tri-  VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK.   VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VAN WETENSCHAP, KUNST E N S M A A K. /Mes, wat gij wilt, dat u de mmfchen zullen doen, doe pi] hen ook alzo. bj jesus christus. VIJFDE DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDd M, bij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesflraat, het zesde Huis van de Visclafieeg, Noordzijde MDCCXCI11. /■ . -" . ,, ~/\   ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Bijbel der Natuur ; ontworpen door den beroemden j. ja scheuchzer, in leven Hoogleeraar der Genees, tn Wiskunde, te Zurich, enz', enz. In 't Nederduitsch overgezet, en met bijgevoegde. Aanmerkingen , uit de beste Uitleggeren, nieuwfle Natuur- en Oudheidkundige , Historifchc Schrijten i Reisbejch rijvingen en 7'oegiften vermeerderd , door i.aurentius' meijer , S. Thcsl. Doctor en Profofor Ordinarius, aan 's Lanci Hooge School te Franeker, enz. enz. Twaalfde en Laatjle Deel. Te Amflcrdam, bij M. de Bruijn. 179e. Behahen de Voorreden 665 Bladz. In gr. 8vo. Lcprijs is f 3 -12 -: Met dit Xllde Deel is dit vooftreflijk Bijbelvverk compleet, helderende versheide plaatzen uit de Handelingen der Apostelen, de Brieven van paulus en de algetncene Brieven, en uit de Openbaring van ^oannes op. Wij verkiezen onzen Lezeren eene kleiile proeve uit dit Deel, bier mede te deelen; zijnde het Twee-en-dertiglle Hoofdftuk , Bladz. a$. Zalving van zieken met olih jakob. V: 14. Indien iemand onder ulieden krank is , dat hij de oudjlcn der gemeente ontbied e, opdat zij voor hem bidden, en in den naam des Heeren met olie hem zaivetn Hier over laat zich de geleerde sciieuchzer dus uit: §. CLVII. ,, De olie is een fap uit rijpe olijven geperst, en overal in de heete landen van het Oosten , in veele ziekten een heerlijk geneesmiddel: zeer dienftig, om de al te fierk gelpanne'n vezelen , leenig te maaken , de pijnen te ftillen, en de al te fterke uitwaasfeming te beletten: zoodat men ze in die warme landen wel als een algemeen genez&muïdelXpanacea') kan aanmerken," .,, §. CLVIIL De volgeren van onzen Zaligmaakcr zalfden vecle kranken met olie, en maaktenze gezond, mark. Vi: 13. — In de eerfte eeuwen van het Kristendom, wierd dit voorfchrifc van jakobus , om de zieken met olie in den naam des Heeren te zalven, zoo vlijtig opgevolgd, dat men deze zieken-olie, okwn infir'morum , wel haast mede onder de Sacramententelde en opnam. De Kerk-vergadering te Nica:a maakte daarvan het begin , en belaste Can. 68. den Pries- yad.bibl. v. deel. ko.i. A tet'g  s j. j. scheuchzer. ter, om op het einde van het jaar, het water en de olie te zegenen; hoewel niet gelijk bij den doop , ook niet gelijk het Chrisma — [het laatfte olijfel,] maar als een olie voor de zieken. Het formulier van deze inzegening , zoo als ze in de eerde eeuw van den Bisfchop, of bij deszelfs afwezigheid van een' Ouderling (_Presbijtcr) verricht wierd, vindt men bij cle« wens rom. L. VIII. Confl. Apost. c. 29. Hier op tekent de Heer meijer aan. „ Over de olie , en derzelver genezende krachten , is , het geen ook hier ter zaake dient, het nodige aangemerkt. — En hoe veel werk men oudtijds ook onder de Kristenen, en bij de Kerk-vaderen van het nuttig gebruik der olie maakte, is bij suicerus thefaur, Ecelef. Art. ehóUOV met verfcheiden getuigenisfen bewezen." ,, De Heer iiamelsveld vertaalt onze laatfte woorden dus : dat ze hem (de Ouderlingen den zieken) in 's Heeren naam, de gepaste hulpmiddelen toedienen. En geeft hier op deze gepaste aanmerking. „ „ Zulke le- den der Kristen- gemeente, welke openbaar ergerlijk leefden, werden lbmtijds met buitcngewoone ziekj, ten bezocht , en, wanneer ze zich beterden , ook ,, wederom daarvan bevrijd. Dit gefchiedde op het gebed" der oudften, welke de gave der gezondma,, king hadden, en die bij deze gelegenheid den kran- ken met olie zalfden. — Welk één der meest-ge3, woone hulpmiddelen tegen veele kwaaien in het ,, Oosten was, en daarom voor alle gepaste hulpmid- delen, ge Held wordt." " ,, In dat licht befchouwt en vertoont de Heer hezel , ook den zin dezer woorden. De gebrekkige Heelkunde der Hebreen en Oosterlingen, die , ge„ lijk de Geneeskunde, toen nog in haare kindsheid ,, was, nam de olijf-olie onder haare weinige vrij al,, gemeene middelen op : zoodat eenen zieken met olie ,, te zalven, in 't gemeen zoo veel zeggen wil , als „ hem artzenij geven, om hem door het gebruik van ,, gepaste middelen , te hcrltellen en te genezen." — Dat de Ouderlingen (de Leeraars]) der gemeente, daartoe1 ontboden en gebruikt moesten worden , verftaat zich van zelve van zulken , die de gave der gezondmaking hadden, 1 kor. XII: o. die in den naam des Heeren, en naarflige aanroeping van Hem om den zegen , de geneesmiddelen den zieken toedienen moesten." » Op  bijuel dhr natucr. 3 ,, Op het hedendaagsch Kristendom is , uit deze lesfe van iaioeus dit toepasli k , dat men bij een' zieken eenLeeraar van den Godsdienst ontbiede , ten einde die voor den zieken een gebed doe : hij heeft daar toe de bekwaamheid, en is mede tot dit gedeelte van zijn ambt beroepen : en dit is op zichzelven ook nuttig. — Maar dar hij tevens den zieken met olie zake , of andere geneesmiddelen toediene , dat zou eene verkeerde toepasfing van deze woorden zijn op onze tijden, in welken de Geneeskunde ver.ier gevorderd is, en allerlei dienftige middelen, den zieken aan de hand geeft»'' „ Uit deze aanmerkingen ziet men , hoe ongegrond het is , wanneer de Roomschaezinden uit deze woorden bewijs voor het laatlle olijfel, als een Sacrament der Kristelijke Kerk zoeken te trekken, om het den itervenden toe te dienen. Dit voorfchrift is duid lijk op die tijden en plaatzen alleen betreklijk, en gewislijk mee meer grond, dan veele andere uitfpraken in het Nieuwe Testament als locaal en temporair, bij de hedendaagfche Herformers, daar voor worden uitgegeven." Wij zouden hier mede volltaan kunnen, ten opzichte van dit werk , welks nuttigheid en onontbeerlijkheid tot recht verftand van zeer veele Bijbelplaatzen, wij reeds meermaalen naar verdienflen geprezen hebben, indien wij niet uit de Voorreden van den Hoogleeraar meijer, voor dit Xllde Deel, nog ééne en andere biizonderheden hadden mede te deelen. „ Zedert dit Werk onder de pers geweest is , kwam 'er voor en na veel uit, het geen op de daar in verhandelde zaken betrekking hadt , en tot opheldering diende." — Hier van heelt de Profesfor, naar vermogen , gebruik gemaakt. Het Werk van den Heer j. bruce; Reizen door het binnenjle Abijsfiniè, enz. leverde niet, het geen men 'er van verwacht hadt. Meer voordeels heeft de Hoogleeraar getrokken uit de Vcrmhchte Sdmmlungen aus der Natuikmde zur Erklarung der H. Schrift, bij ftukken in de Zweedfche taal, door den Heer samucl oedmann uitgegeven, en in het Hoogduitsch vertaald, T.eipzig 1786 uitgekomen, en zedert vervolgd. Uit het IVde Stuk, brengt de Heer meijer eenige korte nalezingen bij. Dezen zijn over den vergiftigen en doodlijken wind Samum, Samiël, enz, waaruit verl'cheiden A a Schrift*  4 J< Jé SCHEUCHZER Schriftplaatzen worden opgehelderd. — Dus zal de nederlage der Asfyriërs door denzelven veröorzaakc zijn. — Vervolgends oordeelt men , dat uit de verfchijnzelen van dezen wind opgehelderd zijn, ps. XI: 6. zach. IX: 14. jes. IV: 4. XXVIII: 2. jeu. IV: ii. Het tweede onderwerp , het welk hier opgehelderd wordt, is het dier NIH deut. XIV: 5. het welk van MiciMëLis door bujfcl vertaald wordt, maar dat oi'Dmann meent het dier te zijn, welk de Arabïërs Bakr el Wash noemen, waarmede ook shaw eene in Afrika bekende Gazellen-foort betekende , die de Antclope dorcas van pallas zou zijn, dit dier zou de Oryx der ouden , en daarom ook van de Griekfche Overzetters ons litfn door dien naam vertaald zijn. —. Hij zegt wijders, dat dit dier ligtlijk getemd, en met het tamme vee geweid kan worden. — Op jes. LI: flo. merkt hij ook nog aan, dat deze Gazellen-foort' met netten en ftrikken gevangen wordt. Eene volgende aanmerking is over de fittn, O'Jil, f'JH, welk woord hij gist, dat het vermaarde rivier-paard, Hip. popotamus Amphibius linn. bedoele, waar uit versheiden plaatzen licht ontvangen. Over de Selavim wordt vervolgends gezegd, dat men daar door kwakkelen verfhall moet; Bladz. XXIII. vindt men eenige nadere berichten omtrent de vette en zwaare (taarten der Schaapen in fommige Oosterfche en Zuidelijke gewesten. — De rtJ?SN of Ephfh, jes. LIX: 5, 6. als eene zeer vergiftige foort van flangcn voorgefteld , fchljm de (lang Afa te zijn , van welke niebühr., in de Voorreden voor zijne Bcfchrijving van Arabiê, bl. XXXIV fchrijft, dat dezelve zoo vergiftig is , dat zij zelfs dé genen doodt , welken ze aanblaast of aantfist. Shaw gewaagt van eene Slang Lacfa in de Barbarij , die de tevaarlijkfte van alle Slangen in dat land is. Hij houdt ze voor de Djpfis der ouden. — baal-zeisüt, is het onderwerp , daar Bladz. XXVII. het verhandelde van ordmann zaaldijk over wordt aangehaald , het welk wij gelooven , den Lezer niet onaangenaam te zullen zin , indien wij het hier overfchrijven. „ ]n onze Noordelijke gewesten , zegt hij, kunnen wij van zulk eene landplage van Vliegen, geen denkbeeld maaken, die een volk zou noodzaaken , om tegen zulk ecnen magtclozen vijand, bij de ééne of andere godheid heul te  BIJBEL DER NATUUR. S te zoeken. Evenwel was dit het geval der Ekroniten , die om deze reden den afgod Baalzebub dienden , en daarvan hein den naam van een god der Vliegen, gaven." ,, Dewijl 'er zeer weinig bij de Reizigers van de Vliegen in Palaestina gemeld is, zal ik een zeer merkwaardig en op ervaarenheid fteunend getuigenis, daar omtrent aannaaien, roger , de la Terre Sainte, ƒ>. 84. befcbrijft het aldus „ Terwijl ik te Nazareth mij ophield , hadt men op 't veld Esdrelon, deze zonderlinge gebeurenis: Een heir van kleine zwarte Vliegen, Bar Gaakes genaamd , kwam als een wolk op deze vlakte aantrekken, en overviel een leger van 600 Arabifche tenten, met zulk eene hevigheid , dat menfchen en vee in het uiterfte gevaar raakten, van te fmooren. Want terwijl men adem fcheppen wilde , drongen zij bij menigte in den mond en neusgaten, waar door zij het ademhaalen zeer verhinderden. Men zag zich genoodzaakt, om gras en ftruiken in brand te Heken, ten einde dit ongedierte door den rook na een' anderen kant gedreven wierdt. Maar terwijl men dus het ééne kwaad afweerde , ontllondt daar door een ander, door het overhand nemend vuur, 't geen tot de naaste wouden overfloeg , eene menigte graanhoopen tot asch verteerde , en met den derden dag eerst kon gebluscht worden. De wilde Zwijnen werden zoo fchuw voor de hette, dat ze allen uit dat gewest verdweenen, enz. ,, Op eene andere plaats verhaalt dezelfde Schrijver , dat de Arabiers tegen deze Vliegen , zich mee olie befmeeren , dewijl ze ilerven van het aanraaken van eene dus beveiligde plaats. Hun vee beveiligen ze daar tegen door rook te maaken,die ze doet fmooren. Deze Vliegen vertoonen zich in Meij en Junij , ze vliegen flechts 's ochtends, en bij een' ftillen wind. Somtijds echter is hunne menigte zoo fcbroomlijk, dat geene middelen daartegen baaten. Zij kruipen menfchen en vee in den mond, en veröorzaaken doodlijke toevallen. Bij Nineve, zag jurjen amdersen dit ongedierte." ,, Toen God de Joodcn met den inval van ontelbre vijanden uit Egijpte dreigde, jes. Vil: 18. was het; Ik zal de Vliegen, die aan het einde der rivieren van A 3 Egijp.  6 J. J. SCHEUCHZER Egijpie zijn , toctfisfcn , enz,. Waardoor de menigte Cn het fchroomlijke der vijanden wordt uitgebeeld." „ Deze aanmerking kan, mijns oordeels, dienen ter vcrklaaring van de zevende vraag van den Heer michaclis, aangaande de Vliezen -zwermen in het Ooiten. •— Men ziet tevens daaruit , dat het niet boven de geloofwaardigheid zij , 't geen plinius en ludolf , daar omtrent berichten. — Het laat zich nu wel niet bcpaalen, van welke foort die Vliegen geweest zijn , maar dit waarfchijnlijk, dat Baalzcbab onder het beeld van den vogel Mijagcr gediend zij." è^NI en ti/Vl — Hier door verftaat de Heer ordMANN de wilde KoleHint, en niet galle , gelijk onze Nederlandfche vertaaling het woord dikwijls vertaalt, noch de dulle kervel, met celsus, of het Bilzenkruid met niicHAëLis. Eindelijk worden deze nalezingen uit oedmann befloten met eene fchets cener Natuurlijke Historie van het Steenachtig , of liever Petraisch Arabic, De Heer oedmann gebruikt daartoe de béfchrijving van felix fabri, die 1483. met eene Karavane door dit gedeelte van Arabie , den togt gedaan heeft. ,, De woestijn Beerfaba doorgetrokken zijnde , zegt felix , hadden wij op den derden dag-een' h/emachtigen grond, die zoo vol gaten was, dat de ezels dikwijls tot aan de knieën 'er in zonken , en de ruiters 'er afftortten. — Hier uit word een land van kuilen , jer. II: 6. opgehelderd. — Deze gaten worden door -de Arabifche rat Jcrbua gemaakt. — In deze gaten hielden zich ook Hangen op.—Dit ter verklaring van jes..XI: 8. deut. VIII: 15, En dewijl 'er volftrekt geen gewas, ook geen levendig dier te zien was , maar louter naakte velden en kaale heuvelen , zoo mogt deze woestenij met recht een fchroomlijk land jes. XXI: 1, genoemd worden, i— Men vindt 'er ook geen enkelen drop water, deut. VIII; 15. „ Stof en zand zag men van verre als een rook opftijgen, dien men meende van de legeren der Arabieren te ontdaan, doch men ontdekte wel haast deszelfs waaren oorfprong, toen men in een krijtwit dal kwam, weiks grond als gebluschte kalk was aan te zien." — Zulk een land zal door het woord !TV een dor land^ dorre plaatzen bedoeld worden, jeu. II: 6. ps. LXXI'1: 9. LXXIV: 14. job XXX: 3, vergel- luk. XI: 24. „ Op  bijbel der. natuur. 7 Op zekeren avond , wanneer onze maaltijd gereed gemaakt werdt, ontttondt 'er in die woestijn een hcvi-^e dwarrel - wind , die ons het zand m de potten dreef, onze tenten omverre wierp, het vuur uirbluschte, en ons vuur en gebeele leger vlooide _ Uit deze gebeurenis laat zich PS; LVlll. 10. ge. voegVijk verklaren. - De zin is: „ Eer nog uwe potten heet worden van de doornen, die men onder 1 en aanfteekt, zal een dwarrel-wind zoo ^ *J\£nd nog groen , als het geen door de vlam reeds in brand geraakt is, wcgveegen." , „ Bij een' aanhoudenden ftorm, is het VQUtrekt onmooglijk,om door die krijtachtige bergen en valleien, in den wind op te reizen. Men moet dus naar de ftreeken , die den wind neemt, zich kecrende en wendende , deze woestijn doorkruisfen. Hier op wordt gezien habak. I: 9- De Cbaldeên zullen gevangenen te zamen raapen als zand; indien niet de woorden beter dus dienden vertaald te worden: Hun ontbreken zal zijn als de Ooste-wind, enz:' Men trok vervolgends louter zwarte bergen voorbij',' die 'er uitzagen/als of ze gebrand waren, t geen waarfchijnlijk door Vulkanen veroorzaakt was, hunne «rekking was Oostwaards. — Men vreest zich bij het reizen door deze valleien , alle oogcnbhkken m t gevaar , van door de afltortende klippen, te zullen verpletterd worden." Vergelijk hier mede jer. ifc 6. een land der fchaduwen des doods. . Dasrna kwam men op eene kernachtige vlakte, 'die op zekere tijden van het jaar, een landzee fcheen te zi n van het famenloopend regenwater. Laage ftruwéllen, welker bladen van den daauw zout waren, deeden zich hier op. Deze zullen waarfchijnlijk de zil.ige kruiden zijn. — job XXX: 3. gewaagd. Verders meent de Heer oedmann, dat zach. X. II. onder den naam van zee -van angst gezien wordt op de zand- woestijn. — „ De zandwoestijn wordt 111 de Oosrerfche taal, vaak bij eene zee vergeleken. — Men ziet daar niets dan hemel en zand. De Kameelcn zijn 'de Schepen van den Arabier, die leeftocht en water bij zich voert, naar het compas reist, enz." 'Over de Rhinocorura of beek van Egijpie, waarover de Aardrijkskundigen zoo veel getwist hebben, wordt het bericht van muller aangehaald, die, zonder aan A 4 de  8 h, royaards de Rhinocorura te denken , de uitftrooming van de kleine rivier Bcfor, heeft aangemerkt. Hij vondt ze fterk ftruomende in de Meijmaand: zij hadt bij gevolg geene gemeenfchap met den Nijl , die om dezen tijd van het jaar , zeer laag is. Hij voegt 'er bij, dat ze van de kant van /Irabie' komt, doch niet van het regenwater, 't geen van het Arabisch gebergte, Hechts in de lente Aroomt. — Hieruit is het ook na te gaan, dat veele Reizenden, die deze gewesten flechts in den herfst bezochten , van deze beek niet gemeld hebben. ' —• „ Deze beek kan nu de rivier van Egijple, gen. XV: iS. niet zijn , maar fcbijnt den naam van beek der woestijn, of wildernis abios VI: 14. te verdienen." — Eindelijk befluit de Hoogleeraar meijer zijne nalezingen met aanmerkingen over het zoet en drinkbaarmaaken van bronnen, door zeker houtgewasfen, ter opheldering van exod. XV: 23 25. Men ziet uit deze Aaalen, hoe veele redenen de Bijbelminnaars hebben , om den Hoogleeraar meijer dank te zeggen, voor zoo veel licht, als hij aan 'den Jiijbel ontAoken, voor zoo veele ophelderingen, die hij aan moeilijke plaatzen, en door den arbeid van den geleerden scheuchzer, den Nederlanderen bruikbaar te maaken , en door zijne aanmerkingen op dat Werk gegeven heeft. Tot gemak en dienst van den Lezer, zijn de Redsters, die in een Werk van deze natuur zoo onöntheerlijk zijn , achter dit Deel gevoegd. hermanni royaards, Oratio de doctrine Christi judicia hodie regundo. Habita die XXVI Martü A. C. cioioccxcii Cum Academke fe magiAratu abdicaret. Trajecti ad llhenum e Taberna W. van Uzerworst, 1792. 114. pagg, Quart. Dat is: h. royaards , Redenvoering hoe men thans zijn oorde-el over de leere van Christus hebbe te beflemmen, enz% Dj prijs is fi - 4 •: De twee deelen, in welken de Redenaar deze zijne redenvaering verdeelt, zullen betoogen, het eer-  ORATIO. t jle „ de noodzaaklijkheid, om in de leere van den 'Godsdienst het waare van het valfche te onderfcheiden, thans grootlijks vermeerderd door de gefteldheid der tegenwoordige tijden en zaken"; het tweede zal nader onderzoeken — „welke die dingen zijn, die ge» fchikt ziin, om de godlijke zaaken wel te bevatten en te bepaalen." In het eerfte Stuk, toont de Hoogleeraar aan, na aangemerkt te hebben, dat de waarheid niet zoo diep bedolven ligt, of men kan tot zekerheid komen, door het gebruik der waare bronnen , hoe voortreflijk de Christelijke Godsdienst zij, dat dezelve in zich bevat niet alleen geboden en voorfchriften, maaar ook de kennis van God, Godlijke zaken, en van ons zeiven, bijzonder eene waare en zekere kennis, ja dat dit de waare voortreflijkheid van den mensen is, indien hij Gode gelijk zij, en hetzelfde denkt en gevoelt, als de gruote Maaker van alles; waar na hij Bladz. 16. overgaat om de noodzaaklijkheid dezer kennis bijzonder aan te wijzen, uit hoofde van den toelland vaa onze tegenwoordige eeuw. ■— De Redenaar erkent, dat in deze eeuw groote vorderingen in kennis gemaakt zijn, doch merkt tevens aan , dat 'er veel kwaads onder dit goed gemengd is ; hier toe brengt hij de geneigdheid, die wel reeds oud, maar ten dezen tijde zeer veel vermeerderd is, om het Godlijk geopenbaard onderwijs om te keeren, en te verwisfelen met dat, het welk het men&chlijk verftand zelf uitvinden en begrijpen kan, bijzonder klaagt hij Bladz, ai over zulken, die niet als overlopers maar als verfpieders overkomen ,,,zoodat wij dikwijls, zegt hij, leden van den zelfden Godsdienst fchijnen te befchouwen, maar die in de daad partijen zijn, en dat te gelijk in dezelfde maatfehappij of gemeenfehap faamgevoegd worden, die gedeeltlijk de hoogfte en godlijke waardigheid van christos en den Heiligen Geest eerbiedigen, en zulken, die dezelve ontkennen ja vsrwerpen." „ Zoodanige verëeniging komt ons te min wenschlijk voor, vervolgt hij, omdat de jongelingfchap dikwijls derzelver lesfen inzuigt, welke, zo men ze naderhand wil uitroejen, men meest al vergeeffche moeite doet. — Dit Toehoorers betreuren wij ftüzwijgend, dit verfoejen wij openlijk, dit is het, waar van de befmetting verder en verder voort* A 5 gaan-  10 H. ROYAARDS gaande, wij allen te meer moeten ftreeven, om dit kwaad te keer te gaan, en deszelfs aanwas te beletten: want zoo dra zij in dit land zijn gevallen, zouden wel, volgends hunne mening veele duistere en tot hier toe onbekende dingen onder de menfchen ontdekt en opgehelderd zijn; en veelen in zaaken onervaren , zouden nu in derzelver kennis verkeeren; cn te gelijk zou 'er eene grooter Viijheid in den godsdienst ontllaan, en duistere en moeilijke vraagstukken bij de Godgeleerden voorgelteld, verdwijnen; terwijl integendeel de beoefening der deugd, bij veelen geheel verftorven , zou herleeven ; maar inde daad, zouden zij alles omkeeren en verderven." Hier bij komt nog iet, zegt de Heer royaards , waaromtrent hij evenwel in twijfel ftaat, of hij het onder de goede of kwaade dingen moet rekenen, want dat 'er misfehien iet goeds onderfchuilt, maar met kwaad vermengt. Dit is, daar alle wetenfehappen iet bijzonders hebben, het welk alleen door de ervarenen in die wetenfehappen kan begrepen en behandeld worden, gelijk de Rechtsgeleerden en Geneeskundigen, is dit voornaamlijk in deze tijden de gefleldheid der Godgeleerdheid alleen , dat allen voor Godgeleerden willen gehouden worden; Godgeleerden zeg ik boven het gemeen der Godgeleerden uitmuntende , zoo dat zij eigenlijk weten, wat 'er in die wetenfehap waar en onwaar gevonden wordt, maar niet die genen, welke in dezelve wel onderricht en genoeg geoefend zijn. Als de zaak waarlijk zoo was, zegt hij, zouden onze tijden gelukkig te noemen zijn, omdat de kennis van den Godsdienst, niet van dezen of genen maar aller behoore te wezen, ook niet uit hoofde van orde of ran^ tot weinigen bepaald te worden: ook ontkent hij "niet, dat 'er zeer veelen gevonden worden, uitmuntende of in waardigheid van geboorte of ambten, of anderen van allerleien ftand, die eene groote kunde in de Godgeleerdheid verkregen hebben. — Maar hij beklaagt, zich over veele anderen, die de eerfl:e_beginzelen van den godsdienst geleerd hebbende, zich nu reeds als meesters en leeraars opwerpen, enz. Om niet zulke anders overtreflijke mannen te melden , die fchoon jn andere wetenfehappen ervaaren , daarom nog niet veel doorzicht hebben in Godlijke zaaken, als zijnde onvoorzien van die kunstre-  ORATIO. II regelen, door welken zij de Godlijke Schriftuur, gelukkig zouden kunnen uitleggen.— Dit zal zelfs doorgedrongen zijn tot het gemeen, hetwelk ter kerke komt, niet, gelijk biilijk en naar de oude wijze was, om te lecren, maar om te oordcelen" enz. ("Hoe zeer wij ons hadden voorgefteld, enkel den hoofd-inhoud dezer Redenvoering te fch'etzen, kunnen wij echter ons hier niet onthouden van eene aanmerking bij te voegen, en te vraagen: Is dan de Godgeleerdheid . als eene weteni'chap bel'chouwd, en de leere van den Godsdienst één en hetzelve? Zo wij wel zien, heeft de Profesfor deze twee zaaken hier geheel niet, of niet behoorlijk onderfcheiden , gelijk trouwens het ons is voorgekomen, dat deze verwerring in zijne geheele redenvoering plaats heeft. Zoo veel wéten wij zeker, in de tijden van christus meenden de Farizc'èn en Schriftgeleerden, dat het hun toekwam, om de Wet te verklaaren , het volk was eene fchaarc, die de Wet niet verftondt, zij matigden zich den üeutel der kennis aan. enz. Terwijl de Zaligmaaker en zijne Apostelen elk eenen tot een vrij onderzoek aanfpoorden , enz. Ja iesüs dankte den Hemelfchen Vader, dat hij deze dingen voor de geleerden en wijzen verborgen, en den Lmderkens geopenbaard hadt. Doch dit in 't voorbijgaan.) Vervolgends erkent de Redenaar den voortgang der Uitlegkunde, maar beklaagt zich ten fterkften over de uitvindingen van ibmmige laater uitleggeren, om alles naar hunne onderrtellingen te wringen , bij voorbeeld die uitvinding, dat de oudfte meufchen de gedachten van hunnen Geest voor aanfpraken van God, enz. zouden gehouden hebben —dat de heilige Godsmannen en bijzonder christus zich gefchikt hebben naar hunne Toehoorers, en derzelver dwalingen of vooröordeelen — ciat mén het geen algemeen in de Heilige Schriften wordt voorgedragen wil toegepast hebben op deze of gene bijzondere perfonen, enz. dat men misbruik maakt van oordeelkunde , enz. — Eindelijk befluit de Redenaar dit gedeelte zijner redenvoering met de opgave van het gevaar, welk hier is, om van den rechten weg af te dwaalen; doch, opdat onze Rccenfie niet te breed uitloopc , zullen wij dit voorbijgaande, nog kort verflag doen van het Twee-  1% H. ROYAARDS Tweede gedeelte dezer Redenvoering pag. efi. volgg* in welke de voorfchriften worden opgegeven, door welken ons oordeel omtrent de leere van christus kan beftuurd worden. „ In de eerfte plaats moet,zegt de Hoogleeraar, de waare uitlegging der Godlijke Schriften het fundament zijn, daar wij op fteunen; en fchoon hij de Wijsgeerte hoog fchatten wil, en niet gelooft, dat hij een volmaakt Godgeleerde kan wezen, die daar van ontbloot is, evenwel zal dit het recht gebruik zijn der "Wijsgeerte, gelijk van alle wetenfehappen, hetwelk dient ter uitlegging der leere,die van God geopenbaard is, en (trekt, om dezelve te verdaan, maar niet dat, waardoor eerst bepaald wordt, wat de Godlijke Openbaring moete bevatten, voor dat men daar omtrent door de Godlijke Onderwijzing zelve geleerd zij." Bladz. 57. maakt zich de Redenaar eene bedenking, ,,dat de uitlegging der Godlijke Schriften even onzeker van veelen gemaakt wordt, als de leere, die in dezelven wordt voorgefteld; het geen hem aanleiding geeft; om, alhoewel hij de uitlegkunde en derzelver regelen hier niet kan opgeven , nogthans het een en ander hier toe behoorende aaii te ftippen. En hier fpreekt hij eerst die genen aan, die de Heilige Schriften zelvcn niet kunnen verklaren, maar hier de hulp van anderen gebruiken, en hier ilechts door eens anders oo,Ten zien kunnen, om niet te fchielijk te oordeelen, of°zich als richters op te werpen. — Hij erkent, dat allen het oordeel toekomt, over de leere en het onderwijs der Christenen , ,, maar deze pligt, om zelf te oordeelen, eischt niet, zegt hij, van iemand, die «eheelniet of niet genoeg geoefend is, een voorgaand oordeel het welk allen dienen te volgen in het bepaa. len ' verklaren, of voordellen van de leere van christus'." Vervolgends geeft hij de middelen op , die dezen gebruiken kunnen om tot zekere kennis te geraaken &en wil, dat zij, die uitleggers zijn, met allen vlijt de' leere van den Godsdienst wel en duidlijk voordragen • en zich van het twijfelachtige, en hetgeen niet uito-emaakt zeker is, onthouden, als ook van het aanvoeren van bewijsplaatzen,welke niet bevatten, het 'geen men daar uit wil bewijzen. ,, De tijd is voorbij zegt hij, toen zelfs de beste lieden gewoon waren, met'heilige listen en bedrog te ftrijden , daar ^ ' men  ORATIO, men zulks hadt kunnen doen met waare en zaaklijke bewijsredenen." — Een bekwaam Uitlegger behoort ook kennis te hebben van het geene waarmede partijen fchermen en itrijden."— Waartoe hij de jonge beoefenaar? der Godgeleerdheid opfpoort, doch evenwel wil hij niet;, dat zij daarmede befmjgt worden, voor dat zij de "waare leere, en de waare uitlegkunde begrepen hebben, Bladz. 67. Verders eischt hij in den uitlegger, dat hij vrij zij van de zucht, van nieuwigheden, en van de zucht om te behaagen ; hij kan ook niet ontveinzen , dat de We ten fc hap van Godlijke zaaken dikwijls nadeel geleden heeft uit de te verregaande naarftigheid van hun , die alles uit de verfle oudheid, uit andere Landen , uit de zeden en gewoonten van ouder en later volken en uit de wi'zeu van fpreken, die geen verband hebben met het geen de Heilige Schrijvers voordragen, hebben willen ophelderen ; tevens waarfchuwende tegen de zelfverbeelding en te groote gedachten van zich zeiven, ,, zoo dat men alles aan ons goedvinden onderwerpt, en den vlijt van hun, die ons de Godlijke zaken eerst geleerd hebben, overtollig en vruchteloos zou willen maaken." Stellig verklaart zich de redenaar verder Bladz. 72. „ Indien men de leere van christus recht zal beoordeelen,moet men wel verdaan,wat 'er geleerd wordt, 'en op welke wijze dit worde voorgedragen; hetwelk gedeeltlijk gefchiedt, door het verlland der woorden en fpreekwijzen , en der zaak , die daar mede wordt uitgedrukt, gedeeltlijk door de kennis van dat verband, waar door het geen hier en daar verftrooid gevonden wordt, onderling verbonden en bekwaamlijk faamgevoegd wordt." Hetwelk hij in de bijzonderheden vervolgends uitbreidt; en bijzonder ten einde het verband der waarheden na te fpooren, het lezen van den B jbel zeiven aanprijst. Bladz. 93. volgg. treffen wij iet aan, het geen onze opmerking tot zich heeft getrokken, en die van alle oplettende Lezers, gelijk wij denken , niet min tot zich trekken za'. De Hoogieeriiar de Schriften der kerkvaderen, gelijk men ze noemt, aanprijzende, zegt: „ Hier is iet in', dat men niet met ftilzwijgen voorbij mag gaan. Te weten, zoo verre wij met onze gedachten, het geheugen der oude tijden herhaalen, vinden  ïj. Hé royaards den wij, dat 'er altijd een Godlijk Onderwijs geweest is, aan het menschlijk geheugen, en niet aan letteren toevertrouwd , en dus bewaard." Deze Helling, eerst van de tijden der Patriarchen en vervolgends der ïsraeliien af opgehaald hebbende, zegt de Redenaar." Doch op dezelfde wijze vinden wij, dat de leere van christus , van de Apostelen cn andere boodfehappers van het Euangelie verkondigd is, en zoo, dat weinig van het geen zij verkondigd hebben, in gefchrift gefteld is geworden, zelfs niet, het geen zij het eerst de Jooden en Heidenen geleerd hebban; korte jaarboeken van het leven van jesus , ook, doch geeue volledige of volkomene, van de handelingen der Apostelen, het meeste overige is in Brieven vervat, niet zoo zeer gefchreven om de leer van den Christen Godsdienst te leèren, dan wel om of dwalingen tegen te gaan, of vragen te beantwoorden, of om de gemeenten te vermaanen, om te volharden in kennis, deugd, en godzaligheid." ,, Maar naderhand zijn 'er ook altijd lieden in leven geweest, die dit aan anderen overleverden, en die veel , het geen de Godsmannen in hunne Schriften aangeroerd hadden, wijdlopig en meer overvloedig verhaalden. Ook kan men nier denken,dat de waare leere van christus ooit verloren gegaan is. Zij is ten minden gemeen gemaakt, verfpreid, van hand tot hand overgeleverd, of duidelijker ofcluisterer."— „christus heeft altijd Leeraars gegeven, die hunnen pligt waarlijk hebben waargenomen." enz. ,, Wij mogen ons verheugen in dit zeker formulier der leere, het welk, wat de hoofdzaak van den Godsdienst betreft, de gemeenten der oüdfte Christenen , ons waar en niet bedorven hebben nagelaten , en die indien het niet ftrijdt met het onderwijs van christus en de Apostelen, mogen wij te vrijer gebruiken." Eindelijk het gebed om den Heiligen Geest, het toepasten der leerltukken tot het geloof en waare godsvrucht en de verëeniging tot wederftand van het inkruipend kwaad aangeprezen hebbende, eindigt de Redenaar zijne Redenvoering met de piegtigheden van het overdragen van het Academie-beltuur , aan zijn ambtgenoot den Heer Profesfor o. donnet cn de gewoone aanfpraken en zegewenichen. Wij  ORATIO. *5 Wij hebben dus een geleidelijke opgave en volledig uittrekzel van deze redevoering gegeven, dat ons op meer dan eene plaats moeite kostte, omdat wij fomtijds bijna niet wisten , wat wij van het Latijn maaken zouden, het welk de Profesfor gebruikt, wij zien 's Profesfors ijver in dezelve tegen de nieuwigheden , zijne zucht, om voor het gezag der Leeraaren van den godsdienst te waaken, en laten verders het oordeel aan den Lezer. Proeve over het Koningrijk van christus, door abraham booth , Dienaar vvn het Eu'dngelie, binnen . Londen. Uit het Engelsch vertaald door marinuS van werkhoven. Te Amjlcrdam , bi] M. de Bruijn. 124 Bladz. In gr. Svo. De prijs is /:-i8-: Een (lichtelijk Werkien, waarin de Eerw. a. booth, door meer gefchrifteu onder ons bekend, die gemoedelijk zijn , de natuur van jesus waar en geestelijk Koningrijk ontvouwt, naar aanleiding van jesus gezegde tot pilatus, joann. XVTU. 36. Mijn Koningrijk is niet van deze wereld, waarom de Eerwaarde Schrijver zijn werk maakt, dit aan te toonen , door jesus Rijk, met de aardfche Koningrijken te vergelijken , en het merkwaardig verfchil aan te wijzen , ten aanzien van den oorfprong, de onderwerpen, d; middelen , zoo van oprechtiug , als in (tandhouding , de wetten, den uitwendigen luister, voorrechten, rijkdom men en eere, uicgedrektheid en duuring, waarna hij de benaming van Koningrijk der Hemelen, welke aan dit Koningrijk van chkistus gegeven wordt, verklaart , en eindelijk de echte gevolgen opgeeft dezer Eigenfchappen van christus Koningrijk. «De Eerwaarde Schrijver opent zijne gedachten over dit gewigtig onderwerp, op eene duidlijke en befchcidene wijze , zoodat zelfs zij , die niet in alles met hem mogten inltemmen , dit VVerkjen nogthans met ftichting lezen kunnen; hij verklaart zich zeer fterk tegen een uitwendig Verbond, en bctreklijke Heiligheid, Bladz. 23. welke alleen bij de J>odfche Kerk plaats hadden , gelijk hij, door verfcheiden redekavelingen tracht te bewijzen , ook fielt hij Bladz. 33. dat eene Nationale Kerk ftrijdig is, met den Geest van jusus ver-  l6 Ai BOOTH verklaring, dat zijn Rijk niet van deze wereld is* én zegt bij die gelegenheid van de Engcljche Kerk, ökuiz. ■35. „ De Kerk van Engeland is buiten alle tegeni'praak een wereldlijk Koningrijk. Want ze is opgerecht door menschlijke wetten , en erkent een ftaatkundig Hoofd, ook wordt het onverfchillig geacht, of dat Hoofd een Man of Vrouw zij. Het is een maakzel van den Staat , door den Staat gerugfteund -s in den Staat ingelijfd , en geregeerd naar eene ftelzel van wetten , door den Staat bekrachtigd. — Wetten, gautsch verfchillende van de gewijde regelen des Nieuwen Testaments, daar dezen geheel vreemd zijn van derzelver inhoud en fchikkingen. De voornaamlte Bedienaars [dier Kerk,] worden door de Kroon benoemd, £n zijn, uit hoofde van hunnen Kerkdijken Hand, Lords van het Parlement. Ja, zelfs de Leer, weike 'er beleden ; en de Eerdienst , welke 'er geoefend wordt , worden alle wereldlijk gemaakt. Haare Geloofsbelijdenisfen , en Bidformulieren , haare talrijke Kerkregelen en Voorfchriften, worden aangenomen en gebruikt, op gezag der burgerlijke Overheid. Haare Liturgij mag overzulks te recht aangemerkt worden , als eene Acte van het Parlement, aangaande de zaaken van den Godsdienst. En dienvolgends is dezelve te befchouwen, als een Koningrijk van deze wereld.'''' Van de middelen {prekende, door welken christus Koningrijk in Hand gehouden wordt, laat hij Bladz. 60. zich dus hooren. ,, Noch het geweld der wereldlijke magt, noch het beleid van menschlijke flaatkunde, behooren, in het bevorderen van de zaak van christus , te werk gefteld te worden ; — de belangen van zulk een rijk — kunnen niet anders bevorderd worden, dan door geestlijke — middelen. — In zoo' verre de gemoederen der menfehen verlicht worden, door de hemelfche waarheid, hunne gewetens aangedaan door een levendig gevoel van Gods Oppergezag, en hunne harten overgeneigd tot geestlijke dingen». Maar hoe zal geweld en vervolging dienen kunnen, om het donker verftand op te klaaren , het geweten uit den flaap te wekken , of het bedorven hart te heiligen? — De looze kunstgreepen der menschlijke Staatkunde , zijn niet min vreemd van den aart dezes ,vKonihgrijks , dan de oefening der wcreldhjke magt. Wat heeft de fchranderheid van Vorften of Staatsmannen  ïr0eve over het koningrijk van christus. i? nen te doen met de handhaving of uitbreiding van een Rijk der waarheid en der gerechtigheid? De waarheid zoekt geenen dekmantel, en de gerechtigheid vreest het onderzoek niet; maar de werkingen der Staatkunde zijn heimelijk, en haare eerlte oogmerken zijn bedekt." ■— ,, Dan fchoon onze Heer de laage kunstgreepen der mentenen niet behoeft, noch aanneemt, ter bevordering zijner zaak, en ter fchragiug van zijne belangen, zijn 'er nogthans door de Kerkdijken verfclieiden middelen bedacht, om de ergernis 'des kruisfes te vermijden, zich zeiven achtbaar te maaken, en iet, dat men Christendom noemt, te bevorderen. Ten einde niet, gelijk de Galileefche Vislèrs, als ongeleerde en Jltchte meufchen te worden aangezien, Ronden zij ijverig naar geleerde tijtels , en werden gaarn Rabbi genoemd. Ten einde hun leeraarambt te verfieren , en aan hunne verrichtingen gezag bij te zetten , waren zij, niet min dan de Joodfche Priesters, bezorgd, öm in plegrgewaad te vcrl'chijnen. Ten einde voor te komen, dat de hoogmoed hunner hoordereu beledigd werdt, heeft men vernederende waarheden buiten het gezicht gehouden, en opdat de gewetens van anderen niet gekneld mogten worden, heeft men aan de Godlijke voorlchriften, verzachtende uitleggingen gegeven. Ten einde de verdenking van bijgeloof te ontgaan, heeft men van de aangelegenheid der grondwaarheden afgezien, en om eene zoogenoemde liefde te bevorderen, kwam men over een, dat menschlijke uitvindingen de plaats van Godlijke Inltelliu ;en zouden bekleeden. — Veelen van de Geestfjkiieid onzer (de Engcl/'chej Nationale Kerk hebben, voorbedachtelijk, ondertekend, het geen zij niet geloofden, waarbeid te zijn; hebben plegfig hunne toeftemming verklaard aan hetgeen zij niet kon ten goedkeuren; en oefenen daaglijks , als een gedeelte van hunnen openbaaren Godsdienst, hetgeen zij genoodzaakt zijn te wenfohen, dat nimmer be'taan halt. Ja, even of de Dienaars uier kerk een uitfluitend recht bezaten , om Evangelifche Waarheden te verkondigen , en Godljlce Iriftellingea te bedienen, hebben een aantal derzelven onder eede belooft, de Proteftaitfche Disfenters te vervolgen, omdat zij zich dorlbn onderw ndeu, afzonderlijke vergaderingen te houden. Dus hebben vad. bibl.v. deel.no. i. 13 me-  IS C. P. sander, geschiedkundig BEWIJS, ENZ. menigten ondertekend en toegeftemd, geveinsd en gezworen , om de belangen van een geestrijk Koningrijk — ecu Koningrijk der waarheid, der liefde , en des vredes — te bevorderen!" Doch, deze flaaltjens zullen genoeg zijn, om den Schrijver, als een openhartig en gemoedlijk voorftandcr van verdraagzaamheid zoo wel als gemoedelijkheid te leéren kennen, die onbewimpeld en voor de vuist zijne gedachten voordraagt. Gtfchiedkundig bewijs voor de waarheid van jesus op{landing*, uitgegeven door carel philip sanber , thans Zeeraar der Lutherfche Gemeente te Groningen, Honorair Medelid van het HertoglijhBrunswijkLunenburgseh Genootfchap, te Helmjlad, enz. Ie Groningen, bij L. Bolt, 1791- ^ gr. Octavo. Behalven het Voorwerk. 75 Bladz. De prijs is j: -9- : De Eerwaarde sander ontwikkelt het gewoone, maar kraclri"-, bewijs voor de waarheid van jesus Opftandin^zeèr onderfcheiden in dit gefchrift; en betoogt als ten grondflag , de waarheid der volgende gebeurenisfen en omftandigheden: jesus is ge/lorven — jesus is besraven. — Het ligchaam van jesus werdt, m het sraf Hinde, bewaakt. — Het bewaakte ligchaam van Trsos ü uit het graf weggeraakt. — Dit betoogd hebbende,'zoekt hij alle mnoglijke en bedenkhjke gevallen o» waardoor het ligchaam van jesus, in het graf Waakt uit hetzelve heeft kunnen wegkomen, en toont vervolgends , dat dit volftrekt op geene andere wtize dan door eene Opftanding, heeft kunnen gefVhieden. De bedoelde Hooglijke gevallen zijn te zoeken of in den aart en geileldheid van het graf, dat misrehien het ligchaam daar in zoo fchiehjk moest Verrotten, of zoo fpoedig geheel verleerd worden of bi menfehen, die het ligchaam hebben weggenomen■"dit zou moeten gefchied zijn of door jesus yyZden, door de Romeinen, of door de J ooden, of door beiden te gelijk; of door zijne vrienden, het z,j cn zich zeiven , of tevens met zijne vijanden , door de wachters over te haaien of om te koopen, door geweld te gebruiken, of het ligchaam hêimhjk te ftce-  j. c. f. witting, stof tot 0nderi10ud. enz. iq len. — Of bij jesus, dien men bier, (bij onderftelüng) Hechts als mensch moet befchonwen , indien hij naamüjk , niet geftorven, maar Hechts in eene flaauwte gevallen ware. — Doch alle deze onderftcllirigen wederlegd en derzelver ongegrondheid cn zedelijke of natuurlijke ommogelijkheid aangewezen zijnde , blijft 'er niets over, dan: God is do oorzaak, waardoor hei ligchaam van jesus uit het graf is weggeraakt.— Hier zijn weder maar twee gevallen mogelijk; het ligchaam van jesls werdt door God, of in het graf geheel vernietigd, of het werdt ten grave uitgeleid. Het eerde is ongerijmd, dus blijft het laatfte overig; het ligchaam van jesus is door God uit het graf uitgeleid, en wel niet als een dood ligchaam, maar als een leevend gemaakt ligchaam, enz. .— De Voorrede van 16 Bladz. behelst, behalven eene beknopte verantwoording van den Eerwaarde sander. tegen verdenkingen van onrechtzinnigheid, nog zijne gedachten nopens de doornen, uit welken de Doornenkroon van jesus gevlochten zij; of wij bij deze kroon aan eene krans van beerenklaauw, eene foort van distel, en dus geen eigenlijke doornen, te denken hebbe, waar tegen de Heer sander zich verzet, en het woord, door de Ewingeli.ten gebruikt, als eene algemeene benaming van alle foortcn van doornen, en niet bepaaldlijk van den Beerenklaauw , wil verliaan hebben. Slof tot onderhoudingen bij zieken en flcry enden, door j. c. f. witting. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Coevorden, bij ƒ. van der Scheer, en te ylmftddam, bij A. B. Saakes. 1792. 104.. bladz. In gr. 8vo. De prijs is f:-ii\-: gieken, naar e>sch van hunnen bijzon'eren toeftand ^ of omftandigheden , te vertroosten, en (lervenden in hunne laatfte oogenblikken bij te (taan, is éére der gewigtigfte, maar tevens moeili kfle pligten van het ambt' van volksleeraaien, of van tot de dood Itandvastige vriendfehap en liefde. In dit werkjen worden daar toe hulpmiddelen aan de hand gegeven, welke haare nuttigheid kunnen hebben , indien zij met verftand gebruikt en toegepast worden. — Deze cn gene bijzonderheden zullen allen niet fmaakeri s maar B 2 met  20 t. hoog, de aard EN de VOORD. EEN. VROEGE godzal» met ter zijdeftelling van dezelven, kan het Werkjen ftichting geven. Onder deze bijzonderheden tellen wij, bij voorbeeld het gebed na het overlijden, bladz. 91. Waar in gezegd wordt: „ God wij danken U,dat Gij hem verlost hebt, van de benaauwdheid zijns harte. Hij heeft overwonnen. Wij danken U, dat Gij hem hebt doen zegepralen." — Waar op onmidlijk volgt: ,, Wees nu ook zijner ziel genadig. 6 jesus christus , zend uwe Engelen, dat zij zijne ziel liefderijk ontvangen , en tot U voeren. Neem dan dezelve genadig aan. Wees haar Vriend, haar Voorbidder, haar Middelaar, haar Heiland!" enz. IJIadz. 96 prijst de Schrijver de vervulling van den laatften wil des overledenen , zoo veel men kan , met eene groote naauwgezetheid aan, onder anderen met deze beweegreden. „ Misfchien hangt een groot gedeelte van zijne eeuwige rust van de vervulling zijner laatfte wenfehen af!" —« Zou deze uitdrukking niet ligtelijk tot bijgeloovigheden kunnen vervoeren V De aard en de voordeden eener vroege Godzaligheid voorgejleld in eene leerreden door thomas hoog, Predikant te Leeuwarden. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh, 1792. In gr. Svo. 32 bladz. De prijs « ƒ: -6 -: De Heer hoog, op zijn vertrek van Leeuwarden naaa Rotterdam, heeft deze Leerreden laten drukken, tot nut van zijne leerlingen in de gemeente, die hij ftond te verlaten, en van welke hij verzekert, dat ze hem lief en dierbaar geworden waren. - Zij'behelst , in een eenvouwig befchaafden ftijl, alles, wat er over dat aangelegen onderwerp te zeggen valt, beknoptelijk bijeen, en verdient, dat ze, niet alleen door die jonse lieden , voor welke zij gefchikt is . maar door de" jeund in het algemeen door geheel Nederland, gelezen en nagedacht worde , en is naar ons oordeel zeer gefchikt, om de ware Godsdienfligheid, in jeugdige harten , onder de medewerking van den Godlijken^ zegen , te bevorderen. Uil-  j. g. rozenmuller, historisch bewijs, enz. 21 Historisch bewijs voor de waarheid van den Kriste/ijken Godsdienst. Door ;ohan georg rozenmuller. Uit het Hoogduitsch. Naar de tweede geheel op nieuw bearbeide uitgave vertaald, en met Aantekeningen verrijkt. 7c Utrecht en te Amjlerdam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon , en M. Schalenkamp. 1792. Behalven de Voorreden van den Schrijver en Vertaler 387 Bladz. In groot 8vo. De prijs is/ : Eer wij dit Werk beoordeelen , willen wij den Lezer vooraf den voornamen inhoud van hetzelve mededeelen. — Eer de Heer rozenmuller tot de Vi'orftelling en ontwikkeling van zijn Historisch bewijs overgaat, laat hij, bij wijze van inleiding, eene verhandeling ' voorafgaan over de bewijzen van het Kristendom in het algemeen. Men heeft namelijk als een vraagltuk opgegeven , welk van deze beide bewijzen den voorrang verdiene , of het bewijs , het welk ontleend is uit de inwendige natuur en gefteldheid der Kristelijke Leer, of het bewijs, het welk genomen is van bovennatuurlijke daadzaken? Ter opheldering van dit Stuk, beantwoord de Schrijver de volgende vragen: 10. Wat is< de Kristelijke Godsdienst? 20. Wat verftaat men door de waarheid en godlijkheid van den Kristelijken Godsdienst ? 30. In welk eenen zin kan de waarheid en godlijkheid van den Kristelijken Godsdienst bewezen worden ? 40. Welke bewijzen van het Kristendom zijn gevolglijk voor de besten te houden? Bij dit laatfte (luk beoordeelt de Schrijver, het geen voor en tegen wordt bijgebragt , en zoekt te betogen, dat de inwendige bewijzen voor het Kristendom, boven de uitwendige , die van de wonderwerken en voorzeggingen ontleend worden , verre den voorrang verdienen. Na deze voorlopige Verhandeling, gaat de Schrijver over tot de hoofdzaak van dit Werk, namelijk tot de ontwikkeling van zijn Historisch bewijs voor de waarheid van het Kristendom. Hij ontwikkelt hetzelve in de vijf volgende (tellingen: I. Het kan uit de gefchiedenis ontegenfprekelijk bewezen worden, dat "de leerftellingen van den zoogegenoemden natuurlijken Godsdienst , waarin de echte Deïsten met ons inftemmen, voor de komst van kris- B 3 tbs,  £2 j. g. rozenmuller. tus , voor liet-grootfte gedeelte van het mcnschdom, deels onbekend, deels donker en twijfelachtig, geweest zijn. — Gij vindt hier een gefchiedkundig betoog, hoe gebrekkig de Heideniche oudheid gedagt heeft over de leerilelliugen van den zoogenoemden natuurlijken Godsdienst , waar in de echte Deïsten met ons overeenkomen , namelijk: 'er is een God. — Deze moet vooral gediend worden. — Godsvrucht en deugd zijn het voornaamfte gedeelte van den Godsdienst. — Wanneer wij gezondigd hebben , moeten wij berouw hebben over onze zonden , en dan zal God ons dc.elve vergeven. — 'Er ziiii beloningen voor de goeden , en ftraffen voor de kwadeni in een toekomftig leven te ▼erwagten. — II. In die tijden, in welke de natuurlijke Godsdienst bijkans in de geheelc waereld in de diklte duisternis lag, en geheel verbasterd was, heeft een klein volk in Palestina beter kennis van God, van zijne eigenfchappen, cn van zijnen dienst gehad; doch hetzelve hadt deze betere inzichten , niet aan de Filofofle , maar aan eene hogere verlichting te^ danken. — Hier wordt de hoge ouderdom van de Schriften van het Oude Testament, en te gelijk , dat zij onvervalscht tot ons gekomen zijn , vooraf bewezen. — Vervolgens wordt uit deze'Schriften aangetoond, hoe zuiver de Godsdienstkennis der Israëliten was , in vergelijking van die, van alle andere volkeren van den aardbodem, terwijl eindelijk betoogd wordt, dat zij die zuiverer kennis aan eene hogere verlichting te danken hadden. III. De GodsJienst der Hebreeuwen was flechts eene voorbereiding van eene voikomener en beter , cn 'er worden in hunne gewijde Schriften voorfpellingen gevonden, waardoor Zij op eenen volmaakter Godsdienst hopen konden, en waarin de Stichter van denzelven genoegzaam gekenmerkt wordt. — De Schrijver toont hier het onvoïkomcnc van den Godsdienst der Hebreeuwen aan, en geeft eenige van de voornaamftê vobrfpeliinaen op, die aangaande den Mesfias en zijn Rijk, in de Schriften der [oden gevonden worden. IV. De Stichter van dezen beteren Godsdienst was jesus kuistus ; aan Hem, en wel aan Hem alleen , zijn alle die kenmerken te ontdekken , waarmede de Proleten dezen algemeeuen Lecraar der volken , en groo-  HISTORISCH BEWIJS, ENZ. =3 wrooten Heilaanbrengcr van het menschdom hadden afgebeeld. — Dit wordt weder gefchiedkundig bewezen en verdedigd. — _ V. De inwendige natuur cn voortreffelijkheid van den ' door jezus gedichten Godsdienst, zijn karakter en zijne lotgevallen, ftellen het buiten allen twijfel, dat hij een Godlijk Mensch, in de fterkfte betekenis des woords, en zijn Godsdienst van eenen Godlijken oorfprong is — De Schrijver , die hier het breedvoerige is, onderzoekt hier in de eer/ie plaats., of men in° deze dagen nog weten kan , wat de Kristelijke Godsdienst'is ? Hij toont hier aan , dat men dit kan weten uit een onbevooroordeeld onderzoek van de Schriften van het Nieuwe Testament ; dat de Apostels in de daad de Stellers dier Schriften zijn, die aan hun worden toegefchreven, dat deze onvervalscht tot onze tijden zijn overgekomen; en dat zij in deze Schriften , werkelijk de Leer van jezus hebben voorgedragen. — In de tweede plaats vindt men hier'eene opgaaf van de eigendomlijke Leerftcllingcn van den Kristelijken Godsdienst , en van deszelfs verhevene voortreffelijkheid boven den enkel natuurlijken, en de wijsgeerte. —* Bij dit ftuk wordt het volgende aangetoond: io. Dat de Kristelijke Godsdienst de Leer.ftellingen en waarheden , welke de rede alleen waarfchijnlijk houdt , bevestigt, en in het helderst licht plaatst. 2». Dat dezelve de gewigtigfte dezer Lecrfteüingen verzinlijkt, bevatlijk maakt, door daadzaken opheldert, en dus in den volften nadruk, een Volksgodsdienst wordt. 30. Dat dezelve geheel nieuwe onderrigtingen geeft, nopens het geen de 'menfehen zelve niet uitdenken kunnen. 4°. Dat hierop de voortreffelijkfre Zedenleer gegrond is. — In de derde plaats bewijst de Schrijver , dat uit dezen voortreffelijken inhoud van den Kristelijken Godsdienst, vergeleken met het karakter en de lotgevallen van deszelfs Stichter , dit wettig befluit getrokken kan worden, dat dezelve Godlijk, en de Stichter van denzelven een Godlijk Mensch , in de fterkiie betekenis des woords is. — Ziet daar , Lezer ! in het kort den voornamen inhoud van dit gefchrift. Deze opgaaf zal u reeds gunstige gedagten van hetzelve inboezemen , en wij twijfelen 'er geen oogenblik aan , of de lezing zelve zal u in deze gedagten niet alleen volkomen bevestigen, B 4 maar  2.j. J. G- ROZENMULLER , HISTORISCH BEWIJS , ENZ. maar ook dit werk van eene nog grooter waarde doen fchattéri. Het bewijs , het wek de Schrijver hier voor de'waarheid van den Kristelijken Godsdienst aanvoert . wordt buiten twijfel op zulk eene wijze , en ui zulk een oogpunt voorgefteld , als het meest gefchikt was , om deszelfs overredende kragt, op het duidelijkst, te doen bemerken. — Verfcheidene andere bewijzen zijn in het hoofdbewijs ingeweven, en in zulk' een verband tot elkander geplaatst, dat zij te zamcn de grootfte fterktc bezitten , ter verdediging van het Kristendom. In het bepalen der opgegeveiie ftcllinpcu, ontdekken wij juistheid en oordeel, in het betogen dcrzelve grondige geleerdheid. De Schrijver neemt eene natuurlijke orde in acht, en geeft ons een leiddraad in de hand , aan welken wij gemakkelijk van bet eene ituk tot het ander met hem voortgaan, en aan het eind gekomen,den afgelegden weg weder kunnen overzien, zonder verwarring te gevoelen. Overal is lm duidelijk, zonder te verveelen, en kort, zonder oppervlakkig te zijn. — Met dén woord , een ieder wien het om waarheid te doen is, zal uit dit beknopt gefchrift , zoo veel nuttigheid kunnen trekken . als uit omflagtige Werken, |die het zeilde onderwerp behandelen. Het is zoo , bij de opgaaf van de eigcndomlijke Leerftellingen van den Kristelijken Godsdienst , hadt hij naauwkeuriger en meer bepaald kunnen fpreken- Veelen zouden hier nog Leer(tellingen bijvoegen , die , of in het geheel niet gemeld of niet onbewimpeld genoeg voorgefteld worden dan dit is ligt te verfchoonen, wanneer wij het oosmerk van den Schrijver in aanmerking nemen , om niet Gevoelens van bijzondere Secten , maar de Leerftellingen, waarin alle Christenen overeenkomen, zoo veel'mogelijk was, op te geven. De aanmerkingen van den'Heer Vertaler zijn van dien aart, dat de Lezer onzes oordeels, reden zal vinden, om hem voor dezelve, zoo wel, als voor de Vertaling van dit voortreffelijk gefchrift, te bedanken. Brief  brief , enz. Brief van een Heer uil Utrecht. aan zijn Vriend te Amfleldam, ova eenige gebreken in den Bijbel, Vertaald door ï. van ham lsveld ter waarfchoumng opnedraaen aan alle Lidmaten der Protejtantjche Kerk , in de Zeven Vereenigde Nederlanden. Ie Amjhldam, bij Bom. Peppeleubos, enz. gr. Svo. 16 bh. De prijs is f : - 4 • : Toen wij dezen tijtel lazen , wisten wij niet, wat wij van den zeiven maken zou 'en — eenige gebreken in den Bijbel, vertaald door y. Hamelsveld! Heeft hamelsveld een boek vertaald, dat eenige gebreken in den bijbel aanwijst? Dus vroegen wij ons zeiven, en dit denkbeeld kwam ons zonderling voor: doch bij het inzien van het blaadje, werden wij gewaar, dat de Heller van dezen tijtel zich deerlijk vergrepen had , en wat eigenlijk het oogmerk van den Schrijver was. Men heeft lang een goede nieuwe overzetting van het Nieuwe Testament begeerd, eindelijk hebben wij 'er een °ekregen. De Schrijver van dezelve, de Heer vaisf hamelsveld, ftaat voor zeer rechtzinnig bekend, en heeft daar van de bewijzen alomme — ook in de noten op zijne Bijbeloverzetting gegeven. Ook heeft dit boek althans veele van die hoedanigheden, ctie men in zulk een werk verlangt. Moest nu elk, die 't wel met den godsdienst meent, zich 'niet daar over verblijden, en het gebruik van dat boek, zoo veel hij kon, aanprijzen? Deze Vriend, ondertuslchen, waarfchouwt alle Proteftanten in de Zeven Vereenigde Nederlanden , tegen het boek van hamelsveld! Zoo gaat het in deze bedroefde wereld, het geen de een ■ bouwt , breekt de ander weder af! Wie de man is, die dezen alarmkreet aanheft, weten wij niet. Van zich zeiven heeft hij zeer groote denkbeelden. Hij vertrouwt, dat lavater hem de eer zou aan doen, om hem onder twee denkenden eene plaats te geven, die, naar het oordeel van dien vermaarden Zwitfer, maar onder de duizend menfehen gevonden worden; dat onze lezers, na de berichten, die wij hun van denzelven zullen mededeelen, ook zoo gunltig van den brieffchrijver zouden denken, durven wij niet verwachten. B 5 ihi  20 brief, enz. Hij vertelt ons, dat het werk van hamelsveld, misleiden een duitfche wind is aangewaaid, die 'er hier en daar wat aan befchadigd heelt, en hij wil zulken, die het evenwel gebruiken willen, gelegenheid geven, om het kwade uit te monfteren, en zich daar door van onaangename gevolgen te bevrijden. Tot dat einde befchuldigt de man den bijbeloverzetter van onnaauwkeurigheden , en van valfche Vertalingen. Zo de Schrijver van dezen brief waarlijk zoo groot een man ware, als hij zich zeiven fchijnt, een man uit duizend, dan waren deze aanmerkingen voor den Heer van uamelsveld, eene zeer groote lofreden. De brieffchrijver betoont zich de bittere vijand van den Profesfor, die alles heeft omgewroet en opgezogt, waar mede hij hem meende te kunnen hinderen, en het geheele produkt van alle zijne moeite, beftaat in n onnaauwkeurigheden, en in 8 plaatzen, die hij valfche vertalingen noemt; plaatzen die, na zijn oordeel, niet wel vertaald zijn. Dit maakt dan eene fomma van negentien aanmerkingen uit, over het geheele Nieuwe Testament. Wanneer onze brieffchrijver meer plaatzen had kunnen vinden, voorzeker ontbrak het hem daar toe niet aan den goeden wil. Maar zou het niet een groote lof voor een allerbest vertaler van het Nieuwe Testament wezen,dat men maar negentien plaatzen in zijne geheele vertaling had kunnen vinden, die berisping verdienden? Wij gelooven niet, dat 'er eene vertaling van het Nieuwe Testament in de wereld is , in welke niet meer dan 11 onnaauwkeurigheden en i> plaatzen , die een andere vertaling behoorden te hebben , gevonden worden, en hoe goede gedachten wij van het Nieuwe Testament van hamelsveld hebben, wij denken niet, dat hij 'er bij eencn goeden bevoegden ai'.istarchus mee zou vrij komen. „ Wat is volmaakt?" vraagt onze Cenfeur. Evenwel is onze brieffchrijver waarlijk de man niet, om onnaamvkcurigheden in hamelsveld op te geven. Of om het voorbeeld van zijnen eünestus (ernestij na te volgen. — Eene invulling, die voor ongeleerden min of meer nodig was; eene andere keus uit twee verfchillende opvattingen van dezelfde plaats, dan mijn Meer de Brieffchrijver, naar zijne groote exegetifche kundigheden, zou gedaan hebben, zijn de voornaamfte onnaauwkeurigheden, die hier voorkomen, en din-  brief , ENZ. 27 dingen van nog veel minder belang. Zoo worden bij voorbeeld, de Proteltanten in de Zeven Vereenigde Pro vinden gevvaartchuwd, tegen deze vertaling van Hamelsveld, in rom. V: 2. en vooral ii. aan wien wij ook te danken hebben , voor , door welken wij hebben, is daf niet eene zeer nodige en trouwhartige waarschouwing ? Met meer list en kwaadaartigheid is de aanmerking, over de opheldering van het woord vleesch door zinnelijk, in rom. Vil en VUL Hier komt van hetiEiiï op de baan, en 'er wordt aangemerkt, dat men daar uit in de gedachten zou kunnen vailen, dat onze verdorvenheid alleen beftond in onze zinnelijkheid. Is dat niet wel gevonden V Nu volgen valscüe vertalingen. Wat zijn valsche vertalingen? Zijn dat onfchuldige misvattingen van den waren zin van den tekst, die dus niet goed in de vertaling is uitgedrukt? In wat overzetting vindt men dan geene valfche Vertalingen? Hoe veel valiche vertalingen vindt men dan niet in onzen Staten bijbel? Maar zulke vertalingen dragen ten onrechte den naam van valfche vertalingen, liven gelijk een valfche gulden een (tuk is , dat met het bepaald oogmerk om andere menfehen te bedriegen, gemaakt is, even zoo is eene valfche vertaling eene overzetting, die, tegen beter weten aan, en moedwillig, den waren zin van den tekst niet uitdrukt, om de menfehen daar mede opzettelijk te misleiden. Zo dit de meening van den brieffchrijver is, dan maakt hij den Bijbelvertaler tot een fchurk. Doch men kan , gelijk wij, aangaande zijnen tijtel, zagen, op zijne uitdrukkingen zoo naauw niet aan , en daarom zouden wij hopen, dat hij het nog al zoo verbaasd erg niet mag gemeend hebben: fchoon wij moeten erkennen, dat andere plaatfen in zijnen brief doen vermoeden, dat het toch al wat erg is. Onder de valfche vertalingen vinden wij meest plaatfen, — niet die hoofdbewijzen zijn voor de waare Godheid van den Zoon , of die in onze 'Sijmbolifche Boeken daar voor worden opgegeven — maar die van zommige Theologanten voor bewijzen gebruikt worden, die gewoon zijn met het getal van hunne bewijzen te vechten , en die derhalven overal bewijzen vinden, daar ze anderen, even rechtzinnig als zij, niet vinden  23 BRIEF , ENZ. den kunnen, 't Is het oude bekende werktuig van Kettermakerij, dat zoo menigmaal met een uitltekend fucces gebruikt is, en daar zelfs de fterklte aanklevers van de naauwstgezettc rechtzinnigheid , geweldig van hebben moeten lijden. De Heer van hamelsveld fchrijft veel. Maar wie heeft ooit op zjne rechtzinnigheid, aangaande de Godheid des Zoons, in den allerkrachtigften zin genomen, eenige bedenking hooren maaken ? Zo iemand dat doet, dan kan hij de plaatfen in zijn Nieuwe Testament en in zijne Aanmerkingen nalezen , die daarvan handelen. Vooral kunnen wij tot Joh. I. verwijzen: ,, En de Man , die deze Aanmerking gefchreven heeft, „ zou in zijne overzetting bedoelen , alles te verwij,, deren, wat dienstbaar is, om de karacterizerendc „ Leer van onze Kerk, te bewijzen!" Was hij dan niet een groote zot ? Maar waarom zegt men dit van hem? omdat de Brieffchrijver niet kan goedvinden het eens te wezen met den Heer van hamelsveld, over de verklaring van eenige plaatfen; die hij, Brieffchrijver, voor bewijzen voor de Leer der Kerk aanziet, is dat niet eene gewigtige reden ? De plaatfen. die hier in aanmerking komen, zijn Mark. 1: n. omdat hamelsveld vertaalt mijn Zoon! de Geliefde l in plaats van mijn Geliefde Zoon! Joli. III: 29. daar de invulling, ik ben van zijnen wege gekomen , tusfehen ik ben van hem en hij heef mij gezonden een bederven van den tekst heet. %oh. VIII: 16. daar de invulling , ik ben [in dit opzicht'] niet alleen, maar nevens mij is nog de Vader, een verwijderen is van het denkbeeld van jesus Godheid uit den Bijbel. Met de vertaling van ^foh. XX: 28. zou de Brieffchrijver, men kan dit duidelijk zien , zich ook gaern dapper geweerd hebben , maar hij moet, hoe bitter hij ook is, zeif belijden, dat de aanmerking van van hamelsveld , dit goedmaakt. — Op Hebr. I; 3. zegt hij: ,, Het is niet „ zonder bedenking te zeggen , jesus is het ware ,] praalheeld, en het afbeelclfel der Godheid, zoodat " wie hem ziet, den Vader ziet, is genoeg om zich ' méde te vrede te houden, ten aanzien van de Leere van christus Godheid, en zijn beftaan in 't God" lijk Wezen, zoodat men zoo wel door nader vcr" klaren als door 't beltrijden dier Leer zich te meer " verwart." Wat het oogmerk- op deze plaats van den " Schrij-  BRIEF, ENZ. 29 Schrijver van den Brief aan de Hebr. is, komt niet in aanmerking, maar ,, wat genoeg is, om zich mee te ,, vrede te houden , ten aanzien van de Leer van ,, christus Godheid , enz." is dat niet een rechte Monniken redenering ? Even zoo groot een gevaar voor de Kerk vindt de Man, in de vertaling van Joh. VI: 45. Zij zullen allen God tot eenen Leermeester hebben , voor zij zullen van den Heere geleerd zijn; en in Joh. VII. 29. daar, volgends den Brieffchrijver, de tekst door eene bedenkelijke vervulling bedorven is, te weten: en ik ben van zijnen wege gekomen, deze woorden vult van hamelsveld in tusfehen, ik ben van hem en hij heeft ■mij gezonden. De Brieffchrijver zegt vervolgends: ,, 't Staat, ja, ,, nu den Heer van hamelsveld vrij, maar als Theo„ logiae Doctor, gelijk hij te voren was, zou zulks ,, niet fraai gezegd zijn." Is dan van hamelsveld , nu geen Theologie Doctor meer? Wanneer ? waar ? door wie ? en met wat fchriklijke plegtigheden ? is hem de gradus doctoratus ontnomen ? Droomt de Brieffchrijver? of zit het niet recht bij hem? Maar welk een woedende bitterheid, verraadt nog daar en boven deze zotte aanmerking. Wij mogen ons met deze vodderijen niet langer ophouden. Wij hebben de zotheid van dit gefchrift alleen doen zien , om voor te .komen, dat lieden, die 'er van hoorden, cn 't niet kenden, geen nadeelige vermoedens aangaande van hamelvklds Nieuwe Testament mogten opvatten. • Nooit hebben wij 't Grieksch en zelfs 't Latijn, zoo ellendig zien radbraaken , als in deze 16 pagina's druks. Handboek der beoefenende Geneeskunde, ten gebruike van jonge Artzen. Door samuel gottlieb vogel, Med. Doet. Hofraad en gewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde, te Rost och. Naar de laatjle Hoogduitfche en Laüjnfche uitgave. Te Haarlem, bij A. Loosjes P/. 1792. In gr. 8vo. De prijs isfi - 4 .: ' ronder de veelvuldige voortbrengfels, welke de duit^ fche Drukpers ieder jaar oplevert, is het Handboek van den Hoogleeraar vogel, in het vak der be- oe-  30 s. g. vogel, i-iandb. der beoefenende geneesk. oefenende Geneeskunde, een dier gefchriften geweest, 't welk de algeuieene goedkeuring van dés kundigen, zoo in, als buiten Duicsckland, heeft weggedragen.— Deszelfs oplteller, een zoon van den wijdberoemdeu r. a« vogel, wiens Pralectienes de coguofccndis £? clirandis morbis nog heden haare waarde behouden , heeft ditarin de praktijk der Geneeskunde op zulk eene wijze voorgedragen, dat dit leerboek niet Hechts voor jonge , maar zelfs voor meer geoefende Artfen met voordeel kan gebezigd worden. Zonder zich met nutloze fpitsvindigheden , of vergezochte hijuotliofcs wegens de naafte oorzaaken der ziekten imélatai , houdt hij zich vooral bezig, om de meer afgelegene oorzaaken der ziekten,in zo verre haare kennis den arts eeniguut inderzelver behandeling kan aanbrengen, dirdlik te ontwikkelen, de onderfcheiden merktekenen van ieder ongeltcluheid , afzonderlijk voorteHellen , en de beste en redelijkffe geneeswijzen, gelijk die door herhaalde ervaring beproefd zijn, omftandig op te geven. Bij zijne eigene ondervinding voegt hij de waarneniingen der beroemdfte Schrijvers, om tot ffaving zijner gezegden te dienen , zonder echter door een nodeloos getal van aanhaalingen, een zwetzend vertoon te maaken, welke voor den lezer van geen de minfte nuttigheid zouden zijn. De vertaaling van dit werk verdient dus alle aanmoediging, daar het met voordeel door onze Landgenooten, die de Hoogduitfche of Latijnfche taal niet verdaan, kan gebezigd worden, en het is daarom, dat de Vertaaler hetzelve, vooral ten behoeve onzer Landartfen, ten ligter verkrijgbaarbeid . bij kleine ftukjens uitgeeft. — Dit eerde ïtukjen behelst het leerfi.uk der Koortfen in 't bijzonder. — De Vertaaling fchijnt vrij naauwkeurig, zij is ons echter wat ltroef voorgekomen, 't geen dit boekjen onaangenaam in 't lezen maakt. — Waarom ook de VertaaJer onze anderendaagfche en derdendaagfche koortfen , derden- en vierdendaagfche noemt, hiervoor .vinden wij geen genoegzaame reden; want gefield ook dat hetzelve eigenaartiger ware , kan deze verwisleling zeer ligt verwarring veroorzaaken, vooral bij DorpArtzen, voor wien de uitgave tog vooral gefchikt fchijnt te zijn. Na-  . f. zöllner en j. 6. lange, natuur- en zedek. enz. 31 Natuur- cn Zedekundige Befchomving der Aarde en van haare Bcwoondercn. Gevolgd naar het Hoogduiisch, van ]. f. zöllner en j. s. lange. Zevende Deel. ■ Te Campen, bij J. A. de Chalmot, en te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 1792» ln 8r- Svo' 333 bladzijden. De prijs is f '2 - 4 - : Op de befchouwing van den Mensch , met opzigt tot zijnen uitwendigen toeftand, met naame zijne Zintuigen , waar van wij, in een voorgaand berigt, verflag gedaan hebben, laten onze Schrijvers volgen eene ontvouwing van die vermogens, welke hem inzonderheid kenmerken als een Wezen, verre verheven boven alle de andere levende bewooners der Aarde, en hem bekwaam maken tot die edele werkzaamheden , die den luister en de eere zijns aanbiddelijken Makers verkondigen , cn hem zelveu vatbaar doen worden voor de verhevenfte genietingen. In vier Hoofd[tukken , zijnde het achttiende, negentiende, twintigfte en een-en tvvintiglte des Werks, welke dit Deel uitmaken , handelen onze Schrijvers over het Geheugen — de Verbccldlngskragt het Ver/land — en de Be/lemming der Menfchen tot Gezelligheid. In verfcheide Afdeelingen of Paragraven , is ieder der twee eerfte Hoofdftukken gefmaldeeld. Wij zullen ze opnoemen, om den Lezer te doen blijken, wat hij, over de genoemde Onderwerpen, hier kan aantreffen. In het Hoofdftnk over 't Geheugen, ontmoet men ,, algemeene bedenkingen wegens , het Geheugen, en over de zitplaats van hetzelve; ^ vvetten van het Geheugen; regelen ter verbetering en verfierking van bet Geheugen: kan een „ goed geheugen met een groot verftand gepaard ,, gaan ?" Het Hoofdfi.uk over de Verbeeldingskracht behelst de volgende negen Afdeelingen: „ Eigtnfchappen en werkingen der verbeeldingskracht ; wetten 5, der verbeeldingskracht; het vernuft; de luim; het ,, dichterlijk vermogen; de geestdrift (Ënthu(iasmus) en dweeperij; nuttigheid der Verbeeldingskracht; ,, ingebeeld genoegen en misnoegen; droomen ; voor,, gevoel , koorts-ijlingen, zwaarmoedigheid en krank,, zinnigheid." De zulken, welke in deeze onderwerpen eenigzins bedreven zijn, weten, hoe wijd en breed de befpie-  34 J. F. ZÖLLNER EN J. S. LANGE gelingen der Wijsgeercn, daar omtrent uit elkander lopen. Wij durven niet verzekeren, dat de voordrage onzer Scnrijveren een algemeen en bijval zal ontmoeten, en datzommigen hunner groodftellingen aan geene tegenfpraak onderhevig zijn. De kundige Vertaler heelt dit meermalen opgemerkt, door het plaatzen van Aantekeningen, door welke hetgeen, naar zijn begrip., in den Text kwalijk of min naauwkeurig en dutter geftekl is, te recht gbragt of in een klaarer licht geplaatst wordt. Dus de Lezer het eene met het ander vergelijkende doorgaands. over deze belangrijke onderwerpen , geregelde begrippen zal verkrijgen. 't Lust ons, van 't geen wij zoo aanftonds zeiden, eene proeve te geven , uit het alpemeen berigt onzer Scbrijveren wegens het Geheugen, en de daar nevens gevoegde Aantekeningen van den Vcrtaaler. „ Het Geheugen, dus luidt de Text, is het vermogen , om vportettene gewaarwordingen en bevattingeu , die men eenmaal gehad heeft, door de kracht der zi.lc, te herroepen , of, als het ware, te vernieuwen (*> Duizend- ■ maa- (*) „ Men nmfchrijft het Geheugen gemeenlijk als het vermogen , om voorbaande bevattingeu te herhaal en, met bewust. Md, dat die reeds te voor en, aan de ziel vertegenwoordigd zijn giweest. Met gebeurt nament,ijk zeer di,.wij!s, zee;: de lloagJeeraar le sage ten bkoek, in zijne aantekeningen op van me wjjnpbrssk onderwijs in de Zedenkunde §. CCCCXX1II. bladz. 228. aant. c.) d :t wij dezelfde denkbeelden, welke wij te vooren reeds gevormd hadden , wederom herbaaien, cn van rreuws aan onze z:el vertegenwoordigen ; maar dit is geen Werk van "t geheugen, ten z;j de ziel bewustheid hebbe , dat 7-ij ook te vooren dezelfde denkbeelden gevormd heelt. Wan. neer wij, bij voorbeeld, een boek lezen, dan inaaken wij die denkbeelden van de zaaken, wc'.ke daarin voorkom en, voor zoo verre wij die verlhan, maar wij kunnen a.le die denkbeelden niet altijd tegenwoordig houden , of naderhand naar onzen willekeur herhaalen. Wanneer wij nu, na eenigen tijd, het lezen van dat zelfde boek hervatten, en dus wederom denkbeelden vormen, van dezelfde ziakcn, welke daar in voorkomen, dan lehiineii veele van die denkbeelden geheel nieuw te zi n, zonder dat wij eenige bewu theid hebben , dat wij dezelve reeds bij de eerde lezing hebben gemerkt. Dez~ derhalven worden van de ziel gevormd, met eene geheel nieuwe daad, als of zij nooit in dezelve ha wen plaats 'gehad. .Maar ten aanzien van andere denkbeelden heeft  NATUUR-en zedekund.eeschouw.Dr.r aarde,enz. 33 rhaalerl in onzen leeftijd keert eene bevatting weder bij ons op , die wij te vooren reeds gehad hebben ; doch deze vernieuwing eencr zelfde bevatting, behoort llegts in zoo verre onder het gebied des geheugens, nis zij een gevolg is van de werkzaamheid onzer ziele. Men kan, bij voorbeeld, den naam frankt.in gehoord hebben", en dezen op nieuw hooren , zonder zich ^ogenblikkelijk te herinneren , dat hij de naam is vaii dien eerwaardigen, grijsaart, aan wien wij zoo veele opheldering in de leere der elektriciteit, benevens eene menigte van geestige , aangenaame en leerzaame fchriften. te danken hebben. Het is klaar, dat in dit g>< val het geheugen, bij het wederkeren van eene en "de Zelfde bevatting , niets medegewerkt heeft. Daar tegen is het een werk van dat zielsvermogen, wanneer wijden naam fkanklin,- dien wij voormaalen hoorden noe- de ziel bewustheid, dat zij dié bij de eerde [lezing gemankt heeft. In de herhaaling van deze laatfte denkbeelden werkt bet geheugen; daar in heeft eene eigenliikc herinnering plaats: en dus blijkt hier uit, dat- het vormelijke van het geheugen beftaat in de bewustheid der voorgaande bevatting. Ondertusfehen is onze ziel in deze herinnering, of' geheel naar eigene verkiezing werkzaam', ot" ten deele lijdelijk. Het eerfte beeft plaats, wanneer wij zelve, uit eigen bevveeging, ecnig denkbeeld met bewustheid berhaa'en, gelijk wij aldus onze afwezige vrienden , of andere bekende voorwerpen, zoo menigmaalen het ons behaagt, aan ons vertegenwoordigen kunnen. Het laatfte daartegen, wanneer wij tot dc herhaaling van eenig denkbeeld en deszelfs bewustheid aanleiding krijgen, of bepaald worden, door uitwendige oorzaaken, door het zien van de zaak zelve, of door ecnig teeken, dat ons dezelve vertegenwoordigt; en in dit geval doet het geheugen niets anders, dan ons de bewustheid te geven, dat wij te vooren van dezelfde zaak een denkbeeld gevormd hebben. Aldus zijn 'er veele zaaken, waaraan wij nooit denken, als dezelve afwezig- zijn; Maar van wij ons echter, zoodra wij ze zien of 'er van hooren /breken, terftond herinneren, dat wij zé meermaals gezien, of 'er van gehoord hebben. — De reden nu, waarom de Heer züllnër, bij zijne definitie van hec geheugen , 3e bcpaaling dat namenlijk tot het geheugen een bewustheid vereischt wordt, dat zoodanige bevattingen reeds te vooren aan de ziel vertegenwoordigd zijn geweest, weggelaatcn heeft, zal zoo terftond uit het vervolg blijken. Vest. *ad. bibl. v. deel. no. i. c  31 J. F. ZÖLLNER. EN J. S. LANGE noemen, thans, zonder hem op nieuw te hooren , in de rei onzer denkbeelden wedervinden. ,, Het kan echter ook gebeuren, dat eene te voren gehad hebbende bevatting, op nieuw in ons opkomt, zonder bewustheid, dat wij dezelve reeds eertijds gehad hebben. In een gefprek , bij voorbeeld, 't geen wij'thans houden, bedienen wij ons van eene uitdrukking, of lierhaalen eenen geheelen famenhang van woorden en-denkbeelden-, welke wij ergens hebben gelezen of gehoord, doch zonder eenige bewustheid, dat wj dezelve ooit te vooren lazen of hoorden. Wanneer wij, voor het klavier zittende, iet voor de vuist fpeltui, zullen wij niet zelden eene geheele rei van accoorden, of gedeelten uit eene melodie lierhaalen, die wij te vooren van een ander hoorden fpelen, en ons daarbij verheelden,- dat zulks geheel en-al van onze eigen uitvinding is. Het kan mede nu en dan_gebeuren , dat ons iet, bij voorbeeld, een woord in eene vreemde taal, te binnen fchïet, waar van wij wel weten hetzelve eertijds gehoord te hebben , maar zonder ons te kunnen herinneren, waar, of wanneer wij het hoorden, wat het betekent, enz. Eindelijk is het een'e zeer gewoone zaak, dat eenigerhande denkbeeld in onze "ziel ontwaakt', met de oogcnblikkelijke bewustheid, van hetzelve voormaals gehad te hebben, cn ook tevens van den famenhang, in welken hetzelve eigenlijk behoort. .In deze drie gevallen.heeft nu wel dit onderfcheid plaats, dat het eerfte eene bloote wederkering is van eene bevatting; het tweede,, eene daarbij komende bevatting, dat zij reeds voormaals in onze ziel-geweest is; e'ii het derde, nog eene nieuwe rei van bevattingeu , welke daar mede verbonden zijn. Zatks levert echter geenen grond'genoeg op, om ook een drievouwig Geheugen of herinnerings-vermogen aan te nemen; want in alle die geval'cn gebeurt eigenlijk niets meer, dan de herinnering eener bevatting, welke men te vooren reeds gehaa heeft; alleenlijk worden in het laatfte geval , meer denkbeelden of bevattingen vernieuwd, dan in het tweede, en in het tweede geval meer dan in het eerde. Maar gelijk het een en het zelfde'vermogen is, waar door wij een enkel ffipjen, en waar loorf*wtj een uitgeftrekt landfehap waarnemen i zoo is het ook flegts een zelfde vermogen, . . : waar  NATUUR- EN ZEDEKUND.BESC HOUW.DER AARDE, ENZ. 35 waar door wij ons nu eens eene op zich zelve ftaande bevatting, dan wederom den geheelen famenhang herinneren , waar in dezelve geffaan heeft. Uit is de reden, waarom ik, in mijne bepaaling, aangaande het Geheugen, dat bijvoegfel weggelaten heb , 't welk men gemeenlijk daar bijvoegt: dat hetzelve het vermogen zij, om eene te vooren reeds gehad hebbende bevatting, wederom te kennen, of bewust te zijn, dat het juist het zelfde denkbeeld is , 't welk wij reeds te vooren hadden. Want waar aan toch herkennen wij eenigerhande bevatting anders , dan aan zekere kenmerken ? En wat zijn kenmerken in de daad anders, dan bevattingeu? Wat doet derhalven de ziel in het een geval meer, dan zij in het ander te verwagten heeft? Zij vernieuwt altoos, door haare kracht, bevattingen , die zij voormaals reeds gehad heeft'' (*). Wij hebben ons de moeite van het alfchrijven deezer Afdeelinge wel willen getroosten , om den Lezer een denkbeeld te geven, van de manier der behandelinge van deze afgetrokkene onderwerpen. Wij zullen nu nog, hier en daar, het een en ander uit dit Werk mededeelen. Sprekende over de regelen ter verfterkinge en verbeteringe van het geheugen, Hellen onze Schrijvers de volgende ter neder: ,, Vestig ,, uwe geheele aandagt op 't geen gij onthouden wilt. — Verbindt, wat gij onthouden wilt, „ met (*) De Vertaaler heeft hier nevens gevoegd de volgende Aantekening : ,, 'Er fchijnt nogthans wei degelijk ondericbeid te wezen , tusfehen het eene foort van geheugen en het an„ der. Dit heeft abisto.eles reeds opgemerkt, die zeer „ zorgvuldig is in liet aanwijzen, van het onderfcheid tus„ fchen herinnering en herdenking, of 't geen men lijdelijk en „ daadlijk geheugen zou mogen noemen. Hij beweert name„ lijk, dat alle dieren, die bewustheid van tijd hebben, het „ eerstgemeldebezitten , maar dat het laatstgemeldc den mensch ,, alleen eigen is, nademaal herdenking, naipooring en ver„ fcheiden andere poogingen, van 't redelijk vermogen in„ fluit. Hij merkt wi ders op, en naar het fchijnt op goede „ gronden , dat menfehen, die alleen in het lijdelijk geheugen „ uitmunten, meest altoos traag van bevatting zijn; doch „ dat zij, die de gave van herdenking in een' verhevener ,, graad bezitten, een vlug begrip en leerzamen aart heb1, ben." ioot 6 Ca  3*5 Ji f. zöi-lner en j, s. lanoe ,, met zoo veele andere aan u bekende bevattingen als maar immer mogelijk zijn. — Men moet, zoo veel als mogelijk is, verl'cheiden zinnelijke indrukken van 't geen men wil onthouden, onderling trachten „ te verbinden. — Men moet zich dat geen, wat ,, men onthouden wil, van tijd tot tijd wederom herinneren , en de denkbeelden daar van aldus in de ,, ziel vernieuwen." Elk begrijpt, dat deze regels, ftukswijze ontvouwd en opgehelderd worden. De aandagtige overweging dier ophelderingen , willen wij eenen ieder aangeprezen hebben. Zeer uitvoerig wordt in het negentiende Hoofdlr.uk gehandeld over de Verbeeldingskragt, naar gelange van de verfcheidenheid der onderwerpen , welke daar toe betrekkelijk kunnen gemaakt worden. Inzonderheid zullen veelen, die ongelukkig genoeg zijn, van den geest der bijgeloovigheid bezeten te worden, geen gering voordeel trekken, uit de hier voorgeftelde aanmerkingen over de droomen, voorgevoel en foortgelijke aandoeningen der ziele. Doch ons beftek gedoogt "niet, den korten inhoud daar van mede te deelen. 't Geen onze Schrijvers, omtrent het eigenlijk dus genoemd Verftand voordragen, komt ons min duidelijk en naauwkeurig voor, dan hunne bedenkingen, omtrent de overige onderwerpen. In het laatfte Hoofdftuk dezes Deels, ontmoeten wij eindelijk eene verdediging van 's menfehen beftemminge tot gezelligheid , inzonderheid tegen de zwaarighéden en bedenkingen van rousseao en diens aanhangeren. Om met alle mogelijke openhartigheid te werk te gaan, fchetzen onze Schrijvers vooraf een tafereel van die kwaaien, welke met het gezellige leven, allezins , meer of min verbonden zijn ; waarna zij den Maatfchappelijken Haat ■verdeedigen , door aan te toonen , dat deze kwaaien eensdeels niet zoo groot zijn , als dezelve worden voorgedraagen, en andcrcndeels rijkelijk worden opgewogen door'het goede , 't geen daar mede gepaard gaat; dat voorts de wijsheid leert, daar over niet mistroostig te klaagen , maar veeleer gebruik te maaken van de verzagtende middelen, die in eene zuivere maate toebereid . en aan veelen toegedeeld worden. Met de volgende aanhaaling zullen wij dit verflag befluiten. ,, Hoe eenzaamer de mensch leeft , te minder heeft hij de middelen in handen, om zich voor den honger, voor wilde  NATUUR- EN ZEDEKUND. BESCHOUW. DER AARDE ,ENZ. 3? de dieren, voor ongedierte , en voor de ongemakken des klimaats te befchutten. In landen, waarin nog geene maatfchappijen zijn gevestigd , verheften digte hosfchen derzelver kruinen tot in de wolken, en bedekken het aardrijk; de bladeren der boomen zuigen de vochtigheid in , keeren de koesterende zonnettraalen af verfchaffen de wilde dieren en rootvogelen eene veilige'Schuilplaats, en teelen poelen en moerasfen. De vermolmende ftammen en takken bedekken de aarde, begraven onder hunne puinhoopen de voedende planten welke daar in 't wild groeiden; daar tegen wordt alles bedekt met mos en andere roofplanten, welke peen voedfel opleveren. Hoedauige verblijfplaats voor den mensch ! geen vruchtboom , die hem fpijze aanbiedt lokt hem derwaarts, hij zoekt zelfs de wrange wortels en fmaakelooze kruiden, tot welker genot hem alleen dm (de) honger perst , het grootfte gedeelte van het jaar te vergeefsch. De winter is onder guure luchtftreeken, ftreng en lang. Hoe verfchrikkelijk is deze voor den eenzaamen mensch , aan wien het verkrijgen van de ellendigfte bedekking van klederen , van de jammerlijkfte hut, en van het kommerlijklte voedfel, verbaazende infpanning kost ! Hoe ongemeen fterk ook de ligchaamsgefteldheid zij , waar mede de schepper hem heeft uitgerust , moet hij toch eindelijk onder zoo veele moeilijkheden bezwijken; want het was hem alleenlijk gegeven, om, met zijne broederen vereenigd, ieder gevaar, ieder ongemak te rrotfceren , en tot dat einde was hij iterk genoeg. — Alles wat menfchelijk geluk genaamd mag worden , hebben wij aan de gezelligheid te danken. De verrukking, waarmede wij de krachten der Natuur gadeflaan, haar, om zoo te fpreken , in haare geheime werkplaatzen befpieden , en ze veele haarer geheimen ontrukken; het aangenaame gevoel dat ons daartoe leidt, wanneer wij het oog op ons zeiven vestigen , onze eigene bekwaamheden gewaar worden, en onze beitemming inzien het verheven gevoel van diepen eerbied en aandacht , 't welk ons met een voorgevoel van het Hemelsch geluk doorftraalt, wanneer wij ons boven aarde en zonne, boven de geheele eindelooze fchepping , tot baaren onzichtbaaren oorfprong verheffen, en hem een dankoffer van innige liefde en aanbidding toebrengen — dit alles js de weldaadige vrucht der gezelligheid. C 3 Want  •3S EENIJOWSKIJ Want zelfs de Godsdienst is een goed, tot welks bezit de eenzaame mensch naauwlijks hadt kunnen geraaken, voor zoo verre hct de Godheid niet behaagde, wonderen op wonderen te ftapelen, en ieder eenzaam mensch afzonderlijk, in fpijt van zijn gebrek aan waarneming , aan geestig gevoel, aan nadenken, telkens op te wekken, te verwarmen , te verlichten " Veaenkfihriften cn Reizen des Graven van beniiowskij , doer hem zeiven befchreven. Naar de Ensclfche Vertaling uit het oorfpronglijk Handfchrift, overgezet, vierde Deel. Tc Haarlem, bij A. Loos jes Pz 1792. gr. 8vo. 189 bladz. De prijs is f 1 - 4 .': J^e Vertaler van dit boek houdt zijn gegeven woord. Hij geeft ons de bewijzen van de in- en uitwendige blijkbaarheid der waarheid van de lotgevallen en reizen yan den Graaf. Deze beftaan in blijkbare overeenkomften, die er tusfehen zijne reisberichten en die van cook, clerke, goore en king gevonden worden en inzonderheid in het getuigenis van 's Graven bktcrlten vijand, en medgezel op zijne reize, hippolijt stephanoff, waar van de Heer metslar eene Vertaling geleverd heeft, in de nieuwe algemene ^aderlandlche Letteroefeningen IV. D. bl. oIO, en dat in 't hoofdzakelijke met de reize van den Graaf volkomen overcenllemt. In dit Deel vertoont de Graaf benijowskit een heel andere rol, dan hij in de vorige deelen gedaan had. Hij is hier niet langer het hoofd van eenen hoop vluchtende ballingen, dat zich naar de eigenzinnige willekeur van zijne togtgenoten moet fchikken, maar net hoofd van eene gewigtige onderneming, om van wegen de Franfche kroon eene Grondftichting op het eiland Madagaskar aan te leggen. De vertooning, die hij in deze onderneming maakt js evenwe bij verre zoo groot niet, als men zoude verwacht hebben. Men ziet in deze historie, hoe het gaat met de ondernemingen van een zwak Vorst, die alles op zijne Staatsdienaars aan laat komen. De Graaf werd, in weerwil van alle zijne vertogen, afhang-  gedenkschriften en reize. Z9 hanglijk gemaakt van de hoofden . der volkplanting Isle de France. Dezen, in het begrip, dat eene.grnndftichting op Madagaskar zeer tot nadeel van hunnen eigen koophandel verftrekken zoude , waren onder allerlei voorwendfel achterlijk en onwillig, om aan den last van het hof te voldoen, en toen zij zich daar toe eindelijk genoodzaakt zagen, deden zij het zoo gebrekkig en onvolkomen, dat zij de oorzaak werden , dat de onderneming iu duigen fpatte, en dat de arme menfchen, die in dezelve gebruikt werden , de ilagtoffers van hunne kwade trouwe werden. Ondertusfchen blijkt het evenwel zeer zeker, dat benijowskij zich eenen verbazenden invloed , op de inwoners van dat groot eiland hadt weten te verwerven, en dat hij wel degelijk de man was, met wiens hulp zich het Franfche rijk van een goed gedeelte van het eiland had kunnen verzekeren. Doch dat is niet gefchied. Hij is naar Vrankrijk gekeerd en aldaar niet gunstig ontvangen. Hij heeft zich vervolgends te vergeefsch tot den Keizer gewend. Zijne aanbiedingen, daarna in Engeland gedaan, vonden ook geen ingang. Hij zogt eindelijk befcherming en hulp in Noord-Amerika, en die vondt hij bij een huis van koophandel te Baltimore. Hij kwam met het zelve na veel fukkelens weder op Madagaskar. Hij vond , dat hij zijnen vorigen invloed op de eilanders niet verloren hadt. Hij is zoo 't fchijnt vervolgends in oneenigheid geraakt met de bezetting van de Franfche grondftichting, die hij zelve had aangelegd, en heeft in dezelve in 1786 het leven verloren. De berichten van zijne laatfte lotgevallen misfen de noodige duidelijkheid. Het is te denken, dat zijne vijanden, die hij meen'gvuldig hadt, veel van de rechte waarheid hebben zoeken te verbergen. Benijowskij is zekerlijk een man van zonderlinge gaven geweest. Onverfchrokken van moed, en in lijden gehard; gefchikt om te overreden, te bevelen, te dwingen, en dus bekwaam om in andere omltandigheden geplaatst zijnde, zeer groote zaken uit te werken. Hoe zeer wij nu van de geloofwaardigheid van deze reizen , over het geheel befchouwd , overtuigd zijn, zijn' de zonderlinge avonturen, die in dezelve voorkomen, zoo meenigvuldig, en zoo vreemd, dat wij dikwijls C 4 ge-'  4P j. krap, a. z. getwijfeld hebben, of ze niet wat bijvqegzelen u:t bet vernuft van dezen fchranderen man ontleend hebben, i Jammer is het, dat deze verhalen wat langwijlig zijn , en zich dikwijls lang ophouden met een zeer omStandig en naauwkeurig verhaal van kleinigheden en beuzelingen, daar geen mensch belang bij heeft. Het drukkende fihadelijke en nuttclooze van het grootst deel der Begraafnisplechtigheden cn lioudragen in ons Vaderland en de mogelijkheid om in dezen ten algcmeenen nutte de noodige verbeteringen in te voeren. Voorgedragen aa?i het Dordrcchtfche Departement der Maatfchappij tot nut van het Algemeen. Door J. krap, a. z. Te Dordrecht . bij de Leeuw en Krap , 1792. In er. 8w. 22 Bladz. De prijs is /: - 6 - : De inhoud van dit ftukjen is ons zoo belangrijk voorgekomen, dat wij, hoe klein het ook is , hetzelve aan onze lezers moeten bekend maken. Het is een voordel van den Heet krap, aan het Dordrechtfche Departement van de Maatfchappij tot nut van het Algemeen, nopends het drukkende, en nutteloze van het grootste deel der plegtigbeden van besrraven , en roudragen , in ons Vaderland. Hier op volgt eeri kort en algemeen voorftel, ter vermindering van dezen nuttelozen en zwaar drukkenden last, en van de wijze, waarop die vermindering zou kunnen worden ingevoerd: te weten, door eene onderlinge verbindtcnis van eenige bemiddelde burgers, om daar toe een goed voorbeeld te geven, dat dan denkelijk van velen gereedelijk zou worden nagevolgd. Uit het kort voorbericht zien wij, dat het Dordrechtsch Departement verwacht hadt, dat de Maatfchappij dit ftukjen harenwege zou hebben gemeen gemaakt. Doch dit is anders uitgevallen. Wat daar van de reden mag geweest zijn, kunnen wij niet gisfen. Zij heeft evenwel het ftukjen goedgekeurd , cn verklaard gaerne te zien, dat het door een of ander maandwerk werdt gemeen gemaakt. Het Dordsch Departement ' heeft lic'ver verkozen, hetzelve afzonderlijk  OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN, ENZ. 41 te doen drukken, en het, buiten de openlijke uitgave, aan alle de Departementen rond te zenden. Uit het flot van dit voorbericht fchijnt het ons toe, dat het Dordfche Departement met der daad het plan van den Heer krap in die ftad tot ftand gebragt heeft, en dat hetzelve bij anderen wordt nagevolgd, 't Zou misfchien goed wezen, zo men algemeen wist, op hoedanig eene wijze zulks gefchiedt. Wij willen ons Mengelwerk gaern open zetten, voor een bericht, hoe men thans in Dordrecht in de kosten van begraven en roudragen bezuinigt. Mogelijk kon dit voorbeeld ook elders van nut wezen. In een tijd waar in 's lands belastingen van tijd tot tijd zwaarder worden, is het goed, middelen aan te wijzen, waar door de ingezeten hunne uitgaven in andere opzichten kunnen bezuinigen, en dus den gemeenen last met te min bezwaar dragen. Addaïda van Wuifingen, een 'gedenkteken der woestheid uit de dertiende eeuw-, van a. van kotzerue. TeUtrecht en Rotterdam , bij G- T. van Paddenburg en Zoon , jen J. Meijer. 1792. In gr. 8vo. 152 Bladz. De -prijs is f : -15-: Alles , wat men afgrijslijkst en onmenschlijkst kan uitdenken , is in dit Tooneelftuk, met veel fmaak bij een gebragt. — Ken Ridder , die , op aanhitzing van Papen en Monniken , een heidensch dorp, dat hem, nooit beledigd hadt , tot vrouwen en kinderen toe , zonder barmhartigheid , uitmoort; — de ontdekking van een Huwelijk, zonder dat de Echtgenoten dat wisten of weten konden , bloedfchendig tusfehen broeder en zuster aangegaan , met den moord van twee kinderen uit hetzelve , door de hand van eene beminnelijke, maar van droefheid krankzinnige Moeder. — De beestachtige onkuisheid van eenen wellustigen Abt die dit afgrijslijk geheim helpt openbaren, in de hol pe, dat hij zijne onkuifche lusten aan de onfchuIoVe Vrouw, zal kunnen voldoen: ziet daar het aangename voorwerp , waar meê de Lezer of Aanfchouvver , in' het lezen of zien vertoonen van dit Treurfpel, zie'kari bezig houden. Wat mensch kan vermaak vinden in zulke gruwelen, die zich nog te hatelijker vertoonen, ^ 5 om  42 a, van kotzecue, adelaïda van wulfingen. omdat de gevoelens der hoofdperfoonen in eene zeer hooge mate verfijnd en veredeld zijn, en dus hetkwaade zoo veel te fterker te gevoelen geven? Wat mag het oogmerk van zulke Tooneelltukken wezen? Zeker niet om het nutte met het zoete te vereenigen. Want wat nut of zoet is 'er in te vinden ? die 'er dat in vondt moest wel een afgrijslijk hart hebben! — En het is geen wonder dat men" gelijk de Auteur belijdt, ,, over het zedelijke van dit ftuk veel te zeg,, gen vondt, en dat het praaten en het opnaaien van „ den fchouder, na het vertoonen, geen einde had." — De Heer engel ,, vondt geenen mogelijken weg, „ om eene andere ontknoping te vinden, die niet even zeer onze gewaarwordingen kwetfen zoude." Maar waartoe dan zulk een onderwerp tot een Tooneelftuk gekozen ? Nog komt het ons voor, dat het humano capiti equinam cervicem jungere van horatiüs hier, op de lompfte wijze, plaats heeft. De woeste en bijgeloovige zeden , van de dertiende eeuw, en de verlichte Filozoli, van de agttiende eeuwl! Is het mogelijk, dat in een verlicht Wijsgeer van den tegenwoordigen tijd, de woestheid en het dom bijgeloof van de dertiende eeuw, vallen kan? of kan men deze verlichting, deze zuiverheid van gevoelens onderftellen, in Be bedrijvers van de grootfte woestheden en gruwelen, die in de dertiende eeuw plaats hadden? — Doch als de Heeren Duitfche Auteuren dat maar zoo goed believen te vinden, dan wordt het, hoe gedrochtelijk het ook wezen mag, met groote graagheid ingeflokt. Gedichten van het Genootfchap\ ter fpreuke voerende; Flier na volmaakter. Tweede Deel. Te Amflerdam, • bij Wesfing en D. en J. Tol. 1,791. gr. Svo. 208 Bladz. De prijs is fi - 8 -: "|~\it genootfehap, dat thans uit tien leden beftaat, JL/ levert ons hier wederom vijftig Dichtftukjens, onder welke eenigen vertaald zijn. Een goed deel van dezelve is van Godsdienftigen, en onder dezelve fommigen van zeer ftichtigeu inhoud. Het fpreekt van zelfs, dat deze tien Dichters het niet alleen even ver in  GEDICHTEN VAN HET GENOOTS. HIER NA VOLMAAKTER .4 3 in de kunst zullen gebragt hebben, doch voor zoo verre wij kunnen zien, dunkt óns, dat dit Bundeltjen het in inwendige waarde, over het geheel, zeer wel tegen de verzamelingen van fommige andere hedendaagiche genootfchappen kan houden. Een en ander vers van W. v. d. Velde heeft bijzonder onze aandacht getrokken. Zie hier den aanvang van eene alleenfpraak van Adam: Verrukkelijk Eden, gij planting der Godheid! Voltoojing der Schepping! ó Hemel op aard! Vol blijdfchap', vol eerbied, verwondring, aanbidding, Betreed'ik uw dreven, de zetels der vreugd. Hier weiden mijne oogen, in duizende proeven, Van Almagt en Goedheid en galooze kunst; Uw heilzame geuren, door 't fuifende windjen Verfpreid in den dampkring, verjóngen (*) mijn kragt! Het Schommelend lover van 't lagchend geboomte Wekt (huigen eerbied, in 't fchuldeloos hart; Zijn ruifchen, vereenigd met murmelend ïfroomen Van Pifon, van Gihon, iliddekel en Phrat, Kweekt hemelfche blijdfchap, daar vliegende zangers, Met vrolijke (temmen, den boventoon flaan. Hier woont het genoegen, de vriendfchap en de onfchuld, De zaliglte vrijheid, met orden en rust. Zie hier nog het begin van een ftukjen van de Echtgenote van dezen Dichter, getijteld: jesus gekruist, dat ons minder behaagt: Ik zal 's Heilands Sterven zingen, 't Kruis omringen, Daar hij al mijn heil verwerft, 'k Zal den doodsberg doen weergalmen Van mijn pfalmen, d'Echo flaat: „ ja jesus Sterft"! Zwijg, (*) Verjongt» mijn kracht. Kon Adam toen reeds aan bet vciioD"cu Van zijne krachten Uenken ?  44 GEDICHTEN VAN HET GENOODS. HIER NA VOLMAAKTER.. Zwijg, Moria, van uw wondren' Horebs doadren, Nu ftoort ge onze vreugde met. Hoger zoude uw luister rijzen, Ko.u ge ons wijzen 't Godlijk lam, ons zegelied. Golgotha, gij zaagt al 't ftrijden, 't Godlijk lijden, 'k Stap verrukt ten Kruisberg op. Aklig oord, gij wordt me een Eden, Zaligheden Vloeien lieflijk van uw top. Ik fchuuw kruis, noch bekkenelen. Englen fpelen 't Kruislied op een zagten toon. Serafs, wilt Gods lof verbreien, Daalt bij reien Ziet ons heil, uw Heer, Gods Zoon. Wij kunnen niet nagaan, welke de onderfcheidene denkbeelden zijn, die de dichteresfe onder deze opeengeftapelde beeldfpreuken wil uitdrukken: noch in welk eene rangfchikking, deze denkbeelden op elkander volgen. Ook klinkt, naar ons inzien, het woord ik in den eerften regel van het eerfte en vierde cou^ plet, veel te fterk, dewijl in het zelve geen bijzondere nadruk ligt. 't Had dus kunnen wezen : 'k zal van 's Heilands Jlerven zingen en 'k fchuut/ hier kruis noch bekkenelen. dnccdotes voor menfehen - vrienden , ter verbetering van het hart. Te Leijden, bij Herdingh en du Mortier^ 1793. 230 Bladz. In Octavo. De prijs is fi-5-. Het oogmerk van dit Werkjen , om den Lezer zoo wel eene aangepame uitfpanning te verfchaffen — als om hem tevens , door nuttige voorbeelden, aan- lei«  flHECDOTES ENZ. , DE LA PORTE , VERZAMELING , ENZ. 45 leiding tot de verbetering van zijn hart te geven, is alszins prijslijk , en kan door een goed gebruik, in de daad , met voordeel bereikt worden. De inhoud bevat een aantal min of meer merkwaardige gefchiedenisfen en Anecdoten , in een' vrij natuurlijken ftijl verhaald , welke voorbeelden en fchilderingen van geoefende en beloonde deugden, of geftrafte ondeugden behelzen. — Het is waar, dat wij 'er eene en andere Anecdote in hebben aangetroffen , die wij ook reeds elders gelezen hadden ; doch , dit te vermijden , is niet wel mooglijk. — Het Werkjen verdient aanprijzing , bijzonder voor jonge lieden; goede voorbeelden moedigen toch tot goede daaden aan. Verzameling van alle de /lukken , gevonden in het Ca~ binet van den Koning der Franfchen , bi] den Heer de la porte , Intendant der Civiele Lijst, en andere pcrfonen, zederd den 10 Augustus 1792, welke, ingevolge het Decreet van de Nationale Vergadering door daartoe benoemde Commisfarisfen zijn geïnventa. rifccrd, en aan de Departementen en Armeen verzonden. Denevens het Rapport, des aangaande ge. daan aan de Nationaale Vergadering door louis je. rome goh ier, op Zondag den z6/lc September daaraan volgende. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem bij J. Tetmans, 1792. 452 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3 -: -: Daar de gebéurenisfen en Staats • omwentelingen in Frankrijk , maar vooral het proces over lodewuk den XVIden , de aandacht van geheel Europa tot zich trekken , verdient deze verzameling van Hukken , die men !sin het Nederduitsch vertaald heeft, de opmerking van allen , die nopens den aart, en het meer of min gewigt der bcfchuldigingen , onderricht begeeren, bij uitnemendheid, alzoo zij hier alles volledig bij een verzameld vinden , wat daartoe behoort. — Zoo volledig, dat men voor de beurs der Lezeren nog wel hadt kunnen zorgen , zonder benadeeling van de hoofdzaak, bij voorbeeld , wij konden die lijst van bijzondere namen der Gardes du Corps , enz. Bladz. 176. enz. gemaklijk gemist hebben. — De  45 DE FLINES , DE ONT WAK. VAN EPIMENIDES TE PAR. si , r—x?Tfl—~r' , ! 1 ■ —- ï)c ontwaking van Epimenides te. Parijs-, Blijfpel, naar het franscli van den Heer de flines. Te Haarlem, bij Walré, 1791. In gr. Svo. 96 bladz. De prijs is f : - 12 - : " ■ "■ T~\e Wijsgeer epimenides, van wien men onderftelt, dat hij, na eenen honderdjarigen flaap, weder wakker wordt, ontwaakt te Parijs,daar hij geen vreem» deling was, want Nog onlangs leefde hij, in die beruchte dagen , Die dagen tot Coudéf, Turennes eer bedeed , Toen Lodewijk zijn land den last zijns roems deed dragen, Aan deezen alles wijdde en voor dat land niets deed, Bewonderd van een volk door hem geflort in 't leed. Epimenides dan te Parijs ontwaakt, ten tijde van de groote verandering, aldaar door de revolutie te weeg gebragt, vindt alles nieuw en vreemd , en vergist zich omtrent alles wat hij ziet. Men helpt bem uit den dut, en zijn oordeel over het geheel is den voorftanderen van de revolutie zeer gunftig, zo zelfs dat hij in het einde zingt: ö Beftuurder van mijn leven! Vorst der menfehen en der goon! Wil mij zo het zijn kan geven! Dat ik voords hier leve en woon. Doch, zo 'k weer in flaap moet raken , Gun mij dan dat goedheids blijk, Dat ik altoos moge ontwaken, In der brave Franfchen Rijk. Doch de figuur, die Epimenides in dit fr.uk maakt, is naar ons inzien veel te gering. Wanneer men zulk een zonderling wezen op het toneel brengt, moet men beter partij van het zelve weten te trekken. . Voor het overige- zal die ftukjen goed zijn, om 'er een ledig uur met vermaak aan te belteden. Naauvt.  naauwkeurig dag-verhaal, enz. 47 ■Naauwkeurig dag-verhaal van den aanval op de fiad Rijs/el van den 24 September, tot den 8 October, 1792 het eerfte jaareer franfche Republiek, met de brieven van den Commandant Generaal albert van saxen en de daar op gegevene antwoorden. Opgefleld onder het oog van den Raad van Oorlog, te Rijsfel, uit het fransch vertaald. Te Bergen op den Zoom, bij van Riemsdijk en van Bronkhorst, 179-. In quarto 16 bladz. De prijs is ƒ : - 6 - : T"\it boekje behelst een omftandig verhaal van de volgende *^ gebeurenis. Op den 24 September van het eerfte jaar der Franfche Republiek, wdd de ftad Rijsfel door den Commandant Generaal albert van saxen aan het hoofd van vier en twintig duizend ■ Oostenrijkers belegerd het Guarnizoen der ftad belfond uit Nationale Vrijwilligers en Soldaten, te famen uitmakende een getal van negentien duizend, zeven honderd en zeven- en- veertig man. •. ... • •• Op den 29 September werd de ftad opgeeischt door den volgenden brief Mijn heer de commandant! De Armé van zijne Majesteit den Keizer en Koning, die ik de eer heb te commandeeren , is voor uwe poorten. De batterijen zijn opgericht. De menschlievendheid mijn Heer t drinüt mij u en uw Guarnizoen tot de overgave der ftad en het "kasteel van Rij-fel te Sommeren, om de Korting van bloed voor te komen. . Zoo Gij hier aan net voldoet mijn Heer! zult gij mij, ondanks mij zelvcn,. noodzaken, eene rijke en wélbevolkte ftad, die ik zoude gewenscht hebben te fparen , -te bombardeeren; Ik vraag oogenblikkeiijk een categorisch antwoord. Gedaan in 't Camp voor Rijsfel den 29 September, 1792. De Lieutenant Gouverneur, en Capteiri Generaal der Oovtenrijkfche Nederlanden en Commandant Generaal dér Keizerlijke en Koninglijke armé. albert van saxen. Hier op werd door den Commandant van Rijsfel dit moedig antwoord te rug gefchreven. Mijn heer de commandant generaal.' Het Guarnizoen, dat ik de eer heb te commandeeren, heeft zoo wel, als ik , belloten, zich veel eer onder dc puinhopen de-  43 VERTELLING. EN OEFEN. VOOR NEDERL._KINDEREN. dezer ftad te laten begraven, dan zich aan" onze vijanden over te geven , en de burgers zoo wel als wij, gehouw aan hunnen eed , van vrij te leven of te derven. deelen in onze gevoelens en zullen ons met al hun vermogen onderfteunen. Rijsfel den 29 September, 1792. De Maréchal de Camp, Commandant van Rijsfel. RUAULf. Naauwlijks had de Oostenrijkfche Officier, die den briei van albkr.t van saxen geblind binnen dó Had gebragt had, de poort van St. Maurice weder verlaten, of men hoorde van' alle kanten , agter dezen zendeling een geroep, dat de lucht: deed weergalmen, van vive La liberte, vive la nation! Burgets, Soldaten, Officiers, Generaals, alles, vereenigde zich in verontwaardiging over eene zoo beledigende fommatie, zoo wel als met de nadrukkelijke ftandvasdgheid , waarmede dé Municipale overheid, en de Commandant Generaal gezworen hadden, getrouw voor het vaderland te fterven. Weldra Werd de ftad door den' vijand met gloeiende kogels befchoten, 't welk eenige dagen cn nachten bleef aanhouden, en door de belegerden zoo kloekmoedig beantwoord werd , dat de vijand in den nacht Voor den 8ften Octobw zich genoodzaakt vond te retireren, hebbende volgens verfeheiden berigten een verlies geleden van twee duizend mannen zoo gelhcuveldcn als gekwetflcn. Vertellingen en Oefeningen vtöf IVedêrlandfcfie kinderen met plaatjes. Te Leijden, bij Trap, 1792. In Svo. 88 bladz. Ds prijs is f : - 11 - : XXJÏ) vinden deze vertellingen fraa?. De Schrijver heeft den kinder- verteltoon niet kwalijk gevat. De onderwerpen die hij behandelt, zijn recht voor kinderen geichikt, en kunnen dienen, om goede gevoelens cn zeden in de jonge jeugd te bevorderen. Ook is de weinig kostbare wijze, waarop uit werkjen is uitgevoerd, zeer te prijzen. Minvermogenden kunnen het koopen , dat van vele andere boekjens, die met dat oogmerk gefchreven zijn, het geval niet is. Het is met eenige plaatjens verlierd, die tot het oogmerk, waar toe zij moeten dienen, niet kwaad zijn.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN, Verhandelingen, raakende den natuurlijken en ^openbaarden Godsdienst, uitgegeven door teijler s godgeleerd Genootfchap. XII Deel. Te Haarlem, bij Joh. Enfchedé en Zoonen en |. van VValré, 1792. 508 Bladz. In gr. ^to. De prijs h ƒ 4 - 5 - : Twee Verhandelingen bevat dit XII Deel der Verhandelingen van teijler's Godgeleerd Genootfchap, de eerde van den Hooggeleerden paulus van hemert, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en voorbereidende Wetenfehappen bij de Remonftranten te Amjierdam, aan wien de Gouden Eerepenning is toegewezen, de andere van den Eerw. wjllem de vos, Leeraar der Doopsgezinden te Amfterdam, die met een Zilveren Medaille befchonken is. Zij behelzen beiden een antwoord op de vraag: ,, Heeft kristus in zijne prediking, hebben de Euangelisten en Apostelen iu hunne fchriften, zich fomüjds naar de toen heerlchende volksbegrippen gefchikt? Zo ja, in welke gevallen, en hoe verre? en hoe zeer kan dit denkbeeld , wel begrepen, dienen ter verklaring der fchriften des Nieuwen Verbonds?" — Eene vraag, die zedert eenigen tijd het voorwerp van onderzoek bij veelen geweest is, en die verfcheiden pennen heeft werk gegeven , waartoe de verfchillen over de bezetenen des Nieuwen Testaments en over den duivel, deszelfs beftaan en werkingen, zo al niet de voornaamlte , ten minften, groote aanleiding verfchaft hebben. — Dewijl zij , die de gewoone gevoelens des aangaande bedredenï hebben , wanneer zij door de plaatzen des Nieuwen Testaments daar van handelende , zich gedrongen voelden, gezegd hebben: jesus en zijne Apostelen hebben, gelijk in meer gevallen, dus bijzonder in het ftuk nopens den duivel, de Demons, en de bezetenen , zich gefchikt naar de volksbegrippen der |ooden. — Vervolgends hebben ook fommigen onder de laater geleerden, wien men den naam van Nieuwe Hervormers heeft begonnen te geven, zich met die zelfde Helling beholpen , om verfcheiden leerftukken, die in het gewoone famenftel der Godgeleerdheid voorkomen, uit te monderen, of in een geheel ander vad.bibl.v. deel. 1no. 2. D licht^  S° VERHANDELINGEN, licht, dan tot hier toe gefchied was, te plaatzen. — Deze ftelling werdt dns natuurlijk het bepaald voorwerp van onderzoek, en juist hier door gewigtig, doordien van derzelver bepaaling en ontwikkeling het befluit best kon opgemaakt worden, of men dezelve , met recht of onrecht, op de gezegde en andere onderwerpen heeft toegepast. Ue Heeren Beftuurers van teijler's Godgeleerd Genootfchap oordeelden derhalyen op goede, gronden nodig, om door het opgeven der bovengemelde vraag, den waaren middenweg, nader te zien afgebakend, „ten einde, aan den éenen kant, tot geene dwaaze, en het Christendom onteerende ongerijmdheden te vervallen, en, aan de andere zijde, geen gevaar te lopen, van, met de bekleedzels, het Wezen der Christlijke Leere te vernietigen , en die gewigtige, troostrijke, en deugd en waare Godsvrucht kweekende waarheden voor ons kragtloos te maaken, welken daar in daadlijk vervat zijn." Bijna gelijktijdig was het zelfde onderwerp in eene fchier gelijkluidende vraag door het Haagfche Genootfchap ter verdeediging van den Chris lelijk en Godsdienst ter behandeling voorgefteld, in welker beantwoording de Eerwaarde j. heringa eliza's Zoon den gouden Eereprijs heeft weggedragen, waarvan wij verflag gedaan hebben in onze bibliotheek III. Deel No. 9. Bladz. 390. volgg. Men kan derhalven niet klaagen, dat men dit onderwerp willende onderzoeken, geene hulpmiddelen zoude hebben, om zijne gedachten op te wekken, cn te regelen. — Doch, met dit alles kunnen wij niet zeggen, dat de hoofdzaak afgedaan en boven alle tegenfpraak gefteld is. — Dat de Zaligmaaker en zijne Apostelen zich naar de Volksbegrippen nu en dan gefchikt hebben, en hebben moeten fchikken, wordt van allen erkend, en is buiten eenige bedenkinge , maar omtrent de bepaalingen of regelen, die ons in de bijzonderheden leeren zullen , in hoe verre zij zich naar dezelve hebben gefchikt, als ook in het vastftellen, hoe zeer dit denkbeeld , wel begrepen, dienen kan tot recht verftand van de fchriften des Nieuwen Testaments, verfchillen de gevoelens van alle deze geleerden onderling te zeer, dan dat men zou kunnen oordeelen, de zaak afgedaan te zi n. De Heeren Beftuurers van teijler's Godgeleerd Genootfchap zeggen zeiven in hun VoorIe-  van teijler's godgeleerd genootschap. 51 bericht Bladz. iït. „ Terwijl wij nogmaals herinneren, dat wij, ook in dit geval, zoo min alle de " bijzonderheden, in deze Verhandelingen voorkomen" de als de algemeene denkwijs der Heeren Schrijyc" ren' daar in doordraaiende, willen gehouden worden'goed te keuren, of voor onze rekening te ne" men: waarvan, trouwens, het blijkbaar verfchil " tusfehen de gedachten dier Heeren ons genoegzaam ontheffen zoude: bieden wij dezelven den Onder" zoeklievenden, den waaren Beminnaaren van het Christendom, ter beproeving aan." enz, — Evenwel zal men, na alle deze pogingen, wanneer men "•eleerd heeft zich van vooröordeelen, en vooringenomenheid met eigene begrippen, of die van anderen, te ontdoen, nu beter in daat gefield zijn, om voor zich zei ven, door alles te beproeven, het goede te behouden , en iet zekers vast te dellen. Wat nu de beide Verhandelingen der Heeren van hbmert en de vos betreft, niemand zal ontkennen, dat zij met geleerdheid , en oordeel , zijn opge- fteU. rjje van den Hoogleeraar van hbmert on- derfc'heidt zich , daar door', dat alle de deelen der opgegeven vraag beantwoord zijn, en dus onderzocht wordt, ih hoe verre de Zaligmaaker, en zijne Apostelen , zich naar de Volksbegrippen gefchikt hebben, en welken voordeeligen invloed dit hebbe op de verklaaring der fchriftén van het Nieuwe Testament. Daar de Heer de vos op de vragen: In welken gevalle? en hoe verre? zich niet bepaald beeft, begrijpende, dac na de ahemeene aanmerkingen die vragen geene bijzondere opgave van regelen toelaten . en dat in het tegenwoordi0' geval, een doorgaande Cummentarius zou nodig wezen Bladz. 496. Daartegen is de Heer de vos in zijne voorafgaande aanmerkingen breedvoeriger over den zin en betekenis van het wo .rd Volksbegrippen, en wat het zegge: zich te fchikken naar Volksbegrippen? enz. onder welke aanmerkingen wij verfcheiden zeer bondige gevonden hebben, die zeer veel lichts over dit onderwerp verfpreiden kunnen en moeten: bijzonder daar de Eerwaarde de vos aantoont, hoe moeilijk het zij, uit de oude gefchiedenisfen op te maaken : welke of hoedanige de Volksbegrippen, en voornaamlek de Volksdwalingen in zekere tijden geweest zijn, bijzonder die der Jooden , ten tijde van D a den  VERHANDELINGEN , den Zaügmaaker; en hoe veel omzichtiglieids 'er vereischt worde, om te bepaalen, dit of dat was een Volksbegrip bij de Joockn 1 waar uit dan ook de moeilijkheid van zelf blijkt, om te verklaaren, of en wanneer jesus en zijne Apostelen zich gefchikt hebben naar de Volksbegrippen, enz. Ook onderfebeiden zich de beide Verhandelingen in dcrzelver inhoud, daar de Eerwaarde de vos fteeds een bijzonder doel in het oog houdt, om aan te toonen, dat. zij zich zoo weinig mooglijk , en nooit op eene laakbare wijze , naar eenig Volksbegrip , veel min volksdwaling, gefchikt hebben. — Doch, laat ons kortlijk, van elke dezer beide Verhandelingen fpreken. Dc grondtrekken en de hoofdzaak der Verhandeling van den Profesfor van hemert vindt men reeds in zijne Redenvoering , over de voorzichtigheid, waarmede kristus , de Apostelen, en Evangelisten, zich, in hunne redenen en gefchriften, zoo veel mooglijk, naar de vatbaarheid des volks gefchikt hebben, enz. den XXiV Novcmb. 1790 gehouden, waar van wij verllag deeden in dit Maandwerk Hl Deel. No. 4. Bladz. 158. Dewi 1 wij in de Recenfie dier Redenvoering onze gedachten medegedeeld, en eenige aanmerkingen gemaakt hebben, vei zoeken wij onze Lezers dezeiven daar na te zien, alzoo wij oordeelen,. niet nodig te hebben, om het geen daar gezegd is, hier weder te herhaalen,, Wij zullen enkel het beloop, dezer Verhandeling fchetzen. Zij is in drie Hoofdftukken verdeeld. Tn het eerfte Hoofd ft uk onderzoekt de Hoogleeraar, of kristus, in zijne prediking, en of de Eüangelisteii, en Apostelen, in hunne fchriften, zich fomtijds naar de toen heerfchende Volksbegrippen gefchikt hebben? In de eerfte afdeeling van dat hoofdstuk maakt de Schrijver de volgende aanmerkingen, die tot het onderwerp bctreklijk zijn. Vooreerst, dat men hier op de Volksbegrippen van Jooden en Heidenen beiden dient acht te geven: Ten tweeden, geeft hij eene bepaling op, wat men door Volksbegrippen te verltaan hebben. — (Hier kan aangemerkt worden , dat Volks-begrippen zeer wel waarheid kunnen behelzen, en niet altijd het zelfde zijn met Volksdwalingen , welke aanmerking wij vinden in de Verhandeling van den Eerwaarden D&  van teijler's godgeleerd genootschap. J3 de vos. Het is waar, de Hoogleeraar meent wel, dat «Ie fpreekwijze, zich fchikken', te kennen geeft, dat de volksbegrippen bezwaarlijk met den waaren aard der voorwerpen overeen te brengen zijn. Doch hier aan twijfelen wij zeer.) Ten derden, iemand, die zich fchikt naar volksbegrippen, keurt dezelven daarom niet goed; veel min geeft hij daar aan zelf geloof. (Het fchijnt uit deze aanmerking , dat Volksbegrippen en Volksdwalingen in deze Verhandeling voor hetzelfde genomen worden, fchGOQ de Schrijver echter vervolgends fpreekt van Volksbegrippen, inzonderheid de verkeerde Volksbegrippen , als ook van dwaalende Volksbegrippen.) — Ten vierden: Men fchikt zich naar dezelven, of van ter zijde, 0f regelrecht. Het eerfte heeft plaats, wanneer men eene volksdwaling, met itilzwijgen voorbijgaat , juist dan, als men gelegenheid heeft, om dezelve aan te tasten. Het amiere heeft plaats, wanneer men eene Volksdwaling daadlijk overneemt, het zij, door zich, van zoodamjre fpreekwijzen te bedienen, welken op eene Volks-dwaI ng rusten: het zij, door van de dwaalende begrippen zeiven werklijk gebruik te maaken, en volgends dezelven zijne redeneering in te richten," De Hoogleeraar zijne Lezers vervolgends verzonden hebbende tot deze en gene Schrijvers, uit welken zij eene lijst van Volksbegrippen onder Jooden en Heidenen toenmaals in zwang gaande, outleenen kunnen, maakt zijne aanmerkingen over de bronnen, uit welken men deze Volksbegiippen kan leeren kennen, wasr toe bij, wat de Jooden belangt, behalven Mofes en de Profeetcn, en om van fommige Kerkvaders niet te ge.vaagen, alleen meldt den Talmud, verfcheiden fchriften der Rabbijnen, de Pfcudcpigrapha, de Apokrijfe boeken van bet Nieuwe Testament, de Targumim, vooral die van Onkelos, en Jonathan, de werken van philo, en die van josephus , enz. Over dezen allen handelt de Schrijver Bladz. n—22. Ten opzichte der Heidenen, heeft men mede voorzichtigheid nodig, om begrippen van bijzondere perlbonen niet met Volksbegrippen te verwarren; hier van wordt gefproken bladz. 2.2—26 In de tw-ede Afdecling des eerden nooFnsTrks Bladz. 26. volgg, wordt de groote Hoofdzaak nader overwogen. Vooreerst tracht de Heer van hebiert D 3 hier  54 verhandelingen , hier van vooren, de waarfchijnliikheid reeds te doen bevroeden dat hristus , de Euangelisten en Apostelen zich, in veele opzichten, naar fommige verkeerde begrippen, zullen gefchikt hebben, hetwelk hij afleidt uit het oogmerk der komst van onzen Zaligmaakcr, niet, om de menfchen tot den rang van Wi:sgeeren en Geleerden te verheffen; maar om zondaars zalig te maaken, enz. — (Bij den Eerwaarden de vos lezen wij Bladz. 234. , 035. ?? tn de overgeleverde verhalen (der Euangelisten j is mij fchier niets duidlüker, niets loopt mij daar in fchielijker en beftendiger in 't oog, dan deze bemerking; dat aan den Zaligmaaker in 't gemeen, zonder eenigen twijfel, de Titel toebehoore, van de groete lejlrijder der Volksdwalingen, die het godsdienjlige betroffen, onder de Jooden:'') De Heer van hemert overweegt ver volgends deze bijzonderheden. I. ,, Kristus , de Euangelisten én Apostelen moesten zich , in alle opzichten, naar de vatbaarheid en de omftandigheden des volks , fchikken: en dit deeden zij ook werklijk , bij alle gelegenheden." II. „ Kristus, enz. moesten zich van de algemeene volkstaal , geiijkenisfen, fpreckwoorden en uitdrukkingen , in onderfcheidinge van de fpraak- en redeneerkonst der fchoolen, bedienen, en bedienden zich daarvan werklijk." III. „ Zij fchikten zich, ten aanzien van natuurlijke zaken, naar de volkstaal, en de heerfchende, fchoon valfche, begrippen." Bladz. 49. zegt de Schrijver: IV. „ Ik ga nog een flap verder, en beweer, dat kristus , de Euangelisten en Apostelen, zich fomtijds, naar de heerfchende dwaalbegrippen hunnes tijcis, betreklijk ^eenige zaken van den godsdienst , gefchikt hebben." — Hier heeft ons echter de Heer Profesfor geenszins overtuigd , en de voorbeelden , welken hij aanvoert , zijn niets min , dan voldoende. Wij kunnen ons in alle bijzonderheden niet inlaten , maar zullen alleen met een enkel woord zeggen, dat zijne eerstvolgende woorden: ,, Wil men weten, hoe kristus over 't algemeen, omtrent de dwalingen, en valfche vooröordeelen der menfchen, in den godsdienst dacht; men leze, hoe hij zelf zich hier over verklaard heeft, in de gelijkenis van dien mensch, in wiens akker  VAN teijler's godgeleerd genootschap. 5$ ker men , tusfchen het goede zaad, onkruid gezaaid had. — matth. XIII. «8—30. Hier ziet een nadenkend mensch den grondregel, welken jesus zich, m zijne prediking , en in zijne gefprekken , bedendig voordelde , en betrachtte" — indien wij het zeggen mogen, zonder dat de Profesfor zich beledigd zal rekenen, eenen uitlegkundigen misdag ten gronddag hebben ; want, zo wij hier iet kunnen nadenken , zalI, volgends van hemert, in deze gelijkenis het goede zaad, waarheden, het onkruid, dwaalingen, en valfche vooröordeelen betekenen, en jesus zal als eenen grondregel aan zijne leerlingen voorfchrijven, d.t zij zich niet te zeer beijveren moeten, om het onkruid uit te roeijen, de dvvaalingen en valfche vooröordeelen te bedrijdeu, opdat zij niet tevens de waarheid mede uitroeijen. Zo wij dit nu wel hebben, en waarlijk anders zouden de woorden van van hemekt niets betekenen, dan heeft de Profesfor allerellendigst misgetast; waar, trouwens, zou zulk een grondregel ons heen leiden? Leeraars der menfchen! gij moet geene dwalingen of valfche vooröordeelen zoeken uit te roeijen ! gij zoudt misfehien ook waarheden uitroeijen 1 Zou van hemert zelf dezen grondregel wel willen volgen? — Maar, gelukkig ! hij heeft jesus woorden hier niet verdaan, en 'er, zonder na te denken, eenen zin aan gegeven , die de waare niet is. Wij fpreken hier dus koen , omdat de groote Leeriiar zelf zijne woorden verklaard heeft. vs. 37—43- Het goede zaad zijn de kinderen des Koningrijks : en het onkruid, zijn de kinderen des boozen. Dat is toch geheel wat anders dan dwaalingen en valfche vooröordeelen. Jesus leert, dat niemand zich verdouten moet de maatfchappij der Christenen, waar zij zich op de wereld bevindt, te willen zuiveren van alle valfche leden, bloote naambelijders , opdat niet, onder het voorwendzel van de kerk te willen zuiveren, de liefde beledigd, en oprechte Christenen mishandeld worden. Daar zal ééns een tijd van zuivering komen, wanneer de waare cn echte Christenen van de ihood'e zondaars zullen gefchift worden. — Dus is dit geheel iet anders, dan een' grondregel voor te fchrijven omtrent het leeren der waarheid en bedtijden der dwaalingen! Doch wij vergenoegen ons met dit voorbeeld van misvattin?;. — Dit gedeelte van van hemerts Verhandeling heeft meer D 4 «it-  5& verhandelingen, uitlegkundige feilen. Wij gaan voort met het opgeven van onze fchetze dezer Verhandeling — Bladz. 66 komt de Hoogleeraar tot eenige bijzonderheden, om de waarheid der Helling: dat jesus, en zijne leerlingen, zich niet alleen van ter zijde, door 'itilzwijgen . maar rechtsreeks , naar fommige godsdienlbge dwalingen , gefchikt hebben, door daadlijke proeven te bewijzen. Zij hebben i.) zich dan bediend van valfche benamingen. Zij hebben a ) geheele fpreehvijzen gebruikt, welken enkel, op valfche volks - vooröordeelen , fchijnen gegrond te zijn. 3.) De Schrijvers van het Nieuwe Testament hebben de gebeurde zaken , welken zij vernaaien , geheelënril ingekleed , in den geest van hunnen tijd, en fchrijven gevolglijk op zulk eene wijze , welke wel altijd , met de zwakke denkbeelden hunner tijdgenoten, maar niet altijd , met de wezenlijke waarheid, overéénkomt. — 4.) Zij hebben zich — vaakmaal, van argumenta ad hominem bediend, enz. 5.) Zij hebben zich, belangends geestlijke voorwerpen van den godsd;enst, naar den zinnelijken aard der menfchen, en derzelver grover bevatting van zaken , gefchikt. 6.) In het aanhalen van de Schriften des Ouden Verbonds , fchikten zij zich naar de toen heerfchende begrippen der Jooden, en maakten dus althans niet altijd, van die Schriften zulk een gebruik, als derzelver oogmerk vordert. 7.) De Schrijvers van het Nieuwe Testament hebben, aan den heerfchenden fmaak hunner JoodJ'che tijdgenooten, zelfs zoo veel toegegeven, dat zij niet alleen allerlcie perfonen, gebeurenisfen en plegtighcden van de oude wet, tot kristus , en zijnen Godsdienst, bij wijze van allegorifche toepnsüng, gebracht hebben; móst daarenboven ook Joodfche fabelachtige overleveringen, als waarheden , vermeld , en . om zoo te fpreken , vergeestlijkt hebben. 8.) Zij lieten fommige valfche begrippen , tot den Godsdienst betreklijk , onaangeroerd , ja , namen dezelven , in hunne gefprekken ,nuen dan over, het zij het geloof van zekere leerftukkcn , aan gewigtige waarheden vermaagfehaptwas: het zij hetzelve geene gemeenichap hadt, met hunne menschlievende hoofdbedoeling, en de voordplanting van den waaren Kristelijken Godsdienst geenzins benadeelde ,het zij om andere redenen. 9.) Eindelijk merk ik aan, dat het geheele leven van mus»  van teijler's godgeleerd genootschap. 57 kristus en de Apostelen, eene aanhoudende fchikking is geweest, naar de heerfchende denkbeelden van hunne tijdgenoten, omtrent den Godsdienst. — Hier zegt ons van hemert onder anderen Bladz. 145. Dat het ooamerk van jesus was , om de JoodJ'che Kerk, in de Kerk zelve te hervormen." — Eene Helling, die regelrecht met verfcheiden uitdruklijke verklaringen van den Zaligmaaker ftrijdig is — en niet min met het geheele beloop van zijn gedrag. Het tweede hoofdstuk dezer Verhandeling, bladz. 145. onderzoekt, ,, in hoe verre , en in welke geval9i len , men deze fchikking, behondcnds het oogmerk der zendinge onzes Heeren, en den eerbied aan zijn „ Godliik karakter, en aan de braafheid der Aposte,, len, verfchuldiad, fchijnt te mogen en te moeten ,, onderftellen." Dit Hoofdftuk is weder in drie Afdeelingen onderfcheiden, van welken de eerde eenen algemeenen regel bevat, waar naar men beoordeelen moet, in hoe verte, 'er fchikking heeft plaats gehad. Hier kunnen wij, volgends den Profesfor, al, van vooren, vast dellen , dat geen der heilige, en van God gezonden, Mannen zich , in zulke zaken, welken den eigenlijken geest, en het waare wezen van den Godsdienst , in de daad, betreffen, naar de volks-dwaalingen , gefchikt zal hebben. En wat vraagt hij, Bladz. 150. is anders het wezen van den Godsdienst, dan „ de liefde tot het beminlijke Opperwezen , gehoren uit een levendig befef, en eene volkomene overtuiginge, van deszelfs volmaakte natuur , en vruchtbaar in alle goede gezindheden, en in eenen doorgaanden , dandvastigen , rechtfehapen , wandel , omtrent alle onze medefchepfelen , naar de verfchillende betrekkingen , in welken wij tot hen daan ?" Van achteren bevinden wij ook, dat jesus en de Apostelen, waar in zij zich ook mogen gefchikt hebben , zulks nooit deeden, in zulke zaken, waar in het wezen van den Godsdienst , en van de gelukzaligheid der menfchen, gelegen is; Heiliger wijze, geeft hij Bladz. 160. tot eenen algemeenen regel op, met betrekking tot de natuurlijke dingen : ,, kristus en de „ Apostelen, fchikten zich, in dit opzicht, doorgaands, „ naar het heerfchende volksbegrip ; uitgezonderd, wanneer huw hetzelve voorkwam , met de eer , of D 5 » we"  58 VERHANDELINGEN , „ wezenlijke belangen, van hunnen Godsdienst fetf " I Vf/ ^ ,met b«rekkinge totZ£" van den Godsdienst, Bladz. 16% ,. Ije hVi „ konden zieh Ic^ , ?^^ — „ gefchikt, ten aanzien zulker zaken, welken tot het „ cgenlijke vezen van den Godsdienst, en bijzonder „ van den Kristelijken, niet behooren." D1Jzoncler De Tweede Afdeeling des Tweeden Hoofdduks Bladz. 164. beyat eene nadere verdediging van dezen algemeenen regel, tegen deze en gene bedenkingen en tegenwerpingen. - Doch , die wij voorbij llappen moeten, om niet al te zeer uit te weiden De derde Afdeeling eindelijk, van dit hoofdstuk, geeft eemge kenmerken op , tot onderfcheidinge wat tot de eigenlijke leere van jesus, en zijne Apostelen en wat tot de leerwijze, behoort. Wij zullen dezê kenmerken hier plaatzen , met de eigene woorden des Schrijvers. 1. „ De heilige Mannen fchikten zich , naar de be„ grippen van hunnen tijd , zoo dikwijls zij zulke „ dingen zeiden, welken, met de algemeenlijk aange* „ nomen , en herkende , waarheden van het gezonde „ verhand, ftrijden." 0 2. ,, Een ander kenmerk van fchikking is, wanneer „ wij, .op de ééne plaats zoodanig iet vinden, welk, „ op eene andere, wordt tegengefproken , en met „ herkende beginlelen, minder overeenkomt, dan het -,, geen ellers geleerd wordt." 3. „Somtijds gebeurt het, dat de Spreker zelf wen., Ken geeft , waar uit een nadenkend Lezer ligtlijk „ kan opmaken, dat hij zich, naar het volksbegrip „ voegt." 6 ' 4. „ Wanneer eene zaak, onder verfchillende beel„ den, welken allen, op zekere gebruiken van een „ volk,opzigt hebben, of onder verfcheiden verbloem;, de bijzondere uitdrukkingen , wordt voorgefteld • ,, dan kan men zeker zijn, dat dc Schrijver, in het „ voordellen van de zaak, welke hij bedoelde, zich, ,, naar den aard, en het begrip, van een bijzonder ,, volk , gefchikt heeft." 5. ,. Wanneer 'er zoodanige bewijzen voorkomen, ,, welken, volgends de wetten eener goede redeneer- kunde, geene kracht altoos hebben, om de zaak te s, daaven ; kan mcii, in het lezen van het Nieuwe Tes-  van teijler's godgeleerd genootschap. 59 „ Testament, veiliglijk befluiten, dat zich de heilige ,, Mannen , in zulke gevallen , naar den bekenden ,, verkeerden finaak der jfoodfche Natie, gefchikt heb,, ben." (5. „ Wanneer wij de heilige Mannen eene fpreek,, wijs hooren gebruiken, welke , tegen hunne aange., nomen zedelijke beginfels, of duidlijk verklaarde be- vattingen van zaneii , iuijul. uuu ia uil, vuui uus, een genoegzaam bewijs, dat zii zich, naar de denk,, en fpreckwijs hunner Landgenooten voegen." 7. „Laat mij hier nog bijvoegen, dat, geliik de ,, Ouden reeds hebben aangemerkt , ons menfchen , ,, een zeker gevoel van waarheid , en tevends van ,j v'èrdigting\ natuurlijk eigen is; welk gevoel/bij „ den eenen , fijner, bij den anderen, grover, nogtans „ niet geheel kan worden uitgeroeid." 8. „Eindelijk , het is een bewijs , dat de heilige „ Mannen zich fchikken, naar het begrip hunner tijd,, genooten, wanneer zij zoodanig iet te vooren zeg- gen , welk, door de ondervinding, niet bevestigd, ,, maar, des tijds, algemeenlijk verwacht werd." Het derde of laatfte hoofdstjjk., Bladz. u-S. volgg. toont aan, dat dit denkbeeld, wel begrepen, zeer kan ftrekken, ter verklaringe van de Schriften des Nieuwen Verbonds. Hier omtrent deelt de Schrijver nog de volgende aanmerkingen mede. i. „ Indien dit denkbeeld waar is, het geen hij getracht heeft te bewijzen, dan doen die, onder onze hedendaagfche Hervormers'kwalijk, die overal, waar zij flechts, met eenigen fchijn van reden, konnen, de woorden der heilige Mannen, in een' anderen zin, verklaaren, dan de toenmalige begrippen toelaten. Sommigen gaan hier in, zoo verre, dat zij hen dikwijls, juist het tegengeftelde doen zeggen , van het gene hunne woorden , volgends den natuurlijken zin , en den toenmaligen denktrant , medebrengen ; of ook , dat zij eenige plaatzeh , welken zij, op hunne wijze , niet weten te verredenlijken, voor onecht verklaaren, en, zonder genoegzamen grond, verwerpen. Met reden , klagen voortreffelijke Godgeleerden van eene andere denkwijze, over deze ligtvaardigheid 2. Ee- (*) Zie onder anderen ij. van hamelsveld , in orat. in aug. de jlatu jei Christianae hodiemo, laeto an tristi ? Chiidque  ,60 VERHANDELINGEN, ENZ. 2. Eene tweede aanmerking is, dat dit denkbeeld — wel begrepen — bekwaam is , om den Kristtlijken Godsdienst, zeer veel voordeel toe te brengen. 3. Verder merkt de Schrijver op , en leidt' het als eenen goeden regel , uit het geen hij gezegd heeft af, dat, naarmate iemand meer bekend is, met de jpraak, de gewoonten, de fpreekwoorden, gelijkenisfen, begrippen, manieren van bewijzen, eener ftellinge, welken, bij die genen, plaats hadden, onder welken jesus, en de Apostelen verkeerden; hij ook, naar die mate , in de uitlegginge van de Schriften des Nieuwen Verbonds, gelukkig Hagen zal." 4. De Slot-aanmerking van van hemert is: ,, Ge„ lijk 'er geene waarheid is , welke niet misbruikt ,, kan worden ; zoo kan men ook de Helling, welker ,, waarheid ik , in deze Verhandeling , bepleit heb misbruiken." — ,, Maar — vervolgt hij — zullen ,, wij nu, uit hoofde van die misbruiken, zwaarigheid 5, maaken , om de Helling aan te nemen ? Dit zoude 3, voorzeker uitermate dwaas wezen. Laat ons liever ,, de zaak onpartijdigh'jk, en met alle mogelijke naauw„ keurigheid, onderzoeken, en den God der waarheid bidden, dat Mij ons onderzoek zegene!" Zie daar Lezer , het geheele beloop dezer Verhandeling van den Meer van hemert, in welke meer dan édne floute Hap gewaagd, en meer dan ééne geheel onbewezene, ja, gelijk wij meenen , onbewijsbare uitfpraak gefchied is, zoodat de Helling, door den Heer van hemert daarin beweerd, verre of na niet als betoogd kan aangemerkt worden; nopens de gegrond- of ongegrondheid van deze onze gedachten, zal de Lezer zelve kunnen oordeelen , indien hij de volgende Verhandeling van den Eerw. de vos, met deze van den Profesfor van hemert vergelijkt , van welke Verhandeling wij , wegens de uitgebreidheid dezer floffe , verflag zullen doen , in een volgend Nommer. i?i postertim de eojperare, ye. timere debeamus? Traj. ad Rhen. 1784. (Wij kunnen niet voorbij, op te merken, dat de Prol feslbr van hemert , ij. van hamelsveld hier onder de voor. trcflijke Godgeleerden telt. Doch, dit is gefchreven, voor dat wij van hemerts Lijk-oratie op Profesfor van der meerschgerecenfeerd hadden »Q ' Bun-  A. BECOL, 'BUNDEL VAN GODGEL. VERHANDELINGEN. 6l Bundel van Godgeleerde meest Katechetifche Verbande, linzen; nagelaten door wijlend den wel-eerwaarden zeer geleerden Heere adiuanus becol , in leeven Predikant te Amjlerdam; na\s mans dood uitgegetven , door petrus meijdoom. Predikant aldaar. Tc Amjlerdam , bij M. de Bruijn. 195 Bladz. In gr. tvo. De prijs is f 1 - 5 - : w/ij'end de Eerwaarde a. becol , in leven Predi" kant te Amftcrdam, bekend als een man van een bondig oordcel, en zeer belezen in de fchriften der oude Godgeleerden, bijzonder in cn kort na de tijden der Hervorming, heeft,gelijk ons de Eerwaarde meijboom bericht, in zijne voorreden aan den Lezer, (eene voorrede, welke eere doet aan den zuiver gematigden geest en denkwijze van dezen Amflerdamfehen Leeraar, terwijl tevens niemand, of hij moest een opzetlijk kettermaaker willen wezen, 'er iet onrechtzinnigs in zal kunnen aautoonen.) Wijlend de Heer becol, zeggen wij, heeft in zijnen uiterften wil, alle zijne eigenhandig gefchreven leerredenen, verhandelingen, vraagen en andwoorden, adverfaria, en aantekeningen op deHebreeuwfche,Griekfche en Nederduitfche Bijbels,iüeigendom nagelaten aan den Eerwaarden weijboom, met verzoek, om daarvan, en met overleg van zijnen oudflen ambtgenoot, den wel Eerwaarden Heer e. p. g. v\n essen zoo veel, door den druk, gemeen te maaken , als zij zouden oordeelen, nuttig te zijn , tot bevordering van waarheid en deugd. .. In gevolge van dit verzoek, ontvangen wij thans eenen Bundel van veertien Godgeleerde meest Katechetifche Verhandelingen van den overledenen. — Misfchien zal de titel van Katechetifche Verhandelingen menigen Lezer bedenklijk voorkomen, die overweegt, hoe veel Katechetifche Verklaringen , Leerredenen, Verhandelingen wij reeds hebben, doch wij merken hier op aan, dat deze Verhandelingen, volgends des Schrijvers- gewoone leerwijze, dit bijzondere en aanprijzende hebben , dat de Schrijver , overal onze oudlte Godgeleerden geraadpleegd hebbende, uit dezelve hunne Verklaaringen over gewigtige leerpunten, die  6i A. ISECOL die hedendaagfch meer of min de voorwerpen van zweevende verfchillen zijn, heeft uitgekipt, en met oordëèl medegedeeld , aan het welk zeker niemand twjfelen zal, of het is de beste en veiliglte wijze, om onsoordeel over foortgelijke twisten en verfchillen behoorlijk te regelen. — „ Trouwens, (opdat wij met den Heer meijboom in zijne Voorreden fpreken.) dat „ 'er ter verklaring van onzen voortrcflijken H,idd„ bergfehen Katechismus,zoo wel, als in het bijleggen „. der twisten, die, van tijd tot tijd, over bijzonde- re ftukken van denzelven, zijn gerezen; of \ om „ meer algemeen te fpreeken, dat 'er in het bepaalen „ en vastllellen vaii de leerftellige waarheden van on,3 zen Kristelijken, hervormden "Godsdienst, geen be,, ter weg kan worden iiigeflagen, dan het vlijtig be33 lludeeren , en naauwkeurig vergelijken vaif de fchriften van onze oudfte Godgeleerden, (waardoor j5 ik in het gemeen, die genen beoog, die gebloeid ,, hebben, voor de jaaren 1618 en 1619, wanneer de 33 onzaligfte gefchillen, waarvan we, tot op dezen das« in veele van onze Code-piepen n,-.a„na„ 33 de wrangfte vruchten' plukken , onze Nederland' ,, fche Kerk _ beroerden;) ik vleije mij, dat mij 3, dit , een ieder , zeer gaarne zal toeftemmen , 3, die in de Kerkelijke Gefchiedenisfen, niet geheel ,, een vreemdeling is, — die aan de gebrekkige, on33 volledige leerboekjens van dezen tijd, niet te zeer as gehecht is, en — die de Godgeleerde Schriften ., van_dezen tegenwoordigen, met die van vroege3, re tijden, ooit of ooit , in een naauw verband «ej» zet heeft." „ Die zoo aanftonds gemelde gefchillen naamlijk, ,, hebben fommigen, door eenen verkeerden ijver ge„ dreven, aanleiding gegeven, om, in den waan* dat ze het gevaar der dwaaling, verder van zich verwijderden, tot zorgelijke uiterften,te vervallen* „ en zij zijn één' van de heilloze oorzaken, van, ik weet niet,welke eene bekrompenheid in leiding van „ gedachten; — van de misvorming van het gew'gti",, leerftuk der verzoening; —> van dat van "de ver- bonden — der Kerk — der Sacramenten —• en, met ,, opzicht op de practijk der Godzaligheid ; van menigvuldige zwaarigheden, bekommeringen en be3, denkingen, waardoor heilzoekende, verlegen zon. daars,  eundel van godgeleerde verhandelingen. 63 „ daars , dikwijls , en zeer lang, worden opgehouden, eer hun vrijheid wordt gegeven, om in den „ Heer jesus, tot zaligheid, te gelooven." — Dus verre de Eerwaarde meijboom. De Verhandelingen in dezen Bundel medegedeeld zijn de volgenden: i. üene vcrklaaring van den zevenden Zondag, vraage 21 van den Heidelbergfchen Katechismus, in welke de natuur des Zaligmaakenden geloofs ontvouwd eu de gedachten der oude Godgeleerden des aangaaride oordeelkundig medegedeeld worden. Toen wij deze Verhandeling in 't eerst met een oppervlakkig oog doorliepen, icheen het ons toe, als of derzelver Schrijver het ééns ware met die Godgeleerden, aan welken men den naam van Nieuw Licht geeft, welken het voorwerp des geloofs Hellen in het aanbod der Godlijke genade en beloften in en door het Eudngelie. Doch', bij eene naauwkeuriger herlezing, vonden wij" dat de Schrijver, eigenlijk gefp roken , in dit verfchii noch tot deze, noch tot gene partij neigt, maar volkomen eenen middenweg houdt , welken ook onze oud (te Godgeleerden , die van dit verfchii niets wisten, gehouden hebben. Trouwens hij zegt, terftond in 't begin dezer Verhandeling, ,, dat de weldaaden , omtrent welken het zeker en hartelijk vertrouwen verkeert, zijn vergeving der zonde, eeuwige gerechtigheid,en zaligheid, niet alleen aan anderen maar ook aan mij, van God gegeven of gefchonken; daadlijk gegeven of gefchonken; toegepast en medegedeeld niet alleen, of niet zoo zeer; gelijk het woord fchenken in 't Andwoord op de i8de 56 en 6o!te Vraagen, betekent; maar ook voonil en voornaamlijk aangebpden, toegezegd, of beloofd." — Wie deze woorden niet in het verband, en in de geheele bedoeling des Schrijvers, leest, zou zich in den eerften opflag verbeelden, 'dat de Schrijver hier fchenken of geven wil verklaard hebben door aanbieden, toezeggen ," of belooven, gelijk daar ook zijne volgende woorden op uit fchijnen te lopen : ,, Insgelijks moeten deze betekenisfen des woords fchenken of geven, onzes bedunkens, hier ook plaats hebben." Het welk de Schrijver dan door verfcheiden redenen aandringt. — Doch wanneer men de woorden opzetlijker naziet, en leest: toegepast cn medegedecld, niet alleen , of niet zoo zeer, maar ook voor-  ©4 a. becol vooral, enz. wanneer men in 'r. geheele beloop dezer Verhandeling, en de plaatzen uit de oude Godgeleerden aangehaald, zoodanig een fchenken cn geven ontmoet, het welk eene bijzondere betrekking tot de geloovigen heeft, zal men belluiten, dat de Eerwaarde Becol niet voor eene algemcene aanbieding is, maar wel voor eene onbepaalde, fchoon hij die bewoording niet gebruikt; en dat hij, door zijne redenkavelingen, heeft willen voorkomen de misvatting, als of men eerst de gewisheid behoorde te hebben, dat wij daadlijk deweldaaden van God bezitten,eer wij zouden mogen gelooven, dat zij aan ons gefchonken zijn. Dit leeren ons *s mans woorden Bladz. 18. ,, Die in God niet berust, en dieniet vasten zeker (telt, dacGods aanbiedingen, toezeggingen, en beloften in 't Euangelium, niet alleen aan anderen in 't gemeen, maar ook aan hemin't bijzonder gedaan ziju , die kan niet vertrouwen, dat God zijne aanbiedingen, toezeggingen, en beloften in 't bijzonder aan hem zal vervullen, die heeft dan ook het waar en oprecht geloof niet, waardoor men chkistus wordt ingelijfd, en alle zijne weldaaden aanneemt. Men moet toch wel onderfcheid maaken tusfehen het vast en zeker vertrouwen , dat God zijne beloften aan ons vervullen zal, en tusfehen het vast en zeker vertrouwen, dat God zijne beloften aan ons vervuld heeft, het laatfte is een gevolg van het eerfte." enz. — De tweede Verhandeling Bladz. 29. is eene verklaaring van de 74(te Vrage, Zondag XXVII. van den Heidelbergfchen Katechismus, en bevat eene geleidelijke verdediging van den Doop der jonge kinderen , van gedoopte Christeneu. De derde Verhandeling over de XXXfte Zondag, Vraage 81. Bladz. 58. onderzoekt : voor wie het Heilig Avondmaal is ingefteld, en wie hetzelve mogen en moeten gebruiken. Uit het geen de Eerw. Schrijver in deze Verhandeling beweerd, wordt onze opvatting van des Schrijvers mening nopens de aanbieding van het Euangelie , merklijk verflerkt, dewijl dezelve geheel is ingericht, om te bewijzen, ([Bladz. 60.) dat voor de geveinsden , onbekeerden , ongeloovigen, en godlozen, dien Gods toorn en eeuwige verdoemenis verkondigd wordt, het Nachtmaal des Heeren niet is ingefteld, en dat die tot hetzelve niet mogen toegelaten worden, te weten , als zij voor zoodanigen bc-  bundel van godgeleerde verhandelingen. 65 Tjékend zijn: bijgevolg, de bekeerden , de geloovigen, en de godvruchtigeu zijn bet alleen, voor wien het Avondmaal des Heeren is ingefteld, en die alleen tot de Tafel des Heeren gaan moeten ," enz. en Bladz. 65. ,, Wü befluiten derhalven met recht en reden, dat de perfonen, voor welke de Heere christus zijn Avondmaal ingefteld, ingezet , of verordineerd heeft — niet zijn onbegenadigde menfchen , die nog in den ftaat der natuur zijn — maar alleen begenadigde menfchen, die uit den ftaat der natuur, in den ftaat der genade overgebracht en overgegaan zijn," enz. Deze Verhandeling verdient , in onze tijaen, eene aandachtige overweging , gelijk ook de daarbij gevoegde verklaring van de drie kenmerken, eigenfehappen, en hoedanigheden , in 't antwoord op de Si/le Vraag , welke Bladz. 76 van dezen Bundel volgt. Eindelijk is bij deze Verhandeling op Bladz. 88. nog geveegd de be«nntwoording der Vraag, welke woorden de bedienaar des heiligen Avondmaals, bij het geven van brood cn wijn,aan de dischgcnolen, moet uit/preken. Men weet, dat fommige Leeraars in de openbare Kerk gehoon zijn, onder het bedienen van het Avondmaal, ftichteluke redenen te houden, terwijl anderen, bij het uitdeelen van brood en wijn , zich enkel en ftipt houden aan de woorden van het formulier; de Eerwaarde becol, de redenen voor en tegen opgegeven en bi:ö.>rdeeli hebbende, befluit deze verhandeling Bladz. 9^. met deze woorden: ,, Als tot verltahdigen Ipreek ik, oordeelt gij, 't geen ik zegge : wat mij aangaat, ik houde mij, om opgegeven redenen , in de bediening des heiligen Avondmaals , zoo (tipt , als mij mooglijk is , aan ons voortrerlijk Avondmaals-Formulier. De volgende Verhandeling Bladz. 97. bevat eene proeve van bcwijs, dat jesus christus Gods Zoon 1 jon. V. 20. door het betrek/ijk woord „ deze" bedoeld wordt; en dat deze de waarachtige God en het eeuwig leven is. Bladz. 105. Vindt men: Een betoog, dat het bejluit van het allervolmaaktfte gebed de eigen woorden behelst van den Hecrc jesus, of dat de doxologie matth. VI. 13. echt is. Deze beide Hukken bevatten verfcheiden aanmerkingen, die de aandacht der Lezers verdienen. vad. bi3l. v. deel. no. 2. E Mhl  66 A. becol Min belangrijk en uitgewerkt zal misfchien fchijnen de Verhandeling Bladz. 113, over de XV. Zondag vr. 39- over de reden, waarom de Zaligmaaker eer den kruisdood dan eenige andere foort van dood heeft ondergaan ? waarvan de Schrijver, behalven de reden in het antwoord op de gemelde 39fte vraag opgegeven, nog eenige andere redenen bijbrengt, welke echter door allen niet even gewigtig zullen geoordeeld worden. — Ook bevat de Verklaaring van het geloofs-artikcl nedergedaald ter Helle, volgends het gevoelen van z. ursinus, die het op de ziels-angften enz. van jesus thuis brengt, en van c. olevianus, die 'er door veritondt, dien ftaat, welke op de fmerten des doods, en op de begravenis gevolgd is, niet veel bijzonders, noch eenige nadere opheldering: Hetzelfde heeft ons ook toegefchenen met betrekking tot de beantwoording der vraag: Naar welke natuur wordt christus in de H. Schrift gezegd, gezeten te zijn aan Gods rechtehand ? Bladz. 144. Hier toe behoort ook nog de beantwoording der vraag: Is ,er eene bijzondere plaats in den derden hemel, en een gefchapen , uiterlijk, fchoon , heller lichtend, flikkerend,xn zichtbaar teeken.waar in chkistus is ter rechtehand Gods des Vaders ? Welke vraag de Eerwaarde Schrijver genegen is, om , ,, naar alle waarlchijnlijkheid", met ja te beantwoorden. Bladz. 154. volgt eene Verklaaring van den naam heiligen geest, waaromtrent de flotfomme der bijgebrachte zaken Bladz. 169. dus zaaklijk door den Heere becol wordt opgegeven." Wij denken , dat de Heilige Geest den naam drage , van Geest , omdat hij in 't Godlijk Wezen van den Vader en den Zoon uitgaat, als een geblaas, adem, en wind; van Heiligen Geest, om en van wegen de heiligheid, of verhevenheid, en heerlijkheid van dezen uitgang van den Vader en den Zoon; waar door hij een bijzonder perfoon, van den Vader en den Zoon, in het Godlijk "Wezen , onderfcheiden , en daar in dus een afzonderlijk perfoon op zich zeiven is ; mooglijk wordt door dit woord heilig, nog meer, ten opzichte van deze verborgenheid, aangewezen , dan ons tot hier toe hekend is." Eindelijk wordt de vraag: of onbegenadigde menfchen , „ het onze Vader" mogen en moeten bidden ? on-  BUNDEL VAN GODGELEERDE VERHANDELINGEN. 67 onderzocht en met ja beantwoord Bladz. 173. cn bladz. 190. nog de vraag: Wie zijn de menfchen', aan welke de Heere jrsus, het ailervolniaaktlte geb'étl te bidden geleerd heeft?" welke eene naauwe betrekking op de voorgaande heeft. Wij hoopen, dat de Heeren, aan welken wijlend de Heer becol zijnen letterichat heeft töebetrou • d, in het verder gebruik maaken van denzelven, tot nut van het algemeen, Iteeds zullen bedacht wezen, om eene goede keuze te doen, en niet dan gewillige, belangrijke, en des overledenen bekende kundigheden en belezenheid waardige flukjens in het licht zullen geven. —- Op de menigte "toch zal het hier min aankomen. Bedenkingen over het gewigt van de viering der Lij~ deus week, van onzen Heiland jesüs christus, om tegens het begin dier week, in de huisgezinnen der Christenen te worden voorgeleezen. Uil het lloogduitsch vertaald. Te Gouda, bij M. van Loopdc cn Comp. 32. Bladz. In gr. Octavo- Dc prijs is "Ï7en ftichtelijk, en opwekkend Stukjen, het welk met nut kan en mag gebruikt worden in de huisgezinnen der Christenen, bijzonder in de nu eerlang weder aanllaande viering der Lijdensweek van onzen Heiland. Het beeft ten doelwit, om de Christenen opmerkzaam te maaken op het gewigt der lijdensgefchiedenislén van jesus, en draagt ten dien einde afzonderlijk, in eenen roerenden ftijï, zeer gefchikt, om het hart te raaken, voor: wie hij is, die zoo zwaar geleden heeft, en ten tweeden wat? waarom? en waartoe ? of met welk oogmerk jesus alles geleden heeft. — Het moge zijn, dat fommige gezegden aan allen niet even zeer zullen behaagen, bij voorbeeld hetgeen wij Bladz. 26. lezen: ,, De zonden der geheele waereld — alle zonden van alle menfchen, die geleefd hadden, nog leefden, en tot aan den jongden der dagen leven zouden, lagen met den Godlijken toorn tegen dezelve, in alle zwaarte , die het Hem veroorzaaken moest, op zijn onfchuldig hart," — moge *■ - E 2 bij  63 bedenkingen over. het gewigt, enz. bij hun die niet zoo ruim denken, de toeftemmirrz niet wegdragen, nogthans is over liet geheel dit ftiikt jen zoodanig ingericht, dat men 'er van zeggen mae dat het aan zijn oogmerk voldoen kan , en dus aan! prijzing verdient. Zie hier, tot eene proeve het he fluit van dit ftukjen, Bladz. s« alwaaHe'sch ijve van de wijze, op welke Christenen de Lijdensweek met nuttigheid zullen vieren, dus (preekt- „ Wanneer wij nu de Lijdensweek met nuttigheid willen vieren, wat is 'er dan voor ons te doen? Niets dan onze harten en onze aandacht voor het Getuigenis van jesus lijden te ontfluiten. Ziet. Hij fTaat aan de deure en hij klopt. Hij Iaat ons nog vooritellen, hoe veel onze zonden, en hoeveel onze zaligheid Hem gekost hebben! Zo iemand Hem opendoet, zo zal Hij tot hem inkomen , en het Avondmaal met hem houden. Alleen, dat ons hart ontledigd worde van de nietigheden dezer waereld. Het moet ledig zijn van alle vreemde Liefde , opdat Hij het vervullen en daar in woonen kan! Laat ons dan onze verzuchtingen opzenden tot den Heiligen Geest, opdat hij des Hcilands lijden en dood, in ons gemoed drukke, en ons het gewigt daar van verklaare. Dit is de belofte • De geest zal ons in alle waarheid leiden: Hij zal ons jfsus verkondigen, en Hij doet het gaerne. Maar de zonde moet in- het hart niet gekoesterd worden; — Wij moeten de onnodige verftroojingen mijden ; Wij moeten ons, in deze week, niet te zeer met anders geoorloofde en pligtmatige bezigheden overladen. Laat ons het eenvouwig verhaal van de Lijdens-Gerchiedènis van onzen Heiland, als het groot onderwerp tot welks overdenking wij thans geroepen worden,' o-e. duurig voor ons nemen. Laat ons te zamen liederen opheffen ter eere van het gedachte Lam , in vereniging met de gemeente , die voor zijnen troon is. Doch de H«ere zelve moet daar toe onze harten aanvoeren Dit is het voornaamfle, en Hij dóet het, wij mogen het gevoelen tot eere van zijne Genade." Brief  BRIEF VAN N. N. 6e> Brief van N. N. aan wegens het bidden voor de Roomfche Kerk , enz. met drie gebedekens daar toe dienende. Te Utrecht, bij D. Wannaar, 1792. De Brief 8 Bladz. de gebedekens 3 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f:-n-: Volgends den Brieffchrijver is onze algemeene Moeder, de H. Roomfche Kerk, in grooten nood, zij wordt zwaar gekweld en gepijnigd. — De Philofophie wordt daarvan door hem de fchuld gegeven en ,, aan,, gezien de hooge Overigheid dezer Landen in denuit,, fchrijvings-brief van den Algemeenen Dank-Vast-en Bededag ons zelve voorgaat , met te doen bidden „ voor alle ïroteftantfebe Kerken", zoo dringt de Brieffchrijver, gelijk hij zegt, hoogstderzeiver voorbeeld volgende, aan , op het bidden voor onze Moeder, de H. Roomfche Kerk; waartoe hem dunkt, dat de drie heel korte gebedekens, tot welker geleide deze nadruklijke Brief ftrekt, zeer bekwaamelijk dienen kun; nen,en het geen deze gebedekens temeer aanprijst, zij zullen, volgends den Brieffchrijver, „ overluid gele„ zen, ook van eene allergrootfte nuttigheid zijn bij „ een ftervend mensch, hij zij Man of Vrouw, mids „ veranderende het woord Kerk ,in; deze uwen dienaar ,, of dienaaresfe:' Onderwijzing in den weg ter gelukzaligheid volgends de Leer van jasos chiustüs. Te Gouda, bij M- van Loopik en Comp. 1792. 154 Bladz. In gr. Oct. de Trijs is fx 12-: C5.een voorbericht geeft ons eenige aanwijzing, of -* dit Stukjeu een oorfpronglijk of een vertaald gefchrift is, het is ons voorgekomen, dat men het niet kwalijk, een kort begrip van steinbarts leere der gelukzaligheid, zou kunnen noemen. Het beloop van hetzelve is het volgende: In de Inleiding wordt gefproken yan het verlangen .der menfchen, om eeuwig gelukzalig te worden. Zie hier des Schrijvers denkbeeld van de gelukzaligheid: ,, Dat wij ia de waereld E 3 een  7° onderwijzing een gerust en wel - vergenoegd leyen wenfcben te lefden dat is, gelukzalig zijn." _ „ Het valt ons hard - wMVïSnT1 ?f "W?*0' Setoord worden - wij Hreeven hierom naar het bezit eener gelukzaligl he-d welke volmaakt is, welke door geene onaan"! jfflïiISM ^Hoord morden, en juL hieröm ook in Hand blijft, welke nimmer ophoudt, maar zich buiten ent even tot in de eeuwigheid uitdrukt.» - Deze bepaling is fehraal en onbepaald genoeg. - Ver-' EËeM^"ln Hoofdftl,kken deze& Hellingen be andeld . „ Wij kunnen voor eeuwig gelukzalig wor- fet.,n welk ttift oifderdeelen een :nd Ce" °"? *t,ukkï* maaken- Daar is nll s r'„S °5 a "v *o3inaak*e ?-e"t. God is Heer over tl God g de Vader en Heer van alle menfchen." Het tweede HooidHuk heeft deze voorHellen: „ God wil ons voor eeuwig gelukkig maaken. God heeft voor T "erV?°S ,"g vai1 zonden te weeggebracht door' ffiL f , ,z o"?, tot onze Heiligmaaking, den bijfl.ii d fchenken van zijnen Heiligen Geest. God zal ons de waare en eeuwige Gelukzaligheid fchenken, wanneer wq ons" dóór hem laten verbeteren. De geu.zahgheid van dit leven. De gelukzaligheid des toekomenden levens." In het derde HoofdHuk komen deze Stukken voor: „ Wat wij moeten doen, om vooreeuwig gelukkig te worden. Wat tot eene deugdzame geneigdheid en een' hiermede overeen kóm fflgen wan? del behoort. De verpligting, om God lief tl hebben. De verpligting, om zich zeiven te beminnen. De verpligting, om onzen Naasten te beminnen. Hoe wii tot eene deugdzame geneigdheid, en braaf gedrag geraaken. Hoe wij daar in volharden. De Waarheid der Kristelijke leer. Waarop de waarheid van kristus eer gegrond is. Waar toe de Waarheid van kristus leer ons verpligt. Hoe men op het zekerfle tot de kennis der Kristelijke Leer kan geraaken " Uit deze Opgave ziet een ieder, dat men hier noch de gewoone orde, noch de gewoone fpréekwijze der Godge'eerde famenHellcn aantreft; en dat verfcheiden Lcerliukken, die doorgaands van zeer veel gewigt berekend worden, m het Godgeleerd famenftel, hier of geheel voorbijgegaan , of enkel met den vWr aangeroerd worde,,. - De uitvoering zelve is zoodaniger wijze ingericht, dat de voordellen ontvouwd, en dan ecue  IN DEN WES TER GELUKZALIGHEID. 71 eene of meer Schriftplaatzen , die tot bewijzen dienen , bijgebracht, worden, zie hier tot een voorbeeld een gedeelte van het geen wij Bladz. 143 enz. vinden, onder het opfchi'ift: Waartoe de Waarheid van kristus leere ons verpligt, _ ,, Üe Waarheid van kristus leere verpligt ons, dat wij'aan dezelve gelooven, en daar van ook, voor de waereld, belijdenis doen." „ Aan de Leere van jesus te gelooven, betekent, haare verzekeringen voor waarheid houden , en haare lesfen opvolgen. — Wij zijn verpligt dit te doen, dewijl deze leer waarheid is, welke van God haaren oorfprong ontleent , en ons welzijn bekend maakt. Hier op worden als bewijsplaatzen bijgebracht mark. XVI. t$. ió. joann. VIII. 46. joann. V. 24 ,, Belijdenis te doen van jesus leer betekent, voor anderen te betuigen, dat men dezelve voor waarachtig houdt; hetwelk zoo wel met woorden, als ook met, hier toe dienende, handelingen kan en moet gefchieden. Want niemand heeft zich de belijdenis van jesus en zijne leere te fchaamem" Rom. 1. 16. luk. IX. 16. „ Wie de Leer van jesus belijdt, heet een Kristen , maar de gene , die aan deze leer ook daadlijk gelooft, is alleen een waar Kristen. — Alle Kristenen niet eikanderen maaken de Kristelijke Kerk uit, welke ook de gemeente des Heeren; het ligchaam van kristus heet, dewijl hij het hoofd is , door wien zij geregeerd worden." Mattb. VII. 0.1. Hand. II. 47: ,, De . Leden der Kristelijke Kerk zijn of Leeraars, die de leer van jgsus moeten verkondigen ; of Toehoorders die door de Prediking van deze Leer in de kennis van het Kristendom moeten bevorderd worden. —1 Tusfehen deze beiden is eene zeer naauwe verbindtenis , welke hen tot wederzijdfche liefde en achting jegens eikanderen verpligt." Efez. IV. 11 , 12. 1 Thëss. V. ia. 13. :, De geenen, die Kristenen willen worden , moeten, volgends het bevel van jesus, in den naam, dat is, ter verëering des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes' gedoopt worden." Matth. XXVIII. 18— 20. ,, Wij worden door den Heiligen Doop alzoo in de Kristelijke Kerk aangenomen, en tot het Geloof en de Belijdenis van jesus leer plegtig ingewijd. — Wij verkrijgen daardoor een recht op de weldaaden door E 4 God  72 d. o. van der keessel God aan alle Kristenen beloofd. Maar wij worden daar door ook verpligt, om als Kristenen, deugdzaam in handel en wandel, te leeven." i Kor. XII. 13. 1 Petr 11:. 2i. Rom, VII. 3. 4. , j sus huelt kort voor zijn dood het Heilige Avondmud ingeiteld en zijne belijders bevolen, tot zijner gedachtenjsfe brood te eten en wijn te drinken. — Ook deze handeling dikwijls te lierhaalen. Die dan Kristenen zin willen, zijn verpligt, aan dit bevel van jesus te gehoorzamen; en wie, die een vriend van jesus is, zal dit niet gaern doen?" 1 Kou. XI. 23—25. enz. Want dit zij genoeg tot eene proeve. DlONYSU godeeridi van der keessel , Icti et ill Aca-. demia Lugduno Bat. Prof. Ord. Oratio de Advocato Christiano. Dicta die VIII Februarii A. MDCCXCII. quum fasces Academiae Lugduno - Batavae tertium poner;t, Lugduni Batav. apud S. et J. Luchtmans 1792. 31 pagg. in Quarto. De prijs is/-8-: \V7ij hadden van deze Redenvoering van den Hoog' " leeraar van der keessel reeds voor lang behooren te fpi\ken. Hij fchetst in dezelve eenen Christclijkcn Advokaaten wel eenen geheel rechtzinnigen , en geeft vervolgens op deszelfs gedrag , en als jongeling , die de rechten beftudeert en zich tot eenen verdediger en voorfpraak van het recht oefent, en als nu reeds bevorderd en toegelaten , om daadlijk een uitlegger der wetten en een verdediger van het recht te wezen; waar bij de Hoogleeraar verfcheiden gevallen te berde brengt, in welken hij oordeelt, dat een Cris. ten Advokaat, (en waarom dan niet elk eerlijk Advokaat V)de verdediging der zaak niet op zich zal nemen, befluitendeeindelijk&^z.29. dus. „Doch laat ons een geval ons verbeelden, dat de zaak, waarover de Rechtsgeleerde wordt aangei'prooken,van alle kanten rechtvaardig is. en zoo wel door de natuur als burgerwetten wordt «oedgekeur.1; zal dan ook in dit geval de Advokaat, die aan zijn' phgt getrouw wil blijven, tot een Procés raadeu ? Geenszins., Toehorers! Want hij begrijpt, hoeveel vijandfehappen, tweedragt, twist, haat, en nijd, fomtijds doodlijke, uit proces/en ontdaan! Hoe ■>■ groo-  ORATIO. . ?3 «roote wouden der Christelijke liefde, welke de voornaam He eigeufehap van den Godsdienst is, aangedaan worden! Met hoe veele moeilijkheden, en hoe veel verlies van zijne bezittingen de procesfcn, uit hoofde van de langwiiligheid der rechtsplegingen, gevoerd worden ! Hoe onzeker de uitflag der vonnisfen, ook in de dujdlijkfte zaaken, is. Alle deze onheilen derhalven zal hij zijnen Cliënten oprecht te kennen geven, en zijn uiterfte best doen, om een eerlijk verdrag, op billijke voorwaarden, niet alleen aan hun, maar ook aan partijen aan te raaden. bijaldien hij zulks niet kan verkrijgen, raadt hij, volgends het voorbeeld en voorschrift van den Apostel, aan, dat men , met wederzijds goedvinden , deftige mannen , in het recht ervaaren, en door eene ftrenge zucht voor gerechtigheid beproefd, indien de zaak het eenigzins toelaat, tot fcheidslieden of goedemannen verkieze. Doch ook dit laatfte middel te vergeefs beproefd hebbende, neemt hij eindelijk de zaak op zich , gedenkt door deze bewustheid van welgedaan te hebben, dat hij niets heeft nagelaten, het geen zijn' pligt was, om de gemoederen te verëenigcn, en de eendragt te herftcllqn," Scheikundige ontlediging der Amftcrdamfche gcoctrojeerde, — en Duitjche of Dordfche Cemcntpoeders, door v. J. kasteleijn , Apotheker cn Chijmist te Am/Ierdam, enz. Te Am ft er dam, bij W. Holtrop, 1792. In gr. 8vo. De prijs is f : - 10 -; 't Ts zedert eenen geruimen tijd een bekende en haatelijke twist geweest, of de gcoctrojeerde Amfterdamfche Cement, even als de Dordfche , aan de vercischten van een deugdzaam en volkomen goed Cement voldeed. De Nieuwspapieren hebben van"tijd tot tijd daarvan de duidelijk'fte kenmerken gedragen. Deze twist is voornamentlijk gevoerd, door den Heer a. de booijs , federt deze in den jaare 17S9 van de Magi. ttraat der Stad Amlterdam octroij op zijn kunstcement verkreeg, en de gkintresseerden , der TrasMolens te Dordrecht, of wel, op derzelver naam, door eenen bernardus detert. Daar aan den eenen kant, te Amlterdam de deugdE 5 - zaam-  74 P. J. KASTELEÏJN zaamheid der geoctrojeerde Amderdamfche Cement door de ondervinding ten klaarden bleek, wordende' dezelve , met den besten uitflag, tot de Stads werken gebezlgd, (praken de Dordfche berichten, verklaaringen, beproevingen, enz. deze ondervinding tegen Het Publiek wierd dus zeer lang geflingercl en te leur gedeld, in eene keus te doen,"om het waare van het valfche te onderfcheiden. . De Heer kasteleijn , intusfchen, heeft ons thans m daat gedeld, om te bepalen, wat 'er van de zaak fa verfchii zij. Hij heeft beide Cementpoeders, met zeer veel naauwkeurigheid, door onderlinge vergelijking van derzelver bedaandeelen onderzocht, en aangewezen , waarvoor men dé geoctrojeerde Amfterdamiche Cement te houden hebbe. Van zijn onderzoek , geeft hij ons in dit werkjen , een onpartijdig verllng, hetwelk, hoofdzakelijk, uit de volgende (tukken bedaat: I. Voorlopende befchouwing , en ontleding der kleidofte, van welke men zich, in de Amderdamfche Fabriek, ter bereiding des Cementpoeders, bedient. II. Vöorloopende befchouwing des oimemaslen Tras of duiflteenen. III. Ontleding van de Amfterdamfche geoctrojeerde Cement , (Cementpoeder) in derzelver bedaandeelen. — IV. Ontleding van de Dordfche Cement, (Cementpoeder) in derzelver bedaandeelen. En , V. Onderlinge vergelijking der bedaandeelen van de beide Cementpoeders. Van wegens het agtervolgend onderzoek, dat de' Schrijver ten aanzien dezer Stukken geregeld in acht neemt, en met proeven daaft, is dit werkje niet wel gefchikt, om een gedeelte van het zelve uittetrekken, ten einde onzen leezer te overtuigen , van de waare uitkomst zijner proeven. Daar het intusfchen aan niemand, dan aan fcheikundigen alleen te beöordeelen daar, in hoeverre dit waar is, verliest het publiek 'er niets bij, terwijl het Stuk juist daarom te meer, de lezing en het oordeel van Scheikundigen vordert, om de waarheid te verbreiden, en de belangzuchtige inzichten , paaien te dellen. Wij voor ons maaken geene zwarigheid, te erkennen," dat de proeven van den Heer kasteleijn voldoende zijn, om te bewijzen, dat het Am-  SCHEIKUNDIGE ONTLEDING, ENZ. 75 AmHerdamfche geoctrojeerde Ceraentpoeder de vereischte hoedanigheid heeft cener goede Cement, zo wel als het Dordfche. De Authcur vond in 100 deelen van het AmHerdamfche Cementpoeder: 42 a 44 deelen kiezel-aarde of zand , 7 k 7' en een half deel kalkaarde, 8 a 8 en een half deelen ijzer, 38 840 deelen klei- of aluin-aarde. En, in 100 deelen van het Dordfche Cementpoeder: 55 a 57 deelen Kiezelaarde of zand ,6 a 6 en een half deelen kalkaarde , 8 a 8 en een half deelen ijzer, en 27 a 28 deelen klei- of aluinaarde bevat, en het is van wegens deze eigenfehap , dat dezelve voorzeker niet achter de Dordfche te Hellen zij, en omdat tevens de ondervinding het voordeelig gebruik dezer Cement bevestigt , vindt de Schrijver geen zwarigheid heilig te verklaaren: ,, Dat het AmHerdamfche Cementpoeder, „ vooral geen minder vermogen kan toegekend worden, dan het Dordfche: — Dat de grootere hoe,, veelheid aluinaarde deszelfs deugdelijkheid wel verre „ van te benadeelen , veeleer vergroote; — dat de „ eenigszins meerdere hoeveelheid kalkaarde, in geene ,, voor- of nadeelbaarende aanmerking kunne komen, ,, vermids 'er toch eene rijke hoeveelheid kalk, tot de „ fpetie gebruikt en derzelver bijvoeging nimmer ,, zóó naauvvkeurig behartigd word, dat 'er in onder,, fcheidene Cementmengingen, waartoe men zich be„ Hendig van eenzelfde Cementpoeder bediene, niet „ nu eenigszins meerdere, dan mindere hoeveelheid kalk „ zoude voor handen zijn; Ik zwijge (zegt hij), dat daar,, ënboven niet iedere foort van kalk even zuiver zijn „ kunne; — dat naardien de beHaandeelen der ijzer,, floffe gelijk Haan, hier uit, in zo verre, niets dan „ een evenredigheid voor beider vermogen voortvloeit; ,, — en dat ik eindelijk in zekeren opzichte, verpligt ,, ben, het AmHerdamfche Cementpoeder, eenen hoo,, gen voorrang boven het Dordfche toetekennen; en „ wel op dezen Grond: dat het zelve, befiendig van „ een en dezelve kieiHoffe, door eene kunstmatige. „ hette, tot denzelfden graad van verHeening kan ,, gebracht worden en integendeel de duifHeenen niet ,, altoos van dezelfde gehalte zijn, vermids derzelver floffen niet altoos .eenpaarig zijn kunnen, noch zij in derzelver onderfcheidene laagen , door de natuur „ een' alleszins gelijken graad van Calcineering kun. „ nen  .76 A. MEIJER. 3, nen ondergaan hebben ; zoo dat zij', dus doende. 5, volftrekv, (in dit opzicht) met het AmHerdamfche „ Cementpoeder niet kunnen gelijk gefield worden," Hoe- zal eene jongvrouw zig vormen, dat zij liefde en hoogachting waardig zij? van andreas meijer. Uit ha Hoogduitsch, na de vijfde rechtmatige cn vermeerderde uitgave. Te Coeverden, bij J. van der Scheer fifk 9i Bladz. In gr. Svo. De prijs &fi'-U,-\i * Tiet heeft ons gefpeten , dat een voor jonge juffers, die eens beminlijke en waardige buismoeders, en het levens ■ vermaak van deugdzaame mannen zijn zullen, zoo dienfh'g en nuttig handboekjen, als dit van den Heer a. meijer is, in een zo flordig Nederduitsch gewaad verfcheenen is , cn noch ten aanzien van 11 ijl, noch van fpelling, noch van uitvoering desdruks, of fraaiheid van papier, iet heeft, om zich bij het fchoone geflacht te veraangcnaamen. Schooneir kunt gij u verheffen boven al dit uitwendige, en op het wezenlijke uwe aandacht vestigen , zoo prijzen wij u dit werkjen , als een zedekuudig hand- en zakboekjen, aan, het welk u de voortreïlijkfte regels aan de hand zal geven , om u tot waardige vrouwen , en het geluk van u zeiven en uwe aanltaande echtgenoten te vormen. Wij zullen tot een ftaaltjen enkel de 6T en 62 paragraven hier plaatzen, waar uit men het goed oordeel en de bondigheid der raadgevingen van den Schrijver, maar tevens de flordigheid van den vertaaler, ter bevestiging van het door ons gezegde, zal kunnen opmaaken. ,, Wanneer ik van de geleerdheid van de fchoone Sexe Ipreeke, dan verftaa ik daardoor niet een zeker emftig en aanhoudend ffudeeren.dat gij voor ons mannen 'altijd moet overlaaten; maar flegts zulke kennisfen , die het zoort van menfchen, voor liefde gefchaa- pen, betaainen Reeds een natuurlijk goed ver-- Hand, wanneer het zelve flegts door leezen befchaaft is, kan ongemeen veel daar toe bijdraagen, om u tot eene beminnenswaardige gezellin , tot eene gefpraHczaame egtgenoote te maake-n. Maar hoe veel meer kund gij beide worden, wanneer gij ook in zulkeken-. niST.  BOE ZAL EENE JONGVROUW ZIG VORMEN, ENZ. 77 nisfen Knaak vind, die uwen geest niet alleen eene zekere bevalligheid, maar ook ftof tot veelerlei aangenaame gefprekken geeven, cn die men heden ten dage bij meisjens van goeden huize onderfteld Dan met eene op deeze wijze, verkregene kennis eene geleerde Dame voor te (tellen, doet dog, om 's hemels wil geen moeijte. Ik kan mij niets tegenftrijdiger voorftellen, dan een vrouw, die, zo ras zij haaien mond flegts opend,,altoos geleerdheid ademt en fteeds hoogwijze vonnisten, (preekt. Eene zoodanige vrouw, zij mag in gezelfehappen van uw geflagt, of' van het manlijke zijn, zal altoos mishaagen, jaa men zal ze zelfs vlieden. Ten minften voor mij zou zij even zoo aanltootlijk zijn, als een man, dien ik zag filet breiden, kanten knoopen, of met den lepel in de hand bij den keukenhaard ftaan." „ Daar 'er Moeders zijn, die bijzondere regelen in de opvoeding waarneemen: zoo treft haar met regt de berisping der mansperfoonen. Zommige onder dezelve beperken de geheele opvoeding , die zij aan hunne Dogters tragten te geeven, enkel daar in, dac zij ze naajen , breijden, fpinnen, of knoopen , ook wel de huishouding te voeren leeren: welk laatfte haar dikwerf tot zoodanige bezigheden vernederd, die eigenlijk het wterk van meijden zijn moesten. En met deeze, na de meening van veelen, zeer wel opgevoede Dogters , maakt gij nu den man gelukkig , die naa haar vrijt, en de aan ftaan de echtgenoote van den man word te gelijk zijne eerfte dienstmeijd Andere integendeel ('potten over zulk eene eenvouwige opvoeding. Zij willen zig boven de laage gewoonten van zommige Familien verheffen, en laaten haare Dogters in de vakken, voor het manlijk geflagt beftemd, in het leeren van hoogere wetenfehappen broddelen. Is de eerfte de dienstmaagd van haaren man de andere wordt een fottin, die hem met haare geleerdheid wil beheerschen." Gelijk wij zeiden, 't is jammer, dat Vertaaler en Uitgever met dit werkjen zo gebroddeld hebben. Ern-  78 ernstige en trouwhartige waarschuwing Ertiftige en trouwhartige fVaarfchuwing aan de Grooten deezer waereld voor het gevaar van eenen eeheelen ondergang , waar mede de Troonen, de Staaten cn het Christendom bedreigd word, door het valfche leer Rel* tl der hedendaagfche verlichting en de vermetele vorderingen eeniger zogenaamde Philofophen , geheime ee nootjehappen en fecien. Met bewijs ft ukken en oirkonden uit de archiven onzer eeuw voorzien, en in het licht gegeeyeft door eenen Vriend der Vorften en der waare Verlichting. Uit het Hoogduitsch vertaald, Derde Druk te Amfterdam bij W. Brave5 179,, behalven de Voorrede 94 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f:-9.. W/ij zullen onzen Lezers, hopen wij, geen ondienst doen, indien wij ons over het werkjen, dat aster dezen uitgebreiden en vcelbelovenden tijtel volgt een weinig breedvoeriger dan naar onze gewoonte uitlaten, daar hetzelve ook in verfcheide Steden van ons Vaderland veel gerugts gemaakt heeft. De Schrijver, die zich achter den vleienden naam van Vriend der Vorften en der ware verlichting verborgen heeft, is, naar alle waarfchijnelijkheid, (gelijk ook de Vertaler op Bladz. IV van de Voorrede te recht aan. merkt) de Profesfor hoffman uit Duitschland 'een Roomsgezind Schrijver en tevens ijverige verdediger van de rechten zijner Kerk in het gemeen, en die der geestelijkheid in het bijzonder. Schoon het laatfte gedeelte van deze aanmerking op zich zelve mo*e fchijnen weinig aftcdoen, — (want wat doet het tot de waarde of onwaarde van een boek, tot welke gezindheid de Schrijver behore ?) zal het echter zeer gefchikt zijn,om onzen Lezers eenig denkbeeld te ^even van de ware redenen, die eigenlijk aanleiding gegeven te hebben tot de groote vreze, welke hem tot het opftellen van dit gefchrift heeft aangefpoord. Van zijn zedelijk Charakter kunnen wij niet anders zeggen, dan dat het in zijn eigen Vaderland niet buiten verdenking moet wezen, daar de Heer knigge in de Voorrede van zijne Staatkundige Geloofsbelijdenis hem openlijk doet voorkomen als iemand, welke zich aan fchantielijke leugentaal fchuldig maakt. Wat het Werkjen zelve betreft, het is, vooral in den aanvang, in eenen verfierden en Üratorifchen ftijl ge- fchre.  AAN DE GROOTEN, ENZ. 23t fclireven, die meer gefchikt is om het oor te ftreelen, dan om te overtuigen: „ de Voorzienigheid," dus fpreekt hij Bladz. 2 tot de verlichters „ heeft de fakkei ontftoken en ik zal ze opvatten, om de fpelon" ken, waarin gij u verblijf houdt, daar mede te ver, lichten, men weet, waar gij uwe mijnen graaft, en " ik zal de Vorften van üuitschland opmerkzaam ma" ken, en hun het gevaar tonen , 't welk hunne tro11 nen dreigt, die gij moetwillig hebt durven onder,, mijnen," En om de aandacht der Vorften des te zekerer tot zich te trekken , hadt hij reeds laten vooraf gaan , dat de arbeid der verlichters zich voornamenlijk uitftrekke, tot tmvtrrukking van den Godsdienst, het verva/ der Staaten, en den ondergang des mcnfchclijken geflachts waarlijk drie zeer gewigtige uitdrukkingen, welke bij malkanderen genomen niet minder dan het vergaan van de waereld fchijnen te kennen te geven, waar toe wij geloven , dat menfchelijke pogjngeu niet veel zouden kunnen toebrengen. Met dat al fchijnt de Schrijver van deze waarheid zo zeker en overtuigd te wezen, dat hij openlijk uitroept. — ,, Wie uwer zal het wagen mij tegentefpre,, ken, mijne bewijzen zijn klaar, het licht der zon., ne befchijnt ze, en uwe arglistige ondernemingen 's, worden ten duidelijkften ontdekt." Doch, eer hij tot die bewijzen overgaat, wendt hij zijne rede tot de Vorften zelve, welke hij waarlijk geen gratieus compliment maakt, „ zult gij," dus lezen wij Bladz. 3. ,, misfchien verzonken in de geneugtens ,, des levens, geenen tijd hebben, om mij te hooren ? ,, of zal men u misfchien voort flepen tot de vermake,, lijkheden der jagt, tot de vreugdebedrijven van bal„ partijen op dat ogenblik, waarop ik mijne ftem ver,, heffe, om voor uw eigenbelang, voor dat van uw „ waar geluk, voor dat van uwen throon , voor dat van uwe famielie, voor dat van uwe kinderen te ,, fpreeken?" Dan gaat hij na eenige vrij losfe veronderltellingen te hebben laten voorafgaan, over om da grondbeginzels der verlichters aantetonen. „ Ik zal mij, (dus zegt de Schrijver Bladz. 12) van ,, geene kunstenarijen der redenaren bedienen, om de ,, zaak treffender voortedragen , dan zij in de daad „ is, dit hatelijk tafereel van affchuwelijkheid, waar ,■> vaa  t(i ERNSTICE Ef» TROUWHARTIGE WAARSCHUWING „ van ik fpreke, heeft reeds de laatfte penfeeltrek vaii „ het meesterftuk van Satans kunst bekomen." — Maar hoe weinig hij aan deze zijne belofte voldaan nebbe oordele de Lezer uit het vijftiende Artikel, 't welk Wij ten dien einde hier in zijn geheel plaatzen zullen. „ De Philolooph knielt nie.t voor eene fchitterende kroon, door" flaven bewaakt, waar voor zich l)e - met nog eenige aanmerkingen over Aken, en met een laf fprookjen, van het flechtite zoort, dat men in de Roomfche Kerk vind, en dat ver beneden de waardigheid van deze Reize is, wordt oeze Brief bedoten. ' De elfde' Brief is uit Luik , en behelst eenige bijzonderheden van die Stad, de Reiziger fchat de Inwoners wel op honderd duizend. Hij roemt zeer derzelver groote nijverheid, en houdt dezelve van Franicne alkomst, daar zij met het karakter der Franfchen zoo veel gelijkheid hebben. De reis van Aken naar Luik, door het Limburgfcbc, beviel hem bij uitdek M roemt de vruchtbaarheid en bekoorlijkheid van het' zelve , ten hoogden. De Heer forster was te Luik, tellens met de troepen , die de Koning van Pruisfen derwaards gezonden hadt , en dus ooggetuigen ven de pogingen der Luikenaars, om het Despotismus in hun land afgefchaft te krijgen, dit geeft hem gelegenheid, om over dat onderwerp veel te zeggen. De Prins Bisfchop zal, in het oordeel van den0Schrijver veel minder genoegen gevonden hebben, dan dc Luikenaar* Met de verdere wijsgeerige befchouwingen van deii Heer forster over dat onderwerp, kunnen wij ons met inlaten. Men zoekt zulke (lukken, hoe fraai ze ook wezen mogen, zelden in Reizen. De twaalfde Brief uit Leuven, behelst de Reis van Luik derwaards. Behalven eenige zeer korte berichten van de fchoonheid van het Land, en van den Reisweg, behelst hij verhalen van de karakters en het gedrag van zi ne Reisgenoten, die wel genoeg zijn opgcdeld , doch die nog eenigzins te ieurfteUénd zijn voor  reizen. 9t voor liem, die andere ftukken van den Heer forster. gelezen heeft, en die van hem niets anders verwacht, dan het gene ten hoogften belangrijk is. Veel beter bevallen ons zijne aanmerkingen, over den droevigen Haat van de Uooee School te Leuven, en over de lofwaardige, maar niet wel aangelegde pogingen van Keizer jozef, om die te verbeteren. Aan het Leuvens-bier, geeft hij geen grooten lof, niettegenftaande i, ©,ooo tonnen daar van 's jaars worden uitgevoerd , 30 of 35000 Ingezetenen hebben te Leuven welvaren. Doch voor 1382. hadt de Stad, door de Lakenfabrieken, eene bevolking van 150,000 menfchen. De 13de en 14de Brieven, zijn uit ISrusfel. Zij beheizen eenig bericht van de aangename manier van reizen, met de Jaagfchuit, in Braband, die, in veele opzichten , aan de Hollandfche zijn voor te trekken. Mechelen vond de Heer forster niet zeer groot, de huizen allen wit beha-eken , en bij uitnemendheid doodsch. Men vindt 'er naauwlijks mensch of dier op ftraat. Hij geeft ook eenig bericht van fchilderijen in de Kerken te Mechclen. De ftukken van rubuens, die hij hier vond, waren zijne meesterltukken niet. In eene 'Kerk vond hij een Preêkftoel, uit éénen vervaarlijk dikken boom gehouwen, waar van het beeldwerk zeer fchoon is. Hij vond niet goed hier lang te verblijven , en meende dat de menigte van fchilderijen, alhoewel van groote Meesters , die hier gevonden worden, hem daar voor Hecht beloonen zouden , dewijl de ftoffen veeliil uit de fmakeloze , en het goed verHand kwetfende , legenden der heiligen genomen zijn. Hij geeft hier over goede aanmerkingen. De doodfche Haat, waarin zich Mechelen thans bevindt, fchrijft hij toe aan de verbazende menigte van geestelijken, die zich, ten koste van de ingezetenen, vetmesten. De inkomflen van den Aardsbisfchop, rekent men op niet minder, dan 100,000 guldens. Langs een fchoonen weg, reedt de Heer forster van Mechelen, over Vilvoorden naar Brusfel, door een uitftekend wel bebouwd en bevolkt land, daar alles welvaren aankondigt. Te Brusfel is de grond van de vernietigde Kloosters , ten deele met huizen bebouwd, ten deele tot nuttige inrichtingen aangelegd, zoo dat de ingezetenen bij die vernietiging, dubbel winst hebben. De Brusfelaars zijn een ras van menfchen ,  92 INTERESSANTE CHARAKTER-SCHETZEN ENANECD. fchen , dat in fchoonheid voor de Luikenaars en Limburgers wijken moet, dit vond onze Reiziger vooral ten opzichte van de vrouwen, waarheid. De reden van deze minderheid, dnrft hij niet bepalen. In de Kerk van St. Gudula, vond hij het fchoonfte ftuk van rubbens, dat hij ooit gezien hadt, en dat misfchien in de wereld is. Alle andere fchilderijen, die hij hier zag, vielen in zijn oog hier bij al te zeer af. — Breed geeft de Heer forster op van de uitflekende fchoonheid van de St. Jakobskerk te Brusfel, die, onder zoo veel wanftaltige Gotifche gebouwen, eene luisterrijke vertooning moet maken, en aan de opmerkzaamheid van alle vreemden , moet wezen aanbevolen ; zoo wel als een fchilderij van craijer bij de Begijnen , die evenwel, zoo 't fchijnt, door de Brusfelaars niet naar hunne waarde geichat worden. tiet overige van den laatften Brief, behelst eenige berichtpn, nopends de verzameling van fchilderijen van den Heer danhot, dat met de uitftekendlte Hukken van de beste Nederlandfche Meesters prijkt, en waar aan de Reiziger grooten lof geeft. Doch alle die uitmuntendheid is in zijne oogen, wederom alleen-beuzeling, in vergelijking, met de (hikken van titiaan, u-.onardo da vinei , beide Italianen, en over welke hij eene geheele lofreden houdt. Dit Deeltjen van deze Reize is, alhoewel het in zichzelven niet kwalijk gefchreven is, en hier en daar zijnen grooten Auteur zeer wel vertoont, bij verre zoo belangrijk niet, als wij zulks van eenen man, als de Heer forster is, zouden verwacht hebben. Interes/ante Charaklcr-fchelzen en Anecdoten der voornaamfte Vorften van Europa, bijeen verzameld uit de oude en nieuwe Gefchiedeni.fen ; behelzende veele merkwaardige voorbeelden van goede en kwade Vorften, door welke verfcheiden Landen en Rijken gelukkig of ongelukkig zijn geworden, alles zeer nuttig en leerzaam, om bij de tegenswoordige tijdsomftandigheden , wegens den gevaarlijken toejland van zommige Vorften in Europa, gelezen te worden. Uit het Iioogduitsch vertaald. Eerfte Stukje. Te Amfterdam , hij P. van Leeuwen. 45 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is ƒ :-8-: Zoorira men in overweging neemt, dat op vijf- en veertig bladz. de levens van zes- en twintig Ko- niu-  der voornaamste vorsten van europa. 93 ningen befchreven zijn , zal men ras begrijpen, dat dit'Werkjen meest voor kinderen gefchikt is , om dezelven tot het lezen van grooter Werken voortebereideu , het geen ook het eenigfte geval is, waar in wij hetzelve nuttig zouden oordeelen. . De opfteller van de Voorrede, die ons met dat al is voorgekomen, .uist geen man van het grootfte doorzigt te wezen , heeft echter eene veel hoger bedoeling aan den Schrijver toegefchreven , menende namenlijk, dat de tijdsomstandigheden, die het levert der Vorften hoe langer hoe meer in gevaar brengen , en dezelven op hunne Tronen doen becven, hem tot het famenjlellen van dit Boekjeu aanleiding gegeven hebben, denkelijk dan , om de wereld te overtuigen, hoe nuttig de Koninglijke Regering voor de Volken geweest is , want anders kunnen wij zijne redenering in het geheel niet vatten. Maar wij vragen, of de volgende voorbeelden , hier toe wel zeer gefchikt zouden wezen? Op Bladz. 9. lezen wij van willem den veroveraar , „ hij ftierf in een oorlog tegen Frankrijk, welken hij, bloot uit wraakgierigheid, ondernomen " jiadt — hij was een Vorst van groote talenten, " maar hij wendde dezelve niet altoos aan ten besten ,, zijner onderdanen , .maar dikwijls flegts tot bevrediging van zijne driften en begesrtens, om welke ]l redeif hij ook meer gevreest, als [in plaats van dan] ,, bemind wierd." ..... Bladz. 10. van willem den II, „ bij zijne kroning beloofde hij zeer veel, doch hield het des te , minder. De Godsdienst, die alleen in Haat geweest ', was, hem binnen de paaien van matigheid te hou', den , was voor hem eene bloote hersfenfehim. Hij " verhandde den beroemden Bisfchop lanfrancus enkel daarom , wijl hij het gewaagd hadu hem, wegens zijne geweldadigheden, te berispen." Bladz. 15. van richard löwenhertz, ,, om zijné ,, driften ie voldoen, offerde hij menigmaal het be,, lang van zijne Kroon en Onderdanen op. Hij be,, laste het volk met fchattingen , maakte geduurig „ nieuwe beleningen, verkogt Domeinen, Prebenden ,, en Staatsbedieninaen. — Dus verkogt hij aan den „ Bisfchop van duiuiam, de waardigheid van een Op,, perrechter, voor duizend mark. Hij pleegde (voor „ plag) te zeggen, dat hij ook bereid was om Lon- „ den j  94 p. w. provo kluit , de ruiter naar chattaw. „ den re verkopen, wanneer hij flegts een koper vin ,, den kon. r " Bladz. 19 van henorik. de II[, „ hij was wel ,, een goedaardig Vorst , rnaar de natuur hadt hem ,, met tot een Regent gefchapen, het ontbrak hem ,, aan meest alle deugden van een Regent. Zijne Mi,, nistcrs en gunstelingen leidden hem naar hun welbe,, hagen, en onderdrukten het volk,om zich zeiven te „ verrijken. ' Bladz. 16. van hendrik de VIII, „ over het geheel „ was hij een zwakke en ontrouwe Vriend, een 011„ beflendig Bondgenoot , een onbefchoft liefhebber ,, van de vrouwelijke Sexe , een ijverzugtig Echf-e„ noot, een onbarmhartig Vader,'een heerschzu5 AAN DE HEEREN SCHRIJV. DERVADERL. BIBLIOTHEEK Het komt ons niet voor, dat de Heer loosjes het in deze foort zoo vergebracht heeft, als wel iri aridere vakken van de kunst , en wij zouden denken dat anderen hem hier merkelijk vooruit zijn. aan de heeren schrijveren dér vaderlandsche bibliotheek. Wëled. heeren J fyTet verwondering heb ik in No. t± der Vadeflandfche Bibliothcek dc recenfic der Lijkreeden van den Heer van hemert geleezen; ondanks de nadere Lofreeden word ik op pag. 554. te fterk aangetast om hetzelve met ffilzvviigen voorbij te gaan. Mijn Vader in den jaare 1765 overleeden , toen ik den ouderdom van zeven jaaren naauwlijks bereikt hadt, heb ik niet genoegzaam gekend om over zijne daaden te kunnen oordeelen , zooveel is mij echter, door mijne meerbejaarde zusters en verdere naastbeftaanden van zijn character meedegedeeld, dat ik veilig durf _ vastftellen, bet nimmer zijn oogmerk geweest is, dat een brief, toen waarfchijnlijk ter goeder trouw overgegeven, 28 jaaren na zijn dood, zou dienen om een Man te gispen , welke hem destijds op zijn verzoek door een aanprijzende voorreden in het bevorderen der uitgave van een nieuw werk behulpzaam was. Na het overlijden van mijn Vader zijn deszelfs papieren naar Hoorn gezonden en worden daar nog bewaard, en ik kan verzeekeren , dat na dien tijd de brief in qüestie, (van welles aanwezen ik volftrekt onkundig ben) nog door mij nog die mijner naastbeftaanden, welke thans die papieren bewaaren* verftrekt is. Ik verzoek dat UWEd. of door het plaatfen van deeze of op een andere wijze mij de voldoening niet zullen weigeren welke mijne goede naam vordert. Ik ben met hoogachting. Weled. heeren! U Wel Ed. DW. Dienaar, pieter houttuijn. Harderwijk 7 Febr. 1793.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandelingen, raakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door teijler's Godgeleerd Genootfchap. XII Deel. Te Haarlem, bij J. Enfchedé en Zoonen, en J. van VValré, 1792. 50S Bladz. In gr. Oiiarto. De prijs is ƒ4 - 5 -: Tweede Kecenfie. Volgends onze belofte, zullen wij nu den Lezer verllag doen van de tweede Verhandeling, welke in dit XII Deel, nevens die van den Hoogleeraar van hemert, gevonden wordt, onder den titel: ,, De Euangelifche Prediking en Gefchriften. vergeleken met de volksbegrippen -van dien tijd, of Proeve ter beantwoording van het voordel, opgegeven door teijler's Godgeleerd Genootfchap , enz." Deze verhandeling waar van deEerw. de vos Schrijver is, is in tien Hoofddeelen verdeeld. — Het eerde Hoofddeel behelst eenige aanmerkingen, over het gewigt der vraag; over de aanleiding daar toe; de bedoelde mening, en manier van oplosting. Het gewigt der vraag leidt deEerw. de vos, bijzonder af , 'uit de min of meer doute uitlpraken, welke verfcheiden hedendaagfche Schrijvers , bijzonder in Duitschland, wagen , nopens de leere^ en de wonderen van jesus , zoo als die door de Euangelisten aan ons verhaald worden; en fchoon men ligtlijk de doutden derzelven kan beantwoorden, evenwel fchiet eenen denkenden mensch al ligt bij de vraag: Is evenwel het verklaaren van fommige zaken, door het terug zien op de tijden en menfchen , met welken jesus moest omgaan, wel zoo geheel en al verkeerdheid, dat hier over niet meer valle na te denken? Steekt 'er toch niet eenige waarheid in het zeegen: dat veele vreemde en langgevestigde gevoelens, de tijdgenoten van jesus vervulden ? kan en moet dit niet van zeiven invloed gehad hebben , op alles wat hem betreft? Ja is het niet dikwerf de eenige neutel, om vernaaien, moeilijk* redenceringen cn gefprekken te verdaan, welke zeer ongerijmd kunnen worden, wanneer wij ze niet opnemen in den joodfehen zin? —pit alles verdient dus zekerlijk nader getoetst te worden."-— Vervolgends toont de Heer de vos, ^. 7. welke, VAD. BIliL. V. DEEL. no. 3. G c11  93 VERHANDELINGEN en hoe veele ondergefchikte vragen en onderzoekingen in net voorftel des genootlchaps vervat zijn, wanneer hetzelve behoorlijk ontleed wordt, van dezen neemt hij nogthans enkel die in overweging, welk or.midlijk tot het voorftel behooren, en doet onderzoek ï.o. wat Volksbegrippen zijn. Voor Volksbegrippen zijn te houden , of zulke afzonderlijke en bcfchouwlijke ftelhngen , die vrij algemeen goedgekeurd en aangenomen worden , of ook gewoonten en manieren van doen en handelen , in zoo verre deze gewoonten uit zekere gevoelens en omhelsde denkbeelden voortfpruiten , en daar mede verbonden worden ; het zij dan dat die begrippen en daar door veroorzaakte zeden , goed en ^heilzaam, of ook kwaad en verderflijk te achten zijn." — ,, De gewoonte echter fchijnt gewild te hebben, dat men door volksbegrippen bepaaldlijk verÜaan moete, volks dwaal in gen, enz." — Dit onderfcheid wordt vervolgends §. 10. volgg. breeder uitgehaald, en aangetoond, hoe moeilfk hetzij, om te bepaalen, of iet eene algemeene volksdwaling zij, als ook wat het zij, zich naar volksdwaalingen te'fchikken? Welk denkbeeld, door de opheldering van den Eerw. de vos, blijkt, zoo ruim van begrip te zijn, dat men niet ligtlijk kan zeggen , wanneer en in hoe verre eeii Schrijver, of Wijsgeer, of Leeriiar eigenlijk gezegd kan worden, zich naar volksdwalingen te fchikken. Na deze algemeene voorbereidzelen , bcfchouwt de Heer de vos, in het tweede Hoofdeel. jesus , ten opzichte der vraag, in zijn doorgaand karakter, in het zelve bepaalt hij zich voor eerst, om bet gedrag van jesus, ten opzichte van de heerfchende "begrippen zijns tijds , uit de 'vernaaien zijner Levensbefchrijvers onpartijdig te beöordeelen. Nu zegt de Heer de vos §.3. ,, In die overgeleverde vernaaien , is mij fchier niets duidlijker, niets loopt mij daar in fchielijker en beftendiger in 't oog, dan deze bemerking; dat aan den Zaligmaker in 't gemeen, zonder eenigen twijfel, de titel toebehoore , van de groote beftrijder der volksdwaalingen, die het godsdicnjlige betrof en onder de Jooden. Vervolgends geeft hij %. 4. de voornaamlte volkdswalingcn der Jooden, uit de Euangelisten op, bij voorb. 1) Nationale trotschheid. 2) Nopens den aart en het rechte wezen van den godsdienst  van teijlers godgeleerd genootschap. gj dienst verkeerde flelregelen. Veele zeer algemeen verlpreidde verkeerde grondregels, ten opzichte der zedelijke gedragingen, welke aan zeer fchroomlijke misbruiken, eenen fchijtl van betaamliikheid en onzondigheid hadden bijgezet. 4) Dwaalingen, nopens het geen gebeuren zou na het llerven; 5) eindelijk heerschten onder de afftammelingen brat Is, fommige verwachtingen, wegens de aanftaande tijdlijke lotgevallen der Natie, en de komst van eenen grooten Godsgezant of Mesiias , bij welken waarheid en dwaling zich onder een vermengden. ,, Over het geheel merkt nu de Schrijver §. 5. aan, was jesus geheele leven en leere, de fterk.'te en geduurigf'te tegenfpraak tegen den Joodfchen volkswaan, die fchier te bedenken is." Dit wordt in het volgende breeder aangetoond: ,, Dat jesus in dit bekende aantasten der volksvooröordeelen, zich niet tekende als de vriendelijke en beleefde man der waereld, gelijk wij het hier noemen. Was, vraagt de Heer de vos, zijn voorkomen van dezen kant niet veel eer uitermate geftreng, en weinig bezittende van dat infchiklijke, 't welk fommigen in onze dagen, als zoo behaaglijk, gelieven voor te dragen"? 5- 7. Gaat de Schrijver nog een' flap verder, cn zegt: ,, Daar is zelfs grond, om, wegens jesus, deze volgende (telling te beweeren: jesus maakte veeltijds geen gebruik van de Volksbegrippen. Hij eigende zich de voordeden, welken hij 'er uit getrokken kon hebben, geenszins toe; zelfs dan niet, wanneer wij 'er niets belemmerends in zouden vinden; zoo dat hij 'er zich fomwijlen geheel niet naar fchikte, ook daar wij dit nuttig, ja bijna nodig, zouden keuren." —■ Dit wordt weder door voorbeelden aangewezen. §, 8. 9. Waarna de Heer de vos dit befluit trekt. f. 10. „ Genoeg is het, uit dit alles voorlopig ten duidelijkften te bevroeden, dat de gantfche omvang van het leven des Ueilands eene zeer openbare, eene geenszins bedekte, maar allcnthalven vrijmoedige aankanting was, tegen menigerlijë volfcsdwaaling, welke hij llrijdig oordeelde met den zuiveren godsdienst, dien' Hij kwam verkondigen — zijnde dit tegenfpreken en beltrijden de groote, de voorname, en wezenlijke aanleiding geweest tot dien geweldigen haat, welken hij zeer wel voorzag, dat daarom tegen Hem zou woeden; dien hij over het geheel niet zeer bezorgd was G fl te  loo VERHANDELINGEN te ontgaan , dan alleen in zoo verre het aanbevolen werk daar door te vroegtijdig zou gefloord worden, en die hem eindelijk den verachtten dood berokkende, 10 fpijt van al de nutte lesfen en hartelijke bekommeringen ter verbetering van de gantfche Natie." Het derde Hoofddeel levert ons foortgelijke befchouwingen, als de voorgaande, toegepast op de Euïn°-elisteu en Apostelen; den inhoud van dit Hoofddeel, vinden wij §. 8. dus faamgetrokken. ,, En voor en nog atig na het Pinksterfeest, hadden de Apostelen zekerlijk veele verkeerde begrippen gemeen mei de overige geloofsgenoten. Het zeiven befmet te zijn Geweest , of gebleven, kan zich misfchien over fommfge zaken, meer dan men gewoonlijk denken zou, met eenigen grond over hun geheele karakter laten beweeren. Doch, zulk een Ichikken, 't geen tegen de waarheid aan, eigenlijke gunst en aangenaamheid op zich zei ven zocht te bejaagen, kan niemand hun toecia-enen. enz. ö Na dit alles voor af te hebben laten gaan o-eeft de Eerw. de vos, in het vierde Hoofddeel èen^e op merkingen op eenige blijkbare overëenkom(ten& met heerlchende Volksbegrippen, in de redenen en handelingen, zoo van jesus als van zijne Leerlingen. De Stukkeo, die hier in aanmerking genomen worden, verdeden zich in twee Hoofdklasfen; vooreerst in zulke overëenkomften met volksbegrippen , die zeer openbaar zijn, en waaromtrent weinig verfchii kan vallen. En ten tweeden in zoodanigen , die meer belemmerend moeten fchijnen, waar over de onderzoekers verdeeld zijn, en de meningen zeer tegen elkander kunnen aangekant wezen. Wat de eerfte klasfe betreft, hier toe brengt de Eerw. Schrijver, dat de Heere jesus allerwege de°taal de uitdrukkingen , en zegswijzen zijner landgenoten bezigde, in alles wat met den godsdienst gemeenfthap hadt, bij voorb. dat God zijne Zon laat opgaan, enz Het geen hij fpreekt van het Paradijs, van abrahams fchoot. enz. In dit alles echter dient het gezond verftand en zekere eigene beöordeeling, altijd de leidsman te wezen , om niet geheel terftond te befluiten • zoo en in dier voegen was het Joodfche denkbeeld; derhalven ook zoo en zonder eenige verandering het doel van christus — op de lijst dezer fchikkmgen naar volks-  van teijler's godgeleerd genootschap. ioi volksbegrippen, Helt de Eerw. de vos §. 5- vervol«ends, „ dat jesus fommige zaken, welke tot zijnen godsdienst behooren zouden, wel nu en dan duisterlijk aanwees, en ze niet geheel verzweeg; maar echter de ftukken zoodanig in de fchaduw plaatfte, dat veele welmeenenden daaromtrent langen tijd in het onzekere bleven , en zich niet dan zeer bezwaarlijk uit de oude vooröordeelen redden konden," Dan deSchrijver hier in meer bijzonderheden tredende, bij voorbeeld, onder anderen, nopens het Godlijk gezag des Ouden Testaments, door jesus erkend, nopens de aanmerkingen van den Brieffchrijver aan de Hebreen, betreffende den kerkplegtigen godsdienst der Jooden, en deszelfs gebruik tot opheldering van den Christen Godsdienst, enz. kunnen wij hem in dit alles niet volgen, zonder de paaien van ons beftek te verre te buiten te treden. — Doch, 'er zijn andere onderwerpen, welken tegen dit algemeen karakter van jesus en zijne Apostelen, meer dan het voorgaande zouden fchijnen aan te loopen; hier toe behooren in het vijfde Hoofddeel, de argumenta ad hominem , zoo ver dit niet onder de volgende afdeelingen vallen kan. Na opgegeven te hebben, wat men door argumenta ad hominem verftaat, en opgemerkt hebbende, dat, fchoon uit dezelve over het geheel weinig kwaads kan vloeien, ten opzichte van de uitwerkzelen , echter een deftig Leeraar hier mede niet dikwerf voor den dag zal komen, maakt hij eenige algemeene aanmerkingen omtrent de vraag, of ook jesus en de Apostelen zich fomwijlen van dusdanige bewijsredenen bedienden? Veele voorbeelden, welken hier van bijgebracht worden , is de Heer de vos geneigd uit te zonderen, bij voorb. matth. XII: 31, 32. alwaar jesus de opttanding der dooden be. weert tegen de Sadduccên, waar van hij zegt: ,, In de gevoelens van de Sadduceën, — was niets, het geen het bewijs ten hunnen opzichte meer voldoende kon maaken, dan voor anderen; zoo dat het niets ter opheldering bate te zeggen , dat jeSus zich hier van zulk een bewijs op Sadducceuwfclie gronden bediende." — En wanneer de Zaligmaker dit foort van bewijsredenen gebruikt, dienen zij niet zoo zeer, om eenig befluit te bouwen op bedrieglijke gronden , maar zij hebben ten oogmerk, om — den tegenllander den G 3 mond  102 VERHANDELINGEN S r6 fl0PPe"- ~" ;Dk is het Secn me" "oe"t een' ander te brengen, ad terminos nou kout. En het aTen ~] ,2* ^ ?3°3' " ^0;'ik meen welken * «Met geloof, dat men ligtlijk ecnig eigenlijk argumentum ad hominem in de Èuansre,. llen zou kunnen aanwijzen." i-uangeIn het zesde Hoofddeel, worden de vernaaien der belS f^A wouderen v;l" <»en kant, welken de vraag Dcgccit, nader getoetst en getoond, dat het «reens-ns e „ bekwaamheid of meerder kundighedender Watum geweest zij, van welk,?, in het oog der Jooden voor wonderen aangezien, jesus zich bediend zou van CnA T iZ: u h£t £?a* v:ui ^nen ^gezant van God te handhaaven. He plaatzen ioann. V ± tïïf£mm' XIf: 23> wordün 'lier bij deze gelegen^ beid $ 7 aangevoerd, bij welke het ons voorkomt dat de Heer de vos de kracht der redeneering, uit dezelve gevormd, echtermeer ontduikt, dan oplost: waaromtrent wij geern meer duidlijkhcids zouden gehad hebben, fchoon hij te recht beweert, dat, al gave men toe dat de Engel des Heeren in die plaatzen gemeld m de volkstaal der Jooden valle, en dat in deze plaat? zen enkel van zeldzame of toen onverklaarbare natuurlijke gebeuremslen gehandeld wordt, daar uit geenszins volge, dat men dit zou kunnen of mogen toepasten- op gevallen, die 'er wijd van verfchillen, en tr geheel niet mede vergeleken, kunnen worden, w rr Hoofddeel behelst eenige gedachten, betreffende de Apostelen in 't gemeen , en bijzonderlijk de benaming van Aon oc door joünnes gebezigd. JJe aanmerkingen omtrent de Apostelen betreffen hunne onfeilbaarheid in het rechte vatten cn voordragen van de leere van jesus, en die nopens den Atn^e Van T0. bnnes, dat, indien deze Apostel die benaming ontleend hebbe van plato , enz. zulks dan geen fchikken zou geweest zijn naar een volksbegrip," maar zo al iet, veel meer een fchikken naar de begrippen'van fommige Geleerden. „ Of", vraagt te recht de Heer de vos, Hlactz. 33i. „ zal men 'er niet veel eer uit mogen opmaak en. dat joünnes het gebruik dezes woords, otlchoon te vooren nooit gebezigd, zeer gepast vindt, om er, tot het geen hij, aangaande jesus , zeggeirwilde, gebruik van te maaken ? Het achtfte Hoofddeel bevat de vraag:,, Waar is  van teijler's godgeleerd genootschap. I03 de reden te zoeken , dat en de fpreekwijzen en de denkbeelden, ontleend van de Joodlche offeranden, door de Apostelen zijn overgebracht op de zond vergiffenis in het üuangelie en op het fterven van jesus?. Dit Hoofddeel durven wij den nadenkenden Lezer, bijzonder, ter lezing en overweging aanprijzen, als waar in gewigtige ftukken geleidelijk nagegaan en voorgedragen worden, met eene prijswaardige behoedzaamheid en voorzichtigheid, welke aan alle bedaarde 011derzoeklievenden, alfchoon ook in denkwijze van den Eerw. de vos, in het één of ander opzicht, verfchii: lende, behaagen moet. Belangrijk is ook de inhoud van het Negende Hootdftuk, „ over de wijze van aanhaaling uit, en redeneering over de Schriften des Ouden Testaments, en deszelfs voorzeggingen." — Nopends de voorzeggingen aangaande den Mesfias, fielt de Heer de vos zich Bladz. 368. deze vragen voor: „ I. Wie en hoedanig waren die Joodfche Mannen , welker fchriften doorgaands gerekend worden de gemelde verwachting te onderfchragen? II. Was 'er in hunne fchritten wezenlijk eenige grondflag tot die gedachten? Of is alles, wat hier van oudtijds of nu gedacht en gefproken is, fteeds geweest een ijdele hersfenfchïm , eene nietsbeduideude opvatting ? III. Was 'er bij de Jooden doorgaans eenige eenpaparigheid in hunne gevoelens, nopens den toeltand en lotgevallen des genen, dien zij meenden , dat komen zoude ? IV. Wanneer wij , die nu Christenen zijn , ons Christendom in zoo verre ter zijde zetten, en alleen als verftandige Jooden trachten te redeneeren, over den inhoud der bij hun erkende H. Boeken , kunnen wij dan daar uit van vooren eene gevoeglijke famenzettmg opmaaken van alle de karakteristieke trekken en bijzonderheden van üjd, plaats, en levenswijze, welke den aangewezen Man Gods, ten tijde zijner verfchijning, . zouden moeten eisen zijn?" — De beantwoording dezer vragen wordt "door den Eerw. Schrijver met geen minder naauwkeurigheid behandeld , dan hij bij de overige onderwerpen in acht heeft genomen^ maar deze beantwoording is te breedvoerig, om 'er een uit» trekzel van te geven. De hoofdzaak is bevat in dc- G 4 ze  104 verhandel. van teijler's godgel. genoots. ze woorden des Eerw. Schrijvers Bladz. 401. ,, Dus fchijnt het met het Profeetisch bewijs in dezervoege gelegen te zijn. 'Er waren in het'Oude Testament veele zeer blijkbare aanwijzingen , wegens dit algemeene, dat 'er een Nieuw Verbond zou worden opgericht, 't geen zich eerst bij de Jooden vestigen, van daar tot de overige Volken doorgaan, en alle aanbidders Gods , zonder onderfcheid van gedachten, zou omvangen. — Aan den afloop dier voorzegde dingen, welke dus algemeen zijn, kan geen twijfel over blijven. >— Doch , wanneer men buiten dit algemeene afdaalt tot bijzonderheden, wegens lotgevallen, ftand, en mindere bejegeningen des toekomenden Verlosfers , zoo kan daaromtrent van vooren niets zoo beftemd en bepaald zijn, dat men 'er niet verfcheiden bedenklijkhcden tegen verzinnen , dat men niet dikwijls zeer verlegen zijn konne, zoo lang men bij ieder afzonderlijk lhik alleen in dien zin acht geeft op het letterlijke, dat men alleen vraage: Wat deze woorden in den famenhang zouden kunnen betekenen ? zal 'er nooit een einde aan het twisten daar over komen. ■— Men dient zich in dezen tot een hooger en algemeener gezichtpunt te verheffen," waarna de Eerw. Schrijver de verhandeling van j. j. hess, Proeve over Gods Koningrijk ten dezen bijzonder aanprijst. Eindelijk befluit de Eerw. de vos deze Verhandeling in het Tiende Hoofddeel, met te ipreken: Over dat geen , 't welk in het Nieuwe Testament voorkomt ten opzichte van den Duivel en de Bezetenen, en toont, met alle befcheidenheid,aan, hoe weinig zekerheids ook de ftoutlte uitfpraken van hun, die hier veel van Joodlche volksbegrippen in dit Huk, en van het fchikken van jesus naar dezelve Ipreken , in zich behelzen, terwijl een behoedzaam Uitlegger liever zijne onkunde in dezen belijdt , en fchroomvallig is, over dit ftuk eene bcflisfende oordeelvelling te waagen. Vervolgends geeft hij zijne bedenkingen op over den Satan of Duivel , als medewerker in bet zedelijk kwaad , Bladz. 435. en Bladz. 464. over de Djemons of den Beélzebul, als de veröorzaakers van natuurlijk kwaad , welke zekerlijk overweging verdienen, ook daarom dewijl zij meer in den onderzoekenden, dan in den bellisfenden, toon vervat zijn. Over het geheel geeft deze Verhandeling van den tlee-  H. C. BERGEN, GEDENKWAARDIGHEDEN, ENZ. 10$ Heere de vos, zeer veele aanleiding voor den Lezer, om zelve na te denken, en jammer is het , dat zij niet een weinig beknopter is opgetteld , waardoor zij misfchien ook in duidelijkheid zou gewonnen hebben. over het geheel zal verders deze Verhandeling zich aanprijzen door haare befcheidenheid, terwijl not,thans , ten overvloede , in dezelve is aangetoond , dat nooit jesus of zijne Leerlingen , zich op eene laakbare wijze naar volksbegrippen, veel min naar volksdwalingen, gefchikt hebben. Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van jesus. Volgends de vier Euangelisten in overeen/lemming gebracht, en met ophelderende en praktikale aanmerkingen voorzien. Door h. c. bergen, tweeden Prediker te Grunberg. Met een Voorbericht van herman muntinghe, Th. Doet. Hoogleeraar der Godgeleerdheid , enz. te Harderwijk. Uit het Hoogduitsch. Eerste Deel. Te Leijden , bij A. en J. flonkoop, 1753. Behalven het Voorwerk, 519 Bladz. In gr. tivo. De prijs is ƒ' 2 - 18 - : W/ij haasten ons om van dit werk' verflag te doen, alzoo ons in langen tijd geen belangrijker en meer algemeen nuttig werk voor Christenen, zoo Christenleeraaren als bijzondere Christenen en huisgezinnen der Christenen, onder het oog is gekomen. Voor Christenleeraaren kan het een handboek wezen, om het leven, de leere en daaden van den grooten Zaligmaaker , ten betoge van zijne waare Godlijke zending, en betreklijk het groote doel van het Christendom', het onderwijs en de verbetering der menfchen, duidlijk , met voordeel, en overreding, voor ■ te dragen. Voor de bijzondere Christenen en Christen huisgezinnen, een huisboek, tot een doelmatig lezen der Euangeliegefchicdenisfen , waar door men niet alleen den beminnenswaardigen Stichter van den Christelijken Godsdienst recht leert kennen, en zich het best overtuigt van de voortreflijkheid zijner leere, maar ook doorziet, hoe valsch en ongegrond die beschuldigingen van de vijanden des Christendoms zijn , die gemeenlijk uit hunne geringe kennis aan jesus Godsdienst voortvloeijen; terwijl men tevens, alle partijG 5 fchap-  io6 h. c. BEHGSN fchappcn en nutteloze twisten vergetende het wiare wezen van dien Godsdienst leert verilaan' en op"! wekt wordt, om het geloof, liefde en deu-d het groote doel van denzelven , te beoefenen Met dit oogmerk om het doelmatig lezen der tuangelie-gefchiedenisfen te bevorderen, bevat dit werk van den terwaarden bergen den Tekst der vier Euangelisten, volgends de laater en beste Vertalingen en ophelderingen van hess, moldenhaüer , less set. un RosENimuF.it, hezel en andere voor'trefhjke uitlegkundigen harmonisch gefchikt , en in afdeeImgen verdeeld voor welke een korte inhoud geplaatst ,s, en daar het nodig was, eene beknopte inleiding voorafgaat, die den inhoud en het doel, het rechte gezichtpunt, aan den Lezer opgeeft, waar uit de Lezer de daar verhaalde gebeurenis, gelijkenis, en uitlpraak des Heilands, enz. te befchouwen heeft of die hem voorat op het rechte gebruik derzelve opmerkzaam kan maaken. — Tusfehen dezen Tekst zijn op eene gepaste wijze, zoodat 'er de lezing niet door geteemd, J»*» Lu« hoofde van het vloejend verband, het welk de Schrijver heeft weten in acht te nemen. en zijnen duidh|ken , beknopten fchrijïftijl, die in de Vertaaling zeer gelukkig getroffen is, veel meer opgewekt en veraangenaamd wordt, ophelderende ui treffende, praktikale aanmerkingen voor onzen tijd ingevoegd ; m deze aanmerkingen , die door drukwijze cn door haakskens [ ] van den Tekst onder tcneiden zijn, wordt het nodigfte uit de Oudheden , zeden, en gebruiken der Oosterlingen ter opheldering bijgebracht, het welk ook meermaalen door kleine^ ïnlasfchmgen in den Tekst zelvcn o-efchiedt die Curfijf gedrukt zijn; maar ten tweeden°en voor! ïiaamhjk, worden in deze aanmerkingen den Lezer wenken gegeven, hoe hij elke gebeurenis, elk voorval, elk onderwijs van onzen Heere, ook praktikaal kan toepasfen, en 'er voor zijn hart en leven gebruik van maaken. Rijzonder is de Schrijver daar uitvoeriger geweest, waar hij gelegenheid hadt, om fchadelijke en in zwang gaande vooröordeelen te beltrijden, en de oefening van veele zeer verwaarloosde Christelijke deugden, den Lezer op het hart te dringen. — Met één woord aanprijzing heeft dit werk niet nodig, maar alken bekendmaaking, het is goede waar, die  gedenk wa ardigh. uit het leven van jesus. IO7 die zich zelve prijst. Wij willen derhalven enkel den Lezer eene proeve van de behandeling in het zelve aanb'.eden, zie hier dan het begin der drie en twintigftc afdeeling; onder het opfchrift Leerreden van jesus aan zijne volgelingen {allernaast aan zijne leerlingen.) Bladz. 159 volgg. , [Onder de gedenkwaardigheden uit net Leven van jesus, is bijzonder zijne Leerreden, die hij op eenen berg in Galileë hieldt, bij uitftek merkwaardig. Verdienen de Wijzen der Oudheid, wegens hunne zedefpreuken en den invloed, dien zij daardoor op den welvaart van het menschdom gehad hebben, verwondering, dan verdient onze jicsus dezelve, enkel en alleen uit hoofde van deze eenige leerreden, zonder opzicht op zijne overige leere en daaden, zeker nog in hoogeren trap. Het is de verhevenfte, op de eerwaardigste begrippen van God gegronde, met de waarde ónzer menschlijke natuur overëenftemmende, onze waare gelukzaligheid bevorderende, van de gezonde rede gebillfkte, allerzuiverfte en volmaaktfte zedenleer;, die hij daar in voordraagt. Zij is geheel het tegendeel van die behoeftige en armhartige zedenleere, \velke de J-oodfche Godgeleerden van den toenmaligen tijd leerden, wier vooröordeelen, verkeerde uitlegging en misvorming der Godlijke wet hij daar in berispt heeft. Deugden , welken zij verwaarloosden , en voor gering hielden, haalde hij, als 't ware; weder uit het ftof te voorfchijn, en prees die zijnen leerlingen op nieuw aan. Zijne deugd, welke hij ook op de beste wijze, en uit de beste, edele gronden en oogmerken leerde uitoefenen , is veel beter , 'edeler , en uitmuntender dan de hunne. Met één woord, eene zoo redelijke, op zuiverheid van gezindheden aandringende, en de menfchen 'volltrekt v-beterende zedenleere was nog nooit gepredikt geworden. Men kan ze niet lezen, zonder den allerdiepften eerbied voor jesus, den ftichter van onzen Godsdienst re voelen. Alhoewel nu onze . jesus, deze voortreflijke leerreden het naas.c aan zijne leerlingen gericht heeft, op welken ook veele ftukken bijzonder pasfen, echter zijn de meeste lesfen in dezelve voor alle zijne aanhangeren, voor allen cn eiken Christen. Het algemeene in dezelve gaat ons allen aan. En wanneer jesus op de toenmalige zeden en denkwijze der menfchen, op hun-  io8 h. c. bergen hunne vooröordeelen, en verkeerde uitleggin* de* Wet bijzonder acht Haat, dan dient dit, in de daad ook daar toe, om den zin zijner voorfchriften niet alleen beter in te zien, maar het vvaarfchuwt ook voor dergelijke dwalingen en (verkeerde uitle<™ine prijs is f: - 6 - : J^Jcer gefchreven voor de hartstochten dan voor ver. £*nd,ge overreding, en, naar het ons voorkomt, insgelijks oorfpronglijk uit het midden der Broedergemeente. ULUCr Natuurkundige /lellingen, door j. h. van swinden, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, Wis- Natuur- en Sterrekuude te Amjlcrdam, Lid van verfcheiden geleerde Genoodfchappen. Uit het Latijn vertaald door frans voorhout. - Inleiding Ijle en Ilde 'Boek. Harderwijk, bij ). van Kasteel, i792. CXVI en 2 28 Bladz. Met III Platen. IngrAvo. De prijs ts f 2 - 8 - : r J TITet is met het grootte genoegen, dat wij onze " Landgenoten bekend maken met eene goede vertaling van een der voortref!ijkfte werken in zijne foort dat federt deszelfs uitgave in 1786 de eenparige goedkeuring en toejuiching van alle kenneren verwierf en welks voortzetting federt dien tijd met hartlijk verlangen en zoo als wij op goede gronden vertrouwen, niet vruchtloos gewenscht wordt. De Schrijver zelve geeft in de zeer uitvoerige en iezens- waar-  J.H.VAN SWlNDÊN, NATUURKUND. STELLINGEN. II3 wnardige Voorede een naauwkeurig verflag van de wijze, op welke dit werk ontdaan is, van de regels, welke hii zich bij deszelfs famenftclling had voorgefcTirevÊn-^ en van het oogmerk, dat hij met deszelfs uitgave bedoelde. Negentien jaren lang had de Hoogleeraar van swinden "aan de Hoge Schole van Franeker de natuurkunde volgends den leiddraad dezer natuurkundige Hellingen , toen alleen in gefchrifte voorbanden , met den besten uitllagonder wezen : wanneer hij zich vervolgens in eene aanzienli ker ftandplaats, aan het Atheneum te Amjlerdam, gefteld vond, gaf deze gelegenheid, gepaard met het dikwerf herhaalde verzoek zijner leerlingen en vrienden, en inzonderheid met de dringende en krachtig aangedrongene aanmaningen van den Hoogleeraar nieuhoff van Harderwijk, hem aanleiding , om ernftig en bepaaldelijk aan de uitvoeriger bearbeiding en uitgave van dit Leerboek te denken. De zwarigheden , welke zich daartegen in den eerden opflag voordeden, zoals het beperkte nut, dat van een werk, in de Latijnfche taal over zodanig een onderwerp gefchreven, te wachten was; het algemene gebruik van andere Leerboeken, die van 'sgravesande, musschenbhoek, enz. de moeilijkheid om eenen Uitgever te vinden voor een werk, dat uit deszelfs aart genen zeer uitgebreiden aftrek kan hebben: alle deze zwarigheden, door den Schrijver bijgebragt, werden opgelost en uit den weg geruimd door andere bedenkingen, omtrent de fchaarsheid van goede en volledige Eer/Ie Bcginfekn in dit vak, het gunftigc oordeel van den Heer nieuhoff over dit werk zelve , en eindelijk door de aanbieding van dezen, om eenen drukker voor hetzelve te vinden, en de bezorging der uitgave gedeeltelijk op zich te nemen. De Hoogleeraar geeft vervolgens rekenfebap van het oogmerk, dat hij zich voorftelde, en de wijze, waarop hij hetzelve best meende te bereiken. Inzonderheid en in de eerfte plaats moest zijn werk dienen voor de Jongelingen, die zich gedurende den loop hunner Academifche Letteröerfeningen, op de Natuurkunde, 't zij als hoofdwerk, 't zij als bijwerk, toeleggen; voorts voor zodanigen, die in meer gevorderde jaren deze wetenfehap tot eene nuttige verlustiging beoefenen: eindelijk voor alle die genen, op welken leeftijd en in welke omitan 'igheden zij zich ook vad-bibl. v. deel. no.3. H be«  U4 J. H. VAN SWINDEN bevinden mogen , die beroepshalve» een of ander bijzonder hoofddeel der Natuurkunde grondig willen behandelen. — Onder de Jongelingen, die de Scholen der Wijsgeren bezoeken, is het getal dier genen, welke de Natuurkunde als hoofdwerk en beroepsbezigheid oefenen, het kleinfte: de meesten, aan andere Wetenfehappen overgegeven, kunnen Hechts een klein gedeelte v.,n hunnen tijd aan de Wijsbegeerte in 't algemeen en aan de Natuurkunde in 't bijzonder, hefteden. Zij beoefenen dus deze takken van kennis, met oogmerk, om vooreerst hun verftand door deze foort van oefening te vormen en te befchaven ; ten tweden, om_ zodanig eene algemene kennis der wetten en verfchijnfelen der natuur te bekomen, die hen in ftaat Helt, om met vermaak en vrucht het toneel der waereld en der dingen, die op hetzelve beitaan, te befchouwen, en de oorzaken en redenen te kennen der gemeende en dagelijks voorkomende verfchijnCelen ; eindelijk, om, zo zij zich in het vervolg van hun' leeftijd in omdandigheden mogten bevinden, waarin hun de grondige kennis van een of ander Hoofddeel der Natuurkunde, onontbeerlijk is, alsdan op de éénmaal wel gelegde gronden gemaklijk te kunnen voortbouwen , en door eigenen arbeid, in korten tijd, zich tot het bedoelde oogmerk in daat te dellen. Indien derhal ven de Onderwijzer der Natuurkunde zijn onderricht zodanig wil inrichten, dat het voor het grootftc getal zijner Toehoreren van het meeste nut zij, moet hij vooral zorg dragen van hun geene gebrekkige en oppervlakkige kundigheden mede te delen; van altoos in 'toog te houden, dat hij niet fprcekt voor lieden, die enkel vermaakshalven zijne lesfen bijwonen, maar welker oogmerk is daarvan wezenlijk en bedendig nut te trekken ; en gevolglijk van nimmer het bondige aan het vermakelijke, het nuttige aan het behagelijkc op te offeren. — Hij moet bij liet voordragen van de beginfels der Wiskunde , van welke hij zich in de Natuurkunde bedient, altoos bedenken, dat de Wiskunde daar ter plaatfe voornamelijk als een werktuig befchouwd moet worden , waarvan wij ons in het burgerlijke leven en in andere takken van wetenfehap bedienen , om die dingen te behandelen , die van getalen , gevvigten en maten afhangen. — In zoo verre als zijn onderwijs dienen moet voor zo-  NATUURKUNDIGE STELLINGEN. H5 zodanige Jongelingen, die zich niet beroepshalven op de Natuurkunde toeleggen, moet hetzelve hun vooreerst eene algemeene kennis van de veifehijnlelen en wetten der natuur mededelen : die kennis moet vervolgens bijzonderlijk toegepast worden op dingen , die in de dagelijkfche famenleving voorkomen, op de gewoone verfchijnfelen der natuur en op de handgrepen der Kunften : eindelijk moet alles op eene bondige en gegronde wijze, en niet oppervlakkig behandeld worden; als zijnde dit het enige middel, om in't vervolg zich met nut te kunnen bedienen van de Natuurkundige Lesten, die men in vroegere jaren gehoord en bijgewoond heeft. —- De gronden, waarop de Natuurkundige ftellingen gebouwd zijn, en waar van zich de onderwijzer bedienen moet om dezelven te Haven, zijn van twederleién aart — zij beftaan in proeven en waarnemingen — of in theöretifche redeneringen en gevolgtrekkingen, die wel enige proeven of waarnemingen ten groudflag hebben, doch die zodanige verfchijnfels der natuur betreffen, welker omftandighedenJen wetten men met gene genoegzame naauwkeurigheid door proeven en waarnemingen alleen, zonder wiskundige Theorie, kan ontdekken en nagaan. Bij de voordragt van die gedeelten der Natuurkunde, welke tot het laatfte vak behoren, kunnen de proeven alleen dienen ter oppervlakkige aanwijzing en opheldering, voor onervarenen; doch, om eene volledige en grondige kennis daarin te bekomen, is het volftrekt nodig dezelven op wiskundige gronden te bouwen. In zoo verre de wiskundige wijze van befchouwen de hebbelijkheid bevordert om het ware en het waarfdiijulijke, het meerder en het minder naauwkeurige, het zekere en het onzekere na te gaan en te onderfcheiden, kan een dergelijk onderwijs ook den geest oefenen en voorbereiden tot die hoofddelen der Natuurkunde, die alleen uit proeven opgemaakt worden, en voor gene wiskundige behandeling of zekerheid vatbaar zijn. De Hoogleeraar, op deze wijze zijne mening omtrent het onderwijs der Natuurkunde voorgedragen hebbende, geeft vervolgens de orde op, in welke hij zich voordek dezelve te behandelen. Volgens dit plan verdeelt zich het Werk in twaalf boeken: I over de eigenfehappen der Ligchamen in het algemeen; II over Ha de  J. H. VAN SWINDEN de kennis der beweging (Phoronomic); III over de kennis van het evenwigt en de beweging der werktuigen (Statica en Mechanica); IV over het evenwigt en" de drukking der onvcerkracbtige en veerkrachtige vloeiitotten (Hijdrostaticd), [Tot dus verre is het Werk voltooid, cn in de Latijnlche taal uitgegeven.]V Over de onderlinge werking, welke de vaste ligchamen door middel der botiïng oefenen (Dijnamica) ; VI over de beweging, botfing en wederltand der bewoge"e vloeiftolfen, (Hijdrodijnamicm^. De drie volgende moeken betreffen meer bijzondere onderwerpen, name\rr} VI1 de biizondere Luchtvormige vloeiftoffe», net VIII het Vuur en de Elèctriciteit, en het IX het •Licht. In het X. Koek worden de krachten, waarmede de ligchamen door aantrekking en op andere wijzen op elkander werken, onderzocht. Dit boek bevat dus, behalven de Natuurkundige Dijnamica in 't algemeen , ïïog de befchouwing der gewigtige onderwerpen van «en famenhang der ligchamen, de veerkracht, ook die der vloeiftoflen, en derzelver aantrekking door de vaste ligchamen, de Maguetifche aantrekking; als ook de ontvouwing van eenige zogenaamde Natuurwetten, die der fpaarzaamheid, der bewaring der levendige krachten, enz. — Het XI. boek zal over de famendelling en hoofddoffen der ligchamen, en eindelijk het XII. over de Meteoren of Luchtverhevelingen handelen. De Hoogleeraar doet vervolgens verllag van de wijze van behandeling zelve, die hij gevolgd heeft; en daar wij een dergelijk verflag aan onze Lezeren'wenfchen {mede te delen, zullen wij hetzelve gedeeltelijk, even als het voorgaande , uit de Voorrede ontlenen' en met onze aanmerkingen enigermate ophelderen et' uitbreiden. — Het werk beftaat , zo als deszelfs tijtel uitwijst, uit Stellingen of Aphorismi, zodanig gerangfehikt, dat de volgende telkens uit de voorgaanden gemaklijk kunnen afgeleid worden. De betogen zelve zijn 'er doorgaands niet bijgevoegd, maar bij elke fteliing is aangewezen, uit welke voorgaande Hellingen, en met behulp van welke meetkundige voordellen van euclides, dezelve bewezen wordt. Daar het fomtijds nodig was, enige meetkundige voordellen te gebruiken ,__die bij euclioes niet gevonden worden, (zo als , bij voorbeeld, de beweging der voortgevvorpen ligchamen niet zonder kennis der eigenfehappen van  NATUURKUNDIGE STELLINGEN. 117 van de Parabala grondig en volledig verklaard kan worden ; heeft de Heer van swinden die voordellen, welke hem te pasfe komen, en die niet bij euclides gevonden worden, in eene inleiding bijeen ver. zameld en vooraf laten gaan. Deze handelwijze, om de bewijzen niet werklijk uit te voeren, maar alleenlijk aan te wijzen, dient niet alleen om zeer vele wijdlopigheid te vermijden, maar is inzonderheid gefchikt om het verftand des Leerlings te oefenen, hem de zaken vast in het geheugen te prenten, en het meeste nut uit de beoefening van zoodanig een leerboek, als dit is, te doen trekken. bij elke ftelling zijn enige Schrijvers aangehaald, en wel met verfchillende oogmerken. Vooreerst, opdat de Lezer, indien hem zwarigheden mogten voorkomen in het vinden van derzelver bewijs, door het raadplegen der aangehaalde fchriften voor zich zeiven de zaak zoude kunnen ophelderen, worden de algemeen be* kende en beroemde werken van 's gravesande, mus- schenbroek, desaguliers , krafft , nolle t , Sl- gaud de la fond gedurig aangehaald ; niet om die telkens, of allen over de zelfde zaak, natelezcn en te vergelijken, maar opdat ieder ruime keur zou hebben, om zich van dien fchrijver te bedienen, dien hij bezit , of bekomen kan, wiens voordragt hem bevatlijkst voorkomt, aan welken hij gewoon is. enz. Bovendien vindt men ten gebruike van zodanige lezercn, welke fommige Hukken naauwkeuriger nagaan en alles wiskundig wenfchen bédiandeld te zien, de bekende Curfus van wolff en hennert beftendig, waar zulks te pas komt. nevens de reedsgemelde Schrijveren aangehaald. — Eindelijk worden van die Schrijveren . welke bijzondere gedeelten der Natuurkunde opzetlijk behandeld hebben, (zo als in onze taal da Heeren steenstra en blassikre de kracht- en werktuigkunde, in het Fransch de la caille en varignon de werktuigkunde, bossut de waterweeg- en watevloopkunde , enz.) de besten en bekendften ter gepaste plaatfe bijgebragr. — Wanneer een of ander. Schriiver een of ander (luk het cerfle of beter dan dc overige Schrijvers behandeld heeft, wordt zulks door bijzondere tekens aangewezen. Dan,in de twede plaats, ftrekte zich het oogmerk van den Heer van swinden bij zijne aanhalingen 11015 H 3 ver-  Il8 J. H. VAN SWINDEN verder uir. Men weet dat de Gedenkfchriften en Verzamelingen der federt verfclieidene jaren zoo talrijk geworden Academiën en geleerde Genootfchappen een aantal voortrtflijke Verhandelingen over bijzondere onderwerpen der Natuurkunde en de daarmede vermaagfchapte Wetenfehappen bevatten; dat 'er dadelijks zeer vele kleine fchriften van den zelfden aart afzonderlijk uitkomen; doch dat, tot leedwezen van alle ware beminnaren dier Wetenfehappen, die voorraad meestal een begraven fchat is, waarvan weinig ot geen algemeen gebruik gemaakt wordt, eensdeels omdat die verzamelingen en fchriften zeer volumineus en talrijk, en fommigen zeer kostbaar en zeldzaam zijn: en ten anderen, omdat het niet moge ijk is, wanneer men bij de eene of andere gelegenheid wenfehen zoude zodanige Verhandelingen te raadplegen, op dat ogenblik te weten, welke fchriften daaromtrent voorhanden zijn, en waar men ze vinden zal. De Heer van swinden, die, om zich in ftaat te ftellen tot het uitvoeren van zijn ontwerp ter vervaardiging van het werk, dat wij voor ons hebben, bijna alle hem bekende Verzamelingen, Gedenkfchriften, enz. van Academiën, alle uitkomende kleine fchriften van enig gewigt doorlezen, geëxcerpeerd, en zijn gantfcheii voorraad in orde gerangfehikt had, bevond zich daardoor in de gelegenheid, om bij elke Stelling, in zijn werk voorkomende, niet alleen zelve alles te kunnen nagaan,wat daarover gefchreven was, maar ook om de geraadpleegde Schriften te kunnen aanwijzen en anderen daarop opmerkzaam te maken. Zijn werk is gevolglijk (en dit zet eene zeer hoge waarde daaraan bij), een volledig, beredeneerden naar de orde der zaken gefchikt Register op de gehele Bibliotheek, indien wij ons dus mogen uitdrukken, van den Natuurkundigen ; op de uitgegevene Verzamelingen der Genootfchappen van Berlijn, Bologna, Brusfel, Dantzig, Dijon, Drontbeim, Edenburg, Gotriugen, Haarlem. Londen, Manheim, Munchen, Parijs, Petersburg, Praag, Rotterdam, Stokholm, Upfal, tolrecht, Vlisfingen , en verfcheiden anderen min bekenden. Wie die aanhalingen naauwkeurig inziet en enige daar van met de Schrijveren zelve vergelijkt, zal weldra zien, dat dezelve niet enkel op den tijtel af en zonder oordeel opgegeven zijn, maar dat de Heer  natuurkundige stellingen. ïi Heer van swinden alles zelf gelezen, gewikt en gewogen, en oordeelkundig behandeld heeft. De (tellingen zelve zijn gedrukt met letteren van drieërleie onderfcheidene grootte. Wat met de grootfte foort van letteren gedrukt is, bevat de eerfte begvrifelen, die den grond van al het overige uitmaken, voor alle beoefenaaren der Natuurkunde noodzakelijk zijn, en door den Hoogleeraar jaarlijks in zijne lesfen verklaard, bewezen, en door proeven, waar zulks nodig is , opgehelderd worden. — 't Geen met de twede foort van letteren gedrukt is , zijn beginfels van den tweden rang, wat moeilijker dan de voorgaande, welke door den Hoogleeraar behandeld of overgeflagen worden naarmate van den overvloed der ftoffe, de ervarenheid der toehoorderen, enz. — 't Geen eindelijk met de kleinlte foort van letteren gedrukt is, betreft: zodanige dingen , die beter voor eigene oefening en naarvorfching, dan voor gewoon onderwijs, gefchikt zijn, of die hogere kundigheden in de wiskunde vereifchen , dan bij het algemeen der Lezeren mogen onderfteld worden; en die dus ook hier ter plaatfe meer aangeftipt dan uitvoerig behandeld warden. Hier is vooral zorg gedragen, dat de Schrijvers, waar men breder naricht kan vinden, worden aangewezen. De Heer van swinden befluit zijne Voorrede met eene ernftige aanmaning aan allen, die zich met ijver en vrucht op de Natuurkundige Wetenfehappen willen toeleggen, om zich toch eene grondige en zo veel mogelijk, uitgebreide kennis te verwerven zoo der Wiskunde in 't algemeen als ook bijzonderlijk van 't geen men gewoon is hogere Wiskunde te noemen. Op de Voorrede van den Schrijver volgt een kort bericht des Vertalers, en dan een Register van Schrijveren zoo wel die in het gantfche Werk doorgaands, als die in de drie eerste Boeken worden aangehaald, zonder de verzamelingen der Academiën daar onder te rekenen. Derzelver getal bedraagt reeds 152. —■ Hier op volgt de Inhoud van dit deel, 't welk de voorrede of Prolegomena en de beide eerfte Boeken bevat. — Dan de Inleiding van welke wij gefproken hebben, en waarin de Meetkundige voordellen bijeenverzameld zijn, die in het Natuurkundige dikwijls te pas komen, en in de bëginfeïen van Ëuclides niet gevonden worden. Dezelve betreffen onder anderen H 4 de  12C* J. H. VAN SWINDEN de volgende onderwerpen, die in de meeste gewone beginfels der Meetkunde of in 't geheel niet of op gene tot dit oogmerk gefchikte wijze behandeld worden: de Harmonifche proportien , de Theorie der Logaritbmen, de Reekfen, de eigenfchappen van de Cycloïde, de Epicycloïde, de Parabola, Ellips en Hijperbola, en de Logarithmifche of Logistifche kromme lijn. Na dat in de Voorrede (Prolegomena) enige gepaste aanmerkingen over het onderwerp en doelwit der Natuurlijke Wijsbegeerte, de leerwijze en de regelen welke men in haar voordragt volgt , en de bepaling en verdeling der algemene Natuurkunde, zijn voorafgegaan, worden in het eerfte Boek de Ligchamen in 't algemeen, derzelver eigenfchappen, natuur, hoofdftoffen, famenftelling, dichtheid en verdeling in foorten befchouwd. Met tweede Boek bevat de zogenaamde Beweegkunde. De Schrijver behandelt daarin de rechtlijnige geftadige beweging , die of enkelvouwig of faaaigefteld is: voorts de ongeftadige beweging, toegepast op den vrijen val der ligchaamen door hunne eigene zwaarte, en op hunne nederdaling langs hellende vlakken of kromme lijnen. Daarop volgt de befchouwing van het middelpunt van zwaarte , deszelfs eigenfchappen, de verfchijnfels die het oplevert, de wijze om het te vinden, en de wetten van deszelfs beweging. Voorts gaat de Schrijver over tot de kromlijnige beweging, die eerst in 't algemeen befchouwd, dan op de beweging der flingers van allerleie foorr, enkelvouwigen, cycloïdalen, kegelswijzen , faamgeftelden, enz. toegepast wordt. Tot de kromlijnige beweging behoort ook die der voortgeworpen ligchamen, welker befchouwing op de busfchieterij wordt toegepast. — De behandeling dezer beide ftukken , die der flingers en der voortgeworpene ligchamen, kan ten proeve dienen van des Hoogleeraars, uitvoerige, naauwkeurige, en volledige behandeling , die , fchoon in dezen tak van wetenfehap en in een dergelijk werk niets, dat eigenlijk nieuw is, kan geëischt of geleverd worden, in vergelijking met anderen, die dezelve zaken behandeld hebben, den naam van nieuw en voortreflijk volkomen verdient. In de laatfte plaats wordt de algemene leer der kromlijnige beweging toegepast op de middelpuntskrachten en  natuurkundige stellingen. 121 cn de beweging der ligchamen , waarop die krachten werken , derzelver fnelheden , omloopstijden , de kromme lijnen, die zij befchrijven, de veranderingen, die daarbij voorvallen ; en inzonderheid de verfchijnfelen der Hemelfche ligchamen, welke daardoor veroorzaakt worden, zo als de loop der planeten in bellemde banen, derzelver gedaante, het ftelzel der algemeene zwaarte (gravitatie") , en den eb en vloed der zee. Men kan niet verwachten, dat wij een werk van dezen aart door bijzondere proeven of uittrekfels kunnen leren kennen, of ons oordeel daaromtrent door dat middel bevestigen. Om echter dat geen, 't welk omtrent de fchikking der ftellingen, de wijze van behandeling , de aanhalingen, enz. gezegd is , met een voorbeeld op te helderen , kiezen wij de eerfte Afdeeling van het twede Deel van het twede Boek §. 24-33 over de cnkelvouwige geftadige Beweging, niet omdat dezelve in voortreflijkheid of bijzonderheid boven anderen uitmunt, maar omdat zij kort is, gene figuren vereischt, en voorbeelden oplevert van meest alles , wat wij in het voorgaande omtrent de wijze van behandeling aangeftipt hebben. „ OVER DE ENKELVOUWIGE GESTADIGE BEWEGING. „ 24. De fnelheid (S),met welke eene gegeve „ ruimte (R) in een gegeve tijd (T) doorloopen „ wordt, ftact in eene rechte rede tot de ruimte, en in eene omgekeerde tot den tijd; of is ge„ lijk de ruimte, gedeeld door den tijd: d. i. c R C - R • r „ Musfihenbmk §. 239. —- Noliet III. S. 3. p. 193. 4. M Kraft !. § 82.— Sigaud I. §. 100. — Blasfiere §. „ 42—45. — 'Steénflra §. 26. 27. ,, 25. Deze zegswijze , de fnelheid is gelijk aen de , ruimte; gedeeld door den tijd ; betekent , dat het getal , waer door men de ruimte uitdrukt, gedeeld ' door 'iet getal , 't welk den tijd te kennen geeft, !' het getal der eenheden aenduidt, welke de fnelheid " H 5 » be-  123 J. H. VAN SWINDEN „ bcpaclt (20)." [Dit wil zeggen dat deze ftêllM uit de lojle, die voorafgaat, wordt afgeleid.'] „ t d'alemb. dyn. §. 14. melanges t. IV. p. 1g5> ?< „ t. V. p. 270—73. Stetnflra (j. 28." [/to f aew, ^ d'alerjeert deze zaak het klaarfie voor gefield heeft.] „ 16. De doorloope ruimtens ftaen in eene „ rechte rede van de fnelheden cn tijden: of zijn „ gelijk de fnelheden vermenigvuldigd door de „ tijden : d. i. „Rn ST; en R : r ~ ST : st. „ 's Grav. §. 119—.122. — Musfch. §. 212—216. _ >, —- Kraft I. §. 83. —• Keill IX. ih. 7. — Blasf. s. 40. Steenft. §.39. . „ 27. De tijden zijn in rechte rede der ruim„ tens, en omgekeerde rede der fnelheden : of „ gelijk de ruimtens gedeeld door de fnelheden: d. i. w T _ en T: ? = : •—-. „ Musfch. %. 331. ~ XV [. 5. 83. —, Keill IX. th. 8 ,, — Blasf. 5. 54. — i'feen/f. §. 42. „ 28. Uit de zo even daer gefielde regelen leidt men 'er „ zeer velen af, na maten 'e;- verfehillcnde redens tusfehen „ tijden , ruimtens en fnelheden gefield worden : zie hier van „ Musfch. (]. 232. — Keill IX. th. gi 6. — Blasf. ff „ 49—51. § 54—59- — Steenft. §. 29—39. 40. 41. — „ Voa-naemiijk varignon, memoir. de I'Academie 1692. p. >> 193- Sm- „ 29. Vele Ligchamen welke in 't Geheel-al bej, itaen, worden zeer fnel bewogen. „ Mitsjch. §. 235. —.Kraft I. §. 79» *~~* euler , Brieven 2. 30. De hoeveelheid van Beweging (B) van „ eenig Ligchaem ftaet in eene rechte rede van* „ de hoeveelheid van ftof of klomp (K), en van „ de fnelheden (S); of is gelijk aen de klomp p (K), vermenigvuldigd door de fnelheden: d. i. „ B - KS; en B : b = KS : ks: „ 's Grav.  NATUURKUNDIGE STELLINGEN. I23 „ V Grav. §• 123. 124—147: Indien door beletzelen, ge„ lijk hier moet gefchieden, de klomp der Ligchamen worden „ verjlaen. Musfch. §. 209—12. 246—68. onder dezelf- „ de voorwaerden. Noll. IJl. S. 2. p. 196. Sigaud I. „ §. 103. Defaguliers II. § 1 — ii. die dit voorftel toepast op dejlinger gevaertens der Ouden. Keill VU. p. 73. 74, „ IX. th. 3. Blasf. §. 59. Steenftr. §. 53—60. „ 31. De hoeveelheid der Beweging ftaet ook „ in eene rechte rede van de klompen en ruim„ tens en in eene omgekeerde der tijden (§. 30. „ 24): d. i. n _ KR _ 7 KR kr „ B = -^r; en B : ^ - y : ~^ „ Blasf. 5. 60. „ 3a. Indien de klompen in omgekeerde rede „ der fnelheden ftaen, of, 't geen op het zelfde „ uitkomt (§. 24.), der ruimtens, in den zelf„ den tijd doorloopen, zullen de hoeveelheden „ der Bewegingen gelijk zijn. (30. 31. en eucl. „ 16. VI.)" \_Dit wil zeggen, dat deze ftelling bewezen moet worden uit de ^ofte en 3ifte, met behulp van het 16de Voorftel uit het Vide Boek van euclides]. ,,IndienK:£ =: ^: jz:-:-^ cnT = ï,zalB -bz\\vu „ Steenftr. §. 61. — Fig. j. dient ter vervaerdiging van eene „ proef, waer door dit voorftel wordt opgehelderd. „ 33. Uit het zofte en 3 iy?e voorftel zoude men vele an„ dere dingen kunnen afleiden, na mate van deze en gene „ redens, die 'er tusfehen ruimtens en tijden gefield wor„ den , waer over zie : .. Sigaud I. 5. 104. n°. 1. 2. 3. _ Keill IX. th. 1. 2. 4. „ X. prob. 1 , en voornaemlijk varignon mem. de 1'acad. a, 1692. p. 190. feqq. Wij hebben bij dit uitvoerige verflag weinig te voegen met betrekking tot ons oordeel over het werk zelve. De verdienden des uitmuntenden Schrijvers zijn  124 J. H. VAN SWINDEN zijn zo wel en algemeen bekend, het werk zelve is door de ondervinding en door het oordeel van dc bevoegdfte richteren zo volkomen goedgekeurd, de aart van het zelve geeft zo weinig aanleiding tot bijzondere aanmerkingen , dat eene eigenlijk gezegde beoordeling niet te pas komt. De fraaiheid der fchikking, de juistheid van de gehouden orde in de behandelde onderwerpen, het groot aantal van zaken, die men in gene andere bij ons bekende fchriften van dezen aart aantreft , het nut der talrijke en met oordeel gefchikte aanhalingen , vallen ieder bii het eerfte inzien in het oog. De eenige _ aanmerking, die men zou kunnen maken, is mogelijk deze , dat het werk voor een Leerboek wat uitvoerig is: wij geloven echter, dat dit gebrek, zo het 'er een heten mag, door de onderlcheiding der ftellingen in min of meer noodzakelijke, welke door de verfchiliende grootte der letteren is aangeduid, volkomen is weggenomen, en dat men veeleer den Heer van swinden, voor de milde mededeling uit zijnen rijken en keurigen voorraad van kennis, bedanken en hoogfehatten mag, dan daarover hem enigzins berispen. Wat de uitgave van dit werk in onze taal betrefr, wij wenfehen onzen Landgenoten daarmede hartlijk geluk. Een Werk van dezen aart, zo volledig en wel ingericht als dit, is ons in gene taal bekend, doch althans niet in de onze. De Werken van 'sgra- VESANDE , INIUSSCHENI3H.0EK, DESA GUI.IERS , NOLLET, en enige anderen, verdienen ongetwijfeld in 't algemeen allen lof, hebben elk hunne eigenaartige en onbetwistbare verdienden, en zijn in ieders handen. Doch , wanneer men nagaat, welke voortgangen de Natuurkunde federt den tijd, dat die werken zijn opgedeld, gemaakt heeft, welke nieuwe takken zij heeft aangewonnen, hoeveel de wijze van voorlragt en befchouwing van verfcheidene reeds bekende zaken in kortheid en klaarheid verbeterd is, wanneer men inzonderheid de volledigheid, orde, en inrichting van dit Werk met de reedsgemelden vergelijkt; zal men deszelfs meerdere scpastheid tot het bedoelde oogmerk en deszelfs onontbeerlijkheid bij den t°genwoordigen daat der Natuurkunde geen ogenblik in twijfel trekken. Omtrent de Vertaling, merken wij alleenlijk aan, dat de-  NATUURKUNDIGE- STELLINGEN. 1 = 5 dezelve ons op fommige plaatfen wat ftijf en daar door enigszins onduidelijk, is voorgekomen, dat de taal niet overal zuiver en naauwkeurig is, en de fpelling in vele opzichten van de meest gebruiklijke afwijkt. Deze feilen zijn echter niet van dieu aart, dat zij aan het nuttige gebruik van dit werk voor onze Landgenoten eenig wezenlijk nadeel toebrengen, of ons beletten zouden, den Vertaler voor zijnen vlijt en de moeite, aan deze overzetting hefteed , onzen Weimenenden dank te zeggen, en tot deszelfs ijverige voortzetting aan te fporen. liet getal der zogenaamde Liefhebberen der Natuurkunde , die zich vooral met het verrichten of aan1'chouwen van Natuurkundige Proeven verlustigen , is in ons Vaderland zekerlijk aanmerkelijk groot. Minder talrijk zijn de zodanigen, die zich niet te vreden ftellen, zonder de verklaring der proefnemingen, welke zij verrichten of bijwonen, behoorlijk te kunnen nagaan, die de moeite willen nemen, om ook de afgetrokkener ftukken naauwkeurig te doorgronden, tot dat einde de zo onontbeerlijke gronden der Meetkunde ijverig beoefenen , en in 't algemeen iets meer dan oppervlakkige en gebrekkige kundigheden najagen. Wij zullen ons hartlijk verheugen, indien de uitgave van het voortrefliike werk, waarvan wij verflag doen, iets toebrengen mag om het getal der laatften te vermeerderen , en den fmaak voor ware en grondige kennis, in dit vak algemener te maken. Niets kan in de daad daartoe een gepaster en krachtiger middel zijn. Wij eindigen met den vungen en hartlijken wensch, dat de Hoogleeraar van swinden, die door eene aan. eenfchakeling van om Handigheden en vermeerdering van bezigheden belet is, om het Werk zoo fpoedig voorttezetten als hij gewenscht had, en ftaat maakte te kunnen doen, eerlang in die gelegenheid zijn mag, en die mate van tijd , gezondheid en lust behouden, welke verëischt worden om aan zijne belofte ten dien opzichte, aan het verlangen van zo veele Geleerden en Leerlingen, zo binnen als buiten 's lands, fpoedig en volkomen te kunnen voldoen. Chi-  ï2ó p. j. kasteleijn Chemifche en Phijjlfche Oefeningen, voor de beminnaars der Schei en Natuurkunde, in 't algemeen, ter bevordering van Industrie en Oeconomiekunde en ten nutte der Apothekers, Fabrikanten en Trafikanten in 't bijzonder, door p. j. kasteleijn, Apotheker en Chijmist te Amflerdam , enz. enz. Zesde, zevende en agtfte Stuk. Te Amflerdam, bij Gartman en Holtrop, 1792. In gr. Hvo. 296 Bladz. De prijs is f'1-16-: Tl/Ter veel ijver, wordt deze arbeid des Heeren x kasteleijn, door hem vervolgd. Daar wij meermalen onze gedachten vrijmoedig van dit werk gezegt hebben, zal het onnodig zijn, hier meer bij te voegen. De Stukjens voorhanden , bevatten wederom verfcheiden onderwerpen van meer of min gewigt. De voornaamfte zijn: repenvoering over den invloed der chemie op den koophandel. Bereiding van den spiritus aceti dulcif1catus dl de naphta aceti. Bereidiging van het zamengedrongen azijnzuur. Scheikundig onderzoek der angustura bast. Nieuwfle Waarnemingen in de verwkunst, beftaande in een aantal proefondervindelijke voorschriften om Laken en Wollen goederen te verwen. Beredeneerd Foorfchrift, om, op de voordeeligde wijze, witte rR^e- cipitaat, mercurius dulcis, en wercurius subli- matus corrosivus te bereiden, welke altoos aan zich zeiven gelijk zijn. Proeven en Waarnemingen wegens de oplosfing van metaalen in Züuren, en derzelver nèdefplofzels; benevens een merkwaardig Bericht, aangaande een nieuw zamengefleld zuur-oplosmiddel, 't welk bij eenige bewerkingen, ter Scheiding des Zilvers van andere Metaalen dienftig is, enz. VVij bepaalen ons om het flot der Redenvoering, over den invloed der Chemie op den Koophandel over te nemen. De Heer kasteleijn, na een menigte voorwerpen, die aan den Koophandel voedzel verfchaffen , opgenoemd, en aangetoond te hebben , in welke betrekkingen zij tot de Scheikunde ftaan, en aan dezelve onderworpen geweest zijnde, als zoo veel andere voorwerpen op nieuw den Koophandel begunftigen, befluit: ,, En gij mijne Heeren! waardige 4nederlandfche handeldrijvende Mannen! Gij, die  CHEMISCHE EN PHIJSISCHE OEFENINGEN. 127 de zuilen van den Koophandel, en, even daardoor de kraatdadigfte grondfteunen van uw vaderland zijt, duld nog'iets meer: Maakt uwe grootheid volkomen! Help door uw veelvermogenden invloed , den fchandelijk vergruisden roem van uwe Landgenooten afwceren, dat eene kunst, die de rijklte bronnen, voor den Koophandel heeft geopend, en denzelven nog dagelijks met nieuwe voorwerpen verrijkt; dat de Chemie in het eerfte Land van Koophandel, in de marktplaats van Europa zelfs, naauwelijks gekend, ja— ik zegge het met de grievenfte fmart! — ten eenenmaal miskend en veelal deerlijk mishandeld word." — , Terwijl zij bij uwe nabnuren op den troon zit; zij*" zich door Üuitfchen , Franfchen, Zwecden en Engelfchen ziet eerbiedigen; en dezen zich even daardoor, zien in ftaat gefield, om zich in veelen opzichten, boven u,.met haare vruchten te verrijken, terwijl hunne waardige beoefenaars, de welverdiende vrucht van hunnen arbeid plukken; met eer en voordeel beloond worden, door de dankbaarheid van een verlicht Publiek, moedig op zijne vcrdienltelijke mannen, worden aangevuurd, om meer en meer vorderingen in hunne oefeningen te maaken; en zoo doende alles totvhunnen algemeenen welvaart medewerkt. -— Terwijl ontzegt eene diepe onkunde in de Chemie, veelen' onzer Landgenooten het vermogen , om , op eenigen grond een wezenlijk onderfcheid te maaken, tusfehen derzelver waardige beoefenaars, en dezulken van welken men eene gevestigde kunde mag en moet — maar helaas! vruchteloos zoude eifchen. ' „ Och! of ook eindelijk, hoe fpade ook, de Chemie in algemeene oefening kwame! — of ook, daar toch de zinnelijke kunsten, onder ons gekend, beoefenden ten minden niet zoo gantfchelijk onaangemocdigd bliwen, of ook de Chemie, die het menschdom, met zoo veele weldaaden heeft begundigd, zonder welke de Koophandel niet alleen, maar ook andere Kunsten , zeer veel van hunnen glans zouden derven, die altoos werkzaam blijft, om haare weldaaden, door' nieuwen te verdubbelen , ook eens een voorwerp van uwe aandacht wierdt!" — „Voorzeker, mfne Heeren! gij zei ven zoudet, als kooplieden , de beste vruchten van uwe pogingen inzamelen; gij zelven zoudet als menfchen, ook op eene ,  128 KORT BEGRIP DER NATUURLIJKE HISTORIE. eene, voor u geheel nieuwe wijze, den God der Natuur, de almagtige en algoede Bron aller zegeningen en liefde eerbiedigen, de wonderdadige werken der door Zijne hand gewrochte Natuur, en de in duizend kringen zich onderling verbindende bewerkingen der menfchen nader opmerken, en zoo doende in alles het wonderbaar beltuur van den Oneindigen ver boven onze begrippen verheven geest, meer en meer bewonderen." Kort Begrip der Natuurlijke Historie, met Afbeeldingen , vervattende de befchrijving der zoogende dieren. Eerfte en Tweede Stukjen. Te Leijden bij Honkoop en Du Mortier, 1793. Met privil. van hun Ed. Gr. Mog. de H. H. Staaten van Holland en Westvriesland. 69 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is /1-4-: ■Üen wel uitgedacht en welingericht ontwerp , om den jonge lieden , een denkbeeld van de Natuurlijke Historie, bijzonder van het Rijk der Dieren te geven, welk ontwerp alle aanmoediging verdient. Deze beide eerfte Stukjens, welke van tijd tot tijd zullen vervolgd worden , beginnen met de befchrijving der viervoetige Dieren, of liever der zoogende Dieren, waarvan de Schrijver, na in zijne Inleiding, Bladz. 4—6. in 't gemeen van zijne bedoeling, van de inrichting van dit Werkjen, en vervolgends Bladz. 7—.16. in 't gemeen van de Dieren, derzelver algemeene eigenfchappen, foorten, verfchii van gedaante, levenswijs , bezigheden , neigingen , enz. gefproken te hebben, Bladz. 17. deze bepaling geeft: ,, De zoogende dieren zijn die Dieren, die warm rood bloed hebben, die hunne jongen levendig ter waereld brengen, en die dezelve dan eenigen tijd , met melk uit hunne borden zoogen of voeden," en vervo.'gends derzelver algemeene eigenfchappen en hoedanigheden, kort, en naar de vatbaarheid van jonge Lezers befchrijft. — Bladz. 24. begint de befchrijving van den Mensch, tot Bladz. 54. waarna de befchrijving volgt der Vierhandige Dieren, welker voorfle en achterfte pcoten even als menfehenhanden, gevormd en gevingerd zijn, waartoe behooren alle de Aapen, Bavianen, en Meerkatten , en de meeste Bastaard-aapen, of Spookdieren. De  KORT BEGRIP DER NATUURLIJKE HISTORIE. 140 De befchrijving der Aapen in 't gemeen , cn die van drie foorten van eigenlijke Aapen , Aapen zonder (taarten , Baviaanen of Aapen niet korte (taarten, cn eindelijk, die van zeven Meerkatten of Aapen met lange {{aarten", maaken den overigen inhoud van deze Stukjens uit, zijnde deze Stukjeus met twee fraaije kunstpiaaten, bevattend?, elk zes afbeeldingen van AapcH van deze onderfcheidene foorten , verfierd. Wij twijfelen niet, of deze Stukjcns zullen met vermaak ontvangen, en met nut gebruikt worden, waaromtrent wij de woorden van den Schrijver Bladz. 5. hier oordeelen te moeten overnemen, met welke hij zijnen jonge Lezers omtrent het ruit, en vermaak van de Natuurlijke Historie der Dieren het volgende onderricht geeft: ,, Niet alleen zult gij de u bekende dieren naauwkeurig leeren kennen, maar gij zult ook kennis krijgen aan dieren, die gij nog niet weet, dat in de vvaereld zijn, gij zult hunnen aart en levenswijs kunnen leeren, waarin fomtijds zeer vermaaklijke om Handigheden voorkomen. Gij zult leeren, waartoe zij den mensch in hun leven en na hunnen dood tot nut ftrekken. Dit zal uwe kundigheden vermeerderen, en u vroegtijds bekend maaken niet de voornaam (te voorwerpen onder de* levendige fchepzclen, welke kennis gij naderhand, als uw verftand rijper is, verder zult uitbreiden. Niet minder aangenaam zal het zijn, als gij in een ander werk, bij voorbeeld, in de ééne of andere Reisbcfchrijving, vaneenig dier gewag gemaakt vindt, of het zelve vindt afgebeeld , dat gij het in uwe Natuurlijke Historie kunt opzoeken, én zien, hoedanig de aart en natuur van hetzelve zij. Dus ook, wanneer gij verzamelingen van voorwerpen van Natuurlijke Historiën zult gaan zien, of ook diergaarden, of hokken met levendige dieren, zult gij uw werkjen medenemen, de dieren, die gij daar vindt, opzoeken, en dan de befchrijving met de voorwerpen vergelijken, of thuis komende daarover nalezen , dan zult gij ras ontdekken, of het wel die dieren zijn, voor welke men dezelve opgeeft, door te zien, of zij die kenmerken bezitten, gelijk ik heb opgegeven." VAD. BIBL. V. DEEL. NO. 3. I Gus-  GUSTAEF KOSMOPOLIET, Gustaef'kosmopoliet , of mijne. Gefehiedems. Voornamelijk gefchreven voor echtgezimlen en jonggetrouwden. Te Rotterdam bij J. Meijer, 1791. 367 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2 - 8 -: pen zedekundige Roman, welke in eenen losfen en vrolijken iliji, doch eenigzins te veel opgevuld roet uitweidingen, en fomtijds min of meer langdraadig, verleheiden gewigtige onderwerpen behandelt, bijzonder m dit Deel zoodanigen, welke de opvoeding betreffen, terwijl veele gewoone gevoelens en opvattingen bedreden worden , zoo in de opvoeding als in andere opzichten, in welken kosmopoliet zijne eigene denkwijze voordraagt en volgt; veelen van de dellingen, die hier worden aangeprezen, verdienen , zekerlijk , _ de goedkeuring van weidenkenden , doch anderen zijn buiten twijfel overdreevcn , cn zullen bij nadere toetzing, de proeve naauwlijks kunnen doordaan , en ook niet ligtelijk in oefening gebracht kunnen worden. Zie hier, tot een proeve,het plan van opvoeding,het welk de Oude kosmopoliet omtrent zijnen gustaef, dien hij, naauwlijks zijn tweede jaar bereikt hebbende' om op te voeden overgeeft aan zijnen tuinman en deszelfs huisvrouw, fchoon zelve het oog over alles houdende, aan deze lieden voorfchrijft. Bladz. 43. liene hoofdzaak, welke tot eene gelukkige uitvoering van mijii plan gevorderd wordt, is, dat gij, (hij fpreekt zijnen tuinman en deszelfs vrouw aan) het kind gewent, om u voor zijne Ouders te houden. ~ Kinderen hebben geene bijzondere natuurdrift, om hunne Ouders van andere peribonen te onderfcheiden ; alles wat hier plaats heeft, is kunst en gewoonte. Peribonen, met welken zij, van hunne tederde jeugd af, het meest omgaan , van welken zij eten, drinken , en anderen dingen ontvangen , waarin zij vermaak fcheppen ■— dezen leeren zij vroegtijdig van andere perfoonen onderfcheiden. Doch zij hebben nog geen begrip van vader en moeder, tot dat zij door 't gedtiurig voorzeggen dezer naamen. langzamerhand gewend worden, om zekere perfonen, die dan altijd de werklijke ouders zijn, daarmede aan te duiden." — Ten aanzien der fpijze, moet gij niet gelooven, dat  OF MIJNE CESCHIFDENIS. I3I dat gij het kind eene bijzondere liefde bewijst, wanneer gij hem nu en dan een lekker beetjen toevoegt. Het Tegendeel is waar. Hij moet aan eenvouwige en gezonde kost, bijzonder aan goede groenten, gewend worden. Zelden moet hij vleesch krijgen — maar koffij, thee, en dergelijke warme dranken volftrekt nimmer. Daar tegen mag hij goede rijpe fruit, naar genoegen eten — vooral moet gij zorg dragen, dat hij zich aan zuiverheid en zindelijkheid in alle dingen gewenne Zoodra hij 's morgens opftaat — naamlfk, als hij wat ouder is — moet hi zichzelven, en wel met koud water wasfchen. Ook zal ik zorg dragen , dat hij zich dikwerf kan baaden — vroegtijdig moet hij tegen de veranderingen der lucht gehard worden. Hj moet koude en hitte, regen en wind, en fneeuw, "leeren verdragen. En hier toe zal veel helpen , dat hij gewend wordt. altijd met een ontbloot hoofd",' en, behalven in het koudlte van den winter, met bloote voeten te gaan." — „ Tot loopen, fpringen, klouteren , en andere hgchaamelijke bewegingen behoeven de kinderen niet bijzonder aangezet te worden ; want dat doen z j van zelf genoeg. Laat den jongen knaap hier in derhalven naar zijn' zin en wil handelen, en waarichuwt en verbiedt hem alleen dan, als een aahmerkhjk gevaar hem dreigt." ..." ' , Draagt wel zorg, dat gn hem op geenerhande wijze bevreesd maakt. Onthoudt u derhalven voorzigtiglijk van alle naamen , vertellingen cn verdichtzelen van booze menfchen of booze geesten, waar door zoo algemeen het zaad des bijgeloofs, en tevens eene geheel ongegronde vrees in de tedere harten der kinderen gelegd wordt, waarvan de meesten, zelfs in een' gevorderden leeftijd, zelden geheel bevrijd kunnen worden." <— . „ bij een onweder moet gii hem opgeruimd en vrolijk trachten te houden, in plaats van hem treurig en bevreesd te maaken ; welk oogmerk gij des te eer zult bereiken, als gij zelf opgeruimd blijft, en geene bevreesdheid laat blijken. Even zoo min moet gij hem afkeer van' — of vrees voor eenig diertjen inboezemen." — .. ., .., Over het algemeen moet gij, ten allen tijde, jn*jok cn in ernst, in alle uwe gelprekken met m I » alle  I3a GUSTAEF KOSMOPOLIET, alle uwe andwoorden op de vragen van het kind zorgvukhglijk de waarheid in 't"oog houden, en die' vooritaan, en aan geen ding eenen verkeerden of verdichten naam geven." — Even zoo opmerkzaam moet gïj ook daar op zijn, dat het kind immer de waarheid zegge. Gij" moet hem gewennen , om zijne mishagen even zoo oprecht te belijden, als eenige andere ohvcrfchillige zaak. En dit zult gij daar door bewerken, dat gij hem, bij zijne openhartige bekendtenis, zacht behandelt, hem zijnen misdag liefderijk voor oogen ftelr. — Veel erndiger_ moet gij te werk gaan, wanneer hij liegt, en daar in volhardt. — Van harde of zoogenoemde dwangmiddelen moet gij zeer zelden, ja, alleen in geval van volltrekte noodzaaklijkhcid, gebruik maaken: van (laan nimmer! — „ Aan het Hot dezer korte aanwijzing, moet ik u mijne begeerte nog in ëéne zaak te kennen geven, welke voor mij gewigtiger, dan al het voorgaande is. Zij betreft den godsdienst, of het gedrag'der menfchen omtrent het Hoogde Wezen, in de verwachting van hetzelve welgevallig te zullen wezen, en in de hoop van, ook nog na den dood van ons ligchaam, gelukkig te zullen voordleeven. Ten aanzien' van dit gewigng punt hebt gij bij mijn' kleinen voïftrekt niets te doen. De Godsdienst is geene zaak voor kinderen — veel mm voor jonge, nog onverftandige kinderen. Reeds het eerfte onderricht, welk men aan eenigzins in jaaren gevorderde kinderen alleen moet mcdedeelen, moet ten ui terden voorzichtig en met veel overleg gefchieden ; zoo dat liet, in ons geval, daartoe, tegenwoordig en nog in Jang, de tijd niet is. Ik verzoek u derhalven, ten ernltigden, gelijk in de overige (hikken , zoo ook voornaamlijk in dit, mijnen wil diptelijk na te komen, cn den kleinen niets — vollrrekt niets te zeggen, wat tot den Godsdienst — veelmin, wat tot eenige bijzondere godsdiendige gezindheid behoort. — (lij moet niets van hemel en hel, niets van goede en booze geesten — niets van Joorlen, runten, Heidenen,, Kristenen — niets van den Paus, van Luther cn Kalvijn — niets van alle deze, voor bejaarde menfchen dikwerf onverdaanbare naamen, moet hij hooren. Ook moet gij hem geene gebeden laten nazeggen , veelmin van buiten leeren, gelijk gij hem ook niets  OF MIJNE GESCHIEDENIS. 133 niets uit of van den Bijbel behoeft te zeggen — in_ 't kort, de Godsdienst is dat geen , welk ik voor mijne eigene taak boude. Ik zal, op zijn' tijd, daar voor zorgen, dat hij zijnen Schepper en Verlosfer leere kennen, om hen van harte lief te hebben, cn door hen gelukkig te worden." Onder het affchrijven van dezen laat (ten volzin, dachten wij: Is het dan zoo eigen aan de menfchen, om tot uitcrften te vervallen? Terwijl veele lieden zich bemoejen , om het verftand hunner kinderen met vooröordeelen te vervullen, of hunne zwakke vermogens plagen met dingen, die verre het kinderlijk vernuft te boven gaan , en die te gelijk voor hun misleiden nooit van eenig aanbelang zullen wezen, wil de oude kosmopoliet hier volltrekt niets van den Godsdienst aan zijn kind gezegd hebben. Maar, om niet te onderzoeken , of dit eenigzins gegrond is,en of men niet verpligt zij, die denkbeelden vroegtijdig den kinderen mede te deelen, die de troost en tevens het geluk van het menschlijk leven uitmaaken, de denkbeelden van den Godsdienst ? Doch altijd zoo, dat men de kinderen van jongs af leert waarnemen, opmerken, hun oordeel fchèrpen en gebruiken, zoo is de vraag: Is het mooglijk, dat in een godsdienftig huishouden van Christenen de kinderen geheel onbewust kunnen gehouden worden van den Godsdienst en van den Biibel, onderfteld wordende, dat de huislijke Godsdienst ter verheerlijking van God , doorbidden en danken geoefend wordt? Zttl het kind niet vragen, war deze eerbiedige verrigtingen betekenen ? tot wien dezelve gericht zijn? En zullen dc ouders dan deze vragen onbeantwoord laten ? zullen zij den kinderen geen bericht geven mogen ja moeten van hunne gods«lenftige eerbewijzingen aan het Opperwezen, die zij, zo zij Waare verëerers van den Godsdienst zijn , met zoo veel warmte en verheffing van den'-geest verrichten? Wij willen nog een ftaaltjen opgeven: güstafK kosmopoliet is tot die jaaren gekomen, dat zijn vader oordeelde , dat hij een' beftendigen helper en getrouwen leidsman nodig hadt, zelf dien taak niet op zich kunnende nemen, zoekt hij naar eénen Gouverneur, én wel naar iemand, die zijn plan -indringen, ziine oogmerken verdaan, en den weg daartoe, het zij alken, of onder zijn geleide, vinden kon. Dit was nu I 3 1 ze-  134 g. kosmopoliet, of mijne geschiedenis. zeker geen gemaklijke zaak. „ Aan Gouverneurs voor kinderen(zqo lezeu wij Bladz. 240.) is 'er wel nooit gebrek; ja hij, die maar eeni-zins met zekere lieden bekend is, en, wegens bet één of ander, in geen kwi.ad gerucht ftaat, heeft zelfs kust en keur. Men kan ze krijgen met zwarte en met groene rokken, met ft.iarten , met haairzakken , of met 'ronde pruiken , met fchoenen, of met blinkende fteveJs ; met chapeaubas, of met ftormhoeden; met de wezenstrekken van eenen armen zondaar, of van eenen voorvechter; met een Latijnfchen, of met een' Franfchen mond; met volle en met ledige hersfens; met roeden, of met lekkers in de hand; alle deze en nog veele andere foorten, zijn te bevragen en te krijgen, op meer dan ééne plaats allen voor geld en goede woorden , zoo als billijk is." Maar moeilijk was het met dit alles voor kosmopoliet onder die geheele menigte zijnen man te ontdekken. Hij vindt hem in thi-odorus goeodenk , wiens lotgevallen daarop ingevlochten worden; deze theodorus goeddenk was opgeleid in de beoefening der godgeleerdheid, doch in een' kwaaden reuk geraakt met betrekking tot zijne rechtzinnigheid, hadt men hem, voor hem te willen toelaten tot eenige kerkli ke bediening, meer dan vijf- en- zeventig vragen opgegeven, die hij binnen veertien dagen beantwoord . i 1 moest zenden. Negen van die vragen worden Bladz 338—341 opgegeven met de antwoorden van goeddenk op dezelven; zijne antwoorden en de overige vragen hadden ten gevolge, dat hij het nog als een geluk moest befch'ouwen , dat hij enkel tot ambtsbedieningen onbekwaam verklaard, en niet geheel met alle formaliteiten geëxcommuniceerd werdt. Met het aanftéllen van dezen tot Gouverneur van den jongen gustaef kosmopoliet, eindigt het eerfte deel dezer gefchiedenis.  j. t0wnsend, reis door spafje. 135 Reis door Spanje gedaan in de jaren 17R6 en 1787,, in 't bijzonder met opzicht tot den landbouw, manufacturen, koophandel, bevolking, belastingen en tnkomsten van het land. Door josbph towinsend , a. l. m. én Predikant te Perofcij, j» ft« graaffchap Wtlts. H. Deel I. Stuk. Te Haarlem, bij loosjes, 1792. In gr. Zvo. 212 Bladz. De prijs is ft - & - i Dit gedeelte van deze fraaie reis bevat drie afdeelingen. De eerste behelst eene reis door Asturien, de tweede eene reis uit de Asturien naar het Escunaal en de derde handelt van Madrid. — Na het gene Wij te voren van deze reis in 't algemeen bericht hebben, en dat ook van dit ftuk de waarheid is , willen we alleen eenige aanmerkelijke bijzonderheden uit dit ftuk aan onze lezers mededeclen. Het afgelegen Asturien heeft, zoo het ichijnt, zeer Veel van de oude eenvouwigheid van zeden overbebcud.en. In de voornaamlte huizen vondt de Heer townsend alles zonder eenige de minste pracht. De buizen met kalk gewit, de vloeren alleen met een disfel een weinig geëffend, doch niet met een fchaat gefchaafd; geen gordijnen voor de bedden ; een zware langwerpig* ekenhouten tafel, met fterke zitbanken van dezelfde ftof; zie daar de verteringen van het woonhuis van eenen welgeftelden Graaf, die evenwel, voor zijn huisgezin cn voor zijne gasten , dagelijks overvloed van gezonde fpijzen opdischte. — Even eenvouwig vond hij 'er de zeden. Befchaafde natiën zouden zich beledigd achten, over de vrijheden, welke bier genomen worden, en over de openhartigheid., met welke men van zaken fpreckt, die in eenen meer gevorderden ftaat van famenleving, niet eens van ter zijde mogen aangeroerd worden, en evenwel verwekt dergelijke taal geen afkeer van deze lieden, noch kunnen derzelver driften daardoor aangevuurd worden. Daarentegen worden wederom zulke gemeenzaamheden, die men in andere landen als onlchukhg aanmerkt , zoo wel hier als door geheel Spanje, zeer beledigend gehouden. Onder de landziekten in Asturien ts ook de melaatsheid, Men heeft 'er voor dat kwaad twintig hospitalen. Deze ziekte verfchijnt hier onder verfcheiden I 4 §e~  J. TOWNSEND geïtaltens. De ligchamen van fommige li'dcrs wófden bedekt met drooge witte rooven, en zij gelijken naar Molenaars; bij anderen is de huid bijkans zwart zeer dik, vol met rimpels, verachtig cn i'mcrig, en bedekt met een vvagli,ken korst; noch anderen hebben de eene djje en liet been verbaasd opgezwollen , zijnde tevens vol aderlpatten, puisten en zweren, die eenen afgriisïjken reuk afgeven, allen klagen over hitte en afgrijslijke jeuking. Eenige hebben in plaats van het gezwollen been, vervaarlijke zwelling in de hand 'inzonderhetd die van de vrouwÜjke' kunne , of anders zijn derzelver gelaatstrekken zoo verbazend uitgezet, dat zij naauwlijks eene menschlijke gedaante behouden, Sommige krijgen wederom puisten , zoo groot als hazeinoten, over het geheele lichaam. In Asturien vindt men in weerwil van eene groote verfcheidenheid van landziekten, meer voorbeelden van langlevendhcid, dan elders. Vele ingezetenen bereiken hier den ouderdom van hpnderd, eenige van honderd tien cn anderen van nog meer jaren. Het zelfde ziet men mede in Gallicien, waar de Priester oer Parochie van St. Juan de Poijo in het jaar 1704 het facrament toediende, aan dertien perfoonen, die te famen genomen 141,9 jaren uitmaakten , als hebbende de jongde derzelven den ouderdom van 110, en de oudde van I27jaaren bereikt. Te Villa de Fofinanesftïerfin J7«6een arme daghuurder, die meer dan 146 jaar was oudgéworden. Op de reis uit Asturien naar het üscuriaal ontmoette' de Heer towi\send naar den kant van Leon, eene kudde merino-fchapen, die van tijd tot tijd van het Zuiden naar het Noorden, en van het Koorden naar het Zuiden reizen, en aan welke Spanje zijne fchoone wol te danken heeft; dezelver getal wordt thans op vijf millioenen begroot. In vroeger tijden heeft het wel eens zeven millioenen bcloopeii, maar het is ook wel eens tot twee en een half milliocn verminderd geweest. 'Er zijn eigenaars , die wel veertig duizend fchapen bezitten, en men rekent, dat elk fchaap,naar airrek van de kosten, zijnen eigenaar een voordeel van tien duivers aanbrengt. De berichten, die wij hier verder van deze fchaapsvókkerij vinden, zijn kort, en bij verre zoo naauwkeurig niet, a's men die elders vinden kan. De Heer townsen-o nam zijnen weg over SalnmanCa, en had dus gelegenheid om ons eenige berichten, 110-  reis door spanje. 137 nopends de hoogc School aldaar, mede te deelen. Hier vondt men, in vroeger tijden, wel zestien duizend Studenten, van welk getal 'er thans omtrent negentien honderd overig zijn. Aristoteles en tomas aquinas blijven hier in hunnen ouden eerbied, zelfs de bevelen, die het hof voorlang gegeven heeft, om hen af te fchaffen, worden niet gehoorzaamd. Evenwel fpreekt de Heer townsend van eenige geleerden van verhevener denkwijze , die hier gevonden worden. — Te Salamanca is een Iersch Collegie, waar in zestig lerfche Studenten onderwezen worden. Zij moeten hier acht jaren lang ftuderen; eiken morgen reeds ten half vijf hun bed verlaten, cn hebben geen vacantien. Rondom Segovia ziet men weinig merkteekenen van landbouw. Dit is aan de koninglijke jagt, waar voor de koning een heerfchende pasfie heeft, toe te fchrijvcn, die daar gedurige verwoestingen veroorzaakt. Geheele kudden van grof wild kunnen hier, naar welgevallen, onbelemmerd ftroopen cn verwoesten. .— De lieer townsend roemt zeer de waterleiding te Segovia. Zij is 980 ellen cn rust op 159 bogen. Op fommige plaatfen is hare hoogte meer dan 94 voeten. Te Segovia fabriceerde men in het jaar 1612 niet minder dan 25500 ftukken laken, waaraan 34198 menfchen. arbeid vonden. Tegenwoordig worden 'er niet meer dan 4000 Hukken laken gemaakt. Daar de Heer townsend eenen geruiroen tijd in Madrid heeft doorgebragt, kan men bij hem een vrij uitvoerig bericht van het Spaanfche hof, en van de levenswijze in die hoofdftad, aantreffen.— Verbazend groot zijn de bezittingen cn inkomften van fommige aanzienlijke familicn in Spanje. De Hertog van ai PjA betaalt alle maanden, alleen te Madrid, 1100 guldens aan loon , voor zijne dienstboden. Op de bovenfte verdiepinge van zijn huis zijn 400 (kapkamers, welk getal nog naauwlijks voor het huisgezin toereikt, aangezien alle overbejaarde dienstboden benevens derzelver vrouwen en kinderen, aldaar vrije woning met een vast inkomen genieten. Zjjne goederen , onder het beftuur van Rentmcefters, brengen jaarlijks meer dan 8co 000 guldens op. — De Hertog van mfdina coELi beeft te Madrid dertig rekenmeesters, behalvcn nog eene menigte op zijne landgoeI $ de-  *38 p« moens en r. bosch deren. Zijn zoon de Marquis dr coGüllddö verzekerde den Meer townsend dat hij zelve 44000 e„L bemlt8 Jaai'S V°01' beZ°lding aan ziJlie dienstboden Men vindt in dit (luk eene verhandeling, over den Staat der ïnkomlten van" de Spaanfche Monarchij, welke de Heer townsend met veel zorg moeite en nauwkeurigheid heeft bij een gebragt, do"ch wij moe•jen aangaande dezelve onze lezers naar het werk zelve verzenden. Zij zullen zich in dit opzicht, zoo weinig als m eenig ander, den tijd beklagen, dien zii aan het lezen van dit werk zullen hefteed hebben A'leenlijk zouden fommigen mogelijk wel wenfchen dat de reiziger zich minder met de gebruiken eiï plegtigheden van de Roomsch Katholijke Kerkelijken ophield. Liederen voor het Vaderland,door petronella moens en eernardus bosch. Te J.ordrecht, lij de Leeuw en Krap, en te Bergen op den Zoom, bij van Riemsdijk en van Bronkhorst, 1792. In gr. Svo. 206 bladz. De prijs is f 1 - 16 - : T"\eze Dichters voegen in dit bundelt'en bij een, eenige gezangen, waar van zij fommigen in "hunne jeugd berijmd hebben. Wanneer onze landgenoten dezelve met genoegen ontvangen, willen zij meer dergelijke ftukj ens leveren. Ze zijn, zeggen ze, gewoon, als zij van hunnen letterarbeid rusten, alle vermoeijing en tegenfpoed weg te zingen. Dit laatfte zal denkelijk bijzonder op den Heer bosch zien. Deze bundel bevat 57 Zangftukjens, op gemeenzame zangwijzen , die 'er op het register bij genoemd worden.— Schoon 'er vele ftukjens in ditboekjen zijn , die onmiddelijk het Vaderland betreffen , en vrij rond de gevoelens van den fpreker uitdrukken, worden 'er evenwel ook velen in gevonden, die den godsdienst de natuur, de zeden, of het huislijk leven veel meer raken, dan het Vaderland. Doch men kan aan den tijtel van liederen voor het Vaderland eene zeer ruime betekenis geven. Juffrouw moens en de Heer noscn henben niet poet gevonden, ons te doen weien , aan wie van hun b< M > wi/  liederen voor het vaderland. 139 wij elk bijzonder ftukjen te danken hebben. Doch hoe dit zij, wij hebben veele fraaie liederen in dezen bun. del aangetroffen,die wij onzen lezers zeer wel kunnen aanprijzen, ook vinden wij hier die flordigheid in de correctie niet, over welke wij in de fchriften van Juffrouw moens zoo dikwijls geklaagd hebben. Ziet hier tot een proefjen een lied, genaamd: 't zingende kind. Nu zing ik recht vernoegd en blij, Mijn moeder keurt dit goed. Ook zong zij dikwijls zelfs met mij, Dit wekt mijn lust er. moed. Mijn zingen geeft aan vader vreugd, Hij fchonk mij zelf dit lied. Hij zegt, dat leerzaamheid en deugd Alleen genoegen biedt. lied. Mijn Schepper is mijn trouwlle vriend, Mijn blijdfchap is zijn lust. Hij wordt door mij met vreugd gediend. Hij waakt zelfs als ik rust. God waakt, al ziet mijn oog hem niet ? Hij leidt mij waar ik ga. De wereld is Gods rijksgebied. 'k Zing 't eeuwig danklied na. Ja, lieve jesus, Godlijk mensch, Eens waart ge een kindje als ik. Och hoor mijn ouders, zie hun wensen, Hij klimt elk oogenblik Hun liefdewensch klimt op tot God, Om mijn geluk — mijn vreugd. Mün ouders zeggen: 't bette lot % Fheit uit den fchoot der deugd. 6 Lieve jesus, dat uw leer Mjn jonge ziel verlicht! Ja, dat rn^jn dankbre vreugd vermeer, Door eiken Kristenplichr. 'k Doe wel aan elk natuurgenoot; 'k Heb over 't kwaad berouw; ]k deel vol vreugd aan armen brood; Mijn Ouders lieve ik trouw. ik  14° j. j. anduiessen Ik leer- ik fpeel- ik dan»- ik zing. Maar dat geen trotsheid ooit Aan mij de kroon der deugd ontwring* Oprechtheid lluimert nooit! Dit lied heeft vader zelf gemaakt, En mij zoo lief geleerd. Ja 'k weet dat moeder blijdfchap f maalt, 'k zing vrij daar niets mij deert. Dit werkjen is op zeer fraai papier zeer keurig uitgevoerd. ° Gedichten van Dr. jakob jghan akdriessen. Te Middelburg, bij H. van Osch , 1792. 362 Bladz. In gr. Svo. De prijs is f 2 - : - : "TV ze bundel vervat alles , 't geen de Dichter goedvindt, uit zijne verzameling, aan het licht te brengen. Hij behelst gedichten van zijne jeugd (fommigeri zijn in 1744 opgelleld) cn van zijnen «rijzen ouderdom; gedichten op algemeene godsdienflige onderwerpen; en ook gedichten bij gelegenheid van trouwen, verjaren of fterven. Onder de ver nderingen, die in de dichtkunst hebben plaats gegrepen, gedurende de groate reeks van jaren, dat de fleer andriessen die kunst geoefend heeft, is ook deze, dat men veel mtndcr gelegenheids gedichten maakt, eu nog minder in de verzamelingen van onze Dichters geplaatst vindt, en dat is zeker eene zeer goede verandering. Wie heeft lust eene ftof, die zoo oneindige malen bezongen is, al weder op nieuw te bezingen, en zoo eenig Dichter daar toe al lust heeft, of zich door verpligtingen cn Iterkc verzoekingen daar toe gedrongen vindt, wie zal dit foort van gedichten lezen ? Wij denken daarom, dat de Heer ANDiuiissEN wel gedaan heeft ,d,it hij dezen bundel niet zeer met dat foort van gedichten bezwaard heeft, mogelijk had hij derzelver getal zonder nadeel nog al meer kunnen verminderen. Men vindt in dezen bundel overal bewijzen van de kundigheid van den Dichter, en van zijne naauwkeurigheid in het waarnemen van de reeels , cn liet ontbreekt 'er niet aan een goed aantaVvan aangenaame cn / "ge-  GEDICHTEN'. 141 gewjgtige onderwerpen , waar aan hij zijne talenten ge-oefend "heeft, navolgingen en uitbreidingen van Pfalmen , vertalingen uit het Latijn van BARfJBU&t rb* land en anderen, en ftukken van eigen opftel, die uien niet veel genoegen lezen zal. Zie hier tot een proef een ftukjen uit het Fransch van d'andillij: op het grof spel. Zijn vuile gierigheid bewimplcn met een naam, Die Zagter klinkt; verdriet met lust op een re hoopetl, Doldriftig om een gril; voor eerbied onbekwaam; Zich toom en zcdenluos bij dag en nacht verlóopen ; In woede elk oogcnbHk, vervoerd door razernij, Afgrjslijk vloeken; bij elk woord zich zelf verzweren ; 0 Van de ohderaarÜTche 'magt, des Satans heerfchappij, Ten koste van zijn ziel, verduiveld, hulp begeren; 't Gemoed ontftuimig; 't 00e; ontvlamd als van de hel, Zie daar 't geen hedendaagsch de wereld houdt voor fpel. Masanif.llo van a. c. meiszner. Vertaald uit het Hoogduitsch. Te slmjkldam , bij J. de Coster, 1-9:. In gr. Octavo. 145 bladz. De prijs is f 1 - : - : /~\ratrent het midden van de vorige eeuw, werden V de Stad en het Koningrijk Napels, op dien tijd den Koning van Spanje toebehoorende, op de jammerlijkfte wijze, door de Spaanfche trotsheid en gierigheid, verdrukt en uitgezogen. Het volk verzonk onder den last van ondraaglijke fchattingen, die ten deele voor de Koninglijke Ichatkist waren, en ten deele dienden, om de bedienden van de Spaanfche kroon in dat land te verrijken. — Men vermeerderde alle de vorige fchattingen, nog met eene nieuwe, die voor het gemeene volk omdraag Ijyk was. Hier over ontftonden bittere klagten. Men zocht naar eene andere fchatting, die het zelfde voordeel opbragtl, maar voor den gemeenen man minder drukkend was, maar alles was zoodanig bezwaard, dat men niets vinden kost, dus ging men met de invordering voord. Dit bragt het N^pelsch gemeen aan 't woeden, 't Ontbrak maar aan een Opperhoofd, en hoe zeer de Adel van  I42 A. G. MEISZNER , MASANJELLO. van het land op de Spanjaarden gebeten ware zoo groot was hunne vreeze , dat niemand lust 'had om zich aan het hoold van zijn verdrukt volk te ftel* len. Masanjello was eindelijk de man, die zich dezen moeilijken en gevaarlijken post liet welgevallen . een mensch van 25 jaren, uit de heffe des volks, zonder opvoeding of ouderwijs, en aanftonds had hij'honderd en vijftig duizend menfchen aan zijne koorde die hem volftrekt gehoorzaamden, en die hij met'eene voorzichtigheid, kloekmoedigheid en verzaking van alle eigenbelang beltuurde, waar over zich lede^r verbazen moet. _ Deze zijne luisterrijke rol duurde evenwel maar weinig dagen. Masan|eli.o werd krankzinnig, zonder dat men recht weet, wat daar van de oorzaak was, dus vervreemde hij dc meesten van zich. door uitzinnige bedrijven. Hij werd 0 ngebragt, en het volk, van zijn Opperhoofd beroofd, verviel aanftonds weder in zijne vorige flavernij. Deze zeer aanmerkelijke gebeurenis, waar toe de jaarboeken van het menschdom zelden wederga opleveren , is waardig, dat men ze wete. De Heer meiszner heeft haar zijne fchoone pen geleend. Dit zim opftel verfchilt veel van andere fchriften , die wij van hem hebben. Het is niets anders dan een historiesch verhaal, naar waarheid uit de beste Schrijvers opgemaakt. M-n zal dit fchrift met vermaak lezen, en uit het zelve gelegenheid krijgen , rot het maken van nuttige aanmerkingen ; over de wisfelvalligheid der menschbjke zaken , en over andere gewigtige onderwerpen. Men had dit werkje wel wat fierlijker mogen uitvoeren! Be onzichtbare Spion, gevolgd naar het Hoogduitsch van a. g. meiszner. Eerfte Deel, met platen. Te Utrecht, bij fjzerworst, 1792. In gr. 8vo. 343 bladz. De prijs «ƒ 3 - T)it boek is door meiszner uit het Engclsch vertaald , evenwel ^ met zeer groote vrijheid, met inlasfingen; uitlatingen, cn veel veranderingen. Sommige verhalen heefr hij geheel weggelaten, omdat ze hem te locaal voorkomen. De nederauitfchc Vertaler heeft zich wel zoo groot eene vrijheid omtrent het werk van meisznfr niet aangematigd, maar heeft-evenwel geene letterlijke overzetting kunnen of willen geven. ?X)h oogmerkwas een goed leesboek te meer in dit vak te leveren. De  a. c. meiszner, de onzichtbare smon. 143 Cc Schrijver verhaalt, dat hij van een oud man in wien noz iets van de wijsheid der oude Chaldeeuwen was overgebleven en aan wien hij op eene zeer avontuurlijke wijze kennis ' gekregen had, een gordel ware meester geworden, wiens gebruik die zonderlinge eigenfehap bezat, dat hij zijnen perfoon geheel onzichtbaar maakte. Met dit werktuig voorzien had hij de magt om zich in alle gezelfchappen en geheime binnenkamers in te dringen, en dat hij daar van ook dagelijksch gebruis maakte, en dit zijn boek is het refultaat van zij-ne waarnemingen. Ondertusfchen zou men zich bedriegen, wanneer men hier ontdekkingen verwachtte van diepe en gewichtige geheimen vanStaat.De onzichtbare Spion heeft zich op zaken van een geheel ander foort toegelegd, op historietjes van vrijerij en het gene daar toe betrekkelijk is. Jon,re lieden die gaern van dit foort van zaken lezen, zullen in dit boek genoegen vinden, evenwel kunnen wij niet zeg(rcn , dat deze vertelfels boven anderen van deze foort uitmunten. Zij hebben een zedelijk oogmerk, doch 't is ons voorgekomen, dat dit niet altijd in dat treffend licht geplaatst is dat het op den lezer zeer groote kracht doet. Daar toe is ''er' naar ons inzien wat al te veel voor het vermakelijke gezorgd. Ook zouden ons deze vertelfels nog al zoo wel bevallen0, zoo ze eenvouwig op den gewonen trant waren voorgedragen , en zoo niet de verhaler ons telkens berichtte , dat hij onzichtbaar bij de gevallen was tegenwoordig geweest, en bij die gelegenheid aan grappige invallen plaats gaf, die de belangnemjng in het hoofd verhaal verminderen. De Hedenahagfche Trant, Vlijfpel. In één Bedrijf. Door j. F. jungers. 7e Leijden bij Trap , 1793. In 8w. 63 Bladz. De prijs is f: - 8 -■ : Dit Stukjen is niet onaa'rtig gefchreven, en kan met nut gelezen worden, door menfchen, die min of meer tot dezen hedendaagfehen trant neigen, of voor den zeiven gevaar loopen. Zie 'hier een waarfchuwend trekjen van den bedendaagfehen trant. Een fimcnfpraak tusfehen den Baron van koldits en zijn Hofmeester schiefer: koldits. Helaas... zie daar, wanneer ik ook al eens niet aan mijne fchuldcn denken wilde, dan is dit gezicht telkens wederom alleen genoeg, om mij daar aan te herinneren. Die vent is mij een recht memento mort! Wel nu Schiefer, hoe (laan de zaken ? kan ik 5000 guldens krijgen ? schiefer. Ja Heer Baron! — maar! koldits. Geen maaren als ik u bidden mag! schte-  144 J, F. JUNGERS, DE HËDENDAASSCHE trant, schiefer (die eenjluk papier uit den zak InaltA Wilt gii goedircid hebben van te teekenen? J bJ da koldits. Geef maar hier* (Mij n"emt lipt- -hnh^r 1 , te lezen, en geeft het hem yLSlZ f ^ scheper Doch gij hebt het niet eens gelezen,Heer Baron' ko,dits. Waar toe zou dat noodig zijn ? ÉiSeS' tegeen amulame lectuur, voor den genen die ffij . schiefer. [Jet is alleen om de Condities koldits. Die kunt gij mij immers ook wel zeggen a^üi's*- «" * * «* Am *. schiefer, De intrest is een matig pereent koldits; Al verder. ^,vmje. ka™t'£R' iJ'er g3at dadeI'jk eC" d0uceur van 200 dLIkojdits. Ha! Ha! dat is voor een zekeren vriend, die Semeler heet — niets — niets natuurlijker scriiEFER. Vergeef mij, mijn Héér Baron ' ik ben een eerlijk man. koldits. Dat weet ik al, dat weetik al... Nu, is 'er nog iets meer. ? ' 1:1 u schiefer. De wisfel is ter waarde van achtduizend guldens. koldits En dat yo r vierduizend eenhonderd guldens:, die ;k Hechts kmpio ontfang, achtduizend voor zes maande. D t is io waarheid toch wat veel. ^ ' 1 schiefer. Wat zal ik zeggen, Heer Baron, ik kan het met anders krijgen, tweeduizend guldens ontfangt gij in con tam-geld, en de overige 21 co in galuntcriën, ais horologes, tabaticres, r ngen en zoo voorcis. koldits. Wat zal ik met dat ruig aanvangen > schiefer. Daar heb ik reeds een koopman voor, die dit alles te lamen voor 400 guldens zal overnemen kolpits Bravo!... Een excellente koopm •tifchnp' schiefer. Wat za! ik doen/... Het is tegenwoordig niet anders! mijn hart bloedt telkens, wanneer ik dit zoo zien moet. Doch zoo gij het mij niet kwalijk nemen wildet, Heer Baron, dat ik u iets onder de oogen bracht... Gij zijt op den rand van uwen ondergang, Wanneer gij uwen ftaat niet wat vermindert, enz, Hoe ongelukkig is het, dat 'er in deze droevige fchiiderij zoo veel waarheid is. J  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Gefchiedcnis der Israëliten voor de tijden van JESUS. Door joHAN jacob hess, Bedienaar des Godlijk-n Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch overgezet. Elfde Deel. Te Amflerdam, bij de Erven P. Meijer en G. Warnars, 1792- 499 Éladz. In gr. üvo. behalven het Voorwerk. De prijs is f 2 - 10 - : De nijvere Schrijver, aan wien de Bijbel - gefchiedenisfen, zoo 'des Ouden als des Nieuwen lestaments, zoo ongemeen veel te danken hebben, brengt in die Elfde Deel zijne Gefchiedenis des Israelitilchcn Volks voor de tijden van jesus , van het begin der Babijlonifebe Ballinglchap, tot op het einde van de Gefcbiedboeken des Ouden Testaments. Houdende hij in dit Deel dezelfde fchrijfwijze, fchikking en bedoeling, als wij in de voorgaande deelen van dit voortrellijk Werk hebben aangetroffen ; te weten, het geen hem bijzonder eigen is, doorgaande houdt hij de betrekkin^ dezer Gefchiedenisfe tot de Theocratie of Godsregeering in het oog, en toont telkens aaii , we k verband deze gefchiedenislen in het gemeen, en elk derzelven in het bijzonder, met de Godsregenr.g hebben. — Een tafereel van de voorzeggingen van ezeCHiëL en DANiëi., en derzelver karakters, beflaat eert goed gedeelte van dit Elfde Deel, waar in verders de gefchiedenïsfen van ezra, nehemiü en esther voorkomen , plaatzende de Eerw. hess de gefchiedems van estiïer onder de regeering van den Periilchen Monarch xbrxes , niet ongenegen , om deszelis gemaalin amestris, zoo als zij van herodoot genoemd wordr, voor esther te houden; eindelijk wordt ook nog in dit Deel bericht gegeven van de Profeeten haggai, zachariü en MALEacm, die na de wederkomst der Jooden uit Babel geleefd, en gedeeltelijk in de herbouwing der Stad Jerufahm en den Tempel aldaar de hand gehad hebben, wordende de hoofdzaaklijkc inhoud, de gelteldheid en bedoeling van hunne Godfpraken ontvouwd. Dit Deel behelst niet min dan de voorgaande, zeer veele blijken van het naauwwikkend oordeel van den geiichten Schrijver, die dus zijnen eenmaal wettig verkregen roem ook hier Baande houdt. De achting, VAD. BH3L. V.DEEL. 1N0. 4. K Wel-  I4 j- j. hess 3-velke cüt werk over het geheel reeds voorlang ook bij onze Landgenooten verworven beeft, ontllaat ons van een njzoiuhr uittrekzel van het één of ander uit dit Deel, tot eene proeve, op te geven; wij verkiezen daarom liever uit de Voorrede voor dit Deel geplaatst, eenige aanmerklijke gezegden over te nemen, die wij hoopen, dat door onze Lezers belangrijk zullen geacht worden. Dus geeft de Eerw. Schrijver de regelen op, die hij, bij het behandelen van zijn onderwerp , in het oog moest houden, en tegen welken hij zegt nooit openlijk gezondigd te hebben. Zij zijn de volgenden: 1. ,, Men verplaatze den Lezer in de tijden en lan„ den, toen en daar het verhaalde voorviel, opdat ,, hij ujt het oogpunt der aloudheid leere befehou„ wen, 't geen, volgends de hedendaagfche zeden en „ lmaak, beoordeeld, meermaalen als laf voorkomen , j, of voet moet geven tot de zonderlinglte en valschj, te denkbeelden." 2. „ Men wachte zich door deze gantfche gefchie„ denis heenen, doch bovenal, als zij aan de leerin- gen der Israëlitifche of der'Christelijke Godgeleerd„ beid grenst, zoo veel mooglijk voor allen invloed „ van zijn bijzonder leerftelfel en der fiellige Godge- leeruheid." Bij dezen regel voegt de Eerw. hess deze aanmerking, dat, toen zijn leven van jesus in het licht verfcheen, zoo luid en driftig gezegd werdt, dat fommige iloffen, met te veel vrijheid en met te weinig achtneming op de nu eenmaal vastgeltelde geloofsleereii , behandeld waren. „ Maar, vervolgt hij, hoedanig zijn de tijden vèranderd! Thans heb ik die befchuldiging niet meer te vreezen; integendeel fchnn il; mij, in deze dagen, van een geheef tegenövergefteld'verwijt tf moeten zuiveren;" naamlijk, als of de bijbellche gefchiedenis nog op verre na niet vrij genoeg, maar i.eeds nog met te veel verkleefdheid aan het vooroordeel , nopen.s haare buitengewoone belangrijkheid en godlijkheid behandeld zij." 3. ,, Men trachte zich met den geesf der gefchiede,, nis, dat is te zeggen , niet alleen met den geest „ van elke af ouderlijke gebeurenis, ook niet alleen ,, van elke reLks vnn bij elkander behoorenue geva'13J len , maar van de gantfche bjsïorifche Bof, die in „ de-  GESCHIEDENIS DER ISRAeLITEN. 147 , deze boeken verhandeld wordt, gemeenzaam te maaken." ■ "liet geen volgends den Schrijver het eigendomlijke van deze gefchiedenis uitmaakt, is, dat zij eene gefchiedenis der Godlijke regeering is, waar in de gebeurenisi'en van verfcheiden eeuwen op één duel uitloopen/ Dezen loop der Theocratie heeft de Schrijver, door het geheel beloop van dit Werk getracht, zijnen Lezer te doen opmerken, gelijk hij dit in zijn. Werk, Proeve over Gods Konmgrijk, opzetlijk gedaan heeft. ,. i 4. „ Men onderfcheide zorgvuldig theokratilche hoofdgebeurenisfen, (dat is, gebeurenisfen, die een " gedeelte van het groote ontwerp uitmaaken) van " toevallige verrichtingen; gefchiedenis van poëzij, " en 't geen bepaaldelijk als een wonder vermeld " wordt, van 't geen uit natuurlijke oorzaak verklaard ,. kan worden." 5. „ In de Bijbelfche gefchiedenis mogt van de Wereldlijke gefchiedenis alleen zoo veel ingelascht wor- " den, als gedeeltlijk tot het ophelderen en duidlijker maaken, gedeeltlijk tot ftaving van de eerfte, noodzaaklijk was." 6. ,, Bij de menigvuldige aanleidingen tot het inmengen van oudheid- aardrijk- cn tijdrekenkundige " aanmerkingen, had ik fcherp toe te zien , dat het '„ verhaal daar door noch afgebroken, noch daarmede overladen werdt." 7. ,, Als de gefchiedfehrijver den post van uitlegger bckleeden moét, mag 'hij toch meestal Hechts de uitkomst zijner taalkundige onderzoekingen te boek ftellen, maar niet de gronden haarer waarheid ,, of waarfchijnlijkheid zelve in zijn verhaal invlech,, ten." 8. „ Wat het beantwoorden der tegenwerpingen, „ tegen de bijbelfche gefchiedenis ingebracht, betreft; „ de verhaaler moet, wel op de gewigtigften daar van acht liaan; doch op eene wijs, dat hij dezelve met 11 zoo zeer uitvoerig voorftelle en beantwoorde, dan' veel meer door zijn verhaal zelve trachte te ontze, nuwen. 9. ,, Iemand, die de bijbelfche gefchiedenis voor zijne tijdgenoten op nieuw in eene geregelde orde „I befchrijven wil, moet. ,, (zonder 1'chending van Ka „ den  Ï48 J. J. HESS, GESCHIEDENIS DER ISRAeLITEN. „ den regel, die hem gebiedt, zich in den tijd en in „ het land van t gebeurde te verplaatzen") de be„ hoeften, de denkwijs , en de kundigheden zijner „ tijdgenoten m aanmerking nemen, en als hand aan hand met dezelven wegfpoeden." Zie daar de regelen, welken de Schrijver zoo bondig als oordeelkundig in dit voortreflijk Werk in 't oog heelt gehouden, en welke ongetwijfeld van elk moeten goedgekeurd worden. Nopens de belangrijkheid van deze oude gefchiedenis der hraeliten, en bijzonder met betrekking tot het Christendom, drukt zich de Heer hess dus uit: ,, Mijns oordeels, komt het 'er ongemeen veel op „ aan, wat van die hoofdgebeurenisfen en baaren la- menhang gedacht, en met welke achting eene ge„ lchiedenis behandeld worde, die, in meer dan één opzicht, den grondflag van het Christendom uit„ maakt. Ik denk met mendelszoon , dat het dwaas,, heid is, zich te verbeelden, op de bovenfte ver,, dieping veilig te zijn, terwijl de onderde , of lie,, ver het fundament, ondergraven is. En zeer juist „ heeft, hij, mijns inziens, het Christendom bij de „ bovenfte verdieping vergeleken, 't Moest dien k„ raëliet, in de daad, zonderling voorkomen, te zien, „ dat aan den éénen kant de Godlijkheid van 't lsraë,, htendom ondergraven, en, aan den anderen kant, ,, het Christendom hem als eene wijkplaats werdt aan„ gewezen; daar hij het laatlte te recht aanmerkte, ,, als gebouwd op het eerfie." Met deze aanmerking zullen wij deze receniie befluiten, met verlangen het Twaalfde Deel van dit Werk in de Nederduitfclie Vertaling te gcmoet ziende , waar mede het zelve voltooid zal wezen. Dt  D. J. KOPPEN» DE BIJBEL , ENZ. 149 De Bijbel, een werk der godlijke Wijsheid. Door dan. ioach. koppen, Predikant te Zettemin in Pommeren. Met eenige bekorting uit het Hoogduitsch vertaald, door 1. van der roest, Predikant te Haarlem. Eer fit'Deel. Te Utrecht en Gouda, bij de Wed. 6. de Waal en Zoon, en M. van Loopik en Comp, 179a. In gr. Svo. Behalven het Voorwerk 332 bladz. De prijs is ƒ 2 - 6 - : Men flaat doorgaands twee wegen in, om de Godli'kheid der Heilige Schrift, dat is, haaren oorfprong van God, te bewijzen — aan den éénen kant legt men alleen het gezag van jesus tot eenen grona J- Diar hij den inhoud des nieuwen Testaments geel Mi lijk zelve heeft medegedeeld, gedeeltlijk heelt laten fchrijven door zijne Apostelen, die daar toe werden uitgerust met eene hooger volmagt en kracht,zoo ftaat daarmede deszelfs godlijkheid op zichzelve vast en zeker. Maar Hij zelve en zijne Apostelen hebben onk de boeken des ouden Testaments, die reedsrvoorhanden waren , erkend en geëerd als Godlijke Schriften, en bevolen, die zoodanig te gebruiken. — Ue andere weg, dien men tot bet zelfde einde uitlaat:, is deze: men leidt de godlijkheid der Heilige Schrift at uit de wonderwerken en voorzeggingen ,welke God , om haaren wil, heeft laten doen, uit haare oudheid, uit haaren inhoud, die de Rede te boven gaat, int haaren invloed op 't hart der menfchen, enz. De Heer koppen, Luthersch Predikant te Zettemin in Pommeren heeft in dit werk, het welk reeds in 1787 in Uuitscnland uitgegeven is, eenen nieuwen weg ingeflagen; hij befc'houwt den Bijbel als een geheel, welks verfcheiden deelen ée'ne bedoeling hebben, en redeneert dus (Inleid, bladz. 7.) „ Nademaal het geheel, de naauwkeurige inrichting en de overëenftemming der deelen met het bedoelde oogmerk, op zulke wijze , als het alles daar is, niet hebben kunnen uitgevoerd worden zonder diepe inzichten, zoo meet de Manker van 't werk geen broddelaar, maar een bouwmeester geweest zijn." , Ten einde naar dit bellek geregeld te werk te gaan , K 3 on-  15° m j. koppen onderzoekt de Schrijver de volgende ftukken, in even zoo veele Afdeelingen: ,, Vooreerst, welk is het oogmerk, dat de Bijbel dnuid'J'?"Sehed gen0raen' de Seheele verzameling, aan' „Ten tweeden, zijn alle ftukken en deelen des Bijbels tot dat doeleinde toereikende, en daar mede overëenltemmende V „Ten derden, is het mooglijk, dar zulk eene verzameling van boeken , die een zoo faamgefteld geheel opleveren tot Itand kon gebracht worden zonder" eenen biizondel ren invloed van God? Bevinden wij, dat wij dit met «^«moeten beantwoorden, dan vloeit hier uit van zei mjsh\S"°{g voort" De Bijbd " een mrk dcr &dliike ; „ Ten vierden, van welken aard, en hoedanig is de invloed Gods daarbij geweest? Eindelijk" ,, Ten vijfden , zullen eenige aanmerkingen over onderwerpen, die in 't algemeen betreffen het gedrag met opzicht tot den Bijbel, en den Bijbelfchen Godsdienst, het befluit uitmaaken." ' • De beide eerfte vragen worden in twee Afdeelingen m dit Deel behandeld ; en wel in de eerfte Afdeeling de vraag: mik is het oogmerk, dat de Bij bel, over 't geheel genomen, ie kennen geeft? Bladz. 11. volgg. In deze Afdeeling poCgt de Schrijver 'vooraf te betoogen, dat de Bijbel, deze verzameling van verfcheiden fchritten , als een geheel is aan te merken, waarin alles bij elkander behoort. Dit betoog Bladz. n —14 doorlezende, dachten wij, of'er niet dezelfde aanmerking oppastte, die de .Schrijver {Inleid. Bladz <\ zelve maakt omtrent het bewijs uit de wonderwerken en voorzeggingen, enz. „ Dit alles heeft zijnen giond met opzicht tot bijzondere ftukken en in enkele gevallen , en is rechtmatig en bruikbaar. Maar met opzicht tot de geheele verzameling misfen wij daarbij eene volkomenebaarblijklijkheid. Want men kan met ontkennen, die Waarnemingen zijn niet volkomen toepaslijk op elk ftuk en ieder gedeelte des B;jbels." Om een voorbeeld te geven. In welk verband ftaat het Hooglied van salomo, de gefchiedenis van esïher enz. met het geheel des Bijbels ? 0 De Schrijver vervolgends deze onderftelling, dat de Bijbel ééa geheel uitmaakt, ten grond leggende , fpeurt  de bijbel, enz. I5I fpeurt deszelfs oogmerk na, hetwelk hij drieledig vindt. Bladz. 16. „ Vooreerst: daar moest eene opeenvolging van genachten, eene gedachtrekenkundige fchakel, van den eerden mensch af, tot op jesus christus, voortgezet worder. , „Ten tweeden: God heeft zijne anders onzichtbire kracht en heerlijkheid willen ontdekken op eene meer merkbare wijze, dan gewoonlijk naar den loop der wereldlede dingen gefchiedt. ,, Ten derden:'er moest geleverd worden een voordduurende grondflag tot deii waaren Godsdienst en de zeiekunde in de wereld." Deze drie ftukken wirden vervolgends afzonderi jk ontvouwd; en het eerfte oogmerk, eene opeenvolging •van ge/lachten van den eerjlen mensch af tot jt-.sns christus, bladz. 17. volgg. in overweging genomen , alwaar de Schrijver vooraf doet opmerken, dat zulk eene geflachtrekening iet is, 't welk een vefftandelijk wezen, met overleg en eene goede keuze, zich als een oogmerk, hetwelk noch te gering, te beuzelachtig, noch te weinig betekenende zij, kon voorttellen, het welk hij daar uit onder anderen aandringt, omdat men zonder deze opgave der gellachten over de oudheid en het begin der wereld niet zou kunnen oordeelen. — Vervolgends merkt hij aan, dat 'er, in de daad, eene doorlopende geslachtrekening van den eerften mensch tot op jesus christus voorhanden is, Bladz. 22. enz. Bladz. 34. en verv. gaat de Schrijver over, om nopends het tweede oogmerk , eene duidlijker openbaring Van Gods onzichtbare kracht en heerlijkheid, te onderzoeken , of ook dit oogmerk gewigtig genoeg zij voor het allerwijste Wezen , en of het in de daad in den Bijbel plaats hebbe , en overal daar in doorftraale. — Het eerfte betoogt hij uit de ongenoegzaa.nhei 1 der Rede, bijsonder bij de Heidenen gebleken, omtrent de heerlijkheid van het Opperwezen , en het tweede uit den gantfehen inhoud van den Bijb.1 zeiven. Het derde oogmerk is , om een' voort kuren'e grondflag tot den waaren godsdienst en de zedekunde in de wereld te wfchaffen Bladz. 50, Hier toe maakt de Schrijver Bladz, 53. het volgen Je betreitlijk: K 4 " Voor  152 D. J. KÖPPEN „ Voor eerst: De kennis van de allerhoogfte volftrekte volmaaktheid van God, waar toe behooren, de eeuwigheid, almagt, overaltegenwoordigheid, alwetendheid , enz. Ontbreekt het ten eenemaal aan kennis hier van, of is die te gebrekig, dan fielt zich de mensch in dezelfde mate, God of in 't geheel niet, of te weinig voor, als zulk een voorwerp, 't welk waardig is, dat men om deszelfs wille dit, or dat doe, of godsdienllig zij. ,, Ten tweeden: Regeert God nog in de daad onafgebroken over de wereld als Opperheer, zoo dat hij alles naar Zijnen wil beftuurt, op de ééne plaats zegent, op de andere bezoekt; of laat hij alle dingen, na ze eens door de aan haar medegedeelde krachten in beweging gebracht te hebben , ook ongehoord voordgaan , en de uitkomst van alles afhangen , van eene onveranderlijke noodzaaklijkheid, of het blind geval ? „ Ten derden: Wat heeft God met ons menfchen voor? bepaalen zich zijne oogmerken met ons tot dit tegenwoordig leven alleen, of itrekken zij zich verdelen tot over den dood uit?" ,, Ten vierden: Befchouwt God het gedrag der menfchen eigenlijk als een Richter, die het goede beioonen, en het kwaade ftraffen wil, of is hij daaromtrent even zoo onverfchillig, als wanneer hij in de dierlijke wereld het eene dier het andere ziet vervólgen, jaagen , roovcn en verfcheuren ? „ Ten vijfden : Wat is eigenlijk bij God goed, wat kwaad? waar mede wordt hij vereerd? wat behaagt, wat mishaagt hem ?" ,, Ten zesden : Wanneer wij door het een of ander het^misnoegen en den toorn van God hebben verwekt, is 'er dan grond om te hoopen op begenadiging? en zo ja, waar door en op welke wijze ?" Aangetoond hebbende, dat de b'oote rede omtrent alle deze (tukken, niet dan als bij fchemcring iet ziet, waar uit hij afleidt Bladz. 75. dat dit oogmerk van vaste voordduurende grondflagen van den godsdienst en zedelijkheid, zich'voor te ftellen, en ter uitvoer te brengen . zoo zeer der hoogde wijsheid waardig is, en zoo onontbeerlijk, dat, is 'er anders eene hooglte wijsheid, die regeert, zii, aan haar allerbest werkftuk , de verlUndlijke en zedelijke wereld, dit licht, dezen bij-  be bijbel , enz. 153 bijftand niet kon weigeren, toont hij, dat de Bijbel ter bereiking van dit oogmerk moest ïtrckken, aan de ééne zijde ,'dewijl het reeds daadlijk op eene zeer aanmerklijke wijze daar door bereikt is geworden; en aan den anderen kant, daar uit, dat de Heilige Schrift zich zelve overal dat oogmerk uitdruklijk toeeigent. Met Bladz. 82. begint de verhandeling der tweede afdeeling, welke behelst, dat alle ftukken en gedeelten des bijbels, die voorbanden zijn, genoegzaam zijn tot de bedoelde oogmerken, en daar aan beantwoordende. Deze afdeeling beantwoordt in drie Hoofdftukken de volgende vraagen: Wat is 'er in den Bijbel gedaan, ter bereiking van elk dezer oogmerken V ls het geen daar toe gedaan is, tot dat oogmerk gefchikt, onontbeerlijk en nuttig ? Het eerlte Hoofdftuk dezer afdeeling 'Bladz. 84 , enz. zal dit aantoonen , met betrekkiug tot het geflachtrekenkundige. Het oogmerk hier van was: Daar moest eene voordlopende reeks van genachten, van den eerften mensch af tot op een zeker perfoon, die na 4000 jaaren komt, gefchiedkundig, en dus in gefchrifte, in de wereld bekend blijven en bewaard worden. Nu onderzoekt de Heer koppen; wat daar toe nodig was , en wat tot dat oogmerk in den Bijbel gedaan is ? Daar toe was nodig de afzondering van één volk uit alle volken der wereld : waarom de Schrijver van deze afzondering van het lsraëlitifche volk hier breedvoeriger fpreekt, en vervolgends Bladz. 88. aantoont, wat 'nu ter bereiking van dit opgegeven oogmerk in den Bijbel gedaan is, bij welke gelegenheid wij hier eene vrij beknopte verdediging der Bijbel - gefchiedenisfen ontmoeten , en in 't bijzonder verfcheiden vrij goede aanmerkingen over de geflachtlijsten des Bij" bels. Het tweede Hoofdftuk der tweede Afdeeling, Bladz. 129. onderzoekt: Wat in den Bijbel gedaan is, met opzicht tot de openbaring van Gods Heerlijkheid. Hier neemt de Schrijver Bladz. 130. aanleiding, om van de wonderwerken , als ook van de perfoonen, door welken dezelven verricht zijn, te fpreken. Bijzonder onderfcheidt hij Bladz. 144. de daaden van Go l, in twee foorten, tot welken de Schrijver zich in dit Werk bepaalt, daaden. die bet onbepaald vermogen; en daaden, welke de alwetendheid van God doen openbaar K 5 wor«  154 D. J. KÜPPKN worden. Voor eerst heeft God zich openbaar gemaakt, als dat allerhoogst, van de wereld onderfcheiden wezen , voor 't welk geen ding onmooglijk is, het wJk derhalven heerscht over het I. onzienlijke en zienlijke, over II. de hemell'che ligchamen, III. het vuur, IV de lucht, V. het water, VI. de aarde, VII. de delfItoilen, VIII. de veldgewasfen, IX. de vruchten, en al wat tot voedzel dient, X. over de dieren, XI. over de menfchen , en XII. over alle dingen, hoe toevallig zij ook zijn, of fchijnen mogen. Alle deze ftukken komen vervolgends in afzonderlijke opmerking, en bij gelegenheid van het eerfte Stuk, komt de leere nopens de Engelen, zoo goede als kwaade, te berde, omtrent welke laatften de Schrijver Bladz. 152 bijzonder zijn gevoelen zegt, nopens den regel : j^us heejt, in 't geen hij deedf of'/prak, zich gej'chikt naar de dwaalende begrippen der 'jooden. ,, Deze ltelling, zegt hij, is ten eenemaal valsch , vooral met opzicht tot dit ftuk — ook overtuigd ons de handelwijze van jesus van het tegendeel. Voor het volk noemde hij zeer dikwijls den Duivel of in 't geheel niet, of verbloemd; maar, wanneer zijne leerlingen hem afzonderlijk om ophelderingen verzochten, zeide hij: De Duivel doet het, b. v. luk. VIII: 5. i2. matth. XIII: 25. 39. Hadt tijj zich willen fchikken naar de volksbegrippen, dan hadt hij eene tegenövergeflclde handelwijze gehouden." Bladz. 171. Gaat de Schrijver over tot de daadlijke be wijzen der Godlijke alwetendheid, bij welke gelegenheid hij wijdlopiger handelt van de voorzeggingen , die in den Bijbel voorkomen ; en bijzonder van de voorzeggingen des Ouden Testaments, nopens den Heiland der wereld, en de aanhaalingen van de?elven in het Nieuwe Testament, waar omtrent hij Bladz. 100. dezen regel opgeeft: Alk plaatzen van het Oude Testament, welke in het Nieuwe worden aangehaald, als vervuld in jesus, moeten van ons worden gehouden voor eigenlijke voorzeggingen, aangaande Hem. Omtrent dezen regel vinden wij in de Voorrede van den Vertaaier, den Eerw. van nris. roiïgt, Bladz XVJI. deze bijzonderheid, dat hij niet van zxh hebbc kunnen verkrijgen, des autheurs verkhnring van de eene cn andere plaats uit matth. II. volgends dien recel te vertaaien; „ deze, zegt hij, kwam mij zoo gedrongen  de bijbel , enz. 155 een en onbeftnanbaar voor, dat zij eer gefchikt fcheen, om achterdocht te verwekken, aangaande de gegrondheid van dien regel, welke daar in gevolgd is , dan om dien op te helderen en te bewijzen." Vervolgends geeft de Eerw. van der roest zijne aanmerking over dien regel op, welken wij ook niet willen ontveinzen, dat ons veel te algemeen en onbepaald voorkomt, en niet op alle de piaatzen des Nieuwen Testaments, in welke voorzeggingen uit het oude aangehaald worden, tocpaslijk te wezen. In het derde Hoofdftuk Bladz. 202. volgg. waar 111 de vraag beantwoord wordt: Wat is in den Bijbel gedaan, met opzicht tot godsdienst cn zedelijkheid? worden de zes' Hoofdleeringen behandeld, die wij boven uit den Schrijver hebben opgegeven. Wij zullen , van dit Hoofd/luk verflag doende , ons alleen tot deze en «rene bijzonderheden bepaalen , bij voorbeeld Bladz. 315. vraagt de Schrijver: Hoe wil de Bijbel, dat wij ons zullen gedragen omtrent onze vijanden? Dit, zegt hij, is' verfchillende, naar dat de vijanden verfchillende zijn. Zijn zij vijanden van ons volk , dan laat de Bijbel de zaaken , zoo als het recht des oorlogs medebrengt. Zoodanige Volksvijanden van Israël waren de Volkeren in Kanaan; en der Israëliten recht op derzelver land, enz. leidt hij af van het. recht van God, als den Heer der aarde. — ,, In het Nieuwe Testament komen geene voorfchriften voor ,1 van het geen omtrent de Volks-vijanden te doen is, want de waare dienaars van God zouden niet meer een afgezonderd volk zijn, maar onder aUe volkeren der wereld gevormd worden. Blijft evenwel de oorlog een onvermijdelijk kwaad in de wereld , dan is het gedrag daar in, gelijk in meer gevallen, te bepaalen naar de algemeene grondregelen van rechtvaardigheid, billijkheid en menfchenliefde." . Ziin her vHanden van God. verachters van den Godsdienst, fpotters, godlozen, dan drukken de hei¬ lige Schrijvers zich tegen zulken zeer hard uit. — ,, Het verdient, dus gaat hij voort Bladz. 317. onze oplettendheid, dat in den Bijbel zoo dikwijls en zoo fterk geijverd wordt tegen de vijanden Gods , en te gelijk van hun, die hem eeren. Thans hoort men niet meer van vijanden Gods, en indien men het waag-  356 D. J. KÖPPEN, DE BIJBEL , ENZ. waagde , daar van openlijk te (preken, men zou worden uitgekreten voor een' menfchenbaater" enz. Wij dachten, dat hier zeer veele omzigtigheid nodig was, en dat 'er niet ongepast hadt kunnen aangemerkt worden, het groot onderlcheid des Ouden Testaments; en de gelteldheid der jooden met betrekking lot hunne Godsregeering, en die der Christenen onder eikanderen, als mede de treurige ervaarenis in oude en nieuwe voorbeelden, welke geleerd heeft, hoe ligth'jk de menfchen, die genen, die van hun in gevoelens, lcerftellingen , gezindheden vfrichillen, zelfs dikwijls hen, die deugdzamer zijn dan zij, als vijanden van God, godloochenaars enz. gewoon zijn uit te kri ten en te vervolgen. Eindelijk fpreekt de Schrijver van perfoneele vijanden, enz. Nog behandelt de Heer koppen eene vraag: Wat fchrijft de Bijbel voor met opzicht tot de godsa'lenjlige verdraagzaamheid? naar het ons voorkomt, niet alleen zeer oppervlakkig, maar ook zeer onnaauivkeurig en verward , doch wij onthouden ons van verdere aanmerkingen; het werk bevat over het geheel verfcheiden goede aanmerkingen; het plan van den Schrijver is zeer wel uitgedacht; doch hij veelal te zeer ingenomen met verfcheiden bijzonderheden van zijn famen (tel, dan dat hij zijn plan in alles even onbevooroordeeld heeft kunnen uitwerken, verders, fchoon de Nederduitfche Uitgave gefchied is volgends Kerkenorde, hebben wij echter geern voldaan aan liet verzoek, dat aan den lezer onder de lijst der Drukfeilen gedaan wordt, en, daar wij in het werk begrippen mogten gevonden hebben , niet in alles overeenkomende met de leere der Hervormde Kerk, ons wel willen herinneren , dat de" Nederduitfche Uitgever niet is de Auteur maar de vertaaler van het Boek. Vier  c. c. h. van der aa, vier predikatiën- i£7 Vier Predikatiën, gehouden ten dien/ie der Lutherfche Gemeente te Schiedam : Over het regte gebruik van Godsdien fiise Vergader plaat ft n ; Het gedenken van }»sus christus bij hel II. Avondmaal; De waare manier waar op wij het lighaam en bloed van jesus chr'stus deelachtig worden in het H. Avondmaal; De plicht eens Leeraars in het menfchen- behaagen. Bi) gelegenheid van de oprichting dier Gemeente; haare eerde Avondmaalhoudinge, en de voor/lelling van haaren eerfl- n gtwoonen Leeraar; door c. c. h. van deu aa. Bedienaar des H. Euangeli.es, toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelijdeni fe, enz. te Haarlem. Tweede Verbeterde Druk. Te Haarlem, bij C Paat, 1792. 176 bladz. in gr. Svo. De prijs is f: - 18 - : Ten tijde als de Heer van der aa reeds te Haarlem het Leeraarampt bekleedde, hieldt Zijn Eerw. de bovengemelde lledenvoeringen te Schiedam, ten dienfle deels der nog Herderlonze Gemeente, in die Stad in 17^7 nieuwlings opgericht , deels om den beroepenen eerden Leeraar in deszelfs Ampt te bevestigen. Het zijn, der'alven , gelijk men ze noemt, Gelegenheidsredevoeringen, welke, bij eene menigte anderen van foortgelüke (trekkinge, geene onaanzienlijke plaats bekleden. De Boekverkooper plaat vondt geraaden, misfehien ten geleide van andere Sciiriften van dien zelfden waardigen Grijzaart, van deze Leerredenen eene tweede uitgave te vervaardigen , welke hij verbeterd noemt; 'hoewel hij geene opgave doet, waarin de verbeteringen gelegen zijn. Als eene bijzonderheid hebben wij in dezen bondel opgemerkt , dat ieder Leerrede van eene korte fchets of ontleding van den inhoud wordt voorafgegaan. 't Lust ons, tot eene proeve van des Leeraars denkwijze over een zeer betwist onderwerp, hier mede te deelen het hoofdzaaklijk beloop der derde Leerrede, handelende over de waare natuur des H. Avondmaals, en alzo bepaaldelijk over de wijze, op welke wij het Lighaam en Bloed van Jesus christus in het II. Avondmaal deelachtig worden. Naa eenige voorafgaande aanmerkingen , over de aanbieding van het Lighaam des Heeren, zegt de Leeraar, dat het Lighaam en bloed van  f53 c. c. h. van der aa van jesus christus niet op eene aardfche, ftoffe!ijl:e of vleeschhjke manier in het Avondmaal genoten worden, en dus het Brood en de Wijn niet in het Lighaam van christus kunnen veranderd ziin, noch ook liet Lichaam en Bloed van jesus christus in het Brood en den Wijn opgelloten kunnen wezen. De reden is, omdat jesus , toen hij het Avondmaal inftelde, aan Balei zat, en derhalven de Discipelen niet op eene (toffeli ke wijze zijn Lichaam aten. Ook konden de Apostelen 's Heilands woorden, dit is mijn Lichaam, onmogelijk opvatten in den zin eener (loffelijke genietinge, terwijl zij jesus met zich aan Tafel zagen liggen; waarbij nog komt, dat het als zeer ongodsdienftig en gruwelijk voorkomt, als eene daad van dankbaarheid aan christus , zijn vleesch met onze tanden te vermaalen, en dat zulks , eindelijk , aan onze zielen tot geen nut zou kunnen (trekken. Het genieten van het Lichaam van christus dus niet (loffelijk kunnende geleideden , moet het op eene geestelijke wijze verrut worden. Hier nu valt de vraag, wat dit geestelijk eten betekei e ? Met verfcheidene redenen verklaart zich de Leeraar tegen de zulken, die hier fpreken van een geloovig gebruiken, dat wil zeggen, van eene gedagtenisviering van den dood des Heeren, en dus als eene daad, welke alleen aan onze zijde gefchiedt. Want alsdan , meent hij, zouden de woorden der Inftellinge geenen redelijken zin hebben, en zou men jesus christus driemaal hetzelfde doen zeggen. De Apostelen zouden dan het Avondmaal niet gehouden hebben; waar uit hij befluit, dat het gedagtenisvieren van het lijden in 't geheel niet tot het wezenlijke van het Avondmaal behoort, hoewel het thans voor ons tot het nuttig gebruik daar van zeer dienftig en nodig is. Maar hoe wordt dan het Lichaam van jesus christus ontvangen? en kan dan het Lichaam van jesus christus met 'er daad genoten worden ? Voigens den Heer van der aa antwoordt de Heiland hierop met de woorden der Inftellinge, welke iiem niet doen twijfelen, of het Lichaam cn Bloed genoten worden, en geenen grond overlaten , dat christus zich van grootfpraak zoude bediend hebben. ,,Mag men onderftellen, vraagt hij. dat christus den fchijn zou hebben aangenomen, als of Hij mij zijn Lighaam aanbood en mij „ dat gaf; daar hij ondertusfehen mij niets gaf dan Brood  VIER PREDIKATIËN. 159 Brood en Wijn , en dat ik voor de rest moest zien " lijn best te doen, om door het geloof tot Hem uit te " 7Li , opdat ik zift Lighaam en Bloed deelacln.g ''E Dus, ver/olgt hij, moet het Lighaam^ en ' Bloed van jasos christus, fchoon dit wat aai i" gjat de maaier, niet op eene lighaamlijke noch te enkel op eene geestelijke wijze gefchied, nogthans in " waarheul (genoten of aangeboden en gegeven wer" den " De bedenking, hier tegen ingebragt, wt de woorden , doet dit tot mijner gedagtenisfe , tragt zijn l'.erw. weg te nemen, door te beweeren, dat, om van iemand gedagtenis -te vieren , het niet nodig zij dat hij Swezis is. „ Genoeg is het dat wij hem niet zien. Nu is het Lighaam van jesus christus voor ons " onziatbaar, fchoon het aan onze'ziel in zeker op" zicht aangeboden wordt. En derhalven kan men " zeer wel , al word het op eene geestelijke wijze of " Sacramenteel genoten, van dat Lighaam, as voor ons gekruist, gedagtenis vieren." Ier opjeldennge wordt hier het gebod des Predikers, om 000 den Schep. Jet te gedenken, aangevoerd. Tot naderen aanorang voegt 'er de Leeraar nevens, dat de Heiland, dat jesus zijn lichaam niet in 't algemeen, maar als in zekere' betrekking aanbiedt, te weeten, als voor ons gekruist en zijn Bloed als voor ons vergoten. „ Dus , zegt hij, is het alleen eene genieting, die met onze " ziel kan gefchieden: want men kan eene zaak, die ons niet regtftreeks, maar alleen in zekere betrekking word aangeboden, niet ligbaamlijk genieten, " maar alleen met onze ziel." Thans oordeelt de Leeraar van de geheele zaak een onderlcheidcn denkbeeld te kunnen geven. Een mensch , over den ftaat zijner ziele bekommerd, ziet uit na uitredding en behoudenis 111 jesus christus. Om dezen heildorst te verzadigen, heelt christus het H. Avondmaal ingefteld, als verzekering doende van het geen door het Euangelie flegts 111 t algemeen werdt toegezegd; „ wanneer bij het geven van Brood en Wijn de woorden gevoegd worden : " neemt, eet, dat is het voor U gegeeven wordend Lig" chaam van jesus — en zifn voor u vergoten wor" dend Bloed, dan dient het tot de levendigfte verze"kering, dat christus Ligchaam voor ieder DiSge" genoot gekruist is; en het verzekert ieder, dat " jezus zoo wel zijne Ziel als zijn Ligchaam voor  1(0 c. c. h. van EEPv aa „ hun heeft opgeofferd, en dus dat voor Hun volkomen voldaan is; wa r toe zoo wel het uiterlijke 'als ,, het innerlijke lijden noodig was." Van hier dat jbzus hier van een tweeledig onderpand gaf, om het tweeledige van zijn lijden uit te drukken; ja, dat wij hier een genademiddel hebben op te merken, waardoor het gekruiste ligchaam en het vergoten bloed, , als „ met eene Godlijke kracht onderfteund, aangeboden ,, en medegedeeld worden aan ons gemoed." Dit laatfte leidt de Heer van der aa af, onder andereu uit de kragt der uitdrukkingen van jezus, als wcr' dende elk onbevooroordeeld mensch daar door gedrongen om te denken , dat jezus op de eene of andere wijze zijn Ligchaam en Bloed onze zielen zo waaragtig aan» biedt, als hij Brood en Wijn aanbood, hoewel de wijze van aaubiedinge en genietinge in beide gevallen zeer onderfcheiden is. Want anders zou jezus meer beloovcn dan hij geeft. Vraagt men, hoe God aan het Avondmaal die genade verbonden heeft, dat jezus 5, tot eene fpijze of voedzel voor onze zielen , aan „ onze zielen aanbiedt en te genieten geeft zijn Lig- chaam als voor ons gekruist, zijn Bloed als voor „ ons vergooten ?" De Leeraar antwoordt, ,, dat, terwijl het tot voedzel dient voor onze zielen, en ,, onze zielen niets dan door kennis en toellemming „ kunnen genieten, wij gerust mogen zeggen, dar ge,, lijk wij hongeren en dor/len na de gerechtigheid,- die ,, voor God geldt, wanneer wij van gantfeher harte ,, wenfehen , dat God wil onze zonden vergeeven en „ genade bewijzen.dat gelijk deze onze honger en dorst door God verzadigd word, wanneerhij ons duidelijk en ,, overtuigende en hartrakende voorftelt, dat wij genade „ en vergiffenis van zonden bij Hem zullen vinden ; dat ook zoo onze zielen verzaadigd, gcfjnjst en ge,, drenkt worden, met het gekruiste ligchaam öen ,, vergoten bloed van jezus christus; wanneer God ons verzekert, dat je?.us ligchaam voor ons ge,, kruist, en zijn bloed voor ons vergoten is, en dat „ wij deswegen vergiffenis van zonden, leeven en „ zaligheid hebben zullen. Dan (dus gaat hij voort) ik oqrdeele, dat daar uit te gelijk vloeit, dat God 5, aan het Heilige Avondmaal de gena ie verbonden „ heeft, door eene bijzondere en meer dan gewoone fchik„ king , dat jesus zelf op de le/endigfte wijze aan ' )5 on-  vier predikaatien. l6l onze zielen daardelt, en ons zijn Lighaam aanbiedr, " als voor ons gekruist en zijn Bloed als voor ^verj goten; en wel zoo, dat het (al weerllaat iemand die mededeeling kort daarop) voor eenigen tijd ten " mm£ den geheelèn geest van den Mensch inne- me- zijne gedachten in dit Buk verre boven het ge" ne anders uit zijne eigene natuurlijke pogingen m " dezen zou voortvloeijen, verheffe; en dus z.jnLig- haam als voor ons gekruist, en zijn Bloed als voor " ons vergoten, zoo wel geve tot eene Jpyze voor on- ze zielen, als Hij Brood en Wijn gat , dewelke m> " tuurlijke middelen zijn om onze Ljghaamen te voe- den en te verkwikken." Wat voorts de manier dezer aanbiedinge aangaat, hier erkent de Heer van der aa zijne onkunde. Dan daar dit eene werMns is van den Zoone Gods, die zelf God is, zalf meent hij, dit bij niemand zwarigheid ontmoeten. De Leeraar (ragt dit nader op te helderen, door de kragtladige werking, van God aan eenige zinnebeeldig! verrïgtingcii verknogt, als het liaan van moses op de rots, dat 'er water uit voortkwam; enz Ter voorkominge der verdenkinge , alsof de bovengemelde opvatting van 's Heilands woorden zeld> zaam en ongewoon ware, beroept zien de Leeraar op het hedendaagfche gewoone fpraakgebrtuk. ,, Stelt eens ze*t hij, dat iemand aan eenen anderen een " huis'en tuin verkogt hadt, en bij den gerechtehj, ken opdragt, hem de opdragtbneven overgevende, zeicle 1 dat is het huis — dat is de. tuin, zou le- " mand van gezond verftand deze uitdrukking voor " zeldzaam, of onverftaanbaar houden?" In eene Aantekening merkt hier bij de Leeraar aan, dat niemand den Verkooper in dezen zin zal verdaan, alsor hi| bedoelde, dat het Pergametit veranderd (getrans/ub/lantieerd) ware in het Huis; of dat het Huis binnen in het Pereament zat (geconfubflauliecrd ware;) of iet ter ëedagletiis van het Huis wilde geven; maar dat de Verkooper, met de woorden, dit is het Huis, geene andere bedoeling konde hebben, dan dat hij het Huis m vollen eigendom aan den Kooper opdroeg. Aldus 'hebben wij des Heeren van der aa s begripnen over de waare natuur des H. Avondmaals, onzen Lezèren tragten mede te deelen. Van het voordellen van onze aanmerkingen op dien voordragt, heboen vad. eibl.v.deel.no.4. L wij  ids van eckartsiiausen wij met voordagt ons onthouden; alleenlijk het volgende hier nevens voegende, dat wij niet twijfelen, of veelen zal het zwakke, ja tegenftrijdige van's Mans redeneeringe, meer dan eens, zijn in 't oog gelopen; vooral, wanneer zij daar mede vergelijken, 't geen de Bisfchop höadlij , en anderen , van de natuur en bedoeling dezer gewijde inftellinge, hebben voorgedragen. De agtenswaardige van der aa vergeeve ons deze penneftreek. Het beftaan en de werkingen van het dierlijk Magnctismus,enjiet Magnetifche Somnambulismus , proefondervindelijk gefaajd en wijsgeerig verdedigd, benevens de noodige onderrichtingen, om de kennis aan deeze geheimen der Natuur, ten nutte van den Evenmensch tebefleeden, door den Hofraad van eckartshausen. Uit het Hoogduitsch. Te Dordrecht, bij de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo. 140 Bladz. De prijs is f : - 18 - : "TVweepzucht, bijgeloof cn magnetifche bedriegerij, ^ kenmerken dit gefchrift op ieder bladzijde; de beide eerlten, hoe zeer te berispen, kunnen onfchuldig in eenvouwige hersfens opkomen ; maar het bedrng valt nooit in onnozelen, en blijft altoos eene ftrafbaare misdaad. Allen, die het rapport der Parijfche Commisfarisfen, nadat zij de proeven met het dierlijk Magnetismus van meiszner hadden onderzocht en herhaalde keeren bijgewoond, of ■ die de onpartijdige Verhandeling van den Hoogleeraar voltelen , over dit onderwerp gelezen hebben , zullen lang het denkbeeld, dat iemand onmiddclijk, door de Magnetifche vloeiftoffe, veelmin, door de hersfenfehimmige dierlijk Magnetifche kan genezen worden , zo zij ooit in dit denkbeeld verkeerden , lang verlaten hebben. Ontijdig derhalven is men, met eene vertaling van dit gefchrift des Heeren Hofraad van eckartshausen , voor denxlag gekomen. Zijn dierlijk Magnetifche geest had wel met hem in zijn land mogen blijven. De Nederlanders zijn in 't gemeen te verlicht, om zich door zulk zoon van natuurkundige bewijzen , en wijs-  HET DIERLIJK MAGNETISMUS, ENZ. 163 wii-geeriKe verdedigingen te laaten misleiden, 't Is haauwelijks mógelijk, dat de Schrijver, en ook de Vertaaler, van dit Stuk , het welk, althans zoo verre wij het wijsgeerige daarvan overzien, niets dan onwetendheid, bedrogen verwarring verfpreid, zouden kunnen gelooven, het geen zij fchrijven en vertaaien. Zo zulks nogthans door hen, of door een van beiden mogt gemeend worden, en zij ter goeder trouw dwaalen, dan hebben zij geen grein natuurkundig of wijsgeerig verftand; cn laten zich verblinden door vervoering en dweeperijeveneens als in vroeger eeuwen, de goudzoekers, in het vinden van den Philofophifchen Steen; van welk foort van wijsgecren , onder den fchoonfchijnenden Naam van Jtchijmisten, van tijd tot tijd echter, verfcheiden hun verlies herftelden, door de beurs van onnozele menfchen te ledigen, waar van fomrtngen, op eene dweepzieke of kwakzalverige wijze afgericht, zich als heimelijke bedriegers een beftaan verfchaften en anderen ongelukkig maakten. Gelukkig, dat wij dezê tijden zijn ontwasfen! Niemand zal ontkennen, dat 'er gevoelige zieken zijn geweest, wier kwaaien of gebreken door eene ongepaste regeling der denkbeelden ontftonden, welke onder begunftïging'van het vooringenomen gevoel, het welk zij van'het dierlijk Magnetismus koesterden , wierden berfteld; dan hij die durft beweeren, dat men zulk eene genezing aan eenige fpecifike werking van het zoogenaamd dierlijk Magnetismus als een wezenlijk geneesmiddel befchouwd , mag toekennen , (laat den 'bal geheel mis. De Magnetifeerders evenwel, durven de' dierlijk-magnetifche werkingen , als zoodanig opgeven; en wat meer is, zij gelooven, dat zonder een overtuigend gevoel van de bezitting van dit bovennatuurkundig vermogen, zo als de voorftanders het zelve gelieven te noemen, niemand een MagnetU feerder kan worden. Wanneer wij dit werkjen hebben ingezien , moeten wij" in bedenking ftaan, of men zich meer over de ftoute Hellingen, die de Schrijver overal, zonder bewijs aanvoerd, — over zijne bijgelovige fchrijfwijze , dan over zijne belagchelijke redeneringen moet verwonderen, om hier een ftaaltjen van te geven, leze men het volgende op pag. 10, daar hij zegt: ,, De Mag,, netifeerder kan zijne' magncrifebe kracht, ook met „ kruiden, wateren, enz. verilerken, en 'er, alvooL 2 rens  164 VAN ECKARTSHAUSEN „ rens men magnetifeert, de banden mede wrijven. Bij zulke peribonen, die goede, maar door de eene of andere ziekte verzwakte zenuwen hebben , of ,, bij de zulken, wier ledematen zwak zijn, doet dit „ een zeer goede werking; men kan daarenboven zich bedienen van een fpiritus van Berk ruikende „ kruiden, enz." fchoone hulpmiddelen voorwaar niet om den zieken, maar om den Magnetifeerder kracht te geven ter voortzetting zijner kunst. Stellen wij ons eens eenen geneesheer voor, die de kunst bezat om zijn patiënten te genezen, terwijl hij zelf de potjens flikte, voorzeker hij zoude een uitgeltrekte praktijk hebben, zoo dat hij 'er eindelijk onder zoude bezwijken. De Magnetifeerder intusfchen heeft, al wierd hij nog zoo oveiflelpt, voor dit gevaar niet te vreezen. Immers lezen wij pag. ia. ,, Het Magnetis„ mus is meer dan natuurlijk. Het moet natuurlijk ,, en geestelijk worden. Ten bewijze, dat de geest ,, 'er zich mede bezig moet houden, dient, dat "„ men zelfs afwezige en verwijderde perfoonen kan „ magnetifeeren. Zonder werking van den geest, 5, zou zulks niet gefchieden kunnen" enz. De Heer Hofraad voegt 'er bij, dat „ de afwezig zijnde, ge„ magnetifeerd wordende perfoon ecnig gevoel heeft, ,, van de beweging, die de Magnetifeerder maakt." Zie daar het voorrecht, dat de Magnetifeerder heeft boven dem Artz. De patiënt niet te zien , afwezig te zijn , niet in te nemen. Wie zou dit niet verkiezen ? en wat een uitwinder voor den Magnetifeerder ? Hij kan zoo doende honderd en meer zieken te gehjk magnetifeeren; cn daar zij onder de bewerking, elk in zijn eigen huis, het gevoel krijgen, dat hij bezig is, kan hij de moeite zelfs fpaaren, om hen zulks te doen weten. De Hofraad vertelt ons op pag. iS, zeker uit de aloude Historie, ,, dat het Magnetismus „ ten allen tijde bekend was. De magnetifche kracht had een beftaan van den beginne der waereld af. ,, Adam, die de gantfche heerlijke Schepping in zich belloot, kende dezelve, even gelijk hij zich zelf „ en de geheele Schepping kende, in haar vollen om„ trek en werkzaamheid. F!ij genoot de gantfche vol,, heid der magnetifche kracht, lee'de in dezelve, en „ zij behoorde tot zijne oorfpronglijke volmaaktheid; „ want zij is iet, dat in en buiten de menfchelijke 5, Na»  HET DIERLIJK MAGNETISMUS , ENZ. IÖ5 ., Natuur beftaat.» Welk eenekracht van waarheid ? welke onwederfpreeklijke bewijzen ï wie durlt na de betoeï- v n zulk eene oorfpronglijke oudheid van het Ki k°magnetismus nog twijfelen aan de echtheid va. het zelve? Maar of dit niet genoeg ware , de Schrijver kanUoo als hij op pag. 96 nader betoogt, «ft T Lfchriften der Brama's, en uit die van ZoroSer defe eSe d nog nader bewijzen. Voorts ut de Slige "aderen zou hfj nog ^Utaftrtjgka* ren biibrengen. Het een en ander eJiter chijnt den Schrijvermoeite te zijn, of hij fchijnt het 011nodig te oordeelen. , . _ De Hofraad eckartshausen neemt de vertoning aan van eenen natuurkundigen; het voegt aan een Magnetifeerder, een Natuurkenner te znn. Men kan uit het volgend ftaal zien, hoe ver hij in de kennis S r Natuur en voornamenlijk in de Electnc.teitkunde aevorderd is. In zijn Hoofdftuk van magnetifche en llecS geheimen, Pag. 74. maakt hl een v rbe, terd Amalgama, doet electnke kleeren aan en blijft, 5 nét wel ,5 zonder zich op eenige andere wijze te " ifbleerei met zijne handen en tien vingers, m e hoogt'e naar den Hemel uitgeftrekt, ftaan trek Hr> elermeke ftof aan, en word pofitiet. Hu vrijtt " Su Handen met de toebercidzels, (zekerlijk met " hé^ befSrmn Amalgama.) Hij kan met de w.j" zh » van de toppen zijner vingers kleine lichamen " in bevv ging brengen. Hangende naalden bewegen " zich zeiven3, als hij ze flegts aanziet, enz. Wie twijfelt nog, dat het krankzinnig huis ^ den «o.raad niet van veel dienst zou zij 11 ? Z;j immers , die de nar der electrike vloeiftoffe kennen, weten , dat alle 3eze opgegeven dingen loutere verdichtsels of opzetS bedrog zijn. Wij kunnen dit alles, aan s Mans 01 t nde niet geheel toefchrijven. De Electnke ftof word nooit lang* wegen en middelen, in bewee- Zna gebracht, 't Geringde vcrlcbijnzel van Electr ciER v St de naauwkeurigfte Ifoleering. Z,j vordert leoaste vrijvers, die van eeueu gautsch tegengefteWen n ?t zijn, dan die gewreeven zullen worden, t Amalgama mi is zo wel als de magnetifeerder geleidend , en kun Jen elkander door vrijving niet opwekken; en zo dit al kon gefcbiedeö, dan zou de elecmciteit metaal  166 VAN ECKARTSIIAUSEN, HET DIERLIJK ENZ. de lfbléering van des FJofraads aangetrokken ziiden kleeren, enz. verloren gaaf). ^julu De Natuur is onveranderlijk en onbedrieglijk; mnit de onoetchaamdheid en leugen gaat zoo verre, dat l i, zich op pag. 75. niet ontziet te zeggen: „ lk kan ook „ menlchen,op een tamelijken ajltand, enkel door een „ oogopllag eleclnleeren. Deze werking was te fter„ ! biï de befchouwing der andere ïttik- Uit dit goochelfpel blijkt de handigheid van het magnetifeeren Op eenige verdere bladzijden vinden wij P„ ^fnh iCv?S E1«öricit«it "ader ontwikkeld ILL as rï Ieïdd-, HiJ is voorzeker beter Gooi chelaar dan fcleftrifeerder, want, met één woord, hij S e/iliet'l V?vicdb het tlied'j|< Magnetismus zulke faSa als de Elcctriciteit opleverde, zoude zij, bediog regelregter bhjken, dan zulks nu aan eenvöuwigen cn onkundigen ouder het oo°- vah , j }s «"«n ook om ligtgcloovige °Mcnfchen voor het bedriegehjk fpel van het dierlijk Magnetismus te waarfchuwen , dat wij een Boekjen , met zulke verwarde en valfche reaeneermgen, met zoo veel opzettelijke hS^&:SLSss^9-in oiis Maand-*h^ Ver.  j.A.DECHALMOT,VERV.OPNOëLCHOM. woordenb. ïif Vervol- op m. NoëL chomel's Algemeen, Huishoudend Natuur-, Zedekundig- en Ijonst-Woordenboek Door t a. de chalmot, enz. Agtftc Deel lweede Stuk Z jrde het XVde Deels Tweede Stuk van het Woordenboek. Verrijkt met Kunstplaaten. Ie Camp en KM a. de Chalmot, en te Amfteldam, bij J. YnSa,i792. /« gr. 4/*. 343 D* frtj, :vpot dt Heeren Intekenaren is f 5 /onvermoeid volharden de Verzamelaars van dit nutO ^Woordenboek in hunnen omflagtigen arbe>d. Even als in de voorgaande Deelen , ontmoet men ook hier eene roote verfcheidenheid van onderwerpen. Vooral, cler zSle. de beoefenaars der Natuurlijke Historie Sr voldoening van hunnen weetlust kunnen vinden, Set oprfettot de kennis van bet Plantenrijk, hen ? ^ it Artikelen , daar toe behoorende, bevat §t d n e en' oud er de'voorgaande Deelen. Meestal u 'echte bronnen ontleend, zullen de bengtcn , dien lak de Natuurkennisfe betreffende, aan den weetg.erPen ruUne voldoening geven. Voor zo vee nogr tvms de Artikelen, daartoe behoorende veelal merkelUk uitgebreid zijn, verbiedt ons bedek, iet daar vm ter proeve te kunnen mededeelen. Naar gewoonte openen wij het Boek, en bepaalen ons tot het, naar ons vermoeden, meest behaagende voor de Lezers. In de eerftë plaats valt onze keuze op het Art. preadamiten; „de naam, (zo als wij hier lezen) dien men Tan de iuwooneren van den aardbodem geeft welke fomm-,n geloofd hebben, dat vóór adam beftonden. Isaaiv'pei-.ey'ra liet in i$$5 te Am/leldam een tractaatjen drukken, ingericht om de begaanbaarheid der Preadamiten te bewijzen ; hij verwierf terftond een groot getal aanhangers; maar de wederlegging hier van, die desmarets, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen, het volgende jaar uitgaf, ftnoorde dezen aanhang in deszelfs geboorte ; fchoon pereyra er een weder-antwoorj op gat. Deze Schrijver geeft den naam van Adamiten aan dc']ooden,als uit adam voortgekomen zijnde; en die vin Preadamiten aan de Heidenen; onderdellende dat zij langen tijd voor adam in wezen waren. J L 4 j> ^fi"  J. A. DE CHALMOT „ PereyrawcI voelende, dat dc Heilige Schrift fkV- weT enSror d ,der,.Egyptenaaren en ChaldeeuZ H Pu ecn'Se ,kwahjfc denkende Jooden, welke beweerd hebben, dat 'er een andere waereld is 'geweest dan die, waar van moses fpreekt. geweest err^1?' V!-CI'dud°°r d£ Incluifite"rs in Vlaanderen gef \X ,I£ hcm Zeer misha»delden, maar hij beriep iSl 1 1Un n°nmS "aar Komen > *■«* hij naar toe ging, en door Paus alexander de zevende eunftia werd ontvangen Hij liet 'er eene herroeping van zijn boek over de Preadamiten drukken, en llierf'er ais een bekeerde. „ Zie hier een algemeen denkbeeld van 't fiistema yan dien Schrijver: Volgens hem waren de eerfte menfchen die genen, waaruit de Heidenen gelproten zijn, en adam was dc vader van hetjoodfche gedacht. Moses is nimmer van voornemen geweest, om ons de gefchiedenis van alle de menfchen te fchetzen, maar alleen van het Hebreeuwfche volk en van die «enen welke er yan zijn afgeftamd: van de anderen niet gewagende , dan voor zoo verre zij eenige betrekking met die natie hebben gehad. Verder beweert hij, dat de watervloed van noach niet algemeen was, en zich niet verder uitftrekte dan over die gewesten , daar zich dc nakomelingen van adam bevonden; dat adam aan god ongehoorzaam geweest zijnde, de zonde in de waereld bracht, en er zijn gantfche nagedacht mede befmette; maar dat de Heidenen van de Preadami'en alllammende, geene wet, noch eenig bevel van god ontvangen hebbende, met in overtreding vervielen, fchoon hun leven met bevrijd was van misdaaden, maar dat die misdaaden hun niet werden toegerekend. Het waren om zoo te fpreken, (loffelijke zonden, daar god zich niet door beledigd achtte, ter oirzaake van de onkunde der genen, die ze bedroeven. Hij grondvest inzonderheid deze laatfte ftelling op deze woorden van rom. V. 13. Wam tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, ah 'er geen wet is. Nu moet men hier of de wet verfhan, welke aan moses werdt gegeven, of die, welke aan adam werdt bevolen. Verftaat men 'er de wet van moses door, dan zal er uit volgen, dat 'er zonden vóór en tot op moses zijn geweest, maar dat god die niet toerekende, 't welk  VERVOLG OP m. NOëL C HOM ELS woordenboek. 16*9 »t welk onwaar is : getuige hier van de ftraffe van, kaïn, die der Sodomiten, enz. Indien men het verHaat van eene wet, aan adam gegeven, dan waren 'er immers menfchen vóór hem, aan wien de zouden niet toegerekend werden. Men beantwoord deze zwarigheid met te beweeren', dat de wet, waar van paulus (preekt, die wet is welke aan moses is gegeven, en de ze 1de, waar van hii betuigt, rom. VII. ?. Ik en kende de zonde niet dan door de wet: want ook en hadde ik de begeer lijnhcid niet geweten zonde te zijn; indien de wet niet zeide, gij en zult niet begeer en. Voorzeker is het de wet van moses, die dit verbod behelst; de Apostel zegt niet, dat 'er vóór de wet van moses zonden waren, welke god niet toerekende, maar dat 'er vóór de wet van moses zonden waren in de wereld, en dat 'er geene zonden worden toegerekend, wanneer er geene wet is Die twee zaaken zijn grootelijks verlchillenae, en zc'er wel onderfcheiden; de eerde toont eene daad aan, en de tweede is een axioma of beginzel van recht. Indien 'er dan vóór moses toegerekende zonden zijn «eweest, zo volgt daaruit, dat 'er ook eene wet aan adam is gegeven. 't Gene deze verklaaring van de aanhaaling des Apostels rechtvaardigt, is,dat de Griekfche text leest, èKXoydrdi, dat wil zeggen, men rekent toe, en niet, men rekende toe. Maar zelfs lezende zo als in de Vulgata daat, men rekende toe, verleent men aan denzelfden°text eenen zin, die niet gundiger is voor pereyra: want met te zeggen, dat vóór de wet van moses 'er zonden waren in de wereld, die men niet toerekende, omdat dit tot de zonden van gedachten en begeerte behoorde, die nog niet door deze wet verboden waren, is het ontwijfelbaar, dat 'er in de aangehaalde text van paulus , van moses wet wordt gefproken. Voor het overige, is pereyra de eerde uitvinder van dit leerfrelzel niet. Uit de Hypotijpofen van clemrns den Alexandrijher wordt men ontwaar, dat deze Kerkvader aan de eeuwige doffe, de zielsverhuizing, en dat 'er veiTcheidene werelden vóór aoam geweest waren , geloofde. Jui.iaan de afvallige was van gevoelen, dat 'er verfchcidene menfchen in den beginne gefchanen waren, en zulks is ook het gevoelen van veele Oosterlingen, welke vcrzekeien , dat 'er L 5 drie  I7a j. a. de chalmot dne adams gefchapen zijn geworden, vóór den eenen dien w,j ais den eerden mensch erkennen enz » ' Vare het Art. rottekruid niet te uitgebreid wii 5J m llCt in- Zijn Seheel mededeelen/ Vuf foortin bStwpinï 1 Uordrn hler °PSeteld. Zie hier het W vpf,«de, eerfte/00rt> lijnde het *«-y«r /<0«c. behulp d'eM ,l <0mt dlt «««nrlijk, en zonder eenige beid1 in MiïnP A vooraIAs wit meel, inzonderStendealS 1' ?a,r veel ^rlenikaale Ertfen breken, tenue aldaar aan de wanden en op de Ertfen fom. Jds a s lchimmel,fomtijds als een S^Ten week pod «WoSnlr Ai*'n''«ale Ertfen, op e en hoop vootff h ' ,f°0r Wai'm ™ter 1111 e» dan bcfprengende, te SlmZZ0° froeit,h.ec mh derzelver oppervlak-' bet biiSp'r ° °°} Wd in krijstallen. Dus gelijkt GtftK^f T éfW/ £ W^lk de Smelter in de SfeniSïlJr ?r ^^e?"^,of bij het roosten van De?5ÏSe?SïllJl>Ili',ta dekfelS en in de f^»orftee, vergadert, onder den naam van wit Rottekruid» r, hcett' §'e,iik betaftd is, eene zeer butende fcherpheid, welke het tot één der derkftc! en Sloutio^r" mMkt- Dit bew^f ^eriljk des" d zout " fat hTp\7~~-, Maaf van welken aart is b uifche en it l f r W met Loogzouten niet op, uuie .en het kolenfap groen maake* zou aan eene loogzoutige natuur doen denken: maar devjl 1ét >net ZootSkt0Tarb^ t0t C£n middelzou t Gro ndt fs Dit fe^/T, Va" cene «"«chtige natuur is. Uit zuur fchijnt ftetker te zijn dan ecnW ander lin^SU^Z hCt Zkh door g-n^Sveïui JlZÏ rUkI}Cn' e" '"Wendeel, alle overige St! vei-eenig't?3^' °°k ^ mCt dc ^ Ked'acfrJliiwfi- f^-^'^^Pe «ur wel de oorzaak van de elder ffn' ""^T men de omflandighe- ke bullnon benrJai!rdheden' ScweldiS braaken , dervend nokd fnelkn?,óngeregelden, zwakken beevenden polsflag, een wdd, betrokken gezicht, eene drooge tong met onverzaadelijke dorst, ïleine zwSe vlak-  VERVOLG OP M. NOCL CHOMELS WOORDENBOEK. 171 vlakjens op de tong, brandende pijn in 't onderlijf, Hinkend, gemeenlijk ijskoud zweet, öpboUding van wateren en vlaagen van uitzinnigheid. Komt men . in den aanvang dezer toevallen, den Lijder niet fchiclijk met laauwe melk , vette oliën , ongezouten boter, warm water, met of zonder honig, in groote veelheid gedronken, tot dat hij aan 't overgeven geraake, eif tevens met klijsteeren, badingen, enz. te hulp, zoo maakt in 't kort de dood een eind van zijn ellende; ten ware hij, door de weinige veelheid, daar van ingenomen, nog een geruimen tijd, met maag- en darmpijnen en andere ongemakken geworfteld hebbende, eindelijk door uitteering fterve. Na de dood, inzonderheid als de Patiënt fchiclijk is geltorven, vindt men ontlteking, gaten, braudvlakken, en zelfs dikwils nog overblijf* zeis van het gift, in de maag en het gedarmte: het rot zeer fchielijk met een ondraaglijken ftank , zwarte ringen om de oogen, bruine vlakken bier en daar; ter.wijl eenige lichaamsdeelen zwart worden, de nagels blaauw, vallende fomtijds zelfs den volgenden dag "met het hair van 't hoofd af. Zelfs van de arfenikaale dampen in de Mijnen, als ook in de ftookhutten en van de roosthaarderi , kunnen de arbeiders lelijke vlakken aan de bloote lichaamsdeelen, en inwendige kwaaien der ingewanden bekomen ; waartegen zij zich door het eten van vette fpijzen, veel fpek en melk te gebruiken, best beveiligen. ,, Voor 5t overige is de dienst, dien men van 't Rottekruid in de bewerking der Mineraalen , inzonderheid der Koper-Ertfen , heeft, dewijl het ijzer daar door weggevreten wordt, aanmerkelijk. In Glas-Fabrieken, Verwerijen, als ook bij de Hoedemaakers, is het in gebruik. In de huishouding dient het, om het ongediert, van Rotten en Muizen, te vernielen; maar de voorzichtigheid is hier ten uiterfte nodig, opdat geen kinderen, of huifelijke dieren, van veel waarde, daar door om 't leven naken." Van het Artikel, handelende over dc bekende ongcfteldheid, Roos, in 't Latijn Eryfipclas genaamd, zullen wij nog den hoofdzaaklijken inhoud medcdce'en. Als Oorzaaken worden hier opgenoemd, hevige aandoeningen des gem'.eds, doch vooral koude, meest onder werklieden, wanneer zij, verhit cn vermoeid, op den kouden grond zich tot rusten hederleggen. Ook kan 2 j  172 J. A. DE CHALM0T zij ontdaan uit onmatig drinken, van te lang in een warm bed te blijven, en in 't algemeen van alles, wat het bloed overmatig verhit; als mede uit de ftremming of vermindering van natuurlijke of kunstöntlastingen. — De Toevallen zijn, huivering, dorst, verzwakking, hoofd- en rugpijn, verhitting, ontrusting en raazende pols , verzeld dikwijls van braaking, zomtijds van ijlhoofdigheid. Op den tweeden, derden of vierden dag zwellen de aangetaste deelen,en worden puistig , met vermindering van koorts. De voeten, door de Roos zijnde aangetast, zwellen en vervellen; zomtijds wordt het geheele been zoodanig aangedaan, dat het aanraaken ondraaglijk wordt. — He: aangezigt, daarvan aangedaan, zwelt met puistjens, die vol klaar water zijn. Zomtijds wordt één of beide oogen door de zwelling gefloten. Zijn de mond en neusgaten droog, en is de lijder flaaprig, zoo is 'er ontfteeking der hersfenen te vreezen. Wanneer de Roos op de borst valt, zwelt dezelve, is zeer pijnlijk, en zweert veelal. Gemeenlijk zet zich de verzweering in den oxel der aangetaste zijde. Zij is zelden gevaarlijk; doch zomtijds doodelijk voor bejaarde lieden van een fcorbutiek geftel of bedorven vogten. Wanneer na twee dagen de toevallen verminderen , cn de fchelfers afvallen, is het gevaar voorbij. Wanneer dc roode kleur in loodverf of zwart verandert, eindigt de kwaal, gemeenlijk, iu verderving. Tot den Leefregel moet de Lijder de uiterden van koude en warmte mijden, cn wanneer da ziekte ligt is, behoeft hij niet het bed, maar zich flegts hinnens huis te houden. Zijne Ipijze zij fchraal, gort, broodpap, hoenderfoup, verkoelende groenten en diergelijke; zijn drank gardewater, aftrekzei van vlier, huij, enz. Bij een zwakke pols en flaanwheid, gebruike hij hartfterkende middelen, dikwijls gort met wijn, kragtig vleeschnat, bij kleine hoeveelheden tevens. Dc Geneesmiddelen moeten voorzigtig toegediend, alle fmeerzels en zalven zorgvuldig vermijd worden. Fijne baai en zagte flanel zijn de beste pleisters, hen doek met meel is zeer goed. De aderlaating moet voorzigtig worden toegediend. Indien bij lieaen, die aan den drank zijn, de Roos het hoofd aantast, is de aderlaatiug nodig. In 't algemeen is, in zulk een geval, het baden der voeten in laauw water aan te raaden. Anders lcgge men zuurdeeg of mostert aan de voeten. Het  VERVOLG OP M. NOeL CHOMELS WOORDENBOEK. 173 HPr houden van open lijf is nodig, door verzagtende Wusteeren, Rhabarber, of Salpeter, welk laatlte een SS beste middelen is bij fterke koorts of ontltcking. Tn iilhoofdieheid en bedwelming moeten zi] ter buikzuivering aangewend worden. Wanneer deze niet baaten St men tot fterker middelen de toevlugt neemen Zet het aangetaste deel zich tot zweeren, dan moet de Ettering door pappen met Saffraan bevorderd worden Zijn 'er blijken van verllervinge voorhanden, moet men de Kina gebruiken, met zuuren gemengd, en de aangetaste deelen met pappen of fterke aftrekzeis van Kina ftooven. in Scheurbuikige Roos is niets anders dan zagte buikzuivering en uitwaasfeming-bevorderende middelen nodig, Sasfafras, Pokhout en Zoethoutwortel. Die genen, welke veel aan de Roos onderworpen zijn, moeten zich in acht nemen tegen hevige gemoedsbewegingen, fterke dranken, vette, lhjmige en zwaare fpijzenj voorts genoegzame beweging nemen, en zich voor hitte en koude wagten. Melk zii hunne voornaamfte fpiize, en verkoelende vrugten, kruid-n en wortelen; hunne drank, dun bier, karnmelk, wei en diergelijke. Eindelijk is het dienltig. dikwijls een weinig Rhabarber, tremor lartari, ot diergelijke buikzuiverende middelen te gebruiken. Antwoord op het werk van den Heere thomas taine setijteld: rechten van den mensch , enz. door john adams schildknaap. Uit het Engelsch. Je Dordrecht , bij A. Blusfé en Zoon , 1793. 68 Bladz. In gr. %xo. De prijs is f : - n - : W/'j willen gaarne bekennen, dat wij met onze landW geiiooten het antwoord van den Heere adams met zeer veel verlangen hebben te gemoet gezien, -r Aanmerkingen van eenen man, als de Heer adams, die zich in de wereld eenen zoo grooten naam verworven heeft, op een onderwerp zoo gewigtig als dat van de rechten van den menseh, vooral in de dagen, welken wij beleven , kon niet anders dan de nieuwsgierigheid van een iegelijk, die eenig belang neemt in de gewigtige gebeurtenisfen onzer eeuw, ten fterkften opwekken. Van  174 j« adams Van daar ook, dat zoodra liet flegts uit de nieuwspaperen bekend geworden was, dat de Heer adams een antwoord op liet werk van den Heer paine had iri het licht gegeven, veeie boekhandelaaren in ons vaderland zich ais om ftrijd beijverden, om hunne landgenoten door eene vertaling van het zelve in ftaat te Hellen, om aan hunne nieuwsgierigheid te voldoen tot dat het eindelijk aan de Heeren ULussé gelukt is^ hier in de eerften te wezen. Doch nadat wij onze nieuwsgierigheid voldaan hebben, moeten wij openhartig bekennen, dat wij uit de pen van den Heer adams veel gewigtiger aanmerkingen verwagt hadden, te meer daar het werk van fajnë , wegens eenige daar in voorkomende gewaagde ondcrfteliiugen, de beste aanleiding daar toe fclieen te geven. Toen wij op bladz. 3. van dit antwoord gelezen hadden, dat 'er in Amerika een afdruk van het werk van paine door eenen geheimfchrijver van ftaat geleverd was, en dat hetzelve van eenen brief was\-erzeld geweest, waar uit de volgende woorden in de meeste Amerikaanfche nieuwspapieren geplaatst waren ,, het doet mij zeer veel vermaak te zien, dat ,, het hier herdrukt zal worden, en dat 'er eindelijk „ eens iet openlijk zal gezegd worden tegens de ftaat,, kundige ketterijen, die onder ons ontftaan zijn; „ ik twijfel niet, of onze burgers zullen zich andejr„ maal rondom den Itandaard van het gezond verftand „ vereenigen" toen wij die woorden gelezen hadden, zegden wij, konden wij ons niet weerhouden van te deuken , dat de voornaamfte reden , die den Heer adams tot het opvatten van de pen, bewogen had, eene vreeze geweest was, dat de Amerikanenveelligt' te veel naar zijnen zin met het werk van den Heer paine ingenomen , naar eene verandering in hunne jegtên^wo'ordige regeringsvorm ftaan zouden •— want dat dezelve wel vo$\ eene verbetering vatbaar was, wist de Heer adams reeds uit de Ivievcn van den Abt de marlij kort na de Amerikaanfche ftaatsom wenteling aan hem gefchreven, waar in de wijsgerige Abt onder anderen zegt — „ ik twijfel niet, puin tfeer j „ of de vereenigde Siaten zullen , in de flille rust ,, van de vrede, uwe wetten en inrigtingen overzien, en die onoplettendheden, welke uwe eerfte wetgevers kun-  ANDWOORD OP HET WERK VAN THOMAS PAINE. 175 , kunnen ontfnapt zijn, op de gelukldgfte wijze herftellen. Het is niet mogelijk, dat op het oogen" blik in het welk eene zoo aanmerkelijke en bui" teno-ewoonc ftaatsomwenteling, als die van uheden " is,"voorvalt, de menfchelijke geest, in het midden van alle de vrezeen, ontfteltenisfen, oude vooroor" delen, cn duizenden van nieuwe driften, in ftaat zij om afgetrokken waarheden in alle derzelver " uitgebreidheid te bevatten, en tevens de kunst te b'ezkten, welke men nodig heeft, om dezelve zoodanig te rangfehikken, als tot het verkrijgen van de nuttigfte wetten vereischt wordt" enz. de Vreeze dat deze denkbeelden door het werk van paine ouder de Amerikanen zouden veld winnen, geloven wij, dat de voornaamfte drijfveer geweest is, die de p4 van den Heer adams beftuurd heeft —. ten minften, indien wij met aflegging van alle vooroordeel ons o-evoelen over dit antwoord zeggen zullen, kunnen wij niet ontveinzen, dat het ons over het algemeen vrij oppervlakkig is voorgekomen, cn dat er voor iemand, die dan aanmerkingen maken wil, en die door gene andere begeerte gedreven wordt, dan om de waarheid hulde te'doen , vrij wat gewigtigers tegen het werk van den lieer paine had kunnen te voorfchijn gebragt worden. Het is. altoos de tijd niet, om zijne gevoelens over ftaatkuudige zaken rondborstig open te leggen, cn daarom is ons voornemen niet, om den Heer adams in alle zijne aanmerkingen te volgen. — Wij znl.en flegts het een cn ander uitkiezen, 't geen ons bij eere aandagtige lezing het meest iti het oog gelopen lSé „ : , „ • leder, die de fchriften van den Heer adams in vor rjo-e dagen gelezen , e:i zich eenig denkbeeld van zijn charakter en manier van denken gevormd beeft, moeten de febimpende uitdrukkingen, waarvan bij zich (bladz. 5. en 6.) omtrent den Heer paine bedient, grotelijks verwonderen; waren 'er eenige onderltelliuering te draffen, indien de magt, om dat recht te handhaven, aan hetzelve benomen is? De redenering, welke de Heer adams voert in zijnen vierden brief en vervolgends, opent een zoo ruim veld voor (taalkundige aanmerkingen, dat w:j, indien wij ons daar in wilden begeven, eer een boek zoo gro>t, als dat van den Heer adams, dan eene Recenfie zouden moeten fchrijven; ook zijn 'er nog andere redenen, om welke wij zulks thans niet raadzaam oordelen. vad. liiBL. v. deel. n0.4. M Eene  I78 j. adams , andw. op het werk van thomas paine. Eene aanmerking moeten wij nog maken ten opzig* te van de omwenteling van Amerika. — Zoo dikwijls de Heer ad/mms in dit zijn andwoord daar van fpreekt, doet hij dezelve voorkomen als zuo noodzakelijk , dat Amerika buiten dezelve niet bad kunnen bliiven beftaan, en even als ware zij dus in haren aart geheel verfchillend met andere omwentelingen , die in andere landen zouden kunnen begeerd worden. — Maar zo ons geheugen ons niet bedriegt, waren 'er in de tijden , die de Amerikaanfche Omwenteling zijn voorafgegaan , ook pennen genoeg gefcherpt, om de Amerikanen, ware het mogelijk, te overtuigen, dat hun belang niet was, om zich van het moederland aftefcheuren, dat zij dit doende grotelijks hunne verpligting van dankbaarheid zouden te buiten gaan, en dat zij niet waren in de gevallen van die uiterfte noodzakelijkheid, welke de (leer adams (bladz. iö) veronderfielt, dat alleen de pogingen tot eene Omwenteling billijken kunnen — ondanks alle deze waarfehuwingen hebben de Amerikanen evenwel eene Omwenteling bewerkt — en wie was het, die de noodzakelijkheid en billijkheid daar van beoordelen meest? immers het Amerikaanfche volk alleen ; en zulks zal de Heer adams in die tijden zeker ook ten Iterklten hebben ftaande gehouden en dus, indien wij dit nu vergelijken met de redenering, die in deze brieven omtrent Engeland gevoerd wordt, zouden wij moeten geloven, dat 'er zedert de herftelling der Amerikaanfche vrijheid eene groote Omwenteling in het verltand van deii Heer adams hebbe plaats gehad. — Zo wij niet liever wilden geloof liaan, aan de berichtendie in fommigen van onze nieuwspapieren openlijk zijn bekend gemaakt, dat de Heer adams plegtig verklaard heeft de Schrijver van dit andwoord, het welk op zijnen naam is uitgegeven , niet te wezen , het geen wij om den roem, welken hij zich met zoo veel recht in de wereld verworven heelt, hartelijk wenfchen, dat nader zal bevestigd worden. De Kluizenaar in Ilelfa. Uit het Hoogduilsch ver. taald. Te Lcijdcn, bij P. PI. Trap, 1792. a5o Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 2 - : Hulderich en simicho zijn dc perlbnaadjen, welke in deze gefchiedenis de hoofdrollen fpelen. De eer  de kluizenaar in helsa. eerde is een {taatsman, die ongelukkig geworden is, door de regten der menschheid te verdedigen, verbeteringen in de regering te willen maken, en inzonderheid op de volkomene vrijheid der boeren aantcdringen. üe laatfte is een Luthers Predikant, die wegens onregtzinnigheid van zijn ambt verlaten, vervolgd, en met zijn huisgezin in de bitterfte armoede en ellende gedompeld word. — Beiden worden door hunne ontvangen beledigingen van het menschdom afkerig, en ontvlugten het zelve naar het bekorelijk liggend Helfa , waar zij elkander ontmoeten en in eene geruste eenzaamheid naar hunne grondftellingen leven. — Het hoofdoogmerk van dit gefchrift fchijnt ons dus te zijn, van den eenen kant het flegt onthaal te fchetfen, het welk zij, die voor de regten van het menschdom fprekeu, gemeenlijk bekomen, van den anderen kant, alle voorftanders der regtzinnigheid, als domme en wrede vervolgers , af te malen , en voor het overige, den lezeren de grondftellingen van hulderich en simicho zagtkens in te boezemen. Deze hoofdpcrlbnen fpelen hunne rollen in eene gefchiedenis, waarvan dc korte inhoud hier op nederkomt. Lucie hadt aan alcindor, een geheel alledaagsch mensch, uit convenientie haar hand gegeven , fchoon zij wegens hare voortreffelijke hoedanigheden een man van het edelst hart verdiend hadt. — Dertig jaren hadden zij in eenen echt geleefd, welke bij de waereld gelukkig genoemd wordt, toen zij hunnen zoon na B... begeleidden , waar hij eenen aanzienlijken post had verkregen. Zij reisden over Casfel na L ... te rug, en hielden zich eenigen tijd te Casfel op. Daar hoorden zij veel van den zonderlingen huldericu Ipreken, die Ambtman te Helfa was, met niemand dan met zi nen fchoonvader verkeerde, en in den gantfehen omtrek de zonderlinge Kluizenaar in Helfa genoemd wierd. Na veel aangewende pogingen , krijgen zij het zoo ver, dat zij hulderich niet alleen te fpreken komen , maar ook eenigen tijd bij hem in Helfa vertoeven. Hier worden zij zoo gelukkig, van dagelijks zijne wijze gefprekken te horen, en zijne zonderlinge levenswijs, en de nog zonderlinger opvoeding van zijne kinderen te zien. Inzonderheid horen zij hier zijne lotgevallen uit zijnen mond. Hulderich verhaalt, wat post hij te voren ten dienfte van zijn land had bekleed, hoe zeer hij de gunfteling M a was  de kluizenaar in helsa. was der eerfte Staatsministers, en wat de oorzaak was geweest van zijnen val. —Met verontwaardiging en droefheid vervuld, verliet hij de hoofd ftad, verdedigde onder weg eene lijfeigene vrouw met haar kind tegen den Jonker, die ze achterhaalde, en nam voor, om voor beide te leven. Zij kwamen in het Dorp Helfa aan, waar hij Ambtman wierd, en zich eene eenzame woning naar zijnen zin liet. vervaardigen. Hier ontmoetede hij den grijzen simicho, wiens dogter hij trouwde, en aan wien hij, door gelijkheid van bedroevende lotgevallen, op het naauwst verbonden werdt. Simicho wordt ook fprekendc ingevoerd, en verhaalt in het breede zijne Theologifche rampen, — Hulderich vormt naar de lesfen van dezen man zijne godsdienftige denkbeelden, en doet van dezelve aan lugie verflag. Eindelijk geeft hij haar ook een verhaal van zijne eerste jeugd, waarbij hij zijnen waren naam ontdekt, en voornamelijk van zijne liefde voor een meisjen gewag maakt, die juist voor hem berekend , dog uit convenientie met een ander in echtverbintenis getreden was. Hier (en dit is de ontknoping der gefchiedenis) kon lucie zich niet langer bedwingen. Zij rees op, en wierp zich in huldericus armen — „ ach ! houd op! — vergeef mij! — ik ben „ uwe Sophie 1" Voor zoo verre dit gefchrift ftaatkundig is , laten wij het, aan het oordeel van den Lezer zeiven, over. Als Roman befchouwd, is het geenszins van gebreken vrij te pleiten. Men treft 'er ontmoetingen in aan , die niets van het waarfchijnelijke hebben. Hulderich , bij voorbeeld, verdedigt alleen eene vrouw met haar kind tegen drie gewapende ruiters, welke allen hij met een ftok op de vlugt drijft, en vijfjaren heeft hij reeds dagelijks vertrouwelijk met simicho omgegaan, zonder dat hij het nog durfde wagen , naar zijne vorige lotgevallen te vragen. Tot de ontknoping van het geheele ftuk wordi men ook geenszins voorbereid. De uitroep van lucie: ach! houd „ opl vergeef mij! ik ben uwe Sophie i" treft niets, omdat men deze Dame onder de lange en hoogwijze gefprekken van hulderich en simicho reeds bijna vergeten, en zich voor haar niets geinteresfeerd heeft —- Maar in wat opzicht dit ftukjen ook eenige waarde mag hebben, als een godsdienftig gefchrift befchouwd 9  de kluizenaar in helsa. ï8l fchouw-d, bezit het in het geheel geene. ~ Wanneer iemand zijne bijzondere Hellingen met goede beween «g duld en te hS e? in£ ^nmTemand' niï bewijzen aankomt maar S a leen van zekere kunstgrepen bedient, om • Sndere begrippen aan den man te helpen, en S dll t ove g°elfePlde leer vooroordeel In te boezemen dan fs Mj, niet onze aandagt , maar onze vermen , aan >? l"J> . ,ncjers handelt de Schrijver te HelfrZijn godsdienstftcdzel het hedendaagsch zo zeer toegejuicht christelijk ivv,,,c r»P hiibel word door hem als goddelijk SeTd S h? gebStWde vrijheid, om uit den zelven aïle^n die leerftcllingen over te nemen, welke Tem door den natuurlijken godsdienst reeds worden Sboezemd. - Om dit ftelzel aan te prijzen wordt het zei" als ten uiterften redelijk en van den weldakfteninvloed voorgefteld; terwijl de leer der Pro- zijn veiItand tegen deze leer aan, maar dan maakte h h-t zich tot eenen pligt, liever daar over niet te denken - ol zijn vijftiglte jaar word hl, verlicht door een z"ine Ambtgenoten , die hem eene nieuwe leer in eerverzegeldl pak jen overhandigt, met ftervcnde hppen vande, weldadigen invloed, welken dezelve op zijn Sar" gehad hadt, getuigt, en als een voorbeeld van godsvrucht deze waereld verlaat.-Sïmicho onderzoekt deze iueuwc leer. Nu verftaat bi . wat hij leest- Hij n als iemand die voor de eerftemaal het licht ziet, en daar Ct vore. nooit gedacht had, dat rede en godsdienst 2 ch heten vereenigen, zo ziet hj nu op eens alle ?1h, wen verdwijnen. - Naauwli ks wordt zijne on^t^d bïïen? of hij wordt het flagtoffer van Se veSolging , waar van wij ten minden geen voorbeeld 'oS Proteftanten weten. Hij word met Xn afgezet, maar ook in de gevangenis geworpen, Set zijn huisgezin in zo ver mishandeld, dat zijne i\i 3  l8a de kluizenaar in helsa. vrouw gek word, en in razernij ftcrfr. Zelfs zijne kinderen worden van hem afgenomen, opdat hij z» met zijne leer niet zou helmetten. Met een woord" men ziet in den naturalistifchen simicho het beeld der lijdende godsvrucht zelve, en in de Lutherfche Geestelijken, die hem veroordeelen, de beeldtenisfen der domheid, onmenfchelijkheid , en. ondeu"d Alles is in dit verhaal dus ingericht, om den lezer mededogen met den eerften, en verachting omtrent de laatltcn in te boezemen. ~ Daarenboven Ipreken de hier voorkomende pcrlonen met een air van wijsheid, die hun 111 het oog van onkundigen als monsters van geleerdheid moet doen doorgaan. Zij zijn de mannen, die nu het geheim gevonden hebben. Het is, als of zij nu iet voor den dag zullen brengen, dat nog nooit behoord is; en intusfchen zeggen zij niets anders, dan net geen reeds duizendmaal gezegd, en beantwoord is. — Maar NB. die zelfde wijze Heeren , die boven het overig menschdom zoo zeer verlicht zijn, hebben nog magtig veel op met dweeperij, dromen gezichten, donkere voorgevoelens, en een omblaas ' dat voorbij hun voorhoofd gaat, en hun het tiidftio van iemands dood bericht. — J P In fumma, wij kunnen niet uitdenken, wat foort van menfchen verpligting zou hebben, om dep Schriiver en den Vertaler voor het leveren van dit ftukien te bedanken; voor lieden, die niet doordenken, en zich ligt, door eenen mojen ftijl, en fchilderagtigv befchnjvingen, laten innemen , is dit gefchrift gevaarlijk. Geleerden hebben 'er niets aan, wijl het geen ftevïee kost oplevert. Alleen kunnen zij het lezen als eene bijdrage tot de gefchiedenis van het menfchelijk hart — eene bijdrage, die hen op eene treurige wijs herinnert, hoe groot de eigen wijsheid, en de tegenkanting der menfchen tegen het ware Euangelie van christus is en hoe nodig het zij, deze waarfchuwing van onzen Hei-' land niet te vergeten: Zoo wie hei Koningrijke Gods niet zal ontvangen als een kindeken, die zal geenszins in rifl zelve komen, • .  DE MENSCHEN VRIEND, löj De Menfchenvriend. Vde Deel. Te Amflerdam, bij M. de Bruijn , 179^ 4^4 Bladz. in gr. OcJavp. De prijs is f 4 - 5 - : In de 53 vertogen, welke hetVde Deel van ditWeekfchrjft, het welk zich op den duur vrij wel ftaaude houdt,bevat, worden onderfcheiden doften en onderwerpen behandeld , dan op eene ernftige, dan op eene boenende wijze, nu in dicht, dan in ondicht, welke verfcheidenheidden leeslust natuurlijk npwakkert, waardoor ongetwijfeld veel goeds kan gedicht worden. Onder de vertogen in dit Deel te vinden, hebben voornaamlijk het 26, a8 . en 3o(te onze aandacht tot zich getrokken, welke eenen brief in zich bevatten over het verval der zeden onder onze Natie, in welken de Brieffchrijver de zelen van de Natie op het einde der achttiende eeuw uit een gunftiger oogpunt befchouwt, dan veele Zedenfehnjvers , en Sprekers doen of gedaan hebben; de kracht van zijne redenen , om het tegenwoordig geltacht te verfchoonen3 is voornaamlijk gelegen inde vergelijking van onzen meer befchaafden en verlichten tijd met de ruwheid der vorige eeuwen , en met een vertoog uit Schrijvers der vorige eeuwen ontleend, van de ondeugden en zedenverderf, toen onder onze voorvaderen heerfchende. — De Schrijvers van den Menfchenvriend hebben in No. 34. Bladz. 265. volgg. hun antwoord en beöordeeling op dezen Brief medegedeeld, en de vraag in eenige overweging genomen, of en in hoe verre onze tegenwoordige zeden, vergeleken met die onzer Voorvaderen, het winnen of verliezen zouden in het oog van den vriend der deugd? In 't gemeen, zeggen de Schrijvers, in het begin van dit Noramer: ,, Wanneer wij naauwkeurig en onpartijdig de rekening in beiden opmaaken, dan zeker durven wij betuigen, te gelooven, dat het facit voor dit genacht, met ecnig voordeel zoude uitkomen." Hunne voorbeelden , waar in ons gellacht het winnen zoude, zijn het opvoedings-wezeu, waar van thans zoo veel werks wordt gemaakt—dc verregaande verkwisting, die oulings plaats hadt bij huwelijken, geboortefeesten en begravenislen. — Onze gezelfchappen zijn, bij veelen, minder woest. —■ De zotheden der Mode waren in de voorgaande eeuw niet min belagchlijk, M 4 dan  184 DE MEN SC HEN VRIEND» dan zij thans zijn kunnen. En daarop zeggen de Schrijvers. ,, Het blijkt uit de voorige verto .gen dat de zedelijke toeftand der Nederlandïche Natie -p het einde der achttiende eeuw vooral niet erger is dan op het einde der zeventiende, en vast beter, dan op het einde der zestiende eeuw. Wij gelooven dus niet geheel, het geen een geacht Schrijver van ons zegt: ,, Wij zijn niet meer, wat wij geweest zijn. Ons oorfpronghjk karakter is verloren, ten minden vo)r het grootfte gedeelte verloren. Onze nationale grootheid fchijnt 'er aan verbonden te zijn, ten miriftxn toen vreemdelingen met de kuischheid onzer vrouwen, met de onverzetlijke getrouwheid van ons woord, met de heiligheid onzer Eeden , n et de eenvouwigheid onzer maaltijden en kledingen, met de afgezonderdheid cn ftijfheid onzer levenswijze, den fpot dreeven, beheerschten onze vlooten den oceaan. — Thans zijn de.meeste grondtrekken van ons karakter verloren ; wij geven de zeden van onze dartel fte en weeLdrigfte Nabuuren maar weinig meer loe; zeker zijn wij voor den eerden fpot beveiligd — maar wat zijn wij, als Natie befchouwd, in het oog van Europa? Ik laat bet aan anderen over, om te bedsfen, in hoe verre de voorzegging van den Abt raynal in deze laatfte dagen vervuld zij geworden: Laaghartigheid, verachting, en kwaade trouwe zijn heden hei erfdeel der ovcrwinnaaren van pihlippus: zij drijven handel met hunnen eed, ah met een koopmanfehap , en zij gaan het uitvaagfel van 't Heel-al worden, dat zij door hunne verrigtingen en hunne deugden verbaasd hadden" ,, Kan men, vraagt de mpnschenvriend , wel zwarter fchilderij van ons afmaaien , dan hier van onze tegenwoordige Landgenooten gegeven is ? Zoude het mooglijk zijn, dat een rechtvaardig God een volk in het midden van andere Natiën zoude laten blijven, het geen zoo diep in den afgrond der ijs li k fte godloosheid gezonken was, zoo als hier de Abt raynal dit ons land affchildert ? Die te veel zegt, zegt niets — en zoo is het ook hier. Maar de hemel zij dank, 'cr is, zoo als altoos, nog grootmoedigheid naast de laaghartigheid ; goede , onwrikbare trouw naast de kwaade houders van hunnen eed; waar althans, men noeme bet ons, waar zijn de voorbeelden, dat men heden meer da» voor honderd of honderd vijftig jaaren j  DE MEN SC HEN VRIEND, 185 ren, koophandel met een' eed doet? neen, met deze vlek is de natie niet bezoedeld, en zoo lang het hart der Nederlanderen niet door grooter zonden bedorven wordt, dan nu, is 'er, gelooven wij, vrij wat bunp , dat de winderige vooripelling van den Abt niet lpoedig waarheid worden zal." De Schrijvers merken verders aan, dat de kunden en wetenfehappen, met de befebaaving, zijn to genomen ; dat de Schoolvosferij meer tegenftanders krijgt dan immer; dat men nimmer opgeklaarder denkbeelden heeft gehad van der menfchen rechten — ,, en," gaan zij voort, ,, daar dus de natie de oude ruwheid gedeeltlijk heeft afgelegd, in befchaafdheid heefr aangewonnen, i:i de zeden dus niet achter uit gegaan is; de kunden cn wetenfehappen meer aangekweekt; de lighaamlijke opvoeding verbeterd heeft, en door openbare gedichten en nuttige inrichtingen en maatfehap. pijën doorllaande blijken geeft van haare zucht voor de bevordering der verlichting en befebaaving, is het zoo zeker, als de zon aan den hemel, dat ook onze natie gewonnen hebbe , en God zij gedankt, nog verre af fchijnt te zijn, van dat tijdpunt, waar in zij het uuvaagfal van het heel-al zal worden , ten ware haar val veroorzaakt wordt, niet door heur eigen verderf en fnoodheid, maar door het verderf, dat door anderen haar wordt aangedaan — dat men ons dan beklaage, maar wij zullen niet als een uitvaag/el veracht worden." Aan den anderen kant echter, geven de Schrijvers toe, dat wij niet beantwoorden aan de meerdere befchaying en verlichting, welke heden zoo zichtbaar is, dat 'er zaaken zijn, welken onze voorouders niet kenden , en die ons hoogsrnadeelig zijn — bij voorbeeld — de verdroojende wijze van leven — kostbare equipagien, menigvuldige daaglijkfche vilites, fcbouwlpeJen, cpnferten; danspartijenen fchouwfpelen waren zoo menigvuldig, zoo aanhoudend niet, dan heden ten dage. ——- „ Ook is het zeker, zeggen zij,dat bijzonder de op. voeding der meisjens niet beter is, dan 'bij onze voorvaderen. tiet is maar.zeker waar, dat, over het algemeen genomen, de jonge dochters, wanneer zij in het hinvlijk treden, veel minder van de huishoudkunM 5 de  IS6 DE MENSCHENVRIEND. de weten , dan in den ouden tijd, en zie daar een tweede, wanr in wij verloren hebben." , De fpeelzucht i§ niet verminderd, maar bij veelen vermeerderd, en deze beuzelachtige zucht is voor ons fchandelijker, dan zij voormaals was." Voorheen was 'er minder afltand tusfehen den aan* zieniijken en minderen burger — dit is merklijk veranderd, en de nadeelen, daar uit voordvloejende, zijn in de famenleving zichtbaar, verminderen den vertrouwlijken omgang, zoo onontbeerlijk voor republikeinfche burgers, of zij veröorzaaken de zucht bij de minderen . om zich boven vermogen te verheffen tot den meerderen, om dezen met fatzoen te kunnen genaaken — ook hier in hebben wij dus verloren, cn wel bijzonder in Hol/and.'" Eindelijk erkennen de Schrijvers, dat de voorige ruwheid ons niet geheel verlaten heeft. — „ De laatfte belangrijkegebeurenisfen hebben ons, bij ondervinding , geleerd, dat de minlle gelegenheid genoeg is, om den ouden ruwen aard op nieuw in werking te brengen — wij bedoelen hier niet zoo zeer een woest graauw, maar zulken, welker (iaat en opvoeding een ander gedrag fcheenen te vorderen, en welke dus daardoor zich ten hoogden drafbaar gemaakt hebben voor de vierfchaar van reden en menscblijkheid." ., En dus zien wij, bij Hot van rekening, dat, fchoon Wij gewonnen, wij ook tevens verloren hebben, en dus, dat onze aanwinst niet zoo groot is, als eene meerdere verlichting van ons afvordert. Men kan ons zeker, met geene billijkheid, zoo verhagen bij onze voorouderen, integendeel, wij lierhaalen het, wij hebben eene menigte gebreken afgelegd, maar wij hebben nkt zoo veel aangewonnen, als wij konden, als wij moesten" Zonder ons in dezen twist te deken, zeggen wij alleen, dat het moeilijk is , om over den zedelijken toedand eener natie op zichzelve , en voornaamlijk in vergelijking met eenige voorgaande eeuw, uitfpraak te doen; omdat, aan den édnen kant, geene Natie zoo uitmunt in deugden , of zij voedt booswichten onder zich, en ondeugden worden gepleegd; aan den anderen kant is 'er geen zedebederf zoo groot, of 'er blijven nog hier en daar enkele deugdzamen overig, en dc glans hunner deugden deekt zelfs te meer af, hoe groo-  c. c. salzmann. de boode uit thuringen. 18 7 grooter de duisternis van ondeugd is, die zich algemeen verfpreid heeft. Zoo veel komt ons voor te blijken, dat de verdedigers onzer tegenwoordige Natie veel moeite hebben , om hun pleitgeding vol te houden, en voor de rechtbank van rede en godsdienst te winnen. Ondertusfchen wenfchen wij, dat de pogingen der Schrijveren van dit geacht Weekblad bij aanhoudendheid met vrucht zullen medewerken ter verlichting, befchaving en zedelijke verbetering van onze Landgenoten , opdat wij behoed blijven voor de akelige vervulling der voorlpelling van eenen Abt raynal , enz. De Boode uit Thuringen, beftaande i» Sdietfen tot een tafereel van menfchelijke Gelukzaligheid. Door c. g. salzmann, uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Te Amflerdam, bij G. Roos en J. ten Brink, Gz! 1792. 232 Bladz. in Oéiayo. — ■ ■ 'Tweede Deel, 212 Bladz. ■ • ■ Derde Deel, 242 Bladz. De prijs dezer drie deelen is f 2 - ia - : TT\e Heer salzmann, wiens Werken, zoo veele menfchenkennis bevattende, en tevens het welzijn en de verlichting der menfchen bedoelende, met roem bekend zijn, begon met het begin van 1788. weeklijks een weekblad in 't licht te geven onder den Titel: Bode van Thuringen , beftaande in gefprekken over onderwerpen, en in eenen ftijl , die ten dien fte en nut van het algemeen het grootfte voordeel ftichten kunnen. Zie hier den hoofdzaaklijken inhoud en bedoeling van dit weekblad, met des Schrijvers eigen woorden : „ De Christenkerk pleeg te zingen: Hier is 't flechts een traanendal, Angst, nood, en cllend' overal, en zij hadt volkomen gelijk. Want, wanneer men maar een weinigjen in de waereld omziet, zoo vindt men overal angst, nood, en ellende. Pas het derde deel der menfchen is zoo gezond, als het behoorde te wezen. De één heeft kwaadê oogen, de ander kwaade tanden, deze heeft de jicht, gene het podagra, kort«  l88 C. G. SALZMANN, DE B00DE UIT THURINGEN. kortom, den eenen faalt het hier , en den anderen daar. Een groot deel zucht onder zorgen en fchulden, en heeft nooit een vrolijk uur. De cchteftaat is dikwijls een waare rampftaat, dewijl 'er bij de meesten een beftendige twist gevoerd wordt, daar het andere deel, om den Haat zijns levens te verligten, denzelven wezenlijk zwaarer maakt; de kinderen, welken hunne ouderen tot vreugde moesten zijn, zijn hun al zeer dikwijls tot groot hartzeer, en maaken hun veel zorgem, verdriet, en leed." ,, De Opfteller zag alle deze ellenden, en bedroefde zich, wanneer hij bemerkte, dat de vogelen, de herten, en de kalveren, allen zoo vergenoegd waren, cn de menfchen misnoegd rond zworven. Wanneer hij nu en dan een lijdend mensch aantrof, dan dacht hij den eigenlijken grond en derzelver eigenlijke oorzaak na, waarom dit mensch lijdend was. Nadat hij dit omtrent tien jaaren gedaan hadt, vondt hij, dat de oorzaak der menschlijke ellende niet aan den lieven God, maar aan de menfchen zei ven lag, en dat 'er veel minder ellenden in de waereld zouden zijn, indien de menfchen wisten , van waar zij kwamen, en hoe zij 'er zich konden afhelpen. Om hen nu op beiden opmerkzaam te maaken, fchreef hij den Bode uit Thuringen, en het is zeer denkhjk, dat zij, die het geen deze Bode zegt, in den grond nadenken, van veele plagen zullen ontheven worden, en in hun leven meer vreugde zullen genieten. Wie daar aan twijfelt, leze, met bedaardheid, het eerfte Stuk, het welk over de Wenfchen handelt; het vierde en het achtlte over het Zelfdenken; het zesde over het nuttig gebruik van den Wijn-azijn; het derde over de bonte Mutzen; het vijfde en zesde over de Kinderpokken ; het twintigfte van de Tandpijn; het zes cn twintigfte van de VHer; het zeventiende en achttiende over de onnodige vertoning, die de mensch maakt; en het een en twintig en drie en twintigfte,dat van de gebreken in de opvoeding der Kinderen handelt. Wanneer nu deze ftukken overdacht cn gevolgd worden, hoe veele plagen zullen 'er alsdan uit den weg geruimd worden "? Somwijlen verhaalt de Boode iet uit de Natuur, enz. van de krankheden van het vee, enz. omdat de Opfteller zoo zeer wenscht, om zijnen Lezers opmerkzaamheid op dè Natuur in te boezemen,  h. h. brucherus , j. c zoon, gedenkboek , enz. iSg dewijl hij gewis gelooft, dat deze de voorraadkamer van den lieven God is, waarin hij middelen gelegd heeft, om zich van alle krankheden, zorgen en andere ellenden te bevrijden." Op deze zelfde wijze is ook het Tweede Deel ingericht met eene rijke verfcheidenheid van onderwerpen, het 'derde Deel behelst de gefchiedenis van klüge , eenen geringen landman, wiens inrichting van levenswijze, in overleg, naariligheid, vlijt, zuinigheid, en opmerking, door den Bode verhaald wordt, cn tot een fchoon modél dienen kan voor den geringften mensch, om zijn geluk in de wereld te maaken. Dit Weekblad heeft men derhalvenniet zonder reden eene Nedeiiandfche vertaling waardig gekeurd, waar van reeds deze drie deeltjens het licht zien, terwijl wij met verlangen het vervolg verwachten, niet twijfelende , of onze Landgenoten zullen van het werk een nuttig en verftandig gebruik maaken, waartoe wij deze bijzonderheid nog gewenscht hadden , dat men het werk, het welk eigenlijk voor Duitschland berekend is, zoo veel hadt veranderd, dat het ook tevens de vooröordeelen, die onze Natie meer eigen zijn, beftreedt, en ook andere dingen, die in ons land nodig zijn, maar in Dustschland niet zoo zeer te pas komen, 'er had ingevoegd. Doch, misleiden zalmen hier op in de volgende ftukjens de aandacht vestigen, en dus deze loflijke onderneming van Profesfor salzmann nog meer volmaaken. Gedenkboek van Stad en Lande, in zich behelzende eene naamlijst van Predikanten dezer Provintie, federt 1594 tot 1792. Met eenige Aanteekeningcn en Kerkelijke bijzonderheden, nevens een bericht, aangaande het Christendom alhier, eerst onder het Heidendom; daarna onder het Pausdom, enz. Als mede eene historie van dc hervormde Kerk en Schooien in dit Gewest. Met eenige bijzonderheden van 'sLands Hoogefchool; de Bezorgers en Rooglceraars, door hrino herman," nus brucherus. Joh. chr. zoon, Vredikant en Rector te Appin gadam. Te Groningen, bij Veenkamp en Zoon, 1792.gr. 8vo. 370 Bladz. Dé prijs is ƒ2- 15-: Daar de naamlijst der Predikanten in Groningen en Ommelanden, van c. adami, niet verder dan tot 1745 is aangevuld, heeft de Heer brucherus zich laten  i<)0 h. h. brucherus, j. c. zoon, gedenkboek» ten overhalen, om daar aan de hand te leenen en uit dit bcfhiit is het boek ontdaan, waar van wij'den breedfprakigen tijtel hier boven hebben opgegeven. Men vindt hier, niet alleen de naamlijsten der Predikanten , zoo volkomen , als men die heeft kunnen vinden , van de hervorming af tot hier toe opgegeven maar ook hier en daar wetenswaardige bijzonderheden, fommigen hunner betreffende, kortelijk vermeld. Bier bij komt een beknopt bericht van den Staat van elke plaats, fomtijds zelfs van zeer vroege tijden, althans onder het Pausdom, en van de perfoonen, die op dezelve het recht hebben , om Predikanten te beroepen. Jammer is het , dat de Heer brucherus het getal der leden, of huisgezinnen, die tot elke gemeente behooren, met eenigfins begroot heeft, en dat hij geen melding gemaakt heeft, van.de grootheid der predikants tractementen, op de bijzondere plaatzen, met aanwijzing van de fondfen, waar uit dezelve voordkomen. Dit laatfte zou van meer dan eene nuttigheid wezen kunnen. In een vrij uitvoerig voorbericht of inleiding, doet de Heer brucherus beknoptelijk verflag, van de opkomst en voordgang van den Cbristelijkcn Godsdienst in deze landen — de gelteldheid van dit landfehap onder het Pausdom — en van eenige bijzonderheden , omtrent de hervormde kerk dezer provintie, federt 1594, Achter de naamlijst der Predikanten, vindt men eene beknopte historie van de hervormde Kerk in Stad en Lande — onder het Pausdom — na de reductie der provintie — en federt de nationale Sijuode te Dordrecht 161S en 1619. Hier op volgt eene fchets van den fchoolftaat in die provintie. Wij zien hier uit, dat het reeds in de dertiende eeuw alhier aan geen goed onderwijs ontbroken heeft. Het fchool te Aduwert is vooral zeer vermaard geweest, en in de vijftiende eeuw hebben de Latijnfche Schooien te Groningen en te Appingadam reeds gebloeid. In de Schoole te Aduwert waren gansfort agricola, willem fredriks , johan van oostendorp, johannes canter, en veele andere lieden van vermaardheid onderwezen , die de goede letteren in deze landen verder hebben uitgebreid , en op hunne beurt wederom andere vermaarde lieden aangekweekt, die hier kortelijk vermeld worden. — De berichten van den Schoolltaat, federt de reductie der  DICHTSTUKKEN VAN HET HAAGSCH GENOOTSCHAP. I?? Hooge Schoole te Groningen. de twijfelen geenszins, o dit U eik za ^ liefhebbers Van. onze kerk,k en, o ^. veel kennis en naauwUeurigheid opge«1______ nirht/lukketi 'van 'het Haagsch GtnootfthaJ, onder de PÊS-■ KWStUefae fpaart geen Vlijt, cn bekroonde %u%lu 'i Thierrij J^Me^W Eerste Deel. In gr. 8w, 1*8 Mwfe De W/A" '• 5P";lnliik het tweede Huk van het eerde deel y\,t is eigenli K net Dichtftukkcn , op i J dezes werks. ld1 ^'^^k of aangenaam uSiJ^^K evenwel voorgei,J ;Pn dat zoo wel om hun weinig belangrijk onkomen, dat *°° lf behandeling, beter ongedrukt derwerp, als oin ots zoudeu wij de verwelleko- gebleVvanTenen „Euwen befcherinbeei in het genoot. S S eWn bij de overgave van eenen toeg, g^e^ "SïMS ëSlg"-hebben wij dit flukjen. met mee genoegen doorbladerd, dan de laatstvoorSnden do'ch be! is ons voorgekomen, dat de. ftrfken vnn t van limburg en J. van os, d.e in liet ZClV. ïemt zT, over het geheel genomen geen van de Sin zi n Wij geven tot eene proeve het volgende flikten van c- f^van raesvrld , geboren van S.jtzama, dat de c.ichteresfe noemt. AFSCHEID. Voortrefiiik kunstgewrocht van de ongefchapen hand, Daar duizend wondren gloren, 7oo fierliik, zoo volmaakt in orde en in verband, Geroemd door englcnkooren:  1^2 DICHTSTUKKEN VAN HET HAAGSCH GENOOTSCHAP» Gij aarde, die mij, als mijn moeder hebt gevoed* Mij zagt en lieflijk meelde; ' Mij, meer dan ik behoefde, in zoo veel overvloed, Uit uwe fcbatten deelde : Doch ook ge;u:ge van de fmarten, die ik leed, En van mijn Mille tranen, Geplengd, als pijl op pijl mijn bloedend hart doorfneed, In't woen van doods-orkanen; Of als ik aanzag, hoe bier de onfchuld werd belaagd- In haar vertrouwen faalde, Terwijl het Iboodst bedrijf, met listen onderfebraagd, Te dikwerf' zegepraalde : 6 Aarde, die mij zaagt verkleefd aan de ijdelheïd Van uwe aanloklijkheden, Wier glans zoo meenigmaal mijne oogen heeft misleid, Mijn voeten mis doen treden : Dan ook aanlchouwde, als ik gefiuit wierd in dien loop; Wat liefde en wat verlangen Mij aandreef'in den flrijd, met hoop en tegen hoop, Om beter doel te ontvangen Hoe noopte mij die prijs, die 't geestlijk: hart verrukt. Om hemel waards te ftreven, En fchoon 't aamechtig vleesch bleef in het ftof gebukt. Mijn geest om hoog deed leven. INu is mijn taak vJbragr! 'Je Verlaat uw zalighecn, En doomenrijke kusten! Ontvang in uwen leboot mijn afgematte leen, Laat die flechts veilig rusten, Tot ik ter goeder ure uit ftof verrijzen zal, Om 't htil-rijk in te treden, En gij, gelouterd, van een vloek, en tranendal, Keert in een hemelsch Eden. Een Eden . daar de dood geen ijzren fcepter zwaait, Geen helfche monfters wonen. Hoe heerlijk zal die lj>il , waarop hier alles draait, Zich dan aan 't oog vertoonen ! 'kZal, door oer eeuwen roest, uw lotgevallen zien; Het diep geheim doorgronden, Van 't geen, naar 's'Hemels raad, op aarde moest gefchïcn, Tot aan uw laatfte ftonden. Dan zal geen zonde 't hart befmetten; lief noch leed Mij rust cn lust ontrooven ; 'kZal hem, wiens offerbloed voor al mijn fchuld voldeed, Ais mijn verlosfer loven En gij , die 'kachterlaat in 's Werelds woestenij, Die treurt bij mijn verfcheiden! Volg rustig 't hemelpad, de Godftad is nabij, Daar zal ik u verbeiden 1  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst. Opgericht in 's tlaase voor het jaar mdccxci. Te Amflerdam, Haarlem, en 's Haage, bij J. AHart, C van der Aa en B. Scheurleer, 1792. Behahen het Voorwerk 191 bladz. In gr. 8vo. De prijs is f 1 - 8 - : Het voorwerk van dit Stukjen, het welk het Haagfche Genootfchap in 't jaar 1792. in het licht heeft gegeven, bevat, behalven een kort voorbericht in LV Bladzijden , het Progamma van het Genooifchap voor het jaar 1791 , en vervolgends de aanfpraak van den Heer martimjs rcmmerink, Predikant te Dordrecht , gedaan in de vijfde algemeene Vergadering des genootfchaps op Donderdag, den 21 Ju lij, in tegenwoordigheid van zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince Erffladhouder, en zijne Hoogheid den Heere Erfprins van Oranje en Nasfau ; welke aanfpraak: tot onderwerp heeft: het kwaad, het diep en ver zich verfpteidend kwaad, het welk in H bijzonder de hedendaagfche aanvallen tegen den Christelijken Godsdienst verwekken. Eerst fpreekt hier de Heer rummerink van de hedendaagfche aanvallen op den Christelijken godsdienst. ■ Onder welken hij ook betrekt, Bladz. XXlt. „ Die verlichting of opklaring , van welke men fpreekt, waardoor men inzien heeft gekregen in zaaken, en des ook anderen, uit loutere liefde tot het menschdom, wil verlichten. In zulk een kleed, zegt de fpreker, treedt men te vooren; en 't geen men als misvattingen opgeeft, is het juist, het welk den echten .Christelijken Godsdienst kenmerkt" enz.— Zonder dat echter de fpreker in bijzondere aanwijzing der bedoelde onderwerpen treedt, zich vergenoegende, algemeene uitfpraken te doen. —Het kwaad , hier door verwekt, befebouwende, brengt hij het zelve tot de volgende punten en derzelver gevolgen, na evenwel vooraf aangemerkt te hebben, dat de waarheid van den Christelijken Godsdienst op zich zelve, in het afgetrokken, door deze aanvallen niets lijdt. — Het eerfte punt is, ,. dat de mensch ,, bijzonder door deze aanvallen, en de wijze,op welvad. 111bl. v. deel. no. 5. N ke  194 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP ke ze gefchieden, wordt gekitteld, en aangezet tot zeer hooge, maar even fchaadlijke gedachten van ,, zichzelven." — Het tweede: „ Deze aanvallen verdonkeren , 't geen God van zich ten onzen nutte ,, zonneklaar bekend maakt, tefFens en vertreden de wezenlijke eerwaardij van Immanuël; en dat zonderling op dezen voet, dat ze een' fchijn geven ,, van groote liefde tot Gods eer, en geene geringe ,, opgenomenheid met den Heere jksus." Het derde punt is, „ dat zij, onder voorgeven van de eer van ,, den Bijbel te handhaaven, daar heen gericht zijn, „ om alle zekerheid uit denzelven weg te nemen." Verders toont de fpreker, zijns oordeels , de heilloze gevolgen van deze punten aan, zoo op enkele menfchen, als op den burgerftaat— en zegt onder anderen Bladz. XLIII. ,, Is een Land beguiiftigd, is het op zulk eene wijze , gelijk het ons Neerland mogt en •mag gebeuren, begunftigd met het zuiver licht der geopenbaarde waarheid, dan is het ook meer dan gewoon aan God en aan Zijn Zoon verpligt; en meet verwachten, dat, naar het aan zijne verpligting beantwoord dan niet, het daar op de blijken van Gods genoegen, of van zijn heilig misnoegen zal ondervinden" enz. Na deze aanfpraak, welke haar onderwerp algemeen, en zonder eigenlijk te betoogen , behandelt, volgen in dit Boekdeel twee Verhandelingen van Ongenoemden, van welken dc tweede in het Latijn opgefteld is, en in die taal, benevens de Nederduitfche Vertaling, medegedeeld wordt, in welken, ter beantwoording van de vraag des Genootfchaps, aangetoond zal worden , „welke de voornaamlle oorzaaken zijn, dat ,, allerlei fchriften, die of den geöpcnbaarden Gods,, dienst in 't gemeen, of de voornaamfte waarheden ,, van denzelven in 't bijzonder, beltrijden, in onze „ dagen grooter opgang maaken, dan voorheen, en ,, niet zelden zeer diepe indrukken in 't gemoed van den Lezer achterlaten." De eerfte Verhandeling, welke den gouden eereprijs behaald heeft, is ons voorgekomen, zeer duister en met eene verwerring van denkbeelden gefchreven te zijn, welke den Schrijver fomtijds in tegenltrijdigheden met zichzelven doet vervallen, dus zegt hij bladz. 8. 9. dat men het ftellen van Godsdienflige Opfchriften boven werkjens, die tot het vak van Wijsbegeerte - en  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. j$j en Zedekunde behoorden, wettigde met aan te merken dat toch in den Godsdienst alles op de be. trachting moet aankomen. Wat het befckemende betrof daaromtrent behielp men zich met algemeenheden, onder voorwendzel van flechts her fpitsvindige» het fchoolfche, en bijgeloovige achter te laten.' Dit ftaat daar onder de krijgslisten , welke het heimelijk: ontwerp begunftigden, om het wezenlijke en kenmerkende van den Christelijken Godsdienst .dllerens voorbij te ftrijken, en uit het geheugen te brengen. — Daar mede nu vergelijke men, het geen de Schrijver zegt en aanprijst Bladz. 55. » Men moet de menigte niet willen leiden langs den wilden omweg van diepe twisten en uitgeftrekte geleerdheid-. — De gemeen nó* dige befpiegelende kundigheden zijn weinige, en daar deze, ten aanzien van begrip of geheugen, niet ontbreken ; moet men den weg naar het hart opzoeken.' Hoe dit over een te brengen, zien wij niet door, misfchien uit kortzichtigheid, die ons geen zetaklijk onderfcheid tusfehen de eerfte handelwijze, die door. den ongenoemden Schrijver afgekeurd , en de laatfte, die door hem goedgekeurd en aangeprezen wordt, doet opmerken. Ook behandelt■, onzes oordeels, deze Verhandeling; dat onderwerp niet eigenlijk, het welk in den titel wordt opgegeven, en in de vraag des genootfehaps? begrepen was, maar de Schrijver fpreekt in Twee hoofdstukken, en in het eerfte voornaamlijk, vaft dè wijze, hoe men zijns bedunkens te werk gegaan i$, om zijne meningen voort te planten, en zelfs, int plaats van de oorzaken te zullen aanwijzen, waarom de bedoelde Schriften grooten opgang maaken , het welk immers onderftelt, dat zij in de daad opgang maaken? zegt hij daaromtrent Bladz. 36 volgg. ,, dat wel dit nieuwe den hoogmoed der ftudeerende jeugd vleit, en dat ligtzinnigheid dezelve gereed maakt " tot aannemen" — ,, maar" — zegt hij —» ,, Da ,, gemeente ! Hier fchudt men bet hoofd. Onze „ Hervormers vinden zich gewaarfchuwd, in het droe* ,, vig voorval, 't welk , eenige jaaren geleden, te Bondon gebeurde met zekeren wieliam williams.' — Deze naamlijk richtte eene gemeente van Dentén op , doch welke fpoedig den geest gaf. >,, Door alle; hunne kunften is," vervolgt de Schrijver Bladz. 41. N 2 „ de  I96 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP ,, de toeloop op den duur niet te behouden." — ,, Het ontbreekt zelfs niet aan zwaarhoofden onder „ de Deïsten, die gebukt gaan onder de vreeze, dat „ bun boopjen van edele uitverkoorne zielen kleiner „ zal worden, en dat de groote meerderheid gevaar „ loopt, van nog wederom te rug. te vallen in de ake9, lige barbaarschheid, van de eerfte helft dezer aflo- pende Eeuwe. 't Geen hen doet vreezen , doet ,, ons hoopen." (In 't voorbijgaan, dat zedert het begin dezer eeuw, veele onderwerpen, bijzonder de Uitlegkunde des Bijbels , die waare grond van den geöpenbaarden Godsdienst, in een heller licht gefteld zijn , zal toch de Schrijver niet loochenen, en dus hoopen wij niet, dat hij zou hoopen, dat dit ontfteken licht weder werdt uitgebluscht, men heeft ontegenzeglijk veel goeds in deze eeuw aangewonnen, laat ons dat behouden en vermeerderen, terwijl wij het kwaad, dat te gelijk zal ingeflopen zijn, op eene rechtmatige wijze verhoeden, door leering en onderwijs!) Indien deze waarnemingen van den Schrijver nu fleek houden, dan valt 'er niet te roemen op den voortgang, die allerlei Schriften tegen den geöpenbaarden Godsdienst enz. maaken, en dus zou het onnodig zijn, de oorzaaken van dien voortgang, die 'er niet is, na te fpooren. Deze zal ook de reden wezen, waarom hij, geheel van het onderwerp zich verwijderende, geene oorzaaken geleidelijk opgeeft, beloovende wel het opfchrift van zijn eerfte Hoofdftuk, een bericht van den bedervenden invloed der niemvmoodfche (dus lezen wij hier) Boeken over den Godsdienst, doch 'er niets van gewaagende, dan alleen, dat wij Bladz. 4, 5 en 6, lezen. Algemeene oorzaak. Het toenemen van onbefluurden Leeslust. „ Elk moet toeftaan , zegt hij, dat 'er nu veel meer wordt gelezen. Verre zij het, dit in 't geheel af fe keuren. Bij toeval , werkt het tea nadeele." —• Dat 'er veel gelezen wordt, zullen wij niet ontkennen, maar zouden 'er bijvoegen, dat 'er meer gelezen, dan over het geen men leest, gedacht wordt; doch, dit zij zoo, de vraag is , welke zijn de oorzaaken, dat de bedoelde fchriften ingang vinden bij dc Lezers? en de Schrijver zegt: ,, Bij toeval, werkt bet lezen ten nadeele." Is dit voldoende de vraag beantwoorden? Onze Schrijver bericht ons verders, dat „ zij, die niet tot de Letter- „ oe-  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 19? oefenaars behoorden, zich weleer vergenoegden met " Boeken tot hun beroep dienende, cn voorts met " de Boeken onzer tegenwoordige Dienstboden en " geringe Werklieden. — lien Bijbel, Pfabnberijming, ,' en Liedeboek , een Catechismus ratt ophelderingen , " Gebeden, en eenige kleine ftichtelijke Werkjeus" (m'sfchien bedoelt de Schrijver een buivjans Christens reize naar de eeuwigheid en foortgeliken!) ,, waren „ toereikende" en;. ,, Alle zulke — worden nu meer „ verdrongen door fchriften van geheel anderen aart." — Maar de vraag is, waarom? welke zijn daarvan de oorzaken? Bladz. 6. trekt de Schrijver alleen dit gevolg, ,, dat nadeelige fchriften nu meer opgang ,, maaken kunnen dan wel eer , en dat de gemoederen „ meer openftaan, voor de werkingen der bedervende oorzaaken." Wij twijfelen , of de aangewakkerde leeslust wel de oorzaak zij, van het geen de vraag des genootfchaps eigenlijk begeert beantwoord te hebben. Zou de leeslust, zou de geest van onderzoek, ons juist brengen tot het nadeelige? Men overweege, welke gevolgen dit hebben zou kunnen , indien men zoodanige ftelling wilde bevestigen! Kn wat verftaat de Schriiver door onbeduurde leeslust i Hier zal het antwoord van Froteftanten en dat van Roomschgezinde Christenen niet het zelfde wezen. Bladz. 6. Lezen wij: bijzondere oorzaak. Omkeering der Godgeleerdheid in Duitschland. Hier hebben wij een breedvoerig bericht van het beloop en toedragt, van de verandering, {omkeering noemt onze Schrijver het) van de Godgeleerdheid in Duitschland. I,i dit Bericht hebben wü meermaalen reden gevon¬ den , om over verwerring te klaagen, dewijl de Schrijver geen onderfcheid fchijnt te maaken tusfehen de pogingen van waarlijk rechtfehapen mannen , om de eere van den Godsdienst te handhaaven. door het bevorderen der Uitlegkunde van den Bijbel , en de buitenfpo irigheden van fommigen , die roekeloos en losbandig voortjaagden. Dit bericht, gelijk wij reeds gezegd hebben, einligt met de aanmerking van den Schrijver, dat de gemeente geen fmaak vindt in deze verlichting, en gevolglijk, dat zij geen' opgang maakt, geheel buiten het oo.;merIt en de onderdehing van de vraag des Genootfchaps, zoo veel wij ten minden zien kunnen. IN 3 Het  308 verhandelingen van het genootschap Het tweede Hoofdftuk dezer verhandeling geeft, onder het opfchrift: V/ijze van verflerkcn cn verdeedigen, de middelen op, om den opgang, die 'er toch niet is, volgends den Schrijver, tegen te gaan, en de indrukzels uit te wisfchén. — ,, Onze Godsdienltige Leerboeken, zegt hij, Bladzi. 49. zijn, ten aan. zien van derzelver inrichting, in veele opzichten, verouderd en dus niet behoorlijk gefchikt tot de hu begeerde dienften." Om dit wat meer te ontvouwen , begint hij, doch handelt ftechts ter loops, over de Werken van eigenlijke geleerdheid, en gaat vervolgends over tot fchriften, die ook voor de Menigte dienen, Het onderzoek van de wezenlijke verëischten der geleerde fchriften, over de waarheden van den Christelijken Godsdienst, aan het Genootfchap overlatende, bepaalt hij zich Bladz. 54. tot Boeken, dienftig voor de menigte, en hier zoekt hij ,, de voorname oor zaak, waarom deze zoo weinig befchermd zijn, en thans zoo zeer befchadigd worden,," (de Lezer herïnnere zich hier, het geen wij in 't begin zeiden,) ,.in ,, het verouderen onzer practikale Boeken over den Godsdienst." Hij meent, Bladz. 66. ,, dat wij gebrek hebben aan een (lichtelijk Huisboek, volgencis de orde des Heils, gefchikt naar de behoefte dezer tijden, cn, zoo na mooglijk derwijze ingericht, dat ook oude Lutheranen en zuivere Mennonitcn, hartlijk kun-, pen inftemmen, zoo veelen zij het goede eenvouwig zoeken," en met het opgeven van de verëischten Van zoodanig ftichtlijk Huisboek, wordt deze Verhandeling befloten; dit voorftel nopens zoodanig ftichtlijk huisboek, is het Genootfchap zoo belangrijk voorgekomen, dat het in het Voorbericht zegt, ,, hetzelve in zeer ernftige overweging genomen te hebben, en daar omtrent in het volgend jaar nader verflag hoopt te doen." De Tweede Verhandeling, beginnende Bladz. 77. m het Latijn gefchreven, van welke eene nadere aan* kondiging van het Genootfchap, als Schrijver bekend maakt joannes laurentius piper , i5> 27z, €and. te Grijplmvalde, is meer Methodiek opgefteld, en blijft b-paalder bij haar onderwerp ; Na §. U de droevige gefteldheid van den tijd, welken wij bekeven, waar in fchriften, voorden Christelijken Gods-d^east e.n de goede zeden zoo gevaarlijk, zich alömme  tot verdedig. van den christel. godsdienst. 1q0 indringen, beklaagd en liet nuttige van zijn onderzoek Sngewezen te hebben, zegt de Schn ver §. x. dat de femelde klagte niet toepaslijk is op alle landen. - In de Roomsch Catholijke Landen naamlnk, alwaar de vrijheid van denken en fchnjven, door eene ftrenge èn geweldige inquifitie, en door fterke placaaten , op bet naauwst bepaald wordt, b. v. Spanje, - brengen zulke fchriften minder nadeel toe aan 't onderwijs en de zeden der laagfte foort van menfchen - (wij hoopen echter niet, dat de Schrijver dezer Verhandeling , die Landen daarom als gelukkiger aanmerkt alwaar de vrijheid van denken en fchnjven belet is ' omdat quafi- 'het misbruik van die vrijheid dan ook geene plaats kan hebben!) „ Frankrijk is, van eene ftrenge onverdraagzaamheid, tot verwerping en befootting°van allen godsdienst overgegaan."—(Eene vri harde Helling, die moeilijk te bewijzen zou vallen') en NB. „daarom," zoo maakt de Schrijver het befluit , hebben die fchriften (van voltaire, enz.) aldaar zulke uitwerking niet meer dan te vooren. Hoe hangt dit weder famen ! „ Voor de Oostennjkfche landen, alwaar men/zedert niet veele jaaren, het nadeel des bijgeloofs heeft beginnen te zien, kunnen deze heilloze fchriften welligt gevaarlijker zijn. — Uit de?e onberadene en roekeloze begeerte, om kwalijk settelde dingen in orde te herftellen, is alreeds veel kwaad ontftaan." (In't voorbij gaan, de begeerte om kwalijk gefielde dingen in orde te herftellen. zal evenwel door den Schrijver niet worden afgekeurd — Om zich van den cllendigen toeftand van den Godsdienst door Bijgeloof, onkunde, en in veele opzichten volftrekte barbaarschhetd, in de Oostenrifk/che en Beijerfche landen , ten minften voor niet veele jaaren , heerfchende, te overtuigen, behoeft men Hechts de Reizen van nicolai, door die Landen, gelezen te hebben.) „ Engeland is reeds als verzadigd en ongevoelig o-eworden, zoo dat 'er niet ligt iet voor den da" kan komen, 't welk, door deszelfs nieuwheid zuf'c eene opmerkzaamheid zou kunnen trekken, als in andere Landen." — „ De Noordelfke Landen. als Denemarken, Noorwegen , Zweeden, Rusland en Poolen zijn nog niet tot zulk eene trap van befehaafdbeid gëkötnen, dat eene befchnuwende ongodsdienftigheid — op het Jlecht gemeen invloed zou kunnen hebH 4 beu."  200 VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP ben*" " »\De Zwitzers worden door de vermenging van Christelijke gezindheden, door hunne bepaalde grenzen, door zekeren natuurlijken voorvaderlijken trek tot de eertvouwigheid, en de bijzondere gefield heden van hunne Cantons, beveiligd tegen de overltrooniing dezer moedwillige fchriften - Duitsch* Walleen, voor zoo verre het een' gezuiverden Godsdienst oeient, en de nabuurige'Nederlandfche gewesten zijn, m deze laatfte twintig jaaren, - tot dus verre het meest daar voor bloot gefield geweest." — Z0Ut e^°P deze.°PPve zijn aan te merken, HKhen iemand dit tot zijnen taak name! doch, wij moeten ons bekorten - Onder de oorzaken, waar door deze den godsdienst beftrijdende fchriften, wijd en zijd verlpreid worden, telt de Schrijver §. 3. in de eerlte plaats, ,, die toegevendheid, waarmede'zij, die als beftuurers van Kerk en Staat, het kwaad in de eerlte beginzelen behoorden te fluiten, de opkomst en den voordgang der fchriften van deze foort al te veel begunftigen. § 4. De toenemende menigte van boeken, onder welken de boeken over dit onderwerp, het grootlte getal uitmaaken, welke dan de Boekverkopers op allerhande wijzen aan den man zoeken te brengen. — § 5. Het gezag en de voorbeelden van verheven vernuften. _ §. 6. De Schriften tegen den Godsdienst kwamen wel eer flechts zeldzaam voor. $>• 7- De gelteldheid van veele Lezers, die niet zoo zeer onderwijs en verbetering, als wel aftrekking en bezigheid begeeren, enz. Met 8. Bladz. i«o komt de Schrijver tot het tweede gedeelte zijner Verhandeling, welke de rede zij, dat zodanige Schriften tegen den Godsdienst, niet zelden diepe indrukken op de gemoederen der Lezers maaken. Deze reden vindt de Schrijver , dee's in de kunstgrepen der opfteliercn van deze werken , deels in de Lezers van dezelven doch wij heoben reeds genoeg gezegd, om den inhoud oezer beide Verhandelingen te doen kennen. Wij kunnen, eer wij deze Recenfie befluiten, niet afzijn» om te verklaaren, dat ons veifchciden heel bedenkhjke gezegden en bijzonderheden, in deze beide Verhandelingen zijn voorgekomen, wij zullen eenigen van dezelven opgeven, ten einde de Lezers oordeelen , ot zij grond, dan „of wij alleen te zwaarmoedig gedncht hebben. -— b Dus  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST, üol Dus lezen wij, Bladz. 8. in de eerfte Verhandeling; De Keikliederen werden in de daad verbeterd, ten ,1 aanzien van het Dichterlijke, het klaare , enbeval,, lige. Het verlorene in zaaken werdt niet altijdop., gemerkt door de verblijde gemeente." De Schrijver fpreekt, 't is waar, van Duitschland, in ons land hebben wij bij de Hervojmden in de openbare Kerk, geene Kerkliederen, maar wij hebben eene nieuwe Pfalmberijming, en wij weten , hoe veele domme lieden daar over geërgerd zijn geweest, hoe ligt kon dit gezegde daar op 'worden toegepast en geduid! Bij de Duitfchers lcheelde het ook zoo veel, dat de gemeente verblijd was over de verbeterde Gezangboeken, dat 'er op veele plaatzen door dolle ij veraars opfchuddingen over ontltaan zijn. Bladz. 12. In de eerfte Verhandeling: „ Tot op onzen tijd, waren meest alle Profesforen en Predikanten verdedigers van den Christelijken Godsdienst. Nu vindt men dit niet zeldert omgekeerd. Zij, die opgeleid werden tot Godgeleerden, zijn verre de gevaarlijkfte geworden onder alle Deïsten." Wij wenfehen niet, dat dit op ons lant-i, eenigzins,zou worden toegepast, de trek is nog haatlijk genoeg, al denkt men aan Duitschland. Bladz. 41. 42. „ Of, het geen misfehien nog erger fchijnt, de rechtzinnige Protcjlanten en de Roomfchen, zouden alle kanfels innemen." Hoe komen dezen bij eikanderen! Bladz. 50. ,, Hoe meer men te rug gaat tot dea tijd der Hervorming, hoe men den arbeid meer befteed ziet tegen de Roomsgezinden, dikwijls aan dwaalingen, welke ons nu weinig bekommeren, en fomtijds met te verregaande zorgvuldigheden. Men gedenke aan de gewoone voordellen en bewijzen, raikende de klaarheid en volmaaktheid der H. Schrift." Wij verblijden ons, wanneer wij vernemen, dat de verlichting onder de Roomfchen veld wint, maar voor verbasterde Roomschgezinden, die de Hiërarchie voorftonden , en den Bijbel en het vrij onderzoek aan de Christenen verboden, onder het voorwendzel, dat de Schrift duister en gebrekkig zijnde, de ditlegging enz. der kerk nodig hadt, hebben de waare Protejlanten ,. met het grootfte recht, altijd gefchroomd. — De Schrijvers * N 5 der  202 verhandelingen van het genootschap der beide Verhandelingen komen ons voor, niet zoo fchroomvallig te wezen. Bladz. 51. ,. Over het geheel genomen, diende, naar ons inzien, de prediking van joannes den Dooper van verre, en van onzen Zaligmaker meer van nabij, om >— de hindernisfen des geloofs weg te rui. men, en de gemoederen voor te bereiden tot het eigen» lijk Christendom, 't welk wel voorlopig werdt aangewezen, maar, na de Hemelvaart, door de Apostelen, eerst recht volledig en openlijk kon geleeraard worden." • Bladz. 52. ,, Eigenlijk beeft men niet meer dan twee ftelfels te onderfcheiden, beiden analogiesch, vbeide verbonden en volledig. Het eerfte famen- ftel is het Catholijk-Orthodoxe, of het onderfcheiden en gekenmerkt wezenlijk Christendom — en het ander is het vermomd Heidendom ot Dejfsmus." Maar zijn 'er dan niet één of meer ftelfels van verbasterd Chrstendom ! Of hebben misfehien onze Oude Hervormers, luthéu , kalvijn enz. zich zonder reden van de Catholijk-Orthodoxen afgefcheiden ! Bladz, 55. ,, De gelteldheid des gemoeds veröorïaakt de algemeene wending omtrent het godsdienftige. Jesus cn de Apostelen verëischten weinig kundigheden van befchouwing; maar veel gevoel van Armoede en Naaktheid , met Honger en Dorst naar de gerechtigheid." Zou de Schrijver ook de zoo dikwijls wederlegde fpreuk nog goedkeuren; kennis genoeg, indien Hechts praktijk genoeg! ■ Mijn volk gaat verloren, zegt God, omdat het geen kennis heeft! Jesus Jjefchuldigt de in hunne verbeelding rechtzinnige geestli'kcn der Joodfche Kerk van zijn tijd, dat zij den fleutel der kerm s hebben weggenomen! Hij noemt hen blinde leidslieden van blinden, waar door beiden in de gragt vallen. Hij vermaant lleeds tot onderzoek, opdat men wete. Uien men aanbidt. Hoe dikwijls herhaalt hij: Wié ooren heeft, die hoore! En de Apostelen dringen in alle hunne brieven op onderzoek en kennis, om te kunnen ouderfebeiden, en de geesten te beproeven , of zij uit God zijn, dewijl veele valfche Profeeten uitp-egaan zijn in de wereld. D ze ftaaltjens uit de eerlte Verhandeling. Bladz. 95, „ Bij de Catholijke Bisfchoppen of bij de  tot verdedig. van den christel. godsdienst. £0$ de Piëtisten onder te Proteftanten is de waakzaamheid, en brandende ijver, om deze bedervers te fluiten reeds lang met die fchoole van beoefenende Godgeleerdheid zelve, uitgebluscht, zoodat 'er zelfs van dezen kant in den fchoot der kerke aan zoodanige ondernemingen geen tegenftand meer geboden wordt." —« Is deze Schrijver een Proteftant ? _ , Bladz. 58. ,, Hoewel de vrijheid, om zijne gevoelens over Staatkundige en Godsdienstige zaaken vrij uit te zeggen,in Duitschland, tot die zelfde hoogte geklommen is, als in Engeland, alwaar echter nog niemand het fchelmftuk {hoe fcelus~) heeft ondernomen^ om een bevelfchrift, van de regeering uitgegeven , over het vastltellen van den Godsdienst , op het tooncel te brengen." — De Hemel bewaare ons, dat ftaatkunde en Godsdienst ooit voor hetzelfde genomen worden , dan , en dan alleen zou de kerk in gevaar zijn! Ook zien wij niet in , dat het op zich zeiven een fchelmjluk zij, een bevelfchrift van de regeering, omtrent den Godsdienst, te beöordeelen. De Schrijver ziet zekerlijk op het Pruislisch Religions-Edict. — De Joodfche Raad, in hunne verbeelding den vaderlijken Godsdienst handhaavende, en alle bewegingen tot ftooring der rust willende voorkomen, beval, dat men niet prediken zou in den naam van jesüs , wat deedeu de Apostelen? Zegt men, die waren met onmidlijkcn last van God gewapend; men daale dan af tot onze braave Hervormers, en die Getuigen der waarheid , die tegen bloedplakaaten en martelvuuren, door geestelijken geftookt, evenwel de waarheid openlijk verkondigden. Het zij verre van ons, dat wij eenige vergelijking willen maaken, maar wij fpreken van de Helling van den Ongenoemden alleen in 't gemeen, gelijk hij ze in 't gemeen heeft voorgefteld. Bladz. 167. ,, Dewijl het grootfte deel der menfchen niet genoeg verftand , tijd, gelegenheid, en krachten heeft ■ kan een gemeen Christen vol- ftaan, met den toevlucht te nemen tot het gezag en de geloofwaardigheid van die Godgeleerden en Wijsgceren, welken de Staat en de Kerk den last heeft opgelegd en openlijke volmagt gegeven, om anderen in de wereld voor te lichten, en welken zij uit dien hoofde met bezoldingen onderhoudt, en met de hoogde eere bekleedt./"' * Wij wisten naauwlijks of wij  204 r. A. CLARISSE onze oogen mogten gelooven , dit lezende. Christenen te wijzen naar het gezag van menfchen ! . Maar nu weder een trek, gelijk aan die, we'ke ons in de eerfte Verhandeling voorkwam, betreffende de Leeraars der Christenen Bladz. 169. „ Uit de menigte van die Godgeleerden , welke in bekwaamheid boven anderen uitmunten, en anders voor den welftand der Kerke bevorderlijk zijn geweest, kan men naauwlijks meer ten vollen ecu'' eenigen vertrouwen, ten aanzien van den geheelen inhoud der Godgeleerdheid of van haare bijzondere gewigtige Hukken." Wij zouden foortgelijke plaatzen meer kunnen ovcrfchrijven, indien wij niet vreesden het bellek, dat wij ons moeten voordellen, te buiten te gaan. Wij hebben nodig geoordeeld dezen aan te dippen, ter Voorkominge, dat onkundigen, welken zich verbeelden, dat Genootfchappen , die foortgelijke Verhandelingen uitgeven, alles goedkeuren, wat daar in voorkomt, ook niet foortgelijke gezegden op rekening van het Haagfche Genootfchap dellen, en dus zouden waanen, dat de ijver, om den Christelijken Godsdienst te verdedigen, aanleiding zou kunnen geven, om het Protcftantsch grondbeginzel ,den weg van onderzoek, te verwisfelen met het valfche der verbasterde Roomschgezinden, den weg van gezag, het welk wil' echter onderdellen, dat geheel tegen het oogmerk van het Proteltantsch Haagsch Genootfchap zou aanlo-f pen. Nagelaaicn leerredenen over Paulus Brief aan de Kolosfenfen, van tueooorus aorianus clariss/ï. In leven Predikant te Amflerdam. Naar deszelfs Handfchrift ui'gegeeven, duor petrus abresch, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en Academieprediker aan de Univerfileit van Stad en Lande. Vijfde en laatfte Deel. Belialven den Bladwijzer. 336 Bladz. In gr. Svo. De prijs is f 1 - 16 - : Met dit Deel wordt de verklaaring van paulus Brief aan de Kolosfenfen in 61 Leerredenen door wijlen den Heer clarisse befloten. Men heeft dit Deel verrijkt men het pourtrait van den Auteur, en het gantfche werk, met een' Bladwijzer van Prakti. kaï-  NAGELAATEN LEERREDENEN. *•* kiale ftukken, welke in dit geheele werk voorkomen, teke Xdwijzer groot nut kan geven voor hun, S in du w rk onderfcheiden gebruik w,Hen maaken , ook voor jonge Leeraaren, tot het vormen van hunne TX!ïeerÜ"éen"_v7lks-Leeraar eenen geheelen Brief Tn Aoostel paulus in het vervolg tot het ondeïwe n zijnerLeei-redenen verkiest, krijgt hi aar dooT ook gelegenheid, om de pligtvermaneiide Godgeleerdheid te bfhandelen, en van de bijzondere pligten a?Ï rhristenen het welk anders niet weinig verwaar. loos Pwordt , " foreken. Zoo dachten wij, terliond te openen van dit laatfte Deel des werks van der Eerwaarden claiusse , daar de woorden yan pAufiï kol 111. 18. i9- hem aanleid.ng geven om in de *"rte I eerreden te fpreken over de voorfchnften van Sn Apostel, dienftig , om gehuwde Christenen te Kolomen, op eene betaamelijke wijze, tot een gezegend huwlijWveri op te leiden - „ Een onder™Prn " zeat de Redenaar te recht — ^..van zeer veKelangVor de menschlijke Maatfchappij. - Een onderwerp0, dat uliedcn, die in den echt verbonden zift Teler zeer van nabij betreft, maar het welk ook voor anderen nuttig kan zijn." Wij willen , tot eene proeve van dit Deel, den inhoud van deze LeerTeden kortliik fchetzen. Na tot eenen grondflag de volgende aanmerkingen lemaakt te hebben: i. Dat de Apo5tel bij het aanbelekn van bijzondere pligten, bijzonder aangedrongen hebbe op zulken, die of de meest aangelegene waren, of tot welker verzuim de te vooren cLpor hem beftreden leerbegrippen konden opleiden. - *. Dat dezelvePlisten uit de rechte bronnen van het Euangelie afeeleid, en op eene Euangelifche wijze betracht moeten worden. 3. Dat men de orde zich behoore voor te ftellen, ter opmerking van paulus wijsheid, in welke hii deze bijzondere pligten voorfchrijft en verwends den inhoud van den Tekst hebbende opgegeven ; vormt zich de redenaar A Deze bedenking. „ Moest de Apostel niet met het ' voorfchrijven van den pligt des mans begonnen hebben? Waarom begint hij hier, gelijk ook in den Rrief aan de Efeziërs, met de vrouwen? Waarom beveelt hij juist hier, gelijk ook daar, aan de vrouwen vooral gehoorzaamheid, en den mannen het liefhebben  «05 T. Ai CLARISSË van hunne vrouwen? Deze bedenking beantwoordt hii, daarmede, dat de Aposiel vooral zulke bevelen geeft, die regelrecht overftaan tegen de verkeerde denkwijze, die uit deleer, welke hij bedreden hadt, voortvloeide, enz. Wij voor ons zijn geene liefhebbers van foortgelijke nutloze bedenkingen, welke door het gezond verftand niet gemaakt worden, maar gevolgen zijn van een angstvallig fnipperen, en even min bonden wij van eene gezochte oplosfing. — Paulus moest immers een' van beiden eerst noemen, vrouwen of mank nen, in beide gevallen zou de vraag zijn: Waarom noemt hij die of die eerst ? En wat is eenvouwiger dan dit? Paulus fchrijft eerst de pligten van de minderen jegens de meerderen, dan van de meerderen jegens de minderen voor, gelijk in de volgende verzen. De Eerwaarde clarisse fchijnt dit zelve be» merkt te hebben, wanneer hij zegt. ,, Wil men 'er bijdoen, dat paulus ook in zijne wijze van voorftelling — het mindere fteeds voor het meerdere ftelt , om zoo de leer, 'die hij geftaafd hadt, dat in christus geene uitwendige voorrechten gelden , van ter zijde des te levendiger te herinneren, "ik heb 'er niets tegen." Wij maaken deze aanmerking, omdat niet zelden het één der gebreken is in de gewoone Leerredenen, dat men met foortgelijke bedenkingen den kundigen Toehoorer verveelt, en den min kundigen verwert, of tot kleinigheden bepaalt. B. Tot de verklaring van den Tekst nader komende, begint de redenaar met de les aan de vrouwen bevolen: gij vrouwen, enz. Den zin der woorden ontvouwende, merkt bij op, dat paulus van gehuwde Vrouwen fpreekt, fchoon het Griekfche woord van ongetrouwde, zoo wel als getrouwde Vrouwen gebruikt wordt. De tekst fpreekt toch van vrouwen , die mannen en wel eigen mannen hadden , —■ een gezegde van den Apostel, waardoor hij niet alleen de wettigheid en billijkheid van het huwlijk vooronderftelt, maar tevens ook van ter zijde alle wilde en onhandige vermenging van ongehuwden ,enz. ten fterkften afkeurt en beftraft. Het bevel aan deze vrouwen is: Zijt uwen eigen mannen onderdanig. In het grieksch ftaat eigenlijk» Wordt aan uwe mannen ondergefchikt, of onderfchikt u zeiven, — dit zal» volgends den Heer claiussb aan?  NAGELAATEN LEERREDENEN. £0?, aanwijzen, dat, zal eene vrouw recht deze onder* gefchiktheid oefenen, zij daar in zoo moet bewrocht worden van hooger hand, dat zij zelve, met vrijwillendheid, zonder door dwangmiddelen daar toe ge~ drongen te zijn, haaren pligt gedachtig, en tot uitoefening van denzelven volvaardig zij." De nadere bepaling wijst de Apostel aan met deze woorden: gelijk het betaamt in den Heere. Door den Heere verftaat paulus zeker den Heere jesus chris-, tuSi . n Het betaamen in den Heere zal eenvoudig zeggen, in gemeenfchap met den Heer, of door kracht, die de Heer verleenen wil, of overeenkomstig de onderdaanigheid der gemeente aan christus," ,, Elk bevroedt, dat dit zeggen wil: de vrouwen moesten hunnen eigen mannen, uit zulke gronden, in zulke zaaken , en op zulk eene wijze on* derdanig zijn, zoo als het best overeenkwam met de, leere en lesfen van den grooten Heer jesus." Ter zake overtredende , om den pligt der vrouwen nader te bepaalen, bepeinst de redenaar, i. „ de zaaken, waar in de vrouwen al of niet mogen, en behooren onderdanig te zijn. 2. Waar in die onderdanigheid al moet beftaan. 3. Welke redenen van verpligting de vrouwen zich daar toe te herinneren heb- ,, De Apostel, zeggende, gelijk het betaamt in den Heer, geeft zeker daar mede te kennen, dat 'er eene onderwerping zou kunnen zijn, die al te verre gaande en ongeoorloofd is." „ De vrouwen zijn dan haaren mannen gehoorzaamheid fchuldig in alles, wat niet tegen de wet van God, tegen de goede zeden, en de leer van christus (trijdig is — zoo wel ten aanzien van kleine als groote zaken; zoo wel in het geen met haare genegenheden niet ftrookt, als in opzicht van het geen met dezelven overéénkomt: ja, zij zijn zelfs in veele gevallen eerbiedige ondergefchiktheid fchuldig, al is het, dat de wil des mans eenige hard:gheid fchijne te behelzen, en zij tot verloochening geroepen worde, zelfs van zulke genoegens, die men anderszins geoorloofd en begeerlijk zou achten." — 2. ,, Die onderdanigheid moet beftaan in eene erkentenis van de opperhoofdigheid des mans boven de vrouw — in eene onderwerping van haaren wil en genegenheden , onder den wil van haaren echtgenoot — in  40& T. A. CLARISSE in eene zachtmoedige onderwerping van zich zelve onder den man, met een ftilzwijgen en geduld over de gebreken, die zij in haaren man ontdekt — ook door eene genegen hulpe en dienstvaardigheid, zoo ten aanzien van het gemeen huisbeduur, en alle andere goede en geoorloofde dingen, maar vooral ook in tijden van onge'egenheid en tegenfpoed — eindelijk in eene genegene bewilliging in en tot alle de pligten, waar door het onderling genoegen der famenleving vermeerderd , de liefde, vrede en eendragt gedicht, het welzijn en de beste beduuring bevorderd, en het groot oogmerk des huwlijks kan bereikt worden." 3. Wat de gronden en beweegredenen tot deze pligten betreft; vooreerst heeft de vrouw zich voor oogen te ftellen, hoe dit de wil en indelling van God zij — dat, zonder deze ondergefchiktheid, het huwlijk nimmer een' zweem van het geestlijk huwlijk van christus en de Bruidkerk vertoonen kan. —■ Willen de vrouwen zich dan als geloovige vrouwen van de on> geloovigen onderfcheiden, het moet ook zijn in de Christelijke onderwerping van zich aan den man, uit geloofs-èerbied voor jesus, als het opperhoofd der j£erjc uit bezef van de heuglijke en aangename gevolgen van het gehoorzamen, en aan den anderen kant, van de treurige en nadeelige gevolgen der onttrekking van zich zeiven aan dezen gewijden pligt. Vervolgends gaat de Redenaar over tot den pligt der mannen jegens hunne wettige vrouwen. De man moet zich niet alleen als het hoofd des wijfs betoonen, maar hij moet aan jesus, het hoofd der Kerk, ook gelijk ziin,'in die tederheid en liefderijke behandeling ,' die de Heer jesus — aan zijne kerk bewijst. Het eerde als reeds opgefloten in het bevel, aan de vrouwen gegeven, achtte de Apostel niet nodig te herhaalen, maar van het tweede wilde hij opzetteliik fpreken. —■ Hebt uwe vrouwen, uwe eigen, wettige vrouwen, lief. — De Apostel bedoelt ,, eene reine, tedere en dandvastise huwlijksliefde, met al her geen daarmede verbonden is en daar uit voordvloeit." „ Dnn , de Apostel wist, dat in een huisgezin, —' listli k inbreuk op , en kwetzing van de liefde kon veroorzaakt worden -» en hij voorzag, dat de man-  NAGELAATEN LEERREDENEN. 2°9 vannen ffatlük hun gezag over de vrouwen konden rSen Sisi zegt hij: cn wordt niet verbitterd Zt haar da , onthoudt u,jn Gods kracht, van Se wioT'en Wade gezindheid in uw hart tegen naar Te voeden, of door onbetaamlijke daaden, en op eene onvoegfrjkè wijze, uwe echtgenoten het leven bitter en verdrietüjk te maaken.' , Eene leer , hoogstnodig in dien tijd - *, doch ook van eene algemeene nuttigheid, waarom de KeHen-ar deze vermaning wat nader in de bi|Zonderhedeii befciioSwende, de navolgende drie ftukken nog wat meer van nabij inziet, i. Waar in de rechte heide van eenen Christen omtrent zijne wettige vrouw behoore te beftaan. 2. Wat men vermijden moet, om niet te vallen in de zonde, hier van den Apostel met den naam van bitter zijn benoemd. 3. Welke de redenen en gronden zijn — voor dezen pligt. 1. , D.e liefde moet beftaan in eene tedere toegenegenheid tot haaren perfoon, aangemerkt 111 de betrekkuï waar in men zoo tot dezelve ftaat als tot geene andere in de geheele waereld. Het moet zijn «ne t"ere en kuifche huwlijksliefde- eene belangnemende en zorgdragende liefde-eene hoogachtende ïn verëerende liefde - eene ftandvastige en lteeds toe- *e™endeHet isÈ"zekêr7dat, hoe liefderijk ook een huwMik'begonnen worde, de Vorst der duisternis 'er toch K»t de hand In krijgen kan , indien men niet zorgvuldig waakt. — De man moet zich dan zorgvuldig mijden van die dingen, die onmidlijk verbittering kunnen veroorzaken , en van het geen er allengskens den we? toe baanen kan. — Tot de eerfte brengt de Redenaar , wanneer de man (leeds, tijdig en ontijdig, 00 de gebreken van zijne echtgenote ziet. — Nog erger is 't. als hij haar die geduurig met bitterheid verwijt. _ Dan niets is 'er, dat den geest des mans meer met bitterheid vervult, dan dat hij zich hgtvaardig toe«-eve aan dien kwellenden geest van minnenud, öt verdenking van de eerbaarheid en liefde zijner echt- geOnder het laatfte wordt begrepen, eene al te groote bemoei- en bedilzucht — onbedachtzame dwaasheid en lafheid, waardoor men zijn gezag en karakter niet genoeg bewaart. — Wanneer men een fmeulend vuur VAD.JJIBL. V. DEEL. NO. 5. O Yan  flIO T. A. 0LARISSE van ongenoegen al te lang in den boezem houdt. —* Ook moet men nimmer ontijdig zijn ongenoegen doen blijken, maar wanneer men befpeurt, dat zulks niet met zachtmoedigheid kan worden aangehoord, is het best te zwijgen. 3. Tot de redenen van verpligting worden de volgenden aangevoerd. — „ Alle verbittering, hoe gering ook, ftrijdt tegen die naauwe betrekking, waardoor zij, die twee waren, tot één vleesch gedeld waren. Bedenkt de man daarbij, dat hij in zijn huwlijk — het nabeeld van jesus zij, dan moet hij zeker tegen zijne echtgenote niet verbitterd worden. --- Overdenkt de man recht, wat eene tedere vrouw zij, en wat zij al, in gevolge de wet des huwlijks, ondergaan moet, hij moet zeker veel meer met tederheid, zachtmoedigheid, en innige bejagingen van mededoo- gen, dan met bitterheid ontdoken worden. - Geeft eene christelijke vrouw zich, zonder dwang, welberaden over aan eene zoo naauwe verbindtenis, als het huwelijk is, de man mag dan vrjelijk gelooven , dat baar hart met liefde en hoogachting voor hem vervuld zij; en hoe ligt valt het, op dien goeden grond te bouwenV — Daarbij, aan hoe veele zwakheden, moeilijkheden, beflommeringen, en verloocheningen is de vrouw niet blootgefteld ? Vordert dit alles niet, eene vriendelijke onderfchepping en te gemoetkoming? En zal de man omtrentzine eigen echtgenote dan zoo liefdeloos zijn, dat hij, bij di' alles, haar nog dat verdriet aandoet, dat zij aan zijne liefdeloosheid en bitterheid worde bluotgedeld ? Om niet alles op te haaien, de man, als het hoofd des wijfs, heeft zich van alle bitterheid zorgvuldig te wachten, wil hij zich zeiven niet ongelukkig, en het geheele huisgezin in verwarring gebracht z:en. Immers, hoe zachtmoedig en teder ook eene echtgenote jegens haaren man moge zijn , wanneer zij echter tot haare gevoelige droefheid en fmer.e ondervindt, da* alle haare vriendelijkheid, oplettendheid, onderdaanigheid , en liefde, met koele ftugheid, oplopende drift, en bittere verfmaading wordt beandwoord ; zoo zal zij ook gevaar loopen, om , zo al niet geheel, ten minden- voor een groot gedeelte, in haare liefde en hoogachting voor den man te verkoelen. Die verkoeling zal aanleiding geven tot gebrek aan  nagelaaten leerredenen. 211 aan ondergefchiktheid; hier door zal het huiskrakeel meerder worden, de man zal geduurig de beul zijner echtgenote zijn; zij, door kwellende droefenis afgemat, zal verdrietlik, of wederkeerig bitter worden; hier door zal het huisgezin kwalijk beltuurd, de kinderen niet reent onder de tucht, en onderdaanigheid gehouden worden, en allerlei zedebederf doorbreken met dat gevolg, dat een huis, zoo zeer tegen zich zeiven verdeeld, niet zal beftand blijven; althans de echt van zulken zal in het geheel geen zweemfel vertoonen van dat geestlijk en heilig echtverbond, waardoor jesus de man en het hoofd is van zijne duur gekochte kerk." - Deze is de korte inhoud van deze Leerreden, welke met eene fiadruklijke toepasfing, naar 's mans gewoone leerwijze en leiding, belloten wordt. De verëischten van waare Godsvrucht, oir. Gods Beeld op Aarde te wezen. Door c. c. h. van der aa , Bedienaar des H. Euangelie in de Gemeente, toegedaan de Onveranderde AugsburgCche Geloofsbelijdenis, fe ; Lid en Secretaris van dc Hollandfche Maat. fchappij der Wetenfehappen te Haarlem. Te Haarlem, bij C. Plaat, 1792. 23a bladz. In gr. Ivo. De prijs is j1-5- • De Verhandelingen , welke de verdienstlijke van der aa thans mededeelt, werden reeds voor etlijke jaaren ter drukperze gebragt , doch, door verfcheiden omftandigheden , de uitgave daar van vertraagd, en geheel te rug gehouden. Gelukkig fchijnen thans deze beletzels te zijn verdwenen, en bekomt alzo elk gemoedelijk Christen , die waare ftigting zoekt, een zeer nuttig Leesboek. Volgens des Schrijvers bedoeling , moeten deze Vertoogen dienen tot eenen Voorlooper, of Inleiding, „ om den weg te baanen ,, tot het Vertoog van eenen ftaat van volkomenheid, ,, dien de Godvruchtigen in het toekomende leven „ hebben re verwachten." Om den aart en de bedoeling dezes werks te doen kennen, oordeelen wij niet onvoegzaam, eene korte opgave van den hoofdzaaklijken inhoud der Verhandelingen. ■ De eerfte Verhandeling (.zij zijn in alles negen in O a ge-  £12 C. c. h. van der. aa getal) loopt over de uitgedrektheid van 's menfchen Godsvrugt, en doet zien, dat 's menfchen poogingen zich met allen ernst moeten uitftrekken, om zonder eenige uitzondering, aan alles wat God gebiedt, te gehoorzaamen. Dan, vermids zommige menfchen tegen deze uitgeftrektheid van 's menfchen gehoorzaamheid eenige zwaarigheden inbrengen, zich, ten dien einden op eenige Schriftuurtexten beroepende , ja, zelf de reden daartoe te bate nemende, worden , in eene volgende Verhandeling, deze drogredenen ontzenuwd, met aantooning, van de billijkheid der opgenoemde verpligtinge. Voor zoo veel , intusfchen , veele menfchen, die, gemeenlijk, het goede bedoelen, niet altoos gelijk blijven aan zichzelven, maar, benevens God , ook zomtijds, gelijk men fpreekt, den Mammon dienen , geeft de Schrijver , ais een tweede vereischte der Godsvrugt op, haare bcftendigheid , of dat men altijd, en in alles, ernllig moet tragten Gods wil te doen ; van welke bedendigheid der Godsvrugt wijders de natuur en eigenfchappen worden voorgedraagen, met opgave van eenige hulpmiddelen. Mier aan worden geheyt eenige aanmerkingen over de Sterkte der Godsvrugt, zijnde de hoogte en den trap, welke dezelve kan en moet bereiken. En voor zoo veel de Heer van der aa allezins een vijau.fi is van Dweeperij, en even zeer een voorftauder van beredeneerde Waarheid, "op den grond, dat Goedwilligheid zonder verftand, van zeer gevaarlijke ftrekkinge is, ontvouwt zijn Eerw. vervolgens, dat en hoe de waare Godsvrugt het nodig licht op haaren weg te zoeken hebbe , in het voorbeeld van God en van jesus christus, en hoe dit licht door de aanmaningen en voordellen der H. Schriftuure, nader kan ontdoken worden. De twee laaide Verhandelingen hebben ten onderwerpen, de kragt des Gebeds en de beproeving, over eigen hart en gedrag, en als hulpmiddelen, om de oefeningen der Godsvrugt te onderdeunen en voort te zetten. Na deze algemeene opgave , treden wij te rug, om naa te gaan, hoedanig de l'ervv. van der aa de voorwendzel- tegen eene algemeene gehoorzaamheid aan Gods geboden, tragt te ontzenuwen De h. Schrift, .zegt men , maakt uitzondering tusfehen pligten en pligten . dringt op zommigen derker dan op anderen, ja, belooft op zommigen regtltreeks de gelukzaligheid. Te  DE VERËISCHTEN VAN WAARE GODSVRUCHT. filj Te regt merkt men hier op aan , dat hier mede geenzins wordt te kennen gegeven , dat de meest aanbevolen pligten waargenomen zijnde , daar uit volge dat het op de overigen minder aankomt. JJe reden van dezen meerderen aandrang wns deze omdat dezelve meer dan anderen verwaarloosd wierden, ot, omdat de dus met name aanbevolen pligten , op de overigen een zeer kra tigen invloed hadden, en daar mede als in onmiddeliik verband ftonden. Du», hij voorbeeld , Worden de pligien van barmhartigheid omtrent de elendigen, weldaadigheid omtrent de armen, vergeeflijkheid en nederigheid zeer fterk aangeprezen, omdat oeze pligten in het algemeen , naar de baat- en eerzucht der menfchen, vooral in de tijden, dat de H. Schrift te boek gefteld werd, of, dat de Mannen Gods fpraken, verwaarloosd wierden. De liefde voor de Ouderen wordt bijzonderlijk aangedrongen , met de belofte van bijzonderen zegen, omdat deze pligt van zeer gewigtigen invloed is op den algemeenen welvaart. Wanneer de zagtmoedigen zalig genoemd worden, omdat zij het aardrijk beërven zullen, „ toont zulks 'genoeg aan, dat de Heer alleen voor heeft " te verklaaren, dat het naakomen van die pligten \' de weg is, om veel zegens, en geluks in dezen ' tijd te zullen deelachtig worden; maar wie zal daar *'uit kunnen befluitcn , dat zagtmoedigen, vredemaa' fors, enz. zouden eeuwig gelukzalig worden , al waren zij niet rein van 'hart, en al hongerden en !, dorsten zij na de geregtigheid niet?" Even eens, wanneer 'er gezegd wordt, dat men niet oordeelende, ook niet zal geoordeeld worden, toont zulks wel , dat het naakomen dier pligten , eene wezenlijke en groote , maar niet dat het de eenige betrekking op onzen welvaart heeft. Om nog nader te doen zien , dat de H. Schrik zoo min >n Ivjzondere uitdrukkingen , als in den doorgaanden inhoud , eene gedeeltelijke gehoorzaamheid begunfligt, itaat vervolgens de Schrijver ftil op het zeggen van petrus , volgens 't welk de liefde menigte van zonden bedekt , even als of deze woorden betekenden, ,, al doet de n ensch in verfcheiden op/.ich, ten kwaad, al leeft hij wellustig , m 'oererij, in overfpel — als hij voor alle dingen maar God cn «" zijnen naasten lief heefr , barmhaitig en welJaadig " O 3 „ is,  SI4 m. van ceuns is , deze liefde voor den naasten dan deze zonden „ zal bedekken, zoo dat God die over 't hoofd zien „ en vergeven zal. Deze uitleg , gaat zijn Eerw. voort, loopt regtftreeks aan tegen den famenhang, als men ,, het op de liefde van God voor ons, ofte op de liefde van ons voor God wil toepasten, want de jj Apostel zegt uitdrukkelijk , voor-alle dingen, hebt ,, onder el kanderen eene vuurigc liefde, want de, „ liefde bedekt een menigte van zonden. Dus wordt hier van onze liefde voor de naasten gefproken. ,, Ook word hier niet van de liefde voor den naasten gezegd , dat zij onze eigen fouten bedekt. Men zie ,, alleen spreuk. X: 12. waarop de Apostel in die woorden uitdrukkelijk gedoeld heeft ; daar ftaat , haat verwekt twist, maar de liefde dekt alle overtre„ dingen toe. Uit deze tcgenftelling blijkt , dat hier 3, gezegd wordt , dat de liefde gewoon is , veele fou,, ten in den geenen, dien men lief heeft, (niet in zich ,, zeiven) over 't hoofd te zien." Door de ontleding van den zamenhang, wordt voorts deze uitlegging buiten alle tegenfpraak gefield. Uit deze ontleding en proeve , ziet elk Lezer , hoe de Heer van der aa , zich allezins betoont een ijverig' «roorftander van manlijke en befteiuh'ge Godsvrugt , en alzo 's Mans gefchrift, ook vuoral in deze dagen , eene ernftige aanprijzinge en aandagtige lezinge overwaardig is , gelijk wij, met andere proeven , duidelijk zouden kunnen aantoonen. matthiae van ceuns, Provinciae Trajectinae Archi* alri, Oratio de Providentia politica, uno maxima ad~ verfae civium Valetudinis Praefidio , publtcc habita, cum a Gelrica ad Acadcmiam lyajeainam evocatus, ordinariam Medicinae, ejusque inflitutionum & Praxeos profesftonem folemni ritu aufpicaretur. d. VI Junii A. MDCCXCl. Trajecli ad Khenum ex ojfcina W. van JJzerworst. In gr. j^to. De prijs is f 1 - 4 - : Bij de plegtige aanvaarding van het Hoog-leeraarambt, aan Utrechts Hcoge School, neemt de Heer m. van geuns de gelegenheid waar, om het nuttig onderwerp, waar omtrent bij zich a'reeds in twee Redevoeringen, aan de Academie te Harderwijk, in den jaa-  ORATIO. al5 i « t-,7^aai» .n-,ekt noodzaakli k in eenen welgeregelzaken, als voUtickt noo de ^ ^ den burgerftaat. O Zorg te MS , ^ onbevoegde en 01 beuwa. gelegenheid te ver- fh'lg ^ff4?ÊÏÏn «n\W.ch bekwaamfchaffen , om zien' v behoeftige en nood- heid te kunnen bedienen 3; ue mfddelen, ter hu,p toe te breng n , en ten uj aankweeking ^wi»va%>vkcn der Genecskua* *V«&Si SvlKW0&n, verdeelt de HoogVolgends «e« ij 1 t dk derzelver m leeraar zijne Rede voer . gfc maakt «ene afzonderli ke overw^egu^. au .„aWnlwM-s Wi betrekliik bet kreng weren van alle Kwakzalvers teApotócï, Vr«dmeeStèrS e» Vroedvrouwen, be-  si6 M. VAN GEUNS heid van een ruim beftaan te zullen vinden, een ge. noegzaam aantal Kunstöerenaars derwaarts van zelve aanlokt, de kleinere dorpen, vlekken en buuuen, uaar en tegen van bekwaame lieden verdoken blijven, uit gebrek van een behoorlijk ondernouu aldaar te kunnen erlangen, waar door de ongelukkige landman^ door den alftand van grooter plaatlen, of mangel a'an vermogen, dikwijls van alle hulp verdoken blijft, of aan de mishandelingen van onkundige kwakzalvers wordt blootgelleld , hierom's lands Overheid zorg moet draagen, om ook in zodanige klunere dorpen, een genoegzaam aantal beproefde Genees- Heel- e'n Vroedartfen te plaatfen , en hen door het toeleggen van een behoorlijk, niet al te fchraal, jaarlijks inkomen in ltaat ftellen, om den nuttigen landman voor eene geringe fom hunne dienften te be.vijzen, en daar door tevens van het onderhoud van zich zelve en hun huisgezin, zeker te zijn: Even gelijk de Maat de Kerkleeraaren op alle dorpen en vlekken geplaatst heeft, zoude dus ook de bezorging der ligchaam.-.gezondheid, op dezelfde wijze, kunnen gefchieoen : een voorflag , door den vermaarden suszmixch alreeds gedaan en ihands reeds in verfchillende oorden van Duitschland, met een goed gevolg in praktijk gebragt. Dat de arbeid der provinciaale Archicitri, die in pidemieke ziekten vooral worden raadgepleegd, op zulke tijden voortreflijk zou kunnen geholpen en de landlieden vrij meerder voordeel toegebr gt worden, door het beftaan van deze vaste land-artlen. is iet, 't welk een ieder gtreedlijk in 't oog moet vallen. Ter bereiking van het derde voordel, kan ook de evengenoemde inftelling zeer gefchikt zijn, dewijl dezelfde konstöefenaars den armen en behoefti. r verpligt zouden zijn, hunne dienlten, om niet te buoonen. — De Hospitalen en andere liefdadige dichtingen, waar van ons Vaderland rijkelijk voorzien is, voldoen aan het zelfde einde; fchoon het wen.-Lhiijk ware, dat derzelver inrichting, in veele opzichten, verbeterd werd. Opzichtlijk het vierde, komt vooral in aanmerking de redding der Drenkelingen , waar toe in ons land de loflijke Amderdamfche Maatfchappije zulke uitmuntende dienden bewezen heeft. -— Het redden van Schipbreukelingen of anderen, die in gevaar zijn van  ORATIO. tl7 te verdrinken, en het herftellen van lieden, die door feS,lg, verdikking, verwurging gevaar lopen vïn o£ te komen, wil de Hoogleeraar met ver reden, dat mede door behoorlijke praemun aangemoedigd, ea 'er een genoegzaatrie voorraad der daartoe verewcbto werkfmget11en°middelen, overal in gereedheigeho* den zal worden. Het vroegtijdige begraven der dooden, vooral bij de Jooden gebruiklijk, verdien mede be et te worden. Eindelijk wil ook de Hoogleeraar uit zeer goede gronden, dat geen zwangere vrouw, die na de zesdemaand haarer dragt komt te overlijden, ter -arde mag befteld worden, alvorens men pogingen gedaan hebbe, om de vrucht af te haaien: iet, t welk niet altoos door de Keizerfnede behoeft maar fomtijds langs den natuurlijken weg kan gelcbieden. Z.Van hiermede dient echter xia de dood der moeder niet lang gewacht te worden , dewijl als dan de vrucht m stal "omkomt, gelijk dit waarfchijnlijk een der redenen is, waarom te Groningen, alwaar voor vijf- en twintig jaaren deze wet is ingevoerd, nog nimmer een levend kind op deze wijze geboren is. — Upzchtlijk het vijfde eindelijk, verheit de Hoogleeraar zeer de verfchillende gelegenheden zoo van Academisch als ander onderwijs, 't welk op s lancls ot ftads kosten, in de onderfcheiden vakken der GeneesHeel- Vroed- en Arfenij-konst, te Utrecht gegeven wordt; waarin nog onlangs ten nutte der Kweekelinaen in de Geneeskunde, deze aanmerklijke verbetering heeft plaats gegrepen, dat 'er, in het Gasthuis aldaar, aan het ziekbed zelve les gegeven en dus tot het leeren kennen der ziekten zoo wel, als het behandelen der lijders, eene overvloedige gelegenheid gevonden wol-dt — Eene inftelling voorwaar van de grootite nuttigheid, welke het wenschlijk ware, dat aan alle Academiën mogt tot ftand gebragt worden. De Hooor karrl den V. gefchonden wierden omdat hrj hun het juk der overheerfching niet al te fterk deed gevoelen, maar toen zijn Zoon philjppus openlijk voor zijne onderdrukking uitkwam, en de vrije Nederlander»: als Spaanfche flaven regeren wilde toen herleef le de moed der Bataven — tagtig jaren (treden zij voor de vrijheid, en het juk der Spanjaarden werd verbrokt n De onlusten, die wij in onze dagen in Braband hebben  over staatsomwentelingen. 223 ten uitgebroken gezien, hadden foortgelijke bronnen. ;_ 't Is waar, de oogmerken van josi.phus waren niet kwaad,en meer gefchikt, om het volk te verlichten en te verbeteren, dan om het te onderdrukken — inaar zijne verlichting was niet behoorlijk voorbereid — een groot enthufiasmus vervoerde hem fomtijds tot ftrengheid, van welke zich van eupen en van der nood bedienden, om de gisting des volks tot den hoogden trap te brengen, welke de fchromelijkde gevolgen zouden gehad hebben, indien zijn opvolger leopold, door zijne eruftige en vaderlijke goedheid dezelve niet had weten te bedaren. Het wns op dezelfde wijze gelegen met de onlusten, die in het land van den Prins-bisfchop van Luik Voorvielen de grondwet van de Luikiche Staats- gefteldheid, of zoogenaamde paix de fexhc, die in 1316, plegtig tusfehen den Bisfchop, Kapittel, Ridders en Steclen getekend , en altijd door het volk als het plegtanker van zijne vrijheid befchouwd was, werd door de Regeringsreglementen van 1649 en 1684 gefchonden, en geheel omgekeerd, zoo dat de Bisfchoppen zedert dien tijd als onbepaalde Heeren regeerden , en de geestlijkheid , die twee derde van de liggende goederen bezat, van alle belastingen ontflagen werd, waar door de burgers in hunne vridieid benadeeld, nog daar en boven genoodzaakt werden , al de lasten van den Staat alleen op te brengen — het volk deze onderdrukking in het einde moede geworden zijnde, dringt op herftel aan; — de Bisfchop fchijnt gereed,'om hun genoegen te geven, maar verlaat kort daar op het land, 'het welk aanleiding gaf tot een volkomen oproer, welkers bronnen de onvooringenomen befchouwer, ligtelijk ontdekken kan. De Franfche natie, zedert langen tijd geregeerd door Koningen, die aan de wellust overgegeven, het heil des lands verwaarloosden, en de rechten des volks met voeten traden , uitgeput en vermagerd door de belastingen, welke zij telkens meerder moest opbrengen , om de verfpilzugt en grove verteringen harer vorsten goed te maken, en boven dat alles nog mishandeld door onmenfchelijke wreedheden harer Staatsministers , die allen in despoten veranderd zich alleen fchenen te beijveren , om van 's lands geld den grootfien buit deelachtig te worden — deze natie alle die be-  112+ J. L. EVVALD bezwaren langen tijd met een taai geduld doorgedaan hebbende, bediende zich eindelijk van de eeriie gelegenheid, die zich onder {.odewijk den XVI. gunllig daar toe aanbood, om zich in eens, ware het mogelijk, van die allen te ontheffen, en het beftuur, dat zoo lang aan verkeerde handen was toevertrouwd geweest, voor zich zelve te behouden, en door mannen uit den burgerlland verkozen te laten waarnemen. Uit deze voorbeelden zien wij ten duidelijkden, dat 'er altoos tijrannij van den eenen of anderen aart vooraf ging, die het zaad der omwenteling ftrooide, eer het zich ontwikkelde .— en het is niet zeer waarfchijnlijk, dat 'er zonder geweldenarij en onderdrukking ooit omwentelingen ontdaan zullen — het volk is zelfs van dien aart, dat het langen tijd de onderdrukkingen verdraagt, eer het tot dat uiterllen koomt, om zijne flaalfche ketenen te verbreken — eerst begint het te klagen, dan te morren, maar wanneer ook dan aan deszelfs rechtmatige begeerte niet voldaan wordt, breekt het lang te rug gehouden misnoegen als een opgezwollen droom in het einde los, die rijken verfcheurt en het geheele land aan verwoesting bloot delt. Én dus legt ons de gefchiedenis van oude en nieuwe tijden genoeg daadzaken voor, waar uk wij een hefluit kunnen opmaken, dat op de natuur van den .mensch gegrond is, hoe men het best de omwentelingen zal kunnen voorkomen, en verhoeden. — Dit kan niet geleideden door een algemeen verbond der vorden, noch door daande legers, noch door vernietiging van de vrijheid der drukpers, noch door andere ftrenge middelen, die het ongenoegen des te groo ter maken — maar door menfchelijkheid en infehikkelijkheid alleen kan de br ui der omwentelingen worden toegedopt - ieder burgerftaat heeft zekere rechten, en die moeten door de Overheden geëerbiedigd worden, nooit moeien zij dat gene aanraken , het geen door het volk als het heiligdom zijner vrijheid wordt aangezien, en door fpaarzaamheid en goede zorgen al'es trachten aan te wenden, om de belastin.: gen te verminderen, en draagli'k te maken. Er is iemand in Duitschland, die eene algemeene verbintenis van alle regenten a's bet beste middel voordaat, om den geest van opftand , die thans onder  over staatsomwentelingen. 22$ ^er alle volken zoo vrezelijk woedt, te keer te gaan, maar dit is een bloot palliatief', en geneest de ziekte geenszins — de Regenten, de Ministers en Hovelingen kunnen zich immers alleen maar onderling verbinden, indien het beste gedeelte des volks niet op hunne zijde is — en wat zegt dit dan ? Zij maken immers altoos het kleinfle deel des volks uit ? — Wat kunnen die tweemaal honderd duizend menfchen in Vrankrijk, die voor de Monarchale regering zijn, helpen tegen die vier en twintig millioenen, die meer of min eene democratie begeren? en als het nu zoo eens in alle landen van Europa was, zou dan een algemeen verbond van alle Regenten het uitharden van dezelve wel kunnen voorkomen ? Immers neen — maar de ftaande legers! — Ja zij hebben hier en daar de omwentelingen lang te rug gehouden, maar kan men dit algemeen verwagten, na het geen wij van de Franfche troepen beleefd hebben? zijn de foldaten geen burgerzonen , die den haat tegen de dwingelanden met de moedermelk hebben ingezogen , en daar in, door elke kiagt, die hunne ouders over de onderdrukking {laakten, bevestigd wierden? —Ja! dezelfde krijgskunde, die de tronen befchermen moet, zal dezelve om ver rukken, en de geest der vrijheid zal misleiden des te fpoediger in de legers uitbreken, als men ze in landen brengt, in welken alles van vrijheid droomt. Zodanig zijn de redeneringen van onzen Schrijver, welke hij allen befluit met eene aanfpraak aan de Vorften, die wij onzen Lezers met zijn eige woorden zullen voordellen. ,, Nu heb ik niets meer te zeggen. Vorften! ver,, hindert, zoo veel gij kunt, de verfchrikkelijke ziekte der omwentelingen, waar van Frankrijk zoo een afgrijsfelijk, zoo een geheel eenig tafereel daar ,, Helt. Al zoudt gij een deel uwe rechten en inkom,, ften aftlaan; al zoudt gij u menig een wensen ,, weigeren, menig eene begeerte opofferen moeten; „ al zoudt gij vrijwillig menig een menfchen gevoel, dat met vooroordelen gemengd is, of dat geen, 't „ welk gij voor een vooroordeel houdt, en bij ande,, ren heilig is, moeten verfchoonen, ontzien; al zoudt gij wagten , lang wagten moeten met de uitvoering „ uwer ontwerpen, ter verlichting en veredeling uwes „ volks, al zoudt gij uwe magt zelfs binnen eenige vad. uibl. v. deel. no. 5. P „ be-  42Ö J. L. EWALD " bepalingen laten brengen, die zij voorheen niet hadt ,, — dit alles is duizendmaal beter dnn de afgrijsfe,, lijke rotkoorts der' oproerzugt, die den kranken ijl,, hoofdig mankt, hem van vrijheid doet droomen en „ raaskallen, terwijl bij al gelijk een verrot aas be,, gint te Hinken. Waant niet, dat uw volk voor deze ziekte ooit veilig is, zoo lang het nog hier of daar gedrukt wordt, of van uwe opvolgers kan ,, gedrukt worden. Vroeger of later komt dan gewis ,, het uur, waar in het zich door u ten leven of ter ,, dood zal heen arbeiden; eene gematigde wijze van „ regeeren, kan het ligchaam van ftaat alleen gezond houden; vaderlijkheid alleen verwekt kinderliefde bij „ het volk, en deze is het alleen, die de banden van den ftaat gefloten houdt. „ Als nu deze gezindheid zich bij de Regenten der aarde eens begon 1e ontwikkelen, als alle monsters van het gr iTcr of fijner despotismus, eens in kiuis,, ters werden gefloten , — als de omwentelingen den „ Vorften levendiger deed gevoelen, hoe zoet het is, ,, als vader bemind te worden van zijne onderdanen, ,, en het despotismus gevoel aan het volk gaf, hoe ,, zoet het is een Regent te gehoorzamen, die vader ,, is! Als het congres, dat eerlang waarfchijnlijk alle magten over de rust van Europa houden zullen, ,, eindigde met dat belluit —■ wij willen Vaders onzes „ lands zijn! — Welk een gouden eeuw!" Een paar aanmerkingen , die ons onder het lezen van dit Werkjen zijn te binnen gekomen, moeten wij onzen lezers nog kortelijk mededelen. Wanneer wij des Schrijvers denkwijze in overwe* ging nemen, moeten wij ons dikwils verwonderen, dat hij zich zeiven op veele plantzeu zoo ongelijk is — op de eene plaats fchijnt hij den op'land des volks tegen hunne overheden, om het fchenden hunner rechten en voorrechten, te billijken , en aan eene edeJe zucht voor de vrijheid toe te fchrijven , en op de andere plaats horen wij hem dien , met den naam van oproerzuebt , beltempelen. ïloe is dit over een te brengen? Daar het zeker is, dnt oproerigheid altijd iet misdadigs influit, en nooit in eenen goeden zin kan gebezigd worden. Wat is de reden , dat bij het optellen van alle de 'omwentelingen , welke in latere dagen zijn voorgevallen ,  over staatsomwentelingen* a*7 len, ciie van ons vaderland geheel met ftilzwijgen wordt voorbijgegaan? — Misfchiea is die van te weinig aanbelang ^geweest, ora mede in aanmerking te kunnen komen : — maar waarom heeft de Schrijver de omwenteling van Amerika dan , welke wij als de oorzaak van alle de anderen mogen aanmerken, ge* heel overgeflagcn? hier kunnen wij geen reden voor vinden. u Wij eindigen deze onze recenfie met den wenscli van den Vertaler: ó mogt dit Werk hier of ginds eenen goeden akker vinden, waar in het uitgeftrooide zaad kan wortelen (laan, opfchieten en vruchten der menfchelijkheid dragen , mogten de vorften en volken het lezen en wijsheid leren — maar het fchijnt, dat deze beiden allerminst de waarfchuwende wenken der Voorzienigheid verftaan. — Door het geluid van een woord, door den glans eens iedelen roems verblind, fpringen zij over den flagboom der rede en der menfchelijkheid heen , tot dat zij te laat de gevolgen van hun onverftand gevoelen —• dit was het lot van Athcnen, van Romen, en van meer volken; het lot van alexanoer en van de meeste veroveraars, die de wereld beroerd hebben , want onrechtvaardigheid bederft alle landen, en onverftand alle bezigheid def menfchen. Zij zijn de Wraakgodinnen van het noodlot, en het ongeluk is flegts haare jongfte Zuster, de derde gezellin va» een verfchrikkelijk verbond. Tlieobald of da Dweepcr; onder de Spreuk: de beste flastt is middelmaat, uit echte gebeurtenisfen faamge* field, cn nu uit het Hoogduitsch vertaald. Te Bordrecht, bij B. T. Morks, 1792. 2^2 Bladz. In gr. 8vo, De prijs is f2-: TP\e Schrijver van dit werk, stilling, Hoogleeraar: te Marburg, van wien wij reeds meer dan één Werkjen in onze moederfpraak vertaald met genoegen lezen, is juist gefchikt, om de heilloze gevolgen der Dweeperij , en' haare eigenlijke natuur en aard te fchilderen, dewijl hij van zich zeiven fchrijven kon: „ De Voorzienigheid heeft mij, van mijne jeugd af aan. te midden door veele Dweeperijën geleid, en ook deel aan dezelve doen nemen." Hij kende daarom ook p 3 VÊ*  aiS THEOBALD OF DE DWEEPER.» beter dan menige anderen den loop, dien de dweepzucht neemt, om zich in de ziel te vestigen, haare ichuilhoeken, daar zij zich in verbergt, haare fpreekwijzen, door welke zij een zweem van Godlijkheid, als 't ware, vertoont, zelfs fchijnen fommigen van die fpreekwijzen, die geenen verftaanbaren zin hebben, den ichrijver door gewoonte nog aan te kleeven ; hij was , met één woord, door eigen ondervinding gerechtigd , om eene gefchiedenis der Dweeperij dezer eeuw te fchrijven ; alleen de liefde verboodt het hem; ,, 'er leven, zegt hij, in het Voorbericht, nog, hier en daar, veele waardige, en 'er zelf belang in hebbende mannen, wier naamen en gebeurenisfen, ik moest achterwegen laten, waardoor mijn verhaal zeer onvolkomen moest uitvallen." Maar deze gefchiedenis heeft hij nu m het tegenwoordig werk overgebracht, waar m hij zich een Held verdicht, doch wiens leven hij uit zuivere waare gefchiedenisfen te famen ftelt, zoo dat hij eigenlijk mets verfiere, ., dan — vervolgt hij, dewijl het beloop der zaaken anders gefchikt is, zoo heb ik 'er eenige wein\°e Jnecdoles uit mijn eigen leven tusfehen ingevlochten — Hier en daar'zijn de naamen der Perfonen veranderd , en ik heb, waar het voegzaam^kon gefchieden, de eigen naamen daar bij behouden." Dit maakt zeker reeds dit werk, het welk dus niet in alles voor een Roman behoeft aangezien te worden , belangrijk, maar niet min de hoofdbedoeling van den SchriiVer welke hij met deze woorden te kennen geeft , zijn DuHsch Vaderland te onderrichten; dat de weg tot het waare tijdelijke en eeuwige ge" luk, tusfehen Ongeloof en Dweeperij doorgaat." Nadien het nu, ook in ons Nederland, met ontbreekt aan menfchen , die door Dweepachtige beginzelen gedreven worden, heeft de Vertaler dank verdiend bij onze landgenoten, dat hij dit werk ook onder ons beeft bekend gemaakt. Wat nu het werk zelve betreft; wij ftemmen in met de gezegden van den Vertaaler Bladz. V. „ Dweeperij aan de éétie , en Ongeloof aan de andere zijde, worden beiden verllandig beltreden en befcheiden behandeld; maar vooral de eerlte, als de hoofdbedoeling, wonder wel, in het oog gehouden; namelijk, om den fchadclijken invloed derzelve op den Godsdienst, het leven, en dezeden der menfchen, door treffende voor-  theobald of de dweeper. beelden van echte gevallen te ftaaven; liefdeloosheid, en zucht, om eiken anders denkenden Medechristen meesterachtig te veröordeelen, tegen te gaan; Christelijke verdraagzaamheid en gematigden Godsdienstijver op den waaren prijs te ftellen ," enz. Samuel theorald (wiens Vader didericii , en Grootvader hans, zoo verre het nodig is, mede ten toneel verfchijnen) komt voor als de held dezer gefchiedenis; welke tot aan zijn huwelijk in dit Deel gebracht wordt, beloovende de Schrijver, dat het Tweede Deel zonder uitftel zal volgen, r Zeer veel nut, gelooven wij, zou een werk, als dit tegenwoordige, ftichten kunnen, indien het met eenen bedaarden geest gelezen en nagedacht wierdt, bijzonder van zulken, die eene neiging hebben tot , of gevaar loopen van zich te zullen vergapen aan het zoo godsdienftig voorkomen van Dweeperij ; eigenlijke Dweepcrs zullen het denklijk niet lezen, of 'er niet door verbeterd worden, nadien het karakter der Dweeperij niet medebrengt, vatbaar te zijn voor overtuiging. Deze is eene aanmerking van den Schrijver Bladz. 91. welke wij hier met zijne woorden zullen plaatzen , om tevens een voorbeeld te geven, met welke gegronde aanmerkingen hij zijn werk heeft weten belangrijk te maken. ,, Dit is een fterke Charactertrek van de Dweeperij : men voelt in zijne ziel eene diepe overtuiging, dat deze of gene gewaarwording of bevinding van God is , daar mag nu de bijbel en het verftand met alle kracht tegenfpreken, dat helpt alles niet; men gelooft veel meer, dat men den bijbel niet verftaat, of men draait en wendt hem zoodanig, tot men eene fpreuk vindt, die ons vleit; om het verftand bekommert men zich in 't geheel niet." ,, De Dweeperij is eene foort van gewendheid der ziel, en het gaat in dit geval den Dwceper als eenen , die zich aan de fterke dranken gewend heeft; dewijl hij zich kwalijk ge [leid vindt, wanneer hij eenen tijd lang dezelve niet drinkt, zoo gelooft hij, dat dc fterke drank hem gezond zij. — Het verftand en de Natuur mogen daartegen aanwenden, wat zij willen , even zoo is de Dwecper; in zijne gewaarwordingen, of bevindingen , bevindt hij zich zeer wel — en zonder deel ve kwalijk gefteld. O wat is het daarom niet P 3 on-  a30 THEOBALD OF DE DWEEPER, onuitfpreeklijk gewigtig, zich van jongs af aan, oprecht in waare overtuigingen te gewennen! Want het js eene gewisfe waarneming , dat ook de verftandigfte wel duizendmaal bij zich zeiven voorneemt, het verftand en de waarheid te volgen, en toch even zoo ineiiigmalen volgt hij zijn eigen gevoelen. „ Een volkomen oprecht, door den waaren Godsdienst opge" klaard, cn met het gevoel des harten gantsch over" eenftemmend geweten baart den hoogllen vrede met " God, die alle ver/land te boven gaat." — " Nog een ftaaltjen willen wij hier aanvoeren van de zaaken, die men in dit werk kan vinden: Bladz. 327* onderricht de Eerwaardige bozius samuel theobald nopens de Bevindingen op de volgende wijze. ? ^ „ „ Zeg mij eens; wat is eene Bevinding? Ik kan 'er u zoo op éénmaal geene bepaalde volledige befchrijving van geven; mij dunkt, dat dit eene bevinding of gewaarwording is,wanneer ik in mijn gemoed eene neiging voele, een lust, om iet te doen 01 te atcn.'Deze befchrijving is recht goed en tot ons 'óVmerk nodig, ftel u eenmaal alle foorten van be" vindingen voor: gij zult zien, dat gij dit in haar allen aantreft. Zie hier flechts een paar voorbeel" ben De vraag is, of wij met eenen Mensch ver' trouwlijke vriendfehap zullen houden? — Wanneer " wij niet lang nadenken en onderzoeken, of hij de* ?' ze vriendfehap waardig is; maar de neiging van " ons harte vragen: of wij goed voor hem zijn, ot " wij hem kunnen leiden? — of, wij lezen, of tioo" ren eene mening van geestlijke dingen; wij voelen , 9' dat ons die mening bevalt, wij hebben eene nei" « ,, alles aan. Naar de srondftelltngen mijner opvoedmge , werkt God, of de geest ven jesus christus, die gcwaar- " wordingen in de harten der vroomen; en daarom is men ook fchuldig , zijn leven daar naar in te ,, richten." Zijn dan alle gewaarwordingen van vroome „menfchen goed ? — of werkt God alle gewaarwor- ?' dingen in de harten der vroomen?" " _ , Dat kan men onmooglijk gelooven, want ook in 'de vroomfte menfchen begeert nog het vkcsch tegen den " geest; daaglijks Hijgen nog gewaarwordingen op, die " men niet opvolgen mag, die onfeilbaar kwaad zijn."— 3' ,, Bij gevolg, durft men öök, naar de grondftel„ lingen der Piëtisten, die dit gelooven, niet alle gewaarwordingen vertrouwen, veel min zich van al11 len tot zekere handelingen laten leiden." " — ,, Neen zeker niet. Hoe kan men dan onfeilbaar weten , ot men „ „ eene gewaarwording volgen , of niet volgen mag?" " Men moet die naar het onfeilbaar richtfnoer van 'alle onze handelingen, het woord van God, bcproeven; is zij daar mede overëenkomftig, dan is zij van God, cn menvolge haar op; maar is zij daar mede ' niet overëenkomftig, zoo komt zij van onze verdor„ ven Natuur voort, en wij moeten haar niet vol- 11 * — ■ ■■ ■" • ,, 6 Dat is fchoon! — zeer fchoon! — Men mag 'dan dus geene enkele gewaarwording volgen, ^voor " dat men 'die aan Gods woord beproefd heelt."" — " Dat verftaat zich van zeiven , dewijl 'er zoo veeTe verdorven gewaarwordingen mede onderlopen. Zoo ll moet ik zekerlijk eerst ieder ééne dcrzelve beproeven, eer ik haar in volgen mag." ■ Ziet gij nu! — wanneer gij de zaak nu zoo 'bij"het licht befchouwt, zoo moogt gij nimmer eene Gewaarwording tolgen, maar het beflüit van uwe " beproeving of onderzoek. — Gij deedt dat geen wat " gii na de beproeving. volgends den Bijbel, met " de wet van God overëenkomftig vondt; niet waar?' " Zeer;zeket! P4 „„Hoe  23* G. PAAPE „ „ Hoe noemt men die kracht der ziel, waarmede „ men onderzoekt en befluit?" " Mijn God! — en mijn Ai! — Redel _ dat is „ zonneklaar! — Ik moet dus niet mijne gewaarwor„ dingen, maar mijne Rede volgen." ,, ,, Zacht! — zacht! — Dit is zeker waar;alleen „ met eenige bepaalingen te verftaan. De waare Gvd,, geleerden waarlchuwcn nögthans altijd tegen de Rc„ de, en dat met recht. — Ziet gij! de Rede heeft „ fomtijds geenen grond genoeg , om alles te bcrei„ ken, wat tot der menfchen eeuwige gelukzaligheid „ van nodeis;(dat bewijs ik u niet, want gijzijt geen „ vrijgeest;) daarom heeft God den menfche zijn „ geopenbaard Woord gegeven, dit moet dus een „ nchtfnoer onzes levens zijn. Hier aan moet zich „ ook de Rede geheel en al onderwerpen, en naar „ hetzelve oordeelen. Daar op willen wij nu deze „ grond- of onderftelling vastftellen : de Christen mag „ zijne gewaarwordingen niet volgen, maar hij moet zich „ door zijne, door het woord Gods verlichte, en van ,, hetzelve geheel afhanglijke Rede laten geleiden." " Behalven dit zal de Lezer in het eerfte Hoofdftuk van dit werk nog veele wetenswaardige berichten van den ooifprong der Dweeperij, en derzelver oorzaken als ook veele bijzonderheden van eenige voorname en bekende Dweepers vinden. De klugten der gekroonde Stervelingen , of dc ho-e School der Wijsgeren. Boor geruit pape. Te Ro>terdam,bij J. Meijer. 179- 194 bladz. In Ivo. Be prijs ts f i:\o-'. De ijverige paape overwegende, dat 'er in den burgeritand bijna geene charakters meer te bedenken waren , welke niet reeds bij wijze van Klugtfpelen waren afgefefnlderd, werdt met medelijden aangedaan over de gekroonde Hoofden, welke hem voorkwamen in dit geval te kort gedaan te zijn, even als hadden zij geen beftaan op de wereld, en als of hunne gebreken gantsch van geenen invloed op de maatfehap. pijen, en voor niemand te vrezen waren. Om deze reden belloot hij in dit gebrek te voorzien, ten einde de Koningen en Prinfen zoo wel o-e. tegenheid te geven als den burger of onderdaan , %m een zoo dugtig middel ter verbetering, als het vrolijk tooneel , te genieten. J Over  DE KLUGTEN DER GEKROONDE STERVELINGEN. 233 Over gebrek aan ftof bad hij niet te klagen , maar aan den arbeid gaande, bevond hij , dat Klugtfpelen van dezen aart, noodwendig iet zouden moeten hebben, dat, door het vreemde van dezelven, ergernis aan de nauwgezette Kunstkenners, en vooral aan zoodanige Lezers zoude geven , die liever de regels dan de ware natuur gevolgd zien: bedoelende daar mede, dat men in deze Tooneelfpelen het ernstige en boertige, het droevige en vrolijke, door elkander vermengd zal vinden , zoo dat men den dolk aan de eene zijde van het tooneel in het onfchuldige hart zal zien wringen ; terwijl men nog bezig is, om de grappen te belagchen, die aan de andere zijde gemaakt worden. Verder verklaart de Heer paape, dat hij , om zich de verdenking , als had hij de tegeuswoordige Vorlten willen befchimpen , niet op den hals te halen , op eenen verren afftand van onzen tijd gebleven is, zoo zelfs , dat de jongfte gefchiedenis, die hij ten onderwerpe koos, meer dan zes eeuwen oud is. — Zo 'er -evenwel ftervelingen mogten zijn, die hier of daar hun beeld vonden, zoo vvenscht de Schrijver, dat zij, met dezen fpiegel , hun voordcel doen mogen. De Klugtfpelen , welke in dit eerfte Deel, dat van meer anderen ftaat gevolgd te worden , indien dezen in den fmaak der Lezers vallen, gevonden worden, zijn de navolgende: Caligula, Vorttelijk Klugtfpel. Cleiudius tot Keizer verheven, Vorftelijk Klugtfpel. De Vergoding van Keizer Claudïus. Alexander, Vorftelijk Klugtfpel. Petrus de Kluizenaar, Patriarchaal Klugtfpel. Urbanus de tweede, Pauslijk Klugtfpel. De Verovering van het Heilig Graf, Nationaal Klugtfpel. Wij zullen onze Lezers eenige trekken uit het eerstgenoemde mededelen, om hun te doen zien, hoe wel de Heer paape , in dit zijn voornemen geflangd is, en hoe hij beantwoordt, aan het geen hij ons in zijn Voorberigt gezegd heeft. Eerst vindt men daarin , hoe blind de denkbeelden zijn van zommigen ouder het gemeen , omtrent hunnen Koning of Opperhoofd; zich inbeeldende, dat hij verre boven het menfchelijk gedacht verheven , een geheel ander wezen is , dan zij , cn dat hij met oneindig veel meer vermogens, dan het gros der menfeheu, begaafd is. P 5 Ziet  S3+ G. PAAPE Ziet hier hoe de Heer paape zulks voorflelt: pis o, (em Visfcher.) Kinderen! Kinderen ! domitia. Wat is het Vaderlief? pis o. Nu zult gij zien, dat gij nog nooit gezien hebu s i l i u s. Is het wat moois ? p iso. Het mooiste uit het gehele Rijk. domitia. En wat is dat, Vader? pis o. De Keizer! silius. De Keizer ? de Keizer ? o daar ben ik tot in mijn ziel blijde om ! daar heb ik lang naar verlangd, pi so. Dat geloof ik wel, het is ook alles, wat gij zien kunt. domitia. Maar vader Pifo! de Keizer is immers, —■ p is o. Keizer van de gehele wereld ! domitia. Ja dat is goed, maar hij is immers maar een mensch? p i s o. Een mensch — een mensch ? silius. Hoe durft gij het vragen, Domitia? p i s o. Een mensch ? — De Keizer zou niet meer dan een niensch wezen ? domitia. Maar wat is hij dan ? p i s o. Wat hij is — Hij is Jupiter ! hij is Apollo! hij is Eacchus! hij is Hercules ! hij is — o nog zoo veel. domitia. En is hij dat alles gelijk ? p i s o. Ja! ja \ en nog veel meer dan dat. s i«  de klugten der. gekroonde stervelingen. 2*5 s il i u s. Waarom niet üomitia! Waarom niet? hij is 'er immers Keizer voor! hij kan de Goden maken en breken, 200 als het hem behaagt. JJat is met meer dan billijk. 1 domitia. En zijn de Goden daar zoo mede te vreden? riso. Wij moeten daar wel mede te vreden zijn, wij, die hier op aarde wonen , en zouden die goede lui daar boven het dan niet zijn? — Kijk domitia voor den Keizer moet alles onderdoen — enz. In de twede plaats leert hij ons door de volgende famenfpraak, hoe de moedige pogingen van zulken, -welke gedreven worden door eene edele zugt tot de vrijheid, door lage vleiers ibmtijds worden te leur gefield en tegengeftaan. macro, (pverflen der lijf wagten.) Dan is dit doodlijk eenzame ftrand de plaats onzer bellemming? vellejus, (hoveling.) Naar alle waarfchijnlijkheid! c h e r e a , (krijgsgemeensman.) En wat zullen wij hier met onze talrijke armee moeten uitvoeren!' vellejus. Alles wat onze oppergebieder hoogstgenadiglijk behagen zal. c n ere a, Qer zijde.) Doemwaardige vleier! (Overluid:~) Hoogstgenadiglijk behagen zal? vellejus. O ja! cherea! en het past ons, zijnen wil, als een wet» te eerbiedigen. cherea. Schoon die ten bederve van het vaderland ftrekt ? vellejus. Zelfs, fchoon die ter verwoesting van de gantfche wereld verftrekte ! — wij zijn onderdanen. cherea. W'j zijn dan geen Romeinen meer? vellejus. Eigenlijk gefproken zijn wij alles, wat de Keizer van ons gelieft te maken, m a-  236- G. PAAPE . ,. ma c r o. Gij dient uw' vorst getrouw' cherea. Zelfs zonder onderzoek of hij het waardig is? vel l h jus. Gij zegt te veel, Mijne Heren! ^„.. C°/> e™ veelbcduidenden toon} Mijn pligt! J ... . cherea. Wel nu — uw pligt ? .. , , vellejus. Vorderde, om dergelijk eene taal niet te horen zonder dezelve te ontdekken. cherea. Ga heen vellejus, en vlei den tijran ten kosten van onze hoofden. J macro, (/lil tegen Cherea. j Matig u en denk aan uw ontwerp — enz. in de derde plaats, leert ons de Schrijver' hoe zii die de waarheid fpreken, en die zich durven onderwinden, om den vorst de ware mening van hunne harten te openbaren, veelal het flagtoffer worden zi£ ncr tomeloze heerschzugt en onmenfchelijke wreedheid. calioula. Hoe! ~ Trouwloze! indien gij mijn hart gekend had, zoudt gij mij dan geen Keizer gemaakt hebben? m a c r o. Vorst! — Moet ik de waarheid fpreken? caligula. Zonder de minde agterhoudendheid! — Zoudt nu mij dan geen Keizer gemaakt hebben? J macro , {met eene edele fierheid.') Neen —■ nooit! caligula. Mijn lijfwagt — fleep.dezen verrader ten dood. cherea. Vorst — bedenk! caligula. Vermetele! — wagt het zelfde lot! ik duld geen tegenfptaak! — mijn lijfwagt! — f]eep hem weg en fla hem in dier voegen, dat bij gevoel van zijn' dood nebbe. macro, (in het heengaand) Tijran! uit mijn fchuldeloos bloed zal een wreker voort-  DE KLUGTEN DER GEKROONDE STERVELINGEN. 237 voortkomen, die nog dezen dag u verpletteren zal! jupiter dondert reeds. aligula> Gij vergist u, Jupiter kan zonder mij niet donde ^SSfflk wordt ons in dit Klugtfpel nog getoond hoe zulke dwingelanden de aanzienlijke eerambïeTwe 'fchenken aan onkundige mannen zonder ver„ s Is Zii fiegts hunne boze oogmerken daar tfbereiken kunnen, of gelegenheid vinden om hunne seile lusten optevolgen — hoe zij het bloed van brave en onfchuldige menfchen laten vergieten, als ïet flegts (trekken kan tot vermeerdering van hunne tiide ike glorie of ingebcelden hoogmoed - hoe lage v eiers, die zich alleen voor den vorst nederbmgen, nm door hunne laagheid zoo veel te meer gunstbewijzen te ontvangen, hem in den pekel gewoon zijn te laten zitten, zodr'a zij zien, dat zij geene voordelen meer van hem genieten kunnen- Welk een en ander door den Heere paape op zoo eene aartige wijze is voorgefteld, dat wij ons onder hS lezeï dikwijls niet van lagcheni hebben kunnen onthouden fchoon wij aan den anderen kant met kunnen ontkennen0, dat het ons is voorgekomen dat fommbe charakters wat al te fterk getekend zijn. 5e overige Klugtfpelen in dit deel vervat, zijn met mi uier bevallig famengelteld en leveren, geene mindere Sewiizen op van domheid en dweperij, des w.j alle reden Vinden om ze onze Landgenoten! in de uure vin uitfpaSg, tot vervrolijking van den geest, aanteprijzen. prijs is f 2 - io -: Tn dit tweede en laatfte Deel vinden wij, hoe de Rerpublikeinfche Gelieven eindelijk, na langen tijd van eet? gefcheiden geweest te zijn op het ouverwagst St malkanderen vereenigd worden en door een gewe nscht huwelijk hunne lang uitgerekte hope vervuld zie - Nu zou men denken, dat hunne rampfpoeden  S3S j. p. van heel een einde genomen hadden; — maar neen: pammilus 's jongeling vader een ijverig voorftander van de vrij. heid zijnes vaderlands , door Heerschzugtige Volksverleiders befchuldigd, als had hij het volk misleid en bedrogen, werd tot eene altoosduurende ballingfchap verwezen; welk ongeval eene nieuwe bron van wederwaardigheden opent, waar mede die laatfte Deel ten einde loopt. Bij de aankondiging van het eerde Deel dezes werks zeiden wij, dat hetzelve met eene menigte van nuttige lesfen doormengd was, dit mogen wij nog met meer recht op dit twede Deel toepasfelijk maken; onder anderen is de redenvoering door pammilus tot het volk van Syracufe gehouden , welke wij vinden bladz. 16, opgevuld met zeer nuttige en voortreffelijke leringen , waar van wij onzen Lezeren, bij wijze van uittrekzel, nadien zij in haar geheel te groot is, om hier geplaatst te worden, eenigen zullen mededelen. — „Wilt gij volk van Sijrakufe (dus lezen wij bladz. 21.) uwe wetten geëerbiedigd zien, maak ze nimmer op eene ligtvaardige wijze; laat hare billijkheid haar een kenmerk van majesteit, dat onzen harten treffe en aan zich onderwerpe, indrukken; laat zij door het vaderland vreedzaam, en gelukkig te maken, achtbaar en heilig worden." ,, Om de wetten te beminnen, moet men ze kennen, om ze te kennen, moet men ze beftuderen en aan het onderzoek der rede onderwerpen. Eene nutteloze wet is voor het welzijn van den Staat niet onverfchillig. Zij deelt in het gezag van andere wetten, en in eene welingerichte Republiek moet het gezag enkel aan het nuttige verbonden wezen. Zij vermindert den eerbied, dien men aan noodzakelijke wetten verfchuldigd is , omdat zij den burgeren eene zonder reden geëerbiedigde zaak voor oogen fielt. De kunde van den llaatsman blijkt dan , als hij met weinige wetten vele zaken regelt; dewijl, hoe minder het getal der wetten zij, hoe krachtiger en achtbaarder zij zijn ; door dus de nuttelozen te vernietigen worden de nuttigen verfterkt, en hier door ontrukt men aan de handen van muiters een geheiligd wapentuig , dat hen aangemoedigd zou kunnen hebben, om kwaad te doen, door hun hope te geyen van het met den fchijn van goed te vernisfen." „ Het  DE 11EPUBLIKEINSCHE GELIEVEN. 239 ■ - Het oorlog (bladz. 23.) is een kortftondig nnheil de tijd herftelt , wat de fcrïg verwoes ,'wist zelfs zijn fpoor.uit, de krijg leert een volk deszelfs fouten zien, en in de rampen, die faq v°roorzaakt, doet hij de deugden, die dezelven moeten ^Toe'n^Sgd (bladz. 25.) dat het veranderen van eene wet eene gevaarlijke zaak is, het is eene kwaal eigen aan alle menfchelijke gewrochten , diedoor voorzigtigheid verzagt , die door een vcrftandig. overleg weggenomen kan worden. - De burger die begrijpt eene aan de rust en welvaard van het. vaderland nadelige wet te ontdekken, moet langen tijd daar over in tlilte en met bedaardheid nadenken, om te maken, dat hij zich niet bedriege. Wordt hij door al dit nadenken in zijn gevoelen verfterkt, dan moet hii met zijne ervarenfte medeburgeren, en vooral met dezulken, die geen te warm hoofd en ■een gezonde ziel bezitten , raadplegen. Indien dezen met hem inftemmen , moet hij zijne gedachten aan de hoofden des ftaats voordragen; dezen zijn verpligt dezelven te onderzoeken ; waar naïij zijn voordel aan het vergaderde volk moet openleggen met aanvoering van alle de redenen, die hetzelve kragt kunnen bijzetten; de Regenten moeten alle bedenkingen, die zij op het voordel hebben, omvouwen; waar na 'er eenige dagen dienen te verionen , om den burgeren tijd van onderzoek te vergunnen Op den tot de uitfpraak vastgeftelden dag moet het'volk op de plegtigfte wijze opgeroepen worden; men ontfltiite de tempels; doe de outaars roken; dat de priesters lofgezangen aanheffen, enden Goden de beden en wenfehen van het vergaderde Gemenebest opdragen- niets moet'er verzuimd worden, om deze uitlpraak dc 'meeste achtbaarheid bijtezetten, om een overtuigend blijk te geven, dat de wetten heilig zijn, en dat alleen het vaderland heiliger dan de wetten is. Het ware te wenfehen , dat dit gehele boek met zulke nuttige leringen vervuld ware, — evenwel kunnen wij de Lezers verzekeren, dat zij 'er niets 111 vinden zullen, 't geen kuifche ooren zoude kunnen kwetzen, hier en daar vinden wij zelfs zedekundige aanmerkingen, die het lezen van dit werk voor den beminnaar0der deugd belangrijk maken. Jammer m-  fi4° ƒ. adams, antwoord. tusfehen is het, dat de gefchiedenis in dit laatfte Deel niet ten einde lope, de uitgevers zeggen in een nabericht, dat zij de andere brieven niet hebben kunnen vinden, en komen de nieuwsgierigheid des T e zers, eenigzins te gemoet, door een kort verflag over de verdere lotgevallen der perfonen, die in dit werk voorkomen. Antwoord op het werk van den Heer thomas paine gemeld: rechten van den mensch, enz. door ioiin adams schilden... Uit het Engelsch, te Haarlem, bii T van Wal ré en Comp, en A. Loosjes, Pz., ƒ79,. <58 Bladz. In gr. 810. De prijs is/: - 8 - : "Dij gelegenheid, dat wij het antwoord van den Heer adams uit de vertaling te Dordrecht bij a. BLUssé en zoon uitgekomen,'beoordeelden , maakten wij reeds gewag van den ijver, waar mede de Boekhandelaren in ons Vaderland malkanderen poogden voor uft te ftreven , om het eerst aan de nieuwsgierigheid, waar mede dat antwoord door onze landgenooten wierd te gemoet gezien, tc voldoen. — Deze vertaling, korten tijd na die van de Heeren ELussé in het licht gekomen kan daar van tot een bewijs verftrekken. ' Dit geval zou misfehien aanleiding kunnen geven om de Boekhandelaren bedagt te maken op gepaste middelen, waar door foortgelijke voor hun zeer onaangename gevallen in vervolg van tijd konnen voorgeko men worden. — Wij menen wel, dat tot dat einde in vorige dagen, reeds overeenkomften tusfehen de Boekhandelaren gemaakt zijn; maar het fchijnt de loop der menfcheüjke contracten te wezen, dat derzelver veerkragt, door den tijd verzwakt, nu en dan eenige verlterking nodig heeft. Wij kunnen, ten opzigte van deze vertaling, niets anders zeggen , dan dat zij in nauwkeurigheid en waarde, voor zoo ver wij dezelve met malkanderen vergeleken hebben , die van de Heeren blusse evenaart • maar Sero venientibus os/a.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. t. d. michaclis Nieuwe overzetting des ouden T'Sfaments met aanmerkingen voor ongeherden. In het Nederdidtsch overgebracht. XIV. Deel , behilz'nde de boeken ksra, NEffCMlA en bsthp.r. Te Dord. recht, bij A. Blusfé. en Z>on en de Leeuw en Krip, 1792. Behalven de Voorreden 291 Bladz. In 'gr, 8vo, De prijs is ƒ 1 - 10 - ; W/ü ontvangen dus weder een Deel van dit voortrek " 'lijk Bijbelwerk van den terecht vermaarden mii haPLis,vv'aar in de laatfte Historifche Boeken des Ouden Testaments, esra , nkhemia , en psther , bevat zijn, yan welke de beide eerften de gefchiedenis des [oodfchen volks, na de terugkomst uit de gevangenis vart Babel tot op artaxerXës Longimanut, aan welke 0 s zoo veel gelegen ligt, zoowel om de voorzeggingen der profeeten recht te begrijpen, als in menig ander opzicht , behelzen, zijnde daar van de eeni-re echte bronhen. tosEFUs'is hier geene bron, geen getuige . maar fchept uit dezelve; en heeft ze, menigmaal, /eer verkeerd, Zelfs nog verkeerder dan onze laater Uitleggersj verliaan. 13e zes eerfte Hoofdrukken cn een gedeelte van het zevende in het Boek Esra zijn historifche berichten voor Esrals tijd, jaarboeken, welker Schrijver wij niet verder kennen, dan dat hij of zij, (want er kunnen 'er meer dan dén geweest zijn ) gelijktijdig; met de gefchiedenis geleefd hebben. In het VU Hoofdftuk vervolgt lisra, welke vs. %->. in den eerften p<*r» foon begint te fpreken, deze berichten tot het ejnde van het Boek; en van daar af is. tot aan bet Boek Nehemid in de Joodfche gefchiedenis eene gap ng; van 33 jaaren, dus bijna van een geheelen menfchen leeftijd. Uit het eerfte Hoofdftuk van Nehemia meent de Heer michaclis, dat men zeer duidli k zie', dat 'er geduurende die 33 jaaren gewjgtige dingen moeten gebeurd zijn; ja het fchijnt hem toe, dat geduurende dien tijd een'overval van nabuurige voïken plaats éehad hebbe, die een groot gedeelte van Jenifakmn muur om verre haalden , enz. Op deze gaping volgt nu het Boek Nehemia, blijk, haar van hem zeiven gefchreven , en behelzende VAD. BIJUh V. DSfifc NO. 6, Q d8  242 J. D. MICHAÏLIS de gefchiedenis van zijn eigen tijd en Stadhouder.fchap. Na dit Boek van Nehemia is 'er weder eene gaping in de Joodfehe gefchiedenis, alwaar het ons, tot op de boeken der Machabeên, aan echte (tukken en gelijktijdige belichten ontbreekt. Maar dan gaat 'er weer licht in de gefchiedenis op, eerst een gebrekig, door het Tweede Boek der Machabc'èn, maar dan een groot en heller, door het oorfpronglijk in het Hebreeuwsch. gefchreven, doch tot ons flechts in het Grieksch gekomen, eerfte Boek der Machabeên." ,, Dit is, order alle Hebreeuwfche gefchiedboeken, het zijn de woorden van MiCHAëus zeiven — de Canonieke niet uitgezonderd , ten opzichte van zijne wijze van vernaaien, het beste, dat is, duidelijkst verhaalende, en meer chronologisch , met naauwkeurige dagtekeningen , daarbij gelijktijdig, en, hoe meer men het beproeft, des te geloofwaardiger: het welk dan ook de rede is, waarom ik het, alhoewel het niet tot de Canonieke Boeken geteld wordt, in onze taal overgezet, en 'er mijne aanmerkingen bij gevoegd heb. ik merk het als eene bijna noodwendige bijlage tot mijne overzetting des ouden Testaments aan. ,, Of het Boek Esther Canoniek zijn , zoo als men gemeenlijk gelooft, ja zelfs, of het echt, en eene waare gefchiedenis, of een verdichtzel zij", zegt de Ridder m'ichaSus ,,, moet elk een zelf beproeven , fjwaï t zonder beproeving moet men het ook niet verwerpen.) en daarbij heb ik in de aanmerkingen, door eene openhartige aanwijzing der zwaarigheden, der genen zoo wel, welke ik beantwoorden, als die ik niet beantwoorden konde , toegebracht, wat in mijn vermogen was. Vv'ie bet goedvind,die mag ook nog daarmede vergeleken, het geen ik in de Qosterfihc Bibliotheek, Deel IH. Bladz. (*) De Nederduitfche Vertaling dezer overzetting van het \. Boek der Machabeè'n is, vertaald door w. van hamelsveld, en na deszelfs dood, uitgegeven door zijnen broeder ysbramd van hamelsveld, bij den Drukker van dit Maandwerk 1787. Aan de overzetting van dit Boek heeft de Ridder MiCHAëUs veel werks bedeed, 's mans aanmerkingen op het zelve bevatten eenen voorraat! van veelerhande voor den Uijbelminnaar noodzaaklijkc kundigheden.  NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. 243 Bladz. 12—38. Deel VI. Bladz. 144—151. (van de Hoogduitfche uitgave,) heb gefchreven. Vindt men dat boek niet echt, dan verliest 'er de Godsdienst niets bij dan tegenwerpingen, die uit hetzelve tegen denzelven gemaakt zijn." ~ Wij merken hier alleen, jn 't voorbijgaan, aan, dat evenwel de Ridder MicHAëus verfcheiden tegenwerpingen in zijne aanmerkingen op dit Bock geplaatst heeft, die niet zoo moeilijk zijn op te losfen, mids men dezelven uit het rechte oogpunt befchouwt. De behandeling, zoo ten opzichte der vertaaling, als der aanmerkingen, is met betrekking tot deze Boeken volkomen dezelfde , die de Heer michaclis gehouden heeft, met betrekking tot de overige Boeken des Ouden Testaments. Bij de Boeken Esra en Nehemia heeft hij, op den rand, twee jaartallen geplaatst, het jaar van Nabonasfar, en het jaar voor de Christelijke tijdrekening, of, zoo als wij gewoon zijn te zeggen, voor de geboorte van chuistus, omdat men zonder tijdrekening en een achtervolgend jaartal eene gefchiedenis niet wel verftaat, en dezelve niet met vermaak en deelneming leest. Ook heeft de Heer michaSlis , bij het Boek Esra en Esther, niet flechts het Hebreeuwfche Boek overgezet; hetwelk in Luthers, (en ook in onzen Staaten^ Bijbel, onder de Canonieke Boeken ftaat, maar 'er. ook de afwijkingen en bijvoegzels der apokrijfe Griekfche Boeken bijgevoegd. „ Dit, (dus gaat hij voort) achtte ik nodig; vooreerst, om de historie, en omdat ik den navorfcher der Joodfche gefchiedkunde dienst wilde doen; ten tweeden, omdat het Griekfche Boek Esra, fomwijlen juister is , dan het Hebreeuwfche, zoo als wij dit hebben: ten derden, omdat josefos, wiens plaats in het Boek tegen appiön bij het onderzoek nopens den Canon zoo zeer gewigtig is, niet eigenlijk het Hebreeuwfche, maar het Griekfche Boek Esra en Esther volgt, en derzelver bijvoegzels heeft: eindelik, omdat de Roomfche Kerk de bijvoegzels van Vet Griekfche B ;ek Esther voor Canoniek houdt , doch deze niet wel te lezen of te verdaan zijn , wanneer men ze, afzonderlijk, geheel aan het einde des boeks (telt , zoo als de Latiji/che overzetting, en i.utwer in de /lukken op Esther doen, rnaarzich beter laten  244 H. G. BERGEN lezen en beöordeelen, wanneer men ze in orde, ter plaatze vindt, daar zij behooren." Ter aanprijzing van een werk, welks roem te wel gevestigd is, dan dat het aanprijzing zou nodig hebben, oordeelen wij geen woord te moeten zeggen, alleen eene aanmerking nopens de Nederduitfche vertaaling. De Lezer zal in dit ftuk eene merklijke ongelijkheid tusfehen het begin, eenige Hoofdltukken van esra, en het vervolg, vinden, zoo in fpelling als anderszins, de reden hier van is, omdat de Heer van hamelsveld van de verdere vertaaling van dit werk heeft afgezien, hetwelk dus door eenen anderen Vertaler achtervolgd wordt. Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van jrsus. Volgends de vier Euangelisten in overeen/lemming gebracht , en met ophelderende en praktikale Aanmerkingen voorzien. Door h. c. bergen, tweeden Prediker te Grunberg. Uit het Hoogduitsch. Tweede Teel. Te Lei/den, bij A. en J. Honkoop. 1793. 510 Bladz. In gr. 8yo. De prijs is f a-18-: Wij hebben bij hetgeen wij No. 3. .van dit Dee!, aangaande dit voortrellijk Werk van den Fenv. bergen gezegd hebben, niets te voegen, dan, dat dit tweede Deel, waarmede dit Werk volledig is, voorzien is van een Register, het welk aanwijzing doet, in welke afdeeling de bijzondere Hoofdblokken en Verzen der Euangelisten te vinden zijn en voorkomen, ten behoeve van hun , die nopens dezen of genen Tekst, de bijzondere ophelderingen verlangen, welke hier in het verband van het overëenllemmend verhaal gegeven worden, het welk inzonderheid nut kan hebben voor jonge Leeriiaren, welke ook van dit Werk nuttig gebruik kunnen maaken, bijzonder tot hunne toepasfingen, zonder losfe fpelingen , of ongegronde vergeestelijkingen , waar door de Heilige Schrijvers maar al te dikwijls, hoewel.meestentijds met het welmeenendst oogmerk, mishandeld zijn. Wij willen derhalven alleenlijk onzen Lezeren uit dit tweede Deel weder eene proeve mededeeien, waartoe wij de 84!^ Afdeeling verkiezen, omdat zij één der kortlten is. Zij heeft dit opfchrift: Voor-  gedenkw. uit het openkaar leven van jesus. 245 Voor (telling van eenen Meldenden Parizeer cn Tollenaar, 'tot waarfchuwing voor hoogmoed en geveinsdheid, om de rechte gemoedsdart te toonen, in welken men mot vertrouwen van verhooring bidden, en vergeving van zonden van God verkrijgen kan. „ [Niets (Irijdt zoo zeer met eene gegronde verbetering en verandering des menfchen, daar het Euiingelie'op aandringt, dan hoogmoeten ingebeelde godzaligheid, wanneer men eene te hooge verbeelding-van zichzelven, zijne gewaande deugd en heiligheid , heelt, en zich deswegens , om eenige vroomfchijnende handelingen, voor veel beter houdt, dan alle andere menfchen, die men bij zichzelven vergeleken veracht. De haatlijkheid van deze ontaardheid wilde jesus aan verfcheidenen , die dezelve hadden, toonen; maar te gelijk de natuur der waare bekeering , en hoe men met vertrouwen van verhooring bidden , en vergeving van God verkrijgen kan, aanwijzen. En dit deedt hij, in eenige voorbeelden , op eene zeer bevatlijke , overredende, eu duidlijke wiize.]" Luk. XVIII. 9—14. ,, (Te weten) jesus zeide tegen eenigen , die zich zeer veel van hunne godzaligheid verbeeldden, en andere lieden nevens zich verachtten, de volgende gelijkenis : twee menfchen gingen op in den Tempel, (de Tempel tc Jerufalem flondt op eenen berg) om aldaar hunnen godsdienst te verrichten. ' üe één was een Farizeër en de ander een Tollenaar." „ [Dus twee perfoonen , die in hunnen (land era beroep zeer verfchillend waren. De Farizeën gingen voor heiligen door, en de Tollenaars werden als de gewetenlooste menfchen aangezien.]" ,, De Farizeër ilondt alleen, op eenigen af (land van den anderen, en badt dus: Ik dank u, ó God, dat ik niet ben als andere menfchen, die dieven, roovers, onrechtvaardigen , echtbrekers zijn — of zoo — als deze Tollenaar. (Hier wierp hij een trotsch en verachtelijk oog over fchouder op den armen Tolbedienden.) Ik vaste tweemaal ter week, en geve tienden van alles, wat ik bezit." ,, [Ik ben wel niet verpligt, om van alles tienden te geven , maar ik doe overtollige werken, ik geve ook"de tienden van zulke dingen , die in de wet niet bepaald zijn. Vergel. 5de Boek mos. XIV. sa—-29." O 3 „ Gee-  64» h. c. sergem „ Geene treffender fchilderij kon jesus" van eenen fchijnheihgen en geveinsden , hocdanigen de Farizeën Waren , en thans nog zoo veele Christenen zijn, ontwerpen. De Farizecr, arm in alle deugden des harte, zoekt door eene grondige beoefening van het min wezenlijke in den godsdienst , door waarneming van het geen in de oogen valt, en geene zonderlinge moeite kost , als ook door^de verbeelding, dat hij geen roover-, geen onrechtvaardige, geen echtbreker was , te weten, in dien zin , dien hij aan zijne woorden gaf God , zichzelven , eC zijne medemenfehen te mislei! den. Deze zijne gewaande godzaligheid maakt hem bovendien nog zoo verwaand, dat hij daar, bij elke gelegenheid , op pocht , God cn de wereld zijne verdienden voorrekent , en — het geen het ergst is — anderen nevens zich veracht , en voor verworpenen verklaart, die, alfchoon zij ook zichtbare fouten en gebreken mogten hebben , nogthans misfehien geen Zoo geheel verhard , liefdeloos , en valsch hart hebben , en even daarom veel gemaklijker te verbeteren Zijn, dan hij. — Hoe trotscli en onlijdelijk is zijne taal: lk danke u , ó God , dat ik niet ben ,' als andete menfchen, enz. wie zou hem nog lang dus kunnen hooren voortpraten ?]" Maar dc Tollenaar ftondt van verre, (verre van den Farizecr ftondt hij daar onopgemerkt) en fcheen Zich niet te vermeten, zijne oogen hemehvaard te heffen, O God! —. zeide hij, terwijl hij op zijne borst sloeg — ó God ! wees mij zondaar genadig." „ [Wie ziet hier niet den oprecht berouwhebbenden en zich bekeerenden zondaar , die vol fchaamte en leedwezen tot zijnen Vader te rug keert, die zich met niets wil ontfchuldigen , niets voor God zeggen, din dat hij een zondaar is; dien het een waare°ernst is , den voorigen zondenweg niet weder te betreden, en de Verzuimde pligten te vervullen? En wie zal niet ootdeelen , dat, indien ooit een zondaar genade zon verdienen , deze waardig was , van God 'begenadigd te worden? Maar jesus verzekert bet uitdruklijk.]" ,« ik zeg u, vervolgde jesus, deze, maar niet de eerlte , ging , van zonden vrijgefproken , (cn begenadigd^ af na zijn huis. Want die zichzelven verhoogt, «al vernedert , en die zichzelven vernedert, zal verboogd worden." m [Hie  gedenkw. uit het openbaar leven van jesus. 24? mier ziet men dus andermaal , de natuur van eene waare bekeering , die ons Gods gunst verwekt, oprecht, met aandoening gepaard berouw, en verfoe jina van begaane zonden; nednghcid des harten, welk. alle vertrouwen op eigene verdienden uitQuit, en waarbij wij onze onwaardigheid cn ftralwaardighefd voelen - vervolgends, dat zeker — tot onze bekeering eoo «odig —' vertrouwen op God, dat hij ons bij de/.- boetvaardige gezindheid, en het oprecht voornemen van bekeering; dat wij genomen hebben, om jesus wil, zekerlijk, onze zonden vergeven , en de zaligheid fchenken zal, of met andere woorden, het geloof in jescs christus, het welk de troostrijke beloften van zijn Euangelie met verlangen en dankbaarheid aanneemt (*) en eindelijk de nieuwe gehoorzaamheid, welke een onaffcheidlijk gevolg hier van is, en zonder welke ons geloof dood, cn op zijn best vereeefsch zijn zou. gal. V. 6. jakob. ii. 17. Dit alles zijn — vooral voor ons, wien het buangelie van CHtusTüs verkondigd is — hoogstnoodzaakhjke en Volftrekte voorwaarden van de vergeving der zonden. Zonder dit kunnen wij ons met de genade van God niet vertroosten. Lezer, wat is dan billijker en verftandiger, dan dat wij deze voorwaarden zoeken te vervullen; dat wij bijzonder opdien tijd, wanneer wij op nieuw zijne genade zoeken , en ons vaster met hem vetêenigeri willen , met waaren . ootmoed des harten, met berouw over onze zonden, en begeerte naar verbetering voor hem verfchijnen ? Alsdan zal het ook , Alhoewel Uier van niets uitdruklijk in den Tekst ftaat, cn 'er volgends het oogmerk , dat jesus bij dit verhaal hadt niet behoefde te ftaan, echter mogt het hier in deze aanmerking, daar van de Christelijke bekeering gefproken wordt, niet voorbij gegaan worden, dewijl-, volgends andere eetuieenisfcn der Heilige Schrift, het geloof in jesus chkistus voor hem, wien de leere en de verdienfteu van jesus bekend is "eer wezenlijk fiufc der bekcering uitmaakt. Doch, over het geheel kan men de zedelijke verbetering, naauwlijks als moogli ik denken, zonder hoop of vast vertrouwen op God, dat hij ons de zoi d ■ vergeven Zal. En zoodanig vertrouwen moest de boetvaa d jé Tollenaar aïsZinS ook hebben. Hij geeft bet als 't ware fe kennen , in die woorden : 6 God, wees mij e ndaar genadig!'' ' Q 4  c. c. h. van der aa van ons zijn: Hij ging af, vrijgefproken vrn z-'ne zonden, en met de goedkeuring van God en zijue genade begunitigd.] 's Menfchen Ingang tot Heerlijkheid, om, in het toekominde Leven, Gorles Beeld in volkomenheid te wezen. Door c. c. h. van oeu aa , Bedienaar des II. Euangelie in de Gemeente, toegedaan de 'Onveranderde Augsburgfche Geluofsbelijdenije ; Lid en Secretaris van de ilollandfehe Maatfchappij der ITclenfchappen te Haarlem Tc Haarlem, bij C. Plaat, 1792. 232 bladz. In gr. Svo. De prijs is j'i-ïo- : A/fet de uitgave vfln dit Gefchrift, verkrijgt de Heer * van der aa zijnen godvruchtigen en menscblievenden wensch, elders gedaan, om door het mededeelen van hetzelve, in zijnen zoo verre gevorderden Ouderdom, tot het vvanre en betlendige geluk ziner JMeue-christenen, nog iets te mogen ticbrenger.. In een onlangs uitgegeven Gefchrift;nanmlijk , getiteld , de verëischten der waare Godsvrucht, om te zijn Godes Beell op Aarde, waar van wij reeds verflag gedaan hebben, hadt de Eerw. Schrijver deszelfs ftrekking aangekondigd, als die van Voor loop er of'Inleiding tot een volgend Werk, 't welk daar mede in onmiddelijk verband zou ftaan. De Heer van der aa bouwt z jne. Verhandelingen op deze Helling, dar de mensch van God zijnde voorrgebragt, om te zijn het Beeld van zijnen Maker, en nogthans de beste der menfchen in dit leven, dien trap van vroomheid niet bereikende, welke tot volkomene gclijkenisfe, en daar uit volgende gelukzaligheid, verëischt wordt, 'cr alzo reden is om te verwagten , dat 'er een beter ftaat na dit leven zal volgen, in welken dit doelwit zal bereikt warden. O.n des Schrijvers denktrant en voordragt hier om trenl te doen blijken, oordeelen wij geraaden, even gelid; wij ten aanzien van het gemelde Werk gedaan hebben, ook bier den zaaklijken doorlopenden inhoud van het thans aangekondigde Gefchrift te plaatzen. In de eerlte Verban lelinge , fchetzende de onvolmaaktheid der menschlijke Godsvrucht In dit leven, toont de Heer van der aa, dat 's menfchen Godsvrucht  'S MENSCHEN INGANG TOT HEERLIJKHEID. 249 vrucht op deze Aarde, met een ligchaam, als hij omdraagt, en in de omftandigheden, in welke hij zich geplaatst vindt, nooit die volkomenheid bereiktwelke 'er verëischt wordt, om in volkomene gelijkenis met God, zijn Beeld en gelukzalig te wezen Om dit nader op te helderen , wordt in eene volgende Verhandeling onderzogt, wat 'er tot 's menfchen Gelukzaligheid verëischt worde; met aanwijzing, dat de meest «jevorderde Vroomen op aarde die gelukzaligheid niet bereiken, om reden, dat zij niet volkomen het Beeld van God zijn; waar uit dan nader wordt afgeleid., dat daar de mensch voor zulk eene gelukzaligheid vatbaar is, de H. Schrift hem hoop cn uitzigt geeft op eenen toekomenden ftaat, in welken Gods oogmerk met hem volkomen zal bereikt worden. Als eene bekragtiging van dit denkbeeld , wordt vervolgens onderzogt" wat "gezonde redeneering, voorgelicht van en O'iderfteund door de H- Schrift, ons van zodanigen toekomenden ftaat doe deuken; met aanwijzing, dat de toeftand van bet toekomende leven juist zal beantwoorden aan, en een natuurlijk gevolg zijn zal van ons gedrag in dit leven. In twee volgende Verhandelingen wordt dit denkbeeld verder ontwikkeld, dooide overweeging van de verbintenis van dit met het volgende leven, met aanwijzing, dat de ftaat der gelukzaligen eeuwig gelukkig zijn zal, en dat van de godloozen geene verbetering is te wagten. ^Thans gaat de Schrijver voort tot een onderzoek van 't geen 5er verëischt wordt , indien de godvruchtigen namaals gelukzalig zijn. Hier wordt naagefpoord, 's menfchen fterven, of hoe het bij zijnen dood met zijne ziel gefteld zij: ten welken einde haare onfterfli-kheid wordt aangewezen, en baar toeftand bij en na haaren uitgang uit dit leven; waar aan gehegt worden eenige aanmerkingen over de gedagten en aandoeningen der Vroomen "na hunnen dood, en dat zij ftraks na hun fterven gelukzalig zullen wezen. Voor zoo veel het nu, om in heerlijkheid Gods beeld te zijn, niet weinig zal toebrengen , dat de godvrugtigen namaals met ligchaameh zullen bekleed zijn , wordt de grond dezer wedervereeniging van de ziel met een ligchaam aangewezen , in de Op'üanding van jesus christus; bij welke gelegenheid deze Öpftanding opzettelijk wordt bewezen > met aanwijzing van het verband, waarin Q 5 dc  tLgQ C. C. H. VAN DER aa de Verrijzenis van jesus met die der Vroomen ftaat, en van de ongerijmde gevolgen , die uit het lochenen der Opltandinge van den Heere jesus cn van die der Regtvaardigen voortvloeien. Hier mede In-fluit de Heer van dek aa dit Deel, om het vervolg zijner aanmerkingen, over deze vohvigiige onderwerpen, zoo dra mooglijk zijn zal, het licht te doen zien. Henen reeks van befpiegelingen ontmoeten wij in dit. {lichtelijk Gefchrift, allen niet even bondig, of die bij allen een gereden toeval zullen vinden, doch waar van de meesten, evenwel, der aandagtige ópmerkinge waardig zijn , en veelen van welke eene heilzame drek» king hebben, om in het gemoed te ontfteken de bewegingen van ware Godsvrugt, en om in heilverlangen na de groote bedoelingen der Christlijke roepinge ontvonkt te worden. Uit de Verhandeling, lopende over der menfchen gedagten cn aandoeningen na hunnen dood, lust het ons, bet volgende ter proeve mede te delen. Aangemerkt hebbende , dat de Godzaligen ftraks na hunnen dood gelukkig zijn zullen, en een geheugen van hunnen toeftand op aarde zullen behouden, oppert de Heer van der. a\ de bedenking, of het hunne gelukzaligheid niet zal Itooren, wanneer zij zich hunner voorgaande overtredingen herinneren ; of wanneer zij herdenken den jammerlijken ftaat, in welken zij hunne vrienden eu kinderen hebben agter gelaten. Zie hier 'smans gedagten over deze zwarigheid. ,, Een godvruchtige, (dus fchrijft hij) zal zich gewis zijner voorgaande daden , en dus ook zijner voorgaande zonden herinneren. Laat het waar zijn, dat "dit zijn genoegen, zijne gelukzaligheid in eenen ,, minderen trap zal doen wezen , terwijl de mensch oóglteü zal, naar dat hij heeft gezaaid; liet zal echter zijne gelukzaligheid niet kunnen wegnemen, , daar hij een vroom mensch is, en weet, dat bij ,, zich aan zijnen Leidsman jezus christus heeft ge„ houden, dat hem de overtredingen vergeven zijn, en God zijn genadige Vader is. Daar zal dan in ,, veel voller fterkte en nadruk, plaats vinden het zeg,, gen van bavtd Pf. XXXII: i, i. Welgelukzalig is de mensch, dien de overtredingen vergceven zijn, „ dien de zonde bedekt is; Welgelukzalig is de mensch, dien de lieer de misdaad niet toen kent" „ Laat  'S MENSCHEN INGANG TOT HEERLIJKHEID. 2*?ï ,, Laat het ook waar zijn, dat hij zich herinnert 9,' den beklaaglijken /laat, waar in hij zijne weenende Vrienden heeft agter gelaaten; gelijk dit uit het voorgaande is te denken, zal men zich echter verbeelden kunnen, dat menfchen, welker liefde zoo „ gezuiverd is, dat zij nu in den verhevenften zin God boven alles beminnen ; die in de verzekering der Godlijke gunst, hunne hoogfte gelukzaligheid ftellen; die verzekerd zijn, dat God ook de Vader ,, is van de hunnen ; dat, al wat hij doet, is wei ,, gedaan; die 'cr in berusten, wetende dat Go.ies ,, doen onverbeterbaar is, ook ten opzichte van hun „ en de hunne; kan men zich verbeelden, dat zulke „ zielen over deze Godlijke fchikking, die hun en de hunnen overkomt , zich bezwaaren zullen ? Hebben menfchen op aarde reeds getoond, bekwaamheid te hebben, om hunne kinderliefde, voor de ,, liefde voor het algemeen op te offeren: hoe veel meer zal het Godvrugtige zielen mooglijk zijn, als zij deze banden, die hen aan hunne kinderen binden, deze aardfche betrekking , gelukkig ontkomen ,, zijn! Zij zullen zich, even als abraham ons wordt voorgefteld, lok. XVI: 25. wel herinneren de hunneu, met bedaardheid, des Heeren Wijsheid en „ Goedheid prijzen, althans in zijn doen, fchoon zij ,, het nog niet volkomen mogten doorzien , van „ gantfeher harte berusten. Want zij weten en hou,, den zicH verzekerd , dat hun affcheiden niet alleen ,, voor haar, maar ook voor de hunne, veel nutti„ ger, dan hun bijblijven, is geweest. Dus kunnen „ de traaneH hunner weenende Vrienden hen niet ont,, rusten, die zich uit onkunde, over het geene tot ,, hun best dient, maar 't geen zij voor nadeclig aanzien, bedroeven; te meer, daar zij verzekerd zijn, ,, van hunne Godvruchtige Vrienden, bij de Opftan,, ding van de Rechtvaardigen , ten gene dage te zul,, len ontmoeten, om met hen in hunne gelukzaügheid te deelen." Uit dit enkele ftaal kan de Lezer genoegzaam afleiden het stichtelijke dezes Werks, welks naarftig en godvrugtig gebruik, even als dat van het voorheen ge. melde, wij den Christenen , onder de beroerten 'en kwellingen dezes onvolmaakten levens, wel emlri*willen hebben aangeprezen. Proe-  •5» proeve van onderzoek Troeye van onderzoek over de oogmerken van hel lijden en derven van j^sus christus , benevens eene verhandeling over de voordeden zijner opoffering om ten goede, enz. Te Amflerdam, bij de Erven P. Meijer en G. Warnars, 1792. 86 Bladz. In gr. 8vc. De prijs is f: - 12 - : Eene nieuwe proeve," omtrent een onderwerp, zoo gewigtig , maar tevens zoo onderhevig aan verfchillende opvattingen, maakte ons nieuwsgierig, naar het lezen van dit ftukjen. Van deszelfs inhoud zullen wij den Lezer zaaklijk verllag doen, en 'er onze gedachten bijvoegen. De fchrijver verklaart ons in zijne voorreden , dat hij, eene rechtftreekfche behandeling der gefchillen onder de Christenen daarlatende, en met ter zijdedel ling van alle feilbaar gezag en zoo veel zulks mooglijk* is , van alle zonder eigen onderzoek omhelsde begrippen, getracht heeft te onderzoeken, welke de oogmerken waren, dat hel (Jppersl-Wezen zijnen voornaamflen gundeling, den flehuldelozcn en weldoenden prRus,aan zoo veel jmaads en finarts heeft overgegeven, cn Hem zulk eenen geweldigen dood, ^geheel onverdiend, heeft doen ondergaan ; — cn vóórts. — IVelke de voord cel en zijn, die de cjwjfering van christus ons heeft aangebracht, — welke bedoeld worden in het fchrifcuurlijk voorltel, dat christus voor ons geflor-^ ven is." — Om dit oogmerk der Godheid op te fpooren, het welk bijzonder de inhoud is der proeve of eerfte verhandeling, Haat de ongenoemde Schrijver Bladz. 7. van de twee wegen, de wijsgeerige befchouwing van het voorgevallene (de fdctd) zelve, of van het nagaan der fchriftuurlijke uitfpraken daar omtrent, den eerften weg in; keurende dien deii zekerden, dewjl het gantfche refultaat der berichten nopens de gefchiedejiis'van onzen Heer klaar, echt, zeker, en boven alle bedenklijkheid is; hij merkt Bladz. 11. op, dat het alszms geoorloofd zij , de bedoelingen van 's HeiJands opölteiïng uit 'de vergelijking van zijn gedrag met zijn wedervaaren en Gods blijkbare deelneming, op te fpooren; ook neemt hij tevens eene bedenking weg,  OVER «ET LIJDEN EN STERV. VAN JESUS CHRISTUS. 2£3 ■ we*, te weten. Dat het niet doenlijk fchijnt, de hed°o?lin-'en eener gebeurenis uit ae befchouwing der Scbeu enls zelve te leeren kennen. Deze aanmerking, zegt hij, zou gegrond zijn, in geval wij de aPbeurenis in zijn geheelen famenhang nog niet over. Jfcn konden, dan, naamlijk , als dezelve nog met afgelopen en voleind was, - maar de gefchiedenis onzes Heeren voltooid zijnde, (als ik zoo mag fpreken ) met zijne heerlijke opvaart ten Hemel, kunnen wij uit het geheel beloop de godlijke oogmerken , bij de overgave zijns Hoogstgehefden , aflei- dÊDeze oogmerken komen nu, volgens den Schrijver hier op uit. Jesus was volmaakt onzondig, de meest^eliefde van het eeuwig en almagtig wezen, cn wordt echter zoo deerlijk mishandeld, zoo gruw' lijk ter dood gebracht - nogthans onder dunhjke b ijken van de Godlijke opmerking en daac l.jke werkzaamheid hier op aarde. - Dan , ter f nina van in de iterktte verzoekingen ftand.astige en daadlijk werkzame godsvrucht, werdt de diep verneaerde - verhoogd - en de deerlijk gefolterde overgebracht tot eenen ftaat van wenschlijke rust en hoogst genoegen.^ ^ ^trokken voorftel (Bladz. 13.) • vertoont dus onfchuldig en onverdiend lijden — geleden onder Gods bijzonder toezicht, — en gevolgd door gecvenredigde vergoeding en beloningen. En dit te vertenen, was, naar het mij, uit hooide van ftraks voortitelde redenen, toefchijnt, de groote en eigenlijke bedoeling der verfchijning van christus hier op aarde, en van het geheel beloop van de fcbikkingen der Voorzienigheid Hem betreffende , bijzonderlijk van ziine overgave tot den dood-." — De meening des Schrijvers "is, zoo wij hem wel vatten; dat jesus onfchuldig, onder Gods bijzonder toeverzicht — doch met dat gevolg, dat hij verhoogd en beloond is geworden , geleden heeft, is gefchied, met dat oogmerk, opdat wij de volgende waarheden daar uit met zekerheid leeren en weten zouden. J T ijden is geen blijk van fchuld bij den lijder ot van onopmerkzaamheid van den Albsheerfcher. Onfchuldig! Inden kan dus plaats hebben, en heeft met de daad plaats, niettegenftaande Godlijke achtge-  £54 PROEVE VAN ONDERZOEK ving en toegenegenheid, omtrent den fchuldelozen lijder. JI. Lijden , godsvrucht, cn beloning flaan in het trcfl'endst verband. In het ondergaan van het bitterst onverdiend lijden, betoonde onze Heer de verhevenfte en fterkst beproefde godsvrucht — en werdt gefchikt voor alleruitnemendst heilgenot, het welk hij ook met de daad ter beloning zijner gehoorzaamheid verkregen heeft. • III. Wij zien hier een treffend tafereel van de bedeelingen der Voorzienigheid, ter ontwikkeling van het Godlijk ontwerp, om de redelijke fchepzelen, door het doen ondergaan van onverdiende rampfpoeden en verdrieten, tot heiligheid op te voeden, en 'daar door ter hoogcr gelukzaligheid op te leiden. — IV. De Zaligmaaker ontving de belooning der Godsvrucht eerst na den dood in een volgend leven. Hier uit is dus aanfchouwüjk, dat in dit leven niet alles is afgedaan , maar dat 'er een toekomftise Haat van vergelding te wachten ftaat — gelijk 's Zaligmakers verrijzenis ons niet alleen eene proeve geeft van de mooglijkheid der herleving , maar ons dezelve met de hoogfte mate van zedelijke zekerheid algemeen doet verwachten. Met één woord de leerftukken van Gods zedelijke Voorzienigheid, en van een toekomend leven te bevestigen, en van alle de bedenkingen, die dikwerf geopperd zijn, omdat men ftrijdigheid of gaping meende te ontdekken tusfehen lotgevallen en'verriienfien , te bevrijden , dit zal de verhevene bedoeling zijn van iesus lotgevallen. — Bladz. 30. ,, De oogmerken der opoffering van jezus christus , betreffen Hem den grooten Lijder zeiven en het heil der menfchen; misichien ook dat van andere redelijke wezens, behalven de menfchen, bewoners van andere gedeelten van Gods onmeetiijke fchepping." Doch hier wil de Schrijver zich niet met gisfmgen ophouden; fchoon hij meent, dat de Heilige Schrift aanleiding geeft, om zulks te denken, bfbz. I. 10. vergel. lil. 15. joann. XI. 5. en 52. koi.oss. I. se. vergel. 1 petr. I. 12. waar tegen men echter kan aanvoeren , hebr. II. 16. De hoofdbedoelingen van het lijdén cn den dood van jkzus christus, welke ons betreffen, zijn de boven opgegeveue; verdere bedoelingen, die den Schrijver  OVER HET LIJDEN EN STERV. VAN JESUS CHRISTUS. ver als min-gewigtig en- ondergefchikt toefchijnen , waar toe hij brengt de bevestiging der voorgedragen leere — het geven van een volmaakt voorbeeld — en het aftchatïen der offeranden , door den dood van christus, hoewel om andere redenen noodzaaklijk, vor te ftellen, als het volmaakt, eenig en volwigtig offer, het welk alle verdere offers nodeloos maakte'* — worden door den Schrijver in de volgende Verhandeling, over de voordeden van 's lleilands opoffering, voorgelleld en ontvouwd. Bij deze gelegenheid maakt de Schrijver Bladz. 32. eene aanmerking over de uitgeftrektheid dezer weldaadige bedoelingen, of de perlbnen, aan welken de opoffering onzes Heeren ten goede komt — ,, christus is voor allen , allen menfchen ten nutte , gfflorven. — hun alleen kunnen de weldaadige oogmerken tot voordeel ftrekken , aan welken de zaligmakende genade verfcheenen is, die de leere des Euangeliums vernomen hebben, enz. — Niemand is door een onvoorwaardelijk raadsbelluit van de genieting dezer weldaaden verftoken , maar ook niemand kunnen dezelven tot heil gedijen, die 'er geen belang in fielt, ltrekkende dezelve alleen tot voordeel voor de getrouwe aanhangers en navolgers des Gekruisien , fchoon zoo wel van alle eeuwen en gewesten, als van de getoovige cn godvreezen de Tijdgenoten." Ten opzichte van de oogmerken van jezus lijden en fterven , met betrekking tot Hem zeiven — komen des Schrijvers gedachten hier op uit: —■ ,, Hij moest ook eenen proef/laat doorgaan — aan verzoekingen blootgelteld , en aan onverdiend lijden onderworpen worden. ■—■ Hij moest moeilijke gehoorzaamheid leeren . onbezweken vertrouwen oefenen. — Maar om dezelve is Hij dan ook van God uitermate verhoogd , en gefield aan zijne rechtehand," enz. De tweede Verhandeling in dit Stukjen, over de voordeelen der opoffering van jesus, ons ten goede, Bladz. 38. volgg. ontvouwt deze voordeelen, nadat de Schrijl verin eene Aantekening over de uitdrukking, dat christus voor ons gegeven is, geleden heeft, enz. zich verklaard heeft, dat dezelve dubbelzinnig fchijnt, en dat het zeker is, dat de oorfpronglijke Griekfche woorden geenszins noodzaaklijk, m plaatze , betekeuen — Bladz, 45^  PROEVE VAN ONDERZOEK 45. vinden wij des Schrijvers opgave van deze voordeden , op deze wijze: I. ,, Dat de dood van jezus christus, een zeer treffend bewijs is van zijn Godlijk Lczantl'chap, en het Christendom zich daardoor mede gedaald vindt, als waarlijk Godlijke Openbaring." II. ., Dat de dood van jezus christus, het fterkst mooghjk en treffendst blijk is dtt liefde van den Allerhoogden, en III. Zijne eigene vermogende goedwilligheid, ons- WIV. Dat onze Heer daardoor het Nieuw Verbond ingewijd; — bet Mozaïsch vernietigd, — de volken met eikanderen bevredigd, — en degrondflag tot algemeene goedwilligheid, gelegd heeft." V Dat de dood van jezus christus ons volkomen" zekerheid verfchaft, van Gods verzoenlijkheid, en van de vergeving der zonden." VI. „ Ons ten fterktien tot Godzaligheid verpligt, dat VHeilands gedragingen in lijden en derven, het uitmuntendst exempel van Standvastigheid en waare godsvrucht bevatten, en — de drijfveeren en bedoelingen zijner grootmoedige overgave, de nadrukhjklle drangredenen tot navolging opleveren." VII. „ Dat het lijden en dood van jezus christus, de ve'rkwiklijkfte en opbeurendtte troost in de rampen, verdrieten en fmarten dezes levens fchenkt," en VIU. „ Dat zijn dood als noodzaaklijk tot zijne Opftanding,' de grondflag is dier zedelijke blijkbaarheid , welke wij van onze opwekking uit den dood en verbetering van toeftand, in^ het volgend leven hebben.'' Wanneer nu onze Lezers ons vraagen, wat wi, van deze Proeve denken, zoo moeten wij gul uit bekennen , dat derzelver beloop en uitilag ons niet voldaan , maar een aantal tegenbedè'nkingen bij ons verwekt beeft. Wij gelooven zeer geern , dat.de ongenoemde Schrijver welmeenende liefde tot waarheid tot zijn drijfveer heeft , en geene partijfchap koestert, fchoon wij zoo min zin hebben in de nodelooze aanmerking, die' wij Bladz. 32. vinden nopens het owaonvaardtlijk Raadsbcfluit ,hotAm\gt aanmerkingen toch altijd eenige partijdigheid te kennen geven, als wij daar 111 zin hebben dat iemand roet vooröordeelen voor zijn godsdienstig famenftel bezet, en ingenomen is, Te mm,  OVER HET LIJDENEN STERV. VAN JESUS CHRISTUS. 257 omdat de Schrijver, als hij zegt: „ christus is voor S "eftorven, dan hun alleen kunnen de weldaad.ge oogmerken tot'voordeel (trekken, aan welken de Zakkende Genade verlchecnen is , die de Leere des E ' n"elit,ms vernomen hebben , en van de hoogstxSwaardige voorvallen in Palestina gelelned kenms oraaeendeenz. zich even bezwaard zal vinden om de moeilijke vraag te beantwoorden: Maar waarom is die kennis niet aan allen medegedeeld, en tot allen gebracht ? Zal hij 'er iet op weten te antwoorden , dan het Godlijk wijs welbebaagen? En wat is dit. bil flot anders dan een wijs onvoorwaardelijk Raadsbefluit.? Want eéen verdandig voordander van het onvoorwaardelijk Raadsbetluit , heeft ooit beweerd dat hetzelve „let tevens wijs en goed zij. Ondertusfchen meenen wii in het doorlezen van dit Stukjen', de aanleidende gelegenheid gevonden te hebben, welke de ongenoemde! Schrijver op den weg gebracht heeft tot het regelen van zijn onderzoek. Priestley iri zijne.Gefehiedenis der verbasteringen van het Christendom.,11de Boek, 2de Hoofdft. Bladz. i-9- volgg. hadt de (telling voorgedragen, „ dat de Opftanding van christus — als gericht tot bevestiging zijner leere en verzekering van toèkomftige herleéving - de hoofdbedoeling was van zijnen do~od." - Hier vondt onze Schrijver eene gaping, welke deze (telling deedt waggelen: , Maar tot dit oogmerk was evenwel zulk een fchandehjk einde niet nodig!" Bladz. 17. en nogthans zal hem de voordraf van priestLey hebben toegelagchen , dit wekte hem dan op, om door een herhaald onderzoek te beproeven . of hij deze gaping ook vullen kon. Deze onze «nsüng (leunt enkel op foortgelijke ervaaringen, die wii waargenomen hebben, en het kan zijn, dat wij mistasten, dit kan alleen de Schrijver zelve beoordeelen. , . r Hoe het zij, de weg, dien hij verkozen heeft, om, langs denzelven, de hoofdbedoeling van jesus lijden en dood op te fpooren, „eene wijsgeenge befchouwing van het voorgevallene (de jactaj zelve komt ons voor noch „ de kortlte, noch de gemakhjklte, noch de zekerde te zijn;" vooral niet in vergelijking van de verklaaring der Schriftuurplaatzen , tot 's Heilands lijden en derven betrekkelijk. Ieder zal het met ons ééns wezen, ja, de ongenoemde Schrijver zelve, als VAD. BIBL. V. DEEL. NO. 6. R hll  25ö PROEVE VAN ONDERZOEK. hij hier op gelieft te peinzen, dat het niet gemaklijk, en in zeer veele gevallen heel onzeker is,wanneer wij, zelfs uit der menfchen verrichtingen en daaden, hunne waare bedoelingen en inzichten afleiden, of omgekeerd uit de lotgevallen, die hun overkomen, de oogmerken der Godlijke Voorzienigheid, met hun die toe te fchikken, opmaaken willen. En als wij onderftellen mogen, dat jesus zelve, en vervolgends de Apostelen , door zijnen geest gedreven, ons de oogmerken der Godheid verklaard hebben, ten opzichte van jesus dood en lijden , en welk is toch anders de inhoud van 't Euangelie van jesus, en dien gekruist ? is dan de weg van hunne gezegden te lezen, en hunne verklaaring aan te nemen, niet verre weg de kortfte, boven dien van wijsgeerig onderzoek ? Wij fchenken den Schrijver alle zijne aanmerkingen, Bladz. io. „ dat wij omtrent de echtheid der Schriftuurtekften veel minder zekerheid hebben, dan aangaande de waarheid der bedoelde voorvallen; dat, tot derzelver rechte verklaring, eene mate van taal- en oordeel-kimde — van de kennis, der Oosterfche VVijsgcerte, en gewoonten, — van toenmaals heerfchende gevoelens en zweevende gefchillen, — en eene uitlegkunde verëischt wordt , welke men voorzeker niet voorönderliellen kan , dat zij allen bezitten, die in de kennis van de Godlijke oogmerken bij de overgave onzes Zaligmakers belang ftellen."— wanneer, naamlijk, dit alles, hetwelk niet vrij is van overgedrevenheid, op deze of gene bijzondere Schriftuurplaats toegepast wordt, maar zijn de uitdrukkingen van christus zeiven, dat hij gekomen is, om te dienen, en zijn ziel, of leven, te geven tot een randzoen voor veelen, dat zijn ligchaam voor ons verbroken, dat zijn bloed voor ons vergoten is, waarvan wij de geduurige herdenking bij het vieren des H. Avondmaals hebben; zijn de menigvuldige verklaringen en uitdrukkingen der Apostelen,', die allen harmonisch daar op nederkomen , dat jesus geftorven is om onze zonden , hoe?of op welke wijze? hier nu al aan zijne plaats gelaten , niet duidlijk en vatbaar voor elk gezondmenfehenverfiand ? Terwijl wij, in de daad , aan zeer veelen zoo veel wijsgeerte niet kunnen toevertrouwen , dat zij uit iemands daaden of lotgevallen door redenering in Itaat zijn, zijne waare  OVER HET Ï.TJDEN EN STERV. VAN JESUS CHRISTUS. 05ar ■ der hervormde Kerk. Tweede en laatfte ftuk. 219 Bladz. In gr. Octavo. Alom te bekomen. De prijs is f 1 - 5 - : YyTij hebben reeds voorheen (Vadcrlandfche BiblioW theek III. Deel. N°. 10. Bladz. 447.) onze gedachten over dit werkjen g-zegd. Dit Tweede Stuk g eft ons in vier Hoofddeelen op, voor eerst in het I. E3oafdfr.uk de eerfte bron, waar uit, volgends dezen ongenoemden Schrijver, de misvattingen omtrent den waaren aart van 't Euangelie ontftaan zijn, zijnde een verkeerd begrip van geloof, bekeering, en de Christel.jke Kerk , in het II. Hoofdituk eenige andere bronnen en gronden van misvatting, bij voorbeeld . verkeerde uitlegging van den Bijbel, eene fpoorbijstere Wijsbegeerte, verkeerde famenftelfels der Godgeleerdheid, de ketterijen en derzelver wederlegging, behalven nog eenige andere bijkomende oorzaken van verkeerd begrip, vooral bij den gemeenen man. Het derde Hoofddeel bevat, in twee afdeelingen, het rechte denkbeeld en bewijs van het waa/e ftelzel der Hervormde Kerk, in tegenftelling van eenige Labbadistifche begrippen; terwijl het vierde Hoofddeel het gewigt van dit verfchii zal aantoonen, de groote nuttigheid van onze waare kerkleere, en het nadeel der Volksbegrippen. Wij zullen, terwijl wij den Lezer tot het werkjen zelve verwijzen, hetwelk onbetwistbaar veel goeds bevat, fchoon wij niet alles zouden overnemen, hier alleen het befluit van hetzelve famentrekken; waar uit wij het doel des Schrijvers en het gewigt, dat hij in deze onderwerpen ftelt, kunnen opmaaken, waaromtrent wij tot ons leedwezen erkennen moeten, dat 'er onzes achtens, en volgends onze ervaaring, meer dan te veel waarheid in voorkomt. Dus luidt dit beflüit: ,, Alles loopt op twee hoofdftellingen uit. I. Dat wij allen, in het genadeverbond begrepen, gcwislijk kunnen behouden worden. R. $ „ If. Al-  266 AANMERKINGEN „ II. Allen, die het Euangelie waarlijk gelooven ■ en naar hetzelve oprecht onergerlijk leven, hebben het beginzel des waaren geloofs , en zuilen, voortgaande tot den einde, zalig worden. Mijne bedoeling is dat uitlporjg denkbeeld tegen _ te gaan, dat, onder die kleine kudde van rechtzinnige Protcfianten, de meeften zouden moeten verloren gaan. Dit fchijnt bij eenvouwigcn zoo diep geworteld, dat ze 't als tot een toets der waarheid ftellen. Het geloof aan den Bn'bel kan geen waar geloof zijn, omdat de meeste Proieilanten het gelooven; de openbaare Godsdienst het gebed, barmhartigheid omtrent armen, kan geene waare godsvrucht zijn , omdat veelen dit betrachten. „ Deze allerëenvouwigfte menfchen verönderftellen het geen in gefchil is, dat meest alle Christenen ongeloovig zijn, cn dan beüuiten ze, dat het geen waar geloof of deugd zijn kan, omdat het bij die ongeloovigen gevonden wordt. Hier uit zou volgen, dat de Kwaken, omdat ze de minften in getal zijn hét waare Christendom uitmaaken, en dat onze XII Geloofsartikels, van de meeste Christenen geloofd, niet waar kunnen zijn." ,, Zijn de Itraksgenoemde (tellingen waar, dan is de Labbadiüciïj juist een omgekeerd Christendom: dat de meeste Christenen moeten verloren gaan; dat wij het Euangelie geloovende, en dat in Christelijke werken betoonende, zullen verdoemd worden. Men heeft wel eens geklaagd over een verfijnd Heidendom; maar zij verklaaren alle Christenen, vóór eene mijltieke bekeering, voor een volmaakt Heidendom: dit kan niet wel anders, dan heidenfche gezindheden en zeden voortbrengen." ,, Doet men die gewigtige vraag, waarom dezelfde Godsdienst, nu minder geloof en deugd, fchijnt op te leveren, dan in de eerlle Chisten Kerk, daar zij met veel grooter vooröordeelen, laster, en vervolgingen te worftelen hadt ? Dan fchijnt dit het eenig antwoord. Daar de onfeilbaarheid na die tijden ophieldt , is deze godsdienst jammerlijk verbasterd , vooral in die eeuwen der barbaarschheid voor de Reformatie. Het Roomsch geloof teelt allerlei bijgeloof voort. De Godsdienst der Mijftieken en Geest-  OVER. '3 MENSCHEN VERMOGEN EN ONVERMOGEN. 20? Geestdrijvers brengt foortgelijke, of nog erger,vruchten voort." Maar de Labbadlsien, of Gereformeerde Dweepers. offchoon zij zich de heerlijkfte naamen van Hervo^nden , Uitverkorenen , Begenadigden , mogen aanmati- 1 gen, blijven met dat alles Mij (rieken of Uweepers; en hunne (tellingen zijn juist gefchikt, orri alle redelijk geloof en deugdsbetrachting te verijdelen." < Gave God, dat wij allen tot de oude eenvouwighcid cn reclitzinnigheid wederkeerden! dan had ik hoop , dat wij het oude Christendom, en in aantal, en in gegronde kennis cn betrachting, overtreden zouden. Dan, helaas! de Mijstiken zijn onder alle menfchen der wereld , het bezwaarbjkst te overtuigen; die achter twee geheiligde fchilden, van gewaande rechtzinnigheid, en onfeilbare geestverlichting, voor alle redelijke overtuiging, en wiskundig betoog, ongenaakbaar zijn. Met het innigst medelijden moet ik betuigen, geenen raad of middel te weten , om deze dwaalende fchapen te recht te brengen." „ Maar goede Hemel! weten dan onze Hoogleeraars , wier roem zich met luister over Europa uitbreidt ; weten onze hooge Kerkvergaderingen; de Bedienaars van onzen Godsdienst, die in kunde en godsvrucht, voor geene Natie ter wereld behoeven te wijken; weten onze geleerde Maatfcbappijën; en alle Menfchenvrienden in Nederland; geen middel uit te denken, om deze eenvouwige Christenen, tot.de kennis, geloof , en onfehatbaren troost van den besten aller Godsdienlten , weder te brengen !" ,, Ik eindige met den oprechten wensch, dat zij allen mogen famenfpannen, om die nevelen der dweperij , welke onze verlichte eeuw fchandvlekken , en allen redelijken Godsdienst verpesten , eens eindelijk te doen verftuiven: en dat de eeuwige Goedheid en Genade deze mcnschlievende pogingen , met den vruchtbaarften zegen voor de Hervormde Kerk in ons Vaderland bekroone 1" Phar-  668 PHARMACOPOEA AMSTELODAMENSIS NOVA; Pharmacopoea Amflelodamcnfis Nova. Amftelodami apuii P. H. Dronsberg, 1792. Bthalven het Voorwerk 210 Bladz. m qto. De prijs is ƒ' 3 .< < . * TTaddcn wij nog onlangs onze gedachten te kennen gegeven, wegens de noodzaaklijkheid eener hervorming in de openlijke Apotheekboeken , op gezag der Overheid ,n verfchillende Steden van ons Vaderland vervaardigd; met genoegen zien wij thands , dat aan dit nuttig Werk, door Beftuurders van het Collegium Medicum de Amflerdam, de hand geflagen , en eene nieuwe Pharmacopoea in 't licht gebrast is, welke aldaar eerlang ftaat ingevoerd te worden. En in de daad, onder alle onze gebrekige Apotheekboeken was er mooglijk geen, het welk zoo zeer nodig had, om overgezien en verbeterd te worden, als het Amjterdamfche. Voor bijkans zeventig jaaren in het lucht, gegeven, was hetzelve nog opgevuld met dien vcrbazenden toeltel van langgerekte, kwalijk faamgeraapte en gedrochtlijk toebereide voorfchriften, die de onbeperkte eerbied voor de dwaasheden zelfs onzer Voorouders, van die tijden af, toen zij hunne wanltaltige Antidota en Alcxipharmaca bijeenlapten, r geringe lieden voor een klein jaargeld laten waarnemen. Niet zeer lang geleden had eene aanzienlijke familie te Amlterdam voor een harer leden, die misfchien nergens anders toe bekwaam was , het ambt van doodgraver weten te verkrijgen, doch de man zich dezen tijtel fchamende , liet zich commisfaris der laatfte depêches noemen. Bladz. 287. iri een noot: Dat de moederliefde in Nederland ook zelfs bij de verachtelijke vrouwlieden, uitltekender dan elders zij, blijkt onder anderen hier uit, dat, toen de Stadhouder in het jaar 1778, zich door alle rechtbanken in de Republiek liet opgeven, hoe vele perfonen van het jaar 1732 af tot 1778 toe van kindermoord overtuigd waren geworden, het geheel getal derzelven niet meer bedroeg dan negenen- zeventig, en wel allen uit de geringde VoiksKlasfeïi. Dit zij genoeg van het werk voor handen, wij twijfelen niet, of allen, die hetzelve doorlezen, zullen zich  AMSTERDAM IN ZIJNÉ GESCHIEDENISSEN, ENZ. 27ten zelve, als derzelver inrigting betreft. De Vervolgichrijver komt ons voor iemand te zijn, die aangaande verfcheiden wetenswaardige bijzonderheden , &zeer goede onderrigtingen heeft genoten, en aldus vrij gezet, het voetfpoor van zijnen doorluchtigen Voorganger te hebben betreden. Zij , die het Werk van den Heere wagenaar, op juisten prijs fchatten, kunnen met deze Biivoegfels, deszelfs waarde vergroten, en' het te kort. komende aanvullen. Bebalvcn de reeds gemelden, ontmoeten [wij nog de volgende nieuwe of vernieuwde Geftigten: De Nieuwe Koornbeurs; de Nieuwe Vleeschhal in de Nes, en de Vertrekken van het Collegium Medicum; de Stads-Gefchut- cn Klokgieten de Nieuwe Muiderpoort; de Raampoort; het Nieuwe.1 Comptoir van de Gemeene-Lands Middelen; de Nieuwe Kerk der Jefniten; d« Nieuwe Roomfche Kerk de Liefde , buiten de Raampoort; de Vergrooting van het Roozenhofje, enz. Om het Werk te meer fieraads bij te zetten, hebben de Uitgeevers hetzelve doen verzeld gaan van de volgende meestal niet kwalijk uitgevoerde Platen: de Nieuwe Muiderpoort; de Nieuwe Schouwburg; het fpringen van 'sLands Oorlogfchip Alphen, te Curacao; zinnebeeld van den Engeifchen baak in 1780; Pourtrait van j. a. zoutman'; Pourtrait, Lijkltaatfie en Gedenkteken van w. j. g. b. mentinck; het Nieuwe Werkhuis; Kweekfchool voorde Zeevaart; Nieuwe Koornbeurs; Vernieuwde Waag op den Dam, en Gebouw aan de Vischmarkt; de Vernieuw»  daubenton, wollen in frankrijk gegroeid. ü8l nieuwde Raampoort; de Armenifche Kerk; het Huis van Barmhartigheid; de Schouwburg bij het uitgaan, Waardgelder? naa Utrecht gezonden, Pourtrait van r. schutte, Predikant te Amlterdam. Wollen in Frankrijk gegroeid, voor allerfijnjle Lakcnen, niet min ah de Spaanfche gefchikt; met proeyen geftaaft, door den Heer daubenton. Vertaald en met Aanmerkingen vermeerderd, door p. t. couperus. Tc Gouda, bij W. Vcrblaauw, 1792.' Met de Vonrrceden 60 bladz. In gr. 8vo. Dc prijs is f: - 10 - : De ondervinding heeft geleerd,dat fijnwollige Spaanfche en Engelfche Rammen, met grofwollige Inlandfche Ooijen paarende, een Ras voortbrengen, dat fijn en langwollig is. Hier uit is eene aanmerkelijke verbetering voor den verbasterden toeftand der Kudden te verwachten. De üiconomifche Tak heeft reeds de gelegenheid aangevat, om dit te bevorderen en de Maatfchappij der Landbouw te Amlterdam is , zedert eenigen tijd, niet min omtrent dit Stuk werkzaam geweest. De Heer daubenton, las in A°. 1784 , in de Academie der Wetenfehappen eene Verhandeling voor, over het eerfte ftuk Laken van fuperfijne in Frankrijk gegroeide Wollen, 't Is deze Verhandeling, als mede nog een Stuk daar toe betrekkelijk, in den Jaare 1786, door denzelfden Autheur, in 't licht gegeven, welke wij, beiden door den Heer couperus vertaald, hier voor ons hebben. De edele bedoeling van Vertaaler blijkt uitzijn Voorreden, als hij zegt: ,, Mogt Neêr,, lands ijver eens worden opgewekt, en de oude ,, geest van fpaarzaamheid en vlijt, ook indezen her,, leeven! Wat zoude 'er van onze kwijnende, doo,, delijk kwijnende fabrieken worden, indien men in ,, Spanjen, (zoo als de Heer daubenton en andere ,, m"t hem voorzien) den uitvoer der Wollen ver„ boodt; indien wij alsdan het gemis, door ons eigene niet konden vervullen," enz. De Heer daubenton, die eene aanzienlijke fchaarjhoederije, in een bergachtige Streek bezit, nabij de Stad Montbard, heeft zich, zedert een aantal Jaaren toegelegd, om uit Vlaamfche, Engelfche, MarokkaanS 5 fche,  fi8» DAUBENTON, WOLLEN IN FRANKRIJK GEGROEID» fche, Spaanfche en andere Rasfen, zijne kudde aan te kweeken. Hij paarde Rammen met de allerfijnife, aan Ooijen met de allergrofste Wolle, met de gelukkigste uitkomst. De proeven, door hem met de grootite voorzorg genomen, hebben bewezen, dat hij alle de onderfcheidene Rasfen van zijne hoedcrijë, tot dien trap van fijnheid heeft gebracht, die de Spaanfche Wollen bezitten, flegts door de Rammen en Ooiien, uit de gemengde Rasfen geteeld, vervolgens met elkanderen te doen paaren, cn hier van een afzonderlijke kudde te maaken. In het Bijvoegfel, merkt de Heer daubenton onder anderen aan , dat de Hollanders in de vorige eeuw, een nieuw foort van Wolvee uit Oostindien hadden overgebragt, en op Texel geplaatst. Dat dit foort in Vlaanderen gekomen, tegenwoordig nog rijkelijk voorzien is van lange Wolle. Hij meent daarenboven , dat deze Vlaamfche Schaapcn vatbaar zijn voor eene groote verbetering , zoo wel in de grootte van bet Schaap, als in de hoedanigheid en lengte van deszelfs Wolle; welke hij zegt, dat van f >mmigc dezer Schaapen, twee- en twintig duimen hng is. Alle de werken van joost van vondel. Uitgegeven door bernardus bosch, rustend Predikant van Diemeri, Te Dordrecht, bij de Leeuw en Krap, cn te Bergen op den Zoom, bij van Riemsdijk en van Bronkhorst. In gr. Svo. 290 bladz. De prijs is ƒ 1 - 10 - : Toost van voNDRL,die in den tijd begon te bloeien, J toen 'er aan de befchaving van de taal cn den fmaak der Nederlanders nog bijna niets gedaan was, en die nooit] eenige vreemde aanleiding gehad hadt, om zich zeiven te befchaven, is , in weerwil van dat alles , in de dichtkunde onze groote man'. Hij is daar voor altijd gehouden, en al wie waren fmaak heeft en onzijdig wil oordeelen, zal altijd eerbied hebben voor zijne grote verdienden. Hec kon onmogelijk anders wezen, of zijne fchriften moesten eenige ruwheden overhouden , als kenmerken van den tijd hunner geboorte. Het zou eene dwaze eenzijdigheid wezen, te ontkennen dat zij dat doen. Maar men wordt daar voor,  ALLE DE WERKEN VAN J, VAN VONDEL. 283 voor, door uitmuntende fchoonheden oneindig versoed. Zoo dat men'eenigzins liet versjen van oviuius op hem kan toepasfen: Enri.us, ingenio maximus, arte rudis. Het is derhalven geen wonder, dat zijne fchriften hij aanhoudendheid bij de Nederlanders in groote achting zijn, en, bij elk die taal en dichtkunde bemint, eenige weinige misfchien uitgezonderd, die den vaderlandfcben fmaak aan dien der duirfchers van den tegeuwoordigen tijd zoo zeer hebben opgeofferd, dat zij een allerfchoonst waar nederlandsch gedicht naauwlijks met geduld lezen kunnen, altijd in groote achting blijven zullen. Met is daarom wel zeer vreema, dat° men tot hier toe nooit een volledigen druk van alle de werken van dezen grooten man heeft uitgegeven. Dit heeft de liefhebbers tot de moeite verpligt, om de beste drukicen van de bijzondere ftukken, veelal tot eenen zeer hoogen prijs bij een te verzamelen, en dan zijn 'er nog maar uveinigeu, die daarin naar hunne wenfehen gellaagd zijn. De Boekverkoopers van riemsdijk, en van bronkhorst , die ons van hunne zindelijke drukpers, een en ai.der fraai ft.uk geleverd hebben , hebben derhalven zeer wel gedaan , dat zij op den raad van den Heer bosch, eenen nieuwen volkomen druk van vondel ondernemen; zij hebben zich daartoe met de Dordfche Boekverkoopers de leeuw cn krap vcreenigd, eu het opzicht over de uitgave aan den Heer bosch aanbevolen, en leveren ons hier het eerfte ftuk van alle de werken van joosx van vondel. W j moeten deze u'tgave haren wel verdienden lof geven. Zij is bij uitftek wel uitgevoerd, met een fraaie letter op zeer goed papier, met een bevallige verdeeling van de regels, naar het voorbeeld van de beste drukken , die wij hebben. En indien zij, gelijk wij vertrouwen, aldus voordvaren, kan het naar ons inzien niet misfen, of deze onderneming moet groot genoegen geven, en tot goed voordeel van de ondernemers uitvallen. Alle jonge liefhebbers van de dichtkunde, behooren vo^jdrl te kennen en te lezen, en daar toe hebben ze hier op eene aangename wijze gelegenheid. Ze kunnen hier met alle zijne werken bekend worbn, zon-  S84 ALLE DE WERKEN VAN J. VAN VONDEL.' zonder dat hun het verzamelen van dezelve veel moeite of geld behoeft te kosten* De Heer bosch zegt ons, in zijne korte voorreden, dat hij ons vondel zal geven zoo als hij is, en de drukken, die altijd voor de beste gehouden zijn, in taal en fpelling ftipt en met de grootlte naauwkeurigheid navolgen. Trouwens dit is vooral nodig , en zo het ooit past , met naauwkeurigheid drukproeven na te zien, dan behoort zulks in een werk van dezen aart. Arendsoogen van meer dan één kenner zijn hier van noden, opdat 'er toch geen misdagen inlhiipen. Dit houden wij van zoo groot eene noodzakelijkheid, dat ons voorkomt , dat de gelukkige uitflag van deze onderneming hier van bijna geheel afhangt. Dc Heer «uydecoper heeft hier toe in zijne uitgave van de Herfcheppingen van ovidius een goed voorbeeld gegeven. Ook zou het ons goed voorkomen, dat men ons, ten opzicht van elk bijzonder ftuk, in een kort, voorbericht,eenige kennis gaf, van den tijd, waarin vondel hetzelve gefchreven heeft, en van de voorname veranderingen , die hij van tijd tot tijd in het zelve gemaakt beeft, zo 'er anders zulke veranderingen in plaats hebben. Dit eerfte ftuk van deze uitgave behelst het eerfte gedeelte van vondrls poézij. Op elke volle bladzijde ftaan 36 regels; het zelfde getal, dat wij in de uitgave van Franeker vinden: meer konden 'er niet wel op geplaatst worden, zoo dat, naar 't ons voorkomt, de Poezij alleen wel 5 zulke ftukken zal uitmaken, — Men heeft verkozen, dit gedeelte van vondels werk eerst te geven. De reden kan men wel gisfen, en zij is niet te verwerpen. Doch in 't vervolg zou 't evenwel best fchijnen, de bijzondere (lukken te fchikkën, naar den tijd, waar in ze door vondel zijn uitgegeven. Ook hopen wij, dat 'er voor goede plaatjens in den gulden winkel en de warande der dieren moge gezorgd worden. In de Helden Gods zou men ze zonder nadeel kunnen nalaten, en dus kosten uitwinnen. Gedichten van j. clarisse, te Utrecht, bij H. van Otterloo, 1792. In gr. Svo. 95 Bladz. De prijs is ƒ: - 12 - : Jammer is het, dat w;j, volsends het nabericht van den dichter, dit kleine ftukjen reeds voor zijn af- i'cheid  CLARISSE GEDICHTE. 285 fcheid van de dichtkunde mogen aanzien , en dat hij niet van voornemen is, meer dichtftukjens uit te geven. Onder de tegenwoordige uitgevers van gedichten zijn. 'er verfcheiden , die wel zouden doen , wanneer zij zulk een befluit namen: Maar een man van zulk een fraai vernuft als de Heer claiusse, en die bewijzen geeft, dat hij zijne natuurlijk genie door ftudie en oefening zoo wel befchaaid heeft , moet zoo vroeg geen affcheid van de dichtkunst nemen. Wij hopen nog, dat de goedkeuring van zijne landgenoten, die deze zijne gedichten met het grootste recht verdienen, in zijn genomen belluit verandering mag maken. Wij zouden gaem een geheel Huk uit dezen bondel onzen lezeren tot eene proef mededeelen, maar ze zijn daartoe meestal te groot. Wij nemen deshalven alleen den volgenden brok., uit het leerdicht: de heldenaart, dat geheel vol is van de edelSte gevoelens; gekozen daar het boek open viel. Wie toch — wie is 't, die gindsch, zoo koud zoo los van zinnen, Verachtlijk het verfmaadt, zoo burgers hem beminnen, Of—zoo hun haat hem drukt? —Is hij een waardig held? Meen 't is een lage vriend van list en fnood geweld. Bloohartig is zijn ziel — vol ftrekcn al zijn paden — Verdrukking is zijn merk — vol wreedheid al zijn daaden. De Held, een vriend zijns volks, leest gaem in't fprekend oog, Hoort gaem in 't kloppend hart der burgeren, hoe hoog, Hoe waardig men hem acht. Gaem hoort bij daar zich prijzen. Gevoelig is hij aan hun hartlijke eerbewijzen; Hij ftreelt zich met die gunst, — hij hijgt — hij Streelt naar meer — De Schaduw van de deugd is rechtverkregene eer. Wie zou dien lagen mensch met zuivere achting noemen, Die eiken trek naar eer in 't hart dorst fmoorem—doemen—. En — een verdiensteloos gemeen veracht foldaat Wou bi ij ven, zonder eer, of rang, of roem, of ftaat ?; De ganfche menschlijkheid zou blozend hem verlinaden. Neen ! ze acht den vriend der deugd , die, door zijn braave daaden» Zich zei ven de eerbaan (legt naar hoogen roem en rang. Themiltocles, nog nu roemt 11 mijn helden zang. Nog leeft ge, o Tullius! in echt Romeinfche harten. Uw moed, Piet Hein! kan nog den oudfren adel tarten. En, Ruiter, had u 'r lor aan 't limrad vastgekneld? Uw deugd verhief uw rang — tot Neerlands groot (ten held. Na*  a86 NATUURLIJK TOVERBOEK. Natuurlijk Toverboek, behelzende de verbazend/Ie geheimen van Natuur en Komt; ofgeheldert met Planten. Vier Deelen. Tc Jmfterdam en Harlingcn, bij AlJart en van der Plaats, 1791. /ft gr. \vo. Samen 613 bladz. De prijs is f6 - : - : r\m welke redenen, dir Werk Natuurlijk Toverboek, en niet liever een naam, meer aan hetzelve eigen, gegeven is, js ons onbekend: Men treft in dit VV'erk geen de minde Toverij, maar wel natuurlijke behendigheid aan. Wij vermoeden nogrhans dat dit gelch ed zij, om het zelve, door den tijtel, fmaakelijk te maaken , aan zeker foort van menfchen , die zich meer op het verrichten van Konstdukjens, als wel op wezenlijke natuurkennis toeleggen. In den e'gcnlijken zin vervatten deeze deelen, eene reeks van Natuurkundige Fragmenten , en den inhoud derzelven, is juist daarom ook niet gefchikt, om eene geregelde Natuurkunde aan den dag te le^en. Zij, die de vermaaklijkhedcn van c-uijot, en°verl fcheiden anderen gefchriften van dien aart kennen, zullen ras zien, dat het ons aan zulk zoort vm boeken niet mangelt, en met ons van gevoelen zijn, dat wij, onder de menigvuldige nutteloze boeken, die' dagelijks in ons land uitkomen, dit Werk ook wel hadden kunnen ont'oeeren. Daarenboven zijn veele artikelen van het zelve, loutere Vertalingen, uit wiegLeb en andere Schrijvers overgenomen en vertaald. Het eerfte Deel bevat vijf Hoofdltukken; waar'van het eerfte en tweede handelt over eene gewaande Franfche Waarzegfter, en de middelen, die zij tot haar Waarzeggerije, in het Werk ftelde. Hier vinden dus zij, die zich in de Natuurlijke Toverkunst willen oefenen, een exempel ter navolging! Het derde Hoofdftuk fpreekt over de handgreepen, tot de kunften met de kaart. Het vierde over deze Kimden zelve, en het vijfde geeft een voorbeeld aan de hand om een gezelfchap met de verkregen natuurlijke zogenaamde Toverkunst, te vermaaken. Het tweede Deel bevat verfcheiden oude en nieuwe Konstdukken van allerlei foort Het derde en vierde Deel zijn ons eenigzins be. lang.  natuurlijk toverboek. 2I7 langrijker voorgekomen, dan de twee voorgaande. Zij bevatten de Klectricitcit en verfcheiden Chemifche Konstlhikken. 't Moet' intusfchen vreemd voorkomen , dat men alhier onder de toverijen, dc Medicinale klectricitcit telt. Wij vinden in dit boek, over dit onderwerp toch, zo wel als over de Natuurkundige Electricitcit, een Hoofdftuk gefchreven; en hoewel dit niet van het minstbelangrijklte is, zo konden wij hetzelve des noods ontbeercn: De Natuurkundige Electriciteit, zoo als die hier behandeld wordt, is, in vergelijking van den arbeid van de Heeren cuthbertson, cavallo, enz. onvolledig; en daar en tegen is het Hoofdftuk, over de natuurlijke Electriciteit des dampkrings, hier te omflacbtig behandeld; terwijl het niets nieuws bevat cn met eene menigte verhaalen van onweders is uitgerekt. De Geneeskundige Electriciteit van den Heer van barneveld, heeft niet mmdcr het Hoofdftuk, over de Medicinaale Electriciteit, nutteloos en onvolkomen gemaakt. In zoo verre echter deze boekdeelen, door derzelver tijtel van Natuurlijk Toverboek, in handen komen van Menfchen, die bijzondere kunftige en natuurlijke vermaaklijkheden, boven geregelde natuurkunde verkiezen, zal hetzelve, bij dezen misfehien niet nalaten, zijne nuttigheid te hebben; daar en boven bijgeloof en overgeioof kan hier toegelicht worden; en aanleiding krijgen, om meer argwaan te hebben. Wij verkiezen hier van een bewijs te geven, in het eerlte artijkel van de Chemifche Konstlhikken , alwaar wij het bloed van den Heiligen januarius zien natnaaken. ,, Het bloed van den Heiligen ja.muarius, ïs een der voornaamfte fchatten van dc Kathcdraale Kerk te Napels, wordende hetzelve, in een afgezonderde Kapel, ü Tefero genoemd, achter het hoofdaltaar, in eene kas, met zilveren deuren bewaard, in twee Pliioolen, nevens welke het hoofd van den Heilig ftaat. Jaarlijks wordt dit bloed driemaal, op gewoone tijden, ten toon gefield; doch bij gelegenheid van pest of hongersnood, zoo dikwijls, ais zulks nodig geoordeeld wordt, tot troost der vroome Katholijken. Op alle zulke plegtige tijden , worden de Phioolen, tusfehen een aantal brandende waschkaarfen gezet , terwijl de priester, tot den heiligen doodskop nadert, en daar voor zijn devotie verricht. Wanneer hij hier mede bezig is, begint het bloed te fmelten en de priester  288 j. de jongh, natuur. en liefde in strijd. ter roept il miraculo e faito. Het mirakel is volbragt, waar mede de geloovige fchaare getroost naar huis gaat." „Men behoeft ondertusfchen niet naar Napels te reizen , om 't voornoemde wonderwerk te zien, dewijl de fchrandere chemicus neuman, in 't Jaar 1733, de volgende Compofitie heeft ontdekt, die waarfchi|iilijk het gewaande bloed van den Heiligen januarius zelf, of ten minden iet, daar aan volkomen gelijk is : Men fmelt een half lood walfchot, in ruim zoo veel heldere terpentijn olie, en doet 'er bij eenige greinen aluin, met een agtde lood zeer fijn gewreeven alkanet wortel , of meer naar mate men de couleur hoog wil hebben; dit laat men met elkandcren, in eene zagte warmte, zoo lang als zulks genoegzaam is , trekken , en giet daar na het helder olieachtig vocht af, in een zuiver glaazen flesjen. Deze doffe is zeer fchoon bloedrood, en heeft de eigenfehap, dat zij in de koude gedolt blijft, maar door eene zaste geringe warmte , gelijk die van daar nevensgeplaatfte kaarsfen, vloeibaar word, zonder dat men daar toe het hoofd van een of anderen afgedorven Heilig van noden heeft." Natuur en Liefde in Strijd. Tooneelfpel, door j. de jongh. Te Amflerdam, by J. de Jongh. Jn 8vo. 120 Bladz. De. prijs is f ; -II -; T\\i Tooneellluk is uit het oorfpronglijke van den Heer d'adrien , met eenige veranderingen nagevolgd. Eenige onregelmatigheden uitgezonderd, op welke men in den tegenwoordigen tijd minder fchijnt te zien, hebben wij het met veel genoegen gelezen. De eerzucht van capacellt, die wat te zeer buiten de palen gaat, ontvangt hare beliraffing, maar zijn goed eerlijk hart tenens zijne belooning. De zelfsltrijd van ferdinand , die zijn woord aan constance gegeven heeft, daar hij het te voren aan olijmpia , bij welke hij twee kinderen had, kwijt was, en zijn berouw daarover; de aandoeningen van deze laatfte; de edelmoedigheid van bare medevrijfler, en haare overwinning op het hart van den ouden Vorst van Ferrara, ferdinandoos vader, moeten op het tooneel bij uitdek fterk werken. ft  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandelingen raakende den natuurlijken en gcöpenbaarden Godsdienst, uitgegeven door teijlers Godgeleerd Genootfchap. XIII Deel. Te Haarlem, bij J. Enfchedé en Zoonen en f. van Walré , i?93- 339 Bladz. en de Latijnfche Verhandeling LXXl'/ Bladz. In Quarto. De prijs «ƒ4-:-: " Daar' aan ^en êénen kant, der menfchen oor* ■L' fpronglijke gelijkheid, nevens de Rechten en Pligten, daar aan verknocht, en daar uit voortvloeiende , zoo wel in de Staat- als Zedekunde, zoo wezenlijke, heilige, en onfchendbare , als algemeen belangrijke, voorwerpen zijn, welker beftaan, waardij en gewigt, immer, wel niet geheel kunnen vernietigd worden, door onderdrukking, misbruik, of overdre» vene denkbeelden — doch echter, aan den anderen kant, voor misduiding, nevens verkeerde en Verwarde uitlegging, bloot ftaan , en gevolglijk, tteeds het 'onderzoek en de oplettendlte overweging, zoo wel als de ijvrigfte handhaving, te overwaardig zijn; — daar, bovendien, het denkbeeld dezer gelijkheid, na dat de groote menigte in eenen langduurigen Haat van fluimering, als 't ware, hier omtrent gezonken lag, eensklaps op nieuw wederom meer algemeen was levendig geworden — doch ondertusfehen de Toepasjtng van dit beginzel, voornaamlijk op de burgerlijke vrijheid , en de afleiding der daar in opgefloten Rechten en Pligten, op zoo verfchillende en wijd uit eikanderen lopende wijze , begon begrepen en voorgedragen te worden, en langs hoe meer, aanleiding te geven tot het botvieren van hevige driften en hartstogten — daar , en in zoodanige tijdsomstandigheden, (die ook tot heden toe bij aanhoudendheid voortduuren , en airede eene groote verfcheidenheid en verbaazende afwisfeling van de fchoonfte en verTuklijkfte, zoo wel als van de fchandelijkfte en affchu vlijkfle tooneelen, voor het oog des rechtfehapen fvlenfchenvriends, hebben opgeleverd,) begrepen de Leden van tiujlers Godgeleerd Genootfchap , dat 'er zich nimmer eene meer gepaste gelegenheid koude opdoen, om eene rechtttreekfche Prijsvraag over het onderwerp in gefchil uit te fchrijven, en om aan het VAD. BIBU V. DEEL. NO. 7. T be-  SQO VERHANDELINGEN bedaard en oordeelkundig onderzoek van geoefende , doorzichtige, koelzinnige , en menschlievende Verltanden op te dragen, eene naauwkeurige, duidlijke, en volledige bepaling en ontvouwing van ,, „ den zin, in welken de Menfchen kunnen „ „ gezegd worden, Gelijk te zijn, als mede „ van de Rechten en Pligten, die uit deze ge,, lijkheid voortvloeijeir" " Uit de ingekomen Verhandelingen , ter beantwoording van deze vraag heeft het Genootfchap eene Latijnfche Verhandeling, wier Schrijver gebleken is, te zijn de Heer en Meester hendrik cowstantijn cras, Hoogleeraar der R echten, aan de Doorluchtige Schoole te Amflerdam, der gouden Eerepenning waardig gekeurd; en eene in 't Engelsch opgeftelde Proeve met de zilveren eerepenning vereerd, waar van de Schrijver is de Heer vv. l. brown , M. O. Hoogleer aar in de Zedelijke Wijsbegeerte, en Kerklijke Gefchiedenis, nevens Predikant, bij dc Engelfche Gemeente, te Utrecht. Deze beide Verhandelingen maaken nu verders den Inhoud van dit XIII Deel der Verhandelingen van teijlkrs Godgeleerd Genootfchap uit; en wel zoo, dat men de Verhandeling van den Heere cras in het oorfpronglijk Latijn, en in eene nette en fierlijke , door den Schrijver zelve vervaardigde Nederduitfche Vertaaling hier geplaatst vindt, nevens de Nederduitfche Vertaaling der Verhandeling van den Heere brown. Uit hoofde van de belangrijkheid van het onderwerp, door twee zoo kundige mannen opzetlijk behandeld, hebben wij geoordeeld, aan onze Lezeren een eenigzins brecder verflag van den Inhoud dezer Verhandelingen te moeten geven, waarom wij, ten einde de palen van ons bellek niet te verre te buiten re gaan, thans in het bijzonder de Verhandeling van den Heer cras zullen fchetzen, en derzelver beloop en merkwaardiglten inhoud voordragen , befpanrende de aankondiging en Rccénfis der Verhandeling van den Heere brown tot ons naastvolsrende Nommer. De Verhandeling van den Hoogleeraar cras , aan welke de beftuurers van tejjlhis Genootfchap in hun voorbericht, Bladz. X naar recht , dit getuigenis geven: ,, Hoe men ook over de zaak in verfchii ,, denke, men zal dezen Schrijver niet wel den lof „ kunnen ontzeggen, dat hij het onderwerp diep door-  van teijlers godgeleerd genootschap. 29T ,', doordacht heeft, en in de bearbeiding van hetzelve „ niet ongelukkig gedaagd is. Bij eene zeer naauwkeurige onderfcheiding, en ongemeen juiste bepa,, lingen, weet hij zijne gedachten naar eisch uit ei„ kanderen te zetten, en dezelve, met de nodige „ klaarheid, bondigheid, en eene aangename bevalligheid van ftijl en taal, voor te dragen; terwijl hij „ zijne gevoelens met eene zedige befcheidenheid , en ,, te gelijk met eene edele rondborstigheid bepleit en ,, verdedigd, en, over "t geheel, naar het ons toe„ fchijnt, eenen verllandigen middelweg tusfehen de ,, beide uiterden inflaat, en ten einde toe betreedt." — Deze Verhandeling, zeggen wij , is , behalven de Inleiding en het befluit, in twee Deelen verdeeld, handelende het Eerfte Deel in vijf Hoofdftukken 1. Over het Denkbeeld van gelijkheid en ongelijkheid in het gemeen. 11. Over den natuurlijken Mensch van kousseaü. HL Over den natuurlijken Mensch naar waarheid gefebetst, en welke gelijkheid daar uit voortvloeit. IV. Over den ongelijken Haat van 't Menschdom; en wel vooreerst in den ftaat der Natuur. V. Over den ongelijken ftaat van 't Menschdom in de Burgermaatschappij. Terwijl het Tweede Deel in twee Hoofdftukken onderzoekt. I. Welke eigenlijke Rechten en Pligten, uit de gelijkheid der menfchen voortvloeiende, in den ftaat der Natuur plaats hebben. II. Welke eigenlijke Rechten en Pligten , uit de Natuurlijke gelijkheid der menfchen voortvloeiende, inde Burgermaatfchappijën zelve nog dand grijpen. Strekkende het eerfte Deel, ter beantwoording van het eerfte, gelijk het laatfte ter beantwoording van het tweede Lid der opgegeven vrage. De Inleiding voorbijgaande, als welke meestal het gewigt en de belangrijkheid van het onderwerp aantoont, en de orde opgeeft, die de Schrijver zich heeft voorgefteld, in deze Verhandeling te houden , vinden wij, in het Eerlte Hoofdftuk des Eerften Deels, over het denkbeeld van gelijkheid in 't gemeen, na eene korte opgave van den Letterkundigen zin en gebruik van de wootdeu gelijk, gelijkmatig, gelijkvormig, waar tegen de woorden ongelijk, ongelijkmatig, ongelijkvormig, zijn overgefteld, de wijsgeerige kracht en betekenis van het woord gelijkheid' das voorgefteld. ,, Gelijkheid, zoo wel als gelijkenis (In 't Latijn ftaan •de woorden atqualitas en jimilitudo') zijn woorden, die T 2 eene  ftQ* VERHANDELINGEN eene vergelijking van eene zaak, met een andere,aanduiden, eu teffens eene zekere overeenkomst dier faamvergeleken zaken te kennen geven , zoo dat van 't geen in ééne derzelven bevonden wordt, ook iet, het zij meer, 't zij min, in de andere befpeurd wordt. — Zullen, derhalven, eenige menfchen geoordeeld kunnen worden, met eikanderen ouderling gelijk te zijn, zoo worden noodzaakiijk zoodanige eigenfchappen verëischt, die onder hen allen gemeen zijn, en niet min in dezen, dan in genen, ftand grijpen; en naar de mate of het getal Van die eigenfchappen zal dan noodzaakiijk ook die gelijkheid meer of min aanmerklijk of van minder belang zijn: maar zijn die gemeene eigenfchappen geheel weggenomen , dan kan 'er geene gelijkheid, hoe genaamd, meer overig zijn." • Hier uit leidt de Schrijver de verfchillende foorten van gelijkheid af, de rekenkundige, van zaken, welke in getal overeenkomen , de meetkundige, die in grootheid overëenftemmen; daarenboven is de gelijkheid natuurlijk of zedelijk. De Natuurlijke beftaat in de overeenkomst van die eigenfchappen, die van geene keuze of vrijheid van den wil van een denkend wezen afhangen , en daarom aan geen gebod van eenige wet onderworpen kunnen zijn, hoedanige is de gelijkheid van levenloze zaken, ook die van de menfchen ze!ven , voor zoo verre men hunne ligchaamskrachten, gedaante, enz. vlugheid van geest enz. of rijkdommén, aanzienlijkheid van gedacht, enz. die geheel van het geval afhangen, in aanfchouw neemt. — Maar de zedelijke gelijkheid bedaat in eene overeenkomst van rechten, die de wetten ons vergunnen; of van pligten, welken zij ons gebieden, zoodat de menfchen in een' zedelijken zin niet wel anders kunnen gelijk zijn, dan voor zoo verre hunne rechten en pligten^ dezelfde zijn. Deze gelijkheid is weder of voljlrekt * of betreklijk. De eerde, waardoor iemand, in alle op» zichten, en met wien hij ook moge vergeleken worden, altijd met hem gelijk is; maar de laatde treden wij alleen aan in die menfchen, die met dezen gelijk, met genen ongelijk zijn, of ook, met dezelfde.menfchen vergeleken, in dezen opzichte gelijk, in anderen opzichte ongelijk zijn. — Ten anderen deze zedelijke gelijkheid is, of natuurlijk of burgerlijk, gnar dat  VAN TEÏJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 293 dat de pligten of rechten van de natuurlijke of burgerlijke wetten afkomftig zijn. Van de Ongelijkheid kan het zelfde gezegd worden , bij tegenftelling. —■ Zij, die onderling gelijk zijn, —. zijn ook noodzaakiijk van eikanderen onafhanglijk , en dus onderling volkomen vrij, zoodat op de vrijheid, als de dochter der gelijkheid, ook de opgenoemde verdeelingen der gelijkheid toepaslijk zijn. Doch, de ongelijkheid brengt doorgaands de magt van te gebieden mede, enz. Hier uit leidt de Schrijver Bludz. 12 nadere bepalingen af omtrent de bedoeling van het eerde gedeelte der voorgedelde vraag; in welken zin kunnen de menfchen gezegd worden , gelijk te zijn ? Vooreerst, wordt daar mede gevraagd: ,, Welke gelijkheid 'er tusfehen de menfchen plaats heeftV" Zoodat hier de hoedanigheden moeten opgefpoord worden, welke aan alle menfchen gemeen zijn , en die allen te famen genomen dan eigenlijk de menschlijke natuur uitmaken. Ten tweeden wordt uitdruklijk en bepaald gevraagd; „ In welken zin kunnen enz. Daar dus Ais.zin moet verklaard worden, moet ook de tegenovergedelde ongelijkheid, zoo wel in den daat der natuur, als in den burgerdaat, opgefpoord worden. De Heer cras, dus den weg gebaand hebbende, tot het beantwoorden der bedoelde vraag , bedeedt het Tweede Hoofdduk van dit eerde Deel, tot het befchouwen van den natuurlijken mensch , volgends het denkbeeld van rousseau , welke Wijsgeer in zijne Verhandeling over den oorfprong der ongelijldieid onder de menfchen, den mensch geheel ontkleedde, zoodat hij, (om zoo te fpreken) bloot en naakt ftondt, even als een dier, en 'er niets meer van den gehelen mensch, niets, dan alleen een woest fchepzel, een onmensch, overig was. De ongerijmdheid dezer onderftelling aangetoond hebbende, fchetst het derde Hoofd/luk Bladz. 27. volgg. den natuurlijken mensch naar waarheid, en wijst aan, welke gelijkheid daar uit voortvloeit. Ten einde in dit zijn onderzoek te flaagen neemt de Schrijver het onderfcheid in acht tusfehen de wezenlijke hoedanigheden en eigenfchappen van den mensch, die hem tot mensch maaken, die men daarom noodzaakiijk in alle menfchen ontmoet, die beT 3 den-  -94 VERHANDELINGEN ftendig, onveranderlijk, aan allen gemeen zijn, bij voorbeeld de gedaante van het menschlijk ligchaam, en vooral 's menfchen geest, en deszelfs hoofdvermogens, die wel in trappen en wijzigingen verfchillen, maar niet geheel en al ontbreken, of men zou te vergeefs den mensch in den mensch zoeken; als ook die eerde zaden,die eerde grondbeginzels der natuur, de eerde natuurdriften, welke de hand der Natuur zelve in alle menfchen even zeer heeft geplant en ingedrukt. Waar toe ook in de aantekening Bladz. 29. de vrijheid, op het voorbeeld van rousseau ,gebracht wordt. Maar aan den anderen kant ontmoeten wij ook in den Mensch veele zulke hoedanigheden en eigenfchappen, die wel fomtijds , of meestal, hem verzeilen, maar die hij ook dikwijls ontbeert, en kan ontbeeren, zonder dat hij daarom ophoudt een mensch te zijn ; enkel bijkomende, en toevallige hoedanigheden , bij voorbeeld , fchoonheid , loosheid, voorzichtigheid, rijkdommen, enz. Door hulp van aftrekking fcheidt vervolgends de ïloogleeriiar deze tweederleie foorten van hoedanigheden van eikanderen af, ten einde, door het behouden van de esrstgemelden, den waaren natuurmensen te ontdekken. Dit wordt keurig uitgevoerd, en daar door de gelijkheid tevens der natuur opgefpoord, zoo ten aanzien van het ligchaam, als van den geest, en deszelfs hoofdvermogens, verftand en wil, waar na de Schrijver Bladz. 38. zijne aandacht nader vestigt op den daat en dand der menfchen, waardoor hij, van de gelijkheid der natuur, nader komt tot die gelijkheid, aan welke in eenen meer eigenlijken zin die (benaming kan worden toegekend. Hier fpreekt de Schrijver van de gelijkheid van het lot der menfchen, in 't algemeen, van 'hunne geboorte af, tot dat zij den laaiden tol aan de Natuur betaalen. — „ Daar 'er dan eene zoo groote overeenkomst plaats heeft in 's menfchen lot en leven, eene zoo groote overë'endemmin'g in de menschlijke natuur; wie ziet dan niet terdond , hoe groot eene gelijkheid uit die bedendige overë'endemming noodzaakiijk moet voortvloeiden? — Met één woord, indien de menfchen alleen naar hunne louter algemeene natuur befchouwd en gefchat worden, dan zijn zij onderling geheel ge*  VAN TEIJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 295 tik En het is deze overeenkomst, deze eenparigheid van rechten en pligten, die de eigenlijk genoemde selijkheid dat is , de zedelijke gelijkheid uitmaakt; welke wel moet onderfcheiden worden van de natuurliike of Phijfique. welke laatfte eene gelijkheid is van rijkdommen, vermogens van g,est, en andere zaken,, die alleen van 't geval afhangen , daar de eerfte eene eehikheid van rechten en pligten is. Deze. zedelijke gelijkheid beöogen de Franfche», wanneer zij in hunne Hellingen wegens de rechten van den mensch dus aanvangen": „ de menfchen zijn in rechten gelijk.■ Geiiik trouwens montesquiru dit voorlang reeds geleerd hadt, en waar omtrent de Heer necker de Franfchen ten onrechte berispt, in zijn werkjen Juf Tadminiftralion Amft. 1791. in 't welk hij de zedelijke gelijkheid doorgaands met de natuurlijke verwart, fchoon de Franfchen zich ook niet bepaald genoeg hebben uitgedrukt, gelijk de Heer cras aanmerkt in zijne aantekeningen Bladz. 40 en 42. . Eindelijk , toont de Heer cras, dat deze gelijkheid geen louter verdichtzel, geen eigendunkbjke verfiering is; en nu maakt hij Bladz. 45 het befluit en antwoord op het eerfte gedeelte der vraag dus op. De menfchen zijn in dien zin met eikanderen geHik: vooreerst; dat zij, wat het ligchaam, wat " de ziel, wat de natuurdriften cn verlangens, wat " het lot van geboren te worden, en te fterven , " aangaat", met eikanderen ten eenemaal overëcnko" men: dat is, dat zij ééne en dezelfde natuur met " eikanderen gemeen hebben. Ten tweeden: dat, uit " hoofde van die gemeenfehap aan dezelfde natuur, " noodzaakiijk ook de rechten en pligten, welken '- uit die gemeene natuur der menfchen alleen voort" vloeijen, even zeer, en gelijklijk, tot alle menM fchen behooren ; en dat die gelijkheid van rechten " en pligten nog Hand grijpt onder verfcheiden e men" fchen, en ook onder de vrije volkeren, die door *' geenen anderen band van betrekking, dan alleen door " dien van de aleemeene menschlijke natuur, onder,, ling verbonden zijn." Dewijl nu in dezen zin de menfchen onderling gelijk zijn te noemen, onderftelt dit natuurlijk, dat zij, in zekeren anderen zin , ook ongelijk zijn, gevolglijk gaat de Heer cras hier mede geleidelijk in het IV; & T 4 Hoofd-  29<5 VERHANDELINGEN Hoofdftuk over tot het naarfpooren van de ongelijkheid der menfchen, en wel vooreerst in den ftaat der natuur. Gelijk geene zaken in het Heel-al volmaakt aan eikanderen gel.jkznn, zoo ontdekt men zulks ook in de menlchen, deze natuurlijke ongelijkheid ftelt de Heer cras voor, ten opzichte van het ligchaam, en de geestvermogens maar ook van den ftaat en levensHand der menfchen, Ouders en kinderen enz. waaruit ook eene zedelijke ongelijkheid voortvloeit, hii welke gelegenheid de Schrijver bladz. vols°- aantoont dat uit natuurlijke oorzaken, b£ natuurlijken Hand der dingen in de daad zedelijke rechten en olieten kunnen voortvloeien, en dus ook jn het tegenwoordig geval, hoewel hij geenszins ontkent, dat ook dikwijls^ eene ongelijkheid van ftaat, onder de menlchen, uit uitdruklijke, of ftifzwijgende bedingen en overeenkomften — voortvloeije. Uit zijne waarnemingen leidt hij bladz. 61. dii befluit af: Dat zelfs in oen zuiveren natuurftaat geene geringe zedelijke ongelijkheid plaats heeft tusfehen de menfchen; terwijl nii met de aanmerking, dat in deze ongelijkheid echter de ^rnn^m ,81 eid en rechtvaardigheid der wetten, wederom voortref]Jk herfieldt vindt. Na al het welke, hij nog verder het eerlte lid der vraag dus beantwoordt. Dat de menfchen in dien zin met eikanderen ge„ lijk zijii , dat de rechten en pligten , welke uit de algemeene natuur der menfchen voort vloeijen, even ,\ zeer en gelijkhjk tot alle menfchen behooren; dat ,, de menfchen derhalven gelijk zijn , vooreerst, in den ,, ftaat der natuur, voor zoo ver, noch eenige bij,, zondere natuurlijke betrekking, noch eenig rechtmatig beding en overeenkomst; en, ten anderen, in de burgerlijke famenleving, voor zoo ver noch ,, eenig rechtmatig beding, nog de aart van burger,, maatfchappij , en het burgerlijk oppergebied zcl,, ve, aan fommigen boven anderen, eenige bijzon,, dere rechten heeft opgegeven, of ook bijzondere „ pligten opgelegd." Het tweede Deel dezer fchoone verhandeling bepaalt zich tot het tweede Lid der opgegeven vraag, ,, welke de rechten en pligten zijn, die uit deze gelijkheidder menlchen voortvloeien, waar in de Schrijver, in het eerfte Hoofdftuk, handelt van de eigenlijke rechten en pligten, die, uit de gelijkheid der menfchen voortvloeijende, in den ftaat der natuur kracht hebben. — Vooreerst wat den natuurftaat betreft, het is zeker , dat de menlchen door zedelijke wetten beituurd worden. Deze niets anders dan de algemeene en volftrekt gelijke natuur van geheel het menschdom ten grondflag hebbende,zoo kan het niet anders zijn; of die rechten, welken die wetten aan den mensch toekennen, en die pligten ,■ welken zij gebieden, moeten alle menfchen even zeer en * gelijk li jk aangaan. Hier uit volgt dit recht, deze pligt: ,, Dat niemand ver,, mag van eenen anderen de nakoming van die wetten te eisfehen, welke hij zelve vertreedt en verkracht" — of: ,, al wat gij wilt, dat u niet ge„ fchiedt, doet zulks aan geenen anderen." En deze ï 5 re.  598 VERHANDELINGEN regel geldt in alle menfchen, in 't gemeen, maar ook> op bijzondere tijden, plaatzen, pcrfmen, betrekkingen, enz. Het gaat ook ten tweeden, geheele volken aan. II. Met de gelijkheid der menfchen is ten naauwften hunne vrijheid verbonden. Natuurlijk gelijke menfchen moeten ook natuurlijk noodzaakiijk zoo vrij zijn, dat zij aan niemand, dan aan God alleen, behoeven te gehoorzamen, en rekenfehap vcrfchuldisrd zijn. Hier uit vloeit voort het recht van den mensch, om, een ieder voor zich zeiven, te beflisfen, welken levensftand hij verkieze, enz. Ten anderen, deze vrijheid kan nimmer geheel afgeftaan worden, zelfs niet door zoodanig eenen, die zelve zoodanigen geheelen aflland al eens, hoe ongerijmd ook, zou willen en begeeren. —> ,, Ten derden, zoo groot is de kracht der vrij. heid, dat, zo zij op eene onrechtvaardige en fnode wijze, door vrees en geweld, ooit mogt ontnomen, bekneld, onderdrukt, of ontrukt zijn, een iegelijk mensch, ook daarom alleen, dat hij mensch is , die Vrijheid kan te rug vorderen en weder opëisfchen." Bladz. ici. Hier uit vloeit dit recht en deze pligt voort, ,, dat een ieder vrij volk zoodanige wijze van regeering en ftaatsbelluur voor zich mag verkiezen, welke het voor zich het best en heilzaamst oordeele, zonder •dat eenig ander volk of vorst het minde recht hebbe, zich daaromtrent eenig bewind , of gebied , of dwang aan te matigen." Nogthans wordt bij dit alles , wanneer de eigen aart der vrijheid medebrengt, dat ieder mensch naar zijn eigen goedvinden leeven , en al wat hem oirbaar duv:ke, doen mag, onderfteld, ., voor zoo verre hij niets tegen de wetten bedrijvc; niets tegen de vrijheid van anderen onderneme ; niets befta , het welk, in eeniger maniere, eenen anderen zou beledigen." III. Deze vrijheid, die zich zoo ver uitftrekt , moet, in de allergewigtigfte zaak, in den Godsdienst, heilig en onkreukbaar zijn. Dit betoogt de Heer cras voortreflijk Bladz. 103 volgg. „ Alle Godsdienst moet geheel vrij en onverlet zijn, zoo lang deszelfs oefening geen ander mensch beledigt." Bladz. 105. IV. Al»  van te1jlers godgeleerd genootschap. 299 IV. Alle menlchen moeten ook gelijk recht hebben, om hun geluk te bekomen, te behouden, te vermeerderen, en zoo veel mooglijk uit breiden. Hier uit vloeit het rechr van Eigendom en deszelfs veilige bezitting en gebruik voort, bij welke gelegenheid de Heer cras Bladz. 10S. tegen rousseau beweert, dat in den Natuurftaat zeiven een recht van eigendom plaats vinde. V. Uit de gelijkheid vloeit ook voort het recht yan zclfsverdediging, en VI. het recht van wede? ver gelding. In meer bijzondere optelling van andere rechten, laat zich de Heer cras niet in, ook fpreekt hij niet afzonderlijk van de pligten, omdat rechten en pligten betrekhjk op eikanderen zijn, zoo dat de eerften gefield en erkend zijnde, de laatften niet kunnen voorbij gezien of miskend worden. In het Tweede Hoofdftuk van dit Tweede Deel, fpreekt de Hoogleeraar: over de eigenlijke rechten en pligten, die, uit de gelijkheid der menfchen voorlvloe' jende, ook nog in den burgerfiaat, kracht hebben. In den burgerftaat wordt, uit zijnen aart, geene bijzondere burgerlijke ongelijkheid onder de menfchen gevonden , dan eenig en alleen de zoodanige, welke de natuur en bet wezen der Burgerlijke verëeniging noodzaakiijk medebrengt, dat is, die het algemeen welzijn van den Staat volftrekt vordert. Hier uit maakt de Schrijver dezen regel op: „ Dat ook zelfs in den Burgerftaat, voor zoo verre het algemeen welzijn niet „ anders gebiedt, de Burgers, enkel onder elkande,, ren als Burgers befchouwd, onderling gelijk zijn , s, en even dezelfde Rechten genieten, en door den ,, band van dezelfde Pligten verbonden zijn." I. Allen genieten dan het zelfde recht, en dezelfde vrijheid, om, of in den ftaat der Natuur te blijven leeven, of eene Burgermaatfchappij aan te gaan. . Indien het laatfte ftanrl grijpe, zoo moet noodzaakiijk bij hen allen te famen, even zeer het Burgerlijk Bewind berusten: 't welk fommigen een oorfpronglijk oppergebied noemen , en van een opgedragen Opperbewind onderfcheiden. — In zp^o verre, dat noch eenig mensch, noch eenige vergadering van meer menfchen, zonder 'svolks wil, zich die hoogde magt met eenig recht konne toeëigenen. Maar heeft het Volk zelf, door  3°<* VERHANDELINGEN door een rechtmatig verdrag , dat oppergebied op eenen anderen overgebracht, dan gebiedt de natuurwet de trouw van dat verdrag heilig naar te leeven en te vervullen. Bij deze gelegenheid wederfpreekt de Heer cras, Bladz. n3. den Heer paine, in de ftellin°dat de nakomelingfchap , door geen verdrag der voorouderen, hoe genaamd ook, zou kunnen verbonden worden ; uit die aanmerking, dat een iegelijk volk een zedelijke perfoon is, welke altijd dezelfde blijft, hoe zeer eenigen zijner bijzondere Leden en Burgers' naar elders vertrekken of derven. Echter geeft de Heer cras aan den Heer paine toe, ,, dat, om groote en „ gewigtige redenenen, de daatsgedeldheid en re„ geerwijzedoor een volk kan worden veranderd." Zij, die in eenen reeds ge vestigden Burgerdaat geboren worden, hebben, zoodra zij tot eenen rijpen ouderdom zijn gevorderd, het recht, om, of de regeeringsvorm en daatsgedeldheid, die zij vinden, goed te keuren, of mishaagt hen die , dan naar elders te verhuizen. Bladz. 119. Eindelijk, de gantfche Maatfchappij ontbonden zijnde, zijn 'er geene Burgers meer overig, maar allen zijn nu wederom eenig en alleen menlchen, die tot den daat van gelijkheid zijn wedergekeerd , welke in den daat der Natuur darid grijpr. • II. Met betrekking tot die zaken, welke tot de al. gemeene natuur des menfchen behooren, zijn alle de leden in den Burgerdaat, zoo wel Regeerers, als gemeene Burgers cn Ingezetenen, met eikanderen volkomen gelijk, bij voorbeeld , in de vrijheid van Godsdienst , enz. III. De ingezetenen van eenen Staat, als Burgers met Burgers vergeleken .. zijn in den burgerdaat met eikanderen gelijk. — Zij eènieten dus als Burgers allen het zelfde recht, en liggen allen eenpariglijk onder den zelfden band van burgerlijke verpligtihgen. IV. In bijzondere zaaken genieten Staatsbewindhebbers en alle Overheden, die zulks alleen in zoo verre zijn, dat zij den daat beduuren, eenparige rechten met en benevens andere Burgers, en zijn geheel aan dezelfde pligten verbonden. V. „ Alle Burgers en Ingezetenen zijn, ook in den „ Burgerdaat, daadlijk, wederom gelijk, en volko- j> men  VAN TEIJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 301 men vrij en onafhanglijk, zoodra het Opperbeduur " blijkbaar onrechtvaardig is , dat is, indien of eert " kenlijk onrechtvaardig Oppergebieder het bewind " V0ert: of, indien wel een waar en volkomen wet" ti°- gekozen Staatsbeftuurer gebiedt , maar op eene " geheel en openlijk onrechtvaardige en fnode wijze, " en blijkbaar, tegen de kenlijke grondwetten van den " Staat, dat gebied uitoefent. Ten anderen — zoo " dra de fpringvederen der oppermagt zoo verlamd zijn, en de geheele burgerlijke Maatfchappij der" mate verbroken en ontbonden is, dat geen heil, \' veiligheid , en behoud — meer gevonden, en een iegelijk genoodzaakt wordt, voor zich zeiven raad 11 te°verfchaffen , en zelve in zijne zekerheid te voor- ,, zien." ,. „ VI. De Burgers, en Ingezetenen , zijn met verpligt te gehoorzamen, dan aan de Wetten , noch aan eemse Overheid onderworpen, dan alleen aan zulk eene, en voor zoo verre, als deze volgends de Wetten ge- k'vii Deze Wetten kunnen alleen die daaden der Burgers beftuuren , in welken te gebieden of verbieden het kenlijk heil van den Staat betrokken is. In alle andere zaken houdt de hoogde vrijheid en volkomende gelijkheid in den Burgerdaat dand. VIII. Dit wordt bijzonder aangetoond met betrekking tot den Godsdienst, bij welke gelegenheid echter de Heer cras , Bladz. 142. weder den Heer paine tegenfpreekt. wanneer die het Fransch opftel van de Rechten van den Mensch, in het X Artikel berispt, als of de Godsdienst eene zaak ware, die het geheel burgerlijk Oppergezag zoo ver te boven ging, dat deswe|e in den Burgerdaat geene bevelen, hoe genaamd ook, zouden mogen gegeven worden. IX. Vervolgends fpreekt de Heer cras van de vrijheid van de drukpers. X. Wij oordeelen, zegt de Schrijver, dat dit één der voornaamde rechten is, die van de Natuurlijke gelïjkheid nog in de Burgermaatfchappijën overig zijn, dat de weg tot Bedieningen, Waardigheden, Eerambten, Regeeringsposten, voor alle Burgers even zeer en gelijklijk moet opendaan. , . XI. Het recht van eigendom, veiligheid der bezitting,'vrij gebruik derzelven, zoo na mooglijke eenpa-  202 VER HANDEL IN GEN righeid in de lasten maken den inhoud van' dezen *<*. ragraaf uit. r XII. Verkiezing van levensftand, huwlijk, opvoeding zijner kinderen, enz. XIII. Eene evengelijke befcherming der Wetten en wettige Rechtbanken, welke den afftand van zelfsverdediging vergoedt. XIV. Eindelijk , ook dit recht vloeit nog uit de geliikheid voort, dat elk daar ter plaatze zijn leven ma» flijten, waar zulks hem het gevoeglijkst, het nuttigst! en aangenaamst dunkt. In het Befluit der Verhandeling, Bladz. 162. geeft de Hoogleeraar reden, waarom hij meer van de rechten dan van de pligten uit de gelijkheid voortvloejende, gefproken heeft, om dat deze beiden op elkander betreklijk zijn; ook waarom hij niet gefproken heeft van de rechten en pligten, welke uit de ongelijkheid der menfchen voortvloeien, omdat naamlijk de vraag des Genootfchaps hem daar toe geene aanleiding gaf. Waar na hij alles famentrekt, en met deze nadruklijkê woorden eindigt. ,, Dat zij dan vrij komen, die het onderwerp van deze geheele overweging, en dit betoog, of klein achten, of ook zelfs befpotten! Dat zij vrij komen en oordeelen, daar zij zich zeiven in de ftrikken van hunne fiijne fcherpzinnigheden verwarren, met welk een recht zij anderen de verkeerdheid en 't kwaad gebruik van fijn, maar valsch , gefponnen redeneringen verwijten (?) Dat zij vrij komen, en beflisfen, of het betameli,k is, alle hunne opgefmukte welsprekendheid uit te Stallen en te misbruiken, om de <*oede zaak, de zaak der menschlijkheid, te onderdrukken en te overrompelen! Of het betaamt, enkel om de misftappen der menfchen , aan welke de zwakheid en bekrompenheid van het menschlijk vernuft in veele zaken ons blootftelt, de heilige'Rechten , aan het Menschdom door den weldaadigen Schepper zeiven gefchonken, Hechts voor beuzelingen te houden, of ook (*) Het opftel van de Rechten van den Mensch is fterk gegispt, door den Heer burkü , in z;jn Werkjen, tegen de Omwenteling in Frankijk, in 't licht gegeven, in 't laar  van teijlers godgeleerd genootschap. 30J ook geheel te verachten, en te vertreden! Of het betaamlijk is, met ftoutheid, en eenen vloed van woorden, ja zelfs met eenige trotsheid, de achtbaarheid te befchimpen van die mannen, die den Mensch op eenigen prijs ftellen, en zijne Rechten nog eerbiedigen f Dat zij vrij komen, die enkel met uitwendigen luister, met rijkdommen , en door dien uiterlijken glans bekoord, der braven geringheid verachten, of der geringen deugd, en Schuldeloosheid als eene kleinigheid verwerpen! Dat zij komen, dat zij zien en oordeelen, of die rechten en pligten van gelijkheid en Vrijheid. welken uit de voortreflijkheid der algemeene menschlijke natuur ontluiken, of dezelven, 't zij door het nichten van Burgerftaaten, het zij door andere menschlijke inftellingen, zoo geheel en al hebben kunnen worden uitgevvischt, en verdelgd, dat geene de minde, of niet dan flaauwe, voetftappen derzelver meer overig en te vinden zijn ; en dat zelfs een enkel denkbeeld en gunltiger gedachten der Burgers, aangaande die nog overgebleven gelijkheid, en haare Rechten en Pligten, zoo te berispen zij en te verwerpen, als ware daar van het grootst gevaar en het dreigendst verderf voor den Burgerftaat te duchten," enz. Hier eindigen wij deze onze Recenfie, welker meer dan gewoone breedvoerigheid, het gewigt des onderwerps , en de voortreflijkheid dezer Verhandeling , ligtlijk verfchoonen zal; terwijl wij ons van alle aanmerkingen onthouden hebben, ten einde niet al te zeer uit te weiden. Verzameling van Leerredenen, door g. bonnet, Doclor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker te Utrecht. Vierde Deel. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, Academie-Drukker, 1792. . 341 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f 3 - 4 - : ÏJ*en Bijvoegzel van 8 Leerreden van den Hoogleer» -'aar bonnet, bij deszelfs Leerredenen, welke in drie Deelen reeds voor eenigen tijd in het licht verfcheenen zijn. Zij bevatten, uitgezonderd de twee eerlten en de laatde, gefchiedkundige doffen uit het -Oude Testament, zoo als die door den Hoogleeraar, des  3C4 g. bonnet des verzocht zijnde, bij tijdvervoig voor de Utrechtfche Gemeente, behandeld zijn , en zijn dus van dezelfde natuur als verfcheiden der Leerredenen, in de voorgaande Deelen. De behandelde onderwerpen zijn , jakobs vertrek uit Paddan- Aram naar Canada over Gen. XXXI. i -25. de vluchtende jakob dom- laban achterhaald, over Gen. XXXI. 26—55. Puarao's droom door joskph uitgelegd , over Gen. XLf. 1—36. Joskph door pharao verhoogd, over Gen. XLI. 37 57. Plegtige onderhandeling tusfehen God en Israël, over £xod. XIX. i—8:. en (hatelijke voorbereiding tot de Wetgeving op Sindi over Exod. XIX. 8 .—'25. ,, gebeurtenisfen," zegt de Hoogleeraar in het Voorbericht Bladz. III. ,, elk op haar zelve eene opmerkzame befchouwing dubbel waardig, vooral, wanneer men dezelve, in die betrekking, welke zij tot den geöpenbaarden Godsdienst hebben, zich behoorlijk voorfielt." „ Daarom fcheen het den Heere bonnet ook niet onvoegzaam, twee leerredenen, de ééne over Gods verklaaring aan den tweeden Vader van het menschdom, ter zijner gerustftelling voor het toekomende; (Gen. Vilt. 22.) de andere, over zijne belofte aan den Vader der geloovigen, (Gen. XII. 3O vooraf te laten gaan: en dit Deel te befluiten, met de overweeging van het treffend gevolg eener zonderlinge tusfehenkomst der Voorzienigheid, daartoe {trekkende , omdat verbond, 't welk de Heere met jakobs nagedacht hadt opgericht, openlijk onder het van davids huis vervreemd Israël, te handhaaven, toen het den Heere verlaten hadt, en het zich liet aanzien, dat die volk, de weldaadige oogmerken van den God zijner Vaderen, althans wat de tien {lammen betreft, welhaast 't eenemaal zoude verijdeld hebben." Zijnde dit laatfte eene leerreden over 1 kon. XVIII. 39b. Wij twijfelen niet, of de liefhebbers van den naam van den Hoogleeraar bonnet zullen ook met dit Deel van Leerredenen, die, volgens 's mans gewoone fchrijfen preekwijze, zeer beknopt en geleidelijk, zijn ingericht, zeer in hunnen fchik wezen. Ver-'  H. ƒ. KROM, VERHANDELING, ENZ. $0$ Verhandeling, Jlrekkende ter beantwoording van eenige zwarigheden, uil de befchouwing der Natuur a/ge; leid^ — tegen het bcrigt van mozes, aangaande den, ouderdom der Waereld, de onevenredigheid, welke bijt het fche/fen van dezelve, volgends dal verhaal, zou hebben plaats gehad, — en tegen de opfchoriing der Natuurwetten , op het gebed van josua. Door harm. jo. krom, Predikant en Profesfor in de Uitlegkutidige Godgeleerdheid, en Kerkelijke Gefchiedenifen, aan de lllustre School te Middel1 urg, Lid van het Zeeuwfche en andere Genootfchappen, Grcot behahen het Voorwerk 49 Bladz. In gr. 8vo. Te Midd, Iburg , bij P. GiUfefea en Znon, 1791. De prijs is j: - 10 - : Deze Verhandeling maakt een Stukjen uit van liet eerlte Deel van de Godgeleerde , Uitlegkundige en VVijsgeeriiie Verhandelingen, die ('e lieer krom bedg is uit "te g-ven. in zijne Leerrede over het llté Hüofdtt. van Genezis , had hij ree s ovér cc twee eerlte zwarigheden, het een en au er aangemerkt: „ doch daar ik weete," fchrijfi hij in zijn voorbergt, „ dat verfcheidene menfchen, die achting hebben voor de gewijde boeken, en Oen Gods denst der open„ baring , door ueze zwarighe den meermalen niet \, weinig geflingerd werden ; — zoo kon dagt mij , s] eene opzetteliike en meer uitgewikkelde beantwoord „ ding van deze zwarighe en , haare nuttigheid beb,, ben, eu zou niet geheel overtollig kunnen gerekend worden." Wij zjn bet hier iu met den Schrijver eens, en nodigen niet alleen oprechte vereerers der openbaring, die door bedenkingen van dezen aart ligt gell.ngerd worden; maar o>.k anderen, die tegen de gewijde boeken met vooröordeelen bezet zijn, en aan alle befchuldigingen teg"n dezelve voorbaarig gehoor geven, om deze Verhandeling met opmerkzaamheid te lezen, niet twijfelende, of de onbevooroordeelde lezing derzelve zal hun noch onaangenaam, noch önvoojfdeelig zijn. Daar zou buiten twijfel minder ongeloof aan de Openbaaring plaats hebben, wanneer dat gcbn.k niet heersebte, waar over de Hoogleeraar in zijne inleiding klaagt. „ De gevoelens en gefprekken van anderen , waar op men vertrouwen ftelt, — de gezegden van een of " anderen lugtjgen Schrijver, welke zich fomtijds het " vad. u115l. v. deel, no. J. V „ &t  306 H. J. KROM ,, air geeft van een philofooph , ten minden van een „ verdandig man, — een geestige kwinkdag, tot be„ fchimping van het een of ander gedeelte der gewij„ de boeken, — ziet daar de voornaamde bronnen, „ waar uit veelen alle hunne kundigheden van de ,, Openbaring, en den Christelijken Godsdienst daar ., in vervat, ontleenen. Men verleedigt zich niet tot „ een gezet en bedaard onderzoek van de Bijbelfchrif„ ten, noch van bet geen op ongezoute fpottenijjen, „ of wel op bedenkingen van eenig fchijnbaar ge„ wigt, duizendmaal geantwoord is. Wilde men le- zen, onbevooroordeeld onderzoeken, en zulks on„ der erndige gebeden tot den God der waarheid, „ gelijk immers een z^ak van dat gewigt fchijnt te ,, vorderen; ik houde mij verzekerd, veelen kwamen „ al fpoedig tot andere, tot betere gedagten; althans ,, indien men verdands genoeg had, om het ware van het valfche , en een grondig betoog van drogrede„ nen te onderfcheiden. De gelukkige ervaring leer,, de dit meermalen. Werd niet zelfs de groote hal,, ler , na zijne twijffelingen, overtuigd van de God,, lijkheid des Bijbels, door het lezen van denzelven? waar yan ons de geleerde Reiziger björnstal, er„ gens in het derde Deel van zijne réizen door Eu„ ropa en het Oosten berigt geeft." Na eene gepaste inleiding, houd de Hoogleeraar zich met het beantwoorden van drie zwaarigheden bezig. — De eerfte betreft de oudheid van onzen Aardbol. — De Canunnik recüpero hadt, namelijk, volgends het verhaal van den Heer brijdone, de bedding van eene Lava of Vuurdroom ontdekt, welke, zijns oordeels, omtrent twee duizend jaren geleden, Uit den Berg Etna vloeide. Deze bedding is nog niet bedekt met eene genoegzaame hoeveelheid van aarde, om koorn voort te brengen, of 'er wijngaarden te planten. Twee duizend jaren, zegt recüpero, zijn 'er dus ten minden nodig , om de bedding eencr Lava in een vruchtbaar veld te veranderen. En uit een put, in de nabuurfchap van den berg Etna gedolven, heeft men duidelijke merktekens ontdekt van zeven onderfcheidene Lava's, de een boven de andere gelegen , waar van de meeste bedekt waren, met eene dikke bedding van rijke aarde; uit welker vergelijking met de eersrgemelde, die na twee duizend jaren nog on*  ■ VERHANDELÏNG, ENZ. 3C7 ■onvruchtbaar is, ais zijnde niet voorzien van zulle genoegzaame hoeveelheid aarde, als de voorige, dan het bciluit gereed fchijnt, dat de uitbarfting der benedenfte bedding van Lava, ten minlten reeds voor veertien duizend jaren moet gel'chied zijn. — Deze zwarigheid wordt op de volgende wijs uit den weg geruimd. 1. Het is niet zeker, dat oiozes Gen. I: vs. 2. de eerfte voortbrenging dezer aarde uit niet befchrijft. Men kan uit den oorfpronglijken text niet bewijzen, dat de aarde toen uit niet gefchapen was, wanneer de mensch daarop geplaatst wierd. 2. De Heer recüpero heeft niet voldoende bewezen, dat de bovenfte bedding Lava, reeds voor bijna twee duizend jaren, uit den Berg zou gevloeid zijn. 3. De tijd , om Lava's in vruchtbaare velden te veranderen, kan door verfchillende omftandigheden zeer verfchilleud zijn. 4. Dit blijkt proefondervindelijk uit de Lava's van den Vefuvius. Behalven dat het niet redelijk is, om, al konde men dergelijke zwarigheden niet volkomen oplosfen, onze onkunde, en Natuurkundige Waarnemingen, die de nodige zekerheid misfen, tot den grondflag van ons ongeloof te maken. — De Heer krom, volgt in dit betoog den Heer watson op het voetfpoor, in zijne Brieven tot verdediging en voortplanting van den Christelijken Godsdienst, terwijl bij zulke aanmerkingen invlegt, als ter nadere opheldering , of meerdere bevestiging van zijn gegeven antwoord, dienen kunnen. — üe twee andere bedenkingen, welke in deze Verhandeling opgelost worden, zijn ontleend uit de onevenredigheid, welke wij, volgens het berigt van imoziïs, in het werk van den vierden dag, met dat van de andere dagen waarnemen , en uit het (lil ftaan van de Zon op josua's gebed. Dan, om niet te wijdlopig te zijn , wijzen wij hier den Lezer tot de Verhandeling zelve. Van harte wenfehen wij, dat dit gefchrift naar het oogmerk d< s Schrijvers mag (trekken; om een of ander , die aan bedenkingen van dezen aart te veel toegaf, te overtuigen en te regt te brengen, of eenig Christen re ontheffen van zwarigheden, welke hem fomtijds flïngerden in zulk een gewigtig ftuk, als de leer der Godlijke Openbaring is. —— V 2 HF.UM,  53 H. J. KROM, DIATRIBE ETC. Herm. jo. krom. Eccl. Mediob. Ministri et Theol. Exeget. nee non Hifi. Ecclefiast. in Illuftri ejus civitatis Athenaeo Profesforis, Diatribe de authentia Diaiogi Jultini Martijris cum Trijphone Judaeo, five Disquifitio, qua TNH2IOTHZ illius libri ab exceptionibus, praecipue Wetflenianis, vindicatur. Editio altera, accedït Mantisia Vindicans et llluftrans. Traj. ad Rhen. Ex offic. W. ab IJzerworst, 1793. Pag« et Mantisfa 22 Pag. De prijs is f: - 12 - : Deze ïs eene vernieuwde Uitgave der Verhand eling v2n den Profesfor krom , welke reeds in het jaar 1778. het licht heeft, gezien; de Profesfor verdedigt in dezelve de echtheid van de famenfpraak van jüstinus den Martelaar, met den Jood trijphon. Daar is in de Verhandeling zelve b'ij deze Uitgave niets veranderd, noch bijgevoegd. Maar tevens wordt bij dezelve uitgegeven, een Bijvoegzel, het welk voor de bezitters van den eerften Druk der Verhandeling ook afzonderlijk te bekomen is, waar in de Heer krom zijne Verhandeling, deels verdedigt, deels in dezelve het één en ander opheldert, voornaamlijk tegen de Recenfie van dezelve, die geplaatst is, in de Algemeene Bibliotheek (te Amjlerdam bij jan dóll) II Deel. Bladz. 4^0. volg. (Dit moet zijn Bladz. 413. volg.) Schoon wij niet kunnen zien, dat dit Bijvoegzel, het welk ook vrij laat komt, (misfehien wel na de dood van den Recenfent in de gemelde Bibliotheek) veel van belang in zich behelst, of de zaak zelve, door den Heer krom behandelt, meer licht en wezenlijkheid bijzet. De  C.W.MUIS, DE OUDE EN BEPR. LEERE DER HER V-KERK» 309 De oude en beproefde leere der hervormde Kerk fchriftuurlijk verdeedigd, en die der Nieuwe Hervormers als jlrijdig met Gods onfeilbaar woord veroordeeld in drie gemeenzame gefprekken. I. Over de Catechismus en Geloofbelijdenis. II. Over de Staat van V menfchen e lende om Adams bondbreuk. III. Over Chrislus voldoening alleen voor de uitverkorene Gods. Vooraf gaat een antwoord aan eenen nieuwen Hervormer op zijn Brief, en aan den Adverteerder in de Groninger Courant van den 6 Maart, 1792. door c. w. muis , Catcehizeerrnecster te Groningen. Te Groningen^ bij J. Kramer, 1793- Behalven het nodig Voorberigt, 72 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 9 - : Tn het IV. Deel No. 6. van dit Maandwerk Bladz. * 264. hebben wij van een misdragt van gefchrijf, getiteld: De Staat der Kerke Gods befchouwd in deze dagen, gefproken, met dien ijver en nadruk gefproken, welken het gevoel van het gevaar , het welk het Christendom door foortgelijke dweeperijè'n, en liefdeloze gefchriften, loopt, ons afperstte. Maar, wie zou zich verbeeld hebben , dat de verwaandheid en zelfsverbeelding zich zoodanig meester kunnen maaken van het hoogmoedig menschlijk hart, dat men zich openlijk durlt beroemen, Schrijver van zoodanig vod te wezen, en op nieuw een ander van het zelfde allooi in het-licht ftoot? En evenwel, hier hebben wij een voorbeeld van zoodanige zelfsverbeelding. c. w. hWis,Catechheermeester te Groningen, durft als SchrijC ver van hetzelve in het licht komen, in zijn nodig Voorbericht , en voegt bij zijn voorig gefchrijf dit tegenwoordige waar van wij den Titel hier boven hebben uitgefchreven, en waarvan wij niets meer behoeven te zeggen, dan de Claslis van Groningen en het Gorecht, in haare Approbatie, 'er van gezegd heeft. „ De Clasfis — „ vereenigde zich geenszins met de wijze van voor„ dragt, wegens de weinige naauwkeurigheid, gema„ tigdheid, cn bondigheid, die daar in gevonden „ wordt." Ook is het den Moriaan fchuuren, wat men dweepiichtige menfchen, die vol zijn van waan en hoogmoed , cn in hunne onkunde meenen V 3 den  S1Q P- J- KASTELEIJN den Godsdienst een' dienst te doen, ook moge voor-' houden. Deze ziekte is veelal ongeneeslijk. Chemifche en Phijfifche Oefeningen , voor de beminnaars der Schei- en Natuurkunde , in 't algemeen, ter bevordering van Industrie en Oekonomickunde en ten nutte der Afothears, Fabrikanten en Trafikanten ,in 't bijzonder-; door p. j. kasteleijn, Apolhecar en Chijmist tc Amflerdam, enz. enz. Negende Stuk. Te Amflerdam, bij Gartman en Holtrop, 1792. th gr. isyo. 75 Bladz. ■ De prijs is f : 12 - 1 T3ij de aankondiging van eenige vorige ftukjens deezes werks, (*) hebben wij beoordeeld wieglbbs bewijsgronden van het Stahliaans leerbegrip van het Phloghton, uit de annalen van Crell door den Heer Kasteleijn vertaald in het Vijfde ftukjen van zijne Chemifche en Natuurkundige Öelfeningen geplaatst. In dit negende Stukjen voor handen, vinden wij behalven agt andere Atikulen eene verhandeling over de verfchillende gevoelens der febeikundigen , aangaande de verkalking der metaalen en de hcrftclUng der metaalkalken of oxides tot metaalen, en zien met genoegen, dat de Heer kasteleijn ook eene plaats inruimt, aan het Leerbegrip van lavoisier , hoe zeer nogtans deeze inruiming niet gefchiedt, om de zekerheid van deze leer of derzelver bewijsgronden op te fpooren en te bevestigen, als wel, om die tegen het Leerftell'el van staIjL en tegen de leerftelzels"van zoogenaamde verbeteringen te vergelijken. Zijnde het voor het tegenwoordige (zo het fchijnt) alleen des Schriivers oogmerk geweest, om ons de Wederzijdfene ftellingen, ftrijd en verweeringen voor te draagen, waarom deze belangrijke zaak dan ook bij deze gelegenheid onafgedaan en in het midden b;ijft. De Heer kasteleijn fchetst ons in de eerfte plaats, in 't kort, het Scheikundige gevoelen van stahl, cn dat van deszelfs verboteraars in onzen tijd ; in de tweede plaats vestigt hij zijne aandacht, op het nieuwe Scheikundige Lceritclzel van lavoisier; vervol^ gens, * (*) Zie Vaderl. Bibliotheek, IV Deel No. 8. pag! 364..  CHEMISCHE EN PHIJSISCHE OEFFENINGEN. 311 gens fpoort hij de reden op, waarom nog zeer verdienftelijke Scheikundigen, dit waarfchijnelijker voorkomend gevoelen der Lavoifierianen niet omhelzen , maar veel meer aanhoudend beltrijden. De Schrijver, zoude hier niet oiigevocgelijk, in tegen Helling, hebben kunnen onderzoeken: waarom zoo veele voortreffelijke Scheikundigen, de Leer van stahl verworpen hebben ? De korte Verklaaring van het Lavoiüeriaansch Scheikundig Stelzel , welke wij in deze Verhandeling aantreffen, oordeelen wij niet ondienftig, om onzen Lezereu mede te deelen. „ Ingevolge daar van is onze gewoone of dampkringslucht, eene faamgeftelde vloeiltolfe, zonder welker tegenwoordigheid geene ademhaaling, verbranding, noch Verkalking'of oxideering van Metaalen kan plaats hebben. De beide naaste beftaandeelen onzer lucht zijn a. Zuivere lucht (priestleij's gedephlogistifeerde lucht, of lavoisier's Gaz Oxijgc'nej b. Stiklucht, fpriestleij's gephlogistifeerde Lucht, of lavoisier's Gaz Azotiqtte, ook Nitrogé/iö genaamd.) —■ Het eerstgemelde beltaandeel is eigenlijk alleen die lucht , welke ter Ademhaaling, Verbranding en Verkalking, of oxïdeering onontbeerlijk is. Hoe meer 'er van dit beftaandeel, van deze zuivere lucht in onze gewoone lucht aanwezend is, des te beter wordt daar door de Ademhaaling, de Verbranding en Verkalking bevorderd; en omgekeerd, waar dit beftaandeel der lucht ontbreekt, kan geene Ademhaaling, Verbranding noch Verkalking plaats hebben. Hierom is ook eene lucht van alle zuivere lucht ontbloot, en dus geheel Gaz Azotique of gephlogistifeerde lucht zijnde, den dieren doodelijk , vlamblusfchende, en gevolgelijk ten eenenmale ongefchikt ter Verkalking of Oxïdeering. — Bij de Ademhaaling, de Verbranding, de Verkalking of, Oxïdeering, hebben gelijke werkingen plaats, fchoon in onderfcheidene graaden. Zoo wel bij de eene als andere verrichting, wordt een gedeelte der zuivere lucht (Gaz Oxijgénè) aangetrokken, cn het gantfche gedeelte der faamgeftelde gewoone lucht daar van in zoo verre beroofd; zoodanig, dat, in eene bepaalde hoeveelheid opgefloten lucht, deze verrichtingen plaats hebbende, dezelve ten laatften niets van de zuivere lucht (Gaz Oxijgénè) zoude overhouden, en zij derhalven ongefchikt, tot gedachte verrichtingen zal worden bevonden. V 4 Zelf-  3Ift p. j. kasteleijn Zelfltandigheden , vooriil die, welke lavoisier onder de enkelvottdjgen, niet in beftaandeelen te ontleden, rekent, in afgefloten lucht, verbrand of verkalkt (geoxideerd) woruende, hebben zoo veel aan zwaarte of gewigt toegenomen, als de hoeveelheid der nu verminderde zuivere lucht (jaz Oxijgéne) bedraagt. Vuur of warmte , of beiden , bij alle gejachte verrichtingen, olfchoou zulks in onderfcheiden graaden, plaats hebben ie, zijn gevolgen van de in werking getreden warme ftoffen , (Caloriqiie) welke , verbonden met de bafis der zuivere lucht, het eerstgenoemde beftaandeel der gewoone lucht , de zuivere lucht (Gaz Oxi géne") uitmaakt. — Niet derhalven her (Gaz Oxijgénè') als één der beide naaste beftaandeelen van de gewoone lucht; maar deszeifs bafis, het Oxijgéne, als één tier beiden naaste beitaandeelen van de zuivere lucht {Gaz Oxifgé.e,) en dus een der verwi,derde beitaandeelen der sewoone lucht, verbindt zich', in een' vasten of gefixeerden ltaat , met gedachte ligchaamen, geduuiende de verbranding en verkalking, of ox;dteri',g; dit Oxijgéne is dan de oorzaak van de vermeerdering der zwaarte dier zelfstandigheden; en de warmte ftoffe (Calorique*) treedt in vrijheid. Daar nu , volgens de Mahliaanfche leerwijze, de Metaalen faamgeftelde ligchaamen zijn, ieder uit derzelver bizondere aarde en het Phlogiston beftaande , en zij, het laatlte beltaandeel dervende, het aamagtig beftaandeel overlaten , 't welk Metaalkalk genaamd wordt; zo zijn, integendeel, de Metaalen, volgens het Laviiifiei iaanfche Leerftelzel, enkelvouwige Zelfftandigheden, welke door geene kunst in bedaandeelen kunnen ontleed worden; makende de bijtreding van, en verbinding met het beginfelder zuivere lucht(Oxijgéne^) dezel.'C tot Metaalkalken (Oxides Mctalliques;) terwöl de we leraffchei ling van het Oxijgéne gedachte Ox des, weder in den vorigen Metaalltaat doet te Tirr eertn. Hel be^inzel. of de bafis der zuivere lucht, (het Oxijgéne,) .vor Jt ook het zuurmakend beginzel (Principe 'acidifian;') genaamd; vermids hetzelve, volgens deze leerwijze , a's een beftaandeel aller Zuuren geacht wirdt: insrevohe daar van, vormt het Oxijgéne met Zwavel. Vitrioolzuur, met ftikftof (Azote ) Salpeterzuur; met Phosphorus, Phosphoruszuur; met Kool-  CHEMISCHE EN PHIJSISCHE OEfFENINGEN. 313 Koolltoffe, Luchtzuur; met de gronddeelen des Zoutzuurs, Zoutzuur; enz. Wanneer het Oxijgéne met gemelde ligchamen onverzadigd is verbonden, dan verfchijnen ze als zoogenoemde gephloghtifeerde Zuuren ; zijn ze daarentegen met bet Oxijgéne overzadigd, dan heeft men de gedephlngistifeerde Zuuren. Éindelijk,is 't naar ons tegenwoordig oogmerk dienftig te weten, dat het water, volgens dit Leerftelzel, me :e een faamgefteld ligchaam is , uit Oxijgéne en Hijdrogéne, dat is watermaakend beginfel, of waterftoffe belhiande. Men acht dus volkomen bewezen te zijn , dat 'er zonder toetreding der lucht. cn wel van lucht, welke niet van haar gedeelte zuiveie lucht, of levenslucht {Gaz Oxijgéne) beroofd is, geene verbranding of verkalking kan plaats hebben; — men acht voor bewezen , dat eene zoodanige lucht, in welke men eenig Metaal heeft verkalkt , juist zoo veel aan levenslucht heeft verloorcn, als de daargeftelde Metaalkalk (Oxides) nu, boven het aangevende Metaal, aan gewigt heeft toegenomen, üe Lavoi/ierianen leeren derhalven, dat de Metaalen, geduurende derzelver verkalking of oxïdeering, een deel dier levenslucht, (Gaz Oxijgénej aannemen; welke levenslucht, offchoon oneindig foortgelijk hgter dan de Metaalen zijnde, nogthans, gelijk iedere eelfftandjgheid, een zeker gewigt hebbende, door derzelvei- intreding in- en verbinding met de Metaalen tot Metaalkalken (Oxides), dezen eene meerdere zwaarte geven, dan zij voor de verkalking of oxïdeering, en dus in den ftaat van Metaal, hadden. Zij leeren verder, dat de herftelling der Metaalkalken of Oxides tot Metaalen, in niets anders gelegen zij, dan in de berooving der gedachte levenslucht (Gaz Oxijgéne;) waar door dan de Me. taalkalken, tot haaren voorgaanden ftaat van Metaal worden terug gebragt, in welken herltelden toeftand zij nu ook, het verkregen overwigt natuurlijker wijze dervende, weder het eerfte gewigt des Metaals uitmaaken , niettegenftaande zij, even natuurlijk , nu foortelijk zwarer, dat is, meer verdigt zijn. Zoo dra wij nogthans met de verklaaring van den Heer lavoisieu. . aangaande de verkalking of oxidatie der Metanlen, raadplegen , zal het blijken, dat niet de levenslucht (Gaz Oxijgéne ^elve, maar, zoo als wij V 5 reeds  314 P. J- KASTELEJJN reeds hebben doen opmerken , derzelver dén beftaandeel, de Zuurftoffe, het* zuurmakend bcginzel, dat is het Qxijgéne\ zich met het Metaal verbinde , en het zelve verlcalke, dat is oxidere. De Heer lavoisieu zegt zelf: ,, Wanneer de Metaalen tot een zekeren „ graad worden verhit, dan heeft de Zuurftoffe (Zuur„ makende (toffe, Oxijgéne') met hen eene grootere „ verwanJfchap, dan met de warmte ftoffe (Calp/ique j) „ en dus hebben alle mctalicque zelfftandigheden, „ goud, zilver en platina uitgezonden, de eigenfehap „ om het Gaz Oxijgéne te ontleden, zich van des„ zelfs grondftolfe te bemagtigen, en 'er de warmte „ ftoffe, (Calorifjice) uit te ontwikkelen" En nogthans wordt door hen bij deze bewerking en reductie, het Gaz Oxijgéne in rekening' gebragt! — De theorie der Verkalking of oxidatie moet dienvolgens , aldus zijn: De levenslucht, (Gaz Oxygénc) is in groote hoeveelheid, in onze gewoone lucht, (waar van zij genoegzaam één derde gedeelte uitmaakt, voorhanden ; — zonder dit Caz Oxijgéne, is de lucht ongefchikt ter ademhaaling, ter verkalking, cn ter verbranding der ligchaamen, en omgekeerd: — Zij beftaat uit Zuurftoffe (Oxijgéne) cn warmte ftoffe (Calorique,) Alle, behalven de hier bovengemelde Metaalen, hebben het vermogen, als zij tot zekeren graad verhit zijn, en dus de verwandfehap der ophooping, in zoo verre verbroken is, om de levenslucht (Gaz oxijgéne) te ontleden; zich met de Zuurftoffe (Oxijgéne) te verbinden, en de warmte ftoffe (Calorique) *in vrijheid te ftellen: naardien, bij een zekeren graad van warmte, he*t Oxijgéne grooter verwandfehap heeft met de Metaalen, dan met het (Calorique.) Iedere Metaalkalk (oxide) is derhalven hier niets anders dan Metaal, verbonden met het ééne beftaandeel der' levenslucht, te weten met de Zuurftoffe (oxijgéne) zelf, welke nu niet als luchtvormig in dezelve , (want de warmtettolfe, of bet Calorique, is verdreevcn , zonder welke geene zclfltandigheid luchtvormig zijn kan) maar als vastgemaakt, of gefixeerd, moet befchouwd worden. Naardien voords de verwandfehap van het Oxijgéne met, de Metaalen niet zeer die overtreft, welke het met het Calorique heeft, zoo word geen Metaal daardoor in zoo verre verzadigd, ten minden zei-  CHEMISCHE EN PHIJSISCHE OEFFENINGEN. 315 zelden , als men 'er de Tungfteen , Molijbdéne en Arfenicum van uitzondcre, dat het tot een zuur overgaa; en vermids nu deeze Holle, voor het zuurmaakend begin zei, ' 'of de zuurmaakende ftolfe erkend wordt, heeft men dezelve den naam van Oxijgéne gegeven, terwijl men de Metaalen, daarmede tot zoogenaamde kalken verbonden zijnde , halizuuren (oxides) genoemd heeft. Eindelijk wete men, dat, op welke wijze de verkalking of oxidatie ook verricht worde, het zij doormiddelder lucht, des waters, des vuurs, of der zuuren, 'er altoos dezelfde werking', uit dezelfde oorzaak geboren, plaats heeft; want blijkens het hier voorgemelde, is in alle gevallen het Oxijgéne voorhanden: in alle deeze verrichtingen wordt hmOxijgéne met het' rYietaal verbonden, en dit, even daar door, in eenen meerderen of mindren graad, yërkalkf öf gco'xidéert; naar maate hetzelve naamenlijk meer of min met het Oxijgéne verbonden of verzadigd wordt. De Hcrftelling der Metaalkalken, of oxides,rust hier ingelijks, op de verwandfehap van het Oxijgéne. Bij eenen hoogcren graad van hette heeft het Oxijgéne, in tegendeel , meer verwandfehap tot de Koolftolfe (Carbone) dan tot Metaal. Eene Mataalkalk , of (oxide,) nu in verbinding met kolen, aan eene gloeihitte blootftellende, verlaat het oxijgéne; de Metaalkalk, of het oxide, verëenigt zich met de kool, vormt daarmede lucht- of koolzuur (Acide Carboniqui), en het oxide verfchijnt, ontbloot van het Oxijgéne, in den voorigen Baat van Metaal. Wij hebben dan gezien, dat de verkalking of exidatie der Metaalen, door de stahliaanen , wordt toegefchreven , aan de uittreding van het Phlogiston, cn dat de herftelliug dezer kalken of oxides, bij ben. het -gevolg zij, van derzelver weder aannemirg des Phlogistons; —■ terwijl de lavoisierianen leeren, dat de oxidatie der Metaalen bewerkt wordt, dooi de verbinding van het oxijgéne met het Metaal, en de herftelling van een oxide tot Metaal een gevolg is, van de weder uitfeheiding van het Oijxgéne. Gedeld nu eens , dat en het Phlogiston van stahi, \ en bet oxygéne van lavoisier , beide wezens waren, over wier aanzijn geene twijfeling, hoegenaamd overbleef, als dan voorzeker moet ieder dc theorie van den  3iö CATTEAU den laatstgemelden , met opzicht der Metaalkalken, of oxide, aanneemlijker voorkomen, dan die van den eerstgenoemden, uit aanmerking dat door lavoisieu. de verkalking of oxidatie, en dus de vermeerdering des gevvigts eener Metaalkalk of oxide, door intreding ecner ftoffe verklaard wordt; terwijl daarentegen ■ de oude stahlianen de vermeerdering der zwaarte toefchrijven, aan eene uittreding, en dus aan eene waare vermindering van ftoffe. De Heer kasteleijn befluit deeze verhandeling met den volgenden wensch: „ Dat toch doorheden, en voornamenlijk, door Mannen van erkende talenten, welken naar een algemeen doel ftreeven, om de kennis der Natuur te vermeerderen, aan eene geftrenge, van vooroordeel bevrijde waarheidliefde, heuschheid en hefcheidenheid tevens meer mogten verbonden worden!" Met welken wensch wij ons hartlijk verëenigen, en van onze zijde deszelfs billijke betrachting len allen tijde iri het oog willen houden, ook dan, wanneer wij met vrijmoedigheid ons gevoelen uiten. Menschlijkheden zullen altijd plaats blijven houden. Tegenwoordige ftaat van Zweeden door den Heer catteau. Uit het Franseh vertaald, en met aantekeningen en bijvoegzels vermeerderd. Te Utrecht; bij B. Wild cn |. Altheer. Te Rotterdam, bij ]. Meijer, 1792. 373 bladz. De prijs is f 2 - 4 - : /Vnder alle de voortbrengzels der Drukpers zijn 'er, ^ indien men de zulken, welke over den Godsdienst handelen , uitzondert, in 't algemeen geene van groter aangelegenheid dan die, welke eene oordeelkundige befchouwing 'van het een of ander land ten onderwerp hebben — hier in kunnen zij, wier zaak het niet is, om buiten hun vaderland te reizen, hunne nieuwsgierigheid te vrede ftellen, welke ieder mensch naar de gewoonten en zeden van andere volken, als het ware , is ingeplant ; hier in vinden de wijsgeren het ruimfte veld geopend tot gewigtige en nuttige befpiegelingen, terwijl zij aan den anderen kant tot leerfcholen verftrekken kunnen voor die genen, welke de teugels van het openbaaar beftuur in handen hebbende, daar in verfcheide ontdekkingen kunnen doen,  tegenwoordige staat van zweeden. 317 doen, welke zij ten nutte van hun vaderland en tot welzijn van het volk, dat zij beduren , zouden kunnen aanwenden. Indien een burger ooit begeerte kan gevoelen om met den gewigtigen post van Regent bekleed te zijn ; moet het dunkt ons , dan wezen, wanneer hij in werken van dien aart eenige nuttige inilellingen lerende , welke bij andere volken in gebruik zijn, zijne handen gebonden ziet, om dezelve ook in zijn vaderland in te voeren. Het werk voor handen is verdeeld in dertien Hoofdftukken, welke over het geheel zeer onderhoudend zijn — de Schrijver, aan wiens naarftigheid wij hetzelve verfchuldigd zijn, hadt zich lang in Zweden opgehouden , was deszelfs taal magtig, en heeft zich daar en boven nog bediend van de beste werken, die over de onderwerpen, welke hij behandelt, zijn in het licht gekomen, dus wij alle reden hebben, om een juist verflag van hem te verwagten. Hij begint zijn werk met de natuur-en aardrijkskundige gelteldheid van Zweden, en leert ons , dat hetzelve verdeeld is in vijf algemeene delen, namenlijk Zieden ,Gothland, Nordland', Lapland en Finland, welke hij ieder in het bijzonder befchrijft. — De Winter , zegt hij, is 'er langdurig, droog en zeer koud, de Zomer kort cn zeer warm. — De Zon is des Zomers zoo lang boven den gezigteinder, dat de nagt niet meer is, dan eene ligte fchemering , als dan bekomt het gewas zijne kragt en de natuur fchijnt den tijd weer in te halen, welken zij gedurende de ltrenge koude verloren heeft. Het land is rijk in delfftotTen — de mijn van Fahlun levert al het Koper, dat in Europa gebruikt wordt — het ijzer, wordt op vele plaatzeri gelijks aarde gevonden, ook vindt men 'er eenige goud en Zilver-mijnen, maar die weinig opleveren van net metaal , 't welk zij in zich bevatten. Men telt 'er q6o minerale bronnen, die zeer heilzaam voor de gezondheid gerekend worden — het getal der fteden is niet groter dan 105, waar van Slokholm de hoofdftad is van welke ons hier eene breedvoerige befchrijving wordt opgegeven — in een van deszelfs kerken vindt men een niet onaardig gedenkteken voor' Dcscartès wiens lijk aldaar zoo lang bewaard bleef, tot dat het naar  3l3 CATTEAU naar Vrankrijk werdt overgevoerd, beftaande ineen kinderbeeldjen, zwevende boven een bol — mei- aÏ eene hand rukt het den (luier af, waar mede de"bol bedekt was, en m de andere houdt het eene fakkel om denzeiven te verlichten. Het tweede hoofdftuk bevat eene gefchiedkundige fchets, van de koningen, die over Zweden geregeerd hebben van omtrent eene halve eeuw voor christus geboorte tot aan den dood van louisa ulrica <*emaltnnc des Koniugs adolph freoerik in 179* overleden. — Deze fchets is al te kort, om zeer belangrijk te wezen, wij vinden onder anderen in dezelve de charakters van adolph frederik en deszelfs gemalinne LooisA ulrica , welke onder die der Vorsten te zeldzaam zijn, dan dat wij ze onze Lezers niet zouden mededelen. Eene volftrekte neiging tot het goede, dus lezen wij bladz. 44. oprechte en zuivere oogmerken, een goed hart, het welk in zijn vriendelijk gelaat uitblonk, waren de hoofdtrekken van het charakter van dezen Vorst. — Hij was afkerig van die grote en beflisfende verrigtingcn, welke al te dikwerf ongelukkige Gevolgen na zich (Iepen; zijn hof was de fchuilplaats3 dier huislijke deugden, welke het geluk der familien uitmaken, doch die de Groten zelden het geluk hebben van te .kennen ; 'er heerschte geen overdadige pra°-t en grootheid, naar de zuiverheid der zeden werd 'er geëerbiedigd. Louisa ulrica ftierf in 1782. De nagedachtenis dezer koninginne zal fteeds dierbaar zijn , bij de nakomelingfchap, zij bezat eene levendige, blakende en gevoelige ziele voor de glorij;eene ziel , welke de rust vloodt, en naar eene verflindende vlam geleek, die alles voedt en niets kan uitblusfchen; zij nam dus deel aan de onlusten, die de regering van haren gemaal beroerden, de goede uitflag zou meermalen'hare pogingen bekroond hebben, indien de rondborstigheid en edele grootschheid van haar Character haar niet te verre verwijderd hadt van die llaatkunde, welke hare zekerheid in een geftadig wantrouwen, en hare middelen in de verfchillende gedaanten vindt, welke zij weet te vertonen — de konsten en wetenfehappen werden door haar befchermd, zij breidde den voortgang van dezelven uit, door de genen, die dezelven aan-  TEGENWOORDIGE STAAT VAN ZWEEDEN. 3IO aankweekten, hare hoogachting te bewijzen en hun den verdienden lof te geven. Het derde, vierde en vijfde hoofdftuk, handelen over den naam, wapens, titels des Konings , kroning, hof, Koninglïjke familie, hofplaats, floten, de verbintenisfen met vreemde Mogendheden, enz., alle welke dingen van des begerende in het werk zelve moeten nagezien worden; van meer belang is de regeringsvorm, zoo als dezelve in den jare 1772 door de Staten ondertekend is, dezelve_ bevat 57 artikelen, en bedaar 20 bladzijden, die wij aan bet einde van dit werk geplaatst vinden , doch waar van wij oordelen , dat onze lezers zich uit de volgende hoofdtrekken een genoegzaam denkbeeld 1 zullen kunnen vormen. De koning is het eenigfte opperhoofd des volks , doch is verpligt de vastgeftelde wetten te eerbiedigen , die alleen uitfpraak doen over het geen de eer , het welzijn, en het leven der onderdanen betreft. ■ Hij heeft eenige raadsheren, die hem met hunnen raad bijftaan , doch behoudt het recht yan beflisfen, uitgezonderd in rechtszaken, alwaar hij flegts twee ftemmen heeft, en de beflisfende, in geval zij fteken —•. deze Raadsheren worden benoemd door den Koning, en zijn aan hem alleen verantwoordelijk — andere ambten ftaan insgelijks ter zijner beuoeminge — zij, die door de wetten, van eer en goederen beroofd worden, kunnen door den Koning daar weder in herfteld worden, en zij, die ter dood veroordeeld zijn, kunnen van Hem vergiffenis erlangen. — 'Er zijn onderfcheide verdelingen, om den monarch in het inwendig beftuur te onderfteunen — het leger doet den eed aan den Koning en de Staten. — De Staten, welke het volk vertegenwoordigen , mogen niet vergaderen, dan wanneer zij door den Koning worden famengeroepen, en hunne raadplegingen mogen niet langer duren dan ten hoogften drie maanden. De Koning moet met de Staten raadplegen over dc hervorming der wetten en heeft derzelver bewilliging nodig in het veranderen der munt, en ten aanzien van aanvallende oorlogen — doch wanneer her rijk aangevallen wordt, kan hij op eigen gezag de krijgsbenden doen optrekken, en zelfs des noods onderftandgelden  32° CATTEAU heffen , anders heeft de Koning de toeftemming der Staten nodig in alle gevallen, waarin hij nieuwe belastingen vordert. —. De Staten benoemen bet geheim Comité, het welk met den koning raadpleegt over onderwerpen, welke niet openbaar kunnen gemaakt w-'Men. — De Koning is alleen belast met het beduur der Duitfche Provinciën, en regeert dezelven volgens de overeenkomden van den Westfaalfchen vrede. — De deden van Zweden moeten bij hare oude rechten gehandhaafd worden, waar van zij echter m eten afzien, wanneer het gemeen welzijn z>dks vordert — de bank van Stokholm zal onder de vrijwaring der Staten blijven; — de troon is erflijk en deszelfs_ erfgenaam neemt met den ouderdom van agttien jaren zitting in den raad, en wordt op zijn een en twintigde meerderjarig gerekend. In het zesde Kapittel vinden wij eene optelling van de agt-en-twintig gouvernementen,waar in. het gantfche rijk van Zweden verdeeld is, met aanwijzing van derzelver grootte en de plaatzen, daar de Gouverneurs hun verblijf houden .— betreffende de bediening van het recht, is het rijk in vier koninglijke gerichtshoven verdeeld, namentlijk in die van Stokholm, Abo, Joenkoeping en van l-Fa/a, terw jl een aartsbisdom van dertien bisdommen de geestelijke verdeling uitmaakt. — De Vergaderingen, welke in naam des Konings aan het hoofd^ van het be'.uur der openbare zaken zijn, worden Kol/egien genoemd en bedaan in een krijgs-, admiraliteils, en Kanfelarijkollegie, het Kollegie der rekenkamer, het Staatskomptoor , bet Kollegie der bergt/erken , het Uandelkollegic , en het Kollegie der Geneeskunde , behalven deze heeft men nog vele aanmerkelijke vergaderingen, als de Kommisfie der wetten, die der opvoeding, en van het b-jluur der weduwen en wezen las, welke voor het algemeen beduur en den bloei des lands zeer nuttig zijn. Het zevende hoofdduk, waar in over den Godsdienst gehandeld wordt, toont ons, hoe de duisternisfen der onkunde weleer de harteq der Zweden fchenen ingenomen te hebben — hoe de geest der inwooneren door het bi geloof ter neder gedrukt, ijdele kurstgrepen voor het wezenlijke van den Godsdienst aannm. men deedt alles voor God, zegt de Schrijver, behalyen het geen hij eischte, — het was op dat tiid- dip,  TEGENWOORDIGE STAAT VAN ZWEEDEN. 321 flip, dat zij in het begin van de elfde eeuw het Christendom aannamen. ■— Gustaaf de 1. beklom den troon, toen i.uther in Duitschland de hervorming preekte, en maakte het ontwerp, om dezelve in zijne Haten aan te nemen, waar in hij zijn oogmerk bereikte; gelijk dezelve tot op den huidigen dag nog de heerfchende religie in Zweeden uitmaakt. — Naderhand zijn 'er wel eenige pogingen ten voordele van de leer van Kalvin te werk gefield, maar dezelve werden in 1593 duor een Sijnodaal befluit verijdeld, — de Zweden zijn niet zeer verdraagzaam omtrent andere gezindheden , de ltad Gothenburg is de eenigfte , daar men Roomfchen en Hervormden dulden kan; en dit ging zelf in vorige dagen zoo ver, dat terserus en mathiae twee Godgeleerden afgezet en gebannen wierden, enkel om dat zij hun verlangen hadden te kennen gegeven, om de verfchillende Christen gemeenfchappen tot eene gebragt te zien. Toen lodewijk de XIV. het edikt van Nantes herroepen had, en de gevlugte Hervormden uit Frankrijk zich in Zweden poogden neder te zetten , wierd hun zulks door den invloed der Geestelijken afgeflagen — misleiden, zegt de Schrijver, vreesden dezelven den invloed van eenen Godsdienst, die niets anders dan onbaatzugtigheid en eenvouwigheid ademt , misfehien waren ze overreed, dat menlchen,-die de kinderen , welken ongedoopt ftierven naar den hemel zenden, zonder ergernis in een Luthersch land niet konden verdragen worden. — Karel de XII, gaf op aanrading van eenen Godgeleerden , een Edikt, uit het welk" vele ongehoorde cn tijrannieke Grondftellingen in zich bevatte, maar gelijk tijrannieke bevelen dikwils eene uitwerking hebben juist tegenftrijdig met het geen zij bedoelden, zoo ontftonden ook hier door naderhand twee vrij aanzienlijke gemeentens van Gereformeerden; eene Hollandfche onder de befcherming van den gezant dier Republiek , en eene Engelfche, waar door de verdraagzaamheid zoo veel veld won, dat men naderhand een hervormde. Franschman in de landsvergadering zag zitten, en anderen tot aanzienlijke bedieningen verheffen. — In 1776 kregen de Joden, die voorheen in Zweden niet geduld werden, ook verlof, om Sijnagogen te bouwen — tot dat eindelijk deze verdraag- VAD.BIBL. V. DEEL. NO. 7. X Zaaffl-  32* catteau" zaamheid, welke zich flegts onder de hoede der wijsbegeerte en ftaatkunde ongemerkt gevestigd had, in op den rijksdag plegtig bekragtigd , en door een befluit der Staten vastgefteld werdt, welk befluit echter nog vele zwakheden in zich bevatte, als onderanderen deze, dat zulken der Zweden, die hunnen Godsdienst verlaten, zullen gebannen worden , en beroofd van alle burgerlijke eerambten. — Dit lijkt eer naar gewetensdwang dan naar eene oprechte verdraagzaamheid. Het acht fte Kapittel handelt over de burgerlijke en lijfftraffelljke wetten, waar van men over het algemeen mag zeggen , dat zij meer overëenkomftig zijn met de grote grondbeginzels der rede en rechtvaardigheid , dan die van vele andere landen. Het Romeinfche recht wordt op de hoge Scholen wel onderwezen , doch alleen als een voorwerp van geleerdheid , voor het overige hebben de duistere en dikwils onverftaanbare inftellingen van justinianus en ïheodosius geen invloed op het lot der Zweden — het zijn de oorfproiiglijke landswetten die hen vrij fpreken of veroordelen. ó Dat alle Volken van Europe eens zoo gelukkig waren, van dit met de bewoners van Zweden te kunnen zeggen 1 De burgerlijke wetten , welke het wetboek bevat, zijn met den ftempel der wijsheid gemerkt, zij zijn in alle delen naar de plaats gefchikt, cn hebben het onwaardeerbaar voordeel, dat zij door derzelver kortheid en juistheid de rechtsgedingen verkorten. — De lijfftraffeliikc wetten dragen een treffend kenmerk van billijkheid en menfchelijldieid. — Zij ftellen eene juiste evenredigheid tusfehen de misdaad en de ftraf <— de doodftraf is in verfcheide gevallen door banning, geesfeling, boeten en openbaren arbeid vervangen; de misdadigers, die tot den dood veroordeeld zijn , worden meestentijds onthoofd, de befchuldigde behoeft niet te vrezen, het flag'töffer van eene rampzalige overhaasting te worden, de rechter moet hem zorgvuldig verhoren, met aandagt ondervragen, en alle ophelderingen zoeken, welke het mogelijk is te vinden —■ als 'er flegts vermoedens, onvolkomen bewijzen tegen den befchuldigden zjjn , s— bekomt hij zijne vrijheid weder, en treedt weer in het bezit van alle zijne rech-  TEGENWOORDIGE STAAT VAN ZWEEDEN. '3S3 rechten, en wanneer hij in het vervolg weder voor de rechters komt, kan de oude beichuldiging geen vooroordeel tegen hem worden. — De onlangs overleden Koning fchaftc de pijnbank af, als zijnde een barbaarsch en rampzalig gebruik, het welk de onfchuld dikwils blootstelt, en de misdaad niet altijd doet ontdekken — de rechters moeten lliptelijk den zin der wetten volgen: het is hun op ftraf van boete en afzetting verboden, dezelve volgens hun belang en hunne neiging te verklaren' of uit te leggen — indien zij door dergelijke verraderij eenen burger of inwoonder het leven of de eer doen verliezen , moeten zij het vonnis ondergaan , 't geen zij tegen hem uitgefproken hebben — 'het gebruik kan hun tot geleider dienen, maar alleen in zulke gevallen, waar omtrent het wetboek het 'ftilzwijgen bewaart. De rechtskanfelier is met het recht bekleed , om over de rechters het oog te houden, en hc;i te vervolgen, indien zij tegen de pligten vau hun ambtjiandelen. — Voor dat de vierfchaar gefpannen wordt, wonen de rechters den Godsdienst bij; de Euangeliedienaar herinnert hun als dan op eene plegtige wijze de pligten, welke zij te betrachten hebben. In fommige befchaafde landen zijn de gemene gevan« genisfen een akelig fchouwtoneel: maar wanneer men die van Zweden ziet, ontdekt men 'er het Charakter der Regering in , die aan de Item der menschheid gehoor geeft , en den mensch van het redeloze dier 011derfcheidt. O! indien de gefchiedenisfen der Volken leerfcholen 'waren voor malkanderen , hoe veel nut zoude dan het verhaal van velen dezer fchone inrichtingen ook aan ons vaderland niet kunqen toebrengen! De landmagt van Zweden beftaat in het geheel uit 34S00 man Nationale burgers; en 12700 foldaten , die op den voet van vreemden geworven en betaald worden. — De eerstgenoemden behoren meest tot den bocrenltand, en worden alleen in tijd van gevaar tot de wapenen geroepen — wegens zijne ligging is Zweden ook genoodzaakt eene Zeemagt te onderhouden. De eerlte vloot werdt door gustaaf den I. opgericht, en toen karel de XII zijne landing in Denemarken deedt, beltondt dezelve reeds uit dertig wel uitgeruste Schepen van linie, maar werdt ook onX i der  324 catteau der deszelfs regering geheel vernield. <— Gustaaf de III. leide 'er zich weder met de grootde zorg op toe» en aan hem is de Zweedfche Zeemagt den bloei verfchuldigd, in welken zij zich zedert eenige jaren bevonden heeft — tegenwoordig maken 24 Schepen van linie van zestig en zeventig Hukken, twaalf fregatten , meest van veertig ftukken en een geëvenredigd getal barken, brigantijnen en floepen de Zweedfche vloot uit. In vorige eeuwen hebben de Zweden onder gustaaf a dolf, karel gustaaf, dl rarel den XII vele lauwren door hunne wapenen behaald, doch in deze eeuw hebben zij te vergeefs hunne kragten ingefpannen, om den roem en luister hunner dappere voorvaderen te handhaven. De loflijke begeerte, om wezenlijke verdienften aan te moedigen , heeft de verfieringen doen geboren worden, wetke ridderordons genoemd worden. — Uver deze handelt de Schrijver in het tiende hoofdftuk. —■ Zij beftaan voornamentlijk in de orde der Serafijnen, we'.ke beftemd is voor Koningen, Prinfen, enz. die het vaderland grote dienden bewezen hebben. — De Zwaar dor de, met welke die genen befchonken worden , die door het voeren van hun zwaard hebben uitgeblonken, — de Noordjiar voor die genen, welke zich door burgerlijke deugden, bekwaamheden, nuttige digtingen, enz. beroemd gemaakt hebben. — De erde van ll'aj'a voor de zoodanigen, die uitdrkende bhjken van kunde gegeven hebben in den landbouw, mijnwerken of koophandel. Üe ridderördens zouden zeker zeer gefchikt kunnen zijn , om zonder den daat veel te bezwaren deugden en verdienden aan te moedigen , zo 'er niet veelmalen zu'ke dervelingen mede praalden, die van alle verdienden bijna verdoken, alleen door geboorte , begunftising van het geluk, of door de bekwaamheid van zich bij de uitdelers van zulke eertekenen te weten in te dringen, boven anderen verheven zijn. In het elfde hoofdftuk wordt gehandeld over de inkomden en uitgaven der kroon. — Indien men de ink imden der Stuten kon berekenen naar dezelver uitgedrektbeid, zou Zweden zeker een der rijklte landen van Europa moeten zijn, maar hetzelve Rijk levert juist een bewijs op, dat een daat zeer uitgebreid kan zijn  TEGENWOORDIGE STAAT VAN ZWEEDEN. 32.5 zijn zonder grote geldmiddelen te hebben — het zou te lang zijn alle de redenen, die daar voor zijn, op te geven — een van dezelven is zeker de flegte bevolking van Zweden, en het verdient zijne opmerking, dat de Noordfche landen, die eertijds zoo vermaard waren wegens de voortplanting van het menfchelijk geflacht, thands verre af zijn van zulks te wezen — de bevolking van Zweden is zeer gering in vergelijking met oie van Frankrijk , Duitsland en Holland , het geen misfchien niet weinig aau de bloedige oorlogen, die de bloem der jeugd zoo dikwijls wegnamen, is toe te fchrijven. kargl de Xtl bragt onder anderen zijn rijk in dat opzigt een dodelijken {lag toe ; 0111 zijne heerschzugt het middel te verfchatfen, om lieden te belegeren en veldllagen te leveren. moest men den handwerker uit zijne winkel, en den landbouwer uit zijne hut rukken — zoo, dat bij den dood van alexandkr scandinAvos geen millioen menfchen in het gantfche rijk gevonden wierdt, die gefchikt waren voor den arbeid; de werklieden ontbraken , en de zwakke handen van vrouwen , kinderen , en grijsaarts , Huurden het kouter door de velden. Intusfchen ontbreekt het in Zweden geenzins aan nuttige inftellingcn , die gefchikt zijn om de bevolking te bevorderen en de fterfte tegen gaan, —■ inItellingen , die in ons vaderland nagevolgd , ook voor onze landgenoten de gezegendfte gevolgen zouden kunnen hebben. In de eerlte plaats geeft men de provinciën kundige geneesheren, die de behoeftige zieken bedienen, en de kwakzalverij beletten, om flagtöffers onder het volk te maken. Behalven vele gasthuizen, waar in de zieken worden opgepast en behoorlijk bezorgd, vindt men een huis, waar in die genen, welke met venuskwaalen befmet zijn , genezen worden , om door het verzuim daar van het toekomend geflachc niet te verzwakken. Ook zijn 'er twee huizen, waar in behoeftige zwangere vrouwen ontvangen en gedurende derzelver kraambed gevoed, bezorgd en opgepast worden — in een van dezelven wordt ook voor de nieuwgeborenen gezorgd, wanneer de moeders buiten (laat zijn die op te voeden. X 3 Ein-  3aö CATTEAU Eindelijk, worden in een huis, dat het geneeskundig Kollegie tot dat einde opgerigt heeft, de kinderpokjens voor niet ingeënt, door welk middel de inenting der kinderpokjens, langen tijd verworpen door eene menigte, die altijd moeijelijk te overreden is, thands in Zweden alle hinderpalen overwonnen heeft, en hare weldadige uitwerkzels ongehinderd verfpreidt. Wat de natuurlijke rijkdommen van Zweden aanbelangt — wij zien daar uit, dat de natuur de gemeene moeder ook weldadig is onder den ftrengften Hemel — en dat zij vaardig is in het vinden van middelen , om bare kinderen te verrijken ten fpijt van denwreden invloed eener bevrozen. luchtllreek. — Zweden is vol bosfeben , beeft eene matige goede jagt, vloeit over van allerlei foort van visch, en vindt, behalven dat alles, zijne grootfte rijkdommen in de ingewanden der aarde, waarin, gelijk wij boven reeds gezien hebben, kostbare fchatten verborgen zijn. — De land- en akkerbouw werdt 'er in vorige tijden veelal verwaarloosd, zijnde velen der 'Zweedfche Koningen meer genegen, om den burger het Zwaard dan den ploeg in handen te geven — naderhand heeft de noodzakelijkheid de Regering genoodzaakt, de bebouwinge des aardrijks tot het voorwerp van hare zorgen te maken, waar door de akkerbouw niet weinig verbeterd is , fchoon dezelve altijd zeer benadeeld wordt door de zwarigheden , die van de luchtftreek voortkomen, gelijk als droge lentens, vogtige oogstijden , late of vroege vorst, en de fchaduw en koude , welke dikke en moerasfige bosfehen veroorzaken. De binnelandfche koophandel zou in Zweden meer kwfnen, indien de natuur en de Regering voor gene gemaklijke wegen van gemeenfehap gezorgd hadden — wateren, die het rijk doorfpoelen, zijn van een groot gebruik tot het vervoeren van de voordbrengzels des lands uit de eene ftad, naar de andere — de buitenlandfche koophandel is na den dood'van karel den XII eerst beginnen te bloeien, thands is hunne vlag, jn de verfle wateren bekend — indien Zweden vele artikelen van uitvoer heeft, zijn die, welke het invoert , niet minder talrijk — fommigen van dezelven zijn noodzakelijke behoeftens, maar anderen zijn flegts gevolgen van gemaakte benodigdheden, door de pracht  TEGENWOORDIGE STAAT VAN ZWEEDEN. 3a? en weelde, welke hoe langer hoe meer beginnen toe te nemen; daar en boven klagen de Zweedfche Vaderlanders zeer over den al te Herken fmaak der natie voor vreemde waren, welke den ijver van hare eige werklieden natuurlijk moet verzwakken en het vaderland aanmerkelijk benadelen. — Intusfchen1 ontbreekt het in Zweden aan gene nuttige mftellingen tot bevordering van den Koophandel , de maatfchappij der Duikelaars onder anderen is voor denzelven zeer initti> en verdient, dat man dezelve leere kennen. Deze maatfchappij verkreeg in 1734 bij open brieven des Konings en der Staten het recht, om haar werk te verrigten en werdt zedert met nieuwe voorrechten begunft>d. — Zij heeft op alle de kusten der Rijks lieden° die op de eerfte tijding van het vergaan van eeni°- fchip, zich naar de plaats begeven en alles bergen f wat geborgen kan worden — daar op geeft de maatfchanpïj kennis van het £ev:Ü' dat pkntS gehad heeft aan de eigenaars en verzekeraars — dezen aan dezelve hunnen wil te kennen gegeven hebbende, handelt zij in gevolge van denzelven met de geborgen goederen, en doet hun rekening van het over- iCIn"het negentiende Hoofdftuk handelt de Schrijver over de openbare opvoeding, welke, hoezeer dezelve ook gefchikt is om het geluk des lands en van het volk te bevorderen, tot nog toe echter in Zweden ook de aandagt der Regering nog zoo niet heeft tot zich getrokken, als derzelver gewigt wel fchijnt te vorderen men vindt 'er evenwel Univerfireiten, G'jm- nafien cn eer' groot getal mindere fcholen , welke genoeg gefchikt zijn om de bewooners van Zweden binnen de areuzen van hun vaderland de nodige kundigheid te doen verkrijgen — doch andere pogingen door de Regering beproefd, om de opvoeding van minvermogenden te bevorderen, zijn door den tijduit betoog verloren. Het volkscharakter der Zweden verdient 111 vele opzitten geroemd te worden. — Zij leven ftil en vreedzaam tnsfehen de bosfehen cn ge'e.ergtens, waar van hun land vol is — vele grote misdaden, zoo als d'reftal, moord, en roof zijn onder ben zeldzaam — zelfs tonen zij zich in den oorlog niet bloeddorstig — ernftig en ' deftig van aart kennen en beminnen zij de X 4 kost-  3*8 CATTEAU kostbare banden van gezelligheid - zij bezitten een grondig oordeel, geflepen verftand, en veelal eene vlugge en fterke ziel — in de kunften des oorlogs hebben zij lang uitgeblonken , en zedert hebben zij ook blijken gegeven, dat zij niet onbekwaam waren tot het oefenen van die des vredes — daar ziin landftreken in Zweden, daar nog aartsvaderlijke Zeden en gewoonten heerfchen , zuiverheid, fchuldeloosheid en oprechtheid maar jammer is her, dat zich thans ook de zaden beginnen te verfpreiden van die verkeerde begeerte, die zoo vele volken bederft , om namenhjk aan andere volken gelijk te wezen Eene volkskleding onderfcheidt de Zweden van alle andere volken van Europa - dezelve wierd in i777 ingevoerd met het loflijk oogmerk, om de pragt der klederen te beteugelen. Hunne taal is in andere landen weinig bekend, ook verfchilt dezelve in de eene provincie van die van de andere, jan ihre e«n beroemd Hoogleeraar heeft den roem van dezelve oo eenen geregelden voet gebragt te hebben De kunsten en wetenfehappen bloeiden voorheen weinig onder de Zweden, doch zedert her begin van deze eeuw hebben zij ook in deze loopbaan uitgemunt — LiNNEus heeft eene omwending in de natuurlijke gefchiedenis te weeg gebragt, solander , jonas bergius, en anderen htbben zijn ftelzel ontwikkeld wallkrius, bergman, SCHliELE en WIL- ke hebben over de natuur fchei- en delfllofkunde een nieuw licht verfpreid, polhem, celsius, wargenten, enz. hebben de gelukkigfte ontdekkingen inde wiskunde gedaan.—Beneoictus , bergius, krijger eil FiSscherstroem hebben de gronden der natuurlijke wetenfehappen op den akkerbouw, den koophandel en de nijverheid gelukkiglijk toegepast. - De Zanggodinnen hebben veel moeite gehad, om zich aan de Zweedlche taaleigenfchap te gewennen. ~« Frankrijk bezat reeds de meesterftukken van corneille , racine Boileaü, toen Zweden alleen ronsard, desporte * Theophilus hadt, maar omtrent het midden van deze eeuw zag het den zetel des fmaaks in zijn fchoot Vestigen, en zedert dien tijd heeft het dichters gehad, op welken het te recht mag bogen. — Uit de Zweed, /ene vrijheid onder anderen, een dichtftuk van dalin, kan  tegenwoordige staat van zweeden. 329 1 kan men zien, dat het dichtvuur ook in het midden van de fneeuw en het ijs ontbranden kan. Wii hebben gemeend, onze Lezers van dit Werk wat breedvoeriger te moeten berichten , om hen van deszelfs nuttigheid des te meer te overtuigen, — fchriften van dezen aart kunnen onzen landgenoten niet genoeg worden aangeprezen, omdat zij de kundigheden vermeerderen, en de middelen aan de hand geven, die meest gefchikt zijn, om den bloei en het welzijn van landen en volken te bevorderen. Het is jammer, dat de vertaling op alle plaatzen zoo vloeiend niet is, als zij naar ons inzien hadt kunnen zijn, ook'is dezelve niet vrij van taalfouten, die werken van dezen, aart niet weinig ontfieren, - maar dit is eene klagt, die thans vrj algemeen is, en zal blijven duren, tot dat men den vaderlandfchen jongeling eindelijk eens de gelegenheid zal verfchaffen, om in zijne eige moedertaal even grondig als in uitheemfche en doode talen onderwezen te worden. Obfervationes in loca veterum, prsecipue qua; funt de vindicta Diviua. Exercirationum Academicaruui fpecimen Secundum , quód favente Numine, Praefide joanne luzac j. u. d. et in academia Batava linguEe grseca» et Hist. Patria; profesfore ordiuario in auditorio publice defendet janus ten brink , Amftelodamo- Batavus, die jójunii mdccxcij. Hora Undecima. Lugduni Batavorum fapud H. Mosten, 1792. Dat is: Aanmerkingen over plaatzen van oude Schrijvers, bijzonder zulken, welke handelen over de godlijke wraak. Tweede Proeve van Academifche Oefeningen , enz. Van Bladz. 65—126. In gr. 8vo. Behalven de bijgevoegde Thel'es of Jlellingen. De prijs is f: - 11 - : Deze is de Tweede Proeve, op welke de Hoogleeraar j. luzac de geleerden onthaalt, in denzelfden fuiaak behandeld, als de eerfte, die wii in dit X 5 'Maand-  330 j. luzac , observationes in loca veterum. Maandwerk IV. Deel. No. 4. Bladz. 170. hebben aan. gekondigd. Zij is , met algemeene toejuiching in 't openbaar verdedigd, door den uitmuntenden jongeling }. ten brink, die zich bijzonder aan de beoefening ■> des  verhandelingen over de ondeugden , enz. 333 des daags , die hij buiten het gewoel der wereld ' doorbrengt, hem beurtlings vermaken; zijn verft md met kundigheden vergrooten, en van de dwaasheid tot het waar geluk brengen kunnen." De Vertaler voegt hier de volgende aantekening bij : Echter met voorzichtigheid , want iemand aan de " wellust verflaafd, zal veel eer de dartele en onkui- fche beelden van een iioucher , hesen, morel* ler , met een betooverend graveerijzer in het ko'| per gebragt, navolgen, dan de ftukken van rafacl " of luiken : en in de dichtkunde zullen onze teêr" gevoelige Juffers meer op het zoogenaamde fenti" menteele vallen, dat een grooter voedzel tot wellust 'j geeft, dan men in den eerften opllag denken zou** de. Dus kieze men in dezen oude Vaderlandfche " Dichters, hoogvliet, poot, van merken, win" ter, voet, voor alle die blaauwe Cartonpoëren, als Julia, en foortgelijke fentimenteele Dichters." "üe Heer langhans vervolgt , ,. Hij kan zich de beste en aangenaamfte en nuttigfte gezelfchappeu " uitkiezen . die zijne ziel alle te vredenheid en ver" maak verfchaffen. Hij kan, om des te fchielijker \\ tot zijn oogmerk te komen, in gezelfchap van goe, de vrienden , in andere landen reizen , om in dezel' ve al het fchoone en nuttige zelf te betrachten. V Maar ook de gemeene man is vermogend, om , door , zijne dagelijkfche bezigheden , zijne gedachten al' lengskens van eene ongeoorloofde liefde af te trek' ken, en de drift tot dezen wellust te verdooven." Gefchriften van a. van kotseeue , bevattende Tooneelfpelen en Verhalen. Eer/ie Deel. Tc Utrecht en Rotterdam , bij G. T. van Paddenburg en J. Meijer. 1792. In gr. bvo. 449 bladz. De prijs is f 1-16-: Behalven de Adelaïde van Wuifingen, die wel op zichzelven uitgegeven is , maar evenwel tot dit Boekdeel behoort, en waarvan wij voorheen aan onze Lezers verflag gedaan hebben , behelst deze Bundel de vier volgende Stukken. 1. De Liefhebberij Schouwburg voor het Gerechtshof, Kluchtfpel. Dit Stuk ziet op een bijzonder voorval, zoo als men dat uit het volgende Stukjen moet opmaken ,  534- A. VAN KOTSEIiUE, GESCHRIFTEN. ken , en moet derhalven van dat voorval , alle zijne aartighèid öntleenen. Ons, die de Peribonen, wier karakters hier getekend worden , niet kennen , kan dit geheele Kluchtfpel niet anders dan lat'en fmakeloos voorkomen, liet gefchil loopt niet over de waarde oi o..waaide van den Schouwburg ; zelfs niet van eene Liefhèbbèrij-Comedie , maar over het vertoonen van Spélen door Liefhebbers, tegen betaling, die alleen ten voordecle van de armen gebezigd wordt. De karakters van de Rechters, en de Pleitmemoriën vooren tegen zijn zoo jammerhartig en zoo zeer overdreven . dat zij verre beneden de waardigheid van het Tooneel zij. Ook komt 'er de verfchijning van de Godin der Mildadigheid, met prachtige dccoratiën , zoo vreemd tusfehen beide, als eene Koninglijke Prinfes op een boerenkermis. In de vertaling van dergelijke verzamelingen, moest men zulke ftukken overflaan , die alleen voör eenen tijd de inwoouers van eene ftad of landltreek vermaken kunnen , maar voor het overige van geene waarde zijn. 2. Bericht wegens de inrichting van eenen Liefhebberij-Schouwburg , die wet verdient bekend ie worden. Te Reval in Esthland , heeft men in 17S4. eenen Liefhebberij-Schouwburg opgerecht , die met zeer veel tegenftand beeft moeten worftelen, en die tot het vorige Klucnti'pel aanleiding gegeven heeft. De aanmerkelijke fommen , die dezelve aan voordeel oplevert, worden van tijd tot tijd aan de armen hefteed. Dit bericht behelst de historie van die onderneming, waaruit wij zien , dat dezelve door de Regeering en de Geestlijkbeid is goedgekeurd, zoo verre zelfs, dat de eerlte weigert vreemde troepen van Comedianten toe te laten , om de arnien niet van dit voordeel te berooven. — Wij wenfehen niet, dat dit voorbeeld den lust tot Liefhebberij - Comediën mag opwekken. Voor menfchen , die hun tijd , tot het waarnemen van hun beroep en van hunne huishouding, of tot hunne ftudie van noden hebben, verfijnden zulke Liefhebberijën veel te veel tijd, en zij trekken de opmerkzaamheid van evnftiger zaken veel te veel af. Vooral zijn ze verderflijk voor jonge lieden, die al hunnen tijd nodig hebben, om zich wel te vormen, tot die posten, voor welke zij in de maatfchappij gefchikt zijn. Aan weldadigheid jegens de armen, heeft het in Ne- der-  afbeelding van HUGO de groot. 333 derland , zonder het behulp van zulke afleidende en tijdverflindende Liefhebberijen tot hiertoe , in 't geheel niet ontbroken. 3. M. F. Salmon , of de zegepralende onfchuld. Deze historie is uit de nieuwspapieren bekend. Zij betreft een dienstmeisjen te Caen, om voorgegeven vergifting, onfchuldig veroordeeld om gepijnigd en verbrand te worden; doch wonderbaar gered, door den ijver van den jongen Advokaat le chauchois, en met haaren Redder , in een wettig huwelijk verbonden. Dit geval heeft de Heer van kotsebue , hier willen befchrijven, niet in den kouden ftijl van eenen Gefchiedfchrijver , maar in eenen toon , die gefchikt is voor het hart van den gevoelvollen Menfchenvriend. Het Stukjen heeft, naar ons oordeel, al te veel exclamatie , en te weinig van den zagten en natuurlijken ftijl, die het hart treft, door zijne edele eenvouwigheid. 4. Zaïdc, of dc Onttrooning van • muiiamkd IV. Een Historifche Roman , die het grootste deel van dezen Bundel beflaat. Naar ons inzien, moet de Heer van kotsebue, in dit vak, verre voor meiszner onderdoen. Het Stuk is ons langwïjjig voorgekomen , en de waarschijnlijkheid en de gebruiken des lands zijn 'er niet overal behoorlijk in acht genomen. In de uitvoering heerscht eene flordigbeid, die , althans in geen Werken van fmaak en liefhebberij, behoorde plaats te hebben. Afbeelding van hugD de groot in het gewaad van 'een' metzelaar, zoo ah hij, na zijne ontkoming van Loeveftein, uit het huis van abraham daatselaar. gegaan en vervolgens uit Gorinchcm gevlugt is. Be. nevens eene bijzondere afbeelding en befchrijving van het wambuisje bij die gelegenheid gedragen. Te Leijden, bij P. H. Trap, 1793. In gr. JijjO. De prijs is ƒ: - 18 r ï De afbeelding van onzen beroemden Vaderlander hugo de groot , zoo als hij na zijne ontkoming uit de gevangenis van Loeveltein op den 22 Maart 1621 uit Gorinchem naar Antwerpen gevlugt is? benevens die van het metzelaars buisjen , het welk hij bij die gele* gen.  33<5 HOLBERG, EEN PROFEET NIET GEACHT. genheid heeft aangehad, kunnen door onze landgenoten , niet anders dan met genoegen ontvangen worden, te meer daar beide die platen wel uitgevoerd en zoo ingericht zijn, dat zij gevoeglijk in het Tiende Deel onzer Vaderlandfche historie van Wagenaar kunnen gevoegd worden. Belialven de platen vinden wij hier ook eene korte befchrijving van het buisjen zelve , zoo als het in zeker aanzienlijk huis van ons vaderland heden ten dage nog bewaard wordt. Het zelve is gemaakt van ongeverwd harten of bokken leder, en met ruw linnen gevoerd. Het beftaat in twee voorpanden , dén agterpand, de mouwen, tien fchootjens onderaan het lijf en een ftaand kraagjen op den hals. Men vindt tusfehen de Iedere bovenftof, en de linnen voering nog een vulfel van wolle watten; bijzonder iri de voorpanden op en omtrent de borst, en op de fchouderen: op de borst wel ter dikte van drie vierde duim. In het linker voorpand zijn 29 groene knoopgaatjens , en aan de rechter zijde 21 tinnen gewerkte knoopjens , zijnde de overigen 'er afgefleten. Het is voor en agter op de naden belegd met een fmal plat groen koordjen,op vele plaatzen is dit koord gedeeltelijk afgefleten, gelijk ook het buitenftof en de linnen voering van dit buisjen hier en daar verfteld en ook gefleten is. Niet onwaarfchijnlijkis het, dat dit buisjen voorheen eene militaire montering geweest is, en door een' Kurasfter gedragen, tot welke gisfing de uitmonftering en het vulfel veel aanleiding geven. Een Profeet is niet geacht in zijn eigen Vaderland. Klucht. In een bedrijf, naar holberg. Uit het hoogduit sch, van F. M. V. vrij gevolgd. Ie Haarlem, bij A. Loosjes, gr. 8vo. 24 bladz. De prijs k ƒ : -3'-: T")e hoofdperSoon is een Chirurgijn westfaal, die altijd ^ het hoofd en den mond vol heeft van Magnetismus, Mesmer en de Societé Harmonique te Straatsburg, zo zeer zelf dat hij 'er bij zjne beminde zijne vrijerij om vereeet. 'De ongerijmdheden van dezen dwaas maken bet kluchtige van dit ftukjen uit. Wij hebben 'er niet veel bijzonders in gevonden.  UÏTTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandelingen raakende den natuurlijken en geijpenbaarden Godsdienst, uitgegeven door teijlers Godgeleerd Genootfchap. XIII. Deel. Te Haarlem, bij }. Enfchedé en Zonnen en }. vnn WMrê; 1793- 339* Bladz. en de Latijnfche Verhandeling LXXIV. Bladz. in Qjiarto. De prijs is f 4 - : - : "W/ij zullen ons thans van ons in het Voorgaande " Nommer gegeven woord kwijten, en onzen Lezeren verllag doen van de Verhandeling van den Hoogleeraar vv. l. brown , welke, met den zilveren eereprijs bekroond, de tweede plaats in dit Deel der Verhandelingen van teijlers Godgeleerd Genootfchap begaat, ter beantwoording der vraage des Genootfchaps: in welken zin kunnen de menfchen gezegd worden gelijk te zijn , en welke zijn de rechten en pligten, die uit deze gelijkheid yoortvloejenl De Heeren Beftuurers van teijlers Genootfchap zeggen van deze Verhandeling in hunne Voorreden Bladz. X. XI. ., De bepaling van den Hoogleeraar brown, in zijne beantwoording van het eerfte lid der vrage, kwam ons min juist en min volledig voor, als llechts den ontkennenden zin (waar naar eigenlijk niet gevraagd was) aanwijzende en ophelderende; terwijl hij , in 't algemeen, niet meer dan gedeeltelijk de vraag, volgends haar uitgedrukt doel, onzes_erachtens, beantwoordt, en voorts, in zijne uitweidingen over de door hem aangewezene Gelijkheid , als mede over de door hem daar uit afgeleide Rechten , niet overal zoo openhartig cn duidelijk zijne gevoelens aan den dag fchijnt te leggen, of 'er blijft, hier en daar, plaats over, om naar eenige nadere verklaring te verlangen. — Ondanks dit alles, twijfelen wij geenszins, of de kundige en onzijdige Lezer zal met ons, ook in deze verhandeling, zeer veele fchoone gedachten , uitmuntende gezegden, (waar van 'er als gulde fpretiken mogen aangemerkt worden) en bondige redeneringen vinden; en den meesterlijken ftijl- en fchrijfwijze, welke ons meer dan ééns, onder het doorbladeren, verrukte, bewonderen. Bijzonder munt ook deze verhandeling uit, door eene zoo uitvoerige als fraaie uit- vad. BIBL. V. deel. mo. 8. Y Wei-  335 verhandelingen weiding over 's menfchen Pligten, welke met des te meer oplettendheid verdient gelezen te worden, naar mate ons de ondervinding van alle tijden leert,dat het gros der menfchen ruim zoo veel acht flaat op hunne wezenlijke of vermeende Rechten en derzelver gronden, dan op hunne tegenöverftaande Pligten, en de laatfteti dikwerf het meeste uit het oog verliezen , wanneer zij het fterklte voor de eerften ijveren, of er onderling over twisten." Wij zullen, gelijk wij omtrent de Verhandeling van den Heere cras gedaan hebben, ook van deze van den Heere brown het beloop opgeven, ons voor ditmaal, over dit onderwerp , weder van alle aanmerkingen onthoudende. In de Inleiding zijner Verhandeling toont de geleerde Schrijver de nuttigheid en belangrijkheid van het onderwerp aan, en neemt de bedenking weg, wat zoodanige fchriften, gelijk zijne Verhandeling, van welke hij bevroedt, dat de beginfels , die zij ontvouwt, niet zullen fmaaken, of aan de ongematigde Voorftanders van Vrijheid, of aan de flaafiche en dwinglandfche Vcrdeedigers van willekeurige Magt, dewijl hij de uiterftens vermijdt, baaten kunnen, en verdeelt vervolgends zijne Verhandeling , overëenkomftig den inhoud der vraag in drie Deelen of Boeken. Waar van het Eerfte handelt, over de natuurlijke gelijkheid van het menschdom, het Tweede, over de Rechten, en het Derde , over de Pjigien uit die gelijkheid voortvloejende. Het eerfte Hoofdftuk des eerften Boeks vangt aan , rret eene befchouwing van de natuurlijke verfcheidenhcden der menfchen. ,, Dat alle menfchen yan natuure gelijk zijn, zegt de Schrijver, is een gevoelen, zoo algemeen aangenomen bij allen, die zich eenigermate aan Wijsgeerige opmerking gewend hebben, dat die Helling in twijfel te trekken, den zoodanigen zoo beuzelachtig als ongerijmd zou voorkomen. Dit gevoelen , riogthans, is, zoo 't mij voorkomt, — hoe zeer het waar moge wezen in deszelfs juisten en eigenlijken zin, niet genoegzaam gegrond, volgends de betekenis, daar aan gegeven , door het meerendeel der genen, die hetzelve omhelzen. Indien men het opneemt in eenen zin, welke alle natuurlijke meerderheid en onderfcheiding onder de menfchen uitfluit, zal men bevinden, dat het tegen de algemeene ervarenis aanloopt. In welk tijd-  VAN TEIJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 3",t? tijdperk des ïnenschlijken levens, in welken ftaat of omltandigheid wij ons gefiacht befchouwen, wij zullen ontwaaren, dat de Natuur mensch van mensch onderfcheiden heeft door bijzondere en eigene hoedanigheden, bijkans zoo opmerklijk, in fommige gevallen, als zij onze foort onderfcheiden heeft van de andere fchepzelen." Dit wordt, met wederlegging van rousseau's Natuurftaat, breedcr uitgebreid, merkende de Schrijver op:Bladz. 183. dat, hoe geli k de foort in „ 't algemeen moge wezen, eene oneindige verfcheidenheid van bekwaamheden , Talenten , en Karakters „ plaats vindt onder de bijzondere Perfoonen, die ,, foort uitmaakende. Deze verfcheidenheid doet zich ,, bli kbaar op zoo in 't ligchaam als in de ziel. — ,, Niet minder is dezelve merkbaar in de zedelijke ,, hoedanigheden der menfchen. Men kan niet aanvoe,, ren,dat deze onderfcheidingen geheel en al ontltaan ,, uit den tegenwoordigen ftaat der famenleving, en uit ,, de verfchillende gelegenheden van aankweeking; en ., in geenen deele moeten toegefchreven worden aan eene oorfpronglijke neiging der Natuur. — Dus blijft het onwederfpreeklijk, dat 'er , onder de bijzondere Peribonen , die het menschlijk gefiacht „ uitmaaken , eene bijkans oneindige verfcheidens, heid in bekwaamheden en karakters gevonden wordt." „ Uit deze omltandigheid moet onmidlijk eene na„ tuurlijke Ongelijkheid geboren worden." Meer verheven begaafd- eu bekwaamheden verwekken ontzag, achting, eerbied, en liefde tot zich. ,, Wij mogen vrijlijk beweeren, (Bladz. 190) dat, indien eenig (terveling zigtbaar de rest des menschdoms overtrof, in alle mooglijke Talenten en Bekwaamheden, enz. deze ftervelingdoor de Natuur zelve, zoo verre boven de rest zijner medemenlchen zou verheven wezen, als wij boven de minder dieren, en even duidhjk gefchikt, om hen te leiden en te beftuuren, enz. Dan , zoodanige verzameling van volmaaktheid is niet mensch lijk, maar Godlijk." Dit geeft den Schrijver eenen voeezaamen overgang om in het Tweede Hoofdftuk te fpreken, over de Uitdecling der menschlijke Bekwaamheden en Talenten. De-» ze uitdeeling is zoodanig volgends de aanmerkingen van den Schrijver, „ dat de verfcheidenheid der Talenten (Bladz. 194.) meer toepaslijk is op de foort, Y 2 dan  34° VERHANDELINGEN dan op elk hoofd voor hoofd. De zaaden van allen zijn mogelijk geworpen in de gelteltenisfe van iedej mensch; doch de grond is ongelijk voor dezelve gefchikt." — Uit dit en het voorgaande Hoofdftuk leidt hij af Bladz. 197. „ In de eerfte plaats, dat de Natuur zelve onder de menfchen klaare en ontwijfelbare onderfcheidingen heeft vastgefteld, ln de verfchillende hoedanigheden , aan elk hoofd voor hoofd gefchonken , cn in de verfchillende gelegenheden , hun , in den weg der Voorzienigheid, verfchaft tot derzelver verbetering. — Het is, in de tweede plaats, blijkbaar, dat deze onderfcheidingen de volmaaking niet bevatten van alle menschlijke Vermogens, maar der bijzondere uitmuntendheid van één of eenige weinigen derzelven, zich in enkele perfoonen vertoonende.5' ,, Deze twee ftukken, naar eisch overwogen, wijzen mij aan", vervolgt de Heer buown; „ dat het juiste denkbeeld van de Natuurlijke gelijkheid van het geheele menschdom, zoo verre het hunne onderlinge Pligten betreft, uit de ongelijkheid moet afgeleid worden; en dat, hoe wonderfpreukig het moge voorkomen, de Ongelijkheid , de naauwkeuriglte cn volkomenlte gelijkheid hervoortbrengt, ten aanzien van elke zedelijke en mantfchappelijke verpligting/' Dit betoog wordt uitgevoerd in het vierde Hoofdftuk : Over de onderlinge afhanglijkheid des menschdoms, en de gelijkheid der verpligting; hoofdzaak-lijk op deze wijze. ,, Elk mensch is, hoofd voor hoofd, geheel ongenoegzaam tot zijn eigen geluk, en moet derhalven, in eene groote mate, afhangen van den bijftand van anderen, om 't zelve te verkrijgen, - dus is de vereeniging van allen nodig tot het beftaan, het gemak, en het geluk van ieder, hoofd voor hoofd, en elk mensch kan, op zijne beurt,veel bijdragen tot het algemeen welwezen — waaruit volgt, dat orde en ondergefchiktheicf noodwendig moet ingevoerd worden, waardoor de onderfcheiden leden der gemeenfehappe bun eigen taak krijgen, en de Talenten vamelk op derzelver gepaste voorwerpen werken, als mede het onrecht en gewelJ der zoodanigen , die inbreuk willen maaken op de rechten van anderen, bedwongen, en de driften van allen bepaald worden binnen derzelver eigenlijke grenzen; om zoo groot eene fom van algemeen 'geluk hervoort te brengen, als de ftaat uer Mensch-  van teijlers godgeleerd genootschap. 54! Menschlijkheid wil gedoogen." Bladz. 203. Bladz. 200. „ Dus wordt in de Maatfchappij elk, hoofd voor hoofd', een bijzonder aandeel van bekwaamheden bezittende, en , indien wel geplaatst, een bijzonderen ftand daar aan beantwoordende hem toegevoegd , noodzaakiijk tot het welvaaren van de geheele gemeen? fchap, en hij deelt, gelijk dezelve, in voor en tegenfpoed." „ In 't oog der Rede, derhalven, cn van den algemeenen Vader, is elke levensftand even eerlijk , naardemaal zij allen flechts deelen zijn van het groot ligchaam der Maatfchappije, 't welk zijne Wijsheid beraamd heeft, en zijne Magt bewaart. Uit dit gezichtpunt befchouwd, is geen menschlijk fchepzel meer of min waardig dan een ander, dan in zoo verre als het den rol, aan 't zelve toegefchikt, volvoert of verwaarloost, en de fom des algemeenen geluks vermeerdert of vermindert." t ,, Het is (Bladz. 217.) die gelijkheid des menschdoms, welke men zoo dikwijls beweerd heeft: maar zelden recht verftaan is. Eene gelijkheid, welke de Trotsaart en Dwingeland verfmaadt; dewijl dezelve aangekant is tegen hunne zelfszoekendheid en traagheid. — Eene gelijkheid, welke onrustige en bijzondere oogmerken bedoelende menfchen gaarne misbruiken als een werktuig, om een geregeld Staatsbeftuur overhoop te werpen, en die regeeringloosheid in te voeren, te midden van welke zij zich zeiven kunnen verheffen. —• Eene gelijkheid van behoeften, met eene verfcheidenheid van middelen om ze te vinden. — Eene gelijkheid van verpligting, met onderfcheidene wijzen, om zich van dezelven te kwijten, 't Is eene gelijkheid, die, door alle Rangen even noodzaakiijk te ftellen, allen, die hun pligt getrouwlijk volbrengen, even achtingswaardig maakt in 't oog van con — doch door hooger en laager rangen , door veelvuldige onderfcheidingen en kringen, te vorderen, onderfcheiden trapp.en van aanzien en eer onder de menfchen vastfteldt, 't is eene gelijkheid, welke niemand vernedert, dan den Dwingeland, den fchurk , den dief, den wellusteling, en den luiaard — en allen, behalven dezen, verhoogt tot de veredelende waardigheid van mede uitmakende leden der groote gemeenfehap des Menschdoms , en van Medearbeiders met god, om het geluk Y 3 van  342 VERHANDELINCEN van zifne zedelijke en verftandige Schepping te bevorderen." ■ In het vierde Hoofdftuk, worden eenige omjlandigheden van menschlijke gelijkheid, die nog niet voorgekomen waren, in overweging genomen, welke tot de Volgende gebracht worden. ,, 1. Aüe menfchen zijn begaafd met hetzelfde Hgchaamsmaakzel en met dezelfde algemeene zielsgéftelte.nisfe.'' II. Alle menfchen zijn [daar. in gelijk, dat zii eenigen bijzonderen pligt te volbrengen hebben, dat z'j eenige bijzondere voordeden bezitten, om de daar aan beantwoordende deugden aan den dag'te leggen"; als mede irj blootgefteld te wezen , aan bijzondere verzoekingen tot daar aan beantwoordende ondeugden."— III. Alle menfchen zijn gelijk in even zeer blootgefteld te wezen aan lotwisfeling, aan rampfpoed, en aan dood.1' -■.IV. Alle _ menfchen zijn daar in aan eikanderen gebjk, dat zij zich' geplaatst vinden in een ftaat van beproeving , tot een' toekomenden ftaat van vergelding." In het Tweede Boek gaat de Schrijver Bladz. 231. over tot de Rechten , uit de natuurlijke gelijkheid der menfchen voortvloeijcnde ; handelende in het Eerfte Hoofdftuk , over de wijze, op welke wij ons begrip van Rechten verkrijgen. Geen woord is misfehien aan meer dubbelzinnigheden onderhevig , dan het woerd recht , inzonderheid , zegt de Schrijver, als men 't zelve gebruikt , om aan te duiden eene zedelijke bevoegdheid , om , in zekere omftandigheden , iet te doen, te bezitten, of te vorderen. ,, Evenwel moet •men _ zich niet verbeelden , dat dc Rechten der menfchen onbepaalbaar of dat 'er geene algemeene hoofden zijn , waar toe zij gebracht kunnen worden. Want — 'er blijven fteeds vastgaande en altijddüurende beginzels , op welke zij gegrond zijn, waar uit zij moeten afgeleid worden, om dezelve te onderfcheiden van dat vermogen , 't geen bedrog beimJijk verkrijgt, of geweld zich openlijk aanmatigt." Pe Schrijver merkt aan , ,, hoe men in 't algeméén voor Recht fchijnt te houden, wat ftrekt om het algemeen geluk des menschdoths te bevorderen , of van elk mensch in 't bijzonder, wanneer zulks niet aanloopt te-  VAN TEIJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 343 teen het uitgeltrekter belang van 't geheele gefiacht, of°van die kleiner gemeenschappen, waar in het zelve verdeeld is." — „ Uit de befchouwing dan van dit geluk de onderfcheiden betrekkingen en omftandigheden der'menfchen in aanmerking genomen zijnde, worden 'er algemeene grondregels gevormd , die men de IVetien der Nutuur noemt. — Uit deze algemeene Wetten, worden verfcheiden Rechten afgeleid, enz. Op deze wiize worden dc begrippen van de onderfcheiden Rechten der menfchen verkregen." Deze Rechten zijn, volgends het Tweede Hoofdftuk dezes Bocks : Over dc twee groote verdeelingen der Rechten, die voortvloeijen uit de onderlinge gelijkheid des menschdoms; of natuurlijke rechten, die onvermij. delijk nodig zijn, tot de behoudenis en het geluk van elk hoofd voor hoofd, in welken rang of Itand hij ook moge geplaatst wezen, die even zeer tot allen behooren , en die nooit eemge de allergeringfte vermindering dulden. - Zij zijn onaffcheidbaar van die gelijkheid, welke onder alle menlchen plaats heeft, te mRlden van alle de verfcheidenheden , door de Maatfchappij en Befchavitig ingevoerd. Of bijkomende rechten die alleen aan bijzondere rangen van menlchen toekomen , gekenmerkt, of door bijzondere bekwaamheden, of door bijzondere ftanden 'in het burgerlijk leven , doch gelijk aan allen, die zich in deze omftandigheden bevinden." Van dezen wordt in de volgende Hoofdftukken, afzonderlijk gehandeld.; in het Derde Hoofdftuk: van ds aangeboren en onvervreemdbare. Rechten der menschlijke natuur. Deze worden dus opgegeven: „ I. Elk onfchuldig Lid der Maatfchappij heeft een volkomen Recht, op zijn leven, en op de ongefchondenheid zijns ligchaams." II. Elk mensch bezit een volkomen Recht tot volkomen genot van de vruchten zijns eerlijken vernufts , of arbeids." III. Elk mensch heeft een volkomen Recht op Vr'i'jhcid, of om te handelen , op zoodanige wijze, als hem behaagt; mids hij anderen niet benadeele, en geene Wet fchende , vastgefteld door het openbaar geza"- der Burgerlijke Maatfchappije , tot welke hij behoort."— Uit Recht der Vrijheid, het welk de Schrijver opheldert, en vrij breedvoerig behandelt, behelst Y 4 in  344 VERHANDELINGEN in zich : — ,, Vooreerst, Perfoonlijke Vrijheid, Ten tweeden, Vrijheid van werking. — Ten derden, Vrijheid van riiededeelen zijner begrippen. — Ten vierden, Vrijheid van geweten." ,, IV. Alle menfchen hebben een gelijk Recht op een onbevlekt cn eerlijk karakter , tot dat zij hetzelve , met reden, verbeurd hebben." „ Deze natuurlijke Rechten van den mensch, vernietigt de burgerlijke Maatfchappij niet, maar zij befchut, verzekert, en vermeerdert dezelve." Vierde Hoofdftuk. Over de Rechten, bijzonder eigen aan zekere levens/landen cn bekwaamheden. ,, I. De zoodanigen , die zich in de hoogde levensrangen geplaats vinden , en bekleed met de posten van beduur en bevel, zijn •— gerechtigd om gehoorzaamheid te vorderen van allen, die onderworpen zijn aan hun gezag." I!. Zij 7 die verheven zijn tot Eeretrappen en voorrechten , zijn gerechtigd tot de voordeden en het ontzag , verbonden aan hunnen (tand." ,, III. Ri kdommen — verwerven voor den Rijken een rechtmatigen titel, om in aanmerking tc komen en van invloed te zijn, in evenredigheid van de meerdere weldaaden, welke zij in hun vermogen hebben te bededen aan allen , tot welken de kring hunner werkzaamheid zich uitdrekt." ,. IV. Wanneer — bijzondere merktekens van onderfcheiding bedemd zijn , vuor uitdekende Talenten en Deugden — hebben de zoodanigen , die dezelve betoonen , eenen rechtmatigen eisch op het algemeen , om die onderfcheiding, welke daar van het loon is, te vorderen, en mogen van elk Lid der Gcmeenfchappe het ontzag verwachten , 't geen die onderfcheiding medebrengt," „ V. Dezelfde bedenkingen fchenken aan de laagere Rangen der Maatfchappije , en aan de gemeenfehap oyet 't algemeen, een gelijk Recht, om te eifchén, dat alle opgedragen Magt alleen gebruikt wordt tot die einden , waartoe dezelve is verleend." . VI. Alle menfchen hebben een gelijk, hoewel onvolkomen Recht, op de pligten van Menschlievendheid." — Het vijfde Hoofd/luk van dit Boek , bevat een algemeen gevolg , uit het verhandelde in dit Boek afgeleid , Bladz,  VAN TEIJLERS GODGELEERD GENOOTSCHAP. 34$ Bladz. 273. v> Wanneer alle deze Rechten gehandhaafd worden, overëenkomftig met derzelver bijzonder aanbelang, zoo verre de toeftand des menschdoms gehenge , is de Maatfchappij Bloeiend en gelukkig, onder welk eene Regeeringsvorm dezelve zich ook gefteld viude. 'Kr zijn, 't is waar, zekere Regeeringsvormen , wier gefteltcnis zelve de gewigtigite Rechten met den ondergang dreigt, en, uit dien hoofde, voor wezenlijk kwaad moeten gekeurd worden. Doch 'er zijn andere, die, de groote voorrechten der Menschlijke Natuur (taande houdende , eene rechtllreekfche itrekking hebben tot bevordering van gezellig geluk, fchoon in ongelijke mate. Onder de zoodanige geplaatst te zijn , mag het menschdom altoos voor een ze°-en rekenen. Die Regeeringsvorm is de beste , waar in "alle de aangeboren Rechten der menschlijke Natuur, onicheiidbaar beveiligd zijn ; waarin Heilig gezag gehandhaafd, en tot gepaste voorwerpen bepaald wordt, waar iu de magt van den Staat befteed wordt in het alpemeen geluk te bevorderen , en de ongelijkheid zelve" ltrekt, om eene gelijkheid van wet, en eene gelijkheid van verpligting onder alle de Leden der gemeenfclv-'ppe hei-voort te brengen." Het derde Boek behelst een fchoon voorftel van de pligten , ontjlaande uit de gelijkheid des menschdoms , wit zullen ons vergenoegen , de Opfchriften der Hoofdftukken van het zelve op te geven, en verders den Lezer tot de Verhandeling zelve wijzen. Het eerfte Hoofdftuk bevat: voorbereidende aanmerkingen ; het tweede: 'Alle inenfehen zijn even zeer verbonden , om de oorfpronglijke rechten der menschlijke Natuur te eerbiedigen Derde Hoofdftuk : Over de pligten der zoodanigen , die in ladger levensjlanden geplaatst , of met mindere bekwaamheden cn vermogens bedeeld zijn. Vierde Hoofdftuk : Foorbehoedzcls , welke men indacht te nemen hebbe , in het ftaan naar eenen hoogereü en bheiënden levens/land. Vijfde Hoofdftuk: Over de pligten der zoodanigen, die in hooger levensjlanden geplaatst, en met uitflekende bekwaamheden befchonken zijn. Zesde Hoófdfluk : Over de Pligten , gemeen aan allen , ten aanzien van hunne gelegenheden en begaafdheden. Het zevende Hoofdftuk eindelijk, bevat het befluit dezer Verhandeling. Y 5 »> Ge*  346 EWALD „ Gelukkig zij, zegt de geleerde Schrijver, Bladz. „ 338. wier zielen in ftaat zijn, om zich te verheffen ,, tot zulk eene veelbevattende befchouwing der riïn., gen , en daardoor zich aangefpoord vinden tot een 5, gedrag, waardig der menschlijke Natuur, en der Christenheid, die de menfchen in derzplver betrek„ king tot eikanderen voorftelt, als kinderen van éénen ,, vader, als leden van één huisgezin, als reisgenoten „ op deze wisfelbeurtige en verganglijke weïeld, na ,, een gewest, waar alle de onderfcheidingen van ar,, moede en rijkdom, van laagheid en luister, van ge„ ringheid en magt , zullen ophouden ; waar alle on,, gelijkheid zal verdwijnen ; waar deugd alleen zal verhoogd , en ondeugd voor eeuwig vernederd wor- den i" De Opvoeding van het menschdom, volgends den Bijbel. In eenige Leerredenen. Door ewalv , Super-Intendent en Predikant te Detrnold. Uit het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Utrecht, bij de Wed. S. de Waal en Zoon. 1792. 226 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is/i -8-.: \\r/ï) hebben in dit Maandwerk, lilde Deel, N°. i2. nY Bladz. 544. het Eerlte Deel dezer Leerredenen aangeprezen, van wegen derzelver korte beknoptheid en levenriigen nadruklijken ftijl, het zelfde moeten wij ook van dit Tweede Deel getuigen; waar in de Eerw. jlwald , bet plan der Opvoeding van het menschdom, volgends den Bijbel verder ontwikkelt; zijnde de Elfde Leerreden over joann. V. 25. jesus chr.istus verlost ons ook van de dood, door onze opwekking. De Twaalfde , over Gal. V. 6. jesus wil geloof en liefde, •wanneer men deel aan Hem, en zijne hulp hebben zal. De Dertiende, over joann. 111. 2. Wat zal van den mensch door christus wordcn'l De Veertiende, over denzelfden Tekst: Wat zal van den Christen door christus worde?i ? Vijftiende Leerreden , over rom. XL 33—36. bevat: Aanmerkingen over het pla?i van God met de menfchen. Met deze Leerreden is eigenlijk het ontwerp van den Heer evvald voltooid. Bij het zelve zijn nog vier Leerredenen gevoegd, eene door hem hij eene vreemde gemeente gehouden , twee op het Kersfeest, en een op Nieuwjaarsdag. Zie  DE OPVOEDING VAN HET MENSCHDOM. 347 Zie hier, tot eene proeve,hoe de Schrijver zijne onderwerpen behandelt , het volgende uit de LllcJe Leerreden, Bladz. 20. „ Maar nu nog eene vraag, die geene weetgierigheid, maar een beminnend hart doet, die elk bemin* nend hart zeker reeds gedaan heeft : ,, Zal ik die ook „ kennen en beminnen, die ik hier kende en bemin- de? — en zij mij? Zal deze wederzijdfehe liefde , de bron mijner beste aardl'che vreu-.de, voortduu„ ren ? of houdt zij, gelijk alle aardl'che bctrekkinm gen , op ?" „ 'Er zijn om Handigheden en uuren, mijne Waardften, waar in ons deze vragen bijna gewigtiger, dan alle anderen zijn; waarin een verzekerend Ja ons alleen gerustftellen, een volftrekt Neen ons tot wanhoop beangstigen kan. — In het droevig uur des levens, waar in men affcheid nemen moet van de beminde van zijn hart — het kind van zijne ouders, de ouders van hun kind ; de broeder van zijnen broeder; de vriend van zijnen vriend, zonder hoop, van hun ooit op deze aarde weder te zullen zien; of in het nog droeviger uur, wanneer men affcheid nemen rnoet van zijne beminde op het doodbed; wanneer men zoo levendig voelt, dat men haar niet kan, volftrekt niet kan verlaten , die men toch in het geheel — voor de geheele wereld verlaten moet. Ach ! hoe gewigtig is ons dan de vraag: zal ik hen weder vinden, mine vrouw — mijne kinderen —■ mijne ouders ? Zullen zij mij nog beminnen , gelijk zij mij hier beminden? zullen onze harten nog zoo verëenigd zijn, gelijk zij hier waren ? — Hoe onverdraaglijk zou het ons op zulk een oogenblik zijn , wanneer wij gelooven moesten: dat thans alles ophieldt ! — Dat de inwendigfte , heiügfte banden verbroken waren , dat mijn kind niets meer van mij, zijnen vader, wist — mijne vrouw niets meer van mij , haaren man —■ mijn vriend mij, zijnen vriend, niet meer kende! — Waaroml Waarom zou christus dit gedaan hebben ? Hij, die liefde kende en waardeerde, kende elke behoefte van het beminnende hart — waarom heeft hij deze behoefte niet vervuld? Hij, die liefde voor de zijnen medenam in het beter leven , waarom liet hij ze ons niet ? Dus klaagt , dus wenscht het bemim end hart? — En jesus christus heeft ook d en wens:h  348 EWALD, DE OPVOEDING VAN HET MENSCHDOM. wensch vervuld. Ons hart voelt het, dat waare liefde eeuwig is, gelijk God, van wien' zij afftamt, dat ook van deze liefde noch dood,4ioch leven ons fcheiden kan. — — En dit zegt ons ook een dienaar van jetos (paulus, i kor. XIII. 13.) ,, Schoon voorzeg„ gingen, taaie, en kennisfe, ophouden , liefde houdt nimmermeer op — Geloof, hoop, en liefde blijven; doch de meeste van deze drie is de Liefde." ,, Maakt u zeiven vrienden," zegt jesus tot de rijke Tollenaars, die zijne leerlingen zouden worden: (luk. XVI. 9.) ,, Maakt u zeiven vrienden, uit den 011„ rechtvaardigen Mammon; opdat, wanneer u ont„ breken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige „ tabernakelen." Uit dankbaarheid zullen zij u helpen in het aanftaand leven, dewijl gij hun geholpen hebt in dit leven. — Dus, dankbaarheid blijft voortdu uren : en de veel innerlijker, dieper, nog in ons wezen gevlochten gewaarwordingen, vriendfehap, kinder- ouder, en huwlijksliefde zou niet voortduuren? — De verbinding zou blijven tusfehen hem, die weldaaden bewees, en hem, die dezelve ontvong — en de verbinding zou niet blijven tusfehen menfchen, die voor eikanderen meer waren, dan de rijkfte, weldadigfte mensch hun zijn kon? — Ik zou mij met liefde aan hem herinneren, die mij geld gaf, en niet aan hem, die mij het leven gaf, die mijn hart vervulde , die het geluk van mijn Jeven was! Ja, mijne waardften, de verbindtenisfen tusfehen harten en harten zullen blijven. ,, Daar zal men wel niet ten ,, huwlijk nemen, of ten huwlijk geven;" het uitwendige aardfche, zinlijke van deze verbindtenis zal ophouden; rein en geestlijk zal zij worden, gel^k zij „ bij God is." Maar Hij, jesus, die ons het leven wedergaf, zal ons ook de liefde wedergeven, waardoor wij ons alleen in het leven verheugen kunnen." Ziel  A. f. BUSCHINGjZIEL DER SCHRIFTEN VAN LUTHERUS.3^9 Ziel der Schriften van Lutherus , of uittrekzel uit zijne werken , tot kennis van zijne leere, en bevordering van het waare Protcftanlendom. Uit het Hoogdultscii vertaald, en met eene Voorrede uitgegeven door Hendrik volkersz. Leeraar der Lutherfche gemeente tc Purmeiende. Waar achter gevoegd is een onderzoek, wanneer en door wie de Sijmbotifche boeken aan de vrije Euangelifche Lutherfche Kerk allereerst zijn opgelegd geworden. Door anton. friedrich busching, Koninglijkc Pruisftfche Oppcrconfijloriaat-raad. Te Amflerdam, bij Wesfing en van der Heij, 1701. 259 Bladz. In gr. 8vo. De prijs «ƒ 1 - 16 : - De menfchen zijn toch niet anders. De vooröordeelen van gezag zitten te diep geworteld. Men hangt aan de uitfpraken van groote mannen. Het is, om die reden, niet kwaad te keuren, dat men hunne gezegden en uitfpraken opzamelt, omtrent leerftukken, die betwist worden, bijzonder wanneer men dezelven te pasfe brengt bij zulken , die op den naam van zulke mannen zich beroemen. Men heeft dezen weg ingeflagen, met den grooten luther, en de Eerwaarde volkersz deelt ons uit het Hoogduitsch mede een uittrekzel uit luthers Schriften nopends onderwerpen, die in dezen tijd in aanmerking zijn gekomen* welk uittrekzel met genoegen zal doorbladerd worden' alzoo 'er uit blijkt, hoe die Hervormer gedacht en gefchreven heeft, over zaken, veelen van welken thans zijne navolgers verdeelen. Wij willen een en ander ftaaltjen affchrijven. Onder den tijtel: Gewetens-vrijheid lezen wij Bladz. 6. deze uitfpraak van Dr. luther. ,, Zoo is dit toch de Hoofdfom. Men zal hen heHij m°et "iet al wederom 0P nieuw befchrijven, 't geen anderen reeds voor hem meermaakm befchreven hebben, maar hij moet ons, of geheel nieuwe berichten geven, of de berichten, die wij van anderen hebben althans verbeteren, en ons daar over zijne ver Handige aanmerkingen mede deelen, en zoo hij dat goed vind, kan hij ons ook zijne bij! zondere ontmoetingen, die van eenig belang zijn , verhalen. Wij worden in onzen tijd met reisbefchrijvirigen overladen, maar zouden dezelve wel zoo menigj vuldig, en velen van dezelve wel zoo groot zijn , wan- SSÓ-W? m bÜlijke aanmerkinS hadin acht Wij maken dezelve niet, om de verdienften van het werk van coxe te verkleinen, integendeel hebben wii het over het geheel met vermaak gelezen , en de bekwaam! heul van den Schrijver, de arbeid, die '« aan gedaan Ddz •  420 w. coxe , reizen door zwitserland. en het gebruik dat 'er van het werk van anderen in getmukt is,'geven het den voorrang, boven vele andere boeken van deze foort. Doch de oude Historie der plaatfen zouden wij 'er niet ingezogt hebben, ten minften dan niet, wanneer wij ze in onze historifche en geografifche boeken overbodig vinden kunnen. Dit eene bericht kunnen wij onzen lezeren met onthouden , en wij twijfelen niet, of het zal allen waren Menfchenvrienden tot vreugde wezen. De Heer coxe vond de ftad Conftans, op zijne eerfte reis in eenen belchreienswaar.iigen Staat. Al haar vorige bloei was heen. Doodelike ltilte heerschte alomme. Het gras groeide 'er oo de' ftraaten , en zij bevatte ichaarscfi drie duizend Inwoners, daar men derzelver getalten tijde van de groote Kerkvergadering, 40,000 Stelde. Zoo duur ft.nul haar het verlies van hare. Vrijheid, en zoo zeer had haar het harde juk van het huis van Oostenrijk vernederd, doch toen hij weder aldaar kwam, vond bij de zaken reeds merkelijk veranderd. Eene Geneeffche colonie van 350 perionen, die de onlusten van hun Vaderland ontweken waren meestal Horologiemakers, hadden zich aldaar heergezet en waren door den Keizer, niet alleen met Vrijheid 'van Godsdienst begiftigd, en met volltrekte onafhanglükheid van de Roomfche Geestlijken, maar zelfs met de grootfte burgerlijke voorrechten, waarv n wij ooit gehoord hebben. Het Domunkaner. Klooster was in eene Katoendrukkerij, en de eetzaal van het zelve tot. een kapel voor de Kolonisten ingericht. Eene genoeglijke befpiegeling voor eiken braven mensch! een opvolger van Sigismond, die zijn BertPven woord verbrak, geeft dat zeilde Klooster, waarin joHannes hus gevangen zat, aan de Hervormden, eri de Eetkamer der vervolgzuchtige Dominicanen tot eene plaats, waar zij hunnen plegtigen eerdienst oefenen ! Deze Geneeffche Volkplanting en de Begeven keizerlijke voorrechten kunnen Conftans, dat voor den handel zoo wel gelegen is, andermaal m grooten bloei brengen. Frag-  FRAGMENTEN VOOR WANDELAREN. 42I Fragn. enten voor Wandelaren. Uit hel ffoogduitsch. Fe Rotterdam, bij A. Danferweg, Wllemsz. 1793. 114 Bladz. In gr. tiyo. De prijs is ƒ :-i6-: Met geen klein genoegen hebben wij dit Gefchrift gelezen. Meer aanleiding tot opwckkhige en ftigtinge bevatten deze Fragmenten , dan verfcheiden , dus genoemde, uitgewerkte Verhandelingen over de onderwerpen, welke de ongenoemde Schrijver ter zijner befpiegelinge heeft gekozen. Deze onderwerpen zijn edel en verbeven; zoo wel de wijze van uitvoeringe , als (lij! en taal. ook in de overzetting, zijn daar aan evenredig. Natuur; het beftaan vin God; de goedheid Gods ; over de Voorzienigheid ; de verheerlijking van God in de Natuur; Menschlievendheid; de Tijd; Eenzaamheid : deze zijn de onderwerpen, door de overdenking van welke, op zijne Wandelingen , de Schrijver, volgens zijne eigen verklaaring, zich zeer opgeruimd en vervrolijkt bevondt : terwijl hij alsdan tevens ongeveinsd verlangde , dat al'e menfchen zich in de zelfde gelteldheid van geest bevinden mogten. ,, Slechts van u," zoo als de menschlievende betuiging des Schrijvers luidt, „ die, met een zwaarmoedig en zorgvol hart , langs eenza,, me wegen heene wandelt, zonder de fchoonheden ,, der Natuur op te merken , of dat zielöpbeurende ,, en treffende, dat uit de gedachten over heilzaame en „ nuttige waarheden voortvloeit, gewaar te worden; „ voor u heb ik, in hoop, om ook hierdoor den loop „ uwer gedachten eene andere richting te geven, de„ ze mijne kleine bedenkingen bijeen gezameld , en breng ze tot u, even zoo als de weduw haar pen,, ning in de offerkist brrgt." Van harte voegen wij onzen wensch bij dien des menschlievenden Schrijvers. De aangenaame en leerzaame toneelen, ook in onze Gewesten in menigte voorhanden, zijn gewisfelirk berekend , om de Landzaaten , wier omftandigheden gedoogen , het genoegen van het ftille landverblijf te kunnen fmaaken, het fraaie der Natuur te doen opmerken, en verhevener genoegens te doen ondervinden, d;:n enkelaar. een rijklijk voorzienen d^sch gef naakt word-n. „ De bedorven verwijfde , alleen (ge,, lijk zich onze Schrijver uitdrukt) heeft op het fulp Dd 3 „ ge-  422 fragmenten voor wandelaren. „ gezeten, geen gevoel, hoe zacht, hoe lieflijk de rust aan eenen boezem zij. Bij fchuimende pokalen — aan rijke tafels — op pragtige feesten , heeft hij geen het minlte denkbeeld — geen de minfte ge,, waarwording van het zoete, het verkwiklijke dier lafenis , welke door den eenzamen Wandelaar gefmaakt wordt ; daar hij uit een helder beekjen, dat ,, door eene bloemrijke beemd heen flingert, drinkt. ,, — In marmeren zalen , waant hij zich edeler en „ beter, dan zijn broeder — zijn' natuurgenoot, te zijn , die aan de zonneftraalen blootgefleld zijnde, zich , door den arbeid , tegen het vermogen van „ luch: en weder verfterkte. Hij weet niet , dat alleen ,, de man , die een rein hart bezit, eigenlijk de edele ,, man , de lieveling van God is , die de waarde der ,, menfchen , niet naar hunnen uitwendigen luister, ,, maar naar dc gevoelens — de gelteldheid hunner „ harten , en naar hunne werken fchat , zonder in aanmerking te nemen , of hen het purper, of een ,, grove pij dekt." De volgende aanhaaling, uit het Fragment de tijd, zal, vertrouwen wij, veelen onzer Lezeren niet onaangenaam zijn, en ter verdere proeve van des Schrijvers denkwijze kunnen dienen. „ ó Tijd 1 wat zijt si g'3? — Cij befluit het begin en het einde , den ,, bloei en den ondergang van alles, ook van mijn le,, ven, van mijn lot — van mijne gedachten — van „ mijne wenfehen en daden. —■ Gij ilroomr, uit den fchoot der Godheid , en vloeit in den Oceaan der 5, Eeuwigheid, die geene oevers heeft. — Uw vermo,, gen trotfeert alles : de loop van uwen vloed , kan ,, door niets gefluit worden. — Gij vaagt de troonen, even als waren zij poppengoed, van hier weg, neemt koningen en koningrijken van onzen aardbol op , even als een drooge ipons een droppel vochts, van dc tafel opzuigt. — Gij rolt door de ruime „ kreitzen der ftralenwereld , en draait de ontzaglijke „ hemellichten in hunne uitgebreide cirkels om. — s, Wanneer uwe eeuwen henenvlieden , fchijnen zij „ ons grcnzen'oos — oneindig te zijn ; en wanneer ,, zij zijn voorbij gevlogen, befchouwen wij haar als 5, droomen , die , met den nacht , verzwinden. —• .,, Hoe zelden bedenken de ftervelingen, hoeveel be^, lang zij bij u hebben! Hoe zelden bedenken zij, „ dat  FRAGMENTEN VOOR WANDELAREN. 423 „ dat elke klokflig bun een vervlogen y nimmer te herroepen, deel hunn-s levens te binnen brengt! " — Duizendfin verlluimeren u , zonder op uwen nimZ mer te fluiten loop acht te liaan en weten aan Z bet einde hunner dagen , naauwlijks dat zij geleefd " nebben — Andere verbeuzelen hun bellaan , en danfen * v;1n zinnelijke vermaken dronken , op ro, zenvelden om, tot dat zij toevallig hun oog op het „uurwerk huns levens werpen en dan , met ont,, zetiins gewaar worden , dat het klein overfchot „ van hun verkwist leven fpoedig — zeer fpoedig zal , afgeloopen zijn , zonder dat zij, op de reis door ,! deze wereld, iet anders, dan hetgeen voldrekt nut„ loos is, hebben opgegaard. - Voor het verrichten „ van waarlijk groote en edele daden gefchikt, houdt , zich het grootfle deel der menfchen onledig, met ,! wenfehen, en ma hoopen, die gij, als fchaduw,', beelden, in uwe golven begraaft, terwijl anderen „ hunne overgelegde werken in eenen ftroom werpen, , en dezelve met tranen van berouw, naweenen. — ,, Slechts weinigen kennen uwe waarde , en bezigen ,4 u tot ernflige gedachten, goede betluiten en daden; , en deze weinigen zijn de wijzen der aarde, en de lievelingen des Hemels. Rustig en wel te vreden " zien zit u henen vlieden, en berekenen u naar de vorderingen , die zij gemaakt, en naar het ' gene , „ dat zij verricht hebben." Brieven voor GczelÜgen. Niet vertaald Te Rotterdam , bij [. Meiier. 1792. Behalven de Voorrede 08 Stads. In gr. 8vö.' Dc prijs is f : - 12 - : TVit fraaie Werkjen is door eene Vrouw gefchreven, *J welke verkozen heeft haaren naam te verbergen, om reden, dat deze voor eenen Lezer tamelijk onverfchUli" is —Haar eerfte voornemen was, om bet een of ander Stukjen in onze moedertaal overtezetten. — Maar de Lijst'van a. b. saakes in handen krijgende, en het verbazend getal van Werken ziende , dat van tiid tot tijd in ons land vertaald wordt, beflnot zij liever haare kragten te beproeven , om een oorfpronglijk Werkjen in het licht te geven, waar in zij zoo wel gehaagd is , dat wij reden hebben, om het lezend D d 4 Pu"  42+ BRIEVEN VOOR GEZELLIGEN. publiek geluk te wenfehen , dat zij van haar eerfla voornemen heeft afgezien. Indien dit het eerlte Werk is, dat wij van deze hand ontvangen, gelijk wij uit de Voorrede moeten opmaken , mogen wij eene billijke hope voeden , dat dezelve ons naderhand gewigtiger onderwerpen zal mededelen. — Wij voor ons , willen gaarne betuigen . dat ons deze brieven bij uitnemendheid behaagd hebben. T jP elke bladzijde vinden wij overtuigende blijken, dat de Schrijffler een gezond verftand, en opgeklaarde denkbeelden heeft , om het ware van het valfche te onderlcneiden — haare gedagten zijn te origineel, dan dat zij zich met vertalen van een andermans Werk zoude bezig houden, en daarenboven heeft zij ons toegefebenen een aanleg te hebben , om in meer dan één vak te kunnen uitmunten. — Zoo bevallig: als haare boerterij op de eene plaats is, zoo treffend zijn haare Zedekundige aanmerkingen op de andere, en wat haire Poëzij betreft — indien wij uit een enkel Haaltje mogen oordeelen, hebben wij reden, om ook in dit vak, iet voortreffelijks van haare hand te verwagten. Om onze Lezers te overtuigen, dat wij niet te veel gezegd hebben , zullen wij 'hun eenige proeven mededeelden , die wij verzekerd zijn, dat hen niet zullen affebrikken, om zich eigenaars te maken van een Vaderlandscb Werkjen, dat klein, maar in zijn zoort, zeer bevallig is. Op bladz. 31. lezen wij in eenen brief van Mejuffrouw rernardina vrolijk, die voor het eerst van haar leven op een Concert geweest was , het volgende: „ Dan eens fleepte mij eene trotfche Dame , met een flatigen tred voorbij ; dan trippelde een luchtig mc:sie, half dansfende naar een haarer bekenden, die, niet tegenftaande zij dik, vet en log ware, echter haar best deedt, om zoo vlug te fchijnen, als haare jonger vriendin ; cn bij de ontmoeting, klonk verfcheidemalen het woordje ma chere! door de hoog-gewelfde Zaal. Op eenigen alftand ftond een troep Heeren te praten ; redelijk: ging 'er naar toe ; de lorgnetten werden uitgehaald, terwijl het mij hartelijk fpcet, dat er zoo veele kwaÜjfczlende mannen in deze ftad waren. Redelijk was de eeniglte, die uit ziine oogen zag , onder dk:n geheelen boel van twaalf of meer man-  brieven voor geze1-licem. 425 wannen, met-welke hij fprak ; en geen van hun was oud genoeg, om reeds ongemak aan de oogen te hebben ; maar ik dagt: de gewoonte is de tweede natuur, en als de menfchen zich aanwennen, om-alles bij vergroting of verkleining te zien, is het, geloof ik, zeer moeilijk om weer tot het gebruik van hunne eigen na, tuurlijke oogen overtegaan. Nu dan, jetje en ik werden beurt om beurt door het ttirpitt befpied. hindelijk begon de Mufijk, en nu behoef ik u niet te zeg; gen , dat mijne aandagt van al het andere was afgetrokken. Eene Adagio , die' 'er gefpeeld werd , bewoog mij zoo fterk, dat ik tegen wil en dank droefgeestig zoude geworden zijn, indien het langer geduurd hadt." 0 ö ,, Nadat men omtrent anderhalf uur gemuziceerd hadt, werd 'er wat gerust, en men bood eenige ver. fnaperingen aan — 'er kwamen eenige Heeren hun I compliment bij ons maken ; zij waren bij jetje bekend, en vroegen of mijne vriendin hun het genoegen 1 niet zoude geven , van dien avond te zingen? dan haar antwoord was, neen. Maar jan sje lief! oordeel over mijne verwondering, toen,ik aan den rok van een dier Heeren knopen zag, met infecten 'er in: mug, vlieg, vloo , luis, fpin, mier, duizendbeen, en nog veele anderen hadden hunne plaats aan een' donkerbruine rok: — ik was verftompt, en keek den jongeling aan; hij hond naast mij , ik befchouwde ziin gelaat, dit was zeer bleek, zijne geftaite was dor en mail ger, maar buiten dit alles,hadt hij het uitzigt van — 1: eeu beuzelaar. In waarheid, mij dagt, dat hij ook wel >; eene plaats in den rang der bloedeloze diertjens of gees1 teloze menfchen verdiende. Zijne woorden werden l gedurig met een gil, in 't Fransch of Engelsch afS gebroken, ik had grooten trek , om dit knaapjeu te C ondervragen." I ,, Terwijl ik een knoop van zijn rok vatte, vroeg ! ik : Mijn Heer bemint zeker, de Natuurlijke Historie, i! en denkelijk iu het bijzonder die van de Infekten f I Alle de Heeren, die bij ons ftond en, lagchten luid'I keels op die vraag." _„ Hij (bedremmeld) Ha\ ma foi non! mij dear Lal dij! ik verkwist mijn fchoone dagen niet met ftuderenI (hij werd nood) &.Jfcjt Us par*hazard, ziet gij Ma' I dam! (ierwi.il hij een boekjen uit zijn zak haalde) dan Dd 5 zijn  4l5 BRIEVEN VOOR GEZELLIGEN. Zijn het hoeken «f«« gout fin & qui injpirt:1e fenti. ment tcndre. (Bij leide het boekjen op mijn lchooc. ) „ Ik : Mogelijk is dit een Werkje yan martinei i Cik'begreep wel dat het dit niet was.") Hif Martine ? /•«.' out Marttne, eet une fille adwïmble\ ik zng haar voor :en en hartstochten, niet dikwijls tc ver gaan, het verftand verduisteren , en daar tct'cn handelen." ,, Om deze ootv.aak is het zedelijk Kwaad geheel en al onvermijdelijk, en in zijne oorzaken noodzaakiijk." Dit is de inhoud van het tweede Deel." ,. Hier mede behoorde de mensch , wil hij niet onVerftandig handelen, zich te vrede te houden; want wie zal zich tegen eene onveranderlijke noodzaaklijkE e 2 heid  430 VILLAUME heid willen verzetten ? Waar over kan men klaagên ? 'Ër blijft niets overig, dan de keuze tusfehen Zijn en Niet zijn." „ Doch , dit is ook een droevige troost. Daar mede kan men zich' te vrede houden, maar niet vergenoegd zijn. Hierom beproefde ik, of ik ook geene Vergenoegdheid konde te wege brengen, en ik meende, daar toe een middel gevonden te hebben." ,, Reeds voor lang hadt men opgemerkt, dat menig kwaad zijne nuttigheid heeft. Ik drong verder door, en onderzocht, of niet misfchien alle Kwaad zijne Nuttigheid en zijne goede belooningen mogt hebben." ,, Toen vond ik:" ,, Dat iedere foort van Kwaad Nut konde aanbrengen j en in de daad te wege bracht"; ,, 1) Of het was eene bijkomende noodzaaklijkheid, of een onvermijdelijk gevolg van de nuttigde fchikkingen in den mensch en in de natuur." 2) Of het was een onvoltooid, een onrijp Goed; ,, 3) Of eindelijk, het was een middel tot groote en weldaadige oogmerken." ,, Ik vond verder:" ,, Dat alle goed uit het kwaad geboren wordt." ,, Dit is ten aanzien van het volmaakte goed daarom waar, omdat de kiem van eene iedere volmaaktheid, noodzaakiijk, onvolmaakt moet zijn , en zich aan onze oogen nog onvolmaakter moet voordoen. Van het onvolmaakte (Stukwerk,') in het goede is dit zoo noodzaakiijk niet." ,, Maar vooral moet dit beweerd worden, ten aanzien van het zedelijk goed, dc Deugd." ,, Voor het overige vond ik:" ,, Dat het zedelijk zoo wel, als het natuurlijk kwaad, de voornaamfte bron is, althans de aanleidende oorzaak, of de beweegreden van onze grootheid en volmaaktheid." ,, Ik heb mij menige kleinigheid (Detail) veroorloofd. Dit is misfchien wel overtollig voor den geleerden Denker. Maar mijn oogmerk was, om meer algemeen nuttig te zijn, en ook den niet geleerden Lezeren, die nog meer troost nodig hebben, dan de Geleerden, troostredenen mede te deelen. Dikwijls heb ik ook, in 't voorbijgaan, mijn oog geflagen op bijzaken, als zij mij gevvigtig genoeg voorkwamen. Meest-  BRIEVEN OVER HET KWAAD. 43? Meestal lagen die dingen wel verre uit mijnen weg, maar waren nogthans noodzaaklijke voorbereidingen tot dat geen, welk ik wilde aantoonen, en dat tot mijn oogmerk behoorde. Echter is het ook fom- tijds gebeurd, dat zij alleen, uit aanmerking van derzelver eigen belang, een plaatsjen in mijne brieven kreegen." ,, Hier toe behoort, het geen ik van 'smenfchen krachten, van derzelver opklimminge, van den overgang van het natuurlijke tot het zedelijke en geestelijke , van de oogmerken des Scheppers en dergelijke meer gezegd heb." Daar op volgt de proeve van 's Schrijvers onderftelling, aan de moeilijklte tegenwerping, waar mede men de Godisten ten allen tijde gekweld heeft. Deze tegenwerping, zoo als lactantius dezelve epikurus in den mond legt, is: „God wil het kwaad uit de waereld wegnemen, en hij kan niet; of hij kan, maar wil het niet doen; of God wil het niet en kan het niet; of Hij wil het en kan het. Als Hij het wil, en niet kan doen, dan is hij zwak; maar dit kan men van God niet zeggen. Als hij het kan en niet wil doen, dan is mj afgunftig; en dit is even min met gods Eigenfchappen over een te brengen. Als hij noch kan noch wil, dan is hij te gelijk afgunftig en zwak; en bij gevolg geen god. Maar als hij het kan en wil wegnemen; 't welk alleen gode betaamt; van waar komt dan het Kwaad? of, waarom verdelgt god hetzelve niet?" Lactantius antwoordt hier op hoofdzaaklijk — ,, god kan alles, wat hij wil; en in con kan noch nijd noch zwakheid vallen. Dus kan hij het Kwaad wel wegnemen, maar hij wil niet; maar daarom is hij nog niet afgunftig. Want god wil daarom het Kwiad niet wegnemen, omdat het zelve Wijsheid aankweekt ; en in de Wijsheid is meer genoegen en geluk , dan bezwaar in het Kwaad, gelegen,""enz. De Heer villaume zegt: „ lk zoude liefst niet," gelik lactantius, zeggen, dat god het Kwaad kan wegnemen; althans kunnen wij menfchen ons geene Waereld, waar uit alle Kwaad verbannen is, voorftellen: Ja, wij meenen , in dit wegnemen van het Kwaad, eenige onmooglijkheid te zien; en daarom durven wij het niet waagen , om, met lactantius, te •» Ee 3 be-  438 VILLAUME bellisfen , dat god alle Kwaad in zijne fchepping had* kunnen vermijden, ot' uit zijne Waereld verdelgen. Ons komt het voor, als of het Kwaad, of ten minften de moosliikheid van hetzelve, een'noodzaakiijk gevolg, (LUJukaat) van de natuur en de geiteltems der dingen in 't algemeen is. Hier mede wordt der Godiijkè Aitnagt niet te kort gedaan; want het is geene Atmagt, om oumooglijkheden tot beftaan te brengen, "noch om de Natuur der dingen te veranderen , maar A'magt beftaat daar in: om ieder ding naar de rnoog! jkhei'd van zijn wezen, en naar den eisch der verëe;iiiir^en; tot het bereik zijner oogmerken in te richi.cn." Maar dit zoude ik zeggen: al ware het mooglijk. om het Kwaad weg te nemen, dan nog zoude de Schepper uit niet ge laan hebben, omdat het Kwaad eeu middel, en naar ade waarlchijnkikheid, het eenigst middel is, 0111 zijn* groote oogmeiken te bereiken; te weten*- het veradel.n van zijne lcheptelen in het a'gêmeen, en voornaamlijk van den mensch in het bijzo1 der " „ , ,. Maar hier in is de Wijsheid van den Schepper enuitfpreeklijk groot, dat hij den onverün. erl jkeu aard der dingen , en het onvermijulijk Kwaad zoodanig beeft weten te beftuuren en te gebrinken, dat hij da*ar door zi.ne groote oogmerken bereike; zoo dat men niet weet, welke van beide famenlopeiide wetten naamlijk . de wet van de volftrekte noodzaaklijkheid' der dingen, of de wet van de wijsheid en goedheid des Scheppers, bij de inrichting van de Waereld, de Grondwet geVeest zij." ., Het is mij, derhalven, om t even, ot men mij toêtta. of dat men ontkenne, dat god het Kwaad heefr kunnen vermijden, of niet. Konde hij het niet vermiiden, dan verliest zijne Almagt niets daar bij, kon hi| het doen, dan is zijne Wijsheid groot; en die is '1102 grooter, als hij zulks niet kon; want m 'dit "eval heeft bij de Wijsbfid en Noodzaaklijkheid zoo^weten te verëenmen, dat beiden aile haare rechten behouden hebben." , , Ik vinde , derhalven , in deze bewijsreeën, zekerlik de moeilijkfie, of liever de cenigfte, welke men den Oienaaren der godheid en Voorzienigheid kan tegenwerpen, en tegengeworpen heeft, niets, 't welk  BRIEVEN OVER HET KWAAD. 439 door liet beginzel, waar op mijn gevoelen gebouwd is , l iet kan opgelost worden." lin als dit zoo is, dan heb ik zeker alles gedaan, wat men van mij kan verlangen; wenfehende in het hart van alle mijne Lezercn even die zelfde gerustheid bezorgd te hebben, welke dit gevoelen mij verfchaft heeft." Achter dit Derde Deel zijn nog twee Verhandelingen gevoegd, welke eene naauwe betrekking hebben, met des Schrijvers onderftefling, nopens het Kwaad, de eerde Verhandeling is, over de Lier van d n Duivel; de andere, over den Val van adam. Beiden even paradox en vreemd , als de geheele onderdelling des Scnrijvers, maar nogtbans verdienende niet verworpen of aangenomen te worden, dan, na ze met een juist oordeel bondig gewikt en gewogen te hebben. In de Verhandeling over de Leer van den Duivel, onderzoekt de Schrijver , of wij reden hebben, om deszelfs Beftaan te gelooven; welke hij eerst Wijsgeerig behandelt, en dan de bewijzen, welken men voor het Beftaan van den Duivel uit den Bijbel ontleent , ter toetze brengt. Wijsgeerig voert de Schrijver geene regelrechte bewijzen aan , voor het niet bedaan van den Duivel, gelijk dit ook onmooglijk is , maar veele zvvaarigheden, uit het begrip, dat men zich gemeenlijk van den Duivel maakt, ontleend, die ons moeten bevreemden, bij voorbeeld. ,, 13 Hij is goed, als een Engel gefebapen, en is zoo boos geworden, dat hij niets dan het'kwaade lief heeft. Van waar komt hem deze islijke boosheid V" „ 2) Bij de volmaaklte keunis van het goede, haat hij nogtbans het zelve, en bemint hij het kwaad. — ls dit begrijpelijk V" ,, 3) Niets dan kwaad te doen — ik heb eenen vriend die menigmaal pleeg te zeggen: Ik zetie het den Duivel te doen, om enkel logen te fpreken — ik durf 'er wel bij voegen: lk zette het den Duivel, om niets dan kwaad te doen." ,, 4) Dat de Duivel het goede, 't welk hij te vooren beminde, geheel en al zoude haaten, zonder het niet meer te kennen — is een moeilijk raadzel 1" ,,5) bi eeuwigheid boos te blijven , onaangezien de Goddelijke ftrafi'en is wederom een raadzel; 't Ee 4 welk,  44© VILLAUME welk, volgends de gronden onzer Zielkunde, niet is op te losten; en dergelijke meer, bij voorbeeld:" De volmaaktfte Goedheid kan het Kwaad wel als een middel, maar nooit als een eind-oogmerk be- fchouwen. En waarom zou God den Duivel ge- fgnapen hebben? — Een wezen , 't welk niet alleen eeuwig boosaartig, en dus ongelukkig verdoemd zoude zijn, maar 't welk ook het gantfche menfchelijk gedacht in zonde en ellende zoude Horten! Wat toch koude god beweegen, om hem voort te brengen? Hij, die aile die ellende voorzag, behoefde hem maar ongefchapen gelaten te hebben." ,, Dan, als men deze leer alleen wijsgeerig beftrij.it, is daarmede weinig uitgericht, hoe zeer men dezelve ook aan 't wankelen gebragt moge hebben," zegt de Schrijver Bladz 262. en met recht, men kan het beftaan van iet of iemand nooit wegpraten, wanneer 'er facta, daadbcw jzen voor dat beftaan mogen zi jn. Dus komt het'er hier op aan, wat de Bijbel zegt. Hier vraagt nu de Schrijver: h deze. leere wel eens leere dèr Openbaring? Hij merkt aan, dat het woord \ivQoXoq een aanklaagcr betekent, en dat men dus b. v. 1. petr. V: 8. aan menfchen moet denken, Jooden en Heidenen, die de Chrstenen gaarne zouden verdelgen — De Bezetenen, in de Euangeliën, waren, zeer waarfchijnlijk — ten deele, dolle menlchen, ten deele, zulken, die met vallende ziekten gekweld waren. Op de bedenking, dat men echter bij geene moogelijkheid alle plaatzen, die in de redenen van jesus of de fchriften der Apostelen van den Duivel fpreken, door aanklager, krankheid, of zonde verklaaren kan, merkt hij op, dat de Apostelen Jooden waren, vol Joodfche vooröordeelen, de zelfs nog doolingen hadden , na het ontvangen van den Heiligen Geest. En ten opzicht van jesus Vraagt hij: ,, Hoe, als jusus, zonder dwaling en zo der vooröordeelen te hebben, de taal der Joodfche vooröordeelen gefproken hebbe ?" Het welk hij vervolgends po'»gt te bewijzen. Omtrent het Oude Testament, maakt hij deze aanmerking: — Dat moses en de Profcelen nooit van den Duivel gefproken hebben — Hij gist Bladz. 173. dat de leere van den Duivel uit Babijlonië afkom It'ig is, of misfchien wel van nog laater oorfprong, van de Hei-  brieven over het kwaad. 441 Heide-nen, en wel van de Manicheën, fluitende de Verhanoeling met eene vergelijking tusfehen het Ma~ nicheïsmus et: de leere van den Duivel. ,, Ja, zegt hij, deze leere is een zuiver Mdnicheümus^ adeen met dit ouderfcheid, dat de Manicheën hun kwaad beginzel eeuwig en van god oniifhanglijk maakten: maar voor het overige heeft de Duivel even het zelfue charakter, als dat beginzel; liefde tot het kwaad, een öhverzoenlijken haat tegen den goeden Gód; hij is ook bijkans even magtig; reeds met den aanvang van de waereld (hooide hij "het kwaad in dezelve; dit kwaad wordt hem alleen toegefchreven , en werkt nog fteeds voort. Dit alles leerden de Manicheën; en even hetzelfde leeren onze Godgeleerden van jden Duivel. Het eind-oogmerk is, in beide gevallen, het zelfde. De Manicheën zeggen : het goede beginzel zal éénmaal over het kwaade ztgepraalen, het kwaad doen eindigen, en de febepping redden. De Christenen leeren , dat god ten laatflen den Sata i in de hel zal oplluiten, en de werken des Duivels, alle kwaad, een einde doen nemen. Kan de gelijkheid groot er zijn? En wie ziet de verwantfehap van beide leeren niet ?" „ Dus vervallen wij, in onzen vroomen ijver voor de oude aangenomen leere van den Duivel, daar toe, dat wij, uit Rechtzinnigheid, eene Heidenfche Leere voorftaan, en Manicheën worden! — Hoe moeten wij ons daarbij gelleld vinden !" Wij hebben deze woorden bijzonder daar toe aangehaald, om te doen opmerken, hoe, wanneer' men zulks wil, de kettermaakerlj aan alle kanten zou 'kunnen te pas gebracht worden, waarom geen verftandig waarheid - minnaar van dat, in zich zeiven zoo nietig wapen, gebruik zal maaken, het welk alle zijne kracht uit de onkunde ontleent. Nopens de Tweede Verhandeling over den val van adam zegt de Schrijver Bladz. 298. „ Ik verzoek zeer ernftig, dat mijne Lezers mij niet naar eenige afgebroken hellingen bcöordeelen en veröordeelcn. Hij, die over mij wil oordeelen, moet mij geheel hooren, en — verftaan." en bij het (lot: ,, Zonder twijfel kan men, met kwaade oogmerken bezield, deze proeve verketteren, door mijne (tellingen in een verkeerd licht te plaatzen. of uit elkander te ruk'en. E e 5 Maar  44& villaume Maar dan heeft men mij niet verfiaan, niet willen ver* flauii. De verftandige zullen mijne welmeenende pogingen, hoop ik, niet verlmaaden. Misfchien zal ik dank bij hun behaalen." Noodzaakiijk was deze aanmerking van den Schrijver 1 f)ij voorbeeld. Hoe zeer vreemd ja ketterachtig zou het 'er uitzien, wanneer men in 't afgetrokken leest Bladz. 352. ,, Ik beweere, dat 'er eigenlijk geene ftraf heeft plaats gehad; dat al het ongeluk alleen in adams verbeelding beffondt; dat God hem met dat geen , 't welk zijn onvermijdlijk en weldaadig noodlot was , als met eene ffcralfe bedreigde." Bladz. 374. Is de mensch voor die eerlte ongehoorzaamheid met den dood geftraft geworden? Deze vraag zal zonderling fchijnen, maar ik houde ze voor zeer gegrond," enz. enz. Doch, men leze de Verhandeling geheel, dan ziet men , dat 's Schrijvers grouddelling nopens het kwaad, deszelfs noodzaaklijkheid, en het voordeel, door hetzelve aangebracht, ook in deze verhandeling gebracht is, en door oen Schrijver gebruikt wordt, als een' lleutcl, urn aile de zwaarigheden in de gefchiedenis van adams val, op te lósfen. . Het geheel komt hier op neder; zoo als de Schrijver zelve het famentrekt Blfidz. 376. „God heeft den mensch zoo goed gefchapen, als deze kon gcfchapen worden. Almagt of Alwetendheid kon de mensch niet verkrijgen, bij gevolg was hij feilbaar — Én ftondt bloot vcor onhcrllelbare rampen. — Dit kon hij niet weten , en in 't algemeen kon hij zich van gebreken, van rampen j van kwaad geen denkbeeld maaken, zonder eigene ondervindinge. liet was echter voor hem van het groottte belang, om dit te leeren." ,, Zulks met woorden te doen, was volflrekt onmoo^lijk. Met woorden kan men wel denkbeelden te rug roepen, tegenwoordig zijnde begrippen bij een voegen; maar geene eerfte denkbeelden voortbrengen. Ondervinding was derhalven volltrekt noodzaakiijk." ,, Deze ondervinding kon de mensch door te feilen, en wel daardoor alleen, verkrijgen." „ Zedelijke mishagen konden al te groote nadeelen aanrichten, en nog niets leeren; omdat de llraf twijfelachtig is, en meestentijds eerst laat komt." Naar.  BRIEVEN OVER HET KWAAD. 443 Naardien de mensch noodzaakiijk feilbaar was, kon hij de oiilterilijkheid op aarde niet verkrijgen; arbeidt was voor hem, in veele opzichten, noodzaakiijk. De menfchen moesten aan elkander ondergefchikt zijn, zo eene Maatfchappij ftand zoude grijpen. Smarten waren onvermij dhjk." -,, Dit alles kon God den mensch wel rechtftree.ks bekend maaken; maar het zou geheel nutloos geweest zijn. Maar, om verhevener oogmerken te bereiken, kon hij ook eene gantsch andere richting nemen, welue. zonder de dingen te veranderen, daar aan maar een ander aanzien gaf." ,, Daarom Helt God den mensch als in eenen ftaat, welke voor hem niet gefchikt fcheen te zijn, omdat hij in denzelven niet kon ftaande bhjven; op dat eene allerzichtbaarlte verandering mogte voorvallen, als hij in zijnen rechten ftaat geplaatst zou worden. Deze, zoo zeer zichtbare, verandering was voor den mensch nuttig; daar door werdt hij tot oplettendheid op zijn gedrag, en tot omzichtigheid en behoedzaamheid opgewekt." — ,, Hoe fterk moest ook de indruk niet zijn, welke dc fchikking van god op hem maakte. De gedachten van zoude , van ftraffe, van ongeluk , van eenen Rechter, drukken zich in zijne ziel in, en brengen hem in eene verbaazing , waardoor hij noodzaakiijk tot opmerkzaamheid, tot omzichtigheid moest opgewekt worden." ■ Volgends dit beloop van gedachten , is 1111 in deze Verhandeling de gefchiedenis van den val opgehelderd , eu naar des Schrijvers oordeel, geheel van zwaarigheden bevrijd. De mensch werdt door het gebod van het niet eten, en door de overtreding van het zelve gebragttot eene heilzame ondervinding, wat kwaid is,, waar d .or hij vervolgends voorzichtigheid en omzichheid leerde. — Het geen hem op zijne ongehoorzaamheid bedreigd werdt, waren in de daad geene ftrahvn, mair het land onkruid voortbrengende, moeilijke arbeid, de dood; en voor de vrouw, de oud. rwerpbig aan den man, enz. nemen alleen de gedaante van ftraÓen aan, om den mensch zijne zwakheid te doei> kennen , en door fterke indrukken voorzichtigheid te leeren.  444 H. G. VAN BREUGEL T/aoi Simeonis %tp«mtp:oq; five [viri cantio,quam ^ male dicunc cijcueam, ad novum revocata examen, vera:que cantantis menti reftituta ab hermanogerh. VAMJREUGüL, Ecceles. apud Dordracenfes Emerito, Scholarumque eos inter Curatore. Dordraci Tijpis Llusféanis. 1791.. 90 Pagg. Oct. Dat is: De dankende Lofzang van simeön; of 's mans Lied, het welk men verkcei delijk zijnen zwaanenzang noemt, . op tristar ten onderzoek gebracht, en de waare zin des zangers opgefpoord door h. g. van iireügel enz. ■—1 De prijs fffi - 15 - : TV/?isrchicn zullen onze Lezers oordeelen , dat onze lvl aankondiging van dit Werkjen wat laat komt , en achterlijk is , wij zullen dit niet ontkennen , maar ons daar mede troosten, dat zij dan , in dat opzichte, gelijk Haat, met dc grondftelling, volgends welke di Eerw. v.\n rif.eugel den Lofzang van simeön in dit Werkjen verklaart. Eene grondftelling en verklaarin , die voor eene halve eeuw misfchien groote toejuiching zou ontvangen hebben, toen de Cocccaanfche pftderftellingen in de uitlegkunde meer heerfchende waren ; maar aan welke wij thans dat geluk niet durven beloovcn, nu men meer tot eene eenvouwiger wijze van fchriftverklaring neigt, en den Bijbel leest, als een Boek, in eene menschlijke taal, aan menfchen gefchreven. De Hoofd-onderftelling van den Eerw. van rreugel komt hier op neder, dat men den ouden simeön niet moet achten van zich zeiven en vr.n zijn verfcheiden uit deze wereld, gefproken te hebben, met die woorden: Nu laat gij Heer, uw' dienstknecht gaan in vrede. enz. luk/ II. 29. Gelijk het eenypuwigst fchijnt te wezen , en ook door de Uitleggers gemeenlijk dus begrepen wordt — Neen, siMEön is bier een Profeet, die hooger zaaken bezingt. De knecht des Heeten, daar hij van gewaagt , is het Israclitifche volk. en simeön dankt God, dat hij het zelve thans ontflagen beeft, in vrijheid gefield heeft, uit de dienst, baarheid der wettifehe huishouding; met 600 voorbeelden  de dankende lofzang van simeön. 445 den Ion de grijze van breugel §. 12. aantoonen, dat het Israëlitifche voik de knecht van God heet. Ook was het waarlijk de knecht van God §. 14. zijnde van God in dienstbaarheid fServituttm, dat ook flaverntj kan heeten) gebracht van moses tijden af tot die van simeön toe. Dezen knecht ontflaat de Heer nu §. 17. ccTroKósiv kan hier niet verhaald worden, door gaan laten, voor fterven. „ Want, om niet alles te zeggen, door de dood roept God zijne knechten, en brengt ze tot zich, maar hij laatze niet gaan, hij zendt zeniet weg!" Dus redekavelt de Heer van breugrl!!! Neen! men moet het vertaaien: Heere gij ontflaat uwen knecht, te weten van die wettifche dienstbaarheid. Het bewijs! Het woord kan dit betekenen, en kon simiön thans wel iet gepaster 2ingen, tot lof van God, en onderwijs van het volk? §. 25. In het voorbijgaan merkt de Heer van bkeugel op, dat het in ons land vrij algemeen de gewoonte is, dat men dezen lofzang van simeön zingt na het vieren van het H. Avondmaal. Maar, indien nu simeön in deze woorden zich zeiven en zijn dood bedoeld heeft, zouden dan ook alle de lidmaten na zijn voorbeeld om de dood moeten wenfehen ? Dat zij verre! Maar gepaster zingen wij tot lof van God, dat liij zijn knecht Israël ontflagen heeft van de Wettifche Dienstbaarheid l!! Maar simeön zingt; nu ontflaat gij, enz. en het Jsraëlietifche volk is eerst lang daar na ontflagen van die Wettifche Dienstbaarheid — Doch geene zwaarheid <§. 28. De tegenwoordige tijd haat hier voor'den toekomenden. Of wilt gij liever, want een geleerde heeft altijd nog meer dan één huismiddelrjen, om zich te redden: Gij ontflaat, is hetzelfde, als gij begint te ontflaan — naar uw woord §- 29. niet dat woord, die openbaring, die aan simeön gedaan was. dat hij'den dood niet zien zou, enz. vs 26. Ei neen! Wie weet niet, dat bet woord des Heeren het Profeetisch woord is ? In vrede betekent, met alle geluk, enz. Het overige van den Lofzang onderfcheidt en vat de Heer v^n breugel dus op: Want mijne oogen hebben uwe zaligheld gezien, die gij bereid hebt. (deze woorden , die gif bereid hebt, brengende tot v; 30. en van het volgende afzonderende). Een  446invall. gedachten aan0. 't haaig kloven , enz. • Een licht ten behoeve van alle volken; Tot verlichting der tleiclenen, en tot heerlijkheid uWs volks Isfaëls. ' Doch, wij zijn reeds langer geweest in deze Recenfie, dan wij ons hadden voorgefteld, en dan misfchien. nodig is, in een Stukjen, dat zoo ver achter aan komt. invallende gedachten aangaande den oorfprong der hairkloveriicn , over de Godsdienst - oefeningen der verfchillende gezintheden onder de Christenen. Te Amflerdam, bij i). M. Langeveld, 1792. 14 Bladz. gr. bvo. De prijs is f: - 4 -: Eene, wel oppervlakkige, doch nuttige voorfïelüng, gefchikt, om de menfchen tot bedaardheid en infchikliikhetd , omtrent de verfchillende tevoelens in den Godsdienst op te leiden, waar toe de Schrijver eene Allegorie bezigt, die wij elders meer gelezen hebben, vervolgends op deze wijze, den oorfprong en het gevolg van onberaden en heethoofdige tw sten, duidelijk opgevende: ,, In 't begin nam men dc Leer van 't Christendom aan, zonder daar over te filofofeeren. M^aT helaas ! dit duurde niet lang. De menschlijke^ nieuwsgierigheid werdt wel haast genoopt tot het doen van veele vraagen" — ,, Op zich zelve was deze nieuwsgierigheid niet méér te laaken, dan alle wijsgeerige weetlust" — Maar de menschlijke eigenliefde openbaarde zxh weïhaast, op eene verkeerde wijze. De één meende deze en de ander gene begrippen in de H. Schrifteri te vinden. Dit verdeelde de gemoederen; men begon elkanders gevoelens te beftrijden , de geesten werden warm, men werdt moeilijk en afkeerig van elkander. Men 'zag om naar aanhangers; formeerde partijen, en de partijen geformeerd zijnde, was de vrede uit de kerk gebannen." Toen het zoo verre gekomen was, vondt mert _'?oej; „ kerkelijke vergaderingen bü een te roepen wjer uitflap juischt zoo was, als 'er natuurlijk moest verwacht worden: naamlijk, de fterkite partij verklaarde haare gevoelens voor waarachtig, cn 1'telde vast,  A. LAMPRECHTS, KORT BEGRIP, ENZ. 4.7 vast, dat die altijd in de Kerk, voor grondwaardigheden, zouden geleerd, worden." Een ieder, welke deze gevoelens niet wilde aannemen, werdt uit de Kerk gezet, en even, als of die lieden, door hunne wezenlijke of vermeende dwaaling, de grootfte guiten waren, niet zelden te vuur en te zwaard vervolgd." enz. —- Kort Begrip der Bijbelfche Zedehinde, in twee en vijf tig Lesfen voorgefteld, ten dienfte van zijne Leerlingen , door amos lambrechts, Predikant te Doetichem. Te Doetichem, bij H. Janfen, 1792. 120 Bladz. ivo. De prijs is f: - 7 -: Geen onbillijk Leerboekjen , waar in de Eerw. lambrechts, een Kort Begrip der Bijbelfche Zedekunde, bij wijze van vragen en antwoorden, mededeelt ; alleen zijn 'tr fommige dingen ingemengd , welken men misfchien in een lbortgelijk Boekjen liever zou misfen, omdat zij of overtollig fchijnen, of voor nadere ontwikkeling van denkbeelden vatbaar zijn. Dus merken wij de 13 en 14 Vragen en Antwoorden aan, in de 27fte les, Bladz. 57. 58. Ook wordt Bladz. 35 gevraagd:,, Van wat aard is 't li'aercldsch danfeu ?" En het antwoord op die vraag is:,, Het verraadt doorgaands een ijdel en ligtvaardig gemoed." Hier dient zeker nader bepaald te worden , wat de Onderderwijzer door IVacrcldsch dansfen verftaat ? en waar0 om hij in het antwoord zegt, dat het doorgaands een ijdel en ligtvaardig gemoed'verraadt? In de aolle Les verklaart zich dc Eerw. lambrechts tegen den lengen, om iemand daar door een dienst te doen, of uit • zeker gevaar te redden. — Doch, is dit, volgends zijne eigene bepaaling, Bladz. 59. wel een leugen te noemen? in het antwoord op de 9de Vraag, heet de lengen, eene ondeugd, welke hier in beftaat, dat men anders fpreekt, dan men in zijn hart gevoelt. ,, NB. Om Zijnen naasten te bedriegen, of voor eene kwaade zaak te pleiten?" Wij gelooven, dat dit Boekjen, door eenen bekwammen Onderwijzer, met nut en voordeel kan gebruikt worden. Be-  448 C. PALISSOT Belangrijke Vraag/luiken over eenige Godsdienjlige geyoeleris, inzonderheid o»er den Oorbiegt, der Nationale Vergadering aangeboden , door charles palisSot- Uit het Fransch Vertaald. Te Leijden, bij Van der Spijk en Comp. 1792. 35 Bladz. De prijs is f: -8- : Dit kleine, met veel warmte, en waarheid, opgeftelde Stukjen, kan tot een bewijs verftrekken, dat men in Frankrijk nog zulke lieden vindt, die den Godsdienst weien te eeren, en denzelven af te fcheiden van de bijgeioovige denkbeelden , met wrelken veelen van zijne dienaars zich niet gefchaamd hebben, dien te bezoedelen. De Hoofd-'inhoud behelst een voorhiel van het nadeelige, en gevaarlijke, van den Oorbiegt, die in da Roomfche Kerk in gebruik is, aangetoond door redenen, die voor Protestanten niet nieuw zijn, en die hier op het krachtigst worden aangedrongen. Dus fpreekt de Schrijver met vuur de Nationale Vergadering aan. Bladz. 24. Wetgevers, Vaders van het Vaderland, ontveinst voor u zeiven niet, dat de geestdrijverij tegen de wijsheid uwer decreten , geen magtiger wapen heeft dan de bieoor-  het jaar, twee duizend vierhond. en veertig. 463 oorlog, tot werktuigen van wraak, tegen de vijanden te dienen. Maar hoe! moet 'er dan in die gelukkige dagen ook nóg oorlog gevoerd worden ? — Zal men dan dat verwoestend middel, om het menschdom ongelukkig te maken, nog niet vergeten hebben? —• Zal men na verloop van zoo veele eeuwen niet geleerd hebben, om zich alleen toe te leggen op de Kunlten , om de volken gelukkig te maken ? De orde der pleitbezorgers minder baatzugtig dan in vorige dagen , was eerbiedwaardig geworden ; —■ zij was het, die de zaak der onderdrukten duidelijk en korr, zonder ophef, zonder woordenpraal , zonder fcheldwoorden voordroegen, terwijl de bozen, verftoken van voorfpraken , bevende voor hunne Rechters verfchenen. Geen wonder, dat de Pleitbezorgers tegen zoo eene zwakke en bevende partij, niet veel-woordenpraal van noden hadden ? Een goed Advokaat, zou hier tegen nog al eenige bedenkingen kunnen maken. Het Wetboek was gefchoeid naar de leest van ratharina de II, waar van in vorige dagen eene geheele oplage in het geheim verbrand was — daar in waren de bedrieglijke verhooren, de pijnbank, en de ijslijke doodftraifeu afgefchaft. De llraf was geëvenredigd naar de misdaden. — Een dief wierd niet meer ter dood gebragt, maar met verlies van zijne vrijheid geftraft. — Zelden ftroomde het bloed van menlchen, maar zo het tot fchrik van anderen flromen moest, dan gefchiedde zulks met den grootüen toehei, die het Gerecht eene Majefteit bijzette, die gefchikt was, om een aifchrik te geven aan anderen, en ondertusfchen de menschlijkheid niet ontëerde — de fchande van den misdadiger hield op met den dood, en wierd vooral zijne naastbeftaanden niet toegerekend. Indien de Wijsbegeerte in het jaar twee duizend vierhonderd en veertig , tot zoo een' hoogen trap zal geh.egen zijn, als hier word voorgelteld , zouden wij eer geloven, dat geen mensch zich dan het recht over het leven van eenen anderen zou aanmatigen , en dat de ftrarfe des doods geheel zou afgefchaft zijn. Ieder Burger , die den ouderdom van veert'en jaaren bereikt beeft, worden de Wetten des Lands voorgelezen, welke als dan verpligt is, die met zijne hand te  464 MERCIER te onderfchrijven en te bezvveeren. — Is dit niet wat jong ? Üe onderfcheide orders van Kapucijners, Franciskanen , enz, waren niet meer bekend , zij wierden befchouwd als onnutte Burgers , die in een welgeregelde n Staat, niet behoorden vet gemest te worden, ook vond men geen lakeiën, talrijke bedienden of arbeidslieden , tot eene kinderachtige weelde. De Paus van Romen was gevajlen niet met een grooten fchok , maar die waardigheid was door de kragt der Wijsbegeerte , en de daaruit voortgevloeide ver. anderingen in de denkwijze der menfchen verdwenen en Italiën van het onkruid gezuiverd , was begonnen te herleven, en wierd door een waardig Vorst beftuurd. De Bedienaars van den Godsdienst, waren weinig in getal, maar verHandig, verlicht, en verdraagzaam, wier bezigheden alleen daar heen ftrèkten, om zuivere handen tot den Troon van God op te hellen, — zij verzoenden de gemoederen die onëenig waren, door woorden van zagtmoedigheid en vrede , en oefenden alle pligten uit van Mannen , die den naam des fciee. ren durfden uitfpreken. In de Tempels waren geen beelden, geen fchilde. rijen meer — alles kondigde daar den eeuwigen God aan. Een eenvouwig Orgelfpel, was het eenigfte muzijk dat het Majestueus Kerkgezang verzelde. De vermaningen van den Leeraar waren zeer eenvouwig en natuurlijk — hij fprak niet van God , dan om hem te doen beminnen, niet van de menfchen, dan om hun de zagtmoedigheid en onderwerping aan te bevelen —. alle morgen gefchiedde 'er een plegtig gebed tot God, op een bepaald uur, en voorts bleven de deuren den geheelen dag gefloten. De manier van het doen der belijdenis, was ecrbiedverwekkend en zeer gefchikt om 'het hart des jongelings , de verhevenlte denkbeelden van het oneindig, wi s en majestueus Opperwezen , in te boezemen. Niet ver van den Tempel was een plein . op het welk een beeld voor de Memchlieyendbetd was op e'rigt, om welke de Natiën geknield, als Vrouwenbeelden nederlagen, biddende om vergiffenis voor de wrede wonden , welke zij, gedurende meer dan _ twintigeeuwen,aan haar hadden toegebragt. — Vrankrijk cyider / aw*  het jaar twee duizend vierhond.en veertic. 46$ anderen fmeekte om vergiffenis voor den Barfho'omeus-nacht — en elders verfoeide mende partijfchappen tusfehen gomarus en armijn, en de doodftraf van den deugdzamen oldenbarneveld. Alle Prinfen hielden in de Rad drie open tafels, eene voor zijn gezin, eene voor vreemdelingen, en de derde voor behoeftigen. — Zoodra iemand eene gewoonte maakte, om zich van deze mildadigheid te bedienen , om langs dien weg ontllagen te zijn , om voor zijne kost te zorgen ; wierd hem van de Zedemeesters werk aangewezen. — Deze tafels waren niet toebereid met prachtige geregten, maar met ligte en gezonde fpijzen. —De poorten echter van deze Prinfen waren nog voorzien met wapens en wapenfehilden , die , federt dat dit werk te voorfchijn gekomen is, reeds algemeen in Vrankrijk zijn afgefchaft. De Schouwburg wis geheel anders irrgerigt.— Men hieldt zich op den zelven niet meer bezig met bet onttronen van lalfe dwingelanden, of met het doorfteken van den eenen of anderen gek — het was eene openbare School geworden van zedekunde, fmaak en goede gevoelens. — De Spelers waren brave menfchen, van gevoel, waar van ieder zijn' roem Helde om zijn werk wel te verrigten. De dood werdt niet meer befchouwd met dien fchrik, gelijk voor heen, maar veelmeer als de bron van zaligheden, die den deugdzamen man in een ander en beter leven wagten. — De Begraafnisplegtigheid belïondt in eenen wagen met wit laken overdekt, even als de'wagen der overwinning, omdat de dooden gehouden werden voor zulken, die over de menfehelijke ellende hebben gezegepraald — deze wagen werdt voorafgegaan van fpeeltuigen en verzeld van mannen ia het ïiemelsblaauw gekleed met lauwriertakken in de handen. Drie mijlen van de ftad werden de lijken tot asfche verbrand, om door hunnen flank geen nadeel toe- tebrengen aan de levendigen. ■ De Hertogen en Prinfen werden op dezelfde wijze begraven als de armlte burger; nemende alle tekenen van onderfcheiding met den dood een einde. De boekerij des Konings beftondt in eene kleine verzameling, waar onder verfcheiden waren, die niet zeer groot geleken. — Zijnde de vorige, die duizenden vad.bibl. v. deel. no. io. Gg van  466 MERCIER , KST JAAR TWEE DUIZ.VIERH. EN VEERT. van boekdeelen bevatte , door de burgers verbrand — Schoolgefchillen waren in eens de kop mgeflagen, als wordende onze leeftijd te naauw beperkt gerekend, om zich daar op toe te leggen — alle boeken, die beuzelachtig, onnut, of gevaarlijk waren, hadt men aan de vlam opgeofferd. Onder de boekeu,die waardig geoordeeld waren,om bewaard te worden, behoorden moses, homerus, sophocles , eur1pides , demosthenes , plato , plutarchus, v1rg1l1us, plinil's, livius, salustius, tac1tus, m1lton , r1chardson, shakespear, pope, young, enz. ovidius en horatius waren gezuiverd, anakreon , catullus éh petronius waren weg, en van qutntilianus was flegts een zeer dun boekdeel overgebleven. Wij kunnen ons niet begrijpen, wat nut het bewaren der Griekfche en Latijnfche Schrijvers in het jaar 2440 zou kunnen aanbrengen, daar men toch de Griekfche en Latijnfche talen geheel hadt afgefchaft — wij zien niet, dat zij meer voordeel zouden kunnen aanbrengen , dan oude penningen , daar volftrekt geen ééne letter op kan gelezen worden. Door deze Recenfie hebben wij getracht onzen Lezers eenig denkbeeld te geven van dit fchoone werk. . - Behalven het geen wij hebben aangeftipt, behelst hetzelve nog eene menigte wetenswaardige zaken, die in haar verband dienen gelezen te worden, gelijk onder anderen het geheele hoofdftuk over de Algemeene Historie, 't welk ons zeer behaagd heeft. , ,. .. ,. Tot flot van onze beoordcehng moeten wij hier no<* bijvoegen, dat dit Werk pronkt met de fchoone "zinfpreuk van leibnitz, die den goeden fmaak van den Wijsgerigen Schrijver terftond doet opmerken. Le tems préfent est gros de Vaycnir. Uit.  w. kamp , uitspanningen in de eenzaamheid. 467 Uitfpanningen in de Eenzaamheid. Door wabe kamp. Met Plaaten. Te Amflerdam, bit Wesfiné en van der Heij, 1792. 330 Bladz. In 8vo. De prijs is f • - ïo - : Jfene fraaie verzameling van Uitfpanningen , beftaande 111 eenige zedelijke vertogen , gefchiedenisfen , en Dichtftukjens, alle der lezing waardig. De onder' werpen, hier behandeld, zijn de Vriendfehap. de Vertroosting, het Genoegen, de Mensch, in twee afdcehngen, de Wedergevonden Zoon, eene Gefchiedenis, tiet 1 aard en de arme Vrouw, Fragment van een1 Brtef, en behalven eenige ingevlochten Dichtregels twee Dichtftukjens, een aan de Moeder van een in zijne geboorte geftorven kind, en aan Cefife De onderwerpen zijn van alie kanten bekeeken, en wel uitgevoerd, en de Dichtftukjens zijn rollend en vloeiende , zoodat wij dit Werkjen kunnen aanprijzen. Zie hier één of twee fraaitjens van de fchrijfwijze, in 1 rofa , en ëén van de Dichtftukjens. Bladz. 65. In het Vertoog, over het-genoegen, lezen Wij. o 3 „ Hoewel de Godsdienst voor zijne waare belijders en beoefenaars eene inwendige bron van genoegen en zielsvrede is, zoo kan echter deszelfs uitwendig verval lomtijds niet weinig toebrengen tot de fmerte van braave en oprechte verëerers van denzelven. Maar ook hier gaat zelfs de voorzichtig fte en gematiwtfte vooral het fpoor bijster. — Hoe, zullen dan de pogingen van zwakke menlchen, eene godlijke leere moeten It iaude houden ? Zult gij toornig worden , en bedroefd zijn, omoat het menschdom dwaas en verkeerd is ?— Immers kunt gij oneindig meer nut doen, wanneer gij een Godsdienst, wel op eene befcheidene wijze verdedigt maar tevens toont, dat gij het voor onmooahjk houdt, om aan denzelven onk het germ»:fte nadeel toe te brengen. — Of vreest uw Godsdienst voor het licht? kunnen fommigen van zijne itellingen geen naauwkeurig onderzoek verdraagen' — Zie dan wel, of 'er bij de Godlijke geboden ook mentchenlccnngen zijn ingeflopem, en bedroef 'er u met over, indien verlichter tijden cn een onbevoor' G g 2 'oor.  4 edelüart en eleönore. AAN DE MOEDER. Van een m zijne geboorte gejlorven kind. Treur niet, ö moeder! om uw kind: De Vader zijner ziel Zag, boe de wereld , gantsch verblind, Van kwaad tot erger viel. Hij wenkte: een Engel boog zich: „ ga, Voer ftraks dit jongske om hoog"; Zoo fprak de Almagtige, en weldra Was 't lieve Wigtjc om boog. De moeder weende, en 't jongske lachte, Toen hij ten hemel lteeg, die juichende op hem wachtte. * * * Treur dan niet om uw kind , Zijn Vader riep hem t' huis ; En 't jongske ontvlood gezwind Deze aarde en haar gedruis. Mint dan uw moederhart hem teder, Zoo wensch hem nooit op aarde weder. Edeldart en Eleónore. Een oorfpronklijk Nederduitfche Roman , in Brieven. Te Leijden , bij K. Delfos en Zoon, 1793. 248 Bladz. In 8w. De prijs is f 1 -10 - : TV/ij hebben dit oorfpronglijk ftukjen niet zonder geW noegen doorgelezen. Het is waar, het is niet uitmuntend, maar het heeft ook aan den anderen kant geene uitltekende fouten. De gefchiedenis loopt beknopt, en vrij natuurlijk, voort, één of ander uitgezonderd, daar wij terftond van fpreken zullen. De ftijl is vri; zuiver, zonder wind, en gepast voor de karakters der Brieffchrijvercn. EdelSart, een deugdzaam jongeling, minnaar van eleönore, gaat met zijnen 'knecht jan op reize, om in zekere Stad zekere gelden in te zamelen, daar gekomen, wordt hij door eenen bedrieger, die zich voor eenen Baron uitgeeft, en wien edelüart, te ligt van geloof, zijn ver- trou»  edelüart en eleönore. 47* trouwen fchenkt, en het oogmerk van zijn verblijf aldaar ontdekt, in een vreemd huis gebracht, daar men rüfie met hem maakt, hem op het lijf valt, en noodzaakt, om zich te verdedigen. Men blaast de kaarsfen uit, het gevecht wordt vervolgd, 'er valt 'er een, cn BDÈWAftT ontvlucht; zijn geveinsde vriend de Baron komt hem vervolgends berichten, dat hij iemand heeft doodgeltoken, en overreedt hem om te vluchten , na vooraf van hem volniagt ontvangen te hebben, om zijnen wege de penningen te ontvangen. frits een aardsgierigaart , van wien EDELaAiyr zijn geld moest hebben, zendt eenen naamlozen Br ef aan ernst den Vader van eleonore, in welken hij edi-laart ten zwarttten affchildert, en het gantfche geval in een kwaadaartig licht voordraagt. Dit geeft aanleiding tot veele verdrietelijkheden voor eleönore, wier moeder katharina een zeer flecht karakier, van heerschzucht, trotsheid, afgunst, nijd, enz. bezit, en die terftond een plan vormt, om eleönore met een ander te doen trouwen, omdat zegt zij in haaren Brief Bladz. 263. „ eoelaart maar een Burger jongen en de jonge Heer een kind van geboorte is." Ondertusfchen is ernst, de Vader van eleönore, wel een grilziek, maar een edelmoedig en bedaard man, die, voor dat hij aan eenen naamlozen l'.rief geloof flaat, onderzoek doet naar het gedrag en geval van edel Sart en alles keert eindelijk ten besten, om dat frits aan den gewaanden Baron , die in naam van edelSart het geld komt invorderen, weigert de betaaling te doen, hebbende dezen gierigaard daarmede, en met zijnen naamlozen Brief, geen ander oogmerk dan om van de betaaling bevrijd , en bet geld meester te blijven; terwijl jan, de knecht van edelaart, door onderzoek verneemt, ,, dat de gewaande Baron niets dan een gelukzoeker was, en dat hij zijn' Heer hechts in dat noodlottig huis, gebracht hadt, om hem, door de omftandigheid, waar in men hem bracht, te doen gelooven, dat hij iemand ter neder gelegd hadt; hem dus van de hand te krijgen, en zich" vervolgens meester van zijne erfenis te maaken." Frits, da gierigaart, wordt ziek, krijgt berouw van zijn plan, en eoklüart , verdient op deze wijze, nu alles opgelicht is, zijne zaaken, cn ontvangt te G f 4 *US  472 edel3art EN FLEoNORf. rug gekeerd, zijne eleönore tot zijne vrouw. Deze is de Historie , intrigue en ontbinding , bijzaaken heeft het werkjen niet veel, maar echter zulken, die ons eenige bemlnlijke karakters vertoonen. Onze voornaamile aanmerking op dit werkjen zou zijn, dat de Intrigue niet intriguant genoeg fchijnt te wezen, of dat men het karakter van edelüart als te weinig fchrander verbeeldt, te weten, het voorkomen van den gewaanden Baron hadt aan jan reeds argwaan verwekt, en deze zijnen Heer gewaarlchuwd, de aanllag zelve van den Baron is ook van dien aart, dat jan wederom niet kan nalaten, te vermoeden, dat hier een bedrog onder fchuilt. — Maar het geen jan vermoedde, hadt ook zijn Heer edeléNkt kunnen vermoeden, ten minften volgends zijn overig karakter. Voor het overige bevat dit ftukjen niets tegen de goede zeden , maar kan onder een aangenaam tijdverdrijf verfcheiden nutte lesfen aan den Lezer doen opmerken. — Ook is het vrij van het laffe en overdreven d Sentimènteelc, het welk in onze dagen door een valsch , en ijdel klatergoud veele jonge Lezers en Lezeresfen misleidt. Wij prijzen den Schrijver in dat opzicht, en oordeelen, dat dit geheel geen gebrek is in dit werkjen, „ dat hij den Held en Heldin van zijn (tuk niet op het einde van zijn werkjen , in den fmaak van de thans heerfchende mode,heeft doen iterven , juist op het tijdftip, zoo als zij de vruchten hunner zuivere liefde meenden te plukken," waar voor htj zijne Lezeren in zijn Voorbericht, enz. verfcho. uing vraagt. EMILIa de varmont of de noodzakelijke cchtfcheiding en Hefdcnsgevallcn van den Pastoor Sévin, uit het Fransch vertaald. Eer/Ie Deel, te Leijden, bij van der Spijk en Comp , 1792. 120 Bladz. In gr. 'èvo. De prijs is f : - 12 - : Mevrouw de varmont een boosaartig mensch was de weduwe van eenen braven Franfchen Zee. officier van dien naam, welke haar twee dochters doroxhea en emilia, en eenen zoon hadt nagelaten. Aan  EMILIA DE VARMONT. 473 Mn dezen zoon befteedde de moeder alle hare zorgen , terwijl zij om den zeiven te bevoordelen hare dochter dorothea genoodzaakt hadt, het geestelijk gewaad aan te nemen , en haar leven in een klooster doorrebrengen. Emilia was door eenen eigenhandtgen Brief van dorothea onderrigt van het verdriet, dat deze verandering van leven haar veroorzaakt hadt, op het oogenblik, dat zij door eenen brief van hare onmedogende moeder gelast werdt het voorbeeld van hare Zuster na te volgen. Die brief werdt emilia ter band gefteld door eenen Zee-officier den Heer boville, een edelmoedig en weluenkend jongeling, welke van emilia's Vader zeer grote weldaden genoten hadt. Deze getroffen door het ongelukkig lot der deugdzame emilia, (laat haar voor, om zich met hem door den band des huwelijks te vereenigen, ten einde langs dien weg van het kloosterleven verlost te worden. De ontaarte Moeder bewilligde in deze echtverbintenis, echter onder die voorwaarde, dat emilia met haren gemaal dadelijk haar Vaderland moest verlaten, en hare oogen ontwijken, en dat hij fchriftelijk moest erkennen eene huwelijksgift van zes maal honderdduizend livres , welke hem nooit toegeteld waren , uit hare hand ontvangen te hebben. De jonge varmont , niet minder liegt dan zijne moeder, hadt deze erkentenis begeerd, met dat boosaartig inzigt,om,in geval emilia zonder kinderen mogt komen te overlijden , die penningen op de goederen van haren echtgenoot te kunnen verhalen. inmiddels hadt zich emilia te Brest aan boord begeven van zeker Schip deCentaurw genaamd, om zich met nog eenige andere koopvaardijfchepen, onder convooij van het Esquader, waar van boville een Fregat commandeerde, naar Martinique te begeven , zoodra hadt de jonge varmont hier van de lucht nietgekreJ^ of hij begaf zich, eenigzins vermomd, derwaards, om zijne godloze oogmerken ten uitvoer te brengen. — In den nacht namenlijk, wanneer het convooij onder zeil zoude gaan, (tak hij de Centaurus in brand, op hope, dat zijne Zuster daar door van het leven zoude beroofd worden. — Dan deze bij toeval het gevaar bemerkende,waar in zij zich bevondt,hadt zich weinige oogcnblikken , voor dat het Schip in de lucht Cg 5 1'prong,  474 emilia de varmont. fprong, in het water geworpen, om aldus haar leven te redden <— door de zee dan herwaards dan derwaards geflagen zijnde, gelukte het haar eindelijk een klein fchuitjen te vatten , juist dat gene, waar iri haar broeder gezeten was maar deze haar kennende brak hare handen los en gaf haar onmedogend aan de woedende golven ter verflinding over — ten allen gelukke evenwel werdt zij op ftrand geflagen , daar zij vermoeid en half dood bleef leggen , tot dat zij van zekeren mürville gevonden werdt, die haar naar eene herberg bragt , van al het nodige verzorgde , «n met alle trouwhartigheid oppaste. Haar echtgenoot, die onder de verongelukte lijken overal te vergeefs naar dat van zijne beminde emilia gezochthadt, kon geene andere gedagten voeden, dan dat zij met vele anderen ongelukkig in de zee verdronken was. — Bitterlijk beweende hij eene wederhelft, met welke hij flegts weinige dagen was verëenigd geweest, terwijl zijn pligt hem noodzaakte, om met het Esquader te vertrekken. Intusfchen wilde het geval, dat murville een gemeenzame Vriend was van den jongen varmont , en hem, zonder emilia voor zijne Zuster te kennen, dooreenen brief verwittigde, wat hem met die ongelukkige wedervaren was, hoe hij haar gered, en van al het nodige verzorgd hadt — hoe hij door haar bemin-nelijk characteringenomen, buiten de mogelijkheid gebragt was , om haar te kunnen verlaten. Varmont hier door van het lot zijner. Zuster onderricht, poogde zijnen vriend murville op allerhande listige wijzen te bewegen, om emilia aan hem .da" er te leveren, voorgevende, dat hij fmoorlijk op ■haar verliefd was; maar dat hij zijne liefde te fterk .doorzettende hare gunst verloren hadt, en dat dit waarfchijnlijk ook de reden was, waarom emilia in hare droomen zoo dikwils met afgrijzen en zigtbare énen van verontwaardiging zijnen naam hadt uitgeroepen. Dan murville te zeer met emilia ingenomen, floeg dit verzoek van de hand — dus moest hij zich, om zijn heilloos plan uit te voeren, van eene andere list bedienen, die beter gelukte — hij wist namenlijk door zijn knegt, den kamerdienaar van murville om te kopen, om emilia in zijne handen over te le-  emilia de varmont. 475 'leveren — door dezen in het holle van den nacht naar een eenzaam bosch vervoerd zijnde, zou zij zeker aldaar haar leven geëindigd hebben, in dien zij zich niet aan de voeten van den knegt, die reeds de hand hadt •opgeheven om haar te vermoorden, ried erge worpen , en zijn hart door haar kermen en fmeken vermurwd hadt. Hier door getroffen reedt hij met zijn rijtuig weg, en gaf aan de ongelukkige emilia gelegenheid, om in het digtfte van het bosch de vlugt te nemen, aldaar den grond met hare tranen te befproeien, en vurige dankzeggingen op te zenden tot hem , die vroeg of laat de zwakken verlost van de verdrukkingen der boosdoeners. Alle deze ongevallen waren nog des bezwarender voor emilia, omdat zij kort voor hare vervoering door murville de hartgrievende tijd;n«; ontvangen had, dat de Engelfchen het Franfche Esquader geflagen hadden, en dat bij die gelegenheid de Palias , het Schip, waar op haar Gemaal kommandeerde, gezonken, en met den Kapitein verongelukt was — de klagten, welke zij deswegens uitftortte, vinden wij Bladz. 88. in eenen bijzonderen brief aan hare Zuster dor.othea gefchreven. Het bosch doorgegaan zijnde, wordt emilia aan het luiden van eenige klokken geWaar, dat daar digt bij menfchen woonden, — niet wetende wat te doen neemt zij het befluit daar heen te gaan, en zich aan hunne barmhartigheid over te geven. Het eerfte gebouw, dat zij aantrof, was de abtdij van zeker gehugt St. Cyr genaamd, in de nabuurfchap van de ltad Tours, — aan de poort aangeklopt ■ hebbende , wordt zij het eerst ontmoet van een jongeling, die de Pastoor van de abtdij was. Dezen verzocht zij eerst om zijne dienstmeid te wezen — en nadat haar zulks door den pastoor wegens gebrek aan middelen was afgeflagen, wordt zij uit medelijdeti binnen gelaten onder belofte , dat hij , fchoon niet te breed van provifie voorzien, evenwel het geen hij hadt, met eene ongelukkige gaerne delen wilde. Tot dus ver loopt het verhaal in dit eerfte deel, feet welk zeker ziine bevalligheid heeft om te lezen, nadien het zeer-gefchikt is , om de aandacht levendig te  476 DE MELOMANIE DER. TROUWEN.' te houden en de nieuwsgierigheid op te wekken — bij het tweede deel zullen wij de verdiende van deze Ko man eerst recht kunnen beoordelen, wanneer wij bij de uitkomst der gefchiedenis zullen gezien hebben, of de onfchuld in het einde heeft gezegepraald over de boosaartigheid. » De Melomanie der Vrouwen, in voorbeeldige Verhalen en Gefchiedenisfen ter proeve gefield. Te Rotterdam , bij J. J. Meijneken. 209 Bladz. In gr. ivo. De prijs is / 1 - 10-: De Schrijver van dit Werk wel verwagt hebbende, dat veelen zich over dezen vreemden tijtel zouden verwonderen — bekent openhartig dereden, waarom hij denzelven verkoren heeft — en deze is hier in gelegen : omdat het tegenwoordig iet vreemds moet zijn , indien het behagen zal. — Hij fchijnt dus opzettelijk te hebben willen fchrijven voor zulk flag van menfchen , die de waarde van een Boek naar deszelfs tijtel berekenen, en het is mogelijk, dat hij bij de zoodanigen zijn doel van te behagen, bereikt heeft; doch wij voor ons wenfehen daar niet onder gerekend te worden. De voorbeeldige Verhalen , die ons op den tijtel betoofd worden , zijn ons voorgekomen zeer gefchikt te wezen,om in eenen Almanach geplaatst te worden,—• meer verdienlten hebben zij niet. — Zij zijn geheel ontbloot van die Zedekundige aanmerkingen , welke foortgelijke vertelfels alleen aanprijzenswaardig kunnen maken; — en het is naar onze gedagten niet wel mogelijk, dat menfchen, die niet enkel uit nieuwsgierigheid lezen, om den ledigen tijd door te brengen, maar die daar door eenig voedzel voor hunne harten wenfehen te verkrijgen, in deze Melomanie veel fmaak kunnen vinden. Daarënboven is het doorzaaid met eene menigte van taalfouten, die den minstkundigen zelfs moeten in het oog vallen — in de Voorrede, van de Vrouwen fprekende, zegt de Schrijver: hunne driften, hunne minnennijd , hunne oogmerken, welk déne voorbeeld genoeg zal zijn , om de Lezers van de waarheid van deze onze aanmerking te overtuigen. — Extmplum unum injlar omnium est. De  DE MELOMANIE DER. VROUWEN. 477 De Vertelzels in dit Werk voorkomende, zijn : casimir en eleönora, of de worftelende Standvastigheid. hermeline , of de misleiding der Vrouwelijke zwakheden. lodewijk en marianne , of het Huwelijk gemaklijk gemaakt door de Jalouzij, en constantia, of het noodlottig naberouw. Dat ons in dezelven, behalven het geen wij boven reeds hebben aangemerkt , het meest heeft tegengeftaan, is een onwaarfchijnlijke famenloop van gebeurenisfen , die het lezen van foortgelijke verfierde gefchiedenisfen, vervelend maakt. Wij zullen onze Lezers den inhoud van het eerfte verhaal, zoo kort ons mogelijk zal zijn, mededeelen. casuiir verloor zijne Ouderen zeer vroeg, beiden door eenen onnatuurlijken dood — na derzelver overlijden verliefde hij op eleönora, een bevallig meisjen , dat door haare Ouders verlaten was — hij hadt eenen ontaarten broeder , die op eene oneerlijke wijze met eleönora poogde te leven — het welk eenen doodeliiken haat tusfehen de twee broeders verwekte. — Casimir in een tweegevegt de eer zijner beminde willende verdedigen, krijgt verraderlijk een fteek in de borst ; de broeder overhaast willende vlugten , valt over een afgebroken muur in het water, waar in hij verdrinkt, — en dus was casimir erfgenaam van de geheele nalatenfchap zijner Ouderen. De twee gelieven trekken naar Parijs, daar casimir in de Comedie zeer toevallig een oom van hem ontdekt, dien hij nooit te voren gezien hadt, deze oom was zeer ingenomen tegen het huwelijk van zijnen neef, en wist door zijnen invloed aan het Franfche Hof de zaak zoo ver te brengen, dat de twee gelieven, nadat zij eenen nagt als man en vrouw geleefd hadden , gevangen genomen, en vervoerd wierden. Eleönora in een klooster gebragt verbindt zich tot den geestelijken ftand, terwijl casimir mismoedig over zijn ongeluk, een reisjen deed naar Holland, en van daar naar Engeland. Te Douvres aan de zeekant zijnde, om uit wanhoop een einde te maken van zijn leven, ziet hij digt bij het ftrand een fchip verongelukken — de menfeheniiefde zet hem aan, met een dik touw naar het fchip te  ♦7* de melomanie der vrouwen. te zwemmen , en het zelve daar aan vast te maken waardoor hij met bijftand van eenige anderen gelegenheid kreeg, het fchip binnen de haven te Hepen, en aldus eenige ongelukkigen te redden. De eerlte, die hij onder dezen aantrof, was eleönora met een kind, 't welk zij intusfchen gebaard hadt, op hare armen. Van de ontfleltenis te rug gekomen zijnde, verhaalt zij hem haar wedervaren geduurende zijne afwezigheid , en onder anderen dit, dat zijn oom de gunst van den Franfche Minister misbruikt hadt, om hem, casimir, op valfche befchuldigingen , uit het Rijk te doen bannen , ten einde aldus gelegenheid te vinden, haar voor altijd uit zijne armen te rukken , en aan zich te verbinden, dat hij om die reden haar uit het klooster tot zich ontboden , en zijne liefde geopenbaard hadt maar dat zij Reeds weigerachtig gebleven was, om aan zijne begeerte te voldoen — waar door hij in eene kwijnende ziekte gevallen was, die een einde' van zijn leven gemaakt hadt, nadat hij alvorens zijn misdadige handelwijs omtrent casimir beleden , en hem tot erfgenaam van zijne nalaatenfchap hadt aangefteld. Zoodra eleönora volkomen herlteld was van de onpasfelijkheid, die de anfteltenis haar veroorzaakt hadt, floeg casimir haar voor, om het huwelijk, dat te voren zoo ongelukkig was vertraagd geworden, te voltrekken, doch eleönora te zwak geweest zijnde, om de oneerlijke aanzoeken van casimirs oom in alleste wederftaan ,Raat zulks Randvastig van de hand. Zij nemen het befluit, om door onderlinge vriendfehap verëenigd, naar hun Vaderland te rug te keren, doch eer zij dat ten uitvoer brengen, ontdekken zij, wederom zeer toevallig, dat de perfoonen, aan wier'huis zij in Engeland hun verblijf gehouden hadden, rleönora's Vader en Moeder waren. Met dezen de reize naar hun Vaderland aangenomen hebbende , flijten zij hunne dagen met de grootlte vergenoeging , zonder benijders, zonder ongerustheid, buiten alle verdriet. Wij twijfelen of de verwagting van den Schrijver, dat zijne verhalen dc goedkeuring van vriend en vijand zullen wegdragen , wel zal vervuld worden. Feit  w. t. veit r0senst0k. 479 Veit Rofenftok. Een geestige Roman. Door w. t. U Utrecht , bij H. van Emenes. 1792. 533 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f 3 -:-: Tndien wij de gewoonte hadden, om agter onzeRecenA fiën eene lijst van Prulfchriften te plaatzen, zouden •wij zeker geen oogenblik iri twijfel geftaan hebben, om dezelve, met dit omflagtig en voorts niets beduidend Werk , te openen. • Zo ons ooit eenige moeite berouwd heelt , is het zeker die , welke wij aan het lezen van de tweehonderd eerlte bladzijden van dit Boek befteed hebben. — Wij hoopten nog al, dat wij iet van het geestige, dat ons in den tijtel beloofd werdt, zouden aantreffen, maar tot ons leedwezen moeten wij belijden , dat wij ons in deze hope geheel te leur gefield hebben gevonden ; _ weshalven wij dan ook het befluit genomen hebben , om de verdere moeite te fparen , en onze aandagt liever tot nuttiger fchriften te bepalen. Wij kunnen onze Lezers niet zeggen, of dit een origineel of vertaald Werk is — desaangaande wordt noch op den Tijtel, noch in de Voorrede, eenig gewag gemaakt , dus zou men het eerfte moeten veronderftellen, indien men, om den fmaak van onze Landgenoten geen fchande aan te doen , niet liever het laatfte geloven wilde. 'De Schrijver, die zich voorzigtig agter de letters w. t. verborgen heeft , fchijnt het geestige niet zoo zeer in de zaken, als wel in enkele uitdrukkingen en woorden gezocht te hebben, en ook daar in is hij ons niet zeer kiesch en uitmuntend voorgekomen. Tot eene kleine proef zullen wij onze Lezers mededeelen, de laatfte woorden, die wij in dit Werk gelezen hebben; dezelve worden gevonden bladz. 200. en zijn van dezen inhoud: ,, Doch zoo het avond is, lieve Lezer! wanneer gij dus verre gekomen zijt, flaa dan het Boek liever 11 toe, en lees morgen verder, opdat gij 'er niet van \, droomt. Rookt gij uw pijp — leg die eerst neder ,', om ze niet bij ongeluk te breeken — drinkt gij bij ,, geval thee , fchuiv' vrij uw kopje een weinig aan „ een zijde , eer gij het anders nog bij ongeluk van ,, de tafel floot." 'Hier uit oordeclc de Lezer! Het  480 GORGIJ, LIDORIE, EENE OUDE ZINS1'. KRONIECK. Het Vignet , waar mede de Tijtel van dit Werk pronkt, verdient ook weinig goedkeuring. — De Tekenaar zij verdacht, om de lis van den hoed voordaan niet aan de rechte zijde te plaatzen. Lidorie, eene oude zinjpeelende Kronieck, in het lick gegeven, door den heer gorgij. Uit liet Bransch vertaald. Twee Deelen. le Leijden , bij van der Spjk en Comp. 1792. 342 Bladz. In 8vo. De prijS is f 1 - 14 - : T")eze Roman fchijnt door den Heer gorgij met geen ander oogmerk'in het licht gegeven te zijn, dan om zijn ongenoegen te kennen te geven over dc veranderingen, die in Vrankrijk, zoo ten opzigte van den Adel als Geestelijken, gemaakt zijn. Het eenigfle, dat hij naar ons inzien bewezen heeft, is dit, dat 'er in die beide ftanden goed» menfchen gevonden worden, en wie is 'er, die dit zal ontkennen?— Maar of men om een klein getal goeden, een kwaad behouden moet, dat meer uit flegte menfchen beftaat, is eene geheel andere vraag, die wij door den Heer gorgij , wel eens op wijsgeerige gronden wilden beantwoord zien. Dan, wij hebben reden, om te twijfelen, of hij hier in wel zoo gelukkig flagen zoude, als in het famenflellen van deze Roman, welke onder dat foort van fchriften, geenszins voor de minile moet gerekend worden. — Dezelve is meestal gebouwd op zedekundige gronden, en leert onder anderen; dat de grootlle weldaden , w anneer zij uit hoogmoed geboren worden, haaren luister verliezen dat de rijkdommen den mensch geen wezenlijke waarde bijzetten , indien zij van geene deugden vcrzeld gaan , en eindelijk, dat oprechtheid en nederigheid, de waare lieraden zijn van vrouwelijke charakters. Uit de Voorreden voor het eerde Dceltjen geplaatst, blijkt, dat wij de vertaling van deze Roman, aan den ijver van eene Dordfche |utfer verfchuldigd zijn, die heeft goedgevonden haaren naam te verbergen. ■— Zij verdient zeker voor deze haare poging allen lof ; doch wij hopen , dat zij het ons ten goede zal houden, wanneer wij haar tot eene naarftige beoefening der Hollandfche taal ernflig aanlporen, waar toe zij in eene ftad, als Dordrecht, zeker wel eene gefchikte gelegenheid zal aantreffen ; opdat zij aldus in ftaat gefield worde, ons, door den tijd, gewigtiger onderwerpen mede te deetea  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. De Bijbel vertaald, omfchrcven, en door Aanmerkingen opgehelderd. Door w. a. van vloten. Zevende Deel. Te Utrecht cn Amflerdam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon en J. Aliart. 1793. 722 Bladz. /// gr; ivo. De prijs is f 4-6-: TT\e kundige van vloten, die dit zijn Bijbelvverk jLJ niet allen vlijt voortzet, deelt ons in dit Zeverde Deel mede, zijne Inleidingen, Vertaaling, Omf'chrijving, en Ophelderende Aanmerkingen over de Boeken van salomo; de Spreuken, Prediker en het Hooglied, en over den Profeet jfsaia. Wij verkiezen, in onze Recenfie van dit Deel, eenvouwig verflag te doen van het één en ander, hetwelk de Heer van vloten hi zijne Inleidingen tot de opgemelde Hoeken in het midden brengt , zonder dat wij 'er eenige aanmerkingen bijvoegen , en van de VerttKiling , Omfchr'jvingen , en Ophelderende Aan* merkingen alleen zeggende , dat de Heer van vloten in dezelven zijn plan vervolgt , het welk hij ook in de voorgaande Bijbelboeken gevolgd heeft; alleen merken wij omtrent de Omfcbrijvingen aan, dat die van het Sprenkboek en den Prediker, ons boven de anderen bevallen , waar toe misfchien de natuur dezer Boeken van eenen Zedekundigen en Wfsgeerigen inhoud , en dus meer vatbaar voor Omfchrijvingen, dan wel Gefchied- of enkel Dichtkundige Boeken, veel zal hebben toegebracht. In de Inleiding op de Spreuken, onderzoekt de Eerw. van vloten het karakter van salomo als Schrijver, des te nodiger, omdat de opftellen van de Joodfche Annalen hem verheffen met alle mogelijke verheffing, als den wijsten Man , die immer geleefd heeft, of leven zal. —r Terwijl hedendaagfche vernuften wederom , die meenen, dat zij alleen over Schriften van fmaak kunnen oordeelen, hier gantsch anders denken, op zijn best zijn het bij hen eene menigte Joodfche grillen , eene onnatuurlijke famenraping van Spreuken. ,, De opvoeding van salomo trekt alrcde onze aandacht" — „ Vooral is het mij , zegt de Heer van vloten, uit de verfcheidene fpelingen in de Spreu- vad. ciiiLi v. deel. no. u. Hh ken,  482 w. a. van vloten ken, op de moederlijke onderwerping, zeker, dat salomo's kindfche vermogens onder liet opzicht van zijne moeder bathskba het eerlte gevormd zijn." —■ En ten opzichte van het vaderlijk onderwijs van david< fchrijft hij — „ Het is mij vrij zeker, dat de eerlte befchaviug eii oefening , welke salomo daardoor genoot , in de Dichtkunst geweest zij, de invloed daarvan is mij kenlijk in de Dichtftukjens, bij ons onder uen naam van het Hooglied het best bekend." Maar de eerfte aanleg tot die foort van kundigheden , welke in het verzamelen of opftellen van Spreuken zich vertoonen, gelooft onze Schrijver, dat niet zoo zeer aan zijne ouders, maar meer aan zijnen leermeester nathan moet toegefchreven worden. Hier uit afleidende , dat geene Poëtifche Schriften meer overeenkomst met die van salomo hebben, dan de profeetifche. De Heer van vloten wil hier niet ontveinzen, dat 'er mooglijk in dit Boek, de Spreuken, weinig origu neels zij — waarfchijnlijk zal nathan niet weinig toegebracht hebben tot die verzameling, en dus onder de oorzaken te noemen zijn, waarom dit Boek door de opëenftapeling in de orde der Zedefpreuken niet zeer aangenaam leest. — Dan niettegenftaande dit, zijn de proeven van menfehenkennis daar in zoo meesterlijk, cn zijn fommige Spreuken zoo origineel, dat deze verzameling daarom alleen boven anderen den voorrang verdient. — Bijzonder rust zijne Moraal op een grondbeginzel, jnaar de uitdrukking van zijnen leeftijd befèhreven. De vrees voor jehova is bij hem het beginzel van alle kunde. — Vervolgends maakt zich de Heer van vloten eene bedenking, van waar het kome, dat salomo in zijne Spreuken geen enkel woord van den godsdienst fpreekt, zoo als die in de aartsvaderlijke familiën reeds bekend en in de Godsregeering door zoo veele wetten en gebruiken vastgefteld was geworden ? — Zie hier zijn antwoord. ,, Ik voor mij twijfel niet, of zijn Koninglijke vader, hem over het ftuk van den godsdienst onderhoudende, zal zijne wenfehen,om jehova meer algemeen bekend te doen worden-, niet voor hem verborgen hebben — beide de Vorften, geloof ik, dat zoo veel kunde en doorzicht in de inzichten der Godheid gehad hebben, düt zij gevoelden, hoe hun-  ee bijbel. 483 hunne uitwendige dienst nooit een algemene dienst kon worden. — Uit hun gedrag is zeker, dat zjj" nimmer bedoelden den Joodfchen Godsdienst, op zichzelven , uit te breiden. — Salomo heeft — met deze Verzameling, den toeleg gehad, de kundigheden, aangande het Opperwezm, gezuiverd, en tevens met den verbaazenden invloed, welken dat Wezen heeft op de zedelijke gedragingen der menfchen, te ontvouwen, en wederkeerig te toonen, van hoe veel belang voor het deugdminnend hart de waare kundigheden omtrent de Godheid zijn, en dit zoo duidelijk als redelijk voor te dragen." — De Spreuken van salomo met de Spreuken der oude Wijzen, voor zoo verre wij die nog overig hebben, in vergelijking brengende , houdt de Heer van vloten {taande, dat de uitvoering van 's mans plan met de uitvinding te famen. hem de fchoonfte Moraal hebben doen leveren, welke de wereld tot nog toe onder de oogen gehad heeft — „ Zeer verfchiilend is de voordragt, naar de verdeeling, welke in dit Boek plaats heeft: Van het I—Xde Hoofddeel, vindt men eene Inleiding, eene aanprijzende Voorreden, voor de Verzameling, waarin gewis orde, betoog, en een vrij goede fchakel gevonden wordt, en alles wel ingericht en krachtig, naar het plan van den Schrijver, dit ftuk is wis meer origineel in den geest van salomo , dan de Verzameling zelve, lopende tot het XXVfte Hoofddeel. —> Daarop hebben wij Spreuken van den Vorst, door den edeldcnkenden hiskia, der vergetelheid ontrukt, tot het XXIXfte Hoofddeel; waar van men niet anders zeggen kan , dan hetgeen men van foortgelijke nalezingen altoos te wachten heeft: van de fragmenten, 'er op het einde toegevoegd, gewaagt de Heer van vloten niets. Doch op hoofdst. XXXI. 1. tekent de Heer van vloten, nopens het eerfte Fragment, de gevoelens van verfchillende Uitleggeren opgegeven hebbende, aan: ,,De geeftigfte van alle gistingen is wis die van hezel. Agür , een Jood, flaaf bij ithiel, vader van uchal, Verfcheiden bijvoegzels, waarmede hezel zijne vooröndcrftelling opfiert , daarlatende, neem ik eenvouwig aan, dat ithiel zijn meester naar godsdienftige kundigheden vraagt, waar op hij antwoordt, en tevens verzoekt, voor zijn onderhoud Hh n tot  484 w. a. van vloten tot zijn dood te zorgen, dan vermaant hem zijn meester tot getrouwheid in den omgang met andere flaaven."En op hqoedst. XXXI. ,, Wie lemuël zij, is eene vruchteloze gisting, zijn naam is te algemeen, om daar uit alles te befluiten; de tekening komt mij voor , in de jeugdige jaren van salomo niet te pas te komen — Kon men op 'de berichten van jjruce in zijne Abiisfïnifche Reize iet vertrouwen ; hadt bet verhaal, hoe de Koningin van Scheba eenen zoon bij salomo gewonnen |hebbe, die haar opvolgen moest, fcnijn van waarheid, dan kon dat de vrouw wezen, welke met zoo veel gezag, vermengd met liefde, tot haaren zoon fpreken kon; wij zijn voorzichtig genueg, alles in het onzekere te laten." Eindelijk poogt de Eerwaarde Schrijver zijne Lezeren met deze Spreuken, in haaren aart en oorfprong gewis aanmerklijk verfchillende, en door den Auteur Hoofdft. 1. 6. onderfcheiden, nader bekend te maaken. ,, De spreuken hebben de naauwfte yerbindtenis met de poözij, maar zij verfchillen in aart merklijk, ook in wijze van voordraat. — In de onbefchaalde tijden .was die kunde tot bet leven noodzaakiijk, de wetten werden, daar ze ftatig in het geheugen bewaard moesten worden , in den fpreukftijl voorgedragen — waarnemingen , uit de natuur overgebracht op de lotgevallen der menfchen, zijn meest-al haar inhoud — waarheden, die de metisehkennis aan de hand gaf, werden meer ingekleed — en deze werden weder, of ttatig, of in den boenenden ftijl voorgedragen. — Van bijna alle deze foorten vinden wij proeven in de verzameling van salomo. — Op zichzelve kan zodanige Voordragt niet de volkomenlie zijn. Spreuken mogen proeven zijn der oudfte , zij zijn het niet altijd van de beste ervaring. Soms wel zeer geestig, maar niet altiid even bondig; zij zijn wegens beknoptheid, foms donker, en dan nog voor .het algemeen gebruik dikwijls te onbepaald. ~ Dit alleen wil ik derhalven mijnen Lezer infcherpen, dat hij toch onbevooroordeeld dit gefchrift van salomo nadenke, en ik houde mij verzekerd, dat hij, 's Mans methode volgende, nimmer door die gebreken zal belemmerd worden." ,, De meeste Spreuken zijn deugd-fpreuken — deze moeten voor verftand, hart en geheugen, door klaarheid  de etjrf.l. 4S5 heid , kracht en beknoptheid , haare grootfte fchoonheid verkrijgen. — maar de Deugdfpreuken zijn weder zeer onderfcheiden in liet Parallelismus, förotnigen zijn faamgefteld, en te kennen door het woordjen ende; anderen zijn door tegenftelling krachtig, meestal in onze overzetting door het woordjen maar uitgedrukt. — Hier heeft a. schultens groote diensten bewezen — doch de meeste Deugdfpreuken zijn van die geaartheid, dat het eerlte lid de deugd, en het tweede den beweeggrond aanprijst, en die verëifchen meer overdenking — daar de ouden deugd en tijdelijk geluk al te naauw verbonden — is dit salomo's gebrek niet, zijn beweeggrond is meest-al waare godsdienlligheid, of vreeze voor jehova." ,, Dit is het alleen nog niet, het welk salomo's Spreuken boven die van anderen aanprijst. In zijne Inleiding beeft hii, door eene zorgvuldige onderfcheiding tusfehen Witenfchap, Wijsheid en Tucht, ons nog verder het beste gebruik van deze Zedefprcuken aan de hand gegeven — wij moeten, zullen wij in de deugd vorderingen maaken , het verftand opfcherpen, daagKjks ons in de deugd-wetenfehap oefenen. Zoo ligt kan het hart vervoerd of ongevoelig worden: in nat geval is het waare wijsheid, de aandoeningen voor het edele der dciigd te verfterken, en alles van alle kanten te overleggen. — Niets is gevaarlijker voor de deugd, dan zichzelven de begaane fouten al te ligt te Vergeven, de tucht-\ztx, of die middelen, welke dienen kunnen, om ons te beteugelen, en ons het fmartlijk gevoel van onze gebreken langer te doen behouden, moet, zo ze niet in de uiterlte geftrensheid overflaau zal, door den godsdienst of de vreeze Gods geleid worden. — „ Zie hier, dus befluit eindelijk de Heer van vloten, „ de uitvoerigfte Zedeleer, dooiden Voordragt of de wijze inrichting van den Vorst daartoe allergefchiktst. Waardfte Lezer! nooit zal salomo u de deugd aanprijzen, om u te pijnigen, om u alle de genoegens van het leven te benemen, maar om u waare troost en vreugde te bezorgen, en daar dit altijd niet ferltond op de goede daad volgt, laat hij de ttem van den godsdienst tusfehen beiden ge(taag hooren, om uw vertrouwen op de Godheid in de bedoeling der uitkomften re verfterken; befchouwt eij alles in dat licht, het zal u dan niet vervelen hi Ha 3 bij  486* W. A. VAN VLOTEN bij herhaaling, de aanprijzing van de vreeze voor jehova te lezen." Betreffende den Prediker, het tweede Boek, het welk in dit Deel door den Heer van vloten behandeld wordt, zullen wij de bijzonderheden opgeven, welke hij in zijne Inleiding voordraagt. „ Men zal weinig helling gevoelen, om aan iemand anders, dan aan salomo, als Auteur van dit lioek te denken. Daar blijven wel zwaarigheden over, zelfs volgends des Heeren van vloten oordeel, onöploslijke, maar evenwel van zoo veel klem niet, dat zij ons zouden verpligten van salomo af te zien. — Twee gewigtige bedenkingen vorderen onze opmerkzaamheid. — De ftijl van dit gefchift zoo verfchillende van de Spreuken , en de leer der onfterflijkheid in dit Boek veel meer ontwikkeld dan in eenig gefchrift des Ouden Testaments. De oplosfing van den Heer van- vloten is: „Het is onmooglijk, dat een gefchrift, zoo gefteld, uit salomo's pen, zonder bijvoeging, of verandering, zou voortgevloeid zijn ; dat eene andere hand , zegt hij Bladz. 186, het hoofd en flot uitmaakte, dacht mij, is voor den onpartijdigen, behalven de kleine veranderingen in den ftijl, allerduidelijkst — en de wijze van voordragt van de leere der onfterflijkheid gaf aan dat vermoeden nog al meer fterkte; fchoon ik met veelen onder de nieuwen niet kon gelooven, dat de leere der onfterflijkheid als leerftelling befchouwd , zoo gantsch in het donkere lag, achtte ik nogthans het gebruik van dat leerftelzel zoo oneigen voor het fomber, ootmoedigend beftaan van salomo, zoo onnatuurlijk zelfs, dat ik niet twijfelde, of hij, die dit Boek tot openbaar gebruik fchikte, heeft, door kleine invullingen, een leerftelling in dit Stuk van belang en oplosfende, juist tot dat oogmerk 'er ook ten algemeenen nutte, ingevoegd." — ,, Langs dezen weg kan ik het zeer wel mooglijk vinden , dat irt eenen Pijl, z er gevoelig, bartetaal uit waarnemingen geboren, zoo veel wijsgeerige famenhang gebracht'is. Wat tegen het laatfte ingebracht is, heeft mij nooit recht overtuigd; gewis is 'er geene poctifche wijsbegeerte in, zoo als in job's Dichtftuk, en niets van dat wijsgeerige over het geheel, welk aan den leeftijd van salomo nader komt, namelijk, om door Spreuken |e leeren; nogthans is 'er iet in, dat wij nog gewoon zijn ,  de bijbel. 487 2ij"n, wijsgeerig te noemen, immers afgetrokken denkbeelden uit waarnemingen, en gevolgen daar uit getrokken , en dat alles aanëengefchakeld, verdienen met allen recht dien naam. Omtrent den titel van dit gefchrift, heeft de Eerw. Schrijver voor zichzelven geene bedenkingen, of de fpreekwüs de morden des Predikers drukt oorfpronglijk hetzelve uit, het geen de Franfchen door één woord Confes/ions zeggen. Rousseau heeft een werkjen gefchreven, in veel opzicht aan dit gefchrift gelijk, meer eene belijdenis dan dagboek, ook dien naam gegeven. •— Hii zou het dan bekentnis-reden noemen, fchoon op verre na zoo naif niet als het Franfche Confesf.ons >— Deze tijtel vlijt wel met den Inhoud en met salomo's karakter. Hoe voordeelig men ook van den Inhoud moge denken, het is geen gewoone taal van een kalm mensch. Deze vragen zouden zoo oneigen in onze ziel niet ojikomen: Speelt salomo de rol van eenen hedendaagfchen Deist, die de wereld in het genot moede is, om dat hij 'er van verzadigd is ? of moet men den berouwhebbende Godvruchtigen hier indringen, die het wettig gebruik zelfs fcheen af te keuren , om de gevaaren , welke hij daar in voor zich zeiven voorzag? het één zoo min als het ander kan hier, volgends onzen Schrijver, aangenomen worden. Het gewoone denkbeeld van berouw — kan hier niet aangenomen worden — waar is toch het bewijs ? — Hier zien wij voor ons het beeld van een diepdenker — den man , — in wien alles famenliep, om hem het hoogde genot v-in dit leven te bezorgen. — Deze man, zonder de jaaren nog bereikt te hebben, die hem voor het genot ongevoelig konden maaken, moest tot zijn dood daar in voortgaan; geene denkbeelden van berouw moeten hem tot verloochening of afkeer drijven, waar door zijne waarnemingen zouden afgebroken worden — maar in de uitkomst niets dan onaangenaamheid , verveeling, zondige verdonkering van andere waarheden , welke de dille wanhoop in zachte vrede des gemoeds zouden veranderd hebben. — Ik denk zelfs, zegt van vloten, dat elk onpartij'dig denker mij bijvallen zal, die gevoelt,dat de Schrijver der Confesfions bijna altijd fchreef, als hij onvergenoegd zwaarmoedig was, en zo 'er dan ai gevoelens van godsdienst inko- Hh 4 men,  t\Sb --w. A. VAN vloten men, dan .zijn zij meest alle van dien aart, dat zij dienen kunnen, om aan zijne verveeling, onrust, en onvoldaanheid nieuw voedzel te geven. — De Schrijver zou daarom ligt op de gedachten komen, dat salomo in het optekenen nimmer zal gedacht hebben, dat deze zijne aantekeningen, in handen, van een aantal menfchen zouden geraken. — Ondertusfchen is 'er gezorgd, dat 'er voor hem, die niet gewoon is ve:l te denken , hier en daar iet is ingevoerd, waar salobio de treurige ervaring van zijne onvoldaanheid, in alle de geneugten, van dit leven enkel ter nederftelt, zonder iet in de plaats te geven voor het godsdienftig gemoed , waar door het — tot de vrede des gemoeds geraken kan — welk een fchat is dit gefchrift voor hem , die gewoon is zielkundig over het hartsgcftel te oordeelen. Hier vindt hij een' verheven geest, die zijne aantekeningen naakt ter nederftelt, zoo zelfs, dat zijn woelend hart meer de taal van den hedendaagfchen Materialist voert, dan van den deugdzamen , fchoori reeds in zijne vroege jeugd door Godsvrucht gevormd." —- ,, Voor het overige kan men niet zeggen . dat 'er fraaiheid in den voordragt heerscht; integendeel moet elk een toeftaan , dat 'er gewis nalatigheid en onnauwkeurigheid in voorkomt; hier is in dat opzicht niet alleen de natuur zonder opfchik, maar een voordragt, zoo als men verwachten zou van iemand, die aantekeningen voor zich zei ven maakt, op eene vrije en zeer beknopte wijze, foms zoo kort, dat men de woorden veel eer als tekens tot herinnering voor den Dagboekfchrijver, dan wel tot onderwijs van anderen gebezigd vindt; deze al te groote beknoptheid veroorzaakt hier wel eens duisterheden, die niet ligt, zelfs door de fchranderfte Uitleggers,' op te losfen zijn." Het Hooglied is onder alle Bijbelboeken het meest aan bedenkingen en verfchillende uitleggingen, onderhevig geweest ; de gefchiedenis van deze verfchillende Uitleggingen en onderftellingen, heeft de Heer van vloten in zijne Inleiding op dit Boek, beknopt opgegeven, eh'smans befluit is: „salomo is 'er dc Dichter van, en de liefde wordt 'er in bezongen dat 'er éénheid in de dicht-coupletten heerscht, al zijn het aelfs onderfcheiden Dichtltukjens, is bij hem zeker — ou«  dr bijbe l. 489 onfchuldige naakte liefde te bezingen , herder zou zeagen , paradijsliefde, is de hoofdzaak; maar de denkbeelden zijn of uit de natuur van het landleven, zeer Arcadisch genomen, of ook wel uit de hofpracht, men kan 'er den Herder en den Koning zeer wel in onderfcheiden." Yervolgeuds verdedigt de Eerw. van vloten het plaatzen van dit Boek , waar in de liefde het onderwerp is, onder de Kanonieke Boeken, met zeer veel ernst, zeggende onder anderen: ,, Lieve Lezer.' kunt gij in het Oude Testament gezangen op deze of gene overwinning, door moses of üavid behaald, zonder aanltoot lezen, of, zelfs als een voornaam gedeelte van den openbaren eeredienst, zingen, met (lichting zingen? het oorlog, zoo verwoestend voor het menschdom, te bezingen, behaagt u dan beter, dan eenvouwige onfchuldige Liederen der liefde te lezen; is dat Godsvrucht? of ziin het kloppingen van een bevlekt hart, in uwen boezem? zijt gij dan vergeten, hoe het eerde paar reine menfchen, oie pronkftukken van Godlijk genoegen, gelleld moesten zijn, toen de Vaderlijke ftem tot hen zeide: Wast en vermenigvuldigt!" —i en verders: ,, Ik kan hier niet van a(fcheiden, dewijl wij in eene eeuw leeven , waar in de dichtkunst haare aanbidders heeft, waar iri men van liefde zoo veel zingt, maar op eene koele, onnatuurlijke, en op zijn best vleijende wijze, zonder denkbeelden voor het gevoel; hoe gaerne zag ik , dat dit gedicht als het fchoonfte model gevolgd wierdt, van de eerfte kus af tot de fel-opftijgende vlam der liefde toe, bevat het niets, of men kan het de jonge engelachtige onfchuld in de handen geven; e:i al mag men van niemand de onfchuld van het paradijs, eenmaal zoo treurig verloren, te rug verwachten, zal men evenwel zoo veel kunnen uitwerken, dat men zich over de liefde niet fchaamen zal, maar de edelwaasfemende zuiverheid zal eerder gloejen; zoo ras de eerbaarheid gekwerst wordt, dan vlucht waare liefde, ware het mooglijk, in het dichtlte loof van het paradijs des onfehulds." enz. Voor de vertaaling en omfchrijving van den Profeet jesai\, is eene algemeene Inleiding op de Schriften der Profeeten geplaatst, in welke de herw. van vi.oTen onderzoek doet. s r. IFat eigenlijk Profeeten Hh 5 zijn*  490 W. A. VAN VLOTEN zijn? — Zijn refultaat is Bladz. 313. ,, Het hoofdkarakter van een Profeet was, een Leeraar der deugd te zijn, cn als 'er hervorming verëischt werdt, dit te toonen; het, hoofddoel van hunne voordellen , Leerre. dencn genaamd, was de bloei van godsdienst en burgerdaat op de hoogstmooglijke wijze te bevorderen ; om meer gezag ian deze bediening te geven, en foms hunne waarfchuwende Leerredenen meer klem bij te zetten, werden ze veel in hun voordel aangedreven, om het tockomdig noodlot van een verkeerd bedaand volk nader te fch'etzen; en van dit buitengewoone in hun voordel, verkregen hunne redevoeringen den naam van Profeetifche Leerredenen, daar eigenlijk gefproken, de profeetiën meer de bekrachtiging van hun voordel, dan wel het voordel zelve waren." — §. 2. Wordt de waarde der Profeeten bij de natie bepaald, deze was bij de deugdgezinden zeer groot, en hun orde hadt een' verbaazenden invloed op de maatfchappij - zij kon dan ook juist daarom voor alle verleiding niet volkomen beveiligd wezen — en dan werden zulke valfche Profeeten de gevaarlijkde lieden voor den Staat; en de achtbaarde mannen onder de Profeeten moesten zich geweldig tegen hun verzetten. In de 3 §. fpoort de Schrijver den aart en oorfprong hunner voordragt naar. Hier fpreekt de fleer van vloten van de kenmerken der waare en valfche Pro. feeten door moses opgegeven. van de zorgen van SAMüëL, omtrent de orde der Profeeten, en van derzelver midlijke of onmidlijkc aandrift tot hunne voordellen , en zegt ten dotte; „ Ik dem over het geheel met aptiiorp in zijn Discourfes on Prophecij in, dat tot het geheel van eenen Profeet behoort, eene natuurlijke opheldering van het verdand, volkomener geworden door (ludie, en geheiligd, door zuiverheid van hart —■ maar de aart der zaak vordert boven dit alles nog iet meer. Ik geloof voor mij, dat, als de godsdienst der Christenen eenmaal in luister en algemeenheid zijne waare hoogte bereikt zal hebben, dit dan duidliiker zal ontwikkeld worden. Ik wil daarom, omdat ik hier niets verklaaren kan, niet alle daadzaken maar dout van haare geloofbaarheid berooven, al ben ik ver af van al wat naar infpircerders en geestdrijvers zweemt," -— §. 4. Bthandelt de wijze van fchrijven, dan eens wordt  DE BIJBEL. 49! wordt hun voordragt in zinnebeelden gekleed. — Deze ftudie werdt bij" hen zoo fterk geoefend, en was aan de natie zoo eigen, dat hunne bedrijven dikwijls zinnebeelden waren, waarmede zij het volk meest al fterker overtuigden, ten mintten opmerkzamer maakten, dan door uitgebreide redenen. l)e nieuwfte uitleggers verklaaren veele zinnebeeldige handelingen, als inde daad niet voorgevallen te zijn, maar enkel in de tekening, zoo bij voorbeeld: het lang liggen op eene zijde, het trouwen van eene onëerbare vrouwe, enz. zoo dra men de Profeeten in hun rechte licht plaatfe, dan moeten zulke bedrijven, hoe paradox zij ook waren , het volk te Merker getroffen hebben. — Bij dat zinnebeeldige voorftel kwam het naast dat der gezichten, waar i:i zij foms hunne voordellen verkleedden — over het algemeen waren hunne opftellen enkel volks - redenen , naar den fmaak dier tijden; foms — eenvouwig in gefchiedkundige beelden gekleed; foms , als zij wilden roeren, hoog poëtisch; meest-al nogthans in eenen trant, die wel poëtisch, maar niet onnatuurlijk profetijche poezij zou kunnen genoemd worden, euz." §. 5. Het oogmerk der Leerredenen. „ Moet men de Profeeten voor de Cenfores van den Joodfchen Kerken Burgerftaat houden , dan kunnen hunne openbaare redeneeringen, ove*r het algemeen, niet anders dan beftraffingen wezen; de aandrang, waar van zij zich bedienden, onderfcheidt hen nogthans van de gewoone Hervormings-Predikers ; daar dezelve niet zoo zeer uit den aart der zake, uit de natuurlijke gevolgen van zedelijke deugden of ondeugden, door hun 'afgeleid werden, maar wel uit de toekomftige lotgevallen, die zij op bevel naar den wil der Godheid voordroegen. — De ftelling: Het hoofddoel van alle de Profeet ifche Schriften, is de komst van den messiüs, en de lotgevallen des Nieuwen Testaments te voorfpellen, heeft hier van den weg afgeleid. — ,, Ik ontken niet, zegt de Heer van vloten, dat zij foms tot gewigtige'oogmerken van den wESsias fpraken, al was het alleen, om het godlievend gemoed te verfterken, te vertroost ten in bekommerde tijden; en ik ontken niet, dat zij vm de gelukkige regeering onder den niEssias vaak de fchoonfte en uit voerigftetekeningen gaven — ik ontken niet, dat, wanneer even deze doorzichtige mannen, de heil-  492 W. A. V. VLOTEN heilloze gebreken der geestlijkheid afmaalden, het deugdzaam gemoed dan verkwikt wierdt donr de hoope, dat de Leeraar der Gerechtigheid — zijn ambt met de heilzaam fte gevolgen bekleeden zoude; maar ik ontken, dat dit hunne hoofdbedoeling geweest zij; nooit hebben de Profeeten met dat hoofd-oogmerk geleerd; om alleen den micssiüs en de rijden des Nieuwen Testaments te voorfpellen - §. 6. heeft tot een opfclirift: Het algemeen Mesfiaanfcke der Profeeten in het gunjiigjle licht geplaatst, in dezen §. verklaart de Schrijver zich ten lterkften tegen den dubbelen zin der Profeeten, letterlijken en geestelijken, en .§.7. wordt het plan des Ouden Testaments nader beoordeeld, en §. 8. onderzocht, wat de Frofeeten naar dit oogmerk van den messiüs moesten leeren, welke afdeelingen de Lezer liefst in het werk zelve zal lezen, dc hoofdzaaküjke inhoud komt hier op uit, dat de vereffening der fchijnbare ftrijdigheid tusfehen de Profeeten, die in den messiüs doorgaands eenen luisterrijken perfoon en Vorst vertoonen , en de Euangelisten, die ons jesus in zijne diepe nedrigheid vóórhellen, op de onderltelling rust, dat de Jooden eens als volk herlleld zullen worden, en volgends §.9. is hei onderfcheid tusfehen dc eerjle en tweede komst van den messiüs de grootlte hoofdzaak, waar uit alles opgelost moet worden ; bij zijne eerfte komst moest zij alle die hoedanigheden hebben', welke naar de hoofd-jnzichten van den Levitifchcn Godsdienst gefchaduwd waren ; zoo fchetzen hem ook de Euangelisten, als zij van zijn Leeraar-ambt zwijgen, maaide verzoening , door hem aangebracht, als de vervulling van dezen 1'chaduwdienst, opgevende, dan noemen zij Hem het Lam Gods , het welk de zonde draagt ; bij zijne laatfte komst moeten de voorzeggingen des O. Testaments, de Joden betreffende , enWel in zoo verre alle de geflachten der aarde in dat gefiacht zullen gezegend worden, eerst haare vervulling bekomen; zoodra wij het geluk hebben van die komst te genieten , dan zullen de Jooden daarvan de edellle vruchten plukken, dr.n zal de geheele wereld daar in deelen." Uit wordt vervolgends uitgebreid, en §. 10. Dc oorzaken van der Jooden ongeloof aangetoond, uit het verwaarlozen van deze tweederleië komst van den messias. Bij het flot van deze laatstgemelde afdeeling van het nut der Profeetifche Schriften fprekciide, zegt de  de bijbel. 493 de Eerwaarde van vloten : ,, Voor het hart zijn bijzonder de Pfalmen , voor de. famenleving de Spreuken; maar hoe noodzaakiijk zijn de Profeetifche Leerredenen voor de betrekking, in welke elk lid tot den burgerdaat zich bevindt. — Het verband tusfehen godsdienst en ftaat — de voordeelige en fchadelijke invloed, van gekroonde Hoofden en Overheden op dezelve; de verbaazende invloed der geestlijken op de Grooten, en wederom op het volk; het heil , en de rampen, welke daar uit voor elk burger volgen." — enz. Eindelijk merkt de Heer van vloten §. it. nog het éiin en ander aan, omtrent de voor/peilingen over habuurige Rijken. Doch onze Recenfie is reeds zoo ver uitgeloopen, dat wij ons hier zullen bepaalen , en verder den Lezer verzenden tot het werk zelve, alwaar hij dan ook nog eene bijzondere Inleiding op de redenen van jesaias zal ontmoeten, die insgelijks overweging verdient. — Wij hebben, bij deze onze Recenfie ons zeiven, om redenen, gewacht, van alle beöordeeling, ons vergegenoegende de merkwaardigften der bijzondere gedachten van den Iferw. van vloten, in derzelver beloop mede te deelen. Veele goede zaken , doch , dikwijls, echter in dit Deel niet zoo dikwijls als in de voorgaande, bedolven onder eenen meer ingewikkelden en duisteren fcbrijfftijl, zoodat het fomtijds zwaar valt, 'smans mening, naar behooren en met genoegzame zekerheid, te doorgronden en op te delven.  49* II. J. krom Betoog, dat dc beoefening der Natuur- en Sterrenkunde niet jlrijdig is niet de erkentenis der Godlijke Openbaring , en den geopenbaarden Godsdienst van jesus christus. Foorgelezen in het Natuurkundig 'gezelfcliap te Middelburg. Door herm. jo. Kt'om, Predikant , en Profesfor in de Uitlegkundige Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenisfen, aan de 1 Hitst re School, te Middelburg , Lid van het Zeeuwfche Provinciaale Utrechtfche , en andere Genootfchappen. Groot behalven het Voorwerk 125 Bladz. In gr. 8vé. Te Middelburg , bi) P. Gillisfen en de Wed. J. P. Gillisten. 1793. Dc prijs is f:-i8-: Een Stuk, waarin veel goeds is , en door meer dan een foort van menfchen, met nut zal gelezen worden. Philofophen , die minder gunltig van het Christendom en deszelfs Leeraars denken, zullen ook uit deze Verhandeling kunnen zien, dat het niet ontbreekt aan redelijke Godgeleerden , die 'er ver at" zijn , van door onoordeelkundige Bijbelverklaringen, proefondervindelijke bewezen waarheden der Natuur- en Siarrenkunde, dom en bijgelovig tegen te fpreken, maar daarentegen in ftaat zijn, om eene gezonde Wijsbegeerte met het geloof aan de Goddelijke openbaring .te vereenigen. — Jammer is het , dat de geleerde Schrijver van langdradigheid niet is vrij te fpreken. De bedenking bij voorbeeld, op pag. 70 voorgeftelda begint eerst op pag. 98. beantwoord te worden, terwijl men tusfehen beide niet alleen omgeleid , maar ook van de hoofdzaak , die in gefchil is, wordt afgeleid. — De Meer krom is ook niet fpaarzaam in het aanhalen van Auteurs ; menigmalen fchijnt hij eer een verzamelaar van de gevoelens van anderen te. zijn, dan wel zijne eigene gedachten voor te dragen , en dat citeeren loopt hier en daar zoo druk , dat wij ons niet hebben kunnen onthouden aan rabeners Noten zonder Text, te denken. Het oogmerk van deze Verhandeling is, aan de eene zijde, om menlchen, die bedenkingen hebben tegen den geopenbaarden Godsdienst te verbeteren, ten minften hun eene gewigtig fchijnende zwarigheid tegen de Leer des Bijbels, en den Godsdienst van jesus Christus , te benemen ; aan de andere zijde , om bij in de daad  OVER DE NATUUR- EN STERRENKUNDE, ENZ. 495 daad gemoedelijke, doch min kundige en zwakke Christenen , de vooröordeelen te keer te gaan, welken men voedt tegen eenige verhevene takken der Wijsgeerte , bijzonder de Natuur- en Starrenkunde , en de daaruit voortfpruitende vrees, dat de beoefening daarvan wellbt eenig nadeel aan de erkentenis van de Leerftukken des Bijbels, of aan eene eenvouwige en opregte betragting van den Christelijken Godsdienst, zoude kunnen toebrengen. De Verhandeling is in drie Hoofdftukken verdeeld, het eerfte is een voorbereidend Hoofdftuk , waarin de voornaame bronnen der vooröordeelen, welke hier wederzijds plaats hebben , worden aangewezen, en de nuttigheid van eene Verhandeling van dezen aart, wordt aangetoond. In het tweede wordt bewezen, dat 'er in den Christelijken Godsdienst niets gevonden wordt, dat waarlijk ftrijd tegen zulke waarheden, die uit de natuur proefondervindelijk kunnen bewezen , of de zodanigen , welke, indien al niet wiskundig betoogd , immers door eene gezonde redeneerkunde tot een zeer grooten trap yan waarfchijnlijkheid kunnen gebragt worden. Te gelijk worden hier eenige bedenkingen opgelost ; voornamelijk houd zich de geleerde Schrijver bezig met aan te toonen, dat de verborgenheden in den Godsdienst , niemand met rede vreemd kunnen voorkomen, daar toch de natuur zelve vol van verborgenheden is ; vervolgens , dat uit het gene de Wijsbegeerte aangaande de vastgeftelde orde of wijze Natuurwetten leert, geenzins gevaar te vrezen is voor de achtbaarheid der openbaring, of voor de voornaamfte pligten van den Godsdienst. — Het derde Hoofdftuk lost de bedenking op: daar de Wijsgeerte ons de onbegrijpelijke grootheid en uitgebreidheid van het Heelal leert , is het dan te denken , dat God zijnen eeniggeboren Zoon op deze aarde , een ftip in dit Heelal, zou hebben neêrgezonden? Wij willen ten proeve het een en ander hier nederftellen uit de aanmerkingen , welke op deze laatfte bedenking worden voorgedragen. Pag. 98. zegt de Schrijver : ,, Welke uitgebreide begrippen men zich ook ,, vormen moge van Gods werken in de Natuur; de „ gronden , waar op men de openbaring omhelst, en ,, volgends dezelve in Gods Znon gelooft , zijn en blijven onveranderlijk dezelfde. Het is zo, het „ Heel'  496 H. J. KROM „ Heelal is verbazend groot. — — Maar indien wij hier op letten dan zal die verbazende groot- ,, heid van het Heelal , en het geen wij uit deopen., baring vernemen omtrent het geen God op deze aarde , een zeer klein gedeelte van zijne werken, ,, tot grootmaking van zijnen Naam, onder redelijke „ wezens, doen wilde, zekerlijk onze verwondering ,, wel opwekken , maar ons geloof niet te boven ,, gaan." Pag. 102. lezen wij: '„ Weten wij in wat betrekking deze aarde met derzelver bewoners ftaat „ tot de andere Hemelbollen , ten aanzien van de ,, toekomende eeuwen? of wat , met opzigt tot den ,, ftaat der gelukzaligen , na dezen tijd aan ons hiër- omtrent nog zal bekend worden ? w ie zal zeggen, „ welke betrekking de verlosfipg , door den Godlij. „ ken jesus voor zondige menfchen te weeg gebragt, ,, op de andere waerelden heeft ? Wie ons berigt ge„ ven, cf die zelfde gezegende Perfoon, /.ich niet ook daar tot dergelijke, of tot andere gewi'gtige einden ,, vertoond heeft? — Maar het zij zo, dat hiervan ,, niets waar is : deze onze aarde is met ons zoune„ Heitel , een gedeelte uit het groote Werk'ftuk van Gods handen. Zij behoort wezenlijk daartoe. Werd ,, zij gemist , hoe zeer zulks uit andere zonne„ ftelfels niet eens merkbaar zijn zou, dit vak echter ,, van de Schepping was ledig: en zij heeft misfchien, „ met die veranderingen, welken zij naar de Leer der ,, Openbaring eens zal ondergaan , eene zeer gewigti,, ge, en mogelijk de gewigtiglle betrekking tot het „ gantfche Heelal, eene voornaame plaats in het voor ,, ons onöverzienelijke en ondoorgrondelijke plan ,, van den wijzen Bouwmeester der Waereld ! althans ,, van geenen uit die allen weten wij met eenige ze. ,, kerheid , dat zulk een uitltekend bewijs van Gods heerlijkheid daarop gevonden wórdt, als hij op deze ,, aarde gegeven heeft , in de zending van zijnen ,, Zoon tot zaligheid zijner fchepfelen , die door de ,, zonde zo grotelijks bedorven waren; en welk uit,, nemend bewijs van Godlijke goedheid en genade ,, zo zeer ftrekt , om den luister, de verheerlijking ,, van alle Gods deugden, onder redelijke wezens te ,, bevorderen. Het kan zeer wel zijn, dat deze onze, „ door den zonden-val, zo zeer verbasterde aardbol, „ aan den welken God zijn eenigen en geliefden Zoon ge-  OVER. DE NATUUR- EN STERREKUNDE, ENZ. 49? gerchonken heeft, gelijk de Heer nieuwi-and zich ,, uitdrukt» onder het aantal van Gods ontelbaare huis- houdingen, het geringde en flegtfte foort van fchep,, felen bevar, om welke te rcgt te brengen, zodanig ,, een Middelaar, als de Heiland is , moest afgevaar„ digd worden. Maar het is ook mooglijk, dat dezelve , met de menfchen , die daarop woonen, ,, een der voornaamfte gedeelten uitmaakt in den fcha„ kei der wezens , door God voortgebragt, volgens ,, het groote oogmerk,en het onnagaanbaare plan der ,, wijduitgeltrekte gefchapenheid. Misfchien openbaart „ zich dit voor de gezaügden nader en zeer duidelijk ,, in het toekomende leven! Immers welk Wijsgeer, „ of welk Christen zal beweren, dat alle die waereld,, ftelfels Hechts voor een korten tijd van weinige „ eeuwen gefchapen zijn ? Wie durven ftaande hou„ den , dat de gewigtiglte en doorluchtiglte einden van „ dezelven, in het toekomende leven, wanneer alle fchi;nbaare wanorde, welke zich nu en dan in de ,, werken van den Onëindigen aan onze bekrompene ,, verhanden moge voordoen, zal zijn weggenomen, niet veel duidelijker voor elks oog zullen zijn aan ,, den dag gelegd? Misfchien verlustigen zich de ge,, zaligden dan in de befchouwing van des Heeren „ Heerlijkheid , ook in de andere waerelden! Ja, mis„ fchien heeft elk gezaligde van dezen aardbol, een ,, goed deel in het beftuur over dezelven : — voor,, name Heiligen over een waereld! — over een ge,, heel waereldftelfel ! wij weten immers , dat zekere „ orde, rang, en ondergefchiktheid niet (trijdig is men ,, den Itaat eener volkomene gelukzaligheid, — ja met ,, de hoogfte wijsheid en orde zeer juist overeen ftemt. ,, — Wij weten iet van de verbazende fnelheid des „ lichts, wij ontdekken de onberekenbare fnelheid ,, van bet electrike vuur, en zoude het dan onmoog„ lijk zijn voor den Almagtigen, om aan onze lig,, chamen , na de opftanding, zulke eene gelteldheid en mooglijke fnelheid te geven, welke gefchikt is, „ om door de fijnfte vloeiltof, of zelfs door een ze- ker ijdel, immers door de onmeetbare ruimte, zich „ van den eenen planeet naar den anderen, van het 5, eene waereldftelfel naar het andere, te begeven; om in die allen,ter verheerlijking van derzelver grooten Maker en Opperbeltuurer, ter bereiking van het VAD. BIBL. V. DEEL. NO. II. Ii ,» grOO-  49* C. W. OEMLER. „ groote oogmerk van den Opperheer, het welke op deze aarde door den eeuwiggezegenden Heiland bevorderd werdt, gezamenlijk werkzaam te zijn." — De Christen befchouwd in zijne, grootheid. Door christiaan wilhelm oemler. , Conjiftoriaalraad en Archidiaconus aan de Stads- en Hoefdkerk te Jena, en Medelid van de Keurvorstelijv*s Academie der nuttige JTetenfchappen te Erfurt, Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Amjleldam, bij M. de Bruijn, 1793*ia Bladz.gr. 8vo. De prijs is fi-iz-: Wij hebben den Eerw. oemler reeds leeren kennen als eenen nadruklijken, gemoedelijkeu , en voor den Godsdienst en het geluk zijner medemenfehen , door den Godsdienst, rechtmatig ijverenden Leeraar (*), die zelfde ernst, nadruk, en ijver ftraalt ook door in het Werk, waar van wij den Titel opgaven , en in het welk hij de grootheid van eenen Christen in verfcheiden betrekkingen befchouwt en voordraagt , in eenen levendigen en roerenden ftijl ; hij vertoont in vijf afdeelingen, in dit Eerfte Deel, den Christen als groot in zijne onfchuld, groot van wegens Gods liefde tot de menfchen, groot door jf.sus verlosfmg , groot door jesus opftanding en hemelvaart , groot door den Heiligen Doop. In alle dezelve zal het godvruchtig gemoed ftichting en opwekking vinden, om aan deze beftemming van eenen Christen waardiglijk te beantwoorden, en, fchoon 'er al in den bloemrijken ftijl, hier en daar, eenige gezwollenheid , en meer werking op de hartstogten dan op het verftand moge gevonden, en aanmerkingen kunnen gemaakt worden , over het geheel echter mogen, wij het ter lezing, en gebruik, in de huisgezinnen der Christenen aanprijzen, het zal niet verveelen, maar opwekken , en het hart verwarmen tot de liefdejegens God , den grooten Weldoener van het menschdom, door den Godsdienst van jesus. Wij zullen, daar het Werk voor ons openvalt, eene proe- (*") Door zijn Werk, getiteld: De eenzame Christen, enz. waar van w'j een bericht gegeven hebben in dit ons Maandwerk , IV Deel. No. 7. Bladz. 306. voIg£.  DE CHRISTEN BESCHOUWD IN ZIJNE GROOTHEID. 400 proeve overfchrijven , opdat onze Lezers zeiven bcoordeelen, op hoedanige wijze dit Werk is ingericht. De volgende woorden lezen wij in de II. Afdeeling ; De Christen groot door Gods liefde tot de Menlchen. Bladz. 58. volgg. . . r, „ God, die oneindig groot is in liefde, genade, en .erbarming; onbegrijpelijk in zijnen raad, en onnafpoorlijk in zijne wegen, verzegelde dit dierbaar woord met eenen heiligen eed! Hij zwoer bij zijne verhevene Majesteit! Hij zwoer bij zijne heiligheid! Hij nam Hemel en Aarde tot getuigen, en alle de Cherubs bogen zich eerbiedig neder: Zoo waarachtig als ik leve! ik heb geenen lust in den dood des zondaars , maar daar in, dat hij zich bekeere, en dat hij leve! Zoo waarachtig, als ik de Heiige ben in het midden van u! ik wil, dat alle menfchen zalig worden, en tot kennis deiwaarheid komen ï — Meer! rechtvaardige God! hoogde Goed! hoe groot, hoe oneindig groot is uwe liefde tot ons, Zondaren! Ik fta verbaasd over dezelve! zij treft mij gevoelig ! ik worde vervuld van heilige verwondering! ik worde verrukt! ik worde buiten mij zeiven vervoerd! ik ben opgetogen! Ontzag en eerbied overvalt mij! ó! hadde ik duizend tongen, om de grootheid uwer liefde naar waarde, zoo als ik wensch, zoo als ik met traanen wensch, te verheffen! ó! dat alle mijne leden , dat alle mijne zielsvermogens dienstbaar gemaakt wierden , tot verbreiding van uwe heerlijkheid! — Wie is een God gelijk gij, ó God onzes heils? Heer! uwe liefde is oneindig! uwe genade is oneindig! uwe goedheid is onbegrijpelijk! uwe barmhartigheid kent geene paaien ! uwe goedheid reikt zoo verre, als de Hemel en de Aarde zich uitftrekken!Oneindig God! niets is u gelijk, in den hoogen of in de diepte, in Hemel of op Aarde!" ,, Verheven en treffend drukt de Verlosfer zelve zich uit, over de tederheid der liefde zijns Vaders jegens de gevallen menfchen. Alzoo lief heeft God de Wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderyc> maar het eeuwig leven hebbe. Deze woorden zijn zeer nadruklijk. Zij roeren het hart. Het zijn woorden des heils; woorden der genade; woorden vol liefde; woorden vol van tedere ontferming; woorden vol van de liefderijkfte gezindheid jegens ons menfchen, jegens li % ons  500 c. w. oemler. ons — Zondaren! Het woord a/zoo, is een woord , waar aan wij te leeren hebben, zoo lang wij leven. Ja, wij zullen deszelfs kracht en zin in alle eeuwigheid niet volkomenlijk kunnen bevatten. Het opent ons eene diepte , eenen afgrond van Godlijke liefde , welken wij nooit zulien kunnen peilen. Willen wij het waagen, in denzelven nieuwsgierig in te zien; ftraks overvalt ons èene hevige bedwelming. Dit woord fielt ons voor oogen eene lengte en breedte, die wij hier beneden niet kunnen overzien. Hoe langer wij op dezelve ftaaren, zoo veel te grooter wordt de verbaazing en verwondering, waar in wij ons gebracht vinden; zoo dat wij moeten uitroepen: ó! welkeen diepte van Godlijke liefde! ó! welk een afgrond van Godlijke ontferming! Veele dingen in de wereld zijn zoo groot en verbeven, dat men billijk tot derzelver lof en verheffing fpreekt; maar, wanneer men geene woorden vinden kan, om derzelver lof uit te drukken, dan zegt men alleenlijk: Alzoo! Zoo groot is ook Gods liefde, in het overgeven van zijnen Zoon, aan het menschdom bewezen, dat wij die niet uitfpreken , ja, in onzen ftaat van fterfiijkheid, niet bezeffen kunnen. Zij is te hoog; zij is onbegrijpelijk; zij is ondoorgrondelijk : zij gaat alle verftand van menfchen en engelen verre te boven, ó Oneindig God! oneindig zijt Gij, in deze uwe liefde!" ,, Dit woord, alzoo , is mijn onbeweeglijk anker , wanneer alle mijne vijanden, met alle hunne magt, geweldig tegen mij opltaan. Ik houde hetzelve met moed, met ijver, en met de uiterfte bedaardheid den duivel voor, wanneer hij mij wil vervoeren tot wantrouwen of vertwijfeling aan Gods genade. Groot zijn mijne zonden ; maar nog grooter is de liefde mijnes Góds. Groot zijn mijne zonden, maar de genade mijnes Gods is nog grooter. Groot zijn mijne zonden ; maar de verdien Hen van mijnen jesus zijn nog grooter. Heb ik alzoo gezondigd; alzoo heeft God mij liefgehad! Heb ik alzoo gezondigd; alzoo heeft God zich over mij ontfermd! Heb ik alzoo gezondigd; alzoo heeft jksus voor mij geleden! Heb ik alzoo gezondigd, alzoo heeft jesus voor mij gezidderd, getreurd, gevreesd! Heb ik alzoo gezondigd; alzoo volkomenlijk heelt ji'.sus voor mij genoeg gedaan! ó! Dit woord is de ladder, waar bij ik om hoog tot God, waar bij ik tot  DE CHRISTEN BESCHOUWD IN ZIJNE GROOTHEID. 501 tot zijne genade, waar bij ik tot zijne liefde, waar bij ik fot zijne barmhartigheid, waar bij ik toe zijne goedheid, waar bij ik tot zijne zaligheid, waar bij ik ten Hemel ftijge! het voert mij rechtftreeks tot het vaderhart mijnes Gods! /Ihoo lief heeft God ee wereld gehad! ó! welk eene diepte!" ,, Het bevreemde u niet, wanneer ik zegge, dat de overweging van deze liefde des Vaders, den Zoon van God zeiven de diepfte, de grootfte verwondering baarde. Want hij roept uit: A'.zoo lief heeft God de wereld gehadl Men moge deze liefde befchouwen, hoe men wil,' zij zal ons altijd groot, verheven, aangenaam, heerlijk, wonderbaar, en aanbidlijk voorkomen. Zij verdient wel, dat wij ze met heiligen eerbied, en ingefpannen aandacht overwegen. Hoe langer wij dezelve befchouwen, zoo veel te meer treft ze ons; zoo veel te meer genoegen geeft ze ons; zoo veel te meer verheugt ze ons — en zoo veel te grooter wordt ook onze verwondering, ó.' Hoe groot is Gods liefde jegens de menfchen! ó! Hoe groot is Gods liefde jegens ons, Zondaren 1" — De plaats eener Voorreden wordt vervangen, door eene Verhandeling des Eerw. Schrijvers, over de oorzalxn, waarom zoo veelen de grootheid van waare Christenen niet kennen , welke Verhandeling, die in het oorfpronglijk voor het Eerfte Deel begonnen , en voor het Tweede Deel vervolgd was, met reden door den Vertaaler hier in ééns, voor het eerfte Deel geheel geplaatst is; Deze oorzaaken (telt de Schrijver gelegen te zijn , 1. ,, in de al te groote onkunde, aangaande de waarheden der geopenbaarde geloofsleere, en in de Onverantwoordelijke blindheid, met welke duizend millioenen menfchen bedekt zijn, die zich echter onbefchaamd en' ftout beroemen, leden der waare Kerk, en belijders van het waar en oprecht geloof te zijn. — a. In de verachting des waaren Christendoms, de verachting van den waaren Godsdienst. — 3. In hef ongeloof. — 4. In de aardschgezindheid" — maar vooral zegt hij 5. ,, Heeft men de oorzaak te zoeken in het valsch en allerfchadeliikst gevoelen, welk bij veelen plaats vindt: dat men in alle Godsdienften kan zalig worden."[6. „ Veelen lezen fchandelijke en affchuwelijke boeken , waar in het fterkst vergift tegen den Christelijken Godsdienst verborgen ligt, met genoegen." — 1 i 3 7.  502 J. R. TAKENS, OVER FILÉM0N. 7. ,, De meeste menfchen hebben zeiven in hunne zielen, de grootheid van den Waaren Christen nog nimmer ondervonden." — In het volgende Deel zal in IV Afdeelingen, de befchouwing van des Christens grootheid worden achtervolgd, en hij befchouwd, als groot door het geloof — groot door zijne verëeniging met God - groot door de heiligmaaking — en eindelijk groot door Gods bijzondere voorzorg en regeering. — De Brief yan Paullus aan Filémon, in Leerredenen, door jacobus rijsdijk. takens, Predikant te Delfshaven. Te Botterdam , bij C. van den Dries, 1792. 190 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is fi -£-ï In vijf Leerredenen heeft de Eerw. takpns dezen korten, maar in meer dan één opzicht belangrijken Brief van paullus, (dus fpelt de Schrijver met eene dubbele //, en niet gelijk gewoonlijk paulus, op aanwijzing van zijnen Leermeester, den Hooggeleerden Heer j. de rhoer , deels, omdat het Romeinsch taaleigen, de fpelling met // noodwendig maakt, deels, omdat die fpelling bij de Ouden Randvastig in gebruik was) aan FiLé&ioN. — Wij hebben dezelven met genoegen gelezen; zij zijn in fchikking, wijze van voordragt, en Rijl berekend naar de vatbaarheid der gemeente, eenvouwig, deftig, niet opgefmukt, en in eene geregelde orde voortlopende, met zaaklijke en gepaste Toepasfin gen, de waarheden in den Tekst vervat, daar uit ontwikkelende, en ter beoefening aandringende onder de menigte van Leerredenen verdienen dan dezen van den Eerw. takens, onzes achtens, geene onaanzienlijke plaats, en zocht de Heer takens , volgends zijne verklaring in zijn Voorbericht, zoo veel mooglijk, met zijne Toehoorers, tot het hart van den gewijden Schrijver door te dringen, de innerlijke en eigene gevoelens van het zelve te treffen, en daar uit leering en Richting op te zamelen — hij heeft, moeten wij erkennen, zijn doel vrij wel getroffen. Leer-  G. MASMAN, LEERREDE. 503 Leerrede over de Brieven van den Heere Jefus, aan de Zeven Gemeenten* van Aften. Door gekhakdus masman, Predikant te Haarlem, beroepen te Utrecht. Te Haarlem, bij C- van der Aa, 1792. 56 Bladz. gr. ivo. De prijs is f: • 8 -: De Eerw. masman hadt de Brieven aan de zeven Gemeenten van Afië, die openb. H. en li[. voorkomen, in eenige Leerredenen voor zijne Hoorderen behandeld, en daar dezelve ten einde gelopen waren, heeft hij het eenden ander in ééne Leerrede ramen getrokken en kort herhaald. — Deze laatfte Leerrede geeft hij in het licht, en hoopt de Leerredenen zelve te zullen geven, met verandering alleen van de Leerredenen , in doorlopende Verhandelingen. Daar dus deze Leerreden twee geheele Hootdltukken welke hier ook voor aan gedrukt zijn, het welk zeker nodeloos kan fchijnen, tot een onderwerp hebben, kan men ligt begrijpen , dat men in dezelve Hechts een fchets en als een dor geraamte lieert, van het geen in de overige Leerredenen ol Verhandelingen breeder behandeld is; dus men niet wel dezelve kan beöordeelen, maar zal dienen te wachten, tot de Eerw. masman aan zijne belofte zal kunnen voldoen, en ook die door den druk gemeen zal maken. Kinderpreck over Markus X: vs. 13—16 of, jesus als de beste Kindervriend, letoont aan Kinderen die tot hem gebragt wier den. Gepredikt voor Kinderen te Utrecht, door gerhardus masmain[, Predikant aldaar. Te Utrecht, bij G- ï. van Pad lenburg en Zoon, 1793. 48 Bladz. uniö. De prijs is j':-6-: Bij alle de gefchriften, die federt eenige jaren voor Kinderen zijn uitgegeven, ontbraken ons nog Predikatiën voor Kinderen. De Heer masman heeft aan dit'gebrek eenigzins willen voldoen, door het uitgeven van dit Stukjen. In zijne voorige Gemeente, daar men eiken Zondag eene Kinderpreck heeft, hadt hij de groote nuttigheid daar van waargenomen, en dat had hem opgewekt, om ook te Utrecht eens voor Kinderen te prediken, zint veikozen tekst is daar toe een gefchikt onder' li 4 werp-  504 G. MASMAN, KINDERPREEK. — GETÜIGENISSE , ENZ. werp. Hij verklaart denzelven kortelijk, en doet dan nog over denzelven eenige vragen, die kinderen kunnen invallen, en die hij beantwoordt, en daar op volgt eene ernftige toepas ling. De kindertoon is in deze Preek onzes oordeels niet kwalijk gevat, de woorden en fpreekwijzen zijn meest, al, zelfs voor kinderen, duidelijk; en het geheele Stukjen ademt ernst en kinderliefde, en is zeer gefchikt, om de harten van Kinderen in te nemen. Christelijke Ouders zullen zeer weldoen, wanneer zij deze preek tot gefehenkjens voor hunne Kinderen cebruiken, ° Qetutgemsfe volgens de Waarheid, om de regerende hand Gods tn onze dagen regt te leeren kennen; aangewezen uit de Euangelisten , matTheus 24 en 2,-. mar. kus 13. en lukas 17 en 21. uit hunne vereenisins met den andere: gedaan door een" Liefhebber der Waarheid. Gedrukt voor rekening van den Autheur 1793. 131 bladz. In gr. ivo. De prijs is f-\%-% * Dit is gefciireeven, om uit te geeven. En bet hoort bij een, En tot niemand alleen; Maar tot alle menlchen, Want dit waar mijn wenfehen. ATet deze ongemeen nedrige woorden, en kreupele f** rijmelarij, begint dit Boekjen terftond na den1 Titel; wij maaken van het zelve alleen gewag, om onze Lezers te waarfchuwen, dat zij 'er noch tiidS geld aan belteeden. — Daar is allesUn, wa tot een Boekjen behoort, behalven gezond verftand, Vitlandfehe Wijsgeerige en letterkundige Fragmenten, enlnlandfeieMengelftukken. No. 1. Te Amflerdam , bt] A. fokke, Simonsz. 1792. Samen 164 bladz. In gr. ivo. De prijs is f: - 16 : - üen ontwerp, om, van tijd tot tijd, zonder zich ^ nogthans aan een bepaalden tijd van uitgave te verbinden, uit werken, die in Duitschland en elders uit-  UTTLANDS. WIJSGEER. EN LETTErK.. FRAGMENT. $0$ uitkomen, waar van de gelieele inbond voor den Nederlander niet gefchikt is, het beste en bruikbaarlle, bij wijze van Wijsgeerige en Letterkundige Fragmenten te verzamelen, en aan onze Landgenoten aan te bieden , en daar achter telkens eenige Inlandfche Mengelftukken , beftaande in Verhandelingen over allerlei Wijsgeerige en Letterkundige onderwerpen, te laten volgen. Zoodanig een plan kan zeer goed,en nuttig wezen, wanneer de keuze met oordeel gefchiedt, zoo dat men belangrijke en wetenswaardige ftukken mededeelt. Uit den volgenden Inhoud van dit eerfte Nommer, kunnen onze Lerers daar omtrent eenigzins oordeel ftriiken. Als Uitlandfche Fragmenten komen hier voor. ï. Uver de onmeetelijke grootheid des Heeliils , enz. uit mollij en urania, enz. een Roman vau c. c. KELLner. Manheim 1790, uit het Hoogduitse!:. 2. Berichten, aangaande de Kaffers , enz. getrokken uit mauriz thomans, een gewezen Jefuitifchen Zendeling , Reife und Lebensbefchreibung —1 Augsburg 1788. 3. Overdenkingen bij de graflieden, uit het Italiaansch van cesar de crancadoro , tegenwoordigen Aartbisfchop van Nifibi; en Letterkundige Anecdoten, uit het Engelsch. De Inlandfche Mengelftukken zijn. 1. Verhandeling over de wijsheid . voorgelezen in de Departcments-Vergadering, tot Nut van 't Algemeen, te Amlterdam, en 2. Over het voor- en nadeel van den Koophandel, voorgelezen in het Departement des Koophandels, in de Maatfchappij: Felix Merith; en 3. Een Dichtltukjen: De mensch moet voor zich zeiven niet alleen leven. Adverfariorurn Cmicorum Specimen, antonii haakma tresling. Groningie, apud A. Groenewolt et Filium 1792. Continet 90 pag. gr. tvo. De prijs is /:-ió:- jn deze Proeve geeft de Heer tresling veele blijken J- van eene meer dan gewone belezenheid in de oude en nieuwe Schriften der Geleerden, niet alleen inde Latijnfche, maar ook in de Griekfche taal Veele plaatzen van xenophon, isidorcs, euripides, lucianus, florüs, cicebo, en anderen, vinden wij in dezelve opgehelderd of verbeterd- doch li 5 bo.  go6 A. H. TRESLING boven al hebben onze aandacht tot zich getrokken, des Schrijvers aanmerkingen over eenige plaatzen van het nieuwe Testament, waarvan wij onze Lezers tot eene proef het volgende zullen mededeelen. Over Mattheus XXVI: 45. alwaar wij in onze Hollandfche vertaling dus lezen: Doe quam hij tot zijne Discipelen en feijde tol haer, jlaapt (nu) voort en rustel: Siet cle ure is nabij gekomen en de Sone des Menlchen wordt overgeleverd in de handen der Sondaren, zegt de Schrijver;*indien onze Landgenoten deze overzetting aandachtig overwegen, en vergelijken met die plaats, daar christus zijne leerlingen door waken, en aanhoudende fmerten, vermoeid, en van den Slaap overvallen, aanfpoorde, dat zij zouden waken en bidden, kunnen zij niet anders denken, dan dat jfsus van zijn vorig gevoelen afgeweken was, of dat hij deze woorden ïpotsgewijs heeft uirgefproken — doch daar het eerlte niet wel overeen te brengen is met den perfoon en het charakter van jesus, en het laatfte minder zou ftroken met de omftandigheden, waarin de Heiland zich toen bevond, denkt de Heer tresling , dat de bovengenoemde woorden van Mattheus dus moeten opgevat worden: Gijl. verflijt den tijd met flapen en rusten, terwijl de Mesfias aan de Romeinfche Soldaten zal overgeleverd worden; — ftaat op, siet mijn' verrader. Doch wij voor ons zouden liever denken, dat die woorden door christus vraagsgewijze zijn voorgelteld geworden — als zeide de Heere: Slaapt gij nu voort, en liat gij nu te rusten, daar de Zone des Menfchen zal overgeleverd worden in de handen der Zondaren ? — Staat op, enz. in welk gevoelen wij des te meer verfterkt worden door het getuigenis van millius, welke zegt een Handfchrift gezien te hebben , waar in het vraagteken duideïlk was uitgedrukt. — Ook menen wij dat luther in zijne vertaling die woorden 111 eenen vraeencten zin heeft overgezet. Verder heeft de Heer tresling zijne aanmerking over het antwoord van paulus, Hand, XXIII: k *Ik wist niet Broeders , dat het de Hoogenprtest'cr was; welke woorden hem altijd zeer onbegrijpelijk zün voorgekomen, omdat paulus, die een Jood was , en te gelijk zeer ervaren in de Juodfche_ gewoonten uit alle omftandigheden niet wel onkundig fchijnt  ADVERSARIORUM CRITICORUM SPECIMEN. 507 te hebben kunnen geweest zijn : wie de Hoogenpriester was, en daarom wil hij die woorden met verzetting der zinfueden dus vertaald hebben : Neen Broeders ! ik •wist wel, dat het de Hoogepriester was; menende voorts dat de taal, die paulus tegen den Hoogenpriester gebruikt hadt, niet moet worden gehouden voor eene lastering, gelijk het door de omftanders wierd opgevat, maar als eene vrijmoedige taal van iemand, die geen fchuld hadt, en waar mede paulus volgens zijn regt, zich op de Joodfche Wet beroepen wilde. Het eerfte is zeker wel gevonden , en de Griekfche woorden kunnen die vertaling zeer wel lijden, doch wat het laatfte betreft, daar aan kunnen wij ons zegel niet hangen; veel eer geloven wij , dat paulus in de daad niet geweten heeft, dat ananias Hoogenpriester was; omdat de Hoogenpriesters buiten den Tempel die klederen niet gebruikten, waar door zij anders van alle andere menfchen onderfcheiden waren , en paulus zedert langen tijd van Jerufalem afwezig geweest was. — Hier komt nog bij, dat in dien tijd het Hoogenpriesterfchap door de 'Romeinfche Stadhouders of Joodfche Koningen dikwijls veranderd , en dan aan dezen dan aan genen wierd opgedragen , zoo , dat 'er in den tijd van één jaar, dikwijls drie Hoogenpriesters geweest zijn. Wij voor ons, vinden hier geene de minde zwarigheid in; doch zo echter deze mening aan iemand niet volkomen mogt behagen, vinden wij de uitlegging van simon episcopius, boven alle bedenking, welke de woorden van paulus in dezen zin wil opgevat hebben. Ik dacht "er niet op Broeders, dat het de Hoogenpriester was, even als wilde hij zeggen: neem het niet kwalijk Broeders, indien ik door drift vervoerd, wat al te fterk tegen den Perfoon van den Hoogenpriester heb uitgevaren, ik erken mijne dwaling, enz. Dit is doorgaans het lot der Taalzuiveraars dat hunne aanmerkingen den eenen bevallen, en den anderen mishagen. Tot llot van dit Werkjen, vinden wij eenige Gedichten , bij gelegenheid, dat de Heer tresling tot Meester der beiden Rechten bevorderd wierd, vervaardigd , waar onder dat van den Hoogleeraar ruardi, boven de anderen uitmunt. Het  5o8 A. fokke Het toekomend jaar drie duizend. Eene mijmering. Voorgelezen in, en opgedragen aan de Maatfchappij der Verdienften ter Spreuke voerende Felix Meritis, door arend fokke, simonsz. Te Amflerdam, bij A. Fokke, Simonsz. 1792. Behalven hu Voorbericht en de Narede 97 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f' - 15 - : TTebben wij onlangs met genoegen onzen Lezers een ■tx breedvoerig verflag gegeven van het eerfte deel des uitmuntenden werks van den Heer mercier over het jaar 2440, met geen minder genoegen gewagen wij thans van .een foortgelijk gefchrift, 't welk aan ons eigen Vaderland zijnen oorfprong verfchuldigd is. De Heer arend fokke, simonsz. door het voorbeeld van den zoo even genoemden Franfchen Wijsgeer opgewekt, om uit den Haat der tegenwoordige menfchelijke Maatfchappij een ruw belluit op te maken , hoe het met de leefwijze, geleerdheid en wetenfehap in het toekomend jaar drie duizend op deze waereld wel zoude kunnen gefield wezen, fchreef daar over de thans voor ons liggende Verhandeling , bij wijze van eene mijmering. ,, Ik zette mij, dus lezen wij bladz. 6, in eene zeer gemakiijke houding tot peinzen, terwijl ik „ eenigen tijd geen verhindering verwagtte, met het ',, boek van mercier in de band, en begon eindelijk „ den perfoon, die dien Schrijver geleidde, zoo naauw„ keurig voor te ftellen, of ik "hem daar zoo voor mijne oogen zag." Met dit denkbeeldig wezen in gefprek getreden , en door het zelve overal rond geleid zijnde deed hij de volgende ontdekkingen. De meeste huizen geleken eer naar boerenwoningen dan naar prachtige paleizen, gelijk men eertijds in eene ftad van handel en rijkdom gewoon was san te treffen. —■De deuren der huizen waren niet gefloten, maar ftonden open, zoo dat een iegelijk vrijelijk konde binnen treden, nadien men zeker overtuigd was, dat niemand daar in zou komen, om overlast te doen, alzoo elk een voor zich zeiven genoeg had, en door de pracht tot gene begeerte kon aangelokt worden. Het  HET TOEKOMEND JAAR DRIE DUIZEND. 509 Het getal der kooplieden was tot ein zeer klein getal verminderd. — De Koophandel van weinig aanbelang en beftond meestal in boeknegotie, welke nog al eenigzins was uitgebreid — de beste werken van fmaak kwamen van de uiterlle kusten der aarde, van Siberién , Kamtfchatka, Japan, Nieuw-Holland, het Vuur-Eiland, California, Canada, enz., en werden voor een zeer geringen prijs verkogt. — Onder anderen vond de Schrijver een boek, het welk tot opfchrift had: het zieltogend Holland herfleld, of gefchiedverhaal van het gene in de vereenigde Nederlanden in de agttiende eeuw is voorgeval/en door ha- ki- ung van China, met kopere Platen, gedrukt te Peking, op kosten van la- chiung, gewoon drukker van hel letterkundig genootfchap aldaar, Anno 2090, het welk voor den geringen prijs van agt ftuivers verkogt werd, komende de prijs nog wat hoog, om de menigvuldige platen , die daar in gevonden werden. Galanterie- winkels waren ten eenen male verdweenen, zoo dat de woorden van galanterie, parfum, etuis, odeurs, bonbons, enz. geheel onbekend en met meer verftaan werden. Ieder mensch was meestal zijn eigen bouwmeester, klerenmaker, landbouwer, enz. — het welk niet alleen den burgeren een groot gemak aanbragt, maar hen daar en boven in eene gezonder werkzaamheid hield. Het geld was zeer weinig in gebruik, nadien de behoeften zeer gering waren, en de hoogstnodige zaken, zonder geld, alleen door arbeid te verkrijgen waren. — AKvie een weinig meer gelds bezat dan een ander, bekwam daar door geen meer vermogen op zijne medeburgers , om reden, dat het geld meer voor eene liefhebberij dan voor eene behoefte werd aangezien. De naam van heer was geheel en al in onbruik geraakt, en met het veel meer betekenend woord van Vriend verwisfeld, kunnende zich de eene inwoonder des lands gene de rcinlte heerfchappij over den anderen aanmatigen. — Ook was de naam van Regent in dien van Vader veranderd, terwijl deze wederkerig de burgers met den teerhartigen naam van Kinderen beftempelde. De land- en zeemagt, fterkten , muren, fchansfen , Poorten, enz. waren niet meer in gebruik. — „ Waar ,, toe toch, zeiden de inwoonders, zouden wij ons „ fcheiden van onze landgenoten, en waarom zouden j> vvij  glO A. FOKKE „ wij krijgslieden voeden, daar niet te oorlogen valt, wie zou ons daar toe noodzaken ? Geheel Europa is ,, in evenwigt ; want elk heeft genoeg aan zijne eige„ ne bezittingen; alle onze naburen worden op dezeïf„ de wijze, gelijk wij, naar wijze wetten beftuurd , ,, hoe toch zoude het hun in gedachten komen, om juist „ hun land te willen verlaten , en tegen alle recht in 't onze te dringen; neen ! dat was anders in de tijden „ van goud en ftaatzugt, in de tijden toen het Mo„ narchomachismus nog in fmaak was. ' De jeugd werd opgevoed en ouderwezen onder het opzigt' der Regenten , welke ten dien einde nadetniddag in de openbare Scholen moesten tegenwoordig zijn, vertonende in dat opzigt een foort van Athecnfche Ephoren [waaifchijnlijk heeft de Schrijver hier Spartaanfche Ephoren bedoeld, voor welken de jongelingen van het oefenfchool Ephebium alle tien dagen verfchijnen moesten, om aan dezelven blijken te geven van hunne vorderingen, want wij weten niet, dat die Overheden bij de Athenienzers in gebruik geweest zijn.] iu deze Scholen werd onder anderen ook de Conftitutie der regering onderwezen, en de wetten, naar welke het land beftuurd werd, openlijk voorgelezen, met bijvoeging der redenen van alles, wat in dezelven gefteld was. De Akademien waren geheel vernietigd, en onnodig gerekend, omdat alles tot zijne eerfte eenvoudigheid was te rug gebragt — men had onder anderen een lands en ftedelijk wetboek, dat zoo klaar en duidelijk was, dat 'er het corpus juris en de Pandekten niet nagezien behoefden te worden. — Op dezelfde wijze ging het met de geneeskunst — men had eene andere en inlandfche materia tntdica; elk mensch kende de geneesmiddelen, die hem dienden, en zocht die zelf op het veld buiten de ftad. De wijsbegeerte was de meest geliefkoosde ftudie, maar zij was veel gemaklijker en eenvouwiger geworden. — De werken van cartesius, gassendcs, newton en musschenbroek werden llegts nu en dan vermaakshalven eens ingezien , om zich te verwonderen, hoe verre die eerfte opdelvers van de waarheid nog van de waarheid waren verwijderd geweest. De Miscroscoop was zoo volmaakt, dat net raderdiertjen dat men in de agttiende eeuw door de toen ter tijd gebrui-  HET TOEKOMEND JAAR DRIE DUIZEND. 511 hruikelijke Microscopen al voor één der kleinfte wezens hield, tot een Olijfant geworden was. De Telescopen drongen ook veel verder door, tot in de verre oorden van het uitgebreid heelal — men had Telescopen uitgevonden op den voet van den ouden herschel , waar mede men de vaste (kirren zeiven zeer duidelijk als zonnen konde onderfcheiden ; en ook zulke kleine, waar mede men de zon, zeer klaar, als een bewoonbare bol en de maan insgelijks als zoodanig befchouwen konde — ook had men de thans nog vermiste dwaalltar tusfehen Mars en Vernis en een nog verder dan Uranus afftaaude dwaaldar ontdekt , en de ware grootte van den fchijf der zonne bepaald, benevens aanmerkelijke en nieuwe ontdekkingen, omtrent warmte en licht gedaan, nadien de reizen in den dampkring zeer geregeld, gemaklijk en buiten gevaar konden ondernomen worden door middel van de Acroflatifche Machinen of luchtbollen, welke men geregeld wist te belturen, zoo dat 'er twee of drie perfonen veilig mede reizen konden, waar door de ommegang met de verst afgelegen volken, en de befchaving der natiën niet weinig bevorderd werd. ,, Zoo ftraks, „ dus lezen wij, bladz. 23, vertrek ik met een ba„ Ion naar Guinea, ik moet daar eenige zaken verrich„ ten; wijl daar een werk van mij ter persfe is; ,, en zal denkelijk in de andere week weder in Hol,, land terug komen, als ik niet nog een uitflap bij ,, een t mijner vrienden te Simbaao , in Monomatapa „ doe.' Ook was de Aardmeetkundc door datzelfde middel aanmerkelijk verbeterd, en de landkaarten tot -den hoogden tr?p van naauwkeurigheid gebragt — hij zag een nieuwe kaart van de Nederlanden, waarop een groot aantal nieuwe namen van vlekken, landen en plaatzen gevonden werden. Amlterdam was geheel weg en iu deszelfs plaats vond men op de kaart deze aantekening: hic olim Amflelopolis fortasfe fita erat, dat is: misfchien was hier de plaats daar Am f er dam voorheen gelegen was. Voorts was de delüng van lavoisier in de Scheikunde meer en meer bewaarheid geworden, men hadt ontdekt, dat 'er waarlijk geene hoofddoffelijke beginzelen voor der. mensch kenbaar waren, in de electriciteit en magnectkunde had men reuzenschreden gedaan, en  5IÜ A. FOKKE en het dierlijk magnetismus was op gevestigde gronden tot een aangenaam leerflelzel geworden. De Bibliotheeken beftonden meest uit nieuwe drukken in octavo formaat,en muntten voornaamentlijk uit door de volledige werken van die oude Schrijvers, waarvan in de agttiende eeuw nog een groot gedeelte vermist werd, dus werd de gehele livius compleet vertoond, en daar en boven nog eene menigte van andere ftukken, die van te voren flegts bij naam bekend, en voor verloren gehouden werden. De Latijnfche taal was de algemeene taal der Geleer. deu geworden; daarin werden alle Werken over wetenfehappen en kunsten gefchreven , en daar elk mensch die taal leerde, konden de Werken van de verst at gelegen Schrijvers, ook door elk in al derzelver kragr, gelezen en verftaan worden, zonder dat zij door vertalingen verminkt of bedorven waren. — ln deze gedagte verfchilt onze Schrijver aanmerkelijk met den Deer mercier, welke de Latijnfche taal een fchonen dood, gelijk hij het noemt, laat (terven — en de Franfche taal tot een algemeen heerfchende taal gemaakt heeft; doch ieder, die deze gedagten met malkanderen vergelijkt, en bedaardelijk overweegt, zal de gedagte van den Heer fokke, om veele redenen, boven die van den Franfchen Wijsgeer moeten verheffen, maar het is hier de plaats niet, om ons daarover breedvoerig uittelaten — alleen zeggen wij, dat de Franfche taal naar ons oordeel minst gefchikt is om een algemeen heerfchende taal te worden, en dat met den ondergang der Latijnfche taal de kennis van veele nuttige en wetenswaardige zaken zoude verloren gaan. De Ridderordens , gelijk als gouden Olijfantjens, Lammertjens, Kruisjens, Starretjens, enz. werden onder nietsbeduidende fnuisterijën, als fpeelgoed der kinderen bewaard, zonder dat men eens meer wist, dat dezelven voorheen als eertekenen gedragen waren, door zulke menfchen, wier voorouders aan het Land een aanmerkelijken dienst verrigt hadden. Des Schrijvers aanmerkingen over den Godsdiensti zijn zeer kort, want zoodra hij zich verbeeldde met eenen Leeraar over eenige duistere Hellingen van onzen tijd in gefprek te zullen treden , kwam hij eensflags in de zinnelijke wereld , uit die der verbeelding terug, en zoo, dus eindigt dit fraaie Werkjen, zoo ° xuU  het toekomend jaar drie duizend. 513 zullen wij ook eens, te midden onzer ijverigjle navorfchingen, in 'slevens mijmeringen gcftoord 'wordende, in de eeuwige waarheid ontwaken. Het opgegevene oordeelen wij genoegzaam, om onze Lezers van de verdiende dezer mijmering te overtuigen, waar in de Heer fokke veele blijken" van zijne kundigheid en goeden fmaak gegeven heeft, weshaN ven wij derzelver lezingonzen Landgenoten, in eenige uren van uitfpanning, gerustelijk durven aanprij-en geenszins twijfelende, of zij zullen dezelve, even als wij, met vermaak en genoegen doorbladen. De Burgerlijke Vrijheid in haare heilzame, de VolksVrijheid in haare fchadelijke gevolgen voorgefteld inzonderheid met betrekking tot dit Gemetnebest. Door Mr. joiiAN meerman, Vrijheer van Dalem gr Hvo 96 Bladz. Te Lcijden,bij S. cn J. Luchtmans , 1793! De prijs is/:- 11.: Dit gefchrift is door den Heer meerman in het licht gegeven , met het prijslijk oogmerk, om de twistende partijen in ons Vaderland te bevredigen en gelijk hij zich uitdrukt, de wapenen te doen nederieg- Zo dit Werkjen, na verloop van eenige jaren, noff door iemand gelezen wordt, zal hij uit deze uitdrukking zeker moeten opmaken, dat de beide partijen in het jaar 1793, nog tegen malkanderen in bet harnas geftaan hebben; — uit dit oogpunt befchouwd zoude de redenering van den Schrijver, en de daarop gebouwde aanfpraak aan de Patriottifche partij, op het einde van dit boekjen , een geheel ander aanzien krijgen — weshalven wij het nodig geoordeeld hebben het volgend genacht door deze onze aanmerking tè herinneren, dat de Patriotten, kort na de omwenteling in 1787, m alle Steden en Dorpen van ons Vaderland, reeds ontwapend zijn geworden. Doch wij gaan voort, om te zien, o'p welke wijze de Heer meerman zijn prijslijk oogmerk, waar toe in het openbaar en in het bijzonder reeds meer pogingen vruchteloos zijn aangewend, tracht te bereiken Vooreerst erkent Hij, zeer verkleefd te zün aan'de tegenwoordige Conltitutie , en dat zijn hart reeds lane vad. bibl.v.deel. no. ii. Kk den  gI+ J. MEERMAN den eed op dezelve had afgelegd, eer zijne lippen dien plechtig hadden uit gefproken. Om het bovengemeld luflijk oogmerk te bereiken, zou het misleiden beter geweest zijn, dat de Heer meerman zich wat meer onzijdig betoond hadt — want het is eene zekere waarheid, die op de kennis van het menfchelijk hart gegrond is, dat eene partij niet gemakkelijk aanneemt , het geen door iemand, die eene andere partij zoo derk is toegedaan, wordt voorgedeld. . . ■•lrjt./1 Daarna onderzoekt h.j,waar in eigenlijk de vrijheid geleden zij; en om hier in naar zijn oogmerk des te beter te dagen , onderfcheidt hij dezelve in de Burgerlijke en in de Volks vrijheid. Andere kundige mannen , zelfs zulken , die bui en onze Republiek gewoond, en lang voor de onenigheden in ons Vaderland gefchreven hebben, maken deze onderfcheiding nier, maar verdelen dc Vrijheid^. vouvvi- in Natuurlijke, Burgerlijke, en Godsdicnfltee. — wij weten wel dat Dr. priestlïij , iri zijne %rlevc, over de eerjle gronden der burgerregcermg, eenig onderfcheid maakt tusfehen de Burgerlijke en Politieke of Staatkundige Vrijheid, maar alleen met dat oogmerk , om de eerstgenoemde daar door des te meer te ^Na^hét oordeel van den Heer meerman, bedaat de Burgerlijke Vrijheid hier in: dat de Regeering mijn zerfron , mijne bezittingen kan ,wil, en moet befehermen , Fen dat ik in den genen, aan men ik mi] tot, mijne verdediging eenigermate onderworpen heb, geen geweldenaar VtEn' door de Volks-Vrijheid verftaat hij: het recht van allen, of van een groot getal der inwooneren, om t ztj in perfoon , *t zij door reprefentanten , telkens door hun gekozen, in het uit en inwendig befluur des lands, eicel " èT eerd~ wordt door Hem als heilzaam en de laatde als fchadelijk voorgedekt. Het komt ons, onder verbetering, voor, dat het in aaken van zoo veel gewigt beter ware, tot een grondflag zijner redenering, eene door beide partijen aangeomen definitie te kiezen; dewijl van de definitie dikS de geheele zaak pleeg af te hangen. - Waimccr Z , bij voorbeeld, eene andere definitie van de Bar-  DE EURGERLIJKE VRIJHEID» 514 gcrlijke Vrijheid, neem eens van Dr. price, aan het Hoofd ftellen, welke dezelve omfcbrijfc, als de ?n::ek van den Heer meerman, en niet om onze Conltitutie te beöordee'en. — Op bladz. 26. begint de Schrijver te handelen over de Volks-Vrij heid, volgens de omfchnjving, die wij boven reeds hebben opgegeven , cn brengt eene menio-te van zwarigheden daar tegen 111, van welken wij onze Lezers de voornaamlten zullen mededelen. De eerlte zwarigheid beftaat daar in, dat onze natie uit hoofde van haare uitgebreidheid, niet gefchikt is voor eene vo/flrekte Volksregeerlng — dit zijn wij met den Heer meerman volmaakt eens, en voor zoo ver wii weten, is 'er niemand in ons land die deze regeeringsvorm, welke altijd aan de grootlte verwarringen blootgelteld is, immer begeerd heeft, en daarom Hemmen wij des Schrijvers gezegde volkomen toe dat hii belagchelijk wordt met zoo _ lang_ uit te weiden in iet, dat zonder buitenfporigheid niemand kan (taande houden. , , Eene tweede zwarigheid is, dat in een land, daar het volk van tijd tot tijd zijne vertegenwoordigers kiest, de beminnelijke fekfe geheel ongeprefenteerd blEene derde, dat de Wevers, de nroogfeheerders, de Vellenbloters te Leijden - de Pakhmsknegts, de Slepers, de Scheepstimmerlieden te Amlterdam , en de fmalle Gemeente in alle fteden .niet m ftaat zijn om te beöordeelen, wiens kundigheid eerhjkneid, en vaderlandsliefde , hem tot de verheffing het waardigfte "Sé vierde, dat zulk een vrij volk altijd de Con-  DE BURGERLIJKE VRIJHEID. 517 • ftitutie mag veranderen, wanneer het hem goeddunkt, en ieder juk affchudden, dat met de Souvereiniteit niet beftaanbaar is; het welk den Heer meerman zoo afgrijslijk voorkomt , dat hij ronduit verklaart, liever een onderdaan van den Deij van Algiers of van Tripoli, dan een burger van zulk eene Regeeringsvorm te willen worden. Eene vijfde zwarigheid is , dat het in zoo een vrijen Raat tegen de billijkheid Rrijdt, dat iemand, die van goederen beroofd en dus volltrekt arm is,van de verkiezing der rcprefentanten wordt uitgefloten. De overige zwarigheden zijn van minder aanbelang. Wij kunnen niet ontveinzen, dat wij gacrne in de gelegenheid zouden gefteld zijn, om alle des Schrijvers zwarigheden, onbewimpeld op te losfen — ook twijfelen wij niet, of de nieuwsgierigheid van onze Lezers zoude zich daar toe uitRrekken, maar het is de voorzigtigheid , die ons het tegendeel gebiedt. —. Intusfchen verdient het onze opmerking, dat de Heer meerman, bij het Hellen van die zwarigheden, aan den Dei] van Algiers, en niet eens aan de gevestigde ConRitutie van Amerika fchijnt gedagt te hebben. Vervolgens gaat de Scfirijver over, om de voordeelen van onze tcgenswoordige Regeringsvorm aan te toonen, en die bellaan, naar zijn oordeel, hoofdzakelijk hier in : Dat de Staten wezenlijk Volksreprefentanten zijn , reeds van de tijden der Graven af aan, dat zij zedert het afzweren van phiups, twee betrekkingen verëenigd hebben namenlijk: van f^olksrepre. fentantcn, en van Opperheer , en daf de Stadhouderlijke bediening, opdat deze vereeniging niet naar de uiterflens der Aristocratie zou uitlopen , z;ch als van zelve tot een tegenwigc vindt opgehangui — dat, fchoon de Regenten wel niet door het volk verkoren worden, evenwel geen clasfe van ingezetenen van die waardigheid u'tgefloten is — en eindelijk , dat de aanftelling der Regenten gemeenlijk sefchiedt of door de meerderheid der Mederegenten, of door den Stadhouder, welke volkomen in Raat zijn, om de gefchiktheid der te kiezenen, tot hunnen post te beoordeelen. Langs dezen weg k mt de Schrijver als van zelfs tot den laatften Engelfchen oorlog, en de tweedragt, welke daar uit zijn' oorfprong genomen heeft. - In dit verhaal is hij zeer omfhgtig — maar daarentegen Kk 3 bij  51» j» meerman •bij uitflek kort omtrent den inval van de Pruisfifche troepen in ons Vaderland ; met dat al , gaat hij niet geen ftilzwijgen voorbij, dat 'er bij die gelegenheid eenige hooiden, op meer dan eene wijze, geleden hebben , mijn hart dit zijn des Schrijvers eigen woorden , heeft daar over gebloed; maar ontveinzen kan ik echter niet, dat ik zulks voor het behoud des Lands voljlrckt noodzakelijk geacht heb. Na eene korte verdediging van de Stadhouderlijke Regeering , het Bondgenootj'chap met Engeland, en de remotie der Regenten na de omwenteling voorgevallen, fchildert de Heer weerman op eene fierlijke wijze de dwaasheid af van die genen, welke zich zoo ver hebben laten verblinden, dat zij een' Franfchen inval in ons Land hebben kunnen wenfehen , om door denzelven onze zoo gelukkige Regeringsvorm omvergeworpen, en op haare puinhopen den boom der vrijheid geplant te zien, dien boom [dit zijn weder des Schrijvers eigen woorden] die voer Europa tot een'' boom geworden is der kcnni.fe des goeds en des kwaads, en wiens vrugtcn alle Natiën, die ze begeerlijk vonden, den zedelijken dood hebben doen pJerven, ten dage dat zij 'er van alen. Op deze gronden nu bouwt de Heer meerman zijne aanfpraak aan de Patriottifche partij, om dezelve te bewegen , haare dwalingen te belijden, de waarheid hulde te doen, en zich met de andere partijen te verZoenen en te verëenigen — en hier in gaar hij met zoo veel ijver te werk , dat hij zelfs geen bidden en fmeken fpaart, om de Patriotten deze verëeniging fmakelijk te maken. Wij hebben deze aanfpraak waarlijk met aandoening gelezen .' — Maar laten wij eens zien, welke de gronden zijn, waar op deze verëeniging zoude plaats hebben. — Wij lezen dezelven bladz. 93, en om derzelver gewigt, zullen wij die hier woordelijk laten volgen. ,. Wij zullen u, door een zacht en rechtvaardig be,, huur, onze conltitutie doen beminnen, en al hadt ,, gij voorgenomen,'er afkerig van te blijven, u ech,, ter al de befcherming , waar op gij rekening maken moogt, bij aanhoudendheid doen genieten, — Wij ,, zullen een woest gemeen terug houden van eene 3, baldadige hand aan uwe perfonen of bezittingen te „ flaan,  DE BURGERLIJKE VRIJHEID. 519 „ flaan, al ware het ook, dat 'er tergingen van uwe „ zijde dien moedwil hadden uitgelokt : en daar gij' „ reeds mogt aangetast zijn , u de volledigfte voldoe„ ning doen toekomen. Wij zijn aan onze beginzelen „ veel te getrouw, om door de vuist des volks onze ,, gefchillen te willen doen bellisfen, en hun gezag ter ,, (laving van het onze in te roepen , enz." en op het einde : ,, Wij zullen den najageren van eigenbelang het masker van Politieke fchijnheiligheid afligten, ons aan hunne afradingen niet floren , hunne ,, hinderpalen uit den weg ruimen, voortgaan met u „ onze genegenheid aan te bieden, door ons gedrag ,, u de uwe afdwingen , en althans van onze zijde ,, toonen , dat de zegen, dien een onfaalbaare tong „ op eendracht, vrede , broedermin en verzoening ,, heeft toegezegd , ons niet onverfchillig is." Dus eindigt de Heer mrerman dit Werkjen. Het is waarlijk jammer, dat hetzelve nog niet eenige bladzijden is uitgebreid, en dat de Schrijver, aan wiens oprechte zugt tot verzoening wij wezenlijk geen oogenblik twijfelen , de middelen, hoe de verzoening moet plaats grijpen , hier niet heeft bijgevoegd — dePatriottifche partij is geheel uit een , en mist zelfs eene gefchikte gelegenheid , om malkanderen over den voorflag van den Heer meerman te onderhouden , — ook diende zij onderrecht te wezen , of de beloften , waar op dan deze verzoening zoude plaats hebben , door den Heer meerman waarlijk op hoog gezag gadaan is; — misfchien zou deze aanmerking aanleiding kunnen geven tot een volgend Stukjen, van den geleerden Schrijver, om deze en zoortgelijke zwarigheden op te losfen. Schets der Onlusten in Engeland, onder de Regering van karel den eersten , benevens zijne gevangenneming en te recht/lelling uit verfcheide echte /lukken verzameld. Door j. h. hering. Te Amflerdam, bij W. Brave. 1793. In gr. %vo. 34 Bladz. De prijs is/:- 5- 8 Toen karel df. eerste, Koning van Engeland, in het jaar 1641. niet dan fchoorvoetende voldeed aan het verzoek desParlements, om de oproerige Ieren, die de Protelianten deerlijk mishandeld hadden , voor rebellen te verklaren , raakte hij in agterdogt, als of hij in zijne reizen door Vrankrijk en Spanje, fmaak K k 4 ge-  520 J. H.HERIN0, SCHETS DER ONLUSTEN IN ENGEL. gekregen hadt in de meer willekeurige Regeringsvorm vin beide die Landen, dan in het gematigd beltuur van zijn Vaderland. De Koning befebuldigde van zijnen kant eenige Leden van het Lagerhuis van hoogverraad , en eenen aanflag om de Regering te veranderen, en de Koninglijke magt te fnuiken, of te vernietigen. ■ Dit verfchii werd zoo hevig van beide kanten voortgezet , dat het tot eenen openbaren Burger-Oorlog uitbarstte, welke ten naJeele van den Koning uitviel. Karel in hegtenis genomen zijnde, werden 'er dertig perfonen uit het Lagerhuis benoemd , om een Hof van JuRitie te formeren , den Koning te dagvaarden, en uitfpraak over zijn lot ;e doen. Deze Nationaale Rechters verklaarden hem fchuldig aan hoogverraad, en veroordeelden hem ter dood. De Koning opperde eenige zwarigheden tegen de magt des Volks , om zijnen Souverein ter dood te veröordeelen , en hield ftaande, dat hij zijne magt uit de hand van God ontvangen hebbende, ook aan niemand , dan aan God alleen rekenfchap verfchuldigd was; — maar ondanks deze verklaring, werd hij op den 30 Januarij van het Jaar 1649. in het openbaar door beuls handen , met den bijl onthoofd. Deze historie is aan ieder, die maar middelmatig in de gefchiedenisfen bedreven is , zoo overvloedig bekend, dat wij ons verwonderd hebben, dat de Heer hering de moeite genomen heeft , om daar over een apart Stukjen in het licht te geven, te meer, daar wij bij eene naauwkeurige lezing in het zelve niets meer gevondeq hebben, dan zelfs in de Woordenboeken van luiscius , en anderen daar van gemeld^wordt; ten ware het alleen gefchied was om de aanmerking, die wij bladz, al. aantreffen, en van dezen inhoud is: ,, De verdeeldheid van gevoelens in onrustige tijden, 5, de verfchillende beweegraderen der menfchelijke 5, handelingen , in die omRandigheden vergrooten ge,, durig de verwarringen , en weerhouden of vernietigen de beste raadJiageri, omdat het behendig doel is malkanderen te dwarsbomen — Deze bedenking ,, werd in alle haare uitgeftiektheid in Engeland ondervonden, en zij is, daarna, de oorzaak geweest ,, van het wederberftellen van de Konirjglijke waar„ digheid, in dat Land — dat dc Franfche'Natie dit „ in  WILHGLMINE AREND , OP DE GEVOLGEN , ENZ. 5ai ,, in het oog houde ; en haar lot zal vroeg of laat, het zelfde zijn!" De tijd zal moeten leren, of deze voorzegging van den Heer hkring bewaarheid wordt. Wilhelmine Arend, of de gevolgen van het overdreven gevoel. Eerfte Deel. Te Ledden, bij B. Onnekink, 1793. 310 tladz. In gr. Octavo. » //. Deel. 352 Bladz. De prijs der beide Deelen is ƒ3- it-: CTet oogmerk van dezen Roman is , om de rampzalige gevolgen van bet overdreven gevoel offentimentecle aan te wijzen, en daardoor, indien mooglijk, deze dwaaze luim,die het menschdom bijzonder zedert goetze zijnen lijdenden werther bekend maakte, zoo zeer befmet heeft,te genezen. Dat'er, zegt de Vertaaler in zijne voorafgaande aanfpraak aan zijne Landgenooten , onder de veelvuldige gebreken en dwaasheden onzer eeuw bijna geene enkele zij op te tellen, welke nadeeliger, noodlottiger gevolgen na zich fleept, dan juist die zucht tot het overdreven fentimenteele behoeve ik dit wel aan te toonen? Ja, hoe zeer bevestigt niet de treurige ondervinding in onze dagen de waarheid van dit gezegde. Na hier over breeder uitgeweid te hebben, befluit hij, ter aanprijzing van het Werk voorhanden, met deze woorden: ,, Wat dunkt u , mijne Lezeren ! is dus een werk , het welk den man leert, wat het is — zich zelfs beneden de weeke moedeloosheid eener Vrouw te vernederen en wat hier van de gevolgen zijn — het welk te gelijk het fchoon gellacht op het duidelijkst betoogt, dat zij door deze dwaasheden zich zeiven , en haaren Echtgenoot, in een gewis verderf ftorren, en te gelijk alle de ijslijkheden , welke het gewisfe loon van een fpoorloos ongeregeld gedrag zijn , met de fterkfte toetzen tekent — dat ons de listen en verachtelijke laagheid van bedriegers en avanturiers, waar aan ons Vaderland allengs maar al te zeer begint te wemelen , op het zichtbaarst aan den dag legt ; dat ons den waaren aart van eene Maitresfe — een wezen, waar aan zoo menig een in Nederland den ondergang van zijn geK k 5 luk.  522 WILHELMINE AREND luk thans ook alleen heeft dank te weten — van eene vera'chtingswaardige bijzit, niet de allerlevendigfte verwen fchildert, en voor eiken levensftand — doch vooral voor de jeugd, de geduchtfte en heilzaamfte lesfen bevat. Wat dunkt u , moet zulk boek niet van het uiterst aanbelang gerekend worden? Men leze het dus; men oordeele zelve." — Sterk is buiten twijfel deze aanprijzing, of zij ook te ftcrk zij , zal uit de vergelijkinge met het Werk zelve, best kunnen blijken. Wilhelmine arend , de Hoofdperfoon in deze gefchiedenis , de Vrouw van h. j. arend, wordt ons ten opzichte van haar karakter , in eenen brief van haare vriendin charlotte schonueck , in het 11 Deel, Bladz. 3gi. dus getekend. Zij bezat in de daad zeer veel zonderling, en maakte mij met haare gevoelige, treurige grillen , dikwijls boos ; doch , men kon dit niet op haar blijven, want, zelfs in haare eigenzinnigfte en droevïgfte luimen , tekende zij zoo veel menfchenliefde , dat men haar tevens beklaagen moest, wanneer men te onvrede op haar was — van veele dingen hadt zij, wel is waar, zelve alleen de fchuld; omdat zij altoos van een zandkorn een berg maakte; doch het meeste waren echter toevallen, waartoe zij weinig of geheel niet bijdroeg. — Wat heeft het haar nu gebaat, dat zij op de wereld geweest is? Zij heeft zich gekweld , geweend, geleden , weinig vreugde gefmaakt, ten minden geene zonder fmart of droefheid; ja, in het einde moet zij het zelfs nog voor een zegen achten, dat zij ophoudt te leven."—• Haar Man arend, wordt door den Schrijver zelven, Bladz. 76. van het zelfde Deel, dus gefchetst: s, Deze arend, was een wonderlijk fchepzel — eene zwakke ziel, die alleen door fterke gewaarwordingen en hartstochten beftuurd kon worden. De tegenwoordige indruk van een oogenbliklijk gevoel, voerde hem telkens tot goede of kwaade daaden ; zijn wil droeg hier toe niet het geringfte bij, maar bij handelde zoo werktuiglijk, even als op een Marionetten-toneel de céne pop de andere omarmt, of een oorvijg geeft, naarmate de vertooner een draad beweegt." — Dit paar is Man en Vrouw. In 't begin van hun Huwelijk overdreven fentimenteel, veroorzaakt dit bij arend dra eene verveling, ,en .een avanturierfter Jufvrouw  OF DE GEVOLGEN VAN HET OVERDREVEN GEVOEL, 523 vrouw du pouillij verkrijgt zijne genegenheid , deze houdt hij voor eene Maitresfe, tot groot nadeel van zijne huislijke zaken en koopbelangen. Doctor braun , een zeldzaam karakter , die zich uit welmeenende menfchenliefde, maar veelal onbedacht en onüverlegd, met zaaken bemoeit, en daar door dikwijls kwaad fticht , waar hij goed bedoelde, die zichzelven , met recht, in één' zijner brieven, eenen goedhartigen zot noemt, veel gewerkt hebbende tot het huwelijk van aren» en wilhelmine , haalt arend uit de armen van do pouillij , brengt hem bij zijne Vrouw, en verzoent hen weder. — Doch, du pouillij weet door list en ftreken den onftandvastigen arend weder in het net te krijgen, en nu wordt het erger met hem , dan te vooren. Eene groote kwelling voor wilhelmine ! Deze hadt twee of drie goede vrienden, in een hooger of laager trap fentimenteele menfchen. dithmar , geiszing en weeson , met dezen vernieuwde, zij, op raad zelve van Doctor braun, haare verkeering, of het mooglijk ware, haaren Man door ijverzucht weder tot zich te trekken. Deze verkeering is vrij fentimenteel, en wordt daar door ten opzichte van dithmar cn geiszing, gevaarlijk voor wiliielmine's deugd. Webson is een oud vriend van wilhelmine, te vooren ziek aan het overdrevene fentimenteele, maar daarvan te rug gekomen , en zichzelven nu gevezen gelovende , zijnde echter zijn hart te week, om, nu hij, bij de treurige omftandigheden van wilhelmine , zijne vriendfehapsbezoeken bij haar vernieuwt, den indruk te kunnen wederftaan, dien zulk eene zoo treffende droefgeestigheid op hem maakte, als die was, welke in de houding, gebaarden, uitdrukkingen, en den toon van deze ongelukkige Vrouw fteeds doorkraaide. Het gevolg is , dat websons gewaarwordingen dra veranderen in eene van nieuws ontwakende liefde, welke wederom uit haare fluimering rees, en zich de heerfchappij over zijn hart van nieuws aanmatigde. De Sen~ timenteele wilhelmine , wordt ook van haare zijde door de liefde verrascht , de goedhartige Doctor braun raadpleegt met eenen Advocaat, of'er geen middel is, om haar huwlijk met arend gerechtlijk te laten ontbinden , opdat zij vrij hertrouwen cn zich met webson verëenigen moge. Dit niet flaagende, gaat Mevrouw arend met webson heimlijk voort, en laat zich  J24 WILHELMINE AREND. zich met hem op eene andere plaats in den echt verbinden , dien haare overfpannen verbeelding , haar als volzalig hadt afgefchetst , maar die naauwlijks voltrokken haar, op het bezef, dat zij nu de Vrouw van twee Mannen was , met zoo veel gevoelig leedwezen overftelpt , dat zij in eene kwijning ftorc, en eindelijk onder haare rampen bezwijkt; wordende haaren eerften Man arend, door de hechte du pouillij geheel arm gemaakt, en van alle deugd afgetrokken. — Webson treurt over het verlies van wilhelmine. De droefheid is zijne gezellin in de eenzaamheid: hij ontvlucht het menschdom, omdat hem dit geftadig herinnert, dat 'er gelukkigen zijn, die nog bezitten, wat hij verloren heeft. In zijne ziel heersent de fombertte droefgeestigheid, en eene doodlijke tlilte, even als op den groenen grasheuvel , waar onder wilhelmine rust. "Wij bekennen, dat deze treurige gevolgen van het overdreven SenHmenteeJa gefchikt zijn , om tot dat goede oogmerk te dienen, waar van de Vertaaler in zijne Voorreden fpreekt, echter zijn de tusfehen infehietende toneeltjens van dithmar en gkiszing van dien aart, dat zij ons ruim dartel genoeg voorkomen, geIjjk ook het onderhoud van wilhelmine en arend, ook zou de Schrijver, indien hij aan den dienstvaardigen docter braun, een deftiger en meer bedachtzaam karakter gegeven hadt, denzelven nuttige lesfen met meer overtuiging en nadruk hebben kunnen in den mond leggen. De Schrijver fchijnt geen vriend van de Doctoren te wezen , trouwens, de beide Doctoren braun en irwimg zijn vrij zonderlinge lieden, en op zijn zachts gefproken, halve gekken, doch braun menschlieveudcr en welmeenender. Het charakter van chahlotte , mevrouw schonbeck , vertoont de meeste bedaardheid en gezond verltand. De vertaaling is vrij wel , maar de druk flordig uitgevoerd , trouwens , wij fchrijven verfcheiden lompe fouten , bij voorbeeld , bijvoeglijke woorden in het manlijk gedacht , bij zelfltandige naamwoorden van het vrouwelijke, liefst toe aan de onnaauwkeurigheid van den Letterzetter en Corrector, dan aan den Vertaaler, welke, volgends de oudertekening der Voor-  NECtfER , BEDENK. V00RG. AAN HET FRAN9CHE VOLK. $ï$ Voorreden, dezelfde is met den Schrijver van de Tafe. ree/cn voor het menschdom , van wien men dus zoo grove taalfouten niet vermoeden kan. Bedenkingen, voorgefteld aan het Franfche Volk, aangaande het rechtsgeding van lodewijk XVI. aangevangen. Door denjleer necker. Vertaald door Mr.*** Te Amflerdam, bij VV. Brave, 1793. In gr. Octayo. De prijs is f: - n • : De Heer nf.cker, die den gewezen Koning van Vrankrijk, gedurende den tijd van zeven jaren, als Staatsminister gediend heeft, neemt in deze bladen deszelfs verdediging op zich, om hem, ware het mogelijk , nog van eene openbare llraf te bevrijden. Hij onderzoekt ten dien einde de belchuldigingen, tegen den Koning ingebragt, en tracht deszelfs gehouden gedrag, op alle mogelijke wijze,vrij te pleiten en te verdedigen, tegen de ongunftige gedagten, welke de Franfche Natie daaromtrent had opgevat. Vooreerst dringt hij fterk aan , op de onfehendbaarheid der Koningen in het algemeen, en op die van lodewijk oen XVI in het bijzonder — hij geeft de uitftekendfte getuigenisfen nopens deszelfs goed, deugdzaam en zelfs godsdien (tig charakter, tracht door het voorbeeld van de terechtdelling van karel den I. de Franfchen terug te houden, van eene daad, die bij de voiken en nakomelingen doorgaans uit een ongunItig oogpunt befchouwd wordt, en eindigt voorts met het volgend gebed, waaruit men de wijze, op welke de Heer necker dit (luk behandeld heeft, genoeg zal kunnen afleiden. ,, Rechtvaardig Opperwezen' Gij zult dezen Vorst, ,, dezen Godvruchtigen en deugdzamen Vorst bewaa,, ken, Gij zult hem befchermen, wiens hart aan me,, delijden en goedaardigheid , nimmer gehoor heeft ,, geweigerd! liet Heelal ligt nedergeknield om U dit „ af te fmeken , verzagt tot zijn behoud de gemoede„ ren der wreedaarts, en de harten der meêdoogen,, loozen! laat, laat eindelijk hunne verblindheid op,, houden! laat na zoo veel geftrengheid, na zoo veela ,, dichtoffers de dag der vertroostinge voor alle on,, gelukkigen verfchijnen! laat de dag dsr ruste voor „ de  52Ö c. paape, de wijsgeer. „ de onderdrukte onfchuld oprijzen ! laat deze da» „ met zich voeren de wederkeeringe eener groote na„ tie tot de zachte deugden, tot de gevoelens van „ toegevendheid, en tot die edelmoedige hoedanighe„ den, waardoor alleen zij wezenlijke eerbewijzingen „ zal verwerven, en de volkeren der aarde aan haare „ vrijheid en glorie waarachtiglijk verbinden." w ij laten de redenen,die den Heer necker tot het fchrijven van deze Bedenkingen hebben aangefpoord aan haar plaats — wij geloven zelf, d'at zij uit zuivere beginzelen zijn voortgefproten, maar met dat al kunnen wij niet ontveinzen, dat zich , onder het lezen, verfcheide uitdrukkingen aan het gezond verftand opdoen , die in het oogenblik, toen het lot van den 011gelukKigen Koning nog onzeker was, naar ons inzien, meer hebben moeten ftrekken, om de harten te verbitteren , dan om die tot medelijden te bewegen. Indien 'er meer fchriften van den Heer necker. in onze taal moeten overgezet worden, hopen wij dat zij een beter Vertaler zullen aantreffen. De Wijsgeer, Tuoneelfpel. Door gerrit paape. Te Rotterdam, bij J. Meijer. 1792. In gr. tivo. De prijs is f : - 12 - : "T\e held van dit ftuk is een Philozoof, zoo als 'er denkelijk de aarde geen oplevert. Hij verneemt met eene koelheid van geest, daar men nooit wedergade van gezien heeft, op éénén dag, dat —zijn vrouw overleden — zijn fchip op zee met een groote fom vergaan — zijn huis afgebrand — en zijn zoon geftorven is; en in weörwil van deze groote wijsgeerige bedaardheid, omtrent zaken van dat groot belang, leeft in zijne ziel, aanftonds bij den dood van zijne vrouw, eene oude liefde zoo verbazend op, dat zij hem rust noch duur overlaat, daarenboven is de goede Wijsgeer zoo dood eenvouwig, dat hij zich door eduard en karel, op de domfte wijze, laat bedriegen. Deze laatften betoonen zich bedriegers en guiten zonder weerga, die hunnen vriend, onder het masker der vriendfehap, door valfche brieven, en andere eerlooze middelen, tot zoo ver pogen te brengen, dat hij zichzelven van het leven berooft. De ftijl van famenfpre- ken  DE ROODE ROOS , SPREEKWOORD. 527 ken is in dit ftuk niet onaartig. Maar de famenbindinV der gevallen wijkt dikwijls zeer verre van bet namurl jkeb af Wij zouden dit Toneelfpel met onder de beste Stukken van den Heer paape rekenen, en knnnèngeen zedelijk nut in hetzelve ontwaar worden. De Roode Roos, ftr eekwoord. Te Haarlem, hij A* Loosjes, Pz. 1793- In ivo. De prijs ts ƒ:-J - 8 T^e Uitgeve/ is van oordeel, dat dit uit het Fransch D venaV Stukjen, bij uitftekendheid gefchikt zij , om tot *«ó Kameripel voor Tooneell.cfhebberijcn , ja , i op openbaare Tooneelen, na groote Stukken, tot een Nafpel te dienen. De oppervlakkige kering in het zelve moet deze zijn: Die zegt wat hij weet, die geeft lat lüjheeft, die doet wat hij kan, ts met verplicht tot meer. Wij hebben 'er geene bijzondere geestigheid in gevonden. fïWbrette» over de belangrijke waarheden, tm nutte van het ^ejprenieen wr «» < «, j j jeuzdt door bernardus algemeen, doch bi *ondet voor ae j^ö"' , ,,pr/>7,,; bosch, rustend Predikant van Ditmen , en Lid van Hrjclicidm Genootfehappen. Eerfte Stukjen, over d, beflemmingvan den mTusL Te Berden o? dm Loom, bi van Riemsdijk en Tn gefprekken, tusfehen een Vader en zijn Zoon, behandelt IdeSHeer bosch in dit Stukjen dc leer van de onfterflukjeid der Ziel, op eenen gemeenzame.! trant. Sommigen van deze Gcfprekjens zijn op eene aangename wijze en met veel duidelhkhed opgefteld, doch de onderwerpen van anderen dezer fan Wraken zijn daar minder gefchikt toe Achter dezelve volgen drie Liedjens, waar van wij het derde hier nafchnjven. Kan de Christen, onderwezen, Door bet Scheppend Albcftuur, Beven voor 't gedruis der radren Van een werkende natuur? Ziet  S2$ B. BOSCH , GESPREKKEN OVER DE BELANGR. WAARHEDEN. Ziet een Christen 't lot der dingen Ooit met een wanhopig oog? Neen ! hij weet, dat eeuwige liefde 't Hoogst volmaakt verftand bewoog. Plechtige eerbied en Bewondring Doen hem knielen voor zijn God; Voor zijn God — wiens magt als Schepper Schittert in der deugden lot. Maar 't gevoel der reinfte liefde Doet zijn vrijen boezem (laan, God is hem een Vriend cn Vader, Juichend ftroomt een dankbre traan. God is hem een Vriend en Vader, Christen, welk een majesteit! Blijdfchap groeit door heel zijn aanzijn, Alles ademt zaligheid! Dagen , maanden, jaaren vluchten; De uuren leiden hem naar 't graf'; Rampen woeden; — dierbre vrienden Treden 't pad des levens af; Dierbre vrienden — in wier boezem 't Godlijk heil der vriendfehap woont, t Dierbre vrienden ziet de Christen Met onfterflijkheid gekroond. Dankend weent hij bij het fterfbed. Smart berst nooit in wanhoop uit, Schoon zijn hand de brekende oogen, Van den liefften lieveling fluit.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot Verdediging van den Christelijken godsdienst, opgericht in ,sllage, voor het Jaar MDCCXC. Te Amflerdam, te Haarlem, cn in *s Hage, bij J. Allart, C. van der Aa en B. Scheurleer, 1793. 520 Bladz. gr. 5vo. De prijs is f 2 10-: ■p\ic uitgeftrekt Boekdeel bevat llechts ééne Verhanling van den Eerw. jodocüs heringa, eliza's Zoon, Predikant te Vlisflngen, zijnde een Vertoog over het verëischt gebruik, en hcdendaagsch misbruik der Kritiek, in de behandclinge der Heilige Schriften, welke den gouden eereprijs des Genootfchaps behaald heeft. Wij hebben deze Verhandeling van den Heere heringa met zeer veel genoegen gelezen, zij is zeer wel uitgewerkt, en behandelt haar onderwerp duidlijk en ordenlijk, en geeft haaren Lezeren een denkbeeld nopens alles, wat tot de Kritiek, of Oordeelkunde des Bijbels betrekking heeft; het welk de Schrijver , met veel beleid , uit de Werken , daar over handelende, beknopt heeft bijëengefïeld. De Heer heringa onderfcheüt zeer wel het gebruik der Oordeelkunde van derzelver misbruik, en zijne Verhandeling is zeer gefchikt, om veelen, die nog aan de uitwendige letter door vooröordeelen en onkunde blijven hangen, beter te verlichten, fchoon hij aan den anderen kant, in het aanwijzen van het misbruik der Kritiek, misfchien aan fommigen zal voorkomen, ruim fterk genoeg te fpreken, door het gebruiken der woorden heillgfchennis, fchandclijk bedrijf, enz. en geen genoegzaam onderfcheid te maaken tusfehen zulke Critici, welken, hoe ftout zij dan ook zijn mogen, het echter om waarheid te doen is, en zulken, die het oogfchijnlijk blijkt, dat zij meer hunne onder Hellingen , hoe los die ook waren, dan de waarheid hebben bedoeld, en in 't oog gehouden. Doch , wij willen den Inhoud der Verhandeling aan onze Lezeren nader openleggen. De Eerw. heringa, aangemerkt hebbende, dat gelijk in 't gemeene leven, dus ook in de wetenfehappen, bijzonder in de Godgeleerdheid zelden de middelmaat gehouden wordt, toont, dat het even dus VAD. BIJÜL. V.OfcEI.. no. l'i. LI me;  53» VERHANDELING VAN MET GENOOTSCHAP met de Kritiek of Oordeelkunde des Bijbels gaat, welke door fommigen geheel en al is verworpen, gelijk door buxtorf en zijne navolgeren , door anderen al te los ter hand gegrepen , op voorgang van ludovicus cappellus, enz. Terwijl de waarheid, van beiden, zoo het heet, gezocht, maar van beiden verlaten , alleen in het midden bleef liaan. Ten einde uit deze beide uiterllen de waarheid op te fpooren en hulde te doen, heeft de Eerw. heringa de pen thans opgevat, en levert ons, volgends de begeerte van het Haagfche Genootfchap, tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, een oordeelkundig vertoog over het verëischte gebruik, en hedendaagsch misbruik der Kritiek, in de behandeling der Heilige Schriften, geItaafd door voorbeelden van onzen tijd. Vooraf geeft de Heer heringa op, wat men door de Kritiek verhaat, „ de kunst naamlijk, om inde Schriften der Ouden, die tot onzen leeftijd gekomen zijn , het echte van het onechte, het gave van het hedorvene, te onderfcheiden; het met opzet of bij toeval vervalschte te verbeteren; het verminkte te herftellen ; het bijgevoegde 'er uit te werpen; het verplaatfte te recht te helpen ; en de onderfcheidingmerken op de rechte plaats te ftellen. Waarom ze dan te recht den naam van Oordeelkunde (zoo toch noemen wij haar in het Nederduitsch O dragen mag." Zij moet met de Letter- en Uitlegkunde niet verward worden. — Dewijl, volgends het oogmerk dezer Verhandeling dezelve niet zoo zeer van geletterde lieden, als wel meest van zulken onzer Landgenoten zal gelezen worden , die in fraaije Letteren zoo wel als in uitheemfche Taaien onbedreven zijn, verwacht de Schrijver bij het eerfte woord deze bedenkingen: „ Hoe ? is dan onze Bijbel niet onfeilbaar?" zijn dan de Schrijvers van het O. en N. Testament niet door den geest der Waarheid geleid? Is dan Gods Woord niet volmaakt? Heeft de Voorzienigheid dan geen' zorg ge. dragen, dat die Godfpraken ongefchonden tot onze tijden zijn overgebracht ? En is het dan geene roekeloosheid , waanwi:sheid en beiligfchennis, dat faalbare menfchen zich vermeten zullen, om het onberispelijk, heilig, Godhjk Woord te veranderen en te verbeteren? En maaken zij, die onder den naam van Oordeelkundige» 9  tot verdedig. van den christel. godsdienst. 531 gen , aan die eenige regelmaat van ons geloof en van onzen wandel, clan "wat af, dan wat bijdoen, dan wederom verfchikken , zich in de daad niet fchuldig aan openbare vervalsching van het heiligdom van onzen Godsdienst?" Wij prijzen den Schrijver, dat hij deze tegenwerping dus in alle haare kracht heeft voorgedragen , want, fchoon zij enkel op onkunde en vooroordeel gegrond is, heeft zij, helaas! meer dan te veel plaats, en wordt te menigmalen, zelfs door zulken, wier pligt het was, de menfchen te verlichten, voortgeplant en geflaafd. Om ze weg te nemen , toont de Eerw. heringa in het Eerfte Deel zijner Verhandeling aan, „ dat een gepast en matig gebruik der kritiek, in het verklaaren der Heilige Schriften , niet flechts geoorloofd , maar zelfs noodzaakiijk is." In dit gedeelte geeft hij een beknopt verflag van den oorfprong der verfchillende Lezingen en der feilen, die in de Handfchriften des Bijbels gevonden worden, waar van het befluit Bladz. 35. hier op uitkomt: ,, De bezorgers van de gedrukte Bijbels hebben eene keus moeten doen tusfehen de verfchillende lezingen, die zij in onderfcheiden Handfchriften vonden, en in dat onderzoek hun eigen oordeel volgen , dat is, met andere woorden: zij hebben de Kritiek moeten gebruiken in de behandeling der Heilige Schriften." Maar, „ nu rijst de vraag: is het ook in onze tijden geoorloofd, dat zelfde te doen? mogen mj dat licht, dat voor ons is opgegaan, ook gebruiken? of moeten mj ons aan hun oordeel onderwerpen , en alle gebruik der Kritiek, omtrent de gewijde bladeren laten varen?" Het eerfte houdt de Eerw. heringa, en met alle recht, ftaande. Hier merkt de Schrijver weder vooraf aan, Bladz. 35. „ dat men doorgaands veel te onbepaald van de Heilige Schriften fpreekt, daar men toch aan dit denkbeeld , volgends het gewoon taalgebruik, tweederhande betekenis hechten kan. Door de Heilige Schrift moet men eigenlijk verftaan dien bundel van Schriften , die God tot duurzaam onderricht der menfchen heeft laten vervaardigen. Maar ook verftaat men door de Heilige Schrift bepaaldelijk deze of gene uitgave, of vertaling van die Schriften, zoo als wij die voor de Godlijke Openbaring houden." De eerfte is in de laatfte te vinden , door het behulp dier middelen, welLl a ker  vnK.frKWiJiL.lNV VIW»' H&r GENtTBTSCHAT ker recht gebruik de Schrijver in het Derde Deel zijner Verhandeling aanwijst, en geeft ons de echte woorden op, die de Heilige Geest door den dienst der Profeeten , Euangelisten, en Apostelen heeft laten optekenen. Deze is onfaalbaar, is de eenige vaste onveranderlijke regelmaat van ons geloof en van onzen wandel. — Menfchen kunnen in dezelve nimmer een enkel ftipjen verbeteren, enz. De Heilige Schriften in dezen zin kunnen het voorwerp met zijn van de Kritiek, dat is, in haar kunnen geene veranderingen naar de regels der Oordeelkunde gemaakt worden. Maar de Uitgave der Heilige Schrift is aan het oordeel der Kritiek onderworpen." — Deze onderfcheiding komt ons vrij fijn voor, en zal moeilijk voor ongeletterden te -bevatten wezen. Zij zegt met andere woorden dit: Indien wij de oorIpronglïjke eigenhandfchriften der Heilige Schrijvers bezaten , over deze zou de Oordeelkunde geen gezag hebben , noch daar bij eenig werk vinden , maar deze misfen wij, onze Handfchriften zijn affchriften van affcririften enz. doch welken over het geheel het gefchrijf der Heilige Schrijveren bevatten, het welk de Oordeelkunde in deszelfs echte en oorfpronglijke zuiverheid poogt te herftellen. — Waar in zij echter, in de tegenwoordige omftandigheden, niet zoo volkomen en onwederfpreèkljjk kan flagen, of zij blijft het werk van faalbare menfchen, zij moet verfcheiden plaatzen voor onherftelbaar verklaaren, daar zij niet zekers omtrent durft vastltellen, en laat dus altijd weder nalezing over. — Maar, wanneer wij dus de zaak in 't rechte licht ftellen, baat het weinig, dat men zegt: „ Deze Heilige Schrift is onfaalbaar, is de eenige vaste onveranderlijke regelmaat," enz. dewijl wij toch (zal een onkundige zeggen ,) de oorfpronglijke eigen handfchriften en dus den onfaalbaar echten Tekst niet anders , dan in faalbare Handfchriften en Uitgaven, bezitten. Waarom dan niet liever duidlijk gefproken? Wij hebben over het geheel, in het zaakliike, den inhoud der Heilige Schriften, en fchoon in bijzaken en enkele woorden of plaatzen onzekerheid is, daar de oordeelkunde niet beflisfen kan, evenwel blijft de hoofdzaak, en voor de leere en het onderwijs der waarheid tot _ zaligheid, zoodanige gronden van zekerheid, dat. wij niet kunnen mistasten. Op dezelfde wijze, als'het gelegen is met  tot verdedig. van den christel. godsdienst. 533 met cicero, virgiltus, en eiken Ouden Latijnfcben of Griekfchen Schrijver, dien wij met waarheid lezen, alfchoon 'er misfchien geene enkele Uitgave van denzelven is, of 'er zijn in deze of gene woorden en plaatzen afwijkingen van het geen zoodanige Schrijver oorfpronglijk gefchreven heeft , omtrent welke de Criliek, ook na de beste pogingen der geleerden, nog fteeds nieuw Werk overig vindt. Dit is verftaanbaar, en zonder omwegen. — Verders is het betoog van den Eerw. heringa , nopens de noodzaaklijkheid ook voor ons , om de Critiek omtrent de Heilige Schriften behoorlijk te gebruiken, voldoende tot zijn oogmerk ingericht, en gefchikt, om zelfs den meest bevooröordeelden te overtuigen, ten zij hij willens hardnekkig bleve. In het Tweede Deel der Verhandeling, Bladz. 61. volgg. betoogt de Schrijver, ,, dat een gepast en matig gebruik der Kritiek, in de behandeling der Heilige Schriften, geen nadeel toebrengt aan derzelver geloofwaardigheid en achtbaarheid." Hier wordt aangetoond, „ dat het beoefenen der Kritiek bij de uitkomst zelve tot hier toe altijd gebleken is, ten voordeele van de echtheid, waarheid, en zekerheid van de. leere der Openbaring te (trekken." Het blijkt toch, uit de verzamelingen van verfchillende lezingen, die wij hebben , dat de meesten derzelver kleinigheden betreffen, die ter wereld geene verandering in den zin maaken , en die men duidlijk zien kan, dat of uit eene andere fpelling, of uit enkele vergisfingen, zijn voortgekomen , en dat de voornaamfte bewijsplaatzen voor de grondwaarheden van onze belijdenis echt zijn, daar de meeste en beste Handfchriften met de gewoone lezing overeen (temmen. Deze krijgt daar door op zulke pïaatzen, omtrent welken onze partijen twijfelingen geopperd hebben, eene nieuwe vastigheid. En ons geloof wordt gevolglijk door deze vergelijking meer verfterkt, dan verzwakt." Dit wordt van den Schrijver door verfcheiden voorbeelden opgehelderd en geftaafd, en tegen verdere bedenkingen verdedigd. Het Derde Deel, Bladz. 93. volgg. handelt ,, over het verëischt gebruik der Kritiek in de behandeling der Heilige Schriften, geftaafd door voorbeelden van onzen tijd. Hier toont de Schrijver, welk dit verëischt gebruik der Oordeelkunde zij, en herinner LJ 3 eerst  534 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP eerst, wat het werk der Kritiek zij; dan wijst hij de hulpmiddelen aan, van welke zij zich daar toe bedienen moet, en eindelijk bepaalt hij de wijze, hoe zij dezelve dient te gebruiken, en geeft tevens van het één en ander voorbeelden op. I. Het werk der kritiek is, dat zij in de eerjle plaats in 't al gemeen de echtheid dier boeken beoordeelt, welke in den bundel des O. en N. Testaments voorkomen. In de tweede plaats beoordeelt de kritiek het al of niet oorfpronglijke van de taal, welke thans voor de grondtaal der Bijbelboeken gehouden wordt, dat is, of de boeken des Ouden in de Hebreeuwfche of Chaldeeuwfche, en die des Nieuwen Testaments in de Griekfche talen, in welke ze thans gelezen worden, door de oorfpronglijke Auteurs gefchreven , dan of ze uit eene andere taal in deze, door later handen, zijn overgezet. In de derde plaais beoordeelt zij de echtheid van bijzondere, zoo kleine als groote gedeelten der Bijbelfchriften. Eindelijk is haar werk de beöordeeling van de orde, fchikking, en verdeeling der reden en woorden. II. De hulpmiddelen daartoe zijn voornaamlijk drie: i.) de affchriften van den oorfpronglijken Tekst; 2.) de oude Bijbel- vertalingen; 3.; andere getuigenisfen van oude Schrijveren aangaande de Bijbelboeken, en aanhalingen van dezelve in hunne Schriften. Dit wordt vervolgends alles afzonderlijk uiteengezet en behandeld; waarin wij niet kunnen treden, zonder te wijdlopig te worden. Hl. In de derde plaats fpreekt de Schrijver van de wijze, op welke zij deze gebruiken moet; bij welke gelegenheid hij eerst de verëischten opgeeft, in iemand, die, op eene gepaste en gelukkige wijze, de Bijbelfche kritiek beoefenen zal; daartoe brengende fchranderheid van oordeel, uitgebreide kundigheden, naauwkeurige onpartijdigheid, en befchcidenheid. Bladz. 177. volgg. Vervolgends aantoonende welke grond/egelen hij in zijn Werk als kritikus of oordeelkenner te volgen hebbe. 1.) In het oordeel over de echtheid van de boeken des O. en N Testaments, gaat hij, even als bij de ongewijde Schrijveren, te werk; waaromtrent eenige regels door den Eerw. heringa worden opgegeven; gelijk ook 2.) nopens het beoordeelen omtrent de oorfpronglijke taaien, in welke deze boeken ge-  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 535 gefchreven zijn. S0 *H beöordeelen der waare lezing, enz. waarna hij Bladz. 208 volgg. er het een en ander bijvoegt, nopens de kritifche conjectuteof BisRnsfin, omtrent welke de kundige heringa , bladz. 21, deze befcheidene uitfpraak doet: ,, Men diende dus' mijnes achtens aan geleerde en in dit werk geoefende mannen van onzen tijd niet kwalijk te nemen, dat zij gisfingen, aangaande eene door getuigenisfen nog niet bevestigde lezing voorftellen, even min als men het aan Schriftverklaarers kwalijk neemt, dat zi, Sn woorden en uitdrukkingen der Heilige Schriften bij gisfing eene betekenis geven, die niet als zeker bewezen kan worden. In tegendeel verdient hun arbeid den lof der Bijbelminnaren , wanneer zij dien belteeden tot overëenbrenging van Itrijdigheden. tot merkliike opheldering van het redenbeleid, en dus tot eer van Gods heilig Woord, en opruiming van zwarigheden tegens hetzelve ingebracht. Men diende maar te zorgen, om van dit hulpmiddel geen gebruik te maaken, ten zij geene der bekende lezingen eenen goeden zin opleveren: en hoe gemaklijker het zich dan begrijpen laat, dat de affchrijver in plaatze van de gegiste verbetering de verkeerde lezing hebbe kunnen Plaatzen, hoe meer de gisfing in waarlchijnlukheid wint. Ook verbiedt de onzekerheid , aan weike eene gisfing uit haren eigen' aart onderworpen is, den beoefenaar der kritiek haar in den tekst zeiven te plaatzen , of ze als eene ontwijfelbare echte lezing op te SeHier na volgen voorbeelden van een, naar 's Schrijvers oordeel, gepast gebruik der kritiek in bijzondere plaatzen van den Bijbel. , ■ Eindelijk handelt het Vierde Deel der Verhandeling , Over het hedendaagsch misbruik der kritiek 111 de behandelinge der Heilige Schriften, geftaafd door voorbeelden van onzen tijd." In dit Deel fpreekt dc Schrijver eerst van fommige voorönderttellingen, welke zonder genoegzamen grond aangenomen, en door welken de achtbaarheid en geloofwaardigheid der Bijbelboeken merklijk verkleind worden; dan toont hij meer opzetlijk aan, hoe men zich vergrijpt in dat vierderlei werk, dat den Kriticus bij de behandelinge der Heilige Schriften is aanbevolen; en eindelijk hoe men de reden van dit misbruik daarin te zoeken hebbe, LI ♦ da*  53Ó" verhandeling van het genootschap dat het den hedendaagfchen beöefenaaren der BijbiU fchc Jr»te*;vedÖ mangelt aan die noodzaak!?keverëischten die hij in 't voorgaande heeft oPgc,even Wat het eerfte betreft; tot die onderfteUinSen van welken de Heer heringa gelooft, dat z d ?L 'naf grond z, „, deels, indien ze bewezen konden wor" den, den B jbel voor ons onbruikbaar zond n rnaaïen brengt h,j ,n de eerfte plaats de onderftelling? , die de fouten onzer, gewoone uitgaven op rekening zet der gewijde Schrijveren zeiven." De Schrijver zal ze kerl.jk willen zeggen, „ die fommigen.Z of Jnc fouten enz. gelijk kichhorn b. vf uitdrtiklijk zSt • Eemgc vm de fouten van onzen teoenswoordfSn Hebreeuwfche. Tekst zijn ouder dan atfe ™ foï voorhanden zijnde hulpmiddelen _ en zij° i100"°t? waarfchijnlijk gedeeltlijk zelfs zeker, af kóm ftig *u c bet oorfpronghjk Exemplaar." "^ommg uit 2.) Nog op eene andere wijze zoeken fommi^en den oorfprong der verfchillende lezingen bij de gewijde Schrijvers zeiven, door de voorö^derftelling naamlijk, dat zij hunne werken meer dan ééns ui gegevw hebben, en dat d.e onderfcheiden uitgaven niet aïï elkander gelijk geweest zijn." 8 aan 30 „ Eene andere onderftelling zet misflaeen en gebreken op rekening der Mannen, die fomSS gedeelten der Heftige Schrift bijeengevoegd, of fte dges Ouden en Nieuwen Testaments elk op ziel z ve in éénen bundel vergaderd hebben." F *«-M*eive in Bladz 312. zegt de Schrijver: „ 'Er zijn - ook nog andere gisfingen gemaakt, met'welke men veele gewaande feilen zonder grond toefchrijft, of Jan eea noodzaakiijk gevolg der onde fchrijfwijze of IID tTtijS»rlheid' °f aan kwaadwilligheid'V£n £ 40 « Als zoodanig merkt bij aan het gevoelen der genen die z.ch verbeelden , dat noch in de oSrorS hjke Schriften des Ouden Testaments, noch in dB eerfte affchnften, vocaaltekens zijn geweest " On dertusfehen fchijnt de Eerwaarde hSga toe tê ftemmen Bladz gi4. ■ dat de tJ '°e £ kens der Vocalen van jonger herkomst zijn ," fdoon heUbbeTU gel!,ï hfV 'er geheel §ee"e nebben, gelijk hij te recht aanmerkt, evenwei bliift óm du over, dat de Joodfche Meesters, die^ JaatS tijd  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 537 tijd de thans gebruikelijke tekens gepluats hebben, in. Uit werk niet onfeilbaar zijn geweest. Doch, dit in 't voorbijgaan. Bladz. 315. 5.) „ Nog minder waarfchijnlijkheid is 'er voor, wanneer men den oorfprong van fouten en verfchillende lezingen in den Hebreeuwfchen Tekst meent af kom (Hg te zijn uit Handfchriften met Griekfche letteren." Bladz. 317. 6.) „ Dikwijls neemt men ook heden ten 'dage eene ongegronde onderltelling te bate, dat de affcbrijvers den oorfpronglijken Hebreeuwfchen en Griekfchen tekst met veele verkortingen gefchreven hebben, welke naderhand aan anderen onbekend zijnde, dikwijls verkeerd opgevat werden, en dus eene nieuwe bron opleverden van veelerlei fouten en verwarringen." Bladz. 326. 7.) „ Volgends eene andere onderltelling merkt men veele gewaande fouten in onze gewoone uitgaven aan, als een gevolg van de gewoonte, om de befchreven bladen famen te rollen" — waardoor het ligt kon gebeuren, dat deze bijzondere bladen op eene verkeerde wijze, of fchikking, het één voor het ander, waren bijeengevoegd. Bladz. 331. 8.) ,, ls 'er ééne onderftelling, die de Heilige Schrift voor ons onbruikbaar zou maaken , indien ze gegrond ware, dan is het die, dat ze door opzet van ongeloovigen, ketteren, of rechtzinnigen zelfs vervalscht zoude zijn." Alle deze onderftellingen behandelt de Schrijver in 't bijzonder, en tracht derzelver ongegrondheid door het onderzoek dier voorbeelden, waarin zij te pas zijn gebracht, aan te toonen. — . Waarna hij Bladz. 343. overgaat tot de veelvuldige misgrepen welke plaats zullen hebben in dat vierderlei werk, dat den Criticus bij de behandeling der Heilige Schriften is aanbevolen, welken hij — deels, als een misbruik, deels als een verkeerd gebruik der kritiek meent te kunnen aanroeren. Dit wordt vervolgends in de bijzonderheden, ten aanzien van de echtheid der Heilige Boeken , van de oorfpronglijke taal van fommige boeken des Ouden en Nieuwen Testaments, van de echtheid cn waare lezing van groote of kleine Schriftplaatfen en woorden en van de fchikking en verdeeling der reden en wooideu in Lig de  53§ verhandeling van het genootschap de Heilige Schrift, aangetoond, en met veele voorbeelden geftaafd. „ Na dit alles blijft (B/adz. 500.) de vraag nog over, van waar mag toch wel dat menigvuldig misbruik der kritiek in onze dagen zijnen oorfprong hebben?" — De Eerwaarde hcrInGA bepaalt zich hier, volgends zijn plan, alleen tot het gebrek aan die verëischten, welke hij in de III. AfCeeling heeft aangetoond, dat de beoefenaar der kritiek noodwendig hebben moet, en welk gebrek hier vooral in aanmerking moet, komen. A. ,, Dewijl het hem, mooglijk, voor vermetenheid zou aangerekend worden , indien hij van fommige beoefenaren der kritiek, die zich eenen naam gemaakt hebben, durfde beweeren, dat zij, van wegens gebrek, of aan gaven der natuur, of aan door oefening verkregen kundigheden, niet gefchikt zijn tot dat werk, 't welk zij, al te ligtvaardig dikwijls, op zich genomen hebben, vergenoegt hij zich, met op te geven , wat zulke mannen, wier oordeel in dezen niet gewraakt zal kunnen worden , gezegd hebben; waar van hij voorbeelden aanvoert. B. ,, Valke^a.ar merkt ergens aan , dat de Critici doorgaands wat korfehg en fcherp zijn, en niet veel legenfpraak veelen kunnen, terwijl ze onophoudelijk anderen tegenfpreken: dit kan, wanneer het valt in zulken, die de Bijbelfche kritiek beoefenen, niet mislen, van veel nadeeligen invloed op hunnen arbeid te zijn. Ündertusfchen zijn ook fommigen in onze dagen hier niet vrij van, althans toupe niet. Michaelis heeft het in semler berispt." enz. Bladz. 502. C. ,, En dit wordt zoo veel te gevaarlijker, omdat het gepaard gaat met eene vrijpostigheid en losbandigheid, die alles, wat men ooit van de domheid der Critici in voorige tijden gezegd heeft, zeer verre te boven gaat." Eindelijk verzet zich de Eerwaarde her^ga ten flotte Bladz. 506. tegen de zoogenaamde Conjectura Thcölogica, ,, wanneer men, om ziine godsdienltige gevoelens goed te maken, of tegenwerpingen tegen dezelve te ontgaan, de handen aan den bijbel flaan durft, door of te veranderen , of uit te werpen, 't geen met zijne denkbeelden niet ftrookt." Zie daar eene fchetze van deze Verhandeling, welke  tot veroedic. van den christel. godsdienst. 539 ke ongemeen veel goeds bevat, en ftrekken zal kunnen, onder Gods zegen, om, terwijl zij ijverig de waarheid handhaaft, tevens verlichting te verfpreiden , en veelen van vooröordeelen te genezen. Wij zullen het befluit derzelve, daar wij volkomen mede inftemmen, hier nog plaatzen, en daarmede onze Recenfie eindigen. ,, De hoofdleering, zegt de Eerwaarde heringa Bladz. 514. ,, nu van alles, wat ik in deze Verhandeling ter aanprijzinge en verdediginge van een recht gtbrulk, en ter ontdekkinge en wederlegginge van het hedendaagsch misbruik der kritiek in de behandelinge der Heilige Schriften, gezegd heb, is deze, met welke ik mijn vertoog begon: de waarheid moet nog op den middenweg gezogt wordend'' ,, Vrienden der Openbaring hebben reden, om zich te verblijden over de meerder hulpmiddelen, die, van tijd tot tijd, door de navorfching van vlijtige mannen, aan de Bijbelfche Oordeelkunde geboden zijn: maar zij hebben tevens reden, om zich te bedroeven over het verkeerd gebruik, dat van dezelve gemaakt, en het nadeel, dat daar door aan Gods Woord toegebragt is." „ Liefhebbers der waarheid vinden, in onze dagen , gelegenheid genoeg , om voorgelicht te worden door de fchranderheid van ervaren gidzen, en zij moeten van dit geleide gebruik maaken, maar tevens past het hun uit eigen oogen te zien, opdat zij niet, hier of daar, door misleiding uit het fpoor raaken." ,, Met één woord, men hoede zich'bij het gebruik der gewijde Oordeelkunde, uit eerbied voor Waarheid en Godsdienst,aan den éénen kant voor vermetelheid, aan de andere zijde voor vreesachtigheid, en dit wilde ik zegge met de ondergefchreven zinfpreuk: nec temere nec timide." Verm  54° H. gockin GA Verhandeling over het eerfte Bijbel'.oek, genoemd Genefis, vervattende de oudfle gebeurenis]'en der wereld, benevens eenen fchat van waarheden, die de gronden en zuilen van allen waaren Godsdienst zijn, door Jongvrouwe h. gockinga. Derde Deel. Te Groningen, bij ]. Dolt, 1793. 438 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f a - : - : De arbeidzame Jongvrouwe gockinga brengt, in dit Derde Deel , haare Verhandeling over het eerfte Bijbelboek, Genefis, van Hoofdjl. XXV. 12. tot Hoofdjl. XXXVI. 43. Zij volgt in dit Deel denzelfden voet, dien zij gehouden heelt in de beide voorgaande deelen; en heeft behalven eene zaakliike verklaaring van den Tekst haare praktikale aanmerkingen, die zij uit denzelven afleidt. Wij zullen niet op ons nemen te beweeren, dat dezelven altijd in den Tekst liggen opgelloten , ook heeft zij de haar eigene leiding van gedachten, en onderftellingen in het beoefenende gedeelte van den Godsdienst, evenwel moeten wij haare kunde en naarftigheid verdienden lof toekennen. Dewijl wij reeds, bij gelegenheid der voorgaande Deelen, onze gedachten over dit Bijbel werk gezegd hebben, zullen wij ons hier vergenoegen met'aan onze Lezeren eene proeve der Verhandeling te geven, waar toe wij, dewijl het Boek daar voor ons open ligt, verkiezen hanre verklaring van gen. XXVIII. 16. 17. Bladz. 171 volgg. alwaar van den Aardsvader jakob , nadat hij dien merkwaardigen droom op zijne reize, na Paddan-Aram gehad hadt, gezegd wordt. „ Doe nu Jakob van zijnen flaap ontwaakte; zeide hij; Gewisfeiijk is de heere aan deze plaatje -. en ik en hebbe het niet gebeten. En hij vreesde, en zeide: Hoe vrees[dijk is deze plaat/cl dit en is niet dan een Huis Godes, en dit is de poorte des Hemels.' Over deze woorden tekent de edele Schrijflter het volgende aan: ,, Pas was de Godsverfchijning geëindigd, en had jf.uovah, de God van abraham en isaak , opgehouden, tegen jakob allertroostelijklte woorden te fpreken , of jakob ontwaakte. Te veel vat had deze verfchijning op ziel en ligchaam gehad, dan dat hij, na dat God geweken was, voor een oogenblik meer konde üuimeren, en werkeloos ter neder li^en. —- Neen,  VERHAND. OVER HET EERSTE BIJEELB. GEN. GENESIS. 541 Neen, hij ontwaakte. En hoe was hij toen gefield? De H. Schrijver zegt: Doe nu Jakob van zijnen flaap ontwaakte, zeide hij: Gewhfelijk is de Heer aan deze plaats, en ik heb het niet geweten, vs. t6. Zalig en heuchlijk flaapen, als men bij het ontwaaken mag uitberlten in verwondering en aanbidding, uitroepende: Gewisjedjk is Jehovah aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! — Maar wat geeft jakob met dezen uitroep te kennen ? veel te laag dachten fommigen van de gelovige Vaderen, wanneer ze uit deze en diergelijke woorden opmaakten, dat die flechts bekrompene en verminkte denkbeelden van het Opperwezen gehad hadden, meenende, gelijk de Heidenen van hunne Godeti dachten, dat de Heer alleen, met zijne hooge en goedertierene Verzorging, aan fommige bepaalde plaatfen tegenwoordig was. Neen zeker, te klaar en te nadruklijk openbaarde zich de Heer aan zijne knechten , te krachtig werkte zijne genade in hun, dan dat ze zoo laag van den hoogen God der hoogheid konden denken. Zeide dan jakob : Gewifelijk de Heer is aan deze plaats! en ik heb het niet geweten; zoo denkt hij aan eene bijzondere en genaderijke tegenwoordigheid. Daar God de grootfte bewijzen van zijne hoogheid, heerlijkheid en liefde geeft, daar wordt Hij gezegd tegenwoordig te zijn. Roept jakob dan uit: Gewisfelijk de Heer enz. zoo wil hij zeggen: ,, Ge„ wisfelijk aan deze plaats heb ik God gezien! Ik ,, heb hem gezien van aangezicht tot aangezicht. ,, Ik heb hem gezien als mijner Vaderen God ; ja „ ik heb hem gezien als mijnen God ! Den je,, hovah heb ik als der Engelen Heer, en mij- ,, hen verzorger gezien'. Ik zag hem in den geöpenden Hemel , om door den dienst zijner He„ mei-boden, zeer gereed om zijnen wil uit te voe„ ren, mij te bewaaren, en te geleiden! Zijne God„ lijke oogen waren, ter mijner verzorging en be,, veiliging, op mij gellagen, en Hij ftondt als gereed ,, ter mijner hulpe. — En of dit niet genoeg"was, „ om mij in mijne kommervolle omftandigheden ten „ vollen te troosten, cn mij gerust te ftellen, zoo fprak Hij ook tot mij goede en troostelijke woorden , mij toezeggende, alles wat mijne ziel konde „ begeeren, en haare fchatkameren vervullen — Zoo ,, was en is jehovah dan voor mij, als een God van „ zaligheld, aan deze plaats, en ik heb het niet ge- „ we-  54* GOCKINGA weten. Weinig dacht en verwachte ik dit, toen „ ik mij hier ter neder leide, van vriend en medgezel „verlaten, en, zoo ik dacht, van alle hulp ont„ bloot — ö Zalige overrompeling! nooit genoeg te „ erkennen!" Maar hoe was nu onder deze uitroep zijne ziel gefield? De Tekst zegt vs. 17. En lüj ■vreesde. Het majestueufe Gods hadt zooda¬ nig zijne ziel aangedaan, dat hij met eene heilige vrees en diep ontzach voor zijnen grooten Weldoener als doortrokken was. Dit, trouwens, was het natuurlijk gevolg van de Godsverfchijninge. Men denke maar aan abraham, Hoofdd. XVil: 1 —^ ; aan manoach en zijne Huisvrouw, Richt. XIII: '10: aan DANiëL, dan. X: 7,8. en aan johannes , Openb. i —7. — Maar belette hem deze vrees bedaard en F. MUNTER. treffende den Politieken Staat — den Adel — de Adyokaten — de Geestelijken — de Steden, die outniddeLjk ouder den Koning Haan, en, na den Adel en de höoge Geestli kheid, het derde lid van het Parlement uitmaken , en die drie- en- veertig in getal zijn, ter ijl de overigen van Vrijheeren afhangen. De tweede handelt van de Siad Palermo. In de derde befchrijfi de Heer munter zijne reis van Palermo naar Girgenti; in de vierde fpreekt hij van deze laatfte Had; in de vijfde van de reis van daar naar Sijrakuze, van welke ftad zelve hij vrij breed fpreekt in de laatfte afdeeling Wij hebben, bij de aankondiging van het eerfte Deel van dit Werk, van de aanleiding van den Schrijver — van zijn oogmerk, en van de wijze vau uitvoering breeder gefproken. Wij zullen derhalven nu, uit dit tweede Deel, eenige bijzonderheden, mededeelen, die ons voorkomen, de opmerking van onze lezeren wel te verdienen. De Vrijheeren van Siciliën zijn met hunnen Koning over voorrechten in gedurig gefchil. Zij oordeelen, dat zij hunne voorrechten bezitten — niet door gunst van hunne Vorften , maar uit hoofde van verdrag tusfehen de hoofden der Normannen en hunnen Veldheer, Graaf Roger , met wien zij bet gezag deelden, en dien zij alleen als den voornaamften onder allen befchouwen. En van dit verdrag leiden zij alle hunne voorrechten af. De Koning ontkent dit ronduit, en wil, dat zij alles alleen door zijne gupst bezitten: hij werkt altijd, om het gezag van den adel te verzwakken , en de regeering vofttrekt monarchaal te maken, Het komt den Heer munter, hoe zier hij meent dat het moeilijk zij, te bepalen, wie gelijk beeft, toch waarfchijnlijkst voor, dat het recht aan de zijde der Vrijheeren is. Hij meent, dat zulks uit de oude historie, en uit den doorgaanden Staat der regeeringen in de middeleeuwen, moet worden opge: aakte — 't Moet ook moeilik voorkomen, dat b;jzondere onderdaaneu op de rechten van hunne Souverainen, die doorgaands hunne waarde en magt zeer Wel kennen, aanwinsten zouden kunnen doen; "terwijl rtiets ligter of gemeener is,dan dat Vorften de billijke n van hBBne onóerdanen verminderen , en zélfs fomujds geheel in vergetelheid brengen. Gelijk dat uk de gefeniedenis van vele volkeren zeer ligt te toonen  BERICHTEN VAN NAPELS EN SICILlëN. 5°7 nen was, — Ook is de Siciliaanfche Adel zoo beïreesd voor de Regeering, dat zij niet hgt zou durven wagen , diplomaiike ftukken, tot bewijs van bunnen rechten, aan net licht te brengen, daar «Aegoflring gefchriften van dien aart wel eens openlijk heeft ^D^Tegeen^is in Siciliën over het geheel niet bemind. Men klaagt over verval van den binnen- en buitenlandfchen handel. Jaarlijks gaan aanzienlijke fommen het land uit. Hier aan fchnjft men de armoede van het Land, het gebrek der mwonrsea het verval van landbouw en fabrieken, toe. Uok meenen zij hier de reden te vinden, van dat vreemd verfchijnfel, dat een zoo vruchtbaar en gezegend land als Sicilië, dat in eene geheele eeuw geene andere ramp gekend heeft, dan een aardbeving in 1693, ae pest in Mesfina, in 1743, en de aardbeving aldaar in 1781, bii aanhoudendheid gebrek aan inwoners en geld heeft, üe Heer munter vond fommige breken op zijnen weg, die door de natuur begunfbgd waren, bi na woest en onbebouwd liggen. Zonder verlof van den Koning, mogen 'er geen dorpen aangelegd worden, en dit maakt zoodanig iet meestal onuitvoerhjk. Dus zijn de uitmuntendlle landftreeken bijna geheel onbevolkt — En daar het ten platten lande aldus gefield is, moeten de Steden over het geheel genomen noodwendig in eenen kwijnenden ftaat wezen. Men moet verbaasd ftaan , over de menigte van menlchen , die dit heerlijk Eiland in de eeuwen van zijnen bloei plagt te voeden, en over de grootheid en volkrijkheid, der fteden op hetzelve, waarvan fommigen aaii1 de grootlte Heden van Europa, in onzen tijd ge ijk Honden : maar niet minder moet men verwonderd wezen, wanneer men daar mede het klein getal van deszelts tegenwoordige inwoners vergelijkt. Zoo zeer kan een Hecht ftaatsbeftuur het beste land in de wereld verarmen en ontvolken. . De Heer munter gaat, op zijne reize, zeer naauwkeurig na, de overblijfzelen der oudheid , die hij in de Heden bezocht,en langs den weg, dien hij bereisde , aantreft, en hiertoe levert hem het Eiland eenen vrij grooten voorraad op. Doch de dingen van welke hij fpreekt, zijn meestal, gelijk hij ons zelve zegt van anderen bcfclireven, en zijne berichten zijn zeer Kort. Nn 4 M~  56S f. MUNTER. Zijne befchrijving van een tot nog toe geheel onbekend geoenkftuk der oudheid, zullen wij onze leze,s mededeelen:. Niet verre van Modica, l zes of S „ mijlen van Syracuze, vondt men een overbliffzel ^sa%ane%e°U^d?-; dM waa^» ïSS „ is, van de aloude inwoners dezes lands, eer zii „ door de verkeering met de Grieken tot dien trao ,, van befchav.ng geitegen waren." _ meïfS kozen du woest en ontoeganglijk dal, dat eene "eS van omtrent agt ltaliaanfche*mijlen heeft , tot hunne woonplaats u.t, en groeven hunne won neen i.ï e rotzen, aan weerskanten van het dal. Deze won Len duiden genoegzaam aan, den geringen trap™ be" fchaving, dien men beklommen had. Nog e4S- verdtinS in T erfwo*'ingen van tien of tïf verlep ngen, in de rotten uitgehouwen, en gefchikt tot verbl.jfplaatfen voor de, levenden, of^egraSt fen voor de dooden. Uit dien hoofde vindt men in fomm.gen „og farkophagen , waarin men verffeende beenderen en vazen van zeer grove holle vindt. De vertrekken zijn met malkander verëenigd, op de eene of de andere wijze; men vindt 'er deu renin waar door men uit de eene kamer gaat in de andere: ook trappen om op de bovenfte vertrekken te kom°n of een fchuin voetpad in de rotfen uitgehouwen , da van de eene verdieping naar de andere loopt. Sonim ge buitenmuren ot geyels aan deze woningen, vooral de aan den zuidkant liggen, en voor de zon meest bloo ftaan,. z.jn ingevallen, zoo dat men de kamers van binnen zien kan. De meeste vertrekken zijn v erkan , i3 voeten lang, 6 breed en 6 hoo*. Men vindt 'er nog overblijfzels van kribben en ringen waarvan men ten diende van het vee gebruik maakte °Plt t\) en, hankcn» ^e men in plaats vÏÏ' h tli 4 £ Sebruikl,e- Aan den muur vond men insgelijks ringen, om het huisraad op te hangen, iï deze vertrekken waar in men zelfs niet dfm nste Setken V^nyf0rderingen hl de fr3aie bu"fien kan ontdekken , vindt men nog overblijfzelen van griekfche vazen, van bunengewone fijnheid. Waarlijk efn groot' rToT tor tn Uan/6Z1 h°len WOrden tegenwoordig nog, door landlieden bewoond. De aanzienli kften £è\igToude,n',Pran deZe,iU de r°tS .^houwen wol i„, gen, houd men voor die van den Vorst. Het dal , waar»  BERICHTEN VAN NAPELS EN SICILleN. 569 waarin deze nier waardige woonplaatfen gevonden worden, is groot en nam genoeg , om een talrijk volk te kunnen huisvesten. Hier leefde dit volk, vrij en veili.', zonder dat het behoefde te vreezen voor overweldiging. — Behalven dat de toegang tot dit dal moei'ijk gemaakt is door de natuur zelve, zoo kan men daarenboven .. die woonplaatfen onmooglijk zonder ladders beklimmen—en al waren die voorhanden, zoo zouden de inwooners aan den vijand den ingang wel kunnen betwisten, -- Indien deze holen woningen der Sicanen geweest zijn, dan is het waarfchfnlijk geweest, langen tijd voor dat dit volk Sijracuie innam. Misfchien in den tijd toen de Leltigonen, die oudtijds in den omtrek van Leöntium woonden, hen noodzaakten, om de wijk landwaards in te nemen. Het is toch niet waarfchijnlijk, dat een volk, 't welk eens in Heden gewoond heeft, naderhand .zou beflui'tèta, om weuer te keeren tot de holen en rötfen. — Eerst in 1781 zijn deze oude gedenkftukkc-n weder bekend geworden. Nog eene aanmerkelijke bijzonderheid verhaalt de Heer munter? van de Rivier Anapus. Men vindt in dezelve, in overvloed, de papierplant, die men altijd meende, dat alleen in den Nijl gevonden werdt. bijkans de geheele oever is met dit gewas bedekt. Te voren bedienden 'er zich de $ijraknfers van , tot het binden ven 1'choven, en tot andere gemeene gebruiken, dus begon ze fterk te verminderen. Doch de Deer lai^dolina ontdekte onlangs de kunst der ouden,om papier te vervaardigen, en nu wordt dit gewas beter in waarde gehouden. — Het wordt op deze wijze vervaardigd: —In de maand Augustus, wanneer de plant hare volle rijpheid heeft, fnijdt men den heel in dunne lange firepen, die eerst gedroogd en dan, recht uit, naast en over elkander gekleefd, en met het gewone papierlijm natgemaakt worden. Vervolgends wordenze gedroogd en gelijk gemaakt. — Het papier dat de Heer landoli^a, op deze wijze vervaardigt en 't welk de Heer munter met de proeve van het oude papier, die 'er in de boekerijen te Romen, Florence en elders voorhanden zijn, vergeleek, was niet Hechts goed in 't gebruik, maar zoo 't fcheen beter en fijner, dan 't geen in Egijpten of te Ravenna vervaardigd wordt. Doch daar ons papier veel beter is hebben wij aan deze wederontdekking niet veel gewonnen. Nn 5 In  57° VADERLANDSCHE BRIEVEN. In het bereiken van zijn hoofdoogmerk, te weten: het onderzoeken van oude handfchriften, is de Heer munter, volgends zijn bericht, in dit deel, maar zeer weinig gehaagd. Hoe weinig kennis, zelfs geleerde Siciliaanen in dit opzicht van hun vaderland hebben, blijkt aan het volgende ftaaltjen: zij hadden hem verzekerd, dat hij in de Domkerk te Mazara, eene aanzienlijke Verzameling van oude Handfchriften vinden zoude. Hij deed de moeilijke reis derwaards: doch na lang zoeken, werdt hij eindelijk gewaar, dat 'er wel, in de zestiende eeuw , aldaar zodanig eene verzameling geweest was, maar dat zeker bisfchop lomkllini dezelve met zich genomen had, toen hij naar de kerkvergadering te Trenten ging, alwaar hij geftorven was, waardoor ook die Handfchriften achter gebleven waren , dus was deze zijne moeite vergeefsch. Wij zullen van het volgende Derde Deel van deze reize hier na nog eenige berichten geven. Vadcrlandfche Brieven, behelzende een vrijmoedig en waarheidlievend onderzoek der denkwijze van den wel eenvaardigen lieer j. f. martinet, in zijne Historie der IVacreld, aangaande het Synode van Dordrecht in 1618 en 1619; Het karakter der Franfche Natie; en de Staatkundige inzigten der Prinfen van Oranje. Door fredrik justus vax oluenbu.t Engelsch vertaald. Vijfde en Zesde Deel. Te Amflerdam, bij W. Holtrop. 1793. ln §r8vo. Ieder Deel 208 bladz. Le prijs isf t-4.-: Eene welberaaden keuze Tan belangrijke onderwerpen , gezond oordeel, goeden fmaak , mannelijke welfprekendheid , juistheid en naauwkeurigheid van uitdrukkingen: in édn woord, alle de verëischten, die den voordragt van den kanzei kunnen veraangenaamen , en nuttig maken, ontmoet men, als in een mid» delpunt te famengevoegd , in de Leerredenen van den verftandigen en lierlijken blair. Als een aangenaam gefchenk ontvangen wij aldus dezen Bundel, naar welken wij, ten diende van het lezende gedeelte der landzaaten, al voor lang met reikhalzend verlangen hadden uugezien. Waarom , dachten wij, onder het lezen dezer opdellen, dikmaals bij ons zeiven. waarom bevlijtigen zich onze Leeraars niet , daar zij dus uitmuntende Modellen voor zich hebben, om dezelve althans van verre na te volgen? Gewisfelijk, indien zij dit deeden, zoude 'er eene hoofdreden wegvallen voer hunne jammerklagten over ;het verzuimen der Openbaare Godsdienstoefening , als van welke zij zelve, door hunne weinig betekenende, fchorre en magere opdellen, dikmaals] de oorzaak zijn? Meermalen hoorden wij lieden van verdand dit als eene reden hunner nalatigheid inbrengen. Meermaalen zagen wij, achter deze voorwending, een heimelijk vermoeden fchui1 n, als of 'er aan de zaak zelve iets haperde, waarom dezelve niet op eene bevallige en aandachtwekkende wijze konde worden voorgedraagen. Het gevolg hier van was , dat de Godsdienst zelve bij hen in hoogachting daalde. Dat de zulken, indien zij watrlijk de wenfchelijke gelegenheid derven, om van tijd tot tijd wd opgedelde Leerredenen te hooren voordraagen, dit gebrek aanvullen , door bij den bevalligen blair zonitijds ter Preêke te gaan. Onderwijs, dichvad.bibl. v. dkki..no. 13. Oo ting,  57» H. BLAIR tin2, opwekking, vertroosting, aanfpooring tot mannelijke deugd en redelijke Godsvrugt : voorzeker, indien wij naar onze eigen gewaarwording die van andere beoordeelen , dezen zullen de vruchten zijn eener aandachtige lezinge van blair's Redevoeringen. De Leerredenen , hier afgegeven , zijn , in alles, twintig in getal ; zij loopen over de volgende onderwerpen: Over 's men f hen waare Eer', de Aandoenlijkheid; het ten nutte maken van den Tijd, de Pligten des middelbdaren Ouderdoms; den Dood; den voortgang der Ondeugd.' de (kloekmoedigheid; de Afgunst; de Ledigheid ; het Gevoel der Godlijke tegenwoordigheid; de Lijdzaamheid; de Gemaatigdheid; de Blijdfchap en Droef• heid des Harten; de Kenmerken van onvolkomene Vroomheid ; het Sakramcnt van 's Heeren Avondmaal, als eene Voorbereiding tot den Dood; hel gebruik en misbruik der Waereld; de Uiterflen in godsdienfiig en zedelijk gedrag; het fpoltcn met den Godsdienst ; de Schepping der Waereld , en eindelijk de Slooping der Waereld. 'z Lust ons, ginds en elders, uit deze Leerredenen, iets ter proeve voor te draagen, in de zekere onder» Helling , dat de begeerte tot nadere kennisfe aan den geheelen Bondel, hier door bij veelen zal worden opgewekt. Onze keuze bepaalt zich tot de Leerreden , welke, naar aanleiding der woorden, ik zal dan gcduuriglijk bij u zijn, tot opfchrift heeft, over het Gevoel der Godlijke Tegenwoordigheid. Uit twee oogpunten befchouwt de Heer bi.air de oprechte en vroome menfchen , als troost ontleenende van eene hebbelijkheid der ziele, in welke zijdes Dichters woorden op zichzelven kunnen toeëigenen ; vooreerst , naamelijk , met opzigt tot hunnen inwendigen zedelijken toehand; vervolgends, zoo als zij door eenige uitwendige rampen worden bedreden. ,, De letter der wet," zoo drukt hij zich onder dc eerfte Afdeeling, onder anderen , uit, ,, de letter der wet, onder de menfchen, is ,, dreng en onbuigzaam. Gelijk geen menschlijk Wer„ gever in dc harten zijner onderdaanen zien kan , ,, even min kan hij, hoewel hij altoos bij hen tegen,, w-iordig ware, hun karakter naauwkeurig fchatten. ,, Hij kan geene infchikkelijkheid oelfenen omtrent bij,, zondcre toedanden. Aan al'cn , over welke hij re,, geert, moet hij de zelfde wetten voorfchrijven« en ,, allen op gelijken voet behandelen , overeenkomdig" ., hun-  LEERREDENEN. 579 „ hunne uitwendige bedrijven. Maar ieder geringe ., verfcheidenheid van karakter, geaardheid en Hand, l, is Gode bekend. Niet alleen uit het geen zijne dienaars doen, maar ook uit het geen zij wenfehen te doen , velt hij over hen zijn oordeel, Hij geeft ,, agt op alle de omftandigheden , welke de beproeving l, hunner deugd, ten eenigen tijde, buitengemeen bê„ zwaaren. Hij hoort de zucht der godsvrucht, zo ,, ras zij in de ziel oprijst. Hij ziet de traan der „ vérootmoediginge, die heimelijk het oog ontvalt. „ Hij ziet het goede voornemen', in deszelfs geboor., te worltelende, en Haat het gade, in zi nen'voortgang, door de ondeiTcheidene hinderpaalen, die het wederhouden van rijp te worden, tot daadlijkheïd, ,, Vroome menfchen , derhalven, in hunnen meest ve„ nederden en minst behaaglijken ftaat , ontkenen ,, eenigen'troost van zijne kennis van hun harte. Hoewel „ zij zomwijlen van het rechte pad mogen zijn afge,, dwaald,_zij kunnen, echter, opzien tot Hem, die ,, altijd bij hen is, en zeggen, zo als een Apostel, „ die[zwaarlijk hadt gezondigd .? eens tot zijnen grooten „ Meester zeide : Heere , Gij weet alle 'dingen ■ Gij weet dat ik u liefheb." In zijne befchouwing van den vroomen man , met tijdlijk goel gezegend, onder de npgemelde gemoedswerking, laat hij', onder anderen, zich aldus uit: ,, Daarenboven worden de geneugten des leeveus,zo „lang zij difurèn, onuitfpreeklijk verfijnd, door'de „ tegenwoordigheid diens Weldoeners , welke ze fcherikr. De genóegelijke aandoening van dankbaar„ heid aan den Gcever vtrecnigt zich met het genot ,, des gefchenks. Terwijl, voor den louter waereld,, gezinden mensch , het geheele ontwerp der natuurè ,, niets meer dan een groot onregelmatig gefh'cht is, „ en de loop der menschlijke zaaken enkel' eene ver„ warde agterëenvolgirtg van toevallige uitkomlten; ,, wordt de geheele natuur verfraaid, en ieder aange„ naam voorwerp verleevendigd, voor hem, die God jn alle dingen ziet. Hier uit Ontflaat eene v rfchei,, denheid van ftreelcnde gewaarwordingen , die een,, zanme honden aanvullende, in welke uitwendige 5, voorfpoed hem geene vennaaking aanbrengt. ()p de lachende toneelcn der natuur befpiegelt hij de goe,, dertierenheid van haaren Werkmeester. In der/elO o 2 ver  goO H. BLAIR „ ver verhevene voorwerpen bewondert hij zi|ne Ma,, jeft eit. In derzelver geduchte en fch rik wekken de yerfchijnzels aanbidt hij zijne magt. Hij woont ,, in deze waereld als in eenen pragtigen Tempel, die ,, vol is van de grootheerlijkheid van deszelfs lïouw,, meester; en allerwege ziet hij de natuur, op duizend „ altaaren , aan hem haaren wierook offeren." Vertegenwoordigen wij ons verder, den oprechten, tot eenen Iaagen ftand vernederd, wanneer hij geduuriglijk bij God is, ,, het gevoel hier van, zegt de ,. Eerw. blair, verheft den behoeftigen boven ver,, achting; onderfchraagt zijnen geest,wanneer hij tot ,, neerflagtigheid overhelt , en geeft achtbaarheid aan ,, den post, welken hij bekleedt. Hoe onaanzienlijk ook die post moge fchijnen, in het oog eener onöor„ deelkundige waereld, hij wordt veredeld, deugde,, lijk volvoerd zijnde, door de goedkeuring van zij„ nen godlijken getuige. Met onverfchilligheid kan hij „ de fpotternij der trotfehen verdraagen, zoo lang hij ,, weet, dat 'er een hooger is, dan de hoogtte , die ,, hem gadeflaat. Met vermaak kan hij zichzelven genieten in zijne geringe wooning, omdat hij gelooft „ dat God aldaar bij hem woont. De godlijke tegen- woordigheid vervrolijkt voor hem de eenzaamlte af,, zondering. Hij verzelt zijne fchreden na de afgele,, genfte gewesten van den' aardbodem. ■— Hoewel van medgezel of vriend ontbloot , nooit , echter, „ befchouwt hij zich als alleen , zoo lang hij kan zeggen: Ik zal bij God zijn." Algemeen is de opmerking , dat zeer veele menfchen, ten aanzien van hun godsdienhig en zedelijk gedrag , dikmaals tot uiterlten overllaan. Gepast zijn de aanmerkingen , heilzaam de raadgevingen , welke wij in eene Leerreden over dit onderwerp , bij onzen verftandigen Prediker, aantreffen. Men vergunne ons , dat wij eenige proeven aanvoeren. ,, Een der eerlte ei; meest algemeene van deze ui„ terlten is, (dus fchrijft blair) dat men alle deugd doet gelegen zijn , of in regtvaardigheid. aan den „ eenen kant, of in edelmoedigheid . aan de andera ziide. \S\\ twee onderfcheflene klasfen van men,, fchen in de zamenleeving. laat zich deeze tegenflel,, ling allerduidelijkst opmerken. Zij, die door arbeids, zaamheid en naarltigheid hun fortuin gemaakt heb- „ ben,  LEERREDENEN. 55r „ ben, zijn, uit den aart, karig omtrent betgeen zij ' met moeite verkreegen hebben, De regtvaardigheid befchouwenze als voor hun van eene verbindende H kragt; doch haare wetten te overl'chreden, in het s, pleegen van daaden van dienstvaardigheid , merken ■„ ze aan als overtollig en buitenfpoorig. Zij willen s, zelfs, van de zijde van andere menfchen, zich van geene „ voordeden bedienen, welke hun geweeten hun als „ onregtvaardig voordraagt; doch zij willen ook niets alltaan, ter vervullinge van derzelver behoeften en noden. — Eene andere foort van menfchen fielt alle waare verdiende in edelmoedigheid en weldaa„ digheid; terwijl zij zich aan regtvaardigheid en eer,, lijkhéid , weinig laaten gelegen zijn. Deeze zijn ge„ meenlijk lieden van hoogen rang, en van ruime mid„ delen. Naar 't hun voorkomt , is regtvaardigheid „ eene foort van gemeene volksdeugd, die voornaam,, lijk te pas komt in de geringe zaaken, welke lieden ,, van laageren rang, met elkander- hebben uitftaan. „ De menschlievendheid en weldadigheid befchouwen ,, zij als meer verfijnde deugden, die hun karakter ver„ eeren, en alle hunne feilen bedekken. Toonbeelden ,, van ellende kunnen hun hart vermurwen; met eene ,, vertoonmaakende edelmoedigheid kunnen zij de milde „ hand opendoen ; zelf, bij gelegenheid, hunnen over„ vloed deelen meteenen medgezel, van welken zij veel „ werks maaken; terwijl ze tevens anderen onthouden , „ 't geen hun wettig toebehoort, hun gezin en bloe.1verwanten verwaarloozen, en 'over de regtmaatige ,, vorderingen hunner fchuldeifchers zich niet bekommeren " Ten aanzien van de uiterlten van te groote ftrenghcid , en van te groote losheid van zeden, is bet, volgens onzen Leeraar , ,, eene der zwaarfte beproe„ vingen der wijsheid en der deugd , het juiste mid„ den te bewaaren , tusfehen de zuiverheid en naauwe „ gezelheid , welke de menfchen verwijdert en afkee* ,, rig maakt, en tusfehen de zwakheid der goedaartig- heid , welke vonr zondige uiterften den toegang ,, openzet. De eene verwijdert ons te verre van de „ waereld ; de andere maakt ons te vast aan dezelve. „ Die van het eerstgemelde karakter is, maakt 'er te „ weinig werks van om aangenaam te zijn , met oogM merk pm nuttig te worden; die van het laatstgeO o s „ mei-  5'>2 H. BLAIR. „ melde,, zicii te veel toeleggende om aangenaam te woiden , verbeurt zijne, onfchuld. Indien "de eerlte den godsdienst benadeele, door denzelven in het gewaad van nodclooze naa'uwgezetheid te klce*> den; de andere, door onvcrfcboonlijke toegeevend,. beid, ver.'terkt iiet bederf, dar in de waereld is. „ Üe eene grenst aan het karakter van den Pharifceuw, c andere aan dat van oen Sadduceer. De waare , godsdienst gebiedt, ons op even grooten afftand van beiden te houden, en na het moeielijfc, maar ver,. eerend doel te ilreeven , om goedaartjgheid met gema„ tigde beginzelen van godsdienst, bevallige manieren „ met onbeviekte deugd te paaren." Met de volgende arnhaaling, zullen wij ons van den Heidijken Redenaar alfciieuren. Zij betreft de uiterlten der vertmaadinge van de begrippen vaq het menschdom, aan den eenen kant, en het te driftig najaageij van den lof der waereld , aan de andere zijde. Het ,, eerfte, zegt de Heer blair, onderltelt eene groote „ mate van hoogmoed en eigenwaan ; het ander vcrraadt eenen llaaffchen geest. Door de Natuur erj ,, door de Voorzienigheid, zijn wij gefchapen tot we,, derzijdfche verëeniging. Geen mensch kan geheel „ op zichzelven (laan, en onafhanklijk van alle zijne ,, natuurgenooten. Eene vefltandige agtgeeving , der„ halven, op hunne hoogachting cn goed gevoelen, is „ een prijswaardig beginzel. Het is een uitwerkzel „ der mensehlijkheid , en fpant aan met de begeerte, ,, om over cn weder van nut te zijn. Doch indien die „ achtaeeving te verre worde getrokken , is zij de ,, bron van veel zedenbederf. Want, in den tegen,, woordigen Haar van het menschdom , overdwerst dikmaals de lof der waereld het houden van zulk ,, een welberaden en kiesch gedrag, als ons de goed, keuring van God doet verwerven. Hier uit ontflaat ,, de zwaarigheid, om eene voegzaame fcheidlijn ie irekken , tusfehen geoorloofde achtgeeving on een ,, goeden naam, en de overbodige begeerte na roem. ,, Aan de eene en aan de andere zijde ontmoeten wij „ gevaaren; en ieder deezer uiterlten zal verderllijk ,, voor cie deugd zijn. Hij., die alle agtgeeving op de gevoelens der „ menfchen verdooft , vernietigt eene drangreden tot ,, loflijke daaden ; ja, hij verwerpt een der flerklte 53 ten-  LEERREDENEN. 5S3 teugels der zonde. Want , daar geene zucht na roem gevonden wordt, zal ook geen gevoel van verachting of fchande plaatshebben ; en wanneer dit " gevoel vernietigd is, is ook de weg tot openbaare ' losbandigheid gebaand. Van den anderen kant, hij, die door zucht ra menschlijke eere alleen genoopt ." wordt, maakt inbreuk op een hoogcr eerbied, dien 1 hij aan zijn geweeten, en aan God verfchuldigd is. Van hier dat de deugd dikmaals wordt naagebootst, „ en mollig eene fchitterende gedaante voor de wae„ rcld is ten toon gefpreid, die in weezenljjke begin„ zelen, of inwendige goedwilligheid, geen grondfteunzei hadt. Van hier, dat gortsdienftige waarheden „ vermomd , of in een verkeerd licht geplaatst wor„ den, met oogmerk, om dezelve met den volksfmaak ,, te doen zamèiiftemmen. Van hier, dat de Schnft„ geleerden en Pharifeeuwen onzen Heer verworpen , „ omdat zij de eer der menfchen lief hadden , meer. dan „ de eer Gods. — Wijkt , derhalven. niet af ter reg„ ter of ter fdnker zijde. Gelaat u met, als of gi: ou„ verfchillig waart , wat de waereld van uw gedrag „ cn karakter denke; maar tevens, laatcn de gevoe" lens der waereld u niet geheel beheeren. Laat zucht „ na achting eene der beweegredenen van uw gedrag , zijn, doch laat bet eene ondergefchikte plaats beI., kleeden. Berekent de agtgeeving, aan de gevoelens ,\ der menfchen verfchuldigd, naar de mate , welke deeze met de wet van God zamenltemmen. "Na deze aanhaalingen, beroepen wij ons op het oordeel onzer Lezeren , of wij van blair s Leerredenen te breed opgegeven, en dezelve met te veelvuurs, ter herhaalde lezinge , hebben aangeprezen. O o 4 £&fi  5?4 j. scharp Wegtip Gebeden voor de Joodfche Gemeente te Rotter, dam, ter gelegenheid der vccrtiendaagfthe Bede/Ion. den, m den Oorlog met de Franfchen, begonnen den ^jlen Februari], i793. ln de Hebreeuwfche Taal opgcfteld door den Hoogeerw. Hooggeleerden Heere levij heiman van breslao, Opperrabbijn der Joodfche Gemeente te Rotterdam. In het Nederduitsch ver. taala door geleerde Joodfche Mannen, en, op hun verzoek , weder overzien, verbeeterd, en, met voorkennis van Rabbi levjj ,uitgegeven, door jan scharp, Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam, bij Tohannes Hofhout en Zoon, i793. In gr. OBavo. Be-' halven het Voorbericht, 24 Bladz. De prijs is T"\e Rotterdamfche Kerkleeraar jan scharp , wiens x-/ aandeel, in de uitgave der aangekondigde Joodfche Gebeden, in den bovenftaanden omflagtigen titel, wordt aangewezen , oppert in het Voorbericht zijnen twijfel aan de gegrondheid van het algemeen gevoelen, als of de Jooden gewoon zijn, in hunne openlijke en bijzondere Gebeden, vloe'kgebeden en verwenfehingen te doen tegen de Christenen in 't algemeen, en bijzonder tegen de Vorften en Overheden der Christenheid. Hoewel hij, uit de fchriften van laatere Jooden, eenige vloekformulieren aanvoert, laat hij, echter, dit gefchil onbeflist, betuigende, dat zoo zeer het eenProteltant betaamt,deernis te hebben met de zwervende en verdorvcne Joodfche Natie, het even onvoegzaam zijn zoude voor de Jooden, de Overheid van ons Vaderland te vloeken, die hen befchermt, en de Leeraars, die hen voorftaan en voor hun bidden. De Jooden, hier te lande, wat 'er ook zij van anderen, worden door den Heer scharp van den aangewreven blaam vrijgefproken. „ Wie, vraagt „ hij, heeft meer aangekleefdheid getoond aan de wettige Regeeringsform , en wie minder vermenging „ met de geenen, die naar verandering ftonden, dan, „ over het algemeen de Joodfche Natie ? — Wie „ heeft den man geleverd , die voor oranje in zijn „ verblijf te Amersfoort was, wat barzillai voor ,, david was te Rogelim , was het niet de nakoroe- lingfehap van Israëli" Vooral prijst de Heer schar?  plegtige gebeden, enz. 585 scharp den ijver der Jooden ., in de tegenwoordige omftandigheden van ons Vaderland , aangevallen vati " ontaarte Bataven en onrechtvaardige Franfchen." Ï3e Gebeden, onder anderendoor den Rotterdamfchen Opperleeraar der Sijnagoge opgelteld , komen hem voor, van dien aart te wezen , dat hij, door zijne medewerking iu^de uitgave, dezelve den Nedcrlanderen aanbiedende, uitroept: ., Schaamte bsdekke zoogenaamde Christenen, bij het lezen deezer Gebe„ den, die, of misleid door het hedendaagsch valsch „ philofophecren, of bezield door fchandelijke partij„ fchap, weigeren voor het heil van de wapenen van den Staat te bidden, of wier gebeden zoo dubbel,, zinnig, zoo half Joodseri en half Asdodisch, zijn, ,, dat de ernftige fmeekingen der israeliten hun ter veroordeel in g verltrekken." Wat de Gebeden zelve aangaat, zij ademen, over het geheel genomen, eenen geest, welke, in den Oplteller, verftandige Godsvrucht en een welgezind gemoed jegens het Land en deszelfs beftuurers, en jegens alle menfchen aankondigt. Men ontmoet 'er een Gebed voor hel heil dezes Lands, en een ander voor den Vrede van de geheele Waereld. Z\t hier eenige (taaien van het eerfte. Doelende op het heil dezes Lands, doet de Eerw. Rabbi zijne Gemeente, onder andereu, aldus bidden. „ Och! neig toch uwe 00„ ren en verleen gehoor aan de gebeden en de fmee- kingen,welke wij,uw Volk, het zaad uwer Getrou,, wen, de Gemeente Israëls, heden voor u uitftorten , ,, om ontferming van u te bidden over dit land, de volkomenheid der schoonheid, 111 het Welke Gij ,', ons door uwe genade en barmhartigheid gebragt ,,' hebt, nadat wij om onze menigvuldige zonden uit s, ons eigen Land verdreeven zijn. ,, Hier vinden wij ongeftoorde rust , om vrij ,, waar te nemen de geboden, de inzettingen, welke ,, Gij ons hebt laaten geven , door moses , u^en ,, Profeet, en Hier hebben wij ons levensonderhoud ,| tot nu toe. Helaas! hu hebben tienduizenden des ,, volks (Hebbenden in groote menigte) zich opge,, maakt, en het (Land) omcingeld, zij hebben hun,', ne zwaarden uitgetrokken tegen zijne ('s Lands) ,, inwooners . van buiten vernielt het zwaard , en van „' binnen is fchrik en verflagenheid geboren; voor den Oo 3 „ in-  5SÖ J. scharp, plegtige c/beden, enz. „-inkopende cn uitgaande is het Land toegefloten, „ de Landwegen zijn onbereisbaar, de Scheepvaart ter zee is geftremd, eu de ellende verfpreidt zich ,, in groote menigte over het geheele Land." Na dc bekende voorbiddingen voor de Overheid en den zegen over de Krijgs-Bevelhebbers, „ opdat hun arm. „ boven dien van hunne beleedjgers moge verheven ,, worden,' laat de Rabbi deze ftreclende befchrijving volgen; ,, Het Land zal weder a's te voren zijn, han„ deldrijvende met alle de Volkeren, de Landerijen „zullen haare vruchten weder geven als voorheen, „ en de Inwooners zullen verzadigd en verheugd zijn, ,, vin wegen het goede des Lands, wanneer Gij op „ hen uwen zegen zult uitftorten tot dat zij zullen „ zeggen: ,, het is genoeg" (dat is, in overvloed) „ En van dat alles waarmede gij dit Land zult zegenen, zullen ook wij voordeel genieten; ook wij, j, uw uitverkooren Volk, zullen met vreugde waterfcheppen uit de fonteine des heils, wanneer zich de zegen verfpreidt over het gantfche Land." Uit het ander Gebed, voor den vrede der geheele waereld, zullen wij alleen de volgende zinfnede aannaaien: „ Gedenk toch weder aan de weereld, die „ Gij gefchaapen hebt tot geluk en zegen, en roep „ haar °den vrede toe. Neig toch de harten der Ko„ ningen, en hooge Lands-beftuurers tot liefde jegens „ malkander, dat elk van bun zijne kudde die hem toevertrouwd is, weide, gelijk een herder betaamt, „ met genade en zachtmoedigheid; Hort over hen uit „ den geest der edelmoedigheid om te beraadflagen tot ,. een waarachtige vrede. Ópen de oogen van alle „ bewooners der wereld, en zij zullen de aangenaam9, heid van dc rust cn dc zoetheid der menfchelijke ,, zamenleving inzien , en de eene mensch zal den „ anderen niei meer len valftrik zijn." Nevens dc Vertaaliug, do^r den Jood benjamin samu. l vervaardigd, en door Do. scharp, wat bet Neder*uitsch aangaat, befchaafd, heeft men ook den Hebreeuwfchen text doen drukken.  p, t. s« muller , veel hoofden veel zinnen. 587 Veel hoofden, veel zinnen. Door philip lodewijk stat u's muller. Te Amflerdam , bij de Wed. A. 1). Selichop en P. Hu.irt, 1793. Twee Deelen finnen 700 Bladz- In gr. Octavo. De prijs is ƒ3.18-: Schoon dit geen nieuw werk is, nemen wij echter de gelegenheid waar, 0111 het aan zulken onzer Lezeren, die het misfchien nog niet kennen, bekend te maaken. Het is de vierde Nederduitfche Uitgave van het zelve, die 'er ons thans weder van doet gewgen. Twee drukken waren geheel, en de derde vjor omtrent de helft uitverkocht, toen het overfchot door eenen voor de Uitgevers noodlottigen brand verft mden werdt, en ook nu bleef de vraag naar het wïfrk zoo menigvuldig, dat men te rade werdt een geheel nieuwen druk op te leggen, in welken, ten opzichte van ftijl en taal, nog merklijke verbeteringen gebracht zijn. Deze herhaalde drukken zijn een fprekend bewijs, met hoe veele goedkeuring het werk door onze landgenoten ontvangen is geworden , en in de daad , des/.elfs verdienden zijn zeer groot. Het gewigtigst menschkundig onderwerp wordt 'er in eenen ievendigen en bevalligen dijl, op eene bondige en oor» deelkundige wijze, behandeld, zonder iet van dat droeve , het welk anders gemeenlijk zoodanige onderzoekingen verzelt, terwijl door deze levendigheid en bcvatlijkheid van dijl de kracht der bewijzen en des betoogs niets verloren heeft. De Lezer zal over het gewigt , den inhoud, en eenigzins over het beloop als ook over den ftijl des Werks kunnen oordeelen, wanneer wij hem uit het begin des II. Deels den fchakel van 's Schrijvers redeneringen met 's mans eigene woorden voordragen. ,, A'le fchepzels verfchillen van eikanderen, bij gevolg verfchillen ook de menfchen. Dit verfchii der menfchen is zeer kenlijk, bij onderfcheiden volken, niet alleen ten opzigte van hunne uitwendige gedaante, maar ook ten aanzien van hunne zeden, verrichtingen cn wijzen van denken. Wij worden dus een wezenlijk onder&feeid der gemoederen gewaar, als wij Hechts een weinig op de uitwendige bedrijven der menfchen letten. Al het verfchii der fchepzeleh heeft eene  588 P. L. S. MULLER eene gegronde oorzaak, en bij gevolg ook dat der menfchen. De algemeene oorzaak van het verfchii der menschlijke gemoederen is te zoeken in de geboorte, de opvoeding, de luchtftreek en de levenswijze; want deze dingen met elkander bepaalen in den mensch zekere hartstocht, die de bijzondere oorzaak is waarom, en de algemeene regel, naar welken, het gemoed gewoonlijk werkt. Het is zonder tegenfpraak, dat dit verfchii eenen Herken invloed heeft in de Maatfchappij, naar mate iemand een min of meer aanzienlijk lid van dezelve is; en bij gevolg brengt ook het verfchii der gemoederen, in den burgerhaat , verfcheiden veranderingen te wege. Ondertusfchen heeft dit verfchii ook eenen nuttigen invloed , en is in fommige gevallen noodzaakiijk. Schoon het wel niet altijd kan plaats hebben, zijn 'er toch regels, om hetzelve te beftuuren. Waarom men den menfchen de vrijheid, bij het verfchii hunner gemoederen, nier kan betwisten." „ Om dan dit verfchii, van zoo veele gemoederen, tot ééne hoofdbepaling te brengen, dient men aan te merken, dat men bij de menfchen zekere lighaamlijke temperamenten gewaar wordt, die allen op eene bijzondere wijze werken, naamlijk het Sanguinisch, Melancholisch, Cholerisch, en Flegmatisch temperament. Zoo weinig men nu ééne van deze gcfteltenisfen zuiver en op zich zeiven vindt, zoo zeker is derzelver vermenging, die, bij gevolg, ook vermengde uitwerkingen heeft. Men ziet dit, onder anderen, te» klaarden, in een verbasterd Sanguinisch, Cholerisch, Melancholisch, of Phlegmatisch temperament. Waarbij nog dit komt, dat een temperament, hoedamg het zelve ook gemengeld mag zijn, nooit beltendig is, maar door den tijd verandert en afwisfelt, het geen dus ook eene geitadige verandering in het menschlijke gemoed, het zij dan ten voordeele of ten nadeele, veroorzaakt. Ondertusfchcn fchijnt die mengeling de beste te zijn, daar de Cholera de eerfte, de Sanguiniteit de tweede, en de Mclancholij de derde plaats bekleedt, met uitfluiting van eene Plegmatifche gelteldheid, die eer den naam van eene ziekte behoorde te draagen ; kunnende iemands temperament, door kunst en vlijt, tot zulk eene gelukkige mengeling gebracht, en  VEEL HOOFDEN VEEL ZINNEN. 589 en dus ook zijn gemoed, naar dien regel, ten besten veranderd worden." Alle deze Hukken, maaken de Stoffe der Verhandeling van het Eerfte Deel uit. Ten opzichte van het Tweede en deszelfs Inhoud, vervolgt de Schrijver. ., Uit deze aanëenfchakeling, van het gene wij tot dus verre onderzochten, blijkt dan ten klaarden, dat wij, tot nog toe, alleen op het hghaamlijke geiei hebben , in zoo verre zulks eenen zekeren invloe 1 op de gemoederen der menfchen heeft; en wie begrijpt niet, hoe eene nog veel gewigtiger Stoffe, bij de overweging van het verfchii der gemoederen, diende in aanmerking genomen te worden, naamlijk, het geestlijke, dat is, de ziel of het gemoed zelve ? Alvorens wij dan tot eene nadere toepasfing van het verhandelde kunnen overgaan , daan ons nog veele vragen te beantwoorden , bij voorbeeld: ,, Hoe gedraagt zich de ziel, en hoe is zij werkzaam ? Welk is haar toeftand in een' lighaam? Waarin bedaat haare heerfchappij over hetzelve? en hoedanig is de invloed van het lighaam op de ziel ? Kan ook daardoor de vrijheid der ziel belemmerd worden? Kan de ziel bij alle temperamenten goed zijn ? Kan men zelfs met het beste temperament kwaad zijn? Kan een kwaad temperament goed, en een goed temperament kwaad gemaakt worden? Zijn 'er zekere kentekenen , uitwendig aan het lighaam , die de inwendige gemoedsgedeldheid aanduiden? Kunnen de werkzaamheden der zie!e kentekenen zijn, van eene zekere gemoedsgedeldheid? Kan men niet, in het beöordeelen \an dezelve, bedrogen worden? Is de levenswijze of de uitwendige daat van een mensch ook een bewijs van de gedeldheid des gemoeds ? Kan een mensch niet veinzen? Welke oorzaken en oogmerken heeft hij, om te veinzen? Hoe onderzoekt men, of hij veinst? Hoe komt men achter de geheimen van zijn hart? Hoe verandert het temperament in eenen ftaat van ziekte, en hoe verfchillen dan de werkingen der ziele, van die in den ftaat der gezondheid ? Van waar komt fomtijds de zeldzaame overcenftemming der menschl jke gemoederen ? Van waar de afkeer en het verkeerd beöordeelen vau eenen anderen ? Kent God het menschlijk gemoed volmaakt, en weet Hij de vrijë daaden der menfchen reeds te vooren? Alle deze vragen verdie-  59° BRIEVEN VAN dienen eene bijzondere overweging, alvorens wij nader van den invloed fpreken kunnen, welke de geinoedsgefteldheid van den mensch, op alle bijzondere gevallen , bezigheden , voornemens en omftandigheden van dit leven heeft." Alle deze vragen worden ook in dit Tweede Deel behandeld , en dan bijzonder gefproken van den invloed der temperamenten op den godsdienst, op ftaatszaken op gefchillen en kabalen, op het tijdlijk beroep op het huwlijk en den huislijken ftaat, op ambten en' be. dieningen, liindelijk over de nuttigheid, die de kennis der temperamenten, in den algemeenen Omgang kan uitwerken , en bijzonder die mm voor ïiéhzelven uit die kennis hebben kan, en in 't gemeen ten beOuite over de kennis van zich zeiven. Brieven van den Notaris wijnand cappenberg te ■ Amflerdam, aan den Notaris f. w eunst, te Dusftldorp. Met eenige ftukken tot opheldering van dezelve en een kort berlgt van den Uitgeeyer. tn gr. OcHayo. 44 Bladz. Misftve aan de Heeren Schrijvers der Algemeene Vaderlandfche Letter - oefeningen , enz. wegens hunne beöor. deeling der Brieven van den Notar-s w. cappenuprg enz. Door willem box. Te Amflerdam en verders alóm te bekomen, 1793. 16 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 4 - : P\e Notaris w. cappenberg, in zeker Proces van jan van eden, «z. dezen dienende, heeft, ten behoeve van zijnen meester, zekere twee Brieven °cfebreven aan f. w. ernst. Notaris te Dpsfeldorp, ten einde aldaar bij de Wed. clkmpns, Herhergierfter in het Logement, hel Gouden Anker, te Dusfèlderp, eene informatie in te winnen, of zekere lf.endert van 't hoff, in de maand November, 1786, bij haar gelogeerd hadt, en daarop aan te dringen. Wij kunnen niet anders zien, of gemelde Notaris heeft in dezen, ten behoeve van zijnen meester, eenen : Een lezenswaardig Stukjen, het welk in eenen bevalligen ftijl handelt over den uitwendigen eeredicnst aan de Godheid, en over de volmaakte gelijkheid, die tusfehen dezelve jn den fchoot eener vrije Natie heerfchen moe', zegt de Au_ieur.„ Thans blijft mij nog over, om van den Godsdienst te iferèeken, een voorwerp, dat het Tweede Deel van dit Werk jhoet uirmaaken." Wij weeten niet, of dit Tweede Deel reeds in het licht is gegeven. Dit tegenwoordig (tuk behelst bijzonder fraaie aanmerkingen over den dood, begravenisfen, en rouvyplegtigheden: en is over het geheel lezenswaardig. R E-  REGISTERS l. LIJST der boeken, WAAR van men in DIT vijfde deel UlllRtKZcLS of BEÖORDEELJNGEN VÏNBTi Aa , Cc. c. h. van der) Vier Predikatiën, enz. Bladz. 157 . de verëischten van waare gods¬ vrucht, om Gods Beeld np aarde te wezen. . 211 . 's menfchen ingang tot Heerlijkheid, enz. . . • 248 auorner , 00 f-rieven aan de jonge Carolina. . 596 Aanmerkingen over 's menfchen vermogen en onvermogen in den Godsuienst, enz. Tweede en Laatfte Stuk. . . . 265 Academie-verhandelingen , (Staatkundige) overge- wigtige onderwerpen, enz. Ilde Deel. . 55a adams, (john) Antwoord op het Werk van den Heere thomas 1'aine, getiteld: Hechten yan den Mensch. . . 173 Afbeelding van huco de groot, enz. . 335 Amlterdam, in zijne Gefchiedenisfen, enz. XXfte Stuk. . . .279 ANDRiESsr;n, (j. j.) Gedichten. . . 140 Anecdotes voor Menfchenvrienden, ter verbeterhui van het Hart. . . 44 archenholtz, Cl- w- van) Engeland. lilde Deel. 375 arrenberg, Historiën en zonderlinge Gevallen. 431 becol, (adrianus) Bundel van Godgeleerde meest Katechetifche Verhandelingen. . . 61 Bedenkingen over het gewigt van de viering der Lijdensweek, enz . . 67 Beti denis (Geloofsvolle) eenes ouden Dienaars van jesus, enz. . . na eeroen , h. c.) Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van jssus, Ilte Deel. . . 105 . » ï Ide Deel. . . 244 BENijowstuj, Gedenkfchriften en Reizen , IVdeDeel. 38 Be-  L IJ S T DER Befchrijving (Volledige) van alle Konften , enz. Xde Stuk. . . . Bladz. 361 Biivooun, (corn. van) Kortftondigheid enz. vau 's menlchen leven. . . 354. Bibliotheek, (Scheikundige) Ifte Deel. . 356 blair , (h») Leerredenen. Vde en Vide Deel. . 577 bleuland , (Jani) Oratio in Mcmoriam hier. üav. GAUlilI. . • . IJl . (C) Verhaal van de Kunstbewerking, enz. • • • 5i7 Bode (De) uit Thuringen. Ifte, Ilde en lilde Deel 1Ü7 bonnet, (g-) Verzameling van Leerredenen. IVde Deel. . • . 303 booth, ( abraham) Proeve over het Koningrijk vau christus. • • 15 bosch , (b. i Gefprekken over de belangrijkfte Waaarheden. Ifte Stukjen. . 527 box, (w.) Bdeven van den Notaris cappenberg. 500 bri-ugel ,(harm. gerh. van) 'Tt&VOQ Simeonis Sc 444 Brief van een Heer uit Utrecht, enz. . 25 i van N. N. aan .... wegens het bidden voor de Roomfche Kerk, enz. . . 69 Brieven voor Gezelligen. . . 423 - (Vaderlandfche) enz . . . 570 brissot, (j. p 1 Nieuwe Reize in de Vereenigde Staaten van Noord-Amerika, . . 412 brucherus, (heino hermanus) Gedenkboek van Stad en Lande, enz. . .189 bruining , (gerbrand) Leerreden over judas vs. 14, 15. • • 353 brunsveld, de blau (theod.) Onlangs . Biddag, en eerlang Nachtmaal. . . 263 catteau , Tegenwoordige Staat van Zweeden. 316 chalmot, (j. a. de) Vervolg op m. noöl cho- mel's Woordenboek , enz. VlIIfte Deel, 11de Stuk. 167 . IXde Deel, lfte Stuk. . 400 Character- fchetzen (Interesfante) en Anecdoten, der voornaamfte Vorften van Europa , enz. Ifte Stukjen. • • • 9= CtARiSSE,(theod. ADRiAN.)Nagelaten Leerredenen, over paulus ISrief aan deKolosfeiïfen. Vde Deel. 20 j. _ (j.) Gedichten. . . tt8i- CLAunio>. (0. e.) Leerzame bezigheden voor ^ Kinderen. . • • 3p4 COXE ,  BEOORDEELDE BOEKEN. coxe, (william) Reizen door Zwitzerland. Ifte Deel Ifte Stuk. . • Bladz.418 Dagverhaal (Naauwkeurig) van den aanval op de Stad Rijsfel. • • -47 daubenton, Wollen in Vrankrijk gegroeid, voor allerfijiifte Lakenen, niet min als de Spaanfche gefchikt. • • • aS* Dichtitukken van het Haagfche Genootfchap, onder de Spreuk: Kunstliefde fpaart geen Vlijt. Ifte Deel Itde Stuk. ... 191 eckartshausen , (van) Het beftaan enz. van het dierlijk Magnetismus . . 162 edel aar t en eleönore. Een oorfpronglijke Nederduitfche Roman, in Brieven. . . 470 edwards, (jonathan)De Leer der Erfzonde verdedigd. Derde en Laatfte Stuk. . . 110 . Betoog voor de Eeuwigheid der Straffen. . «545 Elemcnta Gneca in ufum juventutis etc. . 355 Emilia de Varmont, Ifte Deel. . . 472 ewald (j L.)Over de^Staats-omwentelingen,enz. Z20 . De Opvoeding van het Menschdom, volgends den Bijbel. Ilde Deel. . . 346 f. Mi v. Een Profeet is niet geacht fa zijn eigen Vaderland. • • • 33<5 flemming, (richard) of de deugdzaame Staatsdienaar. 11de Deel. . • 57i flf.nis, (de) de ontwaking van epimenides, te Parijs. Blijfpel. • . 48 fokke ,(arend)simonsz. Het toekomend Jaar3ooo. 50 forster, (george) Reizen. 11de Deel. . 88 Fragmenten voor Wandelaaren. . . 421 frank, fj. p) Geneeskundige Staatsregeling, enz. (Vde Deels, ifte Stuk. . . 40S gatterer, ([.c.) Algemeene Hedendaagfche Geographie. Ifte Deel. . • 409 Gedachten (Vrijmoedige) over de zogenoemde Formulieren van Eenigheid. . . 385 (Invallende) aangaande den oorfprong der Haairkloverijen. . . 446 Gedenkfchriften , betreklijk bet Kweekfchool voor de Zeevaart. Ifte Stuk. . . 560 Gedichten van het Genootfchap, ter Spreuke voerende; Hier na Volmaakter. Ilde Deel. . 42 Ge-  L IJ S T DER Getuigenisfe volgends de Waarheid, enz. Blad?. <0± etv^s , (mati'H. van) Ora(io de Providentia Politica etc. . . „ c,ockinoa,(h.) Verhandeling over Genefis. lilde Deel «40 Godsdienstvriend. Vde Deel. . . '^Z. gorgij Lidorie, eene oude zinfpeelende Kronieck. 480 qrabnbr, (j.) Brieven over de Vereenigde Nederlanden. Me Siuk. . :j> 2_, GRKve, (w.) Verhandeling over de Honds-dolheid. 518 Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinlpreuk: Scrvandis Civ/bus. XVlde Deel. . . .218 haroer, (ger. corn.) Onzjfdjg Vertoog, enz. ssS SUL, fj. p. vanj De Republikeinfche Gelieven. Ilde Deel. . .237 hering, (j. h.) Schets der Onlusten in Engeland, onder de Regeering van karel den Iften. 510 herveij, (j.) Drie Leerredenen. . . Xll hess, (j. j.) Gefchiedenis der Israëliten, voor de tijden van jesus. Xlde Deel. . . j4„ hoog, (thomas) De aard en de voordeden eener 3 vroege Godzaligheid. . . 2Q HorjTTUijN, (pieter) Brief aan de Schrijveren der Vaderlandche Bibliotheek. . , ^ jongh, (j. de) Natuur en Liefde in ftrijd. ' . ags jungers, (j. f.) De Hedendaagfche Trant. .' j kamp , (wabë) Uitfpanningen in de Eenzaamheid. 467 kasteleijn, (p. j.) Chemifche en Phijfifche Oefeningen , enz. Vide, Vilde en VUIhe Stuk. log — IX Stuk. . . " Scheikundige Ontlediging der AmHerdamfche Geoctroijeerde — en Duitfche of Dordfche Cementpoeders. . . keessel, (d. g. van der) Oratio de Jdyocaio Christiano. . . «72 Kerkengebed (Het) der Euangelifche Broedergemeente. . . . 1 j 2 kinkek, (j,) Celia, Treurfpel. . . Kluizenaar (De) in Helfa. . . j?8 knigge, (adolf) Staatkundige Geloofsbelijdenis, enz. . . .84 koppen, (o. j.) De Bijbel , een Werk der Godlijke Wisheid. Kte Deel. . . l49 Kosmopoliet (Guftaaf) of mijn Gefchiedenis. . j..0 kot,  BEOORDEELDE BOEKEN. kotzebu-e, Adebïda van Wulfingen , enz. Bladz. 41 Gefchriften, enz. Ifte Deel. . 333 krap, 00 A- z- Het drukkende enz. der Begraaf. " nisplegtigheden, enz. • • -J- t 4° krom , (haRm. jo.) Verhandeling, ter beantwoording van eenige zwaangheden uit de belchouwing der Natuur afgeleid — tegen het bericht van moses. . • _. ... . 3°5 , __ .— Diatribe de authentia Dialoge Jus- üni Martijris etc. . . • 3=>* . . Betoog dat de beoefening der Natuur- en Sterrenkunde, niet ftrijdig is met de erkentenis der Godlijke openbaring, enz. . 494 langhans, (d.) Verhandelingen over de Ondeug- den, enz. . • . • 33° lambrechts, (amos) Kort begrip der Bijbelfche Zedekunde. • • -447 Liederen voor het Vaderland , door p. moens en b. bosch. • • , ;t j 138 •l00ff, Ca. j- a.) Verhandeling over de Hondsdolheid, enz. . • • 453 loosjes, (a.) pz. Boudewijn en Lusje, eeneVertelhng. 95 De roode Rnos. Spreekwoord. . 527 Löuife de Valrofe. Ifte Deel. . . 601 .lutherus, (Ziel der Schriften van) of uittrekzels uit zijne Werken, enz. . • 349 luzac , (joann.) Ob/èrvationes in loca veterum etc. Spec. Secundutp. . • 329 warum , (m. van) Bedenkingen en Proefnemingen ter redding van Drenkelingen. . 450 masman. Leerreden over de Brieven — aan de zeven Gemeenten van Afië. . . 503 : Kinderpreek , over Mark. X. 13—16. 503 meerman, de Burgerlijke Vrijheid, enz. . 513 fcteiszNER, (a. o.) Mafanjello. . . 141 _ de onzichtbare Spion. . 142 Melomanie der Vrouwen. • . 476 Menfchenvriend. (De) Vde Deel. . . 183 mercier, Het Jaar 2440- • « 454 mesgers , (g. l>.) Natuurlijke Historie van den Mensch. . • 333 meijer, (andr.) Hoe zal eene Jongvrouw zich vormen , dat zij liefde en hoogachting waardig zij ? 76 mi-  L IJ S T DER michaclis, (j. n.) Nieuwe Overzetting des Ouder! Testaments. XfVde Deel. . . Bladz. 241 moij, (c a. : e) O vereen (lemming van den Godsdienst, enz. ... . . 602 wuis, (c w.) De oude en beproefde Leere der Hervormde Kerk, enz. . . 309 jMtiinni>.ke.molen , (jpa.nn.) Gods zegen over da\ Huis : enz. • . s6o mui, kr (p. l. s.) Veel Hoofden, veel Zinnen. 537 ifcfönter , (F.) Berichten van Napels en Siciliën. Ilde Deel. . . -565 Natuurliike Historie. (Kort begrip der) Ifte en Ilde Stukien. . • . 128 Ni' cker , Bedenkingen — aangaande het Rechtsgeding van lodewijk XVI. . . 525 nieuwland, (p.) Zeevaaril.unde. ifte Stuk. . 592 oemler, (chu. w.) De Christen befchouwd in zijne grootheid. Ilte Deel. . . 498 olm j.z. (m. van) Tijdrekenkundige Oefeningen, en Vervolg. . . 600 Onderwijzing in den weg ter gelukzaligheid , volgends de Leer van jesus christus. . 69 paine , (thomas) Rechten van den Mensch. Ilde Deel. ... 365 PAi.issoT, (ciiarles) Belangrijke Vraagftukken. 44Ü 'ïape, (gerri'O De klugten der gekroonde Stervelingen. • • • 232 . -—— De Wijsgeer, Tooneelfyel. '. 526 Paulina Frankini. Eene gefchiedenis uit het Hoogduitsch. . • • 574 Pharmacopoea Amftdodamcnfis Nova. . s:6t! Proeve van onderzoek over de oogmerken van het Lijden en S'erveii van jests christus , enz. ^52 RoiiAARDS, (hermanni)Oratio de Doctriria Ohriui judicio hodie regundo. . . 8 rozenmull'ïr, (iohan oeorg) Historisch bewijs voor de waarheid van den Kristelijken Godsdienst. . • . 2t sander, (carpl phh.ip) Gefchiedkundig bewijs voor de waarheid van jesus Opftanding. . 18 scharp, (j.) plegtige Gebeden van de Joodfche Gemeente, enz. . . • 5^4 «cm'UCHZRn, (j. j.) Bijbel der Natuur. Xllde en Laatfte Deel. . 1 . . i slothouwer , (bocchi) Tirocinium Criticum etc. 272 swin-  BEOORDEELDE BOEKEN. swinden; (j. h. vais) Natuurkundige Stellingen, Inl. Ifte en Ilde Boek. . . Bladz. na takens , Cjac. rijsdjjk) De Brief van paullus aan fjlemon. . . , Theobald of de Dweeper. . . 327 Toverboek (Natuurlijk) IV Deelen. . 286 townsend, (joseph) Reis door Spanje, enz. Ilde Deel, ifte Stuk. . '. 135 treslinö, fANT. haakma) Adverfariorum Critico rum Specimen. . . , Uitlandfche Wijsgierige en Letterkundige Fragmenten en Inlandfche Mengelftukken, No. 1. 504 Veit Rofenftok. Een geestige Roman. Door w. t. 479 Verhandelingen , rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst , uitgegeven door tfijler's Godgeleerd Genootfchap' Xllde Deel. . jfl , . (Tweede Recenfie) . ' n, . XlIIde Deel. . . J£ ' ' (Tweede Recenfie^) 5,7 ■ 7 var. het Genootfchap, Tot verdedi- ging van den Christelijken Godsdienst. Opgericht in 's Hage , voor het Jaar 1791. . . • v°or het Jiar 1790. . Kiq Verhandeling over het gebrek aan Predikanten. . &6% Vertellingen en oefeningen voor Nederlandfche Kinderen, met Plaatjes. , n .g Verzameling vau Stukken . gevonden in het Kabinet van den Koning der Franfchen, bij den Heer de la porte. enz. . . ee> villaume, Brieven over het Kwaad. TUde Deel 43* vloten, (w. a. van) De Bijbel. Vilde Peel. . 481 vogel, (samuel got-xifb) Handboek der beoefenende Geneeskunde, enz. . . 2q vonoel, (joost van) Alle de Werken. Uit2e°-e- ven door b. bosch. . . ■ 28a vries , (jan de) Gemeenzame Gefprekken over de voornaamfte Leerftukken van 'den Christen Godsdienst, enz. ifte Stukje. . " n^i Wanrfchuwing, (Ernftige en trouwhartige^ aan de Grooten , enz. . walker, (robert) Leerredenen Hfde Deel. '. 397 wierdsma . (petrus) Verhandeling over her Stemrecht in Friesland. . . . vad. bibl.v. deel. no. 13. Qq WÏL  LIJST VAN B1JBELPLAATZEN. Willielmina Arend, of de gevolgen van het overdreven gevoel. Ifte en 11de Deel. . Bladz. 521 witting, (j. c. f.) Stof tot onderhoudingen bij zieken en ftervenden. ... 19 zimmerman, (p.) De jonge Huishoudfter j een Boek voor Moeder en Dochter. Ifte Deel. . 383 zöli.ner (j. f. en j. s. lange, Natuur- en Zedekundige befchouwing der Aarde , en van haare Bewoonderen. Vilde Deel. . er II. LIJST VAN BIJBELPLAATZEN, DIE OPGEHELDERD OF VERBETERD WORDEN. Gen, XV: 18. . Bladz. 8 Gen. XXVIIf: 16,17. 540 Exod. XV: 23-^25. . 8 Peut. V'IH: 15. . 6 Deut XIV: 5. . 4 Spreuken Salomom. . 482 Prediker. . . 486 Hooglied. . . 4g8 Ezra. (Het Boek) . 241 Esther. (Het Boek) . 042 Job XXX: 3. . 6,7 Pf. LVI1': 10. . 7 Pf. LXXIf: 9. . 6 Pf LXX1V: 14. . 6 Je/. VII: 18. , . 5 Jef. XI: 8. . 6 Jef. XXI: 1. . 6 Jef. LI: 20. . 4 Jef. LIX: 5, <5. . 4 Jer. H: 6. . Bladz 6,7 Amos VI: 14. . g Zach. X: 11. . 7 Matth. V: 1—:6. . 108 Matth- VI: 13. . ^5 Matth. XHh 28—30. . 55 XXVI: 45. . 5Ö6 Luk. XI: 24. . 6 Luk. II: 29. enz. . 444 Luk XVJTi: 9—14. . 245 Joann. V: 4. , 302 Hand XI!: 23. . 102 Kom. V: 13. . 168 Rom. VII: 7. . 169 Kolos f. UI: 18,19, . 2c«f 1 Thesf II: 4. , 3p8 Jakob. V: 14, . 1 Machateën. (Het eerfte Boek) , . 242 III.  LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. III. LIJST VAN OPGEHELDERDE V/OORDEN. i. Hebreeuwfche, Nol, 1&fl , welk fort van Dier zij. . Bladz. 4 filjii, Ö'Jn, pjfl , A# Rivierpaard. M&iJNj Dt- J/ö«,o- Af'a. . . .4 ^1,f°»V ', wy7* Kolekwint. . , g £. Griekfche. XöVO?, J# Joannes betekent ï . Bladz. Joa A;.'6j 0A0.,, era Aanklager. . . 44Q avo/Zi'^,] ontjlaan. , , 44£ Qq S IV.  REGISTER IV. register van de voornaamste zaaken. j A. blaken , deszelfs bevolking zeer verminderd. Bladz. 89 Aanbieding (Algemeene of onbepaalde) van het Euangelie. . .64 Aarde (Oudheid der) . . 306 Aduwert, bloeijende School oudtijds aldaar. . 190 Advokaat (Of een Christen) ooit tot Proces zal raaden.' . . .72 Afa, Slangen van dien naam. . . 4 Ambten (Voordeelige) in Holland. . 278 Amnestie aan de Patriotten te geven. . . 558 Arabië. (Grondgelteldheid van Petra;isch) • 6 Asturiê, eenvouwigheid van Zeden in die Provintie. 135 Avondmaal. (Wie tot het) behooren te gaan. . 64 — (Waare natuur des Heiligen) . 157 B. Baal-Zebub, God der Vliegen. . 4 volgg. baretti. Anecdote van hem. . . 377 Beek van ligijpte. ... 7 Begraafnispiegtigheden.- Zie Rouwrlragen. benijowskij, echtheid van zijne Berichten. . 38 zijn Dood. . . 39 Bergpredikatie van jesus. Aanmerkingen over dezelve. . . . 107 Bevindingen. Aanmerkingen daar over. . 2^0 Beweging. (Regelen over de enkelvouwigegeftadige) 121 Boston. (Zeden te) . . • 4'4 Brusfel. Bijzonderheden omtrent deze Stad. . 91 Bijbel. Deszelfs bedoeling als een geheel aangemerkt. 150 C. Cement, Amfterdamfche en Dordfche beproefd. . 71 Chemie aangeprezen. . . 126 Conjlans. befchrijving van deze Stad. . 420 D. Dood (Na den) zal'er een herinnering plaats hebben. 2.-0 (Zullen wij elkanderen kennen na de) . 347 Door-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. i Doornenkroon van jesus, uit welke doornen. Bladz. 19 Drenkelingen, middel om hen te herftellen. . 451 Duivel. Aanmerkingen van villaume over zijn beftaan. . . • 439 Dweeperij befchreven, enz. . . 229 Dwingelanden fchenken Eeriimbteu aan vleijers , enz. 237 E. Engeland, de tijd van deszelfs welvaart is ten einde. . . . 378 esther haare gefchiedenis geplaatst onder xerxes. 145 . over de echtheid van dit Bock. . 243 Europa, gedachten van paine, om deszelfs ge- lukftaat te verbeteren. ; . 371. ezra. Aanmerkingen over het Boek van dien naam. 241 F. Formulieren van E enigheid. Ar.nmerkingen over dezelven. . . . 3S5 forster , de Oude. Ondankbaarheid jegens hem. 377 G. Gebed voor Overledenen. . . 20 Gebeden der Jooden. . . . 584 Geest. (Verklaring van den naam, Heilige) . 66 Geestelijken. Zie Kerklijken. Geheugen. (Aanmerkingen over bet) . . 31 Gehoorzaamheid aan God, moet onbepaald wezen. 212 (Lijdelijke) . . 573 Gelijkheid der menfchen, onderfcheidingen , oorfprong , natuurlijke , rechten en pligten daar uit voort vloei jen de. . . 289 volgg. Gefchiedenis der Israëliten. Regels bij derzelver verklaring waar te nemen. . . 146 derzelver belangrijkheid. . . 148 Gewetens-vrijheid. Gezegden van luther daar omtrent» . . . 349 Gods (Grootheid van) liefde. . . 499 God behaagen, verpligting daar toe , en voordee- len daar van. . . . 398 Gods tegenwoordigheid. Troost daar in voor den Christen. .. . 57!? Godsdienst. (Aanmerkingen van palissot over den) 449 -—■ hoe naar behooren verdedigd dient te worden. . . . 467 (noodzaaklijkheid om in den Christelijken) het waare van het valfche te onderfcheiden. . 9 Qq 3 Gods-  REGISTER Godsdienst en Godgeleerdheid onderfcheiden. Bladz. n l (Nationale) is ftrijdig niet den geest van JKSL'S. . . I5 (Be .vijs voor den ChTistelïjketü . 21 of gevaar loopt van de Verhciners. . 8a > aanvallen op dezelven , en het kwaad daar door veroorzaakt. . . 193' volgg. ■ (Openbaare) waarom door veelen verzuimd w-.rdr. . . 5?7 Giïooï, Chogo de) Befchrijving van zijn Buisjen. ^-6 Qulik, Wijs beduur in dit tan i. . .' * sS H. Haairklooverijên , Invallende gedachten omtrent de- «elVfr . . .446 henr.1k de III. zijn Karakter. . . 04. VIU. . ... . 94 Hof van Holland, deszelfs oorfprong, oudheid en andere bijzonderheden. . . . 556 hoefman , Profesfor te Ween en, zijn zedelijk Char rakter. . . , 7g Hooglied. Aanmerkingen over hetzelve. . , 488 Honds-dolheid, middel daar tegen. . . 455 Honig, (Wijze pro den) uit de Korven te nemen, waar in de Bijën zijn. . . 362 Huwlijk. (Pligten in een gelukkig) . . 205 Jesus. (Karakter van) ... 98 Jooden. Hunne Volksdwalingen ten tijde van jesus. 99 . of zij de Christenen vervloeken in hunne gebeden. . . • 5 !4 K. Kaas, hoe veel jiond jaarlijks van de melk van ééne koe gemaakt wordr. . . 275 kakel de L Bijzonderheden van hem. . N 520 _ de II. Koning van Engeland, zijn Karakter. . .94 Keeshonden , waarom , en zedert wanneer zoo menigvuldig hl Nederland. . . 277 Kerk (Engelfche) is een Weieldsch Koningrijk. 16 Kerklijfen, welke middelen zij gebruiken, om zich te bandhaven. . . .17 Katers cn Ketterij , gezegden van luther daar omtrent. . . . 350 Ko-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Koningrijk van christus is onderfcheiden van alle aardfcUe Rijken. . . Blad*, ij — middelen om dit in (land te li aden . ,6 KrjiUk, noodzaaklijkheid derzdve hij de H. S. 509 -7 gebruik en nvsbruik van de.l voor de Zeevaart. Bijzonderheden des ° aangaande. . • . 560 Laken - Fabrieken te Burfctiet. . . 81) La «glev endheid. Voorbeelden daar van in Asturien. ió6 La oifi'èr, ( S'jsteinu v„u; . , „IO Leuven, berichten van de Hooge School aldaar, cn eenige bijzonderheden. '. . yt Liman, (Manier om) te bleeken , door middel van gedépnlogisteerd Zeezout-zuur. . , 357 Luik. Bijzonderheden omtrent die Stad. . 90 Lijden. (Oogmerk van jpsys) . . 25Z Lijdensweek , hoe behoorlijk van Christenen te vieren. ... 63 M. Machabecn. (Nuttigheid van het ifte Boek der) 24a Magnetismus. (fet over het DierlijkJ . . 163 ^/vs.ANjELi.0, berichten van hem. . . \fv Mechelen. Doodfche ftaat van die Stad. . 91 Melaatsheid. Landziekte in Asturien. . 13^ Mensch. Zijne heftemming tot gezelligheid. . 36 ■ vallen dikwils tot uiterlten. . 580. ■— verfchii der menfchen. . . 588 Mesfiaanfche Voorzeggingen. . . 492 Nederlanden. Grond , Lucbtftreek, Gezondheid of I Ongezondheid, Dieren én Flapte»,,enz. . 274. Nederlanders. Uiterlijke gedaante. . . 276 Karakter. . . 275 Nederlandfche Natie. Derzelver Zedelijke toeftand. 183 Nieuw- Jork. Berichten van dezen Staat. . 415 Qlewn infirmorum, of Zieken-Olie , onder de Sa- «•amenten aangenomen. . . x vol?g. Olie, een tew >on geneesmiddel in het Oosten. . - j (M--0 'Je Ziebeji te zalmen, was een hulp- ^-H • Q'-l 4 ■ mid%  REGISTER middel tegen veele kwalen , en wordt als zodanig in het Nieuwe Testament geboden. Bladz. 2 volgg. Omwentelingen (Hoe men gewelddadige) kan voorkomen. . .86 Aanmerkingen over dezelven. . 220 Ongelijkheid des Menfchen. Zie gelijkheid en 338 volgg. Opjianding van jesus bewezen. . *. 18 Opvoeding. (Plan van) . . . Opvolging._ (.paine is zeer tegen de erflijke) . 368 Overheid is verpligt voorzorge te gebruiken omtrent haare zieke Medeburgeren, en wat daartoe verëischt wordt. . . , 215 . heeft geen gezag over de gewetens. . 351 paine. (thomas) Bijzonderheden van hem. . 3Ö Papierengeld, n tdeel van hetzelve. . . 415 Papierplant in Siciliën. . , 560, Paullus te fpellen, en niet Paulus. . . 50a Bcnfijlvanièn. Berichten van dezen Staat. . 416 PEREijna. visaak) Bijzonderheden van hem. . 167 Preadamitcn, Samenftel van pereijua omtrent dezelve. . . . 167 Prediker, (De) of van Salomo is? . . 486 Profeecen. (Wat zijn) . . 490 > Bijzonderheden omtrent dezelven. .. 490 Quakers, hunne Zeden. . . 416 R. Rechten. (Aangeboren en onvervreemdbare) van den Mensch. . . 343 ■ van den Mensch. . . 365 volgg. Republieken. Aanmerkingen daar over van paine. 3Ó9 , 370 Revoluticn. Zie Omwentelingen. Rhinocorura. Zie Beek van Egijpte. Rhode island. Berichten van dien Staat. . 415 Richard Leeuwenhart, . , 93 Roos. Befchrijving dezer ongefteldhcid, oorzaaken, . toevallen . leefregel, geneesmiddelen. . 172,173 Rotlekruid. Befchrijving van hetzelve. . 170 — vijf foorten. . . 170 » — Aart en Beftaandeelen. . . 170 • Uitwerkzcls. . . i~o ■ >— Dienst. . . . 170 Rouw-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Romvdragen , het fchadelijke daarvan , enz. Bladz. Rijkdommen der Spaanfche Hovelingen. . _ 137 Rifsjel. Bijzonderheden van het Beleg dier Stad in 1792- • g ' -47 Salamanca. Berichten nopens de Hooge School « aldaar. • .. • . \ r , „ l37 saiomo, waarom hij in zime Spreuken mets fpreekt van den lsraëlitifchen Godsdienst. . _ 4R2. Schapen iet over de Schaapsvokkenjën in Spanje, i^d Schepenen. Oorfprong en oudheid van dezelve en andere bijzonderheden. . • • 553 Segovia, Waterleiding aldaar. . . 137 Sentimenteele (treurige gevolgen van het) gefchetst, in de gevallen van Wilhelmina Arend. . 521 «Sfr/Z/W, Regeering aldaar, niet bemind. . 567 simkon st1jlites. . • ',v . „ , ^ 4 Slaven. (Misbandelingeu en wreedheden omtrent de) 417 Spreeuwen, Natuurlijke Historie en befchrijving. van dezelve. • • • • 404 Spreuken van salomo. Aanmerkingen ever dezelve. 481 stahi • (Sijstema van) . ... 3,1,0 Stemrecht in Friesland. . : • 549 Straf n. (Aanmerkingen over de eeuwigheid der) 546 Stijliten of Pilaarheiligen. .406 Tabak. Bijzonderheden nopens dezelve. . 40r 'Tintel (Franfche) in Engeland gehaat. . 376 Toneelprachi in Engeland. • 37« Tijd. (Waarde van den) ,• ■ • 42? Uitlegkunde (De waare) het beste middel, om de Leere van jasos te verftaan. • • li Ffl/van adam. Aanmerkingen over denzelven. . 441 Verdraagzaamheid. Wat leert de Bijbel daar omtrent? 156 Verlichting, of gevaarlijk is voor den Godsdienst. 80 . . .. volgg. VUc«cn een groote Landplaag in Patsestlna, enz. 5 Volk, in hoe verre het recht heeft, om te doen wat het wil- • • 176 „ 0f rechtheeft het misbruik van magt te weder- ftreven en te ftraffen ? . •  REGISTE1 DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. 'Volksbegrippen, of jtsus en de Apostelen zich daar uatr gelchikt hebben. . _ Ihaz TT z]in onderfcheiden van Volk'sdwaalin-' gen. . . . • Wat zijn 1 Volksdwalingen door jesrs beftredeu. . Zu Voorzeggingen nopens den Mesfias. Aanmerkingen daar omtrent. . . Vrouwen behoeven niet geleerd te zijn. *-5 ■——'— behooren onderdanig te wezen aan 'haare Mannen. . . _ Vrijheid (Volks-en Burger-) enz. . -?T W. 5 6 Wellust. (Middelen tegen de drift tot) . ,ot Wetten moeten geëeibiedjgd en niet ligt veranderd ' worden. • . 2"8 WH (Men is verpligt den uiterftem) der fterven- 3 den te volbrengen. . . „0 willem de Veroveraar. Zijn Karakter. . . ó, l de II. Koning van Engeland. . 0» . de III. Karakter. . . Wind (Over den vergiftigen en doodlijken) samum, SAMiëL, enz. . . , Wol. (Nederlandfche) ... Z7Z Wol, (Over de) in Frankrijk. . aj£ Z. Zeden, derzelver invloed op het geluk der Volken 412 Zedeli/ke toeftand der Nederlandfche Natie. 183 Volgg. Zeep (Manier om een Zuure) te bereiden. . 3^" Zilver-j'alpcier , deszelfs rottingweerende kracht. 360 Zweedeu , verdeeling,grondgeöeldheid, karakter van den Konirtg cn Koningin, Regeeringsvorm van 3772. Gouvernement, Godsdienst, hardheid tegen de Hervormden, Wetten, Land- en Zeemagt, Riddet-ordens , nuttige 'inftellingen , Natuurlijke Rijkdommen , Koophandel , Opvoeding , Volkscharakter, Volkskleeding , Kunften en Wetenfehappen. . . 31$ voig