarte lijst van de ijzelijkfte onderdrukkingen, die de verftandigfte en braav* fte mannen ondergaan "moesten, wanneer zij maar een' hairbreed afweken van de leer , die in ene of andere kerkvergadering, welke in hunne eeuw het hoogfte gezag hadt, niet met bewijsredenen maar met banblikfemj eeftaavd was. Indien ik ook over deze bijzonderheid alléén ene verhandeling fchreef, ik zou nogthands die gruwelen niet alle optellen kunnen. Ik zal alléén nog maar een paar woorden zeggen van die ijzeren eeuwen, die de wederverfchijning van het licht der waarheid voorafgingen, en van de eerde tijden der Hervorming zeiven. De onkunde en de luiheid woonden toen in de fchuilhoeken der kloosters, met den gantfchen verachtelïjken tfoet van ondeugden, die zij gewoon zijn uit te broeden : en zij, die toen nog den naam hadden van iets te weten, wentelden zich om in de mistputten der Schoolfche Wijsbegeerte. „ Het was een tijd, waar in bewijs„ redenen , in welken wij hedendaags geen' fchaduwe „ van gezond verftand zouden vinden, met een fterken „ nadruk uitgefproken, den roem van een groot Wijs„ geer te zijn, deeden verwerven, en zelfs Leerüars van „ naam maakten, aristotelhs , en, dat nog erger isj „ aristoteles door de Arabiërs mismaakt, met de ijde„ le inbeeldingen van hunne Uitleggers verrijkt, heersch,. te alleen met een onbepaald gezag in de Schooien (o)." " Wei- (o) MO-vrucLA, Historie der Wiskunde, II Deel, Wadz. jfai. La  164 ONKUNDE ten ook noodzakelijk, t^fl ^^^'f0 moes' de van de n /?)' te noren, die beiden, uit hoofden Pn l - kklngen' dle ziJ m de. Wijsbegeerte deGodsd^shte^™ licht> & daar doordor den een Selii JttLr? ^ UK te breidei]> "üd' ^k u Wnp.?n g ta/creeI.te fchetzen van de gruwelen door een ï- e veXSLf Th°f ^««Sderzoek aan ze ? ^^^^^^ & ïpteektotNe- dn and gekken. Neen! het gnin«ie «dee "ran Jfc detland's inwoners vetllaat den Godsdienst «an r.S Ke'Sdf ST'vnTdl" !C W"e."' « "óe,e" 1S"Ï ïievoe ue ziel van derzei ven zj: en zelvs ondèr hun die van wegens hunnen ouderdom, of u?r hoofde van de eerwaardige ambten, die zij bekleden ,onderwi,>e« van anderen moesten zijn, heeft men ene «ntfché fchaar van de zoodanigen, bij wien het ingeplant wo^dceU en 0>> Zie onze Mengelflukken, N. 3, bladz. nr  EEN BH.ON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID» l6$ en het flaafsch volgen van hunne meesters allen voortrang van ware en redelijke kennis volftrekt verhindert. En leert de ondervinding ons niet dagelijks, dat dit gedeelte onzer Landgenoten, dat het minst weet, ook het minst anders denkenden verdragen kan, en het meest van vervolgzucht blaakt? Vrouwkens, die altijd leren, en nimmer tot kennisfe der waarheid komen , kiezen evenwel voor zich zekere partij, zekere leermeesters uit, die zij beftendig volgen; alles, wat dezen zeggen, is bij haar een' Euangelij; zoo dra dezen den mond openen, lozen zij reeds een' diepe zucht; al zitten zij ook in den uitrerrten hoek van het kerkgebouw, al kunnen Z'j niet dan halve woorden van den prediker verdaan, zoo rollen evenwel haar reeds onder het gehoor de heete tranen over de wangen, en bij het verlaten van het heiligdom , vertellen zij eikanderen met veel geteem en zuchten, hoe dierbaar het woord voor haar gemoed geweest is, en prijzen de gaven en het licht van den man, wien zij ten halve hoorden, en in het geheel niet verftonden. Zij weten niet, waar in deze apollos, of zijne partij, van ene andere verfchille; maar, genoeg, zij hebben éénmaal deze parrij gekozen, en nu moeten de andere, die zij niet kennen, ontwijfelbaar verachtelijk zijn. De kundigfte, de braavfte bedienaar van het Euangelium, maar die ongelukkig in enige kleinigheden van hunne leermeesters verichilt, is , in de ogen van dergelijke blinde navolgers hunner bijziende Leidslieden, een voorwerp dat haat en verguizing waardig is; zij zouden door niets op de waereld beweegd kunnen worden, om hem te horen; hij wijst , naar hunne gedachten, den weg niet regt aan ; eni, daar hij dus ook zelf enen verkeerden weg betreedt, zoo beklagen zij hem op hunne wijze, dat is, zij vellen een liefdeloos oordeel over zijnen toeftand,en ontzeggen hem na zijn' dood een geluk, dat de Vader van het menscbdom ondertusfchen voor hem beftemde. Zoo denken onkundige belijders van het Christendom reeds over blote broederverfchillen, waaromtrent men verfcheidenbeid van gevoelens in éne en dezelvde gemeente duldt; en hoe gloejend moet dan hunne onverftandige ijver niet zijn tegen die genen, die tot ene geheel andere gezindheid en belijdenis behoren! En, indien men ook gene andere bewijzen voor deze Helling hadt, dat de onkunde onverdraagzaamheid baart, zoo zou de befchouwing van het gedrag der Leraars alleen dezelve genoeg L3 be-  l5<* ONKUNDE « te* ™ in fchoolkrakelen Te fnel in 't rijten en verdelen Van jesüs nadelozen rok fj); vallen. onDeicnaavaheid, op anders denkenden aan• III. Zie daar, Lezer! mijne Helling betoogd. Ik had, om t^^ft Tv?1?1* ^ * „ matigt in de eerfte ÖfX?,u? VCrftand' Zd „ zagter en harmonieuferte «SET k' doür I,et'emP™nt „ voor de beroering van dr ft en bVJliï ^ ""^ , Hoogmoed en nijd, iWeë afïchuwel£a T vervo'ginS — „ vreesfélijker vijand in d gelte dTe f var''fr ™d? geen » een kiefchen fmaak." Lord . den mensch, dan Puen, Inleiding op EIEDEL? rS ' aan^h,aald bij van il. mtehfkkappj, bL/ LxXVm f^0M Kmflen en reeds uitmuntende pla tzen li/omtren^ R3^j van ovmius de PtL, Lib U, I7g 9, vs 4" : * h" Zeggea Ingenpas didicife fideliter artes ■ Emollit meres, nee f.nit efe feros. Cfcnf. a*l*, pro «cum j^' cap. 7, et alibi t CO TOOT s Gedigten f ■ 1 " aüD''  EEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. IC? om mijn onderwerp te meer op te helderen, 'er bij tegenflelling kunnen bijvoegen, dat kunde uit haren aart altijd verdraagzaamheid baren moet, en ik had dit tevens ook uit de gefchiedenis en de ondervinding van achteren kunnen flaven. Doch, ik heb reeds in de twee eerfte delen dezer Verhandeling verfcheidene trekken ingelaschr, welke hier toe eigenlijk zouden behoren; en uwe aandacht zal uit het aldaar gezegde dit gantfche ftuk gemakkelijk kunnen aanvullen en volledig maken. Eén' biizonderheid echter moet ik hier noodzakelijk noch bijvoegen deels, dewijl zij het fterkst en meest-omvattend bewijs is,dat immer voor mijne Helling kan worden bij«•ebragt; deels, om dat ik op geen' waardiger wijs mijn betoog eindigen kan. Zij is deze: Hij, wien zoo vele millioenen als den Godsdienst van het Euangehum belijden voor den verftandiglten en wijsften Leermeesier houd'en, dien immer het waereldrond gedragen heeft , Hij was tevens de verdraagzaamfte , de lievderijkfte mensch , die immer onder ons menfchen woonde. Herdenkt het leven en de leerwijze van den Stichter van onze belijdenis, nimmer zult gij een' dwalenden hard door Hem behandeld zien , nimmer vervolgzucht, of godsdiensthaat verfchoond, of gebillijkt, veel mm aangeprezen. De Sadduceen, ene fecte onder de Joden, die zeer gevaarlijke dwalingen koesterde, en onder anderen, de onfterfiijkheid der ziel, de hoop der vaderen, lochende , werdt door Hem minzaam onderrigt, en met alle zagtmoedigheid overtuigd: en aan de Samaritanen, die om hunne dolende bearippen door zijne volksgenoten met enen dodelijken haat gehaat werden, en die ook tegen hun uit wederwraak de bitterlte vijandfchap koesterden , wees Hij met ene gadeloze vriendelijkheid den weg ten leven aan. Het is opmerkelijk, dat Hij in zijn gantfche leven nimmer het geringfte blijk van gramichap tegen dwalenden gaf. Maar tegen wien ontitak Hij in enen heiligen toorn? tegen hun, die zich op hunne regtzinnigheid beroemden, en ondertusfchen hunne belijdenis met hunnen wandel verlochenden; tegen de Fanfeen,die, den wit-gepleisterde graven gelijk, van buiten fchoon, en van binnen vol flank en doodsbeenderen waren; en , het geen hier voornamelijk onze opmerking verdient, boven al tegen onverdraagzamer Hoe menigmaal poogde Hii het vreemd vuur van godsdiensthaat in zijne leerlin1 L 4 gen  *» ONKUNDE KEN BRON VAN ONVERDRAAGZAAMHEID. „ ne Zoon des menfchen 'isnierh°edtani*e" g«™ gij 2iir; houden: „ '^^3«T ^' betoogd vloejr 'er Z00 natimrhïk ui- LL "mtfdden wildl, twffel, of het zweeï? ££^2™? V' n,ee aatl peest: is onverdraagzaam hé d d: ?E mcds voor den fel van het menschdom, ejs ÏJf?*"dv!ek e" de gee,. kennis het gefcluktfte middel om rl ^6", Van ™ deze hatelijke ondeugd rT °"S en anderen tegen «Heen öWtOe onze%g ng'en atl'ndf0 hU °"s ^ gene verftandelijke veraoS?^"' 0m 0,lze «"* kundighedenteierrnlS^ en onze onze medemenfcheu langs hnPT ,aat ons onder Pogen te verfpreiden, éf dta!in?^ gC20nde begrippen de gevaarlijke vijanden de7&r ? vo.?rom^l voor ?Md op het zedelijk beLan van ï appij houde» » die hgfte tiitwerkzels hebben [ en dus rimmp"^^ de nade' aan z,jn wezenlijk geluk te kna'e^ n" "a!aten Icunn«l Godsdienst zijnen ouden Sist?-^^u? a,,een zaI de den Godsdienst ons geluk bteefer n bekonien' en door bedreigd roept dezelvde mensch ?n hf?T VUUr en ^1 derend uit, God is groot e t mJ "5 °ge"bIilc zid' Pheet. f» flaat in ifet ander oSS^ /' P'°' derfcnryVt de leer van Gods vnï2~i , kru,s' of onder dat zijn hart bij dl: alle?^^/f^^fluit; zon-' vrees voor den opgehevenen dolk en geV°e,t' a,s nen dwependen en bloeddorfWn ' en,afkeer voor zif. Mén kan ware o^^^*". VerHcU,^ alleen uit overtuiging geboren 'j en, deu-d w»rdt wederom algemeen,gdaSn, daJen ^ ^hting mels,die ons verlaten hebben wïi«rZeg(:n,n'!en des bedel neder; dan wordt de aar'ditT °P.0r,zen ^ dijs Gods, in een' hemel veranderd? "VV ,n ee,i' Para' CO Luc. IX: 55, 5 vernir..aken (f). i^^dfS^^M^ pang, dat zwarte, dikkoppige, en in fepffie wateren zich ophoudende Bloedzuigers vereifri* *«n« wateren ker venijn bij zich hebbe/, S'zS^ moet. Uoeb daar nu de dageiijkfche ouderv'ÏÏinï en de mer.jgvuld.ge proeven die ik daaromTrém Xme? heb, leeren, dat deze rellingen in dP gnomen zijn zoo is het ook bi.hjkfSat'VóÏrtïe Sff0* onfchuldig veroordee de Bloedzuiger* r^t 1< . pleitreden gehouden worde, 8 °°k ^nmaal eer'e De zwarte Bloedzuiger, dien men als fchadelijk be fchnjvt, is wel meest in moerasfige en ftillraande ware ren te vindon: maar ook hier is hij altijd met het Se" re gehevde zoort m gezeüchap, dewijl ook de hatfte e " genujk den modder meer bemint, en bij warmezen met zoo veel ,n klaare beeken, maar véél m er in £n modder gevonden wordt. n dul lk woon in een oord waar veele moerasfige en ftil ftaande wateren zijn die ook helaas f S?onLü& ten, en echter hebben onze lieve voorouder, ™i f in het midden van den crgften damp^X i?dit mo S opftijgt een openbaar gasthuis gebouwd. In deze w e! ren nu leven voor het grootfte e-erWn,. , I. dikkoppige Bloedzuigers, T.t S TnVZ^ZZ' koorhjk uitzien; maar echter, daar zij dageli ks i« heeS dagen de menfchen, die in deze muerasfige bK lopen zoeken, aanvallen, hun aan de voeTen hangei" ge, zuigen rot dat zij afvallen, of tot dat zij, wïïeeV z al te veel bijten en te lastig worden, door deze hedS zei- (*) I Deel, N. 2, bladz. uS. (f) Ibid. bladz. i 18.  over de bloedzuigers. J7* r f Rloedzuisers als die zwarte,die men gewoonlijk voor tS^m^i en menig^oerenmeisjen brengt dik••, rurialf van dezelven aan ieder voet, uit 1 h idTni huï. Zelvs heb ik in zulke plaatten bhito^ IHoedxuigprs, mij ver,cheide- ne reSng van de zwarten bediend, zonder 'er eenig UV%Daargme°ng nTde ge^zene bonte Bloedzuigers dikvviids zoo bezwaarlijk Ir^gen kan , en echter aan het geffk van deze diertjens zomti ds zoo.vee gelegen s, zoo zie ik niet, waarom men zich in dergelijke gevallen van de zwarten, die ten onregte voor ichadelijk gehouden worden, bedienen zou. „„fWote Het is niet te ontkennen, dat de bonte g^P» Bloedzuigers 'er minder onaangenaam uiteen, en SS fteïk minder gevoelig is, maar echter heb ik w Jfit g br ik d r anderen turner die nadelige gevolgen gezien K van zij befchuldigd worden. Het is mij wel niet Sen aeSurd wanneer ik bij hevige oogontltek.ngea va bloedrijke -rfonen , na voorafgegane ader atmgen ropdom het oog Bloedzuigers aanlagen He , djt, g ^ ti*e fwgillatiow op volgden of fchoon ik daar toe Van die Bloedzuigers, die als de beste geroemd worden, ge b ruikhadNiet minder verwekte derzelver gebruik bil Sücïm ambeiën dikwijls meer pijn en ^tftekinj. In het algemeen kan men dezelven niet zeker zo™er ke «Uea aan plaatzen aanleggen , waar reeds veel fnannin» en pijn voor handen is. Zi veroirzaken m de ^aad^w1sPmeer toevloed van zappen na die deetoi waar zii aangelegd worden: daarom heeft mij bi] zulice l evige Ugontlted\ingen de raad van den Heer Hofraad Ster,namelijk om het dikwijls zeer opgezwollen bmtenlle oogvlies met het lancet te openen , altijd beteen dienst gedaan: ja ik heb somtijds m' wanhopig! gevallen, waar dit vlies als een wrong tusfchen de oogleden lag, hetzelve, volgens het voorfchrivt van den Heer TANiwImet de fchaar weg gemeden,en de gemeenlijkltei ke bloeding door middel van zwam met warm water onderhouden , en deze plaatsüjke aderlating verfchaf^m  Ï7* eenige AANMERKINGEN OVER DE BLOEDZUIGERS. zagers?"116" d£ gereedRe hu'P' « dan a„e B,oed. Daar nu dergelijke gevolgen van het gebruik d.r ni a zuigers onze heve Voorouders ook dikffzulle! gekomen zijn, zoo gaven zij den raad! nm a voor" ne Bloedzuigers, vóór derzelver gebr nk eerst ee^i^T" gen in een' flesch met fchoon wlter te bSeJ f 2"" zij daar door hun vergift zouden afleggen J- ^ Biet alleen overtollig, maar een BloedSr die nn ï " wijze . eenigen tijd bewaard is, bijt öók zoo J£ eze aan als een, die versch is gevangen g0ed niet Verder willen deze oude Schriiverê ri„ a * zuiver water zullen genomeïTottè'n LnZ SS? is; en evenwel geven z'i den ™H T' C rort,S vangene Bloedzuigerstot derze e 'ontrE*l * <5 tot tijd een Huk bloed in de flesch „ ' Van nJd door toch aan eene warm Ets het u, ^" 'Wnar «uren rottig en (tinkend wordt! ^!! mZ T"'*6 Bloedzuigers bewaren , dan fchnddTLn in ' men groote flesch, waar in mén 7? SSnrf-u üen r,I,me een paar vingeren hoog r vierzanS eng^eWaren ï° • dagelijks, althands dikwijlsversèh "-geve hua maar echter heb ik het m>iüb. u et voor 5 merkt is, dikwijls zondertde'eT^S/a"r op het eiland Ceilun, zegt mfn dar in 1 °en' En zulke eene menigte Bloedige s 'k01nt "dat ] Wd in de wouden daar mede bedekt wordt s en jrff'S*1 gen zich dan in zulke eene menW / Ju,han" voeten der reizenden aan L me?]£te aan de bloote den, dezelven met een ho\,t nie^geTdzaakt wor" ven, cs) saimo.n'ï unb von coca) S)i,? Bach is een watervogel , die de grootte van een wilde gans heeft , maar langere helderroode beenen. De bek is even zoo rood, en heeft een' donkerrooden " rand. De oogen zijn geel, en dezelven zijn omgeven " met een' roodbruine vlak, zoo groot als een duivenei. ' Borst en buik zijn geelachtig bruin. Midden op de *' „ borst (*) In loco, qui citatus est in notis ad abmjedak Descrip» tioncm Aegypti, p. 93.  174 OVER EEN'AEGYPTISCHEN WATERVOGEL, GEN. BACH. „ borst is een' donkerrood bruine vlak, van de gedaante „ van een hart , welks punt na den hals toe (laat en „ die de grootte heeft van de hand van een klein kind ,, Om den hals gaat een donkerrood bruine ring. De* „ vleugels zijn lang, en liggen met de einden kruiswiize „ over eikanderen. In het midden van dezelven is een „ fneeuwwit oog , met een' zwarten dwarsflreep tegèn „ het einde, die 'er even als een fnoer van granaten uit„ ziet. Voor het overige zijn de vleugels zware-blaauw „ waar in een weinig rood fpeelt. Van dezelvde kleur j, is de Haart, die merkelijk langer is , dan bij den geH woonen gans. Hun gefchreeuw verfchilt ook van het „ gewoon geluid der ganzen en eenden. „ Deze watervogelen nestelen op de hoogerotzige oevers „ van den Ntjl; zij zijn dikwijls in eene groote menigte op den Nijl; (£■) maar houden zich aan paaren bij ,, eikanderen: zij leven van voedzel uit het plantenrijki „ zijn eetbaar, en beter dan de wilde ganfen. Zij be„ horen niet onder de trekvogels , maar zijn het gant„ khe jaar dóór in Aegypten. Zij zijn goede duikers, „ en kunnen één minut lang onder het water blijven. „ Wanneer hun in den rui-tijd de ilagvederen uitvallen, „ en zij bij gevolg niet vliegen kunnen, dan ontkomen zij „ hunne_ vervolgers door onder te duiken. Zij laten „ zich ligt tam maken, vooral wanneer zij jong zijn; „ en worden met brood, garst, falade, enz. gevoederd. „ In den tuin te Schönbrunn bij Weenen , zijn twee' ,, van deze Backs te zien." De Heer michaelis befluit uit deze befchrijuing dat deze Back de Anas Aegyptiaca linnaki is (c). ' Ook meent hij, uit dezelve dit gevolg te mogen trekken dat het pundt onder de Gjim in het Parijfche Handfchriv' van abuxfkda een fchrijfiöut is ; en dat de vo^cl in her. Ut u, Arabkch of g heet, MERX- (b) Van den overvloed der Watetvogelen in en aan den Nijl, Vindi men ook een berigt, dat hier toe behoort, bij MAiiLsr,' Befchrijvinge van Egipte, II. Deel, bladz. 74, 75. (c) ijith. Naturat, T. J, p. 197. edit. 13. mer k-  MERKWAARDIGE BRIEF VAN DEN RUSSISCHEN GENERAAL EN CHEF VAN KAMENSKOIJ, AAN DEN CHANDER TARTAREN, EN ANDWOORD OP DENZELVEN. Fidele gevoelens en daden verdienen dan te meer onze L opmerking en onze bewondering , wanneer wij dezeiven aantreffen bij volken , die gemeenlijk gerekend worden of nog onbefchaavd te zijn , of op den eerlten trap der befchaving te ftaan. Wij twijfelen er dus niet aan , of onze Lezers zullen de twee volgende brieven hunnen aandacht overwaardig keuren , en zij zullen met genoegen zien, dat wij dezelven, of fchoon reeds in één binnenlandsch nieuwspapier geplaatst, in ons Maandwerfc hebben ingelascht; terwijl wij daardoor hopen medetewerken, om dezelven algemeener bekend te maken, en beter te bewaren ; het welk zij voorzeker even goed verdienen , als de uitmuntendlte brieven en gezegdens , die van otuls of hedendags onder befchaavde volken geichreven of uitgefproken zijn , en welke wij gewoon zijn, met onze heetfte loffpraken vergezeld, aan de Nakomelingfchap over te leveren. „ Doorluchtige Chan! „ Geen Rusfisch Generaal (want die zoude zich niet verflouten , om, zonder den wil zijner VorfHn, met „ TJ in briefwisfeling te treden), maar een Vader, aan„ gedaan over het ongeluk van een' anderen Vader, ,, fchrijft U dezen brief. Ik heb van den Murfa „ ascham mambet , en den Piariktar vuluh geran „ timir. aliage vernomen, dat zij in het gevegt, bet ,, welk digt bij Gangura voorgevallen is , krijgsgevan„ gen gemaakt zijn , vermits zij den zoon van uwe ,, Doorluchtigheid mahmed ghsrajj befchermen wilden, „ doch dien zij meenden dat daar bij gefneuveld was. „ Zijn  .1J6 merkw. brief aan den chan der tartaren, „ Z'jn lighaam wierlt ook zederd in de fneeuw ee. „ zocht , en , benevens een gedeelte zijner klederen „ gevonden waar in ik hem door de gemelde gevang „ nen het kleden Zijn lijk zende ik, doch niet me 1de „ ftatie aan deszelvs hoge geboorte voegende, door den „ Geestebjken van het dorp Gangura , wiens familie ik „ inmiddels gevangen houde , op dat hetzelve des te „ zekerder worde overgebragt , aan Uwe Doorluchtig. " mg' Schri->f dit *eva! alleen aan den wil des " A1'erI?00J|!!fn ^e : Hij is het, die het noodlot van „ geheele Rijken en enkele perfonen bellemr : wij als „ onderdanen, kunnen hem alleen om hertelling' van „ den vrede bidden , om zoortaeüjke gevallen te ver„ hoeden. Indien het , zo als ik opregt wensch , ene „ dwaling der gevangenen was, en het overgezonden „ lighaam met dat van uwen zoon mogt zijn ; dan heb „ ik echter geen berouw over dit mijn°ffedrag: want ik „ vervul de regten van het menschdom , indien ik aan „ een AJulelman eene begravenis naar zijne wetten be„ zorg, die hij hier niet konde verkrijsen. Cgetekend) michailo k a m e n s k o ij , Generaal en Chef der derde divijte van de bkrainfche armée. Gangura den 2 januarij ANDWOORD VAN DEN CHAN. „ Veréeremwaardige, Doorluchtige, Hooge Generaal! „ Mijn zoon mahmed gheraij, Sultan , is in het „ gLvegt, dat tusfchen uwe en mijne troupen voorgeval„ len is , gefneuveld. Daar in beftaat de Wil van den „ Hemel, en dit is het noodlot van hun, die hunnen God „ en hunnen Vorst dienen. Gij hebt de verzekering van „ de gemelde gevangenen niet willen geloven, en het lio-. „ haam met een' wacht , en onder het geleide van den „ Geestelijken van Gangura aan mij overgezonden, met „ verzoek U te melden, of het werkelijk mijn zoon'was „ Het 13 m de daad mijn Zoon, en uwe goedheid aan „ mij  CAROLINE; EENE WAARE GESCHIEDENIS. Iff „ mij, door het toezenden van deszelfs lijk , IVtoond, u heeft mij ten uitterften getroffen. Ik zend U' hier nes* ^ vens de'beide Geestelijken te rug, en betuig U, met ,, veel tranen, de vulmaaktfte dankbaarheid voor de aan 7, mij bewezen gunst." CAROLINE; EENE WAARE GESCHIEDENIS. Caroline was zes jaaren oud, toen haar Vader ftierf. Hij had eenen aanzienlijken tijtel gevoerd, had eigen equipage gehouden, had om het vierendeel jaars eene groote File gegeven, was alle twee jaaren .naar het Bad geweest, en liet van een vermogen, dat grooter dan een ton geweest was, nog twintig duizend guldens, en een aartig tuintje in de Voorftad, na. Caroline was zijn eenigfte kind, en haare Moeder was een der rechtfchapenfte Vrouwen, die men immer in eene Hofplaats gezien had. Zij betreurde in de ftilte den dood haars Gemaals, verkocht de equipage, zettede zich op den minst kostbaaren voet, die haar mooglijk was, en belloot geheel alleen voor de opvoeding haarer Dochter te leeven. Caroline voorfpelde in haar zesde jaar, noch een fchoon, noch een lelijk Meisje te zullen worden. Zij had een van die onbeduidende kindergezichten, welke men voorbijgaat zonder door dezelve aangetrokken of teruggeftooten te worden. Eenige Buurvrouwen van ervaaring voorzeiden wel, dat Caroline nog eens eene der eerfte Schoonheden zou worden, en noemden nimmer haaren naam zonder 'er bij te voegen: „ God behoede het Kind!" maar de Moeder floeg op zulke dingen geen acht, en hield zich bovendien voor overtuigd , dat een fchoon Meisje even zo wel een goed gevormd verftand van nooden heeft, als een niet fchoon. caroline was door haare Moeder zelve gezoogd ge- worden ■ ze had nimmer eene eigenzinnige of gril- zieke Oppaster gehad ze had nooit anders dan naar de tederfte grondbeginfelen zien handelen, en zij zelve was beltendig naar even zulke grondbeginfeien be- I. DEEL. MENGELST. N. 4, M han-  i78 CAROLINE handeld geworden ze had nooit ondervonden, dat men anders denken kon, clan men fprak en 't geen niet geheel onveticlnllig is, het was haar onbekend, dat er ichimpwoorden in de waereld waren Od zulk .eenen onverdorven bodem plantte dus caroune's Moeder haare grondbeginfeien,en het was geen wonder, dat deeze grondbeginfeien wortel fchooten, en met de? tijd onbeweeglijk wierden. De hoofdinhoud van het onderwijs der Moeder was, dat de deugd van een Meisje niet in haare fpijtigheid beftond, maar in haare onfchuld; en de bekoorlijkheden van een Meisje niet m haare fchoonheid, maar in haare belcheidenhe.d Zij herhaalde haar geduurig, dat een prachtige opfchik minder aantrekkelijk ware, dan een modilche; en een moriifche minder, dan een die fmaak verried ; maar dat alle opfchik in aantrekkelijkheid overwonnen wierd, door een onbeltooven woonvertrek en eene blinkende keuken, caroline bekwam eene kleene berisping, wanneer ze uit onvoorzichtigheid een glas of een ftuk porcelein brak, maar zij moest twee of meer dagen geheel alleen in een' hoek van de voorzaal eeten als ze zich eene gemeene uitdrukking ontvallen lier'. Haare Moeder verltond onder deeze benaamino- elke uitdrukking , die tegen de goede zeden inliep; ze mogt dan ontleend zijn van 't gepeupel, dat te voet gaat of dat in een eiaen equipage rijdt. Caroline werd ge. itraft , wanneer ze een Meid verachtelijk bejegend* • maar ze werd even zo hard geflrafr, als ze bij een Meid ging zitten om met baar te fnappen. caroline was acht jaar oud, en op e'en' Zondag in den Winter ftond een klein Meisje barvoets voor haar deur en bad om eene aalmoes. „ Maar, mijn God! bevriest gij dan niet?" zei Caroline en wrong haare kleine handen. ,, Ei ja wel bevries ik!" zei het Meisje en klapperde met de tanden. rr ,, Daar!" zei caroline, trok de met zilver geflikte fchoentjes uit, en gaf ze aan het arme Meisje. Het Meisje viel voor haar op de knieën, nam de fchoenen in de hard en liep al juichende weg. caroline liep al juichende en op haare koufen naar heure Moeder, en verzocht om de daagfche fchoenen, die niet geflikt waren. Haar Moeder gaf zeer zelden iets aan een' Bedelaar, maar  eene waare ceechiedenis. 179 «nar des te meer gaf ze aan buisarmen, daar ze van boorde Alle zulke weldaaden gingen door caroline s band *De Moeder wilde, dat caroline aan den eenen kant'met de menfchelijke ellende bekend wierd, en aan den anderen kant zich gewende een vergenoegen aan vrolijke gezichten te vinden, die door haar zelve geicbauen werden, caroline had een' fpaarpot, daar ze naar willekeur over beflisfen kon. Ze gaf aan de arme Oude en wat ze hun uit naam haarer Moeder te brengen had èn ze (tak aan de Kinderen der arme Ouderen jets nit haar' fpaarpot toe. Deeze was bijna altijd ledig; de Moeder mogt deszelfs inkomtten zo veel verdubbelen, als Z1J Eent naderde de geboortedag der Moeder en caroline's finanfies waren geheel en al uitgeput. Ze trad naar haare Commode, trok de lade open, m welke naar de r-j af haare mooie poppen lagen, nam 'er de eene na de andere uit, lei ze 'er weemoedig weêr in, en loot alles achter zich toe. Eenige oogenblikken daarna kwam ze weêr,monfterde de poppen nog eenmaal, nam de llecntfte lei ze weêr weg, nam een fchooner, en greep, na eene lange keus, eindelijk de allerfchoonrte Ze kusch, te de pop en liep 'er meê weg naar de Meid. Daar Mietje! " zei ze „ gezwind loop en verkoop 'haar Ik wil 'er Mama een gefchenk voor aanbieden " op 'haaren geboortedag. Maar loop toch ge- " zwind, op dat ik maar de pop niet meer zie. " lk weet reeds wat Mama gaarn heelt. "De Meid moest de pop toch nog eenmaal afgeven. caroline kuschte ze, nam van haar aflcheid en liep weg De Meid bragt de pop naar de Moeder: deeze kocht ze, en zond aan caroline een ltuk goudgeld. rAPOUNE nam het, verzocht verlof om eene Vriendin tP teSekerï en liet zich van deeze de kleinigheden wkoopen welke zij voor haare Moeder beltemd had Toeni de dagdaar was , reikte caroline haar gefchenk over, en bad haare Moeder, het geringe voor hef te "TE!, gij moet dan wel recht veel geld gehad heb- .'ben?" zei de Moeder. * Ja," Hamerde het Kind, „ ik heb ik » ^^mgoet reSig gefp^hebben," ving de Moe-  *8o CAROLINE f'geStnk!» ' " * ^ ** mijn fchik met ™ verheugd^ Waar' HeV£ Mama?" Zd CAR0LINE geheel „ Maar gij geeft mij toch alles gaarn?" „ Ach, lieve Mama!" zei het Meisje', viel aan haare rekochte"'Weende; " * h£b immers «** cootje ver! De_Moeder kuschte haar, fcheurde zich van haar los ging in een zijvertrek en verfmolt in traanen. Zij vier! trlTl aaren Se,b0(>rteda8 Weêr' 20nder ^n het verkochte cootje te denken: en men kan zich voortellen hoe zeer ze door deeze en nog meer foortgelijke trekken •aangemoedigd wierd om haare begonnen tafk ter vorm «ï van caroline's hart en verftand voort te zetten caroline werd in alle vrouwelijke Kunften onderwe. zen, en in haar dertiende jaar begon ze reeds, onder het^ opzicht haarer Moeder, de huishouding waar te ne- i H5l &r" de Buurvrouwen van ervaaring gewoonlijk als de Wijsgeeren: zeer dikwerf vergisfen ze zich , en fomtijds hebben ze gelijk. Ditmaal kwam de voorzegging der_ Buurvrouwen uit. caroline', trekken ontwikkelden zich en kreegen hunne beftendigheid: het al te hooge rood haarer wangen verzachtte zich: haare oo-en bekwamen geest en ipraak: haar gantfche ligchaam ver" kreeg zijne vaste geltalte en het was het fchoonfte lig. chaam, dat ooit een kunftenaar nageaêmd had. Als een Dichter der Ouden uit de beste tijden van Griekenland de losfe, verhevene, koninglijke, te gelijk edele en te gelijk weelderige vorm deezer vrouwelijke Gedaante ge! .zien had zou h,j ze niet voor de fchoonfte van diakas Nimfen, niet voor diana zelve, maar voor eene eerstgebooren Dochter van den God des krijgs en van de Godin der liefde gehouden hebben. Kunftenaars die te Rome en te Florence geweest waren, ftonden ftü en bewezen hulde, wanneer caroline hen voorbijging. Tot hiertoe had caroline maar weinig kennisfen onder het mannelijk Geflacht gemaakt, en zelfs deezen beftonden enkel in meer verwijderde of nadere Aanverwandten. Zi, maakte Hechts eenen kleenen kring van Vriendinnen gelukkig binnen weiken Vrede, Vertrou wehjkheid en Vreugde heerschten. Ze zou voor ieder van  eene waare geschiedenis. l8l van deeze Vriendinnen haar leven opgeofferd hebben, en S werf van allen op het tederfte bemind, niettegenftaaJe 'er eenigen onder waren, die zeer gerechte aanfpraaken op fchoonheid maaken tonden Het was geen wonder, dat de goede Moeder langzaamerhJndïen weinig hovaardig op haare Dochter w,erd. De lofLaaken, die men haar wegens carownes op- a• :PIX het glanzend geluk, dat elk aan c^rol'e voor h^volg voorfpelde'- de wenfehen fl?e tn alkrwegen deed,"dat haare Moeder minder afgunffig met haar zijn mogt bedwelmden eindelijk de braave Vrouw. Zij beQoot haare eenzaamheid aan het géS^haareï Dochter op te offeren,begon voor de tweeSaai in de groote waereld te verfchijnen, en geleidde 'er caroline in. , F „ pi Naauwliiks had zich caroline vertoond, of alle na neSe^ tuimelden uit haare kreitfen, ^fjl^^l Ap 7onnen en draaiden zich in engere of wijdere baanen om dee'/e nieuwe Zon. De eerlijke Moeder wenschte'ich S/dat zij dèn raad h^rer Bekenden opge vnlo-d bad en caroline verheugde zich, ctat naar aan? Sk rona om haar heen leven en welzijn fcheen te ver- fF7iiebezat een zeker natuurlijk gevoel van welvoeglijkheid 't geen haar bij ieder gelegenheid aanwees, hoe ?e zich teggedraagen lid. Ze verfcheen pas voor .de derde maal in deeze groote kringen, daar ze nog zo ge. heel nieuw in was, toen zelfs de verftandigfte Moede s haar in 't geheim aan haare Dochteren als het voorbeeld eet r ot gedwongene houding voorde den. caroiin* werd binden kort als een .der volmaakte . jgg^ kend die men immer gezien had. Zelfs dec/ate.raen eeniU Hof-Freules , dit het Burgermeisje zich recht eoed in de Airs eener Dame wist te vinden. g Men begon thans hoopsvvijze om de hand van carolïn,: te werven. Twee of drie jonge Mannen van ver. d ei (ten, die in alle opzichten caroline waardig fcheenèn te z jn, verhieven boven alle de anderen hunne opgen tot naar. Maar gedeeltelijk kon caroline het me lan zich verkrijgen, om zo vroeg eene vrijheid vaarwel ?e zegg nl welke zij met zo veel opzien genoot. en.gedeeltelijk vleide de Moeder zich mooglijk ? dat haar Dochter een bünkender lot boven 't hoofd hing, dan de hand eens burgerlijken. M 3  102 CAROLINE caroline werd een-en-twintig jaar oud, en was irJ »t bezit der algemeene hoogachting en vin t>Pl ' u r ken naam, toen een haarer Ve.wandten trou'wde^eSn Bal gafi caroline en haare Moeder woonden ht l? en m.akten een half dozijn nieuwe kennislen b,J * Den derden dog hierop liet zich de jon-e Graaf vin De Graaf was een lieuenswaardjV iono- PtP|m,„ v gedrag beya. hem bij Moeder en ï hem cpmphmentswize zijn bezoek te hervat en™ eri hii hcrvattede het zeer dikwijls. Eenigen tijd daarna verzoch h.j verlof om zun' Neef den Baron van m ! hii haar in LoTvau g*f f ve?of met vermaalde3 T var en de-V. h kJ>rt #aroP de" Kamerjonker van f. . en deeze weder den jongen Domheer van l in. Op oeeze wijze verzamelde zich onmerkbaar binnen een ,aar, om carol.ne een hofïloet, welke uit de «ïfte h, pehngtn van de Stad beflond. Om toegang n hu s te hebben, had men eindelijk niets verder „ood g dan door iemand ingeleid te u-orden, die déTTÖfgane had: en allengskens waren 'er bellende dagen en urnên* op welke 'er aan 't huis van Mevrouw r. . e"ne foórt van openbaare Jffemblêe was. Men fprak, men zZ men las voor men vermaakte zich met onlchulXfce len aan welke ieder deel kon nemen. Het gedrag van Moeder en Dochter hield ieder der jonge 1 Leren n ee" bied: en lan, daarna hebben nog fornmigen van hun bt !?ÖAïdfeen?n ^ » ^ - ^ « CAROLiAE nam mtusfchen de geheele huishouding waar maar z,j nam ze met d,e raauwkeurige orde waar, S ke ,mmer nog njd om gezelfchap te zien, of om zich in de eenzaamheid, met lezen te Vermaaken, o?erig laar Haar gedrag ,n den kring van zo veele jongeling! was" het allervöorzichtigfte Ze nam nooit een gefchenk a7n dar m,n ergens een gefchenk noemen kon; ze h d nbn'rter eene bnefwusfel ng, ze gaf nooit een heimelijk rl deziöus. Het was iets geheel buitengewoons, wanneer ze uier ledige handen onder haare Aanbidders zat of tfftr-eeHhaare Moeder zich van haar ve wijderde ' Ze was i, ftatt om een' Bediende te roepen, en£ êenS be-.  eene waare geschiedenis. l83 bezigheid in 't vertrek te geven, wanneer ze eens bij toeval met een van haare Vrienden alleen was. Alle deeze Vrienden werden op den zei den voe behandeld. Slechts eenen eenigen onder hen be^ge- cle caroline met eene in 't oog loopende koelheid. >n het was juist die geene, die in 't geheim haar hart had weten te treffen. Want veelligt had caroline m.nder verdiend bemind te worden, wanneer ze niet inbaar ge- weest ware zelve te beminnen. De Heer van o , dus heet deeze geheime Minnaar, was uit een oud (lichtmaatig Gedacht, en hing van eenen zeer trodchen Vader en van eene nog trotfeher Moeder af. H.j ouderdrukte zijne wenfehen, zuchtte in 'c verborgen om caeol.ne, en fprak met haar nooit van iets meer dan van eerbied en vriendfehap. Al ware caroline s huis een Klooster geweest, en al had ze met haare Vrienden enkel door het traliewerk der fpreekzaal gelproken , zo zou haar gedrag niet onfchuldiger, en haar wandel niet onbevlekter hebhen kunnen zijn. Desnierteger,(taande verhief zich van lieverlee de laster tegen caroline. , . . Als het Meisje dat ooenrlijk doet, wat moet niet 'èer*t in *t geheim gebeuren?" zeiden eenige _ Dames , die uit eigen ervaaring wisten, hoe veel zich ui c geheim ondernemen lier. „ 't Is oumooglijk,dat de braave Moeder alles weer; zeiden eenige Freules, die van angst geltorven waren , als haar eigen Moeder alles van baar geweren had. Het goede onervaaren Meisje moet men het ten goeden houden , maar de Moeder ver lient geene ver" fchooning;'' zeiden weder anderen, die van harten gaarn in de verzoeking waren gebragt geworden om haare Moeder te misleiden. .... , . Wel nu, caroline is een eerlijk Meisje,dat vleesch en bloed heeft," zeiden een paar Kamerjonkers , die den naam niet hadden, dat ze zeiven meer dan vleescti 611 "ÉSlcs met den mantel der liefde bedekken " zei eene eerwaardige Matrone, en zond oogenblikkelijk uit om het nieuws aan een paar goede Vriendinnen te laaten melden. , ln 't begin noemde men het enkel mooghjk, dat er in 't huis van Mevrouw t. . . gehemmsfen. voorvielen. binnen kort werd het waarfchijnlijk, en eindelijk w-i M 4 "ei  CAROLINE bm zeker. De Laster floop eerst zachtjes aan de Tni siz ,oinodoPr'e" &* u"dd0PTs men op caroline's rekening vertel le mtr S' 10 HB\SK £°£ S K ™ 5»' * den iï V'T """" ™ ïlKSl* rend en liet z.ch haar en haare Moeder aanbieden Daags daaraan trok hij op de Wacht e n Se Mat tefrfJWV* ^ in de» 5« gevveest ware J Hii iet" SSeniT hem wie*' onbewimpeld z e ge blaauw oog.had wezen h^^^^^ffl te, maar niet op kosten van den fchuldisen Qfi3? niaar op kosten van de onfchuldige p*aoS" ' » Als men niet zelve gelegenheid geeft , onderfhar j^ich niemand zo iets,»zei de eeneji poogde 3$™ i, Ik wil niet oordeelen," zei de andere, en fbeeld*. ff« haare« waa.er, „maar de kruik gaat zo lane Ka 3? ter tot dat zij breekt. " ë g te vva,i m Rechtvaardige Hemel» het gaat hier immers toe 9r. Jn Sodom en Gomorra!" zei de derde «f ' fabirje om zich van den üS^ÜSS&^t ™ "* (I'S SEÏ ^^n,; ontvingen caroune's VrienffWBeo van heure poeders het bevel, om zich aan ca,  eene waare geschiedenis. l8$ roline's omgang te onttrekken. Geene van deeze Meisjes was zo volkomen onfchuldig als caroline: ieder was in eene geheime verftandhouding verwikkeld,of ten min. ffen verwikkeld geweest. Desmettegenftaande werden ze voor perfoonen veiklaard, die eershalven met caroline geen eemeenfchap durfden hebben. Mevrouw t. . . en haare'Dochter gillen langfaamerhand de oorzaak deezer verwijdering: maar de Moeder ftelde 'er zich mede gerust dat in haar huis niets kwaads voorviel , en de Dochter was zich zelve bewust, dat zij op haare onfchuld roem kon draagen, . , Bijna een half jaar na de gebeurtenis met het blaauwe oog, had de Held van dit voorval eenen geheelen avond aan 'de fpeeltafel gezeten. : Nu, LieutenantJ hoe is 't gegaan? vneg een van de'aanfchouwers, toen men van 't fpelen opflond. Wat zal ik zeggen? ik moet wel te vreden zijn, antwoordde deeze terwijl hij zijn geld na zich ftreek; ik ben 'er zo wat met een blaauvv oog afgekomen. " Hahaha! dat gebeurt den Lieutenant altijd," ving een' gedrochtelijk dikke Ritmeester aan, en lagchte, dat de venfters dreunden. . . Het verblijdt mij, Heer Ritmeester!' zei de Lieu. tenant, „ dat ik u gelegenheid tot eene beweging geve. _ Maar wat Duivel kon ik het helpen, dat ca- l\ roline voor den verwenschten Knecht niet zeker " **Foei, Heer Makker!" ving een Officier van de Dragonders aan, die naast den Ritmeester zat, en in 't huis van Mevrouw t. . . bekend was. Mijn Heer! . ■ waarom dat foei als men vraa» 'gen mag?" zei die van de Garde. " Wijl het Hecht gefproken ware, Heer Makker!" !* Heer Makker hier en Heer Makker daar! Ik ben 'ónder de Garde, mijn Heer! en ik wenschte voor al. le dingen re weten, wat een Dragonder flecht gefpro' ken noemt?" Mijn Heer! een Dragonder houdt ieder voor eenen Nietswaardigen, die een rechtfcbapen Meisje lastert." " Mijn Engeltje, ik wil u uwe Mama en de Freules 'uwe Zusters niet leeren kennen: maar wees zogoed, ',' en leer mij daarvoor de rechtfcbapen Meisjes niet „ kennen.5' _ .. - . „ Mijn Heer! matig u, of wij fpreken ons. 55 M s „ Va,,  185 CAROLINE „Va Heer Ridder! dat willen wij, dat willen wii " „Kindertjes gIJ m0et u haal mij de KnVeld?n hal. „ breeken, als je braave kareis 7iin wiir-» • 7, \ . Ritmeester, fcbonk een glMBouïïïn^ „' deJd,kke tot fekundant aan. g «ourgonje lp, en bood zich Daags daar aan ontving de Gard* nffi^;»^ „ • , ging. Men verfcheen , gme„ v0cht 1 p ftn'i "'^j1Lieutenant van de Garde kwZ, nn£l P'ftooIen > de en de Dragonder was door deTrecKc\hl"S ' Niemand werd harder geLft? dande *hïïJ *h(W niets kwaads denkende , carol 1 ^«ldelooze, aan trouwde eene rijke rfana « / eD; een ander verbod van den ouden Oom 'a* u-^ 0Tin« een vierde deed zfch gete^aan'o^de^fnS VanlV^f roline's goeden naam te rürr n„ Y •V0"i' CA" een vierendeel jaars u het féveS hJ^ ^ Td vrouw t. . . weder zo ftüffi^j1"18. va" Me, was. 1S 1115 het 00IC geweest De goede Moeder betreurde haare mUlriW. • u en beweende haare onvoorzichtigheid i „ mtzlc.hten merde over het verlies v£n haar g^e'nde^ ^vVT' roekomst. Maar deeze toeLmTttt' lalig £B Buiten haar eigen huis werden Moeder en iWioveral met koelheid en zelfs wel me af 1 er "hefd onf vangen. Ze waren vemliur ollo hB,,,„ ^engnem ont-, fenlftebreken de ^JS^S&^S^ zeggen en in de diepfte eenzaamheid te Teven !!Ll Zo werd caroline vijf-en-twindg jaaren oud erTTH was nog in 't huis haarer Moeder f ze wïrd ÏÏifi A }l jaar oud en haar noodlot had zich n et verand S cf duurende deezen tijd knaagde een verborg™lammer Jan "de  eene waare geschiedenis. 187 de gezondheid der Moeder, en nog meer aan de bekoorliikheden der Dochter. \ Findeliik, na veele vruchtelooze onderhandelingen,tot welke zich de goede Mevrouw t. . . met der tijd had moeten vernederen, meldde zich een Jongman van verdiende aan, die in eene nabuurige plaats een aartig ambt:e bekomen had, en in de Hoofdftad taamlijk onbekend was. caroline gaf hem haare hand, en haar Moeder, die enkel de verzorging haarer Dochter afgewacht icheen te hebben, fHerf vier weeken na de bruiloft. Niet lang hierna reisde de jonge vergenoegde Gemaal naa de Hoofdltad, en kwam in een Coffiehuis, om met een' Vriend te fpreken, dien hij daar hoopte aantetreffen Hij nam ongemerkt plaats niet ver van eene tafel, aan welke men Piinsch dronk, en luisterde naar hetgeen gefproken werd. . Wil ik u eens wat nieuws vertelkn ? ving een uit het'Punsch-gezelfchap aan, „ de aanlokkelijke caroline zou, naar men zegt, getrouwd zijn." _ De Dochter van Mevrouw t. . .? zei de andere. O dat is reeds wat ouds. Wel nu, uit de " liederlijkfte Meisjes worden menigmaal de beste Vrou- " „ Dat 's waar," zei de derde, „ carolientjb heeft haare jonge jaaren redelijk genoten." Haar gezondheid!" zei de vierde en (liet met zijn glas aan. „ Wie heeft haar dan genomen?" ■ lk heb den naam geweten," zei de tweede weêr. , "let moer een goed eerlijk Man zijn. Ook zijn ge- zondheid !" • . -~ , , De eerlijke Man, wiens gezondheid gedronken werd, floop (tilletjes weg, en had federd dit oogenblik geen vergenoegd uur meer. Hij keerde terug: caroline kwam hem vriendelijk te gemoet, en onthielde toen hij den arm uitftrekte om haar van zich af te houden. Ze vrieg op de tederlte wijze, wat hem deerde, en bekwam geen antwoord. Ze zweeg bewogen en vernederd (hl, en geloofde, dat hij veelligt deeze of geene verdrietelijkheid ^Maa/zijn gedrag veranderde nier. Hij nam daaglijks zijne bezigheden waar,verliet hierop zijn huis, en kwam zeer laat te rug. Hij zou caroline minder gemarteld hebben, wanneer hij haar de bitterlte verwijtingen gedaan  l8S CAROLINE had. Ze kon eindelijk dit fmaadlijk itiJzwijgen niet laaf ger dulden. Zij wachtte hem op een' avond of viel aan zijne voeten, omvattede weimand* zijne knieën ènhe zwoer hem, dat hij baar zeggen zou, wat ze misdreef ven had. c „Laat mij met vree^e, Mevrouw!" zei hij ijskoud „ Had men in eenen zekeren tijd uwen voorigen wandel „ geweten, gij waart heden in dit huis niet." Ze het zijne knirö los, zonk ter aarde, werd zonder gevoel te bed gebracht, en lag twee dagen daarna in eene heete koorts, die voor haar leven deed vreezen Zij herllelde zich met moeite, maar de rust haa'rs Ie. vens was verloren. Ze was de prooi van een onuitipreekhjk buien, en verviel ten laai Hen in eene uitreerine Haar Gemaal zorgde op de tederlle wijze voor haare ge. zondheid, maar hij onttrok zich op het hardnekkiglTe aan haar gezicht en aan haare rechtvaardigingen Zii had geene Vriendin, in wier boezem zij haaren jammer • uit kon ichudden: ze was boven alle bei'chrijving ellendig Op een dag, dat het jaarmarkt in de Stad was, lier zich een Schoenmaakers Vrouw bij haar aanmelden, wier raam haar geheel onbekend was. Ze liet de Vrouw binnen komen, en richtte zich in haar bed op „Mevrouw," zei de onbekende," herinnert gij » „ nog, dat gij eens als kind aan een arm BeedelmeiMe „ uwe geflikte fchoenen vnn de voeten fcbonkt ? Ik „ wilde den fchoen aan een' Schoenmaaker verkoópen „ en het geld aan mijne arme zieke Moeder brengen • „ de Man noemde mij eene BedriegöeE, deed onderzoek „ in uw huis, en hoorde, dat ik eerlijk was Hii gaf " J zi]net daar over te weezen , dat 1ij in het^evena j^ regeering in Egypten te ^^.^'^K«?v^ ft*? f ^ nde™ v e Sren en, ft£fó>/«V (*).? "0C1L? dat o-rouvvzaame be- moorden , gaf ahasuerus i had maar zeven jaaren en regeenng CO 5 en cfm" vijf 00 aeschylusi?i rsfjis. vs- 550- s>'KaDW> ' (O Vs. 5CO Vs. 6, 7- (>/) HERODOT. l. ui. CS) E*tli. B '6- . co ««* » 7- voig. N a  I9Ö ONDERZOEK OVER DEN KONING AHASUERUS vijf maanden geregeerd (£) ; hij ftierf 0p zijne terugreize uit Egypte te Ekbataiia in Syrie-a, ian SS wond , welke hem zijn zwaard, dat bij het beft»>en van zijn paard uit de fcheide viel, aan de dije veroorzaakte (7). Dit is, hoope ik, genoeg, om iedei te overtuigen, dat camdyses de ahasuerus van het boek Esther onmogelijk zijn kan. Verder is 'er geen Perfifche koning mcer dic j„ den Bijbel ahasuerus genaamd wordt 'f» , en , geliik ik boven reeds heb aangemerkt, noemen de ongewijde Gefchiedfchnjvers nergens een' Perfifchen konin- ahasuerus; . zou derhal ven ook wel de geheele koning ahasuerus van het boek Esther, te gelijk met zijne huwelijks- en moordgefchicdenis, verdicht zijn ? r7n HnS^n^b rrYT huk"üP°ov\g wezen: of moeten dan alle Perfifche koningen in den Bijbel genaamd hoek Eaher onder deezen , en bij ongewijde gefchiedicnrijvers onder eenen anderen naam voorkomen 2 aan de twee voorheen genoemde koningen astyages en cyaxares II, hebben wij het zo even reeds gezien , waarvani de eerfte, bij daniel, ahasuerus, en de ander darius de Meder heet: m 't kort, maar zeer weinige Perfifche koningen hebben in den Bijbel die naameh, welke hun de ongewijde gefchiedfchnjvers geevcn. Ta ' wat noorneer is : zelfs bij de ongewijde gefchiedfchnjvers kom? dén en dezelfde koning dikwijls onder veele verfcheide 11e njiamen voor. De opvolger van cambyses , bij voorbeeld,heetbij herodotus («) SMERDis;hrj absohylusM MARDYSjblJ ctesias (/>) SPHENDADATESjbij j ustinus(?) oro- GO FRAnkii, novvm Syflhrma Clirono!o";ae, p. 281 O) herodot. L. III, C. 64. (m) Bij daniel, IX, ï, komt nog een ahasuerus voor, die was echter een Meder, en kan niemand anders zijn als astyages, want de zoon van deezen ahasuerus. welken damel darius de Meder noemt, moet, naer het geen van hem ver haald wordt. Dan. V. 30, 31, ctaxares II, astyages zoon zijn, welke m vereeniging met ctrüs Babel veroverde, en dit nieuwe rijk drie jaaren beheerschte, waarop hem cyrus volt;. de. FRVNKU, vnv. Syll. Chron. p. 280 (fi) L III, 65. CO In Perfis. C/0 In excerptis ex Perfcis apud Photium in bibliotheca • v, ctesiar fragmenta, edita post herodotum, p. Ë14. Cf) Lib. I, C. 9.  in het boek esther. 197 oroPasTfs : en zij allen bedoelen den Magiër, die zich voor smerdis , den broeder van cambyses , uitgat, en meeftcr maakte van den Perfifchen troon._ Aar, de verfcheidenheid der naamen, waar onder m de Periilche cefchiedenis een en dezelfde perfoon voorkomt, moet men zich derhalven niet ftooten. Maar behalven dat, zal ieder een de gedachten, dat ahasuerus, in het boek Esther, en zijne geheele gefchiedenis wclligt.verdicht mogten zijn, geheel laten vaaren, zo drahij bedenkt dat op 'de voornaamltc gebeurtenis, welke het middenpuuct der geheele gefchiedenis is, een Volksfeest gerond wierd, welk de Jooden tot op onze tijden toe onderhouden hebben. Hoe kon dit feest aan het volk opgedrongen worden , indien de gebeurtenis, waarop het zal gegrond zijn , verdicht is ? bn reeds inden tiid van judas 'makkabaeus wordt het zelve: vermeld als een aangenomen Volks-feest (r) , onder den naam van het feest van mordechai. Maar hoe kon m eenen tiid waarin gebeurtenisfen uit het bloeiend tijdperk der Perfiaanfche Monarchij zo geheel oud en onnavorfchelijk niet waren , zulk eene gebeurtenis aan een geheel volk wijs gemaakt worden? In 't kort, het is belachelijk aan eenen Perfifchen koning ahasuerus en aan de gantfche gefchiedenis des boeks Esther te twijffelen1 , offchoon geen der Perfifche koningen bij de ongewijde gefebiedichrijvers deezen naam draagt, ahasuerus moet hier onder eenen anderen naam voorkomen: de vraag is derhalven nu, onder welken? Om deeze te beantwoorden, fchict ons niets over,dan de gefchiedenis des konings in het boek Esther, en de ongewilde gelcniedenis°der Perfifche koningen van dien tijd, waarin mordechai voleens de tijdrekening kan geplaatst worden , (s) met eikanderen te vergelijken ; om zo te beflisfchcn ,op welken de voorvallen in het boek Esther het meefte pasfen. Hier nu is het flim , dat juist de ■hóofdgefchiedëhisfen des boeks Esther , de yerllootins van vastiii, en het trouwen met eene Joodini, te «reliik met dat groote bloedbad, bij de ongewijde Schrijvers van geenen Perfifchen koning verhaald worden-' deeze onbekende koning moet alleen uit bijkomende onhandigheden der gebeurtenisfen van het CO 2 Makkab. XV 37- CO Esth. II. 6. N ^  193 onderzoek over den koning ahasuerus boek Esther , vergeleken met de ongewijde Perfifche gefchiedenis , gecbaracterizeerd en bekend worden. Hoe ver ik met deeze proeve gekomen ben, zal ik nu aantoonen. Dat van den koning ahasuerus gezegd wordt, dat hij geheerscht hebbe van Indie tot /lethiopiii (t) (in Africa) bewijst , 'dat het geen Perfifche koning voor darius hystaspis geweest kan zijn ; want deeze begon her eerst veroveringen in Ihdië te maakea. Indië was voor hem nog een onbekend lan 1. Wahtry eer hij^enige onderneeming daarin voornam, liet hij dit gewest vooraf door eenen gefchiktenGriekfchcn Zeev'aarer, scylax, uit Karyandus, met eene vloot onderzoeken; na de terugkomst van deezen voerde hij een talrijk leger derwaarts , en maakte de veroverde landen 'tot het twintigfte wingewest van zijn rijk («). De van ahasuerus aangetekendevordcringvan fchatting van het land en van dc eilanden (Esth. X. i.), brengt ons ook op geenen koning voor darius hystaspis , dewijl deeze het eerst eene gewoone fchatting zou vastgefteld hebben, daar tot hier toe, van cyrus tijden af, alleen jaarlijks een vrijwillige onderftand gegeeyen was: om welke nieuwe verordening darius bij de Perfcn den bijnaam k*w« « verkreeg Cv). Het gewagen eindelijk van zeven vOrften, aan welken ahasuerus de zaak van vasthi voorlegt (w), bewijst insgelijks, dat hier van geenen konins voor'den tijd van darius hystaspis gefproken kan worden , want in de aangehaalde plaats worden zeven ftaatsraaden aangevoerd en zo gecharac"terizeerd , dat zij de eerfte plaatfën in het rijk (x) , en het voorrecht gehad hebben van des konings aangezicht, tc zien Q<). Dit betekent zeer (f) C. I. i. Ü;D -ty*, Dat ^ hier Aethiopië in Africa betekenc (gelijk meernmlen, bij voorbeeld Neh. 111 pO lijdt geen tvvijliel. Cu) hérödot. L. IV. C. 44. cambysks had reeds begonnen Aethiopië te bekrijgen ; herodot. L. III, C. 25 • ■ maar met een' ongehikkigen uitdag. ' ' Cv; herodot. L. III. 89, en polyaenls Strategem. L. VU, P. 10, f]. 3. iü.i/.c ^ogcuf £3-«|s ,0,5 th,i» "X*t txïuxs;*™ vxt* t>**>Ki" *'£V *YY >*>*> <*■* O) Dat KHD^hrnN, (artachsasta,) artaxerxes longimanus zij, daar in Memmen tijdrekenkundigen en verklaarers over een. De Perfifche naam tfnDPnmN «taalt ook in de Griekfchc woordbuiging zelve V#&{<< nog duidelijk door. Eigentlijk hebben de Grieken willen zeggen a.t*£.s«s. scaliger, emend. temp. L. VI. p. S%7' (b) Esr VII. 12 14- Voor darius hystaspis wordt wel gewag gemaakt van Perfifche richters en ftaatsraden, maar het bepaalde getal van zeven komt niet voor. Men vergelijke daar mede de gefchiedenis van cambyses, die gaerne zijne zuster trouwen wilde, en dit aan de richters des rijks in het algemeen, maar niet aan de zeven ftaatsraaden *«r' t\»xv voordroeg; herodot. L. UI, C. 31: welke gefchiedenis aan die v»n het boek Esther in zo verre gelijk is, dat ahasuerus ook de eerften des rijks wegens vasthi raadpleegt, N 4  flOo ONDERZOEK OVER DÈN KONIn» AHASUERUS van cvrus, te voren bijzonder aangetekend heb dit hu het onmogelijk kan weezen ? en 'er is van cyrus ai tot darius hystaspis toe geenkoningmeer voorhan den, als psepdo-smerdis, welke maar vijf SSS i ï" regcerd, en derhalven geen'rol heelt k m , r , S waar toe twaalf jaaren tijds jSoK^ffite' tusfchen is 'er nog een Medo-Perfifchc onin de , ven genoemde cyaxarbsü, welke hi v^ fvcjaus, Babel verove^ ffi„?S|B heeft. Deezen heeft een anders zeer gelee de ïf fto,; cus werkelijk voor den ahasuerus vJhTbo\k£sZ: verklaard (c). Maar hij kan het, zeftTnnrU, ■ nierking te' neemen , wat ik van S^*'^ Richters gezegd hebbe, niet zijn. \vim \',e ZCVen houdt in het derde jaar ziïnï « "eerini hïr iH\SUE™s zijne verblijfplaats 'sSi ^cf'dféï g het derde jaar van belsazaR nog in de m» r Pl f loniërs f» , hoe kon dan de Mede pirfifJhV 1-5Y" cyaxarks, in het derde jaar zijner rë-eeHna ™ ?TS bylonifche verwoesting, een Sstinaal tl ^JT^t ten, welke ftad hem "toen ni|t eénstoehS Tl^ ten aanzien van zijne ns^gJ^n^^'t! e? niet zijn: deeze,hadden toch nJde^verfcrfe (?°k Babylonisch rijk, en de veieerigta»^ van bet ^1 d.ghcdcn, welke niet toelaten, dci Rrs n m;krus zijn kan, „iet cens te gewa^ Wan!'r^" cyaxares nog meer te zeggen 8 SecH g" eenen vijand, welke reeds ( verwonnen h„ ■ ' t€gea belachelijke wijze voort te Unjden ' °°8 °P Cene Van alle Perfifche k'óhiffgen voor dar rus «vel. itïïr" fkC1" nitma,,d °'1ZC Sï^wStK rm ook wel darius hystaspis zelve? Vcclc én o,™ geleerden hebben hem werkelijk daar voor iuden'? tgn aanzien der boven gewaagde viovïS/Sï Indië kan (O ^a'i- vin."i. o,  in HET BOEK ESTHER. £01 kan hij het zijn; en ten aanzien der onder hem opgekomen zeven hoogde (hiatsradcu, fchijnt hij het ook te kunnen zijn. Doch het fchijnt ook maar zo. ——■• Want die zeven zamenzweerers , waaruit die fiaatswaardigheid der zeven eerden van het Perfifche rijk ontltond, zijn bij herodotus en cthsjas geiiuemd f/') ; en de zeven, ltaatsraden van onzen ahasukrus, welke hij raadpleegde, in het boek..Jisthcr insgelijks. Daar nu die zeven zamenzweerers ,■ welke daarna de bovengenoemde ftaatswaardigheid verkregen , geheel andere lieden waren , dan welke den ïtaatsraad der zeven eerften van het rijk van ahasuerus uitmaakten, zo volgt 'duidelijk, dat deeze omltandigheid met dauius hystaspis, voor zo ver men hem tot ahasuerus zou willen ïriaaken, firijdig is. Doch dit is nog maar iets voorloopigs: ik kan nog meer, en dat beltisfender is, tegen hem aanvoeren. Deeze dauius heeft, zo wel bij Hcbrceuwfche als ongewijde Schrijvers, zijnen beltemden naam darius , welke hem van allen eenftefflmig toegevoegd wordt. Hij kan derhalven niet wel ahasuerus geheten hebben. Want, wanneer de Hebrceuwfche en Griekfchc ongewijde Schrijvers in den naam van eene perfoon overeeufiemmen , dan is ontegenzeggelijk befiischt , dat de hem toegevoegde naam de rechte zij. Maar nu heet de koning, welken de ongewijde Schrijvers-dauius noemen, bij alle Hebreeuw-» felle Schrijvers JJiYTn (£')• Dit zijn al de letters voor dauius; door de puncta'tie w'j'~H is de naam maar een weinig veranderd. Het woord kan echter, wanneer men het nader aan de Griekfche benoeming 4«e*'« •« brengen wil, even zo goed WWTI gepuncteerd worden als L"1H*t. Hoe is het nu te geloven , dat de Schrij- (ƒ) Om aan te toonen, dat ook de riaamen der Esth. L 14 genoemden , niet eens gelijk zijn, wil ik de optekening der zamenzweerers hier. bij zetten ! volgens hero"otus (Lib. 111 . cap 70) heeren zij : otanls 'de hoofddichter van de daad) as^athines , cobryas, intapH'-rnes, mkgabyzüs, Htparmes , darius hystaspis Maar cti-MA1- noemt hun,0NopHAS» iuernes, NOUi^dasatës , m.1KD0N1US, BARISsKS , artahuek- IVcs ,■ darius hystaspis. /. c- p. 815. fjf) Bij voorbeeld, bij ezra, mehemia, daniel, haggai Cn zaciiar1a. N 5  soa onderzoek over den koning xhasvUv, Schrijver van het boek Esther van den „i« aangenomen , en bij de SrfcriW? algemeen brecuwfche SchrSverf I/m deCfe Senoemde Hezich naer heS » /efchre.ven » d™ zouden deeze ben. Wait men li r'nH ahasuerus genoemd hel; Schrijve r van het Voek vooronderitelIen,datde rr-n' L 'i • . Seriën woonden, en met dee- beeftf^a So]0 T&ïSfS^tt fchiedenis des boeïïl ÈÊrZl pJ oVnllS w r & fe?» oarius hystaspis w^^^^nE * StadboSTKorgt tSc„biJ begonnen de f^^o&ffitóVCT00'? Wi,S ' te bouwen! lfe^^^MLftto,nP*1 gaande koning , welke dit v KnHi ' ' H1Jl ^vooronwettig k^^ï^^ïS.S6'?had-een evwocsi is, zou van zijnen opvol(«5 £rr. IV. 5. 24. ger  in HET BOEK. ESTHER. aoj eer daarop niet eens gelet worden ; vooral daar zij misfcbie.n wisten , dat de nieuwe Stadhouder van Syrien en Palestina hun gunilig was , gelijk naderhand bleek. Want op het goed bericht van deezen Stadhouder, bij welken zij op het verlof van cyrus, om den tempel te bouwen, zich beriepen, verkregen zij van darius fitësTAsPis reeds in het tweede jaar zijner regeéring eene bevestiging van dit oude belluit , en wel op eene zo nadrukkelijke wijs , dat aan hem, welke dit zou willen verhinderen . gedreigd werd, dat een balk uit zijn huis geiaoïöen, hij daar aan opgehangen, en zijne aoederen' verbeurd zouden verklaard worden (i). is het nu wel te geloven dat haman, eenige jaaren daar na f») , om eenen geweigerden eerbied van mordechai te wreèkcn , zich' zou hebben laten invallen aan deezen koning eenen voorllag te doen, gelijk die is,welke Esther III: 8 verhaald wordt; namelijk dat volk, voor wiens God de groote cyrus zulken eerbied bad ten wiens opzicht darius zelf voor nog maar weinige jaaren den tempelbouw zo' nadrukkelijk, en met aanwenden van eigen onkosten, ondcrlleund had Cl) --- hem tegenwoordig aftefchildercn als een onlijdelijk Volte, en aan te raaden om het zelve geheel uit tc roejen ? zou haman zich wel kunnen laten invallen, .dit tot den zo gezinden darius hystaspis te zeggen? Dc koning, bij wien haman deezen raad Biet alleen wagen , maar ook zonder zwaarighe'ul ingevolgd kan krijgen , kan ommogeliik darius hystaspis zijn. Behalven dat, kunnen wij de grouwzaamheid van het moorddaadig bevel tegen 'dc Jooden , en daarna te<*en zijn eigen volk, ook van- darius niet verwachten, wien de oimewijde gefchiedenis, als goed, rechtvaardig, en wijs affchildert , drie deugden , waarvan één alleen toereikende is, om hem van dat affchuwelijk moordbevel af te houden. > Tot dit dwaas en fchan- (0 P.sr VI. Tl. (fc! In het tweede jaar van darius werd de tempelbouw wederom begonnen, en in het zesde jaar door eene aanzie» nelijke bijvoeging uit de koninklijke inkomflen (Êrr. VI. 40 voïeind; en zes jaaren daarna zou haman hem gebeden hebben, om de uitroejing van het door hem zo begunltigd volk: (l) Esr. VI. 4-  804 ONDERZOEK OVER DEN KONING AHASUERUS fchandelijk moordfpel moeten wij eenen anderen Perfi fchen koning van eenetegengeftelde denkenswijzezoe ken, terwijl het ontwijfelbaar met het character van darius hystaspis ftljjdti '«".lct v3u En eindelijk ftreed de verftooting van eene der Kj mal.nnen, welke de gefchiedenis aan deezen konffr geeft, te zeer tegen de llaatkunde en de geheele om* ftandighcid, waaym hij zich bevond, dan dat hij dl zelve had kunnen onderneemen. Want, dajuus hystaspis nam zijne gemalinnen (twee dochters , en eene kleindochter van cyrus , cii eene dochter van otanés het hoofd der zamenzweerers tegen den valfclien smer> dis,) om zijnen troon, dewijl hij uit de koninklijke familie van cyrus was , te bevestigen (ra) : zou hii dien nu, door het verltooteh van eene derzelven weder hebben willen doen waggelen ? - dit laa* zich van de beroemde wijsheid van darius hystaspis niet denken. Na deeze vooruitgefteldc overdenkingen zal de Enh. X: i aangemerkte omftandigheld, dat ahasuerus fchatting op het land en de eilanden gelegd hebbe, hem alleen tot darius hystaspis niet kunnen maaken (nj , want de enkele uitdrukking - ahasuerus belciddc het land en de eilanden met fchatting , berekent immers niet altijd : Hij deed dat , onder alle Perfifche koningen , het eerst. Daar nu darius hystaspis , welke volgens herodotus dit deed , anders alles tegen zich heeft om ahasuerus tc kunnen zijn , zo kan deeze verklaaring hier geen plaats grijpen, het moet thands betekenen : de koning ahasuerus beleidde alles , het vaste land zo wel als de eilanden, met fchatting vermoedelijk, eene verhoogde. Tot nu toe fchijnt Perlicn onder de wingewesten nog verfchoond gebleven van de gewoone fchaiting; welligt ook hier en daar de eilanden (o) , maar deeze koning beleidde alles met fchattmg vermoedelijk, dqwijl zijne fchatkistenuitgeput waren : en zulk eenen zullen wij hier na (p) (m) herodot. T.. TU. C. 88. Vm* 00 darius hystaspis namelijk was, gelijk boven reeds bij gelegenheid is ^aangemerkt, de eerfte Perfifche koning, die voerdlSÏ S ZijnC We- O) justin. Lib. XÜL O) In xekxes.  IN HET BOEK ESTHER. 20j> vinden, wien zijne omftandigheid ( !*• rTe«7vM**i?°e»« »* ««* , f.krod. L. III. C. 67. Zijne navolgers cn in hetb.jzonder darius hystaspis, brachten de geldmiddelen op eenen geftrenger voet, en gingen geduurig verder gelijk dat zo pleegt te gaan.  206* ONDERZOEK OVP.R DEN KONING AHASUERUS leeftijd (/)." Maar hoe oud zou mordechai niet heb« ben moeten zijn, wanneer hij, van dien tijd af o-cre kcnd, darius iiyst.aspis overleefd had, en zelfs noe ten minften tot in het twaalfde jaar van zijnen onvoller CO »in leven galeven was? —- Ver over de honderd jaaren O). Is het te geloven dat mordechai zo oud zon «reworden zijn? Het komt 'er hier niet nn aan , dat teen ter tijd wel enkele menlchcn (waar van een voorbeeld s. Chron. XXIV: 15.) eenen leeftijd van over de bonderd jaaren bereikt hebben : _ maar wat -rond hebben wij om mordechai buiten de clasfe der gewoone menlchcn tc plaatfen ? Ook onze tijden leveren foffitijds menfchen , die over de honderd jaaren oud worden (v) : maar zal daarom dc nakomelingschap het levenseinde van andere lieden niet uit onzen gewoonen leeftijd moeten berekenen ? Daar wij derhalven van mordechai• s buitengewóón hoogen leeftijd geen uitdrukkelijk bericht hebben, kunnen wij niets zekcrer doen dan hem eenen gewoonen tc geevcn. j<;„ welkö andere bedenkelijke zwaariglieden komen daar nas bij' Zou hij , indien hij werkelijk zo een oud man geworden was, na den val van haman , zo werkzaam hebben kunnen zijn in de bezigheden van den Haat. dat ahasuerus lust zou gehad hebben hem, als een' afleefden grijsaart, aanteltellen tot zijnen eerften dienaar in zulk een uitgeltrekt rijk V En hoe oud zou fsther wel hebben moeten zijn ? want zij was eene dochter van den broeder zijns vaders («■) : zeker veel te oud, dan CO HERODOT. L. III, Cap 22. CO Esth. III. 7. («) Van jechonïa's wegvoering in 't j. d. VV. 339,?, tot in het derde jaar van xerxes , den opvolger van dakius', ('t jaar 3509) z jn honderd cn veertien jaaren; en tot in het twaalf, de jaar van x-rxes, waar in mordechai nog zou moeren geleefd hebben, honderd drie cn twintig jaaren, en men kan hem dan nog reeds in het eerfte jaar van zijn ftaatsbeftuur niet wel laten fterven. Cv) Nog van dit jaar Haat in goekingk's Journaal dtouari'j 17*4,bladz. 72) van een handerd en acht jaaren oud geworden, en den 3den Ja'nuarij geftorven man, den houtvester oxjenius te Ottlar, in 't Waldekfche. 00 Na dc gewoone beduidenis des woords heet j-^ dit. Zijn nu mordechai en esther kinderen van twee broeden ge-  in het boek esther. 20? dan dat zij toen nog voor den koning ahasuerus zo veel bekoorlijkheids zou kunnen hebben , dat hij bewogen wierd, haar aan alle meisjens, die uit zijn geheel rijk zamengebracht werden , voortetrckken. Hier is zeker aan eene bloejende ,en geene verflenschte lchoonheid te denken. In 't kort men mag het nemen, gelijk men wil , het is ten eenemaal ongelooflijk , dat mordechai wanneer hij op het toneel zijner handelingen trad zo buitengemeen oud zou geweest zijn. Hij is derhalven ook wel zeker niet met jechonia wegge» voerd Maar daar is ook niets m den Hebreeuwichen text ,' dat ons noodzaaken kan dit aan te neemen. Veel eer is het natuurlijker en gefchikter, yz'ii (vs. 6) op het naastvoorgaande w Wp |2- £>cn Zoon van kis , den Benjaminiter , dan op het verder afflaande *3-nD (vs. 5) te doen liaan. Dan is met mordechai, maar zijn overgrootvader kis met jechonia weggevoerd. Is het nu, gelijk ik gelove , boven o-enoe^zaam bewezen, dat tot op darius hystaspis, geen Perfifche koning , en zelfs hij niet, ahasuerus kan geweest zijn, zo wordt deeze verklaaring, door het geene tot nu toe gezegd is , niet al een waarfchijneliik, maar noodzaakelijk. En in het derde gedacht, van dien tijd af gerekend, kan mordechai niet alleen darius hystaspis overleefd hebben , maar ook nog in liet twaalfde jaar van zijnen opvolger van eenen ge- voegelijken ouderdom geweest zijn. ■ Wie was nu onder de koningen, welke darius hystaspis gevolgd zijn ? Mogelijk , daar het toch geen bedenken meer lijdt, zo ver te mogen gaan, zijn opvolger xerxes 1 dit gelove ik. Maar dewijl er nog één koning overig is, welken reeds de Griekfche Alexandrynfche Overzetter van het boek Esther en josephus f» daar toe sreween, zo kan ik met geene waarfchijnelijkheid mordechai tot eenen afgeleefdcn grijsaart, en esther tot eene bloejende ionn-e maagd maaken. Doch ik voere dit alleen maar als eene bijkomende omftandigheid aan, dewijl -pn ook een Neef in eenen algemeenen zin kan betekenen, en als dan die bedenking wegvalt Trouwens zij kan wegvallen , zonder aan de hoofdzaak eenige fchade te doen. 00 Antig. Lib. KL 6.  208 onderzoek. over den koning ahasuerus toe gebracht hebben, namelijk dc opvolger van xer» xes , artaxerxes longimanu's , zo wil ik nu , om de redenen welke ik voor xerxes hebbe, nog meer te verfterken, vooral' aantoqnen, dat ook deeze artaxerxes onze ahasuerus niet beeft kunnen zijn. Daarna zal 'er niemand meer overig blijven, waaraan wij hier kunnen denken, als xerxes. Waarom kan dan ahasuerus, au taxerxes longimanus niet zijll ? In de eerfte maand des zevenden jaars van artaxerxes nam esras het belluit van naer Jeruzalem met eene volkplanting zijner medebroeders te trekken (r) , en in de vijfde maand kwam hij zelve daaraan (z) : En esther werd in de tiende maand des zevenden jaars. van ahasuerus tot den koning gebracht (a) en daarop zijne gemalin (b) ; gevolgelijk verkreeg esras van aiitaxeuxes tien maanden vroeger verlof om met eene volkplanting naar Jerufalem tè trekken, als esther de gemalin van ahasuerus wierd; door haar kan derhalven artaxerxes niet bewogen zijn tot deeze gunst- bctuiging jegens dc Joodcn. Leest men nu het befluit, welk artaxerxes aan esras mededeelde , zo zullen dc gezindheden , welke daarin geuit zijn, ieder overtuigen ,_dat_ artaxerxes cle man niet was, bij wien haman, vijf jaaren daarna, de joodcn wegens 'hunne vei verdacht heeft kunnen maakeh. Welke eene hoogachting bewijst hier in artaxerxes niet voor de wet der Joodcn , dat hij dezelve eene wet van den God des hemels noemt (c), dat hij esras beveelt dezelve vlijtig tc leczen en eiken (Hebraeer) dreigt , welke de wet (zijns) Gods en des Konings niet naauwkeurig betrachtte, van met gevangenis, bannisfement, ofzelfs aan het leven geftraft tc zullen worden (d) : hoe kon haman zich onderftaan , de Jooden voor eenen Koning, welke zich voor dezelven zo fterk verklaard had , vijf jaaren daarna aftefchilderen als een volk, welk wegens hunne wet onlijdelijk en waardig was uitgeroeid te worden ? Zou ecu Minister na' verloop van vijf (y) Esr. VII. 9. (3) Vs. 8. O) Esth.- II. 16. (ft) Vs. 17. (O Vs 25. 00 Vs. 36.  in het boek esther. 3oP te vermoorden, bereid en gewdl g 2 beve en dei- Perfifche koningen waren toch onherroepeli k Cf) ! Wanneer wij nu deezen koning, nog in peujit KJ J • V „;:„„,. i-po-pprino- zo genegen omtrent de Jootal v'nile"Cft%sch',t „ tet twaalfde jaar Jaar ïf„ »* 1 F« fet opzette,,dan. dit Ss SS opgSend, waardoor artaxerxes zijne neiSnsf'S> de Tooden, uit achting voor zijne geliefde SMS?» voren «i-^^^i^.jK #r niet aefchiedt, kunnen wij ook aan de gebeuite nis welke door haman, mo.dechai, en urn* ver«nr'zS is bii deczen koning zeker met denken. OolfdatVda nbhemias , welke gewag maakt van de £ïa& O), bij het gastmaal tegenwoordig wis toen hij verlof kreeg, om zijn fchenkersambt voor eenken tijd te verlaten, en naer Jerufalem te TZ om dc toenmaalige zaaken zijns volks op te Ken net eenen wenk zou gegeeven hebben dat deeze de beroemde p.sthek , eene Joodm . geweest zij , welke alleen hij dc gunstige gezindheid des koi,in), nog ccn jong mensch geweest, cn heeft hij eerst 111 Babel simei gewonnen , aan wien misfehien in zijn dertigfte jaar jair , en deezen weder in zijn dertigfte jaar mordechai geboren is , zo is tog mordechai in het twaalfde jaar van ahasuerus , wanneer deeze xerxes is, toen hij Staatsminister werd , reeds dricen-zestig jaaren oud geweest , gevolge!ijk zou hij in het twaalfde jaar van darius noth.us, den opvolger van artaxerxes (wanneer wij ook tot deezen wilden afklimmen .) 'honderd vijf-en twintig jaaren oud hebben moeten zijn (f). En, naer het voorheen gezegde, is beide ongelooflijk , zo wel dat mordechai honderd vijf-en-twintig jaaren oud geworden , als ook dat hij, was hij dat geworden, toen nog voor eenen Staatsdienaar bekwaam zou geweest zijn. Het is daar door openbaar, dat, of xerxi-s ahasue.rus is, of dat het in 't geheel geen Perfifche koning geweest is , uit welk laatfte zou moeten volgen, dat de geheele gefchiedenis verdicht is. Daar nu dit, na de boven aangevoerde gronden, niet zijn kan; zoo is het daarenboven geheel onnoodig, zulk een ftout gevoelen aan te neemen, dewijl xerxes , gelijk ik nu aantoonen zal , in allen opzicht dc man is, die dc rol van ahasuerus heeft kunnen fpeelen. Dat het met de tijdrekening overeenkomt, is reeds uit het vorige klaar. En hoe zeer alle andere omftandigbeden daarmede overeenftemmen , gelove ik genoegzaam tc kunnen aantoonen. Het charactcr van ahasuerus, welk volgens de gefchiedenis van het boek Esther, voornaarnelijkuit eene weèke zwelgerij, wellust en grouwzaamheid famen geIteld was, ftemt vooreerst met dat van xerxes volmaakt overéén. x- rxes , van wien atiienaeus bericht, dat hij dooreen pla- OO Wijl de toenmaalige wegvoering voornaarnelijk jonge rustige feden trof. (q Want xerxes regeerde ecn-en twintig jairen , artaxerxes iongimanus een-en-veertig jaaren. franke »«yuai Hysthema Chronologiae p. 2co,  ïn het boek esther. 213 nlacaat dien geenen eene belooning: toezeide, welke een nieuw foort van vermaak uitvond (V) , was openbaar de koning , wien het kon invallen met de Grooten van Sn riiï een half jaar door te zwelgen (f). En b 13 zulke langduurende vermaaken moest het gewoone, altoos weder' voorkomende , hem walgelijk worden , en hij op de gedachte aan zo een placaat vallen. Daarbij ontbrak het hem zeker ook niet aan wreedheid tot de bloedige rol van ahasuerus 111 het boek Esther Ik heb niet van nooden , die koude wreedheid van ahasuerus, welke uit het toelaaten van dat bloedbad zo ijsfelijk uitblinkt, hier nog venter 111 het licht te zetten , waar van ik boven, bij eene andere gelegenheid, reeds genoegzaam gefproken hebbe. Hier behoeve ik alleen de anders bekende handelingen van xerxes daarmede te vergelijken, om aan te toonen , hoe'volkomen hij voor die ommenfchelijkheden vatbaar W?eder een zal in de volgende gefchiedenis, naer den *raad der ommenfchelijkhcid , welke daarin uitblinkt, zeker een tegenftuk tegen dat in het boek Esther, zien pvthius , een geheel buitengewoon rijke Lydier', onthaalde het leger van xerxss op zijnen tocht naer Griekenland, zeer aanzienlijk , en bood hem twee duizend talenten zilvers, en drie millioenen , negen honderd drie - en - negentig ftukken gouds, als een onderband tot de kósten van den krijg tegen Griekenland , aan. xerxes, hier over ten uiterfte vergenoegd, beveelt hem, alles, wat hij wilde , te verzoeken, eii verzekerde het hem te zullen geeven. pythjus had echter toen niets te verzoeken; maar kort daarna, door eene zonsverduistering verichnkt , bad hij hem,den nudtlcn zijner vijf zoonen , welke alle 111 het ener waren, los te willen geeven, op dat hij deezen, tot troost in zijnen ouderdom , en tot verzorging van Zime groote goederen , bij zich hebben mogt. —— Óp deeze béde beval hij', terftond, in volle woede , het lichaam van den verzochten zoon van pytiuus van één te houwen; cn liet de deelèn aan dc beide zijden van den weg leggen , en het heir midden (V) 4TMENAFUS in diipnofoph. L. VIII. Q)Esth.l.2. Q_n  ST4 ONDERZOEK. OVER DEN KONING AHASUERUS door marchcercn (/). Eene daad , bij welke eiken gevoeligen mensch het hart toekrimpt , behoeft met woorden niet verder in het licht gezet te worden. Ik zegge derhalven daarvan ook verder niets: alleen vraage ik een ieder: of hij, welke in het zesde jaar zijner regeering dat deed, niet in het twaalfde als een gevoelloozér barbaar handelen kon, gelijk in het boek Esther gefchreven ftaat? cn zulke ommenfchelijkheden beging xerxes nog meer. Maar nog meer bewijzen van zijne wreedheid aan tc voeren , is na zulk eene daad onnoodig. Ondertusfchen wil ik maar met twee woorden alleen daarom op fommigen te rug wijzen , dewijl zij te gelijk dwaasheid ademen, welke trek vooral nog verdient in het licht gezet tc worden, om dat zij een nieuw bewijs oplevert, dat xrrxk.s in dc daad aiiasueRusis. xerxes liet die geenen het hoofd afhouwen, die aan den beruchten fchipbrug over den Mellespont, welke door de ftormen vernield was , gearbeid hadden: en tegen het lichaam van den bij Thcrmopylae gcfoeuvelden grooten leonidas woedde hij ; liet hem het hoofd afhouwen, cn het eerwaardige overblij('fel van dien onfterfelijkcn held aan het kruis hechten (V). Behoeven wij wel meer trekken van wreedheid en dwaasheid , om in xerxes het beeld van ahasuerus kennelijk tc vertegenwoordigen '? Wie echter ahasuerus in zijne levendige gedaante in deeze nog niet ziet, voor deezen wil ik de trekken van dwaasheid nog met andere verwen afmaaien. De Dwaas ahasuerus zit, zonder gehoor te gecven, ftijf op zijnen troon (v) ; xerxes beminde zeer het belachelijke troonzitten op eene ongefchiktc plaats. Geduurende den geheelen flag bij Salamis zat hij op eenen berg, tegen over het gevecht, op eenen gouden troon O). Dc koninglijke dwaas van het boek Esther verfloot zijne gemalin, dewijl zij naer zijn bevel , om bij een drink- CO herodot. L VII, cap. 27-29, 37-39; seneca de tra, L. III C. 17 QU) herodot. L. VII, ft 238. (y) E:.th V. 1. Men heeft dit als eene zwasrigheid tegen het boek Esther aangezien, (michaelis , Oriënt. 25ibf. II 2fr f. 34) : cn Wj eiken koning buiten xerxes zou het 'er eene zijn. (w) K Is het niet dezelfde Majefteits gek, die. van belachelijke ongehoorzaamheid droomende , daar zijne gemalin verlboot, en hier het meir laat geesfelen (y) V — Nu bidde ik nog een ieder, om op de geheele rol, die ahasuerus in het bock Esther fpeelt, een aandachti0' oog te liaan, en dan te oordcelen, of niet de fchilderij , welke justinus van xerxes geeft (z)$ met de treffende fchilderij van ahasuerus zo geheel overeenkomt. Daar is derhalven om de overtuiging, dat beiden ééne perfoon zijn , volkomen te maaken, nog deeze vraaP': of de dingen, welke in het boek Esthef verhaald worden , op zijne regecring pasfen ? en dit laat zich met ja beantwoorden op voldoende gronden. ' In het derde jaar van zijne regecring gaf ahasuerus aan de Grooten 'van zijn rijk een gastmaal van honderd tachtig dagen , om zijne groote heerlijkheid en pracht en rijkdom te laten zien («),ende ongewijde gclchicderils o'èwaagtvan eene, in het derde jaar van de regeering van xerxes , voorgevallen famenrocping van dc Grooten des rijks', om met hem tc beraadilagen over den krijg te^en Griekenland (ó). Z'ou dit niet dezelfde , maar uit een onderfchciden oogpunt befchouwde , zaak zijn9 In dc hoofdzaak, eene jdmenroejnng van de Grooten 'des rijks , Hemmen beide vcrhaalcn overéén. Nu vermeldt elk verhaaler alleen die zijde , welke voor hem de hoofdzijde is. De Schrijver van het boek Esther gewaagt van dat gastmaal, waarbij de gebeurtenis, welke zo gewichtig voor zijn volk was, en welke hein aanleiding.««: zijn boek gaf, voorgevallen re; en herodotus van den krijg legen zijn volk. In de ■ woor- . f» hf.rod. L. VII. C 3.?. (•yj Met die laffe aanfpraak: „ Gij bitter water, uw Heer heeft u tot deeze ftraf veroordeeld , wijl gi, hem beledigd " hebt, die u nimmer beledigde. Koning xerxes zal evenÖ wel'over u heenen trekken, het zij gij dit wilt, of niet, ',' Gij verdient de offeranden niet , die de menfchen u toe" brengen, daar gij een' bedrieglijke cn ondankbaare rivier „ zijt." herod. op de a. p. Ca) L. II. C. X, f. 21.24; C XII, §■ 24. Ca) F.sih. I. 3- (&) herod. Lib. VII, cap. 8. O 4  il6 ONDERZOEK OVER DEN KONING AHASUERUS woorden van het boek Esther: „in het derde jaarzij„nes koninkrijks gaf ahasuerus aan de Grooten van „Perfië en Mcdië een gastmaal, honderd tachtig daten „lang, om hun zijnen rijkdom en zijne pracht te yertoo. ,,« werkzelen beflootcn, dat dc Ijslandfche Mosch met alleen nut doet, door deszelfs (lijmachtig gedeelte, maar ook, door eene verdcelende en hgtehjk prikkelende eigenfehap , waar door het reeds opgeloste en verdunde vocht uitgedreeven wordt. Ik ben niet minder overtuigd geworden van de verfterkende kracht van deeze Mosch, na dat dc dezelve gebruikt heb, met oogmerk om het teringachtig en uitniern-ebnd zwecten voor tc komen, waar mede ik de T iirfers bedrekd zag, wanneer zij door een ettencoorts aantetast IX. De pols, zich heritcllende nam meer regelmatigheid in haare fiagen aan; de koorts werdt gematigd; dc huid was minder droog ; en de smnftige verandering in de vochten, die door dit geneesmiddel veroirzaakt was, werdt gevolgd door eene aanmerkelijke verbetering van. den gantfehen toe tand van den Lijder, die duidelijk genoeg het verlterkend en rotting-weerend vermogen van het geneesmiddel , dit ik hem toegediend had, bewees. Steunende op het geen ik reeds aangaande het vermogen der Ijslandfche Mosch gezegd heb, maakte ik geene zwaarigheid. om dezelve te geven aan menlchen, die aan bloedfpuwingen onderworpen waren ; ik poogde daar door de overhelling tot bloedlpmven , die uit hun geitel oirfprongelijk was, te beteugelen; en ikhad het Genoegen, van hier in bij uitnemendheid te Hageni: het zn dan,dat dit geneesmiddel de wanden der bloedvaten, die voor een groot gedeelte de kwabben van de Lg zamentlellen, verfterkt hadt; het zij dat hetze ve meer vastheid aan het daar door vloeiend bloed hadt ee*even: althands dit fchrikbaarend toeval hieldt op, tn ik heb hetzelve zeldzaam zien wederkeren , na dat de ITslandfche Mosch eenigen tijd gebruikt was. lk heb het ook zien gebruiken in longzweeren, waar in her alle verügting aanbragt, die men zich beloven kon. ïk zon in het bijzonder kunnen aanhalen het geval van een'" perfoon, die een etterborst hadt, en evenwel drie haren tang in leven bleef, door zich van geen ander geneesmiddel te bedienen, als van een zoort van gelei, die van ITslandfche Mosch gemaakt was. Het zijn niet alleen de borstziektens waar in men de ITslandfche Mosch met vrucht gebruiken kan: de proeven , die men 'er van genomen heelt tegen den witten vloed, zijn gelukkig genoeg geflaagd, om liet  220 OVER DE HEILZAAME UITWERKZELEN gebruik van dit middel ook tegen dit ongemak aan te prijzen. Vrouwen , die hier door langen tiid waren gekweld geweest, hebben in deze Mosch een'verzachtend en temperend geneesmiddel gevonden , zeer gelchikt om de fcherpte der vochten weg te nemen, en dezen vloed fpocdig genoeg tc doen ophouden. Het is dierhalven niet alleen tegen verkouwdheden, tegen beeschhcid en andere ongemakken van de borst, dat de Ijslandfche Mosch met de grootfte nuttigheid gebruikt wordt; dit altijd heilzaam geneesmiddel kan men daarenboven veilig voorfchrijven in de meefte flepende ziekten , waar men fcherpigheden tc verzachten heeft, en tevens de krachten fparen moet. Men kan niet wel regels voorfchrijven, om dc langdurigheid yari den tijd tc bepalen , welke men dc ITslatldfche Mosch kan gebruiken. Maar, daar men opgc merkt .heeft, dat dit middel, hoe overvloedig het ook zij in ihjmige deelcn, echter dc maag niet bederft, cn dc fpijsverteering geenszins benadeelt; cn integendeel dat hetzelve tot voeding dient , cn tot herftel van zwakke geitellen medewerkt; zoo mag men hier veili<* uit belliiitcn, dat men zich zelfs na de genezing der ongeftcldheden,waar tegen men hetzelve gebruikt heeft, zonder nadeel daar verder van bedienen kan, zoo lang men goedvindt , dewijl het , wanneer het niet langer tot een geneesmiddel dient , ten minften als eene voedende zelfftandigheid werken zal, zonder immer eenige nadeelige gevolgen te hebben. De gewoonlijkite toebereiding van de Ijslandfche Mosch is , dat men één oncc van dezelve kookt in een pint water, en dit tot op de helft verkookenlaat. Men giet dit afkooksel door een' zeef,mengt het met melk , en doet er naar goedvinden wat zuiker onder Men neemt dit afkookzel laauw , vier of vijf maal daags. Men maakt ook een' fyroop van de ITslandfche Mosch , die alle de krachten van deze zelfftandigheid m zich vercenigt ; maar men moet van deze fyroop een hall pond daags gebruiken, wanneer men 'er even aanmerkelijke uitwerkzels van wil zien , als van het afkookzel, waar van ik zoo even fprak. Ik moet hier nog bijvoegen het voorfchrivt van een «ker zoort van gelei, dat men ook van deze zelfftandigheid maken kan ; en dat, in een' zekeren trap van ver-  VAN DE IJSLAND SC HE MOSCH. ui verééniging , alle de genezende krachten van de Ijslandfche Mosch in zich bevat. Men neemt zes oneen van deze mosch; men maakt !er een fterk afkookzel van in drie pinten fonteinwater ; wanneer het een vierde van een uur gekookt heeft dan perst men het ziedend afkookzel uit dooi een diste hairen teems; men zet het op nieuw op een zïht vuur in een koperen bekken, en men laat het uitwazemen tot op een half pmt vogt; dan doet men 'e\ zes oneen broodzuiker bij ; en men laat dit mengzel op nieuw uitwazemen , tot men er omtrent een pond dikke fyroop van krijgt die , koud geworden zijnde, dc dikte van een' geleAanneemt. Wanneer men hier van dagelijks zes lepels neemt, dan kan men verzekerd zijn , dar menhet wgi ufri trekzel van een oncc Ijslandfche Mosch gebrokt Daar ik het op deze laatfte wijze dikwijls toebereid heb, en 'er ftandvastig dc beste uitwerkzelen van heb gezien, ben ik daar door genoopt geworden, om deze toebereiding, door middel van dezen brief, meei alge meen bekend te maken, op dat heden van dc kunst 'er eene proeve van zouden kunnen neemen, enne uit werking van het afkookzel en van de fyroop met die van de gelei vergelijken. Ik heb de eer van tc zijn , MIJ N E HEEREN.! Uw ónderdaanige en dienstwillige Dienaar, M A L 15 R E T latrophilus. Parijs, den oden November 1788. # * # * TT ,, --p- wij nu met het mededeelen van den bovenftaeiiden brief niets anders bedoelen,dan om hetdaerm i£ Sd en dc wijs waerop het kan toegediend gemelde mddd.M,te > ^ ^ hoe r" hoe eer in onze Landgenoten bekend, te Sen moSwij ^erechter bijvoegen, dat. zoodacnige GetesCe , die gewoon zijn uit hunne eigene oogen  441 be wijze alleen Tg vrijs alleen te zien , en zicli niet op eene oppcrvlakkiee maar op eene ware ondervinding verlaten , biini een pang getuigen dat bet gebruik van de IJsLdféhe Mosch dan Hechts bij uitltek nuttig bevonden wordt! wanneer men door eene kwade fpijsvertering ui? eene verzwakking van de maag en darmen , eene uitdrooging. (Atrophia) ziet geboren worden; dat zij dus alleenhjk aanrading verdient in maag- en in die verouder* de hoesten , die uit eene opbooping van een taai en lijmig vocht in de longen , oi'uit eene verzwakking deezer deelen , ontftaan ; dat zij wel verre van nuttig te wezen , integendeel fchadelijk is in die hoesten, kV. zweren en tériïigen (cönftaiiptiomj waar aan jaarlijks zoo yecle jonge lieden in ons en andere landen fterven er. die niet zelden hare döffprong' ara verzuimde of kwalijk behandelde ontftékingen en verkouwdheden vericnuldigd zijfl , en die veel minder nadeeligc gevolgen zouden naar zich fleepen , indien men in die gevallen meer bij tyds ruime en herhaalde aderlatingen, beneyens Iongverzagtcnde cn ontftékiug tegengaande midde- ^e"' Z,as..aanweiu!.c" : vuor bet overige zal dit middel zijne nuttigheid hebben in alle die ziekten van den onderbuik , waar in eene verzameling van een lijmte vocht aanwezend is , en overliet algemeen in alle ziekten, waar m eene flapheid der vaste declen en een verlies van goede vochten plaats heeft. de wijze alleen is vrij, en alle dwaazen zijn slaven. (Uit liet Latijn van cicero.) T aat dat verachtelijk fchepzel (a) regent genaamd worden laat het gemeen hem dien naam waardikeuren, laat hij als zodanig geprezen worden. Maa? op Ca) cicero bedoelt zekerlijk in dit Stukjeh een' 7ekere be paalde perloon , die bij niet noemt; een (legt mens-h die zijn' rang cn titul onwaardig was ; misfehien heeft hii'wel het oog op m. antoni"s Hii noemt d«7pn r„,<„ . , ■ i .• . f. i . ' ,jul,ih uczpii imperator, een titul, die of door de Soldaten, of door den Raad aan een'Veldheer gegeven werdt, wanneer hij gelukkig ge/treden , of een, ze-  EN ALLE DWAAZEN ZIJN SLAAVEN. 22$ óp welke eene wijze , of over welk vrij mensch zal hij toch regeren, die niet eens zijne eigene begeerlijkheden beheerfchen kan ? Dat hij eerst zijne dntten beteugele, dat hij dc wellusten verachte, dat hij zijne gramfchap bedwinge , dat hij zijne gierigheid tegenga: dat hij dan beginne over anderen te regeren , wanneer hij eerst zelf opgehouden zal hebben , aan de hardfte heeren , aan de ondeugd en de fchande , te gehoorzamen. Zoo lang hij zich aan dezen onderwerpt, kan men' hem niet alleen voor geen regent , maar zelvs voor o-een vrij mensch houden. Want het is een voortreflijk gezegde van de geleerdtle mannen, dat niemand vrij is, dan alleen de wijze. Wat toch is vrijheid? Het vermogen om te leven gelijk men wil. Maar wie kan gezegd worden tc leven gelijk hij wil ? Wie anders , als hij, die al wat braat is betracht; die in zijn' plicht vermaak fchept; wiens levenswijs welberaden en voorzichtig is ; die dc wetten niet uit vrees Gehoorzaamt , maar die dezelven daarom opvolgt, en fn acht neemt , om dat hij dit voor allerheilzaamst houdt; die niets zegt, niets doet , niets denkt eindelijk, als gaarne en vrijwillig; wiens ontwerpen en daden' allen door zijn'' eigen' vrijen wil voortgebragt worden , en tot zijn eigen geluk {trekken; bij wien niets grooter vermogen heeft , dan zijn eigen wil en oordeel ; en voor wien zelfs het noodlot, waar aan anders eene zoo groote kracht toegefchreven wordt, wijkt, gelijk een wijsgerig Dichter gezegd heeft; De wijze fchept zijn noodlot zelf (.b). Dit is dierhalven het geluk van den wijzen alleen, dat hij niets ongaarne, niets met weerzin, niets gedwongen doet. Schoon dit uitvoerig zou kunnen bewezen worden , zal echter een ieder door een korter betoog gemakkelijk te overtuigen zijn, dat niemand vrij is, ten zij, die aldus gefteld is. Al wie ondeugend is, is dier- J halzeker bepaald getal vijanden omgebragt hadt. Ik heb hier voor in de vertaling het woord Regent geplaatst, om dit Stukjen van een algemeener gebruik te maken. (ö Waarfchijnlijk wordt hier eene plaats van plautüs bedoeld, in Trin. II, 3, 84. iapiens ipj'e fingit fortimam [tbi.  224 DE WIJZE ALLEEN IS VRIJ, halven een flaaf. En deze (telling is, wat de zaak zelve betreft, zoo vreemd niet; maar de uitdrukking klinkt alleen wonderlijk. Men kan toch een ondeugendtiiensch in dien zin geen flaaf noemen, waar in deze naam gegeven wordt aan eigenlijk gezegde dienstknegten , die, volgens de burgerlijke wetten , het zij door koop, of door eenigen anderen weg, het eigendom van hunne heeren geworden zijn ! maar, indien de onderworpenheid van eene laffe en laage ziel, cn die niet vrijwillig handelt, met regt flavernij genaamd kauworden, wie zal dan ontkennen , dat alle onflandvastigen , allen die door hunne begeerlijkheden gedreven worden , in één woord , alle ondeugd zamen (laven zijn ? Of zou ik hem vrij noemen , over wien eene Vrouw het bevel voert ? Aan wien zij wetten geevt, en alles voorfchrijvt, beveelt , verbiedt, wat haar goeddunkt ? die aan zijne gebiedfter niets ontzeggen kan , niets weigeren durft? Vordert zij iets van hem; hij moet het geven: roept zij hem ; hij moet komen : werpt zij hem uit; hij moet heengaan : dreigt zij hem ; hij moet vreezen. Voorwaar zodanig iemand noem ik niet alleen een' flaaf. maar zelvs een' allerverachtclijkften flaaf, al was hij uit het aanzienlijkst gedacht geboren. En even gelijk in een huis , waar vele Haven zijn , zommigen aanzienlijker (laven zijn (gelijk zij zich verbeelden) , maar echter flaven , dc deurwachters namelijk en de hoveniers; even zoo zijn zij , die hun hart te veel op beelden , fchilderijen , zilveren geheelde vaten , fieradiën van Corinthisch koper , of prachtige gebouwen zetten, niet minder flaven,dan de anderen (c). Maar", zeggen zij, ,, wij zijn evenwel de voor„ naamften in den Burgerflaat." In dc daad, gijlieden zijt niet eens de voornaamften onder uwe medeilavcn. Maar, even gelijk in een huisgezin, die genen, welke de zoo even genoemde dingen behandelen , fchuuren, infmeeren , afveegen, beftroojen moeten , voorzeker de voornaamfte plaats onder de (laven niet bekleeden; zoo zijn in den Burgerftaat die geenen bijna dc aller- laag- (c) Die genen namelijk, die zich door dc vrouwen laten behcerfchen, waar van in het voorgaande gefproken was.' Voor pari llultüia fchijnt ernesti te willen lezen pari fenü tute ; cn deze lezing, die mij ook beter voorkomt dan de gewone, beb ik in dc vertaling gevolgd  ën alle dwaazen zijn slaaven. S*5 laagfte flaven , die zulke zaken te driftig begeren. „Ik heb ."zegt gij,,, groote oorlogen gevoerd; ik heb „ gewigtige ambten bekleed , en uitgeftrektc winge„ westen belHefd.'' Indien dit zoo is, toon dan, dat gij een hart omdraagt, dat lof verdient. Eene fchilderij van EciuoN, of" een afbceldzel van pol-ycletus doet u uuren lang van verwondering en verbaasdheid onbeweeglijk ftaan. Ik zal nu niet onderzoeken, van waar gij' het geftolcn hebt, of hoe gij 'er aan komt', maar , wanneer ik uw fharen , uw bewonderen zie, uwe uitroepingen hoor , dan boude ik u vor een' flaaf van deze bcuzelingcn. Zijn deze dingen dan „ niet fraaj ?" Ik fta toe, dat zij het zijn; want ik heb ook een kunstkundig oog. Maar ik bid u, laat onze bewondering van deze fraaje dingen zóó door de reden beftierd worden , dat zij noit de bocjen. van mannen worden , maar altijd het vermaak van kinderen blijven. Want wat denkt gij ? Indien l. mummius één' van deze menfchen een' Corinthifchen pot met zulke eene driftige begeerte behandelen zag, zou hij, daar hij zelf geheel Corinthcn veracht heeft, hem voor een uitmuntend burger, of voor een vlijtig deurwachter houden ? Indien m. cuuius zijne oogen eenS wederom opflocg , of iemand anders van die geenen, in wier huizen, cn op wier landhoeven niets blonk, niets fchitterde, als hunne eigene perlbnen ; indien hij eens zag, dat iemand , aan wien het volk de gewigtigftc ambten opgedragen heeft, zich altijd bezighieldt , met gebaarde barbeden (V/) uit zijn' vijver te vangen en dezelven te behandelen , of zich beroemde op dc me- (O Barbatuii mutli; een kostbaare visch, Waar van de Romeinen veel werks maakten , die zij zeer duur betaalden, en op welker bezit dc Grooten, in deze verbasterde tijden van het Gemcenebest, zich meer toeleiden , dan op de betrachting van het algemeene welzijn : cicero ad att. II. i : horat Sat. II: 2/34: varro, de R. R. III: fj : JÜVi'Kf. Sat. XI: 37 : p. octavius kocht eens één' van deze visfchen voor 50^0 H. S. v. (dat is ruim 250 guldens) seneca Epift. XCV. cato klaagde dus met regt, dat Ronle niet behouden kon blijven , daar de weelde zoo hoog genegen was, dat men voor een visch meer betaalde, dan voor een osï conf. pontanus ad macrobii Saturih Iï- J2. I. DEEL. PIENGELST. N. $. P  2i6 DE WIJZE ALLEEN IS VRIJ menigte van zijne lampreien (e) ; zou hij hem niet voor een' zo verachtclijken flaaf' houden, dat hij hem zelvs niet waardig keurde, om een' knechtelijken dienst van enig gewigt aan hem toe te vertrouwen. Is 'er aan de flavernij van hun wel te twijfelen, die uit hebzucht de grootffe laagheden cn hot hardde juk niet weigeren te ondergaan ? welke lage dienden neemen zij niet op zich, die op ene ervenis hoopenV hoe zeer pasfen zij niet op alle de wenken van een' rijken kïhderloozen grijsaart ? altijd fpreken zij naar zijn hart; alles, wat hij beveelt, doen zij; zij volgen hem overal, zij zitten bij hem, geven hem gefchenken(/~). Is iets van dit alles dc daad van een vrij mensch? is het niet alles volkomen het gedrag van den alicrlaagften flaaf ? ' — Wat ? die begeerte zelve , die nog al edeler fchijnt te zijn , na eer , ambten , het bellier van wingewesten , welke eene harde gebiedftét is zij! hoe hccrschzuchtig ! hoe hevig ! Zij dwong die genen , welke zichzclvcn op hunne geboorte verheften Qr), flaaffche dienden te bewijzen aan cethegus , een' doorflegten karei; om gefchenken aan hem te zenden , om des nachts aan zijn huis te komen, om hem te bidden, tc fmeeken. Wat is flavernij, indien men dit voor vrijheid houden kan ? Wat ? wanneer dc beheerfching van deze begeerlijkheden plaats gemaakt heeft voor eenen _anderen heer, die uit dc bewustheid van misdaden zijn' oirfprong ontleent, de vrees namelijk ? hoe (e) Zoo vertalen onze woordenboeken het wóórd muraena, dat insgelijks een naam van een' visch is, die bij de Romeinen zeer geacht was : zie macrob. , Satiim. II: 11, waar men ontzettende verhalen zal vinden van de alle verbeelding te boven gaande weelde , waar aan de nakomelingen van romulus verflaavd werden , na dat de overwinning der waereld hun rijk gemaakt hadt. (ƒ) Over deze verachtelijke gewoonte verdient horatiüs gelezen te worden, Lib. II, ferm. 5. (?) Hier ziet cicero ongetwijffeld op l. lucuelus . die door cethegus , welke toen groot gezag hadt, het befiïer over Cilidë wist te verkrijgen. Hij drong zich in zijne gunst in, door aan praecia , eene ontuchtige Vrouw, d.'e veel vermogen op cethegus hadt , rijke gefchenken te geven, en door haare trotschheid op eene laage wijze te vleien; v. pe.UTAR.CHUS, in LUCULLO, p. 495.  EN ALLE Ö wa azen ZtjN SLAAVEN. 22? hoe elendig, hoe hard is deze flavernij! dan moet men flaaffche dienden bewijzen aan jonge lieden, die een weinig woordenrijk zijn (&)$dan moet men allen , die iets fchijnen te weten, als zijne heeren, vreezen. En welke eene heerfchappij oefent dan de Regter uit! hoe beven dan de fchuldigen voor hem! Is niet alle vrees, flavernij ? Welke kracht is 'er dierhalven in die, meer woordenrijke, dan wijze redevoering van een allerwelsprekendst man , van l. crassus? Verlost ons uit de flavernij? Welke flavernij bedoelt een zoo beroemd $ zoo edel man ? Alle vreesachtigheid van eene zwakke, laage, en laffe ziel is flavernij. Wilt toch niet toelaten , dat wij ianand dienen ; wil hij dan in vrijheid herfteld worden ? geenszins. Want wat voegt hij 'er bij ? behalven ulieaen allen ; hij wil van Heer veranderen, maar niet volkomen vrij zijn; wien wij hunnen, en wien wij dit verfchuldigd zijn. Neen voorzeker ! indien onze zielen groot , en verhaven , en met dcugj den rijkelijk Verfierd zijn , dan zijn wij aan niemand verfchuldigd te dienen , en dan kunnen wij ook niet» Zeg gij vrij , dat gij kunt , dewijl gij het zekerlijk kunt doen ; maar zeg niet , dat gij het verfchuldigd zijt^ want niemand is iets anders verfchuldigd , dan dat geen, van welks voldoening hij zich niet zondei' fchande ontdaan kan. Dit zij genoeg. II f (7) mag zien, hoe hij regent kan wezen , daar de reden en de waarheid zelve overtuigend bewijzen , dat hij niet eens vrij is. (h) Hij bedocit zulke jonge lieden, die zich verbeeldden eene groote welfprekendheid re bezitten, maar ondertusfchen meer woordenrijk dan welfprekend waren. Dewijl echter de zoodanigen na gelegenheid zochten , om iemand te befchuldigen, op dat zij d iar door een' naam maken mogren; zoo moest een ieder , die zich /elven van een;ge flegte daad bewust was, zich op alle mogelijke wijzen in hunne gunst zoeken in te dringen , om van hun niet befchuldigd te worden. (i) Hij namelijk , van wien in het beg;n van dit Stuken gefproken is. P 2 BE-  s&8 berigt aangaande de wodijacken. berigt aangaande de wodijacken , een volk van siberië. (Getrokken uit een" brief van Petersburg.') De graaf alexander strogonoff , die voor eeirigeh tijd van zijne kopermfnen en zoutwerken, in het Gouvernement van Solikamskij, te rug gekomen is , verhaalt , dat in de nabuurfchap van eenige zijner goederen in dit deel van Siberië een zonderling volk woont, Wodijacken genaamd , die noch Christenen , noch Muhammedanen, noch Afgodendienaars zijn, gelijk alle andere volken , die hen omringen ; maar die maar een cénig Godlijk wezen vereeren, zonder immer een zichtbaar beeld van hem te maken, het welk anders in het Ooftcn zoo algemeen is. Zij hebben geene afzonderlijke Pricstcr-orde , maar leven in familicn, welker opperhoofd dc plaats van een' Priester bekleedt, wanneer zij in den oogsttijd de cerftelingen van hunne vruchten ófferen , het welk het eenigfte teken van Godsdienst is , dat dc Itusfen immer onder hun bemerkt hebben. Een' mensch noemen zij in hunne taal Sldam , cu zij houden zich zeiven voor dc oirfprongelijke ftam , waar uit ook dc overige deelen van den aardbodem bevolkt zijn. Hunne lijkplechtigheden beftaan daar in, dat zij het doodc lijk voor dc bloedverwandten ten toon zetten , en dan een' maaltijd houden, waar van zij den verftorvcnen iets toereiken , waar op zij na een kort (tilzwijgen, hem dus aanfpreken : ,, Daar gij niet meer eet cn drinkt, zoo „ zien wij, dat dc tijd van uwe verbanning ten einde is: „ keer dus tc rug na het land, waar uit gij gekomen zijt, ,, en laat uwe deugden aan de uwen na." IIier op begraven zij het lijk in de aarde, en eindigen dan hunnen maaltijd, doch met dc grootflc orde en matigheid. Zij leven voor het overige in eene volkomene gelijkheid van rang en ftaat: en alleen dc Oudlten of de Hoofden der gedachten genieten eene meerdere achting dan de anderen. s ha"  SHAKESPEARE. 220 SHAKESPEARE. (Uit sherlok's raad aan een jongen Dichter.) Aldus hebt gij altijd de Natuur bedudcerd. 7ij was uw boek, o siiakespeare ! zij was uwe ftudie , dag bij dag; uit haar hebt gij uwe fchoonheden gefchept, die te gelijk de roem en de bewondering van uwe natie zijn. Gij waart de eerstgeboren, dc lievelings-zoon der Natuur; en, even geliik uwe moeder, betoverend , bewondenng-wekkend , verheven, bekoorlijk, onuitputtelijk in uwe verfcheidenheden. Altijd 'origineel, altijd nieuw, zijt gij het eenWfte wonder , dat dc Natuur voortbragt. — homerus was de eerfte der menfchen; maar gij zijt meer dan mensch. De Lezer , d:e deze loffpraak voor uitiborig houdt, kent het onderwerp van dezelve niet. Te zeo-o-cn shakespeare heelt dante s verbeeldingskracht0 en maciuavei.l's doordringend oordeel bezeten zou een tc zwakke loffpraak zijn. Hij bezat dit, en 'meer. Tc zeggen , hij heeft de eerbiedwekkende Gratiën 'van micwaeE angelo , en dc beminnelijke Gratiën van correggio bezeten, zou een te zwakke loffpraak zijn. Hij bezat die , en meer. Met voltaire's pracht verbondt hij de fterkte van demosthenes en met de ecnvouwighcid van la fontaine , de majefteit van virgilius. —— Maar , zegt gij, wii hebben zulk een wezen nimmer gezien ,' danhebt o-ii o-diik want de Natuur maakte hem, en verbrak terftond de vorm. .. < ■ ^ De verdiensten van dezen Dichter zijn zo buitengewoon , dat hij, die met de ftrengfte waarheid van hem foreekt , noodzakelijk in den hoogden graad uitfpong en overdreven fchijnen moet. Doch het is mij onverfchillig wat ik fchijn , indien ik maar in de daad niets dan waarheid fchrijvè. lk zeg dus , dewijl nimmer ecu' zekerder waarheid is gezegd geworden : „shakespeare bezat, in den hoogden graad van volkomen"heid , alle dc uitmunten dde talenten van alle Schnj- vers, die mij immer bekend zijn geworden." " P3 » Ho'  *3° shakespeare. „ horatihs (zegt bacon) is van alle de Dichters „ der Oudheid het meest populair,dewijl hij de meeste aanmerkingen bevat , die zich op de bezigheden „ des menscMijkej levens laten toepasten." simkespkare heelt dergelijke aanmerkingen meer dan horaTIüS, Een van de hoofd verdienden der Griekfche Tragici, bijzonder van euripides , is , dat zij zo vol van zcdelcsfen zijn (a). siiakiïspeare is nog voller van dezelven , dan zij. De dramatifche Pocfie is een fchilderij, dat daartoe gemaakt is, om uit een zeker gezichtfpunct befchouwd tc worden. Dit gezicluspunct is de Schouwburg. Molière, die ccn toncclfpclcr was, hadt, wanneer hij op den Schouwburg was, gelegenheid,om de uitwerking, die gedurende de voortelling voortgebragt was, te bemerken. Dit voordeel is éénc vaii de oirzaken', waarom mmliere alle Blijfpehlichtcrs zijner natie in theatrale werking overtreft, shakespeare hadt het zelvde voordeel: hij was ook een toneelfpeler; en in dit per- (V Het is zeer bedenkelijk of men dit niet veel eer een gebrek m de Griekiche Tragici moet noemen. Het Toneel eischt zo veel mogelijk handeling van het begin tot het einde, en geene koude redenering De daden moeten fpekende Zeaeleslen z,;n , maar het moet aan den aanfehouwer worden overgelaten , om ze daar toe te maken Men kan het gebruik van eene Zedelcs, in ecu toneelftuk, dan alleen voor eene fchoonheid houden, wanneer dezelve , bij het eïn digen van het gantfche Stuk in den mond van iemand gelegd wordt , d;e bij de vertoonde gebeurtenis weinig of niet* gemtcresfeerd was, d>"e dierhalven het meest gefchikt i; om dc d ;dcn en lotgevallen der boofdperfon'aien met een' bedaard gemoed na te gaan ; die dus zeer gepast op het einde van het Stuk in een paar rege's eene waarheid voortrolt, dio door het gantfche Stuk bewezen is, en die ieder aanfehouwer op dien tijd zoo wel voelt, als hij, en dus met de Ie, yendigfie overtuiging toefiemmen , en met de opregtfie toejuiching vereeren moer. Een ieder denkt hier aan de uitmuntende regels. die op het einde van feith's Tuirza aan chkijses in den mond gelegd worden: 6 Hij, die de zijnen in den drang van 't gruuwzaamst lot F.o heerlijkt oncjerfchraagt, is de eene waare God!  SHAKESPEARE. Ü31 perfpectif der Poëfie (wanneer mij deze uitdrukking ceoorlovd is) is shakespeare aan molière gelijk. S Andere Dichters laten de menfchen door woorden fpreken : shakespeare is de eenigfte (h) , die zelvs het zwijgen fpreken laat. otiiello, een man vaneen edel hart, maar in den hoogden graad hartstochtelijk cn onftuimig , laat zich door een' laagen boet misleiden en houdt zijne gemalin , die hij aanbidt, voor trouwloos , cn doodt haar. Een ander Dichter zou otiiello in zuik eene omftandigbeid laten uitroepen: Goede God 1 welk een ftraf! welke elende is gelijk " aan de mijne 1" Maar shakespeare verltecnt zijn' otiiello ; hij wordt een beeld, zonder beweging en PfTAcrrus en machiavell hadden te zamen het diameter van een' huigen fchurk niet beter kunnen iclulderen en uitvoeren, als het in jago's character gedaan is (ƒ)• , .. „ . Wat is een Dichter, wanneer men hem zijne taal en harmoifie beneemt ? Maar welke voordelen behoudt shakespeare dan niet nog altijd overig ! Leest de volgende plaats (hij fpreekt van twee Pnnccn) :,, Zacht „ en mild zijn zij , als de Zephyrs, die over het , viooltjcn ademen , zonder zijn waaslcmend hootd te ' bewegen : maar , ontvlamt hun koninglijk bloed , " dan zijn zij woedende, als de ftorm, die de hooge „ berg-dennen bij de toppen grijpt, en in het dal ter ,, neder ftört." i ca Bij andere Dichters is eene gelijkenis een hooldfchoonheid. Bij shakespeare verliezen zich de fchoonfte gelijkcnisfen dikwijls onder een' hoop verhevener fchoonheden. ; (6) Voorzeker niet de eenigfte. Men erinnere zich maar het veelbetekenend zwijgen van den Geest van ajax, in de Odysjea , het welk virgilius in zijne Dido nagevolgd heeft. Beiden heeft men altijd met regt bewonderd. Cc) ln de daad de fchildering der characters in shakespeare verraadt de diepfie menfehenkennis. Ik zal 'er hier nog een voorbeeld bijvoegen uit den beroemden lowth , de S. poëjt Hebr. prael. I , p. 11 : „ Affectum ?(k>typiae_ (zegt hij), ejusque caufas, adjunct a , progresfiones, tjjectus, in una iHAKEiPtARi nostri fabula, copiejïus , fubtitius , accurathis ai. am veriusque pertractari exiftimo, quant ab tmnibus onmium phüojophorum ftnotis in (timflar%ümèntoèstumqüdm iisputaïum.  *32 shakespeare. Ik zou zo veel over shakespeare niet gezegd hebben, wanneer ik niet gehoord had, hoe men van Pairs tot Berhn , en van Berlin tot Napels zijn' naam ontheiligt. De woorden vanftaltige kluchten en doodgraver heeft men mij in iedere Stad voor het hoofd geworpen, en lang konde ik niet begrijpen , waarom een ieder juist met deze woorden, en met gene andere voor den dag kwam. Eindelijk, toen ik eens een deel van voltaire doorbladerde , werdt mij dit raadzcl opgelost: ik vond juist deze beide woorden in dat cieel, en alle de bcrispers van shakespeare hadden ze van buiten geleerd, voltaire is niet meer berucht door de grootheiden menigvuldigheid zijner talenten, dan door zijne oneerlijkheid en door zijn' list , die daar in heiraat, dat hij alle levendigen cn dooden eerst uitplunderden dan zwart maakt. Men leze de Zaïre en den Othe lo, en oördeele dan , of dit mijn gezegde ten opzichte van shakespeare niet waar zij. Dat voetaïrb dezen Dichter zo zeer lasterde, daar toe hadt hij zijne gegronde oirzaken : even als de llruikrovcr , die iemand uitplundert , zijne goede redenen heeft, om hem naderhand te vermoorden, voltaire bezat het talent, om met bevallige manieren iemand tc vermoorden; en hij wist wel, dat één vernuftige inval meer uitwerking doet, dan twintig bewijzen. Heeft hii Ondertusfchen eenige dingen op eene vernuftige wijze tegen onzen Dichter ingebragt, zoo heeft hij ook zomtijds met met minder vernuft vóór hem gefproken Ziet hier , wat hij ééns tegen mij zeide. Toen ik aanmerkte, dat vreemde natiën in onzen shakespeare geen' fmaak vinden (d) , andwoordde hij: Dat is „ waar ; maar zij kennen hem alleen uit overzettin„ gen , waar in zijne kleine gebreken overgébleven „ en zijne groote fchoonheden vertoon n zijn • cn ic» "land' d)e bhnd geboren is , kan zich niet'overrc„ den, dat een' roos fchoon is, wanneer haare doornen hem (d) Dit is niet algemeen waar Alle kunstrigrers , die de ,uurjtot,h,aar modei kiezcn' ?eve" a;1" shakespjjare den verdienden lof: zie onder anderen feit u's trien,' 'l Peel bladz 42, 4^,en vooral de uitmuntende pkats van qöuik" d-c aldaar wordt aangehaald, die volkomen waar is . en die Honderdmaal herlezen ?ijnd«,dezclvde fchoonheid behoj (t "  shakespeare. *33 „ hem in den vinger {teken." Eene bevallige uitdrukking , die voltaire waardig was ! Het éénigfte oogmerk van shakespeare was , zijn geluk te maken , en daar toe was het npodzaaklijk, dat hij den Schouwburg altijd vol hadt. Op dcnzclvden tijd , waarop hij de Hertoginnen in de loges lokte , lokte hij haare bedienden in het parterre. Het volk heeft altijd geld , maar, indien het dit uitgeven zal, dan moet het verlustigd worden : en shakespeare dwong zomtijds zijn' verheven genie zich te vernederen , om den fmaak van het grovfte gepeupel te volgen , even als sylla met zijne gemecne Soldaten boertte. Wie is de roem van Frankrijk, en op wien boogt zij het meest? Daaromtrent is maar één Item • molière. Laat ons zien , of deze beide Schrijvers niet nauwkeurig hetzelvde punct, en uit dezelvdc oirzakeu , getroffen hebben? Het is in gantsch Parijs eene bekende zaak, dat het mcesterftuk van den Franfchen Schouwburg , dc Mifanthrope , bij de eerfte vertoning niet voldcedt: dat molière, om beter te Hagen , om opgang te maken cn tc behouden , Les fourberies de scapin maakte ; cn dat hij, om zeven of acht voortreflijkcComoediën wel te doen ontvangen worden, genoodzaakt was , even zo vele boertige kluchten te maken. Even hetzelvde is, letterlijk, ook de gefchiedenis van shakespeare; met dit onderfcheid , dat shakespeare de kluchten ,die molière achter aan zijne Stukken voegde, in de zijnen inlaschte. Het was eene gelukkige omftandigheid voor den Franfchen Dichter, dat in zijn' tijd altijd twee Stukken op één' dag gefpeeld werden! Dit gaf hem gelegenheid , om ongeftraft plompe dingen 'ter markt tc brengen —- eene gelegenheid, die shakespeare niet hadt, daar in zijn' tijd iedere reize maar één Stuk gefpeeld werdt. De kleine Stukken van molière namen in dc uitvoering één cn een half uur weg; maar die van shakespeare duurden gewoonlijk niet langer dan vijftien minuten : zij beftonden dikwijls uit niets meer, dan uit twee zeer korte tonelen ; en die zogenaamde wanftaltige klucht van den Doodgraver is maar ééne enkele fèetie, in de manier yan molière gefchreven, om het volk te verlustigen: — cn , om deze ééne /cc«e,die bij de vertoning acht minuten wegneemt, hebben de verlichte kunstrigters van onzen tijd alle dc tien banden ToneelJpden van shakespeare veroordeeld 1 P S h e d-  •34 HEDWIfl, h F. d w i g , eene huwelijks-geschiedenis. voor de dochieren der menschen. (Uit het Hoogduitsch.) T70or ongeveer vijftig jaren leevde te Neurenberg, v weleer de zetel van den Duitfchen kunstijver, een geleerde , die eene aanzienlijke geestelijke bediening hadt. genaamd samuel flamm , wien de geesfcl des noodlots zoo vreeslijk teisterde, dat hij onder zijn' Hagen bezweek. Zijn broeder , een beambte van den Markgraaf van Anfpach, werdt wegens ziine ontrouw, in het bellieren der gelden van zijn' Heer gepleegd, voor zijne wooning aan een' paal opgehangen , en liet eene vrouw met negen onverzorgde 'kinderen na. Zijne oudlle dochter werdt zinnenloos , en ftierf in het dolhuis in ketenen. Zijn éénige zoon, een knaap van acht jaaren, viel uit een venfter na beneden, en de vloer werdt met zijn' harsfenen en bloed befpat. Toen men het lijk van den zoon bij den vader bragt, kreeg hij een' beroerte, en nu kim hij niet meer'fpreken, niet fchrijven , niet lezen , cn dc ziel van den ongehikkigen jammerde éénzaam in haare gefchokte wooning. Eindelijk erbarmde zich de Dood over hem, en dc ziel van den edelen flamm vloog om hoog na die gewesten des Lichts , waar hij opheldering ontvangen zou van de oirzaken van zijn talloos lijden. Hij liet eene_ éénige dochter na , genaamd hedwig, die, door het jammervol lot van haar' vader menfehenfehuw gemaakt, en tot zich zelve ingekeerd , alléén in de eenzaamheid , en in den nonnenflolër behagen fchepte. De Piëtisten van het ftrengfte zoort hielden Vergaderingen in haar huis , waar in niets gedaan werdt, als zingen cn bidden. Eene rijke erven'ls bragt haar een' tonne gouds aan; maar in den llroomenden overvloed bleef  EENE HUWELIJKS-GESCHIEDENIS. bleef zij even vroom , als bij haare b krompene have. Z'i) nam zich voor , nooit te trouwen , als aan een* man van eene uittekende vroomheid : en zij floeg dus de fchittérendfte partijen af. Toenmaals woonde te Neurenberg een jongeling, die boven alle de jongelingen van zijne Vadcrftad uitblonk ; hohmann (*) genaamd, die van eene oude Neurenbergfche familie was,een groot vermogen hadt, veel geest bezat , en eene uitmuntende Opvoeding was deelachtig geworden. Hij was juist van de Hoogefchool en van zijne reizen te rug gekomen, met alle die betoveringen eener bevallige houding , welke de kennis en dc omgang der groote waereld geevt. Met dien dans wandelde de jongeling aan de oevers van de Pcgniz , en honderd mcisjens hengelden hem dat zachte verlangen van haare harten toe: „ Edele jon„ geling, waart gij de mijne!" Maar hohmann, een vuurige zonderling, Itelde een al te geringen prijs op vrouwlljke harten. die hem van zeiven te gemoete vloogen, dan dat hij zich met ééne van deze lonkende fchepzeltjens zou hebben willen inlaten. Eens werdt in een gemengd gezelfchap over iiedwig gefproken. Alle de vrouwelijke tongen floegen dezelvde klanken, dat zij eene zottin, eene dwecpfter , eene huichelaarfter was. De mansperfonen fpraken allen , met een zeker zoort van fpijt, van haare fchoonheid en van haare rijkdommen, hohmann alleen zweeg, en het nieuwe cn zonderlinge van dit vrouwlijk character deden in hem het voornemen oprijzen, om een' kans op haar te wagen. Hij zag haar in de kerk , en hij meende madonna zelve in haar te befchouwen. Hij gebruikte nu alle die verlievde kunstgrepen , waar mede men het wankelend hart van andere meisjens boejt; maar te vergeefsch. Alle bedevaarten voor hare kamer , al het beluisteren van haare yenfters, alle gefchenken aan haare dienstmaagden waren te vergeefsch. De vuurige jongeling nam dierhalven (*) Ik ben genoodzaakt, den waaren naam van dezen man onder een' verdichten te verbergen, dewijl hij nog, en wel in groot aanzien , leevt, en misfehien niet gaarne zien zou, dat deze Anecdote uit zijne Levensgefchiedenis zoo luid geroepen werdt.  B3Ö h e d w i g, ven het befluit, om den koninglijken weg in te flaan. Zijne jeugd , rang , rijkdommen , verworvene kundigheden , zijn hoofd en zijn hart, gaven hem regt, tot grootfche uitzichten. ■ Hij ging na iiedwig , en verklaarde haar, met alle de betoveringen eener gevoelige voor helling, zijne lievde, en zijn zuiver oogmerk; om het gantfche geluk zijns levens met haar te delen. Lang zweeg 'hedwig: want zelvs de heilige crescentia zou, bij het befchouwen van een' zoo fchoonen jongeling , een oogenblik van maagdelijke zwakheid gehad hebben. Doch de vroomheid vau de fchoone hedwïg zegepraalde : zij begon ernftig , cn plechtig: „ Mijnheer „ hohmann ! ik weet, dat gij mij opregt meent; ik 5, misken ook uwe groote aanfprakén op geluk in dc „ waereld niet; rang , rijkdom , jeugd, eii genie be„ velen u aan. Doch — vergeef mij deze openhar- s, tige bekentenis gij leevt naar de grond- „ Hellingen der waereld. Dc genade heeft u nog niet „ aangegrepen , Gij fpreekt even als alle dc kinde„ ren der waereld , met verachting van de kinderen „ Gods. Waart gij vroom, dan zou ik u met vrcug,, de mijne hand toereiken. Maar nu ... vergeef het ,, mij .. . ik heb vast bcfloten , om aan geen' ander' „ man mijn hand te geven, dan aan hem,' die dat is, „ wat dc waereld befchimpt een Piëtist." — Diep in zijn binnenlte , even als van een' blikfemftraal , getroffen , vertrok hohmann van de vroome hedwig , verhaalde den ongelukkigcn uitflag zijner onderneming aan een' zijner Academievrienden , 'genaamd hupfer, die toen Candidaat in dc Theologie was, cn cen diepliggend en tot huichelarij overhellend chara«ter hadt. hohmann's verhaal fchie'p terftond in hem het belluit, om deze kostelijke bruid voor zich tc winnen , cn , ter bereiking van dit oogmerk, het momaangezicht der huichelarij voor tc hangen. On ééns begon hij de taal van spener , franken en hoi> e azen na tc praten, den kop te laten hangen, een' teemenden toon aan tc nemen , de oefeningen te bezoeken , en dapper op dc kinderen der waereld te fchimpen. Het gerucht van zijne heiligheid kwam wel dra ter ooren van iiedwig, en zij belloot, hem in haare vergaderingen op te nemen. Toen hadt dc flarig fpoedig het fpel gewonnen. Zij flingerde zich om het hart  eene huwelijks-geschiedenis. 237 hart der fchuldclooze hedwig , cn Hortte haar zoet vergift rijkelijk daar in. Uc onnoozcle maagd boodt den fchurk wel dra haare hand aan en hij hadt dus door zijne huichelarij ééne van dc fchoonfte, vroomftc, cn rijkftc meisjens voor zich verworven. Zijn momaangezicht werdt hem wel dra .onverdraaglijk; hij rukte het af, cn nu ftondt hij daar ontbood J even zöo als hij waarlijk was —- a s een monfter. Hij kocht een matig landgoed fchafte zich toetzen, paarden , bedienden , en. allen den geldv eenden pronk der ijdelbeid aan ; joeg de Piëtisten Sn huis uit ; zwelgde met arme Ridders uit dc nabuurfchap, die reeds alle hunne eigene have verzwolgen hadden; leevde met de arme hedwig als een tvran ! en behandelde zijne kinderen flimmer dan zijne honden. Alle kniebuigingen, manen, zuchten van zijne gemalin fprongen van het verfteend hart van den boóswlgt te rug. Hij werdt zelvs van dag tot dag eraer- want, hoe meer wenken van de Goddelijke genade hii verfmaadde , des te verdorvencr werdt zijn hm Ziin vermogen vcrfmolt allengskens, hij hoopte fchuldcn op, tastte het geld van weeskinderen aan, en ging in korten tijd zoo verre in bedrog cn boosheid dat zijn goed eindelijk verkocht , en hij dooiden Raad van Neurenberg vastgezet werdt. Door losbandigheden ontzenuwd, cn door wanhoop geteifterd, ftierf hij fchielijk , en liet zijne arme vrouw met zeven kinderen na, die hij allen aan den bedelftaf, gebrast hadt. De Piëtisten namen haar en haare kinderen aan; maar hunne hulp was maar zeer gering, daar het hoopjen dier vroomen meest uit arme heden beftondt. Terwijl dus deze Lijderes onder de zwaarte van haar lijden bijna bezweek, hadt hohmann ondertusfchen een' fchoone loopbaan afgeloopen. Het verwijt van. de vroome hedwig hadt hem zoo geroerd , dat hij werkelijk het befluit nam, om van alle uitfpongheden der ieugd afftand te doen; want hij was in de daad te voren van dezelven niet vrij geweest; en gevaarlijk was hem de fchuimende wijn , gevaarlijk het vleiend meisien. Maar nu deedt hij op ééns van dit alles afftind • want een man vermag alles , wat hij ernftig wil Ook nam hij voor, aan een arm meisjcn zijne hand te bieden , indien hij haar maar deugdzaam Vüudt- Eens  S33 U E D W ï G, Eens ging hij op een' heiligen dag het kerkhof van St. roch js voorbij : daar ontmoette hem ccn zeer fchoon meisjen , in het zwart en gemeen gekleed en met een weencnd oog. 5 hij Waarom weent gij , mijn kind ? zij Ik kom van het graf mijner moeder, "ij Lecvt uw vader niet meer ? zij Hij ligt naast haar, en ik ben nu geheel en al een wees. «ij Arm kind! waar mede onderhoudt gij u thands ? zij Ik dien bij mijn' voogd, den Schrijnwerker eunz in de butien-looper-firaat. h ij Hoe is uw naam ? zij agnes bauman. hij Gij vertrouwt toch wel op God ? zij Ach' die is mijn dénige, en mijn alles: dit was Hij fcn dit zal Hij blijven in eeuwigheid. hij Meisjen! wij zullen elkanderen nader fpreken. Vaar Hij  HEDWIG, EENE HUWELIJKS-GESCHIEDENIS 239 Hij hieldt ook zijn woord , vernam fcherp na de zeden van het meisjen , en bevondt , dat haar gedrag onberispplük was. En, daar hij in haar hart dagelijks nieuwe voortreflijkc eigenfehappen ontdekte, zoo trouwde hij haar , en Hoorde zich niet aan het luid geklap der o-antl'che Stad, maar verheugde zich in de bevordering van het geluk van zijn meisjen, dat, dronken van vreugde , aan zijn' borst verftomde, wanneer zij haare dankbaarheid uitboezemen wilde. 'hohmann klom van den eenen trap der eere tot den anderen op , diende zijn Vaderland trouw en opren maakte zijn' naam beroemd door trellijke Schriften ' en Vaderiandfchc daden , werdt beroepen tot Hooo-lccraar op ccne der aanzienlijkite Hoogefchoolen, en glanst daar reeds zederd een' langen reeks van jaren als eene weldadige zon , verkwikkelijk voor de ion<4 planten , en de boomtjens der dalen : kragtig zijn zijne woorden, leerzaam voor zijne tijdgenootcn en voor de nakomelingfchap zijn zijne Schriften: maar no"- krachtiger , nog leerzamer is zijn voorbeeld ; zijn «•root, menfchcliik, met God vervuld hart; dat aan alle kanten paradijs-glansfen afdraait. Zijn echt is het verbond van twee eïigelen, altijd getrouw, altijd verscb en nieuw , door hartelijke lievde en Godsdienst geheiligd» In zijne beide kinderen ltraalt de waarde van den 'vader en de deugd der moeder , met een lieflijk i'chijnzel, door. Toen hohmann het ongeluk van de arme hedwig vernam . zondt hij heimelijk geld na Neurenberg, en beval één' zijner vrienden de arme te onderfteunen. Ook liet hij twee van haare kinderen onderwijzen, en tot nuttige waereldburgers vormen. Eerst op haar doodbed werdt hedwig gewaar, wie haar weldoener ecweest was. „ o hohmann , hohmann ! hoe zeer heb ik mii in u vergist! Vergeef ..." Haare fchoone ziel vloog heen met zegeningen voor den besten, den Voortreflilkften man. Haar leven predikt aan de meisjens deze leer: „ Wanneer gij een' man kiest , zoo laat u zijne uitwendi" «re zijde niet bedriegen. Die vroom fchijnt , is " dikwijls niet vroom. Die boos fchijnt, is dikwijls niet boos. Zie lang rond , goed meis'en ! eer gij " het cryftallen poortjen tot uw lief hart opent. Ziet M gij veel lievde jegens God , veel goedhartigheid , * „ veel  *40 ANECD. V.Dr. FRANKLIN. — DE STERVENDE PAAUVV. „ veel vaderlandsiiey.de, veel menfchengevoel in hem • „ ziet gy zijne hartaderen zwellen op het noemen „ van al wat groot , goed, en fchoon is ; val hem „ dan met lelien-armen om den hals , cn adem dan „ deeze zucht uit : ,, Hier, en daar, en eeuwig hij de mijne! „ Hier, en daar, cn eeuwig ik de zijne! " anecdote van Dr. franklin. '"Poen Doctor frakklin het provifioncel tractaat met •l dc Engcllche Commisfarisfen, in het jaar 1782 te Parijs zou ondertekenen, verzocht hij, dat men hem veroorloven wilde , dat hij voor eenige oogenblikken zich alleen ui een zijvertrek begaf. Hij verliet hun werkelijk, eH kwam kort daar op in een oud linnen kleed te rug dat hij ondertusfchen hadt aangedaan ,in plaats van het prachtig gewaad , waar 111 hij eerst gekleed was geweest. Als men hem na de reden van een' zoo buitengewonen inval vroeg, andwoordde dc Doctor: „ In dit kleed was het „ dat wed de rb urne mij voor den geheimen raad hoon„ de; cn dit kleed kies ik, om in het zelve het tractaat „ der ONAFHANGLIJKHEID VAN AMERICA te nndartpfc,»- 95 DE STERVENDE PAAUW. P'en ftervende Paauw vermaakte zijnen fchoonen -L* ftaart aan den huisheer , die hem gevoed hadt Zijne kinderen bezwaarden zich daar over, als over het verlies van het uitmuntendst gedeelte hunner ervcnis „ O (riep de vader hun toe) gij zijt mijne zoons „ met, wanneer gij met eens dergelijke flaarten draagt zonder ze geervd te hebben." Kind eren der Edelen ! waar zijn de bewijzen vnp. uwen adeldom ?..  MEN GELSTUK KEN. verdediging van de wet van moses betreffende de mishandelingen van slaven. Exod. XXI: 20, si. Tegen eene aanmerking van montesquieu. De oiifterflijke montesquieu zegt in zijn beroemd werk , getituld de geest der wetten («) ; De wet van moses was zeer hard: Indien iemand zij~ nen flaaf Jlaat, dat hij onder zijne hand dood blijft, „ die zal ge/lraft worden ; maar , zo hij dén of twee „ dagen blijft leven , zal' hij niet geflraft worden : want „ het is zijn geld. Welk een wreed volk , daar zelfs „ de burgerwet zich van de wet der natuur moest „ ontdaan !" De kundige vertaler van dit werk de Heer dirk hoola van nooten , tekent op deze plaats het volgende aan: „ 'Er zijn in dc heilige bla„ deren menigte van blijken voor handen , dat moses „ zich in zijne wetten naar de hardheid van dit hardnekkig volk heeft moeten fchikken." Deze aanmerking is volkomen waar , doch wij hebben de toepasfmg van dezelve ter dezer plaats niet nodig , daar wij op eene andere, en zoo wij ons vleien, betere wijze, deze wet van moses verdedigen kunnen. Voorzeker, wanneer wij alle de wetten van moses omtrent de Haven aandachtig overzien , dan zullen wij duidelijk beipeuren , dat de wijze en goedertierene Wetgever, die het lijfeigenfehap , dat lang voor zijn' tijd in gebruik was , niet volkomen vernietigen kon , nogthands alles heeft aangewend, wat mogelijk was,om hetzelve draaglijker te maken ; dat men hier omtrent bij geene oude volken billijker inzettingen vindt , cn zelvs bij maar zeer weinigen even goede ; en dat de befchuïdighjg van hardheid in dit opzicht tegen moses geheel en al zonder grond wordt ingebragt, maar in volle kracht dc LaCo) II Boek, 17 Hoofdft., II Deel, iStuk, bladz. 142, I. deel. wengelst. n. 6. Q  242 verdediging van de wet van moses Lacedaamoniërs raakt , bij wien , gelijk de Heer mon* tesouieu zelf zegt (A) , aan de Haven alle juflitie tegen mishandelingen en verongelijkingen geweigerd werdt! In de daad , hoe veel roem montesquieu ook in vele opzichten met regt heeft verworven , geleerde mannen hebben dit toch billijk tegen hem ingebragt, dat hij de plaatzen van oude Schrijvers , waar op hij zijne redeneringen en oordeelvellingen bouwde , zomtijds niet genoeg heeft verftaan (/). Dit was in het bijzonder dikwijls het geval omtrent plaatzen van den Bijbel,en zeer zeker omtrent de plaats, die wijthands onder handen hebben, montesquieu meent, dat in het oog van moses het leven van een* flaaf, en het geld, waar voor hij gekocht is , van dezclvdc waarde zijn. Maar kan dit wel dc zin van deze plaats zijn ? Kan een man, die zoo veel menschlievendheid voor Haven betoonde ; die hun rustdagen en uitfpanningen bezorgde (dj ; die zoo dikwijls bij de Israëliërs aandrong, dat zij zich hunne flavernij in Aegypten zouden te binnen brengen, en zoo met hunne Haven handelen, gelijk zij in dien tijd zeiven gewenscht hadden behandeld te worden (e) ; die zelvs met zoo veel tederheid voor de kuischheid der flavinnen waakte (ƒ), waar aan men bij andere volken zelvs in het geheel niet dacht; die eindelijk zelvs verordende,dat een flaaf of flaviii , aan wie een eigenaar eene ligtere wonde hadt toegebragt , tot vergoeding van geleden fmart moest vrij gelaten worden (#) ; kan zulk een man het leven van een' Haaf op zulke een' geringen prijs Hellen? O) Op de aangehaalde plaats, bladz. 143. (e) Men vind 'er eenige voorbeelden van bij j. a. ernesti, in Animadverfionibus philoiogkis in librum Erancicum de causfis legum, in ejus Opusculis Philol. et Crit. p. 52.63. GO Exod. XX: io. XXIU: 12, Dent. V: 14, XVI,- 11. (e) Dcut. V: 15, XV: 15, Deut. XVI: 12. (f) Exod. XXI: 8-11 , verg. michaelis , Mofaïsch Regt, H Deel, blad;. 113-126. (V De wet, Exod. XXI: 26, 27, fpreekt alleen van her. uitflaan van een oog of tand ; maar de wet goldt zekerlijk ook bij andere wonden, ten minften ontwijfelbaar bij de verbreking van ieder ander lid ; w nt oor; cn tand wurden alleen maar bij wijze van een voorbeeld genoemd: verg. vs. 24, 25, en michaelis /. c, bladz. 362.  betreffende de mishandelingen van slaven. 243 len? . . . Neen ! de plaats moet noodzakelijk eene andere bedoeling hebben: cn dat zij die waarlijk heeft, zal een ieder duidelijk zien , die het volgend uittrekzel uit een' brief leest , welke , reeds voor eenigenj tijd, door een ongenoemd Fransch Schrijver, aan den uitgever van een zeer geacht maandwerk, over dit onderwerp gefchreven is (/;). „ Hij en zal niet geftraft worden, want hij is zijn „ geld, ziet daar de woorden , welke eene ftooting gee,, ven; terwijl zij ons zouden kunnen doen gelooven, „ dat moses het geld van een' heer, en zijn' flaaf aan- gezien had als voorwerpen van dezelvde waarde, 5, en over welke hij een even gelijk regt van befchik„ king had. In dien zin verltaat de Heer montes„ quieu deze plaats. Hoe zeer ik dien grooten man ,, bewonder,durf ik hier echter niet met hem inftem- men, uit hoofde niet alleen van de uit Exodus reeds „ aangehaalde woorden , maar nog meer door eenige andere uitdrukkingen uit het zelyde Kapittel, welke, ,, hij heeft achtergelaat-en , en welke het denkbeeld, ,, dat hij ons van deze wet van moses geeven wil, „ fchijnen te vernietigen. ,, In dc daad, indien de wetgcever der Hebreen ge,, dacht had, dat een Heer , wiens Haaf aan een ge„ volg zijner mishandelingen ftierf , daarom niet ge- ftrn.fr moest worden, om dat de flaaf zijn geld was, „ zou hij dan zich zeiven niet tegenfpreeken, door in dcnzelvden adem tc beveelen , dat een meefter ge,, ftraft moest worden , wanneer de knegt onder zijne „ handen dood bleef V (Exod. XXI: 20) — Dezelv- de reden zou dan immers de flraffeloosheid moeten ,, bewerken, in de eene, zo wel als in de andere, om- Handigheid. —-— ,, Indien men nog twijffelt, of dit niet wel de zin 5, van moses zij, zoo leeze men vooral aldaar vs. 26. 27; Wanneer iemand zijns dienstknegts oog, of zijns „ dienstmaagds ooge flaat, en verderft ze, hij zal hem vrij laaten gaan voor zijn ooge. En indien hij zijns >t dienstknegts tand, of zijns dienstmaagds tand uit flaat: „ zoo (ti) v. Lettre fur un pn-fage de Mo'jfe mal interprcté par V Mteur de J*Efprit de» Loix : dans l'Efprit des journaux, Aoüt 1786, p. 263-266: en verg. michaelis, bladz. 361.  SU verdediging van de wet van moses, enz. „ zoo zal hij hem vrij laten voor zijnen tand. Voorze„ ker een wetgeever die zich zoo lterk uitdrukt, heeft ,, niet kunnen denken , dat de dood , door een' heer ,, aan zijn' knegt toegebragt, daarom ongeftraft moest „ blijven , om dat de /laaf zijn geld was. . ,, Welke is dan de zin van deze wet? Ik denk de- „ ze. Zij verklaart iemand voor een doodflager „ en veroordeelt hem als zoodanig —- wanneer zijn ,, flaaf onder zijne handen fterft, maar zij be- „ fchouwt den meefrer niet als fchuldig aan den dood van zijnen flaaf , wanneer hij een of twee dagen „ daar na fterft; om dat men dan reden heeft om te „ denken, dat de dood gevolgd is tegen het oogmerk „ van den Heer , die 'er belang bij had om zijn' flaaf te behouden, terwijl hij zijn geld is. „ Ik zie dus niet, waarom de Heer montesquieu ,, zich over de hardheid van deze wet zoo zeer be„ klagen kan, welks wijze inltelling genoegzaam zorg,, de voor de veiligheid der flaaven. Hoe zacht zou deze wet, die de Heer montesquieu zoo hard „ noemt, aan de flaven van onze volkplantingen „ voorkoomen ? Op dat het gezag van dezen ,, beroemden man niemand voorinneemen mogt tegen „ de wetten van moses , in welker afkondiging hij „ alleen een werktuig der Godheid was , heb ik ge„ meend dat deze aanmerkingen nuttig zouden kunnen „ zijn. Ik ben enz." voor-  HULPMIDDEL. TEGEN DE TOVERZ. DEZER EEUWE. 245 VOORLEZING OVER COL. II: J.8-HI: 3, DIENENDE TER AANWIJZING VAN EENIGE HULPMIDDELEN TEGEN DE TOVERZIEKTE DEZER EEUWE (*) : DOOR GODFRIED LESZ, Eerjien Hoogleer aar in de Godgeleerdheid te Götlwgen. (Uit het Latijn vsrtaahl.) "\Y/ïj hebben die tijden bereikt , waardfte Jongeluivr gen ! die de ongodsdienllighcid in het bijgeloof dreigen te vërkeeren , ja zelvs , daar toe reeds den weg baanen , en 'er ceu begin mede maaken. Christenen worden door dwaaze begrippen der Heidenen ingenomen ; de grooten cn aanzienlijken met de botte onkunde van het gemeen bezet. Trouwens het gebeurt op nieuw , 't geen dc gefchiedenis meermaalen berigtte, dat weelde toomloozc zeden baart , dat deeze tot ongodsdienstigheid'vervoeren , en dat dan uit deezen affchuwelijkcn echt, een wangedrogt, het bijgeloof., geboren wordt. Na dat derhalven ruime overvloed allerleie' zoorten van ondeugden en euvelen had voortgebragt, hebben deeze ten laatlten alle bronnen , waaruit rijkdom vloeide, uitgeput, ja droog gemaakt: wcshalven de g«- vloek- C*) Dit Programma van den Heer lesz , dat in het jaar 1787,''bij gelegenheid van het Paascbfeest, is uitgegeven., cn naderhand door baldinger , in zijn QJtcb;ciiufd)Cs founrJ/ XIV Stuk, f. 1 —15, overgenomen, verdient ook onder onv ze natie meer bekend te worden. Weelde eb Gouddorst, die misfehieh in Nederland nimmer grooterc voortgangen ge maakt hebben, dan in onze dagen, zullen daar zekerlijk, cok dezeivde gevolgen voortbrengen, als in andere Landen. Ja! een ieder, die een weinig op de tekenen iet, ziet ge maküjk , dat ook onze natie reeds de Toverz.'ekte onder de Leden heeft. Q 3  &0 HULPMIDDELEN TEGEN DE TOVERZIEKTE vloekte gouddorst het menschdom, vooral deszelvs aanzienhjkften , thands met des te gr,ooter geweld afpijnigt. Om denzelven te lesfchen, heeft men reeds zedert lange, en met veel vlijt, zich op de beoefening; der Alchymie toegelegd , doch , daar deze pogingen vrugteloos waren , heeft geldgebrek en hebzugt, die alle ltanden innam , met lediggang, hoogmoed en ongodsdienstigheid gepaard, den zwarten afgrond zeiven beproevd te bewegen, toen de hemel niet kon verbeden worden. Hier van daan zien en befpeuren wij overal zulke eene menigte guichelarijen, bedriegerijen en toverkunften. Schimmen worden uit den afgrond opontboden ; met behulp van eenige geheime plechtigheden , die in den nacht verrigt worden, roept men booze geesten te voorfchijn; cn meer zoortgelijke vuige toverkunsten doet, bevordert en beoeffent men ; kunsten, niet minder affchuwclijk cn verfchrikkclijk, als geheim; kunsten , die bij nacht beoefend, met duisternis overdekt, cn met eenen ftoct van gruwelen vergezelfchapt worden. Al overlang, en bijna reeds van zijne eerfte kindsheid af, is het geflagt der menfchen met deeze geweldige pestziekte bezogt en gekweld geworden ; want gebrek aan natuurkennis en begeerte , om het toekomftige te weten, die in 's menfchen hart zoo diep is ingeworteld , hebben dezelve voortgebragt. De vaderzorge der Godheid heeft haar in deeze bron zelve reeds gepoogd te ftoppen , toen zij haaren eerftcn gezant op aarde den last gaf, het menschdom beter te onderrichten , en hulpmiddelen tegen deze ziekte aan te bieden. Immers jyfosÈs vermaant zijne tijdgenooten , (Deur. XVIII: 9-15.) dat ze toch geen gehoor gaven aan de Q'^Dp, de wichelaars ,-noch aan dc ED^iyO» die uit het voorttrekken der wolken voorzeiden; noch aan de O'LTniw, die de [tangen waarnamen; noch aan de KTStySOï de maan bezwoeren ; (f) ; noch aan de (t) Of de zoodanigen , tiie eene 'verduisièrtfig van Zon of Maan te wege bragtenvdat is, die,door Stcrrekundigc berekening werende, op welk een'tijd zulke eene verduistering voor moest vallen, liederen zongen, en allerlei vertoningen maakten 9  DEZER EEUWE. «4? de "QP! dttl, die bezweeringen gebruikten (ff); noch aan dc jTQïK en E3'3y*T, die zich voor tolken der oraculcn , en uitleggers van wondertekenen en droomtn uitgaven; noch aan dc OVOri-^ï E3ün~T, die de fchimmen uit den afgrond riepen , en de dooden raad vroegen. Bij deeze vaderlijke vermaning wordt daarna een dubbel allcrlterkst geneesmiddel gevoegd: vooreerst heeft hij ingezet, dat alle dergelijke bedriegers , daar zij tevens die afzigtelijke cn met gruwelen vergezelde afgoderij bevorderden , en zich bijna allen op moord cn vergiftmenging toeleiden , met den dood geüraft moesten worden, (ys. 15-19. vergel. vs. 14.) En , om den ingeboren weetlust naar komftige dingen, te gemoet te gaan , wordt 'er in de tweede plaats eene bclovte bijgedaan, dat,God in 't vervolg altijd echte Prophecten cn Leeraars zenden zou, om het volk in alles, wat het tc kennen had, onderwijs te geeven.—• Ondertusfchen deeze voorouder-en crv-lijke ziekte bleef cn nam aanmerkelijk toe. Dc Israëlitcn zelve , niet alleen in regeringlooze tijden , maar ook onder de Koningen, maakten zich aan vuige toverij, en bijzonder aan het yraagen van afgettorvenen, fchukiig. De eerfte hunner Koningen zelf, hoewel hij , volgens de vaderlijke wet , alle waarzeggerij verboden had , wierd door bijgeloof vervoerd , cn pleegde raad met een oud wijf te Endor , het welk hem op de fchandelijklte en onbefchaamdftc wijze misleidde (1 Som. XXVIII.) 00» In volgende tijden heeft het volk, tcD, als of zij de Zon of Maan heroverden; die zich daar door bij het volk geacht wisten te maken, en het zelve zomtijds groote gefchenken afdwongen, door bevrijdi'ng van alle gevaren te beloven , die men anders uit zulke verduisteringen vreesde. Zie over deze fpreekwijs micuaeLis, MoJatseh Rept, V Deel, bladz. 211. (t|) Eigenlijk , die toverliederen maaktén of opzeiden ; het welk misfehten bij de meeste toverijen gefchiedde althands zeker, bij bet bezweeren der Hangen : zie Pj. LVII!: 5, 6. Tred. X: 11 , en verg. michaelis, Mofaïsch Regt, V Led, bladz. 212. 00 Om hier vaft niet meer te zeggen: saul, gelik de H. gefchiedenis berigt, zig volftrekt niets, maar vernam alles van deze vrouw, als had zij het waarlijk gezien, ook was Q 4 h'i  .«4s hulpmiddelen tegen de toverziekte volk , in we.êrwil der vvaarfchomvingen van tesaia jeremia en andere propheeten , vooral zederd het door overdaad bedorven was , zich door verfcheidene zoorten van waarzegging, guichelarij, toverkunsten en bedriegerijen , deerlijk laaten misleiden. Nog veel meer echter gingen onder de overige volken, die aan afgoderij verflaavd waren , ontallige zoorten van wichelarij en toverkunsten in zwang; cn voorfpellingcn uit dc wolken , uit den_ opgang, beweging en Hand der Harren uit verfchijningen cn Hemmen van fchimmen, huisgoden, fpooken, geleigeesten cn diergcliik flaeSrarï jdgoucn waar uit even als uit de doos van pandora , dc fehreeuWendfte mlsdaaden, gruwelen, fchrlkken, angiten en pijnigingen voortkwamen (E). Naderhand hebben de Esfeén aan dit bijgeloof een zagter gelaat en fijnere gedaante gegeven , en hebben het ook daarna onder het Christendom ingevoerd. Tr «wens , deeze fecte, welke eene van dat viertal was, die ten tijde van den Zaligmaker onder de Joodcn uitmuntten , droeg onder andere dwaaze denkbeelden (V) uit de vuile bronnen der Oosterfche wijsgeerte gefchept, veel roems op zekere geheime Phïlofo%cy welkers diepe geheimhouding ieder aankomeW met een ontzettenden eed beloven moest. - Hoedani«c deeze geweest zij cn uit welke leerftellingcn cn plegtighcden zi! beltond , is niet volkomen bekend. Der Jooden hiStönfefcbrijv-ér echter berigt ons, dat zoi eenige Engelen geëerd henben , als tolken van den Godlijken wille , en der menfchen middelaars bij God , door 'wier httlpe zij voorgaven , té kennen cn ook te vermogen , wat menfchen kragten te boven <*aat • nogthands fchijnen deze . wonderwerken niet beft'aan te s 37bi-Qil.'*w,rui!iim.3i noi heb- hij niet niét haar jn hetzelve vertrek, M'aar de toverij tre. fchiedde; het één en ander laat geen twijfel over, of deeze geheele fcrlHs, naar de gedagtcn van den gefchiedfehrijver zeiven, een louter bedrog geweest. J (b) Conf. cicero, de iiïin-uio;.c; uaimomdes de Idoloh*ria cujn rot: mov. vosstij.gerh joh. vossas de origine R proeu iweli en anderen. * ^ ' *" (V' Dc voornaamfle waven: dat het mcnschli.k lighaam het werk van. een k-vaaden geest, en de zetel der zonde was en daarom door allcrleië onthouding , waaken, vasten S gingen vermagerd en ontzenuwd moest worden J  DEZER EEUWE. hebben in het ontdekken en maken van goud, edel-gefteenten enz. , waar mede de hongerige toveraars van onzen tijd zich bezig houden; maar alken in de uitvinding van geneesmiddelen , die in ziekten konden aangewend worden *»-■«?, zegt josephus , de bello. Jud. II: 8,6, 'fi «f**»,. e'&iTi txtbinguimèt a/ 'u-i ihtnyi* *v.fü»T«i: waaruit ook blijkt , dat die , welken tose?hu$ Esfeen noemt, even dezelven zijn met CS) geneesheeren , artsen van piiilo , die bij de iEgyptiers Es/een geheten wierden (dj. "Daar de Christenen uit Jooden en Heidenen verzameld wierden. is het geen wonder, dat ook veele van deeze beuzelihgèh en ongerijmdheden onder het genootfehap van den Zaligmaker zijn ingeflopen 5 verg. Hand. XIX: 19 , ao. Te Èphelen waren onder de eerfte belijders van het Christendom reeds , v^'^y» *t*itmét, die ijdele konsten pleegden . van welke zeer yeeien.na den nieuwen Godsdienst omhelsd te hebben, hunne toverboeken tot zeer aanmerkelijke fchadc verbrandden. De zogenaamde Philbfophie der Es- [een maakte evenwel grooten opgang onder de Christenen , en Apostel paulus verzet 'er zig in zijne brieven aan de Ephcfen, Collosfcnfen, aan timotheus en titds dikwerf tegen , onder dc benamingen van w$*f xki y.MaXiyitti Rictpunti, lTil',2. I: 4 ; fttB-ci jiifaXtl «a/ "/(*afrut I Tim. IV: 7; £»™rri5 k«i teyiuxztut, I Tim. IV: 4; u" ^/vfêti'mn 1 Tim. VI: ao ; en pite™*?** **t x."v «toto, Col. II: 8. Die Philofophfc toch, welke paulus , als Itrijdig met de Christelijke. vcr;acht en verwerpt, ftemt zoo juist met die leèrftcllhigen in, welke dc Ei/een onder deezen achtbar.ren titul uitgeven, dat mén niet twijfelen kan, of paulus • ijvert in deezen niet tegen dc Gnostici, maar tegen de Efecn._ Nogthands zijn deeze fabelen en bedriegerijen naderhand toegenomen , toen zij door de nieuwere volgelingen van plato in de vorm eener kunst gegoten , en ."..*,"7- „5 ' ,^ób nh-nr mefc (§) Zie aangaande dezen vooral j. m. schrqekh, (Tftriöt* fut;e Sird)cnjtcfd)id)tCt II 2b. f. 103. (dj Vid. phil. jud. quod omnis prnlms fit liber. dc vitn contemplat et apologia pro Judceis, apud eusi bium prxp.Vllh Hl et josephus, de hel, $ud. II , 8. add Yhtfawuï Epistoi. Lacrozianus , III, 168. Q"5  S*Tö HULPMIDDELEN TEGEN DE TOVERZIEKTE | omkleed ^vTordeï ^^SViï TT SS , PLOTINIS dt"UW V°üniamelijk «OOI AMBIO- dien IjhaciieSÉn^Ö V„S™£ SST" v™ tendo1'^1" ^«««^feS iceSkl enS tt"chr1sr wen, Voorzeggingen o'PiMcn-pn .,„/•!■■• . rocnino-P,, Vs ' t^'gten , verfchijnmgcn en n- 2E,V tr?k £ Se16!1 ef yoLafdceI rnet den MrHjS S Siï KÏ''';.* noodzaken, om' enboven door een aantal loriermm^i^ltn £ Ï5? dcefeV^tne ^hei!e?» tóTSeï: S Aiie deeze geheimen cn gu chelariien bleven ver™, gends door den gantfehen trein der eeuwen in" zww en wierden met de verdigtzelcn en bedrieg rij „ 3' dere onbefchaavtfe volken zelvs vermeerderd —- Si zwarte nevelen deczer onkunde en dwSS^den het eeifte Euangehehcht weder opdaagde, en verdwee- afz.gtelnke ftoet van euvelen cn gruwelen doof met wier behulp en dienst men nu reeds tot de oude fèlnn S n u. ^ffi^to* lievigheden te rugH komen is; m lieden, aan hoven der vorsten ztomen weder de plaatzen tot geheime Jdplc%i ve" - nieuwd ,  DEZER EEUWE.' 25* nieuwd, in welke men zig beijvert, om fchimmen uit' den afgrond opteroepen, en booze geesten hervoord te . brengen , met oogmerk om zig, door derzelver bijftand en gunst, overvloedige fchatten , en allerlei voedzel deiwellust te bezorgen. ,, paulus geevt van dit alles eene duidelijke en zeer juiste befe'hrijving In die plaats , welke ik aan het hoofd van dit fchrivt gelteld heb; met zoo veel fcherpzirïnigheid ontdekt hij de bron deezer ziekte, en prijst zulke kragtige geneesmiddelen tegen dezelve aan , dat eene nauwkeurige overweging deezer plaats het vaardigstwerkend middel, tegen deeze theurgifche pest, fchijnt te zijn. Aldus redent die Godsman: Ziet toe, dat niemand door list ulieden van uwe reélU t»n beroovs (e) ; dc Apostel doelt hier op het ontilag van moses wetten , tc gelijk met de vrijvergunmng, om lighaamlijke vermaaken, als gaven van God, blijmoedig te genieten, vs. 16, 17, 20-22. _ In "nedrigheid en dienst der Engelen zig zeiven behagende (ƒ) , dat hier van geene echte, maar van eene vóorgewende en valfchc nedrigheid gefproken wordt, blijkt uit het geen 'er aanftonds word bijgedaan. ■ De Es/een namelijk, en derzelver aanhangers onder de Christenen , vereerden Engelen , door ze wel met Godsdienstig tc aanbidden, maar door hen echter, als Middelaars , bijzondcren eerbied te betooncn , als door wier hulpe de gebeden voor God kwamen ■ cn wederkeeng op Gods 'bevel den menfchen zaligheid bezorgd wierd. Zulk een Engelen-dienst greep reeds lange in hetOos- (e) K*TWt*fi'*****+t van i}(»0'«nn Jtegt doen , vomiisfen, betekent verongelijkt winden door omgekochte of omegtv aardige regters , en van daar , in het gemeen , bedrogen woraen. De stratonr Athcmenfi demosthenes dicit, contra MiD. I. 545» REISK. illum a MIDIA *»T*/3e*J8fi/.9-f»T»., xect *»!* ***** 7* il' »«.« »tfr&m*. corifJ ct ernesti Lex. Polyb. in voce ««- m SeAn, f»7i,i.hebr. f31 cum 3 conflr. alifua.re.delectari, 1 Sam. XVIII: '22. cf. 1 W XV 26, Pf. CXLVI. 10. y.*' hic loei est explan. t« tw£|.»o . — ©eunteia cum geniv. obj. veuer.uionem , cuhum, indicat; ut v. c. bap. XIV. 27 , joseph, antia. XVII, 9, 3- De aflectata humilïtate et vita Angqlorum intelligi locushaud potest ;tunc enim fcribi dftbuisfet 'At\wi w T*xuro won in Phrygien, dat zij in de vferdn ^ ■ VeId» in 200 verre> cea, door eene Sïn^W h?r concilie te Laodi- den(^/Dee7e FSSnT-US dafen, ' aldaar nog voor hanen SE SÏÏ1"1! djrhaIvén *krd ze^igheid loos cn veiwafSK,' °m dat mcn liet voor roekete naderen. ^3 onmiddelijk tot God zeiven f^tTe^^i^ %' ^ "aar den zeer gevoerfifk ^« f * Xt? kunncn dcezc woor" ke wereld fvS%2 www -ï? nafPooren der onzienUjPleginge der Enilln Pn1JmTCn' °P^epingen , raadgeülkc hcdriTvcn d o r V/f, ^dere |etóten,>en van dercene andere Tez£ f f Verftaan vvordcn : d™ ftcunende op Te lezS ™.,\W(#ekeDJ <" uitIaat < Plerrnontfehe CdfSf T ^Ct Alexandrijnfche , en ""-okvmüs , tófvoXeld'van'^^ AMBROSIASTER en riiK j TERTULLIANUS Cll genisfen , geev c n' zin °Ud'?*, C" bcstc ^ tnald worden ,'i? SjPJ?* %eekw!> *«? dns verco- ^ aanhoudend toe. CftJ V. THE0D0RE1ÜS, h] h". J. ilt apudPhiSuSlvT* °peran asfidvfn 'V hn^d^ > vid. krebs. & loesn. ad. bi l f7r!rT1!flxH'Jcteiltiis incumbcre,  dezer. eeuwe. 15S Opgeblafen zijnde door zijn vleeschlijk oordeel. De Apostel noemt die dwaaze wijsgcerte «» ■>*> of «wa*.», om dat zij haare voornaamfte wijsheid zogt in de kruicigirig des vïeefches, en in lighaarrilijke oeffeningen vs. 20-23. Eindelijk word deeze beeldcnis volmaakt: en zig aan het. hoofd niet houd , door het welk het geheele lighaam met zamenvoegzelen en banden voorzien en zaasn"evoegd, opgroeit met Godlijken wasdom. Over denzin van deeze fraaje leenfpreuk kan niemand, die met den ft'iil en de leere van paulus bekend is, in twijfel ftaan; hij wil zeggen : „ die behalven christüs nog Engelen tot middelaars Helt en eert, en met ver" achting van zijne wetten, andere nieuwe uitvindt, en den menfchen oplegt." Dat deeze de meening van paulus is, kan uit het verband in vs. 6, 8, 2023 genoeg blijken. Nademaal gij derhalven (vs. 20) door christüs van ■ die eerfte beginzelen der Jooden ont/lagen zijt , waarom zoud gij u dan langer , als of gij Jooden waart , met inzettingen laaten belasten (kj), dat gij niet zoudt eeten (hij telt eenige dier inzettingen op , vs. *i, 22:) noch fmaaken, noch aanroeren, welke dingen alle, naar leeringen en geboden dier menfchen , door het gebruik verderf werken (/), doch zulke dingen, of fchoon zij (k) Verbatim, mortui estis cum christo , a Judaeo'-um elementis feil. iAtv^t^^itc Imaginem integram lege Rom. VI: petitam a fervo, qui morte liberatur ab imperio domini. « koc-w frequenter denotat Judaeos, ut Juli. XIV. 8. — <5»y- funigtH tru', inqilit DIOGliNES LAERT. III: 5, Soyi*.a.i» riS-et»,, «5 tofttênat, ysftofS TtfrtNU. (/) «Trïfo-e*! t»« , xeiov vel e'tv, comedere, vid. wf.tst. De Esfeen raakten die dingen, van welken zij gewoon waren zich te onthouden, niet eens aan, bij voorbeeld de olij: joseph. , de bel. Jud: II, 8. De rede van den Apostel klimt, van het eeten tot het proeven, en tot het aanmaken. , *A i. e. « x.7thc-Sxi,ytvtn *<*• Sr/ut-, omnis omnino delicitior et lautior corporis cura.ufusque rerum, fenfus tangentium. ?»» h. 1- est *«y«^n(y..m ™c2>:air commatibus includenda: *.y« fpeciem ementitam indi care, notum est: tantopere vero Esfenorum doctrina, fapien tias fpecie & larva , declpiebat , ut innumcra illa Asceta rum , Anacboretarum , Monachorum , Mysticorum caterva inde propullularct — ,, , ,ei alicüife mum cor.fecrare I lim. IV: 15. — t„ t$t\ta jn conipofir. indigitat propofuum dchberatum atque ajfectationem : ut in i^sXtètoXc, etc. c$i*,$-;Vcxt,z igitur est religie affectata, effita- et rSfA.ra™»»^»™» (h£ec enim vox ex praccdentibus repeti debet) modestia firta, atque *2?i5 ifii C Ss^icc tb S-fV kasSt/khs; , idem quod 7« T" X'j.f* vdh«? wo*n;v. üiuverkhiff geweest zijn op het menfchelijk hart. Wanneer men" dit onderzoekt, dan zal men bevinden, dat de bewondering, die de wetten van Spana, bij oude èri nieuwe fchnjvers verwekt hebben, alleen rust öp het barbaarsch en woest denkbeeld , dat bij hun nog huisvestte, dat alle dappere daden, hoe ftrijdig ook met de eerfte régelen van billijkheid en menfchelijkheid, deugdzame daden geweest zijn, en dat de moed van een' krijgsman bij uitnemendheid den naam van deu'd verdiende; een denkbeeld, dat onophoudelijk bij °de gefchiedfehrijvers Hand gegrepen heelt, zelvs in de eeuw van lodewijk XIV, en dat tot op onze aH&eri toe voortduurt. Alen moet hier uit beflu.tenj dat onder alle de wetten, die het menfchelijk vernuft kon uitvinden, gene geweest zijn, die meer. regelregt ftreden met de goede zeden, en de deugd, zonder welke echter geen mensch op aarde gelukkig Kan zijn. Ik zal mij niet ophouden, met ene meer bijzondere beoordeling van de burgerlijke wetten en Aaat kundige iiiftellingcn van lycurgus, die mij de palen vait een' brief zou doen overlchroden: ik zal mij alleen bepalen bij dat geen, dat zonder tegeni'praak het hoofddoel van zijne gantfche wetgeving was. Het ij algemeen bekend, dat Hij bepaaldelijk ten oogmerk hadt: IV de natuurlijke tterkte der Spartanen te vermeerderen , door het vermogen der kunst, dooi' de volmaking der utoïjgskundige inrigtingen': 2". onder dit volk de dicpfte 'onkunde tc doen voortduren, door uit de opvoeding alle wetehfehappen en kunften te verbannen, uitgezonderd alleen de oorlogs - nuifiek; zoo zelvs, dat in die tijden, die men zo gelukkig noemt, waar in men deze wetten getrouw in acht nam geen Spartaan lezen kon, het welk hun daarenboven ook nutteloos zou geweest zijn, dewijl niets onder hun gefchreven werdt,' zelvs niet de grondwetten van het Gemenebest: (e) 3°. de woestheid efl zelvs de wreedheid in de zielen der Spartanen te onderhouden, door alle zoorten van middelen, onder anderen, door het invoeren van gevechten onder de? kinderen, waar in de een den 'anderen vermoordde5 door de kinderen voor het altaar van diana oüthIa ; , "•'."«•iteoM ' .*• .r/.s30ui~:. " > ' "■ ?** »!HÉnrfl*R*f CO plutarchus, /. c. p. 47 A. K R s  a<^° aanmerkingen op ene onmenfchelijke wijze met ftokflagen te teisteren (ƒ); en vooral, door alle die wreedheden die men hun toeliet tegen de Heloten te oefenen • want aristoteles (gj cn plato verhalen, dat hij, om Sfvpn ^ ven"cnigyuldigeu van die ongelukkige ilaven te beletten, de nzelijke wet invoerde, dat de jonge Spartanen zich des nachts in de hinderlagen moesten leggen, om een zeker getal van dezelven te vermoorden , het welk in de daad niets anders was, r& menfchen oP_ de flagtbank 'te brengen, dewijl liet aan de Heloten in tijd van vrede niet geoorlovd ^'fPWfPCnen te hd?ben' cn n°S veel minder dezelven e dragen: 4 zich van de losbandigheid te bedienen, om daar door te beletten, dat de fchaamte, de eerbaarheid, en de echtverbindtenisfen de zeden verzachten zouden. Na deze korte opgave, welker waarheid zelvs de bewonderaars van lycurgus en de Spartanen niet kunftel v J ; trek\eu' V™S ^ alleen, of een zamenItel van wetten, het welk ten doel heeft, de dapperheid, de onwetendheid, de wreedheid , de losbandigheid ,en , door een noodzakelijk gevolg, de onoeblazenheid hebzucht, onr&tvMghZi'iX| trouwloosheid (*) onder een volk°aan te kweken; of een zamenftel van wetten , dat ten doel heeft , ene bende onwetende foldatcn, en zedenloze wreedaarts te vormen , en dezelven te doen dienen tot verwoestin"yan naburige volken cn nijvere landbouwers, een werk kan zijn, dat gefchikt is, om dcszclvs Aucteur onsterflijk te maken, en of hetzelve de loffpraken verdient die verlichte mannen, welker werken anders de gezondüe denkbeelden omtrent menfchen - geluk , zeden deugd, en goede wetten bevatten, met zoo veel verkwisting daar aan geven? Ik heb de eer te zijn, enz. V} ^kUTARCHUS, l. c. p. 51 B: cicero, Tusc II, 14. CO Apud plutarchum, /. £. p. 56 E. (*) Ten bewijze, dat de Spartanen reeds van ouds trouw loos geweest zijn, kan dienen, dat zij omrent 130 jaren na lycurgus, en 2,-0 jaren voor den Peloponnefifchen oorJog , zich van dit middel bedienden, om de Mesfeniérs te overwinnen, door nameli.k arisiocrates, Koning van de Arcadiérs, hunne bondgenoten, om te kopen. Aanmerking van dtn Schrijver. s AAN*  over. de wetten van lycurgus. 26* aanmerkingen over de wetgeving van lycurgus , dienende lot wederlegging van den voorgaanden brtc] : door den Neer loiunet, M. D. (Overgenomen uit L' Esprit des Journaux.) Men leest in het Journal de Paris, van 7 Nov. 1788 , een' brief van een' ongenoemden Schrijver, waar in hij, pogende ons in te nemen ten vbordete van een werlc van den Heer de pauw, getitüld: Wijsgeerige Eefpiegelingen over de Grieken, het gemeen gevoelen aangaande de Lacedaemoniêrs en hunnen wetgever betwist. Hij zegt, dat het van allen erkend wordt, dat lycurgus uitdrukkelijk ten oogmerk hadt, zich van de losbandigheid te bedienen, om daar door te beletten, dat de fchaamte, dc eerbaarheid, en de echtverbindtcnisPen de zeden verzachten zouden. Ik verlangde wel te weten, welke de grondflag van deze befchuldiging is. Indien dezelve fteunt op de gewoonte, volgens welke de jonge dochters, op zekere plechtige feesten , naakt in het openbaar dansten, dan kan ik niet zien , dat deze gewoonte, waar over wij ons thands ergeren zouden, toen met de losbandigheid noodzakelijk verbonden moest zijn De Schepper heeft in den beginne den mensch niet gekleed, maar hij heeft echter daarom niet gewild, dat hij losbandig zou zijn. In de tegenwoordige tijden, waar in de ongebondenheid zoo algemeen geworden is, zouden wij buiten twijfel van eene zoo volllrcktc naaktheid misbruik maken : maar de wetten der welvoeglijkheid , zoo noodzakelijk voor bcdorvene volken, zijn dikwijls niets anders, als bedekzelcn der fchandc, cn veroirzaken noch eerbaarheid, noch kuischheid. Wat heeft Laccdaemon met Babyion cn Sybaris gemeen? En, wanneer de daden fpreeken, wanneer de gefchiedenis getuigenis geevt, wanneer het heelal toejuicht en bewondert, is het dan geoorlovd, ene zoo onreine bron aan de wetten van Sparta toe te fchrijven ? De Godfpraak van Dclphos heeft ze voor heilig verklaard (d); de goddelijke plato heeft ze met zijne goed- 00 tlutarchus , in Lycurgo, p. 57 E: add. quos laudat meursius, mifc. Lac. I', 5. R.3  £0* AANMERKINGEN goedkeuring vereerd (T); en, gedurende een tijdverloop van 600 jaren, dat de Spartanen de wetten van lycu'Gus nauwkeurig in acht genomen hebben, is de geftrenghcid van hunne zeden voor andere volken een onnavolgbaar voorbeeld geweest van wijsheid en van deugd. Te Sparte werdt de opvoeding der kinderen aan Overheden toevertrouwd, die Paedonomi genaamd werden , en de gedragingen der jonge lieden waren onderworpen aan het oordeel van grijzaarts (V). Zulke ene opvoeding was voorzeker gene fchool van losbandigheid. Te Sparte hadden de jonge dochters het gezicht niet bedekt, wanneer zij in het openbaar verfchenen; maar dc getrouwde vrouwen droegen een' fiuiër. In deze gewoonte moet men een geheim zinnebeeld erkennen van de zuiverheid van den echtelijken ftaat. Indien men uit de wetten over de zcüen oordelen kan , zoo kan men evenwel met zeer veel meer regt uit dc zeden over de wetten oordelen: en, wanneer de eerden goed zijn, dan moeten het dc laatlten ook wezen. De geftrenge lycurgus hadt aan de jonge dochters, niet toegelaten, maar zelvs voorgefchreven, dat zij naakt dansfen zouden , in de tegenwoordigheid der jongelingen. Ja! ziet daar ene van dc hardfte wetten , die de- verbeeldingskracht doodt, de begeerlijkheden verbant, de wellust ter neder flaat; dit is enc wet ym Sparte. en niet van Cythére. lycurgus, die afflammeling' van hercules (d), maakte de wetten der welvoeglijkheid ondergefchikt aan zijn ontwerp, om de lighamen te verfterken. Hij wilde , dat vrouwen , beflemd om mannen voort te brengen, zclvcn, izoo veel dit immer mogelijk was, mannen zouden zijn: maar het zou ongerijmd en tcacnftrijdig zijn te fteilen, dat hij, door de maagden "aan de gewigtige oefeningen in den loopbaau cn bet worftelperk, en aan de openbare dansfen te gewennen, de zeden van zijne medeburgeren zou hebben willen bederven, of haar van alle fchaamtc , kuischheid en ech/r (70 In Minst, Opp T. VI, p. 135.' (O xenop:!On, de rep. Lnced. Cap. 3. (dj plut. in Lyc. p. 40 B.  OVER DE -WjE-TjPE-'N rVAN LYCURGUS. 2ÉJ «chteliifce trouw verwijderen, en aan ene losbandigheid overgeven, die alle uatuurlhke en zedelijke krachten van den mensch geheel en al verwoest. II. Het is ene voortrellijke wet, die aan ieder gezin 'dcszclvs onderhoud en eigendom verzekert^ die ten doel heeft, om aan een ieder de nodige krachten te o-eevcn; die alle burgers voor armoede en rijkdom, voor moed'wil en fmaad, voor het misbruik van magt, voor de opgeblazenheid der eerzucht, en voor de fchandelijkheid der flavernij bewaart. Wie weet niet, tegen hoe vele ondeugden cn ramnen de wetten van lycurgus , de burgers van Sparte behoed hebben ? Hij verdeelde alle de landen en van Laconië in 39000 erfdelen, en, door deze mrigtmg de eerfte renen der menschheid heiligende, fchiep hij tevens en een vaderland, en de lievde tot het zelve CO* Om de zaden der gierigheid en der hebzucht tc verflikken verboodt hij op zware ftraffen het bezit van goud en zilver, terwijl hij het gebruik van ijzeren munt invoerde (ƒ). Hij riep de vrouwen zoo wel 111 de worftelpcrken, als de mans, en deedt haar in dezelvde eerbewijzen delen. Zoo lan°- de Spartanen zijne wetten en inzettingen vol-den, kenden zij geen ander geluk, als dat van het algemeen; zij hadden geen ander verlangen, geen anderen wensch, dan dien, van te leven en te fterven voor de eer van hun vaderland. De o-rootmoedigeleonidas ,en de driehonderdLacedaemónièrs die met hem waren , vierden eerst hunne eigene liikplechtigheden mede, en gingen toen na Thermouvlac waar zij roemrijk ftreden tegen een ontelbaar leo-er Perfen; en, vermoeid zijnde van te overwinnen, ftfervcn zij met vreugde; om te gehoorzamen aan de wetten van Sparte, hun vaderland (g). ^ (e) flut. in Lyc. p. 42, et 52 B. (ad qu«m locum cf. valckenaer, SigYesf. II. 3 theocriti Adon. p. 257 , 258) et in Jeid. et Cleom. p. 799 5 J°st. IU, 3- 3. Cf) plut. in Lyc. p 44 D. Ce) ne Schrijver doelt hier op het graffchnvt van een Grieksch dichter (volgens zommigen, simonides) op deze helden, dat ons bewaard is door herod. VII, 228, en lycurgus, iWt. adv. Leocratem, eap. 28, p. m. 171 Ced. HaR 4 noVl  S64 AANMERKINGEN En echter fchroomt de ongenoemde Schrijver te*er, ^tSJfMl Z''jn^ See/S'te^ver- de S n ,AGESILAS hooferr: wat andwoordde hij aan nS w>MB«' /l0e? 13 hlJ- groter dan ik' indien hij „ niet regtvaardiger en matiger is (//)?" ïs dit het- eeiw hC,/ -f6" WiJ' mcSfche° ™ de £iende eeuw, grootheid noemen ? premie Een man, die m een kwaad gerucht ftondt, oafeen' -aU de Raads"-ren. Zijn raad^erdt H "V H01P"! «aar, eer men denzclvcn aannam, het men zc door een ander man, op wien niets te Kunncn ™ S ons zelïï toe^enen? ' ^ °PZicht °P de Zedeö' als^a^d^Hflr0'1 gC"C ^bewijzingen of ambten, tus v ri P,,oiP § ',e" fU de ver«en. paeoare' tus vciheugde zich, dat in zijne geboorteftad 100 burgers gevonden werden, die den aanzienli Sten ran« in den burgerftaat beter verdienden dan hij V*) in Snfh^luiiter d!kwijIS 1» "Sanders ocltaat als m een Kraal van roem , dien wij ons vaderland ontftolen hebben, zijn wij in ftaat, omden braven p^edaretus te verduisteren? ' Het zou zo veel zijn, als of wij de bronnen der goede zeden en de oirzaken der ongebondenheid(wilden miskennen, wanneer wij twijfelden aan de wijsheid van een hai-d cn arm volk/dat een afkeer hadt van osbandigheid; dat aan openbare maaltijden at (/) dat den ongehuwden ftaat voor fchandelijk hieldt • dat nov.^iöip). cicero heeft hetzelve aldus vertaald, T,fc< Die, hospes, Spanne, nos te lik vidisfe jacentes, Dum fanctis patriae legibus obfequimur. V>) KLUTARCHI Apophth. Opp. \\ 1QO F  OVER DE WETTEN VAN LYCURCUS. 265 dat twiifelde, of een overfpeler m den rang der mogelijke wezens behoorde (ny, dat niets meer ter harte nam, dan te zorgen, dat het oogmerk des huwelijks vervuld werdt, en dat de voortteling tot voordeel en eer van het gedacht verdrekte; dat onze kostbaarite metalen voor verachtelijk en befmcttelijk hieldt; en dat onder zijne voeten vertradt de verwijvdheid , de luiheid, de onmenschlijke gierigheid, de kinderachtige iidelheid, en de grote kunst van zich te kleden. _ III. Maar, roept de ongenoemde Schrijver uit, zy yartn evenwel barbaren! Ja! zij hadden dat zoort van barbaarschheid , dat ene wilde en onbefchaavde natuur aan alle menfchen geevt, die onder hare wetten geboren worden en leven : maar hier uit moeten wij juist befluiten, dat zij niets minder , dan ongebonden zijn Geweest. Barbarae gentes in venereis castae junt, zegt de beroemde hallrr, Casti fuerunl Germam GoUuque. Casti funt feroces UH Jrokifi, castae ferc omnes gentes, quae folis naturae legibus reguntur. Maar zij bezaten geenszins die affchuwehjke en walgelijke barbaarfchheid,die laagheid, die trouwloosheid, die verbasterde en bcdorvene volken bezitten, wanneer zij nabij hun einde zijn. .. Zij waren barbaren in onze oogen, om dat wil Hunne derkte en magt niet naar het rigtfnoer van de onze kunnen afmeten. Maar zij waren dit met 111 de oo-en van hunne tijdgenoten: en onze nog zwakkere nakomelingen zullen nog meer verwonderd zijn over hunne lijdzaamheid in folteringen, en over hunne woestheid. Het was ondertusfchen noch lycurgus , noch ziine wetten, die deze ijzeren menfchen gevormd hebben- het was de Natuur. Alles, wat deze moeder van'het menschdom voortbrengt, is kracht en magt; en het is niet anders, als door onophoudelijk onze oirfprongelijke gcdeldheid te veranderen en te bederven, dat Wij zo gevoelig geworden zijn voor de geringde indrukzelen. Voor het overige_ is het voordeel geenszins aan onze zijde, wanneer wij ons vergelijken niet die beroemde en merkwaardige menfchen; want de fchclmerij paart zich met onze zwakheid , eyen gcljjk de woestheid zich paarde met hunne kracht. (n) plut. in Lyc. p. 49 C^D/.  aanmerkingen Hunne eerfte wet was overwinnen of forV/«. maa* de gelchicdems geevt hun dit vererend getuigenis dat zij gematigd waren in hunne overwinningen , cn dat zij niet alleen tot hunne eigene eer, maarzot die van geheel Griekenland, zich onthielden van het onëdel en barbaarsch gebruik, om vijanden, die weken, en de vlucht namen te vervolgen, en in ftukken te houwen. De beroemde mftehcr van hunne wetten , van wien wij thans zeggen zanden , dat zijne oogmerken, de oogmerken van een' barbaar waren, was de eerwaar di ge lycurgus , die , in ene opftand van het volk veroirzaakt door de ftrengheid zijner wetten , in het Ituk van dc openbare maaltijden , door zijn voorbeeld bewees , hoe veel het kostte, menfchen wél te doen. Hij werdt door den jongen alcander met een' ftok °-eflagen , en deze flag kostte hem een oog. Het volk leverde den jongman in de handen van den wetgever over. Hij wreekte zich van den fchuldigen, door hem lesten vol van zachtmoedigheid en goedheid te °-even en hem daar door tot berouw te brengen (o). Het is aangenaam , aan dc befcheidenheid van zulk een' bar baar overgegeven te zijn! Het was die zelvde deugdzame man, die , na den dood van zijn' broeder eunomus (/> ) , Koning van Sparte , weigerde den throon te beklimmen, de misdadige inzichten van ziine zwangere fchoonzuster te leur ftelde, en niet alleen het kvenvan zijn' neef charilas , die na 's vaders dood geboren werdt, fpaarde, maar ook den fcepter voor hem bewaarde, zich zeiven tot zijn' voo°-d ververklaarde, en het beftier van het rijk aan hem overgaf, zo dra hij in ftaat was, om hetzelve over te nemen. Het was die grote weldoener der menschheid die wilde , dat zelvs zijn dood nuttig zou zijn voor zijn vaderland (q). Het was die grote man, die minos overtrof in zijne wetgeving, en wien plato diogenes, cn zeno geëerbiedigd hebben, als den ftichter van de volkomenfte ftaats - inrigting (f). j-jet was O) pIjUT. in Lyc. p 45 D — 46 A. O; Fan zijn' broeder polydecies hadt de Schrijver behoren te zeggen, eunomus was de vader van lycurcusplut. p. 40. ' (?) plut. in Lyc. p. 59 D; just. III, 3, 13. (O Apud plut. in Lyc. p. 59 A.  OVER DE WETTEN VAN LYCURGUS. £0? was hij, wien de priesteres van apollo den vriend der Goden noemde CO, wiens gedachtenis Laceuaemon dooreen' tempel en door offeranden vereerde (O, en die echter, naar het getuigenis van arisïoteles O), noit zo veel eer ontvangen heelt, als hem toekwam. ,, .. . . Ik beken nogthands, dat de menschheid zich tegen de Lacedaemoniërs verheft , met betrekking tot de wreedheden , die zij aan de Heloten oeienden, een zoort van flaven , dat de landen der Republiek bebouwde. Maar, volgens het getuigenis van plato, werdt deze wreedheid eerst ingevoerd na lycurgus, zo dat deze wetgever 'er geen deel aan hadt. Ln kunnen wij daarenboven deze ftrengc Repubhcamen deswegens veroordelen, wij, die ons zeiven niet veroordelen, zo lang wij misbruik maken van de zwakheid en den leerzamen aart der Negers, zo lang w\} van dc dieren niet leren, ons eigen geflacht te eerbiedigen , of zo lang wij de verfchillende natiën, als bijzondere zoorten van menfchen befchouwcnV Om wél over een volk cn deszelvs wetten te oordeelen, dienen wij acht te geven, niet alleen op het climaat waar onder , maar ook op de eeuw, waar in zij gegeven zijn, en op de toenmalige algemene geftcldheid der volken; want de omwentelingen der Natuur , hebben noodzakelijk veel invloed op alle de wezens , die aan haar gebied onderworpen zijn. Het is hier om, dat de wetgeving, het groot character en de zeden der Lacedaemoniërs een onbetwistbaar regt hebben op onze achting en onzen eerbied; en dat wij geloven moeten , dat hunne barbaarschheid , voor ecu'groot gedeelte, die van een' fcerke en Itrenge natuur was. «""• , ,. Het zijn de wilden en zogenaamde barbaren, die het oirfprongelijk beeld van het mcnfchclijk gellacht bewaren; en, indien het 'er oit toe komt, dat zij allen ook eens mede verzwolgen worden in den draaikolk der befchaavde natiën, die men zegt, dat volmaakter in (0 HEROD. I, 65; PLUT. iH lyc. p. 42 B : VAL. MAX. 1- V, c. 5- ex. ext. 2. CO plut- in Lyc. p. 59 B. (u) Apud plut. L c.  4-t>8 AANMERKINGEN in zeden zijn , maar die zeer zeker in hunne natuurlijke volmaaktheden ene ijzelijke verbastering onderdaan hebben , dan zal het rijk der Natuur op Aarde wel dra geheel vernietigd zijn , dewijl dc verbasterde «efl?chten noit wederkeren kunnen onder het gebied van de ftrenge wetten der Natuur. IV. Ik moet in de laatfte ■ plaats 1102: andwoorden op het verwijt aan lycurgus gedaan; dat hij ten oog. merk zou gehad hebben, onder de Spartanen de dicpjle onkunde te doen voortduren, door uit de opvoeding alle wetenjchappen en kunsten te verbannen. Hij verbande uit zijn Gemenebest drie zoorten van menfchen (V), waar van het eerfte de onwetendheid misbruikte, en de hgtgelovigheid verleidde; dezen waren dc Sophisten en de Waarzeggers : de anderen bedorven dc. jeugd van beide de fexen , en waren waardig, om van alle volken verbannen te worden ; de naam van dezen is een ichandvlek: de laatften, aan een zittend leven gehecht, fomber, cn zich met beuzelingcn bezig houdende, gaven verfchillende gedaanten aan metalen, welker gebruik hij reeds ftrengelijk verboden hadt; dezen waren de goudfmids, en de handelaars in kleinodiën. Maar nimmer heeft lycurgus het verftand der Lacedaemoniërs aan kluisters gelegd. Zij waren bij gevolg veel minder van dwalingen en vooroordelen bevangen , dan zommige volken nog tegenwoordig zijn. Hunne kinderen werden voords fterk geoefend in die kunst, die aan deze natie eigen was, van een vaardig begrip, ene goede redekaveling, en van zich altijd wél uit te drukken O). Men weet, hoe gegrond hun oordeel was, en hoe krachtig hunne taal. Men kan dierhalven niet zeggen, dat hun wetgever de diepfte onkunde onder hun heeft willen doen voortduren die nimmer hun gebrek was. In de daad, een volk, dat nimmer geftreden heeft, als voor de eer en de vrijheid van geheel Griekenland; dat, met een zeer klein getal foldaten , de luisterrijkfte overwinningen behaald heeft; welks beftuur allerbiüijkst was ; welks wetten allen in het hart van elk in- O) plut. in Lyc. p 44 F. f» plut. in Lyc p 51 B. C.cf. macrob, Saturn. VII. 3, ibique pont. et ad Lib. II, c. g.  OVER DE WETTEN VAN LYCURGUS. 269 individu ingefchreven waren; dat zijne regten , en zijne plichten kende; dat dezelven vervulde , en geheel met dezelven ingenomen was; een volk, zo edel, zo wijs, zo gelukkig, was voorzeker niet het omvetend/lc van alle volken: 'en chilon, één van de zeven Wijzen van Griekenland, was een Lacedaemomër. Zich bij uitfluiting, en alléén, aan de wetenfchappen , fraaie letteren, en fchone kunsten over te geven was aan de Spartanen volltrekt verboden, niet uit afkeer van kunde en fmaak (*) , maar , om dat men 'er nog meer werk maakte van de gezondheid, fterkte , en levendigheid, die, zelvs voor redelijke wezens , de voornaamfte goederen zijn, terwijl menlchcn, die alleen de krachten en vermogens van hunnen geest beoefenen , hun lighaam aan vadzigheid overgeven , hun o-eflel verzwakken , hunne vochten bederven, ene gantfche omkering in hunnen aart veroirzaken, en kleinmoedig worden. Om deze wezenlijke onheilen voor te komen, ontfloeg lycurgus geen een' burger van zijne dagclijkfche dienften aan het Gemenebest. Menfchen , die bij uitftek fterk zijn, heeft de Natuur niet beftemd , om geleerden te worden. De wetenfchappen en kunsten zijn een toevlucht voor zwakke en weckc geftellen. Laccdaemon hadt, gedurende 600 jaren, gene andere verfterkingen, als hare eigene inwoners f»; en, terwijl het algemene welzijn van hunne armen afhing , zouden zij niet, dan met groot nadeel, hunne handen aan de pen of het compas gewend hebben. De eeuwen der woestheid waren in Europa reeds voorbijgegaan, en de eenvouwigheid der zeden hadt tevens"°reeds plaats gemaakt voor de weelde en overdaad , toen men het blikfemend poeder uitvondt , dat van een' verren afftand den dood te gelijk met het ijzer doet vliegen , en het verderf derwaarts voert, waar men zich niet in perfoon vertonen durft. Dit is het (*) Toen lysander Athene belegerde, werdt hem berigt, dat sophocles was komen te fterven; en hij vergunde terftond een' ftilftand van wapenen aan de Atheniënfcrs, om de lijkplegtigheden van dezen Vorst der treurfpeldichters niet te floren. O) Cf. plut. in Lyc. p. 5* B.  2~0AANMERKINGEN OVER BE WETTEN VAN LYCURGUS. het langde van alle wapenen; maar de helden der oudheid, die voelden, dat zij een fonds van fctSfcÏÏ enderkte m zich zeiven hadden, dachten 'er ffiS om er hunne onderdeuning Van te ontlenen CS En de l urken, dm tot heden toe, meer woestheid, fterkte , en eenvomvigheid van zeden bewaren, dan andere volken van Lun.pii, zin tevens diegenen onder o, ze naburen, die van deze uitvinding het tótoM voS peel weten te trekken. Wat moeten wij hier S ders belhnten, als dit, dat onze werktuiglijke a1 ten, en het vernuft onzer uitvindingen zelf bS hoe veel wjj van onze wezenlijke en oirfprong ï' natuurkrachten verloren hebben. "™. £7 V. Na alle deze overwegingen, houden wij voor betvezen , dat de ongebondenheid en de woestheid zich niet vercenigd hebben in dezeden lb4SSSSSiSS Wij verwerpen, ?s aanlopende tegen het algeme n ^t voelen, als ongenpnd , en tegendrijdig , de ondcrdel hng dat lvcukgos ten oogmerk geffe z Na de nederlaag bij Emesfa vondt zenobia het onmogelijk , eene derde armée tè verzamelen. Alle natiën, die tc voren aan haare heerlcnappij onderworpen waren, tot aan ^Egvpten toe vereemgderJ zich onder de banieren van haaren overwinnaar, die probus, den dapperften van zijne Generaals, afzondt, om zich in het bezit der /Egvptifche Provinciën te zetten f». Palmyra was dus de eenigfte vrijplaats, die de weduwe van odenatus nog overig hadt. Zij reddede zich binnen de miuircn van haare hoofdllad, maakte alle toebereidzelen tot een' dappere tegenweer 00, en verklaarde, met de onverfchrokkenheid van eene heldin, dat het laatfte oogenblik van haare regeering , ook het laatfte van haar leven zou znn. In het midden der woestenijen van Arabic , verheffen zich eenige weinige plekken bebouwd land, als eilanden uit een' zandzee. Zelvs de naam Tadmor (z) of Palmyra, betekent zoo wel in het Syrisch, als in het Latijn , eene menigte, van palmboomcn , die aan dit oord fchaduw en een groen aanzien geven (aj. De lucht aldaar is zuiver, cn de door eenige onwaardeerbare bronnen (b) bewaterde grond, levert zo wel koren, (V zosimus, Hist. ruv., Lib. I, cap. 50,^3. f» zosimus Hist. nov., Lib I, cap, 52. (x> vopiscus, in Prnbo, cap. 9. (?) zosimus, /. c. Lib I, cap 54. fz) Of Tamor, gelijk het genaamd wordt 1 Kon IX- 18 waar het bouwen van deze flad aan sai.omo wordt toegefehrevèn. of misfciiien bever het herbo w*, want ook dit *an .IjD betekenen, cn abulfeda verhaalt, dat de inwoners van Palmyra deze flad ouder rekenden, dan de tijden van salomo: vid. a. schultens, Ind. Geogr. in vit. salad , voce ladmora. (a) a. schultens, l. c. O) wood's £>tigiital genie bcö lomere'/ fï 177.  koningin van palmyra. «79 dcre voordelen bezat , ^ op een v g Middellandtusfchcn den Pcrüfchen .zcf^z?f ^"^„eii bezocht 9 kanderen verhondt, zo He.men naai trajanus , die zich eenige mijlen ver u™"^^n (c\ De rio-heid van onze reizigers verdiend hebben > dc aanvallen aanvoerde, was zeil dooi ern ,^ Jüiff „ Het Romeinfche volk (zegt aurelianus^ f*) Ui ruines de Palmyre , autrement dit* Tedmor au Defert; h°(jp) vopiscus, in Aurcliano, cap. 26. s> 4  *8° ZENOBIA een' brief, die nog bewaard icï r i „ achting van JeSaïi"i£kt met ver" « voere. Maar zii kom,™ , gen eenc vro"vv „ oorlogs^toe "sSn v.; m3°**b is hct ha*« „ den muurfa met lT gedeelte v™ twijfelende aan 7e" bdct ï ï''r^1^1^^' den uitflag der beleatrin" M ?,C- ' en aan voordeligeöCapitrulÏÏLe8 gte' bieden ITv '• CCne mei jk, een' eerliiken afrnV^ ' , Könjngirt na¬ houd van haJSSfe*8 ^burgerij, het begen werden tari3g^S35SL nndwoord was non- ikS V 1 en llMr weigerend gezeld fy>. "0g daniraboven met lpotternij vwi ^S^t1^ zenobia Itennde Op de hoop, mee nood "ar • n t „f tjjd ' dc Romeinfche ar- Snc„ °n t " °m K'*™**1^ d"«r de woes- SachtnV ïïftH CU ?»«fbö%* oP dc billijke bf door dc w penen of ï 'JVVmien zers, gemaklijl^e • g &^nY*?1S?S ** Kd" en beftendkre'toevoer X X 9?' ,un/enoe^ame zonder hindernis in h £rïVffi®*'' *T* de aankomst van probus f J ' : ~' ook n°S,door troupen van de verovedU & Ve£g' c^verflerktwerd. Toen nZ^l jS£g£g CO voprscos, in Aurelia»», cap. at? C/) vopiscus, f, r. cap. 27. OjL) vopiscüs /. f. cap. 28.  KONINGIN VAN PALMYRA. ^ rmi » ontvluchten. Zij zettcde zich op den {helften Z h^TSwufé^l cn hadt reeds den oM^ den Euphraat , bijna zestig ttnjlên van reït, toPen zij door de ligte ruiter,, van ^M^VU die haar nazettede , ingehaald , gegrepen cn ahs eene «•vinaene aan de voeten van den keizer gcbiagt Stl . Haare hooidftad ging terftond daarop over IrSit■ Vier eene onverwachte zachtmoedigheid beS.S0ï Dewoudpaarden en camelen benevens S^oïiSlSen fchat van goud, zilver, zijde , en ede£"„£3 karnen in de handen des overwinnaar , die" na Sr eene bezetting van niet meer als ze fcderd boogfehutters achtergelatente hebbe,, na S tt rug keerde; en, na het eindigen van een zo SStaarfSS oorlog, waar door hij d e zedert het sevangen nemen van valeiuanus aan Rome ontromv ^worden waren , wederom.tot gchoo Siamltód S* lebtagt, hieldt .hij zich ecnigcn tijd beÏS n et het uitdelen van ftraiïcn en beloningen. Toe, dc Syrilchc Koningin voor aurelianus geiv,of verdt vroeg hij haar ernftig. hoe zij zich hadt bragt vvucit, vroeg t den Ronièn&han S^tSi^ IeSS ünffitAlé daar op even ££crhfcd g s SandStig: „ om dat ik noch aureolüïnoch oalurnus waardig achtte, om hu voor ^^^^^^^^ op haarï zwakke fexe hadden, cn zij wendde de wraak C/0 zosimus, Hist. nov. Lib. I, cap Si: vopiscus, /. e. (O zosimus, Lib. I, cap. m trebellius pollio, in Mgim Tyrannu, cap. 3" J S 5  *3fi ZENOBIA van den wreeden aurelianus van zich af, 0p hunne hoofden. De roem van longinus , die zich mede onder het getal der menigvuldige, misfchien onfchuldige, flagtoffers van haare vrees bevondt, zal den roem zoo wel der Koningin, die hem verraden , als des Keizers , die hem veroordeeld heeft, overleven. Genie en geleerdheid waren te zwak, om den overmoedigen en onbefchaavden foldaat te bewegen, maar zij hebben daar toe gediend, om de ziel van longinus des te meer te verheffen. Zonder het geriugfte klaaglijk geluid van zich te geven , volgde hij, rustig en gelaten , zijn' beul na, betreurde zijne ongelukkige Vorftin, en troostte zijne bedroefde vrienden (/). aurelianus was reeds op zijne terugreize van de verovering van het Oosten , over de zceëngte , die Europa van Afië lcheidt, gekomen, toen hij de tijding 4treeg, dat de Palmyreners den Gouverneur en de bezetting, die hij bij hun gelaten hadt, afgemaakt, en op nieuw den ftandaard des oproers geplant hadden. Zonder zich een oogenblik te bedenken, wendde hij zijn aangezicht nogmaals na Syrië. Antiochië opraakte bij zijn' verhaasten aantocht, in onrust, en&de hulpeloze ftad Palmyra moest het onwederftaanlijk gewigt van zijn' toorn voelen. Wij hebben nog een' brief van aurelianus zeiven, waar in hij bekent, dat oude mannen , vrouwen, kinderen en boeren, in den fchrikkelijken moord, die alleen maar de gewapende rebellen hadt moeten treffen , mede zijn omgekomen : en, of fchoon hij meest zich fchijnt te laten gelegen liggen aan de herbouwing van den tempel der Zonne, zo ontdekt hij toch ook eenig medelijden met de no»overig geblevene Palmyrenen, terwijl hij hun verlof gaf, om de ftad weder op te bouwen, en te bewoonen O). Doch het is gemakkelijker neder te werpen, dan weder op te bouwen. De zetel des handels, der kunsten, en van zenobia , zonk allengskcns ter neder tot (0 zosimus, Hin. nov. Lib I, cap. 55. Anderen verhalen, dat longinus daarom door aurelianus gedood zij, om dat hij hem voor den opfteller hieldt van den trotfehen brief, dien zenobia, gedurende bet beleg van Palmyra, aan den Keizer fchreef: vopiscus , in Aureliano, cap 30; verg echter cap. 27, op het einde, en ruhnkenius, dis.la-ld p 31, 32. (w) vopiscus, in Aurelia.no, cap. 31.  KONINGIN VAN PALMYRA. fifj tot eene donkere ftad, tot eene onbeduidende vesting, cn eindelijk tot een elendig dorp. De tegenwoordige inwoners van Palmyra, die uit dertig of veertig familiën beftaan, hebben hunne van leem vervaardigde hutten binnen den omtrek van een' zeer ruimen hol, die te voren aan een' prachtigen tempel behoorde, opge- rio't. f Nog een andere arbeid, en die ook de laatfte was, wachtte den onvermoeiden aurelianus, daar hij gelioodzaakt was, om een' gevaarlijken, fchoon onberoemdcn,rebel, die, gedurende het oproer van Palmyra aan den oever des Nijls opgedaan was, te onderdrukken, firmus, een vriend en bondgenoot, gelijk, hii zich trotsch noemde, van odenatus en zenobia, was niets meer als een rijk koopman in /Egypten. Ihj z-ijn' handel op Indië,washij in naauwe verbintenisien gekomen met de Saracenen, en de Blemijen , welker ftgéih» , daar zij op de beide zijden der roode zee woonden, hem een' gemakkelijken ingang in OpperiEavoten verfchafte. Hij vuurde de Agyptcnaars met de hóóp op vrijheid aan, en brak aan het hoofd van. een' woedenden hoop in de ftad Alexandnë , waar hij het keizerlijk purper aannam , geld liet liaan, en eene armée te zamen bragt, die hij, zo als hij zich althands beroemde alleen van de inkomften van zijn' papierhandel , onderhouden kon. Zulke troupen waren eene zwakke verdediging tegen den aantocht van aurelianus • en het fchijnt bijna overvloedig te zijn, te verhalen , dat firmus geflagen , gevangen genomen, geoilnl'srdJ en met dc dood geftrait zij («). aurelianus kon nu den Senaat, het volk, en zich zeiven geluk wenfehen , dat hij, in niet veel meer dan drie jaren , overal in de Romeinfche waereld, de rust en de orde herfteld hadt. ,v . . Geen Generaal hadt, zcrlerd de grondlegging van Rome de eer van een' triumph meer verdiend, dan aureiianus; en nooit is ook een tiumph met grootcre pracht gevierd' geworden. Twintig elephlintéh , vier tigers en meer dan tweehonderd allcrzeldzaamlte dieren uit alle oorden van het Oosten, Noorden, cn Zuiden' openden den ftatelijkcn optocht. Dezen volgden zestienhonderd zwaardvechters, die aan de wreede ver- ma- O) vopiscus in Areliano, cap. 32. et in Fhmo.  &M ZENOBIA maken van het amphitheater gewijd waren. De rijkdommen van Afië, de wapenen en veldtekenen van zo veele overwonnen' natiën, en de prachtige zilveren vaten , benevens ,|de garde-robe der Syrifche koningin werden , in eene getchikte orde, ter openlijke befchouwin* rondgedragen. De gezandten van de vèrgelegenlte de£ len des aardbodems, uit /Ethiopië , Arabië , Perfië Bachïanië, Indië, en China, die allen, wesrens hunnen rijken en zonderlingen opfchik , merkwaardig waren legden den roem en de magt des Roomfchcn Keizers aan den dag, die op gelijke wijze de ontvangene °-efchenken, cn in het bijzonder eene groote menigte "ouden kroonen, die hem door verfcheidene lieden0 uit dankbaarheid gefchonken waren, openlijk ter bezichtiging gaf. Een lange (loet gevangenen, die zijn triumph begeleiden moesten, Golhen, Vandalen, Sarmaten, Alcmannen, Franken, Gaulcn, Syriërs en JE°-yptcnaars dienden ten bewijze der verkregene zc°e°van aurelianus. Een ieder volk was door een bijzonder opfchrivt, dat voor hetzelve gedragen werdt, onderfebeiden ; cn tien dappere heldinnen, die men 'in haare wapenen sevangen hadt, voerden den titul van Jmazonen. Maar alle oogen waren, zonder op den ftoct der min aanzienlijke gevangenen tc letten, op den Keizer tetricus, en de Koninginne van het Oosten gevestigd. De eerfte, en zijn zoon, dien hij als Augustus hadt laten uitroepen, hadden wijde Galliiche broeken aan, en waren in een fall'raan-geel kamifool, en in een' purperen overrok gekleed. De fchoone zenobia O) was met gouden ketenen voorzien, en de «ouden ketting, die haar om den hals liins, werdt haar dooreen' flaaf nagedragen1. Bijna was zij onder den ondraa°1ijken last van edele geiteentens bezweken (j>). Zij ging te CO Zij was dierhalven noch door eene ziekte, noch door een moedwillig vasten, op de reizc geltorven , gelijk zosimus , op het voetfpoor van zommige Schrijvers, verhaalt, lib. l', cap 59- trebellius pollio, vopiscus, en eutropius melden' uitdrukkelijk, dat zij mede in triumph rondgevoerd zij. CO „ Ducla est per triumpliuin ei fpecie, ut nihil pompahi,, Urn populo Romano videretur. Jam (legendum forte Nam~) „ pri.num ornata gemmis ingentibus, ttft ut ornamentorum one,; re labotaret- Fertnr enim muiier forti sfima fapisfime reflitis„Je, quum die er et, Je gemmar,:m ontréfene non posj'e. Vincti „ erant  koningin van palmyra. *85 te voet vóór dien prachtigen wagen wjar in zij maal gehoopt hadt haare m randeRome te doen. Op den/eiven v & 0denare nog prachtiger' wagen%n\^l. De tos, en de ander van den Koning vai triumphwagen van ^^^^^g gediend hadt, gebruike van een Gothi chen ^™J^or vier herwerd! bij deze merkwaard ge gele enne ^ ten of vier elephanten (*j ) f 10^ f en Van het naamften van den Senaat van bet vo» » insde leger, betloten den-feestehkenQPtocnt; » vreugde, bewondering, Wgglgenoegen het volk tot een luid gejuich. Maar bet g ^ vtn den Senaat werdt eemgzins getooidop ^ van tetricus , en dezelve eer, oplt , zijn' mededingers zijne *°^nd ^ dezelven, met droeg hij zich toch nadeil and te a b zo veel genade en anders Vorl tvoor» hoog verraad waren pvertuigd gewa^^ ,me>rlijte loffom hun leven m overvoed, en m ^ ^ ïïfffSïkïï ^£3Bh* * in Ti „ puft*, ^•tfr^r^ ™pX, in .MM». »P- 33. 34-  »86 zenobia, koningin van palmyra. Romeinfche .matrone (r). Haare dochters werden aan edele famihen uitgehuwelijkt, en haar geflacht wis ïn de vijfde eeuw nog in wezen (****£ tetricos 'cn zijn zoon werden wederom in hunnen vorigei, --n' en gelukkige omftandigheden, herfteld. Zij' bouwden op den berg Cael.us een prachtig paleis, en, zo dra hetzelve m gereedheid was, nodigde zij aurulianus aldaar op een gastmaal. Bij zijne Intrede werdt"« on eene aangename wijze verrascht, door een fehi2rdP dat hunne ge chiedenisfen vo,rftelde. Zij waren dair op zo afgebeeld, als zij den Keizer de JrZa civïca en het fcepter van Gallië overreikten; en zo als ziï wederom tut zijnehanden, dc eeretekenen van de Stadhouderlijke waardigheid ontvingen (s\ De vader kreeff naderhand het Stadhouderfcha? van LiLriê\ft\ I aurelianus die den afgedankte» Keizc. wd Vra IS zijne vnendfehap en gemeenzame verkering opnam" vroeg hem eens, of het niet aangenamer was eenre deelte van Italië te beuieren, dab aan gJue 'zijde der Alpen te regeren («> De Zoon was langen jd een aanzienlijk medelid van den Raad, en geen Romeinsch edelman werdt, zoo wel van aurelianus, is Jan zijne opvolgers, boven hem geacht. CO n'fitfür yifsTe cum UbMs, matrone jam more Roma„ me, data fibi po van haare fanfflg O) trebellius pollio, in Triginta. Tyrannis, cap. 25. CO vopiscus in Aureliano, cap 39. C«) aureuus victor, in Epit. cap. 50. CHA-  charon en catuina. 287 CHARON en CATILINA. Een Zamenfpraak. (Uit het Hoogduitsch van den Hr. von kleist.) charon. r Twe fchim ziet 'er zo bloedig en ontheisterd uit. Gij zijt U^Sjï een held geweest, en in den flag gebleven? catilina. Rest geraden! Ik was het, en ben in een' flag gebleven. & charon. Hoe heet gij? catilina. catilina. ^ Ik ken u. Veele Romeinen, die ik over den Rivier gevaren heb, hebben mij befchrijvingen van u gegeven. Maar waarom zocht gij den ondergang van uw vaderland? wat hadt het tegen u misdreven? ^ Het was onregtvaardig^cgen mij,'en weigerde mij eereposten, die k verdiende. Ik wilde mij dus dat geen met geweld bezorgen, dat men mij, om dat ik zonder gewed was geweerd hadt. Ik had dezelvde oogmerken met veele andefen, die den ondergang van hun vaderland bewerkt hebben; ik was even groot als zij, maar niet zo gelukkig. charon. Gij waart dan wel een deugdzaam man? Om deze verdiende de^Xen^ heb ik «Ü weinig bekommerd. Ik was een groot Veldheer en Staatsman, vol eerzucht en grootfche ontwerpen? Dus waart gij een butengewoon man gehjk alle groote roovers zijn; maar geen groot man want deze_moete gelijk eerlijk èn deugdzaam zijn. Is het waar, dat gij u aan den wellust zo zeer hebt overgegeven. Ik heb gemeend, dat Dc^de waereld was, om gelukkig te zijn. Dus heb ik mij zeiven voorzeker geen zoort van genoegen geweigerd. ^ Dat is te zeegen: gij hebt gezwelgd, en gij hebt uwe me. J^%£Spll op dat Ij mat kunnen zwelgen;^  2'8 DE ADEUJKE JONCE WOLF. hebt alle nachten met dam en ontucht doorgebragt, enden was. xomc ntcit dit ondervonden. Nooit heb ik een' nnsr o~vcn Vlöu1^ r P'"ak 0 "-L'nidS SeT^er IiogT vec!itcn.JinkC1' ^ **f« hcbb^' ül" veSid^S^ de^' of den thtoon u céwecst 7 ■• M t r0Ciba"k Z0U ecn begenadiging voor uiuwen mogc.°P UJt 'k üudc cen ^ k ligte roer JJi. ADELJJKE JONGE WOLF. Ee"j°"goWf0'f' ^''e' Tr,dc cerfc den flag zijnde tegen Hertog Leopard, lafhartig zijn gelid verlaten had werdt voor den rigterftoel van koning LTgSS! en de' vertoornde Monarch vonniste hem-, om twaalf Hagen tonï vangen, en het ééne oor tc misfen K c~ n&I £ ff. G^ja&jstSX* ;: Süöwss* - ^~&2S2 „ Gij hebt gelijk candwoordde de Leeuw lachende de zoon „ van zulken vader verdient onderfcheiding: men geve hem uer-cn twmng flagen, en Ihijde hem de beide oorli af.» r..Hoe onderfeheiden is het regt in het dieren- en menfchen-  MENGELSTUKKEN. proeve eener nieuwe verklaring van i Sam. VI: iQ-aiPoor J. g. r» Hoe veel men federt eenïgen tijd over deze plaats gefchreven, cn hoe zeer men m het bijzonder aan het 19de vers gekunsteld hebbers zo bekend dat het o-eheel tegen mijn oogmerk zijn zou, indien IK ne onderfcheidene gedachten, en eerst onlangs hier over uitgekomen Schriften, óptellerf wikte. Dit^f°*g ik niet onopgemerkt laten, dat onder de n*euwfte uitleggers , de meeste hunne gedachten hoofdzakelijk daar henen leiden, om het ongehoorde aantal der verflagencn zo tc verminderen , dat 'er maar 70 111 de olaats van 50070 gebleven zijn. De Heer Ridder MIchaIlis vermoedt Insgelijks eene fchrijffout, in de aanmerking op zijne overzetting van deeze plaats. Hij verzekert/dat niet eigentlijk het groote aantal hem op deeze gedachte brengt ; want of 'er door eene bloote zonde van onvoorzichtigheid 70 menfchen of 50070 plotslings omgekomen zijn , is genoegzaam het zeikte. Maar de zonderlinge en onnatuurlijke plaathn2, dei woorden is hem verdacht. Want het klem getal 70 ftaat vooraan , en dan volgt het groote van 50000. DeHebraeër zou in dat geval, even zo als wij, gezegd hebben vijftig duizend en zeventig man. Het rs zetcei eenigzins óïifewbön, maar het ontbreekt toch ook niet aan gelijke voorbeelden, dat het kleiner getal voor het «rooter gezet wordt, bij voorbeeld, Gen. V doorgaans , en Gen. XIV: 14 wapent Abraham -\&y H W B>ïSe>ï van zijne knechten. Gewichtiger fchijnt de'omdandisheid. dat ook bij josephus de 50000 ontbreken. Echter bluft mij hier toch menige ■twyfffflng over, en ik gelove,' dat, wanneer men de plaats door eene ligte natuurlijke verklaaring had weetep .te redden , men ook bezwaarlijk aan eene fchrijtfout ïtl den text gedacht zou hebben. 1. deel. mengelst. n. 7> -« iUt"  ÏOO PROEVE EENER NIEUWE VERKLARING Toen ik onlangs het seheele hr>nfvirt„i • famenhang met het voorg&att%^ende lorET kwam dc op eene verklaaring, welke ik nerïn? , ' gevonden heb en 'J^'XJ'ÏÏJfii^ alle zwaaneheden n-mr ■ ■ • J SLgrona is, nemen. fes£en bcdc^Hn"M ^ VsZeio°r,e//-a,tS °,P de V0l§cndc wijze over: V^rL'luS'"' f SfXii z'i d' Mmm van Kiriatli- «enibte ook door eene andere krankheid verteerd ge- wöf-  van i sam. VI: io-èi* alJt worden waren. rW iVTKS ^ '3) jBfcg* «rite des Eeeren met vreugde aangenomen hadden, Hier zal men reeds meer bewijs voor de Wettigheid van deeze Overzetting begeeren. Dat ? fpmtijds zo veel fs als weet zelfs iemand die eerst begint, Si voorbeeld, &*. VIII: »i, W. Xffl: 17, * ». II 71 maar dat fiiO, met 3 geconftrueerd die bete kênis kat, hebben, welke ik hier aanneeme, kan Wijf- SS &hier Sfgef lienLw!rde9n ; wantanders zou het heeten , gelijk vers 13 van ^t hoofdiluk, man-ftt* ltfl- Daar bi vermoede ik, dat met deeze &S? S&tStag op hei voorgaande ^ rug gezien wordt, daar het heet (vers 13O ^^j,^ toen zij de arke zagen n^-f? hadden niet alleen de koejen , welke den wagen trokken "eofferd, maar ook andere brandoffers> en offers Sn TeCah oegebracht. vers 14 en 15. Wanneer np de het eerst aangeroerde uitdrukking op alle deeze omftandigheden ziet, dan zal in de hoofdzaak niets SS gezegd worden, als het geen ik in de Overzetï i¥ uitgedrukt heb: zij hebben de arke des Eeeren met aïlï Tefgde opgenomen! >t ^Af^^*g$g. genoegzaam aan den dag gelegd hebben. , Wie de na a tiffheid der Hebreeuwen m hunnen histontchen icbujl ftS maar eenigzins kent , zal zich met verwonderen over dê dubbelzinnigheid in deeze woorden. Ik zou Sne menigte plaatzen tot be^^SSS ^ dien ik wijdloopig mogt zijn. WK O'MS' Dl/3 IJ imt nSn D^On) Cde Heer) W 50070 a*fer ?ƒ vS veTteerd. ilier bidde ik alleen op te merken, 5fr ?n het -eheel niet gezegd wordt, dat van de Bethfen irm lo buitengewoon fterk aantal menfchen geffi o door eeTbijzonder toeval weggerukt # maat Stn'vl A« ve/*, waar onder, naer rrnjn «men het Sele Toodfehe volk te verdaan is. Mennkan ook SF DVkr zee? heerst eenige» tijd daarmag  292 PROEVE EENER NIEUWE VERKLARING fchied zijn dewijl 'er noch QV3 , noch iets dergelijks bij ftaat. Behalven dit moeten wii ook no°opmerken, dat het aantal der Bethfemiten, die aan de pest geitorven zijn, in het geheel niet opgegeeven, maar alleen gemeld wordt, dateenigen van hun (-/VU »{J>JiO 86*0650 P]otfelijk geftorven zijn , cn nu wordt 'er bijgevoegd, dat dit gefchied is, bij gelegenheid,dat onder het geheele Volk eene groote fterfte ontftaan was. De reden, waarom God deeze ftraf over het volk befchikt hebbe, wordt in het geheel niet opgegeeven; zij laat zich echter ligt raaden , wanneer wij de geheele geichiedems m haaren waaren famenhang overwegen, gelijk ik zo aanfionds verder zal aantoonen. Nu kan het zien van de Verbonds-ark niet voor de reden daar van gehouden worden, want daar van ftaat geen woord in den text. Het geheele volk zal zich ook niet veriameld hebben te Bethfemes bij de aankomst der ark. Men kan ook in allen geval niet begrijpen , waarom Lrocl liet volk wegens eene geheel onvermijdbaarc daad zo ontzettend ftraffen zou. Want de Bethfemiten waren m deeze zaak geheel onfchuldig. Toen de wagen, waarop de arke Hond, te Bethfemes aankwam, waren de heden op het veld , wijl zij juist toen de tarwenoogst hadden. Toevallig zagen zij de arke van verre, zonder dat zij daar van te voren iets geweten hadden. Hat zij dit heiligdom onbedekt, van nabij, en veel te nieuwsgierig befchouwd hadden , is maar een bloot vermoeden. Kon hun dat nu als eene overtreding toegerekend worden , dat zij iets , hoewel nog zo heilig, aanfehouwden, welk hun noodwendig in de oogen vallen moest? Zij gedroegen zich veel eer in dit ftuk volmaakt zo, als men van ijverige vereerers van den God ïsraëls verwachten kon. Zij verheugden zich , dat dit kleinood, welks verlies tot nu toe voor eiken Israëliër zo gewigtig zijn moest, wederom kwam; zij brachten den waaren God aanzienelijke offers , cn 'men leest niet , dat zelfs het geringfte daar bij vergeten is. Waarom zullen zij dan wegens de Verbonds-ark zo ontzettend van God bezocht worden ? Schoon men ook de 50000 man uit den text wegcritizeert , wordt echter de zaak zelve, bij de tot nu toe gewoone vcrklaarnig, niet geholpen. Wegens het zien der Verbondsark , ook zelfs naar téncn eenigen man , ik zal niet ze«;-  VAN I SAW. VI: 19-21- a93 Kttrt 70 menfchen, te dooden,was reeds te veel geS: Tèn minsten zal het altoos zwaar vallen, zii ke mie handelwijze van God met de begrippen , welke zich et gezond vernuft van zijne gerechtigheid . goedheid en wijsheid maaken moet, overeen te brengen. Dewiil de overige woorden geene verdere verklaaring behoeven , wi?\ alleen nog kortlijk den fmenhangbefchmiwen , en daar mede aantoonen dat wij by de Leheehf Plaats geene zwaarigheid zullen aantreffen, wanneer «en vooronderftclt , dat de tot nu toe voorbeitel^ verklaaring rigtig is. De reden , waarom het fonfzo ontzettend van God bezocht werd was d nfroderii en het ondeugdzaam leven, welk toen ondei bef volk heerschte. Deeze reden der Goddelijke beS^iStta onze plaats als bekend vooruit geftel dewijl zij uit het voorgaande ligt te kennen is, en nogS duidelijker uit Cap. VII: * enz. JE.- wordt namelijk in het onmiddeli k voorgaande hoofdltuk verhaaldf hoe groot het verval van den waaren Godsdienst', onderden nalatigen hoogepriesier Eh, geweest z i en hoe God om die reden toegelaten hebbe dat de Isaë ken eenen flag tegen de Phiüftijnen vcrlooren S achterlaten van &de arke des Verbonds, welke dc lntfren hebben buit gemaakt. . . In de Theocratie was ook die Goddelijke inrichting, dat op de grootfte verzöudigingen xtes volks groote Straffen, en bijzonder allerlcië landplaagcn volgden , Sik ieder een weet. Zonder twijffel za derhalven ook de toenmaalige verzondiging des volks geftraft ^worden zijn. Nu was wel dc geledene nederlaag va? dè Phihflijnen , en het verlies van de Verbondsark eeneniet geringe draf. Maar dc Philiftijnen waren genoodzaakt hunnen heiligen buit wederom tc zenden. Ondertusfchen volhardde het volk nog aanhoudend bij deszelfs afgoderij cn buitenfporig leven , het welk daaruit bcfloten wordt, dat van geene bekcermg gewaagd wordt, se S daar na gefchiedt Cap. VII: a enz. Dat de Bëthfèmiten aan Jehovah geofferd hebben (volgens vers iO doet nog niets uit. Want de Israehten vervielen wel zo ver niet , dat zij Jehovah in het geheel niet meer voor God erkenden ; maar hunne zonden beftond daar in, dat zij Jehovah niet alleen, maar nevens hem ook vreemde Goden vereerden , en hun offerden. Zo dccden ook de Bcthlcmiten. Zij betoon-  39+ waarneeming van een' infarctus mucosus. den wel bij het zien der Verbonds ark eene -roote vreugde , en waren voornemens dezelve bii ztch tl houden; maar voor het overige volhardden zij £ Vel als het overige volk, bij hunne afgoderij Z1J'zoweI In het 19de en de twee volgende verfen wordt dan nu verhaald, bij welke gelegenheid de Verbonds-ark van Èltb femes naar Kimt - Jearim gebracht is. Er ontftond eenê pest, of anders eene aanltekende ziekte , door weïe veele duizend menfchen weggerukt werden. Van de Bethfemiten Iherven ook fommigen , en misfchien n£ weinigen ; hoewel ons hun getal Liet gemeld word? Daar over verwonderden zij zich , dewijl zij geloof! den , dat z,j verlchoond zouden blijven, om alles wat «j onlangs, bij het opnoemen der Verbonds-ark Ter eere van den God Israëls gedaan hadden. Zij zeiden dat de tegenwoordigheid van den God Israëls voor hun zo yerfchnkkelijk was , dat zij deeze eer galme aan de inwooners van eene andere Stad gunden BK deeze gelegenheid kwam toen de Verbonds ark te Ki riath-Jearim. Dit geloove ik, wil de Schrijver hoofdzaakehjk hier mede zeggen. In deeze Stad bleef zif twintig jaaren. lang (Cap. VII: * enz.) zonder dat het volk zijne afgoderij verliet. Eerst na het einde van deezen tijd verzamelden zich de Israëliten , en' verbonden zich met elkander , dat zij van nu af aan alle afgoderij vaarwel zeggen, en Jehovah alleen dlnen waarneeming van EEn' infarctus mucosus. (Uit ha Hoogduitv/;.) pen meisjen van twaalf jaaren , dat, benevens alle » andere Symptomata, die aan eene wormziekte ei "en Zijn, een zonderling gerommel in den buik hadt was genoodzaakt om hulp bij mij te zoeken , S/ziï nooit m de kerk kon gaan, zonder bij allen, dTeW omringden, een luid gelach te verwekken. Zo dikwüs het meisjen diep haar' adem haalde, en eenigzL vaster geregen was , dan ontftondt dit luid gebulder in hS Juf, dat niet ongelijk was aan het gekwak van k kvor fchen; zo dat 'er zelvs menfchen waren, die zich S uit  m u ham m e d. 295 uit het hoofd wilden laten praaten , dat het meisjen een' 'T^egrnfhaare'voorgaande gefteldheid en hoorde dit dit'meisjen voor vijf jaaren eengantfche klom inrmen was kwijt geraakt, die even als een hairbal n SSdereTiZcita, waren, en die haar met geweld moesten afgetrokken worden. Va r toen af was het kind vrolijk cn wél geweest, tot nu voo een jaar. Toen nam het weder zichtbaar af. Een Artz gaf haar een middel tegen de wormen, en zq werdt toen werkelijk van 70 wormen ont ast. W011Saar kwam mij een middel voor, dat hij tegen deze wormen hadt voorgefchreveu. Hij liet dc wormen, die hor meisien kwijt geraakt was, waschen, drppgen, tot 2 pS mS ,°en haar ingeven. ^ItWpj^ Het kind was nu weder krank. Ik gat het eerst een worm-tinctuur met wijn , waar van zij vijf of ze leizen Sin» maar wormen zag men met. Doch zij loosde eene bui engewoone menigte vaste flijm, en zogenaamd darmfc aapzel. Kort daar op gat dc ^.^J^gf worm-middel , dat eene groote hoeveelheid dergelijke ftXafdreef. Het rommelen in het lijf werdt merkelijk Edcr Het kind fcheen weêr aan te komen. Nu gaf I nol' AVra fmida, met Fkres Salis Ammomaa Mamakswaar door het meisjen volkomen genezen werdt. Het' geïommel in het lijf hieldt geheel op Haar gelaat, d£ zeer opgezwollen geweest was, werdt natuurlijker, S kreeg een' frisfchekleur: cn haar wasdom en vlug- ^tTblT^S^ kuur maar één éénige worm geloofd werdt, fchijnt het zeer waar, dat de Infarctus Zcojuf dikwijls aile toevallen voortbrengt , die aan wormziekten eigen zijn. MOHAMMED. {Naar het Engelsch van den Heer gibbon.) Bij de Arabieren («) zo wel als bij de Indianen, beftondt de Godsdienst m de vereering van de Zon, O) Alles, wat wij thands nog weten kunnen van deafgoT ^  *96 M ü H A M BI E D. de Maan, en de vaste Si-prr™ derij, dat'onder ^Si^^^^^T hoort. Een zichthmr k»»u .1 r> jY ■ cnoonlijke befchitterende lichïen des hemelstefSS*"* fU*» uit de loozc menigte en SfSSfv m e?; derzelver tal- of inftinet aan e d^ heelde invloed begunsto de rrtf ^ ^ of inSe' ^iftffi* vroomheid maaktt„ de ) maakt, in zijne befchrijving van de kusten der Roodc zee, gewag van een beroemden tempel tusfchen de Thamüditen en Sabaeers, welks uitmuntende heiligheid door alle Arabieren vereerd geworden zij. Zevenhonderd jaaren voor muhamm.ee> (e), werdt het linnen of zijden kleed, waar mede de kaaba van buiten rondom bedekt is, en dat door den Groot- ■JX.t». diod. sic. Lib. III, T. I, p. au, cd. wesselinoii. De befchrijving en de plaats komen zo naauwkeurig overeen, dat ik verwonderd ben, dat men eene zoo fchoone plaats heeft kunnen lezen; zonder'er acht op te Haan of gebruik van te maken. Men heeft dezen beroemden tempel ook over het hoofd gezien bij a.atharcides (de mari rubro. in Geogr. min. hudsoni, T. I, p. 58) Wien diodorus nafebrijvt in het overig gedeelte zijner befchnjvintr Was de Siciliaan kundiger dan de Acgyptenaar? Of was de Kaaba gebouwd tusfchen het jaar van Rome 6jo en 7A.6 cn dus tusfchen dc tijden, waar in aeze twee Schrijvers hunne eefchiedenisfen befchreven hebben, in? (dodwell, jn Disf. ad"T. 1. hudsoni, p. 72; fabricius, Bibhoth Gr. -(ö'ifiocK Spec>, p. 60, 61. Verftaat men dit van den dood van muhammed, dan valt het in het jaar 68 voor de Christelijke jaartelling: maar, denkt men aan zijne geboorte, dan moeten wij tot het jaar 129 voor christüs opklimmen. Dit kleed of gordijn , [dat thands van zwarte zijde is , en waar op fpreüken uit den Koran met zuiver gouddraad genaaid zijn; niebühr, Befchrijving van Arabie, bl 342] was te voren niets anders, als een (luk Aegyptisch linnen; abulfeda, de vit. Mok cap. VI^J?. 14.  M U H A M M E D. Sultan jaarlijks vernieuwd wordt van PPn> Koning der Homeriten het eerst g fcho ke? TT» of een hol was alles, war ™;ih; u T Een tent Godsdienst nodig hadden inW n^'ï" ï0t hu»»e» «Jezelvde plaats eenfttenen gSw"±S WCrdt Jaa"!ïeShetelniet gt ^ de ^«rfthS0Set &.£ gewelvde booSn omffi: W ™T gaa"deri-'' met eene tan*! ™i? •' omi.ingt «et vierkant der Kaaba cenc kapel van vierentwintig ellen in dp lr»no-^ ) • •• ' « i E2?-ff s5~25ï55friSS5t licht valt; een duhfcw tf °P™"S>;, waar door het toe h,j behoorde , was de eenvaard tafa "h'dS in de oogen der rmnV rv> A/r„„„„ 8 , ntuigite land genoot de Srregti'n vin eV? h« Eggend en in de laatfte SZS^^i^^iS^ tempel met een' fchaar van bedevaartgan-eTs vervnbf die hunne geloften en offers na deze* woo^laatl cler verbeterd en opgehelderd' hl£fïX Lw"6 ^o™8' fchmving van de Kaaba , en de legeren al r ? verhaald worden, kan men vinden bU roco'cK ?, deZeIve biS:S;; SALE« fticre)der°K^hde * V00rMÜHiMED-moet zich van het be DA, vit. Aia/;. cap. VI, p. I3. P* 6j"69-:i e" d00r A8ÜLF£-  M U H A M M E ». a99 «rodheid bragten. Dezelvde gebruiken, die de vroome Mufclman thands in acht neemt, waren reeds inde tijden der Afgoderij uitgevonden en ingevoerd. De optocht naderde eerbiedig tot op een zekeren afftand, waar men de klederen aflegde. Dan ging men zevenmaal met fnellc fchreden rondom de Kaaba, kuste zevenmaal den zwarten fteen , en wierp zevenmaal fteenen in het dal Mina (*). Ten befluitc van de bedevaart werden , even als heden ten dage , fchaapen en kameelen geofferd , en een ieder begroef zijn hair en nagels in de geheiligde aarde. Ieder Ham vondt m de Kaaba zijn' eisendommelijken Godsdienst, of voerde denzclven daarin: 360 afgodsbeelden, inde gedaante van menfchen, adelaars, leeuwen, en antilopen, verlierden of ontwijdden den tempel , en vooral muntte onder dezelven het beeld van Hcbal uit * van rood agaat , met zeven pijlen in de hand, het zinnebeeld der Heidenfche waarzegging. Dit was echter een werk der Svrifche kunst. Onbcfchaavdcre eeuwen vergenoegden zich met zuilen en tafelen, en uit de rotzen der woestiinen werden afgodsbeelden en altaaren gehouwen, gelik de zwarte fteen te Mecca (f) » waar op vooral het verwijt van een' afgodifchen oirfprong hecht. Offers waren een heerfchend gebruik onder alle volken van Tapan tot Peru : om dankbaarheid ol eerbied bij zijne aanbidding uit te drukken , verwoestte men ter eere der Godheid haare kostbaarfte gefchenken. Menfchen-offers (g) waren de dierbaarfte, die aan het Op- ?*•) reland, de rellg. Moh. ■ p. 121-123. )A in de tweede eeuw fchrijvt maximus tyrius aan de Arabieren het aanbidden van een' fteen toe: A~s« r.fï.»rt ' Disf. VIII, T. I, p. i42» ed. reiskii: en dit verwijt iT'mèt drift herhaald door de Christenen ; clem. albx. in Prnireté. u 40 ; ARNOBILS , contra /rentes , 1. VI , p. 246. Nogthands waren deze ffeenen niets anders , ais de ***** van Syrië cn Griekenland , zo vermaard , in de gewijde en ongewijde oudheid; euseb. praep. Emng. 1. I, P- 37 5 marsham, cah. Chron., p. 54-5*5. (e\ Over het offeren van menfchen en kinderen is nauwkeurig gehandeld door den geleerden marsham, cm. Chron., d 7678 301-304. sanchoniathon leidt de menfehenoffers af 'van het voorbeeld van kronus ; maar Wij weten  3°° f f U H A M MED. perwezen konden worden opgebragt, om hetzelve ba eene algemeene landplaag «verzoenen ? en fn zulke3 gevallen werden de altaareu van Phoenicië , Aegypten Rome, en Carthago met menfchenbloed bèvlekt. Deze' affchuwelijke gewoonte hieldt langen tiid onder de Arabieren ftand. Nog in de derde eeuw offerde dc ftam der Dumatiers jaarlijks ecu'jongeling (A); en een gevangene van koninglijke geboorte werd?, in de oorloge,?0^ josTiNTANOS (O. door de vroome woede van een'Saraceenfcr.en Vorst die dezen Keizer als bondgenoot diende, aan het altaar geflacht. Een Vader, cie zijnzoon tot den offerdood fleept, is een fchouwfpel vin het banatismus, dat hetzelve in zijne pijnlijkftc ovcrfpanning en verhevenlten vlucht vertoont. De daad zelve, of haare beweeggronden werden door voorbeelden van heiligen en helden geheiligd; eene zodanTi zefcnf^^h'rY2 ^ ™ MOHAMMED zeiven bijna het leven gekost, en met zeer veel moeitewerdt hij voor een offer van honderd kameelen ge- De onthouding vaii zwijnenvleesch (k), hadden dc Arabieren met de Joden cn yEgyptenaars gemeen, zo wel met, of krokus vódr of na abraham geleevd heeft, of Je. ver, of hain bet geheel wel geleevd heeft. (/;) K«' tTüf „ai£a ;s j, verw:|t van fhvrius, i>. « lib. II j 56 p. 203l. maar hij fchrijvt aa,! de Romeinen dezelve barbaarfche gewoonte toe , die schee vermengd,s, a. v. c. 657 Dumaetha, Daimal al Gerdalïs aangewezen door ptolfmaeus, Tabul. p. 37, Amb n o m abulfeda,_p 57; en men vindt het op dc kaarten van d anville, in de woestijnen tusfchen Chaibar cn Tadmor CO Bij procopius , de bello Perfiio , Lib. I, cao 28 euagrius , Lid. -VI , cap. 21 ; en pocock, Spec. p. 72 8ö' vinden wij gctuigenisfen van het offeren van menfchen'door de Arabieren , in de zesde eeuw. Het gevaar en de ontfco mmg van abdalla , is eerder een vcrtelzel , dan eene m* bcurtcnis, gaGnier, vie de Mah. T. I, p 82-84 Qk) Suillis cimibas abfiinent, zegt sourvus, Palyh. can 23(leunende op bet verhaal van plikius, die zegt, dat in Ara' bie , gecne zwijnen leven kunnen , h. n VIII 52 De" Aegyptenaars hadden een' natuurlijke cn bijgeloov'igc afkeer van dit onrein dier; marsham , Can. Chrln. p tok De oude Arabieren bedienden zich ook van wasfehingen cn reini gin-  m u h a M m e d. o wel als de befnijdenis (/). Deze gebruiken, die reedj uit de onbefchaafde eeuwen afkomftig zijn, en waar omtrent men in den Koran noch gebod noch verbod St werden ftilzwijgend op de latere nakomeling, fchap : en op dc belijders van den nieuwen Godsdienst voongeplant: Schrandere Schrijvers hebben gemeend, hS in een' kunstgreep van den wetgever te vinder , Sic en doel had?, de. hardnekkige vooroordelen van Sm volk te vleien. Natuurlijker is het evenwel, b hem blooteliik eene gehechtheid aan de gewoonten en ïevoclens z iner jeugd te vooronderftellenwaar bij fdi net Ld cht, dat°een gebruik, het welk voor het k maat van Arabic gefchikt was, aan de oevers van den Donau en de Wolga , onnut of bezwaarlijk wbt- dCArabie: was vrij, terwijl de geest van verovering in de nabuurige landen woedde. Vervolgde fecten vluchtten in dit gelukkig land, waar zij, het geen zij geoovden belden , en naar hunne belijdenis handelen cloiïcn De Godsdiensten der Sabaeërs, Magi , Joden en Christenen, waren van den,Perfifchen zeeboezem tot aande Roode Zee verfpreid. In een vroegeren leeftijd hadden zich de gevoelens en gebruiken dei Sabaeei, door de wijsheid der Chaldeen W,..eti door de wapenen der Asfyriërs , in geheel Afie uitgebreid. wSemingen van ,000 jaren waren dc ftof, waar eineen, post ceitïint, herod. I, §o , welke gewoonte naderhandi door dc wet van muhamM.éö geheiligd is; keland^ / r V. TC! CHARDIN, T. IV, p- 71. , . ... (n De MUhammedaanfché Leeraars zijn n.et toegeevb k or, dit (luk ; nog houden zij de befhijdems noodzakelijk tot zaligheid; tevens (tellende. dat mühammed, door een won. de Uk zonder voorhuid geboren is: pocock , Speamen TZg, 320 ; sale, Verh. over de Wit. der Arob, , p. afth Fbat dc befniidenis reeds voor de tijden van mühammed b.j d? Arabieren in gebruik was , bewijzen de plaatzen ,angchaald bij rsland , l. c. p. 75, 268; wesseling, Oöj. WcJ) diodorus1 ISlus befchouwt hunnen Godsdienst met het vernuftig, maar oppervlakkig, oog van een' Griek, Hb. T n 142-145 Hunne Sterrekunde zou veel meet aewiatig"kunnen zijn : zij hadden door den verrekijker der reden rezien, zedert zij konden twijfelen , of de Zon onder h»t getal der Planeeten, of der vaste Sterren behoorde.  302 M U II A JU M E D, uit de Priesters en Sterrenkundigen van Babvlon fWï de eeuwige wetten der Natuur en der Voorzienigheid Ontwikkelden. Zij vereerden zeven Godheden 0f onItoflijke wezens, als beheerfchers der zeven planecten die derzelver loop en onwederftaanlijke werkino- op dc aarde regeerden. De eigenfehappen der zeven °plaiieeten, de twaalf tekenen van den dierenriem , en de vier-en - twintig confteilatiën van den Noordelijken en Zuidelijken hemel werden door beelden en talismans voorgefteld. Ieder van de zeven dagen der weck hadt zijnen bijzonderen befchermgod. De Sabaeërs baden driemaal des daags , en zij gingen te bedevaart na den. tempel van de Maan te Haran (o). Hun geloof hadt on- 00 simplicius , die porphyrius aanhaalt, de eoHo 1 II com. XLVI, p. i23, lin. ,8, bij marsham, Can. Chron. p'. 474 , L504, 505] welke aan de waarheid van dit verhaal twijfelt , 0111 dat het tegen zijn fysthema flrijdt. De vroeglic dagtekening van de Chaldeeuwfche waarnemingen is het jaar 2234 voor Christus. Na dat alexaxder Babvlon ingenomen hadt , werden zij, op verzoek van aristoteles , aan den Sterrekundigen hipparchus medegedeeld WelKe eene gewigtige bijzonderheid in de gefchiedenis der wetenfehanpen! * 00 pocock , l. C, p. 138-146; hottinger , Hifi. Or d 162-203 ; hijde , de Relig. Vet. Pcrf. p. 124, 128, eiiz ' herbelot, art. Sahi, p. 725, 736; en salf., l. c. , bl.31 d4' wekken onze nieuwsgierigheid meer op, dan zij dezelve vol doen ; en de laatfte van deze Schrijvers verwart den Gods" dienst der Sabaeërs, met die van de oudfte Arabieren fMen vindt en over de Sabaeërs, en over de St. fohannis - Chris tenen ook het een en ander bij dkusius, ad d'iff. Pent n c-Z Calmet, Oudheden van het N. V. I. Deel, bl. 3 15-3 ■ 7 •'mös heim,/-ft/?. Eccl. p. 636.cn bij de Schrijvers die aldaar ziiri aangehaald : en in de tiibliotheca Hagana , cl. IV , fatc 2 p. 355- Maar vooral hadt de Schrijver veele nieuwe bèrirr' ten omtrent dezelven kunnen vinden m de Verhandelingen van m. norberg , en waixh , in de Commeni. Soc. Göttim vol. III,en IV. verg. ook michaëlis, £timr. SJJibf f' f. 38; Xt>. XV, f. 126-732, 143-153; £(,. XVI, f.6; '%b XVII, f. 42-60; £&. XVIII, f. 52-58. Eindelijk, terwijl wij dit fchnjven , zien wij, dat, in het 21 (le of laatfte deel van büsching's SDlcigitjiu fftr We nenc £ifrcrie Mn&@fom'a»fiie/ ingclascht is eene Proeve eener Gefchiedenis van het Sabeïsmus, door den Vrijheer van bock.]  mühammed. 3°3 ondertusfchen eene zo geneigd maakte , om ^emde g ^ ren te ontkenen, als om de nunne gaandc de te deelen. Zo vindt men in hunne^lee ^ ne fchepping , een' zondvloed , en de Patnar , ^ aanmerkelijke overeenftemming met fle | Joden, ^UgSfïa^i op geheime boeken, leevden. Zij benepen zh.ii r , Schri ver ziin waar van ao^thtf:«enoch je katfte zou; en, m den omneK va Sabaeërs overge- Afgodendienaars, die aldaai van a ^ Heven waren door het ™™^J%,kmd Werdt, ?Ch deTtezo^aamdeT jEÏÏÏ - CJW*** Sf" Ü° /r/K verwoestten de altaaren van Baby- Z13 bouwaen oy i0 o wvden zii vermengd onder onbewoonde oorden..Zo leevden ^ » ^ mann poogt SS?-6i5 7 maar het is eene glibberige ondernc- r»riMiFR Vie de Matomet, lom. in» P- ^ , ~* deTS'met de oude Arabieren; focock, U P. 146-üO.  3°4 MÜHAMMED. Breidden £f^*^«^V zuiverder leerWIo Sor TJ^ru Cn Gasl'an> e™ fche bisfehoppen (?) led J^obltlfc * e» Nestoriaande vrijheid om ziin'r^A- ftam ' iedci' A™bicr hadt i^ti^^^^1^^ > of verwijze vermengde zicreenZrotéïvïn^;",0? f"? teteyene Goa^Seg 3Rft*S dienst ingcacfiérpS^^iï^W 111 dcn Gods* éénigfle opperfte Godbnid , 1 aanwezcn van déne hemels c..de aaritlln" W1C- alle Wen dcs vviils door EngeLi cn PrnnT?°n ?yn-2 die zich dik" geflacht é<)pB^n%?n ann het rnenfcbelijk hcid of ^SfigS4'/^!^^ lfe uit goedren verbroke°nö adt' De mJt I^T d°01' wondedoor de.verltandigïc Ar.ïbS eTend ' ofT," ^ goderij onderhieldt. D4fd| eTffie^ $E,ffi iiottinger, l. r. D »J2 i 3 8 . „„„ ' C,„P' Ü0' r34 CtC., .„/r '* P- -12, 238; herbelot. W/a/ n,. „ ' 476; BASNAGE. Hifi. des Juif , T Vil n ,8- i P' ,474" P 28o; en sale, /. c. a.J-S4 7A Vo-tvj!^ ■°m' VJI1' Reize, I. Deel, bl. 49; Mie^f ^'S.' £ff 158, waar men verflag vindt van L £,/ J, 1X^' walch, gedtcid, >£S^Krr6** cum a «£e JWaeo contra ChHrtianos Zmniv ,J% t!°Sext0' «icifcendos iestarum, die te vinden is ?Sf&™ «* h» Societatu regiae Scientiarum Oöttitteèngi T rV1 Cmmentar'1 CO In hunne offeranden was het ™,p 'bL„L „• regten van God te verkortend ten vnnrH !. grond,]JeI,i1^ , de die zij niet als magtiger befchermer blttl Vf de afgoden' dezodanigen, die ligter te verton™ „ UWflen' maar als P. 108, 109. S vertoornen waren, pocock, /. c.  MÜHAMMED* het ^ * boeks genaamd De «f**^ Arabisch vertaald (O , e J J"d^Cclvcr belijders eb Godsdienften hoe onverzoenlijk ceizcv r j ; kanderen ook haatten, ftemden. toch u je aar ? van het Oude J^^^\0\\^ dT Arabiers der Hebreeuwfche^^-^£„,«.««11. Wat met genoegen de Stamvaders v ^ ^ ^ g£j zij van ismaels geboorte , er1 vereerden dane belovten azen wuhun welkom. ZjJ v abraham's geloot en r tot op de Schep- Zy"e trfSeS» - geloovdert ping der eeilte mcniuleu v openbar naen der terlijk Verdichtsel der Christenen W . wa J dc verdiensten van ^.JjJB» »»11 van hem te vernederen. Z ]nc a itanimi g ^ was een wezenlijk of verdict ™rre^ de gantfche natie gemeen hadt, J«g*» ° onzekeren gc^chtrekenin, zich in e^ doü-enn oirfprong verloor, zo kon mj eenl. 05 Onze overzettingen ^^St^jTSt die van Joden , als die van Chns enei * ^ ^ fchijnen jonger te Zijn dan den Koran n aa . eene oudere Overzetting kan men met ï (Wogen ftand t. uit de ftandvastige gewoon e , 'Je ^\m» Soor cene reep, om den HebfeeuWfthen\*™*™% de anaI0gie, Uitbreiding , in ^ PW^^SSè, Aetbiopifche Over . daar wij reeds de^rmentfeheb,j / 0udvaderS Zetd^C\Vdeiniw di verleïïen.'S de Bnbel toen reeds *V«, VïttVtl WiwW 305, 3,0, T p. 206.[verg. eichhorn, I»W7«r iV bewijzen Van haschem , die diuSn ' i** ^ **** ren was , Mecca regeerde en K ^ de Arabie" te befchermen, erflirk bez« « ^ ?m de Kaaba was abdol motalÏÏb , de zoTv^n" 5 gr°°tvader rijk en edelmoedig butser hIp , van iiaschem , een «ie hem zijn hmM^Zkh^hl!fPj****», een' hongersnood bJ4S^/h£?^^ voor fn zijn zoon verloste hc' v ,J i" M.e«» ^oed, koningrijk Hemen frm^i ! " f1Rie panden-. Het der fiUefJt^f de,. ^-rheerfchnppi f^n , en hun vafal abkahah Tnf\ ' C,1™te"en wal felediging nngl™??^*Jf^h^?W<*U eene kf" , belegerde de heifisT W C knus tc wreePhantcn, en een SSwrÏÏSÊi, £* £ene be,lde EJevoorOagen ïa^iST^^^S H" kwam tot verlangde muhawhèdS "roh^ i*€ «'"^"deling de veroverde kuddeS grootvader de terug gave va* » gij niet voor uwen^ZeT ^K^I U heb te verwoesten k?!!"!^. K diei\ lk gedreigd »» mijne (was het aim«ron*4\ " , luu,den zijn dc » roof en wrevel weten tc h.f hu« buis wel tegen aan levensmiddelen? of daar ^TGK Door gebrek fchiten werden dc Abvsfinid;Wieid der Opreiterugtocht genoodzaakt e „ °S ^ «Wg^ een wonderöop tc lenden ' vërhSn '™ag dü,,r bende vogels op dc Eden ,w ï mü ' d;1t een hadden nedcrgcvVorpen (* . £vwgeI°°vig^ ftec"en t ^ , en deze verlosfing werdt (v) abulf. de r/f. Mah. cao ITT tjm pas 6: gagnië'; t vV'fMlf^ gagnier , pracfer. de geflachtrekening van muhamv! ' p<" ?&r9ti **» n5 door de natie in het geraStS "dC' Zo a!s dezelve Mecca zou ik de echt!iddv,b^ , " goedgekeurd is. Tc gekken; maar te Sufc^tt^ ^ W3 zij m het tijoperk van kv^, Li op a ;| »m erken; i. dat ren bedraag/.Tn P!a"s S&tóS^ *5oo K de meuWeJedouinen onLnd ie vnn t,cn r?kenen 5 achteloos omtrent hunne m l n"e ge^h/cdenis , en . v fav-usurtenis, bij voorbeeld, in ' de  it u MA M M Ê m Só? C1 vÖ &"d^ êffifrV verbondt , Ètgt mei! dat eddCU Li van «verzucht en vertwijfeling geftorveri S6° ^ïrffiJïtf de eenige zoon van abdalla cn wlKt te Mecca geboren , vier aren na den SJ'an^^-s , en twee der Abvsfmiërs (*) , van welks mtiiag 1 et at , r u . n» o-We »aafc ofer Mowazeliten (def de Volgende foét& = feöfdfreXaardi2heid en éénheid) regtzinnige beltjder. J|J Gods recn j ^ 'feSSÖ of van dit verdicht. fw)lSt CVde La van den tfra* , en g.gnik opgegeven id b voegen herbelot , Bibl. nadere ophefdèr,n||afl men er mj t het O'ri P ^ poc<^V^pe7 ,f/< c/ M hornet, p. 4»; SS S tait des Doctort gémaar' sale , die i alt een _» • nieellt j loof aan de ™ ^«SeBffiw is in de An- dat du Z'.jn f^ 6™^,^^ «te» »*W P; SOtte**»»**» P^yf fth dit wonder aan den Duivel toe, 5o5. ™S£Se bekentenis af te dwingen* St tf'A Kaaba met tegen de Od«~ .Jou hcbben willen verdedlSen' Ak°V T. II. P- 823- ;aarrp,i;ntfen van asulfeöa (vit- Mofc. c. jaar 569. De °fpeenA"JnrÜ?ask4kve i rekken aan de SeneSSSS\ r^d^ de maand en week, e^  3°8 MÜHAMMED. zit zou nemen. In zijne vröegfte jeugd verloor Mi vader moeder, en grootvader; zijne ooms wS nag en talrijk , en bij de verdeling der ervenis , £efg hij, als een wees, niet meer dan vijf kameelen en «ene Aethiop.fche flavin (f). Te huis en op reizen Z VÜ 'i °°rlog ' was hiJ in ziJ'ne eerfte jaren onder de leiding en befcherming vaii abu taII. , den aanzienhjkften onder de broederen zijns vaders In dknst^n^T 7° i«" iadt hij in den «heust van cadischa, eene rijke en voornaame wedu7n h,n JmC trou"el dni' door hem haare hand en haai vermogen te fchenken, beloonde (*). Dit huwelijks-contract, in den eenvouwigen ftijl der oudheid g*™' 18 "°g hede" voor handen- De wederzij lche hcvde van mühammed en cadischa wordt daar M geroemd; mühammed wordt als de volkomcnfte jongeling m de ftam der Coreifchiten befchrevVn ; en een gefchenk van twaalf oneen goud en twaalf kameelen wordt van zijne gemalin bedongen , tot welks betaling lnj door de milddadigheid van zijn oom n ftaat gefield was (j). Door dezen echt geraakte abdal- LAIl's nieuwe wijze van telling afleiden , en de geboorte van mühammed brengen op den io.ien November van liet jaar 570; Jlrt de verifier les dates , p. 15. Nogthands zou deze rekening overeenkomen met het jaar 882 van de Grieklche jaartelling , het welk door elmacinus opgegeven wordt //;//. Sarac. p. 1 , en door abulpiiaragius , Hifi. Dm . 'd ini (verg aldaar de Errata). Wanneer wij onze tijdrekening •zuiveren wil en , dan kunnen wij het als mogelijk Hellen, oudeïdomng eUCrde Propheet 0Bkundig was van zijn' eigen' (ti abu' f. de vit. Moh. cap I, p. 2. (*) abulf de vit. Moh. cap. V, p. 12. (>) Ik zal hier het loffjk getuigenis affchrijven , dat abu taleb aan z:jn' neef en aan zijn gedacht geevt: „ Lavs Dei „ qm nos a ftirpe Abrahami et femine Ismaëlis conftituit, et nobi's „ regwiem facram dedit, et nos judices hominibusflatuit Porro „ Mohammed filius Abdo'lahi nepotis mei (nepos meus) quo cum „ ex aequo librabitur e KoraUhidis quispiam, cui nonpraepondera. „ turus_ est , bomtate et excellentia, et intellectu et gloria et „ cumme, etji opum inops fuerit (et certe opes umbra tranRen: »Junt. et depofitum quod reddi debet) defiderie Chadiiae, 'Miae „tnowailedi, tenetur, et illa vicisCim ipfms; quicquid autem dom■ vue petientis, ego in mefuicipiam." focock, fpec , , biptimi pa>u hiri sbn ha:\iduot. *  M U H A M M E D. 3°9 * ah\ zoon weder tot den welftand zijner voorvaderen en d wijze vrouw vondt haar genoegen m zijné hu slüke deugden, tot dat hij (.*) m zijn veertigfte ÏÏr de waardigheidyan een' Propheet aannam, en deix Godsdienst van den Koran begon te prediken. Volgens de befchrijving zijner aanbangerei, munte mühammed («) door dc ongewoon* ^^Jggg p-cdimte uit , een voorregt , dat met ligt veiaun wn rï als alleen door hun , aan wien de Natuur hetSfiS heeft. Noch eer hij fprak, waren de harten Sner toehoorders gewonnen , het zijhi voor een kleiner getal, of in eene openbare Vergadering als Snaar optradt Eene koninglijke geftalte, demajefttTn z?n gelaat, doordringende oogen eeri inn emende lach , een aanzienlijke Tiaard , ipickcndc ticic ke, die ieder gevoel der ziele uitdrukten , en veel belenende gebalrden , waar door hij aan den val en Se verheffing van zijn' ftem nog meer nadruk wist te geven ,-verzekerden 'hem van een" fjS™^»W fn den dagelijkfehen omgang nam hij de: deftigcen omflagtige beleefdheid zi ner natie geftreng h^acfit. m de eerbied ge opmerkzaamheid, die hij. aan de rijftfte en mastigftf burgeren bewees, wist hij, met vnendeliïhe dHn nedrigheid jegens de arme iwonersm Mecca zijne waardigheid ftaande te houden. Het onïcdwon-ei e in zijn gedrag hieldt het kunft.g plan veiborS dat hij voor het toekomende ontworpen hadt; eS zi?ne verplichtende uitdrukkingen hieldt men voor perSele vriendfehap , of algemcene menschlievedpeiioneu , r as veelomvattend en fterk, zijn veinuft2'^ C,ènU&vlardig, «Jue verbeeldingskracht f.S Het privaat-leven van mühammed, van zijne geboorte tor on ziine zending, is befchreven door a ui feda pw %a?$Til Vn gVoeg 'er bij, de Schrijvers aangehaald ;J HOTTINOER, p.>**Il; MARACC.us T I, P 10-14, «1 GAGNtER, PiS de Mahmtt, T. U P-^-JH- () ABULFEpA , tjW-^S'0S e„' ^ ^Soon etf1 fc&ffi vS den Propheet zijn afkomstig van ayesiu, au, en abu horeiba, of Vader van de kat Se in b« jaar 59 van de Hegira (lierf, gagmf.r, m JK T. II, P. 267; ockiey, Hiittfft *r to»' 11 D" bl. 139- y  JI9 *'t U H A M M E B, hadt de verhevenlle vlucht, en zijn oordeel was .helder , vlug en bcfiisfend. Koenheid in denken en handelen was hem voornamelijk eigen ; en, fchoon het -waar is , dat zijne ontwerpen, bij het wel flaeeh zijner onderneemingen , zich aliengskens verder uitbreidden , zo draagt toch reeds het eerfte denkbeeld , van eene Goddelijke zending voor te geven , zoo als het hem voor de gedachten zweevde , de itcmpel van oirfprong.hjkhctd en grootheid van geest. Als de zoon van audai.la was hi, n den fchoot der edelfte familie opgevoed cn aan een dialect gewoon geworden, die de guiverfte van gantsch Arabic was; ook liet hij niet «a dikwijs door een belcheidcn en-aan zijn oogmerk beandwoordeiid ftdzwijgen, den droom zijner welfprekendheid te fluiten , om haare waarde da r door meer te doen gelden. Bij alle deze talenten van een' redenaar was mühammed echter maar een onwetend en onbefehaayd mensch Nooit hadt hij -in zijn' jetrS eemg onderrigt »n lezen of fchriivcn ontvahgen Dit kon hem we tot geen verwijt (trekken , daar het gebrek aan belchaavdheid toen zeer algemeen was } maar Z^-' dl\ f,0Ven ' dat muiia"med Ieezen of fchrijven kon , zijn onbekwaam om te le^en , wat met eens anders pen gefchreven is m den Koran, Sur. VII, • XXIX XCVI Deze plaatzen, cn de overleveringen van dc Sunna.'zijn als ontwijfelbaar aangenomen door abulfeda, vit. Moh c-m Vfl ■ubi V. gagnier, p. 15; pocock , fpec. p. K,.';rV '' L c p .3$ ; en sale, Verh over' i Hifi. aWAroYT^ St p^VT™ lS bijna d° fe,,igrtc' die'dezc onkunde" v;,n den Propheet ontkent , om hem des te beter van bedroe re kunnen befchuldigen : maar zijne bewijzen zijn verre af van voldoende te z,jn. Twee korte reizen, om handel te drijven op de markten van Syrië, waren voorzeker niet genoegzaam cm eene zo zeldzame kennis onder de'burgers van Mecca te .verfpre.den : bet was niet in het koel en overleed drijven van handel . dat mühammed het masker zou hebben laten vallen;, en tm de woorden van ziekte of delirium kan geen beflmt getrokken worden. De geletterde Jongelingfchap moest, eer zij na het charaeter van een' Propheet ftondt , in haar privaat-leven, de kunften van lezen en fchriiven dikwijls geoefend hebben ; en zijne eerfte bekeerlingen , uit zijn eigen buisgezin, zouden zijne fchandelijke huichelarij het eerst om-  MÜHAMMED. JU maar het bleef toch altijd eene beperking van zijn' fcjgng , en hij miste daar door het genot van alle die eedenkftukken, waar in de geest der wijzen en helden der afgelopene tijden nog voortduurt. De Natuur en de Mensch bleven ondertusfchen voor zijne beoefening over: en over de Staatkundige en wijsgeertje aanmerkingen , die hij op zijne reizen gemaakt zou hebben, heeft de verbeeldingskracht van hun, die zijne .geichicdenis befchreven hebben , zich menigerleiü gisfingen veroorlovd. Hij vergeleek , zegt men , de verfcheidene volken en Godsdiensten van den aardbodem, ontdekte de zwakheid van het Perfifche cn Romeiulche rijk zas; overal met droefheid cn verdriet dc verbastering zijner eeuw , en zo ontftondt in hem de gedachte om den onovcrwinnelijkcn nationalen geest en de oirfpromrebjke deugden der Arabieren onder één God en één' 'Koning te vereenigen. Maar bij een naauwkeuriger onderzoek vindt men geen fperor van zulke reizen ter bezichtiging van de Koninglijke rciidentiën, van den toeftand der legers, of van de tempels van het Oosten , maar alleen een' hangt van twee reizen van muiiammkd na Syrië , op de jaarmarkten van Bozra cn Damascus , die hij , in den ouderdom van dertien jaren , met de Caravancn van zijn' oom bezocht, zonder dat hij zich echter daar langer dorst m te houden , dan tot dat hij de waaren van cadiccha verkocht hadt CO-deze gelegenheden kon wel zelvs de oppervlakkige blik van een' grootten genie veel ontdekken , wat voor zijn' (temperen reisgezel verborgen bleef , en deze vruchtbaare grond yattedé reeds toen nfsfehien de zaaden van eenige kundigheden op ; doch het gebrek aan kennis van de Syrilche taal moest voor muhammed's weetgierigheid eene groo- CV) De Graaf de boulainvillifrs leidt zijn' Arabifchen held om, evenals fenelon zijn telemachus, en ramsat zijn' Cyrus- Vië ds Mahomed, p 202-228. Zijne reize naar het bof van Pcrfië is waarfchijnlijk een verdichtzel ; ook kan ik geen voetfpoor vinden van dezen uitroep , dien hij aan mu. HAttM'Èo in den mond leut: Les (hebt. fint pounnnt des hommes". Vaii de twee SyrifcliB reizen vinden wij uitdrukkelijk melding bij de meeste Arabifche Schrijvers , zo wel 'Christenen, als Muhammedanen; gagnier, not. ad abulf., b, 10, 12. \ 4  3ia Mühammed. groote belemmering zijn ; en noch in de omftandio-heden van zijn leven , noch in zün' Schrtvten bemerkt men dat zijn gezichtskring zich merkelijk over de eren. zen der Arabifche waereld uitgebreid hebbe. Maar uit alle de deelen van dit lahdfchap , verzamelden zich J.arl.jks de bedevaartsgangers van Mecca, deelsom hunnen Godsdienst , deels om hunnen koophandel aldaar te oefenen. Bij zulke vrije zamenkomlten van eene aanzienlijke volksmenigte kon een ongeleerd privaat man lciioon niets als zijne moedertaal verltaande zich gemakkelijk deels met den politicken toeftand en de characters der verfchillende Stammen , deels met liet beichouwend en beoefenend gedeelte van den Toodichen en Chrisrelijken Godsdienst bekend maken. Menig ouitcnlander kon tevens hier toe gebruikt worden, dien hij verzocht of genodigd hadt , om van het rest der gastvrijheid gebruik te maken ; en muiiammf.d's vijanden weten uitdrukkeli k een' lood , een' Perfiër en een Synlcbcn Monnik te noemen , wier behulp* zami handen aan het fchrijvcn van den Korau in het geheim zouden hebben medegewerkt (dj. Ondertusfchen, terwijl door den omgang de kunde uitgebreid wordt zo 'is de eenzaamheid daar en tegen de" fchool van de* genie : en de gelijkvormigheid van een werk getuigt van de hand ééns éénigen kunstenaars. Van zi ne vroegfte jeugd al aan was muiia.mmed tot dweepen geneigd. Alle jaaren leevdc hij gedurende de gantfche maand Ramadan, verwijderd van de waereld en van de omhelzingen van cadischa; en in dien tijd onderhieldt hij zich in de holen van den berg Hera , drie mijlen van Mecca f» , met een' geest , die niet in . den («0 Het lust mij thands niet , de verdichtzelen of gisfingen na te gaan , waar in de vreemdelingen, met naame ge. noemd worden, die van de ongelovigen van Mecca. hier van oelchu.digd of verdacht zijn: zie den Koran, SurXV, en XXXV, met de aantekeningen van sale, p. 223, 207; pri. DEAUX , l,Ye ofMahonvt, p 22-27; gagnk ', no ' „Ü ABVLT, p. 11, 74; mar accu's , T. 11, p. 4co prid'aux heeft oek aangemerkt, dat deze onderhandelingen zeer geheim moetea Zijn gewee t , en dat het toneel van dezelven in het hart Van Arabic lag. (O abulf. £ xit. Moh. qap VI', pag l5} gagnier, vjg it Mahomet, T. I, p. 133, ,35. De ligging van den'beiy Hera  mühammed. 3*3 eten hemel, maar in de ziel van den Propheet woonde, den geest des bedrogs en des Fanatismus. Het geloot, dat hii, onder den naam van Islam, aan zijn getl.ac.lit en aan zijn volk predikte , beftondt uit ééne eeuwige waar ei , en één noodzakelijk verdiehtzel: daar is maak. ±i j0ü , en mühammed is zijn propheet. • Zijne eerfte bezigheid (ƒ') , en waar bij hij de meeste Hera is aangetekend door abulfeda, Géegr.jfrab. p. 4- muhamme , hadt echter nooit gelezen van het hol van Egena. ubi noctumae Numa conftituebat amicae; noch an den berg Ida , waar minos met jupiter geheime ^menkomster. hadt. ^ ^ ^iSb* ^ ^ prQpheet trede, is het behoorlijk, dat ik mijne, getuigen opgeve. Behalven den Koran, en de drie hilbrifche Inleidmgen van MAKACcius savarii, en sale, tot de Latijnfche, Franfche, «iEngelfchèct) vertalingen van denzelven , heb 'k mij bediend van twee opzettelijkë Levensbefchrijvmgen van muhamwo, die van pr deaux ,*), waar van de zevende Engelfche uitgave verichenen is te London , 1718 , in octavo , en d,e van den Graaf de boulainvu.l.ers , die, in het Fransch gefchreven, insgelijks re London is uitgegeven , >n het jaar 173Ó, boe avo Maar de tegenftrijdige zucht , om ,n mühammed of een' bedrieger of een' held te vinden , heeft al te d kwuls de geleerdheid van den Doctor, en de opregthesd van den Graaf eekrenkt Het articul in herbelot , Bibnoth. Onent. , h is hoofdzaaklijk getrokken uit novairi cn mir. c'.4"-' maar de besteen geloofwaardigfte van onze leidslieden is gagnier, een Franschman van geboorte, en Profesfor fn dè Oosterfche taaien te Oxford, in de twee volgende dóór én dóór bearbeide werken: ismael abu l-feda, devita et rebus eéstiS MOHAMMEDis , etc. Latine vertxt . piaefatone, et notïs illuflrivit joannes gagn.er , Oxon. 1723, m folio: Si £ * de Mabomet traduite et compüée de l'Alceran des Int- m De Voorreden van sale vonr 7Üne Engelfche vertaling van de., Kort., is Wonderlijk in het Hollandse!, ui geseven „ onder denyoSX'tiulTiïeZndellHg over de Hiflorie. Slammrti, Zeden enGêdsjf TtVr AraWren , zo wel vóór ah na iUhomet: in het Km/Jsc' bechrlven iZo 'ale , dienende lot een InUUing van de Hiflone der fSar7eenen : Amft. m* , «vo. fcn »m de?e ui.gave hebben w,j , tot gemak van onze Lezer.-,, de aanhalingen veranderd. „olhnd. tot zijn' opvolger beft' md ffl?S& fteunde het aanzien van den nieuwen Godsdienst door zijn rijkdom,zijne waarheidslievde, en de gematigdheid van zljn character. Hfj overreedde tien vaïïïïSEZ fte burgers van Mecca, om aan het geheim onderrigt in de feffi^n/,/^deelte neemen. De ftcm van hetgeen! verdand en van het Enthufiasmus werkten op deze met minder : één go» , ,en m,-uammfd X propheet was hunne leus , en hun geloof vonden zü reeds m dit leven door rijkdommen en waardigheden als bevelhebbers der armeen , en als behcerfchers van Trnd-hions authmtiqurt de la Snnv.a , et des meilteurs Avenrs Arares.; Amfterdam .748, 3 vol. in duodecimo. deze bede Vlerken heeft hij den Arabilchcn tekst vanabu'"feda cn al-jannasi vertaald opgehelderd, en aanjevuld. De eerfe yan deze ArabUche Schrijver, was een verlicht Prins dl te Ilamah in Syrië , van het jaar 13,0 tot 1332 receerdel gagm,r praef art Abulf. De andere een ligtgelooWg leer' gagnier, I.JU.p 209,210. Dezen zijn doorgaands mii' ne gctu.gen, en de onderzoek-graage lezer zal denzonde e plaatzen waar uit ik gefchept heb , gemakkelijk vinden wanneer h, de orde des tijds , of de verdeeling der hoofdflnkken volgt Nogth«nds moet ik aanmerken f dat beiden abulfeda en ïl-jannabi nieuwere hiftorie-fchrijvers Zijc dat zij zich niet beroepen kunrtn op één' écnieen Sri rk Jl van de vijfde ce,w van de Hegira. g bchnjvet (#) Na de Grieken heeft pmeeaux , p. 8, dc gehefmft twijfelingen van de vrouw van Mohammed opgegeven en de verhevene en patriotfche inz chtcn van cadischah, en van Zijne eerfte discipelen > heeft bowainvilme*s , p.272 « zo nauwkeurig ontvouwd , als of bij de geheime raadsman van den Propheet geweest was. y-neime raadsman  M V H A M M E D. 5*5 konlngriiken , beloond. Drie jaren lang was muiiammFD fn de ftilte met de bekeering van deze veertien Eerlonen , de eerfte vruchten van zijn Apostelambt, S? naar in het vierde jaar kondigde hsWh openS als een' gezant van God aan en belloo aan z ine familie het licht der hoöge openbaring te ontdekS Met dit oogmerk rigtte hij een' ccnvouw-g «ml 5ï wiar bij hit, volgens het verhaal, veertig perfbnen'uTt het gedacht van haschem op lams ylecsch en Sk^nthaaïde. Ontvangt mijne ^«"Mf* fnrak hii hun aan) „ een gelchenk , dat tK auecu u "fP aanbi den kan { een gefchenk dat alles aan waarde " overtreft, de fchatten der tegenwoordige cn tocko;; Se waereld. God heeft mij bevolen^ "heda tot ziiu' bijzonderen dienst te roepen. Wie oneer " ed is gereed, om de lasten van mijn ambt met " u i te declen ? Wie onder ulieden wil rmpi mede- ïïper en nnjn Vizier zijn (/O?" Niemand woordde, en het algemeen ftilzw.jgen wn! m er baasdheid , twijfeling , öf verachting fprat , duu, t .ccnigc oogenblikken, tot dat ali , f^^S éeling van veertien jaren, zich. niet langer te rag boude, kon. „ Propheet! (riep hij uit; ik ben de man wien gii zoekt Wie het ook tfi , die tegen u opi; treedt0, \k verworg hem,en verbrijzel zijn gerente Laat mij uwen Vizier zijn!" mpiiammed nam / ju aanbod, verrukt van vreugde, aan, *Jffi£* werdt door de overigen Ipotswuzc aangemaand, om hooo-c waardigheid van zijn' zoon te eeroiedigen. Alles 5° dSe daartegen aan zijn' neef in een' ernstige» toon over de onmogelijkheid, om zijn voornemenn t tc voeren , voorftellen mogt , was te vergec scli. Geene tegenwerpingen! (andwoordde de ironie dwec" per aan zijn' weldoener) Plaats de 7,n aan mijn 3 re-tcr-, en de maan aan mijn' tlinker-hand, * " nos geen' voctftap uit cn weg, die tot mijn doei 1 "dt "Tien*jaren lang voer.hij voort zijn leerambt te be dienen; maar diezelvde godsdienst, die naderhand ziui C/0 Vezir, s& c? eigenlijk iemand , die een last draagt; van daar een raadkan . en eer fis Staatsdienaar van een Vorst, die den tast der algemeene zaken helpt dragen, com. ACGNier, net. ad AWuF. p. 19.  315 M U H A M M E D. over het gantfche Oosten en een deel vin h„, wr uitbreidde maakte in den beginne m?tvï,i We?tCU nog maar langzame vorderingen binneiT de ™, moeite' Mecca. Ondertusfchen hadt mühTm Fn 52?™° Van gen, van de kleine fecte allen-skens te " genoc" die, naar zijn onderwijs het o, Lf 2ien,aangroeien, God beleedt die hem als een' pfnnif "f° den éénige" die vatbaar was voor he voedzel vtt vereerde> en hij hun van tijd tot rijd S L V gee,St' dat Van het getal iinefa anirs S S^f^^ znn prophetisch ambt wén w ? mnnrT 6 ,,aar ^ dneëntagtig perfonen van het nSneS on ' dat het vrouwelijk gedacht zich vn f !I J agttien vaQ den , cn na AethiS befavln d|p0VengÊn- afzonder- onder deszelvs vijanden uittel-enY v' tC Voren hammed niet alleen jegens de ï5m dJr^rV* Mü' de bewooners van Mecca mild C0"51*1»»" en algemeene feesten en bii d?f" Ji- onderw'>: bij vaartgangers was'Vij dlkw Is^Sf" t?^' de vreemdelingen uit alle (lammen en een, f ^ T vermaning , tot het «reloof in vL' - e dr,,,gende éénigen God , vvas de i Lud IT"'8,.^ dcn fprekken zo wel , al va zi ne Xn£6 geh,eime gegen. Bewust zijnde v ^ou&^T^ ftuk , maar tevens van de 7vv?hhJ;A ~" . Leer' hulpmiddelen tot fi^^w^?8 hij vrijheid van geweten m iiljf ' Predikte bruik van magt v'oor S'^SJSf c^Htifcfr den Arabieren alleen de noodzake iitó' J fte,de hunne wanbedrijven te erkennen en ht °T°m te gedenken aan We afgodifche Vo^fe^dl , \ llam- CO De plaatzen van den Kn-an waar in a*. j »ij enz. Zie aldaar de a,meken,Wn »*l «LXXXVf' Sale. Dit kenmerk kan bijn over7dé ZLrAmm en geleerden benisfen, welke hoofdftukkeii teSS^f teAh" oma openbaar gemaakt zijn. te JVIe'  MÜHAMMED. 317 fhmmen ad en thamud , die door de Goddelijke leSheid van den aardbodem verdelgd waren (*).. g nf inwoners van Mecca werden door bngeloof en t,lid t " n dè nieuwe leer verhard. De aanzienehj ,fte nijd tegen uc 'UCL" • 1 familie van den Pro- Ï^Helven" ftfven 'wjdE gele enheden hunne verlrtfinite kennende? de vermetelheid van een man , wien ÏÏif Sf een' hu pdozen wees gekend hadden en die ^ ch thaiids tot een' Hervormer van zijn volk opwer«Pn wilde Te-en de vroome vermaningen van müP ,Z 'donkin de Kaaba de ftetn van abu taleb: Tre r nMe a en vreemdelingen! leent uwe t ^nil^den'verleider ; vliedt voor het gif züner godlooze nieuwigheden; ftaat vast m ma " iof aan al-latah en al-uzza.' Evenwel. hadt deze eerwaardige grijzaart nog eene zekere liefde jepns den zoon van° aSdallaii overbehouder,; en In bcfchermde de perfoon en den naam van zijn neet tegcu de amwallen der Coreifchiten , die reeds lang op de m 7ie den Koran, doorgaans, in het bijzonder Sur JU Jle overleveringen der Arabon 'H™^*^ 3, De holen van de (lam thamud, |~ den middenWeg eene gewoone abulf. déscript. Arab. p 43, ï^mSSSrZSm& ^g^o^ aan de Tro 44 en moeten wart j ^ michaëlis ad lowth , dt poêji "(0 ]1 XXX'.- 26-28. Ik fchaame mij ovet' den eerwaar- ^ ^fpffS jWel^dthe &S De traUeli fchijnt ons 7e noodzaken , om bet van gdV&? trïaan; en dan vervalt deze geheele patnarchale inquifide.}  w V h A m m K rj. ovcmdgd, als een verlochenaar m. de CnrV m volk , en een veriater van hl^ ^'«dcn ftfifl zo flap was de beftS er JrS Maar klagen, voor de CoreifHntr „; t "«daHiger te veials'overreding of "ewel V H aWers 9,^'g bleef, een' dreigenden to^t^^ f (wierpen zij hem voor) verfm^ , '1 Uvv neet >, en onverftand uit liind voor d waling * drtgt en oproeï ^al ónze8i,7le ÏS$g 1 of twee' » ^ "iet af Van zUn' w?evel %l^t^ Laat » aanhang onder onze zvvSen en J ?jn „ bloed van uwe meckd,nrop,.c ' ' , 8'J raooSt bet aanzien en de ^ernvM S verand woorden" J Ijet «e ^Z^S^i^^^"»* verijdeld" waren. De y^^^^S^J^^t plaatzen van de fiad^n ^rZ'-^J"?**™ vaste Pen noch af te naren' Lïi °d -)Varen te ve^n~ flöi«n , maar hut?Sr « buwelijkèn met hun tc fchap tè vSwtaïï tof dar « °nvcn™"?bjke vijandovergeleverd ; el tot Vto"T;TnD hün tigheid overgelaten zi p,a'U1 .d| G°dd*bjke geceg. bond werdt0 voor de oo£n rl^r ^ dit opgehangen; de%StëSuÊL^ »» d| KaaI'a dc Coreifchiten tot in hèmS„!man"en werden door men belegerde fa^h^^^^W^gdi bangers; %m -SiSS^^^t^T^ ^ wederzijdfche zucht om geledeï^ * ^ ken verbitterde beide de partiS hoe iS^ Wree" Een onzekere ftililand hidt eerr n-f • § ll0e hcv,§en weder herfteld , toen muhImmko, doS&ffi^ abu-taleb , aan de overnfar» ™, " • dood van gegeven werdt, irteer7t V'Jaf£n Prii» van zijn huislijk leven , e^e h Sr ,S h" gduk en edelmoedige cAoiscHA, vSöor "* §'etr°UWe abu-sonnaN, het hoofd der linie' van ommiijah.wm a»üi  m u h a m m ë 6. ■ S1?- ***** opvolgerin ^S^&StSSSi Mecca. Als een yWe»^gdTS, Hafchemiten, Af§0dellld'e Mi S Crft en hunne verbondenen., verzamelde ^J'fen van ALI ove* geUnS>-e^n' vïeeï , z|n ïderlidd , en zijn dweeng , die zijn vrees , zy belangrijke pend vertrouwen ^.fJ^^deS mühammed, en wijze fchdderen. Dik ^J cen hol van den berg zijn geleider, Zich ^borgenw eer. ^ Thor, ^en; mi] van Mtcca ien P^ ^ iederen avond kregen zij ™n d narigten van alles , wat !er«J» nabuurfchap van Mec- TSt^nol -t^f^^n ingang - het hol Knde Voorzienigheid b^^^*5t zeife ABu-=t era*^*X, g Propb et) g deze [sToT"U'NaaCuwlijks waren de vervolgers rif) HERBEt oT, P. 445- Hij baalt een bijzonder gefchiedw t«taal van deae'vlucht van mühammed aan.  320 DE WELDADIG HEID. heengeweken , toen dc beide vluchteling hun h \ verbeten , én hunne kameelen bffiS ?o1 weg na Medina werden lyloorbffS& P ^ haak . Door fmeekingen enVoWbew^T » K van hunne handen. Toenmaals hadt de Cf vin2$ Arabier aan de gefchiedenis der w-.erel I cere ï° gedaante kunnen geven ■ De vl ,H,t l\ a n 11 re der f telaars^o * ^ eigenlijk begon dezelve «•• dagen v<5 rde Mtl,', f' "44 en jer den eerften van Mobarfen , étSS^SS ITTfl Arabisch jaar, welke invalt op Wbdagi de, 6j ,f, het het jaar 622; abulf. rit. Moh. e' XXf.XX ,1 " J"-J Va" ülug. beig ed GRAVli , c. I, p \ lo? 4°"5°J ^dV^ KIER, T. 1, D. 124-2 TI , Q ri 1 4,~ • Clï hll l'AG- ■tR- o^. Pli3£ • 342--ö:. De legende,d>'e aldw» n 18 234, voorkomt, wordt flaande gehouden door a t *abi, maar verworpen door abulfeda. al"jan* (Het vervolg in een van de volgende StidLn.) DE WELDADIGHEID. Een tafereel uit dc gouden Eeuw. T\c grijze palemon hadt drie vierde deelen van ziin leven ,n de éénzaamheid van den weduwenaar^ ftand doorgebragt , deels in verdriet over den vroegen dood van zijne waarde mirtha , deels in den edelen wellust, chen hij lmaakte, wanneer hij weldadigheid genoegen, en vreugde rondom zich heen verbreidde * Voordezen hadt hij talrijke kudden, groote vruch'tbaare velden, vette weiden, en meerdere hunenbtzt ten ; maar nu was hem van alle deze goederen niets meer overgebleven, ais één ftroohut, één boom aud eenige weiden, en eene kleine kudde. AI het ovèrfgê hadt  D E W E L D A O I O H E I D. ^ hadt hij onder £ «g»» jgiSff! door armoede , {^JjSfiOT dringender werden grS op e*J mengen .yg hu t^enbe een' heuvel , van waar zijne » voormaals hadbezittingen overzien konde , d^h ^ ^ den toebehoord. Hij ' zei/eni„gen der Natuur zfeh de vruchtbaarheid en de z ö ^ ta zipie Schouwde. Eene zoete ennnen^^^^^ ^ ziele, en de gedachte dalükte z,jnc zaligheid was , cue ïu " vreuo-detraanen uit. ... -n certe heilige ver- VrC °0 gij Goden (rijp;**menfchen gelukkig ",M*ii*r uiO li°e zoet n Tiid' Beineeuw ' mijn hoofd met de vlokken , en de i V heen , neem met u de v jis^ onveranderlnk ' men, en zich met rut leven fCchait re« eene maar mij» "ttl . . ^ " Uiks omvatten konl Z-i« Wegegeven , om r, Goden'hebben mij met vreugde " nverftroomd! ' .. , 7C vroliike verrukking "j. DEEL. MENGELST. N-7-  3" DE WELDADIGHEID. %<^d>t%&!^ b*< Woédt,; cn de „ wanneer nbk cr*cns «rik . 9 ,cde Godc" ! rt Iaat mij l|^fcSi.'^ta^e,,^ü* leevt> ,? war iftfj nog overig is " " mCt hem Vroh.ker llr.es- het hart *r,n j gedachten. Hif fldS St, ? SnJzaart Nj dezr göedjen , door leVundig voor ' hoe *ju verdobbelen , en I "mllL^111 ' 5*» een gezond cn wXrSnrf^0*?*^ moeskruiden dodr'de ftraalcn dc Jm^ °erZeL, M™> verfchroeid eenige dagen ï ee„* ™i fe*1?* de aarde «derd mon bemerkte het ^Afgeleerd , de verfcl helde ffw-crt erVinding hadt voor uit te Se«ï u%de^iaftlingen van het weder horizon, "^IXe^^^i! Schouwde den van het aardriflwï 5™" i 1J?C,iap ' da1-4è' #s"< lange keten va *0„ d h£- ffCht-Z.ou wonJen' «eH het Oosten te en hc JuiS/ït ^ " de .Verte van te waeien i de h kfem fiS !- ;, 1,8'te wind bcgon ken ; in ' kort cc vree' r^' " dl donkerc wofc gantfche oo^JtóTvJ?^JS^ héï lelijk is, vervult ê3fl?£a,,l9ei'lI verfchrikdigen met hoop. p,lemo* ZtlZ^ reStveefonweder eene veldaad van '1T W,mi het aankomend daar aan, hoe hij alle ds t" ahem,el WaS', dacht a11"'" zelve inoogilen kon - Lef nvf8,eade g?V0^'e" va" kuilen, om htt^ffil6J^f,et*W»fendf kleine aan zijne bootnen eeSl1ln?« l^-^ t£ va"-v" ' « «laakte aan andere PTa" tzen der!, kk"S tü b^r£; voor de waterftroomer ,lt en bl'rddde ftorten , een' g maï c iike nflTn,8 neder te beidde, en de hoor, Z P" TenviJ1 hi' ar¬ te makèn, h m de zUldV"! I5enïche° A$ deedt; hoorde^^h nk7vé re" n'V0^-^0^ V£r*eten Snel icheurde hij dedïïii,éérz,ch{jeniand achten, waar mede ^^^^^^ werdt  de weldadighèïd* 3*5 werdt een' jongman gewaar, die weende, en met een' aandoeningen verfcheuren mijn hart... Wat heb K« " wïar op ik mijne hoop gronden kon?.Arm jtqO w „ waar op ml u»J £j» d t h j Zljne dochter m " de Siepi XdeuV zal 'ltortcn.J..J. Ongelukkige - Hex H wat ,alt gij zonder ^^ "fal de 'laSte poging", die zij op zijhe tederheid *' oe hanheei-, wederftaan hebben : zij vreest , rni " gdif ontzenende tijding te brengen. Ach ! zij weet niet hoe haar uitblijven mij kwelt. "Al eerltroom, Vloeiden dc traanen van den -onge* Als een ïtroum, voet ^ b ^ StfSi^d^ wasonoedighdd ovet. Een ^■Wn^:1^^»^I^uTV. vroe? hij., af"en perste met geweld de traanen te rug, die haar " ^S^M^eft W de Herder); ik 5 53S3» har, " O' lk ongelukkige 1 nep alexis met een aart ^feSiiger dan gij, zuchtte chloË, zou „ & mijn' vader ongehoorzaam zijn ? te zijn, dan zijn hart meteen.' tf»*brt be/warer,.^  3?-4 de weldadigheid. ooJen ^tSr bcwoSc» > e" met traanen in de; oogen , tradt palemon nu uitzijn' boongaard Hii ging op de beide gelieven toe, en fprak S mèt een' Goaë^zuK M"V' fd^-ecPige kinderen!^ he?1 , uwe*ia?d »,et onbeloond laten. Ik ^ 1 vwUChtCn '^^crd, en ik dank 'er den " S voorwant misfthien kan ik ulieden helpen. „ Maar zeg mij eens, CHLoë! uw vader was de vriend " SCJn3Si tocmnaals ™* hij nik; zijne talrijke " onf v ^^ f^erzienüjke weiden /dóór welk „ ongeva zijt gijlieden in armoede verzonken? ^nf^iTy^J^*'zederj twee iaaren heeft „ eene aaoftekende ziekte onze kudden verwoest'" ,, ha dat moest ik niet weten ? (zeide de Grijzaart " K'röS Ve7'J° k0n vriend mij vergeten „ m een tijdft.p dat voor mijn hart het kostbaarlte \\ £exS''2°Ü Z'J ' Maar u'ie is uw vader? «3J10bi ge°n' vader meer; ik heb niemand anders „ overig, als eene elendige moeder, gebukt onder de „ zwakheden van den ouderdom. Eerst woonden wij „ op de andere zijde van den vloed; herhaalde rampen „verdreven ons van daar, en nu hebben wij ons „ daar op een kiemen heuvel nedergezet, waar wij „ ter naamver nood ons leven onderhouden kunnen." ,, Hoe heet uwe moeder?" ,, meliDa." „ melida ! (riep de Grijzaart uit) gelukkige dae' „ MELïda was de beste vertrouwde van mijne waarde „ mirt ha . O mijne kinderen , wanhoopt niet ' Ik „zal uhecien met alle krachten ondernamen , " en ,, wanneer de traanen van een' ouden vriend iets vcr„ mogen, zo zal lamon zich laten bewegen, en uwe „ wenlchen vervullen: uwe armoede zal geen btletzel „ znn ' want ik _hoop , dat gij mij ééne bede niet „ atllaan zult : ziet mij eens aan... hebt gij geen „ medelijden met mijn lot? Reeds rust de'last des „ onderdoms zwaar op mij ; weduwenaar en kindet„ loos ita ik daar in een' ouderdom, waar in ik hulpe „ nodig heb , en moet in eene akelige eenzaamheid „ mijn dood verwachten. Wie zal mijne laatfte zuch„ ten opvangen ? welke hand zal voor mijn gebeente „ het graf delven ? wie zal voor mij den Goden offe„ ren, wanneer ik niet meer zijn zal ? O, gij gelie- „ ven  BB WELDADIGHEID* S*5 ven' deze hut is groot en gemakkelijk mijn boom" Jaard is vruchtbaar, en mijne kleine kudde kan zich " vermen gvi ldigen. Komt, kinderen! woont bij mqJ " SSfflk vergenoegd , wanneer ik een gelukkeg ^li^X^^m de beide gelieven de knieën van den Grijzaart: hunne mond was fpraak1, os maar hunne dankbaarheid tekende zich des te fchooner *£ oog en houding." „ Laat. ons gaan, zeide hpASMON, |ij willen ons B^.f^^g?^ eeu' kom, chloc breng mij bij uwen vader, en " ffi ai fxi ! keer na meTida te rug, zeg haar,, dat fllwoï nog lecvt, dat hij ^(fiK*^ en met haar van zijne mirtha te (preken. z-acnt kunde dc goede grijzaart op het meisjen, en nam den wes na lamon's hut. . , , u„~r» alexis waagde het nog niet, om zich aan de hoop over te geven. Het bcletzel der armoede was wel uit deii weg geruimd -; maar amintas hadt regt op lamons SSheid. amintas beminde chloe oiiu.tipreekjk en kende de waarde van zulke eene beminde te eoed om van haar bezit zo ligt af te zien. Deze g-nlijke twijfeling begeleidde den Herder na Ondertusfchen werden de wolken langs gtgg*» oo één gepakt, en begonnen reeds de Zon te verduisteren • de wind verhief zich fterker, en donderjagen Eten'zich in de verte hooren. Wel dra werdt de helderheid des dags in een' verfchrikkehjken nacht: veranderd ; cn tallooze blikfemftraalen doorbruisten de duisteniis. Het ruisfehen der boomen waar de wind en door ftormden, vermengde zich met het «kletter des Wis en het gebruisch der watervallen , die woedende van de heuvelen afflortten , cn overal ipooren der verwoesting achterlieten. Nu doeg de donder me verdubbelde (lagen; en de hut van palemon werdt ten gronde toe verwoest; de boomen van zijn hol werden ontworteld, eeknakt, en verre van hunne (lammen we-geüuigcrd; zelvs een gedeelte van z,;ac velden werdt door de wasfehende ftroomen verwoest; in . t kort de lachende fchouwplaats van vruchtbaarheid en zegen werdt een' treurige hoop van ruinen, Het onweder trok over, en de Zon verlichtte nu het ■tooneel der veifchrikking, wanneer zich reeds een icbaar X. ^ v 1  3*6 de weldadigheid. Van herders en herderinnen ronrJnm a„ , ,-cder hut verzamelde. „ Welke verwn,^- T^1*5 fo uit, waar is palem'o'n? dfc „ welke ontroering zal hem nan^if™,, g GnJzaai c I J dit alles zien zal ! aanS"JPen , wanneer hij „ Gelukkig oogenblik voor de dankhasrhMd i re. i een ander) hij ^tijKWifö hem nu alles aanbieden, wat het ndjne is'" " ,j bö alle onze have (riepen veeleiij is zi. u p, onze bijdraagen , en den wcldadigften mensch^ „ verlies vergoeden I" ° ' mensen zijn ?vrSahi^Wt^A£' "•18 PALHM0N 8»ae¥ ulieden? ;;onSh?k?'>j)--- v>"hem? weet hij zijn „ Neen (antwoordde een herder) hij weet het niet- :; ||| ë, *S rib'{ *** meisjen) Hii weet tuisniet, dat zij alexis bemint ?. J „ O. dan is alexis te bejammeren. Ik was luist bii " t0e"PALEM0N i^wan,, De goed? i Sa, „ boodt den geheven zijn' hut tot een hm?ïZ >oc Jaan i „ en de vader van ciiLoë bewilligde in riir innK^ *t * „ Ml die ongelukkigen weder fn arSoedc ^& ™ " a^Lf t-n AMI?TAS haare ha«d moeten geven' ,/wa?"!^'^'' geIieVCn! ^ de HerdS)maar ,, Daar komt chloë fzeide de kinine .n i. 2 S » nllt de herderinnen ben ?. ,. Maar 1,!;™ •• „ zoo veele menlchcn verzameld» °m ZIJ" h,ef êssssmÊÊm Ter-  de weldadigheid. 3*7 Terwijl men zig bezig hieldt , om haar weder tot zich zelve te brengen, kwamen alexis en melida. Welk een fchouwfpel! welk een donderdag voor html mfuda zuchtte. Stroomen van traanen ftorttcn over hSc wangen; en alexis verffijfde; in ftomme verbaasdheid. —1- „ chlok ! mijne dierbaare chloe! (riep hij) „ terwijl hij haar in zijne armen nam; o Goden! zij leevt niet meer; zi, ,s doof voor mijne " ftemme! „chloë!... Mijne kusfen kunnen haar " nieT weder in het leven te rug brengen." Allengskens echter kwam het meisjen wederom bij. Rto zachter fmert volgde op de. eerfte ftormen der verfchnkk mg en beide de gelieven weenden in de armen van melida. Nu kwam palemon , en de vader van chloe. amintas volgde hun treurig en peinzende. Hoe betreur ik U , miin edele vriend ! (iprak ,,'lamon) Dat ik uw ongeluk maar weder vergoden kon ! Maar gij kent mi ne armoede. Hoe hard is " het, geen' ongelukkigen te kunnen helpen ! en hoe ; benijdenswaardig is het lot van *W««&t Wra» ' zijne aanbiedingen niet! Verlang niet dat ik mime I dochter aan een' herder zal geven , die zo arm is als ik. Ik beken het; indien dit ongeval niet ge" beurd was , zou ik uwe bede vervuld hebben. Maar CHLoë Is mij te dierbaar, dan dat ik haar aan eene fchrikkelijke armoede prijs zou geven. En wat ben ik niet nan den edelmoedigen amintas ver" olkhtl Neen'! verwerp zijne weldaden met; dring " niet bij hem aan , om zijne lievde op te offeren. " Gij weet bet i hij is thands , het geen gij eertijds ' waart, dc Befchermgod van dit oord; en moet mijn ,, kind zich niet gelukkiger achten , wanneer zij de . o-ade van dezen menfehenvnend wordt i " alexis hoorde zijn bedélt , zeide chloe het laatst vaarwel, en ging , door l^^fJ^^^SSl een weinig ter zijde af. cHi.oe dwong met geweid haare zuchten te rug, om niet wedenpannig tegen haaren vader te fchijnen; en palrmon , wien 1 aar o, nader aan het hart lag , dan zijn eigen ongeluk , was in ftomme nagedachten verzonken : dan een:, zag hij de troostelooze gelieven aan , en dan vteder wierp hu eeifF ongemstenBblik oP amintas; want deze moest %^S* wierp' de Herder zich voor de voeten X 4  "2ö meletina. -an palemon. „ O mijn vader , riep hij , nu kunt „ g) mm' hut en mijne kudde niet hU-Vr affliïr. " H*'kV , W gdl^ Z1J llCt 10011 mijner oPr,ii « Wig» Bij deze woorden greep hij de hand v«n /\r.exis en vereeuigde hem zelf m t c,,lS. Seev „ Luvt met dezen goeden Grijzaart : verfraait dc „ dagen van zijn' ouderdom.:, .en vcraeevt mij het \l den, dat m.jne lievde U veroirzaakte'" J »• lut deze!1. Pfijs neeme ik alles:" zeide palf- " hZ:^rï'W!}l hem ^5 ****** chloË »' 'WC* ,uin ,dc voeten van amintas ; cn mei ioa en LAMo^hevochtigdcn zijne handen met dankbare u-aaS nÏÏ Si3aI Van !1C,r,d^'s c" NWpwp drongen fch uvv be Ti CZe gC Ukklgen heen ' ™ dit ft'houi ïcnouvvlpel mede te gemeten. Het overig zedèeJte van een aag werdt vrolijk doorgebragt: en %ffi5ïïS ót u t w«Hn hemn.§eleerd h;utde" * dat de wellust, gen opw^" °maaat ' t££en all£ W«v" meletina. zedelijk verhaal. A/fELBTiNA is de dochter van rijke ouderen. Reeds 1W m hare kindsheid verloor zij hare moeder. HaS vader .ccn man van een gevoelig hart cn o.cv" verhand wijduc zich geheel cn al aan de op SS zijner oeule beminnenswaardige kinderen , van mflfr.vA en haar' broeder, die , daar zij bijna van S\f ^'.^m, en in deugden en neigingen clkainferen «er gelijk waren, in dc tederfte lievde tot ffiS opgroeiden, meletina hadt haar twintigfte jaa £ • eikt en was juist verre van huis, bij een' bloedver, 7ï! on £^MS Zij h00rdc' d" «W vaclerTwTe g^?rt? inn?g-fte •M,nu!e' zeCr gevaarlijk krank lag Het aime meisjen ijlde na huis, vol van de fmertt teute droefheid veranderde , toen zij bij haare teruir, kp»!t ocyondt, dat haar vader dopd, cn i£ S de  m e l e t i n a. 3*9 de broeder van de boosaartigc krankheid, die hij door zijn' vader onophoudelijk op te pusten ovcrgcervd hadt, Seioken cn bedlegerig was. Men ga zich alle rnoSe moeite , om meletina van haar broeder at e houden maar gene beden konden haar bewegen , ora ™ : overgebleven voorwerp van bare warme lievde ï ver aten. Zij verachtte iedere gedachte, aan haar cLn ™, cn paste den ongelukkigen jongeling, die tlnnds buiten zijn verftand was, met ene zo tedere forSi'heid op , dat zij hem , noch voedzel noch &t nemen. De onbedorvenheid van haar lighaam , of dl o^Seibïe zorg der Voorzienigheid bewaarden de edelmoedige meletina van de aanftekmg, en de i n° 1 3 3tan bare vurige f mekingen het leven van h Sn Kl^^dcr Zijne herftelfing .echter fcheeu Sei tot ene beproeving van hare ftandvast.gheid, als.tot en beïning van hare tederheid beftemd te zijn; zijne fSaSS^zondheid werdt hem wedergegeven, £ zielsvermogens waren gekrenkt. In plaats 4 een' levendigen en jongen vriend, en een'edelmoe£n befchermer, vondt de ongelukkige meletina aan cm maar een' armzalige finalen kakelaar , en een onïozelen bloed ; wiens toeltand haar des te betreurenswaardiger voorkwam, dewijl hij, met tegenftaande dc /eheie beroving van zijn grondig en fchitterend verftand-i van zijne goedhartigheid, en in het bijzonder van zijne lievde voor haar, niets verloren hadt. Eén' omlldndighcid in zijn gedrag trof haar vooral en ni sfehien bragt deze haar tot het bclluit van d,e bu tengewone opoffering, die zij aan zijn ongeluk deedt. Deze was , "dat hij niet alleen een groot vergenoegen bij het zien van zijne zuster te kennen gaf fchoon hij tot een verftandig onderhoud met haar geheel en al bui; ten ftaat was; maar ook, zo dikwijls zi; hem een' aanmerkelijken tijd verliet, door memgerleie wilde ge. baarden de uitertte onrust en angst te kennen gaf en 7ich nimmer bewegen liet, om het geringde voedzel te nemen, wanneer meletin\ niet tegenwoordig was. Verfcheidene middelen werden bej^roevd , om zijne gezetheid h'cr op weg te nemen, en zijne zuster van ene -zo lastige opwachting te bevrijden: maar de proeven «lukten raat* Twee geneesheren echter, d,e vnenderi V£1! MtLBTINA waren, en aan wien hare gezondheid X 5 en  33» meletina. en haar geluk zeer ter harte «nno- t. j om haren°zinnelozen broeder val deze l^ï-™ 2ich» len te bevrijden, en overtui-den haï H« •1Dge griI" om zijnen, als om haren wi^l het ibruï v^Z°,WeI s*sas ';.ï ;:H.~ : ~ ï lijden overvloedig beloond te zullen woX in har' armen te rug. Zi ontving hem met alle de cütS heid en warmte ener zuivere en deugdzame £&■ doch, na dat zi eikanderen hunne gekdene S' omftandig verhaald hadden, beandwoordde zifrE dringende verzoeken om ene fpoedige verbindtehs me deze verklaring, dat zij het voor haar St hL dr zich zelve de bekoorlijke'uitzichten oP' ffiiftc lukzahgheid te ontzeggen, en zich geheel aan Inren ongelukkigen broeder te wijden; wiens leven alleen vm hare beftendige tegenwoordigheid en bediening afhinen te gelijk voerde zij, met de geheel cenvouw £ fn roerende welfprekendheid der o5gSnktrSl a veelvuldige gronden aan, die liaXÏ n öm 'een' eo fmertchjke opoffering te doen. Haar mimiaar , vfe," hart die toekende tederheid bezat, die aewoS* niet ware heldendeugden verbonden^s hCJe ïle hare gronden met ene ftilzwijgende; hoe'weU ndoet Iijke, bewondering aan; en, in plaats van z-ch t, bemoeien, met hare gedachten'van den teStSÏS di-  MELETINA. tfl di^en toeftand van haren broeder af te trekken, boodt hit zich aan, om zijn werkzaam leven te verlaten, m de ftttte en van de waereld afgezonderd zijne overige dagen met haar door te brengen, en het opzicht over den ongelukkigen, die een zo billijken aanfpraak op haar medelijden en hare voorzorg hadt, met haar te delen Dit grootmoedig aanbod overweldigde de tedere meletina. Een' tijd lang kon zij het alken met tranen beandwoorden, maar met tranen, die uit taart cn bliidfehap gemengd waren. „ Mijn voortreffelijke vr end ! (andwoordde zij eindelijk) ik zal nu en al! tijd erkennen, dat gij mij oneindig dierbaarder znt, >en dat ik het buitengewoon bewijs, dat gij mij thands " vin de zuiverfte lievde geevt, erkenne en lchatte, -] o-eliik het verdient; maar nimmer kan ik toeftaan, " dat de goedheid en grootmoedigheid van uw hart voor uw geluk en uwe eer Ichadehjk worde. Ik t kan u mijne hand niet geven. Het zonderlinge van mijnen toeftand vordert een zo imartelijk offer van mi • maar grote opofferingen hebben grote belonm" oen' ik voel het, dat de edele trots mij onderfteu" nen'zal, en de gedachte, dat ik niet alleen mijn " nlicht doe, maar ook uwe tedere achting altijd zal " behouden, die ik voorzeker, even als mijne eigene, " verdienen zou te verliezen , indien ik niet ftandvas" tia uwe grootmoedige aanbieding aflloeg. DetedeK minnaar beijverde zich, om haar, door alle bewecgoronden, die hem of de waarheid, of zijne lievde aan de hand gaven , van bcfluit te doen veranderen: maar meletina bleef onbeweeglijk, en het uitterfte, dat haar minnaar verkrijgen kon, was een bclovte , dat, wanneer de tijd en hare zorg haren broeder herftellcn mogt, 7ü dan die gelukkige herftelling, door hem hare hand te teven noe" gelukkiger maken, en bekronen zou. Na dat zi op deze wijze hunnen kiefchen tweeftnid ge?mm hadden, fcheidden zij van eikanderen. De officier^be^af zich na zijn regiment, maar fchreef, met teo-endaande alle militaire afleidingen, nog lang de tederlle brieven aan de edelmoedige meletina. Maar eindelijk, het zij, dat zijne neiging voor haar, door de onw-arfchijnlijkheid van immer bevredigd te zullen worden, verminderde, of dat de zuiverheid ener kmfebe lievde zich met het leven van een krijgsman met  33* W E L E T I N A. del, die vermoedelijk de treurigfte -evoten T^™* rust en gelukzaligheid gehad wu" hA^^Wde oorlog niet een vroeg einde aan zijn K*«remair Hu werdt met een' fnaphaanskogel doof hef l„Se idioten: en leevde no°' mnr vr\ i,™ j i •• J §c" derften Wcheidsbrief0^ /^'f'fSrive'n'l" waarin hij zijne zwakheden bekeude de Srheid^iï haar hart verhief, cn haar bezwoer, geli k h , dit ™ z,ch zeiven ten plegtigften verzekerde", óm den t cl en de wnze van z.jn' dood niet als een ongeluk, ma2 een waar ge uk te befchouwen. H*uHra£b5ï3 ,em, dood, gelijk zij hem bij zhn leven be mind hadt met de getrouwde tederheid; zij be eSr* de hem, als een' echtgenoot, en, fchoon reeds wie jaren na zijn dood verlopen zijn, zij dra^t echter nog heden met anders als zwart! En VoSke• dSï z.J dit met, om voor de menfchen iets te vïrtoo.en want zij verlaat haren ongelukkigen brocdlrTS mg, dat zij noit in het openbaar verfchijnt en no r langer dan. twee of drie uuren op édnmaa 'uit nar huis afwez.g is. Deels de gewoonte , en dc s £ goedaartig hart maakt , dat zij in de kinderach™e ipelen , waar mede haar broeder zich dei ti d ver unjvt genoegen vindt; cn het is 'er zo verre af dat zu zelve daar bij in ene ongevoeligheid of lam OoS heid verzinken zou, dat zij integendeel altijd door de kieschheid van hare zeden en door de kracht en den glans, van een wel gevormd verftand uitmunt. Th-irS is zij over.de vijftig jaren; en fchoon haar St wanneer zij zwjjgt en aan haar zelve overgelaten is' een' trek van treurigheid heeft, zo is toch au Ón' derhoud zeer helder en levendig. Daar haar broed £ gaarne met het. licht opftaat en te bedde gaat 70 „S zij de lange winteravonden geheel voor zich; en in de ze uren geniet zij het genoegen der gezellige verkering, en neemt bezoeken van hare uitgelczene vrienJ",fann' .vT^n de^n is zii bij uitftek open, en vindt een bijzonder genoegen hier in , dat zij met hun van de buitengewone gevallen van hare jongere hrÏÏ fpreekt Ondertusfchen is deze kring maar k eS hoewel het met regt voor ene eer gehouden word": de  LIEDEREN DER MADAGASKERS. 333 vnendfchap van meletina te genieten: en zij, die m van den gantfchen aardbodem te kennen. LIEDEREN DER MADAGASKERS. (Uit het Fransch van den Ridder parniJ.) VOOREERIGT. Het eiland Madagaskar is in eene ontclbaare meni-te kleine districten verdeeld, waar van een ieder z in' eigenen Vorst heeft. Deze Vorften voeren onophoudeliik tegen eikanderen de Wapenen, en tót eenic oogmerk van alle deze oorlogen is, gevangenen te maken, die zij aan deEuropeërs verkopen kunnen. 7onder Sns zouden dierhalven alle deze volkeren vreedfaam e^ge u kig leven. De Madagaskcrs bezitten bekwaamheid en "verftand, zijn eerlijk en gasvrij. Die -eenen, welke de kusten beWoonen, betrouwen de vreemdelingen niet, en zij hebben 'er goede redenen toe™ z j maken hunne verdragen met dezelven met alle die]voorzichtigheid, welke de fchranderheid, Si zelvs het fijnst verftand aan de hand kan geven. Si hun gaan de mannen ledig , en de vrouwen arbeiden Zang en dans beminnen zij met drift. Ik heb eenige van hunne liederen verzameld en vertaald, die ons een denkbeeld van hunne gebruiken en zeden geven kunnen. Zij hebben geene verfen.. Hunne Poene is niets anders als een beeldrijk Profa. Hunne Mufiek is eenvouwig, zacht, en altijd zwaarmoedig. ER R-  354 eeeste lied. Hoe heet de Koning van dit land' AMPANANI. Waar is hij ? In de koninglijke hut. Breng mij voor hem. Komt gij met eene ongewapende hand ? ja, ik kom als vriend. Dan kunt gij binnen gaan. Heil zij den koning ampananI.' U ook heil blank mensch 1 ik bereide voor" u een' goede opwachting. Wat zoekt gij bij ons? Ik wil dit land bezien. Uwe treden en blikken zijn vrij. Maar reeds zin Shveï'SSr"- ,HCt d-aiondmïïti^n de t Waven l fpreidt op den vloer een' mat uit, en bedekt dien met. breede bladeren van den bandTa-boom Brengt nis, melk, cn vruchten op. Ga, nf alp' dïnf fChTÏe mij-nCr maaS'den d<« vreemde ing be: diene en dat haare jongere zusteren den maaltijd ver. vrolijken met haare dansfen en gezangen. tweede l ie d. Schoone nehale breng den vreemdeling in de naaste hut. Breid een' mat op de vloer uit" en een bed van bladeren verheffe zich over de mat. Laa het gewaad vallen, dat uwe jeugdelijke bekoorlijkheden bedekt, en, wanneer gij in zijne oogen lievde en verlangen ziet, wanneer zijne hand de uwe zoekt, en u „hale! kom! Laat ons den nacht met elkandcren „doorbrengen;" rust dan, meisjen, op de knie™ van  deu. madagasker3. 395 nn Jen vreemdeling. Zalig zij zijne nr.eht, en de UWe vol lievde en bekooring \ en keer dan eerst morgen te rug, wanneer de jonge dag u vergunt, uit zijne oogen den wellust te lezen, dien hij geimaakt heeft. DERDE LIED. Welke rockelooze waagt het, ampanani ten ftnjd te dagen? Hij vat zijn' werpfpiets, die met een gefpitst been voorzien is, en treedt met groote khreden over de vlakte. Aan zijne zijde wandelt zijn zoon; hij verheft zich als een jonge palmboom op den berg. Stormende winden, verichoont den patmboom op den berg'. , Talrijk zijn zijne vijanden, ampanani zoekt maar één' van hun, en vindt hem. Dappere vijand! glansrijk is uw roem: de eerfte ftoot van uwe werplpiets heeft het bloed van ampanani vergoten. Maar zijn bloed vloeit niet ongewrooken. Gij valt, en uw val ftort verfchrikking over uwe krijgslieden. Zij vlieden in hunne hutten te rug; ook hier vervolgt hun de dood nog. Reeds ligt, door vlammend pek aangeitoken het gantfche dorp in asfche. Gerust en vrolijk keert de overwinnaar te rug, drijvt voor zich heenen de brullende kudden, de geboeide gevangenen, en de weenende vrouwen. Uufchuldige kinderen, gij lacht, en gij zijt Haven! VIERDE LIED. AHPANAN I. Mijn zoon is in den ftrijd gevallen. O mijne vrienden! weent om den zoon van uwen Aanvoerder. Draagt zijn lighaam na de woonplaats der dooden. Een "hooge muur befchutte hem, en op den muur wor*  536 de vds Eis de kav, worden koppen van 1 tieren met dreigende hoornen vastgemaakt ! Schuuwt de wooninge der dooden! Hunne grimmigheid is verfcbrikkelijk1, en hunne wraak is gruwzaam. Weent om mijnen zoon! de mannen. Nimmer zal het bloed der vijanden zijn' arm ver* wen. de vrouwen. Nimmer zullen zijne lippen andere lippen kusfen! de mannen. Nimmer zullen de vruchten voor hem rijpen! de vrouwen. Nimmer zal hij aan een' tedcren boezem rusten. de mannen. Nimmer zal hij zingen, uitgeftrekt onder lommerige boomen! de vrouwen. Nimmer aan zijne beminde nieuwe liefkoozingen inlluisteren 1 ampanani. Genoeg geklaagd over mijn' zoon ! Vreugde volge op de treurigheid! Morgen gaan wij misleiden ook derwaarts, waar hij heenen ging. (liet vervolg in een volgend Jluk'en.J DE VOS EN DE KAT. de vos: indien gij het ook zelf niet erkendet, dat gij veel van het gezelfchap der menfchen houdt, zo zou men het toch ligt raden. de kat. En waar uit? de vos. Nooit gaat gij regt uit op een ding af. Altijd door kromme wegen , altijd met bogten. Wat hebben wij meer nodig? Gij hebt dit van de menfchen geleerd. de kat. En indien dit dan eens mijn natuurlijke aait medebragt?... de vos. Even veel. Ook dan had ik den fympathetifchen grond gevonden, waarom gij hun gezelfchap zo zeer bemint.  MEN GELSTUK KEN. bedenkingen over het wooro ümetma (geest); ter verklaring van zulke plaatzen, waar in hetzelve van christüs gebezigd wordt. De woorden en diê doorgaands geest en vleesch vertaald worden, hebben in het Nieuwe Testament een tweërlei gebruik. Zomtijds worden zi\ in een' zedelijken zin gebezigd van de twcèrleie gezinfiingén der menfchen, van hunne hemelfche neigingen eit minnelijke begeerlijkheden: en zomtijds hebben Zij blootellik eene phyfifche betekenis, en duiden alleen iets natmiflijh In den mensch aan. Het eerfte gebruik kunnen wij'thands daarlaten; maar van het tweede dienen Wii eerst iets In het algemeen te zeggen, om ons daar door den weg te baanen tot verklaring van die plaatzen, waar in het woord j geest, van christüs gebezigd wordt. , Dit is in het algemeen ontwijfelbaar zeker, datr-e{, Vleesch, even als het Hebreeuwsch "itsa * 'iets, dat zwak. vervallen, gering cn gemeen is, en geest, daar en tco-eu even als het HebreeuWsch nn, alles wat krachtig, uitmuntend, edel, en duurzaam is, te kennen teevt & De geest Gods is hetzelvde als de kracht Gods reeds in'het tweede vers van den Bijbel, Gen. Ii a: de Wacht Gods, of eene goddelijke kracht zetlede het water in beweging. Wanneer jesaias (*) de onmagt van het leger der Acgyptenaars befchrijven Wil, dan zegt hij: De Acgyptenaars zijn menfchen, en geen God) En hunne paarden zijn vleesch, en geen geest: dat is, hunne ruiterij is vervallen, krachteloos, van vermogen en duurzaamheid ontbloot. Dit gebruik van ° beide Ca) dathe, itt notis ad Glasfium, Lib. II, p. 819» «t ai J {b) Kap. XXXI: 3- I. DEEL. M.EN0ELST. N- 8, Y  338 bedenkingen paulus fpreekt ,'aGor X-i vnnl Testament na. van het Lfp^^^-^S^^^ hij, „ en zijn niet vkeschBJÏ, mSi LS/don^ ?S> een natuurlijk lighaam dnn verderflt}k dan eens gezaaid wordt in W/%, weder°m een lighaam, dat JUS *«Sif TT Dierhalve,n is volkomen hetzelvde al "TeJÊil n ' 9*T*%M*» haam noemt hii VLv//,7 7 •* 0ns tu«*omftig ligmingmet d e Uhclilh tïrcTf1?,deze bent delijken bewijze daf j2' t t^'z ten dui" det/van dezélvde beteSl %woorReeds hier uit mag men befluii-en An* * t r mensch in het UsenLn^t ' dat~rf« w&««e*» «vnsch betekent?dST«H de" haam voorzien i,ende an.iEr °? H^ heet; i Cor. XV 4 - tt,t n ook vW/ e» blocd kan '40' ook 5ebr; ü: I4', Va» hier eu «^14 S^'van d£ fe*en*°V#S™, zwakken, de vo^Srmï van ^t^-lE'Sf 7 de W3Crdd ■ wezen. Ik v S39 j „,nnrderld worden naar den menfche (c) in B r/ rofai ^XZlouden naar God in den geest t hetvleesch, "*f£v7ecnen die thands dood, die s, dat is, pok.»» Jtó .eenen miirte1aars s, om ^^^ttw?bWfeü4 welker ftandvas„ geworden zijn, aan^ ft * bewondert; " ^ 0ÏStt belofte vin het EuangcUum bekend " 18 £*r Sd°fïi vvï door menfchen zouden veroor„ gemaakt, dat zij we } het tegenw0ordig le- „ deeld worden en het v , s kt z „ ven, verhezen, mam-aar , t* att betere le- " de" Tü^udeS " Dezè omfchrijving'vordefcn de te„ ven , b£houde";FT^es in deze woorden op één hoopt, genltelhngen, d;e petris m ^ ira^„. Menfchen timhet^ die-ww _ vermeen- Gorf is bet, die weder f^af h de christenen; de ftrafleu f.^n alleen het v/m ondervindcn zij maar de zahghevd,^jdtataj teje ^, ^ ooniijk f SiLm; en i«* door ziele verklaart; vW* door l^iaan, c ^ yf lbaafe toefpeling van maar, bij de 0Pen!^pfchiedenis van jesus in het voor* deze woorden op ^Jgf^^ waJar dc Apostel van zettmg, doch dezelve n er ^ ^ ^ enkd g ar S^-rSn veranderd ^gSeS zeer mogelijk, dat onze gewoone lezmgj of ben ; want zij" veranderden d kvijls ^ eo & den ui£ oude ^«K^^-^SSt in L van dien tijd (JJ^g^S^n hier buiten twijfel eene verdam H. fcOs dof z J dk0°°t door deze woorden zekerlijk op ïïiES oSk%daneltde folteri,f n der makara, * als de werkendeortsalc van ^ bloedgetuigen, aanduidt 4ji ca veroordeeld5 en ter dood maakt worden door God,■ waoen f fc . gebragt, door m^*^ fit *83& kunnen, Waht 0j ien w,I der m^h"^«g^ kan men met voorbed- £ bewezcn'Sdtn f , f ^MV*" JWA S Cod. CU B. 1765. P- I02-  34° beden ringen vend^ gemaakt in den geest en waar onmogelijk vleesch en gust het lighaam, en de ziel van christüs betekenen kan waag ik het niet, aan één van deze woorhechterf dl féé"C °f ^ Plaats' eeH denlbe I? te Na iL ,"iet,°P bek1e de Plaatzen Pas^" zou! fc, en 2tw-deT geZ°ndue uitk>Skunde; moet hier 7™ eH.£«w* bij christüs hetzelvde zijn, dat het bil ÈJlu-T m MChar? is' Z° "lin ffie* ^ borden h-*, n vefklaren ka»; *> christüs is naar het lig! haam gedood, en naar de ziel levendig gemaakt-" eo mm Kan men ook Kap. IV: 6 vertalen; , de vèr- " SdESfh^r "J1» ïf lighaam gedood> maar h™ „ziel lecvt bij God." Maar zeer vloejend is de plaats , wanneer men en even alsV*.„„ efl 51 SS ÏZX "f ' het leven opvat £vt ™ïf' bleven, dat het Euangelium be™I 'ƒ de hO0p °P betzelve was het ook, dat den hudJC7Cmirtille eistenen zo .eer fterktem fcifk r^?/"• h,unne uitzkhten in dtzcn ' 1 " at des nieuwen levens, die zij met zich reWn J ra^,aatS e" in hei g^at nan5en' ^nden den nog levenden Christenen tot de fterkfte bemoediging dienen: " ii bf°fd?rs hebben geleden ; maar zij kenden de „ hooge beloiten des Christetfdoms: Rjj, die dezelve " ??? kc:,nt' mo.et> even ftan,dvastig als zij, den dood vhnrif m: 'S ' "Mr mij'nc gedachten i de geest der voortellingen van petrus, welke wij door i Cor. XV29-32 verklaard cn bevestigd vinden. Dus hebben wij ten minften één' plaats, waar in van menfchen gebruikt zijnde, eene bcnawgiVaa b$erJev™}is> waar >" een Christel, na net doorftaan van het lijden des tegenwoordken tiids nvergebragt wordt. Wanneer ik nu niet gantfcheliik dwaale, dan wordt het woord van christüs in den zelvden zin gebruikt, van den ftaat zijner vcrhoo«ins zo als de Godgeleerden fpreken, die anders doorgaan! m den bijbel rif* xm. de heerli/kheid van Christus genaamd wordt. Ik hoop het duidelijk te maken, dat in alle plaatzen, waar in de gefchiedenis van christüs van een melding gemaakt wordt, deze betekenis oe bekwaamde en voegzaamlte is. Voor eerst kan den beteren ftaat van jesus den ftaat zijner verhooging betekenen. De taal veroor' loovt net. Ik heb reeds bewezen, dat ik het bijbelse*  OVER HET WOORD (GEEST). W1 gebruik van dit woord op mijne zijde hebbe,en ik zal h er nog maar ééne éénige aanmerking bij voegen Phü. ttt. „,°;, ontwijfelbaar t-i*» «^«««n»; het teg.mvoor JS ^iTZ^het tockomftig lighaam dat geesteVik en hemehch lighaam, waar van wij boven praLS 'GehHu Me/de vrf»,? en de hcerhjhetd S cSnen tegen eikanderen over Haan; gelijk ;'L,, en vernedering en heerlijkheid, van christüs gebmik zijnde, ontwijfelbaar zijn' vernederden en ÏÏLSS^3 betekent; zo kan voorzeker naar den nï der taaie, bij christüs zo wel als bi, de overige aait oer <-««1=' ' ■ ^ É yketch, en deze S^'-E^ vo"dc taal duldt dierhalven ' Maaien Seren; het is niet alleen de aart der taal, welke deze verklaring begunftigt; de plaatzen zelve, waar in liet woord in een' phyfifchen zin van Sstus voorkomt, fchijnen deze opvatting zo ftcrk te Zrderen, dat zij dan eerst juist en geregeld aflopen, dZ eerst van alle zwarigheden, die andere verklarmtZ bukken, ontheven zijn, wanneer men m dezelven ^\Zord^ van den verhoogden /laaten cilustus S. Vier plaatzen komen hier vooral in aanmerking ; W lil- is- i Tim. III: id; Rom. I: 4; enHebr, IX: L w u b j'nisfchien ook nog Joh. VI: 63 gevoegd Ki'i worden. Ik zal alle deze plaatzen kortehjk doorlopen,en ik vertrouw, dat de Lezer daar door van de waarheid van het zo even gezegde tea fterkiten over. tuigd zal worden, • Eerde plaats. 1 Pet. III: 18. Twee dingen moeten bij de verklaring van deze plaats in acht genomen worden/ liet eerfte dat boven reeds g aangemerkt, beftaat hier in, dat W*** ervgt<* hier hetzelvde betekenen moeten, als Kap. IV: 6, om dat op die Plaats eene duidelijke tpefpeelmg op de onze gevinden wordt. Een denkbeeld, dat m die plaats. m* voegt, zou hier kunnen voegen; maar het niet mogen aangenomen worden: het zou een goeden  34* bedenkingen zin kunnen geven, maar den waaren niet. De tweede aanmerking is deze, dat het voorftel van petrus uit tegenftellingen (apthhefiss) heiraat. Dezelvde betrekking dierhalven, die de eerfte dativus c^», tot de hoofdftelling heeft, moet ook de laatlte tot dezelve hebben. Laat ons deze aanmerking in het oog houden, en het zal ons dan zeer gemakkelijk zijn, de gewoone verklaringen van deze plaats te toetzen, en de onze te betvestigen. Zommigen nemen hier voor de goddelijke na. tuur van christüs, voor de menfchclijke in dezen zin; „ christüs is naar zijne menfchelijke natuur ge,, dood, maar door de in hem inwoonende godheid we„ derorn levendig gemaakt." Doch men ziet ligtelijk; i. dat in deze verklaring, r«fj en vlcesch en geest) in eene betekenis genomen worden, die op Kap. IV: 6 m het geheel niet toepasfelijk is; a. dat in dezelve de twee dativi -v-iuukh en *<, die duidelijk tegen eikanderen overftaan, en die even eens behoren vertaald te worden, in twee geheel onderfcheidene betekenisfen worden opgevat: men vertaalt die tweewoorden; ,, naar de menfchelijke natuur van christüs, en ,, door zijne godlijke natuur:" en men verklaart'dus den eerften dativus van het onderwerp, dat geleden heeft en den anderen van de werkende oirzaak der levende' making. Dit nu kan onmogelijk plaats hebben. Vlcesch en geest moeten hier beiden, of het onderwerp, of de werkende oirzaak zijn. Indien het vleesch het onderwerp is, dat den dood onderging, dan moet de geest ook het onderwerp zijn, dat levendig gemaakt wordt. —- Daar nu de goddelijke natuur van Christus onmogelijk gezegd kan worden levendig gemaakt te zijn, zo vervalt nfet alleen de gezegde verklaring; maar het blijkt tevens overtuigend, dat het woord wtvu.*, geest, hier in het geheel niet de goddelijke natuur van christüs betekenen kan. Het is waarfchijnlijk om deze redenen, dat andere Uitleggers hier «r«ff door lighaam, *■>,„««. door ziele overzetten. Ondertusfchen is ook tegen deze vertaling eene gewigtige zwarigheid in te brengen. Hoe kan petrus zeggen, de ziclvdnChristusvordt wederom levendig gemaakt? Is dan de ziel van jksus te gelijk met zijn lighaam gedood, en eerst naderhand wederom door God zijnen vader levendig gemaakt? —. michaëlis voelt deze  OVER HET WOORD (GEEST). 343 deze zwarigheid, en hij vertaalt daarom fa leven behouden. Maar zou men in het gantiche Nieuwe Testament wel cdn voorbeeld vmden, w ar bij het leven behouden betekent % eii, zo a, Lu dan nog' wel de «^¥¥^^Stiff3S keurig in acht genomen zijn ï Moet tegen g«wo» ^ïo-pnliik levendis semaakt overitaan f .. A J e e andere zwarigheden ontgaan wij, wanAlle deze, en auuci s der vernedering opvat- a^ncrpl nverëen Ui wil bewijzen, dat het uetei zij Pc tP den dan als kwaaddoeners. Hi] be- wl S dit met een voorbeeld, om dat voorbeelden meer Tn imk Plee en'te maken, dan ^g^g,^ met het voorbeeld van christüs okdj£^g^ de geloovigen, die christüs bef bad^/.°eJ^cl'Xe1 nmr niet deelachtig waren, en die dus daai uit nua* au aaïde hunne eigene T^*^JSfo» onmaken? Maar integendeel, hoe gtmaRWeiijk is o^oepasfing, en hoe rijk de troost die mt dit aan. gevoerde voorbeeld voortvloeit, wa nee wij de rede uerin- van den Apostel in dezen zin opvatten. ,, CTO? tus heeft alleen in den ftaat zijner vernedering gele" den h i is nu opgewekt tot een beter leven. Ook " wh hebben deze hoop. Ook onze gemartelde broc- aandringeni zie Rom. NW- m Hebi. XlL 1 yh',sI*  344- BEDENKINGEN Thesf. IV: i45 enz.: en deze is de natuurlijke toepasUng, die petrus zelf zo duidelijk van het voorbeeld van Christus maakt, Kap. IV: 6. Tweede plaats, ï Tim. III: 16. rJ-n'J' h>bben ,niet nod'g hicr te handelen over de vertchillen der geleerden, betreflende de echtheid der le, zinö oi Niemand ontkent, dat christüs het Ztn7eiï ???,Waarrvan de AP°std preekt, dat zijne laatfte glonjrijke gefchiedenis hier bondig en kort beIchreven wordt, cn dat zijne verhoging hier wordt berr\Tï- ■ S e61ïf 8'rondwaarheid van den Christelijker* S^? ce?St,aW,Cïer ^kendmaking paulus aan timotheus ten fterkften aanbeveelt. Ten dien einde maakt hij eerst gewag van den ftaat zijner vernedering. Hij is geopenbaard in het vlcesch, £;!/S Z!5htbaai'' cn m een' ncdrigen ftaat, als mensch, in ae gedaante van een' dienstknecht onder de menfchen verlchenen. Doch deze nedrigc, verachte jesus is van tVJZ ■ *ÏÏT" oyergegaan, dat is, uit zijnen nedrigen Jtfl: u* 1IJ verheven tot heerlijkheid, en daar door B^^z^dtg^^ bCWijS SegCVCa Va" Zijn* Hij is geregtveerdigd in den geest, |AM^ f. *-,«k^t, Het is reeds door anderen aangemerkt, dat Christus te leg veerdigen zo veel zegt, als openlijk te bewijzen, ciat luj waarlijk die geen was, voor wien hij zich hadt ^fö7^\de^Mesfias namelijk, en de Verlosfer der waereld (d) De geregtigheid ten minftcn, waar van th yxV? °eeSt ^ nienfchen overtuigen zou, volgens jon. Avi: k-io, door middel van de Aioostelen, kan naaiiwhjks iets anders zijn, als de regtvaardieheïd der zake van Jefus welke daar door openbaar werdt, dat n,j tot den vader ging en verhoogd werdt. Het is toch bekend, hoe dikwijls jesus en zijne Apostelen, Wanneer zij zijne goddelijke zending' bewijzen wil- (0 Conf. doederlein, Injl. Theo!. II, 228.  OVER GET WOORD *ve«ft* (GEEST). 345 ten, zich op zijne opwekking en verhooging beroepen. Van Rom. 1: 3 , 4, dat ook hier toe behoort zal ik ftraks fpreken: vergelijk nu maar Joh. VI. 62 , Atv. 19, «o • Matth. XXVI: 64 De zin van deze plaats is S?erhd?en t Dié esus, die zo miskend en veracht wierd, toen hij in zijn' nedrigen ftaat onder de men" fchen verkeerde, toen men gedaante noch heerlrk" heid aan hem zag; die j,sus is thands openhjk gcreetveerdigd, openlijk bewezen de waarheid ge pro» " ketThebben/en waarlijk de verlosfer der nn ulchen " te zS thands nu hij , — , in heerlijkheid is, " nu zijn vader hem opgewekt, en inleen zeer hoogen " en heerlijken ft and verplaatst heeft. " De'bijzonderheden der gefchiedenis van jesus,, cbe in het vervolg genoemd worden, behoren alle tot dit tot dezen verheerlijkten ftaat van jesus. Hij is gezien van de Engelen, i*9* Dit kan men of van zijne verfchijning aan dc Apostelen opvatSn, vergel. iCor. XV: 7; of men kan het ook verftaan van den dienst, dien de Engelen in zijne verheerlijking aan hem bewijzen, vergel. Hebr. 1. 6. Want r^i als een aWtvtm gebruikt, betekent zomtiids iemand opwachten, dienen, Verleren; zo als Matth. XVIII: 10; „ want ik zegge ulieden, dat hunne Engelen in dc hemelen altijd het aangezichte mijns Vaders, die in de hemelen is," De tweede bijzonderheid, die hier als een gevolg 01 een bewijs van de verheerlijking van Christus aangevoerd wordt, is de prediking en aanneming .van het Euangelium onder de Heidenen: Hij ts gepredikt onder dc Heidenen, en de verbazende fpoed, die de Uitbreiding van eene leer, die anders om verfcheidene redenen onder deze volken als eene dwaasheid befchouwd moest worden, gemaakt heeft, is een nieuw bewijs van zijne godlijke zending. , , , Eindelijk hij is opgenomen tn heerlijkheid. God neett hem niet alleen opgewekt, maar ook in den hemel opgenomen, en daar „ ttnnaam (rang, luister, heeru,^ heid) gegeven, welke boven allen naam is; op dat het nu ten duidelijkften zou blijken , dat hij waarlijk de Mesfias is, op dat een ieder hem daar voor zou erkennen, „ op dat in den name van jesus zich zoude „ buigen alle knie der genen, dié in den hemel, en ., die op aarde , cn onder de aarde zijn, cn alle tong f y g 5, zou  346" BEDENKINGEN " ?ou,.¥,lij'dfn' dat Jefus Christus de Heere ziï tof „ heerlijkheid Gods des Vaders:" m.m£S Derde plaats. Rom. I: 3,.4. Tligi «„ vuv ccvtov, yi,»nt„v 5 cuuHov atirot TrecwiyicHi aua/un ij» Deze plaats bevat drie Hellingen, die wij ieder afzon- , (O Annott. in Ef>. Pauii ad Romanos, PhiloL Theel Cttt Lipf. 177S. 8°. » (ƒ) DOEDERLEIN, Injl. Tlltoh I, itfQ; II, 227.  OVER HET WOORD "rnvfi.it (GEEST). '347 zonderlijk aanwijzen, en zoo veel nodig ophelderen moeten. „ -p.. , De eerfte is; «fwv*" V -w„ ^ kan men in een' tweeërleië betekenis opvatten; of Christus heeft zich zeiven geofferd, door zijnen dood namelijk, en door de vergieting van zijn bloed; ot Chnstus is voor God getreden, heeft zich aan hem aangeboden nameliik bij zijne hemelvaart. De laatfte betekenis fchijnt hier te moéten worden aangenomen: wit w «, de fpreekwijs «*.^.e«» ** wordt gewoonlijk gebruikt van de verfchijning des Hoosepriesters voor L,cd, met het offerbloed; Lev.ÖI: 5; XXI: ai; vergel. vooral Hebr. IX- 7; „ DeHoogepricster ging alleen éémnaa des jaais in het heilige der heiligen, niet zonder bloed, het " welk hij daar in bragt, voor zich zeiven, en voor des volks zonden." Ten anderen, men kan de gantfche vergelijking van paulus tusfchen jesus en den Toodfchen Hoogepriester met doorgedacht hebben » zonder het te zien, dat hij niet alleen. m het bloed des «reöfferden, maar vooral in de verfchijning van Je/as voor God in den hemel, de groote voortreflijkheid van jesus boven den Hoogepriester ftelt. len derden, de fpreekwijzen, die wij in die plaatzen vinden, waar uit de fcundigtte (e) uitleagers de onze pogen op te helderen, begunftigen deze opvatting. Het geen in onze plaats heet *f.w*rw* dat wordt vs. 12 aldus Uitgedrukt, Christus is éénmaal ingegaan in het heiligdom' vs. 24 hij is verfchcenen voor Gods aangezicht e; enz ' Het gebruik en de zamenhang vorderen dus, dat men de eerfte {telling in dezen zin opvatte; „ Christus is voor God in den hemel vcrichencn, heelt zich daar aan hem aangeboden, en zijn bloed voor dc god? heid gebragt." De tweede ftelling is; Hij was onbevlekt, zonder zonde onberispelijk. Dit onderfcheidt hem weder van den Toodfchen Hoogepriester, die eerst zich zei ven verzoenen moest. Dit wordt uitvoeriger voorgclteld kap. De "derde ftelling is; Hij verfchecn voor God ~X* *>*««*. Het grootfte gedeelte der Uitleggers verbindt deze woorden met *p«f*«, onbevlekt. „ Hij beeft „ zich Q-) noesselt, Opuscula, I, 333»  348 BEDENKIN«EN „ zich zeiven door zijne geestelijke eeuwige natuur nn ,, bevlekt gehouden , en aldus geofferd it, r immer paulüs, die altijd ziine ftfuh Zr,' .7 heeft woordingen pleegt te herhX ftf»,— ündere bc" van jesus van haare hooge waarde verHozL ? 8 d Natuurlijker zal het dus zHn, ook hilr ï ~~7~ klaring volkomen overeenkomt» met /e wkï „ ligfte begat cn bloed voor de vLbondsark het „zichtbaar hohgdom van God bragt: ir hoe vee „ grooter en vermogender moet het niet zij, dat ml " r*S a gekrlnciSde JK™s, in het waare e £ „ Gods door eene grootere cn volkomener hutte door „ den hemel, tot den zetel der Godheid zelve doo-e „ drongen ,s, welken hij niet, gelijk de joodlche Hol „ gepnester wederom veriaten moet, mla- cewigbt „ woonen zal, ,„ dttn heerlijken /iaat, waar & „ verplaatst ,s; zo dat ook daar door de uitwc ki i , van zijn offer, de verzoening, eeuwig duur 7" ver* gel. Kap. V I: a» Misfchito behoort^u' ï ook toe •eene andere plaats uit Kap. Vil, namelijk vs i6- Hii „ werdt geen Priester, ,J£ o-tx,t „ eene wet, die, even als deLevitifche, flerfliikl ,, menfchen tot priesters verordent, maar}Jm J/ „ S49 Apostel zeiven elders g^™« k «a.*»», *"' overgefteld Ji^ ^ff^ M lH Z JeSige, en ouvcrderjlijkeheerhjk- enigheid genten is aan de regterhand Godu Vijfde plaats. Joh. VI: 63. Ook de* P^t? hoonMg dat *. SU ;uh zie» varen , ™ar $ „ het u U W ll0°re'leere aanneemt, het eeuwige 3V.' ik aldus vertaal, ^ °f SfleVef k» wS ik verwonder mi] dus mei, sf='. " & li-S vSernÏÏeri,ï) geen ?: „ wanneer ik ten J^el zal „ v J ^ " j ™ her Kyvie vers) selijkermjs ik leve, door " r " £ ^ i levL door nüj: de ',; ker, die ik u verkondig, is het, welke U gees( en  35° zonderling toeval „ leven, dat is, een beter leven verzekert " u * verband tusfchen de hemelvaart van Mus 7n u l lchcnken van een nieuw leven aan zijne%oIRelin"end tolgens cfeze Uitlegging zeer ongedwongen; nde " S Waring loopt eenvouwig en gemakkelijk af/dat dlT gaands een kenteken van waarheid is/' - , 00f De Lezer oordeele nu, of de aangevoerde plaatzen het opgegeven gevoelen, dat J„ beteren en vlr l^ten flaat van jesus, ^

w-bcroerte °"ttakr.  35* z0nderl. toev. aan een tacht. man bejegen0j kunnen: want zomtijds is de flag zeer Uwt a . 'er van fchrik, en voor kwaad" gevolgen vrêef * Van volbloedigheid kan hei n,«? 1 fc mij in het voo&r ^Kjfe ïïfJïï'? ^ Maar ik zal mïJ ji. l j Jd Verlaten. electriferen J ' 3Cht dageu ne&at™ l»en $ bijvoeözel van den heer baldinger» een^ zeerlL^e h VOÖr Meeldc" S6^ van menfchen , dk eene zeer giootc hoeveelheid clectrifchc vloeiftof hii v\rW hadden: vergelijk onder anderen barthoSus de lui nominum et brutorum R- n»i„„f 7 \ ' . dezen man nnV ,„ n~ 8eloof dus' dat men " t aezen man ook veele vmuftroomen zou kunnen uithalen hvfn," Z,Ji" ™"n,aaa,flB toev:ü zich "iet t.i eene zeker* bvpoc,ondrifche hyperaexhefis in de huid huen verkla- Voo^SeTl ;"iin/"lirige vonlcen, en vuurftraalen toeval Dit i*p , X:i} de 1]y.Püch,ondne een allerbekendst roevai. Dit bevestigen mij ook de gewaarwordin°-en d ui cVndatbK:ekking- m h«^oorW,^n hefge! cirtnscli, dat hij m zijne ooren voelde. —- n.Vrhnl Sei^fSf" Vn3ndhet g*V0Êl' 8e-cht, enDgehoor jeeuen tc ge ijk, cn dat geen, wat de lijder buiten zich geloovdc te beftaan, behoorde in de daad tot Se in Jierhjke gewaarwordingen, en was in eene nl tfl,™l gevoeligheid der zinnen gegrond ffi ^K hoofd waren hier ontwijfelbaar voor hancfen Mij du„kt fa mdmtna hacmorrhotdalia aanleiding tot de /Si' natio vtjus et auditus gaven. . Een' overfpannen verbeeldingskracht fchijnt duideliik m het gantfche geval door te draaien. J .duld^Jk mimfle*\rf]^TtYn aa,,§enaam ziJ»> wanneer mijne iczus, welken ik deze waarncmmg ter beoordee- züüenZmifv\Z} hunne .^htcnVer dit geval zuncn willen vereeren, en mij de vrijheid oeVCn om daar van openlijk gebruik tc maken (*) ö ' fierkln°?mtinnfZüekcn, °nze Geneeskundige Lezers ten  verkl. van be RE GTE n van den mensch enz. 353 erkentenis en beredeneerde verklaring van de regten van den mensch en den borger, Door den Abt sIéyès, Gedeputeerden van de Stad Parijs, en Secretaris van de Nationale Vergadering. (Uit het Fransch vertaald.) T\e Vertegenwoordigers van de Franfche Natie, Ver» \J éénigd in eene Nationale Vergadering, erkennen, dat zij, volgens hunne Volmagten, den bijzonderen last hebben om de Conmtutie, van den Staat te hervormen. Zii gaan diensvolgens op dezen grond de Conftituee* rende magt uitoefenen 5 en echter , vermits de thans dair zijnde vertegenwoordiging, met juist genoeg be» andwoordt aan de vcreischten van een' magt van dezen zo verklaren zij, dat de Conltitutie die zij aan de Natie gaan geven , fchoon nu reeds bij voorraad verplichtende voor allen , nogthands niet volkomen be* krachtigd zal zijn, dan na dat eene nieuwe Cönftitueerende maat, expresfelijk daar toe bijééngcroepen , aan dez lvè ccne bevestiging zal gegeven hebben, welke de jTPllrensheid der grondbeginzelen vordert. De Vertegenwoordigers van de Franfche Natie, van (\\x oo^enblik af zullende voldoen aan de plichten det coNsriTÜKBEENOE magt ; merken aan, dat alle maatfdhaoneliike verëenigingen , en dus ook alle politique rnnllitüüën , geen ander doel kunnen hebben, dan de resten van den mensch en den burger te ontdekken, uit te, breiden', en te verzekeren. ..... i 7ii ziiu dierhalven van oordeel, dat zij zich 111 de eerfte plaats moeten bezig houden met de erkentenis vm deze reeten; dat derzelver beredeneerde verklaring net ontwerp der Conftitutie vooraf moet gaan, als zijnde een' noodzakelijke voorbereiding voor hetzelve; cn dat zij hier door het voorwerp of het doelwit zullen . I. DEEL. MENGELST. N. 8. 'I Mu*  ' 354 VERKLARING VAN DE REGTEN aantoonen, dat alle politique Conftitutiën, zonder ondericheid, moeten pogen te bereiken. De Vertegenwoordigers van de Franfche Natie dierhalven erkennen, en heiligen, door eene ftellige en plechtige afkondiging de volgende verklaring van dc regten van den mensch en den burger. De mènsch is van nature onderworpen aan bchoevten, maar van nature bezit hij ook de middelen, om in dezelven te voorzien. ' _ Uij betoont ieder oogenblik ccn verlangen om gelukkig te zijn: maar hij heelt tevens een verftand, wil, en krachten ontvangen; het verftand om te kennen; den wil om eene bepaalde keuze te doen; en de krach' ten, om zc uit te voeren. . *].et 8'euik is dan het doel van den mensch; zijne zedelijke en natuurlijke vermogens zijn zijne pcrlbonlijke middelen om daar toe te geraken. Déor dezen kan hij azich zeiven eigen maaken of bezorgen alle die owedeheeft Cn £ uinvcndi§e fpelen, welke hi} nodig Geplaatst in het midden der Natuur, zamelt de ■mensch haare gaven in, kiest dezelven uit, vermeni£fvuldigt ze, cn volmaakt z% door zijn' arbeid: tevens leert hij ontwijken en voorkomen alles, wat hem nadedig zijn kan : hij befchermt zich , urn zo te fpreken ■tegen de natuur zelve , door de krachten, die hij van haar verkregen heelt: hij dnrvt haar zelvs heftri defr: zijn vlijt volmaakt hem langs hoe meerder, cn men ziet hem door zijne krachten, die in derzelver aanwas onbepaald zijn, zich meer en meer van alle de krach ten der natuur bedienen, om zijne behoevten te vervullen, j Geplaatst in 't midden van zijns gelijken vindt hii zich omringd door eene menigte'van nieuwe betrekkingen. Ziftte medemenfehen Vertonen zich noodzakelijk aan hem,- o! als middelen ter bevordering van' zijn £è~ luk, of als beletzelen van' hetzelve. Niets is 'cr' dierhalven belangrijker voor hem, dan de betrekkin-en die hij heeft- tot zijns gelijken. . Indien de menfchen éJkamlercn ceniglijk wilden belchouwen als middelen ter bevordering'van hun onderling geluk, dan zouden zij de aarde, hunne ;>ezamcnhjke woonplaatle, in vrede kunnen bezitten", en zij zou-  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER. 3§5 zouden te zamen in veiligheid na hun gemeen doelwit ftSar'dit toneel verandert, wanneer de een den mideren als een beletzei van zijn geluk befchouwt: dan fehiet hun weldra niets anders overig, als de keus tusfchen vluchten of onophoudelijk ftrijden: dan vertoont het menfchelijk gedacht niets anders, als eene groote afwiiking van de natuur. T)e betrekkingen der menlchcn onder eikanderen zijn dus tweezoortig: zulken , die geboren worden uit een ftaat van oorlog, welken het geweld alleen daarlie t; en anderen, die, als van zelfs geboren worden uit bezef van onderlinge nuttigheid. De betrekkingen, die geen' anderen oirfprong hebben als dien van geweld, zijn liegt en onwettig. Twee menfchen, gelijkelijk ^uk de ook in eene gelijke mate, alle de regten die u t dc menfcl^natuur voortvloeijen. Dus heeft ieder mensch het regt van eigendom over zijne eigene pejS, of niemand heeft^het. Ieder mensch heelt het re° , om te befchikken over zijne middelen tot geluk, nf nMnsind heeft het. Ter vervulling van iedere bijzLïeïïehoeïte heeft de natuur bijzondere middelen beften d. Hij dierhalven, die behoevtcn heeft moet vrijwillig befchikken over de middelen, om dezelven te vervullen. Dit is niet alleen een regt, het 16 een ■man zim bet is" waar, groote ongelijkheden onder de menfchen, wat deze middelen betreft. De Natuur maakt fterkén en zwakken; zij geevt aan den een eene ■ mate van 'verftand , die zij aan den anderen weigen. Hier uit volgt, dat onder hun plaats zal hebben eene oiveliikreid van arbeid , eene ongelijkheid van voortbreng , eene ongelijkheid van volmaking en van genot: maar 'er volgt niet uit, dat onder hun plaats kau hebben eene ongelijkheid van regt. .Daar allen een gelijk regt hebben, dat uit denzelvden ou-fprone: voortvloeit, zo moet volgen, dat hij, die inbreuken'maakt op het regt van een' anderen, de palen van zijn eigeri regt oveiïchrecdt; zo moet volgen, dat het regt van een' iegelijk door alle anderen . m..et geëerbiedigd worden;, en dat dit regt en deze plicht wet anders als wederkerig kunnen zijn. Het regt van den zwakken op den Herken is dierhalven hetzelvde, als dat  3$6 VERKLARING VAN DE REGTEN van den fterken op den zwakken. Wanneer de derlc den zwakken onderdrukt, dan brengt hij een uitwerksel voort, zonder eene verplichting voort te brengen. Verre van een' nieuwen plicht op den zwakken te leggen, wekt hij in tegendeel in hem den natuurlijken en onvergangeltjken plicht op, om aan de verdrukking wedcrltand te bicden. DIT IS DIERHALVEN EENE EEUWIGE WAARHEID. EN DIK MEN NIET TE VEEL AAN DE MENSCIIEN KAN INSCHERPEN, DAT DE DAAD, DOOU WELKE DE STERKE DEN ZWAKKEN ONDER ZIJN JUK HOUDT, NOOIT EEN REGT KAN WORDEN, EN DAT IN TEGENDEEL DE DAAD, DOOR WELKE DE ZWAKKE ZICH AAN HET JUK VAN DEN STERKtN ONTTREKT, ALTIJD EEN REGT IS, EN EEN PLICHT JEGENS ZICH ZELVEN, DIE ALTIJD WEEGEN MOET. Wij moeten ons dierhalven bepalen tot die betrekkingen alleen, die de menfchen op eene wettige wijze aan clkandercn verbinden, dat is, tot die geene, die uit een' wezenlijke overeenkomst ontltaan. Daar is geene overeenkomst, als die gegrond is op den vrijen wil der contracteèrende partijen. Daar is dierhalven ook geene wettige maatfchappij, als die gevestigd is op een onderling verdrag, bat vri'willig en ongedwongen door alle de leden is aangegaam Daar ieder mensch verplicht is tc willen, het geen tot zijn geluk dient, kan hij ook willen, zich met zijns gelijken te verbinden, en hij zal dit willen, als hij het van zijn belang zal rekenen. Het is boven reeds erkend, dat dc menfchen veel tot elkanders geluk kunnen toebrengen. Efcne \h;ilL"ot-g» Sïr ssHtr' s *flS «-Wars ftl^fS^-^f V" «*> f»«e mat. j > uiic zooi ten van vijanden te vrezen £ veel eer 'een 1?, g™eW te ™ É ^^A^^ssr^ Dit Lifc*' ^s bêr'a„0SchZ chrzel'en' een bonnen, de re^Kn «» ffb^USShE^ lange ondervind")"- bewmf JL ,, Igei?' Eene Welk een fchouwfpel levert niet een dienaar c, 2 Sffh" «««"ebunteS1 dewaj enen ' ,t fe' De  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER.. 3<*I TV vriiheid eindelijk kan aangerand worden door JRAEm- vjand. En »r ™ daan de wsatelijkhed ™.een leger. « eo dat hetVenn 'c S » "v'L verfclurtdigd is aan otaven|1 Hfe rn^d'op«« dohe,zelve ceen lefter nodig zou hebben? De rust van dezelve onaf habgehjk zij, dat ei nunmer eemg zoort van betrekking tusfchen dc eene en andere ge- T^J* onbetwistbaar, dat de loldaat nunmer^ irebruikt moet worden tegen den burger, en dat ae Sendige orde van den Staat zodanig «loetingcngt 7 n du nin in geen geval hoe genaamd, W geene mogèlijt omdandigheid, nodig hebbe *k^"*» nemen tot dc militaire magt, ten zij alleen tegen %^ST^ uitdenmaatfc^pefen vrïjhefdf maar^V hebben daaUover.ook regt Stfch-ÏS i m?« voordeel&doet met de verlichting, die de SSi de ondervinding, ende opmerking over het al-emeen gevoelen verfpreiden. De kunst, om alHjke voordelen uit den ftaat der. zamcnlev ng te Trekken, is de voornaamfte cn gewigtiglte van le kunften Eene maatfchappij, aangegaan, en gefchikt, om het hoogst mogelijk geluk van allen te bewerken, ? het meesterftuk van verftand cn braai heul zijn. 1 IèflTnSand onbekend, dat de leden der maatfchaopi de grootfte voordelen trekken van de gemene eigendommen en den gemeencn arbeid. , " Men weet, dat die burgers, welken een ongelukkig L. 5  '362 VERKLARING VAN DE REGTEN 4e hulp hunner ^5*^,^^ ^ben, op Men weer, dat niets meer gWSt is «„, ^ . Ke en natuurlijke volmanI-r',,Mi , ' 0111 de zedeI Iflatht te bevordLn (h„ C(; Van,het meiifchelijk geJvoeding en opSbSr'i&S89^ 2M,cnftd Sp* kuS1 Mi.r/"'0"/?en bet^- die van i.J„ oe\oideiing van onderling behnovorderen, enz! CCnc WCrkZaame ^aaiS tfl^^ men de goede conffitutie aan een v nlt ï vo*delen> ^ eene genoeg te zeggen Lr L S™ kan- Hct is hier Het geneelra £ ï" ; „r pocd ,ncr ""'<•• en zaken belhat „ u~4 „™J ' at Perfoonen Iprong en beftemmin» J t te ''^ter derzelver oir- even als een me lenen 1 ffi™ J^* ^ni/dat, len hebbende, bijkans on S ^'>oevten en niiddeganifeerd zijn.' Me^ moet aS nefzefvf t ^ ^ van tc willen cn tc ? geven 1Ct verm°gen enDd£e SS S£ ^"'voordigt het eerfte, van deS^SSS» V TO»Wwo0«,i8l ]>et tweede' Ëd"t/beSetirE4- m,gt' °f haare vi iiLiLRcncn. i\iets is aleemppnpr ri™ h^n!T^ mm mwt ~0 vol- „ öens de wet: een genoeg Tim hparifc j„ i IS W maatc" «ijk gezegd Gouvernement. '-'oen De werkende magt verdeelt zich in verfcheidene tak- ken.  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER. 363 ken. Het is het Verk der Conftitutie, die verdeling teDe°1SConPcitutie bevat in zich de vorming en inwendi-e organifatie der verfchillende openbare ÏÏSen deffiflver noodzakelijke verstandhouding en SËfct* onaf bangelijkheid; eindel ijk dc= fta^ujdige voórbehoedzeien, waar mede de wijshe d gebiedt dezelven allen tc omgeven, op dat z,r altijd? «ogen nutti"- bliivcn, cn nimmer zich gevaarlijk maken. Deze is de ware betekenis van bet woordConfittutic" het is betrekkelijk tot het geheel en dc ondertfeSk openbare magten. tot-tt..de natie niet die men conRituccrt, het is haar ftelzel van Maat. ue terièUhetifghaaffl der verëcnigdeu, allen bcftierd door, allen onderworpen aan de wet, het werk van htinn ondeSrigen wil, allen gelijk in regten, allen vrij m midcrliiwen handel, en vcrbmdtcnisien. Dc btttiertters MgSdS vormen, in deze betrekking alleen een Staatkundig lighaam, dat door de maatfchappij geichapen is! Nu moet ieder lighaam georgandcerd, bepaald,, enz ziin, en dierhalven gcroti/liliice-rd. Dus om dit nog eens tc herhalen , is dc Conftttutic van een volk niets anders, en kan niets anders 7iin als dc Conftitutie van deszelvs Gouvernement, cn van de magt, die gelast is, om wetten tc geven , To wel aan het volk , als aan het Gouvernement. Eene conftitutie onderftelt vooral een magt, die 'iffmïten, begrepen in het ftelzel van ftaat, zijn allen onderworpen aan wetten, aan regelen, aan inïettin°en, die zij zeiven met geen regt kunnen veranllrm Geliik zij zich zei ven niet hebben kunnen conftitneêren, zo kunnen zij ook hunne conftitutie niet vera deren: van gelijken vermogen zij ook niets de een on de conftitutie van den anderen. Maar de conftitueerende magt vermag alles ten dezen opzichte . Dezelve is niet bij voorraad aan eene gegevene conftimüe onderworpen. De Natie, die alsdan het gvootftc cn gewigtigfte gedeelte van haare magt uitoefent , moet h c?Se uitoefening vrij zijn van alle belemmering, en van alle regeringsvorm, uitgezonderd d«e alleen, welke het haar behaagt te verkiezen. Het is ondertusfchen niet noodzakelijk, dat alle de leden der maatfchappij, hoofd voor hootd, de Conlti-  lH Verklaring van de regten «werende magt uitoefenen: zij kunnen dit werk toe vertrouwen aan vertegenwoordigers, die eenHiik ten dezen einde kunnen vergaderd worden, zonder ielven eenig gedeelte der geconftitueerde magten uitte oefenen Daarenboven het behoort tot een eerfte hoofd deel van een ontwerp van Conftitutie, opheldennïen e geven over de middelen, om alle de deden der Conihtutie te vormen en te hervormen. Tot dus verre hebben wij nog niets anders verklaard als de natuurlijke en burgerlijke regten der In'™ • wij moeten nog hunne fiaatkundige regten erkennen.' rJr/n ,°rdcrrcicid.tusfchen deze twee zoorten van regten beftaat daar m, dat de natuurlijke cn burgerliike regten die geene zijn, om welker handhavening en ontwikkeling de maatfchappij gevormd is; ende ftaat" kundige regten die , door welke de maatfchappij gevormd Ttire?!^^^1 uit le drukken,Jkgan men dc eu lcn Itjdcltjke (pasjsvc), cn de tweeden wérkelijke ^active) regten noemen. J Alle de bewoners van een land moeten het genot ïer "n^i MrCgtCn Van een ^W, een lijdelijk burger: allen hebben regt op de befcherming van hunne perloon van hun eigendom, van hunne vrijheid, enz. maar allen hebben geen regt, om een dadelijk deel te nemen aan de vorming der openbare magten; allen zijn zij geene active, gecne werkende burgers. Dc vrouwen, ten minftcn in den tegenwoordigen ftaat, de kinderen de vreemden, zij daarenboven, die nies zouden toebrengen tot inftandhouding van het ftelzel yan Staat, kunnen geen' dadelijken invloed hebben op de algemeene zaken. Allen kunnen genot hebben van de voordelen der maatfchappij: maar zij alleen die tot den Algcmcenen welvaart iets toebrengen, zijn dc waare deelgenoten van den grooten maatfcbappeliiken aanleg. Zij alleen zijn dc waare active burgersde waare leden der maatfchappij. ' De gelijkheid der ftaatkundige regten is een funda. rnenteel grondbeginzel. Zij is'hcilig, even als de gelijkheid der burgerlijke regten. Uit eene ongelijkheid van ftaatkundige regten zouden weldra privilegiën ontfta-an. Een privilegie is, of eene bevrijding van een' gcmccncn last, of eene uitfluitende vergunning van een gemeen goed. Alle privilegiën zijn dus onregtyaardig hatelijk, cn ftrijdig met het waar oogmerk der maat, fc hap-  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER. 35 r, •• wet die een gemeen werktuig is, en fcbappij. Pen^p}»_Jneen' -emeenen wil, kun geen een voortbrengzel van een £lu belang. ftTergSuX*èevcKc„ig,,;S is het we* van den eenftempigen wU dei veiferagden. d ig-hnnAnf te fj^^Sffi^ «konten, om ™§ #«$c ^S™**™., onder de- SETdê' meerierSdTmet reden in de ótatfe treedt wellten oe niteo-einei ' . , ■, De awemeene wil „UvfoeizTvan den Algemeenen wil Alle kome^ i .. 11. ^Inf ie tp "pttffpn, van Cle JN.1UC. JJt-ic fl len" en zij is Oegts aan hem toevertrouwd. Hi] kan dezelve riet vervreemden, want de wil is onvervreemdbaar, de Volken zijn onvervreemdbaar, het re^t^an  366 VERKLARING VAN DE REGTEN voor zich zeiven te denken, te willen, en tc handelen is onvervreemdbaar: men kan alleen dc uköefcning hier5 van opdragen aan de zodanigen, die ons vertrouwen hebben, en het wezenlijke kenmerk van dit vertrouwen is deszelvs vrijheid. Het is dierhalven eene »roote dwaling, te geloven, dat eene openbaare bediening-itrtmcr het eigendom van eenig mensch kan worden- het is eene groote dwaling, de uitoefening van de openbare magt als een regt te befcliouwen: zij is een plicht De ambtenaars van dc Natie hebben boven andere Burgers niets, dan alleen meerdere plichten. Doch dat men zich hiermede niet bedriege, terwijl wij deze waarheid ter nederftellen, is het verre van ons, het character van openbare ambtenaars te willen verlagen Het is het denkbeeld van de-groote plichten, die zij te vervullen hebben, het denkbeeld van dc groote mitti°ïieden, die zij aan anderen toe kunnen brengen, dat deh eerbied heeft doen geboren worden, en billijkt dien wij aan hun bewijzen. Uit gevoelen van eerbied zou in geene vrije ziel kunnen oprijzen op het gezigt van dezulken, die zich niet anders onderfcheidden, als door gepraetendeerde regten , dat is, die geen ander denkbeeld in ons levendig maakten, als dat van hun ei°-eh belang. ° Hier kunnen wij de beredeneerde verklaring van de regten van den mensch cn den burger eindigen , welke wij aan de Franfche Natie hebben willen "aanbieden en welke wij ons zclvcn voorftellen, om ons tot een' gids te dienen in het werk der Conititutie. waar aan wij ons nu zullen overgeven. Maar, op dat deze eeuwige regten gekend mogen worden door allen, aan wien zij toebehoren , en op dat zii met meer gemak mo»cn kunnen onthouden worden , bieden wij aan alle randen van burgers het wezerilijkfte gedeelte van dezelven aan in gcvolgai, die gemakkelijk te begrijpen zijn, ojV de volgende wijze: • Art. I. Alle maatfchappij kan niets anders zijn, als het vrije 'uitwerkzel eener overeenkomst tusfchen alle de verenigden. II. * Het voorwerp van eene burgerlijke maatfchappij kan niets  VAN DEN MENSCH EN DEN'BURGER. 36; niets anders zijn, als het hoogst mogelijk geluk van allen. III. Ieder mensch heeft alleen regt van eigendom over zijne eigene perfoon, en dit regt is onvervreemdbaar. n iviuiol ui m 'Vgfifi^^. £ 6x .i3t leder mensch is vrij in de uitoefening van zijne perfoonlijke vermogens, alleen met die bepaling, dat hij de regten van een' anderen niet benadele 1 V, Niemand dierhalven is verandwoordelijk voor zijne gedachten of gevoelens; ieder heeft het regt van fpre- , ken of zwijgen; geene manicre, om zijne gedachten en ^7 gevoelens openbaar te maken, moet aan iemand op eenilerleie wijze verboden worden: en- m het bijzonder , een ieder heeft vrijheid, om te fchrijven, te drukken, of te doen drukken alles, wat hem behaagt, altijd llegts onder deze voorwaarde, dat hij geen inbreuk make op de re°-ten van anderen. Ieder Schrijver dierhalven kan zijne voortbrengzcls verkopen of doen verkopen, en hij kan dezelven vrij verfprciden, zo door middel van de Post als op alle andere wijzen, zonder dat hij immer eenig misbruik van vertrouwen te vrezen -hebbe. De bricfwisfeling in het bijzonder moet heilig gehouden worden, door allen, die eenig deel hebben aan het overbrengen der brieven, Van hem at, die dezelven ichnjvt, tot den geenen toe, die ze ontvangen moet. VI. Ieder burger heeft insgelijks vrijheid, om zijne handen zijn' vlijt, en zijn -vermogen te gebruiken op zulke eene wijze, als hij'goed en nuttig voor zich zeiven rekent Geeh zoort van arbeid is hem verboden. Hij Van alles maken en bereiden, wat hem behaagt, en zo ais het hem behaagt; hij,kan bewaren of naar zijn zin Vervoeren alle zoorten van koopwaren , en dezelven verkopen in het groot of in het klein. In deze onderfcheidenc bedrijven heeft geen bijzonder lid, nochte ook een gantsch lighaam het regt om hem te belemmeren, veel minder te. beletten. De wet alleen.kan de iC ' gren-  368 VERKLARING VAN DE REGTEN grenzen bepaalen, die men aan deze vrijheid, geliik aan alle andere, geven moet. VII. Ieder mensch is insgelijks meester van tc gaan of te blijven, in te gaan of uit te gaan, en zelvs uit het Koningrijk re gaan, en 'er weder in te komen, wanneer, en zó als het hem goeddunkt. VIII. Eindelijk, ieder mensch is geregtigd, om te befchikken over zijne goederen, en eigendommen, en om zijne uitgaven te regelen, zo als hij zal oordelen tc behoren. IX. Dc vrijheid, het eigendom, en veiligheid der burgers moeten berusten onder eene gemeenfchappelijkc befcherBung, die boven alle inbreuken is. X. De wet dierhalven moet te bevelen hebben over eene magt, die in ftaat is, om zodanige enkele burgers te bedwingen, als welke mogtcn ondernemen, de regten van anderen aan tc tasten. XI. Allen dierhalven , die belast zijn met de uitvoering der wetten, allen, die eenig ander gedeelte van geza»of van openbaarc magt in handen hebben, moeten buiten ftaat zijn , om inbreuk te maken op de vrijheid der burgeren. XII. De inwendige orde moet dus zodanig ingcrigt, en van zulk eene inwendige en wettige magt voorzien zijn, dat men nimmer nodig heeft, zijn' toevlugt te nemen tot de gevaarlijke hulp der militaire magt. XIII. De militaire magt is niet gevormd, is niet aanwezig, cn moet niet werken, dan alleen, tot inftandhouding van de uitwendige ftaatkundige betrekkingen. De foldaat moet dus nimmer gebruikt worden tegen den burger.  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER. 39 ger. Hij kan nooit gelast worden, als alleen tegen een' buitenlandichen vijand. XIV. Alle burgers zijn gelijkelijk onderworpen aan de wet, en behalven de wet is 'er geen ander gezag, waar aan zij verplicht zouden zijn te gehoorzamen. XV. De wet heeft niets anders ten doel, als het gemeen belang; zij kan dierhalven geene privilegiën vergunnen, aai wien het ook zijn moge; en, zijn 'er privilegiën «roeven, zo moeten dezelven oogenblikkehjk vernietigd worden, hoedanig ook derzelver oirfprong zij. XVI. Indien de menfchen niet gelijk zijn in middelen, dat is, in rijkdom, in vernuft, in kracht, enz. zo volgt echter daaruit niet, dat zij niet gelijk zouden zijn m resten, Voor de wet, is de eene mensch zo waardig als de andere: zij befchermt ze allen zonder onderfcheid. XVII. De eene mensch is niet meer vrij dan de andere. De een heeft geen meer regt op zijn eigendom, dan de ander kan hebben op het zijne. Allen moeten genot hebben van dezelvde befcherming en dezelvde veiligheid. XVIII. Daar de wet de burgers gelijkelijk verplicht, moet zij dc fchuldigen ook gelijkelijk ltraffen. XIX. Ieder burger opgeroepen of aangetast, in naame der wet, moet aanltonds gehoorzamen. Hij maakt zicb fchuldig door tegenitand. XX. Niemand moet in regten geroepen, gegrepen, of vast gezet worden, dan in voorziene gevallen, en op zodanige wijzen, als de wet bepaalt! l.DEEL. MENGELST. N. 8, A» XXI'  37° VERKLARING VAN DE RECTEN XXI. Alle willekeurige of onwettige order is nul Hii of zij, die denzelven gevraagd hebben, hij 0f zii die deuzelveu ondertekend hebben, zijn fchuldig zii' d £ denzelven overbrengen, uitvoeren, of doen uitvoeren, zijn lehuldig. Zij allen moeten gcftraft worden. ' XXII. De burgers, tegen welken dergelijke orders bij verrasftng verkregen zijn, hebben het regt, om geweld met geweld te keeren. * XXIII. Ieder burger heeft regt op de meest vaardige Rechtsplegmg, zo voor zijn perfoon, als voor zijne goederen. XXIV. Ieder burger heeft regt op de gemeene voordelen, die uit den maatlchappelijken ftaat kunnen geboren wor- XXV. Ieder burger, die onvermogend is om in ziine behoevten te voorzien, heeft regt op de hulp zijner medeburgeren. r J XXVI. De wet kan niets anders zijn, als de uitdrukking van den algemeenen wil. Bij een groot volk moet zij het werk zijn van een lighaam vertegenwoordigers, die voor een korten tijd gekoren worden, middelijk of onmiddelijk door alle de burgers, die bij het gemeenebest belang , en de nodige kunde hebben. Deze twee cigenfcl.appeii moeten ftellig en duidelijk bepaald zijn door de Conftitutie. J XXVII. Niemand is verplicht fchatting op te brengen, behal- ve." chü',waar 111 tle Vertegenwoordigers der Natie vrijwillig hebben toegeftemd. XXVIII. Alle openbare magten zijn oirfprongelijk van het volk, en  VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER. S?f cn hebben geen ander doelwit, dan het belang van het volk. XXIX. n,. Tonltitutie der openbare magten moet zodanig ziin dot zij altijd weLaam, en altijd gefchikt om Ï J \ ^fternmine te vervullen, zich nooit daarvan verwijdei^ ïunnln ten nadeele'van het gemeenfchappelijk belang. XXX. F ene openbare bediening kan nooit het eigendom worden van hem, die dezelve waarneemt: zijn ambt is geen regt, maar een plicht. XXXI. De ambtenaars van ftaat. in alle zoorten van bedieningen^ mjnTerandwoordenjk voor hnnne bedriegerijen en SraXem De Koning alleen moet van deze wet ^FSondcrd. Zijne Perfoon is altijd heilig en onfchendbaar. XXXII. Een volk heeft altijd het regt, om zijne Conffitutie te overzien en te hervormen. Het is zelvs goed, dat te overzien t onderzoek moet ^hS,Se^7ok d" noodzakelijkheid van zijn LIEDEREN DER MADAGASKERS. (Vervolg van bladz. 336.) VIJFDE LIED. ■Retrouwt de Blanken niet, gij bewoont des oev s £> In de tijden van onze vaderen landden de lilan en op dit eiland. Men zeide tot hun: „ Daar is land vi Aa a " uw  ST* LIEDEREN „ uwe vrouwen mogen het bouwen; weest rctvaarj, dig en goed, en wordt onze broeders!" ° De Blanken beloovden het, en echter wierpen zii icnanslen op. Eene dreigende vesting verhief zich: de donder werdt m koperen monden bedoren; hunne priesters wi den ons een' God geven, dien wij niet kenden; zij ipraken eindelijk van gehoorzaamheid en flavetnii Liever den dood!... Lang cn verfchrikkelijk was de f agting; maar, trots de donders, die zij uitbraakten, de gantiche armeen werden verdelgd; allen werden zii vernietigd. Betrouwt de Blanken niet! Nieuwe üerker, en talrijker tyrannen hebben wiï hunne vaandels aan den oever zien planten. De Hemel heeft voor ons geftreden. Stortregens, onweder, en vergiftige winden zondt hij over hun; zij zijn niet meer; en wij leven, en leven vrij. Betrouwt de Blanken niet, gij bewooners des Oevers! ZESDE LIED. AMPANANI. jonge gevangene, hoe is uw naam? V A IN A. Ik heet Vaina. AMPANANI. Vaina! gij zijt fchoon, gelijk de eerde ftraal van den dag. Maar waarom ontvallen uwe oogen traanen? VAINA. ó Koning! ik had een' minnaar. AMPANANI. Waar is hij? VAINA. Misfchien is hij in den itrijd gebleven; misfehien hectt hij zich door de vlucht gered. AMPANANI. Laat hem dood wezen, of vluchten; ik wil uw minnaar zijn. VAI-  der madagasker.s. 373 vaina. O Koning! heb medelijden met de traanen, die ir.ve voeten bevochtigen! ampanani. Wat wilt gij? vaina. ne7e ongelukkige heeft mijne oogen, heeft, mijn' nA.aS• aan mijn boezem heeft hij geflmmerd; SHs il tSjn'hart1, ïn niets kan hem daar uit rukken. ampanani. Neem dezen Duiër, bedek uwe bekoorlijkheden, en ga heen. vaina. Laat mij hem zoeken onder de dóoden of onder de levendigen. ampanani. Ca fchoone Vaina! Sterven moete de onmensch, die taufen rooven kan, welke met traanen vermengd ml £ zevende lied. - inu m cn niang hebben de waereld gefchapen. 6 £r v-iMcn niet, terwijl het bloeit; open den-fcho<.t Ser'3v?ouwèn niet op ongelukkige dagen ; en dwing onzer ^10"U LU 1 ae hoon van haaren ouderdom m dc SeUtc be° Sem?m6dNiS! verftoor alle de weldaden Z zanhV niet! Gij regeert oyer de boezen; deizelvit getal is groot; kwel de goeden niet! ' # , ' ;;: Aa3 Af:IIT-  3:4 LIEDEREN ACHTSTE LIED. Zoet is het, in de hitte des dags, onder een' fchaduwnjken boom tc rusten, en te wachten, tot de wind dc avondkoelte aanbrengt. Nadert, gij vrouwen! terwijl ik hier onder den fchaduwnjken boom ruste; (treek mijn oor, door uwe wellende toonen! Herhaalt het Lied van het jonge meisjen hoe haare vingeren de matten vlechten, of hoe zii dc hongerige vogels van de rijst wegjaagt. Mijne ziele bemint het gezang. De dans is voor mij zo zoet, als een kus. Laat uwe pasfen langzaam golven; bootst de houding van het vergenoegen, cn het kwijnende van den wellust na! .. - Dc avondwind verheft zich ; reeds tintelt de maan maaltijd0! " ^ '* sebergte- Gaat' en bereid* den NEGENDE LIED. Eene moeder ueeptc haare dénige dochter na den oever, ptn haar aan de Rlanken te verkoopen. ,, Ó Mijne moeder! uw fchoot heeft mij gedragen ik ben de ccrlte vrucht uwer lievde; wat heb ik getón, om de flavernij te verdienen? Ik heb u den Ouderdom Héter gemaakt; ik heb voor u het veld gebouwd, voor u de vruchten gebroken, voor u de visfchen van den vloed vervolgd; ik heb u voor de koude bewaard, in de hitte u onder welriekend lommer ffedragen; ik heb bij u gewaakt, wanneer gij fliept, "en de infecten van uw gezicht weggejaagd, g Mijne moeder 1 wat zult gij zonder mij worden? Het geld, dat gij voor mij bekomt, zal u geene andere dochter geven. In elende zult gij omkomen, en mijne grootfte fmart zal zijn, dat ik i\ niet helpen kan. 6 Mijne moeder! verkoop uwe ecriige dochter niet." Vruch-  DER MADAGASKEUS. Vru*hte^ TIENDE LIED. ,. <2 rip K onin g ontwaakt, De Jongeling huiverde ,hij W ^mm. Het terug, L bedekte zijne oORe«.getBfc «a ^ ^ dere meisjen wierp, hem blikken oe^ ^ honig der tepte^^#.^3end grijpt de Koning traanen heen fchemerde. , -s NA, z ] de vreczclijke werpfjeis, d00? fluiten zich en de zinkt neder, S^4ervenden mond. Haar laatfte zucht dringt «ttWJJ , fqhreeuw van ont^oostloüze minnaar breeUmeej > roerHng uiu ik heb d£en\^ aandeimen vemüt nnj me ^nr,]ïiit^ Hij den doodfteek, en huivering. Na oniy* a bemiriaé. . , * wanneer zii nén ■ hS °VrVie1t M"ê'ezïcl« van haaren eerSoie mbedj^haa^i h,et ,0°ge^lik, wanneer dezelelvde OnfchuJdig SSièpfeKS?^^ naauwhjks gaf! !r^n4^^ ten ^b?m^rTdor^* dicn P£ Sit zal TT hfl, UWe bemilK,e zi->'n' ecn trei* yuinagt zal u m liaare armen vervolgen. - SrrrF ó innn zoon' llei-f Wmmal ? 1 ~ " öte«?i fterven.' «-enmaal, om niet duizendmaal tc Wreede noodzakelijkheid.» Vreeslijke niang! TWAALFDE LIED.. ichoone nahandow ' o j ^aha.\do\a, l£!ctiS bKaae^-5 ik heb fe« ..'! cn gett«ge kruiden beftroo d; het is uwer h<£ koo^jkhe.en waardig- nada.dova5'fchoone ZÏZ tof$Slom^M& lian.rc" adt'm door uw, «Uien loop, ik hQQt het rufefctwu van $ gewaad, dat  der madagaskers. , 377 dat haar omgeevt. Zij is bet. nahandova , fchoone WASchep°vvAeêr adem, mijne vriendin rust op mijne knieën. Hoe betoverend is uw blik! Hoe zoet is het wellen van uwen zwoegenden boezem tegen de hand, die op hem rust! Gij lacht, nahandova, fchoone na- HUw°eVkusfen dringen mij in de ziele; uwe liefkoozin-en doorgloeien alle mime zinnen; houd in, of ik Ke. Kan men van wellust fterven? nahandova, fchoone nahandova ! ,11 n-ram Dat wellustig vermaak vliegt heen, als een blikfem. Uw zoete adem waait zachter, uwe zwemmende cogen linken zich, zacht neigt zich uw hoofd en uwe ver> "Sng verliest zich in fmachteude matheid. Zo bekoorlijk waart gij nog niet, nahandova, fchoone na- HAHoe°Vzoêt is de fluimering in de armen eener beminde- doch het ontwaken is nog zoeter. Gil gaat reeds en ik fmachte in verlangen en treurigheid daai Leen fmachte tot aan den avond. Dan zult gij weder komen, nahandova, fchoone nahandova! nieuwe anecdoten van swift. (Uit sueridan's Leven van swift.) Zoo vele jaren na den dood van swift ; nS^de berigteri van zijn leven en character, die Lord orrerii Dr deian J, en de Deken swift verzameld nebmfA nVSlke Biographifche proeven van Dr. hamkeLoRth en Dr. johnson; laat zich van ene andere Levensbefchrijving van dezen beroemden man mets niedws verwachten. Ondertusfchen iS de Heer siifridanT deels door de narigten, die hij van zijn vader kreeg, deels door eigene perfonele kennis met den Toeken, boven anderen daar toe gefchikt om zijn gantfche character in een behoorlijk licht te plaatzen met, zoo nis hii uit enige zonderlinge trékken en daden icheeri 'te zijn, maar zoo als hij in de daad was: en, over bét geheel, verfchijnt nu swift's character m een zeer  37^ _ nieuwe anecdoten voordelig licht. Uit onbetwistbare daadzaken bliikt het, dat hij een man was van de belangd^? JS ftclhngen; van een' onverfchrokkeu en oVaflSdiikTn geest; cn onophoudelijk bezig, om anderen Ö te doen; een ilaudvastig patriot, cn altijd aan zfch Li ven gelijk; van ene voorbeeldige deugd, onlchendbaii opregtbenl, onwankelbare trouw, en ongeS^hE teh;kc vroomheid. — Doch,- daar hij het zich tot een' grondkclhng gemaakt hadt, „ altijd opreg te haS„ en en z,ch aan het gevoelen der waereld vol bekt kelijke (tul, om hem te lasteren, en zelvs nbs. na ziin' dood onverdiende verwijtingen aan hem t do het kort, hij was in de daad, gelijk Lord boungbpo ke hem noemde, een omgekeerde Hulchelaa,r ^ 'v' aanvulling cn verbetering der Levensbcfchrijvin-en die wij tot dus verre van dezen merkwa,4digen 2 heb ben willen w,j onze Lezers ècnigc der ttóffentóe han merkmgen, cn der meest onderhoudendeKdoten; waar mede dc Heer smouten zijn verhaal verrikt heef ' voorleggen;.en, indien zommige van dezelven mie te' heel nieuw *,jn zoo zijn zij toch met zo S verfchillende omftandigheden verhaald, dat z\\ S S enigermate de gehele verdienitc van nicuwheid bio- I. mvikt hadt eens, toen hij zich in het IV^-Co/fc** te Dublin bcvondt, groot gebrek aan geld. Na dat Sn Oom oooDvyJN in een' lethargie vervallen was kre£ lui .van zijn Oom william maar een zeer gèVtó* W geW. Z.jnc grootflc hoop, om daarenboven hogJ£ s tc krijgen, berustte dierhalven op zijn' neef wileouuibij swift den oudden zoon van zijn oom ooonw " een aanzienlijk koopman in Lisfabon. En zijne va-' wacht.ng bedroog hem niet. Want nauwlijks Ldt £ ze van den niucfukk.gcn toefknd van zijn'vader narS gekregen, oi het viel hem ook in, dat zijn naéïjbSS Than m z.jn verlatcnen tocltand wel fpoedige onJevfteuning zou nodig hebben; en hij zondt hem dus ene grotere lom ten gefchenkc, dan hij te voren in zijn'mïgt ge-  van swift. 379 o-ehad hadt. Deze onderfteuning kwam m een regt cntiek ogenblik aan. swift was juist, zonder één'penning in zijn zak, vol vcrtwi.feling in het venlier gaan lio»Ben, om zijn' fombere gedachten weg te gapen, als hem een lchipper in het oog viel, die 11a iemands woning vroeg. 'Terftond zwcevde swift het denkbeeld door den kop, dat dit wel iemand zijn kon, die hem van zijn' neef in Lisfabon een gefchenk te brengen hadt. Vol van de ftrelcndlte hoop zag hij hem in huis gaan, cn hoorde kort daar op aan zijn' kamerdeur kloppen. Met betonden fpoed opende hij dezelve, en de lchipper tradt binnen en vroeg: „ Zijt gij de Heer jona- ,, than swift?" „ Ja!" Nu, dan heb ik iets van den Heer willoughbij swift in Lisfa- " bon aan u af te geven." Hier mede haalde hij een' groten lederen zak voor den dag, en ftortte hem (hij was vol van zilveren piasters; op dc tafel uit. swift, op dit gezicht verrukt, fchool', in de eerfte opwelling van zijn hart, ene menigte van dezelven , zonder ze tc tellen, aan den lchipper toe, om hem voor zijne moeite te belonen. Maar de eerlijke man weigerde zelvs het geringde aan te nemen, cn verklaarde ^dat hij voor den goeden Heer willougubij gaarne meer dan dit doen wilde. Deze was de eerfte reize, dat sWHtTS gemoedsaart, met opzicht op dc kunst om met geld om tc gaan, op de proef gezet werdt; en hij zeide", dat de erinnering aan het lijden, dat hij door gebrek van hetzelve ondergaan hadt, hem zo goed met het/.clveMiadt leren omgaan, dat hij naderhand noit wederom zonder geld in zijn' zak geweest was. II. Als swift, verdrietig over den afhangclijken 1:0eftand , waar in hij bij Sir william temple te Moorpark was, hem verliet, en zich daar door zijn ongenoegen op tien hals haalde, maakte hij een' brief van aanbeveling te verkrijgen aan Lord capel, die toenmaals Lord gedeputeerde van Ierland was. Wie hem dezen brief gaf, is onzeker; maar uit de geringe verzorging, die hij door denzelven verkreeg, mag men hefluiten, dat dezelve van niet zeer veel vermogen heeft moe-  nieuwe anecdoten moeten zijn, en dat dus Sir william temple 'er "een deel aan gehad heeft. Hi ftak na Ierland over e.i werdt in September 1694, toen hij bijna 2? Scm'oud was geordend. Kort daarna gaf Lord capeÏÏI ! praebende van Kilroot in de Dioecefe va,? Konnor die m na 100 pond jaarlijks opbragt. swift b "af zich terftond derwaarts, om aldaar te wonen, en de nl d reu van z,jn ambt te vervullen. Hij fmaakte thaSs voor de eerfte reize de bekoorlijkheden dei onafTaS gei, khdd ; maar wel dra werdt zijn genoegen minde? daar de beichouwing zijner onafhingelijkl £1e het genus van de andere aangenaamheden des levens nier vergoedde Hn bevondt zich hier in een' donkeren hi ck van een donker land verplaatst, flc«n verzorgd van alle gemakken des levens, zondek Ind gSichap, ol emge verkéring, die met zijn' fmaj& overeenkwam. Welk een contrast tegen die bevallige to. nelen, die hij te Moor-park pleegde bij te wonen die zo vol waren van alle fchoonheden ,e„ zo veruenï met al e bekoorlijkheden, die de zinnen ftrelcn of de verbeeldingskracht betoveren kunnen , en waar 'de ziel m de vernuftigfte en meest verfijnde verkéring ecu altijddurend feest hadt! Evenwel achtte de ziel van swift de vrijheid zo ver boven alle andere goederen ces levens , dat hij mdien hij ook gene andere keuze gehad hadt voorzeker dezen vreugdelozen toeftand aan den vroh.kftcn zou hebben voorgetrokken, wanneer met dezen laatlten maar de geringde af bangelijkheid was gepaard geweest. Maar hij begon thands zijne eigene fterkte te voelen, cn, zich zijner krachten bewust zijnde, kon hij met geloven, dat zij voor een' zo engen kring, als vyaar in hij thands op het land geplaatst was, beftemd waren, flij voelde een' onwederftaanliike neiging, om nog éénmaal in de wacrcldzee uit tc lopen, en zich een' post te verfchallen, die met zijne neiging meer overeenkwam. In deze gemoeds^eficldheid kreeg hij berigt van zijn' vriend, dat Sir wuliam temi'lf , terftond na zijne afreize, zijn ongenoegen tegen hem afgelegd hadt, en dat hij zich dikwijls over het verlies van zijn gezelfchap hadt beklaagd. Kort daar op kreeg hij een'gemeenzamen brief van Sir william zclven, waar in hij hem na Moor-park nodigde: en nu was zijn bcfluit genomen. Hij befloot na Engeland te rug tc kéren, maar eerst zijn' post neder  VAN SWIFT» 3o1 der te lessen. Daar deze nederlegging met enige zonderlinge omftandjgheden vergezeld ging, zo wil ik ze nauwkeurig zo verhalen, als ik ze van een zeer waarheidlievenden Heer, die verzekerde, dat hij djt gantfche berigt uit den eigen mond van swift hadt, gehoord heb. Hij zeide namelijk , dat hij, niet lang na het nemen van dit befluit, eens zijne gewone wandeling deedt, en op den openbaren weg een' reeds beiaarden geestelijken te paard ontmoette. Na dc gewooniijke begroetingen, liet hij zich in een gefprek met hem in en de man behaagde hem zo zeer, dat hij hem ten middagmaal nodigde, en overhaalde , om enige dagen bij hein te blijven. Gedurende dezen tijd vondt swift aan hem een' man van ene grote ecnvouwigheid van zeden, gezond verftand, ene redelijke mate van_ geleerdheid, en ene ongeveinsde vroomheid. En, bij het onderzoek na zijne omftandigheden, werdt hij gewaar, dat hij maar een adjuucts plaats, en 40 pond in te komen hadt, waar van hij een' vrouw en acht kinderen onderhouden moest, swift beklaagde zijne omftandigheden, en zeide hem, dat hij énigen invloed hadt, dien hij ten zijnen beste wilde aanwenden, om hem een' betere plaats te bezorgen, indien hij hem maar zijne zwarte merrie ter leen wilde geven, om daar op na Dublin te kunnen rijden; want swift hadt toenmaals geen paard. De Geestelijke willigde dit verzoek gaarne in, en ging te voet na huis, met bclovte, dat hij terftond weder zou komen, zo dra swift het verlangen zou. Deze reisde nu na de ftad, en Helde aan zijn' Patroon de zaak van den armen Adjunct zo nadrukkelijk voor, dat hij terftond vergunde, dat dc plaats van swift, welke'ter gelijker tijd zijn' post nederlegde, op den Adjunct mogt overgedragen worden. De zaak vondt des te minder zwarigheid, daar het, behalven de beweeggronden der menschlijkheid, voordeliger voor den Patroon was, een' bezitter van zijne pvaebende te hebben, die bijna zestig, dan een', die ze yen-ën-twintig jaren oud was. Na dat swift dierhalven deze zaak in orde gebragt hadt, keerde hij, zo fpoedig mogelijk, na het land te rug, en gaf den ouden Geestelijken berigt, dat hij volgens bclovte eens bij hem komen moest. Hij vondt hem. bij zijne aankomst, in de deur, en, zo dra zij in de kamer gegaan waren, gaf hij hem de A<:ie over, met verzoek om dezelve te lezen, swift zeide. dat  3l2 nieuwe anecdoten van swift. dat hij, gedurende dit lezen, den ouden man altijd Itiif hadt aangezien , zonder de ogen van hem af te wenden. De vreugde, die hii gevoelde, toen hij bevondt dat her ene Acte van een' praebende was, drukte zich op het zichtbaarfte in zijne gelaats-trekkcn uit: maar toen hij aan die plaats van het papier kwam, waar'in de naam der praebende genoemd werdt, en dus begreep, dat het de praebende van swift was, welke hij ten zijnen voordele afgedaan hadt, zag hij hem een' tijdlang Itilzwijgend, met zulk een' mengzel van bewondering en dankbaarheid aan, dat swift verzekerde, noit op énig gelaat zulke ene lterke en duidelijke uitdrukking van de gewaarwordingen der ziele "'czien te hebben; ook, zeide hij, had ik noit te voren, een zo zuiver zielenvermaak genoten, als in dat ogenblik. Geen wonder, daar dit de eerfte gelegenheid was, die" hij hadde , om aan zidie gevoelens van grootmocdio-heid en mcnfchenlievdc den vrijen loop te laten, die zo groot en werkzaam waren, dat zij, toen armoede en afhangcli.khcid dezelven in zijn hart befloten, even als een boze geest, hem alleen tot kwelling verftrekten. En, wanneer wij alle omltandighedcn van deze daad befchouwen, moest dan dc grote ziel van swift niet Juichen over ene zo heerlijke gelegenheid, om de grote fchuld, die hij zijn gantfche leven door, wegens de behoeftigheid zijner omftandigheden, aan de weldadigheid fchuldig gebleven was,"op één' reize te kunnen afbetalen ? Zo dra hij zijn' opvolger in liet bezit van zijne praebende zag, bragt hij zijne zaken in orde, cn reisde over Dublin na Engeland af. De oude man drong, bij zijpe afreize, ten fterkften op hem aan, dat hij de zwarte merrie, het beste dat hij hadt, als een klein teken van zijne dankbaarheid aannemen mogt: en swift kende het gevoel van een edel hart, dat zich verplicht voelt, te wel, dan dat hij hetzelve door deze weigering zou hebben willen beledigen. (Het vervolg in één van de volgende Snikken.') D E  DË VRIENDSCHAP. 38S DE VRIENDSCHAP. DOOR HERMANNUS WIELHEESEN (*). J)c Vriendfchap houdt het gansch heelal In orde en Hand en bloei, Zij (laat in druk en weêrfpoed pal, En blijft in frisfchen groei. Voor doornen, die de levensbaan Ons maaken zuur en bang, Strooit zij met zachte roozen-blaan, En bloemen onzen gang. Haar afkomst is gantsch goddelijk. Dat toont zij van alötn; Zij is, in 't eeuwigjuichend Rijk, De vreugd van 't eng'lendom. Zij heugt van overöuden tijd, Hoe pronkt het heilig blad, Met mannen aan haar dienst gewijd, Wier zielen zij bezat! Een David en zijn' Jonathan, Vereent zij in 't gemoed, Dat niets hun trouw meer fcheiden kan, In wrangen tegenfpoed. Men meende zelf van overlang, Dat, voor Gods hoogen troon, Hun geesten nog in de eng'lenzang Elkandren Vriendfchap boon. De ••i ja., iippr m wiklheïsbN , in leven Se- zonden door den Heet g.. b._ijei , « coceezomen, en die het nootfehap, aan wien het in het jaar 1701 »s «J=s gun» in ons Maandwerk gep.aatsc zat.  384 DE VRIENDSCHAP. De onflerfljkheid fchcnkt ze aan kaar kroost- Zijn lof, en prijsbrc daAn, Ziet elk, zo lang Aurora bloost, JNoch fterven of vergaan. Die hemeldeugd weet met beur hand De harten dus tc knccn, Dat nooit geweld, of tusfchenftand, Die trekken weêr vanëen. Geen wonder, draagtze een mijrtekrans Om h-ar roemwaardig hoofd, Wat zwicht niet voor haar fchoonte in glans, Die 't puikgefteent verdooft? Heur hagelwitte en blanke borst Houd ze altijd onbedekt: Geen valschheid heeft d'e ooit bemorst, Geen zelfbelang bevlekt. Zij biedt aan elk haar gouden fchaa!, En drenkt al wie maar lust, Terwijl zij door haar eng'lentaal De harten ftreelt en kust. Zij toont door een granaaten vrucht, Wiens korlen zijn gepaard, Dat zij voor nijd en tweedracht vlucht, En de eenighefd bewaart. De Waarheid, Liefde, en Vrede en Trouw Treed zij geftaadig voor: De Oprechtheid volgt die fchoone vrouw °P haar gezegend ipoor.  MEN GELSTUK KEN. brif.f a\n du schrijvers van de vaderlandsche bibliotheek van wetenschap , kunst , en smaak: betreffenpe den grondtext van het euangelie van MATTHAüUS. welëdele heeren! Hoe uitvoerig de Ridder michaelis ook gehandeld hebbe over de taal, waar in matthaeus gefchreven heeft (a), zo zijn echter op deze zijne \ erhandeung no" verfcheiden aanmerkingen cn bijvoegselen, te maken:°en, daar dit onderwerp gewigt.g genoeg is, om met alle mogelijke aandacht en naauwkei.ngheid behandeld te worden, twijffel ik met, of het zal uwe èzeren niet onaangenaam zijn, hier eenige.milmngen w vinden die zijt tot meerdere bevestiging van de Helling dezes beroemden mans misfchien met geheel en al onnut zullen oordelen. .>■:> . ■ Mijn oogmerk is thands juist niet de getuigenisfen der Ouden , vóór den Hebreeuwfchen grondtekst van matthaeus, die door den Heer michaelis overgcflagen zijn op te geven: veel minder de lijst aan je fa) hikièng in het Nieuw Testament, §. 127-134. II Deel, 1 CbVMen' JSdtrasds eenige van deze getuigenisftni, die de Heer■ michaëlis niet heeft, in een zeer zeldzaam boek, dat tc Parijs, in het jaar 1525. in groot quarto of klein folio uitce»even is, getiteld: De Thlatione Bibliae, et novarum reprolaüone interpretationmh, petri sutoris, doctor» tMw. profesfioneCartuaJiani; waar van het eerfte hooidftuk dezen titul beeft: Capite primo piaemittitur, quo lern.one, vini libri primitus fcripti fint, peculiariter ve,o de Mauhaei euangelio aeitur, ac trobatitr, turn auctoritatibus, turn ratwnibuf, Hebraict primum fuUfe fcriptmn. At nmsdam theohgaftri miunmlis respondetur. Het aaiimerkehjkfle van djt boekje is , dat het gevoelen , dat thands gantsch niet algemeen is, i. deel. mencelst. n. q. Bb ««  386 BRIEF, BETREFFENDE DEN GRONDTEXT vullen der nieuwere Geleerden, die, lang vóór hem hetzelvde gevoelen gekoesterd, en openlijk voorgeftikrï hebben. Die eenige belezenheid heeft, zal zich zeiven Soortgelijke bijvoegzelen gemakkelijk verzamelen kunnen. De aanmerking, die ik u mede wilde deelen betrelt voornamelijk het beweerde van den Heer michaflis, m de ,3^ bl. 165-175; daar hij het niet alleen als mogelijk opgeeft, dat de Griekfche Vertaler van matthaeus, op de eene of andere plaats, den waaren zm van den Euangelist niet getroffen hebbe; maar zelfs eenige plaatzen opnoemt, waar omtrent bi Vemlr ,S!r0dt ï? °PS^meu, dat de Griekfche Vertaler misfchien gedwaald mogt hebben. Omtrent di taatge nu ben ik volkomen van hetzelvde gevoelenreeds vóór het lezen van MïchaÜus over dit onderZrnllJar- C'ZÜ S'lsll»SWj mij opgerezen: en ik meen, ÜJ^Smg. Van dezelve, ecu' plaats gevonden tl l ebben, die vrij bclhsfende is, althands zeker niet min- ïn-evoïd ' aU ' Wdke d°°r dcu Ridder ziJ'n Doch, eer ik verder ga, dien ik eerst, op het voetpoor van michaelis, en ter gerustftelling van zwakke gemoederen, die alle vrij gebruik der oordeelkunde gewaagd en gevaarlijk noemen, kortelijk aan te merken, dat deze Helling niets nadeligs voor het gezag der gewijde fchrivten , of voor de vastigheid van ons geloot, en mets onregtvaardias tegen den Griekfchén Vertaler van matthaeus in zich bevat. Om van het laatfte te beginnen, geen Vertaler, die, hoe nauwkeurig ook, echter zonder goddelijke ingeving overzettede zal zich beledigd kunnen houden, wanneer wij hem feil- dat matthaeus in het Hebreeuu-sch gefchreven zou hebban toen zo algemeen aangenomen was, dat de Schrijver van het' zelve tegen de vooronders van den Griekfchén tekst zo live rif» zich verzet, als of zij eene ongehoorde ketterij voortbragtcn; hij zegt onder anderen: De Euangelio Matthaei hoetenu> mdubie creditum eft, hebreo fermone primum fuisfe confcriptum. At, quum hoe tempore (_quo pme omnia •„ dubium vocare quidam Jnoli conantur) ftibmus eft quidam theoloealïer eui putat, ipfum euangelium Graecum imprimis fcriptum a Maithaco fuisfe, eam oh rem de re hujusmodi latius aqendnm efl Ut haec nova corfutetur temeritas. et fciolum Uturn toto) quod iicimrj errare ceelo hiculentius oftendatur.  van het euangelie van matthaeus. 387 feilbaar noemen, en hier cn daar misdagen in zijne V m ng vermoeden. En wat het eerfte betreft het gei van matthaeus, en onze gerustheid verhezen |i deze fteUing niets, wanneer wij alleen m aanmuEna nemen: *. dat dc hoofdzaken, dewelke matt meSs vergalt, ook voor het grootfte gedeelte dooide "overige Euamrelisten worden opgegeven; a . dat, hoe zeer men het gevoelen van zommigen niet mogt willen toeftemtnen, dat het Euangelium van marccs S Uittreksel zij, door aandrijving van Gods gecs uit bet flebreeuwsch van matthaeus vervaardigd (ƒ), men echter de allernaauwfte overeenkomst van deze twee Euangeliën niet zal kunnen ontkennen; 3°. dat de Griekfche Overzetting van matthaeus zeer letterlijk Is , in zo verre zelvs° dat zij, en wat de woorden en wat de Conftrucüe betreft, meer Hebreeuvysch dan Grieksch is; en dat men dus.bij twijfelachtige plaatze bijna in ftaat is om te gisfen, welk woord m het 0 p ongelijk Hebreeuwsch (V) geftaan hebbe; Eindelil- /l dat die plaatzen, welke wij mecnen dat dooiden Griekfchén Vertaler verkeerd begrepen zijn, geenszins hoofdzaken bevatten. .. Deze ftelling zou zekerlijk meer gewaagd zijn, wanneer het bewezen was, dat joiiannes de Gneklche « Vertaler van matthaeus geweest zij. Doch michae- 1 is heeft reeds met regt aangemerkt, dat de ltijl van Ïoh^nes van dien van den Griekfchén Vertaler van matthaeus aanmerkelijk verfchilt, en dat wij ook voor dit berigt geene genoegzaams zekerheid, maar veel eer een merkwaardig getuigenis tegen hetzelve heb- f De °roote tanaqvillus faber fpreekt hier onder anderen zeer fterk over: , Euangelium Marei, li raucula quaedam exeoias. verbum dc verbo ex libro D. Matthaei expres;, fum est:'' EpiH. Gij. Lib. II, Epift. XVII (d) Eens vooral moet ik ammerken , dat ik hier door Hebreeuw h niet verira die dialect, waar in het grootfte gedeelte van het Oude Testament befchreeven is, maar de Syrifchc of Aramaefche. Deze dialect, die gewoonlijk de Hebreeuwfche pleegde genaamd te worden, gebruikten de Palaestijnfche loden ten tijde van den Zaligmaker; en in dezelve fchreef matthaeus waarfchijnlijk zijn Euangelie: verg. j g. c.adler prol.'lio, qui nonnulla Matthaei et Marei enunctata ex mdole Line'uac üiriacae explicantur, P- iq. 2=>'s Eb J  388 BRIEF, BETREFFENDE DEN GRONDTEXT ben Ce), theophylactus toch, die 'er meldin» via maakt (f), leefde in de elfde eeuw, en zi>gItulTnis zou dan zelts te jong zijn , om het in aanmerkt te nemen, wanneer hij het als eene zekere zaak haHr opgegeven. Doch ook dit doet hij niet; het is bij hem alleen: , joannes heeft het (Euangelie van Matthaeus^) „ zoo als met, zegt, uit het Hebreeuwsch in 't Grieksch „ overgezet.' Het onderfchrift van den Codex Regius 2.S71 (g) heeft.ook geen gezag hoegenaamd, daar men weet, hoe weinig men op de onderfchriften der C.odices vertrouwen kan, en hoe veele bewijsbaare foïsflagen in deze ven gevonden worden. En wij kunnen op dit vertelzel daar om re minder aangaan, om dat papias die kort na den tijd der Apostelen leefde, uitdrukkelijk fchreef: „ watihaeus heeft in het He„ breeuwsch gefchreven , en een ieder heeft hem, zoo " SO'dMtj kon, vertaald (/;):" en om dat hieronymcs één der geleerdlle Oudvaders, die in de vierde eeuw erfde zegt, dat het onzeker is, wie matthaeus vertaald hebbe (1). Doch laat ik" van deze voorbereidzclcn , welke de voorzichtigheid alleen heeft doen uitdijgen, afdappen cn tot het hootdoogmerk van mijn' brief overman Ik heb gezegd, dat ik eene vrij beflisfende plaats meen gevonden te hebben, om te bewijzen, dat niet alleen het Euangelie van watthaei s oirfprongelijk in het Hebreeuwsch gefchreven is, maar ook, dat onze zogenaamde Griekfche tekst eene overzetting i= die hier en daar misdagen heeft. Deze plaats ftaat Kap V <; waar wij in het Grieksch aldus lezen; m«k«„0( j, ,"«,4 ™..'*Xn*m"'m 7 Het komt miJ' meer dan waarfchijnlijk voor, dat, voor jn den Grond¬ tekst geftaan hebbe Q'Uy, cn dat dit grondwoord, ter dezer plaats, niet door , maar door hadt moeten worden overgezet. Ik zal de gronden voor deze beide gisfiugen kortelijk opgeven. i'>. Schoon in de CO Inleiding in het Nieuwe Testament, J. 128, II Deel. 1 Stuk, bl. 106, 107. CO Praef. Cotn in Matthaeum. Cgj Bij simon, Hist. Crit. du tsxte du N. T., r> 120. (h) Apui eusebium, H. E 111, 39. CO Cutal Script. Ecclef. in Mmliaeum.  VAN HET EUANGELIE VAN MATTHAEUS. 3«9 de woordenboeken doorgaands W arm en XJV mocdis vertaald worden, hebben wij echter een aantal bewijzen, waar uit blijkt, dat deze beide woorden, toen de taal nog levendig was, met elkanderen verwisleid zijn, en dat daar uit in de vertalingen cn £it eggingen zeer veele verwarringen zijn ontitaan. liet is bekend, dat W door de Griekfche Overzetters herhaalde reizen door *.-w en vertaald is. Zie «e Vertaling van de LXX, Pf. IX: 38; XX -27; LXVIII. 33; Prov. XIV: ai; Jef. XXIX: 19; LXI: 1 enz. s . Het is niet minder bekend, dat W in verfcheidene plaatzen, door de Griekfche Overzetters, w^u zacMmoedig vertaald is, daar zij *'t*x< , of *»«,. oi">x"''t arm, elendig, behoeftig, gering of hadden behoren te vertolken. Zie wederom de Vertaling van de LXX, Job XXIV: 4; Pf- XXXÜI: 3, vei met vs. 7; LXXV: 10'; Jef. XXVI: ff, en vooral Zach IX- 0, verg. Matth. XXI: 9: voeg er bij de Vertaling van aquila, Jef. XI: 4- Dezelvde feil is begaan door den Griekfchén Vertaler van het boek van ?esus sirach, Kap. X: 16, waar men, 111 plaats; van ie».u, t**u,ovt moest lezen, zo als lucas heelt, kap. j. r2 3". Het was dus zeer mogelijk, dat ook ue Griekfche Vertaler van het Euangelie van matthaeus, wanneer hij in ziin exemplaar D*oy vondt, dezelvde verwarring ■beging", en vertaalde, daar hij of *«•%*' hadt mSeten vertalen. Dit was te eer mogeliik daar in de Chaldeeuwfche dialect beftendig 'W fchijnt gefchreven te zijn, om een' armen, elend,ge*.1, verdrukten aan tc duiden, en niet 13V, yerg. Dan. iv: -4, en de plaatzen, die buxtorf uit de Chaldeeuwfche Paraphrasten heeft aangehaald (*)• -— 4°- U|« nu ter dezer plaats In het oirlprongehjke werkclijlc ryW of liever VJJ? geftaan hebbe, en dat dit hadt behoren vertaald te worden, , of-»•»*,•<, armeti, tlendisen, verdrukten, fchijnt mij toe uit het verband, en uit de gantfche fchikking dezer zaligfprekingen, vrij bewijsbaar te zijn. Voor dat ik dit ga aantonen, moet ik eene aanmerking overnemen, die rosenmuller op het begin van de bergpredicatie maakt: „ Up ctat ö ,, chris- (10 Ltx. Chald. Thalm. et Rabb. Col. 1631. 163a. Bb 3  J93 BRIEF, BETREFFENDE DEN GRONDTEXT „ christüs zijne toehoorders des te aandachtiger ma„ ken zou, ftelt hij zijne leeringen voor in eeni°-e ,, wouder/preuken, die wel in den eeriten opflag valsch jj fcheenén , maar bij eene nadere overweging volkó- men waar bevonden werden. Door het gemeen wor,, den de rijken alleen gelukkig genoemd. En de Jo,, den hadden veel aanleiding, om hieromtrent met het ,, gemeen éénltemmig te denken. De inrigting van hun- nen Godsdienst bragt niet alleen de Sadduceën, maar „ ook de Pharifeën, hier toe, welken de gaven van „ den tempel en dc menigte der offeranden "bewonde,, rende, meenden, dat zij Gode het welbehagelijkst waren, die de grootfte offers en de meeste gaven b, opbragten. Daar bij kwam, dat zij door den Mcs,, fias met eerambten en rijkdommen hoopten overla,, den te worden. Maar christüs noemde de armen „ alleen zalig." Volgens deze aanmerking, waar van niemand de juistheid zal kunnen ontkennen , dient men in alle deze zaligfprekingen een zoort van wonderfpreuk tc vinden, en men zal tevens nu duidelijk zien, waarom dezelven meestal eene zichtbaare tegenftelling bevatten tusfchen den nedrigen gemoedsiiart en laagen toeftand der Leerlingen van jesus, en tusfchen hunne aanftaande heerfijkheid en hemelfchen luister. De armen van geest, dat is, de nedrigen, die hier ter waereld geene vertooning maken, zullen hier namaals, in het Koningrijk der hemelen, dat hun eigendom is, met heerlijkheid en luister bekleed worden: die hier treuren, zullen daar vertroost worden: die hier hongeren en dorfien na geregtigheid, zullen daar verzadigd worden: enz. Men ziet duidelijk, dat in alle deze leden de belofte van toekomftige gelukzaligheid met zulke bewoordingen voorgefteld'wordt, die een' duidelijken wcêrflag of toefpcling hebben , op de onderfcheidenc befchrijvingen van den tegenwoordigen gemoedsaart of uitvvendigen toeftand, waar mede, of waar in de waare Leerlingen van jesus hier vertoond worden. Maar die toefpeling mist men geheel en al, in de gewoone, naar het Grieksch gemaakte, vertaling van het vijfde vers: ,, Zalig zijn de zachtmoedigen, ,, want zij zullen het aardrijk beërven." Dit luidt in het geheel niet won lerfpreukig. Doch het vvonderfprcukige zo wel, als dc tcgenftelling, wordt volkomen herfteld , wanneer wij onderftcllen \ dat matthaeus  VAN KET EUANGELIE VAN MATTHAEUS. 3OI «efchrevcn heeft; „ Zalig zijn de armen , want z] zullen het aardrijk beërven." Moe lcboon vol¬ doet dan alles aan het oogmerk van jesus! Hoe zeer mijne leerlingen om mij alles verlaten mogen, hoe zeer zij om mijnentwil van alles beroovd mogen worden , en in de grootfte armoede gedompeld: hoe zeer zij daarom ook nog te meer door trotlche Phanleen , die het bezit van fchatten als een bewijs van Gods gunst aanzien, veracht mogen worden: zij zijn toch gelukkig en zij zullen dit ecuwig zijn; want zij zullen het aardrijk beërven. Dit is volkomen de leer van jesus j misfehien op vijftig plaatzen van het Nieuwe Verbond. De rijken hebben hier hun deel; dc armen wachten hetzelve eerst hier namaals: verg. nu maar alleen vs. 10-12, en Luc. XVI: 25- . , , .. TT r Ik voel wel, Mijne Heeren! dat bij U, of zommigen uwer Lezers tegen het tot dus verre gefielde eene ichijnbaar gewigtige tegenwerping kan oprijzen, ontleend uitPf. XXXVII: 11, waar men even eens, as in de gewoone overzetting van onze plaats leest de „ zachtmoedigen zullen de aarde erflijk bezitten. Doch die tegenwerping zal fpoedig verdwijnen, wanneer ik gezegd zal hebben, dat ik ook daar ter plaatje armen, vóór zachtmoedigen, verkieze, en dat ik goede redenen voor deze verandering meen te hebben. Jk heb, bij de opgave dier plaatfen, waar de LXX voor ten onregte gezet hebben, voor « of iets dergelijks, geen gewag gemaakt van deze plaats, om dat ik 'er hier in 't bijzonder nog over handelen moest; doch dezelve behoort niet te min , naar mijne gedachten, allerzekerst ook tot dit getal. Ik denk, dat bet verband hier wederom genoeg voor mij bewijzen zal. Het gantfche oogmerk van dit fchoone Lied kan ik 111 weinige woorden opgeven. ,, Arme, clendige, verdrukte menfchen! ontfteekt niet in nijd of toorn over den voorfuoed der godloozen. Eerlang wordt die voorfpocd in eene ijzelijke rampzaligheid verwis„ feld: en dan zult gijlieden, ó regtvaardigen 1 d?e ' door hun verdrukt en veracht zijt, volkomen geluk, kig, en ecuwig heerlijk zijn." In het tiende vers hadt'de Digter gezegd: „ Nog een weinig — En de godlooze zal niet meer „ beftaan. n..  39* VORDERING DER VERLICHT. EN VERDRAA GZAAMH. ., Gij zult zijne plaatze aandachtig befchomven — ,, en hij zal 'er niet wezen." Volgt hier nu niet zeer natuurlijk op, in het elfde vers; „ De armen (de elendigen, die hij verdrukt hadt) „ daarentegen zullen de aarde erflijk bezitten • ,, En zich verlustigen in grooten vrede." Ik behoef thands niet te onderzoeken, wat hier door het erflijk bezitten van de aarde verltaan wordt. Het is mij genoeg, dat 'er een gelukftaat door befc'hreven wordt, die de armen en elendigen als een' beloning voor hunne geledene onderdrukkingen zouden kunnen aanmerken: en dat dus, de benaming van armen ook hier zeer voegzaam zijnde, deze plaats niet ftrijdt tegen mijne gisfing, betreffende de waare lezing en vertaling van de woorden van onzen Heiland. Ik weet niet, Mijne Heeren! in hoe verre ik deze gisfing aan uliedcn zal hebben fmakelijk gemaakt- maar ik vertrouw evenwel, dat gij geene zwarigheid maken zult, om dezelve, door middel van uw Maandwerk aan het Publiek, ten einde van nader onderzoek, mede te deelen. Ten minften gij zoudt hier mede hem zeer verplichten, die zich met achting tekent Uwen D. W. Dienaar 17*89. As IETS OVF.R DE VORDERINGEN DER VERLICHTING EN VERDRAAGZAAMHEID ONDER DE ROOMSCHOEZINDE CHRISTENEN. q^oen wij onlangs in een geacht Weekblad (d) eenige x hengten lazen, de toenemende verlichting en verdraagzaamheid der Roomsch-Cathoiijkcn betreffende, werat liet voornemen in ons wederom levendig, dat W ltfsSUt"e KmSt' m Lett"-bode' N- 59, III Deal,  ONDER DE ROOMSCHGEZINDE CHRISTENEN. 393 vvii reeds zederd cenigen tijd hadden opgevat, om nok eenige bijdragen tot hetzelve onderwerp, die wij reeds verzameld hadden, aan de lezers van ons Maandwerk te leveren, en dezelven van tijd tot tijd te vervolgen. Wij belooven ons, hier mede grooten dank te zullen behalen bij iederen menlchenvnend , die kennis e.r deugd eerbiedigt overal, waar hij dezelve aantrek; en die met de warmfte deelneemiiig eiken nieuwen ltraal van licht aanfehouwt , waar mede een gedeelte van Gods redelijke fchepfelen, dat tot dus verre in groote donkerheid zat, thands beftraald wordt. Maar daarenboven Vleien wij ons, en dit weegt nog zwaarder, dat wij hier mede een tweeërlei groot nut uitwerken kunnen, 'Er zi n achtingwaardige mannen onder de Protestanten, die, onkundig van de aanmerkelijke veranderingen , welken de denk- en leerwijze der Catholiike Gecsteliikheid in verfchillende landen ondergaan heelt, overal bij hun dezelvde verkleefdheid aan alle ouoe gevoelens en gebruiken nog meenen aan te treilen, die in ons Vaderland over het algemeen bij de koomscligezinden nog plaats heeft; en welker hoop op eene meerdere verlichting onder dit aanmerkelijk gedeelte der Christenheid dus zeer flaauw en gering is. Ue zodanigen hopen wij, door deze onze bcrigten, van het tegendeel te overtuigen , en hun daar door tevens een blijde hoop te verwekken of te verlevendigen op d_e aannadering van verfchijnzelen, welker verhaasting zij vuurig wenfehen. Aan den anderen kant hopen wij daar mede aan onee Catholijke Lezeren zeiven nut te doen: althands het vermelden der prijswaardige voorbeelden van hunne medebroederen in Duitschland cn elders fchijnt ons toe zeer gefchikt te zijn, om den naijver van onze Roomschgezinde Landgenoten te ontvonken, en om de kundigften onder hun, die misfehicn reeds lang de noodzakelijkheid van deze en geene verbeteringen inzagen, aan te moedigen, om daar voor openlijk uit te komen, en hun licht verder te verfprei- den. iji Wij zullen on?e bemten zoo plaatzen, a,s dezelven ons voor de hand komen, zonder ons aan eenige orde te binden, het welk geenszins noodzakelijk is, daar ieder (luk op zich zelve ftaat. De bronnen , waar uit wij geput hebben , zullen wij bij ieder berigt opgeven : "en wij hopen, dat wij van tijd tot tijd genoegttb 5 ÏMm  394 vordering der verlicht. en verdraagzaamh. zaamen voorraad zullen kunnen inzamelen, om nu erl dan een vervolg op dit Stukjen te geven. - i. De Heer Geheim-Regeringsraad en Profesfor hezel te Giesfen, heeft voor eenigen tijd een' voorflag laten drukken, waar in hij middelen aan de hand geevt om de Oostcrfchc Letterkunde en de Bijbelfche Philologie in dat gedeelte van Duitschland, waar de Cathohjke Godsdienst de heerfchende is, verder en gemakkelijker uit te breiden. Hij zegt daar in, onder anderen: ,, Dat de kennis van de grondtaalen des Bijbels, ,, in het bijzonder van de Hebreeuwfche en de andere j, daar aan verwandte Oosterfche dialecten, en tc ge„ lijk de kennis der overige uitlegkundige wetenfehap,, pen voor den Godgeleerden, die uit zijne eigene „ oogen zien wil, tot welke van de Christelijke gc„ zindheden hij dan ook behoore, onontbeerlijk is, „ vooral in dezen tijd, waar in bijna iedere twist ein„ delijk toch met regt op de bepaling van den zin des „ Bijbels nederkomt, is aan ccn ieder, die in dit vak ,, te huis is, bekend, cn hij zelvs, die 'er een vreem,, deling in is, kan, bij ccn weinig overdenkens, zich „ daar van gemakkelijk overreden. Dat ik in het ,, bijzonder ook wenschte, dat in het Catholijke ge,, deelte van Duitschland, de beoefening der Öostcr,, fche taaien, volgens de echte grondftellingen, zich ,, verder uitbreiden mogt;.en dat dezelve, ook voor ,, de Godgeleerden aldaar, de gewigtigfle van alle au,, xiliaire wetenfchappen worden kon, heb ik reeds in •r, pene Verhandeling, die in het jaar 1787 uitgegeven is (b), getoond; en tevens ten dien einde eenige ,, voorflagen gedaan. Maar de Heer Aartsbisfchop van ,, Salzburg heeft, door een loflijk voorbeeld, een' nog „ korteren weg aangewezen, langs welken de Ooster„ fche Letterkunde, in Catholi jke landen, aan den ,, gang gebragt kan worden, ccn' weg, dien ik te vo,, ren wel wenfehen kon, maar op welks opening ik ,, niet dorst te hopen. Deze verltandige man namelijk ,, zondt ccn' bekwaamen , geördenden en waarhcidlie,, venden Geestelijken, van de orde der Bcncdictinen, uit, om zich in dit vak mondeling te laten ouder- 55 rig- (£) In het Sóutiwl bon tmt fut SeKtflftefc, X fïa.f.  onder de roomschgezinde christenen. 395 „ rigten. Ik was zo gelukkig, om hem hier te Gies„ feu tot leerling te bekomen, en ik fta verbaasd over „ de vorderingen, die deze waardige man, binnen één „ jaar, in mijn vak gemaakt heeft, en verheug mij over zijne overtuiging, dat hij door deze wetcnlchap ' aan zijn Vaderland nuttig kan worden (ó\" Ue Geestelijke, die in dit verflag bedoeld wordt, is de Heer i?. jouannks hofeer, Canonicüs van het Benedictiner Stift St. Peter te Salzburg; dezelvde, die naderhand van den Aartsbisfchop bevel kreeg, om benevens zijn' medebroeder den Heer Canonicüs p. corbinian gartner, die zederd Michaëlis 1787 te Göttingen geftudcerd hadt, na Parijs te reizen, om aldaar hunne reeds verkregene kundigheden verder uit te breiden (dj. Wij moeten hier nog een ander berigt bijvoegen, dat aan den fmaak en de opgeklaarde denkwijze van denzelvdcn Aarts-bisfchop zeer veel eer aandoet, namelijk dat hij belloten heeft de Leerredenen over de gantfche Christelijke Zedekunde, verzameld uit de werken der leste Duitfché Redenaars , die te Giesfcn uitgegeven worden, en waar van reeds vier deeleu in het licht verfchenen zijn, in alle de kloosters van zijn Aartsbisdom ter voorlezing in tc voeren (e). 2. Het loflijk voorbeeld van den Aarts-Bisfchop van Salzburg zal 'binnen kort veele navolgers vinden. ? De Heer hezel heeft, ter beandwoording van zijn' gedaanen voorflag, rcdtls tien brieven ontvangen van Geestelijke Rijks-Vorilcn , Rijks-Abten , en Praelaten. In alle dezelven llraalen dc beste oogmerken van deze waardige mannen door, eu de meesten van hun toonen van de noodzaakelijkheid eener vlijtige beoefening van de Oostcrfche Letterkunde cn Bijbel-ftudie volkomen overtuigd te zijn. E enigen van hun bedienen zich van uitdrukkingen, die aan den Heer hezel zeer veelmeer aandoen, en beloven hem, binnen zeer korten tijd, eenige goede voorwerpen te zullen toezenden , om door hem'onderwezen te worden: fchoon anderen de ver- vul- (c) hassdncamp's 53cnfa<$tii j« brtt Itmiafcit btr tttttejïen SSbeelegiflten Sittfwrïir mtóSirdjengefcvidjtt, erjftr 3«vrgangf f. 40, 4'- (d) hass'NCamp, l c. f 70. C ) hassencamp's ïtmwltu, (Erjrct Sctbvjuug, f. 14 b  39^ vordering der verlicht. en verdra agzaamh. vulling zijner wenfehen iets langer uitftellen. • Ook heeft de Heer hezel eene jaarlijfcfche verhogin» van hczolding ontvangen, om voor de Catholijken, die 'te Giesfen ftudéren, voorlezingen over de Oosterfche Letterkunde te houden, zonder dat zij daar voor iets behoeven te betalen (ƒ). 3. De Heer nicolaus sciarelli, Bisfchop van Colle, heeft, op bevel van den thands regerenden Groothertog van Toscancn, cn ten gebruike van de zielzorgers , die aan zijn beftier zijn toevertrouwd, uitgegeven een' kleinen Catechismus over den Aflaat, naar de echte Leer/lellingen der Catholijke Kerk. Dezelve is oirfprongelijk in het Italiaansch gefchreven, cn door den Heer Canonicüs kruse te Soest, in het voorleden jaar, in het Hoogduitsch ovèrgezet. In dit Stukjen zegt de Bisfchop regt uit, dat de Aflaten alleen maar Canonifche ftralfen opheffen , en niets meer zijn, als eene ontbinding van den Ban, waar onder een mensch door zijn ergerlijk gedrag gekomen was. Wanneer een' gevallenen de kerkboete geheel kwijtgefcholden wordt, dan heet dit een' volkomen Aflaat. Volgens de oude Catholijke leer kon een gevallene maar éénmaal openlijke kerkboete doen, bij gevolg ook maar éénmaal weder opgenomen worden; toen was dierhalven met Aflaten weinig te verdienen, behalven bij misftappen, die niet openlijk gefchied waren, en dus aan dc gemeente geene ergernis gegeven hadden. Deze misltappen noemde men peccatn. maar openlijke en ruchtbaar gewordene misdaden noemde men crimina. Hadt men van iemand. die onder den Ban gekomen was , goede gedachten , dan verzachtte de Kerk de hem opgelegde boete, of verkortte den tijd van dezelve, en deze verzachting heette Aflaat, of fchoon de Ban niet terftond opgeheven werdt. Want de Kerk ontflocg een' misdadiger nog niet geheel en al van de boete, die hij, naar de voorfchriften der Kerkvaders en Conciliën, fchuldig was. De oude Kerk befchikie dus nog niet ovcr~den fchat der verdienden van jesus en der Heiligen, dien men naderhand een' onuitputtelijken fchat noemde. „ Deze onuitputtelijke fchat (zegt sciarelli) ,, is ccne verdichting van eenige Schoolfchc God- (ƒ) hassencamp, /. C. f. 159.  onder de roomschcezinde christenen. 397 ^deerden, die in de duistere eeuwen leevden, en H fiet waare wezen van den Aflaat, dat in de verkor', ting der toenmaals bijna in onbruik geraakte kerk' boete beftondt, uit het oog verlooren hadden. Daar , zij echter nog uit de mondelijke overleveringen wis" ten, dat de kerk de magt hadt, om Aflaten uit te ' deelcn, vonden zij dien zoogenaamden onuitputtelij" ken fchat uit, welks verfpilling van de willekeur der Kerke, of liever van den Paus afhing." De waardige Vertaler beloovt van tijd tot tijd meerdere Overzettingen te zullen leveren van gefcbrivten, die tot de hervorming van den Godsdienst in het GrootHertogdom Toscanen betrekkelijk zijn (g). 4. Daar de Catechismus, die in het Keurvorftendorn Mainz tot dus verre gebruikt wordt, zeer liegt is, heeft de Keurvorst aan dien Geestelijken, welke hem voor 1 Januarij 1790 den besten Catechismus inzenden zal, eene belooning van vijftig ducaten beloovd (/»)• 5. Het Confiftorie van Gurk, dat thands in Klagenfurt vergadert, heeft onder anderen de volgende nieuwe verordeningen gemaakt. Een Priester, die op Zon- en Feest-dagen met prediken, het afnemen van de biecht, Catechifatiën, enz. en op weekdagen met het Schoolonderwijs zich bezig houdt, zal op zulke dagen, waar zijn arbeid zo zeer vermenigvuldigd is, van het bidden van het Brevier ontflagen zijn. ■ Catholijke perfonen, die in dienst van Protestanten zijn , zullen vrijheid hebben, om op alle Vastendagen hoegenaamd, alles te eeten, wat bun voorgezet wordt, en bij gevolg ook vleesch, zonder dat zij eerst daar toe om dispenfatie behoeven te verzoeken. — Zij, die uit de Catholijke Kerk zijn uitgegaan, en naderhand tot dezelve wenfehen te rug tc kieren, zullen volftaan kunnen met hunne belijdenis in-het geheim, op dc kamer van den Priester, in tegenwoordigheid van twee of drie getuigen af te leggen (/;. 6. Wij laten hier terftond op volgen het verflag van een klein werkjen, dat in het jaar 1787, teGriiz, dooiden Heer franz xaver neupauer , Leeraar in het Ker- Cg) hassf.ncamp, l. C. f. 169, I^o. (A) hassencamp, l. C. f. 173. (O hasse:,camp, /. c. f 175.  398 VORDERING DER VERLICHT. EN VERDRAAGZAAMII. Kerkelijk regt en deLands-wetten is uitgegeven (k\ nm dat het bij de eerfte van deze nieuwe verordemn-eV Z het Confistone van Gurlc behoort. Hetzelve behelst de beaiklwoording van drie vragen. Foorcent: iJ hpf " P1" 'T#eiyk, h^C thands beftaat' ee» wezenlijk ge " ted/ P5 Schrijver vergelijkt hetzelve met het St ze Vader; hij toont aan, met hoe veel regt dit "ebed voor een voorbeeld van formulier -gebeden te ho°t den z.j en hoe verre men het Brevier beneden hetzelve te lellen hebbe, uit hoofde van het gebrek aan zamen! hang, en de gedachtenlooze wijdlopigheid, die in hetzelve plaats heeft. De W^vraag is,'„ h f de " Si T" fe!VVet. ScSeve»> waar door de Gees„ lelijkheid verbonden is, om dit Brevier te bidden?" en dezelve wordt met regt met neen beantwoord. Ëin- L"ï% dC Schl'ij'Vei': " Z0U Zlllk ce» wet niet w.zeer Itnjdig geweest zijn tegen het oogmerk?" en h,j maakt geene zwaarighcid , om dit met ja te beandwoorden; 1°. dewijl een Geestelijke den tijd, we ken het bidden van dit Brevier vordert, veel nutt gcr to vorming van zijn verftand en hart, door heilzaame overdenking of lezing, gebruiken kan: a». dewiji Z het Brevier met altijd zonder verftroojing af kan bidden: 3*. dewijl hij die noch fterke/tot bidden vêl plicht is, dan een leek, geene bijzondere dwanegeboden daar toe nodig heeft (/). w«"'Sgeoo7. Schoon men niet na kan laten hartelijk de verfchijning te wenfehen van het oogenblik, dat de Cn thohjke kerk zich overal van dc ketenen der Latimfchê Liturgie ontdoe, en, even als de Sclavoniërs, Cro5ten, en andere natiën den Godsdienst in de landstaal verrigte; zo heeft men toch reeds goede redenen om zich tc verblijden , wanneer men hier of daar ftapnen ziet doen, die men als voorbereidzelen van zulke'eene gewigtige hervorming mag befchuuwen, al gaan dezel ven ook zo verre niet, als men gaarne zou zien. Van dien aart zi n de pogingen, door dc Keizerlijke cn Koninglijke Rehgions-Commislie in Bohemen in het werk ge- *2\ ?f t!s'' ®^tifce« Savbpftm» en feuten gtnmb uber Me V5mna m\b bit VttbmUuhttit taffen» ut 0) Wstmm titmtmymi 10 3<ü». 17.8.0, f. 148,  onder de roomschgezinde christenen. 399 «refteld, om den Godsdienst aldaar voor den gemecnen man op een' verftandiger, ftkhtelijker, en meer aan het oogmerk voldoende wijze n te rigten. Dezelve gat ten dien einde reeds in het jaar i7«7 uit eene ®ctt«* fcicuft gfiuAft augemcintr ^far-cuu>rf)t...n3, waar in men de Sthag van den Godsdienst op Zon- Feest- en Weekdagen vindt. Bij de Miste is eene Duitfché OverzetS gevoegd geworden, zo dat de Latijnfche tekst in dè ééne coölom&, en in de andere de Duitfché overzettin "ftaat. Oolc zijn 'er eenige uitgezochte liederen bijgevoegd, die zich over het algemeen wel met boven het mi Wetmatige verheffen, maar waar onder er evenwel zompen zijn, die .in zuiverheid van taal, en hart verheffende gedachten uitmunten r» (Het vervolg in een volgend Stuk.) voorbeeld van een' buitengew0onen dorst, medegedeeld door den heer. bessejon de la chassagne , Prétre de St. Laurent. (Aan de Schrijvers van het Journal de Paris.) mijne heeren ! Gii zult cn aan de menschheid en aan de nieuwsgierigheid een' grooten dienst bewijzen, met in uw Tournaai de volgende Anecdote in te lasfehen, die zonder twiiffel voor een buitengewoon verlchijnzel zal gehouden worden. Ik heb mij zeiven met dc zorgvuldig, fte naauwkcurigheid verzekerd van alle de omftandigheden die ik ga verhalen, maar ik laat het aan uwe Ie- ■ zers over, den aart en de oirzaak van dezelven te ver- ^pStharina bonsergent verdiende opmerking van haare vroegfte jeugd af aan. Een brandende dorst, die seheel en al zonder voorbeeld is, waar door zij geduurie eu van haare geboorte af gekweld werd, trok alti d de°u aandacht der waarneemers tot haar. Haare ouders,  400 voorbeeld van een' na dat zij de eerfte zorgen voor haar aan eene voedlTer hadden toevertrouwd, namen haar, in haar derde iaa? wederom tot z,ch. Zii werden vvel dra %w£ 1 Ant het water, dat zij in huis hadden, zederd Saen^ifd buitengewoon fchielijk verminderde: en ten laaten ' vonden zi , dat hun kind dagelijks bijna twe water dronk. Zij fchreven dit ^erst i eene kwaade opvoetung toe, daar het in de daad bij hïï elTnt werkzeJ was van eene wel verbazende, maar «bter natuurlijke behoefte. Te vergeefsch poogden zï\ di "e brek va« hun kind te verbeteren, dan eens door vrifn dehjkheid, dan weder door bedreigingen, of door „aï dSrlÜJS tCrrVC°' 0i' de hoeveelheid^ van" aa.cn dagehjkfehen drank te verminderen. Zij zagen to h m n> verbaasdheid dat zij heimelijk alle middflen te wërfc dat li] zichï dCZC h»T»e'4n* te ku""c" vSdoen; dat z,j z,ch des zomers bediende van het eerfte water dat z,j zich bezoraen kon, cn des winters van fneeSw cn .js cn dat zij vooral altijd zeer bezoi-d vvas om voor zich zelve eene genoegzame hoeveelheid waïer e bewaren, om des nachts overvloedig tc kunnTn drin- Dc flegte behandelingen, die zij, uit hoofde van deze behoefte,, van haare Ouderen moest ondergaan f nS zaakte haar, om hun te verlaten. Zij kwam grifs dienen bij zeer toegevende meesters, voor welken Wd dit haar gebrek niet verborgen kon houden maar b J wien z,j door haar goed gedrag zo veel achting verdamde en verwierf, dat zij daar over in het geheel geene verwijtingen te hooren hadt. S Toen zij tweeëntwintig jaren oud was, trouwde zii aan een zekeren ferij, een'fchoenlapper, aan wie zjj dit haar gebrek, vóór het trouwen, opeXardT Zij heeft reeds acht kinderen bij hem gel ad "waar van nog dne rn even zijn, cn zij is van hc&t negende zwa™ ger. Deze bijzonderheid is vooral buitengewoon en venhent opmerking, dat zij, op het Oogenblik va 'haare bevalling, m plaats van eemg voedzel of vogt te *ebrinken, dat gefchikt mogt zijn om haar te verfterke°n bever verkiest, om baar' dorst, die dan vooral al ! braiHiendst ,s , te ftillen, bijna zonder tusfehenpozen dne of vrer pinten water te drinken, zo frisch en koel als z,j het krijgen kan. In het ftrengfte van den vor gen wmtcr, dronk deze vrouw, toen zwanger zijd?, tot  BUIT EN GEWOON EN DORST. 4OÏ. ** twee ^^Z^^^^ twintig uuren; en haar ™™ 'J.^t rneeuW cn ns te nende goed maken, ,was genoo dewl]l vergaderen, en de vracht yer- KhrStft^ kostte, da» hij met zi,n band- ^Jvrouw heeft ^f^^S^Ï. gc zoorten van jterfcen ank, <•» J dan voelt zl] wijn drinkt, dat zeei züdzaam „ , dan nicent Se benaauwdhctd m Je^ aggg*». ^ ^ men ieder oogenbhk,. dar zy w . t in tegcn. Voorts is « ,n^dW«Öl Zij bost al het wadeel eene ynj goede g^W^ bet geen ^^e^buton^woötien-ltak. O Van dit verfchiinzcl vindt men nveer —^ I«rj rite, objervandis, p. 2^, -3. ^^^^ AANMERKINGEN, OP HET BERIGT VAN EEN ZONDERLING TOEVAL, AAN EK»' TACHTIGEN MAN BEJEGEND EN/. (Geplaatst in dc jengel/ukken van dit Maandwerk, ^ r N°. 8, bi. 35°—35*0 DOOR W. VAN BARNEVELD. Z, r m51 in eeni*erlei geneeskundige bedenkingen-, onder imj m eeuipsnv» e Haten; zondei i.DÉÉL.MBNCELST. N« 9" C C  4°* W. VAN BARNEVELD S»?e werlii"s bi>* ^ 0 9 i p d^ dievan Pita', welken toenmaals zeer raagde het, dat die van , uitgebreiden handel tig Ten^eeE afeekorteL"u£n van marmer, van de öen^ W Cc 3  406 IETS OVER DE HERSTELLING in grooten naam Ronden. Want reeds in het jaar 1225 beriepen hem de Bolognefen , om een marmeren praalgraf voor liet lighaam van den h. dominicus te vervaardigen. Men hieldt dit werk voor het beste, dat zederd veele eeuwen verfchenen was; en hij werdt naderhand in veele andere lieden van Italië beroepen, om derzelver kerken met zijne beeldhouwkunst te verderen. De basreliëfs, die hij te Lucca, Pifa, Siëna, Florence , e.n Orvieto vervaardigde, getuigen van de vorderingen dezes grooten meesters. De naijver, die hier door onder de kunstgenoten in gantsch Italië ontftondt. bevorderde de beeldhouwkunst. De beste zijner werken zijn de historifche afbeeldingen aan den kanzei in den Dom te Pifa, en de voorftelling van de Hel in het portaal der Domkerk te Orvieto. De vruchtbaarheid in dc uitvinding, de natuurlijke cenvouwighcid in de ordonnancie, dè waarheid en levendigheid in de uitdrukking, met eene tamelijk juiste tekening verbonden, waar door deze werken, vooral de Hel te Orvieto, uitmunten, zouden ook in de zestiende eeuw een' iederen meester roem verworven hebben. Waren zij in de uitvoering wat meer verfijnd, en in de tekening een weinig fierlijkcr, dan kon men in waarheid zeggen, dat na hem de beeldhouwkunst, in half verheven werk, geen' fchrede verder gedaan heeft. In de afbeelding der Hel heeft alles eene ijzelijke en pijnlijke gedaante. Eenigen der verdoemden verfchcuren hunne eigene aangezichten met hunne fcherpe nagelen; anderen worden van fchrikkelijkc Hangen omwonden en geknaagd; anderen door gruwzaame fpooken verfcheurd, en op elk gelaat en lid tekenen zich, op verfcheidene wijzen, fmart, woede, en vertwijfeling. Eenigen zijn van gevoelen, dat hij deze fchrikkclijke beelden uit de Hel van dante ontleend hebbe; maar, naar de tijdrekening van vasari, was dante toen. maals of nog een kind, of nog niet geboren. Wat zou het ook fchaden , wanneer hij die ziddering-volle denkbeelden aan het lezen van dante te danken hadt? Zou daar door de gaping, die tusfchen gedachte en uitvoering ligt, aangevuld zijn? Dit vermag geen middelmatig kunftenaar; ook is 'geen kleine geest in Haat, om door de verhevene en groote denkbeelden eens Dichters zo doorgloeid te worden, dat hij dezelven, " \ met  DER BEELDHOUWKUNST. 407 met genoegzaame energie in marmor of erts uitdrukken kan. . - , , Dat nicolaus van Pifa met een eigen fcheppend vermogen door de Natuur toegenist was, getuigen nog verfcheidene andere werken , die niet minder vol van uitdrukking zijn , en zich in dezelvde Domkerk te Orvieto bevinden, in het bi'zonder de historiiche atbcelding van het bezoek van maria bij elisabeth. Welke bevalligheid in de plaatzing van deze elkanderen begroetende vrouwen ! Hoe bekoorlijk buigen zij zich , cn ftrekken haare armen tot wederzijdiche omhelzingen uit! Hoe teder en edel lacht de vreugde, op beider aangezichten! Schoon is de evenredigheid in dc ledematen , prachtig cn ecnvouwig het gewaad, zacht en natuurlijk de buigingen der ploojen. Men ziet hier duidelijk, dat deze groote man zich verre boven cien fmaak van zijn' tijd wist te verheffen, en een juist begrip van de fchoonheid des gewaads hadt. De nog voorhanden zijnde fchilderijen getuigen, dat de toenmalige kleeding zeer eng, de vouwen ipitzig, hoekig, en onbehaaglijk waren. Hij moet dus het gewaad niet naar de Natuur, maar naar Antiken gevormd hebben. Uit deze bron fchcpte hij niet alleen de vorm van het gewaad, maar ook de plaatzingen en bewegingen der beelden. In dc Hel verraadt zich eene befnste gelijkheid met de Bacchanalen der oude Grieken. In een ander Basreliëf van dezelvde Domkerk, dat kaïn's broedermoord voordek, vindt men in het beeld van den broedermoorder een' ftrijdénden Hercules met dc leeuwenhuid, geheel in den fmaak der Ouden. Hij was, zo wel in de beeldhouwkunst als bouwkunde, een buonarotti van zijn' eeuw, en niet alleen zijn Zoon johannes van Pifa, die hem in beiden overtrof, maar geheel Italië vormde zich in beide kunften naar zijne werken. , ... Daar door dezen grooten Genie, en door zijne leerlingen , dc Beeldhouwkunst niet alleen weder herleefde , maar ook reeds aan de volmaaktheid, die zij naderhand in de zestiende eeuw bereikte, zeer nabij kwam, bloeiden cimabue en zijn leerling giotto , en hadden den roem, van herftellers der Schilderkunst te zijn. Maar, vergelijkt men beider fchilderijen met de beeldhouwftukken van nicolaus pisanus, dan zijn zij kinderl'peelcn, en men geraakt in verwondering, hoe C c 4 het  4°8 iets over de herstelling liet mogelijk zij, dat de Schilderkunst, die met de beeldhouwkunst op eenerléië grondftellingcn berust, in haare eerde voortgangen zo verre achter dezelve blijven kon. Daar zijn zelvs in dezelve Domkerk fchilderijen van ambrosïus lorenzetti en peter cavallini , die bijna een' eeuw later leefden, en door hunne tijdgenouten onder dc beste fchilders gerekend werden, die voor de eerdelingen der herlevende beeldhouwkunst hi volmaaktheid verre wijken moeten. Daar doch nu eenmaal de beeldhouwers begonnen hadden , hunne kunst door de beoefening der Ouden te verbeteren , en dit met een zo goed gevolg gefchied was, zo is het niet te begrijpen, waarom de fchilders zich niet van hetzelvde middel bedienden, ten minden in de tekening zo verre achterbleven. Nog verwonderlijker is het, dat dante en petrarciia, mannen van den fijnden fmaak cn de verhevende denkwijze, die de werken van NicoLA s cn johannes van Pifa voor oogen hadden , en de dijve fchilderijen van cimabue cn giotto daar mede vergelijken konden, echter dezen tot aan de Herren verhieven. Hoe konden zij dit doen, zonder van een algemeen vooroordeel verblind te zijn? Het is zeer waarfchijnlijk, dat men toenmaals de beeldhouwkunst en fchildcrkunst voor zo geheel verfchillende kuuden hieldt, en dat dit vooroordeel zo algemeen en zo diep ingeworteld was, dat het den grootden mannen dezer eeuw niet inviel, derzelver vorderingen en volkomenheid met eikanderen te vergelijken. Men dekle het hoofdwerk der fchildcrkunst in een fchoon mengzel der verwen, met zo veel tekening verbonden, als toereikende was, om een' Duivel van een' Engel te phderfcheideh. Wat men koos, waren beelden der Heiligen, of figuren uit de bijbelfche gefchiedenis , met die kentekenen cn omtrekken, die aan dezelven, zederd de tijden van constantixts , door de Griekfche Schilders gegeven waren. Dewijl deze kentekenen ook aan hdt domde volk bekend waren, zo hadt de kundenaar alles gedaan , wanneer hij de omtrekken der figuren en der voornaamde ledematen met glansfende kleuren aanvulde. Wat cïm&büb', giotto , Cn hunne tijdgenoten tot volmaking der kunst bijdroegen , was niets anders, als de verbetering der wandalrigde feilen, bij voorbeeld, dat dc omtrekken niet meer met zwarte of gouden iiniën , maar met kleuren, die  dêr beeldhouwkunst. 40g met de natuur der zaak overeenkom (tig waren, getrokken werden ; dat de beelden niet meer op de toppen der teenen (tonden, en de vingers niet altijd (lijf uitgeftrekt hadden, enz. Voor het overige bleven hunne beelden, die zij in gouden velden iniiooten, meer of min Itijf. Zij hielden, even als hunne voorgangers, niet op, voor het oog des volks te arbeiden, cn bewezen voor en na, dat hun noch het waare denkbeeld, noch het regte doel der fchildcrkunst bekend was. Tot op de tijden van masaccio-, die bijna twee-honderd jaar na nicolaus van Pila leefde , lieten zij het zich of niet invallen, of hielden bet voor onnut, hunne kunst door de navolging der Ouden te verbeteren. Tot dien tijd toe vindt men geen fchilderij, dat duidelijke fpooren daar van vertoont, vasari verhaalt van bïasaccio), dat hij de eerlte geweest is, die voornam, naar de Natuur te fchildcren, en de beste werken der Beeldhouwkunst na te volgen. Hier toe maakte hij zich niet alleen de werken van brunellescui en nonatello te Florence ten nutte , maar reisde ook na Rome, 0111 de Antiken te bcltudeeren; en daar door overtrof hij in zijne kunst alle zijne voorgangers cn tijdgenooten. Dus duurde het verre over de du'zend jaar, zederd dc Schilderkunst geheel in verval geraakt was, eer het één fchilder inviel, door de navolgingder Natuur, en door de Itudie der Antiken , zijne kunst te verbeteren. Een merkwaardig voorbeeld van de magt der oude voorourdeelen; dat nog veel verbaazender is, wanneer men in aanmerking neemt, dat in de veertiende eeuw de Schilders meestal te gelijk ook beeldhouwers waren, en het in deze kunst, door de navolgingder Ouden , tot een' zeer hoögen trap van volkomenbeid gebragt hadden! Hier door wordt nog meer bevestigd , dat zij het wezen der Schilderkunst in de kleuren (telden , en de volkomenheid der kunst meenden bereikt te hebben, wanneer zij de van de Griekfche meesters zederd eeuwen ingevoerde omtrekken der Heiligen met fchoone en levendige kleuren aanvulden; en, wanneer zij de kunst op het hoogde drijven wilden, zo als cimabue en oioTTo, die afdelingen der leden, met wat zachter trekken, en bekwaamer verwen uitdrukten. Zi' lieten het zich zelfs in den droom niet invallen, dat hunne kunst voor eene zo hooge volkomenheid vatbaar was, " Cc 5 al*  ^.lo B e R R A t H o n, als die, waar toe zij* in de volgende tijden door leo- NARDA DA vincx , RAPHAËl van urbino, titiano, en correggio geraakt is. Daar zij zederd veele eeuwen geene andere voorbeelden, als de mofaïken, en andere dijve fchilderijen der Grieken voor oogen hadden , was het zedelijk onmogelijk, zich een volkomener werk van hunne kunst zelfs maar in te beelden. Niet alleen deze volmaaktheid zelve, maar ook haar denkbeeld was verlooren. 'Er bleef geen middel over, om haar in alle haare deelen weder te herllellen, als eigene uitvinding. Befchouwt men de zwarigheden, die te overwinnen, en hoe veele wezenlijke deelen, behalven de tekening, uit te vinden waren, eer dc fchildcrkunst tot volmaaktheid geraken kon, dan verdwijnt alle verwondering, dat zij de volkomenheid der beeldhouwkunst, tlie in zoo veele Antiken voor oogen lag, eenige eeuwen later eerst bereikten. berrathon. Een Gedicht van ossian. Krom uwen blaauwen loop om Luthaas enge vlakte, krom hem, o Stroom! dat de groenende wouden zich van hunne heuvelen over haar neigen, en draaien der middagzon op haar nederblikken! De Distel daat daar aan haare rots, en fchud haaren baard in den wind. Daar neigt de bloem heur zwaargeworden hoofd, en golft temet in- 't koeltje. ,, Waarom wekt gij mij, ó koeltje ! (fchijnt zij te vraagen) ik ben vol droprielen des hemels; de tijd mijner verwelking is nabij, nabij de windvlaag, die mijne bladeren rooven zal. Dan komt de wandelaar aan den morgen, de wandelaar, die mij in mijne fchoonheid gezien heeft, komt, zijne oogen zullen het veld doorzoeken, maar zij zullen mij niet vinden!" Zo zoekt men eens, als zij in het veld verklonken is, de (femme van cona vergeefs! de Jager zal des morgens uittrekken, en het geluid mijner harpe word niet meer vernomen: „ waar is hij, de Zoon van fingal, den wagenbedijger?" De traanen zullen langs zijne wangen vloeien! dan kom, ó malvina! met al uw  een gedicht van ossian. 411 uw gezang; kom dan, en leg het lichaam van ossian in de vlakte van Lutha: dat zijn graf in die lieflijke ftreck zich verhelfe. Waar zijt gij, malvina ! met uwe gezangen, met het zacht gcruisch uwer treden? ó Zo gij mij nabij zijt, Zoon van alpin ! zo lpreek, waar is de dochter van toscar? „ Ik ging, 0 Zoon van fingal! Torluthaas bemoste muuren voorbij. Geen rook fteeg op van de daken. Zwijgen heerschtc in de boomen des heuvels. De Jagd-fchal was verklonken. Ik zag de Dochteren des Boogs. Ik vraagde na malvina, maar zij antwoordden niet. Zij bleven mij Hom, cn wendden haare aangezichten af. Dunne fchaduwen bedekten haare fchoonheid. Zij geleeken Harren , welke bij nacht, aan den heuvel des regens-, treurig door den nevel blinken." Uwe rust zij zacht, ó gij lieflijke luister! Vroeg zijt gij van onze heuvelen gefcheiden ! Staatig waren de fchreeden uwer fcheiding, gelijk die der maan, op de blaauwe en zidderende baaren. Maar gij hebt ons in 't donker gelaatcn, gij eerde der Maagden van Lutha! wij zitten bij dc rots; daar is geene ftemme; geen licht, dan het vuurige Luchtbeeld! vroeg zijt gij gefcheiden, malvina, gij dochter des edelen toscars ! maar gij Hijgt als draaien in 't Oosten, tusfchen de geesten uwer vrienden, wanneer ze in hunne flormachtige wooningen, in de gewelven des donders ,zich nederzetten. Een wolk zweeft over Cona. Hoog Hijgen haare blaauwe gekrulde zoomen. Onder haar fpreidèn de winden hunne vleugelen uit. In haar is de wooning van fingal Daar zit de Held in fchaduwen. Zijne rechtehand omvat de luchtige fpeer. Zijn fchild, half met wolkeu bedekt, gelijkt de ichemerendc maan. wanneer haare eene helft nog in de baaren gezonken is, en de andere bleek over het veld blikt. Zijne Vrienden zitten op nevel, om den Koning heen; zij luisteren na de Liederen van ullin; hij flaat op de half onzichtbaare harpe. Hij verheft de zwaktoonende ftemme. De mindere helden verlichten met duizend vuurbeelden de luchtige zaal. In het midden verheft zich malvina: aantrekkelijk rood bedekt, haare wangen. Zij befchouwt de onbekende aangezichten haarer vaderen; zij wendt haare betraande oogen zijdwaards. „ Zijt gij zo vroegtijdig gekomen, zegt Fjngal, gij doch-  4iï b e r r A T h o n, dochter des edelen toscars? Weemoed heerscht In wooningen van Lutha. Treurl* is m£ n de Zoon: ik hoor het koeltje vim cova ffê^"^ zwaare hairlokken pleeg f*t&^i^^\™* uwe wooning, maar gij Zut daar nier lif„o n geU treurig tusfchen de wSpens uwl- JÏÏïJPr ff6IWne is bi-uislchende wieken, JS, ïfrz^?%\&™?r»™ malvina. Het verheft zich i„il "P ,■ , 8ral van Lmhaas bWen^^ *» zaam _ reeds zijn ze geweden di ' " 'i"" haar betreurden. ' de Maa8- ftroomsT ° b,J £ brillsC^n des bemostcn ratLn? wfSeroï ^ tot zijne woonin» De , ,,, V v' e' 1e," lartiimor fpreidae zich. in 't 10 dè dCr Dr,"k^haalcn ver- des Grijsaam. Hii a fchc.SvT F* d£ bUjdl'chaP Vaderen , de wan n e 'lc wapenen zii"ei- liet rnen 7 , J 111 znne woon ng te me r^'waren tinulTrt ™" ,UT"AL verhi*f? *°S van MorvenW JH wSt S^aï'J?*^ de Hdden ftaatige fterktegevSn ware- ?1 /,°0"' J?.THAM met traanen d s ^ oed^ d/ l,n r ' Mj was ;-^hm^ zijns  een gedicht van ossian. 4ï7 zijns Zoons, uthals gedachtenis verhief zich. „Wie, zegt hij, ligt daar van mijne Helden? hij fchijnt een Koning der menfchen geweest te zijn. Was hij in mijne woning beroemd, eer de trotsch van uthal ontbrandde? Gij zwijgt, Zoonen Berrathons? is de Koning der Helden gevallen? uthal! gij ftrekte uwe hand tegen uwen Vader uit, en thans echter fmelt mijn hart nog voor u. ó Ware ik in het hol gebleven! ó Woonde nog mijn Zoon in Finthormo ! Ik kon het geruisch zijner voeten verneemen, als hij ter jagd des Everzwijus uittoog. De wind, die door de'fplecten der rots drong, bragt mij de ftemme van uthal. Dan ware mijne ziel te vreeden — maar thans heerscht duisternis in mijne woning." Zoon van alpin ! zo waren mijne daaden, toen de kracht der jeugd mijnen arm verfterkte. Zo waren de daaden van toscar. Maar toscar is op zijne vliegende wolk. Ik ben eenzaam in Lutha. Mijne ftemme gelijkt het laatfte zuizen des winds, als hij de wouden verlaat. Maar ossian zal niet lang alleen blijven. Reeds ziet hij den nevel, die zijnen geest ontvangen zal. Reeds ziet hij den nevel, welke zich tot zijn gewaad voegt, wanneer hij aan zijne vaderlijke heuveien verfchijnt. De Zoonen der zwakken zullen mij aanfchouwen, en de grootheid der Helden van 't voorgeflacht bewonderen. Zij zullen in haare holen vluchten, en bevreesd ten hemel blikken; want ik bewandel de wolken, en rolle mij donkerheid ter zijden. Voer, 6 Zoon van alpin! voer den Grijsaart tot zijne wouden. De winden beginnen te Hijgen. Luid bruischt de duistere baare der Zee. Buigt zich niet gints van Mora een boom met zijne ontbladerde takken? hij buigt zich, Zoon van alpin' in de loeiende windvlaag. Aan eene verzengde tak hangt mijne harpe. Het geluid haarer fnaaren is treurig. Roert u, »\ Harpe! de wind, of is het een voorbijfnellende Geest? 't is de rechte hand van malvina ! Zoon van alpin ! breng mij de Harpe! een ander Lied zal zich verheffen] Mijne ziel zal fcheiden in toonen! mijne Vaderen zullen 't in hunne luchtige woningen verneemen. Hunne fchemerende aangezichten zullen zich met blijdfehap uit de wolken neigen; zij zullen hunnen Zoon omarmende ontvangen. De verouderde Eik buigt zich over den itroom. Hij zucht met al zijn mos. Het verwelkte i. deel. mengelst. n. 9. Dd Va-  418 berrathon, Varenkruid fluit om mij heen, en mengt zich golvende met ossiaxs lokken. Sla op de Harp, en hef het gezang aan! Gij winden ! zijt nabij met alle uwe wieken. Voert den treurigen galm tot fingals luchtige woning, voert hem tot de woning van fïngal , dat hij de ftemme zijns Zoons verneeme, de ftemme van hem, die de Helden verhief! De adem van het Noorden opent uwe poorten, 6 Koning! ik zie u op nevel zitten. Uwe matte wapenglans bevalt mime oogen. Uwe gedaante is thans geen fchrik der Helden. Zij is als eene waterachtige wolk, door welke de weenende oogen der Harren heen blinken. Uw fchild is de verouderde Maan. Uw zwaard een Luchtbeeld, half ontftooken met vuur. Schemerende en zwak is dc Gebieder, 'die eenmaal in glans daarheen ging; maar nu betreedt gij de winden der Woestijne. In uwe hand verdonkeren zich ftormen. in uwen toorn grijpt gij dc Zon aan, en verbergt haar in uwe wolken. De Zoonen der Zwakken ziddercn, en wolkbreuken Horten nederwaards. Maar wanneer goedheid uw aangezicht opklaart, dartelt het morgenkoeltje om u heen. De Zon lagcht in haare blaauwe Velden. De graauwe flroom flingert in zijn Dal. De Woudeni fchudden hunne groenende hoofden in den wind. De Reeën fpringen vrolijk door de woestijne. Lcn zuizen heerscht op de Heide. De Hormachtige winden verdwijnen. Ik hoor de ftemme van fingal, lang heeft haar mijn oor niet vernomen! ,, Kom, zegt hij, kom. ossian! fingal heeft zijnen roem ontvangen. Wij vergingen als vuurvlammen, welken, om te lichten het uur bepaald is. Onze fcheiding was met lot. Schoon zwijgende duisternis onze flagvelden bedekt, vermelden toch vier graauwe ftcenen onzen roem. Ln ossian zong ons, en Selmaas harpen toonden met zijn lied. Kom, zegt hij, ossian! kom; ruk met uwen Vader aan de wolken." lk kom ik kom, gij Koning der menfchen! ossians leeven vergaat. Ik begin te verdwijnen op Cona. Mime treden houden op in Selma zichtbaar te zijn: achter den fteen van Mora zal ik influimeren. De wind zal door mijne grijze hairlokken fisfen, maar mij nimmer opwekken. Drijf op uwe" vleugelen weg, ó Wind! gii kunt de ruste des Barden niet ftooren. Qe nacht is lang,  een GEDICHT VAN ossian. 4I§ lang, maar zijne oogen zijn zwaar. Drijf weg, ó zuchtend Koeltje! Maar waarom zijt gij treurig, 6 Zoon van fingal? waarom hoopen zich kommerwolken pp uwe ziele ? De Gebieders van 't Voorgedacht zijn geweken, ze zijn geweken zonder hunnen bezongen roem. De Zoonen van toekomende tijden zullen ook vergaan. Een ander Geflacht zal hen vervangen. De Volkeren gelijken de baaren der Zee. Zij vergaan in de bruisfehende windvlaag als bladeren van het woudachtig Morven, en andere bladeren heffen hunne groene hoofden weêr opwaarts. Duurde uwe fchoonheid, ö rijno? bleef de kracht des edelen toscars? fingal zelf is vergaan. De woningen zijner Vaderen vergaten zijne, treden. Zult gij dan blijven, gij verouderde Barde! daar de machtigen verdvveenen ? Maar mijn roem zal blijven, en was- fen als de Eik van Morven, die zijn breede kruin in den ftorm verheft, en onder het gebulder der winden juicht. MARCELLUS TE NOLA (a). Marcellus. ee'nige raadsheeren van nou, die hem welkom heken, gevolg vAn marcellus. marcellus, (lachende'). Nu , burgers van Nola ! zal de moed en het vertrouwen op de vriendfchap van Rome haast in uwe harten te rug keeren ? Zult gij nu haast geloven . dat niet alle onze dappere jongelingen, alle onze ervarene mannen, bij het onzalig Cannae gevallen zijn? eer' (a) De Stof tot dit Stalden is ontleend uit plutahchus, in Marcello, Opp. T. I,P-3°3, en bearbeid door den beroemden meiszner ; verg', ook liviü's, Lib. XXIII, cap. ig- Nola was eene aanzienlijke Stad in Cntnpanië, tien ltaliaanfclie mijlen van Napels, die korc na dep ongelukkigen Slag bij Cannae overging. Dd a  420 marcellus te nola. eerste raadsheer Dat geloovden wij reeds lang, want. wij wisten, dat mar. cellus nog leevt; wij wisten, dat het Zwaard van Rome nog fnijdc, en dat haar Schild nog niet verbroken is ^b). iwann RüDSiiEEr. Geloof ons, Imperator c) •' Schoon voor weinige weeken eene zotte bedwelming onze Stad bezeten heeft, zo dat zij bijna openlijk de partij van iiannibal koos, zo was dit toch maar alleen ccn wijken voor dc overmagt; zo heeft toch nooit de Raad van onze Stad, maar alleen het gepeupel, door eenige onrustige koppen verleid, zich van Rome afgekeerd. marce.llus. En wie waren deze onrustigen ? eerste raadsheer. : Hunne aanvoerder heet lucius bantius , ccn man gefproten uit een onzer edelfte en aanzienlijkfte gedachten. marcellus, (peinzend.) Bantius ? Lucius bantius ? Ken ik dezen naam niet reeds , en wel van eene betere zijde ? derde raadsheer. Dit is ligt mogelijk , want het is een man van even zo dappere vuist, als onrustigen kop. Hij vocht bij Cannae goed, en tekende zich uit door de menigte vijanden , die hij doodde, en door de gevaarlijke wonden, die hij kreeg. marcellus, (n'g weer nadenkend.) Bij Cannae? —t Ha! heette die krijgsman niet bantius, die daar zo lang en alléén onzen Veldheer , den ongelukkikigen paolus aemilius verdedigde, en in deze verdediging zijn eigen leven heldhaftig verloor? eerste raadsheer. Hij heette niet alleen zo, maar hij was ook dezelvde, en het verlies van zijn leven is een bloot gerucht. Men vondt hem wel onder de dooden op het flagveld, maar door eene zorgvuldige behandeling bragt men hem weder tot de leven- m De beste Veldhceren, die aan Rome toen overig gebleven waren runus maximus en marceli.us , werden liet ScAiWênhet Zwaard van'Rome genaamd: posisonius apud plu parcHum , m ralno, Opp. T. I. P- 1*5- B- .... v , i, rc) Deze titul zegt meer als ons VtUhur. Zieboven,5, bL 222. Wij hebben denzelven daarom, even al» de Hoogduitfche Schn). ver, oavertaald gelaten.  marcellus te kola. 421 ■ ■ ■ - - " x tft ma r cel lus. En zulk een man kon een verrader van ons, kon een vriend van uANNiBAL worden ? tweede raadsheer. Hij werdt zijn warmde vriend , zijn openlijke lofredenaar. (Daar ontftaat een gemurmel onder het gevolg van marcellus.} marcellus. Wat is het ? Wat wilt gij lieden ? eerste overste. Zij meenen, dat zulk een dss doods waardig zij. tweede overste. En wel een' des te fchielijker dood, hoe gewigtiger de diensten zijn, die zulk een man, bij eene langere vertraging, aan den vijand bewijzen kan. nog andere romeinen. Gebied ons, Imperator', en wij brengen u hem gevangen, of zijn hoofd afgeflagen hier. marcellus, (tot die van Kola.") Wat zegt gijlieden daar op ? drie raadsheeren. Dat zijn leven, zo wel als dat van ons allen , in uwe hand is. marcel LUS. Dat vraag ik niet, maar alleen, of bantius zijn leven verdiene te benouden? eerste raadsheer. Tot verzekering van de rust, kon het misfehien wel nodig zijn, dat.... (Hij haalt de fchouders op.) gevolg van marcellus. Ten doode , ten doode met hem ! marc éllus. Neen ! dat verhoeden de Goden, dat immer een zo verhaast oordeel over het hoofd eens dapperen krijgsmans geveld worde! De man , die zijn leven voor Rome waagde, kan zonder reden de partij van Rome niet verlaten' hebben : die reden moet men eerst hooren, voor dat men over hem vonnisle. Zulk een hoofd, en zulk een' arm te gewinnen, geldt dikwijls zo veel, als een gelukkige (lag. (Tot eenigen vdn zijn Soldaten.) Men roepc hem hier, maar men doe het met alle mogelijke vriendelijkheid. (l'at die van Nota.) Waar woont hij? D d 3 eer-  marcellus te nola. eerste raadsheer. In dat prachtige paleis naast het Raadhuis. tweede raadsheer, (terwijl de Soldaten gaan willen.) Het zal niet nodig zijn, Imperator1, dat gij om hem zendt, AVant daar komt hij zelf. marcellus. Des te beter. Dat geene enkele trek van iemands gelaat, geene enkeie lettergreep aan hem verrade, wat aangaande hem gefproken is. Lucius bantius, (met eene edele houding optredende) Verfchoon mij , zegerijke Imperator ! dat ik misfchien een der laatften in Nola ben , die u begroeten. Om de waarheid te zeggen , ik verwachtte u zo fpoedig nog niet. Dat gij de kracht des donders bezit, wist ik wel, maar ik vergat , dat u ook de lhelheid van den blikfem eigen is marcellus, (zich houdende als of hij hem' niet kent.) Wees vrij altijd een der laatften die mij begroet, indien gij maar een der opregtfte vrienden van mij zijt, Uw naam, lieve man! als ik u bidden mag? bantius. bantius. marcellus. bant-ius? Hoe ? Misfchien lucius bantius? bantius. lucius bantius. marcellus, (hem omhelzende.) Ha! welkom ! welkom, lucius '. wien ik eerst daar onder, in de. Elifaefche velden, dewijl het gerucht uwen dood vermeldde, gehoopt had te omhelzen , en met wiens omhelzing ik mij reeds bij voorraad verheugd had. bantius , Ceenigzins verlegen.) Imperator ! marcellus. Gij zijt toch dezelvde lucius bantius , van wien men zo veel in Rome fpreekt? die zelvs in dj velden van Cannae, in de velden onzer fchande, zich zo veel eer wist te verwerven ? zo edelmoedig onzen Veldheer befchermde ? voor hem pijl en wonde opving? Gij zijt toch dezelvde? ian-  marcellus te kola. 423 bantius. Ik vocht bij Cannae mede, en trachtte mijn' plicht te doen. marcellus. Welkom op nieuw dierhalven! Hadt Rome np dien Moedigen dag nog maar twintig mannen gehad, gelijk aan u , den Puniër zou, tot vergelding van zijne roekeloosheid, de roem niet zijn gelaten geworden . waar over hij zich thands verheugt, maar die, zo als ik hoop, alleen dienen zal, om hem des te volkomener te verdaan. Deze wonden op uw voorhoofd.... bantius. Zijn wonden, die ik aan Cannae te danken heb; gelijk ook deze hier. (Hij ontbloot zijn bont.) marcellus. Tien laurkroonen zouden uw hoofd minder , minder tien purperen klederen uw lighaam verderen Maar waar¬ om kwamt gij niet terdond bij ons te Rome, daar gij zulke heerlijke vriendfehapstekenen te toonen hadt ? Waarom vorderdet gij niet voor u die eereposten en belooningen in , die u zo billijk toekomen ? Geloovt gij, dat wij zo onregtvaardig zijn zouden , om aan onze vrienden dankbaarheid te weigeren , daar wij zelvs regtvaardig genoeg zijn , om de deugden in onze vijanden te fchatten ? bantius, (met een1 half-trotfeken lach). Wat ik dan ook van Rome geloven moge , toen ik deze wonden ontving, kon ik 'er niet komen. m a r c e l l u s. En waarom niet ? b antius. Om dat ik in hanmbal's handen gevallen was. marcellus. In hannibal's? en hoe behandelde u deze ? b anti us. Met die edelmoedigheid, die een' overwinnaar van Rome betaamde. Hij liet mijne Wonden zo zorgvuldig heelen, als of ik nooit zijn vijand geweest was; hij roemde mijn gedrag, als of de kring van verflagene Carthaginiè'nfers, die men rond om mijn bijna levenloos lighaam vondt , een kring van doode Romeinen geweest was. Nooit heeft hij mij de ketenen der gevangenis laten voelen ; zelvs niet mijn woord gevorderd, toen hij mij los liet. Dd 4 m a r-  424 marcellus te nola. marcelluc, rmet em half vriendclijken , half beduidenis. vollen blik.) Daaf voor fpreekt gij ook thands van hem , als of o\\ V3„ een' bondgenoot fpraafct. — Waarom bloost gij , b a n t i us ? bantius, (verlegen en zijn btópzen willende verbergen.) merdheb "°S °VCr de kleUr mön*r wangen'bekom- marcellus. En toch vcrriedt dc wang reeds dikwijls de gefteldheid van m,n ~~T B,ANT,Us! ik fpreek mct eei1' daPPer. edel man; en g,j fpreekt met iemand, die u hoog aebtf wel aan laat Itrenge waarheid op onze lippen, een opregt vertrouwen' Ï'SS™ ziin ! Spreek, is het gegrond,"waar van men u oeichuldigt ?Spreek ik, m u, met een'vriend van hannibal? bantius. mi?likh Zlj" Y''6"0 "iet Zijn' die «W» leve" bewaarde, en mij met het verbond zijner gastvriendfchap verwaardigde? marcellus, S;reelc ik in u met een' man, die Nola tegen Rome opruide ? bantius. Niet opruide; maar die aan de Nolenfers zeide , wat hij dacht ; het aan hunne keus liet. wat zij doen wilden of icboon hj met ongaarne zag, dat zij dachten, gelijk als iiij marcellus. neffik h,nW?°g U dit gedra&? — Man • die zo manJ o , h! n Vr°?r R°me vefgoten """«.wat kon ubewe. :hango0te Ü/deaT °' ^ * lml°°& C^ bantius. niStr!k ,8t U "iCt reeds geZe?d ? 0!" dat ik dit Carthago n et trouwloos , maar grootmoedig tegen mij , en uw RomV met grootmoedig, maar bloohartig vond. _ [Mn den ZI oer wnm'le welberiïMreid:) marcellus ! wat wacht ik langer op verdere vragen van u ? M:jn laven is in uwe hand en r'meS' Z',n ge'è!lSZi-S Z° ^ükerd.dat zij niet onder oe menigte, die c omringt, en zelvs onder de fchaar van deze mijne me Jebargers, verfcheidenen zien zouden, die dor zbn m ™'Jn n'00-' '.,en vefmoedëiijk ook mijne aanklagers vriendIdL'p,?^*' geliju ik nu openlijk bekenne, een vuend der Pun;ers ben, zo ben ik het toch niet van dat wat  MARCELLUS TE nola.. 425 wat gijlieden Punifche trouw (d) noemt. Ja, reeds zederd een' geruimen tijd viel het mij zwaar,dat volk te beminnen, dat ik zo fchandelijk bij Cannae vluchten zag. Wat kort te voren in uwen mond voor mij een' loffpraak, misfehien nog iets meer zijn moest, uw oordeel, dat hannibal niet ge,, zegepraald zou hebben, indien Rome op dien dag nog ,, twintig mannen, gelijk aan mij, gehad hadt," is waarheid. Want van de gantfche menigte, die om aemilius (treedt, was ik wel haast de eenigfte, die het nog waagde , om uwen Conju te onderfteunen. De overigen vloodeu , te vergeefsch door zijne beden, en mijne fpottcrneiën te rug geroepen. Zij vlooden , lieten mij zelfs aan de flagting over, maar vechten wilden zij niet meer; en ik ftortte ter neder, terwijl ik hun vloekte. ■ hannibal in tegendeel, als ik voor de eerfte rei ze , geheeld van mijne wonden, voor zijne oogen verfcheen , ontving mij lievderijk. ,, Hoe lang hebt gij reeds den Romei„ nen gediend ?" was zijne eerfte vraag — Vijftien jaar. — „ En wat is uw loon geweest ?" Deze wonden. ■ Dan hadt gij zeker een beter loon gekregen , wanneer gij „ ook maar zo veel maanden onder mij gevochten hadt. Gij zijt vrij, en, daar ik gezworen heb, geen dapper man on„ beloond van mij te zullen laten gaan, zo neem deze ko- „ peren wapenrusting tot een' gedachtenis." Spreek zelf, marcellus! of zulk een gedrag mij niet roeren moest? Spreek zelf, of ondankbaarheid hier niet onvergeeflijk zou geweest zijn? Als hij mij vervolgens zijne vriendfchap en zijn gastregt aanboodt, toen reikte ik hem hand en hart, toen zwoer ik zo lang zijn vriend en de vriend van Carthago te zullen zijn, tot dat ik immer bij een' Romein nog fterkere grootmoedigheid zou vinden. marcellus. En was hij met deze laatfte voorwaarde te vredenf bantius. Volkomen. marcellus. En zijt gij voornemens, ook heden nog hannibal's en Carthago's vriend te blijven ? b a ntius. Ik ben het. (Dier ontjlaat een luid gemurmel"). MARCELLUS. Wat wilt gij lieden? d« (d) Punifche trouw wns, zo wel als Gridjchs trouw, bü dc Romeinen hetzelvde als trouwloosheid : i.ivius , Lib: XXI, cap. , Lib. XXII, cap. 6; coüf. f-uaskii adagja, f. 347, 576, 577.  ' marcellus te nola. de menigte. Voort met hem! voort! voort! marcellus. En waar heen? de menigte, Ten doode ! ten doode! marcellus, tegen Bantius. Hoort gij, wat dezen zeggen ? bantius. Ik hoor het. marcel lus. En uw befluit? bantius. Ziet gij, dat mijn gelaat zich iets in het minste verandert? de menigte. Ten doode,'ten doode met hem! marcellus. Dat dit quirinus verhoede, dat hij, wanneer ik uwea eisch involge, op hetzelvde oogenblik hetzelvde vonnis over mij uitfpreke! lucius ! die Romeinen, die bij Cannae u in de verdediging van «Minus verlieten, waren fchandelijke mannen: die hannibal, die u vrijheid, wapenrusting, gastvrijheid aanboodt, was een edel man. Maar,weet, niet alle Romeinen zijn zo fchandelijk als zij; en niet allen behoeven eerst bij hannibal fchool te gaan, om edel te leeren denken. Indien' gij naderhand eens weder als een overwonnen vijand in mijne handen mogt komen, zo weet ik reeds, hoe ik handelen zal. Ga nu, wanneer gij wilt, en word eerst deze vijand. bantius, verbaasd. Imperator! marcellus. Waarom vertraagt gij! wat houdt u op ? bantius. Mijne bevreemding. marcellus. En waarover? fn Nola, dat begrijpt gij zelf, kunt g^j niet blijven. Maar gij zijt vrij; vrij is uw vermogen, vrij zijn al-  MARCELLUS te NoLA. 427 alle uwe aanhangers, bekend en onbekend. Verzamel dezelven, Iaat hen hunne have verkopen of medenemen! Voer beiden aan iunnibal toe. Bij de Goden van Rome zweer ik u en hun vrij geleide; zweer ik, dat niemand een penning ontroovd, een hair gekromd zal worden. Uwen moed volgt mijne hoogachting , uwe opregthe'.d mijne bewondering na. Ontmoeten wij eikanderen weder op het flagveld, dan" kunt gij ftaat maken op de regten van eiken regtmatigen vijand, dan willen wij met moed ftrijden, en met menfchelijkheid zegepralen. {Daar ontjiaat op nieuw een gemurmel.-) Wat is het al weder? doffe stemmen. Ongehoord.' al te toegevend ! marcel lus. Zwijgt! Mijn toorn ruste op den geenen, die hem één' voetftap hindert, één' zijner aanhangers aantast! bantius. Waarlijk, een tegenpartij, die hannibal waardig is, waar over hannibal zelf zich verheugen zal. lk ga, om het hem te melden. (Hij wil voortgaan.) marcel lus. Blijf nog maar één oogenblik! Bijna had .ik u als mijn' fchuldenaar van hier laten gaan. Gij ftreedt voor Rome, bedektet met uw lijf en leven één' van haare opperhoofden. Gij hebt de burgerkroon verdiend, rijkelijk vcrd.'end Nu, als een aanhanger van hannibal, zal zij u weinig eer, weinig voordeel aanbrengen. Neem in haare plaais dierhalven mijn beste oorlogspaard, en vijfhonderd drachmen zilvers.— Want het was fchande voor mij, de fchuldcn van mijn vaderland onbetaald te laten. bant 1 us. Ha ' bij dc onfterflijke Goden ! ik heb hem gevonden. den Romein van fterkere grootmoedigheid, dan hannibal zei ven; ik ben los van mijn' eed! ben uw vriend, cn een vriend van Rome! Die ftad moet nog edel, nog een kweekfchool van edele mannen zijn, die een' marcellus tot haar* Veldheer heeft. Laat mij nu bij u blijven! m a r c e l l u s. Is dat uw ernst? Is uw hart wezenlijk het mijne? Is het Romeinsch ? bantius. Het uwe, cn Romeinsch daar bij! En op dat gij zien m.oo^t, met welken ernst, zo neem, voor het eerfte bewijs van  4*8 marcellus te nola. van mijn' ijver, eene cmtdekking aan, die misfchien het Ie ven van ulieden allen redt. marcellus, en ern18en uit DE menigte,te gelijk, en vol verbaasdheid. ' Het leven van ons allen? bant i u s. Nader,dan gij denkt, is u krijg, en vijand! Rust u binnen drie uuren ten ftrijde! Nog in dezen nacht rukken de Puniërs aan. marcellus, en EENIGEN uit DE menigte, (als VOren.) Nog in dezen nacht? Puniërs? bantius. Puniërs, die verftoken in dat woud liggen, dat gij van hier Zien kunt; Puniërs, die op een enkel teken van mij hervoortbreeken zullen. Hadden zij u zo gevonden, gelijk ik voor weinige oogenblikken wenschte, dat zij u vinden mogten, in den flaap, of bij gastmaalen, waarfchijnlijk zou geen van ulieden den dag weder gezien hebben! Beproevt nu, wat gij vermogt, daar zij u wakende vinden zullen. marcel lus. Te wapen, mijne medebroeders! DE menigte. Te wapen! te wapen! wakende zullen zij ons vinden! wa« kende tot hunnen dood! margellus. Voorwaar eene redding, die niet alleen eene toelating der Goden, maar een eigen werk der Goden is? — bantius! de fchuld van Rome aan u is verdubbeld. Wees verzekerd', ik, uw vriend, zal zorg dragen, hier den Quasstor te makan (e\ — (De menigte rondom zich aanziende). Maar gij, die gij kort te voren met z« veel ijver mij tot ftrengheid geraden hebt, waar zijt gij nu ? Waarom zwijgt gij zo flil? — Wien van u allen zou het bloed van bantius gered hebben , daar thands zijn leven misfchien ons allen redt ? 00 Het behoorde rot het ambt van een* Ouastor, de l'oldij cn beloningen der 1'oldaten te betalen. NIEU-  nieuwe anecdoten van swift. NIEUWE ANECDOTEN VAN SWIFT. (Fervulg van bladz» 382.) III. In het jaar 1703, was de naam van swift , niet tegenftaande hier en daar een enkel mensch zijne grote talenten kende, en zijn gezelfchap en zijne verkéring zeer gezocht en bewonderd werdt, in de Republiek der geleerden bijna in het geheel nog niet bekend. Hij hadt toen nog maar twee Stukjens, beiden zonder naam, uitgegeven. Ook kende hem niemand van de vernuftige Schrijvers van dien tijd perfoonlijk, behalven congreve, en nog den een' of anderen, die bij Sir william temple kennis met hem gemaakt hadt. Het kransjen van geestige mannen pleegde toenmaals in button's koffijhuis zamen te komen; en ambrose philips, een van addison's kleinen raid , gaf mij het volgend zeldzaam narigt van swift's eerfte verfchijning ter dezer plaats. Zij hadden al enige dagen achter eikanderen bemerkt, dat een zeldzaam man, in geestelijk gewaad, in het koffijhuis kwam, die niemand van die genen, die het bezochten , fcheen te kennen , en die de gewoonte hadt. om zijn' hoed op een' tafel te leggen, en met wijde fchreden,een half of heel uur, op en neder te gaan, zonder dat hij met één mensch (prak, of op iets van alles wat 'er voorviel fcheen te Ietten. Ten laatften nam hij zijn' hoed op, betaalde zijn geld, en ging heen, zonder een woord te zeggen. Na dat zij dit zeldzaam gedrag een' tijd lang waargenomen hadden, befloten zij, dat hij van zijn' zinnen moest zijn , en noemden hem nu niet anders, als den onwijzen Geestelijken. Dit maakte hun des te opmerkzamer op zijne bewegingen ; en eens op een' avond, als addison en de anderen hem waarnamen, zagen zij hem telkens zijne oogen werpen op een' Heer, die ftevels aan hadt, cn zo eerst van het land fcheen gekomen te zijn.Toen hij eindelijk op dezen Heer afging, als of hij hem aanfpreken wilde, waren zij allen begerig om te horen, wat de ftomme onwijze Geestelijke zeggen zou, en verlieten hunne plaatzen, om nader bij hem te zijn. Swift naderde den vreemden, en op eens, zonder hem vooraf te groeten, vroeg Wj  43° nieuwe anecdotin van swift. hij hem : „ Zeg mij eens, Mijnheer! crinnert gij u, immer ,, goed weêr beleevd re hebben?" Na-dar de vreemdeling hem enige oogenblikken aangeflaard hadt, om de zeldzaamheid der vraag, en der wijze, waar op dezelve voorgefteld werdt, andwoordde hij : „ Ja, God zij dank! Mijnheer, ik „ erinner mij , zeer dikwijls goed weêr beleevd te h'cb- „ ben" ■ „ Dat is meer, zeide swift, dan ik zeggen „ kan ; ik erinner mij geen weder, dat niet te heet of te „ koud, te nat of te droog was; ondertusfchen, God de „ Almagtige maakt het toch zo , dat op bet einde van het „ jaar alles zeer goed is " Terwijl hij dit zeide, nam hij zijn* hoed op, en , zonder een' letter meer te fpreken, of op iemand der aanwezigen verder acht re geven, ging hij weg. Allen, die deze .zeldzame vertoning mede aangezien hadden,' ftaarden hem na, en werden daar door nog meer bevestigd in de gedachte, dat hij niet .'wel bij het hoofd was. — Zo zonderling was het begin'van zijne kennismaking met die vernuftige koppen, die naderhand tot zulke ene vcrtrouwlijke vriendfchap rijpte. Zij zagen hem na dit, en een ander ïiiet minder kluchtig voorval met Dr. arbuthnot, niet meer in dit koffijhuis, tot dat het Vertelzel vin de Ton verfchenen was, wanneer zij , in dc perfoon des Schrijvers van dit onnavolgbaar werk , hunnen onwijzen Pastoor wedervonden. IV. Toen swift de Brieven van een' Boekhandelaar uitgaf, zocht hij op het zorgvuldigst te verbergen, dat hij Schrijver van dezelven was. De énigftcn, die dit geheim wisten, waren robert blakeleij, zijn keldermeester, dien hij tot affchrijver gebruikte, en Dr. sheridan. Daar robert de nauwkeurisfle affchrijver niet was , zo gaf hij zijn affchrivt eerst aan den Doctor over . om hetzelve te corrigeren , cn voor de pers gereed te maken. Deze bezorgde het dan aan den Drukker, op ene wijze , die alle ontdekking onmogelijk maakte. Nu gebeurde het, dat robert blakeleij juist op den avond van dien dag , op welken , door openlijke bekendmaking , ene belonin? van 300 pond, op de ontdekking van den Schrijver des vierden Briefs eens Boekhandelaars gezet was, zonder verlof van zijn' lieer , langer dan gewoonlijk uitbleef De Deken.liet op den gewonen tijd de huisdeur fluiten, en robert moest, den nacht door, buiten blijven. Den volgenden morgen verfeheen de arme karei voor hem , cn uitte de groot-  NIEUWE ANECDOTEN VAN SWIFT. 431 grootfte droefheid en berouw over zijn' misfiap, maar swift wilde voldrekt gene ontfchuldiging boren, liet hem zeer onÏÏht na benedln komen, en beval hem Zijn' hvre, uit te trekken, en op het ogenblik zijn huis te verlaten. ,, Hoe, gij fthurk ! (zeide hij) Hieent gij, dat g.j deze vrijheden ne' men durvt , om dat gij weet , dat ik in uwe magt ben? "Voort, gij booswigt! Uit mijn buis, en ontvang.den loon ',; uwer verraderij!"Mm. johnson Cstella), die b,j den Deken, was, en de ergfte gevolgen van dit toneel vreesde, zondt ogenblikkelijk na Dr. sher.dan , met verzoek , dat bij komen nogt.en de zaak zoeken bij te leggen.-1 oen hij kwam vondt hij Robert gantsch buiten zich ze ven , en weenende in het voorhuis op en neder gaan; en, als hij na de oirzaak vraagde, hoorde hij, dat zijn Heer hem zo even z.jn aflche.d gegeven hadt. De Doftor gaf hem goeden moed, be ovende, dat bij den Deken wel dra zou bevredigenden maken, dat hii in zijn' dienst blijven zou. Dat is het niet, dat mi] zo zeer doet (andwoordde de eerlijke karei) „ voorzeker zou „ het mij zeer leed zim, een' zo goeden Heer te verhezen; „ maar dit fmert mij in mijn' ziel, dat mijn Heer een zo flest denkbeeld van mij heeft, dat hij mij in ftaat denkt !,' te ziin, om hem voor een' prijs in de waereld te verraden" Als de Deken dit hoorde, werdt hij door de edele denkwijze van een' man van dien ftand zo geroerd , dat hij hem ogenbliklijk vergaf, en zijne gunst weder fchonk. Hij greep zelvs de eerfte gelegenheid, die voorkwam, aan, om dezen man voor zijn' trouw te belonen. Als kort daar op ccn' pedels plaats aan de Kathedrale Kerk vacant werdt, riep hij robfrt bij zich, en vroeg hem, of hii behalven zin livrei nog een ander kleed hadt; en als hij hier ja.1 op zeide, beval hij hem terftond zin livrei uit, en dat andere kleed aan te trekken. De arme karei vroeg, geheel omfteld. wat voor kwaad bij gedaan hadt , waarom hij zi n affcheid hebben zou , „ Doe maar, wat ik u beveel," zeide swift. Toen hij in zijn' nieuwen opfchik te rug kwam, riep sw i ft de andere bedienden binnen , en verklaarde hun, dat zii hem niet langer als hunnen kameraad robert, maar als Mjnhecr blakeleIJ, Pedel van de Kathedrale Kerk tc St. Patnk, hadden aan te zien,dewijl hij hem deze plaats, tot beloning van zijne getrouwe dienden, gegeven hadt. De dankbare man ftroomde duizend zegewenfehen over hem uit, en badt hem alleenlijk, als de grootde gunst, die bij hem bewijzen kon, dat hij'in zijn' tegenwoordigen post, zonder enig loon, mogt blijven volharden , daar hi' overtuigd was, dat niemand zin* Heer zo naar zijn' zin bedienen zou,als hij. Daar blakeleij «en voorueflik bediende, en aan alle luimen van den Deken ge-  4J2 DE AFGEDANKTE WOLF. gewoon was, zo kon dit aanbod hem niet anders als Zeer aangenaam zijn , en hij diende dus een' tiid lang als vrijwilliger, zonder enig knechtelijk loon te trekken. Maar de Heer dacht te edel, om de grootmoedige aanbieding van zijn' bedienden geheel aan te neemen; want, of fchoon hij hem geen' loon betaalde, zo vergoedde hij hem dit toch, door gefchenken. DE AFGEDANKTE WOLF. CUit het Hoogduitsch.') lX7'aarover klaagt gij dan zo?" vroeg een Vos den Wolf, dien hij toevallig bejegende. Over mijn onverdiend lot. Zes jaren heb ik den Leeuw „ getrouw en ijverig gediend; ik had eene aanzienlijke be„ diening bij hem, en thands ben ik in zijne ongenade ge „ vallen, zonder zelfs te kunnen raaden, waarom ? en ik ben „ weggejaagd naakt en bloot." „ En daarom klaagt gij? Zes jaren in zijn' dienst, en nu „ in zijne ongenade? Waarlijk, de Leeuw moet in een' goe- den luim geweest zijn, dat hij het maar bij het wegjagen ,, liet, en niet, naar de wijze der Vorsten, nog een oor of „ een' voet, ter gedachtenis van een' zo trouwen dienst, „ voor zich behieldt."  MEN GELSTUK KEN. nieuwe vertaling van ps. LXXXII. met eenige aanmerkingen op denzelven. inleiding. Het is duidelijk genoeg, dat dit uitmuntend lied gerigt is tegen de ihoode Rigters, die, in een zeer verdorven tijdperk van Juda's Gemeenebest, het regt verkeerden, en de onfchuld ftralfeloos verdrukken lieten. Misfchien werdt het wel door den maker, een' zekeren asaph, opgeftcld, om den Vorst de oogen te te openen, en hem eens eindelijk te bewegen, tot het zuiveren der regtbanken van monfters, die zijnen throon, zo wel als het gantfche land, op deszelvs grondzuilen deden bceven. Het gevoelen van venema, dat dit dichtftuk in de eerfte tijden van hiskia zij opgeftcld, is gantsch niet onaannemelijk: echter verdient de meening van doeüerlein ook aanmerking, die het tot de regering van Koning josaphat brengt (V), welke , waarfchijnlijk door den Propheet jehu daar toe opgewekt, in alle de fteden van Juda dc Rigters veranderde, en hun de voortreflijkfte lesfen gaf, om hun ambt behoorlijk waar te nemen Doch, daar de beflisfin'g van dit gering verfchil niets tot beter verftand van dit lied toe zou brengen, zullen wij ons ook daar in niet verder inlaten. De fchikking van dit lied is regt dichtkundig, jehovah verfchijnt zelf in het gerigt, in het midden der Rigters, die hem vertegenwoordigden , en die daarom Goden genaamd worden, dewijl de Godsregeering , zelvs na het invoeren der koninglijke waardigheid, nog niet vernietigd was. jehovah verfchijnt aldaar, om hun zeiven te rigten, die daar zaten, om aan anderen regt te doen, doch die het regt fchandelijk vertraden. Hij vermaant hun eerst nog ééns, in eigene per» (a) Schnl. in TJbr. Poët. V. T. p. 119. Q) 2 Chron. XIX: 5. I, üeel. mengelst, n. 10. EC  434 NIEUWE VERTALING perfoon, maar tevens voor het laatfte, tot eene behoorlijke bekleding van hunne gewigtige posten, vs. £-—4:. doch zijne vermaningen zijn te vergeefsch; zij verftaan en horen hem niet (vs. 5): en hij fpreekt dierhalven het bcflisfend vonnis over hun uit vs. 6, 7: dit vonnis, dat aan het beste gedeelte van de natie tot blijdfehap ftrekken moest, doet den dichter om eene fpoedige uitvoering van hetzelve fmeeken, vs. 8. Dit zal genoeg zijn, om onze Vertaling te doen verftaan; terwijl de aanmerkingen, die wij 'er achter zullen voegen , dienen zullen, om dezelve te wettigen, en hier en daar op te helderen. EEN PSALM ASAPHS; God treedt op in de vergadering Godcs, In het midden der Goden verfchijnt hij als Rigter. ,, Hoe lang zult gijlieden onregt vonnisfen, ,, De zaak der godloozen voortrekken?... Sela. ,, Doet regt den armen en weezen, ,, Den elendigen cn verdrukten fpreekt vrij; ,, Verlost den armen cn behoeftigen, „ Redt hem uit het geweld der verdrukkers!" —. Zij geven 'er geen acht op, zij nemen het niet ter harte, Zij gaan voort daden te doen, die het licht fchuwen. Alle de grondzuilen des lands wankelen. Ik heb u wel Goden genoemd, ,, En ulieden allen voor kinderen des Allerhoogfteit „ verklaard: „ Nogthands als de geringfte mensch zult gij weg„ fterven, ,, Ja! als één der aardwormen zult gij vergaan!" Sta op, 0 God! oordeel het land, Want gij hebt hetzelve tot uwe bezitting gekozen uit het midden der volken! AAN-  van ps. LXXXH. 435 aanmerkingen. Zij geven 'er geen acht op, zij nemen het niet ter harte] N^l ltfT zij flaan alle vermaningen van jehovah tot betrachting van hunnen plicht in den wind, en verachten zijne gehoorzaamheid, verg. Jef. I: 3; Jer. IV: 22. Zij gaan voort, daden te doen, die het licht fchuwen~\ "D^nrv ÏIDWHI, eigenlijk zij wandelen fteeds in de duisternis. Species Hitpahhel frequentativa est, et continuatam actionem notat. Duisternis, een bekend zinnebeeld van godloosheid en onregt. Alle de grondzuilen des lands wankelen] Het Joodfche Gemeenebest wordt hier bij een gebouw vergeleken , dat op zijne grondflageii ftaat te fchudden. De wetten zijn de grondllagen van het ftaatsgebouw; worden dezen door hun, die dezelven handhavenèn moesten, vertreden, dan moet de algemeene welvaart en veiligheid noodzakelijk wankelen; Pf. XI: 3. Na dat dus de Dichter gezegd hadt, dat de laatfte vermaning van jehovah niets op deze fnoode Rigters vermogt, laat hij "er zeer gepast op volgen , dat door deze hunne aanhoudende onregtvaardigheid alle de grondzuilen des lands wankelden. flK, het land, is, hier zo wel als in het laatfte vers van dit lied, het Joodfche land. Ik heb u wel Goden genoemd, enz.] namelijk, toen ik n tot Rigters heb aangeftcld. Van dien tijd af, dat jehovah de bijzondere beftiering van Israël op zich nam, werdt hij ook de Opperfte Rigter van dit Volk, op wiens uitfpraak men zich altijd beroepen kon, en die zelf Rigters aanftelde, welken in zijn' naam het regt fpraken, Num. XI: 16, 17; Deut. I: 16, 17; in welke laatstgenoemde plaats om die reden gezegd wordt, dat het gerigte Godes is, even gelijk in het begin van ons lied de rigtbank de vergadering Godes genaamd wordt; vergel. ook 2 Chron. XIX: 6. De Israëliërs noemden daarom van dien tijd af, niet alleen in hunne gedichten, maar zelvs in hunne wetten, en dus in de gewone volkstaal, de Rigters Goden: zie Exod. XXI: 6, en michaÉlis, Mofaïsch Regt, I Deel, bl. 176. Deze fpreekwiizcn bleven voortduuren, zelvs na dat het volk een' Koning uit het midden hunner begeerd en verkregen hadden; en met regt, dewijl de E e a Gods-  43<5 NIEUWE VERTALING Godsregecring ook toen nog in wezen bleef, en eigenlijk niet ophieldt, voor dat God het rijk aan zijn' Zoon overgaf. J Als dc gering/ie mensch] Het is bekend, dat zomtijds, wanneer het tegen eene andere meer edele benaming, zo als B"N, 0f D>n^, gelijk ter dezer plaats, overgefteld wordt, een gering, onaanzienlijk mensch betekent (cj; en deze betekenis past hier bij uitnemendheid. „ Gij , Rigters ! trotsch op uwen „ rang, cn op den naam van Goden, die uit hoofde „ van uw ambt aan u gegeven werdt, verkeerdet mis„ Ichien in den waan, dat deze uwe hoogheid de bestendigheid zelve was, dat gij boven het gemecne ,, lot van het menschdom verheven waart. Eerlang „ zal die waan vervallen: even als de geringde mensch „ zult gij daar heenen fterven; en, bij uwen dood, „ zal men geene de minfte fpooren van uwen vorigen „ luister, geene uitnemendheid of voorregten boven ,, anderen , in u ontwaar kunnen worden." Ja£ als één der aardwormen zult gij vergaan] De Ilebreeuwfche woorden. Y?ön C3nt!Vl nrwoi hebben den Uitleggeren zeer veel moeite veroirzaakt. gatakerus (dj heeft hunne gevoelens en gisfingen verzameld. Ik kan niet ontkennen, dat geene van dc vertalingen, die tot dus verre van deze plaats gegeven zijn althands voor zo veel ik dezelven kenne, mij voldoen' en wel om deze gewigtige reden , om dat het paralle' lismus, dat door dit gantfche Lied heen zo nauwkeurig door den Dichter in acht genomen is , in alle die bedoelde vertalingen geheel of voor het grootfte gedeelte uit het oog verloren wordt. Bij voorbeeld in de gewoone vertaling; als één van de Vorjlcn tuit zij vallen, mist men de parallelie geheel en al, en niet alleen dc parallelle, maar zelvs allen nadruk, en alles wat dit gedeelte van Gods aanfpraak tot een vonnis maken kan. 'Er wordt tot Rigters gefproken • 'er wordt aan hun aangezegd, dat zij, hoe aanzienlijk ook, echter eerlang als de minst aanzienlijke menfchen zouden wegfterven. Hoe kon nu hier \quaji ex paraU It- fc) qwrcs ad Matth. VIII: 20; venema ad h. 1., p 724MICHaelis, Obferv. et fitpplem. ad Lrx. Hebr. T. I p 20 ai' (rf) In Cinnt, 11, 10. Opp. Crit. Col. 326-320.  van ps. LXXXII. 437 lelismó) worden bijgevoegd; ende ah één van dc Fórften zult gij vallen? wat zou deze geheele uitdrukking, in zulk een verband, betekenen kunnen? Of mijne vertaling goed is, weet ik niet, maar ik verbeelde mij echter den zin juist uitgedrukt te hebben; en, indien dit zo is, dan kan misfchien mijne zwakke gisfing aan anderen nog aanleiding geven, om, langs een' beteren weg, denzelvden zin uit deze woorden te trekken. Ik vond in het Lexicon van golius (e) ^j^w en , locusta recens nata, adhuc vermis forma, (een jas geboren fprinkhaan, die nog de gedaante van een'' worm heeft) en jyV-"^, parvulis loenst is alundans terra. Ik kwam hier door op de gedachte, of ook misfchien "TC (of '"ï£*, het welk men insgelijks voor den fingularis zou kunnen houden) ter dezer plaats eene benaming van een infect kon zijn, en, daar dit eene zeer fchoone en wel gepaste vertaling van deze plaats zou geven, waag ik het, om dezelve ter bcöordeeling aan anderen open te leggen. De zin is dan zeer fraai; niet al,, leen zult gij als de minst aanzienlijke menfchen iler,, ven , maar gij zult ook den dood ondergaan in een' ,, ftaat van diepe verachting; even als dén enkele aard,, worm vergaat, zonder dat iemand aan hem denkt, ,, of hem zoekt te behouden." Sta op, o God!] ter uitvoering van het zo even uitgefproken regtvaardig vonnis. Oordeel het land] verlos het van die fnoode Rigters, waar onder wij zuchten, en doe de verdrukte onfchuld ademhalen. Want gij hebt het tot uwe bezitting gekozen uit het midden der volken] in bezit neemen, als een wettig eigendom of erfdeel aanvaarden, wordt van jehovah zomtijds gebruikt, met opzicht op het Joodfche volk eu land, en betekent dan de aanvaarding van het bijzonder opzicht over dat volk en land, bij de oprigting der Tbeö.cratie; verg. bij voorbeeld Zach! II: ia (fj. Van hier wordt Israël ook fYTM-, dc bezitting, het deel van jehovah genaamd, i Sam. XXVI: 19; PI". LXVIII: 10; LXXÏV: 2; Jef. XLVH: 6; Mich. VII: 14, cn elders. God heeft Israël als zijn bijzonder ci- gen- f"N Co!, i i&q, 117^. (ƒ) a S'.hultüns, Colli. ad. Proverb. p, 2S; cl. dia!, p. 234. Ee 3  43$ m u ii a m m e d. gendom aanvaard, CUfT1?^, onder, of uit alle de volken. Onder alle de volken heeft hij aan Israël dit bijzonder voorregt gefchonken, dat hij de Koning van dit volk heeft willen genaamd worden, en hetzelve met zijn bijzonder opzicht verwaardigd heeft: verg. Pf. CXLVII: 19, 20, en vooral die plaats uit het boek vanjefus Sirach, Hoofdft. XVII: 14, die zeer tot opheldering van de onze dient: „ In de verdeeling „ der volkeren des gantfehen aardrijks, heeft hij (je,, hovah) over elk volk eenen Overften gefield, maar „ Israël nam hij tot zijn deel aan." Die bijzondere betrekking van God op Israël was eene zeer fterke drangreden, om zich aldaar de handhavening der geregtigheid aan te trekken, de gefchondene regten der onfchuld tc hcrftellen, en fnoode Regters, die den naam van Vertegenwoordigers van Jehovah, van Goden, onwaardig waren, voorbeeldig te ftraffen. Dit fchijnt mij toe ecnvouwig de zin van deze plaats te zijn, welke de Uitleggers daarom miskend hebben, om dat zij hier aan Gods befticr over de Heidenen, of over de gantfche waereld dachten, en om dat zij vergaten, de woorden het land, of hetzelve, uit het vorige, in te vullen. De LXX fchijnen de noodzakelijkheid van deze invulling begrepen te hebben, want zij vertaalden, althands indien de lezing van het beroemde AleJtandrijnfche handfehrift de waare is, «< «-« KMioto^tn AïTOra (Israëlitas) e» vxe-i ™). Een van hunne "ftammen, Kainoka genaamd, woonde te Medina onder de befcherming der ftad; mühammed nam gelegenheid van een toevallig oproer, en vorderde van deze Jooden, dat zij of zijn' Godsdienst zouden aannemen, of zich tegen hem in een gevecht fteilen. „ Ach! (riepen zij zitterend) wij zijn niet in de wa„ penen geoefend, maar wij blijven het geloof en den „ godsdienst van onze vaderen getrouw. Waarom ,, wilt gij ons tot een' regtmatige tegenweer noodza- ken ?" De ongelijke ftrijd duurde niet langer dan vijftien dagen, en met zeer veel tegenzin gaf mühammed aan de dringende beden zijner aanhangers gehoor, om den gevangenen het leven te fchenken. Hun vermogen werdt echter ingetrokken; men veroverde hunne wapenen, om dezelven met een beter gevolg te gebruiken, en eene ongelukkige volkplanting van zevenhonderd verbannenen zag zich genoodzaakt, om met hunne vrouwen en kinderen aan de grenzen van Svrië een' toevlucht te zoeken. 3 Niet zo onverdiend was de vervolging der Nadhiriten, die zich verzworen hadden, bij eene vreedzame onderhandeling den Propheet te vermoorden. Hij belegerde hunne vesting drie mijlen van Medina, maar door hunne moedige verdediging verkregen zij eene roemrijke capitulatie, en de bezetting kreeg verlof om met krijgsmufiek, en alle militaire ecretekenen af te trekken. De ('0 De oorlogen van mühammed tegen de Joodfche ftammen, van Kainoka, de Nadhiriten, Koraidha, en Chaibar zijn verhaald door abulteda, L c., p. 6i, 71, 77, 87', enz* en gagniek, T. II, p 61-65, 107-112, 130-148, 268-204.'  M U H A M M Ë D. 45T De veldtochten der Coreifchiten hadden de Jooden gaande gemaakt en in de wapenen gebragt, en naauwlijks hadt het aftrekken der veréénigde volken den oorlog der gracht geëindigd, als mühammed nog denzelvden dag, zonder de wapenen af te leggen, met zijn leger opbrak, om eene andere Joodfche (lam, de Koreidhiten, uit te roeien. Na een' tegenftand van vijfen-twintig dagen gaven zij zich op genade cn ongenade over. Zij hadden hun vertrouwen op het woord hunner vrienden in Medina gezet, en moesten toch ondervinden, dat het gevoel der menschlijkheid tegen het Fanatismus niet beftand is. De oudfte van een aanzienlijk gedacht dezer ftad, een eerwaardig grijzaart, aan wiens uitfpraak zij zich onderworpen hadden, .was het juist, die hun ten dood verdoemde. Zevenhonderd Jooden werden in ketenen na de marktplaats geile ept, zij daalden levendig in een' gracht af, waar zij gevonnisd en geftraft moesten worden; en de Propheet zag, zonder zijn oog af te wenden, hoe deze hulpelooze vijanden aan zijne wraak opgeofferd werden. Hunne fchaapen en kamelen werden muhammed's aanhangeren ten deel, maar de buit, die hun het meest te ftade kwam, beftondt in driehonderd cuirasfen , vijfhonderd pieken, en duizend lancen. Nog hadden de Jooden de hoofdplaats van hunne magt en hunnen rijkdom in Arabië overig, de oude ftad Chaibar, zes dagreizen Noord-Oostwaarts van Medina. Het omliggend oord, een vruchtbaare hoek in het midden eener woestijn, was met bloeiënde plantfocnen en talrijke kudden overdekt, en tevens door acht kasteelen befchut, waar van men eenige voor vast genoeg hieldt, om alle aanvallen te wederftaan. muhammed's troupen beftonden uit tweehonderd ruiters, en veertienhonderd voetknechten. Acht achter één volgende geregelde belegeringen putteden , door gevaar, vermoejing, en honger, hunne krachten zo zeer uit, dat zelvs de dapperfte aanvoerders aan de uitkomst vertwijfelden. De Propheet zocht hun geloof, en hunnen wankelenden moed, door het voorbeeld van ali , op nieuw te verlevendigen. Deze kreeg den bijnaam van Leeuw des Heeren. Dat hij met zijn gewijd zwaard een' Hebreeuwfcben kampvechter, van reusachtige geftalte, tot op het halve lijf gekloofd hebbe, laat zich F f a nog  452 mühammed. nog al geloven; maar, wanneer de Arabieren verhalen , dat hij de deur van een flot uit haare herre geicheurd en in rdaats van een fchild gebruikt hebbe en dat hij dezen zwaarwigtigen beukelaar zonder moeite in zijn linkerhand rond zwaeide, zo kan men ten nunlten op hunne befcheidenheid niet roemen (g). Zo dra de kasteden veroverd waren, moest de ftad Chaibar zich overgeven. De aanvoerder van den ftam werdt m de tegenwoordigheid van mühammed gepijnigd om de ontdekking van een' verborgene fchat van Vm af te dwingen. Voor het overige beloonde men dc vlijt waar mede deze Jooden den akkerbouw en de veeteelt gedreven hadden, met eene zekere verdraagzaamheid tot wederopzeggens toe. Men veroorlovde hun nameJJJk, zo lang het den overwinnaar goeddunken zou hun eigendom te vermeerderen, en hun gewin half met den Propheet tc deelen. Onder omar's regeering werden de Jooden van Chaibar na Syrië verplant; en de reden, die de ChaLiph hier voor aanvoerde, was een bevel van zijn ftervenden Meester, dat in Arabië als zijn Vaderland, benevens den eenigen waaren Godsdienst, geen andere geduld mogt worden (?•). (liet vervolg ia een volgend Stuk.) (?) abu rafe, de dienaar van mühammed, getuigt bii abulfeda , /. c. p. go, dat hij zelf, en zeven andere mannen naderhand te vergeefsch beproevd hebben, dezelvde deur van den grond te beuren, abu rafe was een ooggetuige, maar wie zal voor abu rafe getuigen? O) Deze verbanning der Jooden wordt getuigd door elMAC1NUS, -Hvt. Sarac. p. 0, en door den grooten al zabari, aangehaald b,j gagnier, T. If, p. 285: maar niebuhr meent dat de Joodfche Godsdienst nog beleden wordt door de ftam vm Chaibar, en wel dat zij van de fecte der Karaïten zijn; en dat, in de plundering der Karavanen, de leerlingen van moses bondgenoten zijn van die van mühammed : Befchriiving van Arabië, b!. 357, 3^8, J J be-  BESCHRIJVING EENER REIZE NA DEN aetna. 453 beschrijving eener reize na den aetna. (Uit kartels 2$titfe udet Kafefcitn imb ©ijtttcn.) Ik heb gelukkig de bezwaarlijke, maar boven alle befchrijving bcloonende, reize, na den top van den Aetna, volvoerd, en daar met naamlooze vreugde de rijkdommen der waereld en haare heerlijkheden overgezien ! De donderende Aetna onder mijne voeten, met zijne vreeslijke verwoestingen om zich heen, kon het kalm en vrolijk genot van de fchoonheden der Natuur niet Itooren, die, bij den opgang der Zonne, als een opgelkgen boek voor mijne oogen lagen. Met triumph fchreef ik bij mijne terugkomst onder de verfen, die mijn vriend Profesfor munter weinige maanden te voren in het Benedictiner klooster, de eerfte rustplaats op de reize van den Aetna, opgefchreven hadt, toen hij den top van den Aetna te bereiken poogde, en niet bereikte, en welken aldus luiden; Na des Aetna's heilige tinnen ftreevde ik, maar vruchtloos; Want mij hinderden gierende (torm en de wolken des hemels : Alzo hind'ren den ijlenden vaak, die na eeuwige daden Dorst, het geweld des lasters, en des nijds (likdonkere wolken : de volgende regelen; Vriend! ik ilreevde ook als gij, en betrad de heilige tinnen, Schoon mij ook gierende Itormen en wolken poogden te hind'ren : lk doorbrak ze, a!j een held, die, dorftend na eeuwige daden, Koen door des lasters geweld en de zwarte wolken des nijds breekt! Ik wil u eene naauwkeurige befchrijving van onze gantfche reize leveren. Tegen den middag verlieten wij, mijn reisgezel en ik, alleenlijk van twee muilezeldrijvers begeleid, Katanië. Eene menigte landlieden, voegFf 3 den  454 BESCHRIJVING EÈNER REIZE den zich wel dra bij ons, die vrolijk, na dat zij hunne waaren in de ftad verkocht hadden, na hun dorp te rug keerden. Wij waren fchielijk met hun bekendf zii fielden belang in ons, en het was mij eene vreugde te bemerken, hoe zij zich bemoeiden, om ons met alle die geyaaren, waar aan wij, op onze reize na den Aetna, blootgefteld zouden zijn, en met alle die kleine kwellingen , waar van dc vreemdelingen maar al te dikwijls het ipel moeten worden, bekend te maken. Zii wezen ons middelen en wegen aan, waar door wij elke onaangenaamheid op het zekerfte ontwijken konden, en daar ontftondt onder hun een vriendelijke ftrijd, wien zij ons van Nicolofi af, waar eigenlijk het bezwaarlijke van de reis begint, tot een' wegwijzer aanraden wilden. Eindelijk werden zij het hier over eens, zeiden ons wat wij betalen moesten, en zo ontweeken wij ge. lukkig alle bednegereiën. Voor 30 tarini (f) kregen wij een kundigen leidsman. ! Men hadt mij zo veel van het aangenaam begin dezer reize gezegd, dat ik een aardsch Paradijs vermoedde, en des te onvergenoegder was, toen ik niets van die aangenaamheden vond. Hier en daar blikten wel door de vreeslijke lava-ftreeken vruchtbaare velden door, ja, dikwijls zag ik aan de eene zijde de fchrikkelijkfte verwoestingen, en aan de andere alle de zegeningen des hemels verëenigd; maar te vergeefsch zocht ik aleemeencn overvloed en rijkdom, te vergeefsch een beeld, dat aan de bekoorlijke ichilderingen, die men mij begeven hadt, beandwoordde. Maar juist die onvergenoegdheid vergrootte naderhand mijne vrolijke verwondering, toen ik op eens eenige mijlen verder het toneel volkomen veranderd zag. Vóór mij was de rookende en donderende Vulcaan, met zijne vuurklompen omringd, achter mij Katanië met lava-vloeden overftroomd en om en nevens mij prijkte een vette grond, waar over de Godin des overvloeds haar' hoorn fcheen uitgeftort te hebben. Naauwlijks hadden wij de muuren van Katanië verlaten, of wij vonden niets als eene dorre woestenij, elen- (t) Eén tarini maakt ongeveer 4 fchellingen . 7; penningen, Hamburger geld. of 3 goede grosfclfen ConveSi s- munt. AANTtK. VAN DEN SCHRIJVER.  NA DEN AETNA. 455 elendige wegen, waar de lava deels vast en zamenhangend een ruuw plaveizel vormde, deels in groote geborften rotzenftukken, of ook in kleine fteenen los daar heen lag, en onze gantfche opmerkzaamheid vorderde, om ons muildier voor vallen te beveiligen. Aanmerkelijk was het intusfehen, dat dit gantfche dorre district, tot op een' alftand van zes mijlen van Katanië, =na Sancta Lucia di Katania, of, gelijk het ook heet, Masca Lucia heen, van vrolijke inwooners wemelde, een gezicht, dat ons gezegende velden in de nabijheid aankondigde. Dc gantfche omliggende ftreek was dat zelvde treurige vlek, dat door de vreeslijke uitbarfting van 1669, die tien mijlen van Katanië uitbrak, overftroomd werdt. Verbeeld u een' vuurftroom, die vijftien mijlen lang, zestien of zeventien breed, en ongeveer vijftig duim dik was; ftel u voor, dat dezelve met onwederftaanbaare woede daar heen ruischt, de wooningen van veele duizenden menfchen verwoest, en het gantfche landfchap in een vuurzee vervormt; verbeeld u, dat dezelve vervolgens de'muuren van Katanië beftijgt, en van daar met fchrikkelijk gekraak, en van asch en fteenregens vergezeld, zich in de zee ftort; en gij hebt eene getrouwe aftekening van die vreeslijke uitbarfting, welke dit gantfche oord zo ruuw en dor maakte, als ik het thands vond, en het paradijs van deze aan den voet des bergs gelegene velden in een' woestenij herfchepte. Uit de bouwftolfen , welken de bekoelde lava, aan de inwooners, die gelukkig het gevaar ontkomen waren, verfchafte, bouwden zij zich van tijd tot tijd weder hunne wooningen op, en hunne vlijt heeft hun deze elenden hunner vaderen reeds doen vergeten. Lucia zelf was een zeer volkrijk oord, en vrij groot; en de inwooners van hetzelve hadden hun beliaan deels uit den voordeligen handel in vruchten, dien zij met Katanië dreeven, deels van de menigte rijke monniken, die zich aldaar ophouden. De inkomften van deze laatften zijn zeer aanmerkelijk, en, daar zij die in den kring dier zelvde menfchen weder verteeren , van wien zij ze helfen, zo wordt juist door dezen omloop des gelds de industrie bevorderd, en de werkzaamheid onderhouden. Ik wil hier mede in het geheel niet zeggen, dat monniken, in het algemeen genomen, een geluk voor een land zijn; in tegendeel F f 4 zal  45 de weinigfte in de en C l i het-hf is ^gelukkigst in geenen, van ÉTef ISPi 'r Ve™eem&hier de reden derd^nen rnr S u L*nh?Êr onbarmhartig zijne on,°-r°P 5etubl0,eA uit> en iflt zegepraalend rende ról f f de ho,ol?llad' om daar eene fchitteStollPeelf' onbekommerd, of ook intusfehen ook Ziltn verhongeren zal: De monniken neemen Ser die ^Sf6"' Z'J hebben hunne wooningen het -ld of nSÊ me"fcben opgeflagen, van welken zij cn niinflen erY1}kd,0nm ^Persten, en laten doch hoon dnt '?aar..fTr den.A™A™™ de verlevendigende zazi'in i'fc "'et gcbeeI voor llCf» ^rloren dus ingd,r f ,Wat het geringftc kwaad? Wil men merk van w!n"1 hayoim^\ dan moet het eerde oog. Brons teJ» , hervormer zijn, de verdrukkingen der TmwonnZ T ; ™ de wonden» d^ delen aan lot tiïdl ka, ^ebrJ"gÊn',fmerten hct meest- Van tijd maar' L hil , " dan ?ok tot de kloosters overgaan: de naam ÏS P " T dC" Herv°™er, dat alleen maar Wl^^ïïtr' VCrnictigi1 zal worden' e» laa* zonder dat - b lJVCn' 7j° als zi te vore» waren, men dan is l>in f* *em,g > de aISe'«cene kas ko' ners'uYr den ï C"■ heJrvo™'«g, waar bij de inwooSg Ufïwffi F de? dl'op komen' ee,lc h"vorSn n edi tP t ll00p. beneemt, om haare zegenin, Erflrfta^^^-rt^1"* C" die hun tot de'' be" zullen hedèn.' J Z'J voorgecvt hlI»»e wonden te deInNT,dtit„,beVT00nd ge(leélte va» den A«na fcheen mi? dan dor der,.™welijke kunne gunlügér te zij? ™ der mannelijke; ten minden was het aantal der' rnnlnn'vn0a0r T' dS de ftS'^n ,e hl"Z,en ' 111 de vvooninsien , en op -rootfe ?fl?nl Cftl1 maaktÈ hct vrouwelijk geflacht het footfte getal uit , en, gèftcld ook dat "de mannen op het  NA DEN AETNA. 45^ het land arbeidden, zo waren toch onder de kinderen veel meer meisjens dan jongens. De vrouwen waren doorgaands goed, en ik mag wel zeggen beter van de JMatuur gevormd, dan ik ze tot dus verre in hct overi» gedeelte van Sicilië gevonden had. Vreugde heerschte in haare gebaarden, cn op haar gelaat tekende zich de vertrouwhjkheid en de dienstijver uit, die aan de ber°"bewooners zo geheel eigen is. Zij omringden ons, en bragten ons van de voortbrengzels haarer landen Geene vorderde betaling, en allen waren zij te vrede met het drinkgeld, dat wij haar gaven, hoe weinig het ook ware. Wij ontmoetten juist op den weg, toen wij van ö. Lucia verder voortreisden, eene menigte van meer dan dertig vrouwen, die vrolijk van den wijnoogst te rug keerden. Ieder van haar hadt een' korf vol druiven op haar hoofd, waar mede zij zo fnel over de lava-klippen heen kletterden, als of zij op een' effenen vloer dansten. Gewillig gaven zij ons de fchatting, die wij van haare vruchten vorderden. Reeds doorgaands had ik in dit oord eene werkzaamheid bemerkt dip men anders bij het gemeene volk in Italië en Sicilië juist niet zeer gewoon is te zien; maar ner"-ens n.m,J ,dczdve 20 zeer in het oog als hier. Niet tegen ltaande de vrouwen een' zeer bezwaarlijken we» hadden, die haar den last, welken zij droegen nol verzwaarde; zo waren haare handen toch niet ledi»allen, zelvs de kleine meisjens, die nog geen' vruchtkorf dragen konden, hadden ecu' fpinrok in de hand, en iponnen garen, terwijl zij voortgingen; een'arbeid! die haar zo weinig ongewoon was, dat zij haar in het geringde niet hinderde in het fnel voortgaan Onder baar waren eenige, die ik onder de grootfte vrouwelijke lchoouheden rekene, welken ik immer za<*- in het bijzonder zag ik ééne vrouw, die in majefteit aa'n ïuno en in bekoorlijkheid aan Venus geleek. Een «root* zwart, rollend oog blikte vol geest rondom, en eeiï echt Grieksch profil, met zacht rood gevcrwd, verhoogde haare fchoonheid; een lang, lokkig, bruin hair, gat haar een zeker wild dweepachtig aanzien; zii ffeleek eene bekoorlijke Bacchante. Zij droeg geen' vrucht, maar hadt, naar de gewoonte des lands, eetf bruinen vierhoekigen doek over haar hoofd geworpen die tot op de heupen toe afhing. Bij plechtige gelegenheden is dezelve met goud of fnoeren belet eii F f 5 'van  458 BESCHRIJVING EENER REIZE yan verfchillende kleuren. Zij hadt geen fnoer groote barnfteenen koranlen om den hals, die men, geliik de vrouwen ze hier gewoonlijk dragen, liever kleine kogels noemen mogt: dit bewees, dat zij nog vrijster was want deze fmaaklooze fmaak is een voorredt der «e' trouwde vrouwen, gelijk in Bologna het een voorren der jonge meisjens is, een fnoer kleine roode koraakn te dragen. Zonderling is de gewoonte, die hier doorgaands in gebruik is, dat de vrouwen haare kinderen maar uit één borst zoogen, en de andere laten opdroogen; zij meenen, dat daar door de melk in deu°d o-e. wint, en voor de kinderen veel heilzaamer is. & & Naauwlijks hadden wij Mmca Lucia verlaten, om na Nicolofi, ongeveer twaalf mijlen van Katanië, te gaan of wij ontdekten de zo zeer geprezene vruchtbaare vcL den van den Aetna. Lava-ftroomen omringden dezelven , uit welker midden zij zich, met eene onbefchrijflilke bekoorlijkheid, verhieven. In deze ftreeken lag de voorheen zo zeer beroemde Hybla, die met een' ftad van denzelvden naam, die te voren tusfchen Syracufae en Katanië lag, niet moet verwisfeld worden, welks honig bij de Ouden zo zeer gefchat werdt f». Hier lagen te voren Inesfa, en meer andere fteden, waar van men thands zelvs de geringde fpooren niet meer vindt. Door dikwijls herhaalde uitbardingen van den Aetna werden zij allen verwoest, of ovèrdroomd en verbrand, of zij verfmolten bij dc aannadering van den lava-gloed, een lot, dat alle fteden en gebouwen beiegent, die van lava gebouwd zijn. Dit deel van den Aetna geniet eene eeuwige Lente; onder den blocmnjklten, ichoon geklcurden klaver, groeiën vruchtboomen van allerlei zoort op, en een lucht, die van de veldbloemen, de bloesfemrijke boomen, de oranje- en citroen-wouden, zich over deze ftreek uitbreidt, maakt den zwaveldamp, die zich over het overig gedeelte van dir lava-gewest gelegerd heeft, onmerkbaar. Bij den eerden aanblik in de daad een zonderling mij toenmaals onverklaarbaar, verfchijnzel is de rijkdom van dit land, die het geweld van den alles verwoestenden vuurvloed braveert; en het fchijnt, .als of juist hier, waarde nieuwfte en voornaamfte üitbarftingen ge- fchied- Ci) straeo, lib. VI, p. m. 2j8.  na DEN AETNA. ^ fchiedden , nieuwe zegeningen uit de ftroomende vlammen opgroeien. Ondertusfchen is de reden hier van met zo onverklaarbaar, als de omliggende inwooners doorgaands meenen. De hevige wind, die beftendi°om de kroon van den Aetna woedt, drijvt de roukende asch van het bovenfte gedeelte des bergs in deze milde Ih-eeken af, en maakt ze daar door, in korten tiid o» nieuw vruchtbaar. Lava is hier op lava gehoopt, waar over een tapijt van een laag vruchtbaare aarde uitgebreid 13. Deze nieuwe vette aarde lost in korten ttid de harde kluiten lava op, en verandert zelvs dezen n een yrnchtbaaren grond. Geen wonder dierhalven, dat hier alles fneller opgroeit, vooral, daar de, uit de lava nog altijd opftijgende, warme damp het gantfche oord tot een trekkas fchijnt gemaakt tc hebben , en de altijd electnfche toeftand der lucht ontwijfelbaar veel tot vermeerdering der vruchtbaarheid bijdraagt. Od deze wijze geevt ieder nieuwe lavavloed hoop op een? nieuwen zegen voor het toekomende. Gij zult u erin neren, dat reeds strabo, in zijn zesde boek, op dezelvde wijze de vruchtbaarheid van dit land verklaard heeft „ wanneer Neptunus het goed vind! ,1 gt *»J IJ» y> dat de berg ipuwen zal, dan wordt de j, ftreek ^(*) P 413 ed. Xlmel. (259, ed. Bafil. i550). Anderen vertalen het begin van de plaats. , Wanneer dbergS ,, ccmber vuur fpuwt.» Wat xylander, die op defe J£ de plaats veranderde, .hier mede hebben willenPZegSi ^é ik met 111. /ó is' er volllrckt geen zin in, want de be * feuwt met alleen m December, en bedekt oók niet alleen n December de velden van Katanië met ascb. Maar deZló zmg, , wanneer Neptunus enz» geevt den besten zm en bew.jfit, dat strabo met de gefteldheid van den Ac na' en deszei vs verfch.jnzels volkomen bekend was, waar vaTrfina Uitleggers waarfchijnlijk niets wisten. De Aetna ton Jalleen uit hoofde van zijne ligging, in de nabind voor afliangelijk van Neptunus gehouden worden, n aar ook de groote waterftroomen, aie bij zomwijlen uifwwïï■ waar mede hij de omliggende lauden oveitroom h«P •'■ m onlochenbaar en duidelljl zijne verSfefc Dit gaf hem reeds regt tot de gemelde uitdrukt J • fchien verklaarde hij ook reeds toeSs dl nnrh miS der vuurfpuwendc bergen, op'éSS^^^^f thands verklaart, dat namelijk de zee de oi k Z? ven Z1J: ook zag hij misfchien, toen hij d?2&%* den  4 ™ "nauwkeurig onSf. ,r A v,001 ecn bo01» verklaard , die afftèntwintis Ser deZnZT* heeft CO- Ik zelf heb dezen reus ondci de boomen met gezien, dewijl het, naar hetGetuigenis van mijne vrienden tè KataniÊL ril %K beloondp Aiorirr, 1 ♦ ~? Jvatanie, de moeite met men van' dir ™ , "i dag T te reizen' Dc «kebooSmr 1 i boschnJk oord waren hier en daar vrij groot , doch muntten meer in dikte van ftam dan n ^STeTrwSf t- Wa"neer * -eT 'de&n lifken wf] k 1 ?C !*? Van ons Vaderland vergeiijKen wil, dan fchijnen dezen mij fchoone flinke volkomen uitgebeelde reuzen, maa de Sn'van den Aetna dikke, onregelmatige dwergen te zHn wdken climaat en grond tot eene v0lkom0c„e vormin» hinderlijk was. In de daad vinden derzelver wo™ls ook-een en in te Hechten, dus ligt een groot gedeelte van de fterke wortel-armen over de aarde? Gij kunt liet den! lnCn'hdvadisgad;- Che,gr°1UV rr,°P to'dkSf^ ?lj J 1S' die, door de langduurigheid van tiid reeds hier en daar vruchtbaar gewordend, en waar on' zeer veele laagen zwavel en mergel-aarde liegen die ff wind van den top van den Aetna afdrljvt. ' Aan ^tei^üs^pa!men'en d- °*  KA DEN AETNA. 40Ï Aan het einde van dit Bosch-gewest, kwamen wij op een fmal, zeer zandig voetpad, dat onafgebroken door liet gantfche oord heenvoert, en maar hier en daar laagen zwarte lava dóórfchemeren laat, aan hct beroemde geitenhol (Groita di Capriolt) een diep, gewelvd hol, waarfchijnlijk door een' lava-vloed gevormd. Het is groot cn ruim , en heeft volkomen de gedaante van dc vomitoria inde oude theaters, uitgenomen alleen, dat het van achteren gefloten is. Reeds eenigszins verdikte lava fchijnt hier, door een of ander beletzei opgehouden, gefluit te zijn, en deze gedaante bekomen te hebben. Men vindt veele dergelijke holen in de lava-rotzeu van den Aetna, en dus fchijnt het mij uitgemaakt, dat 'er eene menigte omftandigheden voorvallen moet, welke deze vormingen veroirzaaken kunnen. Veel waarfchijnlijkheid heeft, onder de verfchillende onderftellingen hier over, dc mcening van hun, die dezelven voor groote blaafen van de kookende lava houden, die de ingellotene lucht, door de hitte verdund, opwerpt, en die naderhand, koud geworden zijnde, deze gedaante behouden. De inwooners houden het Geitenhol voor de verzamelplaats der booze geesten en engelen , die uit den binnenffcen gloed van den Aetna voortkomen, om zich op dc aarde af te koelen, menfchen cn vee te verontrusten, en allerlei onheilen te ftiehten; ik houde het integendeel voor de woonplaats van goede geesten, die den moeden wandelaar hier eene, reeds op den gantfehen weg verlangde, rustplaats bereid hebben. liet was ftikdonkre nacht rondom ons, het. fchorre gehuil van den wind vermeerderde zich meer en meer. De koude werdt ten uitterften gevoelig, zo dat wij zeer -na warmte en verkwikking reikhalsden. Vóór bet hol werdt dierhalven een groot vuur aangeboet, wij legerden ons op een bed van eikenloof in hetzelve, cn laavden ons uit onzen voorraadkorf. (Het vervolg in het volgende flnk.) I. DEEL. MENGEJ.ST. N. 10. Gg CAL  a66 CALTHON EN COLMAL, calthon en col mal. Een Gedicht van ossian. Lieflijk is de ftemme uwes Lieds, gij eenzaame bewooner des Rotsftecns. Zij glijdt met het ruisfchen des ftrooms langs het engere dal. In het midden mijner wooning wekt zij mijne ziel, ó Vreemdeling! Ik ftrekke mijne rechtehand naa de fpeêre uit, als in de dagen der vervlogene jaaren. Ik ftrekke mijne rechtehand uit, maar zij is verzwakt cn de zucht mijnes boezems verheft zich. Wilt gi j, ö Zoon van de Rots! ossians lied niet hoorcn ? Mijne ziel is vol van het voorgedacht; de blijdfchap mijner jeugd keert terug. Zo fchijnt de zon in het westen, na dat haar glansfende tred achter eenen ftorm gewandeld heeft. De groenende heuvelen verhelfen hunne bcdaauwde hoofden; de blaauwe ftroomen juichen in het dal. De verouderde Held ftapt, op zijnen ftaf geleund, in haar licht. Zijn' graauwe lokken blinken in den ftraal. Ziet gij niét, ö Zoon van dc Rots! een fchild in ossians wooning? Het is met de lidtekenen der flagen bedekt, cn de glans zijner bulten is heen. Dit droeg de groote dunthalmo, de Belieerfcher van het ftnomnjk" Teutha. Hij droeg hct in den ftrijd, eer hi door ossians ipeer daarheen zonk. Verneem, Zoon van de Rots! de gefchiedenis der verloopene jaaren ! rathmor was gebieder Van Cfutha. Zijne wooning herbergde zwakken. Nimmer wierden rathmors deuren gellooteii; zijn maaltiid was altijd gereed. Daar verfcheencn dc Zoonen der Vreemden. Zij zeegenden Clutha's herbergzaamen Gebieder. Barden bicven gezangen aan, en roerden de harpen ; vreugde fchemerde op het gelaat der treurigen ! »i>nthai.mo kwam in zijnen trotsch , cn rukte aan 011 met rathmor te ftrijden. De gebieder van Clurha overwon hem. De woede van dunthalmo verhief zich. Hij kwam bij nacht met zijne kriigeren. rathmor dc machtige viel. Hij viel in zijne hallen, waar bij menigwerf de Vreemdelingen zijn gastmaal aanbood. colmar en calthon, de Zoonen van rathmor, wa-  een gedicht van ossian'. 4Ó7 waren jong. Zij kwamen met de blifdfchap der jeugd tot de wooning hunnes Vaders. Zij zagen hem'wentelen in zijn bloed. Hunne uithardende traanen Aroomden op den grond, dunthalmo's ziel verfmolt toen hij de jeugd der kinderen aanfchouwde. Hij bracht ze binnen de muuren van Alteutha. In het huis hunnes Vijands wiesftn.zij op. Zij fpandeu voor hem de booge, en trokken in zijne krijgen op. Zij zagen de gefloopte muuren hunner Vaderen, zagen in de hallen de groenende Doornen. Heimelijk ontfprongen hunne traa* nen. Zomtijds werden hunne aangezichten treurig, dunthalmo befpeurde hun lijden. Zijne donkere ziel befloot hunnen dood. In twee Holen floot hij ze op, aan Teuthaas weêrgalmenden oever. Hier kwam de zon niet met haare draaien; ook niet de maan bij den nacht, ratiimors Zoonen bleeven in fchaduw en zagen hunnen aandaanden dood. Zwijgende weende de Dochter dunthalmo's, de ichoonlokkige, blaauwöogige colmal. Aan calthon keetende zich heimelijk haar oog; zijne aantrekkelijkheid zwol 111 haare ziel. Zij beefde voor haaren Krii-s* held; maar wat kon colmal verrichten? Haar arm kon de Lans niet opheffen; voor haare heupe was het zwaard niet gefchapen. Nimmer deeg haar witte boezem onder een pantzer, nimmer was haar oo°- de fchrik der Helden. _ Wat kunt gij, ó colmal ! voor den verflagenen gebieder verrichten? Haare treeden waren ongeftadig; haare lokken los; wild blikt haar oojr door haare traanen. Zij kwam bij den nacht tot de wapenhalle. Zij bedekte haare aanminnige leeden met ftaal, met het ftaal eens jongelings, die in zijnen eerften flag viel. Zij kwam tot het Hol van calthon, zij ontbond de riemen van zijne handen. ,, Op, rathmors Zoon! fprak ze, op! de nacht is donker! Laat ons vluchten tot den Koning van Selma, ó gebieder van het gezonken Clutha! ik ben de opgevoede van lamgal, die eenmaal in de hallc uwes Vaders woonde. Ik vernam uwe donkere wooning in het hol, en mijne ziele verhiel'zich. Op , Zoon°van rathmor, de nacht is duister!" ,, Gezegende ftemme, antwoordde dc jongeling komt gij uit de wolken tot calthon? vaak daalden in zijne droomen de geesten zijner vaderen , federt Ggs de  461 calthon en colmal , de Zon zich voor zijn oog verfchool, en om hem de duisternis heerschte. Of zijt gij lamgals , des Gebieders, Zoon, dien ik dikwerf in Clutha aanfehouwde? maar zal ik tot Fingal vlieden, daar colmar, mijn Broeder, gevallen is? zal ik na Morven wijken, daar fchaduwen den krijger omfluiten ? Neen, reik mij de fpeer, ó Zoon van lamgal ! calthon zal zijnen broeder befchutten." ,, Duizend Krijgshelden, verzette het meisje, dreigen met hunne fpeeren om den edelen colmar. Wat kan calthon tegen een zo talrijk heir? Laat ons tot Morvens gebieder ontvluchten; hij zal met krijg naderen. Voor ongelukkigen ftrekt zich zijn arm uit. Zwakken omgeeft de blixem zijns zwaards. Op, rathmor's Zoon! de fchaduwen wijken. Op, of men bemerkt uwe fchreeden , en gij zult in uwe jeugd vallen." Zuchtend verhief zich de Held. Voor den edelen colmar vloeiden zijne traanen. Hij kwam met het meisje tot de li alle van Selma, maar hij wist niet dat het colmal was. De helm bedekte haar lieflijk gelaat. Onder bet ftaal golfde haar boezem, fingal keerde van de Jagt terug, cn vond de beminnelijke Vreemden. Zr] geleeken twee draaien des lichts. De Koning vernam de treurige rede, en wierp ziine oogen in 't ronde. Half verhieven zich duizend Helden voor hem. Elk hunner begeerde den krijg tegen Teutha te voeren. Ik kwam met mijne Lans van den heuvel dalen. In mijne borst rees de vreugde desflags, want in het midden van duizend Krijgshelden, fprak de Gebieder tot ossian: ,, Zoon mijner kracht! aanvaard de Lans van fingal. Ga, naa Teuthaas ruifchenden Aroom, ga, red den ongelukkigen colmar. Dat uw roem, als een Itreelend koekje, voor u terug keere, op dat mijne ziel over mijnen Zoon, die den roem onzer Vaderen vernieuwt, iuiche. ossian! wees een ftorm in den krijg, maar weldaadig als de Vijanden verwonnen zijn! Aldus verhief zich mijn roem, ö mijn Zoon! wees gij als Selmaas gebieder. Als trotfeben tot mijne hallen naderen, aanfehouwt ze mijn oog niet. Maar tot de ongelukkigen ftrekt zich mijn arm uit. Zwakken befchut mijn zwaard." Ik  een gedicht van ossian. 46> Ik juichte in de woorden des Konings. Op het oogenblik Hond ik in de rasfelende wapenen. Ne hens mij verhieven zich diakan en dakgo, de Koning derSpeere. Driehonderd Jongelingen volgden ons. Naast mij gingen de beminnelijke Vreemdelingen. Het gedruisch onzer aankomst hoorde Dünthalmo. Hij verzamelde Teuthaas magt. Hij ftond met zijn heir aan eenen heuvel. Zij geleeken door den donder verpletterde rotfen, na dat de blixem haare ontbladerde boomen verzengd heeft, en de Itroomen haarer klooven opgedroogd zijn. Voor den dónkeren Vijand wemelde zich TeuthaasJftroo.m in zijnen trotscb. Ik fchikte eenen Bard tot dünthalmo, om hem den ftrijd in de vlakte aan tc bieden. Maar hij lagchte in zijnen donkeren hoogmoed. Aan den heuvel trad zijn ongeftaadig heir, als de wolken des bergs, wanneer de ftorm in haaren boezem gedrongen is, en de gekroeste fchaduwen aan alle zijden verftrooit. Aan Teuthaas oever brachten zij colmar met duizend riemen gebonden. De Gebieder is treurig, maar ftaatig. Zijn oog is op zijne Vrienden gewend; wij ftonden onder de wapenen, terwijl Teuthaas (boom tusfchen ons voortrolde, dünthalmo kwam met zijne fpeer, en doorboorde de zijde des Helds. Hij wentelde zich fn zijn bloed aan den oever. Wij hoorden zijn gebrooken rotelen. calthon Hortte zich in den ffroom. Ik fprong met mijne fpeer vooraan. Vóór ons lag Teuthaas gezonken gedacht. De nacht fteeg rollend na beneden. Aan een' rots rustte dünthalmo in het midden van een verouderd woud. Tegen den edelen calthon ontbrandde de toorn zijns boezems. Maar calthon ftond in zijnen jammer; hij beklaagde den gevallenen colm.ar; cot mar, in de jeugd verllaagen, eer zijn roem zich verhief! Ik gebood bet Lied des Jammers aanteheffen, om den treurigen Gebieder te (lillen; maar hij ftond onder eenen boom, en wierp dikwerf zijne Lans op den grond. Naast hem rolden, in heimelijke traanen, de ftroomende oogen vnn colmal. Zij voorgevoelde den val van dünthalmo , of van Ctutha's dapperen Gebieder. Nu werd de nacht ter bêlfte verteerd. Zwijgen en fchaduwen heerschten over 't veld. Slaap rustte op de oogen der Helden, calthoxs ziel neigde ter ruste. Half waren zijne oogen geflooten; maar her ruisfeheri van Teutha was zijn oor nog niet ontweeken. De bleekc geest Gg 3 van  47° calthon en colmal , an colmar verfcheen, cn toonde zijne wonden. Hij boog zijn hoofd over den Held, en verhief zijne jammerende ftemme: Slaapt rathmors Zoon in zijnen nacht, daar zijn broeoer verdagen is? Trokken wij niet tc faamen ter Jagd? vervolgden . wij niet de donkerbruine herten? colmar was voor zijnen val niet vergeeten: eer de dood zijne jeugd verzengde. Ik lig verbleekt aan de rots van Lona. ó Dat zich calthon verhelTe! De morden breekt met zijne draaien aan; dünthalmo zal den gevelden befchimpen." Hij verdween in zijnen wervelwind. De oprijdende calthon zag de treeden zijner fcheiding. Hij rukte in 't gcklank zijns ftaals voorwaard. De ongelukkige colmal rees op. Zij volgde door fchaduwen haaren Held, en ileepie haare fpeer achter zich na. Maar toen calthon Lonaas Rots bereikte , vond hij zijnen verbleekten broeder. Daar zwol de woede zijnes boezems. Hij dortte zich in het midden der Vi andjen. Het llcenen der dooden verheft zich. Zij omlluiten den Gebieder. Men bond hem, en voerde hem tot den donkeren dünthalmo. Een luidruchtig vreugdegefebiei verhief zich; de heuvelen van den nacht kaatden het terug. Ik fprong op bij den klank, cn greep de fpeer mijnes Vaders. Naast mij deeg diaram en daruo's bloeiende kracht. Wij misten Clutha's gebieder, en onze zielen werden treurig. Het verlies van mijnen roem verfchrikte mij. De trots mijnes moeds verhief zich! ,, Gij Zoonen van Morven, fprak ik, dus vochten onze Vaderen met. Zij rustten niet op de velden der Vreemden. voor dat hunne Vijanden gevallen waren. Zij geleken in' derkte de Adelaren des Hemels: hun rueui~ leeft in gezangen; maar onze kri,geren vallen allengskens- On/e~ roem begint te verdwijnen. Wat zal ons Morvens gebieder zeggen, als ossian aan Teutha niet zegeviert'? Op Krijgers"! op, in uwe wapenen: volgt ossians rasfelen' den loop. Hij wil niet anders dan roemrijk tot Selma's weergalmende muuren wederkeereo. Aan Teuthas blaauwe wateren verhief zich de morgen. Voor mij ftond colmal in traanen. Zij fprak van Cluthas gebieder; driemaal ontzonk haare rechtehand de ipeer, Mijn toorn ontdnk tegen den Vreemdeling want mi:ne ziel beefde voor calthon. „ Zoon van de zwakke rechtehand, zeide ik, (tri-denTeuthaas krijgs- hel-  een GF.DICHT van OSSIAN. 47» helden met traanen ? al jammerende gewint men geen flag, geen zucht woont in ae ziele des krij *s. Viucht tot de herten van Carmun, tot Teuthaas blaatende kudden. Maar verlaat dec--e wapenen, gij Bloodaart! een Held kon ze gebruiken in den ftrijcl!" lk reet de krijgsrusting van haare Ichou-ieren. Haare fneeuwwitte boezem kwam te voprfchijn. Zij floeg haar bloozend gelaat na den grond. Zwijgend viel mijn blik op den gebieder. De ans ontzonk aan mijne hand; de zucht mijnes boezems verhief zich. Maar toen ik den naam van het Meisje vernam, vloeiden mijne traanen als een lhroom. Ik zegende den liefelijken glans der jeugd, en beval den flag te beginnen. Waarom, ó Zoon van de Rots! zou ossian verhaalen , hoe Teuthaas krijj;eren vielen ? Thans zijn ze in hun gebied vergeeten; men vindt hunne graven niet meer aan de hei ie. Jaaren rukken met hunne {tonnen aan; de groenende he welen zijn verdweenen. Naauwlijks ziet men het graf van Dünthalmo . of de plaats , daarbij door ossians Lans nederviel. Nu zit in den nacht, bij de vlammende eike der hut, ergens een graauwlokkige Knjgtr, half blind van den loop der jaaren; hij vertelt zijne Zoonen mijne daaden, en den val des donkeren dunthalmo's. Tot zijne ftemme neigen zich zijdwaards de aangezichten der jeugd. Bewondering en vreugde vlammen in hunne oogen! Ik vond cal¬ thon aan een' eik gebonden. Mijn zwaard hieuw de riemen van zijne banden. Ik gaf hem de wit geboezemde colmal. Zij bewoonden de halle van Teutha. de grooten hebben dikwijls het verraad lief, maar zij haaten altijd den verrader. TV/ij hebben onlangs, bij het verhaal der oorlogen W van zenobia , ter loops den hatelijken naam van heraclammon genoemd, door wiens fnood verraad Keizer aurelianus meester van de flad Thyana werdt (*): en tevens gezegd, dat de Vorst den laagen hond, (*; N°. 6, bl. 276. Gg 4  47= de grooten hebben dikw. het verraad lief enz» hond, die in ftaat was, omzijn eigen Vaderland te verkopen, aan de woede der (blekten overliet. Deze daad van aurelianus was buiten twijfel nog des te aanmerkelijker, om dat hij aan alle de overige burgers van Thyana, uit eerbied voor den Wijsgeer apollonius, die aldaar geboren was, het leven behouden liet. Maar aneraanmerkelijkst is de brief, dien hij over dit geval aan een' zijner vrienden fchreef. vopiscus (f) heeft ons denzelven bewaard; en wij zullen 'cr hier eene vertaling van laten volgen, ter ftaving van de waarheid , die wij in hct hoofd van dit ftukjen vermeld hebben. keizer aurelianus groet mallius ciiilo. Ik heb hem laten ombrengen, door wiens weldaad, als hct ware, lk thyana ingenomen heb. Ik kon toch een* verrader niet beminnen, tn ik zag het gaarne, dat de foldaten hem ombragtai. Want hij zou mij niet getrouw hebben kunnen blijven , daar hij zijn eigen vaderland niet gefpaard heeft. Voorts is hij de ééuigfie, van alle de belegerden , die gcfneuveld is. Ik kan niet ontken' nen, dat de man rijk is; maar ik heb zijne goederen aan zijne kinderen te rug gegeven, op dat niemand mij befchuldigcn mogt, dat ik daarom hct ombrengen van een gegoed man toegelaten had, om mij zeiven met zijn geld te verrijken. ff. Slaven der Baatzucht! zijn plicht en deugd krachteloos , om U van de ijzclijke gruwelen af te houden, die in een' verrader van zijn' geboortegrond moeten verëenigd zijn, laat u dan ten minften door zulke voorbeelden leeren, wat gij aan uw eigen belang verfchuldigd zijt! (t) In Aurelitmo, cap. 23.  BEDRIEGLIJKHEID VAN EEN OVERHAAST OORDEEL. 473 BEDRIEGLIJKHEID VAN EEN OVERHAAST OORDEEL. Eene waare Anecdotc. T?ene Engelfche landkoets, naar gewoonte met men-L' fchen volgeltopt, was op den weg na ljork. Men fprak veel van ftruikroovers, cn van de beste wijze, om zijn geld voor hun te verbergen. Elk een roemde in het bezit van eene of andere onbekende uitvinding te zijn, die men echter niet openbaarde. Een jong, vlug, achttienjaarig meisjen was de doutde en openhartigfte van allen. ,, Ik draag (zeide zij) mijn gantfche vermogen , een ,, bankbriefjen van tweehonderd ponden bij mij, en dat is ook veilig geborgen; ik heb het in mijn' ,, fchoen tusfchen kous en voet vcrftooken, en de roo,, ver moest met den Duivel zelven in ccn verbond ,, (taan, die het daar zoeken zou." Zii hadt het laatfte woord naauwlijks gezegd, als 'er werkclilk ftruikroovers verfchecuen, en den yerfchrikten reizigers hunne beurfen afvorderden. Zij kreegen dezelven, maar 'er was zo weinig in, dat de roovers zich daar mede niet tc vrede wilden dellen, en het gantfche gezelfchap met eene drenge doorzoeking van alle hunne goederen bedreigden, indien zij niet terdond eene fomme van ten minden honderd ponden bij één bragten. ,, Die fom (riep een oud man, die diep achter in de koets zat) „ kunnen de vrienden ligt, ja zelvs het ,, dubbeld 'er van, vinden, zo dra zij maar die juf,, fer, die daar zit, kousfen en fchoenen laten uit,, trekken." Zijn raad werdt gevolgd. Het arme meisjen kreeg voor haar net v^etien een paar half-fpotachtige complimenten, die zif maar al te duur met haar bankbriefjen betaalen moest: men bedankte voor vond en raad, wenschte het gezelfchap eene goede reize, en pakte zijn' biezen. Naauwlijks waren de roovers uitliet gezicht, als de oiudeldteuis der reizigers in woede veranderde. GeeG g 5 ne  474 BEDRIEGLIJKHEID VAN EEN OVERHAAST OORDEEL. ne woorden zijn toereikende, om de droefheid van her arme meisjen te befchrijven, of den toorn, waar mede het gantfche gezelfchap tegen den verrader lostrok „ Booswigt! Heeler! Rooversmaat!" klonk hem van alle zijden m de ooren. Men dreigde hem te (laan uit het rijdtuig te werpen, aan het gericht aan te -reven , kortom met alles, waar mede men hem maar dreigen kon ; maar hij bleef volkomen gelaten; ontfchuldigde zich maar éénmaal, met te zeggen, dat men zich zeiven de naaste is; en toen de koets voor het posthuis dd hieldt, verdween hij onverwachts, eer men nog iets tegen hem onderneerhen kon. Het arme ongelukkige meisjen! Hoe flaaploos was haar nacht! Maar hoe onbefchrijvlijk ook haare verbaasdheid toen zij den volgenden morgen zeer vroeg dezen brief kreeg 5 „ Hier lieve Juffer! zendt u die man, dien gij gis„ teren als uwen verrader zo zeer verfoeidet en vcr„ loeien moest, het voor hem uitgefchooten capitaal " ue-rrg,', benevens '-ven zo veel voor rente, en een' „ hairlpeld van ten minden dezelvde waarde. Dit al„ les zal, hoop ik, toereikende zijn, om uwen köm,, mer ten minden eenigszins tc verdrooicn; en dan ,, zullen weinige woorden mijn gedrag aan u ontcijf" J?*nJ m , een man' die' na tien jaaren in In" ?,'r dopr?ebragt ^ hebben, van daar te rug keert. „ Wisielbneven van dertig-duizend pond had ik giste„ ren in mijn' zak en dezen waren weg, indien het „ door de deunheid van mijne reisgezellen zo ver °e„ komen was, dat de roovers ons goed doorgezocht „hadden. Onmogelijk kon ik wenfehen, weder na „ Indie te rug te moeten gaan , en wel met ledige „ handen. Vergeef het mij dierhalven, dat ik mii ,, uwe openhartigheid ten nutte maakte, en liever eene „ maatige fom , of fchoon ze de mijne niet was, op,, offeren, als al het mijne verliezen wilde. Ik ben „ daar voor, zc-nder dit kleine gefchenk te rekenen, " b.e.rci,d u 111 alie mogelijke opzichten van dienst te „ zijn. DE  DE SCHEPPING DER LIEFDE. 475 de schepping der liefde. T7enus fchiep het geluk der Liefde, en toonde haar » voltooide werk aan promethecs. • Zie ,, eens (fprak zij) deze keten van bedwelming-, verruk,, king, zaligheid! Zullen mijne toekomende onderdaa,, nen niet onuitfpreekelijk gelukkig zijn?" ,, Volkomen, Godin! Echter vordert dit fr.uk „ een wijdloopiger gefprek, en daar toe heb ik thands „ geen' tijd. Wilt gij wel morgen mijne tafel ,, met uwe tegenwoordigheid verlenen? Dan kunnen „ wij langer hier over fnappen." venus verfcheen. Men droeg eene menigte fpijzen op; alle waren rijkelijk gekruid; alle zo zoet, als Hybla's honig. De Godin prees de eerfte buitengemeen, at veel van ■de tweeden, eenige beeten van de derden, en liet de vierde tlaan. ,, Waarom dat? aphrodite! Zijn zij niet zoet, niet ,, goed genoeg? „ Al te goed, al te zoet! Ik heb 'er bijna een' walg ,, van." „ Zo als de menfchen buiten twijfel wel dra van ,, uwe Liefde zullen hebben. 'Ik ken hen , die ,, zeldzaame fchepzels mijner hand! Zij willen niet al„ tijd verlustigd zijn." venus voelde de waarheid van deze aanmerking, en volgde dezelve op. -— Zederd wordt de bedwelming haarer vreugde dikwijls geftoord door ftormen des wederfpoeds. p rins vio ül is, o f de waare roem. Eene Ousterfche Vertelling. TJazem, Koning van Samarkand, beheerschtc zijn rijk ** W vrede. Hij hadt zich bij de nabuurige magten ge-  4?6 prins vioulis , h^T&i^J^H Wetm ? maken; mMr «ooit was het denkbeeld in hem opgekomen, om zijne grenzen uit te breiden. Hij was niet minder bemind dan se vreesd. Zijne dankbaare onderdaanen gaven hem den bijnaam van Je» Goeden. In het kort, hij genoot eene gelukzaligheid, die maar zelden het lot' van Koningen is. hazem hadt ééa' éemgen zoon, maar wiens opvoeding daarom echter niet verwaarloosd werdt, om dat hij de éénigfte was: dezelve werdt ook aan geen' Dervisch toevertrouwd; en v.oulis was toch deugdzaam, oi fchoon hi een Prins was. ' De eenigfte drift van dezen koningli ken jongeling was begeerte na roem. Hij las niets anders, als df beroemde veldflagen, en ontelbaare veroveringen van mahpuxhar den grooten, traralong den grooten, en hiolam den grootsten. Wii Europaeërs HébS- l£nS/e "f™11 Van ^ze onfterfl ,e Helden maar de thands vcrloorene jaarboeken van Samarkand waren vol van hunne roemrijke daden De geprezene daden dezer Helden ontftaken in de borst van den jongen Prins een verteerend vuur, dat hem zijn lot zeer onaangenaam maakte. De rust, waar in zijn vader hem noodzaakte tc leven , was eene foltering voor hem. Op een' fchoonen avond, als hii zich aan het hangen van een bekoorlijken heuvel bij Samarkand nedergelegd hadt op een rolle der Samarkandfche jaarboeken leunende, en met een bedroefd hart over de donkerheid van zijne jeugd peinsde, verfcheen plotslings een eerwaardig Grijzaart voor hem. o-nn6 ?riiZaiartn.Wa^in een ruim' llcmclsblaauw gewaad gekleed, icht ftraaldc van zijn aangezicht, en een /ilvejvvitte baard golfde hem tot op'den diamanten gor- „ Wie zijt gij? mijn vriend! (dus fprak de Grijzaart den Prins aan) „ g,j fchijnt zeer treurig te zijn." v i o u i. 1 s. Ik weet niet, w^c gij zijt, mijn eerwaardige vader! öe GRIJZAART. Ja! die na wijsheid zoekt, is zelden bekend. Hii ftreeft niet na roem, en de genade der Koningen behoeft hij tot zijne gelukzaligheid niet. Ik bemin de bedroefden; zomtijds geef ik hun ook goeden raad; niet,  of de waare roem. 477 niet, ora van hun vereerd te worden, maar om hun nuttig te zijn. Zeg mij, waarom zijt gij zo in gedachten verdiept? vi 0 u l is. Dewijl ik in werkeloosheid en donkerheid leven moet, cn geene gelegenheid heb, om mij voor tc doen. de grijzaart. En door welke daden wenschtet gij u voor te doen? vioulis. Door de zulken, die het aan de gantfche waereld' verkondigden, dat 'er een Prins vioulis leevt. de g r ij z a a r t. Maar hoe ver wenschtet gij wel, dat uw naam bekend mogt worden? vioulis' Tot in de verfte landen. Hoe verder, hoe beter. de grijzaart. Uw wensch is dierhalven, dat alle natiën der waereld van u fpreken? vioulis. Ja, als het wezen kon ! de grijzaart. En wat wilt gij doen , öm een' zo grooten roem te erlangen ? vioulis. Daden, die zelvs den koenften verbaazen. de grijzaart. Dierhalven veldflagen leveren, niet waar? Landen veroveren, Koningen ontthroonen, en Natiën onder uw juk brengen V VIOULIS. Gij verftaat, zo als ik hoor, de taal van het hart. Raad mij, eerwaardig man! een verborgen vuur verteert mij. ,, Sta op," zeide de Grijzaart, en in flille gedachten verzonken, ging hij met vioulis den heuvel op. De nacht brak aan , en de Prins kon zich hct zwijo-en van zijn' leidsman niet verklaren; maar zijn hart was vol van vertrouwen op zijne wijsheid: het was een diepe eerbied, die nog geen wezen te voren in ftaat geweest was hem in te boezemen. SE  47» prins vioulis, de grijzaart. _ Ik wil uwe bede vervullen, vioulis ! maar Hoor mïf met. Wij willen ons hier nederzetten. De befcheiden vioulis zettede zich naast zijn' wiizen Raadgever. J de grijzaart. Zie daar die heerlijke Maan! hoe kalm en helder' Zie deze Harren, en den fchoonen hemel. Die Har daar, „welke 11 maar een half duim van den Sirius fchijnt verwijderd te zijn, is toch zo ver van den Sirius af, dat de flraalen, die zij thands uitfchiet, fchoon dezelven in één oogenblik meer dan driehonderd Samarkandfche mijlen afleggen, echter niet eer, dan na verloop van achtduizend jaaren, tot den Sirius geraken kunnen. Werdt deze Har eens uitgebluscht, dan zouden dc bewooners van den Sirius haar eerst achtduizend jaren daar na in de fcliepping vermisfen. (De verbaasde vioulis zuchtte, cn de Wijze voer Voort.) J Die Har daar, welke Haro genoemd wordt, is eene Zon, om welke zich eenenvijftig planeten rond draaien. Onder deze planeten is 'er één, genaamd Imbecile, die achttien maanen heeft. De planeet Imbecile is bijna tienduizend maal grooter dan onze aardbodem, en van wezens bewoond, die zich zeiven voor zeer vernufti» houden. De Imbecilianen zijn, ten hoogden, maar zestig ellen lang. Zij hebben maar zestien zinnen; cn leven maar drie maal zo lang, als de bewooners van deze bol: daar in tegendeel de bewooners der vijftig overige planeten meest allen tweehonderd ellen hoo* zijn, en tusfchen de twintig cn dertig eeuwen leven° Des niet tegendaande beelden de oude Imbecilianen zich in, dat de waereld alleen maar voor hun gefchapen zijzij meenen, dat Haro en haare achttien maanen, de vijftig andere planeten, en de duizend millioenen darren, die zij door hunne kleine verrekijkers, welken maar een vierde van een mijl lang zijn, ontdekken; zij meenen, zeg ik, dat'alle deze ontelbaare heiren van darren, alleen om hen te verlichten, aan het firmament geplaatst zijn. •—• Op dezen planeet Imbecile bevinden zich eenige duizenden natiën, die alle zeer ondcrfcheiden, en zeer wreed zijn. Zommigc van dezelven noemen zich befchaafd. Deze befchaafde natiën, die zich voor het bewonderin&waardigst werk der Schepping  OF DE WAARE ROEM. 479 ping houden, zijn in de daad een zeer zeldzaam zoort van fchepzels. Zij komen, bij voorbeeld, jaarlijks op zekeren dag te zamen, om, het welk een zoort van verlustiging zijn zal, eikanderen met kleine fteenen op het hoofd te liaan, die naauwlijks de verdiende hebben, van hun het beetjen verdands, dat zij bezitten, .te ontrooven. Zekere werktuigen heffen den eerden den besten, die 'er zich op zet, zo hoog, dat het de vraag is, of hij in deze hoogte nog wel in ftaat zij, om iets hoegenaamd te zien. Deze gelukkige wezens vereert men met den titul van gcprivilegeerde Tribunen der zeitien Zinnen; cn toch heeft dikwijls geen van deze Tribunen een grein gezond verdand. Hunne Dervifchen (want zij hebben ook hunne Dervifchen) verdeden zich in die van de (da en van de Oda. Deze beide woorden hebben geen' zin in hunne taal; eene omftandigheid, die hun evenwel niet belet heeft, elkanderen nu reeds zederd dertigduizend eeuwen, alleen om het verfchil over deze beide woorden, te vermoorden . te vergiftigen , en liefderijk te vervloeken. Zij hebben wetten, maar men heeft tien eeuwen nodi» om dezelven van buiten tc leeren, twintig om ze°te verdaan, en duizend., om naar dezelven behoorlijk regt te fpreken. Niet te min, mijn lieve vioilis! fchelden zij alle andere natiën voor barbaren, en houden zich in allen ootmoed, voor het heerlijkde werk der fcheppiofc. (vioulis was buiten zich zeiven, van opmerkzaamheid op dit verhaal.) Voormaals (voer de eerwaardige Wijze voort) hadt men op dezen planeet Imbecile eenige van die ingebeelde vernuftige fchepzels, die begeerig waren, van dat geen , dat zij roem noemden, te verwerven. Zij trokken met milliocnen gewapende benden uit, om alle natiën van den planeet onder hun juk te brengen. Maar geduurende hunne korte regeering van tweeduizend 'jaaren , waren deze veroveraars niet in daat, om zich zelvs maar bij het duizendde gedeelte der Imbecilianen bekend te maken: cn toch bragten zij, met dat oogmerk alleen, vuur en zwaard, en aile gruwelen der verwoesting over millioenen bloeiende déden, welker eenigfte misdaad tegen de menschheid deze was dat het haar aan magt of bekwaamheid ontbroken hadt, om die verlichte booswigten, die haar in de asch <4le<*d hadden, vóór haare poorten op te hangen. ö ° (De  4?0 PRINS VIOULIS, OF DE WAARE ROEM. (De verbaasde vioulis zag den Grijzaart, en zijn verheven gelaat aan , maar hij kon den glans van hetzelve naauwlijks uithouden.) Een goed Koning, die zich met den omtrek van zijn Rijk vergenoegt, en den valfchen roem van zogenaamde heldendaden veracht, is zelden onder de Imbecilianen te vinden; even als of de roem der Koningen in de elenden der menlchcn beftondt. (vioulis Houdt op, en befchouwde, van eerbied doordrongen, de millioenen Harren boven hem ) Den planeet Imbecile noemt men hct dolhuis der lchepping. Hoe zoudt gij uwen kleinen planeet noemen, indien dezelve van veroveraars geplaagd was? Maar gij, vioulis ! zult een goed koning zijn; regtvaardig en beminnelijk, de vriend en befchermer der kunften en wetenfchappen, en men zal u vioulis den Weldadiger, noemen. De Grijzaart zweeg, veranderde zich plot'slines in dween " Jongding' 0I?helsde den Prins, en veivioulis wierp zich ter aarde, badt den Schepper kand t°en?ueg.en P " Mn' e" keerdc m Sa"iar" Zijne fchoone en weldadige gemalin maakte hem door haare mneemende gefprekken , en haar nog innemender voorbeeld nog meer vatbaar voor deugden die alleen/de menschbeid lieren. Hij genoot de vreugl de, die uit weldoen ontfpruit, waar in alleen de waare roem en de waare gelukzaligheid der Koningen beftaat vioulis, die nu niet meer na veroveringen fmachtte was de ftichter van vrede over den halven aardbodem • r& llCt ^trouwen, dat zijne zucht voor billijkheid_hem overal bezorgde. In zijn eigen rijk verbreidde zijne vaderlijke voorzorg algemeene gelukzaligheid; en het volk, dat zich wel zomtijds bedrieet maar nooit vleit, ngtte hem eerzuilen en altaren op N 'A\B E R I G T. De Zender van den brief, getekend Weder vlUtfèe Leezer Ls^d^egeieerd Amfi- 0CLS9' wwdt vcrzocitöons een  MEN GELSTUKKEN AANMERKINGEN OVER HET GEBRUIK DER WOORDEN EyïiïX en ®EOS ™ SOMMIGE PLAATZEN VAN DEN BIJBEL. ([Briefswijze medegedeeld door J. T.) WEL EDELE HEEREN ! Ik heb uit uw geacht Maandwerk gezien , dat het zelve ook wordt ingericht, om fommige plaatfen vart den Bijbel in een helder licht te zetten. Dit heeft mij bewogen, om U mijne aanmerkingen van tijd tót tijd mede te deelen, in de hoop dat U dit niet onaangenaam zal zijn, en Gij aan dezelven eene plaats in uwe Bibliotheek zult vergunnen. Ik bepaal mij nu bij het gebruik der woorden Q'H^N, en e^s , in fommige plaatzen van den Bijbel. %• u Het is bekend, dat deeze woorden de gewoone riaamcn van het Opperweezen zijn , welke wij doorgaans vertaaien door god. Maar deeze naamen worden ook gebruikt van alles wat groot, uitmuntend, edel is. De voortreffeiijkfte fchepfelen die in den hemel zijn, worden daarom wel Q'n^N Goden genaamd, doch waar voor de Schrijvers van het Nieuwe Testament liever het woord «w«a»i Engelen fchijneh te gebruiken; zo worden ook de Grooten der aarde, die de eerlten in de maatfchappij zijn, vooral Vorften en Richters, -OVY?>*, ©«•', Goden genaamd; en verder worden alle dingen,'die groot, uitneemend, en edel zijn, dingen Gods genaamd, zo dat het woord God in dat geval een bijvoegelijk naamwoord wordt, en den zin _ verkrijgt van uitneemend, groot enz. Bergen Gods zijn heriielhooge bergen; eene ftad Gods, eene groote ftad; een I. DEEL. MENGELST. N, II« Hh /<"  4?2 AANMERKINGEN OVER HET GEBRUIK leger Gods, een machtig leger; en de Arabieren zeggen op dezelvde wijze, een leeuw Gods, dat is een der grootfte leeuwen. Alles derhalven wat groot, uitmuntend, edel is, niet alleen perfoonen, maar ook zaaken, wordt OVi/N, ü«>s, genoemd. §. f.. En waarom ? God is het grootfte denkbeeld, welk wij ons vormen kunnen; alles wat groot, aanzienelijk, voortreffelijk is, verëenigt zich in het denkbeeld, welk wij door den tijd aan deezen naam gehecht hebben. Het Hebreeuwfche woord ftamt zelfs van een werkwoord af, welk verbaasd /laan, ontzien, eerbiedigen , dienen betekent, en aan God is deeze naam gegeeven, dewijl dat Wezen zo groot is, dat de mensch daar van verbaasd ftaat, daar voor een' diep ontzag gevoelt, daar aan eenen diepen eerbied bewijst, en dat in alle zijne daaden dient. Het denkbeeld van een groot ontzettend Weezen is het eerfte denkbeeld, welk de Oosterlingen zich van God gevormd hebben, en de befchouwing van de onmeetbaare fchepping, dat werk van Gods handen, gaf hun dat denkbeeld aan de hand. Dat woord betekent derhalven iets groots, en alles, wat groot is, in vergelijking van mindere weezens of dingen, kan deezen naam draagen, gelijk de tijd en het gebruik geleerd hebben: als ik den Schepper vergelijke bij zijne fchepfelen, dan draagt hij den naam van OTl^iS God; als ik andere fchepfelen, welke boven den mensch verheven zijn, en welke bijzonder het Nieuwe Testament Engelen noemt, met den mensch vergelijke, dan worden zij ook En'H/X Goden; als ik de grooten der aarde , en de overheden des volks vergelijke met den geringen burger, dan dragen zij ook den naam van Goden der aarde, CjTV.'&Ï; en op dezelfde wijze, wanneer ik groote dingen met kleine vergelijke, eenen hcmel-hoogen berg bij eenen lagen heuvel, dan noeme ik dien een berg Gods, f • En dit valt vooral in den.fmaak der Oosterlingen, welke het grootfte, dat zij kunnen uitdenken, zo zeer beminnen , en, wanneer zij te kort fchieten om hun gevoel en hunne denkbeelden uit te drukken, terftond in ket Oneindige, yi God, berusten. Mis-  der woorden QTï^ en oe02. 48$ Misfchien vinden wij hier ook deii oorfprong van het meervoudig getal OWts*. De zaaken en perfoonen, waaraan 'zij deezen naam gaven, werden zo menigvuldig , dat hct enkelvoudig getal genoegzaam in onbruik is geraakt, en, indien deeze gedachte gegrond is, dan behoeven wij de reden daar van zo min in de Dneëenheid, als in een veelgodendom te zoeken. Doch laat ons nu eenige plaatfen overweegen- 5- 3. Gen. VI: 2. „ Het gefchiedde, dat de Zoonen Gods de dochteren der menfchen aanzagen." Sommigen verftaan, door Zoonen Gods, de zogenaamde heilige linie van seth tot noach, en door de dochteren der menfchen het nagedacht van cain. Anderen verdaan 'er door aanzienelijke en geringe menfchen. Dit laatde behaagt mij het beste, maar nog niet volkomen, lk geef in beden' king, of wij niet door deeze aanzienelijken, en grooten der aarde bepaaldelijk de eerstgeboren'' Zoonen moeten verdaan? In de vroegde waereld werd alles onmiddehjk aan God toegefchreven, en een eerstgeboren Zoon was bijzonder een voornaam gefchenk, een Zoon van God, 111 den vollen zin van dat woord. Bij de geboorte van cain zeide eva, Gen. IV. n tJW WjB miTVlX, *'£ heb een man van Jehovah verkregen. Van abels geboorte kezen wij niets dergelijks, maar wanneer seth daar na de plaats des eerstgeborenen vervulde, leezen wij wederom deeze woorden van eva n'/f' l^Pm V* y^P^X 'Tm? O Want Uod heeft mtj een ander zaad in de plaats van Mei ■> DTT^kÜ En gij zult zift als Elohim.'" Deflan^wil zeggen; ,, het verfchilt nu weinig of de mensch is ge „ hjk aan de Engelen , de Elohim (even gelijk david zegt) „ maar indien hij van deeze vrucht eet, dan zal „ hij deeze Engelen, deeze Elohim volkomen geliik „ zijn (//)." 6 J paulus fpreekt vervolgens niet van den korten tijd, welken jesus minder geweest is dan dc Engelen, maar, even gelijk david, van de graaiden der volmaaktheid : je-us siiaisms werd een mensch, wel voortreffelijk en nabij komende aan den rang derEngelen, even gelijk alle menfchen, maar met dat al toch eenige graaden minder: het lijden des doods, welk over hem komen moest, was daar van de oorzaak; hij moest geboren worden in eene iterfelijke natuur, Hij, die boven alle Engelen was verheven, die het geenen roof behoefde te achten Gode even gelijk te zijn. moest zelfs beneden den rang der Engelen daalcn, om dat hij voor zondaaren moest fterven. 00 Men heeft deeze woorden wel doorgaans verklaard, Gij zult aan God gelijk zijn." Maar die verleidingzou te dom geweest zijn, om 'er we! in te dagen. De Heer bowler heeft in zijn' Academietijd eene disfertatie onder het praefidium van Prof. rau te Utrecht verdedigd, de U/u nom-r.is Elohim, en heelt toen reeds, onder voorlichting van dien beroemdenHoo» leeraar, opgemerkt, dat wij hier Elohim bezwaarlük door Gul kunnen vertaaien. Mij verklaart het; „ Eritis Dei in bis ter„ ris vicani, eritis Princ:pes, Judices et Magifiratus." Gijlieden zult op de aarde de plaats van God vervullen, Gij zult de voornaamfien. de rechters* de overheden (van uwe nakome lingen) zijn. Doch zij waren nu reeds Goden op aarde, en verder hadden adam en eva toen nog geen het minne denk beeld van dichters en Overheden over hunne nakomelingen De Heer herder verklaart het beter van die Elohim, welke dc eerfte menfchen boven zich in aanzien en macht fielden (*)■ en deeze plaats van den VIII. Pfalm vercenigt ons met da' gevoelen. CO Geest der ftfe Po/fij, I Scuk, VI Zam?nfp.aak, hl. 229.  DER WOORDEN EN ©EOS. 4S7 S- 6. Joh. I: 29, 36. ,, Ziet het lam Gorfr, dat de zonden der waereld weg„ neemt!" Het Nieuwe Testament levert ons bewijzen op, dat het Griekfche woord &«< God in den zelfden zin gebruikt wordt van iets dat groot,, en uitmuntend is. Wij vinden deeze zelfde fpreekwijs Joh. I: 29, daar johannes de dooper onzen Heiland noemt het lam Gods. Het Paaschfecst was juist toen aanfiaande, duizenden Israëliërs kwamen te Jerufalem om dat feest te vieren, en van alle zijden werden Paaschlammeren aangevoerd om dezelven te nachten. —— In deze omftandigheden wijst joannes allen, die bij hem kwamen, na jesus , met die gepaste woorden: ziet daar het lam gods, ,, ziet daar het waare, tegenbeel,, dige Paaschlam, dat voortreffelijker dan alle uwe „ lammeren is; ziet daar het Paaschlam, dat de zon,, den der waereld in waarheid wegneemt!" S- 7- Luc. II: 52. ,, En Jefus nam toe in — genade bij God en de ,, menfchen." Het is bekend, dat de fpreekwijze bij God en menfchen te kennen geeft ,, bij groot en klein; ,, aanzienlijk en gering." Dezelve komt meermaalen voor, bij voorbeeld in de gelijkenis van jotham , Richt. IX: daar zegt de Olijfboom vs. 9; ,, Zou ik „ mijne vettigheid verlaten die God en menfchen in mij ,, prijzen?" cn de Wijnftok vs. \y, ,, Zou ik mijnen ,, most verlaten, die God en menfchen vrolijk maakt?" En wij hebben geene redenen, waarom wij hier van de waare betekenis deezer fpreekwijs zouden afgaan: jonge kinderen, die veel beloven, worden van ieder aangehaald, cn wij zien dikwijls dat de Grooten der aarde zich vérmaaken met voordeelige kinderen ook van eene laage geboorte, jesus beloofde reeds zeer veel in zijne kindsheid; het verftand, de geest, en het hart van clat kind trok de aandacht van rdlen tot zich, groot en klein bewonderde hetzelve, cn hct was bemind bij aanzicneiijk en gering. Dit wordt aangetcIIh 4 kend,  *S8 AANMERKINGEN OVER HET GEBRUIK kcnd, niet alleen om de grooten der aarde te brandmerken, wanneer hunne liefde in haat verkeert voor jongelingen, welker deugdzaam gedrag inwerkt' teen hunne helfche belangen; maar ook tot een voorbeeld voor alle kinderen en jongelingen, vooral die veel aangehaald worden, om hun hart niet op te offeren aan het uitwendig aanzien der waereld, maar, hoe bemind zij ook mogen geweest zijn bij de Grooten, en welke zogenaamde weldaaden zij pntfangen hebben, liever de gunst van deezen te verliezen, en hunne wraak te ondervinden , dan iets te doen , dat ftrijdig is met de braafheid van hun hart. i s. Luc. XXIV: 19. „ Hij was een Propheet, krachtig in werken en „ woorden voor God en al het volk.'''' Die op den Itocl van moses zaten werden Goden genaamd, zie Joh. X: 34. De Pharifeën en Schriftgeleerden waren dikwijls getuigen van des Hcilands woorden en wonderen, zij ftonden verbaasd van dezelven, cn zij perstten hen meermaalen die treffende belijdenis af, nooit heeft een mensch aldus gefproken! Wij verklaaren daarom deeze woorden op de zelfde natuurlijke wijs, en noemen jesi-s eenen leeraar, welke zijne woorden en wonderen niet alleen voor eenen hoop gemeen volks (gelijk men zegt) maar ook in dc tegenwoordigheid der Grooten, en van zijne bitterftc vijanden, die op den ftoel van moses zaten, uitgefproken en gedaan heeft. Welk eene eer, en van hoe veel kracht is dit getuigenis voor het Euan ;elie ! de vijanden van hetzelve zullen zo wel daarop moeten zwijgen, als zij toen verbaasd geftaan hebben, en befchaainJ zijn geworden over de krachten van jesus. s. 9. 1 Cor. IV: 9. Voor de Waereld, cn voor Engelen en voor men,, fihen." De waereld betekent de menfchen die 'in dc waereld zijn, even als Joh. Hf: 16: ,, alzo lief „ heeft  der woorden en ©e02. 489 „ heeft God de waereld gehad, enz." maar wie zijn hier de Engelen? Zou paulus hier niet de CTPI^X Elohim voor den geest hebben, welk woord zo dikwijls de grooten der aarde betekent, en waar voor paulus ayytUt zet? Dit doet hij, gelijk wij gezien hebben, Hebr. II: 7. daar hij het woord Elohim van Pf. VIII. vertaald heeft door «VyiA«<. En fk houde mij bijna verzekerd, dat paulus, war.neer hij Hebreeuwsch gefchreven had, in de plaats van «WtAoi 0ok hier CDTf!>itf zou gezet hebben. Engelen zijn dan ook hier de aanzienlijken, en menfchen, dc geringen des volks. En paulus zal dan willen zeggen, dat hij een fchouwfpel is geworden voor dc gantfche waereld,fvoor groot /rj- <^''\ en klein, aanziend ,k en gering. ' r—v < §. 10. fr+r- tv*/l<4 A -"' 'Er zijn meer plaatfen in het Oude cn Nieuwe Tes- ——- " tament, welke cenc foortgelijke verklaaririg vorderen, maar dit zal voor het tegenwoordige genoeg zijn. Ik ' heb de eer, Mijne Heeren! u deeze proeven aan te t^f^^ff^.. bieden, en, indien gij ze eene plaats in uw Mengelwerk ~7T waardig keurt, zal ik mij zeer verplicht rekenen, om *L^J 'j-r-*** u in het vervolg foortgelijke of andere aanmerkingen fyZ ■ over bijbelplaatfen eens weder toe te zenden. -*2ï±*L<±iLJÏL~r Ik tekene mij met alle hoogachting «9, yjiW^ Uw' Dienaar favyf^t^ cAsXsK*j\ j. t. i&s*r~?'^- , . "">" ™e" «mlrent uemin ztcn bepnalen bij het mat se. en van her eerde kwik! fn J ',/ an V°01' 200 Vec! zulks "°o<% is to Verkwikking, wanneer men zich geroost vind van de zon vermoeid door den arbeid, of uitgeput dooi de letter' effeningen, 0f eenige andere gewig ige overdenkien hoedaamg die ook zijn mo^en ovciaenKingen, plutarchus, men weet zulks , was geen Enselsch- iifK^S^h^,^ «S^» «£» Landgenoten h.tïv'en Sn de ïnrnn«FUidig ,het .8etal mver maaltijden niet bui- zich niet te verkwikken, dan wanneer menwaarlik was afgemat. Dit echter is niet altoos Zo°muit aanmerking vooral van onze bezigheden. Men s hier om en misfchien ook om het hermaak, da"aan het tijden te brengen tot een zeker geta ; en die te doen op bepaalde t.jden van den dag; des morgen , bij voS beeld, des middags, en des avonds. Men kan Se gewoonte veilig opvolgen; mits men in acht neeme den eenen maaltijd te fcheiden van den anderen' door eenen genoegzaamen tusfehentijd, tot hct doen Van h? weeging, en ze niet te veranderen in een' «dSriin maaltijd. De Natuur is met weinig te vreeden fllt geen onophondeli k gebruik van iphzen , of dn, ke ' ^oteHj^ Ver-  ter bewaaring der gezondheid. 495 Vermijd zorgvuldig hct gebruik eener te groote verfcheidenheid van fpijzen in eenen zelfden maaltijd. „ Gefield (zegt makkenzie) dat de maag, zonder eenige bezwaaring, en behoudens eene goede fpijs,, verteering, zich onderwerpt aan het gelijktijdig eeten „ van visch, van vleesch, van foupeii, van ragouts, „ van geftoofde groentens: wat moet 'er gebeuren, als „ men daar nog bijvoegt falade, room, vrugten , ge„ bakken, ijs V Deeze mismas van fpijzen immers , „ dit winderig mengzel, kan niet nalaaten de maag en „ darmen boven maate op te fpannen, het fpijsvertee,, rend vermoogen te bederven, en kolijkpijnen, flauw,, tens, en veelerleië andere ziekten te veroorzaaken." Gelukkig nog, dit mag ik 'er wel bijvoegen, als men flegts den dood ontworftelt, en niet al eetend en drinkend , om de uitdrukking te gebruiken van haller , met vreugd ten grave daalt! Eet nimmer met te veel verhaasting, maar kauw uwe fpijzen zoo nauwkeurig als mooglijk zij, voor en aleer gij dezelven doorGikt. Niets begunftigt meer de fpijsverteering, zoo noodzaaklijk voor de gezondheid, dan eene nauwkeurige kauwing der voedzelen, zoo, doordien de ingewanden daar op minder behoeven te werken, als om dat 'er meerder fpeekzel, dat groote ontbindingsvogt, met dezelven vermengd wordt. Gebruik geene andere dan vloeibaare fpijzen, in alle gevallen, waarin eene lange onthouding of zeer groote vermoeidheid, een fchielijk herftel vordert van vervloogen' kragten. De reden van dit voorfchrift is, dat dergelijke fpijzen gemaklijk verteerd worden, en zich fchielijk ver» mengen met onze vogcen, vooral, wanneer ze van alle vet verfteken, of, voor het minst, grooteudeels gezuiverd zijn. Uwe gewoone drank zij zulk eene, die de minfie verandering maakt in het lighaam, en met uwe gefteldheid best overeenkomt. De meest gebruiklijke dranken zijn water, wijn, bici1,  49°" ' leefregelen bier, thee, koffij, chocolade, melk, punch cn dergc» lijken. „ Het water (zegt hofman) is de beste drank van „ allen, voor menfchen van allerleien ouderdom, van „ allerleië gefteldheid. Waterdrinkers zijn doorgaands „ fteik, vlug, vrolijk. Het water komt zeer na aan s, dat algemeen hulpmiddel, aan datPanaceum, 't welk men altoos zoo ijverig gezogt, nimmer gevonden ,, heeft." onzer is vim dezelfde gedagten , mits dat het zeer zuiver is, koud gedronken wordt, en men zich van jongs af daar aan gewend heeft. Deeze drie voorwaarden, inderdaad, beflisfen kort en goed alle Geneeskundige gefchillen. over de nuttigheid van het water voor de gezondheid. De wijn, gefield dat ze zuiver, ligt en zacht zii, is een aangenaame , verkwikkende , en voor de gezondheid bij uitftek voordeelige drank. Hij fluit zelfs deug. den in, welken liet water mist, inzonderheid met betrekking tot den ouderdom, de droefgeestigen, en de Dichters. „ Dc Geneesheeren (zegt onzer) pri zen ,, hem den ouden lieden ter verfterking aan , om dat ,, hij de drijfveêrcn der kragten fterker fpant; en den „ bedrukten, om dat hij vervrolijkt. —, De Dichters ,, roemen hem als den oorfprong van Poëtifche yer,, rukkingen." horatius heeft reeds veel tot zijn* lof gezongen, cn veelen, die zich na hem bemoeid hebben met verfen te maaken, zijn hem hier in nagevolgd. Zij moeten verrukt zijn, en dit bewerkt de wijn zoo wel als de Daphne-boom der Ouden, aan apollo toegewijd, en waar van pythia eeten moest, eer zij haare Orakels uitfprak. Onmatig gebruikt echter, is hij in alle opzigten verderfiijk, cn daarom kan men met den Heer van haller, de bewooners van hct Alpifchc gebergte gelukkig achten . dat ze daar van verfteeken zijn. De .Bourgogne en Champagne wijnen vooral, te veel gedronken , zijn in onze luchtftreek uitermaate gevaarlijk. Naast liet water en den wijn, verdient hct bier inzonderheid onze aanprijzing. Deezen Vorftelijken drank (want men wil, dat osiris ze heeft uitgevonden) wel gebrouwen, ligt, helder, matig fterk en oud zijnde, is zeer dorstlesfchend, voedend, verfterkend, en'heeft waarfchijnlijk veel toegebragt tot de bekende, en van ens zoo zeer bewonderde gezondheid en fterkte onzer ij ze-  •ter bewaaring de.r gezondheid. 49? ijzeren Voorvaderen. Waarom toch bedienen we ons van denzelven zo zeldzaam, dat 'er, in vergelijking van voorigc tijden, nauwlijks bierbrouwerijen meer gevonden worden ? Is 'er eenige billijke reden voor deeze zoo aanmerklikc omkeering? Ik twijffele hier aan grootelijks; ten zij men alles meene te moeten regelen naar den fmaak, naar de mode, en niets goed te keuren, dan 't welk met deezen overeenftemt. De thee fchijnt voor fommige menfchen verkwikkend, voor anderen verzwakkend te zijn; hetzelfde kan men zeggen van dc koffij. Een iegelijk derhalven moet, ten opzigfe deezer uitlandfche, cn zoo zeer in, zwang zijnde dranken, zijn' eigene ondervinding raadpleegen, en ze hier na, of goedkeuren, of verwerpen. Ik kan echter niet raaden daar van een fterk gebruik te maaken, verzekerd, dat ze, vroeg of laat, nadeel aanbrengen. Dat gedeelte der fexe inzonderheid, 't welk een ftilzittend leven leid, wordt dikmaalen, daar door, op eene onherftelbaare wijze, bedorven. De koffij, beweert men, dat veel toebrengt tot het manlijk onvermogen. ,, De Perfiaanen (zegt olearios) bedie,, nen zich van dezelve, om niet met te veel kinderen ,, belast te worden, machmud casuin was, door het ,, veelvuldig drinken van koffij, in zulk eenen kwaa,, den reuk geraakt bij zijne Gemalin, dat zij voor„ iloeg, dc hengften voortaan niet meer te fnijden; ,, maar dezelven alleenlijk koftij te laaten drinken, als men ruinen hebben wilde." De chokolade, eenvoudig, welbereid en versch zijnde, i.s zacht, balzemagtig cn voedend; men moet ze inmiddels, noch tc veel, noch te dikmaalen drinken „ vermits zulks nadeelig is voor de gezondheid. De Spanjaarden , gewoon daar van een zeer fterk gebruik te maaken, helpen 'er zich vroeg mede ten grave. Ze wordt met het meeste voordeel gedronken des morgens; als men kort voor den maaltijd daar van gebruik maakt, vermindert ze den eetlust. Hadt voorgemelde Sultan zoo veel chokolade gedronken als koffij, zijne Gemalin zeker, hadt nimmer zich dus zedig beklaagd over zijne bij wooning. De melk, als we herodotus, homerus cn strabo gelooven mogen , was het gewoon voedzel van veele volken; hunne fpijze zoo wel, als hunne drank. De Arcadicrs (zeggen de Gefchiedfchnjvers) wars van al- i. deel. mengelst. n. ii. Ii Ier-  498 leefregelen lerleië geneesmiddelen, onderhielden hunne gezondheid, door het drinken van melk in de lente. De oude Duitfchers kenden nauwlijks eenigen anderen drank dan deezen. Voor zeer jonge kinderen wordt ze noch hedendaags befchouwd als het beste voedzel; voor zeer zwakke en uitgemergelde menfchen, voor teeringagtigen, voor podagristen, als het grootfte Geneesmiddel. galenos, celsus, aretaeus, trallianus, redlinus , sydenham, dolaeus , boerhave, homtfan, cn veele andere der beroemdfte Genecsheeren, hebben 'er zich met veel nut van bediend, zoo in dcezc, als in verfcheiden andere zeer gevaarlijke Ziekten. De punch, de nectar der Engelfchen, behoort tot het getal dier dranken, welke wij zeer wel ontbecren kunnen, zonder eenige benadeclihg der Gezondheid. Misfchien zelfs is het waar, dat wij, door ons geheel daar van niet te bedienen, eenen veel meer Nederlandfchen welltand genieten zouden, cn oneindig minder trefbaar zijn voor de fchadclijke uitvlocizels van verfcheiden' onmerkbaare giften, ons van elders met den wind aangevoerd. Geef u, algemeen genomen, meer over aan de bewecging, dan aan de rust. Vlied inzonderheid de luiheid, als uwen yerderfiijkften vijand. De beweeging behoed alle raderen van ons werktuiglijk geftel voor verftramming; dc rust, integendeel, bevordert dezelve in alle opzigten. Meerder rust dan bewecging, is hierom, en om het bederf dat ze verwekt in onze vogten, ten uiterften nadeelig voor de gezondheid, en ondermijnt dezelve onbetwistbaar. Dc luiheid , ondertusfchen, is nog veel meer verderflijk, en baant den weg tot geene mindere lighaams- dan zielsgebreken. Gezondheid, flerkte, deugd, gelijklijk haar ontwecken, Wordt zij ten prooi gefield van allerlei gebreken: Van dc ondeugd, die der ziel het eeuwig heil ontrukt, Van ziekten zonder tal, waar onder 't lighaam bukt, En fnelt naar zijn verderf. Met kermen, flcenen, klagen. En zugten om al 't leed, flijt zij haar' bange dagen, Heur droeve nagten, tot zij ijlings nederflort, En fchaamte en naberouw met haar begraven wordt. Kunt gij willekeurig befchikken over uwe ocffenmgen, bepaal u dan tot dezulken , welke hct meest ftroo-  ter. bewaaring der gezondheid. 499 ilrooken met uwe gefteldheid, met uwe kragten' met uwen fmaak. Niet alle oeffeningen naamlijk, niet allerleië bewee^ingen zijn voor alle menfchen even zeer voordeelig; noch hebben een' gelijken invloed op het bevorderen hunner gezondheid. Sommige, bij voorbeeld, gefchieden zonder dat we, om zoo tc fpreeken, behoeven te gaan buiten ons zet ven, om dat ze enkel berusten op onze kragten. Van dien aart zijn het wandelen, het loopen, het danfen , het fpreeken in 't openbaar, en dergelijken. Deeze dienen bijzonderlijk voor menfchen van eene fterke gefteldheid, en wier gezondheid ongefchonden is. Anderen hangen meer af van buiten ons beftaande dingen, dan van ons zeiven: dat is te zeggen, worden ons eerder medegedeeld, dan wij kunnen begreepenworden die te verrigten. Hier toe behooren het ftilzittend rijden in rijdtuigen; het vaaren van allerleien aart; het heen en weder flingeren op een touw, en meerandere foortgelijke oeiTeningen. Van deezen beweert men met veel regc, dat ze het meest gefchikt zijn voor tedere, voor zwakke menfchen; en insgelijks" voor hun, die van jongs af gewoon zijn aan het gemak, en hierdoor onbekwaam geworden, om te voldoen aan de pligtcn der faamenlecving. Eenige, eindelijk ,~ deelen in de natuur van beiden, en zijn nuttig, zoo voor fterken, als voor zwakken. Dezen zijn dezulken, waarin wij, en ons beweegen , en bewoogeh worden; waarin we zoo wel werkzaam zijn, als lijdelijk; het te paard rijden, bij voorbeeld, 'het bellieren van een rijdtuig, en dergelijken. Vermijd zorgvuldig alle zeer fterke oelfeningen, van welk eenen aart dezelven ook zijn mogen, onmiddelijk na den maaltijd. De voordeeligfte tijd tot het doen van fterke lighaamsbeweegingen is die, wanneer de fpijzen verteerd zijn, en de maag ledig is; of, gelijk hippocuates zïch uitdrukt, vóór den maaltijd; zeer zwakke menlchcn echter kunnen, als zij nugteren zijn, zich niet wel, zonder nadeel, aan eenige merklijke beweeging overgeevcn. Deeze derhalven, moeten zulks niet doen, dan na een ligt ombijt; of, na dat de fpijzen, welke zij li a 'smid-  5oo LEEFREGELEN 's middags genomen hebben, voor hct meeste gedeelte verteerd zijn: dat is, tegen den avond. Laat de hoegrootheid uwer kragten de voornaamc maat zijn uwer ocffeningen. De gezondheid wordt zoo wel benadeeld door te veel &! °v tC W°inig. ,beweegi»S 5 inzonderheid bij men! hbïï teuen Z-'akkc godheid hebben, of eerst onJangs herfteld zijn van eene ziekte. Het beste al*cmeene voorfchrift ten deezen opzigte is dat van ly°n•' een «er beroemd Engelsen Geneesheer. „ Ma» gere menfchen (zegt hii) moeten zich beweegen ad „ ruborem, tot roodwordens; en vetten ad fudorem ,, tot zweetens toe." Men kan hier nog bijvoegen dat kinderen en hoogbejaarde lieden minder beweeging behoeven, dan zij, die zeer fterk of in dc kragt hunner jaaren zijn. ° Vermoeid zijnde van den arbeid, moet gij u wel wagten , u niet te verkwikken met koude of zeer verkoelende dranken; vooral wanneer de vermoeiing gepaard gaat met zwceten. Niets waarlijk is verderflijker, noch heeft meerder menfchen het leven gekost, dan deeze onvoorzigtigheid, waar men nog eene fchfelijke blootftelling van het verwarmd lighaam aan eene 'koude lucht kan biivoegen. „ De yerkouwdheid Chct gewoon gevolg van beiden, ichoon doorgaands weinig gevreesd) bren°t (zcgtTissoT) „ meer menfchen om'hals, dan dc pest'" Bloedwarme dranken, van eenen wateragtigen aart of m zekere mate met iets geestjigtigs gemengd, verkwikMdeeTen S'CV meeSt' C" bewcrkcn geenerhande Slaap nooit meer, dan uwe behoefte volftrekt van u vordert. Dit wil zeggen, dat men geen gehoor altoos moet geven aan het gemak, noch langer flaapen , dan voldoende is ter iierftelhng der vervloogen' kragten. Hoe lang vraagt men misfchien, moet men flaapenV Ik antwoordde met bijna alle Gcneesheeren van naam; zes of zeven uuren zijn genoeg voor jonge, voor volwasfen menlchcn; en agt Of negen voor kinderen, voor hoogbejaarden, gefteld naamÜjk dat zc alle gezond zijn. Voor zwak-  TER BEWAARING DER GEZONDHEID. 501 zwakke menfchen is het niet moogjijk eenige bepaaling te maaken; anders, dan dat ze, naar mate zij zwakker zijn , langer flaapen moeten, dog ook niet langer, dan tot ze zich genoeg verfterkt bevinden. Deezen , derhalven, moeten we aan hunne eigene bedagtzaamheid overlaatcn. Niet na bed te gaan, dan laat in den nagt; niet op te ftaan, dan tegen den middag, is de orde der natuur omkceren, en alzints af te keuren. Van welke voorwendzels men zich ook bedienen moo-e, ter verfchooning deezer handelwijze, is het nogthands zeker, dat daar door geen de minfte tijd gewonnen, maar wel de gezondheid grootelijks benadeeld wordt. Zii inderdaad, die zulks doen in opvolging der mode, of "ter voldoening aan eenige andere nog meer wraakbaare oogmerken , verdienen onbetwistbaar de ftraf, door de Natuur daar op gefield; het verlies naamlijk hunner gezondheid, met alle de gevolgen van deeze. Een zoogenaamd flaapjen te doen na den eeten , of op eènig ander uur van den dag; en zich ter rust tc begeeven onmiddelijk na den avondmaaltijd , is geheel niet beftaanbaar met dc gezondheid. Het eer/Ie, ik bekenne zulks gaarne, wordt van verfcheiden Geneesheeren niet flegts goedgekeurd, maar zelfs aangepreezen. In onze luchtftreck echter verdient het alles behalven djt, althands, wanneer niet de gewoonte het noodzaaklijk maakt; of een llaaploos doorgebragte nagt ons tegenwillig daar toe vcrpligt; en vooral is het nadeclig als men zulks doet, zonder genoegzaame voorzorgen tc neemen tegen den indruk der koude, geduurende en terftond na den flaap. Het laatfte wordt, mijns weetens, van niemand tegengefprooken. Allen integendeel beweeren, dat men voor hct minst een tijdvak van omtrent twee uuren moet doen aïloopen, tusfchen den avondmaaltijd en de nagtrnst. Dan, hoedanig moet deeze tijd worden doorgebragt? Moet men werkzaam zijn of ledig? Zie daar twee vraageh, welke ik voorzie, dat mij van fommigeti zullen gedaan worden. Dat plutarchus ze voor ons beantwoorde: ,, 'Er zijn (zegt hij) die na den avomdmaaltijd een? wandeling aanprijzen; anderen, die zulks li 3 ver-  50£ LEEFREGELEN „ veroordeclen, en de rust befchouwen als verkicsïiifc „ vóór de bewecging. Zou men zich niet kunnen ver„ eenigen met de gevoelens van beiden, door een ïuist „ midden te kiezen tusfchen de twee uiterften • dat is „ te zeggen, door, en de eigenlijk dus genoemde'be„• weeging, cn de rust te veroordeclen; en in d°rzel „ ver plaats te flcllcn een onderhoud, 't welk aan maar door eenen transdCD Cencn leefeSel tot In de^lwifen 'tï? -^S hct voorbec]d ™ totaal™?' «1» tweeden va„ de„ eSfen  TER BEWAARING DER GEZONDHEID. JoJ erger, zijn gelijkelijk nadeelig, en ftrekken even zeer tot bederf der gezondheid. Indien gij eindelijk u eenigzins ongefteld bevind, fnel niet ijlings tot den Geneesheer, tot het gebruik van geneesmiddelen, maar gedraag u naar het verftandig voorfchrift van den fchranderen biak.kenzie , ter beteugeling van pas beginnende ziekten. „ Zoo dra gij (zegt hij) u ongefteld bevindt, kies „ het bed, en houd hetzelve één, twee of drie da„ gen, naar mate uwe redenen tot klagten vroeger of ,, laater ophouden; en tot gij niets meer te vreezen ,, hebt. Eet, geduurende deezen tijd, niets dan zeer dun vleeschnat, bedeeld met een weinig geraspt „ brood of grutten, dunner of dikker, naar gelang ,, uwe behoeftens zulks vorderen, toebereid. Gebruik ,, daarenboven geen anderen drank, dan water, of „ melkwijë, gemaakt met witten wijn of met een meng,, zei van warm water, wittenPortugalfchcn wijn, een ,, weinig citroenfap, en wat fuiker.'' Wij bekennen gaarne, met voorgemeldcn Geneesheer, dat een geregt van grutten niet zeer in den fmaak valt derzulken, wier tong gewoon is aan den prikkel der fpijzen, door den overdaad en de weelde ingevoerd. Dan, waaraan moet dit worden toegefchrecven ? De tyran dionysius , veel hebbende hooren fpreeken van eene zwarte foup, te Lacedaemon in gebruik, ontbood van daar een' kok, om dezelve voor hem toe te maaken. Nauwlijks echter haar proevende, vond hij ze zeer wanfmaaklijk, en zeide toornig, dat hij 'er geen het minfte behagen in vondt. Het geestig antwoord, dat de kok hier op gaf ? heeft mij altijd zeer behaagd. ,, Ik ,, verwonder mij geenszins hier over, zeide hij,'want de fausfe ontbrak 'er aan; vermoejing op de jagt, zweet, lopen na dat men zich in den Eurotas ge,, baad heeft, honger, dorst Want door deze dingen ,, worden de fpijzen der Lacedaemoniërs gefaust." Zie daar de meest noodzaaklijke algemeenc regelen, ter bewaaring der gezondheid, voor zoo veel dezelve» onder het bereik vallen van een iegelijk, zoo kort mij eenigszins doenlijk was, voorgefteld. Men vergunne mij, dezelven te betluiten met de opgave van eenige weinige voorbeelden, gelijkelijk dienende ten bewijze li 5 der  5°°* leefregelen der nuttigheid van elk der voorgeftelde regelen in her bijzonder , en van allen in 't gemeen. —U -Ö" een zoo diepdenkend Wijsgeer, ftierf in den ouderdom van een-en-tagtig jaaren; cn was zulks (zegt «ffi? alleen verpligt aan zijne fpaarzaamheid, matigheid c„ het zorgvuldig toczigt op zijn lighaam. —ZDio'6E deEnntthè;deC-e aa.nmerki»g.v<™ unzer, fpeelde door ;o2ï; 9nAlin ntgen,tlgfte aar^ de ro1 van een' esquimaux. Oud, en het leven zat, verhing hii zich dit geval indervoegen, dat men het zeer wel, als eene Geneeskundige waarneeming kan aanmerken. „ De " SSS* n" ,(Zegt hij) Ve/Mng zich' en zeide> d"c hl " ,1 p, mej zo° zeer deed llit mismoedigheid, dan " LL k?°rtS overdrijven, welke hem aar* „ tastte, reizendeu na dc Olympifche fpelen." . aristoteles , die oorfpronglijk van een zeer zwak «eWfc ^S'-en' ",aarde metten van lycurgus, onmidde" zlJne geboorte moest gedood zijn, bereikte een' Sr rr Va" dnecnzcstig J^ren. Zijne'deugd alleen, meikt censorinus aan, was hier van de oor/aak. ~-l SI"! ^toos gezond geleefd, cn is zeer oud ge worden, maar hadt ook van jongs af zijn lighaam gehard door den arbeid en de matigheid. 1 IUL1us caesar, de groote, de onverwinlijke caesar, vcrlterttte zijne aangebooren zwakke gefteldheid, doorliet Krijgsleven, en door zijne maaltijden zeiven in beweegingen te veranderen, dcrmaateii, dat hij ontrefbaar was voor alles en waarfchijnlijk ccn' «er hoogen ouderdom zoude bereikt hebben, hadt men hem niet ten zoen der Vrijheid door hem alzints belaagd, met'viei- cn-twmtig wonden doorftooken. plutarchus aan wien wij deeze Anecdote verfchuldigd zijn, heeft' door eene nauwkeurige in agtnecming zijner gezond! heid, door eenen foberen eetregel, en door veel liehaamsbeweeging, zijn leven, ten onwaardeerlijken nutte dermaatfchappije, cn voor zich zelvcn , zeerW doen aanhouden. galenós, één der grootfte Genées- heeren, verhaalt van zich zclven, dat hij, uit de natuur zeer zwak zijnde, in zijne jeugd aan veele Gevaarlijke ziekten onderhevig was; dat hij in den ouderdom van agt-en-twintïg jaaren, een'levenstijd waarin zeer weinig Geneesheeren zich verbeelden 'iets re kunnen lecren, onderrigt werdt, dat 'er zekere regelen wa-  ter bewaaring der gezondheid. 5«57 waren ter bewaaring der gezondheid; dat hij van toen af befloot zich aan deezen, met alle mooglijke gezetheid, te onderwerpen; dat hij vervolgens altoos gezond geleefd, cn llegts nu cn dan eene écndaagfchc koorts, door vermoeijing veroorzaakt, gehad heeft ■ cornaro heeft de waarde zijner voorfchriften, betreklijk tot de onderhouding der gezondheid, bezeegeld door een allergelukkigst leven van honderd jaaren. car- danus eindelijk, een opvolger van cornaro , was in den ouderdom van drie-en-zeventig jaaren nog een jongeling. „ Ik ben (zeide hij toen) nog even vlug, als „ ik was in mijne jeugd. Men moet, 't is waar, ller„ ven, en zijne vrienden verhaten. Ik weet zulks. „ Maar ik weet tevens, dat ze mij volgen zullen, en „ dat ik betere zal vinden , ter plaatze waar ik alsdan „ zijn zal." Volg, Lezer! gelijke leefregels; en geniet een' gelijken ouderdom, eene gelijke fterkre, eene gelijke vlugheid , en een even gelukkig vooruitzicht, "als cardakus ! G. beschrijving eener reize na den aetna. {Vervolg van bladz. 465.) /~\nze waakzaame Piedotto ftoorde ons wel dra in onV./ ze rust, en, hoe elendig de weg ook was, dien wij vóór ons hadden, hoe zeer koude en wind zich tegen ons voorncemen, om den toD van den ber°" vóór den opgang der zonne tc bereiken fcheen aan te kanten, zo ijlden wij toch voort, cn geraakten aan de kruin van den dampenden Aetna. Terftond naast dit hol neemt het zogenaamde Snceuw-gewcst van den ber«een aanvang (*), waar in ik echter geen' fneeuw vond! Het (*) Men zal bevinden, dat van bier af mijne befchrijvinozeer verfchilt van die van den Heer brijdoive, die no"- twee uuren lang, na dat hij reeds de Grotte di Caprioli verlaten hadr, m de wouden van den Aeaia omdwaalde; die het Gei tenhol befchrijvt. als liggende in het midden van het Bosch gewest; die, bij de befchrijving van den Cratcr, onbepaald fpreekt,  408 BESCHRIJVING EENER REIZE Het begin van deze ftreek was vol van diep zand en kleine heuvelen, die met gras en onkruid begroeid waren. Bij de donkerheid des nachts, en liet verfchrikkeUjk geraas van den wind, die onze fakkel bij aanhoudendheid uitbluschte, was deze ftreek zeer moeilijk te beklimmen, dewijl men geen'vasten tred op een' effen' grond doen kon, cn bijna altijd op handen en voeten voortkruipen moest. De weg begon thands allengskens fteiler te worden en onze muildieren werden daar door zo zeer vermoeid' dat wij ze niet dan met groot tijdverlies voortdrijven konden. Eindelek kwamen wij op eene vlakte vol zwarte diepe asch, en louter uitgebrand fchuim lag bezijden ons; het was een gezicht, dat na een' gebluschten brand geleek. Groote ftukken lava verfperden dikwijls onzen weg, en het donderen des bergs van boven , vereenigd met het geraas en gehuil des winds , dat onophoudelijk aanhieldt, zettede ons, bij dc onl 0111- teV' C" ?£b aan cen'^e onnaauwkeurigheden fchuldig maakt, enz. Zo meesterlijk fchoon en onnavolgbaar ook zijne gantkhc bclcdrijving van de reize na den Aetna op zirJi zcivc is, zo verwekten toch deze aanmerkingen bij mij hct vermoeden, dat hij -nimmer den top van den berg bereikt paar, een vermoeden, dat men mij zelvs in Katanië bevestigde, en dat eenige Engellchen. volgens berigt van mijne vrienden, ook door zijn' Piedotto hoorden bevestigen, toen -A\ kort na hem den Aetna beklommen. Ik zou cezê aantekening hier net bijgevoegd hebben, hoe zeer mij ook zulke eene misle.dmg van het Publiek met verontwaardiging vervult wanneer ,k de eerde was, die dit narigt openlijk bekend maakte, en de eer van een' zederd langen tijd zo zeer beminden Schrijver daar door in de waagïchaal ficldc Mnr een Franschman heeft dit reeds vddr mij gedaan, die in zijne Jiejclmjvmg van Sicilië (waar van mijn waardige vriend, de lieer Profesfor ebiling , in zijne llflic fmnmhmg \m Sieikbttlbreibliugeii. in bet zevende deel, ccn Hoogduitsch uittrek' zel geleverd heeft), bl.io.S van de Overzetting, zegt- Bii „ gelcgenhe:d van hct fchoone vertelzeltjen, dat briidonb „ van den Aetna verhaalt, verzekerde mij de Canonicüs Se„ cltero, dat hij nooit dezen berg beklommen hadt. hi het „ algemeen hieldt hij hem voor een' windbuil , wien alle „ geest van waarnemingen ontbrak, cn die alleen daar'op „ zien toeldce, om lachen te verwekken."  na den aetna. 5<*9 omringende duisternis, in geene geringe verfchrikkingi Eindelijk bereikten wij een' groote, van den bovenften Grater afgeflingerde rots, die poEyphemüs mee Reuzenkracht hier heen fchijnt gerold te hebben, om den wandelaar, die op deze groote, wijde vlakte onbarmhartig aan wind en weêr blootgefteld is, tot befchutting te dienen. Wij lieten onze muildieren achter dezelve ftaan, cn gingen te voet verder. Wij moesten nog altijd voort in een' diepe zwarte asch waden, die allengskens opwaarts voerde, tot dat wij eindelijk aan een' fteilen aschhcuvcl kwamen, welken tc beklimmen alle onze kracht vorderde. Van zulke eene moeilijkheid had ik te vooren geene begrippen: den Vefuvius te beklimmen kostte voorwaar moeite; maar, zo verre de grootte van den Aetna die van den Vefuvius overtreft, zo veel meer moeite behoort ook daar toe, om deszelvs top te beklimmen. En, indien ik ook den langen tijd , daar aan hefteed, en de onafzienbaare asch- en lava-ftrceken niet mede rekenen wilde, zo is toch de fchrikkelijk gierende wind , die ons altijd wolken van asch en zand in hct gezicht flingerde, en dikwijls onzen ademtocht inhieldt, een vijand, waarmede een ieder, die den berg beklimt, te kampen heeft, cn die tenTnelften de krachten des menfchen uitput. Zo ging het twee mijlen voort, en de aankomst van den dag fcheen reeds nabij te zijn, fchoon de gantfche ftreek rondom ons nog in een' diepen nevel gehuid lag. Over de bergen van Kalabrië zag ik de eerfte fpooren van het komend morgenrood, cn maakte Vrolijk mijn' vriend daar op opmerkzaam; en dit gezicht vuurde ons aan om onzen weg te verhaasten. Ik kan niet lochenen, mijn vriend! dat ik met verwondering mij zo zeer in mijne verwachting te leur gefteld zag, dewijl ik gedacht had, hier fnceuw en ijs rondom mij te zullen zien. De koude was in de daad zeer fcherp, en voor ons des te gevoeliger, daar wij nog weinige uuren te voren, door de fterke infpanning van onze lichaamskrachten, aan het üifwaasfemen geraakt waren; maar van fneeuw cn ijs zag ik niet hct gcringfte fpoor, fchoon het reeds in het begin van November was. Wij lieten den Monte-fr-umetito, die een' van de bergfpitfe'n is, welke den hoofdcratcr omringen, aan onze linker zijde, en beklommen den fteilen heuvel, waar op de beroemde Philofiphm-toren ligt. Gij kent de  5i° BESCHRIJVING EENER REIZE de belachlijke overlevering, die aan deze elendige overblijfzelen van een oud, misfchien door Gothen of Normannen gebouwd, wachthuis dezen naam gaf. EM1,E. jdocles namelijk, die beroemde Wijsgeer van A^riientum , zou hier zijn' woonplaats gevestigd hebben ,&om" de gefteldheid van den Aetna, en de oirzaaken zijner ontbranding, na te vorfchen. Toen hij zag, dat zijne pongingen vruchteloos waren, zegt dc legende verder dat hij, vol verdriet daar over, cn om zijnen belachJifken hoogmoed te bevredigen; om namelijk het gerucht te verbreiden, dat hij onder de Goden opgenomen waszich 111 den grooten Crater van dezen berg zou hebben ter nedergeftort. De berg verraadde hem naderhand; eene kort daar op gevolgde uitbarfting wierp zijne muilen uit, en verriedt zijn' dood (a\ Dit belachhjk vertelzel plantte den naam van Philofophen-to* ren tot op onze tijden voort, fchoon misfchien de krijgslieden, die eens van zijne hoogte het land waarnamen , en de bewegingen der vijanden befpiedden, mets mmdcr dan Philofophen waren. Ons verfchaftcn deze ruïnen een' zeer gewenschte befchutting, tegen den brengen en kouden wind, en wij zetteden ons achter dezelven, tegen over de zee en de bergen van Kalabnc, om daar het majestueus gezicht der Opgaande Zonne te befchouwen. En ik heb hct befchouwd, mijn Vriend! dat "Toot en fchoon gezicht, dat gcenc taal vermag te fchildcren; waar van zelvs het volkomcnst dichterlijk "-evoel en de hoogfte vlucht en zegepraal der verbeeldingskracht, zich geen beeld ontwerpen kan; dat de heerlijkfte en prachtigfte toneelen, in waardigheid en grootheid* in lieflijke fchoonheid en mildheM, overtreft; waar mijn Ca) Dit vertelzel is afkomdig van hippoboius: Zie dioce nes LAËRTius, Lib. VIII, fegm.Óp, P.535, waar men tevens de verhaalen van anderen vindt, die berigtten, dat hij in Peloponnelus geflorven was, en reeds toen hct verdigtzel van nippoBoius tegenfpraken. horatiüs doelt ondertusfchen ook op dit vertelzel, A. P. vs. 463, daar hij zegt: " ———' ' Shulique poè'cac Narrabo interitum. Deus immortalis haberi Dum cupit Empedocles, ardentem frigidus Actnam Injiluit. • . - .... .  na den aetna. 5u mijn oog, in één' blik veréénigd, het werk der fcheppende, onderhoudende , gelukkig-makende Almagt, en tevens haare vernielende vuurftroomen overzag; waar, onder het vreeslijk gebrul van den verwoestenden Aetna, nieuw leven onder mij opging, en ik met nimmer zatte oogen ftond, en fchouwde, en, door het ruime paradijs, dat aan mijne voeten lag, de verfchrikkelijke verwoesting, die aan mijne zijde was, geheel en al vergat. Toen ik bij denPhilofophen-toren aankwam, was nog alles donker; een dikke nevel rustte over de gantfche aarde, dien de gierende wind, welke op den top des bergs woedde, niet kon verftrooiën, en die dus waarfchijnlijk maar in dc bovenfte ftrecken voelbaar was. Hij fcheen de eenige rebel te zijn, die zich tegen de algemeeue vreugde verhief; anders was 'er een kalm wachten in dc gantfche Natuur, eene ftilte, die de verkondigeres van tdekomftige groote dingen was, en het reikhalzend verlangen der gantfche fchepping bewees. Over de bergen van Kalabrië verguldde het morgenrood den horizon, en deszclvs ftraalen braken zich op de toppen der hoogfte bergen. Zo bleef het een' wijl, licht en duisternis fcheenen nog niet gefcheiden, en ik mogt met den Heer brijdone (J?) zeggen, ,, zee en land zagen 'er nog zö donker cn verward uit, ,, als of zij eerst uit den oorfpronkelijken Chaos te ,, voorfchijn kwamen." Ik ftond daar vol van verwachting, cn op éénmaal was het, als of de adem des levens zich over de gantfche fchepping verbreidde; alles begon te leven, en zich te bewegen, cn juist in hetzelvde ogenblik ging hct gebod ,, Daar zij licht!" over de gantfche.,-narde uit. De zonne brak met god-, lijkc pracht cn majefteit hervoort, en, waar ik°één oogenblik tc voren nog donkerheid, nevel, en verwarring zag, was nu licht en orde verfpreid. Met ieder oogenblik verfraaide zich het toneel, en verwijdde zich de gezichtëinder. O mijn vriend! 'er is niets grooters, niets heerlijkers in de Natuur, dan dit gezicht! Hier moet men komen en aanbidden, hier is het gemoed van den mensch in de regte (temming, om de grootheid Gods te erkennen. Zegenvolle vlakten, waar op de Natuur haare fchatten fchijnt verzameld te hebben. 00 Bladz. 150.  5-'2 BESCHRIJVING EENER. REIZE ben, zag ik aan mijne voeten, met huizen w™, boomen, en vloeden, die uit het e c ' , ö ' gen, en door vlakten, die eenmije,öLg wteT gantlclie eiland ÏÜ^'Ï^'^^ "n S een" bST VOO"^roeid, evTnTknoSl bénren d l ^mlblm voortgroeiën. Een krans van beigen, die deels vruchteloos zich ten hemel verhieven, deels met vet groen bedekt waren, louter Mnde- der lich v^rffnnkkelijken RcUS' dk ^S^t den Ac n cn S °0tCn' omch%lden hel gebied van nen Aetna, en lagen m eene vreedzaame itilte om hem Svracufae VrT ™S «esfina, Katanië, pïrmo" c.ï do nen igrh!ftUm'-en/ene mcill'Ste andere (leden en ooipcn als het ware m feeetgewaad: ik za°- de drie feaPzo lïï « s?^n d"ZClvS d-hoekt g'cdalu" uiteebró?a?X? 'e' "lct allc ziine fchSonhedèn, Fen S,l a m'jnC V0.eten' cven als eei1 landkaart lb el ' ,1 r Z,ee °mringdc het eUand> ^, over de Jpiegel-heldere zilveren oppervlakte van den Oceaan dere?2nS °dïf' k?Stc,n V;l" ^/^els in den SeK ve -eb,1d ï8p^nde?. d:1Ss' dcc,s in makken nev, gehuld. Keerde ik mij 0,n , dan zag ik dc zwarte ichaduwen van den Aetna, met onbeweeglijke zwaarte over een gedeelte van bet eiland heengeworpen jSvS tot in de zee zich uitftrekken, en heS Tr'vfoege jnorgenzonne aan de bewooners van zijne westen ke hellingen ontrooven. Zulk ccn gezicht is nergTsmeer Z, rl,W^den/ai*db-odem' en ik vergat gaarne twT&l SvehSCzieu:r rC1Z£' t0Cn ik V™rdlgd WCrd> ™ Maar wat was de reden, mijn vriend, dat ik hier fcherper en heWerder zag, dan ik mij er nneren kan STech? in''" kVen gCdMn te hebben? we«, ïat ik Hecht in dc verte zie, en toch zag ik van hier on- cleifdie.den en duidelijk, het omtrent honderd vijL mijlen van de kust verwijderde eiland Malta. Deze waarneming verwonderde mij zeer, cn ik geloovde in den beginne, met de wetten der Gezichtkunde° tc we? kén d^V! Zi-inrde' > CÜt be(Ulit uit te moeten tre I ken, dat de mfpanmng van lighaam en geest, om zo veel van de ruime uitgeftrektheid te overzien,'als maar mi-  NA DEN AETNA. 5*3 immer mogelijk is, deze verbetering der gezichtszenuwen bewerkt hadt. Het kan zijn , dat dit iets hier toe bijdroeg; maar waarfchijnlijker cn rigtiger is toch dat, wat de Heer buijdone (V), die dezelvde waarneming gemaakt wil hebben, daar over gezegd heeft, en dat mij des te aangenaamer was, hoe dieperen indruk dit zonderling verfehijnzel op mij gemaakt hadt, en hoe begeeriger ik eene verklaring daar van wenschte. Hii hieldt dit in den beginne voor een zoort van begocheling; maar hij voegt 'er bij: „ Misfchien wordt dit zonderling uitvverkzel voortgebragt door de zonneftraalen , die uit eene ijlere middelftof in eene dig" tere overgaan , het welk, volgens wel bekende wetten in de Gezigtkunde, aan een waarnecmer, die zis in de ijlere middelftof bevindt, de voorwerpen, " die onder in de digtere zijn, fchijnt op te hgten; gelijk een ftuk geld, in eene kom geplaatst, opgehe' ven fchijnt, zo dra de kom met water gevuld is. Naauwli ks was ik van de eerfte bedwelmende, vreugde te rug'gekomen, en kon met meer bedaardheid m dit Elvfium nederzien, als ik fnel. in mijne gedachten de gefchiedenis doorijlde, en terftond de plaats opzocht, waar de Atheniënfers hct eerst landden , waar de Carthaginiënfers in Sicilië volkplantingen aanlegden, cn waar de Syracufanen hunne grootfte heldendaden verrigtten. Ik poogde die ketens van bergen te vinden, waar heen zich de oude bewooners des lands begaven , toen nieuwe aankomelingen van Griekenland ot Cartha^o hun landwaarts in dreeven; en zocht die ftreeken op, welken Rome's zegepraalende knjgsheiren doorkruisten, of die de Saracenen, Gothen en Normannen deels verwoestten, deels tot hunne vaste woon plaatzen maakten. Gelijk in een gefchichtboek waar in ik dan dit, dan dat voo.rval naflaa, en de daden der voorwaereld mij in het geheugen te rug roepe; zo zocht ik ook hier, bij het overzicht van het gantfche land, dan deze, dan geene plek op, waar Sicilië s lot beilist werdt, of waar deze en geene groote mannen, • die, zederd ik de gefchiedenis beoefende, mijne bewondering geweest waren , leevden en handelden. Ik zou nog lang op deze plek, die tot zo veele Cc) Bladz, 153- I.DEEL. MENCELST. N. II- ^ k  5H beschrijving eener reize overdenkingen ftof leverde , getoefd hebben , wanneer niet mijn Piedotto , vermoedelijk uit traagheid mii onöpnoudehjk in het oor gebromd hadt, dat hèt bil den tegenwoordigen fnerpenden wind onmogelijk was de laatfte anderhalf mijlen, tot aan den top van den berg, te beklimmen. Mijn befluit was fchielijk genomen , ik wilde na boven, ten minften zo lan°- ftreeven, tot dat ik eene volftrektc onmogelijkheid voor mij zag- Ik begon terftond hooger op te klimmen. Eerst kwam ik aan eene kleine vlakte, vol zwarte asch en zand; toen klom ik in een dal, dat ongeveer een vierde van een mijl breed was, af, waar in ik voor het eerst, en ook maar, naar evenredigheid, zeer weinioIneeuw en ijs vond. De mij omhullende wolken lieten rijp op mijne klederen tc rug, en, gelijk in den fterkiten wmter bij ons, zo bevroor mijn adem, zo dra ik denzelven uitblies. In hct door "lava gevormde, en met fneeuw en ijs aangevulde dal heerschte eene zo inijoende kouoe , dat handen en voeten mij bijna verftijvden en mij daar door bijna ongefchikt maakten, om verder te klimmen. Maar nu kwamen wij zo even bij den laatften bergtop aan, die, vereenigd met nog twee anderen, de kroon van den berg vormt. Derzelver aanblik was vreeslijk fchoon; met bruifchend geraas fteegen onophoudelijk zwarte dampwolken uit derzelver midden voort, die door den wind herwaarts en derwaarts bejaagd , dikwijls het gantfche bovenfte gedeelte van den berg in een wolken-iluiër verhulden, dikwijls ftijl om hoog klommen, en in zich zeiven weder te ruo- zonken. Eén mijl was ik nu nog van den hoogften top van de kroon des bergs af, en, fchoon onze leidsman denzelven dikwi]ls als volftrekt onbeklimbaar fehüderde, zo begonnen wij 'cr .toch tegen op te klauteren. Zijne helling fcheen mij toe niet zeer fteil te zijn, maar dit was een optisch bedrog, want ontwijfelbaar was dit de fteilfte ftreek, die wij op den gahtfehen we°vonden. Mijn vriend bleef te rug, ik klauterde al verder, en vond wel dra in den onophoudelijk zich ver* dikkendcn nevel, een' nieuwen vijand, die' mij verhinderde , zo dat ik geene drie fclircden voor uit zien kon. Bij lederen voetltap vermeerderde zich de woede van _ den orcaan, zo dat ik niet dan met de uitterfte moeite adem haaien , en mij op mijne voeten houden kon.  NA DEN AETNA. 5*5 kon. Dikwijls moest ik mij vlak op den grond neder» leggen , om lucht te fcheppen ; de fnijdende _ koude drong daar bij aj heviger en heviger op mijn lighaam in, en diep zand, en daar tusfchen uit fteekende fcherpe lava-klippen vermeerderden cte bezwaarenisfen. Ik was nog ongeveer een half mijl van den bovenden top af, toen de uit de aarde (tijgende zwaveldamp zich zo verdikte , dat ik zelvs mijn aangezicht niet meer op de aarde kon leggen, om lucht te fcheppen. Nu was ik van gedachte om te rug te keeren, daar zwaveldamp cn wind mij de hevigfte fmarten in de borst veroirzaakten, cn koude en vermoeidheid lighaam en geest te geliik zo zeer verflapten, dat ik krachteloos ter aarde Viel. Maar mijn reisgezel gaf mij nieuwen moed; ik dacht, dat hij reeds weder op de terugreizc was, toen ik hem op éénmaal uit de verte hoorde roepen, en allengskens nader bij ons zag komen. Met verëenigde krachten klommen wij verder, en bereikten, trots wind en weder, trots zwaveldamp en koude, den top van den Aetna. De grond onder mijne voeten werdt allengskens als eene glad gemaakte vlakte; deels, dewijl 'de wind, met de fcherpte van een fcheermes, beftendig daar over fchraapte, en elke kleine hoogte, die anders het beklimmen zo zeer verligt zou hebben, wegnam; deels, dewijl een onophoudelijke nevel daar op nederviel, en iederen voetftap glijdende en onzeker maakte. Eene gantfche kleine ftreek vonden wij tot onze grootfte vreugde, waar de wind de vaste lavaftukken nog niet geheel verwaaid hadt. Hier rustten wij een weinig uit, en zagen, zo dikwijls de wind den nevel verdeelde, en ons het uitzicht in de verte opende, met verrukking neder in dc fchoone waereld, die aan onze voeten lag; die kalm, door den glans der morgenzon opgeluisterd, verwarmd, en met een nieuw leven bezield, daar lag, terwijl wij met da beroerde elementen kampten. Hoe nader wij op den top kwamen , des te minder koude hadden wij; maar drooge lava was om ons heen, en de grond met eene dikke korst van vochtige zwavel en amber overdekt, en de kleur, wit met rood vermengd. De korst was zo kleiachtig, dat wij van iederen voetftap een diep fpoor te rug lieten, en met de handen ons diep in dezelve in klampten. Eene fchrikkelijke hitte dampte uit deze ftofie hervoort, zo dat Kk a wij  5IÖ beschrijving eener reize wij geen oogenblik onze hand op dezelvde plek korfden laten, zonder ons te branden. Ik legde mij een weinig ter neder, om mij te verwarmen, maar, hoe verftijvd ik ook van de koude was, zo dreef mij' toch de brandende hitte voort, en ik ijlde zo fnel als mogelijk over den gloeiend heeten grond heen, en bereikte den top van den berg, of den rand van den Crater. Ddar hoorde ik uw donderend brullen, o Aetna! fterkcr, dan op den gantfehen vorigen weg! daar hoorde ik het fchrikkelijk gekraak der zich oplosfende Itolfen onder mij, en zag, hoe na ieder hevig gekraak zwarte rookzuilen zich jaagden, om fneller hervoort te dringen , waar op dan de wind, zo dra zij den bovenften omtrek van den Crater bereikt hadden, met eene onverbiddelijke woede aanviel, en ze in de lucht verftrooide. De gewaarwordingen, die ik had, toen ik hier, boven den aardbodem verheven, aan de vuurbron ftond, kan ik u niet beter befchrijven, dan met deze verfen van virgilius (d): • mihi frigidus horror Me?nbra quatït, gelidusque coit formidine fanguis. Zo lang ik kon, hield ik mij aan den rand van den Crater op, doch wind, nevel, en zwaveldamp maakten het mij onmogelijk, daar lang te vertoeven. Tot mijn' grootften fpijt belemmerde de dikke nevel, met zwarte rookzuilen, mijn gezicht, zo dat ik, van den bovenften bergtop af, den wijden omtrek van tweeduizend mijlen, niet overzien, noch de kusten van Africa ontdekken kon. Ondertusfchen verdeelde toch meni"gunftige wind nevel en damp, zo dat ik ten minften van den Crater een bepaald denkbeeld kreeg. Het is zeer oneigenlijk, wanneer men dc kroon van den Aetna (zo noemt men gewoonlijk die bergen, die den Crater omringen) bicorne of tyechoornig heet. Zo fchijnt het wel, wanneer men den berg van verre befchouwt; maar eigenlijk omringen den Crater drie bergen, en men zou hem dus rigtiger tricornt, driehoornig noemen. Deze bergen liggen zeer regelmatig, en vormen bijna een' gelijkzijdigen driehoek. Juist van derzelver regelmatige ligging komt het, dat men bijna uit alle ftand. (d) Jeneid. III, 30.  NA DEN AETNA. 5i7 ftandpuncten maar twee bergen ziet, van welken één altijd den derden bedekt. De berg, die na den kant van Katanië den Crater omringt, en aan de linkerzijde van den Philofophen-toren ligt, heet, indien ik mij niet bedriege, Montc di frumento, en is de laagfte van de drie bergen. Ik wilde beproeven om den rand van den Crater te gaan, maar, die dit bij den wind, den nevel, en den moerasfigen grond doen kan, erit mihi magnus Apollo. De buitenfte omtrek der drie bergen, die den Crater omringen, beloopt ongeveer op twee mijlen. In derzelver midden is de ingang tot een hol, en uit tallooze openingen, en kleinere monden die den hoofdcrater omringen, ftijgt beftendig een mengzel van damp en vochtigheden, van asch en zand op. De hoofdcrater neemt maar een gering gedeelte van den gantfchen omtrek in, en heeft, op het oog te rekenen, ongeveer zestig voeten en meer middellijn. Deze is bet, die onophoudelijk met fchrikkelijk gedruisch en gedaver, dikke zwarte rookzuilen ten hemel zendt, die, door de morgenzon verguld, als een vuurftraal opftijgen, en den fchedel des bergs met een' heiligen glans omgeven. Om deze opening, die maar weinige fchreden onder onze voeten lag, ontdekte ik, op eenigen afftand, een' fneeuwkrans , en zag, wanneer een gunftige wind zomwijlen den zwaveldamp verdeelde, hier en daar als uit een moeras hervoortgroeiende fpooren van kruid en gewasfen , en Vulcanifche asch en zand in menigte. Meer kon ik niet ontdekken; daarop keerde ik in vollen triumph, over de vreugde, dat het mij gelukt was, een der grootfte berg-kolosfen, en den fchrikkelijkften Vulcaan van Europa te beftijgen, te rug. Het afklimmen ging fneller, en was minder vermoeiend, want, hoe verder wij ons van den top verwijderden, des te gemakkelijker was het ons, de woede van den wind te wederftaan. Verlost van het geweld der woeste elementen, die op de bovenfte deelen van den berg woeden, vertoevden wij weder bij den Philofophen-toren, en genoten nog éénmaal alle de vreugde, die het gezicht van dit fchoone Elyfium verfchaffen kan. Toen ijlden wij allengskens het einde qnzer reize te gemoet. Doch , eer wij nog aan het Bosch-gewest kwamen, zag ik in de verte een' grooten Kk s uit-  518 BESCHRIJVING EENER REIZE uitgebranden Crater, waar uit beftendig een dikke zwarte damp om hoog fteeg. Deze was de opening, die de laatfte lava-droom van 1780 gemaakt hadt. Ik naderde de opening, en bevond, dat door deze uitbarfting geen berg gevormd was (*), zo als anders gewoonlijk gefchicdt; maar dat door de hevige drukking, waar mede de vuurftof voortgeperst werdt, de aarde van eikanderen borst, cn een dal gevormd werdt, dat veertig voeten lang, ongeveer twintig voeten breed, en twaalf voeten diep is. De eigenlijke mond ligt aan het einde van dit dal, heeft ongeveer vijftien voeten middellijn , cn is van binnen met een' zwavelkorst en zwarte lava overtogen, doch die thands fpaarzaam groente doet voortfpruiten. Dc lava zelf is liog warm, en ten bewijze van het altijd nog inwendig glimmend vuur ftijgt nog, hier en daar, uit de reeds hard geworden lava, een beftendige zwavclrook om hoog'. De vuurftroom trof op zijn' weg verfcheidene dalen aan, die hij aanvulde, en rigtte zijn' loop na Patcrno, een leengoed van den Vorst van Biskari; vernielde daar eenige wijngaarden , doch rigtte 'er geene verdere verwoestingen aan. De ftroom was ongeveer honderd voeten breed, en twintig dik. Welke''eene ruimte moest het niet zijn, die door zulk een' ftof aangevuld werdt! Want ten minften vloeide zij in dezelvde breedte zes tot (*) Dit kan ten bewijze dienen, dat de Heer brijdone wel een weinig te overhaast zijn beOuit opmaakte, wanneer hij, terftond in het begin van de befchrijving zijner reize na den Aetna f bladz. 125], fielt, dat iedere groote uitbarfting een' nieuwen berg voortbrengt, en dat men, uit het getal dezer bergen, allerzekerst tot het getal der uitbarftingen, en den ouderdom van den Aetna beduiren kan. Niemand zal 'er wel aan twijfelen, dat men in het algemeen, uit de menigte omliggende bergen, tot den hoogen ouderdom van den Aetna beflu'tcn kan, dewijl zij allen uit vulcaan-ftoffen beftaan: maar eene berekening van het getal der uitbarftingen laat zich voorzeker daar uit niet opmaken. De Heer brijdone fchijnt wat laager [bladz. 128] zelfvan dit gevoelen te zijn, wanneer hij, bij voorbeeld, aegt; dat „ het zomtijds, „ dog zelden, gebeurt, dat de lava op eenmaal uit de zijde „ des bergs, zonder alle de gemelde omftandigheden (name,, lijk, zonder te voren een' berg gevormd te hebben) uit„ barst." Zelden? Het zou misfchien den Schrijver bezwaarlijk vallen, dit te bewijzen.  ka den aetna. 5T9„ tot zeven mijlen voort. Hoe moet de aarde hier niet van binnen uitgehold zijn, of welke een bcftendige. toevloed van brandende ftof moet daar geen' plaats' vinden, wanneer daar altijd weder genoeg voorraad is,; om .dc wijde opening aan te vullen , en de boyenlïe masfa hervoort tc dringen. Ik wierp een' fteen in de opening in, en telde langzaam vijf-en-twintig, wanneer ik nog den val van den fteen hooren kon. In het Bosch-gewest troffen wij onze muildieren grazende aan, en ijlden, zo fnel als mogelijk was, in het Benedictiocr klooster Nicolo (F'Arena te rug, waar 'wij ons voor het eerst van de moeilijkheden der reize een weinig herhaalden. Mijn vriend hadt op den gantfehen weg eene beftendige mislijkheid befpeurd, en moest hier verfcheidene reizen overgeven. Ik voer deze omftandigheid aan, dewijl ik onder de naamen der daar aangefchrevene vreemdelingen verfcheidenen vond, die deze mislijkheid als een gevolg van hunne reize na den Aetna vermeldden. De oirzaak daar van is, behalven den hevigen zwaveldamp, dien men genoodzaakt is in te Hokken, en behalven het afmattend kampen tegen den fchrikkelijken orcaan, ontwijfelbaar te zoeken in den ongezonden nevel op den top des bergs; in de verfijnde lucht, die aan het zamenttel van ons lighaam niet geëvenredigd is; en in dc fnelle verandering van het climaat. Onder de deelnemende toejuichingen der inwooners van Nicolofi reeden wij fnel na Katanië te rug, waar wij des avonds omtrent o uure weder aankwamen, na dat wij omtrent anderhalven dag onder weg doorgebragt hadden. de dood oscars. Een Gedicht van ossian. W/aaromi, ó Zoon van alpin! opent gij_weder de W bron mijnes weemoeds, waarom'vraagt gij mij, hoe oscar fneuveldeV Mijne oogen zijn van traanen verblind, maar herinnering ftraalt aan mijn hart. Hoe kan ik den treurigen dood van den Vorst der Knjgeren verhaalen! Aanvoerer der Helden, ö oscar, roi.n Zoon! Kk 4 zal  $20 DE DOOD OSCARS, zal ik u niet weer aanfehonwen! Hij viel, als de Maan in eenen ftorm , als de Zon in het midden haares loops, wanneer wolken zich uit den i'choot der baaren verhellen, en de donkerheid des ftorms Ardanniders Rotten verbergt. Als een oude Eik van Morven, vermolme ik eenzaam op mijne ftandplaats. De windftoot heeft mij de takken ontfeheurd, mij verfchrikken de vleugelen van't Noorden. Aanvoerer der Helden , ó oscar! mijn Zoon! zal ik u niet weder aanfehouwen! De Held, 6 Zoon van alpin! viel niet in vreede, als gras op het veld. Het bloed van machtigen bedekte zijn zwaard. Hij rukte met den dood door de reijen hunne.s hóóguioeds; maar gij, oscar, gij Zoon van caitura-, gij zijt roemloos gevallen ! uwe rechtehand verlloeg geen vijand, liet bloed uwesVricnds bevlekte uwe fpeer. oscar en deumio waren één. Dezelfde flag zag hen ftrijden. Hunne vriendfchap was llerk als hun ftaal, en in 't veld wandelde de dood tusfchen hen. Zij rukten den Vijand tegen als twee rotlén, die van Ardvens kruin zich ncderltorten. Met het bloed der Dapperen waren hunne zwaarden geverfd; Krijgshelden beefden op hunnen naam. Wie geleek oscar, dan DERMiD'? en wie dermid , dan oscar? Zij vernoegen den magtigen dargo in 't veld, dargo, die nimmer den krijg ontvluchtte. Zijne Dochter was fchoon als de morgen; zacht als de ltraal van den avond. Haare oogen geleken twee Harren in den regen, haar adem het koeltje der Lente. Haar boezem was als versch gevallen fneeuw, die op de wiegende Heide golft. Ue Helden zagen en beminden haar. Hunne zielen werden aan de Maagd verbonden. Elk hunner beminde haar als zijnen roem , elk hunner wilde haar bezitten of fterven; maar haare ziel verkoos oscar; de Zoon van carutii was de jongeling haarer liefde. Zij vergat het bloed haares vaders, en beminde de hand die hem velde. ,, carutiis ' Zoon ' fprak dermid, ik beminne, ó oscar! ik beminne dit Meisje. Maar haare ziel hangt aan u, cn niets kan dermid geneczen. Hier, doorboor deezen boezem, ó oscar ! help uwen Vriend met uw zwaard." ,, Nooit zal mijn zwaard, diarans Zoon! nooit zal het met dermids bloed bevlekt zijn." Wie is dan waardig, mij te vellen, 6 oscar! Laat mijn  een gedicht van ossian. mijn leeven niet roemloos vergaan, laat niemand dan oscar mij dooden. Schik mij met eere ten grave, en roem vergezelle mijnen dood." dermid ! gebruik uwe kling; Zoon van diaran! verhef uw ftaal. ó Dat ik met u viel! dat mijn dood van dermids rechtehand voortkwame!" Zij vochten bij de beek des bergs, bij Branho's ftroom. Bloed verfde de vlietende vloeden, en ron om de bemoste fteenen. dermid, de ftaatige viel, hij viel, en juichte in den dood! En valt gij, Zoon van diaran! valt gij door de rechtehand van oscar! dermid, gij die nooit in den krijg geweeken zijt, zie ik u dus fueuvelen?" • Hij ging, eu keerde tot het Meisje zijner Liefde te rug /hij keerde, maar zij ontdekte zijne treurigheid. ,, Waarom zo donker, Zoon van caruth ! wat overfchaduwt uwe magtige ziele?" „ Eens was ik, ó Meisje! beroemd in den Boog, maar mijnen roem heb ik thans verloren. Aan den boom, bij de beek des Heuvels, hangt het fchild des moedigen gortml-rs, gortmurs, dien ik in den ftrijd verfloeg. Ik heb den dag vergeefs verteerd, en kón het met mijnen pijl niet doordringen." „ Laat mij, 6 Zoon van caruth '. de kunst der Dochter van dar go beproeven. Mijne rechtehand leerde den boog fpannen, in mijn kunst juichte mijn Vader" Zij ging. Hij ftond achter het fchild. Haar pijl fiste , cn doorboorde hem de borst. ,, Heil de fn eeuwwitte rechtehand; ook heil deezen ijpenen boog! Wie dan dargo's Dochter was waardig caruths Zoon te dooden? Leg mij in 't graf, mijne fchoonfte ! leg mij aan dermids zijde." oscar! hervatte het Meisje, mijne ziel is de ziel des' ma'gtigen dargo's. Ik kan den dood met blijdfchap bejegenen. Ik kan mijne treurigheid eindigen." . Zij doorftiet haaren witten boezem met ftaal. Zij viel, beefde, en ftierf. Hunne graven liggen bij de beek des Heuvels; de ongelijke fchaduwen eens Berks bedekken den fteen. Vaak graazen de takrijke Zoonen des Bergs (*), aan hunne groenende graven, wanneer de middag zijne gloeiende vlammen uitftrooit, en ftilte alle de Heuvelen beheerscht. (*) D# Herten. Kk 5 de  5*2 de toverschool, de toverschool, o f de ondankbaarheid ontdekt (*). Een Domdeken te Compostello hadt zich reeds lan* hct hoofd gebroken, op welke kunst of wetenfehap hij zich 111 zijn' manlijken ouderdom toeleggen konde. Een leven in achting, rijkdom, overvloed1", was zo juist zijne zaak, maar arbeid zo veel te minder. Eindelijk bepaalde hij zich tot de Toverkunst. Door haar, meende hij, zouden, na eenige ras over te komen' zwarigheden, de geesten in zijne plaats arbeiden. Hij vernam onder de hand na een' bekwaamen meester in de zwarte kunst; men prees hem een' zekeren Don rodriguez tc Toledo, als den grootlten op den gantfehen aardbodem, aan; hij nam terftond paarden, en brieven van aanbeveling; reisde na Toledo; zocht dezen Don rodriguez op, en verzocht, als zijn leerling te mogen worden aangenomen. De Deken hadt ftaat gemaakt een' Trismegisius-figüxiï', een' man met een' tovergordel en ftaf, met een' fchrikbarenden ernst, en een' baard van een el lang te zullen zien; maar hij vondt blootelijk een' eerwaardigen vriendelijken Grijzaart, die even zo gekleed was, en 'er even zo uitzag, als gewoonlijk de zoonen van adam. Hij ftotterde zijn wel overdacht verzoek voor hem uit, en Don rodriguez andwoordde gantsch gelaten: „Wees mij als leerling, en als zoon welkom! De kunst, waar aan gij u toewijden wilt, is voorzeker de verhevenfte onder allen; maar zij vordert ook bij hem, die haar volkomen begrijpen wil, een rein hart. Hebt gij dat?" Ik hoop , ja ! ,, En ik moet dit op uw woord geloven. De krachten der Natuur gehoorzaamen den Geesten; maar 'er is maar één Beproever der harten. Voor alle dingen vraag (*) De eerde vinding van dit Vertelzel is uit den Graaf van Lucanor, een' Spaanfehe Roman van den Infant Don manukl, die in de veertiende eeuw leevde, genomen. Echter is dezelve op verre na geene bluote vertaling.  OF DE ONDANKBAARHEID ONTDEKT. 5^2 vraag ik u; zult gij ook dankbaar jegens mij zijn, wanneer ik u in de geheimen der wijsheid inwijde?" Ook zelvs, wanneer het mijn leven goldt! ,, Zó hoog drijf ik mijne aanfpraken niet. Maar zie, gij zijt Deken bij eene oude aanzienlijke kerk; bevordering tot hoogere waardigheden kan u niet ontgaan ; zoudt gij, wanneer deze u te beurt viel, in gunst aan uwen Leermeester gedenken?" Voor welken onwaardigen moest gij mij aanzien, indien gij in ernst deze vraag deedt! Ü zal van ftonden aan toebehoort-n alles, wat ik maar heb en vermag! De Deken voegde hier eene menigte van betuigingen bii, die den Grijzaart allengskens fcheenen te overtuigen. Hij ftondt op, riep zijne kokkin, en zij kwam. ,, Houd (zeide hij) twee patrijzen gereed! Maar fteck ze, zonder nader uitdrukkelijk bevel, nog niet aan het fpit: en gij, lieve zoon! volg mij!" Bij deze woorden bragt hij den Deken in een' zaal, geheel vervuld met boeken en werktuigen; en begon hem ook bereids in het een en ander te onderrigten. Doch nauwlijks hadden zij een begin gemaakt, als twee mansperfonen binnen traden, die van Compostello kwamen, en den Domdeken een' brief overbragten. Dezelve was van zijn' oom , den Bisfchop, die ondertusfchen krank geworden was, en hem verzocht ten fpoedigften tc rug te keeren, indien hij nog zijn' laatften zegen ontvangen wilde. Maar de neef, die meer de opfchorting van zijn onderwijs, dan de krankheid van zijn' oom betreurde, meende de^en zegen wel te kunnen misfen; ontfchuldigde zich met zijne buitengemeen gewigtige bezigheden; en liet de beide afgezandten vruchteloos te rug keeren. Doch reeds na vier dagen kwamen zij weder, en verzekerden, dat hij zich nu in aller ijl op weg begeven moest, dat zijn oom geftorven was, en dat het Capittel hem in zijne plaats tot Bisfchop verkozen hadt. Nauwlijks hoorde Don rodriguez dit, of hij verzacht zijn' Leerling, de Dekensplaats, die hij tot dus verre bezeten hadt, aan een' zijner zoonen te geven. Met duizend ontfchuldigingen wendde de nieuwe Bisfchop dit verzoek voor deze reize af; badt den ouden man, hem te vergunnen, dat hij zijn' broeder daar toe benoemen mogt; maar floeg hem voor, met hem na Com-  5=4- de toverschool, Compostello te trekken, en zijn' zoon mede te nemen, welken hij dan gewis bij de eerfte gelegenheid op de voordeeligfte wijze verzorgen wilde. De Grijzaart liet zich dit wel gevallen; zij begaven zich op weg, en waren nog niet zeer lang te Compostello geweest, als 'er een bode met een' bul van Zijne Pauslijke Heiligheid aankwam. De nieuwe Bisfchop dacht, dat hij daar mede alleen de bevestiging in zijne nieuwe waardigheid verkrijgen zon; maar hij was niet weinig verwonderd, toen hij hoorde en las, dat de heilige Vader hem, uit hoofde- zijner bijzondere verdienflen , het Aartsbisdom van Tholoufe opdroeg, en hem de vrijheid liet, om zijn' opvolger te benoemen. Hii zelf kon wel deze bijzondere verdienjlen niet regt ontcijferen, doch, om dezer onwetendheid wille, de plaats af te flaan , zou wel een groote misflag geweest zijn: hij nam ze dus aan, en hadt ze nauwlijks aangenomen, als Don rodriguez deemoedigst verlcheen, en hem verzocht, bij de vervulling van den thands ontledigden Bisfchoplijken zetel, zijn' zoon in aanmerking te nemen. Zijn Leerling erkende, dat hij beloovd hadt voor hem te zullen zorgen; maar hij verzekerde tevens, dat hij noodzakelijk dit Bisdom aan een' oom van vaders zijde, aan wien bij reeds ouder verplichting hadt, geven moest. ,, Ga met mij na Tholoufe (voegde hij 'er bij) „ wat ik heb, zult ook gij beiden genieten; en. ,, het zal mij aan geene gelegenheid outbreeken, om „ daar mijne fchuld met de renten te voldoen." De goede Grijzaart was al wederom te vrede geftdd: Zij reisden na Tholoufe: en Don rodriguez fpaardé geene moeite, om den nieuwen Aarts-bisfchop in zijne kunften te onderrigten. Hij nam voortred!jk daar in toe; alle harten werden hem onderworpen; en na twee jaaren verfcheen eeii nieuw gezandtfehap van Rome, dat onzen Held den Cardinaalshoed overbragt, en hem tevens vrijheid gaf, om zijn Aartsbisdom, naar zijn believen, te vergeven. Nu verfcheen rodriguez weder, en fprak met meeV vertrouwen dan de beide eerfte reizen; want hij beriep zich op zijn wachten, op de dienften die hij onderwijl bewezen hadt, en op ^de nadrukkelijke belovten, die hem gedaan waren. Zijne Eminentie fcheen ten uitterften verlegen: hij erkende, dat dit alles met regt aan-  of de ondankbaarheid ontdekt. $2$ aangevoerd werdt: evenwel was hem nog één éénige oom van moeders zijde overgebleven, wiens dringend verzoek hij even weinig wederftaan kon, als de verplichting, om voor zi,n gedacht te zorgen. „ Maat „ ga met mij na Rome (voegde hij 'er ten Hotte bij) ,, en ik zal daar gewis meer dan ergens anders midde„ len werkftellig kunnen maken, om aan uwen zoon ,, mijne erkentenis te betoonen." Ook dit gefchiedde. De nieuwe Cardinaal gewon te Rome wederom algemeene lievde; de Paus deedt niets, zonder hem eerst raad te vragen; maar wel dra werdt deze zelfde Paus doodelijk krank, en ftierf. Het Conclave werdt geopend; de kunften van Don rodriguez hadden de beste uitwerking; en , zie daar! eene ongehoorde eenftemmige keuze benoemde den voormaligen Deken van Compostello tot Opperhoofd der Christenheid. Nauwlijks was, met behoorlijke plechtigheid, de dricbubbeïe kroon op zijn hoofd gezet, als Don rodriguez met het reeds driemaal herhaald verzoek wederom vóór hem verfcheen, en. terftond bij het begin zijner aanfpraak, uit het hoofdfehudden reeds bemerkte, dat het andwoord hetzelvde wezen zou: maar even dit bragt het anders zo kalm bloed van den Grijzaart in beweging; hij verzekerde zijne Heiligheid, dat hij het eeuwig bidden moede was , dat hij zich niet langer door bloote beloften wilde laten bedriegen, dat hij zeer wel wist wat hij verdiend hadt, en dat de Heilige Vader of aanftonds de bclovte vervullen moest, die hij hem reeds te Toledo gedaan hadt, of liever regt uit een weigerend andwoord geven. Over deze ftoutmoedigheid werdt de toorn van den Paus ontdoken. — „ Ook ik weet (fprak hij) wat gij verdiend heb, Toveraar! den brandrtapel name" lijk. Pak u uit mijne oogen! Ik heb uw gochelfpel " reeds lang genoeg met toegevendheid verdragen. Vindc ik u morgen nog in Rome, dan wil ik u aan " de heilige Inquifitie overgeven, en zij zal u, Ketter " en Duivels-konftenaar! zo wél beloonen, als het be,, hoort." Bij deze woorden keerde Don rodriguez gantsch gelaten zich om. „ Kokkin (riep hij de deur uit) „ gij behoevt maar één' patrijs aan het fpit te fteken; „ want ik eet heden avond alleen." - En in het- zelv-  520 DE ONSCHULDIGE zelvde oogenblik was ook de eantfrh» ï~. zwonden. De heilige Vader J«,f bet0Ve™g ver- DE ONSCHULDIGE BIJNA GESTRAFT. Eene waare Gefchiedenis. P^^^nSSZS^S -n den befchaavd/ten kwisting, of een oneev"l ^eboorfe' ™>™ fpd, veropenbaar; wegen J JVerlegenhéid brengen, de ten honne, dSff^U „? " ' 6" de" eerften den bes" eene bekende zaak £nfh* PJst0?,!en voor te houden, is een' rijken wolnd'elaa • aa^l^V*? dCZe Proevers gen zulk een voorval„,-i I, die' geheeI niet ^bereid teSok met een wi nzfen f? ?et Ce" P^S^es, maar bedankte hem ^S??!^;^ zich **» «-est; hadDt! SSï^ï1SS^'I^->'beIang b'ï delen, zich ook van ee 51 ™, rrt* onde!;andere hulpmidgantfche gezicht owdSe N Vf h? "^'rt' die honderd fchreden van de SaatVJL1 v n.™I:jks eeni^e eindelijk 1 wam de eenïe ™„fl ',efhebbe,r t0,e opdcedt: maar wiens Vaderlijk Jndg"ef ffj XiS ^J**"1»»* den: zag de naruik L • -J 'ag' dien weg rij¬ zweep omhoog en k'w m n,fdU,t nieuwsg!erïgheid met zijn' een' gPrap X' te hebben P dC° °"Selukk'&c" om 4r ^eropzet, » mijne Jijfljjke zuster niet kenufn . ,fi ', CcUl^ ze,vs ™ 5SJ r£S.%bSï?S SS f; ven.''  bijna gestraft. 5*7 t verl>. , Hij zettede ze op, en reedt gantsch gelaten ^Sf'hii od ziins vaders landgoed kwam, moest hij nog den E rJ CtXrrnijden, en bij een' flagboom en een totf°Tn i wSbeuald'TOdt, voorbijgaan Hjj SfditrSbe^Serd wegens de lieden die hij daar b», deedt au , bekommerden dezen zich over Tl ft Wan" z e d a ! door een ongelukkig toeval hieldt hier hern. Want, zie ' d bj kort ber00vde post- Sl ^ttar vertelde aan eenige bekenden dS hi daar toevallig aantrof, zijn treurig lotgeval. Als hij L Hp hitte van ziin verhaal zijnde, den jongen Schild1 7aï, aderen en op zijn hoofd dezelvde paruikdie h>, knaap zag naderen^en pJ brak hij terftond Zljn ver¬ maar al te wel kendeDUCno . üruikroover! Reioovuc gt.en uuit u j eroover ;n hem herkende Op S? d4h'Jdie£lv^ moest de onfchuldige in.becbtenis geSen >ór^«. het pijnlijk proces nam zijn' gewoonbj- ker\l0vnnrrnraak van den jongen Schildknaap deedt alles wat mo/eli *wS^ om de onfchuld van zijn' cliënt in het helderst mogelijk «as- °m ^ het voordeel]gst ge !lC.l . maar wegens net verdachte tiidftip kon hij zich toch ^Br ^iSStS regt vaardigen. De wolhandelaar, anders ook eSen onbefproken man, bïeef bij zijn getuigenis; legde ook een y twaalf Gezworenen fpraken het ^"rhHkkeUl 7Jy C? St ïn Engeland worden, gelijk blkend is 1lïrocesfen)met opene deuren gevoerd Bij het Zvanrdisr verhoor was de waare dader van het begin tot K^S™"^, maar hadt wijslijk gezwegen tot dat de Sworlpen geftemd hadden Thands tradt SnvóS keerde zich tot den Richter, en zeide; dat het cnn neel proces wel geheel zonder partijdigheid, en zonder fSif v? eene of andere wet gevoerd Was geworden ; n aar dat her hem evenwel voorkwam. dat en de Aanklager èn de Gezworenen al te veel bewijs in de paruik gevonden hadden wanneer het hem geöorlovd was dan wilde hij dit ïeraond door een oogenfchijnlijk voorbeeld bewijzen. ~ De (*) „ De beklaagde is fehuldig.f  525 marpi10rius. Richter, die niets vuuriger wenschte, dan zijnen aangeklaagden te kunnen redden, gaf dezen onbekenden gaarne verlof om zijn bewijs aan te voeren, en liet hem de paruik toere ken, die geduurende de gantfche handeling daar gelegen hadr. Hij zettede ze op, terwijl hij den wolhandelaar den rug tce' keerde. Toen draaide hij zich fchielijk na hem toe, en met denzelvden blik, toon. gebaarden, en drelüing in hand en woorden, riep hij; ,, Hier uw' beurs! elendige!" Nauwlijks zag deze zo plotslings het waare origineel voor hem (laan, en volkomen hetzelvde toneel herhaalen, of hij erkende oogenblikkelijk zijne dwaling, en zijnen waaren vijand. „ God dem me (fchreeuwde hij uit) ik heb mij bedrogen" „ deze hier is mijn fpitsboef." Maar even zo fnel hadt deze de zwarte hairmuts wederom af, en wendde zich lachende tot den Richter. „ Uwe „ Lordfchap ziet nu, hoe zeer deze goede man door de pa„ ruik alleen aan het w .nkelen gebragt wordt; nauwlijks ziet „ hij mij, geheel onfchuldigen; mij, die ik zo lang, volko„ men onbemerkt en digt voor zijne oogen ftondt, met dezelve, of ik btn terftond, naar zijne gedachten, zijn roo„ ver. Bij God! ik geloof, hij zou uwe Lordfchap hetzelvde „ compliment gemaakt hebben, indien zij een' dergelijken in„ val gehad hadt. Maar ten minften heeft hij thands zijn' „ eed herroepen, en den beklaagden vrij gefproken." _ Naar de Engelfche wetten was dit laatfte punct niet alleen uitgemaakt, maar hij kon ook, na eens een' valfchen eed ge daan te hebben, niet ten tweedenmaalen zweeren, of eenige aanklad)te tegen den waaren roover inbrengen; vooral daar men ook op dezen geen het minfte vermoeden hadt. marphorius. (Naar het Hoogduitsch van kleist.) Marphorius vindt alles even kwaad: Hij lastert God, en 't rijk der Hemelgeesten; En Icheldt daar bij, met onbezonnen' haat, Den redelijken Mensch, de redelooze Beesten: Hij fcheldt het Lam, den Hond, den Crocodil: Van Ezels (legt en Apen zwijgt hij ftil.  MEN GELSTUK KEN. UITTREKZEL UIT EEN' BRIEF VAN JOEL LÖVVE («) AAN DEN HOFRAAD EICHHORN, BEHELZENDE EENIGE AANMERKINGEN OVER HET HOOGLIED EN HET BOEK JOSUA. Hoogl. VI: 4. Tn deze plaats, waar de Zanger zo fchoon van een * contrast in zijn meisjen gewag maakt, dat bekoorlijk en vreeslijk tevens was, dewijl juist hare bekoorlijkheid alles aan haar onderwierp, drukt hij zich op deze wijze uit: Schoon zijt gij, Herderin! Schoon, als Thirza, Lieflijk, als Jerufalein, Vreeslijk, als een krijgsheir. Gij hebt met regt, in üwe Inleiding (b), gezegd, dat dit Thirza, als de naam van ene ftad aangemerkt, den Uitleggeren fluit in een werk, dat reeds in Salomo's tijden gefchreven zou zijn, dewijl Thirza, eerst na de tijden van dezen Koning, de ere genoot, om tot ene Hcbreeuwfche Hofftad verkozen te worden, en toen eerst nevens Jerufalem kon worden gefteld. Maar misfchien laat zich de plaats op deze wijze verklaren. Thirza, dat volgens Num. XXVII: 1 (e} ook de naam van ene vrouw zijn kan, is, even als Sulamith, de naam ener beroemde fchoonheid van haren tijd. Beide deze namen ftammen ook van woorden af, die goede ei« (V) Een Joodsch Geleerde, die, als een man van fmaak, en een waar kenner der oude gedenkftukken van zijne natie zich beroemd gemaakt heeft. (b) III Deel, bl. 637. (O Voeg 'er bij, Num. XXVI: 33; XXXVI: 11: Tof. XVII: 3- I. DEEL. MENGELST. N. 12. Ll  550 brief van j. löwe, eigenfchappen en beminnelijke hoedanigheden te kennen geven: het eerfte van rftH welgevallen, bekoorlijkheid; het andere van O"!, -.vergenoegen, volmaaktheid, vrede. Indien wij dierhalven , in plaats van ED^ITO , lezen fVD'Tlü'D, dan is niet alleen de vergelijking natuurlijker (want een meisjen wil toch altijd liever bij een fchoon meisjen, dan bij ene welgebouwde ftad vergeleken worden); maar de overgang tot H hTft2 FtD^H is ook veel gemakkelijker. Een Westerling zou zich niet veel anders uitgedrukt hebben; omtrent op deze wijze: Schoon zijt gij, meisjen! Schoon, als ene der Gratiën, En zacht, als de lieve Vrede: Maar vreeslijk ook, Als een heir, dat zich alles onderwerpt! Misfchien zal eerst een later Affchrijver, die bij Thirza aan den naam van een' hoofdftad dacht, om den parallelismus volkomener te maken, pfCilWJ in Q^trWS veranderd hebben. hoocl. VI: 6. Uwe tanden zijn als een' kudde lammeren, Opkomende uit het wed, Allen dragtig van tweelingen, Gene derzelven misdraagt. Ik moet bekennen, dat ik het gepaste in het laatfte gedeelte dezer vergelijking, niet tegenftaande alles, wat de Heer herder daar over zegt, volftrekt met inzie. Daarenboven betekent 7f)ï& wel ene kinderloze, maar ene zodanige, wier kinderen eerst na de geboorte geftorven zijn; zie Jer. XVIII: ta: hoe kan dit nu op tnisdragten te huis gebragt worden? Zou het dus met beter zijn, fYlOWïO even zo op te vatten, als Exod. XXVI: 24, en, in plaats van liever ft-'D&M te lezen? Want, daar het wortelwoord van alle ' zoor-  OVER HET HOOGLIED EN HET BOEK JOSUA. 53l poorten -van vcrAcrflijkhcid gebruikt kan worden, zo als uit Pf. XXXV: 1% blijkt, zo zou dit halve vers op de tanden toegepast, den volgenden zeer goeden zin geven: ,, die allen vast te zamen fluiten, en waar V vai! Seen befchadigd is." De O in moWTD zou dan even zo goed weggelaten kunnen worden. Doch wie weet, of dezelve niet uit het voorgaand woord hier ingetlopen is, en of dit niet juist aan een' latepen Punctator aanleiding gegeven heeft, om TblW, in plaats van r?>pP!l, te punc téren. IETS OVER JOS. VIII. Nog een ander klein bijvoegzel tot uwe Inleiding in het boek Jofua! ö m Gij zegt aldaar op het einde van §. 452, dat wij in onzen Jofua fporen hehben van een gefchrivt uit Actenftukken opgefteld; en, in het begin van §.453'(^), dat men zeker, zonder al te zeer gewaagde gisfmgen, mag aannemen, dat het in vele affchrivten kan voorhanden geweest zijn. Hier toe nu meen ik in het achtfte hoofddeel ene gewigtige bijlage te vinden. Daar is namelijk het narigt van de hinderlage, bij de verovering der ftad Ai, niet alleen dubbeld verhaald, maar ook op verfchillende wijzen. Waarfchijnlijk dierhalven heeft de opfteller hier twee oirkonden van één en hetzelve voorval geplaatst, met welker zamenvoegin°- het even op dezelvde wijze gefteld kan zijn, als met zommige oirkonden m het eerfte boek van Mofes. In het ene is het getal der krijgslieden, die zich in de hinderlage bevonden, op dertig-duizend bepaald, en dit wordt befloten met de woorden; maar josoa overnachtte dien nacht in het midden des volks: in het andere is het getal maar vijf-duizend, en dit wordt befloten met de woorden; en josua ging in dicnzelven nacht in het midden des dals. Bij ene vergelijking van deze twee flot- Cd) II Deel, bl. 435, 436. LI s  5J2 brief van j. löwe, over het hooglied enz. flot-perioden ziet men, hoe ligtelijk de ene uit de andere ontdaan kon. Want, dat "pn en p'i gemakkelijk venvisfeld kunnen worden, is reeds door u zeiven bij ene andere gelegenheid (e), aangemerkt geworden • en even zo gemakkelijk kon ook, daar men eerst gene eindletters hadt, het woord pDJffi, door het verbleeken van de p, eerst in Oj7H, en vervolgens in Dyn veranderd worden. Maar het merkwaardigfte hier bij is, dat ons de Thalmud, op twee plaatzen, nog ene derde lezing hier van bewaard heeft, welke uit de beide vongen zamengefteld fchijnt te zijn, maar die echter, bij een nauwkeuriger onderzoek der omftandHieden, voegzaam als de ware lezing kan aangenomen worden, waar uit de beide eerften gevloeid zijn. Want m Iract. Sanhedrin, fol. 44, en in Tract. Megilla\ lol. 3, legt r. jochanan het vers n>^3 JftPliT 'iïl poyn -]ina Nirtn z0 uit v nfibm p& ia1?» 3Tdeï' dat hf " het wein'gfte bevreemden zal, ft V°°? zo. ronder enige bedenking van de lezing der Mafora te zien afwijken, daar gij zelf, in uwe Indtl ding tn het Oude leüament (f) , met zeer veel rei hebt aangemerkt, dat Joodfche Uitleggers de eerften geweest zijn, die ene dergelijke vrijheid gebruikt heb" ben: en ik za ook, niet minder, in ene Voorreden voor ene geheel Duitfché uitgave der MegilZT^l genheid nemen 0111 aan te tonen, dat dit volkomen in den geest der Joodfche overlevering, ja der Maforethen zeiven is; doch dat de echte fe&iUi^ffi de zich van deze vrijheden, zo zelden als mogelijk is bedient, en fteeds den, door u aangeradenen, eiidöor ^^^SS"^^"1^ bewandelden, mid- C/) I Deel, bl. ro8 en verv. se-  F. rin ia over eene verstikk. van een jong kind. 555 berigt van eene schijnbaare verstikking van een jong kind, en van de herstelling van hetzelve: Uit de nagelaatene papieren van wijlend Meester fedde rinia, Chirurgijn, Breuk- en Vroed-mcester tc Balk, medegedeeld door chris tiaan francois ku ij pers, Predikant te Wijckel. Op den iö'en Maart 1777, des nadenmiddags om half twee uuren, werd ik geroepen bij den Koopman Wijberen Os. Zijn zwagers zoontje, oud negen-entwintig weeken, dat de moeder even te voren van de grootmoeder af, cn op haar arm genomen hadt, en dat toen nog gezond en wel was, hadt een fchielijk toeval gekregen. Het was blaauw om het hoofd geworden , en llap in alle de leden; handen en voeten werden koud; tong en lippen wit; de mond ftond open; de oogen waren losgellooten; en afgang en pis waren afgegaan. Alle afwezenden meenden, dat het kind dood was; en ik begon dit ook te geloven. Vermoedende, dat het als een drenkeling geltikt was, misfchien door een' kramp in de long, of ergens anders, beproevdc ik die middelen, die mij de gefchiktfte fcheenen, om hetzelve, indien 'er nog leven in was, wederom bij te brengen. Ik liet, in de eerfte plaats , het keurslijf, dat reeds een weinig losgemaakt was, geheel losmaaken: de rokken , en alles, wat het kind verder aan hadt, was reeds los gemaakt. Toen begon ik de inblaazing in de long, zettende het kind op mijne knie, het lighaam recht overeind houdende in mijn' arm, en maakte onder het inblaazen met mijn' voet eene aanhoudende dindering. Tusfchen een kwartier en half uur hier mede bezig geweest zijnde, begon ik te twijffelen of 'er nog geen leven in was' of kwam; doch zeide nog niets: na LI 3 an-  5M ï. KINIA anderhalf uur gaf het een' ademhaaling, waarop ik zeide; het is nog met dood; maar of het bijkoomen zal weet ik niet. . Vervolgens gebruikte ik een weinig brandewijn, dien in mijn mond neemende, op dat bij de inblaazing eenige prikkeling m de ingeblaazene lucht mogtezijn; telkens ook oppasfende om een doekje, in brandewijn nat gemaakt, nabij de neus te houden, op dat het kind, dat bij beurtwisfelmg ademde, den geest van den brandewijn mogte inademen, en zoo, bij aanhoudenheid, op alles merkende, befpeurde ik, dat de tekens van leven vermeerderden. Om 3 uyren was het zoo ver gevorderd, dat ik het der moeder op den fchoot gaf, om dat het woelig begon tc worden, te meer, wijl haar ichoot warmer was, en ik het noodig oordeelde, tot vermeerdering van de circulatie des bloeds, en andere vochten. Met de vermeerdering van leven, merkte ik voor t eerst een fpasmus in de handen, welke Iterk wierden toegeneepen, zoo dat ik die naauweliiks konde openen; dit vermeerderde allengskens, zoo dat het geheele lighaam als in een ftuip"getrokken was, vermeerderende de blaauwheid van het aangezicht, welke van te vooren langzaam verminderd was, en het kind het bij beurten alles los. Schoon ik zeer naauwkeurig voelde na pulfatie aan de hand, moet ik echter bekennen, dat ik tot eenigen tijd over 4 uur 'er niets met zekerheid van durfde zeggen; fchielijk echter vermeerderde die, zoo dat ik ruim half 5 zeide, het kind is weer op den adem, de pols flaat, en het heeft zijn gevoel, doet zijne oogen geduurig open en toe, doch jchijnt mij met vatbaar te zijn voor het gehoor en gezicht: leg het nu in de wieg. Dit wierd gedaan; ik gaf het water en melk te drinken, en het nam wel drie gewoone theefchoteltjes vol er van, uit een eierlepeltje, in. Het was ruim 5 uur, toen het kind wierd overvallen van eene algemecne fchudding door alle zijne leden; de oogen ftonden open en ftijf zonder verdraajing, zells met van een deel, terwijl bet kind zeer benaauwd fchrecuwde en geluid gaf; dit duurde een halt uur, en bedaarde weer, met dat gevolg, dat het bij beurten zeer fchrecuwde gelijk de 'kinderen doen wanneer ze buikpijn hebben. Ik gaf het Aq.  ©VER EENE VERSTIKKING VAN EEN JONG KIND. 535 Aq. Melif. Flor. Til. ana Syrop. Papav. jij Hier van vier eiërlepels vol gebruikt hebbende, .bedaarde het kind volkomen, en hadt, des avonds even na acht uure, zijne volle gezondheid weder, fliep zacht, en is heden nog gezond. Dus verre het handfehrift van den Aucteur. Dat kind is in het leeven gebleeven, en is zederd in volmaakten welftand opgewasfen, hebbende tot heden toe in het elfde jaar geene dergelijke aanvallen meer gehad. 1789. verhandeling over de bronnen, waar uit tacitus zijne berigten aangaande de germanen geput heeft, en over het oogmerk, waar mede hij zijn boekjen over de ligging, zeden, en volken van germanië heeft opgesteld'. Uit liet Latijn van lo de wijk voelckel, Buitengewoon Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Marpurg. Onder zoo veele en zoo gewigtige Schriften der Romeinen , welken door de verwoestende hand destijds vernield zijn, en welker gemis wij thands betreuren, was 'er voorzeker geen, welks bewaring ons zoo aangenaam en voor ons zoo belangrijk zou zijn geweest, als die van het boekjen van tacitus , over de Zeden der Germanen, voor ons is. Want wie bekommert zich zo weinig over zijn eigen vaderland, dat hij geene de minfte begeerte zou hebben, om den oudften ftaat van hetzelve, om het leven , den godsdienst, de zeden, en de in Hellingen van zijne voorouders te leeLl 4 ren  5j6 VERHANDELING OVER HET BOEKJEN VAN TACITÜS ren kennen? Wie is zo ongevoelig en traag, dat hij niet met de lcvendigfte blijdfchap gebruik zou maken van de ophelderingen, die een alleroordeelkundigst en allernaauwkcurigst Schrijver omtrent dit alles gegeven heeft? Het is dierhalven niet te verwonderen, dat dit eigen boekjen, van de hcrftelling der letteren af, den aandacht der Geleerden heeft bezig gehouden; en dat allen, die onze vaderlandfche oudheden gepoogd hebben op te helderen, ook aan de verklaring van hetzelve zoo veel tijd en arbeid hefteed hebben, dat men, wanneer men op dezen drom van Uitleggers (a) zag, uaauwlijks zou kunnen vermoeden, dat 'er in dit Stukjen van tacitüs nog iets ware overgebleven, het welk eene naauwkeuriger of uitvoeriger behandeling nodig hadt. En evenwel denk ik, dat een ieder, die niet al te haastig dit boekjen heeft doorgelopen, erkennen zal, dat zelvs de gelecrdfte Uitleggers niet volkomen, en in alle opzichten , aan zijn verlangen voldaan hebben. Voor eerst toch heeft de korte en ineengedrongen ftijl des Schrijvers, fchoon van de grootfte mannen met regt geprezen, op veele plaatzen duisterheden veroirzaakt, waar van een groot gedeelte nog door geenen der Uitleggers , die ik te zien heb kunnen krijgen, genoegzaam is opgehelderd. Daarenboven heeft men de grenzen der onderfcheidene landen, die destijds door onderfcheiden Germaanfche natiën bewoond werden, nog niet overal naauwkeurig bepaald, en uit vergelijking der befchrijving, die plinius 'er van geevt, nog niet genoegzaam opgehelderd. Eindelijk, fchoon menig een nadenkend lezer, om beter van de geloofwaardigheid der berigten van tacitüs overtuigd te zijn, gaarne onderzocht zou' zien , van waar hij deze berigten ontleend heeft, zal men echter hier omtrent, onder zulke eene menigte van uitleggingen, vergeefsch eenig onderrigt zoeken. Dit Ca) De voornaamden van dezelven zijn cluverius, leibmtz, conringius. Van de overige fchaare van Uitleggers vindt men breede naamlijsten bij tabricius. Bibl, Lat. T. I, p. 470, 471; T. II, p. 751; mich. hertzius, Bibl. Gerni. N. 23 et feqq. 00 Onder anderen, van gibbon , History of the decline and fall of the Roman Empire, Vol. I, Ch. IX, p. 217, ed. Lond. 4».  over de zeden der germanen. 537 Dit laatfte ftuk heb ik daarom een nader onderzoek niet onwaardig gekeurd, en ik zal in deze Verhandeling den uitflag mijner navorfchingen mededeelen. Zou tacitüs zelf wel hebben kunnen geloven, dat wij, het nakroost -van die Barbaren, die meer dan eens de" Romeinen'in het grootlle gevaar hebben gebragt, en aan die Heeren der waereld een' zoo grooten fchrik aangejaagd, dat zij ieder oogenblik den inval van hunne Overwinnaars in de hoofdltad van het rijk zelve verwachtten; dat wij, zeg ik, nog eens den lof van onze voorouders lezen zouden, door zijne pen, door de pen van hunnen vijand vermeld? Het is in de daad geen geringe roem, dien de edele Schrijver aan de dapperheid van onze voorouders geevt, wanneer hij niet fchroomt te zeggen, dat de wapenen der Germanen meer nadeel aan de Romeinen hebben toegcbragt, dan die der Carthaginiënfers en andere volken (c). De woonplaatzen dierhalven en de zeden van dit bij den Romein zo zeer gevreesde volk kwamen hem voor volkomen te verdienen, om in een opzettelijk boekjen door hem befchreven te worden. En, om dit met meer vlijt en naauwkeurighcid te verrigten, fchijnt hij vooral te zijn uitgelokt en aangemoedigd, door de eenvouwigheid der Germanen, en de braafheid van hun gedrag , dat van dc Romeinfche zeden van dien tijd hemelsbreedte verfchilde. Hij hadt, nog zeer jong zijnde, eenigen tijd in Belgium, waar zijn vader toen Stadhouder was, vertoefd, en op tle grenzen van Germanic zeiven zijn verblijf gehouden; en hij hadt dus toen reeds de Barbaren van nabij gezien (dj. Schoon het dier- 0) Over de Zeden der Germanen, Hoofdfl. XXXVII. Bekend is het, dat marius, om zijne foldaaten aan het forsch en fchnkba.irend gelaat, en den barfchen Hem der Cimbrifche en Teutonifche krijgshelden te gewennen, hen gebood, dikwijls uit hunne legerplaats de vijanden aan te zien, eer hij hen ten Itrijde uitvoerde: plutarchus, in Mark, Opp. T. I, p 414 D. Ter gedachtenis der overwinning, door marius en catulus op de Cimbren behaald, (lelden de Romeinen een* jaarlijkfchen feestdag in: plutarchus, /. c., p. 420. Zoo groot was hunne vrees voor dit volk en zoo groot hunne blijdfchap, toen zij van het gevaar verlost waren. Qd) Dit is mijn gevoelen, fchoon tegen het gezag van allen , die het léven van tacitüs befchreven hebben. aan. LI 5 Want  538 VERHANDELING OVER HET BOEKJEN VAN TACITÜS dierhalven zeker fchijnt, dat hij noch ten dien tijde den Rhijn overgegaan, noch naderhand Germanië doorgereisd is (e), zoo hadt hij echter aldaar de beste gelegenheid, om aangaande dit land veel te vraa^en en te hooren Het is voorts niet onvvaarfchijnlijk, dat hijl de kundigheden, die hij toen daaromtrent hadt op. gedaan, naderhand aanmerkelijk verrijkt heeft door het geen Want ten onregte wordt door dezen, bij voorbeeld door lipsius, het getuigenis van plinius, Hist. Mat. Vil, 17 aange Jiaald, om te bewijzen , dat onze Schrijver zelf door v£spaI ?f- Scadho,lder V£>" Belgium zou zijn aangelleld geweest. Die geleerde mannen zijn door een' plaats van tacitüs zei ven, Hist. I, 1. in deze dwaling gebragt De Schrii^L-fEaldaar'uat;zijne waardigheid van vespasianus haar begn ontvangen heeft, en dit pasten zij, zonder grond, op dll ri'itn ErV^' Stadh0"df «*• Maar uit de berekening der tijden blijkt, dat onze Schrijver, toen plinius dit fchreef; noch het ambt van een' Stadhouder bekleeden, noch een' zoon van dien ouderdom hebben kon. Want plinius raf zijne Natuurlijke Historie uit, 830 jaaren na het bouwen van Kome. toen onze tacitüs nog maar omtrent negentien jaaren oud was; en hij zegt ondertusfchen, op dc aangehaalde plaats, aai riij reeds lang te voren den zoon van tacitüs gezien hadt. Hij kon dierhalven, nog een kind zijnde, door den Keizer niet tot_ Stadhouder aangelleld worden. Voeg 'er bij, dat tacitüs, 111 het Leven van asricola, Hoofdfl. JX, getuigt, dat hij de dochter van agricola getrouwd hadt, een jaar na het burgemeesterfchap van zijn' fchoonvader, dat is, in hetzelvde &ar' ,n lL™JVS Z1'in onllerflijk werk heeft uitgegeven. Ik twijffel er d erhalven niet aan, of de Stadhouder van Belgmm is de vader van onzen tacitüs geweest, lipsius fchijnt, (in nou ad Hist. I, 1) den misdag gevoeld te hebben, dien hij in het Leven van tacitüs hadt begaan, doch hij liep 'er toen maar over heen, en onderzocht de zaak niet verder. O) „ Dit heb ik aangaande den oirfprong en de zeden Hnlwi} yvvn Germanen in het gemeen gehoord:" zegt hij "°° ■ XXVII. Hier tegen fchijnt eene'andere plaats uit Hoofdlt. VIII, te ftnjden, waar hij zegt, dat hij velleda, eene maaga, die om haare waarzeggerijen bij de meeste Germanen voor eene Godin gehouden werdt, gezien hadt. Doch lipsius heeft, 111 eene aantekening op deze plaats, uit statius {j>iiv. f, 4, 80( po) reeds met reg|. „angenjerjf. dat velleda in truimph na Rome gevoerd, en aldaar van tacitüs gezien was.  OVER DE ZEDEN DER GRRMANEN. 539 geen hij hoorde van de Romeinfche foldaaten, die in Germanië gediend hadden; van de kooplieden, die, ter uitbreiding van hunnen handel, vijandelijke landen bezochten ; en van de Germanen zeiven, die zich in grooten getale te Rome ophielden. Na dat hij alle deze berigten van tijd tot tijd verzameld, en door eene vlijtige lezing van andere Schrijvers vermenigvuldigd hadt, fchikte hij ze in orde, cn gaf zijn boekjen over de Germanen uit, 852 jaaren na het bouwen van Rome (ƒ). Zederd dien tijd dierhalven, dat Keizer augustus , na het eindigen der burgerlijke oorlogen, alle zijne wingewesten op zekeren geregelden voet gebragt, en den oever van den Rhijn met acht, en dien van den Donau met twee legioenen bezet hadt; waar mede drusus, tiberius nero, en germanicus de Germanen in hunne fchuilplaatzen dreven, en hun groote nederlagen toebragten; zederd dien tijd kregen de Romeinen meerder en zekerder berigten aangaande de ligging en zeden van Germanië, en her ontbrak niet aan menfchen , van welken een nieuwsgierig onderzoeker van dit land alles vernemen kon, wat hij wilde. Voeg 'er bij, dat veele Germanen, en daar onder zommige van de aanzienlijklten dezer natie (g), zich te Rome bevonden, van welken eenigen in den oorlog gevangen genomen en tot flaaven gemaakt waren, terwijl de mcesten in het Romeinfche leger dienden (Jt) , en dat dezen, den aart van hun land, de zeden en gebruiken hunner medeburgers, cn derzelver algemcene en bijzondere inzettingen volkomen kennende, daar van aan een' ieder, die 'er iets van begeerde te weten, naauwkeurig onderrigt geven konden. Aan de mededeeling van dezen hadt tacitüs zekerlijk onder anderen dat berigt te danken, dat hij van den oirfprong der Ger- ma- (ƒ) Over de Zeden der Germanen, Hoofdft. XXXVI1L (e1 marobudus , Koning der Marcomannen ,• strabo, L.Vïï, p. 330 L2^i]: arminius, en zijn feboonvader segestfs. auoustus hadt eene bende Germanen tot zijn' lijfwacht, die hij, na het vermoorden van varus , afdankte; suet., in Aue., cap. 49. (/;) Daar toe gebruikte men de Bataven en de Mattiaci; tacitüs, over de Zeden der Germanen, üoofdft. XXIX.  54© VERHANDELING OVER HET BOEKJEN VAN TACITÜS manen, en van de eerfte (lichters dezer natie, uit hunne oude volksliederen geevt (i). Doch laat ons nu zien, welke Schrijvers, reeds vóór tacitüs , iets over de Germanen te boek gefield hadden, en dus zijne voorgangers geweest zijn op dien weg, welken hij voorgenomen hadt te-betreden. In de eerfte plaats komt hier in aanmerking c. julius caesar, een zeer deftig Schrijver, die, toen hij door de Acdui en Sequani te hulp geroepen was tegen de Germanen, welken , onder het geleide van ariovistcs, in Gallië waren ingevallen, de eerfte der Romeinen geweest is, die met een vijandelijk leger Germanië bezocht. Deze, zelf de daden befchrijvende, waarvan hij een ooggetuige en de voornaam (te uitvoerder geweest was, heeft in zijne Gcdenkfchriftcn een aantal bijzonderheden, aangaande de door hem overwonnen Germanen, ingclascht (/e); cn 'er is geen twijffel aan, of tacitcs heeft uit zijne berigten , die hij zelf aanhaalt (/}, veel in zijn boekjen overgenomen (tri). Ook hadt nvius reeds van een aantal dingen gewag gemaakt, waar van hij zich bedienen kon. Want, dat deze Schrijver, in het verhaalen der oorlogen van de Romeinen met de Germanen, ook de ligging en de zeden van deze laatften befchreven heeft, blijkt duidelijk genoeg uit het kort begrip van die boeken van hem, die thands zijn verlooren geraakt («). En, daar tacitüs, in de befchrijving van Britannië (V), zich van zijn' arbeid bediend heeft, mag men ook veilig vastftellen, dat hij dit gedaan zal hebben, met opzicht op die dingen, die hij van Germanië verhaald hadt. Doch tacitüs hadt daarenboven nog een' veel rijker bron, waar uit hij zijne berigten aangaande de Germanen kon putten, in dc XX boeken over de Germaanfche oorlogen, die door plinius den Ouden ge- fchre- (0 Hoofdft. \\. (t) De bel. Ga'. VI, 21, et feqq. Cl) Hoofdft. XXVIII. (ei) Zie de plaatzen uit cae«ar's Gedenkfchriften, die in de aantekeningen op tacitcs doorgaands worden aangehaald. 00 Zie vooral Epit. 104, 105, 107, 137, 140. (0} In het Leven van agr'Cola, Hoofdft. 10, waar hij de welsprekendheid van livics hoog verheft; vergel. ook zijne Jaarboeken, IV, 34.  OVER DE ZEDEN DER GERMANEN. 541 fchreven zijn O), en waar in de dingen, die door de even genoemde Schrijvers maar ter loops zijn aangeroerd, opzettelijk en uitvoerig verhandeld waren. Dat deze boeken thands verloren zijn geraakt (q), is voor alle beminnaars der letteren een befclireiënswaardig verlies. Want wat hadden wij van de vlijt van dezen Schrijver niet te verwachten.' en hoe veel te fterker doet zelvs de duisternis, die over onze vaderlandlche oudheden verfpreid ligt, ons het gemis van zijn werk gevoelen! plinius hadt, als Veldheer, in Germanië gediend (;•), en was tot aan de landpaalen derChauci O) zeiven doorgedrongen (t): en het is waarfchijnlijk, dat hij niet minder vlijtig de zuidelijke gedeelten dezer landen bezocht heeft, en zelvs tot aan den oirfprong van den Donau gekomen is O). Daar hij nu dit groot gedeelte van Germanië, niet met den fnellen vaart van een'' overwinnaar doorgevlogen , maar met die onverzadelijke begeerte, om de geheimen der Natuur te onderzoeken , die wij in hem bewonderen, doorgekruist hadt; en daar hij alles, wat hij gezien en gehoord hadt, met de grootfte trouw befchreven heeft, zoo beklaagen wij ons met het hoogde regt, dat voor ons, door een ongunftig lot, die fakkel is uitgebluscht, die aan tacitüs het meeste licht gegeven heeft f>). Behalven de werken dezer beroemdfte Schrijvers, waar (p) suetonius, in ejus vita; [plinius Junior, Efiist.UÏ, 5I. (?) Eertijds waren de Geleerden ih een verkeerd denkbeeld, dat deze boeken nog aanwezig zijn. Dat zij 'er ten tijde van symmaciius nog waren, zien wij uit zijne Brieven, IV, 18. Maar ten tijde van petr»,rcua waren zij reeds verdweenen zie zijn' Res Memor. 1, 2, Opp. p. 398. gesyerus heeft dierhalven ter kwaader trouw berigr, dat zij nog te Augsburg bewaard worden, in Bibl. Univ. f°. 157: v. fabrich Bibl. Lat. I, 402; II, 564; en a turrk rezzonico, 'Disquis. Piinian., T. 1, p. 153 ^Parmae 1765, folio). 0') rezzonico, T. I, lib. 5, p 144. C Dezen hebben het_ Hertogdom Bremen en Friesland bewoond; tacitüs , over de Zeden der Germanen, Hoofdft XXXV. r * O, Zie zijne Bist. Nat. XVI: 1. (#) Dit kan men opmaken uit Hist. Nat. XXXI: 19. (v Hij haalt dit werk van plinius aan, in zijne Jaarboeken, I, 69; en hij heeft het dus zeker onder ziihe oogen gehad. ö  542 verhandeling over het boekjen van tacitüs waar van wij thands maar het geringfte gedeelte overig hebben, "zijn 'er ook anderen van lageren lang geweest, welker Schriften tacitüs onder zijne oogen heeft kunnen hebben. Dat de Dichter archias de daaden der Cimbren» bezongen heeft, weetcn wij uit cicero (w). En zelvs de korte befchrijving, die pomïonius me la van Germanië geevt, heeft onze vlijtige Schrijver niet ongebruikt gelaten (se). Voorts, dat tacitüs ook van de Gefchiedenis-fchrijvers der Grieken gebruik heeft gemaakt, blijkt duidelijk uit de verdichte verhaalen, die hij hier en daar in dit boekjen invlecht (y). Want hoe komen wij in Germanië aan een' ulysses , aan een' hercules, zoo niet dezen, door Griekfche Schrijvertjens, derwaarts, indien ik mij dus mag uitdrukken, uit het onderaardfche rijk zijn opgeroepen ? Dat de eerstgenoemde Asciburgium (Asburg) , op den oever van den Rhijn gelegen, gebouwd zou hebben (z); en dat de ander tot aan de uitterfte paaien van den Oceaan gekomen zou zijn (»; zijn verdichtzelen, waar in een ieder, die eenige fchranderheid bezit, de Griekfche zucht om fabelen te verhaalen herkennen zal. Want, daar de Grieken overal, waar zij kwamen, hunne Goden en Helden indrongen, en, door de geringfte gelijkheid van dc naamen en den eerdienst van vreemde Goden en Helden met dien van de hunnen, zich vaak lieten bedricoen, zoo fcheen ook zelvs Germanië hun niet eens te ver afgelegen toe, om ook derwaarts dat beroemd en zwervend paar Helden te doen doordringen (b). Wanneer 00 Orflt. pro archia Poëta, cap. 9. O) Hoofdft. XXXII hadt tacitüs zekerlijk de berigten van pomponius mela, III, 2, voor oogen. (y) Hij heeft wel uit het groot getal dezer Griekfche Gefchiedfchnjvers niemand genoemd. Ik twijffel 'er nogthands niet aan, of eratosthenes is onder dezelven geweest, die door plinius doorgaands wordt aangehaald, en door caesar, de bel. Gal., VI, 24. Zie de naamen van anderen bij straso, Lib. VII. (z) Hoofdft. III. 00 Hoofdft XXXIV. Voeg hier bij, het geen hi] van den dienst van Kis bij de Swaben zegt, en waar van wij ftraks nader fpreken zullen (b) De Grieken hebben overal voetftappen willen vinden van de dolingen van ulysses; strabo III, p. 158. Doch , uit  over de zeden der germanen. 543 .neer een Gïiekjen maar drie of vier fteenen, bij geval in de 'gedaante van een altaar opëengeftapeld, in een vreemd land vondt, dan was dit genoegzaam, om hem te doen geloven, en aan anderen diets te maaken, dat dit een fteenen altaar was, ter eere van ulysses of hercules , van wier reizen na vreemde landen het gerucht het meest vermeldde, opgerigt. Zo was, volgens het getuigenis van strabo (c) , het verhaal van ephorus , dat op het Promontorium Sacrum (nu Cabo di S. Vicente) een altaar van hercules ftondt, reeds door artemidorus bewezen valsch te zijn. Ik heb nu alles afgehandeld, wat ik aangaande de bronnen, waar uit tacitüs geput heeft, te zeggen had; doch, voor dat ik overga, om het oogmerk, dat hij in het 'fchrijven van dit boekjen gevolgd heeft, bloot te leggen, zii bet mij geöorlovd kortelijk aan te wijzen, welk beiluit men uit het gezegde fchijnt te kunnen trekken tot de geloofwaardigheid van onzen Schrijver. In dat gedeelte van zijn boekjen, daar hij de zeden, kleding, levenswijze, deugden en ondeugden, krijgskunde, en regeeringsform der Germanen befchrijvt, zal niemand hem ligtelijk geloof weigeren, die niet meer door bedilzucht, dan door waarheidsliefde , gedreven wordt. Want omtrent dit alles heeft hij geloofwaardige getuigen voor zich gehad, welken hij veilig volgen kon, en hij kon hunne berigten gemakkelijk van de verdichte verhaalen van anderen, vooral van die der Grieken, onderfchciden. Doch die hem dit geloof weigeren wil, wanneer hij handelt over de denkbeelden, die de Germanen aangaande de Goden koesterden, en over den oirfprong van hunnen Godsdienst, die zal in mij geene partij vinden. Want, gelijk het bekend is, dat bijna alle de Ouden, zoo wel ■Grieken als Romeinen, niet zeer naauwkeurig en voorzichtig zijn te werk gegaan in het nafpooren der eerdienften van andere volken, en dikwijls meer hunne eigene gevoelens aangaande de Goden, dan die van de onbefchaavde natiën, waar van zij handelden, opgegeven uit homerus Od. x., vs. 81 en verv., blijkt, dat hij ten Westen niet verder gekomen is, dan tot aan het land der Laestrygonen in Latium, over het welk men Heijne kan nazien, Exc. II ad virg. Aen. VI. (c) Ceegr. III, p. 146 (aoa ed, almkl.)  544 verhandeling over het boekjen van tacitüs ven hebben; zoo fchijnt het ook, dat tacitüs, die met zoo veel doorzicht en fchranderheid de leemtens en gebreken van het Romeinsch Gemeenebcst heeft gadegeflagen, die fcherpzinnigheid gemist heeft, toen hij in den geest van de onbefchaavde Germanen poogde in te dringen, en hun waar gevoelen aangaande het wezen der Goden te verklaaren (dj. Het grootfte bewijs van zijn gebrek aan doorzicht in dit zoort van zaaken heeft hij gegeven, toen hij zich zeiven diets maakte, of op het gezag van anderen aannam, dat de Aegyptifche Godin Ifis door een gedeelte der Swaben vereerd werdt (e) : van welke doling men veel gemakkelijker de bron kan opfpooren, dan men zou kunnen gisfen, hoe deze vreemde eerdienst na Germanië gekomen mogt zijn, eene vraag, waar op tacitüs zelf niets weet te andwoorden (f). Het (sn Zo is het, bij voorbeeld, niet waar, het geen hij Hoofdft IX fchrijvt, dat de Germanen daarom geene tempels voor de Goden bouwden, noch afbeeldzels van dezelven maakten, om dat zij verhevener denkbeelden van de Goden hadden. De waare reden van het gemis van tempels en beelden is in hunne onkunde te zoeken. Want van waar zouden zij de kundigheid van een' tempel te bouwen verkregen hebben, die naauwlijks voor zich zeiven huizen of liever hutten bouwen konden? zie gibbon, l. c, Vol I, cis. IX, p. 233. Ik verwonder mij, dat sciimidt, in zijne Gefchiedenis van Duitschland, I, 4, deze meening van tacitüs heeft goedgekeurd. —— Op dezelvde wijze dwaalde plutarchus , in Nuvia, p. 65, zeggende, dat de Romeinen honderd-zestig jaaren lang geene beelden hadden gehad, en dat zij door numa onderrigt waren, dat de Godheid bij geene menfchelijke gedaante kan vergeleken worden. Tacitüs maakt, Hoofdft. XL, van een' tempel gewag, maar dithmar heeft, in zijne aantekeningen op Hoofdft. IX, reeds met regt üangemerkt, dat men dair, door tempel, eene gewijde plaats in een heilig bosch verftaan moet. (O Hoofdft. IX. (f) Verfcheidene Geleerden hebben, om tacitüs te redden, hier omtrent gisfingen voorgedragen, die men bij dithmak, in zijne aantekeningen op deze plaats vinden kan: voeg 'er bij de Verhandeling van fontenu, in de Memoires de CAcad. des Infcript. 'et Belles Lettres, T. V, p. 63, en verv. jablonskij is in twijffel, wat hij van dit feest van Ifts denken zal, Panth. Aeg. III, 1, p. 25.  OVER. DE ZEDEN DER GERMANEN. 545' Het zien van een' uitgeholden tronk bij de Swaben* die de gedaante van een fchip hadt, fchijnt den eerften uitvinder van dit verdichtzel terftond in de gedachten gebragt te hebben dat feest van isis, dat jaarlijks te Rome gevierd werdt, hct fchip van isis genaamd , op het welk een fcheepjen aan de Godinne * het zij dan ter gedachrenisfe van eene zeereize door haar na Aegvpten gedaan (g), waar van zij bij de Grieken Pelagia genaamd werdt (/()? of om een' behouden en voorfpoed'ige reize van haar af te fmeeken, door de Priesters toegewijd werdt (*)•. Deze tronk dierhalven, die door de Swaben, onzeker om welke redenen, godsdienftig geëerd werdt, fcheen voor een Griekjen of een' Romein, die denzelven zag, reeds een' genoegzaame reden op te leveren, om aan dit volk de kennis en den dienst van isis onberaaden toe te fchrijven: en dit bedroog tacitüs zeiven, zoo dat hij zonder grond geloovde, dat deze eerdienst van elders in Germanië was ingevoerd. Doch, om hier over niet langer uit te weiden, zoo laat ons tot het laatfte deel dezer Verhandeling overgaan , en onderzoeken, met welk oogmerk tacitüs dit boekjen gefchreven hebbe. Dit oogmerk is wel tastbaar eenoeg voor een' ieder, die dit boekjen begint te lezen, zonder vooraf voor de gevoelens van anderen ingenomen te zijn: doch, dewijl dc gedachte reeds oud en algemeen is, dat tacitüs de Romeinfche weeklijkheid, weelde, onmaatigheid, onkuischheid, en in één woord de allerbedorvenfte zeden van zijne medeburgers , heeft willen berispen en beftraifen, door de gehardheid , eenvouwige levenswijze , matigheid , en kuischheid der Germanen daar mede te vergelijken en te roemen; zoo denk ik, dat het der moeite wel waaien) apollodorüs. Bibl. II, i, 3. Deze reden geevt lactantius van dit feest, Iuft. div. 1, u. (A) Onder deze benaming komt zij voor, bij pausAntaS; Corinth. p- 48 ed. Franc. (f) apulejus, Metam. XI, p. 650, en uitvoeriger p. 713; ed. Balil. 1597- Een andere eerdienst is het, waar juuus FIRMIcus maternus van fchrijvt, de errore profanarum reli(>-.; „ In Ifiaels facris de pinea arbore truncus caeditur, Htijus „ trunci media pars fubtiliter excavatur. lllis de feminibas (lees ,v. , . 'iis) factum idolum Oliridis fepelituiV' I. DEEL. MENGELST* N. 12. Mm  546" VERHANDELING over het BOEKJEN VAN tacitüs waardig is , deze vrij algemeene gedachte te wederleggen (k), en dus mijn' Schrijver tegen een onbillijk vermoeden te verdedigen. Daar het dierhalven zeer natuurlijk is, dat allen, die den ftaat en de zeden van een vreemd volk voor hunne medeburgers befchrijven willen, zich vooral tot die inzettingen en gewoonten bepaalen, die geheel tegenftrijdig, ol ten minden ongelijk zijn aan die, welken in hun eigen land plaats hebben; zoo is het ook niet te ontkennen, dat tacitüs, in zijne befchrijvin°- van de regeenngsform en zeden der Germanen, overal de inrigting van den Romeinfchen itaat, en de bi zondere gewoonten van zijne medeburgers onder het'oog gehad , en alles wat daar van afweek, of daar mede ltreedt, voornamelijk uitgekozen heeft. Hier om heeft !"J"' '"^."rfte gedeelte van zijn boekjen, van Hoofdft. 1 tot XXV11, het welk de zeden van alle Germanen in het algemeen bevat, na vooraf eene befchriivinsr van het land gegeven, en den oirfprong van hct volk aangewezen te hebben, eerst hunnen godsdienst, regeringswijze , krijgskundige inrigtingen , gerigtshandel, en, daarna tot de befchouwing van hun huislijk leven overgaande, hunne huwelijken, opvoeding der kinderen, fpeelen en andere openbaare vermaaken, enz., op zulke eene wijze befchreven, dat hij zeker daarbij aan de ïnngtmg dacht, die alle deze dingen in zijn ei°-en land hadden. Daar nu de zuivere cn kuifche zeden van onze voorouders alle aanprijzing verdienden en van die der Romeinen hemelsbreedte verfchilden 'kon onze vcrltandige en vaderlandlievende Schrijver' zich niet onthouden, van eenigszins -breedvoerio- en met een zeker vermaak, van de kuischheid der^Germanen melding te maken, en die deugd, die door zijne medeburgers zoo zeer veracht was, naar waarde te roemen. En hier uit denk ik juist, dat dit on"-eo-rond gevoelen ontftaan is, als of tacitüs voornaarnelijk bedoeld hadt, de gebreken van zijn' leeftijd te berispen en te belrraffen. Doch, gelijk iemand, die ons het voorbeeld van een groot man voor oogen fielt, juist daar- (*> Dezelve is reeds, met korte woorden, bedreden door schmidt, in de Voorreden voor zijne Gefchiedenis van Duitschland.  OVER DE ZEDEN DER GERMANEN. 54? daarom niet gezegd kan worden, anderen, die minder verdienden hebben, daar door te hebben willen fteeken; zoo moet men ook niet meenen, dat tacitüs; door het prijzen der zeden van een ander volk, zijne eigene natie heelt willen hekelen. En fchoon hij zelvs; het welk ik niet ontkennen wil, bij gelegenheid de 011kuifche en verwijfde zeden der Romeinen bedoeld mogt hebben; fchoon 'hij hier en daar misfchien eenige wenken gegeven heeft, dat de oirzaaken van deze onkuischheid in de fchouwfpeelen, gastmaalen, en geheim» minnebrieven (/), te zoeken waren; zoo volgt hier echter niet uit, dat dit zijn voornaam doelwit geweest zou zijn, om tegen de bedorvene zeden van zijne eeuw uk te vaaren. Want dan hadt hij meer, en veel gewigtiger gebreken moeten beftralTen; dan was niets zo zeer vervreemd van zijn oogmerk geweest, als de naauwkeurige optelling van alle de bijzondere volken, waar uit de Germanen beftonden, die het grootfte gedeelte van het boekjen uitmaakt, van Hoofdft. XXVIII tot aan het einde; dan was niets zoo ongerijmd, als de optelling van de gebreken der Germanen zeiven, van hunne traagheid, dronkenfehap , fpeelziekte, en roekeloosheid, gebreken, die niet minder bij de Romeinen in zwang waren , en welken hij dus liever in het haatelijkst licht hadt moeten voorftellen, dan bekennen, dat zij bij deze natiën tot geene fchande gerekend werden; dan was eindelijk niets zoo ongepast geweest, als de befchrijving van de kleding, levenswijze , krijgskunde, en regeringswijze der Germanen, dewijl de Romeinen in dit alles verre boven hun uitmuntten. Die dit alles wel overweegt, en dan nog bij het gemelde gevoelen blijvt, die fchijnt mij toe in het geheel niet te weeten, wat het zij, eene fatyre te fchrijven. , .. . de (1) Hoofdft. Xi'X; verg. ook Hoofdft. XXXVIII. Litcrnnm fecreta is door j. fr. groxovius en lipsius met regt verklaard van minnebrieven. Het verband pleit voor deZe uitleggingi dewijl 'er van dingen wordt gefproken, Waar doör de kuischheid in gevaar gebragt wordt. LvcrS- Characterkunde der Vader!: Gefchiedenis, Boek I, Hoofdft. i , bl. 66, 67.] Dat de Germanen in het geheel niet fchrijven konden, hadt tacitüs rëedé gezegd, Hoofdft. II. Over de oirzaaken van hunne kuiserfheid, zie gibbon, p. 231-233- Mm 2  54 S de krijg van inis-thona , de krijg van inis-thona. Een Gedicht van ossian. Onze jeugd gelijkt den droom des jagers aan den heuvel der Heide. Hij flaapt in den rijkdom der zonneltraalen; hij ontwaakt in het midden des ftorms; de roode blikfems vliegen in het rond; boomen fchudden hunne hoofden in den wind. Hij fchouwt metblijdfchap naar den dag der zonne en naar de aantrekkelijke droomen zijner ruste terug ! Wanneer zal ossians jeugd terugkeeren ? wanneer zal zich zijn oor in het rasfelen der wapenen verheugen? wanneer zal ik reizen als oscar, met het licht mijnes ftraals omglanst? Kom met uwe ftroomen, gij Heuvel van Conal luister naar ossians ftemme. Het Lied Hijgt als de zonne in mijne ziel; ik ontdek de vreugde van 't voorgedacht! Ik zie uwe toorens, 6 Selma! de eiken uwer befchaduwde muuren ; in mijn oor bruifchen uwe ftroomen; uwe Helden verzamelen zich in 't rond. fingal zit in het midden. Hij leunt op tren-Mors fchild, zijn lans rust tegen de muur; hij luistert naar het Lied zijner Barden. Men hoort de daaden zijnes arms, de jeugdige daaden des Konings. oscar keerde van de Jagt terug, en vernam den lof deezes Helds; hij greep branno's fchild van den wand, zijne oogen wierden met traanen vervuld. Rood was de wange des jongelings, zijne ftemme bevend en zacht. In zijne rechtehand üdderde de blikfemende fpits mijner fpeer; hij fprak tot Morvens Gebieder: ,, fingal! gebieder der Helden! ossian, zijn naaste in den krijg ! gij hebt in uwe jeugd gevochten ; uwe naamen zijn beroemd in gezangen, oscar gelijkt den nevel van Cona! ik verfchijn en verdwijne. De Bard zal minen naam niet kennen; de Jager op de Heide mijn graf niet zoeken. Laat mij ftrijden, o Helden! in de flagen van Inis-Thona. ,, Verre is het Land mijnes krijgs. Gij zult oscars val niet vernemen! Veellicht kon een Barde mij daar vinden, een Barde mijnen naam aan het Lied overreiken. De dochter des vreemdelings zal mijn graf aan- fclwu-  een gedicht van ossian. 549 fchouwen , cn den van verre gekomen jongeling beweenen. De Barde zal onder het maal zeggen: hoort het Lied van oscar, den krijger des afgelegcnen gebieds r" _ ,. , .V ' „ oscar, hervatte Morvens Gebieder, gi] zult itrijden, ö Zoon mijnes roems ! bereid mijn zwart geboezemd fchip om mijne Helden na Inis-Thona te voeren. Zoon mijnes Zoons! betracht onzen roem; gij zijt van het gedacht der beroemden! Dat de kinderen der vreemdelingen niet zeggen: zwak zijn de Zoonen van Morven!5 Wees in den llag een brullende ftroom, mild als de avondzon in vreede. Zeg, oscar ! aan den Koning van Inis-Thona, dat fingal zijne jeugd nog gedenkt, toen wij te faamen in den ftrijd, in de dagen agandecca's, gevochten hebben." Zij trokken de bruisfehende zeilen op. De winden peepén door de riemen (*) hunner masten. De golven geesfelden de flibberige rotfen. De kracht des meers begon te brullen. Üit de baaren befchouwde mijn Zoon het woudrijk Land. Hij ftortte in Runa's weêrgalmende baai, en zond annir, den Koning der ipecr, zijn zwaard. De graauwlokkige Held verhief zich, toen hij het zwaard van fingal ontdekte. Zijne oogen ftonden vol traanen. Hij gedacht de Hagen zijner jeugd. Tweemaal hadden zij hunne fpecren voor de aantrekkelijke agandecca opgeheven. Helden ftonden op eenen verren afftand, als of twee geesten in de winden zich iloegen. ,, Maar thans ben ik oud, begon de Koning, het zwaard ligt nutteloos in mijne Halle. Gij, afkomeling van Morvens genacht, annir heeft ilagen der fpeere gezien; maar nu is hij bleek en verwelkt als de eik van Lano. Ik heb geen Zoon om u met blijdfehap tegen te gaan, om u tot de Halle zijner vaderen te geleiden, argon verteert in het graf, en verbleekt is kuro. Mijne dochter zit in de Halle der Vreemden. Zij verlangt mijn graf te aanfchouwen. Tien duizend fpeeren fchudt haar geniaal; hij komt (f); eene doodelijkc wolk van Lano. Kom» b'1 (*) De Celtifche volkeren gebruikten in de plaats van touwen leederen riemen (f) corvullo belloot den krijg tegen zijn fehoonvader anhir, Koning van Inis-Thona, om hem'van zijn rijk te berooven fingal nam zich dit onrechtvaerdig voorneemen zodaMm 3 m'g  «fó» m krijg van inis-thona, gij Zoon van het ruifchend Morven! om het maal met annir te deelen." Zij genoten drie dagen het feest te faamen; aan den vierden vernam annir den naam van oscar. In vreugde ging de drinkfchaal rond. Zij vervolgden de Everzwinen van Runa. Bij de bron der bemoste fteenen rustten de vermoeide Helden. Heimelijk vlooten de traanen van annir ; hij onderdrukte den opborrelenden zucht. Hier rusten, zei dc Held, hier rusten donker de kinderen mijner jeugd. Deeze fteen is het grafteeken van ruro; over argons graf zuist gindfehc boom. Hoort gij mijne ftemme, mijne Zoonen! in uwe enge woning ? of fpreekt gij in deeze ruifchende bladeren, als de winden der woestijne zich verheffen ? " „ Koning van Inis-Thona! fprak oscar, hoe, vielen dc kinderen uwer jeugd? het Everzwijn fnelt over hunne graven, maar hct ftoort hunne rust nier. Zij vervolgen harten (*) uit wolken gevormd, en fparihen hunne lugtigc boogen. De blijdfehap hunner jeugd vervrolijkt hen nog; zij beftijgen de winden met vreugde." ,, cormalo, hervatte de Koning, is een voerer van tienduizend fpeeren. Hij woont bij de wateren van Lano (f), die dampen des doods opwerpen. Hij kwam tot Runa's weergalmende Hallen, om den roem der fpeer te verwerven. De Jongeling was lieflijk als de eerfte ftraalen der zonne; weinigen waren hem gelijk in den ftrijd! Mijne Heldeu weeken voor cormalo, mijne dochter werd overwonnen door zijne liefde, argon nig ter harten, dat hij zijn kleinzoon oscar ter hulpe van annir zond. De beide legers kwamen fpoedig tot eenen flag, oscar behield eene volkomene zeege. Hij zelf velde cormallo in een tweegevecht. Dus verhaalt het de overlevering. Maar de Dichter, om het character zijns Zoons te verheffen, laat óscar zelf de onderneeming voorflaan. (*) De gedachten van ossian, over den toeftand der verftorvenen, kwamen met die der oude Grieken en Romeinen overeen. Zij geloofden, dit de zielen, na haare affcheiding, de eigen bezigheden en genoegens, welke zij in haar leeven beminden, achtervolgden. (t) Lano was een Zee van Scandinaviën, en in ossians dagen, wegens haare doodelijkc uitwaasfemingen in de Herfstdagen,, bekend.  een gedicht van ossian. 55» gon en ruro keerden van de Jagt terug; de traanen van hunnen trotsch rollen langs hunne wangen; zij werpen hunne zwijgende oogen op de Helden van Runa, die voor eenen Vreemdeling weeken. Drie dagen aenooten zij met cormalo het maal. De jonge argon ftreed aan den vierden. Wie kon met argon ftrijden? cormalo wierd overwonnen; zijn hart zwol van fpijt. Hij nam heimelijk vóór mijne Zoonen te dooden; zij begaven zich na de heuvelen van Runa; zij vervolgden de donkerbruine herten. Heimelijk vloog de pijl van cormalo ; mijne kinderen lagen in hun bloed. Hij kwam tot het meisje zijner liefde, tot Inis-Thona's langlokkig meisje. Zij vloden over de woestijne. annir bleef alleen. De nacht zonk nederwaard, de dag keerde terug. Noch ar gon's, noch roro's Hem vernam ik. Eindelijk werd hunnen geliefden hond, den fnelfpringenden Runar, gezien. Hij kwam tot de Halle cn huilde; hij fcheen zijne oogen na de plaats hunnes vals te wenden. Wij volgden hem, en vonden ze daar. Wij leiden ze bij deezen mosrijken ftroom. Na de jagt der Herten is dit annirs gewoonlijke gang. Ik ben gekromd als de ftam van eenen ouden eik; mijne traanen vloeien voor eeuwig." ,, ó Ronnan! zei de nijgende oscar, oggar, Koning der fpeere', roept mijne Helden tot mij, de Zoonen des droomrijken Morvens. Heden ijlen wij tot de wateren van Lano, die dampen des doods met zich voeren. Niet lang zal cormalo juichen; vaak zit de dood aan de fpits onzer klingen ! Zij fnelden over de woestijn, als ftormachtige wolken , wanneer hen de wind langs de Heide voortgolft; haare zoomen zijn met blikfems geverfd; de ruisfehendc wouden voorgevoelen den ftorm! het dag-hoorn oscars klinkt. Lano beefde door alle zijne baaren. Om cormalo's rasfelend fchild verzamelden zich de kinderen der Zee. Naar gewoonte ftreed oscar in 't gevecht. Onder zijn zwaard ftortte cormalo. De Zoonen des vreesfeli'jken Lano's vloocien naar hunne verborgen dalen, oscar bragt de dochter Inis-Thona's tot annirs weergalmende Halle terug. De blijdfehap^ blonk op het gelaat des grijsaards; hij zegende den koning der Zwaarden. Hoe groot was ossians vreugde , toen hij van verre het zeil zijns Zoons ontdekte. Het geleek een wolk Mm 4 ies  55* DE KRIJG VAN INIS-THONA ,EEN GEDICHT VAN OSSIAN, des lichts, welke zich in 't Oosteii verheft, wanneer de wandelaar in onbekende landen treurt, en de fchrikbaarende nacht met alle deszelfs geesten zich in fchaduwen leegert! Wij geleidden hem met Liederen tot de Hallen vanSclma. fingal gaf bevel tot de vreugde der drinkfchaalen. Duizend Barden verhieven den naam van oscar. Morven weergalmde hem terug. Daar was de dochter van toscar, haare ftemme geleek die der harpe, wanneer bij den avond de nog verwijderde klank in het zacht zuizend koeltje des dals nadert. A Gij, die het licht nog aanfchouwt, leg mij, leg mij bij een van de rotfen mijner heuvelen! dat mij dikke nooteboomen omgeeven, en de bruisfehende eik niet verre van mij zij. Groen zij het oord mijner ruste; dat ik den galm des verwijderden bergftrooms vernecme. 6 Dochter van toscar ! grijp dc Harpe, en fpeel Selma's lieflijk Lied. Dat de llaap mijne ziel, tc midden van mijne vreugde, overvalle; dat de droomen mijner jeugd, en de dagen des magtigen fingals terug keeren! Selma! ik zie uwe toorens, uwe boomen, uwe befchaduwde muuren! ik zie de Helden van Morven; ik hoor de gezangen der Barden! oscar verheft het zwaard^ van cormalo ; duizend jongelingen bewonderen zijne fierlijke riemen. Zij aanfehouwen mijnen Zoon met verbaazing. Zij ontzetten zich over dc kracht zijnes arms. Zij bemerken de vreugde der oogen zijns vaders. Zij verlangen eenen gelijken roem te verwerven. En gij, Zoonen des (Iroomrijken Morvens ! gij zult ook uwen roem verwerven. Mijne ziel is dikwerf vrolijk van Liederen; ik gedenke de blijdfehap mijner 'jeugd. Maar llaap zinkr neder in de toonen mijner Harpe. Aantrekkelijke droomen beginnen op te (lijgen. Blijft in de verte', gij Zoonen der Jagt1 verftoort mijne ruste niet. De Barde der verloopene tijden onderhoudt zich met zijne vaderen , de gebieders der dagen van 't voorgedacht! Blijft in de verte, gij Zoonen der Jagt! ftoort ossians droome» Riet! CLEN-  cuenna, vivonne, en de ruiter. 55J cuenna, vivonne, en de ruiter. (Naar hct Hoogduitsch.') Cüenna werd te Florence geboren. Zij was een eenig kind van zeer rjjfcè ouders; maar zelvs onder zeven zusters zou zij de eenige lieveling geweest zijn, zo fchoon was haare gedaante, zo vroegrijp haar vernuft, zo helder haar verltand, en zo verrukkend de vlugheid van haare geheele ziel. Eer zij nog tien jaaren oud was, verloor zij haare moeder, en in haar twaalfde regeerde zij reeds geheel haaren vader, -die ccn man was van eene zo zwakke ziel, dat geregeerd te worden voor hem eene behoefte lcheen. Thands was zij zeventien jaar; het vuur van haaren landaart fcheen drievoudig in haar te branden. Haar geest verfmaadde al hct gewoone. Even daar door verVeelde haar weldra haar Vaderland; het lcheen haar toe te eenvormig tc zijn, en het begon haar daarom te walgen. Zij hijgde na verandering, en vond een middel, om haaren vader na haar zin te ftemmen. Hij bezat goederen in Sicilië. Van de (choonheid deczes eilands had chenna dikwijls en veel hooren fpreeken; zij wenschte het nu te leeren kennen; zij droomde zich daar een grooter geluk, nieuwe vrienden, beter gezelfchap, God weet wat 'er al meer voor den geest deezer onrustige zweefde ! Onophoudelijk beftormde zij haaren vader om daar heen te gaan, en de zwakke man gaf haar eindelijk toe. Zij kwamen te Mesfina aan , en oflchoon veel Van dat gedroomde Elvfium , bij nadere befchouwing, verdween, fcheen echter cuenna zich in menige Hukken ook niet vergist te hebben. Sicilië had veele fchoone dochteren onder haare inboorlingen; maar deeze nieuw aangekomene dreigde haar allen te befchaamen. Eene menigte jongelingen van de edelfte geboorte, van den aanzienlijkftèn ftand , en van de verëerenswaardigfte eigenfehappén verzamelde zich om haar. Allen vrijden om haare 'liefde, veelcn om haare hand; doch cuenna's hart bleef ongevoelig: het was voor eenen vreemden bewaard, deeze vreemde tc overwinnen. M m 5 Re  554 CUENNA, VIVONNE, De Siciliaanen begonnen toen de aandacht van geheel Europa na zich te trekken. De last van Spanjens ijzeren juk, waar onder een land, in vruchtbaarheid aan Eden gelijk, ten laatften toch arm en ontvolkt dreigde te worden, fcheen dit koene volk op den duur ondraagelijk te zijn. Zij zochten het af te fchud» den, en riepen Frankrijk te hulp. Frankrijk verhoorde hen, en zond hun eene aanzienelijke krijgsmagt; aan de fpitfe derzelve ftond vivonne ; hij verdient, dat wij zijnen ftand, cn nog meer zijn character naauw- keuriger aftekenen. Hij was een broeder van de beroemde montespan; vervoerende was haare vrouwelijke bekoorlijkheid, zijne mannelijke was het niet minder; zij bezat de liefde van haaren Monarch, hij de gunst van denzelven. Elke kunst, elke wetenfchap fchattede hij hoog, en had van elke derzelven dat weeten te ontkenen, wat den man verfraajen, verfijnen en gezelliger maaken kan Het aanzien van zijne zuster verhief hem tot Maarfchalk van Frankrijk: waare heldenmoed , en echte krijgskunde maakte hem deezen post waardig. Hij fcheen even zo onoverwinnelijk in het veld, als in het vertrek bij een meisje te zijn. Want daar wankelde de man van trouw, woord en eer nooit, hier was zijn gedrag meer naar de grondftellingen der befchaafde waereld en der mode gevormd. Thands deed hij als Mesfina's Onderkoning zijne intreede. Het volk verwelkomde hem geheel met dat vrolijk gejuich, waar mede men gewoonelijk eene nieuwe regeering, welke men zelf verkoozen heeft, pleegt te ontvangen. Deeze groote ftad bood haare gantfche pracht aan, om hem naar zijne waardigheid te onthaalen. Ook hij, die zijne intreede deed, had het daar aan' niet laaten ontbrceken: een krijgsmuzijk ging voor aan, eene bende der fchoonfte Franfche ruiterij volgde , toen begon eerst de optocht van het ftadhouderlijk gevolg. Een aantal dienaaren, verkwistend gekleed; edellieden, fchoon als ganymedes , en welligt ook in andere opzichten aan deezen gunfteling der Goden gelijk; vergulde ftaatwagens, van trotfche rosfen voortgetrokken; en eindelijk vivonne zelf, in eene prachtige tent, fch"on en verheven te gelijk; trotschhcid op zijn voorhoofd, vriendelijkheid in zijne oogen, toegeevende zachtheid in zijn gedaag, in ieder opzicht een volkomen man. Ic~  en be ruiter. 555 Ieder wandeldak in Mesfina was met aanfehouweresfen vervuld; de bekoorlijkfte dochteren des lands in eenen verblindenden tooi. Op elke derzelve wendde vivonne zijne blikken, en groette ze met achting. Dikwijls vertoefden reeis zijne oogen, maar thans was hij bij cuenna's balkon, en zij biceven op haar gehecht. In een wit gewaad, één enkele bloem in het hair, ftond zij onder twintig van diamanten fchitterende meisjens, en verdoofde haar allen; niets aan de kunst, oneindig veel aan de natuur verfchuldigd. Toen dc Onderkoning haar zag, dacht hem nog niets gezien te hebben. Een minut lang hield zijne verftijvende hand den teugel van het paard op. De vlugfte man van den aardbodem was nu een droomer geworden. Maar Signora cuenna was nog oneindig meer ontfteld. Thands had zij haaren meester gevonden, en voelde deeze wond in het diepfte haarer ziel. Overtuigd , dat zij nooit fchoöner man gezien had, hoorde zij echter duidelijk genoeg, hoe rasch het vernuft zich tegen deeze liefde verheftc. Zij dacht aan zijne ligtzinnigheid, welke reeds bekend was door het gerucht; zij bedacht, dat zij in Sicilië, en dat deeze beminnenswaardige Vreemdeling een Franschman was. Flier, waar zijne Voorouders eens in eenen verfchrikkcliiken Vesper hunnen wellust met bloed geboet hadden, hier zou zij eenen man beminnen, dien zij voor de eerfte reize zag, en die vermoedelijk haar niet weder beminde? Zelfs wanneer hij dit deed, wat zou 'er van haare eer, van haare kuischheid, van haare deugd worden? Zou haare rust, of haar goede naam onherftelbaar te gronde gaan? Zou zij alles aan haare zwakheid, of niet veeleer deeze zwakheid aan haare edele afkomst en haare overtuiging opofferen ? :—-— Vruchtelooze ftrijd! overal zegepraalt dc liefde, en bijna nergens fneller dan in Sicilië F en wellustig climaat maakt daar elke zenuw aandoenelijker, elke vreugde zoeter, elke fmart gevoeliger, cuenna gevoelde nu tot haare ftraffe, in welk een land zij woonde, en welk een vuurig bloed door haare aders rolde. Volgens de Franfehe weilevendheid begon vivonne reeds den volgenden dag, bij alle dames van Mesfina, die van eenigen rang waren , zijne opwachting te maaken ; en men kan ligt begrijpen, dat hij ook cuenna njet vergat. Maar bij haar was de toon van zijne. fpraak  556 cuenna, vivonne, fpraak minder bevallig, dan bij alle dc anderen; die vlugge minzaamheid, die hem anders als een' Franschman, cn eenen befchaafden hoveling dubbeld eigen was, verdween. Op elke andere plaats pleegde hij, als ware hij t'hüis , te handelen; hier verborg hij zijne verlegenheid met moeiie. Geene gefchiedenis van hct hof zijnes grooten i.odewijks , geene vleierij, welke hij anders aan elke vrouwelijke bekoorlijkheid verkwistte! Hij was maar de halve vivonne ! Maar ook deeze halve vivonne grondde zijn geweld over cuenna's hart des te vaster. Wat bekommerde zij zich om kening lodewijk ? Wat vroeg zij veel na de gefchiedenisfen van het hof? hoe koud zouden voor haar zelfs vleierijen geweest zijn? Maar zij zag in vivonne's oogen, en deeze oogen zeiden haar, dat zij bemind wierd. Haare wenfehen veranderden nu in hoop, cn 'er kwamen ontwerpen, vergankelijk als eene Meilncht, maar toch ook zo aangenaam als deeze. vivonne gaf openbaare feesten voor den adel van Mesfina. cuenna, daar toe genodigd, was de eenigfte van haare geheele fexe en van haaren ouderdom; die nooit danste, en echter nooit afwezig bleef. Hoe zou zij ook weg hebben kunnen blijven? vivonne was hier, zij zag, zij fprak hem, en met lange teugen dronk zij den nectar en alfem der liefde in. Op eenen dag, wanneer zij aan veelen der edellte jongelingen den dans reeds geweigerd had, naderde vivonne minzaam tot haar, en waagde haar op te leiden. Eene nog fterker huivering ging door alle haare leden. Terwijl zij opftaan, cn hem zijn verzoek toeftaan wilde, bloosden haare wangen, haare knieën beefden; ter naauwer nood, dat zij zich recht op houden, cn met eene waggelende buiging zijne bede afllaan kon! Terftond daarop werd zij onpasfelijk, en weggeleid tegen haaren eigen wil. Den volgenden dag ijlde vivonne in perfoon na haar toe, om na haaren toeftand tc verneemen. Hij vond haar verbleekt, onrustig, met een bevochtigd bedroefd oog, en onderdrukte zuchten. Welke Franschman, die, gelijk vivonne, zijne waardij in haaren geheelcn omtrek kende, zou langer aan zi'ne zegepraal hebben kunnen twijffelen ? De bron van haare ongelteldheid was hem niet meer onbekend. Hij verklaarde haar zijne liefde. Met vuur deed hij het, cn met vuur werd . " het  en de ruiter. 557 het beantwoord. Geene geveinsde ftunrsheid ontkende het inwendig gevoel, geene gemaakte kuisehheid veinsde zich toornig over zijne verklaaring. Het hart van cuenna vloog hem te gemoet. Van welke tederheid, van welk een vuur gloeide haar eerlte kusch. ,, Ja, vivonne! antwoordde zij ja vivonne, ik bemin u. Ik kan de neiging van mijn hart niet verbergen, met vergenoegen volg ik dezelve, waarheiien zij mij trekt. Met meer voorzichtigheid, met eene fterker achterhoudendheid handelt men onder uwen hemelftreek. Men bemint in Frankrijk niet, gelijk bij ons, maar men heeft ook daar geenen Aetna! Doordrongen van uwe waardij, verrukt door uwe mannelijke fchoonheid, nog meer verrukt door die liefde, welke ik in deeze oogen zie vonkelen - van nu af zijt gij mijn uitverkoren, mijn geliefde, mijn geliefde ! ó Mogt 'ik u zo geheel vergenoegen, als gij mij! " En van dit oogenblik af gaf zich cuenna geheel over aan den ftrcrom van haare hartstocht. Van haare jeugd af eene vijandin van eiken dwang, zedert lang gewoon over ieder, met wien zij omging, zelfs haaren vader niet uitgezonderd, te heerfchen, verborg zij ook thands voor niemand het gevoel van haaren boezem. Even moedig trotfeerde zij het openbaar gerucht. Welvoeglijkheid was in vergelijking haarer liefde Hechts een poppenfpel; vivonne bleef de eenige perfoon op de waereld, welker achting haar duurcr fcheen. „ God, hoe bemin ik deezen man" brak zij eens uit, toen zij juist op hct tederfte haare armen om den hals van den Maarfchalk lloeg ,, lodewijk.! ,, hoe bemin ik u! En ook gij bemint mij weder, dat ,, weet ik; dat geloof ik; dat hoop ik voor nu en ,, eeuwig. Maar wanneer gij mij trouweloos kondt ,, worden — wanneer gij deedt, wat ik naauwelijks ,, uitfpreeken, en naauwelijks bij mij zeiven denken „ kan — ó vivonne, weet gij, wat ik doen zou? ,, weet gij wat ik zedert den eerften dag van onze „ liefde 'aan mijnen boezem draage?" Nu? „ Zie hier, deezen dolk! lodewijk! in deeze zelf,, de borst, die ik nu zo heet omarrne, in dat zelfde „ hart, welks geringften flag ik, wanneer het op dit „ oogenblik ophield te kloppen, met mijn leven weder „ ko-  55& cuenna , vivonne , „ kopen zou ■ in dat zelfde hart zou ik dit fraai „ ftooten." vivonne huiverde heimelijk bij deeze woorden, maar vuurig zwoer hij haar zijne liefde en ftand vastigheid in zijne hcfde. Standvastigheid? Zelden is deeze eigenfchap bij den grootfteu drift; en echter, om regtvaardig jegens den Maarfchalk te zijn, hij was minder Franschman, dan duizend anderen in zijne plaats zouden geweest zijn. Met zijne geheele ziel had hij den band vast geknoopt, en lang genoeg voor eenen hoveling hield hij zich daar aan. Hij verdeelde zijnen tijd tusfchen krijg cn liefde, en hij verdeelde dien met zo veel tederheid van geweten, dat geen van beiden daar bij leed. Doch wat veldheer, wat koninglijke bediende kan vrij van vijanden zijn? Een van vivonne's heimelijke benijders fchreef na Verfailles, dat eene blinde en uitbuitende hartstocht den Onderkoning geheel en al regeerde, en de werkzaamheid, welke de dienst des Konings vorderde, oneindig verzwakte. ,, Terwijl een ,, koene de ruiter (fchreef die lasteraar) reeds opSi- cilië loszeilt, verzwelgt vivonne zijnen kostbaaren tijd in de armen van cuenna: en, zo niet de Hol,, lander eenen gemakkelijken zege bevechten^ en ons allen niet verbrijzelen zal, moet een ander als onze „ Maarfchalk tegen hem gefield worden." Welrasch doorliep het gerucht van deezen brief het hof; met moeite hield de Marquifin van montespan wanneer zij hetzelve hoorde, dit voor de ooren des Konings verborgen; en beval terftond, in eenen eerften brief, haaren broeder met zijne meestresfe te breeken. Maar nog was het antwoord van vivonne hct antwoord van eenen vuurigen minnaar en eenen flandvastigen held te gelijk. „ Zijne Zuster (fchreef hij) dien„ de bij eigen ondervinding te weeten , dat men den „ keten der liefde zo willekeurig niet verbreken kan • „ en haar eigen hart zou haar zeggen, dat trouweloos' heid tegen eene perfoon, die aan ons alles, vrien„ den, bloedverwanten, vooroordeel — zelfs onfchuld „ en eer — heeft opgeofferd, eene zwaare misdaad is. „ Getrouw dacht hij aan zijne cuenna tc blijven „ maar ook niets zou de dienst des Konings , en niets „ de plicht van eenen Stadhouder en Veldheer bij deea, ze liefde lijden." J Wel-  EN de ruiter. 559 Weldra daarna bewees hij, dat deeze laatfte verzekering hem ernst geweest was. De beproeving van zijn moed verfcheen alleen een weinig te fchielijk. Het verzwakte Spanjtn verzocht thands die zelfde Algemeene Staaten, waar mede het te voren zo lang geftreden had, om hulp tegen Frankrijk. Men ftond dezelve toe, en beiloot eene vloot na Sicilië te zenden. De vloot zelve was juist niet al tc fterk, maar men dacht dezelve fterk te zullen maaken, wanneer men den grooten de ruiter als Admiraal op dezelve plaatste. Deeze zeldzaame man, die van geringen bootsknecht tot Admiraal zich zeiven had weeten te verheffen, en thands zelfs van Span'ens Monarch met den titel van Hertog verëerd zou worden; de eerfte Zeeheld van zijnen tijd, en onder de nakomelingfchap van weinigen geëvenaard, van niemand overtroffen — de ruiter, meermaalen reeds de redder van zijn Vaderland; van de Britten zelfs, als hun Viand, hoog gefchat, en van de overige Zeemagten van Europa gevreesd; nu reeds in hoogen ouderdom, maar nog fterk als een man , en werkzaam als een jongeling •-- verfcheen thands met zijne fchepen In de Middenlandfche Zee. Voor hem min of meer te beeven, was zelfs in dappere helden verfchoonelijk geweest: doch.vivonne behoefde deeze verfchooning niet! Hij verblijdde zich veel meer, met zulke eene partij te kunnen kampen, en hij ijlde uit cuenna's armen, nat van haare traanen, van haarr kusfehen, na de vloot, welke de onfterfeli ke du quesne — bijna een Franfche de ruiter — aanvoerde. Met een luid gefchreeuw verlangden de Franfchen onder zulke aanvoerers na eenen zeedag; met eene gelatene koudbloedigheid bereidde zich de Hollandfche Admiraal ook daar toe, want gelatenheid en kalmte waren altijd de hoofdtrekken van zijne ziel geweest. Doch terwijl Mesfina in angstvallige onzekerheid zat, wie overwinnen zou? haar verdeediger, of haar aanvaller? bekommerde cuenna zich niet over den uitOag van den ftrijd, maar alleen over haaren minnaar; zij was minder beducht voor zijn noodlot in 't algemeen \ dan voor zijn hart. Trouw, eeuwige trouw had hij haar nog bij zijn affcheid gezworen; maar toch verkoelende fcheen haar zijne warmte toe; en nu, van haar verwijderd op een koud, trouwloos element ——. ▼an haar onbewaakt; welligt omgeevea van menfchen, die  5°° cuenna , vivonne, die haar haaten, die haar lasteren konden; arme cuinka , hoe llapeloos moeten bij zulke voorItellin«en uw« nachten geweest zijn! ■ ° ,,°P eens loopt 'er een nieuw dof gemurmel door Mesfina. Men heeft heet het te Verfailles van vivonne s liefde gehoord; de trotfche montespan heelt haaren broeder deezen ftap verweten, cn hij aan haar beterfchap beloofd. Dit gefluister drong door tot jle ooren van cuenna. Zij vattede de pen oo en fchreef aan vivonne: „ Waarom hebt gij tegen mij nooit het minde woord „ van uwe gebiedende zuster gewaagd? is hct waar* *» da.t1z.1j flch verflout, de verbindtenis onzer liefde te „ misbillijken V zonder achterhouding zeg het mij! laat „ haar vrij de minnares van eenen grooten Koning „ zijn! Wat haar in duizend oogen verheft, vernedert „ haar in de mijnen. Ik zou nooit met haar willen „ ruilen. Liefde zonder gelijkheid is een harfenfehim, „ en voor de trotfche montespan is de waare teder„ heid vreemd. Met welk eene vermetelheid waagt zij „ dan, een oordeel over de liefde te vellen? Doch we°„ met deeze zuster! ik haat haar. Van u zeiven wil „ ik thands fpreeken. Hoe neemt gij haar bevel, om „ mij te verlaten,. op ? hebt gij gefcliroomd reeds met „ haar te breeken ? antwoord mij daarop ! Niets „ van mijn gevoel naauwelijks befpeur ik deszelvs „ tegenwoordigheid nog: die vervloekte nieuwigheid „ heeft mijne geheele ziel vervuld. Antwoord mii dat zeg ik u." •" Op dit Billet, het welk eene half onderdrukte woede neêr gelchreven had, antwoordde vivonne iu den zachtflen verplichtendften toon; en op dubbelzinnige verzekeringen grondde zich de toezegging van ziinc trouw. J ,, Getroffen! riep cuenna; hij bemint mij niet meer. „ Doch terftond van hier, en na zijn fchip! Terftond ,, van hier! " Zij drong zich op een Fregat dat de Vloot nagezonden werd, in mans klederen »-eheel tegen den wil des bevelhebbers. Zo fnel als het fchip de golven doorfneed, zo lang fcheen der ongeduldige cuenna ieder oogenblik toe. Eindelijk zag zij de Vloot en het Admiraals-fchip van vivonne. Zij liet zich op een' boot na het zelve brengen. Hoe verwonderde zich vivonne, toen men hem aanmeldde dat een  EN DE RUITER. £6j ?een jongeling met eene trotfche ftcm na hem vroeg! Maar hoe verfchrikte hij, wanneer de jongeling zelve in de cajuit trad, en hij bij den eeritcn aanblik 'in den .zeiven cuenna herkende. ,, Ik kom, zeide zij, om een mondelijk antwoord op mijnen brief te haaien. Uw fchriftclij'k antwoord be,, vait mij niet." De Maarfchalk ftotterde eenige niet te famenhangende woorden. De Florentijnfche wierp haare blikken rondom zich heen, en zag een uitneemend bekoorlijk meisjen, welker gezicht vivonne gaarne voor haar verborgen zou hebben, zich in een hoek verfchuilcn. Woedender ziet geen doodvijand van zijnen throon neder op zijn' gekluisterden vijand. Losftorten wilde zij thands op den verraader; doch maar ééne fchreede voorwaarts, en zij weêrhield zich zelve. Geen woord ging over haare lippen. Zij ijlde dc cajuit uit, wenkte den boot, en voer na Mesfina terug. Met haar hoofd leunende op haare rechtehand, zat zij den gantfehen weg over; geen traan kwam in haai1 oog, geen zucht verligtte de zwoegende borst; maar de hel woedde in haar binnenftc. Een groot onbegrijpelijk ontwerp broedde haare wraakzucht uit, en zij kon naauwelijks den tijd afwachten, om de hand daar aan te leggen, nu ruitp.r, dat wist zij, lag tc Agosta voor anker. Een boot, voor een' hoogen prijs gehuurd, bragt haar daar heen. Even koen, als zij in de cajuit van vivonne intrad, zocht zij nu den Hollandfchen Zeeheld, op zijn bevelhebbers fchip , op. Zijt gij dc Admiraal van onze vijanden? de oiibe,, dwingehjke Dlï ruiter?" de ruiter (koel), de ruiter ben ik; die bijnaam, Signora,. past mij niet, en zou eene belachelijke trotsheid te kennen geven. cuenna. En evenwel zijt gij thands van gedachten, de Franfchen te overwinnen. de ruiter. Mijne grootfte eerzucht wanneer ik het uitvoer! en in allen geval mijne hoop, dat ik het zal uitvoeren. cuenna. In mijne handen, edle man! ftaat het zekere werktuig van deezen zege. de rïuiTER. In uwe handen? Signora! dan wenfche ik te weeten , hoe ? cuenna. Kent gij vivonne? de ruiter. Nog zeer weinig. Maar ik verlang 'er i, deel. mengelst. n. 12. Nn ^zeer  jfo CÜENMA, VIVONKE, zeer na. Ik zag hem eens bij ons in den Haag. Hi} fcheen mij toe een braaf man te zijn, zo braaf, als zijne zuster montespan , fchoon zijn moet. cuenna. montespan? Vervloekt zij deeze onwaar- dlde ruiter. Waarom dat, Signora? Zij dient den zelfden Koning in zijn flaapvertrek, welken haar broeder dient op het flagveld. Zij' mag zijn, wat ze wil, maar aan hem zal ik met vergenoegen tromp s moed en ervaarenis ondervinden. Dubbcld roemruchtig was zulk een zege; en dubbeld nabij, hoope ik, dan mijne kennis met hem. cuenna. ó Dat ik hem nooit gekend had! beminnenswaardiger man, maar ook grooter booswicht draagt deeze aarde niet. de ruiter (ccnigzim verzet). Beminnenswaardig i dat gelove ik gaemc, en hoorde het reeds dikwijls. Maar waarom een booswicht? men roemt mij in tegendeel zijne eer, zijne braafheid, zijnen moed. cuenna. Roem dien met regt! de ruiter. Hij moet insgelijks fhndvastig voor roem, Vaderland en Koning ijveren? cuenna. En even zo trouwloos in de liefde 1 o Ln* meinëedige, wien de pleehtigfte, heiligde eeden niet dan goochelfpcl waren! Ach, mijn Heer, zo gij alle zijne wandaaden keudet.... _ de ruiter. Signora! ik verda u niet. Uw geheele laridaart, vooral het character van uw gedacht is mij vreemd. Ik heb overal gereisd, cn bevonden, dat met de hemcldreeken ook geluk en ongeluk, begrippen en menfchen zich veranderen. In Holland, mijn Vaderland, is onze levenswijze zeer eenvoudig. Het huishouden is alleen de plicht van onze vrouwen; en daar aan vinden zij bezigheden genoeg. Zij zoogen haare kinderen, beminnen ons hartelijk, en bezorgen haare keuken. Wanneer wij haar verlaten, dan weenen zij; doch niet al te lang; want zij weeten , dat wij onder zeil gaan, om ons Vaderland te verdedigen. _ cuenna. Ta wel, braave Zeeheld! dan begrijp ik zeer wel, dat gij mij niet verdaat, wanneer haare vrouwelijke kennis zich alleen tot bezigheden van dien aart bepaalt. • Waar vinde ik nu woorden, om mijn gevoel en mijn ongeluk u geheel voor te dellen^ —Ik beminde beminde deezen deugeniet; beminde  EN de ruiter. 563 hem, en werd zwak. (met een'' veranderden toon) Neen, neen! niet zwak, te fterk was mijne hartstocht. Niet in mij zeiven, in hem alleen leefde ik. De zwartfte ondeugd, de fchandelijkfte trouwloosheid beloonde mij. Mijn voorgevoel zeide het mij; ik vloog hem na. Aan boord van zijn fchip ben ik geweest ; een meisjen heb ik daar gezien een bekoorlijk meisjen ! fterven moeten zij en hij. de ruiter. Signora, eene gruuwzaame fmart moet uw hart verfcheuren. Ik kan ze wel nagaan , fchoon ik ze niet volkomen begrijp. Wat kan ik voor u doen? cuenna. Mijwrceken! de ruiter. De wraak is voor mij een vreemd denkbeeld. cuenna. Dan zal dit ten minften de liefde niet zijn. de ruiter, ó Neen, ik kenne de liefde voor mijne plichten, en de liefde voor mijn Vaderland. Die andere liefde, uit eene dartele luiheid voortgeteeld, en eene gewigtige bezigheid voor allen, die anders geene bezigheid hebben, heeft mijn hart nooit beheerscht. De plaats, welke zij had kunnen inuecmen, was reeds overlang en beter bezet. cuenna. Maar zijt gij dan niet gehuwd? de ruiter. Reeds voor de derdemaal. Mijne beide eerfte vrouwen waren in allen opzichte met mij te vreden. De derde, die nog leeft, verzekert mij het zelfde. Wat ik doen konde om haar het leven aangenaam te maaken, heb ik altijd als een braaf man vervuld. Wanneer, ik bij haar was, heb ik nooit met haar getwist, en wanneer ik van haar ging, heb ik altijd voor haar beftaan gezorgd. Met vergenoegen heb 'ik haar, bij elke terugkomst, aanfehouwd en omarmd; zonder fmart haar wederom verlaten, dewijl het zo zijn moest. In niets hebben zij mij eenige onaangenaamheid aangedaan, dan alleen in de traanen, die zij gewoonelijk, bij elke fcheiding, ftortten. cuenna. Hoe? En gij zelf hebt nooit die geheele verfcheuring van uw binnenfte, die onuitfprekclijke fmart, welke midden in haare folteringen niet geheel van verrukking ontbloot is, gevoelt, met welke men voor de laatfte reis den kusch des afleheids op geliefde lippen drukt; met welke men zich tienmaalen losrukt en even zo dikwijls wederkeert? N n a Dt  564 cuenna , vivonne , de ruiter. Neen! mijn plicht gebood mij te vertrekken , en ik vertrok. cuenna. Maar uwe kinderen ? de ruiter. Ik heb 'er reeds verfcheidene. Dc dochters liet ik bij haare moeder om haar over mijn afzijn te troosten. De jongens nam ik mede, zo dra zij maar begonnen op te wasfen, om hun tc toonen, hoe men van Matroos tot Admiraal opklimt. Twee derzelven heb ik nu bij mij aan boord, en weldra hoope ik hen met uwen Admiraal bekend te maaken. cuenna. Niet te veel gehoopt, mijn Heer! de Verrader is niet zo ligt te overwinnen. de ruiter. Des te beter, zeide ik reeds. Daar zwaarigheid is, daar is de roem des te grooter, en des te zoeter de vreugde. cuenna. Gij flaat dus mijn zeker, mijn gemakkelijk, mijn onfeilbaar middel, om te overwinnen, af? de ruiter. Ik weet nog niet eens, waar in dat beftaat. cuenna. In het vermoorden van vivonne! Hier, mijn Heer! ziet gij deezen fcherp geflepen dolk? in een der zaligfte oogcnhlikkcn mijnes levens vertoonde ik dien onzen gemecnfchappelijkcn vijand, en zeide: ,, Befchouw hem wel! voor den getrouwen vivonne „ is mijne omhelzing; voor den trouwloozen dit ftaal " Trouwloos is hij tegenwoordig, cn ik ben bereid mijn woord te houden. . Reeds was ik voor- ueemens hct te volvoeren: doch ik wilde u, mijn Heer! daar van nog eerst onderrigtcn. Wat eene cuenna doet, is zij niet gewoon maar ten halve te verrigten. Zij wil vivonne niet eenvoudig Hechts, zij wil vivonne tweevoudig dooden; zij wil niet alleen den Verrader , maar met hem te gelijk zijn geheel verleidend volk ftraffen; en daar toe — daar toe alleen heeft zij uwen bijftand noodig. de ruiter (pp een' half toornigen toon). Nog miinen bijlland ? cuenna (met den levendigflen ijver). Span uwe zeilen op, braave de ruiter! laat uwe manfehap zich toerusten, en kruis met uwe Vloot in den omtrek van Mesfina om. Als ik dan met den bloedigen dolk na u toeijle; of het gerucht van vivonne's dood mij nog voorbij vliegt, breek dan met uwe Zeemagt op dè fche-  en de ruiter. 565 fchepen der Franfchen in. Reeds zal de fchrik hen aangegrepen hebben; van hun Opperhoofd beroofd, door den val van hunnen Afgod gefebokt, zullen zij 11 niet kunnen wederftaan. Gij zult zegepraalen, gij zult hen vernietigen, en de trouwlooze vivonne zal in zijnen dood zelfs dubbeld overwonnen, en dubbeld zijn naam in dc gefchiedenis met verachting onfterfelijk worden. de ruiter. En ik in dit alles u helpen? cuenna. Ja 1 de ruiter. Dat God mijne ziel zelfs voor de gedachte van zulk eenen handel behoede! Signora! negen-en-zestig jaaren ben ik oud, en altijd was de geregtigheid het rigtfnoer van mijn leven. Nog nooit heeft eenige boosheid, eenig bedrog, of eenig verraad dc tafel van mijn geweten bevlekt. Tot nu toe heb ik deugd en moed tc gelijk in mijne ziel opregt zoeken te bewaaren, en nog zou ik eer duizendmaal fterven, dan mijne denkenswijze veranderen. > Ik heb bijna alle zeeën doorgereisd, bijna met alle volken van Europa vijandelijk moeten Itrijden, en jegens elk dcrzelven heb ik mij zo gedragen als deszelfs waarde verdiende, en mijn lot medebragt. Streng tegen de Britten, trotsch tegen den Spanjaard (weleer onze vijanden, thands onze trouwfte bondgenooten), open jegens den Franschman, grootmoedig jegens de Zweeden, toen ik den Koning van Denemarken bcfchermde; heb ik overal gezegepraald, en de achting der overwonnenen zeiven mij verworven. Zelfs tegen de Zecroovers van Sale en Algiers vergat ik de regten der menschheid niet. Ook nu wil ik het zelfde doen. In Holland en Frankrijk kent men het geweer van eenen dolk niet. Eer en welvoegelijkheid gaven in de hand onzer voorvaders hct zwaard en het van vooren doodend gefchut; van achteren doodt alleen de Bandiet; maar nooit een man geliik ik ben ! cuenna (trotsch). Dit is uw laatst, uw vast befluit ? de ruiter. Onverzettelijk vast! en ook gij, Signora! ik bezweere u, ga van uwen aanllag af. Zulk een ontwerp verwekt eene huivering in mijne ziel, daar ik toch man, en krijger, en in gevaaren grijs geworden ben, Hoe kan het ooit gekoesterd worden in den boezem van eene vrouw ? Zachtmoedigheid is anders Nn 3 de  $66 cuenna, vivonne, de grootfte bekoorlijkheid van uwe fexe, en de zekerfte fteun van uwe heerfchappij. Bedwing u zel¬ ve ! moed fchijnt in het geheel niet vreemd aan uwe ziel te zijn. Maar geef hem zijne behoorlijke richting, en laat dat zwarte plan van wraak vaaren. cuenna. Wel heeft men mij gezegd, dat in dc Belgifche Zeeën dikwijls de geheele dierlijke natuur van .vorst verftijft, en de zielen niets gevoelen ; doch zulke eene koelbloedigheid had ik mij nimmer voorgefteld. Leef wel, onverfchrokken man ! die op de gedachte van eenen dolk fchrikt. Leef wel, man van de deugd eens Munniks, en toch de verdediger eens booswichts, die meer dan twintig maaien mij doodde. ■ ■ Ha ! nu zie ik, dan zijn, zelfs al« vijanden , de mannen eensgezind, wanneer het onze onderdrukking geldt. Ons te verleiden, ons te bedriegen, ons te vermoorden, daarop verftaan zij zich gezamentlijk. Zij vloog heen. . „ Nu erkenne ik (fprak zij bij zich zelve) ,, dat hevige hartstochten geene zamen„ fpanning dulden. Alleen in zich zclven moeten zij ,, hulp en wapenen zoeken." ■ Die ongelukkige ! met verwilderde hairen, met verbleekte wangen, en de rasfche fchreden der vertwijffeüng ijlde zij na Mesfina te rug. De honger ontnam haar de krachten; maar zij dacht niet aan hem. De zon verbrandde haar aangezicht ; maar zij voelde alleen haare inwendige hitte. Geene leidslieden beftuurden haar; maarliefdeen wraak, de onzekerfte van alle leidslieden, waren de eenigfte gidzen, ^lie zij begeerde. Zonder vrienden, want deeze allen lïkd zij aan vivonne opgeofferd; zonder vader zelfs, want ook deezen had zij verlaten, en fchuvvde tegenwoordig zijn aangezicht; gelijk eene misdaadige, voor allen vluchtende, en van allen gefchuwd, was de meincedige en de ftraf van zijnen meineed haare geheele onveranderlijke gedachte. Niets roerde haar meer; alleen hct narigt, dat de beide vlooten zich tot een treffen bereidden, verwekte nog eenig deelnecmen in haar. Zij zond den Franschman duizend verwenfehingen achter na, hoe zeer zij ook voor den koelen ue ruiter niet in ftaat was te bidden. Een vreesfelijk fchouwfpel, als nu de beide vlooten tegeu eikanderen ftieten ! Veel fterker was de vloot van du quesne, cn moedig vochten zijne fchepen. Maar ua  en de ruiter. 567 de ruiter's voorbeeld deed wonderen; vertwijffeling fcheen uit zijn fcbeepsvclk te vechten; men zou gezworen hebben, dat zij voor hun vaderland, en niet voor eene vreemde zaak ftreeden. Eindelijk zagen zij hunne vijanden wijken, en twee van hunne fchepen zinken. De fchrik overviel Mesfina bij deezen flag; cuenna juichte. ,, Zo moet deeze verraader ten „ minden toch vluchten (zeide zij), zo kan ik nul ,, toch over eenige wraak vertroosten; zij is nog wel ,, gering, maar het is toch reeds wraak." Niet lang echter duurde deeze troost. Verfterkt met nieuwe fchepen , nieuwe manfehap, nieuwe krijgsbehoeftens, rustten zich de Franfchen tot eenen tweeden (lag toe. Alle deeze voordeden ontbraken aan de fchepen van de ruiter ; zijne Spaanfehe Bondgenooten waren Hecht bezet, Hecht gebouwd, Hecht in het want; zijne eigene vloot had veel geleden, en was thands gefcheiden, wijl de Spaanfehe trots, ongeacht haare zwakheid, zich in het midden begeerde te plaatfen. de ruiters moed was wederom het eenige, dat zulk een menigvuldig gebrek vergoeden moest. Doch ook de grootde moed van eenen mensch maakt hem niet onkwetsbaar. Midden in het grimmigfte van het gevecht, midden in het oogenblik, wanneer andermaal de zege na de zijde van deezen grijzen Zeeheld fcheen over tc hellen, nam een vijandlijke kanonskogel zijnen linker voet bijna geheel weg, en verpletterde den regter. Hij viel, en met hem het geluk van zijne vloot. Deezen dag was het gevecht nog wel niet beflisfend; maar het verlies van de ruiter, welke kort daar na aan zijne wonden ftierf, befliste alles. Geflagen werden de Bondgenootcn in eenen derden flag, en als overwinnaars keerden du quesne en vivonne te rug. Eene rillende koorts doorbeefde, op deeze tijding, op nieuw cuenna. Altijd hadden nog vrees en ho. p, fchaamte en wraak beurtelings in haare ziel omgedreven. Dikwijls had zij in 't geheim, onbekend aan zich zelve, voor den dood van haaren trouwloozen gebeefd, hem met den mond gevloekt, en toch met haar hart nog bemind. Thands, daar hij weder keerde, met roem cn zege gefierd, als in zijne erfenis intrad; hem alle inwooners van Mesfina tegenltroomden; en wederom de blocjeudlte meisjens van Sicilië op haare balNn 4 cons  568 cuenna, vivonne, cons alleen voor den overwinnaar te bloejen fcheenen; als zij herdacht aan dat toonecl op haar bovendak, als zij hcrdaeht aan dien blik, waar mede zijne oogen haar bejegenden, en aan alle dc gevolgen van deezen blik: dan moest cuenna's toorn zich eenen uitweg openen, of haar hart, waar in dezelve woedde, barften. De ongelukkige ijlde na de grootfte van alle openbaarc plaatfcn in Mesfina; zij hoorde daar, hoe de reiën des volks liederen aanftemden , tot lof van hem , dien zij voor hunnen redder hielden; hoorde, hoe men begon te fpreken, dat vivonne billijk eene eerzuil verdiende. Met den grimun'gften hoonendften lach verligtte cuenna thands haar inwendig gevoel. Dit zo wel, als de verwilderde opflag van haar oog, verzamelde eene groote menigte van ledige toezieners om haar, en deezen fprak zij aldus aan: ,, ó Verblinden! waarheenen deeze algemeene geest„ drift voor de zaak van Frankrijk ? Zedert wanneer ,, zijn volken, die meer tegeii eikanderen ftrijden dan ,, gift en tegengift, zo eensgezind geworden? Geheel anders dachten onze Voorouders! afkeer van dat „ volk zoogen zij reeds met de moedermelk in! De ,, Siciliaanfche Vesper was het eerfte woord, welk zij ,, ons in de wieg leerden." Het verhaal, hoe vijand- lijk de Franfchen dikwijls ons land beheerden, cn ,, aïs dwingelanden over ons heerschten, was het ge- ,, woon verhaal van onze minnen. Hebt gij ver- ,, geeten, ongelukkigen! hoe dikwijls de Franfche lc„ gers vuur en verwoesting in uwe dorpen en fteden gebragt hebben? Vergeten, in welke ftroomen zij ,, dikwijls het bloed uwer edelften als water vergoo- ten? Vergeten, hoe dikwijls zij hunne geile begeer„ ten na uwe zusters, uwe vrouwen en dochters den „ vollen teugel vierden ? ó Geen volk, geen ,, volk is 'er op de gantfche uitgeftrekte aarde, welk ,, voor u gevaarlijker was, dan dit veranderlijk, ligt,, zinnig en vergiftig gedacht, waaraan zelfs de beval,, ligheid, dat gevaarlijk gefchenk, alleen daarom ei„ gen geworden fchijnt, om de rust te vernielen , de ,, naauwfte banden te verfcheuren, cn de heiligde „ plaatfcn te bevlekken! voor het welk niets te fchan„ delijk is, zo dra hunne wellust daar in maar eenig „ voedfel vindt, en het welk overal, gelijk ccn zwerm „ Iprink-  en de ruiter. 569 „ fprinkhaanen, het merg des lands in een oogenblik ,, verteert, en zijne fchandelijke daaden daar voor in ,, de plaats nalaat." Eén minuut lang hield cuenna hier lf.il, zij zag dat haare reden wel werkte, maar nog niet in die maate, welke zii wenschte. Vuuriger werd nog haare Item, weemoedsvoller de toon, welken zij aan eenige van haare verdere woorden gaf. ,, Befluiteloos ftaat ,, gij daar; vordert gij wclligt bewijzen, dat de Fran,, fchen tegenwoordig nog zijn, wat zij te voren wa„ ren? helaas! helaas! ik ben 'er zelve het bewijs van! ik, die ongelukkige cuenna, welker naam 011„ mogelijk vreemd voor uwe ooren zijn kan! ik, an- ders zo benijdenswaardig, toen ik nog het geluk van eenen vader uitmaakte, toen mijne eer nog onbe„ vlekt, en mijn hart nog niet verleid was; toen ,, verrukte nog menigen edelen jongeling het kleine aandeel aan fchoonheid, welk de hemel mij verleend „ had! toen preezen nog verdandigen mijnen geest! toen was mijn naam nog niet onbeduidend in dit ge,, lukkig eiland, welk ik zelve mij ten vaderland ver- „ koos! Thands, ach thands heeft de fchande- ,, lijke vivonne mij .dit alles ontroofd! Gevleid heeft hij mij, tot dat hij mijne liefde verwierf; gezworen ,, met eenen eed, die zelfs eenen duivel verbinden „ zou, en echter mij verlaten; mij opgeófferd aan de ,, eerfte de beste nymph! Mij! Mij! Mannen van Sicilië, welk van uwe bedden zal hij te hei. ,, lig houden? Welke van uwe dochters zal veilig zijn ,, voor een gelijken fmaad?" Een luid gedruisch van afkeuring vervulde de tweede paufe, welke cuenna thands maakte. Hoop Van tc flaagen bezielde haar nu, cn zij voer voort: ,, Ha! „ ik zie het! ik heb niet tot gevoellooze fteenen, ik ,, heb tot menfchen gefproken. Mijn ongeluk roert „'"lij maar dan moet gij mij niet alleen medelijden, gij ,, moet mij ook wraak gunnen. Vervloekt zij vivon,, ne, en elk van zijne landslieden! wat hij mij was, ,, zal hij ook zijn voor de overige dochters van Sici,, lië, verleidend en trouwloos. Zo hebben onze vo,, rige gebieders, zo heeft het edele volk van Arragon „ nooit gehandeld. Zelfs, wanneer zij ons met fchat- tingen "belastten, waren echter altijd de zoetfte reg- ten der menschheid hun nog heilig. Hunne emftige Nn 5 „ deugd  57[ I %i) f. 175. smaw's reizen komen hier ook zeer'in aanmerking, daar hij zelf getuigt, dat de lucht en het weder in Syrië. Phoenicië, en het He iig Land zeer weinig verfchilt van de befchrijvingen, die hij des aangaande in de" Natuurlijke Historie van Barbarijë gegeven heeft: zie zijne Reizen door Barbarijê en de Levant. Amft. 1771 > 4 • U Deel, bl 70. Tof bl. 81 van den Utrechtfchen druk]. (c) Beide deze gefcbriften zijn te Göttingen, bij van1 den Hoek, in het jaar 1785, in 4°- uitgegeven, en getituld jo. gottl. buhle Calendarium Palaestinae Oeconomicum, en s. f. walchii Calendarium Palaestinae Oeconomicum. Men vindt eene beöordeeling van dezelven in michaëlis, sceiit Dmnt.mi., I f. 169-204, welke vertaald uitgegeven is door den Heer van iiamelsveld, in de Ophelderingen der H. &.. getrokken uit de Nieuw Oost. en Uitlegk. Bibl. van MICHAelis, I Stuk, bl. 28-62. Oo 4.  §34 BERIGT VAN EEN1 HUISHOUDELIJKEN KALENDER moet zijn, dat tot opheldering van den Bijbel met het gelukkigst gevolg kan worden aangewend ; en dat men in dezelven een' rijken voorraad moet vinden van de belangnjklte berigten, die in een zeergroot aantal reis betchnjvmgen verfprcid zijn, en die men voor zich zeiven niet dan met veel moeite en tijdverlies zou kunnen verzamelen, en in zulk een kort begrip bij één brengen. Wij vleien ons dierhalven, dat het voor onze Landgenooten niet dan aangenaam wezen kan met deze Hukken nader bekend te worden; en wij hébben daarom beflooten. dezelven in onze moedertaal aan hun mede te deelen, in de Mengelftukken van het Tweede Deel van ons Maandwerk. Doch, daar wij van de gezegde twee Verhandelingen geene bloote Vertalingen denken te leveren maar 111 tegendeel voornemens zijn, dezelven op eene zekere wijze om te arbeiden , willen wij thands vooraf van het ontwerp, dat wij in dit gedeelte van onzen arbeid meenen te volgen, eenig verflag geven. i°. Men begrijpt ligtelijk, dat de Heeren buhle en walch de meeste bronnen gemeen hebben, en dat zii dierhalven dikwijls zeer overéénftemmende , of dezelvde berigten _ geven, walch echter, die ecn-en-vnfti» reisbefchnjvmgeu nalas cn uittrok, is rijker in berigten,, dan buhle, die 'er maar vi,f-cn-dertig gebruikteevenwei heeft elk van hun beiden ook zouimi'o ■ bronnen voor z!cb zeiven alléén. Wij zullen dierhalven beide de itukken in één fmelten, en dc berigten van den éénen Schrijver uit die van den anderen" aanvullende, uit dezelven één geheel maken. a°. Hoe veel lof ook dc vlijt der beide Schrijvers verdiene, zo zijn echter op hunnen arbeid no<* eeni°-e nalezingen te maken. Eenige, hoe wel weinige boeken, die tot dit oogmerk ook hadden kunnen0worden aangewend, zijn door hun niet gebruikt; en in die welken zij gebezigd hebben, zijn zommiye berigten hunne opmerkzaamheid ontllipt. Wij zullen dierlialvcn uit onzen eigenen voorraad nog eenige bijvoe°-zels leveren, die tot dit onderwerp behooren. 3°. Daar de beide Schrijvers de Reisbcfchrijvingen die zij gebruikt hebben , of naar de oirfpronsjelijke' uitgaven hebben aangehaald, of naar Hoogduitfche overzettingen, zullen wij, tot meerder gemak van onze Le-, zers,  VAN PALAESTINA. S%5 zers, de bladzijden derNederduitfche vertalingen, voor zo verre dezelven voor banden, en voor ons verkrijgbaar zijn, opgeven (dj. a°. Wij zullen ook hier en daar, in onze bijgevoegde aantekeningen, met een en ander doorluchtig voorbeeld aantoonen, van hoe veel nut deze arbeid tot opheldering van den Bijbel zij. Overal dit te willen doen, zou dit gedeelte van ons werk al te uitvoerig maaken, en tevens onnodig zijn, daar dikwijls het gebruik, dat men ten dien einde van deze berigten maken kan, van zeiven in het oog zal lopen. Doch dat het hier en daar met nut gefchiëden kan, zullen, zo wij hoopen, de voorbeelden zelve aanwijzen. Zo veel hadden wij nodig vooraf van ons plan te zegoen. De Lezer verwachte, volgens hetzelve, in j\. °i des Tweeden Deels, een' Huislwude/ijken Kalender van Palaestina, voor de maand Januari); en zo vervolgens in ieder nommer één' maand, zo dat ons Tweede Deel dit gantfche (luk volledig bevatten zal. Zijn 'er misfchien onder onze Lezers, die Bijdragen, tot dit onderwerp behoorendc, verzameld hebben , ot nos verzamelen, en die genegen zijn, ons dezelven mede te deelen, wij zullen daar van een dankbaar gebruik maken. Wij hebben bij dit berigt nog maar alleen dit te voegen, dat de Heer buhle zijne verhandeling terftond begint met die bijzonderheden, die tot de maand Tanuarij behoren; maar dat de Heer walch eerst nog eenige Algemcene aanmerkingen vooraf zendt, die van zeer veel belang zijn. Wü zullen deze Algemcene aanmerkingen , met eenige bijvoegzels en aantekeningen hier cn daar verrijkt, terftond op dit berigt laten volgen. (d^ Voor beide de Verhandelingen (laat eene Lijst der lleisbefchrijvingen, waar uit de Opftellers hunne verzamelingen opgemaakt hebben: in plaats van zulke eene lijst voor af te geven, zullen wij liever telkens, wanneer wij een' Schrijver yoor de eerfte reize aannaaien, den titul een weinig uitvoeriger plaatzen, en tevens d»n druk opgeven, waar van wij ons pediend hebben. 0.0 5 AL-  ALGEMEEN* AANMERKINGEN ALGEMEENE AANMERKINGEN OVER hft KORENj DE BOOMEN, DE ZL^^'of" BLOEMEN IN PALAESTINA, §. r. OVER HET weder. * We^beSh ^ geduurig met ontfpringt, eTdie na her n , ' -llit de 3^aan fchen ZWtfïL en iwwT Z1Cl? Ultftl«kt, en tus- vervuld:' geene £ r nn^ ^ met dikke fnee™ den, die ovedè/S /P jri C~eren gevonden wor- het k«LVnittoj?^StrZl%hm^ e" Zich na in den zcmpt ,11 ' tusichen 7>//>o// en Baalbeck, is die hooger zh'n fc?* b°Venfte en fteiIe ^poen en werwaam de J?*3? waar de cederen groeien, gen, ™lheeJwTd^Sr,1ft-d00r kUnnen drin' Libanon fteunt od dJL; •Dlt- rmgt M»ë™nie den maundrf,i „°P getuigemsfen van de bruitn D'ARVIEUX welke o'Pf, -REü-NI,NG' DE MONCONIJS, Cll maar va|e n & " den den, W u^ wor- neer men namelijk achtgeevtnnt j 1 zal' wan" waar de reizigers kwin,™ « P Plaatzen, van den van Januarij* ÏSnli ï, ^"Tl in hüt mid* de, vondt den Uh^LuP najden Llbanon reizenmet dikke fneeuw bedekt ^i6" d'0m]}^uh landen 1- » maj'  OVER HET WEDER, ENZ. IN PALAESTINA- 5&? Maï van Baalbeck over den Libanon na Tripoli reizende zaff den i7de», fneeuw, en moest deniS^», vier uuren lang, meest gedurig op dik gevallen fneeuw saan, die, bevrozen zijnde, menlchen en paarden kon draden (b). rouwolf, die in het begin van Juni] f oo het einde van Jdaj) den Libanon beklom, zag den boveniten top van den berg, aan welks voet de cederen ftonden, maar welken hij niet bereikte, met fneeuw bedekt fc). RADZiviL, die den i3;-Junij van i Tripoli na Baalbeck op reis ging, verzekert, dat. op den top van den Libanon de fneeuw nooit fmelt (V). pocockb , dezelvde reize doende, klom den a^" (*$"«■) W van die plaats, waar de cederen groeien, at, nog drie uuren lang, bereikte toen den top van den berg, en vondt aldaar de fneeuw bevroren (e). korte, die den iSden Augustus bijna de kruin van den Libanon bereikte, kwam dicht'bij een' plaats, daar nog fneeuw lag; doch, fchoon hij dezelve op een' halven fteenworp genaderd was, vondt hij den weg zo glad van den gefmolten fneeuw, dat hij vreesde uit te glijden; en hij keerde dus te rug, zijn' weg nemende over het cederenbosch (ƒ)• petit queux, den i6fcn October (g), enTreuning, den *4en November [oB^n October] de cederenbosfchen bezoekende, vonden de bergen, die dezelven omgeven, met fneeuw bedekt (/;)• monco«t«i den dA'te*, 2<;len en aften December, van liaai- Mjh , ^ 1 j (h) Reize van Aleppo naar Jerufalem (achter f. halma, Woordenboek van het land Canaan, Leeuw. 1717. 4° ) bl.514. (c) 7 rouwolf, Reijs na het Oosten, in de '.'er\amelmg der Jd'nkwaarditrfle Zee en Landreizen (Leijden, bij P. van der Aa, 1707) XVII Deel, bl. 228. ■ ;■ rz ' Cd) Jer'ojolymitana peregrinatio illuftrisjim trmcipis n. c. radzivili , a tiioma tretero ex Polonico Jermone m Latinum translata, (AM*. IÓ14, ta folio) p. 27- (e) Befchrijving van het Oosten (Utrecht, Rotterdam, en Amlterdam 1779) H Deel, I Stuk, bl. 176. (ƒ) Reize van jonas korte (Haarlem i77ö)r II Deel, bl. ^(?)q/w««ion d'Jn voyage a Cannobin, dans le mont-Liban; in dc Nouveaux Memoires des Misfions de la compagnie de Jefus dans le Levant (Paris i?IS-1745. I*0-) T. IV, p. 257. (■O hans jacob BREüfirisG, jOvicutdfifctjeSH*if^, {fëttWJyutS, 16.2, in folio) f. 2%&  5** ALOEMEENE AANMERKINGEN van het vorige jaar■ iffd^Jf?^^ ^ de faeeiw getuigt, dat deoiaats ÏJft ar vieux eindelijk welks° omtrek een' Fnnfdfc m1n Zn™ groeiSn' m met hoogere berin £ £^b^W, omgeven is zijn (k). efg*n' die Sedll«ng; met fneeuw bedekt ren^uennnef^ifre'edt 1 ^'r^ mCt ^ citus fA «™n ?eds door hct bengt van ta echter door schuitÏ en r™« ÏW ZiJn' worde» zigcrs, die dezelven van ven-S Ir ,1S> do°r «c rei- ne.Twij wd SeSttulngaande dCn fati de onveiligheid waaSn J-e.iei.kt 'iebb.en ^ want wegens daar hij bij dfffl^ ^ 7°" Z<ü verre: ma", wordt en dau "niï S"eeu»berê genaamd W' 31 hlJ' voISens hct getuigenis van troi- io? ZT*^*' &f i-o T. II, p TCïl,Dp™.X' parif. ,735, 8n>) €*) Lib. V, cap 6 00 Hij verhaalt namelijk, dar rir> rij i  over het weder, enz. in palaestina. 589 troilo (Q) , hooger is dan de Libanon, en beftendig met fneeuw bedekt, zo is 'er geen twijfel aan, of myller Cf), COTWlJIi (j) , ROGER (Jj , baumgar- ten («), de Graaf van solms (v) , philippus k sancta trinitate (»'), en von arow (xj •> die allen verzekeren , dat de hoogde toppen van den Libanon het o-eheele jaar door met fneeuw bedekt zijn, hebben voornamelijk dezen berg bedoeld. Voorts kan men over de fneeitw van deze bergen de reizen van de la roque 00 en "ella valle (z) nazien. o. Te Aleppo is het, volgens het getuigenis van Rüssel, zelvs in het felfte van den winter, wanneer de zon maar dóórfchijnt, cn als 'er geen wind is, warm, ja zelvs zomtijds heet; doch ook zomtijds bij harde winters zoo koud, dat de citroenen geene vruchten willen dragen Ca). 3. In den herfst, wanneer het de zaaitijd is, en m de lente, wanneer het koren ingcöogst wordt, regent het in PatacsHna. De herfstregens worden vroege, en de lenteregens worden fpade regens genaamd, om dat het (q) Op de aangehaalde plaats. (f) P. ANGELicus maria myller, Peregrinus in Jerufalem, mx (WWfMidX dtiifëbVféttibMdtn, (Weenen en Neurenberg 1735, 4°0 f-53- Cs) Reijfe na Jerufalem ende Syriën . (Antw. 1620, 40.), bl. 419. (t) La terre [a:nte, ou defcription des faints liéux, etc. (Parif. 1664, 4°0 P- 474- O) m li baumgarten in eraitenbach, peregrinauo in Aegvptum, Arabiam, Palaestinain, et Syriam, (Norimb. 1594» 4°.) p. 129. 00 S)te*fat6 tce $. fcmfrcë, (Frankfurt 1584, in folio) f 75.5 O) r. a s. t. £>tte«t«lif(t)t SKeifekfdjreibung, (Frankfurt 1671, 8°.) f. 165. Cx) 3tcr>fe*itd> bes £. UxnUe, f- 4°*h. O) de ia roque, Vowge de Syrië et du Mont-Liban, (Amft. 1723, 8*.) T. I, p. 73. 74- (2) Reizen van pietro deLLa valle, in Turkijen, Egipten, Palestina, enz- vertaalt doer \. h. glazemaker; Amft. 1*664, II Deel, bl. 10, en elders. Ca) Befchrijving van A'eppo. vertaald door Mr. t. t. cro- ovius (Leijden 1762, 8°.), bl. 13» 32-  59° ALGEMEENE AANMERKINGEN het jaar in de maand October begint (b) Van d* fpade regens zullen wij op de maanden April cn Mal ' haSdeknr'^ °P ^ nmnden °Ctöber en November' 4. In Palaeslina, Syrië, en Phoenicië zijn, voleens het getuigenis van sHaW f» , de westewinden meest met_ regen yerzeld. In de rijken van Tunis en Alsiers waeiën, Volgens het berigt van denzelvden (V) de Winden gemeenlijk uit de zee, dat is van het Noordwesten tot het Oosten. Van Bloeimaand tot Herfstmaand zijn de Oostewinden zeer gemeen te Alsiers De Zuidewinden, of die uit At Sahara, die doorgaands heet en geweldig zijn, waeiën daar niet dikwijls; doch m Hooimaand en Oogstmaand blaazen zij zomtiids viif of zes dagen achter één. De Weste- Noordweste- en Noorde-winden gaan des zomers met fchoon wéér en des winters met regen vergezeld: maar de Oostewinden, gelijk ook die uit het Zuiden waeiën, zijn voor het grootfte gedeelte droog, fchoon zij, in de meeste jaargetijden, eenen dikken en bewolkten dampkring veroirzaaken. _- Te Aleppo zijn de guurfte winden, gedtiurende den winter, die, welken tusfchen het Noordwesten en het Oosten waeiën, en, hoe nader zij aan het aatstgemelde oord komen, zo veel kouder hectt men het in den winter, en geduurende een eedeelte van de lente. Doch met het begin van Maj, tot 0~) Deze reden geevt sANDER.onder anderen, vandezebena rmng, ineene aantekening op JobXXIX: 23 , docb de Heer van voorst heeft gepoogd te bewijzen, dat de Joden met de maand Nilan (Mam) hun jaar aanvingen, en dat zij alleen dat ééne jaar hadden, en niet, gelijk men doorgaans wil, tweeërlei jaar; zie onze Uittnkzels en Beoordelingen, N. 1, bl 10 . . De benamingen van vroegen en /paden regen zijn reeds" door michaelis en DATiiE verworpen, als aanleiding gevende tot veel misverfiand: maar de Schrijver van den Godsdienstvriend gaat een' flap verder, I Deel, bladz. 291, beweerende, dat Clj'PÖ nooit /paden regen, maar altijd oogstregen, en mi* nooit vroegen regen, maar alleen regen in het gemeen betekent. Het behoort thands niet tot ons oogmerk, dezebijzopoerheden nader te onderzoeken, (c) II Deel, bl. 80. (O I Deel, bl. 228, 230.  over het weder , enz. in palestina. 5QI tot aan het einde van September, brengen die zelvde winden zodanig een' trap en zoort van hitte met zich mede, dat iemand zich haast verbeelden zou, dat dezelve'uit een' oven kwam O). 5. In de zomermaanden waeit in Pala/lina, ten muitten in de omliggende landen, zomtijds een zeer heete wind, Samum of Samiel genaamd, die wel fchielijk opkomt; en fchielijk wederom ophoudt, maar ondertusfchen alle planten verbrandt, en de menfchen, die zich op het veld bevinden, doodt (f). §• IL over het koren. 1. De rogge, die alleen een vrucht is voor koude landen, groeit in Palaeftina en de omliggende landen niet; haver wordt 'er wel op zommige landen gezaeid, maar is 'er echter zeldzaam; maar tarwe, garst, verfcheidene zoorten van linfen, boonen, erweten, zijn de gewoonfte graanen in Palaeftina, en worden aldaar in overvloed gevonden. Op veele plaatzen groeit ook rijst. Dat de haver te Aleppo zeldzaam is, getuigt rouwolf (g); russel zegt, dat dezelve aldaar in het geheel niet gezaeid wordt (hj; en shaw getuigt, dat de Arabieren in het geheel geen' haver teelen (*')• De (e) russel, Befchrijving van Aleppo, bl. 14, lg. (ƒ) df. thevenot , Gedenkwaardige en zeer naauwkeurigc reizen uit hst Franseh in 't Neder duit sch gebracht, door g. van broekhuizen (Amft. 1682, ió88, 4*0 n Deel, bl. 86, 272. verg. j. c. harenberg, in disf. de vento in meridië noxioi in Biblioth. Brem., Cl. VII , fase. 4, p. 620-625; j. m. glaesener , in Kxerc. de Euro Palaeftinae nocivo, ibid. p. 625-634; j. c. harenberg, in dis. de rore Hermonis, destendente in montes Zion, ib. cl. VIII, fase. 6, p. 944» 945; niebchr, Befchrihing van Arabië , (Amft. en Utrecht, 1774, 4»0 bl- 7; VEsprit des Jturnaux, Avril 1786, p 316-322. Deze wind wordt « genoemd, in den brief van jaco- bus, Kap. I. Ui welk woord aldaar door de Onzen verkeerdelijk vertaald is de hitte. Op den Samum wordt ook gezinfpeeld, Pf. CII: 15. 16. (g) Reijs na het Oosten, bl. 59. (/)) Befchrijving van Aleppo, bl. li. CO 1 Ded » w- 233-  59* algemeene aanmerkingen De overige berigten fteunen op het gétuigenis vin nZlïn(h' ,f1£ CChtner de havc* Snd öde%uanen telt welken in Palaeftina gezaeid worden & ti%?b%H Tl ali6 re,izigers verhaalen , dat de Oogst nen komen daf d miSfC'-en IlgC tot het bjflult.W ren E v^ l' weinige getuigenisfen van ande. ïember Wken ?g$t fa AuS"stus, en Sep. echte? zfn ,£Ui aanmer*% verdienen. En center zijn dezelven niet verwerpelijk. Het mees te graan wordt in October, November; en het E van December gezaeid; en dit rijpt in April Mai §n rcrmddt ?/? 1, Ceft' ^ geen RUSSEL van M'PP» ^z^r^^-'^^^ landcn eerst niet vóórAuiL£fc "'""«J bezaeit' dan kunne» dezen niet vóói Augustus en September gemaeid worden. §. ml over de boomen. i. In Palaeftina heeft men, volgens korte Cm) rsilï't r d°0r' aI,eiha"de ooft;°fnT^ vot^ jaar kersien, gede pruimen, apricoozen, appelen, neeren moerbeziën, vijgen, en daarna nooten, "ranaat appelen, en amandelen. Dit berigt ftemt overefn Zr de getuigemsfen van anderen, °die wij ?n het ver vruchten. Shaw "verhaalt, *d" te S^r en 7^ de hmoenbooni, cn zomtijds ook de zC pelboom, vrucbten en blöesfem h ™ .^cap- de zoete oranje - appelboom , wiens wuchten " emeen lijk Chinafche appelen worden genoemd, "fleenlifom trent het laatst van den herfst&draagt fcvffiï berg b\%R6dZS Paknina' enz' 1 Deel> bI- 3"; II Deel, (0 Bl. 16. O) II Deel, bl. 190. OO I Deel, bl. 243.  over het weder, enz. in palaestina. 593 ïerg zag den iften Februarij [den n^ea Januarij] aan de zee van Galilaea, den oranje - appel vol bloesfenis en vruchten (o): en maundrell vondt den 291^1» [iS'en] Maart te Beroot [Berytas] de oranjeboomen als met vruchten verguld en veel digter behangen, dan de appelboomen in Holland (p). Troilo at op den Libanon , in de maand Juriij, oranjeappelen (q); en von weitschitz, kocht dezelven in de maand Augustus aan de Galileefche Zee (r): hoewel men uit deze laatfte berigten naauwlijks kan, opmaken, dat deze vruchten in die maanden, waar in zij dezelven kochten of aten, eerst zouden rijp geworden zijn, dewijl zij in onze landen bijna een jaar lang kunnen bewaard worden. Eindelijk rouwolf zag, op den eerften October, te Tripoli, de oranjeboomen met vruchten beladen (V). 3. De Vijgeboomen in'Palaeftina dragen, gelijk men uit het getuigenis van shaw {tj kan opmaken, driemaal in het jaar rijpe vruchten, voor eerst, de zwarte en witte Boccore, of vroegrijpe vijgen, die in zomermaand voortkomen, en maar een' korten tijd duuren; ten tweeden de Kermez of Kermoufe, die eerst beginnen te groeien, wanneer de Boccore tot haare volmaaktheid nadert, en niet eerder rijp worden dan in Augustus; ten derden de Wintervijgen, die doorgaands van eene langwerpiger gedaante, en van een donkerder kleur zijn, dan de karmouftt, en die voor den dag beginnen te komen, wanneer de karmoufs rijp wordt. Deze wintervijgen hangen en worden rijp aan de boomen, wanneer" de bladen 'er reeds zijn afgevallen, en zo de winter niet al te ftreng, maar gematigd is, worden dezelven als eene lekkernij in het voorjaar verzameld («). 4. De vruchten van den Sycomorus, of Aegyptifchen vij- (0) SJWiefcud) fceé £. l*nbeö/ f. 45°, 45 r. (p) Reize van Aleppo mar Jerufalem , bl. 474(?) ürienr. Sicifctcfcbrcihmg, f. 66. (r) ©ickitjrtljcidc SaSeltbefcpammg, (Neurenberg 1674, 4°) f. 2:8. (1) Reiis na het Oorten, bl. 20. (O II Deel, bl. 92, verg, bl. 85, en I Deel, bl. 241. («) Conf. michaëlis Objerv. et Supplem. ad Lex. Hebr. P. I, p. 176. I. deel. mengelst. n. 13. Pp  $94 algemeene aanmerkingen vijgeboom, rijpen bjna het gantfche jaar door Roir wolf verhaak, dat deze boomen drie- of viermaal den jaars hunne vruchten tot rijpheid brengen, zo dat «f het gantlche jaar - door verzameld kunnen worden rV? Jon NEiTzscHtTz zag deze vruchten te Berm, waar hij zich, van den i4cien [+deri], tot den 2C^.„ 'r ™ Augustus ophiddt 0^:- Voorts kan men over dezen boom nalezen de verhandeling van i-i. e. warn kros ff* twmlfde'dccl, van mciihorn's RÏpeZl v,n Cv S' I4,' 7¥* hij Van de vruchtbaarheid van den Sycomorus handelt. 5- Schoon pococke zegt, niet ontdekt te hebben dat men te Magdol, het welk omtrent den ZuidöosN hoek der vlakte Gcnr.czarcth aan de zee ligt7 hit st bede jaar door rijpe vruchten heeft, gelijj z0mmi<ïèn hebben verzekerd.- zo verhaalt hij dit echter zeïf v?n fmaarSK" k'dne, ^pden' dic ™t onaangena m v r,l^^a,-„deib?°men; ,waar mcde Carmelm Thabor beplant zijn, het gantlche aar door, groenen, getuigen d ar vieux 00 , en de Graaf van solms (z). S §. IV. over de moeskruiden. Men heeft in Palaestimt, het geheele inr ,1™* r a thand in Verre de meeste maanfle, eC ,e"roX'me mgte moeskruiden en andere planten.' korte in dat men aldaar het geheele jaar door, groene moeskruiden kan hebben Ca); cn op eene andere plSat zeft h,j: Na den oogst zaait men allerhande, ook b j ons „ onbekende moeskruiden. Veele kru den groeien „ hier gewoonlijk tweemaal in 't jaar, in de lente ei „ m de herfst, als komkommers, radijs, enz. cn 'vee- ,, le (v) Reijs na hct Oosten, bl. 48. O) Sffiefefcejitamms, f. 207. 00 Befchrijving van het Oosten, II Deel, IStuk, bl. 120. Cy) Memoires, T. II, p. I0. ' ° O) Stetófowfc bte £. fufaf f 7S. OO U Deel, bl. ioo.  over het weder, enz. in palaestina. 595 „ le foorten van kool , en falade, het geheele jaar „ door (#)•" russel verhaalt, dat te Aleppo, het geheele jaar door, pieterfelie , tuinkers, menthe, ajuin , en tamlook; en van het begin van November tot het einde van Maart, witte kool, fpinagie, endivie, twee zoorten van radijs, knollen, roode beeten, en geele wortelen in groote menigte voortkomen (c). shaw berigt, dat men te Algiers en Tunis, in de meeste jaargetijden, even goed, en in menigte, raapen, geele wortels, en kool heeft; en, van Wijnmaand tot Zomermaand , latouw , endivie , tuinkers , kervel, fpinagie, alle zoorten van beet, en de jonge fpruiten van wilde en tamme artisjokken, in grooten overvloed (d). S- V. over de bloemen. Geduurende de wintermaanden, van December af, tot Maj toe, zijn de velden en bosfehen van Palaestina met de fchoonfte bloemen bekleed, welken wij, door derzelver aangenaamheden bekoord, in onze tuinen aankwecken: maar in de overige maanden ziet men 'er weinige of geene bloemen. Want, fchoon de reizigers, gelijk wij vervolgens zien zullen, van de bloemen der gemelde maanden veel verhaalen, vinden wij echter, in de overige maanden, van geene bloemen gewag gemaakt: en roger , die getuigt, dat, van December af, tot Maj toe, anemonen, hyacintheu, narcisfen, Perfifche leliën, allerleië zoorten van ranunkels en iriasfen, en andere planten in Palaestina bloeien (ej, maakt in de overige maanden van bloemen in het minst geen gewag. Misfchien is de hitte, die in deze maanden zeer groot is, de oirzaak, dat de planten , althands zeer veele van dezelven, in dezen tijd niet bloeiën. (/;) I Deel, bl. 2c6. Cc) Refcluijvinp van Aleppo, bl. 38, 35. Cd) l Deel, bl. 236 (e) Tsrre Sainte, p. 3, 4. Pp 4 HEL*  ■506 heldendeugd heldendeugd aan de rivier oroonoko. „ Werkingen van eene meer dan gemeene iw,- •• ,, de gewoon]ijkfte en vruchtbaar^™ gd Zijn ,, Zedelijk Verhevene Doch dir Lt T het ,, ook fomtijds in gevallen^ waar in l n"' ^ Wij „ het geheel geen deel heef? nV de DeUgd of in „ minden maar zeer o^voLS't vpr^ Z'J Zifh ten ,, rakter niet eenen merk"f£„ « ' het ka" „zouden toekennen, zo c£ ;n h p va",§r00theid „ daaden eene bui^ngewoone niL gf,ndhed™ of te van geest door/K? Een bew£ °( ^ „ verwondering, welke wii Hph 7J , 'fr van ,s de „ ver, of den dapperen Muiternr.dTO',üch-'gen Roo„ ken, hoe verre wh ook ïmmlr k"nnen onttrek„ derzelver gedrag od £rh 27 vervr^md «fti, van te keuren.» S' P 2lCh ZeIven t'^houwd,'goed "oetil?o°ua rTLDE;N c^ tó »^-w,}. xotilaqua (7w« Aanvoerder). ' xotilaqua. jya daar zij„ wij weerom , nog even gen! Vrij-behouden^ &5S vrouwen en kinderenS2"S JPjP9* ' ten). Zijt ons welkom MnTJ' utt haare hut' kon! flkkan^d^ wel. eenige van de vrouwen. Zo rijk'aan Knlfl ^anderen. Zo rijk voorzien ft* allen. Welkom ! welkom ' per gedragen, mijne b oï^ fchff, hebt J- dap' toond vrije mannen en Wilden re JJS U W^d% Sc" nu hier, die fchedels derfrhnnrfVi?"-!, T Geeft zc ze tellen.' (te ,jke Blanken» dat wii ► een  aan de rivier oroonoko. 59? «en van de wilden. Twintig en twaalf (*) ! xotilaqua. Genoeg voor deeze reis! en zeker hebben even zo veelen hun leven aan hunne wonden gelaten. : , , allen. Meer ! veel meer nog! . eenigen. Onze pijlen treffen, en ons vergitt is vcallÊn. Verderf, verderf over de fchandelijke Blan- ^xotilaqua (tot (ér? van zijne lieden). Wat voor eene hand hebt gij daar nog mede gebragt? deeze. De hand eenes leugenaars, van eenen hunner aanvoerders. Ik had hem mn gemerkt van de laatfte famenkomst af. Het is dezelfde hand, die ons voor nog maar weinige weeken den vrede bezwoer; den vrede, welken zij niet gehouden hebbenEerst verbrijzelde ik hem den fchedel, en toen, terWH? tJFHï nog floeg, fcheurde ik deeze hand van het lichaam met dien uitroep: „ Gij zult geen leugen* „ meer bezweeren bij den naam uwes Gods._ "een ander. Bij dat alles toch een magtig God Reeds dikwijls erkenden wij hem! en misfchien da In om deezen zelfden meineed zijn volk in onze handen Xotilaqua. Hoe verftoiuden zij, toen onze hinderlage voortbrak! Verftomden, dat gij niet vreesdet voor hunne knallende moordgeweeren , en hunne zwaarden . . Broeders! gij hebt u mannen betoond. allen. En gij u als een held, waardig zulke mannen aan te voeren. , xotilaqua. Is dat u ernst? Zijn dat woorden van uwe harten? allen. Ernst? woorden des harten! één Waart gij het niet geweest, die ons list en moed'leerde verbinden, onze aanval alleen had zo veel vrucht niet gedaan. Dubbeld fterker moordde onze hinderlage, dan onze voorhoede. Vooral toen eenigen van ons in het begin weeken, hoe krachtig was toen uwe taal, en uw voorbeeld ! Wij rukten wederom voorwaarts , en overwonnen. xo- (*) De getallen van veele wilde volken gaan niet boven de twintig. PP 3  598 heldendeugd xotilaqua. Geen lof broeders! maar zo ge miï eenigen dank fchuldig gelooft te zijn, wilt ge miidki dan betaalen ? mij ééne bede toeftaan ' J allen. Eisch ! eisch ! eenigen. Wilt gij deezen fchedel tot een' drinkfchaal en zegeteken ? anderen. Wilt gij de helft van deezen buit? allen. Eisch ! eiseh maar1 xotilaqua. Geen fchedel," en geen buit wil ik van ÜÏÏF man. hCKl ™ Vriend' en de« d°°d allen Cycrflomd). Gij den dood? eenigen. Gij nu reeds van ons fcheiden? nooit' allen. Nooit! nooit! h?uu. H,n°TNhfQU^ H°?n ^ eerst" Broeders! cn befluit dan Nu reeds zedert meer dan tweemaal twintio aaren ben ik onder de eerften in uwe gevechten ze£ 2fBnJK UW .?T0Crdcr «ewefst. Moe'dig ~ dat kan ik van mijzelven getuigen heb ik den and" LrrW?a d Cn dC *i£'S Se.dg v? and heeft zich voor mij bloedende in het zand W- terilffcJS£?P?n?b * de" FUg d6r fthandelijkï Span-aards gezien. Overwinnaars waart Gij tot hier toe onder mij, uwen hoofdman. J » allen. Blijf het nog lange. xotilaqua. Dat kan ik niet; en vooral niet il« nmr winnaar. Dc ouderdon, verdroogt deeze zenuwen d^ jaaren verzwakken deeze aderen?mUnfarmeïSen" mijne voeten ftruikclen , mijn blik heeft Thelft van zijnen omtrek verloren, en mijn oor onderfchS nkt dnCn1'treSd1l^V0R°,r t^^1' ^ ioeven dci'p £S, o f «e^ niet meer, gelijk tc voren. Gif zaag den Spanfc If3 ovv°e0,- Bj kniek': evm ieve» hen Sril r • "i00!-, k,lods ZWMiJe" - "evens eken et S2 geloofdet> iet was medelijden; ik E1 n' 1 tegenwoordig, het was zwakheid. — Neen, Broeders! deeze tocht was roemrijk; maar laat ij juist daarom mijn laatfte geweest zijn.' Tiï vo£ di-c„ ^ dCZe" verd0^eren', en gaerne zou ik cm, m e,rdood-m' »" « b^"' Geeft een  aan de rivier 0roon0k0.' 599 vpn der voornaams ten. Niet den dood, maar de rust willen wij u geeven, zo lang en zo zacht als Gif dezelve maar begeert. Jagen willen w,j voor u het wild flaan voor u den vijand. — Jïl.jt in uwe hut, edel ' eerwaardig Grijzaart 1 ... vi at'ten Blijf in uwe hut, eerwaardig Grijzaart! xoHLAQUA Zijn dat de gezellen,.die .zo dikwijls met en onder mij Weden? fchatten z,j mn zo gering? S eete£ van het wild; dat ik niet velde? ik m,j ver, bliidcn over eenen zege, dien, ik met hiel» bcvccitUijoen ov . bt.mmd, a]s Gij te" 1P7"dood ÏoV htnger weigert! Mannen! Gij zult Teei en volg nden & vallen,° als een roof der. Spanaard warneer gij mijnen geest niet van dit zinkend rdaT'ooï'g fterft 5 mannen als wijven, d?„ drod ai&tel op een veracMeluk leger! —- Van uwe hand te fterven is betamelijk fn zoet Daar, neem gij hem, mijnen knods; geguik dien nu ; en voet* denzelven nog eens als de aaZo°oNder(£ ïSf laaiende vallen). Dat ik mij zeiven vernletterc, indien ik dien neemen, en over u ven vcrpicncic, i Vader! dat kan ik met. zwaanen wilde! ■ pwen,^v*-" . Laat u bewegen, en blijt. rÖt^ett^ anderen, maar ^0tÏÏaQoÏ13S1! Ellendige! zo fpreekt gij met mij? gif unet leven? Wie toog u op? Wie reddede C*) Dc Zdfsmoord is bij dit volk iets verachtelijks. Pp 4  c0° de jagthond. dier?n^%Sede gevaare" des d°ods ? v™ de onrrn \ v uouds' en va» ^ nog fchadelijker ondieren, de Europacërs? Wie deed dat? zoon. Gij, mijn vader! teTi'irnLAl^'V E" gijr' W^n ik' zonder 'er om verzocht daar Jit' v Ven §af' gi wciSert mi' thands den dood daar ik cr u om verzoek? Ondankbaard '\\r' leerde u vechten en worttelen? WkSu^ baai en wees u, hoe men fchedels der vijanden verhnjzelt, en ia drinkfchaalen verandert m zoon. Gij, mijn Vader! tof ik wil?.. ' ""J" Vader! houd «S*» vloek zoon (ten>M hij wil, en niet kan). Hemel » de jagthond. £en Jagthond klaagde over de karigheid van zijn* ;i T^T~ " , klaSt (andvvoordde dezeO wil " l°frhï 5* vocrkon?e»- Tot een teken, boe hrÏÏ " i i• ,' Z-Ult, glJ den bcsten hals°«™<- hebben! „die ten mijlen in hct rond gedragen wordt." ' Vi Heer hieldt zijn woord, maal- de kost bleef de- zelv-  OP HET BEELD VAN RAPHAËL. 6oi zelvde, en de hond met den fraaijen halsband hongerde, als te voren. Hii hadt zich maar met de ordenslinten moeten troosten, die verdienftelijke Staatsdienaars zomtijds ontvangen, en met welken zij hongeren, als te voren. 02 HET BEELD VAN RAPHAËL, DOOR HEM ZELVEN GESCHILDERD. (Uit het ItaliaansclO' De Dood, toen hem het Noodlot nederzond Om raphaël der aard' te ontrooven, ftond Verbaasd, als hij 'smans beeldtenis aanfchouwde, Onzeker, wat van twee hij kiezen zoude: „ Neem mij (fprak raphaël) dewijl mijn beeldtenis „ Onftervelijker is." NASCHRIFT. Na dat Wij de Aanmerkingen over het -weder enz. in Palae^ tin* reeds ter persfe hadden overgegeven, ontvingen Wij het eerde Deel van de Reize door Syrië en Egypte, m de jaaren 1-8? 1784, «? '785 gedaan door den Heer c v volneij; uit hit Fran ch veriaaUdoor j. d. pasteur, en "«gegeven te Leiiden, bij A. en J. Honkoop, 1789. Wij vinden aldaar fet aangaande den iheeuw van den Libanon, dat w.j met kunnen nalaten hier nog mede te deelen, als volkomen dienende ter bevestiging van het gezegde 111 gemelde ^merkin„„„ s 1. ., In den winter (zegt de Heer volneij, bl.2Si) , ziin alle de toppen der bergen met fneeuw bedekt, van j"xvidrette af, tot Jemfalem toe; maar reeds in de maand Maart fmelt zij overal weg, uitgezonderd op den Libanon: zii blijft egter met dan in de hoogde holten, en aan de ' Noord-oostzijde, daar zij voor de zeewinden, en voor de kragt der zon befchut is, het geheele jaar door ongefmolten lk zag haar in dien (laat in het laatst van Augustus |i i7?4, terwijl ik in de valei van Batbekmn hitte verdikte. Pp 5 RE'  K- E GISTER s L IJ S T DER STUKKEN, die in het mengelwerk van dit eerste deel voorkomen, geschikt naar de bijzondere vakkek, WAAR toe IEDER van dezelven behoort. GESCHIEDENIS EN UITLEGGING VAN DEN ElJfiEL. yerdediging van de Wet van mozes, Exod. XXI- qu1eu.21' t£fn CeilC aailmCrkinS V™ montes- Bedenking over Jof. VII: 17. " " Bladz. 241 Proeve eener nieuwe verklaring van 1 Sam' VI- 49 19-21, door j. G. r. . * vi' Onderzoek over den Koning ahasuerijs in het boek 9 Esther, door l. i. c. justi. k Nieuwe vertaling van Pf. LXXXII, met eenige aan '93 merkingen op denzelven. ö aan" Bedenking over Pf. CIV: £<5a ' 433 Uittrekzel uit een' brief van joël löwe, aan den * Hofraad eichhorn, behelzende eeni-è aanmer- kingen over-hetHooglied en het boek <2Q Gisfing over Jet. I: 8. J J 520 Nieuwe vertaling van hct Lied van imbakuk', door 5° P,£f ^i10p^EcC,0-E: ract en,'Se aanAérklngen. U< Bnef aan de Schrijvers van de Vadeihindlche Bibhotheek van wetenfehap, kunst en fmaak- betreffende den grondtext van het Euangelie Van matthaeus. . . augcuc van 385 Brief  LIJST VAN DE STUKJENS IN HET MENGELW. Brief van a. nahar , overliet zelfde onderwerp. Bladz. 57.7 Verhandeling over den vernederden toeftand der laatfte Apostelen, ter opheldering van 1 Kor. IV: 9. 97 Voorlezing over Col. II: 18 — III: a, dienende ter aanwijzing van eenige hulpmiddelen tegen deToverziekte dezer eeuwe:.door g. lesz. . 245 Bedenkingen over het woord nu»/**, geest, ter verklaring van zulke plaatzen, waarin hetzelve van christüs gebezigd wordt. . 337 Aanmerkingen over het gebruik der woorden en 0»!, in fommige plaatzen van den Bijbel; (briefswijze medegedeeld door J. T.) . 481 recht der natuur — burgerlijke wetgeving. Erkentenis en beredeneerde verklaring van de regten van den mensch en den burger; door den Abt siéyes , Gedeputeerden van de Stad Parijs, en Secretaris van de Nationale vergadering. 353 Eenige aanmerkingen over de wetten van lycurgus , briefswijze voorgefteld aan de Schrijvers van het Journal de Paris. . . .2-57 Aanmerkingen over de wetgeving van lycurgus , dienende tot wederlegging van den voorgaanden brief, door den Heer loiunet. . . 261 genees- en heel-kunde. Leefregelen ter bewaaring der gezondheid. . 489 Voorbeeld van een' buitengewooncn dorst. . 399 Aanmerking over de heilzame gevolgen van het gebruik der zuiker voor jonge kinderen, en over de ongegrondheid van het vooroordeel, als of dezelve wormen zou verwekken. . . 4 Brief van den Heer malbret , over de heilzaame uitwerkzelen van de Ijslandfche Mosch; en Aanhangzel op denzelven. . 218 Waarneemiiig van ecu' Infarctus mucofus. . 294 Zonderling toeval aan een tachtigjarig man bejegend , en medegedeeld door hem zelven. . 350 Natuurkundige aanmerkingen op het berigt van een zonderling toeval aan een' tachtigjarigen man bejegend; door w. van earnëveld. . 40I  LIJST VAN DE STUKJENS Aanmerking over een middel Hat ' 533 gebruikte, om eene vert^ifi--kei?ei'augustus geneezen;' te Nieuwe Anecdoten van swift' ' " *4* Anecdote van Doctor johnson" ' 377' 4"9' 573 *44 dichtstukken. Berrathon, een Gedicht van ossian. Calthon en Colmal . . * 410 De dood Oscars —■ L , . * * 466 Dc krijg van Inis-Thona ' ' 5*9 Algemeen Gebed. . " • $48 Avond-lied op 't Land 47 De Vriendfchap; door'h. wielheezen. ' §* 0XtT^(Naür lm H?°SduUsch Van kleist). || Üflderd rJw^PHAEL' door hem ^lven ge- 5 lclnldeid. (Uit het Italiaansch). . Liederen der Madagaskers. *„„„ . 601 zedelijke verhaalen EN VERTELZELs. ^nHmeepn'TVOlk^-dy11?' d00r sciiubart. . 14' 198 II: 6. . 205 8. i 217 17. . 21Ö V: 1. Bladz. 214 X: 1,2. 204 Job XXXI: 26-*8. 317 ff. VIII: 6. . 485 XXXVII: 11. 391, 578 LXXXÏÏ. • • 433 CII: 15» l6- 59l CIV: 26. . 1 CXXXIX: ai. . 157 Hoogl. VI: 4. • 529 6. . 53o Jef. I: 8. . 50 XI: 6-9. . 149 XXXI: 3. • 337 Dan. IX: 1. . 196 Hab. III. • ï45 HetEuang.van matth.385, 577 Matth. V: 5- 388, 577 XVIII: 10. . 345 HetEuang vanMARCUS. 387 Mare. IX: 35- • TI0$  LIJST VAN SCHRIJVERS. Luc. II: 52. Bladz.487 m. „, ri«j XXIV: 19. .488 ls ttt 249 VIII: 9. . Io6 IV- t 344 48. . 6< vi- J*. * 249 XVI: 8-10. . Yr1; 4'2°' • =49 I: 3, 4. . %i ll' • 348 ^r. IV; 9. . 97, 488 ' 349 Cal u' 4* * 338 lPet- IH: 18. S U: 20. . qoQ Tv. , • 34i Phi/. • II: 9. ^f- , ~ IV' 6- • 338 y • 34o 2 Joh. vs. 10. . III. hjst van stukken en plaatzpn oit onrvwrin. '7™, «■ vertaald, OPCEHtLDEKD, 01 " VERBETERD WORDEN. ABULFEDA . ' • Bladz. 173 AGAtharcides , de mart rubro cicero, Parad. Stoic. II ; V i • • "5 • • 222 DIODORUS SICULUS, Lib. III, T. I, p. au. . o97 horat1us , A. P. vs. 274. . JULius firmicus maternus , dc errorc prof. relis Z sirach L: 26, 27. strabo, lib. VI, p. 413 £2593 v." ' suetonius, in Jug.9 cap. 80 . .5* tacitüs, dc moribus Qermanorum ' 53o IV. lijst  IV. LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN ï i. Arabifche. U\ «aam van een' Aegyptifchen vogel. • en h^, Vcuda rècens natas vermis adhuc _ firma. • 315 2. Hebreeuwfche. /c/itf«. • . . 435 int* yooi/cft^ land. • ■• -t i en j doör de affchrijvers verwxsfeld. • ^ ^ £ 337 w°n, Aethiopië. • ' . 14S ggj, van .wagon*» . • . ^ O, of fchoon. . 437 SIS 2»** **»5'5: V» ee^Mi;f°T5*to«*- 389. verwarring VAt-u*. 1» «* ««r* 38» linacn. , ■ . 148 m£ vrucht dragen. _ . ïtviV, een r0"' j. - ' . 346 '' ' ' vereerenswaardtg. • i4 ' . . 147 y^jraakn • - m vcrheugen 291 van deze fr*' x98 Jfalles, wat A — 337 zaam is. • Qq W ÜDEEL.MENGELST. N. Ij.  • VAN HELDERDE WOORDEN. 7p&, van alle zoorten van verderffstn. MB! of misfchien een aardwS^' ' 5Ü« 437 3' Griekfche. Avy'**,, aanzienlijke menfchen «v, « alexander , was den Samaritanen niet gunstig. 66 ALi neef en Vizir van mühammed. 314, 31 i tederheid van mühammed voor hem? Ao. Zijne dapperheid 449 Lteiw des Heeren biSSiiSÏ a« tvSéte7e°n?rflaSen ™ BAC°N' °m deDZe^en van Staat'. Hunne plichten. 360', 365, 37? Anttltbanon* geduurig met fneeuw bedekt? <86 apollonius is de oirzaak, dat de burgers van Thyana gefpanrd worden. . b * „7g Arabieren. Afgoten] der oude Arabieren.' W Hunne fterrenkundc. 296. geloof aan dc zielsverhuizing en opftanding der dooden. 296. hunne godsdienstplegtigheden.299. offeranden cn afgodsbeelden. 299. menfehenoffers. 299. onthouding van zwijnenvleesch. 300. befnijdenis. 301. reinigingen. 301. jaartelLngen. 307, 320. oorlogsregt. 441 ARTAXERXES LONGIMANUS. Zijll chaiaCter. . 2Ï0 augustus van eene verzwakking in de heup door zand en net genezen. . aurelianus. Zijne oorlogen en triumphen. 271.' Zijn ' gedrag omtrent heraclammon. . j Avondlied op het Land. y~ Awfiten, een Arabifche Stam. ' *?„ B. ' 4j9 Baoylon. Zeer oude Sterrenkundige waarnemingen aldaar. . , Back, een Aegyptifche watervogel. ^\ bacon (roger) Zijne letterkundige verdieiiften , óntdekkingen, character, en lotgevallen. 117 vervolgingen tegen hem uit onkunde ontftaan. 161 Barden werden bij de Hooglanders in iedere famï- lic onderhouden. . m o Beddcr-Houneene. Slag aldaar geleverd. ' AA Beeldhouwkunde. Herftelling van dezelve in het be- gin van de dertiende eeuw. . 40, Beenbederf Hulpmiddel tegen hetzelve. ' . xit Bergbewooners. Hunne vertrouwlijkheid, dienstijver, en bijgeloovigheid. . . ' 457 Be-  dek. voornaamste zaaken. ren in gebruik. • -& geztmQheid. 49§ , 5°5 S}J&S*S der bergewooners ^ ^ slaWu Ctó^^SSSi kunnen zonder Bloedzuigers. Z^J£"\7o. hoe men dezelven gevaar ^K^, zonder gevaar, best bewaren kan . ^ _ 17a afgetrokken worden. 595 Blochen in Palaeftina. 59a W**» in Palaestma. • I4+ BOSWELL (JAMES)- • aardigd. . I» Aiedanen. • , mensch en den burger. 353 capischa, vrouw van muhamm". g»,$4, ^ Camera obscura. Bacon gat ^ 2 tot dezelve. • zamcnlpraak) • W catilina en CUAB-ön ^e|n | . avabii3. . 45i £W, eene Jw£c^™t ^Sterrenkunde. 3°i CM*-- S^Me kwaardige brief van hem . CUm £ 5 Generaal. . • J7J aan een Kusi sL» .f h Stam. ^ Charegiten, zamenfpraak). • a8? charon «i CA^^INen noodzakelijkheid van deze Chmie> ^of den ^fdbouwer, 54; voor den naiSeS^nmanufacniriei, # • > ^ $ C^™nASer. * • 407, 403, 409 W'^ÏSS^ïSt over de Kaaba Coreifchiten hadden het 1 MUHAMMED. 444 ao8. Hunne oorlogen ™» . oninccdogendheid CR09MWEL1 g^V^WoS^^^^ g en wreedheid. 9-- *"•! q q „ w*  REGISTER ^r^s. VerfcDh'cidcnc ^-rt. v» ^?d2Mm is.' 198 diderot. Zijne vertaling van pp«™'.'c tj ,*, "5 flgO»* ^ eerfte ISSSMBfc. 13° Jè acht4",.^ -eTIgen tijd in D«itschland zeer . Dmftrttzfi* de ZUSter van de Schilderkunst. m dZ^°°^ h^CC'n' bui^woonen dorst. T4 Selven "ftea °mtl'eiU het gebruik van 3" ^SSKfiT^^-WK500 Dumers Hunne fmaak komt meC1: overeen met 5°3 die der Engelfchen, dan met die dc°Franfchen ffide» Dwaas. AUe dwaazen zijn flaven. ' * I3° E * * ~" Echtgenoot. Voorzichtigheid,' die een meisjen in het te Temen" g0eden Echrgenoot heefn/S Éénheid van God, c'en geloófsarticnl bij de Arabië- £verStï'er?r"f «00^^^elijk 'vereisc'ht tot 3°4 Tenten . mtoefeainS van letterkundige ta- £«-jtócforcfltf«, in den Bijbel GW«» genaamd' Al Etkeboomen op den Aetna &cnnen' 67 te- 257- of hij waarlijk deZcit^J*^ naam gaan, gemaakt heeft? Zt Zh, °? z,jn «e Wetten oc? ■' 58, gebreken m zii- ^ gmotoo?digLfd dlging.van dfeIven- -S. Gezicht van de opgaande Maan op den Aet- , Madagaskers. Hun character vertnc^ ' marcellus , het iwj SVomeS^tancn. Ó2 marcus, een Grieksch Schrijver ' «20 masaccio, een Schilder. ' ' l24 /ktoctf Lucia. ' • • 409 daar. 439, 440. «SéVlIaarn;!L?,"Siën M^SS, 2, ™,„rdeek £f UotL-uUm Jö,™ "e ra« "» den Aetna. „9 molière. Hoe hij opgang maakte. '. f* Mói'j.  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Monniken, in het bewoond gedeelte van den Aetna, bevorderen de industrie. . Bladz. 455 Monte di frumento. . • 5°9? 5*7 montespan , minnaaresfevan den Koning van Frankrijk. • • • 554 ■> 558, 560, 562 montesquieu verftondt de oude Schrijvers niet ge noeg. • • • • • 242 Monto Rosfo, een berg door den Aetna gevormd. 462 Morgaiten. Overwinning aldaar behaald. . 138 Mosch {Ijslandfche). Over deszelvs gebruik in borstziektens, witten vloed, enz. 218. verfchillende wijzen van toebereiding van dit geneesmiddel. 220,221 mühammed, zonder voorhuid geboren. 301. zijn afkomst. 305. geboorte. 307. vroegfte lotgevallen, en huwelijk. 308. gedaante, geftalte, zielsvermogens en character. 309. onkunde. 310. reizen. 311. toebereidzelen tot zijn groot ontwerp. 312. eerfte prediking. 313. Levensbefchrijvingen. 313. openlijke aanvaarding van het prophetisch ambt. 315. uitbreiding van zijne fecte. 316. verdraagzaamheid. 316. zijn vervolgers. 317. vlucht. 319. verbond met die van Medina. 439. zijne inhuldiging en aankomst aldaar. 440. broederlijke vcrbindtenis tusfchen zijne aanhangers ingefteld. 440. enthufiasmus zijner vereerders. 442. zijne wreedheid en vervolgzucht. 443. zijne veldtochten en zijn tuighuis. 443- door welke beloften hij de dapperheid zijner krijgskuegten aanvuurde. 444. hij wordt gewond. 448. zijn gedrag omtrent de jooden. .... 449 Murdt. Overwinning aldaar behaald. , 138 N. Nadhiriten, een Joodfche ftam in Arabic. . 450 neptunus. Waarom strabo den Aetna onder het gebied van neptunus ftelle? . . 459 nicolaus IV, Paus van Rome. . . 120 nicolaus van pisa , herfteller der beeldhouw- en bouw-kunde. . • • • , 4°4 Nicolo d'Arena, een Benedictiner klooster op den Aetna. . • • . 461, 519 Nicoloji, eene plaats in het bewoond gedeelte van den Aetna. . • • • 458 Hola, een' ftad in Campanië. . . 419 NOR.TH (Lord). Zijne characterfchets. . 76 O. ode-  REGISTER. O. odenatus , de man van zenobia. Zijn leven , daden, cn lotgevallen. . . R'h/ Ohud. Slag aldaar geleverd. . Xfi'¥£ Ondankbaarheid (de; ontdekt. . 44 ' f4* Onkunde, een bron van onverdraagzaamheid! Zt Onfchuldige (de) bijna geftraft. . t!% Onverdraagzaamheid, een noodzakelijk gevold van onkunde. 149. is juist gefchikt om een leerftelitelzel, dat men poogt te onderdrukken, verder uit te breiden. . . ' r Oordeel. Bedrieglijkheid van een overhaast oordeel II Oorlogsregt der Muhrmmedanen. . Oranjeboomen in Palaestina. . 44£ Orvieto. Beeldhouwftukken aldaar. " ^5 ossian. Schoonheid zijner gedigten. 77'. echtheid van dezelven. . -00 p_ • 78, 81 Paarden zeer zeldzaam in fteenachtig Arabië aa6 Palaestina. Luchtsgefteldheid aldaar. 582, 586 overeenkomst van dezelve met die van Aleppo cnBarbanjë. 583. regens aldaar. 589. winden. 590. koren. 591. oogsttijd. 592. boomen. 592. moeskruiden. 594. bloemen. . Palmyra, bekoorlijke ligging van deze plaats. 278. hare rijkdommen en pracht. 279. hare lotgeval- J)le!V rT . • • • 280, 282, a8i Parijs. Univerfiteit aldaar. . . ' -\i peloux , vertrouwde van den Hertog van Bourbon. * 8 Fliilojophen-loren op den Aetna. . . pitt. Zijne characterfchets. . ~° plato. Zijne nieuwere volgelingen hadden een gantsch nieuw ftelzel, dat uit verfcheidene zamenftelzels beftondt. a< plinius. Zijn werk over de Germaanfche oorlogen. 540 Punifche trouw, een fpreekwoord. . . ' Purimfeest dient tot bevestiging der echtheid" van het boek Esther. . . , I0_ Q. Jl Quaestor moest de foldaten betalen. . 4„g Quesne (du), een Fransch Vlootvoogd. 559, 5ca racine. Zijne tederheid voor zijne kinderen. 132 ramler. Zijne berijming van gessner's Idyllen. 13© ra  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. •• n„ -rune beeldtenis door hem zclven ge- : raphaël, Op zijne Deeiaici Bladz> 6qi fchilderd. • t 589 l'eZ '"De ™ïe,te ingeKtew»', over cle y«- Vorderingen der verlichting en verdraagzaamheid onder dezelven. • ->9 "ST^ wo^^'ewoïcfin den flag voor rfjn*, en fterft aan zijne wonden. • • Hunne Godsdienst • • J - naam van een berg, ftad, cnl lanq 59 oude en «fl^SJ^aS^ Afgoderij van Samaritanen. 0.«de en nieuws v_ a lve £ 0UtST'SSS gevoelens der door MANASSE. Oj. ^ = d t d nieuwe Samar^nen.63,, «•, va?^ ^ SS 0Eeoveréénftemming met de Karaeérs. 70 S« of « *n vergiftige wmd. . 59 Sancta Lucia di Katama. . • • ^ f ^ekun.de voor). ^ tf * vet. " ^0^*^-%^ vrees%oor46o Hebniet genoeg, men moet ook ^ i** ,i T inézaame herftelling van dezelve. 407 M^^'J^^iüog van denzelven oP oj ^trSVafeen^dwalenden jongeling. - j*  REGISTER Sebaste. Nieuwe naam van Samaria. r, , , Seton. Deszeivs gebruik in bet beenbederf 6? shakespeare Lofreden op dezen Dichter. **3 Stchem, hoofdplaats der nieuwe Samaritanen. Stcshe zoekt het juk van Spanjen af te fchüdden 554- het chmaat aldaar zet de driften aS? , SU, een rivier in Zwitzerland. 555 •S/a»/. Alle dwaazen zijn flaven. i^. Wet vin *m 127 zes omtrent de flaven verdédigd M0" 5/zdvenV°0rfChi:iftCn he? van den- mogen'niet tégen burgers gébruikt'wor- 5°° ^r>W. Aanmerkingen over dé fpraak'cn den'ftjii 368 der oudfte volken. ljl Staatsraden (zeven hoogftej in Periië. Tnf Qzwartej te Mecca * y° der Arabieren. 296.' derCh*aldeën.'3oi. *" 13abyloniers. 0 Stijl (Oude) Hoe dezelve op' den Nieuwen overgebragt wordt 582. hoe lang dezelve door onderfcheidene volken gebruikt is. -„ Stilzwijgen is zomtijds zeer wclfprekend, en 'daarom laten de grootfte Dichters, in de hevi-fre behoudÏ!en' n."e he,d!n Ce" diep ffilzwS waar ahasuerus zijn verblijf" hadt " 231 swift. Nieuwe Anecdoten van hem. i77 '4an Ji5 4~y, 573 tacitüs. Gewigt van zijn boekjen over de Zeden der Germanen. 535. Uitleggers en duisterhedeï van hetzelve 536. bronnen, waar uit hi Z boekjen geput heeft. 537. geloofwaardigheid van hetzelve. 543. met welk oogmerk het gefchreven Tadmor, Tamor, Syrifche naamen van dc (lid Pal 545 myra. . . m ai" , Tarini, een Italiaanfche munt. " . 27 tell (whxem). . . " 454 Telescoop. Of dezelve aan bacon bekend was?' IE tetricus, Roomsch Keizer. . 07, no. „o< Therapeuten. . . -7', 264, 286 ™pis, de'oudfte toneéldigtcr 'van Grieken- 249 • 29 Thya-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Thvana, door aurelianus ingenomen. Bladz. 276. de inwoners, uit eerbied voor apollonius ge- To^erij. 'Oirfbroiig en voortgang van 'dezelve. 246 Tover liederen. • • , . ,* * a47 Toverziekte. Hulpmiddelen tegen de toverziekte dezer eeuw. • j * TJitbarjlingen van den Aetna, van het jaar 1669. ^ V. Vaartuig, dat van één perfoon geregeerd kon worden, en tevens zeer fnel zeilde, door bacon uitgevonden. • • , • . . " Verraad wordt van de Grooten bemind, maar den Verraader haaten zij. • • • . 47 Verjlikking. Schijnbaare verftikking van een jong kind. • 533 Victoria, moeder van victorinus. • *7i Viigeboomen in Palaestina. • • 593 virgilius. Aanmerkingen van bacon over dezen _ pSK'door de Romeineh zeer duur betaald. 225 vivonne , Maarfchalk van Frankrnk. . 554 Voorfchriften omtrent het gebruik van hetyelve. • 49Ï-49S «f^inK^ ^^^^^^^ ^en^^:^ tTiiker dan de mans. 456. gulheid, naarlbgheid, fchoonheid van dezelven. 457- W zoogen ^ fiSS'^ ro'ndom A,8 den Aetna, en oirzaaken van dezelve. . 45» W. Wagen, die van zich zeiven voortrolde, door ba- con uitgevonden. . • Wapenkoning in de ridderfpelen. . • " /tófc der Romeinen. • • 139 S^S'ame gevolgen van het wijn drinken. 401 Cde) alléén is vrij. . ■ • • ^g}  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN Wind (hevige) op den Aetna. 46, , ,0Q r 517. Winden in Palaestina , te3 Tunis AU?*3' en Aleppo. ' I1IS.' Al8iers, ^ * <*228 X * 294' 205 xerxes. Waarfchijnlijk dezelvde met ahasueri,, au. zijn character en 2ijne handelingen! $ eUfM^!£^ ^ °ntb^Wn der230 Zegel van mühammed. " 459 Zelfmoord bij de Wilden in verachtin'o- 441' 442 zenobia, beroemde Koningin van Palmpa 'tv, 599 voerige befchrijving van haar chaSS leven ycrngtmgen , cn lotgevallen. ' V£n ' ^4efehetd2 |fiteP °V£r dC ^r ? Zindelijkheid noodzakelijk vóór de gezondheid S? ^* °eZlcht v™ de oPg^nde Zonne op den Aet- ^ ZZgc\rR- V!1'VOlgi"f: Cn vl'ucht ™ ««"e ker-' *¥ is voedzaam en" weert 'het bederf. 4 ' vcr 3°2 wekt geene wormen. 4* vcr' ^«r/Ji..Aangename: ligging van deze ftad. taal4' 6 ^rlrïefchtf d°01' Al'abiCren 6,1 Wenaars on- 95 Zfitferhnd. Lof vaii dit land. '. '. 3?°