VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK.   VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. Alles, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzo. JESUS CHRISTUS. ZESDE DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDAM, lij MARTINUS de B R U I[ N, Cu de Wannoesftraat, het zesde Huis van de Visckfteeg, Noordzijde. M D C C X C I V. / J H =*v   UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Het vijfde en drie volgende Hoofd/lukken uit Pat/lus Brieft aan de Romeinen, verklaard door gerhardus de haas , Doctor der H. Godgeleerdheid, en Predikant te Amflerdam. Eerfte Deel. Te Amflerdam, bij Wesfing en Allart. i7«9- 4^7 Bladz. In gr. Octavo. • ■ Tweede Deel. — 1790. 511 Bladz. Derde en Laat/Ie Deel. — 1793. AtyBladz. De prijs des geheelen Werks is ƒ 8 - 5 -: Nademaal door de Uitgave van het Derde en Laatfte Deel , dit Werk van den Amflerdamfchen Kerkleeraar g. de haas , zijn volle bellag heelt gekregen , hebben wij gedacht, daar wij 'er tot hier toe niet van gefproken hadden , aan onze Lezeren een kort verflag van het geheel te moeten geven. De- Eahv. . g. de haas, .heeft het vijfde en de drie volgende Hoofdftukken van paulus. Brief aan de Romeinen ,'m openbare Leerredenen, voor zijne Gemeente behandeld, daartoe bewogen, gelijk zijn Ecrw. zich in zijne Aanfpraak en Opdragt aan zijne geliefde Gemeente van Amflerdam uitdrukt, „ in het gemeen door het gewigt der waarheden, die den inhoud uitmaaken van dit gedeelte der H. Schrift, in het bijzonder door de doorbreeking van de verderilijke gevoelens, der-zoogenaamde nieuwe Leer-hèrvormers^'volgends welke het denkbeeld van verzoening met Gt»'d, 'doof het borgtogtlijk lijden en fterven van christus , uit de Christelijke Leer geheel en al moet verbannen worden, en dezelve (zoo als zij zich uitdrukken) tot haarc oorfpronglijke eenvouwigheid moet te rug gebracht, dat is, zoo verklaard worden, dat alles in het wezen der zaak uitkomt op de bloote Leer van den natuurlijken Godsdienst." Met het oogmerk , om zijne Gemeente te verfterken tegen de dwaalbegrippen dezer zoogenaamde Lcer-hervonners, heeft de Heer de haas dezen zijnen arbeid in openbaaren gefchrifte uitgegeven, doch, niet onder de gèSaante van Predikaaifien, maar van eene Uitlegkundige Verhandeling. Om aan dit zijn oogmerk te voldoen, dacht de.Leer. aar, dat het Uitlegkundige de beste weg ware, dat is, $ eene'zoodanige verklaring van de H. Schrift, die, vad. bibl. vi. deel. no. i. A niet  ft , G. DE HAAS niet alleen ten aanzien van den inhoud der woorden op zichzelven befchouwd, maar ook, en wel vooral, ten aanzien vau het verbondmatige en dóelmatige, de vcrcischte ophelderingen en bepaalingen in zich behelst," — en volgends dat denkbeeld te werk gaande , ,, heb ik , zegt hij , om te doen blijken de gegrondheid der leerftukken, die, door de gewaande Hervormers beftreden worden, zulk een gedeelte der Godlijkc Openbaring, waarin van dezelve op de duidelijk/ie en onderfcheidenlijkfte wijze gefproken wordt, ten onderwerpe van mijne bearbeiding genomen." Schoon tot zijn Eerwaardens oorfpronglijk ontwerp ïilleen behoorde de verklaaring van het vijfde en drie volgende Hoofdftukken; echter, omdat ons aan de grondige bevatting van dit gedeelte der H. Schrift zoo veel gelegen ligt , als hebbende ecnen beflisfenden invloed op meest alle de waarheden van den Christelijker! Godsdienst, die dezer dagen beftreden worden, heeft de Leeraar de moeite gedaan, om vóór deszelfs verklaring eene korte opheldering van dezen geheclen Brief te laten voorafgaan, ten einde — de gronden te ontdekken van de verklaring, die hij van deze Hoofdftukken gegeven heelt. Men vindt dus in deze drie Bockdeelen, als de hoofdzaak, eene Uitlegkundige Verhandeling van het vijfde tot het achtfte Hoofdftuk van paulus Brief aan de Romeinen, voorgegaan door eene korte opheldering van dezen gcheelen' Brief in het Ifte Deel, Bladz. i—152. Nog heeft de Ecnv. de haas bij zijn Werk gevoegd twee afzonderlijke Vcrtuogen , één over de twee Verbondshoofden, adam en Christus, achter het eerde, en eene Verhandeling over de Euangelifche Heiligheid, achter het tweede Deel. Op gelijke wijze hadt de Heer de haas voor het derde Deel beftemd,eene Verhandeling over de toekomende waereld, naar aanleiding van hetgeen paulus , met .betrekking tot dit onderwerp, voordraagt in bet tweede Deel des achtften Hoofdftuks, bijzonder ys. 19—22. Doch, dewijl dit Deel reeds tot eene genoegzame dikte was aangegroeid, befloot hij •liever, de gemelde Verhandeling in een afzonderlijk Werkjcn te laten volgen, hetwelk wij nu nog te wachten hebben. Wat .de uitvoering belangt, hoe zeer, gelijk wij boven van den Leeraar hoorden, in dit gedeelte der  over paulus erief aan de romeinen. 3 fl. Schrift, van de bovengemelde onderwerpen , op de duidelijkfte en onderfchcidcnftc wijze gelproken wordt, jmgtiians fcbrijft zijn Eerw. in de Voorreden voor het Derde Deel : „ Het iprcekwoord, dat fchoone dingen . .moeilijk zijn, heb ik bij de bearbeiding van dit Hoofdftuk (bet achtfte) zoo bevestigd gevonden, dat ik, indien mijn lust niet telken rejze verlevendigd en opgewekt ware geworden , door het gewigt en de fehoonhcid der Holle , ligtclijk berouw over mijne onderneming zoude gekregen hebben." En in de daad dit Werk verëischt Lezers, die eene ingefpannen aandacht en geoefende zinnen bezitten, om onderfcheidingen, en een diepzinnig betoog, te kunnen nagaan; wij 'dachten verfcheidcnmalcn, onder het lezen van dit Werk, hoe ■veel moet die gemeente te Rome, de gemeene Christenen van onzen tijd toch overtroffen hebben in kundigden! Zie hier een voorbeeld of twee. Ifte Deel, Bladz. 159. §. 3. Na aangemerkt te hebben, dat het ftuk, het geen door paulus in het Vde Hoofdftuk behandeld wordt, betreft de uitnemendlicid der zaligheid , die aan het geloove der Euaugelie-leere verbonden is, vervolgt de Eerw. de haas : ,, Ten betooge van dit ftuk redeneert onze Apostel, in dit Hoofdftuk , uit Christus Middelaarfchap en Plaatsbcklcederfchap." „ Het zijn twee onderfcheidene dingen, middelaar te zijn, en plaatsbekleedcr te zijn!' „ Iemand kan een plaatsbekleedcr zijn, zonder middelaar te. wezen. Adam was Plaatsbekleedcr , maar geen middelaar. Een borg vervangt altijd in zeker op.zigt de plaats van den perfoon , voor wien hij borg geworden is ; maar daaröm is hij geen middelaar van denzelven." „ Van de andere zijde kan iemand middelaar wezen, zonder plaatsbekleedcr te zijn. Moses was de middelaar -des Joodfchen volks, maar geenszins de plaatsbekleedcr .van het zelve. — Goedemannen zijn middelaars, maar geen plaalsbekleeders." „ Dit onderfcheid mag en moet men toepasfen, 0» .den perfoon onzes Zaligmakers." ,, 's Heilands Plaatsbcklcederfchap, bepaaldelfk onder dat denkbeeld befchouwd , heeft op cenen beftemden tijd, een einde genomen, enz." dit breidt de Heer de haas uit, zorgdragende, dat men deze zijne uitfpraak niet verkeerd verfta, en hij vervolgt Bladz. 162. §. 4. Ai „ Dat  A G. DE HAAS „ Dat de gemelde onderfcheiding licht geeft in de uitlegging der Schrift, blijkt reeds hier; daar wij door dezelve als met de hand geleid worden tot eene eigenaartige vcrdeeling van dit Hoofdftuk, die anders moeilijk is. Onze Apostel willende tooncn de uitmuntendheid der zaligheid, die ons door het Euangelie, in den weg des geloofs, wordt toegebracbt, redeneert tot zulk een einde eerst uit 's Heilands Middelaarfchap, zoo als hetzelve gegrond is in zijn Plaatsbekleederfchap, dan uit zijn Plaatsbcklcederfchap, zoo als op hetzelve zijn Middelaarfchap gegrond is," enz. Zie hier een ander voorbeeld, Ifte Deel, Bladz. 229. bij gelegenheid van hoofdstuk V: 9. zegt de Heer de haas : „ Omtrent des zondaars rechtvaardiging dient hier aangemerkt, dat men in dezelve onderfclieiden moet het brengen van den zondaar in een ftaat van rechtvaardigheid voor God, en de vrijfpraak van denzelven. Het laatfte is een gevolg van het eerfte, en dus laater in orde der zaake; fchoon niet in orde des tijds. Het eerfte gefchiedt in den zondaar. Het laatfte gefehiedt geheel buiten denzelven , naamclijk in het Eu ngelie. Huishoud dijker wijze gefchiedt het eerfte door Christus, befchouwd zoo als dezelve niet alleen de Verwerver der zaligheid, maar ook de Toepasfcr is; het laatfte door den vader, befchouwd zoo als dezelve, in de uitvoering van het Verlosfmgswcrk, het Charaktcr van Richter vertoont," Wij zouden meer foortgelijke voorbeelden van de fijne en diepzinnige onderfcheidingen kunnen bijbrengen, welke de Eerw. de haas maakt, om door middel van dezelven paulus Brief aan de Romeinen te verklaaren , welke door onze Christenen, van de honderd naauwlijks door tien , of minder, zullen gevat, veel min begrepen wonden, en wel zelfs misfehien aan bedenkingen onderhevig zijn, en door alle Godgeleerden , ook onder de reebtzinnigen , niet zullen toegeftemd worden. — Maar kan men nu in de Romcinfc/'.e Christenen van dien eerften tijd, en dat wel uit de Heidenen , volgends de onderftclling van den Hecre de haas , zoo veel kunde , zoo veel diep doorzicht in het fainenftel der Godgeleerdheid, denken? ;— Elk Lezer begrijpt, dat wij van eene doorlopende verklaring van eeriige Hoofdftukken des Bijbels, geen ge-  OVER PAULUS BRIEF AAN DE ROMEINEN. 5 geregeld uittrekzel geven kunnen — wij zullen hem dan, ten proeve van de fchrijfwijze en behandeling des Leeraars in dit Werk, het een en ander mededeelen uit deszelfs opheldering over den gantfchen Brief aan de Romeinen, als ook uit zijne beide Vertoogen, welke achter het eerfte en tweede Deel, geplaatst zijn. In de Eerfte Afdeeling der gemelde korte opheldering, bepaalt de Eerw. de haas zijne Lezers bij I. ,, De Perfooneu, aan welken paulus dezen Brief gefchreven heeft. II. De gefteldheid, waar in dezelven zich bevonden , toen hij dezen Brief aan hun fchreef. III. Het heerfchend oogmerk van dezen Brief. IV. paulus fchrijftrant in denzelven, en V. De orde en het redebeleid , door paulus in dezen Brief gehouden." — „ De Perfoonen , aan welken paulus dezen Brief gelchreven heeft, waren , naar de gedachten van den Heer de haas , ten aanzien van hunne afkomst, geene anderen dan Heidenen : en ten aanzien van den Godsdienst, dien zij aankleefden, ten tijde van hunne bekeering tot het Christendom, ten deéle afgodendienaars, ten deele Joodengenooten." —• Dus geloovigen uit de Heidenen, tot welken deze Brief eigenlijk, ja , alleen gericht zal zijfl, het welk de Heer de haas vervolgends breeder zoekt te bewijzen, en te verdedigen. II, ,, Ten aanzien van het godsdienftige en zedelijke, verkeerden deze Perfoonen — in eenen gewenschten toeftand -— nogthans in geen gering gevaar; niet zoo zeer wegens de vervolgingen, die hen op zulk eene afgodifchc plaaats, als Rome was, drukten of dreigden; noch ook wegens de verleidingen, aan welke zij, in zulk eene wulpfehe ftad , waren blootgefteld; als wel voornaamlijk, wegens de pogingen, die door de valsehlijk genaamde Christen Leeraars en gemeene Christenen uit de Jooden werden aangewend , en verder zouden aangewend worden, om hen af te trekken van de zuivere Euangelie-leere." III. Het heerfchend oogmerk van paulus in dezen Brief, wordt Bladz. 19. dus opgegeven. ,, Paulus fchrijft hier eene volledige verdediging van de Christelijke Leere, in zoo verre de leerwijze van de valfche Broederen uit de Jooden, tegen dezelve inliep; en Helt die in handen van de voornaamfte Gemeente uit de Heidenen, de Gemeente van de Hoofdftad der waereld, om voor hun te dienen tot wapening. A 3 te*  6 G. DE HAAS tegen de aanvallen van zoodanigcn uit het joodendom; welke de zuivere Euangelie-leer beftrecden, en de geloovigen uit de Heidenen te Rome, daar van zochten af te trekken." — „ Ondertusfchen dient hier aangemerkt te worden, dat wij paulus bedoeling, met betrekking tot de voorwerpen , aan welken hij fchrijft, niet te zeer bepaalen moeten. Trouwens, het fchijnt klaar, dat dé Apostel m het vervaardigen van dezen Brief ten doel c;ehad hebbe, om de geheele Christen-kerk uit de Heidenen, niet alleen m dien tijd, maar ook in de volgende eeuwen, in denzelven een' voorraad van redenkavelingen te doen vinden, met welken zij zichzelven tegen alle de wctgczmde aanvallers der ruime en zuivere Euangelie-leere, genoegzaam zouden kunnen verdedigen," . IV- Ten opzichte van den Schrijftrant van paulus Bi dezen Brief, merkt de Leeraar Bladz, 21. aan: „ dat alle de Brieven van paulus, (dien aan p'fflLéiïMDN alleen nitgezonderd,) meer den naam van Redenvoenngen verdienen, dan van Brieven — dat de Apostel den Hellenis/ifchen Schrijfftijl in denzelven verkozen hebbe — in dezen Brief waarlijk welfprckcnd is — bijZonder dat de Apostel met de benaming van gif en » in dezen Brief bepaaldelijk bedoelt de Perfoonen, aan welken hij dezen Brief ge'fchreven heeft, te weten, de Gelovigen uit de Heidenen te Rome. Onder de benoeming van wij en om , bedoelt hij op enkele plaatzen Zich zeiven, zoodat wij het zelfde beduidt als ik. — doorgaands verltaat hij onder deze benoeming het gantfche lighaam der Gelovigen uit de Heidenen." V. Ten opzichte van de orde en het redebeleid door paulus in dezen Brief gehouden, doet de fchrandere de haas deze bekentenisfe Bladz. 25. „ Buiten twijfel heeft paulus in dezen Brief eene orde gehouden, welker naauwkeurigheid en fchoonhcid geëvenredigd is aan de overige uitmuntendheden van denzelven; maar deze erde overal te ontdekken, is niet weinig moeilijk; en wanneer men die ontdekt heeft, is het wederom gantsch niet gemaklijk , dezelve aan minkundigen bevatlijk voor te dragen." — Vervolgends geeft hij daar van' verfehoonende gronden op ; wij voor ons gelooven, dat de eenige reden Van deze moeilijkheid gelegen is, niet in paulus , of in 't gemeen in de oude Gewijde Schrijvereu zeiven, maar in dien misflag der latere geleer-  OVER PAULUS BRIEF AAN BE ROMEINEN. f leerde Uitleggers, die als met geweld hunne methodieke en analijtifche wijze van vooritellen aan deze Schrijvers hebben willen opdringen, terwijl deze Schrijvers in hunne Schriften veel vrijer den natuurlijken loop der bedachten, opgewekt door voorkomende aanleidingen,0 en zonder fpitsvhniigheden, gewoon zijn te volgen. — Wij zullen nog uit de Verhandelingen of Vertoogen, welken de Schrijver achter het Ifte en Ilde Deel geplaats heeft , eene kleine proeve bijbrengen. — De eerfte Verhandeling of het Vertoog over de twee Verbondshoofden adam en christus , zal iemand , die zich in diepe onderzoekingen van het Godgeleerd Samenftel vermaakt , met genoegen lezen , terwijl het aan allen zal voldoen , het geen de Eerw. de haas , in zijne voorafgaande aanmerkingen zegt, nopens de aangelegenheid van de Leere der twee Verbondshoofden. „ Daaromtrent hebben wij ons voor twee uitenten te wachten. Tot het déne uiterfte vervallen de zoodanigen , die niet maar de Leer van 's menfehen verlosfing door christus in het gemeen, maar de Leer van twee Verbondshoofdcn, bepaaldelijk ah zoodanig befchouwd, voltrekt noodzaaklijk keuren tot zaligheid. Dit is eene harde ftelling, en voor_ welke geen grond is in de Godlijke Openbaring. Indien deze Leer van zulk eenen aart was_, dat onze zaligheid, in eenen volftrekten ■ zin, afhanglijk was van onze kennis en geloof aangaande dezelve , zoo zou daarvan overal en bij alle gelegenheden in de H. Schrift gefproken worden. Dit vindt men in de Godlijke Openbaring zoo niet. Daar wordt in dezelve niet meer dan bier en daar, (veelal niet eens uitdrukkelijk) van deze Leer gewaagd. Daarbij, in die gedeelte van de Heilige Schrift, in welke ons de gefteldheden en werkzaamheden , die wij tot zaligheid volftrekt nodig hebben, worden opgegeven , zien wij de Leere van de twee Verbondshoofden , bepaaldelijk als zoodanig befchouwd, nergens tot dezelve gebracht. — Maar , vervolgt de Eerw. de haas — zullen wij nu daar uit belluiten, dat ons aan de wetenfehap van dit onderwerp zeer weinig gelegen ligt ? — Dit is het tegenöverftaande uiterfte, tot"het welk anderen vervallen," enz. In de andere Verhandeling over de Eudngclifche Heilighcid hebben wij verfcheiden goede aanmerkingen geA 4 von~  s G. DE HAAS vonden. — Zie hier ééne Bladz. 4126. volgg. van het Ilde Deel; alwaar de Eerw. de haas aangetoond hebbende, het naauw verband, dat 'er is tusfchen eene geloofstoeëigening van christus, in opzicht tot zijnen dood en opftanding, en tusfchen de vruchtbare uitoefening van waare heiligheid, dus vervolgt: ,, Men zie hier uit, van waar het komt, dat in het hcdendaagsch Christendom, de kracht der waare godzaligheid zoo zeer ontbreekt. Ja, waarlijk! hetzelve heeft meer eene gedaante van godzaligheid , dan derzelver kracht. — En kan het wel anders zijn, indien 'er tusfchen de geloofstoeëigening van christus, en de oefening der godzaligheid zulk een verband is? — Moet boven2 andere £ z ndheden den voorrang hebben, fchoon het waar I's vonden" worten^?* ^ d,ei'gnieten onder hen gevonden worden. — Zij worden van der jcu;;fJ tYi S100tflen hoop uit. Ia na en Georgië 7i lwn ï' Newhampshire, Caroli-  34 J. P. BRISSOT bevorderlijk zijn, de geest van huishouding, die hen bezielt, is oorzaak dat zij doorgaands in hunne ondernemingen wel ilagen. Vooral is hunne vreedzame gezindheid van groot nut , tot het houden van goede vriendfehap, met de Indianen, in wier buurt zij zich nederzetten. — De Kwakers hebben hunne maandlijkfche,driemaandlijkfche en jaarlijkfche vergaderingen.'De eerde handelt over de armen;'de opvoeding; de Profclijten , en ook over procesl'en, tusfelien Kwakers en Kwakers ; ook wel tusfchen Kwakers en vreemden, die zich daar aan willen onderwerpen. Dit laatde maakt de rtabuurfchap der Kwakers den vreemden dierbaar , en houdt hen vrij van den geeslël der Advokaten.De driemaandlijkfche vergadering heeft over de maandlijkfche opzicht, en de jaarlijkfche heeft opzicht over het geheele gczelfchap. 'Men heeft onder hen zeven jaarlijkfche Vergaderingen: — te Londen — in Nieuw-Engeiand — New-jork — Peniijlvanie — dc Jcrfeijs — Mariüand — Verginie — de Carolinaas en Georgië. Onder de vrouwen zijn ook zulke Vergaderingen , en dat is te minder te 'verwonderen , omdat de vrouwen ook in de gemeente mogen fpreken. Schoon dit aan elk geoorloofd is, moeten de geueu, die dat meest of gewoonlijk doen, zich daartoe hi daat betooncn. Die dit niet zijn, worden wel lang geduld, doch zo zij te veel misnoegen verwekken, worden zij uitgefloten. — In hunne Vergaderingen hebben zij geen voorzitter, en fchoon de jaarlijkfche Vergadering te Philadelphia, wel uit 1500 perfoonen beftaat, gefchiedt alles in dezelve, zonder voorzitter , in de grootfte orde. Nimmer fpreken twee te c;e!:jk. Men kent 'er gcenc verbittering, en daar wordt niets, dan met een/lammigheid afgedaan , en zoo. lang die geen plaats heeft , wordt het beduit uitgefteld, en evenwel wordt 'er in die Vergadering zeer veel afgedaan. Zij is het, die Philadelphia voor het gevaar van de Schouwburgen behoedt. Dé Kwakers' zijn onverzettelijk afkecrig van liet gebruik der wapenen. Zelfs willen zij niets van hunne, fchatten tot voortzetting van den oorlog hefteden. Zij houden dat ftandvastig vol, hoe zeer zij 'er ook om mishandeld worden , en men 'heeft omwegen moeten gebruiken, om hen brandfehattingen af te perslen. Zij hebben iu 1755. Philadelphia van den geesfel des oorlogs  nieuwe reizen , en7 35 logs bevrijd, en midden onder de Wildon i „n de rust met dezelve gehandhaafd Doch rV F iV ?^ Regeering J,ecft nooit hunne Sfflli • ? Engeïfche log kunnen bedingen ved HeS;iftcuninS..in d^ ooropenbaar beftute Sf dat z i n •ZaS-n,Z'-' van aI d^t veel orde en zui, gV'k l$Lt " Pd£e> mct 20° hebben die genen geëxcoL^ J& fehandhaafil, en zij ten van den oorlog betaalden V '• dlc, tot die namen. Zelfs in den laatften 'oor, 111 dcnzelven deel gróndftellingen gebleven. Zij bleven V'''Vze biJ deze der de zaak der Engelfchcn toegedaan te'tg' ™ zon~ den zij in geene onderneming tegen dezelve^ai , wiI~ men De Generaals green, Win en Sim warf Kwakers doch het gezelfchap excommuniceerde hen en alle die de wapenen hadden opgevat eveneens of zij dat onder de Engelfchcn, of dc Amcril-S ^ hadden In Virginicn wilde' men £ ot S& dienst dwingen. Zij wilden niet. Men bra't hen fn Wij hebben ons wat lan • ^«tode*; befchouwd , onzen LkeSSStofL™ f chzelven omdat het ons het karakter e del 1£i£l d'f > Heer brissot zelve leert kennen Ail van de« grootachting van den^ffist WlTe Sf'£■ als een ijverig voorftander van alles wor\V Hft zeden behoord. ' wat tot de goede Wij zijn van voornemen , onzen T p7Prc C * , Eu.  3« euphemia Euphemia, of de Zegepralende Godsdienst, Joonedfpel Te Amfleldam, bij M. Schalèkamp. i793- /* Sr- hvo' 108 Bladz. De prijs isfi-io-: /^onstantia brave dochter v«. de Gravin dW, I ons tam i ia, ultl ALcn z zeer vung bemint, V-verloofd aan inval- j van haren on- ^fe^i^» «"^ voorgeven, dat smval ove?kden ™ ee«e Abtdij geplaatst, en nadat Ji n!S is, bevindt zij zich buiten weten van de in eene andere, daar zij onder den naam van ™phemia, de Klooster-gelofte heeft afgelegd, maar des niet te min door hare liefde voor sinval bij aanhoudendheid geweldig gefolterd wordt. Dit haar lijden wordt niet weinig verzwaard, door de onmedogende beftraflingen van eene Klooster-zuster , doch wederom .cenigzins verzagt, door de liefderijke deelneming van eene andere. — De Gravin d ou.ee, door haaren boozen, maar des niet te min zeer begunltigden, Zoon, gruwelijk mishandeld en zelfs arm int haar huis verdreven, wordt op hare bede in de Abtdij ingenomen, en herkent hier onverwacht hare dochter, die, niettegenftaande derzelver voorgaande mishandeling, alle betamelijke gevoelens voor haare moeder openbaart, maar haar evenwel het zwaar _ lijden van haar hart, in haren tegenwoordigen ftaat, met verheelt. Hier reeds begint het Stuk vrij fterk te werken, en hier eindigt het eerfte Bedrijf. Euphemia, bijgedaan door hare vriendin melania, bidt, in het tweede Bedrijf, God, voor t altaar, om kracht tot het onderbrengen van hare vlecscnhjke üefdc — Hare moeder komt om haar te troosten; men fpreekt van sinval, en euphemia wordt gewaar, dat sinval mogelijk nog in 't leven is , dit geelt nieuwe wonderbare mengeling van hartstogten, aan de lijdende euphemia. - Theotimus , een Kloosterling ontboden om haar in hare ongelegenheid godsdien&g beftuur te geven, behandelt haar met veel zagtheid, S vermaant haar evénwel, hare liefde te onderdrukken, en dringt zijne vermaningen zoo krachtig aan, dat euphemia tot het befluit komt, om hem de brieven van sinval, die zij op hareni boezem draagt, over te geven, als het voorname voedfel van hare ver-  of de zegepralende godsdienst. 3? oordeelde liefde. En daar ze tot hier toe haar aangezicht met een fluier bedekt haddc, ontdekt zich nu eerst, dat theotimus , niemand anders is dan sinval zelve ! Deze herkenning kan onmoogHjk anders dan zeer roerend wezen, en nu doet theoTmus alles wat hij kan, om haar te bewegen, dut zij met hem vluchte, maar haar godsdienftig gevoel betoont da-ar van het grootfte afgrijzen. In het begin van het derde Bedrijf, blijkt, dat the•otimüs , zijne beminde tot de vlucht overgehaald heeft. Men'ziet haar in den nacht met eene lamp, in een gewelf vol graven, daar hij haar befcheiden heeft. Haar hart zegt haar, dat zij groot kwaad doet. Zij is daar over in de uiterfte ontroering. Hare alleenfpraak, bij die gelegenheid, is in de hoogfte mate aandoenlijk. TheoTimus komt. Hij vindt haar bezwijmd nederliggen. Hij doet alles wat hij kan, om haar tot de vlucht over te halen. Maar al zijn bidden en fmeken, zelfs zijne hevigfte oploopcndheid, is te vergeefsch, Haar eerbied voor het geen zij haren pligt acht, heeft de overhand, over hare liefde voor haren zoo lang betreurden minnaar. De beide Klooster-zusters en Mevrouw d'orcc" komen. Zij vinden euphemia, door het breken van een zerk, ten hal ven in een graf weggezonken. Zij houdt dit voor eene ftraf van hemel, en beftraft en vermaant nogmaal theotimus , met allen mogelijken ernst; met betuiging van waar berouw over hare vorige verkeerdheid, en verwekt daar door dezelfde gevoelens in het hart van haren beminden, tot groote blijdfehap van de Kloosterzusters, en terwijl euphemia ligt te zieltogen, valt het gordijn , nadat de Gravin d'orcc gezegd hadt: Dit is de vrucht van 's moeders ftreng regeren, 6 Gij, die 't heilig recht van moeder durft omeeren, Aanfchouwthier, hoe Godstoorn zicheindlijk wraakverfchaft, Als hij de dwaling van der moedren liefde flraft 1 Dit is de Voorname inhoud van dit Stuk, dat door den Deer d'arnaud opgefteld, en door den Heer pijpers vertaald is. Zonder dat wij hier onderzoeken, of dit godsdienftig onderwerp eigenlijk voor het toneel gelchikt is, komt het ons zeker voor , zo het C 3 ^-  38 euphemia, of de zegepraalende godsdienst. aldaar gebruikt werdt, dat bet zeer ftcrk werken en velen met weinig behagen zoude. ^verken, en . Wij doen den Vertaler gacrn het recht, dat.zijne overzetting de kenmerken draagt, dat hij ze met veel oplettendheid en toeverzicht (zoo drukt hij zich" uit) behandeld heeft en «Jat ze in vele opzichten zeer fraai is. Eemgc misltclhngen, die wij 'er in meeneh gevonden te hebben , willen wij , overeenkomftig znn verzoek, gaernc over het hoofd zien. J Achter dit Stuk is een brief aan de Schrijvers derVaderlandtche Letteroefeningen, bctreklijk tot derzelver oordeel over Le Comtc dc Comminge 9 insgelijks door den Heer pijpers vertaald Deze acht zich door dat oordeel zeer beledigd. Het is geenszins onze zaak, over dien ftrijd te oordeclen. Doch, dat kunnen wij niet ontveinzen, dat de Profr. van dijk, die aan dat oordeel de minste fchuld niet had, door den Heer Vertaler gantsch niet, zoo als dat betaamde, behandeld yvoydt. (*) (*) Wij kunnen ons niet onthouden, hier de volgende letterkundige aanmerking bij te voegen: de Heer pijpers fchandeirt, Euphetnta en niet Euphemia, gelijk de Heer van dijk. Zijne reden is deze: de Griekfche woorden die in U uitgaan krijgen, wanneer zij door de Romeinen gelatinizéerd worden, de i a kort. — Maar mogen wij gecne griekfche woorden van de Grieken zei ven overnemen? moeten wij die alleen uit de tweede hand, die der Romeinen, ontvangen, met die verandering, die deze laatften , naar den aart van hunne fprake, aan dezelve gegeven hebben? of ftrijd het tegen ecnige eigen! leliap van het nederduitsch Euphemia te zeggen ? Wij' berispen den Heer pijpers niet, dat hij Euphémia fchandecrr, maar wij zien niet, wat 'er met reden tegen het Euphemia van den Heer van dijk ingebragt is. Zou men elk in zulke geva !en,_ zijne vrijheid nier mogen laten, of zou 'er mepr Jtoutheid m het uitbreken van Euphémia dan van Eupliemia gedegen wezen ? want over min of meer Houtheid loopt het gefchil in dezen brief. & Ver-  F. breekpot, verhandeling, enz. 39 Verhandeling over de Oogfehijnelijke Wanorde, in fommige Natuurlijke Verfchijnzclen. Door francois breekpot, Oud - Penfionaris en Secretaris der Stad Zicrikzee. Tc Zierikzee en Bergen op den Zoom, bij P. O. van den Thoorri-, van Riemsdijk en van Bronkhorst. 1793. 46 Bladz. In gr. Bvifc. De prijs isf s - 10 - : Eene Verhandeling, die wij met groot genoegen gelezen hebben, en die in 'dc daad, om dc kortheid van bellek en om de veelheid van deszelfs inhoud, van een iegelijk, die eenig belang fielt, dc Natuur in hare uitgeftrekthcid en overeenkomst te kennen en dien de middelen ontbreken, om zich grooter werken aan te fchalien, verdiend gelezen en herlezen te worden. De Heer breekpot toont, dat hij in dit vak kundig en belezen is, en is zeer wel' gedaagd, om in eene menigte bijgebrachte voorbeelden, die ons, op het eerfte voorkomen, zeer onördenlijk toefchijnen, de oogfehijnelijke wanorde weg te nemen. Hij doet dit bliken, zoo wel in dc hemclfche als aardfche voorwerpen, zoo wel in den verheeven mensen als in het dier, dat aan hem onderworpen is, zoo wel in de zamenftelling hunner lighamen, ais hunner zedelijke aandoeningen, hartstogten en driften, ziekten en gezondheid; in de overëenkomften van planten en gewasfen. • De Verhandeling is vloeijendc, eenparig en zeer onderhoudend voorgedragen. ' Om van dit alles iet te toonen, verkiezen wij, uit velen, die hier gevonden worden, eenig voorbeeld van Oogfehijnelijke Wanorde, in de ongepaste driften, en zondige bedrijven der menfchen tegen clkanderen, hetwelk de Schrijver nadat hij duidelijk aangetoond heeft, het nut der eigenliefde, als de noodzaakiijkllc drift der Menfchen, en de daar uit voortvloeiende begeerten zelfs naar ongeoorloofde en fchadelijke dingen, op de volgende wijze oplost: ,, Men vervoege zich op de volkrijke ,, beurzen van Amflerdam of Londen; alle die zich „ daar bevinden, worden door dezelve drijfveer ge„ drecven, dat is begeerte naar voordcel; ieder gebruikt tot bereiking > daarvan , de hem ' best toefchijC 4 „ nen-  40 F. BREEKPOT „ ncnde gelegenheden en middelen; ieder zal de naam „ van eerlijk willen hebben, en ieder zal zich tevens „verheugen een ander wat afgenomen te hebben„ wat woorden worden 'er verfpild, wat listen fre„ bruikt, wat netten gefpannen, wat laagen geleed „ wat waarheden verzwegen, welke onwaarheden ,, voor egt uitgevent, welke droefgeestige of blümce„ digc aangezichten aangenomen, wat onnoemelijke „ kunstgrecpen gebezigd, die alle uit dc verfchillerlde „ neigingen geboren worden? en wat levert nu d-'t „ alles uit? Onze koophandel, de zenuw der wereld 5, de vervulfter van onze behoeften en genoegens' „ de band der volkeren." B^wqgens, Dc lieer breekpot toont ook,dat hij geen vreemdeling is, in de hedendaagfehe vorderingen van Na uuen Scheikunde, tot welke wetenfehappen de Natuur kondigen van onzen tegenwoordigen tijd, zo veel toegebracht hebben, en nog dagelijks toebrengen: van de khijnbaare wanorde der wolken fpreekende, herinnert hij, dat dezelve tot meer andere einden dienstbaar • zijn, dan alleen om regen voort te bram-en ■ De Elec tricttett _ des Dampkrings word door zulke verbazend" uitgebreide geleiders van de eene plaats gevoerd naar de andere, en daar deze ftof hier opgenomen is, dooide opklimmende dampen, word dezelve elders heen gebracht en daalt met den regen of omveders op Heuvelen en Bergen necder, om daar fonteijnen van water te verwekken en langs Rivieren naar dc leeven ar te voeren. ö Van dc planten fprekende, zegt hij u naar de Lavotfertaanfehc vrij algemeen aangenomen, en desnoods volkomen bewezen waarheid: „De planten zijn ook die „ Lichamen, die aan den dampkring eene zekere hoc„ veelheid levendmaakënde en zuivere lucht, bij de „Scheikundigen bekend, onder den naam van gaz „ oxygdne, bezorgen moeten; wijl deze dampkrinfffnu „ zoo eene juiste maat van deze lucht .behoeft, zullen „ menkhen en dieren daar in gezond leeven, en de „ brandbaarc Lichaamen branden , - was het ook vol„ ltrckt noodzakelijk, dat de maat der planten hier „ aan geevenredigd was, cn daar dc menfchen en dic„ ren, van de ecrilen tijden tot heden toe, gezond „ in den dampkring hebben kunnen leeven, is het w ccne onwederfpreekli^ke waarheid ? dat deze \m\xr, • ■ 55 der  VERHANDELING, ENZ. 4r „ der planten, ter bereiking van dit, buiten andere „ heilzame einden, daar aan altijd, en ook nog naauw„ keurig beantwoord." (*) (*) De hoeveelheid van zuivere lucht , gaz oxijgéne, die dagelijks, door de ademhaling der dieren, door het branden en het verrotten der liehaamen van onze Dampkrings-Lucht word afgefcheiden en als 't ware verflonden, is ongeloofelijk groot: deze hoeveelheid aangewend, tot onderhouding van het dierlijk leeven, het vuur en de verrotting of liever de verandering der liehaamen in 't algemeen word weder vervuld, door de zuivere lucht, die Boomen en Planten zafs de vergiftige gewaslen, door den groeij in den Dampkring uitftooten: Deze waarheid is onder anderen, dooreen andwoord van de Heeren willem van barneveld en joachim fredrik muller op een Prijsvraag van het Provintiaal Ut rechts Genoot fchap uitvoerig, met zeer vele proeven be" wezen. kornet.ia , een Burger-Roman , gevolgd naar dc natuur, fc Rotterdam , bij N. Brakel. 1793. 238 Bladz. In gr. 8yo. De prijs is ƒ 1-1Ó-: T)ie ziel,■ verbeeldt in dit Werk eene fraaije of'aanJ-^ doenlijke gefchiedenis tc zullen vinden, gelijk de Romans meestal behelzen , zal zich deerlijk bedrogen vn vv ~" DC S^chiedcms, op zichzelve, is zeer eenLer belangrijk^1" Z°° ™ * ^ Ded "iet ' KORNELiA, een fchoon burgermcisjen , geboren uit brave ouders, wier deugdzaame lesten zij ui Óvertdgmg van haar hart gehoorzaamde , woonde voor l a STILSt-S W0Ckiek huis van%enen?gerSvee : x^tiht^ J^r §enaamku Animdvc ad. h. I,  de boeken der koningen — esther. £t Samarie onderfcheiden, alwaar een Tempel van Baiil gevonden werdt, en vertalen de woorden of, diurr naa kwamenze in de Stad Bet-Bacil, of daar naa kwamemss in de Stad, alwaar een Tempel van Baal was, dat is: alwaar Baiil eenen afzonderlijken Tempel, tot zijnen eerdienst gefchikt, hadt. enz. — Dan daar het woord *VJ? bij de Arabiërs de betekenis heeft van een heilig' dom, het bmnenfi? of heiligfte gedeelte des Tempels enz. zou deze betekenis onzes bedunkens hier ongemeen wel ftröken. Daarop gingen zij in het heiligdom van den Tempel Baals; om te zien of 'er ook nog iet van het huisraad of gereedfehap tot den Baals-dienst betreklijk overig was , opdat zij naamlijk ook dat verbranden of verdelgen konden. Meermaalen hebben wij ons bij de doorlezing van dit werk verwonderd over het verltandig en oordeelkundig gebruik , ..dat de Heer van hamelsveld bij aanhoudendheid van dc latere Uitleggers en vcrfchillcnde lezingen heeft weten te maken, een gebruik,( het welk vooral bij de Boeken der Koningen en Chronieken ten hoogften dienftig was. — Hij geeft echter zijnen Lezer zomtijds eenige wenken, om zich niet te fchielijk door eenig gevoelen te laten wegüepen, maar eerst zelf naa te denken, en dan te oordeelen. Dus b. v. weten wij, hoe zommigen onder de vroegere, enveelen onder de latere Uitleggers door den Engel des Heeren, 2 Kon. XIX: 35. eenen vergiftigden vurigen wind, dien dc Arabiërs Sam Sameli of Sammiël noemen, en welke dikwerf in het Oosten de vreeslijkfte verwoestingen aanricht, verflaan, vooral zedert-j. p. heine dit gevoelen in eene bijzondere verhandeling heeft trachten te betogen. (*) De Heer van hamelsveld echter merkt bij deze plaats aan, en vraagt, ,, waarom zou men ,, hier aan dien verheven perfoon niet mogen denken, „ dien wij, onder dezen naam, meer in deze gefchie- „ de- (*) Vid. ]. p. heinii, fit. Disf. de Au&ore et Caufa Stragis ulsjijriorum tempore Ezechia Judeorum Regis in Muf. Duisburg. Bergii Tom. i F art.. i pag. 187. Godsdienstvr. IV: D. No. 11. s. n. man gek, in Orat. de Increment. Phil. Sacr. &c. in Sijl. Diifertt. 11: 1124. — Conf. tarnen j. p. berg, /. r. Prafat. et Nederl. Letterverlust. II: D. No. 1. bl. 198. Ne alios memo» remus. D a  5* IJ. VAN HAMELSVELD „ denisfen ontmoet hebben, als den Vorst van Israèït „ legerfcharen, den geleider en belchermer van dit „ volk? Het zij dan, dat hij zich bediend hebbe van ti een natuurmiddel, de pest, den verdervenden wind, „ Samhiël, een geweldig onwedcr, of hoe het zij. Ten minden de magt van het Asjjjtisch leger was „ geheel geknakt, en 'er bleef voor san her ib niets „ over, dan ten fpoedigften na zijn rijk te keeren." — Zulke wenken ztfn voor nadenkenden Lezers ten hoogften aangenaam. Onder de Inleidingen, welke de Korte Aanmerkingen van ieder Boek voorafgaan , heeft ons inzonderheid die, welke voor de Boeken der Chronieken geplaatst is, behaagt. Ieder Bijbelminnaar zal dezelve met genoegen lezen, en uit het geen de Heer van hamelsveld aanvoert, ten duidelijkften overtuigd worden, dat ook deze Boeken voor hem gewigtig , en der naarftige overdenking dubbelwaardig zijn. „ Deze Boeken der Chronieken, zegt de Hoogleeraar, 99 zijn niet naar den fmaak van veele Lezers, en 'er „ zijn Christenen genoeg, die ze of niet gelezen heb,, ben, of niet verftaan; de veelvuldige Geflachtregisters, „ en de uitgebreide berichten van burgerlijke, feriigs, „ en godsdienftige fchikkingen, door david, salomo, „ en eenigen der volgende Koningen van |uda gemaakt, „ fchrikken de Lezers af; behalven nog, dat men 'er „ van getuigd heeft, dat zij zeer gebrekkig, en vol „ fouten afgefchreven, tot ons gekomen zijn. — Even„ wel wanneer wij ons verledigen, om deze Boeken, „ met opmerkzaamheid, te lezen, zullen wij het ge„ zegde van den Kerkvader hieronijmus moeten toe„ Hemmen:" ,, Men zou zich zeer bedriegen, als men „ geloofde, op eene waare Bijbelkundc te mogen roe„ men, zonder dc Boeken der Chronieken te kennen." Dien het lust , kan met het geen de Geleerde Schrijver verder aanmerkt, vergelijken, het geen de Eerw. d. c. van voorst, aangaande deze Boeken gefchreven heeft in zijn Uitlegk. en Godgel. Magazijn \Jle Stuk Bladz. 112. en volgg. Tot eene proeve verkiezen wij de Vertaling van, en Aanmerkingen over de merkwaardige plaats 2 Chron. XXI:. 12—15. 12. Nu kwam 'er een gefchrift tot hem van den Profeet elia , van den volgenden inhoud: ,, zoo fpreekt  DE BOEKEN DER KONINGEN — ESTHER. 53 „ {preekt jehova, de God van uwen voorvader H david! dewijl gij den weg van uwen vader josafaï, en van asa , den Koning van juda, 33 „ niet betreden hebt, maar integendeel dien „ der Israèlitifche Koningen gevolgd zijt, bren, gende juda en de inwooners van Jerufalem tot 11 afgoderij , gelijk aan de afgoderij van aghabs „ huis, en dewijl gij ook uwe broederen, uws ,, vaders huis, die beter waren, dan gij, ter „ dood gebragt hebt, zeker, daarom brengt je- 14 „ hova een groot onheil over uw volk , uwe „ kinderen, gemaalinnen, en over al wat u toebe- 15.,, hoort; en gij zelf zult, jaar op jaar, in eene , zwaare krankheid, door eene kwaal in uwe m11 gewanden , doorbrengen, tot dat, eindelijk, door „ deze kwaal, uwe ingewanden van u zullen uit„ gaan." Daar de gevoelens der Geleerden over dit gefchriftvan ELia zoo zeer uit elkander lopen, en het den Lezer o-eenzins onverfchillig kon zijn , wat de Heer van hamelsveld hier omtrent dacht, moest zijne Aanmerking natuurlik een weinig breder, dan gewoonlijk, uitlopen. Zij is deze: „ Vs. 11. Van den Profeet eliü] ELia s opneming is reeds gefchied onder de regeering van josafat Koning van )uda, vader van joram, verg. 1 Kon. II: en 2 Kon. 111: n. maar hoe kan 'ér dan eenige jaren daarna een gefchrift van dien Profeet tot (oram komen? dat de Profeet in den Hemel eenen brief gefchreven heeft , en aan joram toegezonden, zal niemand gelooyen, het 'ftaat ook niét in den Tekst. Zie hier , wat men al gezegd heeft. Volgends michaclis zal eliü niet in den Hemel opgenomen zijn, 2 Kon. II: maar alleen elders verplaatst, en zich dus nog onder de levenden bevonden hebben, doch, dat gevoelen ftrijdt niet alleen met het eenvouwig verhaal, 2 Kon. II: maar ook met 2 Kon. IÏÏ: 11. uit welk vers blijkt, dat ELia' reeds ten tijde van josafat niet meer op aarde was. — Gemeenlijk deukt men, dat de Profeet ELia, den aart van joram kennende, en zijne . wreedheid voorziende, dezen brief bij zijn leven gereed gemaakt heeft, om, op zijnen tijd, aan dien fnooden Vorst ter hand gefteld te worden. — D 3 (verg-  IJ. VAN HAMELSVELD (verg. Godsdicnstvr. IV. D. No. 4. BI. 31 , *2fj hezel gist, of joram zijne neiging tot' afgoderij getoond, en zijne broeders vermoord hebbe, no<^ bij het leven van zijnen Vader josafat, toen hij zijns \ aders deelgenoot in de regecrinü; was, verg. 1 Kon. 1: 17. — Anderen gisfen , dat dc naam ELi'.i, verfchreven is, lezende daar voor elisa maar indien de naam verfchreven. is, gelijk zeer mooglijk is, zou ELia' geftild kunnen zijn in' plaats van Jfefnjr, hetwelk in 't Hcbrccmvsch Hechts weinig veriehilt, en dan zou men aan jeiit, den Zoon van hanani , kunnen denken, d'ie ook'josafat bcftrai't heeft, boven Hoofd li. XIX: 1. enz. Dit laatfte is dc gisfmg van venicma , en heeft veel waarfchijnlijkheids voor zich." Aangaande de vertaling van, en aanmerkingen over de volgende Boeken, moeten wij insgelijks erkennen, dat dezelve zeer fchoon, voortrelh'jk, en 'tot recht verftand dezer fchriften uitnemend ■gefchikt zijn. Vooral moet men hier dc Inleidingen raadplegen, als waar mt men de Charaktcrs der perlbncn, en het oogmerk hunner fchriften, ten duidclijkften zal leeren kennén, en even daar door overtuigd worden, dat dezelve tot ftichtmg cn Verbetering van ons 'kunnen en moeten gelezen worden. —• Om ons gewoon beftek niet te ver te overfchreden, zullen wij deze en gene kleine proef aan onze Lezers mededeelen. Hoofdfl. VII: 6 wordt ezra genoemd "VHÖ, eene benaming, welke dc Uitleggers verfchillcnd hebben opgevat. De geleerde j. a, "turretin (*) heeft inzonderheid de verklaring van die genen veroordeeld, welke dachten, dat deze titel ezra als eenen vaardigen Schrijver kcnfchctsttc, oordelende, dat het een zeer geringe lof voor zulk een aanzienlijk en reeds bejaard perfoon, als ezra was, zou geweest zijn, dat van hem getuigd wierdt, dat hij vaardig fchrijven kon. Waarom zij denzelven door een geleerd of kundig leeraar wilden vertaaald hebben , waar mede dan die van TÖJ volkomen vs, 12. overeenkomt. ~ De Heer van hamelsveld fchoon Hij'ui de vertaling heeft, Ezra nu was een handig (*) fehrifigelccrde in de O Opp. Tom II. Pag. 66. (tJ Kefte obfervavit cl. vefjema, in Comment. ad Malach fag. 118. verbum W origine dicere aeutum csfe, unde et  DE BOEKEN DER. KONINGEN — ESTIIER.. SS wet van Mozes, enz. voegt 'er echter in de Aanmcrkin- fen bij, een handig Schriftgeleerde of Schrijver, en ooreclt, dat ook deze laatfte titel ten aanzien van ezra zeer wel kan verdeedigd worden; doch de aanmerking is te breed, dan dat wij dezelve hier zouden kunnen affchrijven. Liever verkiezen wij, omdat wij van het 12de vers gewaagd hebben, hier eene vergelijking van onze gewone vertaling en die van den Heer van hamelsveld bij te voegen. De eerfte heeft ,, Arthahsasta, Koning der Koningen: aan ,, ezra den Priester, den Schriftgeleerde der Wet des Gods van den Hemel, volkomene [vrede] en,, de op gu&en tijd." In die van den Hoogleeraar lezen wij ,, Arthahsasta, de Koning der Koningen, aan „ ezra den Priester cn volkomen Schriftgcleer„ den van den God des Hemels , groetenisfe „ enz." Zonder dat wij het zeggen, zal elk de duidelijk heid dezer laatfte boven de eerfte erkennen. - Dan wij moeten voortgaan, om van de volgende ook nog een woord te zeggen. Tot eene proef uit Nehemia verkiezen wij het begin van het Vde Hoofdftuk. 1 Thans ontftondt 'er een groot geroep van het volk, cn van hunne vrouwen, tegen hunne broederen ^ » de Jooden. — Daar waren 'er naamlijk, die zeiden: ,, wij hebben veele kinderen, zoo zooncn ,, als dochteren, daarom hebben wij koorn opge,, nomen, oin te kunnen eten, en het leven te be- 3 ,, houden." — Anderen zeiden: „ wij hebben „ onze Akkers, onze Wijnbergen; en Huizen moe,, ten verpanden, om in den duuren tijd koorn op 4 ,, te doen." — Nog anderen zeiden: ,, wij heb„ ben, om den Koninglijken impost te voldoen, „ geld moeten beleenen op onze Akkers en Wijn- 5 „ bergen." ,, Offchoon nu ons vleesch en „ bloed zoo goed is als dat onzer broederen, en „ onze kinderen zoo goed als hunne kinderen, „ evenet festinatknis et promptitudinis fluxit intellectus, derivaturtl vero ejus "VHO fignare folertem, ingeniafum et ad omnia promp» tum. Conf. et scheidius , ad Cant. Hiskice, Pag. 184. D 4  56 IJ. VAN HAMELSVELD. „ evenwel hebben wij, helaas! onze zoonen en „ dochteren tot lijfeigenen moeten onderwerpen „ ja van onze dochters zeiven zijn 'er eenigen tot „ llaavnmen gemaakt, omdat wij geen vermogen „ meer hadden, maar onze Akkers cn Wijnbergen reeds aan anderen gekomen waren.'' _ 6 Toen ik hun geroep, en deze gezegden hoorde, 7 was ik ten hoogften ongenoegd. Vervolgends bi] mij zeiven een overleg gemaakt hebbende! dat ik de edelen en de overheden hier, met ernst over wilde aanbreken, „ dat zij elk van zijnen broeder zulken last afvorderden," belegde ik eene groote vergadering des volks tegen hen, op welke ik deze aanfpraak aan hun deed: .Doch welke wij, zonder te breedvoerig te worden niet kunnen affchrijven; alleen zeggen wij, dat de Aanmerkingen over dit gedrag der joden, en van Nehema, door den Heer van hamelsveld gegeven, allervoortrefhjkst zijn, en de Lezer van dezelve veel wijzer zal te rugkeeren, dan van veele breedvoerige Verhandelingen, welke over dit onderwerp gefchreven zijnvoor-al, wanneer hij daarmede het Mofahch Recht van michaclis III D. EL 117 vergelijken wil. Zeer lezenswaardig is de Inleiding, welke de Heer van hamelsveld voor het Boek Esthcr geplaatst heeft als welke verfchcidenc bijzonderheden en aanmerkingen bevat , die de nadere overweging waardig zijn. — Ahasueros is, volgends den Hooglecraar, asïitages de Grootvader van ciirus of coresch, dezelfde, welke Dan. IX: i. de Vader van darius den meder genoemd wordt. — De gebeurenis, in dit Boek verhaald zal gedurende de Babijlonifche ballinrfchap zijn voorgevallen, en wel bepaaldelijk met de Jooden, die zich in het Rijk van Medie en Perfië bevonden. — Het oogmerk cn de nuttigheid van dit Boek, is vokends den Heer van hamelsveld blijkbaar. „ Het naaste „ oogmerk, zegt hij, is, om den oorfprong en aan„ leidende gelegenheid van het Purim-feest , het welk „ de Jooden nog heden vieren, aan te wijzen. Maar „ onze önderftelling veifpreidt nog meer licht , ten „ aanzien van de nuttigheid van dit Boek , wij keren „ 'er uit, hoe de God der Jooden voor zijn volk o-e, „ durende hunne ballingfchap, zorge droeg , waarvan p, dit Boek de bewijzen oplevert, met betrekking tot ,, dat  DE EOEKEN DER. KONINGEN — ESTHER. 57 ,, dat deel der Joodfche ballingen , die in het Medo„ Perfesch Rijk veriïxooid waren, enz." De gronden voor deszelfs echtheid zijn i.) ,, Deze „ gehcelc geschiedenis- behelst niets, dat in zichzelve „ onmooglijk, of onwaaifcbijnlijk is. 2.) Het gantfche „ Boek ftenit overëen met de Perfifche en Medo-Per„ fiche zeden en gewoonten. 3.) Bij de Jooden is dit „ Boek voor Kanonick bekend , en joseeus heeft het ,, in zijne lijst der heilige Schriften. 4.) Het Feest Pu„ rim wordt, ter gedachtenis van deze gefchiedenis, „ nog bij de Jooden gevierd." Eindelijk belluit de Hoogléeraar met de betuiging van HEZÉi. : „ lk heb bijkans geen dén Bijbel-boek „ met zoo lterke trekken , en zoo zigtbare lpooren „ eener verëeringswaardigc Voorzienigheid Gods , en „ in dit opzicht, met zoo veel dichting, gelezen, als „ het Boek Esther." Die meer omtrent dit onderwerp begerig is te weten , vergelijke des Schrijvers Bijb. Verdeed. VII D. BI. 134—184. alwaar hij eene menigte Schrijvers zal aangehaald vinden, die nader kunnen geraadpleegd worden. En hier mede eindigen wij onze Recenfie van een Werk, het welk in wel-ingerichte Christen-huisgezinnen niet kan gemist worden. — De onwaardeerbare nuttigheid van hetzelve , heeft ons eenigzins langer dan gewoonlijk, opgehouden. Gefehiedenis der Israëliten voor de tijden van tesus. Door johan jacob iiess , Bedienaar des Godlijken Woords, te Znrich. Uit het Hoogduitsch overbezet Twaalfde Deel. Te Amflerdam, bij de Erven P Meijer en G. Warnars, 1793. 588 Bladz. In er. 8vo De prijs is f 3 - : -: 0 A/fet dit XII Deel brengt de Eerw. hess dezen zïjJ-tX nen belangrijken arbeid, de gefchiedenis der Israeltten , belchouwd met betrekking tot de Theökratie oi Godsregeenng over dit Volk, ten einde, dat is tot aan de tijden der geboorte van jesus. „ Ik loop ze>n hij, 111 het flot van dit Deel, dezelfde haven in uit welke ik uitgevaren ben. Het leven van iesus christus zij weder de rustplaats van den genen, voor wicn het al vroeg eene bezigheid van den geest en het hart & 5 was."  53 J. j. HESS was* — Dit Deel behelst de gcfchiedenisfen en toeitand der Jooden na de wederkeering uit de Babijlonilcbc balhngfchap onder de laatfte Koningen van Perfië en alexander den Grooten, onder de Koningen van Egypte en Sijriè, de heldendaaden der Makkabeefche helden , en het hcrftcllen van den Koninglijken titel door aristobulus den I, den ondergang vaiUiet Makkabeejche huis door verdeeldheden; en eindelijk de Re geering van herodes, bijgenaamd den .Grooten. Deze geiebiedenis wordt met zeer veel naauwkeurighcid en oordeel door den Eerw. Schrijver behandeld, en ver, Icheiden bijzonderheden in een klaarer daglicht gefteld — De Lezer zal 'er onder anderen treffende aanmerkingen over de Griekichc vertaling des Ouden Testaments gemeenlijk die der Zeventigen genoemd , in vinden ' ais ook over de Spreuken van iesus sijrach, en het zoogenaamde Boek der Wijsheid, welke beiden onder de Apokrijfe Boeken voorkomen. — En alles wordt tot het hoofddoel van den Schrijver gebracht, door Gepaste belchouwingcn en aanwijzingen van de fpoorai en blijken, als mede van den gantfehen gang der Godsregcenng , met oogmerk , om alles te bereiden cn fchoon te maken, tot de komst en openbaring van den WESsiiis. Men vindt in dit Deel der Israëlitifche gefchiedenis, met die fpooren van onmidlijke en wonderdaadige tusfchenkomst der Godlijke Voorzienigheid , als in de voorige tijdperken telkens waren voorgekomen , dit kan eene bedenking wezen tegen de gcheele onderftelïing van den Heere hess, wij zullen, tot eene proeve uit dit Deel, deze bedenking, die hij opgemerkt heeft, cn zijne oplosfing van dezelve bijbrengen. Men leest ze Bladz. 528 volgg. Dus luidt de Bedenking : „ Bij den eerften opflag fchijnt het, als of geen ander gedeelte van de gefchiedenis der Israëliten zoo ontheökratisch, dat is, ontbloot van in 't oogloopende blijken eener Godlijke tusfchenkomst, is, als deze tusfehentijd, die verlopen is van de ballingfchap, tot de komst van onzen Heiland. Gantfchc reckfen van gebeurenisfen fchijncn hier eenigl lijk naar de menschlijke ftaatkunde af te lopen, zonder dat .de Godheid daar in meer, dan in alle andere wercldfche zaken , de hand heeft. Meermalen wordt de leiddraad, volgends welke de vroeger gebeurenisfen in 't  GESCHIEDENIS DER ISRAËLITEN» 59 't kort op de ééne of andere wijze fcheenen ontwikkeld te zullen worden, onmerkbaar dun; men must, of verbeeldt zich te misten, 't geen zich te vooren zoo in 't ooglopende vertoonde , naamlijk de bijzondere Godlijke Regeering." Vooraf merkt de Heer iiess ter wegneming van deze bcdenklijklieid aan,dat ook reeds in de vroegere tijdperken dezer gefchiedenis, die een tijdbe'tek van omtrent twee duizend jaaren bevat, meer gevallen, indien men ze uit den famenhang rukt , een even zoo menfchelijk en ontheökrarisch voorkomen hebben, als 't geen met andere volken gebeurd is, of nog gebeurt. Ook wil hij niet itaande houden, dat alles, maar alleenlijk, dat het groote (de hoofdgebeurenisfen) in de gefchiedenis der Israëliten, volgends een eigenlijk zoogenaamd Godlijk plan, afgelopen is. — Doch te midden van deze natuurlijke gebeurenisfen, viel 'er echter, van tijd tot tijd-, zoo veel wonderdaadigs voor, dat men duidlijk bemerken kon, dat de ouzigtbaare Beihmrer het roer nooit uit de hand liet glippen; maar ook dan, wanneer bet feheen , als of het fchip aan de genade der golven werdt prijs gegeven, Huurde hij hetzelve , dikwijls door de zonderlingfte wendingen, volgends eenen, van hem zeiven bepaalden , koers, na eenen fteeds naderenden oever." Vervolgcnds toont hij aan , dat dit zeilde ook van het laatst doorlopen tijdperk , het welk in dit Deel befchreven wordt, bewezen kan worden. De Israëlitifche Natie hadt, na de ballingfchap , nog haar Profecten tot maleüciii, na wicn men, wel is waar, tot dc geboorte van christus nog meer dan vier honderd jaaren telt , maar de oude gefchiedenisfen hebben ons reeds geleerd , dat dc Godlijke Voorzienigheid zich, ten opzichte van den tijd, juist niet altijd fchikt naar de voorbarige verwachtingen en verlangens der menfchen. — Al wie den langzamen ftaat* lijken gang des theökratifchen werks met zijne gedachten volgde , kon den messiSs niet veel vroeger verwachten, naardien immers, volgends de tijdsbepalingen bii daxicl , eerst nog eene omkcering niet alleen der ïerfifche Monarchie, maar ook nog de .Griekfche moest plaats hebben, welke Monarchiën. echter, volgends het natuurlijk beloop der wcreldfche dingen zelve, eenigen tijd in wezen moesten, blijven. Vetvolgends wijst hij in de tweede plaats aan, den wel  6o J. J. HESS wel niet onmidlijken, maar echter genoegzaam duidlikken gang der Godsregering geduurende dit Tijdperk , zoo wel met betrekking tot de jooden, die, na de ballingtcbap , nooit weder in Juded terug keerden, als vervolgends van de teruggekomenen zeiven. Dewijl de meeste Jooden vrijwillig in hunne ballingfchap bleven, hadt 'er fteeds nog eene aanhoudende omzwerving buiten het Vaderland plaats. — Deze behoorde — niet min wezenlijk tot het ontwerp der Godheid, dan, bij voorbeeld, 'het verblijf hunner Voorouderen in Egijpte daar toe behoord hadt , trouwens de herzameling door den messiüs onderftelde eenen toeftand , die noodzaaklijk maakte, dat de Natie een nieuw Opperhoofd en Herder kreeg, onder wiens beftuur zij zich als eene nieuwe gemeente van God verzamelen, en dan eerst aan haare verordening, om een volk Gods te zijn , ten vollen zou kunnen beandwoorden. — Doch dewijl ook andere volken — mede tot deze gemeente van God onder den wESsias behooren zouden, diende deze verftrooijing — voornaamlijk hier toe, dat Israël met die volken — allengs gemeenzamer werdt — zonder zich echter ooit derwijze met hun te vermengen , dat het zou opgehouden hebben, een afgezonderd volk tc zijn. Een'geheel bijzonder, ten uiterften gewigtig verfehijnfel in de daad! — Doch deze vermeerderde gemeenfehap van israSl met andere-volken hadt oumooglijk dit oogmerk bereiken , en een middel kunnen worden ter uitbreiding der Theokratie over andere volken, indien uit deze verftrooijing een nieuw verval tot afgoderij gevolgd was. — Deze echter is verhoed geworden, ja het geen geene plaats hadt gehad zedert de fcheuring der ftammérj i zag men thans gebeuren. Alle de verftrooiden behielden na de ballingfchap met de genen, die in 't Vaderland bleven, echter fteeds éénen zetel van openbaren eerdienst te Jerufalem. — Wat nu de genen betreft, die, zedert de ballingfchap, weder in het land Israël woonden, dezen hadden in 't bégin nog Profeeten; en na dezelven hervormers. — De herftelling van den openbaaren eerdienst, nadat de tempel zoo langen tijd woest gelegen hadt, was een uitnemend middel ter in ftandhouding van eenen Godsdienst, dien de messiüs noodzaaklijk bij de uit- en inlandfche Jooden aantreffen moest, zou hij op dien grond-  GESCHIEDENIS DER ISRAËLITEK. 6l grondflag kunnen voortbouwen. — Het gewigt en de voordeden, welken deze eerdienst aanbracht, worden vervolgends door den Schrijver aangewezen. De tilden der Makkabeërs hadden op nieuw moedgevende' bewijzen van Godlijke Verlosfing en Voorzienigheid opgeleverd. Nadruklijker hadt de nog overgeblevene liefde tot de waarheid en het geloof niet opgewekt kunnen worden, dan door de vervolging ten dien tijde. Nu het ergfte leed, dat dezen theökratifchen Staat kon overkomen, achter den rug was, naamlijk, eene vervolging, waarmede niets minder bedoeld werdt, dan de vernieling van den Godsdienst zeiven, zag het echte Israël met te grooter vertrouwen de gebeurenis te gemoet, waar door de Theökratie op nieuw als ten troon verheven en in eene nog veel Godlijker gedaante herfteld zou worden. En deze gebeurenis was — niet het Asfamoneefche Priesterrijk (onbetwistbaar een louter menschlijk kunstwerk,) niet de Koninglijke waardigheid in het huis van Herodes * eene vrucht der indringing, maar de verfchijuing en regeering van den Messias. „ „ Maar waartoe dan dat Asfamoneefche Pnester„ rijk, en die Monarchie van het gedacht van hero„ des?" " „ In de daad, zegt de Heer hess , zijn deze, mijns inziens, de twee eenigde zaken, waarvan men zou kunnen vragen, tot wat einde zij toch wel in deze keten van Theökratifche gebeurenisfen voorkomen. Dat een aristobulus de I. de Koninglijke waardigheid, waarop toch niemand, behalven het geflacht van david , aanfpraak kon maken, met de Priesterlijke in zich verëenigde; dat een herodes van den Komeinfchen Raad tot Koning benoemd werdt, behoorde zekerlijk niet in denzelfden zin tot de Theökratie als, bij voorbeeld, aürons benoeming tot het Opperpriesterfchap, of davids verkiezing tot de Koninglijke waardigheid. Maar deze gebeurenisfen werden toegelaten; of, omdat zij toch den voortgang van het Theökratifche werk in 't minst niet beletten konden; of wel omdat zij niet weinig toebrachten, om de Natie in 't eind in den toedand te plaatzen, die voor de verfchijning en de verrichtingen van den messiüs de beste was." „ Den voortgang der Theökratie zelve konden de ftaatkundige tusfehenbedrijven daarom niet beletten, om-  Cz J. j. HESS omdat zij noch de komst van den nmssias vertragen* noch zijnen werkkring naamver begrenzen kouden. In 't eerst, 't is waar, 1'cheen dc Koninglijke waardigheid van herodes niet te ftrooken met de verordening van den jonggeboren Koning der Jooden, naar welken de Wijzen uit het Oosten onderzoek deedeu. Maar het buitengewoone, dat bij deze gelegenheid gebeurde,ontwikkelde ftraks deze zaak ten cenemaal, cn beveiligde bet kind der mate, als of 'er geen herodes in de wereld geweest ware. Doch, de heerfchappij der Asfamoneers was reeds geheellijk verdwecnen. 't Was derhajven, ten opzichte van den messiüs , eene overl'ehillige zaak , 't kon aan zijne verlchijning en verordening , tot bevordering van Israëls zcdelijken en godsdienitigen welftand, niet het geringde in den weg leggen, dat de eerzuchtige Asfamonecrs en het huis van herodes , (wiens Koninglijke waardigheid toch ook ftraks na de geboorte van onzen Zaligmaker een eind nam,) den ftaat eerst in den vorm cener Koninglijke Priesterrcgecring, en daarna van een, aan de Romeinen leenroerig, Koningrijk kneedden, enz." —„ En in de daad brachten deze tusfehenbedrijven, hoe menfchelijk zij ook waren, het hunne toe, om Israël ten vollen in den toeftand te plaatzen, die voor de komst en het werk van den messiSs de gefchiktfte was. Te weten, zij brachten het Staatsbeftuur op dien voet , dat (overeenkomftig met dc aloude Godfpraak,) ,, de Scepter van Juda niet eer week, voor „ dat de geen kwam, aan wien dc heerfchappij toebe„ hoorde." (gen. XLIX. io.) Een Koningrijk van juda, offchoon wel niet door afftammeiingen van david beftuurd, beftondt toch echter werklijk nog, toen onze Zaligmaker ter wereld kwam. Een overblijfzel, en flikkering der voorige grootheid bereikte nog zijne dagen. Judea was toch nog een Koningrijk ten tijde, toen „ de Koning der Jooden'''' (of liever, cn in verhevener zin, Israëls Godlijke Koning) geboren werdt. Maar ftraks na deszelfs geboorte hieldt het op, Koningen uit het huis van herodes te hebben. Arciielaus , zoon en opvolger van herodes , voerde reeds den Koninglijken titel niet meer; maar heette Hechts Ethnareh (Viervorst). En voor dat onze Zaligmaker zijne bediening openlijk aanvaardde, was Judecl reeds een Romeinsch Wingewest , of veelmeer  GESCHIEDENIS DER ISRAeLITEN. 63 meer een aanhangzel daar van. ([tfpotfStyoif 'Eupiag.') Juist deze was de gefchiktfte toeftand. Want nu eerst kon de vergelijking tusfchen de Theökratie en de Wereldlijke Monarchie in het fterkftc daglicht geplaatst worden. Rome met zijne heerfchappij der Wereld zag men aan den éénen kant — aan den anderen, den mes» sias met zijn, naauwlijks nog bemerkmaar, Godsrijk ; of, nog eigenlijker dit zijn Godlijk Koningrijk ontwikkelde zich in den fchoot der Roomfche Wereldlijke Monarchie zelve. Nimmer breidde zich eenige andere Monarchie zoo verre uit, als deze; ten tijde van augustus bereikte zij haaren hoogden trap. Men kon haar nu reeds met meer recht, dan cenige voorgaande, eene ,, algemeene Monarchie" noemen: Judea, voorbenen een theökratifche Staat; Jerufalem, eertijds de Stad des grooten Konings, febeen nu tegen deze wereldbehccrlchcnde Mogendheid, in geene aanmerking meer te komen, en werd ook in de daad in de ftaatkundige weegfchaal niet meer gerekend. — Nu eerst kon op eene in 't oog lopende wijze blijken, welk een onderfcheid 'er tusfchen het Godlijk Koningrijk en dit grootfte wereldlijk Rijk plaats hadt, en hoe het eerfte zich, desniettegenftaande, juist}in dit wereldlijk Koningrijk zelve allengs ontwikkelen en vastzetten zou; eene bijzonderheid, die juist daarom plaats hebben kon, omdat dit Koningrijk niet van deze wereld was , maar een gantsch tcgenövergelMd oogmerk bedoelde, en zich tot zijne vestiging en uitbreiding van geheel verfchillende middelen bediende. Waarmede ■echter niet onbeftaanbaar is, dat het eene heerfchappij zou worden en blijven, die zich werklijk over den hemel en de aarde uitftrekken, en door jesus den messias beftuurd zou worden; eene Theökratie, hoedanig de wereld nog nimmer gezien hadt. Alwie nu in ftaat is , om uit dit verheven gezichtpunt de beftuuringen der Voorzienigheid over Israël te befchouwen, zal inzien, dat de gefchiktfte tijd voor onzes "Zaligmakers komst, volgends het Godlijk ontwerp, juist die was , waarop hij werklijk verfcheenen is. Het onderfcheid tusfchen het Koningrijk van God en een wereldlijk Koningrijk kon nooit duidlijk in 't licht gefteld worden, dan nu „ de Godlijke Koning" juist in eenen tijd verfcheen, dat het Koningrijk der wereld alles aan zich onderworpen, ja zelfs den ftaat, die eertijds zoo zicht-  D4 D. C. VAN VOORST zichtbaarlijk Van eenen God - Koning geregeerd werdt * in de voiftrektfte af"hanglijkhcid van zich gebracht hadt." „ Dewijl nu deze tusfchcnrcgeeringen der Asfamoneërs en van herodes veel toebrachten, oin de omftandi°heden der natie op dien voet te brengen, dat het Koningrijk van den messiüs zich, op de zoo even gemelde wijze, in die groote Wereldlijke Monarchie vestigen, cn zelfs in eene, langs hoe grooter, tegenftelling tegen deze laatfte, geplaatst kon worden (waarvan de tegenftellmg van het aloude Israël tegen de Wereldlijke Rijken van die tijden, een zinnebeeld geweest was) • zoo ziet men, dat zelfs die tusfclienrrjkcn mede ter bevordering van het groote werk dienen moesten. Men noemeze , zoo men wil, episoden in het groote Godlijke Drama.'''' Op deze wijze neemt de Eerw. imss eene groote bedenklijkheid tegen zijne onderftclling weg, waarna hij met eene algemeene herfchouwing van zijn gantfche plan, en toepasfing van alles op den Messias dit zijn wcrkbeflmt, een werk, het welk, al hadt iemand tegen de onderftelling van den geleerden Schrijver ook nog deze of gene bedenkingen, echter de Gefchiedenis der Israëliten van eenen allerbelangrijkften kant doet befchouwen. 99 of 1111 dit ahes i zeg£ dc Schrijver, -een enkel verzonnen , of in de natuur dezer gebeurenisfen zelve en haaren famenhang gelegen ontwerp zij, hier over laat ik de beflisfing aan alle onbevooroordeelde Lezers -1. bevolen. — Ik dank het Opperwezen, dat hij mij derwijze geleerd heeft, dat ik voor als nog geene de minfte vrees gevoel, van in de hoofdzaak misgetast te hebben." De XXI Vraag en Antwoord van den Heidelbergfchen Catechismus, cn het Formulier van het Nachtmaal ter bepaling van het ware denkbeeld van een Gelovigen, en ter wegneming der zwarigheden bij het gebruikmaken van het Avondmaal. Opgehelderd door dirk corn. van voorst. Predikant te Uien en Dodewaard. Groot behalven het Voorberigt 88 Bladz. In groot 'èvo. Te Amflerdam, bij M. de Bruijn. Dc prijs is f:-i$-; Het is bekend, hoe de ftelling : „ Gelovigen zijn „ alleen geregtigd tot het Avondmaal," groote zwa-  DE. XXI VRAAG EN ANTW. VAN DEN HEIDELB. CATECH. 6$ zwarigheden verwekt heeft bij Leeraars cn bij Ledematen. Menig een zegt: Ik ben nog geen waar Gelovige , cn kan of mag dus niet aan het Avondmaal gaan. Veele Leeraars ftaan dilavijls verlegen, boe zij omtrent dit ftuk , hunne Leden beftuuren zullen. — liet is bekend , welke verfchillende wegen men heeft ingeflagen, om deze zwarigheid uit den weg te ruimen; Zommigen hebben de Helling zelve ontkend, anderen hebben beweerd, dat alle Ledematen Gelovigen zijn. De Heer van voorst betreed in dit ftukjen een ander voetfpoór, om deze bedenking op te losfem Hij toont namelijk vooriif aan , cn onzes bedunkens zeer voldoende, dat de oude Hervormers wel degelijk in het gevoelen waren, dat alleen de Gelovigen gerechtigd zijn tot het Avondmaal, doch dat zij alle Ledematen , zoo lang zij het tegendeel niet door leer of leven betoonden, veronder fielden ware Gelovigen te zijn , hetgeen in dien tijd , waarin de opregtheid door de vervolging op de toets werdt geüeld, met vrij wat grond gelchieden kon. Hij toont afin, dat alle andere Christen-gezindheden altijd in het zelfde gevoelen geweest zijn , en nog zijn , zoo dat onder hun hier over nimmer die twist heeft plaats gehad, welke onze Kerk verdeelt. De ftalen, die hij hier toe uit hunne Schriften bijbrengt, moeten voor een ieder duidelijk en overredend zijn. Dan, op welk eene wijs Tost de Heer van voorst nu de opgenoemde zwarigheid op, welke uit deze Helling ' fchijnt voort te vlocijen ? De oorzaak derzelve is zijns oordeels niet te zoeken in de Leer zelve, maar in verkeerde denkbeelden, die men zich van het geloof vormt: „Van waar" zegt hij, Blaelz-i 36. ,, is die zwa„ righeid voortgefproten? van menfchen, die niemand „ voor eenen Gelovigen hielden, dan die zich verze„ kerd hieldt,dat hij een Christen was, Leeraars, Le,, dematen met zulke denkbeelden, donderden daarom ,, het wee uit over den zondaar, die tot het Avond„ maal dorst naderen. Bevende werdt alles terug ge„ dreven, wat niet zeggen kon, ik ben een verzekerd „•Christen." In tegenftelling hiervan zoekt de Schrijver aan te toonen,dat een Gelovige,ook naar de denkbeelden der ouden, iemand is, die zijn heil in christus zoekt. Dit geeft hem aanleiding om dc XXlfte Vraag en het Antwoord van den Catechismus op te helderen; vad. b1bl. vi. deel ,n0. 2. E ovéf-  66 G. MASMAN, KINDER PRE EK» over welke opheldering wij echter den Leezer zullen laten oordeeten. — Hier uit tragt hij aan te toonen dat de geopperde zwarigheid voor menfchen, die naar redenen horen, voldoende kan worden weggenomen Wij kunnen dit Stukjen als lezenswaardig aanprijzen:' mogt een ieder mtusfehen, zonder zich over recht of geen recht te bekommeren, zich alleen maar veel voorftellen; hoe moet ik gefield zijn, om het Avondmaal tot mijn troost te kunnen gebruiken ? en dan maar daarnaar liaan, om deze gefteldheid te bekomen Nog moeten wij niet vergeten deze woorden des kundigcn Schrijvers, uit het Voorbericht, hier bij te voegen : „ Ik houde mij in dit Stukjen niet bezig met de „ bevestiging van de Leer der ouden,uit Gods Woord „ een bevooroordeeld mensch zou daar over mis„ fchien denken en zeggen, dat wij onze Leer wilden „ bewijzen uit Formulieren en meni'chelijke Schriften„ doch men wete, dat ik voor het tegenwoordige o-een „ ander oogmerk had, dan op te geven, welke dc „ Leer onzer Kerk is, .en geenzins, dat ze in den „ Bijbel gegrond is. Ik wilde toch alleen betogen „ dat dc oude Leer onzer Kerk, welke de algemcene Leer der Christenheid mag heeten, die zwarigheden „ niet heeft, welke de Leer der Sacramenten0thans „ zoo moeijelijk maakt." Ktnderpreêk, over Luk. II: Vs. 51, 52. of jesus , als het beste Kind, tot een voorbeeld voor alle kinderen, in eenigc bijzonderheden roorgcfeld cn aangeprezen, in eene Leerreden voor kinderen, te Utrecht jiitgcfproken, . door gerardus masman, Predikant aldaar. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon. 1793. /" 1236 Bladz. De prijs is f : - 5 -: TJct was zeer natuurlijk , dat het gcnoegen,'t welk de Heer masman mee zijne eerite Kinderprcêk gaf, hem aanzette om daarop eene tweede te laten volgen. Zij is wederom in denzcltocn fmaak en ftijl, en verdient aan Christelijke Ouders, tot gefchenkjens cn gebruik voor hunne Kinderen aangeprezen te worden: Wij kunnen evenwel niet ontveinzen, dat wij de eerite boven deze zouden kiezen. He Heer masman, zou moge-  D. HEILBRON , C. Z. ANTWOORD OP DE VRAAG, ENZ. èf gelijk al zoo wel doen, indien hij in ééns een bundeltjen, dat niet te groot was, uitgaf, hetgeen eenige zulke Preken in zich bevat. Antwoord op dc vraag: Welke zijn dc oorzaaken van het Bejlag op de Tong? Welke zijn deszelfs vci-fchcidenheden? In hoe verre is het een kenmerk van den onderfehciden Aart cn van de Oorzaaken der vcrfchillende Ziekten? Wal grond geeft het den Geneesheer tol het maken van eene goede Voorzegging ? en welke aanwijzingen verfchaft het hem in het behandelen der Ziekten? Door daniel heilbron, c. z. Med. Doctor, in 's Hage, enz. waaraan door het Bataafsch Gcnootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterterdam, het Accesjit is tocgewezén. Te Rotterdam, bij 1). Vis. j 792. 70 Bladz. In gr. 4 •,' De prijs is f 1 - 5-: De Directeurs van liet Bataafsch Gcnootfchap, in vier jaaren tijds, geene Prijsverhandelingen hebbende kunnen bekroonen , en daardoor buiten Haat gefield zijnde, om hunne Verhandelingen bij Bjoekdeelen regelmatig, in 't licht te geven, oordeelden van dit plan hunner uitgifte te moeten afgaan, én hunnen voorhanden zijnde voorraad , zoo wel nu als in 't vervolg, ftukswijze aan 't publiek te moeten mededeelen, ten einde daardoor aan den eenen kant den Schrijvers het genoegen te verfchaflen, dat derzelver Verhandelingen niet langer in 't duister blijven, en aan den anderen kant, den zoodanigen, die alleen bij bijzondere Verhandelingen belang hebben, gelegenheid te geven, zich van dezelve te voorzien, zonder daarom het gehecle Werk of gantfche Bpekdeelen van 't zelve, aan te moeten koopen. Als zulk een afzonderlijk Stuk, verfchijnt dan de Verhandeling van den Heer heilbron. In het IX Deel van het Gcnootfchap , is reeds het antwoord op deze vraag van den Heer gadso coopMANS, weleer Hoogleeraar te Franeker, thans te Kiel, geplaatst , waar aan de Gouden Medaille was toegewezen ; een antwoord , 't welk de kundigheden en lebrunderheid van dien verdienllelijken Geneesheer, de grootfte eere aandoet, en zeker bij verre den voorrang verdient boven het ftuk, 't welk ons in dit gefchrift WDrdt medegedeeld, waarin men te vergeefsch dien E a geest  68 ». HEILBRON, C. Z. geest van waarneming en uitgebreide ervaring, welke in de Verhandeling van den Heer coopmans zoo zeer uitmunten, zoude willen zoeken. De Schrijver dezer Verhandeling volgt de verfchillende voordellen in de Vraag voorkomende, en onderzoekt dus in het Ifte Hoofdftuk de oorzaaken van 't Beflag op de Tong, trachtende de redenen op te geven van de veranderingen, die men ten opzichte van deszelts kleur, hebbelijkheid, beweegbaarheid, fmaak enz. ontwaar wordt. — In het Ilde Hoofddeel, 't welk deszelfs verfcheidcnheden ten onderwerp heeft , merkt hij op, dat bet Beflag ondeifcheiden is, i.) Door zich te vertoonen met of zonder ziekelijke toevallen, 2.) Wanneer 'er zieklijke toevallen méde verzeld gaan, door hhopathisch of Symptomatisch te zijn, 3.) Wanneer dezelve Symptomatisch zijn, door tot de langduurige- of kortftondigc ziekten te behooren, 4.) Hoe hetzelve in kortftondigc ziekten te onderfcheiden. 5.) Welke verschillen in onderfcheiden tijdperken en omftandigheden der kortftondigc ziekten zich opdoen. — Veel natuurlijker cn met het oogmerk der Vraag overeenkomftiger heeft de Heer coopmans, deze twee voordellen beantwoord, door in de eerfte plaats den aart vaïi het Beflag op de Tong, wat hetzelve zij, en hoe het geboren wordt, na te gaan, en in de tweede plaats , de verfcheidenhcdeu, dat is, de onderfchcidene foorten en uiterlijke hoedanigheden van hetzelve op te tellen, 't geen de Heer heilbron, in het antwoord op het eerfte voorftel gedeeltelijk gedaan, en daardoor de Vraag zelve verward heeft. — In hoe verre het Beflag een kenmerk van den aart cn oorzaak der vcrfchillende ziekten oplevere , wordt in het lilde Hoofddeel nagefpeurd; waar omtrent hij echter met veel reden aanmerkt, dat het tot zeer veel dwalingen en mistastingen aanleiding zou geven, indien men zich bij het ziekbed', op de befchouwing der Tong alleen wilde verhaten , en den aart en oorzaak der ziekte, uit de omftandigheden derzelve, alleen bepaalen. —-Dit zelfde behoorde ook in't oog gehouden te worden , omtrent het maaken der voorzeggingen uit het Beflag der Tong, waarover in het IVde? Hoofddeel gehandeld wordt; dikwerf toch zou de uitkomst den Geneesheer logenftraffen en belachlijk maaken, zoo hij hierin met te veel ftoutheid te werk ging; waaneer dus de Heer heilbron aanmerkt, dat men uk  ANTW. OP DE VRAAG, WELKE ZIJN DE OORZAAKEN, ENZ. 6$ uit eene drooge Tong, waar bij een opgezette Buik gepaard gaat , veilig een aanftaaude of reeds daar zijnde Afcites kunne vermoeden, en uit een hoogroode of blaauwacbtige Tong, eene krankzinnigheid of beroerte, zouden wij niet gaarne foortgelijke voorfpellingen bij onze Lijders te kennen geven. — In het laatfte Hoofddeel onderzoekt de Schrijver, welke aanwijzing het Beflag van de Tong den Geneesheer verfchaft, in het behandelen der ziekten. Vele uitzonderingen komen ook in dit Stuk voor, zoo dat het ook ongeraden zijn zoude, zich op de Tong alleen te verlaten, en de geneeswijze dienvolgens in te rigten. .De Heer heilbron zegt dus, dat eene drooge Tong, zich in 't begin eencr heete ziekte vertoonende, meestal grond geeft, om eene Cura Antiphlogistica voor te 1'chrijvcn, en dat, hoe drooger en rooder de Tong zich vertoont, hoe meer reden men heeft, de Aderlaating te herhaalen; terwijl ook de Tong zich zoodanig voordoende, het gebruik der Braak - middelen verboden wordt: indien men, op dit teken aangaande, zulk eene geneeswijze wilde volgen, zou men dikwerf gevaar loopen, dergelijke ziekten doodelijk te zien eindigen, daar de dagelijkfche ervaring de fchadelijkheid der Aderlatingen onder foortgelijke omftandigheden menigwerf doet blijken. mattïi. van olm , verdecdiging van deszelfs verbeterd Rekenboek tot Schoolgebruik , door de Maalfchappij; Tot Nut van 't Algemeen , met den Gouden Prijs bekroond, en Aanmerkingen op het door voornoemde Maatfchappij uitgegecven rekenboek voor de nederlandsciie jeugd. Ecrflc Deel. Te Groningen , bij N. Vcenkamp en A. Groenewolt. 1792. In gr. Svo. ■ 51 Bladz. De prijs is f :-5-8. De Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen, die zich volijverig toelegt, om voornaamlijk ten nutte der Schooien van ons Vaderland werkzaam te zijn, beloofde in 't Jaar 1787. eene Gouden Medaille, ter waarde van twintig Ducaaten aan den Schrijver, die, volgens het ontwerp, in haar Programma uitgedrukt, een beter dan de toen nog bekende Rekenboeken vervaardigde, en vóór den eerlten van Grasmaand 1788. aan haar E 3 in-  JO M. van clm mzondt , 't welk ten gevolge hadt, dat de Ike-en M. van olm, te Groningen, Schrijver dezer Verdecdiging, j. van den bosch, bij Leeuwarden, en m. aerschot, te Turnhout, voor hunne ingeleverde Verhandelingen, dc eerfte met een gewooné Gouden, en'dc laatfte ieder met een Zilveren Eerpenning bekroond werden. / Zoo het ons voorkomt, moest het Gefehrift van den Heer m. van olm, dat, volgens de uitgedeelde Ecrcprijzen, in dc oogen der Beftuurderen of Gecommitteerden van de Maatfchappij, hoe men ze ook noemen mag, aan de vcrëischtens van het Programma het best voldaan moet hebben, ook maar alleen, ten nutte cn gebruike der Schooien, gedrukt, of ten minftcn niet, zoo als dc Heer m. van olm niet onduidelijk fchijnt te kennen .te geven, door onkundige handen'verminkt en bedorven zijn geworden. ■ De Maatfchappij fchijnt nogthans anders bier over gedacht te hebben. Zij heeft goedgevonden uit de drie onderfcheidene door haar bekroonde Gcfchriftcn , één geheel te laten famenftellen, en. ter drukpersfe over te ■geven; gelijk dan ook reeds in 't Jaar 1790. een eerfte Deel daarvan het licht heeft gezien. Of nu Beftuurderen der Maatfchappij een ander befluit hieromtrent genomen hebben , omdat, zoo als de Heer m. van olm zegt, het gemelde eerfte Deeltje met veel aftrek heeft , of dat andere gewigtiger redenen Tien daartoe bewogen hebben , kunnen "wij niet bepaalen. Zeker is het, dat zij de bekroonde Werken t'cencmaal hebben verworpen , en door den Heer h. aenae, A. L. M. Phil. Doctor, enz. een ander laten lamenftellen, waarvan echter op heden flcgts één Deel het licht ziet, niet tegenftaande het eerfte Deel, reeds in 't Jaar 1791. in 't licht is gegeven. Dit is eigenlijk het daaromtrent voorgevallene, waar uit de Heer m. van olm aanleiding genomen heeft, om deze zijne zoogenaamde Verdecdiging , die voornaamlijk tegen den Heer aenae fchijnt ingericht te zijn, waereldkundig te maken. Wat deze Verdecdiging betreft, wij kunnen wel niet ontkennen, dat de Heer van olm , in één opzicht reden tot misnoegen heeft , door dat men van zijn ingezonden Gefehrift dat gebruik niet gemaakt heeft , dat de Beftuurders der Maatfchappij, om aan het Program-  verdeediging van deszelfs verb. rekenboek , enz. Jt gramma tc voldoen , daarvan behoorden gemaakt te hebben ; doch na een bedaard inzien der zake, dunkt ons, da't de Heer van olm, zo hij van geen beter wapenen voorzien was, dan die, waarvan hij zich in deze Verdcediging bedient, beter gedaan zou hebben, dat hij ftil hadt gezwegen, cn bet- oordeel aan het publiek 'overgelaten. Hij zou dan kundige Rekenaars geen aanleiding gegeven hebben , om zijn aan de Maatfchappij ingeleverd Werk , naar de ongegronde Hellingen1, welke in deze Verdecdiging op verfcheide plaatzcn voorkomen, te bcoordcelen. Eenige weinige voorbeelden zullen genoegzaam zijn, om onzen Leezercn , die de vercischte kundigheid bezitten, hier van te overtuigen. In de Voorreden dezer Verdcediging, zegt de Heer van olm , ria alvorens geklaagd te hebben , dat de beste lesfen, die in zijn overgezonden Werk gevonden worden, niet in het uitgekomene geplaatst zijn, „ dat dit verzuim , zijns oordeels , moet toegefchreeven '? worden aan de mindere kunde van de GecommitteerH dens, en dat men, hen uit dit oogpunt bei'chouwen„ de, hen zal kunnen veröntfchuldigcn, dat famcnftel „ zoo gemaakt te hebben." Het zou kunnen zijn, dat de Heer van olm hier 'in gelijk heeft ; maar zou men dan ook niet, met even zoo veel regt, kunnen denken , dat die mindere kunde van de Gecommitteerdens oorzaak is geweest, dat het Gefehrift van den Heer van olm, onverdiend, met eenen Gouden Eerpenning bekroond is? Bladz. 4. wordt het Antwoord van den Heer aenae aan zijnen Leerling, op eene {pottende wijze, PMlofophiesch genoemd, omdat hij, en zekerlijk met reden, zegt, dat een Breuk één of meer zekere deden van eene aangenomene eenheid is. De lieer van olm meent deeze bepaling te verbeteren met te zeggen,dat een. Breuk een gedeelte is van een Geheel, gcfneden in 4 gelijke delen ," en dat hij daar 1 of 3 van hadt, en fchijnt niet te zien, dat daar uit zou volgen, dat alle Breuken 4 tot Noemer moeten hebben; hetgeen ongerijmd is te onderftcllen. Bladz. 10. vindt men twee Multiplicatien, in getallen, welke de Autbeur kunstgreepen noemt, doch in dc daad niet anders dan zo genaamde kunstjes met getallen zijn, die tot niets anders {trekken, dan om E 4 Leer-  . bi. van olm Leerlingen in de war te brengen. Als men van Grondpegmfefen der Rekenkunde fpreekt, welke tot oudewijs beftemd zijn, behooren zulke kunstjens in geen aanmerking te komen. J b 1 Bladz. 17. vindt men eene Aanmerking, die o-ehcel ongegrond en bedilziek is. Het-zou, onzes bed nkens een zeer onvatbaar Leerling moeten zijn die wetende dat een Graad in 60 Minuten verdeeld wordt' niet begreep dat 89 Graaden 60 Minuten het zeilde is als 90 Graden, cn waarom zou dan de Heer aenae om het ontkenen voor Leerlingen duidelijk te maken! het opftel der getallen met mogen veranderen? _ Of verbeeldt zich dc Heer van olm, dat hij alleen in ftaat is, 0111 een goed Rekenboek zamen te ftcllen % Bladz. 38, maakt de Heer van olm eene aanmerking over de tientallige Breuken, waar uit ten klaar, iten blijkt , dat hij zeil met verftaan heeft hetgeen hij m den Heer aenae heeft willen berispen Vbteens zijne voordragt zou de Heer aenae in %. 409. van W F«* \ z,3»cn Leerling de vraag hebben blaten doen, of ml een gegecyen tientallige Break ontdekt kan worden wat de gewoons Breuk zij, waar uit hij gefproten a 1 T1' tENAf' Jlier op zi^en Leerlfng geantwoord hebbende, dat die kunstgreep eenyouwlg is, werpt de Heer van olm, op eenen raeesteritciitigen en verwaanden toon dc yraag op, of het niet eekvouwiger zou zijn, dat den Leerling geleerd wordt een Noemer aan te neemen naar zijn welgevallen, omdat, naar zijn zeo-^en een Leerling niet kan veeten wat Noemer de eewooul breuk heeft, cn dat echter de aangenomen hem daar heencn leidt? - Zou men nu op deze vraag niet denken, . dat de Heer van olm beter achter het geheim is, dan alle de Rekenmeesters van zijnen tijd? Dit komt in den eerften opllag wel zoo/voor; Joch d? vee lden welke hij Bladz. 39 hier op laat volgen, toonen duidelijk aan, dat hij 111 dit vak beter raaien, dan rekenen kan. ' A Zijn eerfte voorbeeld is, om den Decimalen Breuk o. 3 &c., dat is, dat dc 3 een oneindig getal' maaien voortgezet wordt, in den gewooncn Breuk waar'uit lnj gefproten is, te veranderen. In 't eerfte oxwal neemt hij 12, m 't tweede 15, en in 't derde 2o töt Noemer aan: hij vermenigvuldigt dus deze getallen ieder bijzonder met den gegeven Decimalen Breuken  verdcediging van deszelfs verb. rekenboek , enz. 73 en omdat in 't eerfte cn tweede geval, de tierideeligen naa genoeg gelijk aan de eenheid zijn, telt hij daar voor 1 bij de geheeïen, en deelt vervolgens de fbm door den aangenomen Noemer, waar door hij dan den gezochtcn Breuk bekomt. In 't derde geval wil hem dit zoo gemaklijk niet vlotten; hier zijn de tien? deeligen niet groot genoeg, om 'er een geheel voor te nemen: f of 'er voor te nemen, zo als na genoeg gefchieden koude, kwam den Heer van olm, zoo bet fchijnt, in zijn kraam niet te pas, door dat hij dan onmogelijk zijn wit konde beschieten: f was dus alleen de Breuk, die hem te pas kwam, en om dezen te gisfen is volmaakt het zelfde, als dat men bij den aanvang wilde gisfen, uit welken gewoonen Bi'euk, de Decimale Breuk o. 3 &c. is voortgekomen. Dus is deze geheele bewerking niets anders dan een raadfel. In zijn tweede voorbeeld is de opgegeven Decimale Breuk pt 368421; doch of dc Decimalen verder voortgezet hadden kunnen worden, fchijnt bij hem in geen aanmerking te komen; wij moeten derhalven, om de zaak recht te beöordeclen, het oogmerk van den Heer van olm gisfen, door het voordel 0111 te keeren, of, zoo als men gewoon is te zeggen, dc Proef te maken, en dan bevinden wij ^, in eenen Decimalen Breuk veranderd zijnde, gelijk te daan met o. 368421052631 578947,36R &c., waar in de Decimalen uit een oneindig getal rijen, ieder van 18 Cijlfeiiettercn, en in iedere rij dezelfde en in de zelfde febikking zijnde, bedaan. Geoefende rekenaars weten, dat men in zodanig geval, om den gewoonen Breuk te vinden, ieder zoodanige rij geheel moet bekend hebben, en dus in ons voorhanden zijnde geval, een getal van 18 Cijffcrlettcren, dat wij "boven reeds hebben opgegeven. De Heer van olm meent echter aan de 6 eerde Cijf* feiietteren genoeg te hebben, en vindt daar door den Breuk ,%, doch op eene geheel andere wijze dan in het voorgaande voorbeeld, ten bewijze, dat zijne voorgefchreven regel niets deugt. Wil hij hier van. een blijk zien, hij verandere dan den gewoonen Breuk 'f2!0*' in eenen Decimalen Breuk, dan zal hij alle de 'tien' deeligen, welke hij opgeeft, zeer naauwkeurig vinden waar uit dan insgelijks het zelfde af te leiden is, echE 5 ter  74 J. PÏUESTLEY ter in dien verftande, dat hier iedere rij van tien deeligen , flechts in 6 Cijfferletteren, als 368421, en geen meer, beftaat, Wij meenen hier mede genoeg gezegd te hebben om, zoo als reeds boven door ons is aangemerkt te doen zien, dat de Heer van olm beter gedaan zou hebben , deze verdeediging geheel achter wege te laten dan zijne onkunde zoo naakt aan het publiek te vertoonen. De Heer aenae, wien 'zijn verfebil met de Maatfchappij in 't geheel niet raakt, verliest 'er niets bij: de door den Heer van olm uitgefchoten pijlen fluiten, zoo als een ieder zien kan, op hem zeiven te rug. josepit priestley, L. L. D. F. R. S. etc. Brieven aan de Wijsgecren en Staatkundigen van Frankrijk. Waarbij gevoegd is Leerreden voor Gekroonde Hoofden, door een Britfchen Leek —.uit het Engchch. Te Amflerdam, bij]. Ten Brink Gz., 1793. in gr. Octavo, 125 bladz. De prijs is f:-i6:- T"\e Schrijver van deze Brieven met het Fransch JL-' Burgen-echt befchonken zijnde, oordeelde het zijn pligt te wezen , iet ten voordeele van zijne nieuwe medeburgers uittcvoeren; — hij befloot derhalven dë Franfchc Wijsgecren cn Staatkundigen te onderhouden over het gewigt en de noodzakelijkheid van den Godsdienst — een onderwerp, 't wélk hij meende, dat door het grootfte gedeelte der Frarifche natie over het hoofd gezien wierd. Indien 'er onder de menigvuldige fchriften van onzen tijd iet is, het geen gefchikt is, om de nieuwsgierigheid van den bedaarden befchoUwer der gebcurtenisfen onzer dagen optewekken, kan 'er bijna niets gewigtiger worden uitgedagt, dan — priestley — over den Godsdienst — aan dc Frarifche natie. De hoofdzaken, Waartoe de Schrijver zijne aandagt voornamenlijk bepaald heeft, zijn: i^. Over het beftaan of aanzijn van God. 20. Over de eigenfehappen en voorzienigheid van God. 30. Over dc geloofwaardigheid der Wonderwerken, die gefchied zijn , om aan den Joodfchen cn Christelijken Godsdienst getuigenis te geven. Eu 4°. Waar-  brieven aan de wijsg.en staatk. van vrankrijk. 75 40. Waarl'cbinvingen tegen een oppervlakkig redekavelen over deze onderwerpen. Hij treed in geene wijdlopige behandeling van alle deze gewigtige ltukken , maar geelt fiegts eene kleine herinnering aan de hand, om de gedagten der Franjehen tot "den-Godsdienst te rug te brengen , hen van deszelfs belangrijkheid te overtuigen, cn optewekken, om dat gcwigtig onderwerp met allen ernst te overwegen , cn ecu naauwkeurig onderzoek waardig te oordeelen, waar toe hij hun als eene gepaste handleiding de lezing van zijne fchriften, welke hij tot verdediging van den Godsdienst tegen de ongelovigen gefchreven heeft, verder aanbeveelt. Ieder, die met aflegging van alle vooröordcclcn, bedaard cn onzijdig, overweegt, hoe het Franfche volk, zedert eeuwen verllaafd aan een Godsdienftig ftelfel, 't welk met veele beuzelarijen opgevuld, en meest op bijgeloof gegrond was, thands dat geheele ftelfel verworpen beeft, cn bij gebrek van een ander, het welk met bet gezond verftand en de rede overeenftemde, van het eene uiterfte, gelijk het gaat, tot het andere ovcrflaande , voor een groot gedeelte den gantfeben Godsdienst als een ingebeelde zaak, door het bedrog der Priesteren ingevoerd, fchijnt te verwerpen, zal de poging van den Lieer priestley zeker als heilzaam, hoogstnoodzakelijk en menschlievend, befchouwen. Zeker komen in deze brieven cenige uitdrukkingen voor, aan welken de ijvcraars tegen het famenftel van priestley zich (toten zullen, doch met dat al zullen de zodanigën, indien zij het gantfehc ftuk bedaard doordenken, niet kunnen nalaten te erkennen, dat 'er in priestley veele dingen iamcnlopcn, die hem tot deze gewigtige onderneming bij uitftek gefebikt maken. 1 lartelijk wenfehen wij , dat God 'smans pogingen met den besten uitflag zal bekronen, cn doen dienen tot een gepast middel, om een groot volk van het ongeloof te rug te brengen, opdat de Godsdienst onder hén tot zijne eerite zuiverheid en eenvouwigheid herIteld, dienen moge, om ook andere natiën, die nog aan het bijgeloof verkleefd zijn, voorlichten, ten einde daar uit moge geboren worden, die eenheid van Godsdienst, welke wij, na den val van baeel, grond hebben te verwachten. Het ware te wenfehen , dat het voorbeeld van i'riest-  j. priestley priestley door andere kundige Godgeleerden wierdt nagevolgd - de weg ftaat hier toe voor ieder open en zij, die op een zuiverer famenftel dan dat van onzen Schrijver mogen roemen, krijgen hier door eene geiclnkte gelegenheid om hunne talenten, ter bevordering van den waren Godsdienst, met het meeste voordeel te beproeven. Wij wenschten, dat wij konnen zeggen, dat deze Bnevep voor onze landgenoten van geen belang waren, doch daar wij tot ons leedwezen moeten erkennen dat het in ons Vaderland ook aan de zodanigen niet ontbreekt, die den Godsdienst in hunne harten geheel verloochenende, denzelven alleen tot een dekmantel van hunne ongerechtigheden fchijnen te gebruiken, oordeelen vvij dezelven met ongefchikt, om, onder den Godgelijken zegen, tot een gepast middel te dienen, om dezulken op hunnen dwazen weg, die ten verderve henen leidt, tot ftaan te brengen, en te overtuigen, dat de Godsdienst waarlijk zoo eene dwaze zaak niet is, als zij, zonder behoorlijk onderzoek, op eene enkele kwmkllag van voltaire, zich fchijnen wijs te maken. — Deze grondflag eens gelegd zijnde, levert ons Vaderland hulpmiddelen genoeg op, om de zoodanigen verder te regt te brengen. Om onze Lezers eene kleine proef te geven, van de wijze, op welke de Heer priestley , zijn ontwerp bebehandelt, kiezen wij het laatfte gedeelte van den vierden Brief. „ De wonderwerken, op welken het geloof van het Christendom gevestigd is, hebben het grootfte en hcerhjkfte doel, dat men bedenken kan, te weten, om aan de menfchen een juist denkbeeld te geven van hunne toekomende beftemming, doende hen zien, dat dit leven enkel de kindsheid van hun beftaan is, en dat zij hier worden opgevoed, om namaals onfterfelijk te leven. De volle overreding van deze grote waarheden geeft eene onuitfprekelijkc waardigheid aan het menschlijk charakter: het vermeerdert grotelijks het ware genoegen van dit leven, en op zekerc wijze vernietigt het alle moeite en wederwaardigheden , zoo wel als het ftrekt, om hen tot hunnen toekomenden ftaat voortebereiden." „ Dit was een oogmerk, waardig den Schepper van liet menschdom, het welk door gcejic andere, dan boven  BRIEVEN AAN DE WIJSG. EN STAATK. VAN FRANKRIJK. 77 vennatuurli;ke middelen bereikt kan worden: alzoo gene verfchijnzelen in de natuur ons eenigen redelijken grond geven, om te verwachten, dat wij het graf zullen overleeven. Niets ook kon beter berekend zijn, om dit geloof te weeg te brengen, dan zulke wonderwerken, als christus gewrocht heeft, en hij zelve, die Groote Prediker van deze leer, moest ten dien einde hiervan in zijn eigen Perfoon een voorbeeld geven, van die opftanding, welke Hij gevolmagt was, om aan allen te beloven." „ Als de ongelovigfte mensch gevraagd was,welk bewijs van een toekomend leven hem voldoen zou, hij kon niiets meer dan dit gevorderd hebben; hij zou ook, gelijk ik onderfcheidenlijk getoond heb in mijne Verhandeling over iesus Opftanding, geen lterker bewijzen voor eenige gebeurenis hebben kunnen vorderen, dan die de Godlijke Voorzienigheid voor deze Opftanding dadelijk gegeven heeft; zoo dat derzelver geloofwaardigheid niet groter en vaster had kunnen zijn, bijzonder in laater eeuwen en tot het einde des tijds." liet tweede gedeelte van dit Boek, bevat eene Leerreden voor gekroonde Hoofden, over de woorden van david , in den tweeden Pfalm: — Nu dan gij Koningen , handelt verfiandiglijk, laat u tuchtigen gij Rechters der aarde; waarin na eene korte befchouwing van het charakter van david en de gelegenheid, bij welken hij deze woorden bezigde, de oorfprong der Koningen onderzogt, cn derzelver charakter wordt opengelegd. Met betrekking tot het eerfte, namcnlijk den oorfprong der Koninglijke waardigheid, denkt de Schrijver niet zeer gunftig'' — hij befchoüwt denzelven zelfs , min of meer verachtlijk, als zijnde niet gelegen in eene vergeeflijke zwakheid, maar in eene fhoode bedorvenheid der menfchelijke natuur,— ,, de koninglijke waardigheid , zegt hij, is door den Hemel enkel toegelaten, geenzins ingefteld. — Zij is tot hier toe geduld als de geesfel, maar niet gezegend als een goed voor het menschdom." — In de behandeling van het charakter der Koningen, komen insgelijks veele onaangenaame waarheden voor, die in het werk zelf, in haar verband, behooren gelezen te worden. Zijne vermaningen zijn eriiftig- en welmenend, om de trotschheid, weelde en heersch- zucht  78 J. Wé VAN ARCIiÈNIIO].TZ zucht tc verlaten , en tot hunne wezenlijke befteflUffiïti» te rug te keéren. ■ Niet wetende; wat wij onze Lezers uit de leerrede zelve to: eene proef het best zullen mededelen, zullen wij hun, om over de oogmerken des Schrijvers eenigzins te kunnen oordeelen, alleen het berigt opgeven, 't welk wij voor de Leerreden, dus woordelijk geplaatst vinden. „ De aucteur der volgende Verhandeling, in aanmerking nemende, dat, hoe rijkelijke geldfommen ookiri dit land aan Kapellanen en Hofpredikers, voor het godsdicnitig onderwijs der Koningen, betaald worden, dezen, flechtS zeldzaam, tot vergelding, eene volledige cn getrouwe Leerreden bezorgen: en uit algemeene verleid nfelcn oordcelcnde, dat gekroonde hoorden in andere landen der wereld weinig beter behandeld worden, belloot, alle de thands levende Vorsten, aan hun eigen huis op tc roepen,en hun eene leerrede voor niet te leveren." „ Hij is wel door hen niet verzogt , om ze ter Drukpers te geven, maar opdat eene zoo buitengewone zaak aan de minste misduiding onderhevig zij, en nadien eenigc ongekroonde perfoonen misleiden verlangen zullen te lezen, het geen zij niet hebben kunnen hooren, ziet deze Verhandeling het licht!" Proeve van den Geest der Jacobijnen van Parijs, getrokken uit het dagboek hunner zittingen, van de Maanden Jam; ar ij tot Maart, des jaars 179a. . In het Hoogduitsch uitgegeven en met aanmerkingen verri/kl, door j. w. van ARci-iENiioi/rz. Tc Amflerdam , bij \\. Brave, 1793. 15». Bladz. in gr. 'üvo. De prijs is f 1-: - Teder weet, dat 'er in de Stad Parijs eene Sociëteit van Burgers beftaat, die dc nieuwe Conftitutic toegedaan en bekend onder den naam van Jacobijnen, zich in hunne vergaderingen voornamcnlijk bezig houden, om de gewigtigite belangen van Vrankrijk te overwegen en desaangaande de gevoelens van de andere Sociëteiten, door alle de Departementen van Vrankrijk verfpreid, in te nemen, voor en al eer dezelve inde Nationaale Conventie bcflotcn worden; ten einde daar door te ver-  proeven van den geest der jacobijnen van parijs. 79' verhoeden, dat door de vertegenwoordigers des Volks niet iet gedaan worde, dat tegen de gevoelens van het meerder gedeelte des volks mogt aanlopen. Dit Boekdeel behelst nu een uittrekzel uit het Dagboek van de Vergaderingen dezer Sociëteit; het welk voor het tegenwoordig en toekomend gellacht, zeker van veel belang zou geweest zijn, indien het dooreen onzijdig perfoon gefchreven was , doch, daar op zommige bladzijden meer de geest van den Heer archenholtz, die een gcflagen vijand der nieuwe Franfcbe Gonftitutie fchijnt_ te wezen, dan die van de Jacobijnen doordraait , is dat belang bijna geheel weggenomen — hier komt nog eene- omftandigheid bij , die het Werk alle bewijs van authenticiteit doet misfen, namenlijk , dat het Fransch Origineel, naar het welk de Hoogduitfche uitgave van den Heer archenholtz vervaardigd is, geheel is verloren geraakt. — Dc Hollandfche Vertaler fpreekt hier van in zijn Voorbericht, en is van gedagten , dat deze proeve om die reden van des te meer waarde moet gehouden worden; doch wij voor ons zijn van gevoelen, dat dit verlies voor de Hoogduitlche uitgave, zeer gemakkelijk, wel eens eene tegenövergedeldc uitwerking zou kunnen hebben ■ ten minden, dit is zeker, dat dezelve nu niet wel dienen kan tot een bouwftof, om dc gefchiedenis der Franfche omwenteling daar uit famen te dellen, waar toe zij door den Heer arciieniioltz , volgens getuigenis van den Hollandfchén vertaler, eigenlijk met zoo veel zorgvuldigheid was bijeengezameld. Wij hebben de moeite genomen, om deze gantfche proeve doortelopen, doch hebben'er minder merkwaardige zaken in gevonden, dan wel bewijzen, dat dezelve voornamenlijk is ingericht , om de voordanders en bewerkers der nieuwe Franfche Conditutie in een hatelijk daglicht te dellen , 't welk voor hun , welke die gebeurenis uit een onzijdig oog befchouwen , zelve weinig genoegen verwekken kan weshalven wij, indien wij den ïmaak onzer Landgenoten wel kennen , grootelijks twijfelen , of de Vertaler door een groot vertier'wel zal aangemoedigd worden , om ook de volgende Zittingen , in onze moedertaal over te brengen. Die ons gezegde met een proef wil bewezen hebben, leze flegts, het geen wij vinden aangetekend, Bladz.  8o ' J. W. VAN ARCHENHOLTZ, proeven, enz. bladz. 151, alwaar ons het volgende verhaald wordt:,„ Ten tweden , voer gaudet voort , hoorde ik in „ het adres dikwijls het woord Voorzienigheid, herha„ len; ik geloof", dat 'er omtrent in Haat: De Voor- zicnigheid heeft ons tegen onzen Wil gered; ik beken, „ dat ik met deze woorden geene betekenis verbin„ den kunne, ik had nooit geloofd , dat een Man,. „ die drie geheele jaaren, met zoo veel moeds ge„ arbeid heeft, om het Volk van de flavernij van „ het despotismus te bevrijden , nu mede iet zou willen „ toebrengen, om hetzelve weder onder de flavernij van „ het bijgeloof te brengen (gelach, gemor en toejui„ ching). Robespierrk verdedigde zich in eene wijd„ lopige , meer woord- dan zinrijke rede tegen de ,„ verwijtingen van gaudet, cn lag tevens zijne gc,„ loofsbelijdenis omtrent dc Goddelijke Voorzienigheid „ af, in welke hij dikwijls door het geroep tot de orde van den dag geftoord wierd." Hier op maakt de Heer archeniioltz deze aanmerking. „ Het fchijnt als of deze , voor allerlei misdaden „ bekwame booswigt en Koningsmoorder, toen lust „ hadde , om door fcbijnheilige Godsvrugt , de rol van een cromwel na tc bootfen." 't Zij verre van ons,, dat wij het gezegde van gaudet zouden goedkeuren, ook willen wij hier de verdediging van rorespierre , niet op ons nemen; — wij vragen eenvouwig: Wat moest robespikrre dan in dit geval gedaan hebben"? — moest hij op de aanmerkingen van gaudet, omtrent het bejlaur der Goddelijke Voorzienigheid', gezwegen hebben V Dan hadt de Heer arciienholtz _zeker reden gehad, om hem te befcbuldigen, dat hij voor zijne Godsdienftige gevoelens niet durfde uitkomen, — en nu hij zich daar tegen verzet, cn zijne Godsdienftige gevoelens voor de gantfche Sociëteit openlegt, nu is liij een fchijnheiligen, die lust hadt, om den rol van cRomwkl na te bootfen. Soortgelijke aanmerkingen dragen tc veel kenmerken van eenzijdigheid, dan dat zij ieder onbevooroordeeld beminnaar van de waarheid niet'dadelijk zouden in het oog lopen. Hei  HET RECHTSGEDING van LODEWIjK DEN XVI. fff Het Kethtsmding van eodewijk den XVI, geweezenen Koning der Franl'chen; of volledige en echte Verzameling van alle dc Rapporten aan de Nationale Conventie gedaan , en van de verfchcidene gevoelens, bctreklijk dit Rechtsgeding, door de 'Vertegenwoordigers des Volks, of andere perfoonen , op het Nationaale Spreekgeftoelte voorgedragen , of door den druk gemeen gemaakt; en dus van alle Stukken cn Handelingen , tot dit groote Rechtsgeding bctreklijk , tot de eindelijke uitfpraak van het vonnis loc. Eerfte Deel, Eerfte en Tweede Stuk. Te Duinkerken, bij \uw Schelle en Comp. en te Haarlem, bij }. Tetmans. 1793. 484 Bladz. In gr, Octavo. De prijs is f 2 -16-: TT et Rechtsgeding van lodewijk den XVI, gewezen ■■-1 Koning der Franfchen , is eene karakterizerende gebeurenis van deze eeuw, die , gelijk de Uitgevers van deze Verzameling te recht zeggen, in hun kort Bericht voor het Eerfte Stuk geplaatst, de opmerking en liet onderzoek verdient van elk redelijk wezen,dat, in de maatfchappij der wereld, geen volftrekt vreemdeling begeert te blijven. Men moet dan erkennen, dat de onderneming , om eene verzameling tc geven van alle de echte ftukken , daartoe betreklijk , een aangename dienst aan het publiek is, bijzonder wanneer zoodanige verzameling volledig mag genoemd worden, en onpartijdig is ingericht. Het een en ander is het doel der Üifgeverén ; wij hoopen , dat zij in ftaat zullen gefield worden, om op die wijze, als zijin dit Deel begonnen hebben, hunnen taak te kunnen volvoeren. De verzameling wordt geopend met het Rapport van louis jerome gohjer , Gedeputeerden van het Departement dTfte et Vilaine, betrcklbk de ge* inventarifeerde Papieren in de Bureau van de Civile Lijst, gedaan in de zitting van Zondag voor den middag, den 16 September 1792. Daarop volgt Bladz. 39. het Rapport, gedaan aan de Nationale Conventie, uit naam der buitengew.oone Commisfie van Vieré'ntwinti* gen, den 6 November 1792; het eerfte Jaar der Republiek , betreklijk de misdaaden van den gewezen Koning; waarvan dc bewijzen gevonden zijn in de papieren , verzameld door het Comité van waakzaamheid der Commune van Parijs; door dufriche-valazi. Gedeputeerden van het Departement de fOfne. Gedrukt op order van de Nationale Conventie. Lente vad. bibl. vi. deel. no. 2. F Rap-  82 HET RECHTSGEDING VAN LODEWIJK DEN XVI. Rapport, betreklijk de Misdaaden van lodewijk capet. Bladz. 81. Rapport en Ontwerp van Decreet, voorgemeld aan de Nationale Conventie, uit naam van het Comité der Wetgeving, door jean bailke. Gedeputeerden van het Departement de Haute-Garenne. Den 7 November 1792. het eerite Jaar der Republiek; gedrukt en verzonden , op order van de Nationale Conventie, in de drie - en - tagtig Departementen: zijnde tellens de overzetting van hetzelve, in alle taaien befloten. Bladz. 123. moijse baijle , Gedeputeerde van het Departement Des Souches du Rhone, ter Nationale Conventie , aan zijne Medegedeputeerden, over de wijze der inftelling van het Rechtsgeding des gewezenen Konings. Blad. 131. Voorftcl van petion, in de zitting van den 13 Noyember 1792. het eerfte Jaar der Republiek; komende hier op neder, om, zonder afweiding, eenvouwig deze vraag te behandelen: Kan de Koning geoordeeld worden? Welk voorftel werdt toegejuicht, en aangenomen. Daarop volgen dc gevoelens van de Burgers morisson, saint-just, claude fauchet , francois robert , rouzet , gregoire , f. mellenet, thomas paine , Rcdenvocriiig van f. petion , Voorftcl Van couthon , gevoelens van b. gertoux , michel azema , condorcet , e. b. asselin , joseph serr.e , a. c. camus en a. guijkersaint. Alle deze Redcnaarcn behandelen het vraagfluk: Kan en moet lodewijk de XVJ, geoordeeld worden? en befchouwen hetzelve , genoegzaam uit alle mooglijke gezichtpunten; wij verlangen reeds naar het vervolg van dit belangrijk Werk , het welk dc Lezers in ftaat kan ftellen, om zclven over dit zoo bijzonder als gewigtig onderwerp , tc kunnen oordcelen. Aanmerkingen over het Rechtsgeding, aangevangen tegen lodewijk den XVI, aan de Franfche Natie ter cruflige ovenveeging aangeboden, door den Heer necker. Vitam impendere vero. Te Duinkerken, bij van Schelle en Comp. cn te Haarlem, bij J. Tetmans. 1793. 66 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is /':-8-: "P\e gewezen Staatsdienaar necker. poogt in dit rr Stukjen tot behoud van het leven zijnes voorma-  necker, aanmerk, over het rechtsgeding, enz. 83 Hgen Meesters het zijne toe tc brengen, deszelfs gedrag te rechtvaardigen , de onfehendbaarheid , hem , volgends dc Conftitutioneele Acte , verleend , in te roepen, en de gehcele Franfche Natie, tot mededogen met hunnen gewezen Koning tc bewegen. — Dc uitkomst heeft geleerd , dat deze pogingen vruchteloos geweest zijn, en den dood van lodewijk deii XVI , niet hebben kunnen verhinderen. Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop , _ naar Batavia, Bantam, Bengalen, enz. gedaan in de jaaren MDCCLXV1II tot MDCCLXXI; door den Heer j. s. staVorinus , Schout bij Nacht bij de Admiraliteitvan Zeeland, gevolgd van ecnige belangrijke Aanmerkingen over den aart, gewoonten, levenswijze, Godsdicnslplcgligheden en Koophandel der volkeren in die gewesten. In twee Deelcn. Met kaarten. Te Leiden, bij A. en T. Honkoop, 1793. famen 440 Bladz. in gr. Octavo. De prijs is f 3 : - 12 : - "W7ij hebben met veel genoegen dit werkjen doorbla" derd, en gelooven, dat de uitgever dienst gedaan heeft aan de Natie, met haar deze aanmerkingen van wijlend den Heerc stavorinus, die hij op eene reize rils fchcepshoofd in dienst der O. I. Compagnie gedaan heeft, behoudens zijnen rang als Kapitein ter zee, mede te deelen. Het werkjen is over het geheel in vier Boeken verdeeld, waarvan het eerfte Boek het Dagverbaal der Reize zelve behelst, en dc drie volgende Boeken, Aanmerkingen over het Eiland Java , bijzonder over Batavia — over Bengalen, en over de Kaap de Goede Hoop, zijnde alles opgehelderd door twee nette Landkaarten, waarvan de ééne den Westerarm van den Ganges, en de voornaamfte bezittingen der Europeanen aan denzelven , de andere de ligging van de Saldanha- Tafel- Hout- en Fals-baai aan de Gaap dc Goede Iloop_ vertoont. Het Reisverhaal is beknopt cn naauwkcurig, en behelst verfchciden bijzonderheden, welke voor den Zeeman voornaamlijk dienftig kunnen wezen, benevensveelen, waarin ook andere Lezers belang kunnen Hellen , wij zullen ééne of twee bijzonderheden uit dezelve Fa tot  STAVORINUS tot een ftaaltjen mededeelen. Op den it Januari/ 1769. bevondt zich de Heer stavorinus met eija fchip bij het Eiland St. Paulo, in de groote Zuidzee" buiten de keerkring van den Steenbok; toen 'er 's morgens, omtrent zes uuren, bij het fchip van onder het water een geluid opkwam, even ais de item van een kermend mensch. ,, Toen ik, vei volgt de Schrijver, Bladz. 36. het voor het eerst hoorde, verbeeldde ik mij, dat 'er iemand van het volk zich tusfchen deks gekwetst hadt, waarom ik den Officier van de wacht derwaards zondt, om tc zien, wat 'er gebeurd was; doch het volk, dat op het dek was, zeide mij, dat zij dit geluid reeds verfclmidenc malen uit het water hadden hooren oukomen, 't geen ik toen ook, in de rust bui:en boord Kaande, duidelijk, en tot tien of twaalf reizen na den anderen, hoorde; gaande 't zelve, naarmate het fchip voordging, langzaam achteruit, en het werdt allcngskens zachter, tot dat het eindelijk geheel verdween. Ik vermoedde, dat het misfehien veroorzaakt wierdt door een Zee-Leeuw, die zich dicht bij het fchip kon bevonden hebben, vermids men zegt, dat men deze dieren aan het Eiland St. Paulo heeft befpeurd, fchoon wij niets, dat naar een dier geleek, zijn gewaar geworden. _ Omtrent zeven uuren, kwam de Conftapcl van het fchip mij van ecnige zaken rapport doen, en zeide mij, dat hij, op ééne zijner reizen naar de Indien, nog ééns een dergelijk geval gehad hadt, en dat zij daar op eenen vliegenden ftorm hadden gekregen, waardoor zij in het geheel geen zeil konden voéren, voor dat 'er vier- cn twintig uuren Avaren verlopen: dit zeide hij mij, toen 'er bij ons nog geen de mjnfte fchijn van ftorm zich opdeedt. Dit zelfde gebeurde ons ook; want eer het des middags vier uuren was, lagen wij met een' vliegenden ftorm, met alle zeilen vast, te drijven. De zee liep van alle kanten zoo hoog aan , dat des avonds om negen uuren alle de kajuitvenfters, en blinden, aan (tukken werden geflagcn.,'' hier door kregen wij veel water in, tot zelf in "mijne kamer, waar tegen wij ons echter, zoo veel mooglijt, verzorgden met een zeil voor het achterfchip te i'pannen, om 'cr de zee op te doen breken ; het geen van een goed gevolg was. Dit weder bleef aanhouden tot den 12, wanneer het een weinig begon te bedaaren, cn wij weder in itaat werden gefield, om zeil te voeren." - De-  REIZE VAN ZEELAND OVER de kaap de coede hoop. 85 Deze Reize is niet Hechts, gelijk men zegt, uit en thuis, neen, de Heer stavorinus heeft, geduurende zijn verblijf in Indië, behaiven een' togt naa Bantam, 'er ook nog eene gedaan na Bengalen, waarvan ons de befebrijving bier insgelijks wordt medegedeeld. Ten olijke van de waarheid der aanmerking, dat elk land zijne bijzondere zeden heeft, en dat zelfs de Etiquette der Hoven geheel onderfcheiden kan zin, zullen wij hier plaatzen, het'geen ons de Heer stavorinus verhaalt Bladz. 69. van eene gewoonte aan het Hof van Bantam, alwaar hij met anderen door den Koning ter maaltijd onthaald werdt, die vrij zonderlingmoet voorkomen. „ Onder het eten rispte des Konings maag dikwijls op, daar de Heeren van ons gezellchap hem" trouw'in navolgden, 't geen mij ten uiterlten verwonderde; doch, daarna werdt mij gezegd, dat dit eene Etiquette van dit Hof was, om daarmede te tooncn, dat men wel cn met fmaak at, 't geen den Koning buitengemeen aangenaam is." Ten opzichte van Compagnies dienaaren en derzelver «redrag in Indië zijn de berichten van den Heer stavorinus niet zeer guuftig, als ook nopens het gedrag der Engelfchcn en omtrent de Engelfchcn. — In zijne Reize Bladz. iai. verhaalende een bezoek bij den nieuwen Engelfchen Gouverneur van Calcatta, zegt hij, dat zij bij denzelven over tafel vrij uit 1 ju-aken , zonder den Gouverneur of andere voorname perfbnen te ontzien. „ üe geest van vrijheid, die ecu* Eugelschman in Groot-Brittanje bezielt, was hier zoo min als daar gebonden; zijnde recht het tegendeel van het (lijve en hinderlijke, dat in gezelfchappen op Batxyia, bij 'dtn Gouverneur - Generaal of Raaden van Indië plaats heeft; trouwens een Eugelschman zou niet In ftaat rijn, den ondraaglijken hoogmoed door te (laan, waarmede een bediende der Hollandfche Maatfchappij van zijne meerderen behandeld wordt, zoo wel op Batavia, als op de Buiten-Comptoiren: en was deze handelwijze nog maar tot de Afiiitii'che Gewesten alleen bepaald, cn niet overgekomen naar een Land, daar deze ondeugd reeds van de oudfte tijde» af, met 'sVolks aart en inborst volkomen ftrijdig is!" „ Zeker is het, dat 'er hier door weinigen gevonden worden, die de Maatfchappij dienen uit eerzucht, of begeerte, om wel te doen. Ieder eeil zorgt Hechts om F 3 zij-  oO STAVORINUS zijne beurs op de best mooglijke wijze en fcbiclijk te vullen , en zich zoo fpoedig, als doenlijk is, een willekeurig gezag te onttrekken, waar tegen weinig of niets in te brengen is." ° T^T6 Nopens het gédrag der Engelfchcn vinden wij in de Aanmerkingen over Batavia, Bladz. 282. het volgend bericht Niet alleen hebben de Engelfchcn van tijd tot tijd de Compagnie in haaren handel om de West benadeeld; maar hebben-ook bedektelijk getracht, haar het Eiland Cetjlon, zo met afhandig'te maaken ten minlten de geruste bezitting daarvan'te betwisten " „ Geduurende den laatften Ceyïoneefchen oorlog wanneer de Maatfchappij met haare fchepen aldaar alle de havens bezet hieldt, en de Keizer als 't ware in zijne Hoofdftad opgefloten werdt gehouden , zonden de Engelichen van Madras een' gezant aan den Keizer, met aanbieding van met hem de handen in een te willen flaan, om de Hollanders uit zijn land te verjaagen, waartoe zij een groot aantal van fchepen zouden geven: doch, hunne hoofdigheid Was oorzaak dat dit verbond niet in tijds gefloten werdt, dewijl die gezant , volgends de Oostcrfche gewoonte en vooral op Ceijlon, daar de Hollanders gewoon waren hetzelfde te doen, zich niet tegen den grond wilde werpen, of nederknielen, toen hij voor het eerst in de tegenwoordigheid des Keizers gebracht werdt. Hier door verliepen 'er eenige weeken, eer hij bij den Vorst werdt toegelaten. Ondertusfchen waren de zaken reeds merkhjk ten voordeele der onzen gekeerd: en op deze wijze werdt de heimelijke aanflag onzer bedekte vijanden verijdeld." J „ Het verwonderde mij ten uiterften, toen ik op Batavia zag, dat, niettegenflaande de Lijnwaat en Amphiöen-Handel aan bijzondere perfoonen verboden was men echter gedoogde, dat de Engelfchcn dezelve met volle ladingen inbrachten, en verkochten, en dat men daar tc boven het hun, zoo veel mooglijk, gemaklijk maakte: en niet alleen hadt dit plaats omtrent deze goederen , maar ook omtrent alle anderen , die zij zoo uit Europa, als van elders, overvoerden, tot groot nadeel van onze eigen fchepelingen, die verboden worden deze goederen mede te brengen; en zij, die al eenige geoorloofde koopwaaren aanbrachten, moesten dezelven Riet fchads verkoopen, wegens den overvloed, dien  REIZE VAN ZEELAND OVER DE KAAP DE GOEDE HOOP. 8jr dien de Engelfchcn reeds hadden aangebracht. De uitvoer van Suiker werdt den onzen ook verboden; maar aan de Engelfchcn werdt uit 'sCompagni.es Pakhuizen zoo veel toegeftaan, als zij verzochten; en hunne fchepen werden op het Eiland Onrust vertimmerd, door 'sCompagnies bedienden, mids daar voor betaalende." Veele andere merkwaardigheden behelzen de Aanmerkingen van den Heer stavorinus , in welken de toeftand, de zeden, de gewoonten, Godsdienstplegtigheden enz. der Landen en Kusten, door hem op clcze Reize bezocht, befchreven worden, doch, wij moeten den Lezer naar het werk zelve verzenden, het welk wij hem gerustlijk durven aanprijzen, en het welk hem niet berouwen zal gelezen te hebben. Charlotte van Bourbon. Door a. loosjes , pz. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1792. In gr. 8vo 194 Bladz. De prijs is fa-:-: Het fraai werk van den Heer loosjes., frank van borselen en jacoba van beijeren, waarvan wij voorhenen verllag aan onze Lezers gedaan hebben, is bij onze Landgenoten met groot recht zeer gunftig ontvangen, Verfcheiden van zijne vrienden hebben den Schrijver opgewekt, om nog eens zoo een boek tc maken. En fchoon hij de moeilijkheid zeer wel inzag, om andermaal een behaaglijk onderwerp te vinden, wilde bij evenwel aan zijne vrienden gaern genoegen geeven. Zijne keus viel op ada, maar onder het fchrïjven viel hem dat onderwerp tegen. Hij liet ada liggen en bij bepaalde zich tot charlotte van bourbon. Dit werk wil hij gehouden hebben, voor eene dramatifche voorftelling, en geenszins voor eene gefchiedenis. Hij geeft in het zelvcn grooten lof aan willem den I, doch hij meent, dat hij dien grooten man daarmede alleen recht gedaan heeft, en betuigt, dat hij daar in door geen beginfels van vleijerij beftuurd is, daar hem zijne bijzondere omftandigheden voor dat kwaad in dezen beveiligen. Charlotte van bourbon, dochter van den Hertog van Montpeniier, door haare moeder heimelijk, in de begrippen der Hugenoten, opgevoed, doch door haar F 4 hard  88 A, loosjes hard Roomsgezinden vader tnt U** m . , fchikt en nu reeds UïfeïLSJïiSfr gC' Jouarre.ten einde, hadl tot Sfï^^Jg?8?? derf ÏÏL^*^ CHAB°T' Wel Abtdisfe vai " Jne an" der die'haar kennis 1,3?^ £j*S3i*T te, waarin zij haar afcriiVen v,n' rit » r . ^ 0T" en mzonderhcid van S't^tf^f^^ de hardheid van haar lot bekl-no* \xr • • rtV !1 (raar, en houd met haar een uitvoerig gefprek wTirin haar tegeozin en «mo&ÏÏron^SS afleggen, Zij ^0^0 eenen geruimen tijd bot aan' o^ bi ere h^t " Tan St^ vriendlijk, maar 'JSi^^SJ^^JS plegtigen eed, dat zij niet ^willig,m%- See^uï dwang dfcn zi verfoeit, tot dezen IbmVni r» Abtdisfe beklaagt haar, maa? durftWiStokeren haar aantenemen , en de plegtigheid volst , 2,5 lotte naauwlijks voldoen kan, aan "het gene dezelve" van haar vordert. - Eene Non , theresÏ verzdt haar in hare Cele, deze ontdekt 'haar, dat ook zH onwillig en door dwang, in het klooster is7en dat Si lodewijk van nassau vurig bemint, enchTrlotÏÏ zegt haar daarop dat zij zi nen broeder wS JU nassau met veel genegenheid ontmoet heeft N Eemgen tyd naderhand, fterft de Abtdisfe, doch niet dan na dat zij aan charlotte en thereze UkTwrof gingen betuigd heeft, over dc ellende?^SJugzTdt ze beide en veele anderen geftort heeft do . dezelve op enkele dwang van ouders, fo het Klooster op tè ue-  CHARLOTTE VAN BOURBON. 89 nemen, — Charlotte wordt Abtdisfe, en neemt met wederzin en wroegingen dien post aan, en legt, met eene ijslijke onverfebrokkenheid , den eed ai'. Zij maakt zich haren nieuwen post zoo aangenaam, als zij kan, bevordert het geluk van hare Nonnen, raadde nooit een jóng meisje tot het klooster-leven; dus waren haare omftandigheden, niet gelukkig, maar evenwe] draaglijk. Lödewïjk van nassau, thans aan het Franfche Hof, met zijnen broeder wili em in gefprek zijnde, valt het onderhoud op het Klooster Jouarre en op Tmereze, en wtllem neemt aan , aldaar'naar de beminde van lodkwijk te onderzoeken. Hij houdt zijn woord; wordt toegelaten, en ontmoet de Abtdisfe charlotte , en raakt met haar in openhartige en breedvoerige gefprekken. Zij verklaart haren afkeer van het Klooster en van het Bijgeloof; en verzoekt, dat de Prins, als hij het Nederlandfche volk zal hebben vrij gemaakt, haar aldaar eens eene fchuilplaats bezorge„ Zelfs blijft het den Prins geen geheim, dat de Abtdisfe liefde voor hem gevoelt. — Bij de vriendin van zijnen broeder Haagt de Prins niet wel. Deze, hoe zeer zij lodewijk bemint, verzoekt hem zijne beeltenis, die zij tot hier toe bezeten heeft, en die haar geweten bezwaarde, mei} te nemen, doch kreeg hierdoor zulk een zwaren fchok, dat zij het aanffonds bedierf. ■— Dit wordt een nieuwe beweegreden voor charlotte, om aan verandering van ftaat te denken. In het volgend gefprek met willem, ontdekt zij haren hevigen ftrijd, tusfchen hare heerfchende neiging en de bezwaren die zich daartegen opdoen, willem wil, dat zij met hem vluchtc, en bij den Keurvorst van den Paltz fchuilplaats zoeke, en na veel bedenkens en fprekens, befmit zij hem te volgen, wanneer zij verzekering zal verkregen hebben, dat die Vorst haar ontvangen wil. Zij ontvangt die verzekering, met verrukking, en antwoord; dat zij, eer hare vlucht word in 't werk gefteld , daar van kennis aan hare braven moeder geven moet. Zij krijgt fpoedig berigt, dat men te Parijs alle Hugenootcn vermoord heeft, en dat dit door geheel het Koningrijk gefchicden moet. Dit geeft aanleiding tot emftige"gefprekken, tusichen haar, cn eene bittere Non, en nog bitterer Priester, over deze afgrijslijkheden, waarvan het afgrijzen haar hare vlucht F 5 deedt  9° A. loosjes decdt verhaasten. In den nacht verlaat zij het Klooster , cn begeeft zich bij een boer in de buurt, die met de zijnen voor Hugenoten bekend ftonden. Hare komst aldaar doet jaques en margot zijne huisvrouw voor hun leven fidderen, doch zij fielt de vrome lieden volkomen gerust, en het plan tot den optost komt fpoedig in gereedheid. Zij reisden bij nacht, en werden , van de eene plaats tot de andere , aan bedekte Hugenooten voordgezonden, en door dezelve geherbergd, tot dat zij gelukkig in de Paltz aankwamen. Van hier fchrijft zij brieven aan den Keurvorst, aan Prins willem , en aan haare moeder. De laatfte geeft haar, in antwoord, haare goedkeuring over haren liap en haare blijdfehap over hare ontkoming, te kennen' De Keurvorst nodigde en ontving haar aan zijn hof' en geeft haar eenen brief van den Prins, die haar om haare hand en haar hart vraagt. Haar Vader laat haar aan het Paltzisch Hof opeifcheri maar te vergeefsch Aldegonde komt met een brief van den Prins om haar af te halen en haar over Embden naar den'Briel te verzeilen, tot voltrekking van het huwelijk. Na een zeer roerend affcheid van den Keurvorst, gaat zij op reis. Zij vindt te Embden twee oorlogfchepen om haar af te haaien. De reis wordt gelukkig volbragt. Willem haalt haar met een Jagt, en zij heeft het ftrcelend genoegen, dat zij niet trouwt, dan met toeftemnung van haren Vader, dat willem in ftilte bewerkt heeft. Dit is de drooge fchets van het beloop van deze dramatifche,voorftellüig, men ziet 'er uit, dat 'er zeer vele fituatiën in voorkomen, die fchoone voorwerpen voor een Dichter zijn , cn wij kunnen onze Lezers verzekeren , dat de Heer loos|es zeer wel geweten heeft, van dezelve partij te trekken. Evenwel gelooven wij, dat charlotte van bourbon , hoe veel eer zij haren Dichter ook aandoet, nog beter zou behaagd hebben, zo zij voor dc jakoba van be ij eren ware uitgekomen. Zij hadt dan bet voordeel van nieuwheid gehad, dat ze nu eenigzins mist. Ook vinden wij het onderwerp, tot dit gebruik, zoo gefchikt niet, als dat van jakoba, Tot een ftaal van de wijze, waarop dit Bock gefchreven is, kiezen wij dc Avondmaalviering van den vromen  charlotte van bourbon. qx men jaques, met zijne huisgezin en charlotte, eer zij de vlucht ondernemen: „ Taques zette zich aan de tafel, waarop een brood voor hem lag, en een kruik nieuwen wijn ftond." „ Jaques, zijnen hoed met den dicpften eerbied afnemende." „ Komt , mijne Zusters, in den Heere (tegen Charlotte en zijne Huisvrouw,) komt, zet u aan deze tafel. (Na dat zij zich geplaatst hadden, vouwt hij zijne handen , en bid:) Heilige God, gij die overal, waar uw naam verheerlijkt wordt, met uwen goeden geest, bijzonder tegenwoordig zijt. Liefderijke Schepper, groote Verlosfer van het menschdom! Zie op ons, uwe kinderen, die thans ook een waar kruis drukt, zie op ons neder, die thans gedenken aan uwen dood, die een zoenoffer voor onze zonden geweest is. , Gedenken aan uw lijden en uwen dood , in die ©ogenblikken , waarin misfehien ons lijden cn onze dood zoo nabij zijn. Laten wij ons nog eenmaal met uw brood, naar den geest , verzadigen , en met uwen wijn verkwikken. Wij bidden U een genadige vergeving van alle onze misdaden — en fpreken U aan als onzen Vader, enz." „ Na dit gebed, brak hij het brood, en gaf het, met eene kunftelooze dichtende houding, (zoo verre verwijderd van de gemaakte Hatelijke en omflagtige deftigheid der Pricsterfchap, als nabijkomende aan de eerbiedvolle eenvouwigheid der eerfte Christenen) aan charlotte en zijne Huisvrouw,, zeggende: „ In den nacht toen jesus verraden werdt, brak hij ook het „ brood , en gaf het aan zijne Discipelen, en zeide: „ Neemt, eet, dit brood is mijn lichaam; doet dat „ ter mijner gedachtenisfe. O, laten wij dit brood te „ zamen eten, en gedenken, waarde Zusters, aan den ,, fmartelijken dood , dien jesus voor ons geleden „ beeft, toen wij nog zondaars waren." „ Hoe beefde charlotte van aandoening , bij de waarneming van deze recht Christelijke plcgtigheid! — en 't was, ais of hare ziel, in die verrukking, met zekere kragt en ongewone fterkte bemoedigd werdt.... Daarop nam jaques de kruik, en in een ouderwetfehen kroes, goot hij den wijn :" ,, Zeide niet de goede Heiland, toen hij „ voor zijne Jongeren den drinkbeker gevuld hadt ; „ drinkt allen'daar uit, want dit is mijn bloed, dat j, voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zon- den.  Oü A. LOOSJES, CHARLOTTE VAN BOURBON. „ den? - O, laten wij ons, op zijn voorbeeld, met „ dieu wijn verkwikken, en in denzelven Gods milde „ goedheid gedenken." „Met eene hevige aandoening des gemoeds, gebruikte charlotte den wijn, en reikte den beker aan de Huisvrouw van jaques over." ,, De in de daad eerwaardige jaques ging, nadat zij den wijn gebruikt hadden, dus voord :'Lieve Zusters, wij hebben nu geproefd en gekraakt, hoe goed nog de Heer zij. — Misfchien voor het laatst op deze wereld , laten wij Hem nu nog eens hartelijk voor die gunst, waarvan zoo veel duizenden onzer Medebroeders , door eenen ontijdigen dood, zijn beroofd geworden, danken. .. — en hier op welden de tederfte tranen m zijne oogen, en zijne handen een weinig ten hemel beurende, dankte hij op deze wijze:" — „Goede God en Zaligmaker! uwe genade is wederom overvloedig over ons geweest — uwe hand is over ons met verkort geworden — dankbaar — eeuwig dankbaar zijn onze gevoelige harten, voor uwe zegeningen, du gij over ons uitgeftort hebt. Dankbare tranen bevochtigen onze wangen — en blinken in onze oogen. —O, zoo dit de laatfte reis geweest zij, Heere, dat wij hier uw Avondmaal vierden, laat het dan een voorbereiding zijn, van dien eeuwigdurenden maaltijd, die 'den vromen na dit leven bereid is. O, laten wij zoo ons het martellot treffen mogt, laten wij dan daar aanzitten, met alle die vromen en bloedgetuigen, die, op uw voetfpoor, hun leven liever verloren , dan afftand deden van uw heilig, eens aangenomen geloof. —* Het zij zoo." ?, Charlotte rees, vol verrukking, na de plcgtighcid op, omhelsde margot, en zeide haar kusfeiide: O, welk een voortrellijk man! — hoe edel, hoe eenvouwig! O, dat ik hier met u leven kon! Waarom verftoort de fnoodheid der menfchen, zulk een heilige vrede ?" ° ,, Laat ons den Heere zwijgen, zeide de Landman, cn dat wij ons henen fpoeden." Het  HET HOUT OP BOSCHGED ACHTEN. 9> Het Hout of Bosch gedacht en, i/Je, ide, en $de Befpiegeling. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1793. In gr. 8vo. De prijs is f 1 -16 -: De Natuur in hare rijkdommen en fchoonheden te befchouwen- de heerlijkheid en grootheid des Scheppers in zijne i'chepfelen te eerbiedigen, en daar door tot eenen dankbaaren lof des Almagtigen op te klimmen, is ten allen tijde bij alle verlhmdigen als eene edele, en den mensch hoogst betamende bezigheid aangemerkt. — Dan fchoon de Natuur voor^ allen openltaat, cn haren luister voor de oogen der ftervehngen overal ten toon fpreidt, wordt echter bij eene ftuksgewijze befchouwing de een meer hier, de ander daar door getroffen. Een fchuins opgaande en zich ten hemel verheffende berg, behaagt den eenen, terwijl eenen anderen het gezicht van eenen ruime vlakte bekoort: de een verkiest een digt cn lommerrijk woud, en vindt aldaar in eene dille en afgezonderde wandeling zijn genoegen, een ander gaat bij eene fnclvlietendé rivier, of kabbelende beek nederzitten, en geeft zich aan overpeinzingen over, die zijnen geest opbeuren, en hem vrolijk weder dadwaarts doen keereh. — Dat onder de oorden van ons Vaderland, welke den dillen Natuur-Befchouwer gelegenheid ter overdenking kunnen geven, het zoo genaamde Haarlemmer Hout eene zeer gevoeglijke plaats zij , weten allen , die immer het zelve bezogt, en in deszelfs lommerrijke fchaduw gewandeld hebben. Daar vindt de door ftadsgcwoel vermoeide burger eene aangename vervrolijking, de jeued haare vermaken, de grijze eene gezonde en lichaam - verderkendc lucht. Daar vindt voornaamlijk hij, die fmaak in dille overpeinzingen heeft, en zijnen geest daaraan wil gewennen, eene ruime dof, om met eerbied de werken der Natuur tc overwegen, en de heerlijkheid van haren Maker te verheffen. — Dc voorhanden zijnde Bcfpicgelingen zijn gefchreven ,, met oogmerk, om aan Haarlems burgers de behulpzame hand tot het maken van zoortgclijke overdenkingen te leenen. En waarlijk de Schrijver zou daardoor eenen billijken dank bij allen, die niet onverfchillig omtrent de grote werken der Natuur willen verkeren, behaald hebben, indien men zeggen kon, dat hij hier in  9+ het hout OP boschgedachten.' in gelukkig geflaagd was, dan wij hebben bij dfl doorlezing dezer Stukjens eenige losfe en dikwerf weinis aan elkander hangende gedachten gevonden, dewelke hoewel op zich zelve goed en (lichtelijk, wij echter zeer twijfelen, of zij aan het oogmerk, waartoe eigenlijke Boschgedachten moeten dienen, zullen beantwoorden. De eerfte dezer Befpiegelingen heeft ten opfchrift: Dc Natuur, en is met eene plaat, verbeeldende eeii gezicht uit het Nieuwe Hout na het Spaarne, voorzien. De Tweede heeft ten opfchrift De Mensch met eene plaat, verbeeldende een der Slingerlaanen in den Hout..t De Derde heeft ten opfchrift De Eer, met eene plaat, verbeeldende een gezigt op het huis van hope. De Heer a. loosjes , pz. bericht ons, dat deze Befpiegelingen niet verder dan tot het getal van zes zullen uitloopen, en dat de volgende zoo fpoedig zullen worden uitgegeven, als eene goede uitvoering zoo van druk- als graveerkunst toelaat. Wij wenfehen met den Schrijver, dat Haarlems Burgers deze Befpiegelingen tot hunne uitfpannin" s maar vooral ook tot hun voordeel mogen gebruiken. Vintzenried of de Gedenkfchriften van den Ridder de courtille , een tijdgenoot cn bekenden van den beroemden J. J. rousseau. Te Dordrecht, bij J. Morks, 179a. 146 Bladz. in gr. 8vo. De prijs is fi-:- W^ie zou kunnen denken, dat hij agter dezen titel " een niets beduidend verhaal eener groote menigte liefdes-gevallen zoude vinden, die op zijn best genomen alleen voor eenen Almanak zouden gefchikt zijn ? — rousseau fchijnt hier alleen in het fpel te hebben moeten komen, om dit gefehrift eenig aanzien bytezetten, en van zijnen naam eene waarde te ontlenen, die het in zich zeiven ten eenemaal ontbeert. — Indien de Ridder courtille al bekend geweest is bij rosseau , is het zeker geweest, voor dat hij zich in de geleerde wereld nog eenigen roem verworven had. ,, Hij was, „ dit is de befchrijving, die hij van rousseau geeft, ,, niettegenftaandc zijne ijverzugtige cn Romanesque „ dromerijen, eene goede ziel, en daar hij voor het „ minfte niet fpaarzaamer leefde dan ik zelve, hadden wij  DE COURTILLE, VWTZENRIED, ENZ. 95 wij over het beduur der zaken, althans geen het geringde verfchil. Hij was voor het overigen een „ jongeling van zeer veel vernuft en een goed Mufi„ kant. Hij verliet ons, om zich als een man van let„ teren te Parijs ncdertezetten, en in dien dand heeft „ hij daar gewis niet weinig roem verworven." De Vertaler oordeelde, dat de uitgave dezer gedenkfchriften voor dc hiftoire literaire van eenig aanbelang zoude wezen; en dit fchijnt alleen daarop te berusten, omdat rousseau in zijne Confesfions van eenen Ridder de courtille gewag maakt, welken hij waarlijk geen zeer fraaie rol laat fpelcn. — reden genoeg om een boek tc vertalen! Wij voor ons zijn van gedagten, dat het aan de hiftoire literaire van ons Vaderland weinig nadeel zoude hebben toegebragt, indien deze zogenaamde gcclenkfchriftcn nimmer in onze moedertaal waren te voorlchijn gekomen. Wij zouden dezelven zeker voor ccn Roman hebben aangezien, indien ons het tegendeel zo derk niet verzekerd wierd. Plichtver manende Reden , aan mijne Schic dam fche Stadgenoten , op het zien van derzelver welvaart, en den ^aangroei van hunne gcboorieflad. Door ccn vredelievend Patriot. Te Schiedam, bij h G. Poolman, 1793. Zvo. ai Bladz. De prijs is f :-4-: Het voornaamde oogmerk van den Opdeller dezer pligtvermanende rede fchijnt geweest te zijn, om zijne Stadgenoten aan te fporen , de tegenswoordige Regeringsvorm tc beminnen, dezelve als goed, nuttig en heilzaam te befchouwen , en daar in volkomen te berusten. — Schoon plan voorzeker! — Jammer is het maar, dat dc uitvoering daarvan in geen beter handen gevallen is — uit het gantfche beloop toch van deze rede blijkt duidelijk, dat de Samendeller een Man is, die meer welmenendheid dan oordeel, meer kragt van woorden dan van overtuiging bezit, die in de gefchiedenisfen flechts matig bedreven is, en zich te veel aan fierlijke uitdrukkingen vergaapt, zonder van de ware welfprekendheid, die in de eenvouwigheid gelegen is, het rechte denkbeeld te hebben. De Lezer oordecle uit deze kleine proef, die boven het reeds gezegde, nog ten duidelijkften zal aantonen, hoe wei-  ï)6 PLICHT V. RE DEN,ENZ. S.V.LA ROCHE, R03.EN CLE15.ENZ, weinig dc Schrijver in zijne moedertaal bedreven is „Wij zijn,(dus lezen wij Bladz. 17 en 18.) Inwoonderen van een cn hetzelve Land, de Onderdaenen van eenen cn denzcll'dcn Souverein; wij deeien, onder elkanderen, alle de voordeden der maetfehappij - en bet geene het fterkfte van allen fprcekt — wij hebben eenen en denzelfden God tot Vader; eene en dezelfde Kerk tot Moeder; wij worden allen door het zelfde woord Gods en dezelfde Bondzegelcn, (want tot verftandigcn lprcek ik, oordeelt gij? lieden!) gevoed en zijn , of kunnen , door het zelfde bloed' van Gods Zoon, gelost worden; wij hebben het zelfde geloof' dezelfde beloftenisfen; dezelfde gronden van hoop, derbalven, die van ons dceze banden niet in ftaat zijn te veréénigen, zijn monfters, en geen menfchen , duivels , en geen christenen! Rosalte en clecerg , op het land. Naar het Hoogduitse!!, van de Weduwe sophia van la roche. Een Boek, io; bevordering van het menschlijk geluk. In 's Gravenhage, bij J. C. Leeuweftijn. 1792. In Sv». 493 Bladz. De prijs isfi-i6.: J7ene verzamelin? van dertig Brieven, meest van rosaltr, in welke zij aan haare vriendin marïane verflag doet,van de inrichting van haar huishouden en levenswijze met haaren man cleserg.op haar buiten te Zesdorp, bijzonder betrekkin"hebbende op het gewigtig punt, van de opvoeding der kindel ren. Wij kunnen niet ontkennen, dat 'er zommige goede dingen in zijn , maar ook hebben wij 'er in gevonden, die ondoenlijk fchijnen in de daadiijke uitvoering, of daar men vrij wat uitzonderingen op zou kunnen maken. Voords is het opftel langdraadig en droog, in eenen itrceven (fijl , welke door eene gebrek'.ijke vertaling niet verbeterd is. — hen Lezer moet eene merklijke mate van geduld bezitten, die het, ten einde toe , zal kunnen doorlezen.  UiTTREKZELS en BEOORDELINGEN* Volks- en Beoefenende Godgeleerdheid; of Bouwjlofcn voof een Christelijk Volk-onderwijs, door aug. Herm. \-irMeijer , Hoogleer ei ar in de Godgeleerdheid te IIalle. Schrijver van de Characterkunde des Bijbels. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amflerdam, bij Wesfïng en van der Heij. 1793. Behalven dc Voorreden 457 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is ƒ3-:-: Daar de Heer niemeijer , door zijne Characterkunde des Bijbels, zich, bij alle verftandigen, eenen welverdienden roem verworven heeft, en men aan hem eene naauwkeuriger kennis en verklaring van vele Bijbel - plaatzen in dit opzicht verfchuldigd is, kan het voor elk, die in eene naauwkeurige voordragt en juiste ontwikkeling der Godsdienftige waarheden eenig belang ftelt, niet dan ten hoogften aangenaam zün, hier de Bouwftojfen voor een Christelijk Volks-Onderwijs van dezen zeilden Geleerden te ontvangen. Want daar men hem als eenen zelfdenkenden wijsgeerigen en oordeelkundig gen Godgeleerden kent, mag men hier billijk een duidelijk voorftcl en bevatlijke onderrichting, van het geen tot zulk een Volks - Onderwijs verëischt wordt, verwachten. En waarlijk, dat dc Heer niemeijer onder de latere Geleerden , welke dc Godgeleerde Samenftelzels van het overtollige, verwarde, en duistere, gelukkig hebben weten te zuiveren, cn dc waarheden op eene meer eenvouwige en beter aan een hangende manier voor te ftellen, mede eene plaats bekleedt, cn dus bij eenen lesz , doederlein , rosenmuller en anderen verdient gevoegd te worden, zal uit eene nadere opgave van dit werk ten duidelijkften blijken. Vooraf gaat een Voorrede aan Lezers en Beoordeel" aars, dan volgt eene Inleiding, en eindelijk de Verhandeling zelve, welke in onderfchcidene Af deelingen, en die weder in paragraphen, verdeeld zijn. Om den Lezer wat nader met dit Werk bekend te maken, en deszelfs bedoeling te leeren kennen, zullen wij de verklaring , welke de Heer niemeijer daarvan zelve opgeeft, hier ter nederftellen , en dan eenige proeven uit de Verhandeling zelve mededeelen. „ Een gefehrift, zegt de Heer niemeijer-, het Welk vad. bibl. vi.deel.no. 3. G het  9» A. K. NIEMEIJER het naast tot een Leerboek voor Akademifehe voorlezingen beftemd is, kan, op zichzelven befchouwd, geene aanfpraak maken op bijzondere oplettendheid. Het voldoet aan zijn oogmerk, wanneer het den Leeraar, die het moeilijker vindt, den loop der denkbeelden van eenen ander dan zijn eigen na te gaan, tijd befpaart, voor het geen zich door mondelijke voordragt beter laat voorftellen, en wanneer het den Toehoorer een gefebikt hulpmiddel ter voorbereiding en herhaaling , aan de hand geeft." „ Ondertusfchen erken ik, dat ik mij, bij de uitwerking van dit Leesboek, ook nog andere Lezers heb verbeeld , dan met welken mijn ambt mij het naast verbindt. "Het zou eene proeve zijn, om eene wetenfchap, tot welke reeds menigvuldige voortreflijke voorbereidingen en bijdragen voorhanden zijn, volledig te bearbeiden, ten niinften een volledig overzicht van dezelve te geven. Nopens het plan zelve cn de wetten , die ik mij daai- bij heb voorgefteld, is het nodige in de Inleiding gezegd." Dit plan vinden wij in de Inleiding % 24, „ Over het geheel, zegt dc Schrijver, zal het Plan den gantfchen omvang bevatten , van het geen tot het Christlijk Volks - onderwijs behoort. Gevolglijk kunnen de pligten, even zoo min als de Leer/lukken, daarvan uitgefloten blijven. Zoo wel de eigenlijk praktikale en algemeen verftaanbare waarheden der Zedenleer, als die der Geloofsleer, moeten in oogenfehouw genomen worden. Dit fchijnt zoo veel te natuurlijker, dewijl de fcheiding dezer beide zoorten van waarheden enkel het werk der wetenfchappelijke Godgeleerdheid, cn zelfs in deze niet zeer oud, alhoewel in veele opzichten voegzaam is, maar in tegendeel in het onderwijs van christus en zijne Leerlingen , op geenerleije wijze waargenomen is, en ook in een Volks - voordragt, naauwlijks merkbaar behoorde gemaakt te worden." De wetten of regelen , welke de Schrijver bij de uitvoering van dit plan heeft aangenomen, worden in 't vervolg opgegeven, doch welke wij, zal deze Recenfie niet te breed worden , genoodzaakt zijn agterwege tc laten. Liever zullen wij den Lezer nog "het vol- fendc uit de Voorrede, Bladz. XII. onder het oog rengen. >, Bij  VOLKS- EN BEOEFENENDE GODGELEERDHEID. 99 „ Bij de uitwerking, lezen wij daar, heb ik mij ge* ftadig eenen Toehoorer of Lezer verbeeld , die nu, door menigvuldig lezen, hooren van Collegiën en Studeren , eenen aanmerklijken voorraad van denkbeelden verzameld heeft, die van veele_ Theologifche gevoelens weet te fpreken, maar die zich door dit alles meer verward , dan eigenlijk onderwezen voelt, wat hij nu van den Godsdienst denken , en bijzonder wat hij over den Godsdienst leeren moet. Het zij mij geoorloofd, (en het zij ook ons geoorloofd 'er dit nog bij te voegen) hem mij hier nogmaal als tegenwoordig te verbeelden , en hem op deze wijze tot het gebruik der volgende Aanmerkingen, op te leiden." ,, Gij hebt, zou ik hem zeggen, gij hebt, mijil vriend, het niet aan vlijt laten ontbreken, om u de hulpmiddelen tot kennis der waarheid te bezorgen. Maar ik zie echter , dat gij zelve daar nog wankelt, waar 'er uw eigen gemoeds-rust aan gelegen moet zijn, dat gij niet meer onzeker zijt. Laat ons nogmaal hand'aan hand, het ruime veld der Godsdienfiige en Zedelijke Lcerftellingcn doorwandelen. Ik kom 'er zoo van af, en dus kon u misfehien de fchetze, die ik ontworpen heb, en deze en gene waarneming, die ik verzameld heb, niet ondienftig wezen. Ik heb, zoo als gij, gewankeld cn getwijfeld; ik zie nog heden in veele gevallen, hoe zeer ons weten en ons lecren nukwerk is, maar ik heb tevens ook gevonden, dat onvermoeid naarvorfchen, ten minften daartoe opleidt, dat men inziet, dat 'er zoo wel tot eigen voldoening, als om den Godsdienst voor anderen nuttig tc maken , een veel kleiner getal van overtuigingen nodig isj dan men vaak geloofd heeft." „Laat ons Hechts bij eiken ftap recht bedaard blijven, en zoo veel mooglijk handelen, als of dat menigvuldig geroep van rechtzinnig en onrechtzinnig, van oude en nieuwe Leere, van Orthodoxie en Nieuwighedens ons oor nog geheel niet bereikt hadt. Wij gaan 'er toch niet op uit, om eene reeds beftaande Geloofsbelijdenis of Formulier, als onfeilbaar te verdedigen, ook niet om eene andere, als volftrekt, valsch te beftrijden. Gij hebt toch , hoop ik, bij uw Ambt, het voornemen niet , om Lutherfchen of Calvinisten , of Socinianen of Aridnen te maken, maar om leerlingen van christus, onsen eenigen Meester, op te kweeken. G a Laat  loc a. h. niemeijer Laat het u dan önverfchillig zijn, of het geen wif bij elk Lccrftuk als het verftaanbaarite en meest beoefenende erkennen zullen , meer naar het gevoelen van deze of gene partij gelijkt. In alle partijen is dwaling, in alle is waarheid. Beproeven, en het beste behouden, is de korte maar volledige les, welke men alleen aan eiken Christen Leeraar behoorde te geven." „ 't Is waar, ik heb hier Hechts 'wenken kunnen geven, flechts kunnen aanwijzen, waar het bij dit onderzoek voornaamlijk op aankomt. Eigen nadenken blijft altijd de hoofdzaak. Dikwijls heb ik ook voortrellijke voorbereidende en ophelderende gefchriften genoemd. Onder dezelve zult gij zelfs den naam van kwalijkbcruehte Schrijvers lezen. Maar ik had van paulus geleerd, dat ook een Heidensch Dichter, in het Christelijk onderwijs, aangehaald kan worden, zoodra hij iet waar en goeds gezegd heeft." „ De ftijl, in welken alles voorgedragen is, is niet populair. Dus moest hij ook niet zijn/volgends mijn oogmerk. Ik wilde eenen leiddraad van overweging voor Lecrdareh, maar niet voor gemecue Christenen''! geven. Ik wilde u Bouwflofen leveren , de bearbeiding, inkleding , en uitvoering , moest aan uw eigen vlijt overgelaten bli-ven. Anders was het wel hét kortst geweest, om hem, die niet gaarn arbeidt of denkt, voor twintig jaren lang, met ontwerpen van Predikatiën of met geheeïe bundels van Leerredenen te voorzien daar hij, heden ten dage, goedkoop aan komen kan. Eindelijk befluit de Heer niemeïier zijne Voorrede met deze verklaring. „ Voorts, zegt hij, ben ik mij zeiven bewust, dat ik alles, wat ik hier aan het publiek óvergeve , zeer zorgvuldig overdacht, en naar mijn inzien beproefd en getoetst hebbe. Het is het Relultaat van veeljarige omgang cn behandeling dezer onderwerpen. Nogthans voel ik wel, dat nog veel voor eene nadere verbetering en bepaling vatbaar is, cn het zal mijn pligt wezen, om deze, zoo lang ik leve, cn zoo dikwijls ik 'er gelegenheid toe heb, 'er bij te voegen. De beknoptheid van een Leerboek, maakte het vaak noodzaaklijk veele hoofdgedachten flechts met weinige woorden aan te wijzen \ en zelfs door het plaatfen cn de wijze van uitdrukking, fomtijds tot verder nadenken, aanleiding te geven. Ook ver-  VOLKS- EN BEOEFENENDE GODGELEERDHEID. I«I verdienden verfchciden .onderwerpen nog veel verder vervolgd te worden, ffier toe heb ik , als ik eerst «ene ouder fchuld, door het Character van jesus, algelegd zal hebben , (hier na beeft de geleerde wereld reeds lang verlangd) bijzondere gefprekken met Christlijke Codsdienstleerdaren 'over cle gewigtigjle ondenverpen van hun onderwijs, beftemd. Wanneer zeer veele, ook ervaren geestlijken de moeite wilden nemen, om deze EouwHoffen te beproeven, en mij hunne onderrichtingen of hunne tegenwerpingen te laten toekomen, zou ik ongetwijfeld des tc meer gelegenheid vinden, om deze gefprekken algemeen nuttig te maken." Uit deze opgave'ziet de Lezer, dat dit Werk eigenlijk voor Volks'"-leeraars beftemd is, cn waarlijk, het zal aan dezen, oordeelkundig gebruikt, cenc zeer gepaste handleiding kunnen geven , en ook voor meer geoefende Christenen, nuttig zijn. Zij zullen daar uit zien, hoe de waarheden van den -Godsdienst best populair kunnen behandeld , cn met de meeste vrugt geleerd worden. Ook zijn veele der Paragraphen, of dpor bijgevoegde ophelderingen, of door eene aanwijzing van Schrijvers, bij welke dc verklaarde Helling breedvoeriger'verhandeld wordt, toegelicht. — Dan, wij kunnen , om niet te breed te worden , hier niet meer bijvoegen. Alleen zullen wij een paar voorbeelden bijbrengen , waar uit de Lezer zal kunnen oordeelen. Na dat de Schrijver §. 244. van het II. Avondmaal was begonnen tc handelen, gaat hij in de volgende, welke ten opfchrift heeft, zin van de woorden der inftclling, dus voort: ,, Oe natuurlijke zin van de woorden der in/lelling, . voornaamlijk, wanneer men zich in de plaats Helt van jesus leerlingen, die aan bceldelijke voorltellingen, en ook aan dit beeld gewoon waren, is ongetwijfeld deze: ,, Gelijk dit Brood gebroken, gelijk deze Wijn uit„ gegoten wordt , zoo zou zijn lichaam dra verbro- ken , en zijn bloed vergoten worden. Dit gefchiedde „ tot verzegeling van eene nieuwe godsdienfiïge inrich„ tirig , die beter dan de oude, met het bloed van „ offerbeesten bevestigd, zij. (2 Boek Mof. XXIV: 8.) Gelijk beide Brood en Wijn het lichaam voedt,zoo „ zou deze nieuwe Godsdienst, een voedzel voor den „ geest zijn." Joann. VI: 50. Indien het nu ook bewijsbaar ware , zoo als het evenwel bezwaarlijk bcG 3 wijs-  los A. H. NIEMEIJER. wijsbaar is, dat 'er nog een andere hoger zin, eene daadlijke geheimnhvoïïe en onbegrijpelijke mecledeeling van christus Lichaam en Bloed, daar door aangeduid wordt, zoo behoorde men echter, deels uit hoofde van de zwarigheid van het bewijs,* deels uit hoofde van de onbegrijpelijkheid der zaak, niets daarvan noch in het Katechelisch, noch in het Homiletisch onderwijs, het welk zich hier ook daar alleen op bepalen moet', om deze handeling van derzelver praktikale zijde voor te ftellen, en op zijn meest bij meer geoefende Toehoorers van de verfcheidenheid der gevoelens historisch gewag te maken, zelfs ten einde daar door te toonen hoe men in elke der drie Hoofdgezindheden , het nut van eene zoodanige gedachtenisviering , deelachtig kan worden." In eene onderftaande Noot, voegt 'er de Heer niemeijer, ter opheldering bij: „ Indien het allerwaarfchijnlijkst is, dat Toehoorers den zin van een op zichzelven duister opzegde, het eerst uit de denkbeelden, die bij hun voorhanden zijn, en welke 'er de meeste gelijkheid mede hebben, verklaren, dan kan men bezwaarlijk, eenen meer natuurlijken zin vinden. Want van oude tijden af, waren zij gewoon den Vaderlijken Godsdienst als een verbond met God, dat door dierlijke offeranden bevestigd was , tc befchouwen, 2 Boek Mof. XXIV: 8. Uit de redenen van Jesus waren zij gewoon , dat hij het aannemen zijner Leere, met ccn eten cn drinken van zijn vleesch en bloed vergeleken, cn uitdruklijk verklaard hadt, dat dit een beeld was, Joann.Vk 54 63. Nu doe elk uitfpraak, of het waarschijnlijk is, dat zij geloofd hebben, dat hun in, mei en onder het Brood en Wijn, het waare lichaam en het waare bloed van christus , gegeven werdt." De 247fte §. heeft ten opfchrift: Voortdurende betrekking van christus, jegens de menfchen. Daar omtrent zegt de Schrijver het volgende: Door het behouden van jesus Leere zoo wel, als door het voortduren zijner inftellingen, is hij nog fteeds het Hoofd of de Regeerer van zijn Zedelijk'Koningrijk, De zachte heerfchappij der door hem in 't licht gefcragte. waarheid, waar door hij zich eene magt over mem  VOLKS- EN BEOEFENENDE GODGELEERDHEID. IOJ menfchen uit alle volken verworven heeft, Matth. XXVIII: 16—21. de inwendige kragt, waar door deze waarheid, onder alle hindernisfen, cn bij alle uitwendige proeven, om ze te onderdrukken, zichzelve nog fteeds gehandhaafd heeft, Matth. XV: 18. Kol. II: 14, 15flelling van een openbaar Leeraar - ambt, waar door menigvuldige gaven en kragten werkzaam zijn geworden, die, met alle verfcheidenheid , nogthans tot dén weldadig doel gewerkt hebben, en nog werken, Efez. IV: 15, 16. 1 Kor. III: 11—13. eindelijk de mededeeling van al dat goede, het welk aan alle getrouwe aanklevers en beoefenaars van zijne Leere beloofd is. — Dit is 't , dat wij van de nog voortdurende betrekking van christus jegens ons, duidelijk kennen." ,, Alles wat 'er verder van geleerd wordt, rust op onzekere gisfingcn,of op uitftrekking van zekere beelden, buiten derzelver beftemming." En hier wijst hij in de Noot na j. noesselt , Disf. de Christo homine regnante. Opusc. 1. \ Gaarne wilden wij nog hef> een en ander uit bet geen de Heer niemeijer van het onderwijs in de Zedenleer heeft, opgeven , dan wij moeten afbreken, en den Lezer tot het Werk zelve wijzen, niet twijfelende , of een verftandig gebruik zal hem de waarde van het zelve hoog doen febatten, cn den Schrijver en Vertaler danken, dat zij hem zulk eenen fchoonen leiddraad gegeven hebben. De Welmtenende Raadgever. Door ijsbrand van hamelsveld. Derde Deel. Te Amjleldam , bij J. ten Brink, Gcrritsz. 1793. 400 Bladz. In gr. 8w. De prijs is f 3-18-: De Heer van hamelsveld , aangemoedigd door de goedkeuring van het Publiek, en deszelfs bij uitftek fterke begeerte, om zijn weekblad te lezen ; vaart ijverig daar mede voort. Wij hebben in dit Derde Deel wederom vijftig Vertoogen, over onderwerpen , die, voor den godsdienftigen Lezer, in da hoogfte mate belangrijk zijn. Sommigen dienen meer tot troost of tot vermaning. Anderen zijn meer van eenen onderwijzenden aard, en gaan over fommige G 4 leer*  I04 ij. van hamelsveld leerftukken van het Christelijk geloof, die hij, met achterlating van alle fchoolfche fpitsvinnigheid, naar den inhoud van de Heilige Schriftuur, ook voor den gemeenen man, zeer duidelijk en bevatbaar maakt i*,- :if' 6, cn 7, gaan over het zaligend geloof. Wij willen den verkorten inhoud van dezelve, tot eene proeve, aan onze Lezers mededeelen. Zonder het geloof is het, volgends den Apostel, gelijk liefhebben, en volgends zijnen wil verheerlijken; onmogelijk gemeenfehap met hem oefenen, en zijn beeld dragen, zo men niet verzekerdis, dat die hemelfche Vader dadelijk belta, cn de bclooncr is der genen die hem zoeken. Zullen wij God liefhebben zoo moeten wij eerst weten, dat hij ons liefheeft. Iesus zegt, naar waarheid, die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. — Het is dcrhalven wel jammer, dat de menlchcn, uit al te groote naauwgezetheid, of zucht voor hun leerflelfel, of begeerte om over het geweten van anderen tc heerfchen, zoo zeer gearbeid hebben, om het ware denkbeeld van het geloof te verdonkeren, en onderling tc verfchilfen, wat het geloof zij, dat ons zaligmaakt; daar dit den mensch, van alle rust en troost verdoken, in gedurige vreze houdt voor dood en verdoemenis, niettegenltaandc dc eeuwige liefde alles doet — zelfs zijnen eemgen Zoon gegeven heeft, opdat de mensch niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. De gemcenc man kan niet anders, dan, door de verlchillen zijner Lecraaren, cn de menigvuldige foorten van geloof, waarvan men hem fpreekt, verward en gefhngerd worden; en het is niet tc verwonderen, dat velen, door alle die onzekerheden afgemat, den moed opgeven, zorgloos worden, en naar hun bedorven hart voordlevcn; daar zc toch denken, dat 'er maar eenige weinigen gelukkig zijn, dien het vertrouwen des geloofs , als iet bijzonders, te beurtc valt, terwijl anderen, door vruchteloze pogingen , zich zonder einde afmatten. De Raadgever meent , dat het de pligt van een .Christen zij, zijnen medemensen in deze zaak voor te lichten, en dat het niet moeilijk kan vallen, de-  de welmeenende raadgever. I05 zelve zeer ecnvouwig cn gemaklijk tc maken, cn neemt daarvan in deze Vertogen eene proeve. In de eerite plaats doet hij zien, hoe vcrfchillcnd men het geloof, overëcnkömftig met het leerftelfél, bepaald hebbe, doch hij laat de befchrijving van den Bij-' bel, Hebr. XI voorafgaan: ,, Het geloof is de vaste ,, verzekering , die wij hebben , omtrent het gene Wij hoopen , cn eene overtuiging van dc waar;, beid van zulke dingen, die niet onder de zinnen ';, vallen , of ons tegenwoordig zijn." De Apostel leert , dat het geloof maakt , dat de zaken , die wij hoopen, reeds in den geest een beftaan hebben , waaruit een vertrouwen ontftaat, zoo vast als of men reeds in het dadelijk bezit was; dat het geloof een vaste overtuiging der ziele is, uit een klaar en onwrikbaar betoog der waarheid, dat in den godsdienst, door Gods onfcilbaare beloften vervangen wordt. Men hadt dcrbalvcn bij deze bepaling bchooren te blijven, en de vraag: Wat is geloof? met het boekjen van borstius bchooren te beantwoorden: Met zijn hart op God te vertrouwen. Men heeft dat ook eeuwen lang gedaan, tot dat het cenvouwigc van het Christendom, in de twisten met pelagius, door fchoolfc;ie fcherpzinnigheid begon verdrongen te worden, toen ook heeft men begonnen, over dc natuur van bet geloof te twisten. — Iemand, die op Gods Woord afgaat, en Gods belofte in hetzelve met vertrouwen aanneemt, en, in dat vertrouwen, uit dankbaarheid aan God, dc deugd betracht, zal zich door geen menfchenvonden laten zwenken; maar iemand, die dit vertrouwen op God niet heeft, en evenwel wil, wenseht en verlangt zalig te worden, die is het gepast voorwerp, voor de heerschzucht der geestelijken, daar hij bij dezelven zijn heil en troost zoekt. -Dewijl men nu eens de hiërarchie en de onfeilbaarheid der kerke heeft ingefteld, is het geen wonder, dat ■men tellens het geloof bepaald heeft, als een ingewikkelde toeftemming, aan alles wat God voorftclt te gelooven, en alleen voor geloovigen heeft begonnen ■ te houden, die , enkel op_ liet gezag der kerk af, zonder zaken tc kennen, zich belijden Christenen te wezen i, en dat die kerk zich verzet tegen alle vastftelO 5 ling  loè IJ- VAN HAMELSVELD üng van iemand, dat God hem genadig is, en alle mdtrwcrpchjk geloof als een hoofddwaling0 verwerpt De Hervormers, de predikers der Cnristelijke Vrijheid plaatsten de eere van den Bijbel nopends het geloof wederom in het ware licht, en leerden, dat het geloof met alleen dat zeker weten ware, waai4 de hiërarchie gaerne berusten wilde, maar ook een zeker verti-otrwen dat met alleen anderen, maar ook hem (den Christen) vergeving van zonden, enz. om christus wille gefchonken zij. (Heidelb. Catech. VII. «O DcZe is de bepaling van het geloof, en wel niet vóorwerpehjk, maar onderwerpelijk, gelijk uit de nadere verklaring van ursinus zeiven duidelijk blijkt. de Geloofsbelijdenis der Hervormde Kerk, Art. XXII—XXIV, vindt men dezelfde bepaling Het is „ een mftrument, waardoor wij christus onze ee„ rechtigheid omhelzen; dat ons met hem in de se„ meenlchap van alle zijne goederen houdt, die, de „ onze geworden, meer dan genoeg zijn tot onze „_ vnjfprekmg van onze zonden." En op dezelfde wijze fpreekt ook calvijn zoo duidelijk, dat lampe er met anders van wist te zeggen, dan „ dat men „ liet calvijn, naar de mate van zijne eeuw kon ■„ vergeven, dat hij niet naauwkeuriger in deze zaak „ geiproken had, en dat de Hervormers niet altijd „ naamvkeurig genoeg de trappen des geloofs on„ derlcheiden hebben." Dc fchool-leeraars, onder de bijzondere Christengezindheden , hebben verder altoos de bepaling van het zaligend geloof naar hun leerflelfel gefchikt, en dat hebben zij moeten doen , zo zij aan zichzelven zouden gelijk blijven. De Racowfche Catechismus befchrijft het geloof als ■„ eene to_eftemming aan de leer van christus, ten „ einde wij op God, door christus , vertrouwen' en „ ons zeiven, ter volbrenginge van zijnen wil, aan „ hem overgeven, om te verkrijgen het gene hij ons „ beloofd heeft." Wie vindt daar niet in het famenltel, volgends welk ons de gehoorzaamheid aan ,esus geboden, Gods beloften deelachtig maakt? De Remonftrantfche Christenen zeggen , aangaande het geloof: „ Daar wordt een vaste , en "door „ eenen welövcrlegden wil , verfterkte toeftemming „ vereischt, die ook vertrouwen genaamd wordt': „ niet  de welmeenende raadgever. lOf niet een volftrekt vertrouwen van eene bijzondere " barmhartigheid, die men reeds zou genoten hebben, " maar waardoor ik voor vast ftellc, dat ik met _an" ders dan door jesus christus, en op die wijze " die hij heeft voorgefchreven, het eeuwige leven ver" krijgen kan." — Natuurlijk moeten zij het geloof zoo befchrijven, daar zij Hellen, dat jesus christus de zaligheid, door middel van geloof en deugd, alleen voor ons verkrijgbaar gemaakt heeft. Sedert lampe is men in de Ncderlandfche kerk meer en meer van de befebrijving, die dc Catechismus heeft, afgegaan, en men heeft de geloofsdaad gefield in die "bepaling van den wil, dat het Euangelie ia ons vervuld worde, dat men door christus, den " eenigen Heiland, gerechtvaardigd worde." Dus heeft men het geloof gefield in zoeken, willen, begeren van christus, hongeren en dorjlen, enz. welke werkzaamheden men, als zoo vele bevindingen vooraf, heeft beginnen te eifeben, voor dat men tot het geloove recht hadde. . .., , j Eindelijk erkent men in onzen tijd weder, dat tot het wezen des gcloofs bijzondere tocpasfing geëischt wordt, doch men onderfcheidt, en zegt, het geloof is een zeker vertrouwen, dat ook mij vergeving van zonden gefchonken, dat is, aangeboden wordt. Maar men geeft' niet toe, dat het geloof een vertrouwen is, dat mij de vergeving der zouden dadelijk ten deel geworden is , ' zoo dat bet geloof dan een vertrouwen is, dat dc godlijke beloften in recht, in gift, in gefchenk, maar nog niet in bezit aan mij bchooren , en ik zeggen kan, ik, wij hebben de vergeving, wanneer ik door een waar geloof daarvan kennis hebbe, met toepasfing op mij zeiven , en met een vast vertrouwen, dat God mij alle zijne weldaden gefchonken heeft. De Raadgever ziet met blijdfehap, dat men aldus de •gevoelens der Hervormers nader komt , maar de onderfcheiding van voorwerpelijk en onderwerpelijk, wil hem niet bevallen, ook niet het verllauwen van het woord fchenken door aanbieden, daar fchenken en geven in den Bijbel geen anderen zin heeft, dan wij 'er aan geven, ook niet in Joh. VI: 32. gelijk hij poogt te toonen. . Hij meent, dat deze verwarring daar uit ontftaan is, dat men op het eerfte gewag van algemeene aanbieding , waar op men het vertrouwen weder in het geloof her-  Iö8 IJ. VAN HAMELSVELD berftelde, aanftonds van Remonftranterij begon te roepen, en van dc Leer der Algemeene Genade Waarop zij die voor het Nieuwe Licht waren, zich tegen deze fchijnbare befchuldiging, achter deze onderfcheiding, poogden te dekken , 't welk de Raadgever zeer afkeurt. Hli meent dat de Hervormers gelijk hebben wanneer zij het wezen des geloofs dellen in het zeker vertrouwen, dat ook mij vergeving van zonden dadelijk is deelachtig gemaakt, en dat 'er geen andere gcioovigen zijn, dan die met hun hart op God vertrouwen. En wel verre dat dit Remonftranterij zou wezen houdt hij zich verzekerd, dat de bepaling van het °eloof, zoo als de Hervormers die hebben , geenszins naar, den fmaak der Rcmonftranten is, gelijk naar zijn oordeel, zulks blijkt, uit hunne bepaling , waarvan wij hier voor gefproken hebben. — Men heeft des niet tc mm gemeend, dat het brengen van het vertrouwen tot de natuur van het geloof, eene Algcmeeue Genade Ichcen in te voeren, dewijl de verpligting van allen tot het geloof fchijnt te ónderftellen l dat christus voor allen geftorven is. Dc Raadgever merkt aan, dat dc tegenbedenkingen , die men in onze Kerk tegen dit vertrouwen des geloofs aanvoert, dezelfde zijn met lijk-  BELANGLOOZE LIEFDE EN WAARE VRIENDSCHAP. 12? lijkfte traanen der droefheid, fchenkt dit denkbeeld eene weêmoedige vreugd , die in zachte en godlijke verrukkingen wegfmelt." Wij onderfchrijven volledig dc volgende woorden van den Heer bosch aan de bcminlijke Schrijffter, betreklijk dit haar Werk. „ Voor 't overige kan ik u verzekeren , dat dit uw Werk met genoegen zal gelezen worden. De leerzame aanmerkingen en uitweidingen, maken hetzelve zoo nuttig, als aangenaam. Ook zoude ik u ra'aden, in dit vak voort te werken. — Uw vindingrijke geest en fcheppend vernuft zijn daar toe gefchikt, en dus zult gij hier in groote ftappen doen." Bijdragen ter bevordering der fchoone Kunflen en Wetenfchappen, uitgegeven door ri-iijnvis feith en jakobus kantelaar. Eerfte Stuk. Te Amflerdam, bij ' T. Allart, 1793. In gr. 8vo. 2.06 bladz. De prijs 'is f 1 - 16 - : Met zeer groot genoegen haasten wij ons, om onzen lezeren kennis te geven, van eene onderneming die in ons Vaderland ten hoogden noodzaaklijk is, en waar van men, uit aanmerking van de bekwaame lieden , die aan dezelve werken, de allerbeste verwachting hebben mag. Wij wenfehen de Heeren feith en kantelaar allen voorfpocd , en vooral dat hunne pogingen mogen dienen, om den goeden fmaak in ons Vaderland te bewaren en te vermeerderen, en om de beminnaars der fraaie Kimden en Letteren tot eene goede gegronde theorie van dezelve -op tc leiden. De Uitgevers toonen, dat onder ons gebrek is aan een tijdfehrift , 't welk de verbetering van den fmaak voor het fchoone bedoelt, en merken aan, dat de beoordeelende fchriften onder ons, iu zaken, die de fraaie Letteren betreffen , zich voldaan houden, met iet van derzelver inhoud te doen kennen, cn dezelve, zonder daarvan meestal veel reden te geven, dan zoo verre het mechanieke aangaat, goed of flecht te keuren. Wij moeten belijden, dat deze aanmerking niet ongegrond is, maar wij moeten ook vraagen, hoe is dat, in tijdfehriften die veel algemeener oogmerken hebben, anders mogelijk? Zoo 'er al te veel plaats aan een of ander bijzonder vak ingeruimd wordt, zijn veele Lezers ,  lfiS R. FEITH EN J. KANTELAAR. zers,wier fmaak daar op niet valt, kwalijk tc vrede en in een land, zoo klein als het onze, heeft men allerlei lbort van Lezers nodig, zo men geen , 1 ??Worden- heeft het ech' deling over d n f 0fAn" ^Qorrede «jn» Vcrhanlangs, naar veraienften lelH ?-E°N' weIke wiJ °"" hebben, U»gïïE %rttX™™ ' beö°fdeeld *4 mijnen8 oulerffloo???^^«^^ — voor eerst zeggen wii 1! - ;^V- .beProeven ze verzen zullen onrrM™J ' lndl?n W1 naar de- fluit opmak? at 1 '••m°etenn ^J' zckcr dit Dichtkundc of dar £ i ï l'ne eerftéIingen zijn in de vrienden gehad heeft ^^V60-Pinften Sütro«we om hem Ijne fetn^ ^areh, openbare verfchiinim>- ohLr L g me"Sen« en eene ernftig en welnmnS, te ontraden^8 ^ Didh*na» ^vlor^^ je Srgfi tf teSLr.^ Cwf hel^bfn ^ ZÓodra ** Spuwen1:' zen beeft rStS re£els van hetzelve -ele "ezen fm SïÊSS'S&K * minfte kennis, Ss nfet' v7n t lfla mker gccnc de fle regels der — Im- (*) Hernia duplex, quam perfeetm vocant Amtomk-i,  kinderopvoeding. I37. —» Immers dat men de dubbele vokaal ij niet mag laten rijmen op woorden , die met ei gefchreven worden, is een zoo zekere en algemeen bekende regel, dat zelfs de minstgevorderde daar in niet ligt dwalen zoude; en met dat al, lezen wij al aanftonds in den aanhef van het vers: o Gij, die uw Gezin met Spruiten zaagt vereeren ! Aclu deez' Gods-gaaven recht naar waarde, en nimmer klein. Erkent, en vveidze aan Hem. En wilt toch grondig leeren. Hoe 't Kroost diendt opgebragt, en wel bezorgt te zijn. Niet minder zckcr cn bekend is de regel, dat woorden, die eindigen op eene zagtc e geenszins rijmen op zuïken, die uitgaan op en,tn dat eene misflag hier omtrent voor eene flordigheid te houden is , die in eenen Dichter van den tegenwoordigen tijd, geenszins kan geduld worden. — De Heer van breugel echter begaat denzelven verfcheiden malen, en onder anderen Bladz. 6, alwaar wij dus lezen: De grond is naam'lijlc kwaad, bedorven van nature, Des neigt het Hart ten kwade, en volgt dit liefst, waar 't mag En niet het goede; ook fchoon 't zijn kwaad wel moet bezuuren. Eerwaardige Ouders merkt toch op dit flings bejach. Andere rijmklanken, welke wij in dit Vaderlandsch Dicht ftuk aantreffen, gelijk als aanjaagt op mishaag', [preekt op week', mogt op ploft, volgen op bedorven, en foortgelijken, gaan wij, omdat ze nergens naar gelijken , en de grootfte onoplettendheid, zo niet de grootfte onkunde, verraden, kortheidshalven, met ftilzwijgen voorbij. Ook zoude het ons te lang ophouden , indien wij ons over de Scanfie der verzen wilden uitlaten, fomtijds treffen wij regels aan, die ccn geheelen voet te kort zijn, gelijk als Bladz. 9. Wraakzugt, | haat, nijd | zijn dol | Ie bojze drif j ten en andere, die weer ccn geheelen voet te lansr ziin gelijk Bladz. 13. * J ' Di Bij [ bel ja! | is wis, | en blij [ ve het | Boek der ] boeken; ten ware men hier de zagte e met de letter h wilde zamen fmelten, gelijk de maker van dit Gedicht op I 5 meer  !38 h. g. van breugel meer andere plaatfen fchijnt gedaan te hebben, 't welk tegen alle regels der Nedcrlandfche Dichtkunde reetftreeks aanloopt, en ten eenemaale belachgelijk is! Wij. zwijgen van de fouten tegen de langheid en kortheid der woorden begaan , doch wij durven wel verzekeren niet tc beuzelen , indien wij zeggen dat ons in dit kleine Stukjen meer dan vijf-en-twintig van dat foort zijn voorgekomen, het geen veroorzaakt, dat men zijn mond dikwijls in een geheel andere plooi moet zetten , om den eenen of anderen regel uit zijne keel te floten, gelijk bij voorbeeld Bladz.\. Nooit diende het veel geftreeld , gevijzeld als in tüp Vooral in 's kinds bijzijn , 't verheft zich ligt hierop. Bladz. 14. 't Geloof, dat eerst gebod zal hem niet ligt voorkomen. Van de figuren der Dichtkunst, maakt dc Heer van breugel ook meestal ccn allerongelukkigst gebruik — wij weten wel (opdat wij een enkel voorbeeld bijbrengen) dat moêr door de crafis kan worden famengetrokken voor moeder, en vaêr voor vader, maar wij weten tevens , dat die woorden door de Samentrekking zoo een kwaden zin krijgen, dat zij beter in de agterbuurt dan in een Zedenkundig VaderlanStch Lichifluk voegen: wie kan zich bij voorbeeld van lagchen onthouden, wanneer hij in een ernltig Gedicht, de volgende regels aantreft: ö JUaar is 't niet best, dat 't kind, dan dat de moêr moet febrijen Gelijk ze eens zeker, maar gewis te laat zal doen? Diendt ook de zoon niet eer, dan wel de vacr te lijen Wis d'ouders wagt de llraf van 't malle en dwaaze opvoen. Dit zijn eenigen van de misflagen, met betrekking tot dc Dichtkunde; — wat nu de Taalkunde aanbelangt, wij hebben daar omtrent zoo veel aantemerken, dat het bijna onbegrijpelijk is, hoe een man van letteren, wiens zaak het altijd geweest is, om openbare Redevoeringen in de Moedertaal te houden, zulke grove feilen heeft kunnen begaan , over welken iemand, die nooit iet anders dan de Trap der Jeugd gelezen hadt,_ zich waarlijk fchamen zoude. Wij zullen, om het geduld van onze Lezers niet al •C. L ' te  kinderopvoeding. 139 tc veel tc vergen , flegts bet ccn cn ander aanftippen» dat ons, bij liet opflaaii van het Werkjen, het eerst m het oog zal vallen. — Dus lezen wij: Digtjluk voor Dicht/Juk. Toeweiden voor toewijden. Niels ais voor niets dan. Schrijen voor fchreien. Hij dic/idt voor hij dient. Hij kneet voor hij kneedt. lïij houwt voor hij houdt. fvasfehen (cresccre) voor was/en. Befchijd voor befcheid. Vüjd voor vlijt. Het jongk voor het jong. Drijven voor dreigen. Gejldgt (genus) voor ge/lacht. Arbijd voor arbeid. Naar voor na. en vele foortgelijke misdagen , die, gelijk ieder ziet, tegen dc eerfte en eenvöuwigfte regels van onze taal zoodanig aanlopen , dat men waarlijk geen kiefche taalbeöordeelaar behoeft te wezen , om dezelve dadelijk op te merken. Wanneer toch zal men de dwaasheid eens bemerken , ó Landgenoten! om zich op vreemde talen toe te leggen , cn" die van ons eigen Vaderland zoo fchandelijk te verwaarlozen! — boe groot moet het verval ten dezen opzigte niet wezen , wanneer openbare Redenaars bezwaarlijk op dc tweede orde eener welingerichte School, daar dc llollandfche taal regelmatig onderwezen wierd, zouden kunnen geplaatst worden. Misfchien hebben wij ons met dit kleine Stukjen, naar het oordeel van fommigen onzer Lezers, te lang opgehouden, doch wij hebben zulks gedaan, om den lieer van breugel overtuigend te doen zien, dat zijn Wel Eerwaarden te veel zaken ontbreken , om zich onder het getal der Vaderlandfche Dichters te rang fchikken, en op dien grond met allen ernst en welmenendheid te raden, en des noods te verzoeken, om toch nimmer met zijne Gedichten in het openbaar te verfchijnen, vooral' niet voor dat dezelve eene degelijke, befchaving en befnoeijing van deskundigen ondergaan hebben, Het  *40 j. h. reish Het Verhoren Paradijs van milton. Het Enselsch gevolgd, door j. h. reisig. Twee Stukjens. Tc Zntphen, bij A. van Eldik, 1791 en 1790. gr. 8yo> ^ maker van dit uitmuntend Dichtftuk, geboren J < in Enge and m het jaar 1608, gaf in zijne vroege jeugd reeds duidelijke blijken van een vernuft 't welk zich boven den gemeenen rang verhefte —'dc bijzondere aanleg van zijnen tijd, geduurende dc dagen zijner jeugd mag met recht als eene der voornaamltc oorzaken, die hem in later tijd tot den rang van zoo een uitmuntenden Dichter verheven hebben, befchouwd worden. — In zijn zeventiende [aar, werdt hij lid van de Hooge School te Cambridge, alwaar hij zeven jaren vertoefde, van welke hij vijf jaren befteedde aan een naauwkeung onderzoek der Klasfifche Schrijvers zoo wel der Griekfchen als Latijnfchen. ' Dc Hooge School verlaten hebbende, begaf hij zich op reize, met eene brandende begeerte, om die Steden welke zijne _ aandagt zoo vaak hadden bezig gehouden, te bczigtigcn, en kwam het eerst in Italien alwaar hij door de Geleerden, met veele blijken 'van gunst, behandeld werdt. Italien doorreisd hebbende , maakte hij zich oereed om naarSicihen over te fteken, cn de beroemdfte plaatfen van Griekenland tc bezoeken, wanneer hij tijding ontving, dat in Engeland een inwendige oorio- tusfchen het Parlement en den Koning op het uitharden ftondt. Niet genegen zijnde, om op een tijdflip,waarin hem de vrijheid van zijn Vaderland in gevaar fcheen, een bloot aanfehouwer van vreemde gewesten tc zijn ' za°hij van zijn voornemen af, cn keerde naar Engeland tc rug, alwaar hij de partij van cromwel aankleefde, door welken hij met het ambt van Gcheimfchrijver befchonken werdt. — Door het Parlement werdt hij met voordeel in verfcheide zaken van aanbelang gebruikt, gevende hij zeer veele Hukken tot deszelfs ■verdediging in het licht, waar onder het voornaamfte is, zijne verdediging van het Volk van Engeland tegen Salniafius. Na de herftelling van karel II. raakte milton, door  het verlooren paradijs van milton. 14I door de verandering der rcgeeringsvorm in armoede — eene armoede des te zwaarder, omdat hij toen reeds onder de lasten des ouderdoms gebukt ging, en des te verdrietelijker , omdat dezelve door eene vervelende blindheid verzeld was. Het was in die kommervolle omftandigheid, dat lnj, boven alle wederwaardigheden zich verheffende, het uitmuntend Dichtftuk vervaardigde, waar van wij de vertaling thands aan onze Landgenooten aankondigen. Indien wij ons niet bedriegen, is dit reeds de derde of vierde vertaling, die wij van dit Werk in onze moedertaal hebben , cn dus zal niemand thands eene breedvoerige bcöordccling van het zelve van ons verwagten, te meer, daar wij in den Spectator van le clercq, eene uitmuntende en breedvoerige beöordeeïirig van den fchtanderéh addison geplaatst vinden. Het eenigite dat wij van het Dichtftuk zeiven zegden zullen, is dit, dat de blindheid van den Heer milton , misleiden niet weinig tot deszelfs fchoonheid heeft toegebragt, om, door geene andere voorwerpen afgetrokken, zijne aandagt alleen tc bepalen tot dc verhevenfte denkbeelden, die op elke bladzijde van het Werk doorftralcn, in den aanhef van het derde gezang van deze zijne blindheid gewagende, bedient bij zich van deze fchoone en niet min aandoenlijke uitdrukkingen , welke wij als een proef der Vertaling aan onze Lezers zullen mededeelen. „ Zijt gegroet, heilig licht! cerstgebooren afftammcling des Hemels! of mag ik ongeftraft mij uitdrukken? Iiemelfchc ftraal van den Eeuwigen ! Terwijl God het licht is , cn van eeuwigheid in'eeri nimmer genaakbaar licht woont, woont Hij ook in u, luisterrijk uitvïoeifel van een ongefchapen Wezen ! of hoort gij liever den naam van zuiveren Aetcrifchen ftroom, wiens oorfprong niemand verhalen kan? Eer de Zon, eer de hemelen waren, waart Gij, en op de ftem van God, omkleedde Gij, als met eenen mantel de wordende waereld, door duistere en diepe wateren, uit het ledig van een vormeloos oneindig gewonnen. U bezoek ik, den Stijgifclien poel met ftorftf moediger wieken ontvloden, thands weder, offchoon lang in de duistere verblijfplaats gevangen, daar ik in mijne vlugt door de uiterfte en middelfte duisternis heengeboord, op andere fnaren, dan die van Orpheus lier, Chaos en den eeuwigen nacht zong, voorgelicht door  ïai j- h; reisig, het verl00ren' paradijs van milton. door de Hemélfche Zangfter, die de duistere nederdaluig zoo zwaar en zonderling, mij deed wagen, en daar uit weder opftijgen." „ Gered, bezoek ik u tc rug en gevoel uwe heerfchende levenslamp; maar gij bezoekt deze oogen niet weder, die vcrgeel'sch rollen om eenen persfenden ftraal te vinden en geen fchemerlicht gewaar wordenzoo vreeslijk beeft een heldere druppel hunne appels uitgebluscht, of eene duistere zinking hen omtoo Hand. XV. het „ Euangelie gepredikt, en Christelijke gemeenten ge„ fti<*ht, Hand. XVI. 6. En hij bezocht dezelven na„ derhand nog ééns , om ze in het Christendom te „ verfterken, Hand. XVIII. 23. ,, Deze tegenwoordige Brief van paulus , is aan de ,, Christengemeenten in dit Landfchap gericht, en dus „ zoo veel als een Herderlijke Brief, welke deze ge- meen- (*) „ Onz'e tegenwoordige eeuw, zegt iWicnAè'Lis, heeft „ ons eerst van hun eene toereikende Historie geleverd, ge„ deeltelijk in de Franfche Historie der Galliërs, welke pelloü„ tier heeft uitgewerkt, en in de Biblmheque Germaniqne ge„ plaatst is, gedeeltelijk in de Verhandeling van vvernsdorf, „ de Republiea Galatanim. Nurnb. 1743. Zie Inleid, inde Schrif)t ten des N. V. II D. ifte St. Bladz. 437. 4 VAD. BIBLi vi. DEEL. NO. 4< k  140 ij. van hamelsveld „ meenten aan eikanderen moesten mededeelen. — De- „ ze gemeenten beftonden ten grootften deele uit Chris„ tenen , welke ooripronglijk Heidenen zijnde , het „ Christendom hadden omheisd. — Schoon men daar„ om niet behoeft te ontkennen , dat ook zommige „ leden van dezelve, uit het Jodendom waren overge„ komen (*)." ° De Heer van hamelsveld fpreekt vervolgends van de onlusten, welke in deze Gemeente, door zommige ijveraars verwekt, ontftaan waren. — Van den inhoud des Briefs; —• den tijd, wanneer ze gefchreven is, enz. doch waarin wij ons , zonder te breedvoerig te worden , niet kunnen inlaten : alleen merken wij aan, dat de gedachten van den Hoogleeriiar ons zeer gegrond is voorgekomen, wanneer hij zegt, „ dat de grond der „ klagten over de duisterheid van dezen Brief, wel meest daar in gelegen is, dat men in denzelven eene „ geleerdheid gezogt heeft, die 'er niet in was, en „ dat men zich met het eenvouwigc niet voldaan hieldt." Na dit opgegevene , willen wij eene en andere proef, volgends gewoonte, laten volgen, en 'er cenige aanmerkingen bijvoegen, aanmerkingen echter, welke geenszins ftrekken, om de waarde van dit onfehatbaar werk eenigzins te verminderen, maar alléén ingericht zijn, om den Bijbelminnaar tot zelfdenken aan te fporen, en uit overtuiging dat geen te verkiezen, het welk hem met het oogmerk der gewijde Schrijvers het naast fchijnt over een te komen. Schoon is de vertaling en opgave van paulus bedoeling, Hoofdft. II. 1-6. welke wij niet twijfelen, of zij zal aan de meeste Lezers behagen (f). Naar de gewoone gevolgtrekking , welke men uit paulus fluitrede vs. 17. afleidt, is des Apostels mening, (*) In den Bundel van Godgel. Wijsgeer, en Zedektmd. Mengelingen, I D. 3 Bladz. IOg ffi nn;Sn?ERGH' ■** Disfert- de Transpoftwie. Pag. 3,.„ D«J. 3. Cf. o. w,,fm, l„ mit,i ,. 'j, £ j- t '■  DE BRIEVEN VAN PAULUS, GALATEN— HEBREEËN. I49 ren genomen is, die .liet alleen bijten, maar ook niet zelden hunnen buit opvreten, opflokken, en dus verteeren, gelijk de Apostel het zelve ook in dezen zin bezigt 2 Kor. XI. 20. (*) Het is bekend, hoe verfchillend de Geleerden over de Perfonen , aan welken paulus brief, die het opfchrift heeft xpbg JXtéfiougi, gericht is, gedacht hebben.De Heer van hamelsveld, na eenigébedenkingen beantwoord te hebben, houdt hem voor den brief aan de gemeente te Efezen, de hoofdftad van dat gedeelte van Klein- Afiën, welk door de Romeinen het voorburgemeesterlijk (Afia Proconfularis) genoemd werdt; doch; zegt hij : „ of hij tevens aan te mer„ ken zij, als een rondgaande Brief aan andere nabijlig„ gende gemeenten, wil ik niet betwisten, maar zie „ 'er tevens geene genoegzame reden voor." — Meer kunnen wij, wegens ons kort beftek, uit de zeer lezenswaardige inleiding niet overnemen , maar zullen eene en andere proef van de vertaling, welke de Hoogleeraar zegt van dezen brief veele moeite onderhevig te zijn, mededeelen. Hier toe verkiezen wij het begin van het Ilde Hoofdd. 1 „.Die in 't bijzonder ook ulieden beweldaadigt, 2 die aan den dood onderhevig waart, door [uwej misdaaden en zonden, in welken gij weleer leefdet naar de zeden der tegenwoordige wereld, [en des menschdoms,] gehoorzaam aan den vorst, die in deze duisternis magt oefende, dien geest, welke thans krachtig werkzaam is in de ongeloovige menfchen. 3 Even gelijk dezen, leefden wij allen ook te vooren in onze zinlijke begeerten, volbrengende den wil der zinlijkheid en der lusten, dus waren ook wij, even gelijk de overige menfchen, van natuure toorn [en ftrafFe] waardig; — doch 4 God, die zoo rijk is in ontfermende goedheid, heeft, uit de overgroote liefde, daar hij ons mede beminde, ook ons, die insgelijks wegens 5 [onze] misdaaden aan de dood onderhevig waren , even als u levend gemaakt in en door den christus [den Mesfias] —■ (gij zijt toch door genade [ook] behouden.)" En (*) Fer. Davenlr. Cap. XXIII. Pag. 118, K 3 .  *5'° ij' van hamelsveld En in de Aanmerkingen 'vs. i] „Wieden, Heidenen. — Die dood waart inzonden en misdaaden, dat is, aan den dood, als de ftraffe der zonde, onderhevig. Rom. VII. 10. — Dc Staan wordt in het Nieuwe Testament doorgaands voorgefteld, als zijne heerfchappij hebbende in-de duisternis der heidenfehe wereld. — Het Griekfche woord, welk de onzen door de lucht vertaald hebben , betekent ook duisternis, vs. 2] Kinderen der ongehoorzaamheid.~\ Dat is ongegeloovige en aan God ongehoorzame menfchen. ys. 3] Wij, Jooden; hetzelfde, welk paulus breeder betoogde in den Brief aan de Romeinen, dat beide Jooden en Heidenen even verdorven waren, cn niets bij God te roemen hadden. — Kinderen des toorns van natuure~\ Door natuur kunnen wij niets anders verftaan dan onze gefteldhcid, die wij van de geboorte af hebben, in tegenftelling van het geen wij door Gods ontfermende goedheid geworden zijn. — Kinderen des toorns feem Hebreeuw, fche fpreckwijze, toorn en ftraffe waardig. — vs. 5] Ons, Jooden, u, Heidenen, beiden "ftaan hier gelijk." Daar wij ons hier in geene breedvoerige aanmerkingen kunnen inlaten , zeggen wij alleen , dat het gevoelen der Uitleggers is, dat de uitdrukking dood in tonden en misdaaden, hier door den Apostel gebezigd, ons op den zedelijken jammerftaat wijst, waar in de Efeziërs, vóór hunne bckeering tot het Euangelie van christus , geleefd hadden. — Dan tegen deze opvatting zijn onlangs eenige bedenkingen" ingebragt. (*) Derzelver Schrijver merkt op, dat daar 'paulus den ftaat der onwedergeborencn beftendig als een leven in de zonde befchrijft, (f) volgends zijn gevoelen de Apostel juist het tegcngcfteldc met deze' uitdrukkingen wil te kennen geven , van het geen men gemeenlijk vermoedt; naamlijk, „ dat de Efeziërs der zonde „ geftorven, dat zij dood waren ten opzichte van de mis3, daaden, wijl zij van derzelver overheerfchenden invloed, (*) Algem. Vader!. Letteroef. voor 1791. No. XIV Men» gelw, Bl. 58Ï en volgg. (!) Rom, VI. 3, VHI, 13, 13, Colts/. III. 7. Tit. UI 3-  BE BRIEVEN VAN PAULUS, GALATEN HEBREEeN. I5I vloed, door de genade van God, en door de om" helzino- van het Euangelie der zaligheid, verlost wa" ren, en nu niet meer, gelijk te vooren, in het zon- dio-en, hun leven, hun hoofdwerk en gewin, vón" den , maar integendeel met jesus tot een nieuw " heilig en Godverheerlijkend leven verëemgd waren. En welke verklaring hij inzonderheid uit vergelijking van Rom. III. zoekt aan te dringen en te bekragtigen. — De Lezer beproeve, en behoude uit overtuiging het g°Wat de^ Brief van paulus aan de Christenen te Filippi betreft, de Heer van hamelsveld geelt deszells inhoud, en de gelegenheid, waar bij hij ge chreven is, kortlijk in zijne Inleiding o?. -r-_Dan, Aaar,deze:lve niet moeilijk te vinden is , en uit Hand. XVI. XIX. en XX. gelijk ook uit den Brief zeiven, gemaklyk kan opgemaakt worden , zullen wij ons hier bij met ophouden, maar liever eene proeve van de Vertahng des Hoogleeraars opgeven. Hoofd/l. I. 22. vertaalt de Heer van hamelsveld: Ik wordt van twee kanten gedrongen , aan den éénen ' kant heb ik eene begeerte, om uit deze wereld te " verhuizen, en bij christus te zijn, het welk voor mij ver het best zou wezen." En in de Aanmerk. " Voor zichzelven verlangde paulus naar rust^, en om , uit deze vrecmdelingfchap op aarde, als thuis" waards te keeren in den Hemel, bij christus , daar ',' wij Christenen eigenlijk ons Vaderland hebben.' — Daar de verklaringen van het woord ü'jy.hJGa\ zoo verfehillende zijn, kunnen wij niet nalaten met cue van den Heer van hamelsveld, eene andere van een oud cn waardig Godgeleerde a. perizonius , den Lezer voor te houden. Na die van onze gewoone overzetting , ontbonden te worden, van beza , castalio , piscator en anderen, die dit woord door verhuizen, vertrek- (*) De geleerde jac. brucker tracht de fpreekwijze , hier. door den Apostel gebezigd , uit de oude Alexandrijnlche PhiIolbphie op te helderen, en oordeelt dezelve daar uit ontleend te zijn, Miscell. Hut. Philof. Litter. Crii. Pag. 569. — Voor 't overige vergelijke men, om van geene andere te (preken Nederi. Letterverlust. I. Deel. No. 3. BI. 326. Aanhangt, tot b(t I. D. BI. 589. mosche Bijbelvr. IV. D. BI. 4°8K 4  J5* IJ. VAN HAMELSVELD /^/^^SiiiJ^s^LS'. En beflllit- hieronijmi per/bicalia^A'i^r6 k!udanda hie discessum yS» pOtitlS reditum /m? V abitum, Hoofdjl.il. ia, I3. y*rtaalt dc Heer van Hamei svrrn lieden tegenwoordig' «: . den vyil als het volbrengen in u werk » ' En in de Aanmerkingen Mf. 12.] ,, /l/e/! vreeze en beven rlnt- ïe ,,. oplettendheid en ^^t&'^STSf deren, verg. a ATor. VII. M Cn , rl n Jiï ' Sfffi gaa" me,5 ontz*g en oplettendheid S verheffen - < ' Zal raen «^ven nier vei netten , en anderen geen aanfloot aeven maar de Christenen zullen hunne Shdd een' dragtig bewerken. - Nu ziet men, dat ie die vragen of _ men zijne zaligheid zelf'werkeö kan § Of een Christen altijd behoort te vreezen "n n et DaTonTSekere?l ¥ 'S  DK BRIEVEN VAN PAULUS , GALATEN—-HEBREEeN. 157 dig en Bijbelminnend Christen, zal bij aanhoudenheid met dankbaarheid van den voortreflijken arbeid van den Heer van hamelsveld, gebruik maken; terwijl wij tevens bij deze gelegenheid verklaren, de verdere Proeven van den Hoogleeraar abresch, over den Brie! aan de Hebreeuwen, met verlangen te gemoet te zien. Verhandeling van het Genootfchap , tot Verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht tn s Haage, voor het Jaar MDCCXC. Tc Amflerdam, te Haarlem, en in 's Haage, bij ]. Allart, C. van der Aa, en B. Scheurleer, T793- gr- 8vo. 71 Bladz. Verhandelingen van het Genootfchap, enz. Voor het Jaar MDCCXCP Bij dezelfde Boekhandclaaren , 1793. gr8yo. \to. en 149 Bladz. De prijs is f 1 - 6 -: Onder de bovenftaande Titels zijn ons in ééns ter hand gekomen, drie Verhandelingen, door het. Genootfchap tot Verdediging van den Christelijken Godsdienst, ui het jaar 1793. in het licht gegeven, behoorende de eerfte als een derde Stukjen, voor des Genootfchaps Verhandelingen voor het jaar 1790, en de beide laatften voor het jaar 1791. Wij zullen 'er aan onze Lezeren een kort vcrflag van doen. De eerfte is eene Practicale Verhandeling over den invloed van het veloof aan de geopenbaarde Hcillcere, op de beoefening der Zedcpligten, door matthijs pannebakker, aan wien een Zilveren Eereprijs is. toegewezen. Het is tc recht opgemerkt door gematigde Godgeleerden, dat, hoe zeer ook de Godgeleerde Samenftellen mogen verfchillen, en al ware het zelfs, dat fommige derzelven, met meer of min grond van wezenlijkheid, mogten fchijnen, uit haaren aart en inrichting, onderhevig te kunnen wezen aan gevolgen, daar uit af te leiden, die nadcclig zouden zijn voor de beoefening der Zedenpligten, en der deugd, evenwel geen een waardig vooritander van eenig Godsdienftig Samcnftel, zoodanige gevolgen, als uit zijn leerlteïzel voortvlocijende zal erkennen, maar dat elk veel meer zal beweeren, dat, gelijk de zaligheid van den mensch daar in beftaat , dat hij deugdzaam is, en daar in het beeld van God draagt, en gelijk alle Godsdienst , zo hij eenige waarheid in zich bevat, dit ten  15™ verhandeling van het genootschap ten doel moet hebben, om den mensch den weg tot deugd en gelukzaligheid aan te wijzen, dus ook bijzonder zijn famenftel daar toe, en wel bij uitnemendheid, ja eemgiijk gefchikt is. Dat Godsdienftig famenftel, liet welk de Schrijver dezer Verhandeling aankleeft, het famenftel der genen die zich als ltrenge Rechtzinnigen onderfcheiden , is door anders denkenden vaak befchouwd , als tot gevolgen aanleiding gevende, of in zich bevattende die nacieehg zijn voor dc deugd; het tegendeel aan tè toonen, is het doel cn dc inhoud dezer Verhandeling welke den invloed van het geloof, dat is, gelijk wij denken want de Schrijver zegt nergens, wat hij door het geloof verftaat, dc leerftukken des geloofs, volgencis zijn iamenftcl, en de gelovige erkentenis van dezelven, op de beoefening der Zedeplïgtert, behandelt, en wel zoo, dat, volgends des Schrijvers inzien, „ zonder geloof aan de gewigtige Leerftukken en Verborgenheden in dc Openbaring "vervat, geene Zedenphgten op eene Gode behagende wijze kunnen geoefend worden; uit hoofde, dat derzelver betrachting een voorrecht is , het welk i) voor den mensch moest verdiend worden, dooreenen oneindig waardigen prijs, 2) aan den mensch niet kan medegedeeld worden dan door den Godmensen jesus christus." Deze twee onderftellingen poogt de Schrijver, in het eerfte Hoofdftuk, vooraf op te helderen, voor dat hij den invloed des geloofs, op de beoefening der Zedejihgtcn, zijn eigenlijk onderwerp, behandelt. In dit Stuk gezegd hebbende, dat, gelijk alle menfchen verpligt zijn tot de oefening der Godzaligheid, dus dezelve ook een onnadenklijk heerlijk en zalig voorrecht en geluk is — laat hij Bladz. 5. volgen, „ dat wii door de zonde, de oefening der Godzaligheid verwaarloosd , en dat voorrecht verfmaad en verworpen hebben, op zulk eene wijze, dat wij voordaan tot het bezit daar van, geheel onwaardig, cn tevens ten ecnemaal onbevoegd zijn, en dat God, als rechtvaardiorichter, ons allen uit zijn' zaligen dienst uitgefloten^ enz. heeft." — Wij bekennen, dat deze gezegden ons vrij ongekookt zijn voordgekomen, de zonde maakt ons onbevoegd tot de oefening der deugd! dat ze«t toch nog meer dan enkel onbekwaam! en God heeft ons uitgefloten van zijnen zaligen dienst! Zoo veel is ten min-  TOT VERDEDIG. VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST. 159 minften zeker, men zal niet ligt in die opftellen, in welke de Hervormde Kerk gemeenfchappelijk haar leerftelzel heeft opgegeven, foortgelijke uitdrukkingen vinden! Doch, wij zullen ons, zonder verdere aanmerkingen , enkel tot de opgave van het beloop der Verhandeling zelve bepaalen. Het Tweede Hoofdftuk dezer Verhandeling, loopt over den invloed van de geloofs-erkentenis, op de godzalige geftalte der ziel omtrent God; en het derde, over den invloed derzelve, op de uitoefening der phgten omtrent zich zeiven, en het vierde over den invloed der geloofs-erkentenis, op de uitoefening der pligten omtrent den naasten; dit Hoofdftuk hebben wij vrij oppervlakkig gevonden, en hier en daar vrij duister' dus zegt de Schrijver, bij voorbeeld, Bladz. 54. Een Godvruchtige befchouwt alk menfchen als zijne naasten, met hem, door denzelfden God, uit éénen bioede, tot betzelfde einde gefchapen, daarom wil hij hen allen liefhebben: echter, gevoelt zijn hart de meeste betrekking op zijne medegeloovigen , als kinderen van denzelfden Vader," enz. Bladz. 57. „ Door de Euangcüeleere kunnen onze naasten, {althans de Godzaligen) alleen recht gefchat worden." Zulke gezegden, zonder nadere ophelderingen, kunnen door liefdeloze en partij zuchtige menfchen zoo ligtelijk misbruikt worden! Het laatfte of vijfde Hoofddeel fpreekt over den invloed der geloofs-erkentenis, op den Gode welbehaagenden wandel der Godvruchtigen, enz. De tweede Verhandeling in dit Bundeltjen, over des menfchen oorfpronglijke verpligting en den aart der gehoorzaamheid, die de Wet Gods vordert, door h. ritzema van lier , insgelijks met een Zilveren Eercprijs door het Genootfchap begunftigd, hebben wij niet min oppervlakkig gevonden, dan de eerfte, daar wij zoo van gefproken hebben. Dc Schrijver fchijnt zelve gevoeld te hebben, dat zijne voorltelling niet genoegzaam ontwikkeld was, wanneer hij in zijn Foorbericht zegt, Bladz. IV. V. „ Het zal misfehien veelen onvoegzaam voorkomen, dat ik op zulk eene on•ophoudelijke ondervinding van eene dankbare liefde tot God, als de bron onzer plichtsbetrachtingen, aandringe, maar ik verzoeke de zodanigen, om te overweegeii, dat de Wet van God, volgends de uitdrukkelijke  ï6o verhandeling van het genootschap ke leer der H. Schrift, eene liefde tnt CUA „ j • niet het gantfche verftand, met Je - mfche Si denk ik^T T geVOrderd word*« Een ^«etveSL^ ^H^KS melding make, in duidl jkheid cn kracht Teï onder* fóieiden kunnen zijn „air mate der verleidlende vt-~ baaiheid van het onderwerp, en naar mate ™ l onderfcheiden tocffanden, waar in een Siik zich kan bevinden. 'Er is een merklijk ondSSd tS en eè/T!1 ^f"6" ™ ^P«ndcnJ, tusfchen !een kn en een volwasfencn, enz. en dit heeft eenen mcrkli- enenur"ted °P de. mr~dr of fflihdere dnidefkhel en kracht, welke m derzelver zedelijke aandoeningen gevorderd wordt, Even eens zullen fommigeTooï zaakhjke en wettige verrichtingen eene meerdere" a£ deren wederom eene mindere duidlijkheid en levendig5? i n.,deze/'edcll3, trent  TOT VËRDEDIG.VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST. IÖI trent de waereld, en dus omtrent God, als Heer en Eigenaar in dezelve." " Deze voldoening kunnen de menfchen zeiven niet opbrengen; 'er wordt onder anderen door den Schrijver bijgebracht, het geval, dat iemand eenen ander beledigd heeft, onderdrukt, ja; zelfs vermoord, cn dat hij naderhand, na den dood van den beledigden, eerst zich bekeert , en dat die beledigde een rampzalige is, die in het verderf komt, „ laten wij ons nu voordellen, zegt hij Bladz. 27. dat onder de geworpenen in het'verderf, 'er zich bevinden, die door hen, Avelke in heerlijkheid zullen opgenomen zijn, op aarde nadeden leden , welke gedachten moeten natuurlijk in hun opkomen ?" Zij zullen den gelukflaat hunner verdrukkers geheel aan de voldoening moeten toekennen; doch nooit, nooit vergeten zij in hunnen jammerftaat dc veröngelijkingen , de hooggaande mishandelingen , die dezelve hun toebragten. Verbeeld u , hoe daar weduwen , weezen, andere verdrukten, gewagen kunnen van de traanen, de uitplonderingen , de fchaden, hun door verheerlijkten onwettig en wreedaartig veroorzaakt; het blijft hier niet bij. — Een ontijdig ontzielde ziet zijnen moorder, die hem den tijd tot bekeering affneedt, ter zaligheid ingaan — daar roept een ander: Die voormalige Godsdienstfpotter verleidde mij tot ongeloof, zijne Schriften , enz. zijn de oorzaken tot mijn verderf, ik ftierf, voor dat hij tot bekee.ring kwam, en de gemaakte indrukken bij mij kon uitwisfehen, en deze treedt ter zaligheid in, terwijl ik het rampzalig gevolg drage der heilloze verleidingen, die hem vergeven zijn! — Schrikbarende denkbeelden vervullen onzen geest hier bij — ontuchtige, zedeloze, al komt gij naderhand tot bekeering, gij, gij hebt die en die, door uw voorbeeld, door andere fchadelijke middelen, verleid, en op den weg tot godloosheid gebragt, waarvan zij niet wederkeerden, zij herinneren zich aan die fnoodheden , nu zij 'er de vreeslijkfte gevolgen van fmaaken, hun ach "en wee! paart zich met de bitterde vervloekingen tegen u, ó afgrijslijke, ó monfler, hoor ik hen zeggen , verwenscht zij het heilloos uur, waarin ik met u bekend werd! zijn deze alle gene ftemmen des bloeds , die uit den afgrond roepen, dan kenne ik 'cr geene ! moet nu iet ,het geen voldoening vad. bibl. vi. deel. no. 4. L aan  IÖ2 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP , ENZ. aan de godlijke gerechtigheid heeten zal, niet zoodanig iet zijn, het geen ook aan deze rampzaligen voldoet? — Zo zy toch zeggen kunnen, dat zij van de gezahgdcn nimmer vergoeding ontvangen hebben, dan zijn deze hunne fchuldenaars gebleven, dit moet de Godlijke alwetendheid erkennen zoo te zijn de Gerechtigheid heeft dan deze rechten, die uit den' Schepper zeiven herkomftig waren , bij de voldoening verzuimd ; is t mooghjk, dat dit zou kunnen wezen2 Zou Gods gerechtigheid voldoening kunnen heeten' waarbij de fchepzelen eindeloos veel te kort kwamen ? zou zij gelegenheid kunnen overlaten, dat 'er uit deri afgrond rechtmatig eeuwige wraak geroepen werdt over hen, die hij ter zaligheid hadde opgenomen! en dan nog vonnisfen , voor hen is echter genoeg gedaan aan mijne Rechtvaardigheid?" Op deze. en foortgelijke gronden, pleit de Heer ten oever voor dc noodzaaklijkheid der voldoening door eenen plaatsvervanger, die waarachtig God en Mensch moest wezen , jesus is de plaatsvervanger, die Bladz. 135- m voor de genen , die hij voorgenomen hadt, té verbeelden, afrekent met allen, aan welke zij iet fchuldig waren:" die „ Gode niet alleen voldoet in de heerfchappij over alle dingen, als de tweede adam: maar al het lchepzel reden geeft, om zijn befluur, uit hoofde van deszelfs wijsheid , weldaadigheid, als anderszins toe te juichen: aan allen geeft hij meer, dan zijne verbondsleden hadden kunnen geven; hij vergoed hun rijklijk, wat dezen fchuldig bleven." Dat deze wijze van befchouwing van dit leerftuk vrij zonderling zij, is wel zeker, of het voldoen zal aan de rechtzinnigen ? cn of het diegenen beter zal overtuigen , die dit Leerftuk niet aannemen? kunnen wij vooraf niet zeggen. Zo ergens, in foortgelijke onderwerpen, is het wijs zijn met matigheid, aan te prijzen. Ds  C. \V« OEMLER , DE CHRISTEN BESCHOUWD , ENZ. I63 De Christen befchouwd in zijne grootheid. Door christiaan wilhelm oemler, Conjiftoriaal-Kaad en Archidiaconus aan de Stads- en Hoofdkerk tc Jena, en Medelid van dc Keurvor/lelijke Akademie der nuttige IVetcnfchappen te Erfurl. Uit het Hoogduilsch. Tweede Deel. Tc A.njleldam, bij M. do ttruipi. 271 Bladz. In gr. 8yo. De prijs is f 1 -12-: Dewijl wij, bij gelegenheid, dat wij bet eerde Deel dezes ltichtelijken Werks aankondigden, genoeg menen gezegd tc hebben , om het ten gebniike voor Christenen, en in Christelijke Hufcg«"BneO» aan te prijzen,zullen wij daar niet* bijvoegen, dan alken,dat dit tweede Deel, denC"n ebouwt als groot door het geloof, door zijne vorëcuighjg mei Gud, door de Heiligmaking, en door Gods bijzondere Voorzorg en Regeering, alles in vier AfikéKn Ml. Wij zuitc-n, uit de larfrite Afdeeling, Otoeti LeKcren ten* méem van 's Mans behandeling mededeelen. Zij Raat Bladz. 234. ,, Zoude wel een eenige onder de ftcrvelingen gevonden worden, die niet ontelbare proeven van Gods wijze Voorzienigheid , in zijn leven ondervonden hadde ? Mijn God! Ik fta verbaasd, over dc wonderen uwer Voorzienigheid, door welken gij, van mijne jeugd af, uzelven aan mij verheerlijkt hebt! Ik loof U, omdat ik op eene heel vreeslijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben. Wonderlijk zijn uwe werken ; ook weet het mijne ziele zeer wel. Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgen gemaakt ben, en als een borduurfel gewrocht ben, in de nederfte deelen der aarde. Uwe oogen hebben mijnen ongeformeerden klomp gezien, en-alle deze dingen waren in uw boek gefchreven, de dagen, als zij geformeerd zouden worden , toen nog geen van die was. Daarom hoe kostelijk zijn mij , 6^God ! uwe gedachten! hoe magtig veel haare lommen! Zoude ik ze tellen? Zij zijn meer dan des zands! Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U; en wanneer ik mij- nedeiiegge, fpreek ik van U. Wie heeft mij in mijne tedere kindsheid bewaard, dat ik niet, zoodra ik het licht aanfehouwde, een prooi des doods geworden ben ? Wie heeft mijnen adem bewaard ? 'Wie heeft mij met zoo veel zegeningen, als geheele ftroomen, rijklijk overftort? Wie beeft L 2 mij  I04 C. W. OEMLER. mij Vaderlijk geleid? Wie heeft duizend gevaaren va» mij afgewend? Wie heeft mij als op de handen gedragen i Wie heeft mij verhoogd, en tot eer en aanzien gebragt? Wie heeft mij boven duizend anderen bewel. olgd„l Van ,wien heb ik al het goede, dat ik geniet i \\ ie heeft mij tot hiertoe geholpen ? Wie heeft mij tot hiertoe ftaande gehouden ? Wie heeft mij tot hiertoe beveiligd ? Gij zijt het alleen , groote en oneindige God! U ben ik alles fchuldig, wat ik hebbe, wat lk denke, wat ik ben! U moet alleen de roem worden toegebracht! U zij alleen de eer gegeven! U alleen zij de lof , de dank, en de aanbidding! Heer ! onder den Septer van uwe wijze regeering , gaat het uwen kinderen altijd wel. Niets kan hun ontbreken. Geen leed kan hun bejegenen, zonder uwen wil. Onder uw opzicht, zijn ze veilig. Het gaat hun naar wensch. Niets Hoort hun genoegen of hunne rust. Onder de aangename fchaduw van Gods vleugelen, zitten zij onbekommerd en wel te vrede. Wie zou zich tegen uwe alvermogende befcherming, in welke uwe kinderen zoo gerust cn zeker zijn, kunnen verzetten ?" ,, Ten gevalle van Gods kinderen , gefchiedt zeer veel m de wereld niet, hetgeen anders gefchieden zoude. Dikwijls ontftaan 'er algemeene landplagen. De Heer is vertoornd, omdat niemand zich door zijnen geest wil laten beftraflen. De Heer is vertoornd, omdat zijne redelijke fehepfelen, de menfchen, zijne weldaaden misbruiken , tot zorgeloosheid, en weigeren , door zijne lankmoedigheid, zich tot bekeering te laten leiden. Hij wil de fioolcn zijner gramfchap over hen uitgieten. Hij wil de zondaaren geheel verderven, en hen in zijne verbolgenheid wegrukken. — Dan zijne kinders , de weinige rechtvaardigen, die nog overgebleven zijn, ftellen zich in de bresfe; zij vallen Hem in de armen; zij bidden, zij fmeeken, zij fchreiën jammerlijk tot God. Zij lopen Hem aan , als een waterftroom ; zij bidden aanhoudend , met den vuurigften ernst, en willen hem niet laten gaan, tot dat hij hen gezegend hebbe. Zij plijten op zijne oneindige ontferming ; zij doen geweld op zijn teder Vaderhart. En eie! Hij laat zich verbidden. Hij wendt het dreigend onheil genadiglijk af. En zo hij de oordeelen niet ten eenemale afwendt, verbergt Hij nogthans zijne kinderen onder de aangename fchaduw zijner vleugelen, tot dat  BE CHRISTEN BESCHOUWD IN ZIJNE GROOTHEID. l6$ dat het verdervend onheil voorbijgegaan is. Zijne kinders zijn Hem zoo dierbaar als een oogappel. Zijne kinders' liggen Hem zeer na aan het hart. Hij bemint hen met een Vaderlijke tederheid. O! welk een geluk voor hen ! De Heer kent hen , Hij kent hen naauwkeurig ; Hij kent hen niet flechts als zijne fchcpzelen, maar Hij kent hen ook bijzonder als zijne kinderen, als zijne lievelingen. Al wat hen bekommert of kwelt, dat ziet Hij met een oog van ontferming en mededoogen. Hij kent hen naauwkeuriger , dan eenig Vader zijne kinderen kent. Hij weet, wat hen ontbreekt. Hij heeft hen reeds van eeuwigheid in liefde gekend, en vooraf geweten, wat hun in de wereld bejegenen zoude. Van eeuwigheid heeft hij reeds voor hen gezorgd. Van hun eerfte aanzijn af, heeft het oog zijner gantsch bijzondere voorzorg en regeering over hen gewaakt. Want voor zijne alwetendheid is niets verborgen. Zonder zijne voorkennis en alwijze befchikking, kan hun niets overkomen. Alle bezwaaren, die hunne fchouderen drukken , worden hun niet bij geval opgelegd, maar de Heer, die de gantfche wereld regeert, legt hun die zelve op. Van dien God_ nogthans, die de liefde zelve is — Van dien God, die de genade zelve is ■— van dien God, die de barmhartigheid zelve is — van dien God , die de wijsheid zelve is —■ van dien God , die de aanbiddenswaardigc Gever van alles goeds , en van alle volmaakte giften is ; kan ook niets dan enkel goeds voortkomen. Wat Hij doet , moet alles goed en heerlijk zijn. En wat Hij toelaat, moet tot wijze en heilige oogmerken (trekken. —- Zoet gevoel, zalige ondervinding, dat God mij nabij is !" L $ God-  166 H. jo. krom Godgeleerae , Uitlegkundige en FVijsgccrige Verhandelin. gen door herm. jo. £rom, Predikant en Profcsjbr in dc Uitlegkundige Godgeleerdheid en Kerkelijke Gejchiedenisjen, aan de Iltusire Sc/ml te Middelburg. Lid vem het Zecuwfche^Provineiaale Utrechijche. en andere Genoopchappen. Tweede Deels Tweede 'stut Behalven ha Voorwerk 1,09 Bladz. In gr. «y0. Te Middelburg , (gelijk wij meermalen de Verhandelingen van den Hoog Lerw. krom, onzen Lezeren ^hebben aangeprezen, zoo moeten wij ten opzicht van dit Stukjen, het zeide doen, en twijfelen niet, of elk Bijbelminnaar zal hetzelve met nut en vermaak doorbladeren Ook hier vinden wij vele blijken van belezenheid , en van fmaak voor gezonde Uitlegkunde. De Schrijver toont ver af te zijn van flaafiche verkleefdheid aan het oude en gedrongene, zonder echter met eene bmtenlporige zucht voor het nieuwe, bezield te Zijn. ' w LC Dk Stukjen bevat drie Uitlegkundige Verhandelingen n zich. - De eerfte rs door den Heer krom voorgelezen m hetMiddelburgiche Departement van her/Zeeuw, che Genóotfchap, en behelst in zich cenige aamner. kingen tegen voorgewende duisterheid en onvcrflaanbaarheid tn eie H. Schriften , en inzonderheid de Schrifun der Prophetcn. Wij willen kortlijk den inhoud cierzelve mededeelen. Het is het oogmerk des Schrijvers geenszins, zich hier tegen de Roomschgezinden aantegorden die tot hun bijzonder oogmerk van de duisterheden der openbaring , op eene vergrotende wijs , gefproken hebben noch omtrent dit ftuk, dat geen breedvoerig voor te dragen, hetgeen anderen daar over gezegd hebben — Het is voornamelijk zijn doel, de ongegrondheid'der kiagten aan te wijzen, welke de Deïsten als collins en tindal, en de ongelovigen van onzen tijd over de onverftaanbaarheden der openbaring hebben'opgeheven, en nog opheffen. Tegen deze voorgewende duisterheid , merkt hij hoofdzaaklijk het volgende aan — £r zijn buiten twijfel in de Openbaring verhevene leerftuk-  GODGEL. , UITLEGK. EN WIJSG. VERHANDELINGEN. l6? ftukken, die ons begrip te boven gaan; maar hier van zijn genoegzame redenen op te geven. — Van het duistere in de wetten van mozes, is reeds veel opgehelderd vooral door michaclis in zijn Mozaïsch Regt. — 'Er komen buiten twijfel veele moeijelijkheden in de Schriften der Propheten voor, bij voorbeeld, in het Tempelgczicht van ezechiel, maar men behoeft zich over die duisterheden geenszins te verwonderen. Want — het ontbreekt ons dikwerf aan genoegzame kennis van de taal,'er wordt dikwijls gezinfpeeld op gewoonten en gebeurenisfen , die ons of in het geheel niet, of niet genoeg bekend zijn. Wij zijn daarbij ongewoon aan Oosterfche denkbeelden, fraaiheden, leenfpreuken, en aan den Oosterfchen dijl. De natuur der voorzeggingen brengt ook mede, dat zij voor de vervulling eenfge duisterheid moeten hebben, zullen zij niet hare vervulling in den weg daan, of geheel verhinderen. — Gods wijsheid is ook daarin op tc merken, dat 'er in de Openbaring ook zulke dingen gevonden worden , welke veel dof tot nadenken en-onderzoek, zelfs voor den kundigden, opleveren. Verder, veele duisterheden zijn reeds opgeklaard uit cene meerdere kennis der Oosterfche Talen , cn uit meerdere berigten, die men van Reisbcfchrijvcrs, omtrent verfcheidene gewoonten verkregen heeft. Tot een voorbeeld wordt Ezech. IV: 15. bijgebragt. — Ook zijn veele voorzeggingen, die men voor duister houdt, in de daad niet duister, maar zijn duister gemaakt door gedrongen verklaringen — verklaringen waar bij men geen acht heeft gegeven op den Oosterfchen dijl , denkbeelden, fpreekwoordelijke gezegdens — of waarbij men niet op het oog heeft gehouden , dc wijze, waarop voorzeggingen in het Nieuwe Testament worden aangehaald, en daar door verfcheidene uitfpraken -der Propheten, tot voorzeggingen aangaande den Mesfias heeft willen dringen , die echter, door de Schrijvers van het Nieuwe Testament, alleen als zaaklijke voorzeggingen , of bij wijze van accommodatie , worden bijgebragt. —Verklaringen eindelijk, die dc vervulling in het verafgelegen toekomdige zoeken , ook van zoodanige voorzeggingen, welker vervulling , in het geen kort daarna is voorgevallen, gezogt moest worden. Tot een voorbeeld van het eerde zoort wordt Hof. VI: 1. bijgebragt. Tot voorbeelden van het tweede, Jer. XXXÏ: ijfi IIoz. XI: i. Habak. II: 4. L 4 Tot  I(58 h. jo. krom Tot voorbeelden van het laatfte foort, Jer. XXXI- &2 Ezech. JXs.Jef. XVI: 5. bij welke gelegenheid oordeel! kundige uitleggingen van deze Bijbelplaatfen worden opgegeven. — Ook merkt de Heer krom ' met het hoogfte regt aan, dat, wanneer 'er voorfpellingen van dingen van laater tijd, tusfchen die, welke op vroeger gebeurenisfen zien, worden ingevoegd; de eerite dan met altijd regtftreekfche voorfpellingen zijn, maar meermalen inkomen als bewijzen ter bevestiging , of als ophelderende waarheden, uit de Leer der Vaderen ontleend, het welk onder het oog te houden, dikwijls veel duidelijkheid aan het verband bijzet. Tot een voorbeeld , beroept hij zich op Ezech. XXXVLT: 1—14. eindelijk brengt hij onder onze aandagt, dat men zich aan de verfchillende opvattingen van deze en gene plaatfen der Heilige Schrift, door verfchillende Uitleggers geenszins met rede floten kan, daar toch de grootfte Wijsgeren omtrent den aart der dingen, die zij voor oogen zien , geftadig v'erfchillen, en 'er ook de grootfte tweefpalt over Religie-waarheden heerscht bij die genen, die de Openbaring verwerpen. De tweede Verhandeling gaat over den waren zin van Jer. XXXI: 26. Hierop ontwaakte ik , en zag toe, en mijn flaap was mij zoet. Na verfcheidene gevoelens van andere Uitleggers over deze woorden bijgebragt , en op dezelve het een en ander aangemerkt te hebben geeft de geleerde Schrijver zijn eigen gevoelen op. Hij befchouwt deze woorden niet als een Parenthefis waarin de Dichter fprekend inkomt , noch ook als woorden vim Jehovah zelve, maar als woorden van de vermoeide doch grotelijks beweldadigde en verzadigde ziel m het vorige vers, terwijl hij dezelve aan het vorige, door dc invulling van het woord zeggende hetgeen meermalen gefchiedt, famenhangt. In dezen zin: „ Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en alle „ treurige ziele vervuld , zeggende , van wegen deze „ dingen, uit hoofde van deze dingen, te weten: van „ al den overvloed, rust en veiligheid, onder des Hee„ ren gunftige en magtige voorzorg, ontwaak ik fteeds „ na eene ongeftoorde rust, zie welgemoed en vrolijk „ op, bij het ontwaken, cn mijn flaap is mij zoet. „ Zulk eene onbefchroomde cn ongeftoorde rust, ftrekt „ mij fteeds tot eene zeer aangenaame en gezegende „ verkwikking." De Taalkundige gronden l waaröp de-  60DGEL., UÏTLEG-K. EN WIJSG. VERHANDELINGEN. l6$ deze opvatting gebouwd wordt, fchijnen ons voldoende te zijn, en dan heeft dezelve buiten twijfel veel minder van het gedrongene, en ftrookt met het verband veel beter, dan alle andere uitleggingen, die van deze móeijelijke plaats gegeven worden. De derde Verhandeling is een onderzoek naar de regtc betekenis der woorden, Spreuk. 30: 28. volgens onze overzetting: de Spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der Koningen. Daar is twist of men doorliet woord, dat hier voorkomt, een Spinnekop, of een Hagedis moet verdaan. Indien een Spinnekop, dan is de vraag, wat energie is 'er in dit zeggen van Salomo en wat overeenkomst met het voorgaande? in de vorige verfen toch word in het eerfte lid de geringe en veragte gefteldheid der diertjens, die daar worden opgenoemt, aangewezen , en in het laatfte hunne wijsheid en fnedigheid aangetoond. — Deze vier zijn van de kleinfle der aarde doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. De mieren zijn een onjlerk volk, evenwel bereiden" zij in den zomer hare fpijze, enz. volgens de parallelie moet het dus ook met het diertjen in dezen text gelegen zijn. Maar wat trek van wijsheid toont nu de Spinnekop daar in, dat zij in de paleizen der Koningen woont? Dit onderzoekt nu de Heer krom in deze Verhandeling. Hij zoekt te bewijzen, dat men'hier niet aan een Hagedis maar aan een Spinnekop moet denken, en omtrent het laatfte cn in de paleizen der Koningen, geeft hij deze vernuftige gedagte op : de Spinnekop grijpt met de handen, nochtans woont zij dis een Koning in zijn paleis.'" Alles zegt hij, word ecnvou■ dig, duidelijk, en vloeit uitnemend wel, als wij door de paleizen der Koningen hier dat huis ver, ftaan, het welk de Spinnekop zich zelve weeft of „ toebereid, en het welk dan met het paleis eens Konings vergeleken word; welke woning zoo fchoon, " hecht door haar gebouwd, verwonderlijk kuriftig, „ van alle zijden geheel en al naar de regels der wis„ kunde, boven dien met vele venfters, of zo gij „ liever wilt, vertrekken, en bijzondere Verblijfplaatfen „ voorzien, zij even gerust als een Koning, of Konin„ gin bewoont; in het zelve, even als een Vorst en , Alleenheerfcher, niemand aan haar gelijk, veel min '„ boven haar duidende; daar zij op alles aanvalt, het „ welk zich bij geval, of met opzet, in haarAweb, of L 5 „ in  17° GOD, DE MENSCH EN DE BIJBEL. „ in dit haar kundig paleis, begeeft, en zich onder„ wind, om onder het oog van dezen Koning te ko„ men; terwijl de fpin zelve, in het midden van die „ heerlijke woning, als op haren throon gezeten, op „ alle bewegingen met de grootfte naauwkeurigheid „ acht geeft, en dezelven toont in het oog te 1 ou„ den. enz. — ö Eénc bedenking blijft ons bij deze opvatting over namelijk, dat het geen in het eerfte Lid van de Soft,'nekop gezegd word zij grijpt met de handen, niet genoeg, het geen echter de parallelie hier vereischte haare geringheid uitdrukt, daar toch dit grepenmet de handen, als verwonderlijk in de oogen van'een i£ der oplettend aanfehouwer, haar ce? veïheft dan 1w \ u ^ 18' ™'door »J zich haar Koninglijk pacus toebereid. - De tegenftelling, gevoelt men? s ook cemgzins zwak. Grijpt toch de Spinnekop kunftig met Je: handen, dan is het niet te verwonderen! dat zij zich zulk een pragtig huis toebereid; veel kras? tiger rs de tegenftelling in het vorige vers: de Sprinkhanen hebben geenen koning , nogthans gaan zij allen vit zien verdeelende (in hopen.') God de Mensch en de Bijbel, in eenige Gefprekken, voor■plagen aan Ouders en Onderijzers, welken belang fkUaj in het lijdelijk en Eeuwig welzijn van Kindereif, en zich zeiven de gekende waarheden willen herinneren ■ door een Oud-Kerkleer har in Nederland. Te Dordrecht bij N. van Lijsden. Te Breda, bij W. van Bei-en' 1793- du gr. Svo; 400 bladz. De prijs is ƒ i,,:i, Ademhaling volgends het nieuwe Scheikundige LeerjlelDze]l^^^rvtdeUJk verklaard, en het nut derzelver ZorVdierlijke huishouding nagefpoord V^rheenm vfndeijke Wijsbegeerte'te Rotterdam lijke vermeerderingen door denzelfden tn t »™ overgebragt. Te Haarlem, bij A. Loosjes, .rz., 1793- I'1 êr- 8y0- De ?rtJS " / 1 '■ " : " -|-ve vertaaling eener Academifcbe Verhandeling, door D den Schrifvcr weleer te Leijden verdedigd en uitee*even waarin de werking en nuttigheid der ^emhavolgens de ontdekkingen der Franfche fcheikumug n' en de daar uit afgeleide gevolgtrekkingen, verkaard en aangewezen wordt. Behalven eene korte befcSingvan het werktuiglijke der ademhalingentov frb lende dcelen, welke tot deze gewigtige verrichting SMiteSsWing gefchikt zijn, treedt de Heer nonPPE in een zeer uitvoerig onderzoek nopends de eiSSoïenTer dampkringslucht cn vooral van derzelver EfSden beftaandeelen, zoo als zij door de proef- £ der hedendaagfche Scheikundigen ontleed cnTbhzondere luebtaartige vloeiftoffen verdeeld zyn; naar aanleiding van het geen deswegens door den Heer r^ois.FR cn anderen is aangetekend, en waarvan een vrToSndig verflag wordt medegedeeld: - terwijl J3 de eigenfehappen der uitgeademde lucht Solfiondervindelijk \agefpoord , en eindelijk uit de 5eSnS der uit- en ingeademde lucht zoodanige gevSgfflngen afgeleid worden, welke ter verkfeng  174 w. h. R0UPPE van die uitwerkfelen en het nut der ademhaling ce. lchikt zijn. b öC In de ontvouwing hiervan heeft de Schrijver eene volledige verzameling van de verfchillende Tneöriën welke m de laatfte Jaaren nopens de nuttigheid , er ademhaling in de dierlijke Oeconomie, zijn te voorleid in gekomen, Injeengebragt, welke in de daad de aandagt en het verder onderzoek der Natuur- en Ge necskundigen ovenvaardig zijn. — De Schrijver zelf volgt vooral het Lcerllelzel, 't welk dc Heer oir tanks* lil onderfcheidene zijner fchriften, wegens de werking der ademhaling, gebouwd cn verdedigd heeft en t welk m de afgelopen jaaren, door verfchillende geleerde! aangenomen ol tegengelproken, tot een groot aantal van voot- en tegenfehriften gelegenheid heeft gegeven. — De yerklaaring, door den Heer rouppe gevolgd, komt hoofdzaaklijk hierop neder: „ Door de „ geduurige nuttiging der fpijzen, word 'er in de dar„ men een vogt afgefchciden, het geen wij chijl noe„ men; dit vogt uit dc dierlijke deden, en wel die „ genen, die het meeste met onze Oeconomie overëen„ komen, of uit plantagtige, die eenigzins een beofn„ zei van asfimilaüe hebben ondergaan, dat is die „ door de werking der opflorpende vaatjes, met' me„ dehulp van de Oxijgènc, voor een groot gedeelte „ van hunne koolftof beroofd zijn, en door bijvoe„ ging der Azote en Hijdrogbne nader aan den dierlij„ ken ftaat grenzen: deze Chijl nu wordt in het bloed „ geworpen, door deChijlbuis, die in de flinker-onder„ fleutelbcen-ader eindigt." - Eer de Chijl echter in de zoogenaamde Cipterna lumbaris, of 't beofti der Chijlbuis gebragt word, „ word rit vogt, door&de in„ nerhjke vereeniging van het Oxijgètie, als 't ware „ meer geanimalifeerd, en bevrijd van die ftoffen, die „ deszelfs vermenging met het bloed zouden kunnen „ verhinderen; de opflorping nu dezer fchadclijkc dee„ len gefchied, gedeeltelijk door de aderen, takken „ der algemeene poorrader, die op deze wijze beladen „ Wordt, met een bloed, dat veel Koolftof en Hijdro~ ,, géne in zich bevat, en wel in die mate, da. het „ door de enkele ademhaling niet zou kunnen gezui„ verd worden; dit bloed nu daarenboven bezwangerd „ met de Koolftof uit de fpijzen in de maag en in 't „ begin der darmen ontwikkeld, verdeelt zich in de „ le-  DE ADEMHALING. *75 lever alwaar hetzelve veel der opgenoemde fchade" Hjke deelen verliest, die weder aan de vorming van da " "ïi zeer dieuftig zijn, als bevattende deze vloeiftof " veel Koolftof en Hijdrogbne; het bloed nu m de le" ver gezuiverd zijnde, komt na dit tijdftip m de " onderïfe holle ader, die te gelijk met de bovenfte, " die het bloed met de Chijl vermengd aanvoert, in " 'r refter oor van 't hart zich ontlast. — Het door " de aderen aangebragte bloed word vervolgens in " de Longen geworpen , 't Oxygène van den damp" kringslucht vereenigt zich voor een gering gedeelte Z met "hetzelve; het grootfte gedeelte Oxygène veree' niEt zich met de koolftof, die m het aderlijke bloed " aanwezig is, en wordt als Koolenzuure Lucht uit" «iworpen, wordende geduurende deze _ bewerking " een gedeelte warmte-ftoffe vrij, die misfchien de " verëeniging bevordert van een gering gedeelte Azo" te, en dus de Chijl nog meer ammahzeert, daar het grootfte gedeelte dezer warmte -ftofte zich Scheiktm" dig vereenigt met het bloed, dat met Oxygène be" laden en van zijn vrije Koolftof ontdaan is. — Dit " zuivere bloed, hetgeen eene fchoone vermillioen kou" leur heeft, is zeer gefchikt om alle deelen, dm ter " nffchcidin°- van verfchillende vogten beftemd zijn, " 'behoorlijk0 te prikkelen. In de uiterfte uitëindjens " der vaatjens echter word het Oxygène ontleed, het " verëenigt zich aldaar met de prikkelbare vezelen der " fpieren en de verfchciden beftaandelen der vogten, " deszelfs warmte-ftoffe gaat uit die verbanden m den " vrijen ftaat over , en vormt de dierlijke warmte, " wordende 'er te gelijk door de werking der klemfte " vaatjens een gedeelte koolftof afgefchciden , of 111 " dien ftaat gefteld , dat dezelve eene groote geneigdheid heeft, om zich met het Gaz Oxygène te ver" eenigen, welke ftofl'e met het bloed verbonden, na " het hart wordt gevoerd, om op dc reeds gezegde " wijze weder in de Longen gezuiverd te worden." — Eene verklaaring , die men echter niet wel voor Proefondervindelijk,zoo als de tijtel van dit Stukjen medebrengt, zal kunnen laaten doorgaan. Eeni-  176 K. k. reitz Eenige aanmerkingen omtrent het toebereiden van tafelen, ter aanwijzing van de deelbaarheid of ondeelbaarheid der getallen: door Mr. ka rel koenraad reitz, voorgeleezen in het Middelbargfche departement van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen, den 5 van Herfstmaand 1791. Te Middelburg bij p. gillissen. In gr. 8vo. 24 Bladz. De prijs is f : - 8 - : "P\it Boekje, door den Autheur in het Middelburgfche Departement van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfmgen voorgeleezen, zoo als de Tijtel uitwijst, was voornaamlijk gefchikt, om aan Heeren Directeuren en Leden eene proeve van zijne bewerking in het vak der deelbaarheid of ondeelbaarheid der getallen mede te deelen, met oogmerk, om (de goedkeuring van deskundigen op zijnen arbeid hebbende mogen wegdragen) dezelve voort te zetten, en bij bekwame gelegenheid in 't vervolg de Tafelen zeiven, door hem vervaardigd, te doen drukken. Elk, die in de Wiskunde maar eenigzins bedreven ïs, weet hoe moeijelijk het is, zonder behulp van Tafelen , de eerfte van de zamengeftelde getallen met zekerheid te onderfcheiden, en hoe lastig in veele gevallen de beproeving zijn, welke tot dat einde werkftellig behoren gemaakt te worden. De Heer a. f. marci, Lid van de Sociëteit der Kunstrekenaars in Hamburg, 3 April 1774, in den ouderdom van 77 Jaaren en 4 Waanden , te Amersfoort overleden , is, zoo ver ons bekend is , de onvermocidfte Rekenaar in dit vak geweest, als hebbende niet flegts Tafelen van dc ondeelbaare of Primgetallen, van 1 tot 400,000 in druk gegeven , maar ook dezelve tot het getal I'2i7,399 voortgezet, zoo als ons gebleken is uit zijn tot dat einde vervaardigd Manufcript, dat ons na zijnen dood door deszelfs nagelatene Weduwe, vertoond is. Hoe wenschlijk het nu ware deze Tafelen volledig in 't licht tc zien , is men echter daardoor nog niet geholpen . om de deelers _ van een voorgefteld getal, met weinig moeite, te vinden, voornaamlijk, als de oorfpronglijke zamenliellende deelen van hetzelve zeer groot zijn ; in dien opzichte geven wij, .en alle Wiskundigen , den voorrang aan zoodanige Ta-  eenige aanm. omtrent het toeb. van tafelen. 177 Tafelen, waar door men, zonder beproevingen, aanftonds de deelers van een voorgefteld getal vinden, en te gelijk weten kan, welke de Primgetallen, binnen de Limiten van zoodanige Tafelen begrepen, zijn. De Heer reitz van de hier aangehaalde Tafelen van marci fprekende , vindt dc verklaaring van derzelver famenfteliing op Bladz. 15-17. van het Voorbericht, vrij duister, zoo als zij ook waarlijk is, en wel zoo, dat het bijna even het zelfde ware geweest, wanneer hij 'er niets van gezegd hadt; hij is ook daartoe niet overgegaan als op aandrang van 'eenen bekenden Wiskunftenaar,wicn dc geheimhouding van marci,welke in zijn Vermaaklijk Rekcnkonstig-Spel, op veele plaatfen gevonden wordt, van nabij bekend was. De Heer marci fpreekt hier van, op eene ingewikkelde wijze, in zijn Voorbericht, Bladz. 11. Om den raadzelachtigcn voordragt van marci wel te verklaaren, heeft men ilcgts tocvlugt te nemen tot het Werk van h. meiszner, tot tijtel voerende: Stem und kern der Algebrae , tweede Druk, Hamburg 1740, waarin men , achter eene Tafel van Primgetallen in honderd honderden begrepen, op Bladz. 230 en 231, de handelwijze aantreft, waarvan de Heer marci, zoo wij zeker meenen te weten , tot de famenfteliing zijner Tafelen, gebruik heeft gemaakt. De Heer reitz geeft achter deze zijne aanmerkingen , omtrent het toebereiden van Tafelen, ter aanwijzing van de deelbaarheid of ondeelbaarheid der getallen, als eene proeve zijne Clfte tafel, bevattende de deelbaare en ondeelbaare getallen tusfchen 100001 en 101000, welke wat de fchikking betreft, ons zeer voldoende toefchijnt: doch onzes bedunkens zou het beter zijn, in plaats van bij ieder getal den Ideinjlen deeler en den quotiënt aan te tekenen, den kleinften en grootHen deeler, nevens ieder getal te plaatfen, omdat de quotiënt, als doorgaans een famengefteld getal zijnde, reeds in de Tafelen gevonden wordt, en het bovendien een zeer zonderling toeval zou zijn, dat de beide deelers, uit hoofde van fchrijf- of drukfeilen, onvoldoende bevonden werden. Het ontwerp van den Heer reitz , draagt verders onze goedkeuring weg; wij hopen dat de onderneming van den Heer jacob de gelder , waarvan in zijn Voorbericht gefproken wordt, hem niet zal weder- VAD. BIBL. VI. DEEL. NO. 4. M llOU-  178 P. T. COUPERUS houden , zijnen eens begonnen arbeid voort te zetten. Naar de drukfeilen in de lijst van de gelder, door den Heer reitz aangetekend , te oordeelen, meenen wij te moeten opmaakcn, dat de gelder alle de oorfpronglijke deelers van een getal wil aangetekend hebben, en dus den gebruiker zijner lijst niet alleen de menigvuldige beproevingen, maar ook den arbeid in 't rekenen tracht te befpaaren; doch zoodanige fchikking zou, onzes bedunkens, nutteloos zijn, vermits geen Wiskundige, die eenigzins de naauvvkeurigheid ter harte gaat, zich zonder toetzing op zoodanige deelers zou verlaaten , cn bovendien de meerderheid der deelers ook aanleiding geeft tot meerdere drukfeilen. Indien de Heeren reitz en de gelder konden goedvinden, om, onder hun beider opzicht, een zodanig Werk, naar het Plan van den Heere reitz , uit te voeren, zou het Werk daar door dies te naauwkeuriger kunnen zijn, en door Wiskundigen ongetwijfeld hun vertrouwen waardig gekeurd worden. Britven over het voortzetten van Schaopen, en het verfijnen van derzelver wol, in de verëenigde Nederlanden, door p. t. couperus. Lid van de Hollandfche Maatfchappije der Wetenfchappen , te Haarlem enz. Te Gouda, bij W. Verblaauw, 1793. 52 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f : - 9 : - "jt\e Heer couperus, Predikant te Gouda, gaf in het -L/ vorig Jaar twee Verhandelingen van den Heere d'aubenton, over de verfijning van Wol, tot het fabriceeren van Lakenen, uit het fransch vertaalt, in het Licht. (*) Bij de uitgave van die Verhandelingen, had hij ten oogmerk eenige Aantekeningen op dezelve te laaten volgen, maar daar zijne Verhandelingen, het gewoone lot getroffen hebben, 't geen meest alle fabriekmatige gefchriften, in ons Vaderland treft, waar thands de nieuwsgierigheid de leeslust meer bevordert, dan wezenlijke verbetering in konsten zulks kan te weeg brengen, iet, het welk inderdaad te beklaagen is, zoo moest de Schrijver van dit oogmerk afzien; om evenwel (*) Zie onze Vaderlandfche Bibliotheek, Vijfde Deel, No. 6. Bladz. 281.  RIEVEN OVER HET VOORTZ. VAN SCHAAPEN, enZ. 179 wel aan zijne belofte zo veel te voldoen als mooglijk was, befloot de Heer couperus , tot het uitgeven , van deze Brieven, waardoor de aantekeningen dan nu min uitvoerig worden. Twee niet zeer bekende en lezenswaardige Stukken, bevat deze eerite Brief, welke den Wel Edel Gebooren Heer p. a. twent, Heer van Raaphorst en Ro[enburg , tot opfchrift heeft. Het eerfte Huk houdt in: Confideratiën en middelen, die zouden kunnen [trekken , tot aanheceking van wol en tot voortzettinge van de volle manu[acluuren, en de gevolgen van dien, in de Provintie van Holland en West-Friesland. Wie de oplteller van dit ftuk is, of- en wanneer het zelve, bij de overigheid gediend hebbe, is onbekend, iutusfehen is het zelve een ieders aandacht en vooral die der Regenten waardig, 't Begraazcn der Zeedijken, door Schaapen, en het bekwaam maaken der Duinen, die Holland tegen het geweld der zee dekken, worden voornamenlijk in deze Confideratiën, als de beste middelen, tot aankweeking van Schaapen en Wol voorgefteld; wat het beweiden der dijken aangaat, dit is thands vrij algemeen langs onze Zeedijken in gebruik, en geeft geene geringe vermindering in de Zeedijkslasten der Hoog-Heemraadfchappen, aan de Ingelanden, maar het vruchtbaar maaken der Duinen, 't welk de depopuleering der Konijnen, en dus het bijzonder vermaak en de beroving van het zogenaamd Recht der jacht, ten gevolge moet hebben, zal zoo ligt geen ingang vinden , om het algemeen welzijn te° bevorderen. Intusfchen wordt in deze Confideratiën gezegd: „ dat bij de Publieke en bij de gezwooren , Landmeeters gemaakte kaarten, zo van Rhijnland, 11 Delfland, uitwaterende Sluizen , Hondsbosch, van " het Land van Oostvoorn en Goerée, blijkt, datdeDui" nen, gerekend van de Helder, tot den Hoek van Hol" land, omtrent de Maas, in Oostvoorn en Goerde, " te faamen agtëndertig duizend , twee honderd en " veertig morgen in haar platten grond uitmaaken." " „ Men rekent, dat men bij dat getal van morgen, taaien, wegens de geduurige verhevenheid, hoog, ten en laagten , van dezelve Duinen , nog kan. " voegen een vierde part van het voorfchreevene ge" tal, makende zulks te zamen agtënveertig duizend „ morgen." " Ma „ Men  l8o ANTIIOLOGIA POeTICA „ Men fielt vast , dat men op een morgen duin „ wel begroeid zijnde, ten minften kan weiden vier „ Schaapen, dat znlks over de voorfchrcven mor,, gen-taaien zoude uitmaaken , een getal van hon„ derd en negentig duizend Schaapen, of wat minder, „ zoo men eenige Houtgewaden in het duin zoude „ willen brengen. Men rekent ordinair, dat van ie„ der Schaap jaarlijks gefchooren word , drie pond „ wol, dat van het Slachtvel, nog afkomt ruim drie ,, pond wol" uit welk een en ander de Schrijver beflttit, dat eenige honderd duizenden ponden wol, konden worden aangewonnen. Voorts bewijst hij, uit de ondervinding, dat de Schaapen op hooge gronden, beter dan in de laagten tieren, en het welk dc ondervinding helaas! hedendaags in hel kreupel -worden der Schaapen al te droevig, door het in den kuil llcepen van duizenden Schaapen geleerd heeft, dat aan het fucces van een zodanige onderneming niet te twijlfelen is; en toont in verfcheiden opzichten het voordcel aan, dat de depopuleering der Konijnen, zoo tot bewaring van dc begroeijing der Duinen zelve, die op veele plaatfen tot bewaring van ons Land zoo noodzakelijk is, als ten aanzien van de bijgelegen landen, die door derzelver verltuiving bederven , zoude te weeg brengen. Het tweede Stuk van deczen Brief bevat: Confideratiën en middelen, om de duinen te her/lellen, en door het beweiden met Schaapen een product van wol te bekomen, tot maintenu der manufactuuren. Dit ftuk bevat verfcheiden bijzonderheden , waardig in zijn geheel gelezen te worden , cn min gefchikt, om een of ander deel uit te trekken. Anthologia Poëtica, in ufum Gijmnafii Amftelodamenfis —Amftclodami, apud p. den Hengst, 1793. i2mo. continet 204 pag. De prijs is f 1 - : - : T"\aar het cenc zekere waarheid is, dat in de werken -1-7 der Oude Latijnfche Dichters, hoewel zij wegens hunne voortreffelijkheid de beoefening der fhideerende jeugd dubbel waardig zijn, veele zaaken voorkomen, die te onkuisch voorgefield zijn, om met aankomende jongelingen behandeld te worden, en men om die reden  IN USUM GIJMNAS1I AMSTELODAMENSIS. 181 den dikwils genoodzaakt was, om geheele werken, die anders fchoon waren, aan dezelven te onthouden, is men reeds lang bedagt geweest op middelen, waardoor het kwaad vermijd, en ondcrtusfchen de overvloedige bronnen van dichterlijke fchoonheid niet gefloten wierden. • , In Duitschland waren ten dien einde zedert cemgen tijd verfcheide Anthologïen vervaardigd, maar behalven dat fommigen van dezen te uitgebreid waren, zoo waren 'zij in ons land ook niet makkelijk genoeg te krijgen, om in de fchoolen gebruikt te worden. In navolging hier van levert de Heer van ommeren , Rector der Latijnfche Schooien te Amflerdam, ons 'hier eene verzameling van de meestberoemde dichtflukken der ouden, ineen klein boekjen, dat zich door zijn formaat, grootte en prijs zeer tot het dagelijks fchoolgcbruik aanprijst. De dichters, waar uit de keuze gedaan is, zijn ca- tullus, tibollus, propertius, ovidius , juvenalis en lucretius carus, waar bij nog gevoegd is de troostzang, door eenen onbekenden Dichter aan livia agusta, wegens het overlijden van haren zoon, en de voorrede van laberius uit macrobius. Wat dc keuze zebye betreft, deze heeft ons bij uitnemendheid behaagd — doch wij kunnen niet ontveinzen , dat wij verwonderd geweest zijn, in deze verzameling in het geheel niets uit de Tristia van ovidius aangetroffen te 'hebben — de Heer van ommeren zegt wel in zijne voorrede, dat dit werk, met weinig uitzondering, niet veel fchoons in zich bevat, _om zich aanteprijzen, en wij erkennen gaarne, dat zij dat levendige niet hebben, 't geen in de andere werken van ovidius doordraait; maar dit is juist overeenkomstig met het onderwerp van het gedicht en daar zij, fchoon dan over het algemeen minder, dan dc overige werken des Dichters, evenwel niets toebrengen, om den fmaak der kwekelingen te bederven, hebben wij dezelven altijd zeer gefchikt geoordeeld, om den eerstbeginnenden tot het fchoone eenvoudige opteleiden, en om die reden hadden naar onze gedagtcn hier ten minften wel fommige elegicn , gelijk als bij voorbeeld dc derde van het eerite , en de eerite en derde van het derde boek; die zeker onder de uitzondering van den lieer van ommeren zullen behoren, wel kunnen cn mogen bijgevoegd worden. . M 3 Wij  TS2 de menschel vriend. Wij wenfehen, dat nnderc Schoolbefluurers het loflijk voorbeeld van den Heer van ommeren, ook in dezen zullen navolgen. De Menfchenvriend Vide Deel. Te Amflerdam bij M dc Bruijn, 1793. 416 Bladz. In gr. 8vo. De Prils w/4-3-8. J "fc/Tet genoegen kondigen wij weder een volledig Deel ^x van dit nuttig en aangenaam onderhoudend Weekblad aan, doch, met leedwezen moeten wij onzen Lezcren melden , dat het zelve édnen van deszelfs toerecders verloren, heeft door den ontijdigen dood van den Heer martinus nieuwenhuijzen. Zie hier, het geen_ ons de Eerw. bosch , want deze is als de andere Schrijver van hetzelve bekend, ons deswegens in het twee-en-vijftigfte of laatfte Nommcr van dit Deel Bladz. 411. bericht. „ Met het begin van 1788, verfcheen ik met mijnen Vriend als Menfchenvriend voor mijne Landgenoten om onze Natie te verlichten , te verbeteren, en daardoor gelukkiger te maken. Mijn Medefchrijver was de Heer martinus nieuwenhuijzen: dien ik, pas vier jaaren geleden, bij de (*) oprichting der Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen, waar in ik, op verzoek van deszelfs braaven Vader (f), medewerkte , cn federt deszelfs (lichting, zoo veel dan eenig Lid, vergrooten mogte, kennen leerde — Wy maakten dan een Plan van dit Werk, en begonnen deszelfs uitvoering uit de menschlievendfte beginzelen en met de heilrijkfte bedoeling. — De Heer nieuwenhuijzen nam voor zijne taak het effen, en ik het oneffen getal der Nommcrs; en dit werk ging , tegen onze verwachting, zoo voorfpoedig, dat wij niet alleen een groot aantal Lezeren maar zelfs de goedkeuring van de braafften onzer Landgenoten mogten verwerven. — Dan mijn vriend mogt f*) B'j de naamen der medeöprigtcren, welke door den Lijkredenaar vermeld z;jn, mag men wel voegen, de Heeren HAZEU, ROOS, BAKKER, PLAS en TOI.K. (f. Thands nog waardig Leeraar der Doopsgezinden te Mun. nikendam.  DE MENSCHENVRIEND. I83 mogt de voltoojing van dit Werk niet beleeven; den zesden van Lentemaand dezes jaars dapte hij van deze aarde die zalige Gewesten in, waarvoor hij in den ouderdom van 33 jaaren en 3 maanden reeds rijp was geworden. — Het veertiende Nommer van dit Deel is het laatfte, dat wij van hem hebben ontvangen — Men zal onder het lezen zijner Hukken het gezegde van zijnen Lijkredenaar (g. brender a brandis) bewaarheid vinden, „ dat (naamlijk) de fnaakfche verbeelding van schuppius, de fchranderheid van rabener, en het luimig vernuft van swift en holberg, in hem vereenigd waren.'''' Verders bericht ons de Heer bosch , dat de verzekering van den geëerden Drukker, dat veele Lezers gaarn zagen , hij met dit werk vooitvaarde , dat hetzelve nog alöm gezegende gevolgen veroorzaakte , en hij zelf, uit dien hoofde , ook zeer genegen was , om nog dit werk voort te zetten — dat deze en meer andere redenen hem, daar hij aarzelde, of hij dit werk met dit Deel zoude duiten , hebben overgehaald, een zevende Deel te beginnen, gelijk hij dan ook daar in, weder rustig en lustig voortvaart. IReizen door Zwitzerland, door w. coxe , Ide Deel, Ilde Stuk. Utrecht en Rotterdam, bij Wild en Altheer cn J. Meijer. In gr. 8vo. 229 Bladz. De prijs is f 1 - 8 -: Dit ftuk vervat wederom 18 brieven. Zij handelen voornamelijk van de Cantons Solothurn, Lucerne, Schweits, Underwalden , en de Republiek van Wallisferland en vertoonen dus tooneelen, die in onderfebeidene verbazende voortbrengfelcn van de natuur bij uitnemendheid rijk zijn. Van dc ftad Solothurn , verhaalt de Heer coxe , deze bijzonderheid: toen hij, in het jaar 1776, de eerfte maal aldaar was, vond men 'er geen openbare boekerij. Doch de Abt herman, Kanonik van de Hoofdkerk, heeft 'er' haar federt een bezorgd. Hij kogt 400 boekdeelen voor zijne rekening en voor die van zijne vrienden; verzogt en verkreeg daar voor een openbaare plaats, op " het dadhuis , en het ambt van bibliothekarls, doch zonder jaargeld. Sedert voer hij met de vermeerdering voord, en thands is zij reeds M 4 ' tot  i{?4 w. ,coxe tot nooo Boekdoelen aangegroeid, waar onder meer clan 150 werken gevonden worden, die in de iT% iiQ rbv aticva tot AÓyB dan deze vertaling fchijnt door het koppelwoordjen 'xrfi, waar door Zccvto? cn uévovroq èg TQ'J cuwet tot één onderwerp moeten gebragt worden, wederfproken te worden Men moet dus, of met onze gewone vertaling en «mdere Geleerden, deze woorden vertalen, door het le* ven- (f) Valckenaar in Schediasm. in loca oucedam N. T. Pag. 348. t*\ Godsdienstvr. III. Deel. Ko 46. :• N 3  198 IJ. VAN HAMELSVELD ycnde en eeuwigblijvende woord Gods (f), of met anderen , door het woord van den levenden en in eeuwigheid blijvenden God (+!)• Ons beftek laat niet toe, om ons in eene beoordeling van de vertaling en Aanmerk, over de laatfte verfen van Hoofdft. III. in te laten, wij' willen echter den Lezer ernftig verzoeken, dezelve aandachtig raad te plegen, ■ en met de beneden aangehaalde Schrijvers, te vergelijken (**). Wij gaan voort, om nog met ccn kort woord van Hoofdfi. V. 8. te fpreken. Weest nuchtcren cn waakzaam, nadien uw groote tegenpartij, de duivel, als een brullende leeuw, op roof uit is, en loert , of hij den eenen of anderen zou kunnen verflinden. Het is bekend, hoe verfchillend deze plaats vertaald en opgevat wordt , naar de verfchillende gevoelens, welke men, inzonderheid omtrent de magt en werking des duivels , toegedaan is. — Het is onze taak niet, ons hier verder uit te laten. Alleen zeggen wij met een woord, dat men in den Bundel van Godgel. Wijsgcr. en Zedek. Mengelingen (*), eene nieuwe vertaling van deze plaats vindt medegedeeld, zljt nuchteren, waakt, want de tegenpartij, uw duivel, enz. de tegenpartij kan hier , volgens den Schrijver, in het algemeen betekenen zodanige menfchen van dien tijd, die zich toelegden, om de Christenen voor den wereldlijken rechter aan tc klagen , of in't bijzonder nero. — De Schrijver van de Vaderl. Bibl. II. Deel, No. 6. Bladz. 314, 315. heeft hem tcgengefproken, cn aangetoond, dat zijne opvatting tegen de fchikking der woorden in den grondtekst aanloopt. — De Aanmerking van den Heer van hamelsveld , op deze plaats , is de volgende: vs. 8.] Cl) Mooriu» in Coimmnt. p?rpct. ad Marckii Medull. Part. L Pag. 19. HaGEnbüchius , in Mus. Hag. T. IV, Part. 1. Pag. 169. Ctt) Kanttek. op den flijM. Vers. Vulgat. &c, (**) MosêiiE Bijbelvr.- II. Deel. Bladz. 44 en volgg. Gods. dienstvr. IJ. Deel No. 47. (*) Ilaarl. 1790. De Godsdienstvriend III. Deel Bladz. 397. helt ook over, om hier aan eenen nero bl' eenen anderen vervolger , die in dien tijd de Christenen lasterden, en op allerlele wijzen benauwden, te denken, inzonderheid , om het vojgende 9de vs,  DE ALGEM BRIEV. V. JACOBUS—DE OPENB. V. JOaNNES. 199 vs 8 1 Waarom moeten wij hier den duivel niet veritaan ? — Hij wordt befchreven als aanfloker van de vervolgingen tegen de Christenen, als de beheerfcher van het Heidendom, die dus de uitbreiding van jesus Rijk, en den ondergang van zijn eigen, zocht te verhinderen. Aangaande den Tweeden Brief van petrus , zegt de Heer van hamelsveld in de Inleiding. Dat deszelfs inhoud eene nadrukhjke vermaaning tot ftandvastigheid is in het Christen-geloof, eene " beftraffing van fnoode Dwaalleeriiaren , die reeds " hunne geloof- en zedenbedervende dwaahngen ver" fpreidden, en daar mede verder zouden gaan, en " eindelijk eene waarfchuwing tegen fpotters , welke " de komst van jesus in zijn heerlijk Rijk willen ont11 kennen, omdat alles in de wereld, in den voongen ', tocltand blijft." De woorden Wag hcïHxsmi vertaalt de Heer van hamelsveld met mosciie en anderen, door eigen uitvinding. En waarlijk deze vertaling, lclioon van zommigen wederfproken , van anderen niet verkiesbaar geoordeeld , heeft veele waarfchijnlijkheid voor zich, en wordt door het volgende vers bevestigd. Hoe fchoon is het verband, door den zoo even genoemden Schrijver dus opgegeven. „ Wilt gij ü nog verder overtuigen dat de opmerkzaamheid op die voorzeggingen des Ouden Testaments, in welke van christus ge" handelt! wordt, noodzaaklijken tot bevestiging van , het geloof in jesus nuttig is, zoo moet gij zekerlijk vooraf, en voor alle dingen overweegen, dat " dat geene van deze voorzeggingen een werk vein eigen uit„ vinding is, dat de Propheten des Ouden Testaments dat gene , wat zij voorzeiden, met van zichzclven, " en uit eigen overdenken ontdekt hebben, Integen„ deel zijn deze Prophetiën van eenen onmiddehjk Godlijken oorfprong." (*) Het volgend Ilde Hoofdfi. begint de Heer van hamelsveld dus: 1 Doch waren 'er onder het volk [van Israël} wel" eer rn Mosche mjbelvr. HI. Deel. Bladz. 47. Conf. werenfelsn Disf adh. 1. Opp, T. I. Pag. 238. Turretin Opp. T. II, Pa". 14 Doedeulew Jnstit. Theol. Christ. Part. I. Pag. 72. ö N 4  200 IJ. VAN HAMELSVELD eer ook yalfche Profeeten, zoo zullen 'er ook onder uheden valfche Leeraars opkomen , die verderflijke aanhangen zullen {lichten, den Heere, die zoo veel aan hun te kost gelegd heeft, verloochenen, maar ook zich een fnel verderf op den hals zullen haaien. 2. Zelfs zullen veelen hunne verderflijke voorltcllen opvolgen, waar door [het Christendom] , de waare leere en weg [ter zaligheid], gelasterd zal wor- 3. den. _ Door hebzucht gedreven, zullen zij, met gemaakte redenen, winst bij u zoeken te doen. Dan hun vonnis is reeds van ouds af bepaald 4. en hun verderf iluimert niet. - Want daar God zelfs de Engelen, toen zij zondigden [en van hem afvielen,] met verfchoond , maar die in den afgrond, als 111 eenen duisteren kerker, opgefloten heeft waar zij tot de uitvoering van het flrafgencht bewaard worden, -- ö Daar de Aanmerkingen hier tc breed zijn, om dezelve in haar geheel over te nemen, willen wij alleen het volgende bij vs. 4. aantekenen. „ Het is belachlijk " zegt de Heer van hamelsveld ; „ wanneer men hier „ aan eigenlijke ketens zou denken, en even ongerijmd „ is het, als men zelfs uit deze plaats een bewijs wil „ ontkenen dat deze booze wezens , op de we„ reld, yolftrekt niet meer werken kunnen. Petrus " ïffi mets meer» dan dat deze oproermakers in het „ Kijk van God thans reeds verworpen, cn als ver„ oordeelden 111 eenen rampzaligen toeftand zijn ter„ wijl een nog rampzaliger Haat op hen wacht, ten „ dage van het algemeen oordeel." „ Omtrent den Eerflen Brief van joüxnes," zegt de Heer van hamelsveld : „ twijfelt niemand, of de„ zelve is echt, en waarlijk van dezen geliefden leer,, hng van jesus, van den Apostel en Euangelist." „ Dit opftel , zegt hij verder, heeft geen opfchrift „ noch bijzondere opdragt aan zekere perfoonen en „ meer het voorkomen van een vermaanfehrift, dan „ van eenen brief, het heeft, gelijk men duidlijk ziet „ naauwe betrekking op het Euangelium van johnnes ' „ waarvan het als een aanhangzel kan aangemerkt ,, worden." Op het 7de vs. van het Vde Hoofclft. merkt de Hoogleeraar aan: „ men weet, hoe veel 'er over de echtheid  DE ALGEM. BRIEV. V. JACOBUS—DE OPENB. v. JOaNNES.SOI ;, heid van deze plaats is getwist. — Ik kan 'er mij „ hier niet over uitlaten. — Ondertusfchen heb ik ze „ in de overzetting behouden, omdat 'er veele gron„ den voor , gelijk 'er ook aan den anderen kant ge,, wigtige redenen , tegen de echtheid van dezelve „ zijn." In den volgenden tweeden Brief, houdt de Heer van hamelsveld xupïx voor een eigen naam Kijria, (*) en denkt, „ dat dezelve in zekere onbekende gemeente eene Diakonesfe geweest is, eene oude bedaagde weduwe, wier kinderen geen onaanzienlijk gedeelte der gemeente uitmaakten." Omtrent vs. 10. merkt hij aan_, „ dit vers is dikwijls misbruikt, als of ioünnes iet leerde, welk naar onverdraagzame partijdigheid fmaakte." •— Dit wedcrfprcekt de Hoogleeraar, en toont den waren zin van 's Apostels vermaning, ten duidelijkftcn aan (f). „ Wie gajus of kajus, in den derden Brief, zij, „ zegt de Heer van hamelsveld kan men niet zeg,, gen. — Hij was een bijzonder vriend van joSnnes, „ en een aanzienlijk lid der gemeente, misfehien een „ Diaken, of wel een opziener der gemeente, of hij „ in dezelfde ftad t' huis hoorde, daar kijria woon„ de, aan wien de tweede Brief gefchreven is, is even „ onzeker." TTigou 'Trnier. vs. 5. vertaalt Hij door, gij betoom u een waardig man. De Geleerde kijpke heeft opgemerkt, dat TiCflV hier gefield wordt voor 7t(qiv , en dat deze uitdrukking de liefde en weldadigheid te kennen geeft, welke gajus jegens andere Christenen uitoefende. (**) De Heer van hamelsveld houdt judas , van wien wij den Brief van zijnen naam hebben, voor den Apostel, die anders ook thaddeus of lebbeus heette. —. „ De Brief, zegt hij, is kort van ftijl , maar heeft „ veel vuur en levendigheid van geest, en ftoute beelden ; (*) Verg. heuman Poecil T. II. L. 3. Pag. 421, en in zijne Aanmerk, bij d. p. gelijk ook MlCHAëLis Inleiding, IJ. Deels ■ide St. Hladz. 921. (t) Verg. j. h. verschuirii Obs. Philol. in Selecta S. S. Loca, in Syll. Disf T il Pag. 880, en de Vaderl. Bibliotheek I. Deel. A/ö. 4. Mengelft. Bladz. 156, not. (**) KijPfCE, Obf. Sacr. ad. L. L. N 5  202 IJ. VAN HAMELSVELD „ den; of men hem uit de boeken van zoroaster „ enz. kan en moet verklaren, zal ik niet onderzoe„ ken, doch geloof, dat men hem buitendien ver,, liaan kan." Daar wij kort moeten zijn, willen wij alleen de volgende Aanmerk, vs. 8. 9 overnemen. „ Men ziet, zegt „ de Hoogleeraar, deze plaats als eene heel moeilijke „ plaats aan, en heldertze op uit eene Joodfche fasi bel, nopens den twist over het al of niet begraven „ van mozes lichaam door engelen en duivelen ge„ voerd, enz. Ik geloof eenvouwig, dat judas doelt „ op Zach. III. In dat Hoofdftuk wordt in een dich„ terhjk beeld een twist vertoond, over het herftel „ van het Joodsch gemeenebest, cn dus over het „ lichaam van mozes , verbeeld door tosua den „ Iloogenpriestcr, na het einde van de Babijlonifche „ ballingfchap, in welken twist dc Satan beftraft wordt „ door den Engel des Heeren, dien judas hier micriAëL noemt, met deze woorden, de Heere beftraf„feu! petrus heeft dezelfde zaak, 2 Pet. II. u." Wij gaan eindelijk over, om nog iet te zeggen van de Openbaring van jo.ïnnes den Theologus. — Men weet hoe veel 'er over dit Boek gefchreven, hoe dikwils' voor-al ook in onzen tijd, de echt- of onechtheid van het zelve beweerd is. (*) De Heer van hamelsveld is van oordeel, dat hoe meer men het onderzoek nopens de echtheid van dit boek heeft voortgezet, hoe meer deszelfs echtheid bij dit onderzoek gewonnen heeft. — „ Wij hebben, zegt Hij, voor deze echtheid m xo° vecle getuigenisfen, en zoo gewigtige, als voor „ cen'ig boek in de lijst der bijbelboeken van het „ Nieuwe Testament." — Schoon hij erkent, dat de ftijl hier geheel verfchillend is van dien, welke in het Euangelie en Brieven van joünnes heerscht, dat de inhoud zelve der gezigten en voorzeggingen duister is, en Hij dus ook geenszins, het geen in de korte Aanmerkingen gezegd is, als beflisfend, en boven allen tegen- fpraak (*) De Heer doederlein, die zelve niet zekers durft vastftelleii, geeft verfcheidene Schrijvers voor en tegen op Instit. 'lheol, Chr. Part. I. Pag. 67. De gedachten van eichhorn vindt men onder anderen in de Algem. Konst. en Letterbode 1792. No. 251.  DE ALGEM. BRIEV. V. JACOBUS—DE OPENB. V. JOÜNNES. t»3 fpraak geplaatst, opgeeft, befluit echter de HoogleerIr- in deze Openbaaring heerscht overal orde, welvoeglijkheid, waare verhevenheid en eene harmonie, waar door alle de bijzondere Hukken allerduidhjkst één geheel uitmaken." De Heer van hamelsveld doet vervolgends ondeizoek naar den tijd, waaröp deze Openbaring gcichreven ien geeft eenige uitlegkundige regels, welke men in le verklaring moet in het oog houden op cn befluit ten laatften: „ Ten opzigte van dit Boek Hem ik volkomen in, met het geen dc Heer claudius van de " Schriften van den Apostel joünnes m het algemeen " fchrijlt: „ Schemering, en nacht, cn midden m dc" zclvciiecn fnelfchietciideblikfem-itraal ! zachte avond"wolkjens, en achter die wolkjens de groote volle " maan zoo levendig! - Ik yerHa bij lange met al" es wat ik lees, evenwel is het mij dikwils, als of " het'mij van verre voor de oogen zweefde, wat jöaN" NES eigenlijk meende, en zelfs daar, waar ik m eene " heel donker* plaats zie, heb ik nogthans een voorg gevoel van eenen grooten heerlijken zm, dien ik ééns verftaan zal." , "\Vij twijfelen niet, of elk, die dit boek onbevooroordeeld leest, cn dc Aanmerk, van den lieer van •hamelsveld vergelijkt, zal velen derzelver, zo met zeker , teiï mmftSn hoogstwaarfchijnlijk, houden; en wij oordeelen, dat deze Aanmerkingen belangrijke bijdrage zijn, tot het geen in onze dagen over dit Boek Schreven is. - Ons béftek laat niet toe,hier over in ?t breede uit te weiden, of met vele voorbeelden te betogen, wij bevelen dezelve der ernflige overweging van ieder Christen. - Wij bepalen ons alken bij het geen de Heer van hamelsveld, bij lioocljt. aai ^ïne'de gezichten, zegt Hij, in dit boek eindigen met eene vertooning van de heerlijkheid van het rijk " van iesus in de laatfte dagen, welk het middenpunt is waaröp alles uitlopen moet. — Daartoe moeten " alk de lotgevallen der kerk, alle de gebeurenisfen der " wereld dienen, opdat eindelijk waarheid en deugd de overhand behouden. — Daar is mets, het welk " ons zou bewegen, om aan eene belchiTjvmg der he- melfche zaligheid in dit en het volgende Hoofdftuk " te denken; alleen zou iemand misfchien dringen op " het  204 s. van emdre „ het verband met het voorg. Hoofdfi. welk eindigde „ met het jongde en algemeene wereldgericht; doch' „ men moet opmerken, dat hier een nieuw gezicht „ voorkomt, van het voorgaande onderfcheiden, en „ dus eene vertooning, niet van iet, het welk na het „ laatde oordeel volgt, maar eene uitgebreider teke„ ning, van het geen reeds in dit boek hier en daar „ koit gezegd was, nopens de heerlijkheid van het „ Christendom in den laatden tijd. — JoSnnes zag een' nieuwen hemel en nieuwe aarde, een geheel a'n,, der gelaat van zaaken, dan te vooren; alles hadt „ eene keer genomen ten goede — daar was nu geen ,, zee meer, geene woelingen van onrustige volken en „ heidenen, waarvan iet kwaads te, vreezen was. „ Onder het beeld van een' nieuwen hemel en aarde „ in welken geregtigheid woont, fchilderen de Profce„ ten, welken allen van dezen gelukdaat gefproken „ hebben, die zalige tijden." Wij verëenigen ons ten vollen met het flot door den Schrijver op het einde der Aanmerk, geplaatst. „ Hoe ,, zalig zal het menschdom zijn, wanneer de heerlijke „ daat van het Christendom, in dit Bock voorzegd zal plaats hebben! Amen — ja! — kom Heere „ jesus!" Het Godsdienftig Huisgezin. In aangenaame en Icerzaame Gefprekken tot bevordering van Bijbelkennis en Godvrugt, door s. van emdre, Predikant te Wazeningen, Lid van de Zeeuwfche Maatfchappij der WetenJchappen, Correspondeerend Lid van 't Haagsch Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, enz. Eerfte Deel. Tc Utrecht, bij W. van Ifzerworst. 1793. /« klein 8vo. 250 Bladz. De prijs is f 1 - 10 : - Met geen gering genoegen vernemen wij, van tijd tot tijd, dat Mannen van oordeel en kunde, thans, meer dan ooit , hun werk maaken, om op eene gemeenzaame en bevattelijke wijze', de jeugd te doen bekend worden met de gewijde Schriften, en, langs dien weg, de beginfelen van Godsdienst en Zcdelecre in derzelver verdand cn hart te prenten. Dit tog befchouwen wij als een der meest gefchikte middelen , ter be- teu-  HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN. «©5 téüséling* van het zedelijk bederf, over welks alles voortueependen ftroom, bij herhaaling, zo veele jammerklagten worden uitgeboczemd. Als zodanig, , en zui een oogmerk bedoelende, prijzen,Wi] den Eerw. van emdre ,° over het opftellen en uitgeven van het Werk, 't geen wij thans aankondigen. Ook twijtelen wij geenszins, of de zulken, welke met hem in denkwizl, omtrent het Godsdienftige, ^reenftemmen zu len het gemeen maaken van dit Gefehrift in dank erkennen; hoewel anderen, vcelligt, van oordeel zuilen zim, dat de Schrijver, terwijl hij de Historie vto het O. Verbond behandelt, bij wijlen ontijdig tutwedt Óver Leerbegrippen, welke, indien zij inderdaad fchrftrnurhik ziin in het verhaal der gefchiedenisfen van het N. Verbond eene voegzaamer plaats zouden gevonden hébben. Wij willen hier geene beflisfende ui lpraak doen: alleenlijk aanmerkende, dat het moeilijk valt, wanneer men zekere Leerbegrippen voor waar en gewLgtig houdt, eene, zo men meent, gepaste gelegenheid, om dezelve tc behandelen, onopgemerkt te U- tCNrdSejgaÏÏemeene aanmerkingen, zullen wij van den aart en de uitvoering dezes werks verflag. doen Oorfpronglijk hadt de Eerw. van emdre zijn Gelcliri t opo-cfteld ten dienfte van zijne eigen kinderen. Het K van daar mede een uitgebreider nut te kunnen uitwerken, deedt hem tot de uitgave befluiten Zijne bedoeling 'is drieledig, of, zoo als hij zich^n de Voorrede uitdrukt, „ drie voornaame zaken te gelijk op eene bevatbaarc wijs aan de Jeugd te leeren, name, lijk de heilige gefchiedenis, of de historiën, dm in " den Bijbel voorkomen; tevens de voornaamfte leer{lukken van den geöpenbaarden Godsdienst; en euv deliik de Christelijke Zedekunde of eene aantpormg " om gelovig en Godvrugtig te leven - en alzoo de voornaamfte waarheden van onze Christelijke Godgeleerdheid, zoo als die in onze Hervormde Kerk '•' zijn voorgedragen, te leeren." - Om dit oogmerk ?e bereX op eene wijze, meest gefchikt om de aandagt der jeugd levendig te houden, heeft de Eerw. Schrijver zijn Werk gegoten iiv den vorm van Samenfpraken in welke een Vader met zijn twee hinderen, eenen Zoon en eene Dogter, voornaamlijk het woord voert; terwijl de Moeder insgelijks, hier cn  200 . s. van emdre daar, eene aanmerking in 't midden brengt. Het gelieele Werk zal in drie bekwaame Boekdeeltjens afloopen. Het Eerfte, 't welk, voor zo veel wij weten, nog maar alleen het licht ziet, loopt van dc Schepping der Waereld tot aan den dood van josepii. Het tweede zal het tijdvak behelzen van mozes tot op christus, en het derde meer bepaaldelijk verflag doen van den perfoon en de verrigtingen des Zaligmaakers, en van de voortplantingen van den Christelijken Godsdienst. Ziet hier den inhoud der acht Gefprekken, welke in het Eerite Deel voorkomen. „ Van de Schepping der Waereld, in 't bijzonder van den mensch in den „ ftaat der regtheid" — „ De gefchiedenis der eerfte „ menfchen met opzicht tot den zondenval." — ,, Van „ dc verbastering der menfchen na den zondenval tot „ de geboorte van noach." — ,, De gefchiedenis van „noach, en den zondvloed, tot op aerams roe„ ping." — „ Het leven van abram — isaak — ja- „ COB — fOSEPH." Wij hebben op den aart en den aanleg deezes Werks wel wat uitvoeriger willen ftilftaan, omdat wij voldoende reden mecnen te hebben, voor de nuttigheid van foortgclijk een Godsdienftig onderwijs, als hier wordt voorgedraagen; waar voor wij de ondervinding tot een bewijs zouden kunnen aanvoeren. Terwijl de volgende Deelen tot uitvoeriger uittrekfels gelegenheid zullen geven, willen wij, tot eene proeve der behandelingen, thans alleen het volgende melden. Na de befchouwing van de Gefchiedenis van den zondvloed , doet dc Eerw. van emdre den zoon aan zijnen Vader vraagen: „ Ik lees in Gen. IX. dat God een ,, verbond oprichtte, niet alleen met noach en de „ zijne, maar ook met dc vogelen en landdieren. Kan „ God een verbond maken met redenlooze fchcpfelen, „ en wat was dit voor een verbond, een Werkvcr„ bond of een Gcnadeverbond? vader. „ Men hegt dikwijls een verkeerd denkbeeld aan 't „ woord Verbond, wanneer de Bijbel leert; dat God „ 'i opricht , gelijk ik voorheen reeds u gezegd heb. „ Het woord Verbond betekent hier, gelijk meermalen eene belofte; een verbond op te richten, duidt niet ,, anders aan, dan eene belofte te doen. Hier was de „ belofte, dat God door geen watervloed, de leven„ dige fchcpfelen meer verdelgen zou ; deze belofte wierd  HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN. ao7 wierd aan noach en zijnen Zoonen gedaan, en zijn volgend genacht, en de dieren en vogelen waren er " onder begrepen, en de regenboog zou tot een teken " der bevestiging van die belofte dienen. jan. Zou 'er in die 1657 jaaren, welke de waereld toen oud was, nooit een regenboog gezien zijn? vader. Dewijl de regenboog een natuurlijk verfcbijnfel is ki dc wolken, veroorzaakt door 't fchijnfel der zon " in dc regendroppels, kan men 'er bijna niet aan " twijfelen, of de regenboog is zoo wel voor, als na " den zondvloed verfcheenen. Wanneer nu God een " Sacrament of Vcrbondsteken inftelt, geeft Hij altoos " geen ongewoone dingen. Voor 't inflellen van t " Pafcha , zullen de Jooden wel meer een gebraden " lam o-egeten hebben; en voor de inftelhng desDoops, " was de wasfehing met water reeds in gebruik. Het " woord der Godlijke inftelling maakt iet tot een te" ken cn de Godlijke belofte maakt 't zegel daar van " uit. ' Voor den Zondvloed betekende en verzegelde " de' regenboog niet aan 't menschdom, dat 'er geen " Watervloed zou komen ; maar die betekenende cn " verzegelende eigenfehap heeft hij nu, uit kragt van " de Godlijke inftelling en belofte. Dc regenboog is zeker een luisterrijk verfcbijnfel in de wolken, maar " moet ons nog heerlijker voorkomen, als wij denken '{ aan 't opgericht Verbond, en hoe God trouwe houdt , in eeuwigheid." Biibelfche Tafereclen , met Planten , Eerfte, Tweede en Derde Aftevering. Te Haarlem , bij van Walré en Loosjes. In gr. 8vo. De prijs is f 1-9-:N Onder den bovenftaanden titel, zijn dc nijvere Boekhandelaars van IFalré en Loosjes voornemens, een Werk aan het Publiek mede te deelen, waar van reeds drie Afleveringen tot ons zijn gekomen. — Het Werk, naamelijk , wordt ftukswijze afgegeven , om de verkrijging van bet geheel, 't welk nog al iet zal beloopen min kostbaar te doen voorkomen. Het ontwerp houdt in, om de voornaamfte gebeurtenisfen van het Oude en het Nieuwe Verbond, in Taiereelen of Pren-  208 BIJBELSCHE TAFEREELEN. Prenten te verbeelden , en bij ieder Afbeelding een Bengt oi Befc-hrijving te voegen, waar in het afgebeelde voorval beredeneerd,toegelicht en uit hetzelve, de eene of andere nutte leering wordt afgeleid. Ondanks de menigte van foortgelijke Werken , reeds voorhanden, tem, de volvoering van dusdanig eene onderneminge haare nuttigheid hebben, vooral onder het bewind van twee Boekhandelaaren, die, in de hoedanigheid van Autheuren, meer dan eens blijken hebben "«pens het zeer Sm* 4- ho1veIin§en aantreffen, is niet zcei gunüig doch nadien het in een kort bedek vele waarheden bevat, zullen wij de moeite nemen om het voor onze Lezers uitefchrijven _„ Aan de meeste hoven bladz. 106 treft men th™* niets anders aan dan Schepfelen zonder gc st , zieof wdJsXSf tmk9P,Pe-n' ^blazen^indbuüenof wellustelingen, die zich in vuiligheid verlustio-en• jrnl z.ge zwelgers; geile gefchildercfe vrouwen*o 'nfen m5 troSchhdcf^e^^ * ,°eke? vreemden met trotsenneïd te bejegenen, hem n verlegenheid to brengen, of zich ,n het geheel niet met Stffeemoe! jen of onwetende lompe fchcpfelen , of™ kdSS valfche complimenten-makers, of zulken ö honger en verveeling ten oogen uitziet, of Se fh ven welke door hunne fchulden en dooi de" vrees voor hunnen ondergang gepijnigd worden. Dezen z h het waartegen ik zoovaak declameere, als ik ovS hovelingen fchreeuw; enz " tJ^T»™'1^6 ha"d* de SchriJVer «ver de vrije Kijksftad Bretnen, waarvan hij vele zeer opmerkenswaardige bijzonderheden mededeelt, welke Sol- andere plaatfen te vergeefs zoude zoeken JdocKr onze recenfje reeds groter is, dan wij ons hadden voorgefleld , moeten wij onze LezersJ desaanÏÏmle naar het werk zeiven verzenden. aesaanöaande ,J°a üot ,kunnen w.'ï 'er »og bijvoegen, dat het le*en dezer brieven met weinig veraangenaamd wordt, door  BRIEVEN. «33 door eene menigte van anekdoten, gefchiedenisfen en dichtftukjens, welke zeer lezenswaardig zijn, en waarvan het volgende tot een genoegzaam bewijs kan verftrekken. Wat zijn des levens fchoonfte dagen, Gezondheid! zonder u ? Hoe vlieden moed en wakkre luimen Waar uwe kragt niet werkt. * Geen overvloed kan hem verkwikken, Dien fmert of krankheid plaagt; Met wanlust zien zijn kwijnende oogen Op vreugde en lieflijkheid. é De mond ontzegt zijn dienst tot lachen, Het morgenrood der vreugd Werpt op de doodlijk bleeke wangen, Niet eenen heldren ftraal. ■& Gezondheid, edelfte aller fehatten! Zoo lang ik u geniet, Ben ik, zelfs in een kleine nutte, Benijdenswaard en groot. Dan draag ik Uil en zonder morren Der zorgen zwaarflen last, En ga 't aanflaande juichend tegen, Als gij mij onderfteunt. Reizen door Zwitferland. Door william coxe, M. A. Ilde Deel ifte Stuk. Te Utrecht cn Rotterdam, bij Wild en Altheer en J. Meijer. In gr. 8yo. 214 Bladz. De prijs is f 1 - 8 -: Dit Deel begint met den 38ft.cn, en eindigt met den 54ff.cn Brief. Deze Brieven handelen van reizen naar den top van den Convercle cn den Montblanc — van de Ijsbergen; — den Bouquettin — van Gcneve, Paijs de Vaud, Laufanne , Vevaij, Granfon , Neuchatel, Avenches, Friburg, en bijgelegen plaatzen, cn zaken die aldaar voorkomen.  234 W. COXE Na het algemeen bericht, dat wij voorhenen van dit Werk gegeven hebben, kunnen wij alleen eenige bijzonderheden uitkiezen, die wij oordeelen, dat onze lezers hier met genoegen vinden zullen. Van Verfoii een Dorp op Fransch grondgebied, verhaalt de Heer coxe , dat de Staatsminister van Vrankrijk, om met de onlusten van Geneve, in 1768, voordeel te doen een Plan ontwierp, om die Stad, die toen in Vrankriik zeer in ongunst was, te bederven, en den geheelen handel van het Meir aan zich te trekken: ten welken einde hij zijn oog op Verfoij liet vallen, als de geiclukfte plaats, om 'er eene groote Stad te bouwen; dat hij er tot dat einde ccne ftecnen Beer deed lc«-o-en en eene haven maken; dat hij 'er ook een fregat" liet bouwen, en veel fteen derwaards liet aanbrengen, om er huizen te ftichten, en dat hij 'er eene bézettine bezorgde en houten barakken deed opflaan, waarin zil eenigen tijd hun verblijf hielden. Doch dat de Redering, toen de haven bijna voltooid, cn 'er 125000 ponden fterling verfpild was, het ontwerp liet varen Dicht bij Noijon vond de reiziger een lindeboom van 24 voet en 4 duimen in den omtrek, en een anderen -die omtrent 3 voet minder in de rondte beflaat In eene noot befchrijft hij eenen derde boom van dezelfde loort, in de nabuurfchap van Morat, die ten minsten 36 voeten in den omtrek en niet minder dan 90 voeten hoogte heeft. Hij werd in 155o gcfnocid, om van de Ichors gebruik te maken. Een andere van «6 voeteii omtrek ftond wel eer bij de groote Kerkte Bern. Hij was in 1410 geplant , en deszelfs holle itam bragt m 1720 nog bladeren voord. Zeer aanmerkenswaardig is de regeeringsvorm van het Prinsdom Neuchatel, thans ccn domein van den Koning van Pruisfen. Zie hier waartoe de Vorst zich verbindt: hij mag geene andere gezindheden dan de J iervonnden toelaaten , uitgezonderd in twee plaatzen waar de Roomfche Godsdienst de hcerfchende is ~Z hij mag geen vreemdeling eenig burgerlijk of krijgsambt geven, dat van Landvoogd alleen uitgezonderd. —- Alle onderdanen kunnen vreemde Mogendheden dienen, die niet met den Vorst, als opperheer van Neuchatel, in oorlog zijn. In vijandelijkheden van den Vorst, die Neuchatel niet betreffen, kan de Staat onzijdig blijven — De Overheden en bedienaars van 't recht  reizen door zwitzerland. 235 \ recht behouden hunne rLmbten, zoo lang zij zich wel gedragen. Evenwel kan de Vorst daar over niet oordcelen/ Zekere rechters, daartoe te Neuchatel aan«•eftcld moeten hen van wangedrag in hunnen dienst óvertuigen. — De Vorst verbindt zich bij eede tot het nakomen, zoo wel van de onbefchrevene, als befchrevene rechten. Onder de onbefchrevene rechten Vs dit een der wezenlijkfte: „ De Vorst wordt gerekend zijn verblijf alleen' te Neuchatel te houden." Dus kan de'Vorst gecnen onderdaan buiten's lands te recht Hellen. Ook kan de Koning van Pruisfen met heel Duitschland in oorlog wezen, zonder dat Neuchatel 'er iet mede te doen heeft. Zclrs mogen bijzondere perfoonen, tegen hem dienen, zoo lang de Mogendheden die hen gebruiken , niets tegen hun Vaderland ondernemen. — De geheclc inkomst , die de Vorst uit dezen Staat trekt, bedraagt naauwlijks 5000 Ponden fterling. , Mooglijk is er geen kleine Staat bekend, die aan een zoo groot Vorst als dc Koning van Pruisfen is, toebehoort, en waarin de oorlpronglijke gewoonten en herkomens met zoo veel naauwgezethcid onderhouden worden. Of dit ook zoo geleideden zoude, indien dc Staat van Neuchatel in het midden van de overige Staaten van zijnen Vorst gelegen was, zou men moeten zien. . Dit genot van zijn oorfpronghjkc vrijheid en zagthcid zijner regeering is oorzaak, dat zich deze Staat in zeer goede omftandigheden bevindt. De Stad bevat maar omtrent 3000 Inwooncrs. Het gehcele Prinsdom van Neuchatel en Vallcngin had, in 1752 , een getal van 28017 onderdaanen en 4318 vreemdelingen. In 1784 beliep het 31576 onderdaanen en 9704 vreemdelingen: eene vermeerdering van een vierde gedeelte in blaren. In het jaar 1785 kreeg deze Staat, van eene zijner ingeborenen, david pIjrij, die in vreemde landen al dat geld gewonnen had, eene erfenis van niet minder dan 160,000 Ponden fterling, waardoor de openbaare werken cn gebouwen in eenen goeden ftaat worden ^efteld, cn 'cr voor goede godsdienftige (lichtingen gezorgd is, doch waaromtrent evenwel volgends den Heer coxe noch vrij wat tc doen overgebleven is. Men (preekt van het bevolken van woestenijen in Noord-Amerika,' doch men hoeft zoo ver niet te reizen  £36 j. mo ore zen om een voorbeeld daar van te zien, waar over men zich zeer zal verwonderen. La Chaux de fond en Locle, thans twee fchoone dorpen, zijn geleo-en in Valeicn , die voor weinige jaren nog meest &uit bosch beftonden. Doch de uitwerkfelen der nijverheid hebben hier in het veranderen van het toonecl wonderen gedaan. De weinige voortbrengfclcn van den grond waren te voren meer dan genoeg, om de inwoners te voeden, en thans alhoewel oneindig meer bebouwd, kan hij naauwlijks het achtfle deel van zijne ingezetenen voldoen. Men telt te Locle alleen 400 llorologiemaakers en 600 Kantwerkfters, men trouwt 'er vroeg en fokt zijne kinderen tot nijverheid op, en de beletzelen , die elders aan eenen goeden uitflag in den weg ftaau, zijn hier onbekend. Men vindt 'er menfchen, die voor de werktuigkunde bijzondere genie hebben, cn het daarin zoo ver brengen, dat zij buiten's lands in grooten roem zijn. De Heer coxe noemt met naame den vermaarden jaquet droz die thans in Parijs, en wiens Zoon in Londen is, en'welke uitmunt in Automatifche Werktuigen, waarvan men geen weerga kent — Deze twee dorpen moeten aan den vreemdeling zeer veel ftof voor hunne verbazing -opleveren. Doch wij kunnen 'er ons niet verder bi? inlaten. 1 Jammer is het, dat dc Meer coxe zijne rol van Reisbefchrijver zoo dikwijls met die van Historiefchrijver verwisselt. Hij doet geen goede keus, die de historiën' van de vorige eeuwen in Reisbefchrijvingcn zoekt en nog minder die ze in dezelve plaatst. Dagverhaal van jöhn moore, M. D. geduurende ztjn verblijf in Frankrijk, van het begin van Augustus 'tot het midden van December 1792. benevens een bericht van de aanmerkelijkfte gebeurenisfen binnen Parijs voorgevallen, van dien tijd af. tot aan den dood des laatjlen Franfchen Konings. Eerfte Stuk. In gr. Svo. 154 Bladz. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. De p 'riis'is ƒ 1-:-: r J ' Teder mensch, die eenig belang ftelt in de gebeurenis1 feil van onzen tijd, en die vooral zijne aandacht gevestigd heeft op het geen 'er in Vnmkrijk zedert "de jongst  DAGVERHAAL. 23? ÏAtirrw verlopen jaren is voorgevallen, kan het niet dan SffiSs Mngenaain zijn, de berichten des aangaap Ie van een"" onzijdigen ooggetnigen te mogen verne- "Sier in worden wij voldaan door het thans voor rmï liggend Dagverhaal van den Heere john moore, eenen Ma , clïe" bij onze Landgenoten door^nne beSwing van deMaatfchappij der Zeden m Vrankri k^ Zwitserland , en Duitschland , reeds van eene onnfVio-e ziide bekend is. .. ..e S Deze Wijsgerige Engelsman in zi nen vroegcren leef, tiidnvTankrijk verkerende, maakten de ongedwongen oudino/vriendelijkheid en vrolijkheid van deszelfs inwodnefs zoo eenen aangenamen indruk op zijne ziel, S bi zfch menigmaal bedroefde, dat eene Natie welke zoo zeer gefchikt was , om zelve gelukkig te - ™ aderen gelukkig te maken, gebukt ging on^öS^^^^"^ Regeringsvorm en "ffi meCEtez00danige gevoelens, werdt hem in de maand Augustus van het jaar x79*. eene aangenaam eeleïenhlid aangeboden, om dat zelfde volk, wiens Sgeftapelde verdrukkingen hi zoo vaak bejammerd Sin eenen ftaat van vrijheid te gaan bezoeken, welke gelegenheid door den Heere moore, gretig aangenomen, aanleidi^^ tot dit Dagverhaal gegeven heeft. ö ln dit eerfte ftuk vinden wi] een naauwkeurig verhaal van alles, 't geen den Schrijver op zijne reize aa Parijs, en gedurende de agt eerfte dagen van zijn verblitf aldaar, met betrekking tot de gewigtige Staatsrmwent? ing, wedervaren is, 't welk wegens zijne kortne2en aangenamen ftijl, zeer gefchikt is, om de aandacht van den Lezer gaande tc houden , en den lees- iU Vo°orccrsï^ wij hier de omftandigheden , die aanleiding gegeven hebben, tot de onttroning van den KoningTd! handelingen in de Nationale Vergadering, ™ het Vlrag van de hofpartij vtt dezelve; benevens de bewegingen van het volk op de gaanderijen - en het misnoegen tegen la faijette. len tweede, een verhaal van het voorgevallene in de tuinen der Tuüleries en de vlugt der Koninglijke Familie naar de Nationale Vergadering - derzelver verblijf en behandeïin* aldaar — aanfpraak van de nieuwgekoren Gemeens-  £38 J. MOORE mannen, gevolgd door de aanftelling der nieuwe MS Bisters ~ en eindelijk de komst van "de Zwitzcrs in de Nationale Vergadering - het befluit om den Koning in zijne: magt te Tchorfchen, en om de ftandbeeld n op cie openbaarc plaatzen te verdelgen, en nieuwe gedenk- 2Sf' hT ^ VrijIlCid,' i0 d"zelver Ptattt op e "§tc.n ~ be»evens een verhaal van het geleiden der Komnghjke Familie naar den Tempél; deoSttïïiüï heden daar b,j voorgevallen _ en eene naauwïSe befchnjving van de Klub der Jacobijnen , we ke wH dedelen! ' Wt tm P^êf znllen me- „ Dit Genootfchap, (dus lezen wij Bladz. 120 Vivan de uiterfte aangelegenheid, met veel nadruk uit." m. alexander lameth en m. duport waren, zoo als'men mij berigtte, de eerften, die het ontwerp voorftelden, om foortgelijke Sociëteiten, als die der Jacobijnen van Parijs, door geheel Vrankrijk op te rigten,en eene geregelde correspondentie met dezelve te houden. Deze onafgebroken zamenwerking geeft reden van de"onmiddelijke en algemeene goedkeuring , die alle Departementen meermalen te kennen gaven, over deze of geene maatregelen der Vergadering , 't geen den vreemdelingen onbegrijpelijk moest voorkomen bij gebrek van kennis , aan dezen beftendigen en fchiehjkeii omloop der gevoelens, 'k Hoor, dat 'er op zijn minst tien duizend foortgelijke Sociëteiten, in Vrankrijk aanwezig zijn." . Veele ftukken van de uiterfte aangelegenheid worden in de Parijsfche Sociëteit der Jacobijnen behandeld , voor men ze in de Nationale Vergadering brengt, en men kan den opgang , dien ze daar maken zullen, doorgaands gelijk ftellen met dien, welken zij in de Sociëteit hadden." „De Zaal , waar de Jacobijnen vergaderen, is nagenoeg eveneens opgefchikt, als die der Nationale Vergadering. De Spreekftoel of Lezenaar, voor welke de Leden het woord voeren, is tegenover de zitplaats van den Prefident ; en 'er is een tafel voor de Secretarisfen, en galerijen voor eene groote fehaare toehoorers van beide dc Sexen, in de eene zoo wel als in de andere. 'Er zijn eenige mannen aangefteld, die door de zaal wandelen, om ftiltc te bevelen , of liever te verzoeken, wanneer de debatten hevig worden in de Club der JaCobijnen, op dezelfde wijze als dit door de deurwaarders in de Nationale Vergadering gedaan wordt , en meestal met even weinig effect, enz." Uit het bovengezegde zouden onze Lezers vcelligt denken, dat de Heer moore , alleen dat geen aantekende, 't geen hem als een voorftander der Franfche omwenteling 't meest behaagde, doch wij moeten hem het recht doen, dat hij met die onzijdigheid, welke eenen wijsgeer betaamt , even zeer de. wanorders en ongeregeldheden aanftipt, welke eene omwenteling van dat gewigt natuurlijk moesten verzeilen , en dat hij over verfcheïde voorvallen zijn leedwezen en ongenoegen, meer dan eens heeft laten blijken. Lic-  s40j.v.eijk,lied.voord.landm.p.moens,de tr00st,enz, Liederen voor den Landman. Door tan van eftk Predikant te Loosduinen. Eerfte Stukje. Te Amflerdam, tij J. Allart. In iamo. De prijs is ƒ : - 4 : . EC1r hl™?fPnmet negentien Gezangen voor de goede Landheden. De onderwerpen zijn meest,uit de bezigheden en voorwerpen van den Land- en Veeman genomen. Bij voorbeeld,van het melken ,zaaien, maaien, dorlchen, de jonge Herder, het Schaapfcheren enz Anderen hebben betrekking op de opvoeding, en loopen over Schoolgaan en Catechizcren. Ook vindt men hier Avond- en Morgenliederen, enz. alles naar de vatbaarheid van eenvouwige landlieden. «i1 V^Trkf dat- df Heer VAN EI'K met deze fetukjens bedoeld heeft, vinden wij dezelve zeer goed Menfchen die veel betrekking op Landlieden hebben' mogen ze aan de Jeugd ten platte lande aanprijzen, of dezelve daar onder ten gefchenke uitdeden. Wii wenfehen, dat de lust van den Heer van eitk, tot het voordzetten van dit nuttig Werk , ook door het goed gebruik, dat er van gemaakt wordt, en vooral door het nut oat zij fhchten, krachtig mag worden opge- De Troost der zalige Onfterfljkheid befchouwd, bij het afJlerven van mijnen hartelijk geliefden Oom den Wel Ed. Groot Achtb. Heere adr. moens, Oud Directeur van Neerlands-Inaiën. Door petronella moens. Ie Bergen op den Zoom, bij van Riemsdijk cn van Bronkhorst. 1793. In gr.'8vo. 11 Bladz. De prijs ts f : - 4 : - * + T)it kort gedicht van Juffrouw moens , willen wij met deze aankondiging alleen aan de Liefhebbers van haare Schriften bekend maken, dezen zullen het wel waardig vinden, om bij haaren overigen arbeid gevoegd te worden. Wij hebben verfcheiden fchoone gedachten in hetzelve gevonden.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Het Boek job , naar het Hebreeuvsch. Met korte Aanmerkingen voor Ongeleerden. Opoe IJsbrand van iia.mkl.svf.ld. In gr. 8vo. Te Ainjleldam , bij M. de Bruijn. 05. Dc pïj> i: f 1-10-: Hebben wij mecrmaalen met den welverdienden lof van de Overzetting des Ouden Testaments van den Heer van hamelsveld gefprokeu, wij zullen dit insgelijks, en met reden, van dit Deel moeten doen. Wel is waar, deze vertaling van het Boek Job, wijkt in zeer veele opzichten van de overige voorhanden zijnde vertalingen al", dan, wij twijfelen niet, of elk verftandige zal dezelve een bedaard en oordeelkundig onderzoek waardig achten , en met genoegen lezen , vooral, wanneer hij de yerftandigê en in ons oog dikwerf juist getroffen aanmerkingen van den Ilooglceraar daar mede vergelijkt. — Ook zal eik , die de hooge oudheid dezes Boeks, de menigvuldige verhevene onderwerpen, die daar in verhandeld wordeinden bijzonderen ftijl, de charakters der verfchillende perfoonen , die daar in voorkomen, enz, in aanmerking neemt,-en daar mede de verfchillende , cn wijduitëenlopende verklaringen en uitleggingen der Geleerden vergelijkt, gaern willen erkennen, dat het Boek Job voor eene vloeiende en geregelde vertaling een der moeilijkften is. — luïhei: zeide in zijnen tijd, ,, in Job werken Wij zoo, m. philip , aur.OGAf.Lus en ik, dat wij, in vier dagen , zomtijds naauwlijks drie verzen klaar krijgen" (*). En fchoon ons laateren in veele opzichten door eenen schultens , michaüïLïs , herder , greve , en anderen ten opzichte van jön is voorgewerkt, is 'er echter nog zeer veel overgebleven 5 cn ieder belangrijke bijdrage, vooral , wanneer men, gelijk de Heer van hamelsveld, een< geheel nieuw fpoor betreedt , blijft voor den Bijbelminnaar gewigtig , en der ernftige nafporing- dubbel waardig. De Heer Van hamelsveld heeft vóór zijne Aanmér- . ' kin-? (*) Zie de Bijdragen tot bevordering van Waarheid en Gods* vrugt, Ijle Stuk, Bladz. 16. vad. bibl. vi. deel. NO. 6. .q"  24* ij. van hamelsveld kingen eene vrij breedvoerige en zeer lezenswaardige Inleiding geplaatst, waar in hij fpreekt van den inhoud en bedoeling dezes Boeks , vervolgends van den Held van hetzelve job, als ook van zijne drie vrienden , van s Mans vaderland, leeftijd , gefchiedenis — hij deelt insgelijks zijne gedachten mede , of hier eene waarlijk voorgevallen gebeurenis voorkome , dan of de inhoud des Boeks als eene dichterlijke vinding, als eene Parabel, of Zedelecrende Fabel, moet aangezien worden ; eindelijk gewaagt hij van de dichtkundige inrichting , de oudheid , den Schrijver , de regelmatig- en godhjkheid van dit Boek. . Uit deze opgave, oordelen wij den Lezer geen ondienst te zullen doen, wanneer wij de gedachte vau den Heer van hamelsveld, over de bedoeling van dit Boek overnemen. „Dezelve is zekerlijk niet", zegt hij, „ eene volledige oplosfmg van de handelwijze der ,, Voorzienigheid in het beftuur dezer benedenwereld; „ dan moest de Godheid, fprekendc ingevoerd , ons ,, den fleutel daartoe opgeven , het welk nu geenszins „ gefchiedt. — Neen, dit Boek is geene Theodicee, in „ dien zin , welken men aan dit woord doorgaands „ hecht , het is geene bcfpiegelende verdediging der „ Godlijke Voorzienigheid. —"Maar eene prahikale of „ beoefenende onderrichting, hoe dc menfchen behoo„ ren te denken en te handelen, omtrent lijdende on„ fchuld en deugd, zoo van zichzclven als van ande„ ren, — Het oogmerk is dan in 't kort, ons te leeren, die waare_ wijsheid ftandvastig te behouden, ,, dat wij God dienen, en de deugd beoefenen , zoo „ wel in voor- als tegenfpocd, en ons zorgvuldig wach„ ten, om de deugd te lasteren of te verdenken." Over dc vraag, hoe men dit Bock hebbe aan te merken ? laat de Hoogleeraar zich vervolgends dus uit: »j Of men het een Leer- of een Lelden- of een ïo,, lieddicht (Drama) verkiest te noemen, daar over wil ik met niemand twisten, het is toch niet naar de regelen gefchreven , die wij thans in onzen Westerfchen fmaak voor elke dezer zoorten van Dicht9 ftukken voorfchrijven. — Dit zeg ik alleenlijk, daar het gantfche Boek, mijns inziens, één geheel uit■„ maakt , zou ik het liefst een Heldendicht noemen , ,, doch geheel in den fmaak der grijste aloudheid. — *„ Het verhaal knoopt het geheel aan elkander , en „ voert  het boek job. 243 „ voert de handelende en Inrekende perfoonen op het \ toneel, doch laat hen, daar het voegzaam is, ver, ', volgends zeiven fpreken en handelen. — Men vindt ', dit gedeeltlijk ook zoo in de Heldendichten van 110„ meer. , bij wien zijne handelende perfoonen ook veel,, iil zeiven fpreken, terwijl zijne verhalen het verband „ aan het geheel geven, cn dat aanëenfchakelen (*). Eindelijk "zullen wij nog het oordeel van den Heer van hamelsveld zeiven over zijne vertaling mededeelen, niet twijfelende, of elk verftandige zal aan een ander die vrijheid, welke hij voor zichzelven verkiest, ook willen overlaten. „ ln mijne vertaling, zegt hij, verkoos ik eene proeve te nemen van eene voetma" te, die voor de tonceleu, welke hier voorkomen, " best fcheen te voegen , doch waaromtrent ik mij " veele vrijheid genomen heb , omdat ik, zoo veel " mooglijk, getrouw wilde blijven aan dc denkbeelden " en uitdrukkingen van het oorfpronglijke, welks kragt en verhevenheid ik echter zelve voele, verbaazend " veel in de Vertaling te verliezen. In hoe verre ik " gedaagd ben , zal aan den Lezer ter beoordeling „ ftaan." Wij kunnen ons bij het opgeven van deze en gene proeve, in geene breedvoerige aanmerkingen daar omtrent inlaten, de Lezer gelieve zelf met onzijdigheid te oordelen, en de Aanmerkingen van den Heer van hamelsveld, bedaard, te overwegen. Bij Hoofdfi. I. 6. vinden wij de volgende : — ,, Ik 1 „ weet niet, waarom zommige zich hier gefloten heb„ ben, dat zij den Satan in de tegenwoordigheid van „ Jehova vinden? De Dichter ontleent zijn beeld van ,, aardfche Vorften. Wel nu is het dan iet vreemds, ,, dat lasterziclen, aanklagers van de deugd, zich aan ,, de Hoven der Vorften bevinden, die de beste Va„ derlanders, de getrouwde dienaaren van den Vorst, ,, bij hem zwart en verdacht zoeken te maaken ? —• , Ik vind veel eer hier eene juiste oordeelkundige trek 11 van den Dichter , welke zijn vernuft waardig is , „ mids men in het oog houde, hetgeen ik in de alge- / „ mee- (*) Die hier omtrent meer begeert, leze lowth de Sacra Poefi Hebrceorum Prcelect. 32, 33 , 3 4. en michacus , Inleiding in het Oude Testament, i(ïe Stuk. Q *  2-H IJ. VAN HAMELSVELD ,, nieene voorgaande Aanmerking over vs. 6. nopens „ zijne bedoeling heb aangemerkt, cn ik heb dus niet „ nodig, met zommige Geleerden, dezen Satcm tot „ Fiskaal of openbaar aanklager in den hemel te ver„ heffen, — Die eenen Dichter wil beoordelen , moet „ een Dichterlijk gevoel hebben, ten minften zonder „ dit Itaat het hem niet vrij tc berispen en te bedil„ len. — De Leere der Geesten , en wel goede en „ kwaade, is verders zeer oud, en algemeen onder ,, het menschdom, dit heldert ons op, van waar de ,, Dichter dezen Satan ontleent, om hem ten tonecle ,, te voeren." Bij Hoofd/?. II. 7. zegt dc Iloogleeraar: — „ Het is „ thans genoegzaam buiten kijf', dat jobs ziekte, wel„ kc hem aantast, volgends dit Boek , de Elephantid„fis, de ergfte ongeneeslijke foort van melaatsheid, „ geweest is. Men zie 'er de befchrijving van in de „ Aanmerkingen op Lcy. XIIIJ 1. met bijvoeging, dat ,, de Lijders doorgaands naar den dood verlangen, dc„ wijl de ziekte ongeneeslijk is. — Ook vinden zij in ,, niets genoegen. De leden hangen hun zwaar, en „ zijn hun tot, een last. Een "iegelijk vliedt hen, „ zoo wegens de onaangename toevallen, als wegens „ het gevaar van befmetting , waar mede deze ziekte „ verzeld gaat. — Alle deze toevallen vinden wij, in „ 't beloop van dit Boek, van jobs ziekte opgemerkt." Tot eene proeve van de Vertaling, diene 'het begin van -Hoofdfi. IX. 1. Hier tegen bracht job weder de volgende redenen in : 2. Ja recht, mijn vriend, ik weet de waarheid van dit alles; Hoe zou een flerveling rechtvaardig zijn bij God ? 3. Indien het God behaagt , hem voor 't gericht tc daagen, Kan hij geen antwoord Hem op één uit duizend geven. 4 Wijs is 'God in verftand ; zijn kragt cn magt is {berk: Wie, die zich tegen Hem gekant heeft, is 't ontkomen ? 5. Hij is 't, die bergen op het onverwachtst verzet; Die ze, in zijn grimmigheid, ten afgrond néér doet zinken; 6.  HET BOEK jon. 245 6. Die d'aarde iiddercnd uit haare plaats beweegt; Zoo dat haar pijlers bccvcn — 7. Die aan de Zon gebiedt, en zij weerhoudt haar ftraalen; . , , . Die op het Starrenheir zijn godlijk zegel duikt, 3. Den hemel tentsgewijz' lpant door zijn Alver- Fngop den hollen vloed van wolken-zeeën treedt; 0 De Schepper van Orion , Zevenftar, en Wagen , En al 't geftarnte, dat in 't zuiden zich ver- 10 Die'groote dingen doet, voor ons niet te onderzoeken, 'En wonderen verricht , meer dan men tellen kan. Schoon is ook de Vertaling van Hoofdfi. XIV. 1 De broze fterveling, uit eene Vrouw geboren, Is kort van levenstijd, verzadigd van cllcnd, a. Gelijk ccn tedre bloem verwelkt hij , naauw ontloken ; Gelijk de fchaduw vliedt, zoo ftaat hu nimmer ,- j)n 'evenwel Haat gij op hem naauwlcttendc oogen • J' Mij, nietig fterveling! betrekt gij in 't gericht. 4. Wordt wel één enkel mensch, die zuiver is, gevonden, ■ , , 3 ■ ^ Daar 't all' onzuiver is? Neen , mdedaad, met één! , .. , , 5 Is dan zijn tijd bij u beftemd, zijn levensjaaren '' Bepaald, cn hem een perk, met t'overlchreen, geitcld, , 6. Ach wend u van hem af, opdat hij rust geniete , • ...... n 1 Tot, als des huurlings dag,zijn tijd verftreken is. -r. Van d' omgehouwen boom blijft nog verwachting over.; .. Hij fpruit weêr uit, hij fchict op nieuw zijn loten uit; 8. Al is zijn wortel in den grond zelfs reeds verouderd , . Al is zijn (tam verdord , verdorven in het Hol; 9. Hij fpruit nog echter uit , gekoesterd door het water, .. . Hij fchjet weêr loof, als waar' hij nieuweungs O 3 jo.  S4 IJ. VAN hamelsveld io. Maar fterft de broze mensch, zijgt hij ter aarde neder ; Blaast hij den adem uit; helaas! waar is hij dan ? Nog eene proef van Hoofdfi. XIX. 25—29. 25. Mijn eereredder leeft, daarvan ben ik verzekerd; Die zal ten laatftcn eens voor mij in 't ftrijdperk ftaan; 26. Alfchoon ook na mijn huid zelfs dit doorknaagd mogt wezen. Nog zal ik eenmaal God uit dit mijn lichaam zien! 27. Ik zal hem tot mijn' hulp nog zien; en deez' mijn' oogen Hem, niet meer vreemd voor mij, aanfehouwen van nabij! 't Verlangen naar dat heil verteert mijn ingewand ! 28. „ Waarom hem zoo vervolgd?" dit zult gij dan erkennen; Daar ons nu blijkt , dat hij gelijk hadt in zijn zaak ! 29. Vreest voor het wraakzwaard! weet, dat het is opgeheven Voor onrecht en geweld! Eens zal 'er rechtdag zijn. Dc Uitleggers vragen hier, of deze woorden toevertrouwen op eene herftelling en redding van zijne eere nog in dit leven uitdrukken ? dan of zij verder gaan, en Jobs geloof in een leven na dit leven, ja, zijne hoop op eene opftanding uit de dooden befchrijven ? Aan elk dezer gevoelens heeft het aan geene voorftanders ontbroken. De Heer van hamelsveld laat aan den Lezer zijne vrijheid , hij zelf is voor de eerstgenoemde gedachte niet ongenegen. — Laten wij hier nevens nog een derde gevoelen, dat van den Heer kennicott naamlijk, bijvoegen, en den Lezer ter beproeving voorftellen (*). Hij kan in geene der beide opgenoemde gevoelens berusten, maar denkt, dat Jobs overtuiging, hier voorgedragen, deze is : „ Dat, — fchoon zijne ontbinding nabij was, te midden van de onregt- ma- C) In zijne Remarks on felect Pafkges of the Old Testament. Men vindt her zelve vertaald medegedeeld in de Nieuws AU gemeene faderl. Letteroef UI. Deel, 2de Stuk, Bladz. 503.  HET BOEK JOB. 347 matige befchuldigingen zijner vermeende vrienden, en de wreede befpottingcn zijner hem vijandige naastbeftaanden, en fchoon hij dus verdrukt naar den geest met lichaams -fmcrten hadt te worftelen, in ftof en asfche nederzat, hij nogthans uit dat ellendig lichaam, in zijn vleesch, dus van huid beroofd, en ten grave neigende, God zou zien, die -zich ten zijnen behoeve zou verklaaren, en de onfchuld van zijn Charakter handhaavenr- Na deze opvatting uit den zin der woorden zelve, uit den zamenhang, en tegen eenige bedenkingen o-eftaafd te hebben, geeft hij de volgende vertaling: & as" Ik weet dat mijn Vcrdeediger leeft , cn ten laatften zal hij over dit ftof opftaan. "6 En, na dat mijne Tegenftanders mij dus mishandeld zullen hebben, zal ik zelfs 111 mijn vleesch God zien: 27 Dien ik zal zien aan mijne zijde, en mijne oogen zullen Hem aanfehouwen, doch niet van mij vervreemd. Al dit heb ik in mijnen boezem weggelegd. «3. Waarlijk, gij zult zeggen: „ Waarom hebben , wij Hem vervolgd, ziende dat de waarheid " der zaake bij Hem gevonden wordt?" .„ Beeft voor u zeiven, op 't gezichte des zwaards; want het zwaard is gewet tegen de ongeregtigheden. , , ..... Wecst daarom verzekerd, dat er oordcel zal zun. De kortheid van ons beftek verbiedt ons meer andere proeven van de fraaie Vertaling cn Aanmerkingen van den Heer van hamelsveld, mede te deelen. Alleen moeten wij nog iet zeggen van de laatfte Hoofdftukken dezes Boeks. In eene Aanmerking bij Hoofdft. XXXVUL 2. zegt de Hoogleeraar , „ ik vermeet mij niet, overal in deze Hoofdftukken, de grootheid van het oorfpronglijke gevat, of getrefen te hebben, — Mijn Lezer zal daaromtrent infehiklijkheid geheven V te o-cbruikeu. — Verfcheiden gezegden en wendmTcn°ziin, voor den Vertaaler en Uitlegger, ten hoog" ften moeilijk. Ik heb op veele plaatzen de yertaalin°- van den Heer greve overgenomen, die deze " laatfte Hoofdftukken van Job, met veel geleerdheid " en oordeel, behandeld heeft." En waarlijk, elk die dit werk van den genoemden Geleerden kent, en de moeite, door hem aan dit laatfte gedeelte van fob beQ 4 fteed,  248 IJ. VAN HAMELSVELD fteed, naar waarde weet te fchatten, zal dit éétiHfé, d!.nvaw £n ?eer van,hamelsvbld, bewaarheid ViW, proeve gXn " ^ Vertali,1Se»i ec™ Die van den Heer van hamelsveld , begint dus : 1. Nu iprak Jehova zelve uit het onwedcr op deze wijze tot Job: ' 2. Wie is zoo koen, dat hij het hoog bcfluur ver-duistren, Met woorden zonder zin , Gods'raad bedillen durit ? 3- Wel aan, omgord, gelijk een'dapper man, uw lenden; . ïlc zaWi vraagen, kom geef gij mij onderricht. 4. V\ aar waart gij, toen ik d'aard' op haaren grondflag vestte ? Spreek op, indien gij zoo verheven kennis hebt! 5. Wie heelt des aardbols maat bepaald? gij weet het. immers! • Wie fpandc, zeg liet mij, het meetfnoer over hem ? 6' °P -S hl bCghl Zij'" Srondflag ncêrgczon- Wie heeft van 't vast gebouw den hoekfteen eerst • gelegd? enz. Die van den Heer greve, zoo veel mooglijk, uit de Latijnfche, letterlijk (*). Wie is hij, die verborgene wijsheid bevat? Die bewaarder van onbekende redenen? Gord u aan , betoon u een man, Onderrigt mij op mijne vragen : Zijt gij tegenwoordig geweest, toen ik de aarde bouwde? Hebt gij alles naauwkcurig doorzien, zo geef het te kennen; Wie heeft hare afmetingen bepaald ? gij weet het immers: Of wie heeft het rigtfnoer over haar gelpannen ^ • Op welke grondllagen zijn hare zuilen gebouwds Of wie heeft hare kapitelen gelegd ?" eiiz. ' ' Hoe (*} Vaderl. Bibliotheek, I. Deel, ïfie Stuk, Bladz. 395.  het boek job'. ■ H9 (Toe wenschlijk ware het, dat allen, wiet roeping het is den Bijbel te verklaren, en hunne medemenichen tot een waardis begrip van den Godsdienst op te wekken van dezc^en zoortgelijke fchriften, een verftandig Suï maakten! hoe veel zouden ze daardoor met tot wegneming van veele verkeerde begrippen en voor, oordeefen toebrengen! hoe onemdig veel goeds ftich, ■ ten! — j, d. MicHAëLis, Nieuwe overzetting des Ouden TestaJ menu met aanmerkingen voor ^lef%%J%^£t derduitsch overgebragt XV. Deel l. Stuk jcMzcn de het Boek der -Pfahnen van Pfalm l-LXXLl. Ie Dordrecht, bij A./Bluslé ^ Zoon, ZATtlaT" Tn Krap, 1793- B.ehalvcn de Voorreden 34a Bladz, In gr. Octavo, . XV. Deel, 1. Stuk. Behelzende het-Boek ~~7Z Pfalmcn van Pfalm LXXIII—CL, 'i"94- 3°+ flali 1Tgr%cLo. De prijs der beide Stukken zs ƒ 3 - 6 ■ ; Met genoegen ziet de Bijbelminnaar, "die in gezonde en manlijke uitlegkunde vermaak- vmdt, den voortel dien men maakt met ons de Bijbelvertaling van def Ridder miciiaclis te leveren. De zcldzaame ge. eè dhe d, en het oordeelkundig gebruik het welk deïe Se man van zijne uitgcllrckte kundigheden weet £ maken, zoodat hij ook zelfs daar waar hn misfchien den rechten weg mist, nogtlians leert, als ook zi e manlijke wijze van fchriftverklarcn en vertaaien, waarmede hij, niet verhaald aan het gezag van anderen "men ei|cn weg vervolgt, zullen 's mans fchriften beftendig bij alle hoogfehatters van wetenfchappen in achting doen blijven., Dc beide tegenwoordige Stukken, die de vertaling van het Bock der Pfahnen in zich bevatten, zijn met n»in in waardij, dan de vertaling der voorgaande Bne boeken Zü zijn in het Hollandsen overgebracht volgends de tweede mcrklijk verbeterde Uitgave.in het Hooeduitsch, waaromtrent michaülis zelve in zijne Voorreden voor dit ttuk verdag doet.  *5° J- D« MJCHAetlS De vertaling der Plateer, i, voteends cewnrw. dien wij met dachten, dat een ootdedkraL lS?dez£ Palmvertahng met die van de Hoogleerlaren Mra tinghe en van hamelsveld, en den arbeid van den ^^nV7oVc\Sri °™ Psalmen tï Se&\Jrïï 'ietben' °m, verfchelden bijzondere der />/fc m ieders handen zijn, Imnncn wii onf de ^rdTezc£e1ndlbVPaarei,- -:De HeVlcHASëïs" yeizcndt zelve m de Voorreden zijne Lezers, die het XI. Bladz. 191—020. het XII UlnH-/ ,„5 „J [ XIX. op het einde. BIadZ' I28~194- en het In de Voorreden maakt de Heer MicHAèus étene aan kn, is david zoo verre af, van de verhevenfte dfchS te zijn, dat zijne meeste Pfalmen niet ééns on den tweeden, maar op den derden, ja zelfs nog op eenen laagercn trap daan, alleen niet opJ den onderlleif, w ai" ik plaSén!^ e" eemg6n van de XI1 kleine Pr°feetcn „ Volgends mijn gevoelen ftaarj de Hebreeinvfche gedichten, welken de Bijbel bevat, in deze rangfehikf „ De eerde plaats bekleedt de zaakrijke, de wijsgerige, de kenner der Natuur, in alle Haare drie rijken, de'  nieuwe overzetting des ouden testaments. 25* dc ingeblazene, de verhevene, de wegvoerende Joh _! Deze bevat net hoogde denkbeeld der Hebreeuwlche Dichtkunde. Ten minden niets van het Hcbreeuwkhe noch Arabifche, het geen wij van de gedichten hebben, is met hem gelijk Men leze en gevoelei Terdond naar hem, maar echter wat laager, daan dc liederen, welken wij van mqsbs hebben; bij voorb. üeut. XXXII. en dc XCtte Pfalm, welke zich zonder allen fchi'jn van opgeblazenheid boven de meeste andere Pulmen zoo zeer verheft." . n „ De naaftc plaats na moses neemt asaf in. — Omtrent op een gelijken trap ftaan nog de choonfte Pfalmen vin david onder welken ft. echter den zoo "eer bewonderden XVllIden Pfalm met reken dewijl dezelve met de zinnebeeldige bcfchrijvmg van het onweder voor mij te lang fpeelt maar den XXIX, LXVIII en CXXXIXften, het lied van debora, Richt V de CXXXVIIfte Pfalm, welke naar mijne , mening van Jcrcmids hand zou zijn , en -eenige nu de voorzeggingen van Jcfaias ingevlochtc liederen. Je rZ is? gelijk de Profeeten in het gemeen plegen te 'zijn, geen Redenaar, maar volgends de manier van fchrijven een Dichter, in de daad, één der beste Hebreeuwfche Dichters, welke zich zeiven menigmaal eenigzins boven den derden trap verheit; hij vlegt alleen in deze Dichtkunde fomwijlen nog hoogere dichtkunde in, tegen welke gene onrijm zijn "10etÖp den derden trap vinde ik de meeste Pfahnen van david, onder welken gemeenlijk de fchoonfte zijn welke de zachte natuur fchilderen, bij voorbeeld de XXI11. XLII. en CIVde Pfalm. . Maar hu blijven alzins nog eenige Pfalmen van hem over, welke hunne plaats op ccn lageren trap nemen moeten; en dit is niet te verwonderen, dewijl van hem zoo veele gedichten behouden zijn. Als wij van eenen Dichter veele gedichten hebben , zoo zullen er zekerlijk eenigen zijn, waarin Jnj daalt. Ook Maller is daarvan niet uit tc zonderen." ; _„ Tot eene proeve , hoe dc Ridder MicB&eLts dc Pralmen verhandelt, kiezen wij, om de kortheid den CL PSALM. CL Een Pfalm Davids.  2^2 j» D. MICHAeUS 1. Ik zal van genade en gerechtigheid zingen En voor u, Jehova, liederen fpeelen. ' 2. Ik zal op den onbedrieglijkeri weg letten (Wanneer zult gij mij daarop ontmoeten?) In t binnenfte mijnes huizes zal ik met ccn oprecht hart handelen. ^ 3. Ik zal mij nooit laagheden voorwerpen. Ik haat hem, die van 't recht afwijkt, hij zal mijn vriend niet worden. J 4. De onredelijke moet verre van mij zijn, Ik zal den boozen niet kennen. 5. Ilcm, die anderen in 't verborgen lastert, zal ik verdomd maken, De man met hoogmoedige oogen cn groote gedachten , moet mijn bediende niet zijn. 6. Mijne oogen zoeken dc oprechten iii 't land uit opdat ik ze hebbe, Wie op rechte wegen gaat, die zal mij dienen. 7. De bedrieger moet in mijn palcis niet blijven Noch dc leugenaar voor mijne oogen. ' 8. Alle morgen zal ik de onrechtvaardi'gen tot zwiigen brengen, 3 Opdat de boosdoeners uit de ftad Gods verdwijnen. Zie hier 's mans aanmerkingen op dezen Pfalm voor ongcleerden. „Deze Pfalm is in alle overzettingen zeer mismaakt, en ziet 'er uit, als of david tot God over zijne eigene goede werken fprak, bijna op dezelfde wijze als de Phanfeer, Luc. XVIJI. of nog wat meer onbelcheiden: want hier ontbreekt 'er nog de dankzegging aan, welke dc Pharifeër daar echter aan Go^l daar voor verricht, dat hij hem tot een zoo voorbeeldig man gemaakt bad. 'Er is in dc daad zelfs iet in dc IIcbreeuwfche letterkunde, dat met deze zoo gewooue verkeerde uitlee ging van den Pfalm niet beflaan kan: doch dat behoort niet tot aanmerkingen voor ongcleerden. In 't kort david verhaalt niet, wat goeds hij verricht heeft, maaibij vat voornemens op. Eenigen derzelven zijn van dien aart, dat elke godvruchtige ze kan en moet vol gen, maar andere, van het derde of vierde vers af betreffen alleen de regeering van david. ' ' vs. 2. In 't binncnflc mijucs huizes enz.'] Dat is- ik Wil niet Hechts in 't openbaar en voor de oogen'der we»  NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. *53 Konjngen, ^^a^-Sn hunne wijkfchanzeu onSend,Zt geheel 'andersdan zij zich aan dc waereld vertogen. ^ ^ nf de gefchiedenis toontda ^^Xn/maar van htnneJlechw ltaatsai fe ^ ?trderi^vTljnS wordt, als hij zich van Hechte STSoT^S^^^ dat ik in dezen regel vm dc todlcnc punten beh afgegaan: volgends deze vf 1 ^ztfTvèrftamd maken ] Ik zal den bedekten Ins enar foodanig antwoorden, dat hem de lust ong'an zal, om, vfoot de tweedemaal, iemand m t ge- 8 S'iS] D" morgens werdt 'er recht géüW,en david deedt dit te JA»0*» injnf " ffi'gelijk wij uit zijne 8^X»'vA^ de rechtszaak grondig onderzoekt, cn hem, recht heeft, veroordeelt." v „, TTittrekfel uit het kort Begrip der Befchomvcnde God-  254 w. witmond!' wanneer liij eenige gewietiffe hbVWo f,.,. i en duidelijke pntlikkelSg van dl Sjblt^ï^ van onzen Heiligen Godsdienst on van'r 7aarhed^rt hij ook eene heimelijke 7mitJ!S^?-^Z00 Wordr onberekenbaar nadeel dit laatfte i,, i ri ™ We!k ecn geweest is, en hoe veele'1^ "de ÏSfie Gezindheden, de echter iii^ nu ■ w/ \ulullnen m t algemeen aangemerkt, moet als eene zeer voortreffelijke niet alleen, maar ook als eene zeer nutte mhgting befchouwd worden. Aan deze to«* heeft men vooral te danken, onder het gros der menigte, het voortduurend begrip omtrent het aanwezen van een zeker iet, 't welk men Godsdienst noemt. Zeer duister en verward, bij veelen , is indedaad dit begrip. Doch even dit duistere cn verwarde heeft eene zekere heilzaame ftrekking; indien het geene daadlijke goede uitwerkzels voortbrenge , dient het, althans tot eenen teugel tegen dc uitfpattingen der losbandig! heid. Behalven dc goede neigingen, door den weldaadigen Schepper den menfchen ingeplant, mogen wij onzes oordeels, dc openbaare Godsdienstoefening als eene bron van dit heil voor de famenleving aanmerken. Intusfchen, verre is het 'er af, dat deeze inrio-. tmg , ondanks haare algemeene nuttigheid, in de daadchjkc toepasfing, het voordeel zou aanbrengen, voor t welk zij berekend is. Verfcheiden redenen zouden daarvan kunnen worden aangewezen. Over deze redenen zullen wij thans niet uitweiden, maar alleen met  HAND*BOËK VOOR PREDIKANTEN* «5$ met den Heer enfield , als ons gevoelen opgeven, dat eene dier redenen moet gezogt worden in dc gebrekkige wijze, op welk de openbaare Leerredenen gefield zijn. „ Welk mensch ," vraagt zijn Eerw. met regt in zijne Voorrede, „ die de aangelegenheid der onder„ werpen op den Predikftoel verhandeld, in bet oog „ houdt, zal beweeren, dat de Predikatiën, door* „ gaands, zo gefchikt zijn, om de harten te roeren, „ en der menfchen zeden te regelen, als num billijker „wijze verwagteu mogt? Welk mensch, die onze „ plaatfen der openbare Godsdienstocfeninge toegci „ wijd, bezoekt, met oogmerk, om te letten op de , „ manier van prediken, zal huiverig zijn om tc er„ kennen, dat de welfprckendhcid van den Kanfel thans „ in een zeer onvolmaaktcn ftaat is, wanneer hij die „ vergelijkt met de welfprckendhcid van 't Oude Gric* i „ kenland en Romen, ja zelfs (voegt 'er de Schrijver , ,, nevens) met die van onze Engclfcffe Rechtbank?" Met regt wenscht hierom de Heer enfield, dat de beginfels der Predikkunst grondig nagefpoord, de gebreken of uitmuntendheden aangewezen , gepaste regels, op de ondervinding gegrond, wierden voorge1'chreven : in één woord , dat men de Predikkunst, even gelijk veele andere kunflen, van mindere aangelegenheid, tot eeii geregeld famenftel wist te brengen. Dit meent hij, zou kunnen dienen ter weeringe van ; verfcheiden gebreken, welke, tot hiertoe, plaats hebben , onder welke hij, als een der voornaamften telt, dat de Predikers niet genoeg agt geven op eene behoorlijke verfcheidenheid in het opftellen hunner Leer: redenen. Om dit gebrek te verhelpen, en den Leeraaren ftoffe i tot verfcheidenheid, in de onderwerpen hunner opftellen , te verfchaffen, heeft de Heer enfield , onzes Ioordeels, eenen zeer voegzaamen weg ingeflagen. In een aantal van zeven Hoofdftukken, in welke zijn werk verdeeld is, bevat hetzelve eene opgave van onderwerpen, welke dienftige ftoffe tot Kerkelijke redevoeringen kunnen opleveren; met nevens gevoegde Schril! tuurtexten, welke daartoe bekwaame aanleiding kunnen Igeven. De Opfchriften der Hoofdftukken zijn de volgende: ,, over God ; over Deugd en Ondeugd in 't „ algemeen; over de Pligten der Godzaligheid; over „ Gezellige Deugden; Perfoonlijke Deugden; over de R 2 Chris-  20Q W. ENFIELD „ Christelijke Openbaaring ; Gefchiedkundige Onderwerpen; bij bijzondere gelegenheden." Elk dezer Hoofdftukken bevat eene opgave der onderwerpen, welke , volgends den aart der zake , daartoe moeten betrokken worden. Aldus, bij voorbeeld, loopt het eerfte Hoofdftuk over Gods beftaan , Werken , Voorzienigheid, Regeering en Volmaaktheden. Het Hoofdftuk, 't welk over de pligten der Godzaligheid handelt, doet opgave van de volgende onderwerpen: Godsvrugt in 't algemeen; de kennis van God; oplettendheid op de Goddelijke Voorzienigheid; Gods tegenwoordigheid in het oog te houden; liefde tot God; Godsdienftige dankbaarheid en lof; onderwerping aan Gods Voorzienigheid; Vertrouwen op God; Godsdienftige Blijdfchap; Godsdienftig Eerbewijs ; Godsdienftige Gehoorzaamheid. De meeste dezer Afdeelingen zijn gefmaldecld in zodanige onderwerpen , welke tot de hoofdzaak betrekking hebben. Bij voorbeeld , de Afdeeling , getiteld Godsdien/lig Eerbewijs , wordt aldus uitgebreid: „ De natuur, redelijkheid, en het ,, aanbelang dier hulde — de heilzaame gevolgen van „ het gebed Gebeden in droefheid — bijzondere „ onderwerpen des Gebeds; het goede des levens; de „ vergiffenis van zonden; wijsheid en deugd; algemee„ ne deugd en geluk - de hoedanigheden van Gode ,, behaaglijke aanbidders; opregthcid; {de dwaasheid ,, en Godloosheid van eenen huichelagtigen eerbied,') eerbied; blijmoedigheid; een deugdzaam character — ,, het waarnemen van den Sabbath openbaar „ eerbewijs; deszelfs redelijkheid en voordeelcn, _ de ,, manier der waarneming van hetzelve — dagelijk- „ fchc — huisTelijke — afzonderlijke hulde — „ de dwaasheid der ongodsdienfligheid en vem het vcrwaar„ kozen der opgenoemde eerbewijzingen." Uit deze proeve, vertrouwen wij , zal de Lezer omtrent het geheele ontwerp een geregeld denkbeeld kunnen vormen. Om den Lezeren de moeite van het zoeken na gepaste Texten te befparen, beeft de Heer enfield nevens ieder onderwerp, meestal, verfcheiden Schriftuurplaatfcn gevoegd, op dezelve fiaande, en daartoe onmiddelijke aanleiding gevende. Bij wijze van Aanhangzel heeft de Schrijver agter het Werk afzonderlijk laaten drukken, eene volgreeks van uitgezogte Plaat- fen  MAND-BOEK VOOR PREDIKANTEN. n6i fen uit de Apocrijphe Boeken, op de onderwerpen, in de vijf eerfte Hoofdftukken aangekondigd, flaande. Wij twijfelen niet, of den Lezer zal uit deze Schets blijken, zo als de Schrijver zich in de Voorrede uitdrukt dat de Volmaaktheden en Voorzienigheid van het Opperfte Wezen; de natuur, verphgtmgen en mid" delen der Deugd; de pligten der Godzaligheid; de o-czclligc en perfoonlijke deugden; zo wel als de bewijzen, bijzondere leerftukken, en voorfchriften van het Christendom; hoofd voor hoofd eene groote " verfcheidenheid, van uit elkander loopende onderwerpen zullen opleveren , welke de oplettendheid "eens Christen Leeraars overwaardig zijn en dat deze, volgens hunnen aart, van elkandcren 011" dërfcheidene onderwerpen, voor eenen naarftigen " Leeraar zo overvloedige bouwftoflcn voor verichil" lende Predikatiën opleveren, dat zij hem aan werk " kunnen helpen voor veele jaaren." Op den inhoud en aanleg dezes Werks hebben wij wel met eenige uitvoerigheid willen ftilftaan, voor zo veel het ons voorkomt, van eene hcilzaame ftrekkmge tc zijn en den Leeraaren tot eene zeer nuttige handleidinse tc kunnen dienen. Sleeten deze minder den tijd met dorre uitgerekte Schriftvcrklaaringen, maar'leiden zij zich meer toe, om, na eene zaaklijke beknopte opheldering of uitbreiding van eenen uitgekozen lext, vobens het geleide van den Heere enfield , de hoold; waarheden en pligten van den Godsdienst, met aiwisfelcndc verfcheidenheid, klaar cn duidelijk voor tc draden, en op de harten en het gedrag der Hoorderen toe&te pasfen, geenszins twijfelen wij,of de openbaare Godsdienstoefening zou, niet alleen onder alle rangen cn Handen van menfchen, tot meer voordeel gedijen, maar ook met meer wezenlijk genoegen, en alzo vlijtiger, worden waargenomen. WÜ voorzien ééne bedenking. Veele Leeraaren zijn te"en dusdanig eene taak niet opgewasfeu. 'tlszo: en° hierom geven wij den raad aan de zulken , die daartoe geregtigd zijn , om allen, welke na het Leeraaratnpt dingen, nidieh deze onbevoegdheid bij tijas m hun befpeurd worde, den toegang tot den gewijden Predikftoel te weigeren. R 3 les-  j. priestleij Lesfen over de Gefehiedkunde en algemeene Staatkunde door joseph priestleij , L. L. D. F. R. enz. Uit - het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Te Deventer, btj L. Leemhorst, L. A. Karicnbergh en G. Brouwer " Tl ■ f *f^/ffstr 5o5 Bla-fz. In gr. Octavo. De prijs der beide Deelen is f 5 - 10 - : "Qit is het Tweede Deel van het belangrijk werk van den kundigen priestleij, welk Tweede Deel bilander m XXXI Leslen de algemeene Staatkunde behandelt, en zoo rijk is van gewigtige ftofien en onderwerpen, dat wij ons, indedaad, verlegen vinden hoe wij er best een verflag aan onze Lezers van zullen mededeelen. Wij hebben ons , ten einde 'er een algemeen denkbeeld van te geven, eindelijk bepaald tot eene opgave van den hoofd-inhoud van elke les waarna wij deze en gene merkwaardige bijzonderheden tot eene proeve van des Schrijvers wijze van behandeling hier zullen plaatfen, terwij] wij allen, die lust hebben, om zich een denkbeeld van de algemeene Staatkunde tc vormen, aanfpooren, om zich dit werk eigen tc maken , zij zullen 'er veel, zeer veel uit leeren kunnen. ]n dc eerfte Les toont de Schrijver aan, hoe alles wat een volk gelukkig, talrijk of veilig kan maken' de aandacht van den Beoefenaar der Gefchiedenis waardig is, en dus ook de Regcering als een wezenlijk ftuk', welker aart en voorwerpen hij ontvouwt, en onderzoekt, hoe verre de voorzorgen der Regecring zich moeten uitftrekken. Vrijheid van fpreken en fchrijven openbaar onderwijs , enz. De Tweede Les handelt over de Burgerlijke en Staatkundige vrijheid , welke priestleij Bladz. 20 dus bepaalt en onderfcheid: „ De magt, waarvan de Maatfchappij den mensch in het bezit laat, ten aanzien van zijn eigen gedrag, kan men zijne burgerlijke vrijheid noemen; terwijl het aandeel, welk hij in het beftuur van de zaken der Maatfchappij hebben mag,'zijne Staatkundige vrijheid kan geheetcn worden." En omtrent deze laatfte drukt hij zich dus' uit: Bladz. 21, „ Het moge, op het eerfte inzien, van weinig aanbelang fchijnen, of de menfchen in de gemeene rampen des levens al of niet eenige Staatkundige vrijheid bezit-  LESSEN OVER DE GESCHIEDE. EN ALGEM. STAATK. 163 zitten, doch, zonder deze kan 'er die overtuiging van veiligheid en onafhanglijkhcid niet zijn welke a ken in ftaat is, om den mensch tot dc grootfte ycrnchtuio-en aan te moedigen. Al wie gevoelt, dat hij afhangt van de befcheidenheid van anderen, over wier gedrag hij op geenerlei wijze iet te zeggen heeft heeft altijd eenig onbekend kwaad tc duchten. Hi| zal fchrikken, om de aandacht zijner meesters op zich te trekken, en moet zich wel ras als een nietig en verlaagd wezen aanmerken." enz. v.: . Vervolgends gaat hij 111 die Les over, tot de befchouwing van de bijzondere oogmerken van bijzondere Regeermgen , en tot de Regeenngsvormen, enkelvouwise of famengeftelde. In de derde Les wordt van het willekeurig gezag en de eenhoofdige Regeering gefproken , en derzelver voor- en nadeden opgegeven, enz. In dc vierde Les vinden wij de voordeden der Vólksweering enz. Hier toont priestleij nadrukujk aan, dit in geene Regeeringsvorm grooter onderwerping gevonde wordt dan in deze. Alk de leden van een Gemeenebest moeten onder de ftiptfte gehoorzaamheid leven: doch het is aan huns gelijken en aan de Wet. De vijfde Les verklaart, waarin de Jrtftocratte veifcbilt van het Despoihmus — en handelt tevens van de Europifchc Monarchiën, enz. . De zesde Les fpreekt over de voortduunng der Rederingen; het evenwigt van magt, bijzonder 111 ingeland; uitgebreidheid ™de zij niets ,, De Beftuurers van den Burgerftaat worden veelal ds opgevoed dat men niet kan onderftellcn dl zi iCSr?rhel,b?5 om over Godsdienftige wKrfi den te beflisfen, of dat zij de beste richteS zmi zon den om daar over uitfpraak te doen D?n nie" mand lijdt meer bij deze verbindtenis tusfehen de Kerl" cn den Burgerftaat dan de Godsdienst zelve dat de leden der maatfchappij, als belijders van den Cnt dienst, en voor zooverre zij dooÏÏenzdven bevoor" cleeld worden. Want, wanneer de Godsdienst dul nn" gen is, om alle veranderingen te belmrn j zaaldijk dezelve ook zijn mogtem» ' n°°d' „ Gevolglijk heeft men nimmer gezien, dat eeni«v Hervorming ,n de Christen Kerken uit het 1 gchaam dï gccstchjkheid is voortgekomen, maar wiit Szfc* met al hun magt daar tegen verzetten. Enkele men fchen, die ecmge denkbeelden van hervormin- hadden opgevat, hebben hunne gevoelens aan ande en SS hjk gemaakt, en dus werdt die groote hoon vin W gemeenc volk allengskens gewonnf nï? t ot dat Se k de Burger-Overheden het geroep om he^oming zoo lui- ~J<$-']? Men fu 1k"me" zeggen, dat, fchoon de Konine en de Leden van het Parlement zeiven geene God^eleenJen |'n z,j echter de hulp van Godgeleerder/kunnen infoepènEr naar welk licht moeten zij oordeelen, die het meest ge£ Zijn om hun met raad te dienen ? „ De wétenfoHap van èe, „ ^nder' zegt de vernuftige Schrijver van het leven van n? oor „ kan wel onze ke,mls te hulp komen, m armZ' „derzelver gebrek vervullen. Want het is onniZhT™ „ door een ander goed te oordeelen over iet, vvelk wh zei „ ven niet beoordeelen kunnen.» indien een Godsdienst retó* gevestigd ,s, zullen de Overheden van het la„d gewooS tc rade gaan met deszelfs Voorftandcrs en anderef, die be lang hebben, om denzelven te onderfebraagen. Ma r n dir geval zullen z,j nimmer op den weg gebracht worden tot her vorming van groote misbruiken » tfafuck. van den 'w$mj'  tESSEN OVfia DE GeSCHIEDK. En ALGBM. STAATK. afe , , j„„ Aat 7Ü het voorzichtig oordeelden, luide bevonden dat geesteli|heid draaide daar aan gehoor ^ jevc". i ö j fde yan SS «en ijverig £ hS voorftnan van den nieuwen tont van zaken, als Zii 'KX^^röpSnr. on, pochend- •ff'ïKht'm £etaSta bij het in tod fte foor w« itóaw* vfer VTnigt%iin°nn £)e ^«/i » ƒ 2 - 4 ■ : tt^t tweede Deel van dit uitmuntend werk is op deH zelfde wiiz ingerigt als het eerfte, waarvan w« onze" Lezer^ 'voorheen Wde Deel No vnerïa verflag gegeven hebben. — De Heer mercier SS hfer weder eene menigte onderwerpen te berde, d e hem voor verbetering vatbaar febenen, welke door tL OtT eehe -eestige wijze worden voorgedragen. ^Tn iKt zelve wo?dt gehandeld over de volgende on- ^ofdft' m. Ovw de Franfche Mademie. 33. /fe Ka* ^•St lef hnJnsrL De Zaal der Schilder/lukken 35-  -i° MERCÏER Het Christendom, a.6. De Theocratie *-r 7~>„ v * 4«. De Groote Wet. 49? ffjSS^g *fi*tt loorlezmg van een oud edikL [} f^'$™hJke Kort gefprek over gwigtige zaken. 4 LeS t 5/t" Leeraar in de Stciatkunrle e« cv^,«, ^femagt. tf, ^A ^ ueomatiamae. 58; óta-atspenfioenen. 59. ^ siprma. 60. Immers Kamt. 61. Vervolg van >W .JaÜ nier te maken, iullïn 4 W Sïf» fdï De Franfche Akademie hadt haren nnm zij was niet meer in het Mtei* tt» S behouden » op een lullen berg,die var? alle SSt^Sf^1 dige boschjens befchadnwd wieJd - hS IhonSZ™*' met meer door een ZMgèrfctefr PorSvW ren hellebaard bewaard, m*&g^JS?&* STm°ePbl„7Pde «"PS berg Was bebouvvl met aan. genaame kluizenaars huisiens, waar in 7\,-h A» l begeven konden, die lust ha'ddeii? on^ te ïchrhVcn Daar wierdt eene Redevoering gehouden ovc,r d. die zoo treffend was, dat de' SaSSeg^ïgf malkanders talenten erkenden, en de Akademistcn ffi kanderen de hand toereikten - eene tweede waS ene voorlezing, waar 1,1 wierdt aangetoond, wat de Akf dem.e ,n haare kindsheid, dat is "omtrent deaïtiende eeuw geweest was. ''biuencie Het Kabinet des Konings was een groote Temf.Pl op wiens voorgevel gefchreven Hond?: Kort Zrd van het Heel-al; deze behoorde aan den StS S was uit achting aan den Koning toegeftaan _ D, Vorst beoefende in denzelven, op hetSvoefpoor de oude Koningen, de Genees-, Heel- en andere Kunsten zijnde die gelukkige tijd wedergekeerd dat het goud met was een pand der ledigheid0 of het 'zaad der m daden, maar aan hunne bezitters diende om nuttie proefnemingen en ontdekkingen tc doen van de genei  HET JAAR. TwREDÜIZEND VIERH0NB. EN VEERTIG» 271 jnen der natuur; wordende de roem der Koningen niet meer afgerekend naar den roem der Veldflagcn, die zij «ewonnen, of de bloedige veroveringen, die zij gemaakt hadden, maar naar de nuttige ontdekkingen, die zij, ten dienste van het menschdom, gedaan hadden — op de toppen der bergen waren torens opgei ri°t om waarnemingen te doen, de Luchtbollen waren zoo verbeterd, dat men daardoor eene gemeenfehap had gekregen met alle de plaatfen van den den gantfehen aardbodem. De wandelplaatfen voorheen enkel tot vermaak aani gelegd, waren nu met vrugtbomen beplant. ' Het Tijrisch purper, waarmede men de_ mantels der Keizers gewoon was te verwen, de Spiegel van Archimedes, en de konst van balzemen van dc Egijptenaren had men wedergevonden, ook waren hun de kunst om Henen te fmelten, de onuitbluschbare lampen, en de Appiaanfche Saus bekend — zij wisten , waaruit het water beftond, en zij kenden het element des vuurs — men had ontdekt, dat de vergiften , waarmede de aarde bedekt was , de kragtigfle geneesmiddelen waren, en het middel uitgevonden, om den Heen in 's menfchen ligchaam te ontbinden, zonder de ingewanden te bederven — ook was men in flaat om de tering, de long-ontftekingen en andere foortgelijke ziekten , die thans voor dodelijk gehouden worden , te kunnen genezen. Dc Schilderkunst bepaalde zich niet meer tot de fabelkunde , maar diende om zoo veel als zedekundige en leerzame boeken te verfchaffen, en de onderwerpen te vereeuwigen, die gefchikt waren om gevoelens van deugd cn grootheid inteboezemen — dc Heidenfche Godheden, zoo ongewijd als fchandelijk, hielden de pencelen niet meer bezig —.men vond geen lodewijk de XlWfi meer uitgefchilderd met den blikfem in de hand op azure wolken gezeten — maar daar en tegen zag men hendrik de Wde de Stad fpijzigende, die hij belegerde, trajanus zijne klederen verfcheurende, om de wonden van* eenen ongelukkigen te verbinden — marcus aurelius van het paard Hijgende, om het verzoekfehrift van eene arme vrouw aantenemen — de edelmoedige fabre de keten van den galei-roeier aannemende in de plaats van zijn vader, enz. De Akademiën van Teken-, Schilder- en Beeldhou- kun-  £7a ilERCIER kunde voorheen zoo gevaarlijk, omdat zij de weelde de pragt, de begeerlijkheid en losbandigheid begunftïgden dienden nu tot nuttige einden, om leslen van deugd in te boezemen — door de fchaduw der Havernij zelfs te vermijden , die zoo nadelig is voor de o-c. me , hadt men zich zoo ver boven de oudheid weten te verheffen, dat de Hukken van raphacl en rujjbens niet meer gezogt wierden, alle Kunflen en Handwerken waren even vrij , men lag de nijverheid, gelijk in een dwingelandfche eeuw, niet meer aan banden , dat iemand, die werken wilde, vooraf eene fomme gelds moest betalen, in plaats van eene beloning ter aanmoediging te ontvangen — alle de gilden, die enkel verzameld waren, om de driften der menfchen heviger te doen worden, waren vernietigd; de Kunflenaars trokken een jaargeld van het land, en wijdden hunne talenten aan de verdienden en aan dc deugd — het was uitdrukkelijk verboden onderwerpen te "houwen , die niet tot de ziel fpraken, en dus wierd 'cr geen fraai marmer of andere even dierbare ftof bedorven. _ Hij zag den Koning op zijnen Troon — het was met mogelijk een fchoncr, edeler, cerbiedverwekkender en troostender denkbeeld van de Koninglijke Majcfteit te vormen — vier Beelden, verbeeldende de Sterkte, de Matigheid', de Rechtvaardigheid cn de Gocdertierendheid droegen een eenvouwigen zetel van wit marmer, die enkel zoo veel verheven was, als nodig was, om de ftem beter te horen — aan wêêrskanïén Mond een tafel, op welker eene de wetten van Staat en de grenzen der Koninglijke magt, en op de anderen de pligten der Koningen cn Onderdanen gegraveerd waren — onder de eerfte trap rustte het gcbalzcmd lijk van den voiïgen Monarch, tot dat zijn Zoon zijn plaats kwam vervullen, om zijne opvolgers gedurig toeteroepen, dat zij fterflijl: waren, [het fchijnt dus, dat de erfopvolging in die meer verlichte eeuwen naar het gevoelen van den Heer mercier nog plaats zal hebben , dit behoort weer onder die tcgenftrijdigheden , waar Van wij 'er onder het lezen van dit Werk, meer hebben aangetroffen.] De Troon was toeganglijk voor ieder burger, en ieder mogt tot den algemeerien Vader fpreken, zoo lang de zitting, die eens in ieder week , drie uuren lang, gehouden wierd, duurde. De Regeringsvorm was noch Mi-  KET JAAR. TWEEDUIZEND VIERH0ND. EN VEERTIG. 273 Monarchaal, noch Democratisch, noch Aristocratisch; zij was redelijk en voor mertfcheri gefchikt — alles Werd met algemene Hemmen bellis:, en de onvoorziene gevallen werden aan dc wijsheid van den Koning overgelaten — de wetten regeerden, en niemand was boven dezelven verheven; de Koning hadt alle magt om goed tc doen, en geen, om kwaad te doen. — De Regenten waren Vaders in alle dc uitgeftrektheid van het woord. ' ^ , - Overtuigd, dat van de opvoeding der Groten, het geluk der burgeren afhing, cn dat de deugd zoo wel als de ondeugd geleerd wordt , werdt 'er met groote zorgvuldigheid voor den Troonsopvolger gewaakt. — Zoodra hij geboren was, kreeg hij op den lchouder een Koninghjk merk , en dan werdt hij weggevoerd om onder het opzigt gefield te worden van kundige burgerlieden, die hem de hoogheid, waartoe hij beftemd was, verborgen, en onderwezen in alles, wat hij naderhand nodig had — men gewende hem aan de gemeenfte fpijzen — hij werdt, gelijk den zoon van een boer gekleed — hij kon den Troon niet beklimmen voor zijn 12. jaar, omdat het tegen het gezond verftand ftrijdig is, een Koning te gehoorzamen, die een Ymé is —j alles werdt aangewend om hem te bewijzen, dat hij een mensch en geen Koning geboren is , men gaf hem een afkeer van de pracht, die zoo vele Staten bedorven heeft — men leerde hem het beftaan van een Opperwezen, en hij was genoodzaakt eene burgeres te trouwen [maar hoe? indien de jonge Koning ondanks al dat nuttig onderwijs een kwaad en heerschzuchtig hart betoonde of ongel'chikt was, om dat gene te leren , 't welk hem naderhand in zijne gewigtige bediening zoude van noden zijn? — Zoo ver fchijnen 'zich dc dromen van onzen Schrijver niet uitgeftrekt te hebben.] ;' Dc vrouwen bragtcn geen ander goed mede ten huwelijk , dan hare deugden en bekoorlijkheden — en dus vorderde haar eigenbelang de verbetering van hare zedelijke hoedanigheden, zijnde de verderrlijke coquetterij daar door geheel vernietigd — de Muzijk en de . Dans maakte haar voornaamfte verdienften niet meer uit , maar daar en tegen bezaten zij de kunst van huishouden, hare mannen te behagen, en hare kinderen wel optevoeden. VAD. BIBL. VI. DEEL. NO. 6. S De  &74 MERCIER. De algemeene belastingen werden opgebragt in een groote geldkist , ftaande op een ruime kruisftraat — op de kist ftond gefchreven: Schatting voor den Koning reprefenterende den Staat — naast dezelve Hond een kist voor vrijwillige giften — in de eerfte bragt ieder burger tot onderhoud van den Staat het vijftigfte gedeelte van zijne inkomften — de dagloner alleen, en die maar juist zoo veel hadt als tot zijn onderhoud nodig was, was vrij van deze belasting — het geld van de tweede kist werdt bedeed tot nuttige ftigtingen en ontwerpen, die de goedkeuring van het algemeen ontvangen hadden. . Zoodra dc Koning een nieuw Edict hadt uitgevaardigd, dat de goedkeuring van het algemeen verdiende, was daar de plaats, waar men zijne erkentenis te kennen gaf, en dus was zij dikwijls nog voller dan de eerite. En nadien deze giften op de billijkheid gegrond waren, en met een goed hart gegeven werden, was 'er niemand, die dezelven te rug' hield. De Franfchen hadden geen Volkplantingen meer in de Nieuwe Wereld — elk gedeelte van Amerika maakte een bijzonder Rijk uit, fchoon onder eenerlei wetgeving — men rekende, dat men buitenfporig handelen zoude , als men zijne waarde Landgenoten twee duizend mijlen ver wilde wegzenden —'de Volkplantingen werden toen gelijk geoordeeld met de buitenplaatien van b jzondcre perfonen, vroeg of laat bederven zij bet huis in dc ftad. De tabak, de koffij en dc thee, waren afgefchaft . men beoefende flegts den binnenlandfchen handel, en bevond 'er zich wel bij — en deze hoofdzaaklijk op den Landbouw gegrond, voldeed aan de behoefte van den mensch, en niet aan zijnen hoogmoed. •— De fchepen voeren de wereld niet meer rond om Couchenille en Indigo te halen — alles wat tot gemak, tot aangenaamheid en de regte oogmerken der natuur diende , werdt aangemoedigd , terwijl alles , wat tot pracht cn tot ijdelhcid diende , ftrengeïijk verboden was. Zij bezogten wel verafgelegen natiën , maar, alleen met het oogmerk om nuttige ontdekkingen , kunllen en wetenfchappen van haar te halen. De huizen waren van binnen niet meer verfierd met vernisfen, porcelein, verguldzel of Chincefche mannetjens. — maar daar cn tegen waren zij zindelijk, en met een aangenaam behangzel voorzien — het eenig- fte  het jaar tweeduizend vierh0nd. en veertig. 275 fte fieraad beftond fa prenten , die met een vrolijke kleur waren afgezet. De Avondgezelfchappen waren aangenaam, levendig en leerzaam, zonder dat iemand met zijne denkbeelden zogt te fehitteren — de vrouwen betamelijk ingetogen en zedig, waren bezig met ligt werk — de zouteloze tijdkorting van te fpelen, was verdweenen. De Avondmaaltijd werd reeds om zeven uuren gehouden , om met geen overladen maag naar bed te gaan — men ging vroegtijdig flapcn, om de genoegens van den morgenftond ïnet te verliezen. , .. De huisvader zegende met eerbied de fmjs — de tafel.was enkel fcboonheid en zindelijkheid - de dienstboden zaten aan het einde der tafel, en ontvingen onder het eten lesfen van braafheid van den huisvader, die hen beminde. De vrolijkheid en vrijheid heerschten aan de tatel — alle fijne gerechten, ragouts , faufen, enz. waren uit de mode;het geheim, om middenin den winter vrugtcii te hebben van den zomer, was Verloren - men ftond vrolijk van de tafel op, dankte God, en niemand hadt vapeurs of kwade fpijsvertermg. De konst van Seinen diencte m plaats van posten, en befpaarde veel fchrijvens — men hadt een werktuig •uitgevonden door middel van het kanon, wiens gedruis men door grote orgelpijpen liet gaan, die eenen verren weerklank gaven, zoodat men van de eene Had tot de andere, met malkandercn fpreken konde. De Christenen hadden de banieren van petrus, luther en calvyn verlaten , en zich verëenigd onder den ftandaard van christus. — Zij hadden maar eene geloofsbelijdenis, eenen godsdienst, eene kerk. Alle honderd jaren was alle burgerlijke wet van beftuur afgefchaft , en op dien tijd naar den algemeenen wil veranderd zijnde, hernam zij haar kragt weêr voor honderd jaren. Daar waren geen dorre heiden meer, welke de onkunde of de luiheid tot eene eeuwige onvrugtbaarheid veroordeeld hadt, omdat het eene wet was, die altijd ftand hield en geëerbiedigd werd, dat alle de onbebouwde landen toebehooren aan den eerfteii bezitnemer, die 'er het eerst de fpa of ploeg in ftak, of er een boom in plantte. Daar kwam een luchtfehip aan met volle zeilen, van ga eene  MER.CIER. eene ontzachlijke grootte, en ankerde op een o-root plein, het kwam van Pekin, en was zeven en een halven dag onder weg geweest. Rusland grensde aan alle de Zeeën, en kon door haar met alle de delen der twee werelddelen gemeenfehap hebben — die Kroon te zwaar voor dén hoofd was in tweeën verdeeld. - Polen was eenen erfliiken Koning onderworpen. — Het Ottomannisch Rijk was te ondergebragten onder het zwaard der overwinning ?nÜ .°re^;r — D«itscHland verbond zich nooit tegen een! W^nl?f^d re^' beilidd al]c de voordelen van zijn Staatkundig ftelfel - dc verëenigde Provintiën waren door onlusten,fchokken, en door hare groote rijkdommen genoodzaakt^ geweest, op eenen dag naar Afiën intefchepen en bettonden dus niet meer dan in de Oost- L„^;förtUkl,lg Aat ,het nlaar een droom is> Nederlandeislj Engeland hadt, wegens zijne verwonderlijke kegenngsrorm, die fomtijds gefchokt, maar nooit vernietigd werd nog zijn ouden luister behouden, maar was de mededinger niet meer van Vrankrijk Spanje hadt eindelijk zijne uitgebreide "bezittingen weten te doen gelden men hadt zich daar toegelfgS op de bebouwing der Landen, die hunne Voorvaders verwaarloosd hadden , maar daar was geen Inquifitie meer. Portugal was geheel in Engeland gcfmöleV en ontving zijne wetten van die Mogendheid In Zwitzerland was de Aristokratie beteugeld — het behield zijne burgers , en verkogt ze niet meer aan de Mogendheden, om menfchen, die men hun aanwees, in koelen bloede te gaan doodflaan. 'vvecs, Italiën hadt zich tot dén ligchaam gemaakt - het hooki van oen Godsdienst hadt al zijn kragt in dc herderlijke waakzaamheid gefield - hij onderzogt de zaken van de Staatkunde der Vorften , laakte of keurde goed, en zijne goed- of afkeuring op eene verlichtte Wijze gegrond hadt eene zedelijke kragt, die den onrcdelijken Vorst belchroomd maakte. Daar beftoud geen krijgsmagt meer, en de Republikeinfche Regeringsvorm was in alle Staten ingevoerd [hoe ftrookt dit wederom, met het geen ons boven van Polen , en Portugal is opgegeven ?J De dwaasheid der grillige oorlogen was verdwenen . Allc. Staatspenfioenen waren afgefchaft , omdat zii de ledigheid veroorzaken, en het volk te veel drukkende  HET JAAR TWEEDUIZEND VJERHOND. EN VEERTIG, ü?7 dc eenigften,die penfioenen trokken, waren de zulken , dfeoSchuld gin boeien gezugt hadden, en dit werd dan vooï eene vergoeding gerekend, uit naam der ge- "tgiipS^rLfchapen, en behoorde aan Vrankrijk Zoo ook Atbenen. - Alexandrien ftond weder over eind, men hadt 'er flegts het despotismus en de bSaarschheid weten uitteroeien - de yrugtbaarheui was daar herleefd ; zoodra de iwnschheid^niet meer beledigd was geworden. - De Politie hadt de pest ^oniiTwaf htt kenmerk - de Afrikanen^ -haaf - es rafttó door de fchone gewasfen, waar mede het aardrijk be- PlS St, die over het algemeen f»^«^5bï •,n hloei was was de tu nierskunst — elk burger beteelde zi N eigen tuin - en het werd voor een fuhande gereSd, niet te kunnen planten , enten of ftloeien _ het volk vermaakte zich in die onfehu dige hcrhcbhJ-Z de tuinen zag men noch ftandbce den noch latwerk - daar groeiden flegts vrugten en bloemen hc otsch marmer ontluisterde die met, zulks weed voor eene belediging der natuur gerekend . het volk fteet in die tuinen zijn meesten tijd, en de jeugd verrbnte 'er hare oefeningen in. . , ,,. , .„ gHet volk bezat, na zoovele ontdekkingen gedaan te hebben! eene verwonderlijke zedigheid, en geloofde dat St menfchelijk vernuft nog eens nieuwe en hogere ontdekkingen doen zou , waar bij de hunnen flegts kinderfpel en beuzclingen zouden wezen. De vreedzame handelwijze met de Indianen , toen ille oorlogen waren weggenomen, hadt die vicemcie vimen gewend met hoogachting , in plaats van met vrees,op de verlichtte menfchen neder te zien. Wij oordelen,dat deze fchets 5«öe^»m/ai,^S* om onze Lezers van de uitmuntendheid dezes Weiks tl^overtuigen , en hun eene begeerte m te boezem n, om een plan van zedelijke verbetering m zijn verband « lezen! waar van wij hier flegts de hoofdzaken hebbelaangeftipt. - Het Lilde Hoofdftuk, waar in over detóosfnig van de fchulden van den Staat gehandeld wordt ,Sent eene bijzondere oplettendheid, als meS 3  S7" werken de des Schrijvers aanmerkingen over dc nuttigheid van den Landbouw, welken in haar geheel verdienen edezen te worden. b Daarenboven is het Werk verrijkt met eene menigte Aantekeningen en ophelderende Noten, welke in de daad een lchat van kundigheden in zich bevatten Intuslchen dient men onder het lezen altijd in her oog te houden dat dit Werk reeds lang voor de on lusten in Vrankrijk vervaardigd is ^ indien hij eeni "e jaaren later gedroomd hadt , zou hij over het lot van hebDben!JK ' Z°° §£Wcldig Iliet niisgcflagen Voorts zal men onder het lezen van dit Werk zich dikwijls verwonderen, dat 'er van des Schrijvers voorzeggingen reeds- zoo veel bewaarheid zijn geworden het geen bn fommigen aanleiding zou kunnen geven om den wijsgengen mercier onder dc politieque Profeten een plaats te verlenen, doch men moet in aanmerking nemen, dat de omwenteling, die in Vrankriik heelt plaats gehad, door de fchranderfte mannen reeds langen tijd voorzien is geweest, en dat onder anderen dit Werk van mercier, een van de voorfchriften geweest is naar welken de Franfchcn hunne Staatshervorming hebben ingerigt. ua v,,? Sfei iS di Zin%öuk ' welke aan het hoofd van dn Werk geplaatst is, cn door onpartijdige Lezers op het einde van ieder Hoofdftuk, bijna met volkomen overtuiging, zal herhaald worden. Werken van het AmfleMa)nseh dicht- en letteroefenend genootfchap Eerde Deel. Te Amfteldam, bij Mi dt Bruijn, Behahen het Voorwerk 388 Bladz. In groot Octavo. ^ De prijs is f 3 - : . :> m op best p^£r Tiet Genootfchap, wiens eerfte lettervruchten wij onze Landgenoten thans aankondigen, is zijnen oorfprong verfchuldigd aan dc Heeren o. brendfr a br and is te Amfteldam, en bernardus bosch, voorheen Predikant te Diemen, die in het jaar 178? daar van het eerfte ontwerp maakten. ' * Dit tweetal kunstvrienden fpoedig tot een zestal aangegroeid zijnde, werd in het Volgende jaar reeds tot het  VAN HET AMSTELD. DICHT- EN LETTEROEF. GENOOTS. 279 het opgeven van eene prijsftoffe befloten, waar in het noesen had , om uit negentien ingezonden dichtitukken S "en inet den gouden en twee met den zilveren T^on^vïn geregelde wetten werdt £ een\antal kuh|und^u éiJM«5*ZL^Z tot deszelfs befchermheren uitgekotf"S de Stad Amfteldam geluk met dit gelijk te vt-ezen is ^«^hd^vC|l0S« behoorlijk "acht y&5T$■ £ SSSSSS daar in vervat wel boven het' middelmatige verbeven zijn.. ^g™ Jg zullen onze aanmerkingen hier ovei met verdei br Wat 'den inhoud van dit eerfte deel behelst, wij vinden h fetzèt i" vier prijsverzen over^r. ^m- g - bet eerfte ^'^^J^J& van den gouden eerpenning bekiooucl is nu. |s ^hannes ^™^tT^*è^^ S ^n^rS^wSen Vmi accesftt, waar van de Schrijver nï^ S goedgevonden, zijnen naam bekend tCarkTwee Prijsverzen over dm lof van de Vaderlandfel 'Zmnrd] 'door marxa boren woesthoven, en johannes willem van h o 4  V. ER KEN "/pas waardig geoorffi' k HC" gouden ««Prijs is dcnMat-s^^T1"52 Men^te» ^or onderlcheijVjds eerde zegenpraal, door arend fokke , si. T|rgcSn~ov^r MARIA PETRONELLA el- helmcke. dr velde, geboren De SS^clÏÏ^?' d°°r JAN ™ Roijen. BefchouwSgJan een XvenT Joan rosierz. ItCnuid goudviscbjen, door KuSt?^11 " CenZaamheid' «00rharxinos nieuwenstraten. ^vijucius , dooi adriana van over- ^^&StSS^ - zijne EchtgeJSlza eene Romance, door martinus nieuwenhuij. DeTosTen dfr^' door de«^Iven. Ell Tor Lr d001' abraham d(j sart he? leerfpreSi^in dïK?^ T* de a^ie 0f brandis. " d" DlCh^«nSt d00r G. brender a » Gij  VAN HET AMSTELD. DICHT- EN LETTEROEF. GENOOTS. a8l Gii wenkt mij.om't geweld der wreedheid perk te zetten: " Gun, dat mijn vaderland zijn' haatren wordt ontrukt! Uw oog doorgrondt mijn hart; geen bloeddorst doet mij ftnjden, " 'k Vergeef op uw bevel elk, wie mij ooit misdeed; Dan 't geldt nu 't algemeen; mijn Landgenoten lijden, " • Ik wreek op uwen'last, hun al te grievend leed. Welaan, de bloodaart moog' getroost zijn vrijheid derven, " Terwijl zijn kroost hem vloekt, gedoemd tot flavernij; lk leef om vrij te zijn; en moet ik «rijdend fterven, " Geen nood, dan leeft mijn geest bij Salems burg'ren vrij. En uit de Mengelflukken nemen wij de volgende 1-oupletten, uit den Starrenhemel van den te vroeg helaas* aan den Nederlandfchen zangberg ontrukten Heer mautinus nieuwenhuijzen, waar in hij de gevoelens van zijn hart over de troostgronden der Goddelijke Voorzienigheid in alle de rampen van dit leven, dus openlegt. Wat troost, wat heil voor (lervelingen, Dat gij, Almagtig Wezen! leeft: Dat onze ziel door uw' genade, Eene eeuwige beftemming heeft! 4 Laat alles daav'ren, alles woeden , 't Gevaar voorfpelle ons 't vreeslijkst lot, Gij echter zult ons nooit vorlaaten; Uw magt is onze hoop, ö God l * Ta, als door doodfche bekkeneelen , Met raslen tred, de ontbinding naakt, Dan zullen wij met blijdichap fterven. Daar Ge immer voor ons welzijn waakt. # Dan ijlen we, aan elkaer geftrengeld , Voor Uwen troon, 6 Majesteit! Dan volgen wij der Englen zangen, Het heilig lied der eeuwigheid. Welke ftrelende denkbeelden kan men voeden van de gelukzaligheid eenes mans, die in zijn leven reeds zulke verheven gedagtcn koesterde van den volzahgen gelukftaat, dien "de vrome man na dit leven te wagten heeftI § s Nieuw-  282 P. J. KASTELEIJN Nieuwfle Poëzij van p. j. kasteleijn. Eerfte Deel Ts Amflerdam, bi W. Holtron tt«o o 2i/«4. De prijs is f * \ F-j 792' 7^r' 8w- ^ Aan het hoofd van dit boekdeel, heeft de Dichter « geplaatst eene korte befchouwing zijner eeiSs .» gegeven Dicht- en Toneelwerken; en nodig ber cht fegt zicfVedV?nreZen a!"beid' --De Dfchïer beKiMgt zich, dat hij voorhenen vermetel genoeg geweest is, om in weerwil van zijne onkunde in "de ta en m het ware wezen der poëzij, de aandoet zelfs van het kundig gedeelte zijner landgenoten vfor zijnen onbevoegden en onvolkomen arbefd, in het vak eer fraaie letteren, te verzoeken Vervolgends geeft hij ons zijn eigen oordeel over z»me voorheen uitgegeven poeütche fchriften. — Hii beklaagt zich, dat hij in 1778 den Graaf van Olsbach van brandis enkel i„ het Ncdcrduitsch beriimd heeft ' cn ten deele ook de Dor mond en Julia, STnuvan oordeel, dat hij deze ftukken, die "voor het r jnr iVhe geheel met gelchikt waren, juist door zijneVerijming eene wanfta t.ge gedaante gegeven heeft. Maar beS tetos dat h,j van dezen dwazen, kunst cn ? aal v rvalfchendeir arbeid is te rug gekomen. - Zijne dichthevende verlustigingen, in 1779 uitgegeven, verklaart hij voor ten uiterften onnaauwkeurig cn ongepolijst Even zoo ongunftig oordeelt hij over zijne kimt om altijd vrolijk te zijn, naar Uz in '1780. ~ Zïm TadTlandfche zanger 1781 in 't licht gebragt, kin, naar zijn oordeel, met hooger, dan onder de kleinigheden geplaatst worden, fchoon hij hem alle blijken van welwillendheid en vernuft niet geheel affpreekt — Van het gefchenk voor Toneeldichters cn Toneel/pelen 1781 eigent hij zich weinig meer dan de vertaling. ~ De Mar* qws de Bouillé 1782, komt hem, wei niet gantsch verwerpelijk voor, maar evenwel onder de fchoone kunstftukken-geen plaats waardig. - Dc juferlijke Kamenier acht hy onregelmatig. - Aan de oorfprongliike Dichtwerken is, naar zijn oordeel, geen ongelijk geichicd, toen men ze voor middelmatig verklaard "heeft — En de Toneelfluiling 1788, fchoon voldoende voor" het oogmerk vindt hij geen belangrijk voortbrengfel der kunst. Alle deze ftukken fluit de Dichter daarom bui-  NIEUWSTE POëziJ. 285 • hutten zijne tegenwoordige verzameling, even zoo wel SlreSS Mengelwerken, eenige vertaalde Toncelftuk-ken, verdere eigenlijke vertalingen, die til] nog "Vante^ BÏIjfpel Molière 1781. - de vrije dichtmatige Overbrenging van bertuciis Treurfpel, Elfride1753^ ,;L -Codrus, naar croneck 178+ en i7b5.-Eduard den III mar weisze, 1786. - carolina van eprbuTg"naar spruhman, 1788. De Wijshad, de zml Tr Vrijheid, 1787, en andere later uitgegcvenc losle verzen oordeelt de Heer kasteleijn veel gunftiger. -* Se: Treurfpel Ollntes, 1786 en 1789 cn den bekroonden lierzang , over den invloed van een vast geloof aan Gods hVoorzienigheid, Helt hij onder Zijne. beste voortbrenafelen, in het dramatifche en poetifche. SIS Lezer, hoe de Heer kasteleijn zijne eigeS feSten beoordeelt, weinige Dichters van onzen tijd zullen grootheid van ziel genoeg bezitten om zoo openlijk voor de wereld te verklaren dat zn een zoo -nrmenliik °-edeelte van hunne fchriften thans zoo weink achting toedragen. Ondertusfchen was het te wenSen dat dit lofwaardig voorbeeld van velen gevoted werd Men zou dus niet alleen voor zijnen locden naanl bij de nakomelingfchap zorgen, maar de wVekï zou ook niet zoo zeer met groote verzamelingen van Dichtwerken, daar het middelmatige en flech% zoo wel plaats in vindt, als het beste, overladen worden: of nog liever was het te wenfehen, da onze Dichters hunne vdbrtbrengfeleri ,.'naar het voorbeeld der ouden, eerst eenen geruimen tijd onder^zicl hielden en na dezelve dikwijls overzien , verbeterd, en het goede van het kwade gefchift te hebben .aan het hcht bragten, men zou dan van achter veel mmder berouw hebben over zijne haastigheid in het vermenigvuldigen van zijne uitgegeven fchriften, en van fchaamte te blozen over de gunftige gedachten, die men voorhenen had, over dat gene waar in men zijne zwakheid 111 de kunst openlijk aan het licht bragt. De Heer kasteleijn levert in dezen bundel zestien lierzangen, die te famen 96 bladzijden bcflaan. Dezen zim allen oorfpronglijk en nooit voorheencn uitgegeven ; £ aan volgt hit Treurfpel Eduard de Derde, dat reeds in 1786-net licht zag, en, zonder zakelijke verandering, 111 dezen druk naauwkeung befchaatd is. ^  284 *• J- KASTELEIJN De lierzangen beantwoorden allen naar volkomen aan de belofte van Hen h£w n» inzien brengfelen, die de k^tT^J^^»*™* migen evenwel munten in fchoonlV;h f. J j Som" LEijN aanmerkelijke veranderingen o l™ KASTE" deze laatfte in zijn voorSit % i 8 'V Waamn geeft. Het ftuk is bb Stïr k ïi 1 g0ed? redene" king van het zelv m t let Hoofel611 Uk is het ons voorgekomen duM?er V™ WEISZE' gen, die de Heer kasteleitÏ 'er t Jeranderinmaakt heeft, nog aaSerkehik h t% e*/™ in ^~ Zie hier eèn der liemSen Hit V,^aid geworden, heid uitkiezen: uerzangen> die wij om zijne kort- aan de eenzaamheid. Ik volg uwe felireeden, vriendin' in fombre belommerde dreeven Hoe ftreelt gij den peinfenden zin' — Hoe rekt gij 't konflondigc leven! — 6 Eenzaamheid ! voedfïer der ziel' 6 Schepfter der reinlle vermaaken' Zie. zints mij uw aanblik beviel, Mij tot u in liefde fieeds blaaken! Gelei gij mij aan uwe hand , JNiet mij, maar de wereld verborgen • Den mllen, den nedrigen fhmd ' Cntvlugten de zwoegende zorgen. Hier wordt geen verwarrende twist Tot fchrandre geleerdheid verheven Hier durft geen gehuichelde list,' Al kruipend naar eerrangen llreeven. Hier hoeft zich geen knagend verdriet In blinkende tooifels te kleeden. Hier khnke mijn kunfleloos lied, Bezield door den fakkel der reden! Dc  NIEUWSTE PO'éZIf. 285 De vriendfchap, de liefde, de deugd, Vereedlen mijn nedrige toouen: Dan mogen de handen der vreugd, Verborgen, mijn zangen eens krouuen. Beftuur gij mijn zoekenden voet, Tot voor uw verheven altaren! En zo ik de Ihoodheid begroet... Verdommen voor eeuwig mijn fnaren. (. ) H Welk -en zwaar verlies heeft Neêrlands Zangberg geleden' De kundige kasteleijn , wiens verdienften, b.jzonder n deChemifehe kundigheden .bij zijn.leven, vee 1 te wem.g ertpnH 7ün is na het fchrijven van deze Recenfie, tot ait;em ene foarte'vm alen, die deugdzame en kundige mannen weten te fchatten, in den bloei van zijn leven, dezer wereld overleden. i Gefchriften van a. van kotsebue, ^ttende Toneelffcten en Verhalen. Tweede Deel, eerfte Stuk. Utrecht cn Rotterdam, bij G. T. vati Paddenburg en Zoon en j. Meijer 1793. !» 8r- 8vo' De Tiet voornaamfte opftel, in dit ftuk vervat, is ildetl gerde , eene ware Gefchiedenis. Het vult meer dan 'Vanïftijd, waarin deze ware Gefchiedenis^ is voorgevallen, zégt'ons de Auteur niets, en wij hebben £ geen gelegenheid, om 'er de Historiën der Noord, fche Koningrijken op na te zien. Aan het opftel St zeer duidelijk, dat het, althans voor een groot Seckc, verdichtfel wezen moet. Als zoodanig laat |et zich tamelijk wel lezen, cn het is ons beter beval-, fen, dan andere ftukken, die wij voorhenen van denzelfden Schrijver hebben aangekondigd. Lr zijn hier en daar fraaie befchrijvingen m, en lommige kaïaktcrs die zich door hunne fchoone trekken zeer aanprijzen. Doch buiten dat, zouden wij 'er veel op hebben aan te merken, indien ons Maandtchnft van dien aard ware, dat wij daar aan genoegzame plaats konden mSa. - Wij vinden niet, dat de Auteur de zeden en gevoelens van het tijdvak, waarin hij zijne ezers verplaatst, behoorlijk gekend, althans niet, dat hij ze behoorlijk gevolgd heeft. Men kan ligt denken, dat NoOTwegen , eer het den Christelijken Godsdienst aannam, zeer ruw en onbelchaafd moet geweest zi,n  H86 geschriften , van a..van k0tsebue. Maar wij vinden hier den Godsdienst en de gebruiken der Edda, met de veel zagter gevoelens en zSen 1' veel later eeuwen, fomtijds zelfs met de fijne befc aS he,d en de- keurige pracht van onzen tijd, door een gemengd. Doch dat is het heerfchend gebrek , in veel fchriften van onzen tijd. _ Eene -andere aanme kin' yan niet. weinig belang,. hebben wij ten laste van dè waarlchijnlnkheid, tegen welke hier zeer dikwuls ffro vehjk .misdaan is. Het gewone hulpmiddel, w^rvan men zich. hier tegen bedient, is eene groote mate ™n onnozelheid of domheid, in fommige Vibonen er? eenen hoogen trap van list in anderen. Dit mi " del heeft de Heer kotsebue ook niet vergeten maar daar mede heeft hij, naar ons inzien, karaS ™ welke hij- te voren goede denkbeelden gegeven had zeer ongelijk aan zich zeiven, en verachtelijk gemaakt in. de oogen van zijne lezers. _ Ook vinden wij fommige voorname gevallen al te zeer gelijk aan elkander Bij voorbeeld de optocht en aankomst van theodoiik met zijne Denen, om ildecerde en hare Nooren van de Zweedlche overmagt, te verlosfen, en de on' tocht van ildeger.de, tot verlosfing van theodor van het verraad van harald, hebben eene zeer grootê gelijkheid van eikander. Dit kondigt geenen grooten rijkdom aan van denkbeelden. örooten Vijf andere ftukjens,van minder uitgebreidheid die in dit ftuk vervat zijn, hebben ons allen minder dan hdfgerde bevallen. Het eerfte, de fchijn bedriegt, \s Van dezen inhoud; zeker Graaf, die zijn vrouw harteliik bemint, en van haar bemind wordt, beluistert v0o hii meent, haar m den biegtftoel, en verneemt de belijdenis van eene onkmfche verkeering, met zekeren jongman ' drie maanden lang. Hij laat haar om deze fedèn met de uiterfte wreedheid, 3 jaaren, op eenen afae'leeen toren op een van zijne landgoederen, op een bos ftroo liggen en met brood en water voeden, en dat zonder een enkel woord ter haarer verdediging te willen hoo ren. Eindelijk onderrecht hem haar biegtvader van zijnen misdag en hij,zeer boetvaardig over denzelven herftelt zijne verongelijkte vrouw in hare wettige recta ten. — Hebben verftandige lezers geen billijke reden tot groot ongenoegen; tegen eenen Schrijver, die het vertrouwen, dat zij in hem ftcllen, misbruikt, om hun zedelijk gevoel te pijnigen, door het verdicht voorftcl van  brieven. — mr. A. h. v. thombrink , de halve ring. 287 vin de vreeslijkfte mishandelingen, aan een onfchuldig mensch, op gronden, die naauwlijks eenige waarfchijnliikheid hebben, met dtf-hoogfte mate van geftrengheid aangedaan: en dat zonder eenig uitzicht, dat hun dat voorftcl eenig zedelijk nut zal aanbrengen? De vier overige fhikjens, te weten: de fchoone onbekende; de gruwelen der geestdrijverij te Thorn; cd ons geluk is zelfsbedrog en de wandeling van den Arabifcnen Wtisgeer alrachid, hebben ons althans niet beter, fommigen van dezelve nog veel Hechter bevallen. Brieven van Albcrt aan zijnen Vriend van het begin zijner verkering met Charlotte, tot haaren dood. Met platen. Te Utrecht en Amflerdam, btj G. T. van Paddenburg en Zoon en M. bchalekamp. 1793. 256 Bladz. In 8vo. Dc prijs isfi-io-: Tttii hadden wel gewenscht, dat men den ongelukkigen w werther die zedert eenige jaren dc aandacht en bewondering van onze teergevoelige Vaderlandfehe Jongelingen en ionee Dochters zoo zeer heeft bezig gehouden, nu ui zijn lm eeuvds zwijgend graf tusfchen de twee Hndenbomen zagtiens hadt laten rusten; doch tot ons leedwezen, moeten wij onze Lezers berichten, dat de treurige gefchiedenis van zijn liiden in dit Boek weer op nieuw is voorgefteld — die dus begerig is, om dezelfde historie nog eens in Brieyen te lezen, kan hier te regt komen. Wij kunnen onze Lezers niet zeggen, of dit Boek eens vertaling zij,'of een voortbrengfel van ccn onzer Vaderlandfehe vernuften, doch wij hopcn.dat het eerfte waar zal zijn. De halve Ring. Toneelfpel, in vijf Bedrijven. Naar het Hoosduitsch van w. thömbrinE. Door Mr. AV.h. v. Te Rotterdam, bij]. Meijer. i794- W Luldz- ln 8w' De prijs is ƒ : -11 -: Dit Toneelfpel, het welk in profa gefchreven is, heeft ons zeer wel behaagd — het is vol van edele karakters , die door de boosheid belaagd en misleid, in het einde over de geftrafte ondeugd zegepralen. ,. ,,, ■ A . Het eenigfte, dat wij 'er op aantemerken hebben, is, dat het op het einde te fpoedig afloopt — het berouw van sommer is niet fterk genoeg getekend , naar mate van het kwaad, dat hij verrift hadt ook is ons de aanfpraak van schoonhof waar bij hij hem zijn afleheid geeft, te flaauw voorgekomen', en de verzoening tusfchen schoonhof en zijne deugd-  *88 HENDRIK EN ANNA. SnnVllJ^ °Ver h£t ^eel, treffender kunnen ca weinigeregels: ÜUd Zeer beknoPt «* in deze Zzehier regtfchapen Nederlander! Aie her de kragt der huwlijksmin — Herboren trouw — gevdbe l rein hand in hand haar' tempel in ■ \Zt W1 Mer' ''0e di valJche -riendfchap Speelt met het zwak Van 't menschlijk har P Maar tevens ook haar vrugtloos Welen ' üaar de ed'le deugd haar lagen tart «'«f* schoonhof eens door Jchijn bedrogen frak 'nj hier door zijn' liwUjkstrouT >. Ue liejae kampte en zegepraalde tn schoonhof treurt door waar berouw. Hendrik en Anna. Een Volfohork tt;f„„ ^ —, ******* Tot „M ™ • t%£S™% dJ°r/' gemenen man zijn iSgt ' 6 vatbaarheid van den Het zou ons aan woorden onrhr^l^n 'La- ■ • . is daarom met den grootten aandrang. dafwH 5it &^^ al e ouders, zonder onderieheid, in welke? iS z i'Ï2 30 zijn aanprijzen,™ het hunne kinderen ,'n handend ' ten einde dezelven door aangename cVI lulr ?Veni' verhalen, al vroeg ter betraenffigS SlStt&fWe waarichuwen voor de hefmeuïng der on eugden L'^ * ge1ukk|kS„£gCbrek'aan ^fe^'fe gelijke Volksboeken agtervolgd wierdt, en dat de n enigte v n laffe Romans, d;e meer bederven dan verbeteren rit/ mogt verdrongen worden; _ bovenal dénken wh dlr ^ Boek oP denzelfden leest gefchoeid , maar mee" WiLdér in  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. De Bijbel Vertaald, Omfehreeven en met Korte Aanmer* kinken opgehelderd. Door w. a. van vloten. Achtjlt Deel. 613 Bladz. In gr. Octavo. Te Utrecht en Amflerdam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, cn J. Allart. 1793. De prijs is f 3 - 12 - : T\it achtfte Deel des Bijbelwerks, van den Wel ■L'Eerw. Heer van vloten , bevat de Voorzeggingen van TEREMia en ezechiül , benevens de Klaagliederen, of Klaagzangen des eerften, op dezelfde wijze door den Schrijver behandeld als de voorgaande Bijbelfehntten- te weten Vertaald, Omfchreven, en met Korte Aantekeningen voorzien, gaande voor elk Boek eene Inleiding vooraf, welke een algemeen verflag geeft van b -t beloop des Werks, den algemeencn mhoud, bedoeling, rangfehikking, karakter van den Schrijver, enz. Dewijl wij van dit Deel hoofdzaakhjk betzelrde moeten zeggen, als van de voorgaande Deelen, dat is dat 'er zeer veel goeds in gevonden wordt, -maar bedolven en bedekt onder eene duisterheid, die den Lezer telkens moeilijkheid veroorzaakt, zullen wij ons vergenoegen, met ccn hoofdzsaklijk verflag van de ^dachten van den Eerw. van vloten nopens de drie5Boeken, in dit Deel behandeld, op tc geven, en daar bij het een en ander uit zijne behandeling zelve te laten volgen, In de Inleiding op de Voorzeggingen van TEREMla 9 na aangemerkt te hebben, dat dit uitvoerig Boek niet naar de tijd-orde geplaatst is, en gefproken te hebben van eenige bijzonderheden den perloon van jereMia en zijne betrekking tot josia, cn deszelfs opvolgeren, de laatfte Koningen van juda ,betreffende, tekent de Heer van vloten het karakter van jeremiü met deze woorden: Een mensch, in geaartheid vreesachtig, die een ftil'leven, zonder de minfte inzichten, boven alles waardeerde, evenwel onder dat alles niet koel, cn onaandoenlijk, maar hartelijk zijn Vaderland beminnende, hierom doet zijne zachte geaartheid hem niet ïtreng dreigen, maar ftil in zichzelvcn klaagen en zuchten, onder dat beftaan, dit heeft aan zijn ftijl die hocdaanigheid gegeven, welke denzclve zoo ligt van dien der andere Profeeten onderfcheid: zijn ltijl is vad. BIJ3L. vi. deel. no. 7. T n»*T  £9° van vloten naar 't oordeel van den grootften man in dit vak scHRoëDER, zeer zuiver. — Ik fla volkomen toe, dat hij niets van 't verhevene in zijn voordragt heeft, 't welk jESAia zoo uitmuntend bezit; maar hier mede beweer ik dan nog niet, dat zijn Voordragt van alle wezenlijke fchoonheid ontbloot is; hij bemint boven andere Schrijvers de woordfpeelingen, vooral in de tegenftellingen, eene zijner grootfte fieraaden; anders gaat hij den zagten fnellen gang ; hij roert niet door treffende en ftoute gezegden, maar door eene zagte, ik zou haast zeggen , eene zugtende voordragt, waardoor hij ongevoelig ouze overtuiging met zich fleept, en ons hart in de daad meer roert, dan wij in den eerften opflag gewaar worden: hij is hieraan zoo gewoon, dat hij zelfs van jesaiS zoms denkbeelden overnemende, die uit dien ftouten voordragt in zijn vloejende _ klaagtoon weet over te gieten. Ik wil niet ontveinzen, dat jeremiü mij altijd voorgekomen is als een zeer vreesachtig angstvallig mensch; dit en zijne zagtgeaartheid hebben gewis zijn ftijl eenigzins fleepend en langdraadig gemaakt, cn met geduurige herhalingen opgevuld, maar hoe veel hebben" de mishandelingen, door hem geleden, gediend, om zijn vreesachtig temperament te genezen? dit kan men uit zijne ftandvastighcid en onverfchrokkenhcid in dc gevallen, duidelijk zien, hij mag de zagtgeaarde mensch blijven, als hij den Koning op 't ootmoedigst verzoekt , zijne fmarten, in een moordhol opgeflotcn zijnde, tc verzagtcn; hij zal in de hoofdzaak, die als Profeet ter zijner verplichting lag, geen woorden invoeren , om het denkbeeld, dreigend in zijn aart, te verzagtcn: dat hij dan zich boven zijn temperament in zijn ftijl verheffen kan, leeren ons duidelijk die Voorzeggingen , welke door hem voor andere Rijken gegeven zijn: deze komen veel nader bij den geest van jesaias, en ik geloof niet met eichhorn, dat dit een geest van navolging is, uit gebrek van origineelheid, maar ik vind een vaderlandslievende ziel, die \ zagtfte temperament, wanneer billijke zugt tot wrake zulk een hart bezit, wel eens in 't hevigfte en vuurigfte verandert: van daar die verbaazende verfcheidenheid, welke men anders niet zou kunnen gelooven, dat uit een en dezelfde pen gevloeid ware." Vervolgends belijdt de Heer van vloten niet te we-  de Bijbel vertaald» 291 wétcti. waarom jeremiü zich meestal gewoon was van eenen Affchrijvcr, barücii , te bedienen, en beklaagt zich over de moeilijkheid, om dc rechte orde cn lezing dezer Godfpraaken tc hcrftellcn, en eindigt met de ver* dere lotgevallen van jeremiS , die ter opheldering dienen kunnen, en bekend zijn, door tc loopcn. Tot eene proeve, hoe duister de fchnjfflijl van den Heer van vloten is, geven wij bier de plaats jerem* XXXI: i< welke matth. Ets 17, 18. toegepast wordt op de Béthlehcmfchc Kindermoord, en omtrent welke wij verlangend waren, de gedachten van den Heer van vloten te verdaan. En wij vonden deze Verta- nS*Maar zo fpreekt jehovah: in Rama is ccn kit* «end geluid, geween cn gezugt; Rachel betreurt bare kinderen; zij wil geene vertroosting, over hare zonen dulden, omdat 'cr geen bij zijn. Dit wordt dus omlchrcvcn: „ Het is waar, eiken, lEiiovAii, dat dc voorafgaande toeftand zeer treurig wezen zal; 't was geen vreugden gekhrei, maar een doffe treurklagte, die uit Karna s vlakte opging, de zamclplaats der Babijlonifche troepen, t ftraftonee der aanzienlijken; welk een gezugt! welk een hartbrekend gefchrei! 't koude gebeente van rachel, die tedere moeder, fchcen 't lot van hare kinderen te gevoelen; te meer daar 't nu fchcen, dat alle hoop tot herltel geheel afgefneden was." En nu de Aantekening: „ Als wij hief op eene Sn* '"dere gebeurenis wilden zinfpcclcn, zou lba moeten genoemd zijn en niet rachel ; te Rama en niet te Bethlehem kon men nog zien , het geen in het 16 vers beloofd werd — in dien omtrek was rachels graf, doch nader bij Bethlehem; Rama en Ribla, lopen in lotgevallen dan ook veel in een; dathe merkt Zeef wel dat rachel hare kinderen niet te rug gekregen heeft, maar wel het tegendeel; dus alles hier leeft* dat mattheus aan geene voorfpelling 111 dit ge-vai gedagt heeft." . . , Wij voor ons bekennen, deze Aantekening niet te Verdaan. — En zoo hebben wij 'cr meer in dit Déél, even gelijk in de voorgaande Deelen, ontmoet. Van de Klaagzangen van jeremiü, gelooft dc Heef van vloten niet, dat zij den dood van den Joodfclieii Koning josia bezingen i „- De gedagtert der' beste Uit-  292 VAN VLOTEN leggeren, zegt hij, dat elk gezang op zich zelve ftaat, dooryerichi len.de orde en maat zich onderfcheidt en elk eene bijzondere omftandigheid bezingt, zijn de natuurlijkIte gedachten welke bij elk ingang zullen vinden, die geer'??»"^"?" zoekt; zij hebben vooral in de viei eeiite Hoofddeelen nogthans eenig onderling verband, en klemmen (moet dit ook zijn Jdimmen?)m de treurtoonaanmerklijk met de vermeerdering der ellende, welke bezongen worden. In allen heerscht eene methodifchs naauwkeungheid in de voetmaat, en allen onderfcheiden zich, behalven het laatfte gezang, doordien elk vers met de co?ifonant der Hebreeuwfche letteren, aanvang neemt - Nergens ziet men den maker beftutieercie lehoonheden invoeren; 't is als of hij de aandagt zelfs van de Konst als Konst wil afleiden, uit vrees dat het hart dan minder geroerd mogt worden; hij begeert mets minder dan over zijne poëtïfchc ftoutheden bewonderd te worden, en al fchijnt hij zoms te herhalen, dat doet hij niet omdat hij uitgeput is, maar omdat hij zich in zijn klagen daar heenen laat Ueepen, waar zijne gevoeligheid zich van zeiven leid, en waarin hij zich zeiven nog niet voldaan hadt ; met een woord wil iemand onpartijdig en grondig tevens over deze Gezangen oordeelen, hij neme dan de fraaië en bekroonde Verhandeling van den Heer brendlr a brandis bij de hand; men prente voor den Klaagzang de volgende woorden in het geheugen : „ het is eene alleenlpraak, waarin de tederheid van ccne gevoelig hartstogt fpreekt: — haar ftoffe is wel eens aandacht maar dc bartstogtcn moeten tevens zagtkens en diep in het hart indringen — 't aangename met het onaangename: het moet naar het treurig geruisch van een Lypmfen woud gelijken —. de vergetelheid moet in de beelaent hare al te groote levendigheid geroofd hebben , fenoon het in de-woede des oorlogs gemaakt is. •— ° ° De Inleiding op fzechicl is zeer kort en voor ons ten minsten zeer duister, trouwens, deeze duisterheid fchijnt de Heer van vloten zelve te erkennen, daar hij op het einde van die Inleiding fchrijft: „ Ik weide hier met verder uit dan eene Inleiding, die een Hemel tot regt verftand van een boek, cn die de opgave van dei korten inhoud van hetzelve verëischt; is dit voor .veele Lezers te donker, ik getrooste mij dit, want  de bijbel "vertaald. *9i «,nt die niet met nadenken rzECHiëVs, Voorzegginïeï in Vn geheel leest, kan de Inleiding ook geen S tiSeid geven; die leest om te lezen, en om alles oo zich zelven te verdaan, zonder het geheel famen ?ePvoeden, en te overzien, behoeft geen neutel om den toe-ai g tot de denkbeelden tc verkrijgen Övei-Sde&laatfte Hoofddeelen van EZEcmer , over welker moeilijkheid alle Uitleggers geklaagd hebben, Wekt te Heer van vloten niets m zijne Inleiding, maar op het XLfte Hoofdftuk tekent hi] m 't gemeen VOvgerndditnen de volgende VIII Hoofddeelen zijn dc *eda"en der Uitleggeren, het geen niette bevrcem7™* zeer cmderfchliden.; die den kortften weg wifc le^ emen hebben hunne'ftem twijfelachtig omtrent S echTheid dier Hoofddeelen gegeven; oeder heeft JnmimTm zijne frm Untcrfuchungen ubsr Bischcr des j2°f Teze Hoofddeelen zo duister, zo onbruikbaar Avonden! dat hij meende , dat men die veilig Icon KïuTveri; vogel die dit Stukje van oeder uitgaf volk da dit op zich zeiven niet genoegzaam was om dit -antfche Stuk te verwerpen;, hij gaf daarom Trw arfcliinlijkheid op, hoe deze uitvoerige befchnjv n^d s t n peis in % Joodfche fchriften gekomen ■=X;i rlast het was een ondergeichoven ftuk der SASS;°pt T'1^ het IXdc D^ te Sten g ' ' med° het °' Testamont te 2<£iriB S Waarnemmg naar de gefleldhcid van dezen tijd doormengd met aanmerkingen over verfcbillende onderwerpen. Beha/ven de Voorrede ^Blal In gr. Svo. Alöm te bekomen. De prijs is f f : 18 - ■ gen uitnemend fchoon werk, dat door eigen onderbinding van den Ai'cteur gefchreven, cn met zeer veel oordeel s uitgewerkt. Wij durven' het zelve ten vollen aan alle Leeraars van het Christendom, cn inzonderheid aan hun, voor wien het meer bijzonder is ingericht, aan de Leeraars der Gereformeerde Kerk aanprijzen Zij zullen in het zelve eenen bekwamen Ambtsbroeder, die met opmerking en een onderfcheiden oordeel m zijne bediening verkeert, en zijne ondervinding met verftandige aanmerkingen opheldert, en befcheiden mededeelt, aantreffen; en wij twijfelen geen oogetibhk, Of ieder Leeraar in de Gereformeerde Kerk van eenige ondervinding en waarneming, zal de aanmerkingen van den Schrijver gereedlijk toeflcmmen met dankbaarheid van dezelve gebruik maken en tot zijn en het nut der Gemeente aanwenden. Hoe wenfchehjk zoude het zijn, dat kundige, en in den dienst temgzins gevestigde Leeraars op zoortgelijke wijze • • hun-  IN DE GEREFORMEERDE KERK. 297 imnne aanmerkingen en ondervinding aan hunne Amptcenootcn mededeelden, en op eene broederlijke wijze onderrichtten! boe veel beter dan geduung en tot waléèhs toe te twisten over Oud en Nieuw Licht, over h^' Aanbod van genade, over 's menfchen vermogen ot onvermogen in zaken van den Godsdienst enz waaruit niet dan tweedragt en verwarring geboren wordt; hoe onberekenbaar Veel nut en wezenlijk voordeel voor. leeraars cn Gemeenten zou niet daar door gedicht worden! behalven dat men op deze wijze, het in dit opzicht veel-al gebrekkig onderwijs op dc hooge Schooien merkelijk zoude kunnen vergoeden. — ; WH zouden zeer veele (ook door onze eigene ondervinding bevestigde) bewijzen en voorbeelden tot aanprijzing van dit werk kunnen aanvoeren dan daar wü vertrouwen, dat ieder Leeraar, voor-al in de Gereformeerde Kerk, het zelve zich zal eigen maken, zullen wij ons met eene opgaaf van den inhoud, en de*e en gene proeve vergenoegen. Vooraf -aat eene Voorrede van XXIV. Bladz. die in meer dan één opzicht lezenswaardig is. Hier in ontvouwt de Schrijver de aanleiding en het oogmerk van deze zijne gedachten. Hij fchikte dezelve voornaamlijk voor jon^e Dorppredikers in de Gereformeerde Kerk, op het einde der agttiendc eeuw. „ Het Gereformeerd Kcrkgcnootfehap , zegt hij, is opgericht voor om" trent'derdehalf honderd jaaren. Ook toen zijn ver" fcheidene van deszelfs wetten gemaakt, ook toen is " de dienst der Leeraaren in het zelve geregeld. Met " het verlopen van den tijd ondergaat alles m de we" reld verandering. Dit heb ik in mijne bcichouwin" «ren van het predikampt in de Gereformeerde Kerk " fn deze dagen, in het oog gehouden. Ik heb de " regte waarneming van het zelve opgegeven, zoo als " de tegenwoordige tijd en de thands plaats hebben" de omftandigheden dezelve verëifchen. Dit is, V rtaat mijne gedachten, iets dat vooral in aanmerking !' moet worden genomen, om over ons tegenwoordig " Predikampt regt te denken. Iemand, die voor an" derhalf of twee honderd jaaren in de Gereformeerde " Kerk het Leeraarsampt bekleedde, handelde natuurlijk geheel anders, als men het in deze dagen moet " verwachten. Hij zou niet vatbaar zijn geweest " voor de regelen en vooii'chriften, welke 'er nu gc" T 5 ge-  SOS GEDACHTEN OVER MET PREDIKAMPT „ geveii kunnen worden; 'er was toen geene geWen„ heid ter uitoefening van verfcheidene van dezelve „ Ik verbeeldde mij bij deze mijne overdenkingen eenen „ Leeraar, in het laatfte der agrtiende eeuw, in de „ Gereformeerde Kerk geplaatst. De gelteldheid der „ Kerk, en de verandering, welke de menschheid ge„ durende zulk eenen geruimen tijd heeft ondergaan „ zijn twee dingen, welke men bij het beöordeelen „ van zommige van mijne gedachten, vooral niet moet „ vergeten." Verder Bladz, XVÏÏI.,, Mijn toeleg is voor„ namelijk, om zulken, die omtrent hunne bediening „ niet onopmerkzaam zijn, dezelve regt te doen ken„ nen, en hun eenigzins voor te lichten, hoe men in „ de Gereformeerde Kerk, zoo als dezelve geregeld is, „ in dit ampt verkeren moet, zal men gezegd kunnen worden, niet alleen getrouw, maar ook verftandig „ zijn werk te verrichten, zal men hoop hebben, om daarmede op den duur nut te doen." Eindelijk befluit hij; „ ik werpe mij niet op voor „ meester der Leeraars in Neerlands Kerk: maar het „ Leeraarsampt verfcheidene jaaren hebbende waargeno„ men , draage ik (zoo veel ik wete met befchei„ denheid en nedrigheid) aan mijne medebroeders voor „ 't geen ik over het zelve gedacht, en omtrent des„ zelfs onderfcheidenc deelen heb opgemerkt. Ik heb „ het Predikampt gemoedelijk bediend , ik heb in het „ zelve niet zonder opmerking geleefd, maar mijn oog „, gehad op de onderfchcidene uitwerking van mijne „ pogingen cn die van anderen. De verkeering met „ andere Leeraars van onderfchcidene gelteldheid en j, denkenswijze, heeft mij veel geleerd. Bij dezen zag „ ik gebreken, daar de andere mij ten voorbedde was. „ De onderfchcidene uitwerking van hunne pogingen „ toonde mij de goede inrichting van die van den „ eenen, en'de on gevoeglijkheid, welke 'er in die van „ anderen was. Ik deele mijne aanmerkingen niet me„ de als onverbeterlijke voorflagen, maar als zulke, „ die de aandacht van verltandige bedienaars van den ,, Godsdienst niet onwaardig zijn. Ik zoeke nuttig te zijn, en wanneer deze mijne pogingen bij den eenen ,, of anderen iets goeds mogen werken, dan zal mijn J. wensch vervuld zijn." liet werk zelf is in dertien Afdeeiingen verdeeld, dezelve betreffen de volgende onderwerpen, i. Over de waardigheid van het Predikampt ,  ÏN DE GEREFORMEERDE KERK. 299 ampt, en derzelver gronden. 2. Over de zwarigheden van het Predikampt, 3. Over de verèischten van eenen Leeraar. 4- De Leeraar moet achting en vertrouwen hebben bij 'het volk. 5. Over de bezigheden van eenen Leeraar. 6. Aanmerkingen over het Prediken. 7. Over het Catechismus prediken. 8. Plet prediken over 's Heilauds lijden. o. Over het Catechizeeren. 10. Over de Nuttigheid van het Leezen, ii. Over de Huisbezoekingen. 12. Over de verkeering met de Gemeente. 13. Over de verjlandige Behoedzaamheid. „ . . Uit deze Opgaaf ziet de Lezer, welke gewigtige, en voor den Leeraar inzonderheid hoogst belangrijke ftukken hier behandeld worden; doch het geen meer is, deze behandeling gefchiedt met zulke bezadigdheid en duidelijkheid, dat even daardoor dit Boek ook door verftandige Leekcn (men vergunne ons hier dit woord) met vrucht en deelneming zal kunnen gelezen worden ; vermids het hun juiste en rechtmatige denkbeelden van den aart en natuur van het Predikampt zal geven, en tevens onderrichten, op welk eene wijze zij den arbeid hunner Leeraaren voorlpoedig en nuttig zullen kunnen maken. — Naa dat de Schrijver in de Derde Afdeeling van de natuurlijke en verkregene hoedanigheden, welke eene gelukkige waarneming van het Predikampt verëischt, gehandeld hadt, gaat hij Bladz. 83. dus voort; „Met „ deze Wetenfchappen is de Leeraar, naar mate hij „ daar in gevorderd is, een geleerde: maar om met „ deze geleerdheid nut te doen , wordt 'er wederom „ iets anders verëischt, zonder het welk men door„ gaands ziet, dat daar mede onder de menfchen wei,„ mg wordt uitgevoerd, dit is wereldkennis, mensch„ kunde, kennis van de maatfchappij en de zeden der „ wereld, van den loop der menfchelijke handelingen „ in onderfchcidene betrekkingen en ftaaten, waarme„ de men onderfcheidene kringen min of meer heb„ bende doorgelopen, en opmerkzaam op gefprekken „ en handelingen hebbende gelet, eenigzins weet, hoe * het ia de wereld toegaat, wat men daar in te wach- ten heeft, en hoe men zich daarin gedragen moet; kennis van de menschlijke natuur, van de onder*, fcheidene geaartheden en karakters der menfchen, en de verfchillende gezindheden, driften en werkens*, wijze, welke daaruit voortvloeien." Dit wordt ver-  300 GEDACHTEN OVER. HET PREDIKAMPT volgends zeer fchoon uitgebreid, en dan Bladz. 87 de hulpmiddelen daartoe opgegeven,, Behalven de BoL" " l™, ,ZCgt Aucteuf» » die daar over opzettelijk „ handelen, zijn 'er andere hulpmiddelen, welker o£ » bruik daartoe dienftig is. Met veel nut kan de Leer „ aar daartoe een ledig uur befteeden in her doorlc„ zen van de gefchiedenisfen der verlopcne ecuwen „ ui den rechten fmaak gefchreven, niet alleen om Sn „ geheugen te vervullen met denkbeelden van zoo vee„ le dingen, die gebeurd zijn, maar vooral ook, om „ daaruit menfchen te leeren kennen, en den invloed „ te zien, welke hun karakter badde op hunn door„ gaande manier van doen. De beoefening der Kerke„ hjke Gefch.edemsfcn is voor-al tot dat eind voor „ den Leeraar nuttig. - Het lezen van eene onfchul„ dige en welgefchrcvene Roman is daartoe ook geen. „ zins aftekeuren Zulke als 'er niet weinige ziin „ waarin ons onderfchcidene karakters worden befchre' „ ven, waarin ons verfchillende menfchen van hunne „ goede en kwaade zijde worden vertoond." enz Dat dit laatfte voor eenen Leeraar, die onder zijne' Gemeente, voor-al m grootere plaatzen, met vrucht wil werkzaam zijn, volftrekt noodzaaklijk is, zal eeen verftandig en onbevooroordeeld mensch ontkennen Ook hebben wij onlangs eenen verftandigen Leeraar openlijk m eer, gezelfchap hooren verklaren,0 dat hij en dS„ opzichte met zeer veel voordeel de Claris/a gelezen den! '(*) m ftUk ZCCr WaS ™" §CW01- In (*) Men leze hier omtrent de zeer lezenswaardige Voor. rede van den Geleerder1 stinstra , voor de door hem vertaalde Chmja ; en verg. Nieuwe Jllgem. VadeH. Letteroef. UI n SM'; *la z %7' T,V°°r i,er over,'ge raadplege men over' de h,er doo- den Schrijver opgegeven bronnen de Schrijvers 1°%^' 'J/?^E.1JF-R'ingehaald in zijne Volks en Beoe enen. de Godgeleerdheid in den noot op 5 88. — Gok durven wij ten dezen orz,cbte eene aandachtige overweeging van het klein, maar voor den Leeraar onontbeerlijk, werkjen f v keimmkd de vi qua res parvce officium animum in doctrina d'e monbus, ten fierkften aanprijzen, als waar uit hij meer wezenhjk nut, dan uit veele dikke boekdeelen, zal kennen haa Jen. 'Er is ook eene fioogduitfche Vertaling van in liet  IN DE GEREFORMEERDE KERK. 3°* In dc Zesde Afdeeling geeft de Schrijver eenige aanmer* hngen over het Prediken, dan dezelve behelzen meer Se gedachten over het kwalijk ingerichte m de^manier van veele Leerredenen, dan dat hn gepaste hulpmiddelen, hoe zulks waardig het oogmerk behoorde te Jfcfiieden, aan de hand geeft; daar hetzelve, onze* bedunkens, zeer in zijn plan te pas kwam. .Ajlerahjk «rewaagt hij Bladz. 122. dat eenvoumgheid volitrcvc loodzTakljk is in eene Leerrede, met welke men op eene redelijke wijze nut zal doen; en het geen hier omtrent gezegd wordt, draagt volkomen onze.goedkeurin" weg. (*) - Voor het overige, zegt hij, dat het laatfte einde van Prediken is, te/lichten, te leeren en te verbeteren. Maar moet dan ook de Bijbel niet verklaard worden? „ Dit kan, antwoordt de Schrijver, over het geheel van den Predikftoel met worden ge" weerd. Evenwel dunkt mij, zoo gaat hn voort, " dat alles, wat alleen voor geleerden is, welks ver" Hand bedrevenheid in taaien en andere wetenfehap" pen onderdek, vermijd moet worden, het welk d? " acmeene man met de fterkfte oplettendheid tog niet " vatten kan. De Bijbel is een boek van eene grijze " oudheid, gefchreven in taaien, die met de onze geen " ïerwandfehap hebben. Daarom is een groot deel van dat geen, het welk ter opheldering van het " zwaare daarin dient, alleen voor geleerden. Het is " even daarom ook niet voor den Predikftoel, op wel, " ken men de onderwijzing en verbetering van allen " zonder onderfcheid moet bedoelen. Wat heeft de Z gemeene man 'er aan, wanneer de Leeraar breed • uitweidt over de betekenis van Hebreeuwfcbe en " Griekfche woorden, of de verfchillende gevoelens " der uitleggers, of wanneer een Leer ar, eer hij de " verklaring van zijnen tekst begint, redeneert over " het oogmerk, waartoe een Apostolifche brief gelchreven is, of gisfmgen opgeeft over de gelegenheid, "bii welke een Pfalm is opgefteld"? enz.. Alle deze misbruiken erkennen wij gereedlijk, en zijn van der f*>) Behalven verfcheidene andere Verhandelingen in de Eïdragen tot Bevordering van Waarheid en Godsvrugt is ook die, welke over de eenvoumgheid in de Leerredenen handelt en in hit JJie Stuk Bladz. 135 gevonden wordt, zeer lezenswaardig.  3Ö4 GEDADHTEN OVER. HET PREDIKAMPT zeiver ongepastheid en fchadelijkheid ten vollen *lj met ftilzwijgen voorbij, om tot her Ip^I"' gaan den Heer rosenmu l l e r zelve te komen ^ Vai1 heid en 2*5?;^ neg^votnT vanVT^ die wij betrachten moeten, handelen Vr P 15 en 16de fpreken van de blS ' ^1 I3-' T4» onderwijs,dat in deze irt TTnnfHU.,1,- ' , 001 llet haar zijn.' Doch de VertalerÏÏfïï ^71'^ nen auteur merkelijk verbeterd, 0r Vï ftl jens bn te voegen diV nmr An j . 5 ,ri0°rdltuk» 1-t geloof in°S; l et Zort.U^L^ Bijbel handelen. Doch de bthValLl *ÜS' Cn den waarheden wil hij uitgefteldhebbed ISPaV^ ??d?* ren uitgebreider Leken over dezfe^f^ deel, gebruiken kunnen. ' mCt eigen oor- Het onderwijs in dit boekjen is aldus ;„«■„• i ; heeft men een zeer eenvouw g en SSfaSSa^ ftel van dc zaak, dat de omlerwiizer XJ v°01'~ moet voorlezen, óf hen zeivenBL* leerlingen na den anderen dan volgt een reeks vin 9JZ "If" uit dat voorftcl getrokken zij" en d?ha ?'"», dlC lingen doen moet , om te zlS'of zii J Tu6 leei" pen hebben; vervolgendsvindme? ifft^ uit den bijbel, d,e de kinderen kunnra ffinft ^ en eindelijk een klein Dlchtftukjen"da tamelHk vloeit op het verhandeld onderwerp toepasfelf ' Het zij verre van ons, dat wij zulk eene , t „ S^tl^Vli p,ants kan iS - nT Keuren. Een Vader zou met kinderen, en een hul onderwijzer met de weinige leerlingen, dk? hij teffenl be-  BEHV0UD.0NDERW. IN DEN GODSD. VOOR KINDEREN. 3*7 u ttM* on deze wiize kunnen te werk gaan, en ia ^S Sr iii dezen leertrant zeer aanpr^ ff ^KSdÏÏSn wij oordeelen dat men dan Smige waarheden, die in het oorlpronghike opftel iommiae vv^ 'die de Vertaler m zijne buvoegie- ££*is voo'rb? gegaan, mede moest behandelen. Scl tt'iiï b°oe,;Jjenö tÖen algemeen gebniike oo k» dr- kerken en fcholen in te voeren, t welk.de veitaitr ^Ef,«s "log doSeusr 3 leerlij dïï/ aan willen of ° zelfs, kunnen ten ïl e n - hoe groot de menigte zij, die men beste geven, " o ^meenten , teffens voor zich P-^^%a^iS>S& —en, dat zulk S!lSoncS-wdijs aSaï onmogelijk met nut in trein te brDcSVertaier heeft magtig veel tegen de vragen en antwoorden, waar in dc meeste leerboekjens zijn opgefteld. WU kennen de ongemakken zeer wel, die daar aan vXznnml"tó&£ anderen lang voor km en ons eekend cn daar van daan is het, dat men reeds andere leerboekjens vindt, in welke vragen worden opgegeven die de leerlingen zelve moeten beantwoorden ï mede dat fommige onderwijzers hunne eernngen ïefchreven vragen, tot dat zelfde einde, ter hand ftelfen Maar daar mede is het kwaad meest al weinig Seterd. In gemeenten, daar dit plaats heeft, zun voo? of na leerlingen geweest, die min of meer bekwaamheden hadden, en.die m*m& gen gefchreven hebben, of zulks is van CatechUeefr IpUrers <*cfchied, en deze antwoorden, die dooiSs 'ebrekig gênoeg zijn, worden van den eenen fan den anderen geleend en uitgefchreven, en even zoo wS van buiten geleerd, als de gedrukte antwoorden , We leerboekjens. Dus werkt men daar mede alleen tut, dat de geheugens bezwaard worden , met gebrekige anwoorden , en men verergert het kwaad, m plaats van te verbeteren. Ook kan dit misbruik van dc vra™ ,nnder antwoorden niet wel voorgekomen wor- ~~oen,  3lS B. H. V. N00TP.N den, dan alleen in CatechiVnnpn a met weinige leerlingen te Sn llJ mm ■ alleen van alles meer meester is, ft' en Waann rae» Wij wenfehen van harte Ant meer goede leerboekjen ,™ïn ■ tljd tot tiJ* oude gebrekigen uit hul °,g ultk,omen , die de dan zll het „og nodii wezenP d^ 7erd™gen' Doch kwame lieden zijh,en dat de 1? °nderwiJzers be" ren zoo worde n'erïchr ,^7 ?pvoedl",g d" Kindevormd cn toebe e& ^def toT het 5?°°^ ge' van het godsdienftig ónderSs L WC} omY™S™ wordt. Zonder dat^%.Xn ü f' d/\a™ hun bedeed »og maar ^^^^^^te leerboekjens den, on! meer door S?cfen rf,„SH W 5°" WOrbehoor buten aan"-cnn:iinr>n om „„cu t" eenen jBBteÖF ^eraaKen, zoo kunnen wij niet ontveinzen iht aI in "ekèrè EL? ?"''*?■' Se,TOSt> to ^sSfe in zekeie itukken, en wel zoo als het ons vnm-hnLt iïZZTu Cn.^igdge ^ken, voordlntZZ' zijne gedachten met alleen voorgedragen, maar téven! de ge-  VADERLANDSCHE RECHTEN VOOR DEN BURGER. 319 -evoelens van anderen bijgebracht hadt, en geenszins Ie redenen van deze, ook verre of na geen onkundige lieden, niet fteeds voor wartaal , wonderfpreuken en nieuw uitgevonden klanken uit gemaakt, en daardoor den Burger de gelegenheid benomen hadt , om over zijne en over de tegenövergeftclde redenen te oordeelen en te kiezen,welke hem de gewigtigften voorkwamen daar het altijd te vrezen is, dat de mentenen, zich 'niet toeleggende om uitgeftrekte kennis van eene wetenfehap te krijgen, maar alleen om er eenige oppervlakkige en voor het daaglijkfche leven genoegzame kennis van te bekomen, (voor hocdamgen dit boek gefchreven is) ook in alles hunnen Schrijver blindelings zullen volgen, zijne redenen allen geloof geven, mdien de Schrijver hun in andere deelen van het Werk bevalt en behaagt, zo de Schrijver zelve niet, hunne oogen tracht te openen, en gelegenheid tot nadenken geeft, met de redenen, welke tegen zijne gevoelens kunnen ingebracht worden, behoorlijk op te geven, of, zo dit zomtijds met het oogmerk van zijn geheel ftrijdb zou zijn, (het welk misfehien de Schrijver voorgeven zal, hier het geval te zijn, het geen wij hem eaern toeflaan) ten minften die Schrijvers, welke de voornaamften zijn, cn wel mogen genoemd worden, en die het tegendeel met veel fchijn en misfehien grondig beweeren , aan te haaien, cn zijn lezers tot hen te wijzen , om ook de tegenredenen in het brede te kunnen lezen, het geen onze Schrijver hier en daar in zijn bock zelve Jl dam Zij behelst de oplbsfing' van fófv^gend jeiM.DC Pleitte <- ur/te ^ redcnen , dat men dc cerffr begmfelcn zelden na het derde LevemiaZ Jt v T' bejpeurt? Welke zijn hare kJïJ^^ 1 oT^.n°ping dezer verfchillende VraagIfcfrken gaat de Schrijver op zulk eene wijze te werk gs men van zijne langduurige ervarnfJen bekendé beorevenbeid reeds te voren "konde te gemoet zien Met de meeste fchriften over dit onderwerp bekend toetst h,j. de ftellingen der geneeskundigen^an ne ondervindingen en waarnemingen , en ?cid ukde tóve zodanige gevolgtrekkingen °af,' welke de antwoordingen van de onderfcheidenc'dcelcn der Vrri gen mtmaakeni terwijl hij tevens de behsmdeUnJ^o in-  VAN HET Ï3.0VINCIAAL UTRECHTS GENOOTSCH AP, ENZ. 333 inricht dat het doel van het Genootfchap, om het zelve te doen dienen voor menfchen, die in de Geneeskunde onbedreven zijn, daar door, zo veel de aart van 't onderwerp gedoogde , kunne getroffen worden. Onder alles , het geen de Heer veirac nopens deze Ziekte aantekent, komt ons vooral zijne gedagten, omtrent de opwekkende oorzaak derzelve zeer opmerklijk voor. Dat de naaste oorzaak der Rhachitis eene zuure verbastering der vochten zij, en de vorming der beenflof belet, is eene Helling, welke door zeer veele Schrijvers reeds voor lang is aangenomen; doch de Heer veirac gaat verder en beweert, dat de oorzaak dezer zuure fcherpte, alleen in het zog of eenio-e andere melk, waarmede het kind gevoed is, gezet moet worden, en-dat een kind, 't welk zonder, zog of melkpappen opgevoed is, nimmer door deze ziekte aangetast zal worden. Behalven de menigvuldige ondervindingen van eene meer, dan vijfentwintig iaarige beoefening cener uitgeftrekte Practijk, beroept de Heer veirac zich inzonderheid op de handelwijze van de bewoonfters eener tamelijke uitgeftrekte ftreek lands in zijne nabuurfchap, ('t doet ons leed, dat dezelve niet genoemd wordt, 't geen althans na 't bekroonen der Verhandeling veilig kon gefchieden,) alwaar de Boerinnen, door de ervaring geleerd, dat de Engelfche Ziekte onder haare medelandbewooneresfen of afftammelingen, welke door moedermelk of melkpappen Opgekweekt zijn, meer heerscht, vrij eenpaarig de zooging verwerpen, maar liever verkiezen, haar kroost met waterpappen cn gemeen brood te voeden; ,, Schoon ik, „ bijna twintig jaaren , (zegt de Heer veirac) op de „ gevolgen van die opvoeding gelet heb, is mij nogthans nimmer onder die kinderen, een eenige voor„ gekomen , welke iet van de Engelfche Ziekte te , lijden hadt. " — Eene Waarneming, welke ons gewigtig genoeg voorkomt , om de opmerkzaamheid der Geneeskundigen naar dit Stuk heen te wenden, en door verdere bevindingen te bevestigen of tegen te fpreken. Hieronymi de bosch, Carmen de üiqunlitate Hominum. Amftelodami apud Petrum den Hengst. 1793. In Quarto. continet 83 pag. De prijs is f 1 - : - : Het is niet te bewonderen, dat in een tijd, waarin over de Gelijkheid der Menfchen zoo veel gedacht en  33* h. de bosch, carmen de aequalit. hóminüm. en gefchreven wordt, ook Dichters zijn te voorfchijn gekomen, welke die belangrijke ftof 'tot het onderwerp van hun kunstvermogen gemaakt hebben. Het Dichtftuk van den Heer hiekonymus de uosch, 't geen wij thans voor ons hebben, behoort onder de zeiven zeker niet op de laatfte plaals gefteldte worden — cn fchoon men in het zelve geene wijsgeerige gronden tot bewijs der Gelijkheid onder- de Menfchen zoeken moet, het geen zeker het oogmerk van den maker niet geweest is, is hetzelve daarëntcgen voorzien van zulke poëtifche fcbilderingcn, als voornaamlijk dienen kunnen om de harten der Lezers ten voordëele van het onderwerp in te nemen. — Zoo dat wij wel zeggen mogen, dat dit Dichtftuk de kundigheid van den geleerden Dichter gecnC onëer heeft aangedaan. Tot eene proef geven Wij de volgende regels, niet zoo zeer, omdat dezelven ons boven anderen behaagd hebben, als wel, omdat zij ons op zich zeiven meest gefchikt voorkwamen -om onze lezers van de fraaiheid cn vloeiendheid des gedichts te overtuigen: Nos genuit natura pares, discrimine nullo Er Deus huic vitae Ip'cem, largitur et illi; Omnibus ille pareus, eircumfpicit undique natos Nutrit et infantes, et curat fata fehécfae Cernit et indomito reges coutendere fastu, Cernit et innocuos fa;va inter vincla gementcs. Voorts kunnen wij onze Lezers nog met genoegen mededeelen , dat dit Gedicht in Engeland is waardig geoordeeld, om herdrukt te worden. Verhandeling van de Declinatien en Con/ugatien der Franfche Taaie, voorzien met veele noodige en nuttige regelen in vraagen en antwoorden. Par jaques ebrard du gasquet , Maitre aclmis (tune, Ècole penfionaire établie d Dordrecht. Te Dordrecht bij N. van Eijsden en Comp. 1793. 150 Bladz. In gr. %vo. De prijs isf - : 12 : - TP\e reden, waaróm de Autheur dit Boekjen heeft famenge_ field, is, zoo hij in zijne voorreden zegr, omdat hem geen boek bekend is, naar 'c weik hij zijne Scholieren de buiging van Naamwoorden en Voornaamen, de aamvending van de verfcheiden Gellacncwoorden daar bij; zoo ook de Conjugatie der Werkwoorden door Wijzen, Tijden en Perfoonen,  J. E. DU CASQUET, VERHANDELING ENZ. 335 nen, en de toepasfiing dezer deelen daar op gantfcb regelmaatig kon onderwijzen. Zoo het ons voorkomt, beftaat dit Boekjen meer in laffe vitterijen en ongegronde berispingen, dan in wezenlijke onderrichtingen in dé gronden der Franfche Taal. Alles wat tegen de regelen van eene Taal, welke die ook zij, aanloopt, kwetst de ooren van iemand, die zodanige Taal volkomen magtig is. Dus is het in 't Nederduitfch even zoo ongerijmd te zeggen, hoe vaart mijn Heer? den perfoon bedoelende, wien men aanfpreekt, ais in 't Franfch te zeggen; commentfe porte Monjieur? Zodanige misgreepen kunnen geen plaats hebben dan bij Leerlingen , die de kracht der taaie , welke hun onderwezen wordt, niet kennen , en dus is het gezwets, dat de Autheur hier van in zijne Voorreden maakt, bij taalkundigen van geene de minfte waarde. . Éven zo is hec ook gelegen met zijne aanmerkingen over de woorden Boeuf, en Oeuf, die hij wil, dat in 't meervouwige Boent, Oeux, in plaats van Boeufs, Oeufs, zoo als in de Die. tionaire de l'Académie Frangoife geleerd wordt, gefchreven zullenworden. De letter ƒ op 'c einde der woorden Boeuf, Oeuf is bij dc Franfchen nooit (lom geweest, en kan door de nieuwe reformateurs, die thans hun be>t fchijnen te doen, om die taal van haare oorfpronglijke zuiverheid te berooven, door Fratigais in plaats van Frangois , etait in plaats van étoit, enz. te lehrijven, nooit ftom gemaakt worden, ten ware zij de fierlijkhcid der Taaie in onverftaanbaare uitdrukkingen wilden doen beftaan. Ondertusfchen daar de Autheur het werk van den Heer de la Touche Ql' Art de Men parler Frangois') zoo wel fchijnt te kennen, en hetzelve als een voorbeeld ter navolging aanhaalt , verwondert het ons, dat hij niet fchijnt geweten te hebben, dat Mr. f. du foukc , het Werk van den Heer de la touche tot eenen grondflag nemende, een Werkjen over de grondbeginfelen der Franfche Taal heeft famengefteld , waarin aile de regelen van die Taal met de nodige uirgeflrektheid ie vinden zijn, en wel zoo, dat alle de regelen, die in deze zijne Verhandeling voorgedragen worden, daardoor geheel overtollig zijn. Ten minften zijn de Conjugatien der Werkwoorden, zoo regelmaatige als onregelmaatige, in het Werkjen van du fourc zo volledig te vinden, als men kan wentellen, terwijl deze Autheur 'er flechts eene fbhets van Vertoont. Bij dit alles komt nog, dat wij op fommige plaatzen in dit Boekjen, zoo in 't Fransen als Nederduitsch, onverfchoonlijke feilen vinden. — Onder anderen wordt Bladz. 21 gezegd: „ Daar zijn eigen naamen van Perfoonen in de Franfche Taal, „ gelijk ook in de Nederduitfche, die het bepaalde Geflacht„ woord hebben; maar daar bij moet men niet dwaalen, om n ze  33*5 J- E. DU CASQUET, VERHANDELINO , ENZ. „ ze te declineeren naar de manier van de eerfte buiging Ca's „ le père du père, au père [j>c. en meerv. les pères, des pères „ aux pères ge.); want het Gedachtwoord daar bij is zulks „ met, maar maakt een deel der eigene naamen uit" - Deze geheele redeneering is zeer gegrond, als men daar bii blijft, dat le Jage de eigen naam eens perfoons is, in welk ge^al le Jage, fchoon in 't Nederduitsch eene betekenis hebbende, niet vertaald mag worden; want dan is de Declinatie ucZC ; N. Le Jage, de benoeming des perfoons. T. De le Jage , Van le Jage. G. A le Jage, Aan le Jage. Even als men van iemand, wiens naam le Comte is in den Koemei' le Comte, in den Teeler de le Comte, in den Gever a le iomte enz. zou zeggen. Doch zo dra men door het naamwoord met zo zeer den perfoon, als wel zijne waard ikheid of hoedanigheid verftaat, dan neemt de zaal: eenen geheel anderen keer, en men moet dan het voorbeeld van den" Autheur op de volgende wijze declineeren: N. Le Jage, de Wijze. A. Le Sage, den Wijzen. T. Du Jage, des Wijzen. R. O Sage, 6 Wijzen. G. siu sage, den Wijzen. N. Du Sage, van den Wijzen. Het meervouwige is hier door van zelfs klaar. Waar uit <3us onwederfprekeJijk blijkt, dat de Moot, die op Bladz. 22. gevonden wordt, en waar in andere Kostfehoolhouders , als weetnieten, met de haatelijkste kleuren getekend worden, op niemand beter dan op den Autheur zeiven toepasfelijk is. Bladz. 36 leest men Koopmannen , in plaats van Kooplieden, en Bladz. 135 geweejd, in plaats van geweeven. Dit weinige zal genoeg zijn om den Lezer een denkbeeld van dit Werkje te geven. Wij hebben 'er veele gebreken, en niets goeds in gevonden, dat niet reeds bij andere Autheuren te vinden is. Om zich als bedreeven in eene Taal te doen gelden, moet men dezelve op onwrikbaare gronden weten te vestigen ; en dit kan, als men de vereischte kundigheid bezit, al verftaat men juist geen Latijn, zonder verachting of benadeling van anderen, "zeer ligt gefchieden: zo het ons voorkomt, zou men uit de Voorreden moeten befluiten, dat de Heer j. e. dc casquet, re Dordrecht, alleen de man is, bij wien men zich moet vervoegen, ais men in de Franfche Taal grondig onderwezen wenscht te worden. Hoe gegrond of ongegrond deeze pretentie is, zal uit onze bovengemelde aanmerkingen geredelijk blijken.  ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN De Pfalmen, naar het Plebreeuvtsch. Door ijseranö van hamelsveld. Eerfte Stuk. Te Amfteldam^ bij M. de Bruijn, 1793- fa gr. 8vo. De prijs is ƒ>:-•- Roemen wij met recht het geluk van onze tijden, dat wij in dezelven zoo veele uitmuntende hulpmiddelen tot regt verftand van den Bijbel ontvangen hebben, wij mogen dit voorrecht inzonderheid ook, ten aanzien van de gewiide liederen , ol' Pfalmen , erkennen. Dezelve zijn in deze laatfte jaaren door eemge voortreflijke Geleerden behandeld, en op eene gelukkige wijze opgehelderd. Om nu van geene buitenlandfche Geleerden te gewagen; elk kent in dit opzicht de fchriften van venema, muntinghe, van der palm, an ziet met blijdfehap, op welk eene oordeelkundige wijze dit Boek door hun verklaard en toegelicht is ; zoo dat men nu deze geheel Oosterfche , en even daar door menigwerf duistere, liederen, met vrugt lezen, en verftaan kan. Inzonderheid is daar toe de arbeid van den Hoogleeraar muntinghe een gefchikt hulpmiddel. — Hier komt nu nog de Vertaling , cn Aanmerkingen van den Heer van hamelsveld bij; een werk, hetgeen, met het hoogde recht , bij die der voorigen dient gevoegd en geraadpleegd te worden. Want fchoon de Hoogleeraar erkent, dat hij, toen de „ Heer muntinghe zij„ ne fchoone vertaling der Pfalmen in 't licht gaf, aan „ het aarzelen gebracht werdt , omdat hij bijna wanhoopte j hem zelfs eemgzitis op zijde te komen;" mag men echter , daar wij weten , en uit verfcheidena proeven reeds te Voren opgemerkt hebben , welk een oordeelkundig gebruik de Heer van hamelsveld» van den arbeid zijner voorgangcren weet te maken, met alle reden eenige bijvoegzcls, nadere ophelderingen enz. verwachten; te meer, daar de Heer van hamelsveld zelve denkt, uit zijne eigene oogen ziet, niemand flaafsch volgt, cn zijn Werk tot een bepaald en algemeen nut heeft ingericht. — Wij konden in deze Recen* fie breed uitweiden, vele verfchillende gevoelens opnoemen, verfcheidene aanmerkingen maken. Dan daar ons bedek ons tot de kortheid bepaalt, willen wij den Lezer ook in dit opzicht met den arbeid van den Heer vam hamelsveld bekend maken, en hem overtuigtn, dat vad. blbl. vi. deel. no. 8. Y hij  S3§ IJ. van hamelsveld hij denzelven met vrugt gebruiken kan, wanneer hij de volgende proeven met bedaardheid wil overwegen. „ De Pfalmen, zegt de Hoogleeraar in de Inleiding „ zoo als wij ze in dit Boek thans overhebben, ten „ getale, gelijk zij gemeenlijk geteld worden, van CL. „ zijn eene Anthologie ,oï Bloemhof,Bloemenlezing,vaiï „ oude liederen en zauglttikken van aanzienlijk,» en ver„ maarde Dichters onder dc Jooden. Zonder dat wij „ naauwkeurig, of met zekerheid weten, wanneer, of „ door wien deze verzameling gefchicd is, fchoon wü „ zoo veel uit derzelver gelteldheid kunnen opmaken! „ dat de geheele verzameling, ten minften uit twee „ hoofdverzamelingen beftaat, van welke de eerfte de „ 72 eerfte Pfalmen, en de andere de overigen bevat „ fchoon deze laatfte helft nog misfehien uit onderfchei„ den kleiner verzamelingen bedaat. De laatfle woorden „ van Pfalm LXXII. geven ons, ten opzichte van de „ eerlle verzameling , zekerheid. Naderhand zijn de „ Pfalmen in vijf Boeken verdeeld, om ze met de vijf „ Boeken van mozes gelijk te maken, op de volaens, de wijze : • 6 Eerfte Boek Pfalm I—XLT. Tweede Boek Pfalm XLII—LXXII. Derde Bock Pfalm LXXIII—LXXXIX. Vierde Boek Pfalm XC—CVII Vijfde Boek Pfalm C VIII-CL. „ De waarde der Pfalmen , " zegt de Heer van hamelsveld vervolgends, „is boven allen tegenfpraak „ — wanneer men ze Hechts aanmerkt als Dic'htdukken „ van dén der oudite volken - gedeeltlijk , ia ten „ grootften deele, waare mecsterftukken - moeten ziï „ voor ons reeds van het hoogde belang zijn. - Maar „ vooral de inwendige waarde — alles Godsdienftig „ onderwerpen, voortreflijk bezongen — de taal van het „ hart tot God, den Vader van allen; de lof van God „ zoo als die 111 den mond van elk ltervcling behoorde „ te klinken; de verootmoediging voor hem'; het voor„ beëdig vertrouwen op hem; de voortrefiijkfte Zede„ kunde — (van iommige Pfalmen, die men de Vloek„ Pfalmen noemt, welke tegen deze voortreflijke Zede„ kunde fchijnen aantelopen, op zijne plaats.) _ Dit „ alles, en nog veel meer, verëischt onze geheele hoog„ achting voor deze Godlijke gezangen, — De-  óver de psalmen;. 33$ -„ Deze waarde ftijgt nog hooger, wanneer men, bij*„ zonder naar den fleutel, ons door jesus en de Apos- telen gegeven, overweegt, dat david, door hooger ,, Geest gedreven , dikwerf van zijnen grooten Zoon, 5, den messias, en deszelfs lotgevallen, en Koning„ rijk, gezongen heeft, zoo dat hij de eere van eenen „ Profeet te zijn, welke de Ouden aan hunne Dichters „ toekenden, in waarheid verdient." — Aan het einde der Inleiding plaatst de Heer van hamelsveld eenige regels, welke hij van den Hoogleeraar muntinghe overgenomen heeft, en die voor ieder Lezer en Uitlegger der Pfalmen ter waarneming hoogst noodzaaklijk zijn. Voor het overige merken wij in 't algemeen nog aan, dat de Heer van hamelsveld de bijzondere afwisfelingen, welke 'er in deze oude Dichtftukken gevonden worden , naauwkeurig waargenomen , en ook aan het hoofd van eiken Pfalm den inhoud geplaatst heeft; terwijl wij in de Aanmerkingen gepaste ophelderingen rakende de benaming, den tijd wanneer, de gelegenheid, waar bij deze Liederen zijn opgefteld, aantreffen. Laten wij na dit opgegevene kortlijk den arbeid van den Heer van hamelsveld befchouwen, en hier en daar onze aanmerkingen mededeelen. Tót eene proeve diene de vertaling van Pfalm XXIfö „ Een Pfalm van david. voorzang, jehova's eigendom is d'aarde, Met al wat zij bevat! De wereld, met all' haar bewoners. 2. Hij, hij heeft haar gedicht Op ongemeten zeên, en waters; Op ftroomen. haar gegrond! eerste choor. 3. Wie zal jehova's berg, aan hem gewijd, beftijgeri? Wie veilig Haan op zijn gedijden grond? tweede c ii o o r, 4. Die rein van handen is; Die , met een zuiver harte, Geen valfche Godheên eert; En niet bedriegt met eeden: 5. jehova zegent dien! Hij krijgt van God, zijn helper j Heil en weldadigheid! Y 2 fctit-  34 • ïf. VAN HAMELS VELD eerste choor. 6. CZie dnar liet volk, dat hem vereert! Bis.}^Dat u aanbidt, o jakobs God! tweede choor. 7. Verheft 6 poort n, nu het hoofd ! Rijst, rijst, aloude deuri'n ! Opdat de Koning, zoo vermaard, Met luister binnentrede! eerste choor. » 8. Wie is die Koning, zoo vermaard ? tweede chook, jehova, magtig en geweldig, jehova' d'üorlogsheld 9. Verheft 6 poorten ! dan uw hoofd! fa rijst aloude deuren! Op dat de Koning zoo vermaard, Met luister binnentrede! eerste choor. 10. Wie is hij, wie, die Koning zoo vermaard? tweede choor. j,. 5"jEuovA, God van 't gantscli Heelal £ Is die vermaarde Koning! In eene Aanmerking bij Pfalm XXF zegt de Hoogleeriiar; ,, deze Pfalm is, in deze verzameling, de eerite „ van die, welke men Alphabeiifche noemt, dat is, in ,, denzelven begint in het Hebreeuvsch elk vers met ,, woorden , wier eerite letter eene in orde volgende let,, ter van het Hebreeuwfche Alphabet, of A. B. C. is. ,, Dus begint het eerfte woord van het eertte vers met „ de Alepk, van het tweede vers , met Beth enz. - Dat ,, daar in godvruchtige oogmerken bedoeld zijn, zou ik „ juist niet zeggen , misfehien was het bijzonder , om „ het geheugen van den Zanger tc hulp te komen, mis„ fchien enkel eene kunstfpeling , die meer door de ,, Dichters gebruikt werdt. — Zoo veel is ondertusfchen ,, zeker, zoodanige Pfalmen zijn, ten opzichte van het ,, Dichterlijke, niet de fraaifte, men voelt den dwang, „ dien de Dichter zich zeiven daar bij moet aandoen." Daar echter deze Pfalm in de tegenwoordige uitgaven niet in die Alphabetifche orde gelezen wordt, en de Heer van hamelsveld daaromtrent geene aanmerkingen gemaakt heeft, willen wij de onze kortlijk voorHellen. In  OVER 1)E PSALMEN. 341 In de hedendaagfche uitgaven begint het tweede vers met een X, daar het noodzaaklijk volgends de Alphabctifche orde met een 3 beginnen moest. Het woord fchijnt derhalyen nog tot het eerite vers te behoren, maar daar hier door alle zwarigheid nog niet is weggenomen, moet het woord HHN gij 'er onder verliaan of bijgevoegd worden, in dezen zin, tot u 0 lieer e! verhef ik mijne ziele, gij zijt mijn God. Het woord fiDS gij wordt dus gebruikt Pfalm XXXI: 4. LXIII: 2. CXL; 7. Nog eens, het zesde vs. begint met een J, daar het met een 1 moest beginnen, hier is derhalven weder eene oordeelkundige hand nodig. Zommige handfehriften lezen voor "iniX ™et bijvoeging van een ) *]nXl gelijk ook de LXX» de Vulgata , de Sijrifche cn Arabifche Overzetting, en De-Rosfi noemt ze eene zeer gewigtige en aanmerkings-waardigfie lezing. Wij hebben dit alleen voor hun , die het werk van De-Rosfi niet bezitten, Wil-. ■ len aantekenen, zonder van andere verfchillende gevoelens, om de waare lezing te herftcllen, te gewagen (*). Om de waare lezing van vs. 18 het geen met een 1 begint, daar het volgends dc orde een' p hebben moest, te vinden, fchijnt de gedachte van hun waarfchijnlijkst, die denken, dat hier het woord HDlp fia op uitgevallen is, en lezen, fia op, aanzie mijne ellende enz. Pfalm XXVII: 8. vertaalt de Heer van hamelsveld. Mijn hart houdt u uw woorden voor: Men fmeeke mij om hulp', ik zoek uw hulp, Jehova! En in de Aanmerking. „ Mij dunkt, dat, volgends deze vertaling , dit vers een goeden zin oplevert, misfehien doelt david op Deut. IV: 29," Daar dit vers zeer verfchillend door de Uitleggers wordt opgevat, en ons bedek niet toelaat ons hierin te laten, zeggen wij alleen, dat wanneer het werkwoord ~>OX met het voorzetzel b verbonden wordt , dit laatfte dan van, aangaande, betekent. Zoo vindt men het niet alleen dikwils in den Koran, maar ook in de H. Schrift ziet bij voorbeeld Pfalm LXXh 10. Exod. XIV: 3. Bij Pfalm XXX: 6. denkt de Heer van hamels- V E L ü (*} Conful. vejsema, dathe, van vloten en anderen.  3.4» ij. VAN HAMELSVELD, veld met venema CU van vloten Hall de best welke in davids tijd drie dagen gewoed heeft.' De Eerw. van voorst vat dit vs. algemeen op, en is xxxt1§2 (*)na5'elczen te w°rden' geiij,c ook bij PA Van Pfalm XXXI: 22. geeft de Heer van hamelsveld deze vertaling: $ geloofd, die wonderbaar zijn liefde Mij toonde in een verfterkte Had; en in de Aanmerking verklaart hij dit door mahanaïm, .Van vloten heeft. Gelooft zij Jehova Die mij zo zonderling gunjle bewees In de ftad weger, s ftei kie vermaard. Onze gewoone Overzetting, gelooft zij de HEERE\ want. hi] heeft zijns goedertierenheid aan mij wonderlijfï gemaakt, [mij voerende als] in een vaste fiad. dathe iegt ook , nofim equidem urbem mupitam -proprie intelllgere de Kegila, in qua ad breve modo tempus david, vtdetur commoratus, inde a Saulo mox cxpulfus 1 Sam '. XXIII, 7. Sed comparatlve explico fuppleta litera Caph. fic quoque Symmachus: wg h roKet ■xspityuyiJ.Évq. — Dan Wij willen_ in bedenking geven, ol men deze laatfte woorden met figuurlijk zou kunnen opvatten, en volgends eene zeer gewoone Oosterfche confiruElie dus? Vertaaien, geloofd zij jehova, want hij heeft zijtje goedgunjligheid aan mij wonderlijk gemaakt, daar dezelve mij eene verfierkte fiad geweest is. Deze' opvattin"kan niemand vreemd dunken, die weet, dat God mcermaalen een rots, een burgt, een toevlugt van zijne verëerers genoemd wordt, (f) JPf. XXXIV. 6. vertaalt dc Heer van hamelsveld, Die uitzien naar zijn hulp, maakt hij verblijd en vrolijk, Nooit bloozen zij van fchaamt'. Deze is zeker beter dan de gewoone vertaling, cn daarom ook door anderen reeds omhelsd; die van den Geleerden stinstra echter behaagt ons bij uitne- mend- (J| D. c. van voorstUÏtlegk. Verhandel. IISt. JJl.72.211. Ct) ViJ. a. j. arnoldi Qbfervat. ad'ausd. loca Proverb. Salom. pag. 26.  over de psalmen. 3*3 mendlieid, zij hebben op hem gezien, en hunne oogen biddende op hem gevestigd. (*) De-ros si tekent bij dit vs. aan, dat twee van zijne Handfchriften het ~de vs. van bet DiTJSl beginnen, daar anders het vs. het geen met een 1 beginnen moest, in de gewoone uitgave ontbreekt. Dan vermits wij daar door maar een éénledig vers zouden ontvangen, tegen de ftandvastige orde, welke in de Alpbabetilche Pialmeu plaats heeft, fchijnt men liever te moeten denken, dat dit vers, het geen met een ) aanvangt, tot nog toe voor ons verloren is. Pf. XXXV. 12. wordt het woord 7"Dty verfchillend opgevat, het fchijnt echter hier door droefheid te moeten" vertaald, en van eene zeer zwaar e of hevige droefheid, verdaan te worden, (f) Men heeft meermaalen, en te recht, over de dikwils duistere en al te eigenlijke verklaaring van den Geleerden venema geklaagd, en de aanmerkingen, daaromtrent onlangs in het Algemeen Letterkundig Magazijn geplaatst, zijn zeer gegrond, wij hebben ook hier van een blijk in'het volg. \%de vs. als welks laatfte woorden die Hoogleeraar vertaalt, precatio mea fuper fmu meo astuabit. Beter heeft de Heer v a n h a m e l s v e l d met anderen, ik bad met neergebogen hoofd, dat is, op de ootmoedigfte wijze, vol droefheid over hun lot. (§) In 'vs, 15. behoudt de Heer van hamelsveld in het woord met anderen de betekenis van wan¬ kelen, en vertaalt: Maar als ik wankel, is 't hun vreugd! Zij fpannen tegen mij, zij fpannen famen; Die fnooden, daar 'k geen kwaad vermoed; Zij fchelden, last'ren mij, zoo ouöphoudlijk! Onder alle de verfchillende verklaringen echter van dit moeilijke vs. fchijnt die van den Eerw. van voorst de (*) Stinstra Oude Foor/peil. II. D. bl. 13. not. Conf. Schuit. Orig. pag. 153. (f) Late de hoe verbo ejufque derivatis egtt cl. scheiDius Thef. Philolog. pag. 41. & feqq. (§) Conf. Koehlcrus apud. Dathium ad h. I. cit. — Vid. tarnen & De-Rosfi ad h. I. & doederlein ab iplb cit. Y 4  344 IJ- VAN HAMELSVELD de voorkeur te verdienen, zij is deze, ia mijne fmen verheugen zij zich: en als de plagen zeer tegen mij vermenigvuldigen, terwijl ik zulks niet zou hebben kunnen denken, dan zijn zij uitgelaten van blijdfehap, zo datzij niet zwijgen kunnen; (zonder zwijgen,) en welke vertaling hij uit het verband, en de betekenis der woorden opheldert, (*) Van het volgende 16de vs. geven wij deze vertaling, %n mijn ongeluk befpotten zij mij, door hunnen mondVe draahn, en over mij met hunne tanden te knersfen. (f) Voor >SJnD naamlijk lezen wij 'SJHD en voor met andere Handfchriften, de LXX en vulqata Op deze wijze hebben wij met venema niet nodig deze woorden met dc voorgaande te verbinden noch met dathe de onwaarfchijnlijke uitlegging van 0^7 fubfannantes ob placentam d. I. die om winst met davids vijanden handelden, en hem te geli'k met kun belaagden, aan te neinen. In het 17de vs. zou men nö3 hoe lang, ook zeer gevoeglijk kunnen vertaaien, wanneer, 0 God! wanneer zult gij enz. _ De woorden vs. 20. pN—W worden insgelijks zeer verfchillende van de Uitleggers opgevat, dathe heeft met onze gewoone overzetting ftillen of gerusten des lands, of in den lande. Dan de Heer van jjAMELSVELD merkt te recht in zijn Aanmerking op, 3, dat zodanigen zelden of nooit verdienltelijk zijn. -! ,, Ecu (*) D. c. van voorst Uitkgk. Verhandel. I. ftuk, bl. 6% proprie in inclinatione mea adlatus, id eft, quan  362 BENJAMIN BELL, SAMENSTEL DER HEELKUNDE. SKI? f***» cn -Iko^e genezing ,, Ik heb dus, zegt hij in zijne Voorreden, zorg ge. „ dragen van niets aanteprijzen, het geen ik niet door „ eigen ervaring nuttig bevonden, of door anderen met „ voordeel had zien gebruiken, - Mijne uitgebreide „ kunstoefening beeft mij in ftaat gefield alle Kunstbe,,-werkingen herhaalde reizen zelf tc ondernemen, en „ dikwerf tegenwoordig te zijn, wanneer zij door andere „ beroemde Heelmeesters verricht wierden ; eene omh Handigheid, die mij recht geeft om met eenig vertrou„ wen , ichoon ik hoop met nodige befcheidenheid, van dezelve te kunnen fprceken enz " — v,fn°dariS Ce" Werk-' 'f welk §eheeI de vrucht eener veiftand.gc ervaring is , ,n een Nederduitsch gewaad te lteeken, is eene onderneming, welke wij ten hoogften billijken, cn wij twijfelen geenszins, of het zal den uitgeveren aan geene aanmoediging ontbreken, om dezen arbeid te kunnen voortzetten en voleinden; vooral indien de vertaahng zo wel uitgevoerd wordt, als in dit eerfte ltuk geichied is ; en waarom wij ons thans alleen vergenoegen den inhoud der Hoofddelen op te geven. I. Hoofddeel Van de Hechtingen. II. Van het onderfcheppen der flagaderen en van andere uiterlijke bloedftortende middelen. III \m de Heelkundige middelen ter bloedontlasting. IV. Van de Slagader-Breuken. V. Van de Breuken. VI. Van de Water-Breuken. De drie bijgevoegde Plaaten zijn zeer wel uitgevallen cn Overtreffen zelfs de afbeeldingen der oorlpronkelijke uitgave. Leerboek der Apothekers Kunst, uit het Hoogduitsch, naar de vierde verbeterde uitgaave van karel godefried hagen. Doctor der Geneeskunde en Profesfor aan de Hooge School te Koningsberg, gfc. Eerfte Deel, No. i, t. en 3. 180 Bladz. In gr. Svo. Te Utrecht en Gouda , bij S. de Waal en Zoon en M. van Loopik en Comp. De prijs van ieder Stukjen is f T_Joe zeer het waar is, dat Kunftenaars en Handwcrksheden, die 111 hun beroep, door bekwaamheid uitmunten , met grond kunnen hoopen op de vruchten van minnen arbeid en dat daarentegen zogenaamde Breeketjeepen, Krummelaars, die hun beroep niet verdaan, geen  K. G. HAGEN, LEERBOEK DER APOTHEKERS KUNST. 363 e-een het minfte vooruitzicht hebben van wel te flaagen, hoe zeer dit waar is in 't algemeen, zo is 'er toen eene uitzondering op dezen regel, ten aaneen van zulke Kunflen, omtrent welke de beoordeling met kan vallen bij het publiek of bij den genen, die zodanigen Kunftenaar in het werk gefield hebbende, uit gebrek van genoegzaame kennis in dezen , de zaak geheel of gedeeltelijk aan den Kunftenaar of aan anderen moet overlaaten. Onkunde, bedrog en zelfbelang zijn hier dc hmder- PaOnder dit zoort van Kunflen behoort de Apotliekars Kunst. 'Er zijn niet veelen bevoegd, om over de bekwaamheid van eenen Apothekar te oordeelen tn liet is misfehien wel van daar, dat men onder de Lieden van deeze Kunst zoo veel Breëke-beenen cn Krummelaars vind, die geen gelegendheid hebbende, om goede leslen te geven, aan hunne Discipulen, de kunst meer en meer doen achter uit gaan. Met veel recht dan, bied de Vertaler, dit inderdaad voortreffelijk werk den Apotliekars en hunne Leerlingen aan Wij achten het zelve een Leerboek te zijn van dc hoogde nuttigheid, als zoodanig het ook in Duitscnland is aangemerkt, zijnde dit Boek binnen veertien jaaren, negenmaal herdrukt. • . . Dit werk levert vier Afdeelingen, welkers inhoud te uitgebreid is, om hier mede te deelen, wij zullen alleen, uit de tweede Afdeeling, in welke over de Geneesmiddelen, uit de drie Rijken der Natuur, in t algemeen gehandeld word, van de Befchnjving der Planten iets overnemen , wij verkiezen daar toe § 122 en 123. handelende over de beftanddeelen der planten. §. CXXII. Beflanideelen der Planten. De deelen, welken voornaamlijk de beftanddeelen der Planten uitmaaken en die gedeeltelijk van dezelven worden afgefcheiden, gedeeltelijk door de natuur zelve algefcheiden worden, zijn: .. . I. Oliën (Olea) zo wel aetherifche als uitgeperste, of zodanige vochten , welken met water alléén zich op geenerlei wijze verëenigen. II. Haifen (Rcünaè\ zijn verharde Plantfappen, die v J 111  35+ K. G. hi A O E » in den winter kleveri; wordail in —m, ,• , **> ta wijngeest ontbondeSi e\L I M i'™' blootgen,,., „rand.*, 8elijk mJ&^S*^ kunst zamengeSlde rJ? °m hen vai1 eeniSe, door ter kan u-orden affièSei? ?vïf ^?eD VVil" meest in gebruik de Balfcnvv«n ^ecci vf^Tni n" S^Stï^^ en is een bdLffi^^^t^ h,cc,ft' ^^^^^^ ^ ^ifLbrn^P^» ^^11'* uit- Inzondertent ^G^lAft^^ Kwee-pitDe Gommen CG^^^^^S^ zelf, of door gemaakte kervnn nir ri» V- 'r ?Van pen en door de lueht d «Ög wo en ^ifw "-ï^ vvater oploslen (*), en ShT^n^T^l^U ver zijn, geheel geenen reuk „r r f J §cncel zuw cn zij geven, wanneer z in eene marf»« il i waters gefnroiten 2ij„, ec„ «^T^STSSSS taai-  LEIRBOEK DER APOTHEKERS KUNST. 36J taaiheid is het moeiëlijk om 'er poeder van te dampen. Tot deze foort rekent men voornaamlijk de Gom- traint, de Arabifche Gom, als ook die, welke uit onze kert'en- cn Pruimboomen uitvloeit. - VI Gom-harfeu (-Gummi refin*) zijn plantfappen , waar'van zich V gedeelte in water, het onderin Wijnfeest oplost; of het is een vennenging^affiyGonv en JrESdhfigé deelen. Om deze reden zijn zij ook nos ondoorschijnend, of hebben ten minden zeer weinig doorfchijnendheid, omdat hars- cn gomachtige deelen zich niet inniglijk verëemgen, of malkander ontbinden kunnen. De evenredigheid deezer beide deelen ook bi nlle Gom-harfen niet dezelfde: iomtijds bevatten zij evenveel Gom-als Harsdeelen, gelijk de GomAmmoniac, de Opopponax, en de Scammoneum. SomSSTSgob als Hars, 'gelijk de Gom-Ddellium, dc Miirrhc en de Gom Sagapenum: fomtijds meer Hars als Gom gelijk het Euphorbium , dc Gom Ga banum; cXe-gotn, Duivels-drek, de Hars van het Klimop, de I adanum en de Storax, Men bekomt dezelven door kerven in de planten te maaken, waaruit dit melkachtig fep druipt; of door de planten uitteperlen. Om de Gomharfen tc ontbinden moet men een fchcidings-vocht verkiezen 't welk gedeeltelijk water, gedeeltelijk olieachtig of geestriik is, gelijk de Wijn de verdunde Wijngeest, Azijn, eïi Bier;1 dóch deze oplosfing is nooit volkomen zijnde niet klaar en doorichijnend maar melkachtig 't welk door de Gomachtige deelen veroorzaakt wordt, welken de innige verëeniging der geestrijke deelen met Harsachtige verhinderen (*> ^ C) De Com-harfen zijn meestal met verfcheidene vreemde deelen, nis bladen, basten, of zaaden vermengd, en moeten dus vóór het gebruik gezuiverd worden; waar toe doorgaans aangepreezen wordt, om ze met azijn op het vuur optelosfen, vervolgens doortezijgen, en wederom, tot dat zij hard zijn, boven het vuur uittedampen. Doch dewijl bij deze langduurige hitte noodzaaklijk de vlugtige zuure zouten, en andere vlugge werkzaame deelen moeten verlooren gaan, zo behoorde men billijk dezulken, die droog en hard zijn, en dus door ftampen kunnen gezuiverd worden, gelijk de bezoè', ammoniac, duivelsdrek en mijrrhc op deeze wijze te zuiveren. De galbnnum daarentegen , van welken op deze wijze , wegens des"zelfs taaiheid , de vreemde deelen niet kunnen afgefcheiden worden, mosst men ia eene csfën-blaas fchudden, en zo lang in  3t welk ontbrandbaar en fa! eenen fterken reuk, doch geen' fcherpen fmaak heeft' en van den wijngeest _ opgelost wordt. Deeze ze ffta ,! digheid onderfcheidt zich van alle de. derzelver eigenfehappen daar door verlaagde. „ Diergelijke begrippen moesten bij de volkeren nog„ thans allengs verdwijnen, naar mate derzelver geest„ vermogens befchaafder taterden , cn 'er meer onder,, linge verkeering onder hen plaats greep. Zoo haast „ het eene volk met een ander gemeenzaamer bekend „ wordt, en aldus begint te zien , dat ook dit laatfte „ met regen en vruchtbaare tijden, en niet minder met 55 goe-  natuur" en zidgkundige beschouwing , enz. 3?I - "oede en edele gewaarwordingen is gezegend , dan moet daar door het vertrouwen op zijne bijzondere ' nationaale Godheid eenigermaten verminderen. Waar ', een verftandig man optradt, die de verfchijnfelen der „ natuur onderzogt, en deze door de algemeene natuurwetten verklaarde, daar verdween het denkbeeld, " als of het buitengewoone meer een werk was van .' goO, dan de dagelijksch voorvallende veranderingen " aan den hemel en op de aarde. — Waar men uitge' breider ftreeken van den aardbodem leerde kennen, en " za«- dat eene zelfde zon vredelievende en vijandhjke " volken befchijnt, dat dezelfde zee beide landen befpoelt , dezelfde regen de akkers van beide bevogtigt, dezelfde wind den dampkring zoo wel van het " een als van het ander volk zuivert, daar maakte men " niet langer zwaarigheid, om een algemeen fcheppings" plan te onderftellcn , en het geheele mcnschdom als een groot huisgezin van maar éénen algemecnen Vader " te befchouwen. " Zodanig is, volgens onze Schrijvers, de loop der menfcbelijke denkbeelden, met opzigt tot de befchaaving der godsdienftige begrippen ; waar van zij , evenwel , erkennen , de voortzetting cn voltooijing aan den Christlijken Godsdienst te moeten worden' toegefchreven. Met regt en naar waarheid, onzes oordeels, verklaren zich hieromtrent onze Schrijvers op de volgende wijze i „ Roe het licht van den Godsdienst en de reden, ge'duurende een geheele reeks van eeuwen, zich fteeds " verder uitbreidde ; hoe de mcnfchelijke geest nu in " het een , dan in het ander land , de ééne keten van '' woestheid na de andere verbrak; hoe 'er allcngsver'' fchillende regecringsvormen ontftonden, deze^ duizen" derlei veranderingen ondergingen , cn eindelijk eene . o-eregelde gedaante aannamen; hoe troonen opgericht, " bevestigd, gefchokt, omgekeerd, wederom herfteld, " en, vaster dan te vooren, gegrond wierden; hoe dui" zenderlei zotheden wierden vergeten , en wederom I andere in derzelver plaats te voorfchijn kwamen; hoe ' licht en duisternis met elkander wordelden , en nu " het één , dan het ander, in deze of gene gewesten, " de overhand behield; hoe de Phcenix van goede fmaak H een geruimen tijd in eenig bijzonder land fchitterde, I vervolgens zijn eigen nest vervaardigde , waar in hij " een prooi der vlammen wierd , en voor andere lan" Aa 2 „ deu  37» J- F. ZÜLLNER, EN J. S. LANGE „ den en andere eeuwen uit zijn eigen asch wederom te s, voorfchijn kwam; hoe de ftaatkundigc oppervlakte des aardbodems omwentelingen onderging , welke aan merkwaardigheid , kracht en geweld , niet behoeven „ te wijken voor die in dc natuurkundige gelteldheid l, van onzen planeet, van tijd tot tijd, zijn voorgeval„ len ; hoe uit de géweidigfte omkeeringen , orde, en „ uit de vernieting , nieuw leven ontftond ; hoe de „ dwaasheden van ééne eeuw den weg baanden voor het „ gezond verftand, 't welk in eene volgende eeuw der„ zeiver plaats bekleedde; hoe één enkel perfoon, voor „ de wereld en de nakomelmgfchap, dikwijls meer uit„ werkte , dan men van de Verëenigde krachten veeier „ duizenden zou verwagt hebben; — dit alles levert „ voor den navo'rfchcndcn geest , ongetwijfeld het be„ langnjkst en bekoorlijkst tafereel op; doch geene mij„ ner Lezers zullen van mij eifchen of vervvagten , dat ik eene uitvoerige fchets daar van ontwerpe. " Zo belangrijk als van dit, is ook de inhoud van het volgende hoofdftuk, 't welk den zedigen titel voert van Inleiding tot de kennis van het menfchelijk karakter. Zo wel de zaaken zelve , als de wijze , op welke dezelve behandeld worden, tooncn, dat onze Schrijvers het onderwerp volkomen meester zijn , en hetzelve van dien kant hebben aangevat , aan welken het bovenal gefchikt is, om ter bevorderinge van hun groot doelwit, een praktikaal gebruik daar van, mede telwerken. ,, lk zal," otis luidt de betuiging van eenen hunner, „ zorgvuldig „ alles overflaan , wat in de fchoolen der Wijsgecren , „ door nutteloze hairklooverij , of ijdele woordenzifl ,, ting, in de war gebracht is; en wat de zulken niet „ duidelijk aan het verftand kan gebracht worden, die ,, niet geoefend zijn in afgetrokkene denkbeelden , of ,, in de aanëenfchakeling eener reeks van gevólgtrekkin„ gen. Van hoe veel belang ook dit alles wezen mag voor menfchen, welker beroep, tijd cn vermogens toelaaten, aan zich zelve en anderen rekenfehap te „ geeven, van de eerfte grondbeginfelen hunner kun„ digheden, kan men hetzelve nogthans zeer gemak„ kelijk ontbeeren , wanneer het ons alleen te doen „ is, om zoo veel licht te verkrijgen,-ten einde met „ evenredigheid den weg te bewandelen, welke ons „ tot eenen genisten en gelukkigen ftaat, aan deze en s, gene zijde van het graf, opleidt." Een gefehrift, van  natuur- en ze de kundige beschouwing, enz. 373 van zoo verhevene bedoelingen, en op eene daarmede overeenkomende wijze uitgevoerd, kunnen wij niet nalaaten , ter opmerkende lczinge aan tc prijzen; met naame ook, 't geen, in dc Afdeeling , handelende over de driften van goedwilligheid, daarin vermeld wordt aangaande 'sMenfchen zedelijk gevoel, en over de middelen om dit heilzaam beginfel der menfchelijke zielen op te wekken, te verbeteren en te vertterken. Brieven over de Verïenigde Nederlanden, door}, grabn e r , Lieutenant in dienst van de Republijk uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Stuk. Te Haarlem hij A. Loosjes Pz. 1792. 505 Bladz. In gr. 8va. D,e prijs is f 2 - 4 - : 1}ij de aankondiging van het eerde deel dezes werks, -' hebben wij met verdienden lof daarvan gewaagd; — liet ïcheelt veel, dat ons dit tweede Stuk zoo wel niet bevallen heeft — de Schrijver heeft zich in het zelve voor een groot gedeelte te veel met bagatellen opgehouden, is in fommige gevallen overdreven en in anderen weder onnaauwkeurig; nemende dikwils bijzondere dedelijke gebruiken voor Landsgewoonten aan; 't geen dit tweede Stuk voor onze Landgenoten en voor vreemdelingen minder belangrijk maakt, weshalven \vij ook van ons eerde plan, om namenlijk door een zakelijk uittrekfel onze Lezers van dit werk een naauwkeurig denkbeeld te geven, zijn afgegaan, om liever eenige van onze aanmerkingen , die ons onder het lezen zijn tc binnen gekomen , en welke door den opmerkzamen vertaler niet reeds gemaakt zijn, medetedeelen. Het verwondert ons, inde eerde plaats, dat dc Schrijver handelende over het gebruik van Koffij en Thee in ons Vaderland, die fchoone gelegenheid heeft laten voorbijgaan, om het nadeel, dat door hc.t menigvuldig gebruik dier warme dranken aan dc gezondheid, vooral van jonge meisiens, wordt toegebragt, het geen in onze dagen vooral zoo derk in het oog loopt, en waarover door kundige Geneesheeren telkens zoo vele klagten te vergeefsch worden uitgeboezemd, nadrukkelijk aantetoonen; te meer, daar hij bij andere gelegenheden, gelijk bij voorbeeld, wanneer hij handelt over zeker namaak fel Aa 3 van  374 J. GRABNER van wijn met loodfuiker door de tappers uitgedagt, ta recht het nadeel aanftipt, 't geen voor den wehtand des volks, daarüit geboren wordt. liet gebruik van Tabak is in ons vaderland zeker zeer menigvuldig , maar met dat al zoo menigvuldig niet, als de Schrijver opgeeft, dat men, namentlijk; m de famenkomften van geleerden en bovenal in poïtifche gezelfchappen, de zvijnflesfen, glazen, kwispeldorcn en tabaksdozen te famen met allerlei fchrijfiuig verward op tafel vind leggen. — Dit is zeker te algemeen uitgedrukt — op alle vergaderingen , die met eenige plegtigheid verzeld gaan, wordt nooit gerookt , en zo des Schrijvers gezegden al waar zijn, moeten zij zckcr op eene zeer gemeenzamen kring van weinige kunstvrienden hunne betrekking hebben. Over de keurslijven handelende , getuigt de Heer GRABNER, dat het gebruik daarvan reeds zoo ver is weggenomen, dat zij alleen maar van de mindere klasfen van vrouwen gedragen worden — hartelijk wenschten wij, dat wij dit getuigenis konden toedemmen; maar, fchoon het waar is, dat dezelven in fommige deden door verdandige vrouwen meer worden afgekeurd , dan in vorige dagen, moeten wij evenwel met leedwezen betuigen, dat wij dagelijks het tegendeel ondervinden, zelfs zien wij dochters van verdandige moeders in deze voor haar zoo. nadeelige gevangenisl'en opgefloten, enkel en alleen om haar te doen gehoorzamen aan de bevelen, die in het dagboek der mode worden voorgefchreven, — Wanneer zullen wij wijs worden, Nederlanders ! De Noord-hollandfche kleding fchijnt voornamenlifk de aaudagt des Schrijvers tot zich getrokken te hebr ben — wij willen hem gaarne het genoegen gunnen, om daarvan zoo breedvoerig te gewagen, maar niet, om over die der andere landfehappen zoo ter loops heenteflappen. — De Noord-hollandfche is zeker fingulier voor een vreemdeling; maar met dat al het is eene dandvastige nationaale kleding, hoedanig te wenfehen ware, dat in ons gantfche land was ingevoerd — de gedurige verandering, aan welke de kleding in Zuid-holland en de andere landfehappen is blootgedeld, was dunkt ons meer gefchikt geweest om de opmerking van een' wijsgeerigen Schrijver tot zich te trekken. De befchuldiging van den Schrijver tegen de Holland- fche  brieven.' 375' fche Heeren, dat zij in de gezelfehappen dc hoeden gewoon zijn op te houden, is ten eenemaal valsch; ten minften ziet men zulks buiten noodzakelijkheid met gebeuren in zulke gezelfehappen , daar men voor een maaltiid een gulden aan dc dienstboden gewoon is te ve.ieereii, welken door den Heer grabner hier voorna•menliik fchijnen bedoeld te worden. Ook is de gewoonte om malkanderen bij den voornaam te noemen lang zoo algemeen niet, als ze hier wordt ooeeo-even - onder gemeenzame vrienden heeit zij zeker, niet in allen, maar in fommige landfehappen plaats, echter niet zoo, dat men den Achtbaren Heer burgemeester klaasje, den Geftrengen Heer Drost jan, den geleerden Heer Doctor piet, cn zoo ook derze»ver vrouwen trijntje en stijntje zou hooren noemen: — dit is weder te algemeen voorgc teid. De naam van Freule in Gelderland in gebruik, om de jonge Dochters van een adelijk gedacht van de zo.danige», die van.burgerlijken afkomst zijn, te onderfchijden, fchijnt den Heer grabner bladz 295 met op de gedagten gekomen te zijn, evenwel is ni;, nog al van aanbelang voor iemand, die van gedagten. is, tfat men den aart van een volk uit geringe zaken lomtijus het best kan opmaken. Het geen wij bladz. 297 lezen van de manier, waarop een vreemdeling zich in de gezelfehappen indringt, is voor het grootfte gedeelte overdreven — de Lezer oordeele uit de Schrijvers eige woorden. • Hiertoe behoort, dat hij gedienftig en ïnlclnkkelijk zij, zonder veele complimenten te maken, grondig 01 " anders weinig fpreekt, nog minder lacht, dc nieuws, tijdingen en wisfelcours van buiten leert, zijne kwiuK„ Hagen met eene ftemmige tronie voortbrengt, de deugden en helden daaden der aloude Nederlanders bij^elke " bekwame gelegenheid roemt, de uitmuntende eigen" fchappen der hedendaagfehen op eene ongemaakte " wijze prijst, en vooral derzelver milddadigheid met on! aangemerkt laat, aan hunne kinderen duizend veel " belovende talenten waarneemt, en de verdraagzame vader van horatius meer, dm waar het ook we" zen moge, navolgt, die Strabonem apellat paetum; " bij Prinsgezinden veel aan de Franfchen, bij Patriot" ten veel aan de Engelfchen te berispen vindt, van ö J. O R A B N E R „ den ftand van Koopman boven alle Handen der aarde „ den eerden rang toekent, den Zeedienst nuttiger ver„ klaart dan den Landdienst, zijn pijp tabak rookt „ zijn glaasje fchoon uitdrinkt, niets op zijn tafelbord „ laat leggen [liggen] het vertrek zoo min als mogelijk „ is, bemorst, voor alle dingen niet vergeet in het „ kwispeldoor te fpuwen, en henen gaande de dienst,, boden een goed drinkgeld in de hand te doppen. Niet minder overdreven is de Jiefchrijving van de openbare Godsdienstoefening in de Gereformeerde Kerken. „ Men zingt, zegt de Schrijver, vooraf een vloek- of „ zegenpfalm van david, van wiens pfalmen onlangs „ eene nieuwe berijming is gemaakt, (welke bij den ge„ meenen man nogthans geen minder tegenkanting heeft „ gevonden, als [dan] liet Berlijnsch nieuw gezang„ boek in Pruisfen,) raakt vervolgens in eenen zagten flaap bij eene in den gewonen vorm gegoten Dog„ matiekc Predikatie, ontwaakt door den helderen klank „ van het fchelletje aan de armzakjes, fluimert op nieuw „ in, en befluit de aandacht wederom met het zingen „ van een' pfalm. In verfcheide deden heeft men, 3, ten einde het al te lang prediken te beletten, 'er „ eene boete op gelegd, wanneer de Predikant boven „ een bepaalden tijd op den Predikdoel blijft. Praat„ zugtige Dominees vinden nogthans middel om die „ wet'te ontduiken; want hebben deze den geheelen „ aan hun voorgefchreven tijd doorgebragt met der„ zeiver leerreden zoo lang mogelijk uitterekken, dan „ rammelen zij vervolgens het flotgebed en den zegen ,, uit met den meesten fpoed, ten einde het verzuimde „ weder in te halen, en eindigen fomwijlen, om toch „ vooral geen fecondc te verliezen de 'zegen op den „ trsp, onder het afklimmen van den Predikdoel". Over de Latijnfche Schooien flaat de lieer grabner den bal naar ons inzien merendeels mis — misfehien heeft hij derzelver toedand naar een of twee flegte voorbeelden beoordeeld, 't geen voor iemand , die eene naauwkeurige befchrijving van een land geven wil, niet genoegzaam is — over het algemeen durven wij zeggen, dat de Latijnfche Scholen in ons vaderland op eene zeer goede wijze zijn ingerigt, en dat velen onder dezelven, gelijk die van Amflerdam, Dordrecht, Delft, Gouda en anderen uitmunten , — zo 'er op dezelve al iets aantemerken was, is het dit,dat de onderwijzers te  BRIEVEN, 377 te fchraal bezoldigd al bun' tijd en zorg aan het onderwijs der jeugd niet geheel bededen kunnen, waardoor dik wils veroorzaakt wordt, dat hetzelve niet met dien ijver doorgezet wordt , als wel zou kunnen gefchieden — en wat het verwaarlozen van de levendige talen in dezelve betreft, 't is zeker, dat daaromtrent nog wel eenige betere fehikkingen, dan 'er tot nog toe hebben plaats gehad, te maken waren, onder anderen behoorde onze moedertaal, die in de Hollandfche Schooien zoo fchandelijk verwaarloosd wordt, daar regelmatig onderwezen te worden, waardoor aan de Nederlandfche Letterkunde een aanmerkelijke dienst zoude bewezen worden. — Meer reden zou, dunkt ons, de Schrijver gehad hebben, om de Nederlanders te befchuldigen, dat zij hunne kinderen van het openbaar onderwijs in de Latijnfche taal zoo weinig gebruik laten maken — hier in zeker zijn de Duitfchers ons ver voor uit. Schoon het over het algemeen waar is, dat men zich op onze Hooge Scholen te weinig op de Mathefis gewoon is toeteleggen, is het 'er echter verre van daan, dat men me/onzen Schrijver zou kunnen zeggen, dat zij daar ten eenemaal verwaarloosd wordt; het tegendeel ziet men te Leijckn , Utrecht en Franeker, daar de weg, om een geregeld onderwijs in die edele wetenfehap te genieten , voor ieder een open daat. Wij twijfelen zeer, of de vijandfehap tusfchen de Janfenisten en Jefuits gezinden wel zoo ver verdwenen js, als de Heer grabner opgeeft — wij weten ten minden voorbeelden, die nog niet zeer oud zijn, dat janfenisten liever met eene Gereformeerde, dan met eene Jefuitsgezinde vrouw zich in het huwelijk hebben willen begeven, welke voorbeelden zeker geene uititekende bewijzen van de mindere vijandfehap, die zedert eenigen tijd tusfchen hen zou plaats gehad hebben , opleveren. Andere aanmerkingen op des Schrijvers gezegden, gelijk bij voorbeeld, dat de Remonfiranten hier te land in twee fe kt en zouden verdeeld zijn, dat het gebruik van Pelfen onder de mannen onbekend is, en ioortgelijken van minder aanbelang gaan wij kortheidshalven met uilzwijgen voorbij, — wij denken, dat liet gezegde genoegzaam zal zijn, om ons oordeel over dit tweede deel volkomen te billijken. • Met bij voeg fel op deze brieven, behelzende hooidAa 5  '373 C. L. VAN DER WEIJDF. zakelijk^ eenige aanmerkingen van den Schrijver op de Nederdmtiche vertalm:;, briefwijze aan den uitgever van dit werk vooï&eftefd, zal, voor zoo ver het "over ibtnmige min heldere plaatzen in bovengemelde brieven voorkomende, eenig licht verfpreidt door onze landgenoten , gelijk wij • vertrouwen, met genoegen ontvangen, en met fmaak gelezen worden. Hen rij en louize, Eene Neder landfche Gefchiedenis,.in gemeenzaame Brieven; door cornelia ltjiïe rtina van der we ij de. \Niet vertaald.] in Wfe Deelen, Eerfte Deel. te Leijden bij D" Du Mortier en Zoon 1794. 480 Bladz. in gr. O&avo. De prijs is f 2 - 18 - : 55 Al weêr een Roman I" Zoo denkt de Schrijffter, ** dat menig Lezer waarlchijnhjk zeggen zal, op de befchouwing van dit Boek. Doch op dezen onderleiden 'uitroep fielt zij hem gerust, door te berichten, dat deze een ooripronglijk Nederduitfche is, cn dus een geheel nieuwe. Wij meenen zeer veel navolging van saartje bur* gerhart bcl'peurd te hebben, zoo in de gevallen, als in ae karakters, alleen heeft de Schrijfeer verfcheiden karakters in den Militairen Hand uitgekozen, daar die van bethj e'bek ker meest in den Burger- en Koopmans ftand t'huis hooren. De karakters van Broeder bemoeial en Zuster bedilziek zijn ook niet onrfpronglijk te noemen, maar brengen ons de Tante van saartjen -en Broeder benjamin terftond in gedachten. De fchaking van loüize is een pendant tot die van saartje enz. Ooripronglijk Ncderduitsch! Het bevreemde ons even daarom, dat dc held van het Stuk eenen Engelfchcn naam henrij draagt; waarom niet de Vaderlandfche uitfpraak hen rik in den Held behouden? Doch, laat ons niet voortgaan, het zou fchijnen, als of wij min gunftig dachten over dezen ooripronglijk Nederduitfchen Roman. - Dit is echter geenszins onze bedoeling. Schoon wij ons oordeel nog niet volledig kunnen bepaalen, voordat wij ook het Tweede Deel gezien en gelezen hebben, kunnen wij echter aan de Schrijffter den lof'niet weigeren, dat zij, met veel oordeels en fmaak, haare knoo-  HERRIJ EN tOl'IZE. 379 knoopen gelegd, en haare karakters getekend en volge* d heeft Ook neemt zij het vwrlchijnhjke vrij »iin nrht alhoewel omtrent dat ftuk deze en gene Vanmïlange^ zouden kunnen gemaakt worden. Met één woord zil verdient alle aanmoediging, en haar werk is ene eVtng £ een uur van uitfpanning niet onwaardig. Wat meneer uit leeren kan, geeft zij zelve in haar voorbericht, met deze woorden op: „Dat men zich nooit ïenoegvoor' fcliijnheiligheid wachten kan - dat hedenS Se vriendinnen elkander dikwijls met zeer getrouw behandelen , vooral wanneer 'er een man in het fpel kom ; v«volgends vinden gelieven hier betoogd hoe Slijk twisten in een «linnenhandel zijn, daar dezelve ie wederzijdfche liefde ondermijnen - en £ndehjfc kan men ook zien, dat de Ondeugd dikwijls haare draf op dè wereld ontvangt, en de deugd h«*^oodj«^ Wii zullen, wanneer het tweede Deel in t licht yeifchiint, gelegenheid hebben, om meer te zeggen; alleen zul en w!j , ten bewijze , dat de fchrijffter meesteresfe vaXmi ftijl is, en die «*f^*£^S ken, hier plaats geven aan een gedeelte van den 66 Biiel van den Oostindifchen Commandeur k r u ij er, een Biperfoo in de gefchiedenis, wiens gul cn rond Zeemanska ïktr wel in 'toog gehouden is, aan den Heer ade* 'aar, voogd van Zovize, onderleden Bemndhebher der Oostindifche Compagnie , in welken Briel de Commandeur van zijne reize dit verflag geeft: Uit Texel gezeild, met een ooste wind, fmorgens om'o uuren, mooi helder weer. - Alles lag nog zoo door malkander, dat vooral de matroozen en Wdajen, die nooit gevaaren hadden , niet bij hun goed konden komen ; maar de bevaaren zeelieden wisten beter den weg, en voorzagen zich van alles uit de kisten van hun onbedreeven makkers. - Slechte orde, dacht ikjjjjjr de Capitein beduidde mij, dat het altijd zoo gebruiklijk was geweest op 's Compagnies fchepen. — Wii waren zoo fchielijk uitgeloopen, dat de meeste watervaten nog niet gevuld waren, zoodat wij te Dutns, in Engeland, binnenliepen, vatjet? om daar in te voorzien — Ik dacht dat wij dien zelfden dag weder vertrekken zouden; maar dat was mis ; want wij bleeven wel drie etmaalen in die haven liggen , omdat wij nog een groot gedeelte van onze laading misten , namelijk kisten met allerlei Engelfche Producten en Maimfac-  38° C. L. VAN DER WEIJDE vK? Ó*\J? ^ke" verboden goederen noemen, vatjet? - Wij werden daar van, door onze Geloofs- en Bondgenooten , zoo wel voorzien , dat 'er voor £een ÏÏSeteLJf V ï 'C fC,,-ip U'aS' duS* nieS S kun! noorden vin ' 52 TJ 7' die haven' en hadden een noorden wind, die ons het kanaal uitbragt. . flet fchin S gez2e°i?er S TrT 'S fW™* fchepen ,e.n traage zeiler - d t kwam van de flechte manier van timmeren op de Werven, ze,de de Captain, verftaat ge ? a^n 'de r/? Z°°, t WiI' Wij kwamen cvc'lwel S^Sig aan cteC*»/. en daar vcrverschten wij on?, na een toet van ruim drie maanden. - Ik zag met veel genoegfi dat fchoone Land-een der aanmcrkclijklïvan » Com pagmes bezittingen ; maar ik befchouwde tevens ,Set verwondering, dat eene Volkplanting, van zoo veel aanbelang, bmia open en bloot lag, zinder eenige verfte king van foldaaten, gefchut of ammunitie. - fk vernam ook zeer veel van de onëenigheden tusfchen de Vrijburgers en s Compagnies Dienaars - kortom, ik hoorde genoeg, om te begrijpen, dat deze Colonie veel gevaar waarde » * 0pkomenden oorIoS' 200 God h™ niet be,, Mijn Captain, die zich op dc geheele reize a!s een vriend voor mij gedroeg, leerde mij rekenen en boek- hij zeide, en dat loog de eerlijke man ook niet. - Wii kwamen zonder ongelukken, te Batavia: maar moesten! door tegenwind en ftilte, nog twee of drie dagen liggen drijven, eer wij binnen kwamen. — Wat was miin Capifem een bemind man! - Verfcheiden Heeren, van de hooge Regeermg, zonden hunne vaartuigen, om te vernemen hoe hij voer, en of de reis goed geweest was _ nu, hij was ook een goed kaerel, en hij zond ieder van die Heeren een Regaaïtjen. - Toen dat afgelopen was kwamen wij op dc Rhede. - Het fchcen dat de wind ui ons voordeel veranderde, toen wij het met de hoog» Overheid zoo wat eens waren, vatjet? - Wij ankerden dus voor de Hoofdplaats van 's Compagnies bezittingen in de Ihdie, vervolgens, werden wij gemonfterd - de laading nagezien cn alles goedgekeurd. - Mijn Captain kreeg van den Gouverneur verlof om aan land te gaan met zijne goederenj cn nam mij mede; want hij had een ynend aldaar bij wien hij altijd zijn intrek nam, en die verhuurde hem zijn halve huis met pakhuis en al,  HENRIJ EN LOUIZI. 3? t al, verflajc? Want mijn Capitein had veel goederen medegcbragt, weetje? - „Wel, Capitein!" zei ik, want ik was onnoozel, „ doe jij de Edele Compagnie geen „ afbreuk?" — „ Hoe zoo? — bl he gek!" antwoordde mij die eerlijke Zeeman, ,, wel omdat jij zoo ,, veel goed uit Engeland meêgebragt hebt, dat daar in „ jouw pakhuis legt ? " — Maar de man toonde mij daar aan, dat hij al liet goed, hem van 's Compagnies.wegen aanbetrouwd , met fchip en volk , wel had overgegeeven, dus was hij vrij, en had voor geen duiver gedoolen; alles wat in zijn pakhuis dond behoorde hein toe — daar in had niemand iets te zeggen, „en", zeide hij, ,, de meeste Raaden en hooge Amptenaaren van Indië, ,, dreeven ook wel handel, en wat kwaad deekt daar ,, toch in? — Holland is door de Negotie groot gewor,, den, het is goed, als dezelfde lust, van gedacht tot ,, gedacht, wordt voortgeplant — hoe meer handel hoe ,, beter." — Dit moest ik alles toedemmeu, vatjet? en was blijde dat ik de Maatfchappij in zoo'n bloeijenden daat vond. — Ik gaf, Edel Heer! de aanbeveclings brieven , door jouw Edelheid mij medegegeeveir, aan de geen, die ze hebben moest, over; ik werd ook terdond in de lakenwinkel geplaatst, en van trap tot trap werd ik Pakhuismeester. — " ,, Men zegt gemeenlijk: daar is een groot onderfcheid tusfchen koopen en verkoppen.. en dit ondervond ik toen ook. — Begrijp eens , kdel Heer ! als de Compagnie Nagelen, Nooten, Caneel enz. verkocht, gaf zij zwaar gewigt, en als zij Koper was , werdt 'er met ligt ge* wigt gewoogen, vatjet? — Ja ik moest veel leeren, eer ik dat alles zoo wist, en dacht in 't eerst, dat het niet eerlijk gehandeld was; maar men beduide mij wel beter, en ik begreep ook, dat ik, arme Duivel! de zaaken toch niet veranderen kon, weetje? — Ik werd vervolgens als fecunde naar Casfmhazaar gezonden , en daar hadje weêr eene andere vertooning — daar, en te Hougly , verziet de Compagnie zich van Lijnwaaten , welke door de gemeenc inwooners des lands geweeven en befchilderd worden. - Een Banjan of Heiden, die aan de verhuizing der ziel gelooft, is Makelaar in het geval, deze fchikt alles, en betaalt de arme drommels, die , zoo men zegt, van de hand in den tand leeven , eu dus hebben de Makelaars altijd groote fommen van de Compagnie onder zich , weetje ? hij die het toen w«u>  $82 C. L. VAN DER WE1JDE, HENRIJ EN LOUIZE. waarnam fpeelde bankroet, en nam de kas meê, vatjet? — Toen hij weg was , kwam één zijner vrienden , en bood den eerden Adminidrateur en mij een gefchenk •van eenige duizenden Ropijen , mids dat wij belooven wilden, dien braaven man niet te ontrusten, als hij te rug kwam , en hem Makelaar te laaten blijven. — Ik vond dit wat aartig, en niet zoo het hoorde, verflaaje, Edel Heer! maar men toonde mij aan, dat de fchepen haast komen zouden, en wij gebrek aan Lijnwaaten hadden , welke men zonder de Baujan niet bekomen konde; en het gebruikiijk was onder die lieden, zoo als ik vernam , om ééns dergelijke fchelmerij te pleegen ; en dit vastgedeld zijnde, was het een groot voordeel voor onze Meesters , wanneer men iemand aanhield , welke deze proef eens doorgedaan had. — Ik wilde in het eerst dit loon der ongerechtigheid — de gefchenken van onzen Makelaar, niet aannemen ; maar bemerkende, dat de Maatfchappij daar van geen voordeel zou trekken , wijl het dan in handen van mijn Confrater komen zou, dak ik die Ropijen ook maar weg, en gedroeg mij wijslijk. — " „ Daarna werd ik na Cey/on gezonden, en daar vond ik Weêr andere begrippen, weetje? - Volgens de Tractaaten mogt geen Caneel aan andere dan aan de Ilollandfche Maatfchappij verkocht worden ; maar wie kan dat ook altijd zoo net onthouden ? — De Engelfchcn kochten openlijk Caneel en OJiphanten van den Keizer; de Dienaaren van de Edele Maatfchappij konden dit onmogelijk bekitten, zonder zich met dien Vorst in oorlog te wikkelen, die dan misfehien openlijk, en op zijn minst genomen , heimlijk van onze Geioofs- en Bondgenooten hulp zoude ontvangen hebben, verdaje? — En hoewel onze Maatfchappij in eenen bloeijenden daat was, kon zij den geringden ramp niet tc boven komen , daarom was het beter wat door de vingeren te zien, en een oorh )g te vermijden, vatjet ? " „ De Keizer van Candy, was , buiten dit ééne zwak, namelijk, de overtreediug der Tractaaten , een goed Von;t, en de Compagnie zeer genegen; want hij behandelde de Officieren der Maatfchappij met de grootde vriendlijkheid , als zij zich wel met hem verdonden; daar de kostbaarüe Diamanten en edele gedeenten niet te goed voor hun waren. — " Zoo heb ik, waar ik kwam, Edele Heer! andere be* grip-  W. A. BACMÊNE , BESCHR» DER. VEREEN. NEDERL. 383 grappen gevonden"; op Macasfar, Ternateh-Ambon, en éindelijk in- Japan,, overal lub ik zaaken gcleerü , datik te vooren dacht heel andere tc znn. - Het tpnt mij maar, dat mijn Journaal door de fnccuw meest verlooren is geraakt ~ ik kan u dus niét*, anders zeg? gen, dan dat daar Haat, verltaje en dat ik oen Edele HêëT! ffe Dienaar j. P. k. ru ij er. Als de Commandeur zijn volle Journaal hadt kunnen mededeelen , wie weet , wat hij nog gefchreven zou hebben 2 Maar - is het wel waaricinjnhik, dat onze Commandeur kruijer zoo veel aan een Bewindhebber fchrijven zou ? Beknopte Befchrijving nevens eene naauwkeurige afgezette Kaart der" Zeven Ver'èenigde Nederlanden, in t koper t^ebragt, chor j. van jagen, en opgefteld door wijlen den Heere w. a bacitiene; in deszelfs leven, Leeraar der Hervormde Gemeente en Hoogleeraar in de Sterre- en Aardrijkskunde te Maastricht, als mede Lid van de Hollandfche Maatfchappij^ der Wetenfchappen te Haarlem. Te Amfteldam bij U. Onder de Linden cn Zoon 1793. De prijs is f :-17 Heeft men zederd eenigen tijd met eenen-loflijken ijver zijn werk gemaakt, om der Vaderlamdche Jeugd verfcheidene goede Uittrekzels of korte Begrippen van°de Gefchiedenisfen onzes Lands in banden te geven; waar onder ook zijn, die voor meer bejaarden, welke zich geene grootere werken kunnen aanfehaffen, tot een gepast gebruik kunnen dienen ; dit werkje van den Heer 'bachiene is een zeer gefchikt hulpmiddel, om hun in de Geographifche kennis onzes Vaderlands behulpzaam te zijn. Het befchrijft in eene-duidelijke en geleidelijke orde kortlijk alles, wat hiertoe dieUtiig is, geeft een behoorlijk denkbeeld van de voornaamfte hiertoe betreklijke zaken, en heldert dit alles in de bijgevoegde Kaart zeer bcvatlijk op. Ook kan het tot eenen wegwijzer voor hun, die in deze Provintiën willen of 1 moe-  384 W. A. BACIJIENE, BESCHR. DER OOSTENR. NEDERL. moeten reizen zeer gevoeglijk ftrekken, en hun van veel dienst zijn. Het verdient dus in alle deze opzieInen tc worden aangeprezen, en is ten hooglten waardig, dat z,j die ,n de Geographifche kennis onzes Land! eene korte en nodige opheldering begeeren, zich het zelve eigen maaken. «wc Beknopte Befchrijving nevenseene naauwkeurige afcezette kaart der Oostenrijkjbhe Nederlanden, in ? ktperJebragt, door j. van jagen en op gefield doet wijlen ft Heere w. a. bachiene. Éfoit voor dezen gedrukt, doch thands met eenige veranderingen (Lr den tijd noodzaaklijk geworden) uitgegeven, ten dlfnfie van allen, welken een fpoedig %? klaar denkbeeld van de ligging fierkte en gefteldheid der bijzondere Landen en Steden inde X (zogenaamde) Oostenrijk fehe Provinuen wen/enen te verkrijgen. Vierde Druk. J Te Amfleldam^ bn D. Onder de Linden en Zoon 1704! De prijs ts f : - 17 - : Ts de kennis dezer Landen, uit hoofde der menigvul. f dige daarin op onderfcheiden tijden, voorgevallen gebeurenisfen altijd merkwaardig en belangrijk geweest en vervuld met onderfcheiden lotverwislëlingen , zij is het inzonderheid door de laatfte verbaazende en n meer dan één opzicht verwonderlijke voorvallen, welke daar m hebben plaats gehad en nog hebben. Elk, die Set onverfclnlhg is omtrent de gebeurenisfen van zijnen tijd, heeft zich dus ol eene befchrijving, of eene kaart van deze Landen, welke beide in deze laatfte jaaren op onderfcheidene wijzen in 't licht verfcheenen, doch alle met even goed zijn , aangefchaft. Wij kunnen dit voor handen zijnde Werkje, als een zeer gefchikt en welondernchtend hulpmiddel, onder de overigen, aanprijzen; daar het behalveii eene Geographifche, nog daarenboven eene korte duidelijke en zeer onderfcheidene Gefchiedkiindige Befchrijving van de voornaamfte Steden en Plaatzen behelst; zoo dat wij niet twijfelen, of het zal van een ieder des begeerig, met veel genoegen kunnen gelezen en gebruikt worden.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN, De Pfahnen, naar het Hebreeuwsch. Door ijs brand van hamelYveld, Tweede Stuk. Te Am ft el dam, hij M. de Bruijn 1793. In gr. Ivo. De prijs is f 1-6-1 IJ-cr: wij tot de beöordecling van dit Tweede Stuk over^ gaan, willen wij vooraf de Algemeene Aanmerking , welke de Heer van h amel s vel d , bij wijze van Inleiding, voor zijne Korte Aanmerkingen geplaatst heeft, den Lezer mededeelen* „ .ivvm ,, Het Derde Boek der Pfalmen, „ zegt Hij, Pf. LXX111 ■, —LXXXIX. bevat niet meer dan éénen Pfalm, die in " het opfchrift aan david wordt tocgefchreven , te „ weten, de LXXXVllte. Elf Pfalmen LXXIil-LXXXM „ liaan op den naam van as af, van wien wij gefproken hebben, in onze Aanmerkingen over Pf. L. Pf „ LXXXLV. LXXXVi en LXXXV1I. fchijnen, doch ge„ heel onzeker, aan de kinderen of nakomelingen Van *i kor ah, uit de Leviten, toegefchreven te worden. , Dc LXXXVIII. is van heman, den ezra hi ter, ' dc LXXXIX. van ethan, den ezrahiter. — ', Men heeft echter deze verzameling van Liederen, ', onder den naain van david, in de Pfalmen overge„ nomen , omdat zij, ten minden grootendeels, uit de „ tijden van david zijn. Men heeft 'er voortreflijke ïi Dichtdukken onder, die van het Dichtvermogen van , derzelver Dichters, en tevens van hunne Godsvrucht, ', Vaderland- en Volksliefde, goede getuigenis dragen; „ zij zijn meest van zedekundigen cn gefchiedkundigen ,, inhoud, en hebben onder de gewijde Boeken, met ,, recht, eene plaats verkregen." In de Aanmerking op Pf. LXXV. wijkt de Heer van hamelsveld van zijne voorgangeren vf.nema , muntinghe , van vloten enz. af, en vertaalt het begin van vs. 3. ik heb mijn beftemden tijd vastgefteld enz. brengende deze woorden tot God, daar de meeste Uitleggers met onze gewoone Overzetting hebben, als ik 'het beftemde [ambt] zal ontvangen hebben, enz. en dan word in dezen Pfalm iemand fprekende ingevoerd, bijzonder denkt men aan david, welke, de toezegging hebbende, om aan de regeering des lands te komeii , zijn voornemen te kennen geeft j om dezelve vad.bibl.vi.deel.no. 9. Bb be*  5S5 Ij. VAN HAMELSVELÖ behoorlijk waar te nemen, en recht en gerechtigheid te zullen handhaaven. (*) Tot eene proeve van den uitmuntenden arbeid van den Heer van hamelsveld diene het begin der vertaahng van Pf. LXXVIII. 6 Een Leerdicht van as af. t.Neem,d mijn volk, mijn leer en onderwijs ter ooren Geef op de reden acht, die u mijn mond ontvouwt; 2. In beeldfpraak open ik den mond , 'k Hort wijze fpreuken Der oude dagen uit. 3. Door ons gehoord, verdaan, vermeld door onze vad'ren- 4. Dfe wij ook aan hun kroost, aan 't laatfte nagedacht * Niet mogen zwijgen, daar wij hun jehova's daaden Verhaalen en zijn lof; Zijn Alinagt vaak betoond, zijn groote Wonderwerken! 5. Hoe hij zijn dienst ééns heeft bij Jakob vastgefteld; Zijn wet aan isrel gaf, die hij ann onze vad'ren „ . Geboodt, met dezen last: Dat zij die aan hun kroost fteeds vlijtig zouden leeren 6. Opdat het nagedacht die wetten weten zou, En deze, op hunne beurt, die weêr in volgende eeuwen Verhaalen aan hun kroost. 7. Opdat zij dus hun hoop op God fteeds leeren ftellen Opdat zij nimmermeer vergeten zijne daên, Blaar zijn geftaafde wet gehoorzaam onderhouden, En zijn geboden doen; 8. Niet wordende gelijk in zeden aan hun vad'ren Een wederfpannig en oproerig foort van volk, ' Een volk, wieiis hart niet vast, wiens gantfche geestgefteldheid Ontrouw was jegens God. enz. De Lezer gelieve hier voorSI de voortreflijke Aanmerking te vergelijken. Bij Pf. LXXXII. kan men nog eene andere uitmuntende vertaahng van, en Aanmerkingen over dezen Pfalm raadpleegen. (f) • J In Pf LXXXIX. vindt de Hoogleeraar geene de minfte reden, om van david en deszelfs lotgevallen aftegaan als (•) De Godsdienstvriend II. D. No. 42 heeft eene vertaling van en aanmerkingen over dezen Pfalm medegedeeld. Hij denkt m het ?.7 vs- aan eene vergadering van Rechters, welke in asafs tud plaats greep. - rP} m ] ' Jï SeP'aatst 'm «Je Vadert. Biblioth. I D. No. 10, Mengclft. Bl. 433. en volgg. °' lo'  Dl PSALMEN. 387 als zijnde het hoofd - oriderwerp, het welk de Dichter bezingt. — Pf. XC: i» behoudt de Hr. van hamelsveld in het woord J1J/p de gewoone vertaaling Van toeverlaat* Dan de Heer sijpkens heeft volgends de kragt van 't grondwoord te regt aangemerkt, dat mep bier wel zoo goed aan eene bewaterde d. i. vruchtbaare weide kan denken, en de fpreekwijs vertaaien^ 6 Heer! gij zijt ons eene bevogtigde weide geweest, d. i. gij hebt ons eenen grooten overvloed van alleiieije zegeningen gefchonken. Verg. Jerem. II: 31. (*) Pf. CIV: 25, a6. vertaalt de Heer van hamelsveld, gelijk dezen geheelen Pfalm, zeer fchoon; Zie de zee, zoo ruim van omtrek,1 Hoe daar een ontelbaar helr, Groot en klein gedierte, wemelt, En bewandelt haare paên; Daar fpeelt het zeegedrocht, door ü eens voortgebracht, Om daar al dartelend te deelen in die vreugd. Ónze gewoone Overzetting heeft hier met anderen dé bnvoegzaame vertaaling, daar wandelen de fcheepen enz. doch het geen hier in 't verband geheel niet llrookt. (f) Zoo ook Pf. CV: 22. daar.de gewoone Overzetting heeft, om zijne vorften te binden na zijnen lust, ende zijne oudfte te onderwijzen , is de vertaaling van den Heer van hamelsveld veel duidelijker, als wélke heeft. Om zijne Vorften, Met Oppermngr, Nu te beheerfchen, En met zijn rrrsd d'Oudften te ftuuren. C§) Daar de Heer van hamelsveld in de Aanmerking bij (*) h. sijpkens, in Disf. Juveniü, qua; prostat in Syl/. Disfertt. T. II. Pag. 932. Conf. ad vs. ct 7. a. driessen & s cheidius in Eadem Syll. Pag. 9S0, 1096".—ad w, 12. Mos che Bijbelvr. IV. D. Bl. 1. Godsdienstvr, IV. D. No. 25. i. de dieu ad h. I. (t i Verg. de Vaderl. Bibliotheek 1. D. Mengelfl. Bl. 1. (§) Verg. van voorst, Uitlegk. Verhandel. II. St. Bl. Ilo, Bb a  '3^8 IJ, VAN HAM.B tSVELD l ii PC. PÈX; zijné gedachten in 't algemeen omtrent de zoogenaamde vloekwenfclien van uavid vooiTielt, willen wij dezelve ook hier aan onze Lezers mededeelen. „Dvze Pj'alm, „ zegt hij ,"is doorgaands geheel verkeerd ,, door de Uitleggers verdaan, en even dit misverdand ,, heelt veroorzaakt, dat men de zwaarde cn zwartde ,, befchuldigiiigen tegen david uit denzelven ontleend „ heeft; uit hoofde van die vloeken en verwenfchingen, ,, welke vs. 6 19. voorkomen, en die men hem, als ,, Dichter van dezen Pfalm, te laste heeft gelegd. — ,, Die voorftanders van den Godsdienst, welke dezen Pfalm in den Profetifchen zin den messias in den „ mond hebben gelegd, maakten de zaak van veel erger ,, natuur, en hebben den geest van den zachtmoedigeu ,, jesus miskend. — Maar, gelukkig heeft de verlich,, ting van onze eeuw de laater Uitleggers op het fpoor ,, geholpen; zij, zich van vooröordeelen ontdoende, ,, hebben, ligtelijk gezien, dat die vloeken, wel verre ,, van door david uitgefproken te zijn, vloeken zijn, „ die zijne lasterende en fnoode vijanden tegen hem ,, hebben uitgebraakt, en die zijne oprechte en gevoe,, lige ziel, welke in de daad menschlievendheid bezat, ,, nicttegenftaande al de ruwheid van zijne tijden, en ,, de verleidingen, voor welken dc troon is blootge,, deld, zoodanig treffen, dat hij deswegens zijne klagt „ tot jehova brengt, wien hij zijne zaak aanbeveelt, ,, wiens Voorzienigheid hij met bedaarde onderwerping ,, erkent, en wiens hulp alleen zijn toevlucht is. — ,, Om overtuigd te zijn, dat deze Aanmerking rechtma,, tig cn gegrond is, behoeft men flechts te overwecgen , ,, dat david, daar hij in dezen Pfalm van zijne vijan,, den fpreekt, het meeryouwig getal gebruikt, maar vs. ,, 6 - 19. komt het enkclvouwig getal voor, ten blijke, ,, dat één man daar het onderwerp is , tegen het welk die vloeken worden uitgefproken, en wie dan anders ,, dan david? — liet zal niemand, die eenige kennis heeft aan de fchiclijke wendingen der Ilebreew.vfche Dichters, ftooteu, dat david deze vloeken van zij,, hé vijanden tegen hem dus afgebroken, invlecht, niets ,, is toch in de Hebreeuwfche Dichtkunde meer gewoon. ,, Ik heb ondertusfchen, iii mijne Vertaaling, mij naar ,, den Westcrfchen fmaak gefchikt, door het invoegen der. woorden: Dit 'shun vloek. Nog meer, wan„ neer davidw. 28. zegt: dat zij vrij vloeken — geeft » hij  DE PSALMEN.' 339 hi! duidiijk te kennen, dat niet hij zijne vijanden, " maar dat zijne vijanden hem gevloekt hebben. — Ook is de inhoud van vs. 29. 30. eene . duidelijke " terugkaatzing van hunne vloeken, vs. 6. 18. 19. welke geen' zin noch kracht zou hebben, ingeyaue 11 vs. 6 19. vloeken waren, door david üitgelpro- " ütanuntende zijn ook de Aanmerkingen van den Hr. van hamelsveld op Pf. CXIX. In de Algemeene Aanmerking zegt bij; „ Deze Pfalm moet men met aanmerken als een Dichtftuk, dat te gehjker tijd op" ocheld is, cn een zamenhangend geheel uitmaakt. — " Neen, het zijn loste twee - vier- zesr'egchge enz. fpreu" ken, van eenen godsdienfligen en zedelijken ol phgt" vermaanenden inhoud, ook korte zielsverzuclitingen " cn o-ebeden, welke bijeenverzameld, cn naar orde " van liet Hebreeuwfche A. B. C. bijeengevoegd zijn , " zoo dat zij nu een geheel van 11 afdelingen, naar *' het getal der letters van het Hebreeuwfche A. B. C. " elk van 8 verzen, uitmaaken. — Op dezelfde wijze, " als wij van Griekfche cn Latijnfche Wijsgecren en " Dichters fpreuken en lesfen hebben, fommigep van " welken ook naar de letters van het A. B. C. gerang" fchikt zijn. - De inhoud ademt over het geheel den " geest en toon van david, en zijne lotgevallen, zon" tier dat men echter met zekerheid kan beflisfen, of " hij zelve, en wanneer, hij deze zijne lpreuken in de " tegenwoordige orde gerangfehikt heeft." (f) " Pf. CXLVII: 15-18. vertaalt de Heer van hamelsveld. 15. Zendt hij zijn bevel op aarde, Ijlings loopt zijn magtwoord voort; 16. Dan geeft hij zijn fneemv, als wolle; Strooit den rijm nis Huivende asch; 17. Werpt (*) Die de gedachten van verfcheiden nieuwe Uitleggers, als hess, muntinghe enz. omtrent dit onderwerp wil weten raadpleege den Codsdiei.stvr. IV. D. No. 9. Bl. 69- tn Verg. II D. No. 33. herder's gevoelen vindt men in den Recènfent No. 6. Bl. I53« , nr , , .. . (f) Eene algemeene befchouwing van dezen PJ.ilm heelt ook de Codsdienstvr. medegedeeld III. D. No. 11. Omtrent vs. 19. zie No. 33. welke zeer oordeelkundig gefchreven is. Bb 3  ij. van hamelsveld 17. Werpt zijn ijs daar heen als ftukken; Wie beftaat voor zijne koud'? 18. Geeft hij weêr bevel, zij fmelten; Blaast zijn wind, het water vloeit. En in de Aanmerking. v vs. 17. Zijn ijs als ftukkeii] muntinghe vertaalt. Hij werpt zijn ijzel heen als gruis» 1» Ik. boude de gewoone Vertaaling, en merk aan, dat het in Patejlina ijs vriest, voornaamlijk, in de berg„ achtige "oorden , doch, het dooit doorgaans weder „ over dag weg, de winters zijn 'er dikwijls (breng koud. MIciiAëL"is denkt aan den hagel." En, voegen' VVIi '|r bij% de Heer greve aan de door nagt-koude verdikte vochten , die als dunne fneeuw nedervallen. (*). Wij befluiten deze onze Recenfie met de vertaaling van den Heer van hamelsveld van den CL. of laatiïen Pfalm. 1. Halelujah! Looft Jehova! Looft God in zijn Heiligdom! Looft hem in het hemelzwerk, Dat van zijne magt getuigt. 2. Looft hem om zijn Mogendheden! Looft hem om zijn Almagts • blijken! ' 3 Looft O Digna funt ejus verba, qua; hic adfcribantur, „ pjT^ „ vero cum humores aërii nocturno frigore condenfati inftlr „ uivis tenuioris decidant; quod media bruma in Palajftina et ad. „ jaceutibus regionibus contingere folet, quo tcmpore ccelum est „ nebulofius, pluvia; crebra;, rivi et torrentes alveis pleni, nives „ etiam fat frequenter deciduiit, quamquam ha; tarnen raro ultra „ diëi fpatium manent, pee campi prorfus honore fuo et florum ,, ornntu carent, ut mirari fere fubeat eos interpretes, qui cum in hujusmodi Ioca iuciderent, gkiciëi testas, et ftirias penden„ tes fluminaque ge!u coiififten'ia finxerint, ac fi non inter Judaeaj „ umbracula, fed in media Germania carmina conferipta'esfent; „ nee fimile quid hic admitti velim, cum fermoni non adeo „ fit propofnum peregrinarum rerum narratione percellere , ve„ rum ex fis potius, qua.» omnibus incolis nota erant, boniraten „ et fapientiam Divinam evincere." e. j. greve, ad Uit. Cap. Jobi Pan. I. Pa7. 56. Vid. tarnen & harhar, Waamew. V'f ,a 0men L D' Bl- 22« yaderl. Bibliotheek II. D. mer.gcljl. Bl. 17.  de psalm en, 391 3. Looft hem metj bazuingeklank! Looft hem nvt «Je harp en luit! 4. Looft hem met de paul en reien 1 Looft hem met de fluit en fnaaren! 5. Looft hem met het cijmbelfpel, 't Zachi en zwaarer cijmbelfpel. 6. Al wat ademt, looft jehova! Halelujah! looft jehova. Ten (lot heeft de Heer van hamelsveld agter dit Tweede Stuk eenen Tafel der Pfalmen tot gemak der Lezers geplaatst, vvaarüit men met eenen opfla^zien kan , zoo veel naamlijk waarfchijnlijk is, (want van zommigen is zulks zekert) bij welke gelegenheid en wanneer de onderfcheidene Liederen door hunne Dichters zijn opgefteld. De Schrijver heeft dus het werk , zoo veel mooglijk, nuttig willen maken; gelijk wij ook billijk mogen verwachten, dat ieder Bijbclminnaar door een beftendig en dankbaar gebruik dezen loflijken arbeid zal blijven vergelden. 11 — Ratio Discipliiiée Unitatis Fratrum A. C. of Grondfchets van de Inrichiingen der Euangelifche Broeder-Gemeenten. Uit het Hoogduitsch vertaald, en uitgegeeven met goedkeuring der DireBie van de Broeder-Uniteit. Fooraf gaat eene Foorrede van herm. jo. krom Hoogleeraar en Predikant te Middelburg. Te Dordrecht, Mi A. Blusfe en Zoon 1793, tti gr. O&avo. De prijs De Hoogleeraar krom, die eene breedvoerige Voorrede voor dit werk geplaatst heeft, geeft ons in dezelve een naauwkeurig verflag van de Euangelifche Broeder-Gemeenten , onder den naam van Plernhutters bekend (*). Hij geeft daar in redenen van deze uitgave, fpreekt zeer ten hunnen voordeele, zoekt de oude voor-», oordeelen , welke inzonderheid ook hier te lande tegen hen plaats gehad, of nog mogten hebben, weg te nemen, C*) Een naam, zegt de Heer krom, alzoo onvoegzaam, als of men de Gereformeerden Genevenfen, en de Lutherfche Broeders IFittenbergers noemde naar de plaatzen, waar de voornaamfte Stichters zich voornaamlijk bekend gemaakt hebbes» Bb 4  $93 ORONDSCHÏIS per, en prijst hen zeer ten aanzien van bunnen iiver in de uitbreiding der kennis van jmö, christus zelfs ook bi, de afgclcgcnfte volken. ± Onder de fchr fe voelens te geraken aanpast.., is voornaamlijk de Idea fcSKf voorgedragen door •I ? i i «pangenberg, geeft daar¬ uit hunne leerbegrippen 0]>, en zegt §. 9. ,, Hoe c?m „ opk veelen onder toS te vooren over de Broeder'Uni „ nitcir mogen ge,d fob* hebben, moet nu een ieder die „ je sus, en zijnen Godsdienst waarlijk liefheeft 'zich „ met hariink verblijden over zulk een uitgebreid Chris „ ten Genootfchap onder de Protestanten , bet welk 'er „ bijzonder werk van maakt, ,la alle mogelijk onder! „ zoek en m t geduurge biddingen om de Goddelijke „ genade zien zoo naa mogelijk te voegen , cn hoe " ^ hoe meer to voegen in leer en zeden naar de „ Eerfte Christen-Kerk, wanneer die nog was in haare , volkomenfte zuiverheid , en het welk verklaart mèt „ die eerfte Christenheid-één en het zelfde Genootfchao „ mt X ma|en , cn welk Christen-Genootfch ap r1 „ w^enUjkfte grondftukken van het geloof, en in eene „ zedckunde_ volgends de Godlijke openbaahng S n m* z,° juist met de Protestantfehe, met onze tier, „ vormde Kerk overcenftemt, en dat in eenen tfd wlll m overal m de wereld, inzonderheid door geheel Eu„ topa, zo vele Nieuwe Hervormers gevonden worden, " SJu' ,de.n.fchoonen.lchijn van het Christendom " \C T i", herIei,den tot z,Jne eerfte eenvoudigheid in„ derdaad het zelve geheel zoeken te verbasterens » De Heer krom zegt, in den beginne eenigzins beschroomd geweest te Z1jn, deze voorrede met zijnen naam uit te geven, en deze Broeder-Cemeente openlijk aan tc prijzen; uit vrees dat zommige zwakke menfchen zich hier aan mogten ergeren, en de vooröordeclen ook nog *n onze dagen onder allerleie rangen van menfchen tégen dezelve plaats hebben. Dan bij nader aanzoek var waardige en kundige vrienden is hij 'er zonder aanmerk P.>n fchroom toe overgegaan En waarlijk, elk die belang fjeh in het verder uitbreiden van de zo hoogst belangrijke kennis der Kerk -gefchiedenis , zal dit Muit van den Hoogleeraar goedkeureu, en hem volkomen toeftemWA'U, als hij vraagt; „ ls het niet van aanbelang voor 55 cl.k  DER EUaNGELISCIIE BROEDER-GEMEENTEN. 39$ „ elk Christen? voor elk hervormd Christen? meerder „ bekend te worden met eene Christen-Gemeente, en „ haare inrichtingen, welker pogingen zo zichtbaar met „ den Godlijken zegen bekroond worden? Wie zou het „ eenen Christen Leeraar, of eenen Hoogleeraar_in de „ Kerklijke Gefchiedenisfen kwalijk afnemen, mdien hij „ ook zelfs eene gefchiedenis van de Roomfche Kerk, „ of van eenige andere gezindheid , welke men voor „ naauwkeurig hield, met een of ander bericht uitgave? enz. — En om voor de vuist te fpreken , gelijk ik „ denke, het komt mij voor, met de Broederkerk tegen„ woordig over het algemeen, in leer en zeden, zo gc„ field te zijn, dat zich niemand zijne genegenheid voor „ dezelve behoeft te fchaamen, of zwarigheid te maken, „ om als een vriend van de Broeders uit te komen. Naa dat de Heer krom hier op nog breedvoerig ftil geftaan, en dezen zijnen, arbeid verdedigd heeft, bellult hij zijne Foorrede met een kort uittrekzel uit eene recenfie van de Idea Fidei Fiatrum door a. g, spangeneero; te vinden in de Koppenhaagfche Nieuwe Berichten van geleerde zaken No. 26. den 29 Juni] 1781, en welke uitfpraak hij ook op dit zijn werk wil toegepast hebben. Zo begint dezelve : „ Kan uit Nazarcth iet goeds „ zijn? Dus was weleer nathanaèls vraag: waar ,, op Philip pus antwoordde: komt en ziet. Naar ons „ vermoeden konde den ecu of anderen invallen : kan „ uit Barbij (of Hernhut) iet goeds voortkomen? Ook „ hier is ons antwoord, komt en ziet. Lees dit Boek, „ en oordeel dan, of niet alles daar in gezond, fchrift,, matig en lezenswaardig zij. Men vindt daar in wel „ niets dan oude waarheden, maar deze vindt men ook „ in zulke goede order , met zo veel gegrondheid en ,, zas-tmoedigheid daar in voorgelteld , dat de Broeder„ Bisfchop spangenberg zo wel den Broederen, „ als den vreemden, levenswaardig zijn moet. — Men „ kan dit Boek met recht een Bijbelsch Sijstema noe„ men: want alles daar in vervat, is uit dc H. Schrift „ gehaald , en met duidelijke Schriftuurplaatzen bewe- zen. " c« z. v« — " Deze Foorrede is Kerkelijk goedgekeurd door de Eerw. Clasfis van Wakheren. In 'het Werk zelve vindt men m XIV. Hoofdftukken behalven eene Inleiding cn Korte Gefchiedenis van de oude Broeder - Gemeenten , de Herflel- 4 Bb 5 ■ tittè  394 GRONDSCHÏTS ling van de Euangelifche Broeder -Uniteit. en verder haare geheele inrichting, leerwijze, kerktugt enz. Daar er op verfcheidene plaatzen van het lot gefproken wordt, en het gebruik daar van bij veelen oorzaak van hevige befchuldigingen tegen de Broeder-Gemeente geweest is, zullen wij het berichtin het Xlde Hoofdfi. daaromtrent gegeven, onze Lezers kortlijk mededeelen „ Het gebruik van het lot in de Euangelifche Broe„ der-Gem ente, heeft alleen plaats in twijfelachtige en „ bedenklijke gevallen. Dingen waaromtrent de H. Schrift „ een duidelijke en bepaalde uitfpraak geeft, of welke „ door 's Lands wetten, gelijk ook door de in de Broe„ der-Uniteit algemeen vastgedelde grondbeginzelen , ., en inzettingen bepaald worden, zijn geene voorwen „ pen, waar omtrent het lot gebruikt wordt, maar in »» fene 20 vverkzame en uitgebreide huishouding blijven „ er gevallen over, waar in men kiezen moet, en welke „ op zulk eene wijze niet bepaald zijn. Over zulke ge„ vallen-wordt alleen het lot in de Broeder-Gemeente geworpen. Zij betreffen inzonderheid den dienst „ en de leiding der Kerk. Bij voorbeeld de begeving ., der ampten , de dichting of aanlegging van nieuwe Gemeenten of Zendelingfchappcn , eq meer zoortge,, 'jikc , _ tot de inrichtingen der gemeente behoorende „ fchdtkingen, welke door geen algemeene regelen kunnen bepaald worden , en waar van de gevolgen en uitkomden ook naar de rijpde overweging onzeker en ., be 'enklijk zijn. »» Daarenboven wordt het lot met de grootde omzio-, „ tigheid in de voor aangetoonde gevallen gebezi°xf „ buiten de Sijnoden, alleen van de Ouderlings-confe,, rentie der Uniteit, en der Gemeenten , en ook dit „ gefchied nooit anders, dan alleen tot beduuring haa„ rer gedachten en befluiten, het verbind alleen de ge, „ nen , welken het lot werpen , maar niet de genen „ over welken het lot geworpen wordt. Ook weet elk medelid der Uniteit, dat het lot niemand tot iet ver„ pligt, wat met zijne overtuiging drijdig is, want deze „ oet altoos de grond van alle onze handelingen zijn ,, en blijven. — J „ Het voorbeeld hunner voorvaderen, de oude Mora„ vifche Broederen, welke bij de verkiezing hunner ou„ derhngen en leeraaren gebruik van het lot gemaakt „ hebben, en voornaamlijk het voorbeeld der Apostelen » bij  PER EüÜNOELISCHE broeder - gemeenten. 3p5 „ bij de verkiezing van matthias tot een mede Apor- „ tel, mitsgaders nog meer dergelijke voorbeelden in de k H. Schrift hebben hen daar in bevestigd. Zij vonden „ derhalven geene bedenking tegen het invoeren van het „ gebruik van het lot, in de boven gemelde gevallen ,, onder zig; en de ervaring heeft hen reeds ontelbare „ malen overtuigd , dat dit hun ktnderlijk vertrouwen „ op den Heere niet is befchaamd geworden. " Henr. joann. arntzenii, ItJi £f Antecesforis, Oratio, de eo, quod ex vetuftatis Ufurpatione, in quibusdam Belgarum Legibus, ufuque forenfi; nimium esfe videatur — Habita Trajecti Batavorum in majori Academie Auditoria, Prid. Kal. Apriles 1794* Cum Magiftratu Academica fe abdicaret» Dat is: Redevoering van henr. joann. arntzenius, over het geen uit het gebruik van het oude, in zommige Nederlandfche Wetten en Practijk ongepast fchijnt te zijn. Gehouden te Utrecht, toen hij den post van Rector Magnificus neder lag. Te Utrecht, bij Willem van IJzerworst, Akademie Drukker. 95 Bladz. In gr. e^to. De prijs is f 1 - : - : Met deze fraaie redenvoering droeg de Hoogleeraar, aan de Hoogefchool te Utrecht, den post van Rector Magnificus, aan den Hoogleeriiar hennert over, en toont in dezelve met overtuigende voorbeelden aan, dat men in verfcheide wetten van ons Vaderland dikwijls aan het oude is blijven hangen, fchoon thans met onze tijden, veranderde regeeringsvorm, en bijzonder leven des burgers itrijdig zijnde, ja zelf, veel, het geen aan de gematigde en meer befchaafde zeden van onze landgenoten hard en wreed fchijnt, en eindelijk het geen tegen de natuurlijke billijkheid ftrijdt , hetwelk men, toen men de wetten meer op de leest der billijkheid fchoeide, ook hadt dienen aftefchalfen. Na eene kort doch gepaste inleiding gaat de Hoogleeraar pag. 12. over , om door voorbeelden zijn geVoelen te ftaaven, welke hij eerst neemt uit het Kerklijke recht ,  39<5 H. J ARNTZENITJS recht dus zegt hij pag. 23: „Volgends het KèrHfflt recfe, werdt het huwhjk voor een Sacrament gehouden om welke reden alleen door ph.ljps in zijne Cr/S Ordonn. Art. 60. de doodltraf gelid 1 wor,:t indiei eeu man terzeiver tijd twee vrouwen, of eene vrouw twee mannen hadt Of nu deze doodftraf door onze Vooroude ts goedgekeurd, denzelfden Godsdienst volgende ichoön het JuS Canonicum, het.welk zij in huwlijkfchè zaken gebruikten, deze misdaad zoo zwaar niet (traite onderzoekt de Hoogleeraar niet, maar vraagt alleen,- of ïiïïrV'T,' Van GronlnSen» Drenthe, en de ttaftetanden, de zake.kon aangenomcii.wordenV daar dë ftnat goedgekeurd wordt, fchoon de reden van die zwaare itial, het (urn ameut, door den publieken Godsdienst Weggenomen is. " ö Dus-hebben zegt de Hoogleeraar de Statuten van Gr mngen en het -Oldamnt, de febeiding tusfchen tafel en bed overgenomen, hetgeen de practijk in andere ook ingevoerd heeft, navolgende het geen het kerklijk rech ,om de hedigheid van het huwlijk onfehendbaar te houden, vastgede d hadt. - Dft keurt de HbqglèèWar vervolgends geheel af, en telt met recht de nfdeéhge gevolgen op, welke met de fcheiding tusfchen tafel en bed verzcld gaan. Zeer gepast vinden wij het geen de Hooglceraar pag. ij* fq. voordraagt , dat volgends de Romeinfche wetten eene Weduwe een jaar na den dood van haren man ongetrouwd moest blijven, het welk zeer wijs was vastgetleld, om de goede orde der maatfehappii te bewaren, cn opdat men niet onzeker zou zijn , wie de Vader van het kind was , en ten anderen opdat de verfchuidjgde eerbied aan den man niet zou gefchonden worden. (*j Doch daar men heden meer verlicht is en weet, dat her billijk is, dat de echtgenoten elkandcl rm eene wederzijdfehe liefde en eerbied toedragen zoo moet men zich zeker bevreemden, dat de Vriezen, Over- ijs- (*) Nogthans zouden wij twijfelen , of de Romeinen, deze reden wel eigenlijk nis eene ratio legh genomen hebben, ten minden zo dit wcar is , dan kunnen wij niet begrijpen, hoe üli 'anus het gevoelen van pomponius.hi de Z. II. §. a, (lig. de 'is qui rot. infam. kon goedkeuren, zeggende: '.t'on„ ï'ONius, enm, qua; intra legitimum tempus partum ediderir, putat ftatim posfe nuptiis fe collocare, quod verum puto.'* Zie ook de L. ia. %. 1. f. eed. Ut.  REDEV0ERINS. 39? ïisfelfehen enz. negen maanden gefield Lebben, binnen welke eene Weduwe niet hertrouwen mag, ichoon de eerde reden van het Romeinfche recht geheel ophoudt, en 'er geen vrees voor vermenging kan zijn, weshaheti men alleen moet denken, dat de reden bij de Wetgever is gelegen in de eerbaarheid , en eerbied voor den man «.-•Nadien die zelfde wetten nu geen tijd aan eenen Weduwenaar voorfchrijven , moest natuurlijk de vraag opkomen, betaamt het dan minder de gedachtenis van eene overleden vrouw te vieren, en dat wel in een Staat waarin de pligten der echtgenoten dezelfde zijn ? P4» 06. gaat de Hoogleeraar over, om ook eenige voorbeelden uit het burgerrecht over te nemen, en kiest daartoe eenigen uit de gewigtige materie over de ertenfct fen door verderf cn bij uiterite wil. - Vervolgends zegt de Hooglceraar, dat 'er eene zeer gegronde reden ui het oude recht was ,. waarom den zoonen bij verderf een grooter gedeelte der nalatenfchap werdt toegewezen dan aan de dochters; dan deze reden thans ophoudende, is het oubegriipliik, dat heden nog in zommige Statuten , welke de Hoogleeraar opnoemt, twee gedeelten aan de zoonen, en flechts eene aan de dochters wordt gegeven, het ongerijmde en onbillijke hiervan toont de Hoogleeraar vervolgends aan , waartoe wij de lezers verzenden. Wij kunnen onmooglijk, hoe gaarn wij wilden, alle de voorbeelden bijbrengen, welke de Hooglceraar, om zijn gevoelen te daaven, heeft uitgekipt, en kunnen allcenliik zeggen, dat het te wenfehen ware, dat ze verbeterd werden, en door de Wetgevers de Utantie van het oude, waarin thans dc onbillijkheid moet doordraaien, beteugeld werdt. Volkomen moeten wij met den Hoogleeraar indemmen, als hij op pag. 49. zegt, dat zoo veele Provinciën als 'er zijn, 'er ook zoo veele verfchillende wijzen en vormen, om een Testament behoorlijk en valibcl te maaken, zijn, en dat het niet kwaad zou wezen, dit te verbeteren, en voor geheel Nederland, in materie van uiterfte willen, een en dezelfde wet te geven. Niet zonder grond maakt de Schrijver pag. 59. fq. zijne aanmerking over het betaalen van de tiende, vijftiende of twintigite penning bij het aanvaarden van erfenissen, in overweging nemende, dat in oude tijden 'er eene billijke reden voor gegeven kon worden, doch dat die reden thans niet kan gevonden worden. Pag. 65.  S98 F» X. ME2LER fq. laat de Höogleeraar zijne gedachten over het recht van naasten volgen , waarover hij geheel niet gunftig de"kt' fTfl'jk men er ook niet over denken kan. g Eindhjk kiest dé Hoogleeraar pag. 77, rq. twee voorbeelden int, ten bewijze /trekkende, hoe uit le Ufur• pat,e van het oude eene verkeerde uitlegging van het Romeinfche recht, fchadelijk is. Na zoo veele m Sbruiken, zoo veele fchaadelijke en onbillijke inkruipzelen en overnemingen uit het oude reoht opgeteld te hebben, zou men niet verwachten, dat de Hoo De eerde Afdeeling is wederom in vier Hoofddukken gefplitst. i.) Van de Slofe en Eigenfehappen der zwarte Ga/le. 2.) Van de verdeeling der zwartgallige ziekten. 3.) Over de oorzaaken der zwarte Galle. 4.) Van de toevallen, die het zwartgallig Temperament voorafgaan en verzeilen. — De tweede Afdeeling maakt flegts één Hoofdduk uit. hoe zeer de oplosfing van het vraagduk hierin eigenlijk alleen wordt voorgedeld. - Hij tracht in dezelve te betoogen, dat zoodanig eene Jaarsgedeldheid, welke de Ouden met den naam van zwartgallig beltempeld hebben , dadelijk belta , en onder de Jaarlijkfche Epidemien, of heerfchende koortfen, werklijk eene plaats bekjeede. - Door zwartgallige ongedeldheid der vochten verdaat hij, eene Galdoffe, welke door vermenging met een flijmerige, taaie, verdikte wei, zoo wel haare fcherpte, als vloeibaarheid verliest, en dus een derde ligchaam uitmaakt, dat, terwijl het noch geheel galachtig noch geheel ilijmerig is, ook zijne bijzondere en van deze gantsch verfchillende toevallen veroorzaakt. — Zulk eene gelteldheid vormt, volgens hem, den middenweg tusfchen de gal- en zinkingachtige Conftitutie, en is als de overgang van de galziektens tot die uit zinkingen flijmdoflen naaren oorfprong hebben. De Luchtsgcdeldheid , welke deze zwartgallige ziekten veroorzaakt, heeft bij uitnemendheid plaats van den Herfstnachtevening tot den Winterzonnedandi De Gal, die door de hitte van den Zomer tot een hoogen trap van fcherpte dijgt, verliest, bij 't afnemen dezer hitte, haar overwigt, en wordt door 't flijm, waarmede zij alreeds in eene zekere mate vermengd was, maar die nu door de vogtigheid van den dampkring band over hand toeneemt, verzagt en door de weersgedeldheid en andere toevalligheden meer of min verdikt, en dit maakt de zwartgallige ge-  400 f. x. mezler gcfteltcnis der vochten. Deze ftof pakt zich meestal in de buiksingewanden op een, en veroorzaakt ziekten, welker toevallen van die der flijm- en galachtige gelteldheid afwijken; als hardnekkige Herfstkoortfen, aanvallen van jicht, Geelzucht, Buikloop, Longöntfteking, fcheele Hoofdpijn , Beroerten , Huidziekten enz. en deze ziekten zijn het, die men aan eene zwartgallige vochtgefteldheid moet toefchrijven. Dan omtrent dit alles en het geen de Heer mezler nog verder tracht te betogen, kan men met grond aanmerken, dat, alhoewel 'er dadelijk eene vermenging der gal- en zinkingachtige Jaargefteldbeid befta , die door de ahvisfeling van 't jaargetij en 't weder, bij de gewoone opvolging der febres annuoz , voortfpruit, men echter geene genoegzaame reden hehjbe , om zoodanig eene famenfteliing van Gal- en Slijmziekten onder de vier hoofdzoorten van Jaarlijkfche Conftituties te rekenen, en daardoor de (telling der Ouden te wettigen, die alleen op een verkeerd beginzel, wegens het dadelijk aanwezen der zwarte Gal, in den natuurlijken ftaat van ge* zondheid, gebouwd was, en welke zwarte Gal zij waanden, dat even als 't bloed, de (lijm en geele Gal, eenmaal in 't jaar haaren rol moest fpeelen in het voortbrengen der Epidemifche ziekten. — Op deze wijze zoude men de Jaarlijkfche Catafiafes met meer anderen vermenigvuldigen kunnen en de za'men(telling der Outfteking- enShjmkoortfen of der Gal- en Ontftekingkoortfen zouden even zoo wel tot bijzondere Jaarsgcfteldheden moeten gebragt worden, als de vermenging der Slijm- cn Galziekten', welke door den Heer mezler, zonder overtuigende bewijzen , voor de zwartgallige gelteldheid der Ouden wordt aangezien. Daar de Verhandeling van den Heer mezler opgevuld is met aanhalingen uit de Schriften der Ouden, en hij dus met derzelver leerbegrippen ten uiterften bekend fchijnt te zijn, moet het eenigzins vreemd voorkomen eene aanmerking hier aantetreffen , welke bij gelegenheid van de befchrijving der ziekte en dood van Keizer ferdinand den derden, destijds door zijne Artzen uitgegeven, en als een merkwaardig voorbeeld eener zwartgallige Ligchaamsgefteldheid in het vierde Hoofdftuk ingelascht , wordt medegedeeld. — Op de volgende woorden, welke in deze befchrijving voorkomen, donec nova bilis et humoris melancholici (non tarnen atras  verhandelino. 4bl ütrae bilis) in ventriculum fieret regurgitatio, maakt hij naamlijk deze aantekening. „ Ik kan niet raden hoe de ,•, woorden, hu?noris melancholici, non tarnen atrae bi lis „ regurgitatio, kunnen zamengaan. Deze anderszins „ niet ongcl'chikte Heeren Lijfiirtzen moeten in het ,, Grieksch zeer onkundig geweest zijn, dat zij deze „ twee eens betekenende woorden, voor wezenlijke ver,-, fcheidenheden hebben aangezien." - Dan uit deze fchampere opmerking, zou men juist ten aanzien van des i'chrijvers kundigheden zoodanig eene ongunftige gevolgtrekking moeten opmaaken, daar het uit de oude Schrijvers ten klaarften blijkt, dat zij wel verre van humor melancholicus en atra bilis als eensbetekenende woorden te gebruiken, eene zeer verfchillende beduiding aart dezelven gegeven hebben, gelijk dit uit ondeifcheidene plaatzen, "welke men door den Heer van swieten, in zijne Commentarii op het Hoofdftuk de Melancholia, vindt aangehaald, ten overttiigendften wordt aangewezen; en 't welk in een opzetlijk gefehrift over de zwarte Gal, aan een Schrijver, die zo veel kennis in de Schriften der Ouden , ten toon tracht tefpreiden, althans niet had bchooren onbekend tc zijn. Verhandelingen uitgegeeven door de Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw te Amflerdam. Negende Deel. Te Amflerdam , bij J. C. Sepp en Zoon. 1793. fa Sr' ^v0' behahen de Voorrede, 413 Bladz. De prijs is f 2 - 10 - : Meetroaalen betuigden wij óns genoegen over de oprigting en werkzaamheden der loflijke Maatfchappije , welke ten oogmerke heeft, de bevordering van een der oudfte, eerlijkfte en nuttigfte bedrijven, in het menfchelijke levem De reeds uitgegevene Werken , als mede de ontdekkingen en verbeteringen, in dezelve aangekondigd , indien zij doör oordeelkundige Landlieden , met aflegging van aloude vooröordcelcn, tot de bedoelde oogmerken worden aangewend, kunnen van de nuttigheid der Amfterdamfche Stigtinge overvloedig getuigenis dragen. Het thans afgegeven Negende Deel verfchaft geene geringe bijdragen tot' de * prijswaardige bedoelingen van Heeren Beftuurderen. Deze, namelijk, vad. bidl.vi.dsel.no. 9. Cc in  40% VERHANDELINGEN in aanmerking nemende , den gebrekkigen toeftand van dat gedeelte der Vee-Artzenijkunde, welke op de Verloskunde der Koebeesten haar opzigt heeft, hadden al in den jaare 1788 eene Prijsvraag uitgefchrcven, om vóór het einde van December des jaars 1790 beantwoord te worden,. waarbij begeerd werdt: „ eene Verhandeling. „ over de Verloskunde der Koeien , met aanwijzing' ,» van -die regelen en gebruiken, die men, bij die ge5, legenheid, volgen moet,, zoo wel als van-zoodanige misbruiken en verkeerde gewoonten, welke daarënte„ gen zorgvuldig moeten vermijd worden." Onder een aantal Verhandelingen, welker opftellers naar den Eere-. prijs dongen, Werdt die van den Heere joijan gauther, ederiia rd, 'Med. Doftor en Vrocdmeester te Zeist, door Heeren Keurmeestcren meest waardig geoordeeld, om met het gouden Eeregefdienk bekroond tc worden. Voor reden der vertraagde Uitgave vinden wij, in het Voorbericht, vermeld, dat het Antwoord, in de HoogcUiitfche taal zijnde opgelteld, in een Ncderduitsch gewaad moest verkleed worden , om met genoegzanme kenbaarheid onder dc Landzaaten te kunnen ten voorfchijn treden. Wat het antwoord zelve aanbelangt; dewijl het volgens zijnen aart, niet voor een doorloopend uittrekzel. vatbaar is, fa zelfs eenig bijzonder ftuk bezwaarlijk daar uit kan overgenomen worden, zullen wij alleen het vol-. gende aantekenen. Na eenige algemeene aanmerkingen, in de Voorreden, te hebben voorgedraageu, over den gebrekkigen toeftand, in welken dc Vee-Artzenijkunde in 't algemeen, en de Verloskunde der Dieren in *t bijzonder, tot op het midden deezer Eeuwe, zich bevondt; aks mede, .hoedanige aanleidingen en hulpmiddelen de' Schrijver hadt genoten, om zich in'dezen tak eener heilzame Wetenfehap te oefenen , gaat de lieer eberiiaru tot de Verhandeling zelve over. Deze onderfcheid hij in vier Afdeelingen, die wederom in een meerder of minder getal Hoofdftukken gefmaldeeld worden. De gemdde Afdeelingen handelen, over den toeftand der Kalfdraagende Koeien; over de Befchouwende Verloskunde; over de Beoefenende Verloskunde; en over de Ziekten en Toevallen der Koeien, na het Kalven. Alles, gelijk uit den inhoud der Hoofdftukken blijkt, wat Zoo tot het befpicgeïend di tot het beoefenend gedeelte, zoo tot de gewoone natiuuiijkc of gemaklijke, als tot de tegennatuurlijke of, moei-  VAN DEN LANDBOUW, ^jj moeilijke Verlosfingen , betrekkelijk kan gemaakt worden , wordt, onder velen dezer Afdeelingen , vrij uitvoerig, en met de vereischte klaarheid en onderfcheiding, behandelen. Zoo dat, hoewel wij het met Heeren Beftuurderen, in dcrzclvcn Voorbericht, eens zijn, dat de Verhandeling van den Heere eberhard, „ onverminderd ,, haare uitmuntendheid, egter niet gefchikt is, om voor „ de Landlieden in 't algemeen ten voorfchrift te die4, nen, dewijl zij kundigheden voorönderftclt, waarvoor „ ieder van hun, ten dezen tijd, nog niet vatbaar kan „ genoemd worden", velen onzer Landlieden, egter, hier onderrhmngen zullen aantreffen, die, zonder veele kunde, ten 'nutte kunnen worden aangewend. Van dien aart is, onder anderen, 't geen de Schrijver meldt van de oppasfing en behoorlijke bezorging van de Kalfjraagende Koeiün; van de Genees- en Huismiddelen, _ ter bevordering van de Verlosiing; als mede van verfcheiden ziekten en"ongemakken, aan welke de Koeien, nadat zij gekalfd hebben, onderhevig zijn. Om nu niet tc fpreken van verfcheiden gevallen, de Verloskunde zelve raakende, aangaande welke de Schrijver onderrigtingen mededeelt, met die klaarheid, dat de meesten onzer Landlieden , indien zij üegts met opmerking kunnen lezen , dezelve ligtelijk begrijpen, en alzoo ten voordeele zullen kunnen aanleggen. Agter het werk ontmoet men, bij wijze van Aanhangzel, en tot beur verftand der Verhandeling, een aantal van tien P'aaten, in welke zoo de uitwendige Teeldeelen als de Baarmoeder, en 't'geen verder raakende het verhandelde onderwerp daartoe betrekking heeft, naauwkeurig wordt afgebeeld; als mede nog twee andere Plaaten, "vertoonende Werktuigen, van welke een kundig Kociveiiosfer, in tegennatuurlijke of zwaare gevallen, zich met voordeel kan bedienen. Wij eindigen dit Verflag met den wensch, dat het Gefehrift van den Heere eberhard, volgens zijne natuurlijke (trekking, een heilzaamen invloed moge hebben op een zeer aanmerkelijkcn tak van het beftaan van velen onzer Landzaatcn ; dat het vooroordeel ook in dezen voor de verlichting moge plaats maaken , en , onder de behandeling van kundige Koeihclpers, het getal onzer Voortreffelijke Runderen meer en meer vermenigvuldigd Worden. Zoo zal de loflijke Maatfchappij, van haare moeite en kosten, rijke vrugten plukken, en haar aanCc s wë-  401 MERKWAARDIGE LEVENSOESCHlFDKNIS VAV wezen en werkzaamheid door de Natie als een zeeën voor ons Gemeenebesc erkend, en dankbaarlijk geroemd worden. ° Bijdrage tot de merkwaardige Levensgefchiedenis van eredrik, Vrijheer van der trenck, befchreven door hem zeiven. Uit bet Hoogduitsch vertaald. Vierde en merkwaardig ft e Deel. Te Amfteldam , bit ivl. de Bririjn, 1793. 291 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 2 - : - : ■p\aar de leveflSgefcluederiis van den zeldzamen man, J J i-REDRiK, Vrijheer van der trenck, in drie deelen door hem zeiven befchreven , in onze Taal vertaald * in ieders handen is , zullen de bezitters" der vorige deelen, ook dit Vierde Deel, het welk trenck zelve het merkwaardigde noemt , zich insgelijks eigen maken , en zij zullen ook merkwaardige bijzonderheden in het zelve vinden. Het bevat in zich; 1. een Vervolg Van trencks Levensgefchiedenis Bladz. 1—215. Eene Bijdrage tot de Gefchiedenis van den Lieutenant van scheel Bladz. 215 227. Dezen man hadt trenck in het III. Deel zijner Levensgefchiedenis (Bladz. 231. volgg.) als een bijzonder origineel afgefchiïderd, en tevens zijnen doöd gemeld, maar in het jaar 17901e Parijs Zijnde , ontving hij daar eenen eigenhandigen Brief van dezen ouden vriend , waar in dezelve hem meldt, in zijn 74de jaar als vaandrig in dienst van den Koning van Sardinië 'te daan. — Vervolgends bevat dit IV. Deel nög drie Bijlagen; vooreerst onder Letter A. IVeegfchaal tusfchen Vorften en Priestermagt , door trenck afgewogen , tot algemeene verlichting op den Hongaarfchen Landdag gefchreven. Pest en Offen 1790. in 'jfulij. — In dezen Weegfcbaal ijvert trenck zeer tegen de Priestermagt, en de misbruiken, daardoor in Hongarijën ingevoerd, alles ten behoeve van den Keizer leopold, en deszelfs belangen in Hongarijën. Achter deze Bijlage is gevoegd het formulier van den eed , dien alle Höilgaarfche Bisfchoppen aan den Paus moeten zweeren met korte aanmerkingen , waar in onder anderen ook deze Periode merkwaardig is: ,, lk zal de verordeningen, belangen, bevelen, refer„ vatiën , voorkomingen , en ontwerpen van den Paus s» Hict  F. VAN DER trenck. 405 „ met onbegrensd vermogen in acht nemen, en ook zor„ gen, dat anderen ze flipt vervullen. Alle Ketters, ,, afvalligen, en rebellen tegen onzen Heer, of deszelfs ,, opvolgeren, zal ik, met alle mogelijke krachten, beftrijden. " Onder de Letters B. en C. heeft men hier twee Dichtftukken; het eerite getiteld: Gedicht, bij het befchouwen van mijn lot , toen ik , na een vruchtelozen arbeid van 43 jaaren uit Weenen, gelijk belisarios uit Konitantinopolen, op reize ging enz. en trencks Triumflied en gedachten op den naam- en kroon-dag van l eopold 11. Roomsch Keizer, als Erf Koning van Hongarijën. Het vervolg der Levensgefchiedenis meldt trencks vertrek van Berlijn, cn komst te Weenen, en verders op zijn goed te Zwerbach, alwaar hij bleef tot November 1788. In deze maand reisde hij andermaal na Berlijn. Op de terugreize, die door Saxen ging, gaf hij een bezoek aan den ouden Generaal Graaf sol ais op de vesting Konigjlein, en befchrijft bij die gelegenheid deze vesting, welke tot eene gevangenis van Staat dient. Dé befchrijving van deze Saxijche Bastille, gelijk trenck ze noemt, is kort, maar levendig, en doet elk menschlijk hart bloeden. „ Nog tegenwoordig zitten daar," zegt trenck Bladz. 14. „ drie mannen, die merk,, waardig zijn. De eerite is de gewezen Saxijche Kabi„ nets-Secretaris, die de geheimen van de Dresdenfche ,, Archiven in het jaar 1756 aan den Koning van Pruis- Jen verraadde. Hij werdt in Polen gevat, en zit thans „ reeds 34 jaar in een gat der rots .... leeft nog . . . en zal naar een wild beest gelijken." „ De tweede is zekere Overlte acton. " — ,, De „ derde is een jonge fchoone Zweed. Hij werdt uu 6 jaaren geleden, op geheime requifitie van den Koning ,, van Zweeden te Leipzig gearresteerd , en met eene ,, masqué voor het wezen, op Konigjlein gebracht. Bij „ het arrestceren , verdedigde hij zich als een leeuw, .,, en fprak van het recht der volken. Deze man ziet „ geen daglicht. Niemand ziet of fpreekt met hem. En „ niemand mag, op levensftraf, weten, hoe hij heet, ,, wie hij is, of dat hij daar is. Zoo veel ik kon ver„ nemen, is de man geen boosdoener. Wen heeft zijn „ proces niet opgemaakt. Maar een Zweedlche Hof- of Minne -lutrigue zal zijn ongeluk veroorzaakt hebben. Cc 3 „Be-  40(5 merkwaardige levensgeschiedenis van „ Beklaag hem Lezer! Voor hem is geene vcrlosfing dan „ de dood. Want de Keurvorst heeft den Koning van „ Zweedeti beloofd, dat hij het daglicht niet meer zien zal. Doch deze mensch is eerst 29 jaaren oud. " Vervolgends verhaalt trenck zijne komst en onthaal te Straatsburg en te Parijs, met eenige bijzonderheden, vooral met betrekking tot mirabeau ,'dien hij zegt openlijk bewezen te hebben, een fchurk tc zijn. — Van Parijs te Weenen wedergekeerd , vondt hij Keizer josefus zwaar ziek, en nu verhaalt ons trenck Bladz. 52. „ Men heeft hem op zijn doodbed gevraagd — of hij mijne (trencks) fchriften gekregen en gelezen hadt? Het antwoord was: Ja, trenck heeft gelijk gehad, maar ik heb het niet kunnen gelooven, cn hier bij bleef het. " En nu volgt een karacterfchets van Keizer josefus. — En verders eene befchrijving var de:i toeftand van de Juftitie en Regeeriug te Weenen', wcjke alle denkbeelden te boven gaat. — Na den dood van josefus vervoegde trenck zich bij deszelfs opvolger lrujoli), wien hij zoo hoog verheft, als hij zijnen broeder en Voorzaat verlaagd heeft, voor dezen nam Trenck op zich, om 's Vorften belangen in llontrarijën te bevorderen, hij cicedt zulks ijverigst, maar bekwam tot loon , dat bij in Hongarijën gevangen genomen werdt, en fchoon hij eerlang als onfchuldig verlost werdt, echter kon de goede Keizer hem geene voldoening bezorgen, waarna hij eindelijk zijn ontfiag uit den dienst verzocht cn verkreeg, en moede van kampen, begaf hij zich, om onaf bangelijk te leven, na Hamburg, en hier mede eindigt dit Vervolg der Levensgefchiedenis, --- De Vertarder meldt ons in zijn Bericht, dat trenck naderhand weder 11a Frai ■, ijk gekeerd, te Parijs op nieuw in de gevangenis, geraakt is, uit kracht van "de door de Conventie gegevciï Wet , om de vreemdelingen te ai» resteeren , en thans melden ons dc Nieuwspapieren , dat, in de laatfte omwenteling, in het laatst van Julij dezes jaars 1794. trenck met andere medepligügeu Van robespierre geguillotineerd is geworden.' Merkwaardig is derhalven dit Deel van trencks gefchiedenis in dc daad; maar voor het overige zijn wij het omtrent het karakter vati trenck zelve'n ééns met den Vcrtaaler in zijn bericht. ,, Hier, zegt hij," zullen dc Lezers het karakter van trenck in nog-duidelijk  F. VAN DER TRENCK Itjker gezichtpunt kunnen befchouwen. Een karakter , het welk, zich meer en meer ontwikkelende, verre af is, van eenen man van waare grootheid te verwonen. Een zonderling man , een man van groote vermogens, een Hout, moedig, onbezweken man! — Dit moge het ka* fcakter van trenck zijn, maar de waarlijk groote man is hij niet. Woelziek, en rusteloos, aangevuurd door de lioop, om zijne goederen weder te bekomen, biedt hij zich ten dienfte van Vorden aan, van welken hij zich vleit, aan die goederen geholpen te zullen worden, en laat zich door hen tot hunne oogmerken gebruiken, terwijl die Vorden, van welken hij vruchteloos iet hoopte, of'die zijnen dienst weigerden te gebruiken, bij voorbeeld, Keizer josefus , na hunnen dood, niet beveiligd zijn voor 'zijne fcherpe pen. " Over het Maatfchappeïïjk Verdrag of Grondbcginzekn van het Staatsrecht. Door j. j. rousseau, burger van Geneve, Eer ff e Deel. - Te Dordrecht, bij 15. J. Morks , 1793. 178 JV.adz. In gr, ovo. De prijs fs f X 8*5 T\/| ac hiavel, die in het jaar 1530 reeds zijn leven IVJ belloot, was de eerde Stigter van het ongehoorde dclfel, waar bij aan den Koning eene voldrckte en onbepaalde oppermagt over het volk wordt toegekend; — omtrent honderd jaren daar na werdt dezelfde leer weder opgewarmd en met eenen uiterlijken fchijn van recht voorgedragen en verdedigd door den Engelfchen geleerden thomas hobbes, tot dat in de zestiende eeuw een zeker onbekend Schrijver, onder den naam van stefan us junius brutus een vlak tegenovergedeld ftelfel verdedigde , het welk in vervolg van tijd door vele anderen is nagevolgd. Onder de laatften heeft voornameulijk uitgemunt de Geneeffche wijsgeer j. j. rousseau, welke in onze eeuw zijn Contract Social heeft in het licht gegeven, een werk, dat de aandagt van alle Hoven van Europa heelt tot zich getrokken , en door dezelve met nijdige oogen befchouwd werdt, als bevattende een ftelfel, 't welk zij met hunne belangen regtftreeks ftrijdig oordeelden , gelijk het ook om die reden in Vrankrijk, zoo wij menen , openlijk door beuls handen is verbrand geworden. Deze rechtspleging, wel verre van liet volk daar dooi' C c 4 een  4gS JF* j. r ö ü 3 s e a u eén afgrijzen tegen het werk inteboezemen, was in tegen, deel veeleer gefchikt, om de begeerte van alle denkende wezens naar hetzelve te ontfteken. Nadat de nieuwe Regeringsvorm van Vrankrijk voornamenhjk naar de gronden van rousseau was ingerigt , kon het niet anders , of dit werk moest in een* tijd , waar in zoo geweldig over de rechten van den mensch getwist wordt, ook de aandagt van onze landgenoten tot zich trekken, gelijk 'er dan ook eene Holland.che vertaling van vervaardigd is, van welke wii onze Lezers thans verflag doen. Het werk is in korte hoofdftukken verdeeld, waar van het eerfte deel , dat wij thans voor ons hebben , de eenentwintig volgende bevat. i. Het onderwerp van het eerfte boek. a°. De vroegfte oorfprong der burgerlijke maatfchappij. 30, Van het recht des fterkften. 40. Van de flavernij. 50. Dat men altijd tot een eerfte verdrag moet opklimmen. 6". Van de maatfchappelijke overeenkomst, 70. Van de oppermagt. 8«. Van den ftaat, waar in men zich als burger bevindt. 9°. Van het wezenlijkeigendom . io. Dat de oppermagt onvervreemdbaar is, ii". Dat de oppermagt ondeelbaar is. ia°. Een onderzoek , of de algemeene wil ook zou kunnen dwalen 13°. Van de grenzen der oppermagt. 140. Over het recht van leven en dood. 15". Van de wet. 16». Van dea wetgever. 170. Van het volk. 180. Een vervolg op het vorige. 190 Nog een vervolg op het vorige. L\ Van de onderfcheide fteliids der wetgeving en eindelijk aio. jje verdeling der wetten. In dit eerfte boek onderzoekt de Schrijver, of 'cr in de burgerlijke maatfchappij, wanneer men de menfchen bclchouwt, gelijk zij werkelijk zijn, en de wetten veronderftelt, gelijk zij in de daad behooren te zijn ook een billijke en vaste regel van een Staatsbeftuur zi] aantetr. Hen , en het antwoord is ja - het ftelfel van den Heer rousseau komt hier op neder. Alle menfchen worden vrij geboren , de eerfte wet die hun door de natuur wordt voorgefchreven is voor zelfsbehoud te waken, en hunne eerfte zorgen zijn die welke zij aan zich zeiven verfchuldigd zijn. De huisgezinnen kunnen als het eerfte voorbeeld der Itaatkundige maatfehappijen aangemerkt worden — de vader vertoont ons het 'beeld van den opperften "ebieder en de kinderen dat van het volk; — daar nu iifeene maat-.  OVER. HET STAATSRECHT. AOf) maatfchappij alle menfchen vrij geboren zijn, kunnen zij hunne vrijheid geenszins verpanden , dan tot hun eigen voordeel — zijnde alle menfchelijk gezag iilgefteld ten voordele niet vau de genen, die beduren, maar die beduurd worden. Het eenigde onderfcheid, dat 'er tusfchen die beiden plaats heeft, is , dat een vader zijne zorgen beloond vindt door de liefde, die hij zijne kinderen toedraagt, daar, in eene Staatkundige famenleving, het vermaak om. te gebieden die tedere aandoening alleen vervullen kan. Alle de leden van eene maatfchappij zijn geluk, — het recht van den derkden is louter geweld, dwingelandij cn onrecht — want de derkte of het geweld is een vermogen der natuur, uit welke gene zedelijke verpligting kan voortvloeien — voor de derkte ol net geweld te wijken is eene daad, waartoe men gedwongen wordt, en geenszins eene uitwerking van onzen vrijen wil; eene verrigting, waar toe ons de voorzigtigheid, maar geenszins onze pligt bewogen heeft. Daar nu het geweld nimmer een wezenlijk recht kan geven , zoo is niemand ook verpligt om aan iemand te gehoorzamen, die zijne magt door geweld verkregen heeft — alle oppermagt , die gehoorzaamheid kan vorderen, moet wettig wezen en niet pp het geweld gegrond zijn. Men kan niet ontkennen , dat alle magten van God afdalen - eveneens als alle ziekten onder de menfchen ook van God afdalen, maar daar uit volgt niet, dat men tegen dezelven geen geneesheer-zou mogen gebruiken, eveneens als men middelen mag gebruiken tegen de zodanigen , wier magt alleen op de derkte of het geweld gegrond is. Daar nu geen derveling het minde gezag heelt over zijns gelijken, en het geweld hem geen het minde recht geeft, zoo moet daar uit natuurlijk volgen; dat alle gezag, dat wettig is, ten aanzien van het menschdom,eene wederzijdfche overeenkomst ten grondflage moet hebben. Iemand , die zich aan een ander overgeeft, om zijn flaaf te wezen, geeft zich zeiven niet weg, maar hij verkoopt zich, om aldus voor zich zeiven het nodig onderhoud te vinden — maar een volk kan zich op die wijze, om het nodig onderhoud te vinden, niet verkopen. — Men zegge niet, dat een oppermagtig gebieder zijne onderdanen van het genot eener ongedoorde burgerlijke rust verzekert— want wat zullen zij daar bij winnen. Cc f daar  410 i- h Rousseau daar de oorlogen van hunnen behcerfchcr, zijne htbmm en de knevelarijen zijner Staatsdienaars, hei oiÜTS verarmen moeten , dan hunne onderlinge LeSedS Kerker kelt men ook m rust, maar is die rust genoeg* za.nii , om Zich daarin altijd vergenoegd te bevmden?g Daar is geen volk, dat zich vrijwillig aan een oppermagugcn gebieder overgeeft , en zo het zulks al $ed, kan het nog alleen maar zicli zelvcn, en geenszins zSe kinderen overgeven, want die worden weder vrij ren, en gevolglijk kunnen zij door ^e^nuS^™ichonken worden _ fooien dus eeim vvillekeuri^regeermg ooit billijk zou wezen, zou ieder geilachf z ch ze ven weder moeten wegfehenken, en in zulk een gï ' ArÖI gT' ^^^Se regecring meer blijven'. Alhand tc doen van zijne vrijheid is even zoo veel als arttand te doen van zijne hoedanigheden van mensch, ■van zijne rechten der menschheid en zelfs van zijné pligten - cn dus is 'er geen wettige flavernij. J Daar evenwel de mensch in den haat der natuur niet kan blijven kven zoo is de vraag: is 'er eene vorm van •regeermg mttedenkeii, waarbij de perfoon en de goedevan eiken der laamverbondcnen door de magt van aller vereemgdc vermogens verdedigd en bcichermd worden en b,j welken, ieder, hoe zeer hij zich dan ook OP het naamvfte met alle de anderen verbinde, echter aan niemand, dan aan zich zelvcn alleen, gehoorzame en even zeer zijne vrijheid blijve behouden, dan ooit lC \ 01 CU f Van deze vrage levert het maatfchappelijk verdra"- de oplosimg op. J De voorwaarden van dit verdrag zijn van dien aart, -da de minde verandering of fchending daarvan het zelve geheel ontbindt en elk der laamverbondcnen tot zijne oorlprongehjke rechten doet wederkeren, en fchoon dit met mtdrukkehjk bepaald is, zoo is het altijd ftilzwi gend daar onder begrepen. J Alle de faamverbonrienen geven zich zeiven en alk hunne rechten zonder uitzondering geheel aan de maat.chnppr, over - en dus is het beding van elk in het bijzonder volmaakt gelijk, weghalven niemand eenig beland heek, om het ten aanzien van anderen drukkend tetnaken. Aldus gaan de menfchen van de natuurlijke vrijheid tot de maatlchappciijke of burgerlijke vrijheid over .1  OVER HET STAATSRECHT. 4" ieder geeft zich aan alten over, en bekomt op ieder der verbondenen bet zelfde recht, 't welk hij op zich zeiven heeft afgedaan ; hij erlangt gevolglijk iet, t geen volmaakt gelijk is aan het geen hij afgedaan heeft, en hij verkrijgt zelfs een groter vermogen, om dat geen te behouden, 't geen hij werkelijk bezit. Elk der verbondenen draagt tot de gemeene bezittingen zijn perfoon en al zijn vermogen bij, welke hij beiden onder het opperbeduur van den algemeenen wil ftelt - en dus nemen zij allen te famen elk onderfeheide hd als ccn ondeelbaar gedeelte van het geheele ligchaam , bij hunne verbintenis dadelijk aan. - En deze algemeene verbintenis brengt een zedelijk ligchaam voort, t welk uit eene menigte van onderfcheide delen bedaat, ja mt even zoo veei leden gevormd is, als 'er ftenunen in de vergadering des gantfehen volks geteld worden. Dit burgerlijk aanwezen droeg eertijds den naam van burgerlijke maatfchappij , en wordt heden ten dage met den naam van gemeenebest bedempeld - deze maatichapnii is, het geen men den ftaat, Souverein of mogendheid gewoon is te noemen - in het geheel draagt het den naam van volk, en ieder lid dien van burger ot onderdaan als zijnde onderworpen aan de wetten van den daat. De Souvereiniteit is de wil van allen — al wie aan dien algemeenen wil weigert te gehoorzamen, kan daartoe door het geheele ligchaam gedwongen worden, t welk met andere woorden niets anders betekent, dan dat men denzelven kan noodzaken vrij te wezen - want op die voorwaarde heeft ieder lid zich aan het algemeen overgegeven. ' j". Deze oppermagt is altijd in daat, om de wetten, d,e zij gemaakt heeft, weder te verbreken, omdat er geen wet wezen kan, welke door het volk ais .een enkel ligchaam aangegaan van eene verbindende kragt zou kunnen wezen. n , , . Door den overgang uit den daat der natuur ondeigaat de mensch eene groote verandering — hij delt de billijkheid in plaats van eene blote natuurdrift; — daar hij voorheen niets anders dan zich zeiven bedoelde , moet hij nu naar geheel andere grondbeginfels te werk gaan, hij moet met zijne rede raadplegen, eer hij aan de Item der natuur gehoor geeft - maar deze opofferingen van den ibat der natuur ziet hij rijkelijk vergoed door de voordelen , die de burgerlijke vrijheid aanbrengt — i* plaats  414 J* J' ROUSSEAU plaats van het onbepaald recht op alles, dat zijne wenfchen voorheen gaande maakte, geniet hij nu hiï voZ raeneigendóm van alles, wat hij bezit - en daar èe «enfchen in den Haat der natuur wegens het verfchil in kragten verftand enz. aan malkanderen zLr oSeli fé konden zijn krijgen zij nu eene zedelijke en wetti l J50ven had de Schrijver met een woord gezetrH rbtde mensch bij het maatfchappelijk verdrag zid" z'elvtn en al 21jn vermogen, waarvan zijne goedcien een vve ze dijk deel uitmaken, aan de maatfchappij overgaf en deswegens verklaart hij zich nader ~ niet z£r hil Sranïen^ ^^TJ^ "hee! ~ veranuticn, ot van de eene in de andere hand over* Stek Z1J VÓÜtrekt ei^»dora ^ Sou™ ren tcit zouden worden, maar gelijk de man der hur U&eTf^ °në^ groter «rd^d etn een bijzonder perfoon, even dus is het recht van eigendom ten aanzien van den ltaat veel verbindende en onli rroe pe ker dan dat van dezen; wel verre dus dat een ge- van hunne goederen beroven zoude, zoo doet het inte^S^^"**** wettig b'eSt'ten daar mt volgen, dat dezelve niet kan vervreemd wor- £\S r fai',Z1J ^ PCI'10°" ^honwd een wezen is, da uit verfehejde perionen is lamengelteld, zoo kan zi ook door memand anders, dan doo? zich'zelve n, v£ beeld worden -- men kan dc magt wel in handen van eenen anderen overdragen, maar ten aanzien van den wil, Kan zulks geen plaats hebben, want fchoon de wil van eenen of van velen, aan welken men de magt heeft overgegeven, fomtijds al eens met den wil van het Z gemeen overeenftemt, zoo is het onmogelijk, dat zij altijd zou overeen temmen - behalven Safer voor die overeenkomst ook geene genoegzame waarborg uïttedenken is, - wanneer dus een volk mogt beloven aan den wit van den genen, aan welken het de magt heeft toe vertrouwd, altijd, zonder uitzondering, S gehoozaZ1inewezenlijke hoedanigheid, en kan f p? Ztn gjracTd W01'dcn' - e» &t " die zelf' rie reden, welke de SOweieuuteit ook ondeelbaar maakt; de  OVÈR HET STAATSRECHT. 4*3 fle wil van een gedeelte der Soevereiniteit is geen wet, maar alleen een raadsbefluit - zij wordt eerst een wet, wanneer zij algemeen is. . ; Doch het vermogen der Soevereiniteit, hoe vollhekt, heilig en onbepaald dat ook wezen moge, kan evenwel nimmer de grenzen door de algemeene verdragen voorgefchreven, overfchreiden ; - wanneer alle leden van den ftaat, bij voorbeeld zich verbonden op gelijke Voorwaarde om allen dezelfde rechten te genieten, dan heeft dc Rouvereiu nimmer het vermogen, om den eenen burger meer lasten dan den anderen opteleggen. Uit dit een en ander blijkt dan, dat de mensch door het maatfchappelijk verdrag, dat is bij het overgaan uit de natuurlijke tot de burgerlijke vrijheid, geen Wezenlij* ken afftand, hoe ook genaamd, gedaan heelt - maar integendeel een onzeker beftaan voor een beter - de natuurlijke onafhankelijkheid voor de ware vrijheid, de «lagt van anderen te kunnen fchaden, voor hunne eige veiligheid verwisfeld heeft. _ Zelfs wordt hun leven, dat voorheen onzeker was , nu befchermd , en zijne kranen, waarin anderen hem te voren welligt konden overtreffen, worden nu door de maatfehappchjke vcreeniein* geheel onwrikbaar - allen moeten zij m tijden van nood wel voor het vaderland ten ftnjde trekken, maar daarentegen behoeft niemand ook voor zich zeiven te vegten, gelijk in den ftaat der natuur tot befchermmg van goed cn leven telkens plaats had. • Maar hoe kan het met het maatfchappelijk verdrag beftaan , een van de leden der Souvereimteit ter dood te brengen« — ieder lid van de Souvereimteit verliest zijn recht op de maatfchappij door het begaan van misdaden , die tegen de maatfchappij aanlopen , en daar hij afgaat van de pligten omtrent de maatlchappij, gaat oe maatfchappij ook V van de pligten omtrent hem , en hij ondergaat alleen dat recht, 't geen hij van te voren zelf bepaald of toegeitemd heeft. - Doch men heeft geen recht om iemand ter dood te brengen, dan wanneer hij niet dan met groot gevaar van de maatfchappij in het leven kan gelaten worden — de rechter doet eenvouwig uitfpraak over hem naar de wetten, en zo hem genade moet bewezen worden, dat behoort tot de Souvereiniteit. Een wet is eene bepaling van het gehele ligchaam, om zich daar na te gedragen - zodra zij flegts eene bepa-  **4 J. J. ROUSSEAU ling was van een gedeelte des gehelen ligchaams, dan Zou zij onbillijk zijn - hier uit volgt, dat het reen om wetten te maken eene daad is van den algemeene ml; - dat geen hd van den Raat boven de wet ver- ™hVS-; f f* de We?ten nooit onbiIlil'k kunnen zijn; omdat niemand tegen zich zelf onbillijk'kan wezen - dat het geen één mensch naar zijne 'zinnelijkheid ' gebiedt geen wet is omdat zij den algemeenen wil niet uitdrukt, en uit dien hoofde is ieder daat die door wetten beduurd wordt, een Gemeencbest', wanneerTer evengezegdc namcnJijk plaats heeft. Het'volk kan tot het maken van de wetten ieder een verkiezen, welken het tot dat gewigtig werk genoeg vcrhclu oordeelt* maar het blijft zelfde perfoon, die de gemaakte wetten goedkeurt, en die ze Invoert - i u- fZlXGVrCu S°!-0N k}mmn "iet anders dM als raadslieden befchouwd worden, maar het volk van lacede mon- en athenen was zelf zijn eigen wetgever cn dit is iet, waarvan het volk zich niet kan oiitOaan! Men kan een geheel volk zeer juist bij een afzonderlijk mensch belchouwen - het is niet gefchikt om zich te aten leiden dan m zijne vroege jeugd, met de jaren raakt het verflaafd aan vooröordeelen; die diepe wortelen ichieten, en aldus raakt het allengs ongefchikter om verbeterd te worden - de pogingen daar toe zouden gevaarlijk eii vrugtcloos zijn. - Maar daar worden fomtijds tijden van beroeringen gevonden, waar door zoodanig een volk dikwijls gelegenheid krijgt, om zijne oogen tc openen en als het ware uit zijne asfche met vernieuwden luister te verrijzen, en weder de volle krakten zijner jeugd te vertonen. ö Een daatkundig ligchaam behoort niet te groot te zijn, om wel beduurd te kunnen worden, ook niet te dein, om door zijne eige kragten daanrie te kunnen blijven — de beduring wordt te moejelijk, wanneer zif zich op aanmerkelijke afdanden moet uitdrekken en in mtgedrekte landen ontbreekt de fpoed, om de wetten te handhaven en knevelarijen tegen te gaan - evenwel moet een daat groot genoeg zijn , om zijne bewooners tc kunnen voeden , en 'er moeten zoo veel inwooners zijn, als de grond in daat is te onder ouden - dit bewijst , dat de eene daat fomtijds reden heeft, om zich mttebreiden, terwijl dc andere zich moet inkrimpen, en liet is geene geringe bekwaamheid v n een daatsman * * om  OVER. HET STAATSRECHT. 41? »m tusfchen die beiden de evenredigheid tc vinden. • Indien eene maatfchappij waarlijk gelukkig zal zijn schoort het grootde doelwit Van het zamendel der wetten , en de grond waaröp alles deunt, de vrijheid en de lelijkheid te wezen ; waar in de vrijheid bedaat, is boven -enoeg gebleken, dan wat de gelijkheid belangt, ten dezön opzigte moet men zich niet verbeelden, dat 'er om deze te doen plaats hebben, allerwegen door de gantlche maatfchappij een gelijke trap van magt en rijkdommen gevorderd wordt, maar dat, wat de magt belangt, deze boven ade geweld moet verheven zijn, en dat daarvan nimmer eenig gebruik moet gemaakt worden, dan alleen, ter handhaving der vastgcdelde dauden en wetten; — en -ret opaieht tot de rijkdommen, dat geen burger, hoe ook genaamd , vermogen genoeg behoort te bezitten, om daar door eenen anderen te kunnen omkopen, gelui; 'er tevens niemand mag gevonden worden, die zoo behoeftig zij, dat hij zich genoodzaakt zie, om zijne dem voor geld te verkopen. . 1 Dusdanig eene vrijheid zou bij velen voor een hersfenfehim kunnen gehouden worden , die nimmer in d| daad kan plaats grijpen — maar, zegt de Heer K o u sSEAU _ zo het al eens waar zij, dat het onmogelijk is ten dezen opzigte alle misbruiken voor tc komen, behoort men die dan egter niet zoo zeer te beperken, als immer doenlijk wezen mag? juist daarom, wijl de omdandigheden altijd tot het vernietigen der gelijkheid overhellen — juist daarom moet het vermogen der wetten zich daar henen uitltrekken, dat het dezelve daande boude. Wij hebben ons best gedaan, om onze Lezers, zo-» kort ons doenlijk was, een denkbeeld te geven van net llelzel van rousseau, en onthouden, om voorts met opzet 'er onze aanmerkingen over tc maken. ' Wat de vertaling betreft — wij kunnen dezelve niet volmaakt goedkeuren en ook niet geheel verwerpen —rousseau is door zijnen kortbondigen en kragtigen dijl zeker niet gemakkelijk, om in onze moedertaal overtebrengen, en daarom- fchijnt de vertaler hem ook meer omfchreven dan diptelijk overgezet tc hebben, hef geen zijne nuttigheid heeft, voor zoo ver het iet kan toebrengen om des Schrijvers mening des te beter te verdaan — doch zo dit des vertalers oogmerk geweest xvas, had hij uit eene al te ver gedreven kiesheid ook  4!6 sr. t. Ï>A r soits alle de vreemde Woorden niet moeten vertaaien Welke door het gebruik gewettigd doorgaands veel be'ter dart zuivere Hollandfche woorden verdaan worden - ieder bijna kent de kragt van het woord Souverein, maar als dat woord door oppermagt vertaald wordt, krijgt het eene geheel andere betekenis en wordt ohverftaanbaar — zulk ééne kiesheid is des te meer te verwonderen in iemand die voor het overige in het fchrijven van zijne moedertaal over het algemeen zoo kies niet fchijnt te wezen — die , om een enkel voorbeeld bijtebrengen , geen onderfcheid maakt tusfchen rede en reden — en die den aandagt in plaats van de aandagt gewoon is te fchrijven. Gedagten over vrijheid en gelijkheid door sik laurens ^ARi°/fJ' BV?IU Üit het E»gel*ch ■ vertaald. Te Amfteldam btjW. Brave, 1794. In gr. Octavo, «4 Bladz. De prijs ts f: - Ij - j tndien wij-in deze recenfie alles weêrleggen wilden het geen in het boek voor handen behoorde weêrlc»d te worden, zouden wij dit ganfche nommer alleen voor°deze eene recenfie nodig gehad hebben, nadien de domheid, die in de redenering van den Baronet op elke bladz. doordraait zoo overvloedig is, dat wij onder het lezen dikwijls met geweten hebben, of wij dezelve aan onkunde, kwaadaardigheid of eigenbelang moesten toefchrijven. liet is te verwonderen, dat 'er op het einde van de agttiende eeuw een mensch heeft kunnen gevonden worden, die zulk eene ellendige wartaal heeft durven in het licht geven, als dit boek bevat; — wij zullen flens eenigen van de voornaamfte Hoofdftukken aanftippen om onze Lezers te overtuigen, dat wij niets te veel gezegd hebben. Onder anderen houdt hij ftaande, dat het volk "een politieke magt behoort te hebben, — dat de meerderheid des volks geen natuurlijk recht heeft over de minderheid — dat de conftitutie duurzaam behoort te wezen — dat het volk geen recht heeft om de conftitutie te vernietigen — dat de ongelijkheid overëcnkomlb> js met de mcnfchelijke natuur, en de gelijkheid onbedaanbaar mer het geluk en de verbetering van dezelve — dat de mensch dwang verëischt en weerhouding — en dat  gedagten over vrijheid en gelijkheid. 4 i 7 dat bet volk nooit clan in den ui'crften nood kan gerechtigd worden, om de regeering te wederltaan. Even zonderling, als een onbevooroordeeld mensch-, die niets anders dan het geluk van zijne natuurgenoten tracht te vermeerderen , deze onderwerpen moe en in het oor klinken, even zonderling is ook de wijze op welke dezelve behandeld worden. Tot eene proeve hiervan geven wij, het geen wij ad apcrtitram HM, bladz. 16 aantreffen* ,, Ik zeg, dat het recht van meerderheid moet atgc„ leid worden uit overeenkomst en inftelling, cn niet „ uit de natuur - door de natuur zijn alle menfchen „ gelijk, gevolglijk heeft geen mensch recht over ecu „ ander mensch, gevolglijk ook geen twee menfchen ,3 of eenig getal van menfchen. Maar neem eens één „ mensch, dan vraag ik, wat is deszelfs recht door de „ wet der natuur over een ander? niets: neem een' an„ der mensch, en ik vraag, wat is deszelfs recht over „ dien anderen? niets: voeg nu deze twee nietten bij „ elkander, wat zal 'er dan uit voortkomen? niets." Olie jam fat is est, ehe libellel De gedichten van ossïan in't Nederduitsch. Door Mr. p. l. van de kasteele, voorheen Raad en Penftonaris van Haarlem. Eerfte Deel. Te Amfteldam , iW/AUart/ 1793. In gr. Svo. 168 Bladz. en XXXVIII. voor de Voorreden. De prijs is f 2. - : - '. Dus krijgen wij dan ook , het gene de Italianen , de Franfehea, de Duitfchers, al voorlang gehad hebben , eene vertaling van de fchoone gedichten van ossïan : een uitmuntend overblijffel van het uitftekend fchoon vernuft van eenen Celtifchen bard, die, voor vijftien eeuwen, in de hooge landen van .Schotland, gebloeid heeft, en waar over zich de grootfte kenners, in onze zoo veel later en zoo veel meer befchaafde eeuw, met alle reden verbazen. Deze dichtftukken zijn onder de Eergfchotten , doof de vaders aan de kinderen bij monde overgeleverd, en aldus gedurende alle die eeuwen aanwezig gebleven: eindelijk zijn ze door den Heer macpherson, voor omtrent 30 jaren, bij een verzameld en uit de oude Celti- . va». BIBL. vi. deel. no. 9. Dd lelie  418 P. L. VA-W DE KASTEEL! i'che taal in het Engelsch overgezet , en de Meer van' de kasteele, het voor beeld van andere bekwame lieden volgende , die zulks in andere Europifche talen gedaan hebben, heeft zich opgewekt gevonden, om ons van die vertaling eene Nederduitfche overzetting te leveren, waar bij hij de overzetting van anderen geraadpleegd heeft. Men zal zich van harte verblijden, dat dit moeilijk en gewigtig werk hl eene hand gevallen is , waar aan het zoo wel is toevertrouwd, en den lieer Vertaler voorddurende lust en rust, toten in het .bearbeiden van het tweede en derde Deel , en misfehien nog een vierde met verhandelingen , die op dit eerite moeten volgen, toewenfehen ! De uitgebreide Voorreden van den Vertaler behelst , eene aanwijzing van de voortrcflijkheid cn nut vau deze dichtllukken, waar toe hij zich ook van het getuig-* nis van de voornaamfte Kunstrechters van onzen tijd, van die van herder, blair en sul ze r bedient; vervolgends bewijst hij de blijkbare echtheid van deze dichtftukkeu, waarvan zelfs een gedeelte, in het oud Galliesch of Celtiesch, door den druk is gemeen gemaakt, en die, behalven dat, de inwendige kenmerken dragen, van den tijd waar aan zij worden toegefchreven : zéo zelfs dat het niet vrij van ongerijmdheid fchijnt, te vermoeden , dat hier bedrog onder febuilen zoude. Schoon hij met dat alles niet ontkent, dat de fchikking en faroenvoeging van deze oorfprongiijke ftukken , tot zodanige gedichten, als wij uit de handen van macphejison ontvangen hebben , voor het werk van dezen laatsteemelden moet gehouden worden, doch hij merkt aan, dat de Oudheid en de waarde van ossian éven zoo weinig hier door verliezen kan , als die van homerus, die ook eenen zeer geruimen tijd verftrooid , en alleen aan het wisfclvallig lot van het geheugen toevertrouwd, geweest is, daar bij verliest, dat hij eindelijk door pisistratus tot zoodanige dichtftukkeu, als wij thans van hem hebben, famengevoegd is. De Meer 'van de kasteele heeft, in navolging van de Hoogduitfche en Iraliaanfche overzetters, de verfenmaat, 'boven den ongebonden ftijl , voor zijne Vertaling verkozen. Hij erkent dat men , door eene prol'aïfche overzetting , nader bij het oorfprongiijke blijven kan, en dat dit vooral op de onnavolgbare kortheid van ossian, en op den ipreektrant, hem bijzonder eigen, toe-  gedichten VAN ossian* Al? toepasfelijk is, doch dewijl de harmonij van de verfenmaat voor een gedeelte tot het wezen der poëzij behoort, vond hij verkieslijker , in eene gebrekiger vertaling van dichtftukken , het wezenlijke der poëzij in alle deelen te behouden, dan in eene naauwkeuriger overzetting het wezenlijke voor een.gedeelte te misfen , en hij meent, dat zijne vertaling en verfenmaat nader komt, aan het Engelsch van macpherson, dan eene profaïfche vertaling van dat zelfde ftuk, die in het lijden van den jongen werther geplaatst is. Wij laten het oordeel over dit een en ander gaern aan onze lezers over, die waarfchijnlijk in dit ftuk onderling in bevatting verfchillen zullen. — De Vertaler heeft zich , tot deze overzetting , niet bedient van rijmende Alexandrijnfche verzen van 6 tweefijlbige voeten , maar van rijmlooze, waar van de vier eerfte voeten uit twee of drie grepen , de vijfde altijd uit drie grepen , en de laatfte altijd uit twee grepen beftaan. Zoo nogtans dat die hier en daar met andere versmaten worden afgewisfeld, daar hem zulks gevoeglijk voorkwam. Hij oordeelt wel, dat het rijm, in ander foort van Nederduitfche verfen , niet te verfmaden is ; zelfs meent hij , dat het in fommigen van dezelve niet kan gemist worden: doch met dat alles , is hij van gedachten, dat het in een heldendicht , dat een doorlopend poëtiesch verhaal moet wezen , de ftoute trekken van het geënthufiasmeerde verhaal afbreekt, en in het zelve daarom best vermijd wordt. Vervolgends toont hij, dat onze Nederduitfche taal gefchikt is, om, door verfcheidenheid van voetmaat, zulk een meerder harmonij aan rijmlooze verfen te geven, dat daar door het gemis van het rijm vergoed wordt; en dat de onzekerheid, die men onze profodie toefchrijft, geen gegronde tegenbedenking daar tegen oplevert. Men zal in de Voorreden zelve veel lezenswaardigs desaangaande vinden, en zij, die aan het maken, of zelfs aan het lezen van zulke gedichten niet gewoon zijn, zullen , door het gene over dit onderwerp word aangemerkt, vele vooröordeelen, tegen deze voetmaat, in onze Nederduitfche verzen afleggen. Het tegenwoordige eerfte Deel vervat — fin gal, heldendicht, in zes zangen, — de krijg van inisthona — de gezangen van selma - lathmon — darthula — de dood van cuthullin en de flag van lora. Dd a Wat  4SO P. t. VAN DE KAS TE ELE Wat de waarde van ossians gedichten betreft: wij zullen alleen eenige getuigenisfen, van de meestbevoegdc Kunstrechters van onze eeuw , uit de Vonreden overnemen, die de zulkeii, die deze overblijfselen der grijze aloudheid nog niet kennen , de grobtdc verwachtingen zullen inboezemen, en geen man van fmaak zal, in het doorlezen van dezelve, zich in,deze zijne verwachting bedrogen vinden. Blair zegt, „ dat de werken van ossian eenen „ grooten rijkdom van verhevene plaatfen behelzen; dat SH z°° wel zijne onderwerpen, als zijne manier van fchilj, deren, voorliet verhevene bij uitltek gunllig zijn; dat „ hij den eenvomvigen en tevens eerwaardigen toon der „ vroegde tijden heeft — altoos de Hatelijke deftigheid •,, van eenen Cehifchcn held — dat hij fpaarzaam is in H woorden , en eene befchrijving of" metafora niet ver•„ der uitvoert , dan vohlrekt nodig is , om dezelve in ,, een helder gezichtspunt voor oogen te Hellen — dat „ bij de gedachten van zijne lezers verheft , en dezel- ve opgetogen laat in verwondering dat het ken» ,s merk der tederheid diep in zijne werken is ingedrukt, ,, en dat niemand beter dan hij het hart weet te tref,, feu en te doen fmelten e. z. v. " Sulzer oordeelt dus van hem: ,, als wij hem eens ,, hebben leeren kennen, dan gevoelen wij ons met be- wondering en hoogachting voor zijne genie en karak,,'ter, en met liefde, voor zijn edel hart geheel door„ drongen —- zijne heldenliederen zijn ware poëzij, en ,, iu den (taat der. volkomcnlle rijpheid. In zijne twee „ groote heldendichten, fingal en tbm.ó rs-a, vindt ,, men een ontwerp van 't geheel , en eene met beleid „ gefchikte aanecnfchakeling der deelen ; in de uitvoe„ ring ccn hooge geestdrift, recht fchilderiichtige tafe„ reelen van het zichtbare ; een zeer nadrukkelijke en „ zich niet verwarrende tekening der karakters; een ftou4i te en ?* tów treffende uitdrukking der aandoeningen, ,-, welke bij erndige gelegenheden uitermate pathetiek; ,, bij tedere in eenen hoogcu graad roerend; en bij be,, koorlijke zeer bevallig is e. z. v. " . De gedichten van ossian, die vol zijn met namen van plaatfen en perfoonen , die men geheel niet kent, «sn met toefpelingen op zaken, van welke wij niets weien , moeten eenen lezer van onzen tijd natuurlijk vrij moeielijk te verdaan wezen. De Heer van de kaste e-  GEDICHTEN VAN OSSIAN. 421 t e e l e heelt tegen dit ongemak ecnigzins gezorgd , door ophelderende aanmerkingen, aan het hoofd van elk bijzonder (tuk geplaatst. Wanneer men zich met dezelve vooraf wat gemeenzaam maakt, zal men met veel minder moeite des dichters mcening bevatten kunnen. — Tot het wel lezen van deze foort van verfen , geeft hij aan ooren, die aan dezelve gansch ongewoon zijn, dezen raad: „dat men dezelve maar beginne te lezen, als of „ het geen verten waren , cn aan elke lettergreep die, ,, lengte, dien toon en nadruk geve , welke de natuur ,, der woorden , hunne onderlinge famenvoeging of „ plaatfmg, en de zin der reden vordert, en eveneens ,, vorderen zou, wanneer zij op die zelfde wijs en plaats ,, in ongebonden ftijl moesten uitgefproken worden. ,, Wanneer men dan zekere harmonie gewaar en aan de,, zelve gewoon wordt, zal het gehoor zelf aan de item „ een leiding en cadans geven, die dc melodij der ver„ fen meer ontwikkelen en veraangenamen zal." — Wij twijfelen niet, óf men zal dit, in deze overzetting van ossian, op de proef bewaarheid bevinden, waar van de verfen , door het wel waarnemen der quantiteit cu der variatie, in onze ooren eene zeer aangename welluidendheid hebben. — Tot een proef hier van zullen wij hier eenige verfen, waar mede het eerite boek van fingal een begin neemt, laten volgen. Oni'cr een ruilchemlen boom, niet ver van de wallen van Tura, Zat Cuthullin. Ziin fpeer ftond regen eui (ieehïbfs; en naast hetn Lag zijn Ichild in het gras. Hij dagt aan den dapperen Carbar Dien lij verQoeg in 'c gevecht; toi n Morait, de fchiMwagt van 'czeefl:ra"d Fithils zoon, hem vnfeheen, en hem roeiiep: „ Op! op'nu ! Cuthullin 1 'k Zie de fchepen van 't noorden! De vijand is fahijk.o veldheer I Veel zijn de helden van Swaian, den gelvenheklimmer." — Ach! ahijd Vreest gij 1 „ Zoo (prak de blaauwoogige veldheer';"o Moron ! uw bangheid Maakt u den vijand zoo talrijk ; zoon van Ftdail! 't is Finaal, Voist der woestijnen, en redder van 't groenend, en droomrijke F.rh Neen! fprak Moran : ,,'t is vijand ! 't zijn zwermen van 'iNoorden,hun krijgshoofd Z;• 421. (t)/« «3. Dd 4  POëTISCHE MENGELINGEN. raden hebben, emeritus dichter te worden, en üe, ver_dat aan te kweeken, wat hem thans ontbreekt. ^ sJc tukken in dezen bundel bewijzen dit overvloedig; de fpelling is onnaauwkeurig, de punctuatie verkeerd , het metrum gebrekig , en dc uitdrukking non! ns, zoo dat hij zijn Stukjen veilig hadt mogén noemen: Abracadabra. lid eerfte ftuk (zijnde .ene Kantate) is mutath mu~ tanüts eene navolging van ramler's Kantate: De Herders bij de Kr:bbe te bethlehem, vertaald dour onzen waarchgen landgenoot kantelaar (*), Het tweede Stuk is: Aan Zeiinde bij een Schipbreuk, waarin hij , na den ouden ichippcr te hebben laten verdrinken, den zoon aan het land doet fpoelen, om vermoord te worden, met deze dichterlijke befchrijving; De inwoonders van 't ontmenschte Eiland, Zijn wilden daar de zoon aanland, Het dierbaar leven dacht te fpaaren, Mrer neen mijn God, zijn lot is lïrengj Hij wordt vermoord van deze wilden Die om dien pngèlukgen 'gijden, Want mehschlijkbeid, kent men 'er niet! Z o ziet men vaak wel de onfchuld fueeven, Birbaaren men Momme ziet. Althans die jong'ling laat zijn leven!" _ Het heerfchend denkbeeld in deze men heling en is het noodlot, het wek men bijna op elke bladzijd vindt, zoo dat wij vreezen, dat de Schrijver onder dt fatalisten behoort, het welk de Domine aan de Ketters moest overlaten ; ingevolge van deze gehechtheid aan dit leerftuk, vertelt hij aan zijne lier (f), dat hij mi den wil van het noodlot een dichter geboren werdt cn zo wij hem hierin gelooven mogen , dan is dat Fatum ten zijnen opzichte wel zeer onbarmhartig geweest dat het 'hem tot zulk een dichterlijk misgewas feefreuidë' het welk onder de fpeelingen van het noodlot eene zeldzaamheid mag genoemd worden. — in waarheid kunnen wij jSX ^Vl'd^ °sf'vm het Ge"ooeMa?> f m  POëTISCHE MENGELINGEN. 425 wii betuigen; dat het Bruilofts-dieht (*) allen febijn heeft, van in eene ijlhoofdigheid opgeheld te wezen: „ De wijze Salomo, o ja, „ Wist van het minnen ook te fprecken, „ 't is gebleekeu, „ Want mijn oogen zien het dra. ,, 'kLees van hem zuikerzoete woordjes, „ Die niets zijn dan liefdekoordjes, „ Voor 't hart een Siloa! „ Koorn, de zorg van 't hart gedronken, „ En eens op den Echt gefchonken, „ Lief. bedaard, aanminnig paar; f, Zwelglust, die verlangt 'er naar. „ Anacreon mogt dertel zingen, „ Van de liefde, en wijn, twee dingen, „ Die zeer goed zijn, en niet goed, ,, Wen men, daar in lusten boet; „ Wij alleen bedoelen maatig „ Noch wellustig, noch ook vraatig, „ Voegt een Christen bruilofts rei, „ Ei drinkt dan (fj maatig, weest dan blij. „ o God der blijdfchap, ach! groot God! „ Ik zal u in de vreugde prijzen! „ Welke wijzen „ Slaan wel' op de bruid heur lot? „ Och lieve Sustcr! palm en roozen, „ Door geduid en deugd gekoozen, „ Die flaan wel, groote God! „ Dan ik wil niet zedig Weezen, „ Vreugde die dient aangepreezen: „ Van ens, dewijl 't een vreugdfees? is, „ Alles heeft een tijd gewis. „ Misfehien zullen predikanten „ Of wel Pharifeeuwfche klanten, „ In mijn Dichtje feilen zien, „ Schoon 't mijn hart u aan koomt bïên, „ Ik Hoor mij aan geen laage zielen" enz. Wij zouden wezenlijk onze Lezers beledigen, indien wij bij deze voorbeelden van dwaasheid en QQzin , nog meêr bewijzen poogden aan te haaien. (•) Pag. 48. , . , (t) Die xwekluit en mali'beid contrasteeren niets l Dd 5  42° dichtstukken Het zou niet kwaad zijn, eene verzameling van zulke en dergelijke rijmelarijen met aanmerkingen uit te «s* ven, en als .een Schoolboek in tÊ voeren, om de jeu^d reeds vroeg het fmakeloze en verwarde te doen onderfcheiden van zoo vele edele dichterlijke voorbeelden die in dat zelfde boek als een tegengift behoorden ge! vvorden 5 hier door zou men ook den rijmer atichnkken, zijne eigene dwaasheid te vereeuwigen cn den Duitfcher de moeite befpaaren, om zulke ellendige voortbrengzels, als de eenige ftaalen van onze vorderingen in de Dichtkunst, zoo onedelmoedig aan zijne Landgenooten te vertoonen. — Dicht/lukken van het Haagsch Genootfchap , onder de Spreuk Kunstliefde /paart geen vlijt, en bekroonde Mengel/lof en, II. D. xfle Stuk, 's Hage, bij Thierrij en Menling, 1793. In gr. OEtavo. 78 Bladz. Behalven 16 voor de Dichtproeven van Aankwekelingen, en 32 voor de bekroonde Keur/lof en. De prijs is f 1 - : - : T\e beftuurers van het Genootfchap fchijnen, van tijd tot tijd, minder overvloedig te worden, in de ftukken die zij uitgeven, en dit geeft reden om te hopen, dat deze verzameling van gedichten, zij moge dan veel kleiner blijven, evenwel van tijd tot tijd belangrijker worden zal, zo maar de bekwaamde leden zorgen, dat zij het Genootfchap van eenige leverbare ftukken voorzien. Het tegenwoordige bundeltjen vervat niet meer dan 14 gedichten , fommigen van dezelve hebben wij met veel genoegen gelezen, vooral die t. k.; a. p; a. v. o; en j. v. e. getekend zijn. Ook vervat het gedicht mozes, Lierzang, getekend r. v. l., veel goeds; doch een ander dichtftuk van dezelfde hand, getijteld lofzang, zweeft verfchriklijk hoog. Wij hebben hier en daar moeite gehad, om den dichter wel te verftaan, en wij vreezen, dat wij daar in fomtijds nog maar Hecht gedaagd zijn. Nog al eens en andermaal, is 'er in dit werkjen tegen de fpraakkundige regels gezondigd. Wat of het naauwgekendjle infect is, waar van de Dichter c. v. e. bl. 24. fpreekt, weten wij niet, of hij mogt het minstbekende, bet kleinjle inferft meenen, maar dan heeft hij zich toch niet gelukkig uitgedrukt. Hadden de beftuurers hier voor niet moeten zorgen ? On-  van het haagsch genootschap. 427 Onder vier gedichten van aankwekelingen , die allen wat goeds van zich te verwachten geven, bevalt ons in het bijzonder, de troost in rampen, getekend g. h. v. y. 't welk aldus begint: Met klagend maatgeluid, Schrei ik mijn jammer uit, Gellingerd op een zee, Van duldloos ach, en wee, Waar 't oog geen uitkomst ziet, In duldeloos verdriet. — Wijk, onverdraagbre fmart! Scheur open neigend hart! Neen — klop niet meer; — maar ach! Wat baat mijn droef geklag? 't Stort alles weedom in! Waar zijt ge, troostvriendin, Ach flille hoop, ge ontvlugt, Mijn jammerend gezucht, e. z. v. Aan het eind van dit ftukjen, vindt men de onverwinnelijke Spaanfche Floot vernield in den jare 1588 door thomas kaas, aan wien een buitengewone zilveren eerepenning is toegewezen. Zo dit Huk wat korter was, zou het naar ons inzien nog fchooner wezen. Evenwel denken wij, dat de beftuurers het zelve naar verdienften geëerd hebben. De ftukken in dit bundeltjen zijn meestal te groot, om een geheel van dezelve hier ten proeve mede te deelen. Men leze derhalven dezen brok , uit een Lofzang voor Gods liefde, getekend t. k. Juicht, zondaars, laat uw tranen vloeien, Maar tranen van erkentenis. Gods liefde moete uw borst ontgloeien, Dewijl ze oneindig Godlijk is. Als mensch en Engel van ons gruwen, Als ze ons om onze misdaan fchuwen; De wanhoop bange zuchten loost; De driften al ons heil vernielen; • Onze eigen hand ons zou ontzielen; Dan fchenkt Gods zondaarsliefde troost! De fchuld, waardoor wij angftig vreezen, Is groot, maar voor den mensch alleen. Ia de oogen van 't oneindig wezen, Zijn onze misdaan groot noch kleen. Zij,  J' *■ KLEIN EN A. ockerse Zij, die bij ons als Hofjes fchijnen, D.e vaak uic ons gezicht verdwijnen, Zijn oproer tegen Gods bevel. Hij, du maar eens, in heel zijn leven Gods njksbevelen durft weerltrevén ' Is Adams zoon en rijksrebel. ' Triumfl geen misdaan doen ons fcKfaoben < ^ rTu'e'? is oas ter 1,U|P g^ed; De lchuld der zonde is weggenomen, Door jesus, die voor ons voldeed» o God, ontvang onze offerhanden! t Zijn harten die van liefde branden! fDat over ons uw gunstzon fcffim o Dan, dan zullen we u, daar boven, Voor zoo veel goedheids eeuwig loven, Wen we ais de Serafs vlekloos zijn. Gedichten van Mr. j. p. klein en Vrouwe a. klein geboren ockerse. Te Utrecht, bij G. Ti van Paddenburg en Zoon, l7öa, fy gn 0^ B™ De prijs is ƒ i - 10 - : 7 ,, T\e Heer klein en zijne Echtgenote, die door de ^ uitgave van: hunne Oden en gedichten reeds niet zeer veel lof onder onze Dichters bekend zijn, leveren nfrKr&-W Tm eenJZeer fraai bundeltjen van hunne hchtftuk.iens. Een goed aantal van dezelve, die A ondertekend zijn ..moeten wij zo het fchijnt, aan het fraai vernuft van de chchteresfe danken; de overigen, onder welke eenige ftukken van langer adem, zullen denkelijk het werk van den Dichter wezen. Zij hebben niet goed gevonden, daar van iet nader te zeggen Sommigen van deze dkhtftükken zijn van dat foort, die wy rijmlozen noemen en in voetmaten van de ouden vervat, en deze voetmaten zijn deze dichters zoowel meester, dat zelfs iemand, die aan onze meer gebruikelijke voetmaten gewoon is, deze ftukjens over het geheel genomen zeer welluidend en zagtvloeiend vinden, en in plaatsman dezelve het zoogenaamde rijm niet bège- Wij verwachten , dat de ware kenners dit werkjen met vermaak lezen , en in het zelve zeer veel trekken van genie cn ware dichtkunde grootclijks toejuichen zullen, uc onuerwerjun-zmi meest a! zeer wel uitgekozen, en  GEDICHTEN. 429 het is vol van fchoone gedachten , onder welke fommige n het voorkomen van nieuw hebben. In plaats van hier meer over te zeggen , zullen wij onze lezers zelve laten oordeelen, en tot dat einde de volgende ltukjens tot eene proeve geven. AAN DE ZORGEN. Gij, kindren des donkeren nachts, Vermoeiende knellende zorgen, Die 't eenzaam hart Zoo dikwerf aan zijn ftille rust ontroert; Zijn kalmte en vreugde rooft; Als kind, overdekte uwe hand Mijn lachende jeugd met uw nevel, En 't fchuldloos oog Hing neergebukt, gelijk de lentebloem Voor zwaren hagel buigt. Wen lifpende toonen van vreugd De tederfte liefde mij lachten, .Dan doofde uw hand Het licht der ziel, voor hooger kring beftemd, En floeg mij in het ftof. Zoo worftelt van have en huis Verwijderd, de moedlooze balling, Tot hij in 't eind Het zandig pad der woestenij doortobd, Om huis en have weent. Maar — dank zij der lijdenden God! — In 't vaderland en in woestijnen, Voert ons zijn hand. Zie hoe zijn wolk, van rijken baffem vol, In frisfehen regen daalt. Daal fteeds zoo in 't zwoegende hart, o Kalme verkwikkende regen! Wanneer de ziel, Vermoeid van al te zware zorgen hijgt, In 's werelds woestenij. Ik ben der vermoeijende zorg, Der boezem aftobbende fmarte Ontvoerd! mijn ziel Beweent geen have en huis, maar ftaart van vert Op beter vaderland. Hier  J. I>. KLEIN EN a. ockerse Hier geeft mij de liefde al haar vreugd! — Bij Selmar verheugt zich mijn leven, En, aan zijn hand, Zou mij zelfs in de dorlte woestenij Een pad van rozen zijn. Het oog op den zigtbaren top Des bergs, der gerechtigheids zetel, Zien wij het land Waar nimmer 't hart van 's werelds zorgen hijgt; Geen traan van fmarte vloeit. Het bovenftaande ftukjen is met A getekend. Het volgende fchijnt van den Heer klein te wezen. AAN MIJNE LANDHOEVE. Beminlijk Lusthout! vriend mijner Jonglingfchap, Bij meerder jaren, ook nog de deelgenoot Mijns harte, wen de gulle vreugde Mij aan den arm van Elize toelacht. 't Is zalig, Broeders! wen men den voetftsp zet, Op eigen bodem; als gij de fchaduwen Uws eigen olmbooms kunt genieten, En op uw vaderlijk erfdeel rusten. Is u het koren, dat op uwe akkers groeit, Is u de druif, die aan uw wijngaart zwelt, Niet meer verkwiklijk dan het gastmaal, Dat u de gunst van den Hoofling toedient? Mij fpijst het vischje, dat ik, met eigen hand In vijvers opfloot. Fris en verkoelend is De teug der altoosklare welle, Die 'k ter verkwikking, mij zclven opdoe. Geen lusthof, neen! ook wen een Horaiius Zijn lof bezong! al nodigde Anacreon Mij in zijn fchaduw, neen! geen lusthof Gaf mij den wellust mijns eigen akkers. Kent gij den vogel, die ons de liedren leert Der liefde? die u, meer dan gij zelf vermoogt, Den God bezingt, die onze wouden Even als Berzeba wil bewonen? Wen  GEDICHTEN. 431 Wen 's morgens ons de nachtegaal welkom heet, En 's avonds met ons 't maanlicht ten Gids verkiest. Dan wenfchet u geen beter Eden, Meer dan een vorst met uw lot te vreden Meer dan een akker, meer dan een koele bron! — De goede Schepper Ichenkt mij zijn zegen ruim| — 'k Heb meer, dan alles! — ziet hoe dartlen Om mij de lieilingen mijner liefde. Weet gij dien wellust? kent gij den vadernaam? — Komt Broeders! komt en fmaakt wat uw broeder fmaakt! Gij kunt mijns olmbooms fehaauw genieten, En op mijn vaderlijk erfdeel rusten. Tammer, dat dit fraai boekjen met eenige foutjens (drukfouten zullen het zeker zijn) bevlekt is, bij voorbeeld! den magt voor d e magt, fchijdweg voor fcheidweg , vlijt, dat in een rijmvers op heid rijmt e. z. v. petrarcha en laura, doOf j. a. bakker. Te Amfteldam, bij Holtrop, 1793. In gr. Octavo. 86 Bladz. De prijs is ƒ : - 16 -: TT et liefdegeval van den beroemden Latijnfchen en Italiaanfchen O dichter petr archa met zijne laura, is het onderwerp van dit fragment. Het behelst een dichtftukjen aan mijn fier, dat •voor een foort van voorzang ftrekken kan. De dichter leert on» in het zelve zijnen held en zijne heldin vrij naauwkeurig kennen, en zijne liefde tot de dichtkunde, en de kuischheid van zijne bedoelingen, in het zingen van de liefde. Voorts vinden wij hier de volgende ftukjens — aan laura, eene verklaring van zijne vurige liefde — aan laura, eene klagt over hare ongevoeligheid voor de liefde. — aan Fauclufe (eene valei) — en aan de Sorge, (eene bron) de lof van -laura en zijne liefde tot haar, — aan het noodlot, eeu kbgte , dat hij , toen i.aura zich baadde, de onwcerftaanbare kracht van zijne drift, en niet de infpraak van zijn verftand gevolgd heeft. — Klagt, nadat hij laura had zien baden, eene zeer fterke betuiging van berouw, over zijne 011bedagtzaamheid, en van hevige liefde — aan den morgen, eene klagt, dat de fehoonheden van den morgen, die hem voorheen zoo zeer verrukten, nu hij laura gezien heeft, geen kracht op zijn hart hebben — aan den avond , eene klagié van foortgelijken inhoud als de vorige. — Aan den heiligen augustijn, eene verklaring aan dien. Heilig, die hem de  43* J. A. BAKKER, PETRARCHA EN LAURA. de liefde to: laura ontraden had, dat hij dezelve niet kan laten varen, met de redenen daarvan, uit ..auraas deugd ontleend en een vrij naakt verhaal van 't geen gebeurd was, toen hij haar uj het bad gezien hadde. _ aan laura eene minneklagt , met betuiging van berouw over 't ver!°dene en bede om vergeving en liefde — aan laura, een foort van affcheid , rhet verklaring dat hij in 't eenzaam gaat omzwerven, met zijne vurige liefde voor haar in zijnen boezem. —- Aan laura; een brief waarin hij haar zijn nieuw eenzaam verblijf bekend maakt, en zijne voorddurende liefde. In bet flot geelt hij met fcbrik te kennen, vernomen te hebben dat laU*a aar, de pe-t geftorven is, en wehscht zelf om zijnen dood _ en eindelijk — op het graf van laura. Aan bet eind van dit boekjen vindt men eenige aantekeningen betrekkelijk retrarcha en laura, die tot opheldering van dit fragment dienen kunnen. — Petrarcha fchreef zoogenoemtte gefprekken met St. augustijn, ofïchoon de^e iaatP.e weinig minder dan pqo jaren, voor de geboorte van den .Italiaanfchen dichter, overleden was: uit een van deze brieven zegt de fleer bakker, zijn dichtftuk aan dezen Heiligen <'rootsdeels getrokken te hebben. Dit geeft hem aanleiding tot deze zonderlinge aanmerking, „ dat augustinus, te Karthago „ zijnde, bij een bijzit, eenen bastaard teelde, adeodatus „ genoemd, en dat hij dus een wonderlijke transformatie moet „ ondergaan hebben, om een Heilig te worden." Zou iemand gelijk augustinus, die in zijne vroege jeugd zeer ongeregeld geleefd hadde, niet wel meer de gelukkige transformatie ondergaan hebben, dat hij in rijper jaren een braaf en godvreezend mensch werd? En blijkt het niet, dat vader augustijn dat naderhand ui waarheid geweest is? Wat mag men dan toch -wel bedoelen met de zonden der jongheid van dezen man, hier zoo kwalijk gepast en zonder eenige billijke reden, optehalen? De dichter zegt ons, in de voorreden, „ dat eene toeval*„ iigheid hem bij verkiezing, in het mechanifche gedeelte, dat „ is in het metrum en in de getallen der coupletten, zoo wel „ als m die der dichtftukjens, bepaald heeft aan de fchoone „ fannij van den Heer feith: De Aanfpraak van a ugustiin „ alleen daarvan uitgezonderd," Dit is met andere woorden gezegt, dat het Dichtftuk van feith in het mechanifche zeer lhpt is nagevolgd. De meeste ftukjens in dit fragment zijn op zich zeiven befehouwd, fraai, zommigen behagen ons heel zeer. Doch wii moeten evenwel belijden, dat wij de fannij van feith, hoven de petrarcha en laura van bakker, verre ver' kiezen zouden. Het gedicht aan den H. augustijn heeft ons wel het allerminst behaagd. Het is eene vrij drooge berijming, zoo 't fchijnt, van een gefprek van petrarcha. Het werkjen is op best papier zeer netjens uitgevoerd.  UÏTTREKZELS en BEOORDELINGEN. De Bijbel vertaald, omfchreven, en door Aanmerkingen opgehelderd, benevens eene Verhandeling over den toeftand der volkereu, door de Propheeten bedreigd. Door w. Ai van vloten, Negende Deel: Te Utrechten 1 Amjlerdam, bij G. Ti van Paddenburg en Zoon en J. Ailart, 1794. 514 Bladz. en de Verhandeling 10S Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 4 - : - : Dus beeft de Wel-Eerw. van vloten zijnen Bijbel-arbeid over het Oude Testament, met dit deel ten einde gebracht; het zelve belielst de Boeken van da Ni ci,' en der 12 zoogenoemde kleine ^Propheeten , op nieuw, gelijk de andere Boeken des O. T., door den Heer van. vloten vertaald, omfchreven, en met korte Aantekeningen voorzien; hebbende elk Boek eene Inleiding, die den Lezer in ftaat zal ftellen, om zich in het rechte gezichtpunt te plaatzen, waar uit hij den inhoud en de bedoeling van hetzelve kan beöordeelen. — Achter dit Deel heeft dc arbeidzame Schrijver eene gefchiedkiindige Verhandeling geplaatst over den toeftand der volken, door de Prophéeten bedreigd, welke ftrekkën moet, om de bedreigingen en voorzeggingen der Propheeten, omtrent die volken, te beter te kunnen verftaan. De menigte van gewigtige en belangrijke onderwerpen in dit Boekdeel vervat, maakt het ons moeilijk, 'om 'er eene voldoende Recenfie van te geven. Wij zullen echter trachten, zoo veel mooglijk, eene fchets van het geheel te leveren; en dan bijzonder van de gemelde Verhandeling onze gedachten zeggen. — De Inleiding in het Boek van danicl bepaalt zich voornaamlijk tot de echtheid van hetzelve. ,, Daar dit gefehrift, zegt de Heer van vloten Bladz. 4. de duidelijkfte fpooren oplevert, dat het niet door eene en> dezelfde hand achter den anderen opgefteld, maar uit verfcheideb fragmenten bijeengezameld is: daar dezen echter niet' zeer gelukkig in order des tijds geplaatst zijn, daar fommigen z >o gefield zijn, dat ze billijk het Vermoeden verwekken, van door eene andere hand , dan die van danicl, opgefteld te zijn; daar een gedeelte daarvan van Hoofdjl. H: 4-VII: 28. in het Chaldeeuwsch opgeft'ld zijn ■- kan het niet anderszijn, of ons moet VAD. BIEL, VI. DEEL. NO. 10. E e de  431 w. A. VAN VLOTEN de angstvallige vraag bekruipen: zou niet bet den of' .rn,^T."uk daar onder geraakt zijn, het geen met meer vuhjkheid in den rang der zoogenoemde Apohyfe Hoekej geplaatst moge worden?" _ In de beantwoording dezer vraag erkent dc Heer van vloten, dat men niet vooral mag vastftellen, alles is echt, cn dan ten koste van bet gezond vernuft, alles gaan uitdenken, wat men kan, om het te verelfenen - enz. — Vcrvolgends geeft hij. dc bijzondere tegenwerpingen op, tegen de biizondere ftukken, welke hij' echter meestal' gè'rïn» .ehat, cn hij vraagt: „ wat betekenen toch foortgelijke aanmerkingen, om het gezag van een gantsch Boek te beftnjden? handelt men met een eenig Schrijver zoo onder de duizenden Boeken, welken wij thans hebben dat wij zoo eenen alle gezag om foortgelijke kleinigheden ontzeggen? en waarom moet dan een Boek, waarover zoo veele duizenden met zekere achting gedacht hebben, dat lot ondergaan?" Bijzonder vindt hij het bericht nopens nebukadnezars verandering gemaklijk tc verdedigen; ,, zo zijn zoon op zijn naam intusfehen het bewind voerde terwijl cenc verftandige en doorzichtige Gemalin in alles de kracht der regcering in handen hieldt, kan men z-tcr gemaklijk bevatten, hoe zij gezorgd zal hebben, dat hij op zijne hcrfteüing onbelemmerd weder den' Scepter voeren konde. Wij hebben in onzen leeftijd in, Engeland daadlijk zien gebeuren , het geen wij hier gisfen; maar daarenboven vind ik in dit'gaiufche verhaal dat delikais, het geen zich in dc gewijde Schriften boven anderen doet gevoelen; het verhaal 'is gekleed in de trekken, die zoo gelijkende zijn met de oude denkbeelden van metamorpbofe van menfchen en dieren; enhoe bevatbaar en min ongewoon alles dan ook is voor lieden, die aan zulke gedachten cn vooröndcrftellingen .•leloof flaan; hoe zorgvuldig wordt echter alles nogthans vermijd, om aan zulke denkbeelden gezag, ja zelfs eenig vxu'dzelte geven." — b Op deze wijze handhaaft de Schrijver , de Echtheid van danicls Boeken; waarin wij, om openhartig te fpreken, wel veele magtfprcuken, en aanleiding "tot denken , maar geene genoegzame geleidelijke ' verklaring en gcrustftelling vinden, doch, het geen daar wij ons meermalen over beklaagd hebben, moet ook weder op dit Deel worden toegepast; de Heer van vloten »a . fchrijft  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ, 435 fchrijft zoo duister , dat hij meer in zijn fchrijven fchijnt te bedoelen, zijnen lezer aanleiding te geven, om te denken: wat kan 'er dan toch wel gezegd worden? dan dat dezelve zich kan verheugen, met: Dit is 'cr gezegd, dit geeft opheldering! bij voorbeeld de Heer van vloten zegt nog Bladz. n. in deze zeilde inleiding: ,, Wat de denkbeelden het Mesfiaanfche rijk betreflende aangaat," (te weten, dia in »4»*i> voorkomen,) „wij keuren alle dc misbruiken en vallche verklaringen af, die flavius josefus opgeeft, en Waar uit naderhand zoo veele Talmudifche misvattingen geboren zijn; maar wij Christenen, die door joiian^ nes Openbaring, vergeleken met zoo veele voorzeggingen des O'.'T., hier het zuivere van het onzuivere kunnen, affchciden, maken niet dc minftc zwarigheid, om daaromtrent de fpreekwijzen, zonder ons te wringen, onverflaauwd haare kracht te doen behouden. Wij floe'-en daarom de vermaarde voorzegging der 70 weken, dan iel IX: 24. eens op, wij vonden 'cr eene lange aantekening onder geplaatst, maar moesten bekennen, eigenlijk niets duidelijk verftaan te hebben, van de waare mening van den Heer van vloten; wi| vonden eene opgave en voorbijgaande gisping der verfchillende Uitleggeren, die over deze moeilijke plaats* opzetlijk gefchreven hebben, en verders, bij llot het o-evoelcn van den Heer van vloten 111 eenen voor onze vatbaarheid ondoordringbaren fluiër van duisternis ingehuld. Wij zullen hier de omfchrijving plaatzen, welke dc Heer van vloten van deze voorzegging geeft, en die dan fcherper is van oordcel, dan" wij 'bekennen tc zijn, zegge, of hij 'er iet van verftaat? — vs, 24. liet is zoo, danicl! gij hebt den tijd der gnnftige verandering door de Godheid beloofd, zeer wel opgemerkt; ik zal mij hier over nader, verklaarende, mij om de gewoone rekening bij een zeven , onder u zoo gewigtig, houden ; een tiental zevenen moet 'er ten minften verlopen, eer men het oogmerk der ballingfchap bereikt zien zal, eer men de geftadige overhelling tot de afgoderij zal zien ophouden, eer voor de nationale misdaden zal geboet zijn, eer die i'chuldige en onrechtvaardige overheerfching, door een gedrag meer overeenftemmende met dat billijke in het aardsvaderlijk gedacht , die familie weder kenmerken zal, en eer men door de inwijding van het allerheilig' Ee 2 ft"  43" VV. A. VAN VLOTEN fte weder de volle vrijheid tot den Openbaren Godsdienst bekomen zal. a# Doch ik had gaarne, dat ril een recht begrip van die zaken hadt, waaröp gij zf0 aandringt, en waaröp ik met eene böodfchap aan U geiast ben; houdt dan wel onder het oog, dat van de herïlelde vrijheid, en van de herbouw des tempels tot op den messias, den waren Koning van ziin volk er een aanm^klijke tusfehenftand van tijd is en vuV merkhjk verfchillende tusfchenvakken.5 zevenen van een" zeer verfchillenden aart: dit zij u nogthans tot bemoediging, omtrent dat gene , waarnaar gij bijzonder begeerig waart; langzaam zal het herftel voortgaan er zullen twee- en zestig zevenen verlopen, eer \erufalem in dien ftaat zal zijn, dat daar alles gere°-eld is wat tot de maatfchappij en het bewind gevorderd wordt * en eer dat de ftad in ftaat van tegenweer zal ziin' daarenboven zal dit alles nog onder veele belemmeringen en tegenftand daar gefield worden. 26. Een niet minder aanmerklijk vak zal 'er verlopen, dan zal Hn Öie het einde en middelpunt van alle uwe verwachtingen is, toelaten, dat eene aanmerklijke verwoestino- gebcure, doch, deze zal ingevolge zijn vonnis tot girnftige en betere uitzichten dienen; de werktuigen daarvan zullen wezen de Soldaten van een geweldig en baldadig Vorst die za al de rust en veiligheid, in het beduur en geluk van ftad en tempel, doen ophouden, en fchoon hij door een onverwagte dood zijn woelingen zal moeten ftaaken, al is die veldtogt afgelopen, zullen nog veele rampen en nederlagen naar de bellemming daarop volgen. 27. Geene fchadelijke uitwerking zal dit evenwel voor de natie over het geiieel hebben; _ want de mcesten zullen volkomen gefterkt zijn in getrouwheid aan hun Godsdienst, zonder den fch'ijn van afgoderij en dit zal voortduuren tot de helft'van een°zeven' maar ééne helft verbazend verfchillende van die u be' kend is, welke het herftel van Godsdienst naar eene ' ijslijke vervolging wedergaf; neen, op deze laatfte helft zal de messias dulden, dat zij den tempeldienst geheel ftaaken, deze tempel nu in een kasteel veranderd zal een ijslijk moordhol van fnoodheid en woedende losbandigheid zijn , die voortduuren zal, tot dat de overwinnaar de verwoesting van ftad en tempel beveelt* dan nog zal ze verder de gantfche natie als natie vermelen een' langen tijd." — Wij bekennen hier niets te ver-  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 437 verdaan. De Heer van vloten zegt in zijne aantekeningen op vs. 27. Bladz. 95. „ Hier zijn twee Hellingen, die beide ftem tot de waare verklaring hebben; het gantfche bezoek,- de aart der gezichten, de fp reek wijzen bij getallen gevoegd, doen ons verwachten, dat hier gewis van antiöchus epifanes zal gefproken worden; omtrent wien danicl zoo uitvoerig is, en waaröp bijna alle zijne gezichten nederkomen; de tweede is jesus christus volgends alle de Eudngellsten, zelfs josefus, die als vleier van den Vorst, naar zijne Theohgifche denkbeelden, ook t itus vespasianus vondt, zou 'er haast toe overgegaan zijn, om Vorst en Mes/las voor dén perfoon te houden, althans hij brengt de woorden ook op den oudergang van den Joodfchen Staat onder de Romeinen; en moeten wij aan die algemeene uitlegging in de tijden des N. T. dan ook geen ftem geven, dan kon he.t gevoelen van den Heer Profesfor kluit in zoo verre als uitlegkundig mooglijk befchouwd worden, zoodat men dan' eens weeken voor weeken, dan eens voor 7 jaaren, dan eens voor 10 jaaren nam? Dan zou mogelijk mijne opgave historiesch uitgevonden kunnen worden, doch'zoo lang ik daar aan ten fterkften twijfel, heb ik 'er niet aan durven denken; het is willekeurig hoe men rekent, als men het doet, om iet uit te vinden, maar het is niet willekeurig, als men bij de manier van fchrijven en rekenen, door danicl gebruikt, wenscht te blijven." Doch , ook dit geeft ons geen meer licht, wij moeten derhal ven de belijdenis van onze onvatbaarheid herhaalcn, zo wij niet over de duisterheid van den Schrijver klagen zullen. — In de Inleiding tot den Profeet 110seü, heerscht niet zoo veele duisterheid. Wij vinden 'er onder anderen dit bijzondere in. De Heer van vloten verklaart, het huwelijk van dezen Profeet met eene vrouw der hoererijen eigenlijk en niet zinnebeeldig, en maakt 'er in de Inleiding tot dezen Profeet de volgende aanmerking over: „ Dit huwelijk met eene eerlooze echtgenote was voor hem, als mensch en als Profeet, eene lecrfchool van veel aanbelang en van verbazenden invloed. Hoe veel geduld , zachtmoedigheid , en zo 'er liefde voor haar in zijnen boezem woonde, hoe veel medelijden zal hij betoond hebben, geduurende zijne huislijke verkeering! Dit alles moest, daar bij het oogmerk Ec 3 van  438 W. A. VAN VLOTEN van zijn huwelijk wist, hem fchetzen genoeg aan Si hand geven, om te leeren, hoe grievende de ontrouw der Israëliërs omtrent den waaren Godsdienst en ziinen heer moest wezen. De duurzaamheid van dit beikan vergeleken met zijn gedrag, onder de handelwijze van zijne eerlooze vrouwe, verfchairen hem tederfte denkbeelden^ omtrent het Opperwezen, entevens eene rechtmatige jaloezij en verontwaardiging, welke in geen Profeet zoo gevonden wordt. Van deze zijde befchouwd . is zijn voordel belangrijk, en recht leerzaam, cn dan tl Lïfl'f™te redenen tot zijne landgenoten altoos de bedaarde: bensper is, zonder eenmaal door hartstoglen vervoerd te worden." enz. In de Inleiding op jocl vinden wij wederom nieuwe W meLVan fff*? 0Ver d«''sterhcid of verwarring, hoe moeten wij het noemen? Misfehien zal een lezer IZ.tr^A A£"fie Z'ld\ verbeelden- aft of de Recenfent opzethjk de duistere plaatzen uitkipte, doch, hij geloove op het woord af, dat het den Recenfent üntrtte , oveial op zulke duisterheden te ftooten in een werk net welk dienen moet tot opheldering van den Bijbel SiSe,r die duisterheden haaren oorfprong* yeiichuldigd zijn aan onachtzaamheden, welke echter geen Lezer hoe vernuftig en kundig ook, bij möoghjkheid herftellen kan, zoo dat de Recenfent verfcheiden keeren voornam, zijne onderneming, om eene fchets van het werk tc geven, te Haken-, met die woorden: Jt non vis mtelligi, non vis legi! Ziellier, wat de Heer "Va n vloten Bladz. 197" fchrijft: „ Wij vinden (in joëi/) evenwel alles zoo radeloos met : de redenvoeringen betreffen Juda en "ferufalem, en welm eenen tijd, waarin, ongetwijfeld, de uitwendige Godsdienst zeer bloeide, en 'er geen trek was tot aigoderij, waarvan de Profetifche Schriften anders mede bezaaid zijn; voegen wij hier bij de zuiverheid van itijl, dan kunnen wij, onder het bewind van josaphat, josia, of hoseü, naar een zekeren grond zoeken , om met lang tc dobberen," (wie is liier hoSEaJ is dit ook een drukfout voor hiskia? Het volgende geeft geene opheldering.) „ Onder den eerden Uosaphat) vinden wij eene droogte , die 2 ciiron. aa. voorkomt, (Nergens, zoo veel dc Recenfent zich herinnert, lezen wij iet van eene droogte, onder josa- p h a t s  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 4J9 * ii ats rcgcering, allerminst a ciiron. XX.) onder Tosiii eene, die jeremii XIV. befchreven wordt enz. En in dc daad, dus is het geen verders bij den Heer van vloten daar volgt, met duisterinsieii at onachtzaamheden als bezaaid. Doch, laat ons l^vcr overnemen het geheel van dit gefehrift van jocl, door den Heer van vloten, naar zijne vooronderltellmgen, dus aanëcngefchakeld, met inlasfchmg van de hijpo■thefen, die hem het dragelijkfte voorkomen. ,, In de twee eerite Hoofddeelen komen geduchte landplagen door hifecten voor, de één op den anderen natuurlijk volgende, die alles wat te veld ftondt, deerlijk verwoesten; en aanleiding gaven, dat de Godsdienltige Koning eenen llatigen vastendag tutfehreef; deze plaag werdt op het einde nog verzwaard door het^ aanhoudend waajen van heete winden, en daaruit volgende droogte, waardoor de toeiland nog deerniswaardiger werdt; het gedrag des Konings cn des volks behaagde de Godheid zoo zeer, dat Hij niet alleen beloofde, de ongunttigite uitzichten, voor een' volgenden tijd, door de vernieling van het ongedierte zelve, te zull n Wegnemen , maar zelfs hunne eijernesten zoo geheel uit tc roeijen, dat het aardrijk veri'rischt door den regen, het jonge groen geenen nieuwen vijand aan de Spnngnaanen zou vinden, maar dat integendeel, tegen alle vermoeden, een goede zomer, en een voortreflijke oogst zou plaats hebben; hoe aanmerklijk , hoe gun (lig de verandering op den eerden en zachten, maar milden, regen voor het land was, nog veel aanmcrklijker zouden deze omftandigheden op den geest van den \ orst en volk werken, door den invloed van eenen Geestregen. Dan, hoe aanlagchendë nu alles ook ltaat; dit zou weder een ijslijk afgebroken tafereel worden, eenen alvcrwoestenden oorlog, met de allerfchrikbaarcndlte tekenen, door den inval der Scythen, die ijslijke verwoestingen , moord en brandftigtingen zouden aanrichten. Jerufalem zou evenwel van die ijslijke rampen bevrijd blijven, en eene veilige wijkplaats voor de Judeërs blijven ; en in de uitkomst zou God door een treffend oordeel die invallende volkeren, in een dal gelegerd, treffen — dit doet den Profeet een inzicht krijgen in den lateren inval van dat volk, door ezêc hi ë l uitvoerig befchreven; bij die gelegenheid raakt hij in de lotgevallen van j koe a ouder de Maccabecfche Ee 4 hei-  44.° W. A. VAN VLOTEN • belden, en de wraak, die over de vijanden van Pah. fltna van dien tijd niet minder dan nu over de Scythen zou genomen worden; dit brengt hem even als f71 cniëL tot een laater en. ftatiger vernieling van der Jooden vijanden, niet alleen van de Scythen, n^v van alle de vijanden v^ Paleftina, wanneer dc nieuwe Staat f\Judeers voor altoos zou gevestigd worden; en om te ouidel,,ker te zijn, fchetst hij den uitnemenden voo?deeligen Staat des lands, onder het itoute beeld van eene fontein, die uit het heiligdom uitfpringen zoude welk beeld door ezechicl overgenomen if, en dooi werkt is!» -Zljne ma"iCr' uitvoerl'Ser weder uitgeDe Inleiding op amos is kort, en heeft alleen deze ^merkmgen. De benaming van reehoeder, ogekjk vrij Bladz. z29 lezen, het woord, het welk amos Jegeyen werdt, zalmen, gelooft de Heer van vloten bij voorkeuze in dien zin moeten nemen, als men van zulke veehoeders fpreekt, die in eene algemeene weide• of bever overal zwervende, hunne kudde dreeven J „ Het oogmerk der Godheid was hem, door waarfchuwende voorfpellingen, dienstbaar te maken, voor het bloeijende bewind van je robe aai II. Zou hij daar met mmdér vooröordeelen kunnen gehoord worden hii moest dan eigenlijk niet tot de orde der Propheeten bchooren, door opvoeding en levenswijze van den gewonen rang der burgeren onderfcheiden; bij zulken moest men natuurlijk eene gunftiger neiging voor het rijk van Juda boven dat van Israël zoeken, en hierom goldt hun gezegde voor een Israëliër ook minder. — Omtrent obadja verwerpt de Heer van vloten met recht de onderftclling van Profesfor abresch dat hij die obadja zou zijn, die als een man van veel Godsvrucht onder achabs regeering voorkomt. Men be loeft maar oppervlakkig den inhoud in te zien, om overtuigd te worden, dat deze voorfneIlin<* van laater tijd is, en niet een inval in Juda maar wel de volkomen vernieling van dat rijk verön derf telt " ?™VVEREMIA XUX: 7~^- voegzaam d'ezelf- f^^rf- r^J1' ^ ^ V™g/«f obadja li .n l'u" °f dc7'° dcn eerften hceft gevolgd, bet welk de Heer van vloten ónbeflist laat', fchoon hij meest met v ene ma voor het eerde fchijnt te neigen;.  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 44I gen. Vervolgends beftecdt onze Schrijver het overige van zijne Inleiding op obadja, om de bedenking weg te ruimen nopens de lotgevallen van het Edomitisch volk, wier ondergang voor altoos bij de Profeeten beflisfend voorzegd, zonder herftel bepaald is, en nogthans vinden wij de Idume'èrs onder de Makkabeen weder werkdadig enz. Deze bedenking lost de Heer van vloten op door eene korte fchets op te geven van de lotgevallen van dit volk —' De Gefchiedenis van jona houdt de Heer van vloten, zoo veel wij uit zijnen duisteren fchrijfftijl ontwaaren kunnen , voor letterlijk dus gebeurd, wij zeggen , zoo veel wij uit zijnen duisteren fchrijfftijl ontwaaren kunnen, dewijl 's mans mysterieufe uitdrukkingen, cn bijgevoegde bedenkingen, welke knoopen op knoopen vermenigvuldigen , zonder die te ontbinden, ook hier weder de gewoone klagten doen vernieuwen. Men 'leze met opmerking Bladz. 285. Duidlijker echter is 'smans opgave Bladz. 287. nopens het karakter van jona, welke waardig is gelezen cn overwogen te worden; jona is, met één woord , volgends hem, een al te gevoelig mensch, die te ligt vuur vat, wiens hart dus ook minder vervalscht werdt dan dat van an- clcTClï C11Z» — Maar onze Rcccnfie loopt te zeer uit, dan dat_ wij ons oogmerk zouden kunnen vervolgen, om ook uit de Inleidingen op de overige-Profeet.cn het voornaamfte bij wijze van uittrekzcl over te nemen ; wij verzenden daarom onze lezers tot het werk zelve; alleen kunnen wij niet af, de aantekening op micha V. Bladz. 327. hier gedeeltelijk te plaatzen, in welke, hoe zeer zij dan ook vervolgends door duisterheid van ftijl voor ons weder onverftaanbaar wordt, echter in het begin de onderftclling van den Heer van vloten nopens een toekomend herftel van den Joodfchen Staat dus geboekt wordt. — „ Ik kan niet anders zien, zegt de Heer van vloten, of wij moeten dit (mich. V: 1-7.) verklaaren op dien zeiven voet, als paulus in zijnen Brief aan die van Rom. XI: 25 - 27. de toekomftige verwachting der Jooden maalt; andere Profeeten , die duidelijk op onzen micha gefpeeld hebben, doen dit met de krachtigfte woorden. En het geheel is onbetwistbaar zoo naar het leven, dat wij ons niet vergisfen kunnen; in de tijden, die op den verften af'Ee 5 fta:id  442 w. a. van vloten ftand nog zijn zal het tempelgebouw allerprachtig zijn zoo wel in hoogte als in uitgebreidheid- de tSeVloed onbefchrijflijk; het hofïïot van Jerufalem zal aïn dc wereld de wetten geven, en aan de godsdienftig vergaderingen dc waare verlichting; het gevolg daarvan zal zijn, eene algemeene vrede; 'er zullen geen krijgsfchoo en meer zijn, maar de kalmfte genieting van de onge oordfte vrijheid; dit alles zal aanvangen me e bevolking van Paleftina door de wettige burgers, onder een konmghjk beftuur, dat altoos voortduuren zal."l Met deze vooruitzichten van den Heer van vloten ui het toekomende, zullen wij onze Recenlie van dit Deel en dus ook van zijne verklaring van het O. T SlSS*'"-*? We?»,dat Zldl d00r veele zonderlingheden ka aktenzcert, doch voor de gewoone vatbaarheid van cnbeftudeerde verftanden niet genoeg berekend is. Wij moeten nu nog een beknopt verilag geven van de achter dit Deel geplaatfte gefehiedkundige verhandeling over den toe/land der volkeren, wier lot door de profeet en voorfpeld werdt. Daar dc gefehiedkunde, gelijk ih alle andere opzichten, dus bijzonder tot verftand cn opheldering der Profeeten des O. T. zoo ongemeen betengfijk is, kunnen wij niet anders, dan dit plan van den Heer Jan vloten volkomen goedkeuren, en, over het geheel is het ons voorgekomen, dat hij het! zelve tot zijn oogmerk vrij wel in deze verhandeling heeft uitgewerkt. - Hij geeft ons in dezelve eene korte fchets van den toeftand en lotgevallen der volken, met welken de Israëlieten m betrekking geftaan hebben, en van welken de Proleptcn hebben geprofeteerd, bij voorbeeld Plmmcie , bijzonder van dc ftad Tyrus , de Philiflijnen, Moabjten, Ammoniten, (bij welke hij de Elamiten voegt Bladz. 26. juist niet naauwkeurig, doch naauw^ keurigheid omtrent foortgelijke omftandigheden, hoe veel lichts dezelve ook aan de onderwerpen geeft, en hoe veel duisterheid derzelver verwaarlozing ook verfpreidt welke met eene geringe moeite was weg te nemen is juist met de lof, gelijk wij gezien hebben, die men'aan dit werk van den Heer van vloten over het geheel kan toezwaaien.) Edomiten, Cuseheërs, Scythen, Syrië. Egypte, Asfyrië, Babyhnië, Medië, Perfië, Maccdoinfche, of Griekfche alleenheerfching — en hij brengt dus den draad der gefchiedenis tot aan Koning agr ippa den jongen, die den treurigen ondergang van zijn vatier-  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 443 dcvland Judee, met zijn huis te level] _ï_ De lieer van vloten fpoort, bijzonoei met redeneren, de naasfte oorzaken na van den opkomst én bloei als ook van den ondergang dier volken , maar hij houdt zich geheel niet op met de Tijdrekenkunde , hij zegt Bladz. 7. „ dat de gewijde fchriften op het tijdrekenkundige niets bouwen; geflachtregisters, het leven der Koningen zijn gemeenlijk de eindpaalen , zoo wel als de gronden, waar op zij alles doen rusten. -Dit komt ons voor eene magtfpreuk te zijn, die te veei ze dezelfde is geweest. — Daar zijn niet weinigen, welke beweeren, dat 'er in het O. T. geene zoodanige Voorzeggingen gevonden worden, of ten minften flechts zeer weinigen — Dezen zijn van onderfcheiden foort — Met Atheïsten,, Deïsten enz. houdt de Redenaar zich hier niet op - maar hij bedoelt zulken, die de waarheid van het Euangelie- met hem.belijden en jesus als- den  44? G. BONNET den grooten Leeraar en zijne Apostelen, als getrouwe getuigen der waarheid erkennen. Hij zal echter niet uitweiden tot alle de voorzeggingen, die uit het O. in het N. T. worden aangehaald, erkennende gaern, „ dat er fomnngen onder zijn, in welke niets bijzonders fchijnt op te merken te zijn, buiten eene bloote accommodatie." Maar anderen worden zoo aangehaald, dat 'er tegelijk aangewezen wordt, dat het waare voorzeggingen zijn van die zaken, van welken daar gehandeld wordt. Nu komt de Hoogleeraar tot zijn onderwerp zelve, het welk hij andermaal als belangrijk voordek, trouwens, indien men zijne Helling, welke de bovendaande vraag bevestigend beantwoordt, ontkent, is het bewijs uit de Voorzeggingen voor de waarheid der Openbaaring van geen gewigt. — En hebben de Profeeten van dezen doorluchtigen Perfoon en zijn rijk gezwegen, zoo'zou even daardoor veel aan deszelfs waardigheid en luister onttrokken worden. — Wij Christenen zouden jesus niet als den beloofden messias kunnen erkennen, en al wat onze Heer en zijne Apostelen zeiven hier van gefproken hebben, zou verdicht wezen. ' Thans voert de Hooglceraar zijne bewijzen aan, dat er niet flechts weinige, maar zeer veele Godijiraken betreffende j e s u s in het O. T. ftaan, dewijl jescs zich algemeen op mos es en de Profeeten beroept, gelijk ook de Apostelen b. v.hand. XIII: 27—20. XVII 2, 3. XXVIII: 23. — Zelfs zijn 'er zoodanige Voorzeggingen, buiten die, welke met even zoo veele woorden in het N. T. worden aangevoerd, b. v. de Moederbelofte , of het Eerde Euangelie, gelijk men het noemt. — Maar nu zijn 'er, ook in den lof van geleerdheid bloeijende mannen, die beweeren, dat 'er of geheel geene, of flechts weinige zoodanige Gödfprakèn in het O. T. gevonden worden. — Dezer mannen redenen draagt de Redenaar voor — en beiintWuordt de bijgebrachte redenen, op den voet. — Het geen zij van de onkunde des Israëlitifchen volks zeggen, moet men aan geleerde bedriegerijen toefchrijven, met welken zij de onvoorzichtigen misleiden. — Geen verdandig Uitlegger der H. Schriften zal ontkennen, dat mén uit de enkele aanhaling der plaatzen uit het O. T. in het N. niet kan befluiten, dat deze allen voorzeggingen zijn, maar de vraag is alleen over die, welke als zoodanig door christus en de Apostelen aangehaald worden. — Aan  aangaande 's r1enschen zedelijke pligten. 449 ftaafd met bet gezag van dezen of genen Wijsgeer. Hij* die zich daar vóórwil uitgeven, en verlangt, dat zijne regels voor echte aanwijzingen doorgaan , moet bewijzen , of, dat hij zijne leere bouwt op beginzels der reden, klaarblijkelijk "in zich zelve, en dat hij alle deelen daar uit ontleent, door een duidelijk en klaarblijkelijk betoog; of hij moet aantoonen, dat hij last van den hemel heeft, en"voorzien is met gezag van God, om diens wet en bevelen aan de wereld te verkondigen. Op de laarstgemelde wijze, zoo verre mij bewust is,verfcheen niemand, vóór onzen Zaligmaker , om eene zedeleer te verkondigen. 'Er is. inderdaad, eene wet der natuure. Doch wie is hij , welke die wet in haar geheel voordroeg, of zulks ondernam , in alle haare delen, niet meer of minder, dan dezelve als eene verbindende wet bevat? Waaï was ooit zulk een Wetboek, op 't welk het menschdom, als eenen onfeilbaaren regel, zich kon beroepen , vóór de komst van onzen Zaligmaker? Indien zoo iemand 'er niet geweest zij, is het blijkbaar, dat 'er iemand wierdt verëischt, welke ons zulk eene zedeleere, zulk eene wet konde geven , die tot een zekeren gids koude dienen voor de zodanigen, die begeerig waren, om den rechten weg te betreden. ■ Zulk eene zedewet heeft jesus christus ons gegeven in het Nieuw Verbond , door het laatstgemelde middel , dat eener Openbaringe. Van hem hebben wij een volkomencn en genoegzamen regel van beduur, en overeenftemmende met dien der reden. Maar de waarheid en de verpligtende kragt van deszelfs voorfchriften ontkenen haar ontwijfelbaar en onwederfprekelijk gezag* van de klaarblijkelijkheid zijner zendinge. J'esus was van God gezonden ; zijne wonderwerken toonen zulks. En Gods gezag, in zime geboden, kan niet wederfproken worde-n. Hier beeft de zedeleere eenen geWisfen» grondflag, aan welken de Openbaring getuigenis geeft, en welken de reden niet kan in twijfel trekken ; beiden tc gader verklaaren, dat hij van God, den grooten Wetgever, voortkomt. . Nooit, buiten het Nieuwe Testament, hadt de wereld, zulk eene zedeleere, noch kan zij ergens elders gevonden worden. - Mogt iemand denken ^ dat, ten tijde van 's Heilauds göboorte, de zedewet volkomen en duidelijk was, laat mi*'zulk eenen vraagen, waarheen hij brutus en ca'SSius (beiden verdandige en deugdzaamc vi. deel. mengelst. no. 10. F f man-  45° . DE NUTTIGHEID VAN GODLIJK ONDERW'JS mannen , van welke de eene een toekomend beftaan geloofde , terwijl de andere het ontkende) zou gewezen hebben, om voldoening te erlangen , aangaande de regels en de verpligtingen van alle de deelen hunner pligten, indien zij hem gevraagd hadden , waar zij de wet konden vinden, volgens welke zij moesten leven; en door welke zij, als fchuldig, of onfchuldig , zouden betigt of vrijgefproken worden? Naar de fpreuken der wijzen, en de uitipraken der Philofoofen ? maar dit ware zo veel, als hen te zenden in een woest bosch van onzekerheid, een eindelozen doolhof, in welken zij geene uitkomst zouden vinden. Naar de godsdienften der wereld? Zoo veel te erger. En indien hij hen naar hunne eigen reden verzondt, zou hij hen gewezen hebben naar iets, 't welk eenig licht en zekerheid bezat, doch evenwel, tot nog toe, bij een volmaakten regel was te kort gefchoten , de opgerezen twijfelingen onder de Wijsgeeren niet oploste, en het befchaafde gedeelte der wereld niet hadt kunnen overtuigen , dat zij , zonder te misdoen , hunnen kinderen , door dezelve te vondeling te leggen, het leven niet ontnemen konden. Denkt iemand de menschlijke natuur te kunnen ontfchuldigen, door het wijten aan der menfchen verzuim, dat zij de zedeleere tot geen hooger trap van volkomenheid gevoerd hadden, en dezelve ontvouwd, in alle haare deelen, met die duidelijkheid van betoog, voor welke zij, naar het oordeel van iommigen, vatbaar is; de zaak zou hier mede niet zijn afgedaan. War 'er ook de oorzaak van geweest zij, onze Zaligmaker vondt het mensehdom bedorven van zeden en beginzelen ; van eeuw tot eeuw hadt dit bederf de overhand genomen; en 'er vertoonde zich hoop noch fchijn van beterfchap. De zederegels waren verfchillende, in onderfchcidene landen en aanhangen. Nergens hadt de natuurlijke reden de gebreken en dwalingen verbeterd; en zij fcheen daar tegen niet te zijn opgewasfen. Die naauwkeurige maatregels van regt en onregt, welke de noodzaaklijkheid, hier of daar, ingevoerd, de burgerlijke wet voorgefchreven, of de wijsbegeerte hadt aangeprezen, ftonden niet op haare waare gronden. Men befchouwde ze als banden der zamenlevinge, als welvoeglijkheden van 't dagelijkfche leven, en als lofwaardige gewoonten.. Maar waar wiqcdt haare verpligtende kragt in den grond der zaake begrepen en erkend, en zij aangenomen als voorfchriften van eene wet, van  AANGAANDE 's MENSCHEN ZEDELIJKE PLIGTEN. 451 van de hoogde wet — de wet . der natuure? Onmogelijk was dit buiten eene duidelijke kennis en erkentenis van den Wetgever, en van de belooningen en draden der zulken, die hem gehoorzaamden, of ongehoorzaam waren. >d gtl Doch de godsdienst der Heidenen bemoeide zich luttel met het zedelijke. De Priesters, die de orakels afkondigden, en voorgaven uit naam der Goden te fpreken , fpraken weinig van deugd en een goed leven. En , aan den anderen kant , de Wijsgeercn, die van de Reden fpraken, maakten weinig gewags van de Godheid ert de Zedekunde. Zij verlieten zich op de reden , en haare godi'praken , welke niets dan waarheid bevatten ; doch fommige delen der waarheid liggen te diep , om door onze natuurlijke vermogens gemaklijk bereikt , klaar en zigtbaar gemaakt te worden voor liet menschdom, zonder eenig beduurend licht van boven. Wanneer 'cr waarheden , hoewel bij overlevering, aan ons zijn bekend geworden , zijn wij zeer genegen om gundig tc oordelen over onze eigen bekwaamheden , en aan ons eigen verlhmd de cere" te geven eener ontdekkinge, die wij in de daad van anderen ontleend hebben. Of wanneer wij bewijs kunnen vinden , voor 't geen wij eerst van anderen hadden geleerd, hellen wij over, om het als eene klaarblijkelijke waarheid te befchouwen , welke , indien wij haar gezogt hadden , wij onfeilbaar zouden gevonden hebben. Niets fchijnt bezwaarlijk voor ons verdand, 't geen wij eenmaal hebben leeren kennen. En vermids 't geen wij zien , wij het zien met onze eigen oogen , zijn wij gereed om de hulp te vergeten, of voorbij te zien , welke wij van anderen ontvingen , die ons hetzelve aanwezen, en 'teerst deeden zien; even als hadden wij aan hun geene verpligting voor de waarheden, tot welke zij ons den weg gebaand hadden. Aldus wordt dc geheele voorraad van menschlijke kennisfe, door eenen ieder, als zijn bijzondere eigendom, zich aangematigd, zoo ras hij ("zich vah de ontdekkingen van anderen bedienende) denzelven in zijn eigen verdand heeft opgelegd. En zoo is het ook; doch niét, in een eigenlijken zin , enkel en geheel door zijnen eigen vlijt. Hij beoefent zicli, indedaad , en bevlijtigt zich om vorderingen te maken in 't geen anderen hem hadden overhandigd. Doch van een anderen aart was de moeite der zulken , die 't eerst deze waarheden aan het licht bragten , Ff 2 wel-  J!*ï m NUTTIGHEID VAN GODLTJK ONDERWIJS welke bij vervolgends van hun overneemt. Hij, die thans de wegen bereist, juicht zich zeiven toe over zijne derkte en vlugheid, die hem, in zo korten tijd, zo veel wegs deeden afleggen, en geeft zich zeiven van alles de eere; niet bedenkende, hoe veele verpligting hij hebbe aan de moeite van hun , die de bosfchen gezuiverd , de moerasfen opgedroogd, de bruggen gebouwd, en de wegen gangbaar hebben gemaakt; zonder alle 't welk hij zich veel konde vermoeid hebben , zonder veel te vorderen. Zeer veele zaken, in het geloof van welke wij, van onze kindsheid, wierden opgevoed, onder het Euangelium, befchouwen wij als ontegenzeggelijke, in 't dog lopende, en ligt te betoogen waarheden ; niet bedenkende, hoe lang wij aangaande dezelve konden getwijfeld hebben, of onkundig zijn gebleven , indien de openbaring hadt gezweegen. En velen hebben verpligting aan de Openbaring , die het niet erkennen. Het dient der Openbaringe niet .tot oneere , dat de reden haare ftem. geeft aan de waarheden , welke zij hadt verkondigd. , Maar het is eene misvatting ,• zich te verbeelden , dat ver■rnids de reden deze waarheden beaamt,- wij de eerfte kundfehap van daar ontleend hadden , en in de zelfde Klaarblijkelijkheid, welke wij desaangaande bezitten. Het tegendeel hier van blijkt uit de gebrekkige zedeleere der Heidenen-, vóór den. leeftijd van onzen Zaligmaker, en v.it het mangel aan hervorminge, zoo in beginzels als in zeden. De wijsbegeerte fchcen haare uiterlié poogingeiï cn alle haare kragten verfpild te hebben. En,, genomen dat zij meer wegs hadde afgeleid, dan met 'er daad gebeurd is, en, op onlochenbaare gronden, eene zedekunde, onder de gedaante van eene wetenfehap, voorgedragen , even als de Wiskunde , betoogbaar in alle haare delen; dit, evenwel , zou voor den mensch, in dezen onvolkomen daat, van geene voldoende kragt geweest rijn , noch ter volkomene genezinge gebaat hebben.De meeste menfchen kunnen zich niet verledigen, en' bezitten bok de bekwaamheid niet, tot wiskundig betoogen ; zij kunnen den draad der bewijzen niet volgen, Welke hunne overtuiging zullen uitwerken ; terwijl ,' r.o'thans, het geven' van toefremming van hun niet kan ■jevorderd worden , zo lang zij het betoog niet voor oo"-en- hebben. 'Zo dikmaals zij duiten, moeten de onderwijzers den twijfel wegruimen , door eenen reeks. Tan zamenhangende gevolgtrekkingen uit het eerde grond- be-  AANGAANDE 's MENSCH1ÏN ZEDELIJKE PLIGTEN. 453 beginzel, hoe wijduitgerekt en ingewikkeld die ook mogen wezen. En 'er is even veel gronds om te hoopen, alle handwerkslieden en daglooners in wiskunftenaars, als in uitgelczene zedekundigen, langs dezen weg, te zien veranderen^ De voorllelling van klaare geboden is de zekere en eenige weg , om hen tot gehoorzaamheid te leiden. De meesten zijn onvatbaar voor llrikte redeneering , en moeten daarom gelooven. En ik viaage , of iemand, komende van den hemel, in de kragt van God, in de volkomene en in 't ooglopende klaarblijkelijkheid en betoog van wonderwerken, eeuvouwige en Heilige regels van zedekunde en gehoorzaamheid voorfchrijvende, geen beter kans hebbe, om het gros der menfchen te verlichten aangaande hunne pligten, en hen ter betragtinge van dezelve te leiden, dan door met hun te redeneeren uit algemeene kundigheden , en uit beginzels der menschlijke reden? En genomen, dat alle de pligten van den mensch duidelijk betoogd waren, ben ik egter van oordeel, alles in aanmerking zijnde genomen, dat die manier van onderrigtinge zou berekend zijn flegts voor eenige weinigen, die veel ledigen tijd, een geoefend verHand hadden , en aan afgetrokken redeneringen gewoon waren. Nog beter , evenwel , ware het onderwijs vau het volk vertrouwd aan de lesfen en grondbeginzelen van het Euangelium. Het genezen van zieken en blinden , het opwekken en opgewekt te worden uit den dood, zijn daadzaaken, welke zij zonder moeite kunnen begrijpen, en dat hij, welke zulke dingen doet, dezelve doen moet door den bijdand der godlijke kragt. Alwie onderfcheid weet tusfchen ziek en gezond , dood en leven, is voor die leere vatbaar. Voor hem, die eenmaal overtuigd is, dat jesus c huist us van God wierdt gezonden, om te zijn een Vorst en Zaligmaker van hun, die in hem gelooven , verdrekken alle zijne bevelen tot grondbeginzels. Voor de waarheid van zijn zeggen behoeft hij geen ander bewijs, dan dat hij het lieeft gezegd. Óm onderrigt te ontvangen , heeft hij llegts de van God ingegeven boeken te leezen. Alle de zedelesfen daan aldaar klaar, eenvouwig cn bevattelijk uitgedrukt. En hier beroepe ik mij op eenen ieder , of dit niet de zekerde , de veiligde cn meest afdoende weg van onderrigtinge zij: vooral indien wij 'er deze bedenking nevens voegen, dat gelijk dezelve berekend is naar de geringde bevattingen van redelijke fchepzelen, dcz;l~ Ff 3 ve  454 MENSCHRUNDIOË AANMERKINGEN ve ook de verhevenften voldoet, ja verlicht. De meest verhevene verfhmden kunnen niet nalaaten, zich aan deze, als eene godlijke leere, te onderwerpen; als voortgevloeid uit de monden van een gezclfchap van ongeletterde mannen, en niet flegts het getuigenis van wonderwerken maar 00k dat der reden, terftavinge, op haare zijde hebbende: vermids zij geene geboden voordragen, dan de zodanige , welke de reden , hoewel zij dezelve niet duidelijk hadt verkondigd, nogthans, dus verkondigd zijnde, met konde nalaaten toe te Hemmen, en de ontdekking als haar eigen werk te befchouwen. Het gezag en het vermogen, welk onze Zaligmaker en zijne Apost telen op de gemoederen der menfchen hadden, door hunne wouderwerken, bragt hen niet in bekoring (gelijk het geval was van alle Wijsgecren en Godsdienstpredikers) om hunne zedeleere te doormengen met eenige valfche regels, met iets, 't welk diende om hunne eken belangenden die van hunnen aanhang, te begunftigen. Hoogmoed, verwaandheid, vertoonmaaking of eerzucht, niets van dit alles vertoont zich in hun. Alles is zuiver en opregt, niets overtollig of gebrekig ; zulk een volledige regel des levens , als , volgens de erkentenis van de wijsten der menkhen, ten nutte van het menschdom moet medewerken: zodat allen gelukkig zijn zouden, indien die regel algemeen gevolgd wierdt. MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER DE MAGT DER GEWOONTE EN DE BEKOORING DER NIEUWIGHEID, IN HET BESTEMMEN VAN ONZE WILSNEIGINGEN. TQe werkingen van de Adfociatie der Denkbeelden, M hSF*S?& m gefede sel'chiedc™ der mensch! hjke ziel. Zelfs bij andere op zich zeiven reeds werkende oorzaken van zonderlinge uitlatingen van den wil doet deze altijd nog veel. Dit zal zich, bi? heToX' zoek der gronden van den zoo grooten invloed der Zu-oonte op neigingen en afkeerigheden, dra ontdekken. denl bi.I"1 emd£ °?k A!1 gSWi^ fó* tot dtóulijtó denkbeelden en grondregelen te brengen: zoo verrrhnl6^,0115 de <»*t*vi**%i ó^ de gewoonte zeer verfchillende en naar het eerfte voorkomen geheel tegen-  OVER DE MAGT DER GEWOONTE ENZ. 455 gcndrijdige werkingen voortbrengt. Dikwijls is zij oorzaak,'dat zaken en perfonen, die in 't eerst onaangenaam of onverfchillig waren , aangenaam , ja fomtijds onontbeerlijk worden. De Tabak, derke dranken, en andere zaken zijn hier voorbeelden van (*). Zij maakt ook dat zaken en perfonen niet ophouden aangenaam te zijn, alhoewel de oorfprongiijke gronden van welgevallen in dezelven niet meer voorhanden zijiu Maar dikwijls is ook de gewoonte, oorzaak, dat 'er eene on. verfchilligheid en tegenzin tegen dingen ontftaat, die te vooren niet onaangenaam waren. . 2. De wijze, hoe-de gewoonte alle deze werkingen voortbrengt, is menigvuldig, en in veele gevallen laamo-elteld. De gewoonte bedaat in eene veelvuldige herhaaling van dezelfde handelingen of gewaarwordingen. Daar door ontdaan a.) Veranderingen der werktuigen van gewaarwording. Het is uitgemaakt zeker , dat er, ten opzichte van de uiterlijke werktuigen van gewaarwording, oogen, ooren enz. eenige oefening en befchaving nodig is, om indrukken, inzonderheid zwakke, volledig, fnel en geösakhjfc op te nemen. Het is dcrhalven begrijpelijk, hoe aangename bezigheden eener zaak fomtijds eerst van lieverlede merkbaar kunnen worden, nadat de zintuigen gewend zijn geworden, den indruk aan te nemen. Dus neemt het aangename in den fmaak van water en het genot van eenvouwige ongekruide fpijzen, bij die genen toe, die 'er zich aan gewennen, (f) Integendeel verminderen zeer derke indrukzels de aan* doenlijkheid en gevoeligheid der zintuigen. Het gehoor wordt verzwakt door het aanhouden van een geltadig fterk geraas; en de reuk cn fmaak insgelijks, door het gebruik van heete en fcherpe dingen. Het geen derhalven bij het nog teder .gevqel te derk aandeedt, brande, dak, C") Ook ten aanzien van het inwendig, zelfs van het zedelijk gevoel, kan de gewoonte hetzelve uitwerken. Het geen iemand in het eerst niet zonder omftellen of aflehrik hooren kan, leert hij eerst bedaard, vervolgends onverfchillig, en daarop 'met eenig genoegen zien. hooren, zich voortellen, en eindelijk doen. De mensch brengt het allengs heel ver, zoo in het kwaade als in het goede. „. r r r (•f) Ulrich, Anleit. zu den Phil.ofoph. msfixfc -apen, Ta. II. S. 3P3- Ff 4  45?> MENSCH KUNDIGE AANMERKINGEN ftafe,j verdoofde; dat verwarmt, kittelt, en roert fl-c!in even behoorlijk, nadat de zintuigen domper zijn geworden. Wanneer derzelver gevoeligheid nog meer afneemt zoo kan het voorgaande even daarom ook ophouden aangenaam te zijn, en onverfchillig worden. Daarom hegeeren de onmatige liefhebbers van Tabak, en derke dranken allengs derker zoorten. . b:\ Veranderingen in de wijze van roorftelling en d» richtingen der oplettendheid. Wanneer uiterlijke indruk! zeis denkbeelden, en als zoodanig, werkzame beweeggronden in den wil zullen worden, zoo is 'er eene richting der oplettendheid, opklaring en opheldering derzelven, door andere toepasfelijke Denkbeelden, nodi^ Volmaaktheden en onvolmaaktheden worden dus daar alleen van lieverlede opgemerkt, en vollediger, duidliïker, en zekcrer erkend. Ingebeelde volmaaktheden en gebreken, allerhande gewigtige betrekkingen vallen wegwanneer meer kennis met de zaak de eerde overhaaste vooroordeelen benomen, de valfche voordellingen verdrongen heeft. En dus maakt dc gewoonte, dat men in de zaak of perfoon niet meer zoo mistast, ze niet meer zoo eenzijdig beoordeelt; en daarom bij den eerden opflag niet meer zoo aangedaan wordt, 'er niet meer zoo tegen gekant is, als te vooren; zoodat lust, onverfchilhgheid , en onlust met elkandercn afwisfclen. 1> »»_ vvoonte verwekt " ° c.) Gefchiktheid (Dispoftiej der bewegingsvermogens en werktuigen, en over het algemeen driften en hebbelijkheden 111 het hgchaam en in de ziel beide. Dit is eene gemeene ondervinding, die reeds in de denkbeel den van gewoonte en van hebbelijkheid ligt. Daardoor ontdaan vooreerst reeds veele zonderling.-, geheel of half onwillekeurige handelingen; wanneer iemand of geen acht genoeg op zich zelvcn geeft, om dc °-ewoone aandrift met geweld te verhinderen; of wanneer hii geene kracht genoeg bezit, om deze aandrift of de daarmede gepaard gaande bezwaarlijke bekooring, ook fchoon hn zulks geern wilde, te beteugelen, en te overwinnen Vervolgends vindt men gemeenlijk meer genoegen hi hetgeen men met gemak en vaardigheid kan verrichten dan in het geen iemand moeite veroorzaakt. Een hoofd! grond, waarom oude Geleerden niet gemaklijk hervor mingen in de Wetenfchappen , of flechts eene andere Orde en inkleeding der denkbeelden zich laten welgeval-  over de magt der gewoonte enz. » 457 vnllen. Maar fomtijds kan echter ook de al te groote hebbelijkheid in eene zaak oorzaak zijn, dat zij ons verveelt; omdat de ziel 'er te weinig bezigheids bij vindt. Het gefchiedt misfehien niet zonder veele zelfsverloochcning, en zonder het voorlid, dat het nut van 't algemeen zulks vordert, wanneer veele Geleerden 30, 40 jaaren lang, jaar om jaar, dezelfde wetenfehap, ongevaar met dezelfde woorden en voorbeelden voordragen. Ten minften3 'er zijn anderen, die het voor veel aangenamer houden, telkens zich op nieuw door vrij overdenken en nieuwe Lectuur tot hun voordragt voor te bereiden; dan altijd weder het zelfde te lezen, of het geen men van buiten geleerd heeft, werktuiglijk op te zeggen. d. j Eene gewoonte haat dikwijls met meer anderen in verband; veele inrichtingen, een menigvuldig belang is 'er op gegrond. Des te moeilijker is het dan, ze na te laten. e. ) Maar eindelijk zijn ook de werkingen der gewoonte gegrond op de Adfociatie der denkbeelden. Het geen dikwijls en levendig vermaak veroorzaakt, of ook flechts in een nader verband gedaan heeft, met het geen vermaak aandoet, zulks brengt aangename Gemoedsbewegingen nog dikwerf te voorfchijn , zelfs wanneer die kracht of dat verband geene plaats meer heeft; en fchijnt ze door zich ze!ven voort tc brengen, wanneer de vermenging der voormalige indrukzelen grooter is, dan de fcherpzinnigheid, of de poging, om het tegenswoordige van het voorledene te onderfcheiden, en gewaarwording van verbeelding aftezonderen. Dus bevestigt de tijd gezellige verbindtenisfen. Maar dus zoeken ook dikwijls, ongeacht de veranderingen , die met hun voorgevallen zijn, Grijsaarts en oude Vrouwen vermaak in de Cirkels , daar zij dat eertijds in vonden, en kunnen zich een tijd lang nog verbeelden, het daar te vinden. Het geen iemand eer en voordeel aangebracht heeft, verandert men niet geern; zelfs fchoon de omftandigheden het verëisfchen. Hoe minder men geneigd is, om die voordeden aan het geval, maar aan zijne eigene verdienften en bekwaamheden, toe te fchrijven; des te meer is men geneigd, om de wijze, waaröp men ze behaald heeft, hoog te fchatten. De Grieken werden van de Romeinen, Yolgends het oordeel van jiontesquif.it, overwonnen, omdat zij hunne oude Krijgskunde niet naar die der Ff 5 Ro-  458 MENSCH KUNDIGE AANMERKINGEN Romeinen verbeterden. Maar, zij konden zich niet verbeelden, voegt 'er deze fcherpzinnige man bij, dat de regels, met welken zij groote daaden verricht hadden niet de besten zouden wezen (*). . Mannen en vrouwen maken zich belagchehjk, wanneer zij gelooven, dat zij, door ligtzinnigheid en levendigheid, nog behaagen zullen, gelijk eertijds. - Het geen iemand weleer uit behoefte deedt, doet hij, zulks niet meer nodig hebbende, uit gewoonte; dewijl in zijne onöpgeklaarde voortellingen de denkbeelden van noodzaaklijkheid en nuttigheid zich ééns vooral met de denkbeelden van zoodanige handelingen gepaard hebben. — Maar bijzonder richt de gewoonte veel uit, uit hoofde der verbinding met het denkbeeld van ons en het onze. Het geen lang rondom ons is, ons lang heeft toebehoord, ons gezelfchap was in den loop onzer lotgevallen, of ons werktuig; dat bekomt daar door in onze oogen eene grooter waarde, en wordt ongeern gemist, alfchoon het ook verder geen dienst meer doet. 3. Uit hoofde van alle deze oorzaken, moet de neiging tot eene gewoonte zoo veel fterker zijn ; hoe ouder zij is ; hoe minder kracht men heeft, om zich in nieuwe wijzen van voorftellingen te verplaatzen , zich nieuwe hebbelijkheden te verkrijgen , en nieuwe inrichtingen te maken ; hoe gewigtigcr de dingen zijn , of fchijnen , die men veranderen , en ten aanzien van welken ? men zou moeten bekennen , onkundig geweest zijn, of hoe meer dezelven zijn; eindedelijk hoe meer gelijkzoortige voorbeelden men op zijne zijde heeft. Want de menigte van overëenflemmende denkwijzen geeft altijd eenig, hoewel dikwijls bedriegend, vermoeden van waarheid en recht. En alle deze oorzaken heeft men ook nodig , om te kunnen begrijpen , hoe zekere, zoo openbaar tegenftrijdige, en nadeelige, en dikwijls openlijk genoeg gewraakte gewoonten _ (*) Montmorencij hadt, als een tweede k/ibius, door zijne onbeweeglijkheid in zijn plan van verdediging, den ge* duchten aanflag van kar el V, op Frankrijk gelukkig te leur gefield. Maar, indien hij, bij deszelfs zorgelijken aftogt, zich te rechter tijd in beweging gezet had, zou hij waarfchijnlijk zijn geheele leger vernield hebben. RobertsoN II. 4°3.  over de magt der gewoonte enz. 45'J ten in het Rechtswezen, in de huishouding, godsdienftige gebruiken, de opvoeding, en andere menschlijke inrichtingen, ook onder befchaafde volken, zich zeiven nog fteeds handhaaven kunnen. (*) Indien hier bij een voorbeeld nodig zou wezen, zoo denke men flechts aan het begraven in de Kerken , en aan de Kerkhoven in de ft eden. Uit de tot hier toe ontvouwde oorzaken van de magt der gewoonte kan men begrijpen, hoe ook de nieuwigheid ved geweld over de menschlijke gemoederen heeft, en in zeer veel gevallen eene oorzaak van een meerder welgevallen, in eene zaak, of in 't gemeen van derzelver lterker werking op den wil zijn kan. Vooreerst naamlijk, floot juist niet al het nieuwe op een voorwerp, dat door de gewoonte befchermd wordt. Het kan even hetzelfde, dat men tot hier toe reeds geacht heeft; het kan daar aan gelijkvormig, maar nogthans in zommige ftukken anders zijn. En alsdan zijn de gronden, uit welken de bekoorlijkheid der nieuwheid ontftaat, vooreerst, de levendigheid van den indruk , en ten tweeden de Adfociatie der denkbeelden. Wanneer ons iet voorkomt, het geen nieuw, maar echter aan het geen bekend is, in zoo verre gelijkvormig is, dat wij genoeg voorbereid zijn, om het gewaar te worden, en 'er iet bij te denken, dan wordt ligt door de nieuwsgierigheid, misfehien ook door de vreeze en hoop, de oplettendheid gefcherpt, en geheel op deze zaak gericht, en dit maakt den indruk levendiger. Vervolgends kan men zich van het nieuwe, omdat men het nog niet naauwkeurig kent, ook ligt meer verbeelden, dan 'er wezenlijk aan is, en het voor nuttiger of fchadelijker houden, dan het in de daad is. Maar ook het tegendeel van het geen gewoonte was, kan zich door de nieuwheid aanprijzen. Want de oorzaken, welke aan de gewoonte haare heerfchappij over de menfchelijkc gemoederen bezorgen, werken niet altijd allen, en op alle menfchen zoo fterk, dat niet de reeds (*) Bij ruwe volken, is, zoo als men weet, het antwoord op alle vragen, nopens hunne zeden en gebruiken: Ht is altijd zoo bij ons onderhouden geworden. Zie b. v., KjTSCH* kovvs Dagboek, Bladz. 9(5. kranz, Hifl. van Greenland,  460 MENSCHKUNDICE AANMERKINGEN, ENZ. reeds. aangewezen gronden Van het bekoorlijke der nieuwheid, benevens de hier bijkomende driften tot verandering en tot werkzaamheid,'het overvvigt zouden kunnen bekomen. Veele gewoonten zijn in haaren aart veranderlijk; en berusten alleen op zekere noodzaaklijkhcid, of geneigdheid, om zich naar anderen te fchikken. Wanneer deze anderen iet nieuws aanvangen; dan is deze zelfde nieuwheid een grond van navolging voor die genen, die niet geern ouderwetsch, maar veel meer de tweeden zijn willen, om den toon aan de menigte te geven. Ook kan de begeerte om uit te munten, om als uitvinder verwondering of wel oplettendheid te verwekken, of het vermaak, om over de gemoederen van anderen eene zoort van heerfchappij te oefenen , bij veelen eene oorfprong wezen, om nieuwigheden aan te vangen. Doch onverfchilligheid omtrent het geen nieuw is, kah, behalven het geen gewoonte van het tegendeel doetook van al te groote onwetendheid en onaandoenlijkheid voortkomen, door welke de indrukken , wegens gebrek aan oplettendheid, in de ziel niet kunnen indringen; of ook uit veel ondervinding en wetenfehap, kracht welker, men de nietigheid, de gebreken der nieuwigheid, en misfehien ook de berispelijke oogmerken van derzelver uitvinders inziet, of ten minften ducht; eindelijk ook uit den ijver, voor de ons verpligtende bezigheden, welke alle oplettendheid, en allen tijd vereisfehen, dien men in zijne magt heeft. (*) (*) De Europeanen , die de wereld hebben rondgevaren, hebben zich fomtijds verwonderd, als zij befpeurden, dat zij bij wilde volken, met hunne- groote fchepen, die hun toch waarfdiijnlijk voor de eerfte keer onder het oog kwamen, geheel geene opmerkzaamheid verwekten. Maar zij leerden dra Inzien, dat gebrek aan begrippen, die het nadenken konden verwekken, en geboeidheid aan de laagfte dierlijke behoeften , 'er de oorzaak van waren. Zie van de Engelfchen op de Kust van Magellaan, en in Nieuw • Holland hackeswortu, f, 392. H. 45.  BRIEF VAN DEN HEER B, RUSH, ENZ. 461 brief van den heer b. rush, hoogleeraar in de geneeskunde bij de universiteit van pennsijlvanie, aan het geneeskundig genootschap te philadelphia, wegens een nieuw geneesmiddel, 't welk uit de bast des wortels van den tulpenboom, (l i r i o d e n o r o n t u l iP1FERA. l.) vervaardigd wordt. - Tx -reermaalen had ik van de Landlieden gehoord , dat IVt de bast van den Tulpenboom, Liriodendron Tullpifera van linn/eus, door hen gemeenlijk de roode popelier genoemd , een zeer ftcrk bitter bevattede ; de waarheid hier van nader willende onderzoeken , deed ik mij omtrent xxx pond van de fchors des wortels bezorgen. -• Versch zijnde had ze een geweldig bitteren fmaak, met iet geurigs en fpecerijachtigs gepaard. Om de eigenfehappen en werkingen van hetzelve met zekerheïd te kunnen bepaalen , Helde ik de volgende proeven 111 t werk, waarvan ik de eer heb den uitflag aan het Genootfchap mede te deelen. — - 1. ) Ik kookte omtrend 2 ponden van den vcrlchen bast in 4 pinten water, waar door'ik een zeer bitter extract verkreeg , 't geen zeer veel overëenkohist had met het extract van de Gentiana. 2. ) Vier oneen van dezen verfchen fijn gelnéden wortel deed ik trekken-met -een kan brandewijn ; 't welk een Tinctuur opleverde, die enkel bitter, maar bijzonder zagt en aangenaam was. 3. ) Een once gedroogde bast deed ik met een kan water tot. een pint verkooken , s- het vocht was bitter, maar niet zoo fterk', als dc Tinótuur. 4. ) Dezelf ie hoeveelheid van de gedroogde fchors 24 uuren lang met een pint water getrokken, gaf een zeer bitter aftrekzei. 5. ) De gedroogde bast, tot poeder willende brengen , ging ze tot fijne maije vezels over,: zo dat ik zeer weinig'pocder erlangde. ' Maar 11a ze een weinig op een zagt vuur gebraden te hebben, liet ze zich zeer gemakhjk tot poeder brengen , en dit was ongemeen bitter. Ik heb dit nieuw middel verfcheideu maaien voorge..fchreven, en het even nuttig, en werkzaam gevonden, als  462 KORT BERICHT NOPENS OE INFLUENZA als de meeste bittere middelen, die in onze Apotheeken voorkomen. In alle ziekten , waar zagte niet verhittende bittere geneesmiddelen te llade komen, kan het ongetwijfeld met voordeel gebezigd worden. Indien men derhalven nagaat, hoe menigvuldig dergelijke hulpmiddelen, vooral 111 lleepende ziekten, van nut zijn en door ons vooreeichreven wonten, meen ik mij te mogen vleijen, dat het invoeren van een nieuw middel, 't geen tot deze Clasfe behoort, en dat met zeer geringe kosten, in eene groote hoeveelheid, alömme hier te lande te bekomen is als eene nuttige ontdekking voor den welvaart dezer vereénigde gewesten, zal mogen aangenomen worden. Lv heb hiernevens eenigen der opgemelde bereidingen yan dezen wortel medegezonden, ten einde dezelve aan het oordeel van het Genootfchap te onderwerpen, a Meij 1791. f P.S. Zedert dat het bovenftaande bericht opgefteld is, heb ik het poeder van den wortel in groote hoeveelheid voorgefchreven, en ik mag het genoegen hebben, 'er bij te voegen, met even zoo veel voordeel, als eenig ander der bittere geneesmiddelen , die in onze Artzenijwinkcls voorhanden zijn. 30 Meij 1793. KORT BERICHT NOPENS DE INFLUENZA, DIE IN HET JAAR I789 IN NOORD-AMERIKA GEHEERSCHT HEEFT, DOOR DEN HEER H. W. CURRIE. M. D. T7 ene ziekte in Europa onder den naam van Influenza bekend , waardoor eene befmetlijke Zinkinghocst verdaan wordt, verfcheen in 't jaar 1789 in Noord-Amerika : of dezelve aldaar haaren oorfprong had, dan of zij van buiten werd ingevoerd, is even onzeker, als in welk gewest zij 't eerst haaren aanvang nam; zoo veel is echter gewis, dat zij zich eerst in Nieuw-Jork vertoonde, alvorens men haar te Philadelphia waarnam. Zij Werd in de laatstgenoemde plaats in het eind van Sep- tem-  DOOR DEN HEER H. W. CURRIE. 4*53 tember befpeurd , gedurende de Jaarlijkfche famenkomst der Vrienden (Kwakers), waardoor zij misichien van Nieuw-Jork derwaards was aangebragt. Van Philadelphia verfprcidde zich de ziekte binnen weinige weeken over alle de zuidlijke gewesten, maar of zij zich tot de Spaanfche bezittingen aan de Misiifippi , ot de Indiaanfche dammen uitgedrekt hebbe , is mij met mooglnk geweest te kunnen weten. , . , Omtrent zeven weeken lang heerschte de ziekte te Philadelphia, gedurende welken tijd 't meerder gedeelte der inwooners 'er door aangedaan waren. . De fnelle verbreiding zoo wel als dc algemeenheid der ziekte, gaf aanleiding om te dellen, dat de oorzaak daarvan met de lucht vermengd en met den wind overgebragt was: een gevoelen , 't welk niet ftrookt met de, bekende wijze, waaröp andere fmetdoffen zich verbreiden. De waare oorzaak der ziekte fchijnt, even als die der pokken en mazelen met een dikke duisternis omgeven te zijn. De verfchijnzelen, die het begin der ziekte verzelden, waren vermoeidheid, zwakte en huivering, gevolgd door koortzige hitte , beklemming voor 't hart , en gevoel van volheid, en pijn in 't voorde gedeelte van 't hoofd, de borst cn rug, waarbij zich een lastige hoest en eene loziug van dun fcherp vocht uit de neus en luchtpijp voegden. Sommigen waren ook met niezingen en loopende oogen gekweld, — en gedurende de huiveringen hadden eenigen eene neiging tot braaken of doclgang. Bij weinigen vondt ik tekenen van Longöntdeeking, doch die gevallen waren zeldzaam. - In 't algemeen was de pols rad, en de warmte der lijders veel derker, dan natuurlijk, gedurende de eerde twee of drie dagen, maar zelden was de pols vol of hard; bij veelen zelfs klein, zwak en fnel. De eetlust was altoos verminderd. De koorts, pijn en hoest namen, gedurende de eerde vier of vijf dagen toe, maar verminderden naderhand allengskens , en verdweenen meestal geheel met den 8den dag. Bij het afnemen der toevallen, had 'er meestal eene derke zweeting zowel, als eene ruime dijmlozing plaats. Te Philadelphia ftierven 'er aan deze ziekte geene andere, dan zwakken en teeringachtige menfchen; — maar in de zuidlijke landen was zij doodlijker. Belangende de genezing, waren in 't algemeen zachte Laxeermiddelen, Spiesglasbereidingen, een ontfteking- wee-  4«4 UITYREKZEL wecreiid beduur, cn als de pols hard en volwas, fomtijds eene aderlating, de eenige middelen, om de Sijmptomata, die iets ontftekhigsaartigs hadden,' wegtenenien. Naderhand waren matige giften van 't Opium het zekerst hulpmiddel tegen den hoest. Die gevallen, Waar eene Aderlating te pas kwam, waren echter in vergelijking van de tegengeflelden, zeer gering. Na het bedaren der ontftekingaartige toevallen, vond ik veel baat bij zachte braakmiddelen, of zij in eeii vroeger tijdperk deiziekte van nut hadden kunnen wezen, is mij, daar ik 'cr de proef niet van genomen heb , onbewust. Wanneer 'er na het afloopen der ziekte, zwakte elf kwijning achterbleven, kwamen de krachten en gezondheid weder na het gebruiken der Kina met Elix. Viirioü, of een aftrekzel van de Columbo-wortel, en een matig gebruik van rooden of anderen gezonden wijn, voedzaame én ligt verteerbare fpijzen, beweging en eene gefchiktc kleeding. ' uittrekzel uit eenen .brief uit sicilië (*). Palermó 5 Junij 1792. Op den namiddag van den eerden Junij (1792) reden . wij langs hooge wegen , van het voorgebergte Carava, dat alhoewel, deil, ver naar boven met wijndokken en lager met koorn bebouwd wordt. Zijn top is een naakte rots, waar op zich de woedende golven breken. Ruwe paden leidden ons langs eene rei van rotfen,op wier hoogde top een toren gebouwd is. De natuur heeft een muur van rotfen in de zee gebouwd, die geenen weg over zich duldde. Mcnfqjien hebben 'er zieh een weg doorgehouwen. De plaats heet torre di Ciavoli of Castello di liaga. Hier ontving ons ras een der fchoonde dalen, die ik ooit gezien hebbe, ik mogt wel zeggen, het fchoonde van allen. Wij keerden, in een klein vast flot Brolo , dat den Marchefe Lungarini toebehoort. Aan den Kastelein had een man, uit Pozzo di (*) Deze brief is eene voorproef van de reis van Graaf F. l. van stolberg, door Duitschland, Zwitzerland, Italië en Sicilië, van welke men de allerbeste verwachting heeft.  OVER DE GELIJKHEID DER MENSCHEN. 465 verpligt waren zöo veel mogelijk te bekorten , cn den Lezer dus naar het werk zelf te verzenden. Eene aanmerking moeten wij ons ten dezen opzigte veroorloven , namenlijk dat het ons verwonderd heeft dat de Heer paulus hier het vrij gebruik van de jagt en de gelijkheid in het dragen van belastingen , w elke beiden waarlijk Van het grootlte belang zijn voor eene vrije maatfchappij, bij de overige artikelen niet uitdruk' keïijk heelt bijgevoegd, want fchoon wij gaerne toeHemmen , dat dezelven uit de overige artikelen wel zouden kunnen afgeleid worden, zoo dunkt ons echter, dat men in zulke cardiuale pointen de duidelijkheid altijd zoo veel mogelijk dient in het oog te houden. De Heer paulus Gefluit dit Huk met deze zeer gepaste aanmerking, „dat alle maatfchappijën,daar deze rechten van gelijkheid niet gevonden worden, niet kunnen gezegd worden, volkomen vrij te wezen — nadien ons de burgerlijke magt geene rechten ontnemen kan, die de Schepper der natuur ons verleend heeft", en gaat vervolgens over tot de pligten die uit de gelijkheid der menfchen in eene maatfchappij levende voordvloei'én, welke hoofdzakelijk'hierop uitkomen, dat men ieder burger volkomen zijne rechten moet laten genieten, — zich aan den algemenen wil onderwerpen, en deszelfs (lipte nakoming zoo veel mogelijk bevorderen, — dat ieder lidmaat verpligt is, zijn leven des noods tot befcherming van de maatfchappij te wagen, cn de hand te lenen, dat de wet ftiptelijk ten uitvoer gebragt worde, — dat men de zulken, die door de maatfchappij tot waarneming van het publiek beduur zijn aangelleld, behoorlijk refpecteren — de algemeene lasten getrouwelijk opbrengen, en in geen geval zijn eigen rechter wezen moet — zich boven niemand verhellen, dan in deugd en verdienden, maar aan elk en een iegelijk recht van gelijkheid doen wedervaren, en voorts zich geen magt aanteraatigen, dan die zich ontleent uit de wetten. Hier mede zou de Heer paulus zijne Verhandeling gevoeglijk hebben kunnen befluiten —- doch om een zoo gewigtig Huk, als de gelijkheid der menfchen is, buiten allen tegenfpraak tc dellen, gaat hij in het vierde hoofdftuk van de tweede afdeeling over, om eenige aanmerkingen, die tegen de gelijkheid dtr menfchen, en de rechten en pligten daaruit ui den burgerftaat voortfprui•tende, gemaakt zijn, te wederleggen, terwijl hij in de^ VAD. BIBL. VI. DEEL. NO. 10. Gg del-  466 H. a E N E a E« derde afdeeling de gevolgen overweegt, die uit de gelijkheid der menfcbelijke rechten en pligten in den natuur en burgerftaat, tusfchen de volken onderling voordvloeien, — welk een en ander zoo dugtig bewezen eri overtuigend beredeneerd is, dat zebs dit gedeelte der verhandeling van eene onfehatbaare waarde is voor menfchen, dien het in dezen alleen te doen is, om de zuivere waarheid te ontdekken. Wij wenfehen, dat de Heer p. paulus, die zulke uitnemende gaven bezit, om zich in gewigtige zaken zoo duidelijk en verftaanbaar uittedrukken, lust cn kragten zal ontvangen, om de dagen zijner rust verder te bededen tot nut en verlichting zijner medeburgers. Rekenboek voor de Neder landfche Jeugd. Door li. aeneae, A. L. M. P/ii/. Doftor, en Lid van verfcheidene ge/eerde Genootfchappen. Uitgegeeven door de maatschappij tot nut van 't alge- MEEN. Eerfte Deel. Groot behalven het Voorbericht 203 Bladz. hi gr. %vo. Te Leiden, bij D. du Mortier en Zoon, en te Deventer, bij J. H. de Lange, 1791. De prijs is f : - 10 - : Wij hebben reeds , bij gelegenheid van onze beöordeeling van m. van olm's verdecdiging van deszelfs verbeterd Rekenboek tot Schoolgebruik, enz. (Zie No. 2. van dit zesde Deel, Bladz. 69. van dit Rekenboek gefproken, en de ongegronde berispingen, welke dc Heer M. van olm zich daar tegen heeft veroorloofd, met klemmende redenen, zoo wij meenen, te keer gegaan. Thans, daar wij de beöordeeling van dit Werkjen op ons genomen hebben, zullen wij dezelfde onzijdigheid in acht nemen , waarvan wij bij gelegenheid der bovengemelde verdeediging de zichtbaarlte blijken getoond hebben. Dit Rekenboek is, volgens den Tijtel, voor de Ncderlandfche Jeugd gefchreven , en derhalven tot Schoolgebruik gefchikt. Wanneer wij nu de inrichting van dit eerde Deel bedaardelijk nagaan, fchijnt het doelwit van den Autheur te zijn, de gronden der Rekenkunst aan de Nederlandfche Jeugd te onderwijzen, op de zclf' de wijze, als men gewoon is haar de waarheden van den • Cliristelijken Godsdienst in te prenten, naamlijk door ■* eenen  rekenboek, enz. eenen Catechismus in vraagen en antwoorden vervat. Zoo nuttig als deze Leerwijze ons in het laatfte geval toefchijnt, zoo ongerijmd achten wij dezelve voor een Rekenboek te zijn; want om kinderen in de Rekenkunst te onderwijzen, moet men zich voornaamlijk toeleggen, om hen, door eene genadige oefening, met behulp van veele toepasfelijke voorbeelden, eene hebbelijkheid te doen verkrijgen, zonder hen bij den aanvang met het hoe en waarom, waarvoor de meesten niet vatbaar zijn, het hoofd te breken. Immers is het zeker , dat men eene duidelijke bevatting van de gronden der Rekenkunde zou kunnen hebben, zonder daarom een vaardig Rekenaar te zijn; en wat baat het eerfte zonder het laatfte? Daar nu de Heer aeneae zijn Rekenboek bij wijze . Van eene famenfpraak tusfchen een Meester en zijnen Leerling heeft zamengefteld, verwondert het ons, dat hij in zijn Voorbericht niets het geringde aan de hand geeft, hoedanig in de Schooien daarvan gebruik behoord gemaakt te worden. Wij voor ons zien niet, dat 'et eenig ander gebruik van gemaakt kan worden, dan de Leerlingen de vraagen en antwoorden van buiten te laten leeren, waardoor zij zich dan wel de gronden in 't hoofd prenten, doch voor 't overige nog een groot aantal Voordellen nodig hebben, om die geleerde gronden daarop toepasfelijk te maaken. Dewijl nu de Autheur dit laatfte geheel vergeten fchijnt te hebben, is zijn Werkjen, fchoon het voor 't privaat onderwijs van Leerlingen, die ten minften 10 a 12 jaaren bereikt hebben, niet geheel afgekeurd kan worden, echter geheel nutteloos voor de Schooien. Elk kundig Schoolmeester, die bij ondervinding weet, hoe men de Rekenkunst aan kinderen kan en moet onderwijzen , zal , zoo wij niet twijffelen, hier in gereedelijk met ons inltemmen. Wat voorts den zakelijken inhoud van dit Deel betreft, wij moeten bekennen, dat, behalven eenige geringe onnaauwkeurigheden, dezelve zeer voldoende is. Doch ten aanzien der fchikking is alles zoo verward, en door elkander gedeld, dat men in hetzelve te vergeefs eene geregelde Leerwijze, die, met het eenvouwigfte beginnende, trapswijze opklimt, zal zoeken. Het Slot van het Voorbericht fchijnt ons aan te kondigen; dat de Autheur zelve niet vreemd van dit gevoelen is, waarom hij den Lezer verzoekt zijn oordeel op te fchorten, met belofte van bij het volgende laatfte Deel Gg 2 van  Af)!? TEGENWOORDIGE STAAT van alles rekenfchap te zullen geven. Wij willen daarom ook den Autheur niet voorüitloopen; maar zullen eerst dat laatfte Deel afwachten, ten einde alsdan het geheele Werk naauWkeuriger te onderzoeken , en 'er breedvoeriger verflag van te doen. Tegenwoordige Staat der Verëenigde Nederlanden, Twintigfte Deel :* vervattende eenen aanvang der Befchrijving van Stad en Lande. In gr. 8vo. Te Amflerdam, Leiden, Dordrecht en Harlingen. Bij J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmails, A. en P. Blusfé en V. van der Plaats, 1793. Met Privilegie. De prijs is f 3 - 12 - : Om den Lezer over den belangrijken inhoud van dit Deel te laten oordcelen; zullen wij hier den inhoud der vier Hoofdftukken, welke in het zelve voorkomen, mededeelen. Eerfte Hoofdftuk. Benaaming, Hoofdverdeeling, grenzen, grootte, waarde voor het Bondgenoot-' fchap, rang, overeenkomst met Friesland, luchtgeftelten:s, meiren, rivieren, kleiner wateren, trekvaarten, zijle'n en verlaat en, dijken, gronden, voortbrengzelen.. middelen van beftaan. Tweede Hoofdft. Beknopte Historie van de vroegfle tijden af tot aan het begin der Saxifche beroerten, of het jaar 1491. Derde Hoofdft. Vervolgende de Gefchiedenis van de Stad Groningen cn Ommelanden, van het begin dér Saxifche beroerten, tot aan de overdragt der regeering aan Keizer kar el den Vdcn, in 1536. Vierde Hoofdftuk. Vervolg der Gefchiedenis van de overdragt der regeering aan Keizer karel den V, tot aan de reduclie der Stad Groningen in 1594. Wij kunnen verzekeren, dat eene zeer bekwaam e hand dit Deel vervaardigd heeft, en hebben bij de lezing bevonden, dat de opgenoemde zakeii zeer onderfcheiden cn naauwkeurig in het zelve behandeld worden. Dan daar dezelve veelal ten naauwften aan elkander verbonden zijn,. en men de eene zonder een voorafgaand begrip van de andereniet behoorlijk verdaan kan, kunnen wij niet wel, zonder te breedvoerig te worden, een belangrijk Uittrekzel gceven , maar moeten ons met het volgende te vreden dellen. In het Eerfte Hoofdft. wordt onder anderen gehandeld Van de waarde dezer Provincie voor het Bondgenootfchap; hier  DER. VERËENIGDE NEDERLANDEN. 469 hiervan zegt de Schrijver Bladz. 7. „ Ongetwijffeld is „ onze Provincie eene der kleinlte van de zeven Vereenigde Gewesten. Maar ver is het 'er van af, dat „ zij de minde van aanbelang voor het Bondgenootfchap „ zou zijn. Neem het jaar 1672 , toen de famenwer„ kende magt van twee Koningrijken, en van twee „ Duitfche Vorften, het verlaaten Nederland overftroom,, de, en in korten tijd drie Provinciën van 't verbond „ aiïcheurde; toen ftuitte de derkte van Groningen, en „ de gelukkige ligging der Ommelanden, door de dap„ perheid der ingezetenen, het eerst dien alles wegfleependen droom, met omtrent zes weeken het beleg te „ verduuren van een leger, dat over de 20000 koppen „ fterk was, en den vijand tc dwingen van het op ,, te breken." ,, Zedert dien tijd, is, wel is waar, de kunst van „ belegeren meerder toegenomen, dan die van verdee,, digen. Maar in vveêrvvil hiervan, hebben de nieuwe „ buitenwerken , welke de onfterflijke Coehoorn voor ,, omtrent eene eeuw heeft aangelegd, en die tegen„ woordig met ontzaglijke kosten, door het vergraven ,, van de hoogte voor de glacis , en anderszins , tot „ volmaaktheid gebragt worden, de Stad tot zulk een ,, gedugtcn Staat van wederftand verheven; dat, wij op getuigenis van uitmuntende Ingenieurs, in het gevoe„ len gefterkt zijn, dat deze groote, en van agtcren „ voor allen toevoer opene Stad, eene gedugte leger„ magt maanden lang zou kunnen ophouden." — Daar de Gefchiedenis dezer Provincie in de Vaderlandfche Jaarboeken ten hoogden belangrijk is, twijfelen wij niet, of elk, dien het om een verdandig en onderfcheiden begrip derzelver te doen is, zal met dankbaarheid van dit wel doorwrochte werk gebruik maaken. Alleen is het jammer, dat 'er zoo veele in het oog lopende Drukfeilen in het zelve gevonden worden. Ga 3  4;o I. G. ÏÏÜSCHKE Epistola Critica in Propertium ad virum eruditispmum laurentium van santen — accedutit nonnulla iii Catullum et Tibullum auctore imman. go t tl ie b HU sc he». Asnftelodami, apud Petram den Hengst, 1792. Octavo maj. form. 110 pag. De prijs is ƒ: - 14 » : T"\e Heer huschke bedankt in dezen taalzuiverenden Briefden Heer van santen, dat hij hem de onuitgegeven aantekeningen van fontein over Propertius heeft toegezonden met de vrijheid, om dezelven in het licht te geven. — Hij vondt dezelven zoo uitmuntend, dat Hij, fchoon thands weinig tijds van zijne bezigheden overhebbende , om zich op zoortgelijke zaken, die voorheen zijn genoegen plagten uittemaken, toeteleggen, evenwel beüoot dezelven zonder uitftel door den druk gemeen te maken. Bij deze aantekeninge 1 heeft de Schrijver gevoegd eene proef van zijn eigen arbeid, welke hij te voren reeds vervaardigd had, waarin hij eenige plaatzen van Tibullus en Propertius met de Griekfche Schrijvers vergelijkt - menende , dat deze zijn arbeid na de uitgave van petrus burwan den Jongen, niet vrugteloos zoude zijn, nadien boven de aanmerkingen van dien geleerden verklaarer nog vei> fchciden plaatzen overig zijn, die eene verbetering of eene uitlegging nodig hebben. Dezen arbeid van den Heer huschke, oordeelen wij zeer nuttig te wezen, nadien het bekend is, dat propertius, door zijne navolging van de Griekfche Dichters, veelmaal van de gewone manier van fpreken afwijkt, waar door men dikwils plaatzen voor bedorven zou aanzien, die indedaad goed zijn, gelijk hij 'er van dat zoort verfcheiden bijbrengt, waarin zelfs eurman heeft misgetast. Wij hebben in dezen brief uitmuntende blijken van des Schrijvers ervarenheid in de Latijnfche en Griekfche dichters aangetroffen, waardoor hij over verfcheiden anders zeer duistere plaatzen derzelven een groot licht verfpreidt, weshalvcn wij hem voor de hoogfehatters Van propertius enz. onontbeerlijk oordelen. De brief zelf is over het algemeen in zuiver Latijn ge.  EPISTOLA CRITICA. 47t gefchreven , fchoon 'er hier en danr wel eenige aanmerkingen op te maken zouden wezen, gelijk, bij voorbeeld Bladz. li alwaar de Heer huschke zich bedient van het woord prejudicium om vooroordeel te k lintfn te geven, in welken zin wij niet weten, dat het bij Sc' rijvers van een goed merk gevonden wordt - evenwel willen wij dit niet bijbrengen, om den arbeid van den geleerden Schrijver eenigzius te verminderen , integendeel moeten wij verklaren , dat wij zijn fchrander oordeel en juiste aanmerkingen onder het lezen dikwils bewonderd hebben. Handboek of Hi stortfche en Staatkundige Verhandelingen, na de zevende vermeerderde uitgave van wijlen Profespor gottfried achenwall, Staatkundige Vérhandeling over de tegenwoordige voornaam/Ie rijkenen volken van Europa, uit het llnogduitsch vertaald, Opgehelderd en met aanmerkelijke bijvoegzelen, a 't mede een Aardrijkskundige Schets verrijkt, door s—g. ijle Deel ifte Stuk, behelzende Span jen, met de Inleh ding. In gr. OBavo. 264 Bladz. Te Rotterdam, bij N. Cornel, 1791. De prijs is f 1 - 16 - : Dit Handboek in Duitschland in het jaar 1746 door den Hoogleeraar achenwall ontworpen, na deszelfs overlijden door den Heer schlozer in 1781 overgezien en eindelijk door den Heer sprengel in 1790 vermeerderd, is, wegens de nuttigheid, die men daarin voor de Nederlandfche jeugd meende te ontdekken, in onze moedertaal overgezet. Dc Inleiding, waarvan in den titel gewag gemaakt wordt, beflaat 92 bladz. en bevat eene aanleiding tot de kennis der Staten en Volken, waarin kortelijk gehandeld wordt over alle zaken, die bij de befchouwing van eenen Staat voornamentlijk dienen in aanmerking te komen, gelijk als deszelfs ligging, grenzen, grootte, klimaat, voortbrengzels, getal der inwoonders, volkscharakter, regeering, Godsdienst, onderwijs, krijgsmagt, inkomften, Koophandel enz. In de daarop volgende verhandeling van Spanjen, vinden wij alle deze gewigtige onderwerpen beknopt en vrij naauwkeurig behandeld; het geen 'wij voor het geheugen zeer dieuftig oordelen , en allergeschiktst om bet. Gg 4 °*  472 O. ACHENWALL ondcrfcheid, dat 'cr tusfchen het eene cn het andere land plaats heeft, naauwkeurig optemerken; vooral indien in de volgende verhandelingen ileeds dezelfde orde wordt in acht genomen. Hier agter is geplaatst eene Aardrijkskundige Schets van Spanjen, welke wij aan den vertaler te danken hebben , met bijgevoegde uitflaande tafels , die voorëerstbeginnenden van een groot gemak zijn. Wij houden dit werkjen voor een gefchikt Handboek der Nederlandfche jeugd, welke te wenfehen ware, dat haren tijd meer bcfleedde aan het lezen van zulke en zoortgelijke gefchriftcn, dan aan andere voortbrengzels van onzen tijd, waardoor het hart ledig gelaten, en de kundigheden weinig vermeerderd worden. Tot eene proef geven wij de volgende befchrijving van de Spaanfche Land en Zeemagt. (Bladz. 209 enz.) „ Spanjen heeft te weinig inwooners, en is dus buiten ftaat, om voor zich zelfs magtige Legers in het veld te brengen; daar van daan, dat de Spaanfche Troepen, wel voor een vierde gedeelte uit vreemden beftaan. Onder het voetvolk vindt men gehele Regimenten van Italianen, Ierlanders, Zwitzers, Walen en andere Natiën, vveshalven men gerust de vreemde Troepen in Spaanfche Soldij ftaande op 25000 man fchatten kan. Doch daar Spanjen zulke wijduitgeltrekte bezittingen heeft, die veelal, meer of min, befcherming vorderen, zoo is het in dienst nemen van vreemde Troepen hier een noodzakelijk vercischten, en fchoon dit rijk voor als nog, gene magtige legers (zonder zich merkelijk te benadelen) kan onderhouden, wordt dit minder getal door Nationale dapperheid en krijgshaftige deugden dubbel vergoed." „ Voetvolk en Ruiterij zijn beiden voortreffelijk in den Wapenhandel geoefend. Onder de laatlte Oostenrijkfche Koningen was de landmagt geheel in verval geraakt, maar philips de Vde en carel de IIIde, hebben 'er die Hevigheid aan gegeven, waardoor zij thands , des noods zich genoeg zou kunnen doen gelden." „ Het Spaansch leger wordt verdeeld in Koninglijke Lijftroepen , Veld - Regimenten , Land - Militie , een Corps invalieden, en eenige Vrij - Cotpfen, welke allen bij malkanderen getrokken, een getal uitmaken van 6ö,ooo man, zó der de Kust - Militie daarbij te rekenen.  handboek. 47J „ Na eene optelling van alle de bijzondere regïmen*' ten, gaat de Schrijver Bladz. 213 dus voort." „ In de 16de eeuw had Spanje ontegenzeggelijk eene grote overmagt ter Zee, en door de verkrijging van Portugal, daken hare [zijne] wimpels in alle de vier wereld-deelen verre boven die der andere Mogendheden uit; dan het verlies van de onoverwinnelijke Vloot gaf de'snaanfche Zeemagt eenen gevoéligen neep, terwijl intusfehen de andere rijken'de gelegenheid waarnamen, om op de puinen van het Spaansch Colosfusbeeld hunne grootheid te bouwen. Philips de Vde, heeft zich het allereerst onledig gehouden, om, ware het mogelijk, het Zeewezen te verbeteren. ° Zedert 1753. heeft men het befluit genomen, de Spaanfche Vloot op 60 Schepen van linie en 24 Fregatten te brengen. Bij de komst van karel den IIIden op den troon, beltond zij uit 47 Schepen van linie grotendeels van 70 Stukken en 21 Fregatten, van 20 tot 25 Stukken Kanon, behalven andere kleinere vaartuigen. Doch na den rampvollen oorlog tegen Engeland, waren dezen dermaten verminderd, dat men in 1764 maar 37 Liniefchepen en 30 Fregatten kon tellen. In 1770 bedoud de Vloot weder .uit 51 Schepen van linie, van 58 tot 112 Stukken, 22 Fregatten en 9 Chebekken. Gedurende den Amerikaanfchen oorlog, telde men 60 Liniefchepen met een aantal Fregatten cn gewapende vaartuigen, daarna is de Vloot weder verderkt geworden, en in November 1786 bevatte zij 278 Oorlogs- fchepen enz. In Julij van het jaar 1791 hield dc Spaanfche Vloot 73 Schepen van linie, waaronder 10 van 112 Stukken, 4 van 58 en één van 54 Stukken Kanon." — ' Daar dit Handboek voornamenlijk voor de Nederlandfche jeugd gefchikt is, moeten wij wederom klagen over het gebrek aan taalkennis, 't geen in deze overzetting allerwegen doordraait. De Graaf en zijn Liefje. Uit het Hoogduitsch. Te Rotterdam , bij. A. Danferweg, Willemsz. 1793. 320 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 2 - 4 - : Wanneer wij op het uiterlijke zien , verdient deze Roman, die in eenen luimigen en vrolijken dijl, Gg 5 fchoon  474 DE graaf EN ZIJN LIEFJE. fchoon nergens de zedigheid kwetzende , is opgefteld lolfpraak; zo wij op het wezenlijke zien, zal dezelve! volgends de opgave des vertalers, wiens vertaling wel is uitgevoerd,op nieuw duidelijk maken; „dat de neigingen van het hart, boven al in het ituk der liefde, zich niet ligt laten bepalen of uitdoven : dat de zucht naar rijk* dom en ftaat, die anderszins op de gemoederen der menfchen , zulk een onbepaald vermogen uitoefent , in dit geval, niet zelden, haare kragten, te vergeefs, fpilt - dat de voortreflijkheid en edelheid eener vrouwelijke ziele, meestal, ook in "den nederigften ftaat, uitfchittërt en kennelijk is - dat het natuurlijk fchoone en bevallige geene tooizels behoeft, daar het, in het Idee i der nederigheid , niet zelden , het Iterkst in het oog blinkt — dat edelmoedigheid, in de handelingen der liefde, in die van eene te leur geltelde liefde, ook in vrouwelijke karakters , vallen kan; en dat een vuurig Minnaar zich, ter bereiking zijner oogmerken, niets ontziet, listig en vindingrijk is, en de item der vriendfehap, voor die deiheide, zwijgen doet." - Maar tevens zal men oordeelen, dat het waadchijnlijke niet ltipt in het oog gehouden , maar alles zeer Iterk geoultreerd is - ten opzichte van de karakters en van de gebeurenisfen. Graaf silbe rbau, de held van dit werk, verheft op Gravin f rede rica, hij wint haare wederliefde, en op één enkel gezicht wendt hij zijne min op een meisjen , dat in de kerk zijne aandacht tot zich trekt. — Hij vangt met dit meisjen eene briefwisfeling aan , gelijk hij zich verbeeldt, doch, waar in hij bedrogen wordt door zijnen mededinger naar het hart en de hand van frederica, den Baion frangsatz. welke zijne brieven opvangt, en zelve onder den naam van eleonora f o r w e i n , eene oude Non in het Klooster,in het welk silberbau zijn meisjen vermoedt te zijn, beantwoordt , en deze liefde aan f red erica onttlekt, waar op eene lloring der liefde en genegenheid tusfchen Graaf silberbau en frederica volgt, het welk natuurlijk is; maar is het volgende wel zoo natuurlijk ? silbe rbau krijgt bericht, dat el eo no ra FORWEiN, welke hij voor het meisjen hieldt, dat hij in de Kerk gezien hadt, in her Klooster overleden is , en nu gaat hij , overëenkomftig ook met den zin van zijnen Vader, weder op f rede rica los, welke hem zijne voorige onftand-astigheid vergeeft; en alles wordt tot een huwelijk bepaald, met goedkeuring  DE GRAAF EN zijn LIEFJE. 475 ining der wederzijdfche Vaders. De Baron frangsatz, woedend, dat hij f re de rica moet^misfen, j prst den Graaf'in den duisteren avond op in een' bosch, en fchiet op hem , doch kwetst alleen zijn paard , het welk gelegenheid geeft, dat silbe rbau in het hu's van den Jager iiilkur komt, alwaar hij in wilhel, mina, welke bij dezen, als zijne dochter in huis was, i fchoon zij eigenlijk eene vondelinge is, zijn meisjen her; kent, dat hij in de Kerk te vooren gezien, en dat hij i lief gekregen heeft. Op édns herleeft deze liefde, hij befluit te breken met frederica , niettegenltaande ; zijne zaken met haar reeds zoo ver gevorderd waren. —• Frederica ontdekt de reden van deze breuke, geeft Iaan wiliielmina een bezoek, en d.ze beiden twisten in edelmoedigheid, over den perfoon van silbe rbau, voor welken wilhelmina bij de Gravin ten besten fpreekt, en ten einde zijne verdere aanzoeken te ontgaan, zich heimelijk wegbegeeft uit het huis van hilrur; waarna frederica, met behulp van silberbau s Vader, eene vrij derke poging doet, om het hart van silberbau aan zich op nieuw te verbinden, doch ditmaal te vergeefs. Integendeel, hij begeeft zich op weg, om zijne verloren wilhelmina, zijn Lief)en, op te zoeken; maar valt ten huize van den ouden Overften traunfeld in eene hevige ziekte. — Iutusfchen ontdekt de Baron frangsatz het verblijf van wilhelmina, en maakt van die gelegenheid gebruik, om haar silberbau in de armen te voeren, in hoop, dat hij daar door gelukkig alleen bij frederica het veld zal behouden. Hij geleidt haar in het huis van den Overllen traunfeld, die in wilhelmina zijne weleer , verloren Dochter herkent, en nu herdelt ook de Graaf, ) en wordt met wilhelmina gelukkig; en op wilhelm in a's voorfpraak belluit nu frederica, die silberbau toch onherdelbaar misfeu moet, om den Baron frangsatz tot haaren echtgenoot aan te nemen, en „ dra verfcheen de heuglijke dond, die onze twee paar gelieven aan eikanderen verbondt." — Wat, dunkt u Lezer! heeft silberbau's karakter omtrent frederii. ca niet vrij wat verfchoning nodig? En zijn zulke fchieliike veranderingen , en nogmaals veranderingenals bij hem , en bij f r É d e r i c a zelve, wel waarfchijr.iijk, zijn zij prijslijk? Wiliielmina's karakter heelt ons bet meest voldaan, ook .boezemt het karakter van den ouden Overden tral'nfeld haaren Vader achting ui. Schets  47^ C. GIRTANNER Schets van het huislijk leven, en charakter van lodeiv Ij k XVI , Koning van Frankrijk. Uit het Hoog' duitsch van c. girtanner. Te Utrecht, hij W. van fjzerworst, Academie Drukker, 1793. In gr. Svo. 164 Bladz, De prijs is f 1 - : - : De Heer girtanner, een geflagen vijand, zoo het fchijnt, van de Franfche Staatsomwenteling heeft in dit boekdeel alles bijeengezameld, wat immer tot lof van lodewijk den XVI in de nieuwspapieren als ander-» ziuts, is verhaald geworden, misfehien om zijne profetie , welke wij op het einde van dit boek in deze weinige woorden famengetrokken vinden: Zwaar zal de wraak des Hemels die monfiers trejfen, die dezen goeden Koning hebben vermoord, des te meer klem bijtezetten. Het geen dit werk grotelijks verdagt maakt, is dit, dat 'er in het geheel bijna geene gebreken van den Koning in vermeld worden, dus men het voor eene zeer onvolledige fchets .van deszelfs charakter tc houden hebbe, ten ware het nog met een tweede deel agtervolgd wierd, waar van wij echter op den tijtel of voorrede niets gemeld vinden ; want hoe men ook over het lot van den ongeïukkigen Monarch denken moge, dit blijft zeker, dat hij een mensch geweest is, en dus ook wel met eenige menfchelijke gebreken zal behebt geweest. zijn ; welke een onzijdig Schrijver even zeer als iemands deugden behoort aanteitippen , om bij het Hot uit die beiden de juiste rekening optemaken. Liefhebbers van Anccdotes zullen hier nog al het een en ander aantreffen, 't geen hunne opmerking verdienen zal , fchoon dc meesten van dezelven aan iemand , die wat gelezen heeft, reeds bekend zullen wezen. Het weinige ten minften dat ons uit dit gehele werk, als nieuw is voorgekomen , beftaat hier in; - dat de Koning op St. Bartolomeus dag geboren was, en dat zulks van fommigen wegens het bloed en den moord , waar mede die dag getekend ftaat, reeds als een kwaad voorteken befchouwd wierd. — Dat de Monarch een groot liefhebber was van Slotenmaken , en dat hij verfcheide uren van den dag zich in zijne fmederij met dat werk gewoon was, onledig te houden. Ook is ons de volgende Anecdote, die wij bladz. 23 vinden aangetekend, nooit zoo omftandig bekend geweest ,  SCHETS VAN LODEWIJK XVI. 477 wecst, weshalven wij ze onzen Lezers tot eene proeve zullen mededelen. , „T „ Op den 10 Mei 1774 , ^ lodewijk ?V algemene blijdfchap van gantsch Frankrijk het hot verliet terftond'Verfailles, en begaf zich na Choify. Niemand bleef bij het lijk, dan alleen de bedienden, die . ter begraving nodig waren , en daar mede weid alle fpoed gemaakt. Het lijk werd geopend eer het nog regt koud was , en na verloop van tweemaal vierentwintig uren werd het al weggebragt na de koninglijke- Grafplaats St. Denis. Het lijk werd gezet op een jagtwagen, alleen verzeld van veertig gardes dujCorps en eenige pages , die fakkels droegen. De lijkftaatfie ging niet langzaam, maar op een vollen draf. De toekijkers lachten en fpotteden. De herbergen langs den weg waren vol van dronken menfchen , die zongen en juichten. Een herbergier belastte aan een van dezelven die zich al te onbehoorlijk gedroeg , dat hij zich ftil zou houden, dewijl de lijkftaatfie van lodewijk XV. zoo even voor bij de venfters trok. IVat! (nep deze Karei) d>-e hond heeft ons van honger laten fterven, terwijl ntj leefde , zou hij ons nog van dorst verfmagten laten , nu hij dood is? Geheel Parijs bewonderde dezen zogenaamden gcestigen inval." , Nog verdient het zijne opmerking, dat de Koning voor de voltrekking van zijn huwelijk, een tijdvak, waar in hij zich alle de Koninglijke kundigheden moest aanfchaffen , zoo weinig aanmerkenswaardigs lchijnt uitgevoerd te hebben, alzoo het gantfche verhaal daarvan m een paar gezegdens bcdaat , cn op een enkel pagina ^Voorts denke niemand , dat deze 164 bladz. alleen met 's Konings deugden zijn opgevuld - men vindt er ook eenige deugden van de Koningin bijgevoegd en daar en boven zijn 'er nog verfcheide dingen tusfchen gelast, die op het charakter Van den Koning weinig of gene betrekking hebben , gelijk als onder anderen de plegtigheid van 's Konings kroning en zalving, die alleen 12 ot 13 bladz. beflaat. , •• Meer aanmerkingen zouden wij hier kunnen bijvoegen, dan daar wij alleen geroepen worden, om het boek van den Heer girtanner en niet het charakter van den Koning te beoordelen, menen wij genoeg gezegd te hebben. ^  47S H E Ij N E Verhandeling over de Vrijheid en Gelijkheid in de Republiek der Alhenienfen, toegepast op die van Frankrijk, Door den Heer Hofraad h e ij n e. Uit het Hoogduit sch Vertaald , benevens eene Voorrede en Bijvoegzelen van den Vertaler. 68 Bladz. In gr. Otlavo. De prijs is f: - 8 - : De Heer heijne boos, geweldig boos, op de tegenwoordige beftuurers der Franfche zaken , tracht in deze verhandeling eene vergelijking te maken tusfchen Frankrijk en de Republiek van Athenen, om langs dien weg de onheilen, waar in de Franfchen zich, naar zijne gedagten, hebben nedergeilort, des te fterker te doen uitblinken. ■ Uit het beloop der gehele verhandeling blijkt, dat de Hofraad voor goeden munt heeft opgenomen, het geen de vijanden der Franfche omwenteling daar van verteld hebben; ten minften hij neemt van dezelven alles over, dat in (laat is, oin haar in een ongunftig daglicht te plaatzen ; terwijl hij daar en tegen gunftiger berichten van ooggetuigen, gelijk als van cam pe en anderen, als komende in zijne kraam niet te pas, ongemerkt laat voorbijgaan. Uit de bittere fcheldwoorden van Schurken, Domkoppen, Srdriegen, enz. waar mede de Hofraad het Franfche volk, en deszelfs Vertegenwoordigers, telkens overlaadt,blijkt middagklaar, dat zijne pen is gedoopt geweest in gal,en beduurd door eene partijdige geestdrift, die zijn gefchrijf de opmerking van onbevooroordeelde menfchen onwaardig maakt. _ De meesten van zijne aanmerkingen zijn overdreven, buitenfporig of ongerijmd, en dragen al tezigtbare kenmerken, dat zij alleen zijn ingerigt, om de voordanders van het Fransch Systema, daar van, ware het mogelijk, aftetrekken,en anderen, die tot nog toe geen partij gekozen hebben, daar tegen voor in te nemen. Om zijne vergelijkingen des te hatelijker te maken, heeft hij in zijne berichten nopens Athenen niet gevolgd den achtbaren Ilistoriefchrijver thücijdides, gelijk men van een man als heijne zoude verwagt hebben, maar een blijfpel van aristophanes, ■waar in het beduur van die genen, welke in den Peloponnefhchèn Oorlog het Atheenfche Staatsbewind in handen hadden. op eene belachlijke wijze wordt voorgefteld eene keuze voorwaar even ongerijmd, als of men het charakter van onze tegenwoordige Krijgshelden, na verloop van eenige eeuwen, uit den bedrogen Officier wilde opmaken. Soortgelijke vergelijkingen, als wij in deze verhandeling aantreffen, hebben, behalven dat zij voorbarig zijn,zoo lang de zaak laar volkomen beflag niet gekregen heeft, daar en boven weinig om het lijf; indien ze niet met de fchranderheid en onzijdigheid van plutarchus vervaardigd zijn Het zou misfehien zeer weinig moeite kosten, om eene foortgelijke vergelijk;ng te maken tusfchen den Hofraad heijne, en den Blijfpeldichter aristo- niA-  VERHANDEL. OVER DE VRIJHEID EN GF.LIjKH. ENZ. 479 phanes, vooral indien men ook de voornaamfte bijzonderheden overihan en zich meest tot kleinigheden bepalen wilde. De vrijmoedige Vertaler dezer verhandeling heeft in zijne noten velen van des Hofraad? aanmerkingen, waar in hi, de zaken vereroot uit haar verband rukt, of zhne pamjdyheid wit al te fterk doet doorblinken , op eene befeheide wijze weêrlegd en aangetoond, dat fommigen van de vergelijkingen veel beter op de foSe gebeurenisfen in Polen en elders dan op de Franfche omwenteling zouden kunnen toegepast worden. •t l, iammer, dat in de vertaling zoo veel Germamsmi en drukfouten zijn ingeflopen, die den zin dikwijls zeer duister maken. Nagelaten Schriften van wijlen den Heer Staatsraad vin scha aps - kop, in 't licht gegeven^ door den Vriiheer van knigge, uit het Hoogduit sch. le Arnhem en Gouda, bij J. H. Moeleman en M. van Lopik en Comp. 1793. I» gr' OStav0' 113 Jjladz' Be prijs is f : - 16 - : Het was niet zonder een zeker vooroordeel, dat wij dit boek begonnen te lezen, omdat wij van ter zijde reeds vernomen hadden, dat het niet zeer in den fmaak viel van onze landgenoten, maar nadat wij de levensbefehrijving van den lieer Staatsraad van schaap** ito., die zeker niet veel om het lijf heeft, hadden ten einde gebragt, kunnen wij niet ontkennen dat wij het overige gedeelte met groot genoegen doorbladerd hebben. Hetzelve behelst in elf Afdeelingen eene gantsch met onaamge Satijre op de genen welke de verlichting pogen tegentewersen. Deze Satijre is vervat in het bericht van eene verb terde inrichting der aloude Quast-orde, welke wordt voorgefteld als eene Sociëteit of Broederfchap voornamenlijk ingerigt, om het listig meufchelijk verftand en deszelfs heerfchappij te keer te "aan — de oude waardigheid van een, op authoriteit en traditie, gebouwd geloof, weder te herftellen; het rijk der zoogenaamde verlichters voor a tijd te verftoren; - diegenen, welke wanen, zich altijd boven hunne broederen te kunnen verbeften, op allerlei wijze tot demoedigheid te brengen , om de gulde middenmaat onder de menfchen te behouden, — de affchmvelijke mis. daad der tolerantie tegen te gaan, en tegen de vervloekte publiciteit denk-fpreek- en druk.vrijheid manmoedig te ftnjden. Broeder ad ah wordt opgegeven als de eerfte Stichter dezer orde; onder de volgende Aardsvaders had zij verfcheide uitmuntende voorftanders, als mede ondsr de Rechters en Koningeri van het loodfche volk. Ook had zij zich tot andere volken uitgebreid; — eene grote menigte der fchoonde loge's dezer orde bloeide in Ninive, Babijlon, Sardes, "".gijpten. Meden en Perfièri; nebukadnezar, sardanapalus , oresus KAMBIjSES, PseuDo-,s meKj- Dis, ochus en veel meer andere Monarchen had zij oe eer onder hare doorluchtigfte broederen te tellen. in  480 VAN SCHAAPS-KOP, NAGELATEN SCHRIFTEN. In de meeste Provintiè'n van Griekenland maakte zij in den beginne geen opgang, als zijnde de inrichting der vrije republijken, ten allen-tijde , voor haren bloei zeer nadeehg geweest. Het geheleTurkfcheRijk is, tot op den huidigen dag toe, volgens hare grondftelzels geregeerd geworden — in Rusland is zij vooral zedert den tijd van peter de groten zoo gelukkig niet geweest; — Spanjen en Portugal zijn tot nog toe hare beste Kweekfcholen, in Vrankrijk bloeide zij voorheen en wel voornamenlijk onder de regering van lodewijk den XIV. In Zweden, Noorwegen, Polen en de Nederlanden ontbreken haar gene verdedigers, in Italien ftaat zij in het grootst aanzien, voornamenlijk door de begunftiging en medewerking der Paufen, die door haren invloed bijna alles hebben uitgevoerd. Zij heeft hare meeste broeders thands nog onder de Geestelijken, onder de Koningen en Geneesheeren. Bij de aanneming van nieuwe leden, hebben boven anderen de voorkeur alle rijke perfonen, vorsten, edellieden, vooral, die aan hoven verkeren, landjonkers, rechtsgeleerden, bijzondere blote Civilisten, Opperhoofden in Rijksfteden, Domheren, Kanunniken, Ridders, Monniken, Predikanten, Vorfteliike Hof of Stalmeesters, Dansmeesters, Zangmeesters, Spraakmeesters, en de leden van fijne en mijstieke Geuoodfchappen. Alle wijze en verlichte mannen ftaaii bij haar in het zwart register aangetekend, gelijk als nicolai in Duitschland cn anderen. Zij verzet zich met alle magt tegen het fchrijven van boeken en vooral tegen de vrijheid der drukpers. Rang, geboorte, gedacht, zitting en ftem in ftaat, worden bij haar ftandvastlg boven verftand, wijsheid, talenten en gezonde wijsbegeerte gefield. Ook verzet zij zich ten fterkften tegen de zagt tot Vrijheid, die uit Vrankrijkhaaroorfprong genomen heeft, en tot alle landen ovefflaat. Tot inftandhouding der orde, moeten alle nieuwe plannen van opvoeding verworpen worden, en alle kinderen weder op dcuzelfdeii voet, gelijkvormig naar de oude gewoonte , worden onderwezen, om langs dien weg nuttige leden voor de Quast'orJe aantekweken. Om de orde tegen vernietiging te bewaren, moeten de bijzondere leden de Schriften van alle die genen, welke niet tot de orde behoren,dadelijk bij hunne verfchijning verachten,en derzelverSchrijvers als gevaarlijke perfonen, en nieuwigheid zoekers, uitkrijten. Ook moet de tolerantie als de pest vermijd worden , en dezelve als verderflijk voor den Godsdienst allerwegen worden uitgekreten. Dit weinigje zal genoeg zijn, om onze Lezers van de inrichting dezer Satijre eenig denkbeeld te geven, wij kunnen de zulken,die gene volftrekte vijanden zijn van zoortgelijke gefchriften, de 1 zing van dit boek gerustelijk aanprijzen, en durven de zodanigen, welken niet dadelijk tot de Qjiast-orde behoren, wel verzekeren , dat zij zich die moeite niet zullen beklagen, ten minften, dat zij vele dingen zullen aantreffen, die zij hunne opmerking dubbel waardig zullen oordelen.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgerigt in 's Hage voor het jaar 1792. Te Amflerdam, Haarlem, en 's Hage, hij J. Allart', C. van der Aa en B. Scheurleer. Behalven LV. Bladz. Voorwerk, 216 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 2 - 12 - : Behalven het Programma des Genootfchaps voor het jaar 1792. en de aanfpraak van den Eerw. Heer h ilï ebrand vs mentes, Predikant te Amflerdam, int 's Genootl'chaps algemeene Vergadering , gehouden op donderdag den 13 September 1792. gedaan, behelzende: Het onberekenbaar groot belang der Christenen in de onwrikbare vastheid van die waarheden, tegen welke de listige aafivallcn, ook in onzen tijd, wel allermeest zijn ingerigi, bevat , dit Stukjen der Maatfchappij gelijk zij zich noemt, tot verdediging van den Christelijkèn Godsdienst , eene wel opgetelde Verhandeling van 'den Heere r>ioNi]sirs van de wijnperss'e S. S.Theol.DoB. Phil. ÏS'Iath. & AJlr. Prof. te Leiden, dragende den titel van : Betoog der waare en eeuwige Godheid van onzen Heere j e s u s christus; tegen hedendaagfche bef rijdingen. Wij noemen ze' eene wel-opgeftelde Verhandeling , ïilzoo de Hoogleeraar alles in dezelve heeft verëenigd , en als onder' één gezigtpunt gebragt, het geen' 'aangevoerd kan. worden , voor het leerftuk van de waare en eeuwige Godheid van onzen Heere jesus christus; sis ook, dewijl zij Zoodanig is opgefteld, dat zij van die belijders van het Christendom zelve zondet hinder-' iiis kan gelezen worden, die dit leerftuk in twijfel trekken of ontkennen, zijnde de Hoogleeraar befcheiden genoeg, om te erkennen, gelijk hij doet, in zijnen wensch Bladz. 23. ,, dat 'er bedaarde waarheid-zoekers zijn, die niet gaern aan Gods Woord, of den Heere jesus, willen te kort doen, maar egter, (bij fommigen met eenen angstvalligen ftrijd,) met ons niet durven befluiten; die, op^Gods getuigenis, Hem houden voor den Zaligmaker der menfchen, maar aarzelen, om, op dat zelfde getuigenis, aan zijnen Perfoon die hoedanigheden, aan zijn werk dat vermogen, toe tc fchrijven, waar door alleen Hij ons redden kan, en onze toevlugt, vertrouwen, ert eeuwige dankzegging , waardig is — ook zulken, die, vae>. bibl. vi. deel., no. H» Hh zij-*  482 VERHANDELING zijne Godheid erkennende, daar omtrent egter in hunne gemoedelijke werkzaamheden gefchud worden." — Zoo-' danige menfchen, bedaarde waarheidzoekers, hebben ook, m de daad, alfchoon zij dwalen mogten, alle regt, om redenen van overtuiging te vorderen, en niet door veroordelende magtfpreuken afgezet te worden. - — Ee'ne aanmerking kwam ons, bij liet overfchrijven der bovengaande woorden te binnen, te weten, dat bijzonder de uitdrukking, en derzelver plaatzing, „ maar aarzelen , om op datzelfde (Gods) getuigenis, aan zijn perfoon*' enz. eene dubbelzinnigheid fchijnt te hebben. Het zoui naamlijk kunnen fchijnen, als of die bedaarde Waarheidzoekers hetzelfde Godlijk getuigenis in het ééne opzigt geloven,, en iq het ander opzicht daar aan hun geloof weigeren, het welk egter dc' bedoeling van onzen Wijsgeer met kan zijn, aan bedaarde Waarheidzoekers te last te leggen; welke daarom alleen gea'gt kunnen worden te aarzelen, om in het laatfte geval in te ftemmen, omcat zij met overtuigd zijn, dat het Gods getuigenis dien zin hebbe of kunne hebben, welke het leerltuk 'van jesus xvaarc en eeuwige Godheid daar in ontdekt. — Want waren deze bedaarde Waarheidzoekers daar van overtuigd , waarom en onder welk voorvvendzel zouden zij toch het getuigenis van God niet aannemen in dit geval j het welk zij in het ander geval geloven? — Geen Wijsgeerig Leeraar kon ook ontgaan , en da; Heer van de wijnpersse erkent zoo wel, als anders gevoelende, en overdagt menigmaal, het zijn 's mans woorden Bladz. 209. „ de groote duisterheid in het vereffenen der leere van jesus Godheid , met die der éénheid van het oneindig ondeelbaar Opperwezen. Maar, vraagt hij , zullen wij liet ééne leerftuk om het andere verwerpen, zq beiden wel gegrond zijn? Zou het geen gebrek aan Wijsgeerte wezen, zo men niet wiste , dat dikwijls twee dingen te gelijk beftaan, waarvan het verband ons verborgen is? " — Meer andere edelmoedige trekken komen 'er in deze Verhandeling voor, als de erkentenis, dat het mogelijk zij, dat iemand één of ander bewijs niet voldoende vinde Bladz. 24. Zoo ook in de aantekening Bladz. it* „ Dat het op zich zelve geoorloofd, en met goede uitleg-regels overëenkomltig is, bij zulke plaatzen , die eenige verborgenheid voorftellen , tot welke de Rede geene aanleiding geeft, te beproeven, of men, met eene voeg-  5w VAN HET GEN. TOT VERD. VAN DEN CHR. CODSD. 48J Voegzame verklaring, het bovennatuurlijke ontwijken konue: door dezelve in eenen zagteren zin, of oneigenlijk, of naar eene min gewone betekenis eenes woords, in toefpcling op volks fpreekwijzen, of gevoelens enz. op te vatten." — .,, , r, ., Eene verhandeling, dus wel - opgefteld, befcheiden , zaakrijk, beknopt, en daar de bewijzen voor de hoofdftclling in haar volle licht geplaatst en faam getrokken zijn over een belangrijk onderwerp , verdient, waarlijk, eene aandagtige lezing en overweging. — Ten einde onze Lezers daar toe op te wekken en de behulpzame hand te bieden, zullen wij dezelve voor hun 111 het kort fchetzen. Zij is in XXL Paragrafen verdeeld. — De eerfte Paragraaf' vangt aan, met het opmerklijke, dat daar in gelegen is, dat het in dc XVIII. Eeuw der.Chnstenheid nog bezwaarlijk fchijnt uit te maken, wat men van jesus,, den Stichter van het Christendom, te denken hebbe — dat de betwijfclaars van zijne eeuwige Godheid verme- %„ II.&Dit is evenwel geen bewijs tegen dit leerftuk, als of hetzelve, bij de meerdere verlichting, de proeve des tijds en cies vermeeraeroeu uuucu.uckj ma &.Vu uilftaan. Alzoo men §. III. van dien zwaai van denkwijze: kragtige cn onloffelijke oorzaken vinden kan in de gelteldheid onzer tijden ; welke vervolgends worden opgegeven. — Doch, die de Lezer in de Verhandeling zelve" nalezen en overwegen moet. §. IV. Wijst aan, hoe het onderzoek in dezen in te; rigtèn — Omtrent de Godheid van den Heere je sust christus moeten wij ons gedragen aan 't Godlijk getuigenis in de Heilige Schrift; door 't welk alleen wijf christus kennen — op enkele gezegden komt het ook alleen niet aan, hoedanigen wederzijds voor en tegen aangevoerd worden. — De verfpreide gezegden in 's Heeren woord moeten vergeleken, voorbarige gevolgtrekkingen vermijd , en aan gegronde uitzonderingen of oplosfingen plaats gegeven worden enz. — Alles wat over deze zaak, over de menigte van Schriftplaatzen daar toe betreklijk , derzelver echte lezing in de grondtaal enz. voortgebracht is, vult eene boekerij — de Schrijver zal daarom flechts ettelijke minst twijfelachtige bewijzen — in haar eenvouwigfte licht, cn bijzonder tegen over de hedendaagfche twijfelingen zoo plaatzen, dat een GodHh.a vree-  4*U Verhandeling vreezerid onderzoek daarin vastigheid vindt, en de uit* vluchten doorgaandsch meer voorgekomen, dan breedvoerig opgehaald cn wederlegd worden — Hij wil de bewijzen niet tellen maar weegen enz. Met de V. Paragraaf komt de Schrijver dezer Verhandeling tot zijne bewijzen, welke eerst ontleend zijn, uit christus godlijke naamen, godlijke eigen* fchappen §. VL Godlijke werken %. VII. en godlijke ecre %. VIII. Dit bij de Godgeleerden gewoone bewijs, wordt hier met eene oordeelkundige plaatzing der daartoe behoorende bijbelplaatzen, breeder uitgehaald, waarbij fomtijds eene verdediging van dezelven, oplosfmg van tcgenftrijdig fchijnende plaatzen gevoegd wordt, en dus befloten Bladz. 53. „ Zo wij nu al 't verhandelde aangaande christus Godlijke benamingen, eigenfehappen, werkingen, cerbewijzingen, welke ieder in 't bijzonder Hem boven alle eindige Wezens verheffen, nadenken; hoe onderfteuncn die bewijzen elkander met onwinbare kracht? Hoe kan de Bijbel Gods Woord, cn christus echter een bloot Schepzel zijn? — Hoe nadruklijk onderwijst ons hier omtrent de'H. Geest, wanneer in fommige hoofdftukken van 't Nieuw Verbond verfcheidene, of alle die foorten van bewijs bij ccn gevoegd , en opgehoopt worden! Men leze niet waarheidsliefde joünn. I. col. I. heer. I." De Schrijver gaat vervolgends over, om de hoogheid van jesus perfoon nog in verfcheiden oogpunten te befchouwen, en toont §. IX. aan, dat christus otifchuldig veroordeeld is, het welk alle Christenen erkennen, en redent daaruit dus: „ Doch, dan moet 'er zoo min grond geweest zijn, om hem van Godslastering, als van oproer te bcfchuldigen* De Godslastering werdt hem aangetijgd, omdat Hij zulke dingen van zich voorgaf, die het menfchelijkc te boven gingen; en door geene Godsdienftige Overheid uit iemands mond draffeloos mogten vernomen worden. — Derhalven, zoo jesus onfchuldig geleden heeft, is één van beiden waar: of Hij heeft zich gcenc bovenmenschlijke grootheid toegefchreven; of Hij heeft zulks naar waarheid gedaan, en de Jooden waren verpligt, en wij zijn met hen verpligt, op de blijken daarvan, door Hem aan den dag gelegd, zijne godlijke volmaaktheid te erkennen. Het cerffe kan men niet vasthouden." Het tweede aan te tconen maakt den inhoud van dezen uit.  VAN HET GEN. TOT VERD. VAN D£N CIIR. GODSD. 485 < §. X. Christus is de oorzaak onzer zaligheid, dit kan niet alleen betekenen, dat Hij de gronden van den natuurlijken en onveranderlijken Godsdienst; dat Hij de hoofdftukken der reine zedenleere — heeft komen leeren enz. - 't Euangelie onderricht ons overal, lezen wij Bladz. 63. „dat niet jesus leerredenen alleen, veel min de leere van den natuurlijken Godsdienst, maar, dat j e s u s zelve, dat is, zijn hoogwaardige perfoon , met alle zijne verrichtingen en lotgevallen, de grond onzer zaligheid zij." %. XI. Christus is de verzoening onzer zonden. „ Steeds hebben verftandige, zoo Trinitarisfen als Unitarisfen, een vast verband erkend tusfchen de leere van christus waare Godheid , en die van zijne voldoening voor de zonden: als welke beide of te famen beleden, of te famen geloochend, moeten worden. Zo Hij toch door zijn lijden aan de ftrafvorderende gerechtigheid Gods voor de zonden aller geloovigen hebbe kunnen voldoen; zoo moest Hij meer, dan eenig Schepzel, zijn. Zo integendeel zulks niet nodig ware, zoo konden althans geene andere oogmerken ooit zoo gewigtig zijn, dat God zelve daar toe zich als vernietigde, en, de geftaltenis eens dienstknechts aannemende, gehoorzaam wierdt tot den dood des kruis." — Deze lecre der verzoening te ftaaven, is derhalven het doel van deze paragraaf. §. XII. Vertoont ons christus betrekking op zijne Kerk, die de zijne is, en aan welke Hij alle weldaaden bewijst - Hij 'is haar Koning, Hoofd, Herder, en Man — Alle deze betrekkingen leveren Bladz. 97. ons driederlei bewijs uit van zijne waare Godheid — Vooreerst: welken Mensch, welken Leeraar, welk louter Schepzel enz. komt zoo veele eere toe? enz. — Ten tweeden, die - heilswerkingen voorönderftellen christus alwetendheid, alomtegenwoordigheid, almagt, genade. —■ Ten derden, alle die betrekkingen op Gods Kerk worden in het Nieuwe Testament hem toegekend , met fpreekwijzen uit, en toefpeelingen op, het Oude Testament : maar alwaar zoodanige betrekkingen op Gods Volk aan jehovah, bij uitfluiting, en met vertoon van Gods "ftrengen ijver tegen allen, die daarin iemand zouden laten deelen, worden toegekend. — Eindelijk wordt bier de tcgenbedenking uit 1 kor. XV. 24-28, beantwoord — Bladz. 98 volgg. XIII. Christus gezag over alle Godsgezanten — ' Hn 3 - De-  48ö VER HANDELING Deze allen ftaan gezamenlijk, geheel onderworpen , en dienstbaar, onder christus zorgvuldig wachten zich de Apostelen enz. van den minden i'chijn, als of zij iet deeden in hunnen eigenen naam. — Verders Hij zelve beftuurt zijne knechten op aarde, en bekrachtigt hen tot hunne gewigtige posten. - Hij zelve is het voorwerp , de inhoud, en de bedoeling hunner gezamenlijke zending en leere. — Hij zal over 'hen 't"oordeel houden, vonnisfen, en hun vergelden enz. — Hier wordt bijgevoegd christus gotüijk gezag over de Engelen Biadz. 115. §. XIV. Christus de geesi der oude Prophetle, bij welke gelegenheid van den aart der oucie huishouding, en van de Voorzeggingen des Üudcn Testaments, gefpro-. ken wordt. §. XV. Christus Godheid de kracht van het Euangelie, zonder deze is men genoodzaakt aan Gods Woord eenen mageren en krachtelozen zin te geven, en ontallijk zijn -de plaatzen, uit welke de Godheid des Heilands wel niet kan betoogd wonxn, maar die echter, uit de erkentenis daarvan eenen uitnemenden nadruk, eene der leere des heils pasfende verhevenheid, ontvangen, terwijl zij door een tegengefleld begrip flaauw en duister Worden. Verders maaken aanmerkingen over de verborgenheden in 't Euangelie, een geueelte van den iuhou 1 van dezen %. uit enz. §• XVI. Chkjstvs komst ten gerichte. Die ontzaglijke waarheid boezemt ons alle ueuachtzaamheid in, maar geeft tellens een krachtig betoog van jesus waare Godheid. -- Het welk dan verder ouuerfcheidcn en geleidelijk wordt voorgedragen. §. XVII. Christus eere- dienst geen af gods- dienst, integendeel Gods Woord ftelt uitdruklijk den Heiland, zoo wel als zijnen Vader , tegen over de afgoden , en zijnen dienst tegen over de afgoderij: waardoor op nieuws zijne waare Godheid geftaafd wordt. XVHI. Christus verwerping onverzoenlijk. Gelijk het geloof in Hem het voorgefchrevcn middel ter zaligheid is; zoo is het ongeloof omtrent Hem eene waare ongehoorzaamheid, en de zekere weg ter verdoemenis. - Zwaare bedreigingen, dus vastgemaakt aan de kleinachting van den Zaligmaker, maar nergens aan zijne te groote verëcring, kunnen ons leiden tot de bekende fluitreden, die, in zaken van twijfeling of ver-»  van het gen. tot verd. van den chr. godsd. 487 verfchil, ontleend wordt van de veiligfte zijde — enz. % XIX. Christus betrekking op God den Vader — In dezen §. wordt jesus befchouwd in betrekking op God den Vader, zoo ten aanzien van zijne ecnswezigheid, als van zijne ondergefcbiktheid. - Hij wordt met God den Vader te famen voorgefteld, en komt met dien in vergelijking 5 de Schrijver bedoelt hier zoodanige getuigenleen , waarin God de Vader voorkomt in zijne Godlijke werkingen, beltuur, of hoog gezag, en deze te lelijk aan christus gemeen gefield worden. — In de verhevene betrekking van den Heiland op zijnen Vader, komt vooral in aanmerking de naam van Zoon van God, welke naam in christus zeker iet hoogers beduidt — vervolgeuds befchouwt de Hoogleeniar Bladz. 193. volg. den Heere.jEsus christus in zijne onloochenbare onderhoonglieid aan zijnen Vader. — Hier is eene fchijnbare tegenltelling — Het komt 'er op aan, hoe deze te vereffenen. „ Daar nu, die jesus Godheid beltrijden, nooit, onzes inziens, de menigte van bewijzen voor dezelve kunnen beantwoorden; ts er integendeel voor de belijderen van dit ftuk alle ruimte van oplosfmg, zoo dikwils van Hem iet niet Godlijks, iet beneden de natuur en 't gezag zijns Vaders, iet eindigs, getuigd wordt." — §. XX. Christus betrekking op den Heiligen Geest. Men mag, in een betoog van de Godheid des Zoons het perfoneel beftaan des Heiligen Geestes — niet voorönderltellen —- maar wel , dat de Heilige Geest iet Godlijks zij, tot Gods natuur en volmaaktheid behoorende — En, zo men dan in den Heiligen Geest, ten minften eene godlijke kracht- of levens-werking erkent; zoo kan 't niet anders zijn, of, indien christus waarachtig God zij, moet tusfchen Hem en den Godlijken Geest, eene naauwe betrekking en onfeheidbaar verband zijn. Zoodanige betrekking, ons in het heilig Woord voorgedragen wordende, zou eene nieuwe bevestiging onzer hooge achting voor christus verkenen. Ook dit foort van bewijs heeft Gods getuigenis ons niet onthouden." Gelijk dan vervolgends breeder wordt aangewezen. En nu volgt §. XXI. het befluit, welk befluit in zich behelst de aanmerking, dat wij, daar de Heilige Geest in verfcheide Schriftplaatzen ons als van God den Vader zoo wel, als de Zoon, onderfcheiden wordt voorgeII h 4 fteld,  4™ VERHANDELING geld, daar uit leeren, dat de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest, de waarachtige en eeuwige God ziin Hier erkent dc Schrijver wel duisterheid, gelijk wif reeds boven zeiden, maar de Redenkunde leert ons dat eene tegenwerping alleen uit de duisterheid der zaak dat is: van onze onkunde, ontleend, geene kracht tot wederlegging hebbe; zo 'er geene klaare tcgenftrijdmheid 111 zij. ° J & ■ Nog drie aanmerkingen laat dc Hooglecraar hierop volgen, ten bewijze, dat men aan geenen ftrijd tusfchen Rede en Openbaring hier denken moet. - Vooreerst • Duizenden omzichtige , omtrent hunne behoudenis bezorgde, en in alle Wetenfehap befchaafde mannen Godgeleerden en anderen , hebben de Heilige Schriften niet aangekleefd, dan op duchtige bewijzen van haare Oodlijkheid. - Om der Rede wil dan moet men het tuangehe met verlaten, maar volgen. — Ten Tweeden Ook de Rede heeft, in 't geen zij leert, ondoorzienlijkê zwaarigheden. - Ten Derden. De eenheid Gods, om welke men de geopenbaarde leere der Dricëenheid zou ichroomen toe te laten, is veel meer een leerftuk der Openbaring, dan der menschlijke Rede. „ Zullen wij nu , dus eindigt deze Verhandeling, die 111 het eindige overal onpeilbare diepten vinden in de natuur des Onëindigen, en in het bellek zijner zaligende ontferming, geene onbegrijpclijkhqden achten te zijn? Daar alle de grootheid van den mensch zoo zeer verdwijnt bij de uitgebreidheid der Schepping; moet Zijn verftand zich niet buigen voor den alleen wijzen Schepper? — zullen wij de Openbaring, die (in weerwil van alle de donkerheden, die bij haar onderzoek de ge, Icerdfte hoofden vermoejen,) een licht onzer oogen %n een ftcunzel onzer Rede is, weigeren te volgen* omdat zij ons verder brengt, dan ons vernuft doen konde? Zullen wij den Bijbel, die altijd die natiën gelukkig onderwezen en befchaafd heeft, bij welken hij opzctlijk gebruikt en gevolgd werdt, en de troostvolle voorwerpen des geloofs vaarwel zeggen; waarbij de Wijsbegeerte^lve zoo onberekenbaar veel verliezen zoude?" Wij eindigen onze Rccenfie, met eene herhaalde aanprijzing ter lezing en overweging van deze Verhandeling, en met deze aanmerking, dat zo iemand moet twijfelen, of in de menigte van Schriftplaatzen, die ui dezelve aangehaald worden, derzelver waare zin en me-, hing  VAN HET GEN. TOT VERD. VAN DEN CHR. OODSDi 48*) ning fteeds en overal getrofTen zij , de Hooglecraar Bladz. 24. die bedenking reeds is voorgekomen, door dit gezegde: „ Het komt ook op tien of twaalf'Schriftplaatzen niet aan, fchoon niet ciin woord daarvan ons moge onverfchillig wezen," Nagelat ene Leerredenen van q. j. zollikofer, Predikant der Euangelifche Hervormde Gemeente te. Leipzig, in het Nederduitsch vertaald. Vierde Stuk, 479 Bladz. In gr. 8ro. Te Amflerdam, bij de Erven P. Meijer en G. Warnar*, 1792. De prijs isf 1 - 5 - : Ook deze bundel levert ons eene aangename verfcheidenheid op van gewigtige onderwerpen. Gevoelt iemand, dat het hem aan moed ontbreekt, tot het volbrengen van zijne uitgebreide pligten , en tot het ondergaan van zijn lijden, hij leze : de grondflagen en bronnen van den Christelijken moed, die in de eerfte leerrede ontwikkeld worden. — Verlangt hij een verftandig beftuur, hoe hij zich in eenzaamheid, en in de verkeering, in voor- en tegenlpoed, in allerlei bezigheden en lotgevallen van dit leven gedragen moet , hij raadplege de tweede leerrede, waarin hem de Godsdienst als de beflendige leidsman en vriend van den mensch word voorgeIteid. — Begeert bij zich zeiven te kennen, en zekerheid te hebben van de ware gcfteldheid zijner gezindheden en verwagtingen; hij vind hier vier leerredenen, die hem hier in behulpzaam kunnen wezen. Terwijl de twee eerften over de zelfskennis, de middelen om die te verkrijgen en de beletfelen der zelfskennis handelen, zo gaan de twee laatften, over de zelfbeproeving , over onze gemoedsgefteldheid en daden in het algemeen , en over de zelfbeproeving in opzigt tot het gebruiken van het H. Avondmaal in het bijzonder. — ls iemand op zedekundige onderweipen gezet, hij ftigte zich met de Verhandelingen over de arbeidzaamheid, de matigheid, en de ■ware eer. — En wil hij gaern het H. Avondmaal uit yerfchillende belangrijke oogpunten befchouwen, wil hij zich de verlosfende liefde, den hoofd-inhoud van het Euangelie, op het treffendst zien voorgcftel.i, hij leze de tiende en elfde leerrede, de eene over het H. Avondmaal een maaltijd van gemeenfehap ; de andere over het IJ. Avondmaal als eene liefde maaltijd befchouwd. —* H h 5 Wij  49° fl. Jr ZOLLIKOFER • Wij achten het onnodig de texten , waar over deze leerredenen handelen, hier bij te Hellen: daar zij flegts boven dezelve als Motto's geplaatst zijn. Indedaad, wat ook de waarde dezer leerredenen moge wezen, bijbelverklarmg Word hier te vergeefs gezogt. — Gélukkig zal het ook geweest zijn, wanneer de vergadering voor welke wijlend de Heer zollikofer predikte , enkel uit vrome menlchen beftaan hebbe , voor toehoorders van andere neigingen zou menigwerf eene ernftige waarfchuwing met te onpas komen, van zich met geen bezit van goederen te vleijen , die hun nog ontbreken , of zaligheden te verwagten, die zij nog nimmer zogten. — Dat het ware Euangelie van jesus christus in deze leerredenen fomtijds met allen nadruk fpreekt, is geenszins te ontkennen. Getuigen hier van de twoe laatften. De Christen , die het groot belang van de verlosfing door christus gevoelt, en iet'kent van de onuitdrukhjke liefde van God en zijnen Zoon, die zich hier in vertoont, gevoelt zijn hart diep getroffen , en verwarmd, daar hij hier een voorftel aantreft, dat de Goddelijke liefde in christus in het helderst licht plaatst, cn daarbij vol nadruk, vuur, en leven is. — Maar of deze hoofd-inhoud van het Euangelie wel genoeg heerfchend is in alle deze leerredenen, of dezelve niet wel eens daar ontbreekt, daar hij met rede venvagt kon worden , of de Heer zollikofer van de zedekundige onderwerpen , die hij behandelt , zich wel genoeg bedient , om zijne Toehoorderen bij hunne ongelijkvormigheid aan hunnen pligt ftil te houden , en hen dus de hoge waardij van de verlosfing van christus te doen kennen, hier over willen wij den Lezer zeiven laten oordeelen. Met dit alles bezitten deze leerredenen eene waardij, welke aan dezelve geenszins betwist kan worden, en van welke wij meermalen in het brede gefproken hebben. — Ziet hier ten proeve eene fchets van de eerfte leerrede over de grondflagen en bronnen van den Christelijken moed. Naar aanleiding van 2 Timoth. II: 3. Lijd, als een goed Krijgsknegt van jesus christus. — De Prediker begint met aantemerken , dat de mensch m vele opzigten , en in velerlei omftandigheden moed nodig heeft. Hij heeft moed nodig , wanneer hij zich geheel aan de deugd wil toewijen, wegens zijn eigen bederf , dat hem hier in verhindert, cn de menigvuldige ver-  nagelatene leerredenen 491 verzoekingen, waar aan hij is blootgelteld. — De mensch heeft ook moed tot verdragen en tot lijden nodig. — Uit aanmerking hier van onderzoekt de Heer zollikofer in deze leerrede, wat den mensch in het algemeen moed geeft, en wat hem derhalven ook moed kan geven, tot het volbrengen van zijne pligten in de haggelijkfte omftandigheden, en tot het verdragen van het ZWaarfte lijden. — i". De eerfte bron van moed voor den mensch, is het gevoel van zijne kragten. — Dit gevoel bezielt den Koning der dieren. Door dit gevoel munt de held boven den blohartigen uit. En zal de Christen moed hebben , tot het geen hij doen en lijden moet, hij moet dan dit gevoel van zijne kragten niet onderdrukken , maar opwekken en verlevendigen. „ Acht het gevoel van uwe „ kragten , merkt de Leeraar hier bij aan , toch niet „ voor hoogmoed. Zulks zou het dan alleen zijn, wan„ neer gij 'er u blindlings op verliet, haar als uw on,, vervreemdbaar eigendom befchouwde, en God , van ,, wien zij afdalen, door wien zij onderhouden worden, en van wien zij afhangen, uit het oog verloor. " 2°ï De tweede bron van moed, de overtuiging van eenen nabij zijnde, vermogenden bijftand. Hoe welgemoed is de verdrukte , die zijnen befchermer, de zwakke , die eenen held, de vriend, die zijnen vriend ter zijde heeft. En op welk eenen magtigen bijftand mogen wij ons niet verlaten , wanneer het ons ernftig te doen is , om als Christenen te leven en te lijden! — 3°. De derde bron van moed, de verzekering van eenen goeden uitjiag. Deze zekerheid heeft bij aardfche bezigheden en ondernemingen zelden plaats. Men hoopt op een misfehien , en met hoe veel kragt werkt dit misfehien reeds! maar de Christen ftrijd, werkt, en loopt niet op het onzekere. Zo zeker als hij zich bewust is, den weg te willen bewandelen, dien God hem aanwijst, zo zeker kan hij zich een goeden uitflag beloven. 40, De vierde bron van moed, de verwagting van grote yoordeelen, en beloningen. Wat doet de eer- en baatzuchtige al niet, wanneer hij zich het aanzien of de rijkdommen voorftelt, die hij op zijn doen of lijden hoopt meester te worden ! en hoe kloekmoedig moeten Christenen dan niet zijn , daar zij aan het einde van hunne loopbanen de glorierijkfte kroonen zien opgehangen! — Vijfde bron van moed, indien wij onzen pligt moeten  492 s. werenfels en t. 15. de elau ten doen , of lijden moeten in de tegenwoordigheid van zulke perfonen, in wier gevoelen en goedkeuring wij veel belang feilen, van wier goed gevoelen en gunst een groot gedeelte van ons geluk afhangt. — Wat verduurt, wat waagt de krijgsknegt al niet, wanneer hij onder het qo<» van zijnen veldheer ftrijd ! Christenen! gij werkt en ftrijd onder het oog van God! — 6». Zesde bron van moed, als wij voorbeelden van anderen voor ons hebben, die het zelfde gedaan, en met een goed gevolg gedaan hebben, wat wij moeten doen, en die dezelfde onheilen, welke ons drukken, met ftandvastigheid verduurd en blijmoedig overwonnen hebben, — En ontbreekt het Christenen aan zulke voorbeelden, vooral daar zij het grote voorbeeld van jesus hebben? 7°. Eindelijk, kunnen wij meer of min moed uit onze eige ondervinding fcheppen. De ondervinding van liet gene men tc voren, niettegenftaande vele moeijelijkheden, tot ftand gebragt of.geleden heeft, moet ons met moed voor het toekomende bezielen. Dit alles befluit de Leeraar met eene opwekkende vermaning , om uit alle deze bronnen van moed te fcheppen. Afzonderlijke toepasfingep heeft hij niet, daar zijne leerredenen geheel toepasling zijn, hij eindigt doorgaans met een Hot , het welk het te voren gezegde in het kort optelt , en aan het zelve door een hartelijke opwekking de laatfte fterkte bijzet, — Avondmaals - Voorbereiding over i Kor. XI: 16. Door sam u e l werenfels, f» leven Theol. . Profesfor te Bazel , der Gereformeerde Nederduitfche en Franfche Gemeenten in Groningen, als mede der Doopsgezinden aldaar, aangeprezen door ïiieod. brunsveld de 15 l a u, rustend Predikant te Groningen. Te Groningen, bij Th. Spoormaker 1793. 40 Bladz. In gr. Oetavo. De prijs is f - : 5 - : Schoon deze Redenvoering van den Hoogleeraar wet renfels reeds voor jaaren vertaald, en met 9 anderen van den zelfden verdienftelijken man uitgegeven is door m. schagen, heeft dc Eerw. de blau lust gehad, om dezelve thans weder afzonderlijk te doen drukken en uitgeven , uit hoofde van derzelver voortrcflijkheid, daar zij den waaren aart en het weldadig doei  avondmaals - voorbereiding. 4O3 doel van het H. Avondmaal ongemeen duidelijk verklaart, en ook de vertroostingen en verpligtingen van hetzelve zoo voortreflijk famenvoegt , als , zegt de Heer el au wel te wenfehen was, dat algemeen gefchiedde. Benevens eene aanprijzende Voorreden heeft de Heel blau hier en daar eene ophelderende aantekening geplaatst, om de ovcrëendemming van den Heere werenfels met den inhoud van de Formulieren der Hervormde Kerk aan te toonen ; benevens eene nareden ovel 1 Kor. XI: 28. (Volgens werenfels gevoelen.) Hel. één en ander verdient gelezen , overwogen en betracht: te worden ; wij prijzen het zeer aan , de Heer e l a 0 betoont zich eenen man des vredes in meer dan één op zigt,en heeft, door deze uitgave en aanmerkingen, in de daad den beminnaren van geleidelijk onderzoek eenen gewigtigen dienst gedaan. Gedagten óver de bloed èn watervloeijing uit jesus door floken zijde. Door den Heere m. j. de man, in deszelfs leven Med. Doet. Archiater der Stad en des Qjiartiers van Nijmegen , Lid van verfcheiden zoo in- als buitenlandfche Genootfchappen. Uit het Latijn vertaald, door w. l. krieger, Predikant in's Hage. Te .un fteldam, bij J. Allart, 1794- In gr. Octavo. 41 B(dm De prijs is f - : 12 - : ""Vliet lang voor zijnen dood, die in 1785 inviel, fchreef I> wijlend Dr. de man, deze Verhandeling, om geplaatst te worden in dc Aéta Nova Phijf. Med. Acade-> miae Naturse Curioforum. De Heer krieger had op zich genomen, om dezelve in het Nederduitsch te vertalen , dit was tot hier toe niet gefchicd , omdat het VIII. Deel van die geleerde verzameling vele jaren is te rug gebleven. Het wezenlijke van deze verhandeling komt hier op uit: De inwendige angflen en benaauwdheden, van den Zaligmaker, en zijne onuitfprekelijke lichaams fmerten, hebben eene groote famentrekking van vele bloedvaten in hem veroorzaakt , die nog vermeerderd is door de fchielijke koude der lucht, in welke hij naakt hong, en door de knellende banden, waar mede hem de armen en mogelijk ook de beenen aan het kruis gebonden waren , en waar door ook grooter flagaders zijn faamgedrukt geweest.  494 M. j. DE WAN, OVER ÖE BLOED EN WATERVL. ENZ* weest. Hier door is de omloop der vochten grootelijks belemmerd, en het bloed, in de ongeklemde vaten opè'engekropt, heeft eene aanmerkelijke uitzetting en fchuring veroorzaakt, allermeest in de Aorta; cn de Arterite Coronarite hebben van bet uitgezette bloed , meer dan gewoonlijk, in de zelfftandigheid van het hart overgevoerd. Hier uit is ontdaan eene meerdere affcheiding Van het waasfemachtige vocht, dat in het pericardium gedurig uitdampt, om het hart vochtig en flibberig, ter bevordering van deszelfs beweegbaarheid , te houden. Dus heeft de linkerzijde van het hart zich niet fpoedig genoeg kunnen ontlasten , 't welk dan ook niet heeft kunnen gefchieden door de aderen en flagaderen der long, noch door de regterzijde van het hart. 'Er bleef dus groote overvloed van bloed, en voor de regter holligheid en het regter oor van het hart, en in de holader: tc meer daar de vezelen en fpieren, door de pijnen drillende , het bloed met groter {helheid naar het hart hebben te rug gevoerd. Dus is de genoemde ader en het rechter oor van het hart daar door vervuld en aanmerkelijk uitgezet, en het bloed der aderen heeft door het hart minder vrij kunnen ontvangen worden. Het waasfemachtige vocht 'in het pericardium heeft dus, naar mate van zijne vermeerderde affcheiding, niet kunnen worden opgeflorpt, maar is vermeerderd en het pericardium niet minder uitgezet dan bij eene wezenlijke waterzucht plaats heeft. In dezen daat is j e s u s geftorven, en al het flagaderlijk,bloed door ftuiptrekkende bewegingen , door de knellende banden veroorzaakt, in de aderen opgehoopt, heeft daar nog eenen vermeerderden toevoer verkregen. Wanneer men nu delt, dat, door de-rechterzijde, langs den kant van de tiende ribbe, voer, misfehien ook eenigzins boven het kraakbeenig buigzaam uiteinde van de elfde ribbe, de fpies in eene fchuinfehe richting opwaards zij ingegaan, door de zelfdandigheid van de lever , en de opgevulde bolleader doordoken heeft, dan is dit bloed terdond uitgedort, en de ftcek , voordgaande , in het pericardium , heeft ook doorgang gegeven aan de vochten, waar mede het zelve was opgevuld. Het overige van deze verhandeling beftaat in eene opgave en wederlegging van de gevoelens van anderen , onder welke ook zulken zijn, die men ftil.had kunnen laten rusten — en in eene befchouwing van 's Heilands h>  C. C. L, HIRSCHFELD, VERHANDELING ENZ. 49$ lijden, die het'godvruchtig hart van den braven Schrijver zeer tot ecre is. Verhandeling over den goeden Smaak in de Philofophie, van c. c. l. hirschfeld. Uit het Hoogduitsch. 54 Bladz. In gr. Svo. Te Gouda , bij H. L. van Buma en Comp. 1794. De prijs is f: - 8 - : Een klein, maar over het geheel Wel gefchreven Stukjen, waarin de Schrijver de volgende drie zaken verhandelt. Hij toont eerst, wat men door goeden fmaak, dan wat men door Philofophie verdaan, en eindelijk, hoe de goede fmaak zich met de Philofophie verëenigeu moet. Dit laatde maakt het voornaamfte cn belangrijk-fte gedeelte van'dit Werkjen uits Wij zullen den Lezer van elk derzelver eene proeve mededeelen. Ten aanzien van het eerfte zegt de Schrijver Bladz. 2. Wan„ neer wij op onze eigene gewaarwordingen met aan„ dacht letten, zo zullen wij ontwaar worden, dat het welgevallen, of het misnoegen, 't welk het een of ,, ander voorwerp bij ons veroorzaakt, zekeren bepaal„ den indruk bij ons zal agterlaaten, 'Er heeft eene, „ door de natuur zelve vastgeftelde, betrekking plaats „ tusfchen de uiterfte voorwerpen en tusfchen de in? „ drukzelen, welke zij op de menfchelijke ziel maaken. „ Alles, wat op onzen welvaart en op ons genoegen „ eenige betrekking heeft, behaagt; alles, wat daar „ mede ftrijdig is, mishaagt. De eigenfehappen der „ dingen ftaan met ons in een naauw verband. De „ weldaadige natuur, die op onze volmaaking bedagt „ was, moest ons dezelve leeren kennen. De weg langs ,, de befpiegelingen van het verftand , en den langen „ keten van gevolgtrekkingen fchcen haar, ter bereiking „ van dit doel, niet gefchikt, niet de kortfte te zijn. „ Zij verkoos eenen korteren. Zij plantte den mensch „ een zeker gevoel in, om, zonder lluitredenen, het ,, algemeen verband tusfchen de voorwerpen en tusfchen „ derzelver nuttigheid, door de zinnen te kunnen leeren ,, kennen. Dit gevoel nu is de algemeene fmaak; ik ■„ geef het dezen naam, om dat het een eigendom van „ alle menfchen is. Eén zijner takken, of veel liever ,, een hoger trap van deezen algemeenen fmaak, is die, 5, welke zich voornaamlijk uitftrekt tot het fchoone; „ de  496 C. C. L. HIRSCHFELD si de gift van eene meer gundige natuur, welke flegts aan een gering getal menfchen te beurte valt; bit „ fchoone te kunnen waarnemen, het zij in de natuur „ of in de werken der kunst; dit tc kunnen doen, zon„ der eene lange infpanning van het veritand , allééH door middel van het zinnelijk genoegen , dat daar door „ in ons verwekt wordt4 — dit vermogen, of deze „ bekwaamheid der ziel is de fmaak, van welken wij „ hier fpreken. Deze bedaat dus in eene kennis van „ het fchoone door het gevoel, en drekt zich over alle ,, zoorten van fchoon mt" Dit wordt vervolgends verder aangedrongen, en getoond, op welke wijze deze fmaak hare rigtiog, befchaving, en verderking, verkrijgen kan; — Nu volgt het tweede Stuk, de vraag, naamlijk; „ welke dan wel die Philofophie zij , welke daarmede „ behoort verëenigd te zijn?" Eer de Schrijver deze vraag beantwoordt, hangt hij eene treurige, en in wei* nige, doch zeer derke, bewoordingen, eene allerzwartfte fehilderij van de Schoolfche Philofophie op, en bcduit, „ ik noem geene Schooien; wien is'het onbekend , waar „ nog zelf in onze dagen zoo menige apocahptifche ,,_Dweepers zijn uitgebroeid geworden." Nu vervolgt Hij, „ de wijsbegeerte trede, gezuiverd van alles, wat ,, niet tot haar behoort, in haare regte gedalte, en in. ,, haare natuurlijke pracht te voorfchijul, — zij trede „ in haare eigene fchoonheid nader! 'En wat worden „ wij nu gewaar? Wat is nu Philofophie? Zij is de ü bekoorlijke Leermeestcrcsfe in die waarheden, welke de menfchelijke rede uit zekere bewijs - gronden voor vast erkent; alles, waarin het verdand van den „ mensch door vlijtig nadenken eenige wezenlijke vor- deringen maaken kan, zonder hiertoe den weg langs „ het-getuigenis van anderen te nemen, ligt onder s, het gebied der Philofophie. Zij drekt zich uit over „ het wijde veld van al dat gene, 't welk de rede ,j blootelijk, door haar eigen poogen, begrijpen kan; „ en verheft zich bij deze kennis boven de algemeene „ inzichten verre heen. De Philofophie is hoofdzaak„ lijk eene wetenfehap van het waare en goede, voor „ zoo verre de mensch het zelve door zijne eigene ver„ mogens 'inzien en werkdellig maaken kan. Gelijk „ zij hem den weg aanwijst om de waarheid op te fpooren, zich daarvaH te overtuigen, dvvaalingen te ., ont-  verii» over den goeden smaak enz. 49? v, ontdekken en te vermijden , geregeld en juist te ,, denken en te oordeelen , den famenhang der waar,, heden in te zien, en daar door zijn vcrltand uit te „ breiden — zoo leert zij hem ook de kennis van goed en kwaad, benevens de beweeggronden, die hem tot „ het cerlle aanfporen, en van liet laatfte te rug hou,, den, en draagt hier door zorg, ook voor de verbe,, tering van zijnen wil." — Van Bladz. n. gaat de Heer h. over, om aan te toonen, op welke wijze de goede fmaak zich met de Wijsbegeerte verëenigen moet; ,, deze , zegt Hij , is ,, de voornaamfte grondftelling onzer overwegingen, en ,, het gewigtig vereischte , 't welk wij allen Wijsgee„ ren afvorderen. Philofophie en fmaak in één verband, ,, is de verëeniging van waarheid en fchoonheid. — ,, Dat de Wijsbegeerte uitvindingen doe, dat zij bewij,, ze, en de ontdekte waarheden tot een geheel bren,, ge; — de goede fmaak moet haar alle de fchoonheid, „ waarvoor zij vatbaar is, bijzetten, en haar met alle „ die aanlokzelen verderen, waardoor zij de- grootfte graad van zinnelijke bevalligheid bereiken kan. Het ,, is de taak der Wijsbegeerte zorge te dragen voor de „ gegrondheid haarer leerftellingen , en dezelve door „ fluitredenen te bekrachtigen; de goede fmaak moet op de fieraaden bedagt zijn, en aan haar al den verruk* „ kenden opfchik te koste leggen, welke de fchoone „ Kunften en Wetenfchappen bijbrengen kunnen. Phi,, lofophie en goede fmaak, moeten altijd in eene geluk5, kige harmonie met eikanderen gepaard gaan, zoo wel ,, bij het ontwerpen en aanëenfchakelen der waarheden , ,, als bij de inrichting van derzelver voordragt; nimmer 3, zondere zich dus het bevallig fchoone van de nuttige ,, waarheid af." Dit breidt de Schrijver verder in bijzonderheden uit, en geeft verfcheidene proeven op, waar uit ten duidelijkften blijkt , welke eene bevalligheid en nut eene goede cn welgeregelde fmaak der Philofophie aanbrengt. Wij twijfelen niet, of het geen de Heer h. ten dezen opzichte aanvoert, zal bij elk verftandigen eenen gereden bijval vinden. Het is eene aanmerking, die meermaalen gemaakt, en door veele voorbeelden bevestigd is, dat de menfchen, gelijk in Sndere gevallen, zoo> ook ten aanzien der Wetenfchappen, veel-al in uiterftert Vallen , en zich zelden door eenen geregeldeu finaak laten VAD. BIBi. vi.peel.no. ïl. Ii lei-  45>8 J. G. VAN0LDENEARNEVELDT, GENAAMD TULLINGH leiden. — Ook zijn de denkbeelden, gelijk de Heer H. in het begin reeds hadt opgemerkt, ,, met opzicht ,, tot den fmaak zoo verfchillende, als de klcedingert „ op een gemaskerd bal." Dan Hij heeft eenen zeer goeden weg betreden, en door verfcheidene proeven ten duidelijkften bewezen , dat een goede fmaak der Philofophie eene aangename bevalligheid bijzet , welke met genoegen zullen gelezen worden : terwijl men tevens daardoor aanleiding verkrijgen zal, om dezelve in meer dan één opzicht ook op andere Wetenfchappen toetepasfen. Berigtfehrift van CATiiarina de II, ter vervaardiging van een ontwerp voor een nieuw Rusfesch Wetboek ; vertaald door j. o. van ol de nb arne ve ld t, genaamd tullingh. Voorheen Advocaat Fiscaal van de Generaliteit. Te Delft, bij M. Roelofswaert, 1794. In gr. Svo. 232 Bladz. De prijs is f 1 - 4 - : Wij zullen, om de lezers met dit Stukjen ccnigzins bekend te maaken , een kort uittrekzel geven van het geen de Vcrtaaler in zijn Voorbericht, voor het zelve geplaatst, zegt, en dan vervolgends onze gedachten over het Werkjen zelve aan onze lezers mededeelen, fchoon wij ons nogthans zoo veel mooglijk onthouden zullen, om 'er aanmerkingen op te maaken, opdat wij den Vertaaler niet voorüitloopen, welke ons in zijne voorreden hoop geeft op eenige vrijmoedige aanmerkingen over het berigtfehrift, die hij in het vervolg mobgMjk in het licht zal geven. — ' . De Vcrtaaler meldt, dat bij. gelegenheid kreeg, om dit berigtfehrift meer van nabij te befchouwen, door den Ridder van suciitelen,' Generaal Majoor in Rusfiichen dienst , welke hem een echt exemplaar van dit Werk toezondt, zoo als hetzelve in den Jaare 1770 te Petersburg-óp de pers van het Akademic der Wetenfchappen in: de Ruslifche, Latijnfche, Hoogduitfchc en ■Franfche Taaien gedrukt is; waardoor de Vertaaler dit Werk in verfchillende taaien lezen, en daardoor den waaren zin en mening overal 'beter ontdekken kou. 'Wij befpeuren uit deze voorreden, dat 'er nog eene Franfche Veitaaling, van dat zelfde Werkjen reeds in het Jaar' 1769 te Laufanne in 8°. uit gekomen is , doch , [ .... wel-  berigtschrift van c at har in a de II, enz. 499 welke de Vertaaler zeer onnaauwkeurig en gebrekig Vondt. In het lezen, zegt de Vertaaler verder , bleek het hem, dat de doorluchtige 00 elft er (of die genen, welke dit llukjen opgefteld hebben, onder haaren naam, ten minften wij twijfelen fterk, of de Vertaaler wel zeker zou durven beweeren en ftaande houden, dat het een ftukjen van haare hand is, hoe dikwijls wordt de naam van Vorst of Vorftin niet gebruikt, fchoon anderen het werk verrichten?) tot het zamenftellen van dit uitmuntend gefehrift zich hadt voorbereid door eene herhaalde lezing en overweging van de beste werken, en wel bijzonder van montesquieu, en van de Verhandeling del delitti e delle pene Van beccariA. De Vertaaler, overtuigd van de bijzondere nuttigheid van dit zoo belangrijk berigtfehrift, befloot de vertaaling van het zelve te ondernemen, en zijne Landgenoten aantebieden, vuurig wenfehende, iet toe tc brengen tot algemeen welzijn. Eindlijk meldt de Vertaaler ons , dat 'er reeds in het jaar 1769 eene Hollandfche Vertaaling van dit Werk is te voorlchijn gekomen, doch welke alleen eene overzetting was van de Franfche Vertaaling Van Laufanne, en dus dezelfde gebreken hadt, en dat het bovendien den Vertaaler hadt gemangeld aan de vereischte kunde in de rechtsgeleerdheid, fchoon de Vertaaler erkent, hiermede aan den Heer van woensel^ die toen jong Zee - Officier was , en vertaaler van dit ftukjen, niet te willen benemen den lof, dien zijne lust tot dc Letteroefeningen, zijne arbeidzaamheid, en zijne poogingen, om* het algemeen van nut te zijn, waarlijk verdienen. — De Vertaaler, welke door middel van den Heer van suchtelen nog al eenige Correspondentie op Rusland fchijnt te hebben, heeft ons evenwel nog in het onzekere gelaten, of 'er reeds volgends»dit berichtfehrifü een Wetboek in Rusland gemaakt is. Wij moeten 'cr aan twijfelen, nadien de Vertaaler dit anders met één enkel woord 'er wel zou hebben kunnen bijvoegen. Ons bellek laat niet toe, om wijdloopig over dit berigtfehrift te zijn, cn door eene opgave van het geen 'er in gefield wordt, onze lezers met het zelve behoorlijk bekend te maaken. Het zal genoeg zijn, als wij over het algemeen zeggen, dat het niet ontkend kan wordtu, dat 'er regels in worden opgegeven, die voortreflijk zijn li 2 en  50© J. G. VAN OLDENBARNEVELDT , GENAAMD TULLINGH en verdienden nagevolgd te worden, dat , als zulk een Wetboek , op die regels gegrond , in eene alleenheerfching of monarchie niet alleen gemaakt, maar behoorlijk onderhouden werdt, de menfchen minder over onderdrukking en geweld zouden klagen, waaronder zij meestal zuchten moeten, — wijders kan men niet ontkennen, dat de Vertaaler diende aan onze Ncderlandfche Rechtsgeleerden gedaan heeft, met van dit berigtfehrift eene nette overzetting te leveren, waardoor hnn, die hun best doen, en zich toeleggen, om in dat vak meer en meer kundigheid, cn verlichting te krijgen, zekerlijk een middel wordt aan de hand gegeven, om over zekere ftukken naauwkeuriger na te denken, en daarover uit dit ftukjen het goede te nemen, en het van nut te doen zijn. Doch tevens kunnen wij niet ontveinzen, dat men zeer omzichtig in het lezen van dit berigtfehrift te werk moet gaan, en nimmer uit het oog verliezen, dat het een berigtfehrift is, wegens een ontwerp van een nieuw Rusfisch Wetboek , hetwelk vele regels bevat, waaruit gevolgen getrokken zijn, die geen van beiden te pas komen in een Gemecnebest. Ja dat het zelfs zeer vele regels oplevert, welke men met een oplettend oog gade flaande, en behoorlijk wikkende, geen deck zoude zien houden, maar dra vervallen, doch ons daat het thans niet vrij, breder hier over uit te wijden. Wij zullen onze iezers nog van het een en ander een daaltjen mededeelen, opdat zij over den dijl en vertaaling zelve zou kunnen oordeelen, Hiertoe kippen wij bijzonder uit, hetgeen de Opdelfter in het tiende hoofdftuk van de vorm der fïraföejfewende rechtspleging pag. 46 fq. op de vijfde vraag. Welke is de maaiflaf van de grootheid der misdaaden ? zegt: „ Het oogmerk van het vastftellen der ftraffen kan geenszins geweest zijn, een gevoelig wezen te folteren. Het doelëinde der ftraffen is den fchuldigen te beletten, om de maatfchappij in het vervolg te benadeclen, en om zijne medeburgers aftefchrikken van het begaan van dergelijke misdaden. Daarom moet men zodanige ftraffen gebruiken, welke, evenredig aan de misdaden zijnde, den diepften en duurzaamden indruk op de gemoederen der menfchen kunnen maaken, en teffens de minfte wreedheid op het ligchaam van den veroordeelden wttöefenen. 23- 2'4- 215'  528 L.IJ.V. BURI , VERBL, EN BliDR, ONZE VRAGEN v. D. DAG» Het beloop van dit Blijfpel is dus, zo als men dat in veela kamerftukjens gezien heeft; — het geen ons onnatuurlijk voorkomt, is, dat het karakter van rubald te veel van het fleeperachtige heeft, om Mevrouw van zeptisz, die eene welleevende en verftandige vrouw verbeelden moet, te behaagen, dewijl hij haar zeer onverfchillig en boven mate lomp behandelt, zijn verftand moeite aandoet, oin haar te doen zien, dat zij flechts eene vrouwelijke kennis bezit, en over het geheel zich houdt, alsof de beleefdheden, die hem als vreemdeling aangedaan worden, geen genoegen voor hem, maar voor dien moeten wezen, die" ze hem aandoet, — wij twijfelen zeer, of deze gemaklijke regel in de uitvoering gelukken kan. De Gemaal van Mevrouw, die een nadenkend Prefident is, veel invloed heeft op het Landsbeftuur, en van Vrouwlief bemind wordt, heeft binnen zijue muuren weinig te zeggen, en is in zijn karakter niet volgehouden. ——. Ook vinden wij het zonderling, dat johan de knecht en t.izette de kamenier, over lavater's Schriften fpreken, cn johan na zijne domheid, al te luimige gezegden over dezen Ziener in den mond worden gelegd — want men kan niet wel dom en vernuftig wezen; cn het daaglijkfche leven, dat toch het origineel is, waarvan het tooneelftuk (zal het goed genoemd worden) de copie behoort te wezen, vertoont weinig dienstbaa» re geesten, die zo vernuftig fpreeken, (*) Intererit multum, Davusne loquatnr, Hetksne. De vertaling van dit ftuk is vloeibaar en zindelijk, behatven óatRegterin, (f) regtères/e behoorde te wezen, gelijk: 'keef fcher, heerfcheresfe, dienaar, dienaaresfe. Op pag. 13 leest men Gdudirf, moet zijn gaauw of gaauwëdief. -Onze Vragen van den Dag. Te Amfteldam, bij Allart, J794' In gr. Oclavo. 48 Bladz. De prijs is f :-iö-: Eene voorlezing vooreen Gezelfchap, zoo het fchijnt, bij hec eindigen van het verleden jaar. Hoe laat is het? Hoe vaart gij? Wat is het voor weêr? — Is'er ook iets nieuws? Deze zijn de vragen van den dag, die in deze voorlezing behandeld worden , de behandeling is op eene zeer levendige natuurlijke en vermakelijke wijze ingericht, maar teffens zoo, dat zij de menschlijke dwaasheden, in het fpillen van den tijd, en in andere zaken, die tot de voorgeftelde vragen betrekking hebben, geestig aanwijzen. Zulk eene voorlezing moet den toehoorderen bij uitftek vermaakt en behaagd hebben: en dat zij dat ook doet aan de genen, die ze lezen , blijkt daar uit, dat het reeds de tweede druk, is dien wij van dezelve voor ons hebben. C) H 0 R- eeds vroeg, zegt de Héér van hamelsveld, i, in de Algetnéene Inleiding voor de Spreuken * <5 werdt het voor wijsheid geacht , dat men opmerk-' it zaam de bedrijven des menschlijken levens, de on,-, derfcheiden drijfveêren eh bedoelingen der menfchen in hunne gedragingen, en het onderfcheid en de uitkomst hünner lotgevallen, gadcfloeg ; / de aanmerkingen, die men uit dit alles afleidde, vervatten de ou,■5 de Wijzen in gedenkfpreuken, in bondige uitfptaken^ „ welke men, wegens de voortreflijkheid van den in,, houd , dikwerf den naam van gouden Spreuken ge,, woon was te geven. - Wij vinden ze bij alle ons 9, bekende oude volken, ook onze voorvaders hebben 'er hun werk van gemaakt , om ze te verzamelen , en aan de nakomclingl'chap over te leveren. Wie kent riet den Spiegel van den ouden en nieuwen tijd, „ van den zoetvloejenden en zoo algemeen nut* ,, tigeii Volksdichter cats, welk Deel van zijne Werken grootlijks uit zoodanige gedenkfpreuken , en fpreekwoorden , is faamgefleld. — Zoodanig eene j, Verzameling van Gedenkfpreuken bevat dit Boek, ons,, der den naam van Spreuken van Salomo irt de rolle ,, van de Heilige Boeken des Ouden Testaments voor;, komende." Hij merkt vervolgeuds aan, dat de meeste van de 300c* Spreuken 1 Kon. IV: 32. voor ons verloren Zijn, en wij alleen die overig hebben , welke in dit B ~>ek dec Spreuken van hem voorkomen. — „En, dat ook deze j; niet alle door Salomo zeiven zijn uitgedacht , mag men, met zeer veel fchijns, daaruit belluiten , om dat 9, 'er veelen onder zijn, die tot het burgerlijk levert bchooren, welke Salomo, aan zijn prachtig cn lu.N>„ urrijk Hof, niet of naauwlijks door eigen ervaring „ heeft kunnen waarnemen, hoe opmerkzaam hij ook 3, de menfchen moge hebben gadegellagen , maar die < 9, door oude Wijzen, welke in lager kringen der Maat- vad. biel. vi. deel, no. 1,2. £ 1 „ fchap-  53$ ij- van hamelsveld „ fchappij verkeerd hadden , waargenomen , en door ,, hem getoetst, en voor de vergetelheid, door ze op ,, tc fchrijven, bewaard zijn geworden." De Hoogleeraar verdeelt vervolgends dit SpreukenBoek in drie deelen. „I. Hoofdft. I - IX. II. Hoofdfi. X— „ Hoofdft. XXII: 16. dit heeft twee Aanhangzels, hef ,, eerde. Hoofdft. XXII: 17 tot Hoofdft. .XXIV: 22. en „ het tweede van Hoofdft. XXIV: 23 tot aan het einde .., van dat Hoofdft. III. Hoofdft. XXV XXIX. is vol„ gends het opfchrift, eene latere verzameling van „ Spreuken, die van Salomo afkomdig waren, cn\velke „ Verzameling door eenige Geleerden aan het Hof van „ Hlskia, den Koning van Juda, in orde gebragt is." — „ Eindelijk heeft dit Derde Deel, of wel het geheele ,, Bock, nog drie Aanhangzels; vooreerst:Hoofdft.XXX* „ eene Verzameling van zinrijke Spreuken van zekeren agur, zoon van jake. Ten tweeden, Zedefpreu„ ken voor eenen Koning, die in het opfchrift aan zeke- ren Koning lemuül, die ze van zijne moeder ge„ leerd hebbe, worden toegefchreven, Hoofdft. XXXI: ,, 1—9. En eindelijk eene fraaie Zedeprejit , of teke„ ning van eene beste Huisvrouw, van eenen ongcj, noemden Schrijver Hoofdft. XXXI: 10 31." Eindelijk fpreekt de Heer van hamelsveld van de nuttigheid van dit Boek, verdcedigt het met de woorden van eichhorn tegen zodanigen, welke laag op het zelve gevallen zijn, en beüuit: ,, Na alles, wat ik „ aangemerkt heb, is het niet nodig de achtbaarheid ,, van dit Boek wijdlopig te bewijzen. Het beflaat, „ met het grootde recht, eene plaats onder de Heilige ., Boeken des Ouden Testaments, gelijk het ook, door „, de aanhalingen uit hetzelve, in het Nieuwe Testa„ ment daarvoor erkend wordt, welks Schrijvers vaak „ dit Spreukboek, maar nooit dat van j e sus s ijr a c h , „ het geen echter toen reeds voorhanden was, hebben ,, aangehaald, waariiit men tot de onderfchcidene ach„ ting., die deze Boeken bij hen hebben, veilig beflui3, ten kan." Tot eene proeve der Vertaaling van den Heer van hamelsveld diene het begin van Hoofdft. IV. 1, Hoort, jonge lieden! hoort het onderricht uws vaders,- Scherpt d'ooren, opdat gij verftand en kunde krijgt, a. 'kGeef u de beste les, verlaat mijn leerT dan nier. 3. 'kWas  de schriften van salomo, enz. 531 i. 'kWas in mijn teêre jeugd de lievling van mijn' vader i Mijn Moeder hadt mij lief, als was ik 't eenig-t kind. 4. Zij onderwezen mij, 'k gedenk nog hunne woorden: „ Uw hart, zoo luidd' hun taal, houd'mijn gezegden vast, „ Sia mijn geboden gaê, dan leeft gij ééns gelukkig; 5. ,. Ko-jp wijsheid, koop verftand; vergeet dit niet, mijn Zoonl „" Verwaarloos mijne reen en mijne lesfen niet. ó. „ Verlaat de wijsheid niet, zij, zij zal u bewaaren, „ Bemin haar, heb ze lief, dan zal zij u behoên, 7. „ De wijsheid is het best van alles, koop dan wijsheid, „ Ja, koop gezond verftand voor al wat gij bezit, 8. „ Omhels haar, dan zal zij u eenmaal wis verhoogen, „ Houd haar in uwen arm, dan brengt zij u tot eer , 9. „ Met een bevalfge krans zal zij uw' fchedel Ceren, „ En u befchenken met een' prachtige eerekroou, Bij Hoofd/1. VI: 7. zegt de Heer van hamels* veld. „ Men heeft hier tegengeworpen, dat de mie,, reu des winters flapen, en dus geene fpijze nodig „ hebben, en dat het geen zij zoo vlijtig bij een 11e„ pen, eigenlijk mieren-eieren zijn, of eigenlijker geiproken, mierenpoppen. Ondertusfchen 4 fchoon dit „ zoo zij, evenwel brengen zij ook fpijs - voorraad bij „ een, en zij fchijnen, na het einde van den winter, „ reeds weder te ontwaken, op eenen tijd, dat zij an., ders gebrek aan voedzel zouden hebben." (*) ' Van Hoofdft. VII: 22, 23. geeft de Höogleeraar deze Vertaaling: 22. Hij volgd' haar traag, gelijk een os ter flachtlng gaat; Als een misdaadiger ter ftrafplaats wordt gevoerd; 23. Tot dat de minnepijl de lever hem doorboorde, Toen haastte hij, gelijk een vogel naar den ftrik; En even onbedacht, dat het zijn leven geldt. En zegt in de Aanmerk. „ Deze verzen zijn moel„ lijk in den Grondtekst, veele Uitleggers hebben ge- meend, dat zij eene verbeterde lezing nodig had,, den, ik geloof, dat zij vertaald kunnen worden, ge„ lijk ik ze vertaald heb, en dan geven, zij eenen zeer „ treffenden zin" enz. — Wij zullen hier eene andere ver- ("*) Verg d. c. van voorst, Uitlegk. en Godgel. Magaz. 1. Stuk* Bladz, 25, alwaar dit onderwerp opzetlijk behandeld 'wordt. —. IA a  S3'2 IJ' tfAN HAMELSVELD vertaaling, op eene verbeterde lezing gegrond, bijvoegen, welke een voornaam Geleerde gegeven heeft, en den Lezer laten oordeelen , of dezelve niet wel zoo goed met de in dit_ Boek overal heerfchende Parallelie overeenkomt. Hij ging haar regt/lreeks agter naa, gelijk een os ter Jlagtinge gaat ; of als een hert in de netten fpringt, tot dat een pijl zijn lever doorfnijdt, gelijk een Pogel zich haast na den frik, niet wetende, dat dezelve tegen zijn leven is. Deze Uitlegger leest dus voor VlN een dwaas een hert, vertaalt *t£31«5 door netten of frikken, en uit vergelijking van Jef. 111: 16. poogt hij.te bewijzen, dat dansfcn, Jprivgen betekent; gelijk hij ook vervolgends deze gegevene vertaling voortreflijk opheldert, doch welke wij, zonder te breedvoerig te worden, niet knnnen affchrijven. (*) Bij Hoofdft. VIII. zegt de Heer van hamelsveld. ,, Dit Hoofdft. bevat eene voortreflijke aan„ prijzing van de Wijsheid; die dochter van het Op„ perwezen, die hier, gelijk Hoofdft. I: 20. cn volgg. „ tot eene perfoon gemaakt wordt. - Zij is de wijs» ,, heid in den Godsdienst en deugd, maar ook de h> venswijsheid, in alle dc betrekkingen van het mensch„ lijk leven — want, dus ruim wordt Wijsheid tn dit Boek genomen. Hobfdfl- (*) Deze opgegevene verklaring U van den Oxfordfchsn Hoogleeraar th. hunt, en wordt behal-ven in de Oostetfehe Bibliotheek van MicHAëLis gevonden in AeNitwxe Algemeene Vadcrl. Letteroefening III. D. 2 St. Bl. 547. en volgg. doch waarmede men vergelijken moet IV. D. 2 St. Bl. 367. a r. woldus Obfcrv. ad Proverb. Pag. 18. habet etiam Stolida festinatione eam feqtiitur. Sic bos pergit ad lanienam; Sic cervus infilit in indaginem; Ubi pectus ejus fpgittn perfoditur; Sic avis properat in lsqnemn, Ignara, in quantum vitte discrimen incidnt. qui ibi porro ommïno est comparandu«. Huntianam intcrpretaiionem valde etiam kudat cl. juBBin Orat.quz Ling. llebr. Studium juventuti Academie» commendamr Pag. 20. — Csetenun ad totum hunc locum recte intelligendum coöferri debet f. va5Eeichard de vi Parv. Return in doctrina Morali I'az. 72. & fcqq.  de schriften van salomo, enz. 533 Hoofdft. X: 29. heeft de Heer van hamelsveld. jehova's weg en dienst is des oprechten vesting, Die onrecht pleegt, heeft flechts een ingellorten muur. Beter echter fchijnt men met arnold het woord weg tot den oprechten te brengen, cn jehova voor het onderwerp te honden, in dezen zin: jehova is een toevlugt voor den oprechten, Maar voor den Godloozen verflooriug v Zoo ook Hoofdft. XII: 20. Al wie ooit boosheên fraeedt, bedriegt op 't laatst zich zelveu , Maar die tot vrede raadt, heeft biijdfehap tot zijn deel. i heeft arnold beter. Bedrieglijke aanfiagen zijn in het harre der eenen , die twisc fmeeden; Maar eene oprechte goedwilligheid bij hen, die tot vrede randen.(vermaaneri) AVij kunnen ons hier, wegens de kortheid onzes befteks, in geene verdere aanmerkingen, die ook elders kunnen gemaakt worden, uitlaten, maar Hechts deze en |ene proeve opgeven. Hoofdft. XVIII: 1. heeft onze gewoone Overzetting, die zich afzondert, tracht na wat begeerlijks: hij vermengt zich in alle heftendige wijsheid. Ook zijn deze woorden volgends deze vertaaling meer dan eens van de Uitleggers verkeerd opgevat, De Heer van hamelsveld heeft De ongebonden zoekt zijn lusten te voldoen, En hij belagcht, wat bondig is. De Eerw. van voorst, na verfcheidene verklaaringen opgenoemd te hebben, geeft zelf deze, ,, een ,, zondaar, een dwaas, die zich afzondert, van God, zijn pligt, zijne reden enz. doet de Iterkfte navor„ leningen na lusten , d. i. hij legt zich geheel en al „ op het involgen van'zijne lusten toe." — ,, Wie ,, zou, voegt hij 'er bij, aan deze verklaaring tvvijfe?} len, daar het volgendevers dus begint; de zot heeft LI 3 ges-  •534 IJ. vam hamelsveld ■geenen lust in verftandighcid. (*) De Heer van vlc« ten heeft op het voetfpoor van schnurrer. Die twisten wil zoekt iets op voor die neiging, En hij ginnikt tegen het bondigfte beleid. Gm de paaien van ons bedek niet tc ver te overfchreden, zullen wij deze onze Recenfie met nog een paar Aanmerkingen van den Heer van hamelsveld beiluiten. De eerde is, welke wij bij Hoofdftuk XXVII: 23-27. vinden. „ Men kan dit, zegt de Hoogleeraar, voor 3, een puntdicht houden óp de voortreflijkhcid van het dille landleven, bijzonder van den herdersdand. — ,, iMiciiAè'Lis merkt te recht op,, dat deze zedenles „ bijzonder diende voor de Psraëliten, bij welken het ,, landleven de hoofdzaak uitmaakte. - Dc toenemen,, de Koophandel in salomo's tijd verdiende deze p, waarfchuwiug." (f) , Dc andere is bij Hoofdft. XXX: 2 6. „ Deze uitfpraken betreffen den Godsdienst, en derzelver na„ tuurlijke zin is deze: agur bekent, dat hij niet ie,, mand is, die een Geleerde wil heeten, zoo als men „ ze in dien en ook in volgende tijden, gevonden heeft, „ die hunne befpiegelingen eene hooger vlucht deedeit „ nemen , om de natuur en het wezen der Godheid „ te onderzoeken, maar die even daardoor dikwijls zich a, zeiven verloren in deze al te diepe onderzoekingen ; 3, alleen bezit hij de kennis der Heiligen, en deze leert ,, hem, te vrede zijn, met de wetenfehap en de bes, trachting dier waarheden, welke hij vs. .5 en 6. voor3, dclt, terwijl hij in de hooger verborgenheden omtrent 3, het Godlijk Wezen, die toch alle menfchelijk begrip 3, te boven gaan, zijne onkunde belijdt." Met deze en zoortgelijke verdandige cn menschkundige Aanmerkingen' heeft de Heer van hamelsveld deze zijne Overzetting verrijkt, en daar bij een gepast gebruik van den arbeid zijner voorgangeren, voornaamlijk van michaè'Lis, wiens verklaring over dit Boek tb'; al" (*) Dv c. van voorst, Uitlegk. Verhandel. II. St. Bl. ftoi. en volgg. — Verg. hem ook over het volg. 10de vs. 51.41 en a. dries se n in Syllog. bisfert. Tom. II. Pag. 1083. tï) Verg. den Godsdienstvriend IV. D. No. 21.  be schriften van salomo , enz. 53? altoos, en met regt , als een voortreflijk gefchenk _ is aangemerkt, gemaakt. Dat dan ieder Christen, dat inzonderheid onze jeugd hier van een dankbaar gebruik jnakc, en de Aanmerking van den zoo even genoemden Geleerden, door den Heer van hamelsveld, Bh 465. bijgebragt, beftendig in het oog houde. In de Inleiding tot den Prediker zegt de Heer va.n hamelsveld. „ Ik heb de gewoone Vertaaling van „ Prediker behouden, omdat ik niets beter wist, doch, „ men zij wel op zijne hoede, dat men onder dezen .,, naam niet denke aan eenen Prediker, of Predikant, „ in den zin , zoo als wij dit woord gewoon zijn te .„ gebruiken." Hij houdt vei volgends salomo voor den Schrijver, en zegt, men Helle zich salomo „ in zijnen laatften ^leeftijd voor. toen hij oud was „ niet van jaaren, maar van zoo veele groote ondernemingen afgemat, en verzadigd van al de pracht en grootheid der wereld; toen zijn nadenkende geest te neder werdt geflagen door de aankondiging van den '„ Profeet, dat zijn rijk, thans zoo glansrijk, terftond „ na zijn. overlijden, gefcheurd, en een aanzienlijk deel ,, van het zelve aan zijnen zoon ontnomen, en aan zijnen onderdaan jerobeüm zou gegeven worden ,, — dien jerobeüm, dien hij reeds als een onder,, ncemziek jongeling kende, en wiens plannen hij ver,, geefs zocht voor te komen , door zijnen dood , ; al„ zoo hij zich, door zijne vlucht na Egijpie, buiten 's Konings bereik ftelde." — Wij zullen, vertrouwen wij, onzen Lezers 'geen ondienst doen, met hun nog het volgende aantekeningswaardigc uit deze Inleiding medetedeelen. ,, Ik zal , ,, zegt de Heer van hamelsveld, hier de verfchilc, lende onderttelliugen der Uitleggeren, bijzonder van „ onze tijden, niet beöordeelen, maar eenvouwig mijne „ gedachten over het zelve zeggen; of ik het rechte ,, getroffen hebbe, fta bij den menschkundigeu, en door „ ondervinding geleerden Lezer te beöordeelen." ,, In de eerde plaats verzoek ik mijne Lezeren, dat 9, zij den CXXYTI. Pfalm, herlezen, cn zich eigen ma,, ken. , Die Pfalm maakt juist de hoofdfom uit van „, den inhoud van dit Boek." „ Ten tweeden: merke men cp, dat, volgends IL „ XII: 13, 14. de hoofdzaak van alles, wat men om- trent het groot onderwerp, (het-menigvuldig kwaad, hl 4 dat  £3* ij. van hamelsveld „ dat zich aan den befchouwer des nienschlijken levens „ op aarde voordoet,) hooren kan, is: Eerbiedig Gorf' „ en onderhoud zijne geboden enz. fin, dat, incfedaad' de Schrijver van du Boek ons telkens weder tot de- ze groote Hoofdzaak in dit Boek terug brengt." „ Ten derden: Herinnere men zich den inhoud en „ het oogmerk van iiet Boek job. Het zelfde is de inhoud cn de bedoeling van dit Boek, doch in eene andere vorm." „ Nog ééne aanmerking: Het Boek is niet in eenen „ Dichtkuttdigen llijl opgefteld; fommteen Spreuken al3, leen uitgezonderd, dezen cn de AUegorifche Befchrij3, ving van den ouderdom en dood, Hoofdft. XII. fchij3, nen iet diehtkundigs te hebben, doch niet duidlijk 5, genoeg, om het in de Vertaaling uit te drukken, te 3, min, daar de Oosterlingen zelfs in hunnen niet dicht„ kundigen ftijl veelvuldig van Lcenfpreuken en ftoute 3, 1'ropen gebruik maken. " Eindelijk, om over de waarde van dit Boek te oordeelen , brengt de Heer van hamelsveld twee fchoone getuigenisfen van hezel en herder bij, en beiluit; „ men kan hier uit ook afleiden, met hoe veel „ techt, dit Bock onder de Heilige en Godlijke Schrif}, ien des Ouden Testaments geplaatst is geworden." Om den Lezer uit eene en andere proeve te laaten oordeelen, verkiezen wij Hoofdft. HI: 18-22. De Heer van hamelsveld vertaalt: 18. Ook dacht ik bij mij zeiven: Teft opzichte der ftètveliugen , zal God ééns alles ontwikkelen, dan zullen zij zien, hoe zij hier zich gedragen hebben, als of zij den diëten gelijk waren. — 19. Te weten, zoo als het llerflot der beesten, zoo is her fterflot der menfchen , eenerlei wedervaart aan beiden; zoo als genen fterven, dus ook dezen ; zij hebben allen eenerlei gei st, en de mensch heeft ao. in 't fterven geen voorrecht boven de beesten; de één' en anderen ziin ijdelheid; de een'en an' deren gaan naar dezelfde plaats; beiden waren tl. uit ftof, zoo keeren ook beiden tot ftof. — Wie merkt het op, of de geest des ftervelings naar boven vaart, en of de geest der beesten benedenwaarts in den grond gaat? — Derhalven zag ik, dat 'er niets beters voor den mensch is, dau dat  DE SCHRIFTEN VAN SALOMO, ENZ, 537 , dat hij zich verblijde van zijne werken; dat is zijn geheele deel en eigendom; wie toch zal hem zoo ver brengen, dat hij duidlijk ziet, wat in 't toekomende gebeuren zal? En in de Aanmerk, zegt hij, de Prediker fpreekt hier ,, alleen van de onopmerkzaamheid, onkunde en afhang,, lijkheid van den mensch , bijzonder met betrekking ,, tot de uitwendige toevallen van zijn fterllot, waarin ,, hij volmaakt met de bees:en gelijk ftaat, zoo dat de ,, levendigen, die overblijven, den overledenen dra ,, vergeten , en zich niet meer met hem bekomme,, ren." (*) Hoofdft. IV: 17. of liever Hoofdft. V: 1. want elk ziet, dat dit vu in den famenhang tot het volgende behoort. Ga met omzichtigheid in den Tempel van God, en wees vaardiger, om te hooren, dan om een offer der dwaazen te fchenken, die niet ééns weten, dat zij kwaad doen, Ook wordt door de Aanmerking, „ in den Godsdienst ,, is veel ijdelheids, dewijl de menfchen veelal in den „ den, dan met daaden, daar bij uitvoeren;" deze les van den Prediker naar ons inzien zeer juist opgehelderd, (t) Hoofdft. VII: 15-18, 15 Dit en meer heb ik waargenomen, geduurende mijn vluchtig leven, daar is wel ééns een eerlijk man, die ongelukkig wordt juist door zijne eerlijk- £*) Andere vertalingen van verfcheidene nieuwere Geleerden, als mede eene uitbreidende verklaring dezer plaats door hem zeiven, vindt men bij mos che Bijbdvr. IV. D. Bladz. 363. en'volgg. ft) Wat den zin betreft, is deze ook de opvatting van den Eerw. van voorst, Uitlegi. en Godgel. Magaz. IV. St. Bl. 148. — Zij is beter dan die van van der palm, ga met vtorzichtigheid na Go'ls kuis, en zijt gereder to: gehoorzaamheid, dan tot de flagtofers dtr dwaazen, die niets weten dan kwaad te dtcn. Ld 5  .53» IJ. VAN HAMELSVELD lijkbeid ; terwijl integendeel een booswicht zijn leven verlengt door zijne fnoodheid lö - wecs_ derhalven niet al te eerlijk, wees niet al .e wijs! waarom zoudt gij u zeiven Ongeluk- 17 kig maken? - Maar wees echter, aan den anderen kant niet al te 1'nood , wees niet dwaas! want waarom zoudt gij lterven voor uwen tijd? ïi - liet is goed, dat men het ééne doet , cn het . ander niet nalaat. — Zeker, die God eerbiedigt, ontgaat dit alles. _ Dc Koninglijke middelweg is dus dc beste — cn die Zich voor uiterften wacht, is wijs. — (*) Ten bcüuitc deelen wij nog de vertaaling van de moeilijke plaats Ihoftlft. Xll mede: 3 Gedenk ondertusfchen aan uwen Schepper, in uwe ■jeugdige dagen , eer dat die onaangename dagen ■ komen, en die-jaaren naderen., van-welken gij ver- klaren zult, dat gij''er geen welbehagen in vindt, — \oor dat de zon en het daglicht, de maan en Harren , verduisteren , en na den regen de wol- 3 ken teikers wederkecren. - Ten tijde, wanneer de wachters van het huis zullen beeven , en de llerkc mannen zullen knikken, wanneer 'er geene maalllcrs meer zullen wezen, om de fpijzen'klein te malen , en zij , die door de venHeren zien , verduisterd zullen wezen. — Wanneer dc deu- 4 ren , aan de ltraat, gefloten, en het geluid van liet maleir zwak zal zijn; wanneer men oprijst op de (tem der vogeltjens", en een walg heelt van de 5 zingende chooren. — Waneer men vreest voor de hoogten , en niet min voor de laagten , op den weg, wanneer de amandelboom bloeit, en defpring- ■ haan zich zelvcn verveelt, en alle lust vergaan is — terwijl de mensch nu heencn gaat na zijn eeuwig .huis, en de rouwklagers op de ftraatcn rondgaan.— Voor dat dc zilveren keten ontketend wordt, en de gouden lamp aan Hukken valt , eer de waterkruik f*) Verg. v/in voorst, II. St. Bladz. 34 en volgg. l. tjöffman in Conïmtnt. Philol. ad h. I. Jense 1721.  de schriften van salomo, enz. 539 j kruik aan den bornput gebroken , en bet rad aan den put verbrijzeld wordt voor dat het ftof wederkeert tot de aarde, waaruit het genomen was, en de geest wederkeert tot God, zijnen gever. — Nu komen wij tot het Hoogelied, en hier zullen wij een weinig breeder de' gedachten van den Heer va» hamelsveld fchoon hier en daar verkort, aan onze Lezers voorftellcn. ,, Ik beken, zegt de Hoogleeraar, dat ik meer dan ééns eene huivering gevoelde op de „ gedachten, dat ik, in mijne Vertaahng des O. les- taments, ééns aan het Hoogelied van salomo, ge" lijk het gemeenlijk genoemd wordt, komen zoude.— Een Stukjen, waaromtrent zoo verfchillende uitleg" gingen gegeven zijn , dat men bijna 1'cheen te wan- hoopen,1; wat' 'er 'van té maken. -- De groote mi,, ciiaüli's heeft'hetzelve in zijne Hoogduitfche Bij', belvertaaling voorbijgegaan, en het niet durven ot i niet verkozen, in zijne Vertaaling aan zijne Landgenoten te leveren. - Tot het zelve met mijne Vcr" taaling gevorderd, heb ik nogthans niet van mij kun* nen verkrijgen , ,'s mans voorbeeld te volgen, maar \\ veel meer, met dubbelen ijver, mij bevlijtigd, om, ' zoo veel mij mooglijk zou zijn, ook hier, voorge, licht door liefde tot waarheid cn eenvouwigheïd, door te dringen tot het eigenaartige en doelmatige ,, van dit Stukjen. - Ik behandelde deze Vertaahng op dezelfde wijze, als ik dc Pfalmen behandeld had, en ,1 bracht ze in rijmloze verzen, naar den aart van het „ onderwerp gefchikt, en afgedeeld naar mate mijn ge- voel mij de onderfcheiden verdeelingen deedt opmer,, ken, boven elke zoodanig opfchrift plaatzende, als ,, mij toefcheen met den inhoud overeen te kómen. — „ En in deze vorm biede ik het Hoogelied, vertaald, „ aan mijne Landgenoten , aan." „ luther alleen uitgezonderd, hebben alle Lezers „ Liefde-toneelen in dit Lied gevonden, beelden in ,, den eenvouwigen fmaak van het land, en beelden, ont„ leend van de zeden der Grooten, en het prachtige „ Hofleven." - De Heer van hamelsveld houdt het verder voor eene verzameling van kleine Dichtftukjens, en Hij meent 'er tot twaalf toe ontdekt te hebben, welke ieder een onderfcheiden onderwerp bevatten,  54» ij. van hamelsveld ten, fchoon zij allen op één hoofdonderwerp doelen te weten, de liefde. „ Maar, dus gaat de Heer van hamelsveld „ voort, Liefde bezongen, iii een ftuk, het welk een ,, gedeelte uitmaakt dier Boeken , welke Jooden en „ -Christenen als heilige Boekeij eerbiedigen ! Op deze ,, vraag verdcelen zich de gemoederen. Zij, die den „ Bijbel beltrijden,doen hier hunne aanvallen het Iterkst; „ en fominigen onder de Jooden, ook achtbare Uitleg» „ gers onder de Christenen, hebben de zwarigheden ,, zoo groot geoordeeld , dat ze dit Lied op de „ Lijst der Bijbelboeken wilden uitfehrappen, — Zij, „ die het Lied en deszelfs echtheid en regelmatigheid „ erkenden, gaven, zedert de tweede algemeene Kerk„ vergadering van Conftant:..opolen , theodorus „mopsuestenus veröordeeleude, de uitfpraak hadt gedaan, aan het zelve eenen hoogeren en'verborgen, „ zin. — In laater tijd, en bijzonder in onze eeuw, „ hebben veele geleerde mannen daar in eene onvoe°„ zaamheid gevonden, en bepaalden zich tot de na„ tuurlijke liefde, fchoon niet allen dezelfde onderitel„ ling aannemende," ,, Zonder dat ik hier eene beflisfende uitfpraak doe, „ zal ik de vraag zoeken te beantwoorden, en de „ zwarigheid weg te nemen, in de onderltelling, dat „ natuurlijke liefde bezongen wordt. — Vooreerst moet „, men aanmerken, dat het een Oostersch Dichtftuk is, „ de Oosterlingen fpreken vrijer en losfer over dit „ onderwerp, dan onze zeden dulden. — Ten twee„ den moet men acht geven, in welke betrekking en „ bedoeling die plaatzen voorkomen , welke men als „ de dartelde heert aangezien." — En hier brengt de Heer van hamelsveld zeer gepast eene aanmerking van den Heer van vloten bij, — ,, Nog meer, de edele en zuivere liefde wordt in „ haar wezenlijk fchoon gefchilderd, haare aandoenin„ gen, haare kracht, haare beltendigheid, bezongen; 3, de verleiding wordt befehaamd , en de zorg der 9, kuischheid aanbevolen. ,, En wil dan iemand, zonder een ander , als on„ godsdienftig, te veröordeelen, hier zijnen geest hoo„ ger verheffen , voor zoo verre het huwelijk zcive „ door paulus aangemerkt wordt, als eene afb el„ ding opleverende van dc naauvvfte liefde-betrek- „ kin£  DE SCHRIFTEN VAN SALOMO, ENZ. 541 king tusfchen christus en zijiie Kerk, wie zal hem zulks ten kwaade duinen? Doch, dat letterlijke H blijft altijd het naast bedoelde, en de grondilag van ,, dit laatfte." Eindelijk beweert de Heer van hamelsveld dat deze verzameling van Dichtftukjens zoo zeker tot de lijst der gewijde Boeken des O. Testament behoore,. als het van 'één der overige Boeken kan uitgemaakt Worden. , . Ten befluite, de Heer van hamelsveld houdt salomo voor derzelver Schrijver, of ten minften een tijdgenoot van Hem, om dat 'er zoo veele beelden en $relijkenisfen van salomo's Hof en pracht in deze Dichtftukjens voorkomen , en verwijst verder na zijnen Bijb. Verded. VUL Deel. 'Ziet daar, Lezers! eene zoo kort ons mooghjke opgave en beoordeeling van de Schriften van den Wijstcn van Israëls Koningen! Wij laadcn dc lezing en bedaarde overweging van de twee eerfte derzelver, om de lchoo» rte cn menschkundige Aanmerkingen, door den Vcrtaaler gegeven, ten fterkften aan, en wenfehen hartelijk, dat "de lesfen, daarin vervat, met toepasfing mogen overdacht worden. Terwijl wij dit laatfte aan eene ernftige en onzijdige bcöordceling van elk verftandigen aanbevelen; te meer, daar dc Heer van hamelsveld verzekert, dat zijne vertaaling niets behelst; bet welk ook het kieschte oor zou kunnen kwetzen of beledigen. — Ook zouden wij gaern de een of andere proef willen mededeelen, ware onze Recetifis niet reeds te breedvoerig uitgelopen. De Isra'èütifche Gods • regering befchouwd als de bron van de letterlijke redenen en oogmerken der Mofaïfche Wetten , gevolgd van een Aanhang fel over den ftijl der II. Schrift, bijzonder in de Prophetiën. Door gerard jacob voord a. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh, 208 Bladz. En het Aanhangfel 35 Bladz. Behalven het Voorwerk. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : Eene proeve, in welke, opgedragen aan bet Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst opgericht in 's Hage, de Autheur de Gods-regeering over Israël, met een politiek oog, befchouwt, en uit  542 M' ■ 6. J. VOORDA uit deze bekhouwing de redenen voor de Mofaïfche bijzondere Wetten en verordeningen afleidt. Men zou naauwlijks verwachten, dat na het uitmuntend werk van wiCHAëLis over het Mofaïsch Recht, iet van belang over dit onderwerp zou kunnen gezegd worden , nogthans moeten wij erkennen, dat de Heer voorda, die, fchoon Veelal met michaclis overëenftemmende, echter in fommige opzichten van hem verfchilt, verfcheiden gewigtige aanmerkingen tot dit onderwerp, het welk hij uit een eenigzins ander oogpunt befchouwt, heeft hijgedragen. — In zijne Voorreden geeft hij bijzonder de redenen op, waarom moses zijne Wetten niet in een ftelfel of lijstcma maar verftrooid heeft nagelaten , zoo als God een iegelijk derzelven gegeven hadt. De zwarigheid zegt hij Bladz. XII. die hier uit zou kunnen afgeleid worden, verdwijnt, wanneer wij aannemen, dat in moses Boeken afzonderlijke ftukken zijn bij ecu verzameld , waar toe Num. Vil. tot eene Bijlage kan ftrekken. — Eerst befchouwt de Heer voorda dc eigene Natuur der Gods-regering over Israël; en maakt daaromtrent in de eerfte plaats Bladz. 8. de aanmerking, dat de Theocratie eigenlijk en alleen tot dc Wetgevende Magt en het Opperbeftuur van den Souverain betreklijk was, zoodat zij, wat de Uitvoerende Magt betrof, gene der andere Regeringsvormen onder Israël uitfloot, zoodat, bij het ftandgrijpen van eene Monarchie , Aristocratie , of Democratie, of gemengde Regeringsvorm, welke allen, in verfchillende Tijdperken, onder de Israëliten plaats hebben gehad, echter de Theocratie zich bleef handhaven, zoodat zelfs de Koningen van dat volk flechts OnderKoningen van jehova waren , die op den troon van jehova zaten. — Van hier, en dit is Bladz. 10. eene tweede aanmerking van den Schrijver, dat de wetgeving van God, door het zelfde gezag hl kracht bleef, ofic'hoon 'er verandering kwam in de Uitvoerende Magt, welke nogthans niets mogt doen, dat naar heerfchappij en Oppermagt zweemde; even daarom (derde Aanmerking) kon de Gods-regering niet eindigen, voor dat de gehele Burgerftaat omgekeerd , en de Sinaïtifche huishouding vernietigd werdt. In het tweede Hoofdftuk doet de Heer voorda bijzonder onderzoek, of eene Theocratie, volgends haaren aart en natuur, volftrekt medebrengt, dat de Geestelijken de Re-  de israëlitische gods - regeering. 513 Regenten zijn, en dat dc Ilogenpriester ■ on Ier God als Koning,) liet opperbewind, zoo in 't Politieke, als tn 't Kerkelijke, moest hebben? En beantwoordt dc vraag ontkennender wijze , fchoon bij dc Israëliten de geestelijken als de geleerden , ook tevens hunne rechtsgeleerden waren , die men advijzeerde , gelijk ook iommigen hunner daadlijk wrkozen werden tot het Richterambt, doch niet als of die eer e aan hun alleen eigen , of het politiek beduur geheel in hunne handen gefield was. Dus belluit hij Bladz. 38. „ Dat, fchoon de Gods regeringeen aaumerklijk aanzien, cn invloed, in vele gevallen aan de Geestelijkheid mededeelde , en ook wel eemgen uit haar benevens anderen in hooge waardigheden delde „ evenwel het algemeen beltuur in 't Politieke niet aan de Geestelijkheid "toebehoorde ; de regering was niet eigen aan de 'Geestelijkheid , en de Ilogenpriester was geen Koning , door de vcrëeniging van de Opperde Magt , (onder God,) in 't Burgerlijke met dezelve in het Kerkelijke : veel eer zou men moeten zeggen, dat, met uitzondering alleen van het Ricliterlijke, ('t welk aan de Geestelijkheid als Wetgeleerden mede behoorde,)_ de Gods-regering de Geestelijkheid uitfloot van liet Politieke , voor zoo verre het louter zoodanig was." In het derde Hoofdftuk befchouwt de Schrijver de gevolgen dezer G"ds-regering. Vooreerst vloeide 'er uit voort eene Vaderlandsliefde van eene bijzondere foort,, voor zoo ver het Israëlitisch land als hun en als jehova's land moest aangemerkt worden, waaruit de vraag ontftaat, ,, of wegens de Gods-regering in Ka na Sn een Israëliet wel met eene goede confeientie in een vreemd land moge wonen? enz." Dit meent de Schrijver, dat eerst omdreeks de Babijlonifche wegvoering beslist is geworden door den Profeet zacharia VI: 10, 11, 14, 15, X: 9. bij welke gelegenheid hij in eene breedvoerige aantekening het VI. Hoofdftuk van zacharia opheldert. Ten tweeden: de Gods-regering bragt omuidlijk eene wederzijdfche betrekking mede; aan de ééne zijde werdj de Heer, de Schepper des hemels en der aarde, Israëls Koning en Israëls God ; aan de andere zijde werdt het volk van Israël Gods volk, en zijn eigendom, zoo burgerlijk, als kerkelijk, niettegenftaande dat, in algemeener zin, de gantfche aarde Gods eigendom was. Exod.XlX: 5. Als formeerder van Israëls.Kexk- en Burgerftaat gaf de. ' Heef  $44 G. j. v O O R D A Heer wetten, die de grond/lag van hunne Slaatsgefleltenis waren: zoodanig eene grondwet van Staat is "in de eerite plaats de wet der tien geboden , en vervolgends die welke Exod. XXI XXIII. gevonden worden, nogthans is er de Hetr voorda ver af, om met den Heer MiCHAeLis den geestelijken zin van deze wet, Caangemerkt als eene zedelijke Wet,) te ontkennen enz. Vcrvolgends kwam aan God , als Koning over Israël töe, een vast verblijf of woning, een troon, de Arke en het dekzel boven dezelve, zijne Dienaars, de Priesters, en in deze betrekking is de reden gelegen, waarom dé Priesters van den dienst geweerd Werden , die eenige hgchaamsgebreken hadden fchatting, de halve del tot dienst van het Heiligdom, de tienden, en Eerftelingen. Het kwam hem toe een voorfchrift van Godsdienst te geven, in 't welk „ God zich fchikte naar den fmaak van die eetiw {Bladz. 68.) en de vatbaarheid van dat yolk, en dus vele Kerkplegtighedcn verordende > in welke twee dingen moesten onder het oog worden gehouden; i. Dat de afgodifche en bijgeloovige plegtigheden, welke bij andere Natiën in gebntik waren, hier naauwkeurig vermijd werden; 2. Dat dezelve, door nietig en nietsbeduidende te zijn , niet ftrijden moesten tegen de geestelijke natuur des Inflellers. Daarom zou ik liefst ■- voegt 'er de Schrijver bij - dezelve als fchaauweri der toekomende goederen befchouwen " enz. Het kwam hem toe, orde te ftcllen op alle zaken van Politie en Juftitic, terwijl hij in alle duistere en ingewikkelde zaken de uitfpraak aan zich zeiven behieldt. Het kwam hem toe de begaanbaarheid, de veiligheid * en bloei der maatfchappij door verordeningen en wetten te verzekeren en te bevorderen, dus gaf Israëls Koning aan zijn volk wetten , welke deu Burgerüaat betreffen — welke Bladz. 75.- bijgebragt en geraugfehikt Worden. Hoofd/luk V. „ Sommige Wetten van moses, welke tot den Burgerftaat behoren, zijn gegeven — om der be* loften wil, aan Israël gedaan, hiertoe brengt de Schrijver Bladz. 83. de wetten, door welken de veelwijverij werdt toegelaten , oordelende dc Schrijver , dat deze , volgends moses Wetten, niet verder gaat dar de tweetrouw , welk hij meent , dat de bevolking natuurlijker wijze zeer moest bevorderen; bij welke'gelegenheid de Schrijver ook zijne gedachten mededeelt over hetLeviraatshmvelijk. — Andere Wetten (Jdladz. 93.j, die van minder  Dg ISRAËLITISCHE GODS « REOEERING. SW der aanbelang in ons oog zijn, zijn gegeven tot bevordering van gehoorzaamheid aan zulke wetten, die of tot den gfondflag der gantfche huishouding behoren, of het zedelijke betreffen , en diensvolgends van bet grootlté gewigt ziin. Eene derde aanmerking is Hoofd/}. VI. ,, Gods gebod of verbod deedt Godsdienst gelegen zijn in dingen , die aan den burgerftaat wel nuttig, maar op zich zelve noch zedelijk goed,noch zedelijk kwaad waren." — Eene vierde aanmerking Bladz. 105. is, dat men fomtijds in de Mofaïfche burgervvetten kan ontdekken dat geen , het welk de Rechtsgeleerden een voortgang van het Recht, Progresfus j'urls , noemen, dat is, dat het recht trapsgewijze, naar het voorvallen der gelegenheden, is tot Volkomenheid geraakt, en ook wel naar de omftandigheden veranderd is — Bladz. 108. behandelt de Schrijver de vraag: IVaaröm heeft MOSES zoo weinig van hemel of hel ge/prol-en? en beantwoordt dezelve uit de Theocratie. Hoofdft. VII. Op den grond, dat God, als Israëls Koning, in volle kracht de eigenaar en wezenlijke Landheer van Kanaan was, métten, volgends onzen Schrijver Bladz. 121. de wetten 1) omtrent de vcrdeeling van het land bij het lot, 2) het befnijden van het geboomte, en 3) het Sabbath- en Jubeljaar. Eindelijk kwam ([Hoofdft. Vllf.) aan den Koning van Israël dc eere toe, met welke de Souvercine Vorften, T-ooral in het Oosten, van hunne Onderdanen en Vafallen geëerd worden. — Dus moesten alle de Israëliër ten op de 3 Jaarlijkfche Feesten hunne opwachting bij hunnen Koning in zijnen Tempel maken. .— Hiertoe brengt ook de Schrijver de Eerftelingen Bladz. 140. De zuiveringen en wasfehingen Bladz. 141. het verbod van hoeren-loon en hondenprijs, en van het offeren van iet, dat eenig gebrek hadt; eindelijk het ouderfcheid tusfchen den altaar, die als 's Konings tafel was en dc burgertafel van het volk; als het verbod van het eten van vet en bloed, welke alleen voor den altaar beftemd waren, en integendeel het weeren van honig en» zuurdeeg van den altaar. Met het IX. Hoofdftuk gaat de Schrijver over tot die wetten , welke uit de betrekking van Israëls volk tot hunnen Koning, derzelver oorfprong hadden, voor zoo verre zij zijn volk waren, hier toe behooren die wetten , welke dienden, om het volk van Israël als een on- VAD. VI. DBEL. NO. 12. Mm der*  546 g. j. voorda derfckeiden volk van alle andere natiën te onderfcheiden, door de befnijdeiiis, het onderfcheid der reine en onreine fpijzen , het verbod van afgoderijen en bijgelovigheden, en van te groote tekenen van droef heid over renen dooden. — Uit deze betrekking vloeide ook voort hunne verpligting, om een heilig volk te zijn Hoofdft, X. dus het verbod van afgodetij, en het rechte vieren van hunnen Godsdienst," "met dankbare toewijding en onderwerping van zich zelvcn aan God — waartoe de wetten van de Offeranden gebracht worden. — Dat volk, het welk God* volk, en zijn eigendom was, behoorde ook een heilig volk te zijn in betrekking tot den naasten, door de oefening van alle pligten, welke men als mensch en burger aan hem verfchuldigd was. — In moses wetten {Bladz. i?6.) wordt alle onmedogende geaartheid en wreede behandeling zelfs omtrent het redeloze vee veroordeeld , en daarentegen eene goedertieren cn gematigde behandeling van hetzelve alom bevolen. — Tot deze klasfe van Wetten betrekt de Heer voorda Bladz. 171. de wet, welke verbiedt, het bok jen te kooken in zijn moeders melk, exod. XXIII: 19. enz. Het derde en laatfte ftuk, het welk uit Israëls betrekking jegens God, als Koning, voortvloeide, is de hoogs waardigheid dezes volks iïoofdst. XL Om dezelve ongefchonden te bewaaren zijn verfcheiden dingen ver-boden, en andere geboden — bij voorbeeld, dus moest niemand onder hun gebrek lijden of bedelaar zijn — de woeker werdt verboden — de wet omtrent het vrijlaten van den Israëli iifchen Slaaf — het lteeleu van een mensch — het verbod van het verfebeurde of dat van zelvcn geftorven was , te eten. ** Eindelijk (Hoofdft. XII. Bladz. 190.) het (treedt tegen de eere en waardigheid van dit volk, dat de gerichtsplaats onwederfpreeklïjke bewiizen aan de hand gaf, dat zij — met beter waren dan andere natiën. — Hier uit leidt dc Schrijver de wet af, nopens den opgehangenen, die denzeltden dag afgenomen en begraven moest worden, en die gezegd wordt Gode een vloek te zijn de ut. XXI: 22, 23. oprtrent welke de Schrijver zich" breder uitlaat, en daarmede zijne verhandeling befluit. - -Schoon wij het in alle bijzonderheden niet met den Schrijver ééns zijn, vinden wij dit ftuk echter wel en ordenlijk gefchreven , en  DE ISRAËLITISCHE GODS - R.P.GEERINC. 54? en durven het den Lezer ter nader overweging met volle ruimte aanprijzen. Het bijgevoegde Aanhangzel van Aanmerkingen over den flijl der H. Schrijvers enz. bevat een tiental aanmerkingen, of opgaven van zekere uitlegkundige regels, volgends welke de Heer voorda aan verfcheiden bijbelplaatzen een' nieuw licht tracht tc onttteken. — Dus" is de x aanmerking. Bladz. 22. ,, Het gebeurt enkel, dat in den Bijbel de telling verdaan moet worden bij Wege van terugrekening, van een toekomend tijdltip ar tot het tegenwoordig, en geenszins bij wege van afloop van een voorleden of tegenwoordig tijddip tot het toekomend." Dit wordt gedaafd door de wet _ omtrent het tellen der jaaren bij gelegenheid van het verkopen van eenen akker, die nog verlopen moesten tot het Jubeljaar levi t. xxv: 15. 16. cn toegepast tot vereffening van marc. xv: 25. met joükn. xix: 14. alwaar het geen bij ï»ï ark us is de derde uur , de zesde bij j o a-n nes genoemd wordt. De Heer voorda, die ontkent, aat de Romeinen den tijd van dag cn nacht bij uuren in vervolg hebben voortgeteld, zoodat zij, volgends hem, fchoon het etmaal of den burgerlijken dag van den middernacht tot den volgenden rekenende, echter de uuren van den dag en van den nacht afzonderlijk telden , waaruit volgt, dat joünnes niet kan gezegd worden, hunne wijze van uurtelling gevolgd te hebben, vraagt, of men ook de zesde uur van joünnes van een toekomend tijddip, het begin naamlijk der voorbereiding Vm het Paaschfccst te 6 uuren, dat is te 3 uuren na den middag, zou mogen rekenen, wanneer ons deze telling tot de derde uur van marcus te rug zou brengen? Deze gisfing is zeker vernuftig, maar wij twijfelen , of zij het onderzoek wel kan doordaan. De opgegeven aanmerking van den Heer voorda is flechts dpor één voorbeeld gedaafd, cn dat voorbeeld daat geenszins parallel met de bewoordingen van joünnes gebruikt, behalven dat het hard fchijnt, te zeggen, het was omtrent de zesde uur, voor , daar waren nog omtrent 6 uuren tijds overig -— enz. Mm a Pret'*  549 ii. ei e d e k Proeve eener aanleiding tot onderwijs in de Zaligmakende Bijbelwaarheid. Foor kinderen. Door helias meid e r , Leeraar der Hervormde Gemeente te Emden. Te Groningen, bij Th. Spoormaker, 60 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f - 4. - : Onder de menigvuldige Proeven van Godsdienftig onderwijs voorkinderen, verdient deze van den Eerw. med er gewis geene geringe plaats. Zij is volgend* zijn oogmerk gefchikt voor kinderen van 10 tot 14 jaaren, of daaromtrent, en behandelt de noodzaaklijklts en gewigtigde waarheden in CLI. korte, eenvouwige, cn duidelijke Hellingen, welke met uitgekipte bijbelplaatzen geftaafd worden, waar van wij de derde Afdeeling van God. en zijne werken en volkomenheden, bier plaatzen» XXXII. 'Er is maar één waar God, Deut. VI: 4. 1 Kofo VIII: 4-6. XXXIII. De ééne waare God beftaat, en werkt, als Vader, Zoon, en Heilige Geest. Matth. XXV1I1: 10. 1 Joann. V: 20» 1 Kor. II: 10, 11. XXXIV. God heeft de geheele Wereld uit niets gefchapen. Hebr. XI: 3. Gen. I: 1. Neb. IX: 6. Pf. XXXIII: &. XXXV. God onderhoudt nog alle zijne fchepzelen. Pf XIX; 9. Hebr. XVII: 28. XXXVJ. God verzorgt alle zijne Schepzelen, vooral de menfchen, recht vaderlijk. Pj. CXLV: 15, 16. Pf. CiV: 10-rb'. Hand. XIV: 17. Mal. II: 10. XXXVII. God regeert en beftuurt alle gefchapen dingen. Efez. I; 11. Spr. XVI: 33. Matth. X: 29 - 31. XXXVIIL  PROEVE TOT ONDüRW. in DE zaligm. eijbelw. 549 XXXVIII. God bezit alle volkomenheden, zonder mate of bepaling. Pf. CXLV: 3. Jer. X: 6. XXXIX. God heeft de uitgeftrektfle kennis van alle dingen Pf. CXXXIX: 1-4. Hebr, IV: 14. XL. God bezit de grootfte magt. Pf. CXV: 4. Matth. XIX: 16. XLI. God heeft de grootfte Wijsheid. Pf. CIV: 24. Rom. H: 33- I ' XLII. God bezit de grootfte goedheid en menfchenliefde. 1 Joann. IV: 8. Rom. II: 4. XL1II. God is volmaakt heilig en rechtvaardig 1 Petr. I' 15. Gen. XV1I1: 26. Pf. V: 5 -7. P/. IX: 8, 9. XI: 2-7. Kracht der Godlijke Genade in een aanmerkelijk voorbeeld vertoond, in zes Brieven van eenen Leeraar der Hervormde Kerk , uit het oorfpronglijk Latijn vertaald, door william cowper, Schildkn. met eene Vlorreden uitgegeven, door johan newton, Predikant te Londón, aan wien deze Brieven in het mrfpronglijk gefchreven waren, uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald. Te Amflerdam , bij M. de Bruiin. Li gr. Octavo. 120 Bladz. De prijs is f: - 16 - : De gefchiedenis van de bekeering van een mensch kan niet anders dan leerzaam wezen voor andere menfchen. De geheime hiltorij van het menschlijk hart moet daarom noodzakelijk voorkomen, en van die groote verandering, waardoor iemand ondeugend, deugdMm 3 zaam,  550 zes brieven aan j. newton zaam, en van ten hoogden bekommerd en verlegen over Ztch zeiven en zijne zonden, tot gegronden troost in leven en in fterven gebrngt wordt, of', om eene uitdrukking niet de II. Schriften te gebruiken, waardoor hij getrokken wordt, uit de magt der duisternisfe, en overgcbragt tot het Koningrijk van Gods geliefden Zoon. Men ftaat gaern toe, dat 'er veele dergelijke bckeeringsgefchiedenislén gevonden worden, wier inhoud , in vele opzichten geenszins van dwecperij is vrij te pleiten, maar de zaak zelve, de ware bekeering van een mensch, kan geene dwecperij wezen; zij blijft voor alle menfchen noodzakelijk, en is dus voor alle menfchen belangrijk. _ De man, die dit gewigtig gedeelte van de gefchiedenis van zijn leven, in deze brieven aan den Heer newton heelt medegedeeld, is een geleerde. Een Leeriiar der Hervormde Kerk, die te voren, niet alleen de Leerftukken van den Godsdienst, maar zelfs alle de gronden van dc geopenbaarde, en zelfs van de natuurlijke religie , in twijfel trok, en een opzettelijk voornemen had, om eens tegen de eerde zijne pen te fcherpen. De Heer newton vindt niet goed zijnen naam te noemen , doch het is veel meer dan ten hoogden waarfchijnïijk , dat men onder het publiek zijnen waren naam noemt. Hij was een jong man, dien groote lof van bekwaamheid naging, en die het vooruitzicht had, van frooten opgang in de Nederlandfche Kerk te zullen maen, doch die, door een groot onheil zijne familie overkomen, best geoordeeld heeft, zijn Vaderland te verlaten , om het Êuangëlij in eene gronddichtiug buiten Europa te bedienen. Zo hij de man is , dien men bedoelt, dan is hij reeds zeer vroeg door den dood van zijnen post opgeroepen, en hij (maakt het einde van zijn geloof, namelijk dc zaligheid van zijne'ziele. Sommige lezers zullen misfehien oordeelen, dat hij zich wat te veel en te lang bij kleinigheden ophoudt. Doch allés wat in eene zoo groote verandering van ons hart medewerkt, hoe gering het ook zij, houdt op eene kleinigheid te wezen, en is dat althans niet, voor den perfoon zeiven, die de aanleidingen en middelen tot eene zo heuglijke verandering van zijnen llaat nafpoort, en zich verbaast over de wijsheid cn goedheid van God, die geringe omltandigheden, in zichzelven van zeer weinig aanbelang, tot zulke gewigtige uitwerkingen heeft Willen gebruiken. De aanmerking van den Heer newton,  over de kracht dfr gode. genade. 551 ton, in zijne korte frank Voorreden, lüer over is zeer lezenswaardig. . . ... Wij kunnen ons bij de gtfehiedem*s, die in deze brieven vervat is, zelve niet breed inlaten. Zie hier dit weiniqen: De Schrijver, in diepe droevems ncergedompeld, over bet afiterven van een perfoon, waarin hij zeer veel belang ftelde, zogt door bezigheid zijne gedachten af te trekken, en zat nu re lézen in een boek over de waarheden van den natuurliiken Godsdienst., van wiens Schrijver hij het beste getuigenis niet geelt, cn — plotsling ontwaakt, om dus te fpreken, uit die foort van mijmering, dacht hij aan God en aan zijne werken. Een denkbeeld hem gantsch onbekend aan God cn aan zijne heerlijkheid en Majcdcit trof hem. Hu merkte, dat de oogen van zijn verhand verlicht waren. Het was niet zoo zeer een begrip , dat zijn verlicht verftand van zijne oneindige Majeltcit cn volmaaktheden vormde, maar het was een gevoel derzclve. De luister der oneindige Godheid cn tegenwoordigheid vervulde hem met een innig vermaak, en hij zag zoo klaar, dat God alle zijne liefde en gehoorzaamheid waardig was, dat hij door een aangename en onwederftaanbare kracht beweegd werd, om God te beminnen, cn verbrijzeld op dat gezicht, zijne vorige ondankbaarheid verfoeide. Aanftonds vatte'hij het voornemen op, om zijn geheel gedrag te hervormen en onbepaald Gods geboden te gehoorzamen. Dit vondt hij niet alleen ten hoogden billijk, maar ook genoeglijk en aangenaam. Op het voorddurend gevoel van de groote verandering, die in hem was voorgevallen, befloothij, dat hij door Gods krachtdadige en onbegrijpelijke genade eene nieuwe geboorte was deelachtig geworden. Vrees voor Godlijke gramfchap had hij niet, noch fchrik voor de ftraf. Hij zag, dat hij die ten uiterden toe verdiend hadde, maar hij achttezich nooit een voorwerp van Gods toorn, noch vreesde, dat hij hu reeds verdiende draf zou moeten lijden. Onder dat alles, zal men zich verwonderen, dat hij nu reeds ontwijfelbaar verzekerd, dat hij in Gods gunsten gemeenfehap geraakt was , nog geheel onkundig was, van de wijze en den grond , waaröp die groote zaligheid voor hem verworven en aan hem medegedeeld ware. In zijne dudiën had hij wel eenige kennis verkregen van j e s u s e. z. v. Maar behalvcn dat hij met zelden de gewigtigde waarheden denzelven aangaande Mm 4 in  55? SCHETS VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST. in twijfel trok, zoo was zijue kennis van denzelven, zoo ver die ftrekte , louter oppervlakkig, natuinlijk, mensohlijk, Eene geestlijke bevatting van denzelven ontbrak hem. — Naderhand werd hem herveijs tiieB.on en aspasio, een middel, om de waarheden van het Euangelij te leeren kennen. Om die kennis had hij crnfüg gebeden, en thans werden die gebeden vervuld. Nu was hij volkomen overtuigd van Christus Godheid, voldoening, borgtocht en de andere waarheden, die daarmede in verhand ftaan, Nu erkende hij christus als den ecnigen grond, waaröp hem zijne zonden konden vergeven worden, en hij tot Gods gunst en o-emtenfclrip kon worden toegelaten. Nu zag hij, dat hij zijne groote verandering aan christus te danken had, die zijn dierbaar bloed voor hem uitgeftort, en door zijnen Geest aat nieuw leven in hem verwekt hadde. Zijn geloof en hope Honden nu vaster. Hij ontleende thans zijnen troost, zijne vrijmoedigheid, niet enkel uit een gevoel van Gods gunftige tegenwoordigheid, maar hij leerde die allereerst afleiden, uit de overweging van het werk, dat christus aan het kruis voor hem volbragc had, en uit kracht van de geestelijke vereen,ging met hem, uit zijne volheid. Nu aanbad hij christus als God boven alles, en bij achtte denzelven alle zijue liefde en gehoorzaamheid waardig. Zooveel wilden wij van deze min gewone bekeeringsgefchiedenis aan onze lezeren mededeelen. Klaarer deiikbeeld zullen zij daarvan uit deze brieven zelve krijgen, Waaruit zij zullen zien, dat de Schrijver federt vruchten der bekecriuge waardig heeft voovtgebragt. Schets van den Christelijken Godsdienst; opgejleld voor. een Vader des huisgezlns, tot Onderwijs van zijne kinderen. Te Delft, bij Roelofswaard. In gr. ivo.. 104 Bladz. De prijs is ƒ : - 9 - ; ri |t boekjen is reeds voor 50 jaaren, door een wijsgeef rig Christen, voor ecu verflandig huisvader tot onderwijs van. zijne kinderen opgeheld. De uitgever heelt een affchrift, dat hij van het zelve had, zoo ais het was, alleen in de taal verbeterd, laten drukken, en laat het nu aan zijn eigen lot over. liet is in X hoofdftukken afgedeeld, die — van Gods aanwezen — eigen- fchap-  SCHÜTS VAN D!ÏN CHRlSffBTtjraEN GTDSDIRNST. J53 fchappen — en voorzienigheid —- vervolgends van den Godsdienst in 't algemeen, bijzonderden natuurlijken den geopenbaarden in 't algemeen - dien van het oude en dien van het nieuwe verbond handelen, — en eindelijk de waarheid der Godlijke Openbaring — de leer van den Christelijken Godsdienst — en 't geen een Christen tc betrachten heeft, voordragen. De Uitgever zegt ronduit, dat het opftel niet gefchikt is, voor eene gez'inte, die door een bijzonder famenftel van Godgeleerdheid, van andere gezinten onderfcheiden is, dus fpreekt het van zelfs, dat het voor zulke geziutcn van weinig gebruik kan wezen, die fommige leerftukken, waarbij zich hun famenftel van dat van anderen ondeifcheidt, van zeer veel belang rekenen, gelijk de Hervormde gezinte in Nederland, Voor het overige zal dit boekjen met veel fmaak gelezen worden, van anderen, die in bevattingen met den Schrijver meer verëeniging hebben, gelijk hetzelve over het geheel genomen niet kwaad is opgefteld. Brief van christianus reforjuatus aan den Schrijver van het Onderzoek, of en in hoe verre de ' 'Leeraars van Jefns Godsdienst 'er zelve oorzaak van zijn, dat het Christendom zoo weinig vruchten toont hij deszelfs belijderen, met opgave van eenige middelen , om dat kwaad te verhelpen, door christianus. Te bekomen bij de meeste Boekverkoopers in Holland. 63. Bladz. In gr. ivo. De prijs is f: - 8 - : De opgenoemde vraag kan zekerlijk uit meer dan een oogpunt befchouwd, cn dus ook beantwoord worden. De Schrijver, onder den naam christianus, heeft deze vraag aan den kant der Leeraars befchouwd, en onderzogt, in hoe ver deze op meer dan eene wijze de uitbreiding en wezenlijke bevordering des Christendoms hinderlijk zijn. Zeker een belangrijk en gewigtig onderzoek . het geen te wenfehen was, dat van alle Leeraaren des Christendoms naauwkeurig wierdt ter harte genomen, De Schrijver van bet voorbanden zijnde ftukjen, onder den naam van christianus reformatus, heeft tegen dit Onderzoek verfcheidene bedenkingen ingebragt; jammer is het maar, dat dezelve met geen meer oordeel en befcheidenheid gefchreven zijn. Een onderwerp , als dit, Mm 5 ver_  JJ4 BRIEF VAN CHRISTIANUS REFORMATUS. verëischt eene onpartijdige en waarheidlievende over'.veeging, en laat zich door geene bijzondere gevoelens of begrippen, noch door losl'e uitfpraken beflisfen. Men kan niet ontkennen, dat 'er tegen het Onderzoek van christianus wel deze en gene bedenking kan gemaakt en aangevoerd worden, dan dit behoort met zagtmoedigheid en befcheidenheid te geleideden ; ook is het ons onder het lezen van dit werkjen meermalen voorgekomen, dat de beide Schrijvers in de hoofdzaak niet zoo dikwils verfchillen, maar zeer na bij clkanderen komen , indien reformatus zijn onderwerp met wat meer oordeel en befcheidenheid behandeld hadt. Aiie die het werk van christianus kennen, zullen gemaklijk begrijpen , dat zijn Tegenfchrijver zich voornaamlijk tegen her eerde gedeelte van het zelye gekant heeft, tegen dat gedeelte naamlijk, het welk "de gebreken van veele Predikanten opnoemt. Hier meent reformatus zoo veele wezenlijke gebreken niet te kunnen ontdekken, als de Eerfte wel verönderdelt plaats te hebben. Ook is hij het met hem niet eens over de manier van prediken , keus der doffen enz. terwijl veelen van hunne redeneeringen voor eenen oordeclkundigen in de hoofdzaak niet zeer zullen fchijnen te verfchillen. Ons ko.t bellek laat niet toe ons tot voorbeelden te bepalen, vermids wij dan verpligt zouden zijn verfcheidene proeven te moeten mededeelen, en eene vergelijking tusfchen beider Hellingen tc maken, terwijl intusfehen veelen derzelver aan eene verfchillende befchouwing, naar den vcrfchillcnden fmaak en denkwijze, onderhevig zijn en blijven. W ij willen liever bij deze gelegenheid, allen, die zich immer tot het opzetlijk onderzoek der boven genoemde vraag mogten bepalen, ttraftïg verzoeken, dezelve onpartijdig en beda&Tfd te overwegen, vermids de zaak des Christendoms door eenen gematigden ijver, verdandige verdediging, en aanhoudenden arbeid best bevorderd wordt, en dc zaak zelve ook van zulk eene aangelegenheid is, dat zij geoefende^n beproefde verdanden vordert, gregorius nazianzenus, welken men den eernaam van Theblogus bij uitnemendheid heeft toegevoegd, heeft reeds te recht opgemerkt, dat het ieders zaak niet is Godsgeleerde onderwerpen te behandelen, non est cujusvis, induit, de Deo disferere, non cujusvis fane. Non adeo vilis ac protrita ea res est, nee eorum Qui adhuc humi " 7 fit*  verhandelingen door de maatschappij, enz. 555 ferpunt; fed hoe eomm est mmus, qui accurate explorati funt, et contemplando longe procesferunt. En deze uitfpraak is ook wel degelijk op de voorgemelde, vraag toepasfelijk. Verhandelingen uitgegeven door de Maatfchappij, ter bevordering van den Landbouw te Amflerdam. Tiende Deels Eerfte Stuk. Te Amflerdam , bij J. C. Sepp en Zoon, 1793. In gr. &yo. *74 Bladz. De prijs is f 1 - : - : Onlangs deeden wij verflag van eene Verhandeling van den Heere johan gauther eberhard, dooide loflijke Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw, met den gouden Eereprijs bekroond, als best voldaan hebbende aan haare vraage, raakende de Verloskunde der Koeijen, en 't geen daartoe betrekking heeft. Nevens deze hadt de Maatfchappij, onder een grooter aantal , nog twee Verhandelingen ontvangen, welke zij de uitgave waardig keurde: de eerde van den Heere andrea s°e r 1 s s m a n n , Heel- cn Vroedmeester, te Woerden; de andere van den Heere petr us josephus van b avege m , Med. DoSior, Oud- Heel- Arts van de Legers vanzijne Roomsch Keizerlijke Majefleit, &c. &c. te Baerio* de, bij Dendermonde. De eerde deezer Verhandelingen wierdt, boven den zilveren Eereprijs, met een Exemplaarvan de Werken der Maatfchappije, de andere alleen met zulk een Boekgefchcnk bekroond. Hoewel deze beide Verhandelingen, zoo wel ten aanzien van naauwkeurigheid van behandelinge, als van uitgebreidheid, voor die van den Heere eberhard moeten onderdoen, hebben wij, nogthans, in beiden verfcheide nutte aanwijzingen gevonden, welke tot de zeer gewigtige Weetenfchap, de Verloskunde der Koeijen, tot heilzaame bijdraagen kunnen dienen. Daar ook deze Opdeden voor geen doorloopend verdag vatbaar zijn, moeten wij ons met deze algemeene goedkeurende aanprijzing vergenoegen, onder het betuigen van onzen wensch, dat Onze Landlieden in 't algemeen, en met naame de zulken, die, in de hoedanigheid van Koehelpers, de werkdaadige Verloskunde beoefenen , zich deze Verhandelingen zullen aanfehaffen, en van dezelve zodanig een gebruik maaken, dat de weldaadige oogmerken der Maatfchappije daardoor mogen be-  f 5Ö J. MORSE bereikt worden. Agter dc Verhandeling van den Ileere erissmann ontmoet men de afbeelding vantwee Spatels, de groote en de kleine, als mede van twee onderlcheiden Haaken, welke in moeilijke Verlosiiu"-eii Kunnen van dienst wezen. & - Volgends aankondiging der Maatfchappije, in het Voor. bericat, heelt men, eerlang, in het Tweede Stuk dezes Deels, te wagten, eene Verhandeling over het gebruik in den Landbouw van verfchillende foorten van MestdolTen die hoewel hier te Lande verkrijgbaar, egter niet zeer bekend zijn, en nog minder gebezigd worden, njettegenftaande het nuttig gebruik van dezelve, in andere Gewesten , duidelijk is gebleken. Met verlangen zien wij dit ftuk te gemoet, cn hoopen het, bij tijd en wijle, onzen Lezeren aan te kondigen. -Tegenwoordige Staat der Verëenigde Staat en van Amerika- ■ beherende een algemeen verflag van derzelver gr en-en f***"» **"'jm rivieren, bergen, voortbrengzelen, bevmkinge, regeerlugsform, landbouw, koophandel, fa- ■ brieken, nevens de hiflorie van den laatften oorlog, door ■ j. morse. > Uit het Engelsen, Eerfte Stuk. Te Amflerdam, bij P. den Hengst, 1793. 2ö3 Bladz. In gr. ■ üvo. behalven het Voorwerk. De prijs is f 1 - 5 - : TV Schrijver van dit boek, een gebooren Amerikaan, heeft volgends het Voorbericht, vier jaaren tijds aan dit Werk hefteed. Naardien hij van de reeds uitgege.ven Schriften raakende Amerika, die allen door Europeaanen zijn lamengefteld, weinig hulpe konde ohtleeneni heeft hij, om zijn Werk alle mogelijke naauwkctirigheid bil tc zetten, verfcheiden Staaten der Verëenigin»e bezocht, met heden van kunde uitgebreide briefwisseling »-ehouden, cn, in alle opzichten , zich benaariligd, om uit de echtfte bronnen zijne kundigheden te fcheppen. Daar cn boven heeft hij zijne opftellen , om nagezien en verbeterd te worden, gezonden aan lieden van oordeel en kunde, 111 de onderlcheidene Staaten, naa dat ze doorhem bdebreven waren. Zo het ons voorkomt, heeft de Autheur zijnen ondernomen taak bij uitftek wel uitgevoerd; het Werk is in eenen vloeibaaren en zeer duidelijken ftijl gefchreven, en aten vindt in hetzelve berichten van dit berucht Waereld^ deel.  TEGENW. STAAT DER VEUtËN. STAATEN V. AMERIKA. S5t deel, welke men elders te vergeefs zou zoeken. Om onzen Lezeren een gepast denkbeeld van het Werk zelve te verfchalfen , kunnen wij niet anders doen, dan hun uit hetzelve hier en daar eenige bijzonderheden mede te deelen. Bladz. 42. vindt men wegens de Alleganij-bergen het voteende aangetekend; „ Deze bergen zijn niet verwardelijk verfpreid en afgebroken , zo dat ze hier en daar tot hooge pieken zouden uitlteeken, de eene hooger dan de andere; maar zij ltrekken zich uit in eenpaarige rijen, naauwlijks eene halve mijl hoog. Voortloopende, breiden zij zich zuidwaards uit. Zommigen eindigen in hooge rechtltandige punten; anderen daalen van lieverlede tot aan het waterpas met den grond; den oorfprong^gevende aan de rivieren, welke zuidwaards tot in de Golf van Mexico voortvloeijen. De gemelde bergen verfchalfen eene menigte keurige verfchijnfelen, van welke de natuurkundigen verfcheiden famenllelfêls van Aardbefchouwing hebben afgeleid , fommigen , in der daad, bijsterzinnig genoeg. De I leer % v A n s meent, dat de meest aanneemlijke Aardbefchouwing beweert, dat de tegenwoordige aarde ooripronglijk uit de puinhoopen van eene andere aarde geformeerd werdt. Beenderen en Schelpen, welke het lot van zagt er dierlijke zelfjlandighcden ontkomen zijn , vinden wij met- de oude bouwfloffen vermengd, en keurig bewaard in de fleèneh en rotzige voetjlukken van de hoogften deezer heuvelen. Maar, met verlof van den Heere evans, heeft men deze verfchijnzels veel redelijker verklaard, door de onderftclling van de waarheid van den Zondvloed, bij mozes vermeld. De Heer evans befchouwt dit als te groot een wonderwerk voor den Schepper, eenen reeds geformeerden aardbol door eenen Zondvloed te veranderen, dan een' nieuwen aardkloot uit de puinhoopen van eenen voorgaanden te formeeren? Niet minder geloofwaardig in de daad is het eerite dan het laatde. Deze bergen, zegt evans, waren in hunnen tegenwoordigen verhevenen (land aanwezig, vóór den Zondvloed, maar niet zoo naakt van aardt ais tegenwoordig. Hoe de Heer evans aan eene zoo naauwkeurige kennis van de onderdelde bijzonderheden gekomen zij, valt moeijelijk te bepaalen: ten zij wij ouderdellen , dat hij vóór den Zondvloed geleefd, en vóór de omwentelingen van den Zondvloed de aarde naauwkeurig heeft bezichtigd, Tot dat wij hieromtrent naauw.- keu-  558 J. MORSE keurig onderricht zijn, houde men ons ten goede dat Wij niet treeden in zijn gevoelen, cn ons aan de oude wijsbegeerte van mozes en diens vcrdeedigers houden Alle reden is 'er om te gelooven, dat de oorfprongiijke fmt der aarde geheel herfchapen wierdt, door den eerften fchok dernatuure, ten tijde van den Zondvloed; dat dc fonteinen der groote diepten indedaad vierden open gebroken cn dat de onderfchcidene beddingen der aarde verftróoid' en in alle mogelijke trappen van verwarring* cn wanorde onder een geworpen wierden. Van hier die trotfche berggevaarten, die hunne kruinen tot in de wolken uitfteeken • zijnde, waarfchijnlijk, van de vlottende puinhoopen der aarde zamengeworpen. Eene aanmerkelijke kracht ontvangt deze gisfing, door het groot getal delfftoffcn en andere uitweipzcls uit de zee, welke men in beddingen on de toppen der bergen aantreft, als mede inde birinentte deelen van vaste kusten, zeer verre van dc zee verwijderd en in alle tot nog bezochte oorden der Waereld. Alle de bijzonderheden, deze zeeligchaamcn betreffende, geven ons vrijheid om te befluiten, dat zij met 'er daad voon^eteeld wierden, leefden en ftorven, in de eigen beddingen in welke zij gevonden worden; en, derhalven , dat dezè beddingen ooripronglijk moeten gelegen hebben op den bodem van den Oceaan, hoewel zij nu, op menigvuldige plaatfen, verfcheiden mijlen boven deszelfs oppervlakte uitfteeken. Hicrüit blijkt, dat bergen cn vaste kusten geene oorfprongiijke voortbrengzels der natuure zijn, maar van eenen tijd, veel laater dan die van de Schepping der Waereld; een tijd, lang genoeg, dat de Strata hunnen grootften trap van vastheid en hardheid hebben kunnen bekomen; en dat de ftoffe der Zecfchelpen in eene (beenachtige zelfftandigheid heeft kunnen verwandelen. Immers heeft men, in de ibleeten van kalkfteen en andere Strata, brokken van de zelfde fchelpen gevonden, aan alle zijden der fpleeten vastgehecht; in denzelfden ftaat, in welken zij ooripronglijk gebroken waren: invoegen, dat indien de onderfcheidene deelen famengevoegd wierden, dezelve naauwkeurig in malkander zouden fluiten. Een aanmerkelijke tijd moet'er, derhalven, verloopen zijn, tusfchen den bajertftaat der aarde en den Zondvloed; 't welk overëenftemt met het verhaal van mozes, die dat tijdverloop op ongeveer zestien honderd jaaren bepaalt. Alle deze aanmerkingen dienen tot eene proeve, omtrent ééne bijzonderheid uit veelen, van de overëcnftemming tusfchen  tkgenw. staat dervercën. staaten v. amerika 5-9 fchen Rede en Openbaaring , tusfchen het bericht van mozes, aangaande de Schepping en den Zondvloed , en dc tegenwoordige; gedaante der natuur. De zulken, welke, omtrent dezeoverëendemming, uitvoeriger onderrichtingen verlangen , kunnen tc raade gaan met eene geleerdeen fraaije Verhandeling, getijdeld, Inquirij wto the angina! State and formation of the earth (Onderzoek omtrent den oorfpronglijkeri (laat cn formeermg der Aarde) door joiiN white horst, F. Ki S. uit welke ik eenige der aangevoerde bedenkingen ontleend heb. Bladz. 75. doet de Schrijver der menschlijkneid recht, door de gebreken der Vcrëcnigde Amerikaanen te fclnlderen, nadat hij hun karakter van deszelfs fiaaifte zijde vertoond heeft. Het voorwerp zijner gisping is. de verachtelijke Slavenhandel, die, hoe zeer in Amerika door veele waare Vrijheidsvrienden tegengewerkt, echter aldaar nog niet geheel is afgefchaft. „ Te recht, zegt hij, beeft een Europifche Schrijver aangemerkt, dat mdien 'er een waarlijk belagchelijk voonverp in de natuur zij, het een Amerikaansch Patriot is ; tekenende befluitcn van Onafhanglijkheid met de eene hand, en met de andere de geesfelroede zwaaijendc over zijne beangste (laaven. Veel heeft nieii , in de laatcre dagen , gefchreven , ten betooffe van de onrechtvaardigheid en onbillijkheid van den Afrikaanfchen Slaavcnhandel; alle verdere befchouwing van dat onderwerp is daardoor nodeloos geworden. Met dit alles kunnen wij niet nalaten , hier eenige weinige aanmerkingen voor te dragen, raakende den invloed der Slaavcrnije op de Staatkunde; het karakter en de zeden. Bij herhaalde en naauwkeurige berekeningen is het gebleken , dat de kosten des _ ondcrhouds van eenen (laaf, inzonderheid indien de inkoopprijs daar onder gerekend worde, veel hooger loopen> dan die des onderhouds van een' vrijman; alsmede, dat de arbeid van eenen vrijman, aangemoedigd door het vermogend uitzicht op géwin, ten minden tweemaalen zoo voordeelig is voor den te werkdeller, als die van eenen Slaaf. Daarenboven is de Slaavernij het graf der naardigheid. Zii maakt den arbeid, onder de blanken, met degts onfatlóenlijk, maar zelfs fchandvlekkende. Vaardigheid is meer het gevolg van noodzaaklijkheid dan van verkiezinge. De flaavernij fluit den weg af tot deze noodzaaklijkheid, en traagheid, die den grond van alle-  $6° J. MORSE alle gezellig en Staatkundig geluk ondermijnt, is'er het ongelukkig gevolg van. Deze aanmerkingen, zonder dat wij op de onrechtvaardigheid der zaak zelve verder aandringen, dienen ten bewijze * dat de flaavérnij ondaatkundig is. Haar ir. vloed zoo op de gebruiken als op de zeden, is even verderflijk De Negerinnen zijn dikmaals , ' zo niet meestal de minnen van de kinderen haarer meesteresfen • Het kind onmiddehjk na deszelfs geboorte, wordt S Iteld m banden van zijne zwarte voedder, en proeft zelden indien ooit, een droppel van zijne moedermelk De kinderen, opgevoed wordende door, en de geftaS gezellen zijnde van de Negerinnen, zuigen dikmaals derzeiver laagc denkbeelden en bedorven zeden in • zii 'e wennen zich aan eenen Negerachtigen tongval,' welken zij dikmaals norut kunnenLverleeren, Een algemeen kwaad t welk in de Zuidlijke Staaten in meerdere of mindere mate heerscht, en waarover de menschlijkheid en dc bctaniebjkheid bloost, is de ongeoorloofde gemeenfehap tusfchen de Blanken en de zwarten. Van het vleeschliik genot eener Negerin, zegt een opmerkend reiziger, fpreekt men als van eene zaak, die geene,,opmerking verdient Afkeengheid, kieschheid of fchaamte fchijnt hier niet te pas te koomen. Niet ongemeen is het, dat een Heer door zijnen zoon aan tafel bediend wordt Ik zelf aegt deze Schrijver, ben tweemaalen daarvan ooaeetuige geweest; het gezelfchap wees, in het kind, de wezenstrekken van den vader en moeder aan, en meer an dere kenmerken van gelijkheid, zonder dat de vader deswege bloosde of eenigzins onthutst ware. Men noemde hen heden van fatfoen en bclehaafdheid. De Afrikaanen hebben den naam van mindere voortreffelijkheid in verdand en zedelijk gevoel dan de Blanken: van hier dat de laatften Zich het recht aanmatigen om de eerden ïn .flaavérnij te brengen. De Afrikaan werkt nacht en dag om een klein duivertje over te winnen, waarvoor hi) de vrijheid van zijn kind mag koopen. De Blanke teelt zijns gelijken, en ziet, met een onverfchillig oo«- ziin eigen kroost m flaavérnij en elende, zonder eenige' pooging aan te wenden, om zijn eigen bloed te losfeir" En verders Bladz. 79- » 'Er is grond om te gelooven • dat onder de Bondgeuoottchaplijke Regeering,'welke nu is vasrgedeld, alle de Slaaven in de Verëenigde Staaten j ten eenigen tijde, in vrijheid zullen gefield worden', op eene  TECENW. STAAT DER VEBeEN» STAATEN V. AMERIKA, $5t eene wijze, bcdaanbaar met bun eigen geluk, en met het waare belang hunner meesteren, 01" dit zal volvoerd worden, door hen te rug te voeren naar Afrika, of door het oprichten van eene volkplanting van dezelve, ha één of ander gewest van ons-eigen land, om hen deel te doen hebben aan onze verbindenis en befcherming, tot dat zij genoegzaame magt tot hunne eigen beveiliginge zullen bekomen hebben; of door hunne inlijving met de Blanken; of op eenige andere wijze? zijn vraagen, die nog nader moeten bepaald worden. Dit alles is aan zwaarigheden onderhevig. Het cerilé middel zou wreed zijn, het tweede revnarlijk; Diep gewortelde vooröordeelen , door de Blanken gekoesterd; tien duizend herïnneringen der Zwarten aan geleden ongelijken; nieuwe tergingen } de wezenlijke onderfebeidingen, door de natuur daar gefield : behalven veele andere omdandigheden , die verdeeldheden en partijfchappen zouden doen geboren worden , zijn zoo vetle tegenwerpingen , tegen het inlijven der Negers met de burgers in de onderfcheidene Staaten. Doch rechtvaardigheid en menschlijkheid vorderen, dat deze zwarigheden worden uit den weg geruimd; Gering, in vergelijking gefproken , is het getal der Slaaven , in de middelde en Noordlijke Staaten ; met minder zwaarigheden, dienvolgends, heeft men hier dan ook te kampen, om hen in vrijheid te dellen. Genootfchappen, ter vrijmaakinge van Slaaven, zijn 'er te Philadelphia en Nieuw-York opgericht; Om dit zelfde oogmerk te bereiken, beeft men, in de Staaten van NieuwEngeland , wetten vastgelleld , en andere maatregelen beraamd. De Vrienden (gemeenlijk Quakers genaamd) ■hebben blijk gegeven van dé voegzaamheid van hunnen: naam, door hunne goedhartigheid in liet uitdenken, en door hunne kloeke poogingen in het volvoeren, van dit menschlievend en heilzaam ontwerp." Ons bedek laat niet toe meer bijzonderheden uit dit fraaije Werk medetedeelen; trouwens de Tijtel toont genoegzaam aan, welke de onderwerpen zijn, waar over hetzelve handelt. Achter dit eerde ituk zijn, in een bijzonder Aanhangzel, door den Vertaaler, op het voetfpopr van den Schrijver, de Karakters der doorluchtige Mannen Washington, montgomfrij, greep* en de la fa ij et te geplaatst, Mannen welke, bij de vrijmaaking van Amerika, zich eenen onderflijken roem verworven hebben, en wier naamen bij alle voorftanders VAB, BIJ5L. VI. DEEL. NO. 12. Nft eö-  $5l Jt G. HERDER eener waare rcpublikeinfche Vrijheid altoos in zegening zullen zijn. De Kaarten der Zuidelijke en Noordelijke Staaten, welke de Heer morse bij zijn Werk gevoegd heeft, zullen, volgens belofte .van den Venaaler, bij. de uitgave van het vervolg dezes Werks, medegedeeld worden, waar door men dan, wegens de naauwkeurige uitvoering,van die kaarten, als uit oorfprongiijke en echte befcheiden opgemaakt zijnde, over het locale der Verëenigde Staaten beter zal kunnen oordeelen, dan naar de oude gebreklijke Kaarten, die vóór den Amerikaanfchen Oorlog zijn uitgegeven. Ten (lotte achten wij ons verpligt hier nog bij te voegen, dat dit eerde duk, 't welk in eenen zeer vloeibaaren (tijl vertaald is, ons zoo belangrijk is voorgekomen, dat wij met een reikhalzend verlangen het vervolg van dit Werk te gemoet zien. Brieven ter bevordering der Menschlijkheid. Uitgegeven ' door j. g- herder. Uit het Hoogduit sch. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1794. 2.18 Bladz. In gr. 8YÓ} I>e prijs is f 1 - 8 - : Wij ontmoeten hier in een kort bedek van 218 Bladz. een aantal van 26 Brieven. Dc meesten derzelvcn, gelijk zich zeer gemaklijk laat aanzien, zijn oppervlakkig, en behelzen niet meer dan eenige losfe en opgevvorpene bedenkingen, zonder dezelve behoorlijk te ontwikkelen, veel min duidelijk te verklaren ; daar 'er anders over dit onderwerp .zeer veel met vrucht zou kunnen gezegd worden, en heilzaame raadgevingen aan de hand gegeven. — Bchalven dit, vinden wij nog in deze -Brieven Verfcheiden aanhalingen uit de werken van f rede rik den II, en van luther, eene Ode van klopstock aan Keizer josepii den II, op den Noordamerikaanfchen Zee -oorlog, eene van stolberg aan den Kroonprins van Denemarken enz. dewelke alle 'niet even gelukkig gekozen zijn. — In één woord, dit werkjen behoort onder zulk zoort van Schriften, waarvan de titel veel belooft, maar waar aan de inhotrd weinig beiindwoordt ; en bet is jammer , dat zulk een fchoon onderwerp niet waardiger behandeld is. — Wij willen echter bij deze gelegenheid onzen Lezers eenen brief van den grooten' f réde rik.; in zijne jonge jaaren over  BRIEVEN DER MENSCHLÏJHHEID. $6$ over de mcnschlijkheid gefchreven, en van welken hij veel werk fchëen te maken, doch dien de Schrijver zegt onder zijne fchriften niet gevonden te hebben, mededeelen. Hij zegt van dezelve „ Het fchijnt, dat men- zich in eene gezindheid verfterkt, als men aan zijn geest alle gronden voorhoudt, die dezelve onderltcunen. En dit bepaalde mij over de menschlijkheid te fchrijven, zij is, naar mijne gedachten, dc eenige deugd, en moest inzonderheid het eigendom van hun zijn, die door hun ftand in de wereld onderfcheiden worden. Een Landsheer, hij zij groot of klein, behoort aangezien te worden als een mensch, wiens beroep het is', de menschlijke ellende te verminderen, zoo veel hij kan; hij is een geneesmeester, om de menigerlei kwaaien zijner onderdaanen wegtcnemen. De dein der ongelukkigen, het zugten der ellendigen, moet tot hem opklimmen. Het zij uit medelijden met hun, of uit eene nadenkende befchouwing van zich zelvcn, de treurige toeftand der lijdenden moet hem roeren, cn', wanneer zijn hart eenig gevoel heeft, zullen zij hujpe bij hem vinden." ',, Een Vorst is voor zijn volk, wat het hart Voor het lichaam is. Dit ontvangt het bloed uit alle ledematen, en doot het met kragt tof aan derzelver uiterde einden tc rug. Dc Vorst '^ontvangt de trouwe en de gehoorzaamheid zijner onderdanen; hij geeft hun daarvoor overvloed, gelukzaligheid, nut, en wat tot den wasdom en den bloei der maatfchappij behoort, weder." ,, Dit zijn grondregelen../ die in het hart van ieder mensch van zelfs moeten ontdaan; het gevoel geeftze, als men maar ecnigzins nadenkt; men behoeft geen breed onderwijs in de zedekunde, om ze te leeren." Tijrannen befchouwen dit anders. Zij zien de wereld aan, als- voor hun gefchapen , en, om boven zekere gewoone ongevallen des levens verheven tc zijn, verharden zij voor dezelve hun hart. Als zij hunne onderdanen onderdrukken, ais zij hard, gewelddadig cn wreed zijn4 zoo komt bet, om dat zij het kwaad, dat zij plegen, niet kennen; zij hebben het nooit gevoeld, daarom gaan zij' zoo ligt 'er over heen. Zij zijn niet iu het geval van mutius sc/EVOla geweest, die voor v o rse n xa de handen in het vuur dak, en daardoor de werking des vuurs op zijne hand zeer wel leerde kennen." Kn a „ Met  5°4 ALGEMEENE GESCHIFDENIS „ Met één woord. De geheele huishouding van het menfchelijk geflagt is ingerigt, om menfchenliefde in te ftorten. De onderlinge gelijkheid der menfchen j degelijkheid van lot, en de onöntbcerbaarheid van hulp, 'die •de een nodig heeft van den anderen; ongelukken, die de banden der behoeften nog vaster toehalen; de natuurlijke neiging, die men tot zijns gelijken heeft, onzc zelfsbehoudenis, die ons menfchelijkheid predikt, de gantfche natuur fchijnt zich tc verëenigen, om ons eenen .pligt in te fcherpèn, die ons geluk uitmaakt, en dagelijks nieuwe bevalligheden uitfbrooit over ons leven." • Hadt de Schrijver met meer soortgelijke beelden en uittrekzels van waarlijk groote en verftandige mannen zijn werk verfierd, dan zou het zelve meer wezenlijke waarde bezitten , cn aan deszelfs oogmerk voldaan •hebben. — Algemeene Gefchiedenis der Tegenwoordige Eeuw. Eerfte Deel. Met Plaaten. Te Harlingen, bij V. van der Plaats , . 1793- In gr. Svo. 381 Bladz. De ftifs is f 3 - : - : Of bet Werk, welk wij thans'aankondigen, een Oor-* fpronglijk Voortbreugfel, dan eene Vertaahng zij, kunnen wij niet voluit bepaalen. Op den titel wordt des geene melding gemaakt; en dewijl men het Werk zonder eenig Voorbericht heeft afgegeven, kunnen wij ook van daar geenerhande toelichting bekomen. Voor 'de Oorfpronglijkheid des Werks hebben wij meer dan ééne reden: onder andere, omdat wii ons niet kunnen herinneren, in de aankondigingen van (Jitlandlche Schriften foortgelijk eene Algemeene Gefchiedenis te hebben aangetroffen. Hoe 't hier mede zij, Oorfpronglijk of'Vertaald, wij hebben het Werk met genoegen döoileezen. De ftijl is mannelijk en deftig ; de uvergangen van de lotgevallen en gebeurenisfen. van het eene Volk tot die van het andere, zijn, veelal, natuurlijk. Met vermijding van omllaatigheid en kleinigheden, worden de voornaamfte voorvallen, in derzelver oorfprongen en gevolgen , duidelijk aanaeftipt. Naar aanwijzing van den Tiiel , zal bet geheele Werk in vier Deelen bevat worden. Twee foorten van Lezers kunnen alzoo dit Werk tot een dienftig Handboek gebruiken. Geoefende Historiekenners zullen zich herinneren, 't geen zij uit omflag- ti-  \ der tegenwoordige eeuw. 505 ti"e Verhaalen geleerd hadden. Minkundigen of ongeöelfenden kan het als eene aanleiding dienen, tot meer uitgebreide hafpooringen. Met vijf Plaaten heelt de Uitgever goedgevonden dit Deel te verderen : de Afbeelding van maria louisa, Weduwe van Prinfe j. w. friso; de Afbeelding van jean bart; de Graai van Nitsdale door zijne Vrouwe uit dc Gevangenis verlost; het Pourtrait van iiermanus boerhave en de Volksvergadering der Zwitzcrs. . . Niet met het zelfde jaar wordt de Gefchiedenis van ieder Volk afgebroken; volgens den aart der zaaken was dit onvoegzaam, zomtijds ondoenlijk. Meestal loopen de Verhaalen tot aan het jaar 1733, of daaromtrent. Lin begrijpt dcLeezer,dat een doorloopend bengt met de "natuur dezes Werks niet beftaanbaar is. Tot eene proeve zullen wij thans mededeelen, het Verflag wegens de lotgevallen van den vermaarden victor amadeus den II, Hertog van Savoie en Piemont, zints deszelfs verheffing op den Siciliaanfchen troon. „ Bij den Vrede van Utrecht (dus luidt dit bengt) hadt de Koning van Spaiue aan victor amadeus den II, den Hertog van 'Savoie en Piemont, het Koningrijk van Sicilië afgedaan, doch zonder goedkeuring van°den Keizer, ka rel den VI, die 'er een even goed recht op had; 't geen echter niet belette, dat de Hertog daar bezit van name. Eerlang begaf de nieuwe Monarch zich derwaards, en wierd in 1717 met groote cerbewijzingen ontvangen. De Siciliaanen hadden ook alle reden om vergenoegd te wezen over de Regeering van eeti Vorst, wiens hoofdoogmerk deeds was, het bevorderen van het geluk zijner 'Onderdaanen. Met dit alles werdt de nieuwe Regeering fpoedig ontrust door het beleid der Geestelijkheid, welke op den Vorst vertoornd was , omdat hij eenige verzoeken derzelve, die voor het gezag van den Vorst en voor het geluk der Onderdaanen nadeelig waren, had afgvflagen: waardoor verfcheidene onaangenaamheden werden veroorzaakt; 't geen dc voornaamltc Geestelijken van het Eiland bewoog, na het uitfpreken van zekeren ban, naar Rome de wijk te nemen. Intusfchen hadt het Spaanfche Hof, bij het afdaan van Sicilië, eene voorwaarde gevoegd, waarvan de Koning het gewigt in deu beginne niet genoegzaam had overwogen, van naamelijk zijne wapenen te zullen voegen, bij die van den Spaaufchen Monarch, Nn 3 om  565 algemeene geschiedenis o.n de Keizerlijken te doen verhuizen uit Italië, XYasc laater begreep dezelve , in hoe groot een gevaar hein zulks zoude kunnen brengen, waarom hij, toen het daartoe kwam, achterlijker werdt in zijne beloften. De Spanjaards, hem ziende wankelen, eischten, dat hij hun zijnen oudften Zoon zoude zenden, tot een borg voor zijne getrouwheid; doch met daar over een tijd lang te handelen , verkreeg hij, dat men zich met zijn tweeden Zoon zoude te vreden houden. Doch toen het tot de uitlevering moest komen, nam die jonge Vorst de vlucht naar Frankrijk, niet zonder medeweten Van zijn Vader, gelijk ten minften te Madrid werdt vastgelteld." „ De Kardinaal alberoni, (de eerde Staatsdienaar aan het Spaanfche Hof) zich dus ziende te leur gefield m zijne vcriiitziende ondernemingen , bedoot zich te wreeken, door Sicilië, met de toen zoo ontzachehjke magt van Spanje, te water en te lande aan te tasten; welk voornemen zekerlijk zoude zijn gelukt, zo niet de Spaanfche Vloot door de Enge'lfchen bij Palcrmo was verflagen, en de Siciliaanfche plaatzen, welke de Spanjaarden nog niet hadden weggenomen, niet met Keizerlijke hulpbenden waren voorzien. Ondertusfchen was de Hertog van Savoie, door dezen loop der dingen , nu verpligt, zich geheel aan Oostenrijk te houden, en moest dus wel afzien van bet bezit van Sicilië , en daarvoor Sardinië in ruiling aannemen. Waardoor hij wel een gemeen , in plaats van een rijk Eiland bekwam, doch van welks bezitting hij, met bijHand zijner nieuwe Bötldgenooten, zich vrij zeker kon houden. Ondertusfchen behield hij daarbij de Koninglijke waardigheid, dewijl reeds te vooren bij het verdubbeld Verbond beflooten was, dat dc Hertog van Savoie het Eiland Sardinië met den tijtel van Koningzou bezitten. Zo ras victor amadeus in het gerust bezit van dit land was gekomen, lag hij 'cr zich op uit, om de Inwooners gelukkiger te maaken, dan zij tot hier toe geweest waren, door'het aanmoedigen van den Landbouw, en van andere nutte bezigheden, die aldaar in een zeer gebrekigen toeftand waren. Hij voorzag zijne Onderdaanen ook van een nieuw Wetboek , het welk daar in meer dan een opzicht voor een uitmuntend ftuk werd gehouden." „ Had deze uitmuntende Koning (dus vervolgt bet verhaal) zich fteeds meester kunnen maaken van zijne dril-  DER TEGENWOORDIGE EEUW. 5^7 driften, hij zou de getakWgUe Vorst dat wereld zijn geweest; doch door zich te veel toe te geven, W de liefde voor eene Vrouwe, brouwde hij zich ui de laatfte jaaren van zijn beltuur een deerlijk onheil. Reeds een tijd lang was hij frnoorlijk verbeid geweest op de Graavinne, Weduwe van St. sebastiaan, eene zeer doortrapte en heerschzuchtige Vrouwe, vol van verhevene denkbeelden, welke zij bouwde op de zwakheid en toegevelijkheid van haaren Minnaar, üe bezitting van een geliefd voorwerp , welke doorgaands de drilt der liefde ras doet verminderen, hadt. bij den Koning het tegengeftelde tot uitwerking, en bragt hem op het buitenipoorig denkbeeld, om zijn gebied neder te leggen , opdat hij alleen zoude mogen beminnen en bemind worden. Met dit oogmerk deed hij den Groot-Cancelier, de Prelaaten, de Staatsdienaars en de voornaame beiimbten van den Staat, vergaderen, voor welken hij eene redevoering deed, over alles, wat hij tot bevordering van het nut zijner Staaten had ondernomen. Dit verricht zijnde, maakte hij hun bekend zijn voornemen, om de overige dagen van zijn leven in eene ftille rust door te brengen, cn droeg zijn Koninglijk gez.ag op aan den Prins van Piemont, thans zijn eenigen Zoon , met alle de plegtigheden, die bij een volledigen al ftand worden gevorderd : bedingende hij tot zijn beftaan flechts de maatige fomme van honderd duizend Livres." „ kar el EMANuëL de III, dus den troon hebbende beklommen, begaf victor, die denzelven had afgedaan, zich naar Chamberi, en trouwde aldaar eenige dagen laater in het openbaar met zijue Minnaares, die den naam van Graavinne van Sommerive had aangenomen. Het mogt hem intusfeheu geenszins gebeuren, die zoete rust te fmaakui,welke hij zich in het ambteloos leven had beloofd. Tot dus ver had de Vorst zijne Vrouwe niet gekend, dan van haren goeden kant, in de vleiende houding eener Maitres. Doch thans, _de Gemaalinne van victor geworden, openbaarde zij haaren ondernemenden en heerschzuchtigen inborst ten volle , en deed van den morgen tot den avond niets , dan haaren Echtgenoot aan te porren, om, zo mogelijk, den verlaatcn troon weder te beklimmen. Door haare geduurige aanzoeken kwam victor eindelijk tot de zwakheid, om daartoe eenige pogingen ie doen, door middel dar Grooten, die hem naar Chamberi gevolgd waNn4 ren»  568 geschiedenis van ren, bij de voornaamfte Officieren des legers Dit' bah zoo geheim niet geleideden , of de jonge Koning had 'er fpoedtg de lucht van, en deed alles wat mogelijk was om Zijn ¥ader het openbaar geworden voornemen uit iet hoofd te praaien, en hem de onvoeglijkheid daar van voor oogen te dellen. Doch dit mogt niet helpen; dewiü vic tor het kort daar na al weder ondernam Dit hraS den Koning tot het befluit, om zijn Vader en de Graavimie de Sommenve, beide te doen optluiten, op verfchillende £2S?k eezeü Raat lefde de dQor verteerde Koning tot m 1732." Gefchiedenis van benicnus. Uit het Eng el sch Vertaald Eerfte Deel. Fe Dordrecht en Breda, bij de Leeuw en krap, en W. van Bergen i7y3. Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is f 1 - 16 - : 6 Tyïet een allergevoeligst hart geboren, begon eenigJ_v« nus, reeds in zijnen vroeglten leeftijd, na een v nend m dc wereld uit te zien: van den ouderdom van vijftien - tot dien van in de dertig jaaren, waren zijne pogingen, daar toe , onvermoeid en onbeloond gebleven. Eindelijk , na zijne lichaams- en geestvermogens te hebben uitgeput, gaf hij die onderneming in wanhoop op; en zich afzonderende in een woud, op de oevers van ***** bragt hij- her overfchot van zijn leven door m de famenleving van dierlijke fchepfelen , die hij tot dat einde zich had bezorgd: geen menfchelijk wezen verzogt bij nu meer, om zijne hut tc naderen;" zelfs hij benam 'er allezins de gelegenheid toe. in 't geziet van den rook dèr Uoofdftad leerde hij als een kluizenaar - cn befloot, om nimmermeer het aangezigt van 't menschdom tc aanfehouwen. Het gebeurde egter , dat hij in den jaare 1774 ziek Wierd; en gelegen hebbende, tot dat zijne kwaal, boven het bereik van alle geneesmiddelen, geitegen was, kroop hij, met de zwakfte pogingen, van^zijne bedfbonde na de deur van zijne Hulp; en daar aan een ftuk papier gehegt hebbende, met dit opfchrifti „Het eigendom van ,, den eerften voorbijganger , den besten. " waggelde hij na zijne legerltede te rug. Ik keerde, juist om dien tijd, wederom na de Stad van een togtjen, dat ik op het land gedaan had; en ge^ lijk  BENIGNUS. 56*5 lijk ik, veeltijds, de minst gebruikt wordende paadjens opzoeke, om mijne gezigtspunten te meer verfchillende te doen zijn, zo was het in dit geval, dat ik door de openingen van een talrijk geboomte , iet ontdekte , dat eenigszints na de verblijfplaats van een menschlijk fchepfel geleek: ik maakte daar op mijn paard, aan eene naast bij zijnde haag, vast; en nam voor, aan mijn verlangen te voldoen, om te weten, welk een mensch zich een zo herderlijk verblijf kon verkozen hebben, in eene eeuw, waar in de Arcadifche denkbeelden hersfenfchimmig gerekend worden: met eenige moeite en klederfcheuren gelukte het mij, om door ftruiken en kreupel-boschjens een weg te maken; want eenig betreden pad zag ik nergens. — Ten laatften kwam ik aan 't gebouw, en zag de woorden van het zo even gemelde opfchrift, aan de deur van het zelve vastgemaakt. Nu deed vrees zich, al zoo flerk als nieuwsgierigheid, bij mij gevoelen. Ik wist niet of ik voortgaan, of wel te rug keren zoude: immers, het kon de fchuilplaats van een' rover zijn; en het opfchrift, dat ik zag, een lokaas voor den onbedagtzamen omzwerver. Ik gaf mij , nogtans aan mijne geliefkoosde neiging, ten eenemaale, over; en ligte de klink op, die mij de itulpdeur opende. Ik was verplet van verbaasdheid, over den toedel van het vertrek, daar ik intrad; want het gekerm der zieltogende, en de gefteldheid der reeds omgekomen gedierten , had eer het voorkomen van een knekelhuis, dan van het verblijf der onfchuld. — Vogelen van onderfcheidene zoorten lagen dood in hunne kooijen. — Honden en Eekhoorntjens wordelden met de laatde doodsiingden. — De eigenaar van de woning was , zoo even, overleden; — En eene arme eenzame en verlatene kat, nu de oppervoogdes van de heerlijkheid geworden, fcheen reeds de dooden als haar natuurlijk eigendom te befchouwen. In een Christenland zelfs in een woud zo nabij als *****; was ik dubbel verwonderd over zulk eene treffende omdandigheid, — Ik wist niet, welke maatregelen te nemen. - Mijne oogen rondsom het vertrek flaande , zag ik eene kleine koffer , en het zelve inziende, vond ikThet opgevuld met manufcripten, die onmiddelijk mijne aandagt tot zich trokken; en die, bij inzien, mij ras het geheim van deze bijzondere perfqon, zijn geboorte, en omftandigheden, ontdekten. Met den leidraad, die zijne memorien en brieven mij aan de hand gaven, Nn 5 vond  S70 GESCHIEDENIS VAN BENIGNUS.' yond ik ook zijne nabeftaanden uit: het waren mcnfchf» yun aanzien in de wereld; en nadien hij, 0p eenmaal, vit bet minden der lamenleving onzigrbanr geworden was oordeelden zij hem.ergens, of vermoord of verdronken te zijn. Het doode lichaam is nogthans aan zijne familie overgegeven, en fluimert nu bij zijne vaderen te ***** Het is, ondertusfchen, aan deze zelfde onderneming' dat ik ie verfcbuldigd ben, het gene ik boven alle andere wereidicnc bezittingen hoog waardeere. Ik vond het zelve in eene lade, op den bodem van bgtzkoffertjen, waar ju de andere manulcripten lagen; en is mij , federt, dooide aan verwanten van benignus, als eene beloning voor mijne ontdekking, tot een gefchenk gegeven- het bevatte de redenen van iedere bijzonderheid, in het gedrag van den ongelukkigen man, in wiens verblijf ik het zelve vond: en hoe zeer dezelve zijne geheele verlating van dc menfchelijke maatfchappij, in de gedagten der wereld, met kan verdedigen; zo heeft zulks, nogtaus zijne gedagtenis voor mij zo dierbaar gemaakt, dat ik eenigermaten zijn voorbeeld gevolgd; en zedert velen van zijne gevoelens, voor de mijnen, neb overgenomen Van dezen mijnen fchat, zal ik alhier een gedeelte ontl uiten ; cn van het oorfprongiijke handfehrift , hier en daar, eenige'anecdotes affchrijvcn, die ik geoordeeld heb, der wereld te moeten mededeelen: in het doorbladeren van de welken het mogelijk zoude kunnen zijn , dat de Lezer wel eens het een of ander aantrof, het gene in den eerften opflag, niet zeer gunltig voor de belangens der deugd en goede zeden , zoude mogen toefchijnen: dan, daar het oogmerk allerwegen geweest is, om juist het tegen overgehelde in te boezemen : zo verzoekt de Schrijver, dat men hier omtrent, niet voorbarig bij de befchouwing van deze of" gene enkele plaats tewerk ga maar , op die van het g«hele Werk gelieve te beflisfen . Zie daar Lezer! dit is het geen ons vaii deze Gefchi'edems ih de Inleiding gezegd wordt, dezelve kan voor tijdkorting in eeu uurtjen van uitfpanning gelezen  j. c. gatter.hr, ge0graphi2. 57*- j. c. g at te re r , Algemeene Hedendaagfche Geographie. Naar het Hoogduit sch. Tweede Deel, over Azia, Afrika, Amerika en Auftralie. Te Utrecht, bij Wild en Altheer, en te Rotterdam, bij]. Meijer 1793. In gr. Octavo. 495 Bladz. De prijs is f 2 - 15 - : Dit boekdeel bevat het overige gedeelte van de Geographie, en maakt dus het geheele Werk volledig. De Heer gatterer betuigt , verfcheiden jaren aan het verzamelen van bouwftof, en twee jaren aan het famenftellen van dit Werk belteed te hebben, en twijfelt , evenwel niet, of 'er zullen nog vele misdagen in overblijven, 't welk hij, met alle reden, meent, dat in een Werk van dezen aart niet anders wezen kan. Veranderingen in de landverdeling voorgevallen , vooral in die van Rusland en Hongarijën, gedurende het drukken van dit boek, had hij in zijne Voorreden opgegeven, doch de Vertaler heeft dezelve wijslijk in zijne Overzetting, op hare plaatfen, ingevoegd. De nieuwe verdeling van Frankrijk, in 83 Departementen, vindt men aan het einde van de Voorreden opgegeven. Behalven de verdienden, welke dit boek boven velen van zijue foort vooruit heeft, en waarvan wij reeds voor henen gemeld hebben, vindt men in het zelve aanmerkelijke ftukken, die ten dele of geheel nieuw zijn. Bij voorbeeld, de ontdekkingen derRusfen, Spanjaarden en Engelfehen, in het Noord-Oosten van Ada, en het NoordWesten van Amerika; waar bij nochtans de ontdekkingen , die na de tijden van c o o k. aldaar gedaan zijn, nog ontbreken; de vercenige Staaten van Noord-Amerika,zoo als zij thans, federt het verkrijgen van hunne Vrijheid , beftaan ; en vooral het geheele vijfde Werelddeel, hier de Zuid-Wereld of Auftralien. Ondertusfchen levert dit niet veel anders , dan eene drooge naamlijst van deze landen en plaatfen, doch daar men van vele van deze nieuwe landen nog zoo weinig weet, en het bedek vaU den Heer gatterer zeer beknopt is, kan dit onmogelijk anders wezen. Tot gebruik bij de landkaarten is het geen men ons hier geeft voor tegenwoordig voldoende. De Heer gatterer vermoed, dat men weldra meer en beter kennis van fommige landen en Volken krijgen zal, die nieuwe veranderingen zullen noodzakelijk maken, Won-  572 D. b E I l , Wonder is het, dat men ons, bij dit fraai Werk niet eenige landkaarten , althans van de later ontdekkingen die ui het zelve gemeld worden, gegeven heeft. Dit maakt bet gebruik van dit boek minder gemaklijk. Mogelijk zou dat nog kunnen gefchieden. De Woestijn. Tooneelfpel in vijf bedrijven. Naar het Hooeduitsch van d. beu, door Mr. a. h. v. 1*6 Blad" In Octavo. Te Rotterdam, bij].]?, van Ileêl, 1704* De prijs is f : - 12 - : "17 an ralldorf, Majoor buiten dienst, door eene V aanèenlchakeling van rampen, genoegzaam zijn gebed vermogen verloren hebbende, en om de vlucht zijner dochter met eenen jongen Graaf, afkerig van de wereld geworden zijnde, kogt van het overfchot zijner bezittingen , eene afgelegene woning, aan den ingang van een donker bosch, op de grenzen van Saxen. Hier leefde hij zeven jaren als Herbergier , weldadig jegens den afdwaalden reiziger, tot hij door eenen ondankbaren bedrieger, welken hij minzaam ontvangen hadt, deerlijk werdt Uitgeplunderd. Zijn Zoon, Kapitein van een Saxisch Vrijcorps , uit hoofde van den getroffen vrede afgedankt zijnde, vindt zijnen ouden Vader in dc kommcrlijklte armoede, zoo zelfs , dat deze gevaar loopt, door honger te derven, en inden uiterden nood den eigenaar'van het landgoed , (niet verre van ra,lloorfs verblijf gelegen, en voor heen door hem zeiven bezeten zijnde) om ééncn maaltijd zijne bouwvallige woning aanbiedt, maar met eenige befchimpingen wordt afgewezen. - De Zoon zelve in armoede gedompeld zijnde, wijl hij al te edelmoedig zijne winden aan de afgedankte fpitsbroeders hadt weggefchonken, thans geen ander middel overig ziende om zijnen Vader te redden, befluit wanhopend, om met freij, zijnen getrouwen knëcht, in het nabij gelegen bosch den een of anderen reiziger op te wachten, hem om tien pistolen op zijnen degen te dneeken,' en bij weigering het uiterde te wagen ; welk gevaarlijk befluit hij ter uitvoer brengt aan eene Dame , die zij met haar gevolg in het bosch aantroffen;' maar terwijf deze bezig" is .het afgedwongen geld te geven, legt een bediende op den eerlijken f r e ij aan, en treft hem, dat hij ter aarde Valt, De Kapitein woedend om den dood zijns vriends,  DE WOESTIJN. TOONEELSPEI.. J7.1 vWvütet den moordeer in het eenzaam woud, terwijl de Dame met haar kind en gevolg zich naar de hut des Majoor's beaeeft, alwaar zij ontdekt, dat het Ongelukkige menfchen en -eene rovers waaren , die haar fanvielePn. Hierdoor builen alle vrees zijnde , fcidt zij zich met haar kind ter ruste, terwijl de oude Ralldorf in een ander vertrek reeds Hiep. De kapitein vereeefsch zijnen vijand vervolgd hebbende , keert te rug in de grootfte bedwelming, zich ze ven ais de eemoc oorzaak van den dood zijn's vneuds befchuldigende Eindelijk komt alles te regt - freij ts niet dood, de' Dame wordt ontdekt de Zuster van den kapitein te wezen , die haaren Vader in deze oorden npzogt , om vergiffenis van hem af te fmeeken, cn daar zij van haaren man een aanzienlijk vermogen geërfd hadt, den ouden r al i dor f haar voornemen bekend te maaken," om ziin geweezen landgoed weer te fcoopen, cn in haar gezelfchap zijne dagen gelukkig te doen eindigen. ■ 7ie daar lezer! den korten inhoud van dit tooncelfpef dat onder de menigte van ftukken eene gtTnftige onderfcheiding verdient ^ niet zoo zeer om den knoop van het ftuk, want dezelve is ten overvloede bekend, maar om het volhouden der Charaéters. de edele voorbeelden van ouderliefde, getrouwheid der dienstboden, cn de gelukkige voorftelling van bet loon, der deugd; zoo dat wij het als een onfchadelijk boek voor jonge lezers en lezeresfen kunnen aanprijzen, cn hartelijk wenfehen, dat RALi.norf's bcrfteiling beürukten moge doen hoopen op het beftmir van God, die deu donkerden nacht in den fchoonlten dageraad veranderd ; De vertaaling van dit ftuk is vrij wel, cn de toewijding aan *** een gefchikt middel, om met ralldorf kennis te maaken. i RJkko Blij (bel. (Uit het HoogdnitscF) Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1793. In gr. Bip. 54 Bladz. Be prijs is f : - 8 - : . Dit Toneelltukjen, 't welk voorheen reeds bij gedeelten in het Kabinet van mode en fmaak geplaatst is, is van alle bevalligheid niet ontbloot, en kan door de liefhebbers van foortgeuike itukjens in een uur van uufpanning met genoegen gelezen worden. Eene vriiagie tusfchen c o n s t a n c r en de w a r q u 1 ■> d e g k rmakcij door den vader der eerstgenoemde uit een ouden Familiehaat tegengehouden , doch naderhand door de klugtige tuslcnenkomst van Rikko wegellaan, is 'er de hoofd inhoud van.  574 Jf. l. ewaib Wat behoor en Adel en Grooten thans te doen? eene beantwoordde Vraag van j. t. ewald, 51 Bladz. In gr. Octavo. Te Am/Ier dam, hij W. Holtrop, iftfoi Dc prijs is ƒ - 8 - : .' /Ji 111 de tegenwoordige Epidemie der volks - beroerten, waarmede deze agttiende eeuw fchijnt voorgenomen te hebben haar aifcheid te nemen , gelijk de zomer met den laatften donder sficheid neemt, zijn veele ftaatkundige geneesheeren verfcheenen om confulten te geeven, en het kwaad ie verdrijven. Ongelykl tig dat zij juist over de oorzaak der ziekte verfchillen, en eikanderen tegenwerken, want zommigen zijn voor ftoelsang en nderlasting, terwijl weer anderen zich voor cpftoppende middelen verklaaren, en dezelve aan hunne lijders toedienen, zonder dé befmetting tot ftaan te brengen, en de zieken te herftellen ieder even zeer zijn probatum roemende; Facile omnes, quum valemus, recta confilia agrotis danms (*). De Eerw. ewald bij zich zeiven eene roeping gevoelende, om ook zijne talenten ten algemeenen nutte aan te wenden, en gaern in zijn prrctijk van anderen zich willende ondeifcheiden, om daardoor de» te mcér opgangs te maaken, heeft de verfchillende wijzen van behandeling naauwkeurig onderzocht, en van beiden dat geen overgenomen, het welk hem aanilond, zonder eigenlijk gefproken, tot een van deze gèflaéhïéji te behooren, zoodat hij, met betrekking tot deze kunst, een hermaphrodiet is onder de ftaatkundige artzen. Hij bepaalt zich enkel tot Duitschland, en zegt in zijne voorrede, dat hij de rust (tj in zijn Vaderland bemint, en dezelve „ zoo vuurig wenscht, als ooit eenig menfchelijk hart zulks wen„ fchen kan. I-hj fiddertbij het denkbeeld, dat ook zijne landgenoo„ ten van de rampzalige Vrijheids en Gelijkheids-dweeperij zóu. „ den kunnen befmet worden, die in den naam der Vrijheid, in „ ketenen kluistert, gelijk weleer de dweepzucht moordde, in den naam van den God der liefde. " „ Hij laat duitfche legerhoofden tot behoud der rust in Duit-.cn„ land vechten; Duitfche Hoven tot dat einde geldleeningen doen; „ Duitfche regeeringen een wsakend oog houden op gevaarlijke „ boeken." Zie daar wat hij laat doen. Hij wanrfchuvvt de regenten voor onrechtvaardigheid, trotschheid en geftrengheid, en zoekt de burgers onder het oog te brengen, hunne overheid te gehoorzaamd!, hij zoekt de bronnen van alle onlusten ten toon te fpreiden, om dezelve te doen den> (») Terent. in Anir. l\. ig.  EENE BEÜNTW0OR-DDE VRAAG. S7S Bernnen. - Voor;het avsègfi zegt hij: „ zoo veel in hem is, zorg tedrnagen, da Wuift», voor Regenten en aan- " Selhken des volks, niet in de hmd van den gcmeene.i 3 man villen. Wie.aan Ouders eenen goeden raad, wegens de " opvoeding, wil mededeelen, zal zich wel wachten, van zulks " in de tegenwoordigheid der kinderen te doen. " Overeenkomftig dit. oogmerk -fpreekt de Heer bwald da Edelen des volks ,m, maakt hun bekend, dat de Vnmt-td overS doorbreekt, dat geheel Deit>ebiand vol jjl van menichen, die „ ar verandering haaken. dat de fehnnderfte vernuften en gevoeliglfe harten daa onder mogen gerekend vvorden dat de West Franken een gedeelte van-Duuschland m -bezit heobende haMleted aldaar.verfpreiden, dat dc Duitfche Krijgsbenden ui Frankrijk geweest zijnde, en .gezien hebbende met wd*e geestdrift de zucht na vrijheid den mensch bezielt, ook deze mee gUeel onbefmet zijn gebleeven, en 'er dus zeer zorgel^e ci der, zijn, waarin veel wijsheids nodig is, om de rust u .Ümtscfrland te bewaaren. - Hierop handelt hi, met den Adel over eenige voorrechten, die zij hij uitfluiting gemeten,, b. v. van alleen den Vorst te omringen, de hoogte eeraiupten te bekleeden, geene lasten der maatfchappij te draagen enz. aHe welke dingen den Duitfcher verbitteren, en die hu hun emfttg aanraadt, vaarwel te zeggen, om door eenen edelmoedig» «fïtand de gramftorige gemeente te verzoenen, en geen gevaar te loopen van alles te verliezen. " De oorfprong des Adeldcms, de over-erving, de verwaandheid der vrouwen en freule., het leenftelzel, de onderdrukte landlieden, de bekwaamheid en verdienden der burgers-, - _ai|e deze dingen worden hier met zulk eene vrijheid en ftoutheid opengelegd, gelaakt en geprezen, dat men adeen daaruit z.ch een goed gevolg zou kunnen belooven-.-vcn een gefchpu, dat zoo veel gematigdheids verönderftelt bij die genen, weiken deze harde waarheden aangaan, en die dus ook-redelijk genos- zuheu wezen, om den fteen des asnftoots uit den weg te,ruimen. Maar even als iemand, die, na een goed'gedeelte van den weg te hebben afgelegd, welken hij ter verkrijging--zijner wenfehen moest bewandelen, genoodzaakt is te rug te keereji, 00* ttaoo waren wij, toen de Schrijver na alle rondborstigheid* menfchenliefde en manbafte onverfchrokkenheid in zijne verma.tningen en beftrr.ffingen vertoond te hebben, deze verzachtende periode liet volgen : „ zoo lang ik -ademhaalen en fpreken kan, reken ik het mij tot eenen heiligen pligt, om het voU , te vermannen tot gehoorzaamheid jegens elke overneid, die „ God over het zelve getteld heeft, -al wrs het^zehs eens wreede, onrechtvaardige, ontmenschte overheid ( }. Hier hadden wij verwagt, dat de Schrijver ons eenige kenmerken en verëischten zou opgegeven hebben , waaraan men (•) Pag. 40.  S7<5 j. l. ewald, eene beantwoordde vraag £ekcr weten kon, of eene ontrnenschte overheid van God aang*fte!d ware, dan niet en kan een Tijran wel in.nur gezegd worden van God over een volk gefteld te wezen? Daar het recht der Natuur den mensch de volle vrijheid geeft, om zich tegen zijnen aanvaller te verdedigen daar dit recht in elks harte is ingeprent, en de magt van eene overheid alleen daaruit oorfpronglijk is, om de weerloozen ter»n alle aanvallen te befchermen, zou men zich dan tegen de ifem der Natuur mogen verheffen, en veröorloven het volk eene gehoorzaamheid voor te preêken jegens eene overheid , die haaren phgt vergeet, en aanvalt, waar zij befchermen moest? Zijn 'er geen gevallen mooglijk, waarin de Heer ewaid wet zijnen heiligen pligt ellendig verlegen zou wezen ? Stel 5. v. dat eene wreede Overheid alle de eerstgebooren kinderen geboodt te vermoorden, zou hij in dat geval de ongehoorzaame moeders tot gehoorzaamheid aanzetten? Gelijk het tegeu- Itnjdig is, een verdrag te maaken, waarin van de eéne zijdeV*) eene onbepaalde magt, en van de andere zijde eene onbe grensde gehoorzaamheid gevonden wordt, ook alzoo is het tegenftrijdig; zoo lang men adem haaien en fpreken kan, het zich tot eenen heiligen pligt te rekenen , om zulk eene gehoorzaamheid voor te preêken. Met zoodaanige gezanten zouden de Israè'liten in Egijpte zich dood gewerkt hebben, en om van laater datum te Opreken, onze heldhaftige voorvaderen zouden, indien de Eerw. "ewald toen geleefd hadt, weinig gefticht geweest zijn, wanneer hij , volgens zijnen heiligen pligt, met eene vermaaning tot gehoorzaamheid op den kanzei géklcmmen was; _ Fh. iips was immers hunne wettige Overheid, en echter fchroomden zij niet, Hem een gebied te ontnemen, dat noch alba's zwaard, noch granvelle's kunst-geloof in ftaat waren t» behouden. Wij twijfelen zeer , of de Schrijver met dit Stukjen zijn oogmerk Zal bereiken, want hoe kunnen grooren en adelijken op de getrouwheid van een' man ftaat maaken, die zich zoo •ontrouw aan de menschlijkheid en aan zich zeiven betoont te •wezen! Ondertusfchen zal men zich voor zulke en dergelijke onbedagtzaamheden het beste kunnen beveiligen wanneer men altijd denkt: Nee temer e, nee timide. (♦) Rousseau Contr. Soc'. I. i. Chap. IV. p. 16.  ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN. De Welmeenende Raadgever, door jjsbrand van hamelsveld. Fier de Deel. Te Amfteldam, bij j. Ten Brink, G. z. 1794. 400 Bladz. In gr. %vo. De prijs is f >$ - 18 -; : -ryt deel is volkomen van denzelfden goeden drempel, -L* als de voorgaauden cn de Schrijver ontvalt zich zclven in het geheel niet. De onderwerpen die in het zelve verhandeld worden, zijn - de openbaring — de zinlijkheid — het biduur - de Godsdienstoefening — de Kerk — geloof de geest van het Christendom — jesus eerde en tweede'komst - zegepraal des geloofs over wereld — en dood — jesus voorbeeld - goede werken —- eigenliefde en Gods eer — genademiddelen — het ziekbed — jesus opdanding — het zedenbederf dei* eerde wereld en kentceken des tijds - jesus Koning - uitzicht in het toekomende — en vele anderen. Zie hier eenige haaltjes uit dit deel. In NQ. 16. handelt de Raadgever wederom van het geloof. De inhoud van deze nommer verdient bekend te wezen. De Heer van hamelsveld had elders afgekeurd, dat men zegt: „ dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt, in zulkcr voegen, dat „ dc boetvaardige en geloovige zondaar, zonder eenige „ verdienden zijner werken , alleen door het geloove „ in jesus christus, cn wel het geloove, leven„ dig, en danig zijnde, uit louter Genade Gods, de „ rechtvaardigheid verkrijgt." De gewaande f. j. van o 1. d e n e u r h , zoo berucht, door de fchaode, met welke hem zijne kwaadaartigheid tegen den braven martimet voor altijd heeft gebrandmerkt, hadt deze f telling voor eene rechte bevatting verklaard, cn het deu Heer van hamelsveld zeer erg geduid, dat hij dezelve niet voor eene rechte bevatting houdt. — Hoe weinig 'cr ondertusfchen de man van weet, die zoo geredelijk al die van hem verfchilt den naam van Remondrant als ccn fcheldnaam naar het hoofd fmijt, blijkt uit de Veiklaring van den Heer van hamelsveld, dat hij dje Helling, die mijn Heer van oldekburo voor eene rechte bevatting verklaart, uit de Remonftrantfche belijdenis, Cap." XVII: vs. 3. heeft overgenomen, en dat zij eene der hcofcidcllmgen is, welke het vad. bibl, vi. deel. no. 13. Oo Dord-  5?8 ij. van hamelsveld Dordfehe Sijnode veroordeeld heeft nis niet gereformeerd zijnde. Och "mogten 'er geen meer oldenburgen wezen, die, in hunne verwaande onkunde, de leer der Kerke bcftrïjden, dan zelfs wanneer zij voorgeven dapper voor dezelve te vechten. Mogt de regel, dien onze hervormers zoo menigmaal hebben aangevoerd, om laster en befchuldiging van zich zeiven en hunne leere afteweren , van allen die over deze zaken fchrijven of fpreken willen, wel verdaan worden, fides viva falvifieat , fed non qua viva, „ hét levendig geloof rechtvaar,, digt, maar niet als levendig geloof." — De Heer hamelsveld zegt: dat alles wat ol denburg, alles*wat cornelis brem (hoe wonderlijk liaan deze namen hier bijeengevoegd) in zijne gemeenzaame brieven cn gefprekken tegen hem beeft ingebragt, dezelfde redeneringen cn lasteringen zijn, die door cell ar mijn en zijne medeftanders zijn ingebragt tegen onze hervormers. N<\ 9. handelt over de Bcdeflonden , en het was te wenfehen , dat de onwederfprekelijk zekere aanmerkingen," die daarin voorkomen, algemeen begrepen en nageleefd werden, dan zouden onze Ik'dedonden veel meer volks_ bevatten , en veel meer nut doen aan de verootmoediging en verbetering van de natie. De Raadgever vindt zeer kwaad, dat men in de befchouwing der gebeurde zaken,, zijne aandagt vestigt meer op cle tweede dan op de eerfte oorzaak. " Daar, zegt hij wordt geene liefde des naasten bedoeld, daar men de vete, de'akelige vete van twecdragt opfchcurt, daar men , in plaats van vrede cn eensgezindheid aan te kweeken , telkens bij vernieuwing die dingen ten toneele brengt, die in liet middelijke de oorzaak waren van ouderlingen haat en vijandfehap. Waaruit volgt, 1. dat men niet aan het hooge doel der inftelling beandwoordt. 2. Het zaad van twecdragt nooit uitroeit , maar het heimelijk [waarom niet openlijk?] doet opwasfen, en 3. oorzaak word, van het niet beantwoorden aan de verpligting. N°. 18. behelst, gedachten bij den aanvang van het jaar 1794. De Raadgever levert eene korte, maar krachtige optelling van alle de groote wereldgebeurtenissen, die hij in weinig jaren beleefd heeft, en die, federt de groote omwenteling door de hervorming in Europa, geen wedergade gehad hebben. Doch hij troost zich , met de zekerheid die wij hebben, dat een wijs goed en rechtvaardig  DE WELMEENENDE RAADGEVER. 579 Óig God dat alles 200 beduurt, met wijze goede heilige oogmerken, en hij redeneert dus: ,, zulke groote ge- wrochten der altijd wijze en goede voorzienigheid, ,, hebben groote wijze en goede oogmerken, die zij ook bereiken zullen." „ Het menschdom," zegt hij, „wordt thands gezift, j, Het kaf zal verltuiven, de deugdzamen zullen behou„ den worden. De zuiveringen verbetering van het mensch„ dom door oordeelen, is de bedoeling der voorzienig„ heid. Bij een hevige fchudding raakt ook wel eens een ,, goed koorntje buiten de wan of de zeeft , doch het „ wordt daarom niet weggeworpen, maar zorgvuldig ga,, geflagen. Ik wil zeggen, in zulke hevige en geduchte „ Godsöordeelen, als thands op aarde zijn, om de men- fchen te zuiveren en gerechtigheid te leeren, komt wel „ eens eeh rechtvaardige om, met de onrechtvaardigen, maar hif gaat niet verloren. De hemclfche vader zal „ hem liefderijk ontvangen, in de gewesten der zalig„ heid, dus kan de rechtvaardige ook in deft dood ver,, trouwen. De voorzienigheid bedoelt de openbaring „ van Gods heerlijkheid, dat is de uitbreiding van het „ licht van waarheid, Godsdienst, deugd, liefde. Dit „ mag vreemd luiden voor den kortzichtigen fterveling, „ maar het is de weg der Godheid, die het licht uit de duisternis doet voorkomen, het welk ook metdejaar,, boeken der eeuwen overeenkomt.. Welke bewegingen „ hebben de invoering van het Christendom, en naderi, hand de herflelling van het zelve door de hervorming ,, veroorzaakt! Alles werd, als het ware het onderfte „ boven gekeerd, en toch werdt door dit alles het ware ,, en het goede bevorderd, e. z. v." In N°. 44. wijst de Raadgever de onkunde in den Godsdienst aan, cn derzelver oorzaken. Het denkbeeld dat hij ons daarvan inboezemt is zeer treurig — ,, dc groo„ ten , rijken en aanzienlijken, zegt hij, hebben zoo veel „ met de wereld en met hare goederen op, dat zij zelden ,, gelegenheid, en nog minder lust hebben, om zich in de kennis van den Godsdienst te oefenen , en welke ge„ volgen dit moet hebben, is ligt op te maken, wanneer ,, men den invloed overweegt, dien de Godsdienst zoo „ dikwijls op den llaat heeft. Hoe ligt kan het gebeu„ ren, dat regeerders der aarde, geen kennis of achting „ voor of van den Godsdienst hebbende, van den zeiven „ misbruik maken, als van een ftaatkundig middel, tot O 0 2 „ be-  ^80 , JJ. VAN HAMELSVELD' „ bereiking van Lunne heerschzuchtige oogmerken ; of ,, dat zij zich, door een zeker foort van Godsdienftigheid „ genoopt, maar door onkunde zich moetende laten bc„ ftuuren door de Priesterfchap , hunne magt misbruiken ,, om den waren Godsdienst te drukken , en te vervolden „ ter verdediging van het bijgeloof." . Vervolgends wijst hij aanhoe deerlijk het met de kennis van den Godsdienst, bij den gemeencn man, gefield is, naar wien niemand omziet, en aan wiens-waar geluk zich niemand laat gelegen zijn. Welk eene onbefchaafdbeid , welk eene ruwheid van denkbeelden , welk eene vervoering tot dyveeperij , zo hij eenige Godsdienftige. denkbeelden heeft; of wanneer die door omftandigheden in hem verdoofd zijn, leeft hij erger dan de heidenen, zonder God in de wereld, zonder eenigen regel van zijne daden,.dan dc dierlijke natuur, die hij met de beesten gemeen heeft. Bij den middclftand, vindt de raadgever de meeste kunde in den Godsdienst , maar deze oordeelt hij ook zeer fchraal cn gering. Daar velen van jongs af aan onderwezen zi'n, in de fainenitellen van hunne gezinten,, en in het gebruik der kunstwoorden , waar mede men het geheclc famenftel aan een bindt, cn gewapend met de bewijzen, die dienen zullen, om het Yamer.ftel, of dc famcnliellen van andere gezindheden te wederleggen, van welke men hun nooit een grondig denkbeeld gegeven heeft, en die hun ongerijmd voorkomen, om dat men ze uit het verband gerukt 'heeft , waarin zij thuis hooren. Een kwaad waarvan dc Disfenters de voorfianders van de openbare Kerk met al te veel reder, befchukiigeu. Vooral klaagt dc raadgever, over het gebrek van bijr belkennis, onder den middclftand, daar dc gefchiedenis van den bijbel, dc onuvrfcheiden inhoud, oogmerk, verfchillende ftijl en inrichting velen geheel onbekend is, en men niet te min plaatfen uit denzeïven, op den uitcrlijken klank af, tot zijn gebruik als zekere bewijzen aanhaalt, die van verre of van nabij niet zeggen, 'het geen men in dezelve meent te vinden, waar van hij voorbeelden opgeeft. - Als mede, dat het gewigtig ouderfchcid der inrichting van de Godlijke boeken in het onderwijs geheel vergeten wordt — cn dat dit onderwijs meest al loopt, over verborgenheden en andere leerftukken, die, zelfs van de geleerdfte en fchranderfle menfchen, niet r.eht kunnen begrepen worden. — Nog klaagt hij, dat men ,  DE WELMEENENDE RAADGEVER. 5,°,! «KÜ , in liet onderwijs in den Gods licnsi eene geheel bijzondere taal gebruikt, die men uit den bijbel al te letterlijk overneemt, en waar door men, aan de ccnvou-digde leerltukkcn, de gedaante geeft, als of ze iets wonderbaars , iets geheimzinnigs 111 zich bevatteden , daar die zelfde zaken , uitgedrukt met woorden van dezelfde betekenis, maar gefchikt'naar onze wijze van fpreken, en naar den aart van onze taal, geleidelijk duidelijk en verdaanbaar konden worden voorgedeld. Dit laatfte heldert hij op, met het gewoon onderwijs, aangaande de heiligmaking. „ Men befchrijft die als ,., eeue vernieuwing van den geheelen mensch, ook vau deu inwendigeu mensch , waaruit een uitwendige yer,., andering in den wandel voordvloeit. Deze heiligma,, king werkt God door -zijnen geest, ze is noodzake,, lijk, ma.tr in dit leven ten deele en onvolmaakt; bij ,, allen niet even groot, maar in den eenen min en den „ anderen meer, cn heeft hare onderfchcidene trappen; D', zij is veranderlijk en haren aanwas en haar afnemen in een en denzelfden mensch onderworpen." — De Raadgever vindt dit vol oneigenlijke uitdrukkingen, en oordeelt, dat men dit veel verltaanbaarer kon voordragen. ,, Waarom" vraagt hij, „niet gezegd, dat de „ mensch vergeving van zonden ontvangende, en in dè „ gunst van God herfteld zijnde, (rechtvaardigmaking) „ dankbaar verpligt is zijn gedrag te verbeteren, deugd „ te oefenen, zijn piigt te betragten, (heiligmaking): ,, dat een deugdzaam man , zich niet met de uiterlij,, ke vertooning, of den fchijn vergenoegt, maar dat „ de waare deugdzame deugdzaam is van harte — zoo,, danige deugdöefeuing is noodzakelijk: de vriend van ,, God is de vriend der deugd — docli wij menfchen heb,, ben hier op aarde onze zwakheden, — daar leeft nie„ mand, die niet misdoet; de een min en dc ander meer, ,, e. z. v." De Raadgever oordeelt, met groot recht, dat zulk eene wijze van voordel meer de opmerkzaamheid op,, feherpen:, en de kennis bevorderen zoude, e. z. v. Wij hadden alleenlijk wel gewenscht, dat de raadgever, in zijne klagten over dit laatlte (tuk , wat minder algemeen gefproken had. Het gene hij zegt, plagt vrij algemeen waar te wezen, doch federt eenigen tijd lijdt dit merkelijke uitzonderingen , dat de manier vau onderwijs op vele plaatfen van tijd tot tijd merkelijke verbeteringen ondergaat, en zoo wij vertrouwen verder onder» Oo 3' gaan  582 K. j. KROM gaan zal. — Ook was het te wenfehen, dat hij, of iemand anders den gemeenen man , en zelfs die van den middeldand goeden raad gaf, hoe zij zich, onder alle dc oude en nieuwe bevattingen van plaatfen uit Gods woord, die zoo verbazend uit een loopen , en dikwijls zoo regelrecht elkander tegenfpreken gedragen zullen, om het naast aan de waarheid te blijven. Dit is in vele gevallen voor een ongeleerd mensch, die niet uit zijne oogen zien kan, ten hoogden moeilijk. Godgeleerde, Uitlegkundige en Wijsgeerige Verhandelingen, door herm. jon. krom, Predikant en Profesfor in de Uitlegkundige Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenisfen, aan de llluftre School te Middelburg. Lid van het Zeeuwfche, provinciaale Utrechtfche, en andere Genootfchap'pen. Tweede Deels Derde Stuk. 95 Bladz. In gr. isvo. Te Middelburg bij P. Gillisfen en de Wed. J. P. Gillisfen 1794. De prijs is f: rt4 t TT\it_ derde Stuk van het tweede Deel dezer Verhandelingen, welke wij meermaalen hebben aangeprezen, behelst in zich drie Verhandelingen , welke wij insgelijks den Bijbelminnenden Lezer aanbeveelen. De eerde gaat over de bedoeling van den Zaligmaker in de woorden: Matth. V: 21, 22. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: gij zult niet dooden, maar zoo wie dood, die zal ftrafbaar zijn door het gerichte. Doch ik zeg u: zoo wie ten onregt op zijnen broeder toornig is , die zal ftrafbaar zijn door het gerichte, en wie tot zijnen broeder zegt, raka, die zal ftr af baaizijn ^voor den grooten Raad, maar wie zegt: gij Dwaas, die zal ftrafbaar zijn door het helfche vuur. ,, Is het, vraagt dc Heer krom, pag 17. is het „ dan zoo veel grooter zoude , tot zijnen broeder te „ zeggen, gij Dwaas! dan wel raka! zullen deze „ fcheldwoordcn zoo veel verfchillen, dat het eene „ hem, die zich ten onregte, en in toornigheid, daar„ van bedient, degts aanfprceldijk maakt voor de Waes, reldlijke Rechtbank; daar het andere hem ten voor,, werpe maken zou van dc ijsfelijkde rampzaligheden ,, in dc eeuwige verdoemenis ! daarenboven, is niet Gods gebod zeer wijd! en maakt niet de minde lust  VERHANDELINGEN, ENZ. 5§3 „ of gedachte, tegen eenig gebod van God, den mensch „ fchuldig aan overtreding van het zelve? verdient niet „ de mitifte zonde de dood? en is niet zulk ccn, die „ in toornigheid tót zijnen broeder raka! zegt, zoo „ wel ftrafbaar voor het helfcbc vuur, als die hem „ Voor een dwaas fmadehjk had uitgefcholden ?" enz. Ter wegneming van deze zwarigheid geeft dc Hoogleeraar aan deze woorden eene uitlegging die ons zeer eenvoudig cn aanncemlijk voorkomt. - Hij toont aan , dat het eerfte fcheldwoord raka meer fmadend is dan het laatfte, gij dwaas! hij meent, dat deze woorden vau den Zaligmaker zich zeer gefchikt laten verklaarcn door eene kleine invulling; zoo dat deze woorden: gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is, en maar ik zegge «, nog eenmaal uit het vorige moeten herhaald worden : op deze wijs (en gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is) zo wie tot zijnen broeder zegt , raka, die zal ftrafbaar zijn door dm grooten Raad; (maar ik zegge) 'wie zegt: gij dwaas! (een fcheldwoord^, dat reet minder te beduiden heeft) die zal ftrafbaar zijn door het helfcke 'vuur. - Deze opvatting aan te dringen, is het voorname oogmerk van deze Verhandeling. De tweede behelst eene opheldering vau Matth XI; vs. 11. vergel. met Luc. VII; a8. Voorwaar zegge ik u. onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgeftaan pieerder dan jo hannes de doop er, doch die de mitifte is in het Koningrijk der hemelen, is meerder dan hij: na eene breedé, zo niet in evenredigheid tot de geheclc Verhandeling, al te breede opgaaf van het verband , waarin deze woorden voorkomen, cn na kortelijk ons te verdaan te geven, dat het eerfte lid derzelve dezen zin heelt: ik zegge ulieden onder der menfchen kinderen , is niemand meerder Propheet dan j o h a n n e s de Do o per, komt de Hooglccriiar rot het laatfte gedeelte vau dezen tekst. Hij geeft de verfchülendc gevoelens op , welke over dezen minften in het Ke* niugrijk der hemelen meerder dan johannes zijn te voorfchijn gebrngt. Hij brengt tegen dezelve zijne bedenkingen in , en geeft hieröp pag, <5o zijne gedachte over deze woorden in dezer voegen op: ,, \Vat zal ,, dan de ware zin dezer woorden, wat zal met dezel,, vc de bedoeling van den Heiland zijn? deze zal nu „ na de opheldering van dit redebeleid, het welk ik üo 4 ,, daar»  584 h. j. krom, verhandelingen, enz. „ daarom wat uitvoeriger , en zpo duidelijk mij moge„ lijk was, heb voorgedragen, mijns oordeels, zeer na„ tuurlijk en eenvoudig worden, en ons als van zelve ,, in de hand vallen: wanneer ik voorat' maar doe opmerken , dat 'er in liet Grieksch eigenlijk en letterlijk ltaat, niet de minfte ; maar hij die minder of ,, hij die kleiner is, (c (JMpÓTepos) en dat dit (volgends ,, het geen bij alle taalkundige erkend wordt, niet alleen bij Uitheemfclie, zoo wel Griekfche als Latijnfche Schrijvers, maar ook bijzonder in den ftijl des Bijbels) te kennen geeft: hij die jonger is. Rachel „ was de kleinjle , of kleinere, d. i. jongere dochter s, van la ban, Gen. XXIX: 16 en 26. alwaar men in de s, Griekfche Vertaling der zoogenaamde 70 voor klei„ ne of kleinere wel ecu ander woord, dan hier ter „ plaatfe gebruikt vindt, maar daar echter, ten aanzien a, vau lea vs. 16 en 26. het woord /xe/Jai» (grotere „ vs. 16. met zpeo-^vrép» (oudere iu geboorte) vs. 26. j, verwisfeld wordt, en zoo lezen wij, met dit zelfde 9, woord lujtpos van jacobus den kleinen, Mare. s, XV: 40. om in eene bekende zaak geene meerdere voorbeelden bij te brengen." ,, Het wil dan, volgends deze gebruiklijke betekenis s, der woorden zeggen: hij die jonger is; die na hem 3, was in het Koningrijk der hemelen, en wie is deze? 3, gij vat het buiten twijfel nu al, eer ik het nader zeg,, ge, de Heiland fchijnt immers niemand , dan zich,, zelven , te bedoelen. —jesus was het, die wat 3, jonger was ,. eu wat later 111 de waereld , en in de ,, bediening kwam dan johan nes." Volgens deze opvatting komt dan de zin hierop neer:' ik zegge u , onder der menfchen kinderen is niemand meerder Propheet dan johannes de oooper, docli hij, die wat jonger is, die na hem kwam in het Koningrijk der hemelen (c hristus zelve namenlijk) is groter dan hij. — Deze opvatting wordt in het overig gedeelte der Verhandeling verder aangedrongen, en tegen eene bedenking verdedigd. — De derde Verhandeling is een kort onderzoek omtrent den H. Geest der belofte; Eph. I: 13. Itrckkcnde tevens tot eenige opheldering van jesus verklaring, Matth. Xli: 28. doch om niet te lang' te zijn, wijzen wij den Lezer na de Verhandeling zelve, — Hand-  J. C lavater, iiandbijbel, enz. JgJT Handbijbel voor Lijdenden, door johann caspar. lavater, Leeraar in de Pieterskerk te Zurich, uit het Hoogduitsch met eene aanprijzende Voorredenuitgegeven , door jacob van loo, Predikant te Ootmarfum , Twee Deelen. Te Amflerdam, bij M. de Bruijn. In-gr. Svo. Te famen, behalven het Voorwerk, 451 Bladz. De prijs is f 2. - 18 - ; Tk ft en kan baast met volkomen zekerheid zeggen, dat 1*1 'er nooit een tijd geweest is, in welken in het Nederlandsch Gemeenebest zoo veel lijdende menfchen gevonden zijn als in den tegenwoordigen tijd, — ftilftand van Köopl/aftdel - en van vele neringen , die van den Koophandel beftaan — verlies van genomen fchepen en goederen — ballingfchap cn omzwerven ver van huis cn eigendom' — overitrooming van weiden cn akkers, tot verdediging van de landftreck — overlast en mishandeling van woeste Krijsgslicden — berooving van vee, have cn levensmiddelen — platgefchotcn woningen — kwelling om ellenden van alle deze foorten van vrienden en nabeftaanden, verlies van man, vader, kind of bloedverwant door het zwaard des oorlogs — en vrees dat men , fchoon nu nog van dit lijden bevrijd, evenwel in kort diep in bet zelve zal nederzinken: alle deze rampen en jammeren en vele anderen maken, in dezen tijd, een zeer groot deel van de natie tot bitterlijk lijdende menfchen. Daar kon derhalven niet wel een boek uitkomen, dat beter voor den tegenwoordigen tijd gefchikt is , dan deze Handbijbel voor lijdenden. Evenwel is het niet voor allerlei foort van lijdenden gefchikt, menfchen die hunne natuurlijke aandoenlijkheid, voor het lijden verloren of verdomt hebben, hebben het niet van noden en zullen het ook niet lezen. Ook kan het van geen nut zijn, voor die genen, die in de tweede oorzaken blijven hangen, en alles toevallig vinden, zij alleen, die hunne vertroosting in het lijden, in God en in zijn woord zoeken, kunnen hopen, dat zij hier wel eenige druppels vertroosting vinden zullen, die hunne lijdende harten, onder het lijden, fterken en verkwikken zullen, en voor zulke menfchen heeft de Heer lavaTe r dit boek alleen gefchreven. Wij hebben dit boek met uitftekend genoegen geheel O 0 5 door-  586 J. C. L A V A T E R doorgelezen. Dikwijls zijn wij door deszelfs inhoud geroerd geworden, cn geduurig hebben wij verbaasd .o'eftaan, over de groote bekwaamheid van den Schrijver, om den troost voor lijdenden, die in de waarbeden van den Godsdienst, en in de Spreuken van de H. Schriften , tc vinden is, innemend, belangrijk, overtuigend, hartbemecsterend voor {e dragen, en den zeiven aan moede* looze en neergebogene menfchen, als hunnes eigenen ondanks, op te dringen. En wij durven menfchen, dien het om deze loort van troost te doen is, gerust verzekeren, dat zij dit bock niet zonder nut gebruiken zullen. Het beftaat in korter of langer aanmerkingen, in dicht of ondicht, over een of meer plaatfen van dc H. Schrift, die alleen dienen om de vertroosting aan te wijzen, die dc lijdenden 'er uit trekken kunnen. 'Sommiaen van deze aanmerkingen zijn zeer kort, anderen zijn wat langer, maar zelfs deze laatiteu zijn van geene groote uitgebreidheid; dat men van zelfs kan nagaan, wanneer wij hebben aangemerkt, dat deze beide boeken, die tc famen 451 Bladzijden beilaan, een aantal van 350 ftukjens behelzen. De lieer van loo, wiens Schriften met zoo veel genoegen gelezen worden, en wiens fchriifvvii'ze misfehien meer gelijkheid, aan die van lavater heeft, dan die van eenig ander Nederlander , geeft zulk een juist en naauwkeurig verflag van dezen handbijbel , in 'dc zeer fraaie Voorreden, die hij voor denzelven geplaatst heeft, dat wij zijne woorden met volkomen overtuiging de onze maken. „Dank ,zegt de Heer van loo ,grooten dank verdient dc edele en vrome man, voor dit zijn uitnemend boek. Het verdient van alle gevoelige, naar troost, naar rust, naar licht, naar moed en kracht neigende, lijdenden gelezen cn herlezen, in geest cn hart ingedrukt te worden. Lavater put alle zijne troostredenen geheel en alleen, uit de hoofdleeringcn van het Christendom. Hij wijst ilceds den lijdenden heen, tot dien God en Vader van onzen Heere jesus christus, die alles ziet, alles hoort, voor alle ongelegenheden raad weet, al het kwaad goed en al liet verkeerde recht kan maken; tot dien aimagrigen , algoeden , VLclvcrgevenden , graaghelpenden yader, die alle onze lijdingen kent, beltiert, regelt en alle onze zwarigheden ziet, toelaat en wegneemt, warneer het ons best is; die geen traan onbemerkt, geen gebed des kinderlijken geloofs onverhoord, geen zucht 011- bc-  HANDBIJBEL VOOR. LIJDENDEN. J87 beantwoord laat, en de klcinfte hope des kinderlijken vertrouwens nooit befchaamd maakt. — Hij herinnert hen teffens aan veele voorb eelden, in den bijbel opgetekend, die ons de kracht van zulk een geloof en vertrouwen , tot verligting van lasten , ter onderfteuning in rampen, ter bemoediging in hachlijke gevaren, ter onderwerping in zware beproevingen, op de duidelijkfte wijze vertoonen; aan voorbeelden van vrome en Godverëercnde menfchen, welken God fcheen te hebben verlaten, en evenwel niet verlaten had, en hij ftaaft dit alles met gezegdens uit de H. Schrift, die, of rechtftreeks, of van ter zijde voor troostbehoeftigen zijn ter nedergefteld, zonder zich met eene uitlegkundige letterlijke verklaring optehouden. Hij gebruikt dezelve Hechts, als eene gelegenheid, om uit de volheid van zijn warm gevoel voor God en jesus, iet dat met zijn hoofddoel in verband ftaat, droppels van verkoelenden troost, aan lijdenden, broederlijk toe te reiken, en dan eens gerijmd, dan eens in proza op te tekenen. Het kan heel wel zijn, dat hij, die den bijbel alleen als uitlegger leest, of flechts ten doel heeft, deszelfs letterlijken zin te verdaan, op dezen handbijbel zeer veel aanmerkingen en berispingen zal maken, en hem met eene ontevredene houding wegleggen. Maar wie den geest van lavater kent, kan ook zoo iets onmogelijk van hem verwachten, en zal het ook hier niet zoeken. Indien de lijdende troostzoeker zich maar niet bedrogen ziet, in zijne verwachting, dan zal de Schrijver zich voldaan, beloond houden. En daarvoor durf ik wel borg zijn. Alles is zekerlijk niet gefchikt voor allen, maar elk lijdende zal evenwel iets daarin vinden, dat voor hem gefchikt is — de toon die in dit boek heerscht, is ook recht gefchikt, voor lijdenden. Overal fpreekt het warme hartelijke medegevoel van den, met lijden vertrouwden broeder, die zich in de zwakheid van den zwakken, niet met geweld behoeft te verplaatfen , omdat hij dien ftaat der ziele bij ondervinding kent. De lijdende vindt overal een vriend, die hem verftaat, al kan hij niet fpreken, die hem voorkomt, uitlokt, vertrouwen inboezemt, met hem fchrcit, met hem klaagt, die met en voor hem bidt, en geene troostmiddelen voorfchrijft, dan die hij zelf beproefd heeft. — Met een woord — deze Handbijbel is een waar Handboek voor lijdenden , dat zij naast den bijbel plaatfen, en met veel vrucht in bange lijdensuuren kunnen raadplegen. Dank  588 J. c. l A v A t E r Dank hebbe de mij onbekende Menfchenvriend, die zijne moeite en vlijt, aan dc overzetting van dit zoo leerrijk, zoo troostrijk, zoo geest en hartvoedeiid, en verkwikkend gefehrift bedeed heeft. Wie eenigermatc met den ooripronglijk denkenden, gevoelenden en fchrijvenden lavater. bekend is, zal weten, dat zij niets van hun kracht, hun nadruk, niets van hunne fchoonheden, en niets van hunne vlekken verliezen. Moeilijker wordt dit nog, als hij in gerijmde of ongerijmde dichtmaat fchrijft. De kundige overzettcr van dit werk zal dit ook gevoeld hebben,.maar men behoort hem het getuigenis te geven, dat hij gelukkig gedaagd is. De vertaling is naauwkeurig. Men hoort overal lava ter fpreken," Zoo ver de Heer van loo. Tot een proefjen kiezen wij het eerde Stukjen, ROM. VIII; 15. Abba! lieve Vader ! Dit woord: abba! lieve vader 1 is mij liever dan veel duizend dukkeu goud en zi'ver. Zo dit woord niet mijne vertroosting ware, moest ik vergaan, in mijne ellende. — Vader aller menfchen! die 11 Erbarmt over alle uwe werken! abba! lieve vader! — Vader van allen, inzonderheid van hun, die in den Zoon gelooven, dien gij gezonden hebt! Door hem onze Vader, gelijk gij zijn Vader waart en zijt; door hem en in hem bemint gij ons; - bemint gij ons, gelijk gij uwen Eeniggeboren bemindet en bemint! abba! lieve vader! De Geest des Zoons geve aan mijnen' geest getuigenis, dat ik uw kind zij, alhoewel gij-mij ook tuchtigdet; alhoewel mij ook lijden zonder getal omgave; alhoewel ook de wereld mij belpotte — als of'gij mij vergeten hadt; alhoewel ook de vijand der waarheid mij dikwijls poogde te ziften als de tarwe, en mijne ziele te beangdigen door te zeggen: „ Zijt gij Gods kind, zoo help u zelvcn! — Is God uw „ God, zoo toone hij zulks!" — Dan nog kan uw Geest aan mijnen geest getuigenis geven, dat ik uw kind ben, cn dat gij mijn lieve Vader zijt! Eu als ik maar — abba lieve vader! zeggen kan — zoo ben ik zalig in al mijn lijden; want mijn lieve Vader weet, wat ik behoef en zal, boven bidden en denken, zich over mij erbarmen. Ach!  HANDBIJBEL VOOR. LIJDENDEN. 5R9 Ach! dat ik alleen eene kinderlijke gezindheid'bezitten jtioo-c! — Voor de openbaarmaking van uwe vaderlijke gezindheid hebbe ik niet te vreezen: Wij voegen hier nog het vijfde Stukjen bij: JES. LX1V: 1. Ach, dat gij de hemelen fcheurdet.' Ach! dat gij, gij die de ellenden van uw volk in Egijpte «Czien, hun gefchrei en hun zuchten verhoord hebt — hunne tranen hebt aangezien cn zijt ncdergekomen, — om hen te redden, den hemel voor uw lijdend volk hebt willen fcheuren , U ook over mijne ellende erbarmdet! - mijn zuchten verhoordet! Gij weet en ziet!1 hoe mijne diende van dag tot dag meer drukkend en harder wordt — zoo dat ik vaak bijna v'erfmachteu moet. Ach! dat gij den hemel fcheurdet — en nedervoert om mij uit mijne ellende te redden — die gij alleen geheel kent! Gij a'lecn ziet alle mijne tranen, die gedurig heeter vloeien; mijne zuchten, die tot u in den hemel opllijgen; gij alleen weet waarom zij zoo heet vloeien — mijne tranen en mijne zuchten. Maar, ó wijze en. rechtvaardige God! uw verdrukt volk moest wagten, tot den tijd der vervulling, toen gij het zelve eenen Redder cn Verlosfer zondt, en hoe meer die tijd van hunne verlosfing naderde, hoe meer zij om uitredding aanhielden; en hoe langer zij wagten moesten ,' hoe heerlijker eindelijk hunne verlosfing was. Nu, gij onnafpeurlijkc God! ook ik wil niet weten den tijd'en de ftonde, die gij ter mijner uitredding uit njijfle ellende beftemd hebt; zeker zult gij mij eens verlosfing zenden, zoo dat allen, die het zien, zullen zeggen: dat heeft God gedaan! en merken dat het uw werk is. Gij vergeeft mij, Barmhartige, wanneer ik fomtijds met hangen weemoed fmachte : ach, dat gij de hemelen fcheurdet! Uit de Dichtftukjens kiezen wij het 13711c en i38fte. VLEESCH  590 J. C. LAVATER HANDBIJBEL, ENZ. VLEESCH EN GEEST. De geest begeert tegen het vleesch. GAL. V: 17. ROM. VIII: 26. MATTH. XXVI: 41. Ach! wat voel ik t'elken dage, Diep befchaamd, hoe zwak ik zij! Tegen elke fmert of plage Woelt het booze vleesch in mij! 'kVoel het vleesch fteeds in mij werken, Tegen uwen geest, ó Heer! Doch zoo mij uw geest wil Herken; Zoo uw geest mij ffrijden leer; Zoo hij mij de zegekroonen, Aan het eind des Itrijds wil toonen, Dan, 6 dan! verwint mijn hand, Zelfs den zwaarden tegenltand. SPOT, BELAC HING. JOB. XII: 4. De rechtveerdige en oprechte Is een fpoti Geen waarheidsvriend, geen vriend der vromen, Geen Godgetrouw verëerer Gods, Zal ooit der fchalken hoon ontkomen; Ontvlien den fcherpen pijl des fpots. Ook mij moog zijne fmaadtaal fmarten , Die alle waarheidvrienden deert, Telt maar de kenner aller harten Mij onder 't volk, dat hem vereert. Wij wenfehen dat dit nuttig boek, vooral in dezen tijd van lijden, voor Vele lijdenden tot grooten zegen zij. Na-  G. J. ZOLLIKOFER, NAGELATEN LEERREDENEN. 5QI Nagelaten Leerredenen van g. J. zollikofer, Predikant der Euangelifche Hervormde Gemeente te Lcipzig. In het Nederduitsch Vertaald. Vijfde Stuk. 271 Bladz. In gr. Bva. Te Amflerdam, hij de Erven P, Meijer en G. Warnars, 1793. De prijs is f 1 - 5 - : In alle de vorige Stukken van deze Nagelaten Leerredenen, vonden wij 'er vaneneerder en van minder waarde, ons oordeel over deze Leerredenen, over het algemeen hebben wij meermalen verklaard, en willen dit thans niet bij herhaling doen. — Maar van alle de redevoeringen, die ons van den Meer zollikofer zijn nagelaten, heeft ons nog geene minder behaagd, dan de eerde van dit vijfde Stuk. Zij handelt over het wezenlijke van den Christelijken Godsdienst; naar aanleiding van Rom. I: vs. 16. Ik fchaame mij het Euangelie vau christus niet. Wij bedroeven ons over de gevoelens, die de Prediker in dezelve onbewimpeld openlegt, iftdedaad hij is zich zclveu verbazend ongelijk , terwijl wij in de eene Leerrede den waren hoofdinhoud van het Euangelie meenen te ontdekken, wordt dezelve in eene andere geheel gemist, en uit deze kunnen wij veilig opmaken , dat wij het ware Christendom in zijue Leerredenen te vergeefs zullen zoeken. Om het wezenlijke van het Christendom te kennen hebben wij flegts, zegt de Leeraar, van de voordcllingen van jesus christus, cn zijne gezanten alles aftefeheiden, wat betrekking heeft op de bijzondere wijze van denken, cn van voordellen hunner tijdgenoten, die tot hier toe Jooden of' Heidenen geweest waren, cn wier vooröordeelen en zwakheden niet rechtdreeks en np eenmaal bedreden en uit den weg geruimd konden worden , maar met eene verdandige omzigtigheid bewandeld moesten worden. Wij hebben degts te bedenken, dat het Euangelie van christus verordend was tot een licht der menfchen, wiens vollen glans zij niet op eenmaal konden verdragen , maar dat allengskens helderer fchijnen, allengskens hoger dijgen, hunnen gezigtkreits allengskens meer uitbreiden en verlichten, en hen voor eene allengskens juister en volkomener kennis der waarheid gefchikt maken zou. — Maar au bij deszelfs heldere fchijning behoren wij niet meer kin-  S9X G' J' ZOLLIKOFER. kinderen in het verftand te zijn, ons niet langer bij duistere afbeeldingen , niet laflger bij Voorftellingën te bepalen, die in den denktrant der Jooden en Heidenen haren grond hadden , denktrant, die van tijd tot tijd afnemen, en plaats, maken moest voor eenen edeler en'vrijer finaak, — bloedvergieting , offerdienst , heiligdom, priesterfchap, losgeld, rantfoen, reiniging, verzoening, — deze en dergelijke zinnebeeldige befchrijvingen en voorftellingën^ die den eerften belijderen van jesus zoo natuurlijk, en in het gantfche famenftel hunner gedagten als ingeweven waren, zouden niet altoos dè middendenkbeelden zijn, waaraan de Christenen hunne latere bevattingen als vastfiiOL-ren moesten, zij waren»Hechts de vorm en de gedaante, maar niet de waarheid zelve'. En waar komt dan volgends deze Leerrede het wezenlijke van het Christendom op neer ? op deze weinige doch hoogstgewigtige Hellingen. iQ. 'Er is maar één God, maar één ecuwig, oneindig, hoogstvolmaakte geest. 2°. Deze God is de Vader der menfchen, 3g« Berust dan volkomenlijk in zijne wijze en goedertierene Voorzienigheid. — 4Q' Wijd u geheellijk der braafheid en deugd. 5Q. Laat liefde, liefde tot God, cn liefde tot dc men* fchen uw geheele hart vervullen. 6°. Bepaal uwe pogingen, uwe verwagtingen , uwe uitzigten niet tot dit korte , wisfelvailigc aardfche leven. —- In het ontdekken van deze leeringen, heeft God zich' nooit aan de menfchen onbetuigd gelaten , maar nooit heeft hij zich duidelijker cn volkomener aan hun geopenbaard , dan door zijnen Zoon cn Gezant jesus christus, die ook deze leeringen , ter te gethoetkoming van zwakken, met zijnen kruisdood geftaafd heeft. — Ziet daar Lezers 1 beknoptelijk het gantfche Christendom, volgens den Euangeliesch-Hervormden zollikofer. Ziet daar den Neoloog in Folio. Herftelling van het gebrek van den natuurlijken Godsdienst; de verzoening der zonden door den dood vau christus, hogere kragten tot deugd door de werkingen van den H. Geest; — niets van dat alles, — indedaad, hij is dezelfde man niet meer in dezen, dien bij betoonde te wezen in eenen andere bundel van Leerredenen, die voor eenige jaaren van hem zijn uitgegeven, in eene vol-  NAGEL. LEERR. DE LOTGEVALL. VAN MENSCH. ENZ. 593 Volgende Leerrede geeft hij eenige oorzaken op, waarom het Christendom niet meer kragt uitoefent op deszelfs belijders. Maar waarlijk zulk eene wijze van denken en voordellen mogt hij wel als een der _voornaamfte oorzaken hebben bijgebragt. Hoe treurig is het, dat een man van zoo groote talenten, door den geest dezer eeuw misleid, zijne vorige gezonde en redelijke begrippen vcrwisfelt heeft met denkbeelden, die wel door loshoofden als uitwerkfels van hooge verlichting worden aangezien, maar die zich bij menfchen van een bedaard verdand, en die zich waarlijk het Euangelie van christus niet fchamen, geenszins aanbeveelen. — De overige Leerredenen handelen over dc volgende onderwerpen: begunfligt de Christelijke Godsdienst, de liefde voor het Vaderland? — de waardij der getrouw* heid. - de kenteekenen van onze vordering in het goede. opwekking en handleiding om toetenemen in het goe- fe, _ de menfchen ah gasten en vreemdelingen op aarde befchouwd. — eens Christens voorbereiding tot toekomende onheilen. — hoe goed het voor den mensch is, dat hij onkundig is van zijn toekomend lot. — Eindelijk, de nederigheid een middel tot vergenoegdheid. De Lotgevallen van Menfchen en Volken worden door God beftuurd, daar niets bij geval gefchiedt; of Verhandeling over Gods Voorzienigheid. Een nuttig Huisboek voor alle Christenen, inzonderheid in deeze tijdsomfiandigheden. waarin de woelingen der volken alléopmerking verdienen. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn „ I24 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is f i - 18 - : De wereld is thans vol groote ongewoone beweging. Koningen vallen van hunne troonen, en de vastgedelde regeringen der Volken waggelen op hunne grondvesten. Het lot van bijzondere perfoonen is veelal of ten uiterden onzeker, of minder of meer frnertelijk, en fommigen zijn inden tegenwoordigen tijd zeer ongelukkig! De leere van Gods Voorzienigheid wel te verftaan, en levendig te gelooven, is het beste middel, waardoor men, zoo wel van het onbetamelijk beöordeelen- van deze groote gebeurtenisfen, als van mismoedigheid onder zijne eigene fmertelijke lotgevallen of twijffelachtige VAD. BICL. VI.DEEL.NO. 13. Pp V00J>  594 ONZIJDIG VERHAAL voorüitgczichtch kan worden te rug gehouden. — Utf is derhalven zeer wel te pas, dat de Schrijver van deze Verhandeling zich verledigd heeft, om deze leere thans aan zijne landgenoten te herinneren. Het Hakje is niet kwaad opgefteld, alles wat tot de leer der Voorzienigheid behoord is in het zélve duidelijk, en in een goede orde, zoo dat elk ccn het gemaklijk nagaan kan, voorgedragen , en de vertroosting die deze leere, in druk en tegenfpoed oplevert is in dezelve duidelijk aangewezen. Zoo dat het met meer dan eene foort van nuttigheid, vooral in den tegenwoordigen tijd zal kunnen gelezen worden. Onzijdig Verhaal, wegens de belegering van ,s Hertogen■ bosch door de Frdnfchèri, van den Twee- en twintigften September 1794, tot dc overgaaf der Stad op den twaalfden October deszelven jaars. Volgens het Dagregister, door eenen inwooncr dier Stad, geduurende het beleg, gehouden. Te Amfterdam, bij M. de Bruijn 1794. 40 Bladz. in gr. Svo. De prijs 'is f: - 7 - ; TTct oogmerk van dit bericht, hetwelk wij wel opgè■* * ftcld en onöpgeftiiukt, ook vrij onpartijdig, en zonder eenige hatelijke aanmerkingen 'gevonden hebben, is , om alle vreemde denkbeelden tegen te gaan, omtrent de overgave van 's Hertogenbosch aan de Franfchen, of uit kwaadwilligheid, of uit ontevredenheid, of uit onkunde ontdaan. — Het zelve is, volgends de opgave, genoegzaam geheel een affchrift van het dagregister, gehouden door eenen voornamen inwooncr van die Stad , welke tevens gelegenheid gehad heeft, om, geduurende het beleg, veel bijzonderheden te zien. — Voords heeft het, zoo ver wij oordeelen kunnen, alle inwendige klaarblijklijkheid , cn de voorvallen worden in eenen goeden geleidelijken ftijl voorgedragen. Onder de merkwaardigheden van dit beleg, is zeker in de eerfte plaats het onverwacht innemen van de Ortenfehans, waaromtrent Bladz. 5. gezegd wordt: „ Elk kundig Burger, die de aangelegenheid van die Schans kende, ftond verftomd over dit voorval; daar men het voor zeker hield , dat de Directeur , en andere Ingenieurs, zorg gedragen hadden, deezen gewigtigen post in een ftaat van defenfie te ftellcn, zonder zich 'daar van '"• 41 . •"£■' • . • .'u te.  Wegens df. bèlegertng van 's hertocf.nbosch. 595 te laten detourneeren, door den arbeid aan een Retranchcment, hetwelk zoo veel kostte, en, gelijk ieder opmerkende moest oordcelen, geheel onnut was, naamlijk, het Retranchcment. tusfchen -den Papenbrjl en de Stad, op het plein gemaakt; en welk, zoodra de Ortenfchans in 's vijands handen was, geheel door denzelven kon, ja moest beftreken worden, en zelfs het point der attaque wierd. Doch dit zoo nodig werk aan de Ortenfchans was nagelaten, cn de Franfchen kwamen 'er in, zonder eenigen tegenftand; ook maakten zij 'er zich aanftonds in vast, zijnde de Husfaaren fpoedig door Infanterie gevolgd, en "met een ftuk Kanon voorzie 1." Nog eene merkwaardigheid is ons voorgekomen , Bladz. 13. ,, 'Er ontftond, op nieuw, een hevig ver» fchil, dat te vooren reeds begonnen was, over de zekerlijk te geringe inundatie , waaromtrent de Notaris cassamajor, die daar van eene gegronde kennisfe bezit, bijaldien hij konde gehoord worden, ongetwijfeld zeer veele en merkwaardige bijzonderheden zoude mededeelen." Bijzonder wanneer men daar mede de volgende woorden, Bladz. 2,8. vergelijkt: „ Verder wrzezekert men, dat één der Franfche Koffimisfarislen, aan de Gedeputeerden van den Magifhaat, immers aan ééncn van dezelven , gezegd had ": „ Gij doet wel, Heeren, dat gij eindelijk voor uwe Burgers zorgt; want uwe Ingenieurs zijn zoo bekwaam, dat zij van een Notaris het inundatie formeeren, moeten leeren." In een naschrift wordt gezegd: ,, De berichten ftemmen hierin overeen , dat de Franfchen aldaar (in *s Bosch) eene fterke bezetting hebben, dat de inquaniering niet algemeen is, dat de Magiftraat ten deele veranderd is , en dat 'er eene goede Krijgstucht gehouden wordt. " Eindelijk worden 'er meer of min gewigtige redenen opgegeven, als oorzaken vau de overgave der Stad. Wij twijfelen niet, of dit Stukjen zal over het algemeen een gunftig onthaal bij het Publiek ontmoeten. —— P? a Óf*  396 TEGENWOORDIGE STAAT Tegenwoordige Staat der Perêenigde Nederlanden; Eentntmntigjte Deels, Eerfte Stuk. Vervattende het vervolg der Befchrijving van Stad en Lande. In gr. 8vo. Te Amflerdam , Leiden, Dordrecht en Harlingeu, hij J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A. cn P. BIuslc en V. van der Plaats, 1793. Met Privilegie. De prijs is f 2 - 10 - : Men vindt hier twee Hoofdftukken, welker eerfte ons eene befchrijving van de Stad Groningen, het ander der heerlijkheden van de Stad geeft. Uit het eerfte zullen wij den naamsoorfprong hier ter neder ltellen. ,, De naam der Stad, zegt de Schrijver, thans ge„ woonlijk Groningen, wierd in voorige tijufcn meerendeels gefchreven, Grocmugen of Greuningen. Zon5, der ons met de beuzefingeu van eenen Trojaanfchen ,. Stigter Gruno optchouden , koomt ons die naams3, afleiding de waarfchijnlijkfte voor, waarbij men wil., dat de Stad haaren naam ontleend hebbe van de groene weiden. Niet zoo zeer, om dat die haar omringen: want deze reden kan niet, daar zij bij veele ,, Itcden in ons gemeenebcst plaats vindt, als- eene bijzondere voor Groningen opgegeven worden. Maar „ flaat men gade die zandige hoogte, welke, uit Mun(terland tot herwaards afgelopen, en telkens fmallér geworden, zich eindelijk tusfchen de Hunze en de 3, A verliest en ophoudt ; dan is niets natuurlijker , 5, dan dat die landrug, uit zijnen aart gefchikt tot wee3, lige grasdraaging, de ingezetenen als eene uitftekendé ,, groene weide in het oog liep. Te meer daar dezelve, 3, aan drie zijden omringd zijnde door drasfig land' we3, geus de geduurige overltroomingen der zwieren, bij het vaalgeele van het riet des winters te fterker het ,, groene der hoogte deed afftecken. Daar nu Ing, „ Inge, oudtijds betekende eene algemeene weide of beemd, moesten de eerften, die zich hier met de 3, Woon nederzetteden, van de omliggende wei gezegd „ worden," ,, te woonen op die Groene Inge of weide;" waarvan eerst bij verkorting Croeifgc Gro'dnge, en „ naderhand Groeningen gekomen is." Verder is dit eerfte Hoofdftuk, om de menigvuldige belangrijke zaken, welke in bet zelve voorkomen, zeer lezens-waardig, en met eenige plaaten voorzien.  der vercenigde n e d e r lan d e n. 597 •Uit het Tweede Hoofdftuk verkiezen wij , tot eene proeve, de befchrijving van IVinfchoten. ,, Vrmfcho„ ten, zegt de Schrijver, is een zeer groot vlek, ligt , op de grenzen van Westenvolde, en door het zelve " is de weg naar Munfterland: van hier, dat het in " de beroerten der zestiende eeuw meermallen beves" ti,Td wierd, en veele vijandelijke aanftooten onder" iraan moest. In 1593 wierd het aanmerkelijk door Graaf willem lodewijk op last der Algemeene ' Staaten verfterkt; maar is zedert den Munderfchen " Vrede van 1048 verwaarloosd. De Bisl'chop herent " van galen tragttc in 167a 'cr wel in te neste11 len , cn was ijverig bezig in de opmaking van het , vervalleue, maar men gunde hem geen tijd tot vol" tooijinü. Zedert zijn de werken alhier niet alleen V ceheef geflegt, waardoor het weder een open vlek is ■* Geworden; maar ook twee nabuurige Schanfen , bij l, de Hogehrugge en de lVinfch.oter-l.ijl, hebben dit „ ondergaan." „ Onder Winfcboten behooren ter Kerk de buurten „ Zuirveen en Boven-boeren , welke , gevoegd bij de „ talrijke gemeente der plaats, zedert 1616 noodzaak, lijk hebben gemaakt om twee Predikanten alhier te ,, houden. Ook vergadert de Klasfis van het Oldampt ,, en Westwoldingerland alhier gewoonlijk tweemaal ,, des jaars." Ook dit Hoofdftuk zal met vermaak gelezen worden , daar het niet enkel eene bloote plaats-befchrijving bevat , maar 'er ook hier en daar eenige andere belangrijke aanmerkingen in voorkomen. De Drukkunst. Eene Verhandeling uitgefproken in eene Aanzienlijke Maatfchappij. Te Amflerdam, bij J. Koning, 1794. 24 Bladz. In gr. Svo. De prijs is f : - 12 - : De drie volgende Stukken worden in deze Verhandeling overwoogen. (1) De Uitvinding. (2) De Nuttigheid en edelheid. (3) De Schadelijkheid der Drukkunst. Het eerde behelst een kort gefcliicdkundig bericht van de uitvinding dezer kunst, door laurens janszoon, bijgenaamd koster. En hier zullen wij den Lezer de bewijzen, welke de Verhandclaar, Pp 3 on»  59S VERHANDELING om tc betoogen , dat het geen hij, en anderen van laurens koster ter neder fie/ien, ontegenzeglijk, met de waarheid overéénkomt, voordellen. „ In de eerjle plaats dan: zegt hij, waar koomt het „ anders van daan , dat men veele der eerjle Boekdrukkeren vindt, die, alleen door hunnen naam me,, de bewijzen, in welk land men den oorfprong der „ Drukkunst moet zoeken ? Ziet hier drie derzel- ,, ven: niklaas Pieterszoon van haarlem, heeft, in het jaar 1477 te Vicenge, eene Stad bij Fe9, netien, gedrukt; he.nïlik van haarlem te Boulonje, in 1482, en te Siëna, in 1490, en gerrit „ van haarlem, te Florence in 1498." „ Ten tweede: eene Keulfche Krontjk , te Keulen gedrukt, in den j:.are 1499, getuigt," „ dat 'er voor'dat .„ het eerjle Boek In Duitschland is uitgegeven, in Hol9, land Donaten zijn gedrukt.'''' „ Ook dit zelfde ge„ tuigt accursius, van Napels, welke lang aan het s, Hof van Kei-zer kar el den vijfden verkeerd s, heeft. En een Oud Engelsch Handfchrift, waaia, fchijnlijk vóór het jaar 1470 gefchreven, te Lamhetk s, Houfe te vooren bewaard, meldt duidelijk: dat het ,, hekend was dat de Drukkunst te Haarlem is uitgea, vonden." „ En het geene, in de derde plaats, zeer fferk fpreekt „ voor de eer van Haarlem, zijn de Stukken zelve, 3, ik bedoel de meeste Boeken van laurens kos,, ter en van zijne Nakomelingen, die ik hier voor s, heb opgenoemd, die nog op dezen dag, te Haarlem, s, op het Stadhuis bewaard worden enz." In het Tweede Stuk, liet welke de onberekenbare nuttigheid der Drukkunst behandelt, is de Schrijver ver het breedvoerigst, en wij moeten zeggen, dat hij zijne taak hier vrij wel heeft afgehandeld. Tot eene proeve diene, het geen de Redenaar van de Nuttigheid der Drukkunst voor Wetenfchappen, Kunften en alle Geleerdheid aanvoert. ,, De Volkfpraakcn, zegt hij, van alle volkeren, de 3, Taaien, zijn nu voor verbastering bewaard; het geen ,, wij nu fpreeken en fchrijven , zal na duizend eu „meer jaaren, door onze Nakomelingen, volkomen „ verftaan worden; zij zullen niet behoeven te twisten „ over woorden even als wij , wen wij de Schriften Vail MELIS STOKE , KLAAS kolijn, jacob VA N  over DE druk* kunst. 599 Van maarland, en anderen bedudeeren. Van elk eene Volklpniak zijn thans Woordenboeken , fitt „ zoodra 'er een nieuw 'kunstwoord wordt uitgedacht, wordt het daar aanftonds in aangevuld. Alles ,, kendt en waardeert het nut der Drukkunst. — De „ Rechtsgeleerdheid heeft van haar een onberekenbaar „ aantal.onderrichtingen ontvangen ; de Natuurkunde „ wordt door baar , dagelijks , meer verzadigt! niet nieuwe ontdekkingen in liet onüitputbaare Rijk der „ Natuur — ontdekkingen, die ook te gelijk, dage„ lijks, de wijsheid, goedheid en orde van den Sc'nep„ per der Natuur verbreiden en verheerlijken; de Ge „ neeskunde dankt haar, elk oogenblik, voor de nieuwe waarnemingen in dat vak, en voor de nieuwe hulp„ middelen tot heil van 's menfchen lichaam, aan baar gefchonken wordende ; de Schilder- cn Tekenkunde „ maalt, met Pcnfeel, voor haar eene eerzuil, voor de „ ontdekking cn mededeling der verbeterde gronden, „ proportiën, en wat meer tot haare wetenfehap be„ treklijk is , en voor de fpoedige en te gelijk zekere „ mededeling van de fcboonlte werken , van haare bes, min- en oefenaren; de Dichtkunde ook brengt tot „ beure lof, het haare toe -— zij verheft haar in haare gezangen, tot eene Dochter des Hemels, en erkendt, „ dat zij de regelen der Dichtkonst, en alles, wat daar ,, toe dienftig is, voornaamlijk aan haar tc danken heeft; de Historiekunde wel verre van voor iemand of voor ,, iets onder te doen, vermeldt haare nuttigheid, met ,, dc onlogenbaarlte proeven en bewijzen, zelfs tot aan „ het laatlte nagedacht; cn zal haare nagedachtenis be- waren, tot aan den jongden dond der wereld." In het Derde Stuk beantwoordt de Schrijver de vraag, is de Drukpers, in het een of ander wezenlijk fchadclijk, nadeelig ?.... dus , ,. Ja! mijne vrienden ! fcha,, delijk -- zoo als dc beste zaaken — wanneer zij „ misbruikt wordt." Doch hij toont, dat het nut en voordeel dezelve verre overtreft. — Hij befluit -derhalven , de Drukkunst, door l a r r e n s .1 a n s z>d o n koster te Haarlem uitgevonden, is nuttig-, onberekenbaar nuttig, voor bijna alles wat ons d'.'thaar is; wij zijn aan haar ten hoogden verpligt, en wij kuvn. n h.et Opperwezen voor dat gefchenk niet genoeg dankbaar zijn. Voorts is dit ftukje met een afbeeldzel van koster Pp 4 naar  6oo leonore van belfond. naar liet originecle Schikierij, berustende in de Collectie van den Heer i'iin'Kit van da bi me tc Amiterdam gct'ehilderd, voorzien. Leonore van Belfond. Niet Vertaald. Te Dordrecht, bij N. van Eijsden en B. J. Morks, 1793. In gr. ivo, 200 Bladz. De prijs is f 1 - 10 - : T^ie begerig is om eene fterke Roman te lezen, waar in het nienschdom van eene zeer ongunftige zijde hefchouwd wordt, cn die voornamentlijk 1'chijnt ingerigt te wezen, om ons den grootllen afkeer van het zelve in te boezemen. die kan hier te regt komen. leqnore van belfond een braaf en deugdzaam burger meisjen , was getrouwd aan den edelmoedigen Graaf de lauzanne. De trotfche moeder van den Graaf woedend boosaardig over deze echtverbintenis, welke zij oordeelde ftrijdig te wezen met het fatfoen en de hooge geboorte van haren zoon , deed alle pogingen, om den Graaf te bewegen, om leonore tc verlaten, en het huwelijk met haar aangegaan, te verbreken , doch wanneer zij haren zoon hier toe in het geheel niet gereed vond, was zij zoo laag van ziel om den Kapitein bouflers en den Ridder de melun te gebruiken, om te beproeven of zij onder den fchijn van vriendfehap de eerlijke leonore bij haren Gemaal in agterdogt konden brengen; ten einde hem langs dien *veg te bewegen, haar van zich te verwijderen, Deze twee booswigtcn fpceldcn hunnen veriichtelijkcn ïol zoo meesterlijk, dat zij hun fnood oogmerk reeds gedeeltelijk begonden te bereiken, maar de Ridder de 3melun intusfehen ingenomen, door l eonore's uitmuntende fchoonhcid wist haar heimelijk buiten kennis zelfs van zijn medeplichtigen bouflers gewcldadig te vervoeren, om haar aldus aan zijnen fnoden wil te onderwerpen, Bouflers had hier zodra geen kennis van gekregen, of hij zette hen na, en viel den Ridder met het pistool in de hand op het lijf, maar ontving bij die gelegenheid een doodelijkc wond, waar-aan hij ook kort daar op overleed, nadat hij echter vooraf den Graaf in eenen vergiffenis fmekenden brief nopens de onfchuld Y3n leonore onderregt, en verwittigd had, dat hij  LEONORE VAN BELFOND. OOl zijnen hatelijken rol alleen ten believe van zijne moeder de oude Gravin gcl'peeld had, om hem langs dien weg van de eerlijke leonore af te trekken. De Graaf, die zijne echtgenote, zodra hij door dezen brief van hare onfchuld overtuigd was geworden, dadelijk had nagevolgd , had op zijne reize door den flag van een paard eene wonde gekregen, waardoor hij genoodzaakt was geworden, zijn'voornemen te Haken, en zich weder naar huis te begeven. Inmiddels had leonore het geluk gehad om het geweld van haren fnoden vervoerder te ontvlugten, en zich iu het huis van eenen eerlijken landman tc verbergen. : De Graaf van deze heuchclijke gebeurtenis kennis gekregen hebbende zond dadelijk een geneesmeester derwaarts om haar op hare terugreize te verzeilen en alle nodige hulp toctebrengen, doch zijne blijdfchap wierd fchiclijk weder in nog groter droefheid veranderd, toert hij van den Geneesheer het-treurig berigt ontving 9 dat zijne echtgenote door den eerlozen Ridder ontdekt en andermaal met openbaar geweld was vervoerd geworden, zonder dat men kon gisfen waar heen. Maar het duurde niet lang of leonore zelve onderregttc hare Vriendin hen riet te polus van de beklagenswaardige omllandigheid, waarin zij door den fnoden Ridder gebragt was, die haar op eene onmenfchelijke wijze outëerd en door zijn gepleegd geweld te weeg gebragt had, dat zij eenige uuren daarna van een dood kind verlost was, waardoor zij dermate verzwakt was, dat zij den dood eerlang te gemoet zag. De Graaf fchier zinneloos van droefheid had zich intusfehen brandende van wraak op reize begeven, om den eerlozen vervoeder zijner onfchuldige echtgenote te agterhalen en trof hem,-doch zonder leonore, in Engeland aan, alwaar hij hem na een kort gevegt op eene afgrijzeliike wijze van het leven beroofde. —— Spoedig van daar tc rug gekeerd had bij het genoegen zijne wederhelft nog levendig aantetrelfcn cn haar den dood van haren vervoerder bekend te maaken — doch na een aandoenlijk gefprek van weinige oogenblikken, blies zij zagtjes in zijne armen den adem uit, terwijl hij door de hartgrievendlle droefheid tot in zijne ziele gewond, weinige oogenblikken daar na op haar lijk nqderftortte, en ook den geest gaf. Pp 5 D«  tf02 b, èosch alle de werken van j. v. vondel j w. tromp De r°"de,.Grayin van *« fmertelijken dood van hir&i zoon oogenfchijnlijk door haar toedoen veroorzaakt 7 ver! el in een foort van razernij en wanhoop, waarin zij eindelijk op eene ramp" zalige wijze haar leven eindigde. H p Deze gefchiedenis is in XLVUr brieven vervrt, waar in de meeste,, ,n eenen vrij goeden ftijl gefchreven zijn — vb hebben ons onder het lezen met kunnen te rug houden, v n ons elkens te ver! l"if bèvntte."" V£rhaal flCgtSeen id£aal k See" -re gefenie- Het charakter van de oude Gravin kan in een uur van uitfoin. mng dienen, om hoogmoedige ouders, die eene Meffike2££ e verre boven de deugd waarderen, tot afTchrik te verf rekken !L te w.jl het ongeluk van leonore kan dienen, om Zl* jens, u,e naar eenen hogen ftaat reikhalzen, tè ove tuigen dat in een fehitterend fortuin altijd het ware geluk niet gelegd zij. Alle de Werken van joost van vondel, uitgegeven door■ bernardus boscii, rustend PredikfJZl : Diemen. Te Dordrecht, bij De Leeuw en Krap, te ■ Jtr£en Vhn, Z(T* bi* van Riemsdijk en van Bronkhoist. Vierde Deel. m Bladz. & OElavo. De prijs ts f i - io - ; t)ij de aankondiging van dit Vierde Deel van de uitmuntende JJ» Werken onzes Vaderlandfchen Dichters van vÖnTel hebben wij onze Lezers niets anders te berichten, dan het geen wij reeds voorheen van de vorige deelen gezegd hebben dit h« namtnthjk wel en zindelijk ^uitgevoerd, en dat de uhgeve TcvLnZ' °!ldernerainS ^ aanmoediging onzer landen Lofdichten op Schilderijen, tekeningen, prenten en andere kunst b.jlchnften op gedenkpenningen, Schouwburg-gedichten gcdicnten in ftamboeken, raadfels , gezangen gedichten n BjSfe en kerkelijke ftoffen, ^iSl '^Sg^ maken den inhoud uit van dit boekdeel. ""fee", lierzang hij het afjlerven van y. a. zoutman, Lieuttant Admiraal van Holland en West-Friesland. Den enjierflijken overwinnaar op de Doggersbank. Door v. j. w in Te r t r omp. Te Dordrecht, bij B. j. Morks , 1793- H Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f : - 3 - : D'vMrtr^h0 e-eda^e" in dit ^dicht, en de verfificatie van het zelve is glad en vloeiend, doch het gewoon gebrek  HET AFST. ENZ. LEEiiRED. ENZ. DE DOOD V. LODEW. XVI. 603 brek van den Heer winter vertoont zich ook hier, Hij valt gedurig in het gezwolleue en overdrevene. Het isTwaarlijls jammer. Zie hier zijn aanhef. Zoude ik, dien noch het edel bloed Van tromp liroomt door de zwellende adren Zoude ik, ontaard van deugd en moed De deugd en moed van onze vadren —. Zoude ik, ó zoutman! uwen dood Geen zucht... geen droeven treurgalm wijen; En, bij 't betreuren van uw dood, Cijpresfen om het fpeeltuig breijen!... Zou een Neérlands dichter van de deugd en den moed zijner dappere voorvaderen ontaard wezen , die geen hjkzang op zoutman gezongen had? — weet de Heer winter die Zoo veel boeken fehrijft noch niet dat wijen en breien niet op malkander behooren te rijmen? Bewaar uw vuur en kaarslicht wel, of Leerreden over de noodzakelijkheid om met vuur en licht voorzichtig om ■ te gaan. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amflerdam, bij J. R. Poster. In gr. 8vo. 15 Bladz. De prijs is f : - 4 - '• Een zonderling onderwerp , en een nog zonderlinger tijtel voor eene Leerreden. ÏA) heeft tot haren tekst! Efif. V: 15. Ziet dan toe hoe gij yöbrzichtiglijk wandelt. Wij hebben 'er niets in gevonden, dat niet elk die over dit onderwerp een oogenblik denkt, aanftonds vin zelfs in het oog moet vallen. Waarom vertaalt men toch zulke dingen? ons j.i.nmert het nutteloos fpillen van het fraai papier dat 'er aan gebruikt is. De dood van lodewijk XVI. Koning van Frankrijk en Navarre. Treurfpel in drie Bedrijven. In Octavo. 82 Bladz. De prijs is f: - 8 - : Wij hebben de moeite, die wij genomen hebben , o:n dit Treurfpel geheel door te lezen , onder den verloren arbeid gerekend , en dus vinden wij geen vrijheid , om het onze Lezers fterk aanteprijzen; . ... neh.ilven het geen 'er de maker fieraadslwlve bii fchijnt gedagt te hebben, behelst het weinig meer, dan ons de öpanbare nieuwspapieren van die «istorij hebben bekend gemaakt. Jfc ft' t-  REGISTERS li»6$ DER BOEKEN, WAAR VAN MEN IN DIT ZESDE DEEL UITTRüKZELS OF BEÖORDEELINGEN VINDT. jAanhangzel van Aanmerkingen over 's Menfchen Vermogen en Onvermogen in den Godsdienst. Bladz. na Aanmerkingen over het Rechtsgeding, aangevangen tegen lodewijk den XVI. door den Heer necker. . . . . . 82 achenwall, (g.) Handboek of Historifche en Staatkundige Verhandelingen. I. Deel. ifte Stuk. 471 aeneae, (h.) Rekenboek voor de Nede landfche jeugd. Eerde Deel. . . . . 466 Anthologia Poëtica, in ufum Gymnafii Amftelodamenjis. 180 archenholtz, Q. w. van) Proeve van den geest der Jacobijnen van Parijs. . . 78 ARNTzenius, (h. j.) Oratio de eo, quod ex ve- tuftatis &C . . . . gg"5 ïjachiene, (w. a.) Beknopte Befchrijving derVereenigde Nederlanden. . . . 383 • —— ■ derOos- tenrijkfche Nederlanden. . . , 384 bakker, (]. a.) Petrarcha en Laura, » '. 431 beattie, (j.) Grondbeginz. der zedelijke Wetenfchappen , met Bijvoegzels vermeerderd door j, f. hennest, Eerde Deel. Tweede Stuk. . 18 heil., (d.) De Woestijn. Toneelfpel. . . 57a bell, (benjamin) Saaiendei der Heelkunde. Eerde Stuk. Met Planten. . . .361 Bewaar uw vuur en kaarslicht wel, enz. . 603 berg, (a. van den) Proeve, van Geestelijke Liederen. Derde Deel. , \. . . . J24 bonnet, (g.) Twee Redenvoerihgen , enz. ♦ 444 bosch, (b.) Alle de Werken van J?%, vondel Tweede en Derde Deel, . . 143 - (h. de) Carmen de ALqualitate Plomnum. 333 breekpot, (j.) Verhandeling over de oo|fchijr!e- bjke wanorde 111 zommige Natuurlijke verfchjjnzelen. 39 breugel, (h. g. van) Kinderopvoeding.-, . 135 1 i Brie-  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKE-N. Brieven (Twee) van een Amfterdammer aan zijn Vriend, enz. . », »teóz 524 , van albert aan zijnen Vriend van het begin zijner verkern? met charlotte, . 287 brissot, Cl. p0 Nieuwe Reize in de Vereemgde Staaten van'Noord-Amerika. Tweede Deel. 29,354 buri Cl ij. von) Verblindheid en Bedriegerij. 527 Bijbelfche Tafereekn, met Plaaten. Eerfte, Tweede en Derde Aflevering. . • • • '°7 CAUïNBUllCH baartmans, (h. W*J Oe- dichten» • • • • 5 casquet, O- e. du) Verhandeling van de Decli- naticn enz. der Franfche Taal. . . . 334 chalmot, CJ a. de) Vervolg op m. n o e l c h o- mel's Woordenboek enz. Zestiende Deels,IldeStuk. 22 Christelijken Godsdienst. (Schets van den) . 55* christiani, (w. e.) Oude en Hedendaagfche Gefchiedenis. Elfde Deel. . • • 5lS c b.r 1 s t-i a n i>s, Onderzoek of en in hoe verre de Leeraars van Jel'us Godsdienst enz. . . 34» reformatus, CBtief vsp) c11z. J53 cooprr, (w.) Beantwoording van gemoedlijke bezwaaren tegen de Inenting der Kinderziekte. . 28 couperus, (p. t.) Brieven over het voortzetten van Schaaüen, enz. . • • * • I"s courtille, (Vintzenried of Gedenkfchnften van DE) 94 coxe, Cw.) Reizen door Zwitzerland. Eerfte Deel. Tweede Stuk. . • • • , l83 Tweede Deel. Eerfte Stuk. 23? Drukkunst. (De) - • • .• 597 emdrf, (s. van) Het Godsdienfiig Huisgezin. Eerfte Deel. . • ' ' * 2°f e n f 1 b l d , Cw.) Hand - boek voor Predikanten. . 258 Euphemia, of de Zegepralende Godsdienst. . 36 e wa l d, (j. l.) Eene beantwoorde Vraag. . . J74 ; en j. g. rosenmuller, over de waare verlichting. • • • 45* I'tk, (t. v.) Liederen voor den Landman. Eerite Stukje. . • • 24° faust, (b. c.) Verhandeling over het dragen van brotrken. .... -459 feith CO en j. kantelaar, Bijdragen ter bevordering van fchoone Runden en wetenichap- pen. Eerfte Stuk. , 127 b at-  L IJ S T DER gatterer, (j. c.) Geograpbie, Tweede Deel. Gedachten over het Predikampt in de Ge'reform Kerk %6 Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst. (Verhandeling van het) voor 1790," 1791. i5? r "^TT~, ' 1— VOür 17S.2. 481 " (Werken van het Amfteldamsch Dient- en Letteroefenend) Eerfte Dee]. . ay8 ~ -|Xfrrrhai^eI!ng nvan het Provinciaal Utrechts) VÏÏ. Deel, ifte Stuk. . o„2 *—" (Dichtftukken van het Ilaagsch ) II D f ifte Stuk. . . . . ' ai6 gerard, (.o Leerredenen. Eerfte Stuk. '. \\ Gefchiedenis der tegenwoordige Eeuw. Met Plaaten r Eerfte Dee]. . . t ' ^ ' van benignus. Eerfte Deel. ' . W nf'K ' sdjets v3n lodewijk xvi. 476 God, de Mensch en de Bijbel. . V— Godsdienst vriend. (De) Zesde Deel. . ,. ' ^, corgi's Werken. Twee Deelen. . 1,4 Graaf (De) en zijn Liefje. . . JtZ grabner , (j ) Brieven over de Veicenigde Neder- landen, Tweede Stuk. . . . haas, (o. de) Verklaaring over Rom. V- VIII. UI. Deelen. ... 1 hagen, (k. g\) Leerboek der Apothekers-Kunst Eerfte Dee], Ny. 1, 2, 3. . . .' Soa hamelsveld, (ijsbrand van) Het O. Testament Ilde Deel, Ilde Stuk. I Kou. — Esther. . 49 i ■ Het Boek job. . . 24i 1 De Pfalmen. Eerfte'Stuk. . ? " 1 Tweede Stuk. 385 • ■ De Schriften van salomo. . 529 * ' • De Brieven van p a u l u s. Gakten — Hebreen. . . .145 " — jacob. petr. jo- Snn. en judas. De Openbaring* . I03 — "■ — De Welmeenende Raadgever,Hf. Deel. 103 " —' • ' JV. Deel. 577 heilbron, (daniSl) Antwoord op de Vraa% welke zijn de oorzaken van het Beflag op de tong enz. 67 Hendrik en Anna, Een Volksboek . . . 288 kek i e R, (j. g.) Brieven over de Menschlijkheid*. 562 Hertogenbosch. Cs) Onzijdig Verhaal van de Belegering dezer Stad, dooi de Fianfchen.. . 594 hess,  BEOORDEELDE BOEKER iiess, (johan jacob) Gefchiedenis der Israëliten, XII. Deel. . ■ . . Bladz. 57 heijne, Verhandeling over de Vrijheid en Gelijkheid. 478 hxrschfeld, (c c. l ) Verhandeling over den goeden fmiak in de Pbüofophje. . . 495 hoekstra, O* a- s') Twee Leerredenen. . 12 Hout- of Boschgedachten {Het) ifte, 2de en 3de Be- fpiegeling. . • 93 huschke, O- o.) Epistola Critica enz. . 470 jagt, (o. v. d.) Recht en Praktijk in Brieven. 503 kanter, (j. de) Altoosdurende Aloianak. . 513 kasteele, (p. l. van de) Gedichten van ossian. Eerfte Deel. . 417 kasteleijn, (p. j.) Nieuwfte Poëzij. Eerfte Deel. 282 kesler, (p. m.) Twee Leerredenen. . 306 KLhiN (j. p.) en a. ockerse, Gedichten. 428 knigge, Nagelaten Schriften door wijlen den Heer Staatsraad van schaapskop. . . 479 , — (a. vrijheer) Brieven enz. . 229 Kornelia, Een Burger- R raan , gevolgd naar de natunr. 41 kotsebue, (a. van) Gefchriften. II. Deel, ifte Stuk. .... 285 krom , (h. j.) Godgeleerde Uitlegkundige en Wijsgerige Verhandel. Tweede DeeL, Tweede Stuk. 1^6 . r ■■■ Derde Stuk. 58 a > GrondfchetsderEuan^ehfche Broedergemeenten. 391 lavater , (j. c.) Handbijb. voor Lijdend. II. Deelen. 585 Leerredenen over eenige Geboden der Wet Gois. 256 Leonore van Belfond. Niet Vertaald. • . 600 loosjes, (a.) Charlotte van Bourbon. . . 87 l o d e vv ;j k den .XVI. (De dood van) Treurfpel. 603 Lotgevallen. (De) van menfchen en volken worden den door God beduurd, enz. . . 593 Louife de Valrofe. Tweede Deel. . . 192 Maatfchappij van den Landbouw, (Verhandelingen der) IX. Deel. . . .401 — X. Deel. ifte Stuk. 55$ man,(m. j. de) over de Bloed- en' Watervloeijintr enz. 493 masman, (ge r ar dus) Kmderpreêk over Luk. II: 51, 52. . . . . 66 me der, (h. ) Proeve tot onderwijs in de Zaligmakende Bijbelwaarheid. . . 54^ Mengelwerken der Kamer van Rhetorica genaamd: d e goudsbloemen, daar men fchrijft uit jonste jbegreepen. ... 44 Men-  . L IJ S T DER. Menfchenvrieiv'. (Oe) Zesde Deel. . . Bladz. 182 Wercier. He: jaar twee duizend vierhonderd en veenis. Tweede Deel. . . ; 269 MEaEii, (f. x ) Verhand, over de zwartgallige géfteldheid. ... 39S MicHAëLis. (j. d.) NVuwe Overzetting des O. Testaments. XV. Deel, I te en Ilde Stuk. . 249 kioENS,(p.)Oelang!ooz: Liefde en waare Vriendfchap. 123 ■■ De Troost der zalige onfterflijkheid. . 340 moore, (|ohn) Dag'erhaal enz. . 236 morse, (j. ) Tegtnwo irdige Staat der Verëenigde Staaten van Amerika. Eerfte Stuk. . 555 needham, (m.) De Oppermagt des Volks. . 119 newton; (Zes Brieven aan j,) over de kracht der Godlijke Genade. . ■ . . 549 niemeijer, (a. h.) Volks eji Beoefenende Godgeleerdheid. . . . '97 nooten, (d. h. van) VaderlandfcheRechten voor den Burger. Eerfte Deel. . , . 31S oemler , (n. w.) De Christen befchouwd in zijne grootheid. Tweede Deel. . . 153 oldenb a r n e veldt (j. o. van) genaamd tul- l in gh, Berigtfehrift van catharina de II enz. 498 olm, (matt 11. van) Verdediging van deszelfs Rekenboek. . . • * 69 Onfterflijkheid. (Over de) . . . 307 parsons,(i .) Gedagten over Vrijheid en Gelijkheid. 416 paulus, (p.) Verhandeling over de Gelijkheid der Menfchen. ... . . . 462 Plichtvermanende Reden aan mijne Schiedamfche Stadgenoten. ' * . 95 Poëtifche Mengelingen. . . . 423 portugael, (j. c. c. den beer) Mijne le lige uuren. . . 47 priestley, (josf.ph) Brieven aan de Wijsgee- ren en Staatkundigen van Vrankrijk. . . 74 > Lesfen over de Gefehiedkunde en Al¬ gemeene Staatkunde. Eerfte Deel. . . 214 , Tweede Deel. 262 Proeve van e^n Katechismus der Gezondheid. . 461 ramsaij, (o.) Gefchiedenis van de Noord-Arheri- kaanfche Si nats omwenteling. Eerfte Deel. . 516 Rechten f De) van den Mensch in Vrankrijk. . 507 Rechtsgeding (Het) van lodewijk den XVI. Eerite Deel, Eerfte cn Tweede Stuk. . . St rei-  BEOORDEELDE BOËKEN; REisic,(j- h.) Het VerloorcnParadijs van milton.' Twee Stukjens. . • • Bla'z. 140 reitz, (k. k.) Eenige Aanmerkingen omtrent het toebereiden van Tafelen. . • è 170 Rikko. Bhjfpel. . ' n ri: ri! . 573 roche, (sophia van la) Rofahe en Cleberg op het land. . . . ■ •.. . 96 rosenmüller, (j. o.) Eenvoudig Onderwijs in den Godsdienst voor Kinderen. w 3<4 Rouppe, (w. h.) De Ademhaling. - ■ i • 173 kousseau, (j. j.) Over het Staatsrecht. . 407 salzmann, (c. g.) De Boode uit Thunngen, Vierde Deel. . • , 221 sowden, (b. c.) Verhandeling over de Inenting der Kinderziekte. . • • , 2^ stavorinus, (j. s.) Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop naar Batavia, Bengalen, enz. 83 Tegenwoordige Staat der Verëen, Nedc rl. XX. Deel. 46S s__. : XXI Deels, Eerde ftuk. 506 Theöbald of de Dweeper. Tweede Deel. . . 210 thombrink, (w.) De halve Ring Toneelfpel. 287 trenck, (f. v. d.) Levensgefcliiedenii. IV.Deel. 404 Verhaalen van m. de florian. . • 189 vloten, Cvv.a.v.i De Bijbel vertaald enz. VIII. Deel. 2ü9 . IX. Deel. 433 voorda, (g. j.) De Israëlitifche Godsregering. 541 voorst, (dirk corn. van) Het waare denkbeeld van de aifte vraagen Autw. van den ITeidelbergfehen Catech., en hetForm. van het Nachtmaal. 64 Vragen (Onze) van den Dag. . . 528 wack: rbarth, (a. j. l. van) Peter en Karei de Grote.. . • 5^o werenfels, (s.) en t. b. de blau, Avond- manls voorbereiding. • . ,lf 492 w e ij d e , (c. l. v a n d e r) Ilenrij en Louife. Eerfte Deel. . • 378 Winter tromp, O-) Lierzang bij het afftetven van ]. a. zoutman, . . . 602 Wit mondt, (w.) Kort Uirrrekzel uit het Kort begrip van a. buurt. . . , - 253 zollikofer, (o. j.) Nagel. Leerred. Vierde Stuk. 489 . ——- Vi;fde Stuk, 591 zollner (j. f.) en j. s. lange, Na uur- en Zedekundigè helchouwing der Aarde enz. VIII, Deel. 367 zoutman. (Ter Nagedachtenis van wijlen zijne Excellentie den Heer johan arnold) . 19:? vad< biel. vi. deel, no. 13» Q"l *  LIJST VAN BIJBELPLAATZEN. II. . LIJST VAN BIJBELPLAATSEN, DIE OPGEHELDERD OF VERBETERD WORDEN. . Bladz. 15 Het Boek de/V^r. Bladz.535 r"' Ivn o * * 206 Pr^.Mh 18—22. 536,537 Gen. XXII: 18. . . I(J Pred, V: 1. . „7 1 Aon. XVII1: atf, . 49 Het //^/^ 1 * f "* v,v5' 2d- ' ' 5° SW, XXXI: 15. . . 201 5 A,«. XIX: 35 5I Jerenu XXXI. ^ £g De Boeken der Chronieken. 52 Ezech. XL. . „o, | Cnro"-X}h 12-*5- 52 53 Het Boek van ZW7. I3? VII= 6 54 Dan. IX: 24-27. . . T35 Aehem. V: 1 — 7. . . 55 De Roeken van P/lfea ,Joël, £;!Sf^r: : .'ojf ^.O^eny^ K** 43 ^/l/enll.' . f7r44439 MiV 244 MVA. V: 1-7. . . Si XIX: 25 — 29. . . 246 Matth. V: 21 , 22. . . ^82 VlïïSlT^ ' • 25o> 338 Matth. Xh 11. . . . ,8* V; vvX-,r '« • en XXVI: 26. . . 101 Ui XXVII- 8. . . . 341 A/flr£. XV: 25. . . cA7 g XXX: 6 341 2^ vil: 28. . . .' \\l Pf. XXXI: 22. . . . ga g£ XIX: 14. . . . fg Jr ™£,\V: 6' • • • 342 De Brief aan de Romeinen. <,6 Pf. XXXV: 12 ,15,16,17, Grf/. II: 17, 19. , 146,147 prvrv * * • ' 343,344 Gal IV: 15-20. . . 148 % fïïï 346 Da Brief au de Efeziërs. 149 # H":„5 346 Efez. II: i_5. y. I49_,£ # fXV II: 5. . . . 347 FWpp, y 22. . . . ^ ,|, Ï/. LXXV. .... 38.5 />•/,>/). II: 12,13. . . 152 V; ' • • • 25I~253 De Brief aan de Kctosfrs. 153 Pf. CIV: 25, 26. . . 3S7 Kol. II: 8 —10. . , . i,f 387 1 The* V: 23,24. . 154 Pf CIX 388. De Brief aan de Hebreen. 156 Pf. CXIX 389 De Brief van Jakobus. . 19* Pf. CXLVH: 15-18. 390,391 Jak. I: 11. . ... jol De Spreuken van Salomo. 529 1 /V/*. I; 8,9, 23. . 197 Spreuk. VI: 7. . . . 531 1 Pe/r. V: 8. . . '. 198 •SV-n-K* VII: 22, 23. . 531 Tweede Brief van P, t rus. 199 Spreuk. VIII. . . . 532 2 Petr I: 20. . . . 199 Spraih X: 29. . . . 533 2 Ar/£ II: 4. . . . 2og #>/v7/*. XII: 20. . . . 533 De Brieven van Jcdnncs. 200 Jprf»*. XVIII: 1. . . 533 3 Joh. vs. 5 201 Spreuk. XXVII: 23—27, 534 De Brief van 3W«*. . . 201 Spreuk. XXX: 26. . . 534 Jud. vs. 8,9, ' . . 202 Spreuk. XXX: 28. . . i6p De Openbaring\wfjoanncs. 202 III.  LIjNT VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. I I li tijsT van opgehelderde woorden. I. Hebreeuwfche. 'YDJ volkomen. . Bladz. 54 HDD wanneeri • * . . . 344 *J van, aangaande. .... 34I eene bewaterde, vrugtbare welde. . . 387 TPID "tèlD handig Schriftgeleerde of Schrijver. 54 *"PJ/ heeft bij de Arabieren de betekenis van heiligdom , het binnenfte of heiligjle gedeelte des Tempels. 51 eene zwaare of hevige droefheid. . 343 nD# en fyy of y^y drukken , bij elkander gevoegd, famen die blljdfchap en vreugde uit, welke uit een dankbaar gemoed ontftaat, en tot eer van God jlrekt. .... 347 2. Griekfche. Jcvm'KviTai wederkeeren. 1 . * .151 Vepxc-ttKw (v\ &w ) Het oude (Aartsvaderlijke) Jerufalem. i 14S mctTe -richt vnn hooge) . . 234 Locle. Zie La Chaux de Fond. Lot. Gebruik van het zelve in de Euangelifche Broeder- gemeente. . . % 394 Lijnwaat- en Amphloen - Handel te Batavia, fchoon aan bijzondere perzoonen, verboden , ecnter door de Engelfchen uitgeoefend. . . 86 M. Mannen. (Geleerde) Ons Land heeft vele voort*ebragt ... .45 Marijland. Befchrijving van hetzelve. . . 354 Menfchen (De) zijn elkander in den Staat der natuur gelijk 462. in welken zin zij in eene Maarfchappij levende gelijk kunnen gezegd worden. 464 Menfchelijkheid. \inef van f red krik den grooten daar over. . . , ƒ63 Menfchen - -kennis. Zie Wereld kennis. BiE'ijE*. (l.; Zijn gevoelen o^/cr het lot der kleine Kinderen. ... . 114. Middelaar onderfcheiden van Plaatsbekleeder. ■ 3 èTIETon vervaardigd in armoede zin uitmuntend Dichtftuk. Liet Paradijs verloren. 14.. Zijne blindheid heelt misfehien met wein g tot deszelfs fchoonheid toegebragt. 141. Zijne aanfpraak aan het licht. .... 141 Moed (Bronnen van) voor den mensch in het bjden 491 Moeder - belofte (De eerde zoogenaamde) is in verbloemde fnivekwijzen uitgedrukt. . 16 moens. (petronella) Derzelver opgaaf over haren Godsdienst. . j26 N. • Nederlanden. Brieven over dezelve. . 373 Neuchatel. Regeeringsvorm van het Prinsdom van dien naam. ■. . , ( ^4. Onkunde en Ongeloof, de algemeene oorzaken van gebrek aan waare Godzaligheid. , . g Onfterflijkheid, (De) Dichtftuk. . , 47 Qq 4 Ou-  REGISTER Onftoffelijkheid en Onfterflijkheid der Ziele. Zie Ziel. Oorlog. Aanmerkingen over dezelve. . , Bladz. 2^7 Opftanding van jesus. Aanmerkingen daar over. 211 ovidius. Aanmerking over deszelfs Tristia. . 181 P. Patriot. Wie een goed Patriot is. . , 509 Penfijlvanie. De bevolking neemt daar flerk toe. 30 ?etïr oe grote. Zijn Charakter. . 521 Philadelphia. Bericht van die Stad. , 29 Philofophie. (Wanre) Wat dezelve is. . 497 Plaatsbekleedcr. Zie Middelaar, Placaat, Wat eigenlijk zij. . . , 523 planten. Derzelver noodzaaklijkheid voor het dier- u k leven, 40. Derzelver-beftanddeelen. . 363 Profeeten. Aanmerkingen over derzelver vooraeg- 447 Pfalmen. (Alphabetifche) Aanmerkingen daar over. 349 R. Rechtvaardigheid en Billijkheid. Aanmerking daar- omrr. nr. .... . 324 Rechtvaardiging des Zondaars. Wat daarbij op te merken. ..... 4 Rechtzinnige Kerkleer. Middelen om dezelve in Neerlai ris Kerk algemeen te doen aanneemen. . 118 Rederijkkamers. Kort bericht van die van Gouda. 44 Regeering. Ieder volk is bevoegd, om verandering in de gefteldheid derzelver te maken. . 266 Religie- edi£ten. Aanmerkingen daaromtrent. . 225 Rhachitis. (Engelfche ziekte.)(Naaste oorzaak derzelv. 333 Romeinen. Plet tijdperk hunner waare Vrijheid. . 119 rousseau. (j. j.) Zijn ftelzel over de inrichting eener Burgermaatschappij. . . . 408 S. Schooien. (Latijnfche) Aanmerkingen over dezelve in de Nederlanden. . . . 376 Schrijftrant van paulus in den Brief aan de Romeinen. ..... 6 Slavernij volgends de Christelijke Zedekunde niet geoorloütd 328. Derzelver invloed op de Staatkm> de enz. . 559 Smaak. (Goede) Wat dezelve is. . 495 Solothurn. Bericht eener bijzonderheid van deze Stad. 183 Spaanfche Land- en Zeemagt. . . 472 Staat.  DER VOORNA|AMSTE ZAAKEN. Staat. Hoe kan men weten, of een Staat in verval raakt, en naar zijn ondergang helt? beantwoord door catharina de II. . Bladz. 501 Straffen. Het oogmeik van het vastftellen derzelver. 500 s u l z e R. Zijn oordeel over^ 0 s s 1 a n 's Gedichten. 420 tell. (willem) De Historie van het affchieten van den appel wordt door fommigen in twijfel getrokken. . . . . . l8y Toneel. Aanmerkingen over het zelve. . 129 Tong. Beflag op dezelve. . • 68 Treurfpel. Eenheid moet m het zelve heerfchen. 131 Uri. Deszelfs Regeering geeft een weigerend antwoord aan den Abt raijnal, om ter gedachtenis van de grondleggers der Zwitferfche Vrijheid te Grutli, een gedenkteken te mogen oprechten. 186 V. Verbond. Verklaring van dit woord. . 206 Verdeeldheid in de openbare Nederlandfche Kerk. Derzelver gevolgen in het begin van de vorige Eeuw. 12 Verfoij. (Bericht van het Dorp) . . 234 Virginiën. (Berichten van) . • 35^ voetius en zijne navolgers verzetten zich kragtig tegen de Carteftaanfche Wijsbegeerte. . 24 Voldoening van christus. Aanmerkingen daarover 160 Volksregeering. Voorrechten derzelver. i 120 Vonnisfen naar zijne vijf zinnen* Wat deze fpreek- wijs betekent. . < • 323 Voorzienigheid Gods, beantwoording der bedenking, als of dezelve in het tijdperk dat veriopen is van de ballingfchap der Jooden, tot aan de komst van christus, minder in het ooglopende zoude geweest zijn. Voorzorg Gods voor den mensch. . . 163 Vrijheid. Wie de beste bewarers en verdedigers derzelver zijn. . . I2<* , van fpreken en fchrijven is van het hoogde aanbelang voor eenen Staat. . . 264 W. Wallisferland. Bericht van het zelve. . . 187 Waterval van de Reichenbach. . . 188 Watervloeijing. Zie Bloed- vloeijing. We-  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Wereld- en Menfchenkennis zifn voor eenen Predikant noodzaak.ijk. 209. hulpmiddelen daartoe op- 0TVeti, *Y \ % '\ * * Bla^- 300 Werkzaamheid (gebrek van) en eene verkeerde wij- . ze van werkzaamheid, twee bijzondere oorzaken van gebrek aan waare Godzaligheid. , t - Wet. D rzelver geftorven te zijn. Opheldering de- 7?v Ipreekwijs. ... IA7 Wetten. (Nederlandfche) Eenige Aanmerkingen daar over. . . , . 396 van moses. Aanmerkingen over zommige derzelver. , , . Winfchoten. Befchrijving van dit vlek. » *". 597 Wonderwerken, (De) op welken het geloof van het Christendom gevestigd is, hebben het grootfte en heerbikfte doel . .76 Wratten. Eene befchrijving derzelver, en 'onder- fcheidene zoorten. . . . 25, 26 Zamenlevlng. (Menfchelijkej Langzaame voortgang <;'zeiver ... .368 Zeden der Germaniërs en onder hen der Batavieren. 329 Ziel. Verklaring van derzelver onftoflijk- en oidterfüikheid. 20, 2i. Aanmerkingen over dit onderwerp. ... .30? Zwnzerland. De vraag of het dit land voor of na^ delig zij , een groot aantal van zijne Manfchappen aan de ltaers van vreemde Mogendheden op j te leveren, beantwoord. . . . 1S4  VADERLANDSCHE VADERLANDSCHIT BIBLIOTHEEK. BIBLIOTHEEK. VI. DEELS, VI. DEELS, I. STUK. L STUK. [VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VI. DEELS, II. STUK. VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VI. DEELS, II. STUK.