MENGELSTUKKEN.   VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VAN WETENSCHAP, K U N S T E N SMAAK. JLlles., wat gij wiltt dat u de menfchen zullen doent doe gij hen ook alzo. jesus christus, f — _ DERDE DEELS TWEEDE STUK. Te AMSTELDAM, bij M'ARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de VischReeg, Noordzijde. MDCCXCI.   M ENGELSTUKKEN' brief , aan de schrijvers der vaderlandschr bibliotheek, behelzende een voorbeeld VAN menschlievendi1e1d , blijkbaar in het opregten van een kweekschool, ÏOT onderwijzing van dooven en stommen, te GROningen, in den jaare 1790. WEL-EDELE HEEREN! Daar gijlieden in het Mengelwerk van ulieder Vaderlandfche bibliotheek van (Vetenfchap, Kunst en Smaak, meermaalen hebt te kennen gegeven , niet alleen Werken van geleerdheid in allerleije takken van Wetenfchap te willen plaatzen en beöordeelen, maar ook Deugd, Vaderlands- en Menfchenliefde in de harten van ulieder Leezers te d< en ontvonken, moet ik bekennen, dat de verwagting aan ulieder bedoeling bij mij is beantwoord door het uitmuntend voorbeeld van liefdaadigheid, en erkentenis van betoonde menfchenliefde , voorkomende in N°. 12 van het aïé deel dier Bibliotheek. De kragt van dat voorbeeldr de aanmerkingen van den Schrijver, voor het verhaal der gebeurtenis zelve, ter opwekking aan den Leezer medegedeeld , de betoonde dankbaarheid van het Leesgczelfchap: tot nut en vermaak, te Schiedam, aan den menfebenvriend nicolaas schaapers bij gelegenheid der redding van een kind uit het water in den jaare 1790, en eindelijk ulieder vriendelijke uitnodiging om zoortgelijke edele verrigtingen, die van tijd tot tijd in ons vaderland gebeuren, en ter aanfpooring der Natie kunnen verftrekken, aan ulieden mede te deelen, hebben mij ter Davolging overgehaald en aanaefpoord om eeniger maate aan üüeder loffelijke bedoeling en verlangens te voldoen , met het volgende verhaal aan ulieden toe te zenden, terwijl ik egter aan ulieder beoordeeling UJ. DEEL. MENGELST. NO. i. A DVör-  fl BRIEF NOPENS EEN INSTITUIT overlate, of gijlieden dit Stuk eencn plaats in ulieder' Bibliotheek zult waardig keuren. Eén mijner vrienden bood mij onlangs aan een berigt, aangaande een Inftituit of Kweekfchool om Doove en Stomme menfehen , door hunne natuurlijke gebreken veeltijds voor hun zelve, naar ons inzien, ongelukkig, en boven dien, zonder eene buitengewoone hulp van anderen, ongefchikt om aan de menfchelijke Maatfchappij", waar' van zij evenwel leden zijn, eenig aanmerkelijk nut toe te brengen , zoo wel voor hun zelve , als voor de Maatfchappij nuttiger te doen worden. Deeze oprigting is haaren oorfprong verfchuldigd aan den Wel Eerw. Heere a. d. guyot , Predikant der Walfctie of Franfehe gemeente te Groningen, die zig voor het aanvaarden van zijn gewigtig Ampt, eenigen tijd in Parijs heeft opgehouden, en hiertoe de noodige aanleiding' ontvangen van den Abt de l'epée, eencn man, die zig door dit onderwijs eenen grooten naam alomme verworven heeft. Eenige voorbeelden hebben reeds bewcezen , dat de verwagting aan het bedoelde einde beantwoord. Dceze daaden hebben ten gevolge gehad, dat zommige, door deugd, waare Vaderlands- en opregte Menfchcnliefde beroemde burgers zijn aangefpoord om onzen Menfchenvriend den Heere guyot ter verdere voortzetting van zijn begonnen werk op te wekken, en aantebieden om, mee hunnen bijftar.d, een plan tc beraamen ter oprigting eener kweekfchool, waar in zoodanige ongelukkige perfoonen door een beftendig onderwijs , naar omftandigheeden en vereisch van zaaken , zouden worden onderweezen , en wel in die bezigheeden, welke aan hen zelve grooter genoegen gaven, en hen voor de Maatfchappij van grooter aanbelang deeden worden. Het plan zelve is te breed om van woord tot woord in ulieder maandwerk te worden geplaatst: In de eerfte plaats behelst het zelve , eene opgave van die zaaken , waar in deeze ongelukkige voorwerpen worden onderwezen ; de Steller van dit berigt zegt: „, dat Stomme menfehen van beiderleije Sexe, menfehen die door het gemis van hun ge,, hoor, en gevolglijk der fpraak op zijn best geno„ men nuttelooze vveezens, hun zelve, en de bur- „ ger-  Voor stommen en dooveni j gêrftaat tot last waaren, alhier worden onderrigt en „ geleerd, door de gewijzigde taal der tekenen, ge,, regeld te denken , hunne gedagten met orde te ,, openbaaren, en diensvolgcns br.'efwisfeling te kunnen houden; zij leeren boeken te leezen en verftaan, Aardrijks -Gefchiedkunde en gronden van „ Godsdienst, wordende ten aanzien der laatste opgeleid tot algemeene waarheeden bij alle Christenen s, erkend en aangenomen , dog wijders hier omtrent „ hunne vrije keuze gelaaten." In de tweede plaats word bij dat berigt gemeld dat dit plan of inftituit in den jaare 1790 tot eene wezenlijke confidentie is gekomen , omme vervol-1 gends onder het opzigt van den Heere guyot als Hoofd-Directeur, en nog drie andere Directeuren, van tijd tot tijd bij de Leden te verkiezen, te worden voortgezet. Jaarlijks moet ook van deeze directie een behoorlijk verdag worden gedaan ; bij deeze gelegenheid worden ook de Dooven en Stommen in het openbaar geëxamineer 1 in alles, waar in zij onderweezen zijn, als dan te gelijk vertoonende eenige proeven van het handwerk , het welk zij behandeld hebben ; ter meerdere aanmoediging zullen ook pramien naar verdienften worden uitgedeeld, waar voor de onderwijzer in naam der Dooven en Stommen de behoorlijke dankbaarheid zal betuigen. Vreemdelingen zoo wel als inwooners worden bij deeze plegtigheid toegelaten, dog vertoo* nende een kaartje van entree. Deeze ongelukkige perfoonen worden op eene daar toe gehuurde kamer van eene voor hun dienftige Bibliotheek , [Kaarten enz. voorzien, en zoo wel de9 morgens van 9—12 als des avonds van 6—S uuren behoorlijk onderwezen, enz. Vervolgends worden opgegeven de naamen van de zulke, die reeds in verfchillende handwerken aan deeze rlweekfchool zijn onderweezen, en aan de bedoeling hebben beantwoord; dan volgen eenige articulen, waar op de Directeuren ten dienfte van dit Inftituit in alle fteden tn plaatzen worden verzogt eenige agt te flaan. De voornaamfte daar van zijn deeze. ifte. Dat in 't vervolg geene Doove en Stomme wor* den aangenoomen als die boven de 12 en beneden de 35 j aaren oud zijn, voorts die door hunne teekenen A 3 ge-  4 brtêf nópens ef.n institl'it genoegzaam te kennen geven , dat zij voor eeni» onderwijs vatbaar zijn. ° 2de. Indien de perfoonen in Maat zijn zig zelve te onderhouden, het zij geheel of gedeeltelijk- worden zij veronderftdd niet tot laste van dit inftituit te kootnen. 3de. Een Doovc en Stomme onderwijs verzoekende, moet eerst aan de directie te Groningen worden gefchreven de kwaliteit van de peifoon, en de conditie op welke , opdat de Staat der casfa ten allen tijde worde in het oog gehouden , enz. enz. _ Die nadere jnformatien begeeren , gelieven zi* hier over te adresferen aan den Heere h. d. guyot voornoemd. Eindelijk nog volgen eenige voorwaarden, waar op de intekenaars zig verbinden, tot wederopzeggens toe, hunne aandeden te contribueren ter inftandhouding van meergemelde Kweekfchool, Wif'ar van de intcekening moet beftaan in ƒ5- 5-voor ieder jaar, of zoo veel meer als een ieder zal kunnen goedvinden, en het eertte jaar zal verfchijnen op primo Januanj 1792. De aard van dit Inftituit bewijst genoegzaam dat ter befchanving , voltoöijjhg en faftaadbWdmg van dit onderwijs een aanzienlijk getal van inteekenaars word vereischt, te meer daar de intekening, naar maate der grootheid van het plan , waartfjfc op eene geringe fumma gefield is; het getal der Dooven en Stommen is ook door de aanleggers reeds in den beginne grooter bevonden, dan men zisj waarlijk hadde verbeeld; veelen, die aangediend wierden, waren zoo behoeftig, dat zij van het noodige voedzel en dekzel beide moesten worden voorzien, waar door de kosten des tijds reeds een aanmerkelijk capitaal bedroegen, en ligtelijk kan worden bezeft dat , zo dit plan in de_ gevolgen behoorlijk zal werken, menschlievendheid daar toe den voornaamen grond zal moeten leggen. De nuttigheid deezer inftelling, en de verpligting van eenen ieder, om daar toe mede te werken , word beweezen door de betrekkingen, waar in wij ftaan tot onzen Schepper, en medemenfenen; door de pligten, die wij daar door aan hem als onzen Vader en Wel-  VOOR. STOMMEN EN DOOVEN. 5 Weldoener, die wij aan ons zelve, als zijne fchepzelea, die wij aan onze natuurgenooten, als kinderen van éénen vader verfchuldigd zi;n, waardoor wij alle, in onderfcheiden betrekkingen , en naar maate van onze vermogens worden verpligt om het welzijn onzer medemenichen te bevorderen , en dezelve voor de Maatfchappij, waar van zij, even zoo wel als wij zelve, deelen en leden zijn , gefchikter en nuttiger voorwerpen te doen worden; het is geenzints voldoende, dat wij van het gewigt deezer algemeene bedenkingen overtuigd zijn; neen! dezelven moeten tot onze harten doordringen, en in de gevolgen te weeg brengen, dat ons leven, gedrag en daaden op die wijze worde ingerigt, dat anderen, van onzen eerbied en het denkbeeld onzer verpligting voor deeze grondbeginzelen overtuigd, en daarom ter naavolging onzer daaden worden aangefpoord. Zoude immers het Opperweezen ons met de heerlijkfte vermogens van Ziel en Lichaam begiftigd, zoude hij ons met eenen overvloed van tijdelijke middelen gezegend, zoude hij ons van tijd tot tijd de noodige onderfteuning hebben verleend om aan zijne verlangens en het groot einde onzer Scheppinge te beantwoorden , zo wij niet van onzen kant die vermogens , die zegeningen , die verfchillende en uitgeftrekte middelen behoorden te gebruiken om daar door aan onzen Schepper de fchuldige dankbaarheid, aan onze medemenichen dc behoorlijke menschlievendheid, en aan ons zelve de voldoening onzer pligten té verzorgen V Inzonderheid nog worden wij tot de uitoefening der menschlievendheid gedrongen, door dien aan den eenen kant Code niets aangenaamer kan zijn, dan dat wij die vermogens, waar mede hij ons befchonken heeft, befteeden tot de heilzaamfte oogmerken, die wij immer kunnen bereiken. Aan den anderen kant blijkt de waarheid dezer Helling, zoo dra wij bezeffen dat de mensch, hoewei met de voortrefiijkfte vermogens van ziel en lichaam begaafd en eene rijke maate van tijdelijke zegeningen voorzien, egter is en blijft een mensch, dat is een weezen, van zig zelve, in zoo verre, altijd gebrekkig, dat oneindige behoeftens heeft, zonder welke het niet kan beftaan, en waar toe derhalven de hulp A 3 van  6 BRIEF NOPENS EEN INSTITUÏT van anderen zijner natuurgenooten (om niet te fpree* ken van God, waar van hij in alle deelen is afhange» lijk} noodwendig word vereischt; zonder deezen bijftand was de mensch ongefchikt om in eene welgemelde Maatfchappij te leeven, waartoe hij evenwel van Gode gefchaapen is. Zal de mensch dan aan de verlangens van zijnen Schepper , en een voornaam gedeelte zijner roepinge voldoen, is hij buiten twijffel verpligt zijne vermogens ten dienste van anderen aanteleggen, baar toe moet ieder in zijnen kring, beroep en omftandigheden geene bekwaame gelegenheid laaten voorbijgaan. r Het maakt geen onderfcheid of wij door het be*chaaven en nuttig gebruik der vermogens onzer ziele (zo wij daar in boven anderen uitmunten} onze medemenfehen van dienst zijn door dezelve in de fraaije letteren , verfchillende kun Hen en wetenfehappen te onderwijzen , om hen langs deezen weg tot het kennen en betragten hunner pligten opteleiden , dezelve alzo nuttiger leden voor de maatfchappij te doen wor* den , en niet alleen hun tijdelijk maar zelfs hun eeuwig welzijn te bevorderen. Het maakt geen onderfcheid of wij met meerdere lichaamskragten dan andere begaafd dezelve aan onze natuurgenooten befteeden , om hunne lasten eenigermaate te verligten , en daar door aan hun eenig genoegen bezorgen, Het maakt geen onderfcheid of wij door een nuttig gebruik onzer tijdelijke vermogens en bezittingen onze arme of gebrekkige medemenfehen hun noodig beftaan verzorgen, het zelve verbeteren, of hunne rampen en elenden , waar mede zij bezogt zijn , poogen te verzagten. Alle deeze middelen , waar van het juiste gebruik moet worden gemaakt naar vereisch van perfoonen en jmftandigheden , zoo van ons zelve als anderen, zijn Van de heilzaamfte gevolgen zoo voor ons zei ven als voor de perfoonen , ter wier nuttigheid wij dezelve befteeden ; de laatstgenoemde evenwel moeten wij voornamelijk befchouw:n, als gaaven , door den geever van alles goeds aan ons gefchonken om daar van het behoorlijk gebruik te maaken , dezelve gebruikende als niet misbruikende , maar altijd tot die eindens belleedende , waar door wij met alle reden aan het oog-  voor stommen en dooven» 7 oogmerk van den gcever op de beste wijze kunnen voldoen. Boven anderen word onze menschlievendheid vereischt bij de meestbehoefrigen van onze natuurgenooten, dewijl onze verpligting om aan deezen onze hulp en mcnfchenliefde te betoonen , grooter of kleiner word in die zelve evenredigheid, naar maate de voorwerpen , welke onze aanuagt verdienen , door eene meerdere of mindere behoeftigheid worden geprangd. Tot dat einde dan is zeer gcfchikt het plan, of de inftelling , waar van wij boven hebben gewaagd. De bevordering daar van mag , naar den aart der liefde, voor eene waaragtige menschlievendheid worden gehouden , daar wij, langs deezen weg, de zoodanigen, die met verfchillende ongemakken bezogt, minder dan wij met tijdelijke middelen gezegend, ja behoeftig zijn, die uit dien hoofde ons medelijden en liefdadigheid lioodig hebben , en met het hoogde regt mogen vorderen , door onzen bijftand verligtcn , en zoo wel voor hun zelve , als voor de maatfchappij van grooter belang doen worden , waar toe zij buiten onze dadelijke medewerking niet konden geraaken. Wij mogen dus om de gemelde redenen , (die nog met meerderen aandrang konden zijn aangevoerd , indien het gewoone beftek van UI. Maandwerk dit hadde toegelaten,) het Inftituit of de Kweekfchool te Groningen , ter Onderwijzing van Doove en Stomme perfoonen aan den Leezer met allen ernst aanbeveelen, in eene gunstige vervvagting, dat een ieder, van de waarheid onzer Stelling overtuigd, ter bevordering daar van gaarne zal medewerken , op dat daar door het getal der Inteekenaaren aan de nuttigheid der zaake en heilzaame bedoelingen van de aanlcggers mag beantwoorden. Wil men verder gaan , en den aanlegger van dit werk (die door geen eigenbelang , den grooten drijfveêr anders vanvcele menfchelijke daaden , kan gedreven worden) even gelijk als den perfoon van wïc, schaaprrs te Schiedam voor zijne betoonde mcnfchenliefde , in evenredigheid van zijn ampt, van het gewigt der zaak en van de moeite daar aan te befteeden , ter erkentenisfe van dankbaarheid op eene luisterrijke wijze bcloonen , dit zeker zoude anderen in het algemeen aanmoedigen tot dkrgdijke nuttige QnA 4 de i>  8 brief nopens een instituit voor stomm. en doov, derneemingen j doch inzonderheid zonde dit aan den Heere guyot tot eenen prikkel verftrekken om met den vereischten ijver in zijn begonnen werk te vo1harden: Daar toe zoude ik geen beter middel kunnen aan de hand geeven , dan dat de Provincie of Re«eenng der Stad Groningen , den eerften aanlever met den verdienden Eereprijs bekroonde. Eene openbaare en plegtjge erkentenis van dankbaarheid voor eroote daaden heeft op het gros der menfehen den meesten invloed , en zoude in dit bijzonder geval waarfchiinJyk de intekening meerder bevorderen onder de verlcheide Clasfen of foorten der menfehen , ook de zoodanige die verfchillende gevoelens omhelzen met betrekking tot de conffltutie en de belagens van het Vaderland. Dit poinct , dat veele van de Leezers mogelijk in den beginne zeer vreemd is voorgekomen , hebbe ik in het bijzonder aangeroerd omdat de ondervinding, helaas! zeden veele jaaren, dikwüls heeft geleerd , dat door die verfchillen de heilzaamfte bedoelingen niet bereikt geworden , en deugd, waare Vaderlands- en menfchenliefde , voormaals de e 75 10 1, 17 o, 35 3° o} 30 Mei. 2 o, 50 Niettegenftaande deze Spade regens, is meestal in de maand April de lucht helder, warm, fomtijds zelfs reeds heet , maar 's morgens en 's avonds koel. Te Aleppo (ot) is, geduurende deze maand, de lucht meest helder , echter na den middag met eenige witte lichte wolken bezet, zelden met donkere, welke alleen vernomen worden, wanneer het regent met donderbuien. Sommige dagen, zijn echter duister en bewolkt, terwijl de wind uit het Noorden of het Oosten waait. Ook waaien dikwijls nog koele winden uit het Wcs- Xen. : Doch men moet dit getuigenis nopens Alepps met behoedzaamheid tot Palaestina overbrengen , en fleeds bedenken , dat dit laatfte eenige graden Zuidelij- (x) T. I. p. 390. fj) Re.ize I. Deel. Bladz. 2io. Cm) Rüssel, Kat. Hist. van Aleppo, Bladz. 167. 168 volgg.  voor de maand april, II Hjker ligt. 7.oo vindt men geen voorbeelden van donder bij de Reizigers in Palaestina , geduurende deze maand , te weten, in den Zomer heeft men in Palaestina zelden donder, maar alleen in de Wintermaanden , dus mindert dezelve reeds in April. Bij niübuhr O) vinden wij in April en Mei, bij Schirds dikke lucht, en dikwijls onweder, den i en 5 April donderde het te Perfepolis. In Palaestina zelf moet men onderfcheid maaken. Langs de geheele zeekust van Syriën en Palaestina, heeft men in deze maand de gematigdfte lucht , en de aangenaamfte lente , dewijl de zeewinden 's morgens en 's avonds de lucht bekoelen, op het gebergte den Libanon, Carmel, Herman is het koeler, en de warmte minder (0). Omtrent Joppe, aan de zeekust, vondt schulz Qp) den 3 April, een alleraangenaamst lenteweder , bij Acca een heldere lucht Qq). MAUN. drell , den 23 Maart (den 3 April) op de bergen Thabor en Herman (r). Den 3often , was de hitte zeer hevig bij Karna, zoo zelfs, dat 'er een reiziger voor bezweek, volgends verhaal van schulz (ƒ). Dat in de vlakte van Jericho , als zijnde van alle kanten met bergen omgeven , welke alle winden , behalven den zuidwesten , die nog zefs de hitte vermeerdert afweeren, zoodat 'er geene bekoeling der lucht plaats vindt , de hitte der zon zeer hevig is, getuigen verfcheiden Reizigers (?)• Door de hitte vondt schulz de regenbeeken den 8 April reeds uitgedroogd (u) , en hij verhaalt (v), dat de Kedron den 19 April reeds uitgedroogd was! Wanl 00 Reize, II Deel, bl. 152. 161. (0) Egmond en heijman, Reize, II Deel, bladz. 13. Korte, Reize, I Deel, bladz. 380. D'aRvieux, Mémoires, T. II, pag. 289 conf. 186. (p) Leitungen des Hochften, Part. V. pag. 86. (?) Ibid , pag. 59. (r) Maundrell, Reize, p. 48 r. 00 Leitungen, enz. Part. V. p. 59. 167. O) Mar.ti, Viaggi, Tom. III, p. 122. 123. 146. 147. Mimoires óarvieux, Tom. II, p. 186. mawndüill, Reize. p. 490. 00 L. c bl. 86. (v) Ibid. p. 137.  12 huishoudekijke kalender van palaestina, Wanneer shaw , in het midden van Grasmaand, des Jaars 1772 , over den Kifon trok , vondt hij die beek niet meer opgezwollen, maar fijpelendeongemerkt door eene zandbank, welke de noordewinden tegen deszelfs mond opjaagen (w). Met den Jordaan is het echter onderfcheiden , deze is nog vol in deze maand, door het fmelten der fneeuw van den Libanon (xS. Ook vondt della valle (j) den 6 April, deszelfs water zeer koud: omdat, naamlijk, de lucht dan zeer warm is bij Jericho , en men het water dus kouder voelt. Nopens het fmelten der Sneeuw , tekenen wij nog aan uit niebuhr (z), dat op de bergen bij Schirdz den 25 April, nog Sneeuw gezien werdt, doch op den 14 Mei, alleen in de engten tusfchen de bergen. ,, De Sanntn ,eën gedeelte van het Syrifche gebergte , raakt, op het einde van April, eerst vrij van Sneeuw (* ." Na al het gezegde , behoeft men zich niet te verwonderen , dat de Reizigers in deze en de volgende maanden , de nachten onder hunne tenten doorbrengen; dus bij voorbeeld , wijaiKE den 3 [den 14] April in de vlakte van Jericho, en thp.venot den 10 April bij Rama (a). Echter zijn zij des nachts dik¬ wijls door den daauw zeer gekweld , welke, in die heete landen en dorre gewesten, fomtijds zeer menigvuldig valt,, en veelal zeer nadeelig voor de gezondheid is , hoewel niet overal. Op den 22 Maart ("den a April) hadt maundrei.l, op den berg Herman, dat 'is , dien men daar voor houdt-, bij thabor, en die hedendaags Daat genoemd wordt (b) , een zwaaren daauw; waar van hij fchrijft (c): „ Wij hadden door „ on- O) Reize, II Deel. bl. 17. (x) Thompson's 'Iravels, \'o\. I. p. 122. (yj Reize, I Deel, bl. 176. (z) Reize, II Heel. bl. j6i. (*) volneij, i. 303. 00 Mijrike, Reize, p. 72. thevenot, Voyage au Levant, Vom. II, p. 571. Tom. III. p. 88. (6) Hamelsveld, Atrdrijksk. des Bijb. I Deel, bl. 30?. (O Rl- 481 1 achter halma's Woordenboek, hamelsveld, L. c. bl. 179.  VOOR. DE MAAND APRXL. 13 „ ondervinding al geleerd , wat de Pfalmist (Pf. CXXXIII: 3.) door den daauw van Hermon ver„ ftaat , dewijl onze tenten zoo doornat waren , als „ of het den gantfchen nacht geregend hadt." De kwik rijst met den voortgang dezer maand , van 60 tot 66 graden ; na het midden der maand, is het verfchil van 8 tot 10 graden (_d). Wij voegen hier nog twee of drie Waarnemingen bij, welke tot de Luchtverfchijnzelen behonren. Mariti (V) zag de Doode Zee, verfcheide dagen bij het opkomen der zon , met een dikke en zwarte mist bedekt, welke zich echter niet verder , dan deze Zee uituxckte. Shaw (ƒ) meldt van een zonderling Dwaallicht, bij hem waargenomen : „ In het begin van Grasmaand , zegt hij, bij nacht reizende door de valleien van den berg van Efraïm, waren wij meer dan een uur, van een Dwaallicht verzeld, dat allerleië buitengewoone gedaanten aannam. Want zomtijds was het rond, zomtijds puntig, als de vlam van eene kaars, dan ééns verlpreidde het zich zelf, en floot ons geheele gezelfchap in zijn bleek, doch onfchadelijk licht; dan weder trok het zich fchielijk te zamen, en verdween; maar, in minder dan een minuut, fpreidde het zich weder uit , gelijk te vooren , lopende in de lengte voort , van de ééne plaats na de andere, met een grooten veert, gelijk een loopend vuurtjcn van busknrd; dan verfpreidde het zich over meer dan twee of drie morgens der nabijliggende bergen , ontdekkende iedere heester en boom, welke op dezelve groeiden. De lucht ' was, met het vallen van den avond , zeer dik geweest en dampig; en de daauw, welke op onze breidels viel, was'ongemeen veten fmeerig, enz." D'arvieux (g) » welke in zijnen overtogt van Da-, miate naa Palaestina met ftorm te worstelen hadt, verhaalt, dat men hem bij deze gelegenheid verzekerde, dat Cd') Russel, Nat. Ilist. van Aleppo, p. 191. volgg. (e) Viaggi, Tom. UI. p. 226. (J) Reize, II Deel. b!. 87. Vergelijk hamelsveld , /. c. bl. 107. alwaar men meer vinden zal van foortgelijke verhevelingen , als ook van het Noorderlicht. Qg~) Mémoires, T. I. p. 241.  Ï4 huishoudelijke kalender van palaestina* dat bijkans alle jaaren in deze landen , geduurende de week voor Paafchen , de Zee zeer onltuimig i*t Schoon nu dit verhaal naar bijgeloof fchijnt te imaaken, is 'er echter niets ongelooflijks in. $.3. het koren. Naar maate de regentijd korter of langer duurt, valt over het geheel de oogsttijd vroeger of laater! want eerst, als de regen ophoudt, komt het graan tot rijpheid. — • Daarenboven is de zaaitijd niet bij allen dezelfde, alzoo fommigen vroeger, anderen Jaater zaaien. Ook moet men opmerken , dat het graan hier dikwijls lang te veld ftaat, omdat het te gelijk op het veld gedorscht wordende, de oogst daardoor te langzamer voortgaat. Eindelijk gelijk wij reeds hier vooren gezien hebben, 'er is een ffr0ot ondericneid in het luchtgezel ten aanzien der"verlchillende oorden yairdït land. («) In. Egijpte begint men altijd precijs irj 't einde van April, of de eerfre dagen van Meij, aan den oogst te arbeiden. (t>) Men ziet echter aldaar reeds tegen het einde van Maart of begin van April nieuw graan, en alle de huizen zijn 15 ot 20 dagen na Paasfchen bereids van het zelve voorzien. (V) De tarwe hadt, wanneer mariti (V) te Jericho was niet alleen in 't begin van April reeds aairea gelchoten, maar deze begonden zelfs reeds *zt\ en rijp te worden. Volgends het getuigenis van shaw O?) is de tarwe doorgaands later dan de o-erst en komt omtrent Jericho en Acco eerst tesen het einde der maand, en te Jerufakm nog laater rijp. 7-i.Sfc,P bald1uch zag in de elfde eeuw bij inpolt het koorn reeds gefneden Idibus Aprilis, naar onzen kalender tegen het laatfte vierendeel j| van April, en 00 Korte, I Deel, bi. 383. II Deel, bl. 186. (ft) Maillet , Befchnjv. van Egypte II. t. Jans-brood geheten, wordt opgegeven voor de Springhaanen,die de fpijze van joXnnes ten Dooper zouden hebben uitgemaakt, bloeiden in de maand April, volgends d'arvieux (O in de woestijn van st. jan. Qï) §• 5- moeskruiden en peulvruchten. Behalven de Moeskruiden en andere Planten , die men in Palaestina, het gantfche Jaar door heeft, en die ons in het voorgaande zijn opgegeven , vinden wij nog de volgende bijzonderheden. Russk* (") fchrijft van Aleppo : „ April en Meij brengen voort, verfcheiden zoorten van Latuwe, Rnomfche Uoonen , Truffels, en Artisjokken, die zeer klein zijn, en waar van de inwooners groot werk maaken , als zij nog zeer jong zijn, ftooven zij dezelve , en eten die geheel (/■ Reize, bl 474(p) Relation of a Jottrney, p. 176. (q) Zie II Deel , No. 3. bl. 115- Mengelwerk. (r) Reize , -I 'Deel. bl. 191. (V) Leitungen des Höchften, Th. V./ 86. (t) Mémoires,' T. II . p. 250. (u) Vergelijk hamelsveld, Aardrijksk. des Bibels, I Deel, H- 377- (v; Natuurlijke llist. van Aleppo, bl 88.  Voor de maand april. heel en al op. Ten dezen tijde begint men ook al erweten te krijgen." Als shaw («O van de boonen gezegd heeft, dat zij in het rijk van Algiers, in het laatfte van Fèbruarij of in het begin van Maart, rijp en vol zijn, en de ge- heele lente door duuren vervolgt hij: ,, Daarna begint men de linzen, fnijboonen, en garvangos in te zamelen , wier eerflen [de linzen naamelijk] opdezelfde wijze gereed gemaakt worden als de boonen , en ligtelijk tot een pap ontbonden worden , wanneerze eene foort van moes van eene Chocolade kleur maaken. Dit, vinden wij, was het roede moes, voor het welk esau zijn geboorterecht verkocht , en waarom hij Edom genaamd werdt , Gen. XXV. 30-34. Maar de garvanps worden op eene verfchillende wijze gereed gemaakt, want zij worden nooit week door het kooken , gelijk andere peulvruchten" enz. <». Hasselquist (y) verhaalt, dat hij den 23 [12] April te Jerufalem Kropfalade heeft gegeten. In de volgende paragraaf zullen wij uit russel nog andere planten melden , die in deze maand gevonden worden. - Hier voegen wij 'er alleen dit nog bij uit nöreero (2): ,, In Egijpte is nog eene foort van Manna , dat naar honig gelijkt, en bij zonne-opgang van de bladen van zekeren boom gezameld wordt , doch fmelt en verdwijnt , als het lang op de bladen blijft. Men vindt het voornaamlijk menigvuldig in Grasmaand ; in de andere maanden vindt men 'er Hechts weinig van." enz. de tuinbloemen en anderen planten. De Asfodillen , Ranunkels, Anemonen , Hijacinthen en andere bloemen gaan voort in deze maand te bloeien, daar bij komen de Roozen, de Winterroos {Malva rofea) de Klaproozen en Leliën. Thevenot verhaalt (w) Reize, I. Deel. Bladz. 216. 00 Men vergelijke hamelsveld , Aardrijksk. des Bijbels, Bladz. 251. Cy) Reize, I. Deel. Bladz. 178. (z) In björnstahl Reize. VI Deel Bladz. 384. iii. deel. mengelst. no. i. B  x8 HUISHOUDELIJKE KALENDÉR VAN PALAESTINA , haalt (V), dat de roozen in April bij Damascus bloeiden. In de vlakte , die beneden den Sarmin hgt , zag men op het einde van April de roozen in knop (b), Rauwolf zag de Tulpen nog in bloei bij Tripoli in Sijriën , doch thevenot vondt den o dezer maand bij Gaza, dat de tulpen gelijk ook de anemonen , die hij den 25 April bij Asfia , tusfchen Damascus en Aleppo nog bloeiende zag, reeds hadden uitgebloeid (O- Rauwolf (d) lpreekt ook van Tulpen en Hijacinten in deze maand. Doch boven alles verdient russel bier aangehaald te worden, daar hij eene geheele lijst opgeeft van bloemen en planten, die hij in deze maand te Aleppo zag 00- „ Omtrent het midden van de maand April (laan de velden in hunnen vollen bloei , wordende derzelver groente fraai gefchakeerd door Klaproozen Klokjens. Paarlkruid, QLHhospermum.) Smeerwortel, (Symphitum Oriëntale.') Wolkruid, (Feróascum pulverulentum.) Salie. Rakket, (Eruca.) Stcen-rakket, (Eryfimum.) Mosterdkruid. Gedoomde Heul, (Glaucium.) Verfchillende foorten van Lyohnis. Guichelkruid, ( Anagallis.) Groot fpeenkruid , (Scrophularia.) ■' Beziëndragend Muir, (Cucubalus.) Vlas. Gladiool, {Gladiolus.') Tijdelozen. Ridderfpooren. Osfetongen. Walftroo, (Galium.) Oosterlui, (Aristologia.") Glit- (a) Foyage du Levant. T. II. p. 40. OS) Volnev Reize, I. Deel. Bladz. 303. 00 Thevenot, Foyage de Levant, T. I. p. 363. T. II. p.51. Cd) Bladz. 49. O) Nat. Hist. van Aleppo, Bladz. 40—47.  VOOR DE MAAND APRILi ig Glitkruid, (Sideritis.) Partijke, (Casfida Oriënt. Qhamedrys.) Klaver. Meliloot, {Me li lotus.) Orant, Csstitirrhmutn.) Moldavica. Burgundisch Hooi of Medica. Stalkruid, {Anonis.) , Geitenkruid, (Galega.) Basterd-rakket, {Refida vulgaris.) Welriekende Wikke, (Vulneraria.) Koorn-Salade. ^tig-Jacca. Coronille. Akelijën. Scabieufe, (Scabiofa.) De Steenachtige onbebouwde en verheven gronden brengen insgelijks hunne Planten voort ; alsThijm, Slangenhoofde'n {Echium), Veld-cijprcs (Chamaepytis) , Sterkekers (Nasturtium), gemeene en Oosterfche Alysfon, Kruisdistel, verfcheidene foorten van Onobrychis, driebladerige Vogelvoeten , Slakkenklaver , verfcheide Hag van Wikke, Melkkruid, {Astralagus) Betonie en Berg-Jacea. In dit Jaargetij vindt men ook in de tuinen de Borago , de Kwendel {Asperugo) de Hondstongen , de Orobanche , de Mentlic , de Biezen , de Melisfen , de Thijm , het Ijzerkruid , het Lepedium , de Winterroos, het Vijfvingerkruid, de Leliën, de groote Klisfe , doch deeze zeer fpaarzaam , en ook de Bijvoet (Artemifia.) Onder de planten , die geduurende dit Saifoen de velden verfieren , is 'er geen ééne , die meer uitblinkt of gemeener is, dan het Leeuwenblad (Leontopetalon). Ik moest hier geenszins al ftilzwijgende het fraaie foort van Duivels-oogen (Hyofciamus) dewelke eene fterke Muskus-reuk van zich geeft enz. voorbijgaan." Dus verre russel. Boven dezen vondt thevenot (a) , den 25 dezer maand bij Asfia Asfodillen, Lyfimachia, Hijsfop , en nog zekere andere plant, welke'hij Serpentaïre noemt, bloei- w. a) Vvyage du Levant, T. II. p. 51. B 2  iO HUISHOUDELIJKE KALENDER van PALAEST. , ENZ. bloeien, gelijk rauwolf (7-0 bij Aleppo zekere plant, Ayur genaamd , in bloei zag , en maundrell (c) vondt den 10 April (30 Maart) bij de doode Zee, de vrucht, welke bij de Arabieren Zaehoune heet (d). Nog ééne aanmerking , waarmede wij deze berichten voor de maand April belluiten zullen, betreft het Suikerriet. Het Suikerriet , in (tukken gefneden, wordt in deze maand op het eiland Cijprus geplant (e). Dat Sijriën en Palaestina ook honigr et voortbrengt, waar van Suiker gemaakt wordt , verzekeren igna- tius van rheinf1lden (f) en iiROC hardus (g) — volivey (//). Men heeft eerst zedert korten tijd begonnen , Suikerriet te planten in de tuinen van Saide en Eer out; het is zoo goed geweest , als het geen in de Delta gewasfen is." (b) Bladz. 115. Cr) Bladz. 494. (4) Vergelijk hamelsveld, Aardrijksk. des Bijbels, II. Deel. Bladz. 281. Ce) Cotovicu?, Itin. Hierof. p. 137. Cf) Hierofol. Bilgerfahrt, p. 46. Cg) Befchr. van 't Heil. Land, Bladz. 449. Ch) Reize, I. Deel. Bladz. 3^5. natuurkundige beschouwing van de woon- of veublijfplaatzen der dieren over 'ï aloemeen. {Vervolg en Slot van bladz. 601 des II. Deels.) De Vogels, tot de Klasfe der Exters behoorende, en in des Heeren pennants Werk, Genera avium, of de Gedachten der Vogelen , geheeten , opgeteld, zijn in het bouwen hunner Nesten ten uiterfte onregel- maatig. De gemeene Exters nestelen in boomen, en het maakfcl hunner nesten is verwonderli'k wel gefchikt, om den jongen warmte en veiligheid aantebrengen. Het Nest is aan den top niet open, maar op de behendigfte wijze gedekt met een boog of koepelgewelf, en aan de eene zijde van het Nest is een kleine opening gclnnicn. om aan de ouden een'vrijen in-en uitgang , naar hun welgevallen , te vergunnen. Om hun-  nat. leschouw. van de woonpl. der dieren. St hunne eieren en jongen tegen de aanvallen van andere diereu te beveiligen, hebben de bxters de gewoonte, rondom de uitwendige oppervlakte van het Nest, fcherpe doorns en distels te plaatzen. De Meeze met een' lange (taart, bouwt haar Nest nagenoeg op gelijke wijze als het Winterkor.ingjen , maar met nog grooter kunst. Met dezelve bn.iwftoffen , als daar de rest van het maakzel van famengefleld is , bouwt de Meeze een' boog over den top van het Nest , welk naar een ei , or> zijn eene end gezet, gelijkt, en laat aan de eene zijde een klein gat voor den in- en uitgang. Zoo wel de eieren , als de jongen, worden, door deeze fchikking, tegen de ongemakken van de lucht, regen, koude enz. befchut. Opdat de jongen een zacht en warm bed mogen hebben, bekleedt zij de binnenzijde van het nest met veeren, dons, en fpinra?. De zijden en het dak zijn van mos en wol , op de kunstrijkfle wijze onder elkander geweeven, famengefreld. In warme luchtftreeken , worden veele kleine Vogeltjens gevonden , die , om te beletten , dat hunne Nesten door de Apen vernield worden , dezelven aan dunne takjes van boomen ophangen. ■ In Europa zijn 'er flechts drie foorten van" Vogelen , die hunne Nesten ophangen, naamlijk: de geineene Oriola; de Parus penduiinus , of Meeze met haar hangend Nest; en een ander hangend nest, van den een' of anderen onbekenden Vogel , werd onlangs , in het Noorden van Schotland, nabij het Huis Blair, inAthole, door den Heer pennant ontdekt. ,, In een' graauwen dennenboom, merkt de Heer pennant aan, was een hangend Nest van den een' of anderen onbekenden Vogel te zien. Het hing met de vier hoeken aan de takjens. Het hadt aan den top eene opening, een' en eenen halven duim in de middellijn croot. Het geheele Nest was twee duimen diep ; dè zijden en bodem waren dik ; de bouwftofï'en beftonden uit mos en de bast van berkenboomen , onder elkander gedraaid , en met veeren bekleed (*)." 't ls eene zonderlinge, doch wel bekende, en weibevestigde zaak, dat de Koekkoek geen Nest bouwt, en (*) Pennant's Tour, Vol !. p. 104. B 3  4a NATUURLIJKE BESCHOUWING en nooit broeit , noch zijne jongen opvoedt. „ De Boonimosch, zegt de Heer willoughby, is des Koekkoeks minnemoer of opvoedder , doch niet flechts de Boommosch alleen, maar ook de Ringelduiven , Leeuwrikken en Vinken. Ik zelf , en veele anderen , hebben gezien, dat een Kwikdaart een' jongen Koekkoek opvoedde. De Koekkoek zelf bouwt geen Nest; maar het Nest van deezen of geenen kleinen Vogel gevonden hebbende, eet het Wijfjen van den Koekkoek de eieren, die zij daarin vindt, op, of vernielt ze, en legt 'er , in plaats van die , een van de haaren in, en verlaat het naderhand. Met onnozel Vogeltjen wederkeerende, zet zich op dit ei, broedt het, en met een groot deel zorg en moeite , broeit , voedt en koestert het den jongen Koekkoek voor den zijnen, tot dat hij opgegroeid , en in Haat is om te viiegen en voor zich zeiven te zorgen. Welke zaak zoo ongemeen vreemd , wandrochtlijk en ongerijmd fchijnt te zijn , dat ik, wat mij aangaat, mij niet genoeg verwonderen kan , dat zulk een voorbeeld in de natuur plaats heeft ; noch zou ik ooit hebben kunnen bewogen worden , dat zulk eene zaak door het inftinkt der Natuur zoude kunnen gefchieden , bijaldien ik ze niet met mijne eigene oogen gezien had. Want de Natuur is , in andere dingen , fteeds gewoon, eene en dezelve wet en orde , met de hoogde reden en wijsheid overeenkomdig , waartenemen ; welke in dit bijzonder geval is, dat de ouden, indien zulks noodig is, Nesten maaken voor zich zeiven, op hunne eigen eieren zitten , en, na dat dezelven uitgebroed zijn, hunne eigen jongen opvoeden (*)." Deeze huishouding, in de Historie van den Koekkoek, is niet alleen zeer zonderling; maar zij fchijnt ook eene van de algemeende Wetten onder de dierlijke fchepfelen, en bijzonder onder het gevogelte, naamlijk het uitbroeden en opvoeden van hun eigen kroost, tegen te fpreken. Nogthans, gelijk de Struisvogel in zeer warme luchtdreeken , zoo plaatst ook de Koekkoek , fchoon deeze Vogel nooit zelf zijne eigene eieren uitbroedt , noch zijne eigene jongen opvoedt, zijne eieren in zoodaanigen Ihat , daar zij zoo wel i uit- (*3 Qrnitkology , p. §g.  VAN DE WOONPLAATZEN DER DIEREN. 23 uitgebroed , als ook zijne jongen tot volwasfenheid gebragt worden. Hier maakt de domheid van het eene dier hetzelve tot een fpeelpop van de roofzucht en beleediging van het andere ; want de Koekkoek vernielt altijd eerst de eieren van den kleinen Vogel, voor dat zij haare eigen eieren daarin neerlegt. De meesten van het Mosfchengeflacht , of van de onderfcheiden Hammen der kleine Vogelen , bouwen haare Nesten in heggen, in heesters of bosfchen; offchoon fommigen van dezelven , als de Leeuwrik, de Geitenmelker en anderen , dezelven op den grond maaken. De Nesten van kleine Vogeltjens zijn fraaier en kiefcher in hun maakzel en geheele uitvoering , dan die van grooter Vogels. Dewijl de grootte hunner ligchaamen , en insgelijks die hunner eieren, kleiner is , zijn de Bouwfloffen , waaruit hunne Nesten famengefteld zijn , gemeenlijk warmer en zachter. Kleinere ligchaamen behouden de warmte korteren tijd, dan die welke grooter zijn. Hier van daan vereifcben de eitjens van kleine Vogelen een geftaadiger toevloed van warmte, dan die van meer grootte. Övereenkomflig deeze Helling , worden ook de Nesten der kleine Vogeltjens naar evenredigheid dieper en warmer gebouwd , en met zachter zelfHandigheden bekleed. In gevolge van dien kunnen de groote Vogels hunne eieren voor eenigen tijd , vrijelijk , zonder nadeel te duchten, verlaaten; maar de kleinere foorten gaan 'er naauwlijks van af, en broeden 'er zonder ophouden op ; want wanneer het Wijfjen genoodzaakt is , het Nest te verlaaten , en rond te vliegen , om voedzel voor zich te gaan zoeken , vervult het Mannetjen Heeds zoo lang deszelfs plaats. Wanneer een Nest voltooid is, kan niets de fchranderheid en behendigheid der ouden , zoo van het Mannetjen als van het Wijfjen , te boven gaan , om hetzelve te verbergen , ten einde het noch door menfehen , noch door andere vernielende dieren ontdekt worde. Het wordt in dikke en dichte bosfchen gebouwd '7 de dunne en buigzaame takjens worden zoo gefchikt , dat zij het voor het oog van den voorbijganger geheel en al verbergen. Om dat oogmerk te beter te bereiken , bedekt de Vlasvink de buitenzijde van haar Nest met mos, welk gemeenlijk van dezelve kleur is, als de bast van den boom, waarin zij nesB 4 telt.  «4 natuurlijke beschouwing telt. De gemeene Zwaluw bouwt haar Nest aan de toppen der fchoorfïeenen ; en de Gierzwaluw bevestigt het haare in de hoeken der venfters van kerken en andere groote gebouwen, of onder de afdaken der huizen. Beiden bedienen zij zich daartoe van dezelve bouwfloffen. Haare Nesten worden van flik en modder gemaakt, wel doorwerkt met den bek en met water bevochtigd, om het zoo vee! te vaster'aan elkander te doen kleevcn , ten welken einde zij onder den klei en modder nog een mengfel van ftroo en gras weeven. Van binnen is het nerjens met veeren en zachte troffen bekleed. De Heer willoughby , heeft ons , op het gezagen getuignis van bontius, bericht: — „ Dat aan de Zeekust van het Keizerrijk China , eene foort van kleine , veelkleurige Vogelen , van de gedaante van Zwaluwen, op een' zekeren tijd des jaars , naamlijk ten tijde wanneer zij paaren , eieren leggen en broeden , uit de binnenlanden van dat uitgeftrekte Rijk naar de Rotfen komen; en van de fchuim van het Zeewater , aan den voet der rotfen flaande en brekende , zekere taaie , klei- en lijmachtige ftoffe veelligt de kuit of het zaad van walvisfehen , of andere groote visfehen , verzamelen, waarvan zij hunne Nesten bouwen , in welken zij hunne eieren leg-en en hunne jongen uitbroeden en opvoeden. Deeze Nesten zoeken de Chineezen op , breken ze van de rotfen en brengen ze in groote menigte naar de Oostindïen,' om ze daar duur te verkoopen ; wordende dezelve aldaar door gulflgaards en lekkerbekken voor groote lekkernijen gehouden; die, deeze Nesten in hoenderot kalisloep ontbindende en doende fmelten, 'er zeer op verzot zijn, en ze verre boven oesters, champignons , of andere dergelijke lekkernijen en aangenaaine beeten, die het irehemelte allermeest ftreelen , fchatten. De Nesten zijn van eene halfronde gedaante, van de grootte van een ganzen ei , en van eene ftoffe en kleur , naar yischlijm of huizenblas gelukende (_*). ' De meesten van de Watervogels, die gekloofde voeten hebben , leggen- hunne eieren op den grond. Maar C*) L. c, p. Sjs,  van de woonplaatzen der dieren. 25 Maar de Lepelaars en gemeene Reigers maaken groote Nesten in dè boomen, gebruikende zij daartoe dunne takjens, en twijgjens, en andere grove doffen. De Ojevaars maaken hunne Nesten op kerken , op de toppen der huizen , of op fchoorlteenen. Veele van da platvoetige Vogels , of van zoodaanigen , wier toouen door vliezen aan elkander verbonden zijn, leggen haare eieren insgelijks op den grond; gelijk de Zwaanen , Wilde Ganzen , Eenden , en fommige foorten van Meeuwen, t.enige foorten van Eenden plukken het dons uit haare borst , en bereiden daarvan een warm en gemaklijk bed voor haare jongen. Verfcheidene foorten van Zeevogels leggen hunne eieren op de b!oote kanten van hooge rotfen. De Pinguins maaken, ten zeiven einde, groote en diepe gaten in den grond. 't Is merkwaardig, dat de Vogels, eenitemmiglijk, de onderfcheidene maaten hunner Nesten naar het getal en de grootte der jongen, die voortgebragt zullen worden, evenredig maaken. Iedere foort legt nagenoeg een bepaald getal eieren. Maar, indien daaglijks één uit het Nest weggenomen wordt , houdt de Vogel aan , daaglijks meer te leggen , tot dat hij gantsch uitgeput'is. Door dit middel, deed Dr. lister eene Zwaluw niet minder dan negentien eieren leggen. Ontelbaare andere bijzonderheden zouden 'er , ten aanzien van de kracht van het inftinct, of de aangebooren drift , in de dierlijke Schepping, met betrekking tot hunne wooningen , kunnen worden bijgehragt; maar 'er zijn bereids genoeg opgeteld , om te doen zien , overtuigend te doen zien , hoe zeer de weldaadige Voorzienigheid van het Godlijk Opperweezen over dezelve waakt. Wij zullen dit Stukjen bcfluiten met de Waarnemingen van eenen zeer vernuftigeu en beroemden Schrijver, en grooten Natuurkenner, den Heer smllly (*)» over de Natuurlijke Historie van den Reever in 't bijzonder. Dus fchrijft hij: ,, Naast bij de blijken van verftandelijke vermogens, die in de menschlijke Maatfchappij te zien zijn, komen die , welke de Huishouding der Bevers ons op- (*) Philofopltj of Nat, Hist. B 5  2ö NATUURLIJKE BESCHOUWING oplevert. Hunne werkingen in het bereiden, roedellen en overvoeren der zvvaare bouwfloffen , waarvan zij zich tot het bouwen hunner waterwooningen bedienen, zijn waarlijk verwonderenswaardig, en, wanneer wij hunne historie leezen , zijn wij genegen te denken, dat wij de gefchiedenis van den Mensch, in een tijdflip , waarin de Maatfchappij reeds taamlijke voortgangen hadt gemaakt , voor ons hebben. . t Is enkel door de vereenigde kracht en medewerking van aanzienlijke getallen, dat de Beevers in ftaat konden gefield worden , om zulke verwonderlijke werken te volbrengen: want , in zoodaanigen eeiizaamen toeftand, waar in zij tegenwoordig, in fommigeNoordlijke gewesten van Europa gezien worden , zijn de Beevers, gelijk enkele Wilden, vreesachtige en domme dieren. Zij gezellen zich niet met elkander, noch maaken^eenige poogingen, om dorpen te (lichten; maar zij vergenoegen zichzelven met het graaven van holen in de aarde , waarin zij hun verblijf houden. Gelijk menfehen , die onder de overheerfching eener willekeurige Regeering leeven , is de geest der Europeefche Beevers thans verflagen en neergedrukt , en hunne fchranderheid en vernuft uitgebluscht door fchrik , en door eene geduurige en noodzaaklijke odlettendlieid op hunne bijzondere veiligheid. De NoordKjke Landen van Europa zijn nu zoo volkrijk , en op de Dieren aldaar wordt zo onophoudelijk jagt gemaakt , enkel uit hoofde , om zich van hunne vellen meester te maaken, dat zij geene gelegenheid hébben, om zich tot eene Maatfchappij bij een te voegen: bij gevolg , zijn die wondervolle blijken hunner fchranderheid , welke zij in de verre afgelegene en onbewoonde Landflreeken van Noord-Amerika aan den dag leggen , in de Noordlijke gewesten van Europa niet meer bij haar te vinden. De Maatfchappij van Beevers is eene Maatfchappij van rust , en liefde, en genegenheid , en vrede. Nooit beleedigen of krakeelen zij met elkander, maar leeven te famen in onderfcheiden getallen , naar evenredigheid der uitgebreidheid van de bijzondere hutten, welken zij bewoonen, in de volmaaktfle eensgezindheid. Het grondbeginzel hunner vereeniging is noch monarchaal , noch willekeurig. Maar de Bewooners der onderfcheidene hutten zoo wel, als die van het gehecle dorp , fchijnen in  VAN DE WOONPLAATZEN DER. DIEREN. 2? m 't geheel geen Opperhoofd , noch annvoerer te erkennen. Hunne Maatfchappij biedt aan onze befpiegeling , het voorbeeld en patroon aan , van eene zuivere en volmaakte Republiek, welker eenige grondflag en veiligheid is eene onderlinge en oprechte genegenheid. Zij hebben geene andere wet , dan de wet van liefde, en van onderlinge genegenheid. ——v De menschlievendheid fpoort ons aan , om te wenfchen , dat het mogelijk ware , foortgelijke Republieken onder het menschdom opterechten. Maar de geneigdheden der menfehen hebben, helaas ! weinig overeenkomst met die der Beevers." BERICHTEN NOPENDS HET RIDDERWEEZEN IN DE MIDDEL-EEUWEN. De geest van Ridderfchap , die zich in de 12 en 13 eeuw over geheel Europa uitbreidde, en, behalven den invloed, dien zij op het Krijgswezen had, ook aan de zeden eene gdicel nieuwe gedaante gaf, en , onder het algemeen verval van den Godsdienst, de rechten van deugd en menschlijkheid op de been hield , is een zoo merkwaardig verfchijnfel , dat het wel verdient, dat men het in zijne inwendige gefchapenheid wat dieper nafpore. Buiten de lcvensbefchrijvingen van eenigen der beroemdfte Ridders van later tijden , en het overfchot van de leenwetten , hebben wij weinig andere bronnen , dan eene verfchrikkelijke menigte van verdichte Ridderhistoriën overig. Eenige gebruiken, die, in onze leenrechten en hofinrichtingen , zijn overgebleven , zijn ons , nu onze Godsdienstige en wijsgeerige denkbeelden eene geheel andere wending gekregen hebben, even zoo verouderd , befpottelijk , niets beduidend , grotesk en reusachtig, als de pantzerhemden en zwaarden van die tijden. Maar nog veel minder begrijpelijk was het mengelmoes van heldendom , bijgeloof, galanterij , eerlijkheid, onthouding en barbaarsheid , wanneer men de opvoeding der edelen en grooten , (die altijd krachtiger is dan alle wetten) niet meer van nabij toelicht. Men vergunne ons eenige vlugtige oogblikken daar op te werpen. Ia  28 BERICHTEN NOPENDS HET RIDDERWEEZEN In het 7de jaar werd de jonge Ridder aan de vrouwen ontnomen, en onder mannelijk opdcht geplaatst. Hij genoot zijne Opvoeding in het ouderlijk flot , of wanneer deze gr (torven , of niet in daar waren om daar voor te zorgen , dan ging hij aan het Hof van den Koning, Vorst, Heer of Prelaat, wa,it, reeds in dien tijd , vervulden magtige en min magtige Heeren hunnen Hofftoet met groote Amptenaars, en wanneer een Abt of Prelaat uittoog, was hij van zijnen Maarfchalk, Schenker enz. verzeld. Zelfs jonger broeders dienden bij hunne ouder broeders , die Ridders waren , als dalmeesters. Eerst werden zij als knapen aangefteld. Zij verzelden hunne Heeren op de jagt, deeden hunne boodlcbappen , en pasten bij de tafel, op de wandeling en bij bezoeken, hunnen Heer op. Wanneer 'er vele zoodaanigen , aan een en hetzelfde Hof waren , dan (tonden zij , ten opzichie van hun uiterlijk beduur , onder eenen , in dien tijd zoo geimmden tuchtmeester. De vorming van hun hart werd aan de Dames overgelaaten. Dezen onderrechten hen in den Godsdienst , en in de plichten van hunnen dand. De jonge Ridder koos zich , onder de Vrouwen die hij kende , de Dame van zijn hart, die hij naast God vreesde en beminde. Zij was hem zijn tweede geweten. Hij beval zich aan haar, in alle twijfelachtige gevallen, en overleide voor haar beeld, wat hij doen en laten moest. Deze genius verzelde hem overal , bezielde , waarfchuwde en vermaande hem. Aldus was deze van alle begeertens zuivere en afgetrokkene liefde , en de vercering van een hooger wezen , de moeder der edelde deugden en daden. Wat navolgenswaardig voorbeeld, wat proeve van lijdzaamheid , onthouding en werkzaamheid de eerzucht maar mogt voordellen; alles werdt kloekmoedig ondernomen , en dandvastig uitgevoerd. Ook de ingetogenheid , in welke de vrouwen in die tijden leefden, deed het hare , dat zij voor betere wezens werden aangezien, omdat zij zich zelden vertoonden. Alleen na de behaalde overwinning, vergunden zij de Ridders hare tegenwoordigheid. Zij verbonden hunne wonden , ontdeden hen van hunne wapenrusting enz. Goed gedrag en eere was hun kleed , dat zoo heilig was, dat het zelfs niet door de geringde nafpraak mogt bevlekt worden. Vermengde zich , bij feesten en plech-  in de middel-eeuwen. 29 plechtige gelegenheden , eene vrouw van een twijfelachtig geruchte onder anderen haars gelijken, die buiten opfpraak waren , zoo namen haar de Ridders , hoe groot haar rijkdom en aanzien ook wezen mogt, bij de hand, en zij bragten haar op de plaats , die haar toekwam. Ja zekere Ridder godfried hield op zijne togten, aan ieder flot ftil, en al waar hij tegen den goeden naam van de vrouw van het huis iet had aan te 'merken , maakte hij zijn teken met krijt , en dat zou maar niemand hebben durven uitvvisfehen. Doch zo hij met de deugd van de vrouw wel te vrede was, zoo hieldt hij ftil, en hij groette haar met eene aanfpraak en vermaning. In dezen ftaat van knaapfchap , leiden de jonge lieden, die als gezellen met elkander werden opgevoed, den grond tot eene vriendfehap , die zelden anders dan met den dood eindigde. Zij verbonden zich allen aan elkander, in alle gevaren, die hen verwachtten. Men vergunde hun , met ligte en onfchadelijke wapenen , de ernstige gevechten der Ridders na te maken. In het 14de jaar vertrouwde men den knaap , de behandeling van het zwaard , met groote plechtigheid toe. Verzeld van beide zijne ouders , tradt hij voor den altaar , en hoorde , met eene kaars in de hand , de hooge mis aan. Na deszelfs einde nam de Priester een Zwaard van den altaar ; wijdde het zelve, met veelvuldigen zegen in, en gordde het den jongen edelman , aan de heupe , die het nu voords dragen mogt. Nu werdt hij , van tijd tot tijd , tot het een of ander ambt van zijnen Heer verheven , of tot Schenker , Hofmeester , Stalmeester , of tot Kamerheer. De toegang tot den perfoon van zijnen Heer ging hem nu meer open ; men eerde hem met meer vertrouwen , en droeg hem geheime en gewigtige verrichtingen op. Hij werd tot gezelfchappen toegelaten; aan vreemde Heeren toegezonden , en in afwezendheid van zijn Heer werd het zelfs zijn werk de gasten te onthalen, en te onderhouden. In den krijg en in Tournooijfpelen , bleef hij kort bij zijnen Heer; droeg denzeïven helm, fehild en lans na; gaf hem de wapenen over; leidde hem paarden toe, en hielp hem bii het opftrgen. In den kri:s vertrouwde hem de Ridder zijne gevangenen toe. Ondertusfchen, tot dat hem  30 BERICHTEN NOPEND S HET RIDDER WEEZEN hem zijne jaren vergunden vrijgemaakt en Ridder seilagen te worden , hielde hij zich bezig met velerlei lichaamsoefeningen , die zijn lichaam tot ernftio-e bevechten konden voorbereiden. Hij danste in& zijne volle wapenrusting , vloog daar in zonder ftijgbeugel op het paard , of achter op het paard van eenen anderen Ridder; klom tegen hooge pijlers op, of hielp zich, alleen met de handen, langs hooge ladders, die boven aan den muur vast waren, naar boven, zonder eencn voet op den fport van de ladder gezet'te hebben. Men hadt geen groote achting voor den jongeling die alleen in het huis van zijnen Vader was opgetogen , omdat men dagt , dat de Vaderlijke liefde te zwak en te teder zij , dan dat ze hem aan alle de gevaren en vermoeijingen zou bloot (lellen , die tot de harding van ziel en lichaam van nooden zijn. Daarom moest elk Edelman reizen, en die niet gediend en gehoorzaamd hadde , mogt nooit gebieden, 's Daa°s voor een groot Tournooij , lieten zich deze jongelingen , in allerlei lijfsoefeningen , van de vergadering; des volks en der Dames zien, mikten op elkander met de lans, en oefenden zich met het zwaard en de werpfpies. Dit noemde men de kleine proef , en hunne wapenen waren korter en ligter , dan die der Ridders. Gedroegen zich fommigen buitengewoon braaf zoo werden zij , den volgenden dag , tot het groot Tournooij , of tot de meesterproef onder de Ridders zeiven toegelaaten. Gewoonlijk was het 21 (te jaar het tijdpunt, waarin zij tot Ridders werden aangenomen. Doch in Vorsten maakte de geboorte, en voor eenige edelen , die vroeger tot deze eere rijp waren de verdiende eene uitzondering. Deze aanneming was buiten kijf de plechtigde gebeurenis , in het leven van eenen Ridder. Vele dagen en nachten vooraf, bragt hij door , in gedreng vasten en bidden. Hij biechte en gebruikte het Avondmaal. Hij gebruikte verlcheiden baden van reinigin°-, en verfcheen alsdan tot de nieuwe geboorte van het Ridderdom , voor den altaar , met eenen Priester en Doopgetuigen. Nadat hij de preke, ter verklaring van de eerde leerdukken van 't Geloof en de Zeden, aandagtig had aangehoord , naderde hij den altaar , dragende het zwaard van eenen Ridder aan eene echarp om  IN DE MIDDEL-EEUWEN. 31 om den hals. Hij gaf het over aan den Priester , die de hooge misfe las, die het zelve wijdde en zegende, gelijk men hedendaags de vaandels wijdt. Alsdan ging hij, in zijne eenvoudige kleeding, met gevouwen handen , en wierp zich neder , voor de voeten van den Ridder, of van de Dame, die hem zijne wapenrusting moest aandoen. Meest gefchiedde deze plechtigheid in een kerk of kapel. Somtijds ook in de zaal of het hof van een kasteel , of ook wel in het open veld. De Ridder, die den Kandidaat den degen aanboodt, vroeg hem , om wat reden hij begeerde in de orde te worden toegelaten , of hij dat zocht om tijdelijke eere of voordeel, of alleen om inftandhouding van de Religie en van het Ridderdom ? Hierop antwoordde hij naar behooren. De Ridder nam hem den eed af, en vergunde hem zijne bede. Dikwils deden hem een of meer Ridders zijne rusting aan. Somtijds verrichten ook de vrouwen en Freulens dezen dienst. Men gaf hem eerst de fporen, en wel den linker voor den rechter; vervolgends het pantferhemd; de kuras, de armfchenen, en de handfehoenen. Dan gordde men hem het zwaard aan. Nadat hij dus was uitgerust, ftond de Ridder, die hem met de orde befchenken zoude , van zijnen troon op, en gaf hem den ridderflag, die gewoneli k in drie (lagen met het platte zwaard, op de fchouders of aan den hals, beftond. Somtijds was hij een kinnebakflag. Dit hadt de geheimzinnige beteekenis, dat hij van nu aan gefchikt was , om alles te dulden, leed en fmerten, ter eere van den nieuwen ftand, in welken hij was ingewijd. Bij den Ridderflag hoorde men de woorden: ,, Ik (la u tot Ridder in den naam van God, „ van den heiligen Michiel, en den heiligen Joris." Somtijds voegde men 'er bij: „ Wees dapper, eerlijk ,, en koen." Alsdan ontving hij den helm , het fchild en de lans. Men bragt hem een paard, dat hij, zonder hulp van flijgbeugels, beklom, en waarmede hij herom fnelde, terwijl hij met zwaard en lans ginds en weder zwierde. Zoo toonde hij zich, op eene open plaats, aan het volk. Dit erkende hem voor zijnen verdediger, en ook voor zijnen rechter. Het begroette hem met luide toejuichingen en danste met hem in het ronde. Iu zijnen eed had zich de Ridder eerst tot inftandhouding van Godsdienst, Tempels en Priesters  32 BERICHTEN NOPENDS HET RIDDERWEE2EN ters verbonden. Daarom flond bij ook, zoo lang; mert het Euangelij zong of las, en hieldt het bloote zwaard, met den punt omhoog, ten teeken , dat hij fteeds tot deszelfs verdediging bereid ware: een gebruik, dat thans nog in Polen is overgebleven. Buiten den Godsdienst , waren hem nog de weduwen en wezen , en allen, die in zwaren druk zaten, aanbevolen, en hij was verplicht dezelve, met opoffering van zijn leven, te redden. Voords was hem de eer der Dames heilig, niemand mogt zich, in de tegenwoordigheid van eenen Ridder, verfhouten, om iet nadeeligs van haar te fpreken , zonder daar van rekenfehap aan hem te geven, zelfs de Dames gaven haar recht tot deze verdedigingte pande, en erkenden het zelve verwerkt te hebben, wanneer zij eene huwelijks belofte, aan eenen Ridder gedaan , niet nakwamen. Buiten deze verplichtingen verbondt zich de Ridder om de drie Cardinale deugden, als de dapperheid, de milddadigheid , en de befcheidenheid uit te oefenen. Want zoo fprcekt de Koning Perccforest : ,, zo ik „ rijkdom en land hadde, gelijk de Koning Alexander, Wijsheid gelijk Salomo , en Ridderlijk vermogen, „ gelijk Hector van Trojen , en de hoogmoedigheid „ alleen hadt in mij de overhand, zoo was dit alles voor niets te rekenen." Reeds bij de oudfte Duitfchers was, volgens tacitus, woord en trouw zoo heilig, dat zij zich vrijwillig aan dien tot Haaf aanboden , aan wier? zij in het fpel hunne vrijheid verloeren hadden. Koning Artus gaf hier van een bijzonder voorbeeld. Omdat hij aan eenen Ridder zijn woord gegeven hadt, om zijne vrouw weg te voeren, gaf hij weinig acht op hare klagten, en hij gaf haar den Ridder over. Want hij antwoordde aan den genen, die hem dat ontriedt: ,, een Koning is meer eeii fiaaf van j, zijn woord , dan iemand anders , en hij zou een ,, fchurk wezen , die hier zijne waardigheid als Ko„ ning wou doen gelden (*). Van deze Riddertrouw vindt men een nog meer aanmerkenswaardig voorbeeld, bijjoinville. In de belegering van Damiate, vreesde "dè gemaalin van den hei- (*) Donc eft le Roy plus fert que autre, et qui voudroit estre Roy , hivy Joit ü.  in de middel-eeuwen. 33 heiligen lodewyk , in de handen der ongeloovigen te vallen. Zij wierp zich daarom aan de voeten van eenen Ridder , en bad hem , haar verzoeu niet te weigeren. De Ridder beloofde het. De genade, waar» om zij badt , beflondt daarin: dat hij haar , wanneer de Saraceenen de Stad bemagtigden , het hoofd zou stilaan. De Ridder antwoordde , dat zal ik doen, met mijn geheele harte, zelfs is dit, buiten dat, mijn voornemen , wanneer het nodig wordt. Zo > zeer was de eer der Dames den Ridderen aanbevolen , doch nog oneindig meer , wanneer zij aan eene Dame in het bijzonder , door dienst verplicht waren. Daarom waren de aanzoeken, die men tegen de trouw van de vrouw van fijnen Heer ondernam, eene kapitaale leenmisdaad, en de onvergeeflijkde van allen, zoo dat zij onmiddelijk met verlies van het leengoed achter-» volgd werd. (Het Slot bij de eerfle gelegenheid,) geschiedenis van het formulier. welbekome u , bij het niezen. FToe zonderlinger dikwijls zekere dageliikfche volksgcwoontens zijn, hoe aangenamer het zijn zoude, zoo men altijd derzelver oorfprong kon opzoeken, eit gewaar worden, waar en in welke omdandigheden ze eerst ontdaan zijn; hoe ze, in verband met het een of ander vooroordeel, de tijden der Ouden hebben doorgewandeld, en van het eene volk aan het andere zijn voordgereikt. Ook zou zulk eene gefchiedenis van zoodanige volksgebruiken, buiten het vermaak, dat zij opleverde , teffens, in vele opzichten, eene leerzame fchole voor den wijsgeerigen waarnemer worden. Jammer! dat zoodanig iet niet mogelijk is. Want dikwijls verliest zich dit of dat herkomen, in de tijden van den grijzen ouderdom , alwaar, of nog in 't geheel geen licht de gefchiedenis bedraalde, of waar het te flaauw fchemerde, om ons het ontdaan der zeden te doen waarnemen. Dit is dan ook het geval, ten opzichte van het gebruik, waardoor wij eenen niezenden eenen wensen. in. deel.mengelst.no. i. C doei},  34 gesch. van. het formulier welbekome u , doen. Het verl'est zich zoo zeer in de diepten des ouderdoms, dat ik op geenerlei wijze beloven kan, de tijd en de gelegenheid van zijnen oorfprong te bepalen. Ondertusfchen laat zich de historij van het zelve ver genoeg vervolgen, om ten minften te zien, hoe het zich , onder beftendige befcberming van het bijgeloof, federt duizenden van jaren heeft (taande gehouden. Eene goede menigte van fchrijvers maakt Italicn en vooral Romen tot de geboorteplaats vr.n dit gebruik. Zekere pest die, onder pelagius de tweede, die in 577 op den Pausfjken (loei klom, in Italien uitbrak, wordt als de aanleidende gelegenheid van hetzelve opgegeven. Men zegt, dat deze pest, na verloop van verfcheiden tientallen van jaren, met zekere ziekte beiloten zij, die een doodelijk niezen en geeuwen tot een teeken had , en dat hier uit twee gebruiken ontdaan zijn: eerftelijk, aanflonds een heilig kruis over den mond te maken, bij het geeuwen , om den dood daardoor te verwijderen, gelijk de Roomschgezinden nog immer doen; het tweede, dat men den genen, dien men hoorde niezen, insgelijks, door het 'toeroepen van God helpe u, of weibekome u, tegen doodsgevaar zij te hulp gekomen, en dat zulks van die tijden af aldus zij in gebruik gebleven. Doch dat zijn fprookjes en onbewezen gezegden. Want behalven dat het geheel en al aan getuigen ontbreekt. die ons geloofwaardig verzekeren, dat niezen en geeuwen immer onder de Symptomen van de pest behoord hebbe , zoo is dit gebruik reecis in fchriivers van veel vroeger tijden voorhanden. Bij apulejhs (*), die driehonderd jaren voor Paus pelagius fchreef, wordt het zelve reeds, bij de anecdote van eenen echtbreker, die zich door niezen verraden had, als eene dagelijkfche gewoonte vermeld. De vrouw van eenen kleederwasfcher pleegde gewoonlijk, in het afwezen van haren man, eene verbodene liefde, en op zekeren tijd, toen zij juist wederom een ongeoorloofd bezoek had, kwam haar man onverwacht thuis. Verbaasd door den fchrik, wist zij, gedurende het klein oogenblik, voor dat haar man in huis was,geenen anderen raad, dan haren heimlijken vriend, in eenen korf, waar- O Metam. L. IX.  BIJ HET NIEZEN. 35 waarin klederen gezwaveld werden, te verbergen, en den korf, die onder de tafel ftond, met linnen te bedekken. Het was de tijd van het middagmaal, en beide zetten zich aan de tafel om te eten, de man tegen over de vrouw. Ondertusfchen werden de werkingen van den zwavelreuk openbaar, want de weggeftopte boel werd beklemd en engborftig, en werd van eene prikkeling tot niezen overmand , waar aan hij zich zonder ophouden moest overlaten. Hij niest, en de man aan de tafel hoort het, die evenwel in zekere gedachte verdiept , op de plaats van het geluid geen acht gaf, en in de meening, dat zijne vrouw nieste, haar het gewone god hei.p ! toefprak. 'Er werd weder geniesd, en andermaal zeide hij ook zijn god help! en zoo nog ten derden en ten vierden male. Eindelijk werd het genies zoo menigvuldig , dat de man zijne misvatting gewaar werd, de tafel opnam, en zijnen ongenoodden gast te voorfchijn trok. Voords had zelfs tjberius, naar het zeggen van plinius (*) , een uitdrukkelijk bevel uitgevaardigd , dat elk hem, den Keizer, wanneer hij uitreed, en op ftraat nieste , het gewone formulier van gelukwenfching moest toeroepen, op dat hij, door de kracht van dit roepen, als een gelukkig voorteken, tegen alle ongemak, dat hem mogelijk op zijnen weg zou bejegenen, mogt beveiligd wezen. En, volgends het zeggen van PLiNins , hielden de menfehen van dien tijd zulk een uitroep des te heiliger en te krachtiger, wanneer men bij den zeiven uitdrukkelijk den naam van den niezenden voegde. Voords berispt ook origenes de Christenen van de derde eeuw, dat zij, in weerwil van hunne inwijïng in de leer van het Christendom , nog fteeds (laven bleven van het heidensch bijgeloof, die zij bij het niezen, bij betoveringen, en andere dingen navolgden. Ook bij de Grieken had dit gebruik plaats. Het^tfpiter helpe Q~) , dat zij eenen niezenden toeriepen, komt zelfs in de woorden met het formulier van dezen tijd overeen. Men liet het behalven dat niet aan den goeden wil van anderen over, wat zij al of niet doen wilden, maar elke Griek was ook zoo beleefd, en zoo genegen jegens zich zeiven, dat hij een hartelijk wel- bc~ O Hist. Nat. L. XXVIU: 2. (f) Zn r»™r. C 2  36 GESCH. VAN HET FORMULIER WELBEKOME U, bekomt mi] uitfprak, Zoo vaak hij geniesd hadde. Maar een enkel voorbeeld ten bewijze: Een oud puntdichter (*) befpot eenen zekeren proclus, die met een zeer dik hoofd gezegend en rijkelijk geoord was, en dien de neus met eené zeer lange' elle was toegemeten. Van den laafden zegt hij, dat hij recht clasfisch en aller neuzen grootmoeder ware, en dat hij in eene zoo eerbiedenswaardige lengte voordliep, dat hij hem met Zijne eigen armen niet fnuiten konde, en dat ziin oor zoo wijd van deszelfs uiterst einde afftond, dat hij , bij het niezen, nooit Jupiter om hulp konde aanroepen, want dat de klank lang vervlogen ware, eer hij zijne ooren bereikt hadde. Uit al het gezegde blijkt, dat het geen pest uit de zesde eeuw is , om wier wil het in gebruik gekomen is, de niezenden met eenen wensch van gezondheid te begroeten. Lang voor dien tijd was het een gebruik, onder de menfehen van eene grijze oudheid. Zulk eenen Chronologifchen misdag begaan evenwel de Rabbijnen niet , want deze hebben berichten , dat reeds in de tijden van Adam het niezen gevaarlijk zij geweest , en dat het God helpe u , althans federt de tijden van jakob , bij het zelve zij in gebruik geweest. ,, Van den dag af," zegt Rabbi chaskuni bij buxtorf ,, dat God hemel en aarde gefchapen „ heeft, was geen mensch, wanneer hij nieste, zeker „ van zijn leven. Hij mogt wezen waar hij wilde, 3, op reis of thuis, zoo ras hij geniesd hadde, fcheid„ de zich zijne ziele van hem ; tot eindelijk jakob „ kwam , èn barmhartigheid van God bad , om dit „ kwaad te verminderen. God verhoorde zijn gebed „ en nam deze krankheid weg, en federt is de mensch verplicht bij het niezen re zeggen , gezondheid, „ op dat de dood in leven verkeere." Derhalven damt dit gebruik, gelijk vele anderen, niet af van eene pest, of van jakobs'verhoord gebed, maar van het bijgeloof der heidenfche Oudheid. De oude wereld geloofde , dat het niezen iet Godlijks , en wel een vingerwijze ware , op tockomdige dingen , en daarom wordt het ook dikwijls , in de ipraak der Grieken , vogel genoemd , omdat dit dier bij (*) Ammanus in Anthol. L. II. c. 13. epigr. 8.  1ij het niezen. 37 bij hen , in zeer veel opzichten, een bode van het toekomdige was. ,, Wat voor de Geneeskunde," zegt plutarchus, in zijn fchrift over den genius van sokrates ,, de pels is, in het nienfchelijke lichaam, ,, dat is voor de ziel het niezen." Men maakte 'er zelfs eene Godheid van , en men viel neder, wanneer iemand geniesd hadde (*). „ Waarom zetten wij," vraagt daarom aristoteles ,, het niezen onder de „ Godheden , en zien niet het hoesten en oprispen „ voor even zoo Goddelijk aan ? mogelijk, omdat „ het uit het hoofd , het voornaamfte deel van ons „ lichaam, den zetel der gedachten, zijnen oorfprong ,, neemt ? of omdat het een teeken der gezondheid „ is, daar in tegendeel hoesten en oprispen gebreken ,, van het lichaam aanduiden." Deze opgegevene redenen van aristoteles doen' bij verre niets af, zo ik deze aanmerking in 't voorbijgaan maken mag, om dat de menfehen geheel andere dingen, zelfs "die de welvoeglijkheid niet toelaat te noemen , tot Goden gemaakt hebben. Men kan niet wel eene andere reden uitdenken dan deze , dat zich de reden zeer dikwijls in ongerijmdheden verliest, Als eene bijzaak , die evenwel hier niet geheel en al ongepast is , moet ik met een paar woorden den genius van sokrates gedenken. Het kan nameli;k zeer wel zijn, dat sokkates, die volgens de berichten van zijne leerlingen , eene zoo opgehelderde kennis had, de meestpraktikale, de nuttigde en eerwaardigfte van alle Filozofen, die Griekenland heeft voordgebragt, door de openbaringen van zijnen beroemden Daemonion, niets anders dan het niezen verdaan, en alzoo meer van zijnen , en andere lieden neuzen heeft afgehangen. Ten minden zegt dit zekere terpsio van wegare , wiens meening plutarchus met de volgende woorden aanhaalt: ,, Sokrates genius bedond ,, in het niezen , 't zij dan , dat het van hem zeiven of van iemand anders kwam. Want wanneer hij ,, iets doen wilde, en iemand nieste aan zijne rechter „ zijde , of achter , of over hem , zoo nam hij dat „ voor wenken aan, om zijn voornemen uit te voeren. „ Maar (*; Xenophon noemt het Lïb. III. de exped Cyr. $t,( *«t •<«»« 7«« a«; 7«k r«,i*f«; die alle foldaaten pi* ep^ vpw- C 3  38 GESCH. VAN HET FORMULIER WELBEKOME U, ,, Maar wanneer hij aan zijne linkerzijde hoorde nie„ zen, zoo was hem dat een teeken, om de onderne„ ming op te geven. Wat-zijn eigen niezen aanging, ,, zoo was het eene goedkeuring van zijn voornemen, ,, wanneer het voorviel, als hij zoo even aan de zaak begon: maar wanneer hij reeris begonnen had, en „ het niezen overviel hem, zoo was het eene waar„ fchuwing, en hij liet de verdere uitvoering iteken." Plutarchus weert zich dapper , tegen deze gedrchte van terpsio , en wil op geenerlei wijze toegeven , dat de zoo zeer gepreezene Genius van sokrates alleen in zulk een ijdelen waan zou bellaan hebben. Het zou, om de zaak volkomen af te doen, op de eigen verklaaring van sokrates zeiven aankomen. Maar waar is die , daar hij niet gefchreven heeft , en ook niemand van zijne leerlingen iet dergelijks uit zijnen mond heeft opgeteekend ? Wanneer men alle de plaatzcn verzamelt, in welke xenophon van dezen Daemonion gedenkt (*), en naauwkeurig op de foort en den omvang van den invloed let, dien dezelve , volgends sokrates voorgeven, op hem gehad heeft: zoo blijkt, dat 'er alleen van denzelven in dat verband gefproken wordt , wanneer het de vraag ware, of hij iets doen , of laten zoude. Maar nergens word te kennen gegeven , dat hem die geest raadfla-. gen, of ontwerpen, hoe hij handelen, en waar na hij deze en die zaak aanleggen moest, hebbe aan de hand gegeven. Derhalven beftond deszelfs inwerking alleen in eene waarfchuwende en opwekkende aanwijzing, en dat komt volkomen over een, met de opgave van terpsio. Het was ook , gelijk ik nader zal tonen , een gemeene gewoonte, zich door niezen te laten leiden , en het zelve voor eene ftemme der Godheid aan te zien , die den mensch leert, wat hij doen , en wat hij laten moet. Sokrates kan hier in wel het gemeene gevoelen van zijnen tijd gevolgd wezen , en als dat zoo is , en terpsio aldus gelijk heeft , zoo moet het niezen voor hem veel meer dan eene gemeene aanwijzing der Godheid , die ook , naar het geloof van die tijden aan andere menfehen , pewoou was, geweest zijn, anders zou hij niet, met zoo bijzonderen nadruk, 'van zijne Godlijke aanwijzingen heb- {*) Memorab. Socratis.  bij het niezen. 51 hebben kunnen fpreken. Maar hoe hij dit kon voorgeven , zonder de befchuldiging van een bedrieger te wezen (en dit was hij evenwel niet) of de berisping van kleinverftandigheid te verdienen , dat is niet wel te verklaren. Hij was zonder tegenfpraak een van de edelde menfehen , en heeft door onderrechting en voorbeeld oneindig veel goeds gedaan. Doch met dat alles was hij , gelijk de om Handigheden van zijnen dood aanwijzen, toch ook niet vrij van dweeperij, en dat was genoeg , om zich eene nadere gemeenfebap met God toetefchrijven , en te denken , dat hij meer bijzonder , voor en boven anderen , van Godlijke inwerkingen bevinding hadde. (Het Vervolg en Slot bij de eerjle gelegenheid^ w —■—■——■■ ~—~* ~'"' "*'"" *—*" """ 1 m gewigtige waarnemingen over den slaavenhandel, door. den heer james bruce , Efq. De Heer james bruce , na dat hij , in zijne Reisbefchrijving, een uitvoerig gefchiedkundig bericht van den Koophandel der Oosterfche Landfchappen, en bijzonder van dien der Heidenen van Arabie , gegeeven had , merkt aan , dat, toen Karthago gebouwd was , de afbrenging der Waaren van die handeldrijvende Stad in de handen der Libyfche Boeren viel, en de Koophandel, de Magt en Volkrijkheid der Heidenen aanzienlijk daar door vermeerderd werd. „ In zoodaanige Gewesten , zegt de Heer uruce , die voor fchepen niet toeganglijk waren , werd het oogmerk bijna even zoo goed door de ontzaglijke vermeerdering der Kemelen bereikt. Deeze Handel werd in de alleroudde tijden, aan de Arabifche zijde, door Isma'élitifche Kooplieden van het Zuidënd van Arabie, naar Palestina en Syrië gedreeven door middel van Kemelen. Dit leeren wij voornaamlijk uit het eerde Boek van moses. Zij bragten Mijrrhe en Speccriien , of Peper , en verkochten het tegen zilver. Zij hadden ook Balfem ; doch welken zij toenmaals naar het fchijnt, uit Gilead haalden. ., Terwijl wij deze merkwaardige berichten in de Heilige Schrift kezen, verdient het onze erndige opmerC 4 king ,  *é waarngminoen teh&éi f']-A Ö de a,lervr,>egfe öjden des Indiaan* icl.en kooptiandels , nog eenen anderen , zeer naauw daarmede verbonden, Koophandel vinden, welkende tegenwoordige menschlicvende denkwijs als een ongeluk en beleediging der menschlijke natuur aanmerkt. iïïT / \T r'1 dc:idve 00 «gt ons zeer duidelijk , oat de Menfchenhandcl , of het konpen en verkoopen Van Menfehen , in die tijden, algemeen ingevoerd was. Josepii werd zoo gereedlijk gekocht, en ook terltond daarna zoo vaardig weder verkocht , als hedendaags een Os of Kemel. Drie natiën te weeten, Javdn, Tubal en Me/ech, worden als de 'zoodanigen befchreeven , welke in Tfjrtu hunnen voornaamften koophandel met Menfchenziclen dreeven (b) T~rT -V n°S ten tijde van joiiannes , den Schrijver der Heilige Openbaaring, wordt van liabijlon Kezend dat de groote Koophandel aldaar, onder anderen, Sok 10 de hghaamen en zielen van Menfehen beftond (cï Nergens vinden wij een Godlijk verbod tegen dien Koophandel; ook leezen wij nergens, dat dePronhee- T }??,teg?'a%iCtS' dat teS£n den Godsdienst en de Zedekunde ftnjdt , geijverd hebben : integendeel wordt van dien Koophandel altijd eveq zoo gunftS gefproken , als van eenigen anderen , hoe ook ae- naamden , tak van Koophandel. Uit hoofde van deze en andere bewijsgronden , welken ik no<* zou kunnen bijbrengen , kan ik mij niet verbeelden? dat de Slaavenhandel, op zich zelve aangemerkt! wreed en onnatuurlijk zij. Een leevendig fchepzel te koopen en hetzelve naderhand te misbruiken, is zekerlijk laag en zondig, en de misdaad wordt nog des te grooter , wanneer onze Medemenichen de lijdende partijen daar bij zijn. Doch dit is Hechts een toevalSf.vWTki Va" d/" koophandel , maar geen noodzaaklek deel van den Koophandel zeiven ; en te»en ■ dit misbruik , behoorde de wijsheid der Wetgeevende magt te waaken , niet tegen den Koophandel zeiven „ Aan de Oostzijde van het groote Schiereiland van Alnka , worden veele duizend Slaaven naar Afia verkocht , Ca) Gbn. XXXVli: 35-28. 36. (&) Ezech XX V([. 13. (c) Openb. XVIII; 13.  OVER DEN SLAAVENHANDEL. 4» kocht , op gelijke wi'ze , als zij aan de Westzijde naar de Westindien gezonden worden. Maar ik heb no'T nooit gehoord , dat ooit iemand den mond heeft opengedaan tegen het verkoopen van Afrikaanen naar Ooscindie ; en nogthans is bij deezen handel iets, eene zekere omftandigheid , welke de zaak zeer aanmerklijk vergroot, en die ons veel meer, dan die aan de Westzijde ter harte moest gaan, alwaar geene zoo- daanige bijkomende klagt plaats vindt. De zwaarigheid beftaat hierin: de Slaaven, die naar Afie verkocht worden , zijn meestal Christenen. Zij worden aan Mohammedaanen verkocht ; en verliezen met hunne vrijheid teffens hunnen Godsdienst. Doch, wijl de Volken van Afie de Afrikaanfche Slaaven veel menschlijker behandelen, dan den geenen, die naar de Westindien vervoerd worden , wedervaart; zoo is tot hiertoe tegen deezen Slaavenhandel naar Afie geen tegenwerping gemaakt : een Bewijs, dat de Godsdienst aan den tegenwoordigen twist geen aandeel heeft ; of het is , gelijk ik reeds gezegd heb , een misbruik, welk een enkel toevallig gevolg des Slaavenhandels is, maar dat aan dien handel zeiven niet te last mag gelegd worden. ,, 't Is uit alle gefchiedverhaalen bekend , dat twee god'looze en in den hoogften trap verfoelijke gewoonten , naamlijk, die van menfehen te eten, en die van menfehen aan den Duivel op te offeren, eertijds over geheel Afrika heerschten. De Koophandel op Oostindien gaf , gelijk wij gezien hebben , bereids in de vroeglte tijden , de eerde aanleiding tot den Slaavenhandel. Sints dien tijd heeft het misbruik , om menfehen te eten en te offeren , aan de Oostzijde van Afrika zoo zeer zijne krachten verlooren , dat men naauwlijks van een voorbeeld in beide gevallen meer hoort , daar men voor in kan ftaan. Aan de Westzijde , integendeel , naar den kant der Atlantifche Zee, alwaar de Slaavenhandel, na de ontdekking van Amerika en de Westindifche Eilanden, veel laater begon, zijn beide deeze affchuuwlijke gewoonten nog taamlijk algemeen, gelijk zij het voorheen waren; alhoewel federt dat tijdftip , naar men mij verzekerd heeft, Noordwaard zeldzaamer. ,, 'Er leeft nog een man, met naam mattheus , die bi) eene van die bloedige maaltijden, Noordwaard van C 5 Se-  4* WAARNEMINGEN OVER DEN SLAAVENHANDEL. ?£neSa ... i« ]iet Westlijk Afrika tegenwoordig was; Waarfchijnhjker wijze, zou de voortzetting des Slaavenhandels dit , insgelijks ook , in de laatstgemelde Gewesten, door den tijd, afgefchaft hebben . Indien mijn Ontwerp het toeliet, zou ik menige redenen daarvan kunnen bijbrengen. Voor het tegenwoordige vergenoeg ik mij enkel daarmede te ze*, ge? «dat ik vrees, dat meer eene vcrflapping en verwijfdheid van zeden, dan waare tederheid des harten benevens eenige andere onlangs aangcnomene maatre! gels tot verzwakking der tucht, deezen hevi^en aanval van menfchenliefde veroorzaakt hebben : °maar ik vrees ook, dat men ras ondervinden zal, hoe veel zulks tot verval van den Koophandel en de Scheepvaart , welk noodwendig daaruit volgt , moet bHdraagen. 3 MERKWAARDIG VERHAAL AANGAANDE HET INSTOPTEN VAN EEN GROOT GEDEELTE EENS BERGS IN DEN OMTREK VAN RECOARO, IN HET GEBIED VAN V1CENZA. T\en agtften van Slagtmaand des jaars 1789, hoorde ^ men te Recoaro , een fteedfen , aan de Republiek van Venetië behoorende , vijfentwintig Itdiaanfche mijlen van Vicenza gelegen, 'en door zijn Mineraalwater bekend, een geraas, naar een' zwaaren Donder gelijkende , welk men op den afftand van dertig mijlen in 't rond hooren kon, Hierop verdeelde zich het nabijgelegen gebergte, naar den kant van zijnen voet, mcer dan twee mijlen verre in den omtrek, Eene der openingen , hierdoor ontftaan , ftrekt zich meer dan duizend vademen verre in eene kromme lijn uit. Ook heeft men bemerkt, dat de Berg zelf eene groote verandering aan zijnen top heeft ondergaan ; vermits de verfcheidene fpitzen of kruinen, die hem uitmaakten, en die zich loodrecht in de hoogte verhieven , verdwrenen zijn , en verfcheidene toppen van andere gertalte zich meer naar de valei gewend hebben, welke ras nieuwe verwoestingen laaten vreezen. Pet bed der rivier Agno , welke hier eene va'ei opent, die de eenige vlakte in deeze landftreeLen is, heeft  verhaal wegens het instorten van eenen berg. 43 heeft zich niet alleen merklijk verwijd, maar ook hier en daar wel veertig voeten verhoogd. Op eenige plaatfen loopt deze verbreeding langs deii voet der Bergen, die aan haare zijde zijn, voort. Ook nog een ander ftroom , de Rotolo genaamd, heeft het zijne bijgebragt , om deeze verwoesting te vergrooten. Men ontdekt in het thans geopend bed der rivier ftammen van zeer zwaare boomen, die, naar men vermoedt, van de Pinus picea linn^ei , en voor veele Eeuwen , bij eene dergelijke omkeering daar in begraaven zijn. Somtijds vindt men deeze ftammen nog in hunnen volkomenften natuurlijken toeftand , maar fomtijds geelachtig en affchilvrig , en dikwijls gantsch verdorven. Zoo wel in de veranderde bedden der Rivieren, als in de nabuuriae Bergen, heeft men eenige Conchrjlien ontdekt, van welken men echter nog niet beftemmen kan , of zij Zeefchulpen zijn. Ook hebben zich hier en daar groote blokken marmerneen , van karmofijnroode en witte kleur ontdekt; niet minder ook (tukken van rotfen van andere gedaante, molenfteen, en gijps-foorten. oorsprong van de fabelhistorij , van den vogel grijp. In de Natuurlijke Historij van den ouden plinius , bezitten wij buiten kijf eenen waaren fcbat der Oudheid. Al die dezen Schrijver kent, zal zulks ligt toettemmen. Jammer is het maar , dat de tekst door geduurig herhaald affchrijven , van tijd tot tijd , op zeer veel plaatzen , droevig bedorven is. Doch men kan ook geenzins ontkennen, dat plinius zelf hier en daar zijne al te groote fchielijkheid , in het bij een brengen, en zijne onkunde in de wetenfchappen duidelijk verraadt. Hoe zeer ook plinius mijn begunftigde Schrijver onder de Ouden is, kan ik dit evenxveï geenzins verheelen, en om te doen blijken , dat men den man niet verongelijkt, wil ik 'er het volgend bewijs bijvoegen. Ik doel thans op eene plaats, die zeer dikwijls, uit hoofde van hare zeldzaamheid, van anderen is over- o-p-  zoortgelijk werk op nieuw ondernemen , en de Kerkenraad zal geen burger van Amjlerdam brood uit den mond nemen. Doch eer het zoover kwam , zie, dan moogt gij mij noemen, omdat ik Ulid. voor een braaf manken; En over de Vaderlandfche Bibliotheek, die de Heer kantelaar tot die achting gebracht heeft , dat Uitlanders 'er gebruik van gemaakt hebben , in het Efprit des jfourneaux, bij voorbeeld, behoeft geen Verzamelaar zich te i'chaamen , maar kan zich, voor het oog der Natie, heel gemaklijk des wegens verdedigen. ,, Wees derhalven daar niet voor befcbroomd, de Amfterdamfche Kerkenraad zal u, wegens de Bibliotheek , of wegens purgold , (te min , daar gij mij p;efchreven hebt, dat gij de Kopij uit zekeren voorgannden Brief, wegens bet door mij geplaatste Stukjen van dien Schrijver aan ,den Kerkenraad reeds gecommuniceerd hebt) noch vermanen . noch iet voorfchrijvcn , en veel min beitraffen. „Ook zal nopens van der trenck , denk ik, niets rrieer volgen. Ik heb mij daar zeer over verw mderd,wat heeft trenck met den Amfterdamfchcn Kerkenraad nodig ? Hoe komen zij bij eikanderen ? Waarom tast men dan de Levensbeichrijvingen van frederik den Grooten,oï deVertaling van deszelfs Schriften , enz. niet aan? of komen daar ook geene trekken in voor ? De Amfterdamfche Kerkenraad weet ook wel, dat de uitgave, waarnaar de Vertaling van trenck is ingericht , te Berlin is uitgekomen , met Privilegie van een Koning van Pruisfen ! „ Hoor, Mijnheer! ik weet, dat de rechtzinnigheid of onrechtzinnigheid, dikwijls de fpcelpop is, en dat 'er vaak geheel andere geheime drijfveeren zijn , ik weet , dat de wereld vol haaken en oogen is , terwijl 'er dikwijls lieden achter de fchermen zitten. En de Amflerdamfche Kerkenraad zal , dit ben ik zeker, dit zoo wel weten , als ik het weet, en gevolglijk u niet verder lastig vallen. De befcheidenheid en vredelievendheid van die Eerw. Vergadering is mij te wel bekend. Zo 'er intusfehen iemand der Leden van die Vergadering is, die eenige aanmer- kin-  <5c< FRAGMENT kingen , voor zich in het bijzonder, tegen het Stukjen van purgold mogt hebben, hij zette die op het papier , zen de ze mij door u toe , zo het een draaglijk opftel is ,dax de Bibliotheek niet zou ontfiererT zal ik het plaatzen , gelijk mijn Mengelwerk voor ieder, die iet nuttigs en goeds gelieft toe te brengen , epenftaat. „ Ziedaar, Mijnheer! met dezen kunt gij naar goedvinden handelen, ja, zo iemand in de daad, ten opzigte van de Bibliotheek u zou willen beitraffen , enz. dan gelast ik u Kopij van denzelven over te geven ; en zo men dan nadere elucidatie verlangt, ben ik de man. Ik weet, wat ik gefchreven heb. „Ik teken dezen met mijnen naam, maar, dien moet gij uit de gemelde Kopij nog uitlaten , welke Kopij tot dus verre gaan moet." De Boekverkooper de bruijn , voor de Vergadering op den i7den Maart gekomen, hadt, op zijn geheugen niet vertrouwende , ter zijner verdeediging een kort opftel vervaardigd , welk hij aan den Eerwaarden Kerkenraad voorlas. Dit opftel gelezen hebbende, en nu aan het voorlezen van den Brief van den Verzamelaar dpr Vaderlandfche Bibliotheek , (hier boven medegedeeld) willende gaan , werdt hij gefluit , en gelast, om buiten te ftaan: Na verloop van een half uur, weder binnen geroepen , werdt hij , zonder dat men hem toen van wegens den Kerkenraad gevergd heeft, om den Vertaaler van van der trenck, of duw Verzamelaar der Bibliotheek te noemen , door de Vergadering beftraft, dat hij dingen uitgaf, die de Majestueufe Heerlijkheid benadeelden , en door dergelijke handelwijze zijn verderf berokkende: Dat de Steller van het gelezene een flecht mensch moest zijn , enz. Wanneer nu de bruijn nog iet wilde zeggen , en daar mede ter zijner verdediging daadlijk begon , te weten : dat zijn hart hem zeide , geene beftraffing verdiend te hebben, om heden, en voor veertien dagen, gegeven redenen; dat hij in zijne eenvouwigheid, het voorgelezene zelve op papier had gebragt , tot behulp  VAN EENEN MERKWAARDIGEN BRIEF. 6l hulp van zijne memorie , tot wegneming (ware het mooglijk) van vooröordeelen tegen hem , en tot nader verüag van het geen hij van den Vertaaler van trenck., en van den Verzamelaar der Vaderlandfche Bibliotheek, nu vernomen had , en terwijl hij gereed was , om te verklaaren , dat hij gaarn wilde betrachten , het geen hij als Burger , en als Lid der Kerke, in alle billijkheid verl'chuldigd was, trok men aan de fchel, en men riep: de vries , (dit was d.e Subftituit-koster:) De man is doof, breng hem eens na buiten. Waar op de bruijn met vriendelijke buigingen is heen gegaan. — • Dit laatlle hebben wij uit het bericht'van de bruijn, zoo veel 's Mans geheugen heeft toegelaten. Wij oordeelden nodig, het bovenftaande aan den Lezer te moeten mededeelen , ten einde voor te komen , dat. niet misfchien nadeelige geruchten , nopens ons Maandwerk, ^eftrooid mogten worden, terwijl wij ons van alle aanmerkingen onthouden, te vrede zijnde, met zoo veel gezegd te hebben , waar uit blijken kan , dat ons Maandwerk geene dingen behelst, die de Majestueufe Heerlijkheid benadeelen , en dat dus de Boekverkooper de bruijn , ten dezen opzigte, onfchuldig is in het uitgeven van zodanige dingen. Terwijl wij met genoegen zien , dat de Vertaaler van trenck, aan de bruijn vrijheid heeft gegeven , om zijnen naam te 'openbaaren , waar door , zo 'er iet, ten dezen , misdaan ware, dé bruijn ook door hem buiten fchuld gefteld wordt. HUIS-  huishoudelijke kalender van palaestina, huishoudelijke kalender van palaestina, voor de maand mei. f i het weder. De maand Mei is in Palaestina niet die fchoone, lagcliende bleeimaand, als bij ons, en hoewel zij niet zoo treurig is, als in Egijpte, echter begint dan de zomerhitte, even gelijk bij ons de winterkoude, eene verwoesting over de velden te verfpreidcn. ■ In het begin dezer maand heeft men nog fomtijds regen, doch in het einde dezer maand begint de zo'merdroogte, die tot September aanhoudt (*), den 17 April [6 Mei] 1581. had schweigger (V) regen, als hij na Akk'o op reis ging. Alle Reizigers klaagen in deze maand over de groote hitte, hasselquist (b~) klaagt den tienden Mei over eene buitengemeene en vreeslijke hitte, als hij zich aan het zeeltrand bij Cabo Blanco of de witte kaap op den weg naar Seijde ofSidqn bevondt. . Schulz op den 15 (V) schweig- ger (V) op den iS (27) Mei 1581. beiden op den berg Thabor en in de vlakte van Esdrelon. De vlakte tusfehen Akra en Nazareth, het hindfcbap »fo/d£,is,zegtPococKE,(V) die dezelve den 19 Mei van Akra op reize gegaan, door reed, bij droog weder niet gemaklijk door te rijden , uit hoofde der fpleetcn , door de hitte in den grond gemaakt; omdat het zeer heet was, bleeven zij dikwijls ftilhouden, tot zij met den avond verder voortreisden. Misfchien zal iemand zich bevreemden, dat hij bij hasselquist, boven aangehaald , leest van zoo groote hitte aan de zeeltrand, daar (*) Korte Reize II. Deel. bladz. lig. O) Reisbefchr. noch Confiantinopel und Jerufalem. S. 2E9. Vergelijk korte Reize I. Deel. bladz. 387. (£) Reize ï. Deel. bladz. 217. (e) Leitungen des Höchjlen P. v. p. 199. (d~) SCHWflGGER l. C. S 317. (e) Reize II. Deel. I Stuk. bladz. 104. Vergelijk bladz, 131.  voor de maand mei. daar wij op de vorige maand April aantekenden, dat de lucht langs de zeekust over het algemeen koeler en frisfcher is (/),doch hij bedenke, dat deze^ koelte oorfpronglijk is van de zeewinden, die alleen 's morgens en 's avonds de lucht verkoelen , waarmede derhalven zoo groote hitte op den dag, zeer wel beftaan kan. Gelijk wij uit pococke gezien hebben, zoo is het ook uit schweigger , en anderen, bekend, dat men, bijzonder in de vlakte van Thabor, wegens de groote hitte niet meer bij dag, maar bij nacht reist. De Sneeuw op den Libanon gaat in deze maand \-oort te fmelten, evenwel vondt maundrell (g) den 7 (17) Mei zelfs op den westelijken Libanon, nog zoo veel Sneeuw , dat dezelve bevrozen zijnde , hen en hunne paarden dragen kon. Den 9 (19) vondt dezelfde Reiziger dikke wolken, die zeer laag langs den grond heen trokken op den Libanon, invoegen het zoo donker werdt, dat de gids ter naauwernood den weg weder vinden kon. QO Schulze (O meldt , dat op den 15 Mei op den berd Tabor een drooge, heete nevel zich verfpreidde ,~ dien de invvooners Zollam of 7,olm Elchammah noemden, zonder dat hij nogthans of rook , of ftof, of damp , of ook eenigen reuk ontwaar werdt.. De inwoouers zeiden hem , dat men , bij groote hitte, dezen nevel meermaalen waarnam. Van Aleppo vinden wij bij russel (k) dit Bericht: „ In Mei heeft men doorgaands eene of twee harde ftortregens , die fomtijds met hagel en fomtijds met donder verzeld gingen." In het voorbijgaan, dit moet niet op Palaestina worden toegepast, alwaar een donderbui en hagel in dezen tijd reeds geheel ongewoon, ten miuften ten uiterften zeldzaam zijn, (/) en indien 'er al een bui komt, komt zij gemeenlijk 's nachts. (ƒ) Zie bier vooren in ons Mèngehverk, III Deel , No. 1. Bladz. i r. (#) Rehe, bladz. 514. CÖ Aldaar, bladz. 515. Leitungen des Högjien, P. v. p. JQ9(*) Natiturl. Historie'van Aleppo, bladz. 171. CO Harmer, JVaarmm. van het- Oosten, I Deel, bladz. 12»  64 huishoudelijke kalender van palaestina , 's nachts. Hier uit ziet men het nadruklijke in dat zeggen van SAMuëL i sam. XII. 17. h het rdel yan dage de Tarwen-Oogst? Ik zal tot den Heere roepen, en Hij zal donder en regen geven, het welk ook op 's mans gebed gebeurde vs. ib'. ■ Anders, dus gaat russel voort, was het weer held'er, en de lucht met zeer kleine ligte en witte wolkjens."' „ In deze maand begint het heete wéér aan te "roeijen, voori.1 wanneer cr geen wind is, of als dezelve Noordelijk of Oostelijk is." Het geen hier van den Noordelijken wind gezegd wordt, moet tot Aleppo en niet tot Palaestina bctreklijk gemaakt worden, jn Palaestina is de Noorde wind wel met fraai weder in den Zomer verzeld, maar wij lezen niet, dat hij warmte aanvoert, in Ëgijpte dient hij zeer, om de hitte te matigen. (jnj) Laat ons russel verder hooren: ,, Doch voor het meeste gedeelte is de wind frisch en westelijk. Over het geheel heeft, geduurende den zomer, de westelijke wind een grootcn invloed op de Thermometer; wanneer dezelve niet fterk is, neemt de hitte toe, bij aldien het ftil wéér wordt,' wordt het nogheeter, doch evenwel nog zoo heet niet' als wanneer de wind uit het Noorden of het Oosten waait, die de kwik verfcheiden graden doet rijzen, en de lucht zeer onaangenaam maakt." - Van ), nogthans verhaalt thevenot (q~) wanneer hij te Aleppo was, dat in de maand Mei en Junij de lucht betrokken en regenachtig was, doch hij voegt er tevens bij, dat de Inwooners zich daar over als over eene ongewoone zaak verwonderden. $• 2. HET KOREN. In deze maand wordt de Oogst in Palaestina voortgezet. ■ „ In Palaestina en in Haurdn fnijdt men de tarwe en de gierst (gerst) reeds in het laatst van April en in den loop van de maand Mei, maar hoe noordelijker, of hoe hooger in het gebergte men gaat, hoe laater de Oogst komt tot Junij en Julij toe. (V)" Hier mede fteinmen andere Reizigers over een. Dus zegt (o) Volneij, Reize, I Deel, bladz. 300. 00 Russel, /. c bladz. 12. (?) Tom. II, pag. 57. OOVolneij, Reize, I Deel, bladz. 311. Vergelijk onzen Kalender van de Maand April, in deze Bibliotheek, III Deel, Nom. 1, bladz. 14. III.DEEL. MENGELST. NO. 2. E  66 huishoudelijke kalender van palaestina, zegt korte (*) : In Gras- en Bloeimaand , naarmate de gelegenheid des lands , is het koren riip" hasselquist (V) den 2 (i3) Mei van Akre na Nasareth reizende, zag de bebouwde velden met rijp koren , zijnde het thans hier de tijd van het inöogften van t zelve. Pococke (v) den 19 Mei m het landfchap óafet en in het dalvan Zebulon. Schweigger den 11 Mei omtrent Rama en den 26 bij den berg Thabor («> Volgends d'arvieux 00 levert de vlakte van Esdrelon in deze maand, wanneer men ze van eene hoogte befchouwt, en het koren door den wind bewogen wordt, de vertooning op van eene golvende zee. Toen schweigger (v) te Bethlehem was, was de Oogst daar reeds gedaan Dat de Oogst in Galilea in de Maand Mei invalt betuigt hasselquist 0> Dezelve vondt in het midden dezer maand op den weg van Akra naa Scijde CZidon) no°- half rijp koren, (?) Thevenot cV) bericht! dat den 15 Mei te Aleppo de Oogst begint, en tot de Maand junij duurt, maar in dat jaar , toen hij zich daar bevond, begon dezelve niet voor de maand Junij . Volgends niebuhr (V) word de gerst den 6 Mei bij Moful, en bij Urfa in het einde dezer maand gemaaid De gerst, die anders reeds in April ingeöogst wordt' wordt bij Aleppo omtrent het midden van Mei doorgaands om of bij den 20 afgemaaid (b) egmond za°in 't begin dezer maand, de gerst rijp in de velden onder den berg thaeor. (V) Dat de tarwen-oogst in Galilea in deze maand valt hebben wij boven uit hasselquist aangetekend - zij is, volgends russel , bij Aleppo om of bij den twintigften Mei volbracht. Van (*) Reize, I Deel, bladz. 206. CO Reize, I Deel , bladz. 205. (O Reize, II Deel, 1 Stuk, bladz. 104. 106. («O Reisbefcli. f. 285. 317. (V) Mémoires, Tom. II. p. 292. 00 L- c' f- 3io. 318. 00 E. r. bladz. 2t6. Cy) L. c. bladz. 224. OO Foyage au Levant, Tom. II. pag. 72. 00 Refch. van Arabien, bladz. 152. (6) Russel, Natuurl. Hift. van Aleppo, bladz. ïg 00 Reize» II Deel. bladz. 27.  voor de maand mei. 5y Van de Rijst zegt egmond, dat een wijd veld omtrent Tiberias met rijst beplant, door de Arabieren afgeftroopt was, fchoon voor het grootfte gedeelte m.g niet rijp, 'èa schwtigger ra") vondt dezelve den 27 dezer maand ter zeiver plaats nog groen. Egmond zag bij AtnThabor een foort van wilde rogge , maar met ledige aairen als ook een foort van wilden haver. §• 3- de wijnstok. Van den Wijnftok fchrijft brochardus (e"): „ dat van de nieuwe rank of tak, die in April uitbot, het hout, dat geen vrucht draagt, weder afgefneden zijnde, het in Mei ook weder met nieuwe ranken met laater of najaange druiven geladen, komt uitbotten." Volgends thh'enot werden te Aleppo reeds enkele riipe druiven geplukt, (ƒ), want indien wij hem dus n et verftaan, zou hij zeker met het verhaal van alle Reizigers ftrijden. (g) §• 4. de boomen. Schweigger (hj zegt ons, dat hij den 27 (17) Mei niet verre van den Thabor zekere zuurachtig fmaakende appelen gegeten heeft, misfehien dezelfde foort, daar pococke (*) van fchrijft, dat een foort van kleine appelen zijn, die, zo hij zich niet bedriegt, de nabbok zijn. De appel groeit aan een djornachtigen boom , die, 3iaar men zegt, in alle jaartijden rijpe vruchten heeft. ■ Bij Thehcma worden de dadels in deze maand reeds () •> omtrent Bloemen en Planten in deze maand, is: ,, De hitte naderende , zijn de volgende weinige planten , dewijl die van een harder aard zijn , de eenigften, die dezelve kunnen uitftaan; te weten: De Wilde of Sijrifche Wijnruit. De Duivelsmelk (Tabago lielgarum Jive Peplus Parifïcnfiam.) De Kappers, die in menigte op de toppen der oude gebouwen groeien. Verfcheiden flag van Asfodillen. De Veld • ajuin. Het Zoethout. De Nachtfchade. De Venkel. De gezegende Distel, en De Ezels Komkommers. Behalven dezen kunnen geene Lenteplanten langer in de open velden verduuren." De Mandragora of Alruin heeft in déze maand rijpe vruchten. Hasselquist zegt 'er van: rq) ,, Het merkwaardigfte,welk mij hier,(in Galilea') voorkwam, was de menigte van Alruin of Mandragora ; omtrent welke ik echter het genoegen niet had, van dezelve in bloei te zien ; want de vrucht zat reeds rijp aan tien Hengel , die verwelkt op den grond neder lag. . Uit den tijd van den bloei en van de rijpheid van CO Zie de Vaderl. Bihl. 1 Deel, No. 13. bl. 595. C/>) L. c. bladz. 48. fjO Reize, 1 Deel, bl 215.  fP HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, van dit gewas, kan men, mijns achtens, oordeelen , of de Mandragora de Dudaim, {Gen. XXX: 14] van rachel geweest zij of niet. De Dudaim werdt aan haar in den Tarvven - oogst gebracht, welke in Galilea , in de Maand van Mei , en omtrent dezen tijd invalt, als de Mandragora ook rijp en eetbaar is. Deze Plant groeit allerwe,;e in Galilea, docb ik heb 'er nooit iet van gehoord of gezien in judca. De ./rabiers in dit Dorp \_Kana in Galilea] noemen dezelve met eenen naam, welke in huuie ta^l betekent Duivels - kost." — Schulzh. (V) vondt ze den 5 van de/e Maand op den Berg Thabor, en getuigt insgelijks , dat zjj ten tjjde van den Tarwen - oogst , dn is in deze Maand, rijp /.i'in. Dezelfde schulze gewaagt ook van eene vrucht, die wellust verwekt , en van de arabieren Ou/v. Is - kost genoemt wordt, doch die hij van de Mandragora, o- derfcheidt. en welke hij den. 13 dezer maand, hoewel nog niet rijp. bi; Akra zag. ., De Katoenplanteu worden in het voorftc van Bloe maand gezaaid, en de grond is zoo los omgefpit, dat po' ocKtc de ftee'teu der Planten van het yoorige jaar nog zag. De Katoenplant duurt hier Hechts een jaar, daar men in tegendeel in Opper - hgypte en America, duurzame Katoenb ;omen kweekt." (s) Den tweeden Mei kwam hasselquist "(t) bij Nazareth op een veld van drie mijlen wijd , welk ieder jaar eene menigte van Katoen draagt , waar mede het nu laatst be>.aaid was. Den 1^ April was, volgends juaundrell ($J), het Landvolk bij Naplofa overal doende met ploegen■, om *er vervoigends Katoen te zaaien. Van deze berichten verfchilt dat van korte (y): ,, Het Katoen, zegt hij , groeit hier op deze wijze: de llruik wordt, gelijk een ander gewas, bij voorbeeld, witte kool of aardappelstegen den herfst, als de regentiid begint, een of twee voet van elkander geplant. Als de regen voorbij, en de Plant nog jong is, (r) Leitungen des Höchften, Th V. f. 197. CO Pococke , Reize, 11 Deel, 1 fiuk, bl. 104. (t) Peiee . I Deel, bl. 205. 206. (u) Reize, bl. 50j. (y) Reize, II Deel, bl. 192.  voor de maand mei. ft is, gelijkt zij met haaren fchoonen roodcn fteel , en groen blad zeer veel naar onze Boekweit. In onze Bloeimaand bloeit zij met eene geele bloem. Daar uit wordt een groene Noot, ter groote eerst van een Hazei- en daarna van een Walnoot, die de wol befluit, en ten tijde der groote hitte opengaat;, waar op de wol 'er zoo fterk uitberst, dat men de Noot deswegen niet zien kan. In Oogst- en Herfstmaand, is zij rijp , en wordt dan ingezameld. Dit Plantgewas ftaat dus bijkans een geheel jaar op het veld." Walch trekt dit bericht van korte in twijfel , en meent, dat hij hier niet als ooggetuigen fpreekt, want dat volgends pococke, enz. de Katoenplant in Palaestina niet overwintert , doch wij hebben over de maand Jatiuarij (wj fprekende , het getuigenis van mariti , ter bevestiging van het bericht van korte, reeds bijgebracht ; waar bij men radzivil (#) en kootwijk 00 voegen kan. Eindelijk moeten wij uit korte 00 nog aantekenen , dat op de vruchtbaare plaatzen des lands, een dikke, hooge , en vaste hei groeit. Deze wordt in de lente , als zij na den regentijd op het vetfle is, dat is in Mei , afgefneden, in een' kuil geworpen, en daar in verbrand. Van deze asch, die zeer goed is, wordt naderhand de zeep, die men de Jeruzalemfche zeep noemt , gemaakt. 00 Vaderl. Bibl. U Deel, No. 1. bl. ig. (x) Peregrinatie Hierofol. p. 1 39. (y) Itiner ar. Hierofol. p. 93. 00 Reize, I. Deel, bladz. 303. berichten nopens het ridderwezen in de middel - eeuwen. (Vervolg van bladz. 33.) De Tournoien waren, in tijd van vrede, het eenig middel, om den geest van krijgszucht, onder de heiren van Ridderen en Knapen, werk te geven. Zoo ras een hunner tot den eenen of anderen trap van waardigheid was opgeklommen , brandde hij van begeerte , zich zijnen rang waardig te betonen. In elk E 4 flot  7& BERICHTEN NOPENS HET RIDDER WEEZEN flor. werden, jaar in jaar uit, dergelijke oefeningen van allerlei foort onderhouden , waarin men zich , onder de oogen van zijne vrienden en familie , oefende , om eens, op een grootfcher tooneel, den prijs van eer weg te dragen. Men denke dan eens , welk eene beweging het gaf, in de zielen van alle deze Krijgers, wanneer , aan het hof van eenen Koning of van' eenen Vorst, een openbaar Tournooi, vele "maanden vooraf werd aangekondigd, en onder het klinken van pauken en trompetten, in alle de Provintiën , uitgeroepen, waartoe de Ridders en Helden werden opgenoodigd. Lang te voren werden de wapens van alle die genen, die hier om den prijs tneenden te ftrijden , aan de wanleu van kerken en kloosters opgehangen , en naauw onderzoek gedaan , naar derzelver leven en wandel. De Herauten en Wapenkoningen , verklaarden den Heeren en Dames deze wapens, en gaven aan dezelve bericht, van wie ze waren. Was 'er iemand onder, tegen wien eene Dame billijke reden tot klagen hadt, dan raakte zij met een ftokjen zijn wapen aan, en de Rechter was gedwongen, om haar recht te doen. Men bejegende hen, die in echtbreuk leefden, of met Nonnen ongeoorloofde verkeering hielden, met openbare verfmading. Hadt zoodanig iemand de fbutbeid, om, in weêrwil van dit uitdrukkelijk verbod, in het Tournoijfpel te verfchijnen, zoo werdt hij aldaar, onder een regen van ftokflaagen , door de 'Ridders en ook zelfs door de Dames, ontvangen. Hij moest als dan opentlijk de Dames om genade aanroepen . en dit was het eenig beding , onder welk zijne lrraffe kon gematigd worden. Wij gaan hier de bijzondere Hatelijkheden van deze fpelen, voorbij. Zij zijn overbodig bekend. Misfcbien moet men eenige omftandigheden uitzonderen , die ?.ich niet, in alle befchrijvingen , aan eiken Lezer aanbieden, of, die op eenen anderen tijd, zijne opmerking niet waardig genoeg gefchenen hebben. Gemeenlijk "denkt men, dat de Tournooijen alleen bijzondere gevechten, van den eenen Ridder tegen den anderen , geweest zijn. _ Dezen waren zekerlijk de meest gewonen. Maar fomtijds gebeurde het ook, dat geheeïe partijen, onder het karakter van verfcheidene Natiën , tegen elkander aanrukten, eenen veldflag verbeeldden, of eenen vasten toren verdedigden , eenen engeu pas, o.f eene ri«  IN DE MIDDEL-EEUWEN. 73 rivier trachtten te veroveren. De policij van deze krijgshaftige fpelen, was aan zekere Wapenkoningen, Herauten, Schepens, enz. toevertrouwd, die over elk geval als gezwoornen , naar de herkomens der Tournooiipelen, bellisten. Alle deze lieden gaven , op eiken tred , ltreek , en flag acht , en zo 'er iet tegen de herkomens gezondigd werdt, werdt zulks van hun opgemerkt , en de misdoener tot verantwoording geroepen. In alle hoeken waren Chooren van Meesterzangers in gereedheid , die elke merkwaardige daad, zoo ftraks aan het volk bekend maakten, en deze bekendmaking werdt met een luid vreugderoep, tot verscheidenmalen toe , door het volk beantwoord. Reeds van verre hoorde men den klank van pauken en trompetten , wanneer de Ridders in aantogt waren. Niets was langzamer en plegtiger , dan de gang van hunne rosfen. Somtijds bragten ook de Dames en Freulens , deze helden , als hunne flaven, in ketens aan, en lieten hen niet los, voor dat zij binnen het ftaketfel waren. Deze flavenltand was een eertijtel , die door de grootite heldendaden niet te duur kon gekoft worden." Hun heidengeichrei, waar mede zij den aanval deden, was van hunne gebiederen opgegeven , en onder derzelver befchutting en invloed, meende elke partij van de overwinning verzekerd te wezen. De Dame gaf haren Kidder gemeenlijk een kleinood, waar mede hij zijne wapenen fierde; gewoonlijk was het een lluier , een mof, of een echarp, die hij om- zijnen helm , om zijne lans of om zijnen arm wondt, en waar meö hij zich voor onverwinnelijk aanzag. Somtijds viel dit kleinood in vijands handen, zoo ras men dat gewaar werdt, zond de Dame van zijn hart, hem een ander , om zijnen moed op te wekken, Somtijds werden deze kleinoodiën, in de hitte van het gevecht, verloren, verfcheurd en vertreden. Het was derhaiven nodig , dat 'er weder anderen gegeven werden , opdat de Dames een teeken behielden , waar aan zij hare Ridders kennen konden. Dikwijls was zoodanig een nieuw kleinood zoo mecnigmaal noodig, dat de goede Dames van hare beste fieraaden beroofd, en in het einde zoo ontkleed werden, dat ze elkander naauwlijks durfden aanzien. De voornaamde wetten der Tournooijen, beftonden daaj in , dat eiken Ridder verboden was , een ftoot E 5 met  74' BERICHTEN NOPENS HET RÏDDERWEEZEN met zijnen degen aan zijn partij toe te brengen, hij mogt alleenlijk houwen; niet buiten zijn gelid te vechten ; het paard van zijn partij niet te bezeeren ; niet met de lans op het aangezicht of op de borst te ftooten; geen ftoot meer te wagen, wanneer de partij het vifier had laten vallen , of den helm had afgenomen; en niet met twee of drie , op eenen los te gaan. Indien eenig Ridder, door onachtzaamheid, deze wetten overtreden had, en dus eene geheele partij tegen hem in beweging gebragt , zoo werd een vrede - rechter, die door de Dames verkoren was, derwaards heen gezonden , om de zaak af te doen. Zoo ras deze zijne lans , met een vrouwen fluier omwonden, geneigd, en hem daar mede als een teken van vergeving had aangeroerd , dan was hij volkomen veilig, niemand mogt hem verder aanroeren. Werdt zijne misdaad voor eene bloote onachtzaamheid erkend , dan fprak men hem vrij; maar zo niet, dan werdt hem eene zwaare ftraffe opgelegd. Ter eere der Dames werd de kamp doorgaands geëindigd , en de laatfte lans, die men brak, werdt aan dezelve toegewijd. Wanneer het Tournooijfpel geëindigd was, zoo da»t men aan de uitdeeling der prijzen , voor die gencn°, die op verfchillende wijzen hadden uitgemunt. Men zag, wie de meeste lanfen gebroken , wie den besten en handigften ftoot toegebragt, wie langst te paard bezeten had, zonder uit den zadel gelicht, of gevallen te wezen , en wie het langst in het gedrang had uitgehouden , zonder her. vifier te laten vallen , of den helm af te nemen. De Wapenkoningen en Herouten deden hier van bericht aan de Rechters en Schepens ; men nam de ffemmen op , en de Vorden en oudlte Ridders, deden eindelijk de uitfpraak. Somtijds werdt de zaak , ook voor de rechtbank der Dames , beflist. Werdt de eerde prijs toegewezen aan eenen anderen , dan aan welken zij denzelven hadden toegedacht, zoo werd hem van harentwegen een tweeden toegedeeld, die dikwijls veel fchooner was , dan de eerde. .'Daarop gingen de Herauten henen , en kozen eene Dame uit , die den overwinnenden Ridder , den prijs zou brengen. Het ftond hem vrij , haar met den kusch te danken, en dit laatfte, was niet de geringde vrucht vau de overwinning. Onder eene menigte volks werd hij van haar naar het paleis geleid. Alles om hem henen ,  in de middel-eeuwen. 7$] wen, gewaagde, van zijnen lof, die de Meesterzangers en Herouren , onder biaasïnltrumenten j opzongen. In het pakis werdt hij van de Dames ontwapend, en heerli k gekleed. Na*, at hij z;ch een weinig herhaald had, werdt hij den Koning aangebeden, die hem o. eral den eerden rang gaf. Somtijds werdt hij aan de maaltijd ook van Dames bediend. Onder het genot van alle deze heerlijkheid , gaf men ondertusfehen naauwkeurig acht , of hij van dezelve ook dronken werdt , of dat hij zijne overwinning ook bekroonde, met het in achtnemen van behoorlijke zedigheid , in het midden van al dit genot van menschlijke grootheid, l geschiedenis van het formulier welbek.ome u, bij het niezen. (Vervolg van bladz. 39.) Om nu tot de hoofdzaak weer te keeren , zoo was het niezen eene voorbeduiding , nu eens van eenig goed , en dan van eenig kwaad. Toen xenophon tot de tienduizend Grieken , in den Perfikhen veldtocht , redevoerde , om dezelve , in weerwil van de oogenfchijneliike gevaren,met welke hen hun toenmaliae ftaat "dreigde, evenwel gemoedigd en ondernemend te maken, en, terwijl hij fprak, één onder de fuldaten nieste , zoo was dat voor allen aanftonds het teeken, om de redenaar voor hunnen redder aan te zien , en ten heirvoerder uit te roepen. Penelope, om uit homerus een voorbeeld bij te brengen, breekt in klagten over de beledigingen en den moedwil der vrijers uit , en bedreigt hen met de wraak van ulysses , die hij zeker van hun nemen zoude, zoo ras hij maar zou wezen terug gekomen, en bericht van hunne onbefcheidenheid zou ontvangen hebben. Bij toeval nieste toen telemachus en dat wel 200 hartelijk, dat de geheele zaal wedergalmde. Zij hoorde het : en in eens verkeerde hare droefheid in vreugde ; zij hieldt het voor volkomen zeker, dat de - zoo aanftonds gedreigde wrake zou vervuld worden. Niemand onder deze onbezonnene ," zeide zij , „ zal  76" GESCH. VAN HET FORMULIER WELBEKOME Ü, „ zal de draffe des doods ontgaan, want mijn Zoon heeft uit al zijn magt geniest." (*) Den Tijran hippias , in tegendeel, die uit Athenen verdreven was was het een voorteken van ongeluk, wanneer hij aan het hoofd van een Perfiaansch leger , zijn voormalig Vaderland beoorloogde. Hij was reeds te Marathon aangekomen , en zijn volk, dat in flagorde ftondt verwachtte het teeken tot den aanval, toen hij, door een plotsling fterk niezen , ontzet werd, zoo dat hém een tand (die evenwel reeds te voren in den mond van den ouden man was losgegaan) daar van uitviel Deze tand was voor hem in 'het zand gevallen , en werd overal gezogt, maar niet gevonden. Dit vervulde hen allen , de Perfianen zoo wel als hippias , met zoo groot een fchrik, dat hij zuchtend en met eene fidderende ftem , in de volgende woorden uitbrak : ,, Dit „ land, krijgsgezellen, is niet het onze, en wij' zul„ len te vergeefsch onze wapenen gebruiken, om het „ zelve te veroveren. Alleen zoo veel is ons eben,, dom, als de verlorene tand bedekt." (f) Zoo doekt het bijgeloof de volken. Doch ik moet ook nader aanwijzen, in welke omftandigheden men gelukkig of ongelukkig nieste, en hter moet ik herinneren , dat zoo wel tijd en plaats als ook zelfs het getal der niefingen, de zaak befhVe' Over het geheel moest het, van middernacht tot deri middag toe, niet gefchieden , en wanneer dit iemand gebeurde, dan was zoodanig een met zwarte beelden opgevuld, en van geene van zijne ondernemingen verwachtte hij eene gelukkige uitkomst, integendeel »a£ hij zich , ten opzigte van alles wat hij voornam, over aan de blinde hoop op eene gelukkige uitkomst, wanneer hij na den middag of later geniesd hadde. (1) Zoo was het inzonderheid bij de oude Grieken. Later heen kreeg dit ongeloof nieuwe verfcheidenheden. Die 's morgens bij het opftaan ,eer hij zijne fchoenen aan hadde, nieste, liep zoo aandonds weder na bed, om in een gelukkiger uur op te daan. (§) En wanneer na een gastmaal de tafel dond te worden opsenomen, en-iemand nieste, zoo beteekende dat ook ongeluk , men droeg aandonds de afgenomen fpijze wederom op, en at (*) Odysf. f. v. 54 r. (t) Suidas fub voce. 'It!tj«(. (-0 Aristot. Probl. Lib. U. fecr. 13. (5) Avéusra. de Doet. Clirist.  bij het niezen. Jf at op nieuw, opdat de maaltijd niet met eenig kwaad voorteken mogt eindigen : (*) eene zeer wellekome gewoonte v>or alle ilempempers en zwelgers ! Hoe dikwijls zullen dezen niet van niezen overvallen wezen! Gelijk voorts onze almanakken hunne dagen hebben tot aderlaten , kappen, en haarfnijden, zoo hadden de ouden in de week de hunne, op welke het goed niezen was. Gebeurde zulks des zondags zeer vroeg driemaal, en 's maandags eens , dan was de heele week gezegend (f> Verder wees ook de plaats des niezenden aan, of hij iets te vreezen of te hopen had. Het fpelde hem wis en zeker onheil, wanneer hij op een kerkhof, of bij een grafteeken was. Doch het was zonderling , dat men zich niet met de voorzeggingen van zijn eigen neus vergenoegde, maar ook nog met vreemde neuzen te rade ging. De beweging van een enkele neus , kon dikwijls een heel gezelfchap bedreigen, of met hope vervullen, ja, zelfs op den zelfden tijd, verfcheiden perfoonen van een en het zelfde gezelfchap, geheel tegen elkander overgeftelde dingen aanduiden. Het kwam alleen aan op het {landpunt der niezenden , in betrekking tot de overigen ; dien hij aan de linkerzijde was, dien voorfpelde zijn neus onheil ; dien hij aan de rechterzijde was, dien verkondigde hij geluk. Dikwils had dit bijgeloof zeer ernftige gevolgen. Zoo liet, bij voorbeeld, theuiistocles, toen hij voor den flag van Salamine juist met offeren bezig was, en men hem drie jongelingen toevoerde , deze ongelukkigen , allen llachten , om dat iemand aan de rechterzijde nieste , en de Offerpriester dit zoo uitleidde , dat deze drie menfehen den Goden een aangenaam offer waren , en aan de Grieken overwinning en redding zouden bezorgen. Q.) Een ander gevolg , dat nooit achterblijft , wanneer menfehen van menfehen, Godlijke dingen verwachten, beüxmd daarin , dat de arglistigfte , door middel van zijnen neus , deze en gene oogmerken wist te bevorderen. Gelijk daarom de Heilige Vader te Romen, met binden en bannen dreigde, zoo dreigt bij dioge- nes (*) Pltn. Hifi Nat. L. II. c. 28. Ct1 Augustin. niphus de Augur. q) Plutarch. in themist.  78 GESCH. VAN HET FORMULIER WELBEKOME U , nes laértius . in her leven van diogenes , de een' den anderen met niezen (*). Praetica at multiplex. Eindelijk ten opzichte van het getal der niezïnaen is reeds opgemerkt, dat hij , die des zondags driemaal, en des maandags maar eens nieste, door de geheele week op zegen en voorfp >ed kon rekenen. Wanneer een man nieste, die krank lag, dan beduidde dit voigends ari^to ikles , de dood, waneieer het eens; maar leven en genezing wanneer het tweemaal gefchiede. In kranke vrouwen, in tegendeel, hadt de eigenzinnigheid van het bijgeloof het tegenovergeftelde tot eenen regel gemaakt. Wanneer een wandelaar, door een woud ging , dan was hem een tweemalig niezen, eene verzekering , dat hem geen roover zou aanvallen , maar een enkelmatig dreigde hem velerlei onheil. Zo iemand , bij het fluiten van een verdrag, eens geniest hadde , dan was zulks eene aanwijzing , dat dit verdrag onverbroken beftaan zoude, zoo hij driemaal geniest hadde , dan gaf dat eene toekomende onderrechtclijke overtreding te kennen. Wanneer ein elijk iemand in het voldoen aan de neiging om te niezen belet werdt, zoo hoopte de Griek op iet goeds en de Romein integendeel vreesde iet kwaads. ' Het Formulier ,, God helpe u !" werdt in beide de gevallen gebruikt, opdat eene gelukkige voorbeduiding nog meer bevestigd, en opdat eene ongelukkige, zo het mogelijk was , mogt worden afgewend. Ondertusfehen bepaalde zich deze waan niet tot de Grieken en Romeinen , gelijk men misfehien uit het voorgaande zou kunnen denken. De Egyptenaars waren even zeer met denzelven ingenomen. Hunne Priesters hadden zelfs het niezen van eiken dag, naar het getal der twaalf hemelsteekenen , onderfcheiden , en de beteekenis van elke derzelven aangewezen. AogustiNus nephus , geeft den weetgierigen daar van breeder berichten, (f) Van de joden is reeds te voren gefproken , het fchijnt ook haast van zelfs te fpreken , dat 'er ten hunnen opzichte, geen uitzondering plaats heeft , want wat zoort van bijgeloof kan men uitdenken, dat onder dit volk geen plaats heeft. Laat mij evenwel ten minften een voorbeeld opgeven, dat, namelijk, vol- C*) 'Er* '/tvlccem f? ttpircpm rpijitn ei wcir,?u. (f) De Auguriis II. 21.  ÏIJ HET NIEZEN. ?§ volgends hunne Rabbijnen bij Baxtorf, te niezen gedurende het gebed, het blijde teeken is , dat hun gebed zal verhoord worden. Op dezelfde wijze zoekt ook de Arabier geheime beduidemsfen , in het niezen (*). Bijzonder merkwaardig is het evenwel, met welke plegtigheden de neus van den Koning van Ethiopiën begroet wordt, zoo ras hij zich niezend laat hooren. Alle aanwezenden breken aanftonds uit in zekere gewone formulieren van gelukwenfching, met zulke luide , en des niet te min zeer eerbiedige ftemmen, dat de klank door alle de kamers van het paleis henen dringt , en de genen , die zich in dezelve bevinden , daar van kennis geeft. Naauwlijks hebben dezen dit teken vernomen , of zij doen ook mond en keel, zoo wijd zij kunnen , open, en brengen dat gerucht over tot de genen , die naast bij het hof wonen , die wederom van hunnen kant aanftonds al hun best doen, om de zaak verder te bevorderen, tot dat eindelijk de gantfche ftad , van het zelfde formulier , ter eere van den niezenden neus van hunnen Koning, wedergalmt. Naar de grondoorzaak te zoeken van de hoogachting , die men van oudsher zoo algemeen voor het niezen betoond heeft, zou derhalven verloren moeite wezen. Reeds aristoteles wist, gelijk aangemerkt is , daarvan niets te zeggen. Dit bijgeloof is te oud , dan , dat eenig bericht de tijden van deszelfs oorfprong zou kunnen bereiken ; en om gisfingen naar deszelfs oorfpong te wagen, daar toe is het al te willekeurig. Het is genoeg tot mijn oogmerk getoond te hebben, dat het voor duizenden van jaren reeds in algemeenen bloei was , en alleen op onkunde, grilligheid en bijgeloof ruste. Daar waren om die reden, onder Grieken en Romeinen , reeds verfcheidene Mannen, die het voor eene grilligheid van het bijgeloof erkenden, en 'er mede fpotten, en het met verachting aanzagen. ,, Wat is dat voor beduiding" vraagde tjmotheus van Athcnen , toen hij eene vloot tegen die van Korcijra, aanvoerde , en zijn Stuurman midden op zee wilde omkeeren , om dat een van de riemgasten geniest had, „ wat is dat voor een kwaad voorteeken, als onder ,, ons vele duizenden één niest?" Hij liet derhalven ongehinderd voordzeilen. Filemon , een Griekfche To- (*) Schultens Clav. dial. p. 265.  &3 gesch. VAN HET FORMULIER. WELBEKOME U , ENZ. Toneeldichter , laat een zijner fprekende perfoonen zeggen: „ Wanneer ik iemand gewaar worde, die op>, P8St of 'er iemand niest, aaniïonds zal ik hem naar de markt brengen, en den eeriten den besten koo„ per overlaten: want elk niest voor zich zeiven. niet voor anderen, en duet het, omdat zijne natuur dat vordert." Vooral verdient hier zeker'Fragment van jMEnander eene plaats : ,, Geen dier" zegt hij, ,, is „ minder gelukkig en gerust , dan een mensch. Zie ,, maar dezen Ezel hier. Ieder houdt hem voor ongelukkig , en evenwel overkomt hem nooit kwaad, „ waarvan hij zelf de oorzaak is, alleen aan die on„ heilen is hij onderworpen , die aan zijne natuur „ verbonden zijn. Maar wij hebben niet genoeg aan ons noodzaaklijk kwaad , wij halen ons vrijwillig „ nog meer over den halze. Wij treuren, als iemand „ niest , wij zijn verdrietig , als ons iemand iet kwaads wenscht , wij vreezen voor droomen , en 9, üdderen op het fchreeuwen van een uil. Onze zor- 3, gen , vooroordeelen , hijgeloovigheden ■ alle deze dingen zijn onheilen , die wij tot onze we„ zenlijke toevoegen." (*) Cicero en plinius , hebben het zelfde gezegd , en vooral van het bijgeloof, betrekkelijk tot het niezen, (f) Ondertusfchen handhaafde her zich in zijne verjaarde rechten. Het ging uit het Heidendom , in de handen der Christenen over , en wortelde zoo diep, dat het, zelfs op dezen dag , nog onder ons voortleeft', offchoon in eene eenigzins veranderde gedaante, want het gene voorhenen godsdienst was, is thans, naar den fmaak van deze eeuw, alleen eene etiquette, zonder oogmerk of beduidenis. Uehalven, dat 'er misfchien nog hier of daar een oud vrouwtjen gevonden wordt, die 'er zich mede kwelt. C;) Fragm. 161. p. 245. Edit. cler. . Cf) Cicer. de divin. 11. 40. plin. Hifi. Nat. II. 7. heil-  Heilzaam middel om vleesch , zondek, zout , enz. 8i heilzaam middel om vleesch, zonder zout, tegen bederf te behoeden. Aan de Schrijvers der Vaderlandfche Bibliotheek mijne heeren! T Tw Mengelwerk befchouwe ik als eene dienfiige ,, bewaarplaats van nutte waarnemingen , en ,, om, door middel van hetzelve, dezelve onder het ,, leezende gedeelte van het Menschdom te verfprci,, den. Geen gevoeliger vermaak geniet ik , dan , wanneer ik de eene of andere ontdekking doe, wel,, ke ik mij verbeelde te kunnen ftrekken, ten beste mijner Natuurgenooten. Dan danke ik de Godheid, dat dezelve mij een onderzoeklievend , maar nog ,, meer, dat hij mij een menschlievend hart heeft ge- geeven. Acht gij de volgende Waarneming der ., plaatzinge waardig , ik maak 'er u meester van." Ik ben uw begunstiger O. R. Bij de fpijze, welke wij dagelijks gebruiken, fchijnt het Zout, enkel als een prikkelend middel, te verftrekken , terwijl het gecnerhande voedende kragt bezit, 't Is de eenige zelfftandigheid, uit het Rijk der Delfftoffen , welke de menfchelijke grilligheid heeft verzonnen , te gelijk met de fpijze in de maag te brengen. Even als alle andere onnatuurlijke prikkelende dingen , is het onnoodig voor gezonde lieden , en het dient ter verzwakkinge van ons lichaamgeltel, hoewel het , als een geneesmiddel , zijne nuttigheid moge hebben. Zout fchijnt de onmiddeïijke oorzaak van de Zeefchurft te zijn , naardien de Lijders, daar mede bezogt , fpoedig geneezen worden , door het gebruik van verfche leevensmiddelen. WaaiTchijnlijk is het eene afgelegene oorzaak van de Scrophula, 0Deft-aande in mangel aan prikkelbaarheid in de opflurpendc vaten) en is dienvolgens dienftig voor de Lijders , even gelijk de wijn noodzaaklijk is voor de zodanigen, UI. deel. mengelst. no. 2. F Wel-  82 HEILZAAM MIDDEL OM VLEÈSCH, ZONDER ZOUT, ENZ. welker maagen door het gebruik daar van verzwakt zijn geworden. De algemeenheid van het gebruik van Zout in onze fpijzen, en in onze fpijsbereiding, heeft het bezwaarlijk gemaakt, de gegrondheid deezer aanmerkingen te bekragtigen. Ik ben niet vreemd van de gedagte, dat vleesch , in dunne plekjes gefneeden, 't zij raauw of gekookt, zoude kunnen bewaard worden in triakel ; en dat alzo eene zeer voedzaame en gezonde fpijze onzen Zeelieden zou kunnen worden toegediend. Eene mijner bekenden , eene verftandige Huismoeder , deeze aanmerking geleezen hebbende , wierdt ftraks te raade, daar van eene proef te nemen. Zie hier den uitflag. Zij nam een pond mager osfevleesch (omtrent het vette zou de proefneeming even gelukkig geflaagd zijn;) leide het, niet in plekjes gefneeden , maar in zijn geheel in triakel, en keerde het dikmaals om. Indien het onder de triakel geheel bedekt geweest ware, zoude zij de moeite van het geduurig omkeeren, hebben kunnen uitwinnen. Naa verloop van eene maand , liet zij het afwasfehen , en vervolgens kooken. Het gevolg was , dat het vleesch frisch en goed wierdt bevonden , en aangenaamer van fmaak , dan het zou geweest zijn , indien men het , al dien tijd , in zout bewaard hadde. Zou het niet der moeite waardig zijn , op onze Schepen hier van eene proef te nemen ? Ik hoop, dat 'er onder mijne Landgenooten zullen gevonden worden , die menschlievendheid genoeg bezitten , om dit te doen in 't werk ftellen. Voor een Land als het onze, 't welk van den Koophandel beftaat , is het zeevaarende gedeelte des Menschdoms eene klasfe, deezer oplettendheid wel waardig. iericht wegens eenige nieuwe proefnemingen, omtrent de overtapping van het bloed ]n levende dieren; door den hoogleeraar harwood , in engeland genomen. "TVar men verfchillcnde onnaauwkeurige berichten, ■a-y nopens de beruchte proeven van den Hoogi. har- wood ,  bericht wegens de overtap ping van bloed. 83 wood , wegens de overtapping van bloed, in levende dieren , heeft in het licht gebragt , zijn wij thans in Haat, een echt en omftandig verhaal van deze merkwaardige Proefnemingen mede te deelen, gelijk ons dezelve door een ooggetuige zijn opgegeven. Bij gelegenheid , dat de Hoogleeraar zich in zijne Lesfeii, over de Ontleedkunde der Menfehen en Dieren, met de verklaaring van het Bloed bezig hield , merkte hij op, hoe gering het onderfcheid van deszelfs beftaandeelen in den mensch, ,en verfchillende foorten van dieren fcheen te zijn , het zij dezelven hun voedzel in het dier- of plantrijk zogtcn, waar door men reden had om te denken , dat het eene dier met het bloed van een ander , fchoon van een verfchillend foort zijnde , zou kunnen leeven, zo dit bloed, zonder gevaar in deszelfs vaten overgetapt , en dus _ in den omloop gebragt kon worden. Deze opmerking bragt hem tot het verhaal dier onvolledige Proeven, welke omtrent het midden der voorgaande Eeuw, dooiden Heer lower , te Oxford , en anderen, met de overtapning gedaan werden. Hij befloot zijn Les met eene opgave zijner eigene Proeven, welke hij met een zeer goed gevolg in onderfcheidene dieren, waarvan het voedzeren de wijze van leeven, geheelenSl ftrijdlg waren, had ondernomen; en waar uit hij meende met grond te kunnen befluiten , dat in die gevallen, waar de dood het onmiddelijk gevolg van het verlies van het bloed zijn moet, men verpligt is, deze kunstbewerking , op het menschlijk ligchaam te ondernemen , .en het bloed van een kalf, fchaap, of eenig ander dier, in deszelfs aderen over te tappen , om daardoor het verlies van bloed te herfiellen. Om een nieuw bewijs voor de aanneemlijkheid dezer Helling te geeven , werden 'er een fchaap en bulhond in de gehoorzaal gebragt, en , nadat 'er zo veel bloed van den hond was weggeloopen , dat 'er geen beweging meer in het dier te zien was , behalven eenige ftuiptrekkingen , zo als men kort voor den dood gewoonlijk waarneemt, werd de buis, die reeds te vooren in de hals-ader van het fchaap gedoken was, in de hals-ader van den hond gebragt, en naar het hart gericht. In zeer weinige fecondeu , begon de hond weder bij te komen, en het fchaap leed de^e bewer= F 2 king,  84 BERICHT WEGENS DE OVERTAPPING VAN BLOED. king gedurende eenige minuuten , tot dat het door het bloedverlies duidlijk bleek verzwakt te ziin lerftond na het eindigen der Proeve, liep de hond zijn oppasfer na, en at denzelfden dag vrij WaSde wond van de ader genas in korten tijd, en £hj£ harwood heelt niet kunnen merken , dat het die? noch in zijne gewoonten, noch in zijne gefteldheid eenige de minde verandering ondergaan heeft ' De tegenwerping door de Ontleëdkundigeil, tekens deze Proefneming ingebragt , dat het belwaarliik s de buitenlucht , welke in het Vaatgeftel gebragt den dood kan veroorzaaken, uit te fluiten, vervalt geheel omdat men zorg draagt , dat het bloed eers doo het Pijpjen heen loopt , voor dat het in de ad er van e g ol-ènaarm h6t bl0£d bre"Sen moet> BRIEF uit VENETIEN. Vtnetien, 30 Maart, 1789. -pvitmaal moet ik u ook iet fchrijven, van de verJL> maken , die het karneval oplevert Hoe n eer Sd^K,^ !10C ^Chtl^ en ™4£ deze SlaLj de duizcllden vervulden de Markusplaats , den zeeoever, en de hoofdlinten. BehS- 0 vd'ziin11^5'' dk dase],'jks' tot verdrukkens 'J S ™f er,n°S eene menigte van Cafotti, ot kleine Schouwburgen, op de olaats vin Hier^ rnigkooVradnHWrlkC ™ ?raai "ngeric t ng; einde van de verlaten Dido , met a har ^ kamer- 3;Sï fllC, Kunstwerken, en vele andere zeldzame dingen onder een gemengd. Men vond 'er landartlen Charletans, die met ééne zalf alle krank! ve Slet'Jan'r"1? «^5? ' en ^ene meen gfe van matct^v StuKjcns van eenen zwarten lluier van maria van LORiiTTO, voor eenen zeer redelijken prijs  BRIEF UIT VENETIEN. «5 prijs verkogt. Dit alles was onder een gemengd, en niemand had eene beftemde plaats. Het was derhalven zonderling te zien, hoe heilige dingen, Pekelharingen, Gochelaars en Charlctans, door elkander vermengd, ten Toneele traden. Deze wonderbaarlijke vermenging ziet men op de fchoonfte plaats van de wereld, ik meen de Markusplaats, en in de daaraangrenzende Riva de Chiavoni. Hier bij komt nog de buitengewoone Vrijheid en ongedwongenheid der Masken, die dikwijls een getal van 30,000 uitmaken, kik vermaakt zich hier op zijne eigen wijze, zonder aan eenig gevaar voor de rninfte belediging bloot gefteld te wezen. Hier zijn Vorften, Excejlentien, Handwerkers en Lastdragers aan elkander gelijk. Alles ademt vermaak en vrolijkheid, maar indien men aan dit alles ongeftoord deel wil nemen, zoo moet men gemaskerd weezen: een neus voor het aangezicht, en een grijns en voords de gewone kleeding, is toereikend. Maar wanneer men in een goed gezelfchap gaat, zoo moet men een zwarten zijden mantel (Tabarro) aan hebben. Deze klceding, in welke men elk in het aangezicht ziet, bewerkt eene volkomen gelijkheid van perfoonen. Tijtels en complimenten houden op , en elk heet Signor of Signora Mafchera. De Venetianen zijn op hunnen Tabarro zoo verliefd, dat zij twee derde deelen van het jaar in denzelven uitgaan, en ik moet erkennen, dat deze kleeding niet alleen zeer voordeelig is, voor eene goede geualte, maar dat ze ook zeer gemaklijk valt, men gaat in het eenvouwdigst huisgewaad, ongekruld met eene kapotmuts over de hairen, in dezen mantel in den Schouwburg, en in alle gezelfchappcn ; en men is zoo wellekom, als elders in de prachtigfte kleeding. Deze liefde tot de Mafchera ftrekt zich zelfs tot de bedelaars uit. Deze foort van ellendigen gaan, met de aangezichten beftreken, met het flof van gedampte fteenen, of in het maske des doods, of in eene fterk in het oog vallende vrolijker gedaanin 't ronde, en zingen Canzonetten , op hunnen ftaat, en op de gedaante, waar in zij verfchijnen, betrekkelijk, en zamelen abnoesfen. Ik heb zelfs eenen jongen beer, in het maske van eenen Pari'sfchen petit-maitre , op de plaats van St. Markus, zien rondleiden. Dikwijls ziet men eene gcheele familie, 80 of 100 Perfoonen F 3 fterk,  86 BRIEF UIT VF.NETIEN. fterk, allen op dezelfde manier, als Boeren, Nnpolitanen, Grieken of Roovers gekleed met hunne eigene muzijk, zich met dansfen op de plaats van St. Markus vermaken. Ieder oogenblik brengt iet nieuws voord, en alle befchrijvingcn , die men 'er van maken kan, zijn flaauw. Op den laatften woensdag (Mercoledi grasfo ,) wordt, voor het Paleis van den Doge, op de plaats van St. Markus, een vuurwerk afgeftoken, verfcheidene aartige oefeningen, die de kracht van eene menigte van vereenigde menfehen aantoonen , (La Forza genoemd) in het werk gcfteld, en dne osfen, met eenen houw, de kop afgehakt. Geheel \ enetiën was tegenwoordig, en men moest voor elke goede plaats , eenen gulden betalen. Ik vroeg aan mijn gezelfchap , met wat oogmerk men deze vertooning gaf, en men zeide mij, dat, voor eenige honderd jaren , de Patriarch van aquileia , met zijne twaalf Domheeren , uit hoofde van een gefmeed verraad , waar door zij zich van de Republiek onafhangIrjk maken wilden , voor het Paleis van den Doge zijn onthoofd geworden. Om het aandenken van deze gebeurenis te vereeuwigen , hadt men voormaals eenen os en twaalf varkens, de koppen afgehouwen; doch, om dat de varkens altijd een ijslijk gefchreeuw maken , had men in de plaats van dezelve , twee osfen genomen. Ik moest lachen , en wou het niet gelooven, maar eenige fonnetten, die van eenen man werden uitgeftrooid , die den Doge op den zelfden tijd van den Markus Toren , langs een touw, eenen bloemkrans bragt , bevestigen deze vertelling. De laatfte dagen van het Karn e val, zijn hier rechte Bacchanalia. Dingsdags beginnen de theaters reeds twee uuren voor den middag, en ze eindigen eenige uuren na middernacht. Op dezen dag zou men denken , dat de meeste Venetianen dol waren. Jeder koopt dezen avond een pijp, een k'apper, een klok, of een ander geruchtmakend inftrument , en gaat met eene brandende papieren lantaren op den hoed , door de ftraten der ftad, of op de Markusplaats , om het Karneval uittepiipen. Zoo vrolijk als het op dezen dag toegaat, zoo ftil en godsdienftig is alles op den volgenden dag. Dit zonderling contrast gaf aan zekeren Turk regt om te zeggen , wanneer hem gevraagd werd, wat hem van de Yenetianen dagt; Dat men zich geen recht denkbeeld vaa  brief uit venetien. 8? van deze lieden maken konde , dat zij den eenen dag dol, en den anderen weder verftandig werden. Evenwel neemt het edeler deel der Venetianen, aan deze uitzinnigheden, geen aandeel. Voormaals was" het Ridotto het grootst vermaak van den Adel. Doch dewijl hier meenige familie in eenen avond door het fpel te gronde ging, is dat voor eenige jaren afgefchaft. De Venetianen hebben deze weldaad te danken aan de welfprekendheid van den tegenwoordigen Auditeur van de rota te Rome, Monfignore flangini , hunnen medeburger, die toen Senator en Correttor te Venetiën was. Daar kwamen wel uit hoofde van het Spel, vele vreemdelingen te Venetiën , en bragten in den tijd van veertien dagen 100,000 Zecchinen in omloop. Maar de fchade van bijzondere familiën was veel grooter , dan dit fchijnbaar gewin. Midden onder het vermaak van het Karneval, ftierf de Doge paulus rknieri, in het elfde jaar van zijne Regeering. Doch dit fterfgeval had geenen den minden invloed op de openbare vermaaken. Want onder dezelfde vertrekken, daar de overledene was, vermaakten zich de Improvifutori en Barearoli, zelfs op het uur van zijnen dood, en fcholden op zijne Regeering , die van wegen zijne verregaande gierigheid, algemeen gehaat was. Men vertelde zelfs onbeschroomd in de kofiijhuizen zijne geintresfeerde handelingen , en las [openlijk pasquillen op hem. Doch ik ben geneigd om hem niet voor zoo gierig aan te zien, als ik zijne gemalin boude, die van onedele afkomst was, en onder wier pantoffels hij ftond. Deze dama serenissima, had zich niet gefchaamd, eenen tol van de bedelaars in de Markus Kerk te nemen , en in het Paleis den onraat der openbare fecreten, aan de meestbiedenden te verkoopen. Den eerden maandag in de vasten, werd de dood van den Doge , door al de klokken van de ftad bekend gemaakt , en zijne gedaante in wasch gebootzeerd, op een paradebed van rood fluweel, met goud geboord , met zijn wapen aan zijne voeten , van vier vanen der Republiek omgeven , in het Paleis openlijk ten toon gefield. Hij lag in zijn Dogekleed, geheel van goudlaken , met fabelbont uitgemonllerd ; eenett V-ordelijken Hermelijnen Mantel om de fchouders , en F 4 de  58 BRIEF UIT VENETIËN. de Dogekroon op zijn hoofd , met roode fchoenen en kousfen, en eenen grooten degen aan zijne zijde zonder eenige wagt eenige Raadsheeren uitgezonderd in eene Zaal van het Paleis. Na drie dagen, droeg men hem eindelijk verzeld van een verbazende menigte menfehen die ieder een brandende waschfakkel in de hand hadden , zonder muzijk , en op 's lands wijze, onbedekt uit het Paleis, op de plaats van St. Markus om, en vervolgcnds in de Kerk van St Giovannt-Paulo, waar een Koninglijk Katafaleo', met waschkaarfen , uitnemend verlicht , gevonden werd. Hier werd hem van de Domiuikanen, eene Mw °-elezen en daar mede waren alle ceremoniën geëindigd. Zonderling is het, dat ieder Doge, alle de onkosten van zijne begravems, die wel 20,ooo Guldens beloopen, bij den aanvang van zijne Regering , aan de Repuoliek moet uittellen , en met zijnen dood , dat kapitaal verliest. Den dag na zijne begraving, begon de keuze van den nieuwen Doge, en zij duurde drie da"-en. Ziï is zoo zonderling , en heeft zoo veel vreemds aan zich dat ik ze u , mijn vriend, verhalen zou , zo ze uit boeken niet genoegzaam bekend was. Gedurende den tijd , die er met het begraven van den overledenen en de verkiezing van den nieuwen Doge verliep trak' teerde de Republiek elk en een iegelijk, die' maar eenige kennis had , aan eenen der Raadsheeren die een getal van 800 uitmaken, en die, in hunne ambtsverrichtingen , allen met lange zwarte klederen en groote witte pruiken gekleed gaan. Ook . ik wierd van eenen mijner genadige patronen , op eenen morgen, naar het Paleis medegenomen ; en ik Hond verbaasd over de orde , den overvloed , de pracht en kieschheid, met welke véle duizend welgekleedde menleken , boven alle begrippen, onthaald werden. Men heeft in deze dagen alleen voor 136000 Lire dl Venezia (dat is weinig minder, dan 20000 guldens) aan Koffij en Chokolaad gedronken, leder heeft hier het recht eene kleinigheid , ter gedachtenis te vragen , en zoo aanllonds wordt zijn verzoek ingewilligd? Men begeerde , dat ik ook ergens om verzoeken zoude, ik vroeg om eene doos met fpaanfche fnuif, en aamlonds bragt men dezelve met tabak van de beste foort aangevuld, en ik houde ze in waarde, als een aandenken aan  brief uit venetien. 89 aan dit zonderling gebruik, dat, naar mij een Vcnctiaan zeide, het volk tot eene herinnering verdrekken moet, dat zij vrij geboren menfehen zijn. Nadat manin een PatriciüS, die jaarlijks meer dan twee tonnen guldens te verteren had, tot Doge verkoren was, werd hij den volgenden dag, van eene menigte Arfenalotti, in eene foort van Kanfel zittende, op hunne fchouders , uit de kerk van St. Markus , daar hij beëedigd was, over de Markusplaats, naar het Paleis gedragen. Bij zijne doorluchtigheid zaten drie van zijne bloedverwanten, die gouden en zilveren munten onder het volk wierpen. De Doge had een roodfluweelen muts op het hoofd, en was in dezelfde kleur gekleed. Zijne kroning gefchiedde bij de intrede in zijn Paleis. Alle de ven (Iers van de Markusplaats waren met lange zijdenkleedcn behangen. De menfehen Honden als boven op elkander. Alle daken waren vol, en de geheele Markusplaats fcheen zich, onder de verbazende menigte van menfehen, te bewegen. Onder dit alles had geen de minde wanorde of gefchil plaats, veel minder moord of befchadiging; Kien had ook niet eenen foldaat van nooden, om met de bajonet het gemeen in palen te houden, behalven eenige, die als officieren gekleed waren, en dienden om plaats voor den Doge te maaken, en drie Fanti, met roode mutfen op het hoofd, op wier voorzijde een Venetiaanfche gouden dukaat 'was vastgemaakt, heb ik niemand gezien , die zich van eenig geweld bediende. Voor hunnen geduchten fcepter wijkt alles uit den weg, en dit was het, dat de Grootvorst van Rusland , bij alle de Koningrijke Feesten die men hem ter eere, in Venetien gaf, meest bewonderde. Drie dagen lang werden, op de Markusplaats , vuurwerken gegeven, en de hooge Adel :n het Paleis onthaald. Hier zag ik de vaders der republiek , in hunne ambtsklceding, met groote pruiken, en lange, met bont omzette, rooddamastc japonnen, dansfen en zweeten. Doch niets vermaakte mij bij dar alles meer, dan de fchoonheid der kleeding van de Venetiaanfche Vrouwen. Zij beltaat in een üjfideed, met geheele gekleurde mouwen. Van de heupen hangt een lange fleeprok van zwarte zijde, die bij rijker en aanzienlijke Dames,'met gekleurde zijde geborduurd, en van onder, met .een falbala van drie vierde el breed omzet is, en met F 5 gou-  f& BRIEF UIT VENETIEN. gouden kwasten wolkswijze wordt opgetrokken. Op het hoofd dragen zij een ftuk zwarte taf, van zes ellenlang, dat met floers voor het aangezicht gegarneerd is. Zij binden het van voren op den boezem bij een, en laten de beide einden achter op de fleep, tot op den grond nederhangen. Dit is haar zendado, en teffens de ftaat, waarin zich, gelijk in eenen Engelfchen Dameshoed, alle coquetterien van het fchoone gedacht vereenigd bevinden. Het is naauwlijks te gelooven, met hoe veel verfcheidenheid, fmaak en kunst, zij dit bekoorlijk en natuurlijk fleraad dragen, dat haar voor de brandende dralen der zon bedekt, en hunnen blinkenden boezem nog meer verheft, en hoe moeilijk het voor vreemde Dames is, haar hier in na te volgen. De Markgraaf van Anfpach was, in dit karneval, met eene Engelfche Dame hier. Zij verfcheen op zekeren dag, op de Markusplaats, gekleed als eene gebooren Venetiaanfche , doch men kende haar terdond voor eene vreemde. Oorfpronglijk is deze kleeding een uitvinding, van de voormalige jalouzij der Venetianen. Zij was een fluier van zwarte zijde, die de Dames, in de kerk en op de draat, van het hoofd tot de voeten bedekte. Dit treurig bedekfel hebben de Venetiaanfche Vrouwen, van tijd tot tijd, in het galantst verfierfel, dat men zich verbeelden kan,weten te vervormen. De doorzichtige fluier fchijnt alleen uitgevonden, om de opmerkzaamheid der aanfehouwers te vermeerderen. Zij weten hem zoo gepast te verheden en te verlagen, dat men het aanzien van hare rozenkleurige lippen en fchitterende zwarte oogen, niet aan de kunst, maar aan een gunftig toeval toefchrijft. Zoo de Dame van eene ranke rijzige gedalte is, weet zij haren zendaletto zoo te fchikken, dat dit voordeel van vrouwlijke fchoonheid, in zijne geheele volmaaktheid in de oogen valt. Maar zo zij in dit opzicht niet naar het model der bevalligheden gevormd is, dan zakt de zendaletto meer naar beneden, en hij voegt zich golfsgewijs om hare heupen. De al te mageren verhelpen dat gebrek , door de oppuilende wijdte en plooien van den zendaletto. Met een woord, deze dragt heeft, gelijk de gordel van Venus , de betooverende kracht, om de vrouwlijke fchoonheid oneindig te vermeeren. Ik heb noch-niets van de muzijk gezegd, die evenwel ,  brief uit venetien. 91 wel, volgends onze «ffpraak, de voorname inhoud •/an mijne berichten wezen moest. De geestlijke mu« zijk heeft thans in de vasten de theatrale verdreven. Ik' heb benevens den beroemden Miferere van Galuppi , genaamd Buranello , in de Markus Kerk eene meenigte Oratorien , Cantilenen en miferere, en den confervatori', van goede en Hechte compofitie , goed en Hecht hooren uitvoeren. Alhoewel deze vier confervatori , meer en meer hunnen ondergang naderen, zoo hoort men toch nog veel voortrefliike Hemmen , fchoon zij niet meer in den voormaligen uitgelezen fmaak zingen. Alle groote Zangers van Italien , Componisten en Profcsibrcn , gingen voorhenen naar Venetien, om hunnen Gusto, door de navolging van de manier dezer arme Mcisjens, te verbeteren. Ik was gister in Piëta, daar een oratorium van Turlanetto , Sifara betijteld , door Meisjens alleen , in twee voortreflijke Choren, werd uitgevoerd. De hoornen , fluiten, groote basfen , pauken en fagotti, alles fpeelden deze lieve virtuoflnnen , met eene naauwkeurbe en fchitterende uitvoering. Ik hoorde alleen vijf contra-altflemmen , behalven de Soprani , waar van de eene al meer dan de andere uitmuntte. De compofitie , die de Kapelmeester zelve uitvoerde, was evenwel zeer Hecht. Naderhand ging ik bij de Mendicanti , daar een nieuw oratorium van sarti , jozef van zijne Broeders gekend , hemelsch werd uitgevoerd. Bianka sacchetti , gelijk ook almigero en pavana, zongen voortreflijk. Ook zong eene jonge Uuitfche uit Beijeren, die zich hier ophoudt, zeer aartig, doch omdat zij flerke en welgeoefende Zangeresien aan hare zijde had , deed hare Hem , die zich eerst vormt , in de middeltoonen de beste uitwerkingniet. Onder alle de muzijkflukken voor de Kerk, heeft mij , het miferere van galuppi uitgezonderd, niets beter behaagd , dan de bekeering van Ninive, door anfoszi. Nooit heb ik een Kerkmuzijk gehoord, dat alle de eigenfehappen in zoo groot eene volkomenheid bezit , als deze. Toen ik dit Huk , in de Kerk der Mendicanti hoorde , zat ik tegenover eene fchilderij van titiaan , die onder zijne grootfle mcesterflukken gerekend wordt , en ik had het zoo lang met verbazing en verrukking belchouwd, tot dat het eerfle recitatief mijne geheele ziel in eens tot zich trok ,  22 WAT IS WAARHEID T ?ok' e" aI den indruk, dien het wonder van fchil derhjke fchoonheid op mij gemaakt hadt , in een verftrooide; enz. Ik ben. wat is waarheid ? .Uit het Hoogduirsch. Het Toneel is een kleedkamer. Ladij fancitfül. mademoiselle , een Franfche — en cornet eene Engelfche Kamenier. - De eerfie wat ' leclijk, de laatfte jong en fraai zijn aan het toilet bezig. TJ ladij. J-Joe zie ik 'er dezen morgen uit, Cornet? cornet. Uw_ Hoogwelgeboren ziet 'er dezen morgen heel niet wel uit. ladij. Wat zijt gij een onaartig ding, Cornet! Moest eii mij dat zeggen, offchoon het ook waar was ? Weet gij met , dat ik buiten dat , reeds al te zca> en maar al te ligt kwalijk rr.et mij zeiven te vrede°b'en? Houd den fpiegel lk zou zweren, dat hij beter weet te leven dan gij J . Mademoifelle , zeg mij ook uwe gedachten? ' ö J mademoiselle. Mij dunkt, Mijladij, dat uw Hoogwelgebooren 'er nooit in uw leven zoo wel heeft uitgezien. hJ?™ T1 t0ch bennen , dat de Fran'fchen het beleefdst, het meest verplichtend volk zijn, in de geheele wereld. Ze hebben ons altijd iet aangenaams , iet beleefds te zeggen , en zij . vlefen t mademoiselle. Uw Hoogwelgeboren heeft groot gelijk, en veritë t TVT LADIJ. rW? iHrS in ,miJ'n huis is wd . behalven deze mZ Z£?S de fPie8'el S'eeft ]lMr dementi. — Maar — bijna vrees ik , dat hij mij vleit, hij doet mij  WAT IS WAARHEID V 93 mij 'er al te innemend uitzien. (Zij maakt allerlei gedwongen aangezichten in den jpiegel.j) MADEMOISELLE. En verité Madam, wanneer de fpiegel een brandglas was, ik zou vreezen, dat uwe oogen het geheele huis in brand fteken zouden. LADIJ. Gij kunt deze Japon nemen , Mademoifelle — ga uit mijne oogen , Cornet. Ik kan u niet dragen! dat mensch ziet 'er affchuwelijk uit, niet waar? MADEMOISELLE. Alle dingen zijn leelijk, Madam , wanneer ze ftaan bij uw Hoogwelgeboren. LADIJ. Neen zeker , Mademoifelle , mij dunkt, dat gij 'ei zeer goed uitziet. MADEMOISELLE. Ach Madam ! De maan heeft geen glans, wanneer de zon fchijnt. LADIJ. Hoe aartig zegt gij dat! Zijt gij ooit verliefd geweest, Mademoifelle ? MADEMOISELLE. [Zij maakt een klein mondje'] Oui Madame l LADIJ. En werdt gij weder bemind? MADEMOISELLE. [Met een zucht] Non Madame! LADIJ. O Hemel! Welk een ongelukkig fchepfel zou ik zijn," zo mij zoodanig iets bejegende. Maar de Natuur heeft gezorgd, dat dit niet ligt gebeuren kan. Zij heeft mij met eene delicatesfe begaafd ! O Mademoifelle , gij kunt niet begrijpen, hoe groot mijne delicatesfe zij. Ik geloof waarlijk , wanneer de volmaaktheden van het geheele mannelijk gcflagt,in eenen man Vereenigd waren , dat ik dan nog zou denken, dat zulk eenen iet ontbrak , om mij de moeite te kunnen beloonen, van na hem om te zien. En toch zou ik kunnen beminnen ! • Ja! en dat wel ten uitcrlten teder ■ wanneer het maar mogelijk was , een ding te vinden , dat zoo recht uitdrukkelijk voor mij gemaakt was. Want wreed ben ik niet, Mademoifelle , ik ben alleen delicaat. MA-  94 Wat is waarheid? mademoiselle. O Madame! ik wenschte te zijn un beau Cavalier^ enkel uit liefde tot uw Hoogwelgeboren, ik zou alle dingen in de wereld doen , om toegang tot uw hart te krijgen. Ik zou gezangen maken , ik zou verzen maken , ik zou ferenadcs geven , ik zou groote prezenten aan Mademoifelle, doen; ik zou geen appetijt, geen flaaplust hebben, ik zou mager worden, ik zou dol worden , ik zou mij zelve» ophangen, mij zeiven verzuipen! Ach ma ihere Dame, que je vous aimeroi [Zij loopt (ip haar toe, en omarmt haar.] I.ADJJ. Dat is wasr , dc Franfchcu hebben toch iet ongemeen verpligtends over zich ! Gij kunt deze tweepaar handfehoenen nemen. mademoisrlle. Ik dank uw Hoogwelgeboren ootmoedigst. Het is te hoopen, dat niemand, nadat hij dit Tooneeltjen gelezen heeft, vreemd zal vinden , dat wij aan het zelve wat is Waarheid ? ten opfchriftc gegeven hebben. i Want hier ziet men, welk een hemelsbreed onderfcheid 'er tusfehen waarheid en waarheid zij, dat niet alleen, maar men kan ook, door dit eenig voorbeeld, in alle voorkomende gevallen, met zoo veel zekerheid leeren opfporen en toepasfen, wat eigentlijk dit onderfcheid uitmaakt, dat het bijna onmogelijk wordt, zich ooit te vergisfen. Dit onderfcheid is gewigriger , dan ligtzinnig onervaren jong volk misfehien denken mag, maar onze Autheur heeft het ook in een geheel rembrands licht geplaatst! Want cornet, hoe wel zij de waarheid zegt, moet de kamer uit , is leclijk, en krijgt niets. Mademoiselle in tegendeel, die ook de zuivere waarheid zegt en niet vleit, word aangelachen , krijgt complimenten, Handfehoenen, Japons. Het onderfcheid valt in de oogen. Voor het overige kan 'er, naar mijn oordeel, niets onbillijker zijn, dan wanneer vele lieden overluid zeggen, of ten minden bij alle gelegenheden te verdaan geven „ als of de Koningen, en huns gelijken, zich die foort van waarheid, waar mede mademoiselle bij ladij fansijful haar fortuin maakt, liever lieten zeg-  wat is waarheid? 95 ze^en, dan wij kleine heeren." Ik bid zeer ootmoedig, dat men dit van mij niet zoo opneme, als of ik dit alleen zeide, om mademoiselle na te bootfen. Oprecht gefproken , ik heb nooit zelfs de minfte roeping in mij gevoeld, om de partij der Koningen enz. tegen den eenen of anderen eerlijken man, op te vatten, die hunne Majesteiten, enz. in het aangezicht bewijzen zouden, dat zij Hechts menfehen zijn; maar Ik kan ook onmogelijk gelaten aanhooren, wanneer men hen befchuldigt, dat zij meer menfehen zijn, dan wij wezen zouden, wanneer wij durfden. Ik zal u een fprookjen verhalen. Toen solon van Athenen den Koning Croefus zekere waarheden a la cornet zeide, die zeker geen koning en geen ander man, in de wereld, in Koning Croefus plaats, zoo gaerne zou gehoord hebben, zeide esopus tot hem: ,, solon, men moet den Ko„ ningen niet onder de oogen komen, of men moet hun niets dan aangename dingen zeggen. ,, Zeg liever" antwoorde solon, ,, men moet ze ontwijken, of moet hun niets zeggen dan het gene „ hun nuttig is." Wie van beide had gelijk? Solon esopus geef u geene moeite, mij¬ ne Heeren,, zij hadden beiden gelijk. Want die aan de grooteh behagen wil, die moet weten zich bij hen aangenaam te maken, en die van belang voor hun wil wezen, die moet hun nuttig zijn. Zonder het eene of het andere, wat zullen ze met u doen? Nu vraag ik eiken mensch, die bij zijne vijf zinnen is, zijn de grooten een hair anders gemaakt, dan andere menfehen kinderen? Daar zijn tweederlei talenten, zei themistocles, de overwinnaar van Perfien. De een kan fchoon op de fluit fpelen; een ander kan van eene kleine Stad eene groote maken. (_*") Somwijlen heeft de natuur ook wel eens vermaak, in het voordbrengen van eenen derden , die het beide kan. Maar die geen (*) Om mijne Lezers de moeite te fparen, die fommigen hunner mogelijk in het verklaren van deze plaats zouden kunnen vinden, zeg ik kortom, dat ze zeggen wil; de een kan zich aangenaam, en de andere zich nuttig maken.  pr5 SPREUKEN DER WIJZEN UlT PERSlèV EN HET OOSTEN. geen van beide kan (voegt 'er dr. swiet bij.) die verdient geen plaats in de Schepping. En dat moet waar zijn. SPREUKEN DER W/JZEN UIT PERSICN EN HET OOSTEN. i- F)er wijzen reden, is van die der zotten hier in onderfeheiden , dat gener vrede , en dezer twist en verfehil verwekken. a. Die in wijsheid wil uitmunten, moet zich wachten , dat de vrouwen geene magt over zijnen geest krijgen. 3. Door ondervinding vermeerdert ons verfland. 4. Zoo lang iemand naar de wijsheid zoekt , verdient hij voor wijs door te gaan, maar zo haast hij waant, die verkregen te hebben , is hij een zot. 5. Niemand is waarlijk wijs , zoo lang hij zijne driften en hartstogten niet heeft ondergebracht, en in toom weet te houden. 6. Wijsheid en deugd, zijn doode naamen, zoo lang zij niet blijken. 7. Een wijze kent den onwetenden , dewijl hij onwetende geweest is, maar de onwetende kent den wijzen niet, omdat hij nooit wijs was. 8. Wanneer de onwetende eene eenige deugd in zichze!ven ontwaar wordt,gelooft hij 'er wel honderd te bézittenen fchoon hij wel duizend ondeugden heeft, hij wordt geen ééne gewaar; terwijl hij, flechts eenige geringe onvolmaaktheden in een deugdzaam man ziende, wel duizend ondeugden in hem vindt. 9. Twee woorden van honger worden niet verzadigd, die der wijsheid, en die der rijkdommen. 10. De Hwrer is eene wolke , daar uit een regen van ■welfprekendheid vloeit; de verzadigdheid is eene andere wolke, daar uit een regen van onwetendheid en plompe grofheid valt : ais de buik ledig is, zoo wordt ons vleesch geest, maar als hij opgevuld is van eten en drinken, zoo wordt on. e geest vleesch. n. Wee den genen, die niets weet,'maar over wee hem, die niet in 't werk ftelt , het geen hij weet, in zaken van 't goede. 12. Een vermaard Geneesheer voegde altijd, wanneer hij zijne uitfpraak over eenige zaak gal', 'er deze woorden bij: dit is mijne meening, en alle meening is dwaaling onderworpen ; want daar is geene zekerheid, noch waarheid, dan in God.  MENGELSTUKKEN. verhandeling- over het bewijs voor de waarheid en god lijk he id eener leere , 't welk uit de wonderwerken wordt ontleend. "VJiet eenerlei, dit is eene bekende zaak, zijn de ge-L^l dagten der Godgeleerden over de kragt van het Bewijs , om de Waarheid en Godlijkheid eener Leere te betoogen, 't welk uit de Wonderwerken wordt ontleend. Zommigen befchouwen dezelven als bloote Middelen , om de aandagt op te wekken, ter naauwlettende agtgeving op het geen door een perfoon, die zich een Gezant Gods noemt, wordt voorgedragen. Anderen , daar en tegen, zijn van oordeel, dat de Wonderwerken op de lijst van wezenlijke en afdoende bewijzen moeten geplaatst worden ; dat zij de kragt bezitten , om aan de Leere, ten behoeve of bij gelegenheid van welke zij verrigt worden, wezenlijk gezag en geloofwaardigheid te geven: zodat, indien de Leere in zich zelve redelijk zij, de verrigte tekenen allen twijfel wegnemen, ten aanzien van derzelver oorfprong; met andere woorden, het als eene betoogde zaak moeten doen voorkomen, dat de Leere, bij haare verkondiging, van één of meer Wonderwerken verzeld , God zeiven, den Heer der Natuure, tot haaren oorfprong heeft. Het Opfchrift mijner Verhandelinge laat het in 't onzekere, tot welk gevoelen mijne gedagten overhellen. De volgende bedenkingen zullen wel haast deeze twijfeling doen opklaaren. Na rijp overleg komt , naamlijk, mijn gevoelen hier op neder ,, Dat wezenlijke „ en welgeuaafde Wonderwerken met er daad de „ kragt bezitten, om de Waarheid en Godiijkheid .ee,, ner Leere te betoogen, en dat de meeste, indien „ niet alle Wonderwerken, in de Scliriftuure ver- haald, tot dat oogmerk zijn verrigt, opdat, in de „ gemoederen der aanfchouweren, eene vaste en redes, lijke overtuiging van deeze Waarheid en Godlijk- iii. deel.mengelst. no. 3. G heid  98 VERHANDELING „ heid zou gewrogt worden." Deeze [telling zal ik tragtenals zeker, althans als aanneemlijk te doen voorkomen. In de eerfte plaats moet ik aanmerken, altoos iet, ik weet niet wat, vreemds en aanftootelijks befpeurd te hebben in de fbellmg „ Dat de Wonderwerken „ enkel en alleen zouden verrigt zijn, met oogmerk „ om de aandagt der aanfchouweren op te wekken „ en gaande te maaken, tot het aandagtig luisteren naar eene Leere , die hun zal worden voorgedragen, zon„ der dat in de Wonderwerken zelve eenige kragt ge„ legen zij, om hen te doen geloofflaan aan het geen 3, hun wordt voorgedraagen." Dat de Wonderwerken in de daad deeze uitwerking kunnen en moeten hebben, dat zij het aandag¬ tig opmerken en greetig luisteren kunnen wekken , erken ik gereedelijk. Ik zie iemand, op het oog aan mij zeiven in alles gelijk , in gedaante, houding , en levenswijze; ik zie hem, met een enkel woord fprekens, eene verouderde en door de kunst onherftelbaare kwaaie geneezen, of, door bloot bevel, eenen geftorvene ,leevende, uit het graf doen verrijzen. Eigenaartig wordt hier door mijne opmerking gewekt, om te luisteren , naar 't geen hij mij zal aankondigen; eigenaartig wekt dit mijnen weetlust om te vernemen, wat deze Wonderdoener mij zal boodfchappen. Maar is de zaak hier mede afgedaan? Is dit het alles, 't geen men bedoelde in mijn gemoed uit te werken ? Om nu niet te melden , dat, door het aanfchouwen van het gebeurde, een zeker vertrouwen in mijnen geest gewrogt word; dat ik met een zeker vooroordeel ten voordeele van den Wonderwerker word ingenomen, en voor dat hij mij iet geleerd of geboodfchapt heeft, ik bij voorraad genegen ben, om aan zijne predikinge geloof te flaan om deeze aanmerking, hoe ge¬ grond ook, thans niet aan te dringen: in de boven gemelde Helling meen ik eene bijstergroote en wijdgaapende onevenredigheid tusfchen het middel en het doelwit of de uitwerking te mogen opmerken. De Allerhoogfle, de Oorfprong der Wonderwerken, bedient zich, in de beftuuring der Natuurlijke, en, gelijk wij, op goeden grond, mogen vastliellen, ook der Zedelijke IVaereld, van de eenvoudigfte middelen, om zijne alwijze ca algoede oogmerken te bereiken. Hier,  over het bewijs uit de wonderwerken, enz. 99 Hier, nogtlians, in het bedoelde geval, zou het tegendeel plaats hebben. De gewoone orde van de Werkinge der Voorzienigheid wordt opgelchort. Er «■ebeurt eene zaak, die tegen den gewoonen weg aanloopt , en van welke niemand, dan God zelve, of iemand met zijnen last en magt bekleed, de veroorzaaker zijn kan. Maar wat is het oogmerk van alle deeze Magtbetooninge ? Niets meer, dan om een grooter of kleiner getal menfehen op te wekken , en hunne oplettendheid gaande te maaken, ter aandagtige luisteringe naar zommige voorflellingen; terwijl zij het ondertusfehen in hunne keuze houden, om, naar gelange van hunne vatbaarheden of gemoedsneigingen , de voorgeftelde zaaken als waarheid aan te nemen, of als valsch en ongegrond te verwerpen! Hoe ik deze Helling dieper inzie, hoe mij in dezelve tastbaarer en meer in 't oogloopende ongerijmdheden voorkomen; hoe ik in dezelve duidelijker meene op te merken, eene vertooning van Magt, geheel onevenredig aan het bedoelde oogmerk, en, als zodanig, gode , van welken zij afkomftig is, onwaardig, en onbetaamüjk zijner aanbiddelijke Wijsheid. Na deeze aanmerkingen , welke niet geheel vreemd zijn aan mijn onderwerp, en eene voorbereidende kragt aan mijne Helling geven , zal ik nu nader ter zaake treden. Wat is een Wonderwerk? . En, kunnen wij, op voldoende gronden, ons verzekerd houden, dat in de dagen , weïke wij zelve niet beleefd hebben, met andere woorden, kunnen wij op het getuigenis van anderen, ons verzekerd houden, dat 'er met de daad Wonderwerken gebeurd zijn? Omtrent het eenen ander moeten wij vooraf nader onderricht worden. Een Wonderwerk noemen wij eene gebeurtenis of verrigting, flrijdig met den gewoonen loop der dingen, met de algemeene Wetten der Natuure, of indien gij wilt, met de algemeene Werking der Voorzienigheid, en die de vermogens der bekende gefcha- pene Wezens te boven gaat. Deze bepaaling houdt het voor toegeflaan, dat de gewoone Natuurwetten bekend zijn aan hun, in wier tegenwoordigheid een Wonderwerk gefchiedt; als mede, dat zij behoorlijk onderricht zijn , tot hoe verre de vermogens der bij hen bekende Wezens zich uitftrekken. 6 Ga Het  VERHANDELINO Het is eene gewoone Wet der Natuure, dat een Lichaam, zwaarer dan de lucht, boven de oppervlakte des Aardbodems opgeheven, niet onderfteund of vastgehouden, maar aan zich zeiven overgelaten zijnde . door de Zwaartekragt nedervalle. Het is eene gewoone Wet der Natuure, dat een geftorven Lichaam nooit door eigen ingefchapene kragt herleeve, maar allengkens ter ontbindinge in zijne oorlpronklijke deelen overga. Wanneer, derhalven, een lichaam, van meer foortlijke zwaarte dan het Water, door geenerlei werktuig van boven vastgehouden, noch beneden onderfchraagd, onbelemmerd , langs de oppervlakte des Waters zich beweegt; of wanneer een ontwijfelbaar geltorven Lichaam van nieuws gewisfe tekens van leeven en gewaarwordinge vertoont dan mogen wij, in "beide deeze gevallen , een Wonderwerk onderftellen. ■ Of deze en foortgelijke bedrij ven door de menfchelijke kragtcn kunnen volvoerd worden, hier voor hebben wij een bewijs, 'u welk, in zaaken van dezen aart, zeer veel afdoet, indien niet ontegenzeggelijk beflist: de algemeene ondervinding, gepaard en gefterkt met het inwendig gevoel van ons eigen onvermogen , om dingen van zulk een aart te kunnen volbrengen. Ook kan iemand, wanneer hij verfchijnzcls, zo fprekende en kennelijk, voor oogen heeft, met reden niet in twijfel ftaan, of het geen in zijne tegenwoordigheid gebeurt, als eene behendigheid of bekwaamheid der menscblijke kunst, dan als een wezenlijk Wonderwerk moete worden aangemerkt. Dat 'er andere Wezens zijn , buiten en behalven den Almagtigcn of deszelfs onmiddelijke Gezanten, booze en menschhaatende Wezens, met het vermogen begaafd, om Wonderwerken te kunnen verrigten, komt mij gantsch onaanneemlijk voor, of liever, als eene in 't oogloopendetegenltrijdigheid. Een Wonderwerk (zie onze bepaaling) onderftelt eene opfchorting van de gewoone Wetten der Natuure. In het handhaaven van deze Wetten beftaat, onder andere, gods Onderhoudende Voorzienigheid over het Heelal. Wanneer dan eenig boos Wezen, hooger dan de Mensch, eer. Wonderwerk verrigtte, zou god, voor eenigen tijd, zijne werking moeten opfchorten, om de hand te  OVER HET BEWIJS UIT DE WONDERWERKEN, ENZ. 101 te leenen aan, of ten behoeve van een Wezen, van teeenftrijdige neigingen en geaartheid met de zijne, en wiens belangen en oogmerken tegen de zijne rechtdraads aanliepen. Deze aanmerking alleen is, mijns-oordeels, genoeg, om de bedenking, raakende der menfehen onbekwaamheid , om de wezenlijkheid en den Veroorzaaker van een Wonderwerk te kunnen bepaalen, ontleend van onze onkunde wegens de vermogens der gefchapene Wezens, als beuzelagtig en niets betekenende te doen voorkomen. Maar, kunnen wij heden, kunnen zij allen, in wier leeftijd of tegenwoordigheid nooit Wonderwerken zijn verrigt, en die alzo dezelve op het getuigenis van anderen gclooven kunnen deze zich verzekerd houden , dat 'er ooit met 'er daad Wonderwerken gebeurd zjjn ? J)e Waereldvermaarde hume , beter Historiefchrijver dan Godgeleerde , heeft deze vraag ontkennende beantwoord; hij ontkent, dat een Wonderwerk op het getuigenis van anderen kan geloofd worden; zijn bewijs komt hier op neder: Dat een Wonderwerk met de algemeene ondervinding ftrijdt; en dat iets,'t geen tegen deze ondervinding aanloopt, door geenerlei gezag of getuigenis kan betoogd of geloofwaardig worden. Gewisfelijk, gelijk zo menigmaal in de ftclregels der ongeloovigen, fchuilt ook hier een Adder in het gras. Hume was in zijn gemoed overtuigd van de kragt eens Wonderwerks, om aan eene Leere gezag te geeven. Hij zag geenen kans om der Waereld deeze overtuiging uit het hoofd te brengen. Hier om waagde deze (boute Engelschman eenen trek, en fpitfte zijn vrugtbaar vernuft, om den boom met den wortel uit te roeien; door het gezag, welk hij, onder de Oiuegeloovige bende, reeds hadt verworven, zogt hij der Waereld op te dringen , dat het ijdel is, op Wonderwerken zijn geloof te bouwen: kwanswijze, omdat dezelve niet kunnen bewezen worden ooit gebeurd te wezen , en dus geene voorwerpen van geloove zijn. Ik zal mij thans niet begeven in het ruime veld van een geding met dien vernuftigen drogredenaar. Bij mij is het eene uitgemaakte zaak, dat, met de geloofwaardigheid van Wonderwerken, alle historiekundige geloofwaardigheid moet ftaan of vallen; ja, dat op G 3 den  102 VERHANDELING den zelfden grond , op welken de Wonderwerken ba» ftreden worden, mag en moet ontkend worden, dat de Allerhoogfie immer zijnen Wil, op eene buitengewoone wijze, aan 't Menschdom heeft bekend gemaakt: dewijl dit laatlte, zo wel als het doen van Wonderwerken , tegen de Algemeene ondervinding ftrijdt. ° Schoon ik, in mijne, dus lang, gemaakte Aanmerkingen, reeds hier en daar eenige bedenkingen heb ingevlogten , (trekkende om de Waarheid mijner fiellinge tc bekragtigen, zal ik, egter, nu meer rechtftreeks ter zake treden , en eenige redeneeringen aanvoeren, om rekenfehap te geven van mijn geloove , dat Wonderwerken de kragt bezitten om de Waarbeid en Godlijkhcid eener Leere te betoogen, ten behoeve van welke zij verrigt wierden. Ten dien einde, dunkt mij, als eene zeer gewigtige en veel afdoende Aanmerking te mogen in het midden brengen, dat Wonderwerken een volftrekt nodig vereischte zijn van eene Godlijke Openbaaring > dat, zonder de tusfehenkomst van Wonderwerken , van geenen llerveling kan geëischt worden, eene Leere, die hem, als van Godelijke herkomfte, wordt voorgedraagen, als zodanig te moeten aannemen. Ja, dat de geloofwaardigheid van zommige Leerftellingen van den Godsdienst, zonder Wonderwerken, nooit kan bewezen worden. Deeze Hellingen moet ik ontvouwen en nader aandringen. Het Redenslicht, allen menfehen ingefchapen, is de oorfpronglijke regelmaat, volgens welke god , bij de eerfte voortbrenging der menfehen , wilde gediend en gehoorzaamd worden. Uit haaren eigen aart is deze regelmaat evenredig aan , en toereikende tot de vervullinge van der menfehen geestlijke behoeften; zij zou het geweest zijn , in alle Eeuwen en tijdperken, indien zij hun beginzel bewaard, en het licht, welk in hun was, niet tot duisternis gefield hadden. De zedelijke Wet der Natuure is eeuwig en in haaren eigen aart onveranderlijk. Zij bezit een gezag, hooger dan eenige menschlijke Wetgeving: zo hoog en onveranderlijk als dat van den grootmagtigen Veroorzaaker en Regecrer van 't wijde Waereldrond. Zij is de hoogfie Regtbank, op welken alle redenmagïige fchepzels , zo ten aanzien van de inrigtinge van hun  over. het bewijs uit de wonderwerken , enz. i©3 hun gedrag, als van het vonnis, welk zij over hunne daaden vellen, zich bij de eindelijke en laatfte uitfpraak moeten beroepen. Zij onderftelt, en zij doet het op aanneemlijke gronden, dat de Opperheer der Waereld zich aan de menfehen laat gelegen zijn ; als mede, dat het oogmerk diens Opperheers is, hen tot den hoogst mogelijken trap van zedelijke volmaaktheid op te leiden. Alles, derhalven, 't geen ftrekken kan , om dit oogmerk , deeze zedelijke volmaaking te bevorderen; hem tot de kennisfe van god en Godsdienst, en ter beoefeninge van deugd en Godsvrugt op te leiden: dit alles is, volgens 't licht der reden, hoogstaanneemlijk en welkom. Eene Godlijke Openbaaring, tot de boven gemelde oogmerken een zeer dienftig hulpmiddel, ongetwijfeld, is dan eene zeer aanneemlijke gebeurtenis. Ons hart zegt ons, dat niets redelijker is om te gelooven, dan dat de Schepper, de Vader der menfehen, op de eene of andere wijze zich met hun zal bemoeien; hun nog verdere hulpmiddelen zal aanwijzen, om op te wasfen in kennis en deugd, dan het bloote Redenslicht aan de hand geeft: inzonderheid wanneer dit licht , door welke oorzaaken ook, meer of min verdonkerd is. Maar, hoe zal een mensch weten en overtuigd worden , dat dit hoogstwenschlijk gefchenk met 'er daad van den weldoenden Hemel op zijn geflagt is neêrgedaald? 'Er verfchijnt een perfoon in de Waereld; hij erkent, in allen opzigte, het gezag van de Wet der Natuure; hij vermaant de menfehen, haare voorfchriften te eerbiedigen; hij leert, hij gebiedt niets , 't geen tegen haare leeringen en bevelen aanloopt; doch hij beweert tevens , of door zijn gedrag, of met uitgedrukte woorden,dat de Wet der Natuure, in de tegenwoordige omftandigheden, ongenoegzaam is om te voldoen aan hunne zedelijke behoeften ; dat hij , dienvolgens, van hooger hand, is gezonden, om dit ongenoegzaame aan te vullen. Hij maakt hier op eenige bijvoegzels; hij verkondigt eenige ftellige geboden; of hij tragt eene ontwijfelbaare geloofwaardigheid te geven aan dingen, die, volgens 't Redenslicht, wel hoogstwaarfchijnlijk, doch tevens altoos aan twijfclinge of tegenfpraake onderhevig zijn. Welke beweegredenen zijn in dit alles voorhanden, G 4 om  I04 VERHANDELING om de tusfchenVomst des Allerhoogften te eerbiedigen, en eenen Godlijken Afgezant te erkennen ? Men redeneert aldus: Alle, of verre de meeste men" Wm Z,Ju verduifterd in het verftand, en zwerven " lef}denr het Pad', welk de reden baant. Een en" E „JC 00n, ver,heft zich boven de heerfchende on" fU C," dwaaling. Derhalven wierdt hij van een " zantgXc1cahn ^^d?„derhalven was hij een Ge kenn n in 5lerh?0g !en' In de daad' ik ™et bede UIL, 1 !Te, Lnglca §'ecnen Regel te vinden, die de gegloudheid deezer gevolgtrekkinge wettigt. Mis- clan elders aangekweekt en voortgeplant: misfchien was 5eJe7eeenHgdUkkiger ^ding genoten'; misfSSeï dif„Vh ^ Hervormer een dier zeldzaame vernuften, cue zien, door eene buitengewoone fterkte van geest verheffen boven de algemeene onkunde en bijgelShe,d en, te midden van de ftikdonkerfte duisternisfe, de waarheid weten uit te vinden ; misfchien was zijn voorgeven aangaande eene Godlijke Zending, een Godvrugtig bedrog, door hem verzonnen, omdat hij tifd t hiï ,d,enftiSfte middel befchouwde om zijne t Jd- en landgenooten tot het gezond Verftand , en aV°S ^ hTACS gduks ' te ru§ te brengen.' Alle deeze MtsfchienS, wegens het erkennen van eenen mijner Natuurgenooten voor een Godsgezant blnven bij mij in kragt, zo lang ik flegts het bloot gezond verftand hoor fpreken. Ik kan van mijzelven niet verkrijgen , om te gelooven, dat mijn Hemelfche Vader iemand tot mij zoude zenden, om mij buitengewoon te onderrichten, zonder mij tevens, op eene wijze, op welke ik mij mag verlaaten, te verzekeren, dat hij zelve, aat het mijn Hemelfche Vader is, dil door eenen- Bode tot mij fpreekt. Alle deeze dubbingen verdwijnen , zo ras ik eene gebeurtenis , tegen de gewoone orde der dingen aanloopende, en waar toe eene hooger dan menschlijke magt, yereischt wordt, in één woord, een Wonderwerk zie voorvallen. Thans word ik meer en meer opmerkzaam. De aaimeemlijkheid der Leere, die mi} wordt voorgedraagen , deedt mij reeds aandajrtiger luisteren naar de voorftellincren des Predikers, en zo ter mijner eigen gerustftelhnge, als ten beste mijner Natuurgenooten , wenfehen , dat zij waar , dat zijGod.  OVER HET BEWIJS UIT DE WONDERWERKEN , ENZ. I05 Godlijk mogt bevonden worden. Dit, deze mijn hartlijke wensch, is thans vervuld. Ik twijfel nu niet meer , of god zelve hangt het zegel zijner goedkeuringe aan, en drukt het merk van zijn gezag, op 't geen mij wordt aangekondigd. Ik belluit dan uit dit alles , dat de Wonderwerken een onontbeerlijk vereischte eener GodlijkeOpenbaaringe zijn ; en ik oordeele geenen fprong te doen , indien ik verder hier uit afleide , dat Wonderwerken, in de daad, de kragt bezitten, om de waarheid en Godlijkheid eener Leere te betoogen. 't Geen ik tot hiertoe gezegd heb, wegens de kragt van Wonderwerken , is toepasfelijk op de Godliike Openbaaringen in 't algemeen ; doch het kan bijzonderlijk worden toegepast op eene cerftc Openbaaring, welke aan het verdonkerd Redenslicht wierdt toegevoegd. Wij Christenen gelooven in herhaalde ontdekkingen van het Godlijk Opperweezen aan de menfehen ; wij gelooven meer bijzonderlijk in de Mozaïfche en de Christlijke Openbaaring. De eene heeft de plaats der andere vervangen. De Jooden , het juk der Mozaïfche Wet van hunne fchouderen geworpen hebbende , gingen over onder de baniere van Christus. Om deezen overgang te wettigen , bcweeren wij , dat Wonderwerken, volftrekt noodzaaklijk waren; ja , dat zonder dezelve, het in de Jooden een onvoorzigtige , onverfchoonlijke , ongeoorloofde ftap zou geweest zijn , mozes tegen christus te verwisfelen. Op welk een grondflag immers, vraag ik, fteunde het geloof der Israëliten in hunnen Wetgeever ? Waren het niet de Tekenen, welke god , ten zijnen behoeve, gegeven de Wonderwerken, weke hij zelve verngt hadt? Deze overtuigden hen , dat de Wet, welke hij hun voorfchreef, van Godlijke herkomlle was. De Israëliten waren , dienvolgens, verpligt, aan deze Wet hunne onderdaanigheid te betoonen, en dezelve te houden tot eene regelmaat van hunnen wandel en gedrag. Geene andere regelmaat mogten zij in de plaats van^dezelve Rellen, zo lang de hoog- fte Wetgever zijne bevelen niet'duidelijk introk, ■ zo lang Hij hen niet ontfloeg van de verpligtinge, die dus lang op hen gerust hadt. Maar, wat toch kon deeze ontflagverleening wettig G 5 en  106" verhandeling en volkomen maaken , behalven eene reeks van Wonderwerken ? Indien christus , zonder de blijken eener hooger dan menschlijke zendinge te vertoonen, de jooden, door bloote redekavelingen , hadde zoeken te overtuigen, dat hij de Perfoon, weleer den Vaderen beloofd , de waare messias was, en hun geloof in hem , als zodanig , gevorderd , zouden zij dan niet met reden zich weigcragtig hebben kunnen gedragen? Zouden zij dan niet hebben kunnen antwoorden , dat zij zich in geweten verpligt oordeelden, de inzettingen der Vaderen te eerbiedigen, en wozes als hunnen gids te volgen, zo lang, tot dat de Allerhoogfte zelve hen daar van zou gelieven te ontdaan, en zulks op dezelfde gezaghebbende wijze, als Hij, bij de eerfte afkondiging, hunne verpligting hadt aangedrongen ? Met het grootfte regt zouden zij dit hebben kunnen antwoorden. Wij beiluiten dan wederom , dat Wonderwerken een noodzaaklijk vereischte zijn van eene Openbaaringe, welke de plaats van eene voorgaande zal vervangen , die, bij de eerfte afkondiging, met Wonderwerken wierdt bevestigd. En indien zij, ten bovengepelden oogmerke , zulk een wezenlijk vereischte zijn, blijkt wederom de wettigheid der gevolgtrekkingc, dat zij de kragt bezitten , om de Waarheid en Godlijkheid eener Leere te betoogen. Zie hier nog eene andere bedenking voor de noodzaaklijkheid van Wonderwerken , bij zommige gelegenheden , en voor de bewijskragt, in dezelve opgellooten. De Christlijke Godsdienst leert, en op het gezag van denzelvcn, gelooven wij eenige Leerftellingen, welke het Redenslicht wel als waarschijnlijk doet voorkomen doch , ten aanzien van welke het niet die allen twijfel weerende verzekering, die gerustftelling geeft , dat het gemoed daar in volkomen kan berusten. Van deezen aart is, dat op geloof in jesus, en beterfchap des levens, vergiffenis van het voorheen gepleegde, kwaad zal verkregen worden; Dat oprechte Godsvrugt, namaals, met een eeuwig heil zal heloond worden. Van deezen aart is , meer bijzonderlik, de Christlijke Leere, dat de ziel des vromen, namaals, van nieuws met een lichaam zal omkleed worden : eene Leer, welke het bloote Redenslicht, misfehien, zelfs nimmer zou vermoed hebben. Welk  over het bewijs uit de wonderwerken , enz. iojt Welk is de grond, op welken wij deeze Leerftellingen , als geloofwaardig en zeker, aannemen ? Gewisfelijk niet onze bloote redekavelingen , die hier omtrent altoos eene zekere gaaping openlaaten. Nog minder voldoet het, indien een mensch, mij in allen deele gelijk, mij te gemoete voere, op eenen gezagvoerenden toon : ,, Bekeer u , en god zal uwer voor- gaande overtreedingen nooit gedagtig wezen. Leef vroom en deugdzaam , zo veel de menschlijke „ onvolmaaktheid toelaat , en god zal u , niette„ genftaande uwe altoos gebrekkige vorderingen, ,, naar de ziel en het lichaam, tot in alle eeuwig„ heid , gelukkig maaken." Hoe gaarne wensen ik dit alles te gelooven 1 Hoe ftreelende is voor mij de gedagte, dat ik, fchoon met vallen en opftaan , den Heere dienende, nogthans tot in alle eeuwigheid zal gelukkig worden! Dat mijn Hemelfche Vader, mijn Schepper en Opperheer, die mij nu reeds zo veel goeds doet, die mijn geheele leeven lang, van mij , eene volmaakte gehoorzaamheid kan eifchen, van zijn regt afziet, en mij namaals in gunst wil en zal aannemen ! Nog eens ; hoe gaarne wensch ik dit alles te gelooven! Maar ik durve het niet gelooven: (de weldaad is te groot ; grooter zelf dan ik, van vooren , van de wijdftrekkendfte Liefde durve verwagten) zo lang god zelve mij niet verzekert, deeze weldaad mij waarlijk te willen en te zullen fchenken. — Doch , hoe kan ik deswegen overtuigd worden, 't en zij god eenen bode aan mij afvaardige,van denoodige Geloofsbrieven voorzien , niet alleen dat hij een Gezant des Allerhoogiten is , maar ook , dat ik mij op zijne verzekeringen, met een volkomen hart, mag verlaaten. Het belluit is wederom gelijk voorheen : Wonderwerken zijn een nodig vereischte; zij zijn het eenig middel , om de zekerheid en geloofwaardigheid van zommige Leerftellingcn te bewijzen. En dit zo zijnde , moeten zij de kragt bezitten , om de Waarheid en Godlijkheid eener Leere te betoogen. Bij het geen ik dus lang beredeneerd heb , zal ik nog tot Hot, deeze aanmerking voegen: Onze gezegende Vcrlosfer ftelde zo veel gewigts in de Wonderwerken , door Hem verrigt , dat Hij dezelve wilde gehouden hebben als een voldoend bewijs voor de waarheid zij-  108 VERHAND. OVER HET BEWIJS, ENZ. zij'ner Godlijke zendinge , en de Hemelfche herkomst zij'ner Leere. Ik zal, om deeze aanmerking te wettigen , de merkwaardige plaats aanvoeren, ftaande in het Euangelie van joannes , Hoofdft. V. Hoe agtbaar en eerwaardig zijn gedrag en voorkomen ware, met hoe veel regts zijne vooriiellingen de aandagt moesten wekken, Hij begeert nogthans, op zijn bloot woord, niet gelooid te worden ; ja, Hij geeft niet onduidelijk te verlfaan , dat zulk een eisch , als eene wettelooze «aanmaatiging, zou mogen verworpen worden. Indien ik van mij zeiven getuige , mijn getuigenis is niet waaragtig, vs. 31. Voorts het getuigenis van Joannes den Dooper , dat Hij de messias was , als niet volkomen afdoende , insgelijks van de hand gewezen hebbende, gaat hij voortT: 'Maar ik heb een getuigenis WEERDEii (kragtiger en beflisfender) dan dat van Joannes: Want de werken , die mij de Vader heeft gegeeven om die te volbrengen, dezelve werken die ik doe, getuigen van mij, dat mij de vader gezonden heeft, vs. 36. De zelfde kragt fchrijft de Heiland elders toe aan zijne Wonderwerken , niet alleen om de waarheid zijner Godlijke zendinge , maar ook van zijn Mesfiasfchap te ftaaven. Op het zeggen der Jooden : Hoe lang houdt gij onze ziel op ? Indien gij de Christus zijt, zeg het vrij uit , gaf Hij dit antwoord : Ik heb het u gezegd, en gij gelooft het niet. De werken die ik doe, in den naam mijns Vaders, die getuigen van mij, Joan. X. 24, 25. En verder: Indien ik niet doe de werken mijns Vaders, zo gelooft mij niet. Maar indien ik ze doe, en zo gij mij niet gelooft , zo gelooft de werken: opdat gij moogt bekennen en gelooven, dat de Vader tn mij' is, en ik in Hem vs. 37", 38- Ja ■> zo veel gewigts ftelde christus in zijne Wonderwerken , dat hij enkel om deeze reden , omdat Hij dezelve onder de Jooden hadt gewrogt, hunne hardnekkige weigering, om Hem voor den messias te erkennen , als zondig en onverfchoonlijk befchrijft: Indien ik niet gekomen ware, en tot hen gefproken hadde , zij hadden geene zonde ; doch nu hebben zij geen voorwendzel voor hunne zonde. Indien ik de werken niet onder hen gedaan hadde , die niemand anders heeft gedaan, zij hadden geene zonde. Maar nu hebben zij ze. gezien , en beide mij en mijnen Vader gehaat. Joan. XV. 22-24. huis-  huish. kalender. van pal. voor de maand junij. I09 huishoudelijke kalender van palaestina , voor de maand jumij. y. r. het weder. Over het algemeen is aan te merken, dat wij in onze berichten, nopens de maand Mei, reeds gezien hebben , hoe met het laatst van die maand, tot aan het einde van September, het heete en drooge jaargetijde plaats heeft , zonder regen en zonder wolken , en dus met eene fteeds heldere lucht (et). Tucher ,,(/>), die van Venetiën , van waar hij den 20 (10) "junij vertrok, geheel Palaestina doorreisd heeft, getuigt, dat het van den 22 (12) van deze maand tot den 27 ri?) September (wanneer hij zich te Alcxandrië bevondt,) niet geregend hadt. In het bijzonder fpreekt pococke (c) van het heete jaargetijde, het welk hij in het landfchap Sajet in deze maand ondervondt. ■ De nachten zelfs zijn dan zoo zwoel, dat niet alleen menfehen, maar zelfs de voor de koude zoo gevoelige Zijwormen , in de open lucht, op de boomen blijven, (dj. Dat de Reizigers zonder eenig ongemak, den nacht onder den blooten hemel doorbrengen, getuigt radzivil (e). Van Aleppo tekent russel,(ƒ) nopens deze maand, het volgende aan : ,, De maand Junij, heeft doorgaands fchoon weder. Zelden ziet men wolken , en die men al ziet , zijn gering en ligt ; en het is iet zeer zeldzaams, als 'er een los regenbuitjen nedervak, dat dan maar op zijn langst, eenige minuuten duurt." In het voorgaande, (#) hebben wij uit thevenot een voorbeeld bijgebracht van een vrij fterken regen te Alep- (a) Zie Vaderlandfche Bibliotheek, III Deel, No. 2. Bladz. 64. (6) Reize, p. 1 (c) Reize, II Deel, ifle Stuk. bladz. 128. (d cotovic. Ilinerar. Hierof. p. 303. (e} Peregrinatio Hierofol. p. 26. 28. (f) Natuurl. Historie van Aleppo, bladz. 170, Cjf) Vaderl. Bibl. a. p. bladz. 67.  ito huishoudelijke kalender van palaestina, Aleppo,in deze maand, doch waar over de Inwoonere zelven verwonderd waren. , Vooral moeten wif ons wel wachten, van dit op Palaestina toe te pasfen, het welk zoo veel zuidelijker ligt, ten minften zoo lang men van het zelve geene getuigen van regen in de vlakten in deze maand kan bijbrengen. Russel vervolgt: „ de westelijke winden°regeeren het meest in deze maand, waar door de lucht in den namiddag frisfer wordt : dikwijls houden zij den °-eheelen nacht aan, het welk de uitnemende hitte, die nu al zeer lastig begint te worden, wat matigt." . Elders (/*) heeft hij gezegd, dat de winden, die tuslchen het Noordwesten en het Oosten waaien, met liet begin van Mei tot aan September , zoodanig een graad en foort van hitte met zich medebrengen, dat iemand zich haast verbeelden zou, dat dezelve uit een oven kwam , en wanneer het fterk waait , kunnen de mctaalen binnen 's huis, gelijk als de floten van de kamerdeuren, zoodanig heet worden, als of dezelven voor de zonneftraalen, bloot gelegen hadden ; dit is echter merkwaardig , dat het water, in kruiken bewaard, bij dezen tijd veel koeler is , dan, wanneetde Westewinden waaï'en. Doch voegt hij 'er bij, verfcheidcn zomers gaan 'er voorbij, zonder dat eenige van die winden waaien , en de Voorzienigheid heeft het wijslijk zoo geordineerd, dat de Westewinden het allermeest, geduurende den zomer, befpeurd worden, buiten welken dit Landfchap naauwlijks bewoonbaar zou wezen. Volneij (ij fchrijft van de lucht in Syrië, geduurende den zomer: ,, Men ziet den geheelen zomer, wemig wolken , en nog minder regen," verders : (k) In Maart verfchijnen de verderflijke Zuidewinden, maar zij verzwakken , terwijl zij naa het Noorden wenden, en zij zijn veel draaglijker op het gebergte , dan op het vlakke land. Zij duuren, wanneer zij beginnen te waaien, gemeenlijk vier- en twintig uuren, of O) Bladz. 15. O') Reize, 1 Deel, bladz. 3ii. 00 Bladz. 313. Vergelijk bladz. 323. daar hij over de oorzaaken van het waaien dezer winden, uit Natuurkundige beginzelen rcdenkavelt, het welk tot ons oogmerk niet behoort.  voor. de maand junij. III of drie dagen lang. De Oostelijke winden, die dezelve vervangen , houden aan tot in junij , wanneer 'er een Noordenwind ontftaat, met welken men heen en weder, langs de geheele kust, kan zeilen , het gebeurt zelfs, in dat jaargetijde, dat de wind, eiken dag, het kompas rond loopt, en met de zon van het Oosten na het Zuiden , en van het Zuiden naa het Westen draait, om door het Noorden denzelfden kring weder te hervatten. Dan heerscht 'er geduurende den nacht, op de kust een plaatslijke wind, land-wind genaamd, deze komt niet op, dan, na zonne-ondergang , duurt tot haaren opgang, en ftrekt zich niet verder dan twee of drie mijlen in zee uit." Ten opzigte van de hoogte van den Thermometer, hebben wij van russel (/) deze berichten: Het hoogde van den Thermometer was 96. Het laagfte ... 76. Het hoogfte van den Barometer . 29:0. Het laaglte . . . 28:5. De grootde verandering van den Thermometer in eenen dag was 12 graden. De hoogte der kwik van den Thermometer in den morgenilond ten 7 uuren werdt telkens, na dat de maand voortliep, grooter van 76 tot omtrent op 80 graden, en in den namiddag ten vier uuren ftondt dezelve op 84 tot op 92 graden. Ondertusfchen is het op den Libanon nog geheel anders geifeld; zelfs op den westelijken Libanon blijft de fneeuw nog. Pococke (jji) die den 24 Junij op den hoogden top van den Libanon klom, ging toen over den fneeuw, die hard bevrozen was. Dus omtrent op denzelfden tijd de Vorst radzivil (n) en keauveau. (0) In de maand Junij beklom d'arvieux insgelijks den Libanon, en vondt fneeuw op de plaats, daar de Cederen wasfen, en het was zoo koud, dat men winterkleederen moest aantrekken fj>5 op (/) L. c. bladz. 171. (m) Reize, II. Deel. irte Stuk. bladz. 176". (si) Peregrin Hierof. p. 27. (0) Relation Joumaliere du v&yage de Levant, p. 162. CiO Memoires Tqïïi. II. pag. 432.  112 huishoudelijke kalender van palaestina, op den top (taande, hadt hij boven zich heldere lncht en zag onder zijne voeten donkere wolken, die op de valleien nederdaalden , uit welken het regende Cq). Wij zullen hier nog een bericht plaatzen uit den Heer niebUhr , het welk Charedsch betreft , (r) in den Perji/chen Zeeboezem; „ des zomers," z'egt hij, „ is het 'er zeer heet, nogthans is de hitte hier zoo groot niet , als op de tegenoverliggende kust. In Junij en Julij , hadden wij geftadig een Noordwesten wind , uitgezonderd weinige dagen , dat de wind uit het Zuidoosten kwam. De eerlte , of de wind, die van de woeftijn komt, is droog en verfrisfend' en brengt des nachts , in het geheel geen daauw. ' Hij maakt alle harde ligchaamen, als glas, ijzer, ja, ook hard hout, zelfs als zij ih de fchaduw (laan, zeer heet, en daarentegen het water, dat men in gorgolets of bordaks , dat is, in onverglaasde potten , in de open lucht (telt, zeer koud. Bij den Zuidoosten of Zeewind heeft men veel IHIfe, en deze is zoo vochtig , dat de bedlakens, wijl men hier gaarn in de vrije lucht flaapt , des morgens fomtijds zoo nat zijn , dat men het water kan uitwringen. Deze (terke dauw wordt niet nadeelig voor de gezondheid gehouden, voornaamlijk wanneer men het aangezicht, volgends de gewoonte der Oosterlingen , met. het bedlaken bedekt heeft." Wij hebben deze plaats uitge- fchreven , opdat de Lezer ze met het bericht van russkl , nopens Aleppo ,zou vergelijken, en zich over de overeenkomst van verfcheiden omftandigheden , op zoo verren afftand verwonderen. S, «u het koren. Uit het geen wij reeds te vooren (7) hebben aan°e. tekend uit de verhaalen der Reisbefchrijveren , blijkt het , dat de Oogst ook nog in deze maand voortduurt. Ja , dewijl men, zelfs nog op het einde (q) Ibid. Tom, II. p. 408. 00 Reize, II. Deel. bladz. 193.' 00 Vafcrl Bibl. III. Deel, No. 2. Mengelw. bl. 65. volgg.  VOOR DE MAAND JUNJJi .lig de van de maand Januarij, ale zoorten van graanen zaait (t), 200 volgt • dat de Oogst op verfcheiden plaatzen, bijzonder in de nabuurfchap der bergen $ en tusfchen de beide Libanons, alwaar hij natuurlijk laater komt, ook zelfs tot in Juli; en Augustus duurt j en zelfs wordt 'er nog hier en daar in het begin van September geoogst. Hier uit ontvangt de anders moei* lijkc plaats , amos IX. 13. licht, zonder dat zij eene Verbetering behoeft: ,, Zie de dagen komen, fpreekt ,, de Heere : dat de ploeger den maaier, en de drui,, ventreder den zaad-zaaier genaaken zal,"enz. daar zou als aanhoudend gezaaid, geoogst, en wijn ingezameld worden. Vergel. levit. XXVI. 5. {uj — Ook kan men uit deze aanmerking de berichten vari thevenot (_vj en russel, (w) overeenbrengen. — De eerfte fchrijft, dat, in het jaar, toen hij zich te Aleppo bevondt, de oogst niet eer begon voor de maand Junij, en de laatfte zegt, dat de oogst in het laatst van Mei geëindigd is; ook kan in onderfcbeiden jaaren onderfcheid plaats hebben in de min of meerder warmte der voorafgegaane jaargetijden, gelijk shaw fchrijft (xj van Barbarijen: ,, De oogst begint in het laatst van Mei of in het begin van Juni], naar de warmte en hoedaanigheid der jaargetijden, die er voorafgegaan zijn;" —— Thevenot zag op den 17 van deze maand bij het Dorp kizilken op fommige akkers het graan reeds gemaaid, maar op anderen het Turksch Koorn nog niet gebieden. Niebchr (j) bericht van Mofuï, ,, dat de gerst daar gemeenlijk den 6 Mei gemaaid kan worden, en dat de Tarwen-oogst in dat gewest veertig dagen laater verwacht wordt," dat is * omtrent het midden van Junij. Uit de berich¬ ten door ons, bij de voorgaande maand (V) bijgebracht » (t) Zie onze berichten va"i de Maand Januari', 111 de Vdderl. B'Mioth. II Deel, Mengehv. i\'o. 1. Bladz. 20. 00 Hamelsveld Aardri.ksk. des Bijbels, I. Deel bladz. 25Ï« 00 Vvjage au Levant, Tom. II. pag. 72. 88. 89. (j\v) Natuurt. Hijl. van Aleppo, bladz. 18. 00 Reize, I Deel , bladz. 212. 00 Befch. van Arabiïn, bladz. iS^v (*) Bladz. 07. in. deel. mengelsT' no. 3. tt  X*4 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, bracht, nopens de rijst, blijkt, dat dezelve insgelijks, in deze maand, eerst tot rijpheid komt. fr 3- DE WIJNSTOK. Gelijk wij toen ook uit thevenot gezien hebben , dat reeds in de maand Mei enkele rijpe druiven geplukt worden , zoo verhaalt troïlo (V) , dat hij op het einde dezer maand van die foort van druiven, welke geene korrels hebben, en die men Zebebe noemt, op den Libanon gegeten heeft. s. 4- de boomen. Verfcheiden boomvruchten zijn in deze maand rijp, wij zullen ze, zoo veel wij er afzonderlijk opgenoemd Vinden , hier bij brengen. In het Rijk van Algiers bericht ons shaw. (b) ,, De zwarte en witte Boccdre of vroege vijg, dezelfde als wij in Engeland hebben , welke in Spanje Breba, zoo veel als breve, [korttijdige] genoemd wordt, wijl zij mair een' korten tijd duurt, is in Junij rijp: maar de Kermez of Kermoufc, de eigenlijke zoogenoemde vijg, welke men bewaart, en tot koeken of klompen maakt, is zelden rijp voor Augustus. Vergel. r Sam. XXV: 18. Wanneer zij eerst gezet of nog niet rijp zijn, zijn het de O^S hoogl. 11. 13. Dj Vijgeboom brengt zijne Jonge Vijgjens voort, en Openb. VI. 13. Zijnde dit de gros/7 van plinius (c) , welke woorden ook op onrijpe, zoo wel Zomer als Wintervruchten kunnen toegepast worden; gedroogde Vijgen waren de caricae [Papaya] linn. Sp. PI. p. 14.66. Vijgen worden ook verftaan door de Zomervruchten , waar Van zoo dikwijls in de Heilige Schrift gefproken wordt."— Wan- (o) Oriental. Reisbefehr. p. 66. (z>) Reize I. Deel. Bladz. 223. (c) Lib. XIII. Cap. 7.  VOOR DE MAAND JUNIJi tl$ Wanneer de boccdre, zegt hij elders (d) tot haare rijpheid nadert, dan beginnen de carmou/è, carical of Zomcrvijgen zich te zetten, en deze zijn het, welke gedroogd en bij onze kruideniers verkocht worden* Doch deze zijn zelden rijp voor oogstmaand, tegen welken tijd zich eene derde vrucht vertoont, welke men de wintervijg kan noemen. Deze is gewoonlijk veel langer van ft uk , en donkerer van kleur dan de Zomervijg, zij blijft aan den boom, zij wordt rijp, fchoo'n de bladen afgevallen zijn; en wanneer de Winter zacht en gematigd is, plukt men dezelve in de Lente , als eene aangename vrucht. In deze maand omtrent den Zonneftilftand worden ook de Vijgeboomen bevrucht, het geen de ouden Caprificatio noemden, het welk gefcniedt door het hangen van eenige vijgen van den manlijken of wilden Vijgeboom aan den WijfjesDoom, om het afvallen en verbasteren der vrucht te beletten (e). Dat de Aprikozen reeds in Mei worden ingezameld, maar dat dt'Sashee ofMannetjens-Aprikoos wat laater, en dus in Juni] komt, hebben wij uit shaw (j~) aangemerkt , in onze Berichten over de maand Mei. • Toen pococke (gj~ den 9 Junij te Sidon was, werdt hij door de Franfehe Kooplieden onthaald in een'tuin, onder den lommer van Aprikoosboomen, wier vruchten men, ten blijke van haaren grooten overvloed, op hen fchudde. In Junij heeft men in het rijk van Algiers twee of drie foorten van Pruimen (k~) Russel noemt (i~) verfcheiden flag van Pruimen, doch onderfcheidt dezelven niet nader. In Junij vindt men ook in het rijk van Algiers twees of drie foorten van Kersfen, welke noch overvloedig * noch aangenaam zijn , hoewel de Kersfen daar eertijds zoo hoog in achting waren, dat men haar nog heden Hab el Mellck of Koningsbesfen noemt. Het (d) II Deel, bladz. 97. O) Shaw. Reize, I üeel , bladz. 219. Men voege hief bij hamelsveld, Aardrijksk. des Bijbels, l Deel, bladz. ifi» (ƒ) Reize, I Deel, bladz. 223. (g) Reize, II Deel, 1 fte Stuk, bladz. 144, VÓ Shaw, Reize, I Deel, bladz. 223. (i) Nat. H.Jl> van Aleppo, bladz 22, H a  IIÖ HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, Het is ondertusfchen waarfchiinliik jnt n • Aprikoozen, Perfiken, OraïïJen fernrïnfrU-meV overoude tijden i„ >*, nf? bSenï wïrn" zijnde drie foorten van Kersfen /de gemee fe^otffr^T rotundo ruiro ^ZZ^t^^ de bleeke hartvormige fcerafiu maio, f,^, ■> cordato alboj en de hn>a.ker"X) ^ Omtrent dezen tijd zijn de 0f Meerbezifh ril* Shaw (»> . Te ^0 tdt L7»7r en witte Moerbeziën CM>™ fruetu t^t C ) r0° 6 voed worden. ijwunneu ge- Van den Cederboom (eedrus conifera) druipt in de zen tijd de gom der cederen, (gummi iedSm lïce'. dna) een heldere en witachtige gom of berst wm£ hard geworden , geacht wordt groote g neeskum ^ krachten te bezitten. Als men ™™ff<£^}^%ï begeert te hebben, maakt men eene ?nikZ ■ °^ bast des booms. De /'l de deze maand zijne vruchten, die niet uit d&e WoSfem maar uit de takken voortfpruiten (p) bestem, Den «26 van deze maand hadt pococke (q), te Baaibek, een nagerecht van Aprikozen, Appeferi1 en 1 'het einde dezer maand op den AJ0 Vitgen } Aaian^ dekn en de vrucht der Cederboomen. lë ' A De Lezer zal uit onze berichten, zekerlijk met ons Op Shaw, flrèse, II Deel, bladz. 96 CO Cotovicus, iWnerar. Hierofol D O") L. e. bladz. 21. • P ó 00 L- c ' ':eel, bladz. 22? Co) Bladz. 2i. 00 P'.ARviEüx Mémoires, Tom. H , pag. 4r3. 414 00 *««. I Deel, me Stuk, bladz- 194. 3 44 CO c. bladz. 174. yn CO Reisbefthrijvïng, pag. 66,  voor de maand ]unij. II? hebben opgemaakt , dat de meesten derzelven eigenlijk niet uit Palaestina zijn, maar nogthans uit landen van genoegzaam hetzeifde klimaat. De reden is , omdat de Reizigers zeldzaam in dezen tijd des jaars, maar meest in de Lente, Palaestina doorreizen ; van ibmmigen, gelijk Oranje-appelen enz. is reeds opgemerkt , dat ze genoegzaam het gantfche jaar door duuren. En dit zij genoeg van de boomen en boomvruc hten. i 5- moeskruiden en peulvruchten tuinbloemen en andere planten. YvTij brengen dit alles bij deze maand or.der ééne Rubriek, uit hoofde onzer reeds voorheenen gemaakte aanmerking, dat geene, ten minden weinige bloemen en planten de hitte der zomermaand in Palaes< tina kunnen doordaan, en wij derhalven daaromtrent niets te berichten hebben. De Balzemftruik , die omtfreeks Jericho groeit, levert in de maanden Junij, Julij, Augustus, door infnijding, den balfem {opobalfamimij aan de Arabieren (O- Op het einde van junij zijn de Porfelcin en de Komkommers te Aleppo in overvloed («)• Pococke at den 16 Junij te liaalbek Komkommers (V). ■ ,, De maanden junij, julij en Augustus, dus vervolgt russel brengen in grooten overvloed voort Muskaat - Meloenen (Melo vulgaris casp. bauhin. p. 310. Melo magnus cortiee virenti laevi, femine paryo) als ook kleine Komkommers, die men Agurkcn noemt, die menigmaal uittermate bitter zijn." Van shaw (wj bekomen wij het volgende bericht : ,, Lattüw, of naar den gellachtnaam, chosf, endivie, kers, kervel, fpinnazie, alle foorten van beeten, en de jonge fpruiten van wilde en tuinarlisjok zijn in den tijd van CO Mariti. Viaggi, Tom. III, pag. 153 Sandijs , R-elat. of a joarney , p. 197, 198. 00 Russel , Natuurl. Hifi. van Aleppo, pag. 26, 00 Reize; II Deel, ifte Stuk, blad'. 194. (V) Reize, I Deel, bladz. 217. "3  ïlS natuurlijke historie, van October tot Junij, en dan volgen, geduurende het overige van den zomer, Kalabasfen, Mellowkeahs. Bedmnjanns, en Tomaten, ieder van welken op haare beurt een verheven' fmaak aan de Soepen en Rasoes geven. Wij moeten de Cazbar, of Coriander niet vergeten, als van veel gebruik zijnde in de Moorfr.he kokerij. De Sellerij, en de Bloemkool komen hier tot eene groote volkomenheid. Deze worden in Junij gezaaid. —-_- Men begint de gemaskeerde en watermeloenen te fmjden op het laatst van Junij" . IUdzivil (r) zag de ftruiken van Roosmarijn piosmartnusj dicht en groen in Galileën. Men kan eindelijk hier nog bijvoegen, dat de Arabieren , bij het naderen van den zomer. hunne veekudden , naar de meer noordelijk gelegen heuvels en bergen voeren, (yj O) Pmgrimtio Hierofol. pag. 41. Cv) de la kocque, voyage dans la Palestina, pas 171 Vergel. radzivil, Peregrin. Hierofol. pag. 45. "*° NATUURLIJKE HISTORIE, MJZO.NDKR de VERWONPERE NS WAARDIGE SCHR ANDfc. R HEID EN KUNST-OE-i FENING DER WESPEN. TT\e wonderen der Natuur, in de onderfcheiden ftamJLV men der lnfckten te zien, zijn tot die bijzonderheden , welke 111 de werkingen der Bijen menigvuldig waar te nemen zijn, niet enkel bepaald. De arbeid der Wespen , fchoon van een zoo weldaadig nut voor het menschdom niet, als die der Bijen, is echter niet min kunstrijk en venvonderingswaa'rdig, - De Wespen vergaderen, gelijk de Bijè'n, in grooteiii getale, en bouwen eene gemeene woonin"-, voor de geheele maatfchappij, met veel kunst en°fchran» derhe.d. . Daar zijn veele onderfcheiden foorten yan Wespen ; fommigen van dezelven verëenieen zich in gezelfchappen; doch anderen (lijten haar leeven in volkomen eenzaamheid. Wij zullen onze aandacht beperken tot de gemeene gezellige Wesp; pi Infekt, zelfs den kinderen zoo wel bekend, dat M g6§ne belehrijyjng behoeft, ©f-  DER WESPEN. Offchoon de Bijën zoo wel, als de Wespen, met een' angel gewapend zijn, mogen nogthans de eerstgenoemden als een vreedzaame en onfchaadelijke ftam worden aangemerkt. De Bijën zijn, zonder ophouden , met haar eigen werk bezig. Haare voornaamfte zorg is, zich zeiven te verdedigen; en nimmer nemen zij eenig voedfel ten koste van eenig ander dier. Wespen in tegendeel zijn wreede dieren, die eenig en alleen op den roof en de verwoesting leeven. Zij dooden en verflinden allo Infekten, wier krachten minder zijn dan de haare. Maar, alhoewel oorlogzuchtig en roufachtig in haar algemeene leevenswijs, zijn zij echter befchaafd en vreeiielievend onder elkander. Aan haare jongen betoonen zij de grootlle liefde en tederheid. Tot haare befcherming en gemak, fpaaren zij geenen arbeid. De wooningen , welken zij bouwen , ftrekken tot eer van haar geduld, van haare vaardigheid en fchranderheid. Haare bouworde, gelijk die der Honigbijen, is zonderling en baart bij den Natuurkenner niet weinig verwondering; maar de bouwftoffen, daartoe gebezigd, leveren noch wasch , noch honig. Aangeprikkeld door een ingefchapen liefde tot een talrijk nakroost, maaken zij met grooten arbeid , vernuft en naarftighe-id, haare honigraaten, welke uit zeskante, of zeshoekige huisjens beftaan. Offchoon deeze huisjens niet van wasch .gemaakt zijn , zijn zij echter even gefchikt, om de e'tjens te ontvangen , en voor de wormpjens, die daar uit voorkomen, bekwaame wooningen te verfchaifen, tot dat zij in Wespen veranderd zijn. Over 't algemeen, worden de huisjens der Wespen van eene foort van papier gemaakt, welk door de diertiens zeiven met groote handigheid en kunst wordt bereid. Het getal der raaten en huisjens in een Wespennest, is altijd naar het getal der leden, welke tot dat bijzonder genootfehap behooren, geëvenredigd. ■ — Verfchillende foorten van Wespen verkiezen verfchillende ftanden en plaatfen , om haare nesten te maaken. Sommigen ftellen haare wodningen aan alle de ongemakken van lucht en weêr bloot; anderen geeven in deezen de voorkeur aan de Hammen van oude, holle hoornen; en anderen nog, waartoe de gemeene foort behoort, verbergen haare nesten onder den grond. De holligheid , welke naar een WespenH 4 nest  129 NATUURLIJKE HISTORIE, nest leidt, heeft omtrent een' duim in haare middel, lijn. Deeze gang is eene foort van galderij, door da Wespen uitgehold. Hij is zelden in eene rechte lijn voortgezet , en verfchilt in lengte van een' halven voet tot twee voeten, naar maate het nest een' grooter of kleiner afttand van de oppervlakte der grond heeft. Wanneer het geheele nest voor het oog bloot ligt, blijkt het, eene rondachtige gedaante te hebben, en fomtijds ruim twaalf of veertien duimen in de middellijn. Het is rondom met munren of laasren van papier wel bevestigd, welker oppervlakte ruig en Onregelmatig is. Jn deeze muuren , of liever in deeze uitwendige bedekking, zijn twee gaten of openingen ge aten , om tot ingangen naar de huisjens te dienen. Alle _ de _Wespen gaan, eenpaariglijk, door de eene opening in, en door de andere uit het ngst, waardoor alle verwarring of dremming in haaren arbeid voorgekomen wordt. Deeze onderaardfche dad, offchoon klein, is echter ongemeen volkrijk. Wanneer men het builende bekleediel wegruimt, bevindt men , dat het geheele binnende gedeelte uit verfcheidene verdiepingen van raaten of huisjens beftaat, welke evenwijdig aan elkander zijn en nagenoeg een horizontaaien ftand hebben. Iedere verdieping is uit eene talrijke vergadering van zeskante huisjens, uit eene Hof, naar aschyerwig papier zwemmende , zeer regelmaatig gebouwd , en famengédeld. . Deeze huisjens bevatten noch wasch, noch honi°maar zijn alleenlijk bedcmd , om de citjens, de worrapjens . die uit de citjens voort zijn gekomen , de nijmphen en de jonge Wespen, tot dat zij in ftaat zijn om te vliegen , te bevatten. De Wespen-nesten be- itaan niet altijd uit een gelijk aantal raaten. Somtijds nebben zij vijftien, doch ook fomtijds maar elf raaten, Dezelve zijn van verfchillende grootte. De eer» opperde is dikwiJs maar twee duimen in haare middellijn, terwijl de middelden fomtijds meer dan een voet m de middellijn hebben. De onderden zijn ook weder veel kleiner, dan de middelden. Alle deeze raaten, gelijk zoo veele verdiepingen evenwijdig boven plkander gefchikt, verfchaffen wooning aan eene verbaaz nde menigte inwooners. De Heer rbau.mur reKende, uit het aantal van celletjcns of huisjens, in een gegeven aandeel raaten, dat, in een nest van middel- mat  DER WESPEN. 121 maatige grootte, ten minden tien duizend huisjens waren. Deze berekening geeit ons een idee van de verbaazende voortteeiende krachten deezer Infekten , en van het groot getal diertjens. in een enkel jaargetijde, uit een nest voortgebragt: wam ieder huisjen dient tot eene wooning voor niet minder , dan drie genachten. Hieruit blijkt, dat een middelmaatig groot nest niet minder dan dertig duizend jonge Wespen uitlevert. De onderfcheiden laagen of verdiepingen der raaten zijn altijd omtrent een' halven duim hoog; welke tusfchenwijdte een' vrijen doorgang voor de Wespen, van het eene deel van het nest naar het andere, open laat. Deeze tusfehenruimten zijn zoo groot, dat zij , naar de evenredigheid van de grootte der Diertjens gerekend , bij groote zaaien, of breede draaten mogen vergelecken worden. Ieder der grooter raaten wordt door omtrent vijftig pijlaaren onderfchraagd, welke, ten zeiven tijde, vastigheid aan het gebouw, en gróoten' fleraad aan het geheele nest geven. De kleine raaten worden op dezelve kundige en vernuftige wijze onderdeund. De pijlaars zijn grof, ruuw en van eene rondachtige gedaante. Doch hunne voetftukken en kapiteelen zijn veel grooter van middellijn, dan dezelve pijlaars omtrent het midden hunner lengte zijn. Aan het eene eind zijn zij aan de opperde , en aan het andere eind aan de onderde raat vastgehecht. Dus is tusfehen twee raaten, altijd een foort van rustike kolonnade of zuilenrci. Wat aangaat het bouwen; de Wespen beginnen altijd van boven aan den top , en bouwen van daar neerwaard. De opperde en kleinde raat wordt eerst gemaakt. Zij wordt aan het hovende gedeelte van het uitwendig dekkleed vastgehecht en naauw verbonden. De tweede raat wordt aan het onderde der eerde vastgemaakt; en, op deeze wijze, gaan de Diertjens gedaadig voort, tot dat het geheele werk voltooid is. De verbindende pijlaars zijn uit dezelve foort van papier, als het overige van het nest, famengédeld. Om aan de Wespen de nodige ingangen in de leedige tusfehenruimten "te vergunnen , zijn 'er tusfehen de raaten en het buitende dekfel wegen gelaaten. Een algemeen idee van dit zeldzaam gebouw gegeten hebbende, is het zeer natuurlijk, dat wij ven'"' H § gends.  122 natuurlijke historie, gends onderzoeken, hoe de Wespen bouwen, en hoe zij zich in hunne verblijfplaatsen bezig houden. . Doch, wijl alle deeze geheimen onder de oppervlakte der aarde verricht worden , word 'er veel vlijt en oplettendheid vereischt, om dezelven te ontdekken. - Door de fchranderheid en aanhoudendheid evenwel van den Heer de reaumur, zijn wij in Haat gefield , om fommige deelen haarer inwendige huishouding en zeden in bet licht te Hellen. Deeze onvermoeide Natuuronderzoeker bedacht, en bereikte ook zijn oogmerk gelukkiglijk, om Wespen, gelijk Honigbijen, in glazen korven te doen huisvesten , en haar werk verrichten. In deze geheele kunstverrichting werd hij grootlijks door de fterke en vuunge genegenheid, welke deeze diertjens voor haar kroost laaten blijken , geholpen ; want hij ondervond , dat, oflchoon haar nest in verfchillende ftrekkingen doorgefneeden was; en fchoon men hetzelve aan het oog van den befchouwer bloot hadt geHeld, echter de Wespen hetzelve niet verlieten, noch een oogenblik in haare zorg en oplettendheid voor haare jongen ver- flaauwdcn. Wanneer deeze Diertjes, hoe fier en Hout zij anders ook zijn, in een glazen korf o-eplaatst zijn, zijn zij volkomen vreedzaam, en valfen den Waarnemer nooit vijandlijk aan, indien hij Hechts hun werk en kunstverrichtingen bedaard en in rust befchouwt; doch, natuurlijker wijze, fleeken zij ook niet, ten zij getergd zijnde , wanneer zij zich zeer dapper venveeren, en den aanvaller genoeg te doen maaken. Onmiddelijk, nadat een Wespennest van zijn natuurlijken grond naar eene andere plaats overgebragt, en met een glazen korf bedekt is, is de eerfle bezigheid der Infekten, de fchade, welke het mogt geleden hebben, te verbeteren. Met verwonderen swa ar- dige handigheid en vaardigheid, brengen zij alle de aarde en vreemde ligchaamen, welke bij toeval in den korf mogten geraakt zijn, daaruit weg. Sommige van dezelven houden zich werkzaam, met het nest aan den top en de zijden van den korf, door middel van pijlaaren, op gelijke wijze van eene foort van papier als die , welke de onderfcheidene verdiepingen of laagen der raaten onderfchraagen , famengefleld , vast te maaken. Anderen verbeteren de breuken, welken het nest door het verhuizen gekregen heeft; en wederom au-  DER WESPEN. 123 anderen verfterken het, door de dikte van zijn uitwendig bedekfel te vermeerderen. Dit uitwendig bekleedfel is eene kunstverrichting, aan de Wespen bijzonder eigen. Deszelfs maakfel vereiseht grooten arbeid; want dikwijls is het meer dan één' en eenen hal ven duim dik, en uit eene menigte laagen of beddingen, zoo dun als papier, 1'amengefteld/zoo dat 'er tusfehen iedere der laagen eene ledige plaats is. ■ Dit dekfel of bekleedfel is als eene foort van doos, om de raaten te befluiten, en ze tegen den regen, welke bij de eene of andere gelegenheid in de aarde doordringt, te beveiligen. Om dit oogmerk te bereiken, is het verwonderlijk wel gefchikt. Indien het uit ééne dichte en hechte masfa beftondt, zou de vloeibaarheid des waters het geheele dekfel doordringen, en de raaten bereiken. Doch, om deeze nadeelige uitwerking voortekomen, laaten de Diertjens tusfehen iedere gewelfde laag of bedding, welke gemeenlijk vijftien of zestien in getal zijn, eene aanmcrklijke ruimte open. Uoor dit ongemeen fclirander ftuk van bouwkunde beletten zij, dat, offchoon éene of twee laagen door het water vochtig worden gemaakt, de overige echter in 't minfte niet befchaadigd worden. De i3ouwftoffcn, waarvan de Wespen zich in het famenftcllen haarer nesten bedienen, zijn zeer onderfcheiden van die, welken de Honigbijen daartoe gebruiken, in plaats van het bloemmeel op te lezen, en het tot wasch te bereiden , knaagen de Wespen met haare twee klaauwen, welke fterk en zaagswijze getand zijn, dunne vezeltjens hout van de venfterraamen, van posten van deuren, van fchuttingen, enz.; maar nooit tasten zij groen of groeiend hout aan. ■ Deeze vezeltjens, offchoon zeer teder , zijn dikwijls eene lijn. of een twaalfde gedeelte van een' duim lang. Nadat zij een zeker aantal van dezelven hebben afgefneden, verzamelen de Diertjens deeze vezeltjens in kleine bundeltjens, voeren dezelven over naar hunne nesten, en door middel eener lijmachtige ftof, welke hunne eigen ligchaamen hun verzorgen, vormen zij ze ' in een vochtig en buigzaam deeg. Van deeze zelfïtandigheid, of dit gekaauwd papier, of papier maché, maaken zij het uitwendig bekleedfel, de verdcelingen hunner nesten, de zeskantige huisjens> en de vaste pijlaars ,  Ï24 NATUURLIJKE HISTORIE, laars , welke de verfcheidene laagen of verdiepingen der raaten onderfchraagen. Ten aanzien van de geheele menigte der Wespen, die lot een genootfchap behoorcn, veVfchaft het maken van het nest aan een, in vergelijking klein, getal werkende Diertjens bezigheid. De anderen worden op onderfcheiden wijzen gebruikt. Hier is het nu noodzaaklek, en komt het wel te pas, aantemerkcn, dat het gemeenebest der Wespen, gelijk dat der Honigbijen, eigenlijk beftaat uit drie verfcheidene foorten van Infekten , vliegen of vliegende Diertjens , naamlijk manlijke , vrouwlijke en onzijdige, of die lot geen der beide gedachten behooren. Gelijk bij de Honigbijen, zoo gaat ook het getal deezer laatften of der onzijdigen bij de Wespen, dat der Mannetjens-en Wijfjens-Wespen, zeer aanmerklijk te boven. Het grootfte deel des werks komt ook ten laste der onzijdigen; maarzij zijn echter niet, gelijk-zulks bij de Honigbijen plaats heeft, de eenige werklieden; want daar is geen bfzonder gedeelte van het werk der Wespen , welk ook niet de Mannetjens- en zelfs de Wijfjer.s-Wespen , op zekere trden verrichten. Intusfchen is de naarftigheid van deeze twee laatstgenoemde foortcn, vooraï die der Wespen, die tot geen onderfcheiden gefiachtbebooren , zeergroot. De Manneijens en Wijfjens worden dikwijls in het binnenfte van het nest gebruikt. Maar dit blijft echter zeker, het meeste werk wordt door de onzijdige Wespen verricht. Zij bouwen het nest. zij voeden de Mannetjens, de Wijfjens en zelfs de jongen. En, terwi 1 zij door deeze onderfcheidene verrichtingen worden bezig gehouden, zijn de anderen buiten op jagtpartijen. Sommige tasten, met groote on- verfchrokkenheid, leevende Infekten aan, welken zij fomtijds geheel naar het nest voeren; doch gemeenlijk brengen zij maar den buik, abdomen, alleenlijk derwaard. Anderen berooven de vleeschhouwers, uic welker winkels, voorhuizen of vleeschhallen zij fomtijds met ftukjens vleesch, grooter dan de helft van hunne eigene ligchaamen, komen aanvliegen. Anderen begeven zich naar de tuinen , en zuigen de fappen van allerlei Ooft in. ■ Wanneer zij in het nest terug keeren, verdeelen zij een gedeelte van haaren roof order de Wijfiens en Mannetjens, en zelfs onder die van haare foort, welke met'vrucht binnenshuis ge-  DER WESPEN _ I2£ gebruikt zijn. Zoo ras 'er eene van deeze foort in het nest komt, wordt zij door verfcheidene Wespen omringd, een ieder van welken zij vrijelijk een zeker aandeel van het voedfel, dat zij heeft aangebragt, geeft. Zij die niet op roof jagt hebben gemaakt, maar fappen van vruchten ingezogen , en dus ledig fchijnen terug te komen, blijven echter niet in gebreke, haare Mede-Wespen te onthaalen: want, na haare terugkomst , plaatfen zij zich op het bovenfte gedeelte van het nest, en loozen, uit haaren mond, twee of drie druppeltjens helder en doorfchijnend vocht. welke oogenbüklijk door de overige huisgenooten ingezwolgen worden. (Het vervolg en flot in een volgend Stukje.) DE ONDANKBAARE. Uitkomst, gij hebt voldaan aan mijne begeerte, moeiten en zorge. Een mijner vrienden verlaaten van zijne nabeftaanden en bet fortuin gedo'mpcld in armoede en ellende, heeft dan in mij een redder gevonden. ■ Gij, gelegenheid, zijt mij dienstbaar geweest, om één der pligten te volbrengen, welke mij zijn opgelegd, zoo dat mij de minde eer niet toekomt. o Hoe dreelend zou de her¬ denking mij altijd geweest zijn, eenen natuurlijken pligt volbrasjt te hebben, indien eene Omdandighcid, niet het znut van het zelve, fmaakeloos gemaakt had. Ken mijner bekenden (zegge ik) liet mij roepen, toen het gemis van alle behoeften hem met de dood drei»'de. — Toen , toen hij geene uitkomst, noch niets ter zijner redding , veel min tot eene kortdon- dise hulpe, wist te bedenken. Ik_kwam t,jj [iem ane omdandigheden, noopten mij, om hem mijn hijftand te verleenen. Wejke o-ewaarwordingen veroorzaakten mij de deelneming van zijnen toedand. ■ Ik delde mij voor in zijne plaats, te zijn. Ik deed zulks om mij zeiven des te gcreeder te maaken, niet om het gedrag van den Priester nog van den Leviet, maar dat van den Samaritaan te volgen. De taal van mijn vriend,  J2Ö DE ONDANKBA/VRE* vriend, gepaard met zijne noodlijdendheid, maakte mijn hart van mijne,goederen los; het denkbeeld eenen Natuurgenoot te kunnen redden, en, eindelijk in Haat te zijn ,mijzelven te kunnen beproeven: deed mij een ftond beleeven, die mij de gehoorzaaming aan de pligten , als een wezentlijk deel van mijne beftemming leerde kennen zijne jammerklagten — de gegronde redenen, die hem hadden aangelpoord, mij te ontbieden Ja al wat hij te berde bragt - drong mij door de ziel, waarom ik mijn vriend verzegt, mij niets meer te zeggen, hem belovende niet enkel aanfehouwer, noch beklaager te zullen zijn, maar dat ik ook hem dien bijftand zou verleenen I welken hij (en 't geen ik, in zijn geval zijnde zoude begeeren) zich voorftelde, toen hij mij tot zich liet roepen. Ik verliet zijne wooning. Niet om anderen te gaan onderhouden over 't geen ik gezien had - . niet om, door een aandoeneli'k verhaal van het ontmoetene , door anderen bewonderd en geprezen te ■worden, of hen voor een oogenblik menfehen te doen zijn. Maar, om dadelijk voor mün vriend, dat geen te bezorgen , 't welk geen de minfte uitftel konde lijden. Met welke betuigingen van dankbaarheid overlaadde mijn vriend, en zijne in druk zijnde kinderen mij voerende de taal, die de Mensch gewoon is te bezigen , als hij, om zo te fpreken, van allen verlaaten fchijnt te zijn. Dan daar mijne giften aan en mijne voornemens ten aanzien van mijn vriend uit grondbeginzelcn van Menschlievendheid, en Christelijke betrachtingen fprooten, fcheen het mij toe, dat mijn vriend, mij onrecht deed met mij te bedanken. ■ — Ik was in ftaat hem te helpen 1 wat is 'er natuurlijker dan pligren ten uitvoer te brengen ? 't Welk ook oorzaak :s, dat het gemoed beangst blijft, zo lang wij niet gedaan hebben; dat wij doen kunnen en moeten - — en hoe ontlast zich de ziel met haare Natuurgenooten de behulpzaame hand te bieden! • Al het geleeden, of het noch te lijden onrecht —■ ■— alle tegenfpoeden. . Ja al wat ons fmerteliik valt, of gevallen heeft, vindt men daar door vergoed, en wanneer de eigen liefde ons verleidt , om in pligtuitvoeringen, roem te zoeken, dan zegt  DE ONDANKBAARS. 127 zegt de ziel: „ Het is zaliger te geven dan te ont„ fangen." Dit waren de redenen , waarom ik mijn vriend in zijne loftuigingen tegenging, hem zeggende , wijl ik niet meer dan Leenheer van mijne goederen ben, hij, als behoeftig zijnde, aanfpraak op dezelve had, en dat hij moest erkentelijk zijn, dien, die 't geheel - al door zijne voorzienigheid onderhoudt en beftuurd. Een Huisgezin op den duur te onderhouden, was mij ondoenlijk, en mij ook niet geheel van mijnen pligt kwijten. Ik zorgde dat mijn vriend, door zijnen handen arbeid in 't vervolg zich de kost kon aanfehaffen , 't welk mij gelukt zijnde; genoot ik het genoegen hem gered en in een goeden ftaat te zien. Niets meer dan aan mijn pligt voldaan hebbende, rekende ik mijn loon reeds genooten te hebben, en mijn vriend gered zijnde, hadt dus mijne zorgen niet meer benoodigd, zo dat ik aan hem, noch aan zijn voorigen ftaat, meer dacht. Maar deez' vriend gered zijnde, was hij dankbaar ? 6 Neen ik zag in hem die gulde fpreuk bevestigd. Geld en goed Geeft moed. Hij vergat zijnen voorigen ftaat, en 't geen ik aan hem gedaan had, Ja, hij beantwoordde mij met de grootite ondankbaarheid , want, in eene kleine verlegenheid zijnde, waaruit hij mij met een enkel woord had kunnen redden, weigerde hij mij zijnen bf ftand. Het menfchelijk zwak in mij boven komende waar mede ik mijzelven meer en meer bevlekte, liet ik mij ontvallen, „ men moet wel doen, wil ,, men kwalijk behandeld worden." De drift deed mij dit zeggen , en het berouw mij op mij zeiven zien. Met een weenend hart zogt ik de eenzaamheid; die gevonden hebbende, deed mijn geweten mij deeze verwijtingen: -— Gij verwagt en eischt van uwen vriend dankbaarheid; gij ondankbaare ! Ik , ondankbaare ? ■ 6 Ja, gij verkrijgt loon naar werk; gij zijt na- laa-  laS DE ONDANKBAARE/ laatig in het uitvoeren van de heerlijktte der plig* ten, de dankbaarheid naamemlijk; want alle pligten vraagen iets, maar de dankbaarheid geeft het geen zij genoten heeft; dezen uitnemenden en redelijken pligt eischt gij van anderen, daar de naam daar van alleen u bekend is, en u niet meer toekomt. — Het gedrag van uw vriend verwondert u, en gij zegt, ,j hoe kan het zijn dat men weldaaden vergeet, 3, en daar door zich aan de grootite misdaad „ fchuldig maakt." Eene misdaad, dien haaren oorfprong aan den hoogmoed verfchuldigd is. De Mensch genegen zijne grootheid en heerlijkheid in zich zeb ven te zoeken, kan, zonder dat te verminderen, niet dankbaar zijn! Gij verwondert u over iets , dat eigen aan u zelvcn is, aan u, die de on- dankbaarlte der ftervelingen zijt, en niets anders te verwagten hebt, om dat gij niet erkentelijk zijt, noch aan God, noch aan de Natuur , noch aan u zeiven , noch aan uw evenmensch, uw gedrag beloont die allen met ondankbaarheid, want gij richt uw levenswijs niet, waar toe dezelve gefchikt is. — Gij doet geen afftand van uw hart, om het aan zijnen Vermeerder te geven, en indien die eens u toeriep: Ik doe u wel, en gij blijft mijne weldaaden verachten, wat zoudt gij antwoorden ? ■ Nicttegenftaande de Natuur alle poogingen aanwendt, om u een gelukkig leeven, dat voornamentlijk in gezond te zijn beftaat, te doen leiden, werkt gij haar, met een losbandig gedrag als anderzins tegen. Gij — gefchapen voor nuttige einden , en daar toe vermogens bezittende , wordt zulks door u in 't oog gehouden ? En 't geen uw vriend u gedaan heeft, doet gij dat zelfde niet aan anderen ? overdenkt uw gedrag, en gij zult bevinden , dat gif de grootfte ondankbaare zijt. Deze overdenking deed mij uitroepen ? Weg dan van mij, begeerte, om mijne pligten beloond te zien door dankbaarheid. Weg van mij voornemen, om nptehouden wel te doen. om dat 'er bijna geen wezens gevonden worden, die erkenteliik zi n, tot zo lang ik mij zeiven van die grove misdaad gezuiverd heb, en ik met een leven, overeenkom (lig aan den wil (die op recht en billijkheid gegrond is:) van Hem die mij niets verfchuldigd is, zal dankbaar zijn. — Nog eens, weg van mij, mij zeiven verneder rend  EENVOUDIG GENEESMIDDEL TEGEN ENZ. Iüp rend denkbeeld, dat alle menfehen ondankbaar zijn, tot dat de overtuiging mij zal geleerd hebben , dat ik geene dankbaarheid te vorderen heb, en daar door zal ophouden te zijn, „ de fnoodfte ondankbaare!" D. ... H. den léden Maart, 179I- eenvoudig geneesmiddel tf.gen bloedende kankergezwellen en scherpe vogten. Briefswijze medegedeeld door den Eenv. Heer j. bateman , aan den Eerw. Heere reijnolds. mijn heer! Eene oude Vrouw, lid mijner Gemeente, van een bloedend kankergezwel bezogt, ontboodt mij, om haar eenige geestelijke vertroosting toe te dienen. Nimmer, geduurende mijnen geheelen leeftijd, heb ik dusdanig een voorwerp ontmoet; niets kan evenaaren den walgelijken flank, welken zij bij zich hadt; niets kan akeliger zijn, dan haar kermen en gillen. Tot een ander oogmerk las ik, omtrent dien tijd, eenige kruidkundige boeken , om de kragten van eenige, mij bekende', plantgewasfen naa te fpooren. De welriekende Klaver, of Steenklaver, ook wel Ganzegras genaamd, was een der voorwerpen mijns onderzoeks. Dit bragt mij op den inval, dat deeze plant van nut zoude kunnen wezen, om mijne oude Vrouw eenige verligting, zo geene ffenez'ng, te bezorgen. Op de volgende wijze nam ik mijne maatregels, die zorgvuldig wierden in agt genomen. Ik deed haar eene Merkuriaale buikzuivering gebruiken; verbood haar alle gezouten vieesch, en niets anders dan melk en ander foortgelijk voedzel te gebruiken, daarenboven moest zij dagelijks tweemaal drinken een vierendeel van een pint van het zap der Steenklaver. Tevens raadde ik haar, het gemelde zap te kooken , en het voorts met varkensreuzel re mengen: tot dat het mengzel de gedaan ■ te van groene dunne zalf aannam. Deeze zalf moest. III. deel. mengelst. no. 3. I zij  EENVOUDIG GENEESMIDDEL zij op de wonde leggen, en voorts met de gekneusde Steenklaver dezelve bedekken. Voorts beval ik haar zo dra het kruid droog wierdt, een verfchen voorraad 'er op te leggen, en vooral zorge te draagen om de wonde zuiver te houden. Dit. alles wierdt in 't werk gefield, en daar mede aangehouden , hoewel niet zonder geduurige en fterke aanfpooringen van mijnen kant: want dé beterfchap vorderde zoo langzaam, dat ik veel werks had om de oude Vrouw daar van te overtuigen. Ook begon ik zelf aan den goeden uitflag eenigzins te wanho >pèn. De vermindering van den affchuwelijken flank, en dat zij haare leevenskragten behieldt, deedt mij echter moed en hoop fcheppen. Dienvolgens bleef ik bij haar aanhouden , om met het gebruik van het geneesmiddel te volharden. Gelukkig was de winter zagt, en dus de S'cenklaver gcmaklijk te bekomen. De uitflag van het voortdiiLirerid gebruik was , dat de wonde in den tijd van drie maanden genezen wierdt. Naderhand gaf ik haar den raad, om elk voorjaar het bovenocmelde zap te gebruiken. Zij dcedt het, en voorkwam alzo het wederkeerèn van haar ongemak. Eenigen tijd daarna hadt ik gelegenheid, van de kragt mijns geneesmiddels eene nieuwe proef te neemen. Een mijner Vrienden hadt, door de menigte van fcherpe vogten, met welke hij gekweld was, ziftte armen over en over bedekt met puisten, eenigzins naar Melaatscbheid gelijkende, ik verhaalde hem' mijn bovengemeld wedervaaren; 't welk hem deedt befluiten *er de proef van te némen, liet gevolg was. dat hij' door het uitwendig gebruik van de zalf en het drinken van het zap, binnen een vierendeel jaars van zijn ongemak verlost wierdt. Mijn Vriend verhaalde mij, dat hij, in mijn voorfchrift, eenige verandering hadt gemaakt: in plaats van het znp te drinken, hadt hij de Steenklavcr zelve, bij wijze van falade, met olij gegeten. Zie hier nog een ander geval. Zeker arm Man hadt een Kankergezwel in zijn aangezigt, 't welk het vleesch daar van tot zo verre hadt weggevreeten , dat hij een te afzigtelijk voorkomen hadt^gekreegen, om onder de menfehen te kunnen verfchijnen. Door het gebruik van het zap en van de zalf, op de bovengemelde wijze,  TEGEN BLOED. KANKERGEZ. EN SCHERPE VOGTEN. t$t ze, hadt hij het geluk, dat de verdere voortgang des kwaads beteugeld wierdt. Op de volgende wijze moet de Steenklaver-zalf bereid worden. Doe bij een pond gefmolten Varkensreuzel, zonder fpecerijen of zout, zo veel zap van de Steeuklaver, als genoeg is om de Reuzel vogtig te maaken, en kook ze te gader over een zagt vuur. Naa het zo lang geroerd te hebben, tot dat het zich eenigzins bruinagtig begint te vertoonen, giet het dan door een lap linnen; en koud geworden zijnde, neem de Zalf van het wateragtige gedeelte, 't weik op den bodem legt. De geplette Steenklaver ftempt dikmaals 'net overvloedig bloed, 't welk uit de wonde voortkomt. Neem in agt om de wonde zuiver te houden. Gebruik buikzuiverende middelen, en drink het zap, ten minften eene week, eer gij de Zalf op de wonde legt. Boven heb ik aangemerkt, dat het van nut wierdt bevonden, de Stcenkhiver zelve op de wonde te leggen; doch ik moet niet verzwijgen, dat zulks, bij wijlen , een verbaazen den brand in het gewonde deel veroorzaakt. Indien dit g&bcurt, moet de Steenklaver niet geduurig op de wonde gelegd worden , dewijl dit niet flegts veel pijn zou veroorzaaken, maar ook de wonde te fpoedig zou doen toeloopeu. Ik ben, enz. GEDACHTEN OVER GOD EN ZIJNE REDELIJKE SCHEPSELEN. rf^eef mij, ó God! van uwe grootheid te fprekeii ! vT Gij, in wien ik leve en ben, door wien ik denke en s;evoele, dat ik aanwezig ben; ja, door wiert ik, ö Zaligheid! gevoelc, dat gij, gij zelve aanwezig Kjjt. . Laat mij van uwe onbegrijplijke grootheid fpreken. Maar wat kan de onmagtige ziele anders , dan van U ftamelen ? ö Vergun mij dan maar, dat zelfs mijn geftamel welluidend in uwe ooren zij. Gij zijt ouuitfprekelijk; u ontvlucht geen eindige gedachte, geene vlugge beweging van den vurigftert Cherub. • Gij zijt eeuwig, uzelven altoos gelijk, buiten ü is l % niets  *$3 GEDACHTEN niets dan 't geen uwe Almagt in 't leven riep. niets, dan de fchaduwen van uwe gedachten VVie kan uwe eeuwigheid nadenken ? Te ve^eefsch zie ik op mijriaden van Wereld-leeftijden te ruêee en fteeds dieper op nieuwe mijriaden, tot dat ik, van uwe onmeetbaarheid verflonden, niets anders dan de iidelheid van mijne poging gevoele. Al het geen verbij "is, en alles wat het toekomende voor onze oogen, met nevelen, omringt, dat alles is altijd tegenwoordig voor uw aangelichte. Uwe eeuwigheid ziet reeds de voleinding van den tijd, de tweede Schepping, den nieuwen Hemel de zalige aarde : reeds ziet gij het onmetelijke van uwe Godheid vervuld, reeds zijt gij alles in allen. Zwijg, mijn geest! fidder voor die onbegrijpelijke verborgenheid ! Hij, dien geen Schepzel noemen kan, veroorlooft den mensch, die van ftof is menschhjk van hem te Hameien, Want van hem te' Hameien, gelijk kinderen de liefderijke moeder te eêmoete Hameien, dat zelfs is zaligheid. ö Zegt, gij zuivere Geesten, hemelfche krachten zegt, hoe veel wereld-leeftijden zijn u reeds onderzij' nen lof als enkele dagen voorbij gefneld. Deze ziter) hij wordt voor eenen ondergod gehouden, en is tcffens een wereldlijk vorst. Zijne aanhangers houden hem voor onfterflijk, en alwetend, en meenen dat bij, wanneer hij iet vraagt, zulks niet doet, om ouderrechting te krijgen, maar alleen , om de twijfelingen der ongeloovigen en kwalijlcgezinden weg te nemen. Hij kan van niemand, dan van Priesters, bediend worden, en van dezen is het getal zoo groot, dat 'er wel 20,000, in verfcheiden kringen , rondom hem henen wonen, naar dat hun rang hen recht geeft, om I 4 deze  *36 OVER DEN DALAIJ LAMA , deze geëerbiedigde perfoon min of meer nabij te we- gIt^e%f/PTel % Tonket !s ze^n verdiepinmer T"',' 18 eenc Sroote donkere ka- « ReHerdl? n g'> ' 'amPen.zeer Prachtig verlicht »"t.wWe er'hi Lh™* hj ^h ^^oonlijt op, en toeb * dl igf 'S', cn. Z1J.ne vereerers voor zich een foort fL i been5n kruiSwiJs over elkander, op en n en ostLiT^lT' pradltige kusfens «èleiS op deze w ,°ffen b£hangen is- VVani)eer Wj nu Sm nadere^ A.g?T geeft',zo° "ouden allen, die nem naderen, de handen voor hun voorhoofd te famen cn werpep zich op eeuigen afftaud van zijnen 0^1 op den gr0IKj ter neder. Wanneer zij in deze ootmoeg f houding hun. belang en gebed hebben voortgeoragt, eau gaan zij aanftonds wederom ruggelings te SÉ t0tNZ'{ za£^eel aan zijn gezicht gSSBS i e- i'ir £ ,ialieen een groote meenigie van TibetaBeH, int de nabuurfchap van Tonket, maar ook Tar- ™uïwl^ï> -uit/e Tst,afge,egene land«S Ken, ïggen dagelijks ui deze houding voor hem, en zij, dte als pelgrims, uit verre lande! gekomen zijn maken vooral hun werk, na het verrichtenTvan Zn gebed, om veel van de moeilijkheid van de reis voor te zeggen, die zij uit eerbied en begeerte om het aan! gezicht van hunnen alvader te zien, dooS n, e. op hunne te rug reize verder te wachten hebben. D is een fteekpenning, op dat de heilige man des te beter moge geneigd wezen, om hun hunne zo den te ïgS; Verkvv'kkeiiJke zegeningen over hen uit Dikwijls gebeurt het, dat hem de grootfte Chans en Vorften oP deze ootmoedige wijze hunnen eerbied Ï272i #^"Ut h?-°fde Va" de bewustheid van den God , dien inj m zijnen buik draagt, omfangt hij Sr»tnidVan,tle f™ütfte heeren. met'dezelf/e onr Af hl? ' U 0t he'n de gerin§fte Kalmuk »aderhl'r h\f l} , gr°0te gunsr bèw'izen wil, dan raakt hijhet h >ofd van den vere ■rer aan met eene perelfnoer, die Van den fcepter,dien hij in zijne hand houdt,afhangt! heeM v,rrJ=gang T zijn^aleis' wordt hij door een ïe d 5nV°0rd',?^ dat Van den Sroore" hoop, hii h ,n ' " eer1C'd- WOrdt aa"gebeden, als of hij het in eigen perfoon ware. Ook worden hem op de  PAUS EN AFGOD VAN TIBET. 137 de bergen eereteekenen opgericht , om door dezelve menfehen en vee des te beter aan zijne befchutting te bevelen. „ . . Naar het bericht van verfcheiden keizigers, gaat de eerbied voor dezen Afgod zoo verre, dat zijn natuurlijke afgang, van de Priesters die hem bedienen, tegen"1 rijke gefchenken, aan Cïians , Kooplieden , en andere rijke perfoonen wordt overgezonden, 't Geen dezen van dit foort krijgen, dragen zij gedroogd in een klein zakjen, als een groot heiligdom, aan den hals, in de verbeelding, dat zij dan tegen alle onheilen veilig zijn; maar zijne pis vermengen zij onder hunne fpijzen, om krankheden voor te komen. Het zonderlingst van allen is, dat de Dalaij Lama onflerflijk is, en dat hij met de maan veranderd, de reden waarom hij voor onflerflijk gehouden wordt, li dwren ë«>P<«rneemen dl! Apostelen, om een wonderdaadig vermogen tot hunne eigen yerlosfinge te werk te fte'lcn Uikndikunnen ï% ,'dat zij, waarfchiin- iijtt, Kunnen wederhouden zijn van het te werk ftél Je» deezer magt tot hunne eigen veiligheid o' voordeel ; wij vinden geene blijken ,& dat hun Meester ooit zijne wonder laadige kragt tot zijn eigen nut georÏÏt heeft Ik voege 'er nevens ; van hunne iffi wTwÏlrCdaf;C-dWinigl;Cid ZOl,del1 Wl> ^f mogn yerwagten, dat z j met buiten gebreke zouden zifnee- b!even,om elk ellendig voorwerp , welk hun e voortn St'dlh£^teHkrnV-!t Z'j IUI"nC '".lpevVe°rz° g wierdt dan niet ; doch 'er is geene reden om te denken , dat dit het geval was. Wonderkragten Ter seneezinge wierden met eene in 't oog loopïde foa£ zaamheid uitgedeeld, en waren nooif zeer ri ic da"i deugeSs Sm1ere omlhmdfgheden de.e,ve'Jvorderd >i. Intuskhen zou men yerwagten, dat vriëndfehao pf bijzondere genegenheid de Apostels, en'andeïen SXft hnn0gen u*r S^ezinge begaafd, zoude noopt hebben tot het te werk (tellen van deeze saVe omtren hunne kranke vrienden en bekende i &D,r' evenwel, bhjkt met. Pa,tlos, waarfchijnlijk on zi nè ten, 2 tim jv. 20. Heeft het een gen fohiin van reden uat de Apostel, zich bevindende i„ £nS toe ftand, ui welken h,j den raad en de hulp ziig VriCs SrSVbben18 & i" 7^.^^ i-riaaten nebben , ^a ]V] -n ia Zljlj niagt■gL,fiad had-  TOT HET VERRIGTEN VAN WONDERWERKEN. 153 hadde . om hem te genezen , en alzo zijne reize te doen voortzetten? Desgelijks fchrijft de zelfde Apostel aan de Philippiërs, dat epaphrodiTüs , welken zij, om hem , in zijne gevangenisfe te Rome, op te pasfen , aan hem gezonden hadden , nu ook gcvoert was tot nabij den dood; maar dat God zich over hem hadt ontfermd, en niet alleen over hem , maar ook over paulus , op dat hij niet droefheid op droefheid zoude hebben ; tuil. II: 27. Welke woorden duidelijk aanwijzen , dat de herftelling van epapiiroditus volvoerd was, volgens den gewoonen loop der Voorzienigheid, en niet door eenige wonderdaadige kragt , door paulus, ter zijner geneezinge, te werk gefield. Uit de onderfcheidene aanmerkingen , tot hier toe voorgedraagen , oordeel ik dit gevolg te mogen afleiden , dat de huitengewoone gaven en wonderdaadige vermogens van den Heiligen Geest niet waren overgelaateti aan de befcheidenheid of willekeur van hun, aan welke zij waren medegedeeld : zoo dat zij dezelve konden te werk ftellen , in zulke tijden, plaatzen eu omftandigheden , als hun goed dagten ; veel minder nog , dat zij deeze gaven en vermogens konden verkeeren of misbruiken , ter begunltiginge van hunne eigen vooroordeelen of driften ; maar dat Gods wijsheid de Apostelen bettuurde , en zijne magt de wonderdaadige werken , door middel van dezelve , volvoerde (*). f*) Wij leezen bij markus IX: 38.39. dat joannes zijnen Meester berigt hebbende , dat zij iemand gezien hadden. Duivelen uitwerpende in zijnen naam , die hem niet volgde, en dat zij hem verbooden hadden , omdat hij hen niet volgde, jr.zus daarop tot atltw oord gaf: Verbied hem niet: want daar is niemand, die eene kragt doen zal m mijnen naam, en haastelijk van mij zal kunnen kwalijk fpreeken. Hier mede fchijnende aan te duiden , dat de uitoefening van wonderdaadige vermogens gefield is onder het bedwang en de beftuuring van den Opperden Geever, en niet behoort misbruikt te worden door menfchelijke dwaalingen of driften, tot oogmerken , niet zamenltcmmende met derzelve eigenaartig doelwit, de bekragtiging der Godlijke zending van jezus. k 5 huis-  154 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA vuor de maand julij. S- i. HET WEDER, "T\e zomerhitte neemt in deze maand in Palaestina • dei, daai men er doorgaands eene heldere lucht met mooi weder heeft geli* ook in de twee volgende maanden. — 0uk wordt de lucht, gelijk uit de bef b?aneWathtWiJhr-tdS b,,J' de r^£Zen Lt Wld a?iV ' ,blljke" kan ' door Seene ^gens bekoeld. Al een verhaalt de la rocque Ca) dat wanneer hij zich ,n de maand Juk) \6&8. te Stil of Ztclon bevondt, na eene langduurige droogte van eeni- len drefS 7* * ^ e" MoibeziLbo men dreigde te doen verdorren, op een aan^efteld openbaar gebed en omgang van' alle gezindheden^ 1 "L^def00^ e" Z,Waare re^ viel dat d £'-oïAffi>|WOOïd{n' moeite hadden, om de ftad te krijgen. Deze regen, zen hii hieldt dien gantfehen dag en een gedeelte va. den tentm eS ' Z™^* de Planten en ^oomei buitengemeen. Men heeft geene reden , om dit verhaal ÏÏriS? vaVv^T iD tW!jfeI 16 ^! me? de ligging van aanmerkt, aan de zee en aan «lm voet van den Libanon, q\ en wainieer men d a b voegt dat 'er door geheel Syriën en PalaeltLvS- rX^K*"" iigSinf dcr ^westen aan ue zeeKust, m de vlakten, en op het °-eber) Iet, het welk in salomo's tijd reeds plaats hadt , waartoe de plaats Spreuk, XXV: 13. behoort : „ Een trouw gezant is den genen, die hem zenden , als de koude des fneeuw ten dage des oogftes; want hij verkwikt zijns heeren ziele.''' Doordien de fneeuw op den Libanon van tijd tot tijd fmelt, geeft dit gebergte geftadigen toevloed van water aan de fonteinen en rivieren der laager liggende landftree- ken. Dat de fneeuw op den Antilibanon nooit geheel fmelt, maar dat deszelfs toppen jaar uit jaar ih met fneeuw bedekt zijn , is zeker (ƒ"). Korte (O zcgr 00'c van den Libanon . dat de lucht daar veel koeler is; en in de maand juli; zag hii op denzelven nog fneeuw op de hoogde toppen {Jij ■ van (d) Fsregrin. Hierof. pag. nó. Conf. pag. 97. 98. (e) Thompson, travels vol. f. psi;. 122. Conf de la focque, voyage de Syrië & du mout Libvi, Tom. I. pag. 74. Pococke, II Deel, 2de Stuk, bladz. 213. (ƒ) Vergelijk hamelsveld, Aardrijksk. des Behels, I. Deel bladz. 293(g) Reize .'I Deel. bJadz. 11, fjQ Aldaar, bladz. 71.  Ig6 huishoudelijke kalender van palaestina, van den berg Karmel fchrijft dezelve Reiziger (i>°. „ Het verblijf op denzelven was in de warme zomermaanden bij uitnemendheid vermaaklijk, door dien er «,p dezen berg bijna (leeds een koele wind waait die zeer verkvv k'ijk is." In deze maand vin¬ den wij ook bij thevenot en andere ïeizigers gewag 'v2" den,.heeten en doodlijken wind, Smüm, Samiêl\ ol isamêli: doch de berichten uit Palaestina ontbreken ons hier. Van Aleppo zijn russels (kj woorden de volgende: „ Deze maand verfchilt zeer weinig van de voorbaande, zijnde het weêr ftandvastig, fchoon, en helder. De weste winden maaken het weêr doorgaans frisch doch als dazen mankeeren, is het uitermate heet. ' Het hoogde van den Thermometer was ioi Het laaglte . Het hoogite van den Barometer ' . 28 • 9 Het laaglte . . . 28:5/ Het grootfle verfchil van den Thermometer op éenen dag was van n graden. In het begin van de maand was Co de gewoone hoogte van de Kwik in den morgenftond, en aldus was 81 of 86 in het einde van dezelve. Het onderfcheid tusfehen den murgenltond en den avond werdt van 3 of 10 graden bevonden. Merkwaardig is het bericht van volneij (Ij. „ Men' neemt over het algemeen in dit land (Egypte en Palaestina , waar, dat de mist en de wolken , des nachts, den grond naderen , en des daags zich van denzelven ver\vyderen,ik heb 'er dikwerf het bewijs van gezien te Kairo , in de maanden Julij en Augustus 1783. Dikwijls hadden wij bij het opgaan der zon mist,'terwijl de Thermometer op 17 graden Houdt ; twee uuren daarna, wanneer de Thermometer op 20 graden ftondt, en tot 24 graden rees. was de lucht betrokken , en met wolken bezet , die zuidwaards dreven. Toen ik van Suez naa Kairo keerde in denzelfden tijd van het jaar, dat is te zeggen, van den 24(ten tot den 26iten Julij% s-. t , hadCO I neel, bh Iz. 380. C*Q Natuurl. HJi. van Aleppo, bladz. 171, CO Rs™ > I. Deel, bladz. 332. y33.  VOOR DE MAAND JULIJ. IS? hadden wij geen mist gehad in de twee nachten, welke wij in de woestijn hadden doorgebracht; maar,bij he' krieken van den dageraad , in het gezicht van de valei van Egypte gekomen zijnde, zag ik haar bedekt met een meir van dampen , die mij voorkwamen, ft.ilftSande te zijn ; naarmate de dag aanbrak , geraakten zij in de beweging, en fteegen op, en het was niet acht uuren 's morgens , of de aarde was 'er van ontheven , en men zag niets meer dan verfpreide wol* ken, die in de valei op (legen. In het volgende jaar mij 'bij de Druzen bevindende , nam ik bijna evengelijke verfchijnzelen waar. Kerst heerschte op het einde van junij eene reeks wolken, welke men aan de overftrooming van den Ny .over Egypte toefchrijft, eh die ook in de daad van dien kant kwamen, en Noordoostwaards dreven. Na deze eerfte, kwam 'er, op het eind van Julij en in Augustus, een tweede tijd van wolken, lilken dag omtrent elf uuren of den middag, betrok de lucht; fomtijds vertoonde zich de zon dien dag niet meer, de kruin van den Sannin , werdt met wolken beladen, en verfcheiden andere in de fchuinte opft'jgende , dreven midden door de wijngaarden en Deniieboomen ; dikwijls hebben zij mij omringd met eene witte, vochtige, laauwe, en duistere mist, zoodat ik geen vier fchreden verre zien kon. Omtrent io of u uuren in den nacht, helderde de lucht op, de darren begonnen te fchitteren , de nacht was ftil, de zon ging luisterrijk op, en omtrent den middag, begon weder hetzelfde van den voorigen dag." Dezelfde Re;ziger r» meldt ons, dat van Junij af, een noordewind begint te ontdaan, en dat zelfs in dat jaargetijde, de wind dikwijls eiken dag, het kompas rondloopt en een weinig verder (n) , dat deze winden, zelfs in Julij en Augustus, op eene foort van algemeene kalmte uitlopen." (m) t. a. p. bladz. 313. (») Bladz. 323. $. 2.  158 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, HET KOREN. Blijkens onze berichten van de voorde maand duurt de oogst van her graan, op verfcheiden p'laaP zen, bijzonder in de nabuurfehap der bergen tot'in Julij en Augustus; hier zullen wij enkel een'bericht plaatzen van pococke (o). In het begin van Juli; nam deze reiziger bij het vlek Berze, met verre van Damaskus, waar, dat bet koren hier, volgends het oud gebruik, welk ook in Opper-Egypte nog plaats heeft met de wortels uit den grond wordt geplukt." * $< 3- DE WIJNSTOK. r Schoon men nog in deze maand, ten minften niet voor bet einde van dezelve , geene wijnlezing heeft echter heeft men dan reeds rijpe druipen. „ Druiven heeft men bijkans een halfjaar versch, dewijl zij vroegrijp worden, doch op de ééne plaats eer, dan oo de andere. Aan veele plaatzen zijn zij reeds in Hooimaand tijdig , en blijven dan tot in Slachtmaand of tot het begin des regentijds aan den wijnftok •' en daarna houdt men ze nog één of twee maanden in de huizen, (ƒ>)" Breijdf.nbach (£) kocht bij Joppe in het midden van Juhj, rijpe druiven. Jn het rijk van Alvers, enz. worden de Druiven in het laatst van Julij rijp, en zijn in September goed, om te persfen (ƒ> Si A- DE I300MEN. Van de Boomvruchten , van welke wij in onze berichten op de vorige maand Junij gewaagd hebban zullen de meesten ook in deze maand gevonden worden. O) Peize, II i^eel. ifle S maar gij waart gelijk de meeste Vrouwen, niet dat, wat gij mij toefcheent. Wanneer ik u met eenen  HALEB. 179 eenen welgcfpierdcn arm meende vast te houden, dan ontweekt gij mij , en gij het mij het aandenken achter, om mij te kwellen, en de hope, om mij te bedriegen. Ik vond eene goede getrouwe vrouw, en ik was over haar , en over mijn leven blijde , toen zij -mij haren eerstgeboren te gemoete hield , en mij dus langdurige vreugde beloofde. Gerust fluimerde ik met hem aan haren 'boezem, en ik vreesde den worm i iet, die mij zoo ftraks aan het harte knagen zoude. De jonge rozenknop verwelkte, aan de borst van de moeder en zij volgde den zuigeling van hare liefde, in het 'graf. Daar ftond ik alleen , als een afgellorven boom , en ik verwachtte met ongeduld den dag , in welken het lot ook op mij zou vallen , maar hij kwam niet. Ik zogt mijnen troost in weldoen en werkzaamheid , maar men wou mij niet ten nutte san anderen laten werken, ik hoopte vreugde te genier ten , maar ik bedroog mij. Het gewas van mi ne fchoone velden verdorde , en de worm knaagde mijne beste vruchten. Zelfs mijne deugd ontnam men mij, en het weinige , dat mij mijne vlijt en de vlijt van mijne Ouders verworven had , zogt men mij te rooven. Toen wierp ik het overige van mij weg, cn ik vlood in deze woestijue , waar mij het nijdig noodlot geene vreugde meer kon fchenken, om mij weder vau dezelve te 'berooven. ó! Wat is de mensen een armzalig fchepzel ! Hij fchijnt zijne fijnere werktuigen van gevoel alleen te bezitten , om ziin gebrek en zijn lijden meer dan andere wezens te gevoelen. Het pogen naar volmaking put de krachten van zijn lichaam uit , en onderwerpt hem aan nieuwe behoeftigheden. Met zijne aangroeiende gevoeligheid , vermeerdert het deelnemen aan het lijden van zijne broederen : hun noodlot wordt het zijne, maar zeldzaam is bij in ftaat , om het zelve te verzagten , en dit verbittert hem noch het weinigien vreugde, dat hem overbleef; weg met hem in de woestijue, weg met hem tot het dierlijke leven! Zoo (prak lvj , en hij wierp , zonder zijnen wil, eenen blik op de godin der Vreugde : en het medelijden fcheen haar aangezicht met droefheid te willen omwolken, maar zij vermande zich, en haar hemelsch oog draalde blijder'dan te voren. Ongelukkige, dus begon zij, wat klaagt gij, dat ik M 2 ver-  1Ö0 HALEB. verganglijk ben , en niet altijd blijve , daar ik eens ben ingekeerd? Zie! zoo ik beftendig ware, zoo zou het mijne zuster de treurigheid ok wezen. Den ellendigcn , van welken zij nooit afweek, zou zij ombrengen, daarom moet ik haar navolgen ; ik moet hare indrukken verzwakken , of geheel uitwisfchen ; en den neergebogenen weder oprichten , op dat hij niet onder zijnen last bezwijke. En zoo keert de vreugde in zijn harte te rugge, wanneer hij maar niet aan hare wederkomst wanhoopt. Weest met ondankbaar aan het menschlijk noodlot. Hebben andere fchepfelen niet zoo veel gebrek en lijden als de mensch , hij vindt ook in zijne veredeling middel, om dezelve te verzagten. Het lijden geeft krachten, en het verbindt de menfehen aan malkander. Het goede wordt uit het kwade geboren , en het llrekt of tot voordeel van den lijder , of tot welzijn van zijne medemenfehen. Meent gij dat ftervelingeh mijne onafgebrokene bezitting zouden kunnen verdragen ? Even daar door zouden zij mij verliezen. 'tGeen hun geluk vermeerderde, zou het zelve wederom verwoesten. Ontbering verhoogt het genot, en die nooit leed, heeft nooit de vreugde gevoelt, die het afwezen der fmerte oplevert. Ik ben niet beftemd om maar eenigen , of weinigen gelukkig te maken. Alle levende wezens moeten zich in mij verblijden. De vreugden der Lente vergaan , opdat anderen daar op zouden volgen, en opdat de menfehen voor de vreugden van de volgende lente des te gevoeliger worden zouden. Weet dat elke ouderdom , elke (tand , en elke tijd zijne vreugden heeft. Zelfs de bezwaren van den ouderdom zi n geene onvermijdelijke ellenden, en ook op het fterfbed is de grijsaard noch vatbaar voor vreugde. Vrolijk derft de held voor zijn Vaderland en de eene broeder voor den anderen. Ik drin°- tot i;i den kerker van den ongelukkigen , ik bezoek den (laaf op zijn drooleger , en laat mij bij het fcheiden van geliefde vrienden niet uitlluiten. O ! elk kan mij vinden , die mijne omarming waardig is , hij zij wie hij zij. 7oek mi| niet duur te koopen, en houd geen iidel verfchijnfel voor mij , maar weet, dat hij, dien ik bezoek, nooit fpijt heeft , dat hij mij eens kende. Keer weder te rug in het huis , dat uwe deugdzame Vrouw en uw Zoon u tot eene woning maakten , en zoek  HISTOR. BERICHT. VAN DEN L AATSTEN OORL. ENZ. l8j zoek mijn bezit te verdienen , zo zal bet u niet ontgaan lk fterf nooit af. Die mij meent verlooren te hebben vindt mij in een andere geftalte weder. Ik ben aan geen hemeldreek, aan geenen kring 'van menfehen , aan geenen ouderdom gebonden. Overal ben ik , overal verfpreide ik geluk en levensgenot om mij henen. ," - . . De Godin eindigde , en Haleb ftrekte met verlangen zijnen arm naar haar uit , maar hij raakte alleen den zoom van haar flodderend kleed. Zoete hoope lachte hem toe , en aanftonds teen hij haar waardiger werd en tot werkzaamheid onder de menfehen te rugkeerde , vond hij ze weder , en zij ging nooit voor hem verloren. HISTORISCHE BERICHTEN VAN DEN LAATSTEN OORLOG VAN DE ZWEDEN TEGEN DE RUSSEN (*}. Na het sevecht van Walchiala, daar de Zweden zoo veel werks vonden , om ter naauwer nood den hardnekkigen tegenftand van hunne vijanden te overwinnen , en de overwinning alleen te danken hadden, aan de verdubbelde pogingen van hunne dapperheid, en aan het vertrouwen , dat de tegenwoordigheid van eeren Koning inboezemde , die , aan het hoofd van zijn Volk , deel nam aan alle de gevaren der Krijgslieden , die onder zijn bevelen (treden , zag men een aandoenlijk voorbeeld, zonder wedergade , van erkentenis van het heir, en van het recht, dat de foldaaten deden , aan het gedrag van hun krijgshoofd. Men weet. dat , tot de verkrijging van die fchjtterende verüerfelen, die den glans van het hof verhoor gen , de geboorte een tijtel is, die ten minsten gelijk Haat aan de verdienden, en dat de Koningen het recht hebben, om zonder onderfcheid alle de Ordeteekens te draagen , die zij het recht hebben om uit te deelen. De orde van het zwaard, in Zweden, is eene uitzon? dering van deezen algemeenen regel , en de Koning kan (*) Men kan aan dit opftel wel zien, dat het van eenen Zweedfchen oorfprong is. M 3  ïf>2 HIST. BERICHTEN van DEN LAATSTEN OORLOG kan zich dezelve niet omhangen, dan na dat hij eenen ilag gewonnen , of een ander groot voordeel , op de vijanden , in perfoon , aan het hoofd van zijne troepen , behaald heeft. Na het winnen van VV'alkiala, had de Koning zijne kamer gehouden , zoo wel om van zi'ne vermoeijing uit te rusten, als om zich te laten genezen, van eene zware kneuzing , die hij aan den rechterarm gekreegen had , en hij vertoonde zich niet dan om den godsdienst den volgenden Zondag bij te woonen. Toen de Koning zich vertoonde met zijn arm in edi echerp , begon al het volk , roet eene eenparige ftem, te roepen, lang leve de Koning, en zij gaven be n door acclamatie het Kruis van de Zwaardorde. De Koning zich zeer gevoelig toonende , ,voor de achting van zijne kri'gslieden, heeft des niet te min deze eere geweigerd, onder voorwendfel, dat hij nog niet genoeg gedaan had, om dezelve te verdienen. Maar zoo ras de Koning in zijne tent was te rug gekeerd , zonden hem de troepen eene bezending , om hun aandrang te herhalen , en de generaal Major de pollet, die het woord deed, oordeelde dat hij moest blijven fta.an , op de bovengemelde woorden uit de Statuten van de Orde , om te vorderen , dat de Koning deel nam, aan de onderfcheidingen van eere, die de wet aan de Krijgsdeugd had toegewezen. De Koning onderwierp zich alleen , om zi ne achting te betoonen voor de algemeene ftem, en beloofde, bij het aannemen van het zinnebeeld der dapperheid , dat hij het wel zou zoeken te verdienen. Na twee overwinningen , in het midden van koude en fneeuw , verfcheen de Koning den 15 Februarij voor Fredriksham, aan het hoofd van de ligte Vloot, die de vijand meende , dat nog door het ijs befloten was , in de haven van Sweaburg. Daar waren ecuwen verloopen , dat de Zweedfche Zeemagt de eer niet genoten had , van te ftaan onder het onmiddeJijk bevel van haren Koning. Eiuc de Overwinnaar was de laatfte geweest , die voor de eer van zijn Vaderland, op dat element, gevochten had in dezelfde Zeeftrekcn, De ondernemingen van gustaaf, hebben het geheugen van dezen Held doen herleven. De verhalen van den Slag van Fredriksham zijn bekend, maar die van den Zeedag voor Kroonftad , den $dcn Junij, zijn niet minder. Het was een zeer buitengewoon ge-  VAN DE ZWEDEN TEGEN DE RUSSEN. iSj geval, te zien , dat Schepen van den eerden rang moesten wijken , voor Galeien en Sloepen. De dappere Hertog van sudermanie, dus onderfteund door zijnen Doorluchtigen Broeder, en de Zweedfche zeelieden , aangemoedigd door de tegenwoordigheid van eenen Koning, die reeds zoo dikwijls overwonnen had, Helden nu niet langer palen , aan hunne oudernemingen, en men kan niet bepalen de gevolgen, die deze aanval zou gehad hebben, indien de aankomst van de Vloot van Reval , tot hulp van die van Kroonftad, de Zweden niet verplicht had, om de Golf van Wijburg in te varen , om zich te ftellen in ftaat van verdediging , tegen eene al te groote overmagt. Deze Slag, die twee dagen duurde, zal langen tijd een der verfchriklijkfte wezen , in de Jaarboeken van de Rusfifche zeemagt. Brieven van Petersburg toonen genoeg , hoe zeer de Hoofdftad van het grootfte Rijk van de wereld, in bekommering geweest is , gedurende het geluid van de kanonade, en het fchudden , dat men in alle de huizen gevoelde , en die heeft voortgeduurd , zoo lang de Zweedfche Vloot in de Golf van Wijburg geweest is , en die eindelijk gegraveerd is , op een gouden beker, dien men den Generaal Graaf soltikow heeft aangeboden , uit naam van de Stad Petersburg en de Provintie van Ingrie, om dat hij de Zweden belet had, de Hoofdflad te naderen , gelijk het opfchrift zegt. Na twee vruchtelooze aanvallen tegen Wijburg , ontbrak de Zweedfche Vloot mondbehoefte , vooral zoet water , en opgeflotcn door eene veel grooter magt, begon men haar voor verloren aan te zien. 'Er moest derhalven, om haar te behouden, eene moeilijke onderneming uitgedacht, en in 't werk gefield worden , die alleen eene zeer groote genie kan uitdenken, en die andere ftervelingen voor uitzinnigheid moesten aanzien, men moest zich eenen weg banen, door eene Vloot , tweemaal Iterker in manfehap en kanon , en wel voorzien van alles wat men noodig had , om te vechten, en om den ijver der vechtenden, (taande te houden. Zo de Koning alleen met zijne eigen dapperheid geraadpleegd had , zou zijn plan denkelijk wel gelukt zijn , zonder eenig aanmerkelijk verlies voor zijne Vloot , maar de Krijgsraad, op het denkbeeld gevallen zijnde, om branders vooruit te zenden, M 4 en  I»4 HISTOR. BERICHTEN VAN DEN LAATSTEN OÖRL. ENZ. en deze verderflijke werktuigen, door de winden, gevoerd ajnde , in den weg , dien de Zweden langs moesten , raakten zommige Schepen in brand, en eenige anderen dat gevaar willende ontwijken, raakten aan nfnar gJ° ■ ^ W3S ZOnder twij'fel grOOt : ™r ™ vterdedeelen van de Schepen, uit eene zoo gevaarhjke omfland-gheid , te redden , dat was eene waare overwinning. Men was dezelve alleen verichulvn1p„aÊn, eJwi,'Z(: fchi,(king van den Koning, die be' & Zijne Vloot' dc linie dcr Rusfea in de lengte voorbijvarende, al haar vuur tegen het wand fHot tZaVv nchten zoude ' om dezelve d"s buiten o• i m-1 en ,om te vverken' ei1 van hunne overmagt gebruik te maken Dit ontwerp gelukte wonderbaa'rtpn „ Ru.slen konden, gedurende verfcheiden uu£nn,'ge(:n,zei1 maken, en hunne Schepen fchenen niets Zul '• u onI?eweeglijke batterijen. De Monarch «elue z.ch aan dat verfchriklijk vuur bloot , op bet Zua fen Kanonneer-floep , die de Koninglijke vlag voerde, hen kogel nam de beide armen weg, van eenen roeier, die zeer dicht bij den Koning zat, ™» h »nderen floten rondom hem henen, en het was alleen het voorbeeld van den beminden Vorst . oat de lokiaten kon aandrijven , om eene zoo ongehoorde onderneming verder voord te zetten ; in waarheid, onder alle de gevaren, die karel de XII , ooit geoopen had. was 'er geen, dat te boven ging aan he gevaar dat gustaaf III braaveerde, op dien gedenkwaarchgen dag; en geene van de overwinningen, Van dien beroemden navolger van den grooten alexandeu , was; meer volkomen , noch meer tot voordeel yan zijn Vaderland, dan die gene , welke gustaaf, zes dagen nadat hij zich zclven aldus had uitgered, met de overblijfzelen van zijné ligte Vloot behaalde' op alle de krachten van die van den vijand, vereenigd onder het bevel van den dapperen nassaü. Deze ZeeJiag zal, door zijne omitandigbeden en uitwerkfelen, in de Historiën tot een wedergade aan dien van RosT vlekken. —De Koning van Zweden had tielooid dat hij de goede gedachten zou billijken, die zijne Armde betoonde van hem te hebben, toen ze lemi de orde van het zwaard waardig keurde, en hij heelt zich van die belofte gekweten. le-  LEVENSBIJZONDERH. VAN DEN ADMIRAAL BLAKE. 1?5 LEVENSBIJZONDERHEDEN VAN DEN ADMIRAAL BLAKE. Bdbert blake was een van die Admiraalcn , waarEngeland roem draagt. Hij werdt in 1598 geboren, te Bridgewater, in het graatlchap Sommerfeth Zijn Vader was een Koopman , die hem wel opvoedde. Maar indien de eerfte jaren van groote mannen doorgaans aankondigen , wat er naderhand van hun ftaat te worden , moet men bekennen , dat deze held een uitzondering op dien regel oplevert , naardien de historij, gedurende de eerfte 4* jaren van zijn leven , geheel van hem zwijgt. In het jaar 1640 ziet men hem eerst, met eenig aanzien, te voorlchijn treden , uit het vergeten leven , dat hij tot dien tijd in zijne geboorteplaats geleid hadde, door welke hij toen tot lid van het Parlement verkozen werd; Zijne voornaamfte talenten waren , tot dien tijd, onbekend , doch bij het uitbarften van de gefchillen, tusfehen den Koning en de beide Parlementshuizen, ligtte hij een Compagnie dragonders , in dienst van het Parlement. Vervolgens Colonel geworden , verdedigde hij Trauton als Gouvenuur, met veel kloekbeidt en wederftond verfcheiden aanvallen van het Koningliik leger. , , EenVen tijd te voren had bdake het bevel gehad te Bristol , toen die piaats door Prins robëkt genomen werd. Hij weigerde zich over te geven , zelfs na dat de Stadvoogd het verdrag van overgave geteekend had, en bleef zich nog eenige uren verdedigen, na dat de Prins reeds in de ftad was , en verlloeg zelfs fommige foldaten. De vertoornde Prins had het befluit genomen , om hem te doen ophangen , en zou het zeker gedaan hebben , zo zijne vrienden zijne voorfpraken niet geworden waren, en hem verfchoond hadden , met zijne onbedrevenheid in zaken van oorlof Hij was zeer t'onvrede over het ombrengen van den Koning , en zeide dikwijls , terwijl deze zaak hing , dat hij zijn leven even zoo ftoutmoedig , voor de 'behoudenis van het leven van den Koning , zoude wanen , als hij net zelve gewaagd had, in dienst van het Parlement. Ondertusfchen had hij zich gevoegd bij die van Trauton , om een adres aan te bieden, M 5 aan  *iü6 levensbijzonderheden aan de kamer der gemeentens , waarin zij hunnen dank betuigden, dat dezelve befloten had, geene verdere adresfen aan den Koning aan te biecfen. Het zou moeilijk zijn , deze tegenftrijdigheden in het gedrag van blake te verklaren. In het jaar 1649 werd hij benoemd , onder de gevolmagtigden op de Vloot , en kreeg order, om met een Voordeel Prins robert en Prins maurits op de hielen te volgen, in de Ierfche Zee, daar zij den Hertoch van Armond onderfteunden , die den oorlog voor Karei K in Ierland voortzette. Hij Haagde zoo gelukkig, in deze onderneming, dat het Parlement hem bij zijne wederkomst bedankte, en hem aanftelde tot een der Gouverneurs van de vyf Zeehavens. Men pasfeerde in het volgende jaar eene acte , ten voordeele van den beroemden Kolonel popham , den Kolonel dean en van hem , door welke twee van hun verklaard werden , voor Admiraals en Generaals van de Vloot , voor het volgende jaar. En in het jaar 1651 brast hij de Eilanden Jerfeij , Sciüj en Guernefeij, onder de gehoorzaamheid van het Parlement , en in November van het zelfde jaar, wierd hij Lid van den Raad van Staat. Blake had zich , in den donkeren ftaat van zijne eerfte jaren, niet kunnen bekend maken, doch naauwlijks was hem een post opgedragen , of zijn natie leerde ras, wat man bij was. In het jaar 1652, werd hij benoemd , tot Admiraal en Chef voor 9 maanden. In Meij, van het zelfde jaar, leverde hij ilag aan de HoMandfche Vloot in Duins , die onder het bevel van tromp ftond. Den 2den Julij zeilde blake naar het Noorden , met eene groote Vloot. Hij liet dén Vloot(ieel in Duins, onder het bevel van den Ridder aiscüe, die onlangs van Barbados was binnen gekomen , dat hij aan de gehoorzaamheid van het Parlement onderworpen had. Op zijnen weg, naar bet Noorden, nam liij een Hollandse!) Oorlogfchip. In het laatst van Julij, viel hij aan op 12 fchepen, die de haringbuizen dekten , en maakte zich meester van dit geheel Convooij , en van meer dan honderd vischfchepen, de rest verftrooide hij. Hij zond 6 Oorlogfcher pen, die hii genomen had, en waar op hij Eiigelfche manfehap plaatfte , om den Generaal Major dean te ver-  van den admiraal blake. 187 verzeilen, en vervolgens ging hij de Schotten, in het noorden van Schotland, te keer. _ _ Den 12de» Augustus kwam hij in Duins, met zijn Vloot en met zijne Prijzen, en nadat hij zich twee of drie dagen wat ververscht, en zijne Vloot verlterkt hadde, zeilde hij naar de llollandfche Kusten, om de Hollanders op te zoeken. De Ridder aiscuk, op denzelfden tijd zeil gemaakt hebbende westwaards, ontmoette den Admiraal de ruijier, met welken hij drie dagen lang vocht. De Hollanders hadden bijna twee Schepen tegen een. Blake volgde aiscue , en fchoon hij den viiand niet vond, nam hij in dezen tocht evenwel tien Pri zen. Zijne kruistogten waren niet anders dan overw:nnin<^en. In September bevocht hij de witt en de ruijtrr. Na het gevecht, gaf hij bevel, aan verfcheiden Schepen, om op de Hollandfche Kusten te blijven, en anderen zond hij om te kriiisfen. Deze voorzorg diende, niet alleen om de Engelfche Koopvaarders te beveiligen, maar was tetfens zeer vermoeiend voor de Hollanders , en deed hen zeer naar het eind haken , van eenen oorlog , die geftookt was door de partij van de Prinfes van Oranje, voor de belangen van haren Broeder, karel den II. De Hollanders begeerden weerwraak, voor verfcheiden zwaare itooten, die zij geleden hadden. Zij meenden gebruik te moeten maken van de verzwakking, van de lingelfche Vloot, door verfcheiden fnaldcelen die iu.ake genoodzaakt geweest was, van dezelve af te zenden. Zij heritelden tromp in het gezag, dat ze hem ontnomen hadden. Deze leverde aan blake flag , met eenig voordeel den aölten November, bij het Goodwindszand. Maar in de maand van Februarij, bracht blake een Vloot van fco zeilen in zee, onder het bevel van den Colonel monck, en den Colonel dban , die hij tot zijne Ambtgenoten verzogt hadde. Het oogmerk van deze drie Admiraals was , tromp te flaan , wanneer hij 300 Koopvaarders naar huis zou brengen , die hij van het eiland Rhe gehaald hadde : maar tegenwinden verijdelden dit plan. T^o.mp zeilde door het Kanaal , en geleide de Koopvaardijvloot langs de Franfche kusten : hij ontmoette de Engelfchen en raakte met hun op eene woedende wijze (laags , drie dagen lang. liet verlies der Hullanders ver-  188 LEVENSBIJZONDERHEDEN veroorzaakte daaglijks oproer in de Hollandfclie Steden. Het volk was misnoegd over den oorlog, de Staten, genegen om aan het zelve genoegen te geven, waren verpligt aan het Parlement te fchrijven, tot het voordellen van vredesvoorwaarden , alhoewel de vrede , eerst twee jaren naderhand gefloten werd. Kromwel zich van de regeering meester gemaakt hebbende, in de maand van April, verklaarden blake, en de overige Gezaghebbers van de Vloot openlijk , dat zij, niettegeiiflaande de voorgevallen verandering, befloten hadden te volharden , in het doen van hunnen pligt , en in het billijken van het vertrouwen , dat men getoond had in hon te (tellen , om het hoofd te bieden aan de vijanden van het gemeenebest. Het is onze zaak niet, zeide blake, tot zijne Officiers, om ons in de zaken van den Staat te mengen, het is ons werk, te zorgen, dat de vijanden van Engeland, ons niet braveren. Eene volkomen overwinning, den 4 Junij, 1653 ue_ haa'd op de Hollanders, was het voorwerp der dankzegging van de Kamer, waar van hij Lid was. Men bedankte hem voor zijne groote en trouwe dienften. Den volgenden 6den December, benoemde men hem, tot een der gevolmagtigden, van de Admiraliteit en van de Vloot, voor zes Maanden, en hij voer altoos voord, gelijk zijn Historiefchrijver wood zegt, de gelukkige verdediger te wezen van de voorrechten van zijn Land , tegen de ondernemingen en beledigingen van deszelfs Naburen, de Overwinnaar der Spanjaarden , en het voorwerp der hoogachting, zelfs van de Koningsgezinden. In November, 1654. zond kromwel twee magtige Vloten uit, de eene in de Middelandfche Zee, onder het bevel van blake , de andere naar de West-lndiën , onder het bellier van pen. Blake kwam , in het begin van December, voor Kadix, en werd met zeer veel hoogachting ontvangen , zoo wel van de Spanjaarden , als van allen, die zich in die Zeehaven bevonden. Een Hollandsen Admiraal wilde zijn vlag niet ftrijken ?> zoo lang hij zich daar bevond. De fchrik van zijne wapenen was zoo groot, dat, wanneer de Algerijnen eenige Rooffchepen van Salé ontmoetten , die Engelfchen aan boord hadden, zij dezelve dwongen, hun die over te geven, om dezelve aan den  van den admiraal blake. i?9 den Engelfchen Admiraal te rug te brengen , en daar door zijne gunst te winnen. Na het volbrengen van dezen tögt , zonden kromwel en het Parlement, hem een luweel, van groote waarde. Onderwijl rechten de Algerijnen roovenjen aan, waar over men verbaasd ftond , doch die men niet te keer ging. Blake wendde zijne opmerking tot deze bende van geduchte Roevers, en in Maart 1655. liep hij in de haven van Tunis, en verbrandde de Rooffchepen. Dit Bout beftaan maakte zijnen naam zoo geducht, door geheel Afrika en Azia, ajs hij reeds langen tijd in Europa geweest was. Van lunis voer hij naar Tripoli , daar hij een verdrag met de Regering floot. Hij keerde vervolgends naar 1 unis weder ,' en dreigde die Stad te verwoesten. De 1 unetanen fmeekten om zijne ontferming , van de muren, en baden hem om vrede, hij gaf ze hun, maar op voorwaarden , die verëerend en voordeelig waren voor Engeland. Van daar ging hij naar Maltha, in de maand van April , om van de Ridders wedergave te eifchen, van goederen, die derzelver Kapers van de Engelfchen genomen hadden. Hij daagde even ge-, lukkig, als hij te Tripoli 5-Algiers en Tunis geflaagd. was, en verkreeg wat hij eischte. Zoo veel voordeden, in de Middelandfche Zee behaald , verpligtten de Prinfen van Italië , om de vriendfcbap van kromwel te zoeken. De Venetianen en de Groot-Hertog van Toskanen , zonden hem plechtige Gezantschappen , en maakten met hem verbonden, die voor Engeland zeer verëerend waren. De Paus zelfs beefde in het Vatikaan, toen hij de komst van blake in de Middelandfche Zee, vernomen hadde. Hij behaalde in 1657, eene befliste overwinning, op de Spanjaarden voor Santa. Cruz. Maar hij werd ziek , gedurende zijn te rug reize naar Engeland , en ftierf den I7den Augustus, voor Plijmouth. Men begroef hem, met groote pracht, in de Abdij van WestMunster, maar vier jaren naderhand, werd zijn lijk opgedolven , en op het Kerkhof van St. Margaretha gebragt. Blake was de eerde, zegt de Graat van clarendon , die, met ter zijdedelling van gebruik en gewoonte, bewees, dat de kennis van Zeezaken in korter tijd verkrijgbaar is , dan men zich verbeelde, en die  JOO levensbij zonde rh. van den admiraal blake, die dezelve bragt tot eenen trap van volmaaktheid, dien ze voor zijnen tijd nooit gehad hadde. Voor zijn tijd bepaalde zich de kennis van een Zeekapitein, in gezond en behouden van eene onderneming weer te komen: hij leerde hen met hun volk weer te keeren niet Hechts in dien Haat, maar nog daar en boven\ met overwinnende wapenen. Hij vormde het zeevolk, naar zijn voorbeeld, en leerde hen te vechten, zoo wel in het vuur als in het water. Bij uitftek jaloers over de eer van zijn Land, arbeidde hij alleen voor het zelve, en gelijk hij noch list noch overleg in het werk ftelde , om aan het gebied te komen , hadt hij ook niets , dan zijne verdiende van nooden , 'om het zelve te behouden. Hij hadt met veel andere groote Mannen gemeen , dat hij weinig om rijkdommen gaf. Hij fpilde het geld , naar dat hij het ontving , ten diende van den Staat. Bezield van die liefde tot het gemeene welzijn, die men veel eer voor een romanachtig gevoel , dan voor een heldhaftige gedeltenis heeft aangezien , was hij voor zichzelven zoo belangloos , dat hij alle de vruchten van zijne verbazende overwinningen , in de gemeene Schatkist bragt, en dat hij, bij zin overlijden, niet meer naliet , dan 500 ponden, boven het gene hij van zijnen Vader geërfd hadde. [Men zal wel doen , zo men onze Nederlandfche Historiefchriivers vergelijkt, met de berichten , die men ons hier geeft , van de bedrijven van blake , tegen onze Vaderlandfche Zeehelden.] anecdote van alexander milbourne. ■JV/Ten bericht van London, dat alexander milbourkk, een *■ A zeer bedreven kruidkundige te Levisbnm, in den ouderdom van negentig Jaren overleden is. Men merkt als een zeer ^r ote bijzonderheid van hem aan, dat hij, ge.murende den geheelen loop van zijn langdurig leven, nooit voeten in de lioofcüad gezet beeft, offchoon hij zich, in zijne botar nifehe reisjens, menigmaal zeer dicht in hare nabuurfchap bevonden heeft, Hij hield zich aan het open veld, daar hij aan den eenigen fmaak, die ooit in zijne z'el fchijnt opgékome te wezen . voldoening kon geven. Hij ging vast elken morgen uit, om te botanizeeren , en nooit kwam hij te rug-  AANMERK. VAN EENEN DUITSCHER OVER DE HOLLANDERS. IQÏ rugge, voor dat het donker was. Het flecht weer zelfs hield hem niet thuis. Hij zou nimmer om het zelve zijne beminde bezigheid hebben opgefchort, dan wanneer de aarde met fneeuw bedekt was, en gedurende al dien tijd, gevoelde hij al het ongemak van werkeloosheid en van verdriet. aanmerkingen van eenen duitscher over de hollanders. Tk zou giarn aan eenen reizenden het verzoek wagen, om een volkomen, en zo veel mogeljk geheel uitgetekend, beeld van het karakter van een der zonderlinglte- natiën te ontwerpen, dat zich nog ten deele gelijk blijft, maar wiens vervorming zeer nabij is , daar in en uitwendige revolutien hunne flaatsgefteldheid, en luxe, die des te hooger. wordt opgedreven, naar mate hunne bijzondere perfoonen groote rykdommen bezitten, hunne zeden met eene omkeering dreigen : ik meen de Hollanders: zekerlijk een van de merkwaar-' waardigfte volken! men mag in hun land komen, van wat zijde men wil: overal vindt men fterk in het oogvallende bijzonderheden, waardoor zij van alle anderen, die hen omringen, onderfcheiden zijn. Geen volk heeft de onderl'telling van montesquieu, van den Herken invloed van het klimaat op eene natie zoo zeer kunnen bevestigen als dit. Wantwerke. lijk zijn alle deszelfs inrichtingen gevolgen van het klimaat, en van hunnen geest van Koophandel. — Zoo is het vochte en zwaare klimaat oorzaak van hunne zindelijkheid, van vele bijzonderheden in hunne wijze van bouwen, en van vele trekken van hun karakter. Het dwong hen, om der .gezondheid wille, zich rein te houden, en om vuilnis te ver« mijden, en zoo veel moeite aan het reinigen van hunne zaken te bededen. Dus kregen zij hier in fmaak, en brachten dezelfde zindelijkheid over tot zulke dingen, en op zulk eene wijze, dat zij voor uitlanders befpottelijk wordt. Zoo is eene echthollandfche vrouw, in hare kleeding, zoo hoogzindeiijk, dat men haar naauw durft naderen. Al haar linnen , bijzonder mutfen cn voorfchootcn is zoo Reuk gelieven, dat ze wijd van het lichaam aflieken , en een foort van voorwerk uitmaaken. Hunne kwispedoren zijn reeds meer. maaien belacht geworden. Coch zij némen deze zinde, üjkheid meer tot vertooning waar, dan dat zij het doelmatig nut daar van genieten zouden. Ik heb dikwijls op da penanttafels porcelein gezien , daar men niet een ftofjen op vond, maar dat gene, waar van men zich in het gebruik bediende, was bij verre zoo zuiver niet. Zoo veroorlooft de vochtigheid van hun klimaat niet, fteenen onder de vloe-  192 SPREUKEN DER WIJZEN UIT PERSlè'pf EN HET OOSTEN. vloeren der bovenkamers te leggen. De planken liggen onmiddelijk op de balken, zoo dat men in een bovenkamer zeer gemaklijk verdaan kan, bet gene beneden gefproken wordt. Om aan deze vochtigheid en de vuilnis, die daar uit ontftaat, zooveel te beter het hoofd te bieden word al het hout, dat aan de lucht bloot ftaat. geverwd met olijvcrwe, doch dit heeft den fmaak in harde kleuren , die zekerlijk te beter aan de lucht weerfland bieden , maar ook aikwijls zeer fmakeloos tegen malkander affteken, zeer bevorderd — uit deze zwaarte van het klimaat ontftaat eindelijk ook, voor een groot deel, die bedachtzaam, heid, die bekende koelmoedigheid , die nog meer bekende grofheid in het karakter der Hollanders (*) (*) O.'ze aanmerkingen zijn voor zesTaren gefcbreven, met fomnji.gcn van dezelve kunnen wij met redVg lachen: mopten wij dat cok ktmncn doen met de voorzegging van don val van onze zeden. SPREUKEN DER WIJZEN UIT FERSlëN EN HET OOSTEN. 25. TTen arme zonder lijdzaamheid is eene lampe zonder olie. 26. Lijdzaamheid is de poorte der vreugde, en haastigheid is de poorte van berouw. 27. Die op de wagen van hoope wordt voortgetrokken, heeft de armoede tot zijn gezelfchap. 28. De mensch is van korten tijd, maar van lange hoope. 29. De hoope is het brood der ongelukkigen 30. De ziel verliest niet eer de hoope, dan in het oogenblik van den dood. 31. Men moet zich eerst voordellen over ónze vijanden de overwinning te verkrijgen , eer men zich vrede en rust vergunt 32 Verkeer nooit met onwetende devoote menfehen. 33. Men is veeltijds vast aan die fouten , die men in anderen berispt. 34 Zoo lang de toorn in u nog heerscht, ftel u niet in den rang der menfehen. 35. Laat niet door een ander doen, het geen gij zelf doen kunt. 36. Indien gij niet de moeite neemt, om over 11 zeiven verdrietig te worden, zoo zult gij van de Melancholie niet bevrijd worden.  M ENGELSTUK KEN. DE ONDERSCHEIDENE MIDDELEN, DOOR WELKE DB MftNSCHEN HUN.vE DANKBEELDEN AAN HET AL. GEMltEN GEZOGT HEBBEN MEDE TE DEELEN, IN 'T BIJZONDER DOOR DE DRUKKUNST. Dat de begeerte na kennis, om baars zelve wille, eene van buiten inkomende d>ift is , onbekend aan de Natuur, en moetende geranglchikt worden onder de verfijningen der befehaafdheid , _ .S een gevoelen 't welk door de ondervind^ niet gelchraagd worllt en vernederende voor de oorfpronglijke waardigheid van redelijke fchepzels. Verbeelding en gevoel, de krasten des verftands en de aandoeningen van het hart zijn , misfchien , van natuure even llerk en werkzaam in den ruwen Afrikaan , als in een lid eener befchaafde Maatfchappij. Misfchien waren deeze evengelijke vermogens alzo gefchikt om zich te ontwikkelen en deze geneigdheden even fterk werkende om voldoening te erlangen , indien een Wilde niet gefta52 onledig wierdt gehouden door het zoeken van noodwendig onderhoud, waar van de Wijsgeer, zonder dat hij daar toe eenige moeite aanwendt , door anderen wordt verzorgd. Het kind der Natuure, order alle zijne nadeden , gevoelt den aandrang van een foort van geleerde nieuwsgierigheid , en z,ekt daar van de verzadiging. Hij bezit het vermogen van 't Geheugen , hij moe , derhalven, buiten de medewerking van zi nen Wil, veele der indrukzelen , van de zintuigen ontvangen , zich herinneren. Hij bezit het vermogen van üpmerkSe; dit zal hem keren redekavelen en gevolgen afleiden, /.onder zulks te beoogen, uit de voorwerpen ziner ervaarenisfe en waameminge. Hij gevoelt in hem '/elven eene Verbeelding^kragc, vatbaar voor het Eerroepen van voOrledehe denkbeelden van vermaak en fmart , en bekwaam om vermaak te (cheppen int fchoonheid , nieuwigheid en grootheerbjkheid, t ke na uurliike teWérkftelling van natuurlijke begaafobeheden gaat ver/.eld van'genoegen. Hij gevoelt het m 111. DEEL.MENGELST. ti. $- N  194 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOOT de niet voorbedagte uitoefeningen der verdandelijke vermogens; ftilzwijgende erkent hij het zijner ziele te zijn ingefchapen , en tragt het, dienvolgens, te herhaaien , uit te breiden en te verlengen; maar de voorwerpen , vallende onder de kennisneming zijner zintuigen, en onder zijne perfoonlijke ondervinding; zijn ongenoegzaam in getal en aangelegenheid, om aan zijne vatbaarheden te voldoen. Dit leidt hem tot een onderzoek van 't geen zijnen Voorvaderen is wedervaaren, en hij wordt, op zijne beurt, aangezogt door zijn kroost , tot het mededeelen van zine eige aanmerkingen , gepaard met de berigten zijner Voorouderen. Zie daar den waarfchijnlijken Oorfprong der overlevbringen : eene wijze van mededeelinge van kennisfe , 't eenigen tijde algemeen , en , misichien , nog Hand houdende op de laatst ontdekte Eilanden van den /lillen Oceaan , aan de oevers van den Senegal, en aan den voet der Aneles. Gezeten in de fchaduw zijner plantaadjen , verhaalt nog heden de Indiaanfche Patriarch den Godlijken oorfprong van zijnen Stam (.f Geflagt, de heldendanden zijner Voorzaaten , en zijne eigen Krijgsdapperheid. De aandagtig luisterende t0ehoorers draagen het verhaal weg , en vullen het gebrek des geheugens aan door behulp der verbeeldin'gskragt. Het verhaal wordt heinde en verre verfpreid; de tijd geeft daar aan de ftaaving der waarheid ; en het dient ten langen laatfte tot den. grondllag der echtHe gefchiedenisfe , boe duister en fabelagtig in zich zelve , van den oorfprong eener Natie , 'na dat dezelve der barbaarschheid ontworsteld, cn de zetel van kiuilten en geleerdheid is geworden. In den vroegden en ruwden daat der Letterkunde, indien men dus moge noemen de poogingen der verdandelijke vermogens , terwijl men nog geene letters kende , is dikmaals de leevendigde , en misichien de meest volmaakte , hoewel minst gekunstelde Digtkunde , voortgekomen. Historifche waarheid wordt 'er, inderdaad, weinig gadegeflagen, als zich rigtende meer tot de Reden dan tot de Verbeelding; maar het Dichterlijk opdel treedt voort met blijken van geest , aan eene hemelfche aanblaazing grenzende. Uit zijn Geheueen, of uit zijne vindinge, of uit beide te gadcr, hoort men den Wilden den Krijgszang aanheffen , of een  HEBBEN HUNNE DENKBEELDEN MEDE TE DEELEN. I$»5 een doodlied neuriën , aangezet door de gewaarwordingen van een gevoelig hart, en het gebrek aan regelmaatigheid en bevalligheid vergoedende door de kragt en leevendigheid der natuurlijke uitdrukkingen. Indien wij mogen geloof liaan aan de berigten van zommige Schrijvers, zijn 'er Dichtftukken, van geene mindere lengte als de meest vermaarde Lierzangen van Griekenland en Rome, van mond tot mond Overgegaan , zonder behulp van letteren , zints de atgelegcnfte oudheid tot op den tegenwoordigen tijd. Nog in onze dagen ontbreekt het niet aan Overleveringen , 't zij in rijm ol onrijm , onder de laagfte klaste van menfehen , in de gronden der Letterkunde nog onbedreven. De bewooner van een rieten Hutje, zoo Homp en onopmerkzaam als hij ook fchijnt in t oog des befchaafdeu waarnemers , bezit eenen voorraad van ondeihoudende kennisfe, en weet den winteravond te verleevendiucn door de vertellingen van Dwergen, Reuzen en Spooken , welke hij op 't woord zijner voorzaaten gelooft , en zijne toehoorers met even veel vermaaks en ligtgeloovigheids aannemen , met het voornemen om die te overhandigen, aan het opkomende geflagt. , , , De vroege herkomst en de algemeenheid der geleerdheid bij Overlevering fenijnen grond te geven aan het gevoelen, dat de zucht tot letteren behoort onder de eerfte en dringend (te begeerten , het menfchelijk hart aankleevende. Wij zien haar ongerijmdheden gel >oven, en onzin bewonderen ; wij zien haar een der fterkfte kenmerken van natuurlijke neigingen draagen, eene geneigdheid om de reden te verwaarloozen , ter najaaginge van lustvoldoeninge. Deze brandende liefde tot kennis , welke de oorfprong aan de Overleveringe gaf, vondt wel haast verbeteringen uit, die derzelver algemeene noodzaaklijkheid wegnamen. Het bleek wel haast , hoe aan de Overleverinse merkelijke ongelegenheden verknogt waren , en zij zelve , in den ftaat haarer hoogfte volmaaktheid, gebrekkig was. Duizend gewigtige omlfandio-heden moesten, noodwendig, het vastfle geheugen ontgaan ; en , om ifet te zeggen van de nadeelen, ontftaaude uit de zwakheid diens zielsvermogens, en uit de algemeene geneigdheid om 'le eenvoudigheid der waarheid op te vijzelen en te tooien : het gebrek aan Na ge-  IQf5 MIDDELEN, DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOOT gefcnikte waarborgen , om 'er zich op re beroepen, verfchafte geduunge gelegenheden tot bedrog. W regtheid van oogmerken en kragt van geheugen gingen ^n/ t00'\ ?T^d-hll df ?enen ' welke ee" ^rhaal van gcbeurtnisfen bij de hand namen. Zeldzaam waren de naauwkeurigheid en duidelijkheid van voordragt ; en de burgerlijke historie van alle Volken-, niet een uitgezonderd, is, in haare eerfte tijdperken! duister en Hvah,k zamenhangende , hoedanig men uit de mondehjke Overieveringe mogt verwanten De uitvinder van middelen, 0;n de gebreken van het geheugen aan te vullen , en de gelegenheden tot bedrog te voorkomen , moest , gevolglijk , befchnuwd worden als een groot weldoener van het menschdom , en , door de overloopende dankbaarheid eener onbe' ichaafde eeuw boven den rang der menschlijkheid geplaatst worden. Aan theuth , den Vinder van letteren onder de Egyptenaars, en aan denzelfden perloon, onder den naam van hermes, bij de Grieken wierdt Godlijke eer bewezen : een Vergoding zekerlijk ruim zoo wel ftrookende met de' beginz'els der die van BAccHus, den planter van den Wnnflok. Om hunne ontdekking waereldkundig te maaken befchouwden het de uitvinders van lettertekens noodig , dezelve neder te ftellen op deeze of °-ene zelf ftandifiheid in welke zj konden worden fnsedrukt. Wat eigenlijk die zelfftandigheid ware . is eene (toffe van onderzoek . meer keurig dan gewigtig. De oorfpronglijke manier van het nederftellen of fchrijven van nieuwKjfcs uitgevondene karakters , hoe anio- zfï dan ook toeging, was, waarfchijnlijk , zeer ónvolk men. Maar , gelijk het gewoonlijk gaat in allerlei foortgehjke ontdekkingen , het denkbeeld daar van eens zijnde aan de hand gegeven , wierdt met die algemeene drift en oplettendheid voortgezet, die nooit nalaat gewigtige verbetering en uitbreiding voort te brengen. De (teen , bet palmblad , de bièlos of fchors Van de lindeboom, het looden tafeltjen , de papierflruik tof Charta of papier bewerkt, het parkement, en de Pugil'ares, dienden beurtelings, naar maate de toenemende vordering aan de hand gaf , of de gerieflijkheid vorderde , om de gefchrevene opftellen van den Dieft-  HEBBEN HUNNE DENKBEELDEN MEDE TÊ* DEELEN. IQ? Dichter, den Wijsgeer, den Wetgeever en den Historiefchrijyer te ontvangen. Dat verfcheiden der edeifte vrugten van het vernuft der Ouden , hoewel in gefchrift gefield , op zelfftandigheden, zoo broos als het papier, en zo onderworpen aan uitwisfchinge, als het tafeltjen van wasch, onzen leeftijd bereikt hebben , is een voorval , waar van alleenlijk reden kan gegeven worden door te onderftellen , dat derzelver in 't oogloopende fchoonheden, ongemeene werkzaamheid en zorgvuldigheid, in 't bewaaren van dezelve, te wege bragten. Veele eeuwen waren 'er verloopen , wanneer men eene zelfltandigheid uitvondt , gemaakt van gemaalen linnen, veel voortreffelijker in fchoonheid, gemak en duurzaamheid , en beter gefchikt tot de oogmerken der geleerdheid , dan alle de voorgaande uitvindingen van werktuiglijke nijverheid. Zij ontleen 'e haaren naam van het kroos, welk aan de oevers van den Nijl groeide; welk het, egter, fchoon eenigzins daar naar gelijkende, verre overtrof. Doorlchijnende," en nogthans van een vast zamenftelzel , was het gefchikt om niet karakters belchreven te worden , met eene gemaklijkheid , die alleenlijk werdt g evenaard door de vastheid en beftendigheid, waar mede het dezelve bewaarde. Door de geringe moeite, mei welke het koude bekomen en beschreven worden, behoedde het de aloude Schrijvers voor de mogelijkheid der vergetelnisfe, en mag, in een eigenlijken zin, gezegd worden, geformeerd te hebben dat gedenkteken, duurzamer dan koper , welk een vermaard Poëet zich zeiven voorfpelde, met eene vertrouwelijkheid, die, ten laatfte, door de letterlijke vervulling zijner voorzegginge , geregtvaardigd wierdt. Het affchrijven van de overblijfzels der Griekfche en Romeinfche Letterkunde wierdt eene nutte , eene onfchuldige en eene aangenaame bezigheid voor veelen van de genen , die anderzins, in de duistere eeuwen, zouden verkwijnd hebben in de eenzaamheid van het kloosterleeven. Bevrijd van de verwijderingen van het burgerlijke leeven, onvatbaar voor geleerde zamenftellinge bij gebrek van boeken en gelegenheden tot vorderinge , wijdden zij de veelvukhge tusfehenpoozen van godsdienstige pligtsbetragtingen aan het affchrijven van Schrijvers , we'ke zij dikmaals niet verftonN 3 den.  IOf! MIDDELEN, DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOGT den. Het flaaffche werk van blooten Copiïst wierdt n et verfmaad door de zulken , die de kunst van uitvinding niet verltouden ; en de uitfchrijyers , in de Schrijfkamer, werden bezield van eenen naijver om elkander de loef af te fteken in de fraaiheid en verfcheidenheid van kleuren en figuuren , in de getrouwheid der affchrifteu , en in de menigte van voortbrengzelen. Maar terwijl ieder letter van ieder affchrift moest gemaakt worden door de onmiddelijke werking van de hand , kon de meest aanhoudende werkzaamheid weinig werks afdoen, 't Blijkt duidelijk dat de oude Handfchriften niet gefchreven zijn met de vlugheid eens hedendaagfchen affchrijvers , maar met eene ftijve langzaamheid, of eene naauwkeurige fierlijkheid, beiden met Ipoed even onbeftaanbaar. Zeldzaam , diensvolgens , en overzulks van hooggefchatte waarde waren deze Handfchriften , en wanneer zij vcrkogt wierden , golden zij een' hoogen prijs. Weinige , inderdaad , bebalven gekroonde en gemijterde hoofden , of zamengevoegde Genootfchappen, waren in ftaat, zich van een genoegzaam aantal te voorzien, om den naam van Boekerije te verdienen: en zelfs de meest geroemde Boekerijen van Vorften en Kerkvoogden waren van dien aart, dat heden ten dage elke burger boekverzameling dezelve te boven gaat. Voor den behoeftigen, hoe groot zijne natuurlijke begaafdheid of zijne zucht ook wezen mogt, was, ten eenigen tijde , de weg tot vorderinge in letterkennisfe , door onoverkomelijke binderpaalen , afgefneden. Én wij bezoedelen O'is, veelligt, met redenlooze bitterheid, in onze algemeene berisping van de luiheid en onkunde der Monniken, niet bedenkende dat eene onvrijwillige misflag niet meer misdaadig is; dat de onkunde noodzaak'ijk ontftaat , daar de middelen om wijs te worden fchaars zi jn; en dat luiheid onvermijdelijk is, alwaar de middele i tot voegzaame werkzaamheid niet kunnen verkregen worden zonder zwaare kosten , of door ootmoedig verzoeken. Minder . veelligt , gefchiede het met oogmerk om deze miskwaamigheden uit den weg te ruimen , dan door de baatzuchtige beweegredenen om meer voordcels te behaalcn, door het eifcben van den gewoonen prijs voor affchriften , met meer gemaks en fpoeds verme- nig-  HEBBEN HTJNNE DENKBEELDEN MEDE TE DEELEN. IOQ nigvuldigd . dat 'er een nieuw middel wierdt te werk gelteld, ontleend van de Uitvinding der Drukkunst ■ een ontdekking , van gewigtiger en uitgebre der gevolgen , dan eenige andere , welke in de Burgerlijke Geichiedenisfen wordt vermeld. Dat de eerlte voortbrengsels der Drukpersfe beflemd waren om V'>or Handfchriften door te gaan , hebben wij grond te beflu'ten uit de gelijkheid van den letterdruk met de gcfchrevene karakters, uit het weglaaten van de gekleurde fieraaden , die met de pen moesten worden aangevuld om het bedrog te bevorderen , en Uit des uitvinders verzwijginge van zi ne wijze van doen, zodat hij onder 't vermoeden viel van Toverije of Zwartekunst , door welke alleen de tijdgenooten konden reden geven van de buitengewoone vermenigvuldiginge der alfchriften. Maar het bedrog werdt fpoedig ontdekt. De volmaakte gelijkheid in het fatfoen der letteren , in de plaats, en het getal van woorden op ieder bladzijde; de merkwaard'ge naauwkeurigheid , en vooral de menigvuldige Exemplaaren van ieder Schrijver, baanden, onvermijdelijk, den weg tot ontdekking der waarheid. De geheimhouding , inderdaad , werdt niet langer begeerd , na dat men, bij nader indenken , hadt doorzien de winst aanbrengende voordeden , en de mogelijkheid om door de jongst uitgevondene Kunstgreep, boeken tot in het oneindige te vermenigvuldigen. Hoewel het niet terftond in 't oog liep, het bleek, nogthans , wel haast, dat de gedaane ontdekking aangenaamer zijn zoude voor deil leezer , zo wel als gemaklijker voor den Gopiïst , en dat gedrukte boeken het gebruik van handfchriften in algemeen onbruik zouden brengen , uit eene verkiezing , gegrond op eene voorkeuze , die op reden fteunde. De Kunst bekleedde fpoedig de plaats van Koophandel , en het werk der affchrijvinge , 't welk, ten eeniaen dage , alleenlijk tijdverdrijf of voordeel hadt verfchaft aan de liefhebbers of ledigloopers , wierdt de geftadige bezigheid en kostwinning van eene talrijke klasfe van Kunftenaaren , en diende tot eene rijke bronwel van Handelwinst. Bekend zijn de Gefchillen , over het Gewest , aan 't welk zo eene gederkwaardige Uitvinding moet worden toegefchseven. Duitschland en Holland betwisten N 4 el-  200 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOGT elkander deeze eere. Wanneer wij aandagtig nagaan, al wat de Geleerden, in dit vak der Historiekunde, hebben voortgebragt, fchijnt men aan de Stad Haarlem den roem niet te mogen ontzeggen, in haren Burger laurens janszoo^ koster den eerften Uhvinder , omtrent het Jaar 1440 , te hebben voortgebragt: terwijl tevens de onpartijdigheid gebiedt te erkennen, dat gutenberg, FaüSTUS eil SCUAFFlR, op de geleide fundamenten bouwende , het geftigt verder hebben opgetrokken , en aizo den weg geba, nd voor andere Gewesten, om de Kunst op te voeren tot die volmaaktheid , die zij thans bereikt heeft. Doch mijn bellek brengt niet mede. door het aanvoeren van bewijzen voor en tegen, deezen twist te beflisfen. Zij die de opkomst en den voortgang der Drukkunst, omftandig en naauwkeurig, wenfchen naa te fpooren, zullen in 't Werk van onzen Geleerden Landgenoot, den Heer meerman, in zijne Órig:nes Typographic*, hunnen weetlust verzadigd vinden. De zaak met een Wijsgeerig oog befchouwende , bepaalen wij ons tot eenige aanmerkingen over de gevolgen, welke de Drukkunst, ren aanzien van de Letterkunde, de Zedekunde, de Staatkunde en den Godsdienst, heeft voortgebragt. Dikmaals, en niet zonder grond, heeft men aangemerkt, dat de Gefchiedenis van eene Kunst of Handwerk weinig (toffe tot overdenking oplevert aan lieden, wier verftand en geest fmaak vinden in de uitgebreide befpiegelingen der Wijsbegeerte , of in de bevalligheden van Letterkundige Geleerdheid. In het oefenen eener Kunst gaat eene uitfteekende behandeling dikmaals gepaard met laagheid van begrippen en flordig'heid van Zelen, die eenen alkeer met verwondering gepaard noodwendig gaande maakt. Op de gegrondheid deezer alge eene aanmerkingen maaken de Jaarboeken der Drukkunst eene zonderlinge uitzonderng. Mannen van roem v ndt men vermeld , als gearbeid hebbende aan de Drukpersfe. wier geleerde vorderingen aan een Hoogleeraars geftoelte tot eere zouden gediend hebben. Door hunne aantekeningen verklaarden zij den zin en den geest dier Schrijveren , de letter van welker Schriften zij tooiden door fraaie en naauwkeuuge afdrukken. De  HEBBEN HUNNE DENKBEELDEN MEDE TE DEÊLEN. 2.01 De naamen van de aldussen, van robert en hknricus stephanus, van türnebus, en van veele anderen , die werktuiglijke bekwaamheid met diepe geleerdheid paarden, zullen , van de vrienden van aloude Letterkunde, ten allen tijde met eerbied en dankbaarhei I gewaagd worden. Tot heil der Letteren , in eenen tijd ,°toen de dierbaare Werken der Aloudheid bevat werden in Handfchriften , z untijds onleesbaar , dikmaals verminkt en bedorven , ftondt 'er een aantal mannen op , wier kennis en vernuft hen in ftaat ftelden , door middel der onlangs gevondene Kunst , de echte lezing te ontwikkelen en daar te ftellen. Grooter weldoeners waren deeze mannen voor hetmenschdom, dan veele andere, die meer geroemd zijn; en 't is geene ijdele glans , welke Italië ontleent van zijne manutiussen , Duitschlaiid van zijne ekokassen, Frankrijk van zijne stei'Hancssen , de Nederlanden van hunne plantinussen , en Engeland van zijne caxtons. ' ' .• ' ' ; Aan alle de vroegere voortbrengze's der Kunst, door eene blinde verkleefdheid aan het oude , den voorrang te geven boven de laatere of hedendaagfche, ware een blijk van bekrompenheid van geest , een Virtuofo in dit ftuk van Kunstbehandelinge voegende. Waarheid is het, intusfchen, 't geen voorshands mogt verwagt worden van de uititeekender Geleerdheid van hun , 'welke voormaals de hand leenden aan de Drukpersfe , dat naamelijk de oude de pragtiger uitgaven van / laatere tijden overtreffen , in eene zeer groote voortreffelijkheid , die van naauwkeurigheid. 't Is zoo_; de lettervrugt van den hedendaagfche Scribbelaar, bijkans even fnel in haaren groei als de Paddeftoel, vertoont z ch , getooid met eene fraaiheid van papier en fierlijkheid vair letterdruk , onbekend in de vijftiende Eeuw; waarheid is het ingelijks, dat het Werk, indien het in de Moedertaal gefchreven is , en handelt over een bekend onderwerp, veelligt taamelijk naauwkeurig gedrukt ten voorfchijn treedt. Geloochend kan het ook niet worden , dat , aangezien den fpoed des Werkmans , de trap van naauwkeurigheid, met welke de dagelijkfche Nieuwspapieren in 't licht verfc'njnen, verwondering verdient , en een treffend bewijs uitlevert , war de nijverheid kan uitvoeren , wanneer zij tot werkzaamheid' genoopt wordt door het uitzigt op N 5 voor-  202 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZ0GT voordeel, welk onze meer dan Atheenfche nieuwsgierigheid na Staats en andere tijdingen . geihtdig aanbr ngt. Van zulkeii fpoed zou een plantinus veelligt , de mogelijkheid ontkend hebben. Boeken over geleerde onderwerpen , evenwel , inzonderheid wanneer ze in de doode taal gelchreven zijn, worden veel langzaamer afgedaan , maar zelden in even groote volkomenheid. De onberedeneerde geldzucht en de plompe onkunde der hedendaagfche uitgevers, verijdelt dikmaals allen den voorgaanden arbeid van DniKkers , Proeflezers cn Uitleggers , die hunne oogen bijkans hebben blind gekeeuen , in het nazien van proefbladen, en het vergelijken van Handfchriften. Wikie ik, intusfchen , opnoemen, wat al voordeelcn het Gemeenebest der Letteren geraapt hebbe van de meer genoemde Uitvindinge , ik zou eene ongerijmdheid pleegen , gelijk aan die van hem, welke het ondernemen zoude , terwijl de Zon op den helderen middag praalt , door het flikkeren van eene kaars het oog te verlichten. Maar de Zedefchrijver, niet minder dan de Man van Letteren , erkent zijne verpligting aan de gevolgen, voortvloeiende uit de werktuiglijke handgreep om de afdrukken van boeken te vermenigvuldigen. Hier in zoekt hij de oorzaak van de veranderinge van zeden en begrippen, welke, zints het tijdverloop van eene of twee eeuwen, heeft plaats gegreepen , en, zelf bij eene oppervlakkige bei'chouwing, in 't oog lo.pt. De Wijsbegeerte , t'eenigen tijde de eigendom van eenige uitgelezene weinigen , welke dien bewaarden met de baatzucht van eenen alexandeh , die aris ioti les beftrafte over het verfpreiden van de geheimenisfen der wetenfehap , heeft nu haaren invloed verfpreid, zo wel over den gcringen als over den grooten," over de vrolijkleevende cn de fchoone kunne, als over den inbandigen en ftrenglecvenden , over den Koopman en Handwerksn an , als over den befpiegelenden Hoogleeraar. Handboekjens en Kortbegrippen, over allerlei onderwerpen van menfchelijk onderzoek , worden gevent door den geftadigen Handelaar , tot een laagen prijs, onder de laagfre fhnden der Gemeente, de meeste van welken in openbaare Slads- en Dorpsfchoolen, of in Weeshuizen , hebben leeren lezen. Een zekere fmaak van Letterkunde , 't eenigen tijde zeer fchaars en  hebben hunne denkbeelden mede te deelen. 203 en het kenmerk van een fchitterend karakter , heeft den grooten hoop van het volk doorwaad, en overal, daar deeze fmaak door Staatkundige inrigtmgen met wordt beteugeld , op het algemeene ontwerp van Zedekunde zeer merkwaardige uttwerkzels voortgebragt. Veel goeds is hier uit ontdaan : wenfchelijk ware het dat het niet ware vermengd geworden met het kenmerkend allooi der menfchelijke gelukzahgheid , veel kwaad L)e geleerdheid dus aan het gemeene Volk medegedeeld, heeft de wilde woestheid der plompe onkunde leeren plaats maaken voor zagtaartigheid en menfehehjkheid. Zij diende tot een middel , om het beeld der deugd, in haare natuurlijke fchoonheid, in het voordeeiigst licht te vertoonen ; maar zij diende ook om de verlokkende bekoorlijkheden der Ondeugd , met haare valfche tooizels , aan het oog voor te H-ellen. Zij was een geftadig licht , om den mensch voor te lichten langs het pad der waarheid; maar zij heeft ook verftrekt voor een Dwaallicht, hem voerende op de kronkelpaden der dwaaltngen, en , ten langen laatften, in de diepten der rampzaligheid doende nederftorten. Indien zij ons menigmaalen verlokte om ons te beroemen , dat wij in eene verlichte eeuw leeven, even dikmaals deedt zij ons betreuren de oude tijden van onkundige , maar onfchuldige eenvoudigheid. Indien wij fomtiids, met opgetrokken neus en met veragting, te rug zien op de ongeletterde eeuwen, welke vóór ons geweest zijn; wij belijden ook zomwijlen onze bereidvaardigheid , om den trots over meer verhevene keunisfe te doen agterftaan, voor het wezenlijk geluk van die nationaale braafheid , welke, hoewel zij misichien niet is te rug gelopen , evenwel niet met gelijken tred is voortgegaan met onze vorderinge in kermis en wetenfehappen. Intuslchen, geldt bier' het oude zeg-woord, dat het misbruik eener goede zaak dezelve niet wezenlijk kwaad maakt. Tevens dient men zich te herinneren, dat de tegenwoordige tijden altoos befchouwd worden door de bedriegeli'jke midden doffen van vooringenomenheid en drilt; en dat de gisfmgen der Hekelfchrijvers niet altoos tot haaren grondflag hebben wezenlijke verbastering , maar die gemelike geneigdheid , welke , doorÖalle eeuwen, aanleiding heeft gegeven tot beftraffingen van de heerfchende manieren. Indien t 0 waar-  ao4 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOCT SS Zij' ' ver,,neen1e"ng van kennisje , een Dat.uurb.jk en pn.swaardig voorwerp is der menfcheliike begeerlijkheden, hoe algemeener dan die vermeer- dan ook'JnV S rt f.L:,Iukki8'er e» ™er volkomen zal dan ook de menfchelijke natuur zijn , en te mearder STwoS" S 2 kUnSt ' V2n ^dke ^ onl ^mAn h0er dubbe,zinnig ook de uitwerkzels der algemeene verfprei iinge van Geleerdheid mogen wezen op het zedelijk karakter, der zulken, die nfet even «re! ma- jk kunnen oordeelen, en eene keuze doen, als SenfrraTk hT" ^ worden 5 het lijdt geene tegenlpraak dat zi, voordelig z,,n voor anderen , welker oordeel wordt beftuurd door eene vcrftan.i-e aan. Kw^ek ng en wier begrippen door de heertellende losbandigheui niet bedorven zijn. Toen de Drukkunst nog met was uitgevonden, vondt de Kwekeling, wiens geest te r igge deinsde op het denkbeeld van te moe. ren verkwijnen in de luiledigheid van 't Kloosterleven naauwlijks eenige Heffe voor zijne nijverheid en 21e begaafdheden, dan in de kinderagtigc fpoorb jsterheden eener Schoolfche Wijsbegeerte: even weinig be. rekend om de deugden van het Hart op te wekken als om wezenlijke en waardige kennis voort te planten Maar zedert dat gedenkwaardig tijdftip in de laarboeken der Letterkunde , is elk een , zelf de laagfte hjrodlanger der Zanggodinnen , j„ Raat' gefield < m zonder moeite, zi,h ie voorzien van de Werken dier groote Meesters ,n de Werkdaadige en Befpiegelende Zedcn.enns de Gnekfche en Komeinfche Wijsgeren. Hij wordt gekweekt door dezelfde Leermeesters die eenen xünophon en eenen scipio vormden; in 't ftille Boekvertrek kan hij verkeering houden met de vermaarde Wijzen der Aloudheid, onder het genot van bijkans dezelfde voordeden , als of hij met sokrates ncderzat' onder de fchaduw van zijnen boom met plato in het Lyceum wandelde , of bij cicero.' opz'Ji lusthuis te Tusculum, gehuisvest was. Al wat die-it om nieuw licht te verfpreiden door de ver binden van een geheel volk , of eene verandering m het algemeene plan van het zedelijk karakter te wege te brengen zal fpoedig eene dergelijke omwenteling in de zelfs Staatkundig Karakter voortbrengen, en Luchtkastelen, welke door den nevel der on- kun-  HEBBEN HUNNE DENKBEELDEN MEDE TE DEELEN. SOS kunde befchouwd , voor wezenlijkheden wierden aangezien , verdwijnen voor het licht der Geleerdheid, even gelijk de bezweering onttooverd wordt door de werking van den Talisman. De zon der kenn'sfe ging op ; het licht verfpreidde zich aan alle kanten; en zij , die gezidderd hadden van de harsfenbeeldige nachtdroomen , waagden het om van honk te gaan, en elk voorwerp te toetzen,welk hunne aandagt wek te. Om klaarer te fpreeken ; de vooroordeelen met opzigt tot de Burgerlijke Regeeringsform , door onkunde gefmeed, en door flimheid van magt gevoed, zo ras de Drukkunst boeken vermenigvuldigd, en den geest van onderzoek gewekt hadt , maakten fpoedig plaats voor de infpraken der wel onderrigte Reden. De natuurlijke regten van 't Menschdom wierden duidelijk bevat; men floeg de Wet der Volken gade; ingewikkelde gehoorzaamheid wierdt , aan den eenen kant, niet even dreng gevorderd, als te vooren, noch aan de andere zijde even flaafsch betoond. Het overfchot der Leenregeeringe kon geen langer ftand houden , zo ras meer opgeklaarde denkbeelden, wegens de gelijkheid van 't Menschdom, uit Boeken waren ingezogen , en een hooge trap van aanzien en magt kon bereikt worden , niet flegts door rijkdommen en geboorte, maar door bloote vermaardheid in 't Gemeenebest der Letteren. De onderfcheiding in Vasfaal en Har, was niet meer de eenige in de zamenleeving , toen de menfehen, door de geringe moeite, waar mede Boeken konden verkregen worden , geleid wierden om in het fpoor van fraaie Kun den. Wijsbegeerte en Geleerdheid te dreeven. Dusdanige beoefeningen wekten en voedden eene edele verhevenheid van ziel, die het beneden haare waardigheid rekende, het betoonen van laagkruipende hulde aan onwetenden riikdom. Onwetende rijkdom konde , inderdaad , niet handhaven , noch zelf door geweld afvorderen , dien gemoedelijken eerbied , op welken perfoonlijke waardigheid regt heeft, en die haar blijmoedig- wordt toegebragt. Deze bragt de menfehen aan het denken, en door het denken ontdektenze, dat zij in dwaaling verkeer! hadden, toen zij tot hunne Overheden, als tot eene meer verhevene Orde van Wezens opzagen ; d ch tevens leerden zij kennen het geluk van te leeven onder eene welingerigte Regee- rings-  20Ö MIDEELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN tïEZOGT ringsforrn, den pligt van gehoorzaamheid in vergelding der befcherminge , en de Staatkundige noodzaaklijl£ heid van de ondergefchiktheid der burgeren. GefchiedeSisfenen Verhandelingen over de Staatkunde, vencbaften naauwkeurige denkbeelden van de natuur der Burgerlijke Maatfchappije; en een gevoel van dienftiglieid en nut wrogt, ten langen laatften, die vrijwillige bevatting , welke, t'eenigen tijde, wierdt afgeperst onder den fchijn van godlijk regt, of' door de onmiddelijke tusfchenkomst van gezag. De trek tot overheerfching, welke de ijzeren Hegeering der trotfche . ongeletterde Dwingelanden bezwalkte, wierdt opgevolgd, in den verlichten vader van zijn volk , van eenen geest van goedwilligheid en V\ ijsgeenge gemaatigdheid. Die magt, die voormaals rustte op den zandgrond van volksvooroordeelen en vreeze , nadat deze vreeze en vooroordeelen verdreven waren door vrij onderzoek , verkreeg een vast fteunzel op den grond11 ag der Reden. Men noeme het geene bloote befpiegeling, wanneer deeze heilzaamc uitwerkzels gefield worden op rekening der uitvindinge van de Drukkunst naardien elk, die zo wel de afgelegene als meer nabij gelegene gevolgen deezer kunst aandagtig opmerkt, zal moeten bekennen, dat zij tot zulk eene bewerking volmaakt berekend is. Toen alle rangen en ftanden van menfehen, op eentna'd, wierden in ftaat gefield, ter kragtdaadbe bevverkflellinge van hun denkvermogen , 't welk alleenlijk geflaapen hadt bij mangel aan gelegenheid , moest het gevolg daar van, op de Zedelijke en Staatkundige waereld, even in 't oog loopende zijn, als het geen plaats heeft in de natuurlijke waereld, bij de wederkomst van den dag naa de n nacht, en van de Lente naa den Winter. Aldus hebben koster van Haarlem, en faust van Ments, door eene kunst, uitgevonden en geoefend om eigen bijzonder voordeel, bij de ein lelijke uitkomst meer toegebragt tot het geluk van Rijken en Staaten , en in de Gefchiedenis van dezelve meer gewigtige voorvallen doen ontltaan, dan alle de vereenigde poogingen en werkzaamheden van de meest geroemde Veroveraars en Wetgeevers der Aloudheid. Dat de zelfde Kunst, welke deeze heilzaamc gewrogten heeft voortgebragt , insgelijks gediend heeft ter aanmoediginge van losbandigheid , tot het  hebben hunne denkbeelden mede te deelen. 207 het kweeken van Oproerigheid, en het ontfteeken van het vuur van Burgerkrijg : dit moet worden toegefchreven aan dien beklaaglijken ftaat der nienlchelijke zaaken, welke, ten allen tijde, het goede door eene maate van zamengaand kwaad heeft opgewogen. Intusfchen is 't eene bekende zaak, dat wij aan de Drukx unst de Kerkhervorming hebben dank te wijten, 't Is eene gegronde aanmerking, dat, indien luthers Werken hadden moeten vermenigvuldigd worden door den traagen voortgang van handfchriften, dezelve zeer weinig in getal zouden geweest zijn , en gemaktijk hadden kunnen onderdrukt worden door de zamengepaarde werking van rijkdom en magt. Maar nu de Drukpers , als eene rijke bron , dezelve in menigte opwelde , verfpreidden zij zich over het Land met de fnelheid, als die van eene overftroominge , welke kragt ontleent van de poogingen , welke aangewend worden , om haar te beteugelen. Hij, die het ondernam , de verfpreiding van boeken, eens van de Drukpers afgegeven , te beletten , ondernam eene taak , even moeilijk af te doen, als de verdelging van de Hijdra. Tegenftand was vrugtloos , en de Godsdienst wierdt hervormd: en wij , die voornaamelijk belang hebben bij deze gelukkige omwenteling , moeten gedagtig zijn , te midden van den lof, welken wij l ü> ther toezwaaien, dat zijne poogingen zonder uitwerking zouden geblceven zijn , indien ze door de uitvinding van koster niet waren gefchraagd geworden. Hoe kragtdaad'g de zaak van den Godsdienst door de Drukkunst is bevorderd en voortgeplant, moet elk in 't oog loopen, die bedenkt, dat, door dit middel, in eens ieders handen zijn die gewijde Boeken , welke , behalven dat zij, ten eenigen dage, in eene doode taal waren opgelloten , daarenboven niet dan met de u terlte moeite konden bekomen worden. Ware de Drukkonst onbekend gebleven, de menigvuldige Scbriftuurverklaaringen , dienende ter bevorderinge van Gndsvrugt, en om den Christen - filofoof te vormen, hadden, veelligt. nooit een aanwezen ontvangen, en zouden gewis'elijk haaren beilzaamen invloed niet zeer verre hebben uitgebreid. Door deze Kunst , is bet licht, 't welk eene duistere waere'd moet verlichten, geplaatst in eenen ltand,beter gefchikt om zijne itraa-  i08 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN GEZOCT len te fchieten. Maar indien dit het middel geweest is, ter ophelderinge van de leeringen , en ter aanmoediginge van de betragting van den Godsdienst, het heeft insgelijks , vooral in de tegenwoordige eeuw , den wortel van Godzaligheid en zedelike deugd aangeraakt, door het voortplanten van leerbegrippen. welke den Spotdrijver, den Twijfelaar en den Wellusteling in de hand werken. Zij heeft hedendaagfche Schrijvers in Itaat gefield om te voldoen aan hunne fchraapzieke gierigheid , trotsheid en menfehenhaat, door het waereldkundig maaken van nieuwe zamenftelzels, die de waardigheid en het geluk der menfehelijke natuure om verre rtooten. Doch, hoewel de avereebtfehe aanwending der Kunst op eene bel'chreiensa'aardige wrze zigtbaar is, in die boekdeclen, welke , tot aanftootelijk verkwistens toe , door de trotfchen , de boozen en de hongerigen in de waereld geftooten worden, ontftaat, nogthans, dit goede uit het kwaade, dat, gelijk waarheid magtig is en de overhand zal bekomen , zo moet zij nieuwen luister ontleenen , door het ten toon dellen van de overmagt haarer fterkte, in de wordeling met drogreden. Aldus is de Drukkunst , uit hoedanig een oogpunt zij befchouwd worde, den eerbied en der opmerkinge overwaardig. Intusfchen , hoe zeer wij het menschdom met deze u'tvinding mogen geluk wei fchen, 'er is 'er misfehien , die wenfehen , dat zij, zo min als de uitvinding van het Buspoeder, nog niet was aan 't licht gebragt. Ten aanzien der uitwerkzelen :n de Letterkunde, houden zij llaande, dat zij het getal v;m boeken tot die hoeveelheid heeft doen uit feu , dat ze het verdand meer verbijsteren , dan verbeter n ; en, met opzigt rot haaren heilloozen invloed op de Zeden , klaagen ze , dat dezelve een val che kieschheid heeft ingevoerd , onbedaanbaar met de eenvoudigheid van aloude godsvrugt en rechtfehapene deugd. Wat aangaat de kwaade gevolgen der Kunst , in de Letterkunde, mag het gezegd worden , dat hoe zeer zij de waereld overlaadt met een talloos getal van nietswaardige fchriften . echt vernuft, nogtJians, en fraaie opdellen hunne waarde zullen behouden ; ook is 't geene moeilijke taak. voor de ven'tandige Oordeelkunde, dusdanige opdellen van de omringende menigte Van ongerijmdheden te onderfcheiden; en, niette gendaan-  HEBBEN HUNNE DENKBEELDEN MEDE TE DEELEN. 2CÖ ftaaude , wat aangaat de zedelijke uitwerkzels de kragt der waarheid de bekentenis afperst, dat zij de losbandigheid en ongodsdienftigheid voortgeplant, de geheimen van het dagelijkfche leeven onbefchaamdclijk rugtbaar gemaakt, en de vertelling der ergernisfe over itad en land verfpreid heeft: alle deze zijn nadeelen, welke of onopgemerkt zullen wegkrimpen bij de zegepraaien des tijds en der waarheid over de valschheid, of die, ten eenigen dage, kunnen geftremd en geltuit worden door hoogere tusfchenkomst. : De Vrijhtid van de Drukpers is een onderwerp , 't welk niet dan met eer.e beevende hand kan worden aangeroerd. Elk Letteroeffenaar moet gruwen van het plan der opregtinge van een Inquilitiehof, in het Gemeenebest der Letteren : elk waar' Patriot moet met verfmaading den voorflag verwerpen, om de ftem der waarheid te doen zwijgen door ftrafdreigend gezag: maar tevens moet ieder opregt vriend van geleerdheid en het menschdom, die, los van partijzucht, derzelver wezenlijke belangen kent, zich verheugen, ziende den dag aanbreken , wanneer de voordeden der Vrijheid van de Drukpers onvermengd zullen zijn met die nadeelen van derzelver losbandigheid , welke , buiten eenig hulpmiddel tot bedwang , in zekere mate de overhand zullen behouden, zo lang 'er. aan den eenen kant, behoeftige en'fchraapzuchtige Uitgevers, en, aan de andere zijde , partijzuchtigc en oppervlakkige Leezers zullen gevonden worden. Maar tegen nieuwigheden, in eene bijzonderheid, met de Burgerlijke Vrijheid naauw verknogt, zal men altoos op zijne hoede zijn in een vrij land , met alle de werkzaamheid van jaloerfche naarstigheid. Liever zullen de menfehen geduldig verdraagen het tegenwoordig kwaad , waar van de natuur en uitgebreidheid door de ondervinding word geftaafd, dan den kans van een toekomend nadeel loopen , 't welk de voorgeftelde voordeelige doeleinden veelligt zal te boven gaan. Indien derhalven , zo als men het dikmaals heeft genoemd , de onbepaalde Vrijheid der Drukpersfe het Palladium der Vrijheid zij , mogt zij dan nimmer, door bedrog of geweld ons ontnomen worden! En, misfehien , zijn de nadeelen , uit het misbruik dezes voorregts ontltaande , van die foort, welke, wanneer men ze hunnen eigen weg laat wandelen, bij de laat- III. DEEL, MtNGELST. N. S' O fa  «13 MIDDELEN , DOOR WELKE DE MENSCHEN ENZ. fte uitkomst hunne eigen genezing medebrengen. Want het is zeker, dat 'er een tijd zal komen , aan welken veelligt onze eigen dagen grenzen , wanneer de dartele losbandigheid van openbaare Schriften en Blaauwb Helfrich vondt den i8den Augustus 1565 omtrent Joppe; tschudis denzelfden dag op den berg Zibn; schulze omtrent Bekajah, niet verre van Acca; dandin in de wi ngaarden van Libanon; nau in het dal Eskol rijpe druiven alle deze Reizigers verwonderen zich over de grootte en zoetheid der trosfen. (*) S- 4. (j) Neitschitz, Weltbefchauung f. 213. 222. QC) Men zie de p'.aats van brocardus aangehaald in onze Berichten li Deel dezer Bibliotheek, No 3 bladz. 113. (*) Vergelijk hamelsveld, Aardrijksk. des Bijbels, I. Deel bladz. 264. O 3  814 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, & 4- de boomen. Bij dit artikel moet men onze berichten over de maand junij (7) vergelijken, wanneer blijkt, dat in deze maand de Kermcz of Karmoefe, de eigenlijk zoogenaamde vijg, in Augustus eerst recht rijp wordt, als ook dat om dezen tijd zich aan den vijgeboom eene derde vrucht begint te vertoonen , welke men de wintervijg kan noemen. Hier bij moeten wij nu verders het bericht van shaw Qn) voegen. Augustus geeft de eerfte Granaat-Appelen; fommigen derzelve hebben drie of vier duimen middellijns, en een pond in gewigt. (De granaat- of Punifche appelen , welke mooglijk voornaamli k bedoeld worden met den naam van Gouden Appelen in salomons fprcuk. XXV. u. als eerst uit Phenitië gebragt, waren oudtijds één van de aangenaamfle vruchten van het Oosten. Zie Num. XIII. 23. XX. 5. Deut. VIII. 8. Iloogl. IV. 13. IV. 3. VI. 7. ■ Maar wij moeten hier de prikkelende peer niet vergeten, welke men gewoonlijk houdt voor de vrucht der Opuntia Q'j of Indifche vijg; zij wordt (misichien omdat zij eerst uit Spanje herwaards gebracht is) Kcrmez Nasfarah, of de vijg der Christenen genoemd. Verfcheidene huisgezinnen voeden zich nergens anders mede geduurende de maand van Augustus en September. De Olijfboom geeft in deze maand omftreeks Jericho rijpe Olijven, volgends tschudis (0), welke ook den 18 Augustus rijpe vijgen zag te jerufalem en den 21 te Jericho (j>). Schulze (V/) at den 5 Augustus in het dal van Sichem , Vijgen, vValnooten en Appelen, en den 8 Augustus bij Plolemais vij. gen; en neitzschitz (f) van Beruth na Zidon rei- n- (/) Bladz. 114. 115. (?») Reize]. Deel, bladz. 224. (ii) ?v"on vergelijke hier de aantek. van den Heer boddaart op deze plaats van shaw lladz. 224. (0) Rcze,p. 292. (ƒ>) Aldaar en p. 260. (q) Leitungen des Hüchften th. v. p. 278. 279. {ƒ) Wdtbefchamngp. 2:0.  voor DE maand augustus. 215 zcnde, tien 20 dezer maand Vijgen, Olijven en Sr. Jansbrood. Dit St. Jansbrood, eene zekere foort van peulvrucht is hier zoo overvloedig, dat het zelfs aan het vee gegeven wordt. Waarfch'ijhlijk wordt het bedoeld luk. XV. 16. Daar de onzen draf vertaald hebben. Het boompjen welk de Arabiers Aican- na of Henne noemen, het welk uit Egijpte oorfpronglijk is, vindt men in Stjric ook. Deze boompjens zetten de Turken cn Moorcn , zegt rauwolf (Y), om hunne welriekende bloemtjens, met zonderlinge zorge in potten of tobben, ten einde , die bij den winter in kamers en kelders voor de koude te bewaaren. Dit boompjen loopt laat in Augustus uit , terwijl fommigen ze begieten met zeepwater, en anderen kalk aan de wortelen doen, om ze eer uit te drijven, en eer bloemen daar van te krijgen, welke een zeer lieflijken jMuskeljaatachtigen reuk hebben, wasfende in een tros, 'bleek geelachtig van kleur, enz. Rauwolf «rist, dat deze de. vrucht is Hoogl. I. 14. bedoeld, alwaar in onze vertaaling een tros van Cyprus gelezen wordt. ■ , Eindelijk zijn de Appelen en Peeren 111 deze maand rijp, blijkens onze berichten op de maand julij co- Sr- 5- moeskruiden en peulvruchten tuinbloe- men en andere planten. De Moeskruiden en Peulvruchten van de voorgaande maand, duuren ook in deze maand voort. Men zie des aangaande de berichten van shaw en russel, reeds bij de voorige maanden aangehaald. Hier hij kan nog het volgende gevoegd worden. D'arvieox (jij at, in het einde dezer maand op den berg Karmel de vrucht van de cucurbita citrulli. Korte (v) bij eenen Bisfchop op den Berg Libanon Kom- kom- (ƒ} Reize, bladz. 27. in de Verzameling van van der aa. O) Bhdz 159. (u) Memoires , T. III. p. Ci8. £v) Reize, il Deel, bl. 2. O 4  31t5 aanmerking kommers. .— De Katoen-Plant brengt haare vrucht tot rijpheid in deze en de volgende maand/voEds VerSnenCh^n ^ beridl,ten Van hem ^hijnen te verlchillen 00, walch, trekt daarom zijne -eloof- Ujrus, en den 26 bij de Zee van Galileên Katoen zag, welks vruchten nog niet rijp waren en omdat pococke O,) bericht, dat het Katoenin" het Und ichnp Sa/et niet rijp is voor September, e,russel ingezameld. Doch het is gt te beeriinen dit- op onderfcheiden plaatzen het Katoen ee^of Kr to effene" is?™' ^ ^ijnftrijcligheid Ugfte v™ Van den Manna-oogst omtrent Merdtn hebben wi? het bericht van niebuhr reeds bijgebracht bii dï PnebbT ^ ^^meer'te'vot (y) Reize U Deel. 1 Stuk. 'bladz. 104 (Z) Natuurt. Hist. van Aleppo. bladz. '19. opgewekt zullen z,jn , kenmer kelijke trfk~ ken zullen behouden, die dezelve „Si leven van elkander onderscheiden? Inhel5 ZTelÊ1"dï W6der?.ien in de ee™>> neia , welke de Heer engel z nen wiimttm »„ ■ hoe zullen wij»" UeK^Ü ^ Sfc hghaam de gefhlte , de kenbare trekken va,, nemen" ^TrnT * ^ * ZOn^TbSnSaaS V "? u' W- ? maar niet 20 meniee beminnenswaardige ziel met eene onbevallige Eulle om "even waar op hem a > ™' e m willen wij ons liever in het geheel niefinlatei?, - en „ wat  over i cor. XV: 36-38. s 17 wat hebben wij het ook nodig? In elke geftalte, hoope " ik zullen minnende zielen eikanderen eens herken," nen , gelijk ik u in elke kleeding herkend zou heb" ben; zo al niet bij den eerften aanblik , dan toch ,1 fchielijk genoeg." De Heer Vertaler plaatst hier op deze aanmerking: Het gelaat van een mensch ondergaat door ziekten " of toevallen, of zelvs alleen maar door de verande" ring, welke een toenemende ouderdom in het gant„ fche zamenftel des lighaams te weeg brengt , zeer „ aanmerkelijke wisfelingen. Hoe lang ondertusfchcn uw vriend van u afwezig moge geweest zijn , hoe „ zeer zijn gelaat zederd veranderd zij; op het eerfte „ oogenblik eener onverwachte ontmoeting moogt gij misfchien twijfelen, maar fpoedig, zeer fpoedig „ herkent gij hem toch , met de volkomenfte zeker„ heid , voor uwen pythias , en, lachend met wee,' nende oogen, valt gij aan zijnen boezem. In het ge„ laat van ieder menlchlijk lighaam fchijnen zekere ,'' onverdelgbaare trekken altijd tegenwoordig te blijven, zo lang de ziel 'er in woont. En deze trekken zijn het juist, die de tolken van ieders bijzonder Character uitmaken. In de kindschheid fpreken die trek " ken minder , omdat de ziel dan minder werkzaam is, of althands hare werkingen zich minder na bui„ ten openbaren; en van daar de groote gelijkheid in „ de gelaats-trekken van alle zeer jonge kinderen. Waarom fpreekt een afbeeldzel van iemand, die na ,' zijn' dood gefchilderd wordt, zo weinig? waarom „ mist het doorgaands de meest characteriftike trekken „ van den overledenen ? De ziel was het , welke die „ trekken vormde, en onderhieldt; en hare verlatene „ woonltedc kon alleen maar in grovere trekken het „ vorig gelaat behouden ; de fijnere gingen verloren. „ Zou men uit deze waarnemingen niet befluiten mo„ gen , dat ook dan zelvs, wanneer de gedaante van „ ons nieuw lighaam zeer aanmerkelijk van die van „ het tegenwoordige verfchillen zal , echter de ziel „ aan deze hare verklaarde medgezellin terltond we„ derom zulke kenbaarc indrukzelen zal geven , waar „ door de vriend zijnen vriend , en de man zijne „ echtgenoot , reeds op het eerlte gezicht, en zonder „ nadere openbaring , zeer gemakkelijk herkennen h zal?" O 5 Het  213 AANMERKING Het lezen van deze aanmerking , die nvj zeer gegrond voorkomt, bragt mij op de gedagte, of dezelfde Helling , dat onze nieuwe lighamen na de opftanding characteriftike trekken zullen behouden , welke dezelve in dit leven onderfcheideden en kenbaar n aakten, of deze zelfde Helling, welke door de aangehaalde aanmerking waarfcliijnelijk word gemaakt, ook niet in de openbaring geleerd wordt. Ik geve ten n inden de volgende gedagten over i Cor. XV. vs 35—38. den leezeren in bedenking. De plaats luid aldus: Maar, zal iemand zeggen , hoe zullen de doden opgewekt worden ? cn met hoedanig een lighaam zullen zij komen? Gij dwaas, het geene gij zaait wordt niet levendig ten zij het eerst gtftorven zij. En het geene gij zaait, daarvan en zaait gij het lighaam niet dat worden zal, maar een bloot graan na het yoor< valt van tarwe of van eenig der andere granen, maar God geeft het zelve een lighaam gelijk hij wil, en een iegelijk zaad zijn eigen lighaam. Paulus vergelijkt hier het derven en de wederopwekking der lighamen bij verfchillende zaden, die in den grond gelegd worden, die derven, naderhand uïtfpruiten , en een iegelijk zijn bijzonder gewas voortbrengen. Hij leert door deze gelijkenis niet alleen , dat , gelijk het zaad eerst in de aarde verrot, eer het uitfpruit en vrucht voorbrengt, dat dus onze lighaamen moeten derven en ontbonden worden , zullen zij worden opgewekt, hij leert niet alleen, dat, gelijk men , wanneer men zaait , dan niet de vrucht zelve zaait , maar alleen een bloot graan , waar uit die vrucht voortfpruit, dat dus het lighaam, dat derft, als het zaad is aan te merken , waar uit het nieuwe lighaam voort zal komen , en dus de lighamen der regtvaardigen na de opdanding zo veel voortreffelijker wezen zullen, als die zij thans omvoeren, als het gewas zelve voortreffelijker is dan het zaad, waar uit het voortfproot. Maar hij leert ook met deze gelijkenis dit: dat de opgewekte lighamen zeer verfchillende van elkander zullen wezen , en wel naarmate zij hier cp aarde onderfcheiden waren. Uit elk geftorven lighaam zal een lighaam worden opgewekt , dat aan het geftorven lighaam geëveuredigt is. Immers gij zaait, zegt paulus, verfchillende zaden, een graan bij voorbeeld van tarwe of eenige andere za-  over i cor. XV: 36-38. 219 zaden. God geeft nu aan een iegelijk zaad zijn eigen lishaam. dat is, zulk een vrucht, als aan dat zaad bijzonder eigen is. Uit elk bijzonder foort van zaad doet hij een bijzonder foort van gewas voortkomen. Elk voortbrengfel is gefchikt naar de natuur van het zaad. lüj voorbeeld, uit tarwezaad komt tarwe voort, uit' een garstegraan komt garst voort , uit eenig ander zaad weder andere gewasfen. Dus , wil hij zeg- o-en , zal het zijn met de opgewekte lighamen , verfchillende lighamen worden 'er gezaaid, dat is , verfchillende lighamen van verfchillenden aart , van verfchillende gedaanten, trekken , en wat dies meer is , ftervcu , en worden aan de aarde toebetrouwt. Even gelijk God nu uit een iegelijk zaad een gewas doet voortkomen , dat aan dat zaad bijzonder eigen is, evengelijk verfchillende zaden verfchillende gewasfen voortbrengen, zo zal God ook uit elk geftorven lighaam zulk een lighaam opwekken, uat aan het geftorven lighaam geëvenredigd is. Uit verfchillende geftorvene lighamen zullen verfchillende lighamen worden opo-ewekt. De gedaanten , liet gelaat , de trekken, zuUen geëvenredigd zijn naar de gedaante, het gelaat, de trekken, die zij op aarde hadden. ■ Met andere woorden, fchoon de lijihaamen der re Afvaardigen na de Üpftanding geheel onderfcheiden van, en voortreffelijker zijn zullen, dan die zij in dit leven omvoerden , evengelijk een gewas onderfcheiden van, en voortreffelijker"is 'dan het zaad , waar uit dit gewas voortfpruit; zo zullen echter deze lighaamen dan even zo wel in gedaante , trekken cn gelaat, onderfcheiden zijn , als zij in dit leven waren , evengelijk uit verfchillende zaden verfchillende gewasfen voortkomen, zo zullen zij ook na de Opftanding die zelfde kenmcrkelijke trekken behouden, waar aan wij hun in dit leven konden onderkennen , even gelijk de natuur en gedaante van elk gewas naar de natuur en gedaante van elk zaad, waar uit het voortfpruit, geëvenredigd is. .. ... 1 Wanneer ik de rijpe tarwenair op den akker be- fchouwe , ik herken' dan (traks in dezelve het voortbrengfel van het tarwengraan , dat voor eenigen tijd jn dezen akker is gelegd. Ik zie de overeenkomst tusfehen beiden , en wanneer ik dan mijnen pvtiiias in de eeuwigheid zal ontmoeten, ik zal dan in de nieuwe hul-  s20 iets over de natuurlijke historie hulle, die hem dan zal omgeven, ras het heerlijk haam ontdekken , dat God opgewekt heeft uit dat Shaam , dat hij hier omvoerde, dat hier gezaaid wierd dat ik weenende na liet graf heb gevolgd. De overeenkomst tuslchen het zaad en tusfehen de heerlhke vrucht za mij duidelijk in de oogen «raaien, en on. der de talloze verheerlijkten , die ik rontöm mij zal zien zal ik zoo zeker mijnen pythias onderkennen, als ik de vrucht van het tarwengraan uit duizende ge! wa>kn herkennen zou. ö IETS OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE DES KOEKOEKS DOOK EDUARD JENNER , UIT BERKLEIj IN GLO- ' CESTERSHIRE. TV" zeventienden April komt de Koekoek in het Graallchap ülocester eerst ten voorfchiin Het bekende gezang , of geroep van het mannetjen verkondigt zijne aankomst. Het gezang van het Wüfjen beftaat Hechts uit enkele toonen , is van het gezang van het mannetjen grootlijks onderfcheiden en deswege maar van weinigen waargenomen : het 'komt met het gelchreeuw van het Waterhoen (*) allermeest overeen. De Koekoek paart niet, offchoon hij zoo algemeen gevonden wordt. Twee of drie mannetjens vechten gemeenlijk zeer ernHig om de gunst van een Wijfjen Van den tijd hunner aankomst , tot het midden van den zomer, worden de nesten der Vogelen waarin hii zijne eieren ligt, menigvuldig gevonden; maar hii let eerst, gelijk de andere Trekvogels , eenige weeken na zi n aankomst. Voor het midden van Mai kon de Heer jenner nooit een ei vinden, offchoon een vroeger aankomende Koekoek 'er een mogt gelegd hebben Men vindt Koekoeks-eiercn in de nesten van den Kwikftaart, het geele Specht, de Bastaard-nachtegaal de Leeuwrik en de Lijster. Doch allermeest len hii 111 de nesten der Bastaard-nachtegaal, des Kvvikflaarts en der Leeuwrik. De nesten der eerstgemelde nogthans verkiest hij wel voornaamlijk cn allerbijzonderst', (_*) Mergus Merganfer.  DES KOEKOEKS. 221 •m 'er zijne eieren in te leggen ; weshalven ik deeze ook , in 't vervolg , voornaamhjk als de pleegmoeder des Koekoeks wil aanmerken. , Gemeenlijk legt de Bastaard-nachtegaal vier ot vijt da^en. Zoo ras zij één of twee eieren gelegd heelt, fchuift de Koekoek zijn ei daar onder, en bekommert zich niet verder daarom. Daarvan daan komt het, dat de Bastaard-nachtegaal , bij het broeden , dikwijls, haare eigene eieren uit het nest werpt , of zich zoo weinig cfaarom bekommert, dat zij vuil worden. Twee of drie Bastaard-nachtegaaien eieren worden maar gemeenlijk met het Koekoeks-ei uitgebroed, waarop _zi) niet langer , dan op haare eieren zit. Nooit zag ik, dat de Bastaard-nachtegaal het. Koekoeks-ei uit het nest wierp. ... Heeft de Bastaard-nachtegaal haaren gewoonen trjci gebroed, en zijn de. jonge Koekoek cn eenige van haare eigene jongen uitgekomen, dan worden haare eigene jongen en de onuitgebroede eieren uit het nest geworpen , en de jonge Koekoek alleen van haar in het nest geduld en verzorgd. Haare eigene jongen worden niet vooraf gedood, noch de eieren verwoest; maar zij worden echter volltrekt vernietigd , vermits zij in de haag of in de ftruiken , daar het nest is , handen, of onder dezelven liggen blijven. 't Is waar , men heeft dit wel geweten , maar uit verkeerde oorzaaken afgeleid. Eenige meenden , dat de oude Koekoek de eieren en de jongen verflond; anderen , dat de jonge Koekoek, door zijne grootte, zijne nestgenooten verdikte , of uit het nest drong. Doch , terwijl een Koekoeks-ei met veel grooter is, dan een Bastaard-nachtegaalen-ei, zoo kan het onderfcheid tusfehen de naauwlijks uitgekomene Vogels niet zeer °root zijn. Daarenboven befpeurt men , dat veele Koekoeks-eieren eerst dan in de nesten van andere Vogelen uitgebroed worden , wanneer de oude Koekoek zich reeds in andere Gewesten ophoudt. ■ Maar . eer ik mij over deze dingen uitlaat , zal het noodig zijn. iets over het uitbroeden en de opvoeding des Koekoeks aan te tekenen. Vooreerst. De Koekoek legt zijn ei dikwijls in het nest der Leeuwrik , maar men ontdekt het nest van deezen Vogel niet veel, wijl hij ongezelliger, dan de anderen is, en hij zich veel in de hei ophoudt. Men heeft  221 IETS OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE heeft mij echter fomtijds eieren uit zulke nesten gebragt. Ook vond ik eens eenen jongen Koekoek in een Leeuwriks-nest , die door zijne pleegmoeder gevoed wierd. Ik fchoot beide die Vogels, om mij te overtuigen, dat ik wel gezien had. Ten tweede. De Koekoek leide zijn ei eens in het nest van een' Kwikftaart , onder het dak eener oude hut. De Kwikftaart zat zijnen gewoonen broeitijd door, en deed alle eieren, op één na, uitkomen. Dit wierp de Kwikftaart, naderhand, met alle jongen uit het nest, en behield alleen de Koekoek. Ik vond deze vijf jongen , benevens het ei , op een dwarsbalk onbefchadigd. De jonge Kwikftaart in het ei was zonder gebrek, en op het punt om uit te komen. De Koekoek werd, tot dat hij vlug was, door de Kwikftaarten opgevoed , toen hij door een toeval gedood werd. Ten derde. Eene Bastaard-nachtegaal bouwde haar nest in een haagdoornbosch op een timmerwerf. Na dat zij twee eieren gelegd had, leide de Koekoek 'er het derde bij. De Bastaard-nachtegaal leide, zonder zich te laaten ftooren, gelijk gewoonlijk, vijf eieren , en begon toen te broeden. Oen twintigften Junij bevond ik, dat de jongen dien morgen waren uitgekomen , en allen , uitgenomen de Koekoek , uit het nest verdreven waren. Onder het nest vond ik een dood jong, en een ei, aan het nest hangende. Het ei was aan de eene zijde opgepikt, en de jonge Bastaard-nachtegaal daarin , leefde. Ik leide 'er het ei weder in, maar het wierd terftond weder uitgeworpen , en bleef geheel , toen het voor de tweedemaal aan het nest bleef hangen. Toen ik 'er den Koekoek uitnam , en 'er het ei weder iuleide, kwamen de oude Bastaard-nachtegaalcn weder tot het nest, en een vierde van een uur daarna was de jonge Bastaard-nachtegaal uitgekomen , warm en leevendig. Omtrent drie uuren bleef zij ongeftoord in het nest, toen ik 'er den Koekoek weder in leide. De geduurige verwisfelihg mag de ouden verward hebben gemaakt, die eerst na eenigen tijd het nest weder naderden. Doch weinige minuuten daarna lag de jonge Bastaardnachtegaal weder onder het nest, en zij wierd telkens weder uitgeworpen , als ik ze weder in 't nest leide. Deeze proefnemingen, en de fchijnbaare zwakte des jon-  des koekoeks. 223 jongen Koekoeks , die pas eerst uit de fchaal gekroopen wjs, deeden mij gelooven, dat de oude iiastaardnachtegaalen onnatuurlijk wreed genoeg waren , om haare jongen uit bet nest te werpen , tot dat ik eindelijk beter onderrecht wierd, en den jongen Koekoek zeiven op die ondaad betrapte. . Den agttienden Junij 17:17 , bezag ik een Bastaardnachtegaaien-nest , waarin een Koekoeks en drie van haare eigene eieren in lagen. Den volgenden dag vond ik de jongen uitgekomen , maar Hechts den Koekoek heel uit, en een jong in het nest; toen ik duidlijk in 't nest kon zien, zag ik, dat de jonge Koekoek, offchoon zoo even eerst uitgekomen, de jonge Bastaardnachtegaal uit het nest wierp. Hij verrichtte zulks op deze wijze. Hij gaat rugwaard op de jonge Bastaard-nachtegaal toe , fchuift zijnen rug onder haar , zoo dat zij op zijne vleugelbeenderen te liggen komt. Met dezen last kloutert hij rugwaard op den rand van het nest, en werpt ze weg ; zoo doet hij ook met de eieren , gelijk ik zelf zag. Wanneer ik 'er een' vogel inleide , die hem te zwaar was, werd hij zeer ontevrede en rustloos. Doch is hij twee of drie dagen oud , dan vermindert deeze begeerte , om de overige jongen uit het nest te werpen , grootlijks , en zij houdt gantschlijk op, wanneer hij twaalf dagen oud is. Eieren werpt hij niet meer uit het nest, zoo ras hij negen of tien dagen bereikt. Tot deeze verrichting is zijn maakfel zeer wel gefchikt; want zijn rug is beneden de fchouderbladen zeer breed, en heeft in 't midden eene aanmerkbjke groef. Maar wordt hij meer dan 12 dagen oud, dan geraakt die groef weg, en zijn rug wordt gelijk de rug van andere vogelen. Toen ik ontdekt had, dat de oude Bastaard-nachtegaal gewoonlijk eenigen van haare eigen eieren uit het nest w:erpen, nadat de Koekoek zijn ei in het nest gelegd had; en ik niet wist, hoe zij haar e;gcn jong bejegenen zouden , wanneer de jonge Koekoek ze niet uit het nest kon werpen, deed ik de volgende proefneming. Den negende Julij. Een jonge Koekoek, die veelligt maar vier uuren oud , en door eene Bastaardnachtegaal uitgebroeid was , werd in het nest zoo vastgemaakt, dat hij de jonge Bastaard-nachtegaal niet  224 IETS OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE niet kon uitwerpen. Het gevolg was, dat de oude vogelen alle de jongen op gelijke wijze voedden, tot dat op den dertienden het nest ongelukkiger wijze uitgehaald werd. Ik geloof, dat weinig vogelkenners de kleinte van het Koekoeks-ei in evenredigheid tot den vogel waargenomen hebben. Het is gewoonlijk kleiner dan het ei der Huiszwaluw , niettegenltaande de grootte van bei.le Vogelen tot elkander ftaat, als een tot vijf. Intusfchen zijn de eieren niet altijd van eenerleie grootte ; ik vond fommige, welke vijf-en-veertig grein, maar anderen, die wel vijf-en-vijftig wogen. Hunne kleur is zeer onderfcheiden; eenigen hadden die zelve grondkleur en vlekken, als de Huiszwaluweneieren ; anderen waren met onregelmaatige loodverwige vlekken bedekt; nog anderen met zwarte linien getekend, zoodat zij naar de eieren der Lijsters geleeken. De omftandigheden, dat de natuur de jonge Koekoeken beltemd heeft, om de kleine Bastaard-Nachtegaal uit het nest te werpen, fchijnt de oude Koekoek te noodzaaken, hunne eieren in de nesten van zulke kleine Vogelen te leggen. Want, eerstlijk zouden grootcne Vogels den Koekoek in fterkte te veel overtreffen , en ; daarna, zou ook hun geflacht, zonder groot nadeel, bezwaarlijk zoo veele jongen hebben kunnen misfen, als die kleinere Vogels, welke fteeds nog in groote menigte voorhanden zijn, offchoon 'er jaarlijks zoo veele door jonge Koekoeken omkomen. Hier fchijnt het ook een groote trek van de Huishouding der Natuur te zijn, dat op denzelven tijd, in welken zoo veele eieren en jonge Vogels door den Koekoek omkomen, kruipende en viervoetige Dieren in menigte voedfel zoeken, en door deeze opoffering vintien; welke dus niet onnodig fneuvelen. Maar zeer zelden worden twee Koekoeks-eieren in één nest gevonden , dewijl een derzelven noodzaaklijk omkomen moet, twee maal heb ik echter het geval beleefd. Den i7den Junij 1787. Twee Koekoeken en eene Bastaard-nachtegaal kwamen ten gelijken tijden uit; een Bastaard-nachtegaalen-ei bleef onuitgebroed. Eenige uuren daarna ontftond 'er een hevig gevecht tusfehen de Koekoeken; terwijl de een den anderen fteeds beurt-  DES KOEKOEKSi 4ftJ bëurtling tot aan den rand van het nest bragt, en dart weder onder zijnen last neerzonk. Tot dat het eindebik den fterkfte'i Koekoek gelikte, zijnen Antagonist, benevens het andere jong cn het ei, uit het nest te werpen. , „ . . Ik wil nu onderzoeken, waarom de Koekoek geen eigen nest bouwt, zijne eieren zelf uitbroed, en zijne jongen opkweekt. , Noch in het uitwendig, noch in het inwendig maakfel des Koekoeks fchijnt mij de oorzaak daarvan te liggen. Men heeft gemeend, dat een groote Maag met eene dunne uitwendige bedekking, den vogel hinderde in het broeden. Doch men heeft niet bedacht, dat ook andere vogels, als, bij voorbeeld, de uil, dergelijke maagen hebben, en nogthans kunnen broeden. Verder zijn de Maagen van broedende vogelen altijd met voeder opgevuld, en dit onderfteunt, zoo lang zij in het nest blijven , het grootite deel van hun lichaam. O k wordt de Maag in het nest zoo zeer niet gedr. kt, vermits de borst het grootite gedeelte van het nest Vult , welke wegens haare bolrondheid hiertoe zeer gefchikt is. . In den zomer des jaars 17R6, vond ik in een Bastaard- Nacluegaalnest eenen Koekoek, die mij. naar zijne veeren en grootte te rekenen, omtrent veertien dagen oud fcheen te zijn. Onder hem vond ik twee Badaard -Nachtegaal- eieren, van welken ik eerst geloofde, dat zii vuil waren; maar, toen ik ze opende, Vond ik een levendig jong daarin. Deeze eieren moesten derhalve weinig dagen na het uitkomen van den Koekoek gelegd zijn, die, wijt hij het geheele nest verVulde, de plaats van het broedende Wijfen verving;. Ook bad de Koekoek waarfchijnlijk de gelteldheid of geneigdheid, om de Bastaard-Nachtegaal-eieren uit heinest te werpen , reeds verboren. Ik leide twee Kvvikltaarten-eieren onder een jongett Koekoek, en op den negenden dag daarna bragt men Bij de tijding, dat zij uitgekomen wa>en. In het nest voiid ik mets, dan de fchaalen der Kwikftaarten - eieren en den jongen Koekoek ; om deeze reden kan ik deeze gebeurenis niet als ooggetuige bevestigen; doch ik Herin den perfoon, die mij deeze tijding bragt, geen mistrouwen. . . Veelligt zijn de oorzaaken, waarom de koekoefe lil. DEEL. MET GELSÏ. 0/ 5* ?  126 IETS OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE niet zelf nestelt en zijne eieren uitbroedt, in zijn kort verblijf in onze luchtdreeken , en in de fchikking der Natuur, om eene talrijke nakomeliugfchap voorttebrengen , te zoeken. Hij komt bij ons eerst in 't midden der maand April aan. Voor het midden van Mai is zijn ei zelden tot het uitbroeden gereed. Veertien dagen loopen 'er voorbij, eer de jonge Koekoek uitgebroed is, drie weeken , eer hij vlug is, en gewoonliik nog vijf weken, eer hij alleen vreeten kan? derhalve moet doorgaans de Koekoek ons verlaaten, eer een van de eerst uitgebroede jonge Koekoeken met hem_ trekken kan. Jn de eerfte week van Julij zoekt hij andere landen op. Bijaldien de Natuur den Koekoek daartoe beftemd had , om zich zoo lang als andere Trekvogels, welke maar één nest vol jongen voortbrengen, bij ons op te houden, en zou hij nogthans even zoo veele jongen, als een ander Trekvogel, opkweeken, zoo zonden deezen naauwlijks kunnen worden uitgebrced. Maar, vermits de Koekoek daaglijks van het eene nest naar het andere gaat, zoo is zijn toeftand met den toedand der Vogels, welken men daaglijks een ei ontneemt , en welker broedlust men daar door vermindert, overeenkomdig. Gelijke voorbeelden van deze foort ontmoet men bij het gewoone Huisgevogelte. Tusfehen eenen eierenleggenden Koekoek en eene Hen in denzelven toeftand, vindt geen weezenlijk onderfcheid plaats. Het Wijfjen van beide foort van Vogelen houdt, in de baarmoeder een ei gereed, welk bekwaam is, om gelegd te worden, en de eierltok bevat eene druif of tros eitjens, welker grootte trapswijze toeneemt. Den derden Julij doodde ik intusfehen een Koekoek, waarin ik eene groote menigte corpora, lutea aantrof, welker eieren bereids in den eierweg over gegaan waren , een deezer vliezen fcheen met het ei van den voorgaanden dag los gefcheurd te zijn. Aan den eierftok vond ik eene druif of tros grooté eieren, van welken het voorde mii echter niet grooter, dan als een mostaardzaadjen voorkwam. Ik heb niet beweerd, dat ieder ei , welk ten tijde der broeding opzwelt, ook rijp moet worden maar 't is klaar , dat een Vogel eenigermaate wilkeurig , of bij zekere gebeurenisfen 111 de dierlijke Huishouding de eierenlegging of vertraagen, of verhaasten kan. Men  DES KOEKOEKS. «2? Mén kan dit gewaar worden , wanneer men het nest) van een Bastaard-Nachtegaal of van een Kwikftaart; of van een' anderen kleinen Vogel verftoort, wanneer hij zijn gewoon aantal eieren gelegd -heeft: vermits hij dan in korten tijd weder van nieuws een gelijk aantal eieren legt, die naar den loop der natuur, zeker dan eer.-t zouden ten voorfchijn gekömeh zijn , wanneer de eerfte jongen uitgebroed!, en zo lang opgekweekt waren , tot dat zij bun voedfel zelve hadden kunnen zoeken. Ontleedt n en de Vogel kort na de verftooring van zijn nest, dan vindt men in den eierftok eene menigte eieren, die reeds merklijk gezwollen en uitgedijd zijn, en op de gewoone wijze den övi([ücius, of eierweg naderen. De Koekoek (laat hièt naauw- keurig acht op den tij 1 van het leggen, gelik andere' Vogels ; 't geen hij ook wegens zijne verrichting niet behoeft; van den cerften dag zijner aankomst af tot den dag van zijn vertrek legt hij geflaadig voort: want offchoon oude Koekoeken in de eerfte week van Julij gemeenlijk weg trekken, en ik hooit', den vijfden dier maand, nog 'eenen Koekoek heb kunnen ontdekken; zoo weet ik echter, dat een Koekoeks-ei, in een Bastaard-Nachtegaa'ennest eerst den vijftienden Julij uitgebroed werd. Ook behooren hier ter plaats_ de waarnemingen , welke ik , op den 3den Julij, bij de outleecling van het Wijfjen eens Koekoeks maakte. Lang te vooren , eer de jonge Koekoek het nest verlaat, neemt hij dikwijls, wanneer hij getergd wordt, de zederts eens roofvogels aan, ziet wild rondom zich heen,* ftort neder, pikt hevig op al 't geen men voorhoudt; en maakt dikwijls daarbij een lachend geluid, gelijk een ionge Valk.'Wordt hij minder getergd, dan maakt hij fomtijds een zisfend geruisch, cn beweegt daarbij zijn geheele lijf geweldig. Hij groeit buitengewoon (heb Zijn fchreeuvven is Idaagende, gelijk het gezang der' Bast aard-Nachtegaal; maar het (tarnt niet van zijné opvoeders af, want het is hem eigen, in welk nest hij ook opgekweekt is. Nooit geli kt her naar het roepen des vo'wasfen Koekoeks, zoo lang hij in onze gewesten vertoeft. De Maag des jonger! Koekoeks behelst eene menigte zeer onderfcheiden voedfel. Toen ik eenen ontleedde,, die in een Kwikstaarten - nesc opgevoed was, vond ik P 2r Cfc  428 IETS OVER DE NATUURLIJKE HISTORIE onder anderen, de volgende dingen in zijne Maag, offchoon de Koekoek zelfbijkans reeds de volle grootte en de veeren van een' ouden Koekoek had: als, Vliegen en Kevers van onderfcheiden aart, kleine Slakken met ongebroken huisjens , Springhaanen ; Rupfen, ft ukjen s van Paardeboonen, eene famengepakte masfa gras, en verfcheidene zaaden. In de Maag eens jongen Koekoeks , door een BastaardNachtegaal opgevoed, waren bijkans enkel Plantendeeltjens, als Tarwe, kleine Erweten , enz. Dit was het eenig geval van deezen aart, welk ik zag, daar anders deeze Vogels den Koekoek naauwlijks iet anders , dan dierlijke zelfstandigheden geven. Intusfchen diende hij mij echter fteeds daartoe , om een ander geval te verklaaren; toen ik naamüjk het ei van een' Koekoek in het nest eener groene Vink aantrof, die zeer vroeg hunnen jongen fpijzen uit het Plantenrijk geven, en welker oppasfing en verzorging ik derhalve voor den Koekoek niet gepast hield. De Leeuwrik voedt den Koekoek bijzonder met eene foort van kleine Springhaanen. Maar de zonderlingfte zelfftandighedcn in de Maag des jongen Koekoeks is een hairbat, die op eene gantsch bijzondere wijze famengedraaid is, en welken ik van verfcheidene grootte, nu eens als eene Erwete, dan als een muskaatennoot, in de Maag aantrof. Dewijl hij bfzonder uit paardenhair, en uit die zelfftandigheid, waarmede de binnenzijde van het nest gevoerd is, beftaat, zoo geloof ik, dat de Vogel dien rioorflokt, wanneer hij eerst uitgekomen is. In de Maag van oude Koekoeken vond ik ook hairklompen; maar deeze waren oogfchijnlijk van de hairige Rupfen afkomftig, waarmede de Koekoek zich dikwijls geneert. hr fchijnt geene eigenlijke tijd tot het vertrek der jonge Koekoeken beftemd te zijn. Ik geloof, dat zij weggaan, zooras zij in ftaat zijn, om voor zichze'ven te zorgen, want al gelijken zij den ouden Koekoek in grootte en veeren, worden zij echter nog door hunne pleegouders gevoed. Ik heb den Koekoek zoo groot gezien, dat de Bastaard-Nachtegaal op zijne fchouders of uitgebreide vleugels zat om "hem te fpijzigen. Wanneer hij tot deeze grootte gekomen is, zoo geloof ik, dat hij, gelijk andere jonge Vogels , reëels voor de helft zich zeiven geneert, en maar voor de  bes koekoeks. 229 de helft door de Bastaard-Nachtegaaien gevoed wordt. Vertrokken niet de jonge Koekoeks, zoo ras zij zich onderhouden kunnen, de een na den anderen, dan moest men ze in Augustus, wanneer zij de nesten verlaaten hebben, in groote menigte zien; maar men ziet 'er niet meer van, dan in Junij, of Julij van de ouden. Hetzelve in trinet, welk de oude Koekoeken aandrijft , hunne eieren in de nesten van andere Vogelen te leggen, drijft ook de jongen aan , de eieren en de jongen van de eigenaaren van het nest uit het nest te drijven. Buiten 'dien zou het ontwerp der natuur onvolkomen zijn; want het zou den kleinen Vogelen bezwaarlijk, zo niet onmooglijk zijn, ten gelijken tijde den Koekoek en hunne eigen jongen te voeden , zoo ras beiden meer gevorderd waren; ook zouden beiden geene ruimte genoeg in het nest hebben. IETS MERKWAARDIGS aangaande de BUIDELRAT , DIDELPIHS MARSUt'IALIS , UIT EENEN BRIEF van den HEER WIE DE MAN , UIT WEENEN GEschreven. Geduurende mijn verblijf in Weenen , fchrijft de Heer wiedeman aan eenen vriend, had ik inzonderheid ook het geluk, den gemeenzaamen omgang van den voortreflijken Heer Bergraad jacquin , die mij niet alleen zeer aangenaam , maar ook teffens ongemeen leerrijk was , te genieten. Onder andere merkwaardige verfchijnfelen, welken hij mij van zijne Noord-Amerikaanfche Reis verhaalde , kwam mij de volgende als zeer gewigtig voor: „ Behalve het hoofdoogmerk zi ner Reis , welk in zaaken, de Kruidkunde betreffende, beftond , wierd hem nog door wijlen Keizer franciskus , Vader van den tegenwoordigen Keizer leopold den tweeden, in last gegeven , ook teffens op de bevolking der Keizerlijke Menagerie te Weenen bedacht te zijn. Terwijl hij nu eens verfcheidene dieren te famen , en wel iedere foort in bijzondere kooien , in eene kamer in bewaaring had , zoo meldde hem zijn dienstknecht, die de diertjens voeden en oppasfen moest, dat hij de P 3 ka- \  230 iets merkwaardigs kamer , bij het openen derzelve, reeds eenige maaien,, vol muizen gezien had , maar die zich , bij zijne verfchiming , zeer fchielijk verwijderd hadden , zonder dat hij had kunnen waarnemen , waar zij gebleven waren. De kamer was , naamüjk , zeer dicht gevloerd , en had nergens een gat oi'reet, daar zij zich in verbergen konden. De Heer jacquin ging derhalve zelf heen , om de muizen te zien. Op het oogenblik, dat hij de kamer opende , zag hij ook terftond verfcheidene derzelven , maar die ook zoo ras weder verdvveencn , dat het hem onmooglijk was op te merken, waar zij zich zoo gezwmd verbergden." ,, Nogthans begeerig zijnde , om het waare deezer zonderlinge verfchijning te ontdekken, plaatste hij zich in eenen hoek der kamer , bleef daar ftil onbeweeglijk ftaan, en gaf naauwkeurig acht, of zij niet weder ten voorfchfn kwamen. D't gefchiedde ook zeer kort daarna , en wel uit de kooi , in weke hij een paar Buidelratten opgeflooten hield. Hij zag toen tenens, dat de zogenaamde muizen jonge Buidelratten waren, die door het draadwerk der kooi , waarin de ouden waren, doorfloopen, en zich bij het min.Ie geraas weder in den zak of buidel hunner moeder verbergden." „ De Heer jacquin nan de geheele Familie met zich qp het feiiip , en droeg zorg , dat zij zeer goed van voeder voorzien wierden. Dan , het duurde piet lang , of hij verloor het eene voor, en het andere na, van deeze diertjens, en wel op deeze zonderlinge wijze , dat van tijd tot tijd , het eene aan den ftaart van het andere begon te kuaagen of tc vreeten, tot dat het dood was, zonder dat het diertjen, welk zoo geknaagd wierd , zich in bet allerminfte daar tegen verzette. — Op deeze wijze bragt de Heer jacquin van negeiiten Buidelratten, alleenlijk maar de tivee ouden in de Menagerie te Weenen." ,, De 'welgemelde Keizer fkanciskus, hoewel hem deeze Historie ongelooflijk voorkwam, wierd, eenigen ti d naderhand , van de waarheid der zaak zelf overtuigd , door dien het eene der ouden ook het andere aan den Haart begon te knaagen , zonder dat het zich in 't minste daartegen verdedigde. Doch het zon¬ der! ngfte van dat alles was, dat het laatste, welk nu nog ajleen in 't leven overgebleven was, zich, na ceui-  AANGAANDE DE BUIDELRAT. «31 eenige dagen , zelf in den ftaart begon te bijten , en fchieliik daarna ftierf." Wat mag toch nu wel de oorzaak deezer zonderlinge gebeurenis zijn ? veelligt het verdriet over de verloorene vrijheid V" , , .. . Het zou zeer te wenfchen zijn, dat men bi] de ftudie der dierkunde , der Zoölogia, meer op de kunstdriften der Dieren acht gaf , dan tot hiertoe gefcbied is Het aangenaame en bekoorlijke der Natuurlijke Historie zou, zekerlijk, ongemeen daardoor uitgebreid en verheven worden." DE LANDMAN GETROFFEN DOOR DE AANGENAAMHEID VAN HET BUITENLEVEN. W/elk een dankftof ! welk een vreugd heerscht 'er ' \V in mijn hart , dat mij de Voorzienigheid in zulk een band geplaatst heeft, dat ik de fchoonheid van Gods werken met eene gevoelvolle ziel kan aanfchouwen en in dezelve de almagt van mijnen Schepper I 1 welk een voorregt boven veele anderen mijner natuurgenoten, dien het noodlot befloten heeft binnen de aklige Stadsmuuren ! Hier heerscht overal een 'kalme ftrlte ! hier geniet ik de zaligheden der natuur in eene ruime mate ! —— Hier neemt de onfchuldigfte maar tevens de edelfte vnendfehap _lalk heeft alleen zinnen, het zou voor het zinnelijke niet eenen dag willen verliezen, al kon het er ook een geheele Eeuw, bij winnen. Verwacht haar niet van een flaafsch volk. De roem is trotsch en vrij, de (laaf integendeel, door zijne flavernij bedorven , heeft geen deugd genoeg, om de oogen tot haar op te heffen. Verwacht haar niet van een arm volk; ik fpreek niet, van zoodanig een , dat bij de natuur en bii hare eenvormigheid gebleven is; zijne begeerten bepaalt, van weinig leeft, en deugd in plaats van ri kdom (feit, maar van zulk een volk, dat omringd van groote rijkdommen waar aan het geen deel heefc ; zich midden tusfehen vertooningen van pracht  S3S LIEFDE TOT ROEM. pracht en van ellende geplaatst bevindt, en de grootite armoede uit den grootften rijkdom ziet voordkomen Dit werkzame, door zijne behoeftigheden verachteljk geworden volk, kan van eene edeler behoefte geen denkbeeld hebben. Ook vindt gij weinig van de begeerte naar roem bij een volk, dat zich aan dat gene. dat mén bevalligheid in de famenleving noemt, overgeeft. H'er doet de mtening van kleine neigingen nadeel aan de driften. Het valt al te gemakkelijk, eene oogenblikbjke eer te behalen, dan dat men eene moeilijker, die beltendig is, beiagen zoude, wanneer men voor het overge de menfehen zoo zeer van nabij beziet, fielt men te minder belang in hunne hoogachting. WAAROM BEMERKT MEN, IN DE REDEN VOERINGEN VAN ONBESCHAAFDE VOLKEN , GEENEN KWADEN SMAAK. jyjen kon vragen waarom de woeste volkeren in die foo-t van welfprekend^eid , die men fomtijds onder hen opmerkt nimmer eenen bedorven fmaak verraden daar zulks, onder de meestbefebaafden , zeer gemeen is' Dit komt buiten twijfel alleen d ar van daan, dat de eerden alleen de onftuim'ge beweging van hunne ziele volgen, zonder dat z;ch bij hun iet onwezentlijks, iet dat alleen op aflpraken gegrond is met de natir r vermengr. De bedorven fmaak kan niet 1'gteli k ergens elders plaats vinden, dan bij een volk, dat zich in eene groote Maatfchappij vcreenigd heeft, wiens natuurlijke zielshoedanigheden, door dartelheid, ondeugd, overdreven ijdelheid en door eene • e'borgene begeerte bedorven zi n, om b;j elk voorwerp, of b'j elk denkbeeld iet bij te voegen , om den natuurlijken indruk, die het voorwerp maken moet. te vermeerderen. 1 e gedachten van den wilden zijn vol eeiwouwigheid . gelijk zijne zeden, en zijne uitdrukking is eenvouwig en zuiver, gcli k zijne gedachte ; daar vermengt zich niets vreemds met dezelve maar een volk, dat reeds bedorven is door de öndeigden, die aan de M'intfchnppj noodzakelijk eigen zijn dat in zone cnfHge roging, om zich te onderrechten cn het juk der hsrbaarschheid af re fchudden , nog geen tijd gehad heeft, om dien trap van verfijning re bereken, dien men fmaak noemt; of een volk dat door eene, niet minder noodzakelijke neiging , na dat he' den fmaak gevonden heeft zich weder van denzelven verwijdert, wil niet fk-chts zijne gedachten en  ZONDERLING TESTAMEMT. 239 en gevoelens fchilderen; het wil ook verwondering verwekken en verra fchen. Gedurig voegt het iet vreemds bij zijn onderwerp. Op deze wijze wijkt alles van de natuur af, en geene zaak wordt van het zelve zoo vojrgefield als zij is. zonderling testament. Een oude vrek fiierf onlangs te Londen. Zijne erfgenamen lieten zich niet bidden, om bij de opening van zijn Testament tegenwoordig te wezen, en zie hier den voornamen inhoud. . „ Ik neef en make aan mijn neef, mijn oud zwart Kleed. ,. Ik face aan mijne nicht, den borstrok, dien ik aan zal „ hebben, als ik fterve. „ lk late aan elk der kleinkinderen van mijne /.uster een „ 'van de kleine potten, die boven op de kast in mijn llaap„ kamer Üaan. .. , Aan mijn Zuster zelve make ik, voor het laatst bewijs 'van die vriendfchap, die wij te famen gehouden heb„ ben, de bruine aarden kruik, die men vinden zal, achter „ het hoofdeneind van mijn bed " Men oordeele over de verbaasdheid van deze erfgenamen, bij het lezen van dit zonderling Testament! elk voer zoo veel hij maar kon over den overledenen uit. De Zuster van den goeden man zat kort bij de kruik, die zij moest erven, zij trapte dezelve met haren voet aan Hukken, in het oogenblik van haren toorn, en duizenden van ftukken gouds rolden aanftonds door heel de kamer. Dit gezicht veroorzaakte eene fpoedige omwenteling, in de wezenstrekken van de aanwezigen, eik liep naar het gene hij geërfd had, en men vondt dat de overledene zijne erfgenamen aldus hadt willen verrasfen. anecdote van keizer jozefus. rpoen de Keizer jozef noch een kind was, kon h;j niet anders dan met afkeer van de Franfche natie hooren fpreken, vooral betoonde zich die afkeer bij de volgende gelegenheid De Marquis de ginori , die een groote porceleinfabrick te Florence had opgerecht, fchonk aan den jongen Ke'zerlijken prins, een verzameling van lbidaten in porcelein . van alle natiën in hunne uniformen. Jozef touLde zetr veel bfjd. fchap,  540 SPREUKEN der WIJZEN UIT persen EN HET OOSTEN. fchap, op het zien van zijne armee gefchikt op een tafel in ondericheidene pelotons. Hij vroeg eindelijk van wat na ie die genen waren, die onder her vendel met leliën ftonden, en zoo ras hij hoorde, dat d't Franchen Waren, (Joeg hij ze met een riet, dat hij in z'jne hand had, en met der naast zou h'j de geheeie porceleine armee verbrijzeld hebben. , De Keizerin muua thekesia deed den jongen Prins hier over vierentwintig uren in arrest zetten. SPREUKEN PER WIJZEN UIT PERSIEN EN HET OOSTEN. 37. pene zaak, die niet begonnen wordt, zal ook nooit eindigen. 38. Als het dag wordt, doet men de kaars u;t. 39. Ten opzig e van den Godsdienst vindt men de menfehen in vier klasfen verdeeld. Lenigen onderzoeken denzelven, maar beoefenen hem niet. Lenigen beoefenen hem, zonder hem te onderzoeken. Lenigen onderzoeken en beoefenen hem (de godvruchtigen) maar eenigen onderzoeken noch beoefenen hem (de godlozen.) 40. Met v:er dingen is de mensch meer belaaden , dan hij denkt, met vijanden, zonden, jaaren, en fehulden.' 41. De oefening van de ééne deugd trekt de andere na zich • dus ook de ééne ondeugd de andere. 42. Die den wellust over de reden laat heerfchen, gaat verloren. 43 De vreeze Gods dooft den wellust uif. 44. De waare (rerkte beftaat in den wellust te overwinnen. 45. Gelijk aan een' zieken het eeten niet baat, zoo zijn ook de vermaan'ngen vergeefsch , aan hem, die de waereld liefheeft. 46". Een wijze gevraagd zijnde, wat 'er in de waereld het meest re verachten en te haaten was, antwoordde; de waereld zelve, uitgenomen den mensch, aie ze zoekt en liefheeft, die is nog veel meer te misprijzen. 47. Gedenk, van waar g'j gekomen zijt, waar gij zijt, en Waar gij henen gaat. 48. Die den wel (land z'jner ziele bemint, moet waakzaam zijn, om denzelven te verkrijgen; te meer, omdat in deze waereld ons verblijf verboden, en de uitgang vast gebo. den is.  MENGELSTUKKEN. ZEER. GELEERDE HEEREN I Ik heb UI. Receniie op mijne Mengelfchriften, voor mijne Landgenooten, gelezen (*) ; waar voor ik mij aan UI. verpligt rekene , egter zij het mij vergund, daar op aan te merken: dat het mij verwondert, dat Gijl-, zegt, daar in geen Voorberigt aangetroffen te hebben ; dewijl 'er wel degelijk iet diergelijks in gevonden word , ondertekend gelijk deze , en waar uit men kan opmaken , dat dit werkjen mijn eenigfte ge- fchrijf niet is. Dat ik m jaaren nog niet verre gevorderd ben, is waarheid, doch verder dan gij vermoedt en wat de oppervlakkige behandeling aangaat, daar in hebt Gijl. in zoo verre gelijk, dat wanneer het meer uitgebreid was, de enkele lezing daar van meer nut hadt kunnen doen; maar mag men niet zoo wel voor denkers als enkel voor lezers fchrijven? 'er komen toch waarheden in v or, niet de mijne , of van mijne vinding, maar gegrond op den zuiveren Godsdienst en de gezonde Reden, de bepeinzing van een denkend lezer waardig , en wat hebben dezulke meer nodig dan een enkelen fpoorflag, om zich in een ruim veld van befpiegelingen te begeven? • En hoe veele Poëtifche werken , leveren in nog korter bellek meer zaken op. Ook was nooit de zucht naar eenig gewin mijn oogmerk , maar alleen als 't mogelijk was , eenigzins nuttig te zijn. ■ Wat Gijl. door algemeene leuzen verftaat , van deze uitdrukking beken ik het regte , doel niet te vatten. Dewijl ik geen taalkundige of geleerde ben , is het mogelijk , dat ik de Bijbelplaatzen, die ik meende aan- lei- (*) Zie de Vaderl. Bibliotheek, II. Deel. No. 13. Bladz. 663. Wij hebben het volgende Stukjen gaarn willen plaatzen , alleen ons de vrijheid nemende , de fpelling naar de bij ons gewoone te veranderen. III. DEEL. JIEtsCELST. ISO. 6. Q  *42 IET leiding te geven (en juist niet als bewijzen aanhaalde) tot de gedagten van de bewoonbaarheid der Planeten enz , ten onrechte gebezigd heb; vergunt mij egter de reden te mogen melden, die mij bewoog, dezelve aan te halen. Ik vinde in den CXLVIII Psalm , dat de Dichter al lier gefchapene opwekte, om den Almagtigen Maker te vereeren en te loven; hier toe fpoort hij eerst de Hemelen en de hoogde plaatzen aan , hier op de Engelen en alle de heirfcharen van Jehovah Sebaoth; • hier op volgt onmiddelijk eene opwekking aan de Zon, de Maan , en lichtende Starren enz. dit alles kwam mij in zulk een verband voor , dat de Dichter fpreken ie van de Hemelen en van de hoogite plaatzen; daar onder ook, mogelijk, oneindig heerlijker werelden dan de onze verftondt, bewoond met voortreffelijker vereerers der Godheid, die hij ouder de Naam van Engelen en Heirfcharen begreep , en dat hij dus mogelijk de Starren en de Planeten als derzelver woonplaats aanmerkte. Wat aangaat i Cor. XV vs. 28, deze plaats is mogelijk in den eerflen opflag ver gezocht; maar zulks kwam mij ook dusdanig voor. De groote paulus , de opitanding zo treflijk bewezen hebbende, ftcit een opklimmende orde deswegens voor, als, de eerfteling Christus, daar na die Christi zijn in zijne toekomfte, waar na het einde zoude zijn, dat alle de dooden zouden opftaan , vergeleken met Openb. XX. • wanneer alles zoude voleind zijn, alle magt en heerfchappij door Christus zoude te niete gedaan , en deze wcreldkring tot aan het einde zoude afgelopen zijn , dan zal Christus het Koningrijk , de opperheerfchappii, den Vader overgeven; want dan zal al zijn werk voleindigd zijn, dat hij als herlteller van het zonden-kwaad te doen had , zelfs de dood zal overwonnen worden , en eindelijk zal Christus zelf aan den Vader onderworpen zijn • dan volgen deze alles omvattende woorden : ,, opdat God zij alles in allen." De Godheid dus voldaan en bevredigd, het werk der Verzoening afgedaan , eene herftelling naar Gods volmaakten wil daargefteld, en alles, alles met den invloed der Godheid vervuld ; zouden de gevolgen daar'van, z'ch niet verder uitftrekken, dan tot dezen kloot, die toch zo min als de lichamen der menfehen  OVËR HET WAAR GELUK. 243 fchen vernietigd , maar gelijk die der geloovigen in heerlijker Itaat zal gefteld worden, zoude ook niet mogelijk dit zonnenlfel in dat heuglijk einde, in die zalige verwisfeiing kunnen deelen, (welke onderlinge betrekking is 'er toch niet in de Natuur tusfehen de verbazende lichamen van dezelve) en hoe zoude die daar in kunnen deelen , zo die Globen ook niet met redelijke wezens bewoond waren , onze wereld is toch maar een zeer klein gedeelte van dit verbazend famenftel? Zekere bewijzen 'er voor de veelheid der werelden niet ziinde , moet men dan niet tot de meest waarfchijnlijke overgaan ? en mag men daar op niet doordenken V Ik meende 'er in mijn werkjen ook nog bij te voegen , de woorden van den Zaligmaker Joh. XIV. in 't huis mijns vaders zijn veele woningen enz." — Het is 'er zeer verre van daan, dat ik een voorftander van het walgelijke Sentimenteele zoude zijn; maar de ftrepen in mijn werkjen , zijn veel door gewoonte in het fchrijven , veroorzaakt , welke ik tragte af te wennen, maar het is buiten mijn fchuld, dat de drukker die wat groot genomen heeft. Was uwe Recenlie mij niet onaangenaam , ik vertrouwe , dat deze aanmerkingen ook door UI. niet kwalijk zullen genomen worden; terwijl ik de vrijheid gebruike , de volgende Verhandeling hier bij te voegen, met verzoek om plaats daar voor in Uk Men^ gel werk, 't welk mij tot genoegen zal verftrekken. Ik hebbe de eer met achting te zijn. UI. beftendige lezer den 5 Mei 1791. •*••*•& IET OVER HET WAAR GELUK. Van de waare befebouwing van dit onderwerp , eri de regte befeffen daar van , hangt het altoosduurend wel of rampfpoeciig zijn van den redenmagtigen aardbei ooner geheel af; het is een onderwerp dat ons ëë Q a p h> \  IET pligten van den mensch , in 't helderst licht ftellen zal, en welks zuivere betrachting ons in Itaat fielt, om het beste doel te bereiken, namelijk het waare geluk' voor den voor eene eeuwigheid gefchapenen fterveling. Om dit aangelegen ftuk eenigzins naar eisch, fchoon kortelijk en fchetswijze, te behandelen , heb ik mij voorgeiteld, de volgende orde in 't oog te houden. — i°' Wie de mensch was , wie hij nu is , en eenmaal worden moet , om het gelukkig einde zijner beltemming te bereiken. 2°- Welke middelen het meeste gebruikt worden, om tot geluk te komen , en derzelver ongefchiktheid aantetoonen. 39, De waare bron van alle geluk in den Gods- ' dienst des Euangeliums aan te wijzen. Tot welke waare overweging Gods onfeilbaar woord en de gezonde reden op de ondervinding gegrond, onze gidzen zullen zijn. In de eerfte plaats dan, befchouwen wij den mensch als het edelfte fchepzel, 't welk de eeuwige Wijsheid behaagde, op deze wereld te plaatzen , een pronkftuk van 't werk des Almagtigen, tot altoosduurend geluk geformeerd, naar het beeld van het volmaaklte wezen gevormd, wiens gedaante, op het eerde aanzien, zijne meerderheid boven alle de mindere fchepzelen dezer aarde aanduidt, wiens lichamelijk famenltel, allerkonftigst is, zoo in famenvoeging en maakzel der deelen, als in derzelver werking , zo dat de natuurlijke bc« fchouwing daar van de eerbiedigde verwondering moet verwekken , en reeds een fpoordag behoort te zijn , om dat doflijk deel als een werktuig van Godverheerlijking te gebruiken ; dit lichaam befchouwen wij vervolgens , als op 't naauwst vereenigd met een onfterflijken Geest , ondoffelijk en gefchikt tot eeuwige during, bedeeld met zulke vermogens , die in daat waren , om alles, wat onder zijn bereik was, te kennen en te bevatten, alles wat tot de meeste eere Gods en eigen geluk dienstbaar was; vermogens , die hem onder die wezens rangfehikte, welke met het zaligst Opperwezen gemeenzaam verkeerden , cn in alle deszelfs hoogde gunden deelden. Dusdanig be- fchrijf ik in weinig woorden iet van den gelukdaat onzer eerde ouderen, toen zij in üdens lusthof in hunne  OVER HET WAAR GELUK. 245 ne zalige onfchuld verkeerden, zoo als zij door den onveranderlijken en eeuwig volmaakten God, geheel goed, egtcr in eenen veranderlijken ftaat, gefteld waren. Heeft dit eerfte menfehenpaar nu, dezen hunnen ge- lukftaat bewaard ? . . Neen! maar God weet, tot welke Hem heerlijke einden ; de mentch is uit dezen ftaat van regtheid in dien van rampfpoedig ongeluk gevallen, hij gaf aan den verleider gehoor, ■— overtradt het bevel van zijn Heer en Koning, haalde daar door Gods regtvaardig ongenoegen op zich, werdt onderworpen aan alle de rampen dezes levens, en den dood; hij zag zijne kennis, in onkennis van 't Opperwezen en zijn waar belang veranderd, met dat allerdroevigst gevolg, dat ook alle zijne natuurlijke nakomelingen met hem vielen, en de gevolgen daar van nog tot op dit oogenblik gevoelen; dus onherftelbaar gevallen, konde hij zig zeiven in alle eeuwigheid niet redden, en hadt in dien toeftand moeten blijven , zo niet de Godlijke ontferming, uit ongehoudene menfchenliefde, een middel van herftel had befchikt, door den Eeuwigen Zaligmaker, 't welk in 't derde deel van dit vertoog nader zal getoond worden; en dewijl de mensch, naar Gods wil, tot geluk, cn daar in tot zijn 's Maakers eere was gefchaapen, moest hij echter weder tot waar geluk komen, om het weldadig oogmerk van zijnen Schepper te bereiken. Deze waarheden, in het Christendom te over bekend zijnde, zal ik daaromtrend bier niet breeder uitweiden, maar aanftonds in de tweede plaats ter befchouwinge overgaan, welke middelen de mensch, in zijn gevallen ftaat, het meest bezigt, ter verkrijging van geluk, en daar van de onbeftaanbaarheid overweegen , omdat die onbeftendig zijn . en met de onfterrlijkheid zijner ziele niet in evenwigt ftaan. En hoe valt dan niet aanftonds des waereldbeminnaars oog op een aanzienlijken ftaat in de waereld, dan verbeeldt hij zig, is hij waarlijk gelukkig, als hij geene magt boven zig erkent, en onbepaald kan heerfchen, als een ieder zijn wil en wenken moet gehoorzaamen, als hij over een uitgeftrekten ftaat het bewind voert ja zo hij door overwinnende wapenen landen aan landen, koningrijken aan koningrijken konde Loeren, tot welken hoogen trap van grootheid was Q 3 hij  146 IET hij dan niet gcfteegen ! wat zoude hem dan nog kunnen deeren, of zijn gewaanden gelukffaat benemen.' ó Waanwijs fchepzel, die zo denkt, de dood veldt u neer, en zo gij geen herftel uit uw zondenftaat hebt gezocht, zal de onfterflijkheid van uwen geest, u rampfpoed zonder einde opleveren; 11a het oog op de gefchiedenisfen , zoo gewijde als ongewijde, door alle eeuwen heen, zult gij voorbeelden aantreffen, hoe altoos eens zeker, en tóras op het onverwagtst, de dood een einde maakt aan allen vorftelijken luister salomo , de gelukkigfle Vorst van jacors nageflagt, werd zo wel tot zijne vaderen verzameld, als zijn geringde flaaf;de rijke croesüs, de overwinnende alexander., werden, te midden in hunne fchatten en overwinningen , een prooi van den dood , en door welke onvoorziene toevallen kan men niet tot den laagften ftaat danlen, en der verachting ten prooije worden. De rijkdommen, het fchitterend goud, verblinden niet zelden de oogen der ftervelingen; welke moeite moet hij aanwenden, om dezelve te verkrijgen, en welke zorge moet het kosten, die te behouden; en al heeft hij zig alle de genoegens der aarde door die fchatten veffchaft, hij kan alles weder verliezen, alle de elementen kunnen famenfpanncn, om, als middelen in Gods hand, hem daar van te berooven ; en waar is dan zijne hoope zijn troost zijne verwag- ting? zo hij alleen op dat goed vertrouwde, ongelukkig kan hij tot wanhoop vervallen , zoo dat eeuwig ongeluk zijn deel wordt. Welke genoegens de wellusten van het vleesch hetzelve ook mogen opleveren, hoe onbeftendig is derzelver vermaak, en welke akelige gevolgen kunnen dezelve niet veroorzaaken ? door welke voorbeelden ook geleerd , werdt egter 't ongeoorloofde het meeste gezocht en begeerd , en wel verre van den ongelukkigen najaager eenigen troost te verfchaffen, zijn derzelver gevolgen hem tot een knagenden worm, die hem geen ruste overlaat. Hoe vaak zoekt de onberaadene zijn vermaak door de dronkenfchap , niet bedenkende, aan welke akelige gevolgen van befpotting, en gevaar, en armoede hij zich overgeeft, tot bederf van ziel en lichaam beide, waar door hij onvatbaar word voor de rede zelve, en alle geestelijk onderwijs hem dwaasheid toefchijnt, Zq  OVER HET WAAR GELUK. «47 Zo het fpel, de dartelheid, en luidruchtige vermaken hem genoegen moeten bezorgen, hoe verkeerd vindt hij het bij de uitkomst, terwijl niets dan een akelige ledigheid in zijn hart overblijft, die niet dan voor wei^ n:g oogcnblikkcn, door herhaalde pogingen van dien aart, kan voldaan worden, om daar na door nog akeliger ledigheid vervangen te zijn. Het ongeoorloofd heimelijk na zig trekken van eens anders goederen, kan niet anders dan het knagend naberouw ten gevolge hebben, gepaard met onrust des gemoeds, gelijk de gierigheid, die wortel van alle kwaad, haare flaaven geen het minfte genoegen gunt. En wat kan nijd, haat cn wangunst, onregtvaardige handelingen aan zijn evenmensen, anders veroorzaaken, . dan een onftuimigheid des gemoeds, of wederkeerige onaangenaame ontmoetingen uitwerken. * En offchoon alles hier op de waereld tot in een hoogen ouderdom voorlpoedig mogte gaan, waar op zal de hoop voor de eeuwigheid gebouwd zijn ? alle de eer, grootheid, rijkdom, en genoegen vallen met den dood weg, en begeven haare gun (telingen; en zo den mensch vernederingen, ziekte, tegenheden , verliezen, of mishandelingen treffen, welke van alle de aarrifehe voordeden zal hem troosten of redden, dat hier de bevinding van den dwaazen waereldberhinnaar fpreke, en zij zal betuigen, hoe deze fchijngoederen de op haar gevestigde hoop befchaamen, en als rook voor den wind doen verdwijnen: en boe doet foms zijn kloppend geweten hem met angftigheid aan den dood gedenken. Daar nu de menschlijkc Natuur tot zulke laagte gedaald is, dat het zinlijke hem geheel overmeesterd heeft, cn hij zich zeiven nimmer redden kan, of de Godheid verzoenen met het menschdom, wegens de belediging , tegen de hoogde Majefteit begaan, zoo moet hij noodwendig, wil hij wel handelen, naar een ander middel zoeken, dat van een hooger waardij is, voor hem voldoen kan, en hem het waare geluk kan deelachtig maaken. Waare droefheid over fchul- den, eerbiedig inroepen van Gods Geest, om zijn getrek te hulpe te komen en zijn behoefte te vervullen, wordt hier vereischt: benevens eene regte onderwerping aan Gods heiligen w'1, om hem tot een middel ter eeuwige behoudenis te brengen ; en dit middel Q 4 wordt  24? IET wordt ons door het zalig Euangeüe geopenbaard, daar in zien wij Gods eigen Zoon in 't vleesch verfcheenen , om Adams gevallen en zondig nakroost tot dit geluk te verwaardigen, cn die genen, die Hem tot hunnen Borg door 't geloof" willen huldigen , uit hunnen ramp ftaat te verlosfen; en dit zal mijn derde en voornaamfte ftuk uitmaaken, namelijk, om kortelijk te betogen, dat in den Godsdienst des Euangeliuins van jesus Christus, alleen waar geluk en zielenheil voortijd en eeuwigheid te vinden is. En hier vallen wij u nedrig te voet, ó opperfte Majefteit! onnadenkelijke goedheid bewoog u, om nietige ftervelingen, moedwillig van U afgevallen, te redden; 6 eeuwige Middelaar! doet ons uwe oneindige, uwe Godlijke waarde bezeffen, 'verbreek zondige harten, doolt daar in, al het geene U mishaagt, en 'leer ons TJ boven alles lieven, eeren en dienen, en regeer in ons onbepaald, als onzen eeuwigen Heilvorsten Koning! . Het is dan zeker, gelijk wij reeds in den aanvang zagen , dat God het geluk van zijn fchepzel wilde , en het is teffens zeker, dat Hij ook in den mensch niet alleen , maar zelfs in alle dieren een drift heeft ingefchapen , om gelukkig te zijn; zelfs in het kleinfte infekt wordt deze drift befpeurd; maar hier moet fchaamte het redenmagtig fchepzel bedekken, hij weet het minst, wat zijn waar geluk is, zo hij niet zoekt door hooger licht beftraald te worden, en daar door het waare van het fchijngehik te onderfcheider. Befchaamen nu alle de aardfche begeerlijkheden en goederen haar 2 beminnaars bij den dood, maken zij h ■m een overwonnenen van eeuwige ellende, aan 'c einde zijner loopbaane^ zo volgt, dat de mensch een duurzaam en blijvend goed nodig heeft, dat hem in de eeuwigheid verzadigen kan , en dit wordt in alle zijne onbezefbaare grootheid in den Christen Godsdienst gevonden, gelijk, reeds gezegd is. De wijsgeer, de n/fpoorer der verhevenfte wetenfchappen, moge zijrr brein ver-uilen en zijn verftand verfieren met de Nuttigde kundigheden; de 'Natuur tot in haare verbofgenfte deelen nafpooren; haar drievouwig Rijk ar/n zijne wijsheid onderwerpen; door de wiskunde de iboeieiijkfte knoopen losmaaken ; ja hij zoeke vrij naar nk\uwe waerelden , om zijnen- weetlust te verzadigen, he\ is egter onbeftendig, en die kundigheden zul-  over het waar geluk. 249 zullen hem in de uure des doods geen nut doen, — en zo hij het gebouw van zijn geluk niet op den eeuwigen Hoektteen gevestigd heefc,kan hij niet hoopen, dat zijne verkregene kunde hem in de eeuwigheid tot waar geluk zal verllrekken en aangroejen, maar veel eer, dat die door eeuwig ongeluk zal uitgedoofd worden. De bekwaamde Arts, die veelen zijner lijderen van de natuurlijke dood bevrijdde, is buiten ftaat zijne zielskwaalen te genezen; hij moet tot den geestelijken Medicijnmeester vlugten, wil hij geholpen worden. De geleerdfte Pleitbezorger moge geftadig het eene regtsgeding na het andere winnen , zo hij den Godlijken voorfpraak niet in zijne belangens heelt, wordt hij voor de hoogfte vierfchaar verwezen. • De waare Christen, de waare Verëerer van God, en jesus christus, vindt alleen zijn heil, zijn geluk, z 't zij in voor of tegenfpoed . 't zij aan deze of gene zijde des grafs , als de eenige grond van hoope in leven en flerven, en het beste gefchenk, waar mede ooit het fchepzel konde bedeeld worden, zoo beminnen wij dan te regt Gods dierbaar woord, ais de bron, waar uit alle deze fchatten te halen zijn. Eu hoe fpoort dit alles den Christen aan , om in diepen ootmoed in 't Hof gebogen, zich geheel aan de zalige leiding van den Verheerlijkten Heiland over te geven, en in zijne gunst het hoogde belang voor tijd en eeuwigheid te Hellen! • huis-  252 huishoudelijke kalender van palaestina, huishoudelijke kalender van palaestina, voor de maand september. S- i. het weder. De hitte van de voorige maand Augustus duurt nog een goed gedeelte van deze maand door, alleen tegen het einde der maand word dezelve dikwijls bekoeld door den regen, zijnde dezen een begin of voorloper van den vroegen, of liever herfstregen, fchoon die eigenlijk eerst in October plaats heeft, waarom wij 'er in die maand opzetlijk van gewaagen zullen. Tschudis (a) fchrijft dus, dat de regentijd in Palaestina in de maanden September of October begint. • Wormbser (b) verhaalt, dat het den iy van deze maand te Jeruralem regende. Shaw (c) zegt, dat in Barbarijen het regenfaizoen begint in de llerfst- of Wintermaanden. De eerfte regens, vervolgt hij, vallen hier, in 't Rijk van Algiers , in zomin''ge jaaren in September, in anderen eene maand laater. • Toen korte QT) zich te Aleppo bevondt, viel in die flad den 19 van Herfstmaand de eerfte regen, en wel, volgends ieders getuigenis, zeer vroeg: want gemeenlijk valt anders eerst in 't midden van Wijnmaand, of ook wel omtrent het einde derzelve, de eerfte regen. Den 25 van Herfstmaand werdt 'er eene aardbeving gevoeld , die wel de huizen deedt fchudden , maar echter geene febade veroorzaakte. Wat de hitte betreft; polschnitz (e) den 3 (of 13) van deze maand bij Rama zijnde , en den 9 (of 19) van de doode zee naa Jericho reizende, en neitzschits , (/) (V* Reize, p. 236. Vergelijk hösts Nachrichten von Marókos und Fes, pag 1 29. (&) Reisbuch des H. Lands, (Francf. 1600) Th. 1. p. 411. (c) Reizen. I. Deel, bladz. 211. 212. (d) Reize, II Deel, bladz. 181. (e~) Aangehaald -bij beek abhandl. %ur Erlant. der Zeitreehn. und Gefch. Th. II. S. 26.  voor DE MAAND september. 253 Cf) die den 6 en 7 van deze maand bij Rama was , daar hij ook in de opene lucht fliep, en bij Joppe, klaagen over de geweldige hitte. Ondertusfchen is het opmerklijk , dat de nachten reeds koud zijn, bij zulke heete dagen, dus getuigt schulze (g), dat hij in den omtrek der ftad Dimas, bij elia's put, den 4, 5, en 16 September voor het opgaan der zon fnerpende koude en eenige uuren daarna de brandendfte hitte ondervondt. Laat ons nu zien, wat russel ons bericht van het weder te Aleppo in deze maand. Hij zegt (h)." Van Mei af tot in het midden van September valt 'er bijna geene ééne verkwikkende regenbui, ja naauwlijks laat zich een aangenaam wolkjen aan den Hemel zien, dat ons voor de uittermaten groote hitte der zon dekt, en na dezen tijd valt 'er doorgaands, of te Aleppo, of in deszelfs nabuurfchap, een kleine regenbui , die de lucht grootlijks verfrischt." ,, Tusfehen deze eerde en tweede regenbui loopt 'er een tusfehentijd van op zijn minst 20 of 30 dagen tusfehen beide, wordende dan het weêr gematigd, h-lder, en zeer aangenaam, en zo de bui maar weinige uuren geduurd heeft, verkrijgt het land eene gantsch nieuwe gedaante." ,, Met het begin van Mei tot het einde van September brengen de winden , die tusfehen het Noord - Westen cn het Oosten waaien een' verbaazenden graad van hitte mede." Vervolgens befchrijft hij (7) het weder van deze maand te Aleppo opzettelijk dus : ,, geduurende de eerfte veertien dagen is deze maand, gelijk als de voorgaande, of liever nog zoeler, door dien de wind zelden (terk waait; als 'er geen regen valt, blijft het weêr aldus de geheele maand door, doch doorgaands komen 'er tusfehen den 15 en 25ften, donkere en nevelachtige wolken op , als ook een verloop in de ge-, daante van een wervelwind, die uit het Westen komt opzetten. Deze brengt met zich eene groote wolk van (ƒ) Weltbefchauung, f. 28,7. 2%6. (gj Leitungen des''Höchflen, Th. v. f. 417. 419, 420. (lij Nat. Hist. van Aleppo, bladz, 14. (»') Aangeh. pl. bladz. 172.  f54- HUISHOUDELIJKE KALENDER TAN PALAESTINA , van ftof mede , die de geheele ftad overvliegt , liet welk regen voorfpelt, en binnen één of twee dagen vallen 'er nu en dan hevige regenbuien, het zij in, of niet verre van de ftad. Deze worden de eerfte (of vroege) regenbuien genoemd, en alfchoon zij doorgaands van weinig belang fchijnen, zoo wordt echter de lucht 'er veel door verkoeld, en het overfchot van deze maand wordt er vermaaldijker door gemaakt." ,, Zelden gaat 'er een nacht voorbij, of het Weêrlicht in het Noord-Westen , doch men hoort geen Donder. Als men het ziet weerlichten in het Westen öf Zuidwesten is het een vast teken van een' toekomenden regen, die dikwijls van Donder gevolgd wordt." ,, De winden in September zijn westelijk , doch zelden zijn het meer, dan ligte koele windjens. Het hoogfte van den Thermometer was 92. Het laaglte . . . 62. Het hoogfte van den Barometer . 29: o. Het laagfte , . . 2.8:6. Het grootfle verfchil van den Thermometer op eenen dag was van 12 graden." ,, In het begin van deze maand was de gewoone hoogte van den Thermometer des morgens veeltijds dezelfde als in het einde van Augustus, doch het verfchil tusfehen den morgen- en den avondftond vond ik wat grooter. Wanneer het regende, daalde de kwik drie of vier graden, en doorgaands zakt dezelve de geheele maand door, tot dat hij op 65 komt. Het verfchil op éénen dag beliep dan zelden meer dan 3 of 4 graden , en geduurende het vallen van den regen was zulks veel minder, te weten 1 of 2." Op deze berichten van russel merkt de Ridder MicHAëLis (k~) aan , dat zijn verhaal van Blikfem of Weêrlicht uit het Noord-Westen, enkel behoort , tot de bijzondere ligging der Stad Aleppo, en Palaestina zeker niet raakt. Wij bekennen het onderfcheid der meer noordelijke ligging van Aleppo , terwijl Palaestina ten zuiden van den Libanon ligt, wij erkennen, dat (fc) Ophelder, der Heil. Schrift, bladz. SS-  voor de maand september. 555 ,dat wij geene dergelijke berichten regelrecht van Palaestina hebben, nogthans verdient het volgende bericht van volney (7) hier geplaatst en met dat van russel vergeleken te worden. ,, De Donder laat zich in de Delta zoo wel als in Syrië hooren; maar daar is dat onderfcheid tusfehen die twee Landen, dat hij in de Delta, en in de vlakte van Palaestina, in den Zomer, zeer zeldzaam, en in den Winter, menigvuldiger is; in het gebergte in tegendeel is dezelve in den Zomer gemeener en in den Winter oneindig zeldzamer. Iu beiden die landen is zijn waar jaargetijde de regentijd , dat is te zeggen, de tijd der nacht-cveningen en vooral van die in den Herfst; het is ook opmerklijk, dat hij nooit van binnen 's lands, maar altijd uit zee opkomt; het is altijd uit de Middellandfche zee , dat de Donderbuien over de Delta en Syrië komen, zij komen meer des morgens en des avonds , dan het overige van den dag; zij zijn verzeld van zwaare plasregens en fomtijds van hagel, die in een uur tijds het veld met kleine plasfen bedekt." En in eene aantekening op deze plaats zegt hij: ,, Ik weet niet, wat te dien opzigte in Opper-Egypte omga: Wat de Delta belangt, het fchijnt, dat hij fomtijds Wolken en Donder uit de Iloode Zee ontvangt. Den dag, dat ik Kairo verliet, (het was op den zes- en- twintigften September 1783.) kwam 'er, bij het vallen van den avond , eene Donderbui in het Zuid - Oosten op , die wel haast verfcheiden Donderdagen deedt hooren, en in eene hevige Hagelbui eindigde, met hagelfleenen, als groote erweten. Zij duurde tien of twaalf minuuten, en mijne reisgezellen en ik hadden tijd, om genoeg van dezelven in de fchuit op te raapen, om 'er twee grootte glazen mede te vullen , om te kunnen zeggen, dat wij ijskouden drank in Egiipte gedronken hadden." Nopens de winden tekent diezelfde Reiziger aan (;»); „ De winden houden even als in Egijpte\ regelmatige ftreeken, die aan elk jaargetijde eigen zijn. Omtrent de nagt-eveningen van September begint de Noordwestenwind meer en fterker te waaien ; hij maakt de lucht (/) Reze, L Deel, bladz. 338. 339. 0») Bladz. 312.  SSÖ HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, droog, helder, doordringende, en het is aanmerkens- waardig, dat hij op de kust hoofdpijn verwekt. . Men moet ook nog aanmerken , dat hij meesten tijds drie dagen achter eikanderen waait, gelijk de Zuiden en Zuid-Oosten wind bij de andere nagt-evening ; hij duurt tot in November , dat is te zeggen , omtrent 50 dagen , en waait vooral beurtelings met den Oostenwind.". Steven schulze («) deedt in de maand September eene reize naar den Libanon. Toen zag hij geen fneeuw op deszelfs toppen , maar den berg bedekt met witte fteenen , zo dat hij van verre met fneeuw bedekt fcheen te zijn , alleen verzekert hij , dat de fneeuw bleef, in de oorden, hier en daar naar het Noorden gelegen , en niet voor de zon blootgefteld. Hier uit befloot de goede man , dat 'er jaaren waren , in welken de Libanon van fneeuw bevrijd is , fchoon alle reizigers eenpaarig verzekeren , dat dit gebergte een' eeuwigen fneeuw heeft, doch hij zag niet in, dat dezen eigenlijk fpreken van den Antilibanon , en dus dat zijne waarnemingen hun eenparig getuigenis niet kunnen verzwakken (0). Wij eindigen onze berichten van het weder in deze maand September, met de waarneming van niebuhr, nopens de winden in dezelve , omtrent Basra (_pj: ,, In September was de wind maar weinige dagen Zuidelijk ; anders hadden wij geftadig Noorde en Noordweste winden." In Augustus en September hadden wij fchier geftadig heldere lucht gehad." S- 2. het koren. In deze maand September worden de laatfte overblijfzelen van het graan , dat het laatst gezaaid was , ingeöogst , terwijl men met het einde der maand weder begint, de landen te beploegen, en tot de zaajing ge- (n) Leitungen des Höchften , Th. v. p. 47 r. (0) Vergelijk waRnekros over de vruchtb. van Palaestina, in het Pepert, für Bib. und Morgenl. Litterat. T. xv. p. 198. Qf) Reize, l.Decl, Uada. 216.  voor de maand september. S57 gereed te maaken. Polnitz Qfi vondt den 3 Ci3) bij Rama geers of gierst , rijst en ander graan op de velden , en rauwolf (?) verhaalt , dat ., de Landvoogd van dien oord, op het einde dezer maand, in den oogst-tijd, veel graan verzameld hadt . uit de fchoone , vruchtbare , en wel bebouwde landftreeken daar om heen, om die op Joppe,tn dan van daar verder over zee naa Conftantinopelen te zenden." — Omtrent het laatfte van September , zegt russel (), begint men bier, te Aleppo, te ploegen. Men heeft in Sijrie, volgens volney (7). eigenlijk tweederlei oogst, den wintero-gst, dien de landlieden daar chetdouté noemen, beftaande in tarwe en gierst , voor dezen z ait men niet, voor dat de herfst begint, dat is, omtrent Al erhsiligen , en de oogsttijd daar van verfchilt volgends de plaatzen. In Palaestina en llaurdn fnijdt men de tarwe en gierst reeds in het laatst van April en in den loop van de maand Mei, maar hoe noordhjker of hoe hooger in het gebergte men gaat, hoe laater de oogst komt tot Junij en Juïij doch daar van is onderfcheiden , het geen zij het zomergewas, zomeroogst of fdifié noemen , als het Turksch koorn, de doura, de tabak, dc katoen, de boonen, en watermeloenen; dit zomergewas zaait men in den regentijd van de lente, dat is , in Maart en April, en men oogst in September en October. 'É 3. DE wijnstok. Volgends het bericht van brochardus , door ons reeds meermaalen aangehaald , was in de dertiende eeuw de eerfte wijnlezing in Augustus, maar de tweede, van die drujvtn , weike in April uitbotten, in September, gelijk de derde in October. Door den tegenwoordigen toeftand van Palaestina , dat thans, wegens de Hechte bebouwing, enkel aan weinige oorden (?) Bij beer, Abh. Th. II. S. 26. (f) Reize, Bladz. 131. (ƒ) Bladz. 16. (f) keize, \. Deel. Bladz. 311. iii. DEEL. MliNGELST. f>. 6. R  £58 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA , den wijn-oogst kan hebben , en omdat de Reizigers juist niet , op den tijd van den wijn-oogst , op die plaatzen geweest zijn, daar hij valt, heeft men flechts weinige en niet geheel voldoende berichten van denzelven. Zie hier , wat wij hebben kunnen verzamelen. ,, De wijn-oogst gefchiedt in het gebergte in het laatfte van September." volgends volney («) . siiaw (y): ,, De druiven worden in het laatst van Julij rijp, en zijn in September goed, om te pers- fen," te weten , in het Rijk van Algiers. La- dohuï O) fchrijft , dat de wijn-oogst in deze maand omtrent Bethlehem en Hebron invalt. Otto van der gröben 00 meldt, dat de druiven in deze maand te te ■Jerufalem rijp waren. Polnitz at rijpe druiven Jcrulalém den 15 (25) van deze maand (ƒ> Rauwolf at den 7 (17) van deze maand te Tripoli druiven zonder kernen ^z). Verder zie men de berichten na van de voorgaande maanden omtrent den Wijnftok. s- 4. de boomen. Over het gemeen zijn de boomvruchten in deze maand dezelfde, als in de voorgaande; het zij dat zij nu verder rijp , of tot deze maand bewaard kunnen worden. Polnitz («) at den 7 (17) bij Bethphage, en den 15 (25) bi| Jerufalem vijgen. Schulze (bj zag den 13 September bij Damaskus pruimen, appelen, en peeren aan de. hoornen hangen; en rauwolf (c) at den 7 (17) bij Tripoli granaat-appelen. De palm- of daadelboom heeft in deze maand rijpe v da- O) Reize, T. Deel. Bladz. 312. (v) Reize, I. Deel. Bladz. 225. 00 v°yage fa!t a tem Sainte> P- 2°>6. (x) Oriental. Reisbefehr. p. 92. 109. 202. (y) Beer, Abhandel. Th. II. p. 27. fz") Reize, Bladz. 125. (Y) Bij beek, Abh. Th. II. p. 27. (bj Leitungen des höchflen, th. V. S. 443- (e, l. f. c.  voor de maand september. 259 dadelen (7) liet welk ook door radzivil (e) bevestigd wordt, met betrekking tot Opper-Egijpte. De granaat-appelen, peeren en pruimen waren, volgens schulze ;ƒ), in deze maand overvloedig in de tuinen van Damascus, ook hadden de citrulH en oranje-boomen rijpe vruchten volgens helfrich (g). Dé chafritibi, of het St. Jansbrood hadt rijpe peulvruchten in 't begin van September (ft). Ladoire (f) zag een grooten overvloed van deze vrucht onder de boomen liggen in de woestijn van St. Jan den Dooper : en kootwyk (k) aan het ftrand van Cijprus , als ook te Gaza enz. De Sebcstus, geeft ook vruchten, die naar nooten of ekels gelijken, 111 deze maand, waar uit de vogellijm komt. Egmond zag deze boomen omtrent Sidon (/). i< 5. moeskruiden en peulvruchten tuinbloe- men en andere planten. Wij hebben omtrent dit artikel, niet bijzonders aan te merken; alzoo wij van dit onderwerp reeds de berichten hebben aangevoerd, bij de voorige maand, bij voorbeeld het bericht nopens het Katoen uit korte en anderen. ,, In September en October worden te Aleppo , volgends russel (m~) , de komkommers in groote menigte ter markt gebracht omtrent het einde van September komen de Pompoenen (Melopepo fruetu maximo alböj voort , dewelke het geheele jaar door duuren. — Polnitz (7) verhaalt , dat hij den derden (13) van deze maand b'j Rama een foort van Meloenen , bij de Arabieren Èatiecae genoemd, nog ongeplukt op de velden zag. oe- Qd) Füres , Itiner. pag. ro. Ce ' Peregrinatio Hierofol. pag. 172. (ƒ) U c. tb. V S. 443- (g) Reize nacli Jerufalem, S. 41. Qh) Zie de Bericht, voor de Maand Augustus, boven Bl. 215' (i) Voyage paevat , en deedt dezelve merklijk toenemen. Ook was bij niet minder aan^eaaajm aau de genen , welke de Boekdrukkerij uit nieuwsgierigheid kwamen bezoeken: want, dewjjl de Boekdrukkunst, toenmaals, in deze gewesten, bi kans ten cnenmaal onbekend was, werdt, van tijd rot tijd, een groot aantal lieden door het geheim dier kunstuitgelokt, 0111 de drukkerij te gaan zien; en deze allen waren met de fchrand'erheid . leevendigheid , en meciedeclzamen aart van onzen jongen Letterzetter zoo wel in hunnen fchik , dat zij zelden heengingen , zonder hem deze of geene blijken hunner milddadigheid na te latei?. Hier begon de jonge franklin de liefde tot de geleerdheid , en die zucht tot de wetenfehappen , waardoor hij, vervolgens, zoo beroemd is geworden, ras te openbaren. Dewijl het zeer moeilijk was, Boeken uit -Engeland herwaard te bezorgen , maakte onze Franklin met fommige andere jonge lieden van zijne jaaren eene affpraak, om alle de Boeken, waarvan'zij in Let bezit waren, in eene plaats bij elkander te brengen,  VAN t)R. E. FRANKLIN. 201 gen , ten einde eene algemeene Biblid theek daarvan te maaken , en dezelve ter lezing aantebieden. Ondéttusfchen werdt dit hulpmiddel zoo gebrekkig bevonden, dat de Maatfchappij , op den raad en de aanfpooring van fi  S72 AANMERKINGEN Dusdanig is het algemeen karakter der Griekthé Bouwkunde; welke, hoewel zij , oorfpronglijk, die foort van fchoonheid ten toon fpreidde , die, uit hoofde der algemeenheid van haaren invloed, 's menfehen geest fchijnt te zijn aangeboren , op verfchillende tijden is verlooren geraakt door onbruik, bedorven door valfchen fmaak, en verminkt door onkunde. Haar te volgen op het pad haarer omwentelingen, en met eene kunstkundige naauwkeurigheid te handelen over de afmetingen en bijzondere wijze der veranderingen, ware zo veel, als den post van Bouwkunftenaar en Ilistoriefchrijver zich aan te matigen. 't Is onze zaak niet, eene Leerkundige of Historifche Verhandeling te fchrijven ; wij tragten een denkbeeld te geven van de gewaarwordingen der aandoenlijke, doch ongeoefende aanfehouwers, zonder ons in te laaten tot de naauwkeurigheden eens opzettelijken Kunstkenners. Geduurende het tijdperk van letterduisternisfe, welke alie de Natiën van üuropa, t'eenigen tijde, overdekte, waren de oude kunften, van wegen haar naauw verband met de oude geleerdheid, in de algemeene duisternis veraard. Gebouwen , tot godsdtenflige, burgerlijke en bijzondere gebruiken , waren evenwel nog noodzaaklijk; en 's menfehen geest, altoos werkzaam, zelfs onder ongunflige omltandigheden, vondt manieren van Bouwkunde uit, van welke de Oudheid geene modellen uitleverde. Van alle deze kan de geleerde Oudheidkenner de foortelijke verfcheidenheden onderkennen, en den Gothifchenden Saraceenfchen, of eenigen anderen füjl, nevens alle derzelver kortduurende wijzingen, uaauwkeurig aanduiden. Het gros der befchouwcren, evenwel, bevat alle deze, onder den naam van Cothifche Bouwkunde. En, indedaad, de groote gelijkheid tusfehen dezelve , gevoegd bij hunne meest in 't oog loopende trekken , en de gemeene bevattingen omtrent het onderwerp , geven eenigen grond om dezelve aan te merken als behoorende rot dénen ftam , toevalliglijk verfchillende door die overeenltemmende onregelmatigheid , indien ik mij dus moge u tdrukken , welke , eenigermaaten, zigtbaar is , in de werken der Kunst, zo wel als in die der Natuur. Facies non omnibus una, Nee diverfa tarnen, qualis decet esfe fororum. De  OVER DE BOUWKUNDE. 273 De menigvuldige eerwaardige Gedenkftukken, in onderfcheidene Gewesten nog voorhanden , getuigenis gevende van de pragt der Voorouderen , ltellen ons in ftaat om door eigen opmerking van den Gothifchen ltijl een denkbeeld te vormen: en men moet bekennen, dat zij klaarblijkelijke kenmerken dragen van groote bedrevenheid, grooten arbeid en groote kosten. Goede fmaak , naardien de bouwers in die tijden daar op weinig regt van aanfpraak hadden , en niet veel gelegenheids , om dien aan te kweeken , moet in hunne werkttukken niet gezogt, en zal 'er fchaars gevonden worden. 'Er was een tijd , in welken zij als eene noodzaaklijke vereischte der volmaaktheid eens gebouws fchijnen befchouwd te hebben , de gedaanten van onillagtig werk in kleine fieraaden te vertoonen, en van verguldzel, beeldhouwerk, fchilderijen en andere foortgelijke fraaiheden het oog te doen febemeren. Dat eenig gedeelte groot konde zijn door deszelfs eenvoudigheid , en fraai door gebrek aan fieraaden , hier hadden ze geene denkbeelden van. De modellen der Oudheid hadden ze niet voor oogen , noch de Verhandelingen d er Wijsgeeren bij de hand , die de waare. oorzaaken van fchoonheid en verhevenheid hebben nagefpoord. Geen wonder, derhalven, dat men den metzelaar en den handwerksman hunne bedrevenheid liet vertoonen in harfenbeeldige en grillige werkzaamheden. Moeilijkheid van uitoefeninge en het voorkomen van ongemeenen arbeid waren , menigmaalen, de eenige kenmerken van voortreffelijkheid bij den aanfehouwer, zo wel als bij den kunftenaar, in eenen tijd, toen geen van beiden gelegenheid hadt, om eenen fijneren fmaak aan te kweeken, of een bondig oordeel te leeren vellen, door onderrigt of voorbeelden. Intusfchen is de hedendaagfche befchouvver gemeenzaam geworden met het Griekfche model , en verkriigt , zonder veele moeite , regels om te oordeelen over de fraaie kunften , overeenkom (tig met de waarheid, de natuur, en de eenvoudigheid. Wanneer hij zijnen voet zet in eene Gothifche Abdij of zaal, wordt hij , indedaad, getroffen met denkbeelden van ftaatelijkheid, cn heeft gevoel van eene fombere grootsheid. De gegroefde zoldering, het langwerpig ru;m, de fcherppuntice boog , het fchemerlicht door het te enge venglterraam, verwekken eene foort van gemoedsin. DEEL. MENGELST. N. 6. S be-  *74- AANMERKINGEN bewegingen , eigenaartig berekend naar de oogmerken van de Domkerk, 't Kan , egter , zijn, dat het voorkomen van oudheid , welk de Gothifche geftigten thans hebben aangenomen , ook zijn aandeel heeft in het voortbrengen van deze uitwerking bij den Kerkbezoeker. Wanneer hij de Abtdij enkel aanziet als een ft.uk van Bouwkunde , zonder eenige godsdienstige of historifche denkbeelden daar nevens te paaren , en zonder de vooroordeelen der Oudheidkundigen bot te vieren, gevoelt hij, misfehien , niet meer de aandoeningen van verbaasdheid, of eene bijzondere gefchiktheid tot godsdienstigheid. Wanneer hij zonder vooringenomenheid rond ziet, erkent hij, dat, hoe uitgebreid ook de geevel, hoe hoog het gebouw zij, zijne aandagt wordt afgetrokken van de befchouwing van de grootheid van 't geheel , door eene verkwisting van kleiner fieraaden , welker hoeken zijn oog mishaagen , en die de éénheid der voorwerpen vernietigen. Eene groote menigte van denkbeelden kan , elk op zijne beurt, gcenen voegzaamen indruk maaken, en eene betamelijke uitwerking doen, wanneer zij allen ten gader werken. Terwijl wij de zamenftellcnde deelen overzien , venvaarloozen wij het geheel ; en terwijl wij agt geven op het geheel , door de bijzondere deelen daar-jte laten , worden de kwbtagtigc fieraaden, uit w-elke de zamengevoegde deelen beftaan , onverfchi'lig of aanftootelijk , omdat zij nutteloos , overtollig en lastig zijn. Verre van het vcroorzaaken van aangxnaame gewaarwordingen , 't welk omtrent alle openbaare gebouwen een ondergefchikt doelwit behoort te zijn , bhjkt het , daarentegen, dat zodanige geftigten denkbeelden gaande maaken , die in zekere mateJfmartlijk zijn, uit hoofde der vcrwijderinge van o-eest , welke zij veroorzaaken. Laagheid is dikmaals de uitflag, daar verhevenheid verwagt wierdt, en bekrompenheid vertoont zich zelf in 't zoeken van grootsheid. ■ «>,. .. ;' Dikmaals is in onze dagen de Gothifche Bouwkunde mishaagende, van wegen eene onevenredigheid of onbegaanbaarheid , die , misichien , oorfpronglijk behaagde. Een hooge en dunne Pilaar onderfchraagt bij wijlen eene zwaarte , welke te groot fchijnt om van haar te kunnen gedraagen worden : en hoewel de aanfchouwer weet, dat hij eenige eeuwen heeft geftaan,  OVER DE BOUWKUNDE. *75 moet hij , evenwel , op het eerfte aanzien , geweld doen aan zijne aandoeningen , om niet ongerust te worden. Hoewel hij fpoedig zich weder verzekert van zijne veiligheid, het mangel aan evenredigheid, nogthans , noopt hem nu het vonnis van mismaaktheid over een voorwerp te vellen, 't w lk, door zijn voorkomen van ongemeen vernuft , onze voorouderen hooglijk ftreelde. De puntige boog, welken wij, als hebbende dien altoos opgemerkt aan gebouwen , eerwaardig om hunnen ouderdom en heiligheid , als iet hoog ftaatelijks gewoon zijn te befchouwen, is zekerlijk in zich zelfs onbehaaglijk en onvoegzaam. De fcherpe hoek, in den top, ftuit den fnellen loop van het oog , welk behaagen fchept in het vervolgen van de lijn van den heelen of halven Cirkel , zonder afbreeking. Het genoegen, waar mede dit ft uk bij wijlen wordt befchouwd , dient niet tot eene onoplosbaare tegenwerping tegen de gegrondheid dezer aanmerkinge: want behaagelijke denkbeelden , met onbehaaglijke voorwerpen zaamgevoegd , deelen , zomtijds-, hunne aaugenaame kleur bij aannadering mede , en doen zelf de mismaaktheid haare ongevalligheid ver'iezen. Een gez'gt van den Gothifchen boog, in het aloud geftigt, door de voorzaaten, gebouwd, herroept, veelligt , in het geheugen de geflagten, die v or ons geweest zijn, vernieuwt het denkbeeld van eenig historisch voorval of vermaarde perfoonaadjen , of geeft aanleiding tot aanmerkingen over de godsvrugt, cn den ijver der'voorvaderen ,• en verwekt", over 't geheel, ftreelend ontzaglijke bedenkingen over de heiligheid van het toen ter tijd vereerde geftigt. Alle deze , of eene dezer willekeurige zamenvocgingen zal eene behaagelijke houding geven aan een voorwerp , 't welk anderzins met onverfchilligheid of tegenzin zou kunnen belchouwd worden. Het gefchilderde glasraam , een geliefd fieraad van onze oude gebouwen , verfchaft eene proeve , waar door wij een oordeel kunnen vellen van de algemeene wending van den fmaak , welke alle andere" verfiering voorfchreef. Schitterende kleuren , nog meer fchitterende uit hoofde van haare doorfchijnendheid, fchijnen, volgens het denkbeeld der zulken, d e voor eene eeuw of twee leefden, het denkbeeld van fchoonheid te hebben uitgemaakt. Van hier dat zij met een S 2 ver-  ±76 AANMERKINGEN vermaak, niet wederftreefd door de kiefche begrippen van hedendaagfche fierlijkheid , de weidfche Reliekenkas, het fchitterend Altaar, het gefchilderde Grafteken , en de met Blazoenen bedekte zoldering befchouwden. Nauwkeurigheid van afbeeldinge en eene getrouwe verkleefdheid aan de Natuure en welvoegeHjkheid, ontbraken 'er indedaad; maar de plaats daar van werdt rijklijk aangevuld door den glans van fchitterende pragt. Misfchien mag het op grond van redenen in twijfel getrokken worden , or de echte bevalligheden der ongetooide natuur in 't geheel wel eenigzins behaagden aan oogen, gewoon om alleen 't geen gckunfteld was , te bewonderen. De venus de medicis zou, veelligt, weinige bevalligheden bezeten hebben , tot dat zij even als onze Lieve Vrouw van Loretto wierdt uitgedoscht. Het hoeragtig blanketzel van het glas werdt gemeenlijk gewaardeerd boven het kuifche koloriet van het fchilderdoek. Dusdanig is gemeenlijk de voorkeuze , alwaar de gezuiverde fmaak onbekend is: en 'er is geen twijfel aan, of de Indiaan zou meer waarde hegten aan den kalkpop , die van klatergoud flikkert , en de menschlijke gedaante wanftaltig nabootst , dan aan het beeld van eenen phidias, of de fchilderij van eenen apelles. Geen wonder dat onze Voorouders , in eenen tijd , in welken zij de Natuur en de Ouden niet beoefenden, in hunne künstgewrogten de karakterizerende ruwheid der barbaarsheid ten toon fpreidden. Weidsch opfchik treft aandoenlijk de zinnen , en 'er moet een aanzienlijke trap van befchaafdheid zijn beklommen, voor dat de eerst kragtig werkende belïisfing der zinnen kan plaats maaken voor de uitfpraken van oordeelkundige kieschheid. De gedeelten van een gebouw, welke deszelfs fterkte vergrooten, behooren , indien het mogelijk zij, tot deszelfs fraaiheid mede te werken. De bijster groote (tutten der Gothifche Bouwkunde , genomen dat zij ter onderfteuninge nodig waren, 't welk , evenwel, niet altoos plaats hadt, befchouwt men zelden heden ten dage als de fraaiheid bevorderende ; doch dat zij dikmaals tot lieraad beoogd wierden , mogen wij daar uit befluiten , omdat zij geplaatst wierden, daar zij als ondc-fchraagingen overtollig waren. En , waarlijk , in dit licht befchouwd , zijn ze volmaakt beftaanbaar met  OVER DE BOUWKUNDE. =77 niet dien algemeenen fmaak , die een welgevallen fchijnt gevonden te hebben in overtollige aanhangzels , waar mede zij het denkbeeld van grooten arbeid of moeilijkheid'aaubragten. In het Kasteel en aan den verfterkten Muur werden ze , indedaad , met een goed gevolg gedoogd , omdat zij het voorkomen geven van veiligheid, zo wel als van wezenlijke fterkte; maar aan gebouwen , aan den Godsdienst of de Kunften des Vredes gewijd, veroorzaaken zij een weerzin tegen zuiveren fmaak, ontftaande uit de verkeerde plaatzmg van fteunzels en verfieringen. Ook zijn ze op zich zeiven verre van fraai. Hun ontbreekt de rondheid van de kolom, en de rijzigheid van de Pilaster, en zij vloeien over van onbehaagelijke hoeken. Niet minder zwaarlijvig en onfraai zijn .dikmaals de inwendige onderfchraagingen; zelf daar zich veel fchijn van Griekfche Bouwkunde vertoont, vindt men geene fpooren van Griekfche bevalligheid. De pilaaren zijn wanftaltig dik, en zonder de gepaste hoogte om haar aangenaam voor 't oog te maaken. De voetftukken, ftijlen en kapiteelen zijn zonder evenmatigheid zamengevoegd , en fchijnen door de kunftenaars niet te zijn aangemerkt geworden , als een geheel uitmaakende, 'twelk, evenredig zijnde, een voorwerp zamenflelt, welk nog nooit naliet te behaagen. VVaarfchijnljjk kenden niet de meeste Kunftenaars , in eene onverlichte eeuw , het onderfcheid tusfehen de Orders : en door dezelve eigenzinnig te vermengen \ of eenige van derzelver wezenlijke deelen weg te laaten , maakten ze inderdaad eene kolom , aan de Griekfche niet geheel ongelijk, dan te zeer vermomd en misvormd, om onder de Orders der Oudheid herkend te werden. De fieraaden der Kapiteelen zijn lelijk en grillig. De Architraaf , de Fries , en het Hoornwerk zijn in eene verminkte , hersfenbeeldige en onregelmatige gcftalte gelaten. Ónder deze nadeelen , moet het weinige, dat men 'er van de Griekfche Bouwkunde aantreft, in fraaiheid voor de Gothifche onderdoen , wanneer de Gothifche zich in haaren besten ftijl vertoont, echt en onvermengd. De vermenging van beiderlei ftijl , in een zelfde gebouw , iet 't welk niet ongemeen is, doet nooit eene goede uitwerking, naardien de Gothifche de eenpaarigheid van den Griekfchen fchendt, en de Griekfche van den Gothifchen de onS 3 fier-  278 AANMERKINGEN fierlijkheid nog Merker doet uitkomen, door de tegeafteliing van zijne eigen fchoonheid. De lomnerheid, merkwaardig in-gebouwen van dezen ftijl, heeft men als eene voortreffelijkheid bewonderd. Men wil, dat zij de ziel in dien ernsthaftigen plooi brengt, bijzonderlijk berekend tot de involgingen van Godsdienltigheid. 't Kan zijn , dat zij du-danig eene uitwerking , in eenen hoogen trap , voortbrengt op gemoederen , aan bijgeloovigheid en dweepzucht onderhevig , of die onder een fterken invloed eener verhitte verbeeldinge zijn; nogthans, waarom het licht, een der heerlijkite werken der Scheppinge , het vuur van Go :s.tienst , bij den redelijken en bedaarden belijder daar van , zou verdooven , laat zich door geene voldoende redenen oplosten. Intusfchen worden de verbeeldingen van alle menfehen getroffen door zeer beuzelagtige oorzaaken; en geringe kunde moet hij hebben van de menfehebke Natuure, die onkundig is van de kragt der Verbeeldmge op het doorluchtiglte verftand: maar 't is de zaak der Wijsbegeerte, de heerfebappij der reden over de inbeelding te verdeedigen. Gpdsdienftige fomberheid moge nodig geoordeeld worden bij de dweepziepe Kloosterl ngen , wier zielen , d kmaals , even duister zijn als hunne wooningen : maar het licht is blijmoedig, en blijmoedigheid is het karakter der onfehuid. Indien de misdaad van de d mkerheid van den Tempel boetvaardigheid m^et leeren, is het te vermoeden, dat de godsdienstige droefheid even zoo zal voorbijgaan, als de gemoedsbevveeging , welke haar veroorzaakte, en die, even gelijk andere gewrogten der inbeeldinge , van korten duur moet wezen. Dat de Voorouders niet iet diergelijks bedoelden, moge men hier uit afleiden, dat de kleine en enge venfterraamen niet b paald zijn tot de Kerk, maar even overvloedig in de Gothifche zaal, paleis en burgerwooning worden opgemerkt. Veilig mogen wijdaar uit beflu ten , dat dit gebruik zijnen oorfprong nam uit gebrek aan fmaak en oordeel, en niet uit eene overtuiging van deszelfs bijzondere gepastheid voor godsdienstige geftigten: en men zou bijkans op het denkbeeld vallen , dat het een bewijs was van buitengemeene bekrompenheid van ziel , fpaarzaam te zijn op dat licht , welk de Maaker der Natuur heeft uit- ge-  OVER DE BOUWKUNDE. 3.79 gedeeld met eene. weldaadigheid, zo onbepaald' als zijne magt. Doch, terwijl wij den bekrompenen fmaak gispen, moeten wij de uitgebreide goedwilligheid .en ongemaakte godsvrugt der voorouderen toejuichen. De groote menigte gebouwen, welke zij der Geleerdheid wijdden, hoe onbehaagclijk zij op 't oog mogen wezen, dieéaden tot wijkplaatzen en aanleidingen ter beoefeninge voor mannen, welke tot fieraaden verftrekten voor hun vaderland en het menschdom. Het Weeshuis en het Gasthuis waren daarom niet minder bekwaam, om den behoeftigen en zwakken troost en bijftand toe te dienen , omdat zij weinig bevalligheids en evenredigheids aan 't oog vertoonden: en het godvrugtig hart heeft met even veel vuurs zijne opgewekte aandoeningen uitgeftort in den Gothifchen fteenklomp, als in den Griekfchen tempel. De fmaak der voorzaaten dient, indedaad, niet meer tot een model voor den onzen; maar hunne deugden zullen altoos het waardig voorwerp onzer navolginge blijven. De herleeving der aloude Letterkunde werdt van de herleevinge van den goeden fmaak kort op de hielen gevolgd. De laatfte was het natuurlijk gevolg van de eerfte. Door gemeenzaamheid met boeken, werdt de ziel geopend, de uitzigten uitgebreid, de nieuwsgierigheid gaande gemaakt. Het reizen in afgelegene gewesten, zo wel om kundiger te worden, als om koopbelang, werdt de heertellende gewoonte', en begunftigd door den vrijen geest van onderzoek, welke algemeen de overhand begon te bekomen. Onze kunftenaars hadden de overblijfzels van Griekfche en Romeinfche Bouwkunde 'niet gezien, of zij vingen het denkbeeld van fchoonheid, welk zij, bij hunne thuiskomst , verweezenlijkten. De nieuwe ftijl van bouwen , zo als de oude, bij deszelfs herleeving, na eenige eeuwen in flaap te hebben gelegen , mogt genoemd worden, werdt onrhiddelijk vergeleken met den toenmaals heerfchenden, en verworf de voorkeuze door bloote aanfehouwing. Men hadt dien tlegts te zien, om bewonderd en aangenomen te worden. En, indedaad, de fchoonheden van dien bomyftij} bezitten iet, haar zo bijzonder eigen, dat zij zelt den ongeoefenden geest treffen en behaagen. Even als het gebouw van 't Heelal, ontleent zij een groot deel S 4 haa-  850 AANMERKINGEN hairer groofheerl'jkheid v?n 'r is de rustkamer der rechtvaardigen , die naar verademing fmachttcn , terwijl zij op deze aarde hun werk deden,den raad van hunnen God dienden, en de 2 VV  BIJ BEGRAVING VAN DOODEN. 2S3 zware vermoejingen uitftonden , waar aan de mensch in zijnen tegenwoordigen Itaat onderworpen is. Heb ik dit ook gedaan? heb ik voor mijn h.il gezorgd, en altijd gezogt wijzer en beter te worden? Heb ik het werk volbragt, dat Gód mij had opgedragen? Heb ik de pligten van mijnen ftand en van mijn beroep getrouwlijk vervuld? Ach, hoe verre ben ik nog van het doel der christlijke volmaaktheid verwijderd! 6 God, verwek mijn hart! Merk mijnen zinkenden arm, mijne afnemende krachten, dat ik nog iet waardigs volbrenge. Kan ik maar weinig doen , laat mij toch dat weinige met ijver en blijdfcbap verrchien , en gij, wil gij het zegenen, als of het meer was. Wil gij mij behoeden, dat ik niet al te licht vertfage, en mij niet inbeelde, dat 'er niet meer van mij kan gevorderd worden. Neen , Heer! ik weet, gij laat mij niet éénen dag, niet één oogenblik, te vergëefsch leven. Zoo lang ik denken, fpreken en iet doen kan, kan ik het op eene wijze doen, die u welbehaaglijk, die onfchuldig, en, naar de mate van mijne vermogens, nog de beste is. ó Gij, afgefcheiden ziel van dit lijk! Nu wordt nw omkleedfel, uw werkiuig, voor het aardfche leven als nutteloos en verbroken , weggelegd. Deze doode hand zal niets meer doen, zij zal niet meer de aangezichten de tranen afdroogen, zij zal geen liefderijke "kleinigheid meer kunnen opnemen, en den armen aanbieden. Deze voeten zullen niet weder onzen tempel betreden. ■ Nu kan de tong van dit lichaam niet meer bidden , deszelfs oog niet meer Gods werken aanfchouwen, noch in den bijbel onderrichtingen van zijnen wil zieken. Afe deszelfs zinnen zijn in den dood ontflapen Zo men nu onderdek, dat deze ziel wenschte, dat zij God op aarde meer geloofd, of dat zij aan de haren noch meer goede affchcidslesfen gegeven, of dat zij den armen, den ouden, den kranken, den weduwen en weezen meer goeds gedaan, of dat zij aan den eenen en den anderen nog iet ontdekt hadt, dat hun van groote aangelegenheid was: zoo zijn nu alle deze wenfehen te vergëefsch en ijdel. Zij kan nu niets, dat verzuimd of nagelaten was, wederom inhalen. Hare daden zijn geteld. Geen Engel of mensch kan haar een enkel oogenblik geven, waardoor zij een hooger trap van volkomenheid bereiken kan. ó Zalig ie-  a84 «VERDENKING ieder welgebruikt uur, ieder goed voornemen, dat ter rechter tijd vastgefteld, en zonder nuffel uitgevoerd is! want nu is ten haren opzichte, de bruidegom gekomen, op wiens komst zij hier, door geloof en naarftigheid in goede werken, wagten moest. Maar de dooden, ó G >d! prijzen u niet meer door verbetering des levens , zij doen het niet meer door gefprekken en daden, die hunnen naasten fhchten kunnen. Neen, de levenden, de levenden die loven u, gelijk ik doe. De vader zal zijne kinderen trouwe bekend maken | *). Laat, 6 God! alle mijne liefde tot het leven daardoor geheiligd worden, dat ik, gelijk de oude geloovigen, alleen tot meerder leering en dichting van menfehen , tot eenen voordgezetten lof van uwe genade wenfeh» te leven. Ach, hoe ongelijk zijn niet de menfehen, die bij zulk eene gelegenheid nevens elkander de kerk intreden! hoe verfchillend is niet de indruk, die deze plegtige optogt, naar de woningen der dooden, op hen maakt! Mogt toch ik voor anderen mijne dagen geteld hebben, en over derzelver korten duur en vluchtigheid hebben nagedacht, en daardoor wijzer geworden wezen , ik die reeds zoo veel, en mogelijk meer begravenisfen heb bijgewoond , dan iemand anders. Wordt niet meenig jong hart geroerd, wanneer het eenen dooden wegdragen, in het graf ncderlaten en met aarde bedekken ziet: en ik zou daar bij ongevoelig wezen , die zoo veel meer dan hij behoorde geoefend te wezen, in betrachtingen, die de eeuwigheid betreffen? Of zou ik niet ten minlten des te vrolijker, en met te meer moed, aan mijn graf denken, en mij des te duidelijker voortellingen van dat gene maken , dat ik ben en dat ik wezen zal, daar mij elk voor een man*houdt, die zijn einde nabij is, en reeds op den rand van zijn graf wandelt? Ik overzie het kerkhof, dat bij mijn leeftijd twee, drie malen, met dooden is opgevuld geworden: ó ik trede, om zoo te fpreken, op louter menfeheuaarde, op enkel zoodanig Hof, dat te voren geleefd heeft, en dat, voor een groot deel, veel jonger is, dan de aarde van mijn lichaam. Hoe? mijn geest, wilt gij uwe liefde en uwe zorge nog ii:eeds in deze aarde verbergen, en mogelijk, als het wa- CO Jef. XXXVIII. 19-  BIJ BEGRAVING VAN DOODEN. 285 ware, daar in laten begraven? Neen! neen! verhef u, mijn hart, (rijg op met uwe gedachten en.begeerten tot God, wiens gunst kostelijker is dan het leven. Abraham , Izaak en Jakob wer ien door hunne zonen , met groote teekenen van droefheid , begraven. Dat heeft nog nooit gemist : wie het met de zijnen in waarheid goed meent , en zich behoorlijk jegens hen gedraagt, die zal de zijnen, wanneer hij hen begraaft , mee zijne tranen verzeilen. Zelfs de armfte man, die in eenen leeftijd fterft , waarin hij niemand meer dienen of helpen kan, wordt des niet te min van zijne welopgevoedde , verzorgde, en hartlijk gezegende kinderen , en goede bekenden, meer bejammerd, dan de grootite heer , die liever regeerde dan weldeed, jegens ware eere moet mijne ziele nooit ongevoelig worden. Eenige godvruchtige mannen begroeven Stefanus, en maakten grooten rouw over hem. O mogt het toch bij alle begravingen zoo wezen , dat de overledene zijn leven niet tot in den dood had lief gehad , het zelve ten nutte van den waren godsdienst en de deugd had opgeofferd en toegewijd , en het zelve met zulken ijver , met zulke warme uitzichten in de toekomltige wereld , en met zulk eene onbepaalde vergeving van alle beledigingen, als Stephanus, de eerfte martelaar, geëindigd hadde. Maar mogt dan ook zijn graf van edele zielen omringd wezen, welke dien God vreezen, die zaligmaken en verdoemen kan, en die even daarom niemand anders behoeven te vreezeri. Wanneer ik denke: alle wrake en woede van onrechtvaardigen zal mij toch den ingang tot jesus niet verfperren , mijne grafplaats niet toefluiten, noch mij daar in (toren kun"nen , hoe zeer moet mij niet deze gedachten fterken en verblijden! wat kon meer gefchikt wezen, om mij op den weg der gerechtigheid , oprecht en vrolijk te bewaren, dan deze betrachting, die hem, d;e gemeenzaam met dezelve geworden is, zoo zeer gerust (telt, en hem alles, in een zacht licht, van de beste zijde, vertoont. Hoe heerlijk heeft het niet Gods heilige, mijn heiland jesus chrtstus, ondervonden, dat zijn vdeesch zeker ruste, en niet in het graf verlaten werd. Deze is de eerfteling geworden , van de genen , die ontflapen zijn. Ach welk eene onuitfprekelijke en heerlijke vreugde moeten zij, met elkander, in de toe- ko-  aS!6 OVERDENKING bij BEGRAVING VAN DOODEN. komende wereld , genieten : d;e jesus , die zich ook tot hunnen troost, na zijnen heiligen dood, hadt laten begraven , en zij, de geloovigen, de rechtvaardigen, die met hem begraven zijn , en hem liefhebben , alhoewel ze hem niet zien: ach! ja, de engelen mogen wel duizenderlei vreugden en waardigheden bezitten, die voor de menfehen niet bereid zijn : maar in dit opzicht zullen zekerlijk ook jesus en zijne navolgers eene foort van zalige vreugde deelachtig zijn , die in geenen Engel komen' kan, eene vreugde, die daar uit omftaat , dat zij den fchrik des grafs ondervonden , dat jrsus de verberging zijns lichaams, in de begraafrots , en de heiligen de verrotting gezien hebben , en dat zij de onuitfprekelijke aandoeningen der opftanding van den dooden met hem deelen zullen. Tot welk een heil, na dit verdriet, Verheft het Christendom ons niet! Kan 'er wel eene overdenking wezen, die den geest en het hart meer verheft dan deze: de eeuwige Zoon, die zich voor allen heiligde, en tot de begraving toe, aan hun gelijk werdt, die veroordeeld zijn om dof te worden, deze leidsman tot de zaligheid, de deugd en den hemel , zal allen , die zich door hem la'en heiligen , tot zich nemen ? En opdat zulks gefchiede, hun het licha.im op nieuw toebereiden , en zich aan hun , in zijne Godlijke geftalte , vertoonen , als den genen , dien de wereld voor al het licht, dat zij ontvangen heeft , en al de rust te danken hreft/, die de Christen deugd navolgt, danken moet, als den genen in wien zich oneindige hemelfche verdienden vereehigen, bij welke alle verdienden der wi zen, der ftandvasrige belijders , der rechtvaardigde rechters , der ijverigfte leeraars, der liefhebbers van hun Vaderland, der Voordanders van de onfchuld in dikke fchadu- we daan, doch door wien de oneigenlijk zoo genaamde verdienste dezer rechtfehapenen , aan het licht gebragt , en door de goedkeuring, waar mede zij geëerd wordt , eeuwig zal beloond worden. Wat kan den geest en het hart van den Christen meer verheffen, dan-de gedachte, den genen te zien , en met hem naamver vereenigd te worden , die ons tot de waardigheid van Gods kinderen verheven , en ons recht gegeven heeft , om God als onzen lieven hemelfchen Va-  DE ZELFMOORDENDE GIERIGAART. 287 Vader aan te merken , en ons van zijn welgevallen volkomen te verzekeren ? Gedankt zij God, die ons de overwinning gegeven heeft, door Jefus Christus onzen Heere! Nu zal ik gerust, en op nieuw verfterkt, in de hutte van mijn lichaam, mijne roeping afwachten, en daarin volharden , tot dat ik in de woning worde opgenomen, waar allen levendigen de herberg beftemd is; ja tot dat ik, door uwe ondoorgrondelijke ontferming , 6 ware God , ook tot het huis overga, dat niet met handen gemaakt is , maar eeuwig in de Hemelen blijft. Gij die heden begraven zijt, hoe vele duizenden zijn wel, met u op den zelfden dag, nevens u in hun eeuwig huis gegaan: Maar onder jesus vinden de rechtvaardigen allen malkander, en worden met malkander een, en blijven het, gelijk jesus met den Vader een is. Eenzaam worden de kinderen van God ter aarde verzameld, maar gemeenfchaplijk zullen zij opftaan , en de zaligheid genieten, die hun jesus bij zich bereid heeft. d Gij, Gods dooden, flaap in vree! Naar onze rustplaats gaan wij meê, En maken reeds voor de eeuwigheid, Met vreugde en beven ons bereid. de zelfmoordende gierigaart. ^iet lang geleeden overleedt te Parijs de Heer ostervald, een Bankier van den eerften rang, afkomllig van Neufchatel , in Zwitzer'and. Zo hevig werdt deze elendeling geplaagd van den geest der Geldgierigheid en Vrekheid, da" hij, weinige dagen voor zijnen dood , op geenerhande wijze konde overgehaald worden, tot het koopen van een weinig vleesch, om van hetzelve eene Soupe te doen kooken. „ Ik „ heb, dus fprak hij, wel lust tot het vleeschnat, maar gee„ nen zin tot het vleesch ; en wat zal ik dan met het vleesch „doen?" Terwijl hij dus voedzel weigerde te gebruiken, uit vreeze van twee of drie ponden vleesch te zullen moeten weggeven, droeg hij om zijnen hals een zijden zak, bevattende achthonderd Asfignaten, ieder van duizend livres. In zijne vroege jongelingfchap dronk hij 's avonds een pintjen bier, waar mede hij zijnen maaltijd deedt in een zeer beroemde Herberg. Hier verzamelde hij alle de Kurken, welke hij  288 SPREUKEN DER WIJZEN UIT PERSICN EN HET OOSTEN, hij konde magtig worden. Naa verloop van acht jaaren hadt hij een zoo aanzienlijken voorraad Kurken verzameld, cU hij dezelve verkogt voor twaalf' Gouden Louizen. Met dit fommetjen begon hij den Aktiehandel , en Haagde 'er zo gelukkig in, dat hij, bij zijn overlijden, naaliet een kap taal van drie millioenen Livres, ongeveer 'half zo veel Hollandfche Guldens. SPREUKEN DER WIJZEN UIT PERSlè'N EN HET OOSTEV. 49- Redrieg u niet met de menigte, die u omringt: gij zult alleen zi,n, als gij fterft, en ook alleen voor G >ds oordeel verfchijnen. 50. Het woord Gods fchikt zich naar elks harte, en befchikt vrede aan een eenvouwig oprecht mensch. 51. Ongelukkig is het Schip, dat waagt, zonder tolbetaaling, weg re zeilen; en ongelukkig de mensch, die uit dit leven vertrekt, zonder dat hij kruis en legenfpoed gevoeld heeft. 52. Tijdelijke tegenfpoeden zijn als een flambouw, in de hand der genen, dien ze treffen, om hem te doen zien, hoe hij met God zijnen Schepper ftaat. 53- Vergader fchatten, die gij kunt medenemen, als uw Schip (het ligchaam) fclrpbreuk zal lijden, want door duizend gevallen verliest men de goederen der fortuin; maar de goederen der ziel kunnen niet verloren worden, noch door water, noch door vuur, of op de aarde. 54. Als gij werkt aan deugdzame daaden, zoo blijft de deugd, en de arbeid gaat voorbij ; zo gij vermaak fchept in ondeugende handelingen, vergaat het vermaak, en de ondeugd blijft. 55. Een mensch, die waarljk godvruchtig leeft, za! altijd blijde zijn. 56. De godlozen onderfcheiden zich door vier kenmerken: hardigheid des harten, liefde tot de wereld, vertrouwen op* zchzelven. en in de Schepzelen, en fchaamteioosheid. Dus ook hebben de deugdzamen vier kenmerken: tederheid des harten, verachting van de wereld, mistrouwen van hun zeiven en andere Schepzelen, en de fchaamachtigheid. 57. Men zoekt de waereld voor zich, of'om eere, of om haare rijkdommen, of om haare vermaaken; Leef afgezonderd van de waereld, gij zult eere verkrijgen: wees te vrede met het geen gij hebt, dan zijt gij rijk; veracht de waereld, en gij zult het waar genoegen, dat is, rust vinden. 58. Liefde der waereld en der rijkdommen, is de oorfprong van alle zonden.  MENGELSTUKKEN. nadeelige gevolgen van lezen zonder nadenken» De overeen (temming , tusfehen de kragtcu des li» chaams en de vermogens der ziele, is klaarblijkelijk in veelerhande opzigten. Het oog kan eene ruime oppervlakte niet met dezelfde naauwkeurigheid overzien , waar mede het een enkel voorwerp , op eenen korter afftand , befchouwt. Het laat, inderdaad, de grover deelen binnen; manr het bevat niet de kleinere, hoewel niet mm fraaie (tukken. Even eens is het gelegen met de ziel. Wanneer zij zich bemoeit met al wat kan gekend of geweten wórden , bereikt zij zelden de volmaaktheid , in eene enkele wetenfchap. Ook leert de dagelijkfche ervarenis , dat de llelluo librortm, de verflinder of lezer van veele boeken, die meer zich toelegt op de hoeveelheid dan op de hoedanigheid , en meer door zucht tot nieuwigheid, dan tot waare voortreffelijkheid, beheerscht wordt, zelden een hoogen trap van "geleerdheid beklimt» Plinius de Jonge , een Schrijver van veel verdienften, zo wel om de juistheid zijner begrippen, als om de fraaiheid zijner uitdrukkingen s heeft, hieromtrent, een zegswoord naagelaten, 't welk, hoewel in weinige lettenarepen bevat , nogthans meer dienliigen raad behelst^ dan menige dikke boekdeelcn. Na eenige aanmerkingen over het fchielijk en oppervlakkig lezen, geeft hij den raad , dat wij ons behoorden 'te vergenoegen met weinige boeken , maar dezelve anndag'tig moeten beftudeeren. Wij moeten lezen, zegt hij, non malta, fed multam. De vermogens van 's menfehen z;ele zijn , in den tegenwoordigen (taat, niet fterk genoeg, om kennis te bekomen door bloote aanfehouwing. Dit fpoediger werkend middel, om agter de waarheid te komen , is het deel van wezens van eenen meer verheven rang. Om aan eene volledige kennis van eenig onderwerp, in alle deszelfs deelen en onderdeden te geraaken, moet bet dikmaals en bij herhaaling, overzien, en iii' deel. 1wei\gelst. no. 7- ï uit  290 NADEELIGE GEVOLGEN uit alle mogelijke oogftanden befchouwd worden: eene wi ze van beoefenen , welke tijd , moeite en aandagt vordert; niets van 't welke onder het bereik valt van iemand, die, met verhaasten tred , van de eene wetenfcbap op de andere fpringt , en met te veel vlugheids daar in voortgaat, om zich den tijd tot aandagt en nadenken te gunnen. Menigmaalen gebeurt het , dat lieden van uitmuntende begaafdheden overtroffen worden van anderen, welke , oorfpronklijk, van de Natuur eene minder gunftige bedeeling ontvangen hebben. Aan geene andere oorzaak moet dit worden toegefchreven, dan aan die geduldige cn volhardende werkzaamheid, welke, me. Sigmaalen, een gezellin is van itompheid van zielsvermogens , en dus, voor het mangel aan vlugheid , tot eene rijkelijke vergoedinge dient. Een mensch van traage bevattingen des verftands kan nederzitten , om de duisternis flap voor (lap na te fpooren , tot dat hij licht uit donkerheid doet ten voorfchijn komen ; hij kan fchijnbasf onoverkomelijke zwartigheden overwinnen ; hij kan denzelfden arbeid, z mder vermoeienis, hervatten , en dezelfde denkbeelden herfchouwen, zonder verzadigd te worden ; d> ch de vlugtigheid van vernuft fpringt met zatheid en tegenzin over alles heenen, en veronagtzaamt moedwillig zulke onderwerpen, welke zij niet met den eerften opflag geheel doorzien kan. Te bekend , en cp het onderwerp toepasfelijk, is de Fabel van de Schildpad en de Haas , dan dat wij dezelve den Lezer behoeven te herinneren. Daar het eene erkende waarheid is , dat , voor de nijvere flompheid van geest, naauwlijks eenige zwaarigheid te groot is , of zij kan overwonnen worden , hoe wijd en verre zouden dan de gaaven der menfchelijke kennisfe kunnen worden uitgezet , en welk een glansrijk licht zou het menfchelijk verftand beftraalen , indien het vlug vernuft van zich zelve konde verkrijgen, om die overhaasting aan den band te leggen , welke den weg tot naauwkeurig onderzoek en aandagtige befebouwing affnijdt? Patikns, terwijl hij ter fchoole ging, bezat weinig vernuft of levendige verbeeldingskragt. De Opftellen, welke hij, oefenings h dve , verpljgt was in te leveren, waren fierlijk noch vloeiende; doch zelden vondt men 'er fouten in, tegen de regels van Spel- of Taaikun-  van lezen zonder nadenken. 201, kunde. Nimmer verdroot hem de moeite , om een woord, welk hij niet verftondt, in ziin Woordenboek op te zoeken; en hoewel hij de mening en den geest des Schrijvers, welken hij las, in alle opz'gren niet begreep, hij kon, evenwel, elk Latijnsch woord, welk in zijne Les v orkwnm . in 't Nederdu tsch overzetten , en alle de Spraakkundige veranderingen van hetzelve opnoemen. Om kort te gaan, hij doorworstelde alle de deelen der Taalkennisfe . zonder vermoeidheid of tegenzin, en wierdt, ten langen laatllen, een kundig Regtsgeleerde. VeloX , een tijdgenoot van patirns , hadt zucht voor de Geleerdheid , en verlangde om daar in uit te munten; doch, vermids hij vlug van begrip was, begreep hij op éénmaal de menmg eener plaatze van een oud' Schrijver , welke FATlfiNS een uur peinzens koste. Hier mi las hij nooit zi-ne les tweemaal over, maar verm akte zich met hu lezen van hedendaagfche losfe en oppervlakkige ftukjens; verf'cheide boekdeelen van dezelv n kon hij in een enkelen dag verfnnden. Groot was de hoop , welke men van de vorderingen van zulk een verltand opvatte. Gevleid van zijne vrienden , en opgeblaazen van vertrouwen op zineeigen zielsvermogens , vertrok hij na 't Mo gefchoo]. Doch het bleek wel haast, dat viu.ox, die zo weinig van werken hiel 't , terwijl hij onder opzigt ftondt, de boekoefeningen ten eenemaale vaarwel zeide , zo ras hij zijn eigen meester was geworden. Plato, ARISTOTELES , EI'ICTETUS , cicero, en VIRGILUiS bleeven onaangeroerd in zijne Boekekas : terwijl et arisse, grandison, en andere Romans, nevens eene men'gte Treur- en Blijfpelen , dagelijks op zijne tafel zworven. Gebeurde het, dat hij nu en dan de Werken van bynkershoek , de groot , of van eem'ge . an'ere Regts.'deerden doorbladerde, 't was met de zefde onverf.h Higheid en overijling , waar mede hij een Maandwerk las. Toen hij eindelijk voor de Balie wierdt geroepen , en de tijd gekomen was , dat hij, door kragt van verdiende, z:ch den weg tot vermaardhei l moest baanen , bevondt hij z ch zeiven even onbedreeven in de Vaderlandfche 'Wetten , a's een bewooner van het onbekende Zuidland. Mismoedig over zijne te leurftclling , en geeuen lust hebbende tot het verzamelen van grondige kennisle , waar op hij zich T 2 nooit  392 huishoudelijke kalender van palaestina , nooit met vlijt hadt toegeleid, gaf hij den moed verloor/en om een groot man te worden , en vertrok na een afgelegen Landgoed , daar hij met jaagen en visfcben zijne dagen fleet. Patiens , intusfehen , hoewel hij geenen naam kreeg onder de grootfle Regtsgeleerden van zijnen tijd, nogthans, voor zo veel hij bij elk voor een eerlijk en kundig Advokaat te boek ftondt, wierdt hij veel geraadpleegd ; hier door won hij een aanzienlijk kapitaal , en fleet zijnen leeftijd, bij ieder een geagt, als een man van onbevlekte eere, en bedreeven in zijn beroep. huishoudelijke kalender van palaestina, voor de maand october. s. i. het weder. Gelijk Wij in onze Berichten van de voorgaande maand reeds gezegd hebben (aj , is de eigenlijke tijd van den vroegen , of liever herfstregen , in deze maand October te ftelleu. Den 21 October 1598. hadt kootwvk (\b) regen omtrent Hebron en de verzegelde fontein bij den vijver van salomo , gelijk ignatics von rheinfelden (V) bij Caefared. Korte die ons berichtte, dat de vroege regen te Aleppo gemeenlijk in het midden van Wijnmaand valt , of ook wel omtrent het einde van dezelve maand, verhaalt ook, dat het den 6 October te Aleppo regende , en dat na den 27ften de regen in grooter hoeveelheid viel. Van Bmra fchrjft nief.uhr (d). ,, In de laatfte helft van October was de wind meer veranderlijk. Den 7 October vertoonden zich eenige wolken , die fteeds toenamen tot den 27llen, wanneer de regentiid met donder en blixem zijn begin nam." Shaw (V) fpreekt van een (V) Roven Bladz. 252. (b) Itiner. Hieraf, pag. 242. (c) Neue Hierefol. Bilgirfahrt. p. 50. O) Re ze, I. Deel, bladz. 387. (d) Reize, II. Deel, bladz 2\6. (V) Reize, I. Deel, bladz. aoo.  VOOR DE MAAND OCTOBER. 293 een (tortregen den 15 October te Algiers, zoo zwaar, en in zulke hoeveelheid, dat de buizen, om het water af te leiden van de Terra.fcn , gelijk zij de daken van hunne platgedekte huizen noemen, niet wijd genoeg waren , om het te bevatten. Zie hier de hoeveelheid van regen, in deze maand in de jaaren 1731 en i7;$2 , te Algiers gevallen , volgends denzelfden Schrijver: In het jaar 1731. October Duimen. 2H 80. 31 °3 35- In het jaar 1732. October. Duimen. 7 te 35- 11 °, 33- 15 4, 25. co o, 25. 26 1, 35- 28 I, o. ,, De ftaat der lucht is in Sijrië , voornaamüjk op de kust en in de woestijn, over het algemeen, geftadiger en regelmatiger dan in onze luchtftreeken : zelden is de lucht twee dagen achter eikanderen betrokken ; men ziet den geheelen zomer weinig wolken en nog minder regen : zij beginnen zich eerst te vertoonen omtrent het einde van'Octobcr, en dan is de regen niet langdutirig, noch overvloedig, de landlieden verlangen 'er naar , om het geen zij hunnen winteroogst noemen , te zaaï'en, dat is , hunne tarw of gierst." Dus luidt het bericht van volney (ƒ). De winden, in deze maand , zijn volgends dezen Reiziger Cg) meest Noordwest, doch beurtelings waaiende met den Oosten-wind. De- (ƒ) Reize, I. Deel. Bladz. 311. Vergeleken me; onze Berichten van September, Bladz. 257. (£) Bladz. 313. T 3  294 huishoudelijke kalender van palaestina, Deze regens zijn fomtijds met donder verzeil, dirs hadt de la loque (h in de vlakte Namphé, die van Gebail tot Tripoli loor»t , voornemens zijnde , om den Libanon tc beklimmen, den 28 October, onder we» eene. donderbui. Dezelfde Schrijver (/) verwonderde zich, dat hij, in de laatlte dagen van October, den nacht onderden blooten Hemel hadt kunnen doorbrengen bij en niv'er de _ cederen op den Libanon, daar men in fommige Reisbeschrijvingen zoo veel leest van eeuwïgduurenden fneeuw, en van de zeer groote koude, die op den Libanon heerscht, en hij verzekert uirdruklijk, dat hij, op dezen geheelen togt , geen fneeuw gezien, noch de minde koude vernomen hadt; cn dat de Maroniten getuigen, dat gemeenlijk de fneeuw bij hun in de maand December begint te vallen. Egmond. en heijman (T) komen hier mede overeen, dat zij, in de maand October, terwijl de zon hevig ftak, op'den Libanon, ahijd onder bet loof der pijn- en andere boomen afftegen. ■ Dat dit echter niet (trijdt met het geen getuigd wordt van den eeuwigen fneeuw op den Antilibanon is duidlijk genoeg, uit hetgeen wij reeds in onze berichten van de voorige maand' September (1), bij gelegenheid eener dergelijke aanmerking van schulze , gezegd hebben. Ondertusfchèn begint die geweldige hitte, die m de,voorige maanden plaats hadt nu te matigen, want fchoon dezelve over dag no» vernomen werdt door Kootwijk (tri), omtrent joppe* en door schulze, te Acco(ri)en door de biu-iin Co\ den 9 October, te karna, alwaar men dien dag een zuid-oosten wind kreeg, die, uit de woestijn komende, van over den Jordaan, zeer gronte hitte veroorzaakte, en ettelijke dagen bleef duuren; echter verkoelt de lucht, voornaamlijk door de koude, die men s nachts begint te vernemen, waardoor zelfs de daauw, die ÜO Voyage au Mom Liban, Tom. I. pag. 38. 0. / • e. Pag. 73. (fc) Reize, H. Deel, blad?. 281. (I) Bladz. 256. Vergelijk m CHAëLis Opheld. der H. Schrift, JS.aciz. 50. J (jn) Itiier. p 130, 1 -7. 00 Leitungen des , öchfien, V. Th. S. 460, (a; linze, B.adz. 248.  voor dr maand october. 295 die men bier ongelijk overvloediger beeft dan in onze Noordfche landen, bevriest, volgends korte (ƒ>} —s Nog moeten wij de volgende bijzonderheid niet voorbijgaan , welke niebuhr (q) bijbrengt uit bet Journal Encijclopediquc, Sept. 1771. dat in de llistoire de la première cro'fade. écrit en Armenien, par mattlueu , Moine d'Edesfe, een noorderlicht, welk men, in October, des jaars 1097, in Sijric zag, omftandig befchreven wordt Laat ons nu zien , wat russel van het weder in deze maand fchrijft, zoo als hij het te Aleppo heeft waargenomen; dus fchri ft hij (O : -•> Tot dat de tweede of fpade (Y) regenbui in October valt, is het weêr helder, koel, en veel aangenamer,'dan op eenige andere tijden van het jaar, doch na dezen wordt het weêr veranderlijk. Deze regenbui fchikt zich doorgaands naar die van September, loopende 'er doorgaands twintig of dertig dagen tusfehen beiden door; en van 's gelijken verfchillen zij zeer veel in maat van vocht, die 'er valt op het ééne jaar bij het andere , desniette^enftaande duuren de October-buiën zelden korter dan drie of vier dagen , doch men moet niet denken , dat het, geduurende die drie dagen, genadig aan regent." ,, De winden zijn zelden in deze maand fterk, doch zij zijn doorgaands veranderlijk." Het hoogfte van den Thermometer was 84. Het laagfte . .51. Het hoogfte van den Barometer . 29.0. Het laaglte . . • 28.6. Het grootite verfchil van den Thermometer op eenen dag was van 10 graden." „ De morgenhoogte van den Thermometer, tot dat de regenbuien vielen, was doorgaands bijna 72 graden, liet verfchil tusfehen den morgen en avond 5 of 6. Na (p^ Reize, II. Deel. Bladz. 189. Qq) Befchr. van Arob. Bladz. 5. (r) A'at. Hist. van Aleppo, Bladz. 174- 00 Vergelijk onze berichten Bladz.' 253. alwaar wij gezien hebben, dat hij de regens in September, na welken het weder eenigeu tijd droog is, de eerfte of vroege regens noemt. T 4  2Q6- HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, Na het nedervallen van den regen zonk de kwik atlengskens tot op 60, zijnde toen de verandering op eenen dag zelden meer dan van 3 of 4 graden, en od de regenachtige dagen doorgaands minder." Dezelfde fchrijft elders (/): „Tusfehen deze eerfte fin Sentemoer) en tweede Regenbui loopt 'er een tusfehentijd van op z,jn minst 20 of 30 dagen tusfehen beide , wordende dan het wéér gematigd, heller, en zeer aangenaam, en zo de regen overvloedig geweest is. fchoon de bui maar weinige uuren geduurd heeft, verkrifet het land eene gantsch nieuwe gedaante. Na de tweede regenv aag (in October) wordt het weêr verander, lijk, en de winter nadert als dan bij trappen, doch niet met zoo fnelien fpoed als de zomer." S- =. het koren. In het midden van October begint men te A'et>t>o op liet allervroegst te zaaien, en wel tarw, Turksch koren, g.ers, enz. „ In het rijk van Algiers openen cie Arabtsn na den regen , en dus omtrent het midden van October, den grond, en zaaien tarwe en p anten boonen; maar het zaaien van de gerst het planten van de peulvruchten en garvancos,eelifk zij de dnp-envten noemen, is veertien dagen of drie weeken later, of met voor het einde van November Cu) " Berichten uit Palaestina zelve ontbreken ons hierechter is het waarfchijnlijk, dat daar insgelijks in deze maand de zaaitijd begint Het zomergewas, waar van wij 1,1 ons bericht van de voorgaande maand praken (y), als het Turksch koren, de doura de tabak, de katoen, de boonen, en watermeloenen, oogst men, volgends volneij, in September en Octobfren hier mede (temt rauwolf 00 overeen, óYc denT| October bij Ana, eene Stad aan den Eufraat\ veel? bebouwde en vruchtbare landen aantrof, en aan beide ïijdea van den oever effen velden, die ten meesten? dee- (0 Bhdz. r4. Cu) Shaw , Reize, J, Dtd. Bladz, 212. Cv) Bladz. 257, Bladz. 12.  voor. de maand october. 29? deele met Indidanfche gierst bezaaid waren. Deze gierst was nu tijdig, en rijp, om te maajen , en op fommige plaatzen al ingeöog-st. §• 3- de wijnstok. Schoon de Reizigers van de fchoone en groote drun ven fpreken, die zij aan de wijnflokken in deze maand hebben zien hangen, gelijk ig-natius van rhijnfëlden (V) omtrent Bethlehem, den 25 van deze maand; gelijk ook otto von der gröben (3O en sommer(s) den 27 op den berg Libanon druiven at; echter fpreekt geen hunner van den wijn-oogst; doch uit de plaats van brochardus , meermaalen reeds door ons aangehaald, weten wij, dat men in de XIII eeuw wjnoogst hadt van die derde druiven , welk in Mei uitbotten. % 4- de boomen, De Pistasfenboom, bijzonder eigen aan Palaestina, Sijrië en Egijpte, heeft in deze maand vruchten, niet ongelijk aan de pijn-nooten, zoo zag ze kootwijk (0) te Jerufalem. De Chamubi heeft ook deze maand zijne peulvruchten. Vergelijk ons bericht van de voorige maand. De Olijfboom heeft rijpe vruchten omtrent hét einde van October, in het rijk van Marokko (f). De granaat-appels zijn, zo niet al vroeger, ten minften in deze maand rijp; verders heeft men nog dezelfde boomvruchten, als in de voorige maand. $• 5- CO Neut Hierof. Bilgerfahrt, p. 134. (y) Oriënt. Reisbefehr. p. 262. (Z) See und Land-Reije, p. 54. ta) Itiner. Hierof. p. 263. Qb) Hoest , Naehrichten von Marokos und Fes, p. J04, T 5  4o8 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, Si 5. moeskruiden en peulvruchten. te^ nSs?1?"" Peulvruchten en d°P-"w- Latuw , of, naar den geflachtnaam Chosf, Endivie kers, kervel, fpnrnazie, 3l!e foorten van erwten en de jppge fprmten van wilde en tuin-artisjok! zijn in den tijd, van October tot Junij r». ?% X£ worden m . September en 0«4> de komkommen groote memgtens ter markt gebracht; ook worden de jonge komkommers, om in te zulten tegen beteinde men daar Ltcets (Cicer Sativum flore candido " casp baüh. p. 347.) Linzen, (Lens vulgaris femine Tubrufa en Lens monanthus) platte erwten f (Lathi/rZsSs §. 6. tuinbloemen en andere planten. Na den eerften regen, die in het najaar valt, fnrui en ;p alle velden de Herfst-tijdeloozen uit 'ef die weinige planten die den zomer doorgedaan hebben verkrijgen dan wederom nieuwe krachten (f) ' De katoen wordt bij Aleppo niet eer ingegaard, dan % d0Gh .tevens wordt wed« andere £. zaaid , of geplant , gelijk korte f70 ons bericht De roos van Jericho bloeit in deze maand eeliik men uit eene plaats van otto von der gröbÈn kan opmaaken (0. Men weet, welke fprookjens vanS zei-' CO Shaw, Reize, I. Deel. Bladz. 217 00 Russel, Na>. MJl. van Aleppo. Bladz. 26 CO Dezelfde, Bladz. 17. (ƒ, Dezelfde, B/«fe. 50. Op nczelfde, Bladz. 19. ({') Reize, II. ZW, ZfWz. j02. CO Reifebefchr. p. 23 1.  voor de maand october. 299 zelve verteld worden, doch zonder eenigen grond van waarheid (*.}. ' Nog zaait men in deze en de volgende maanden , te Aleppo, Sefamum, muskaat-meloenen, (Melo vulgaris; melo magnus cortice virente, femine parvo ,■) water-meloenen (Aaguria citrullus dicta;) een kleen (lag van komkommers , agurken genaamd , Nardus-zaad (Nigella flore minor e fimplict candido',") Foenu griek (Foenum graeeum fativum) verbasterd Saffraan (Chartamus officinarum, flore croceo) (Q. (k) Vergelijk hamelsveld, Aardrijksk. des Bijbels, II. Deel. bladz. 284. (i) hussel, l. c. bladz. 17, 18. gedenkschriften , betreffende het leven en de schriften van dr. b. franklin. (Vervolg van Bladz. a68.) Het voorige Stukjen, aangaande het Leven van Dr. franklin , met eene ruuwe fchets nopens zi,n karakter afgebroken hebbende, laten wij, eer wij eene lijst van zijne Scnriften mededeelen , nog de volgende Aanmerkingen omtrent het karakteristieke van dezen grooten Man bij het gezegde voegen. Doctor benjamin franklin mag als een van de eerfte vruchten van Amerikaanseh vernuft worden aangemerkt. Veelligt was nooit iemand aan den ti ,d en de plaats zijner geboorte meer verfchuldigd , dan hij. - Was hij een Inboorling van Londen geweest, in plaats van Boston, en in denzelven rang der Maatfchappij geboren, de wereld zou, waarfchi nlijk , zijnen naam onder die der Wijsgeeren en Staatkundigen onzer eeuw nooit gehoord hebben. Beflooten binnen eene volkrijke Stad , zou zijne bezigheid moeilijker, omflagtiger', en zijne aanprikkelingen , om zich in befpiegeletïde wetenfehappen te oefenen. uit aanmerking van tijdlijk belang of eerzucht, veel minder geweest zijn. HU rnogt als een fchrander kunftenaar hebben uitgemunt , maar zou voorzeker nooit eene onderftelling hebben gemaakt . om het verwonder'! k verfchi nfel°van'het'Noorder-licht te verklaren, noch de grond-  3°° GEDENKSCHRIFTEN fp'ff enM^Jnnpn Va" het e,ektrieke vocht nageïpoorci, en, t geen nog uitnemend veel eewiatiJl •«, nooit zou hij een magtig werktuig ZLllT f,;'gcr 'S' een groot Rijk te doen waggelen °en int HpcJ ïiï °i? gelneden Provinciën verfchefiRepubKeken 2 £ den ondeifeheidendenToem genoten^ 1 ebben °UH^ll-h,J ïM^enfcïïï, 2ij'"e beoS - d* t jsbe! fewes: Sïi™ roï 1Z'i aan,eide"de oorzaak zou % W:edeen°2eSeSdiStig-kai1 "eél? ^ Sor'te,ZeeS ïS-SSSSSSTS °f zore?nCVet ,Magt ^ PHiLiPPus n, 0f lodewyk XIV geCestzijn «^!?Cï ft WW» oleXeeds in veJn vaiiK o^weïkeri hj Si? St B^ tó^ffS ^«ASfS de7n2tro°emd 2 belangloos te zijn , heeft zelfs een 1 tioc ftreek' T. ne?rze5e7 htm TeT ' ^ a neerzetten , hem in eeh ruimen kring van werki™ temoedigen. Hij bezat een verwonderiiik effenS van zeden, en naauwkeurigheid van "Sr™. door meer groote miniieaU^'t!^rV^ isffïjgss st ■van nooit in s ^ Staatkundige zonder de Romeinfche Pandektfn aanS fenoo »' f St™™™ , zonder opofferingen aan de fenoone fexe gedaan te hebben ; en de bezitter van eene  BETR. HET LEV. EN DE SCHR. VAN DR. B. FRANKLIN. 30I eene verfcheidenheid van genie , zonder onbeftendigheid van inborst. Zoodanig was het karakter van onzen Doctor. Hij was een man, fteeds vol gedachten, vol overleg, bedaard en omzigtig. Toen hij meer dan zeventig jaaren oud was , verfcheen hij aan het Hof van Frankri:k, eerst als Agent , en naderhand als een gevolmagtigde Minister , Van de Vereenigde Staaten van Noord-Ame~ fika. Alle rangen van lieden ftelden 'er hunne eer en genoegen in , bij dezen grijzen Wijsgeer hun hof te maaken. Bij de onderdaanen van eenen vol- ftrekten , willekeurigen Monarch geraakte het in de mode , zich te verwonderen over den geest van vrijheid , welke dezen Gezant van een volk , dat naar vrijheid haakte , bezielde , en dit nieuwe lid van het Diplomatieke Corps werd door vergroote loffpraak van allen , die den Grijsaard naderden , ontvangen (*). £11, offchoon algemeene verwondering geen bewijs is van groote verdiensten; wijl de beuzelachtigen ze niet zelden verworven , terwijl zij den wi zen geweigerd wordt; zoo heeft hij ze echter, en wel met het grootfle recht, ten einde toe genooten, en zelfs na zijnen dood behouden. Zijne onderhandelingen met het Hof van Frankrijk vereischten buitengewoone bekwaamheden , en de onverwachte voorfpoed, welken hij in dat moeilijk werk gehad heeft , bewijst , dat hij, geduurende zijnen langen leeftijd , de Wijsgeerte des menfehen met 'er daad beftudeerd heeft. Laten wij onzen grooten Man nu, als eenen Wijsgeer en Geleerden befchouwen. Toen Doctor franklin , na zijne terugkomst uit Engeland , zich te Philadelphia gevestigd had, en in een bloeienden ftaat zich bevondt , begon hij zijnen lust in Wijsgeerige befpiegelingen den vrijen teugel te vieren. Onder deeze , trok de Eleciriciteit , de minstonderzochte van alle de takken der Natuurkennis, zijne aandacht op eene meer bijzondere wijze tot zich. 'Z jne ontdekkingen in deze wetenfehap deelde hij, van het jaar 1747 tot 1754, aan den Schildknaap, PE- (*N Te Parijs kwam zijn Borstbee'd uit. Men plaatfte 'er het ftoute en bekende vers van lccanus onder : Eripuic calo fulmen, fceptrumque tyrannis.  3°2 GEDENKSCHRIFTEN PETER COLLINSON , Lid WH] de KnnUi^-l e . Leden, in quarto, onder deezen tiirel - J and Obfirvations in EkctrkitT mal\ L' Ph f VTt"* Nieuwe Proefnemingen over hètzdS fcheenen het volgende jï? to«£ deeze drie Deelen , met eenhre oDhehWn^ ï . Hingen, Brieven en O^^t^y^^^ derwerpen , werden te lamen in V f j le Un" koperen Piaaten verfierd, met Daar de groote verdienften van n,- tiff het ftuk der Elektriciteit alörnm^ KT roemd zijn, zal het onzen Leezerer bt> wezen , dat wij ons over dit Onderwe ! °naangen?a.m verder uitbreiden , en hun een i - 1 weIniS daaromtrent mede deelen blJzonderer Bericht ropaf aJgen.eeneV gefezen bïwonTerd is T, *P Brieven en Schriften van Dr franm ï \ ^V1® gelfchen niet achterhjk zij Rewees ^n £" V"' Hen van dezen grooten VVijsleei 'ov r 1 ^u"" zonderen tak der6natyurlijke JvVijsbeKee«e IT ^Y onze Kor &^ÜsS Td ^roen^itenlands WSSJ&jffè^ op de Gefchriften over de £ ektrctdr , nt,g" vreemde Landen te voorfchiin kvvui n r ,' f'ke m dezelven komen de bewSnïïï^vZ''J?Afe? ™n Franklinina en ftflj °tttSTS iedere bladzijde voor. _ \/r,,r „JKanf» °P Proef- en Waarnemingen van Dr L tt, T°°rA ' .i e van  JBETR. HET LEEV. EN DE «CIIR. VAN DR.B. FRANKLIN. 303 van het uitmuntendfte praktik aale gebruik voor het menschdom geweest is , was die van de volmaakte overeenkomst tusfehen het klektrieke - vuur en den Blikfem. Zijn bericht aangaande deeze overeen¬ komst begint hij , met de Leezers te waarfchuwen, dat zij zich door het groote onderfcheid in de uitwerkingen van het l.lektrieke vocht en den Blikf m, ten aanzien der trappen, niet aan het wankelen zouden laaten brengen; vermits dat geen bewijs van eenige ongelijkvormigheid in hunne aart en natuur is. 't Is niet te verwonderen," zegt hij, ,, dat de uit„ werkingen van het eene veel grooter dan die van het andere zijn: want, indien twee fnaphaanloo„ pen , wel geélektrifeerd, op den afftand van twee „ duimen treffen , en een luid geraas maaken , op „ welk eenen grooten afftand zullen tien duizend ,, acres eener geëlektrifeerde Wolk treffen, en hun „ vuur uitfehieten , en hoe geweldig moet de flag „ zijn, wetke daarbij gehoord wordt 1" Om de gelijkheid van het lilektrieke- vocht met de ftof van den Blikfem, op eene zoo volledige wijze als mooglijk is, te betoogen, heeft Dr. franklin, hoe verbaazende het ook moge gefcheenen hebben , inderdaad de uitvinding gedaan , om door middel van een* Elektrieken Vlieger, welke hij opliet, wanneer men waarnam, dat 'er eene Donderbui opkwam, den B'ikiem van den hemel neer te trekken. Aan dezen Vlieger was een puntig koperdraad vast gemaakt , door middel van welk hij den Blikfem uit de wolken haalde. Deze Blikfem daalde langs een' hennepen draad neer , en werd ontvangen door een' fleutel , aan het uiterfte end van dien gebonden ; zijnde dat gedeelte van den draad , welk hij in zijne hand hield , van zijde , opdat de Elektrieke ftof geflopt wierd , wanneer zij tot den fleutel kwam. Hij bevond , dat de draad de Elektrieke ftof geleidde , warneer hij nagenoeg droog was; maar dat, wanneer hij vochtig was, hij die gantsch vrijelijk liet voortloopen ; zoo dat zij, wanneer een mensch met z'jnen vinger den fleutel naderde, overvloediglijk uit den fleutel uitftroomde. Aan deezen fleutel hechtte hij flesfen, en door middel van het Elektrieke • vuur , dus verkreegen , ftak hij fterke dranken aan, en verrichtte alle andere Elektrieke Proeven ,  304 gKüBMKSCHRIFTEN ven , welke gemeenlijk door een bol of pijp verwekt worden. Vermids iedere omltandigheid, tot eene zoo voor naame ontdekking betreklijk , niet na kan laaten on" zen Lezeren vermaak aan te doen , zullen wij' hen nog met eene en andere bijzonderheid , dit zelve on* derwerp betreffende, poogen te vergenoegen. Behalven deezen Vlieger , had Dr. franklin naderhand , eene geifoleerde ijzeren roede, om den 'blikfem in zijn huis te trekken , ten einde Proeven te kunnen neemen , wanneer 'er eene genoegzaame hoeveelheid Elektriek-vuur in den Dampkring zou zijn: en opdat hij geene gelegenheid van dien aart mogt'verliezen maakte hij twee fchelletjens aan deezen toeflel vast' welke hem kennis gaven door hun bellen, wanneer zijne ijzeren roede geëlektrifeerd was. Eet groot praktikaal gebruik , welk Dr. franklin van zijne ontdekking , dat het Elektrieke vocht of vuur en dat van den Blikfem van eene en dezelve na* tuur is, maakte, was, te beletten, dat gebouwen door den Blikfem niet befchaadigd wierden. Dit volbragt hij door middel van Afleiders, waarvan hij de Uitvinder was: hij plaatfle, naamüjk, eene metaale roede met een fcherpe punt, boven op een gebouw, en hooger dan,eenig gedeelte van hetzelve, zettende dezelve onafgebrooken voort tot in den grond, of, none meestdringende benoeften. Ze zijn , van wegen hunnen menigvuldigen invloed op het leven en de gezondheid, van zeer veel aangelegenheid , ook zit de policij ten opzichte van dezelve met weikeloos. Zulken , die in haast reisden, hebben er dikwijls gebrekkig en onnaauwkeurig van ge.proken dit is de 'reden, dat ik ze wat méér naauwkeurig befchrijven wil. Onder de uitdrukking „zich baden" verftaat men in fsthland mets anders, dan zich in een Volksbad te begeven en daar te zweeten. Wanneer men het baden ,n eene rivier.wil uitdrukken , dan noemt men da „ zwemmen. Alleen buitenlanders, die het fpraakgebrink onbekend is, verwisfelen deze woorden Het zoogenaamde zwemmen is aldaar weini"- in ^ebruik , en dan nog meest bij vreenfde visfchers "en matroozen. De badftoof integendeel bezoekt ieder EsthLander met Vrouw en Kind , eens in de week gemeenlijk Saturdags. Zeldzamer gefchiedt het van adelijke famihën op het land ; zeldzaamst van Duitiche kooplieden, en handwerkers in de lieden Reval Wezenberg, Pernau en Nerva. ' Üe Badftove is eene niet zeer hooge kamer, met eenen grooten-Kachel, met eenen zoogenaamden l'.ade- balg, ook dikwijls met eene Kuip. De Kachel is van fteen gemetzeld , in denzelven is een rooster, op welken keien of andere harde fteenen leggen, zoo dat de. vlam daar tusfehen door kan fpelen. In plaats van deze fteenen die fomtijds Arzenikale dampen van zich geven gebruiken eenige meer bemiddelden ijzeren Kogels. De Kachels van de gemeene Boeren-Bad fto- ven  IN ESTHLAND EN RUSLAND. 30; ven hebben geenen fchoorfteen, zoodat de rook in het vertrek blijft. De badebalg is een trapswijs zich verheffend toneel of fchavot, wiens hoogte maar een of anderhalf el van den zolder van de badkamer verwijderd is, zoo dat men 'er niet op daan kan, maar leggen moet. De lengte van dit gevaarte gaat van den eenen wand tot den anderen, en is, in meer of minder afdeelingen, door planken en zijdemuuren afgefcheiden. De diepte, inwaards naar den achterwand gerekend, bedraagt viif of zes voeten. In deze afdelingen, of verhevene hokjens, worlt versch ftroo gelegd, en een doèk daar over gedekt, opdat de badenden gemaklijk liggen mogen. De aldus toebereide badftove wordt dan fterk geheet. In den winter weet ik, dat men 6,8, 10 uren te voren, eer men zich baadde, met ftooken aanving. De graad van koude daar te lande, en de dikte van den Kachel, maken dit noodzakelijk. Een Duitfche potkachel zou den graad van hitte niet kunnen doorftaan, maar berften. Wanneer de Kachel gloeit, wordt hij van tijd tot tijd fterk met water beforengd, opdat het in dampen opftijge. Daar de Kachel geen fchoorfteen heeft, fprengt men het water op de keien. Uuren lang houdt men daar mede aan. Door de onrbondene dampen ontftaat een dichte nevel en eene fchemering, waardoor men de perfoonen, die in het badvertrek zijn, niet kennen kan. De zwoele vochtigheid is door het geheele vertrek verfpreid, en zo men niet geheel ontkleed in hetzelve gaat, zijn de kleederen, in weinig minuten, als of ze door warm water getogen waren. De zolder, de wanden, en allermeest de vensters, druipen beftendig van water: en evenwel houdt men niet op , armen vol hout in den Kachel te werpen , en kannen vol water op denzelven te fprengen. De dikke waterdampen verdrijven den rook, en eer gaat men niet in de badkamer: opdat, gelijk men daar zegt, het aangename van het dampbad niet, door den hatelijken rook, vergiftigd worde. Nadat men zich in eene voorkamer geheel ontkleed heeft, begeeft men zich in deze helle — en om dezelve recht goed te genieten , klimt men in het hoogfte gedeelte van den badebalg, daar zich de quintesfentie van den zwoelen gloed, als in haar middelpunt, V 3 be-  SïO VAN DE BADEN bevindt. Men ligt naar willekeur 5, 10 of meer m.« linten ftil. Alle poren van het lichaam gaan open, en het water vloeit bij ftroomen neder- Nu komt de bad- vrouw, of de badman, met de badkwast. De badkw st is gemeenlijk een bundel van berkenllruiken , niet veel verschillende van eenen dunnen buigzamen bezem: alleen zijn de bladeren 'er nog aan. Tot dat gebruik worden, in het voorjaar, vragten met jonge berkenllruiken, die u tgeloopen zijn, afgefneden en tot badkwasten gebonden. Voor dat ze gebruikt worden , weekt men ze gewonelijk , opdat ze weder taai en buigzaam worden. In p'aats van berken, bedient men zich ook wel van andere foorten van ftruiken en plantgewasfen , zulke namelijk , die de bladen een tijd lang behouden. Met deze kwasten wordt het naakte lichaam gegeesfeld, zoo dat,ten deele de vochten uit hetzelve ftroomsgewijs uitzweeten , ten deele de fterk bezwangerde waterdampen op hetzelve verzameld worden. Van tijd tot tijd wordt het lichaam , met een ft uk zwam, of met een linnen doek, gewreven, en alle deszelfs leden , vooral de vleezigfte, met de handen gedrukt , en als gekneed. De badvrouw, of de badknecht, knakt de gewrichten van handen en voeten, krabt de voetzolen , met een krabijzer, of met de vingernagelen af. Om fteeds nieuwe dampen te onderhouden , blijft men met het fp ren gen van water voordviren. Met dergelijke handwri vingen wordt zoo lang .voordgevaren, tot dat de mensch, om zoo te fpreken, zonder kracht of fap daar nederligt. Men laat hem aldus nog wat uitdampen; naderhand brengt men hem, van den badbalg, naar beneden aan de badkuip, wascht hem nogmaals, met warm water en zeep, zachtelijk af, of giet het ten minden over hem henen. Opdat toch alles wel gereinigd worde, is men gewoon hem dikwijls ook de oogen uit te lekken. Dit is eene bewerking, die vele baden geheel eigen is. Zij maken nameli k de tong geheel puntig, cn booren die,door den binuenften ooghoek, in het ooghol, en draaien ze als dan rondom den appel henen. Indien ik deze oogzuivering flechts eenige malen gezien hadde. zou ik misichien nog twijfelen, of de tong zich waarlijk wel om het oog heen bewege. Alhoewel ik mij verfcheidene malen (in eene gematigder warra  IN ÉSTHLAND EN RUSLAND. JII warmte van de badftoof, en met verandering van bediening) gebaad hebbe, volgends het gebruik van bet land , >.oo kou ik evenwel tot het ondergaan van deze bewerking nimmer komen. Maar een ongelukkig toeval was oorzaak, dat ik mij eens aan dezelve heb moeten onderwerpen , en bij deze gelegenheid ben ik ten vollen overtuigd geworden. Ik was, op eenen heeten zomerdag, met eenen open wagen. uitgereden; en kreeg, ik weet niet hoe, eenige zandkorrels in mijne O'^gen. Alle aangewende proeven, om ze door het oogbad kwijt te raken, waren te vergeefse^. Het oog werd rood en geheel ontdoken. Ik leed de hevigfte pijn, en kon het niet meer openen. In deze ongelegenheid zond mijn vriend om eene badvrouw, van welke hij en anderen verzekerden, dat zij het gemaklijkst en fehielijkst genezen zoude. Zij was niet thuis, maar men had ras eene andere, die anders, met roode wollen draden en befproken buspoeder, (volgends het bijgeloof dat daar heerscht) wonderbare genezmgen aan menfehen en vee deed. Aan deze vertrouwde ik mün oog. Zonder eenige andere piin. buiten die gene die ik thans beftendig had, te gevoelen, boorde zij met de tong, in een oogenblik, door den binnen ften ooghoek , in het ooyhol , en draaide ze dus om den appel henen. A'hocwel deze zeldzame gast, dat vreemde en groote ft uk vleesch, in het oog verwflde, was het toch niet zeer lastig, want de vrouw wist de tong zeer breed te maken , zoo dat de drukking aan geene zijde zeer groot wezen konde. De Artsinne verzekerde, dat zij eenig zand had naar buiten 'gebragt, doch dat zij nog een korrelfjen in het oog voelde. De zelfde proeve werd herhaald, en aanfton 's voelde ik verzagting. De ontfteking verdween, en mijn oog werd gezond. Hoe walgelijk ook ons deze bewerking moge toefchijnen, ftellen evenwel velen grooten prijs op dezelve in het baden, waar toe wij nu wederkeeren. Wanneer het aangezicht en het geheele lichaam gloeit, wanneer alles van de hitte opgezwollen ftaat, laten zich velen met geheel koud water begieten, of fprtngen ook wel in een bijgelegen rivier, of wentelen zich, in den winter, voor de deur van het badhuis , in de fneeuw in het ronde. Doch in dit opz cht wordt de Esthlander zeer verre van de Rusfen overtroffen. OnV 4 der  312 VAN DE BADEN ™Je \?ta,en doet het niet ü^ ^ gemeene man maa zelfs de voornamere en het tedere gedeelte. Op de JÏZYT» Z\lk dikwi]ls Rusfifche officieren, van zfj Se, de ÏTIK™' °m met üieeuw> gelijk Vin H n 'i"f i kak£nde borst wat af te koelen."—bl 7 rrS ",? en overgang, uit de hitte in de in 7Hn'e ? fte aandoeningen gew«ar te worden, terwijl hij treedt, door de ftaatelijkc eenzaamheid. Zijne zielsvermogens fchijnen eene hooger vlugt te nemen , en zijne deugden zich uit te breiden, om zich tot de hoogte der verheerlijkte maatfehapp jen te verheffen. Door aanfehouwing bevangt hem de befmetting der deugd; hij vormt heldhaftige befluiten, om de voortreffelijkheid, welke hij bewondert, na te ftreeven ; en misfchien waagt hij het , om eene verborgene hoop te voeden , dat hij , 't eenigen dage, eene Nis zal vullen in den eerwaardigen kring der afgeftorvene uitmuntendheden. De afftammeling fchaamt zich te verbasteren van zijne Voorouders , die hem van den gewijden wand fchijnen in 't aangezigt te zien , en hem zijne laaghartigheid zouden verwijten, Veelligt zal de ervaarnis van ieder gevoelig hart de fte>  OVER BÉ BEELDHOUWKUNDE. 3*7 ftèlliflg wettigen , dat de deugd krsgtdaadig kan aangeprezen worden door de zwijgende inboezembgen van het Grafteken , terwijl zij door de welfprekend'heid van den Predikftoel fterk wordt ingeprent. N«>g een anderen niet min kragtdaadigen , hoewel meer van ter zijde werkenden invloed ,' heeft de Beeldhouwkunde op het zedel.jk karakter. Met alle fraaie Kunlten heeft zij gemeen , eene onzigtbare werking ter voortbrenginge van zagtheid van aart en eenparigheid van zeden — een uitwcrkzel , 't welk, veelfigt, gevoeld en erkend zal werden alleen van lieden van kiefehen fmaak en befchaavende kundigheden. De najaagers van winst, van wellust of vermaak , hebben , door de grofheid hunner genietingen , die kiefehe vaibaarheid voor indrukzels , die fijnheid van gewaarwordingen verlooren , die alleen , in derzelver volle l;ragten, de vermaaken der verbceldinge kan ondervinden0. Het volksoog ftaart met evan veel genoegen op het tafereel van tuiaan , als op de kladtrekken van een uithangbord , en ontdekt niet meer vernufts in het werk van den Beeldhouwer , dan in het looden beeld van den Loodgieter; doch zij, wier natuurlijke gewaarwordingen door oefening behoorlijk zijn aangekweekt , en door fchuuring tegen de waereld niet' verëetd zijn geworden , weten , bij ervarenis , hoe het hart verzagt , de zeden befchaafd worden , door een welbeftuurde beoefening van de Kunften der nabootzinge. De meeste gevoeligheid voor kunstmaatige voortreffelijkheid breidt zich uit tot de gewaarwording van natuurlijke en zedeli ke fchoonheid; cn de beoefenaar keert te rug, uit de Gallerij des Kunftenaars , tot zijnen ftand in de zamenleving, met een gemoed, beter gefchikt om te gevoe!en en te rug te kantzen de lieflijkheden van het gezellige leeven, en van wederkeerige goedwilligheid. De Beeldhouwkunde matigt zich, indedaad , het vermogen aan, om de deugd in werking te helpen, en hei voorregt om haar te beloonen. De groote weldoeners van het menschdom werden, ten allen tijde, in g 'vaareu gemoedigd, en onder vermocienisfen opgebeurd , door de levendmaakende hoop van een toekomend aanwezen te zullen genieten , in de geheugenis van het nngeflagt. In het vooruirzigt voldam met deze vergelding, hebben Helden, Patriotten en WijsX 4 gee"  3*8 BEREIDING VAN 'T ZUUR VAN GALNOOTEN. geeren den drang van eigenbelang en de aanlokken, geu van vermaak verfmaad, om dl gelukzali"hPiï J ve;senviny.„broo;deren'e" ^ SSSSsSi^s vulicien. Den zoeten troost voor hunne moeiten het bon van hunnen arbeid, om welke het hart dl* ™n?ff Zr6g,d eiVeder begaafdheid zich heeft lï 6 Sisara. bv:«4 mogen bezit om de deugd te vergelden ™ o guglijke voortreffelijkheid de 3^kheid^fcE BEREIDING VAN 'T ZUUR VAN GALNOOTEN. Uit het Hoogduitsch. A/Jen neemt grof geftooten Galnooten , men werpe **x die m eene oplosfins van bijtend phntfnX! zout, en laat deze vermenging, geduurende e ft op eene warrne plaats ftaan , des anderen daags is dè bijtende Imaak der Loog verdweenen. Men verdunt be vogt, met water, filtreert het, cn laat de "pgeloste deelen der Galnooten daar uit nederflaan met eene ontbinding van ijzervitriool , die insgSs gefiltreerd ,s ; zo flaat 'er eene zeer zwarte ftof iS der , die zoo lange met zuiver water afgewasfehen wordt , tor dat het bovendrijvende vocht ? geen coeur noch fmaak bezit. De nedergeflagene zwarte ftof laat men droogen , en overgiet dezelve daar, a met hoogst zutvre alkohol. De wijn-geest blijft 0 vermi derd en lost van de met ijzerkak verbondene zwarte veriitof niets np Ook brengen eenige druppe™™ d ze wungeest in water gedaan , waarin vooraf 7eï Eene verdunde oplosfing van plantenloogzout, waarde ÏXfif**^' teëenwoordigPis, onttrekt het ,jS de verfftof we er , en tut dit uittrekzel kan men met he m water ontbond-.ne ijzervitriool , het zuu Tm Galnooten weder zwart doen nederflaan, Ovsj?,  OVER DE EENZAAMHEID. 319 OVER DE EENZAAMHEID. Aan VARUS. Niet lang geleeden, leide ik een bezoek af b'j eenen Vriend, die, voor eenigen tijd, eene woelige leevenswijze hadt verlaaten, om de zoetigheden van het Landleeven te fmaaken, in eene van onze Landprovinciën. Zijn huis ligt op eene hoogte, van waar men een verrukkend uitzigt heeft. Langs den voet van zijnen Tuin, welke aangelegd is in eenen fmaak, hem bijzonder eigen, doch volmaakt overeenkomllig met de natuur, loopt eene kleine rivier, merkwaardig om de effenheid haarer oppervlakte , en de helderheid van haar water. Hoewel de ligging van het huis allervermaaklijkst is, zijn, egter, zommigen van begrip, dat de frisheid der lucht, de fraaiheid van het Laudtooncel, en de (lilte der afzonderinge, het gebrek aan eene nabuurfchap op verre na niet kunnen vergoeden. Want, om de waarheid te zeggen, op den aftand van een half uur gaans in 't rond van mijn Vriends eenzaame landhoeve, ziet men niet een enkel huis, behalven een klein hutje, 't welk van zijnen Tuinman wordt bewoond. Schoon ik, in 't eerst, even als alle aniere menfehen, in 't geheel geen behaagen vond in de eenzaamheid van mijns Vriends wooninge, nogthans, nadat ik bij hem eenigen tijd vertoefd, en de kalme redelijke vermaaken van wijsgeerig gemak genoten bad . wierd ik, tot geestdrijvens toe, ingenomen met de afgefcheidene levenswijze van eenen Kluizenaar, Men moet, inderdaad, bekennen, dat hilaris (dit is de naam van mijnen Vriend) eenige hoedanigheden bezit, onvermijdelijk noodzaakelijk om de afzonlering aangenaam te maaken. Hij bezit eene natuurlijke zagtheid van aart, een fijnen fmaak voor Letterkunde en Muzijk , en een welbehaagen in de gemeene Landvermaaken. Doch hoewel hij het grootfle gedeelte van zijnen tijd verdeelt tusfehen de afwisfelende vermaaken vati zijne Boekeu, zijne Viool, zijne Honden en zijne Paarden, is hij, egter, nooit gelukkiger, dan wanneer hij het genoegen der verkeeringe met eenen Vriend fmaakt, X £ wiens  33° OVER DE EENZAAMHEID. wiens karakter en gevoelens met de zijne overeenftemmen. Ik moet niet vergeten u te berigten, dat hij veel vermaaks ontleent van de beoefening der Kruidkunde eii Natuurlijke Wijsbegeerte, in de kennis van welke hij, in zijne vroegere jaaren, eenige vorderingen hadt gemaakt. Zijne bedrevenheid in deze wetenfehappen ftelt hem in ftaat tot het maaken van aanmerkhjke verbeteringen in het beplanten van zijnen Tuin ; bijkans ieder gewas of plant, welke zeldzaam, nuttig of fraai is, wordt tot den hoogften trap van volkomenheid gebragt. Uit zijne afgefcheidene leevenswijze zoudt gij, veelligt, bed uiten , dat hij met de leevende waereld volftrekt onbekend is. Geenzins. Zorgvuldig doet hij zich onderrigten van het dagelijklche nieuws, door het lezen van de echtfte en geloofwaardigfte Nieuwspapieren ; hier door is hij in ftaat tot het maaken van zeer gegronde aanmerkingen over den fmaak, de zeden en de Staatkunde van den tegenwoordigen tijd. Zijne aanmerkingen hebben altoos dit bijzonder eigen , ontftaande, misfchien, uit zijne afwezigheid van partijfchappen , dat zij eenen reuk hebben van die onpartijdigheid,, welke altoos het gev.dg is van vrij te zijn van ingewikkelde verknogtheid en blinde dweepzucht. Het groot nadeel der eenzaamheid is, dat de Reden verzwakt, bij mangel aan oefeninge, terwijl de vermogens der Verbeeldinge , door het te werk ftellen van dezelve, verfterkt worden. De akelige denkbeelden van Panpfche bijgeloovigheid werden geboren in de eenzaame kloostercellen. Geestdrijverij cn dweepzucht, zwaarmoedigheid en wanhoop, werden altoos geteeld in de fpelonk en in het klooster. Gelukkig voor eene ziel , met allerlei denkbeelden verrijkt. HiLaris is nooit verlegen om gelegenheden, tot het te werklieden van zijne redelijke' vermogens. Altoos kan hij zijne verbeeldingskragt verwijderen van de akeligheden der Melancholie, door de bekoorlijke bezigheden van letterkundig onderzoek. Noodzaaklijke bezigheden deeden mij een bezoek bekorten , welk ik gaarne langer zou hebben willen rekken. Ik keere nu te rug tot de bezigheden eener woelende waereld, gefchraagd door de ftfèelende ver- wag-  hïdend. voorbeelden van hoogen ouderdom. 33! wngting, dat de tijd zal komen, in welken ik zal in ftaat zijn, den avondftond mijns leevens te (lijten in eene zoete eenzaamheid, gelijk aan die van hilaius, alwaar niets aan mijn geluk zal ontbreken, dan de tegenwoordigheid van eenen Vriend, zo dierbaar als gij aan mijn hart zijt. hedendaagsghe voorbeelden van hoogen ouderdom. Niet lang geleedera overleedt, in bet Graaffchap GalImvaij, in Schotland, johanna walki; s , in den ouderdom van ten minfte honderd en acht jaaren: want , bij mangel aan naaüwkeurige aantekeninge, wist zij het jaar haarer geb >orte niet te bepaalen. Zij was eene Vrouw van beredeneerde Godsvrugt en onbefproken wandel. Tot op haar uiterfte behieldt zij het onbelemmerd genot van haare verftanJelijke vermogens; en haare lichaamsgezondheid was genoegzaam onafgebroken, tot achttien maanden vóór haaren dood. Drie jaaren vóór haar overlijden werdt zij als getuige geroepen in een regtsgeding van groote aangelegenheid, en deedt haare verklaaringen met eene naauwkeurigheid, welke de aanwezenden deedt verbaasd ftaan." De Voorzitter van het Geregtshof, haaren ouderdom naauwkeurig willende weten, haar gevraagd hebbende, of zij ook een gedeelte van Koning williams Ruitertje, in derzelver optogt na Ierland, m den jaare 1689, door het Graaffchap hadt zien trekken , antwoordde zij, dezelve niet gezien te hebben; maar dat zij te Haugh of Urr, kort nadat de Dragonders van daar waren vertrokken, op een (tuk land, digt bij de pkk, alwaar tegenwoordig de Brug ligt, de plaatzen gezien hadt, alwaar de paarden gevoerd waren; en dat toen haare aandagt was gevallen op eenige arme heden, bezig met het opzamelen van de Haver, welke de paarden hadden laaten vallen. Zij moet, derhalven, in den jaare 1680, niet meer een klein kind geweest zijn: want anderzins konde een zo gering voorval met dien duurzaamen indruk op haar geheugen gemaakt hebben. Dikmaals plagt zij te vernaaien , dat zij ten tijde als zij  332 NIEUW V00RB. VAN HET GEV. VANEEN VR. BEGR.' zij gedoopt wierdt, zelfs konde loopen, en dat haare Ouders haar nog langer ongedoopt zonden gelaat en heb. aano'eb-ód 7 Ï? ^ftf*** geheid hadde aangeboden , om , tot het verrigten van die plegtigheid , een Presbntermnfchen Leeraar te kunnen vh?den. Hoowtwaarfchifalijk zal zij, ten tijde van haar overlijden den ouderdom van honderd tien jaaren bereikt hebben. Niet ongewoon is zulk eene hoo'e ouderdom . in het gedeelte van Schotland, alwaar deeze vrouw woonde. Geduurende de twintig laatst verloopene jaaren zijn in het laagere gedeelte van bet Graaffchap Gallowatj , meer dan twaalf perfoonen 11. gorven , van honderd tot honderdvijftien jaaren oud Nog tegenwoordig leeft aldaar zekere* wittüï ^Tshall , oud honderdzeventien jaaren. NIEUW VOORBEELD VAN HET GEVAAR VAN EEN VROEGTIJDIGE BEGRAVING. TTit Neuburg, aan den Donauw, verneemt men het y volgende. Men heeft hier een nieuw bewhs van het gebaar van verhaaste begravingen. De Si jasforf is overleden, en men heeft zoo veel haasimaakt met zijne begraving, dat men daar toe den be hoorhjken tijd met heeft afgewacht. De ongelukkig IS levendig begraven geworden. Die omtrent zijn gnf kwamen en gingen, meenden, dat zij eenig geftommel hoorden, cn gaven daar van kennis. Men gaf in den beginne niet veel acht op dit bericht, omdat men het voor een u.twerkzel van vreeze hieldr. Maar me, heeft hetzelfde bericht zoo dikwijls herhaald omvangen , dat men eindelijk de zaak onderzogt Me„ vondt dat de begravene waarlijk dood was, maar dat men hem levend begraven hadde , cn dat de pogingen d,e hij gedaan had , om dezen verfchriklijken dood te ontkomen, zoo fterk geweest waren da 7? hem hadden in ftaat gefield om zich op zijnen buik om te keeren. In deze ligging vondt men het lijk  BIJZONDERHEID WEGENS MIRABEAU. d33 bijzonderheid, rakende den heer mirabeau. A/Tirabeau was naauwlijks veertien jaren oud , toen hij den Heer carpentier, in een militair Kostlchool , daar die Heer toen Profesfor werd, tot zijnen meester kreeg. Hij onderfcheidde zich toen reeds van zijne Medediscipelen, door de natuur van zijne vragen, en door de vaardigheid met welke hij de oplosfing vond van eenig prableme. Buiten de wiskunde deed hij niets. Alles wat men in het School onderwees , en dat niets aan zijne verbeelding voorfteldè, was voor hem geheel fmakeloos. Hij fcbreef zelfs een zeer flecbte hand , en hij heeft 'er nooit toe kunnen komen , om zijn fchrift te vexbeteren. Toen zijn meester hem zoo geheel werkeloos aag, verzogt hij hem eens, om bij hem te komen werken. Hij deed hem lezen de proeve van locke over het menfchclijk verftand. Op het lezen van het eerfte hoofddeel van het tweede boek, waar mee men eenen aanvang maakte , viel hij in eene diepe mijmering , hij riep uit: „ zie daar dat boek moet ik hebben I" zc':e; een zeer merkwaardig zeggen , voor een kind van veertien jaren. Hij las vervolgends , met zijnen meester, de drie laatfte boeken van het werk van locke , en zijn verbazend doorzicht , zijne zamenvoeging van denkbeelden, zijne zonderlinge aanmerkingen, deden zijnen meester de grootite verwachtingen van hem opvatten , hij maakte , voor dien tijd, zeer krachtige gedichten , met eene groote vaardigheid : maar het lezen van locke , dat hij in drie maanden volbragt, deed hem van toen af dit talent buiten gebruik plaatzen, dat hem toen reeds zoo veel kwaad berokkend had. Want eene vinnige farijre , tegen eene vriendin van zijn vader , was oorzaak , dat men hem buiten deszelfs huis in het Kosdchool verzonden had. Na dien tiid verliet hem de Heer car.- PENTiER , doch eenigen tijd later denzelven ontmoetende, vloog mirabe\ü naar hem toe, en omhelsde hem met groote drift, en zeide: „ ach! nooit zal ik vergeten dat gij mij „ locke hebt doen lezen." En Vrankrijk heeft federt kunnen oordeelen , of hij locke wel gelezen had. anecdote, ui r de belegering van belgrado. TJet volgende geval is bevestigd, door een Duitsch Hoofdofficier , die in de belegering van deze Stad gediend heeft. Een  334 TAFEREEL VAN DE LUXE IN FRANKRIJK. Een detachement van zestig Turken op eene batterij aanvallende , werden 'er met de eerfte losfing van het gelchut dertig doodgefchoten. De overige dertig herftelden zich en trokken voorwaards , en agtien vieien 'er, toen het gelchut voor de tweedemaal gelost werd. De twaalf overigen herftelden z'ch nogmaals , en voeren voord met op de bat erij aan te trekken. Hun getal verminderde tot een oud man , en twee jongelingen. Zonder moed te verliezen bleven deze drie dapperlijk vuordtrekkcn. Een oogenblik daar na vielen ook de twee jongelingen, aan de zijde van den grijsaard , die kort daarna op de batterij mede dood nederviel. TAFEREEL VAN DE LUXE IN FRANKRIJK. T>e mensch wordt onder ons , reeds van zijne geboorte af ^ aan , het flachtofl'er van de luxe. Uit den Ichoot van zijne moeder voordgekomen , zou hij zich aan hare borst bebben vastgehecht, hij zou uit dezelve de heilzame melk gezogen hebben , die de natuur aldaar voor hem bereid hadde, maar een monfter komt , en rukt hem van dezelve. Zwak en zonder toevlucht, voert het hem uit den boezem van zijne nabeftaanden , en brengt hem in de armen van eene vreemde vrouw , en geeft hem over aan hare gehuurde zor- gc. Dat wrecde monfter is de luxe. Zonder de luxe, zouden de moeders hare eigen kinderen zuigen. Maar thans vinden de jonge lieden, in het huwelijk, niets anders, dan het geluk van zich aan het ouderlijk gezag te onttrekken en zich , zonder bepaling , te kunnen overgeven, aan alle de vermaken van de wereld : vermaken die de luxe alleen doet geboren worddn, en die zij eiken dag vernieuwt, üe eerfte Jaren van het huwelijk worden doorgebragt, in fchouwburgen , maaltijden , wandelingen , fpelen en feesten. De dagen , de nachten zijn nauwelijks lang genoeg , om zich te kunnen vertoonen , in alle de vergaderplaatzen van de mode, en van de ijdelheid. In die ebbe en vloed van driften, die even zoo hcwg als eigenzinnig zijn; in deze geduurige bewegingen van den geest en van het lichaam , ziet eene jonge vrouw niet anders, dan met onrust, de teekenen van hare vruchtbaarheid. Hare zwangerheid die haar ongemaklijk en vermoejend is , komt baar alleen voor , als een beletfel voor haare wenfehen en vermaken ; eindelijk moeder geworden, heeft z'j naauwlijks dien lieven naam va kregen , of zij doet haar best, om dien weder kwijt te raken. Eene gemeene vrouw was reeds gehuurd , zij komt en het kind gaat met haar henen. HET  HET KIND i DE MAN EN DE TIJD. 335 HET KIND, DE MAN EN DE TIJD. Fen kind kwam bij een reiziger, die rustte in de fcbaduwe van eenen eikenboom. ,, Speel met mijzeide het tor; hem, op eenen openhanigen tuon ; „ zie hier boog en pij— „ len, ik beproef ze voor de ecrilemaal. Ik heb reeds den „ tak van eenen mijrteiiDoom bereikt. Ik heb reeds een pijl „ in den voet van eenen rozenboom gedreven, gij zijt groo,, ter dan ik, gij kunt mij leeren hooger doel tc trefterr;" „ Te rugge, te rugge," zeide de ernltige reiziger, , zwak „ werktuig, dat de reden niet verlicht. Gij ziet niet, dat, „ daar uwe zwakke aanwezigheid afhangt, van den zagtften ,, van mijne Hagen, mjn verheven verltand mij verheft, tot „ aan het geftarme, dat ons verlicht. Ik meet zijne fcbijf, „ ik regel zijnen loop — maar, wat zeg ik , en waarom „ (preek ik met u , toont uw onnozel uitzicht mij niet ge„ noeg, dat gij niet waardig zijt mij te hooren?" Zoo fpreekt hij, en hij wijst den beminnelijken kwekeling der natuur troifchelijk af. De Tijd, die iiï zijnen loop door de ruimte der lucht en der werelden, boven het hoofd van den trotfchen man zweefde, had hem reeds de oogenblikken, ontnomen , die hij befteed had, om zich ongenaakbaar te vertoonen. „ Verhef uwe oogen tot mij" zeide de tijd op eenen vreeslijken toon „ befchou mijne (helle vleugelen, uwe da,, gen, uwe uren zijn het fpeeltuig van mijnen verbrandenden „ adem. Ik verfiinde, cn welhaast ploeg ik op uw voor„ hoofd afzichtelijke voren, die de dood alleen zal uitwis„ (en. Gij zult op uwe beurt gevoc'en, de zwakte van dit „ kind, dat gij veracht. Indien gij deszelfs beminnelijke „ jongheid geliefkoosd , in zijne onfchuldige vermaken deel „ genomen , en deszelfs waggelende gangen onderfteund had, „ zoo zou het zélve, gelijk gij, een man geworden zijnde, „ uit dankbaarheid, de tr urige oogenblikken verblijd heb„ ben, die de oudcdom zijn toebereid. Achterhaald door mi;„ nen onwederflaanbaren loop, zoudt gij zagtelijk in deszelfs ,, armen gevallen wezen, maar nu, veibitterd door uwen woesien inborst, zal het u ten proie laten, van het ver,. driet en de ellenden, die u zullen overmeesteren. Verhef „ u nu op de kennis d'e gii verkregen hebt, en die uwe „zinnelijkheid heeft uitgedoofd. Een uur nog, want voor „ den lijd zijn geheele eeuwen niet meer dan 'uuren , en gij „ zult verlaten zijn , van het kind, dat uwe dwaze trotsch„ beid tegen u heeft ingenomen. De pijlen , waar mee hij „ (peelde, zijn het zmnebeeld van de mijne Zij vliegen ,, zonder ophouden, en vellen , beurt om beurt, trotfehe^ei» ken en nederige rozenftruiken." DE  33<5 DE LOF VAN C0D. DE LOF VAN GOD , UIT DE BESCHOUWING VAN DE SCHOONHEDEN DER LENTE. Qnze God zij groot gemaakt! Alles wat adem heeft prijze v hem, want zijne goedheid is onafmeteiijk. Hem loove het kroost van Adam, voor 't welk hij deze aarde bereid heeft. • Hij maakte den mensch een weinig minder dan de Engelen , en hij gaf denzelven den voorhof des hemels tot zijne woning. Hij is het die den kring der jaartijden draait in zijne hand. Hij ontboeit de natuur, van de ijzeren banden van .den winter. Van zijnen adem opgewekt, ftaat zij op, als eene bruid, met eenen zagten rozenhoed, en met lieve lachjes gekleed. Wanneer gij de zon, het beeld uwer goedheid, tot ons wederbrengt, dan ruifchen ftroomen van leven, door de aderen van het ver.eugdigd aardrijk. Dan roept gij de len. te, en gij verfiert het fappige woud met blinkende loove, s. Het borstjen der vogelen zwelt , van lentevreugde. De leewrik vliegt juichend, voor den wagen van den dageraad henen, en de grasmusch zingt haar vroegtijdig lied in de jonge takken. Dan gebiedt gij tallooze bloemen, dat zij uit de aarde voordfpruiten, en gij verkwikt ons kwijnend oog, met het lieflijk groen. De balzemige roos vertoont zich op uw bevel, fchoon gelijk de, wangen der onfchuld, welriekend als de kruiderijen van Saba. Gelijk de ziel van eenen wiizen, die zich vertoont in een fchoon lichaam, alzoo ontluikt zij. Morgenluchtjens zweven om haar henen, en verlpreiden haren geur door de geheele landftreek. ö Heer! wat zijt gij goed. Gij gaaft ons fijn gevoel, om eene wereld vol genoegens te kunnen gewaar worden. Wee den godloozen , die de vermaken van uwe hand veracht ! die ongevoelig is voor uwe liefde, die hem uit alle uwe werken aanwenkt. Wee den dwazen , die de onfchuldige vermaken der natuur veracht! in onbedachte drift omhelst hij lchaduwen, en hij zegt tot de ijdelheid, gij zijt mijn deel. De wellusten die hij fmaakt, zullen zich a's (langen om hem (lingeren. Maar zalig is de mensch, die zich in uwe werken verlustigt, en u dag en nacht looft. Zalig is de Christen, wiens blijdfehap de Heer is.  MENGELSTUKKEN. proeve over den plict en het voordeel van openbaaue godsdienstoefeningen \ Igemeen zi'n de klagten, niet alleen van Leer* x\ aaren , maar ook van verltandige Leden van onderfcheidene Christen Genootfchappen , over de ,, ilapheid en traagheid van veelen in het verrigten van de openbare Godsdienstoefeningen. De Leden „ der Roomfche Kerke, wat ook de Protestanten , ,, op eenigen van hunne Leerfteilingen en handelin3, gen, hebben aan te merken , dienen, egter, tteezen tot een befchaamend voorbeeld , door hunnen ijver „ en getrouwheid in het openbaar verecreu van den ,, Schepper aller dingen , en van den Zaligmaaker der „ menfehen. Men zegge niet, dat het gebruik of de Inzetting hunner Kerke dit medebrengt. Heilzaam „ is dit gebruik , in zo verre het dient, om, in de „ gemoederen van eene andere, dikmaals onkundige ,, menigte , de denkbeelden van de waardigfte , de verhevenlte, de aangetegehtte zaaken , van God en „ Godsdienst , voor uitflijten te bewaaren» Verftan- dige Protestamen kunnen niet nalaaten te wenfehen, „ dat de Le.-ien hunner Kerkgenootfchappen , op de eene of andere wijze , onder eene foortgelijke Ver* ,, pligting konden gebragt worden. Zulk een middel ,, is 'er, tot nog toe , niet voorhanden. Bij mangel van gezag, is 't dan de zaak van 't Protcstantfche ,, Christendon , het middel van overtuiginge , door ,, bondig redenkavelen, te baat te nemen. Ken diep ge» voel van 't gewigt en de volftrekte noodzaaklijkheid „ der Openbaare Godsdienstoefeninge verwekte in mij de zucht ter mededcelinge van eenige bedenkingen, over dit belangrijk onderwerp. Keurt men dezelve „ eene plaats in Uw voortreffelijk Maandwerk waar- dig, mogten , hier door, eenige van deszelfs Le* 5, zeren in hunnen pligt verfterkt , anderen tot over- tuiging en,daadelijke uitoefening gebragt worden! ,, Eerst zal ik den pligt bewijzen , en daar na over het nut daar van fpreken." in. deel. mengelst.no. 8. Y Dat  333 OVER DEN PLIGT EN HET VOORDEEL Dat God moet aangebeden en verheerlijkt worden is'een begmzel van den Natuurlijken Godsdienst, onmiddehjk voortvloeiende uit de erkentenisfe van zijn aanwezen , in hoedanig eene betrekking hij ook befchouwd worde. Want, is Hij onze Maaker, de Vader van het gantlche gezin des ménschdoms ? Hij bezit dan ook , als zodanig , een onbetwistbaar regt op onze betuigingen van kinderlijk ontzag en eerbied Is Hij de Heere, de Opperheer der natuure, wiens lieerfchappij zich uitih-ekt tot de einden der aarde en tot aan de butende grenzen der Scheppinge ? Hij bezit ook een regtmatigen eisch op de algemeene hulde, en zijne Oppermogendheid moet erkend en geëerbiedigd worden van ons, en van alle zijne onderdaanen. Beklimt Hij , als Regeerer der wereld , door eene vermogende , hoewel onzichtbare hand , alle de werkingen der natuur? en is ons aanwezen, en al ons heil, al hanklijk van zijnen wille ? wij moeten het dan als een redelijk werk befchouwen , onze fmeekingen Hem aan te bieden, Hem om befcherming en gunst te bidden. Is Hij onze Opperzegenaar aan wiens ongevraagde goedheid wij ons aanwezen zijn verfchuldigd en allen voorraad , tot onzen welvaart bettemd : 'die zeer mild geweest is in züne gunstbewijzen en eiken dag nieuwe zegeningen fchenkt , of reeds genootene herhaalt ? onze dankbaarheid moet dan erkennen onze verphgtmg tot het opofferen van lof en aanbidding van zijne goedheid, en voor de wonderen die Hij doet, ten behoeve van de kinderen der menfehen Is Hij t bemmnelijklte van alle wezens , in welke allé daadehjke en mogelijke volmaaktheden zich vereenigen , de bron van alle gefchapene voortreffelijkheid? Hij is dan onzer verhevenlle aandoeningen waarde • elk gevoel van ons hart moet Hem hulde doen ' Alle deze volmaaktheden brengen natuurlijk'mede eenen eisch op onzen eerbied , dankzegging en liefde aan den Opperheer , den Vader en den Behoeder der fcheppinge. Zijn eerbied en onderwerping omtrent onze natuurgenooten , die ons in waardigheid te boven gaan , phgtfchuldige werkzaamheden ? zo veel het Hoogde Wezen, bekleed met majesteit en eere, alle andere Wezens overtreft, zo veel te hooger titel heeft hij op onzen eerbied en ontzag. Zijn de betuio-inoen van een dankbaar hart een fchuldig offer aan aardfebe wel.  van openbaar.e godsdienstoefeninge. 339 Weldoeners? 20 veel de zegeningen, van hem afkomende de goede diensten te boven gaan, welke wij vm elkander 'ontluien , zo veel te gegronder regt heeft hii op onzen lof en dankbaarheid. Maar het bezadigder oordeel behoeft geenen reeks van redekavelingen, om overtuigd te worden van den plgt, welken ik zoeke aan te prijzen; hij ichijnt met hellen glans door zijn eigen licht. Dat wij den Heere , onzen Vlaaker , moeten vereeren , door de opreptlte betuigingen van hoogagtinge, eerbied en onderdaanigheid , «P**** even klaar en duidelijk van 7 df als de verpiigting tot eenige deugd 111 het gezeiiSlleeïenf Wij bezitten eene onmiddelijke bevatting van de voegzaamheid en betaamelijkheid , zo wel om ootmoedig te wandelen voor God , als van regt te doen en weldaadigheid te oefenen aan,de menfehen. De Reden, of het beginzel der zedelijkheid binnen in ons , fchrijft deezen pligt voor , met eene ftemme en in eène taal, die bezwaarlijk kan misgrepen worden. Wij mogen hier aanmerken, dat de Allcrhoogfte den mensch fchijnt te noopen tot het Gebed , een voornaam deel der openbaars Godsdienstoefeningen , door eene zekere , mag ik het dus noemen , verftandclijke werktuigelijkheid/ 's Menfehen ziele is eene ingelchape,e bepaling , eene natuurlijke geneigdheid tot het Gebed ingeplant , welke, bij onverwagte voorvallen, oogenblikkelijk werkt, zonder den uitflag van de t» ger raadplegingen des verftands af te wagten. bij veelvuldige gelegenheden, vooral in tijden van druk en h dèn beweegt zich het hart zelfs tot God ; en , door een natuurlijken aandrang , zonder overleg , zien wij uit tot Hem om hulpe , en ftorten onze angften en gevaaren voor Hem uit. . . , . , Deze ingefchapene wending der ziele ,; met zonder oogmerk gegeven , mag voor eene aanwijzing gehouden worden , dat wij tot Godsdienstige eerbetooning zijn gefchapen ; welke wij niet konnefc verzaaken zonder wederboorigheid aan eenen pligt, ons door de Natuur opgelegd. Nooit , misfchien , heeft eenige mensch deze natuurneig ng ten eenemaal onderdrukt, in tijden van zwuare bezoekinge, ot in t uur des naderenden doods. In dk ontzaglijk uur vindt de Godlochenaar niet langer troost in de fp.tsvmdigheden d-r Wijsbegeerte; niet langer fteunt hij op den gebroken  340 OVER DEN PLIGT EN HET VOORDEEL rietftaf van afgetrokkene befpiegelineen • maar ka tert naar de gevoelens der natuureg, vèrS Zj|n t t hemelwaarts in Mille verzuchtingen, en bevee S ziel aan den grooten Handhaaf van zijïntezffl t ls met alleen de inwendige aandrang, welken wiï bij zonimige voorvallen gevoelen, maar ook de "lïï nieene ftem des menschdoms, die het gevoel der na tuure , in dit opzigt, verkondigt. De onderfcheidene volken der aarde hoe zeer verfchillende in zedeT gewoonten en karakters, ftemden, door alle eeuwen' overeen,aangaande den pligt van aanbidding aanTm nen Maaker verfchuldigd. Op welke landen o ten wij het oog liaan, wij ontmoeten Godsdifnffim plegttgheden a taaren, tempels, of plaatzenaan eene Go.heid geheiligd; onder alle volken verneme" wii de blijken van eerbetoouinge aan een Opperst WeTn Z en vvij te rug na de meest afgelegene eeuwpn HpïAloudheid wij bemerken, dat ,'zelHn d Sshe d der waereld, de menfehen den naam des heeren bebegonnen aan te roepen. Noach, Abraham ^ /faai bouwden altaars, zonder eenig godlijk bevel, des aangaande, althans, duidelijk gebleken. De HeiSnrr£ volken te midden van hunne onwetenSeid en du ! ternisfe, hadden eenige plegtigheden van open ban ren ?°?,£enJherdlcnIst ^vocvd, Doorreis de^ereïd zegt één hunner beste Schriweren, oii mnnot i! a ' vinden zonder rijkdom, zonder muuSn^zofder voTften; doch nooit zag iemand eene Stad zo,"der eene godheid, zonder eenen tempel, en zonder Uit alle 't welk fchijnt te Sijken " ff he.d van natuure eigen is aan het menfchelijkïemo f even algemeen als het geloof in een Oppet Wezen' en een even zo onderfcheidend kenmerk van Z,t ' flagt als het redelijk vermogen. " 0ns §e' Bij dit alles zal ik nog aanmerken, dat de oliet van openbaare Godsdienstöefeninge niet alleen wordt Vo0r" gefchreven door de wet der Reden en da^tuml" maar dat de wetgeever der Christenen onze natuurhjke verphgtingen met zijn gezag bekragtigd en zü nen navolgeren heeft bevolen, hunne fineek ngen on te zenden tot den troon des Almagtigen, niét al eeii heimelijk en afzonderlijk, ieder voor zich zeiven maar m openbaare en gezellige eerbetooningen, en z"ine te genwoordigheid in onze godsdienitig'e zamenkomften heeft  VAN OPENBAARE GODSDIENSTOEFENINGE. 341 heeft beloofd; als mede, dat hij daar nevens heeft, gevoegd, een bevel, waaromtrent de Reden zwijgt, dat wij, in zijnen naame, onze gebeden moeten opofferen. Geene willekeurige inftelling is de openbaare Godsdiens.oefening. Het is een deugdelijk werk in zich zelf, en bevorderlijk tot deugdelijke werkzaamheden. Godsdienftige eerbetooning is, uit haaren aart, berekend, om God altijd voor oogen te doen houden; om te noopen tot een eerbiedig en ontzagverwekkend gevoel van zijn toezigt; en door de herinnering van de onmiddelijke tegenwoordigheid van dat Wezen, 'twelk te rein is van oogen, om het kwaad te aanfchouweti, moet dezelve, indien wij voor godsdienftige indrukzels vatbaar zijn, alle neiging tot ondeugd-beteugelen , en ons tot alle deugden gaande maaken. Geen kragtdaadiger middel kan 'er verzonnen worden , om in de ziel een gevoel van Gods opperbeftuurende Voorzienigheid , en van ons af hanglijk beftaan, leevende te houden; om ons gemeenzaam te doen worden met de denkbeelden van pligt; om het gemoed te openen voor ernftige overdenkingen , godsdienftige gevoelens en deugdgezinde beginzelen. Met waarheid mogen wij ftaande houden, dat, indien de Christenen meer beftendig waren in het waarnemen van de pligten van den Openbaaren Eerdienst, het bijkans niet zoude kunnen uitblijven, of de gevoelens, dus] bij herhaaling der ziele ingeftort, zouden aan hunne uitwendige gedraagingen 'eene zedelijke waarde geven. Zij zouden meer onderdaanig en overgegevei/zijn aan den wille des hemels, regtvaardiger en goedwilliger jegens de menfehen., onverfchilliger voor de bekoorlijkbeden der waereld; hunne driften zouden meer gemaatigd, hun geheele gedrag beter geregeld zijn. Godsdienftige verkeering met God zoude hen, in zekeren zin, allengskens, der Godlijke Natuure doen gelijkvormig, en hen heilig doen worden, gelijk God heilig is. Daarenboven is de openbaare Godsdienstoefening een dienftig middel ter bevorderinge van Vrede en onderlinge Goedwilligheid. Bijeen gekomen tot het waarnemen van de openbaare Godsdienstpligten, moeten de Christenen zich zelve aanmerken, als naauw verknogt aan elkander, als bmeders, als erfgenaamen der Y 3 zeltde  342 OVER DEN PLIGT EN HET VOORD EEL zelfde hoope , als kinderen van ééncn Vader, die in den hemel is. Hier, derhalven, behoort elke kwalijkgc.'nde, elke onvnendlfke neiging te vvbken. Wanneer zij den kring hunner broederen en 'medeaanbidderen overzien, allen hunne vereenigde hulde en aanbidcbng opzendende tot den troon der genade: allen de bermhartigheid van hunnen algemeenen Vader aflmeekende in gebeden voor elkander, en tot hunne algemeene behoudenisfe ; allen ftreevende na die wooningen van helde en vrede5 in wdkü y[ zq a, hoopen , eeuwiglijk zullen zamenwnoren. Dusdanig een tooneel van Godsvrugt, als zich daar aan hun oog vertoont; dit beeld, welks wedergaa de aarde aan den hemel niet kan vertoonen : dit moet hen reeds h'^.',eYin als darar h°ven, door de banden van goedwilligheid zamtufnoeren, om hen, als broeders, in eensgezindheid en goedhartigheid, gelukkig te doe* zamen woonen. ° Uit dit a'les blijkt , derhalven, dat godsdienftige eerbctooning een kragtlaadig hulpmiddel is, om in het gemoed te drukken een hebbelijk gevoel van Gods tegenwoordigheid en Voorzienigheid, als mede, om in de ziel verfcheiden deugden en zedelijke hoedanigheden te planten en te kweeken. Van hier de nuttigheid van openbaare vastgeftclde godsdienftige zamenW iteu, als de onlochenbaare middelen, om een algemeen gevoe van pligt en zedelijkheid in de waereld te doen ltand houden, m zo verre dit gevoel hog ftand grijpt. Wierden er geene openbaare godsdienstbetooningen verrigt geene tijden en plaatzen ten dien e-nde afgezonderd nog minder zouden de menfehen indagfic zijn verfchuldigd: zoo geheel en al zouden zij zijn ingenomen met de beflommeringen en zorgen der waereld dat z-j luttel agt zouden geven op de zorge , noodzaallnk boven alle andere, de zorge voor hunne eeuwige Zaligheid. De menfehen, over 't geheel genomen, meer gevormd tot een werkzaam, dan tot ten pelpiegelend leeven , hebben zo weinig ledigen ti ds of genegenheids tot godsdienftige overdenking; dat opentmre en herhaalde indagtigmaakingen van hunne afhanglrjkheid van God volftrekt noodig ziin, ter bandDaavinge , in hunne gemoederen, van een hebbeli k aandenken aan hunnen Schepper, en aan de pligten, hem  VAN OPKNBAARE GODSDIENSTOEFENINGE. 343 hem verfchuldigd. Want, indien onbedngthcid omtrent de Godheid , en onverfchilligheid omtrent Godsvrugt en deugd, de onderwerpen zijn van algemeene klagte , ondanks de tegenwoordige gelegenheden tot geregelde en gezamenlijke Godsdienstoefening: mogen wij dan niet vermoeden, dat, zonder deze aanlpoonngen, de menfehen nog veel minder zouden bedagt zijn op hunne godsdienftige verpligtingen\ en men , overzulks, niets anders dan de heilloosfte uitwerkzels zou kunnen te gemoete zien? \ Zo duidelijk en ontegenzeggelijk is dit alles, dat het zelfs wordt toegettemd door de vijanden van den Godsdienst, wanneer zij beweeren, dat de openbaare Godsdienstoefening eene Staatkundige in (telling is, uitgedagr door de burgerlijke Wetgevers, om het menschdom te noopen ter waarneminge van die pligten, welke'noodig zijn tot openbaare rust en a gemeenên welvaart Deze erkentenis dient tot een bewijs voor de •waarheid der Leere, welke men beftrijdt: want zo de Godsdienst en openbaare Eerdienst noodig en onaffcheidelijk, of zelfs riienftig zijn tot het algemeene welzijn, zij moeten dan gewisfelijk de goedkeuring bezitten en des bevels van dat Wezen waardig zijn , wiens doelwit, in alle zijne bedeelingen, het geluk zijner fchcpzc^cn is» Aan God, derhalven, den Opperheer der Natuure, het Grootfle, Wijsfie en Beste aller Wezens, moeten de Christenen dikmaals hunnen eerbied betoonen. God eischt dien pligt, en zij zijn gehouden om denzelven aan hem te bewijzen. Doch laaten zij, onder de openbaare toenaderingen tot God , gedagtig zijn , dat zij op de best mogeli ke wijze hem moeten vereeren, — in geest en in waarheid, met het verftand en met het hart Vergëefsch naderen zij God met ftaatelijke eerbetooningen , of met de diepst vernederende lichaamshoudingen , afrefcheiden van inwendigen eerbied; verrfeefScb knielen zij netter voor den Heere , hunnen Maaker, indien ze niet tevens het gemoed vernederen. Laaten, voorts, de Christenen, eer zij den openbaaren Godsdienst bijwoone» - zich daar toe voorbereiden, do r in hun gemoed te verwekken de verheven Ite denkbeelden van'het oneindig Wezen, 't welk zij zullen aanbidden, en, geduurende de gewijde verrigting, een eerbiedig gevoef bewaaren van de majefteit ziper teY 4 gen-  344 huishoudelijke kalendir van palaestina, genwoordighcid; zo dikmaals zij zich afzonderen om Zich te ftellen voor den AllcrhoogJten, laaten z | zo yeel doenlijk is , de wereld en haare aanaelegenneden vergeten ; laaten zij , . Cp de vleugels van heilige Befpiegehngen , hunne harten hemelwaarts verheffen Laaten , eindelijk , de Christenen , na het vo voeren van deezen openbaren pligt, de Godsdienstige ndrukzels, daar door verwekt, leevende bewaaren, en de duureen1Chl(r HG°d' geh°Uden' doen ™£ duuien , door Hem voor oogen te houden op alle hunne wegen; door zijnen Wil aan te merken ak hui* nen beftendigen leidsman, zijne Voorzienigheid als het voorwerp van hun vertrouwen , zijne gunst als het dendThuS?LTzkcbt; e" d00r eene aanhou! dende hulde toe te brengen, in de eenpaarige gehoorzaamheid van een vroom en godvrugtig leeven. huishoudelijke kalender van palaestina voor de maand november. S- xv het weder. TAe Herfst, of vroege regen, die fomtijds, gelijk wii 7-™n"V ,bcnch'eR 7van & voorige maancï October zagen (a) reeds in October van fommige jaaren begint valt zeker in de maand November Cb). Jü /„ \?acfc en Wintermaand begint de regen, ze« korte Cc \ t ™ ' S iTzfj? h£C V£70,g Klaart. „ In Egypte vangt de regen, eerst in Winter. S fJZ- e\h°Udt !? Lcnte™d reeds wede op. In Palaestma begint de regen meer dan eene halve ™a"d eer> e" 'er ook zoo veel la, g r> Te Meppo , viel , volgens denzelfden korte (e) , toen Ca) Bladz. 293. Qj Shaw, Reize, j. Deel. Bladz. 212 (cj Reize, I. Deel, bladz. aoó Cd) Bladz. 387. Qej 11. Deel, bladz. i?j.  VOOR DE MAAND NOVEMBER. 345 hij daar was , den 19 van Herfstmaand de eerfte regen , zeer vroeg, want gemeenlijk valt anders eerst in 't midden van Wijnmaand , of ook wel, omtrent het einde van dezelve, de eerfte regen. Dus zegt hij, elders (ƒ), dat den 11 November, toen hij van Aleppo naa Urfa op reize ging, de regentijd al begonnen, en dat het te koud en te nat was , om onder den blooten hemel te vernachten. Shaw (g) fchrijft , dat de vroege regens in deze landen, (JStjrië , Fenicië, Palaestina,) gemeenlijk vallen omtrent het begin van Slachtmaand. Gumpknberg Ch') verhaalt, dat het den 22 October te Jerufalem regende , en dat dit de eerfte regen was , die hij in Palaestina gezien hadt, dat vervokends den 24 October, en 3 en 10 November de lucht onftuimig en koud was. Des hayes (7) zegt, dat , als het den 4 van deze maand te Tijrus regende, hem verteld werdt, dat het in die ftad, geduurende 9 maanden, tot dien dag toe, niet geregend hadt. Den n November waren volgends shaw de ftortregens te Algiers, zoo als den 15 October zoo zwaar , en in zulke hoeveelheid , dat de gooten het niet verzwelgen konden (£). Wij geven uit dezen Schrijver hier weder op de hoeveelheid van regen , in deze maand November, in de jaaren 1730 en 1732 te Algiers gevallen. In het Jaar 1730, November. Duimen. 2. , 20. 11. , 45- 28. • 29. 1, 45. 30- 1, 53' In (ƒ) lt. Deel, bladz. 147(g) Reize, II. Deel, Bladz. 88. Qi) Reisbuch des heil. Landes (Francf. 1609) Th. 1. f. 443. 444(i) Voyage de Levant, pag. 441. *A) Vergelijk boven, Bladz. 393. Y 5  346 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, In het Jaar 1732. November. Duimen. \' *' 7S' 6- 2, 60. H" 3, 30. I0' , 20. i». 2, — 29- , 35. Dit moeten wij nog aanmerken uit volnev CA omtrent den regen dat , zo 'er een aanhoudende lachte len zal. Dit hadt deze Reiziger waargenomen in ƒ>,in de maanden November, &December, en Januari] der Jaaren 1784 en i7s5. ~ Nog verdient uit kootwijk («O aangetekend re worden, Llflel 16 November omtrent Sichem reisde met een' regenachtige lucht. Doch den i7 vondt hij op de bergèn Gilboa en Hermon geen regen , en verzekert zelfs, dat het ui die treekeu nooit regent ; te weten, men heeft zich , uit een misverftand van de Dichterlijke woorden van david 2 sam. I: 21. in het hoofd gebracht, dat het, zedert den vloek, door hem over dit gebergte uitgefproken , nooit meer op hetzelve zou geregend hebben doch wij zijn beter onderricht, reeds door den Munnik bkochardus, die uitdruklijk getuigt „ dat hn het, zoo wel ten aanzien van den regen als " heeft »™„3aaUW ' °P dien bcrS anders bevonden Ondertusichcn wisfelen heldere dagen met de regenachtige af ook blijft nog dikwijls «e hitte over da* duuren, dus getuigt des hayes (?p Vergelijk hamelsveld, slardrijks-hmde des Bijbels II Deei, bladz. 323. J ' 00 / oyage de Levant, p. 435.  voor de maand november. 347 van korte boven aangehaald , ons leeren kan. De Reizigers , die nog in deze maand bij nacht reizen, lijden daar door fomtijds ongemak, en krijgen verkoudheden (ƒ>)• La rocque vondt in de laatfte helft van deze maand (ten minsten na den isden) te Patrou of Botrijs . dat men daar onder den blooten hemel tien nacht hadt kunnen doorbrengen (q). In deze maand zijn de beekeu en meiren grooteüdeels uitgedroogd, en kootwijk vondt het water Merom , toen hij 'er cLn 19 November overtrok , bijna geheel uitgedroogd . en niet meer dan 500 fchreden in den omtrek bevattende. De Winden , die van November tot Februarij hcerfchen, zijn de Noord-Westc, Weste, en Zuid-Weste Win !en. De twee laatften zijn , gelijk de Arabicrs zich uitdrukken , vaders des regens (r). Van den toeftand der landen , en de gefteldheid des weders in deze maand , is merkwaardig de plaats van furer (s): Eindelijk kwamen wij allen den 30 November behouden te Kairo aan. In dit land " zijn in dit Jaargetijde de weiden niet dor , gelijk " bij ons , de rivieren zijn niet gezwo'len door win" terfneeuw ; maar alles groent, de wouden ftaan in " 't blad, land- en boomvruchten worden, zo als bij V, ons in den zomer, rijp, en geplukr." Thans zullen wij de berichten nopens het Weder fluiten met het geen russel deswegens aantekent met betrekking tot de Stad Aleppo (O-- ,■> November mag voor ééne der regenachtige maanden gerekend worden. Schoon 'er doorgaans zeer fraai Weder tusfehen beide doorloopt. Het getal der regenachtige dagen beloopt zelden hooger dan zeven of acht , en op de meesten van die vallen 'er maar weinige ftortvlaagen: doch na de eerfte veertien dagen, als de lucht helder is, vriest het doorgaands in den morgenftond." „ Winden zijn veranderlijk, doch zelden fterk, en ftrekken meer naar het Noorden en het Oosten , dan naar eenigen anderen koers." „ Het Cti) kootwijk, Itiner. Hierof. p. 334. 357- (4) Fayage au Mont Liban, p. 29Q. Vergeleken p. 48. (r) VoiJtBlj. Reize, I. Deel. Bladz 313. (O Itiner. p. 41- (f) Nat. H!it- van Aieppe-, Bladz. 17J.  34.8 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA , j, Het hoogfte van den Thermometer was 65. Het laaglte . • . - 44. Het hoogfte van den Barometer. . 29, i. Het laaglte ag. 4> Het grootfte verfchil van den Thermometer op éénen dag was 8 graden." ,5j Terwijl de maand voortloopt , zakt de kwik in den ' Thermometer allengskens van 60 tot 50 graden, zijnde het eerstgemelde getal de gewoone morgenshoogte in den beginne van de maand , gelijk als het laatite zulks is op het einde van dezelve. Het gefchil op éénen dag is van 5 tot 2 graden , doel) op regenachtige dagen is 'er dikwijls in het geheel geen verfchil." Nog zegt diezelfde Schrijver (V): „ Na de tweede regenvlaag wordt het weêr veranderlijk, en de Winter nadert , doch niet met zoo een fnellen fpoed, ,, als de zomer; want tot in het midden van Novem„ ber behoudt het meeste gedeelte der boomen hunne bladeren ; zelfs voor het einde dezer maand beginnen pas de allerteérfte lieden te ttooken, en ettelijken vindt men 'er, die zelfs den gantfehen Winter, zonder vuur, doorbrengen." S- * het koren. Het zaaien van allerhande graanen, dat reeds in de maand October eenen aanvang neemt, vervolgt in deze maand November; ,, In Slacht- en Wintermaand, als de regen begint, wordt het land bekaaid;" zegt korte (y). In het land van Marokko, wordt de tarwe gezaaid in de maand November (w). De fpelt wordt ook in deze maand gezaaid, dewijl zij in April rijp is volgends de aantekening van bunjamin tudi-lensis (■*)• ln het Rijk van Algiers valt het zaaien van de gerst , en het planten van peul- vruch- (jt) Bladz. 14. Cv) Reize, I. Deel. Bladz. 206. II. Deel. Bladz. 287. Qw) Host, Nachricht van Marókos und Fes. f. 307. Qxj Itiner. p. 103.  voor de maand november. 349 vruchten en Garvangos, gelijk zij de dop-erwten noemen , niet voor het einde van November, naar het getuigenis van shaw. Qy). §• 3- de wijnstok. Te Aleppo duurt de Wijn-oogst of inzameling der druiven tot den 15 van deze maand (Y). Op veele plaatzen zijn de druiven reeds in Hooimaand tijdig, en blijven dan tot in Slachtmaand , of tot het begin des regentijds aan den Wijnftok ; en daar na houdt men ze nog ééne of twee maanden in de huizen. () Ophelder, der Heil. Schrift, Bladz. 60. 00 Pag. 53. (d) Trayels, vol. II. pag. 176.  250 huishoudelijke kalender van palaestina , cn van zeer aangenamen fmaak, gelijk aan wilde appelen , en een noot in zich bevattende , zoo als de olijven. Dezen boom zag kootwijk (e) in deze maand bij Bethfaida. Nog moeten wij dit aantekenen uit de bruijn (ƒ). ,, Men befchikte mij houten olijven van Jericho. De* fchors van dezelven is groen , even als van een eetbare olijf; doch deze daar afgedaan zijnde v bevondt men de vrucht hout te wezen, in de lengte ribachti"-; en, openende dezelve, vertoont zich deze tweede, of houten, fchors, ter dikte als die van een amandel, met een pit daar in, van gedaante als een Pingel, of Pistasje," enz. deze werden hem te Karna bezorgd, daar hij in November was. Ook ,, werden hem hier twee cederen van Gaza gebracht, bijzonder vreemd van gewas, hebbende de ééne tien uitlpruitzelen, welke aan het einde fpits toeliepen. De vrucht zelve was van eene ongemeene grootte , begrijpende de lengte, tot aan het uitcrffe der punt, ruim veertien, en zijn diameter vijf en drie kwart duimen , te weten, daar 'er twaalf van in een Riinlandfchcn voet worden gerekend. De ander was weinig minder, haaiende de lengte, ftijf dertien, cn in zijn diameter zes en een kwart duimen. Deze vruchten hebben van binnen webiig fap, en kunnen gegeten worden, gelijk zoete Limoenen." Hij heeft ze ook onder No. 150 in Plaat afgebeeld. $• 5- moeskruiden en peulvruchten. Men vergelijke hier onze berichten op de voorgaande maand bladz. 298, en voege 'er bij, het geen russel heeft van Aleppo (g). ,, Van November tot aan het einde van de maand Maart heeft men in groote menigte Kool, Spinagie, Endivie , twee foorten van Radijs, Knollen, Biete, en Wortelen." -— Meer vinden wij op dit artikel niet, dan dit, dat de Roraein- fche (e) Itiner. Hier. pag. 358. (ƒ) Reize, Bladz. 206, 297. (gj Nat. Hist. van Aleppo, Bladz. 25.  voor de maand november. 351 fche Saladen in Egypte beginnen in de maand Novem. ber, en duuren tot in April, (h) $• 6. tuinbloemen en andere planten. Hier hebben wij ook niets aan te merken , dan dat de Katoen ook nog in het begin van deze maand wordt ingezameld. Des-haijes (7) verhaalt, dat zij op den 3 November bij Kana, in Galilea, werdt ingezameld. rh~) Maillet, Befchr. van Egypte, II. Deel. Bladz. 63. O') Voyage de Levant , p. 440. aanhangsel op de leevensbijz onder he den en de schriften van dr. benjamin franklin. (Vervolg van bladz. 307.) De doorluchtigfte Vreemdelingen hebben met de grootite verwondering, over den wijsgeerigen arbeid van Doctor franklin gefprooken. Ken geleerd Italiaan, Signor beccaria , heeft voor zijne uitmuntende fraaie Verhandeling , Elettricismo artificiale genaamd , een' toewijdingsbrief aan onzen Wijsgeer geplaatst , waarin hij hem als den Vader der Elektriciteit befchouwt, en in eene foort van opgetogenheid van hem fpreekt. ,, Aan u, zegt hij, werd het gegeeven , den geest des menfehen in deze nieuwe wetenfehap te verlichten ! Gij zijt het , die den donder van zijne verfchrikkingen ontwapent, en uw ftout, ondernemend vernuft heeft zelfs de kunst uitgevonden , om het vuur des hemels aan uwe ftem te doen gehoorzaauien." Een ander, naamlijk de Chevalier de chatpllier, drukt zich in zijne geleerde Verhandeling, De la Fe. licité Publique , op deeze wijze uit: „Drscartes heeft de wetten der Diopirica, of Verrekijkkunde, en newton de wetten der Optica, of Gezigtkunde uitgevonden. Eene groote en deftige uitvinding was voor  352 aanh. 01» de leevensbijzonderheden deze tijden bewaard ; en deze is de Elektriciteit1 j wel'er verbaazende uitwerkingen de aanfchouwers ine? verfchrikking vervult. De roem deezer zonderlinee kunst komt franklin toe; enz." Het aartig komphment, dat de Heer d'alfmbert aan onzen Doctor , toen hij in de Franfche Akademie werd aangenomen , en 'er voor de eerftemaal als Lid verlcheen, met het bekende Vers van lucanus: Eripuit coelo fulmen, fceptrumque tyrannis: maakte, is te vooren reeds gemeld En de Heer du boukg, de eerfte Franschman, die voor de zaak van Amerika openlijk uitkwam ftelde onder een Portrait van Dr. franklin een opfchrift waarin hij op het gemelde Vers van lucanus doelde : II a ravi Ie feu des Cieux. 11fait fleurir les arts en des climats fauvagcs: VAmerique le place d la tête de fes fages: La Grece Tattroit mis au nombre de fes Dieux. Dat is: Hij heeft den Hemel zijn vuur ontroofd: Hij doet in de landftreeken der Wilden de Kunsten bloeien: Amerika plaatst hem aan het hoofd zijner Wijzen • Griekenland zou hem onder het getal zijner Goden gefteld hebben. Voegen wij hier nog bij een gedeelte der Loffpraak, welke de bran che cicero van onzen tijd , de beroemde Abt fauchet , bij de plegtige Lijkrede , uit last der Franfche Nationaale Vergadering, in de Kerk la Rotundo genaamd , op de nieuwe Markt, van binnen met zwart laken behangen, met eene meni°-re lampioenen en kaarsfen verlicht , en met toepaslnkc zinnebeelden verfierd , op Doctor Franklin gedaan heeft. Dezelve is gelijk de meuwfte en uin oerbfte, zoo ook de lezenswaardigfte. Wij zullen 'er de Bijzonderbeden wegens het Leven en Schriften van Doctor fkanki in mede befluiten. „ G:j fchitterend Licht der Vrijheid, zoo drukte de Abt zich uit, waarom zou ik u groot noemen? Grootheid is maar al te dikwijls niets dan de geesfel des mensch-  sn de schriften van dr. E. franklin. 353 menschdoms , welks geluk uwe goedheid altijd zocht te bevorderen. Geniet de gelukzaligheid , door uwe deugden voor u bereid. Zij iroet zuiver zijn ; zij moet door de behoorlijkfte bedenk >'ngen verheven zijn. Eer de fakkel , waar mede gij de wereld verlichtte, uitgebluscht was, hadden duizend anderen eenige vonken van uwe vlam geftolen , en verfpreiden nu het geheiligd vuur der Vrijheid over de geheele oppervlakte des aardbodems." „ Hoe klein , hoe oogfchijn'ijk onbeduidende , is dikwijls de oorfpronglijke oorzaak van groote Omwentelingen! Een kopje thee, bij uw ontbijt toegediend, en naderhand het voorwerp eener willekeurige en onderdrukkende belasting gemaakt, keerde de oude Staatsgesteldheid van Amerika om. Uw doordringende geest ltelde zich, met een veel bevattend gezigt, het voorledene , het tegenwoordige en het toekomende voor. Gij befchouwde van verre de ketenen, die voor uw Vaderland gefmeed werden. Uwe wijsheid en moed fpoorden u aan. om ze in Hukken te rijten, eer zij u konden aangedaan en vast geklonken worden. Door het roemwaardiglte voorbeeld te geven , hebt gij alle natiën , tot wier kennis het gekomen is, aangemoedigd, om tot de afbreking van willekeurige magt te befluiten." ,, De Franfchen , edelmoedig en ftout , zelfs toen zij onder het juk eener despotieke Regeering zuchtten , b.'den u hulp door hunne dapperheid en met hunne wapentuigen. Door te vechten voor de Amerikaanfche Vrijheid, leerden zij achting en eerbied voor de Vrijheid , voor de Rechten van het Menschdom te hebben. Zij zelvcn werden 'er door op de Vrijheid verliefd. In alle de deelen van Frankrijk worden nu Tempels, ter eere dier Godin, opgerecht. De meesten der Priesteren, die aan hunne altaaren den plegtigen Eerdienst verrichten , zijn in uwe fchool opgevoed , en onderwezen. Ziet onder hen den riaarieveraar van Washington , de la fayettr , wiens begaafdheden, wiens deugden, wiens oprechtheid, en wiens edele Staatsbefiuuring duidelijk toonen, dat hij van uw onderwijs het meeste voordeel getrokken heeft. ■ Eerwaardige fchim van den grooten franklin, gij moogt nu, met een gttnftigen lach, op uwen eigen opkweeküng neerzien ; gij moogt nu den Voorvechter {11. deel. mencllst. no. 8, Z des.  354 AANH. OP DE LEE VENSBIJZONDER. HEDEN ENZ. des Menschdoms , den braaven Verdediger en Voorvechter der Vrijheid van beide de halfronden zegenen !" „ Gij zijt de Weldoener der geheele wereld geweest ! Dat uw naam voor altoos beroemd zij , geëerbiedigd worde ! Dat die de troost van alle onderdrukte , en de blijdfchap van alle vrije lieden zij 1 Wie heeft meer aanfpraak , meer recht op onze dankbaarheid , ik had bijkans gezegd , op onze verè'ering ? 't Was niet genoeg , wetten tot verlichting gegeven , en de woede van het huilend onweër afgewend te hebben :■ Gij hebt aan het Menschdom nog een grooteren dienst gedaan: Gij hebt den blikfem in de handen van aardfche Despooten , welken zij gereed Honden , om op hunne beevende onderdaanen te doen neêrvallen , uitgebluscht." ,, Welk een vermaak moet het voor u zijn geweest, toen gij nog op aarde waart, te zien, dat de Franfchen zich van uwe Lesfen en van uw voordeel bedienden, en daar mede hun voordeel deeden ; het haatlijk en gehaat gebouw der Dwinglandij afbrekende, en op deszelfs ruïnen den heerlijken tempel van burgerlijke Vrijheid opbouwende. Met welk eene grootere verrukking moet Gij nu de verfpreiding van dat licht aanfehouwen, welk eerst in u op begon te daagen, en te fchijnen ! Schielijk zal het de geheele wereld verlichten; —- en de Mensch, zijne eigene waardigheid gevoelende, zal zijn oog, cn hart, en ziel ten Hemel heffen ; hij zal zich aan geene Wetten , aan geen Heerfchappij, dan die der deugd en der waare reden onderwerpen." ,, Ik heb Hechts eenen wensch te uiten. 't Is een wensch , die fteeds dierbaar voor u zeiven was; een wensch , die in uwen deugdzaamen en mcnschlievenden boezem gekoesterd werd. Mogt dezelve verhooring bij den Troon van God vinden! — 't Is deze, dat de Menfehen, door vrij te worden, teffen3 mogen leeren , beter te worden ! Dit is de eenige weg, om te toonen, dat zij waardig zijn, Vrijheid te genieten." BE-  BERICHTEN NOPENDS SIBERIË EN DESZELFS INW. 355 BERICHTEN NOPENDS SIBERIË EN DESZELFS INWONERS, DOOR. DEN HEER PATRIN. De begeerte, om dat gedeelte van Azië te lecren kennen, dat den naam van Siberië draagt, en van het zelve nuttige berichten, en belangrijke voortbrengzels in mijn Vaderland te rug te brengen, heeft mij gedurende 8 jaren de onguurheden van de luehtftreek doen verduren, om de natuur te leeren kennen, in die zoo dicht bij de Pool gelegene landftreken. Dit uugeltrekte land, zoo weinig bekend onder onzen «relukkigeu hemel, levert de zeldzaamlte zaken op voor° het Rijk der Planten en der DeltftofFen : deze dingen waren de voorwerpen van mijne navorhngen, en ik heb het geluk gehad, om verzamelingen uit deze twee Rijken.bij een te brengen, die van groote waarde z jn , door de leerzame gevolgen, die zij hebben moeten. Ze zijn bouwftoffen, om onze kennis in de Natuurljke Historie uit te breiden, doch eer ik in de bijzonderheden trede , wil ik vooraf een algemeen denkbeeld geven, van het land en van zijne inwoners. Dat .Siberië , dat tot het Rusfisch Keizerrijk behoort , is daar van afgefcheiden, door den langen keeteri van het gebergte .Ourald . dat van het Noorden tot het Zuiden voortloopt, omtrent 500 mijlen ver. Het is de natuurlijke grensfcheiding tuslchen Europa en Azia. - ...... Aan de Zuidzijde is Siberië bepaald, 111 zijne lengte door eene verbazende menigte van bergen , die zich uitttrekken van het Westen naar het Oosten, tot aan de grenzen van China, onder de namen van Altai, Saiann enz. Van het Noorden naar het Oos en paalt het aan de ijszee, en aan de (baat , die het van Amerika fcheidt. Dit groot vastland is, van het Zuiden naar het i-ioorden , doorfueden door vele van de grootite rivieren van den aardbodem , als de Irtich , de Ob, de Yenesfei, de Angara, de Lena, die eenen loop hebben van zes of zevenhonderd mijlen, en zelfs nog grooter. Men kan het Noordelijk Azië , van het Westen naar her Oosten, verdeelen in vier deelen. 1) Van het geb*r-te Oural tot aan de rivier Yenisl'ei, is een afftand Z a van  356 BERICHTEN NOPENDS SIBERIË van omtrent 600 mijlen , daar men niets vindt , das ongemeten vlakten , nu eens bedekt met moeraslige en ondoordringbare bosfchen , dan eens met woestijnen , die bezwangerd zijn van een zout, dat niet is het natron van de woestijnen van Arabie', maar een Glaubers zout, dat veel aarddeelen heeft. Alleen de ftrekeu omtrent de rivieren zijn voor bebouwing vatbaar. In dit gedeelte vindt men Tobolsk, hoofdftad van het Westelijk Siberië ; Tomsk , en eenige andere deden van minder belang. 2.) Van de Yenesfei tot aan het groot meir Baïkal, dat eene wijdte van 300 mijlen bellaar , is het land meer gevarieerd en doorfneden, met rijen van heuvels , die uit den grooten Zuidelijken keten voortkomen. Alhier begint men voortbrengzelen te vinden, die vreemd in Europa zijn. Hier ligt Irkoutss, hoofdftad van het Oostelijk Siberië, niet verre van Baikal, dat de naam van Zee draagt , en dat dien naam verdient , door eene uitgebreidheid van 120 mijlen langte , en eene gemiddelde breedte van 25 mijlen. 30 !)e rnecr Oostelijke landftreek , gelegen aan de andere zijde van Baikal, en die den naam van Daourie draagt, is geheel bergachtig, en vertoont eene menigte van ontbonden Lavaheuvels , waar van de holligheden met Chalcedons vervuld zijn. De Vulkanen die dezelve gevormd hebben, zijn vau eene zoo hoogs oudheid, dat alle de voetftappen der Kraters verdwe. nen zijn. Eenige van dezelve heb ik gezien , die in waarheid gekarakterizeerd waren, maar van weinig aanbelang, en die mij toefchenen al te jong , dan dat ze -een' aanwezigheid zouden gehad hebben , oneindig joVer dan de Vulkanen , die dit gedeelte van onzen kloot hebben omgekeerd (*). Het Rusüsch Daourie heeft omtrent 500 mijlen uitgebreidheid , en ftrekt zich naar het Noorden, tot aan de golf van Kamtfchatka , en naar het Zuiden , tot aan (*) Deze Vulkanen hebben voornamelijk plaast gehad , in den keeten van Alpen , die zich (trekken van 't Westen naar het Oosten langs de rivier Ouda. Men reist over veie velden van lava, die zich van het gebergte tot aan deze rivier  EN DESZELFS INWONERS. 357 aan den famenloop van de Argreenn endeChilka, die te famen de groote rivier Amour vormen: het overige is onder Chineelche beheerfchinge. . a-) Eindelijk Kamtfchatka , dat lange fchier-eiland, dat zich naar Amerika (trekt , en het Oosthjkst vastland van de oude wereld uitmaakt, is een bergachtig en dor land, in het welke verfcheiden Vulkanen noch in werkzaamheid zijn , dat de beste zeehaven heeft, die 'er in de wereld is. Het is ongelukkig, dat de natuur, die met de politieke belangen der volken met raadpleegt , dezelve zoo verre van de handeldrijvende volken geplaatst heeft. . ' De bewoners van deze droevige en.uitgeftrekte landen, daar de Vorst acht of negen maanden heerscht, zijn heel niet talrijk. In eene uitgeftrektheid van 1500 mijlen lengte, en 600 mijlen breedte, kan men naauwlijks 120c,000 zielen tellen. Deze bevolking is famengelteld uit Rusten , en verfcheide horden van Tan aren. , Wat de Rusfen betreffe , ik merkte aanftonds , als eene aanmerkelijke bijzonderheid op , de gelijkvormigheid die zich voordoet, in alle de bewoners van dat oitgeftrekte Rijk: zo men in het hart v,in Siberië alleen op de menfehen zag, zou men denken , dat men zich nog in de nabuurfchap van Moskou bevondt, dezelfde zeden , dezelfde taal, dezelfde wjze van kleedin- De buizen zelfs volgends hetzelve plan gebouwd en verdeeld. Nesten van zwaluwen kunnen niet meer gelijkheid aan elkander hebben. Wat is de oorzaak van dit verfchijnzel , zoo het fchijnt heeft men het aan den invloed der volltrekte Regering toe te fchrijven , die alle foorten van naijver en Industrie verdooft, en den mensch geheel bepaalt, tot het inftinct der natuur , die hem tot een navolger gemaakt heeft. De Siberier zou fchijnen minder Haat te wezen, dan de Europeer Rus, want hij heeft geen onmiddelijken meester , en is alleen van zijnen Souverem athanglijk; Maar de Agenten van het Despotisme, zijn hem dikwils veel meer te duchten , dan zijn meester zelve. , _ . , Onder eene vrije Regeermg zou de Rus zich , even zoo zeer in het burgerlijke, kunnen onderfcheiden, als hij zich in den Krijgsdienst onderfcheidt: van eene Z 3 " goe-  35? BERICHTEN NOPENDS SIBERIË goede bevatting, werkzaam en nadenkend, en bij uirftek geneigd tot den geest van berekening, zou hij in alles (lagen. Doch nu hij veroordeeld is, om niets te wezen , bepaalt zich de werkzaamheid van zijne verftandehjke vermogens, tot het fchaaldpel. Het natuurgeftel der Rusfen is zeer wel bekend, zij zijn het fterkfte v lk van den aardbodem. De Vrouwen onder hen hebben zelden het voordeel van een bevallig lichaamsgeftel, maar hare aangezichten en handen zijn zeer fchoon. Hare taal , de klank van hare ftem, en alle hare manieren zijn van eene verleidelijke zagtheid , en hare bekoorlijkheden zijn zoo wellustig , dat weinig mannen voor haar onverfchillig blijven kunnen , voor een Rus is zulks onmogelijk; Geboren in eene zeer koude luchtftreek , heeft hem de natuur een temperament van vuur gegeven. De electrifcbe vloeiftof, die bij de Polen zoo menigvuldig is, heeft op hem hetzelfde uitwerkfel, 't welk de dralen van de Zon hebben, op de bewoners van de Zuidelijke landftreken. De Rusfifche Vrouwen , wier opvoeding over het geheel weimg geftreng is, en die alen de neiging van hare Sexe voor den opfchik hebben , weten van hare yoordeeleu gebruik te maken. Pas den ftaat van kindsheid verlaten hebbende, hefteden zijden prijs van hare bevalligheden, tot voldoening van hare ijdelheid. > Men moet verbaasd ftaan over de pracht van hare kleeding , zo men niet vermoedde , wat middelen zij gebruiken , om dezelve te bekostigen. Alle hare k'eederen zin van zijde, of van katoen , met de fterksthlmkende kleuren; nooit van wol of van vlas, alhoewel Rusland overvloed van vlas en wol voortbrengt. Hoe kan het zi n , dat de Rusfifche Vrouwen vreemde ftoifen voortrekken, daar zij, wanneer zij de voortbreng elen van haar eigen land wilden gebruiken, onbe. rekenbare fommen zouden uiifparen , nog zoo veel te meer, daa- zij dus doende de handwerken in hun ei>en land grootelijks zouden vermenigvuldigen ? de reden van deze onvcrfchi'Iigheid is eenvoudig, het doet weinig voor eene Rusfifche Vrouw , of haar land rijk of arm is, gelukkig of ongelukkig: zij is eene fiavinne, en (laven hebben geen Vad rland. Maar onder een vrij volk is het gantsch anders ge» tteld, daar ziet men met groot genoegen, in de burger-  EN DESZELFS INWONERS. 359 «er-Vrouwen , bij andere hoedanigheden, die haar beminnelijk maken , een Patriotisme , dat haar int haar opfchik en uit hare huizen alle vreemde voortbrengfelen doet verbannen, en aan het belang van haar Vaderland , alle hare andere verkiezingen doet opofferen (*)• Het gene ik zegge van de Rusfifche Vrouwen in het gemeen&, is in het bijzonder waarheid van de Vrouwen in Siberië. Ik maa"k alleen eene kleine uitzondering ten opzichte van die genen , die leven in dorpen, die ver van den gemenen weg afliggen , aldaar hebbe ik dikwijls huisgezinnen gevonden , die aangename uitbeeldingen van de gouden eeuw waren. De mensch, die naast aan de natuur, grenst , is altijd goed, en hij is bedorven naar mate dat de maatfchappij, 'vaar in hij leeft, talrijk is. Indien de waarheid mij verpligt heeft, om de zeden der Rusfen te berispen, ben ik aan de billikheid en de dankbaarheid verfchuldigd, te zeggen, dat ik, gedurende het lang verblijf, dat ik onderhen gehouden hebbe, alle reden gehad hebbe, om het gedrag, dat ze jegens' mij hielden , te roemen. Zij beminnen de Franfchen, waarom zou ik ze niet weder liefhebben'? Daar is geen volk, dat met meer graagheid en volmaaktheid onz°e manieren aanneemt dan de Rusfen; geen volk, dat aan het onze meer gelijkheid fchijnt te hebben. Allen , die gelegenheid gehad hebben , om de Rusten te leeren kennen , moeten dat belijden. Zij lpreken het Fransch en aile andere vreemde taaien , met het grootst gemak. De hunne , die men zou denken dat zoo ruuw moest wezen als hun klimaat, is integendeel zagt , buigzaam en eene der fchoonflen, die onder de menfehen gefproken wordt. De taal der Tartaren , in tegendeel , is van eene atfchuweliike ruuwlieid: deze volken, die in een groot aantal van verfchillende horden door Siberië vertpreid zijn, en aldaar onder de befchutting der Rusfen leven, kunnen zich in twee voorname takken onderfcheiden. Die genen, die wonen van de grenfen van Europa, tot aan de rivier Yeuisfei, zijn Mahometanen. Zij ge- (*; Is dit van onze vrije Vaderlandfche Vrouwen ook waarheid ? Z 4  3ÖO BERICHTEN NOPENDS SIBERIË ven zich over aan den landbouw, en den kooohandP? Sommigen hunner hebben mijnwerken.en gkteriien Sbch-J?/S T taalvorm wnïSTK en^eheT&H^ ' °°Stdijk gcdeeIte van Sib<-'"e, znn Nomaden£ bew°nen' Z1J"« afgodendienaars. Ze Xl leven niden ^VT" 'evt" • en *n uri die M^cfe taal, {ffisfei^ «neer zuidwaards op, als de ET^'^*;^^" men huldigt hen, dat Bltea*l^^^T1^^^ die in ^ Rusfifche dezelve foS^Tï™ een ^^onderlijk gedeelte van is. De^tte[ fiab5La7!e?aataïe e» blstgebouwde ta„ ,Iiieei>ten van hun fchijnen het zeer wel te heb. banken d' huif" * den grond en de voet en met'z?;denTr ***** bedckc m" ae^v rvPfe kUSfenS' en men diende *ee en anfchap Ch,ngen V00r> uit zilver e" verguld gereed- befeébS b f. flah0metaanfche Ta"*en zeldzaam de hl» l "übben' van vreemdelingen in de verrrplr eenVen ÏTélJT™ T VU™ > e™™' hct eeniö.n van dezelve zonder fluier gezien die zpPr TomiUre/fe T VCr'blijf van verfcheiden maanden te een F^sSan61" v?™m(lc ^den van Siberië, b" dig grijS?£o£ KSEtfS twintig jaren Commandant vande stad heb ?k p K "enlfheb ^'t T, ^ ^rA^fe eerli k hart mH " v,erfclieideil onder gevonden, wier rugge denken J J Se"°egen aan ben &°* te wo^enTaenrCi'r JS b,et °°steliik deel ™> Siberië beden"naam v-, nf ^ dat nog ^telijker is, en grenst ïifa heSSS™ P^' e" a3H de rivier ^mour £rl 'rz,'n bekend onder den naam van Ronniren !Teb,befondpnrM0n?a,lcn- De2e verfchTende ho den hebben onderling veel gelijkheid. Ze zijn herdersvoï ken,  EN DESZELFS INWONERS. 36l ken, die onder tenten wonen, en van de melk van hunne kudden leven. Zij kleeden zich met de vachten van hun vee, die hunne vrouwen zeer wel weten te bereiden. (Het Slot bij een volgende gelegenheid.,) waarneming WEGENS het GENEZEN eener hardNEKKIGE doofheid. Door den heer g. a. f. löff- ler, rus-KEIZERLIJKE WOND-arts TE POLOTZttO. Een Heer, 30 jaaren oud, kreeg, na dat hij zichzelven van een Druiper genezen had , eene verlamming aan den rechter voet, waartegen men een geheel jaar lang all.iieie middelen, zonder vrucht, bezigde. Zelf» beproefde men bet inenten eens nieuwen druipers , doch vruchtloos. Men zette vervolgens een fontanel aan het been, en deze fcheen de eerde vier maanden eenig voordeel te doen , ten minden kon de lijder eenige minuten lang daan, en zelfs gaan. Dan, in 't vervolg baatte ook dit middel niets; zelfs vermagerde het zieke been, en de lijder werd van dag tot dag zwakker. Ik liet dus deze Fontanel digt gaan, fchreef verderkende middelen voor, en liet den lammen voet daags 3 uuren lang met ijs wrijven. Onder deze behandeling werd de lijder fterker, doch het zieke been bleef als vooren. De Flores Arnicae agt weeken lang gebruikt, waren even onwerkzaam. De Elektriciteit fcheen de eerde maand eenig voordeel te doen, doch dit was van korten duur, want na een vierendeels jaars dezelve te hebben toegediend, was de verlamming nog even derk. Ka dien tijd zag ik den lijder niet meer. Negen maanden daarna deed hij mii weder ontbiedenden verhaalde, dat hij kort te vooren aan heete koortfen ziek gelegen had, dat na d'en tijd de verlamming veel gebeterd was , maar hij daarentegen thans met een zwaare doofheid gekweld was. Of deze doofheid van eene ftof-verplaatzing uit den voet naar het gehoor, of van eene niet genoeg ontlastte koortsftolfe haaren oorfprong hadde, was niet mooglijk te Z 5 be-  56a WAARNEMING bepaalen. • ■ Reeds gedurende mijne voorige behandeling, hadt hij fomtijds over pijn en geruisch in de ooren geklaagd. Wanneer hij den mond opende, kon hij eenigzins beter hooren, doch den mond dist houdende, hoorde hij niets. Ik deed hem eerst de vlugtige berookingen gebruiken, en bezigde vervolgens bloedzuigers, Spaanfche vliegpleisters , verzachtende infpuitingen, oplosfende en ontlastende geneesmiddelen; — doch alles was vruchtloos. Ik befloot derhalven van de kunstbewerking, door den beroemden jasser, in de Heelkundige Schriften van den grooten schmucker, III Deel, aangeraaden, het doorbooren naamlijk van den procesfus masloideus, en het doen van infpuitingen door denzelven , gebruik te maaken. Onder het doen dezer bewerking , (welke ik juist naar het voorfchrift verrichtte) ontdekte ik een gebrek in dezelve, dat gevaarlijke gevolgen zou kunnen hebben. Ik dagt, naamlijk, dat ik het buitenfte blad van 't mamwijze uitfteekfel no°niet doorgeboord had, ging daarom voort met het booren , en op ééns fchoot mijn werktuig naar binnen. Gelukkig drukte ik niet fterk, en dus deed ik geen nadeel. Men zou daarom tot dit einde zich van een werktuig, dat eene kegelwijze gedaante, zo als het gewoone perforatie/, had, bedienen kunnen, te meer, daar het buitenfie blad der procesfus niet altoos even dik noch hard is. Uit de wond ontlastte zich eenig bloed en waterachtig vocht. Na de infpuiting kwam 'er niets uit de neus, waarom ik dezelve ten tweedenmaale niet herhaalde, uit vrees, dat 'er te veel vocht mogt binnen blijven. Schoon ik van de bewerking niet veel nut verwachtte, ondervondt ik tot mijne groote blijdfchap , dat de lijder terftond veel beter "hoorde , fchoon 't geruisch 't zelfde bleeve. Ik vulde de wond met plukzel op , en leide 'er een pleister over heen; en toen merkte ik, dat de lijder weder minder wél hoorde; — zodra nam ik de pleister niet weg, of 't gehoor nam op nieuw toe. ■ Den tweeden en derden dag beterde 't gehoor merklijk, den agtften werd het weder flegter, en den veertienden was hij weder zo doof, als voorheen. Deze verfchijning was ligt uit Het genezen der gemaakte opening te verklaaren ; want namaatc dezelve nauwer werd, verminderde ook het gehoor. Ik  WEGENS HET GENEZEN EENER HARDN. DOOFHEID. 363 Ik kwam des op de gedachten, of het niet mooglijk zou zijn, het gehoor te herftelien , door-de wond zo te doen beelen, dat 'er eene opening over bleef. De lijder ftond mij derhalven toe , om de »peratie ten tweedenmaale te doen. Om te beletten, dat het bloed van de inlnijding der zachte deelen in de beenholte niet kon indringen, 't geen ik de eerfte reis gezien had, maakte ik eerst eene kruiswijze opening in de bekleedzelen , en deed des anderen daags de doorbooring van 't been. De eerfte vijf dagen plaatfte ik een darmfnsar, naderhand eene loode fonde, die ik allengs de dikte van een ganze-fchagt gaf, in de opening. 'Er verliepen eenige wecken, eer 'er een lidteeken gevormd was; doch ik had het genoegen, alle mijne moeiten en des lijders fmerten door eene bijna volkomen genezing van dit zo verdrietlijk ongemak vergolden te zien. extract uit eenen brief van den lieut. kolonel frider1ci, uit suriname , WEGENS eene soort van broodboom in die kolonie ; gelijk ook nog van eenige andere boomen en planten aldaar. Tot hiertoe bezitten wij noch den tammen , noch den wilden Broodbonn, offchoon een Boom, die ons door de voorzorg van den Heer puvrz toegezonden is, en thans in den Gasthuistuin groeit, daarvoor gehouden wordt. Deze Boom is eigenlijk de Jacca of Jacka, welken wij wel onder de Broodboomen kunnen tellen; maar eigenlijk is hij noch de Saccm, noch de Guitieboe-Room, waarvan valfntijn, thunberg, cook , forst er en meer anderen, ons befchrijvingen gegeeven hebben (*). Onzen zoogenaamden Broodboom (*) Ook vindt men eene nette, en vrij omftand'ge, befchrijving van den eigenlijken Broodboom, artocarpus, en van deszelfs Vrucht, in de Natuur en Aardrï kskundige Befchrijving der Vriendlijke Eilanden in de Groote Zuidzei, door den Heer f. l. walther, in groot octavo, metPlaaten, bladz. 190,enz.; jn welk aangenaam en lcezenswaardig Werkjen, men ook nog meer  364 EXTRACT UIT EENEN BRIEF boom alhier, zal ik U door de volgende befchrijving kenbaar zoeken te maaken. De Boom is zeventien of achttien voeten hoog. Op een' kleinen afftand boven de aarde, deelt hij zich in twee Hammen. Zijne zijtakken , die als armen uitwasfen , fchiet hij in de hoogte van omtrent vijf voeten uit. leder ftam heeft bijkans de dikte van een mans lenden. De Schors of Bast is witachtig, en op eenige plaatfen geborften. De Bladeren, welke niet tegen elkander over , maar bij de verbinding der dunne takjens groeien, zijn van onder bleek, en van boven donker en glinsterend groen, van vooren rond, hebben de gedaante van een ei, en zijn taamlijk dik, zo groot als een citroenboomblad , zonder eenige ruigheid. Een- of tweemaal in het jaar, laat deze Boom het grootfte gedeelte zijner Bladeren vallen, en het fchijnt, als of zijn groei dan ook ftilftaat. De Bloem of Bloesfem beftaat in een' wolachtigen fteel, op de wijze van een katten ftaart. De Bloemblaazen der vrouwlijke Bloemen zijn met het bloote oog niet te onderkennen. Zij is zoo lang en dik als een kleine vinger, en groeit, tusfehen de Bladeren, aan dunne takjens. Offchoon deze Boom het grootfte gedeelte des jaars Bloemen draagt, vallen dezelve echter meerendeels af, eer de vrucht gezet is. In 't begin dezes jaars , is het ons gelukt, een volwasfene vrucht van dezelven te bekomen, die omtrent twintig ponden zwaar was, en, in gedaante, naar de gewoone axona muricata van linnaeus zweemde. Haare vleeschachtige deelen hadden veel overeenkomst met den fmaak en de eigenfehappen, welke aan de vruchten van den waaren Broodboom worden toegefchreven. Deze vrucht behelsde veele kernen, die, gebraaden zijnde, veel naar kastanjen fmaakten. Veele dezer kernen of pitten zijn geplant, en ook ten voorfchijn gekomen, zoo dat deze Boom, in weinige jaaren, door de Kolonie algemeen bekend zal zijn (ei). Drie meer Schrijvers aangehaald vindt, die van dezen nuttigen en belangrijken Boom, en deszelfs Vrucht, breedvoeriger gehandeld hebben. (o) Deze Boom behoort tot die foort van Broodboomen, Ar-  WEGENS EENE SOORT VAN BROODBOOM, ENZ. 565 Drie foorten van Kokos- of Calappus-Boomen worden in deze Koloniën, op de Plantaadjen, en rondom Pnrimïïibo in de tuinen aangekweekt, naamlijk: de ISmarJla; Calappa pumla, en Calappa fcapuh- f° De\wee eerfte foorten dienen om te eeten en de haTfte wordt tot f.eraad gehouden. De eerfte foort SibT°den tijd van tien jaaren; en1 de tweede dren van viif of zes aaren, om vruchten te draagen. Offchoon de Kokosnootenboom in alle gronden oprs-vM er?" roeit, tiert dezelve echter best ui hooge zanSS oevlrs, tusfehen bergen. Zwaare Ueipntei, «ffik beneden aan de Kommewijne, en andere laage LaSerijenTzijn tot de aankweeking dezer Boomen ^Ü&en agt of negen Jaaren «jj* SSXde trosWosnooten zit, in drooge jaargeSiden een worm, die hem, bi den aanvang der bladeren' he hart doorknaagt. — Ook doet een ander St tot het gedacht der Coks-torren behoorenAtck veel fchade aan dezen Boom. Intusfchen zouden de'Boomen , door goede voorzorg te gebruiken, voor het laatstgenoemde Infekt beveiligd kunnen worden (O- Ik jlrtorarm waarvan hier vooren, en in de aantekening*, me eeTwoordjen melding is gemaakt. De bovenftaande beSriSSn Bloesfems en Vruchten wijzen dit genoegzaam Inn VoLns de Bladeren, door den Heer friderici aan zij. SvTffovgezonden . fchijnt het de Ronde Broodvrucht, hnnrn do« den Heer houttuin onder de benaaming van ArSü/Snï befehreven. te zijn. Deze foort wijkt van de S bekende foorten van linnaeus. en bijzonder van de ï ÏnS door haare kleiner, meer ronde en aan beide jijden eladde Bladeren af. Men vergelijke hiermede de Belchrij vingfÏÏke in het tiende Deel, bladz. 380, van linnae* Svstema Plantarum , in 't Hoogd. ftaat. J(b) Cemmbix thorace margmah dentato. Cci Het fchijnt dus, dat de Kokosboomen in Sunname met welzoo oud worden, als op andere plaatfen tusfehen de Ketkrir?aen • 't welk, veelligt, aan den moerasfigen grond vï,rhefzoete wa7er toe te fchrijven is. _ 0P het Eiland  %66 EXTRACT UIT EENEN BRIEF Ik zeg, dat de Calappus-noot, in Suriname tot foiis dient, doch alleen maar op het narecht, waniaer dezelve, of raamv, of ingelegd, gebruikt wordt. . Alle de andere voortreflijfce eigenfcbappen , waarmede de Schepper der Natuur dezen Boom, naar het «etuigems van geloofwaardige Schrijvers , begaafd heeft worden hier niet geacht, offchoon ik bij ondervindmtf weet , dat dezelve door Reizigers, aamnerklijk vergroot zijn. Tot kost en voediel voor de Slaaven kan noch de Kokos- noch de Brood-Boom. met voordeel genutt gd worden : want , vooreerst , zou deze aankweeking, waarbij ik reeds eenige zwarigheden heb aangemerkt , aan nog veele andere ondèrhe i en de Bafiorem (ƒ). Een weinig gezouten visch, of, in mangel van dien, een weinig zout en peper is het al dat hij tot toefpijs daarbij van noden heeft. Zestig' Akkers (één Akker bevat omtrent vier honderd vierkante Roeden) met Bananas en Tayer beplant, kunnen aan twee hondert Slaaven en meer , eenen overvloed van gezond voedfel verfchaffen. ■ De Bananas - plant, heeft de zonderlinge eigenfehap , dat zij het land nooit uitput, nooit zoo uitmergelt , of het is , naderhand, tot het teelen en aankweeken van alle andere gewasfen, zeer bekwaam. De gedroogde Bananas , tot meel gemaalen, leveren een goed en voedzaam Brood uit, en wordt in de Landtaal Oongothee genaamd. De lappen van dit meel zijn zoo voedzaam , als die van Sago. Dit Brood heeft, in den Engelfchen oorlog, den Krijgsknechten in deze Kolonie , tot Brood gediend. Wanneer de vrucht rijp is , fmaakt zij zoo aangenaam, dat men ze uit de hand kan eeten. In fchijven gefneeden, en met een weinig wijn gefloofd, is het eene der beste gerechten voor onze tafels (g). Wat het teelen en aankweeken van dit gewas be-< treft, het zelve is zeer gemaklijk. Wanneer het nieuwe aardrijk van Houtgewas gezuiverd is, wordt op den afftand van vijftien of zestien voeten, een ftuk dezer plant één voet diep in de aarde geftoöken, zoo da* het eene end 'er een weinig uitlfeekt. Veertien maan- (d) Aruin esculeutum, (e) Mufa Paradifiaca. ( Q Mufa Sapientum. (V) De Schrijver van den bovenftaanden Brief, gedenkt niet aan de Maniok of Casfavas - wortel , Jathropha Manihoc, welks toch, zeer menigvuldig, in geheel Guiana, en overal in de warme Land ftreeken van Amerika, voor de Slaaven aangekweekt wordt. De beste en volkomenfte Befchrijving, hoe uit deezen wortel eene voedzaame en aangenaame fpijs bereid wordt, vindt men in de Histoire des Planies de l* Gujane Franpife, door den Heer FuséE anblet.  368 EXTRACT UIT EENEN BRIEF ENZ. maanden daarna, is de Boom gantsch volwasfen rn de vrucht rijp. De ftoel of voet der Plant £'d n met eene menigte kleine Planten voorden, welke terftond, na het afhouwen van den ouden ft™ Ji " plaats vervullen. m' ZiJne Kene menigte andere gewasfen en vruchten dienen vnf/r/01,0^ en din arbeid l,den Slaaven to gold voedfel ; doch niets overtreft den Pifang of Banlnlf Eene optelling der overige geween, zou de prS van eenen i nef verre te buiten gaan. Hierom 5 er abeenlijk nog maar bijvoegen , dat men vl de x^Bananasfcn goeden Azijn* en'fterken Brandewijn kan bereiden; dan, in een Land, alwaar eèiiièd£ zijne Slaaven tot ander werk noodig heeft , e, d" Rum of■ Dram, nog geene vier ftuivers de flesch kost kan de bereiding van dergelijken Brandewijn niet anders , dan met fchade gefchicdcn. De Broodboom kan dus niet anders, dan tot vermaak, tot een lekker beetjen, en tot fieraad «teeïd worden ; en dit gefcbiedt met den Coïtus , op de mees e Plantaadjen. Fbrmin , die flechts onderaan tl vertellingen volgens hooren zeggen, meUfSkt de waarheid tegen, wanneer hij legt, dat een Kokos noot hier tien ftuivers kost. Men koop ze gfm ei lik voor vijf ftuivers ,. tot een en een[ halve"du ver he^ftuk, naarmaate zij veel of weinig gezocht wor- .Wij hebben hier den Tamaikafchen Broodboom nn* "n'i 5 aX™! dat men ee» «ker PCt^wasg oekend eK?Hdkndlge b<^T?g Va" ^ona^urTatl bekend, en die fterk groeit (h), daar onder verftaan Uit Oost-Indien hebben wii den Sio-n k„ het Noordlijk gedeelte van Afrika, d^Dafc' ^ SrSn JT' denuMang^-boom ontvangen De beSe laatften, draagen bereids vruchten. Cfi) Men zou bijkans hieruit befluiten, dit **L rechte Broodboom der Vriendlike en vee™ ando P /%! Zuidzee, onzen Schrijver, vvaarfc hijS-noch V t der noch in afbeelding onder'het oo^ gekomcri itïTï IE-  LEVENSB. VAN DFN BEROEMDEN PIETRO GIANNONE. 369 levenseëuichten van den beroemden pietro giannone. TJieter giannone kwam , 5Ti 't jaar 1676. te IfchijL tella, een vlek in de Napelfche Provincie Capitanata , ter wereld. In zijn achttiende jaar begaf hij zich naar Napels, om den loop van zijne letteroefeningen te eindigen. De voordgangen, die hij aldaar onder dominico aulisio , in de Rechtsgeleerdheid maakte, en het diep inzien , dat hij ook in andere eewigtige zaken aan den dag leide, opende hem den toegang tot gantano argento , federt prefident van den raad des Konings, in wiens huis, als in eene Akadeime , in dien tijd de bekwaamde mannen van het Koningrijk verzamelden. Hier vestigde hij een voornemen , om eene Histoiie van het Koningrijk Napels te fchrijven , waar in ook van deszelfs Wetten en Staatkunde gehandeld wenlt. Dewijl hij daar aan werkte, wanneer hem de bezigheden van de pleitzaal daar toe tijd lieten , duurde het twintig jaren, eer dit Werk ten einde kwam. Om de cenfuur van de geestelijkheid te ontgaan, d:e het werk voorzeker in de geboorte zouden gefmoord hebben , liet hij het in de drukkerij, die de, Advokaat octavio ignazio vitagi.iani , op zijn landgoed buiten Napels had opgericht, in 't geheim drukken. Het verfeheen in 't jaar 1723, onder nen titel: Istoria Civile del regno di Napoli, in vier Deelen, in quarto, met veriot van den CollateralenRaad, die het onderzoek van het zelve aan niccolo capa'sso , een man van veel kundigheid, had toevertrouwd. Maar hier door werut hij voor de vervolgingen der geestelijkheid , wier vermeende rechten bij in dit werk had aangevochten , niet beveiligd. Zij vervolgden hem tot in zijn araf. De Monniken predikten openlijk tegen hem , en zochten hem op allerlei wijze, als den ergden booswicht, zwart te maken. Te vergëefsch deden de Onderkoning en de Kardinaal van althan, al hun best, om het ongenoegen der Monniken te bevredigen'; te vergeefs verkoos hem de Regeering van Napels, tot Stads-Advokaat, en gaf hem voor zijne Historie, een gefchenk \an honderd Jtll. DEEL. MENGhLST. NO. 8* A 3 Vlj&f  37° LEVENSBERICHTEN vijf en dertig dukaten: het volk , door de Monniken tegen hem opgeruid, befchimpte hem op de openbare ftraat: de ^artsbisfchop bande hem uit de kerk en te Romen werdt zijn werk plegtig'verboden. Hii was, veiligheidshalve, gedwongen, om non- ih dat zelfde jaar, waar in zijne Historie in het licht kwam, Napels te verlaten , en zijnen toevlucht te Weenen te nemen. Keizer karel de Zesde zag hem , in den beginne, met donkere oogen, doch werdt vriendelijker jegens hem , na_ dat hij, gedurende zijn verblijf te Praag , de Gefchiedenis zelve gelezen had, en door de aanprijz ng van den Prins eugenius , van den GrootKanfeher van Zinfendorf, den beroemden Graaf van bonneval , en andere voorname lieden , was omgezet en wees hem, op de inkomften van de Sekretanj van Sicihen, een jaarlijks penfioen van honderd guldens toe; maar hij kon nooit bewogen worden, om hem tot het geringde ambt te bevorderen. Giannone fchreef te Weenen twee bijtende Opdellen, tegen den Kerkban van den Aartsbisfchop van Napels, alhoewel hij reeds, van den Kardinaal en toenmaligen A nsbisfchop , daarvan was vrijgefproken en tegen het Pauslijk verbod van zijne boeken. Maar hij •re,,-..op he} aanr3den van zijne vrienden, alleen fehnftelljk rondwandelen. Hij fchreef te Weenen van de grooten van het hof eh van veele geleerden beVinftigd, nog verfcheiden andere Werken, onder welke zijn Triregno (zoo wordt de Pauslijke Kroon genoemd) meest uitmuntte. Hij werkte twaalf jaren te Weenen aan hetzelve, en voltooide het eerst te Venetiën Het is geheel vol met Protestantfche leerftellingen. In het jaar 1734, toen de Koningrijken3van Nar>els en Suihen onder de heerfchappij van Don karlos kwamen, had hij het ongeluk, van zijn penfioen te verhezen, en daarbij alle hope, om ooit in zijn vaderland weer te keeren. Hij verlier Weenen, om zijn geluk te Venetien te zoeken. Hij werd bij de grooten van de Republiek en bij de geleerden wel ontfangen, vooral bij den Senareur angiolo pisani, die hem, boven andere gunsfbewi zen, een van zijne huizen tot eene woning gaf. Hij deedt ook moeite, om de beichernung van de Gezanten van Vrankrjk en Spanje, en hoopte langs dien weg weder toe°-ang rot zijn vaderland te krijgen; maar zoo wel dezen, als al-  VAN DEN BEROEMDEN PIETRO GIANNONE. 37T alle zijne begunftigers aan het hof van Napels, vonden alle wegen afgefneden. De Venetianen boden aan, hem tot den eerepost van Confultorc Oncrario te verheifen, met verzekering, dat hij in het bezit van dit ambt komen zoude, zoo ras het vacant was, en begeerden, dat hij onderwijl zich , als Profesfor in de Pandekten, te Padua zoude ophouden. Maar hij beleed openhartig, dat hij niet in ftaat was , om , naar het gebruik van die hoogefchool, de Pandekten in het Latijn te verklaren; dus verfchooncie hij zich van dit Profesforaat. Onderwijl deden zijne vijanden , die hem nooit uit het oog verloren , al wat zij konden, om hem bij de regeering van Venetien verdacht te maken, en hem in den grond te verderven. Dewijl het hun niet gelukte, om hem te benadeelen, uit hoofde dat hij in zijne Historie de bcerfchappij van de Republiek, over de'Adratifche zee, was aangevallen; verwekten zij bij de Inquifitie van Staat verdenking tegen hem , als brouwde hij met de Gezanten van Vrankrijk m van Spahjeir, die hij dikwijls en lang bezogt, iet nadeeligs, tegen den Staat. Men belloot, hem uit de Republiek te verwijzen. De gerechtsdienaars grepen hem, in den nacht van 23 v^ept. 1735, en bragten hem in eene boot tot op de grenzen van Ferrara. Hier gaf hij zich, uit vrees voor vervolgingen van het Paüslijk hof, den naam van antomo iunaldo, en begaf zich naar Modena , daar bij zich omtrent zes weken ophield , tot hem zijn Zoon joham zijne papieren en eenigen onderftand bragt. Hier op reisden zij met veel behoedzaamheid, door Lombardijen, naar Milaan en Türin. Dewijl zij in deze plaatzen geen brood vonden . gingen zij naar Geneve, daar zij den 5 Decemb. 1735 aankwainén: Zijn roem had hem alhier veele vrienden gemaakt, onder welke de Profesfor ti-rreTij . en de Prenkant vernet, gelijk ook de Boekdrukker bousquet , door veele weldaden aan liem boven anderen uitmuntten. Zij namen alle mogelijke moeite , om hem aan eenig voeglijk beltaan te heipen. In de weinige maanden , die hij zich aldaar oph;eld, fchreef hij aanmerkelijke bijvoegzelen tor zijne Historie, die,, mét de verbeteringen, die hij re Weenen bearbeid hadde , een Vde Deel uitmaken konden. Doch dit Deel/ noch de Franfche overzettintr. van de Historie, door lodewijr bociiat van laüsanne, zijn A a 2 niet  3?a LEVENSB. VAN DEN BEROEMDEN PIETRO GIANNONE, niet gedrukt geworden. Bousquet wou de onkostea van den druk niet geheel voor zijne rekening nemen en zeker toeval verijdelde alle de goede bedoelingen' die men hadt, om den Schrijver voordeel toe te brengen. Pietro gianno.\r bleef, midden onder de Protestanten , den Roomfchen Godsdienst getrouwelijk bebjocn, en dit was het middel, waar van zich zijne vijanden bedienden, om zijn perfoon meester te worden. Een vermomde vriend bragt hem, in 17^6 in een Roomschgcziiid dorp, Visna genaamd, eigendomlijk den Koning van Sardinien tocbehoorende, om op Paasfchen het Avondmaal te gebruiken. Hier liet hem de Koning, ten gevalle van het hof van Romen bevangen nemen, en in zeker kasteel opfluiren 'vn daar werdt hij na het kasteel van Turin gebrast en voor altoos van zijnen zoon gefcheiden. la het jaar 1738 herriep hij, inde gevangenis, op overredingen m de tegenwoordigheid van joham baptist pkü.vi r van de Orde der Vaders van het Oratorium, alles wat hij tegen de Kerk van Romen gefchre 'en hadt. Maar zijne vrijheid kreeg bij daardoor niet weder. In 1741 bragt men hem in de vesting Ceva, en in 1748 in zijne vorige gevangenis, alwaar hij in 1748, door verdriet en langdurige krankheden uitgeteerd, overleden is, in zijn twee en zeventigfte levensjaar. De thans regeerende Koning van Napels heeft, niet alleen aan zijnen Zoon een jaargeld van driehonderd Napellche dukaten gefenonken, maar hetzelve insgelijks, na zjnen dood, aan zijne huisvrouw, zoon°en dochter toegezegd. „ Het zou," dus (preekt de Koninghjke tnagtbrief, ,, met de gelukkige regeering van „ zijne Majefteit, cn met de eere van de hoogiWrnaet „ niet overeenkomen, dat de nakomenden van eenen „ zoo beroemden man , wiens wedergade deze eeuw „ met heeft voordgebragt, cn die , met'zoo veel moed „ oprechtheid en geleerdheid, de rechten des Koning„ r jks verdedig! heeft, en die daarom zoo zeer is ver- " T\Ó gfWOrden' znnder een'g blijk van voordduren„ de beJooning gelaten werden." RP-  rupli, eb ne bijzonderheid enz. 373 rupli, eene bijzonderheid uit de eeuw van lodewijk XIV. Rupli, een Armeniër, geboortig van Erzerum, was met den beroemden reiziger tavernikr in Azien , door vriendfchap en Koophandel , in eene haa'uwe betrekkin!? gekomen. Al het goede , dat hij hem van de Franfche natie hadt hooren zeggen , en dat niet weinig, door de braafheid van tavernier, bevestigd werd , deedt hem lust krijgen om naar Vrankrijk te reizen. Hij kogt, voor alles wat hij had, edele fteenen, en kwam in 1671 gelukkig te Marfeiile aan, en reisde verder naar Nismes. De Pachtdirecteur van deze plaats , van wegen den Pachter Generaal , genaamd martinon, behoorde ouder de grootfte bloedzuigers van het Koningrijk, en was, van wegen zijne fchurkerijen, zeer berucht. De Diamanten van rupli bevielen hem zoo wel , dat hij ze in bewaring nam. Zo zulks niet in tegenwoordigheid van getuigen gefchied ware , zou hij denkelijk ontkend hebben dat hij ze ooit gezien hadde; maar nu vernoegde hij zich, met den Armeniër , toen hij ze wedereischte , eene verdeeling voor te flaan. Zeer ligt kan men denken dat rupli daar weinig zin aan hadde. Doch martinon , die zich op de onderfteuning van de Pachters Generaal verliet, confiskeerde de Diamanten, onder voorwendzel , dat zij niet behoorlijk aangegeven waren. Dit gefchiedde 16 dagen nadat hij ze Sn bewaring genomen hadde , en het Vonnis van Confiscatie werd van zijne Overfterr bevestigd. Rupli appedcerde aan het Gerechtshof te Montpellier, doch de Pachters Generaal, die op hunnen invloed in Languedok niet zeer vertrouwden , trokken de zaak naar Parijs, daar zij aan den besten uitflag niet twijfelden. Het ontbrak den Armeniër aan geld , en tot overmaat van ongeluk, had hij eenen fchurk, die in foldij van de Pachters Generaal ftondt, tot zijnen Advokaat. Kortom , zijne ruïne fcheen onvermijdelijk , wanneer 'ër zich onverwacht eene uitkomst opdeedt, van daar men ze minst verwachtte. Deze befcherm-engel was de Advokaat monicault, een hevig, maar tellens een zeer eerlijk , en een zeer geleerd man. Hij hoorde Aa 3 van  374 RUPLI, EENE BIJZONDERHEID van dit Proces fpreken, zocht rupli op, en won berichten van de zaak in. De Armeniër-verklaarde hem alles,, zoo goed als hij konde, dewijl hij hèt nog niet ver in de Franfche taal gebragt hadde. Monicault begeerde zijne papieren te zien, en nu bleek hem het ichelmftuk in zijnen geheelen omvang i daar hem rupli antwoordde dat hij ze aan zijnen Advokaat akolard gegeven hadde , die volftrekt weigerde om dezelve weêrom te geven , onder voorwendzel, dat hij hem eerst voor zekere Opftellen betalen moest, die nij zeide, dat hij voor hem gemaakt hadde. Monicai'lt , over deze bedriegerijen zeer verontwaardigd , ging zoo terftond naar arouard, en dreigde hem, zich bij _ den Prefident te vervoegen , zoo hij de papieren n,et aanftonds wilde afgeven. Deze eisch te 30 gouden Louwen voor zijnen arbeid , en rupli gaf ze hem. Arouard had de onbefchaamdheid om hem te vragen hoe hij aan dit geld kwam? Monicault antwoordde voor hem en behandelde zijnen medebroe'renaf flcchtftc» kere' , en nam hem de papie- Hij nam zijnen KHSirt met zich , onderzogt zijne papieren, waar tut hij zeer wel zag, da: rupli verloren wezen zoude, indien het Gerechtshof, dat onder den naam van Cour des Aides bekend is, Vonnis fpreken moest , dewijl arouard , uit fchurkerij , zulke misflaoen „1 de Procedures begaan hadt, dat zij? ónmogelijk ten voordeele van den lijder konden uitvallen. Monicault nam met der haast zijn befluit , en ontwierp het factum in weinige, maar nadruklijke woorden , en bragt rupli zoo terftond bij den Herto» na lesdigueres, voor wien hij kort geleden een Proces, ïfff i?Ialrfcba,Jk de crèqui gewonnen hadde JInnl j hrm de zaak v;in dcn Armeniër, vertoonde hem de fenreeuwende ongerechtigheid, die hii op het punt ftond om te lijden f en verklaarde dat teT fthanïyf^ V3n de" K°ning eeneifzoo'grooInn We5jk TvTerzon»e" diefftal kon verhinderen , In £'J m Henog 00tm°edig badt , om rupl aan den Koning voor te ftelleii. -Lesdigubres beloofde dir, en verzekerde, dat hij den Maarfchalk de ui .lade zou overhalen , dat hij zich tot dat einde HLum vcrc?n;S'dc-, Pe volgende morgen werd vastgeftcld , en dat wel bij het levéé van den Koning. Mo-  uit de eeuw VAN l0dewijk XIV. 375 Mon'Cauit nelde onderwijl een Smeekfcbtift op, dat Üupl; , nevens het voorgemelde gdeh:ed verhaal, dén Koning zou overreiken. Arouard had onderwijl de Pachters Generaal kennis o-eo-even , dat monicault de zaak van den Ar immer Badt overgenomen. Deze Financiers kenden hem des te beter, ómdat hij geweigerd hadt, hun Advokaat te wezen. Zij wisten, dat zijn ijver bij zijne talenten hem ver brengen konde, en poogden met alle kracht, dezen ftèen des aanftoots uit den weg te ruimen, hen van hun , daïonneau geheeten , nam aan, om met hem in onderhandeling te komen. Dij vervoegoe zich, verzeld van drie Ambtsbroeders , tot hem. Monicauiï "loeide van toorn, toen hij zijn voorhiel hoorde 'twelk met eenen zak van iooo louizen onderfteund was. Hii greep den zak , wierp hem de venfter uit op de ftraat. en ftiet vervolgends de Pachters, onder vele verweiirchingen, de deur uit. Üit voorval werdt ruchtbaar , cn de K-mug zelve werd het gewaar, alhoewel hem de reden niet gezegd werdt , om redenen die men ligt gisiën kan. Met het aanbreken van den dag , reed monicault met zijn Khënt naar Verfailles. Zij vonden de Hertogen van i.ESDiouERES , en de la feuilladh , in t,e .ich met hetzelve te moeien. Met eene vaardigheid , die aan de Hoven zeer ongewoon is , wanneer de zaak bijzondere perioonen betreft, werdt dit bevel in eenen dlg afgevaardigd , ondertekend , en zoo wel aan de PachtersGeneraal, als aan de Rechtshoven toegezonden. Dewijl de beroemde colreut aan het hoofd der Finantien was, moest hij ook worden aangezo»t De zaak was van de zijde van rupli fpoedig "ui (bat van wijzen gebragt, maar de Pachters Generaal, d:e voorhenen het Proces met alle kracht hadden voortgezet toonden niet langer dien zelfden ijver voor den .Raad' Dit gaf aanleiding tot het volgende zonderlinge voorval. Ri pli ging nooit anders bij colbert dan in tegenwoordigheid van monicault , die het woord voerde. Op zekeren dag herkende de Armeniër terwijl colbert aan het fpreken was, een van zh'e ge* Holen Diamanten , aan den vinger van den Minister Dit openbaarde hij, na de audiëntie, aan zijnen weldadigen befchermer, die aanftonds bevroedde, van hoe groot eene waarde deze Diamant voor hunne zaak wtzen zoude, en daarom rupli vermaande, om de volgende reis wel toe te zien, dat hij niet mishad , dewol ?i n geheele welzijn daar van afhing, Dit gefchiedde, De Armeniër werdt volkomen; overtuigd dat het een von zijne Diamanten was. Monicault itelde aanftonds een adres aan den Minister op. wass> i hij zeide , dat die gene, die hem dezen (leen verkogt had , de galg verdiende , dewijl hij tot de DiaRamen yan rubli behoorde , maar' indien men hetr dei; -  UIT DE EEUW VAN LODEWIJK XIV. 377 < denzelven gefchonken hadt, dat zulks dan ongetwijfeld moe>t gefchied wezen , om zijne rechtvaardigheid om te koopen: dat hij rupli , zoo gering een man als hij ook wezen mogt, in zulk een geval de vrijheid nam, om hem den Diamant, als een regtmatig gefchenk aan te bieden, om hem daar door te verzoeken, om zijne rechtvaardigheid te gcllrenger te handhaven. Nooit was coLUEiiT zoo verbaasd, dan toen hij dit adres las. H j beleedt dat de deen een gefchenk ware , nam den ring van den vinger , en wou hem aan rupli wederom geven , en toen dees hem niet wou aannem.n , fmeet hij hem denzelven voor de voeten. Monicault raapte hem op , en geduiende den tijd, dat rupli verklaarde , dat deze een van de geringde zijner geifolen Diamanten ware , leide hem de Advokaat heimelijk op de tafel van den Minister , en aandonds daarop gingen zij heenen. Dit voorval werdt, door den Hertog de la feuillade , aan den Kon.ng verhaald, die derhalven met colbekt fprak, op eene wijze, die voor rupli zoo gundig was, dat de Minister al zijne gevoeligheid tegen de Pachtefs Generaal wendde. Hierop boden dezen den Armeniër een accoord aan, die , door zoo veele , in zijn Vaderland onbekende, chiquanes afgemat , en geen volkomen vertrouwen hebbende , op de gelukkige uitkomst van zijne zaak, aan dat aanbod het oor zou geleend hebben , zo hem monicault niet hadt doen begrijpen, dat hij, nu tot de rechtvaardigheid van den Koning zijnen toevlucht genomen hebbende, denzelven zou beledigen, indien hij niet de uitwerking van dezelve afwachtte. Door den invloed van de bei.le Hertogen, kwam "er fchielijk een bevel van den Raad in 't licht , waarbij de Pachters Generaal maar 8 dagen tijd gegeven werdt, om hunne Schrifturen in te leveren , dewijl aandonds , na verloop van dezen tijd , het vonnis zou worden uiigefproken. DeHeerpoNCE, 'sKonings Advokaat, kreeg teffens bevel , op denzelfden dag de zaak aan deii Raad , tot het doen van uitfpraak voor te leggen, ingeval de Monarch aldaar zelve tegenwoordig was • en zo niet . dan in de eerstvolgende Vergadering, naardien de Koning zelve tegenwoordig wezen wilde.' De Pachters Generaal verdubbelden nu hunne pogingen, om tót esn vergelijk te komen , maar te verAs 5 geefsch!  578 anecdoten geefsch ! Het Proces werdc op den bepaalden dag beflist, en d t oordeel gevel 1 : Rupli , die de waarde van zijne Diamanten op 450,000 Livres hadt opgegeven, kreeg deze fomme in geld, en nog 120,000 Livres voor renten en fchavergoeding. Dit alles moesten de Pachters Generaal betalen, en mautinon wer.lt tot eene eeuwige gevangenis verwezen. Hij zou de galg verfierd hebben, in den een doodvonnis te vellen, n:et geheel tegen het gebruik van •'s Konings geheimen Raad geweest ware. Rupli wierp zich, doordrongen van dankbaarheid , voor 's Konings voeten , cn kreeg van denzelven zijne afbeelding, tot een gefchenk. Het Vonnis werdt in alle Oosterfche talen overgezet , en lodewijk. XIV voor een anderen salomo gehouden. anecdoten van den heiligen marten. Bezwaarlijk heeft , onder alle de Heiligen , ooit iemand in Vrankrijk meer eer genoten. dan de Heilige marten , Bisfchop van Tours. Hem alleen ter eere , (telden de Koningen van het eerde geflacht de ftad Tours vrii van alle belastingen. Zijne Kerk was de allerheiligfte en onfehendbaarfte vrijplaats. Koning Chilp rik ondernam niet, zijnen weerfpannigen zoon, die i 1 dezelve vluchtte , 'er uit te halen : in de vaste overtuiging , dat zulk een foort van Kerkroof, door een w mderwerk van den hemel, zou geflraft worden. Eve iwel vv u hij zich het offer van zijne woede niet laten ontfnappen cn dus nam hij een zonderling'middel ter hand. Hij fchr.ef eigenhandig aan den Heiligen , en badt hem eerbiedig , om de uitlevering van den'misdoener. De brief werdt op zijn graf geleid, en daar benevens een blad fchoon papier, waar op de Heilige zijn antwoord plaatzen zoude. Het antwoord bleef te rugge , en meroveus genoot de befchutting van den Heiligen, zoo lang hij in de Kerk bleef, en kwam niet om , voor dat hij zich buiten dezelve gewaagd hadde. De Koningen en Vorsten van dien tijd zochten elkander verbij te dreven , wie dezen grooten Heilig zijne befchutting en Patroonfchap ten duurden konde afkoopen. Zij fchonken fchatten aan zijne Kerk , en ver-  van den heiligen mar ten. 3?» vereerden zijn graf en zijne overblijffelen , met kostbaarheden van de hoogfte waarde. Het is wel waar, dat ook de latere Voogden van-den heiligen het hunne deden, en dat wel niet op eene wijze, die de eerhjk11e was , om de groote Heeren van hunnen tijd in deze edelmoedige ltemming te bewaren. „ Wanneer , gij Gode het zijne ontnemen wik. zoo zal God U ', ook Uw Rijk en Uwe Kroon ontnemen." Zei eens injuriofus Tu'ronenfis clotarius den eeriten ;n het aangezicht. Clotarius was door dit zeggen als van den'donder getroffen , voelde de wraak van den Heiligen marten reeds op z;jn fchedel branden, en bracht den loozen Injuriofus de rijkile gefchenken , om den vergramden Heiligen te vrede te Hellen , en te verzoenen. Klovis verbood op zijnen tocht tegen alarik, Koning der Westgothen, zijnen foldaten op doodsftrafFe , in Lorraine het allerminste te nemen, buiten gras en water, ben foldaat nam flechts een bundel hooi. De Koning werdt het gewaar, en riep in vollen toorn: ,, hoe kunnen wij op de overwinning hopen , wanneer „' wij den Heüigen marten aldus beledigen," en hij liet den foldaat ophangen. Oe Reliquien van den Heiligen marten maakten zijne Kerk , tot een volmaakt orakel, om de zoogenaamde fpreuk der Heiligen te halen. Het geloof aan dit foort van voorzeggingen in gewigtige en twijfelachtige gevallen was bij uitnemendheid fterk. Men bepaalde "zijn befluit. naar het eerfte vers , dat men bij het inkomen in de Kerk hoorde zingen : of naar de eerfte fpreuk, die men bij toeval in den Bijbel oplloeg. Zoo zong. bij voorbeeld, toen de gezanten van klovis in de Kerk traden , het Koor : „ Heer gij hebt ,, mij aangedaan met fterkte, tot den krijg. Gij hebt de genen , die tegen mij opftonden , onder mijne ',l voeten gegeven." Klows kreeg moed door deze vermeende Voorzegging, en ^verwon in der daad. De vrees voor de Noormannen bewoog de inwoners van Tours de overblijffelen van den Heiligen marten eens, eerst in het Klooster Cormeti, toen naar Örleans, toen naar Chablis, en eindelijk naar Auxerre te zenden. De Wonderen, die zij op deze reis overal deden, bragten de Priesters van Tours, die als derzelver hoeders mede gingen , een zoo grooten voorraad  3S0 EENE SAMENSPRAAK. raad van almoesfen aan, dat de geestelijkheid van Auxerre 'er nijdig over werdt, en 'er de helft van begeerde: omdat, zoo zij zeiden, de Heilige marten die wonderen niet alleen, maar in Compagnie met hunnen Heiligen germain verrichtte , en bij gevolg het profijt met hem deelen moest. Het gefchil begon hevig te worden, en men beriep zich eindelijk, op de proef van het Wonderdoend vermogen van beide de Heiligen, Men plaat (Ie eenen Melaatfchen tusfehen de Reliquienkasfe i van de beide Heiligen , en zie daar , de zijde die naar de kas van marten gelegen had , was genezen en de andere niet. Nu keerde men den kranken om, leide de ongenezen zijde naar de kas van St. mak te v , en de Heilig voltooide de genezing , en droeg de zege ten opzichte van de geneeskosten weg. Toen deze Wonderdadige overblijfzels weder van Auxerre naar Tours , gebragt werden , gaf men aan dezelve eene bedekking van 6000 man , tot beveiliging op weg mede. Waar zij door een ftad, dorp of vlek trokken , w rden alle kranken gezond. Doch velen waren met deze weldaad nog niet te vrede , onder andere een paar jichtigen , die zich hunne jicht tot eene zeer v ordeelue lijfrente gemaakt hadden , en die na weder zouden hebben moeten werken , deze gingen de komende reliquien vele mijlen uit den weg , om niet genezen te worden. Maar het hielp niets , zij moesten zich laten genezen. tENE SAMENSPRAAK. ie zijt gij dan ? Genadige Heer , ik ben een arme jongen , daar uit het dorp ! We zijn uwe ouders? M"ne moeder is dood, en mijn Vader een arm daghuurer , die al zedert drie jaaren aan de jicht ligt. Waarom knielt gij dan bij dezen boom! Ach genadig Heer! als ik hier voorbij ga, knel ik hier altijd. i' n dat waarom ? Fn dan bid ik het lied: Wat God doet, is welgedaan. Maar ik kan mij zeiven toch niet te vrede ftelfn, hoe dikwijls ik het ook bid. Wat  EENE SAMENSPRAAK,» ï*t Wat is bier dan gebeurd ? . 0 1 Hier is mij iet gebeurd. ik ben bier iet kwijt ger.iakt — maar'— ik kan het u niet verhaaien, genadige Heer. _ En wat zijt gij dan kwijt geraakt { i Het was mijn zuure zweet. Ik meende, dat gij liep bedelen. Ach ! het bedelen valt ook zuur , als men het uit nood doen moet. .Maar dit was niet gebedeld , het was alles -verdiend. _ Waarmede dan ? Ik z;e toch, dat gij lam zijt. Ik heb kruiden verzameld, en in de Stad bij den Apothekar gebracht , en omdat ik ze altijd heel zuiver pinkte, kreeg de Apothekar genegenheid voor mij en dat heb ik nu al twee zomers gedaan , zonder dat mijn vader 'cr iet van weet, en de Apothekar moest al dat geld voor mij b'qlpaaren. Wat wildet gij dan met dat geld doen? 01 ik wilde mijn Vader op Kersavond een fchepel meel , en een ouden fchaapenvacht koopen , en dan wilde ik ook geern leeren lezen en fchrijven , en dus het andere aan den Heer Schoolmeester geven. Hoe veel was het dan ? Ach! ik had zesendertig duiten, twee dubbeltjens, en vijftig enkele ftuiverijens. En die zijt gij kwijt geraakt? ja, lieve Hemel! die ben ik kwijt. Helaas! mijn vader zegt , dat de goede God het altijd wel met iemand voorheeft, al loopt het hem ook nog zoo droevig tegen. Maar , op welke wijze zijt gij dan uw geld kwijt geraakt ? Ach J toen ik het tegen Kersmis van den Apothekar gehaald, cn bij mij geft'oken had, ging ik van vreugde, bij alle boomen zitten , en ook bij dezen boom hier, en telde het geld, en was zoo in mijn fcbik, ik was zoo blij over den fchaapenvaeht, en het meel, en mijn vader , en over het lezen en fchrijven. En zoo zittende te tellen, zag ik niet, dat 'er een Heer na mij keek. En op ééns 'kwam hij na mij toe , en vraagde mij, waar ik bedeüongen zoo veel geil van daan !>ad; ik verfchrikte, en wjlde bet fchieüjk wegfte' en ; maar hij zeide, ik was een fchobbert. en nam mij met geweld het heele beursjen met al het geld af, en ging 'ei  38* EENE ANECDOTE» 'er mede voort. En dat is nu bijna een half jaar geleden. En gij liept hem niet na? Ach! ik was bang, dat hij mij vast zou laten zetten. En gij weet ook niet, wie hij was? O ! ik ken hem heel wel. En gij klaagt hem niet aan bij de Regeering? Helaas! hij behoort zelf tot de Regeering. Hoor, borstjen ! ik geloof, dat gij mij wat wijs maakt. Neen , genadig Heer, hier zat ik bij dezen boom , en daar ftondt hij , en hier ging hij met het "eld voort, zonder eens om te kijken. Wel nu, jongen , zeg mii dan, wie het was ? Lieve genadige Heer , ik kan niet. Ik kan het geen mensch zeggen. Hoor jongen , gij komt mij voor , als een rechte, uitgeleerde fchobbert van negen jaar. Goede God , u wil ik het zeggen. Vraag het den Apothekar , en als gij mij in het gat wilt laten zetten , dan zeg 'er toch mijn vader niets van , hij zou 'er een beroerte van krijgen. Maak dan een einde, en zeg mij, wie het was. Uw Dorps-fchout, genadige Heer. EENE ANECDOTE. T^en regeerend Duitsch Vorst wilde de Opera in eene nabuurige Hofltad bezoeken, en joeg met zijn o-evolg van twaalf perfoonen in volle galop eene plaats voorbij, daar twintig runderbeesten graasden. Het vee werdt fchuw, en fprong in een moeras. De Herder gaf een gil, en fprong het na , om zijn vee te redde'1. Een van 's Vorsten gevolg., dit bemerkende , gaf zijn paard defpooren. en verzocht zijne Koninglijke'Hoogheid, om den armen Herder fchadeloos te dellen. & De Vorst ontdelde, keek om, en fprong van het paard: Eerst helpen, en dan geven! zeide hij, zijne bovenkleederen uittrekkende, en in het ïpoeras fpringende. Zijn gevolg deedt insgelijks , de Vorst gaf order, en in een half kwartier was het vee gered, en de Herder kreeg eene goede beurs. Eerst helpen, en dan geren! zeide de Vorst nog ééns. toen hij weder in den zadel fprong en voortjoeg na de Opera. HET  HST TESTAMENT. jSjj HET TESTAMENT. Een kranke vader fprak: „Mijn zoon, hoe wel te moê, Hoe willig floot ik thans mijn' fcheemrendj oogen toe, Wist ik Hechts, dat gij, na mijn fterven, Zoudt een gelukkig lot verwerven ! Maar ja, g'j zult, naar allen fchijn , Dewijl gij 't waardig zijt, op aard' gezegend zijn. Ontvang mijn' laatften wil, op dit papier gefchreven: Als g j gekeerd zijt van mijn graf, Zoo ruk 'er 't zegel af, En zie, wat last ik u heb bij mjn dood gegeven. Volbreng met vlijt, betgeen ik u beveel, Dan valt u zekerlijk het grootst geluk ten deel . Beloof mi] dit, mijn zoon, en zie mj vrolijk fterven." De vader overleedr. de zoon vondt kort daar aan, In d opgebroken wil hechts deze regels ftaan: „ Gij zult zeer weinig van mij erven. Het één en ander treflijk boek, Voorheen bet werk van naarstig onderzoek. En voorts mijn levensloop, tot uw bericht gefchreven, Is 't meest, dat u is nagebleven. Mijn lieffte wensch beftondt, in 't oefnen van m'jn' pfigt. Mijn' daaden fchroomden nooit het licht. Ik ijverde om 't oezit van een gerust geweten, In weerwil van al 't geen verhindering kan heeren. Zoodra de zon verdween, rprak 'k mij zelv' dus aan: De dag is weêr voorbij: wat nut heb ik gedaan ? Ben ik thans wijzer, dan bij 't rijzen van den morgen? Deez waren, lieve zoon , deez' waren mijne zorgen, 'k Verkreeg hier docr, van tijd tot tijd, In mijn beroep een' nieuwen vlijt;' ]k voelde daaglijks meerder krachten, En grooter vreugd in 't pligt betrachten; Ik  hkt testament. Ik werd allengs vernoegd met mijn' geringen ftaat, En ftelde aan mijn' begeerten maat. 'k Heb veel, dus was mijn taal, wanneer ik toe kan komen, En heb ik niet genoeg, waar voor zou ik toch fchroomen, Daar ik vertrouwen kan op 't gunstige beleid, Der eeuwige Voorzienigheid ? Wat zal mij volgen, bij mijn fterven? De lof, dien ik op de aard' van menfehen mogt verwerven? De goedren van den tijd ? o Neen! 't geluk alleen, Van nut te zijn geweest tot heil van 't algemeen. Moet ik dan overvloed ontbeeren, Zie ik mij met ontzag niet eeren, Geen nood, zo dit geluk mij maar wordt toegevoegd, Ben ik volkomen vergenoegd. Zoo dacht ik, waarde zoon, ik trachtte ook dus te leeven, En, met Gods hulp, kunt gij dit heil u zelv' ook geven. Weet, dat het waar geluk, hoe vreemd zulks fomtijds fchijnV Alleen beftaat in een rechtschapen man te zijn.  M ENGELSTUK KEN. de weg tot rijkdom , door doctor benjamin franklin; Uit het Engelsch. 4, In de Gedenkfchriften, betreffende het Leeven en dé Schriften van Dr. benjamin franklin , in de Men', gelftukken van de zesde en zevende Nommers van , dit derde Deel onzer Vaderlandfche Bibliotheek te ', vinden, hebben wij bradi. 307 melding gedaan van , een Vertoog, welk zijne Landgenooten in Amerika, met buitengemeene graagte en fnerklijk voordeel lazen; hebbende dezen tijtel: The Way to Wëalth, as , clearly fhewn in the Preface to an fld Penfylvaniatt , Almanack, entitled; Poor Richard Saünders impro, ved. Dat is : De weg tot Rijkdom , zoo als del, zelve, in de Voorrede voor eene oude Penfijlvaan,, fche Almanak, genaamd : De arme of goede Ri,, chard Saunders verbeterd, düidlijk aangewezen 4, wordt. Het ltukjen beftaat uit een aantal gezegden «, en fpreekwoorden , welken de groote Wijsgeer, j van tijd tot tijd, in dien Almanak, tot nut zijner ,, Landlieden medegedeeld hadt. Uit aanmerking van ,, derzelver goede uitwerking bij de lezers, verzamelde hij ze, ten laatfte, bij eikander, fchikte ze ons-, der zekere hoofden , en voegde ze in de gemelde , Voorrede in eenen bundel te famen. Zij zijn hoofd-* „ zaaldijk op de aanprijzing van Naarstigheid en Zuinigheid betreklijk , en bedoelen allen het nut zijner Medevaderlanderen. Wijl de Regels daarin begre„ pen, bij uitltek dienftig zijn, om dit gewigtig oogmerk te bereiken , en het geheele Vertoog des be„ roemden Mans menschlievend karakter ten duidlijkften aan den dag legt , kunnen wij, uit zucht om ,, het algemeen welzijn , naar ons vermogen , te helpen bevorderen , niet nalaten , dit gewigtig en le\, zenswaardig ltukjen van dien uitmuntenden man onzen Bibliotheek miezeren mede te deelem Het i, luidt als volgt:" tfl. deel* mengllst. no. 9. Bb j, VRtSNÜ»  386 DE WEG TOT RIJKDOM , VRIENDLIJKE LEZER ! ,, Ik heb eens gehoord , dat 'er niets is , 't welk een Schrijver zoo groot genoegen geeft, dan wanneer hij bevindt , dat zijn werk door anderen met achting en roem aangehaald wordt. Oordeel , dan , hoe zeer ik moet aangedaan geweest zijn, door een geval, welk ik u zal verhalen." ,, Onlangs' hield ik mijn paard op ter plaats , daar eene groote menigte volks vergaderd was, om eene openbaare verkooping van Koopmanswaaren bij te woonen. De uur der veiling nog niet gekomen zijnde , fpraken zij , intusfehen , met elkander over de flechtigheid van den tijd. Terwijl zij het onder elkander niet eens konden worden , wendde een van den hoop zich tot een' eerbaren , deftigen Grijsaard, met witte hairlokken , en fprak hem op deze wijze aan: „ Ik bid u , Vader abraham , zeg ons , wat dunkt ,, tf van onze tijden? Zullen niet deze zwaare fchat,, tingen het land ten eenemaal verwoesten ? Hoe zul,, len wij ooit in ftaat zijn, dezelve te betaaien ? Wat zoudt gij ons raaden ?'"' Vader abraham ftondt op, en antwoordde: ,, Indien gij mijnen raad begeert, wil ik u dien met weinige woorden mededeelen; want voor den wijzen is een enkel woord genoeg ; „ gelijk de arme . of liever goede richard saun,, deus zegt." Allen kwamen zij 'er in overeen, om hem te verzoeken, dat hij zijn hart vrij uitfprak; en z'ch rondom hem vergaderd hebbende , ging hij op deze wijze voort." „ Mijne vrienden , zeide hij , de fchattingen zin, indedaad. zeer zwaar; evenwel indien deze, welke door de Regeering opgelegd zijn , de eenigen waren , welken wij te betaaien hadden , zouden wij ze gemakkeli ker kunnen opbrengen. Maar wij hebben nog veele anderen , en die voor fommigen van ons veel drukkender zijn , dan deze. Wij worden tweemaal zoo hoog gefchat door onze Luiheid , driemaal zoo hoog door onzen Hoogmoed : en viermaal zoo hoog door onze dwaasheid ; en , 't geen 't ergfte is , van deze fchattingen kunnen de Ontvangers ons ir'et bevrijden , of ze ons verligten., door ons eene korting toe te ftaan. Doel., w'llen wii naar goe^n raad luisteren , dan is 'er neg iet voor ons te doen : ,, want god helpt de » ge-  door b. franklin. 33? „ ?enen , die zich zeiven willen helpengelijk de goede r. saunders zegt." 1. ,, Men zou mogen denken , dat het eene harde Regeering was , die haar volk zoodanige fchattingen wilde opleggen, dat het een tiende gedeelte van zijnen tijd in den dienst der Regeering moest belleeden: maar Luiheid fchat veelen van ons nog vee! zwaarer. Traagheid brengt ongefteldheden en ziekten aan , en verkor, daar door oiis leven zekerlijk. ,, Traagheid, „ gelijk de roest , verteert fcbiehjker , dan arbeid „ verilijt, terwijl de fleutel, welke dikwijls gebruikt ,, wordt, altijd blinkt:" gelijk de goede r. saunders zegt. — „ Maar , houdt gij veel van _ het ,, leven ,' verleuter, dan uwen tijd niet; want dit is „ de ftof, daar het leven van gemaakt wordt:" geiijk de goede r. saunders zegt. Hoe veel meer , dan nodig is , brengen wij in den flaap door ; vergetende ,, Dat de flaapènde vos gene hoenders vangt ; en dat „ men in het graf genoeg zal flaapeh:" gelijk de goede r. saunders zegt." „ Zo de tijd het kostbaarfle van alle dingen is , „ zal het verfpillen van den tijd , gelijk de goede r„ saundprs zegt, de grootfte verkwisting zijn:" vermids , gelijk hij ons elders zegt , verloren tijd nooit weder gevonden wordt. Laten wij derhalve het juiste doelwit altijd in 't oog houden, en fteeds bezig zijn:want door naarftigheid zullen wij meer doen met minder vermoeiing. ',, Traagheid maakt alle dingen moeï- lijk, maar vlijt alles gemaklijk; en, hij die laat opy\ ftaat, moet den geheelen dag draaven, en zal naauw- lijks zijn werk laat in den nacht verricht hebben. ', Drijf uw werk , maar laat dat n niet drijven ; en ., vroeg te bed , en 'er vroeg weder uit , maakt ons gezond, rijk en wijs: gelijk de goede r. saunders „ zegt." „ Wat betekent het, te wcnfchen en te hoopen op beter tijden ? wij mogen , de tijden beter maaken, wanneer wij ons zeiven bevlijtigen: ,, Naarftigheid „ behoeft niet te wen fchen , en bij , die op hoop „ leeft , zal vastende fterven. Geen winst, zonder „ moeue. Heeft men gene landen ; tbt dnn helpen ,, de handen. Die een beroep heeft , heeft gelegen- heid, om voordeel te doen en eer te behaalen:'* gelijk de goede B. saundp.rs zegt ; maar , dan moet Bb 2 het  3«8 DE WEG TOT RIJKDOM, het beroep wel worden waargenomen, anders zal hes ons niet in ftaat ftellen^ om onze fchattingen te betalen: „ want in eens arbeidzaamen mans huis kijkt de „ honger wel in , maar hij durft 'er niet binnen ko„ men." Ook zal 'er de fchout of bode niet verfchijnen : want , ,, d» Naarftigheid betaalt fchul,, den, terwijl wanhoop dezelve vermeerdert." Wat, fchoon gij geenen fchat hebt gevonden, en geen rijk vriend u een legaat heeft nagelaten, wees niet bekommerd; ,, De naarftigheid is de moeder'van goed „ geluk, en god geeft den vlijtigen alle dingen." En weder: ,, Ploeg uw land diep , terwijl luiaards Qaa„ pen; gij zult graanen hebben om te verknopen, en „ brood om te eeten. Werk , terwijl het heden ge„ noemd wordt; want gij weet niet, hoe zeer gij „ morgen kunt verhinderd worden. Eén heden is be„ ter dan twee morgens:" gelijk de goede r. saunders zegt. En wederom: „ fpaar nooit tot morgen, „ 't geen gij heden kunt doen." Indien gij een dienstbode waart , zoudt gij u niet fchaamen , wanneer een goed meester u leedig vond ? Zijt gij uw eigen meester ; fchaam u dan , u zeiven ledig te vinden; daar 'er zoo veel voor u zeiven , uw huis, uw land te doen is. Behandel uwe gereedfehappen zonder wanten ; gedenk : „ Dat de kat met handfehoenen •„ geene muizen vangt:" gelijk de goede r. saunders zegt. 't Is waar, 'er is veel te doen; en veelligt hebt gij weeke handen; maar houd 'er u geftaadig bü, en gij zult 'er groote gevolgen van zien: want", ge'ftaa,, dig droppelen doet fteenen flijten ; door naarftig„ heid en geduld bijt de muis een kabeltouw ïii „ ftukken; en zwaare eiken worden door kleine fla„ gen geveld." „ Ik hoor , dunkt mij , fommigen van u zeggen : „ Moet dan de mensch zich gene uitfpanning , geen „ gemak verzorgen?" Ik wil u mededeelen ,' mijn vriend , 't geen de goede r. saunders zegt: ., Befteed uwen tijd wel, indien gij meent, uitfpanning te hebben ; en , dewijl gij niet verzekerd zijt van eene minuut , verwaarloost niet een geheel uur." Ledige tijd of uitfpanning is tijd om 'iet nuttigs te doen. Dezen tijd zal een naarstig man verkrijgen , maar de luiaard nooit; want, een leven van uitfpanning, en een leven van luiheid zijn twee dingen. Veele heden, vij-  DOOR. B. FRANKLIN. vijanden van werken , zouden gaarn alleen van hun vernuft willen leven, maar zij gaan bankeroet uit gebrek van voorraad; daar de naarftigheid integendeel troost , en overvloed , en eer geeft." Vlied de vermaaklijkheden , en zij zullen u naloopen. _,, Nu ik een fchaap en eene koe heb , zegt mij een ieder goede morgen!" II. ,, Maar bij onzen vlijt en naarstigheid , moeten wij ook ftandvastig, gezet, zorgvuldig zijn, onze eigen zaaken met onze eigen oogen overzien , en niet te veel op anderen vertrouwen. Want, gelijk de goede r. saunders zegt , ,, ik heb nooit gezien , dat een „ dikwijls verplante boom, en eene dikwijls verhuisde „ familie , zoo wel tieren, als eene die wel gevestigd „ blijft." En wederom: „ Houd uwen winkel, en „ uwe winkel zal u houden." En wederom: ,, Wilt ,, gij uwe zaak gedaan hebben, gaa; zooniet, zend." En wed.rom: „ Het oog van den meester doet meer ,, werk , dan beide zijne handen." En wederom ,, Gebrek aan zorg doet ons meer fchade, dan gebrek „ aan kennis." En wederom: ,, Het oog niet te hou,, den op uwe werklieden , is hun uwe beurs open te ,, laaten." Al te veel op de zorg van anderen te vertrouwen is vceler bederf; want , ,, In de zaaken ,, dezer waereld worden de menfehen behouden , niet ,. door geloof, maar door het gebrek daarvan." Maar eigen zorg is voordeelig ; want, ,, Wilt gij een' gc„ trouwen dienstknecht hebben, en zoo eenen, die u ,, lijkt , bedien u zeiven." Een klein verzuim kan een groot onheil na zich fleepen: ,, Uit verzuim van „ een' fpijker ging het hoefijzer verlooren; uit verlies ,, van het hoefijzer ging het paard verlooren; uit ver,, lies van het paard ging de ruiter verlooren ; zijnde hij door den vijand ingehaald en verflagen ; alles ,, uit verzuim eener geringe zorg omtrent eenen fpij,, ker van een paards hoefijzer." III. „ Zoo veel van de Naarstigheid , mijne Vrienden , en zorg voor zijne eigen zaaken; doch wij poëten hier nog bijvoegen Spaarzaamheid , indien wij des te meer verzekerd willen zijn , dat onze naarstigheid het gewenschte gevolg zal hebben. Hij die niet weet te fpaaren , is als iemand , die geld ontvangt in een doorgeboorden buidel. Kene "vette keuken maakt een' magereti wil. —■— Indien gij rijk wilt zijn , denk 11b 3 zoo  390 DE WEG TOT RIJKDOM, zoo wel om te fpaaren , als om te verkrijgen. • De Indien hebben Spanje niet rijk gemaakt , omdat deszelfs uitgaven grooter zijn , dan zijne inkomllen." ,, Weg dan met uwe kostbare dwaasheden , en gij zult dan zoo veele reden niet hebben, om over flechte tijden , zwaare fchattingen, en drukkende huisgezinnen te klaagen. Want vrouwen en- de wijn , het fpel en bedrog , maaken het vermogen klein ,' en het gebrek groot. En verder, daar men eene ondeugd voor koestert eii aanhoudt , zou men twee kinderen voor opbrengen. Gij zult, veelligt denken , dat een weinig thee, en een weinig punch, nu en dan gebruikt; eene leevenswijs , die een weinig kostbaarer is , klecderen, die een weinig fijner zijn, en een klein onthaal, niet te dikwijls wederkeerende, geene zaak van groot belang is; maar bedenk, „ Dat veele kleintjesten „ groot maaken." Wacht tl voor kleine uitgiften: ,, Een klein lek kan een groot fchip doen zinken:" gelijk de goede r. saundf.rs zegt. En wederom: ,, Die liefhebbers van lekkernijen zijn, zullen bede„ laars worden." En daarenboven: ,, Zotten richten gastmaalen aan. cn wijze lieden eeten ze." ,, Hier , dus ging Vader abraham voort , in deze zaal met fieraaden , aartigheden en galanteriewaaren, zijt gij allen vergaderd. Gij noejnt ze goederen ; maar zo gij geene zorg draagt , zullen zij kwetaden voor fommigen van u worden. Gij verwacht . dat zij goedkoop zullen verkocht worden"; en, veelligt, voor minder, dan zij kosten: maar, indien gij ze niet van noden hebt , moeten ze duur voor u zijn. Gedenk wat de goede r. saunders zegt: ,, Koop 't geen gij ,, niet nodig hebt , en in 't kort zult gij uwe nood- wendigheden verkoopen." En wederom: ,, Bij „ iet, dat zeer goedkoop is, bedenk u een weinig." Mij m°ent , veelligt, dar die goedkoope prijs ilechts Ingebeeld, en niet wezenlijk is; of dat de koop, door u in uw werk te bekrimpen, u meer fchade dan voordeel zal doen : want op eene andere plaats zegt hij: ,, Veelen zijn bedorven , om dat zij goedkoope goc„ deren kochten." En wederom: 'tlsdwaaS, geld te „ befteeden , om berouw te koopen :" en nogthans wordert deze dwaasheden , uit verwaarlozing der gezegden van den goeden r. saundeks , op openbare verkoopman , daaglijks begaan. Menig een heeft, om een  door b. franklin. Spl een fraai en prachtig kleed om 't lijf, met een boï gerigen buik gegaan, en zijn huisgezin laten kwijner;. Zijden cn Satijnen , Scharlaakens en Fluvveelen , " dooven het keukenvuur uit:" geliik de goede R. saunders zegt. Deze zijn niet noodwendigheden 'des levens; zij kunnen ter naauwernood de gerieflijkheden, de gemaklijkheden deszelven geheeten worden; en nogthans enkel omdat zij 'er mooi uitzien , hoe veelen zijn 'er, d'e 'er naar hunkeren ! Door deze en andere buitcnfpoorigheden , worden de nette en welgckleeden tot armoede gebragt , en genoodzaakt te borden van die genen , welken zij te voren verachten, maar die door naarstigheid en zuinigheid hunnen ftand hebben behouden ; in welk geval het duidlijk blijkt, , dat een akkerman op zijn beenen, langer is dan een " edelman op zijne knieën :" gelijk de goede r. saund'f.rs zegt. Misfchien hebben zij een klein landgoed gehad, hun door'hunne ouders nagelaten , waar van zij de i'nkomften niet wisten. Zij denken: ,,_'t is dag, , en zal nooit nacht worden;" dat een weinigjeri uit zoo veel verfpild , geen hoofdbrekens waardig is; maar, ,, wanneer men uit de meeltobbe geltaadig iet uitneemt , cn 'er niet weder inftort , komt men l\ fchielijk op den bodem :" gelijk de goede r. sau.\ders zegt. En wederom; ,, Wanneer de put droog is , kent men de waardij van 't water." Maïr dit konden zij vooraf hebben geweten , _ indien zij zijnen raad gehoorzaamd hadden. ,, Indien gij de waarde des gclds wilt hennen , gaa en zoek iet te " leenen ; want hii die gaat om te leenen , gaat om H zich in zorg te deken: ,, gelijk de goede r. sa'undeiis zegt. En, inledaad, zoo doet hij, die zulken leent, wanneer hij gaat, om het wederom te krijgen. De goede r. saunders zegt verder : ,, Hoog- ,, moed is een zoo luide bedelaar, als behoeftigheid, en bezit nog een grooten hoop verbeelding meer." ,, Wanneer gij een fraai ding gekocht hebt, moet gij nog tien daar bij koopen , op dat 'er m uw geheele voorkomen eene evenredigheid zij; maar de goede r. saunders zegt: ,, 't Is gemaklijker, de eerde ,, begeerte te onderdrukken , d;;n alle de volgende te ,, voldoen." En 't is waarlijk zoo dwaas voor de behoeftigen, de rijken na te anpen, als het is voor den kikvorsch , zich op te hlaazen , om den os te evenBb 4 aaren.  392 DE WEG TOT RIJKDOM, naren. Groote fchepen mogen meer waagen ; maar kleine bootjens moeten zich nabij het ftrand houden. Intusfchen is het eene dwaasheid , die ras geftraft wordt: want, gelijk de goede r, saunders zegt, ,, de Hoogmoed ontbeet met overvloed , fpijsde des „ middags in armoede , en des avonds met Icbande."' Én, na dit alles, waartoe dient toch deze hoogmoed, deze uitwendige vertooning , daar zoo veei om gewaagd , zoo veel om geleeden wordt ? Zij kan de gezondheid niet bevorderen , noch de pijn verminderen ; zij verhoogt de verdienste van den perfoon niet ; zij baart nijd; zij verhaast ongeluk." ,, Moet het dan niet dolheid' zijn , zich om deze overtolligheden in fchulden te Heken ? bij' de voorwaarden dezer verkooping worden ons zes maanden crediet aangeboden ; en dit heeft , veelligt , fommigen bewogen , dezelve bij te woonen ; omdat wij het gereede geld niet kunnen misfen , hoopen wij nu, zonder hetzelve , mooi te zijn. Maar , ach! denk , wat gij doet. Wanneer gij fchulden maakt, geeft gij een' anderen magt over uwe vrijheid. Wanneer gij op den tijd niet kunt betaaien, zult gij u fchaamen , uwen fchuldeifcher te zien. Gij zult bevreesd zijn , wanneer gij tot hem fpreekt; gij zult armhartige laage verfchooningen maaken, en trapswijze uwe geloofbaarheid verliezen, en ten laatfte in regelrechte leugens vervallen; w»nt de tweede imslltig is liegen , de eerfte is in fchulden zich fteken:" gelijk de goede r. saunders zegt. En wederom , tot hetzelve einde ; De leugen rijdt op den rug der fchuld : daar , in,, tegendeel een vrijgeboren mensch niet befchaamd ,, of bevreesd behoeft te zijn , om een leevendig mf mensch, wie hij ook zij, te zien of te fpreken." Maar de armoede berooft dikwijls den mensch van allen moed en deugd, ,, Een ledige beurs ftaat zeer be,, zwaarlijk overend." 'Wat zoudt gij denken van dien vorst of die regeexing, die u bij openlijk bevel, onder flraf van gevangenis of flavernij, verbood, zoo en zoo prachtig en kostbaar gekleed te gaan? Zoudt gij niet zeggen: Ik. ben vrij; ik heb recht om mij te kleeden naar miju welbehagen; zulk een bevel is eene inbreuk op mijne .Voorrechten; en zulk eene regeering is desjiotiek. En upgthans, zijt gij pp het punt, pm u zejven onder die d.wing-  door b. franklin. m dwinglandij te begeven, wanneer gij u om zulke kleeding in fchulden brengt. Uw fchuldheer heeft magt, om u van uwe vrijheid te berooven , door u voor uw leven in gijzeling te zetten, zo gij niet in ftaat zoudt zijn hem te betaaien. Wanneer gij uwen koop ontvangen hebt, zult gij misfchien weinig aan betaaling denken; maar, gelijk de goede r. saunders zegt: De Schuldeifchers hebben beter geheugen dan de fchuldenaars; de Schuldeifchers zijn eene bijgeloovige foort van lieden; zij zijn groote waarnemers „ van gezette dagen en tijden." De dag komt, eer gij 'er om denkt, en de eisch is gedaan, eer gij bereid zijt, om te voldoen; of, indien gij uwe fchuld in geheugen houdt, zal de termijn, welke eerst zoo lang fcheen, naar maate hij vermindert, bij uitftek kort voorkomen. De tijd zal fchijnen, aan zijne hielen zoo wel, als aan zijne fchouders, vleugelen gehecht te hebben. ,, Zij hebben een korte vasten, die geld moeten betaaien op Paafchen." Tegenwoordig meent gij, veelligt, in bloeiende omftandigheden te zijn, en dat gij een weinig meer kunt doen, zonder u te benadeelen; maar denk, dat gij, terwijl gij kunt, voor den ouden dag en onvoorziene toevallen iet moet fpaaren; want de ochtendzon fchijnt niet den gehcelen dag. Winst is onzeker, maar de uitgift, zoo lang gij leeft, zeker; en, „ 't is gemaklijker „ twee fchoorfteenen te bouwen, dan eenen rookende te houden;" geli.k de goede r. saunders zegt. lïn wederom: ,, Gaa liever zonder eeten naar bed, dan ,, op te ftaan met fchulden." IV, ,, Deeze leer, mijne vrienden, is reden en wijsheid. Doch, bij dit alles moet ik nog eene nuttige les van onzen goeden r. saunders voegen: Vertrouw niet al te veel op uwe eigen vlijt, en fpaarzaamheid, en voorzichtigheid, offchoon voortreflijke hoedaanigheden: want zonder des hemels zegen vermogen zij toch niet." En, derhalve, fmeek om dien zegen ootmoedigüjk; en wees niet onmilddaadig jegens die genen, welke dien tegenwoordig fchijnen te misfen , maar vertroost en help ze. Gedenk aan Job: — Hij leed, en naderhand was hij voorfpoedig." En nu," om te beüuiten; ,, De ondervinding „ houdt eene duure fchool, maar de zotten willen in . ?, geene andere keren:" gelijk de goede r. saunders Bb 5 zegt*  3J4 de weg tot rijkdom, door b. franklin. zegt; en nog naauwlijks in die; want, het is waar: wij kunnen wel raad geven , maar niet de opvolging „ van dien." lntusfchen, onthoud dit: ,, Zij die ,, niet willen geraaden zijn, kunnen• niet geholpen worden." En wederom: ,, Zo gij naar geene re„ den wilt luisteren, zal zij u zekerlijk op de knok,, kels flaan:" gelijk de goede r. saunders wel zegt." Op deeze wijze eindigde Vader adraham zijne aanfpraak. Het volk hoorde hem met geduid; het keurde zijne leering goed; en deed terltond het tegen¬ deel, juist als of het eene gewoone preek geweest was : want de verkooping begon , en zij begonnen buitenfpoorig te bieden en te koopen. Ik bevond, dat de goede man alle de aanmerkingen, welken ik , geduurende vijf- en- twintig jaaren, over deeze leerftellingen gemaakt had, in een goede orde had gebragt. De geduurige melding, welke hij van mij maakte, zou iemand ligtlijk verveeld hebben ; maar mijne ijdelheid was 'er wonderli k mede in haar fchik; offchoon ik wist, dat niet een tiende deel der wijsheid, welke hij mij toefchreef, mijn eigene was; maar liever de nalezingen, welke ik van den zin van alle eeuwen en natiën gedaan had. Doch ik dacht, dat de weerklank maar des te beter zou zijn; en, fchoon ik eerst beflooten had, ftof tot een nieuw kleed te koopen, ging ik hejn , met een voornemen, om het mijne nog wat langer te draagen. Lezer, wilt gij hetzelve doen, uw'voordeel zal'zoo groot zijn, als het mijne. Ik ben fteeds tot uwen dienst bereid. r. saunders. huishoudelijke kalender van palaestina, voor de maand december. $. r. het weder. T\ecember is voornaamlijk de wintermaand. -— Ondertusfchen is de winter in Palaestina over het geheel genomen, niet zoo koud, als in onze lucht- Itre-  huishoudel. kalender van palaest. enz. 395 {treken (V). Echter, in fommige janren heeft men 'er zulke koude winters , dat de koude voor veelen zelfs doodlijk is , evenwel in den drengden w'nter, wanneer de zon door de wolken breekt, en 'er geen wind waait, is het dikwijls in de open lucht over dag warm, en fomtijds fchicr heet. ■ Men behoeft zich derhalven niet te Verwonderen , dat men van het tlerven van menfehen door de koude in die gewesten hoort; warmte over dag door de zonnefchijn, cn vochtigheid en koude nacht kunnen ligt doodlijk wezen. Hier bij moet men nog deze algemeene aanmerkingen voegen (7>). —— ,, Men is vrij algemeen van gedachten , nat Sijrie een zeer warm land zij, maar dit denkbeeld vereischt, zal het naauwkeurig zijn, öftderfchèidinger), ten eerden, met opzicht tot de breedten, waar in honderd en vijftig mijlen meer of min verfchil is: ten tweeden , om de natuurlijke verdeeling van den grond in laag en vlak, en hoog en bergachtig land, deze verdeeling veroorzaakt een veel aanmerklrjker verfchil; want, terwijl de kwik in de Thermometer van reaumur aan den zeekant tot vijf en twintig of zesen twintig graadenklimt, rijst zij in het gebergte naauwlijks tot twintig of een en twintig graaden (c). — Ook wordt in den winterde geheele keten bergen met fneeuw bedekt, terwijl op de laage landen nooit fneeuw ligt, of zij blijft flechts een oogenblik liggen: men moest dan twee algemeene luchtdreeken vastdellen, de eene zeer warm, naamlijk op de kust en in de binnende vlakten, gelijk die tot Balbek, Antiöchic, Tripoli, Acre, Gaza, Hauran enz. en de andere gematigd, en bijna gelijk aan de onze, die in het gebergte heerscht, vooral daar het eene zekere hoogte bereikt." —-— ,, In die luchtdreek is de loop der jaargetijden bijna even eens als in het midden van Frankrijk; de win- (a) Hamelsveld , Aardrijksk. dis Bi'belc I. Deel, Bladz. 174. volgg. welke daar uit Job. XXXVIII. 30. PJ. CXLVII. 16. 17. ezra. X. 9. matth. XXIV. 20. jer. XXXVI. 22 en jo3nn'. XVIII. 18 opheldert. (6) Zij zijn ontleend met volnejj , Reize, I. Deel, Bladz. 299. Cc) Op de geheele kust van Syrië en voornaamlijk te Tripoli zijn de laagfte graden van den Thermometer in den Winter negen en acht graden boven het Vriespunt; in den Zomer klimt hij in wel gefloten vertrekken tot 25^ en 26 graden.  3f>6 HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA, winter, die van November tot Maart duurt, is fel en geftreng. Daar gaat geen jaar om, of 'er valt fneeuw, en fomtijds is de grond verfcheiden voeden hoog, en geheele maanden lang, met dezelve bedekt; de lente en herfst zijn 'er zacht, en de zomer is zeer draaglijk. In de vlakten daarentegen krijgt men, zoo dra de zon weder aan de evenachts-lijn komt, eensklaps eene drukkende warmte, die niet ophoudt dan te allerheiligen. Daarentegen is 'er de winter zoo zacht, dat de oranjen-, de dadel-, de bananen- , en andere tedere boomen in den grond open groeien. Het is voor eenen Europeer te Tripoli een fchilderachtig toneel, in Januarij onder zijne vensters oranjenboomen met bloemen en vruchten te zien, terwijl de Libanon boven zijn hoofd met fneeuw en ijs bedekt is. Men moet echter aanmerken, dat in de Noordelijke deelen en ten Oosten van het gebergte de winter geftrenger is, zonder dat daarom de zomer minder warm is. Te Antiochië, te Aleppo, en te Damaskus heeft men eiken winter verfcheiden weeken ijs en fneeuw, hergeen meer van de {trekking der landen, dan van de breedten komt. In de daad, de geheele vlakte ten Oosten van het gebergte is een land, hoog boven de oppervlakte der zee verheven, open voor de drooge Noorden en Noord Oosten winden, en befchut voor de vochtige Westen en ZuidWesten winden. Daarenboven ontvangen Antiochië en Aleppo van het gebergte van Alexandrette, die in het gezicht liggen, eene lucht, welke de fneeuw, die het langen tijd bedekt, noodzaaklijk zeer koud moet maaken.'' Door deze gelegenheid verëenigt Sijrie onder eenen zelfden hemel onderfcheiden luchtftreeken , en verfchaft binnen eenen engen kring, aangenaamheden, welke de natuur elders op groote afftanden van tijd en plaats verfpreid heeft. Bij ons, bij voorbeeld, heeft zij de jaargetijden door maanden van eikanderen gefcheiden; daar kan men zeggen, dat zij Hechts door uuren gefcheiden zijn; wordt de warmte in Saide en Tripoli jn Julij lastig, men kan in zes uuren gaans op het nabijgelegen gebergte de gematigdheid van Maart gaan genieten. En omgekeerd, wordt men te Bacharrai door de vorst van December te veel gekweld; men kan in éénen dag reizens op de zeekust onder de Meij-  voor DE MAAND DECEMBER. 397 M eijbloemen komen Cd). Ook hebben de Arabifcht Dichters gezegd, dat de Sannfn den Winter op zijn hoofd , de Lente op zijne fchouderen, en den Herfst in zijnen fchoot droeg, terwijl de Zomer aan zijne voeten fliep." Na deze algemeene aanmerkingen, zullen wij de bijzondere berichten laten volgen. Van Aleppo fchrijft russel (e). ,, De Landaard rekent het ftrengfte van den winter op zijn allerlangst op veertig dagen, die zij Maarbcinie noemen; dezelven nemen hunnen aanvang op den twaalfden December, en eindigen met den twintigfr.cn Januari], en deze rekening komt met de waarheid in de daad overeen. De lucht is geduurende dezen tijd, vooral voor vreemdelingen, zeer doordringend, niettegenftaande dezelve uit eene kouder luchtftreek gekomen zijn. In de dertien jaaren dat ik mij alhier heb opgehouden, is het niet boven de drie maaien gebeurd, dat het ijs zoo fterk geweest is, om één mensch te kunnen dragen, en dat zelfs nog wel met omzichtigheid , en op dusdanige plaatzen , die van de zonneftraalen nooit befcheenen konden worden. De fneeuw zelf bleef nooit, uitgezonderd in die drie jaaren , langer dan éénen "dag liggen ; ook is het in het felfte van den winter, wanneer de zon doorfchijnt, en als 'er geen wind is, warm ja zelfs altemets heet." Het is dan geen won! der, dat, gelijk dezelfde Schrijver Cf) zegt, fommige lieden den gantfehen winter zonder vuur doorbrengen. Van die zelfde landftreek zegt korte Q?). ., Schoon het in veele oorden 's nachts taamliik vriest, en fneeuwt, ontdooit echter bij da<* door de zonnefchijn alles weder, maar donkere dagen* regen en mist,' heeft men weinig; en de regenbak meest bij ftreeken, gelijk bij ons in den zomer. In de aanrekening op deze plaats zegt hij: ,, Den ne„ gentienden van Wintermaand hadden wij in Aleppo „ den eerften» nacht vorst, en het vroor daar op vier „ weeken achter een alle nachten. Dikwijls was het ijs (i1 Dit doen verfcheiden ïnwoone-s ift die ftreeken , die den Winter b;j Tripoli doorbrengen , terwijl hunne wooningen met Sneeuw bedekt z;in. CO Nat. Mist. van Aleppo, Bladz. 12. Cf) Bladz. 14. (g) Reizt, 11. Deel, Bladz. 187.  29S HUISHOUDELIJKE KALENDER VAN PALAESTINA , ijs zoo fterk, dat men, eer de zon opging, over de Booten kon loopen; maar zoo ras de zou in de hoogte kwam, ontdooide alles, daar zij op fcheen. De wind en lucht waren hier, tegen mijn vermoeden, zeer fnijdend koud. Dit land ligt, naar de zee te rekenen, zeer hoog, en heeft, ten noorden, de Armcnifche bercren; 't welk ik voor de oorzaak houde." — Uit Palestina zelve hebben wij deze berichten verzameld. Bij st. schulze (h) komt een voorbeeld voor van twee jongelingen , die bij Nazareth, onder de breedte van 32.'0 30' •> en de le"gte va" 53° '5' CO van koude, zijn omgekomen , omtrent Kersmis of het einde van December, of gelijk hij eigenlijk zich uitdrukt , die bevrozen en gefloryén we/ren, fchoon wij met den Ridder mjchaclis (£) nog twijfelachtig blijven, of het dat was , het geen wij bevriezen noemen , dan inisfchien alleen eene hevige verkoudheid, die een fpoe- digen dood met zich voerde. • Over het algemeen «•etuigen de Reizigers verders, dat het in deze maand fn Palaestina niet zoo veel fneeuwt, als wel regent, dus hadden in deze maand regen d'arvieux (7) omtrent Rama; nau (pi) in Galileen, en kootwijk {n) op eene reize van den Libanon naa Aleppo. Monconijs O) verhaalt, dat het den 1 December, toen hij van Sidon naa Damaskus vertrok, mooi weêr en warm was, en dat het den 26, 28 en noften te Tripoli regende. gumpenbero (ƒ/). dat het den o« en poften November en den 1 en 6den December (den 5, 10, 11 en i6den December) te Jerufalem warm, en het. weêr omtrent hetzelfde was, als in onze landen in Maij, maar vervolgends van 'den 23 tot den 27 December (den 13 tot den 17^1 dan koud dan warm. Baumgarten (o- 7- ï> 43- 8. —, 10. 11. , —5 45- 20. —, 5°- 24. *» 33' 26. —, 55- 28. 1, — 30. —, 10. Zie hier, ten befluïte van dit artikel de waarnemingen van russel (V) betreffende het weder in deze maand. si December is doorgaands eene regen¬ achtige, en meer'of min nevelachtige maand. Het " weêr& is tusfehen beiden meer mistig, dan in de " voorgaande maand November, en bij gevolg " op verre na zoo aangenaam niet. Het groot" fte getal der regenachtige dagen op het dagregister aangetekend, beloopt op het hoogst op zestien, en " op "zijn minst, op zes, doch doorgaands op acht *] of negen. . . Het weêr is, geduurend^ deze maand, altijd min of meer vriezend, en daar valt gemeenlijk , jiti of { omtrent het einde van de eerde veertien dag'en, een weinig fneeuw, waarmede dan ook het koude weêr „ begint." ... , , De winden zijn , als in de voorgaande maand, 'gemeenlijk Oost of Noorden , doch zelden zeer » fterk-" „ He* (s) Nat. Hist. van Jieppo, Bladz. 176.  voor de maand december* 40ï Het hoogde van den Thermometer was 55. ,, Het laagfte .... .40. ,, Het hoogfte van den Barometer . 29. 1. „ Het laagfte 28.4- „ Het grootfle verfchil van den Thermometer op ,, éénen dag was van 5 graden." ,, Op 46 graden ftaat doorgaands de Thermometer, ,, geduurende deze maand. Het verfchil tusfehen den morgen en den avond, als het geen regenachtig we„ der is , vindt men meerendeels in drie graden te betlaan." het koren. Het zaaïen van het graan, dat men in November begon , wordt meestal in December geëindigd (a). — §• 3- de wijnstok. Hier omtrent hebben wij" geene andere Berichten, dan het geen bij de voorgaande maand November is bijgebracht Qb~). §•4. • de boomen. Betreffende dien Artikel, vinden wij bij deze maand, niets aangetekend ; alleen kunnen wij hier het bericht van kootwyk (V) plaatzen, dat het Suikerriet in deze maand in Cijprus rijp is en gefneden wordt. Vergelijk verders beneden §. 6. S- 5- (a) Korte, Reize, \. Deel, bladz. 206. II. Deel, bladz. 187. (fc) Bladz. 349. (c) Itiner. Hier. pag. 137. iii, deel, mencelst. no. 9. Cc  402 huish0udel. kalender. van palaestina enz, $■ 5- moeskruiden en peulvruchten. Bii het geen wij onder dit Artikel bij de maand November hebben bijgebracht , hebben wij niets bij te voegen. tuinbloemen en andere planten. Shaw (d) reisde in Winter- en Louwmaand in Sijrie en Feneeien. ■ Echter zag 'er het geheele land groen en aangenaam uit ; en de bosfchen vooral , die meest dicht beplant zijn met gallendragende eiken, waren op den grond overal bewasfen met Anemones, ranonkels , Mandragora's en Colchicum Verfcheiden hukken gronds nabij Tripoli , waren dicht met zoethout-boompjens bezet , en bij de openmg eener.ber roemde grot nabij Bellemont is eene foort van b aamve lelij , welke dezelfde is als de Perfifehe bloeiende lelie van morison. Monconvs (O zag den laatften dag van deze maand tusfehen Tripoli en de zee, in eene croene beemde, veele Anemonen. Russel (f) zegt. De Narcisfen ftaan , geduurende al dezen tijd in den bloei, en de Hijacinthen en Violetten komen nog, voor dat de winter zijn affcheid neemt, te voorfchün." — Rauwolf CO vondt in deze maand Violen, Tulpen, Hijacinthen , Narcisfen. Van de roos van fertcho , van welke men beuzelt, dat zij niet dan in den nacht van jesus geboorte, den 25 December , bloeit, zie men de berichten van korte CO "» de brüyn CO; ^ch men w.eet' deze plant in water gelegd , zich gewoon is op alle dagen, ja elk uur van den dag te ontduiten. 00 Reize, II. Deel, bladz. 94. 00 Voyas;es, T. 11. p. 111. (ƒ) Bladz. li. Or) Reize, bladz. 49. Clft Reize, I. Deel, bladz. qö. . . % Rdzè, bladz. 29*. Voegr'er bij hamelsveld, Aardrijks-kuilde des Bijbels, II. Deel, bladz. 284, a5S.  AANMERKINGEN' OVER DE GENEESKUNDE. 403 AANMERKINGEN OVER DE GENEESKUNDE. Niemand kan nalaten eenig vermaak te ondervinden, met wezenlijken fpijt gepaard, wanneer hij terug ziet na de waereld vóór den Zondvl ed, en de tab 1agtige narigten wegens de guldene eeuw leest. De afwezighei l van dat natuurlijk kwaad, 't welk, zedert , altoos, een bitter mengzel in den beker der menfchelijke gelukzaligheid heeft gegooten , moet het aanwezen , ftellige geneugten daar in begrepen zimde, tot een onafgebroken vermaak gefield , en elke daadelijke geneugte verfijnd hebben , door de daar mede gepaard gaande troostelijke bedenkmg, dat het tegenwoordige vermaak niet met toekomende 1'marte zoude betaald worden. Maar de gulden eeuw hadt flegts een aanwezen in de gewesten der Dichtkunde. Het zedelijk kwaad kwam wel haast ten voorfchijn in een wezen , zo onvolmaakt als den Mensch , en hadt eene onmiddelijke ftre!;king ter v ortbrenginge van het natuurlijk kwaad. De invoeging der dierlijke" begeerlijkheden ging, om in 't oog loopcnde redenen , met vermaak gepaard ; en 'om dit vermaak te verlengen of aan te zetten , nam men de toevlugt tot verfijmng en uitfpoorigheid. Dit baarde niet flegts ongelteldheid van 1'chaam , maar veroorzaakte eene verzwakking , in weke de eerstgemelde bezwaarlijk konde geweerd worden. De mensch , van natuure met een grooter vatbaarheid voor vermaak begaafd , dan aan andere dieren wierdt gefchonken, bezat insgelijks eene hooger fchranderheid , welke hem in ftaat ftelde om zijne genietingen met alle de behend'gheid der kunst te wijzigen en aan te zetten. Zijne hoog geroemde Reden werdt de Koppelaar zijner lusten.- De fmaak in eenvoudige voedzels en eenvoudige zeden , het eerfte het beste bewaarmiddel der Gezondheid, het laatfte dat der onfchuld , ging verlooren onder de ongewoone voordee» len der befcbaavinge. 's Menfehen lichaam, zelf in de vroegfte eeuwen, en vóór .ie algemeene heerfchappij der wellusten, was aan verfcheiden ongefteldheden onderhevig. Van weeën zijne ingewikkelde werktuiglijkheid, konden de be« Cc a we«  ^04 AANMERKINGEN wegingen ligt vertraagd of gedremd worden, door den onvermijdelijkcn invloed van den Dampkring. De ondervinding leert ons , dat dieren, welke naast aan den ftaat der natuure grenzen , evenwel aan verfeheiden kwaaien zijn blootgefteld. 's Menfehen nuttigde behulpfel , weet men , kwijnt onder veele fchroomlfke ongedeldheden , hoewel zijn voedzel een zu ver, groeiend veldgewas is , hem voorgediend in deszelfs hoogde volkomenheid , en niet verbasterd door de hand van eenen mensch. In de kindsheid der waereld , gelijk wij , uit de overeenltemming, met reden mogen afleiden , wierdt het lichaam voortgebragt in een meer vasten en gezonden daat, dan na verloop van eenige duizenden van jaaren, wanneer de ondeugd zelf de bronnen der bevolking hadt befmet. Bij zijne eerde komst uit de hand der fcheppende Natuure, bezat het lichaam niet flegts meer fchoonheids en evenredigheids , maar was ook minder gefchikt om ziekte wekkende inmengzelen binnen te laten , en beter bevoegd om dezelve na buiten te drijven. Nogthans wierden reeds toen de uitwerkzels van het weder , van toevallen, van lang vasten, of Maagoverlaadinge , noodwendiglijk gevoeld, en van ongedeldheid agtervdgd. Blootgelteld aan behoeften , aan uitwendige gevaaren , en inwendige zwakheden, leide 's menfehen onverduldige Geest zich fpoedig toe op de uitvindinge Van Kunden , welke bekortende middelen van onderIteuninge, van verdeediginge, en van genezingen leeraarden. Het gebruik van ijzer, eenmaal ontdekt zijnde , bragt hem de meerderheid aan van eene meer verhevene orde van wezens boven de zodaanige , aan welken het onbekend bleef, en de heerfchapp j welke hij over de dieren verwierf, plaatde hem nog hooger jn den rang van waardigheiden magt. Doch hoewel de arbeid f gter en de veiligheid verkreegen werdt, was, egter , het werktuigkundig vernuft, noch de befcherjv.ing door vermeerdering van magt verkreegen , in itaat om den Koortsbrand te blusfehen , of de hevige pijn te dillen : onheilen, welke hem bedreeden in de uuren zijner rust , en zich een weg baanden door de mutiren eener Vesting of Kasteel. De eigen gewaarwordingen des lijders , en de bekommernis van hun , die door de banden van bloed of  OVER DE GENEESKUNDE. 405 of vriendfchap naauwer aan hem verknogt waren, zetteden den geest der nijverheid en des onderzoeks aan om verligting te bezorgen. Bezweeringen en Toverijen waren de eerfte hulpmiddelen , welke opkwamen in de ruwe ziel des barbaars , altoos meer genegen om de misleidende hoop des bijgeloofs te vieren , dan om naar de ftemme der bedaarde Reden te luisteren. Maar zelf deze hulpmiddelen, zoo ontoereikende als zij fcheenen, bragten , egt.er, menigmaalen, heilzaame uitwerkzels voort. Verfcheiden ongefteldheden , mits zij niet geheel het werk van inbeeldinge waren, verlooren veel van haare hevigheid, door het vermogen der Verbeeldingskragt. Uit dezelfde bron moest haare genezing gefchept worden. Het dragen van eene Kraal, geduurende een bepaalden tijd, eene niets beduidende plegtigheid , met de omflagtigheden des bijgeloofs volvoerd , waren niet toereikende om eene onmiddelijke verandering in de dierlijke huishouding uit te werken; doch zij gaven verligting aan den geest des lijders , en de blijmoedigheid en opgebeurdheid herftellende, wierden ze dikmaals wezenljk kragtdaadig. Aan de eeuwen der onwetendheid waren deze gewaande geneeswijzen niet bepaald. Zij allen, die kenns bezitten van het gemene leven , en van de zeden der zulken, die op een merkelijken afftand van eene groote Stad woonen , zullen eene menigte bijgeloovige praktijken hebben opgemerkt , van welke de ruwfte Natiën , ten aanzien van ongerijmdheid , naauwiijks de wedergade opleveren. Honderd middelen ten minste zijn 'ér voorhanden , om eene afgaande Koorts te genezen, zonder het gebruik van uit- of inwendige hulpmiddelen. De arme lijder neemt de toevlugt tot eene bedaagde vrouw , die , even als de God der Geneeskunde , de Kunsten van genezinge en voorzegginge oefent , en hij vraagt niet om de hulp eens leerftelli* gen Artz , dewijl hij den bovennatuurlijken bijftand eener Toveresfe kan verkrijgen. Zonder wederfpraak wagt hij op verligting ; dé kwaal neemt af, door de gevolgen van tijd en fterkte van Iichaamsgeftel. Aan de Toveresfe wordt de eer der genezinge gegeven: hij prijst haar aan , op zijne beurt , bij anderen, en het bijgeloof neemt de overhand in eene verlichte Cc 3 eeuw,  40Ö AANMERKINGEN eeuw, in fpijt des zegepraals van Waarheid en Wijsbegeerte. Intusfchen werdt de Geneeskunde al vroeg beoefend als eene Kunst , op zekere heginzels gebouwd, en door bet verltandigfte gedeelte van 't Menschdom vertrouwd , als het waarfchijnlijkfte middel ter verligtinge. Het dooden der dieren , om tot offerdieren of tot voedzel voor menfehen te dienen , gaf eene voegzaame gelegenheid ter befchouwinge van de deelen van bewerktuigde lichaamen , welke met het menfchelijk geitel groote overeenkomst hadden. Heel- cn Gen eskuude ontleenden uit deze bron even gunstige gelegenheden ter verbeteringe. 't Is te vermoeden dat Heeïkundige verrigtingen de eerfte poogingen der Geneeskunde waren. Uitwendige ziekten, naardien zij meer in 't oog liepen , vorderden eene meer onmiddelijke hulp ; en uitwendige hulpbetooning viel gemakHjkst , en liep meer onmiddelijk in 't oog. Beide takken der Kunst, nog lang naa derzelver uitvinding, waren in eenen en denzelfden perfoon vereenigd, geliik nog heden ten dage ten platten lande plaats heeft. Voldoende reden is 'er voor deze zamenvoeging, dewijl bedrevenheid in beiden, in een aanmerkelijken trap , uit de kennis van het zelfde beginzel moet voortvloeien: nogthans zal elk dezer takken tot grooter hoogte gebragt worden, wanneer zij, door onderfcheidene perfoonen , gekweekt worden. De ervarenis fchijnt dit te bevestigen: want ,. van alle , die eene wijdkltnkende vewnaardheid in eene der beide Kunsten bereikt hebben , verkozen weinigen zich met de andere te bemoeien. Nooit heeft üokrhavü iemand van den Steen gefneden , of een been afgezet. Ue Grieken, wier gelukkige Staatsregeering verwonderlijk was ingerigt tot het te voorfchijn ,brengen van alle d'e fraaie 'hoedanigheden der Ziele, met welke zij, door de Natuur, bij uitflekendheid bedeeld waren, deeden niet alleen de verfierende Kunften van Schilder- Dicht- en Beeldhouwkunde de volmaaktheid bereiken, maar kweekten ook de heilzaame Geneeskunde aan , met eenen uitflag, welke de hedendaagfehen heeft in ftaat gdteld tot het maaken van haare hooggeroemde verbeteringen. De fchriften van hippokkaths , hoewel, om in 't oog loopende redenen, ter zijde gelegd  OVER. DE GENEESKUNDE. 407 iegd door den drukken bezoeker der Kranken, worden bij den geleerden Geneesheer in hooge waarde gehouden. En indien het de voorfchriften van den Gnekfchen Arts aan eenvoudigheid fchijne te haperen , en zij geene uitwerking doen in onze dagen en gewesten; zij zijn , evenwei, van wezenlijken dienst voor de Kunst geweest, door het invoeren van de leerftellige, in de plaats van de enkel ondervindelijke geneeswijze; en het mislukken mag met reden werden toegefchreven aan de veranderingen , welke het menfchelijk geitel blijkt te ondergaan in de omwentelingen der eeuwen , door eene algemeene verandering van leefregels, en door het verhuizen na andere klimaaten, en de inlijving in geflagten van menfehen , welke van de overigen foortelijk fchijnen te zijn onderfcheiden. Hoewel de hedendaagfche Kunstoefenaar de fchriften der Ouden , van hippokrates en galenus , van rhazes en avicenna dikmaals in den mond heeft, zij worden, egter, zelden gelezen. De ondervinding, die , inderdaad , de eenige toets (teen der nuttigheid fchijnt te wezen, fchijnt het verzuim te wettigen. De werkdaadige Geneeskunde heeft minder verpligting aan boeken, dan eenige andere vrije Kunst. Oneindig zijn de toevallige verfcheidenheden der kwaaien ; haare zamenmengingen vervormen dezelve , en brengen dikmaals eene nieuwe foort voort , of eene , die nog nooit naauwkeurig is befchrevcti. Hij die zijne tocvlugt neemt tot zamenftelzels, ftaat verlegen, wanneer hij een te vooren niet opgemerkt toeval verneemt; maar hij , die de Natuur en het oorfpronglijke heeft beoefend, weet hoe hij zijne bedoelingen moet veranderen , en eindelooze hulpmiddelen op de eindelooze verfcheidenheid van kwaaien tocnasfen. Met dit alles kan het niet gelochend worden , dat zeer veele , die hun werk maaken van het mengen en toedienen van Geneesmiddelen, volgens de voorfchriften van anderen, die, aan een of ander Hoogefchool, den Doktoraalen trap beklommen hadden , door eene langduurige opmerking en ervarenis wezenlijke kunde verkregen hebben ; en hoewel deze zich niet kunnen beroemen op de voordeden eener geleerde opvoedinge , genieten zij, nogthans, de regtvaardige hoogagting van allen , wier hoogagting op prijs moet gewaardeerd worden. Zij maaken eene talrijke klasfe C c 4 uil  40* AANMERKINGEN uit onder de groote Gemeente: en gelijk zij, gemeenlijk , in de eerfte plaats geroepen worden , en lieden van middelbaren ftaat en van de laagfte klasfe in hun een volkomen vertrouwen Hellen , dus is hun invloed als Geneesheeren uitgebreider , dan die der zulken, welke , in de nationaale agting , eenen hooger rang bekleeden. Wanneer wij onze aandagt wenden na de laagfte klasfe van zo genoemde Doktoren , Kwakzalvers en foortgelijken, zien wij deze edele Kunst zeer fchandelijk misbruiken en onteeren. Immers is het grootelijks te beklaagen , dat de langere en talrijkfte klasfen van het Menschdom, die aan toevallen meest zijn blootgefteld, door behoefte genoodzaakt zijn hulp te zoeken bij de zulken , die tot de oefening van de Kunst geene andere voorbereiding bezitten , dan dat zij eenige jaaren den Vijzel geftampt , briefjes aan potjes en vlesjes gebonden , geneesmiddelen bij de zieken rondgebragt, een Apothekcrswinkel fchoon gehouden , of het vuur van eene Scheikundige werkplaats geftookt hebben. Deze zijn gemeenlijk de ftoutmoedigften in het behandelen van kranken : want de onkunde is van natuure vermetel. Tegen dit kwaad heeft evenwel de liefdaadigheid een redmiddel aangevoerd : eene menigte Hospitaalen en Gasthuizen, in verfcheiden gewesten geftigt , heeft een ruim veld geopend voor de oefening van weldaadigheid , en tevens de dienstigfte Schooien ter bevorderinge van grooter kennisfe. In deze plaatzen laaten zich ervarene Geneesheeren gelden, en de behoeftigeu genieten 'er het voordeel van'eene geregelde oppasfinge , van verfche en onverbasterde Geneesmiddelen , van eenen voegzaamen leefregel en zindelijkheid , alles zeer bevorderlijk tot herftellinge , invoegen dat' de rijkdom , boven de behoefte , ten dezen opzigte , naauwlijks eenig voorregt geniete. Even als die op eene Godlijke ingeving ten aanzien der Godsdienstkennisfe roemen, ontmoet men 'er veelen , die de kunstbewerking ftoutmoedig bij de hand nemen, geheel ontbloot van voorafgaand onderwijs, en in dit mangel aan onderwijs eene verdienste dellen. Zelf met ter zijde ftelling van die weinige kundigheden , welk, geduurende den loop van enkele flaafagtige leerjaaren, bij deze en geene gelegenheid, kunnen  OVER DE GENEESKUNDE. 409 nen worden opgedaan, matigen zij zich het gezag aan van doorleerd te zijn , en beflisfen met een vertrouwelijkheid als die van een Orakel. Tegen deze gieren van "het Menschdom, deze harpijen der zamenlevinge, die pijn en dood rondom zich verfpreiden, onder den fchijn van hulpe te verfchaffen; en, zich aanmatigende eenen onvoegzaamen Hand te beklecden, de zoodanigen , die, gebukt gaande onderde drukkendfte kwaaien , zich tot hen als tot vrienden vervoegen , niet alleen bedriegen , maar ook verdelgen : tegen deze fnoodaarts moet elk welgefteld gemoed eene regtmatige verontwaardiging opvatten. De fchade , door den misleider veroorzaakt , die op de bezittingen zijner medefchepzelen aast , kan door vlijt en goed geluk vergoed worden; maar het bedrog, in dit geval, eindigt gemeenlijk in den dood. Wat middel is 'er om een kwaad , welk dus algemeen gevoeld en beklaagd wordt, te weeren, zonder inbreuk op de burgerlijke Vrijheid ; dat hooggeprezen voorregt , waar op elk , die de waardigheid van mensch en burger kent , nog meer jaloersch is , dan op de gezondheid en het leven? Vermaning doet geen baat : want de meeste lijders hebben geen denkbeeld van het gevaar der toevlugtneminge tot Kwakzalvers. Ligter valt het reden te geven van den voortgang der vermaardheid en des gelukkigen uitflags der Kwakzalverij e , dan dien te beteugelen. Een kragtig werkend geneesmiddel wordt eenen ellendeling aangeboden ; zijne behoefte maakt hem dankbaar jegens den weetniet voor deszelfs opmerking en toegebragte hulp. Indien zijn ongemak verdwijnt , zo als buiten dat zoude gefchied zijn, door de dille werking des tijds, wordt hij met eene houding van zegepraal openlijk vertoond, en zijn naam gefield op de Getuigfchriften, wegens de wonderbare kragt van des zwervenden Dokters Nostrum. I)c wezenlijke Artz wordt befchimpr. De daaden getuigen van zich zeiven , en zelf lieden van verftand hooren en gelooven. De gaapende menigte fchoolt te zaamen rondom den verwaanden Zwetzer , en flaat gretiglijk de gifte des doods te lijve, genoopt door den zonnefchijn van misleidende hoope, even gelijk het ongelukkig vladderend vliegje, 't welk, door de flikkering van de kaars, in zi;n eigen verderf gelokt wordt. Cc 5 De  4*° AANMERKINGEN De wijsheid of het gezag der Wetgevinge zou djt kwaad kunnen verminderen of wegnemen. Tot nog toe heeft zij zich dit niet aangetrokken , niet llegts uit ongenegenheid om bepaalingen in een vrij land te vermenigvuldigen , maar uit een beginzel vaii ttwijfelinge, of niet het een of ander evenwaardig voordeel zoude kunnen voortvloeien uit de onbeteugelde ftoutmoedigheid in het doen van Geneeskundige proeven, 't Is eene aanmerking , eenigzins vernederende voor de regelmatige beoefenaars der Wetenfchap, te weten , dat veele der gewigtigfte ontdekkingen door onkundigen, en bij toeval gedaan zijn. Zij', die geleerd hebben , zich aan Leerftelzels te houden, zijn, bij wijlen , te zeer verkleefd aan den gebaanden en bekenden weg, om zich zelf op een gecorlofd bijpad te durven begeven: terwijl de niet onderwezene proefnemer, .vrij van de vooringenomenheden , onvermijdelijk aan geleerdheid verknogt , bijkans verzekerd is van het behaalen der verdienste van oorfpronklijkheid. .Onkundig van de paden derzulken , die hem zijn vooruitgelopen , bevindt hij zich in de noodzaa'klijkheid om eenen weg te bewandelen , door hem zeiven gebaand. Gemeenlijk , inderdaad, raakt hij op den dwaalweg; doch 't gebeurt ook, dat hij een korter en vermaaklijker weg vindt. Onder de tallooze menigte van proeven , welke zijne lfoutmoedigheid hem üloet waagen, doet hij onbefuisd eene nutte ontdekking , welke den meer geoefenden en omzigtigen altoos onbekend zou zijn gebleeven. Bijzondere perfoonen lijden in dien loop der navorfchingen, maar het algemeen wordt bevoordeeld door de vermeerdering van proefondervindelijke kennisfe. Het algemeen vertrouwen op de Geneeskunde, in zeer hoog geklommen ouderdom , en in wanhoop:'ge gevallen, vertoont een treffend bewijs van de zwakheid van 's menfehen Geest, en deszelfs geneigdheid om de meest in 't ooglopende flikkering van bedriegelijke hoop binnen te laten. Onwillig om te fcheiden van de waereld en derzelver geneugten, zelfs wanneer deze geneugten net langer kunnen gefmaakt worden, wederbarstig om het aanwezen af te Itaan , zelf wanneer het pijnlijk en zwaar is te dragen , verlaat hij zich met een volkomen vertrouwen op eene Kunst, die , hoewel zij der Natuure kan behulpzaam zijn in de  OVER DE GENEESKUNDE. 4U de uitoefening van haare eigen fterkte , zelden haaren bepaalden wil kan wederftaan , of den regelmaiigeu loop haarer werkingen ftremmen. Natuurlijk was het, inderdaad, dat de Geneeskunde hooglijk vereerd , en haare eerfte uitvinders of verbeteraars tot den rang van Go 'en of Halve-Goden verheven wierden. Gelijk het leven op zich zelve van geringe waarde is zonder de gezondheid , geen wonder dan , dat de herttellers der gezondheid onder de leevengevers gerangfehikt wierden. In de volgreeks van burgerlijke ondergefchiktheid , heeft >e Geneeskunde, ten ailen tijde, een hoogen rang bekleed, uitgezonderd bij de Romeinen , onder welke zij gemeenlijk het werk van Slaaven was. Verftandiger handelen , in dit opzigt ,r de hedendaagfehen , indien de ftokregel waarheid behelst , dat naamelijk de Eere de Kweeklter der Kunften is. Grootlijks, intusfehen , is het te .bejammeren, dat de volksagting dikmaals verkeerd geplaatst wordt . en meer dient ter aanmoediging van vermetele onkunde, dan om de verdienste uit het dal der onbekendheid aan het licht te brengen. Men erkent, dat de naam zomtijds meer heeft toegebragt om eenigen den roem van vermaarde Geneesheeren te doen behaalen , dan eenige meerderheid van kennisfe, welke zij bezaten. Intusfehen is deze volkbehaaging zomtijds de oorzaak geweest van die verdienste , van welke zij het uitwerkzel moest geweest zijn. Aan mannen van middelmaatige bekwaamheden en kundigheden , heef. dezelve zo menigvuldige en uitgebreide gelegenheden verfchaft , om bedrevener te worden door ondervinding , a's geenzins vielen onder het bereik van anderen, die meer befchouwende kennis, doch geen praktijk hadden. Laat de Mode op haar eigen grondgebied eene onbepaalder heerfchappij voeren , maar laat zij de wet niet ftellen in zaaken van zo hooge aangelegenheid, als de middelen zijn ter herftellinge van de gezondheid. Laat zij, onder Geneesheeren van beproefde eerlijkheid en eene befchaafde onbekrompene opvoedinge, eene vrije keuze hebben ; doch laat zij den vereerder van kennisfe en Wijsbegeerte niet in eenen hoek fchuivén, om te raade te gaan met den behoeftigen , den ongeleerdeu en den onbezuisden Kwakzalver. EG,  41a BEREDENEERDE MANIER , ENZ. beredeneerde manier om oleum vini , en liquor anod. min. hofmanni, van vlug zwavel-zuur te reinigen. door v. B * * *. ^IWanneer men bij de destillatie van Oleum vini of W Liquor anod. min. H. het vuur onmatig aanzet, verkrijgt men, gelijk bekend is, het vlugge Zwavelzuur. De O eum vini zo wel als het pijnltillend vocht , worden hier mede befmet, en verkrijgen een geele coleur. Men noemt zulk befmet vogt of olie . zwavelig. De oorzaak der zwaveligheid van beiden is daar in gelegen, dat dezelve gebrek hebben aan eene genoegzame hoeveelheid van het grondbeginzel der zuivere lucht, (oxijgéne. waarom dan ook , zo dra dit vlug zwavelzuur met zuivere lucht, uit den dampkring, bij de opftijging en na de verdwijning der reuk, verzadigd is, de vlugheid verliest en tot gewoon Zwavelzuur overgaat, 't Is bekend, dat eene kleine hoeveelheid vitrioololie de zuiverde Ohum vini zwavelig maakt. Men heeft om dit vlug zwavelzuur (Acidefulphureux) uit het Liquor en de Ol-e weg te nemen, eenig Alkalisch Zout gebezigd; maar hoe zeer men ondervond, dat beiden daarvan bevrijd wierden, verkreeg men een onaangenaam, minder deugdzaam, en onfehoon Liquor en Olie. Het onaangenaame en minder deugdzaame veranderde niet, alfchoon men dezelven over enig loogzout rectificeerde ; de aanleiding hier toe is gelegen in de etfervescentie, die de vaste lucht, in het Alkalisch Zout aanwezig, veroorzaakte. De Heer lunel gebruikt, in de plaats van loogzout, gebrande Magnefia, dat is zulke , die van vaste lucht beroofd is, en de ondervinding heeft geleerd, dat noch de olie, noch het pijndillend vocht, iets van zijne deugd verliest, wanneer men dezelve daar over rectificeert. Het gebrek aan genoegzaam oxijgéne word aan het zwavelig Liquor, of Oleum vini, van de M»gncfia ontlernd, zonder vas^e lucht uit te ftoten. Misfchien volcfeed de Bruindeen aan hetzelfde oogmerk anders nog beter. De hoeveelheid van Magnefia , tot die van het vlugge Zwavelzuur, is niet te bepalen, naardien daarvan,veel of weinig, onder het Liquor, of de Oleum, kan aanwezig zijn; maar doorgaans is \ once gebrande Mag.  ECHTE ANECDOTPS, ENZ. 4IS tvefia, tot 100 oneen Liquor anodin. of tot 25 oneen Oleum vini, voldoende. Men moet de Mengzels niet tot volkomen droogheid overhaalen. echte anecdotes , tot opheldering der beruchte geschiedenis van den man met het ijzeren masker, die in de bastille gevangen gezeten heeft, en gestorven is. Het volgend Verhaal is in de Gedenkfchriften van den Marechal de France, hertog de riche\l lieü, gevonden. Dat gedeelte derzelven , welk de Historie van den Tweelingbroeder van lodewijk ' den Veertienden behelst, had hij, gelijk bij de be„ kendmaaking dezer zonderlinge Anecdote verzekerd ,, wordt, van den hertog van orleans , door middel van eene zijner dochters, welker minnaar de " hertog de richelieu was, gekregen." -Het opfchrift was: Bericht, aangaande de geboorte en opvoeding van den ongelukkigen Prins , die , door de Kardinaals ric heli e u en mazarin, buiten de menschlijke maatfchappij gefloten, en , naderhand, op bevel van lodewijk den Veertienden, gevangen gezet werd; door des Prinfen Gouverneur, kort voor zijnen dood, gefchreven. ,, De ongelukkige Prins, welken ik [hertog de rich: lieu] heb opgevoed, en tot het einde van mijn leeven verzorgd, was den vijfden van Herfstmaand, des jaars 1638, des avonds ten half negen uur, gcbooren. Zijn broeder, de tegenwoordige Souverein, [lodewijk de Veertiende] was op dien zeiven dag, des middags, omtrent twaalf uur, ter waereld gekomen. Doch de geboorte dezer Prinfen levert een allertreffendst contrast; want die van den oudden was zoo luisterriik en fchitterende, als die van den jongden naar en geheim." . Kort nadat de Koningin van den eerden Prins gelukkig verlost was, werd de Koning door de vroed* vrouw  ECHTE ANECDOTES, ENZ. vrouw onderrecht, dat haare Majefleit nog in arbeid was Deze boodichap ontrustte hem grootlijks , en hii beval den Kanfef er van Frankrijk, den eerden Aelmoezenier, den Biechtvader der Koningin, en mij, in haare kamer te bli ven , tot dat zij verlost was; vermits hij wenschte , dat wij getuigen zouden zijn van de Happen, welken hij meende te doen, indien zij een tweeden Dauphin baarde: want fommige fchaapherders hadden voorzegd , dat de Koningin van twee Zoónen zwanger was. Zij beweerden ook , dat zij de kennis daarvan door Godlijke ingeeving verkregen hadden Dit gerucht liep fnel door Parijs, en het ontilelde volk fchreeuwde overluid, dat, wanneer deze voorzegging bewaarheid werd , zulks den ondergang des Rijks veroorzaaken zou. De Aartsbisfchop van Parijs werd ras hiervan onderrecht, en met de herders gefproken hebbende, liet hij ze in de gevangenis van Lazarus naauw bewaaren : want de ernftige uitwerking, welke hunne voorzegging op het volk gehad had, had den Koning onrust verwekt, en hem doen denken op de verwarring, welke hij in zijn Rijk te vreezen had. Wii verwittigde den Kardinaal van deze voorzegging, die antwoordde: dat de geboorte van twee Dauphins niet onmooalijk was, en dat, zoo die propheetie mogt vervuld worden, men den laatstgebooren zorgvuldig moest verbergen, vermits hij het, opgroeiende, in t hoofd kon krijgen, dat hij recht tot de Kroon had, en eene famenzweering in 't rijk veroorzaaken. Geduurende de tweede arbeid der Koningin, die eeni«e uuren aanhield, werd de Koning door vrees ree/gekweld: want hij had een derk voorgevoel, dat hii ras de vader van twee Dauphins zou zijn. Hij verzocht den Bisfchop van Mcaux de Koningin niet te verlaaten, voor dat zij verlost was; en, naderhand, zich tot ons allen keerende, zeide fnj luid genoeg, om door de Koningin gehoord te worden: dat, zo 'e- een tweede Dauphin mogt gebooren worden, en iemand van ons het geheim ontdekte, onze hooflen 'er voor zouden boeten: want, voegde hij er dij, zijne geboorte moet een daatsgeheim zijn , om de ramPen voor te komen, welke op de ontdekking zouden vob.cn; vermits de Salifche wet zwijgt . nopens de erfnis des Rijks bij de geboorte van manlijke tweelingen-" „ De  echte anecdotes, enz. 415 „ De zaak, welke voorfpeld was, gebeurde kort daarna. Terwijl de Koning aan zijne avondmaaltijd was, bragt de Koningin een' tweeden zoon ter waereld, die veel kleiner was, dan de eerfte; en het arme 'kind fcheen, door zijn geftadig gefchreeuw, zijne komst in de waereld te befchreien, daar zoo veel ellende voor hem bereid was. De Kanfelier maakte toen een verbaal van deeze buitengewoone gebeurenis, maar de Koning het eerfte niet goedkeurende, werd het verbrand in onze tegenwoordigheid , en niet dan nadat hij eene menigte gefchreven had, was zijne Majesteit voldaan. De Groot-Aalmoezenier zocht den Koning te overreeden, dat hij de geboorte van den Prins niet moest verbergen; waarop zijne Majesteit antwoordde , dat een reden van ftaat de onfchendbaarfte geheimhouding volttrekt vereischte." ,, Kort daarna zeide de Koning den eed van geheimhouding voor, welken wij allen moesten ondertekenen. Dit gefchied zijnde, verzegelde hij den Eed aan het verbaal, en hield het bij zich. Het Koninglijk kind werd toen aan de vroedvrouw gegeven, en, om haar aftefchrikken, het geheim zijner geboorte te ontdekken, werd zij met den dood gedreigd, indien zij 'er ooit den minlten wenk van gaf. Ook werden wij allen ftrenglijk gelast, zelfs niet eens met elkander over deeze gebeurenis te fpreeken." ,, Zijne Majesteit vreesde niets zoo zeer, dan een* burgerkrijg, en hij dacht, dat de onëenigheden , welke tusfehen de twee broeders zekerlijk zouden ontftaan, indien zij als zoodaanigen werden opgevoed , buiten -twijfel een oorlog zouden verwekken. Ook deed de Kardinaal, toen hij met het opzigt over des Prinfen opvoeding bekleed werd, zijn best, om deeze •vrees leevendig te houden." ,, De Koning beval ons, het ligchaam van het arme kind naauwkeurig te onderzoeken , om te zien , of hij eenig teken had, waarbij hij naderhand mogt herkend worden, bijaldien zijn broeder ftierf: want in dat geval ftelde de Koning altijd voor, het Koninglijk kind dan in zijn recht te dellen. Om deze reden zegelde hij ook het verbaal, nadat wij het ondertekend hadden, met het Koninglijke zegel." ,, Geduurende de kindsheid, van den jongen Prins, behandelde Madame i-ekojnnette, de vroedvrouw, hem,  4l6 ECHTE ANECDOTES, ENZ. hem, als of hij haar eigen zoon was; maar uit de groote zorg en leevenswijs vermoedde een ieder, dat hij de bastaardzoon van den een' of anderen rijken Edelman was." ,, Zoo ras des Prinfen kindsheid voorbij was , gaf de Kardinaal mazarin, aan wien zijne opvoeding vervallen was, hem aan mijne zorg over, met bevei, om hem, volgens zijne geboorte, maar in 't geheim, optevoeden. Madame peronnette paste hem, in mijn huis in Bourgondie, op tot haaren dood toe, en zij waren zeer aan elkander verknocht." ,, Bij de volgende onrusten in het Rijk, had ik veele gefprekken met de Koningin; en haare Majesteit zeide mij dikwijls, dat, zo des Prinfen geboorte bij het leeven van den jongen Koning, zijnen broeder, bekend werd, de misnoegden hun voordeel daarmede doen zouden, om opftand te verwekken; want, voegde zij 'er bij, het was de meening van bekwaame artfen, dat de laatstgebooren van tweelingen het eerst ontvangen , en dus de oudlie is. Deeze vrees belette echter de Koningin niet, om de gefchreven getuignisfen aangaande zijne geboorte met de grootfte zorg te „bewaaren, om, indien zijn broeder was gevallen, "hem te doen erkennen, fchoon zij een' anderen zoon had." ,, De jonge Prins kreeg eene zoo goede opvoeding, als ik kon gewenscht hebben, zelf in dergelijke omftandigheden gekregen te hebben; en eene betere, dan aan erkende Prinfen gegeven wordt." ,, Toen hij omtrent negentien jaaren oud was , nam zijne begeerte, om te weten wie hij was, grootlijks toe, en hij plaagde mij daaglijks, om hem zijnen vader bekend te maaken. Hoe ernftiger hij was , hoe ftandvastiger ik het weigerde. Toen hij zag, dat zijne beden niet hielpen, wilde hij mij overtuigen, dat ik zijn vader was. Dikwijls, wanneer hij mij vader noemde , zeide ik hem, dat hij zich bedroog. Maar, ziende dat hij bij zijne 'meening bleef, hield ik op, hem tegen te fpreken, en gaf hem reden te gelooven, dat hij mijn zoon was. Hij fcheen dit te gelooven, met een oogmerk, buiten twijfel, om mij daar door te bevveegen, hem de waarheid te ontdekken; vermits ik naderhand vernam, dat hij toen, al wat moog-  ECHTE ANECDOTES, EN2. 4I7 mooglijk was , deed , om te ontdekken , wie hij was." „ Twee jaaren verliepen 'er op deze wijze , wanneer eene onvoorzigcige daad, welke ik mij altijd verwijten zal , hem het gewigtig geheim zijner geboorte openbaarde. Hij wist , dat ik op dien tijd veele expresfen van den Koning ontvangen had; en deeze omltand'gheid verwekte , waarfchijnlijk , eenige twijfelingen in zijn gemoed , welke hij door het openen van mijn fchrijfkabinet zocht te ontwarren. Onvoorzigtigbjk had ik veele Brieven van de Koningin en den Kardinaal daar in gelaaten. Hij las ze ; en bij zijne natuurlijke doordringendhcid ontdekten zij hem het geheele geheim." ,, Ten dezen tijde nam ik waar , dat zijne zeden gantsch veranderd waren; want, in fteê van mij met zijne gewoone genegenheid en eerbied te bejegenen, werd hij trots en' achterhoudend. Over deeze verandering was ik in 't eerst verbaasd , doch ik vernam maar al te ras de oorzaak daar van." ,, Mijn vermoeden werd eerst gaande gemaakt, toen hij mij met grooten ernst verzocht, hem de Portraiten van den voorigen en den tegenwoordigen Koning te bezorgen. Ik zeide hem , dat 'er nog geene goede welgelijkende afbaeldingen van hun waren ; en dat ik liever wilde wachten , tot dat de een of ander voortreflijk graveerder dezelven heerlijk uitgevoerd had " ,, Dit antwoord, waarop hij ten uiterfle onvoldaan was, werd gevolgd door een verzoek, om naar Dijoit te gaan. Het groot ongenoegen, dat hij over de weigering liet blijken , ontftelde mij , en van dat oogenblik , flgeg ik zijne bewegingen naauwkeuriger gade. Naderhand ontdekte ik , dat de reden , waarom hij naar Dijon wenschte te gaan , was, om des Konings fchilderij te zien. Ook had hij een toeleg , om zich van daar naar het hof te begeven , welk toen te S* Jean de Las was, om zijnen broeder te zien, en zich met hem te vergelijken." ,, De jonge Prins was toen bij uitftek fchoon ; en hij boezemde eene jonge Kamenier zulk eene genegenheid in, dat zij, niettegenftaande de ftrengfte bevelen, om den Prins, buiten mijne vergunning, niets te geven , hem echter des Konings Portrait bezorgde." 111. dsel. mengelst. no. 9. Dd ,, Zoo  4i8 ECHTE ANECDOTES, ENZ. ,, Zoo ras de ongelukkige Prins zijn oog daar op vestigde , werdt hij getroffen door deszelfs gelijkenis met hemzclven; en wel mogt hij, want dat ééne Portrait kon voor hun beiden gediend hebben. Dit gezigt bevestigde alle zijne twijfelingen , en maakte hem woedende. Hij vloog naar mij toe , en riep in de geweldigfte drift uit: ,, Dit is de Koning! En ik ben zijn broeder: hier is een onloogchenbaar bewijs ,, daar van." Hij toonde mij toen een' brief van den Kardinaal mazarin , dien hij uit mijn fchrijfkantoor „ genomen had, waar in zijne geboorte gemeld was." „ Ik vreesde nu , dat hij middelen zou beraamen, om te ontfnappen, en zich ten Hove te begeven, terwijl de Huwlijksfeesten zijns broeders gevierd werden. Om deze bijeenkomst te mijden , waar voor ik grootlijks bevreesd was , zond ik een' bode aan den Koning, om hem te berichten, dat de Prins mijn fchrijfkabinet opengebroken , en het geheim zijner geboorte ontdekt had. Ook berichtte ik hem , welke uitwerking zulks op zijn gemoed gehad hadt. Op den ontvangst van dezen brief, gaf zijne Majesteit terftond bevel, dat wij beiden zouden gevangen gezet worden. De Kardinaal was hier mede gelast ; en ten zeiven tijde maakte hij den Prins bekend, dat zijn ongevoeglijk gedrag , de oorzaak van ons onderling ongeluk was." ,, Van dien tijd af, tot dit oogenblik toe, ben ik des Prinfen medegevangene geweest ; en nu gevoelen, de , dat het ontzaglijk vonnis , om dit leven te verlaaten , door mijnen hemelfchen Rechter uitgefproken is , kan ik niet langer weigeren , mijn gemoed, en dat van den Prins te bedaaren door eene oprechte verklaring dezer gewigtige gebeurenis , welke hem in ftaat kan Hellen, om zich uit zijnen tegenwoordigen fcharidelijken ftaat te verlosten , indien de Koning zonder manlijke erven mogt overlijden. Behoorde ik verpligt geweest te zijn tot een gedwongen eed , om een geheim , dat de nakomelingschap moest weten, onfcheudbaar te houden?" Het boven (taande is het bericht , welk de gemelde Marechal de France, op de voorfchrevene wijze, van den Regent van Frankrijk gekregen hadt. 't Is waar, 'er blijkt wel niet uit , dat deze Prins de gevangene was,  ECHTE ANECDOTES, ENZ. 419 was , onder den naam van de Man met het ijzeren masker bekend; doch alle de voorgaande gebeurenisfen komen met de buitengewoone Anecdotes van deze zeer vreemde perfonaadje zoo wel overeen, dat het onwederfpreeklijk fchijnt te zijn , dat deze Memorie de opening, betreklijk tot het begin van zijn leven, vervult. -— Ik wil, derhalven , fommigen der echte Anecdotes, welke nopens het ijzeren Masker, federt zijne komst met den Heer de st. mars , in de Staatsgevangenis , op het eiland S. Margareta , op de kust van Provenu, hier opgeven. De eerfte , die van het ijzeren Masker fpreekt , is de naamlooze Schrijver van de Gedenkfchriften van het Hof van Perfie. Hij verhaalt veele echte omftandigheden van den Gevangenen, maar dwaalt in zijne gistingen omtrent zijn' rang. Zoo ras deze Memorien ten voorfchijn kwamen , zocht eene menigte gefchiedkundigen aan te toonen, wie deze gevangen was, wiens zeldzaame behandeling eene algemeene nieuwsgierigheid verwekt had. De een beweerde , dat hij de hertog van beaufort was ; een ander hield hem voor den graaf de vermandois, natuurlijken zoon van lodewyic den Veertienden; een derde wederom meende, dat hij de hertog van monmouth was. Doch van allen dezen te onrechte. Want men weet met zekerheid , dat de eerstgenoemde , in 1669, op het eiland Kandia , tegen de Turken vechtende , gefneuveld is ; dat de tweede , in 1683 , aan de Kinderziekte overleed; en dat de derde, in 1675, te Londen onthoofd werd. Daarentegen is het ontwijfelbaar bekend , dat de Man met het ijzeren Masker reeds te Pignerol in hechtenis was geweest , eer hij, in 1662, op het eiland S. Margareta aankwam. Alle deze hersfenfehimmen zijn nu door dit gewigtig verhaal verdweenen ; en de buitengewoone zorg, waarmede het aangezigt van den Man met het ijzeren Masker verborgen "werd gehouden, is een verder bewijs , dat hij dezelve Prins was , van welken in de Memorie gefprookeu wordt. Want nooit werd hem vergund , zonder Masker op de plaats der Bastille te wandelen. Zeif megt hij het in de tegenwoordigheid zijner Artfcn niet afleggen. Zou deze voorzorg genomen geweest zijn , bijaldien zijn gelaat niet eene treffende overeenkomst had gehad r.iet een ander, welk D d a door  4&e ECHTE ANECDOTES , ENZ. door geheel Frankrijk zeer wel bekend was ? En welk gelaat kon dat wezen, dat dat van zijnen broeder lodewyk den Veertienden, naar wien deze ongelukkige Prins zoo fterk geleek , dat men reden had , om te vreezen , dat een enkel voorbijgaande blik , op hem gedaan, het geheim, welk men zoo vuurig verborgen weuschte te houden, ontdekt zou hebben ? Waarom had men hem dan ook een' Italiaanfchen naam gegeven, niettegenftaande hij geen buitenlandfchen tongval had ? Want in de begraafnislijst van S. Pauls Kerk wordt hij ma&chiali genaamd. Voltaire is , naar het fchijnt, de eenige Schrijver geweest , dien het geheim der geboorte van dezen buitengewoouen Staatsgevangenen bekend was; offchoon hij, niettegenftaande hij veele waare Anecdotes van hem verhaalt , zijnen naam echter met groote zorgvuldigheid fteeds bedekt heeft gehouden. Wij willen nu onzen Lezeren een beknopt Verhaal mededeelen aangaande den Man met het ijzeren Masker, uit de Schriften van den Heer voltaire en van veele andere uitmuntende Schrijvers getrokken. Eenige maanden na den dood van den Kardinaal mazarin, kwam 'er een jong Staatsgevangene op het eiland S. Margareta, wiens verfchijning een algemeene nieuwsgierigheid verwekte. . Zijne zeden waren bekoorlijk en aangenaam , en teffens achtbaar ; hij was meer dan van middelmatige lengte; en zijn gelaat ongemeen fchoon en innemend. Op de reis derwaard droeg hij, geltaadig, een ijzeren masker, met ijzeren veeren gemaakt,- zoo dat hij in ftaat was om te eeten, zonder het af te nemen. In 't eerst meende men , dat dit masker geheel van ijzer was , waar van daan hij den naam van den Man met het ijzeren masker kreeg. Zijne oppasfers hadden bevel ontvangen , om hem ta dooden, zo hij poogingen deed , om zijn masker af te nemen, of zich te ontdekken. De gevangene bleef op dit eiland tot het jaar 1690, wanneer de" Gouverneur van Pignerol tot het gouvernement der Bastille benoemd zijnde , hem naar die vesting overbragt. Op zijnen weg derwaard, vertoefde hij met hem eenigen tijd op zijn landgoed nabij Paltcaa. De gevangen kwam daar in een draagkoets aan , door eene talrijke wacht ruiterij omringd. He Heer de s. mars fpijsde met hem aan dezelve tafel, ge-  ECHTE ANECDOTES, ENZ. 421 geduurende al dien tijd , dat zij omtrent Palteau zich. ophielden; maar de Man met het ijzeren masker was altijd met zijnen rug naar de vensters geplaatst. De boeren , welke door hunne nieuwsgierigheid fteeds op de wacht werden gehouden, merkten aan, dat de Heer de s. mars altijd tegenover hem zat met twee pistoolen naast zijn bord. Zij werden Hechts door eenen dienstknecht opgepast , die de gerechten in de voorkamer ontving , en zoo dikwijls hij uit de eetkamer ging, de deur fteeds zorgvuldig achter zich floot. De gevangen was altijd gemaskerd , zelfs wanneer hij over de Hofplaats ging. De Gouverneur fliep ook in een bed in dezelve kamer met hem. Geduurende hunne reis, hoorde men eens, dat de Man met het ijzeren masker aan zijnen bewaarder vroeg, of de Koning het op zijn leven gemunt had ? Neen , mijn Prins, antwoorde hij , mits gij u zonder tegenkanting laat geleiden : uw leven is dan volkomen veilig. Voor dezen aanzienlijken vreemdeling , had men zoo veele gerieflijkheden gereed gemaakt , als zulks in de Bastille m ooglijk was; en al wat hij begeerde, werd hem oogenbliklijk bezorgd. Bijzonder was hij een groot liefhebber van fijn linnen : intusfehen kwam dit niet uit iedelheid voort; maar hij had het wezenlijk nodig , vermits zijne geftaadige gevangenis en zittend leven , zijne huid zoo teder had gemaakt, dat zijn linnen, ten zij bij uitftek fijn, hem lastig viel. Ook fpeelde hij zeer gaarn op de Cijther. Hij klaagde nooit over zijne gevangenis , noch gaf ooit een' wenk van zijnen rang. Zijne ftem was ongemeen bevallig en innemende. Hij werd altijd uit zilverwerk bediend, en de Gouverneur had de gewoonte, om zijne gerechten zelf op de tafel te zetten ; en wanneer hij uit- of inging, floot hij altoos de deur achter zich toe. Hij fprafc den Gouverneur niet volgens eene gewoonte , bij de Franfchen gebruiklijk , met Vous en Votre, maar flechts, als tot zijn minderen , met de voornaamwoorden 'Puen Ton aan ; doch deze integendeel behandelde hem met den grootfien eerbied , en droeg nooit zijnen hoed, of zat neder in zijne tegenwoordigheid, ten zij hij zulks begeerde. D d 3 Ter-  $22 echte anecdotes , enz. Terwijl hij op het eiland S. Margareta zïjn verblijf hield, fchreef hij zijn' naam op een plaatje, en wierp het uit een venster naar een boot, aan den voet van het flot liggende. Een visfcher nam het op, en bragt het aan den gouverneur. Op het gezigt daarvan was hij ontfteld, en vroeg den man met groote angstvalligheid, of hij kon leezen, en of iemand anders het plaatje gezien had? Ik kan niet lezen, antwoordde de visfcher, en niemand anders heeft het plaatje gezien, vermits ik het op dit oogenblik gevonden heb. De man werd echter in bewaaring gehouden, tot dat de gouverneur van de waarheid zijner verzekeringen volkomen overtuigd was. Hij deed, kort daarna, nog eene andere poogirig, om zich bekend te maaken , welke insgelijks ongelukkig was. Een jongman, op dat eiland woonende, vernam eens iets onder het venster des gevangenen vlottende, en hetzelve op nemende, ontdekte hij, dat het een zeer fijn hembd was, overal befchreeven. Hij bragt het terftond aan den gouverneur, die, hetzelve ontvouwende, ten uiterfle verbaasd werd. Hij vroeg den jongman, of hij de nieuwsgierigheid hadt gehad om te "lezen, 't geen 'er op gefchreven was? Hij antwoordde, neen: maar niettegendaande deeze ontkenning, werd hij echter, weinige dagen daarna, dood in zijn bed gevonden. Het lot van den man met het ijzeren masker verwekte eene groote nieuwsgierigheid. Een jong officier, die den heer de s. mars bezocht, toen hij nog op 't eiland S. Margareta was, had eene fterke begeerte om hem te zien, zoo dat hij een' fchildwacht, die in eene galderij, onder des gevangenen venster, geplaast was , omkocht, om hem voor een' korten tijd op zijnen post te laaten ftaan. Van daar kon hij hem volmaakt zien, vermits hij toen zonder masker was. Ziju aangezigt was fchoon en bevallig, ziju perfoon welgemaakt en lang, en zijn hair volkomen grijs, fchoon hij in den bloei zijner jaaren was. Hij bragt den geheelen nacht door met de kamer op en neer te wandelen. Griffel (*) zegt, dat de heer de s. mars , den 8ften van (*) In zijn Journzl de la Bastille,  ECHTE ANECDOTES, ENZ. 423 van Herfstmaand des jaars 1698, tot souverneur der Bastille benoemd, zijne intreê daarin deed, medebrengende een' ouden ftaatsgevaugenen, welken bij reeds te Pignerol op S. Margareta verzorgd had. Zijn naam werd niet gemeld, en hij altijd gemaskerd gehouden. Op bevel van den gouverneur, was 'er, voor zijne aankomst, een vertrek voor hem gereed gemaakt, en op de gemaklijkfte wijze ingericht. Wanneer hem vergund werd, in de mis te gaan, had hij het ftrengfte verbod, om een enkel woord te fpreken, of zijn aangezigt te ontdekken. Ook waren de krijgsknegten , die de wacht hadden, gelast, terftond vuur op hem te geven , zoodra hij het een of het ander ondernam. Zoo dikwijls hij over de plaats der Bastille ging, waren de trompen hunner fchietgeweeren altijd naar hem gekeerd. Deeze ongelukkige Prins, naderhand fteeds onder de benaaming van den man met het ijzeren masker bekend, overleed den i9den van flagtmaand des jaars 1703, na eene korte ziekte, en werd in de s. Pauls kerk in Parijs begraaven. 'De kosten zijner begraafnis beliep n flechts 40 Livres. Zijn waare naam en ouderdom werden voor de priesters, die hem begroeven, verborgen gehouden: want in de aanteekening, van zijne begraafns gemaakt, werd maar gemeid, dat bij. boven de 40 jaaren oud was; en eenigen tijd voor zij en dood, had hij aan zijnen apothekar gezegd, dat hij, naar zijne gedachten , wel 60 jaaren oud was. 't Is eene zaak, die algemeen bekend is, dat, al wat hij gebruikt had , na zijnen dood verbrand en vernield werd; zelfs tot de deuren zijner gevangenis toe. Zijn zilverweek werd verfmolten, en de muuren zijner kamer werden afgefchraapt en gewit. Ja , zoo groot was de vrees, dat hij eenen brief of eenig merkteken mogt nagelaaten hebben, waaruit men aanleiding kon nemen , om te ontdekken, wie hij was, dat zelfs de vloer van zijn vertrek wierd opgenomen, en de zoldering afgebroken. Met een woord, ieder hoek werd met de angstvalligfte naauwkeurigheid doorzocht, opdat 'er noch fpoor, noch voetftap van hem mogt overblijven. Het "gevolg deezer buitengawoone berichten is, dat de man met een iizeren masker, buiten alle tegenfpraak, een perfoon van het grootfte belang moet geweest zijn. En welke perfoon kon van zoodaanig een-genoegD d 4 zaam  424 ECHTE ANECDOTES, ENZ. zaam belang wezen, uitgenomen deze Prins, om reden te geven tot de bovengemelde . voorzorgen , ten einde de ontdekking van zijn gelaat en rang voortekoroen? Want bij de geringlre waarfchijnlijkheid dier ontdekking, liet de gouverneur de ufeilte ontfteltenis blijken ; en de krachtdaarlige flappen, welken hij deed, om allen, welke zoo ongelukkig waren.dat zij iet vonden, daar de gevangene opgefchreven had , uit den weg te ruimen, was een ander treffend bewijs,dat hem verborgen te houden een zaak was, daar de koning en het ministerie het grootite belang in Helden. BERICHTEN NOPENDS SIBERIË EN DESZELFS INWOONERS DOOR DEN HEER PATRIN, (Vervolg van bladz. 361.) De godsdienst van deze zwervende Tartaren heeft de vertooning van afgoderij, gelijk alle de godsdienlien , die natuurlijke wezens vereeren. Maar zij erkennen een hoogst wezen, gelijk men dat doet in andere foortgelijke godsdienften. Het hoofd van hunnen godsdienst is de Delaij Lama, die teffens hoogepriester en fouverein vorst is , van eenen grooten ftaat, op de grenzen van China. Hunne priesters, die ook den naam van Lama drjgen, zijn beter onderwezen dan men zou vermoeden. Zij fpreken de Rusfifche taal zeer wel, en ik heb 'er verfcheiden ontmoet, die zoo wisten te redeneren , dat zij, die van oordeel zijn, dat men de zedenkunne alleen in de fcholen kan Jeeren , 'er zich over verbazen zouden. Ik heb op de hoogtens, bij de woestijnen, die de Arabieren bewonen, bidplaatzen, foorten van tempels gezien, in eene volmaakte natuurlijke eenvoudigheid ingericht. Z\] hebben eene regelvormige gedaante, van omtrent 30 voeten hoog, en worden gevormd , door de famenvoeging van een groot aantal van jonge pijnboomen, uit de nabuurige bosfchen, die van buiten met beestenvellen behangen zijn. Dit zijn offeranden aan het hoogfte wezen, maar het bijgeloof, dat de mensch zoo natuurlijk eigen is, heeft 'er welhaast een voorwerp van eerdienst van gemaakt; ik vond daar niets a  berichten nopends siberië en deszelfs inw. 425 niets, dat eenige bijzondere aannieiking verdient, het eenige dat mijne opmerking fterk tot zich truk, was een zinnebeeld waar door zij uitdrukken de oneindigheid van 't hoogst Wezen, dat zij het groot wezen noemen. Overal merkte ik op , dat 'er van hunne regelvormige heiligdommen, vier rijen van lleenen , verfcheiden honderd roeden lang , geplaatst waren in de (trekking van de vier hoofdltreken'des hemels. Zulks was geen uitwerking van het geval. Op' verfcheiden heb ik, met het kompas in de handen , deze waarneming zeer naauwkeurig bevestigd gevonden. Ik ondervroeg bij eenen Laaaa, wat dit beduidde: blaast niet, zeide hij, het groote wezen uit de vier hoeken van het heelal, en is het niet betamelijk, dat wij aan zijn almagtig geblaas, met onze gebeden, antwoorden, befchou deze (leenen, zij zijn 'ér op gefchreven. Ik zag 'er met der daad lettermerken op, en deze gedachte fcheen mij verheven. Deze eenvoudige, maar teffens groote godsdienstige gevoelens, paaren deeze Tartaaren, met de allergeftrengfte zeden. Gedurende al den tijd, dien ik onder hen heb doorgebragt, heb ik niets het minde gewaar geworden, dat zelfs da zediglte jonge dochter zou doen blozen. De Ilusfen, die van eene z odanigé ingetogenheid zoo verre verwijderd zijn, zij' genoodzaakt om dezelve te eerbiedigen. De vreemdeling, die de vrouwelijke zedigheid poogde te beledigen, zou zulks met den dood moeten bekoopen ; overfpel is onder hen bij uitftek zeldzaam, en wordt op eene wijze geltraft, die, zonder dat ze wreed fchijnt, gefchikt is, om fchrik 111 te boezemen: men (leept de fchuldigen in het diepst van de wouden, men geeft hun boog en pijlen, maar geen paarden, en laat hen aan hun lot over. De Tartaar, die van der jeugd af aan te paard rijden gewoon is , kan zich "naauwlijks op de been houden. Ook heeft men zelden ongelukkigen, die aldus waren weggebragt, zien wederkomen. Welk eene verfchriklijke draf voor twee ongelukkige fchepzels , die aldus aan de wanhoop zijn overgegeven. Indien men in onze landdreken de fchuldigen verwees , om tot hun laatfte oogenblik famcn te leven, ver van alle ander gezelfchap verwijderd, deze draf alleen zou hun vreeslijker toefcbiinea dan de dood zelve. Dd 5 In  f20 BERICHTEN In weerwil van de gedrengheid van hunne zeden, heeft onder geen volk grooter gastvrijheid plaats, dan onder hen. Overal was ik bij hen als vriend wellekoni, en ik was gaarn in hunne tenten , daar ik eene vrije lucht inademde. De ijver der Tartaaren om vreemdelingen bij zich te ontvangen, ontflaat voor een gedeelte uit de nieuwsgierigheid, die dit volk bijzonder eigen is. Zij beminnen alles, wat hun nieuw fchijnt, en zij némen alles met groote oplettendheid waar. Ik heb dit cikwijls opgemerkt,wanneer ik met mijne verzameling van planten bezig was. Wanneer ik dezelve des avonds in mijn kruidboek in orde fchikte, ftond het geheele huisgezin rondom mij, en gaf in (lilte acht op mijne geringde bewegingen. Wanneer ik hen dan vroeg, wat zij daar van dachten, dan was het antwoord , dat zij wel begrepen, dat het eene offerande was, die ik voor het crootste wezen verzamelde. De aantekeningen, die ik dan bij mijne planten voegde, of bij mijne dalen van natuurlijke zeldzaamheden, bevestigden hen in deeze gedachten: zij hielden dezelve voor gebeden, en wanneer ik hen anders onderrechte, konden zij mij flechts met moeite gelooven. De nieuwsgierigheid van ecu Tartaar veroorzaakte mij het volgende gefprek met hem. Ik reisde , niet ver van de rivier Amonz. Aan zekere post-ftatie gekomen, ging ik in een tent, om thee gereed te maken. Hier vond lk. een oud man en een jong vrouwsperfoon , bezig met het braden van Hukken vleesch. Ik was begerig om het te proeven, wel gisfende wat het ware, ik verzocht het vrouwsperfoon om een dukje. Zij begon te lachen, en antwoordde mij in gebrekkig Rusfisch ,, het is voor u niet goed"! Verwonderd over deze weigering, die zoo zeer tegen het gebruik van het land fireed „ vroeg ik haar de rede : ,, het is paarde vleesch," antwoordde zij. dat zij zoo" antwoordde, ik weder", ik wou het gaarn proeven". • 5, Hoe" zei de oude man, ,, Zijt gij dan geen Rus?" ,, Neen", zei ik ik ben geen Rus, ik „ ben een Franschman". ,, Een Franschman", hernam de oude ,, uw Vaderland ligt dan wel ver van ,, hier, ik heb het'" nooit hooren noemen ? Ook moet „ uw land wel zeer arm zijn, daar gij zoo groot eene ,, reis herwaards doet, om uw. onderhoud te krijgen?" —— „ O neen mijn vriend", zei ik hier op, mijn „ va-  NOPENDS SIBERIË EN DESZELFS INWOONERS. 4^7 vaderland is intikkend goed, cn vereenigt in zich , alle voordeden. Het is bloote nieuwsgierigheid , die , mij herwaards gebragt heeft, om uw volK. te zien, en om de fteenen van uwe bergenden de planten van uwe woestijnen , te leereu kennen"' O ! O . riep de grijsaard uit „ de Rusfen zeggen, dat de Tar- taarcn zoo nieuwsgierig zijn, en ik zie wel, deFran,f fchen zijn noch veel meer nieuwsgierig dan de Tar„ taaren : maar zeg mij ," voer hij voord „ zijn er ' veel Tartaaren in Vrankrijk ? Deze vraag, die ik zo weinig verwacht had,bragt mij m verzoeking om te lachen , en ik antwoordde hem een weinig levendig: ,, O ja mijn vriend, in Vraukrijk zijn veel Tartaren". (*) , . . Het zwervend leven van dit tentbewoonende vols is voor de jagt gefchikt, die een van hunne voornaamfte bezigheden uitmaakt; maar zij verlaten zelden de vlaktens, zij zi;n niet gefchikt om de bergen te beklimmen , daar die fchoonde fabels gevonden worden. De Rusfen, die naar Siberië gebannen worden, waren voorbenen belast, met het jagen van deze kostbare dieren. Maar federt langen tijd zijn ze zoo zeldzaam, dat men deze taak niet langer aan die ongelukkigen oplegt. Zij worden thans gebruikt, om in de mijnen te werken. Daar is niets dan derke honger naar winst, die alles vermag, die fommige vrije Rusfen bewegen kan, om zich met deze jagt te verledigen, en aan eene levenswijze over te geven, die zoo verlchnklijk is, dat een tijran zelfs 'er naauwlijks iemand toe zou kunnen veroordeelen. . . Voorzien van een zak nr:el, en een weinig zout, van een pot om. zijn ellendig voedfel te koken, van twee lange houten i'chaatfen, om z ch op afgronden van fneeuw op te houden, en van het noodige geweer, gaat een jager op weg, in het midden van den winter, den tijd wanneer de fabels best zijn. Hij gaat zich ge- du- (*) De vraag van den Tartaar is zo vreemd niet, als zij in het eerfte voorkomen fchijnt. Een man die 2000 mijlen kan afleggen, van het Westen naar het Oosten, en 1200 van het Noorden naar het Zuiden, en zich evenwel altijd in het midden van zijne natie bevinden, kan ligt vermoeden , dat Zij zich over den gehelen aardbodem uitftrekt.  46" BERICHTEN- durende drie maanden begraven, in de afgrijslijkfre eenzaamheid, over rotfen en afgrijslijke fleiltens, bij dag blootgefteld aan eene koude, waarvan wij in onze luchftreken geen denkbeeld hebben en bij nacht verborgen in hutten van fneeuw, waarin hij ligt als in zijn graf. Zoodanig is het leven van deze ongelukkige jagers. En opdat men oordeele van de verfchriklijke koude, die zij in deze noordelijke hemelftreken doorftaan: in het middenfte gedeelte van Siberië heb ik ze gevoeld, van 35 graden. Een termometer met brandewijn wees mij dezelve aldus aan. De termometer met kwik was in eens gedaald van 33 tot 41 graden, door het uitwerkfel van de verdikking, die hij min of meer ondergaat, op het oogenblik dat hij zich coaguleert, 't welk doorgaands tusfehen de 33 en 34 graden gebeurt. Ik kan niet uitdrukken hoe pijnlijk de ademhaling is in deze luchtgefteltenis; het is als of de longen met kokenden olij worden opgevuld, want de koude tot het uiterfte gebragt brengt dezelfde uitwerking voord ais het vuur. Men wordt verflikt door deze fnijdende lucht, zelfs in de de rijtuigen , die best gefloten zijn. In ween- il van dit ongemak is de winter nog het minst moeilijke jaargetij om te reizen in deze ellendige landflreken. In den zomer zit men gedurig in moerasfen, die een pestige lucht uitdampen. Men wordt gedurig opgehouden, door rivieren, die men meest altijd moet doorwaden, en waar in men duizendmaal gevaar loopt van om te komen. Men wordt bij dag en nacht opgevreten van legioenen van infecten, die menfehen en paarden deerlijk 'folteren (*) men wordt verflikt (.*) Van den opgang der zon af aan, wordt men befprongen van miriaden van vliegjes, zoo klein als ondeelen, maar die geweldig fteken, en die zich over het geheele aangezicht verfpreiden, zoo dat men eene kapotmus met een gazen masker onmogelijk kan ontbeeren. Te tien uren verfchijnen andere vliegen, die zo talrijk, en zoo tuk op bloed zijn, dat ik 'er mijne ongelukkige paarden dikwijls van het hoofd tot de voeten mede heb bedekt gezien , zoo dit de blinkende vleugels van deze vliegen dezelve het voorkomen van gefchubde visfehen gaven. Na den middag ten vier uren, komen de kleine vliegjes wederom, tot dat de zon ondergaat, wanneer zij vervangen worden door ontelbare wolken van muggen, die den geheelen nacht door woeden , en die bijna zo lastig zijn door hun gedurig gezang, als door hun onophoudelijk ft*.  NOPENDS SIBERIË EN DESZELFS INWOONERS. 41$ ftikt door een fcherp en ziltig ftof, zoo zwart als fteen» kolen, dat al de wegen bedekt , en dat door de turf wordt voordgebragt , die in het algemeen den grond in Siberië uitmaakt. Dit bijtend ftof hecht zich aan de oogen vast, verwekt in dezelve ontftekingen en is oorzaak , dat een gedeelte van de inwoners bijna blind is. . . ik moet het alleen aan oneindige voorzorgen toefchrijven, dat ik aan zooveel kwaad heb kunnen ontkomen. Heken. Op vele plaatfen en vooral in de valeien, zijn deze drie fooiten van dieren vereenigd, en fchijnen onderling te twisten, wie huhner het geduld der reizenden meest beproeven zal. het onderscheid van vólks-gedrag bij buitengewoone omstandigheden , somtijds zeer merkwaardig. De oplettende Wijsgeer, die het menschlijk geflacht en de zeden van onderfcheidene deelen des aardbodems beftudeert, zal, dikwijls, in het gedrag van het gemeene volk , bij groote en buitenwoone gelegenheden, zeer veel te befchouwen vinden. Niets kan treffender zijn , dan de volgende voorbeelden van oprechtheid en deugd , welken de Heer christie verhaalt; voorbeelden , welke het gemeene volk van Frankrijk bijzonder eer aandoen. Hij drukt zich op de volgende wijze uit: ,, Op dien tijd, toen verfcheidene lieden zonder gerechtlijk onderzoek of vonnis ter dood waren gebragt in Parijs, en op dat zelve oogenblik , toen de volkswoede tot haar hoogfte toppunt gerezen fcheen te zijn, werd een van dat getal , die gelegenheid gekregen had om iets te fteelen, op de daad zelve betrapt, en door zijne vertoornde broeders op ftaande voet geftraft. Dezelve geest heerschte in allen. Ih het groote oproer te Rouen werd het huis van den Heer G***, terwijl hij zelf op het land was , door het graauw doorzocht, om graanen te zoeken, welke men meende, dat hij verborgen hield; maar niets vindende, gingen zij heen, zonder aan zijne goederen het minste nadeel toe-  430 HET ONDERSCHEID VAN VOLKSGEDRAG ENZ- toetevoegen. De jonge Juffrouw G*** zeide mij", dai zij eenige Guinees in eene laade vergeten, en, door haast gedreven, nagelaten had , den fleutel daaruit te nemen. Zij' had gene verwachting, dat zij ze ooit zou wedergezien hebben ; doch haare verwondering was te grooter, toen zij, te huis komende, bevond, dat de laade wel geopend geweest , en het geld van zijne plaats geraakt, maar dat 'er niet een enkel fluit van weg was." „ Een Heer over de plaats de Greye gaande , bood een' ander burger , die fleeht gekleed en gewapend was, en hem uitnemenden dienst gedaajti had, om door het gedrang te geraaken , eene halve kroon tot eene vereering aan. Maar de gedienstige burger antwoordde hem edelmoedig: ,, Meent gij dit? Geld is heden ,, van geen gebruik; en gij zult het zelf zien." Hij vroeg overluid : ,, Wie wil de halve kroon hebben, „ welke deze Heer aanbiedt?" Doch : „ Geen „ geld, geen geld!" riep de menigte zijner medemakkeren uit. Ten dezen tijde , zeggen de Kiezers van Parijs, was de Stad geheel en al in de magt des volks. Zij hadden kunnen plunderen, rooven en branden naar hun wil en welbehaagen; maar niets van dit alles gebeurde 'er! Wij wandelden veiliger geduurende die ontzaglijke nachten , dan in dien tijd , toen de verfpieders en trauwanten der willekeurige magt de flraaten doorzworven. Nooit was 'er een tijd , in welken Parijs zo vrij van euveldaaden was , als in dien tijd. En na dat de Bastille was ingenomen , was het eene verwonderenswaardige zaak, zeggen die zelve perfoonen, te zien, dat het volk al dat zij 'er gevonden hadden, zelfs het gemunte goud en zilver, overbragt. De buit der Bastille en der andere huizen , die hetzelve lot moesten ondergaan , werd ongefchonden bij ons gebragt ; goud , zilver, edel gefleenten , niets uitgezonderd , werden overgegeven. ,, Wij zijn geene dieven," zeide het volk, maar goede Burgers! VER.  Verbazende vruchtbaarheid, anecd. vanfranun. 431 verbazende vruchtbaarheid. Tn den kreits van Schuiski in Rusland is een boer overleden, met name fédór wasilieü, die tweemaal is getroud geweest. Zijn eerfte vrou heeft zeven-en - twintigmalen gekraamd, in elk van hare vier eerfte kramen" bragt zij vier kinderen ter wereld; zevenmalen verloste zij van drie kinderen, en zestien malen tweelingen, dus gaj; zij in.'t geheel het leven aan negen- en- zestig levendige zielen , en zij fturf. De boer hertroude cn had van deze tweede vrouw tweemaal drie kinderen, en zesmaal tweelingen, dus in 't geheel achttien kinderen. Zoodat deze buitengewoone man, bij deze twee vrouwen, een huisgezin had van zeven- en- tachtig perfoonen ; van welke bij de laatfte telling nog drie- en- tachtig leefden en zeer wel voeren. Dit is een eenig voorbeeld van verbazende vruchtbaarheid. anecdote van franklin. 'T'oen de Ridder robert walpole eerfte ftaatsdienaar in Groo brittann'en was, werd het overzenden van misdadjdige lieden, naar de Amerikaanfche volkplantingen, aldaar voor een groot bezwaar aangezien. Doktor Franklin fchreef, bij die gelegenheid , eenen brief van dankzegging, uit naam van de volkplantelingen, aan den Minister, voor dit zeer duidelijk bewijs van de moederlijke zorgen van het Moeder-* land ; en om hem derzelver dankbaarheid met der daad te toonen, zond hij hem teffens een kist, die vervuld was met ratelflangen, met verzoek om dezelve in de-koninglijke tuinen te Rxhmond in vrijheid te ftellen: „ waar zij zich zou„ den kunnen voordplanten, en" zeide hij „ even zoo nut„ tig voor Engeland worden, als de overgezondene misda„ digen voor de Colonien geweest waren. de lof van god uit de werken der natuur5 T ooft den Heer! aanbidt hem , gij gelukkige fchepzelen, die zijn wqord gefchapen heeft. Looft den Heer! Het rond der aarde vernedere zich voor zijne Majesteit! de Heer is Koning. Zijn troon is boven alle de hemelen. Hij fprak en het niet bragt zijne gevangenen te voorfchijn.' Hij beval de genen die niet waren, dat zij leven zouden. De gedaantelooze ftof werd in zijne handen tot fchoonheid. Hij vormde de Seraf uit vuur van den aether, en uit leem de fchoone geftalte der menfehen. Zij.  ^432 ÖE L0* VAN god uit de WERKEN DER NATUrlf] Zijne wijsheid ftrckt zich verder, dan de geheele gefchapenheid; zijn verftand is het oorfpronglijke van alle waarheid; maar onze gedachten zijn fchaduwen. Zijne wetten zijn " orde ; blijdfchap en verrukking welt op uit zijne geboden. O God! heg menigvuldig zijn uwe uitvindingen. De volmaaktfte AarrWngel vermoeit zich om ze op te ie.;en. Wie telt de werelden, die uwe milde hand door het onmeetbare verlpreidde ? Dat doet gij alleen. Gij kent alle uwe werken, gij hebt dezelve met wijsheid •geordend, gij weet eens iegelijken nooddruft, gij hoort hunne begeerten verre. Gij ontfermt u over alle uwe werken ! Gij hebt ieder zijnen weg afgeteekend; Gij ziet alles in 'eens en regeert alles met eenen wenk; de geheele gefchapen» heid ligt, als eene enkele gedachte , voor u. ""Maar eindige geesten zijn wereldouders te kort om de fchoonheid van uwe werken uit te vorfchen. O Zalige bezigheid, uwe werken zonder ophouden te betrachten ! Kan zelfs de hemel ons meer geluk mede deelen ? Ja, juist dat is hemel, met heldere oogen, met nieuwe zinnen, met onbenevelden geest, den omvang uwer werken door te zien. Zalig hij, die zich hier op aarde reeds in deze befchouwingen oefent! zijne ziel verlustigt zich in uwe alomtegenwoordigheid, zij gewen: zich om u altoos te ondervin. ■den; zij onderzoekt naar uwe bevelen, en vormt zich ongemerkt naar uw harte. Van de ftralen van uwe wijsheid geheel en al doordrongen wordt zij zelve wijs en goedrg. De wijze veracht de ingebeelde grootheid der vorften ; de omtrek, in welken hunne vermetelheid raast, is een ftip'in •zijne oogen. Hij lacht met de kinderachtige trotschheid die met geftolen glans fchittert ; de lelij op het veld vindt hij fchooner opgefierd dan eene Koningin, die met het fpinrach van wormen omwonden en met blinkende keilleen.jes beladen is. Hij wa'gt van de vermaken der ijdelhe'd, de zijne vloeien hem toe, uit de oorfpronglijke bron. De eerften ontleenen hunne waarde van de dwaasheid van wereldlche menfehen, de laatfte nemen wij uit de handen van onzen Schepper, als eene fpijze, die naar onzen aart gefchikt is. Van zulke genoegens gevoed groeien de vleugels der ziele; zij verheft zich in eene zuiverer lucht, en wordt rijp voor eenen verhevener ftaat, die geiijk is aan dien der Engelen, waar in gij o Heer! het eenige voorwerp zijt van hare lie'dc en van hare overdenking.  MENGELSTUKKEN, iet over de temperamenten. Wanneer men fpreekt van iemands temperament, dan verftaat men daar door zekere gefteldheid van dö humeuren des lichaams , inzonderheid van het bloed, ontftaande uit de verfchillende vermenging der elementen , of grondbeginfels, uit welke de vloeibaare deelen cn inzonderheid het bloed beltaat. 'Er is, naamlek, een zoutagtig, een olieagtig, een wateriigtig, en een aardiigtig grondbeginfel; (principium jaliuum, oleofum, aqueuni, et terreum). Naar mate het eene grondbeginfel meer heerscht dan het andere, cn naar mate de evenredigheid tusfehen dezelve meer of minder is, ver- fchilt het temperament. Ook komt, bchalven de gelleldbeid van het bloed , tot het temperament in aanmerking de meer of mindere Hevigheid der vastere deelen, de verfchillende trap van warmte, de min of meerdere aandoenlijkheid en beweeglijkheid der zenuwen , welker weeffel ook zeer verfchillen kan. 'Kr zijn vier hoofdtemperamenten , het bloedrijke, het wateragtige, het galagtige, het zwartgallige (.tem* pcramentwn fanguinicum , phlegmaticum , cholericum , melancholicum). Deze zijn egter maar zelden geheel zu.ver in eenig mensch ; zo dat de meeste menfehen van een faamgefteld temperament zijn: fchoon men opmerkt , dat doorgaans één temperament bij een mensch het heerfchende is; het zij dat dit heerfchende temperament altoos het zelfde blijve, het zij dat op verfchillende tijden nu het eene, dan weder het andere temperament de overhand hebbe. Deze temperamenten hebben een magtigen invloed niet alleen op de verrichtingen van het lichaam, maar ook op de verfchillende geaartheden , neigingen , zeden , deugden en gebreken van de ziel. Het bloedrijke temperament is dat geene, waar in het bloed van een hoogroode kleur is, met veele zoutag* tige deelen vervuld, en met een groote gezwindheid en gemakkelijkheid door de aderen ftroomt. Het lichaam van den bloedrijken heeft eene genoegzaame hoein. deel.mengelst.no. io. Ee veeb  434 IET OVER. DE TEMPERAMENTEN. veelheid van lappen, verzeld van een gematigde lievigheid in de vaste deelen. Deszelfs hoofdcarac- ter is levendigheid, vlugheid. Aan deze levendig. heid hebben de zielsvermogens ook deel. De bloedrijke leert alles zonder moeite. Zeer ligt bevat hij de piocilijkfte voorftellingen. Maar hij dringt niet diep in de zaak in. Hij kan niet lang op een voorwerp de aandagt gevestigd houden; maar fpringt gedurig van het een op het ander. Zijn verbeelding is weelig en' rijk in uitvindingen. Hij heeft een fijn gevoel voor alles wat fchoon , fraai cn vermakelijk is. In weetenfchappen, waar in vernuft en fmaak, dat is, een rijke inbeeldingskracht en gevoel voor het fchoone te pas komt, zal hij bijzonder uitmunten ; gelijk beeldhouwkunst, fchilderkuost, poëzij, mufiek. Zijne hoofdneiging ftrekt zich uit tot het bevallige en vermakelijke, inzonderheid tot het zinnelijk vermaak. Zijn fpraak is ras, vloeiend , welluidend , geestig. In zijn gang heerscht iet vrolijks en lugthartigs. Aartig en gezwind is hij in alle zijne verrigtingen. Hij heeft een aandoenlijk zenuwgeftel. Zijne hartstogten worden ligt bewogen, ligt bedaard; hij is af keerig van droefheid. Blijdfchap is zijn geliefde hartstogt. Dit temperament prijst zich aan door de deugden van opregrheid , menschlievendheid , vergenoegdheid, werkzaamheid; maar de ondeugden, die hetzelve menigwerf ontfieren, zijn wispeltuurigheid, ligtvaardiabeid, ona'gtzaamheid , onvoorzigtigheid , onmatigheid, weelde, verkwisting, onkuischheid< Het watcragtige temperament is dat geene, waar in het bloed uit een groote menigte waterdeelen beftaat. Het lichaamsgeltel van den wateragtigen is over het geheel al te vogiig. De vaste deelen, de vaten en de vezelen zijn te flap, en de warmte te weinig. Het hoofdcaracter van den wateragtigen is zwakheid . het lichaam is traag in al zijn verrigtingen. Als hij fpreekt, als hij gaat, of iets anders doet, verveelt hij door zijne langzaamheid; het geen hij zegt, is zonder nadruk, dikwerf laf. In zijn manieren is hij agteloos en onbevallig - zijn zielsvermogens zijn gering. Zijn oordeel is fiomp. Zijn verftand is traag en ongefchikt, om in wetenfehappen of kunlten groote voif deringen te maaken. Niets groots moet ge van hem wagten; want bij de bekrompenheid van geest is wer- ke-  IET OVER DE TEMPERAMENTEN. 435 kelooze ledigheid zijn geliefdfte vermaak. Hij heeft weinig gevoel voor het geen fraai of fchoon is. Hij hetfr bijna geen hartstogten, ten ware men de vrees uitzonderen wilde. Deze hartstogt kent hij genoegzaam alleen. Hij heeft noch groote deugden, noch groote gebreken. Hij zal niemand veel kwaad doen; maar cm goed te doen is hij veel te onverfchillig. Trotsch is hij niet; maar nederig kan men hem ook niet noemen: kruipende laaghartigheid zou men het veel eer noemen. Het galiigtige temperament is dat geene, in het welk het bloed uit een groote menigte van olie beftaat. In het lichaam van den galiigtigen is minder fappigheid, maar meerdere lievigheid der vaste deelen, dan in den bloedrijken. De warmte is hier groot. — Het hoofdcaracter van den galiigtigen is drift — fnel, fchielijk is hij in alle de verrigtingen van zijn lichaam. Niet minder fnel en doordringend is ook zijn ziel in de werking haarer vermogens. Hij heeft een fchrander en fcherpzinnig oordeel. Zijn vernuft is niet zo weelig , als dat van den bloedrijken: maar de beelden, welke hij zich voorftelt, maaken bij hem fterker indrukzels: zijne verbeeldingskracht is leevendiger en vuuriger. Hij heeft een gelukkige gefchiktheid, om zich in de verhevenfte wetenfchappen met vrucht te oefenen; als de Philofophie, de Natuur- en Sterrekunde. Zijne hoofdneiging valt niet op zinnelijk vermaak , ook. niet op geld en goed, maar op eer en een grooten naam. Zijne hartstogten zijn geweldig, en rijzen fchielijk tot een hoogen graad. Hij poogt zich te verheffen tot alles, wat edel eu groot is, waar een bijzondere wijsheid en moed toe vereischt wor.it. Is hij een krijgsman, hij zal ftout en onvertfaagd zijn. Is hij een geleerde , hij poogt alles tot den grond te doorzien. Is hij een ftaatsman, hij verftaat de regeerkunst. Zijn fpraak is deftig, klinkend, zinrijk, kort, nadruklijk. In al zijn manieren blinkt een zekere waardigheid en deftigheid uit. Zijne deugden zijn grootmoedigheid, ftandvastigheid, voorzigtigheid, regtvaardigheid; zijne ondeugden zijn fchriklijke toornigheid, wraakzucht, trotschheid, geneigdheid, om anderen te verachten en te verdrukken. Eindelik de zwartgallige of Melancholifche heeft dat temperament, waar in het bloed uit een groote me. E e 2 nig-  4-36" IET OVER DE TEMPERAMENTEN. nigte aardagtige deelen bedaat. In liet lichaam van den zwartgalligen is de minde vogtigheid, en de meeste Hevigheid iri de vaste deelen. De vaten zijn naauw, dikwerf verdopt door de aardagtige deelen, welke het bloed in zijn omloop met zich voert ; zo dat de beweegiug van het bloed langzaam en ongemakkelijk gefchiedt. 1 Het hoofdcaracter van den zwartgalligen is flijfheid en droogheid. In deze hoedanigheden deelt ook de ziel. Haare vermogens werken langzaam , maar veel verdandiger dan in den bloedrijken. Het oordeel van den zwartgalligen, is niet vlug of fchrander, om een zaak fpoedig te begrijpen; maar goed, om bedaard te -overwegen, en de zaak van alle zijden te bezien. De bloedrijke moge het ver van hem winnen in vlugheid , hij heeft daar tegen meer geduld, en brengt door aanhoudende moeite het dikwerf verder dan de bloedrijke, die ligt met een oppervlakkige befchouwing te vreden is. Hij laat niet af, voor dat hij iet in den grond verdaat. Zijn dompheid word door het peinzend nadenken vergoed. Zijn verbeeldingskragt is flaauw. In zaaken , waar in vernuft te pas komt, is hij domp en ongefchikt; maar zijn geheugen is voortreflijk, voor zo verre tot deszelfs volmaking niet zo zeer een levendig vernuft en fchrander oordeel , maar hardnekkige vlijt vereischt wordt. Dij is arbeidzaam , doch meent altoos zwarigheden te zien; hij is altoos met zich zeiven onvoldaan, en werkt al diep peinzende voort met angstvalligheid en kommer. Deze geneigdheid tot zwaarmoedig denken en onmatige zorgen bepaalt zijne hoofdneiging, die niet zo zeer op zinnelijk vermaak , ook niet op eer, maar op geld en goed valt. In wetenfühappen , waar in letterbiokken , zorgzaam wikken en weegen'te pas komt, als de taalkunde, matbéfis, derrekundige uitrekeningen, kan men veel van hem verwagten. Zijne hartstogten blijven doorgaans koel , maar als ze eens aan den gang zijn , bedaaren zij niet gemakkelijk. De angstvallige droefgeestigheid kwelt hem het meest. Zijn fpraak is langdraadig, doch afgebroken, vol gapingen. Zijn manieren zijn dijf; zijn gang haastig, even als of hij door zijne angstvalligheid wierd voortgejaagd. De deugden , welke dit temperament vertieren, zijn nederigheid, ingetogenheid, matigheid, fpaarzaamheid, arbeidzaamheid, voorzigtigbeid; maar het word  IET OVER DE TEMPERAMENTEN. 43? word bevlekt door een agterdogtig gemoed , wreveligheid, onvergenoegdheid over 'snaasten welzijn, eigenzinnige verkleefdheid aan zijn begrippen , zeden en gewoonten. Met is van eenig aanbelang te onderzoeken , welk een invloed de verfchillende temperamenten hebben, op iemands Godsdienstig beftaan. De genade van God maakt geene verandering in 's menfehen natuurlijk geftel , geaartheid en temperament , maar zij zuivert, veredelt, en verheft dezelve. De verbetering van den mensch is het doelwit van den godsdienst, en die doelwit word in allen , die door de genade van God bewerkt worden , zeer zeker bevorderd. Maar de wijze, waar op die verbetering gefchiedt, is zo verfchillcnd , als de temperamenten zelve. Uit dit verfchil der temperamenten kan men verklaren , waarom de eene mensch meer aan deze , de andere meer aan die geestelijke ongefteldheden onderhevig is, en waarom zekere volkomenheden van het geestelijk leven in den eenen fchielijker en gemakkeliiker ontwikkeld worden , dan in den anderen , voor zo verre het temperament aan dezelve, in meerder of minder mate, gunstig of hinderlijk is. De Bloedrijke kent geen hevige bcnaauwdheid, geen geweldige angften over zijn zonden , hoewel hij uit hoofde van zi n aandoenlijk geftel meer zinnelijke tekenen van droefheid door traanen aan den dag legt, dan wel andereu. Met zeer veel blijdfehap en deelneming omhelst hij de beloften van het Euangelic. Zeer 'vrijmoedig is hij in de oefening van geloofsvertrouwen. Groote twijfelingen en zwaarigheden aangaande zijne betrekking op de weldaaden van het genadeverboud , kent hij niet. Die zelfde levendigheid en vrolijkheid , welke ziju temperament eigen is, blijft hem als Christen bij. Zijn hart en mond vloeit over van de liefde Gods in Christus. Daar fpreekt en hoort hij liever van , dan van zodanige waarheden, die uit haar eigen aart meer fchrikverwekkend zijn. Zijne voorllellinien van God en godlijke zaaken, zijn zeer zinnelijk en feutimenteel. Hier in is hij overdreeven . zo dat hij zijne verbeelding te veel toegeeft, en meer werkt op de roering der hartstogten , dan op de verlichting van het oordeel. Hij wjeet veel te fpreken van aangenaame bevindingen , verkwikkende Ee 3 ge-  438 IET OVER DE TEMPERAMENTEN. geftaltens , en heucbeli'ke gewaarwordingen. Tn deze dingen (lek hij al te veel prijs, en let niet gen eg op zijn gedrag: want daar zijn zenuwgeftel gevoelig , en Z',n zinnelijke gewaarwordingen levendig en aanlokkelijk zijn, loopt hij gevaar, van zich al veel te veroorlooven in de genieting van zinnelijk vermaak, en waereldfche genoegens. Wanneer hij aanmerkelijke zanden begaat, of anderen ziet begaan, is hij zeer ruimfchoots in zich zeiven of andere Euang'elifcne vertroostingen toe te dienen. Hij is een gemakkelijk gemoedsbelluurer , die de wonden zacht heelt. eer het kwaad recht fcherp onderzocht en aangeia-t is — De wasdom in zijn genade (laat is meest zichtbaar in de oefening van vertrouwen op God en Christelijke menschlievendheid. De Waterachtige, zo hij bekeerd is, dient God ook in opregtheid ; maar hij heeft een geringe m-iate van godsdienstig gevoel. Laauw , koud en ijver oos is hij daar, waar anderen het gewigt van eenige waarheid befeffen. Zijn geloof is zwak, niet zo zeer omdat hij veel twijfelingen of gemoedszwarigheden kent ; maar omdat hij uit gebrek van oordeel ligtgeloovig is. Gelukkig , zo hij een kundigen leidsman heeft, die hem wel onderrecht, en den rechten weg wijst; want zulk een heeft hij noodig: maar heeft hij dien niet , dan neemt hij alles aan , wat hem in zaaken van Godsdienst word voorgehouden, zo wel het valfche en het ongerijmde, als het waare, zo wel het nadeelige, als het nuttige. Wat wonder, dat hij , fchoon oprecht doelende op de eer van God en zijn waar geluk , dikwerf uit onkunde verkeerde middelen aanwendt, om zijn doel te bereiken ? wat wonder , dat hij dikwerf daar uit onkunde (Iruikelt, waar anderen zich zouden gewacht hebben? wat wonder, dat hij dikwerf kleinmoedig is over zijn genadeflaat, omdat hij eene godsdienstige voorflelling niet genoeg begrijpt , of verkeerd op zich zeiven toepast , en daar uit belluiten trekt tot zijn nadeel. Het best in hem is , dot hij geen hooge gedagten van zich zeiven vormt , doorgaans leeft in het befef van zijne onwaardigheid. In de nederigheid openbaart zich voornaamlijk de welftand van zijn geestelijk leven. Maar zijn grootfte ongefteldheid is eene overhelling tot het lijdelijk Christendom. Hij denkt, fpreekt, en hoort liever van gena-  IET OVER DE TEMPERAMENTEN. 439 nade , dan van pligten, liever van het geen God in de harten werkt , dan van het geen wij als redelijke menfehen moeten doen. De galagtige is vol kracht en moed in het bewandelen van den weg der zaligheid. Hij dringt met zijn befchouwingen door tot in de verhevenfle en gewigtigfte Hukken van den godsdienst. In zijne gevoelens en gewaarwordingen omtrent God , zijne volmaaktheden en handelingen, heerscht eene waardigheid, eene fchoonheid , welke eenigzins beantwoordt aan het voortreflijk caracter van den besten godsdienst. Ziju geloofsvertrouwen is fterk, omdat het van alle zijden fteunt op zedelijke gronden , die wel beproefd zijn. Wat wonder , dat hij ook groote daaden tot eer van God door dat gelove doet , dat hij pal ftaat voor waarheid en deugd. Hij offert zijn eigen voordeel en genoegen gewillig op, als hij iet kan toebrengen, om den waaren godsdienst uittebreiden. Hij ijvert voor de zaak van God, als dezelve door mond of pen aangerand , of door godlozen handel onteerd wordt. Hij legt zich toe op zulke deugden van het Christendom , waar toe een bijzondere fterkte van geest , moed en zelfsverlochening vereischt word; als zijn vijanden wel te doen ; ellendigen te helpen ten koste van zijn eigen voordeel en genoegen; nuttiger inrichtingen te maaken voor het welzijn van Gods Kerk of van de burgerlijke maatfchappij; Gods eer te verbreiden in weerwil van alle onaangenaamheden, die men doorgaans moet afwagten. Het voornaamHe kenteken en bewijs, waar uit zijn wasdom in de genade is op te maaken , beftaat in den iever voor de eere Gods. Zijn grootfte gebrek is hoogmoed op eigene begaafdheden. De melancholifche is doorgaans zeer twijlfelmoedig, vol van wettifche vreeze en onrust, zo dat hij de vertroostingen van het Euangeli in een geringe maate gevoelt. Hij hoort de aandoenlijkfte en opwekkeiijkHe voorftellingen van Gods zondaarsliefde met onverfchilHgheid aan: maar fpreekt men met hem van Gods heiligheid , regtvaardigheid , van 's menfehen ellende en fchuld , dan zal hij naar zulke voorftellingen niet alleen luisteren , maar met veel ernst over deze dingen fpreken , en zelfs door ruwe en harde ftellingen de zaaken tot uiterften overdrijven. Hij klaagt geduurig over zijn geestelijke ongefieldheid, over geweldige E e 4 aan-  449 OUDHEID- EN LETTERKUNDIG BERICHT aanvegtingen en beftrijdingen. Hij is vol van fchrnom , dat hij zich zonder grond de beloften van het Euangeiie zal toepasfen; en dus twijfelt hij gedurig aan de Godlijke genade. Men heeft dikwerf befpeurd, dat naargeestige dweeperij en bijgeloof van allerlei aart aan zwaarmoedige geitellen, en dus aan menfehen van dit temperament, eigen is. Schoon de zwartgallige geen blijmoedig Christen is, gelijk de bloedrijke, en zwak in het vertrouwen op God ; nogthans is hij een naauwgezet Christen, die misfchien neer waakt, bidt en ftrijdt, dan de bloedrijke, en die een grooten eerbied voor God heeft , en zijne onwaardigheid diep gevoelt. Zi n voornaamlte voorregt , waar in zijn geestelijk leven zichtbaar is, is vreze Gods; zijn grootite beletfel is wantrouwen aan God. Zijne nauwgezet-, heid ontaart welligt in een eigenwilligen godsdienst. (Het vervolg hier na.) OUDHFIn- EN LETTERKUNDIG BERICHT OVER DE ZELFSTANDIGHEDEN, OP WELKEN MEN, VÓÓR DE UITVINDING VAN HET PAPIER, SCIIREKF. GETROKKEN UIT DE SCHRIFTEN VAN G. F. W^HRS. T~\e Schrijfkunst onderftclt eene aanzienlijke maate *S van befchaaving, en werdt dienvolgens eerst zeer laat bekend; maar het juiste tidftip' van derzelver -uitvinding kan men onmoogli k naauwkeurig bepaalen, naardien ons de oudfte berichten deswegens niets vermelden. Men bediende zich in de vroegfte tijden, toen 'er nog geene fchrijfkunst was, van zeer enkelvouwige en gemakkelijke middelen, om de gedachtenis van gew'gtige zaaken levende te houden, De overlevering rnocst langen tijd de plaats van fchrijven bekleeden. Men plantte een' boom, rechtte fteenhoopen, onge-, kunftelde altaaren en ruwe zuilen op; ordende feesten en fpeelen, cn zong liederen, op deeze en gene geb urenis toepasfelijk gemaakt. Zoo bouwden de Aartsvaderen, b, y? eenen outer, of richtten eenen fteen- hoon  over de zelfstandigheden tot schrijven. 441 hoop op , ter plaatze waar jehovah was verfcheeneii (a). Zoo waren ook ongehouwen fteenen en paaien de eerfte gedenktekenen oer Phoenifiërs Qb). Eenige lteenhoopen, die men in liet oord van Kadix zag, waren, de gedenktekenen van den krijgstogt van herkulus in Spanje (cj. De ou Ie bewooncrs van het Noorden legden fteenen van buitengewoone grootte, ter nagedachtenis van gewigtige gebeurenisfen , aan zekere plaatzen (d). N >g tegenwoordig handelen de Wilden in Amerika even zoodanig, en de Negers plaatzen boogen op de graffte 'en der mannen; en mortieren met ftampers op die der vrouwen (e). O >k was men gewoon, om zekere plaatzen eenen naam te geeven, betrekking hebbende op het aldaar gebeurde f/'). Na de Schrijfkunst was uitgevonden, bediende men zich van verfchillende zelfftandigheden, om het geene, dat men der nakomelingfchap wilde overbrengen, 'er in te graveeren, of op te fchrijven. Van welke zelfftaiuigheden de Ouden zich het eerst bediend hebben, kan men niet zeker bepaalen. Men moet onderfcheid maaken tusfehen het openbaar en het bijzonder gebruik der fchrijfkunst. Voor het eerfte werden voornamenlijk fteenen, metaalen en hout, voor het andere bladeren, en de buitenfte of binnenfte basten der boomen genomen. De (n) Moses B. I. kap. 8, 20. kap. 12, 8. kap. 21, 3101133. kap. 26, 20 en 25. kap. 28, 18, 19. kap. 35, 7. B.ll. kap. 12. 26. kap. 13, 8 en 14. kap. 20,25. B. v. kap. 27.2. Josua, kap. 4, 6. kap. 8, 30 en 32. kap. 22, ioen2ö. kap. 24, 2(5. Richteren , kap. 6, 26. Chkonika B. I. kap. 22, 18. B. II. kap. 3, r. MacchaueSn . kap. 4, 47. (6) Fourmqnt, reflexions critiques fur les Hist. des anc.pev.ples. L. 2. p. 7- 00 Strabo, L, 3. p. 202. C), fabkicius Cq~), stillingfleet (r), en anderen, opgeeveu, dat namenlijk het Syriaadfche land in Egypten hebbe gelegen. Want wij weeten, dat Manethon zijne historie van zekere zuilen van daar ontleend hebbe. Deeze zuilen ftonden in onderaardfche holen , bij Thebe , aan genen kant van den Nijldroom , niet ver van den klinkenden zuil van Memnon, op eene plaatze, genaamd Syringes (s). Men befchrijft deeze holen, als onderaardfche gangen, die de Ouden gebouwd hadden, dewijl zij, bij vooruitzigt van den zondvloed, vreesden, dat het aandenken van hunne gebruiken mogte verlooren gaan: want zij hebben op verfcheidene plaatzen, door eenen verbaazenden arbeid, verwelffels gegraven, aan wier wanden zij onderfcheidene foorten van vogelen en dieren, en zelfs genoegzaam ontelbaare foorten van levende en levenlooze voorwerpen graveerden , welke beelden zij liieroglyphifche letteren noemden (7). Dat de naam van seth den Egyptenaaren niet onbekend geweest zij, getuigt plutarchus, daar hij zegt: dat tïphon, zijnde een Griekfche naam, beftendig seth genoemd zij O). Misfchien is josephus daardoor verleidt, om deeze zuilen den kinderen vanAdams zoon toetekennen. Hiob, of liever de fchrijver van dat verheven Dichtfiuk in onze gewijde bladen, denkt aan de rotzen fV) als aan de zelfftaiidigheid, op welke men in zijnen tijd fchreef. Wie denkt hier ook niet aan de bij de Ouden zoo zeer beroemde zuilen, die door osiris, isacchus, sesostris , en herkules , geduurende hunne togten, werden opgericht (_w). Nog (0) Boek der Richteren, cap. 3. v. 26. (jf>) DiJJert. de Sanclnmialh. p. 26. 36. (5) In Bibliotk graec. L. ïi. e. 2. (r) Orig. S L. I. c. 2. O) Paufanias, L. I. p. 78. 0) Ammianüs marcellus, L. 22. p. 232. 00 Plutarchus, de lfide et OJiride, p. 351 et 357. (v) Cap. 19, v. 23, 24. Of) Diodor. L. 1, c. 20. p. 23. c. 55. p. 65. I. 3. c. 73. h 243-  444 oudheid- en letterkundig bericht N'>g beroemder waren de zuilen van merkuriüS trjsmrgistus , op welken zijne lesfcn en regelen, in hieroglyphifche caraüers, waren gegraveerd (.%■). Porphyrus Cy) fpreekt van eenige zuilen op bet eiland Creta, op welken de offerdienst der Cybilkn en de godsdienftelijke gebruiken Honden gegraveerd. Ook was te dier plaatze, ten tijde van dc.mosthenbs , nog eene wet van theseus op een' fteenen zuil voorhanden (z). Zoo meldt de fabel van Waereldzuilen, die atlas aan herküles gaf, en wier opfchrift Atlas de zoon van Jupiler verklaarde («). Hippakchos , de oudlte en wijste onder de zoonen van pisistratus, zogt, na hij de gedichten van hoimiïuus naar Atbcncn gebragt en Rhapfodisten bezorgd hadt, die dezelven moesten zingen; na bij voorts anakreon en simonides, als godlijke leermeesters , door 'de blinkendfte belooningen naar Athènen gelokt, eu met hunnen bijftand de inwooners der ftad gevormd hadt, ook de nog ruwe landlieden te verbeteren en te verlichten, door op de openbaare plaatzen en op de ftraaten der ftad Zuilen of Hermen opteriebten, en in dezelven , in elegifcbe maat gebragte , zedenfpreuken te graveeren, opdat zij door de landlieden, als zij in de ftad kwamen, zouden geleezen, en, te buis keerende, aan derzelver huisgenooten en buuren medegedeeld worden (F). Hoewel de Noordelijke volken zeer weinig kennis met de volken in Afie en Africa hadden, zoo fpreekt de gefchiedenis nochtans ook van het gebruik, dat bij hen p. 243. I. 4- c. 20. p. 264. Apollod. I 2. p. 100. I. 3. p, 142. Dionys. Ferieg. v. 623. O) Manetho, apud Syncell. p. .10. Jambmch, de Myfter. Aegypt. L 13. c. 2. Een omliandig bericht van Merku- rins Irismegistus, en zijne Werken, die hij zoude hebben gefchreeveh, vindt men in hamburgers Nachrichten von den vor. nehmfien Schriftjlellern, T. 1. f. 18. fq. 00 De dbfl. 1. 2. p. 1-6, 157. (2) In Naeeram, p. 873. (a) Clemens alexand. Stront. I. 1. p. 360. Poster, ibid, «of. 12. (ZO Christ. meiners , GefcLiclite des Urjprungs , Fortgangs und Verfaüs der Wisfenjclyiften in Griechetüand und Ram, Leingo .1781, Band 1, B. i. f. 50, 51-  OVER DE ZELFSTANDIGHEDEN TOT SCHRIJVEN. 445 hen in de eerfte tijden plaats vond, om alles op zuilen te fchrijven, wat zij aan de nakomelingschap wilden overbrengen. Zij hadden zoodanige zuilen van meer dan veertig voeten hoog, welke met eenvouwige opfchriften, overëenkomftig met hunne ruwe zeden, waren aangevuld (V). Het is zeker, dat de eerfte volken 111 t algemeen geene andere gedenktekenen hadden , om hunne wetten (d) , hunne verbindtenisfen en overdragen (V), hunne historie en gebeurenisfcn (ƒ) , en hunne gewigtige ontdekkingen Q) aan de vergetenheid te ontrukken. Insgelijks was het in de oudfte tijden gebruikelijk, op tteenen en fteenen tafelen te fchrijven, voornamenlijk om wetten , verordeningen , en algemeen gewigtige voorvallen te vereeuwigen. De meeste oude fchrijveren hebben uit deze openbaare volksgefchiedenis geput (Verlet waren pannen, op welken de Babyloniërs, volgens plinius (i), hunne eerfte astronomifchc waarnemingen fchreeven , en het Ostracismus werdt bij de Atheniënferen door fcherven, en ook door oesterfchulpen befloten Qi). De (cS Olaus magnus, Hist. Gent. Sept. I. 1. c. 36". Qd) Moses, B. 5. cap. 27, v. 8. Plato, in Crü. p. 1107. UlONYSlUS hal1carn. /. 4. p. 240. Al hen. /. ii. p. 467, E. O) Strabo, l. 3. p. 259. /. 10. p. 688.- Plutarchus, Grcec. t. 2. p. 292. Pausan. I. 5, 12 et 23. /. 8. c. 25. (ƒ) Hekodot. /. 2. n. 102 e» 106. /. 4- »■ 87. Diodorus, 1. 1 c. 55. p.65, et c. 57- P- 67- 1 5- c. 46- P- 368. Sirabo, 1. 10 p. 687. Tacit. Ann. I. 2. n. 60. Oj) Proclus, in Tim. I. 1. p. 31- Ach iel. tat. apud Petav. Uranolog. p. 121. Galen, adverf. Jut. c. 1. t. 9. p. 367. Apoll. Argon. I. 4- v. 279. O'O Clemens alex. Strom l. 1. p. 35<5, 357- Plinius, /. 36. c. 9. ƒ. 14. p- 73Ö. Syncell. p. 40. Jamblich. de myJler. Aegypt. I. 1. c, 2. (J) L. 7. c. 56. (k~) Porrr.a's Griechifche Archeologie, T. r. B. 1. c. 25. p. 273. Peut. I. 482. II. 481 , 95. 96. Hl- 360, 61. Edit. Reisk. Andokydes, die in gevaar was door deze wet gebannen teworden , zogt baarbij de Asten iërs hierdoor in verachting te brengen, dat hij hen vooritelde, dat zij de eenige Grie-  446 OUDHEID- EN LETTERKUNDIG BERICHT De oudfte gedenktekenen der Chineefche geleerdheid] waren in harde en breede fteenen gegraveerd (7Y De tien geboden waren op fteenen tafelen, zoo als zomxnigen willen van faphier, gefchreeven (ot). Josua fchreef de andere wet op dezelfde ftoffe («), en de namen van de twaalf ftammen der Lsraëliten waren in den Ephod van den Hoogenpriester in Edelgefteenten gefneeden (o). Ik zoude ook de Bijfchriften van den Berg Sinai en der nabij liggende Bergen hierbij rekenen, indien de ouderdom derzelver niet onzeker ware (j>). De Hieroglyphen der Egyptenaars, welken zich beroemden de oudften der menfehen te zijn , vindt men meerëndeels op Obelisken (q), andere fteenen zuilen, en oude zarken. De verordeningen van lykurgus waren ook in fteen gehouwen, tiet oudfte Griekfche opfchrift, onder die, welken nog voorhanden zijn, en zelfs als oorfpronglijk moeten aangezien worden, bevindt zich aan den westlijken oever, in klein Afig, tusfehen het Sigeïfche voorgebergte en het veld van den ftroom Scamander, waar de Mityleneërs, uit de verzamelde fteenen van de vernielde Stad Troje, de Stad Sigeum gebouwd hebben. De Stad Sigeum is reeds voorlang door de lliënfers vernield. Tegenwoordig ligt de gedachte fteen in 't dorp Jeni-Hisfari, (de Turken noemen het Gaurkiyi) voor ae kerkdeur der Grie- Griekcn waren, die zulk eene fchandeüjke wet onder zich goedkeurden. Orat. IV. p. 292. Maar wij weeten, uit aristoteles , dat de bewooners van Argos dezelfde wet hadden. V. 3. de Civ. en de wet van petali>mus in Syrakufa (oiod.' XI. p. 470. edtt. werf. ad ol. 81. 3.) was van de wet der Atheniers Hechts in naam onderfcheiden. (T) Lettre edif. t. 19 p. 479. (nz) Moses, B. 2. c. 24. y. 12. c. 34. y. 1 4. (m) Josua, cap. 8. v. 32. (0) Èpiphan. de XIIGemmis, T. II. p. 227 et 333. edit. Pt. tav. hadr. Relandi, Amiquitates veterum Hebraeorum. Lipfiae 1724. 8. P. II. L. I. §. 10. p. 136. p) Zeer uitvoerige en geleerde berichten van deze Bijfchriften vindt men in de Hannoverifchen nutzlichen Sammiuvgen-yom jahr 1757.72^91. u. 92. 1. 1462. fl. 104. ƒ 1651, insgelijks van 't jaar 1758. ft. 8. f. 117. {q) Olla Potrida vom jahr 1779, f 52. fq.  over de zelfstandigheden tot schrijven. 447 Grieken, en wordt in de plaats van eenen fteenen zitbank gebruikt. Het in dezen fteen gehouwen fchrïft is nu ten minften 2360 j'aaren oud. Dr. w. scherard , Engelfche Conful te Smyrna, liet het 't eerfte affchrijven. Samuel lisle , Keisprediker der Engelfchen, te Smyrna, copiëerde het vervolgens naa'uwkeurig af. Eindelijk liet de koninglijke Hofprediker, in Londen, eümund chishull, het in koper brengen, en gaf het aldaar, 1721, in folio, op 9 bladen, met zijne verklaaring uit (r). Het verbond van de Smyrners met de Magn'efers, S70 jaaren vóór onze tijdrekening, was in arundelisch marmer gehouwen , en het jus publicum der Atheners in fteenen driehoeken , die men Cyrbes, noemde (V). ïn de eerfte en zevende kamer van de groothertoglijke gallerij te Florence (f), worden nog veele oude fteenfchriften op platte fteenen, urnen, aschpotten en farcophagen bewaard, die de geleerden toonen, hoe men in ieder land de dooden begraven, en de farcophagen gevormd, met welk een1 fmaak men getekend, met CO De tijtel zijner Verhandeling is: Infcriptio figea antiquisfima 6ufg*ipv}tf exarata. Commentario eam historica, grammatica , critica, illuftravit Edmundus Chishull , S. T. J3. Renet: Ma. jejlatis a facris. (O Hannoverifches Magazin vom jahr 1774, ft. II. f. 170. CO Luuwig lanzi, een voornaam kenner der oudheid en fchoone kunften, heeft in 't jaar 1782 den tegenwoordigen ftaat deezer Gallerij, zoo als dezelve in 't jaar 1780, op bevel van den Groothertog leopold , is verordend , befchreeven. Zijne befchrijving is negen bladen groot, en is geplaatst in her 47fte deel van de Pifanifche Giornale de Letterati. De Raad en Bibliothecarius Jagemann , in Weimar, heeft daarvan een uittrekzel in het elfde en twaalfde ftuk van het Deutfche Mu. feum van 1786 geleverd. Men kan zich volkomen verlaaten op *t geen de Heer lanzi in zijne befchrijving zegt; want hij heeft zelf aan het plan der nieuwe inrichting en aan derzelver uitvoering deel gehad. De befchrijvingen , welken keysi.er, bianchi, de li lande, en, uit hem, volkmann, van deeze Gallerij hebben geleverd, konnen thans , uit hoofde van de aanmerkelijke vermeerdering, die de Gallerij onlangs heeft verkreegen, en van wegens de veele veranderingen, 700 min den reizigers ten leiddraad, noch hen, die uit reisbefchriivingen hunne weetgierigheid zoeken te voldoen, tot eene voldcende onderwijzing dienen.  44$ OUDHEID- EN LETTERKUNDIG BERICHT mét welke letteren men gefchreeven, en met welke* verwen men gefchilderd hebbe. Men ontdekt aan de beide uiterfte wanden van het eerfte vertrek fteenichrif> ten op plaaten van gebrande aarde, waarmede de Etruskcrs de onverbraude lijken toedekten. Hier ftaan Urnen, en Aschvaten met opfchriften in zuivere Etruskifche, alsmede in Latijnfche taal; insgelijks Sarcophagen, gedeeltelijk van een fteenharde aardftoffe , en ten deele van fteen, zonder verdere bewerking; waar. op de graffchriften met verwen gefchreeven , of ingehouwen ftaan. In de nabuurfchap van Clituft worden deeze zerken uitgegraven; maar die men omftreeks Volterra vindt, zijn ongelijk fchooner en onderfcheidender. Het zevende vertrek der Gallerij bevat verfcheiden Griekfche en Latijnfche opfchriften op fteen en marmer. De Griekfchen vormen eene afzonderlijke klasfe, waaronder men , behalven eenige onfehatbaaren, die door verfcheidene fchriften bekend zijn, zekere uit de Levant koomende begraafniszuilen vindt, die in de Italiaanfche verzameling even zoo zeldzaam zijn, als de menigte van Griekfche uitgegraven gedenktekenen aldaar groot is. De Latijnfche opfchriften zijn in twaalf klasfen verdeeld , zijnde de eerften van de Goden en derz.1ver dienaars. In elk derzelver bevinden zich zommigen van die, welken pagni uit Africa bragt , en gori , falconieri en spon hebben befchneven Zij onderfcheiden zich voornamenüjk daardoor , dat 'er de Griekfche a in plaats van de Latijnfche / in voorkoomt. In de klasfe der Keizeren worden de door maffei zoo zeer beroemde Baf en, en een groot Epistylium, dat boven de hoofddeur is ingemetzeld , hoog gefchat. Men vondt het laatfte, benevens vier (Hikken , in een donker magazijn te Civita Vecchia, waar het tot een gebouw behoord hadt, aan tiberius en livia gewijdt. Het is merkwaardig, dat op dit marmer, agter den naam van tiberius, een gedeelte van het eerfte opfchrift afgéfebaafd , en in ftede van hetzelve de woorden divae augustae uitgehouwen z jn, 't welk moet verricht weezen, toen claudiüs Livia vergoodde. De derde klasfe heeft betrekking op dc Confuls en andere eerrangen der Romen en. De vierde , tot welke veel nieuw en fchoons gekoomen is, op  over de zelfstandigheden tot schrijven. 449 op de Roomfche Municipicn. De vijfde op de openbaare Gebouwen en Schouwfpellen , waaronder ook de Mijlzuilen vervat zijn. De zesde betreft den Krijgsfta d. De zevende en agtfte bevatten de Tijtels, die de naastbeftaanden hunne dooden gaven. De negende heeft betrekking tot de Vrijgemaakten. De tiende behelst de Christelijke Gedenktekenen. De elfde zoodanige Opfchriften, die Hechts de naamen der overledenen uitdrukken. De twaalfde is een mengzel van verfchillende foorten van Opfchriften, onder welken veelen zijn, aan wier echtheid getwijfeld wordt. Maffeï. begeert, in zijne Arte critica lapidaria, dat men ook deeze opfchriften bewaare, naardien zij insgelijks tot openbaar onderwijs kunnen dienen. Dan, het behoorde vooral te gefcbieden , om dat derzelver echtheid zich door den tijd kan ontwikkelen, zoo als zulks gebeurd is, met het opfchrift van scipio barsatus , met verfcheidenen uit de verzameling van riccard, en anderen, die maffeï voor onecht houdt. Nochtans zijn 'er ook eenigen onder, wier onechtheid door de kleur van het marmer, en door den fmaak van den fchrijfllijl duidlijk blijkt. De tot hiertoe aangetogen fteenen zelfftandigheden werden welhaast tot fchrijven bezwaarlijk gevonden, en men zogt naar enkelvouwiger en gemakkelijker voorwerpen. Men begon dan fteenen met onderfcheidene foorten van metaalen te verwisfelen, in welken men ligtelijk konde fnijden, en onder dezelven was natuurlijk het Lood de oudfte zelfftandigheid tot fchrijven. Behalven de melding dëswegen in het boek van hiob (y), bericht ons pausanias f», dat de Opera et dies van hesiodl's op looden tafelen waren gefchreeven, die men in den tempel der Mufen op den berg Helicon, in het oord van Boentien, bewaarde O). Plinius zegt ook, dat men op lood fchreef, 't welk als een cylinder werdt opgerold (j). Hertius fchreef aan de- ci- (v) Cap. 19. v. 24. (w) Boeöt. p. 396. 00 Ha.mserger's Nachrichten von den vornehmlïen Schriftftellern, T. 1. f. 72. J 00 Lib. 13. c. ir. ïii. deel. mengelst. no. io. Ff  45° KORTBONDIGE BESCHRIJVING cius brotus op dunne looden binden f». In Italien zijn twee berichten van Paus leo den derden, en van den Longobardifchen Koning luitbrandus ; en daarenboven zijn 'er nog meer foortgelijke looden boe« ken (V). Montfaucon (b) fpreekt van een zeer oud boek, dat uit agt looden bladen beftond, van welke bet eer,fte en laatlte de plaats van den band vervulde. Het was vol van myftike figuurén der Bajilidianers, en vervatte woorden, die gedeeltelijk met Griekfche en Etruskifche letteren waren gefchreeven. Aan den rug waren ringen bevestigd, waardoor een looden ftaafjen hing, om het boek bijeen te houden. (z) Gregor. grubers Lehrfyftem einer allgeme'nen Diplomatik, vorziiglich für Oefterreich und Deutschland. Wien. 1783, 84. 3 T. in 8vo. T. 1. Abth. 1. Hauptft. 1. f. 53. §. 4. Ca) Kireheri Mufceum, Tab. X. Ci>) Palaeogr. gr. p. 16 antiquités expliquèes, T. 2. p. 2. I. 3. eh 8. b. 4. (Jt Vervolg hier na.) kortbondige beschrijving van frankrijk. Het Koningrijk, of, naar zijne tegenwoordige geftcldheid , Koninglijk Gemeenebest, Frankrijk , wordt gerekend, van het Zuiden ten Noorden, tweehonderd veertig uuren gaans lang, en van het Westen ten Oosten, honderd negentig dergelijke uuren breed, en in zijnen gebeden omtrek zeshonderd negentig of zevenhonderd groot te zijn. Ten Noorden wordt het door het zoogenaamde Kanaal, of la Manche, en de Nederlanden; ten Oosten door Duitschland, Zwitferland en Italië; ten Zuiden door de Middellandfche Zee en het Pijreneefche Gebergte, waardoor het van Spanje gefcheiden wordt, en ten Westen door de Baai van Biskaie bepaald. Frankrijk was, eertijds, zoo ten aanzien van het kerklijke,als van het waereldlijke, onderfcheidenlijk verdeeld. De gewoonlijkfle verdeeling was in Aartsbisdommen en Bisdommen; Parlementen ; Generaliteite»; Gouvernementen, en Provinciën, die weder in kleinere of grootere onderfcheiden waren. Doch, wijl in niet eene dier  VAN FRANKRIJK. 451 dier ver jeelingen het geheele rijk begreepen was; zoo he>ft ook de Nationaale vergadering van Frankrijk alle die oude verdeelingen des Lands ter zijde gefield, en het geheele Rijk in drie en tachtig Departementen onderfcheiden. Dezelve zijn niet alleen met een' verwonderlijken fpoed in orde gebragt, maar ook met zoo veel naauwkeurigheid gefchikt, dat zij, in uitgeftrektheid , allen nagenoeg elkander geli k zijn ? en ieder Departement eene voornaame plaats tot zijne Hoofdttad heeft. In deeze drie en tachtig Departementen, is nu de geheele kerkiijke en waereldlijke verdeeling van het Franfche Rijk begreepen. Om de nieuwigheid der Kaak, en het menigvuldig gebruik, dat de Franfchen hiervan maaken, volgt hier eene alphabethifche lijst daarvan: Gemakshalve zullen wij de Franfche benoemingen behouden: 1. Ain. 2. Aïsne. 3. Allier. 4. Hautes-A'pes. 5. Basfes Al| es. 6. Ardeche. 7. Ardennes. 8. Arriege. 9. Aube. 10 Aude. 11. Aveiron. 12. Bouchet du Rhóne. 13. Calvados. 14. Cantal. 15. Charante. 16. Charante Inferieure. 17- Cher. 18. Correze. 19. Corfe. 20. Cóte» d'Or 21 Cótes - du-Nord. 22. Creuze. 23. Dordogne. 24. Doubs. 25. Drome. 26. Eure. 27. Eure et Loir. 28. Finisterre. 29. Gard. 30. Haute Garronne. 31. Girs. 32. Gironde. 33. Herault. 34. Ille et Vilaine. 35. Fndre. 36. Indre et Loire. 37. Ifere. 38. Inza. f9. Landes. 40. Loir et Cher. 41. Haute Loire. 42. ,oire Inferieure. 43. Loiret. 44. Lot. 45. Lot et Ga. ronne. 46. Lazère. 47. Mains et Loire. 48. JVJonche. 49. Manie. 50. HauteMarne 51. Maijenne. 52. Meurthe. 53. Meufe. 54. Morbihan. 55. Mofelle. 56. Nièvre. 57. Nord. 58. Orfe. 59. Orne. 60. Paris. 61. Pas-deCalais. 62. Puij de- Dó.tne. 63. Hautes - Pyrénées. 64. Basfes-Pijrénées. 65. PijrenéesOrientales.66. Haut-Rhin. 67. Bas-Rhin. 68. Rhóne et Loire. 69. Haute-Saóne. 70. Saone et Loire. 71. Sarthe. 72. Seine et Oife. 73. Seine Inferieure. 74. Seine et Marne. 75. Deux Sèvres. 76. Somme. 77. Tarn. 78. Varn. 79. Vendée. 80. Vienne. 81. Haute - vienne. 82. Vosges. En 83. Jjonne. Alle deze drie en tachtig Departementen, te famen gerekend, brengen, jaarliiks , driehondert millioenen Livres aan fchattingen, Contributions foncicres et mobiliaireiy op, en zullen voortaan, ten roinfte, in de Ff 2 twee-  452 kort bondige beschrijving tweede Nationaale Vergadering , zevenhondert- zeven- en- veertig gevolmagtigden zenden; waarvan de min (te Departementen vijf; de anderen van zes tot zestien; en dén vier- en- twintig Gedeputeerden in de wetgeevende of Nationaale vergadering zendt; naamlijk, het Departement van Parijs, welk ook alleen tweehonderd millioenen en ruim zevenhonderd duizend Livres aan de twee gemelde foorten van fchattingen opbrengt. frankrijk kreeg zijnen naam van de franken, eene Duïtlche Natie, die de gaulen, de oude inwoo- ners des Lands , overwonnen. De lucht is'er, over 't geheel, zacht en gezond. De grond is 'er voortrefltjk , brengende Graanen', Wijn, Olie en genoegzaam alle noodwendigheden en vergenoeglijkheden des leevens in overvloed voort. Sommigen der vruchten van dit land hebben een' verheevener geur en fmaak, dan die van andere landen. Intusfehen kunnen hunne wei- en zaailanden bij die van Engeland niet haaien. De hitte is in fommige deelen des lands zeer groot, zoo dat de grond 'er merklijk door verbrand wordt. Op zulke plaatfen levert de grond weinige groente, en flegts zoo veel Rogge en Kastanjes, als genoegzaam, om den behoefiigen Inwooneren liet noodig voedfel te verfchaffen. Doch het grootite ongemak was, voorheen, dat de inwooners , voornaamlijk door de onderdrukkingen der Geestlijkheid en des Adels, maar weinig zekerheid voor hunne bezittingen hebbende , zich niet genoeg op de aankweking van den land- en akkerbouw, en 't geen daartoe betreklijk is, bevlijtigden; maar, wijl, door de nieuwe betere oHe van zaaken , dergelijke onderdrukkingen geen plaats meer hebben, en voor de veiligheid des eigendoms genoegzaam gezorgd is, zullen de volgende tijden hierin gelukkiger, en des de Rloei en de Magt des lands, over 't geheel, ongelooflijk veel grooter zijn. De voornaamfte Bergen in Frankrijk, of op deszelfs grenzen, zijn de alpen, die het van Italië; de pijbeneen, die het van Spanje; de vosges of vauces , die Lotharinge vm Burgundie en den Elfas ; en de Jura, die Franfche Comté van Zwitzerland fcheiden. Voorts heeft men de cevennes in Languedoc; en de berg dor in Auvergne. De  VAN FRANKRIJK. 453 De grootfle Rivieren zijn de loire, de rhone, de gauonne en de seine. De loire ontfpringt in Viverais, neemt haaren koers Noord- en Noordwestvvaard, en wordt gerekend ruim honderd zestig uuren te loopen, tot dat zij beneden Nantes, tusfehen Croifie Bourgneuf in den Oceaan valt. — De uhone vloeit Zuidwestwaard naar Lion, en vervolgens Zuidwaard naar de Middelandfche zee- De gauonne, op het Pijreneefche gebergte ontfpringende , neemt zijnen loop Noordoostwaard, en heeft door middel eener gegraaven vaart, het werk van Lodewijk den XVI , gemeenfehap met de Middelandfche zee. De seine ontflaat in Burgondie , loopt Noord- westwaard, befpoelt , op haaren weg, Troijes, Parijs, Rouen en andere fteden, en valt bij Havre de Grace in net Kanaal. Bij deeze moogen wijde saone, de chariente ,den rhijn , de somme , de var en de ARoouit voegen. De groote voordeden, welken Frankrijk van deeze Rivieren trekt, zijn op eene verwonderlijke wijzevergroot cn uitgebreid door Rivieren en vaarten , door menfehen handen gemaakt, die den wezenlijk Ren roem der Regeering van Lodewijk den XIV. uitmaaken. Het Kanaal van Languedoc werd in 16Ó6 begonnen en in 1680 voltooid. Het oogmerk daarvan was, eene gemeenfehap tusfehen den Oceaan en de Middelandfche zee te openen, ten einde de vaart der Franfche vloot daardoor te bevorderen; doch, fchoon het, met onmeetlijke kosten, meer dan dertig uuren gaans verre , door bergen en valeien , is voortgezet, heeft het echter aan dat oogmerk niet voldaan. — Langs het kanaal van Calais , komen de Reizigers zeer gemaklijk van daar naar S. Omer, Grevelingen , Duinkefke , lpe- ren, en andere plaatfen. Het kanaal van Orle- ans is een ander heerlijk werk, dat ter lengte van meer dan agttien uuren gaans uitgeftrekt is. In Frankrijk zijn maar weinig Meiren. Het merk"waardigfteis de la besse , welk, wanneer 'er een fleen in geworpen wordt, een geraas gelijk dat des donders veroorzaakt. Onder de mincraale wateren zijn die van bareges, forges en .S. amand , de vermaardflen. ■ ■ Te Aigne, in Auvergne, is eene merkwaardige Bron , die geweldig kookt , en een gedruis maakt, gelijk water, op kalk gegooten, het heeft weinig of geen F f 3 fmaak,  454 KORTBONDIGE BESCHRIJVING fmaak, maar eene vergiftige eigenfchap, en de vogels die er van drinken , derven oogenblidi k. Wat aangaat Ertlèn en miaeraalen; men zegt, dat Languedoc Goud- en Zilver-aderen bevat. Dè Elfas heeft Zilver- en Kopermijnen; maar het zou te kostbaar zijn dezelven te laaten bearbeiden. Albast zwarte marmerfteen , Jaspis en Steenkoolen , worden m veele plaatfen des koningrijks gevonden. -— Bretagne beeft overvloed van Koper , ITzer-, Tin- en Loodmijnen. Te Berrij is eene Oker- mijn , welk dient om hrtfen te fmelten , en om verfcheidene zaaken, bijzonder de beste Lakenen, te verwen. En in Anjou zijn fommige fteengroeven, welke een' fijnen witten fteen uitleveren. ■— Eenige uitmuntende Turkoizen (de eenigfte Edelgefteenten, welken Frankrijk voortbrengt) worden in Languedoc °evonden. ° Frankrijk heeft overvloed van uitmuntende wortelen , welke bekwaamer in foepcn zijn, dan die van andere landen, ook zijn 'er alle foorten van ingelegde vruchten en falaaden, overvloediger, en, op fommige plaatfen, ook beter dan, bij voorbeeld, in Engeland, zijnde dezelve, naast hunne wijngaarden, h> t voorwerp hunner aanmerking. 1 \n Gastinois groeit een groote menigte Saffraan. De Wijnen van Champagne, Bourgondie , Bourdeaux , Gascoigne, en andere Provinciën, zijn zoo wel bekend, dat zij «echts behoeven genoemd te worden. EikenOlmen-, Boeken-, en ander Timmerhout , in andere gewesten van Europa gemeen, worden ook in Frankrijk gevonden. Maar men zegt, dat de Binnenlanden van dit Rijk gebrek aan brandftof beginnen te gev e- len. Te Rhë, en omtrent Rochefort, wordt eene groote menigte zout gemaakt. Languedoc brengt eene plant of kruid voort, Kali genaamd, welke, gebrand zijnde, voortreflijke Pot-asch uitleverd. - J)e Franfchen waren eertijds wegens hunne warmoefierdenjen en broeierij.n, en over 't «eiieel wegens hunne kundigheid in het aankweeken van tuinvruchten zeer vermaard, maar andere natiën eveiiaaren zoo met overtrelTen hen thans volkomen daarin. • pruimen , kappers , kastanjen , enz. groeien in groote menigte omtrent Bourdeaux en nabij toulon. frankrijk bevat geene Dieren, die ook met in onze ver-  VAN FRANKRIJK. 455 vereenigde Provinciën gevonden worden , uitgenomen Wolven. Hunne Paarden kunnen de Engel- fchen , en hun Rundvee en Schaapen de Nederlandfchen niet evenaaren. Ook is de wol hunner Schaapen zoo fijn niet als de Lngelfche, ik laat ftaan, de bpaanfche De voornaamfte bosfchen in Frankrijk zijn die van Orleans, welke meer dan zeven duizend morgen grond bellaan , verfchillende foorten van boomen behelzende, en van Fontainebleau, welk nagenoeg zoo groot is, als dat van Orleans. • Behalve deze , zijn 'er nog veele andere wouden , maai- meestal te verre van de zee gelegen, om te water te kunnen vervoerd, en tot nut des lands aangewend te worden. Volgens de laatfte en beste berekening bevat Frankrijk tegenwoordig ruim vijf- en- twintig millioenen inwooners. De heerfchende Godsdienst is de Roomsch-Katholijke; doch zoo, dat aan alle Godsdienst-Gezindheden, door de tegenwoordige wetgeevende Magt, eene onbepaalde Vrijheid of Godsdienstoefening vergund wordt. De invloed van den Paus en het Roomfche Hof is thans in dit Rijk zoo gering, als zij in geen ander Roomsch - Katholijk Land van Europa is. In het geheele Koningrijk had men, voorheen, achttien Aartsbisfchoppen , en honderd elf Bisfchoppen: doch thans is de Aartsbisfchoplijke waardigheid tioor geheel Frankrijk opgeheven, en het getal der Bisfchoppen volgens het getal der Departementen, tot drie- en- tagtig bepaald, naamlijk, in ieder Departement één Bisfchop, die door het volk verkooren wordt. Ook zijn de jaarwedden, die, bijzonder ten aanzien van fommige Bisdommen en Aartsbisdommen, verbaazend groot waren, zeer aanmerklijk verminderd, en op een evenredigen voet gebragt. Voorts zijn de Kloosters grootlijks verminderd, en de Kerklijke goederen, aan de Natie behoorende, verkocht; waar tegen de Priesters thans door dezelve betaald worden. De paaien deezer beknopte Befchrijving zullen ons niet toelaaten , in een bericht aangaande de bijzondere fteden en vlekken te treden, of ons over de zeden en het karakter des vol^s uittelaaten. Er zijn gedrukte hulpmiddelen genoeg voorhanden, oin zijnen vveetlust omtrent deeze bijzonderheden te voldoen. Ff 4 Wij  45°" kortbondioe beschrijving in.*? hr? ecllter niet «wtttén , fommigen der ÏSS van oudheden /§en z'oo dén f '• als door kunstgemaakte zeldzaamhe- gen ' da f„ ?n^r aante™Jzen. Wij moeten betui|c."o'men V L eZÊ" °pZ'g?e' weiniSe La,ldL'» > uïte dan Frar^rijfcl ' van te roemen ^ben, tiid.?!?'gen d6r FranfGhe oudheden behooren tot de tijden der celten, en, bij gevolg, zijn die van Re! me daarmede vergeleken, als nieuwen, aantemer7 p'iter mabjllon beeft eene fraaie befchriiving van de graven hunner Koningen- gegeven wet ke, ontdekt zijn, en zich zelfs tot den-tifd van Pha ramund uitftrekken: etlijke van die, geopend ziinoe 5?£SizlTden' TcT!en en jllweelen ™ ™: uij it Dencizcn. • Jc Rheims, en op andere nlait- StfTJSJ^' ZÜVUde T-^Phboogei/teS ; maai de ongefchondenfte , opgericht bij gelegenheid der overwinning doorCajus Marius en Lumth?Catulus over de Cimbri en Teuto.ies behaald s te Orange te _ zien. Nadat Gaulie tot eèn Ro- meinsch wingewest was gemaakt, ftelden de Romeinen er groot vermaak in, om het land met prachtige zoo burgerlijke als gewijde gebouwen te verfieren* Sommigen van dezelven zijn nog in l eter ftaat en gaaver dan men eenigen in Italië zelf ontmoet. De overbhjfiels van een ronden Schouwburg worden tc Chalons en te Vienne gevonden. Nismes, intusfehen, bevat de Ichatbaarfte overblijffels van de oude Bouwkunde , welke eenige plaatfen in Frankrijk kunnen opwnzen. De vermaarde Pont du Gard: werd in de eeuw van_Augustus, door een Romeinfche volkplanting npgericnt, om eenen ftroom water tusfehen twee Bergen door te leiden tot gebruik dier Itad, en die Brug is tot heden toe zoo hechten fterk, als, bii voorbeeld, de Westmunfterbrug over den'Theems °.f. een}K 1an1dere hedendaagfche vermaarde Brug kan zijn. Zy beftaat om zoo te fpreken, uit drie Bruggen of verdiepingen van boogen, de eene boven de andere. De hoogte der geheele Brug bedraagt honderd vier en zeventig, en haare lengte honderd drieen- tw.ntig voeten. De nieuwere Bouwkundige zón deze en meer andere verwonderenswaardige waterleidingen aan de onkunde der ouden verfchuldigd, dat al-  VAN FRANKRIJK. 45r alle ftroomen zoo hoog rijzen, als hunne Bronnen liggen. Veele andere oude ruïnen worden te Nismes gevonden; maar de voornaamfte zijn de Tempel van Diana, welker voetftappen nog te zien zijn, de Schouwburg, die voor de fraaifte en ongefchondenfte van die foort in geheel Europa gehouden wordt, maar, bovenal, het huis door Keizer Hadrianus gefticht, het vierkante Huis genaamd. De Bouw- en Beeldhouwkunde, aan dit gebouw bedeed , zijn zoouitfteekend fraai, dat zelfs de onkundigfte 'er door getroffen wordt. Voorts is te Parijs, in La Rue de la Haij're, het overbhjffel van een Paleis te zien, welk, naar men onderdek, door Keizer Juliaan den afvalligen, omtrent het jaar 356, naar het model der Baden van Diocletiaan gebouwd is. Dit gebouw heeft tusfehen de kleine vierkante hardfteenen, cn tigchels, of gebakken fteenen, eene foort van mastik, welke men tegenwoordig niet meer weet famen te dellen. TeArles , in Provence, vindt men eene obelisk van Oosterfchen Granietfteen, .welke twee- en-vijftig voeten hoog js, aan het voetftuk zeven voeten in de middellijn heeft, en uit een enkelen (leen beftaat. -— Romeinfche Tempels zijn 'er in menigte door geheel Frankrijk. De mèrkwaardigften zijn in Guijenne en Bourgondie , en op andere plaatfen. In de nabuurfchap van Nismes zijn prachtige bouwvallen van waterleidingen. ■ De weg, midden door een rots gehouwen, nabij Briancon in Dauphine, wordt voor een Romeinsch werk gehouden, indien het zelfs niet van hooger ouderdom is. Het ronde fchild van dicht, of masfief, zilver, in 1665 in de Rhóne gevonden, welk twintig duimen in de middellijn heeft, een- entwintig ponden weegt, en de Historie van Scipio's ingetogenheid afbeeldt, is, meent men, van gelijken ouderdom met dien grooten veldheer. Maar de tijd en de plaats zouden ons ontbreken , indien wij alle de oude Gedenkftukken , in Frankrijk te zien, wilden optellen; weshalve wij hier een einde daarvan maaken. F f <; SPE-  45» SPELING VAN HET NOODLOT. speling van het noodlot. Fragment van eene waare Gefchiedenis. A lois.us van g. — was de zoon van een aan- •F\ zienlijk burger, in dienst van. De kiemen van zijn gelukkige genie werden door eene bberS opvoeding, vroegtijdig ontwikkeld; nog zeer ion" maar voorzien van gegronde kundigheden, trad hii in krijgsdienst , bij zijnen Landsheer, dien hii als een jong heer van groote verdieniten , en nog groo er verwachtingen , niet lang onbekend bleef. G — - Vorst^k' e"' VUUr Van Z!jne jeugd' dit was zijn r 0k' A ~~T was vluS' ondernemend, zi n Vorst was dat ook , en beminde zulke karakters Door eene rijke ader van vernuft, en overvloed van kundigheid wist G zijnen omgang te bez?e- len eiken kring waarin hij zich mengde, door eene jovialiteit die zich altijd gelijk was , te veiwrolijken en over alles, wat zich hem aanbood, bekoorlijkheid en leven uit te ftorten ; en zijn Vorst bezat de kunst om die hoedanigheden in anderen te waarderen , die hij zelf m eene hooge mate bezat. AlL wat hij ondernam, zijne fpelen zelfs, hadden iet grootsch aan zich. Hindernisfen fchrikten hein n'et af, en geen misdag kon zijne ftandvastigheid overwinnen De waarde dezer eigenfchappen verhief eene innemende geftalte, het volk beeld van bloeiende gezondheid en herkulifche kracht, bezield door het we fpreuend voordoen van een ïevendigen geest en opflag van oog , en gang , wezen eene aangefchaPen natuurhjke majesteit, die verzagt was doofeene edele, befcheidenhe.d. Was de Prins van den se est Vanzijnen jongen medgezel betooverd; deze Verlijden! ke bu, enkant fleepte zijne zinlijkheid onweder ha baar met zich. _ Gelijkheid van 'aren, overeeEmmg van ne-ingen en karakters, vestigden SS, eere betrekking tusfehen beiden, die al de kracht van de vr.endfchap, en driftige liefde, al haar vuur en hevigheid bezat. G vloog, van de eerte bevordering tot de andere, maar deze uiterlijke teekenen fcheenen wel zeer verre te blijven, beneden het ge-  SPELING VAN HET NOODLOT. 459 gene, dat hij zijnen Vorst met der daad was. Met eene verbaazende fnelheid, bloeide zijn geluk op, om dat de fchepper van hetzelve zijn aanbidder , zijn blakende vriend was. Nog geen twee-en twintig jaren oud, zag hij zich op eene hoogte, waar mede de gelukkigften anders hunne loopbaan bcfluiten, maar zijn werkzame geest kon niet lang in den ichoot der ijdelheid rusten, noch zich met het blinkend gevolg van eene grootheid vergenoegen , tot wier grondig gebruik hij moed en kracht genoeg in zich gevoelde. Gedurende den tijd dat de Vorst de vermaken najaagde, begroef zich de gunfteling onder papieren en boeken, en wijdde hij zich, met allen vlijt, aan de bezigheden, die hij eindelijk zoo volkomen meester werd, dat elke zaak, die maar van eenig belang was, door zijne handen ging. Van een medgezel van zijne vermaken, werd hij ras eerste raad en minister , en eindelijk beheerfcher van zijn Vorst. Spoedig was 'er geen toegang meer tot dezen, dan door hem. Hij begaf alle ampten en waardigheden; alle belooningen werden uit zijne handen ontvangen. G was in eene te vroege jeugd en met te fnelle fchreden tot deze grootheid opgeftegen, om dezelve met gematigdheid te genieten. De hoogte , waarop hij zich geplaatst zag, maakte zi ne eergierigheid duizelig. De (befcheidenheid verliet hem, zoo ras als het laatste doel van zijne wenfchen bedegen was. De ootmoedige onderwerping van de eerden van het land, van allen die door geboorte, aanzien en rijkdom , zoo verre boven hem verheven waren, van grijzen zelfs, die aan hem,een jongeling, bewezen werdt, maakten zijnen hoogmoed dronken, en de onbepaalde magt, waarvan hij bezit genomen had, maakte ras een zekere hardheid in zijn uitzicht zichtbaar, die van ouds, als een karaktertrek, in hem gelegen had, en ook door alle de afwisfeling van zijn fortuin is bijgebleven. Geene dienstbetooning was zoo moeilijk, en zoo groot, die hem zijne vrienden niet bewijzen moesten. Maar zijne vijanden mogten Adderen 1 want zoo zeer aan den eenen kant , zijn welwillen overdreef, zoo weinig maat hield hij, aan de andere zijde, in zijne wraake. Hij gebruikte zijn aanzien minder om zich zeiven te verrijken, dan wel om vele gelukkigen te maken, opdat die hem, als den  4óo SPELING VAN HET NOODLOT. den fchepper van hun welzijn hunne hulde bewijzen mogten : maar luim, en niet rechtvaardigheid, koos de voorwerpen. Door een hoogverheven gebiedende houding vervreemde hij zelfs die harten van zich, die hij meest aan zich verbonden had, terwijl bij teffens alle zijne mededingers , en heimlijke benijders in even zoo veel onverzoenlijke vijanden verkeerde. Onder hen, die zijne fchreden, met oogen van ijverzucht en nijd, bewaakten, en in het ftille reeds de werktuigen tot zijnen ondergang in orde brachten, was een Piemontezer Graaf, jozef martinengo , van het gevolg van den Vorst, dien G als een onfchuldig, en hem toegedaan fchepfel, in dezen post ingefchoven had, om bij de vermaken van zijnen heer, de plaats aan te vullen , die hem zelf begon lastig te vallen, en die hij liever met eene belangrijker bezigheid wilde verruilen. Dewijl hij dezen mensch, als een werk van zijne handen aanzag, dat hij, zoo ras hij maar wilde, in het niets kon te rugge fmijten, waaruit hij het had opgetogen, hield hij zich van den zeiven, zoo wel uit een beginfel van vrees als van dankbaarheid verzekerd, en aldus verviel hij, in denzelfden misflag; dien richelieu beging , toen hij lodewijk den XIII aan den jongen le grand overliet, om met hem te fpelen. Maar zonder dat hij dezen misflag, met den geest van richelieu, kon verbeteren, had hij met een veel listiger vijand te doen, dan de Franfche Minister bekampen moest. In plaats van zich op zijn goed geluk te verheffen , en zijnen weldoener te laten voelen, dat men hem niet meer nodig had, deed martinengo veel meer dan zijn best, om den fchijn van afhanglijkbeid te onderhouden, en zich, met eene vermomde af hanglijkheid, aan den fchepper van zijn geluk vast te hechten ; maar ten zelfden tijde liet hij ook niet na, de gelegenheid, die zijn post hem verfchafte, om dikwijls bij den Vorst te wezen, in baren geheelen omvang te gebruiken, om zich voor denzelven van tijd tot tijd, meer noodzakelijk en eindelijk onontbeerbaar te maken. Jn korten tijd, kende hij volmaakt het hart van zijnen Heer, a!Je toegangen tot deszelfs vertrouwen had hij opgcfpoord, en zich ongemerkt in zijne gunst ingedrongen. Alle die kunsten, welke eene edele trotsheid en verhevenheid van ziel  Speling van het noodlot. 461 ziel den Minister geleerd hadden te verachten, werden van den Italiaan gebruikt, zoo dat hij , tot het treffen van zijn doel, zelfs het laagste middel niet verfmaadde. Dewijl hem zeer wel bekend was, dat de mensch nergens meer-, dan op den weg der ondeugd een leidsman en medehelper van noden heeft, en dat niets dieper in vertrouwen inwikkelt, dan het medeweten van geheimgehouden zonden: zoo wekte hij driften in den Prins , die tot dus verre no"- in hem gefluimerd hadden , en vervolgens drong hij zich in, tot vertroudcn en medehelper van dezelve. Hij fleepte hem tot zulke uitfpattmgen weg, die de minste getuigen en medeweters dulden, en dus gewende hij hem ongemerkt, om geheimen aan hem te vertrouwen, waar van alle derde uitgefloten was. Zoo gelukte het hem eindelijk op het verderf van den Vorst, het plan tot zijn eigen fortuin te gronden en dewijl geheimen het middel daar toe waren , was'het hart van den Vorst het zijne , eer G -— droomen kon, dat hij met een ander in hetzelve deelde. Men mag zich verwonderen, dat eene zoo groote verandering de opmerkzaamheid van den laatsten ontging: maar G was van zijne eigene waarde al te zeker , om te kunnen denken, dat een man als martini'NGO zijn mededinger wezen zoude, en deze bezat al te veel tegenwoordigheid van geest, en was al te zeer op zijne hoede, om zijn wederpartij, door de minste onbezonnenheid, uit deze trotfche zorgeloosheid te doen ontwaken. Wat duizenden voor hem , op den- gladden grond van Vorstengunst had doen ftruikelen, bragt ook G ten val te o-root vertrouwen op zich zeiven. De geheime yertroulijkheid tusfehen martinengo en zijnen Heer ontrustte hem niet. Gaerne gunde hij eenen aanko. meling een fortuin , dat hij zelve in zijn hart verachtte , en dat nooit het doel geweest was, waarna hij ftreefde. Alleen om dat het hem den weg naar de hoogfte magt kon banen, had de vriendfehap. van den Vorst bekoorlijkheid voor hem gehad, en ligtzmnig liet hij de ladder achter zich vallen , zoo ras ze hem op de gewenschte hoogte geholpen had. . martinengo was de man niet om zich met een ondergefchikte rol te vergenoegen. Met elke fchrede,  402 speling van het noodlot» die hij in de gunst van zijnen Heer voorwaards deed, werden zijne wenfchen ftuuter, en zijne eerzucht begon naar eene volkomene voldoening te darden. De kunstige rol van onderwerping , die hij tot hiertoe noch jegens zijnen weldoener had blijven ('pelen ,werd fteeds drukkender voor hem, hoe meer de wasdom van zijn aahzièh zijnen hoogmoed wekte. Dewijl de houding van den Minister jegens hem niet fijner werd naar mate van de fnelle voordgangen , die hij rn de gunst van zijnen Vorst maakte, maar integendeel ingericht fcheen, om zijne op (tijgende trotsheid, door eene heilzame herinnering aan zijnen oorfprong, neer te zetten : zoo wierd hem deze gedwongene en tegenftrijdige betrekking eindelijk zoo lastig, dat hij met ernst een plan ontwierp , om het zelve door den ondergang van zijnen mededinger te doen eindigen. Onderden ondoordringbaarften (luier van vermomming* bereidde hij dit plan te* rijpheid. Nog durfde hij het niet wagen , zich met zijnen mededinger in openbaren kamp te (tellen , want of fchoon de eerste bloei van G s favorietfehap over was, zij had evenwel te vroeg begin genomen, en te diepe wortels in het hart van den Vorst gefchoten , om zoo fchielijk uit het zelve verdrongen te worden. De kleinfte omltandigheid kon haar hare eerste krachten wedergeven: daarom begreep martinengo wel, dat de flag dien hij hem geven moest, een doodelijke flag moest wezen. Wat G aan de liefde van den Vorst misfchien mogt verloren hebben, had hij aan zijnen eerbied gewonnen. Hoe meer zich de laatfte, aan de zaken van regering onttrok , hoe minder hij den man ontberen konde, die zelfs op onkosten van het land, en eene gemoedelijke toegenegenheid en trouwe zijn nut bezorgde en zoo dierbaar als hij hem voorheen als vriend, geweest was, zoo gewigtig Was hij hem thands als Minister. Wat middelen het eigenlijk geweest zijn, waar door de Italiaan tot zijn oogmerk kwam, is een geheim tusfehen die weinigen gebleven, dien de flag trof en die hem toebragten. Men vermoedt, dat hij den Vorst de originelen van eene heimlijke en zeer verdachte Corresponientie hebbe voorgeleid; die men voorgaf dat G met een naburig hof zou on¬ derhouden hebben, of echt of verdicht, daar over is men  SPELING VAN HET NOODLOT. 463 men oneens. Maar hoe dit ook moge geweest zijn, hij bereikte zijn oogmerk, in een zeer hoge mate. G ■ verfcheen in de oogen van zijnen Vorst, als de ondankbaarfte en zwartfte verrader , wiens fcharkerij zoo zeer buiten allen twijfel was, dat men zonder verder onderzoek, aanftonds tegen hem meende te mogen handelen. Het geheel werd in het diepfte geheim tusfehen martinengo en zijnen Heer, behandeld, zoo dat G ook niet eens van ver¬ re het onweder merkte, dat boven zijn hoofd te famentrok. In deze verderflijke onbezorgdheid leefde hij voord , tot het verfchriklijk oogenblik , waarin hij van een voorwerp van algemeene aanbiddinge des nijds, tot een voorwerp van de hoogite ontferming moest nederzinken. Toen deze beflisfende flag verfcheenen was, bezogt G ,naar' zijne gewoonte , de wachtparade. Van Vaandrig was hij in den tijd van weinig jaren, tot den rang van Overften opgeftegen; en ook deze post was alleen een zedige naam, voor de waardigheid van Minister, die hij in der daad bekleedde en die hem in rang boven de eerfteu van het land plaatfte. De wachtparade was de gewoone plaats, waar zijne trotsheid de alge« meene hulde ontving; waar hij in een klein uurtjen een grootheid en heerlijkheid genoot, voor welke hij den gantfehen dag zware lasten gedragen hadde. De eerfte lieden naderden hem hier, niet anders dan met eene eerbiedige befchroomdheid , en die van toegenegenheid niet zeker waren, met hdderen. De vorst zelve wanneer hij hier fomtijds tegenwoordig was, zag zich nevens zijnen vifir verna'atigd, dewijl het veel gevaarlijker was , dezen laatften te mishagen, dan het nuttig was, den eerften te vriend te hebben. En deze zelfde plaats , waar hij zich voor henen als een God liet huldigen, was thans het fchriklijk tooneel waarop men hem wilde vernederen. Zorgeloos trad hij in den welbekenden kring, die zich , even zoo onwetend van het gene 'er gebeuren zoude, als hij zelf, heden gelijk altijd, eerbiedig voor hem opende, en zijne bevelen afwagtte. Niet lang, of'er verfcheen, in begeleiding van twee adjudanten , martinengo , niet meer als de buigzame, diepgebogen, lachende hoveling, maar ftout en lomp trotsch, gelijk een lakeij die een heer geworden, is.  464 speling van het noodlot. is. Met eenen trotfchen vasten tred , ftapt hij hem te gemoete, en met bedekten hoofde ftaat hij voor hem ftil, en eischt hem. uit naam van den Vorst zijnen degen af. Men geeft hem denzelven, met een oog van zwijgende verbazing. Hij houdt de out bloote kling , op den grond, trapt ze met den voet in twee ftukkén, en laat de ftukken voor G s voeten vallen. Op dit gegeven teeken, vallen de beide adjudanten op hem aan, de een rukt hem het ordenslint van den boezem , en de andere fnijd hem beide fchouderftrikken, benevens de opflagen van den uniform, en het koord en de vederbosch op den hoed af. Geduurende deze geheele fchriklijke bewerking met ongelooflijke lhelheid werd uitgevoerd, hoorde men, van meer dan vijfhonderd menfehen, die dicht rondom ftaan, niet eene klank, niet eene enkele ademhaling in de vergadering. Met bleeke aangezichten met kloppende harten en met doodgelijkende verftomming, ftaat de verfchrikte meenigte , in eenen kring , om hem henen , die in deze zonderlinge mtdosfing — en zeldzame vertooning van belachlijkheid en verbaasdheid.' een oogenblik doorleeft, dat men hem alleen onder de gafg nagevoelr. Duizend anderen, in zijne plaats, zou het geweld van den eersten fchrik zinneloos op den grond hebben uitgeftrekt. Zijn fterk zenuwftelfel, en zijne ftcrke ziel hielden dezen vreeslijken toeftand uit, en lieten hem al het afgrijslijke daarvan geheel en al gevoelen. (Het vervolg hier na.) middel om de oleum animale dippelii zuiver te kunnen verkrijgen en te biiwaaren. Uit het Hoogduits ch. "W/anneer men de dierlijke Olie, volgens Raadge▼V ving van den Heere,LowiTZ, over koolenftof heeft gerectificeerd, zo leert de ondervinding, dat de daar door verkreegeue Olie niet zo ligt wederom zwart word. Ik hebbe zodanig eene Olie zedert een vol- ko-  merkwaardige levensloop , enz. 465 komen jaar ftaan , en dezelve heeft nog zijne heldere ftroo-geele couleur behouden, aifchoon het Glas, waarin dezelve bewaard is , geduurende dit gemeide jaar zeer dikwils geopend is. merkwaardige omwentelingen in den levensloop der keizerin eudocia of eudoxia , gemalin van keizer theodosius den jongeren. TT\e gefchiedenis eener fchoone en deugdzaame, uit JLv een' middelmatigen ftaat tot den Keizerlijken troon verheven, mogt voor een ongelooflijken Roman worden gehouden , bij aldien zulk een Roman niet in het huwlijk van theodosius den jongeren, Keizer van het Oosten, in de vi/de eeuw, was bevestigd geworden. Athenais , eene Dame, in de historie dier eeuw vermaard, was, door haaren vader leontius, een' Atheenfchen Wijsgeer, in de Religie en de wetenlchappen der Grieken opgevoed. En zoo verheven was de dunk, welken deze Wijsgeer van de rechtmaatighcid zijner tijdgenooten had, (een dunk, zeer onderfcheiden van de voorzigtige grondftellingen der nieuwere tijden,) dat hij zijne nalaatenfchap tusfehen zijne beiden zoons verdeelde , maakende aan zijne dochter flechts een klein legaat van honderd ftukken goud: ,, Ik geef aan mijne beminde dochter," zeide hij in zijnen uiterften wil, ,, flechts honderd ftukken geld, ,, omdat haare fchoonheid en geleerdheid, waar in zij ,, haare fexe overtreft, een genoegzaam erfdeel voor haar zal zijn." Te vergeefs verzocht de fchoone en welfprekende athenais haare broeders, op deze onbillijke fchikking nopens haar vaders erfgoed niet te blijven ftaan: te vergeefs vertoonde zij, dat zij, nooit, in een enkel geval, in haaren pligt jegens hem, in de genegenfte oplettendheid jegens hem, te kort gefchoten zijnde, eene zoo haatlijke onderfcheiding niet verdiend had, welke eeniger maate als eene onterving aan te zien was. Haare broeders waren onverbidlijk ; en hunne gierigheid en onrechtvaardigheid noodzaakten de verlatene athenais ras, eene fchtiilplaats in de Kei- iii. deel.mengelst.no. 10. Gg zer-  MERKWAARDIGE LEVENSLOOP zerlijke Hoofdftad Konftantinopd te zoeken: en met eenige hoop, t zij van billijkheid, 't zij van gunst! zich aan de voeten van pülcheria, des Keizers zuster, die deezen deugdzamen, maar zwakken en traagen vorst, naar heur welbehaagen , beftuurde, neer te werpen. ' De fchrandere pülcheria luisterde naar heure welsprekende klagt, en beltemde de dochter van den Uijsgeer leontius, in 't geheim, tot de Gemalin des Keizers van het Oosten , die nu het twintigfte jaar zjns ouderdoms bereikte. De nieuwsgierigheid haars broeders wekte zij gemaklik, op, dSor eene belangrijke fchildenj van de bekoorlijkheden van athenais: groote oogen, een Welgeëvenredigde neus, eene fchoone kleur en gelaad, gouden hairlokken, een tengere perfoon, eene innemende houding, een verftand door oefening verbeterd , en deugd door tegenfpoed beproefd: zie daar haare fchoonheden! Den jongen vorst , in Het vertrek zijner zuster, achter een gordijn verborgen, werdt gelegenheid ge! geven, de Atheenfche maagd te zien. De zedige ieu*d verklaarde oogenbliklijk zijne zuivere liefde jegens haar; en de Keizerlijke bruiloft werd onder de toejuichingen der hoofdftad en der provinciën, met luister gevierd. ' De nieuwe Keizerin , die, ligtlijk, overreed werdt,de dwaahngen des hcidendoms te verlaten , kreeg bii haaren doop, den Christen naam eudoxia; maar de voorzigtige pülcheria hield den tijtel van aügusta te rug, tot dat de Echtgenoote van theodosius des vorften geluk door de geboorte eener dochter vermeerderd had. De broeders van eudoxia gehoorzaamden, doch niet zonder angstvalligheid, aan het Keizerlijk bevel, cm haar te fonjhnMopel op te wachten. Doch, wijl de Christelijke Godsdienst haar geleerd had , hun hunne onoeleefdheid te vergeven, gunde zij aan de ede1moedige zegepraal, zoo niet de tederheid, eener zuster den vrijen teugel, door hen tot aanzienlijke eerampten in den ftaat te verheffen. In de weelde van een paleis, onderhieldt zij nog Reeds die fraaie kunften, welke tot haare verheffing veel hadden toe«-ebragt, en befteedde haare begaafdheden wiisüjk tot eere van den Godsdienst en van haaren G'euiarJ. Eu-  »ER KEIZERIN EUDOXIA. +6? Eudoxia maakte eene poëetifche omfchrijving van de acht eerfte Boeken des ouden Testaments, en van de Prophetiëu van danikl en zacharias; voorts een honderdtal verzen uit homeuus.op het leven en de wonderwerken van jesus christus toegepast; de legende van s. cijprianus ; en een Lofdicht op de Perftfche overwinningen van theodosius. Haare fchriften, die ia eene flaaffche en hijgeloovige eeuw, over 't algemeen, werden toegejuicht, zijn ook ineen meer verlichten tijd nog niet verfmaad door de oprechtheid van onzijdige oordeelkunde. Maar wat aangaat het famenraapzel van verzen uit homerus, gemeenlijk onder de benaaming van Cento Homertcus bekend , (welk ou cange voor het eenig overgeblevene van haare werken houdt) dit is een ftuk zonder fmaak, dat, naar het oordeel der Geleerden over het algemeen , verkeerdli k aan haar toegefchreven is , zijnde hetzelve haare doorluchtige begaafdheden geenzins waardi*: want eudoxia had de verhevenfte natuurlijke bekwaamheden door alle de fchatten der Griekfche en Romeinfche geleerdheid verbeterd. Zij verftond de \Vijs"-eerte van dien tijd in den grond, gelijk.ook de Redenkonst en die der welfprekendheid. Zij bezat eene uitgeftrekter kennis van de Starre- en Landmeetkunde, dan daar eenig Wijsgeer van haaren tijd op kon roemen. Met een woord, zij was zoo zeer beroemd, dat, terwijl twee haarer Gefchiedfchnjvers haar, bij wijze van uitmuntendheid , de Pcëtes of Dichteres hebben genoemd, de rest.haar door de benaamin°' van de Wijsgeere onderfcheiden heeft. De liefde des Keizers voor zijne fchoone en ongemeen begaafde Gemalin was , noch door den tijd , noch door haare bezitting verminderd; en eudoxia kreeg, na het huwlijk van haare Dochter met valentinianus den derden, Keizer van het Westen, verlof, om haare geloften, van eene plegtige Bedevaart naar Jerufalem en verfcheiden andere plaatfen in het Heilige Land, volgens de bijgeloovigbeid dier tijden, te doen, te vervullen. Haar prachtige togt door het Oosten, mogt n;et alleen fchijnen, gelijk gibbon in zijn berucht werk, de val van het Romeinfche Rtjk, op eene fpotachtige wijze zegt,maar was, inde daad, met den waaren geest der Christelijke nedrigheid onbegaanbaar. Maar zoodanig is de onvolkomen- Gg2 heid  <6S merkwaardige LEVENSLOOP heid onzer natuur, dat het edelfte en best onderwezen gemoed wanneer het tot deze buitengewoone en onverwachte hoogte van wacreldfche grootheid verheven wordt die geheiligde grondbeginfels, aan welken het over het geheel, nog Ijverig mag verknogt z jn" op fommige tijden echter uit het oog verliest. Ziè hier een en ander voorbeeld daarvan. Trni/J/U'°chAe dfed de Keizerin eudoxia, op een' ïelinlnl ^ Go"d en Edelgefteenten blinkende; eene we (prekende redevoering aan den Raad dier Stad verkmai-de haaren Keizerlijken wil , om de muuren (1S a„ , e vergrooten, deed eene gift van twee honde d ponden Goud om de openbaare Baden te herHellen , en nam de ftandbeelden aan tot welke de JJankbaarheid der Inwooneren van Antiochie eenftemmig ïenPn'f^T" \ a^M Land ' SinSen h*™ aalmoezen en Godvruchtige (lichtingen, de milddaadigbeid der groote helena, de gecanonizeerde Moeder van Keizer konstantijn den grooten , aanmerklijk te boï'nn'- offchoon de 's Lands fchatkist," gelijk de Deistifche gildon, die, in het gemelde werk! zijnen haat tegn het Christendom, bij alle geleeenheden, op de fterkfte wijze, aan dn dag legt", met ""ri^'liT"? ' Zegt' » door deeZegonmaa- „ tige hetdaadigheid verarmd wierd, genoot zti ech„ ter het kittelend genoegen, dat zij met de ketenen „ van S. petrus, met den rechter arm van S ste „ i'Hanus, en een echte .fchilderij der Moedermaagd . „ door b. ,lukas gemaakt , naar Konftantinopolen tè on'h'fr l °ee/e ojP^digheden vertelt gibbon op het gezag van den b.jgeloovigen baronius: maar de fchimpende plegtigheid zijner waarneming is de waare achtbaarheid van eencn oprechten Gefchiedicbnjver onwaardig; van eenen Gelchiedfchrijver, die sSl2UTOe" -e" Trtrell'iken Godsdienst van jesus cHRisrus en zime Apostelen, en dat mengel van toenemend bederf en bijgeloof, welk op de open, ^ 'nVOer'ng ,d? Christcndoras d«or keizer kongem?aïrheb"ei0lgde' ™ beh^^ onderlcheïd'zou . Öndertusfchen was deeze Bedevaart de droevig eindpaal van alle de heerlijkheden van eudoxia. Gantsch verzadigd met ijdele pracht , en niet gedachtig, veelligt,aan haare verpligtmg jegens tulcheria, haak-  DER KEIZERIN EUDOXIA. 4*9 haakte zij heerschzuchtiglijk naar het bewind van het Oostersch Keizerrijk. Het Paleis werd door vrouwli ke tweedragt verdeeld ; maar de overwinning verklaarde zichf ten laatfte, door haaren «ooten invloed, voorde zuster van theoo' sius. De terechtftelling van paul.nus, en de ongenade van cijkus, beiden lieden met de aanzienlijk fte eerambten in den ftaat bekleed, overtuigde het algemeen , dat de geest van eudöxia ongenoegzaam was, om haare getr >uwfte vrienden en aanhangelingen te befchermen; en de on°emeene fchoonheid van paulinus zette aan het heimlijk gerucht, dat zijne fchuld die van eenen voorfnoedigen minnaar was, veel geloof bij. Zoo ras de Keizerin vernam, dat z.j de genegenheid van Keizer theodosius onherftelbaar verlooren had, verzocht zij, dat het haar vergund mogt worden om zich naar Jerufalem in ftille eenzaamheid te beseven. Zij verkreeg haar verzoek , maar de jaloersheid van THÊODOStuS , of de wraakzucht van pulciie ria,vervólgden haarinhaare verre gelegen fchuilptaats. Saturninus, het ambt van hofmeester in s Keizers Paleis waarnemende, werd gelast, om twee kerklijke perfoonen, haare meest begunftigde oppasfers, met den dood te ftraffen. Kudoxia nam 'er terftond wraak van, door den Hofmeester te laten vermoorden, ue woedende driften, aan welken zij zich, bij, dezei ach. ferdochtige gelegenheid, overgaf, fcheencn de ltretigheid van theodosius te billijken: de Keizerin vin de eer cn den luister van haaren rang op eene ichandclijke wijze beroofd, werd, in het oog der waereld, buiten twijfel, onrechtvaardiglijk, gantsch yerftooten. Het overige van haar leeven, een tiidperk van zestien jaaren uitmaakende , werd in bilhngfchap en Godsdienstoefening gefleeten; en de naderende ouderdom , de dood van theodosius, de rampen haarer eenige Dochter, die als eene gevangene van Rome naar KarthaRO werd ' geleid, en het gezelfchap van de i aUjlijufche monniken, bevestigden allengs, de GoüSü enftige geaartheid van haar gemoed. Na eene volledige ondervinding van de grootite wisfelvatligheden des menschlijken leevens, overleed de Dochter van den Aiheenfchen Wijsgeer lrontios, te Jerufalem, in het zeven- en- zestigfte jaar haars ouG g 3 aei"  **?0 wonderspreuken. dcrdoms; betuigende met haare fterven de lippen du zij de grenspaalen van onfchuld en vriendfcE LSI overgetreden hadt. vnemucnsp nooit wonderspreuken uit brieven van efnfn fm gelschmanoververscheidenonoeiUrpen.c*;* CjEJy/t AM Engehcli met bijvoegzelen) EERSTE BRIEF. De magt der gewoonte. rjij begeert, dat onze briefwisfeling van het srewol ne ipoor zal afwijken. Het zij zoo. MijKfc w deqng van de waereld zal natuurlijker w ze Va mijne gevoelens een voorkomen van zonderlingheid geven, welke zo zij al „iet overtuigjng teweeë brengt nogthans misfchien aangenaam Tanwèze? Laat m,j, om met onbillijk omtrent mij zelven Te ^ zen aanmerken, dat de waarheid, in d en de",1 te haar met te hulp komt, niet op ons werkt" 3 integendeel de magt der gewoonle zoo groot'is dit z.J, ook zonder den bijftand der waarheid, de VrooS fte wonderen heeft voortgebracht. Behoeve ik h?£ welden menigvuldigen onzin ten bewi s aan ehaalei fch«dd°nJr haaf S^eiligd in alle Kunften en, vS ichappen zelfs m den Godsdienst, is ingevoerd? Wanneer ik misfchien in mijne brieven éK a\ Jmeen aangenomen grondregels, omtrent elk van dïe onderwerpen, zal aantasten, zoo verwerp be" ïen gevoeim'ftri^"0?,' ^ het mCt ^ * «E2 gevoc Lii brijdt, dat op vooröordeclen regrond ismaar leg zeil, zoo veel mooglijk, de door de gewoed te daar voor opgevatte partijdigheid af; en zo^ii" Z alTzelf 1 "6t mij m4t%veréén'ftem;me°nf a ,zal lk ^eif,. beginnen te vermoeden, dat mime é-. voelens zonderling en verkeerd zijn. -1 AnXwelde r*> r. D • waar- r;«kcr.",Kn •** s&i7 ïAfè si™  WONDERSPREUKEN. 47* waarheid den bijftand der gewoonte behoeft, eer wij haare fterkte gevoelen, zoo verfoeien wij toch, wanneer wij die werklijk voelen, hetgeen de gewoonte tot dus verre aileen ons aangenaam maakte. De hoofdzwaarigheid beftaat daar in, dat men het zoo verre brengt, dat men voor de waarheid een oprecht onderzoek overheeft. Het gemeen is haar gemeenlijk on*ene°-en. In elke zaak wordt de eerlte ontdekk ng als°een& heimlijke aanval op een eigendom aangezien, een eigendom, dat door de bezitting en verjaaring heili» fs «reworden. Men behandelt daarom de onderzoekers der waarheid als misdaadigers, en zij zijn gelukkig indien zij de veröordeeling ontgaan. Ik ben niet gezind, om mij in den rei van zulke ftoute geselukzoekers te mengen; even min ftreef ik naar de eere of naar het gevaar, om de waereld op te klaa««. maar wanneer ik vooröordeelen kan verzachten, die ik niet in ftaat ben, omver te werpen, wanneer ik d" ketenen der gewoonte kan verligten, daar ik ze niet geheel vermag te verbrijzelen, wanneer ik het zoo ver kan brengen, dat men zelf oordeelt, dan zal mijn oogmerk bereikt, en mijne moeite volkomen beloond zijn. Vaarwel enz. Ik kan mij niet onthouden, hier de woorden van den onfterflijken hommel bij te voegen : ó Hoe veel moer. men verlaaten , en hoe zwaar 'valt het, eer vooröordeelen , welke alle te famen " vèrfcheurende en fcherpe weêrhaaken hebben, zich " uit onze ziel laten rukken ! : De menigte doet de u^fpraak, en de eene kraanvogel vokt de andere, de aantrekking wordt (tcr*' ker en newton befluit zich te naauw, wanneer " hij enkel aan de ligchaamen een aantrekkend ver" mogen toefchrijft, waardoor ook zielen zich bij el" kanderen voegen, gelijk de vogelen in de Herfsr. " Enthufiasme is even zoo befmettend, als de ziekte " van het ligchaam. Een gezwets dringt hg- " ter in de ooren , dan gegrondheid, voornaamhjk, " wanneer het dikwijls herhaald wordt. Een uitvin" der kan eer geheel onbekende dingen uitbreiden , " dan de bekende uitgeroeid kunnen worden , ^dewijl " de gewoonte en eene geftadige herh.ialing er het zeaêl der waarheid op gedrukt heeft. Opvoeding, " b G§4 t» «root-  *'* WONDERSPREUKEN. grootmoeder, Tpreekwoorden , biigëlóoF jbrenM " P>>dêrAefand' rainnen e» fchoolmeestersS a2 " A,rPrtki ?" °«steven, ën men ziet vee maaien E l% Z°,Vcele '^nfclnm fa van 4be de ziherfmids de eerftcn, die paulus, met eenen SJ tbodoxen ijver dreigden te verfehetuen vvaaröm ble Skers'Sfd 'Vair1^"', het -rzaam^rchoen. eerst zoo Sii? " allJLove"ge handwerkslieden in het eerst zoo ltii i —- Was het enkel verkleefdheid am de gewoonte, welke de zilverfmeden grande maakte ? ó neen! wat het was, ziet elk! ' Outerenda pecunia primm est: rirtus post mmmos . ■ Dit is de zinfpreuk van alle volken, die het eeM S!?iSï riaïC hfm-'die bi] -ne nieuwe eS tei ng vertast., het welzi,n van het geheel? Watraakt den houthakker wien zijn beftaan door ^22 ontnomen wordt, het befpaaren van het hout * eTót hTvIoS'58 °Ver B0RNS °n^ijke uitvinding? ~ Hu vloekt cn tiert op uitvinder en uitvindt»* Pn volgt daar in enkel de denkwijze der aanzieS^ toopers, geen van welken de 4snalganJ™$L. £3keuren. De heeft haare vooilamfte refSaTziSiktl" F" Heere" -Iven^S^i 1 t H J r']ie^'°n aanbrengen, maar ook de Kosters die daardoor hunne fooitjens misten zouden hem, die deze nieuwe fchikking doorzette tot in het £2TdVid ^nfchetf, en de voorde I n d% Vo, biecht zoo lang als een geloofs-artikel, en óer«Iver tegenftanders zoo lang'als Ketters en heimlijke Athe.  WONDERSPREUKEN. Atheïsten befchouwen, tot zij van hunne dwaalingen door eene rijklrjke fchadcloosftclling teruggebracht wierden La mettrie verzocht hij Koning frederjk om den' ledigftaande post van Koninglijken Hof-atheïst (Metste du Rot.) Indien 'er zoodanige bediening was en die goed inkomen opbracht, het zou zeker, telkens als zij openviel, niet aan eenen Herken invloed van Candidaten ontbreken , onder welken misichien veelen zouden gevonden worden, die thans hier en daar door vroome fchijuheiligheid op jaargelden aazen. Alles volgends den zinfpreuk : queerenda pecunia primum. —- TWEEDE BRIEF. Over Rijkdom, Kaarten , en Duellen. Het is eene natuurlijke onderftelling, dat de menfehen oorfpronglijk alle dingen, naar derzelver zinlijke indrukzels en onmidlijke gewaarwordingen beöordeelen. Allengs vonden zij, dat hunne zinnen niet onfeilbaar waren, en dar de dingen dikwijls ftrijdig zijn met derzelver eerden fchiin. Dit dreeven zij ten laatften tot buitenfpoorigheid "toe; en zekere Wijsgeeren deeden hun best, om de menfehen te overreeden , dat de zinnen ons zoo dikwijls misleiden , dat wij niet konden zeggen , of wij ons bewegen of ftil zijn , of wij flaapen dan waaken, en nog veele andere dergelijke ongerijmdheden. Even zoo fcherpzinnig handelden zij met den inwendigen zin en 't gevoel. Zeker oude Wijze werdt gevraagd, wie is de rijkfte man? indien hij geantwoord hadt. die het meeste geld heeft, dan zou zijn antwoord natuurlijk en rechtmatig geweest zijn; maar wat hij zeide, weet ieder een. Wij hebben ons zoo lang laten misleiden , dat wij eindelijk beginnen , ons zeiven te misleiden. Rijkdommen, Kaarten, en Duel zijn altijd misbruikt geworden, fteeds heeft men 'er tegen gefchreven en gepredikt, en evenwel gaan de menfehen voort, te vergaderen , te fpeelen, en te duëlleeren. En waarom zouden zij niet? Alle algemeene hartstogten, dit mag men veilig beweeren, zijn in de natuur"des menfehen gegrond, en behoorden met achting behandeld te worden. Onze grootfte veraenoegens beftaan in het voldoen onzer driften, en 8 Gg 5 hlJ»  474 wonderspreuken. h.j, die de meesten van zulke voldoeningen geniet i* natuurluk de gelukkigfte mensch. Dit iT a]f Lèn ' i gemeene (telling, waar, en even zoo waar in het hi ' zonder, onderfteid, dat wij onze vergenoSenf & ^m- koopen dan zij waardig zijn b S nensS behoorde zijn best te doen, om rijk te worden geld heeft, kan elke zaak bezitten, die de ééne mensch aan den anderen kan overdoen. Dit is eenTLno?™ me aanleumg om geld te verzamelen, ja alfcho0n de mensch mets bezit, dan zijn geld, waïneex hij het als oogmerk, en niet enkel als middel befchnL is het altijd goed voor hem, rijk ïfz^fS »^ demaal hlJ weet dat het in zijn vermogen J zich zeiven elke zaak te bezorgen, zoo voldoet bêm dL even zoo goed, als het daadlijk bezit. Dit is de waare bron van het vergenoegen van den g erigaart en dit vergenoegen is groot! De zedenpredler ml» hem voorpraaten dat de mensch niet voor zi h zdvfn aE leen leeft dat hij.de Maatfchappij, door de onthouding van het geen, daar dezelve ook nut van diende te heboen, benadeelt. Dit is een armhartig ge&ater denkt h,j. De fpottetnijen der Schia,pfchrSfirerSaken hem even min, want hij weet, dat zij ook van harten «ton rijk zouden ^ £ at Z j ookjJ» H. 1 voelt, dat het vermaak, welk uit het bezi del' «Jkdoms , het zij men daar al of niet gebruik van maakt, ontftaat, te groot is, om het vo0r Se v " nuft en zelfs voor de fterk (te gronden, didc,i nV»r tegen kan voortbrengen, op te geven (V) Des fchijnt als uitgemaakt aangenomen te zijn dat de liefde tot het S^/hoofdzaaklijk uit gierigheid voortkonn dan offchoon deze tegelijk fomtijds de beweeKi zijn kan: echter kan men ze, met meer WMrfchiS? heid, van andere en algemener oorzaaken afleidS De geest des menfehen verlangt bezigheid, en de aï genaamfte bezigheid is, die oplettendheid tot zich trekt, zon? C*) Zoo overtuigd ik ben, dat geldhonger de ziel dor menfehen verlaagt, zoo zeker is het, dat het'ewooifé meren der Zedepredikers legen de waarde des fod- bij vec'e' l ge onach zaamhed m geldzaak™ verleid heeft. Het M  WONDERSPREUKEN. 475 zonder te vermoeien. Niets is tot deze aantreklijkheid zoo gefchikt. als de Kaarten. Fraaie kunften en wetenfchappen kunnen alleen aan die genen onderhoud verfchaffen, die 'er eene neiging toe hebben. Andere wetenfchappen en vermaaken hebben haare eigene bekoorlijkheden, maar de kaarten zijn het algemeen vermaak in alle landen, waar zij b .-kend zijn. De afwisfelende toevallen in het Spel. de hoop op nieuwe winst, en de triumf over een gewonnen Spel, welken de voorafgegane vreeze , van te verliezen , nog zoeter maakt, houden den geest in eene onophoudelijke beweging, die , gelijk de onderbinding leert, te aangenaam is , om ze voor eenige andere overweeging op te geven. De pot, daar om gefpeeld wordt, is de bevorderaar dezer gewaarwordingen , maar niet haare eerfte bron. Kinderen, die om niets fpeelen , voelen, het geen ik befchreven heb, misfchien in eenen hooger graad dan zij, die duizenden waagen. De toeftand der werkloosheid is onder alle overigen de verfchrikJijkfte (*). Om denzelven te vermijden, zoeken wij be- (*) Recht fraai. Derhalven is het fpel, op zijn best, voor lieden, die den tijd met niets beters weten aan te vullen; waarlijk niet voor het denkend brein, voor den werkzame* Staatsman, met één woord, niet voor iemand, die zichzelven en anderen op eene min laffe wijze weet te onderhouden. — Daarom hteldt frederik de Groote niet van het fpel. Zouden wij zijne onfterflijke werken bezitten, indien hij, in de uuren van uitfpanningen, die hij daar aan toewijdde, Vhombre gefpeeld hadt: en zou hij in roem gewonnen hebben, al waren hem nog zoo veel Solo's gelukt ? — De vermaaken van eenen werkzamen geest zjn zeker altijd zoo geftcld, dat zij aan zijne ziel niet alleen eene enkel tot u/tfpanning, maar ook tot beschaving dienende werkzaamheid geven Ook is, dunkt mij, het fpel weinig daar toe gefchikt, om edele gewaarwordingen te verwekken, en te onderhouden. Integendeel Zijn l «ril hii alleen eene gewoonte niet afleggen, die een SSiW^VK vuisnecht, Goös-oordeelen en and* rer*f if het 'is' zeker, men kan een cavalier een officier, tegen IpSt, met Arithmetifche zekerheid overtuigen; maar  47» WONDERSPREUKEN. DERDE BRIEF. Over het oora'celen volgends de gewaarwordingen van anderen. De grootfte dwaling, die wij , in ons poogen naar geluk zoo wel als naar kundigheden, begaan is dat wij naar de gewaarwordingen van anderen en'niet naar hij zal tegen alleLogica en Moraal, het eenige woordjen eere daar hij dikwijls met meer dan den Mank van kent ftel en en toch rechten. Nüg minder werkt de Uitgever uit' Want het geen verboden is, zet de begeerte van zekere heden Hechts nog meer aan, al zju het ook do vreugde van hMreken zijn. . Eerst de tfrzaaktn weggeruimd en dan wetten gegeven. Eerst den adel overtuigd, dat ook hii onder de wetten ftaat, dat het eerloos is, de wetten van zijn vaderland te overtrcuen; de opvoeding van den jongen adel verbeterd, en hem met de denkbeelden van waare eere meer bekend gemaakt, eerst op ftraffe van eerloosheid de befchimpine of verachting van iemand verboden, die een Duel ofgellagm heeft; en dan geloof ,k, zal eene ftrafwet tegen Duëlien kwalijk meer nodig zijn. De Romeinen cn Grieken ken. den geen u.tdagmgcn, en zij hadden waarlijk meer gevoel van waare eere, en bezaten- meer dapperheid dan deze finijters die de wetten trotleeren. En is 'er dan ook zin en famenhang in dit geheel Sijsteme de Chevalerie? Ik ken iemand die zijn bij eede gegeven woord viermaalen verbrak en daar door vier famiiien ongelukkig maakte. Men wist her m-n fprak ;er openlijk van, en at, dronk, cn diende m'et dezen vierdubbe.cn fch.urk, zoo als te vooren. Ik ken een an. der eerlijk en zeker niet lafhartig man, die door zijn onder, hoorigen beledigd en uitgedaagd werdt; maar die uit liefde voor zijne talrijke familie, en om zich voor de gevolgen nier bloot te (tellen, niet verfcheen, en dien een geheel corir of ficiers, onder weiken een groot deel zijner vrienden waren" uit hun midden verftiet, en hem noodzaakte, om zijn on'tbV te nemen, zonder dat de wetten,zonder dat de Vorst die den verdien (tel ijken man kende en beminde, hem redden kon Hij begaf zich buiten 's lands, alwaar een vroege dood hem aan zijne ongelukkige familie ontroofde Alles ren se valle van een vooroordeel, waar over wij ons bij de verftan dige nakomehngfehap te fchaamen hebben' M-iar'dë eere." Ku ja, genadige Heer, U heb ik geen één woord meer te zeggen. "  wonderspreuken. 479 naar onze eigene oordeelen. Deze verkeerdheid is op eene voortrefhjke wijze belagchlijk gemaakt in zeker Blüfpel in het welk een jong, van aart heel matig mensch' enkel daarom uitfpoorigheden begaat , omdat het de Mode is : „ Ik ben ijslijk ziek" zegt hij , ik ben tot fterven toe vermoeid ik haat het'fpel; maar dit alles behoort nu toch tot de " wellevendheid." Onderzoek uw hart ééns , mijn vriend gij zelf zijt de beste beöordeelaar van het geen iet toebrengt tot uw eigen geluk. Is het vermaak van de jagt wel gelijk aan derzelver ver- moejing ? Leg uw fchietgeweer neder Kan dan het gefchreeuw der jagthonden een zoo fterke bekoorlijkheid voor u hebben, dat het bij u de vreeze kan t' onder brengen, van den eenen of anderen tijd den hals te kunnen breeken. Stip van het paard af en laat mij, uit zuivere menschlievendheid u dit halsbrekend vermaak ontraaden „ En waarom?" zegt gij, „ houden niet alle H'eeren van ftaat (*) van landveimaaken?" Maar als gij 'er niet van houdt, waarom zoudt gij u door eens anders neigingen laten beheerlchen ? Mijn Heer Kunstkenner, maak toch geene aanfpraak op verrukkingen bij de Muzijk. Gij weet, dat gij geen Muzijkaal gehoor hebt. —; Verbaast u niet bij dit ftuk Schilderij, gij hebt geen naauwkeurig oog. Doet gij het boek toe, laat anderen weenen, gij hebt geen gevoel „ Maar Heer, het geeft een' goeden fmaak te kennen, dat men Muzijk, Schilderftukken, en geestige Schriften bewondert." Heel wel maar het is niet uw fmaak: Hinc (*) Hoe menig Heer van ftaat zal zich misfchien, zedert eenigen tijd, met zaaken bezig houden, daar hij zich half dood over lagcht, als hij alleen is; maar die hij mededoet, omdat het Ton is, omdat men anders op de meeste cirkels niet aangezien wordt, bij voorbeeld de fchriften van lavater. en sciiwedensürg te prijzen, zwarte er. witte geesten te helpen oproepen , eene B'biiotheek van Alchemifche en Theofofilche fchriften verzamelen, cn recht hartig op het gezond verftand te fchimpen. Zou 'er onder hun, die dit doen, niet menige fchalk zijn, die enkel een komedie fpeelt? ■ O zeker is het flechts van de minlte lieden van deze foort waar: trahit Jua quemque voluptas.  4^ DE MOEDERLIEFDE. Hinc vos Vos hinc, mutatis discedite partibus —. Wat Integendeel u betreft, erken mij oprecht, Heer Jager, dat gij meer vermaak gevoelt in seijders fchilderftukken, dan inpropria pcrfona te jaagen — dat de waldhoorns in een concert weiluidender zijn, dan in het woud — Dan Heer Kunstkenner, dan eerst zijt gij in uwen waaren kring Laat ons aan den ou¬ den regel denken, en dien toepasten: — trahit fua quemque voluptas. DE MOEDERLIEFDE. Zie daar een Moeder! ach! hoe voelt z'j zich bewoogen » Haar boezem klopt: ze aanfchouwt haar kroost meteen -elan Waar in de godvrugt en de min geteekend itaat. ' Een teedre traan ontrolt uit liefdezorg haare oogen. Zie, hoe zij 't eene kind aan 't voorhoofd gantsch verrukt Een kusje geefr, en 't andre aan 't kloppend harte drukt • Een ander houdt zij op haar fehoot omhoog geheven : Een vierde weet ze een plaats op haaren voet te -even Wat ieders vraagend oogje, of'ftaamlend woord beduidt Verftaat zij, en zij kent daar elks begeerten uit. Naar elks geaartbcid weet zij fchrander zich te fchikken • Hier aan te fpreken, daar weer minzaam toe te knikken En 't zij ze vriendlijk lacht, het zij ze donker ziet, 't is moederlijke min, die zulks aan haar gebied. Zo fchoon, en fchooner nog, oneindig beter tevens En liefderijker, waakt voor ons Voorzenigheid. Dien lenigt zij den last des kommervolIcn levens, En dezen heeft zij troost in tegenheên bereiu. Zij zorgt voor aller heil, cn geeft op al haar kindren Naauwkeung acht, dat niets hen fchaaden kan of hindren. Zij reikt aan ieder, wat hem nut is, mildlïjk toe. Zij voedt, verkwikt, befchermt, wordt nooit het zeegnen moê Zij weigert ons fomtijds die gunst, die wij begeeren, Opdat wij meerder ernst in 't ftneeken zouden leeren, Of fchijnt te weigren flegts : want grooter zegening, Dan wij begeerden, fchenkt ze ons in die weigering.  MENGELSTUKKEN. IET OVER. DE TEMPERAMENTEN» (Vervolg van Bladz. 440.) Dp gewigtige invloed, welken de verfchillende temperamenten op het godsdienftig beitaan der menfehen hebben, is geen nuttelooze en onvruclitbaare _befpiegeiing. Men kan hier uit leeren bedagtzaam te zijn, in het bepaaleu van den weg van bekeering, in net beoordeelen van onze medemeiifchcn,en 111 het beltuuren van zwakke chis.tenen. Wanneer men de Itelfels nagaat , welke men aan anderen tot regels van bevinding in den weg van bekeering voorfchrijft, zal men zien, dat het temperament in het vormen , en aanprijzen van zodanige Itelfels, ruim zo veel deel heeft, als een reielijk en gezon 1 begrip van het geen Jefus en zijne Apostelen, aangaande den weg van bekeering, en het echte Christendom , geleerd hebben. — Deze onfeilbaare Leeraars kenden den mensch in zijne wezenlijke, en ook 111 zone \ 'evallige caractermatige eigenfehappen. Zij predikten zulk een weg van zaligheid , welke voor alle caracters, voor zo verre die in de natuurlijke geaartheid van de ziel en in het geitel van het lichaam gegrond waren , voegde. Een 'galagt'ge , driftige , vuurige Petrus, een bloedrijke, tederhartige, fiji gevoelige Johafmes de Apostel, en een melanchohfche tot eenzaamheid, ingetogenheid, en ltrengoeid van zeden overhellende Johannes de Dooper; deze allen dienden God en Christus; zij wandelden allen op het pad ten leven. Ma?r hunne gewaarwordingen, hunne bevindingen, fchoon uit het geloof aan dezelfde godsdienftige voorwerpen ontftaande, vcrfchilden zoo zeer van eikanderen . als hunne temperamenten zelve. — Men moet derhalven wel onderfcheiden dat geene. hetwelk in den weg van bekeering het wezenlijke is, en 111 elk, die bekeerd word, » oet plaats hebben, van zodaivge bijzonderheden , welke aan elks caracler, en dus ook aan elks temperament, het welk, gelijk gezien »l. OEEL. MENGELST. NO. ïï. Hll 18«  482 IET OVER DE TEMPERAMENTEN. js, zu'k een gewigf'gen invloed op de vorming vart het caracter heelt . eigen zijn. De weg van bekeering is maar één , doch de G' dl ijk c leiding in dien weg is even zo verfcheiden, als de gefteldheden der menfehen zei e. Elk temperament heeft zi ne eigene gebreken, ook zijn eigene beletfels, welke zich 'tegen de genaderijke inzichten van God, in het huangelfe ontdekt, aankanten, liet zoude uit dien hoofde ten hoogden redeloos en onbedagtzaam zijn, een voorfchrift of methode van bekeering te ontwerpen, waar aan de bevinding an elk Christen zou moeten beantwoorden. Stel eens, dat vier menfehen, die allen van een burgerlijk , zedig gedrag zijn, doch in temperament van eikanderen verfchillen , bekeerd worden; is het geloofli k, dat deze allen naar een en dezelfde methode zouden bekeerd worden ? moet hij, die dit voor gelooflijk. ja voor noodzaakehjk houdt, niet ongerijmdelijk vastftellen, of dat alle menfehen van he*ze'fde temperament zi n, als hij zelf, of dat verfchillende caracteren temperaraents-gebreken, door algemeene beweegredenen , kunnen tegengegaan worden, z >nder dat'het nodig zij, dar elk zijn bijzondere caracter- en ttmperaments gebreken inzie, opmerke, en tot derzelver beftrijding de gepaste middelen aanwende? Zou daarenboven een en dezelf 'e methode gefchikt zijn , om elk op een redelijke wijze te ontheffen van die zwarigheden, welke aan ziju bijzonder temperament eigen zijn, en welke hem het werk der bekeering min of meer moeilik maaken? en zou de Godlijke genade, die met de hoogfte wijsheid haare werkingen inricht, zoo bekrompen zijn, dat ze zich altoos aan een en dezelfde methode zou binden? )a dit verfchil der temperamenten kan dikwijls de reden zijn, waarom verfchillende menfehen zulk een verfchi'lend verflag geeven van het geen bij hunne bekeering in. hun gemoed zij omgegaan , fchoon zij het wezenlijke, van bet geen Gods woord bekeering noemt, ondervonden hebben. Deze hebben geen den minden grond, om eikanderen te verdenken, of te véroórdeeleu , uit hoofde van de weinige overeenkom st in de bijzondere On Handigheden; want niet alles, wat iemand bevindt, maar alleen wat het woord Gods duidelijk 'eert, moet de regelmaat en de toetlteen zijn, naar welke men zijne eigene bekeering, en die van an-  • IET OVER DE TEMPERAMENTEN. 483 i Uo^ivWlf Houdt men dit niet onder het ror^e? o^ iVaar ° van zich deerlijk te vergif fen en zukc bepaalingen te maaken, waar doormen zich zeiven en anderen in verwarring brengr Een Se ancÏÏ iche bij voorbeeld heeft hooggaande beS3 en over zijne zonden gevoeld; lang was l" hii zae een geopenden afgrond voor zhic\ t twijfe de aan de mogchjkheid van zijne behud'enis en was bijna in een volftagen wanhoop: vcivoïïènds met veel befchroomdheid en vreze waag^hi het zS tot God te wenden en van het gemiaëk van het cuaugelie voor zich zeiven gebruik e maaken: dit verlichte zijne beklemmende droefheid S vreze maar gedurig komt twijfelmg en bange onzekerheid weder zijne gemoeasrust verftooren tot dat htf eindelijk na een langdurige , moei lijke emeene regel, naar welken hij zijne medekr stenen be .ordeelt of beftuurt, deze zal zijn: elk moet in die zelfde orde het we k des geloofs en der bekeering ondervinden als het bij mij plaats bad : in elk . die van hart en Weg verandert, moet de vernedering over de zonden uit dat zelfde denkbeeld in het begin ontdaan , waar tl t dezelve bij mij ohtftaan is: men moet eerst met betrekking t»t zich zeiven gelooven: God is verzoenduit dit begmfel moet men God liefhebben; en daar door moet 'men vervolgens bewogen worden tot vernedering ?yer de zonden? De toepasfing van dezen regel is eene verdenking van allen , die , hoe opregt en naauw-  IËT OVER DE TEMPERAMENTEN. 4Q5 nsauwgezet ze ook tragten te wandelen voor Gods ainTezfrht, uogians niet kunnen zeggen: het geloot aan° de "verzoening was het eerde, het welk mij met miin fchuld deed werkzaam zijn: verder eene verdenkin? van allen, die maanden en jaaren een verootmoedigend bezet" van hunne fchuld en van Gods heiligheid en regtvaardigbeid ondervonden, eer z,j zoda„i* een heller lcht in het euangeli ontvingen, dat ze God als met hun verzoend, en -als hunnen vader durfden aanmerken: en eindelijk een ontijdig en onvoorziatig aanbieden van Gods liefde en genade , m het Euangeli, zonder gebruik te maaken van de veroormoedigende waarheden, die dat zelfde Luangelie in overeenkomst met de wet behelst, cn dat wel aaa sodloze en losbandige zondaaren, wier geitel en c* racter veel te ruw cn te weerbarftig is, dan dat het zich alleen door de zachte voorftellingen van het euangeli zou laaten buigen. Men ziet hier uit, hoe nodig het zij den veihgen middenweg te houden. Men moet nimmer uit liet oo* verliezen , dat zoo wel een hartgrondige verootmoediging over de zonde, als een-dankbare erkentenis van de godlijke liefde in het werk der verzoening; zoo wel vreze voor God als een Wetgever en Richter, die de zonde ftraft, ais liefde tot hem, die de waereld met zich verzoend heeft; niet alleen begeerte naar behoudenis, maai*oo% begeerten en voornemens , om deugdzaam te worden: niet alleen bezet yan . Pe rechterlijke-, burgerlijke-, en ceremonieele wetten'der Grieken waren ooit óp tafelen van Ërtz gegraveerd GO, en de, lédevoering van Claudius op eene me- (dr\ In het VII deel van de Drakenburgfehe uitgave van livius, vindt men eene goede afbeelding van M.uthias Egyp- ""fëi Zij is het eerfte door den druk bekend gemaakt, cura etrecenfione ant. franc, gobii Florent. 1749. /f en ftaat ook in scip:o maffeï, Mufeo Vcroncnft, p- 381. en in ant. tekasson Wstoire de la Jürisprudence Romaine , Paris 1750. (ƒ) Hmnoverifche nütiliche Sammlungen vom Jahr 1757- 93r^ S'óriU4S Progrefs of IVriting, as wil freroglyphie OsfLmentary, illuftrated by Engravings taken from Marbles, Man tferipts and Uiaraliers ancient and modern : Alfa, Some Account of the Origin and Progrefs of Printing Py thoM« as>if, Esq. F. R. S. F. S. A. and Keeper of the Records in the Power of l.ondon. London Printedjor the Author•Jold by ft. payne and son;, b. white, p. elmsly , g. NiCOL, and luc.H *lld s0theby, 1784. 4- Hh 4  488 oudheid- en letterkundig bericht werden *mvïS\lMJ* G"]f" ^^en gehaald, ijvooren tafelen" gefclfreeven ™ g, an^?"en op tietl gen. Na zij echte ff volk £"°/fr" J0pgehan«og twee bijgevoegdwerrtn V°edgeJkeilrd» en « Ertz. Toen eens ]1 J ' •graveerde men ze in bejammerde de Keizer oo r v"" "7 het CaPit001 floeS' de wetten der twaalf f°r~> av1us augu.stus voor al ftedelijke velgen * % £ "'fa'iS^r^* en der Republie? al "naderhnd'^n' ^ ten ^ nen werden door 't lor !?, °e overheden te Atfie. men der iSl%gS£ Sn T" V* dezelven met zwarte en wi rt u ■ lchrcc^ en lei CO. De verbonden der L 0ne" 111 Cenc met de Jooden wTen an konf T.Tf" 6,1 ^»««*» zelfde gefchiedde ook met?£ g]Sfh^veni*> /•w^ perzoonen, die dikwiik Municjpaajfaufcn van grcnsfcheidingcn unïc t £• Z-eIw te zV'n - de Jen lieten fnijden (!) bezi"mgen in metaalen tafevoor Sa^ '^„S ?? ,°°k ***** ke harde do/Ten Pvfnd? mrn £ J ff*™** op zul, C*J G. BURNET\s l5o3< f> g Ee" / * x.-A „ £„. A* *r MaceUbeen h caP. S. v. aa. cap, ^ , ^  over de zelfstandigheden tot schrijven. 43? Feni-en, onder welken de ^cabaut f>) ™ L-eni0en, u . lfgipout C<0» willen, dat men 1'ToSl ïSSSf e"ft «p Snebbe gefchreeven, H,iszeker! dat beukenhouten Wedden en nvoorea Seten eene zeer gebruikte zelfftandigheid van vroe- BCTVaffehrTf?op Hout wordt reeds bij jesaias- f» «, hap cue C*) gefproken. Gewigtige hande mgen van cro0"e vorlten fchreef men gewoonlijk op ijvoon, YnüSmbibliotheek zij een ij vooren boek geweest, in Glptaans y ^ bredd gefchreeven, feifwéStuS werden gelegd, welken men konde genaamd werden C0ó en nog omdraai-n , eni ^ * Reizeren , werden de wet111 dC V' houten me loodwit bedekte tafels bekend iemSt CO. WiS zegt horatjls - leges inciderc EDlVZieden hadden dezelfde gewoonte, waarhgno. ue iv h d £0(,fe„ heeten. ÜlVeeGnï« bedienden zich reeds vroeg, ten eemeenen gebruike,van gladde of met wasch zelfs ten gem-enc" tafelen. Die met geen wasch overovertrokken houoen u, cn i ^ q{ ^ ^M'^ke ïS!to was het Euaugelium van f;H«us in 't Hebreeuwsch gefchreeven , 't welke men volgen" BARONiuS, in Martyrologia Rornano, m ïfpr sraf van den Apostel barnabas vondt, h li% L hnnt-m tafelen verfebeehen de met wasch Na ttPrVn "enaamd Pugillares cerel. Wilde men °Tiï fchriivcnS pleegde men nog wel bloot op geheim fchniven, Sven, cn ze daarna met wasch h° Wel?en P^nius verzekert, u,t hom e rus , d^t de hoSrtafels reeds vóór den Trojaanfchen knjgm % % WIm?^^^ ***** «4 £rop7;. p. 92- 0 È O) C«p. 30, v. 8. Tn3>'t 32'boek der Pandeken. . S n DIOGBNES LAëRT.us heet het: .« «J£*<. t welk «rSi in zijn Z.~dus verklaard: Apud Ahmenjes »6«.t 7a cd. rMtf ¥k »•fïf- 27- - Hh 5  40» oudhbid- en letterkundig bericht eerfte en tweede HadSde btefcen? n? "l bi ons geleerden verbinden de Voor 2Sr£ °U e rechtstijds met eikanderen (v) Manr Sfft.?1 °€ras veeI' onder een fraai bewS f,h •/Chljnt' a's of"«« en ^/W*, flechts een k , ™2 * ^'^ ^ fchreef men o I w I yrc;'>nden' Men moet. ondertnsfcl ' bi S^nhS^ tafelen voor/.huig ziin wm 1 aanhaaling .^ezer naaming Mae* werden Sw??^, de «'«««"«w bemaar ook fteenen ^taale2 S-"'et nlleen h'Hiren> ftaan (x\ raetaalen en ijvooren tafelen ver- *^*^^t%lt&1^ ^ « ■ voor! wel, als .'er TesT^ente" ^bevestigd, of ook doorgehaald waren fT m f ?>ade"j met boeren houten gladde tafels d,v 2iJ hadden °"k du"»e noemt (O van zacht'ho u "A*™LM ken, en waarïn tfe lertrc ' mer ^cn wasch over rok- „ ^JbS^i^SSS^^i werdc)"- •« °P 'i («) Plinius, 10 r. ,p. a. w< _ cp ^ » bu' 22/RegL!- 5' 4' A * ^ Cmdia *f«!tf, Ulp;m. tk. O JüVENAlis, Satyr. j. cf.ro, de Om. lil if' XnL v, ac c * ^ 2 ' v' 2' c^ ««5 A «f «*: on itahlit ITSs L! J% eXmne lesf°"^et l'on expofe hilloriauement les £r J leJ's"™ment des titres des diplome/dodés mel^u Re^- ^^ pm^ca!es et nombreconfiderable de pXA™ t CbZ^JP* que, de Discipline - et la refumïon 7'a< r '"'"^ ' * CritL contre beaucoup Archive., £ t accu'atims ^entées ciennes Eglijes. Par deux Jte7± * cmre ceUes des an. tien de i.Mau, a Paris^Tovf^"' * " pierre guillaume cavalifh GUILLAUME DE PtfEZ — et du Roi. AVAULa avec appnbatioa et privilege 00 L. 14, epigr. 3. ISID0R> ^ 6 ^ g>  over de zelfstandigheden tot schrijven. 49ï bulae ligneac ceratae, 0p welken louter naamen ge' fneden fchijnen. Het. ? zijn twaalf bladen, in het ". formaat van een boek" Jgi"?t i Een geheel manufcript op een wastenen tafel, t welke de heer cocHé ten deele heeft verklaard, ligt in de "roothertoglijke gallerij , te Florence, 111 de derde kaS in de elfde8lade («). Eene dergelijke Rekentafel var Koning philippus den Schoonen, van den jaare Z% , wordt in de ftads bibliotheek , te Gend bevJaard r**V en in verfcheidene andere bibhotheeken en crehmnz^n nog meer gewaschte houten tafelen voor- haR?ieide voornaamen bekleedden de plaats der met wasch bedekte tafels, ijvooren (O, die de Romeinen libri chorei of elcphantini noemden. Zomnngen oordeelen- dat zij deezen naam naar haare grootte en anderen naar de darmen der olifanten hebben yerkreeeen op welken men fchreef. Dan het waarfchijnl.jkfte s dat zij indedaad ijvooren tafels waren, of ten mi'nften boeken, die in ijvooren doözen bewaard werden; want dat men op ijvooren tafelen gefchreeven en tot de letters eene zwarte verwttoffe gebruikt heeft , blijkt uit het geen wij deswegen reeds aaïvoerden; en ten duidelijkften uit martialis n Frankdik zij bekend geweest; want in 't jaar 1361 komen [de kaarten eerst in de Gefchiedenis der Provence voor, en thans wéeten wij, dat de kaarten niet in Frankrijk zijn uitgevonden. (cj Martialis, lib. 14. Ep. 7(d) Lib. 14. Ep. 5-  492 OUDHCID- RN LETTERKUNDIG BERICHT Ondanks dit bewijs. en in weerwil van alle andere plaatsen, waar ,n pugittares elurnei dikwijls genoemd worden heeft nochtans scaliger (j) beweerd , Tat de ouden met op ijV00r fchreevenl maar zoo wel s.lmasiu- (_/) als schwarz (g) hebben alles onlooechenbaar weerlegd. Men moet echter weeten , dat he ld yan t yv0or, met zeer gemeen waren. Jn t algemeen merk ik wegens de tafels nog het van^ScS ,Di WaSdl '^rtrokkenen vvaren Sïï Jn i . Pr00t^e' C" Werdcn toc veelerhande ftukken , alsmede, volgens quimtilianus (h), gebru.kt, o n het ichriiven te leeren Volgens cicero (iï kan men «oorönderftellen, dat meesters het gebruik hadden om h,, t ndeezen dier tafels, de duistere of vallehe u.tdrukkingen, door middel van 'er een rood (tuk wasch op te hechten , te merktekenen. U*t .rieken en Romeinen bedienden z ch nog van ï^^^ia',el, • r?*^ p;,Pier » en Perkament0, (k) Alle deeze afelen h .dden verfchillende naamen, naar Sn GO M Ult mCCr °f mi" bladen bellon" De Chimezen fchreeven in de oudfte tijden met ijzeren griffelen op tafels, en breedc ftukken van banv bus. en ook op metaal ("«). De Egyptmaaren fchreeven, volgens pliniu- (V) eerst op palmboom bladeren van hier dat hunne fchriften phoentMe letteren genaamd werden, dewijl de Gruken den palmboom Phoenix noemden. In de raads. bL CO In animadv. ad Guilandium Pe papyro, p. 16. Cf) In Comment. ad Vopiscum in vita lacit'i, c 8 Og~) De ornam. lihr. vet. Disb. i. S 6 ö 137 C/0 Inflitut. Om. lib. I. c. i. ' P' 3 CO Ad Articum, lib. 15. ep. 10, (k) Mnamnrph. CO Pollux, Onom. lib. 4. c. 2. Homerus, Illiad. 6. 169 Wanneer twee bladen verëenigd waren, heetten ze diptychaV> lyptycl^ 26 ''e 0t mCer' da" noemde me" * f. 286 'RAUMGARTEN' Ahrib & Staatsverfaffung, Hauptf. 9. CO Hift. Nat. lib. 13. c, ir.  over de zei fstandigh«den tot schmjvw. 403 bibliotheek te straalsu^o vindt men een op palm- "TSTJ^Ï^^ op palmboom fftnïrf'SEi de SS met eene olie., die in beftmkeddaarftmk onultwlschde gemaakte iigmirtn o „ ' f hreeyen brieven worbaar zwart^ maakt. De al Qok it veel6/ de opgerold Humie d««d u elkanderen zoodanige M^éON ** SeTout^lankiens van de- »é?d^eZb1S:n Men teft op ZLitnc "^""r uijhek als. bn voorbeeld de Ltlu- S 5fX«"/* Wbil * f« ie bibliotheek iet bladeren of - 5 vcllcn beltaa-l\ wf l efehreeven , en plaar, dat "a^*.™^,,^ Van Sdz'aatn Mn " sKf? g'eenfexemplaaren meer dan nog ^^ndeh1 Z$ pi op Maldbtórfdte pabnboom- SMftSÏ^^*» taal op palmboombladeren r , Jin he/ttre die 12 duimen lang en 3, duigefchreeven, bezitte , me handfchrift is SükrStgaid vfruerT en de;letters ziin -net eene f kleverige zëlfftandigheid 'er op gebragt. (?) Tfc^S groeit eene foort van pa'mboomen, met T-twf wKo van één voet breed. Oo dezel. rS^^le^wooners na dat ze 'er de bovenlte huid van hebben afgehaald CO- De 00 lol BF.RNOUiM.fs j («\ * Terwijl men zich van de vellen der dieren bediende zoo ichreef men ook op beenderen en ingewanden der dieren, in zoo verre zij 'er. toe dienftig waren. In de gefcüiedenisvan Mahonut komfbijloopig voor, dat de Arabieren zich van de fchouderbladen der fchaapen bedienden, cm hunne merkwaardigheden 'er niet een mes in te fnijden, en dan zoodanige befchreevene fchouderbladen aan een koord rijnen , en als eene LhromjK ophingen (o). * De bibliotheek van koning ptolemeüs philadelPjros, zoon van den Egijptifche koning lagus < re" Alexandenen welke uit zevenmaal honderd duizend bpekdeelen beltaqn heeft, bezat de werken van Homerus in gouden fchrift, op een draakcnvel gefchreeven. ° In de bibliotheek van keizer Zeno, te Qonllantinopolen, die uit meer dan honderd en twintigduizend boekdeelen belfond, waren insgelijks de fchriften met gouden Jetteren op een drakendarm gefchreeven, voorhanden, welke aflchrij ving te dien tijd duizend dukaaten of kroonen kostte (p). Isidorus verhaalt , dat men ook op de darmen der olifanten hebbe gefchreeven , en bij den brand te Conjlanttnopolcn, ten tijde van den 'keizer üasilius verbrandde het gedarmte van een' draak , van honderd twintig voeten lang, op 't welk de lliade en OJytfca van Homerus met gouden letteren waren befchreeven. Deeze waren echter geene gewoone voorwerpen om op te fchniven, maar men toonde ze als zeldzaamheden ; boedaingen men zelfs ten huidigen da*e nog genoegzaam in alle openbaare bibliotheeken aantreft; zoo als men, bij voorbeeld in de koninglijke bibliotheek te Hannover een', op eene gouden p'aat gegraveerden brief toont, dien een onafhanglijken vorst op de p ^2Pt,RICELU' in Morhmentis Amtroftan. Mediolan. Bofif. 00 f. hubners Natur-, Kunst-, Berg-, Geyverl. und Haai. tungs ■Lexicon, f 1194. Q>j Zo.naras , T. 3. fub Ztmne.  over. de zelfstandigheden tot schrijve». 499 de kust van Coromandel aan den koning george den tweeden heeft gefchreeven. (?). ra) Deeze befchreeven plaat is genoegzaam één el lang* en één hand breed , zijnde aan de beide fmalle einden , met edele fteenen bezet. Gemelde Vorst beval dezelve in de Kohiugüjke Bibliotheek te bewaaren. SPlïLING VAN HET NOODLOT. Fragment van eene waare Gefchiedenis. (Vervolg van Bladz. 464.) TVTaauwliiks \s deze operatie geëindigd, of men voert -l-N hem, door rijen van tallooze aanfchouwers, tot aan het uiterfte eind der paradeplaats , daar een bedekte wagen op hem ftaat te wachten. Een ftomme wenk beveelt hem in denzelven te klimmen, een escorte van hufaren begeleidt hem. Het gerucht van dit voorval heeft zich onderwijl door de hofplaats verbreid. Alle ven fte rs. gaan open, alle ftra ten zijn met nieuwsgierigen vervuld, die fchrceuwend den optogt volgen, en onder afwisfelende {uitroepen van fmaad en kwaadgunning, en een nog veel. meer beledigend beklag , zijnen naam herhalen. Eindelijk ziet hij zich in het open veld, maar bier verwacht hem een nieuwe fchrik. De wagen verlaat de groote heirbaan en neemt ter zijde af den weinig bereden, van menfehen geheel ledigen weg, den weg naar het galgeveld, werwaards men hem, op uitdrukkelijk bevel van den vorst, langzaam henen voert. Na dat men hem hier alle de fmerten van den doodsangst heeft doen gevoelen, zwenkt men weder naar eenen weg, die van menfehen betreden wordt. In de brandende zonnehitte, brengt hij zonder laving, zonder menschlijke toefpraak, zeven verfchiklijke uuren op dezen wagen door, die eindelijk met zonuenondergang aan de plaats zijner beftemming , -- de vesting, ftille houdt, fteroofd van zijne bewustheid, in eenen ftaat, tusfehen leven en dood (een twaalfurig vasten , en de brandende dorst hadden eindelijk deze leuzen natuur li 2 over-  $00 SPELÏNG VAN HET NOODLOT* overweldigd) haalt men hem uit den wagen — en, ja een afgrijslijk hol, onder de aarde, ontwaakt hij weder. Het eerde, dat zich bij het openen van zijne oogen, ten nieuwen leven, aanbiedt, is een fchrikljke kerkermuur, door eenige ftralen van de maan flaauw verlicht, die in eene hoogte van 19 vademen, door fmalle reten naar beneden vallen. Aan zijne zijde Mond een grof brood en eene waterkruik, en daar bij een bos ftroo , voor zijn leger. In dezen toeftand blijft hij liggen, tot den volgenden middag, toen eindelijk in het midden van den tooren een fchuif opengaat, en twee handen zichtbaar worden, van welke, in eencn hangenden korf, dezelfde kost, dien hij gisteren vond, wordt afgelaten. Nu, federt deze geheele geduchte verwisfeling van fortuin, ontrukken finert en verlangen hem voor de eerfte maal eenige vragen, hoe hij hier komt? en wat hij misdreven heeft? maar geen antwoord van boven! de handen verzwinden , de fchuif gaat weder toe, zonder het aangezicht van een mensch te zien, of eene menfehen ftem te hooren, zonder de minfte opening aangaande het verfchriklijk lot , aangaande het toekomftige. en voorledene, en dezelfde verlchriklijke twijfelingen, door geen warme lichtftraalen .verkwikt, door geen gezond luchtjen verfrist, voor alle hulp onbereikbaar en van alle medelijden vergeten, telt hij, ui deze plaats van verdoemenis, vierhonderd en negentig afgrijslijke dagen, bij de kommerlijke brooden af, die hem'eiken middag, in eene treurige eenvormigheid, worden toegereikt. Maar eene ontdekking, die hij eerst kort na zijne aankomst gedaan had, voleindt de maat zijner ellenden. Hij kent deze plaats! Hij zelf was het, .die haar, dóór lage wraakzucht gedreven, weinige maan len te voren , nieuw bouwde, om eenen braven krijgsman daarin te laten verfmachten, die het ongeluk gehad had, van zijn ongenoegen op zich te laden. Met eene uitvindende wreedheid , had hij zelf de middelen aangewezen , om het oponthoud in dezen kerker zoo veel te akeliger te maken. Hij had, voor niet zeer langen tijd. eene reis herwaards gedaan, om het werk in oogenfehijn te nemen , en de volrooijing te verhaasten. Om zijne martelingen tot het uiterftcte drijven , geviel het juist, dat dezelfde officier , voor wien deze kerker was gefchikt geworden, een OB-  SPELING VAN HET NOODLOT. 501 oude waardige overfte, den even verftorvenen gezaghebber in zTjn ambt opvolgt, en van een flachtoffer van zijne wrake, de Heer van zijn noodlot wordt. Dus onvlood hem ook de laatfte treurige troost, om medeliden met zich zeiven te hebben, en het noodTo oe hard het hem ook behandelde , eene ongerechtigheid te vergeven. Bij het zinnelijk gevoel van zijne ellende , kwam nog eene woedende zelfs verachting, en de toert-, die voor trotfche harten het bitterde; is, van de grootmoedigheid van eenen vijand af te hangen, dien hij geene grootmoedigheid betoond hadde. Maar deze rechtfchapen man was tot eene lage wrake veel te edel. Oneindig veel kostte z,jti aienschï iendelijk hart de geftrengheid die zijn bevel hem jegens zijnen gevangenen opleide: Maar als een oud foldaatT gewoon de letters van zijne orde te volgen, kon hij niet anders dan hem beklagen, /en werkzamer helP^ vond de ongelukkige, m den Predikant v?n het garnizoen der vesting, die van de ellende van den gevangenen geroerd, waar van hy vroeg en laat en alleen door donkerfamenhangende geruchten, kennis kreeg, zoo 'aanftonds het vast befluit nam, om e to zijne verzagting in het werk te fte en. Deze adrtenswaardige geestelijke, diens naam ik ongare onderdrukke, meende zijnen herderspl.gt niet beter te kunnen nakomen, dan wanneer hij et^ ten besten van eenen ongelukkigen man kon uitwerken, dien geene andere hulpe overig was. Dewijl hij, van den* gezaghebber der vesting geen toegang tot den gevangenen kon verkrijgen, maakte hij zich! bi eigenen perfoon, op weg naar de Hoofdftad om zi n verzoek onmiddelijk aan den Vorst voor te draden. Hij deed eenen voetval voor denze ven, en fmeSte om zijne ontferming voor den ellend-gen menïch, die zolder de weldaden van het Christendom, van welke hem zelfs de gruwehjkfte mis laad niet kon uitfluiten, hulpeloos verfmachtte, en mogelijk zeer tot de volftrekte wanhoop genaderd ware. Met alle onver fchrokienheid en waardigheid, die de bewustfaeidVan zijnen volbrachten pligt verleent, v°rd£^ ^ vrijen toegang tot den gevangenen, die tem als biechtkind toebehoo^ ^ en voor wiens ziel hy m den Hemel verandwoordelijk ftond. gf^/^de tijd voor hij fprak, maakte hem weliprekend, en de tya li 3  502 SPELING VAN HET NOODLOT, had het eerfte ongenoegen van den Vorst reeds eenig, zins gebroken. Hij bewilligde hem zijne bede, «m, den gevangenen met een geestelijk bezoek te verblijden. Het eerde menschlijk aangezicht, dat de ongelukkige G — na een tijdruim van zestien maanden aanfchoude, was het aangezicht van zijnen helper. De éenigfte vriend, die voor hem in de wereld leefde, was de oorzaak van zijne ellende: zijn fortuin had hem niet eenen vriend verworven. Het bezoek van den leeraar was voor hem de verfchijning van eerten Engel. Ik befcbrijf deze aandoeningen niet. Maar van dezen dag af vloeiden zijne tranen zagrer, omdat hij zich Van een menschlijk wezen beweend zag. Verbazing'greep den geestelijken aan, toen hij het moordhol intrad. Zijne bogen zogten een mènsch en een ijzingvervvekkend monfter kroop uit eenen winkel te voorfchijn, dat meer het leger van een Wild dier , dan de woonoord van een zedelijk fchepfel geleek; een bleek doodsch geraamte, waarin alle verwen des levens uit een aangezicht verdweenen waren , waar^ in verdriet en wanhoop diepe vooren geploegd hadden; met baard en nagels door eene zoo langdurige vernalatigmg tot aan het monfterachtige toe aangegroeid, in eene kleeding, die van het lang gebruik, half verrot was, en omringd van een lucht, die uit volftrekt gebrek van reiniging, verpest was. . Zoo vond hij dezen lieveling van het fortuin, en dit alles bad zijne ijzeren gezondheid wederftaan. Van deze vertooning nog buiten zich zeiven , fnelde de leeraar aanftonds naar den gezaghebber, om ook nog een tweede weldaad voor den armen ongelukkigen uit te werken, zonder welke de eerfte voor geene weldaad kon gerekend worden. Dewijl zich deze andermaal met den uitdruklijken letter van zijn bevel veröntfchuldigde , bcfloot hij grootmoedig tot eene tweede reis naar de hoofdftad, om nogmaal bij den Vorst om eenige meerdere genade aan te dringen. Hij verklaart, dat hij zonder de waarde van het facrament te onteeren, nooit befluiren kon eene heilige verrichting met zijnen gevangenen te ondernemen , zo hem niet vooraf de gelijkheid met menfehen werd te rug gegeven , ook dit 'werd ingewilligd, en eerst van dezen dag leefde de gevangene Weder. Nog  SPELING VAN HET NOODLOT. 503^ N02 vele jaren bragt G op deze vesting door, nveat in een veel draaglijker toeftand, nadien de korte Zomer van den gunsteling had uitgebloeid , en anderen zijnen post wislèlden, die meer menschlijkheid bezaten, of ten minuen geeue wrake hadden, die ze aan hem' verzadigen moesten. Eindelijk, na eene tienjarige gevangenis, verfcheen hem de dag van verlosfing — rriaar geen rechterlijk onderzoek, geen vormlijke vrijfpraak. Hij ontving zijne vrijheid, als een gefchenk uit de handen der genade , en teffens werd hem opgeleid , om voor eeuw g het land te ruimen. Hier verlaten mij de berichten, die ik alleen uit mondlijke overleveringen, over-zijne gcfch'edenis heb kunnen verzamelen, en ik zie mij gedwongen, over een tüdvak van twintig jaren heen te flappen. Gedurende dezen tijd,begaf zich G — in vreemden knjgsd:enst, en hier begon hij eene nieuwe loopbaan, die hem eindelijk ook aldaar tot dezelfde blinkende hoo"te bra^t, waar van hij in zijn vaderland zoo fchnklijk^was neergebonsd. De tijd eindelijk, de vriendin der ongclukkip,en, die eene langzame, maar zekere gerechtigheid oefent, nam eindelijk ook deze rechtspleging bi handen. De jaren der driften waren bij den Vorst voorbij, en de menschlijkheid begon allengs haar vermogen op hem te oefenen, gelijk zijne hairen betonden té verbleeken. Nog bit het graf, werd in hem het verlangen wakker, naar den lieveling van zijne jeugd, om zoo veel mooglijk den grijsaard de kweli'ngeu' te vergoeden, die hij op den man had opgehoopt, nodigde hij den'verdrevenen vriende!ijk, naar zijnen vaderlijken grond te rugge, naar welken ook in het hart van G — reeds voorlang een ftil verlangen geboren was. Aandoenelfk was dit wederzienwarm en hartelijk de ortvang, a's was men gisteren eerst van één gefcheiden. De Vorst rustte, met een nadenkend oog, op het aangezicht, dat hem zoo wel bekend cn nogthans zoo vreemd was. Het was als of hij de vooren lelde, die hij zelf daar in gegra\en hadde. Navoifchend zogt hij, in het aangezicht van den grijsaart, de geliefde trekken des jongelings weder lij een: maar het geen hii zocht, vond hi niet meer. Men dweng zich tot eene drooge vertroulijkheid — fenaamte e>i vreeze hadden de beide harten voor eeuwig gefcheiden. Een vertooning, die hem zijne zwaIi 4 re  SH SPELING-VAN HET NOODLOT, re overijling weder in de ziele riep, kon den Vorst met aangenaam wezen. G kon deoorzaak van2 ongeluk met meer liefhebben. "Maar hij zag ge,n?ó t en gerust m het voorledene, gelijk men zich verbliS omd«n men eenen akeligen droom eindelijk heeft door L^Vnr^nS'21'""'2^-1112" G Weder in ««« Vol bezit van al'e zijne vorige waardigheden, en de Vorst e^ïclSE irendig\/keer' V°or h« voorledene eene fch itterende vergelding op. Maar kon hij hem ook dat hart, daar bij weder geven, dat hij voor een" wig voor het genot des levens bedierf? K„n hii hem de jaren van hope wede/geven? of voor den afgeS ilns ÏTÏ F6" Sck* "itdei.^ d"t ook maar eenigdaan had. vcr*0^h> dl<* hij aan dezen man gl vinV°i-,ï9!iarCn gC"°?t G dezcn vroll'ike" avond van zijn even noch ongevallen, noch aren hadden het vuur der driften in hem kunnen verteren, noch de opgewektheid van zijnen geest geheel kunnen bewolken! Nog ,n Z1J„ zevenngfte jaar greep hij naar een goed dat hij m het tw ntigfte dadelijk bezeten had, Hi? ftierf eindelijk, als bevelhebber van de vestin» *** daar ftaatsgevangenen bewaard worden. Men zou verwachten dat hij jegens dezelve eene menschli kheTd zon geoefend hebben, waar van hij de walrde zelve zoo we had leeren fchatten. Maar hij behandelde hen hard en gulhg en eene opwelling van toorn, tegen eenen derzelve , bragt hem in zijn tachtigfte jaar in het graf! GEDENKSCHRIFTEN AANGAANDE HET LEVEN VAN WIJLEN DEN GRAAF DE MIRABEAU. f^ro,ote doorluchtige Mannen trekken de onsen VJ der Maatfchappij tot zich, en maaken teffens haare verwondering gaande. Hunne deugden baaren een edelen naijver in het menschlijk gemoed, en zelfs hunne gebreken en onvolkomenheden dienen, als zoo veele lesfen, tot onderricht hunner-tijdgenooten, en leering hunner opvolgeren. Het beroemd karakter, welk het voorwerp der volgende Gedenkfcbriften is, heeft, geduurende de twee laatfte jaaren, de achting van  gedenks. aangaande het lev. van mirabeau. $0$ van Frankrijk en de opmerzaamheid van geheel Europa bezig gehouden, en zal nu, vertrouwen wij , een zoo luisterrijk, als gewigtig onderwerp voor de aaudacht pnzèr Leezeren, in deeze korte fchets zijn. * * * Gabriel honore riquetti de mirabeau Werd e gewoone vrolijkheid uit_: Ik weet, dat 'er Hechts een (bp van het Capitohu'm tot de Tarpejaanfche rots te doen is" _ Binnen de twee laaide jaaren, fcheenen zijne huislijke zaaken een' gunstiger keer te nemen , dan voorheen • en dit mag toegefchreven worden, deels , aan eene grooter fpaarzaamheid , de waarde van welke hij ten laaifte gevoelde; en deels, aan het onvoorbeeldelijk vertier van den Courier de Proyence, waarvan hij de fchijver en uitgever was : want , terwijl hij de rechten des volks onderzocht, de wetten van een nieuw rijk regelde, en de onrechtvaardig aangemaatigde voorrechten van eenen willekeurigen Monarch bemoeide en binnen de juiste paaien te rug bragt. hield deez' zonderlinge man zich nog met letteroefFeniugen bezig, en verfmaadde niet, door eenen zoo lofwaardigen arbeid een aanzieuli k vermogen te verkrijgen. Hij was dus in ftaat gefield, om, na genoeg zes maanden voor zijnen dood, het klooster van Argenteuil, vermaard wegens de verblijfplaats van Heloife, na het droe-  51* GEDENKSCHRIFTEN droevig uiteinde van den ongelukldgen Abelard, tot dat zij door het onbefchoft geweld van den Abt van St. Denijs uit die ichuüplaats gedreven werd, te koopen. Toen de Bibliotheek van dei: Graaf de buffon, dien beroemden natuurkenner, ten behoeve zijner familie verkocht werd, werd hij insgelijks de kooper daar van. Het fchijnt , dat hij befloten had , na de rechten en de vrijheid van zijn vaderland voltooid en verzekerd te hebben, het overige van zijn leeven aan de vergenoeglijkheden der vriendfehap, aan het genoegen van dille befpiegelingen, en aan het bedaard, doch vermaaklijk genot, uit de oefeningen van letterkunde en weten» fchap voortfpruitende, roe te wijden. Doch, terwijl hij op deze wijze bezig was, om ontwerpen voor het toekomende te maaken, werd hij ongelukkiglijk, uit de menschlijke maatfchappij afgefneden, eer hij alle de vruchten eener flaatsomwenteling, zoo heerlijk en voordeelig voor Frankrijk, als glorierijk voor hem zeiven , kon fmaaken. Met zijne letteroefeningen bezig zijnde, werd hij, onverwachts door eene hevige ziekte aangetast, die^ reeds van haar begin af aan, toevallen van een' boozen , gevaarlijken en doodlijken aart liet blijken. Terftond , bij het eerfte gerucht zijner ziekte, vloeide geheel Parijs aan de poorten zijner wooning bijeen, om nopens zijnen toeftand onderrichting te haaien. Zijne onpaslijkheid, in eene rhumatieke jicht beftaaude , door onmatigen arbeid, in den dienst van het algemeen befteed, veroorzaakt , nam daaglijks toe. En zoo bekommerd was de menigte voor de behoudenis van zijn leven, dat zij, niet te vrede met de berichten, welke alle drie uuren werden uitgegeven, zonder ophouden zijn huis omringde, en haare verlegenheid of blijdfehap, naar maate de toevallen der ziekte meer of minder gunftig waren, te kennen gaf. Talrijke gezantfehappen uit alle de genootfehappen en clubs _ van Parijs wachtten hem daaglijks op; de debatten in de Nationaale Vergadering begonden, wegens zijne afwezigheid, te verflappen en geestloos te worden. Met een woord, de inwooners der hoofdftad waren door den fchrik van den aanftaanden doodlijken uirflag zoo zeer getroffen, dat het lot der nieuwe Conftitutie, in de daad, van zijn leven af fcheen te hangen. Mi-  AANGAANDE HET LÉVEN VAN MIRABEAU. 51J MiraBéau, die het gebruik van zi;n verftand tot den einde toe behield, was,bij deeze herhaalde blijken van achting, niet ongevoelig; maar dankbaar wegens het fterk en algemeen' belang, welk zijn lot over 't geheel inboezemde , voelde hij, als het ware, zijnen doodsangst verzacht, door de onverbreeklijke verknochtheid, welke het volk hem betoonde. Hij zeide meer dan eens; ,, u hoe gelukkig zou ik geweest zijn, bij aldien ik in den dienst des volks geftorven ware!" Zelfs op zijn fierfbed, gedroeg hij zich als een held: want de geneesheer, die hem bediende, en voor wien hij eene bijzondére achting had, zijnen wensch geüit hebbende, om nog een' tweeden geneesheer interoepen, wederftond zijn hjder geltadig zijn verzoek, zeggende: „ ludien ik weder beter word , mijn vriend, zult gij alleen alle de eer mijner genezing hebben!" Vernemende , dat zijne krachten hem begoncien te begeven, liet hij den Heer pktit, een Heer, wegens zijne ervaarenheid in de geneeskunde zeer vermaard, bij zich roepen, en begeerde van hem te weten , of 'er eenige hoop tot zijn herftel was ? Toen de arts ontkennender wijze geantwoord had, nam de zieke, van dat oogenblik af, eene bedaarder en gezetter houding aan, en ontmoette zijn lot met eene gerustheid cn onverfchrokkenheid, daar men geen weêrgaê van vondt, dan in de dervende oogenblikken van zijnen doorluchtigen Landgenoot, den Ridder bayard. De Nationale Vergadering was nooit uit zijne gedachten: want, terwijl de dood met groote fchreden naderde, ontbood hii zijnen vriend, den Abt tauleijrauo, bij zijn bed, en overhandigde hem een papier, met verzoek, om her aan de Nationaale Vergadering overtegeven. „ Dit is mijn laatfte legaat," zeide hij, „ want het behelst mijne meening, aangaande de wet omtrent de Testamenten, met welks onderzoek zij thans bezig is. Ik vertrouw het aan uwe vriendfehap toe, en verzoek, dat gij het van den fpreekftoel voorleest. Doe teffens opmerken, dat het mijn ftervend gevoelen is; dat niets zoo zeer in ftaat is, om eene gehaate en gevaarlijke aristokratie te onderhouden, dan de wet ten behoeve der eerstgeboorte, welke, alles aan eenen zoon maakende, eene gevaarlijke ongelijkheid ten aanzien van den eigendom invoert." De Heer de mirareau, kort daarna, den fleutel van IIl.DttEL.MENGELST.NO.il. K. k Zij1*  514 GEDENKSCHRIFTEN ziju bureau gevraagd hebbende; en een dienstknecht, met oogmerk om den fleutel te haaien, naar des Sekretaris kamer gegaan zijnde, vond deze den Sekretaris zeiven in zijn bloed wentelende, in gevolge van verfcheidene fteeken, welken hij zich met een pennemes gegeven had. Deze omftan ligheid, daar een ieder zich over verwonderde, tot dat men ontdekte, dat hij de natuurlijke Zoon des Graaven de mirabf.au was, en deze uitzinnige daad uit eene overmaat van droefheid gepleegd had, werd voor den ftervenden lijder zorgvuldig bedekt gehouden. De dervende Graaf hield tot het laatfte van zijn leven aan, om van de openbaare landzaaken te fpreken ; en , toen hij niet langer in Itaat was, zijne meening met woorden uit te drukken , gaf hij zijnen oppasferen door tekens te verdaan, dat hij papier, pen en inkt begeerde, en, zulks ontvangen hebbende, drukte hij, op den drempel zelve der eeuwigheid, zijne gevoelens in gefchrifte uit. In dezen toeftand maakte hij verfcheidene aanmerkingen over de uitwerkingen van het laudanum, welk hem toegediend was; hij gaf te kennen, hoe veel gemaklijker de dood was, dan hij verwacht had ; en onmiddelijk voor zijnen laatften doodsangst, welke hem van zijn fterflijk deel berooven zou, drukte hij het papier met zijne ftervende hand , en fchreef met leesbare karakters het woord dormir. Dus overleed, in het twee- en veertigfte jaar zijns levens , de beroemde gabriel HONoaé riquetti de miraüeau: de eerfte man van eene adelijke geboorte, in oude of hedendaagfche tijden, die ooit tegen de dwinglandij des adels openbaar ten voorfchijn kwam. Over dit ftuk, welk zijn geliefkoosd onderwerp was, i'preidde hij alle de manlijke welfprekendheid Êvan eenen Marius ten toon ; maar zij werd nog van oneindig meer kracht , en had veel meer vermogen om te overreeden, toen men zich erinnerde, dat deze Marius zelf een edelman, een Patricius was. Zoo groot, in de daad, was zijne overtuiging, dat onderfcheid van rang natuurlijker wijze naar willekeurige magt leidde, en een zoo wezenlijk belang ftelde hij in het algemeene geluk des mensehrioms, dat hij zijné vermaarde Verbanling tegen de inftelling der Amerikaanfche Orde van cincinnatüs fchreef, met oogmerk, om aan te wijzen,  AANGAANDE HET LEVEN VAN MIRABEAU. u, oo,ip ;i1np7Ü een vrii volk iedere nieuwigneia, ut M . ngevoerde onderfchei- %£Z£lsjs«iï £5 .behoorde af te fdL>f begaafdheden van dezen grooten en buitengewoonen rnan waren niet min zonderling , dan zijne ™Sis — Door geftaadig tegen rampen en wed«wna rdUeden te woritelen, had hij moed en pndervinSaverkregen. De noodzaaklijkheid om zijn kan èï° teverdedigen en zijne daaden te_ hand haaven had hem de kunst geleerd, om in t openbaar te ïpreï n h n tnt eenen Redenaar gemaakt, terwijl baMinafcbaP en gedwongen eenzaamheid hem eene hebSefd van Letteroefening, eene bekwaamheid tot ondSoei/en eene kennis%an Boeken,^ StrS Vüderiand v uddijk verknocht, en de verklaarde en o^rzo^l^ vij nd van. onderdrukking wat voor eene n-Prlaahre of kleur zij ook mogt aannemen, nij was 'er op bedacht , om zich, door eene teffens groote en blondere onderneming, moedig daar tegen te kwi en Ook gelukte het hem in dezen zoo uitnemend wel dat hij eene achting en roem verwierf, welke "an de gewoone grilligheid van het fortuin met °1veHeeV,|ei-aa!idÏ!ingen fommige Wijsgeeren van onzen tii. in Frankrijk ook hebben zoeken in te voeren; onze Seld de Graaf de mirabeau, zocht, door eene gantsch§£ ftaatlomtnteling in den 1?^*$**^ _J . eene Staatsomwenteling, die de vermaaraneia ^TTiinei eigen naam, met de vrijheid en het geluk van zijnen CIS"' " ' vpreenj2en, een zeker- tuigd , dat de re^er1"^ J h^dt. begaaafd met aelSeru^ de zondciungc vuw > moed, om zulks te aan- 1!jk £, °2fbSSil "et vShnd ï ze te verbeteren; Trru ' I mi FrarS in de grootfte crifis van zi n Sri di/^»"* «derf, «, m dg  5*6 GEDENKSCHRIFTEN lijk, dat, vermits de magt des Monarcbs, door de wlsbegeerte van den tegenwoordigen tijd, verzwakt was, 'er niets meer dan een ftout en kloekmoedig man vereischt werd, om de natie van haare kluisters te bevrijden. Weinig voordellen of vraagen van belang waren 'er, in welken hij de beflisfing of niet bepaalde, of ten* minde niet gemaklijk maakte. Zijn geest, door fcbielijke draalen van kundfchap verlicht, fchoot, in 't midden van die beroeringen en famemrekkingen, waarmede eene Volksvergadering dikwijls belemmerd en verward wordt., een nieuw en onverwacht licht uit; en, terwijl hij bij de vrienden der Conditutie overtuiging, en bij de vijanden derzelve fchrik verwekte, hadden zijne denkbeelden nog dit bijzonder voordeel, dat zij door eene dem, zoo derk, zoo helder, en zoo verdaanbaar, welke in alle de deelen der vergaderingszaal met geraak kon gehoord worden, ontwikkeld wierd. Dikwijls, in de daad, wanneer hij geen tijd had, om zich vooraf te bedenken, en wanneer geene heerfchende drift, kracht en nadruk aan zijne Velfprekendheid bijzette, vloeiden zijne ideën en zijne uitdrukkingen langzaam; maar dit kwam alleen van zijne poogingen, om zijne gedachten over het onderwerp bij een te famelen ; en, wanneer hij dit eens had volbragt, fcheenen zijne opgen met de kracht van eenen genius te fchitteren , en zijne woorden door de drift van inblaazing aangedreven te worden 1 Offchoon een vijand van voldrekt willekeurige magt, heeft men echter geoordeeld, dat de Heer de mirabeau aan de Koningüjke regeering zeer verknocht was. Hij verbeeldde zich, of dat zijne Landgenooten al te wispekuurtg, weeldrig en ongedadig waren, om de drenge deugden eener Republiek te oefenen , of dat eeBe zoo groote Maatfchappij best door het gezag van een bepaalden Monarch beduurd wordt. Terwijl hij, derhalve, zeer oplettend en ijverig was, om te beletten , dat de magt van den Souverein niet in ftaat was, om het volk te onderdrukken, oordeelde hij het van den anderen kant echter noodzaaklijk , den eerden Magiftraatsperfoon met zoo veel magt te bekleeden, welke hem in Itaat zou dellen, om tot welzijn en voorfpoed der geheele maatfchappij, en ten beste des volks' werkzaam te zijn. Met de Jakobijnen, die hem een- ftem-  aangaande het leven van mirabeau. 5*7 ftemmig onderfteund hadden , was hij in verfchil geraakt omdat hij begreep, dat zij meer op de voldoening aan hunne eigen perfoonli ke wraak, dan op het Saarèn van hun Vaderland bedacht waren; en met zHne Vrienden , de Heeren barnave en lameth , lag l ten eenemaal overhoop; omdat hij zich verbeeldde, dat hunne redevoeringen meer ingericht waren, om aanhang te maaken, dan de vrijheid te begunstigen. Ziine liikftaaifij werd met eenen luister gehouden , waar van men, federt de dagen van Pharamond, en de Kin* zelve'der Monarchij, geen weergaê gezien t'd _ Züne asch rust, tegenwoordig, in dezelve graftombe met den onfterflijken descartes j en zij zal haast, met die van de andere groote. mannen, voor welken Frankrijk openbaare eerbewijzingen beflooten heeft, in de nieuwe Kerk van b, Oenev.eve geplaats worden; zoo dat, terwijl een vrij volk aan het Opperwezen hulde doet, het zelve, te gebjker tijd , de gedenktekens zijner Wijsgeeren, zijner Wetgevers, cn zijner Helden befchouwen wil. f1lozoeij en dweeperij. Twee Zusters, (*) Onder gemoeds aandoeningen, die zusterlijk met elkander v:rwant zijn , is hartelijke vriend chap eene even zoo groote zeldzaamheid , als, volgends het fpreekwoord, onder lichaamlijke bloedverwanten. Zij haten elkander, om dat zij dezelfde natuur in elkander ontdekken 7in trekken, die regelrecht tegen malkander overftaan ,ze zijn te naa aan malkander, en te zeer verwijdendvan malkander , en beftrijden derhalven elkander , en de gemeenfchappelijke oorfprong , die ze heeft V°De fitozofii voedt zich met afgetrokken denkbeelden , dat doet de dweeperij ook. De eerfte vreet het blad oo geliik de rups, de laatfte zuigt het uit, gelijk de Vlinder: door beide word het dor. De vlinder brengt * rup- C*0 Dit Stukje is ons van eene onbekende hand toegekomen, Kk 3  5i8 FILOZOFIJ EN DWEEPERIJ. rupfen voord, en uit de rupfen ontdaan wederom vlinders. Dit is de geheele gefchiedenis van de beide uiterden van den menschlijken geest. Heeft Don Quichot, van Dulcinea en alle zijne ridderlijke denkbeelden, immer meer werk gemaakt, dan • de filozofen gemaakt hebben,van hunnen daat der natuur, fysteme der natuur, leerlingen der natuur, van hunne quidditeiten en abdractien , en is er in dit alles meer waarheid, dan in de vifioenen der dweeperij ? In de dingen van welkede afgetrokkenheden afgetrokken werden, bé' Honden zij, en waren zij waarheid: op dezelfde wijze was ook de Dulcinea van Tobofo waarheid: geen leugen op de waereld is anders dan uit waarheid ont- ftaan. Maar federt zij afgetrokken, valsch, ten halven, onrechtig gerealifeerd werd, werd Dulcinea een droom: Toen kreeg de damp vleugels, de fchaduwe werd een fpook, dat nu eens zwaar als een ber"drukte, en dan als een Scfir huppelde. Of het wordt met een dom geloof, met in petto te houden, naderhand te bewijzene gronden, voor waarheid aangenomen, juist omdat het geene gronden heeft; daar het gelijk alle afgoden in de wereld niets is. Indien een mensch, met eene godsdraal in het oog, de gewesten van de fchemering, de kluften van de dweeperij en abdractien aller volken doorging , welke eene eeuwige gelijkheid zou hij alömme waarnemen ! Overal zou hij fchaduwen zien, die, gedurende eenigen tijd, voor wezen gehouden werden, leerdoelen en altaren kregen ,J priesters en verdedigers fchiepen, en naderhand — het komende licht van zelfs ontvloden. De filozofij, van elke taal, toen zij damp was, ging te niete, en kon zich niet anders dan in de elementen, waar uit zij ontdaan was, in deelen van waarheid ontbinden. Lachen wij niet over een groot deel van het abdractie-wezen der Franfchen , juist, omdat het ons vreemd is, om dat wij ons verftand niet van de jeugd af aan , in die vormen en woordformulieren gegoten hebben? Een deel van de Engelfche filozofij is de Duitfchers zoo vreemd als, gelijk de ondervinding toont, de Wolfiaanfche allen den genen is, die geen Duitfchers zijn, en wier vertooning in het omkleedfel van het Wolfiaansch hoogduitschlatijn niet is opgegroeid. Wie durft zich beroemen, dat hij het toppunt der waarheid beliegen heeft, dat boven alle dampen verheven is ? Met  filozofij en dweeperij. 510 Met de gave van dweeperij is het niet anders gefield De warme boezem, die over het een en ander, eerst bevindingen voordbragt, cn dezelve fclnep tot eene taal, zoo warm, zoo donker, zoo in een gevlochten , als zijne bevindingen waren, had in zijne bevindingen, en in deze taal ongetwijfeld waarheid. Het waren warme abftractien van de voorwerpen, die hem omringden, gelijk het de koelde abftractien, voor het meest ipeculatief verftand zijn konden. Maar wanneer alle die voorwerpen wijken , en men den.damp dei warme abltractie, zonder dezelve, onmiddehjk wil achterhalen en van achter na ondervinden, op dat oogenblik wordt alles leugen, naaping, koude woordendweeperij over warme voorwerpen , gelijk zinlooze woordenfilozofi dat altijd geweest is- .. Toen klopstock den Mesfias zong , moest hij noodzakelijk zinen Mesfias, met zijne bevindingen, zingen dus waren zijne abdractien de oogen , waar mee hij zong. Daar hij alles als verborgenheden behandelde, zweeg en aanbad hij, hij trok kringen van zichtbare en onzichtbare wezens om zich henen, die ook zingen, dat is zwijgen en aanbidden moesten.— dat was klopstocks manier. Ze gaat tot in zijne 1'pderen over, die ook zwijgen en aanbidden, en mi kwamen zijne navolgers, een ontelbaar heir. Zonder alle zijne dille ruste , diepe zuiverheid, hooge koninglijke fijnheid, willen zij opjuichen, zwijgen en aanbidden, waar in het geheel niet te zwijgen en te aanbidden is; "ij zongen overal den Mesfias, waar geen Mesfias; zij zongen Mariaachtig, Cidhachtig, Hermanachtig , Engelachtig, Duivelachtig, waar in t geheel geen mariaas, cidlies , hermans, Engelen of Duivelen moesten gevonden worden. De geheele dichtkunst, tot het eenvouwig gebed en heilig kerklied, moest klopstocrianismüs of KLorsTOCKS geest en hart worden en nu komen de kleine filozoof- jens achter aan , en zeggen: „ zie hoe zij de taal verrijken." Ja verrijken ! door klapperende maankoppen, lierzangige papierdraken en klinkende fchellen, in de vergaderingen der Kristenen; verrijken, dat elke vorm der dichting en taal, waaraan zij de hand leenen , voor eeuwig, in denkbeelden verarmt; verrijken, dat alles gemeen wordt, en de muze van klopstock, de ergerlijkde parodie ondergaat. > Dat is erg , Kk 4 maar  520 FILOZOFIJ EN DWEEPERIJ, maar. niet erger, dan het de filozofij ging, en gedurig op nieuw gaan zal, door alle tij 'en. ^ g ' 'S liildniSnV2 blJ' voorbe?Ul w:'s een liefhebber van ver-e- te naren Mh' df tef "1^^ denkbeelden faam te paren. Hij openbaarde derhalven zifn geheel S,krp me , niet anders dan , eehik her hJ». i J fchenen was; gelijk het ^zij J? \e$™ ft l e^ereerr/V6" Verbeéldi'^ «CwS? beelden df. .T u frmenvoeging van vreemde denkv»n 2* c ' ln het viuir wan dezen oorfprong en zonder welimr°eging' m?es.ten ^voeld 3en* en zoiidei welke de geest van Leibnitz verdweenen was SdrX bwno,f!1Hir];fpr0ng,ijke ^'imiCive waïSéid Ss' voeen,)!' ,het verni0Se» "''et had, om dit te voelen, of als navolger en verklarer daar toe geen tiid had maakte, uit Ichitteringen van vernuft enukzS xlt^t\l^eiïea OheorematO, die nu zoo veel te beter te bewijzen waren, omdatzij de naauw bepaalde wezenlijkheid van hunnen oorfprong verloren B- den verder, de hoogduitsch latijnfche taal der filozofii ftond daar, gelijk een boom,1 aan welke rupfen eï kevers, van ieder blad, eene metafijnek val dorre vaatjens gemaakt had,zoo dat de Drifade van den boom van ontferming weende. . Le bnitz , ! waar bleef uw geest? wmnit* , Leibnitz, tot ons over die, overeenkomflig ,net i,aren „cestJ (en zoo veel te meer eigendom mé ijk, da die gene 1& Mde,rS "n,derrdeze" naam bebe^ s) zeer eigen! Ülozofcj van t gezond uienfchenverfland. |-Jet h 3 Ïnst verdol: dat/fe F""6" in hur'ne "werken de kunst verdeden, dat deze horologievederen maakteen ander horologie kasfen enz. en dat aldus de kuns ' door eene meerbepaalde vlijt, te meer vordert Zoo behaagde her eenigen hunner filozoien de (tofferr re ]ifkrenelaernh'eiden afz0"^!? -et allen wSiig! lijken arbeid van eenen linnenwever enz. door te werk n en ge yk d,t: ,„ het bijzondere treflijk werk opleverDir' nI' cmhet alSemee"e noodzakelijk wat ledigs. JJit ledige vulde men vervolgends , gelijk de Chinezen de hoeken hunner landkaarten, niet notendoppen vul-  I . TILOZOFIJ EN DWEEPERIJ. 5&I wnllen met goede zeden, gezond verftand, zedelijk bevoel' Techte denkbeelden en dergelijke benamingen die oaefs en mj uitloopen , en nu ook, als afzonderlijk behandelde namen, de waarde van iterlingfche munt hadden doch deze fterlingfche munt kwam m een groot verval naar Duitschland, in den tijd, toen men met de Wolfianerij en Hernhutterij genoeg te doen had, en nu. werd het eenigen traaghartigen Heeren , die e achtingwaardige volksleeraar is te dikwerf het l.J voorwerp, of van lage befpotting, of van bijgelovigen en te ver gedreven eerbied. Bij de verbastering onzer zeden, en de toenemende minachting van den Godsdienst, wordt hij vaak van hun, dien het aan waare kunde mangelt, met fchimpenden hoon behandeld: deze fmaaden den eerlijken, den nutten burger ; zelfs om het voortreffelijk werk zijner bediening verachten zij hem. Dan van een ander deel des volks wordt de leeraar met een dweepagtig oog gevolgd. Het min verlichte , doch op verre na het kleinfte tal der natie niet, zondert den godsdienstigen onderwijzer geheel van de maatfchappij. van de zamenleving, af, zelden befchouwt het hem in zijne natuurlijke vriendfchappelijke en burgerlijke betrekkingen, het merkt hem aan als den droeven zedenmeester, die geen deel mag hebben aan de vrolijke uitfpanningen, en aangenaame verlustigingen des levens. Men fielt zich dus den leeraar enkel in betrekking tot zijne bediening voor, zonder echter derzelver verheven aart te kennen; III. DEEL. MEiNGELST. NO. 12. LI HiaaT  53° GED. OVER DE PLIGTEN VAN HET LEERaAR-AMBT, maar men vergeet, dat hij een mensch is. Hier van daan die beklemde vrees, welke zich bij veelen op het gelaat vertoont, wanneer zij hunnen onderwiizer in den godsdienst naderen. Hier van daan die om-, zigtigheid, waarmede men zijne gebreken voor hem poogt te verbergen. Hier van daan die zorgvuldigheid , waarmede men hem mijdt. —- Schadelijk wanbegrip! verdervelijk bi geloof! Het beneemt den leeraar de be.>,te gelegenheid, om nuttig te kunnen zfn, en den min kundigen Christen de meeste aanleiding om te vorderen in de kennis der hoog noodzakelijke waarheden. Het kan daarom zijn nut hebben, dezen den volksleeraar, niet enkel in zijne gewigtige ambtsbezigheden; maar ook in het burgerlijke leven, in zijne maatfehappelijke betrekkingen, voórteftellen. Zuivere kundigheden van den besten Godsdienst te verbreiden, is het eerfte en voornaam fte werk van den Christen leeraar: waarheidliefde moet zijne tong beftuuren. In het voordraagen van godsdienstige gevoelens zal hij alleen de voortplanting van jesus leer beoogen: verre van de plaatzen der Heilige Schrift naar de bijzondere begrippen van feilbaare menfehen te draaien, is het hem om *t even, hoe luther, menno of calvijn dezelve verklaare, hij erkent geen menfehelijk gezag in zaken van den godsdienst, hij zoekt alleen waarheid, en vindtze in jesus Evangelie geopenbaard, verkondigd. Niemand kan een ander fondament leggen dan het geen gelegd is, het welk is Christus jesus. (*) Op dit fundament bouwt de Christen onderwijzer zijne leringen, grondvest hij zijne vermaningen. Jn de harten der h orderen kweekt hij een verheven gevoel voor den eeuwigen Oorfprong van hun beftaan. In Gods verbazende werken leert hij hen het volzalig Wezen kennen , en vervult hunne zielen met eenen heiligen eerbied bij de befchouwing van 's Hoogften volmaaktheden. In 't bijzonder plant hij Evangelifche Christelijke denkbeelden van de Godheid voort, wanneer hij den Almagtigen als 's menfehen liefderijken Vader roemt: hij tragt den zuiveren eerdienst uit een dankbaar hart te bevorderen, flaaffche vrees te weeren, liefCO i Corinth. III. u.  CED. OVER DE PLIGTEN VAN HET LEERaAR-AMBT. 53* liefde voor den grooten, den onverpligten weldoenerte vermeerderen: vooröordeelen, die khadelijk voor den Godsdienst en de deugd zijn gaat hij met ernst en mannelijke taal te keer: htj fpreekt met alsmenfehen behagende, maar Gode, die het hart be- ^Be' Christen zedemeester bevlijtigt zich met de üliog altijd gefpannen, verliest zijne fterkte en veerkracht; dan,bij tusfchenpozen ontfpanne», oefent d'e des te grooter geweld, daar zijne krachten gevor- ^Duidt'het' daarom den Leeraar niet kwalijk, wanneer hii, afgemat door letterarbeid , zijn boekvertrek verlaat om in de aangenaame zamenleving, of door lighaamliike oefeningen zich te verlustigen, en te herdellen: hij is, even gelijk wij, vatbaar voor zittSik vermaak , ook aan zijne ziel is de begeerte naar ïreu-de en genoegen gegeven en het Evangelie van tfsus maakt hem nimmer eenen ongevoeliger! dweeper, i« ziet niet met een ftmef en ftuursch gelaad oP de onzondige vermaaken neder, door God zeiyen ten nutte van 'den mensch verordend. Vestigt hier wederom het 00* op jesus , den onfeilbaaren Meester. In hem ontdekt gi geenen norfchen zedenmeester, geenen wrevebneeh berisper: maar den aangenaamen, den toesevelijken menfehenvriend, die deelt in de genoegens van anderen. Hij laat zich niet enkel ter bruiloft 01* L1 5 der  538 WAARÖM KOMEN 'ER NIET ZOO der de genodigden te Kana vinden; maar vermeerdert Zelfs door een wonderwerk den wijn! dilT harten der gasten vervrolijkt; te Bethamen z et men hem aan den milden disch van eenen vermogend™! simeon |SnVed2dEr. T ?" fe£St' teTz^ereTn! gengt, verdedigen ; zoude men dan heiliger willen onEd ofheï!,°nrdig,V00rbee,d de.§ zuive te dens^ neen in hg 01 s gunsten verfma- bScrfjkt, en JESL"S CHlUSTÜS d00r uwe daaden ver! BEANTWOORDING DER vraag ! WAAROM KOMFN IN l ONZE DAGEN NIET ZOO vee,. bekwame en wk r VOORBEREIDE JONGE UEDEN OP DE HOóor sÏhoÏ LEN, ZOO als voor dezen. DooR^OoR te ... , TVJiemand, welke met de daaglijkfche zoo rr™,-;™ vaarenheid bekend is, zaf deze: L g f" loos of min gewigtig honden; ï^ ik «cfoof°°d "t°ï« der moeite waard g is dp/nh™ <■ u ' 'u nct Wen geloove .toctAiet,' a^t^ leen gelegen is in de inrichting der fchoolln Vü veel min in de onwerendheid, nalatShe en rr^ï der onderwijzeren, die zich' geffi met het n?H wijs en de befchaaving der ieugd bez?o- hL Tkr', f k„me„ „f beken'd ™te" is' te Ken^erS' j?en tijd aan het fchoolwtóen SdT?„ ™Hï fctanng van veele, ook .en M,ïzie„J hunne, he-  BEKWAME JONGE LIEDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN ? 53J heden zeer verfchillende jonge lieden volle 33 jaaren lan°- gearbeid hebbende, gevolglijk zoodanige aanmerkingen zal voordragen, die ik niet enkel aan het oordeel van anderenals het welk heel dikwijls onzeker en verleidend is, te danken, maar die ik met aanhoudende zorgvuldige, oplettendheid uit eene langduurige ondervinding verzameld heb. Ik zal dit alles echter niet uit dien hoofde bijbrengen , als of ik geloofde door ijdele hoop ingenomen, of liever misleid, overtuigd te wezen, dat ik het door dit vertoog zoo ver zou kunnen brengen , dat men deze, in zekeren zin aWmeene ziekte, welke onze ftudeerende jongelin°fchap zedert eenigen tijd aangetast heeft, en zich daaglijks verder onder dezelve verfpreid, en fteeds heviger" wordt, allengs perk en paal zou kunnen Hellen , nademaal het weinig fchijn heeft, dat de hoogs tfchadelijke bron van dit onheil . door haaren oorfprong aantewijzen, zou kunnen geftopt worden. Neen, dit vertoog heeft geen ander oogmerk, dan om het bewijs van trouwe van eencn eerlijken , en over den welltand der fchoolen bezorgden leermeester af te leggen , en alfchoon ik ook daadlijk niet mogt bereiken, het geen ik zoo hartelijk wensch , zal dit nogthans een getuigenis en openbaar gedenkteken van den goeden wil zijn om mij bij het fchoolwezen, en in 't gemeen omtrent alle nuttige wetenfehappen verdienstlijk te inaaken. .. .. In zefge dan , terwijl ik mi] van mijne Lezeren beloove "dat zij mij mijnen onvergenoegden toon, die uit hoofde der Hechte gefteldheid van zaaken onvermijdlijk was, geern vergeven zullen , nademaal wij de treurige gevolgen van het onverftandig gedrag indezen, helaas! meer dan te zeer ondervinden, dat men aan de verwijfdheid en weelde van onze tijden, en wel voornaamlijk in de huislijke opvoeding, geheel en alleen heeft toe te fchrijven, dat de jonge lieden verre of na niet zoo wel voorbereid op de Hooge fchoolen aanlanden, als zij voormaals plagten. De daaglijkfche ondervinding, deze in dit ftuk zoo zekere'leermeesteresfe, zegt ons, terftond bij den eerften opflag, welke denkbeelden en gezindheden de kinderen in de tederfte jaaren verkregen, en als 't ware, met de moedermelk ingezogen hebben; hoe goed, of hoe flecht zij zijn; want door de aanhoudende gewoonte  S-\0 WAARÖM KOMEN 'ER NIET ZOO' te worden zij toe eene tweede natuur, en fchieten met den tijd zoo diepe wortelen, dat men ze bijna nomt geheel overwinnen, of tot den grond uitroeien kan. Wanneer men bij het geen daaglijks gebeurt nooit een geheel ledig aanfehouwer geweest is , niaar' op de wijze, hoe men de nog tedere kinderen in veele huisgezinnen bijzonder der fatzoenlijke lieden (want dit van allen te beweeren, zou eene onbefchaamde be lediging zijn) opvoedt acht geeft, dan zal men zien, dat door dezelve noodzaaklijk de ligchaams en zielsvermogens bij zulke vertederde kinderen in de eerfte jaaren eene verkeerde richting krijgen, en tot alle Sn ol meer moebjke en onaangename bezigheden heelfchielijk volmaakt onbekwaam worden. Ik geloove niet dat het met mijn ambt en tegenwoordig oogmerk (frii' d.f zal zijn indien k hier een beeld°van °eene zoodanige opvoeding alichoon niet met heel leevendi-e kleuren gefchilderd, maar alleen naar eene ruwe fchetze , ontvverpe. N et weinige ouders zijn met eene pnbetaamhjke en blinde liefde jegens hunne kinderen ingenomen, _ en denken tevens weinig aan de piiaten welke zij bij de opvoeding hebben waar te nemen,' en willigen gemeenlijk alle de geneigdheden der kin! deren, hoe buitenlporig en losbandig zij ook zün mogen, in5ja voldoen zelfs hunne begeerten, die dikwijs zoo nadeelig voor hun zijn, zoodra zij flechts huilen, en met fchreeuwen en hoofdigheid op derzelver v.rvulhng aandringen — Üetoont al ééns de Vader zijn misnoegen, over zulke onbezonnen begeerten van deze tedere kinderen (en ik weet, dat het hier en daar fommige vaders doen^ houdt hij het niet voor raadzaam , zijnen Kinderen altijd en overal ju re willigen en toe te geven, o! daii neemt de malle en ontijdig infchiklijke moeder, het kmdjen op denfehoot, droogt zijn traantjens zorgvuldig af, en is angstig bezorgd, dat toch het teder hartjen ontlleld, misfchien ziek'zal worden, of wel zijn teder leven er bij zal ihfehieten. Wat nu gedaan? Men willigt de begeerte van het kind, hoe onbezonnen , en misfchien hoogst fchadelijk ook , in ; men laat toe, dat het door huilen , fchreeuwen, ltampen met den voet, alles dwingt, wat zijn koppig hart wil. Het eerfte, dat de onffuimige wellustige neiging, de gewaarwording in den fmaak in deze zoo te»  BEKWAME JONGE LIEDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN? 541 tedere jaaren gaande maakt, is alles, wat zijn verhemelte op eene aangename wijze aandoet en kittelt. Nu geven de infchiklijke ouders, opdat toch het lieve wicht eene zoo aangename gewaarwording niet misfe , het, zelfs zonder dat het cr om vraagt, allerhande zoetigheden , die allengs zijn tanden zwart doen worden, en ze vuil en (tinkend maaken, ia het kind zelfstal fpoedig van tanden berooven. Het wicht, dat 'er zich wel bij meent te vinden, krijgt lust naar meer. Dit vraagt het derhalven , en geeft men het met ten eerften , dan houdt het er met een geweldig gefchreeuw, met moedwillig Haan, (tampen en huilen, op aan, en is zoo koen, dat het de ouders tegen wil en dank met geweld dwingt En welke moeder zou dan zoo onverbidiijk zijn, zoo geheel van alle moederlijke aandoening ontbloot, dat zij zich niet door de traanen van haar lieve wichtjen zou laten beweegen? Men geeft het hem dan; men (laat hem zoo ligt niet iet af. Dus krijgen dan de zoete jongetjens (want van de meisjens "(preek ik hier niet) door zoetigheden, door warme dranken, die naar het oordeel van alle geneeskundigen , in een' zoo tederen leeftijd ligchaams- en ziel-vermogens verzwakken, en den grond tot allerlei ziekten in hun leggen: door' zulke warme dranken, zeg ik , en wanneer zij in de vroegfte jaaren aan eene lekkere'levenswijze gewend en daarbij opgevoed worden , krijgen zij allengs een tegenzin in gezond voedzel. en over het geheel in alle die fpijzen, die meer tot voedzel, verfterking en onderhouding des ligchaams dienen, dan wel den mond op eene gevoelig aangename wijze bekoorcn. Maar wat kan nu uit eene zoo fchadelijke inwilliging , uit eene zoo fchandeli ke gewoonte, om alleen zijnen fmaak te kittelen, wat kan 'er anders uit ontdaan, dan afkeer, walg, en tegenzin in alle.vermoeiende bezigheden? Want toch die geen is min opgelegd tot ernftige en moeilijke zaaken, die reeds van kindsbeen af, in ziels__en ligchaamsvermogens door eene zoodanige verwijfde en vertederde levenswijze verzwakt, en door die influimerende traagheid, door al te weeke verzorging van zijn lijf, zich van allen fmaak in ernftige, en even daarom ook in alle nuttige en gewigtige dingen beroofd heeft. Verre van daar, dat ouders deze fchandelijke traagheid, de ongelukkige moeder van zoo veele boosheden , (want door niets doen leert men  S42 WAAROM KOMEN 'ER NIET ZOO altijd kwaad doen,) waartoe de kinderen van natuur buiten dien meer dan te vetl geneigd zi;n , zich zouden bemoeien uit te roejen, volgends hunnen pligt, als eene foort van flaapzucht; neen! zij koesteren ze veel meer, onderhouden ze, en verflerken de kinderen daar in , en wel onder voordwendzel, dat men tedere kinderen niet tot den arbeid dwingen, en derzelver ligchaams- en ziels- vermogens niet te vroeg verzwakken moet, maar veel meer den tijd afwachten, dat hun verftand en ligchaam meer rijpen vastigheid, en zij zeiven een inwcndigen trek krijgen, om ernftige dingen, en voornaamüjk wetenlchappen ter hand nemen. Befpeuren 'nu de kinderen deze ontijdige toegevendheid der ouderen, en dat men hun alles inwilligt, wat zij begeeren , (want zoo onverftandig zijn zij niet, dat zij dit niet befpeuren zouden,) dan gelooven zij recht te krijgen , om hunne neiging tot luiheid des te geruster in te volgen, en krijgen een tegenzin tegen alle moeite, die men aan het leeren der Wetenfchappen en voornaamlijk aan eene behoorlijke, dat is redelijke en overtuigende kennis van de eerfte beginzelen van het Christendom, (zonder het,welk anders alle menschlijke Wetenfchap nutteloos is,) beftederi moet, zij onttrekken zich daar aan onder allerhande voorwendzels, zoo dat men eindelijk, wanneer zij, door niets doen, of door kwaad doen, eene zoo flechte gewoonte aangenomen hebben , en nu eindelijk op eene fchool komen, verbaazende moeite heeft, om hen van de luiheid tot werkzaamheid, van eene vadzige traagheid tot aanhoudenden vlijt, en van de neiging tot kinderachtigheden en fpel tot ernftige bezigheden te wennen. En wat zal ik nog van de fchandelijke zorgeloosheid en onbezonnenheid van 'veele ouderen zeggen, die hunne kinderen ook dan verfchoonen , wanneer zij zich onbefchofte woorden, flouten boert, onbetaamlijke en vuile dubbelzinnigheden veröorlooven , en hun die niet alleen toelaten , maar bovendien door een goedkeurend lagchen , of ook door luid gefchater, deze onbefchoftheid van de beve jongens prijzen, en tevens de fijnheid van derzelver verftand in zoo tedere jaaren bewonderen ? De jongen brengt misfchien een onbefcbofte grap voor den dag? Hoe verftandig is het kind! Hij befpcjt anderen? Ei! hoe vernuftig! Hij Ipreekc  BEKWAME JONGE LIBDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN ? 543 fpreekt dubbelzinnige, ergerlijke woorden? 6 Kijkt eens dien kleinen babbelaar! Hoe fchrander is hij niet! En dit alles houdt men voor onfeilbare kentekens en voorboden van eenen leevenden, vuurigen, veel beloovenden geest. Ondertusfchen neemt deze ligtvaardige gewoonte van fpreken en handelen, wanneer ouders ze niet, gelijk zij behoorden , bij tijds bedwingen, maar veel meer toelaten, goedkeuren, en door hun goedkeuren verfterken, fteeds met de jaaren toe, en wordt allengs tot eene tweede Natuur, zoodat eindelijk deze jonge lieden, met ter zijde (telling van allen eerbied voor God en alle zedelijke eerbaarheid, zich niets in hun fpreken, zoo wel als in hun doen, ontzien. Ik kan hier gevoeglijk aannaaien, het geen de geleerde p. bui*man in zijiie Lijkrede over graevius des aangaande zegt: ,, Gelooft Vaders, die hier verzameld zijt, niet zoo zeer mij, als veel „ meer den geleerden van alle tijden, gelooft uwe „ voorouderen die aanzienlijke en kundige mannen, dat de treurige gefteldheid onzer eeuw, en het ,, gebrek aan eerlijke en deugdzame lieden nergens ,, anders in te zoeken is, dan in die verkeerde toegevendheid en verwijfde opvoeding, waardoor men, dewijl men de kinderen niet wil kastijden, hun verftand en hart heel gerust laat bederven. Men is, op eene dwaaze wijze, angstvallig bezorgd, ,, dat onze tedere zoontjens, door onafgebroken ar„ beid een' tegenzin in denzelven zullen krijgen, en ,, laat daarom aan den anderen kant toe , dat zij ,, zich aan alle buitenfpoorige vermaaken en dartele nei„ gingen mogen overgeven." Zoo waar en zoo gegrond oordeelde deze man. Om nu hetgeen ik tot hier toe gezegd heb, nog grooter gewigt en toeftemming te bezorgen, zal ik nog een' getuigen aanvoeren , QjJiNTiLiAAN , dien voortred ijken meester in de opvoeding en onderwi s van jonge lieden. H;j drukt zich (In zijne inftUut. orator. 1. 2.) hier over, op de volgende wijze, uit. ,, Het was te wenfehen, „ dat wij ouders niet zeiven de zeden onzer kin, deren verbasterden ! Wij verwennen ze reeds ,, in hunne kindsheid met lekkernijen. Eene zulke verwijfde opvoeding, die wij toegevendheid noemen ,, verzwakt alle de vermogens van hun ligchaam en ,, geest. Wat zal de volwasfen mensch niet al heb- ,, ben  5*4 WAAROM KOMEN 'ER NIET ZOO ben willen, die als kind reeds in den purperkleu„ ren rbk omkroop V Hij kan kwalijk eenige woorden f, Hameien of bij weet reeds, wat fehartaken is, en f, wil een purperkleuren rok hebben. Wij kittelen , den fmaak der kinderen door lekkernijen', eer dat s, wij hunnen mond tot fpreken gewennet], -Zij wor„ den in zijde bijna groot gemaakt en naauwlijks ko,, men zij ter wereld, of een menigte lieden Itaat al „ gereed , die hen dragen moeten. Wij zien het ,, geern , wanneer zij eenige onbefchoftheid-voort- brengen. Onbetaamlijke woorden, die men naauw„ lijks bij ahxandrijnfchü verrnaaklijkhedeö vermoeden „ kan, komen wij, als het ware , met lagen ens en kus„ jens, te gemoet, en dan behoeft ons waarlijk bun „ gedrag niet te verwonderen. Wij hebben het ben geleerd, en zij hebben het van ons afgezien. Zij ,, zien beftendig onze gemeenzame verkeering met ,, perfoonen van de andere kunne , en met onze bij,, wijven Alle gezelfchappen zijn vol van vuile lied- jens; fchandelijke dingen komen 'er te voorfchijn. „ Dit wordt tot eene gewoonte, en eindelijk tot een ,, tweede Natuur. Voor dat deze beklaageriswaardige kinderen weten, wat ondeugd is, kennen zij ze reeds ,, uit voorbeelden. En zijn zij aan zich zeiven over,, gelaten, dan leeren zij de boosheden niet eerst in „ de fchoolen, maar brengen ze in dezelven mede." Dit is dus de gewoone opvoeding der meeste jonge lieden, dus leidt men ze op, dus vormt men hun gedrag. Met hun 12 of 14 jaar zendt men ze uaar de Latijnfche fchoolen, en beveelt ze als dierbare panden aan het onderwijs, de kunde, zorgvuldigheid en trouw der letrmeesteren aan. Maar hoe zijn dan deze dierbare panden gefield? omtrent dus: Zij hebben geene natuurlijke bekwaamheden, om het in de wetenfehappen ver te brengen , noch ook een' prijvswaardigen ijver om hunne kundigheden uit te breiden! Zij fchuwen alle bezigheden , die flechts eenigzins moeilijk zijn; en onder deze omftandigheden kan men maar hoogstzeld?aam en niet zon er de grootfte moeite, in eene openbare fchool weder verbeteren, het geen anderen in de huislijke opvoeding bedorven hebben, en nog voortgaan te bederven: even gelijk men Hechts een nog teder boompjen ligt buigen, en met weinig moeite leiden kan, zoo en waar men wil, maar is het ééns  fcEKWAME JONGE LIEDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN ? 545 ééns krom en verwasfen, dan kan men het eer breken, dan recht maken. Het was derhalven te wenfcben , dat men alleen zulke • jonge lieden op eene openbare fchool, om de gronden van hunne rtudiën te leggen, zondt, die , bij eene goede befchaving door de huislijke opvoeding, vatbare hersletts, goed gedra», achting voor hunne Leermeesteren, een genegen0 wil, om zich aan de fchoolwetten te onderwerpen en voornaamlijk dat, wat de eenige zekere grond van alle deze goede eigenlchappen is , te weten . liefde voor den godsdienst, voegden. Maar hoe kan men dergelijke goede eigenlchappen en vatbaarheden flechts eenigermate bij een jong mensch verwachten, of zich belooven, die van kindsbeen af zijne ligchaams- en zielsvermogens door die weeke, tedere, en verwijfde levensei ze verzwakt, die zijne kindfche aaien met luiheid en niets te di en zoo verre heeft doorgebracht, en omdat men hem eens vrijheid gelaten heeft , om naar goedvinden te fpreken en te handelen, thans liever het geweld zijner booze driften, eh losbandige neigingen, dan de heilzaamfte voorfchriften volgen wil, en die reeds zedert zoo lang gewend is , om zich aan alle betaamli k opzicht te onttrekken, en enkel naar zijn eigen goeddunken te leeven ? Men zal daarom zeer veel jonge lieden vinden, die bij eene groote onwetendheid in den godsdienst en nuttige Wetenfchappen , bij een onbefchaafd verftand en zeden, een afkeer voor allen arbeid, een tegenzin om iet, wat nuttig en nodig te leeren is, hebben; die een goed en Zacht beduur voor een ondraaglijk juk aanzien, liever hunne dolle begeerten , dan de liefderijke vermaaningen en voordel^ lingen van hunne Onderwijzers volgen; en eindelijk, als zij eenige weinige jaaren met moeite en dwang op de fchoolen doorgebracht of liever in fchandelijke luiheid verkwist hebben , nog voor den gewoonen tijd de fchool, die hun altijd als een tuchthuis voorkwam, verlaten, om, als vrije lieden, naa de Akademie over te gaan, neen! over te vliegen, en zich daar aan hunne fnoode en losbandige neigingen geheel over te ge-ven. De tweede oorzaak van het verval onzer fchoolert is, mijns bedunkens, deze, dat de ijver, in het leeren der Wetenfchappen, daaglijks meer en meer verkoelt. Dit kwaad ontltaat gemeenlijk uit de bovenge- iudeel.mengelst.no. ia. Mm  54<5 waarom komen '£r niet zoo melde ongelukkige bron van eene weeke en vertederde huislijke opvoeding. Want hoe moeilijk is het voor een jong mensch die uit al te groote toegevendheid zijner ouderen geheel aan zijn eigen wil en lust overgelaten was die den edelen kostbaren tijd met niets te doen heeft doorgebracht, dien hij aan het leeren van de eerde gronden van het Christendom enz. hadt moeten hefteden, dat hij zich aan den arbeid zal begeven, naar eene zekere en bepaalde orde? Hoe zuur zal het hem vallen, zijnen tijd aan het noodzaaklijk unieeren van nuttige Wetenfchappen onafgebroken met naarftigheid te hefteden , die gewend is , te huis , zijnen tijd zoo onverantwoordelijk te verkwisten? — Na verloop van eenigen tijd gaat hij, niet uit hoofde van zijne verdienste, maar omdat het de orde dus lcliijnt mede te brengen over na eene hooger klasfe, en nu verbeeldt hij zich reeds heel wijs te zijn, eh ltelt zich 111 zijne gedachten reeds iet groots voor. Dag en nacht droomt hij van de zoo zeer geroemde vrijheid, d:e men op de Hoogefchoolen genieten kan, en haakt om met nog onvolwasfen wieken maar fpoedig van de fchool op de Akademie te vliegen. Hier komt nog bij, dat het leeren der Wetenfchappen op de lchoolen ongelooflijk verzwaard . wordt , wanneer men op het oogmerk ziet, dat de meeste jonge lieden, op eene laage wijze, daar door bereiken willen. Te weten, de meeste jonge lieden, die zich aan de Wetenichappcn wijden, richteu hun ftndeeren fteeds zoo m , dat zij alleen dat in 't oog houden, daar zij ééns hun brood mede verdienen kunnen. Dat daar niet op doelt, roeren zij niet ééns aan, laat ftaan, dat zij daar zich geheel mede zouden inlaten. Men houdt het voor nut- en nodeloos. Hoe zeer men hun ook die voortreflijke uitfpraak van den wijzen plato inicherpe: dat alle nuttige wetenfchappen en kunften met eikanderen in zeker onfcheidbaar verband ftaan, en dat geene ééne de andere misfen kan, maar dat de ééne de andere de behulpzame hand moet bieden; men predikt dit alles voor doove ooren en ongevoelige harten , die het zoodra weder laten ontflippen', als zij het gehoord hebben. Hoe veel beter zouden zij voor hun toekomend geluk zorgen, indien zij 'er fteeds ijverig hun werk van maakten, om den goeden raad te volgen, dien theoboïiüS eens aan zijnen zoon hc- n'o  BEKWAME JONGE LIEDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN ? 547 Norius °-af: fludeert altijd onafgebroken voort, tot dat uw hart * den zachten indruk uwer kennisje gevoelt, en handel ook naar het geen gij leest. Wees altijd bezig met de eerwaardige Komeinfche en Griekfche oudheid» CcLMiDiANUS I. 8. 390 volgg.) Onze jonge lie¬ den integendeel meenen al genoeg gedaan te hebben, wanneer zij alleen dat verkrijgen, daar zij hun brood ééns mede denken te verdienen. Dus gelooven zij, die zich eens aan de godgeleerdheid willen toewijden, wier °-etal in deze dagen merklijk afneemt en vermindert "waarvan ik hier de reden niet zal opfpooren, deze'gelooven, dat zij alken zoo veel latijn behoeven te leeren als nodig is, om een Theologisch Sijstema te kunnen hooren, en alleen zoo veel Gneksch, dat zii naar hunne gedachten het Nieuwe Testament kezen dat is, met behulp van een armhartig Woordenboek, er zoo veel woord voor woord van overzetten kunnen, dat zij 'er mede door hun Examen kunnen jj0rnen. Het Hebreeuwsch brengen zij gemeen¬ lijk niet verder, dan dat zij 'er de letters van kennen, en het een beetjcn ellendig genoeg lezen kunnen. Hebben zij het zoo ver gebracht, dan verbeelden zij zich , alle geleerde talen, die voor eenen aan (taanden Godgeleerden onontbeerlijk zijn , in hunne magt te hebben. Om eene nadere kennis dezer geleerde taaien , om derzelver ekenli ke gefchapenheid, die men Idiotvmen noemt (te recht of onrecht, blijve nu aan zijne plaats) om de gronden van andere voortreflijke wetenfchappen Mathefis en Logica, gefchikt, om het verltand op te fcherpen, om Rhetorica, wereldlijke gefchiedenis, kerkelijke gefchiedenis enz. bekommeren zij z:ch heel weinig, oïndat zij gelooven, dat men daar niet veel of geheel geen brood mede verdienen kan: want daat naar weegen zij de geheele inrichting van hunne ftudiën af. Dus komen zij op, dus verlaten zij de hooge fchoolen, en venten, na weinige weeken , hoe onkundig zii ook in de waare godgeleerdheid en uitlegging der Heilige Schrift zijn mogen, met eene verbaazende ftoutheid, of zal ik zeggen, onbeschaamdheid? het geen zij weten en niet weten, op den kanfel uit, en doen jammerhartige preeken, hoe zeer zij ook aan onveritandige oude wijfjens daarmede behaagen mogen. Van zulke heilige handelingen hebben dergelijke itudenten geen beter denkbeeld. Maar die genen, die Mme een*  545 WAAROM KOMEN 'ER NIET ZOO eens groote Rechtsgeleerden, onlaakbaa're Priesters der gerechtigheid worden. of het beste van den Staat door het behandelen der Rechtszaaken bevorderen wilien, en yan dezen blijft 'er fteeds een grooter getal, omdat zij zich door de hoop op groote eer-ambten, die wij zoo dikwijls hoorden, dat justiniaan aan zijne vereerers zou bezorgen, of ook door de aauloklijkheid der gouden practijk, omdat zij veel gouds zou aanbrengen, alnoewel ik ook dikwiils van verfcheiden eerlijke en oprechte lieden uit dezen ftand, die altijd zoo fpraken, als zij dachten, heb hooren klaagen, dat zij dikwijls zeer ftiefmoederlijk haare kinderen naauwlijks mei iood beloont; die genen, zeg ik, die eens in de hoop, om voor het vaderland nuttig te worden, en, de rechtvaardige zaak der verdrukten te verdedigen, Rechtsgeleerden willen worden, richten ook al vroeg hunne fludiën zoo in, dat zij zich zeer wachten, om iet meer te leeren, dan het geen, zoo als zij zeggen, juist tot hun oogmerk dient, d. i. daar men brood mede verdienen kan. Zij gelooven daarom het op de fchoolen ver genoeg gebracht te hebben, als zij een latijnfche Phrafis verdaan of zelf zetten kunnen, en bekommeren zich integendeel weinig met al het andere, hoe nuttig het ook voor hun, en hoe nodig het zijn moge voor iemand, die eens den naam van eenen geleerden verkrijgen, en waarlijk door uitgeftrekte geleerdheid met recht verdienen wil, terwijl zij geheel niet denken aan het herhaalen van alles, wat hunne Leermeesters hun in de openbare leer-uuren zeiden, hoe zeer dit ook, met alle recht, de grondllag van aile ftudeeren verdient genoemd te worden. Met dit alles verzoek ik mijne waardfte lezeren, dat zij toch niet gelooven, dat ik de zaak onbetaamhjk vergroote; en zoo wat voortprate. O! hoe wenschte ik, dat de zaak zelve mij geene aanleiding gaf, om' dit re fchrijven , en dat eene treurige ondervinding mij 'er niet uitdrukkelijk toe gedrongen hadt! Voorts kan men heel ligt begrijpen, dat het geen ik hier in 't algemeen en van allen gezegd heb, alleen van het grootfle deel dezer jonge liedeii te verdaan zij, wij hebben toch ook nog jongelingen, welke zich door hun loflijk gedrag , en onvermoeiden vlijt in de ftudiën aan ieder een aanprijzen, en beminlijk maaken. Maar dezefi zijn  BEKW. JONGE LIEDEN OP DE HOOGE SCHOOLEN ? 549 ziin zeer zeldzaam , en bij een zoo groot aantal, zeer enkel. Zoo zeer is de ijver, om iet nuttigs te leeren, bijna in allen verkoeld. _ Nog heb ik eene derde oorzaak bij te brengen, welke te wege brengt, dat de jonge lieden zoo onbereid op de Akademie komen, deze naamlijk, dat de jonge lieden zoo vroeg de Latijnfche fchoolen verlaten. ■ Men plagt oudtijds doorgaands 6 jaaren daar op door te brengen, in de daad een' niet te langen tijd voor hun, Cvau zulke jonge lieden fpreek ik niet, die van natuur zoo dom zijn, dat men, niettegen(taande alle moeite en pogingen, hun verftand volrtrekt niet opklaaren kan) die op de fchoolen eene zekere vaardigheid in de geleerde taaien , Latijnfche en Griekfche , maar ook de gronden van de Hebreeuwfehe, en de eerfte beginzelen der hooger wetenfchappen, godsdienst, en redeleere, rederijkkunst, meetkunde, algemeene'historie, en de daarbij zoo onontbeerlijke aardrijkskunde zouden opdoen, opdat zij niet geheel zonder kennis aan deze wetenfchappen op de Akadeunëu kwamen, ja die eene aanmerklijken trap van heblijkheid in het Latijn fpreken en fchrijven, verwerven moesten. Zeker een wijd veld van wetenfchappen ! En die het in zoo korten tijd met vlijt wil doorwandelen , behoeft waarlijk niet langzaam te gaan , maar moet zijne fchreden meer dan verdubbelen. En nogthans gelooven veele jonge lieden, uit hoofde van zoo oroote' weekheid, vadzige traagheid, en oflbe tembare begeerte naar eene vrije levensw jze, da.t zij dit veld reeds doorgeloopen iiebben, wanneer zij 4 op zijn hoogst 5 jaaren op de Latijnfche fchoolen geweest zijn. Naauwlijks zijn zij een weinig van hunne grove onwetendheid bntbo'lfterd, en met verbaazende moeije voor de onderwijzers zoo ver gekomen, dat zij nu, met eenig nut voor zich zeiven, en tot vermaak der onderwijZeren, onderwezen zouden kunnen worden, of zij'fchijnen zich, (niet den onderwijzeren maar zichzelven) al heel wijs te zijn, en vrij wat te beduiden te hebben, verbeeldende zich dwaaslijk, dat zij nu niets nuttigs meer op de fchoolen doen kunnen. De fchool beginthun dan te verveelen, zij beelden z ch op hunne gewaande kunde veel in, en hebben, hoe onkundig zij ook nog zijn, vol brandend verlangen naar de Akademifche vrijheid, dag en nacht niets anM m 3 ders  550 waaró^f komen 'er niet zoo, enz. dcrs in gedachten, dan hoe zij toch maar, hoe eer hos liever de fchool verlaten, en na de Akademie overgaan mogen. Zij bidden dan Vader, dat zij maar fpoedig mogen prompveeren, en indien Vader bij zoo nadelig verzoek doot is, (en ik weet, dat vaders dit fomtijds zijn) nu dan dragen zij hun verzoek aan de toegevende Moeder voor, en welke moeder is zoo hard: i-iat zij het treurig verlangen van haar dierbaar pand niet inwilligen , en heel geern zien zou, dat zij haaren zoon als ftudent kan aanmerken? Men beftormt dus met moeder den onverbidlijken vader, en nu zend men den zoon, hoe weinig hij ook nog in de taaien en wetenichappen gedaan heeft, onder de zekerde verwachting van zijn aanftaand geluk, met veele hartelijke wenfehen naa de hooge fchool; en hier wordt nu van dezen hooggeleerden jongeling in op zijn meest 3 jaaren , (want zoo lang duurt thans gemeenlijk het ltudeeren op de Akademie, en fommigen bekorten het nog wel eens één jaar) dat, wat ieder ligt voorzien kon, dat^ van hem worden zou. Deze is de reden, waarom 'er zoo veele onbekwaame jonge lieden op fchoolen en Akademiën zijn. Van hier de menigvuldige en zoo rechtmatige klagten der Hoogleeraaren, dat er zoo weinige jonge lieden met de nodige kundigheden voorzien zijn, wanneer zij op de Akademie aankomen. Deze houde ik voor de hoofd-oorzaaken, waar aan het hapert, dat onze jonge lieden min voorbereid, dan voormaals, op de hooge fchoolen komen. Slechts weinigen willen, in deze verwijfde en traage eeuw, van het ftudeeren ernftig werk maaken, en langs den onverbeterhjken weg hunner voorouderen hun doel beichieten. Brief over het gezelschaplijk tijdverdrijf. Tn gehoorzaamheid Mevrouw! aan uw laatst mij zoo 1 verëerend bevel, heb ik de gedachten, „ of niet ,, het gemeenfchaplijk tijdverdrijf gemeennuttiger kon „ gemaakt worden, zonder daarom Ja'ngwijlig of ver,, drietig te worden"? nog wat verder overwogen. Hier hebt gij de vruchten van mijn onderzoek, die voor-  BRIEF OVER HET GEZELSCHAPLIJK TIJDVERDR. 551 voorwaar nog onrijp en gebrekkig zijn, maar ik verlaat mij daar op , dat ze door uwe voorftelling , of zelfs door uw voorlezen, zoo veel bevalligheid verkrijgen zullen, dat ze zich, ook in den uitgezochtllen Cirkel, die door het vernuftig onderhoud bezield wordt, vertoonen mogen. Vooraf oordeel ik noodzakeli;k, het oogmerk waartoe wij in het belangrijk, elk oogenblik afwisfelend , en kort fchouwtoneel van ons leven in de waereld dat voor onze oogen henen fnelt, nog met vlijt tijdverdrijf zoeken, bepalen moeten. Om vervolgends de bezigheden, die wij gewonelijk tijdverdrijf noemen daar mede te vergelijken. Op dezen weg meende ik derzelver gebreken op het zekerst te ontdekken , en teffens den maatftok van de waardij van nieuwe voorilagen, in dit vak, uit te vinden. Doch dewijl het met het nadenken dikwijls op dezelfde wijze "gaat, als met de fantazij, dat zij recht uit tot het tegengeftelde vervalt, van het gene zij nafpoort, ben ik in mijn onderzoek, hoe het gezelfchaplijk tijdverdrijf wel op de nuttigfte wijze zou kunnen worden ingericht, ongemerkt tot de tegenovergeftelde gedachte vervallen, dat het, namelijk, verkeerd en fchadelijk zijn zoude, tijdverdrijf nuttig te willen maken. Ik dacht aldus: Het geheele leven beftaat in eene rij van. op elkander volgende aandoeningen, gedachten en bezigheden. Ten opzicht van alles, wat wij arbeid en bezigheid noemen, is ons de inhoud, of het voorwerp, of het gevolg en de orde dezer verfcheidene toeftanden voorgefchreven, en dat juist vermoeit jons , 'dat de opmerkzaamheid ingefpannen en op bepaalde voorwerpen bepaald moet blijven. Het tijd verdrijf moet dienen ,omde flajierigheid van geest, die daar uit ontftaan is , weg te nemen , gelijk de ruste diftit, om het ligchaam te verkwikken. . , i . Maar ik vind, tusfehen het ligchaam en de Ziel, m dit opzicht een zeer volkomen gelijkvormigheid. De ruste is voor het lichaam niets anders , dan ftilftand van aanftrenging. Zij neemt eigenlijk het gevoel yan de vermoeijmg niet weg, maar zij ge^ft aap het dierlijk werktuig ti d en rust, om door werktuiglijke verarbeiding der ' levensfappen , de fpieren hare vorige kracht en vlugheid weder te geven. En tot even zooM m 4 da-  552 BRrEF OVER HET GEZELSCHAPLIJK TIJDVERDR. V%dnde fwint ,miJ het tijdverdrijf voor de waar m de denkkracht, vermoeid van hare vorige in* fpanmng op een bepaald voorwerp, door een vrfjgel* IrlS Ti denkbeeldt°> hare\-orige vlugheid en Kracht wederknjgt. ««Srïjrv^'^^^W1.? die het gczelfchaplijk tijd. Z , rbben m°et.' ziJ" hVë^h vrijheid in de opeenvolging van gedachten , en bevordering van eenen gemaklijken en aangenamen rij van denkbeelden, £?wn r- ^e\dfchaP aanbiedt, zonder dat wij ons & L\ /eCT h0^ven in te fPaiinen- Dit boude ik in de daad voor de oorzaak, waarom men zich bii denkbeelden , die g,j aan het gezelfchap ten besten geeft, verligt voor elk de bijdrage van zijn contin- Tü- ? ,er ,meer li>delijk da'1 dadeliJ'k i»* men neemt de indrukfelen aan, zoo als ze komen, en laat aldus den toevalligen gang van zijne eigene fantazij en verftand eenen vrijen loop. ;' Juist zoodanig eenen ftaat wenscht zich de ziel, wanneer hare krachten, door aanhoudende opmerkzaamheid, zijn afgemat, en wij klagen zoo zeer over gebrek aan tijdverdrijf, in de meeste gezelfchappen, die enkel tot tijdverdrijf wbrden aangelegd, om wordt!" -QeZen W(?nSch> in dezdve» niet voldaan De redenen , waarom onze voordgaan de verkeerde befchaving den mensch de vervulling van deze behoef, te van z'jnen geest zoo zeer verzwaart, in flee van dezelve te verhaten , zijn ligt op te merken. Zoo ras een bepaalde toon, manieren, waaromtrent men te voren overeengekomen is, angstvallige voorzichtigheid m de keus, en de uitdrukking der voorwerpen, 10 de gezeiichappen in ad* genomen, en alzo de ziel in eene regelmatige fpanning gehouden moet wor, den, vliedt de vreugde, en de verveling krijgt derzefver plaais; in zoo verre niet de aangelegenheid der voorwerpen de opmerking aantrekt. Maar als dan is het onderhoud geen tijdverdrijf meer, maar arbeid. De driftige fpeler , de Coqnette , de hoveling die om het vriendelijk oog van zijnen vorst vlijt , de verliefde, de trotfehe. in het algemeen, elk die met uitlprasen en ontwerpen in gezelfchap verjcbijnt, vindt  BRIEF OVER HET GEZELSCHAPLIJK TIJDVERDR. 553 vindt daar geen tijdverdrijf, maar nieuwen arbeid. Hoe meer nu de toenemende weelde de voorwerpen van dezen beuzelachtigen naijver vermenigvuldigt , en de bedoeling der vergaderde perfoonen, elk op zijn klein bi-zonder belang vestigt, zoo veel te droo4er, te Iedio-er en te (tijver moet ook het onderhoud woraen. Om deze reden heerst in dorpkroegen , en herbergen van handwerkers dikwijls minder verveling, dan in de blinkend(te kringen en asfembleen. H-t fchiint mij nu, dat het voor de herhaling des eemoeds, die men door tijdverdrijf zoekt, even zoo nadeelig wezen zou , wanneer men in het zelve een zeker nut bedoelde. De ziel moet dan a tijd hare opmerkzaamheid onophoudelijk daar op hechten, en dus blijft het niet langer tijdverdrijf, maar het wordt arbeid. Wanneer er derhalven gevallen zijn waar het welwezen der menfehen dadelijk eischt-, dat de: zijl hare werkkrachten ontfpanne en uitruste , gelijk de lichamen, zoo fchijnt het fchadelijk en dus verkeerd, met het tijdverdrijf, met welk men dit oogmerk heelt, ook nog eenig nut te bedoelen, 't zij dan, dat dit nut zedelijk, het zij dat het huishoudelijk zij. Lreett ons eenig tijdverdrijf met de daad nieuwen moed en krachten, en opgewektheid om te werken , en is het voords onfchadelijk , zoo is het, hetgene het behoort te wezen, en het is zelfs nuttiger, dan menige moeilijke infpanning. Ook zijn de eenvouwigfte kmderlpe. len om deze reden, onberispelijk voor die genen, die zij dezen dienst doen. Meer te begeren, zou op pluismakerij nederkomen, die in de zedekunde even zoo gevaarlijk is, als in het finantiewezen. Zoo men evenwel wil onderdeden, dat het mogelijk zij, tijdverdrijf in de mode te brengen , dat in zich zeiven nuttig is, zonder dat hij, die zich van het zelve bedient, dat nut bedoelt, dan is dat ftrijdig tegen den waren aard van de herhaling van den geest, die in de vrijheid van de opvolging der gedachten gelegen is, en dan moest men ook, voor eiken bijzonderen perfoon, bijzondere tijdverdrijven uitvinden, dewijl voor den eenen eene vermoeijende bezigheid is, t geen een ander als ziin tijdverdrijf aanmerkt. ik zou er op durven wedden , dat verdriet en verveling meer zuchten uitperfen, aan de fpeeltafel, dan achter de ploeg. '  554 «RIEP OVER HET OËZÊLJcHAfLTJR TTJOvERDRV Dit was zoo omtrent de gang mijner betrachtingenuit welke ik dit gevolg trekke. dat e;genii|ke tijd* verdrijven niet nuttiger moeten gemaakt worden , dan ze reeds zijn: dewijl zulks niet gelchieden kan , zonder dezelve van hun eigenlijk nut te berooven. Gij ziet nu wel, mevrouw! dat ik hier de natuur het oogmerk cn het nut van het gezelfchaplijk tijdverdrijf misfchien wat heb opgehelderd, maar daardoor evenwel de gegronde klagten, over den gewonen gezelfchaplijken toon onzer gezelfchappen, geenfins heb weggenomen. Ik wage het derhalven, over de volgende vraag, die de zaak in haar recht licht te plaatfen fchijnt, nog eenige aanmerkingen op te geven. „ Hoe zullen wij alle die mcenigvuldige uren, die „ wij in gezelfchappen doorbrengen, aanvullen, zoo 5, dat ze ons niet vervelen, wij in dezelve niet in „ pedanterij vervallen, en zij ons, van het korte „ leven dat wij te leven hebben, niet heel verloren „ gaan"? Deze vrage is ten hoogften gewigtig; maar zij is van zoo wijden omvang, dat ik mij zclven naauwlijks vertrouwe, eenige grondtrekken ter harer beantwoording aan te geven. 't Geen het eerst in de oogen valt is dit: dat wij aan die gezelfchappen, die, naar het uiterlijk aanzien zijn ingericht tot tijdverdrijf, al te veel tijd opofferend Tijdverdrijf is dan alleen geoorloofd en rechtmatig, wanneer ons dagwerk voleind is; dat is, Wanneer wij de mare van zielekrachten, die wij daaglijks, zonder nadeel van de machine, belleden kunnen, hebben uitgeput. Het zou waarlijk verkeerd wezen, ons phgtmatig dagwerk te bepalen, bi, dat gene , dat ons, ons beroep en onze behoefte afeischten: die veel kan moet ook veel doen. Dien de burgerlijke maatfchappij geen, of geen genoeg bepaalde, bezigheden voorfchrijft, die moet zoo veel te meer aan zich zeiven werken, en p'igten. die hij zelf opzoekt, voor zijne rekening nemen. Heft hij de mate , die hem zijne krachten en o'-ftandigheden voorfchrijven vervuld, dan eerst is het hem geoorloofd, en dan is het ook zijn pligt tijdverdrff te zoeken. Het tweede gebrek is , dat wij zekeren tijd daar toe  BRIEF OVBR. HET GEZELSCHAPLIJK. TIJDVERDR. toe bepalen, en het waarnemen van den zeiven als een pl:gt van gezelligheid aanmerken. Tijdverdrijf is behoefte, gelijk honger, dorst en flaap. Het moet niet eer gezogt en genoten worden, dan wanneer gevoel en behoefte ons daar toe aanprikkelt. Maar zoo als het thans in het gezellig leven is, moeten wij dikwijls zulke uren daar toe fpilleu, in welke wij besi gefchikt zijn om te werken; en dan verdriet ons het gezelfchap , om dat wij met der daad naar arbeid verlangen. - „. , „ ,. Doch deze beide hindernisfen kunnen de veritandigfte lieden aan zekere plaats, door voorgaande affpraken, hatelijk uit den weg ruimen, en wanneer zij dat niet doen, dan zijn ze die verveling waardig, die hen in bijeenkomlten van 6 of 7 uren plaagt . en zij lad< n, nog daar en boven, hun geleden tijdverlies op hun geweten. , De derde hoofdoorzaak van de ledigheid en de verveling , vooral in vermengde gezelfchappen, fchijnt mij deze te zijn, omdat het in dezelve aan een punt van vereenigin'g in'tonderhoud , aan eene .gemeenfehap van belang ontbreekt. In Griekeland en Romen was dit de ftaat, en d>t is nog zoo in Engeland , in Noordamerik.1, en nu ook in Vrankrijk. In Nederland plag dit ook zoo te wezen, maar de verdeeldheden hebben dit voor een gedeelte grootlijks veranderd. Bij godsdienftige lie ten , zijn het zaken en waarheden van godsdienst. Buiten dat ftaan op vele plaatfen elke bijzondere familie, ja elke perfoon op zich zeiven, en heeft met zijnen nood, of met zijnen overvloed zoo ve,-l te doen, dat het gemeen belang, of dat van zime medeburgers ten hoogften een voorwerp blijft van zijne nieuwsgierigheid. Indien men derhalven minder gezelfchappen, en meer belangneming had in alles, wat niet flechts onze ftad of ons land, maar ook wat naburige natiën, en de menschheid in het gemeen betreft, dan zouden de bijeenkomften van zelfs tot een waar tijdverdrijf worden en, door de verademing, die zij het gemoed verichaffen , nuttig genoeg worden. Maar dit gevolg is, alleen van eene algemeene verbetering , in de kennis van lieden van allen ftand, te verwachten, en het is te wenfehen, dat deze eeuw, die zoo veel nieuws, en onder het zelve zoo veel goeds oplevert, aanleiding  55^ brief OVER HET GEZELSCHAPLIJK TÏJDVERDr; ding mag geven, dat 'er, ook in dit vak groote algemeene verbeteringen ontdaan mogen. Maar wanneer deze zaak op den ouden voet moet blijven, wanneer de Etiquette moet voordgaan, om ons halve dagen in blinkende gevangenisfen op te fluiten, dan weet ik geen ander middel, dan dat wiions. met onderhoudende gezellige bezigheden, onledig houden , tot dat wij de behoefte van tijdverdrijf van zelfs beginnen te voelen, of fpelen uit te kiezen, die infpanning vorderen, en, als oeffeningen van lichaam of geest, nuttig worden kunnen. Dit is zeker nog eene woeste heide, maar zij kon bebouwd worden. Waarom zou men tot eene zedekundige voorlezing, tot onderzoek van eene gemeen nuttige vraag, rot het zien van eene natuurkundige proef, tot beproeving van eenig meesterftuk van kunst, tot bekendmaking van eene ontdekking, of omftandigheid, die van belang voor het menschdom is , tot het voorlezen van een nieuw uitgekomen gewigtig boek, en tot andere nuttige voorwerpen van onderhoud, niet even zoo wel gezelfchappen kunnen verzoeken, als tot het drinken van thee of koffij, of tot het eten van een oestertie of een kreeftje? zouden fchepfels, die op de onfterflijkheid hopen, de bevrediging van hunne maag niet Lever als eene bijzaak befchouwen, dan dat dezelve alti/l de hoofdzaak van hun gezellig onderhoud zou blijven uitmaken? Een fekretaris, een voorlezer, of andere huisgeleerde zou dan zekerlijk, voor de huizen der grooten en rijken, even zoo onontbeerlijk worden, als de kok of conditeur. Doch het fchijnt als of de menschheid jets 'Verliezen zoude, wanneer de luxe eindelijk eens haar grootst belang , de ontwikkeling van den geest, tot doel van haren, door alle klasfen verbreidden, wedloop ftelde, daar zij lang genoeg op zinnelijk genot en rdele pronk is ingericht geweest. Of zoodanig een toon in gezelfchappen pedantsch worden zoude, dat zou, dunkt mij, op den vorm en de handelwijze, die men daar bij aannam, moeten aankomen. Wij noemen vele. dingen pedant, omdat ze ons te zwaar zijn , en wanneer de pedanterij anders niets is, dan overdrevene oplettendheid op kleimgheden, zoo verfchijnt deze (lijve dame, heden ten dage, mogelijk zeldzamer, in het gevolg der Weten- fchapr.  BRIEr OVER HET GEZELSCHAPLIJK TIJDVERDR. 557 fchappen en Kunften, dan onder die gezelfchaplijke aart>heden, overeenkomften en eerpunten, aan welke de mode, in de fijne wereld, de kracht van wetten gegeven heeft. i . . j Maar dat zulke bezigheden langwijhg zouden worden zullen zij alleen vreezen, die geene vatbaarheid voor dezelve hebben. Maar wanneer men onderftellen nw dat de opvoeding en het onderwijs fteeds beter worden, en dat hier alleen van den hoogeren ftand en van welhebbende fabrikcurs en kooplieden eèfproken wordt , in welke beide de kunnen , meer dan te weteiifchaplijk worden opgevoed, zoo moet deze bekommering tamelijk vervallen. Maar ook de handwerksman , daglooner en boer , die aan hunne bezigheden alleen lichaamlijke krachten hefteden, zouden meer herhaling bij de bierkruik vinden , wanneer daar bij voor den geest, ook iet te doen viel. Men weet hoe' veel vermaak zulke luiden in populaire fchriften hebben, wanneer ze eens op het lezen vallen. Voor dezen zouden geestoefeningen, die doelmatig waren ingericht, waar, eigenlijk gezegd tijdverdrijf wezen. Het beduit, dat ik uit dit alles trek, is dit: dat men gemaklijk een fchoon plan zou kunnen ontwerpen "hoe men duizend nieuwe bronnen van nuttig onderhoud , in gezelfchappen van allen ftand en van alle jaren, zou kunnen openen, zoo ras onze grooten van boven af, de zaak ondernemen en zelf den toon aangeven wilden , om de zucht tot navolging, in dit opzicht, op eenen beteren weg te leiden. De middelen daar toe fchijnen eene prijsvraag niet onwaardig, wanneer men bedenkt, dat nog eigenlijk de geest ons wezen uitmaakt, en dat wij daarom burgers" en ingezetenen zijn, om in eenen hooger trap denkende menfehen te worden, dan zulks in de natuurlijke vrijheid gefchieden kan. Wij, bijzondere perfoonen, kunnen alleen dit doen, dat wij Klubs, leesgezelfchappen en andere inftituten oprichten, die deze veredeling van het leven tot hun doel hebben , hoedanigen 'er reeds niet weinigen voorhanden zijn, en die het te wenfehen was, dat meer en meer mogten worden nagevolgd. De verbeterde toon moet zich , uit zulke gezelfchappen verfpreiden, en kan , in verband met de verbeterde vrouwlijke opvoeding, van tijd tot tijd veel goed doen. In  558 DE WETENSCH. VOOR EN NA DERZELV. SECULARIS. In vertrouwen op uwe toegenegene verfchooning, Mevrouw! hebbe ik d eze in vallen , zoo als ze kwamen, opgefchreven, en hope daar voor eenen A'ijd(trekkende voorraad van uwe aanmerkingen, over dit ftuk aan te winnen. DE WETENSCHAPPEN VOOR EN NA DERZELVER SECULARISATIE. Een historisch Tafereel. Indien de fcholastijken elkander onderling verftaan had. den , zou men in verzoeking komen , om te denken , dat zij eene eigene kunsttaal hadden uitgevonden, op dat zij de waarheid in uitfluitend eigendom mogten blijven behouden. De Sanskrito-taal der Braminen kan èenen leek niet onverftaanbaarer wezen, dat de taal der monnikfche peripatus voor de geheele overige wereld was, en eeuwig blijven moet. Die daar toe lust heeft, kan zich met zijne eigene oogen overtuigen. Hij verkieze het naaste het beste, uit de bekendfte voordbrengfelen van het wetenfchaplijk monopolie der monniken, de fchriften van eenen fubtileil, irrefragabelen, honig vlietenden, engelachtigen, ferafifchen , mariafchen , doctor. Men hoort hen wel, nog heden ten dage, daar mede verontfchuldigen, dat zij voor de fchole gefchreven hebben: maar zoo veel te erger, indien zij, om den wil der fchole, de wereld vergaten, wat doet de fchole, die niet ten nutte van de wereld aanwezig is, toch in de wereld ? wij zullen zien. Elke fcholastijke Univerfiteit was eigenlijk eene grensvesting , tusfehen de zoogenaamde geleerde en ongeleerde wereld , en maakte tusfehen deze beide het wederzijds verkeer onmogelijk. Was 'er ergens hier of daar een goedhartig geleerde , die met zijn lampjen zijnen medemenfehen, daar zij door de donkere leken wereld omdoolden, wilde te hulpe komen. Was 'er hier of daar een leek, die op de markt der wetenfchappen onderrichting zogt, de een zoo wel als de ander bleef ellendig aan die geduchte fchooltaal hangen, als het onoverklimbaar paalwerk, waar mee het  DE WETENSCH.VOOR EN NA DERZELV. SECULARIS. 559 het monnikendom de overblijffels der menschlijke kennis omtuind hadde. . Alle kanalen van menschlijk weten verloren zich, in de afgronden der overnatuurlijke theologij. In de Logika, of, gelijk men toen fprak, Dialektika, verleerde men zin natuurlijk menfehen verftand; verkreeg men de bekwaamheid, om met geflotene oogen , van den geest op thcologifche gemeene plaatfen in het ronde te tuimelen , en verzag zich van eene polemifche wapenrusting, die zoo gefchikt was om de rebellige reden in de engte te drijven, en met de grenzen des geloofs , de ketterjagt uit te breiden, dat het den orthodoxen galgenvelden nooit aan brandoffers ontbreken konde, tot eenen lieflijken reuk, voor den roomfchen Vicegod en zijn monnikenheir. De Metafijfica bewees en verklaarde overnatuurkundige geheimen; de Natuurkunde — wonderwerken; beide deze Wetenfchappen waren niet meer, dan voorbereidfelen tot eene mijftike leerftellige Godgeleerdheid. De Kafuifbke ïheorij der doodzonden, en der vergeeflijke zonden verdrong alle filofophifche zedekunde, der Sokratesfen en Epiktcten, en de rechten van de burgers der volken en Itatcn ontleenden hunne grondttellïnsen, uit het kerkenrecht, 't welk de plaats van het natuurrecht had ingenomen. Zoo gingen de Wetenfchappen allengs tot een eigendom der Klerezij over- verloren alle bruikbaarheid voor het gemeene leven', en werden voor de leken even zoo nutteloos als ontoeganglijk. Het ftuderen werd , zoo wel van den adel als van den gemeencn man, voor een uitfluitend privilegie van den geestlijken ftaat aangezien, waar voor de een vechten en de ander werken moest. Een leek en een d >mkop waren woorden van dezelfde betekenis. De Klerczij alleen wist iets , of werd ten minden daar voor gehouden. De Leken wisten niets en moesten alle onderrichting bij de klerken halen, zo zij weten wilden, wat zij doen moesten. Dus hing het noodlot der Leken af van de willekeur der hiërarchie. De Vorsten onderwierpen hunne gefchillen aan de uitfpraken der Pausfen en Bisfchoppen, en de gemeene lieden de hunne aan die der monniken. Romen werd nu door zijne monniken veel meer, dan te voren door zijne krijgslieden, de despoot der zedelijke*  560 DEWETENSCH. VOOR EN NA DERZÊLV. SECULARIS* ke , zoo wel als der burgerlijke wereld. Het was haaf niet genoeg aan de volken regeringsvormen en wetten te geven, koningen aan en af te zetten, landen af te nemen en weg te fchenken, de eene natie door de andere te laten ombrengen enz. Maar zij drong de menschbeid zelfs nieuwe deugden en ondeugden opj benam baar alle vrijheid van denken; dwong haar d .or vuur en zwaard, tegenstrijdigheden voor hewezene waarheden aan te nemen; verbood aan een aanmerkelijk gedeelte van het menschdom , de- voordplanting van hunne foort; voerde onder de o erige verwandfchappen in, waar van de natuurlijke mensch noch de burger iet wist; fchreef hun de (pi zen voor, die zij op zekere dagen eten moesten; dwong hun tot gods-ienstoeffening, in eene taal, die zij niet verftonden ; bevrijdde elk, die de Monnikskap aannam , van den pligt, om het zijne ten besten van den ftaat toctebrengen; onttrok hen aan de rechtsoefening der oveiheden; verklaarde de tempelen van God voor vrijplaatfen van de ondeugd, tegen de vervolgingen van de ilraffcr.de gerechtigheid; lag tol op het geweten, verkoft de vergeving der zonde voor gereed geld, en ftrekte zijne rechtoefening over den menschlijken geest uit, tot aan de andere zijde van het graf. Het oude Romen won het van velen der volken, die het had t'ondergebragt, alleen in natuurlijke krachten. Het verlichte Griekenland leidde , zelfs in zijnen keten, de zeden en den fmaak van zijnen overwinner. Het nieuwe Romen, integendeel , ontroofde de volken zeden en wetenfchap; bemagtigde den menschlijken geest, en liet het menschdom geen middel over, om aan den moedwil van zijne tijranninne palen te fteilen. De vorsten van de christelijke wereld waren met of zonder hun weten, niet anders dan uitvoerers van het goeddunken van den knecht der knechten Gods, voor wien de hoofden der papen, en alle handen der leken onophoudelijk bezig waren. De geestlijke beheerfcheresfe der wereld moest zich, gelijk voorhenen de burgerlijke, haren ondergang zelve voorbereiden. Zij moest het de wereld zelve te eng maken. Zij bleef ftaan op eifchen , en zette aanfpraken door, wier-ongerijmdheid elk, die niet zelf monnik was, moest in het aangezicht vliegen. Het gewigt van ellende dwong eindelijk de Leken, om zei-  be wetensch. voor en na derzelv. secularis. 5i zelve te denken, en zoo greepen zij eindelijk dit eenigge middel tot hunne redding met de handen. De Monnikengeleerdheid werd menigen .verftandigen mensch, dien de natuur meer dan anderen bedacht had, verdacht, vervolgens vervelend, en eindelijk affchuwelijk. Men begon dè overblijffels der Griekfche wetenfchappen, uit de hoeken, op te zoeken. Niets ergers had 'er ooit voor den Paus en voor de Monniken, kunnen gebeuren. De Leek had nu niet langer nodig , zelf monnik te worden, zo hij iet leeren wilde. Mij kwam bij de zuivere onverdorven bronnen , en vond, dat 'er ook voor hem eene geleerdheid ware. Nu moesten de Monniken de Profane ouden nevens zich als leeraars dulden: leeraars die geen blind geloof eischten, maar hunne leerlingen, toelieten waarheid te vinden, wat zich aan hun als waarheid voorftelde ; leeraars, die niets dan begrijpelijke dingen voordroegen; de menfehen overreden, dat 'er, ook aan deze zijde van het graf, voor hun geluk te vinden ware, en zelfs de middelen daar toe aan de hand geven, middelen die tegen de bedoelingen der klerken regelrecht aanliepen. De leerlingen der ouden vermeerderden , en daar ontflonden onder hen mannen , die zich met hunne meesters durfde meten. Met elke bijzondere vrucht van het verftand van eiken voortreflijken man, werden oude , vergeten, onderdrukte , weggeftopte , verdraaide waarheden aan het licht gebragt, herfteld , ontwikkeld, uitgebreid; filozofifche begrippen der ouden nader gebragt bij denkbeelden der lieden van dien tijd; grondftellingen ontdekt, opgehelderd, en tot nut van den gemeenen man bearbeid. Zoo vormden zich, van tijd tot tijd, de wetenfchappen, die niets meer dan gezond menfehenverftand, en woorden, die elk met zijne moedertaal geleerd hadde, vooronderltelden. Nu hadden ook de Leken hunne filozofij. De Monniken waren zeker geen ledige aanfehouwers van dat alles. Zij verklaarden zekerlijk de nieuwe overnatuurkundigen voor Godverlochenaars; de moraliften voor zedebedervers ; en de natuurkenners voor toveraars. Zij fpaarden noch banvloeken, noch brandftapels, tegen fchriften en fchrijver. Maar het was te laat! de nieuw uitgevonden drukkunst, en de volkstalen , nu in de wetenfchappen aangenomen, maakten alle hunne behoed- iii.deel.mengelst.no. 12. Nn mid-  562 DE WETENSCH. VOOR EN NA DERZELV. SECULARIS. middelen, althans voor het grootite deel nutteloos. Het kwaad was reeds te diep ingeworteld , en had reeds al te veel veld gewonnen. Het was in de waereld der Leken bekend geworden, 't geen men voor korten tijd niet zou gedroomd hebben, dat 'er rechten waren , die ouder waren , dan Paus en Monniken , rechten die de menschhcid zoo eigcndommelijk toekwamen, dat het geheel overtollig ware, zich door de kerk met dezelve te laten beleeneiv Daar werden zelfs Monarchen gevonden, die met de volmaaktfte gewetens ruste van de waereld, hunne kroon en droegen, zonder dat ze hun van den Paus waren opgezet; en onderdanen, die den eed van trouwe, jegens hunne Monarchen, voor volkomen geldend hielden, ook na dat de ftedehouder van Christus het tegendeel, ex Cathcdra, verklaard had. De Itaat fcheidde zich allengs van de kerk. Daar was nu eene wereldlijke magt, die onafhanglijk was van de geestlijke, en gelijk" het in het brein der Leken van tijd tot tijd meer en meer helder werd, zoo werd ook de grenslijn, tusfehen beide de magten, meer en meer zichtbaar. Het kon cn mogt daar niet bij blijven. Het verftand door gelukkige voordgangen koener geworden, ging fteeds verder. Met de fakkel der filozofij in de hand, drong het zelfs door, tot daar, waar zich voorhenen geen Leken verftand had durven wagen — tot in het allerheiligfte zelve. Hier zonderde het religie van bijgeloof; Christendom van monnikswezen, en godlijke openbaringen van leugens van papen , — dingen die in den nacht van heilige duisternis , die zoo veel jaren over dezelve lag uitgebreid, voor een en dezelfde zaken golden. 'Er kwam nu allengs eene theologie te voorfchijn, die geene andere bronnen, dan de fchrift ■ en de reden erkende. Aldus werden dan eindelijk ook in zaken van godsdienst de Monniken ontbeerbaar. In de landen, waar het de rede het eerst gelukte het juk der Monniken af te fchudden , kregen ook de herftelde wetenfchappen het eerst volkomen vrijheid. Monniken-geleerdheid werd, teffens met de Monniken, van de hooge fcholen gebannen. De filozofii, die men in plaats daar van invoerde, ftond regelrecht tegen die der Monniken over. Haar oogmerk , was algemeen geluk, en hare middelen alle die kundigheden, door welke het verftand verfijnd, verhoogd  de wetensch. voor en na derzelv. secularis. 563 hoogd en veredeld word. De wetenfchappen ftrekten nu haren weldadigen invloed uit, over alle de klasfen der menfehen, en werden van tijd tot tijd, meer en meer, door groote duidelijkheid en bruikbaarheid, een gezelfchaplijk goed der menschheid. Ik leg de pen neder, en late aan mijne lezerenover, den ftaat van twee landen tegen elkander te befchouwen , in welker een mehschlijke en in het ander Monnikfche wetenfchappen den geest der natie leiden. De Vereenigde, en de Oostenrijkfche Nederlanden zullen elk zoo" veel daar toe opleveren, als hij tot deze vergelijking nodig heeft. iet over de chinezen. Hoe zeer het vooroordeel voor oudheid, en den afkeer van het vreemde, de bevordering van gemak in de menschlijke famenleving benadeelt, bewijst de Itaat der talrijke, en op hunne wijze tamelijk befchaafde volken, aan de overzijde van de Ganges: alhoewel hunne inwendige ftaatsgefteldheid daar door beveiligd is, en zij, tot heil van de westlijke Aziarifche Staten, van de zucht tot verovering bevrijd blijven. Dat het hunnen oudften voorvaderen, noch aan Verftand, noch aan geest ontbroken hebbe, bewijzen hnnnen burgerlijke febikkingen , en de kunften die in hun midden' bloeien, zij kunnen, ook nu nog, alles zeer ligt begrijpen en gelukkig navolgen: maar het moet bij hen, over het geheel, bij het oude blijven , en hunne veroveraars zelfs m ieten zich daarnaar fchikken. Van nieuwe moden en uitvindingen willen zij 'maar in 't geheel niets hooren. Hunne geneeskunde is zonder anatomifche kennis; hun buspoeder ongekorreld ; bij hunne legers velerlei nutteloos hout; het aebruik van het compas gebrekkig, het papier zonder vastigheid, de drukkerij zonder tijpen (wam hunne tijpen op fpekfteeti zijn niets minder, dan gelijk aan de onze) het mechanie>ch uurwerk misf n zij geheel en al, waarom het hof te Peking de Europ'ifche horologiemakers in 't geheel niet misten kan. De groote cang-hi . de wedergade van den grooten 'Nns w>  564 iet over de chinezen. teter den Eerften. kon dezen grooten man in zijn rijk niet navolgen , fchoon hij de voordeden der Europeanen zeer wel kende , en dezelve zeer gaarn had ingevoerd. Hij liet twee glasblazerijen te Peking door Europeërs aanleggen, maar men hoort niet, dat ze na zijnen dood worden voordgezet, of dat zich het gebruik van glas in zijn rijk verbreid hebbe. Ten minften beltaan de venfters, in China, nog uit papier of oesterfchelpen, en hunne fpiegels zijn van wit koper, van al onze glaswaren is er niets, daar zij eenige achting voor betoonen , dan alleen dat gene , dat in de dioptrica van eenigen dienst is. Dewijl nu het glas reeds vroeg van de Feniciers uitgevonden , en bij hun evenwel niet ingevoerd is, fchijnt het, dat zij ook de overige kunften, die ze met ons gemeen hebben, niet van buiten 's lands ontvangen, maar zelve uitgevonden hebben. Derhalven zijn de kunften nu nog bij hun, in denzelfden ftaat, waarin zij in den beginne waren, cn hunne uitbeeldende kunften zijn, bij de onzen , een eeuw of drie ten achter. Boeken die van hunne taal, van de natuur, van de historiën , van de landbefchrijving, van de huishouding, van de werktuiglijke kunften, de zedeleer, de ftaatskunde handelen , hebben zij in groote rneaigte . ook ontbreekt het hun niet aan dichters. Maar befchouwende wetenfchappen ontbreken hun. Hunne filozofen zijn alleen verklaarers van de boeken van Cong-furzu, en hunne priesters Hechts leeraars van de droomen van Budda, of Sommona Coddom. De talen van deze volkeren beftaan , uit eenfylbige woorden, en zijn overgang van de dierlijke ftem, tot de menschlijke reden. In de oudfte tijden, kenden zij als geheel zinlijke menfehen, gelijk de Egijptenaars en onze ftamvaders , flechts weinige behoeftigheden , die evenwel, van tijd tot tijd, met het gebruik van de reden vermeerderden. De eerfte konden zij door de verandering van enkelvouwige klanken genoeg aanwijzen, naderhand kregen zij wel meer woorden nodig , maar zij vielen niet op het denkbeeld, om dezelve, gelijk wij de onze deden, door famenvoeging van enkele klanken te maken. Maar meenden dezelve, door den velerleien toon, dien zij aan dezelve geven, en die een Europiscb oor naauwlijks onderfcheiden kan, te verkrijgen. Alzoo ontftond voor  IET OVER DE CHINEZEN. 565 voor elke hunner bijzondere ideen een bijzonder W0°ndcr deze talen is de Chjneefcbe de armfte gebleven dewijl zij maar omtrent uit 800 lettergrepen beftaat elke van welke met eenen medeklinker begint , en eenige van dezelve flechts met een n of ng eindigen; en hun boven dat alles de b d, g en r ontleken De overige volken als de Koreanen, 1 uuki117*. Siammers, Peguaners en Tibethaners beginnen hunne el?® woorden, niet alleen met alle onze Confonanten en vocalen, maar zij eindigen ze ook me dezelve , en de Maleïers hebben eene tweefijlbige ml van gelijke foort fchijnen ook de talen te wezen.' in de'eilanden van de zuidzee._ Dewijl nu de woorden der Chinezen, uit geen ftamaeftelde Sijllaben beftonden, vielen ze niet op de ontleding van dezelve, en dus niet op een daar uit ontftaande a b c: maar zij zochten hunne ideen van de voorwerpen der gedachten, met grove omtrekken uit te beelden. In het vervolg fcheiden zij ook deze figuren van een, en behielden van dezelve alleen eenbe grondtrekken, wier kromme lijnen zij in rechte veranderden, tot gemak voor het penleel Op deze wüze omftonden hunne tegenwoordige karakters, die , ten aanzien van hunne gemaklijk- en duidelijkheid, met onze wijze van fchrijven in 't geheel niet in vergelijking komen kunnen: met deze teekenen gingen zij verder te werk, wanneer zij afgetrokken denkbeelden wilden aanduiden, gelijk wij fomtijds met de njllaben van onze woorden doen. Zij maakten eene keus van au de/er, uit verfcheidene tlrepen beftaande, teekens, en zagen elk derzelven als een enkelvouwig aan, dat zijnen' bijzonderen naam kreeg, en een enkele zaak beteekende, die verfcheiden voorwerpen, in zich vervat Op deze wijze ontftond 'er een zaakregister, dat uit verfcheiden afdeelingen beftond, en waarin zij de teekens van alle hunne denkbeelden gepastehlk meenden-te kunnen verplaatsen. En, om door dit middel, eenen voorraad van reekens , voor alle mogelijke denkbeelden te behouden, voegden zij twee, drie en no°- meer van deze tekenen te famen. Deze verloren alsdan, in dit verband, hunne gewone namen en hoofdbetekenisfen, maar lagen evenwel ten grond, in de iaamgeftelde karakters, Volgends welke 5 Nn 3 zij  5*6 iet over de chinezen. zij in de 214 klasfen, of uit hoofde van de natuur van hunne beteekenis, of uit hoofde van de gelijkheid der metaforen, onder welke zich de Chinees eene zaak denkt. verzet worden. Op deze w jze is er onder den keizer cang-hi een woordenboek opgemaakt, dat uit veertig deelen beftaat. Een fchrift van deze foort kan voor het overige dat nut hebben , dat het van volken , die geheel verfchillende talen fpreken, verftaan wordt: hi't moest maar uit zeer gemakkelijke teekens beltaan, omtrent uit dezulke, als waar mede Bisfchop wilkens eene proeve geleverd heeft. De Manzuren , die het rijk beheerhchen , bedienen zich in hunne veelfijlbige taal van een Sijllabenfchrifr, dat uit het Oud-Sijrisch ontleend is, waar mee men het Chineesch ook wel zou' kunnen fchrijven , zo 'er toom ekens werden bijgevoegd. In beiderlei fchrijfwijze zou Conflantinus dux Saxonia. luiden, kc110-fo-tan-ti-nu-ju. Du-ku-fu-fa-ko-fo-ni-je enz. waarnemingen wi'.gens het nut van het paarsch vingeriioeds-kruid (Digitalis purpurea") in de waterzucht. T^en Man, twee- en- veertig Jaaren oud , klaagde over eene moeilijkheid in het ademhaalen, die vooral des nachts , wanneer hij te bedde lag , toe nam, en gepaard ging met een gevoel van zwaarte en benauwdheid in den bovenbuik, en een geftadige hoest, waarbij niets of flegts eenig dun fpeekzel werd opgegeven: zijn aangezicht ■ was bleek en eenigzins zuchtig opgezwollen , gelijk ook eene dergelijke koude zwelling aan den arm en been ter rechterzijde voornaamlijk zich opdeed. Hij loosde zeer weinig water; en 't was hem niet moogliik om op de rechter zijde te kunnen liggen. Deze tekenen, welke niet onduidlijk eene Borstwaterzucht te kennen gaven , deeden het gebruik van purgeer- en waterdrijvende middelen bij de hand nemen; doch hoe zeer de ftoelga.ig en ook eenigzins de pislozing daar door bev >rderd werd, bleef echter de benauwde ademhaaling dezelfde.  waarn. wegens het vingerhoeds - kruid. 567 de. In 't eerst fcheen de Rad. SquilU, in eene vrij fte'rke hoeveelheid toegediend, het water af te drijven en daardoor de zuchtige zwelling te veranderen en de hoest ruimer te maaken, doch deze verligting duurde flegts weinige dagen, en alle toevallen kwamen, zelfs in een hooger trap, op nieuw te voorfchijn. In dien toeftand nam ik het beduit om eene proeve met de Digitalis purpurea, welke door de Engelfche Artfen in de waterzucht zo zeer geroemd wordt, te doen; en gaf ten dien einde den lijder driemaal daags een poeder beftaande uit een grein van de bladen der Digitalis, met een fcrupel Tartarus' Vitriolaius, tot een zeer fijn poeder gewreven. Het uitwerkzel daarvan was , dat de lijder vooral in de eerfte dagen, vrij fterke walgingen en brakingen , doch tevens dagelijks twee of drie ltoe!CTangen had, en eene zo verbazende hoeveelheid water loosde,dat hij binnen drie weeken van alle zuchtige zwelling en moeilijke ademhaaling ten eenemaale ontheven werd, en in ftaat was zijn beroep als voorheen te kunnen waarnemen. Ruim anderhalf jaar bleef hij volmaakt wel, zonder eenig overblijfsel zijner voorige ongefteldheid te befpeuren ; doch in dien tijd fcheenen zich weder eenige beginzels van hetzelfde gebrek op te doen, welke op nieuw door het gebruik der Digitalis zoo gelukkig overwonnen werden, dat hij tot hiertoe eene volkomene gezondheid geniet. In eene Vrouw van zes- en- dertig Jaaren, die aan eene vrij aanmerkelijke Buikwaterzucht fukkelde, en verfchillende purgeer- en waterdrijvende middelen vruchtloos gebruikt had, waren de uitwerkingen van de Digitalis niet min voorueelig. Zij gebruikte dezelfde hoeveelheid als de voorige lijder, doch om te zekerer van het vermogen van dit kruid te zijn, liet ik ditmaal de Tartarus Vitriolatus weg, en gaf alleen het poeder der bladen met witte fuiker. De uitkomst was even als in het voorgaande geval, het verwekte eene gedurige walging en braking , maar ook tevens een paar ftoehangen daags en euie zo ruime pis-ontlasting , dat de buik van dag tot dag in dikte afnam en de lijderes , na anderhalf drachma van de Digitalis in 't geheel gebruikt te hebben, van haar kwaal ten eenenmaale bevrijd raakte , gelijk zij ook na dien tijd 'er nimmer eenig teken van vernomen, maar zich fteeds welvarende heeft bevonden. Nn 4 Nieu-  $68 NIEUWE ONTDEKKINGEN, ENZ. NIEUWE ONTDEKKINGEN AANGAANDE DE ZUIVERENDE EIGENSCHAP DER HOUTSKOOLEN. Onder andere bijzondere eigenfcliappen der Houtskoolen, is het, onlangs, door eenen heer te Petersburg ontdekt, dat alle foorten van glaswerken en ander huisraad, van reuk of lucht, die ze lang behouden hebben, gelijk ook van alle foorten van vlakken, zeer goed kunnen gezuiverd worden door middel van houtskoolen, op de gemaklijkfte en volkomenlte wijze, door ze met houtskoolen, tot een fijn poeder gemaakt, te fpoelen, nadat de grover onreinigheden vooraf door ze met zand en potasch te fchuuren, weggenomen zijn. Zoodanige lieden, welker adem wegens eent fcorbutifche gefteldheid van het tandvleesch Hinkt , kunnen ten allen tijde, van dien dank bevrijd worden, door hunne tanden en tandvleesch te wrijven, en hunnen geheelen mond te fpoelen met fijn houtskoolenpoeder. Dit eenvouwig middel , vlijtig gebruikt, maakt de tanden , insgelijks , zuiver wit en zeer fchoon. Ook is het zeker, dat donkerbruin, of op eene andere wijze gekleurd, rotachtig, ftinkend water, door middel van deeze meergemelde zelfftandigheid, van zijnen onaangenaamen reuk kan verlost en ten eenemaal helder en doorfchijnende, gelijk het zuiverde bronwater, gemaakt worden. Hierom is ook de gemelde ontdekker van oordeel, dat het van veel dienst en nut zou zijn, om, geduurende lange zeereizen, het water goed, versch en zoet te houden, wanneer men omtrent vijf ponden grof houtskooler-poeder op ieder vat doet, alleenlijk is het noodzaaklijk, dat men, naderhand, wanneer men het water gebruiken wil, hetzelve vooraf door een linnendoek laat loopeq. MERK-  MERKWAARDIGE PROEFNEMING , ENZ. 569 merkwaardige proefneming, om de spoor van een' haan 1N zijnen kam INTfiëNTEN. De mooglijkheid om leden van dierlijke gedaante in-, teënten in deelen , daar zij niet oorfpronglijke groeien, is door liefhebbers der natuurlijke historie dikwijls fiaande gehouden , en fommige bekende proefnemingen , bijzonder ten aanzien der tanden (welke niet zelden van den eenen mond in den anderen overgeplant worden) hebben daartoe gediend, om de gezegde mooglijkheid deezer zeldzaame kunst in zoo verre te onderdennen, dat natuurkundigen 'er door kunnen aangefpoord worden, om hunne poogingen in 't werk te ftelien, ten einde door herhaalde proefneminte ontdekken, in hoe verre deeze vreemde kunst misfchien kan uitgefirekt, en door voorbeelden opgehelderd worden. . De volgende merkwaardige omltandigheid, waar van veelligt, althans voor zoo veel ik weet, nog nooit in druk melding is gemaakt, verdient door dat middel verfpreid te worden, en kon teffens ftrekken, om de proefnemende onderzoekingen in dit ftuk der natuurkunde , bij de liefhebbers aantemoedigen. Eenige jaaren geleeden, nam de Heer cline, een zeer kundig en beroemd heelmeester en lector in de ontleedkunde in het S. Thomas gasthuis te Londen, van deze kunst eene proeve, die naar wensch gelukte. Hij begreep, dat indien een gedeelte van het "dierlijk ligchaam, eer deszelfs groeiende- of levenskrachten uitgedoofd waren, verplaatst kon worden in eenig ander gedeelte, behoorlijk en tijdig bereid om hetzelve te ontvangen, het verplaatfte gedeelte zich , waarfchijnlijk, daar mede zou vereenigen, en voorgaan, zoo veel groeiend of leevensvoedzel in te zuigen, als tot Zijnen verderen groei noodig is. Ten dien einde fneedt hij de bot of knop van de fpoor van een' jongen haan af, en vooraf met zijn lancet een genoegzaan e iufnijding in den kam gemaakt hebbende, voegde hij of entte hij de afgefnedene bot daar in. De uitkomst beantwoordde volkomen aan de verwachting. De fpoor begon, binnen korten tijd in haaren nieuwen Hand Nn 5 te  57© MERKWAARDIGE PROEFNEMING, ENZ. te groeien, en bereikte, in behoorlijken tijd, dezelve evenredigheid en grootte, welke zij aan de beenen zou gehad hebben , maakende daardoor eene aardige vertooning van eenen haan, met een' hoorn, op zich zeiven ltaande, en op het voorde gedeelte van zijn hoofd zich verheffende. Men moet echter aanmerken, dat de verplante fpoor, fchoon zij haare evenredige lengte verkreeg, echter nooit tot die fteevigheid en vastheid geraakte, welke haar in haaren natuurlijken ftand eigen is. maar fteeds zachter van maakfel bleef. Dit kwam, veelligt, deels vande verfchillende foorten en hoeveelheid voedfel, welke naar de opperfte en onderfte deelen van het dier gevoerd worden, en deels, naar alle waarfchijnlijkheid; omdat de fpoor op het hoofd niet blootgefteld is aan alle die heblijkheden , gebruiken en toevallen, waar aan de beenen der vogelen, eeniger mate, hunne hardheid en ongevoeligheid verfchuldigd zijn. Een beoefenaar der natuurkunde heeft den kop van deezen haan, welke, nadat de vogel, omtrent twee jaaren oud zijnde, geflagt en van den hals gefcheiden was, met veel opmerking hefchouwd, in het mufeum van het S. Thomas gasthuis, daar hij in brandewijn bewaard wordt, en het waardig geoordeeld, deze befchrijving 'er van te geven. — Het eenig uitwendig onderfcheid tusfehen deeze fpoor, en eene, die in haaren natuurlijken ftand groeit, is, dat de eerfte een weinig krommer is, en eenigzins voorwaards naar den bek overhangt , 't welk , veelligt , niet alleen van deszelfs zachter en weekcr maakfel komt, maar ook veelal daardoor kan veroorzaakt worden, dat het dier, bij het eeten, vooral, als anderzins, dikwijls met zijnen kop voor over naar den grond gebogen gaat. GODSDIENST-VRIJHEID IN POLEN, GETOOND DOOR EENE PLEGTIGE VERGADERING , VAN DE NIET GEUNIUERDE GRIEKEN , 1N DEN ZOMER DESJAAKS 1791 , TE P1NSK , IN GROOT - POLEN GliUOUDEN. Nadat de gevolmagtigden der niet geünieerde Grieken (dat4 is , van die Grieken, in Polen , welke met  GODSDIENST • VRIJHEID IN TOLEN/" 57J met de Roomfche keik niet vereenigd zijn) ten getale van honderd perfoonen, zoo van den geestlijken als van den waereldlijken ftand, op den tijd en plaats, door de Rijksftanden beltemd , naemlij* nen vijftienden van Zomermaand des jaars 1791, te Pinsk, in GrootPolen vergaderd waren, leiden zij, in de eeifteplaats, hun verwelkomings kompliment af bij den H er kochanowski, Landbode van het Woiwoodich p Sendomir* die door den Poolfchen Rijksdag benoemd was, om als Kommisfaris Politicq, van wegens de Rijksftanden, de gemelde ftaatiijke vergadering bijtewoonen, en de plaats van voorzitter daar in te bekleeden. Vervolgens werd, in tegenwoordigheid van denzelven en van veele andere Itandsperfoonen , in de Griekfche Kerk aldaar, een plegtige Godsdienst gehouden , waarbij het bekende Ambrofiaanl'che gezang Te Deum laudamus in de Slavonifchc taal gezongen werd. Met toeltemming van den bovengenoemdenHeer Kommisfaris der Republiek, namen hierop de bijzondere bijeenkomften der Griekfche gevolmagtigden haar begin , om voor de niet geünieerde Grieken eene kerklijke Regeering te ontwerpen, welke voortaan eenig en alleen aan de magt der opperde of fouvsraine Landsregeering zou onderworpen zijn. Deeze bijzondere famenkomften duurden vijftien dagen lang onafgebroken voort. En, nadat in dezelven alles behoorlijk voorbereid en in orde gebragt was, werd 'er den eerden van Hooimaand eene openbaare zitting der geheele vergadering, in de Griekfche Kerk te Pinsk gehouden. — Deeze plegtige actus, die in zijne foort gantsch nieuw en buitengewoon wns, en teffens een overheerlijk blijk der loflijke nieuwe Poolfche conftitutie kort te vooren zoo gelukkig ingevoerd, behelsde, werd op de volgende ftaatiijke wijze volbragt: In de bovengemelde Griekfche kerk, ter rechte zijde van het hoog altaar, of bij de zoogenaamde Keizersdeur, was een prachtige Troon met het beeldnis des Konings opgerecht. Aan de zijde des troons,voor het hoog altaar, ftond eene kleine tafel, en een ftoel voor den voorzittenden Kommisfaris der Republiek, Heer kochanowski. Daar nevens ftonden aan heide zijden meer doelen , voor de beide tegenwoordig zijnde Heeren landboden insgelijks voor de Griekfche Bisfchoppen, de bijzitters of leden der civile en krijgs-kom- mis-  579 GODSDIENST-VRIJHEID IN POLEN. misfie te Pinsk, en nndere perfoonen van rang, die als toehoorers deeze belangrijke handeling bijwoonden. In het midden der kerk, tegenover den voorzittenden Heer Kommisfaris, waren, aan weerskanten, in twee reien, zitplaatfen voor de leden der vergadering gereed gemaakt. Omtrent tien uur des voormiddag, begaf zich de Heer Kommisfaris der Republiek, door een' talrijken floet verzeld , naar de kerk, alwaar hij, nadat hij zijne plaats ingenomen had, de vergadering met eene Redevoering, op de oiiifbndigheden toepaslijk, opende. Hij maakte daar in melding van de menigvuldige wederwaardigheden welken de Republiek, zoo wel door de listige aanflagen der Buitenlanders, als ook door dweeperij en binnenlandfche tweedragt geleden had , en Helde teffens voor, welken gelukkigen keer de zaaken thans in Polen genomen hadden , en dat de Koning zelf vuuriglijk en hartlijk vvenschte, alle de inwooners van Polen , zonder onderfcheid, aan dit algemeen geluk deel te doen nemen, hun vrijheid en godsdienst verzekerde, en de krachtdaadig'ie befcherming beloofde, doch welke hij geenzins met iemand wilde gedeeld hebben, maar volkomen op zich nam. Nadat de zitting, op deeze w^ze, geopend was, deeden fommige Griekfche gevolmagtigden welopgeftelde Redevoeringen in verfcheiden taaien: waar in zij ook den Koning en de Rjksltanden dc hartgrondiglie dankbetuigingen bewezen, en teffens, in den naam der geheele vergadering, onverbretkbare trouw beloofden. Hierop werden, eerst een ontwerp, om in de Landen der Republiek Polen eene kerklijke Regeering voor deniet geunie rde Grieken opterechten , en daarna eenige voorfchriftcn tot het verkiezen van een opperkonfiltorie voorgelezen , zijnde dezelven in twaalf artikelen begrepen. Intusfehen werd de voorlezing dezer ltukiten , op eene zonderlinge wijze, voor een' korten tijd afgebroken. Een onweerffaanbare drift bezielde deze geheele aanzienlijke vergadering, om een blijk haarer Waare vaderlandsliefde, • bij deeze gewenschte gelegenheid , aan den dag te leggen. Alle de Leden verzochten eenpaarig, om, zonder uitftel, zelfs voor het einde der begonne voorlezing, (zoo fterk was hun >e begeerte) in den naam vni alle de niet geünieerde Griek-  GODSDIENST-VRIJHEID IN POLEN. 573 fche Gemeenten in Polen, waarvan zij de Reprefen. tanten waren , aan den Koning en de RepuWiek den eed van trouwe te zweeren, en plegng met mond en hart te belooven, de nieuwe Regeerings-constitutie , zoo als zij den derden en vijftienden van Bloeimaand des jaars 1791 vastgefteld is, te gehoorzalen, en dezelve te verdedigen; waarbij zij teffens1 alle vreemde onderdaanigheid en invloed, op het krachtigfte,. wilden ontzeggen, en alleenlijk Voorbehouden m ftmtuahbut zich zoo lang aan den Patriarch van Konfiantinopd te moeen houden , tot dat de Republiek in haare landen eene eigene kerklijke Regeering, onafhanglijk van anderen1, voor de niet geünieerde Grieken in Polen zou vastgefteld heNadït deeze Eed door den Heer Kommisfaris was voorgezegd, deed de geheele Vergadering dien met groote bereidwilligheid en blijdfchap, allerwe menendsl. tot harthjke aandoening van allen, die er bij tegenwoordig waren. , „ , , , Dit tusfehen beiden volbragt, — 't welk de _ geheele handeling nog des te treffender maakte, — ging men voort met voorlezen van het Ontwerp der Kerklijke Inrichting en Beduur, gelijk ook van de Voorfchnfien voor hef opperkonüftorie, en de daarvan afhangende laagere geestlijke Rechtbanken. Voorts werden ook nog ontwerpen tot oprechting van Schooien en Armhuizen bij de Kerspels zoo in de (leden, als ten platten Lande, gelijk ook nog eenige andere Verordeningen, in twaalf Artikelen begrepen , en welke allen zeer wijs en voorzigtig opgefteld waren, voorgelezen. _ Den tweeden van Hooimaand, des morgens ten tien uur werd de tweede openbaare zitting, door den Heer Kommisfaris der Republiek, op dezelve wuze geopend, lu dezelve werd de verkiezing van de Leden des konfiltoriums, ten getale van twaalf, naamlijk zes van den geestlijken, en zes van den waereldhjken ftand, bekend gemaakt, waarop deeze twaalf perioo. nen terftond beëedigd en ingehuldigd werden. De naamen deezer twaalf perfoonen, tot Leden van het opperkonfiftorie verkoren, gelijk ook het Formulier van den Eed van trouwe, door dezelven en de geheele Vergadering, aan den Koning en de Republiek gedaan, werden hierop woordlijk in de Akten van t geen, op  574 GODSDIENST-VRIJHEID IN POLEN. den voorgaanden dag, voorgevallen en voorgelezen was, ingelijfd. Dit allet. volnragt, en nog eenige Redevoeringen gedaan zijnde, waar in de Redenaars de innigfte vreugde der gantfche Vergadering over de verkregen befcherming der Kegeering op het loevendigtte aan den dag leiden, vacte de voorzittende Kommisfaris der Republiek, ten laatite , het woord, en bcfloot met eene treffende Aanfpraak deze zoo buitengewoone als loflijke Vergadering, waarvan men in dit Rijk geen weergaê had gezien. Hij bewees daar in aan de deugd, de opgeklaarde in zig ten en vaderlandsliefde, welken alle de Leden deezer hooge Vergadering in hun geheel gedrag en alle hunne ftappen zeer duidlijk hadden laaten blijken , den welverdienden lof, en vermaande hen teffens, voortaan itandvastig bij zuike edele en prijswaardige geneigdheden te volharden , ook aan 'anderen dezelven op het zorgvuldigfte in te boezemen, en alle listige opflokingen van buitenslands te vlieden en te mijden, we'ke hen en het Vaderland weder in het voorig ongeluk konden Horten. < Waarna de Heer Kommisfaris van allen een zeer teder affcheid nam , en de Vergadering lloot. Den volgenden dag, zijnde den sden van Hooimaand, werd, in tegenwoordigheid van den Kommisfaris Poli icq , en van veele Staatsperfoonen , in de Griekfche Kerk te Pinsk, een plegtiae openbaare godsdienst rehou Jen, en daarbij wederom het Te Deum laudamus, onder het losfen van het grof gefchnt, gezongen. — D s ivonds werd, buiten de ftad, aan de geheele Vergadering, en een talrijke menigte aanzienlijke gasten, daartoe genodigd , een groot en prachtig gastmaal gegeven , welk onder tenten gehouden werd, waarbij ook eene fchoone illuminatie, met verfcheiden toepaslijke opfchriften, plaats had. Een gewigtig en prijswaardig gevolg der gezegende Staatsomwenteling van Polen! Mogt, met de toenemende burgerlijte vrijheid, eene waare Christlijke verdraagzaamheid, allerwegen, boe langer hoe meer, door' breeken.' Had de Republiek Polen, van ouds af, eene foortgelijke g°neigdheid jegens deeze braave lieden betoond en geöef-nd; voorzeker, zouden de vruchtbaare velden van de Ukraine en Podolien, reeds voorlang, be-  de hemelen vertellen gods eer. 575 beter aangekweekt en bebouwd , ook niet zoo dikwijls met Christen bloed befproeid zijn geweest. Aan de Godlijke Voorzienigheid, die zoo zigtbaar over deze goede lieden gewaakt heeft, aan de poogingen van den braaven Koning stanislaus augustus , die als een onbaatzuchtig menfehenvriend allen eerbied waardig is; aan den werkzaamen ijver van zoo veele verlichte Wetgevers; en eindelijk aan het wijs, voorzigtig, bedaard en teffens innemend vriendlijk gedrag van den edelen Heer Kommisfaris, heeft men de gelukkige volbrenging van deze voor geheel Polen, en voor de zaak des Christendoms over 't algemeen, zoo belangrijke gebeurenis te danken. de hemelen vertellen gods eer. ó f~ïod hoe lieflijk zijn uwe wetten! Zalig hij die naar dezelve wandelt! Zijne paden zijn recht, en zijne voeten glijden niet. Uwe wet is het leven der wezens. Alles , wat 'er is , gehoorzaamt uwen wil. Deze lichtflroomende bollen, die zich tot in het onmeetbare uitbreiden , en de engel, die derzelver vaart beftuurt; de fnelle tijden en het onbegrensde ruim het. fchouwtoneel van uwe wonderen, de onzichtbare worm en het zonneftofken , zijne wereld, alles gehoorzaamt uwen wil. Toen gij fchiept, klonk de wetgevende ftem, door de diepten van den Chaos, de Zon hoorde ze, en zij ftondt eerbiedig ftil, de werelden hoorden ze, en ze fidderden in haare loopkringen. Nu wandelen zij gehoorzaam uwe wegen ; gereed , wanneer gij wenkt, om ftil te ftaan, of eeuwig zonder ruste voord te fnellen. Deze prachtige Schepping is eene fchets van uwe denkbeelden; de werelden zijn de tafelen, waar op gij met godlijken vinger uwe gedachten hebt ingefchreven. Mij dunkt, de onveranderlijke loop der ftarren , die in voor haar afgetekende kringen haar middelpunt naderen ,ruisxht mij met eenen eerftemmigen toon roe: Zoo moeten de geesten met ouvermoeiden loop de Godheid naderen.  576 DE HEMELEN VERTELLEN GODS E£R. Ja, in heilige verrukking hoor ik de fcemmen der geheele natuur, hare zagte ftemtnen, die alleen voor de ziel hoorbaar zijn, mij zoetluidend te gemoete fuifen. Gij zijt gefchapen, roepen zij, om van den üngefchapenen aïtehaugen. Gij denkt om aan hem te denken. Gij bemint om hem te beminnen. f- De ichepfelen zijn trappen tot hem, uwe neigingen vleugels, om u des te iheller om hoog te dragen. Hij alleen is het, die is. De floflijke wereld is zijne fchaduwe, en geesten zijn eene uitademing van zijnen mond. Het is hunne grootheid, hem te gehoorzamen ; hunne gelukzaligheid, dat te zijn, waartoe hij ze heeft voord gebragt. Befchouwt ons, zijne werken, o Onlkrflijken! en vormt u naar zijne oogmerken, die uit ons voordfchitteren. Zie, zoo onderwijst de gefchapenheid mijnen luisterenden geest! Haare "ftemme is mij als eene godstlemme! Een zoete Hatelijke ontzetting doet mij aan , een donker gevoel van den Overalomtegenwoordigen, die onzichtbaar onder de fchaduwen van de natuur wandelt. Dan is alles heilig om mij in 't ronde! dan meent de opgetogene ziel u zeiven te zien, dan leidt mij een kleine Vlinder niet min tot u om hoog , dan een Engel, bij wiens heerlijkheid zonnen zeiven donker worden. Welke zoete eendemmige neigingen gieten zich uit in mijn hart! Hoe ijvert alles, wat in mij is, om den Heer te looven!  MEN GELSTUKKEN. gods wijsheid IN het bekendmAAKEN VAN jesus geboorte bij de arglistigheid VAN herodes volgends matth. II. Dat de geboorte van jesus , die de waereld verlosfen moest, en daarom ook aan de vaderen des Ouden Verbonds is beloofd, en onderzo veele fchaduwen afgebeeld, eene gebeurenis van veel gewigts en het grootfte aanbelang zij, daaraan zal wel niemand twijfelen, die den Godsdienst van jesus voorwaar erkent en aanneemt. Men behoeft in de Heilige Schrift niet lang en breed naar den Heiland te zoeken, men kan hem daar overal vinden. De heilige Profeeten hebben den tijd der geboorte van 's Menfehen geluk-aanbrenger jesus, de plaatze waar, de regeering onder welke , ja de kleinfte omftandigheden, waaronder deze der waereld zo heilzaame gebeurenis zoude voorvallen, zeer naamvkenrig en voldongen geboekt. Dit kon den jooden meer en meer indachtig maaken, Wat van dezen grooten Profeet Gen. 49 vs. 10 gezegd ware, en op hunnen eigen ftaat , waarin zij zich nü bevonden, naauwkeurig doen acht geeven. Wat moesten zij toch van hunne zo onwillige onderwerping aan eene vreemde oppermagt, wat van de zeventig Profeetirche jaarweeken bij daniel denken ? Waren alle de gebeurenisfen , waarvan de Evangelisten gewaagen, hun geene drangredenen genoeg om te gelooven , dat nu die verlosfing gekomen was, waarnaar Israël zo vuurig haakte, en die tijdttippen vervuld waren, welken God zich voorbehouden hadt, ter openbaaring zijns Zoons ? Waarom is dan toch de geboorte van jesus niet aanftonds door de waereld aangenomen? Hoe heeft dezelve in weerwil van de beste getuignisfen, zo lang kunnen verhooien blijven ? Men leze flechts de gefchiedverhaalen der Evangelisten , men vergelijke daarmede de meeste fchriften van geloofwaardige Schrijveren, die toen tijds geleefd, of de III.PEBL.I.IENÜELST. NO. 13. O O Z6«  573 gods wijsheid zekerheid van dezelven uit de zuiverde overleveringen gebaald hebben, zo zal men ras bemerken, hoe noodzaaklijk ook jesus geboorte zijn moge, en hoe volmaakt men daar \an konde overtuigd zijn, men nogthans allerleië listige aanflagen , op eigen belang, eer en heerschzucht, op wreedheid en bloeddorst gegrond, hebbe uitgedacht, om deze zo troostrijke waarheid , zo veel mogelijk , te verduisteren. Aan oudvaderlijke vooröordeelen , aan zeer fchandelijke vooringenomenheden, aan verraaders, aanklaagers en befchuldigers, aan onmenschlijke wreedheid en gehaate ftaatslist ontbrak het niet: En had de aanbidlijke voorzienige wijsheid niet gewaakt, men zoude deeze zo heilvolle gebeurenis , in die bedorven en blinde dagen, wclligt aan de vergetelheid hebbe» toegewijd. Men zie dit klaar in dc heilloze onderneming van Koning herodes , die, volgends het verhaal van mattiieus , een* wreeden toehg gefmeed hadt om jesus te dooden. De Evangelist fchetst zijn zedelijk caracter, en toont dat hij niet zoo zeer met verwondering, als wel met fchrik en beeving, de nu ruchtbaar geworden, geboorte van Koning jesus vernam , terwijl zijne helfche voornemens en pogingen niet alleen verijdeld, maar ook Gods aanbidlijke voorzorg en wijsheid ontdekt, en de heilzaame geboorte van jesus , op eene oritegenzeglijke wijze , door geloofwaardige en zekere getuigen werden bekend gemaakt. Het was het welbehaagen des Vaders, dat de geboorte van den heilvorst jesus der waereld moest worden bekend gemaakt,ten e'nde hem te leeren kennen, aan hem te gelooven en door hem zalig te worden, cn Bethlthem Ephrata, eene kleine ftad, in de nabijheid van het alöm beroemd cn volkrijk Jerufalem, was, volgends Micha V: i. dc plaats, waar dit groote wonderwerk zoude voorvallen. Dc Romeihfche Keizer, onder wiens' fcepter en heerfchappij thans de Jooden moesten bukken , hadt eene algemeene febatting in zijne ftaaten of in geheel Jüdea laaten uitfehrijven. Augustus oordeelde, dat de gefteldheid van het door heni thans beheerscht wordende Joodfche land, ftaatkundig vorderde, om, met eenige zekerheid , zowel de menigte der familieu en hoofden, als ook de boegrootheid van de vermogens der inwooneren van Judea te vernemen om des noods op zijnen tijd, cn naar zijn welbehaagen ,  ïn het deken dma aken van jesus geboorte. 579 en, daar van gebruik te maaken. Naar de verdeling der'(lammen werdt den Jonden zulk eene ftad aange» wezen, om zich te vergaderen, welke tot dien ftam behoorde, zijnde dit zeker het gefchiktfte middel om hierin juist te werk te gaan. De ftam van Juda, uit welken Mesfias moest gebooren vorden, 'roest zich ten dien eind* naer Bethiehcm, Davids Sta.1, begeven. Geen Keizerlijk bevel, ook geen godlijk voorfchrift nobptp maiua, jf-si's mo.dcr t oin zich met de groote menigte naar Uclhiehem te begeven, te meer daar z j hoog zwanger zijnde, niet dat) niet groote moeite . zulk eene reize ondernemen konde. Zij laat zich intusfehen daar v:men: Mid. tdcrw e kwam de tijd dat zij kinderde. De lan^ beloof k- Vredevorst wordt gebooren; eene gebeure is, wil c waer;Idkundig moeit worden. Maar hoe? Wm Beiblehem in deezen tijd daar toe de gefchiktfte plaats, thans daat zo veele duizenden naar deze kleine Had waren opgetrokken , en daar men voorzeker zeer weinig belangs (lelde in eene vrouw, die naar het uitwendig voorkomen en aanzien, eene gemeene vrouw ware, en daar baarde ! Gods wijsheid echter kende en koos een middel om dit bekend te maaken. In Bethlehems omtrek waren herders op het veld, die hunne kud* den hoedden en bewaakten ; lieden , bij welken men bij geene mogelijkheid zulk eene openbaaring konde vermoeden , die nogthans op eene bi zondere wijze met deze blijde mare verwaardigd worden. Het moesten Heden zijn, die, bij het volk bekend, tot geloofwaardige getuigen dienen konden om deze zo langgéwenschte tijding het volk te verkondigen. Het zal niet nodig 'zijn , om als uitgemaakt aart te nemen , dat het belang van jesus rijk of de eigen- ' lijke aart van zijne aankomst vorderde, dat dezelve door groote en magtige Vorften of door zeer aanzienlijke en geleerde lieden werdt bekend gemaakt , terwijl he' genoeg ware dat dezelve eerst door redelijke, braave en geloof ver benende getuigen geopenbaard wierdt. De Herders op het veld waren de eerden aan welken deeze zo groote gebeurenis door den Engel moest worden bekend gemaakt: en naar het vernaai der Evangelisten, blijft er, gelijk de toedracht der zaak ook duidlijk leert, geene zwaarigheid over, om den herderen, als lieden van eer en beO 0 a proef.  58o GODS WIJSHEID proefde braafheid, bijval te geven. Toen deze, in hunnen dienst getrouwe lieden hunne kudden bewaakten, werden zij op het onverwachts door een zeldzaam lichtverfchijnfel aan en uit den hemel in verwondering gebragt, en een fchitterende glans omgaf hen, daar zij in een ruim aantal bij eikanderen waren. (*) Geen C*) Hoewel veele uitleggers van meening zijn, dat men de herders, aan welken de geboorte van jesus het eerst werdt bekend gemaakt, voor zeer geringe, eenvouwige en nederige lieden te. houden hebbe, en dat deze hunne nederige ftaat daarom hun getuigenisfe des te geloofwaardiger maakte; zo ben ik echter de gedachten dier genen voor als nog meer toegenegen, die het daarvoor houden, dat, zo min als koningen, grooten en magtigen de geboorte van jesus behoefden bekend te maaken, zulks even zo min door lieden van het allerlaagfte foort noodzaakiijk gefchieden moest. Wat wordt 'er toch voor de waarheid en zekerheid dezer gebeurenisfen bij gewonnen, of dezelve door eenvouw:ge en nederige dan door geleerde en aanzienlijke of door wel gefielde menfehen (waarvoor wij de herders te houden hebben) is bekend gemaakt? genoeg, hunne getuigenislèn zijn waarachtig. Ongerijmd is het ook te beweeren, dar de herders, als Hechte en eenvouwige lieden, (die op het eerste gezicht van iets, het welk mogelijk natuurlijk, doch hen toen nog onbekend, aanftonds ontzet en door angstelijke vreeze bekroopen geworden, zichzelven en anderen, buiten hunne fchuld, enkel uit onnoozelheid en onkunde bedrogen hebben) zich hier iet ve, beeld hebben, het welk indcct;iad niet beftondt, dat zij door eene uitzinnige en te zeer verhitte \erbeeldingskracht misleid zijn, en de een den anderen iet wijs hadt gemaakt, dat z'j door bijgeloof vervoerd, veel ophef van wonderwel ken maakende, door hunne eigen oogen waren bedrogen geworden. Kan men zich wel verbeelden dat welmeenende en braave lieden, in eene zaak van zulk gewigt, zulk eene bedr'egelijke rol fpeelen zouden. En gefteld eens, één der herderen ware dus door zijne verbeelding misleid geworden , volgt dan, dat alle anderen juist daardoor zich ook zouden hebben vervoeren en weglleepen laten ? Of zijn zij mogelijk door vad/igheid en llaaperigheid overvallen geworden? Ook dit kunnen wij niet aannemen ; terwijl men den nacht in zogenoemde nachtwaaken verdeelde; verfcheiden maaien afgelost wordende, konden zij zo fpoorloos en onvoorzichtig niet te werk  IN HET BEKEN DMA AKEN VAN JESL'S GEBOORTE. 58l Geen wonder, dat dit zo zonderling verfchijnfel, het geen zich daar en boven in den {tillen nacht zien liet, hen allen opmerkzaam maakte en natuurlijk tot veelerleie bedenkingen aanleiding gaf: geen wonder, dat zij bij dit zeldzaam hemellicht onderfcheiden aandoeningen gevoelden, daar, te midden dezer hunne gewaarwordingen , zich een der godlijke hemelboden, wa rfchijnlijk de Engel gabriel , op eene uitnemende en ontzag verwekkende wijze laat zien; met eene heilige vreeze en diepen eerbied vervuld, liaan zij hunne oogen naar den hemel, want van den hemel kwam die glans, waarin zij zich bevonden; de heraut des hemels nadert in eene, hem voegende, heerlijkheid en luisterrijke pracht, met magt en bevel uitgerust om aan de waereld vreugde te verkondigen, in het bekendmaaken en gulle aanbod van lang gewenschte en wezenlijke goederen , hen toeroepende , vreest niet, want ziet ik verkondig u groote blijdlchap, heil, geneugte en zaligheid voor alle volken, want heden is u geboren de Zaligmaaker , die Christus de Heere is, de lang beloofde Heiland, dien gij verwacht, in de ftad Davids. Luc n. 10,11. Niet minder ontzaglijk werdt dit verfchijnzel en hemelfche openbaaring, doordien een groot aantal van hemelfche heirlegers toetredende , hemel en aarde deedt weergalmen' met fchaterend vreugdejuich: Eere zij God in de hoogte, vreugde op aarde en in de menfehen wclbehaagen vs. 13, 14. Moeten deze Herders, nadat zij met deze godlijke verfchijning verwaardigd waren, niet alléén 'oor- maar ook ooggetuigen worden, dat alles wat te Bethlehem gebeurd en aan hen geopenbaard was volgens het ingewikkeld bevel vs. 12. door den Engel GA- werk gaan. Of mogelijk waren zij op dien tijd buiten zich zeiven en verrukt I Ook dit niet: zij waren hunner zinnen ten vollen magtig, zij konden hooren, zien, verdaan, overleggen en volkomen waren zij in ftaat om een volledig en waarachtig getuigenis afteleggen, veelmeer hebben wij redenen om te ftcllen, dat zij door de openbaaring van dc klaarheid des Heeren, en door dc vrolijkmaakende aanfpraak des Engels zijn opgewekt geworden, om a les naauwkeur'g op te nemen, en van hetgeen zij gezien en gehoord hadden, een om Handig varhaal te doen en naar waarheid te getuigen. O 0 3  582 GODS WIJSHEID gabriel hen gegeven , het geen hen moeds genoeg gaf en in ftaat (telde om onvermoeid en zonder tijdsverzuim naar f ethlehem te keeren, alwaar zij gekomen zijnde, alles vonden gelijk de Engel hun gezegd hadt, onderhoudende jos^i', bijzonder mak.ia met dat alles, wat hen op het veld' wedervaaren. ware. Wat toch moest hunne aankomst in deze kleine en thans zo volkrijke ftad te wege brengen? hebben zij van deze gefchiedenis te Bet lehem nieis gewaagd? Moest dit niet zowel in davids ftad als in Jerufalem bekend worden? Ongetwijfeld konden de B^rhlemiten zowelals de Jerufalemiten, bij aldien zij het getuigenis der herderen hooren wilden , hieruit vee'erlei opmaaken. Doch het bleek dat vooröordeelen en vooringenomenheden zo veel velds onder de volken gewonnen hadden , dat zommigen uit vreeze voor den haat der geestlijken , anderen uit vreeze voor de overheid en wie weet hoe veelen om bijzondere redenen , het verhaal deezer geloofverdienende getuigen geheel en al in den wind ftoeuen , terwijl anderen een geheimen toeleg ontwierpen om deze gebeurenis, tegen beter weten aan, te verdonkeren en verzwegen te houden. En hoe veel invloeds hadden niet de volksvooroordeelen , vreeze, baatzucht, list en ftaatkunde in dit alles? Waaral vondt men geene be'etzelen ? Daar echter deze zaak van een te groot aanbelang ware, moest de geboorte van des waerelds Heiland alöin bekend, en onder al;e en allerleie. volken Jooden en Heidenen ruchtbaar worden. Het voegde aan de groudelooze wüsheid Gods, langs dezen weg boven dien, haare onbeperkte grenzen te toonen. De Godheid gaat trapswijze , Grooten en aanzienlijken , magtigen en Vorften m esten in beweging gebragt en gaande gemaakt worden ; door jesus geboorte moest de eer van God uitgebreid en verheerlijkt worden, en terwijl de welmeenende herders uit de Bethlemitifche velden, geen geloof verdienen mogten, moesten vreemde volken, grooten en magtigen uit verre en aanzienli ke landftreeken , zich na ferufalem opmaaken, en de inwooners in verwondering brengen. Eenige Wijzen uit het Oosten, lieden van aanzien en geboorte, die in de f'choo, ne kunften en weetenfchappen . bijzonder in de hemel-, loop en ltarrekunde zeer ervaaren waren , naderen od het onvoorziens , Jerufalem. Hun aankomst, yoqi-  IN HEI' BEKENDMAAKTEN VAN JESUS GEBOORTE. 583 voorkomen, ftoet en verdere omftandigheden deeden hen als aanzienlijke vreemdelingen aanftonds onderkennen ; hun gerucht en zoo naauwkeurig onderzoek bragt ongetwijfeld veel toe, dat men te Jerufalem, hoe volkrijk ook, naauwkeurig en met opzet op hen lette. Volgens het verhaal van den Evangelist Mattheus blijkt, dat, nadat jesus geboorte in verre landen aan fommigen op eene bijzondere wijze ware bekend geworden, die, gelijk nader zal blijken, een teken aan den hemel gewaar werden, hetgeen hen de gewisheid dezer zaake deedt navorfchen , fommige lieden uit het Oosten te Jerufalem aankwamen, zonder den juisten tijd te melden, wanneer dit eigenlijk gebeurd zij, hoewel het zeker is, dat zulks niet lang daarnaar zij voorgevallen , nademaal jesus , josef en maria zich nog te Bethlehem ophielden, die ijverig naar het geboo^en Kind ondervraagden, en gekomen waren, om den jonggeboren Koning offerhanden te brengen en hem aan te bidden. Deze Oosterlingen waren wel onderwezen en geleerde mannen , die zich op ontdekkingen , in de natuur, op het onderzoek van haare wetten en krachten inet alléén, maar ook op veele andere Wetenfchappen tot de geleerdheid behoorende, en bijzonder op de hemelloopkunde hadden toegelegd en meenden dat zij uit de verfchijning van zekere hemelfche tekens op en tot de geboorte van merkwaardige perfoonen en Koningen van welken groote dingen en veranderingen te wachten waren, befluiten konden. Door het langduurig verblijf der Jooden in het rijk van Babijlon& en Asfijrien was het bericht, dat hun een groot Koning beloofd zij geworden, vrij algemeen bekend geworden. Het geheel Oosten wachte ook juist ten dien tijd, toen Christus in de waereld kwam , dezen grooten Koning der Jooden. Zij worden ons als Magoi befchreven , als' Wijzen u*t het Oosten, 'die geene moeite fpaarden om den jong gebooren Konin0- op te zoeken en hem de voortbrengfeis van hun land tot gefchenken aan te bieden. (*) Te f"*S In 't algemeen verftaat men door deze uitdrukking, Maaoi'. zekere mannen van een uitmuntend vernuft, die onder de 'Chaldcërs en Perfiërs tot de alleraanzienüjklte en gewigtigfte ampten werden afgezonderd, die op allerlei wetenfehap0 0 4 Pen»  5»4 GODS WIJSHEID Te Jerufalem gekomen, vorfchen zij alles des aangaande naauwkeurig naar, fchaamen zich niet door den allergeringften zeiven hierin onderricht te worden, terwijl zij met het zelve oogmerk den voornartmftcn onder den volke, waar zij maar toegang vonden, op het allergetrouwst raadpleegden. jMen vergunt heil de vrij- pen, bijzonder op de ftarrckunde zich toegelegd hebbende ook tot de Priesterlijke waardigheid verordineerd wierden. Omtrend deze Oosterlingen heeft men eenige bijzonderheden in acht te nemen , waarvan ons de H. Schrijvers gewaagen. Het is ten vollen onzeker cn ongegrond, gelijk fommigen Willen, dat deze Wijzen, Koningen, en wel juist drie Koningen zouden geweest zijn, met naamen caspar, melciuor en balthazar. En waar van daan toch deeze meening en ^oo onwaarfchijnlijke vooronderftelling? Is het, om dat zij van het Oosten uit een aanzienlijk land gekomen zijn ? of qmdat zij aanzienlijke gefchenken, Goud, Wierook cn Mijrrhe hunnen Koning offerden ? Waarom zouden wij niet met het zelve recht met chrijsostomus mogen nellen, dat 'er 12 of met epiphanius, dat 'er 15, of met anderen, dat 'er meer of minder geweest waren. 'Er zijn dus in het geheel geene gronden, waaruit hun drietal en koningüjke waardigheid kan opgemaakt worden. Want, wat de drieërlei gefchenken betreft, deze geven niets meer te kennen dan dat het lieden waren van eere, aanzien en geboorte, en dat zij uit zulk een land (waarfchijnlijk gelukkig Arabien) kwamen, alwaar men een aanzienlijken voorraad van dergelijke voórtbrengfelen hadt, en meer bewijst dat niet, daarenboven weet men'dat de Oosterlingen gewoon waren de vruchten van hun land aan voornaame perfoonen tot gefchenken te maaken. Zij waren voorts lieden die groote en fterke vorderingen in de hemelloopkunde gemaakt hadden Zij zeggen, met herodes fprekende, dat zij zijne Star gezien hebben, ten minften dat zij een aan den hemel, hun geopenbaard en kennelijk licht ontdekt hebben, als een zeer gefchikt kenmerk, het welk hen op hunne reize verzelde en tot een gids verftrekte, het geen ook mogelijk daarom met een bijzonderen nadruk zijne Star genoemd wordt, waarvan zij de plaats, de waarheid en zekerheid dezer gebeurenis zouden kunnen afleiden. Uit dit ongewo >n teken beflooten zij, dat die Star dc geboorte van den 'beloofden Koning der Jooden aanduide. Zij namen het befluit op reize te gaan, om hem zeiven te zien. Zij bereiken hun oogmerk. Dit bun kennelijk hemellicht volgende, worden zii naar |erufalem geleid, om daar verder te vernemen hoe het zich' tot> draagen zoude.  in het bekendmaaken van jesus geboorte. 585 vrijheid om tot den Koning herodes te mogen toetreden ; nadien hunne aankomst niet alleen onder het gemeen te Jeruzalem veel opziens maakte, en het niet uitblijven konde, of'bet moest ook welras ten hove bekend worden. Herodes hof geraakte daardoor in bewceging. De tijd werdt kostelijk,terwijl list, loosheid en fnoode ftaatkunde nu noodzaaklijk dienden in 't werk gefield te worden. Men laat hier bij niets onbeproefd —- De looze Vorst vertoont de trekken van ziju boos hart en Hecht zedelijk character , verraadt zijne heillooze ontrouw en doorlleepenheid in bedrog, wel zorg draagende, dat zijn fcheinheilig, bedrieglijk en arglistig hart onder een momaanzicht van openhartigheid en gulle eerlijkheid zeer kundig verborgen bleef. Zijne bedorven ftaatkunde had hem tot zulk • eenen hoogen trap van aanzien gebragt, (cn zeker om zijn godloos oogmerk te bereiken, was dat ook volltrekt noodzaaklijk) dat hij ook ten eerden, ten zijnen opzichte, alle goede gedachten , aanzien, geloof en vertrouwen bij -hen verwekte, en dit werdt voornaamlijk aan zijne zijde gevorderd om wel en gelukkig te dagen. Men moest hem voor een menschlievend, dienstvaardig, eerbiedig, en tevens voor een godsdienftig Vorst houden, hoe listig en wel uitgedacht is zijn ontwerp, hoe innemend en tredend voorgefteld, en welk een toon en houding van eerlijkheid neemt de wreedaart niet aan? De Oosterlingen, vooringenomen, gaan met alle openhartigheid , welke een Vorst van hen konde verwachten, te werk; zonder eenige erg of achterhoudendheid, zeggen zij wat in hun hart omgaat , wat zij gezien en vernomen hadden, dat zij een zeldzaam hemelsch teken gezien hadden, eene en wel zijne Har: dat zij dit alles voor een roepftemme des hemels hielden, daarom zich met "hunne gefchenken op reize begeven hadden , nu gekomen waren , om den jonggeboren Koning hulde te doen, hem te offeren en aan te bidden, terwijl hij aanneemt om hen in hunne oogmerken te begunlligen en een genoegzaam onderricht mede te deelen. Ziet hier boe de listige vos, en dwingeland de fchijnheiligheid met bedrog en met vergifcige ftaatkunde kundig weet te paaren. Weinig konden zij Vermoeden , dat hij hier den bedrieger fpeelde; weinig konden zij hier denken, dat zij den Vernielenden wolf onder een zacht fchaapenvacht inOo 5 haal-  586 GODS WIJSHEID haalden — Hoe handelt de trotfche herodes ? Hij roept den geheelen Joodfchen raad te famen, doet alle de Hoogepriesters en Schriftgeleerden des volks bij één komen om onderfcheiden en naauwkeurig hen te ondervraagen en zonder eenig fchroomachtigheid hem jn het zekere te berichten, waar eigenlijk de oord en plaats zij, waar deeze zo ontzaglijke perfonagie, waar van deeze Magoi (Wijzen) met zo veel ophefs fpreken, zoude geboren worden, hij onderzoekt bij den geestelijken raad, wiens werk het was om de fchriften van iuoses en de Profeeten te verklaarcn en algemeen en bizonder uit te leggen, naar alle omftandigheden cn bijzonderheden daaromtrcnd geboekt, hij wil ook dat zij alle zwaarigheden uit den weg ruimen en hem den geheelen raad van het Opperwezen in dit ftuk zullen duidelijk maaken. Zij beweeren als uit éénen mond, dat Bethlehem de plaats zij, alwaar deze Koning moest gebooren worden , en konden, bij aldien zij niet met ziende oogen wilden blind zijn en blijven,» met zekerheid weeten, dat het nu omtrend de tijd ware , waarin deeze geboorte moest voorvallen. Naa een naauwkeurig ingekomen en voldoenend bericht, roept hij de Oosterfche vreemdelingen, die vm> rig reikhalsden naar eene gunstrijke en welmecnende onderrichting van den Vorst hkrodes , heimelijk , (wederom eene looze trek van zijne verfoeilijke ftaatkunde en list) tot zich, ondervraagt hen, wel beredeneerd , en onderzoekt ten duidelijkften en opzetlijk, waar, wanneer en hoedanig hun deeze ftar verfcheeöen en wat hun, naar hunne gedachten daardoor geopenbaard zij, hij wiist hen naar Bethlehem, en verlangt dat zij, terwijl hij niet twijfelde, of zij zouden op al het geen hen ontmoeten mogt, opmerkzaam zijn , als mannen van eer, aan welken hij als Vorst zich zo gemeenzaam en rondborftig verklaard hadt, in hun te houden gedrag erkennelijk zijn, en hem van alles wat voorviel, een volledig en omftandig bericht mededeelen. Wederom eene nieuwe kenfehets van zijn vroom fchijnend doch bedriegelijk en arglistig hart. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de onverwachte aankomst dezer Oosterlingen' te Jerufalem veel geruchrs èn opziens gemaakt hadt, en dat Koning herodes hier bij niets onönderzocht en onbeproefd liet blijven . dan is hef ligt ie bevroeden, dat deeze eerlooze Vorst natuurlijk ter bc-  IN HET BEKENDMAAKTEN VAN JESUS GEBOORTE. 587 bereiking van zijn oogmerk, de rol van eenen eerlik n, braaven, en edel neenende Regentfpéelenmoest, waarom hij zich hunner niet onttrekt, maar gemeenzaam met hen verkeerde en als vertrouwlijk omgaat. Hij neemt hen gretig aan, hoort en merkt op hunne belangen, doch alles in vorstelijke deftigheid, ten einde hei gelmeed verraad bedekt te houden, het geen hen terftond beweegen moest hem 'en wille te zijn. En konden deeze oprecht een gulhartige Oosterlingen, die niets dan braafheid, hartlijkheid en grootmoedigheidj altoos aan Vorsten voegende, die voorbeeldig, luisterrijk en gezegend b j den laaten naneef zijn willen , bi) herodes meenden aan te treffen, niet op goede gronden en met alle redenen vertrouwen, dat zij hier to hun zonderling genoegen, en na zo veele moeilijkheden, den rechten man gevonden hadden, en dat zij nu aan het einde van alle de te vooren bij hen bijna onoverkomelijke. zwaarigheden gekomen waren? Maar hoe deerlijk zijii zij , moest de ondervinding hen dit niet leeren, door deezen valfchen Vorst en bedrieger misleid geworden? Nu werdt goede raad aan 'sKonings zijde duur: de geboorte van den Heiland wer It allengsk.-ns meer en meer ruchtbaar en alöm bekend , terwijl hij niet onduidelijk merkte, dat men hier cn daar aan deze zo onverwachte gebeurenis en verhaalen daarömtrend het oor begon te leenen. Hoe veele dreigende gevaareu voorzag men? hoe veele onheilen en fchrikverwekkende om wentelingen waren niet te vreezen, die men alleen door listige ftaatkunde en fnoode bedriegerijen moest zoeken voor te komen, en uit den weg te ruimen ? Hoe jligt ware het mogelijk , dat 'sKonings troon hier door aan het wankelen werdt oebragt? welke mogelijk fchielijk aannaderende , verfchrikUjke en voor hem aliernadeeligfte ftaatsverandering konde hij zich hier bij verbeelden, eene omkering, welke met de allertreurigfle en gevaarli.kfte rampen onbetwistbaar gepaard ginge? Wist hurodes zich niet te herinneren, hoe hij tot de Koninglijke regeering gekomen was, hoe onrechivaardig hij zijne voeten" op eenen vreemden troon gezet , hoe liefdeloos, plichrvergetend, hoe onverantwoordlijk en geweldaadig hij een geruim aantal van jaaren geregeerd, en hoe moorddaadig en wreed, hij met zijne onderdaarien, ja met zijne eigen bloedverwanten en maa^fchap ge- han-  588 CODS WIJSHEID handeld hadt? Kon bij" niet gemaklijk voorzien, dat, bij aldien men zijne booze aanflagen ontdekte en zijn helsch voornemen mislukte, zijne lotgevallen als dan _allerijslijkst waren? moest geen banemaakende fchrilc en vreeze hem benaauwen, wanneer hij zich den mogelijken oplland, welke als dan zeker te wachten wa« re , voorftelde , kende hij niet de groote magt der Arabieren ? kende hij niet hunne onvermoeidheid , manlijke fierheid en ftandvastige onvertzaagdheid ? Hadt hij niet te vreezen , dat, bijaldien het hem mislukte , deze zo magtige en ontzaglijke natie, fomtijds doldriftig genoeg, tot allerlei moedwil en geweldenarijen konde overllaan ? Zouden zij niet ligt dezen nieuw gebooren Koning tot den koninglijken troon verheffen kunnen , en hoe veele andere onheilen waren aan zijnen kant hier bij niet te vreezen? hoeveel onfchuldigbl ed konde niet mogelijk hier door,alleen door zijne fchuld, vergooten worden ? en hoe ligt werdt herodks zelf niet van den troon gebonsd? Het werdt dan lijd, dat zijn heilloos gefmeed ontwerp werkltellig gemaakt en ter uitvoering gebragt moest worden, hoe zeer ook zijne bijzondere belangen vorderden, dat het voor de waereld bedekt en verborgen bleef, en zonder zijne eerfte hof-vertrouwlingen iet te melden , weet hij intusfehen op de harten deezer gulle Oosterlingen zo veel te winnen , dat hij nu voor zich geene zwaarigheid meer behoefde te maaken, of zijne ondernemingen, ftaatkundig genoeg, moesten ten zijnen voordeele, de beste en gewenschte uitwerking hebben. Zijne doorkneede ftaatslist voert hem nu verder: naar maate hij nu bemerkt, dat hij vertrouwen gewonnen heeft, naar die maate neemt hij ook nieuwe maatregelen. Hij belooft zich alles goeds en den besten uitflag. Kon hrrodes, die hun zo veel dienstvaardigheid en toegeeflijkheid bewezen hadt, nu niet zeker denken, dat al het geen hij op dien voet van deze vreemdelingen begeerde ,met een gewillig,en te ?elijk dienstvaardig hart zoude toegedaan worden ? wist hij niet dat zijn vriendelijke omgang en vorstelijke wensch door hen als een ingewikkeld bevel en koninglijke wil zoude worden aangezien? Gaat heenen zegt hij; hier fpreekt wederom zijn verraadelijk en bloeddordig hart, alles goeds wedervaare u op uwe reize! reist heên en doet in alles gelijk ik u gezegd hebbe, onderzoekt naar  in het bekendmaakgn van jesus geboorte. 58$ tiaarftiglijk naar het kindeken , (mogelijk eene uitdrukking van gering achting in de ziel van herodes ) En als gij het zult gevonden hebben, zo fpoed u om haastelijk tot mij te komen en boodfchapt mij, hoe gij het daar gevonden hebt, ik verwacht een onvervalscht en volledig bericht van u. Gij behoeft u niet te verwonderen, waarom ik dit zo ernftig van u verlange! de zaak is te gewigtig en ik heb redenen genoeg voor mijn perfoon, voor mijn land en volk,om veel belangs daarin te (lellen , ik kan bij geene mogelijkheid, bij zulk eene gewigtige gebeurenis onverfchillig zijn. Mijn hart verlangt; ik ben bereid mij dan aanftonds op te maaken , mij van mijnen pligt te kwijten, uw voorbeeld te volgen; dat wat mijn rijk, ja wat de natuur oplevert en onder mijn bereik is, en bij mogelijkheid maar opleveren kan, hem tot eene offerande te brengen — Ik zal ook opwaarts gaan en hem aanbidden. Vrij van alle list qn erg vertrekken deze vreemdelingen , die van den menschlievenden herooes niets dan alles goeds vertrouwden, ej^ zich waarichjjnlijk heilig verbonden om woord te Houden en wederom tot hem te komen, ó heilloos verraad! grouwelijke arglist en helfche vermomming, maar ook aan den anderen kant fpooren van Gods wijze en aanbidlijke voorzienigheid, zie hier Gods vinger, Gode zal men toch meer gehoorzaamen dan den menfehen. Terwijl herodes mond fchijnheilige vüjtaal van nederigen eerbied en aanbidding fpreekt, fcherpt zijn wreed en bloeddorftig hart alreeds het moordzwaard om het jong gebooren kind het leven te benemen , terwijl deeze helfche fchijndeugd de taal van Godsdienst en onderwerping fpreekt, houdt de onverzaadlijke bloeddorst den vergiftigen moorddolk gereed om den zeiven in jrezus tedere borst te drukken. Maar God is het, die alle ontwerpen kent, eer zij nog gefmeed worden, zijne voorzienigheid waakt over alles Over ons — Waakte bijzonder over het Kind je sus! God die alle voornemens, alle oogmerken en einden, alle, middelen en drangredehen kent, weet ook aan de wreede onmenschlijkheid, aan teugellooze moordlust paal en perk te zetten. In eenen droom, in dezen de veiligfte weg om den vreemden te berichten, in eenen droom beveelt God, dat zij niet weêr naar Jerufalem tot herode s keeren zouden. — Want herodes zoude bet Kin-  590 SODSWIJSH. IN HET BEKENDM. VANJESUS GEBOORTE. Kindeken zoeken, om het te dooden. En zoude dan jesus, kort gebooren, door helodes moordlust, zijn jongde leven benomen worden ? Neen ' zijiie geboorte moe-t in weerwil van alle vijandelijke aanflagen^ alöm bekend gemaakt worden ! Wijze fchikking eener, over alles wakende, Voorzienigheid! Deze openbaring "cfchiedde eerst aan de Herderen op het Veld ; en werdt naderhand door zulke aanzienlijke lieden uit vreemde landltieeken, onder vreemde Volken, met alle kragt verbreid. Moest dit geene nieuwsgierigheid, geene opmerking baaren? Hadt dit net eenen fterken invloed in het nafpooren der tijdrekening ? Moest het een en ander geen geloof verwerven ? Moesten 'er geene getuigemsfen uit Jooden en uit Heidenen gevonden worden ? Moesten de woorden uit den LXXIlfte Pfalm niet vervuld worden V Moest het geluid van jesus Geboorteprediking, niet alöm hoorbaar zijn? Moesten niet veele aanzienlijken uit vreemde landen, jesus i pzoeken, hem gefchenken brengen, hulde doen, en aanbidden? Moesten herodes aanflageh niet verijdeld worden ? Moest joSèf niet in eenen droom vernemen , welke wreedheid herodes bezielde, die bet Kind wilde • inbrengen? Moest hij zich niet met maria opmaaken, en vlieden met jesus naar Egypten , zoo lang, tot God hen na herodes dood wederom uit Egypten zonde roepen , gelijk zij ook naderhand om wijze redenen , op Gods bevel, naar Nazareth trokken, en zich daar op hielden? Zoo moesten 's Konings helfche ondernemingen verijdeld, en tevens , in weêrwil zijner voorbeeidelooze boosheid , een middel worden , om de dwaalenden te recht te brengen , cn de Oosterlingen naar Bethlehem te wijzen, kunnende niet verhinderen, dat de geboorte van' jesus overiil , onder uitheemfche Volken , werdt bekend gemaakt, ten blijke, dat de jonggebooren Koning , de Heiland der waereld ware, en, dank zij der wijze Voorzienigheid! dus kenbaar worden zoude , dat God alleen in ftaat zij, om de fchranderen en verftandigen te vangen, de heillooze oogmerken te verijdelen , de menschüjke wiisheid te niet doen, en het verftand der wijzen te verwerpen. Eeuwige Wijsheid ! Het dwaaze Gods is wijzer dan de menfehen, en het zwakke Gods, is Kerker dan de menfehen, i Cor. I: vs. 25- ZON-  zonderl.voorb. van onderaardsche vuuren. 5<)i zonderlinge voorreeleen van onderaardsche vuuren van verscheidene soort. Onder deze benaaming begrijpen wij dc verfcheidene foorten van vuuren, die uit den aardbodem voortkomen , welke ook de oorzaak daarvan zijn , of hoe zij ook voortgebragt mogen wezen : de zulken , als die, welke in Mijnen, Putten, gewoone Regenbakken, en zelfs , als het ware , in den boezem der Zee, van zelfs aanfteeken. Bijkans ieder Schrijver, die van het opbreken van Mijnen handelt, geeft ons voorbeelden van deze zonderlinge verfchijnfels , welke gemeener zijn, dan men zich doorgaans verbeeldt, en die, fints de ontdekking der ontvlambare lucht van moerasfen en veengronden, niet meer zoo verwonderlijk zijn voorgekomen , als voorheen. Eene Steenkoolenmijn , in de gebergten nabij Briancon, in het Departement des Hautes Alpcs, ten diende der Franfche Krijgsknechten aldaar, geopend, was veele jaaren lang, zonder eenig ongemak of toeval van dien aart, bemerkt, toen dc werklieden , in de maand Februarij des Jaars 1763 , in hunnen arbeid werden geftoord, door een verfchijnfel, welk zij nooit te voo-' ren gezien hadden, en waardoor veelen van hun zeer aanmcrklijk getroffen werden. De Mijn was flechts voor een' enkelen dag gefloten geweest. In dien korten tusfehentijd, hadt zich een ontvlambaare damp nabij de werken verzameld, welke, met eene zeer zwaare uitbersting, vuur vatte, toen de werklieden 'er met hunne kaarfen in gingen. Het gevaar, welk zij liepen, en de kwetzing, die anderen lieden , welke het bericht, door deze lieden gegeven, niet geloovende, maar het bewi js hunner "eigene zinnen wilden! hebben, ondergingen, bewoog de eigenaars', de Mijn te verlaaten, en eene andere te openeu. Doch deze voorzorg was vruchtloos ; men vond fteeds denzelven vijand. De Heer pajot, Intendant der oude Provincie Dauphiné , kennis van deze gebeurenis krijgende1, onderzocht de werklieden, welke hem onderrechten, dat, toen zij de werken der Mijn naderden, de vlam hunner kaarfen trapswijze in lengte toenam, en de uitbersting bijna oogenbliklijk daarop plaats had. —. Uit het  ijpi zonderlinge voorbeelden het bericht des Heeren du hamel en de montignij, die door de Franfche Akademie werden afgezonden, om de zaak te onderzoeken , vernemen wij, dat in de Koolmijnen van Henegouwen, een dergelijk verfchijufel bekend was onder de benaaming van feu bri* fon, lïen witachtige damp , eenigzins zweemende naar eene fpinneweb , kwam met veel geweld uit de fcheuren in de muuren der werken voort. Deze damp is zeer ontvlambaar, en maakt, wanneer hij vuur vat, eene zoo fterke uitbersting, dat hij iederen werkman, die niet de voorzigtigheid gebruikt , om zich vlak op den grond neer te werpen, om verre werpt, en nagenoeg" van het leven berooft : want men moet aanmerken , dat de damp zijne voornaamrte kracht naar het bovenfte gedeelte der Mijn oefent , terwijl weinig of geene uitwerking op den bodem gevoeld wordt. Hoor verhaalt ons (V) een foortgelijk geval, dat nl de Mijnen nabij de Mendip-bergen in Somerfetshiré gebeurde. Door de uitbersiing werden verfcheidene werklieden van het einde der Mijn tot aan den ingang geworpen ; en de kracht der ontdoken lucht, is zomtijds zoo groot, dat zij, naar zijn getuigenis, het .werktuig aan den mond der Mijn wegvoert. De Philojophical Tranfactions fpreken van verfcheidene verfchijnfels van deze foort, welke in de Mijnen van Newcastle en die van Lancashire waargenomen zijn. In 1750 werden drie mannen , in eene der voorgenoemde Mijnen welkende, door de uitwerking der ontvlambaare lucht zoo geweldig getroffen , dat hunne ledemaaten gedeeltlijk van hunne ligchaamen gellagen wierden. .. Deze voorbijgaande ontfrekingen brengen, fomtijds, aanhoudende vuuren voort, en ontbranden niet zelden zonder de tusfehenkomende werking- van eene vreemde oorzaak. bi het Kerspel Feugerolles in Forets ontflak het vuur van zelfs, en verteerde het geheele Ileenkoolenbed. Nog eene dergelijke gefchiedenis, in hetzelve Canton vernielde een gedeelte van den berg Vialé. In 173Ü ontbrandde het vuur, op dezelve wijze, 00 I" z'j"e Philojophical Collsction.  VAN ONDERAARDSCHE VUUREN VAN VERSCHEID.SOORT. 593 ze, in eene mijn nabij S. Etienne; maar door groote poogingeu werdt de voortplanting afgebroken en het vuur uitgebluschr. Deeze ontvlambaare dampen zijn niet de een'gen, welken de werklieden in fteenkoolmimen te vreezen hebben. Daar is nog een ander, wel minder verfchriklijk, maar even gevaarlijk. Dezelve vat geen vuur, maar bluscht, integendeel, de lampen en kaarfen uit , en doet in den tijd van wtinige minuuten allen, die in de mijn zijn, flikken. Deeze damp wordt gemeenlijk onzuivere of rotte lucht genaamd. In de mijnen van Henegouwe en Auvergne, worden deze dampen gewoonlijk door eene f ort van mist of nevel aangekondigd; maar, fomwijkn. zijn zij volflrekt onzigtbaar. Zij worden ook in de fteenkoolputten, of mijnen, zoo wel in Engeland als in bchotland gevonden. — In de Philofophical Transactions wordt gewag gemaakt van acht perfoone i , die allen op eenen dag flikten aan het benedeemd eener ladder, aan den ingang eener mijn, den Lord Sinclair in Schotland toebehoorende , geplaatst Aan zulke gevaaren zijn de werklieden in de mijnen gefladig blootgefteld. Laaten wij nu onderzoeken, van welke middelen zij ' zich bedienen, om zich daar tegen te beveiligen. In de mijnen van Lancashire, hebben de werklieden , wanneer zij hunnen arbeid eenigen tijd. kofter of \\x\ger, geftaakt hebben, en wederom aan hun werk zullen gaan , de gewoonte , om vooraf emen werkman daarin te zenden, in eene foort van grovc-n fak. met mouwen voorzien, gekleed, welke hem van het hoofd tot de voeten bedekt, zoo dat hij alleenlijk door middel van twee glaasjens kan zien , welke 'er, ten dien einde, op eene gevoeglijke plaats, in vast zijn gemaakt. Voorts is het hemd of fak, bij het ingaan, flijk nat. De man houdt eene aangefloken kaars in zijne hand. Wanneer hij op de plaats komt, daar de damp vergaderd is, werpt hij zich op den grond neer, en wacht in deeze gedaante, tot dat de damp, welke zich in de geftahe eener kleine wolk vertoont, hem nadert. Hij fteekt dien dan, door middel zijner kaars, in brand, de damp vat ras vuur, ontvlamt, en brengt de lucht in eene geweldige beweging. Daarna mag de werkman zonder eenig gevaar de mijn ingaan. Dein DElit,. MENCELST. NO. 13. Pp ZC  594 ZONDERLINGE VOORBEELDEN ze verrichting behoort bij tijds gedaante worden,verinids de damp , door nieuwe uitwaasfemingen, fchielijk zal toenemen , en de wolk zoo aanmerklijk groot worden, dat zij niet, zonder het uiterfte gevaar te loopen, in brand kan gezet worden. Intusfehen is het openbaar, dat deze handelwijs geen hulpmiddel is tegen dien damp, welken men onzuivere of rotte lucht noemt. In de mi nen van Henegouwe , bedient men zich van middelen , die min gevaarlijk zijn, en ten zeiven tijde meer zekerheid aanbrengen. Zij openen , op geregelde afitanden, putten, welken zij in hunne landtaal buret cl' aifage, of luchtgaten noemen. Zij maaken zoo veelen, als mooglijk is, aan de uiterfte einden der galderij. De lucht heeft in dit geval een' vrijen doorgang in de mijn, en voert deeze fchadelijke dampen weg. Wanneer de circulatie niet fnel genoeg is, bevorderen zij dezelve door middel van groote ijzeren pannen met geglommen kooien in de puiten, nabij de galderijen , op te hangen of neer te laten daalen. De verdunning der lucht , door deze brandende kooien vcroorza kt, trekt de onreine lucht uit de mijn tot zich, welke ten zeiven tijde door de nieuwe lucht, die door andere openingen in de mijn komt, vervangen wordt Alle dierlijke en groeiende zelfftandigheden zijn in 'eenen ftaat van verrotting, en befloten zijnde binnen plaatzen, daar zij geene vrije gemeenfehap met de buitenlucht hebben, brengen zij ontvlambaare ftof voort, welke dikwijls van zelfs in brand vliegt. Met volgend merkwaardig geval gebeurde den vijf-en-twintigften van Julij des jaars 1757. De metfclaar Garnier, door twee zijner werklieden verzeld, ging dien morgen om de put van een geheim gemak te zien, welks rioel men onderftelde verltopt te zijn. De mond der put was geftopt door middel van een fteen, die 'er zeer dicht op floot. Bij het opnemen van den fteen, zag men eene blaauwe vlam om den rand van denzelven. Eene brandende kaars genomen hebbende, ten einde in het gewelf te zien, was de metfelaar buiten ftaat, om 'er iet in te onderfcheiden, uit hoofde van den dikken damp, waarmede de holligheid gevuld was, en den zeer fterken reuk, die daaruit opkwam. De blaauwe vlam , rondom den fteea  VAN ONDERAARDSCHE VUUREN VAN VERSCHEID.SOORT.595 gezien, deed hem niet ontftellen, vermits hij dergelijke verfchijnfels bij dergelijke gelegenheden meer gezien hadt, en hij begeerig was, om den Itaat van het gewelf te onderzoeken. Ten dien einde, maakte hij gebruik van eene handelwijs, welke het vuur op eene allervreeslijkfte wijze deedt toeneemen. Opdat hij in ftaat mogt zijn, om duidlijk tot op den grond van het gewelf te kunnen- zien , wierp hij 'er een ftuk brandend papier in. De vlam deelde zich mede aan de ontvlambaare lucht of damp, waar mede de_ kuil vervuld was,en 'er ontftondt een zoo aanmerklijke brand, dat hij door den mond van het gewelf naar buiten uitkwam, en zich op de plaats verfpreidde, alwaar de vlam tot de hoogte van achtien of twintig voeten zich verhefte. In dezen ftaat bleef de vlam geduurende een half uur aanhouden, wanneer het vuur fcheen uitgebluscht te zijn. Doch weinig minuuten daarna herleefde de vlam; maar het was enkel voor een oogenblik , wanneer zij ten eenemaal ophieldt. De vlam was van eene fchoone blaauwe koleur, en het geraas, welk zij maakte , zw*eemde naar het vonken van het ijzer in' eene fmits werkplaats. De nabuuren werden 'er, op eene zonderlinge wijze, door ontrust, en waren naauwlijks in "ftaat, om den zwavelachtigen reuk , welken de vlam verfpreidde, te verdragen. Het geheele toeval was echter met geene droevige noch doodüjke gevolgen verzeld. De werklieden gevoelden eene'fcherpheid en geweldige brand in de borst, welke omtrent veertien dagen duurde, en eene ligte blocdfpuwiug veroorzaakte. Men bevondt,bij onderzoek, dat de verftoppingvan het rioel de oorzaak van dit verfchijnfel was. De damp of ui;waasfeming van het gewelf 'geen lucht hebbende, werdt verdikt, en van eenen zwavelachtigen aart zijnde, vatte hij gereedlijk vuur. Aan den bodem van den fteen des inonds, hadt zich eene witachtige en zwavelachtige (toffe, ter dikte van bijkans eenen duim, vast gehecht, welke op het oogenblik, dat 'er een licht werdt aangebragt, en zelfs door enkele wrijving, in brand ftak; Z et bier een ander foortgelijk verfchijnfel. — In den jaare 1664 was een burger van Rome, die aan den oever van den Tiber een buis hadt. begeerig, om een' put, achter eenen misthoop gelegen, ledig te maaken. Pp 2 De  59 ZONDERLINGE VOORDEELDEN De lieden, welken hij daartoe gebruikte, hadden hun werk bijkans verricht, wanneer, een van hun met eene brandende kaars in den kuil nederdaalde; doch naauwlijks was hij' half weg gekomen., of hij begon uit al zijne magt te roepen, verzoekende om weder opgetrokken te worden, uit hoofde van de fterke hitte, welke hij gevoelde, gepaard zijnde met eenen zeer zwavelachtigen en bijna onverdraaglijken reuk. Hij werdt opgetrokken, en een tweede daalde neder, hebbende, gelijk de eerde,'eene brandende kaars in zijne hand. Zo ras hij in 't midden van den put gekomen was, ontllondt 'er eene blaauwachtige vlam, welke eenige minuuten lang aanhieldt. De man maakte eene aandoenlijke vertooning. Zijne handen en zijn aangezigt waren gezengd; zijn baard en hair gantschlïjk weggebrand, en zijne kleederen hadden vuur gevat. De Heer raouil, in leven Raadsheer in het Parlement van Bourdeaux, fchreef aan de Akademie der Wetenfchappen te Parijs, in de maand Julij des jaars , 1740 , dat 'er in de Priorie van Tremolac , vijf uuren gaans van de ftad Belgerac, een ontvlambaar en brandend riviertjen was. Zulks werdt, V>ij toeval, ontdekt door een man, die bezig was, om kreeften te vangen, en, ten einde te ontdekken, waar de visch zich verborgen hield, gebruik maakte van brandend ftroo. Zoo lang deze man, op den grond van het bed, nagenoeg horizontaal met den droom, voortging, vatte het water geen vuur; maar wanneer hij op plaatfen kwam, die oneffener waren, en daar hij menigvuldige gaten vondt, vatte het water oogenbliklijk vuur. De Abt der Priorie nam 'er verfcheidene maaien de proef van, en altijd met het verwachte gevolg. Uit de waarnemingen van de Heeren eongiere en pelissier de barri, in 1764 op dit zelve riviertjen gemaakt, blijkt het duidlijk, dat 'ervan den bodem van zekere wateren een luchtachtig, aethereal, grondbeginzel , voor ontvlamming vatbaar , opklimt. Zij werden gewaar, dat zij, in het water gaande, een fijn , maar niet kleiachtig , dijk roerden , waar van eene groote menigte luchtbelletjens voortkwam, welke, op de oppervlakte des waters brandende, een'ontvlambaren brand verfpreidden. De vlam was , volgends hun verhaal, van eene blaauwachtige kleur, en 0 na-  vanonderaardichevuuren van verscheid.soort-597 nagenoeg van gelijke hitte, als brandend papier. Zij brandt tot dat de damp verteerd is, wanneer alle pooeingen, om het vocht weder aantefleken , te vergëefsch zijn, tot dat het water tijd genoeg gehad heeft, om nieuwe dampen te vergaderen. De gemelde Heeren voegen 'er bij, dat het zelve verfchijnfel m bijkans alle de flroomen, poelen en waterkommen van dat kanton waartenemen is. De Heer george west, apotheker te Hermanitact in Zevenbergen, fchreef, den tweeden van Julij des jaars 1765, aan den Heer henrjj volgard, dat, vier uuren gaans van die ftad, van onder een' berg, men wijnftokken beplant, een droom voortkwam, welks water bij zijnen oorfprong zoo ontvlambaar vyas, dat, wanneer 'er eene brandende kaars, of iet diergelijks , nabij gebragt werd , het zelve terftond vuur vatte en gelijk brandewijn brandde. De vlam rees ter hoogte van omtrent drie voeten, en deelde zich mede aan alle brandbaare doffen, welke in haar bereik kwamen. — Dit water, eens in brand gedoken zijnde, brandde een' aanmerklijkeh tijd voort, en kon alleenlijk worden uitgebluscbt, door 'er aarde op te werpen. Alfchoon in brand zijnde, bleef het water echter koud; het had'een zwavelachtigen fmaak, maar de vlam gaf geenen reuk. Wanneer het water uit zijn bekken genomen werd, vlamde het niet langer. De bewooners dier landftreek verzekeren, dat deeze bron, omtrent twintig jaaren te vooren, allereerst ten voorfchijn was gekomen. Doch het was niet voor het jaar 1762, dat derzelver outvlambaare eigenfchap ontdekt wierdt?> bij gelegenheid, dat de dorpelingen eenige biezen, nabij de bron, in brand Haken , waarop het water voor de eerflemaal vuur vatte cn in de vlam floeg, welke eenige weeken lang dag en nacht aanhieldt. In het Journal des Sgavans voor het jaar 1684, lezen wij, dat in het Waiwoodfchap van Krakau,in 't midden van eenen berg, welks grond flijkachtig is, vol grijsachtige keiflcentjens , en gemeenlijk met kruiden en welriekende bloemen bedekt , eene rijke bron is, welker water helder, en aan deszelfs oorfprong van een' aangenaamen reuk en fmaak is. Het komt met veel geweld op, en borrelt zoo luid, dat het op een' grooten af Hand kan gehoord worden. — Het water deezer bron fpringt hooger, naar maate de P p 3 maan  598 ZONDERLINGE VOORBEELDEN maan dien ftand meer nadert, in welken zij zich geheel verlicht aan ons vertoont, en valt wederom , wanneer zij afneemt. Wanneer eene aangefteken toorts of brandende kaars aan de belletjens van dit water gebragt wordt, branden zij gelijk de geesten van wijn; maar het is enkel bij den oorfprong der bron, dat haar water deze eigenfchap bezit. De vlam, offchoon zeer fijn en dun, zal echter hout verteeren. Zij wordt uitgebluscht, wmneer men met bezems, van de dunne takjens van boomen gemaakt, langs de oppervlakte van het water ftrijkt. Daar zijn nog verfcheidene andere verfchimfelen van deeze foort, welke niet minder zeldzaam en merkwaardig zijn, dan die, waarvan wij melding hebben gemaakt. Maar wij zullen deze onze lijst van voorbeelden fluiten met'bericht te geven van nog een verwonderenswaardig verfchijnfel, welk in het begin deezer eeuw, nabii Brofelij, in het graaffchap Salop, waargenomen Werdt, en dat de uiterfte ontfteltenis en fchrik verwekte bij alle de genen , die 'er ooggetuigen van waren. De bron van Brofelij, dus luidt het verhaal, welk ?er op dien tijd van gegeven werdt, openbaarde zich het eerst in den jaare 1700. Twee dagen té vooren, waren de Inwooners dier plaats verfchrikt geweest door een onweCr, zoo geweldig en vreeslijk, als niemand van hun ooit ot ooit beleefd had. De ftorm was naauwlijks bedaard en opgehouden, wanneer een nieuw verfchijnfel hen nog meer bevreesd maakte. Zij werden, omtrent twee uur in den morgenftond , uit hunnen flaap opgewekt door een allerverfchrikiijkst gelmd, welk aller harten deed zidderen , en de aarde beefde zoo fterk, dat zij meenden, den algemeenen ondergang der waereld te naderen. Zij, die nog den meesten moed hadden, verlieten hunne huizen, en begaven zich naar die plaats, van' waar het geluid van daan kwam, om naar deszelfs oorzaak onderzoek te doen. — Omtrent twee honderd perfoonen waren op die wijze verzameld, waarvan zeven of agt het waagden, een' nabuurigen kleinen heuvel of liever berg te naderen. Dezelve lag omtrent honderd roeden van de rivier Severn, en 'aan den voet van den zeiven was eene gefchutgieterij. Zij vernamen ras, dat het ge- - luid  TAN ONDERAARDSCHE VUUREN VAN VERSCHEID. SOORT.590 luid van daar kwam. De geheele oppervlakte van den grond was in eene zeer fterke beweging. De bodem rees en zonk verfcheidene maaien in den tijd van eene minuut. Een uit den hoop, ftouter en onver- fchrokkener dan de rest, maakte met een mes een gat in den'grond van eenige duimen in de middellijn. Terftond daarop kwam uit die plaats een waterfprong voort, welke zich zes of zeven voeten in de hoogte verhefte. De uitberfting was zoo geweldig, dat de ftraal water den perfoon', die het gat gemaakt hadt, neer wierp. Kort daarna, eene brandende kaars aan dien waterfprong gebragt zijnde,vatte htt water vuur, en geraakte in vlam. Dezelve proefneming vcrtcheidene maaien herhaald zijnde, liet de eigenaar van dat land , begeerig om eene zoo zonderlinge zeldzaamheid te behouden, op dit' plek gronds een' waterbak maaken , waarop hij een lid of dekfel plaatfte, welk hij in zijne magt had, latende hij ten zeiven tijde eene opening ten behoeve van het algemeen. Op het oogenblik, wanneer 'er eene brandende kaars boven het open gezetten lid of dekfel wordt gehouden , welk in den wa. terbak gemaakt is, begint het water te branden, en vlamt gelijk de-geest van wijn, zoo lang als de buitenfte lucht belet wordt, haare kracht te oeffenen; maar zoo ras het dekfel toegedaan wordt, houdt de vlam oogenbliklijk op, — De hitte van dit vuur is zoo groot, dat vleesch, in een pot gedaan, en op het open dekfel van den waterbak geplaatst, zoo ras gaar gekookt zal zijn, als in den heetften oven. De verbaazendfte omftandigheid van dit geheele ver, fchijnfel is, dat, nlettegenftaande de kracht van dit, vuur , het water echter niet den minden trap van warmte bezit, maar zoo koud is, als dat van andere koude bronnen gemeenlijk is. Men kan dus daaruit be- lluiten, dat het vuur zijne zitplaats niet heeft in het water. Het is, veelligt, enkel een ontvlarobaare damp, welke vuur vat en brandt, gelijk naptha in het water brandt. PP 4 BH-  000 BERICHT NOPENS EENE ZEER ZONDERL. GEWOONTE BERICHT NOPENS EENE ZRER ZONDERLINGE CEWOONTE TH. MBTELINQ OF B1ITIJLRNE, EEN EILAND IN DEN AKCHIPEL . OUDTIJDS LESBOS GEHETEN , DOOR DÜIM GRAAF VAN CH-,RLEMONT , PRES1DKNT DER KONINGLIJK- IERSCUE .AKADEMIE. p\e vrouwen yan dit eiland fchijnen zich niet alleen ^ de bezigheden, maar ook de voorrechten der mannen aangematigd te hebnen, ■ ftrijdig met het gebruik van alle andere landen, erft hier" de oudfte dochter bijkans alles, en ook de zoons, gelijk de dochters in verfcheide landen, worden net kleine huwlljksgiften of, 't gecn nog erger is, fomtijds zonder 'een enkeien penning , heengezonden, om huu geluk te zoeken. _ Als een man twee dochters heeft, is de oudfte, ten tijde van haar huwlijk , tot alle de bezittingen haarer moeder gerechtigd; en deze zijn zeer verre "het voornaamfte der familie - goederen, vermids de moeder , haar voorrecht i'aande houdende, het beftuur over 't geen zij aangebragt heeft, nooit vaaren la^at, voor dat zij door 't huwlijk van haare dochter daartoe genoodzaakt wordt; en de vader wordt ook genoodzaakt, zich zeiven te bederven door 'er nog bij te voeden al. dat hij door zijne naarftigheid en vlijt mogt gewonnen en bij een gefchraapt hebben. ■ ° De tweede dochter erft niets, en wordt veroordeeld om fteeds ongehuwd te blijven. . Zij heet eene Ca/ogria, 't welk eigenlijk eene godsdienftige vrouw of Non betekent, en is in de daad als eciie dienstmaagd van haare zuster, wordende dezelve door haar tot allerhande dienften , waartoe zij bekwaam geoordeeld wordt, als kamenier, keukenmeid, en dikwijls nog tot laager bezigheden, gebruikt. Zij draagt ook een bijzonder gewaad , welk zij nooit mag veranderen , eene foort van donker bruine, grove, kloosterkleedij. — Zij geniet echter een voordeel boven haare zuster, hierin beftaande , dat, daar de oudfte voor het huwlijk, nooit mag uitgaan, noch een' man zien, haare naaste bloedverwanten alleen uitgezonderd, de Cakgria, in dezen opzigte, volkomen vrij is' wanneer zij geen huiswerk heeft. ■— Wan-  TE METELINO OF MITIJLENE. N» ÖOl Wanneer de oudfte dochter getrouwd is, wordt de toeftand der arme Calogria indedaad wanhoopig, en nog meer vernederd door vergelijking van haaren ftaat met dien van haare gelukkige meesteres. De getrouwde zuster geniet alle vrijheid, het geheele vermogen der familie komt haar toe, en zij gebruikt het naar beur welbehaagen. —■ ilaar man is haar gehoorzame dienaar. — Haar vader en moeder hangen van haar af. — Zij kleedt zich op de prachtigfte wijze, volgens jgebruik des eilands, met paarlen en ftukken goud, gemeenlijk zecchijnen , bedekt; en draagende dus geftaadig de onfehendbaare merktekens van overvloed en voorrang bij zich , terwijl de ongelukkige Calogria haar als dienstmaagd volg^t, in eenvouwig, eigen gefponnen , bruin gewaad, gekleed , en zonder de mi.nfte hoop om ooit van ftaat te veranderen. Zulk eene ongelijkheid mag onverdraaglijk fchijnen; maar wat kan niet de gewoonte vergoeden ? En nog zijn de rampen der familie hier niet mede ten einde. — Het gelukt den ouderen , met het weinigjen, dat hun overgelaten is , door vlijtigheid, voor de tweede maal, een klein fortuintjen te maaken; en dit, indien zij eene derde dochter hebben, zijn ze verpligt haar, bij haar huwlijk, te geeven; en de vierde, indien zij 'er is, krijgt hunne Calogria, en zoo verder ten aanzien van alle de dochters, beurt om beurt. Wanneer de dochter huwbaar is, kan zij, volgens gewoonte, den vader noodzaaken, baar een' man te bezorgen. En de moeder, zoo groot is de kracht der gewoonte, is dwaas genoeg, om hem mede te helpen kwellen,, ten einde zonder uitftel aan haare begeerte te voldoen, fchoon de gevolgen daarvan voor beiden verderflijk zijn. Hier van daan komt het, dat op het eiland niets gemeencr is, dan den ouden vader en moeder tot de uiterfte armoede gebragt te zien, zoo dat zij zelfs langs de ftraaten gaan bedelen, terwijl hunne dochters in weelde leeven. Wij 'zeiven hebben dikwijls eene oudfte dochter, in den grootften luister, door de ftad zien paradeeren, terwijl haare moeder en zuster haar als dienstmeiden volgden, en een naar gedeelte van haaren ftoet uitmaakten. Zoo ras de zoons in ftaat zijn, om de kost te winnen, worden zij uit het huis gezet, fomtijds met een Pp 5 klein  0O2 BERICHT NOPENS EENE ZEER ZONDERL. GEWOONTE klein gefchenk of aandeel, maar dikwijler zonder iet tot hunne onderfteuning. Dus tot de laagte gebragt, poogen zij,of van hunnen arbeid te leeven; of, 'tgeen gebritiklijker is , als matroozen aan boord van een koopvaardijfchip te gaan, of als knechten te dienen , blijvende buitenslands, tot dat zij iet overgefpaard hebben, en dan keeren zij naar huis om te trouwen, en beheerscht te worden. Eenige weinigen zijn 'er, die, van de Türkfche wetten zich bedienende, die malle, grilzieke gewoonte verachten , hunne Calogria''s trouwen, en een behoorlijk aandeel voor zich zeiven behouden: doch deze worden aangemerkt als lieden van een bijzonder en zelfs ftraffchuldig karakter , wordende gehaat en veracht als menfehen , die zich naar de Türkfche wetten fchikken, en hunne vaderlijke gewoonten verlaten. — Wij mogen dus onderllellein, dat zij, die moeds genoeg hebben, om de zeden van hun vaderland te verlaten, de gewoonten hunner gevloekte meesters te omhelzen, en de verachting, de befpotting en den haat hunner.nabuuren en medeburgeren te trotfeeren, in de daad maar zeer weinigen zijn- Aangaande alle deze buitengewoone bijzonderheden werd ik onderrecht door den Franfchen Konful, een man van oordeel, van fmaak en onbetwistbaare geloofwaardigheid, die verfcheiden jaaren op dit eiland gewoond had , en mij plegtig verzekerde , dat iedere omftandighdd echt was. Maar, in de daad, onze eigene waarneming liet ons niet de minde plaats voor twijfeling over, en het zonderling voorkomen en gedrag der dames overtuigde mij ten volle van dc waarheid van mijns vriends verhaal. — Wanneer men door de ftad wand-elt, is het uit de vreemde houding der vrouwlijke voetgangers duidlijk te bemérken, dat de vrouwen hier , volgens een gemeen fpreekwoord, de broek aan hebben. Zij hielden ons dikwijls op de ftraat aan, bezagen onze kleeding, ondervroegen ons op een' ■ftouten en manlijken trant, lagten over pms vreemd gewaad en vertooning, en toonden zoo weinig achting voor die betaamlijke zedigheid , welke het waare karakter'der fexe is, of behoort te zijn, dat 'er alle reden is, om te onderftellen, dat zij, in weerwil van haare hoogmoedigheid, de infchiklijkfte dames der waereld zouden zijn, indien zij niet zoo ftreng en naa uw-  TE METELINO OF MITJJLENE. 603 naauwkeurig bewaakt wierden door de Turken, die hier zeer talrijk zijn, en zich zeer gereed zouden too-. nen, om de minde overtreeding hunner onlieflijke wetten met willekeurige boeten te itraffen. Maar de natuur en aangeboren zeden zullen, dikwijls, de fterkfte poogingen , zelfs die der dwinglandij , te leur ftellen. In alle haare gewoonten en gebriukhjkheden, icaijnen deeze manlijke dames haare fexe, met die der mannen verwisfeld te hebben. — De vrouwen rijden fchrijlings, — de mannen zitten ovevwars te paard. — Ja., men heeft mij verzekerd, dat de man, onderfcheidsharve en gewoonlijk, bij den familie-naam zijner echtgenoote genoemd wordt. — De vrouwen hebben, in de ftad» en op het land, huizen, waar mede de man zich nooit mag bemoeien. — De tuinen, de dienstbooden behooren allen aan de vrouw; en, uit alle de omftandigheden van den man, blijkt duidlijk, dat hij niet anders, dan als de eerfte dienstboode, als de flaafvan haare grilzieke lusten, en als fteeds tot haaien dienst beftemd, aantemerken is. — Hier vin daan komt het, dat in dit land eene overlevering plaats heeft, dat het eiland , oudtijds, door Amazoonen zou bewoond zijn geweest; — eene overlevering echter, die, voor zoo veel mij bekend is, geenen grond altoos in de oude historie heeft. — sappho indedaad , de beroemdfte vrouw, welke dit land ooit heeft voorgebragt, wordt gezegd , manlijke genegenheden bezeten te hebben, waarin zij, gelijk lucianus ons onderrecht, zich flechts naar de zonderlinge zeden van haare mede va lerlandfche vrouwen fchikte; maar ik vind niet, dat de wijze, op welke zij verkoos, deeze genegenheden aan den dag te leggen, door de tegenwoordige vrouwlijke bewooners van dit eiland nagevolgd wordt, die volmaakt te vrede fchijnen te zijn met het voorrecht van volftrekte heerfchappij, zonder dat zij in eenige andedere bijzonderheid po ogen den loop der natuur te veranderen. Intusfehen zal deze onftandigheid dienen, om te toonen, dat de vrouwen van Lesbos altijd iet zonderlings, en zelfs iet bijzonder manlijks, in haare zeden en geneigdheden hadden. — Doch, hoe het hiermede ook gelegen zij, dit is zekef, dat geen landfehap , hoe ook genaamd , een volkomener idéé van een Amazoonsch gemeenebest kan aanbrengen, of beter dienen, om  6c>4 BERICHT NOPENS EENE ZEER ZONDERL. GEWOONTE om die oude vertellingen, welke onze hedendaagfche zeden ons 5 ongelooflijk doen voorkomen , eenigzins waarfchijnlijk te maaken, dan dit eiland Metelino. Deeze manlijke en heerfchaplijke dames zijn, voor. het grootfte gedeelte, zeer aartig en fchoon, in weerwil van haare kleeding, welke zonderling en gantsch onbevallig is. — Van boven neerwaard tot den gordel toe, welke, gelijk in het oude Griekfche gewaad te zien is, verre boven 't geen wij eigenlijk de middel noemen, bevestigd wordt, draagen zij niets, dan een hembd van dun en doorfchijnend gaas, rood, groen of bruin, door welk alles te zien is, haare borsten alleen uitgezonderd, welke zij met eene foort van halsdoek bedekken; en hiertoe, gelijk men mij onderrecht ' heeft, ihebben de Turken haar verpligt; weshalve de Metelijnfche dames dit gedeelte haarer dragt als een last aanmerken, en hetzelve nooit anders, dan als een gewigtig gedeelte der Türkfche dwingelandij befchouwen. — Lange mouwen van dezelve doffe vertoonen haaren armen, volmaaktlijk, zelfs tot aan de fchouders. — Haare voornaamlte fiieraadjen zijn fnoeren van paarlen, waaraan zij kleine Hukken goudgeld hangen. ■— Haare oogen zijn groot cn fchoon, en haar neus, welken wij een' Griekfchcn neus noemen , is doorgaans fraai en aanzienlijk bij haar, gelijk zulks , indedaad , bij de vrouwen van alle deze eilanden waargenomen wordt. — Haar gezigtskleur is gemeenlijk aangenaam en bekoorlijk, maar zij bederven ze door het blanketfel, waarvan zij overvloedig gebruik maaken. — Zij mismaaken haar bevallig gelaat nog meer, door het uiterfte gedeelte haarer wenkbraauwen weg te fcheeren , en dezelven weder in eene rechte lijn voort te zetten door raiddel van hair, welk met eene zekere foort van gom netjens wordt vast gemaakt,"zoo dat de wenkbraauwen, op deze wijze, in eene rechte en fmalle ftreep worden verlengd, tot dat zij aan weerskanten het hair van haar hoofd maken. — Voorts zijn zij wel gemaakt, 'middelmaatig van grootte , en, voor het grootfte gedeelte, plomp. Doch niets is 'er, 't welk haar zoo fterk, en zoo algemeen kenfchetst, als eene hoogmoedige fiere, ftoute en trotfche houding, waar mede zij alle andere menfehen, als lieden van minderen rang, fchijnen aantezien en te behandelen, als of deze alleen tot haaren dienst gebooren, en beftemd wa-  TE METELINO of MITIJLENE. 605 waren, om haare flaaven te zijn; ook vermindert deze bijzonderheid van gedrag haare natuurlijke fchoonheid in 't minfte niet, maar zet haar eer die foort van bekoorlijke aantreklijkheid bij, welke zeer treffende is (*) (*) [Tot opheldering voegen wij de volgende aantekening uit de oude Historie hier bij : „ De oude Lijders, gelijk herodotus, I. 82., en plutarchus, ae virt. Muiier. II. 248., verhaalen, hadden de gewoonte om de naamèn hunner moeders, en niet die hunner vaderen, aan te nemen. En nicolaus damascenus voegt 'er, in excerptis bij, dat zij hunne goederen aan hunne oudfte dochter, maar niet aan hunnen oudften zoon nalieten. diodokus siculus, I. V. 396., bericht ons, dat de Pelasgers, die het eiland het eerst bevolkt hebben, uit Lijeie kwamen. Wanneer men toeftaat, dat deze bevolking van Lesbos, 1553 jaaren voor de geboorte van christus , gelijk men meent, gefchied is, heeft deeze zonderlinge gewoonte, in dit jaar 1792, zich reeds 3345 jaaren gehandhaafd."] uitmuntend karakter van karel emanuel enz., frins van piemont , erf-en kroonprins van sardinië. Uit echte berichten ontleend. Kunnen treflijke karakters nooit te veel worden voorgefteld, het volgende, welk hem , die het vertoont, eer aandoet, zal dan met zoo veel vermaak, als nut gelezen worden. karel emanuel ferdinand maria, Kroonprins en waarschijnlijke erfgenaam van den den Sardinifchen troon, werd, den veertienden van Bloeimaand des jaars 1751, gebooren. Eer wij van den Prins zei ven fpreken , zal het nodig zijn aantemerken, dat de kardinaal gerdil zijn gouverneur was. 't Was deze waardige kerkvoogd, die hem, reeds in de vroege jeugd zijns leevens, liefde voor de wetenfchappen, en geene oprechte godvrucht inboezemde. Hij was het ook, die eene erflijke verknochtheid aan den krijgsdienst, welke den jon-  god UITMUNTEND KARAKTER jongen vonten maar al te zeer wordt aangeprezen, uit zijn jeugdig gem »ed verhandde. Dj Prins van Piemont betoont eene tedere genegenheid voor zijnen vader, zijne echtgenoote, zijne broeders en zusters. Zijne geaartheid is zacht, menschlievend, en medelijdend. Zijne godvrucht heeft niets, dat naar huichlaarij zweemt. De bailn's s. biarmn DE s. germAIn is Zijn opperllalmecster en venrouiveiing 'let zou gelukkig voor koningen zijn, als zij altijd zulke eerlij-e raadslieden hadden. Zijn kinderlijke pligt noodzaakt hem dikwijls, zijnen afkeer van de grooten, die den troon omringen Te verbergen. Hij weigert de kabinetsraads - vergade! ringen bij te woonen, omdat de ondervinding hem geleerd heeft, dat de zaaken niet met bekwaamheid beftuurd worden. Zijn vader, de Koning, bevondzich eens, uit hoofde der onvoorzigrigheden'en dwaalin°'en zijner flaatsdienaaren, in mcrklijke verlegenheid, °en deelde zijne bezwaarnis'fen aan den waarfchiinlijken erfgenaam der kroon mede: ,, Sire", hervatte de Pdns , óp hetzelve oogenblik z jn horologie i itnaalende, , ziet dit kleine werktuig; het gaat altijd wel, ,, en de reden daar van is , omdat ik het met mijn „ eigen hand regele." — De Koning begreep de waare rheéning' van dit antwoord; maar hij gebruikte het nimmer tot zijn eigen voordeel, of dat der natie. Inden beginne der franfche ftaatsom wenteling, werdt dc Kroonprins door den Koning geraadpleegd over de ftaatkundige gefteldheid van Europa; en hij hadt zelfs toen een zoo juist idéé van het woord vrijheid dat hii. bij wij'.e van weder antwoord, aanmerkte: ,,'üat , „ zij die begeerig waren om te heeifchen, terftond moesten'beginnen." — Deeze wijze Prins voorzag, dat de natiën te verlicht waren, om in de netten en ftrikken, door haare dwinglanden voor haar gtfpannen, te vallen. Zelfs een wijsgeer zijnde, voorziet hij de gevolgen der wijsbegeerte, naamlijk, de rechten -van het menschdom, menschlievendheid, gelijkheid en het gezag der reden. 'r. Veroorzaakt hem fteeds groote droefheid, dar hij zijnen vader altijd met het krijgswezen geheel bezet, -en de overige takken , van het landsheil uur daardoor verwaarloosd ziet. Hij treurt in het geheim, wanneer ■ hij hoort, dat eene lieutenantsplaats der grenadiers aan  van karel emanuel enz. 607 aan den jongen zoon van den eenen of anderen edelman, die nog onder het vrouwlijk opzigt verkeert, opgedraagen is. De gevoeligheid zijner ziel is met verontwaarding en ijzing vervuld, wanneer hij ziet, dat krijgsknechten, fomtijds om geringe misilagen, zwaar getuchtigd en geftraft worden, terwijl de bevelhebbers zeiven zich aan luiheid , ongebondenheid , wellust en onderdrukking ongeftraft overgeven. ■ Wanneer de Savojaarden tegen de dwingelandij hunner onderdrukkende bevelhebbers hunne klaagftemmen verheffen, is het de Prins van Piemont alleen, die belet, dat hunne hutten in de asch worden gelegd. Indien het niet om deezen Prins was, zou graneti oogenbliklijk zijn ampt verliezen, en deeze ftaatsdienaar, die een vriend der gerechtigheid en menschlievendheid is, zou voor den eenen of anderen onkundigen edelman of gunfteling plaats moeten maaken. 't Is jammer, dat deze goede Prins geene kinderen heeft, vermids hij ze voorwaar aan de gewoone opvoeding, die aan de afftammelingen van Koningen gemeenlijk gegeven wordt, niet zou toevertrouwen. Deze Prins , altijd bezig om goed te doen, deelt maar weinig in de vermaaklijkheden van het hof. De adel van Turin noemt hem den hijpochondrist; wat mij aangaat, ik denk, dat hij meer recht tot den tijtel van den beminlijken heeft. uitmuntende trek van goedheid en grootmoedigheid, aan vijanden bewezen. Voor een peinzend gemoed is 'er niets aangenaamer, dan de ontdekking van voorbeelden van goedheid en o-rootmoedigheid van geest, in zoodanige gevallen betoond, in welken zij, volgends de gewoone regels van het recht, niet konden verwacht worden. In den jaare 1746, toen Engeland en Spanje met elkander in oorlog waren , gebeurde het, dat het fchip The Ehfabeth , te Londen te huis behoorende,kapitein william edwards, met eene zeer rijke laading, van Jamaika, door de Golf van Mexiko komende, dooreen' geweldigen ftnrm beloopen wierd, in welken het fchip een zwaar lek kreeg, dat hem noodzaakte, zoo hij met  603 UITMUNTENDE TREK niet volk en fchip verliezen wilde, in allen gevalle, in de Havanah binnen te loopen. — De kapitein ging aan land, en maakte, terftond , zijne opwachting bij den Spaanfchen Gouverneur. Hij verhaalde hem de gelegenheid, welke hem bewogen had, niettegenftaande den oorlog, deze haven in te loopen; voegende hij 5er tellens bij, dat hij zijn fchip als een prijs, en zich zeiven en. zijn volk töt krijgsgevangenen overgaf, verzoekende alleenlijk goede behandeling: ,, Neen," antwoordde de Gouverneur, indien wij u, in volle „ zee , of bij het naderen van onze kust met een vij,, andlijk oogmerk, genomen hadden, dan zou uw „ fchip voor goede prijs, en gij en uw volk voor „ krijgsgevangenen verklaard zijn geweest; maar, wan„ neer gij, benaauwd door onweer, in onze haven „ komt om _uw leven te behouden, dan vergeten „ wij, uw vijanden , geenzins, dat wij menfehen zijn, en dat wij, als de zoodaanigen , ons verpligt reke„ nen, volgends de wetten der menschlievendheid, ?1„ le hulp, die in onze magt is, den ongelukkigen en „ vertegenen, welke ze van ons verzoeken, daadlijk te bewijzen. Wij kunnen en mogen niet , zelfs niet „ tegen onze vijanden , ons voordeel doen met eene „ daad van God. Gij hebt, derhalve, vrijheid en „ verlof, om uw fchip te ontlaaden , indien zulks „ noodzaaklijk mogt zijn , om het lek te ftoppen; gij ,, moogt het hier herftellen, en zelfs zoo veel handel „ hier drijven, als noodig zal moogen zijn, om u in 5, ftaat te ftellen, de gemaakte kosten te voldoen; „ daarna moogt gij vertrekken, en ik wil u eene pas „ roede^ geven, die in voile kracht zal blijven, tot „ dat gij de Bermudas-eilanden voorbij zijt gelievend. „ Indien gij daarna genomen wordt, zal uw fchip een „ Wettige prijs zijn. Maar nu zijt gij flechts een „vreemdeling, en hebt, als een vreemdeling, recht „ tot veiligheid en befcherming." — De kapitein zin fchip behoorlijk herfteld hebbende , ging verder onder zeil, en kwam behouden in de Theems aan. — Hoe veele voorbeelden van het tegendeel zou men, zo het oirbaar was, kunnen bijbrengen! R E-  REGISTERS. I. L IJ S T DER STUKKEN, die in het mengelwerk van dit derde deel voorkomen , geschikt naar de bijzondere vakken , waartoe ieder derzelver behoort. geschiedenis en uitlegging van den bijbel. Verhandeling over het bewijs voor de Waarheid en Godlijkheid eener Leere, 't welk uit de wonderwerken wordt ontleend. . Bladz. 97 Aanmerkingen over de Magt der Apostelen, tot het verrigten van Wonderwerken. 145 Zou men uit 1 Cor. XV: vs. ;j6— 38. niet kunnen opmaken , dat onze lighamen, wanneer zij opgewekt zullen zijn, kenmerkelijke trekken zullen behouden , die dezelve in dit leven van elkander onderfcheiden. . . . . . tiö Gods Wijsheid in het bekendmaaken van jesus geboorte, enz. .... 577 genees- en heelkunde. Aanmerkingen over de Geneeskunde. t . 403 Eenvoudig geneesmiddel tegen bloedende kankergezwellen en fcherpe vogten. , . 129 Waarnemingen wegens het nut van het Paarschvingerhoeds-kruid (digitalis purpureaj in de waterzucht. .... 566 Waarneming wegens het genezen eener hardnekkige doofheid. . .... 361 Bereiding van 't zuur van Galnooten. . 328 Beredeneerde manier, om Oleum Vim, en liquor 1ii.dkel.mengelst. no. 13. Qq dtiod,  LIJST VAN DE STUKJENS Anod. min. Hofmanni van vlug zwavel-zuur te reinigen, door v. b * * *. . . Bladz. 412 Middel om de Oleum Animale Dippelii zu.ver te kunnen verkrijgen en te bewaaren. . 464. Heilzaam middel-, om vleesch, zonder zout, tegen bederf te behoeden. .... 8i Bericht, wegens eenige nieuwe proefnemingen, omtrent de overtapping van het bloed in levende dieren; door den Hoogleeraar harwood , in Engeland genomen. ... .8* natuurkunde en natuurlijke historie. Natuurlijke Historie, bijzonder de verwonderenswaardige fchranderheid en kunst - oefening der Wespen. . . . . 118,169 Iet over de natuurlijke Historie des Koekoeks, doT e. jenner. . . . s20 Iet merkwaardigs, aangaande de Buidelrat; (dideU ' phis marfupialisj uit een' brief van den Heer w1edeman. .... 220 Extract uit een' brief uit Suriname, wegens eene foort van broodboom in die kolonie, enz. . 363 Nieuwe ontdekkingen aangaande de zuiverende ei- genfehap der houtskoolen. . . . <63 Merkwaardige proefneming, om de fpoor van een' baan in zi nen kam in te enten. . . 569 Bericht van de groote vruchtbaarheid eener vrouw. 47 Verbazende Vruchtbaarheid. . . . an1 Hedendaagfche voorbeelden van hoogen Ouderdom. 331 Huishoudeliike Kalender van Palaflina, voor de Maand April. .... 8 * ■ voor Mei. . 62 • 1 voor Junij. . i0o ■ voor Julij. . 154 voor Augustus. 211 voor September. 25a ■ ■ voor October. . 292 ■ ■ ■ voor November. 344 ■ voor December. . 394 Natuurkundige befchouwing van de woon- of verblijfplaatzen der diersn over 't algemeen.. . 20 Zonderlinge voorbeelden van onderaardfche Vuuren. 591 z e»  IN HET MENGELWERK. zedekunde. Brief aan de Schrijvers der Vaderlandfche Bibliotheek , behelzende een verbeeld van menschlievendl eid, blijkbaar in 't opregten van een kweekfchool, tot 'onderwijzing van Dooven en Mommen, te Groningen, in den jaare 1790. . IJladz. 1 Wat is Waarheid? . 9* Natuur- en zedekundige befpiegelingen over de gedaante - verandering der dieren in 't algemeen. 166 De landman getroffen door de aangenaamheid van het buitenleven. . . • • ' 31 Her graf. .... .234 Liefde tot roem. .... 037 Iet over het waar geluk 241 Overdenking bij begraving van dooden. . 281 Over de Eenzaamheid. . • • 329 De lof van God , uit de befchouwingvande fchoon- heden der Lente 33i± marten , •( Anecdotcn van den Heiligen) . 378 Masker, bericht van den Man met het ijzien Masker. 415 Mensch, veranderingen welke hij ondergaat naar ligchaam cn geest, inverfcbillenden ouderdom. 166 Menfehen eten en < fferen , afgenomen zedert de SlaavenhandeJ ingevoerd is. . . 41 ■ hoe eikanderen door verfcheiden middelen hunne gedachten hebben medegedeeld. . 193 — of na hunne Opftanding in hunne lig- chatnen trekken zullen behouden , waar door zij eikanderen k nnen zullen. . . 216 ■ richten hun oordeel , naar de gewaar- dingen van anderen. . . . Miir.ouKNE, Kruidkundiae (Anecdote van hem) 190 mirabeau, (Bijzonderheid raai ende) . 333 Gedenkfchriften aangaande zi[n leven. 504 more (th.) voorbeeld van zijne onbeftaanbaarheid met zich zeiven. . . . Muzijk, uitmuntend in Venetiën. . . n, . N- flesten der Vogelen, bijzonderheden omtrent derzelver maak zei. • • . 20 Nest jens van zekere Vogeltjens in China eene lekkernij. . . . -24 Niezen, (gefchiedenis van het Formulier Weibekome ut bij h.t) . . . 33 7 75 - (Het) als een voorteken aangezien. 36,75 Oleum vini, (Manier om) van vlug Zwavel-zout te reinigen. . \ 4x2 i Animale Dijpelii, hoe zuiver te verkrijgen en te bewaaren . . . 464 Oogen worden in de Badftoven in Esthland, enz. uitgelekt. . . . . 310 Ou.  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Ouderdom, (Hedendaagfche voorbeelden van hoo- gen) . • • Bladz. 331 Overleveringen, oorfprong derzelver. . IQ4. P. Pachters, (Voorbeeld van onrechtvaardigheid der) in Frankrijk. . ... 373 Planeeten, derzelver bewoonbaarheid of uit den Bijbel kan bewezen worden ? . . 24» Polen , voorbeeld van Godsdienstvrijheid' aldaar. 570 purgold, bijzonderheden van het voorgevallene, betreffende het plaatzen van een Stukjen van purgold , in het Mengelwerk van het Ilde Deel dezer Bibliotheek. . . • •