MENGEL STUKKEN.   VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VAN WETENSCHAP, KUNST E N SMAAK. j. ,m i in .» - ■ ■ —— 1. i ■ i i i i. . i Alles, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen, doe gij hen ook alzo. JESUS CHRISTUS. ZESDE DEELS TWEEDE STUK. Te AMSTELDAM, bij MARTINUS de BRUIJN, Ea de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M'D C C X C I V,   MENGELSTUKKEN. beschouwing van psalm XXXIV: o. Smaakt en ziet, dat de heere goed is. Als eenc {lichtende opwekking bij het Nieuwe Jaar. T"\aar is geen voorwerp, waar omtrent de aandacht van elk recht geaart niensch meer moet verkeren, of met beter vrugt en nuttigheid kan werkzaam zijn, dan omtrent Gods goedheid of goedertierenheid. Deze gaf hem het leven , en de voortduring van zijn beftaan , deze bezorgde hem duizend zegeningen , bewaarde hem voor ontelbare rampen en onheilen des wisfelvalligen levens, aan deze is hij alles, wat hij is in den tijd, wat hij hoopt in de Eeuwigheid, verfchuldigd. Elke afgelopen dag, week, jaar, vindt hij gelegenheid zich dezelve te erinneren, en met dankbaarheid en verwondering daar omtrent te verkeren. —i Geen wonder dan, dat alle verftandigen van alle tijden deze Godlijke goedheid zoo zeer geprezen, zoo zeer geroemd hebben, dat de Dichters dezelve zoo kragtig opgezongen, en anderen tot derzelvcr erkentenis opgewekt hebben, dat wij zoo menigmalen in de Pfalmen lezen, looft den Heere, want Uj is goed, of gelijk het hier zeer nadruklijk wordt gezegd, [maakt en ziet, dat. de Heere goed is. Eene korte befchouwing van deze vermaning, dacht ons bij deze gelegenheid, niet ongepast te zijn. Smaakt en ziet, zegt de Dichter, dat de Heere goed is. Het eerde woord wordt bij de Hebreen gebezigd voor de onderzoeking en beproeving van iet, om daar door tot eene grondige en waare kennis te geraken. 1 ot de ziel overgebragt, geeft het die werkzaamheid van dezelve te kennen, waar door ze met oordeel en onderfcheid eene zaak onderzoekt, om daar door tot eenc waare kennis van derzelvcr aart en natuur, en tot eene, zoo veel mooglijk volkomene bevatting op te vi. deel. mengelst. no. i. A klim-  a BESCHOUWING klimmen, Job XII: «, XXXI: 18. — Het in — Zijn ze gene werken van Gods Almagt, die ons bij aanhoudenheid zijne eer verkondigen, en zijne grootheid zoo wel, ais zijne goedheid, aan den dag leggen ? — Hoe fchoon zijn de wolken, die boven onze hoofden zweven, hoe heilzaam derzelvcr droppelen, — hoe nuttig de winden; — hoe zegenrijk zelfs de klaterende, en voor den zwakken fterveling dikwerf verfchriklijke donder, en fnel- A 2 ichie-  4 BESCHOUWING fchietende blikfera , o wie mankt dit ontzachlijk verichijnlel? Wie ftrooit des winters den rijm des Hemels, wie de wollige fneeuw, wie zendt op zijn tijd de vorst ? Wie doet alle deze dingen tot baare verfchillende einden en oogmerken? Wie? en voor wie? Zeker God de verzorger en weldoener van ons leven. Daalt met uwe gedachten na de aarde, doorwandelt dezelve, en gij zult overal Gods goedheid zien en aantreffen. Een opmerkzaam mensch kan niet lang op deze aarde verkeerd, niet lang op eene plaats vertoefd hebben , of hij zal duizend voorwerpen hebben ontdekt, die hem toeroepen: Smaakt en ziet, dat de Heere goed is. Duizend fchcpfelen , levendige en levenloze, zal hij hebben gezien, door welken God hem zegent, en zijne gunstbewijzen aan de inwoners der wereld uitftort ; deze zijn tot dat, andere wederom tot een ander einde beftemd, en alle werkzaam om aan de aan hun voorgefchrevene einden te beantwoorden. — BefchouyVt gij het oppervlak der aarde , bewandelt gij de velden, daar doet hij het gras uitfpruiten voor de 'beesten, het kruid tot dienst des menfchén, ginds zijn de velden bekleed met kudden , daar zijn ze bedekt met koorn, om het brood uit de aarde te doen voortkomen, en de inwoners met het vette der tarwe te verzadigen. Werwaards gij ook uwe oogen wendt, welke fchepfelen gij ook befchouwt, zij alle wachten op hunnen Formeerder, die elk zijne fpijze geeft, en in hunne verfchillende betrekkingen aan hunne oogmerken doet beantwoorden. — AVat dunkt u mijne Natuurgenoten , indien wij dit alles aandachtig nagaan en overwegen , is het dan niet ten hoogden billijk, noodzaaklijk en nuttig,- dat wij /maken en zien, dankbaar erkennen, dat de Heere goed is. Te meer, wanneer wij aanmerken, dat God algcnoegzaam is in zich zeiven, en niet van noden heelt; om van menichenhanden gediend te worden, als iet behoevende; — dat alle zijne zegeningen blijken van vrije goedheid zijn. — Wanneer wij ons zeiven befchouwen, ó wij zijn' zwakke en broze ftervelingen, aan duizend ongemakken en ellenden blootgellekl, die zonder Gods tpevoörzigt geen oogênblik kunnen beftaan. —> Wanneer wij bet gewigt zijner zegeningen overdenken, hij roept ons door natuur en openbaring, door het onderwijs van zijn eigen Zoon,door de voorbed-  van psalm XXXIV: 9. 5 beelden van alle verftanaigen, die ons door hun taal ert gedrag Ieeren, dat niets ons .beter van een duurzaam en beftendig geluk kan verzekeren, en op de aanhouding van Gods gunstbewijzen doen hopen, dan Hem dank te offeren, en onze geloften te betalen. Wat is die mensch gelukkig, die daaglijks Gods weldaden opmerkt, wat i'maakt bij een onuitfpreeklijk genoegen, wat kan hij gerust leven, en Gods zegenende hand met vertrouwen afwachten, met welk' eenc blijdfehap kan hij zijnen weg afwandelen, en zijne hoop in de eeuwigheid uitftrekken! hij weet, God heelt gezegd, die mij eeren, zal ik eeren, die God is onveranderlijk, en zal gewis vervullen, het geen hij beloofd heeft. — Smaakt dan , medeftcrvèlingen ! Smaakt en ziet, dat de llccre goed is, dat hij ook u in het afgelopen jaar weder zegende, boven duizenden uwer natuurgenoten bevoorrechtte, voor liet alvernielend Oorlog-zwaard, en daar uit voortspruitende onheilen, bevrijdde;, ieder dag met nieuwe Zegeningen Verrijkte, en gedurig zoo door openbaar als bijzonder onderwijs tot uwen pligt opwekte, en zegt dan met den Dichter, ik zal den naam des Ilccren prijzen met gezang, en Hem met dankzegging groot maken. god is goed, door zijne godlijke voorzienigheid. T"\e Voorzienigheid of Voorzichtigheid van God is de (leeds waakzame godlijke zörge van den Schepper voor zijne lchepzelen; en deze verklaring des woords is reeds een onderwijs van de goedheid en weldaadigheid van dezen Algoeden jegens ons menfchén; • Voorziencnd of Voorzichtig noemen wij den genen die tot een goed eind-oogmerk de behoorlijke en dien! ftige middelen uitkiest en verordent; en juist dit zien en ervaaren wij in alles, wat God voor ons, zijne Schepzelen, gedaan heeft, of nog doet; want God die dit Heel-al gefchapen heeft.,; onderhoudt en beïhmrt het nog lleeds, het kleine zoo wel, als het groote 'niet alleen het geheele, maar ook elk deel van heteelve, met alleen den redelijken mensch, maar ook het A 3 blaad-  6 GOD IS GOED, blaadjen aan den boom, daar de wind mede fpeelt, en het Aardwormpjen, hetwelk de onachtzame voet vertreedt. Zijne regeering, onderhouding, en voorzicht ftrekt zich uit tot alle en elke gefchapcn dingen, tot alle derzelvcr werkingen en handelingen, tot alle derzelvcr niet werkingen en niet handelingen, en nogthans is alle deze voorzorg geenc zorg voor hem; alle deze bezigheden houden hem niet bezig, ontrusten hem den Alömtegenwoordigen , den Alwijzen, den Almagtigen niet, zij benemen hem nooit iet van het genot zijner Godlijk gelukzalige rust en te vredenheid. Het eind-oogmerk, waar toe de Voorzienigheid ons zoo Godlijk Goedertieren regeert en onderhoudt, is niet het nut en voordeel des Scheppers, niet de dienst, dien wij aan hem verfchuldigd zijn; want deze Alvolmaakte is geens dings behoevende, hij heeft geenen dienst van ons, zijne fchepzelen, van noden. God is en was gelukzalig reeds toen, toen de Schepzelen nog niet waren, zonder ons gelukzalig, zonder den dienst van zijne Schepzelen, van eeuwigheid af door zichzelven volmaakt gelukzalig. Het eind-oogmerk en doel zijner Voorzienigheid,het eind-oogmerk, waartoe hij ons gefchapen heeft, waartoe hij ons onderhoudt en regeert, is derhalven geen ander, en kan geen ander zijn, dan alleen ons nut, ons voordeel, alleen het algemeen groote best van zijne uitverkozen redelijke Schepzelen. — Waarlijk, Godlijk groote Goedheid! — De middelen, welken de Godlijke Voorzienigheid tot dit eind-oogmerk en doel, tot ons algemeene groote best, verkiest, en altijd dus verkozen heeft, zijn lleeds en altijd de besten, uit alle mooglijke de besten tot dit doel. — God kan geene andere middelen verkiezen; en geen gezond verftand kan hier aan twijfelen; ten ware men aan den Alwctenden Wijsheid en Goedheid ontzeggen wilde. Maar, zijn niet even deze middelen en wegen, welken de Voorzienigheid verkiest, en door welken deze ons leidt, zijn dezen niet juist meermalen voor ons een ftcen des aanftoots? de gewoone ftoffe van ons weenen en weeklagen? — Het is: Waarom befchikt God dit of dat over mij? — Waaröm laat hij mij ook nog dit overkomen? — Doch, waaröm ldagen wij  DOOR ZIJNE GODLIJKE VOORZIENIGHEID. 7 wij zoo? en zoo dikwijls? — Is 't niet daarom, omdat wij het hoe, dat is, hoe, en op welke wijze de Voorzienigheid door deze middelen en wegen ons tot haar doel leidt, en leiden wil, omdat wij dit hoe en deze wijze gemeenlijk niet inzien, geern wenschten in te zien, of 'er ook wel iet in wilden veranderen ? Wij zwakken! wie zijn wij, dat wij iet boven de vermogens van ons verftand begeeren te weten? hoe roekeloos en onverflandig, dat wij de verborgenheid van den Onnafpeurlijken doorgronden, en den Alwetendcn en Algoeden zoo weinig vertrouwen willen? gefield, de Heer wilde ons ééns dit hoe, en deze wijze zijner leiding altijd laten inzien, en te vooren weten, waar zou dan ons geloof zijn? het flerk geloof op de eeuwige Wijsheid en Goedheid, en op zijn Godlijk woord? Waar zou de betere floffe tot onze hooger verdiende en tot onze grooter belooning zijn? Zien wij niet reeds hier uit dmdlijk genoeg, dat even dit ons niet weten, en niet inzien ook reeds :daaröm één der gefehiktfle middelen is, het welk de Voorzienigheid tot ons grooter best verkozen heeft? De wegen en middelen der Voorzienigheid zijn voor ons veelvuldige malen eene geheimnis; maar even deze gehcimnis is voor ons een nut en voordeel; God wil ootmoed en nedrighcid van onzen geest; dit is ons bovenal nuttig en noodzaaklijk; en even reeds daarom, en dus wederom ten onzen beste, wil de Heer dit zoo hebben. Een zwak kind begrijpt dikwijls niet, waaröm de Vader dit of dat dus maakt en befchikt, doch, wanneer het kind eens vooral weet, dat de Vader tot hier toe alles altijd recht en wel gemaakt heeft, dan is dit hem reeds genoeg. — Wij weten van onzen Vader, die in den Hemel is, nog meer. Het Geloof en zelfs de Rede zegt ons, dat deze zelfs nooit feilen kan — hij verflaat beter, en hij meent het altijd enkel tot ons best. — Zou dit alleen ons niet reeds genoeg zijn, wanneer wij goede kinderen van dezen besten Vader zijn willen en ook de Soldaat, ook de aanzienhjkfte Officier, moet hij niet elke order, elk bevel volbrengen, zonder te weten, zonder te mo^en vragen, waaröm dit dus bevolen is? Ja, hoe kortzichtig wij menfchén ook altijd zijn, echter zien wij niet zelden, indien wij recht zien wil« A 4 lea,  8 GOD IS GOED, len, vrij openlijk in, hoe en waar heen de hand der Voorzienigheid ons in ons lot leidt en leiden wil. Bij voorbeeld: Deze eerlijke man, deezc vroome TOBias, die wegens zijne deugd overal bemind, en zelfs bij zijne vijanden geacht was, na lang God gediend en den naasten gedicht te hebben, wordt thans op éénmaal ftékeblind, en bovendien bijna bedel-arm. — Nu, hoe veeIe, hoe menige flechtdenkende of godloze zondaars zullen zich thans hier over ergeren en zeggen:hier ziet men, wat nut godvruchtig zijn en goeddoen aanbrengt! — of indien deze man waare deugd gehad heeft, waarom is hij zoo ongelukkig? en indien God voor zijne dienaaren zorgt, indien hij het goede beloont, waarom laat hij hem dus lijden? Kan God niet helpen? of wil hij niet helpen? — Zoo fpreken deze godlozen. Maar anderen, de beterdenkenden, geheel anders. Wie zou geloofd of geweten hebben,zeggen dezen, dat de goede TOBias ook in het ongeluk zoo ftandvastig, zoo geduldig , en jegens God zoo onderworpen zou zijn ! — ö Hoe veel heerlijker fchittert hij in het ongeluk, en hoe veel rijker zal de belooning van TOBias ééns zijn, die nooit zoo groot hadt kunnen wezen, indien deze deugdzame nooit in zulk een ongeluk gekomen, indien hij altijd gelukkig geweest ware. — Waarlijk, zoo is het. Het is zoo, niet altijd helpt God op eene buitengewone wijze, niet altijd thans reeds, hier op aarde. — Maar, de bevordering der grootfte deugd, het algemeen grootfte best zou daarbij niet beftaan, indien God telkens of doorgaands buitengewoon helpen, en reeds in dit leven ons tijdelijk belooncn wilde. —Neen: hoe meer fchijnbare duisternis in onze tijdlijke lotgevallen, des te fchooner en fterker werkt het geloofslicht, des te heerlijker kan de Heer ons ééns belooncn — en dit wil hij, dit zal hij zeker ééns doen. •— Zijn oog waakt over het muschjen op het dak, en hoe veel meer over ons, zijne redelijke Schepzelen? Wij zijn Christenen; hoe zouden wij dit onderwerp voorbij kunnen gaan, zonder een oog op te Haan op de levens- en lijdensgefchiedenis van christus, onzen Lecraar en Godlijken Verlosfer! Wij zien hem, Gods Zoon 3  DOOR ZIJNE GODLIJKE VOORZIENIGHEID. 9 Zoon, in de gsftaïte van eencn mensch — onder de handen der zondaren en godlozen, onder honderd beschimpingen, pijnigingen, bloedvergieten, fmarten en kwalen — van allen, niet alleen van 1'ommigen, maar van kleinen en grooten, van Priesters zoo wel als van het volk gehaat, en zelfs van die genen verlaten, aan welken hij door buitengewone hulp goed gedaan heeft. Wij hooren ' hen roepen, die godlozen hooren wij hoohend en fpottend roepen: — Zie daar hem, die anderen geholpen heeft, dien bedrieger, dien oproerltoker, dien verleider. — Ziet! hij kan zichzclven niet verlosten — weg met hem naar het kruis — als hij daar, voor onze oogen , van afkomt , dan zullen wij hem gelooven. — En Tegen.'roden fchimpen deze wTecde menfchén, tegen vvicn woeden zij zoo godloos, zoo onbarmhartig? — Ach! de hand, die'iet zoodanigs fchrijft, moge bceven, de pen moge Itomp worden, het is God, de Almagtige — de Alwijze en Alwetende — hij, die zijne vijanden met den adem van zijnen mond verdoen en doodeu kan, deze is het, tegen wien zij dus raazen, dien zij, zo niet als den levenden tegenwoordigen God, echter zeker als eenen onfehuldjgen, hciliglten mensch kenden, zoo als de Richter pilatus hun dit zelve herhaalde keeren en openlijk betuigd hadt. — Doch het woeden en woelen tegen dezen onl'chuldigen heeft nog geen einde, tot zij hem dood, en wel door den allerichandclijklt.cn, allerfmartlijkften dood gedood zien!—■ Hoe! zal ook menig één van de weinige godvruchtigeu gedacht hebben, hoe kan toch de Voorzienigheid zulk iet toelaten! — Welke ergernis! Eilieve'! zeggen wij liever en beter: hoe wonderbaar en Hóe wcldaadig is toch het voórfehrift in dit bloedig voorbeeld vaii den lijdenden en ftervenden Godmensch ! Want: - God heeft van eeuwigheid voorzien, dat, bij de toelating van den mcnschlijkcn wil, dergelijke voorvallen en voorbeelden van gedrukte deugd, en van op aarde meermaalcn zegevierende ondeugd hier onvermijdelijk waren. Hij wilde dcrhalven uit onbcfchrijllijke goedheid niet -alleen doen, het geen tot vcrlosfmg des 'menfchén en genoegdoening voor onze zonden nodig was, maar ook ten overvloede moest zijn zoon zulk iet, en zooverbazend veel lijden , ook om den eenmaal lijdenden rechtvaardigen in alle omftandigheden, in A 5 zijn  10 god is goed, zijn geloof nog meer te verlterken, en door dit *odh}k bloedig voorbeeld ons des te levendiger 0d te wekken tot volharden, tot overwinnen, en tot oZter beloning. - Nu, hoe zou de Voorzien gheld een krachtiger en gelijk weldaadiger middel hier toe hebben kunnen uitkiezen ? _ Zoo wonderbaar Koedeï tieren heeft God hier door voor ons, alleen om onzen wu het gemeend en gemaakt. Laat ons aaTbidden' en den Goedertiercnen voor eene zoo overgroote web daad daaghjks eeuwig, danken. - Wij wilkn^n het n to'hetZ van G°dme»sd? **» J tot onslewen en tot liet lot van onzen medemensen te rug komen LEaNDER treft het ééne ongeluk op het ander eindelijk komt het zoo ver, dat hij, door lasteringen Ontrukt en vervolgd, niets meiv heeft, om te leven ten flcmcTvnn^r ™%\UitgCpUt' °»d^ de« ^ ten Hemel yan honger fterft. — Is de Voorzienigheid onrechtvaardig geweest jegens leSnder, of heeft zH niet ftceds aan hem gedacht? Zeker neen; want honderd voorwaarden en omflandigheden kan men hier uitdenken, ,n elke van welken, ook bijzonder genomeL vvi, de Voorzienigheid billijk, en zelfs in dezeï è len! digen toeftand weldaadig vinden zullen. Bij voOrbeeW- De tijd van le;ïnders vreemdelingfchap 0p aarde die voor hem beftemd was, is verlopen: hij Val volgends het lot aller Stervelingen, na de eeuwigheid verreizen. Is dit nu een groot onderfchcid, of leader thans op een bed, door eene langduurige ziekte Geplaagd, bij den overvloed der kostbaarftè, maar nutteloze geneesmiddelen, en onder het vruchteloos weencn der omftaande vrienden, flerve, dan of hij onder het gebrek aan alle deze gewaande tijdlijke middelen, die hem nooit redden kunnen, onder den blooten Memel den geest geve? Inzonderheid, daar het uiterst gebrek aan deze uiterlijke tijdelijke middelen zijn lijden verkort , de troost der inwendige genade hem hetzelve verzacht, en zijn kort lijden dra met des te grooter loon vergolden wordt? — Is dit laatfte niet nog een voordeel voor hem? Frans en steven liaan te gelijk naar eene aanzienlijke bediening m den Staat. De eerfte is geleerd, belangeloos, eerbiedig jegens hoogcren, goed en lief! talig jegens minderen. Met één woord: hij is tot dit Ambt geboren. Dc  door zijne godlijke voorzienigheid. ii Dc laatfte integendeel is genoegzaam een weetniet, eerzuchtig, en geldgierig; hard en trotsch jegens ieder een Maar hij weet de zaak zoo te zwaaien, dat hij, met eene hoonende afwijzing van frans, den post verkrijgt. Hij aanvaart het Ambt, en maakt m korten tiidland en lieden ongelukkig. Daar hebben wij, zegt de ongeloovige, een klaar bewijs, dat God omtrent het lot der mentenen geheel onverfchüiig is- Of waar is hier de Voorzienig- llCDat niets zonder dc Godlijke Voorzienigheid gefchie'dt, of gefchieden Itan, en dat even deze: Voorzienigheid alles en elk tot het algemeen grootfte best betluurt, weten wij in 't gemeen; en dit behoorde ons genoeg te zijn, zonder de geheime wegen der Voorzienigheid, die onze gefchapen verstandsvermogens verre te boven gaan, nieuwsgierig te willen doorgronden. — Ondertusfchcn, wee hem, die zich in eencn post indringt daar hij niet toe in ftaat is — en wee ook den genen, die den onbekwamen en onwaardige", daartoe bevordert of aanftelt! — Maar de Voorzienigheid? en het welzijn der gemeente, bij welke deze onwaardige aangeftcld is ? Nu ja, ook zelts onze korte menschlijke kennis kan ons hier iet, dat werklijk voldoet, zeggen; want: Gefield, deze gemeente heeft zich reeds langen tijd teo-en God zwaarlijk bezondigd ; zal God het recht niet hebben, om haar op zoodanige wijze, door zoodanige opzieners en overheden, te kastijden , en de gemeente juist langs dezen weg tot berouw en fpoediSe verbetering te rug te leiden? Is dit niet voorzorge en goedheid? — En zal God niet den onfchuldigen, en on eene onrechtvaardige wijze afgewezenen, dit ongelijk op eene andere wijze kunnen vergoeden ? — Dit doet hij zeker, zoo waar God goedertieren, en zijne Voorzienigheid tot ons best,van eeuwigheid af, waakzaam is — Doch: Waaröm is juist de zondaar zoo dikwijls gelukkig, en waaröm de godvruchtige meermalen in het onge- luk? ' Dit is dat herhaalde en gewoone , daar de zwakken zich over ergeren , en niet zelden ook de Herken beginnen te wankelen. Tot antwoord dient: i ~) Hebben wij niet voorbeelden genoeg, zoo wel Uit de Heilige Schrift , als uit onze tegenwoordige tijden,  GOD IS GOED, ^^^^^^^ hunne zo|d'en ramplalirgSe^^1 ^ 4 op Se-^ ft**?*' W meermalen getók- Hoe lang duurt Het? 82? Jï < ' , j ?cnm ti»müülillit«* toik tl™ * *»•! ''»» ik van aE! Bbrf i s ïïs ft» "" " *H *»» aan Simp eenc gewBfe, „,,[d|bare ,va!lrlldlL _ R . J^^fe» alf S in°fe 'S fi?C,'«eMa >»« den degjzaame,,, mijne fchuld liüï, !i f ' zonder e" buiten. Sediö een~ ^ ],,dc' nmr (,it l¥ mo<*e» e" behooren veel SwtL £ ?8 • 1. ! dn} er mmder zonden waren! Zeker, dan zoude 'er ook veel minder kwaad allé die kwaaden zouden niet zijn, die wij thans 'alleen door onze zonden, ons zeiven op deV Ss'hallen De natuurlijke kwaaden bijna allen, of ten minften deli!ïee dn't T natUur»ike van het ze¬ delijke , dat. is, van onze voorgaande zondige gebreken, vrijwillige overtredingen, buitenipoorigheden of onmatigheden, zoo als de pijn een natuurïijk gevolvan het flaan is, dat gij uzclven op de hand geeft- en zoo als de wrange vrucht een natuurlijk gewrocht'van den kwaaden boom, dien gij misfchien zelve geplant hebt; even dus veroorzaakt'de mensch zichzeïven en anderen veele wrange gevolgen en kwaaden, nademaa'b'J de bmtenfpöorigheid , de voldoening zijner ongeichikte driften, en het misbruik van zijne wilsvrijheid X° gt' i1Ct voorfcnrift der Godlijke wet, ter zijde itelt. Wederom , is het niet even ééns enkel de mensch zelve , die den druk van zoo veele kwaaden verzwaart, nadien hij, door onbroederlijke liefdeloosheid , zijnen medemensen niet helpen 'wil , daar hii hem gemakhjk helpen kan, en moest ? — De zondaar wil zondigen, maar de uitwerkzelen der zonde, de gevolgen, die uit de zonde ontdaan, wil hij niet ondervinden; dat is, God moest aan de natuurlijke werkende oorzaken haare kracht benemen en dus den loop der Natuur ftremmen ; hij moest dè natuurwetten, welke deze Goedertierene, ten algemeenen beste, wijslijk beftemd heeft, als 't ware, weder omftooten, en door wonderwerken datgeen geftadig we-  DOOR ZIJNE GODLIJKE VOORZIENIGHEID. 15 weder goedmaken, dat wij menfchén door onze zonden zeiven vrijwillig fteeds verderven , en verdorven hebben; maar kon de zondaar, indien hij de wrange vruchten zijner zonde zeldzamer, of wel nooit ondervindt, niet even daarom Hechts nog fnooder en nog meer zondigen? — O ja, de Godlijke Voorzienigheid is te genadig en goedertieren jegens ons , dan dat zij zoodanige onze dwaaze wenfchen , tot ons grootfte verderf, begunstigen zou. — Laat ons haar danken, dat zij ons door onze eigene zonde tuchtigt, en ons dus van de zonde te rug leidt. — Reeds lang bid ik God, en nogthans heb ik tof' heden toe nog niet verkregen , daar ik om gebeden heb ! — Dat is andermaal en dikwijls de weeklage van den zwakken. Buiten twijfel hebt gij ondertusfchen iet anders ontvangen , dat u nuttig is, alhoewel gij niet weet, wat, of hoe gij dat ontvangen hebt; want, ons gebed tot God is nooit te vergcefsch, nooit zonder uitwerking. En indien dat geen, dat gij wenscht of bidt, u waarlijk nuttig is, indien uw gebed tevens zoo gcfteld is, als het naar aanwijzing van onzen Godlijken Leeraar behoort te zijn, dan zult gij ook dit op dien tijd, en op die wijze, wanneer en zoo als het u nuttig is, zekerlijk bekomen. Doch — van waar kunt gij, gelijk gij dikwijls meent , zeker- weten , dat het begeerde waarlijk, en nu reeds, u nuttig zij? en, indien het waarlijk u niet nuttig ware , wildet gij het, ftrijdig met de betere, en wijzere Voorzienigheid, dan nogthans begceren? — Dat wij te bidden hebben, is onze daaglijkfche onophoudelijke verpligting, omdat alles alleen genade van God is ; maar het zou dwaasheid van ons wezen, tegen de wijze, beste, en altijd goedertierene Voorzienigheid, te onvrede te zijn. — Waartoe, is het eindelijk, waartoe zoo veel ongedierte? — in de vertrekken en bijna overal zijn ons vliegen, motten, enz. tot last, tot een plaag, tot hinder.— Waartoe zoo veel onkruid? hevige plasregens, overftroomingen, fchriklijke onweders , aardbevingen, enz. enz. waartoe zullen dezen goed zijn? — Ook deze moeilijke verfchijnzels zijn een werk der goedertierene Voorzienigheid, want, 'indien zij fchaaden, fchaaden zij alleen in 't klein, dat is, alleen eenige «nkele perfonen, of enkele gemeenten , om redenen, die  1° GOD IS GOED, die aan de Voorzienigheid bekend zijn; in 't groot en over het geheel, zijn even deze gewaande natuurlijke kwaaden nuttig , dikwijls nodig, alfchoon wij kortzichtige menfchén niet altijd weten , hoe ? — Nog iet : Dat ongedierte , deze kleine ontrusters , zijn van God gefchapen — zij zijn 'er nu , en even daarom niet onnut, zeker niet vergeefsch. *- Ook reeds dit alleen behoorde ons, uit eerbied voor de Godlijke Voorzienigheid, die altijd wijzer is, dan wij zeggen of bevatten kunnen, genoeg te wezen. De volmaaktheid van een werk, beftaat in de overcenftemming van alle de deelen tot het gemeenfehappclijk doel van het geheel. Men moet derhalven het geheel overzien en inzien, en dc deelen moeten niet alleen enkel en op zichzelven, maar in betrekking op het geheel befchouwd worden, indien men van derzelvcr volmaaktheid en nuttigheid, behoorlijk oordeeJen wil. ■ Nu, waar is het gefchapen verftand, dat dc geheime en verborgen ovcrè'enftemming, en het volmaakt verband van alle en elke fchcpzeleii, met het gefchapen Ileel-al tot het gemeenfchaplijk eind-oogmerk van den Schepper volkomen inziet ? 'En waar 'is de mensch , die de wegen, welke de Voorzienigheid ten dien einde pleegt te gaan, altijd kan opfpooren? Neen, deze wegen des Scheppers zijn te verheven voor onze gefchapen verftandsvermogens , en wij fchcpzels zijn te zwak, dan dat wij hier over altijd zouden kunnen oordeclen en zeggen : hoe en waaröm dc Schepper dit zoo gemaakt heeft? Of waaröm hij het dus laat gebeuren? liet behoorde ons genoeg te zijn, dat wij ééns vooral en zeker weten: De Godlijke Voorzienigheid feilt nooit — zij kan niet feilen. — Zij kan alleen het beste eind-oogmerk hebben, en zij kan tot dit doel, te weten tot het algemeen grootfte best, onder alle mooglijkc enkel de beste middelen verkiezen. ja dus, en met zoodanige gezindheid de bevelen en den wil van God te volbrengen, en zijne altijd goedertierenc, altijd wijste Voorzienigheid, met den diepften eerbied, te aanbidden, dit is voor ons veel raadzamer, dan de trotfche onderneming, om zijne verborgen Raadsbefluitcn, en zijne werken nieuwsgierig te  DOOR ZIJNE GODLIJKE VOORZIENIGHEID. I? te willen doorgronden, zulke godlijke raadsbefluiten, werken, en wegen, die boven onze krachten zijn, die ons van den Schepper als onbegrijpelijk ook alleen daarom voor oogen gefteld zijn, opdat wij ons verootmoedigen, onze verftandsvermogens door onze onderwerping aan hem, den Schepper, ten offer brengen, en dus hier uit, tot ons grootfte best, des te grooter voordeden trekken, en onze toekomende beloning vergrooten zouden. Denk dus, handel dus, en gedraag u dus, ó mensch! jegens uwen God en Schepper! Denk nooit anders, en fpreek nooit anders dan goed van Hem, die zoo goed en weldaadig jegens u is, in alles en altijd goed, om u, zoo veel en zoo ver zijne heerlijkheid het toelaat, en gij zelve het door uwe zonden niet verhindert, goed en wel te doen; ja zoo Godlijk Goedertieren is Hij jegens u, dat hij zich voornaamlijk ook alleen daarom van u beledigd acht, omdat gij, door uwe zonde, Hem verhindert, om tegen u weldaadig te zijn, en u gelukzalig te maken; zeker, zoo goed is geen ander vader jegens zijn kind. Zie! Dit is God! en zoo is Hij jegens u! — WAARÖM SCHEPPEN DE MENSCHEN VERMAAK IN HET LIJDEN VAN HUNNE NATUURGENOTEN?— IET OVER PARTIJGEEST, EN MENSCHENHAAT. ■p\aar zijn zekere foorten van aangename gemoedsbe,v wegingen, bij het befchouwen of de voorftelling van ongelukkige gevallen, of fmaitlijke omftandigheden, in welken anderen zich bevinden, welke echter noch wraak, noch nijd, of afgunst tot haaren bron hebben; die zelfs of geheel niet berispelijk te noemen zijn, of ten minften niet uit haat of wreedheid voortvloeien. i.) In zijn eigen lijden troost en gerustftelling haaien uit de befchouwing van het kwaad, dat anderen getroffen heeft, kan uit het onfchuldigfte hart voortkomen, en voor de Rede heel wel gerechtvaardigd worden. Voor eerst ftrekt deze befchouwing daar toe, dat men dus de voorftelling van de grootheid van zijn eigen lijden matigt, terwijl men ziet, VI. DEEL. MENGELST. NO. I. B dat  j8 IET OVER HET VERMAAK UIT LIJDEN. —- dat anderen hetzelfde of zelfs nog meer gedragen en ondergaan hebben. Al te ligt ftelt zich een mensch anders zijn lijden als eenig in zijne foort en onverdraaglijk voor. Vervolgends geeft deze befchouwing ook dikwijls dien troost aan de hand, dat men niet door zijne eigene fchuld lijdt, en niet noodzaaklijk daar door veriichtlijk moet worden; wanneer men vindt, dat aan andere brave, aanzienlijke lieden hetzelfde ook wedcrvaaren is. In zoo verre men evenwel tot medelijden jegens deze anderen daarbij bewogen wordt, te weten, in gevalle dezen nog werklijk lijlen, is het wel een bedroefde troost, mijerum folamen, focios habuisfe mahrum, maar 'er ligt echter geen bewijs in, van een hard en menschhaatend hart. 2.) De uitfpraak van rochefoucault, dans l'adverfité de nos meilleurs amis nous trouvons loujours quelque ehofe, qia ne deplait pas (*) , is zeker niet algemeen waar of richtig. Dat 'er evenwel iet aan is, kan men zoo veel min in twijfel trekken , dewijl een man van geheel anderen zin en hart, in dc waarnemingen over zichzelven, van een zoodanig vcrfchijnfel gewaagt (f). Men kan 'er oorzaken van uitdenken , die nog geen kwaade drift bewijzen. Misfchien is het de voorftelling, dat men zijnen vriend kan bijftaan, en gelegenheid heeft, om hem onze liefde te bewijzen. Misfchien de nog meer algemeene drift tot bezigheid, en tot toneelen,. die iet nieuws en bijzonders hebben. Misfchien ook het meer levendig gevoel van zijnen eigenen welvaart, bij de ftrijdige voorftelling. Het kan zijn, dat 'er menfchén zijn, in welken nijd en het eigen ik, zoö laaghartig over alle andere driften heerfchen , dat zij zich, bij' het daalend geluk van elk mensch, zelfs van hunnen besten vriend,"hun eigen welvaart, als rijzend kunnen verbeelden. Maar men kan dit echter niet zoo gcmaklijk vermoeden, ik laat ftaan , tot eenen algemeenen' grondregel maken. O De drift tot bezigheid en tot toneelcn, die aan , ÓJ . de C*) Zie Reflex ions morales de Mr. de la Rochefoucault. Lau, mme 1760. p. 25. (f) Zie Dagboek van eert waarnemer van zichzelven Blailz. 64-- 65. De' daar gemaakte aanmerkingen ftemmen , roet de hier bijgebrachte gronden, overeen.  IRT ÖVER 'PARTIJGEEST EX MENSCIIEN'IIAAT. 10 tic in- of uitwendige zinnen, eenc nieuwe of menigvuldige bezigheid geven, verklaart het één en ander, bet welk, bij den eerlïcn opllag,voor wreedheid zou kunnen gehouden worden. Gelijk 'er fommige menfchén zijn, die geen beest, laat Haan een mensch, zouden kunnen zien dooden , zoo zijn 'er ook anderen, die niet alleen bedaard van hangen en onthoofden fpreken, maar ook ongeern de gelegenheid laten voorbijgaan, om zulks te gaan kijken. Alen weet dat 'er bci'chaal-de Natiën gewéést zijn, bij welken moorddadige kampspelen één der liefde vermaken van het volk waren, aan welken zelfs dc edelde julferfchap, het levendigfte ■aandeel nam. En het is voor de meeste menfchén eene verlustiging, dieren gevechten te zien. De voorftellingen van algemeen nut, van handhaving •der gerechtigheid, van opwekking van krijgsdriften en dergelijkcn niet mede gerekend, die over het geheel bij deze zaak juist het meest niet doen , is de bron •van het vermaak bij zoodanige toneelen, even als bij 'vcrhaalen of het van verre aanfehouwen van oorlogen, veldllagcn, zeeftormen, en fchipbreuken, te zoeken in •de menigvuldigheid der voorwerpen, die de zinnen en verbeeldingskracht werk geven, en in het welgevallen ■ in het groote, nieuwe , leerzame ; maar juist niet in een menschhaatlijk welgevallen in eens anders ellende (*). Ik heb, in dc daad, heel goedaartige jongelingen Hechts half in boert hooren'jammeren, dat e°en ontftaane brand zoo fchiclijk gebluscht was. Naar den waaren grond verklaard, zegt dit niets meer, dan dat zij wenschten, dat de oploop van 't volk, en de gelegenheid, om hunne eigene krachten uit te laten langer mogt geduurd hebben. -- Daar behoort gevo'lgli k iet toe, indien de gemoedsbewegingen bij dergelijke gelegenheden, overwegend aangenaam zullen wezcn° Ook kan de gewoonte hier veel bij doen; even als bii de eigenlijk haatlijke driften. J 40 C*) De grond, dien lucretius in de bekende Verzen, van het: Suave, turbantibus aquora vernis, e terra magnum alterius Jpectare laborem, opgeeft; Non quia vexari quemquam est jucunda voluptas, Jed, quihis ipfe malis careas,' quia cerners Juave est, doet zeker niet het meest uit; hoewel hij niet seneel te verwerpen is. & B a  20 IET OVER. HET VERMAAK UIT LIJDEN. — 4. ) Hoe ver het vermaak in het gevoel zijner kracht, onafhanglijkheid, en uitmuntendheid den mensch bren- fen kan, is reeds door veelen opgemerkt. De uitweringen daarvan kunnen zekerlijk fomtijds onedel, onbillijk, onrechtvaardig, wreed genoemd worden. Doch het onheil van een' ander is evenwel eigenlijk dat geen niet, daar iemand zich in verlustigt. Uit deze onzuivere , dikwijls zeer veriichtenswaardige bron ontfpnngen de neigingen, om menfchén tegen elkander aan te hitzen; om iemand in zijne tevredenheid en genoegen over eene zaak te ftooren, door andere denkbeelden, die men hem daarvan poogt in te boezemen, zonder verder oogmerk ; onwaarheden te doen gelooven, en andere dwaasheden te ondernemen. 5. ) Ik heb gefchiedenisfen van misdaadigers hooren vernaaien, die moorden zullen begaan hebben, tot welken zij zeiven geen' anderen beweeggrond wisten op te geven, dan de lust om te moorden, eenen mensch in den flaap in zijne hut te zien verbranden, en dergelijken; die nog zelfs op de ftrafplaats met genoegen aan de ftuiptrekkingen konden denken, met welken de door hunne hand vermoorden den geest hadden gegeven. Is eene verbeelding, die zulk genoegen geven kan, wezenlijk mogelijk in een brein , dat niet, in den eigenlijken zin, van verftand beroofd is ? Gelijkcnvijs de ijver voor het gemecnebest , liefde tot de Maatfchappij, tot de edelfte der vriendfehappelijke driften moet gerekend worden, in zoo verre deze wettig tot welzijn der Maatfchappij werkt; zoo heeft men integendeel ook volle reden , om de ongeordende verkleefdheid aan de neigingen en gezindheden van eene maatfchappij, tot de menschhaatelijke driften te tellen. Sectensucht, partijgeest zijn de naamen, die aan zoodanige drift toekomen ; en deze namen alleen zijn reeds in ftaat, om iedereen, die in de gefchiedenis van het menschdom niet geheel vreemd is, aan ontallijke onrechtvaardigheden en wreedheden te doen denken, die, als gewrochten en uitwerkzels, daaruit voortvloeijen (*). Wanneer men de gronden van deze drift naauw- (*) De twist tusfehen de Lankajlrianen en Jorkianen heeft, in een' tijd van 30 jaaren, behalven ontelbare bijzondere wreedheden, 42 bloedige veldflagen veroorzaakt, en aan 80 Prio-  iet 0VËR PARTIJGEEST EN MENSCHENHAAT. 31 naauwkeuriger onderzoekt, ontdekt zich daar in een menigvuldig mengzel van eigenliefde en fijmpathie, van gewoonte en Adfociatie van denkbeelden. De Eigenliefde maakt geneigd, om die genen, welke door gemeenfchap van oogmerk, denkwijze, en naam, met iemand verbonden zijn, in de Collifie, boven vreemden te (tellen, en dezer oogmerken en denkwijzen voorgeler en gewigtiger te houden , dan zij in de daad__zijn; en om 'er zoo veel te hardnekkiger voor te ftrijden, hoe langer en ijveriger men zulks reeds gedaan heeft. Zij maakt, dat men zich derzelver verachting en benadeeling, alfchoon zij al iemand zeiven niet betreffen , aantrekt; hetwelk daardoor nog meer bevorderd wordt , dat elk aan zijne bijzondere belangen met vreemden , geern het voorkomen van eene algemeen gewigtige zaak geeft. Op deze wijze kunnen bijna alle haatlijke gewaarwordingen van de bijzondere leden der elkander tegenftrevende partijen in de Secten-namen overgebracht , en door middel derzelven uitgebreid , en op de nakomelingen voortgeplant worden. Door middel van eenen zoodanigen grond-aanleg verkrijgen vervolgends alle nieuwe indrukken, die elks eio-en ondervindingen hem toevoeren, terftond eene kwaade gedaante. Alle eigenzoekende driften van hoogmoed, eigenbaat, zucht om gelijk te hebben , wraakzucht, enz. kunnen hier zoo veel te ligter wortelen fchieten , zoo veel te krachtiger om zich tasten, hoe ligter zij zich achter het mom van maatfchappelijke driften verbergen kunnen. Maar bijzonder worden de zachter gevoelens van menschlijkheid , en de aandrift tot gerechtigheid en billijkheid, door den partijgeest verflikt, wanneer wezenlijk gewigtige gemeene voordeden der Maatfchappij daarmede ftrijdig worden; en wanneer bij de tot hier toe opgemerkte gronden ook nog het voorbeeld en de goedkeuring van zoo veele perfonen komt, die bij uitftek in aanzien Haan. Vandaar is bij alle Kerkvergaderingen de poging , om de verbetering van de zeden der geestelijkheid, en de affchaffing van zoo veele voor den Staat en het mensch- dora Prinfcn van het Koninglijke bloed het leven gekost, ja den ouden Adel van Engeland genoegzaam geheel uitgeroeid. Hume II. 374. B 3  iet over mensci1enhaat. dom fchadelijke misbruiken, altijd vergeefseh en vruchteloos geweest (*). Of'er eene algemeene menfchenhaat in de menscluijke natuur plaats yindt? Alhoewel Sijmpathic en Eigenliefde den mensch over het algemeen tot liefde van zijn gellacht beftemmen, echter kunnen allerhande haatlijke gezindheden jegens enkele menfchén en gcnöotfchappen of maatfdiappijën, fpoedig ontdaan. Maar, is het wel mooglijk, dat 'er een algemeene haat en afkeer tegen de menfchén in 's menfchén borst oprijze ? De naam van een Menfchenvijdnd of menfehenbater (Mifanthrope) duidt dit in zijne oorfpronglijke en ftrengfte betekenis aan; en Griekenland zal eenen zoodanigen Menfchenvijand gehad hebben , in den bekenden timon, die zei Is eei/Filofoof of Wijsgeer genoemd wordt (f) Dit alleen zeker zou bewijs genoeg van zijne verfoeilijke gezindheden wezen, dat hij onder alle menfchén, die hem voorgekomen waren , enkel alcieiades nog met eenig genoegen aanzien kon, omdat hij voorzag, dat deze den Grieken veel kwaad zou doen; indien dit, in de daad, de mening van zijn hart geweest was. Veele onangenaame ondervindingen van trouwloze vrienden zouden hem dus tegen de menfchén hebben opgezet. Men befchuldigt hem ook van gierigheid. En uit deze beide gronden kunnen fcerkc aandriften tot haatlijke gezindheden jegens de menfchén ontftaan. Ondertusfehen is het waarfchijniijk, dat, indien al het ge^ drag en de gezegden van dezen man, werklijk zoo geweest (*) Een door onrecht verkregen geweld te laten vaaren, eene voordelige dwaling op te geven, z'jn offers, welke de deugd van enkele menfchén fomtijds aan de waarheid gebracht heeft. Maar van een Genootfchap kan men iet dergelijks niet verwachten. Wanö.den van een Genootfchap, die hetzelve tot voordeel ftrekken, en het algemeen voorbeeld voor zich hebben, worden van de leden zonder fchaamte en afkeer befchouwd. Nooit ontdaan daarom verbeteringen van zulke wanorden door het Genootfchap zelve; maar zij worden altijd door eene vreemde hand met geweld daar gefield. Robértson Hist. of Seoit. 1. 14.3. Ct) Zie brucker. Hist, crit. phihf. 1. 582,  IET OVER MENSCBENHAAT. »J iveest zijn, als zij befchreven worden, nogthans zijne gezindheden jegens de menfchén zoo volftrekt haatlijk niet geweest zijn ; en dat 'er tevens het een en ander bij kwam uit de begeerte, om zonderling te zijn. Hijpochondrike vreeze en wantrouwen kunnen maken, dat men fchuw voor menfchén wordt, en hen ontvliedt. Die enkele menfchén, welke van kinds af onder beesten waren opgegroeid , waren insgelijks fchuw , en vluchtten voor hun gedacht. Maar noch het één noch het ander bewijst die algemeene menfchénhaat. Zulk een karakter is niet begrijpelijk. Ondervindingen en voorbeelden alleen zouden 'er de mooglijkhcid van kunnen bewijzen. En men mag zeggen, dat dezen ontbreken. waarneming wegens 't genezen van een scrophuleusen lip-kanker. door den heer hufeland. T^cn Jongetjen van elf jaaren werdt bij mij gebracht, ten einde mijnen raad wegens een langduurig en hardnekkig ongemak aan den onderlip, te verzoeken. Ik vond den geheelen onderlip uitermaten verhard, gezwollen, knobbelig, op verfcheiden plaatfen opgebroken, met kortten bedekt, waaronder een Hinkend lijmig vocht uitvloeide. De fcirrheufe verharding nam de gantfche uitgetlrektheid' van den Lip in, en eindigde inwaards aan het tandvleesch. — Op het aanraken was 't gebrek niet zeer pijnlijk, doch nu en dan gevoelde hij 'er hevige fcheutenjn. .De waterkliereu van den hals waren verhard, de'onderkaaks en tongklieren ook zeer opgezwollen, en aan eenige plaatfen doorgebroken. Men verhaalde mij, dat dit kind van zijn tweede jaar, een knobbeltjen aan de Lip gehad hadt, 't geen men aan een val of het bijten op de Lip roefchreef, dat dit knobbeltjen van jaar tot jaar grooter geworden en eindelijk tot die hoogte verllimmerd was, vooral nadat het kind voor eenige jaaren aan klierverhardingen en een korftig uitilag hadt beginnen te fukkelen. Alle hulpmiddelen, die men tot dus verre hadt aan* gewend, waren nutloos bevonden. Een kundig B 4 wond-  =4 WAARNEMING wondarts wegens 't uitfnijden van 't gebrek geraadpleegd, vondt zulks ondoenlijk, zoo wegens de al<*emeene ongefteldheid van 't geheele Kliergeftel, alsöde te groote_ uitgebreidheid van 't gebrek, waardoor de geheele Lip tot aan de kin toe had moeten weggenomen worden. — Ik beproefde dus, wat geneesmiddelen in dit geval mogten uitrichten, e 1 fchreef den lijder een poeder voor van twee. greinen wortel der Belladonna, met even zoo veel Rhabarber en fuiker, 't geen ik eerst om den anderen avond, daarna ieder avond, deed gebruiken, en gaf daarbij een afkookzel van de Rad. Bardan, Lapath. acut. flip. Sulcamar. en R. Liqttirit. gepaard' met een Melk-dieet. Om de agt dagen fchreef ik een Mercuriaal Laxeer-middcl voor. Na veertien dagen geene verandering befpeurende, liet ik daaglijks drie greinen Belladonna innemen en uiterlijk een ontbinding van drie dragmen kamfer in drie oneen mucllago G. Arabici aanleggen. — Hierop deed zich eene geneigdheid tot zwceting zien, 't welk den lijder anders niet eigen was, en 'er vertoonde zich meer uitflag in den bals; doch het gebrek bleef als te vooren, en gaf zelfs meer lijmig vocht op en bloedde dikwijler. Ik vermeerderde daarop de gift tot vier grein, en deed tevens den bast van Garou op beide armen aanleggen. Deze hoeveelheid kon hij niet verdragen, zonder 'er zeer ongefteld van te zijn, terwijl bij 'er te gelijk vrij fterke ftoelgangen van kreeg; waarom ik dit poeder flegts om den anderen dag ingaf. Na verloop van twee weeken, ontdekte zich een. vrij fterk korstig uitflag op het hoofd, doch de Lip bleef als voorheen, echter onpijnlijk. — Ik ging op deze wijze nog veertien dagen voort, maar ziende dat het gebrek niet veranderde, de korften zich verder uitbreidden , en veel meer bloedden, en ook dc onderkaaks-klicrcn verder openbraken en lelijke zwecren maakten, Hapte ik van dit middel af, en gaf in deszeifs plaats pillen van het Extr.Cieutae, fulph. aurat. Antim. & Caiometwaar van ik daaglijks de gifte vermeerderde, terwijl ik te gelijk, met 't afkooki'el en dc bastjes voortging, doch zonder uiterlijk iet, aan te leggen. — Drie wecken lang dus voortgaande, fchecn bet gebrek wat kleiner en minder pijnlijk te worden. Ik hield derhalvcn met het middel, telkens opklimmend, aan, en dewijl het juist voorjaar was , deed ik den lijder daaglijks een kop  wegens 't genez. van scrophuleusen lip-kanker. kop vol van het uitgeperst lap der Taraxaca Beccabung, ChaerifoL en Nasturt. aquat. drinken. Uiterlijk werd een óplosling van een hall' dragma£.r^. faturni, met even zoo veel Fl. Zinci in een mucilago van Arabifche Gom, aangelegd. — Hoewel ik drie wecken lang, op zulk eene wijze voortging, befpeurde ik niet de geringfte verbetering. — Ik gaf vervolgcnds driemaal daags twaalf Pillen van As. foetid. en Extr. Dulcamar. en daarbij telkens twee Kwik-pillen volgens dc manier van plenck , benevens een aftrekzei van Sasfafras, Zoethout en Cicula, en uiterlijk 't Loodmiddel. Hierop verminderde 't gebrek wel eenigzins,doch maakte een des te harder, bijna kraakbeenig omfchreven gezwel. — Bij de bovengemelde middelen deed ik toen nog dc Tinct. Antimon. acris gebruiken. Dan ook hieraan kon ik in drie weeken geene verandering befpeuren, de verharding bleef als voren, en de opene klieren wilden niet fluiten. —■ Ik begreep dus, dat ik een meer doordringende, fterke prikkeling nodig had, die met meer geweld op 't geheel toomloos geitel van watervaten en klieren kon werken, en vooral de aangedaane, half vernietigde werktuigen en bijkans doode vaten, op nieuw kon doen herleeven. — Uit dien hoofde fchreef ik dc Spir. fal. Ammon. voor eerst driemaal daags vijftien droppels, en ieder dag telkens vier droppels meer, te gelijk met een afkookzel van een handvol Turiones Bint (een uitmuntend middel in fcorbut en fcrophdaè) daaglijks te drinken, en ieder morgen een kop vol uitgeperst fap van geele wortelen. — Hierbij liet ik ecneoplosiing van i fcrupel Braakwijnftecn in vier Oneen water meermaalen daags in den mond nemen, en 't gebrek daar mede bevochtigen, een middel, 't welk ook uiterlijk onder de vermogende oplosfende en prikkelende middelen behoort, en van welks opneming in de watervaten ik mij zeer veel beloofde. Nauwlijks had ik deze middelen vier weeken lang gebruikt, of ik bemerkte reeds duidlijke tekenen van beterlehap, de knoestachtige verharding werd weeker en kleiner, de korst verminderde en de onëvenhedcn werden vlakker. Ik vermeerderde 't middel tot vijftig droppels driemaal daags, zonder 'er eenige hinder van te befpeuren; integendeel werden de voortgangen der beterfchap telkens met het verlterken der giften zichtbaarer, en nadat ik op deze wijze drie maanden lang B 5 was  S(S KORTE LEVENSBERICHTEN was voortgegaan, was de Lip tot zijne natuurlijke grootte en volkomen genezing gebragt, terwijl tevens alle verhardingen verfmolten en de halsklieren grooten, deels verdwecnen waren. Ik ontken niet, dat dc voorafgebruikte middelen zeer veel tot vernietiging van 't kropzeergift hebben kunnen toebrengen, maar ik had zeker met deze alleen met gedaagd, en men ziet, hoe wigtig het ia zulke gevallen is, waar eene groote vernietiging def werktuigen plaats grijpt, om fterke prikkelende middelen , vooral het vlugtig loogzout aan te wenden, waardoor aan de watervaten en klieren een nieuw vermogen en werkzaamheid wordt medegedeeld KORTE LEVENSBERICHTEN VAN DEN KARDINAAL XIJ1ENES. Qroote zielen hebben de neiging, om zich in den ^ kring van hunne eigen krachten en beftemmin* te verbergen, en zich met hun eigen zedelijk beflaan bezig te houden. Om alle verftroojin°- te ontwijken, hebben zich zommigen aan het kluizenaars en klooster - leven toegewijd, daar zij in de' verkeering met zich zclvcn, zoo veel genoegen vonden , dat zij hunnen ftaat niet met dien van eenen koning zouden verwisfcld hebben. Maar wanneer men hen dan uit hunne eenzaamheid heelt voor den das gebragt, en hen gedwongen, om zich tot nut van andere menfchén te laten gebruiken: dan breno-en z\i eenen geest te rogge., die voor alles, wat niet met deugd en ftrenge orde beftaan kan, onbuigbaar is Hierdoor doen zij wel veel goed, maar zij hebben met andere menfchén, die aan zulke ftrenge leefregels niet gewoon zijn, tot hunnen dood toe te kampen. Zij brengen de gevaarlijkfte ondernemingen tot ftand, wanneer zij daartoe de magt in handen hebben. Want van vrees, eigenbaat, en mcnschlijk aanzien weten zij mets, en indien men hen in hunne eenzame Celle te rug zond, dan zouden zij, in plaats van ftraf daardoor te verkrijgen, vinden 't geen zij hartelijk begeren. 3 Onder, dit foort van menfchén hoorde de Kardinaal XI-  van den kardinaal ximenes. =7- ximenes thuis. Hij werd uit adelijke ouders in 1437.. te Tordelaguna, een Spaanseh Steedje, geboren. Bij den doop werd hij Gonfales genoemd: doch in het Klooster liet hij zich, ter eere van den (lichter zijner orde, wiens levenswandel hij zich tót model gekozen had franciscus noemen. De gronden der fchoone wetenfehappen leerde hij te Alcaia de He-. nares, en de beide Rechten en de Godgeleerdheid op de Hooge School te Salamanca. Opdat hij zijn llcchtbemiddeld huis niet tot last mogt worden, ging hij, na het volbrengen zijner ltudien, naar Rome. Hier gelukte het hem, zaakbezorger bij het Confiltorij te worden, en zich door zijne rechtkcunis met roem voor te doen. Doch door den dood van zijn vader, en den bekrompen (laat, waarin zijne familie daar door verviel, was hij verpligt naar Spanje te keeren. Echter had hij, door zijn verblijf te Rome, zoo veel gewonnen, dat bij een brevet van den Paus meenam, waardoor hij bevoegd was het eerfte het beste kerkelijk beneficie, dat in Spanje open kwam, in bezit te nemen. Naauwlijks was hij t'huis aangekomen, of de post van eenen Aartspriester te Uccda kwam open. Hij marde niet, om zich van zijn brevet te bedienen Deze wijze om geestlijko beneliciën te erlangen, was reeds lan'g den Spaanfchcn Bisfchoppen een doorn in 't oog, en bet gebeurde zelden, dat iemand zich in het bezit, waarroe hij op deze wijze gekomen was, tegen de Bisfchoppen handhaafde. Alfonsus carill©, Aartsbisfchop van toledo , hadt deze waardigheid eenen anderen toegedacht, en kwam tot het belluit, om ximenes, niet flechts uit het bezit daar van te drijven , maar hem zelfs te ftralïen Hoe zou hij, als Aartsbisfchop van Toledo de magtigfte en rijkfte na den Koning, kunnen vermoeden, dat een arm edelman zich tegen zijnen wil verzetten zoude ? Het gefchiedde nogtans. Dc Aartsbisfchop kwam hier door zoo zeer op zijn paardjen dat hij hem in een toren van het Slot van Uceda liet opfluiten, en daar hij geenszins tot het afitaan van zijnen past befluiten kon, dat hij hem eindelijk zond naar den Kerker te Santorcar, die voor roekelooze en rebel* lige Priesters gefchikt was. Hier liet hem de Aartsbisfchop van tijd tot tijd vermanen, om van zijn vermeend recht af te ftaan, en hij fterktc die verma-  korte levensberichten marring met bedreiging van erger. Maar ximenes was niet te bewegen, om maar een vingerbreed van zijn recht af te wijken, en korte zijnen tijd in de gevangenis met het lezen van boeken. Door dit koelbloedig geduld, ontwapende hij den toorn van zijnen Aartsbisfchop , en hij bleef in het gerust bezit van zijnen post. Toen was hij eerst. genegen, om aan vreedzame voorflagen gehoor te geven, en verwisfelde, ten gevalle van den Aardbisfchop, zijne waardigheid niet die van eerften Kappellaan in de Domkerk van Siguenfa. Hier onderfcheidde hij zich , in verfcheide gelegenheden, door zijne wijsheid en wetenfchap zoo zeer, dat hem de Bisfchop van die plaats, de Kardinaal de mendoza tot zijnen algemeenen Vicaris aanftclde. Maar de bezigheden van dit ambt waren met te veel verftroojingen , en met te veel bezigheden van weinig belang verbonden, dan dat zijn geest, die de dille eenzaamheid en hooger befchouwingen beminde, daar aan fmaak zou hebben kunnen vinden. Hij befloot derhalven van alle hoop op verdere bevorderingen af te zien, en in de orde der Franciscanen te treden. Dit deedt hij in het Klooster van St. Johannes te Toledo. Doch hij vondt in dit Klooster' die ftille eenzaamheid niet, die hij zich beloofd hadt. Want dewijl hij zeer geftreng leefde, en dus den roem van heiligheid kreeg, overliep hem eene groote menigte van menfchén van beide kunnen met gewetenszaken, aangaande welken zij licht en gerustheid zochten. Hij ging derhalvcn, na verkregen verlór", in het veel eenzamer Klooster van Castagnar, dat, niet ver van Toledo, in een Kastanjebosch ligt. Hier verdubbelde hij de geftrengheid van zijne levenswijze, voedde zich met water en kruiden ; droeg onder zijn Ordenskleed een hemd van paardenhair, en gaf zjch geheel over, aan de betrachting van Godlijke en eeuwige dingen. Hoe eenzaam dit Klooster wezen mag, zocht hij zich zijn verblijf noch eenzamer te maken, door zich op eene n heuvel, met bosch bewasfen , eene hutte te bouwen , daar bij naar de wijze der oude Anachoreten, dikwijls veele dagen achtereen, in diepe overdenkingen van de H. Schrift overbragt. Deze fchatte hij zoó'hoog, fat hij plagt te zeggen, dat hij gereed was alle zijne kennis van wereldrijk en geestelijk recht, voor de ver- kla-  van den kardinaal ximenes. 29 klaring van eene enkele plaats uit dezelve te ruilen. Doch hij genoot deze aangename ruste niet lang. Want om zijne gehoorzaamheid te beproeven , zondt hem zijn overlten naar het Klooster Salerda, dat wel even zoo eenzaam ligt, als het vorige, maar evenwel voor hem veel minder bekoorlijkheid hadt. Ten minften heeft hij, zijn ganfche leven lang, zijne eenzaamheid te Castagnar weer gewenscht. De rigeur van zijne heiligheid, bewoog zijne medebroeders , om hem tot Guardiaan van het Klooster Salerda te verkiezen, doch hij nam deze waardigheid niet aan, voor dat ze hem onder de heilige gehoorzaamheid werdt opgeleid. Onder luiden die aan gehoorzaamheid gewend waren, hoefde hij alleen met zijn voorbeeld voor te lichten, om ze in geftrenger Kloostertucht te houden. Dit deedt hij, en betoonde zich voor het overige zoo liefderijk , en befcheiden, dat hij meer fcheen hun vriend, dan hunne Overheid te wezen. Ondertusfchcn was de Kardinaal gonsales de mendoza , die als Bisfchop van Siguenca gelegenheid hadt , de inwendige waarde van ximenes te leeren kennen , tot Aartsbisfchop van Toledo verheven. Deze gaf de Koningin isabella den raad, om hem tot haaren Biechtvader te verkiezen. Dit ambt was van groot belang, en voor eenen Anachoreet weinig gefchikt. Want de Koningin was gewoon in de zwaarftc gevallen van regering, haaren Biechtvader raad te vragen , en deze was verpligt het hof altijd te volgen. Ximenes gaf derhalvcn met moeite, en alleen onder dat beding zijne toeftemming , dat hij niet verpligt was aan het hof te verfcbijnen, dan, wanneer het de Koningin behaagde , hem tot het hooren van de Biecht te roepen. Dit ftond de Koningin toe, dit niet alleen, maar de achting voor hem werd daardoor zoo zeer vermeerderd, dat zij hem al haar vertrouwen fchonk. Hij verfcheen aan het hof niet anders , dan in het armelijk gewaad van eenen gettrengfr.en kluizenaar uit Egijpte of Thebais. — Kort hier op werd hij van zijne broeders, tot Provinciaal van de Toletaanfche Provintie verkoren. Deze waardigheid nam hij gaerne aan, omdat ze hem gelegenheid gaf, om de vervallen Kloostertucht te herftellen, en onder een loflijk voorwendfel, zich van het hof  korte levensberichten 7 hof te verwijderen. Want hij was nu verpligt i 0rri de Kloosters van zijn Provintie te bezoeken. Toen hij eens onder anderen het Klooster te Gibraker bezocht , beving hem , gelijk te voren den (lichter van zijne Orde, de begeerte, om naar Afrika over te fteken, om aldaar van de ongeloovigen de 'martelkroon te verkrijgen. Doch, 't zij dat hij twijfelde, of dit wel zijne beftemming ware, of dat hij in den grond lust haddc , om langer te leven , hij 'liet zich, door de orakelfprcuk van "eene godsdienftige zuster, die hem voorzeide, dat God hem tot groote dingen hadt uitgezien, en dat hem in zijn land evèn zoo Veel lijden verwachte, als hij onder de barbaren vinden zoude, daar van te rugge brengen. Waarfchijnlijkst echter was het het bcveVvan dc Koningin, om aan 't hof te komen, dat hem te rugge hield. Het hadt hem reeds lang geërg'erd , dat de zoogenaamde Conventualen , of de Minoriteit, van den ftrengen regel van den H. franciscus waren afge'weken. Hij befloot , met Koninglijke ondcrlteunin"dezelve tot de Kloostertucht der zoogenaamde Oblervantcn te dwingen. Dc Koningin, die voor cenigen tijd het zelfde ondernomen hadt, zonder vrucht, beloofde hem alle hulp. Deze onderneming was geen geringe zaak. Het kwam , op het ontnemen 'van hunne vaste goederen aan; de Minoriteit in hunne vrijheid te bepalen ; hen met ruwer Moffen te kleeden , en hen tot geesfelen en kastijdingen , en tot veel harder levenswijze te dwingen , dan die gene was, waartoe zij zich bij hünne profesfie verbonden hadden. Het was wreed en onrechtvaardig, een zwaarder last op te leggen, dan, waartoe men zich verpligt hadde, daarenboven kon men de Minoriten maar zoo niet in 't geheel als regelloozc Monniken aanzien : want zij maken eenen bijzonderen zagtcr tak uit van de orde van St. fraï»ciscus , die zijne eigen conftitutie heeft, welke van verfcheiden Paufcn bevestigd is. Des niet te min ondernam hij het als Provinciaal, en hij voerde het uit, nadat hij Bisfchop van Toledo geworden was. Hij was twee jaren Provinciaal toen , in het laar '1495. Don pedro gonsales de mendoza, Kardinaal 'en Aartsbisfchop van Toledo ftierf. Ecnigen meenen, dat hij op zijn doodbed Ximenes aaii de Koningin tot  van den kardinaal ximenes. 31 tot zijnen opvolger hebbe aangeprezen, doch het zekerfte is, dat hij haar, die hem in perfoon bezocht, geraden hebbe, een man tot dezen wigtigen post te verkiezen, die van een arm geflachtc, en met geen aanzienlijke huizen vermaagfehapt was , en dat de Koningin ximenes daartoe verkoren hebbe. Zes maanden lang weigerde hij- deze waardigheid aan te nemen, en eindelijk fcheen hij 'er alleen toe te bcüuiten , omdat hem de Paus volftrekt beval te gehoorzamen. Dewijl de Koningin door zijne levenswijs overtuigd was, dat deze weigering uit eene volftrekte verachting van eer en rijkdom ontftond, hield zij het voor een groot geluk, toen hij eindelijk bewilligde. Maar de Koning ferdinand , en zij die hun doel voornamelijk op de vermeerdering van de Koninglijke inkomftcn gevestigd hadden, namen, om geheel andere redenen , daarin groot genoegen. Zij hielden voor zeker, dat de goede Bedelmonnik zich met een zeer middelmatig deel van de Aardsbisfchoplijkc inkomftcn zou te vrede houden, en gaerne toeftaan, dat het overige tot nut van 's Konings huis befteed werd, vooral daar dc inkomften zo groot waren, dat de magt van dien Prelaat, daardoor gevaarlijk voor den Koning worden 1 koude. Doch zij bedroogen zich deerlijk! De nieuwe Aardsbisfehop liet zich niets van zijne inkomften ontnemen. Hij verklaarde ze voor het eigendom der armen , en zichzelven voor eenen getrouwen rentmeester _ van dezelve, in wiens magt het niet ftond, het kleinlte deeltjen daarvan te laten vervreemden. Deze verkiaring van een man , van wiens onbaatzuchtigheid men volkomen overtuigd was , en die de Koningin zeggen kon, dat hij' haar voor het Aardsbisdom niet bedankte, maar baar bad, dat zij hem den opgelcgden last mogt helpen dragen , verij lelde alle de hope van den bchoeftigen Koning, en van de beftuurers van zijne geldmiddelen. Maar zelfs de Koningin, die hem het Aardsbisdom gefchonken hadt, moest aanftonds in het begin vari zijne regcering ondervinden, dat zij met'eenen onverzetteljken man te doen hadt. De overledene Aardsbisfchop, aan wicn ximenes eigenlijk de grond van zijne verheffing fchuldig was, hadt het Stedehouder, fchap  3* korte levensberichten fchap van Caforla, dat aan het Aardsbisdom van Toledo behoort , aan Don pedro hurtado de mendoza gefchonken. Deze hoopte , door dc aanbeveling van de Koningin , door den nieuwen Aardsbisfchop in dezen post bevestigd te worden. Maar juist deze aanprijzing was de reden, waarom hij die bevestiging weigerde. Aanprijzingen van Vorften zeide hi , zijn bevelen , en verminderen de vrije keuze. Hij eischte dat men hem zou toelaten, vrij, en naar zijn geweten te handelen, of dat men hem naar zijne Celle zou te rugge zenden. Dit vrijmoedig antwoord dat met eenige, door nijd vergiftigde,bijvoegfelen , aan de Koningin werd overgebragt , hadt juist eenc tcgenovcrgeftelde uitwerking. Doch dewijl 'er geen kïagten tegen Don pedro werden ingebragt , "bevestigde hij hem in zijnen post. Ondertusfchen voer hij voort, als Monnik te leven. Hij droeg zijn gewoon Onderkleed. Zijn Paleis was gelik een Klooster. Tien Monniken van zijne Orde woonden bij hem, met welke hij leefde naar de regels van zijne Orde. Zijne tafel kostte weinig. Alle dc overige inkomften dienden tot bouwen van Kerken , voor den armen, en tot bevordering van den Godsdienst. Deze arme levenswijs werd van zijne vijanden, als een bewijs van zijne lage ziel, of als fchrnheiligheid, of als eene verlaging van de Aardsbisfchoplijkc waardigheid aangezien en berispt, doch hij liet zich daarvan niet te rugge brengen, tot dat hem Paus alexanDer VI beval, om volgens zijnen hoogen rang te leven. Toen zond hij zijne Monniken van tijd tot tijd, naar hun Klooster te rug; kleedde zich in zijde, nam eene menigte bedienden, en verkeerde zijn Paleis in een fchitterend hof. Doch hij droeg , tot aan zijn einde, zi n Ordegewaad, onder zijne zijden kleederen, die zoo kort gefneden waren , dat het daar onder uitkwam. De Kerkelijke en Wereldlijke fchikkingen , die hij van het begin van zijne regecring maakte , zi n overtuigende bewijzen van zijn diep doorzigt. De eerfte zijn van de beroemdlte Bisfchoppen, in hunne ftichten, nagevolgd, en zelfs van het Concilie van Trenten voor algemeene Kerkwetten aangenomen. Hij was de eerfte , die beval, dat men ia de Kerfpelkerken Doop-  van den kardinaal ximenes. 33 Doopregisters , met de namen van ouders en kinderen , enz. met dag en jaar van den doop, en naauwkcurige lijsten van alle de zielen der Kérfpels zouden gehouden worden. Aan de wereldlijke rechtbanken van zijn Kerfpel, gaf hij onder andere nuttige bevelen, ook dit, om in gefchilzaken van weinig belang, beide partijen te hooren, en zonder fchrift of onkosten, bij het cerite verhoor, te beflisfen. In zaken van gewigt liet hij toe, dat beide partijen hunne redenen fchrifteli;k inbragten , doch met die bepaling , dat elk maar eens antwoordde, en dat de zaak ten hoogden in 20 dagen moest afgedaan worden. De ongerechtigheid vervolgde hij, waar hij ze maar vond. Een onderdrukte, die zijnen toevlugt tot hem nam, kon zeker hopen, befeberming bij hem te vinden. Wanneer de zaak aan hem ftondt, dan deedt hij hem aanftonds recht tegen den onderdrukker. En ftondt zij aan de Koninglijke rechtbanken , dan klaagde hij dezelve zonder bedenken bij den Troon aan , al beftondt zij ook uit de grootfte en magtigllc Heeren in Spfrï'e. Een der grootfte weldaden, die hij het volk bewezen heeft , is de affchafling der tienden van alle zaken , die verkocht of ingeruimd werden .Men hadt, in eenen oorlog tegen de Saracenen, dezen last op het volk gelegd, en dezelve was federt eene altoosvoortduurende belasting geworden. De invorderaars van deze belasting deden dat, met eene ondraaglijke hardheid , en begingen, onder het voorwendfel, dat men dc waarde der goederen valsch hadt opgegeven, veel roverijen. Hij ftelde aan de Koningin dit onheil in alle zijne grootheid voor , en op haar bevel bemiddelde hij de zaken, op zoodanig eene wijze, dat noch de Koning, noch de onderdanen, daarbij'leden. Zoo zeer hij hier in zijne menfchenliefde toonde , zoo ver verwijderde hij zich van dezelve, in zijne hardheden tegen de Saracenen, in het onlangs veroverde Koningrijk Granada. Hij hadt zich in liet hoofd geplant, deze menfchén, binnen kort, tot het Christelijk geloof te bekeeren. De godsdienfligc Koningin isabella, hadt hem volmagt gegeven, om alle middelen, die daartoe dienen konden, te gebruiken. De verftandigften onder zijne vrienden raadden hem, in het bekeeren der Saracenen, niet te fpoedig te werk vi. deel.mengelst. no. i. C te  34 korte levensberichten te gaan, daar tijd en omftandighedcn lmnnen godsdienst zou doen vervallen. Maar hij was van oordeel dat men geen tijd moest verliezen, wanneer het op het zielenheil der menfchén aankwam. Daarom beval hij niet alleen alle zijne geestelijken, om aan deze ongelovigen het Christendom te prediken, maar hij putte zells zi:ne. inkomften uit , om hen door gefchenken te winnen. Dit laat te middel gaf aan het prediken en cateehizcren in het begin zoo veel kracht, dat zich op eenen das vier duizend Saracenen lieten doopen. Doch de anderen , die noch door redenen , noch door gefchenken te winnen waren, lieten zich door dreiging en Itraf overhalen. Niets was natuurlijker, dan dat Profclijten van dat zoort Hechts m fchijn Christenen waren , en dat men hunne vermomming ras moest ontdekken met de zoodanigen werdt de kerker der inquifitie opgevuld, en hunne kinderen werden hun met geweld ontrukt om ze m het Christendom op te voeden. Deze harde handelwijze verwekte eenen algemecnen opltand, in Granada, waar in dc meeste gedoopte Saracenen het opgedrongen masker des Christendoms afwierpen, en zich met hunne geloofsgenoten, die den kerker der inquifitie opengebroken hadden, verecni-vden. 3 Het hof werd over dit bericht verlegen, eu de vijanden van ximenes bedienden zich hier van, om deszelfs zedelijk karakter zwart te maken. Maar hii voor wien het Aardsbisdom van Toledo, en een arme Monnikencel even veel waren , vcrfchccn niet alleen Itoutmocdig voor dc Koningin, maar ondernam zelfs met den ijver van eenen gevlamden Seraf, zijn gedrag een voordoen van heiligheid te geven , en bracht 'te wege, dat dc Koning en de Koningin hem beide bedankten , fchoon hij ben in gevaar gebracht hadt, om een Koningrijk, dat zij met zoo veel moeite gewonnen hadden, op deze wijze wederom te verliezen. Daar bij toonde hij hun nog handtastlijk dit gewonnen voordcel , dat men nu de oproerige Saracenen, als Majestcitfchenncrs, met den dood kon ftraffen , zo zij weigerden Christenen te worden, met deze orde ging hii naar Granada te rugge, en bekeerde alle de inwoners tot het Christendom Opdat deze voortrcflijkc Profclijten de Mis, de Kcrkengezangen en de II. Schrift, mogten kunnen verftaan, oor-  van den kardinaal ximenes. 35 oordeelde de Aardsbisfchop van Granada, dat men dezelve voor hun in 't Arabicsch moest doen overzetten. Maar ximenes verklaarde zich daar op het krachtigst tegen. Het woord van God zou daardoor' in gevaar komen, om verkeerd uitgelegd en verachtelijk te worden. Eene Arabifche overzetting, zou tegen Gods wil ftrijden , die dit woord in geene andere talen , dan waar in de tijtel boven het hoofd van den ftervenden Heiland gefchreven was, wilde geopenbaard hebben. Dat het onwetend gemeen alleen onbekende verborgenheden eerbiedigde, en dat de wijste volkeren, van alle tijden, dc geheimen van hunnen godsdienst voor de pogen van het gepeupel bedekt hadden. — Deze waren de redenen van ximenes , die over de goede oogmerken van den genoemden Aardsbisfchop zegepraalden. Maar in het Sneeuwgebergte boven Granada zat nog een nest vol Saracenen, die zich tegen het opgedrongen Christendom verzetteden. Ook dezen werden, met de bullepees, in de fchaapskooi der kerke gedreven. Daar Koning ferdinand dezelve met de wapenen t'onderbracht, en 't aan hunne keuze liet,in drie maanden Spanje te ruimen, of zich te laten doopen , kozen zij" liever het laatfte, dan haven en goed te verlaten, en met vrouw en kinderen, arm en ellendig te worden. Indien de voorfchriften vnn ximenes, voor dc misfionarisfen, die naar West-Indiën gezonden werden, volgends deszclfs ftclregels zijn ingericht geweest, dan moeten zij aldaar eene even erbarmelijke bekcering hebben uitgewerkt. Evenwel voerde hij 'hier zoo veel uit, dat aan het wreedelijk vermoorden van zoo veel arme Indianen, palen gefteld wierden. Doch men weet naauwlijks , wat erger zij, iemand uit begeerte naar geld, of uit zucht om denzclven eenen godsdienst op te dringen, het mes op de keel te zetten. In dien tijd was de geleerdheid der Spanjaarden, in Hechten ftaaf. Ximexes wilde ook hier in "zijne natie nuttig wezen , en {lichtte in 1500 eene Hooge School te Alcala. Zij werd van de Paufen alexander VI, .IUlius II. en leo X, met Bullen bevestigd, maar van hem met prachtige gebouwen en rijke inkomften, en met goede Leeraaren voorzien. Zijn" voornaamfte oogmerk was , goede Godsgelcerden tot den dienst der kerke te vormen. Tot dit oogmerk liet hij den Bijbel C 2 in  36 GESCHIEDKUNDIGE AANMERKINGEN in 't Ilcbreeuwsch , Grieksch, Chaldceuwsch cn Latijn , ten druk bevorderen. Eene onderneming die hem groote fchaiten kostte. Want hij zocht, uit alle hoeken van de wereld , handfchriften bij een, volgends welke de fouten der vorige uitgaven verbeterd werden. Demetiuus van Kreta, antonius vafi Nebrisfa, lopes astuniga , ferdinand pintiane , alfonsus Vail Alcala, paulus coronel, cn alfonsus van Zamora. Deze brachten dat werk ,in den tijd van vijftien jaren, door eenen onvermoeidcn arbeid, tot Hand. Deftad Alcala fcheen zijne geheele opmerkzaamheid tot zich getrokken te hebben. Het was hem nog niet genoeg, aldaar eene Univerfiteit gehucht te hebben, hij verbeterde ook aan de openlijke gebouwen , liet de wegen derwaards in orde brengen, en dc mocrasfigc gronden droog maken. {liet vervolg en Jïot hier na.~) geschiedkundige aanmerkingen over de mensch lijkiieid in den oorlog.» (Uit het Hoogduitsch van archeniioltz.) Men heeft zinds eenige jaaren in Duitsckland geijverd tegen de Verlichting, ja, haar in gefchriften, en het geen nog zeldzamer is , in wetten bcfpotlijk gemaakt. Dit Tijdvak is merkwaardig ; het tekent zich van den dood. van den grooten frederik af. Het valt ook in de daad den oplettenden Waarnemer in de oogen, dat het daarbij bedoeldoLOOgmerk, voor een gedeelte, bereikt is geworden. Ondertusfchen laat_ ik alle de daar uit gevolgde zichtbare uitwerkingen bier onaangeroerd blijven', en zal alleen van éénen enkelen tak derzclven fpreken. Wanneer in onzen leeftijd de oorlogen veel menschlijker gevoerd werden , dan in eenige eeuw, zoo ver onze Jaarboeken reiken, wanneer dikwijls midden onder het'gedruis der wapenen, daar wreedheid eene gewoonte was, de ftem der menschlijkheid zich liet hooren , cn inzonderheid voorname krijgsbevelhebbers daar een voorbeeld van gaven, dan hadt men zulks alleen aan de zoo lelijk uitgemaakte ver-  OVER DE MENSCHLIJKHEID IN DEN OORLOG. 37 verlichting te danken, die aan de pligten der foldaten derzelvcr grenzen afbakende, de denkbeelden der menfchén uitbreidde, hunne driften regelde-, en hunne gevoelens veredelde. Nog voor vijftig jaaren vondt men daar gecne fpoor van, gelijk de Oost'cnrijkfchc Succesüe-oorlog, en de twee eerfte Silefifche oorlogen getuigen; want de toevallige aandoeningen van menschlijkhcid van enkele officieren', of gemecne foldaten, hooren hier niet toe. Moord cn gevoelloosheid in den oorlog, was (leeds in 't algemeen de leuze. F rede rik de Groote, die op zoo vcelerleic wijze op zijne eeuw werkte, was ook bier in een voorbeeld. In den zevenjaarigen oorlog zag men vijdndüjke Heden, in welke, zelfs op den dag der verovering, de Komcdis fpeeldé, cn Bals gegeven werden; ja, belegerde vestingen , in welken de ingezetenen gerust hunne handwerken voorzetten. Behaalde buit werdt dikwijls aan derzelvcr eigenaars weder te rug gezonden, en gevangen officieren , met hoogachting, behandeld. Niet zelden kampeerden 40,000 of 50,000 man , en zelfs (lerker Armeeën in oorden, waar den vijandlijken boer, zelfs geen hoen ontftolen of ontnomen werdt. Plunderingen van geheele oorden waren ongewoon , cn werden ilcchts in buitengewoone gevallen, als Reprefaliën gebruikt. Neering en handtcering gingen oiigcftoord hunnen gang , zelden werdt de loop der Posten gedreind, onverdachte Reizigers niet verhinderd óp hunne reizen , en de Brieven werden niet opengebroken. Wanneer Veldhcercn zeiven op het flagveld rond gingen, om de gekwetften tc vertroosten, en den gevangenen moed in te (preken, wanneer frederik vijandlijke gevangen Generaals, zelfs als hij reden hadt, om zich over hen te beklagen, aan zijne Koninglijke tafel onthaalde (*); wanneer ferdinand van brunswijk , aan geheele benden van vijandlijke geplunderde officieren, grootmoedig gefchenken deedt; wanneer Oostenrijkfehc Krijgsbevelhebbers bet zich tot febande rekenden, deelgenoten te zijn van het ontwerp van war- kotscii , (*) Dit was onder anderen het geval met den Keizerlijken Generaal Graaf van guasco , den laatften verdediger van Schweidnitz , die zich twee jaaren te vooren in Dresdtn omtrent de gevangen Pruisfin onwaardig gedragen hadt, C 3  33 GESCHIEDKUNDIGE AANMERKINGEN kotscii, om hunnen gcduchten Koninglijken vijand door verraad te overwinnen; wanneer rk W^ Ge! ncraal criluon aan den Engelfehen Gcncrad ellioÏ m Gibraltcr belegerd, en gebrek hebbende, vruchten en andere ververlchingen toczondt, en elüoV op zine beurt Z«ne kogels van het hoofdkwartier van den Snvmchen Generaal verwijderde; wanneer de Brufchc Zeekaptfem. ctrtis zijn en der zijnen leven waagde, om Vijanden uit den brand der vermaarde zwemmende batterijen te redden ; wanneer zeelieden in verre zeeën liever -gebrek leden aan de dringendfté behoeften, dan dat zij hun water voor het bloed van eenige Wilden kochten, wanneer ontelbare daadzaken van' deze natuur ipreken, die zoo zeer affteken bij voorgaande zoo wel oude als nieuwe gefchiedenisfen van Oorlogen dan xpreekt men niet te overhaast, wanneer men zégt dat wij deze voortgangen uit de barbaarschheid tot 'eene hoogcr befchaaldheid cn tot eenc beter beöordeelihg der dmgen aan uitgebreider kundigheden en edele verfijningen, met één woord, aan dc verlichting, te danken hebben. ö Men hadt langs dezen menschlicvcndcn weg, reden om op nog meer voortgangen , tot vermindering der oorlogsgruwelen, tc hoopen. Maar, de tegenwoordige oorlog met Frankrijk, die buitendien in meer dan één opzicht zoo buitengemeen is, doet ons hier een tcru°itorten m de oude barbaarschheid vreczen. Verbittering heeft men altijd in den oorlog tc wachten en wreede fchielijke handelingen, zijn daarbij onvermijdelijk. Alleen het geen met opzet gefchkdt, kenmerkt de beerfchende gezindheden der krijgslieden-, zoo wel als hunne meer of mindere barbaarschheid. De Oorlogs-berichten uit de Nederlanden, melden ons de heldendaad van eenen Slavoniföhen .Soldaat , die bij een bloedig gevecht in 't begin van de maand Meij, een Iranfchen Nationaal -foldaat een' arm afgehouwen hebbende, dien om zijn lijf vastgefjorden arm, als een zegentcken , na Luxemburg bracht. Deze en andere fobrtgehjke handelingen, vallen echter alleen enkele onmenfehen tc last, die tot dc laagfle voiks-klasfë bchooren, die zonder eenig onderwijs niet veel beter zijn dan Wilden, cn die in den oorlog alle wreedheid voor eerlijk houden. Maar andere dingen rechtvaardigen helaas! voor 's hands de treurige ftcl- ling,  OVER DE MENSCHLIJKHEID IN DEN OORLOG. 39 ling,dat men van den goeden weg der grooter menschlijkheid in den oorlog weder rugwaards gaat ; eenen weg, die, de onwaarlchijnlijkhcid van een' geheel ophouden dezer wereldplaag ter zijde gefield, dc menfchén allengs zoo ver zou gebracht hebben, dat hunne oorlogen eindelijk niet meer groote moordtoncclen , maar alleen bloedige twisten zouden geworden zijn. Men houwt thans, terwijl men dc Franfchc Linie-troepen verfchoont, alle de Franfchc Nationale .Soldaten tc neder, als of zij allen even eens Koningsmoordcrs waren ; men fchiet met glocjende kogels, om befpiegelende gevoelens te veranderen, men fluit mannen zonder onderfcheid van rang of Hand, om hunnen geestdrift van vrijheid, in ketens, of men laat hen zelfs ftokflagen op hun achterfle uitdelen. Deze zoo pntëerende Neger-zchtige behandeling van den Badenfchen Lijfaïtz leusciienring , een' man van zestig jaaren, heelt elk aandoenlijk hart geroerd, zoo veel meer, daar opzetlijk verraad in zijnen ouderdom en zijne omflandigheden zoo onwaarfchijnlijk was, cn zijn fchielijk ontflag het zeker niet gclooflijker maakt. Ik ken zijn misdrijf niet; misfchien verdiende hij het fchavot, maar niet eene zoo fjaaffche ftraffc, die gecne wet hem toekende, maar die naar militaire willekeur werdt uitgeoefend, Ik ben, zoo wel uit eigen ondervinding,als ook door mijn pligtmatig bèftudeereri van den zevenjaarigen oorlog , met de oorlogsgruwelen helaas! maar al tc zeer bekend; maar niets, zelfs niet de vrouwenkracht, cn het moorden der Kozakken, heeft mij zoo geroerd, als bet verhaal der tóneeleU , die in Maart 1793. w'j net hernemen van /laken zijn voorgevallen, welke als eene verdere Bijlage van mijne boVenflaande Helling dienen kunnen. Het verhaal is van eenen ooggetuigen , en ilaat in bet zeventigfle ftuk van schlözers Staatsanzeigen. Ik zal 'er eenige trekken uit aanhaalen. De Franfchc werden den 1 Maart door de Keizerlijken uit Aken verdreven ; den volgenden das; kwamen zij weder , in fpijt van dc aanrukkende Duitfche Armeeën, waarfchijnlijk op bevel vair eenen onwaardigen Krijgsbevelhebber, die voor dc Guillotine bang zijnde, zijn hoofd, door een planloos opofferen van onfchuldige Krijgslieden , misfchien hoopte te redden. Het klein getal Oostenrijkers, die zich in dc flad bevonden, C 4 werdt  40 GESCHIEDKUNDIGE AANMERKINGEN, ENZ. werdt nu fpoedig weder verjaagd, maar dra keerden zij met groote hoopen te rug; en nu waren de Franfchen verloren. Veelcn verlieten thans verhaast de Had anderen bleven. Onder deze laatften was eene bende van veertig man, die «ene poging deden, om de indringende Duitfchers, het hoofd te 'bicden. Maar in de onmogelijkheid , om zich met eenige hoop te verdedigen, wilden ook dezen eindelijk aftrekken, dan de Officiers wilden dezen aftogt volftrekt niet gedogen totdat al het kanon uit de ftad was, en de Soldaten, deze menfchén, die men zeide geheel zonder discipline te zijn, gehoorzaamden. Eén hunner riep : „ Houdt moed , makkers! Gij „ ziet, dat wij den dood niet ontgaan kunnen. Wij „ willen hem trotfeeren , cn ons als Franfchen verde„ digen. Gelukkig , dat wij voor het Vaderland fter„ ven kunnen!" Thans vochten zij als wanhopige lieden , cn fneuvelden allen. Twee Akenfche burgers brachten nu eenen Franschman, dien zij voortfleepten cn weerloos aan eenen Ooslenrijkfchcn Scherpfchuttcr overleverden. Deze neemt heel koelbloedig zijne busch zet derzelvcr loop'den Franschman vlak voor het hoofd^ en zendt hem dus naar de andere wereld. Een zeer fchoon meisjen van 17 of 18 jaaren, was haaren vader, die Ma'oor was bij het softe Regiment uit Frankrijk gevolgd. Zeven weken lang was zij bij hem in Aken , alwaar zij bij de burgers bekend was geworden. Haar ongeluk wilde , dat' zij met de zoo roekeloos na Aken te rug gezonden Franfchc troepen ook weder in die ftad kwam. Hier zag zij met haare eigen oogen , hoe een Scherpschutter haaren vluchtenden Vader nederfchoot. In den angst van haare ziel, roept zij, uit: ,, Ach God! mijn arme Vader!" De! zen uitroep hoorde een ander Oostcnrijksch Soldaat, cn met dc woorden : ,, Wacht, volg dan uw Vader!" brandt hij zijn geweer op haar los. De rampzalige fchoone lag nog een kwartier in haar bloed gewenteld, cn verlangde te biechten; maar niemand luisterde naar iKiar. Den volgenden morgen vondt men haar naakt tot op het hemd uitgefchud, op de markt liggen. * HET  HET WOONHUIS VAN JOHN BÜLL. 41 HET woonhuis van john bull (*). (Uit een Engelsch Handfchrift.) Dit fehoone oude Woonhuis behoort aan de oude cn eerwaardige Familie van john buli.. Deze Familie heelt het zinds zeer langen tijd bezeten; maar te talrijk geworden, om langer bij een te lecven, werden zij het ééns, om het onder zoodanige voorwaarden te verhuuren , die het tot het einde der eeuwen lij (tand zouden houden, dewijl bet een zeer vastgoed gebouw was; alhoewel eenige bouwmeesters, die het bekeeken, beweerden, dat het eenige weinig beduidende gebreken hadt , die van de oude Gothifche bouwwijze afkomftig waren. Op yerfcheiden tijden werden 'er verbeteringen aan ondernomen; inzonderheid ééne in het jaar 1688, toen men het nodig vondt, den ouden huurer weg te jaagen, die alles dcedt, wat hij kon, om het gebouw te vernielen. De Familie bull zondt hem, dit vernemende, bevel, om het huis te ruimen; dit deedt hij hals over hoofd , waarop het door eenen anderen huurer betrokken werdt, die de nodige verbeteringen maakte, welke ook de laatfte zijn, die men zedert ondernomen beeft ; eenige geringe veranderingen , als fchilderen , witten, cn andere onbeduidende kleinigheden uitgezonderd. De tegenwoordige huurers , die het bijna eene eeuw in bezit hebben gehad , werden over eenige jaaren door de Familie zeer verzocht , om de nodige reparaticn te laten doen, ten einde het oude gebouw aan één te houden; ook leenden zij aan deze billijke voordellen, een genegen oor, en drongen de Familie van tijd tot tijd , om onderling overëentekomen, omtrent het geen nodig ware, dewijl zij dan geern bereid waren , om de voorwaarden van de Huurcedul te vervullen, (*) Den Lezeren, wien deze naam onbekend mogt wezen, dient tot naricht , dat 'er de Engelfche Natie door verdaan wordt, wanneer de inhoud juist gcene lofreden is. Deze betekenis is in Engeland voor niemand vreemd , zoodat zelfs kinderen, al lagchend, van john bull (preker); C 5  45 HET WOONHUIS VAN JOHN BULL. laas Over dit onderwerp onftonden veele onêefitefta den; maar de zaak werdt, uit hoofde van zetee loS derhnge omhandigheid, van den eenen tijd to den a deren , verfchoven. J 1 an Tc weten, de Huurer hadt het getal zijner bedien den zoo vermeerderd, dat niet alleen alle de hoof vertrekken van het oude Woonhuis, zelfs tot o °ér f van den Huurer ze yen, 'er mede bezet waren ; mi ook dat er veele byvertrekken en kamers voor beS den b,j het oorfprongli k hoofdgebouw geze?, en door hun ten dccle_ buiten-uit gebouwd wierden Dit be zwaarde nu met alleen zeer het erf, en Sdeelde dê eenvouwige cn ftaatlijkc fchoonlleid' van S c bouw; maar zelfs leedt dat deel des^uis, hetwelk ï^r bull voor zi n eigen gebruik gehouden hadt? door del zen aanbouw zeer veel. Met verloop van tijd begonnen de bedienden deze vertrekken cn zijgebouwen ls hun eigendom aan te merken; alzoo f,immigen derzet ven van vader op zoon overgingen; van'fömmgen werdt geen gewag gemaakt, en nog'anderen werderi zelfs tot, bijzondere voorwerpen van Traditie gemaakt" bn bijzonderen koophandel. Om die reden maakten de bedienden verfchdden veranderingen, ten einde hunne verichillende vertrekken te verfraaien , of ze aai ï nen fmaak m te richten. Deze wilde een nieuw venster aanbrengen , om meer verfche lucht tc bekomen, of een beter uitzicht te hebben; een ander, die niet hebben wi dc , dat men in zijne kamer zou kunnen kijken, wilde eene deur toemetzelen, of een fcheidsrotiur oprichten, enz. Zoo dikwijls het nu bekend werdt, dat Mr. bull het huis van Bouwkundigen wilde laten opnemen lieten deze bedienden nooit na, om zich onder de perlonen te mengen , welke Mr. bull ten dien einde beitelde , en nadien zij vreesden, dat men hunne, bijzonder dc aan en buiten-uit gebouwde kamers zou willen al breken, om het overige gebouw tc onderftéuncn; wendden zij alle hunne welfprekendheid en list aan om dezen maatregel te- verhinderen. Als dc zaak in den winter werdt voorgcflagen, zeiden zij: —„Wat* In dit ftrenge jaargetijde, daar bet niet mooglijk is; om twee dagen lang op goed weder te rekenen wilt gil nu dirwerk ondernemen? liet is waar, bet is thans geen wind ol watertijd; maar wacht evenwel liever tot den  HET WOONHUIS VAN JOHN BULL. 43 den zomer; dan kunt gij veilig die weinige fcheurcn repareeren , die door den tijd in het gebouw gekomen zijn." Mr. bull is een redelijk man; en dewijl hij zijn huis even zeer acht, als de bedienden van zijnen Huurer, zoo Helde hij in de daad de bedoelde verbeteringen uit , tot den volgenden zomer. Maar hoe ftondt hij te zien, toen, in eenen der fchoonfte zomers, met welken de Voorzienigheid ooit een volk gezegend heeft, deze zelfde bedienden van toon veranderden, cn hem zeiden: „ Thans is het waarachtig de tijd niet. Niets zou belagchlijker en dwaazer wezen, dan thans zelfs maar een pan van het huis aan te raken. In den winter zou men in de daad nog eenigen grond hebben, om het nadeel te herftellen , dat ftorm en regen veroorzaken; maar thans hapert 'cr immers niets. Kijkt den huurer en ons hechts aan — gij ziet, wij zijn volmaakt gezond. Wij, die in huis woonen, kunnen toch het best oordeclch, of het reparatie nodig heeft, dan niet; cn wij verzekeren u, dat het zeer goed gefloten, dicht, gemaklijk; kortom , dat het het beste huis is , dat ooit van merifchenhanden gebouwd is r-cworden." Mr. bull kon aan geen deel dezer redenen zijne toeftemming geven, uitgezonderd aan het laatfte. Hij erkende de waarheid van deze aanmerking, cn zcide dat hij juist om die reden, dewijl dit huis het beste' fterkfte, prachtiglte, en gemaklijkfte in de wereld was' wenschte, dat het door verftandige cn kundige reparatie voor dc verderllij'ke aanvallen van den tijd bewaard wierde. Hij werdt boos over de flrijdige redeneringen van deze onderhuurers', dewijl hij ook goeden grond hadt, om te gelooven, dat zijn eigen huurer die zijne huur fteeds wel en behoorlijk betaalde, cn die van de geheele Familie bull, bij uitftek bemind werdt insgelijks van deze ftoute gasten, last leedt, die zich een zeker aanzien gaven, cn die, daar zij geen blijvend belang bij de zaak hadden, liever het geheel in gevaar gezet, dan het verlies van hunne eigen kamers gewaagd zouden hebben. Mr. bull liet dan, onlangs zijne groote Familie bij een roepen , en ftclde een aantal van zeer bekwame Bouwmeesters aan , zonder dat hij echter die gemelde bedienden beletten kon, dat zij 'er zich, als gewoonlijk, in mengden. De Bouwkunitenaars beklaagden zich zeer  44 het woonhuis van john buix. zeer 'cr over dat zij niet ééns over hunne eigene bekngen met elkander praten konden, zonder van gemalde lieden geftoprd, en gehinderd te worden. Ten emde dit te vermijden, kwamen zij liever aai hunne eigene huizen bij een. Zij vielen allen het Loden toe der bekwaamde mannen, die zij vinden konden _ cn recommandeerden aan dc geheele Familie buli ernftig, om aan deze zaak te denken, cn hun gevoelen vrij en openhartig over een onderwerp te uiten diar zij zoo veel belang bij hadt. ' ' 1 Niets kon den ernst te boven gaan , met welken zii riSr&tiï^^h mar tevens'behielden zij de Wterfte bedaardheid. Het voorwerp ging hun allen zeer na ter harte, dewijl het hen allen betrof - Zii overlegden het gevolglijk in hunne gedachten, op alle kanten. Daar werden veele plans op de baan gebrachtwaar van ecnigen verworpen werden, toen men de kosten der uitvoering berekende; anderen, omdat zii te zeer van het oorfpronglijk plan afgingen; maar één van de familie, die gereisd hadt, en gcern weuschte eene nieuwe bouwwijze in te voeren, welke hij in vreemde landen gezien hadt, deedt het voordel: men zou den ouden gehefden huurer het huis uit jaagen, liet oude gebouw ten gronde toe afbreken , en een nieuw luiks, m den meuwften fmaak optimmeren, dat binnen weinige dagen gereed kon zijn. Het zou, zeide hij, dwaasheid wezen, dat de Familie zich met een moniterachtig gebouw langer belastte; een klein, en nogthans gemakhjk buis , zou weinig kosten , aan alle oogmerken voldoen, en 'er even zoo wel uitzien, als or het met Parijs-kleur geverwd was. De Familie bull verwierp dit voordel met ongenoegen ; en ten aatlten werdt met eene groote meerderheid bedotenhet getal der aan cn buitenwaards gebouwde vertrekken , die ledert de laatde verbetering van 1688 gemaakt waren , te verminderen — en voornaamlijk te zorgen, dat in 't vervolg dc bedienden van den Huurer zich niet meer onder die lieden mengden, die van tijd_tot tijd mogten aangedeld worden, om het huis te bezichtigen. Dit, zeiden zij, was de oorzaak van het geheel verval van het buis , en dc daar op gevolgde llordigheid. Ook kwamen zij overeen, om aan den Huurer van het befluit der Familie 'legale kennis te geven; eenparig erkennende, dat zij zich genoeg op de eer-  BIJZONDERHEID. 45 eerlijkheid en deugd van hunnen goeden Huurer verlieten , en van hem verzekerd waren, dat hij, zoodra hem de mening der Familie op eene voegzame wijze bekend zou gemaakt zijn, ook de voorwaarden van zijn voordeelig Huur-cóntrakt, gaern en eerlijk vervullen zou. BIJZONDERHEID. Geene plcgtigheid van alle godsdienftige plegtigheden evenaart de Pauslijke Benedictie, die op zekere dagen van de Tribune in de Pieterskerk te Rome, door den Paus gegeven wordt. Eene Ceremonie, welke nergens elders zen) de zinnen kan aandoen cn roeren, omdat'er de plaats van St. Pieter toe nodig is. De verbazende omvang en pracht van deze plcgtigheid, benevens dc ontelbare menigte menfchén , daar deze plaats bij zulke gelegenheden mede bedekt is; dc Haatlijke ftilte voor den zegen , die van het gedonder van het kanon, en het gebrom van alle de klokken, gevolgd wordt, dc handeling zelve,die voor iedereen, vau welke gezindte ook, iet eerwaardigs heeft, dit alles is in de daad verruklijk. Vau dc Pauslijke JVlisfe kan ik dit niet zeggen, alhoewel zij op zekere dagen van een legioen Castraten verzeld gaat, geen ander dan Vokaal-muzijk wordt 'er in de Pieterskerk gehoord, dewijl de lnftrumenten, zoo als men te Rome zegt , voor de waardigheid dezer plaats niet voegen, en wereldfehe vermaken in het hoofd brengen. Onderthsfehen worden zij in andere Kerken des te menigvuldiger gebruikt, welke met eiken heiligen dag fteeds venvisfelen, zoodat men geftadig zeer gqedc Concerten hoort. Gedurende de Pauslijke Mis, liggen 'er vier of vijf driedubbele kroppen;, met kostbare juwelen bezet, op het hoog-altaar, welke ook bij groote ommegangen voor hem uitgedragen worden. Dc Paus draagt dezen maar heel zelden; en zulks Hechts voor een' heel korte poos, anders is een Bjsfchops - mijter zijn hoofdtooizei in de Kerk,maar ook dezen worden elk oogenblik, volgends de Roomiche Etiquette, veranderd. IET  46 IET OVER HET NIEUWJAAR.. SCHIETEN.- IET OVER HET NIEUWJAAR - SCHIETEN. Den laatften avond des afrelon™ •„ , doorbrengen in P£l l<• ,1 •Jaars willende aooTDrengen, ni eene herfchouwing van dc ™ beurenisfen , geduurende den Iood van hZ è i S het toneel dezer wereld vcSevïïfen^en Zr^Ve % zeiven. ftichtelijke en Sj.'S^SS^r^^S? nagedachten over de fnclheid des tijds, ov?r hetrecht" gebruik van denzelvcn, cn de rekrafchan JLn •• van dit gebruik of van'het müS^SS'^^S jen geven, van den tijd, die voor ons beft md was' om onze volmaking, 0f zaligheid, uit e werken' werd ik telkens gehinderd, doSr het geftadi- Sktcn met fnaphanen, en het klappen van Eög^^WzwS mers of voetzoekers. - Eene dwaaze Somè zè" ker wat betrekking heeft het oude of nieuwe Ar ter wereld toch met fchieten cn het werpen vm vuumiï of moet men dat als een blijk van vilgdc aanmerke g het geen ons bijzonder in den tegenwoordige,t d helaas! alleen de verwoestingen en rampen kan heS neren, aan welken een heilloze oorlog^on&en onze medemenlchen blootftelt, voeg 'cr bijt het welk tevens met zoo veel gevaar verzcld gaat cn dc Ken immers voor vrouwlieden, onveilig maakt liraaren» Ik herinnerde mij van de gevaaren, waarmede de-sr gewoonte verzeld gaat, een en ander'voorbeeld Duf hadt men eenige weinige jaaren geleden, dc droevhré nitwerkzelen van eenen allergevaarlijkften brand 2 nen eene ftad van het Noorderkwartier, in dc drie laatfte uuren des jaars voorgevallen, met groote waarfclnjnhjkheid daar aan te recht tocgefchreven, dewijl men korts te vooren in dien avond bij en op die hui zen, welke door dc vlam verteerd werden, met zwm re voetzoekers fterk geworpen hadt. Op den cerftcn Januarij des voorgaanden jaars 1707 fchoot, op zeker dorp in ons vaderland zoodanig Nieuwjaarsfchieter eenen zijner medefchieteren de nroo van zijn patroon in het oor, met dat treurig gevolg dat dc lijder kort daaraan overleedt. ö' Ook is het volgende een aan veelen bekend geval Zeker perfoon in een klein vlek woonende, en dé bruidegom zijnde, wilde zijn meisjen met een Nieuwjaars-  IET OVER. HET NIEUWJAAR - SCHIETEN. 47 jaarsfchot verëeren; maar zijn geladen fnaphaan naar het venfter der kamer richtende, daar zij te bed lag, berst de loop van zijn ihaphaan, en kwetfte zijne hand zoodanig, dat de duim van zijne hand door bet glas bij zijne bruid op het bed vloog. — Hoe groot de ontIteltcnis, hoe akelig de toeitand van de een' en ander was, kan men zich beter verbeelden, dan met de pen uitdrukken. Wie moet het niet billijken, wanneer een voorzichtige Regeering zulke kwalijk geplaatite vreugdebedrijven van de onbezonnen jeugd of losfe knapen, verbiedt en verhoedt? Waaröm gefchiedt dit niet algemeen, en met handhaving van zoodanige voorzichtige en wijze geboden? „ is men verblijd, zegt zeker fchrijver zeer wel, wil men aanleiding tot eene algemecne vreugd geven, heeft men cenig geld tc veel, laat men bet gebruiken, om den naakten in eene nijpende koude te dekken, cn den bedrukten, door armoede en ziekte te verkwikken. Het verfchoten geld laat gcene nuttig! heid, geenc gedachtenis, na, dan alleen van ramp én onheil. Of is liet waar, dat de geringften van den volke, die het hunne meest nodig .hebben, dat zelfs zulken, die hunne duiten daar toe hebben opgehaald" zich hier het meest te buiten gaan, het is nog minder te dulden." In de daad veelal gefchiedt zulk vreugdebetoon door half of heel dronken lieden, en niet zelden van een karakter, zoo als de bruidegom in het laatstgewaaade geval, van wiens karakter men oordeelen mag uit 'het volgende, waarbij men tevens de geduchte Voorzienig-, heid moge eerbiedigen. ö Bij eenen landman, in den zomer, benevens anderen gewerkt hebbende, kwam 'er tegen den avond'een onwedcr op, zoodat zij zich met malkanderen na huis begaven, en daar een dronk namen: de gemelde perloon zijn glas m de hand houdende, daagde als 't ware, net onwedcr uit, door bet zelve als toe te'drinken. — Op het oogenblik valt 'er eene zwaare flag en het buis wordt in vlam gezet, en mcerendeels verteerd, wordende den rampzaligen, bij den fehöorfteen zittende, door den bhklem, die door den fchoornfteen zijnen weg genomen hadt, dood geflagen, de overlsen ontliepen den brand, uit welken weinig van den huisraad enz. gered werdt. Op-  48 DE LEEUW EN DE VOS. Opmerkelijk is de hand der Voorzienigheid, die hem ook zclis in zijnen zoon nog bezocht. — Deze een jongeling van een vrolijk voorkomen, werdt in dienst . bij een aanzienlijk Heer bezorgd, doch, geene beginzelen van deugd hebbende ontvangen door eene behoorlijke opvoeding, ondernam hij zijnen Heer te befteelen, die zich, dc diefftal ontdekt wordende, echter vergenoegde, met hem uit ziinen dienst te jaagen — Hij begaf zich na Amflerdam, doch na eenigen'tiid wedergekeerd m zijne geboorteplaats , werdt hij Soldaat — Niet lang duurde zijn ongebonden leven In een herberg m rufie geraakt, geeft hij met zijn' fabel den waard een doodlijken Heek, wordt gevat"' zijn vonnis opgemaakt, en hij volgends hetzelve van''t leven berooid. — DE LEEUW EN DE VOS. (Naar het Hoogduitjch var. g l e i m.^) * Mi; n Vriend! (dus ïprak een Vós den Wcudvorst vleiend aan) „ Ik moet u mijn verdriet verhanlen, „ De nijdige Ezel durft fteeds op uw grootheid fmaalen, „ Hij kan het (zegt hij) niet verfkan, ^ „ Waarom ik uwen lof bij ieder ga vermelden. „ Uw moed, dien gij bezit, is geene moed der Helden, „ Maar dolle wanhoop Hechts; hij vind noch fchijn van recht, „ Noch dcegd in uw gedvag, wijl ge ieder brengt om 't leven „ Zo dra uw wil hun dood voorzegt." De Leeuw wilde in 't begin zijn vriend geen antwoord geven, Dcch ehidlijk (prak hij ,, Vos! zeg wat gij hoert en ziet, * „ Mac.r Ezelpraatjes acht ik niet." * * * Beroemde Schrijvers! die u vaak "Zelfs door onkundigen op 't finaadelijkst ziet hoonen, Dees Leeuw zijue ingebonden wraak Kan u het veilig pnd ter eerbewarir,g toonen, Kunstkenners lenen nooit op flreeken van den nijd, Maar prijzen oordeelkunde en vlijt.  MEN GELSTUKKEN. OPHELDERING VAN I KORINTII. XII: 31. Doch ijvert na dc beste gaven. Ende ik wijze u eenen weg, die nog uilnemendcr is., TT\rit dc Apostel in dit Hoofddeel van de Gecstlijke gaven, welke in dc eerfte Christen-Kerk, en voornaamlijk ook in dc Korinthifche Gemeente biociden , handelt, geeft hij zelve vs. i. uitdruklijk tc kennen, zeggende, ende van de Geestlijke gaven, Broeders! wil ik niet, dat gij onkundig zift. Dit aangelegen en gewigtig onderwerp behandelt hij dus, dat hij eerst het onderscheidend, kenmerk opgeeft, waar aan men de waare werking van den H. Geest, van de valfche voorwendzeis van bedriegers kan ónderfcheiden, vs. 3. vervolgends toont hij,dat God deze wondergavcn niet fchonk, om daar uit aanleiding tot twecdragt, of verachtingvan zijnen naasten tc nemen, maar dat,bij alle onderfcheid van deze gaven, dezelfde geest van liefde en ecndragt in aller harten leven, in aller woorden en handelingen zich openbaren moest. Hij heldert dit door eene voortreilijkc uitweiding en gelijkenis uit het natuurlijk lichaam op, en leert , hoe alle leden daarin, hoe verfchillende ook, één geheel uitmaken, cn elkandcren niet verachten mogen, zoo dat het oog niet kan zeggen tot de hand, ik heb u niet van noden, of wederom het hoofd tot de voeten, ik heb 11 niet van noden, vs. 21—23. Gelijk het dus met het natuurlijk lichaam gefteld is, alzoo is bet ook in het geestlijk lichaam van Christus, alle de verfchillende leden van hetzelve , kunnen niet dezelfde bekwaam- en begaafdheden hebben,het een lid heeft deze, het ander wedleromandere , nogthans maken zij allen maar één lichaam uit, vs. «7—30. Uit deze voorgaan.de redenering nu trekt paulus VS. 31. dit beiluit, dat, niettegenftaande 'er zulk eenc verfchcidenheid van gaven in de Kerk plaats hadt , elk nogthans verpligt was naar dc besten derzelver te ijveren, en daartoe zijne kragten in te fpannen , ijvert, VI. DEEL. MENGELST. NO. 2 D ZC'rt  50 OPHELDERING zegt hij na de beste gaven. En ik wijze u eenen weg, ite nog intncmcndcr is. s'. Des Apostels voordel is tweeledV. _ L Spoort hij de Korinthers tot eenen kragtigen ijver na de beste gaven aan. s'-'b1-» n. Maakt hij eenen overgang, om hun eenen weg, are nog uttnemender was, aan te wijzen I. Het grondwoord, door den Apostel gebezigd is van eene kragtige betekenis, en drukt S&fo ijver en begeerte naar een zeker voorwerp uit, zoo dat hijdoor dit woord de Korinthers tot eenen erndigen vlijt en arbeidzame poging opwekt, om de be te dc ede de nuttigde en voordeligde gaven te vetS'n en zin, Hoofdd. XIV: i. En waarlik, daar God om wijze redenen, en tot gewigtige einden, zeer veele wedergaven m dien tijd aan de Kerk te Korinthe verkende was paulus vermaning ten hoogden billijk en noodzaakbjk, te meer, daar hij in het voorgaande van deze gaven en dcrzelver regt gebruik, gefproken hadt Want daar het altoos eene prijslijke zaak is, zijne ver'. mogens tot iet voortrefhjks te bededen, en naar iel uitnemends te ijveren , de bekwaame gelegenheid te gebruiken en tot nuttige einden aan te wenden daar mogt de Apostel hen te regt vermanen, ijvert'na de beste gaven. Eenc vermaning van groote .uitgebreid! heid, en dewelke zeer veel in zich vervat. Zij behelst naamhjk, eene arbeidzame poging, en naariïig gebruik maken van al e die wegen en middelen, welke to de bezitting der beste en cdelde gaven leiden, zij belast geene moeite te ontzien ,■ geene gevaren te fchromen om de voortrefhjkde gaven te verkrijgen, welke vo"r hun zeiven cn de Kerke dienstigst waren. Ta, daar 'er in dezen tijd veelerleije gaven verleend werden en zommigen daarvan een decht gebruik maakten, hadden zij wel toe te zien, naar welken zij ijverden,zij moesten.zich alleen op zoodanigen toeleggen , welke voortreflijk in zichzelven , zegenrijk in haare uitwcrkhJe waren , en waarvan zn en hunne evenmenfehen, h"? hoogde nut en voordeel trekken konden IJvert na de beste gaven, is dan, wendt daartoe uwe pogingen aan, bedeecit daartoe uwen vlijt, om de voor? treflijkde gaven te verkrijgen, wacht u zorgvuldig voor alle misbruik derzelven, verhovaardigt u zeiven niet, noch  VAN I KORINTH. XII: 31. 51 noch veracht anderen, bewaart de éénheid der Kerke, ziet toe, dat het Lichaam van christus niet gefcheurd worde, bewaart de vrede, en tracht met zulk een hart, met zoodanige gevoelens , naar zulke gaven, welke u zeiven nuttigst, en jisus Gemeente heilzaamst zijn. Men kan gemaklijk denken, dat deze vermaning uit de volheid van 's Apostels gemoed zal zijn voortgekomen, en dat hij met groot verdriet het misbruik, dat veelen van hunne gaven maakten, gezien heeft, inzonderheid de verhovaardiging van zichzelven op deze en gene van dezelve, het verachten van hunne medeleden , waar uit natuurlijk fcheuringen en verdeeldheden in de Gemeente ontftaari moesten, en reeds daadlijk ontftaan waren. Hoe billijk, hoe noodzaaklijk was dan niet deze vermaning ! te meer, daar men door zulk een misbruik, geheel tegen het oogmerk van God handelde, en jfesus Gemeente oneindig veel nadeel deedt. God fchonk zijne wondergaven tot uitbreiding en bevestiging zijner" Kerke, tot" luister en opbouw der Gemeente te Korinthe ; en fclioon zijne gaven veele en verfchillende waren, bij deelde ze echter door éénen Geest mede, en wilde ze daartoe allen doen ftrekken, om de éénheid der Kerke te bewaren, en dezelve daar door meer en meer uit te breiden. En eindelijk, daar men door het misbruik dezer gaven, ondankbaar jegens God ware , tot oogfchijnlijk nadeel van zichzelven werkte, daar men aan den anderen kant, door, naar de beste gaven te ijveren, dankbaar aan God zich betoonde , voordelig en nuttig voor zichzelven, en de nieuw geplante Gemeente, arbeidde, wat kon dan billijker, wat noodzaaklijker zijn? dan deze vermaning, ijvert, ó Korinthers! ijvert na de beste gaven. Eene vermaning, waar mede de Apostel zijne voorgaande redenering over het regt gebruik van de wondergaven des H. Geestes zeer gepast befluït. Hij maakt met de volgende woorden eenen gevoeglijken overgang tot zijne volgende Verhandeling, welke hij in het Xllïde Hoofdjluk voorftelt. Laten wij dezelve II. Overwegen. Ende, zegt hij, ik wijze u eenen weg, die 'nog uitnemender is. Ik maak met opzet geen gewag van dc verfchillende lezing, welke door salmasius, of vertaling dezer woorden, welke door anderen wordt voorgedragen , vermits wij die, welke in onze overzetting gegeven wordt, gemaklijk kunnen beD 2 hou-  52 opheldering houden, daar wij uit andere plaatzen zien, dat deze rpreckwijs , welke hier in den grondtekst gevonden wordt, den Apostel zeer gemeenzaam geweest is cn hij daar door altijd iet uitnemends , yoörtreflijks ,' en dat m zijn zoort groot en van kragtige uitwerking bevonden wordt, voorftelt. Zie behalven wolf 'in Cur 1 lnLol. ad h. 1. den uitmuntenden koppe bij Kom. Vli: is. — Paulus wil dan hier zeggen, dat hij den Korinthers ceneu zeer voortrellijken weg , eenen we» bii uitnemendheid wil aanwijzen , langs welken zij tot een zeker groot goed, en verheven einde geraken koni o ^ast g5j' -1 welken WCS de Apostel hier bedoelt i Dit leert hij ons zelve in 't vervolg, wanneer mym het Xllide Hoofdftuk, op eene. allcrvoortreilijklte wijze de liefde befchrijlt, cn op zulk eenen hogen toon verheft, wanneer hij leert, dat van alles, dc liefde het beste is, dat ze alle andere gaven te boven gaat, en dat, zonder dezelve, alles niets is. En waarlijk, wanneer wij dit eens wat nader van nabij inzien, dan zullen wij ras de uitnemendheid dezer edele deugd ontwaar worden. Stel , bij voorbeeld iemand, die in vreemde talen kon fpreken , het geen in dezen tijd meermalen gebeurde, en zigie gedachten op vcclerlcije wijze kon uitdrukken; verbeeld u iemand, die waardig eenenanderen leeren, en de Schriften uitleggen kon, dat hij bedreven was in allerlcijc wetenfehappen cn derzelvcr geheimen , zoo dat hij anderen daarin ver overtrof cn agter zich liet, Hel 'iemand, die op meer dan ééne -wijze, in veele opzichten boven anderen uitmuntte , en met de edelfte gaven bekleed was, maar dat noch deze noch gene van hun de liefde, dc edele deugd van liefde, bezat, waar door bij uit een loflijk bcginzel tot nut cn heil van zijnen evenmensen werkzaam zijn moest. "Wat baatte hem dan al zijne kunde, Ichrandcrheid of geleerdheid, wat voordeel zou dezelve hem dan aanbrengen? hij zou alleen maar eene ijdele vertoning maken , en geene wezenlijke voordeden verbreiden. Daar aan den anderen kant iemand, welke met deze edele deugd bezield was, alle zijne gaven en vermogens _ zeer gereedlijk tot nut der Gemeente, tot derzelvcr tijdlijk en ecuwig heil, zou aanwenden, en alles toebrengen, wat tot eerc Gods, onderlinge verbetering en verfterkiiig, ftrekken kon. Hoe verheven , hoe voortrcflijk dacht dan niet PAU-  van i k0rint1i. XII: 31. 53 paulus, als hij de Korinthers den weg, den uitnemenden weg der liefde, wilde aanwijzen. O, daar deze liefde , deze waare liefde voor zijne Natuurgenoten, bloeit, daar kan men vrugt, daar kan men zegen, daar kan men zaligheid, verwachten. Daar bcfteedt de Geleerde zijne kundigheden niet tot eene weidfche vertooning, of om alleen met eenen uitwcndi'gen fchijn van fchrandcrheid , of een fraai vernuft te pronken, maar overtuigd van het groot oogmerk zijner roeping , het verheven einde zijner beftemming , wendt hij alleen daartoe zijne pogingen aan, hoe hij best zal ftichten,waare vrees en liefde Gods verbreiden , cn dus het tijdlijk en eeuwig welzijn zijner broederen bevorderen. — Daar liefde heerscht , verbant ook de ongeleerde alle vooröordeclen, hoort dc lesfen der wijzen, met onderwerping en zachtmoedigheid, komt met een leerzaam hart, zoekt zich naar de hem voorgelegde bevelen te gedragen, de aan hem gegeven voorfchriften te achtervolgen , en in alles de waarheid in liefde te betrachten. Daar liefde heerscht,is vrede, eensgezindheid, geluk, voorfpoed , daar werken alle leden, elk in zijne betrekking , tot één hoofd-doel zamen, cn elk zoekt bet zijne toe tc brengen, om dc eer van God en welvaart der Gemeente te bevorderen. Deze liefde is dus een bron van veele andere deugden, zij leidt tot zagtmoedigheid, nedrigheid, wijsheid, heiligheid, ja, tot alle zoodanige, welke den mensch vertieren , en hem God doen navolgen, daar integendeel alles zonder de liefde niets is, en van geene de minfte wezenlijke vrugt en uitwerking zijn kan; alle andere gaven, indien ze door de liefde niet beltuurd worden, verdwijnen, zij zullen eens geheel ophouden, cn een einde nemen, dan naamlijk, wanneer het volmaakte zal gekomen zijn. — Wanneer wij dit nu alles eens naauwkeurig nagaan en ovenvegeu , kon dan paulus wel een beter voorfchrift, kon hii wel eenen voortrein jker weg hebben voorgefchreven, dan den weg der liefde, en mag niet d.-ze weg met het hoogfte regt een uitnemende, of een weg bij uitnemendheid, genoemd worden ? inzonderheid , wanneer wij den toeftand der Korinthifche Gemeente befchouwen : God hadt deze Gemeente met veele en uitmuntende gaven bedeeld , maar 'er werden gevonden , die dezelve misbruikten, en tot het oog'merk, D 3 ° waar-  54 de voortreflijkheid des christens waartoe God dezelve gefchonken hadt, niet aanwend den: veelei, waren op hunne gaven hoogmoedig vet achtten anderen, anderen waren nijdig tegen die %ZT welke meer gaven dan zij ontvangen hadden Hie ,dt ontftond eerzugt, wanorde, tweedraet lief,lw ■ Hoe noodzaakiijk was het' dan S^^^kS f 'dat^ wordï-86^"'"' Cn Hefde e» eendacht hérfteld Ziet, zoo dacht, zoo handelde paulus' Wairliik eene gewichtige les voor allen, die het gelik^ebben onder het licht van .1ESUS Godsdienst te leven om SÏA? m Z1J11n betre^king5 W de beste gaven t rjveien, voor allen verkeerden ijver, inzonderheid voor hoogmoed, zelfverheffing, nijdigheid en heerTctt zorgvuldig te wachten, de vrede der Kerke bS ren malkanderen te verdragen, en in alles de waarheid m hefde te betrachten, ten einde wij in onzen kring nuttig zijn, en zoo wel ons eigen heil a°s ï van onze broederen, bevorderen mogen DE VOORTREFLIJKHEID DES CHRISTENS , IN TEGEN O VERSTELLING VAN DEN VRIJGEEST. rjecn gevoelvol geen denkend wezen zal de voorVJ trefhjkheid der mcnfchelijke natuur ontkennen eene natuur, verfierd met het beeld vandénS™U gen Vader der aanwezenheid, en te gelijk vatba^i vSor alle de genietingen, die de ftoflijke fchepping kan op- Snr^--IMaar hoe rijst deJMajefte¥, van de£ rnenfchehjke natuur , wanneer wij haar lan«s het md (door den voortrellijkften, den eer^eboorerf Zoon Ses Vaders ontQoten) naar zedelijke volkomenheid, grooS ïtfnl" JlUdrd Zicn voomvandelen. Christenen! SVff 13 V?rb. ««« boven En¬ gelen en magten verhoogd is, op wiens wenk Zonnen ca  IN TEGENOVERSTELLING VAN DEN VRIJGEEST. 55 cn Werelden geboren worden ; door wiens adem het leven door een onmeetbaar Heelal tintelt ; en in wiens heerlijkheid zich de vlammende Seraphijncn fpiegelen. Christenen! hoe verrukkend is uwe zaligheid! Reeds aan deze zijde des doods, voelt gij uw grootheid en uw eindloos opklimmend geluk. De fchrandere Vrijgeest moge zich beroemen op eene alles voorbijftrevende ftoutheid, en op eene verlichting, die de menschheid in fchijn veredelt , zijne glorie is ijdel, zijne grootheid is valsch, en zijne gedroomde voortreflijkheid, is de rampzaligfte verbastering van het menschlijk aanwezen. Vrijgeest! wat wil toch deze naam uitdrukken? Is dit• vrijheid , wanneer men alle uitoefening van godlijken eerdienst veracht, alle naauwgezetheid befchimpt, cn aan alle waarheden , die de zaligde vertroostingen opleveren, twijfelt? Ellendige, verïchriklijke vrijheid! maar neen, laaghartigen! uwe woeste trótsheid'beledigt God en menfchén, door zich den geheiligden naam der vrijheid te durven toeëigenen; erkent gij een eeuwig Almagtig Wezen, dat de oorfprong is van alles- , wat bedaat; en vordert dan uw zedelijk gevoel geene dankbaarheid , geene liefde aan zulk een weldadig Wezen ? Wat heeft dan uw Vaderland, wat hebben uwe Natuurgcnooten van zulk eene gevoelloosheid te wachten? Is niet de bron van alle Vaderlandsliefde, eene waare dankbaarheid, die den mensch aan dien grond, waarop de eerde gewaarwordingen zijn gevoelig aamvezen tocdroomden, verbind? Die hem voor de belangen van dat oord, waar zijne opluikende kindsheid de onvervalschte blijdfehap der onfchuld genoot, dringt te zorgen ? Is dankbaarheid niet de bron van alle natuurlijke liefde? Is zij het niet, die ons aan afgeleefde ouders, in wier armen onze hulpelooze jeugd fchuilplaats vondt, met de tederde banden hecht? Is zij het niet, die ons aan zorgende bloedverwanten, aan getrouwe Vrienden , aan beminnende Broeders en Zusters, die al fpelend met ons opgroeiden, wier kinderlijke vreugd ons bevallig huislijk geluk elk oogenblik deed vergrooten, met onverbreckbaare met dcelnccmeiide Vrïcndfchapskoorden kluistert ? Maar, zoogenaamde Vrijgeest! die het eeuwig Wezen, dat uw verdand, indien het gezond is, moet erkennen, niet eerbiedigt, niet bemint, wat hecht u aan het Vaderland, daar gij de heiligde dem der 1) 4 dank-  g?Ó" DE VOOR TREFLIJK HEID DES CHRISTENS. < , dankbaarheid verfmoort? Wat hecht u aan ouders of mogen voorfchnjft, met eene zinloze trotschheid var s.P n.IS ^„nM?«diJk» dat ee"ig voorwerp d r; ai: is: daar gij Hem, aan w en gij alles aan wi nr;V aanzjn verfchuldigd zijt, w?&^J3LB"te vereeren? Ik zwi g van de rampzaligen, die let aan wezen van eene Godheid durven ontkennen* m jir eigen gevoel verzekert mij, dat zulke monfters in £ redelijke wereld met aanwezig kunnen zijn; kra, kzin ii gen mogen zulke wangedachten koesteren door hooï' moed .ontmenschte booswichten mogen vooninden8" waarlijk de oniianwezenheid van den AImz^Wen te' gelooven ; maar de rede weigert zelve ScWoor hS re vernederen het zijn dan alleen dc onchristeli ke wijsgeren (indien ik de wijsbegeerte door dien naam niet ontëer) wier onvolkomenheid, ik bij den lieflijken Christen wilde doen afkicken: het O per we zen heeft, volgens hun voorgeven, geen' lust aan £ eerdienst van ecu mensch, het is vei- verheven boS hienfchelijken lof cn kan geen belang Sen fog deugd of ondeugd der aardelingen, die"alleen doö genhefde tot het betrachten van natuurlijke en maa fchappehjke phgtcn aangefpoord worden • welke be gnppeji! welk een redenering zoo zonderling als önbt itaanbaar! Denkende trotschaartl waarom°"heeft God een wereld doen geboren worden, indien hii het genot van zrjn eigen hoogstgelukzalig' aanwezen rHet wilde uitbreiden? verlustigt hij zich niet in den redelijken eerdienst van gevoelvolle wezens ? in dc ffi deloze lofzangen van edele, van vertederde harten? Waartoe, dienen dan de verheven vermogens aan'de menlchehjke natuur gelchonken? Was het dan nier genoeg dat de mensch, even als bet vee, zijne zin hjke begeerten kon verzadigen? Moest hij1 ede£ aandoeningen, fijner gewaarwordingen gevoelen iZ zijn eigen befchimping? Wanneer gij in een lieven Lentemorgen de geuren der ontluikende bloemen in ademt, wanneer 't gezang der vogelen diep in uwe ziel w^rgalmt, tenvijl zich uw oog in de verzilverde nevel, die lieflijk over de velden drijft, bekoorli k 52 baden zwelt dan uw boezem niet door eene ohbe? ichnjtbaare verrukking? Kweekt dankbare liefde dan geen  IN TEGENOVERSTELLING VAN DEN VRIJGEEST. 57 geen vertederende wellust, die heel uw gevoel doortintelt? en kunt gij gelooven, ongelukkigen! dat de Vader des levens zijn liefderijk aanwezen niet in uw géjuk fpiegelt? Kent gij zelve de vreugd niet, die uit weldoen «voortvloeit ? hebt gij immer de fmart van elléndigen verzacht? hebt gij immer de noodlijdenden met brood verzadigd? of met overvloed verblijd? en fmaakte dan uw ziel geene hemclfchc vergenoegin°- 2 gewis — in de dankbare tranen, die langs de wangen, van hun, die gij verkwikt hadt, vloeiden, vondt^ij fpnngende fonteinen van een hartverzadigend geluken zal de Godheid onvatbaar wezen voor de gelukzak ligheid, die uit de verëerende vreugd van zijn bewcldadigde fchepzelcn voortvloeit? Helt de Godheid "-een belang in de deugd of ondéugd der aardelingen? hoe afgnjzehjk is zulk een Helling! hoe zwak is uw drijfveer tot deugd! gij bevordert de rust, om dat uw eigenliefde dat vordert, maar zoo ras die eigenliefde meer heil meent te vinden in een tegénovergefteld bedrag, waar is dan de veiligheid? waar is dan orde? de eigenliefde kan u dringen tot bedrijven, waarvoor de menschheid iiddert, en die geheel de famenleving ontroeren. Wat loon heeft tog uwe deugd! mehigwerf word zij veracht of miskend, terwijl de woelachtige lnoodaart voorfpoed en glorie inzamelt. Twijfelt fii aan de onfterflijkheid van uw aanwezen? hoe beklage hjk is dan uw lot, cn buiten de verlichting der Chris tenen is nergens eene onwrikbare zekerheid van deze troostvolle waarheid op te fporen, zelfs een sokrates , die glorie van den natuurlijken Godsdienst die boven bijgeloof verheven, die door de rede verlich te wijsgeer, zag dc naderende onfterflijkheid, fchobn hij die met drift met een redelijk geloof, omhelsde met ondoordringbare nevelen omfluiërd. Wat 'ver' troost u m gnevenden rampfpocd! ó Twijfelmoedi^en ' wanneer alles u begeeft, wanneer uwe fchoonfte ver" wagtmgen verijdeld worden? wat verfterkt dan Z grootheid? Wanneer de dierbaarfte lievelinge, van uv hart voor uw oog wegfterven, wat verzacht dan uwe wanhoop? terwijl vernietiging, waarvoor de menfehebjkc natuur gruwt, een donkere nachtfehaduw over uwe verbeeld!,ig verfpreid , wanneer duldelozè folteringen uw_ leven verteren, of wanneer een fchandeliike dood den jongften adem van uwe kermende lippen tfD 5 perst,  58 DE VOORTREFLIJKHEID DES CHRISTENS. perst, wat bevestigt dan uwe Majelteit ? wat verheft dan uwe menfchclijke waarde ? de toekomendheid mm* ™,er. d°°.ï uw denkvermogen bij den glans van den Chnstchjken Godsdienst omhelsd, is u vreemd zij verlehuilt zich voor uwe flauwe verwachting in'eenondoordringbaren nacht, of de ijsfelijkftc vertwiifelina ycrichcurt uw rampzalig aanwezen; het denkbeeld, indien ik eens waarlijk onfterflijk ware, moet in de jongfte oogenblikken van zulk een ellendeling ccn brandende hel ontfluiten, vruchteloos ziet hij 'terug op de verlopen jaren , waarin hij de lieflijkfte waarheden durfde befchimpen , vruchtloos herdenkt hij zijne bedrijven , die wel de algemecne rust niet verfborden , die menigwerf zelf tot heil van lijdende natuurgenooten verffrekten , maar ~ met dit alles nooit uit eenc hartelijke zucht naar vordering in redelijke volkomenheid voortvloeiden , en hem dus nu geen hoop kunnen geven op de vriendIchap van een hoogstvolmaakt Wezen. De ftervende Vrijgeest wringt hopeloos de handen, geheel de naderende eeuwigheid — drukt hem op het hart, het bange doodszweet vloeit met groote koude druppelen langs zijn verftijvend gclaad, zijn boezem hijgt naar lucht, zijne brekende oogen tekenen door een' verwilderden blik, nog de helfche angften, die zijn gevoel doorknaagen; verwenfehingen, afgebroken gebeden, en wanhopende klagten, rollen llotend en hijgend van zijne ftervende tong en verliezen zich in de laatfte rillende doodfnik, vcrfchriklijk tafreel van menfchclijke rampzaligheid! mijue ontroerde ziel zoekt vertroostingin het lot van den Christen. Hoe Godlijk fchoon is deze verfcheidenheid, uit eene afgrijsfelijke duisternis , waar woedende ftormen brullen , waar dreunende donderdagen rollen, en fchokkendc aardbevingen dood en verwoesting baren, treedt mijne verbeelding, in een bloeiend Paradijs van eeuwig jeugdige gelukzaligheid , waar de licilijkfte kalmte woont, waar fuifende Lentekoeltjcns, dc bevalligheid in geurigöntluikende bloemen opwiegen, en waar de rozenkleurige morgenwolken zich in den verzilverden daauw van Bosch en Velden fpicgclen. Christen! hoe voortrellijk, hoe groot is uwe waarde, uw ftandplaats in den onberekenbaren kring der gefchapen wezens! maar ook hoe zalig, hoe vol Godlijke genieting is het lot,  in tegenover stelling van db n vrijgeest. 59 lot, dat u te beurt va1t,bceken van Godlijken wellust ruisfchen langs uw levenspad, zij kronkelen zich lieflijk, waar de wislelingen der onbelkndigheid u immer geleiden. God, uwen getrouwen Vader, uwen Weldoender en Befchermer, ontmoet gij in alles wat u omringt, gij verftaat zijn lieflijke Item in eiken ademtocht, die uw levensvuur aanblaast, gij kent Hem, wanneer Hij, op de vleugelen van woedende orkanen, door de zigtbare fcheppmg zweeft, zoo wel als wanneer hij in de zachte morgenwindjens u tot dankbare blijdfchap nodigt. Gij juicht — uw lofzang is welgevallig aan den eeuwigen God, uw ftille , uw gevoelvolle traan, uwe zwijgende verrukking is het gezegend offer, dat door den Almagtigen bemind, door jksus, uw Broeder toegebragt, en door dc Serafijnen met eeuwig Paradijsloof omkranst wordt. Ja, zelfs het kloppen van uw, door dankbaarheid vertederd, hart , flemt met de toonen van het loflied der Engelen , dat door den Schepper van Hemel en Aarde, met Godlijk genoegen gehoord wordt. Zou de Godheid geen welgevallen hebben, aan uwen redelijken eerdienst? Christenen! gij weet dat zijne Vaderlijke hand u zoo minzaam geleidt, u zoo vriendlijk befchermt ; ja , gij weet — jesus uw Godlijke Leeriiar heeft u dit verzekerd, gij weet, dat God u met meer tederheid nog bemint , dan het menfchelijk Vaderhart een' dierbaarften Zoon kon beminnen, gij vreet — dat al uwe noden bij Hem bekend zijn, dat Hij u nooit kan of zal vergeten, gij zijt overtuigd,' dat Hij, die het gekras der jonge raven hoort, wanneer deze om voedzel roepen, ja, die nimmer duit, dat één fchepzeltjen vergaat, die geen hongerig mosjen, door gebrek verflaauwd, uit de lucht doet neérvallen, met de tederfle oplettenheid voor u zorgt, gij zijt overtuigd, Christenen! dat Hij uwe eenzaame gedachten ziet, uwe ftille zuchten hoort en uw vertrouwen op Hem, met de Jieflijkfte vrede' en met de zaligfte uitkomst, beloont. Uwe daden richt trjj naar 't voorbeeld, dat uw Hemelfche Boezemvriend u gegeven heeft, gij doet wel , omdat elk mensch uw Broeder is , omdat de heiligde pligten het van u vorderen, en , omdat gij zaligheid in het weldoen vindt. Gij geeft brood aan den hongeren , cn water aan den dorftenden; gij kleedt de naakten, en vertroost  6b DE VOORTREFLIJKHEID DES CHRISTENS troost de bedroefden, omdat zij bloedvrienden zijn van uwen verheerlijkten Broeder, die u dit voor de Rechtbank van Engelen en menfchén, met eeuwige blijdfchap zal beloonen. In de dankbaare tranen, die uwe hefde doet vloeien , leest gij dc Godlijke goedkeuring van uwen weldoenden jesus ; in de dankbaare lachjens, die gij op de ftamclcnde lippen van, door u verzadigde AVcesjcns doet huppelen, kent gij den zenenenden bhk van uwen Godlijken Vriend, die de hulpelozen en onnozelen, in Zijne liefderijke armen droeg. Verdwaalden brengt gij minzaam te regt, gij bidt de misleiden , als of God in uwe biddende' uitnodiging lprak, om op den weg des geluks te rug te keei?en en dc behoudenis van zulk een' afgedwaalden, is een glansrijke paerl aan de gloriekroon , die gij verwacht. Christenen! hoe voortreflijk is uw ftaat! Zelfs, fchoon xnv levensweg donker is, fchoon dc fchar.uw des doods al uwe uitzichten , omfluiert. God is uw Vriend, hij bedoelt mets dan uw geluk, Hij loutert u door tegenlpoed, en maakt u, door lijden dezes tijds, vatbaar voor eene onbezefbare zaligheid; uwe tijdelijke vreugdmoge bezwijken , uw trouwiie vrienden mogen u verlaten nimmer zal uw jksus u verlaten; de vlekloze Engelen zijn uwe wakende Vrienden, in al uwen regenlpoed, de dood moge uwe lievelingen wegrukken geen nood; zij wandelen u vooruit, naar het Vaderland der eeuwige Vriendfchap, de tranen, die gij om hun gemis fchreit, zijn kostelijk in het oog der Godheid, de hoop op onfterflijkheid droogt die tranen af en uw moed bezwijkt niet, geen knagend gebrek kan uwe rust doen wankelen, want de beste Vader boort mv gelchrei , en zal zich nooit voor u verbergen, de wereld! moog' uw verachten en lasteren, uwe onlchulcliglte daden mogen veroordeeld, en uwe beste bedoelingen voor de fnoodftc gruweldaden uitgekreten worden, geen nood, God kent uwe onfehuld, de fmart om uwe beledigde eer, de grievende droefheid om de verachting, die (anders waardige vrienden) u betoonen, al uwe tranen en lijden wordt verzacht; door de zalige bewustheid, dat uwe onfehuld voor Hemel en Aarde eenmaal in het licht zal gefield worden, met eenc juichende verwachting ziet gij uw fterfttur naderen , de dood is voor u een lagenende engel der vertroosting, fchoon hij op het bloedig oorlogsveld ,  IN TEGENOVERSTELLING VAN DEN VRIJGEEST 6l veld, of op een fchandelijk moordfehavot, fchoon hij in den oproer der woedende elementen , of op het'' vreedzaam dons, u tot zijn koude omhelzing noodigt. Eene hemclfchc kalmte fluimert in uw aanwezen; aan jesus reikt gij uwe ftervende hand, juichende Serafijnen verzeilen u in de valeien des doods; de gulle lach der Godlijke vrede zweeft op uwe verftijvende lippen, lieflijke vertroostinge (preekt in uw verflaauwend oog, gij drukt uwe lievelingen aan uw bevriezend hart, gij beveelt het aan uwen Vader, gij blijft hen beminnen, de Eeuwigheid ontfluit u de woningen der liefde, en der blijdfehap, uwe plaats is bereid , uwe Broederen wachten u, zalig en juichend ademt gij den jongden fuik, terwijl zich uw aanwezen op de voortreflijkde wijze ontwikkelt. menschk.undige aanmerkingen over het geweten. %• i. Hoe het geweten in de memchlijke natuur gegrond is ? Onder dc gronden der zedelijke gewaarwordingen en driften, is 'er dén, die boven anderen verdient befchouwd te Avorden. Deze is, dc voordelling van Gods wil en deszelfs verpligtende kracht. Volgends het gevoelen van fommigen geeft alleen deze grond aan de zedelijke gewaarwordingen en driften derzelver waare gedaante en richting. Allen demmen daar in overeen, dat deszelfs invloeden zeer gewigtig zijn. De bewustheid van deze voordelling van Gods wil, cn deszelfs verpligtende kracht, of van de noodzaaklijkheid, om onze gezindheden en ons gedrag daar naar in te richten, wordt het geweten genoemd; dc aandrift, die daar uit ontdaat, gewetens - drift; de hebbelijkheid, om daar door getroffen, en in zijn gedrag bepaald te worden, gemoedelijkheid. Sommige Schrijvers, bijzonder Atheïstifche, noemen in 't gemeen het zedelijk gevoel, met betrekking tot onze eigen gezindheden en handelingen, geweten. Wij nemen het woord in de gewoone naauwe betekenis. Zich in de menschlijke ziel een ingefchapen of aau-  62 menschkundige aanmerkingen geboren denkbeeld van God, als een alwijs, akoed rechtvaardig, alomtegenwoordig en almagtig Wezen' te verbeelden, kracht weik denkbeeld,* de mensch' zonder eemg godsdienfhg onderwijs, zoodra hij begint, met overleg te handelen, of misfchien al Vroeger, zyne gezindheden en handelingen naar derze ver betrekkingen tot den godlijken wil zou beoordeeldzich ontrusten en _ beangstigen, wanneer hij ze d ar meae ftnjdig en zich verheugen zou, als hi ze daarmede overeenftemmend vindt; dit ftrijdt niet alleen tegen de zekerfte en ontWIjfèlbaarfte Pfijehologifche (zie skundige) grondregelen nopens de natuur en ooriprómt van onze denkbeelden,maar wordt ook, door het men de ervaring aangaande de Godsdienftige kundïghfderi heVSS 'nd°emnSen dts mensc^» geleerd&heeft! Dat kr niet alleen enkele menfchén, maar veele vol ken zi]n, die dit denkbeeld van één zodanig l\ltt J.rZflun he,t verPhSteild vermogen van zijnen wil , niet hebben; kan met een middelmatige kennis aan den zedehjken toeltand der wereld, niet in twijfel getrokken worden. J b De meeste wilde volken, alfchoon zij al een denkbeeld van een hoogste Wezen hebben, voedeii geene vrceze, gedeeltelijk zelfs geene achting W voor het! zelve De eerftcn houden het voor te goed, dan dat het den menfchén eenig leed zou doen: gelijk epikurus zijne goden voor te gemaklijk hieldt, dan dat zij hebbeïiet belanS'en dci' menfchén bemoeid zouden 't Is waar, deze min verlichte menfchén vreezen des tc meer voor allerhande onzichtbare Wezens van welken Zn gelooven, dat zij door des menfchén'handelingen beledigd, en tot toorn kunnen verwekt worden, tn dit mag wel befchouwd worden, als iet dat met het geweten overênkomst heeft (Analogie.) Doch dit is het geweten niet, naar de verklaring van onze Moralisten, en om welks wil fommigen een ingefchajpen denkbeeld van God beweerd hebben. Doch, alhoewel dit denkbeeld zoo min ingefchapen als /ii*XXlV de Kmfchadakn> STELLERS befchrijving ; Hoofd.  OVER HET GEWETEN. 63 als algemeen is, echter kan men altijd zeggen, dat het zelve, en door het zelve het geweten, in dc mensehlijke ziel natuurlijk gegrond is, en dat het tot de beftemmingen der menschlïjke natuur, bij eene volkomcner beichaving van dezelve, behoort. Want, het is even zoo zeker een gevolg van redelijke overdenkingen en belluiten, dat de mensch een onzichtbaar hoogst volmaakt Wezen voor zijnen Schepper en den Schepper der gantfehe wereld erkent, als dat hij het niet voor onverlchillig houdt, of zijne handelingen al of niet met den wil van dit Wezen overëenftemmen. De gronden van dat eerfte oordeel liggen thans buiten de grenzen van ons tegenwoordig onderzoek, en zijn ook de bekendfte. Maar de gronden van het laatste willen wij hier in overweging nemen. 1. ) Veele menfchén zijn reeds zoo gewoon, bij het denkbeeld van eenen Heer en overheid zich de verpligting tc denken tot gehoorzaamheid aan zijnen wil, en de noodzaaklijkheid, om zich aan hem behaaglijk te maken; dat zij geheel geene gronden nodig hebben, om den Godlijken wil als eene wet, en deszelfs overtreding zich als iet ftrafbaars , voor te Hellen; 'dat zij zich van geene zoodanige gronden bewust zijn, ja het voor onnatuurlijk houden, dat men 'er naar vragen zou. Maar, zoo ftaat het niet in alle gemoederen. 2. ) Door middel van naauwkcuriger ontwikkeling en verbinding van hunne denkbeelden, .Hellen anderen zich God voor als een zoodanig Wezen , het welk of om zijne heiligheid, dat is, het hem onmidlijk wezenlijk welbehagen in zedelijk goed, cn even zoo onmidlijk 111 zijn wezen gegrond mishagen aan zedelijk kwaad; of om zijne wijze goedheid, het kwaade ftraft en het goede beloont. Om die zijne heiligheid wille geloovcn fommigen, dat God al, wat kwaad is ftraffen, ja, zelfs de allerkleinfte misdaaden met oneindige, met eeuwige ftraffen, achtervolgen moet. Anderen, die flechts aan eene zoodanige ftraffende gerechtigheid gelooven, welke met de volmaaktfte goedheid beftaan kan, die de fom van het natuurlijk kwaad in de wereld niet vermeerdert, maar veel meer vermindert; zijn nogthans overtuigd, dat deugd en ondeugd aan het algoed, op het volmaaktst en wijst goed, Wezen ,  64 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN zen, niet onverfchillig kunnen zijn; dat hii veel meer uit wijze goedheid het kwaaie moet ftraffen, zoo dikwijls en zoo veel, als tot behoud dei- orde, welke de grootfte' lom van gelukzaligheid in de wereld vordert nodig is; het z,j allernaast om den geftraftwordendén zeiven te verbeteren, of om anderen van het kwaad af te ichrikkcn, of om, op de e'éne of andere wijze een grooter kwaad te verhinderen. En deze bepalen zich zeiven geepie daartoe, dat de mensch van zich zeiven niet kan weten , boe veele ftraffen uit dezen grond noodzaaklijk kunnen worden; en dat hii dus, bij het zondigen , telkens voor Godlijke ftraffen te duchten lieert, 3. ) Natuurlijk en redelijk is ook dc grond van de gewetensdrift, dat God, als het volmaaktfte en wijste Wezen altijd de beste kennis cn den besten wil heeft cn dat die geen dus zeker van de wetten der volmaaktheid afwijkt, cn zich zeiven benadeelt, die de Godlijke wetten ovcra-cedt; gcftcld ook, dat 'er geene bijzondere ftralfe voor deze overtreding gcfteld óf befchikt was. Zoo als, uit hoofde van dezen zelfden grond, dc grootfte tevredenheid en vertroosting uit de voorftelling ontftaan, dat wij de Godlijke voorichrilten hebben opgevolgd. 4. ) Eindelijk t kan ook dc drift van dankbaarheid zich met de gewetensdrift paaren, om den van deszelfs gronden tc worden". Het is voor een edel aandoenlijk gemoed hoogst onrustend, het mishagen van zijnen vriend en weldoener, van zijnen hesten vader, verdiend te hebben. Het voelt integendeel dc fterkfte drift in zich, om zijnen dank en'zijne liefde, door gehoorzaamheid jegens deszelfs wil, aan den dag te leggen; voornaamlijk, wanneer het zich te zwak kent, om dezen zijnen geliefden Vader, of weldaadigcn vriend te verhellen, om hem op eenige andere wijze, door Voor denzelven nuttige daaden, zijne dankbare liefde te bewijzen. Het is klaar, hoe deze algemeene gezindheden in God'sdiénltige aandoeningen overgaan, en op onze betrekking jegens God kunnen toegepast worden. Somtijds wel langs den weg van onduidelijke en al te menschlijke voorftellingcn van God; maar ook kan het door middel van zulke voorftellingcn geleideden , over welke het gezond verftahd zich niet behoeft tc  OVER mp GEWETEN1. 6$ tc fchaamèif, en die de waare Wijsgeerte niet kan wederleggen. Nadcmaal het geweten uit den denen of anderen van deze gronden, of uit allen te famen, het zij door middel van, eigen nadenken, of door middel van het onderwijs van anderen ontitaat, zoo kan beweerd wor- ' den, dat het iet natuurlijks en redelijks is. Vin de voornaam/Ie oorzalen der v erfche; denheid der menfchén, ten aanzien van het geweten. Maar deze gronden openbaren zich niet zoo noodzaaklijk, of zijn van de Natuur niet zoo Hipt bepaald, of 'er kan zeer groot onderfcheid bij de menfchén plaats vinden, met betrekking tot het geweten. Het moet ieder redelijk mensch de moeite waardig fchijnen, dat hij de oorzaaken van dit onderfcheid leere kennen, zij moeten, uit hoofde van de natuur des gewetens en van deszelfs grond, gevonden worden i.) In de voorftellingcn van God, zijnen wil, en deszelfs kracht yan verpligting. Elke godsdienffige dwaling kan derhalven ligtlijk fchadelijke s;evol°-en »* het geweten hebben; wanneer zij zich of tot de Denkbeelden van de zedelijke eigenfehappen van God cn zijnen wil uitftrekt; of de gronden aantast, waaröm deze wil verphgtend fchijnt. En men kan de voorftellingcn gemaklijk opfpooren, die, of door het opwekken van ongegronde vreeze voor de rust van het geweten, of, door valfchen troost, voor de gemoedhjkheid en liefde tot de deugd, fchadelijk zijn. 't Is waar, m zoo verre het zedelijk gevoel over het o-eheel nog meer gronden heeft, en niet alle voorftellingcn, die de gronden der handelingen zouden kunnen veranderen , in elk en ieder mensch wezenlijk tot dezelve, en in de regelrechte richting voortwerken, kan het toch wel zijn, dat godsdienstdwalingen, die, over het geheel befchouwd, voor het geweten en de deugd nadeehg fchijnen , m veele gemoederen geen nadeel aanrichten. Het komt hier ook tevens op de andere gronden aan. En deze zijn gelegen • *'} lxi ^ fie¥»Ee"' In den mensch hangt, even als in dc geheele wereld, alles op het naauwst famen; en VI.DEEL.MENGELST.NO. 2. E  66 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEW de invloed der krachten en dérzelver toeftanden op elkander is wederzijdsch. Dus beltemmen deze neigingen onderling en zoo verder deze en die wijzen van voorftelling, elkander wederzijdsch. Hoe groot ook de invloed van het geweten op de overige neigingen is zoo zeer echter hangt de gefteldheid van hetzelve van deze laatften af. En wel op meer dan ééne wijze Vooreerst in zoo verre de mensch gemeenlijk alles * en dus ook God, met zich zeiven vergelijkt; en deels mt gebrek van beter begrippen, deels* ook', ingevolge de Eigenheide , die zijner eigcnfchappcn , welke hem het meest bevallen , en het meest volmaaktheid fchijnen te wezen, aan God toefchrtift. Zoo ftelt de weekhartige zich God het ligst en liefst voor als de goedheid, en geheel of meerendeels zoo goedertieren, als.hi] zelve is; niet in ftaat, om aanhoudende liefkozingen en teder ootmoedige gebeden te wederftaan; onbekwaam, om te toornen en te ftraflen, wanneer hij een hart ziet, dat met alle zijne opbreken, met alle zijne ligtvaardigheid, in welke het God en zijne geboden vergeet, nogthans telkens, wanneerhet aan hem denkt, zoo vol is van dc warmfle aandoeningen van liefde en dank, jegens den goeden God. God weet, dat ik hem lief heb, dat ik bij alle mime overtredingen nooit opboudc, hem te beminnen • zi>n de uitdrukkingen, waar mede zulke, zich in hunne verheide aandoeningen hoofdzaaklijk behaa"-ende en wanneer mets hen in hunne zoete rust of in hunnen loop naar vergenoegen Hoort, jegens alle fchepzelen, harthjk welgezinde zielen zich bij hun eigen ge» weten , cn ook wel bij andere menfchén , openlijk rechtvaardigen. Het kan zijn, dat bij anderen dezelfde gezindheid een vooroordeel van ontvangen onderwijs is • eene aanmerking, die men bij elke dergelijke overweging onderftellen moet. Zeker foort van lieden, fchrijft een aanzienlijk Zedenleeraar, .zien God als eenen Heer aan, die, na dat de hofdienftcn verricht zijn, zijne bedienden wederom alle mooglijk vergenoegen vrij laat genieten (*). Zij houden zich alle1" dagen, op zekere tijden des jaars, in ftrenge tucht en angstig zorgvuldige aandachts-oefening. Maar vcrvolgends denken zii niet veel meer aan God en zijne geboden. Ge* (*) Zie miller , Kon Begrip der Chnst. Zedenietre. Bladz. z.  OVER HET GEWETEN. 6? Gelijke invloeden van neiging en zeden op de gewetens-gevoelens, vertoonen zich zelfs bij geheele volken. Een wraakgierig verwilderd volk, ftelt zich zijne goden hard en wreed voor; het gelooft, dat zij Hechts met bloed en opoffering der edelften onder het volk, dat hen beledigd heeft, kunnen verzoend worden. Om zijne goden te behaagen, bedrijft het nieuwe wreedheden, roeit geheele Natiën als zijne cn Gods vijanden uit, offert zijne jongelingen en maagden, neemt kinderen van de borst der zoogende moeder, om ze in het door den blikfem aangeftoken vuur te werpen. (*). De tweede wijze, op welke alle overige neigingen op het geweten invloed kunnen verkrijgen, is daar op gegrond, dat de menfchén altijd meer geneigd zijn, om iet aan te nemen, en 'er zich ligter van overreeden, wanneer het met hunne neigingen overëenftemt, dan wanneer het met dezelven zeer ftrijdig is. Dit is over het geheel bekend genoeg. Maar de gevolgen daar van gaan in de gefchiedenis van het geweten misfchien verder, dan men zich ooit verbeelden zou. Lieden van zekere Handen of zeden, fchijnen in den godsdienst de voorftellingen . van duivelen en eeuwige helfchc _ ftraffen juist uit dien zelfden grond te beminnen, uit welken zij die dranken voor de beste houden , die hun het meest in het hoofd ftijgen. Van de waarheid of valschheid dezer voorftellingen, wordt hier geheel niet gefproken. Eindelijk hebben de neigingen, die het karakter des mentenen over het geheel beftemmen, op het geweten ook in zoo verre invloed, als, naar dc gefteldheid en onderlinge betrekking derzelven, de driften van vreeze, verwondering, en dankbaarheid over het geheel meer of min gaande en werkzaam zijn; ernftige overwegingen duurzamer indruk maken, of ligter weder uitgedelgd worden, en dan ook nog de algemeene betrekking der neigingen, of meer tot vreeze of tot bewondering, of tot liefde aanfpoort. 3.) Dit leidt ons nu gemaklijk tot de aanmerking, dat ook het hgchaam tot de oorzaken behoort, door welken de bijzondere wijzigingen van het Geweten bewerkt worden. Want, gelijk de ziel over het geheel naar C*) Foyagts au Nord, Tom. V. p. 25. E 2  6S MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN naar alle haare vermogens, en derzelver werkingen, van het hgchaam heel zeer afhangt; zoo richten zich in het bijzonder de voorftellingen "van het inbceldinïsvermogcn dc oordeelen, die men over zich Sc» velt, en de fteeds daar van hoofdzaaklijk afhangliike oordcelen over de waarde van andere dingen, zodanig naar den toeftand des ligchaams, dat men tot dl treungfte aanmerkingen over de zwakheid van den menschhjken geest van dezen kant gebracht worden, en het verfchoonhjk kan vinden , wanneer fommigen door deze waarneming zoo ver gebracht zijn geworden Sr Z1J„Zr jiet, ligchaam Hechts als den tijran der Inh a4? d^,brioniyan alle k™ad hebben voorgcK r-JmV1}I £ d]t ^hriive, heb ik de droevfge gelegenheid, om deze zoo dikwijls ervaarene, zoo dikwijls getuigde afhanglijkheid des gewetens, en des oordeels over•zich zeiyen, cn de zedelijke 'waarde, bêvestigdgfefenl IifllilaIns' ™or *4™ oogen Door hypochondrisch of hijstcrisch lijden verzwakt, zonder drift, zonder kracht, om zijne gewoone bezigheden, zijne daaglijkfche pligten/ te verrichten , houdt dc zieke zich voor een onnut lid der maatfchappij , daar niets goeds aan is. Hoe zachter en ootmoediger zijne ziel is; des tc minder mag hij God, zijnen Schepper, befchuldigen, wegens deze zijne onvolmaaktheid. God is de volmaakte, geheel goedheid. Zonder eigen fchuld is geen fchepzcl zoo onvolmaakt. Zoo denkt hij; en nu onderzoekt hij dc binnenfte ichuilhoeken van zijn geheugen, daar eenc of andere bewustheid van cene feil bewaard is, een of ander aandenken aan eene niet geheel zuivere daad, of ook flechts van eene gedachten. Opgeitoten, worden zij hem dra eene aanleiding tot nieuwe benaauwdheid. Ihj kan ze zich nog niet met volkomen afkeer, zonder alle inmenging van welgevallen, voorftcllcn; deze ■zijne ongelukkige neigingen, deze zondige gedachten vervolgen hem zelfs in den droom. En hij - hoe opmerkzamer hij 'er op is — opmerkzaam , om ze te verfoeien en uit te roeien — des te levendiger maakt hij ze. Misfchien is hij zelfs zoo ongelukkig, van ze voor ingevingen van het magtis; boÓs wezen te liouden, tegen het welk de mensch te zwak is Hij neemt zijnen toevlucht tot het gebed. Maar ook daar toe  OVER HET GEWETEN. 6'j toe heeft hij geene hellerheid, geene opwekking, geene verzameling van gedachten genoeg. Hij houdt zich van God verworpen. Tot het leven rekent hij zich ongefchikt, en de dood is hem vreeslijk. Laat de Geneesheer aan het ligchaam zijne krachten wedergeven, het zelve zuiveren cn verfterken; en de rust van het geweten is herftelcL Maar hoe ras vervliegen dan ook niet heel dikwijls die geloften, die in de ziekte gedaan waren; wanneer in het ligchaam alles weder zijnen loop heeft? Hoe fchielijk zijn de boetredenen van het geweten dan niet vergeten cn vervlogen, die zoo diepen indruk fcheenen te maken op het bed in den flapelozen middernacht ? Hoe fchielijk verdooven dan niet weder hoogmoed en Ldelhcid, en wellust en hebzucht, de ftem van het geweten! 4.) Eindelijk komen ook de uitwendige omftandighcden en lotgevallen te voorfchijn; wanneer men de oorzaken der verfcheidenheden in bet geweten dieper naarfpoort. Want, om den invloed niet te gewagen, dien zij, door middel van andere door haar gevormde neigingen, hebben kunnen, men behoeft Hechts te overweegen, dat gewoonlijk ieder mensch de wereld, en gevolglijk ook God en de Voorzienigheid, het meest naar zijn eigen ftandpunt en lot jn de wereld beoordeelt, dat dezelvcn hoofd - oorzaken zijn van meet vreeslijke of van meer vrolijke, ophelderende voordellen in het gemoed; aan ernftige gepeinzen, en zedelijke onderzoekingen in 't gemeen, en aan de voorftellingen der vreeslijke dingen, gelijk men ze noemt, dood, oordcel, cn eeuwigheid, meermalen toegang geven , of die in den weg ftaan. Alhoewel de Hélling in het algemeen te veel gewaagd is, dat de vrees voor onbekende fchrikbarende natuurgebeurenisfen, onweders, aardbevingen , overftroomingen, en wie weet wat al ijslijke veranderingen meer, de goden gefchapen, godsdienst en gewetens-bewegingen het eerst in de menfchén voortgebracht hebben; nogthans leert het de daaglijkfche ondervinding ten overvloede, hoe het 'er. geheel anders uitziet in het geweten van veele menfchén, naarmate het hun wel of kwalijk gaat- en naarmate, fomtijds ook in den letterlijken zin,'hün zwaare onweerswolken boven het hoofd zweeven , E 3 of  ?0 MENSCHKUNDIGE AANMERK. OVER HET GEWETEN. SLlte.n(*h)!ller ZonnefchiJn hunnen gezichtkreirs beNaar de voorgaande ontwikkelingen behoeft naauwhjks aangemerkt te worden, waaröm in de uuren des naderenden doods, de toneelen en bedrijven in he? • geweten zoo zeer veranderen, bij verre het grootfte getal der menfchén. Het ligchaam, belang, en «ezicht kreits zijn veranderd. ö' öezicM" Maar hier omtrent kan men nog onderzoek doen zpo dikwijls anders luidt, dan te voorat? De ondervinding leert, dat het achtervolgend oordeel op tweederleië wijze, van het vooraKide kan afwijken Somtijds verschijnt iet als verwerpen f het geen goed genoemd was, eer het gedaan werdt' Somtijds wordt gerechtvaardigd, het geen te vooren veroordeeld was. In het eerfte'geval "is dc gewoon" oorzaak der verandering van het "oordeel dc me Jideïe nf o J Zia' n,adat dc hartstocht uitgewerkt heeft. De Rede beftraalt weder de voorwerpen ; en zij veJ: fchimen weder in haare waare gedaante. Somtijds is de voldoening der hartstocht beneden de verwachting gebleven; zoo dat gemelijkheid cn korzclhcid de ziel zoo veel hgter innemen, en voor lusteloze voorftellen den toegang openen kan. In het tweede geval is de voldane hartstocht of de zelfslicfde in 't gemeen fterk genoeg, om de haar meer aangename voorftellingen te verwekken, en de onaangename denkbeelden tc Snderdrukken De zaak der onfehuld wordt opgegevenmen zoekt die te verdedigen, die men aangevat heeft • en het famenftel op te fchikken, dat men eens, al was' net dan ook uit overijling, gevolgd is. (Het Vervolg en Slot in 't volgende Nommer.j O Doch het komt hier alszins op het geheele karakter van den mensch aan. Daar zijn gevoelige dankbare zielen, welker geweten door onverwachte blijken van Godlijke goedheid meer geroerd, en die daar door fterker tot God getrokken wordt, dan door treurgevallen gefchioden kan. KOR-  korte levensber. van den kardinaal ximenes. ~f horte levensberichten van den kardinaal ximenes. | (Vervolg van Bladz. 36.) Tn het jaar 1504, ftierf de Koningin isabella, en benoemde ximenes tot Executeur van haar testament, dat zonder twijfel naar zijnen raad was opgefteld. Zij liet eene dochter, johanna, na, die met philips, Aartshertog van Oostenrijk, gehuwd was. Deze erfde het Koningrijk Kastilie, en aan haar behoorde de regeering, na haar moeders dood, doch dewijl zij onnozel was, en philips , die zich met haar in de Nederlanden bevond, weinig zucht voor de Spanjaarden in het gemeen, en inzonderheid voor zijne gemalin , betoonde , hadt isabella haren gemaal ferdi.nan», Koning van Arragon, tot Regent benoemd. Doch de grooten van het rijk hadden weinig zin aan den Koning, en riepen den Aartshertog philips tot rekenfchap, zoo dat deze laatfte met al zijn hart wenschte, dat de Koning naar zijn eigen Koningrijk weer mogt keren. Maar deze oordeelde zich, uit' kracht van het testament van zijne gemalin, gerechtigd, om de regecring in handen te houden, dus floot de Aartshertog een verbond met Vrankrijk, om met vereenigde kracht dien Regent uit Kastiliën te verdrijven. Phjlips hadt twee gezanten naar Scgovia gezonden, daar het Hof op dien tijd was, om alle de Happen van den Kastiliaan te befpieden, en de grooten des rijks nog meer tegen hem op te hitten. • ln deze moeilijke omftandigheden, toonde ximenes, wat een kloek en ilandvastig man op kleine geesten vermag. Eer de gezanten, die dagelijks met de gr,-,oten onderhandelingen hielden, of de 'Koning zelf daar om dagt, verfcheen ximenes te Segovia, in een Be* meen huis, en liet zoo terftoud de gezanten opëisfchen, om zonder uitftel bij hem tc komen, daar hik hun zaken van groot gewigt te zeggen hadt. De gezanten waren van voornemen, om met eenige Grooten te middagmalen, en antwoordden, dat zij hem na het eten zouden opwachten. Maar ximenes liet hun weelzeggen , dat zij aanftonds te komen hadden, daar de E 4 zaak  ** korte levensberichten zaak niet een oogenblik uitftel leed. Zij gevoelden in eens al het gewigt van den man, met wie,, zi'te doen hadden, en zij gehoorzaamden, fchoon zij niet van hem afhingen. Hij fprak met zoo veel wLefd en kracht, over de onrustige lieden, die den Aartsher tog tegen zijnen Schoonvader ophitften, en fchilderde hun de onrechtvaardigheid van deszelfs wantrouwen tegen hem zoo leevendig af, dat het hun van harten ipeet, dat z,j_ zich met de grooten hadden ingelaten Toen nam hij nog eenen veel ernftjger toon aan en zeide hun, dat zij aanftonds eenen Kouricr aan hunnen Heer zouden afzenden, om hem te doen weten dat zo h,j met de gezanten van den Koning, die hij had gevangen gezet, aanftonds losliet, cn zich met zijnen Schoonvader, verdroeg, hij en zijne patS otschgezmde vrienden zich met denzelven verbinden en magtig genoeg wezen zouden, om hem den ihgane in Spanje te fluiten. De Aartshertog werd door deze harde taal van ximenes bewogen, om het'Regent, fchap althans tot dat hij zelf in Spanje zou Wezen aangekomen, in dc handen van ferdinand te laten In het jaar 1506, kwam philips met zijne onnozele gemalin joiianna in [Spanjen , en nam de regeering zelf 111 handente gelijk met den tijtel van Koning! Doch hij het zich van zijnen eerfteri Minister, don manuel, een gezwooren vijand van ferdinand en van den Aartsbisfchop, in alle zaken beftuuren Deze maakte zich en zijnen Heer, door zijne trotsheid en moedwilligheid, bij groot en klein gehaat, zonder dat iemand iet tegen hem wagen durfde. Ximenes alleen nam het befiuit, om hem bij de eerfte gelegenheid ten val te brengen. Deze gelegenheid werdt geboren, toen dezelve ondernam, de ïnposten op de zijde van Granada die uit hooide van het testament van de Koningin', den Koning ferdinand behoorden, in pacht te geven Het pacht-contract , dat door Koning philips ondertekend was, kwam ximenes in handen. Hij verfcheurde het en ging recht toe naar den Koning, om de onbefchaamdheid van den man, die hem tot zulk openbaar onrecht verleidde, aan te klagen. Dit deedt hij met zulken nadruk, en hij fchilderde hem het gevaar om de genegenheid van zijne Onderdanen, door de onbezonnen raadllagen van zijnen Minister, te verliezen, ■zoo  van den kardinaal ximenes. 73 zoo levendig af, dat de Koning om.vergeving bad, cn van dat oogenblik af, niets zonder zijn goedvinden ondernam. Philips ftierf nog in het zelfde jaar , toen zijn Zoon, de Aartshertog karel, nog een kind, en zijne onnozele vrouw van haren tweeden Zoon ferdinand zwanger was. 'Er moest derhalven een nieuw Regent wezen, Naar den gewoonen loop der zaken, hadt de keus op Koning ferdinand moeten vallen. Maar de Rijksgrooten haatten hem, en daar niemand onder hen eenen anderen zoo veel magt toevertrouwde, viel de keus op ximenes , van wiens trouwe en onbaatzuchtigheid izij zoo wel verzekerd waren, als zij zijne geftrengheid vreesden. Doch het fchijnt, dat hij deze waardigheid alleen aangenomen heeft, om dezelve hoe eer hoe liever aan Koning ferdinx\nd toe te voegen. Nu meende de Adel alles ongeftraft te- kunnen doen, want zij oordeelden den nieuwen Regent niet gefchikt of magtig genoeg, om bun tegen te ftaan. Maar ximenes richtte ftraks , door eenen Venctiaan, Vianelli, een Regiment Soldaten op, vermeerderde de koninglijke lijfwacht, en oefende dezelve dagelijks in den wapenhandel, om in den nood allen oproer te bedwingen. Met deze en andere Koninglijke troepen, die in de Steden in bezetting lagen, verijdelde hij de opllandcn, die hier en daar broeiden, en dwong hij elk tot onderhouding der wetten. Eindelijk kwam Koning ferdinand, 1507, uit zijn koningrijk Napels terug. Ximenes gaf hem het Regentfehap over, waartoe hem onderwijl zijne dochter benoemd hadt. Daar tegen zette de Koning den Aartsbisfchop den Kardinaals hoed op, dien hij hem bij Paus julius II bezorgd hadt, en maakte hem hoofd van de Inquifitie in Spanje. Sedert ximenes Op den Aartsbisfchoplijken froel van Toledo zat, gaf hij zich alle moeite, om tusfehen de Koningen van Spanje, Portugaal cn Engeland een verbond tegen de Mahometaanen tot ftand te brengen, om aan deze ongcloovigen, met dc wapenen, het heilig land te ontnemen. Hij hadt het plan van den fcheepstogt en van alles , wat daar toe nodig was, zoo uitvoerig ontworpen, en alles zoo zeer, overeenkomftig met de plaatzen, perfoonen en krijgsregels, uitgedacht en in orde gefchikt, als of hij zijn geheele E 5 Ie-  ?* KORTE LEVENSBERICHTE!» leven aan het Zeewezen bedeed hadt Zilfii a* i h pen in Zee en alle moceliikf.Zelfs de kI,Paangemerkt. A^^SSf^Ja^A^ dMr C lips in Spanje, en de tSn^^?i n ert0g PHI" II. en l odewijk XII. ZïSKjiSS ^US de dit ontwerp. ° Van Vrank"jk, verijdet Ximenes bepaalde derhalvpn u ongeloovigen te fchadeii tot rfrJ"e beSeerte' om de daar de krachten vaTspanfeït^l^ Africa' toe werdt hij , door deProoverS toereikten- Daarder rooffchepen, die de SE verwoestingen dagelijks lijden moesten £dmS tl °P de kusten bovengenoemde vJ^tS^^T^ ^ vens en vaste plaatzen op de Afrik^nrf ï ^ naauwkeurig kende, raadde hem '• *£ f kusten eerst te^eii Minrnm t~i ■' Zljne ondernem mg gen Oran , een der fffij ™™lgends te- •Hellen. Maar hoe zeer X v, ■ \ 111 1 werk te brandde, om dezen JLd e Sïf1 !ïï ïfette groote zwarigheden vïdc züSdL» S hlJ f.00 het aan geld onthni nl ,zlJde des Konings , dien wei " aad lcedt over. 't Was ook ten deele wraa dien dV f eC"S nam omdat hij zijn verzoek om Set Aar sbisdo^"1"5 loledo, aan zijnen natuurlijken ZoonSol TJ™ d'arragon, tegen het Aartsbisdom van sSue^Ttf te liaan, niet inwilligde. aïguepza at . Terwijl-hij van begeerte brandde, om het Christen dom m Afnca te verbreiden, beeinff P nm Ljllisren" daad, die de Kroon van Spanje onS^S^fl hadt lodewijk XII, van Vrankrijk, en SenTond. genoot johan d'albret , Kónina van \C tijdelijke belangen van 'h^iSa^S^SiS Hierop matigde zich ferdinand het recht Sn om dë Staten van den zwakftcn dezer twee Koning onver moed aan te vallen, en te veroveren i'Zf, / , hem geen leed hadt aangedaan. Zo m'eif'S „la'wat ximenes vermogt als hi ernftig voornam eeni ? zaal door te zetten, dan moet geen gebrek aan nfoed of kragt, maar. het algemeen vooroordeel van kvSij-be grepen Relig,e_de reden geweest zijn, dat hij3Re gent hier in met belette. ' In het jaar 1516, ftierf Koning ferdinand, en liet met goedvinden van zijnen Raad, ximenes ' ïs Re' gent achter, zoo lang z jn Kleinzoon rf™/ • 1 • de Nederlanden ophield. fchap zwaarer en gevaarlijker, dan dit. Karel die" toen 16 jaren oud was, liet zich door de Nederlanders bellieren , die op dezelfde wijze in Spanje heer' fchen wilden, en aldaar oenen Herken amhinfL, T grooten hadden Dezen, die van SÜg^lSf uit dankbaarheid voor bcwezeue dienuen tegen ren,  van den kardinaal ximenes. 77 fen, met vele vrijheden begiftigd waren, die door isabelle en ferdinand zeer ingekort en vernederd waren , Haken nu , onder eenen vreemden Koning, het hoofd wederom op , en verzwaarden de lasten van hunne Vasfalen. Maar 't geen dit gevaar zeer vermeerderde , Was de ledige fchatkamer. Des niet te min nam ximenes het Regentfchap aan, en hij vondt middel, om al de zwarigheden te overwinnen. Wat de Grooten betreft, hij hield hen in toom, door bezoldigde kondfchappers, die hij in hunne huizen en op hunne landgoederen hadt, en die hem alle hunne bewegingen overbriefden. Hier door kon hij hunne verdagte bijè'enkomften en verbindtenisfen bij tijds' uit een krijgen, en verftoren. Door deze waakzaamheid, waar mede hij alle flappen van den Adel beloerde , en eiken onrustigen onverwacht ftrafte , kreeg hij het vertrouwen van den Aartshertog , waarin hij nog zoo veel te meer bevestigd werd , daar hij, in weerwil van den Adel, den zeiven, door geheel Spanje,voor Koning liet uitroepen. Doch hierdoor werden de Grooten zoo zeer tegen hem verbitterd, dat zij zijn Regentfchap begonnen in twijfel te trekken. Zij zonden derhalven afgevaardigden aan hem, om hem te vragen , uit hoofde van welke magt hij dus met hun handelde ? dat ferdinand , die zelfs niet meer dan Regent geweest was, hem hadt aangefteld, en dat de brieven , waarin karel hem als Stadhouder erkend hadde , alleen brieven van complimenten waren. De Kardinaal antwoordde alleen, dat zij den volgenden dag zouden wederkomen. Toen zij kwamen , bragt hij hen , in eenen tooren, daar hij zijne fchatten bewaarde, en hij toonde hen, door een vcnfter, 2000 man in flagörde , met groote veldftukken, die hij liet affteken, en zeide : ,, Dit is de magt die „ ik hebbe. Met deze zal ik Spanje regeren, tot de „ komst van den Koning." Hij zondt, vervolgends, den eenen kourier na den anderen, naar Vlaanderen, en badt den Koning ten fterkften, om hem met volle magt in forma te voorzien. Toen de Koning hem dit verzoek aftloeg, en hij zich overgelaten zag aan zijne eigene kragten , die tegen den geheelen Adel niet opmogten, vondt zijn vruchtbaar vernuft een middel uit, dat niet Hechts in het tegenwoordig gevaar hem, maar ook  78 • korte levensberichten . tr0kï?Cn—'li1ng' iH alIe dcr§'cliike gevallen, nutten konde. I ij richtte, met 's Konings verlof, in alle fte den des Rijks eene Militie op, °die uit vc h bbende" ingezetenen beftondt, cn befchonk zc met voorrechten en eeretekens, zoo dat zich elk tot eere rekendedaar toe tc behooren. Zij werden, op alle Zon- en Feest" dagen, ,n de wapenen geoefend, en moesten klaar zijn om, op den eerden wenk, den Koning enS rechten te befchermen. Daar de burgers zelde.i vrienden van den Adel zijn, was dit hulpmiddel zee"'". Ichikt, om deze laatftcn in toom te houden lcrwijl hij aldus voor de inwendige rust zorgde vergat hij met tegen vreemde vijanden te waken De beroemde roover barberossa deedt veel fchade o'u de kusten , en de Koning van Navarre zogt zijn Koningrijk weder te veroveren. Tegen den zeerover zond hij de Spaanfche Vloot, d.e met twintig Galeien vermeerderd was. Ihj hadt de zeehavens, die tot het gebruik al te zeer aangeflijkt waren, laten uitdiepen, en hij vernielde in ce nen zeeflag vijf Roofgaleiën. Even zoo veel voorfpoed Indr hij tegen den ongelukkigen Koning van Navarre Hii dreef hem op nieuw uit zijne Staten , en krees het grootfte deel van zijn volk gevangen. Hij hadt dit aan de bekwaamheid van ferdinand vilalva, dien hii boven veel andere lieden van hooger rang het Z' bied van het leger gegeven hadt*, te danken, cn om dc Navarreezen , die zeer aan bunnen Koninê eehWr waren alle kragt te ontnemen , liet hij hunne vestingen Hechten. 1 v" ■ Ondertusfchcn vergat hij de arme Indianen niet die van de Spanjaarden wrccdelijk mishandeld werden Deze meenden, dat de Indianen hun , door het recht der wapenen, zoo volftrekt toekwamen, dat zii alles met hun doeu konden, wat zij wilden. Daar was noch regt noch befcherming voor dezelve. Zij werden er ger dan lastdieren gehandeld. Want alhoewel hun de" natuur zwakke lichamen gegeven hadt, werden zij in de Goudmijnen, tot zoo zwaren arbeid gebruikt dat zij 'er fpoedig onder bleven liggen. Tegen dit kwaad zond xijienes gevolmagtigdcn naar Hispaniola ' De Koninglijkc Pvaad in Vlaanderen meende dit onheil best te verbeteren, door het zenden van 400 of 500 Negers , die veel fterker cn tot zwaarer arbeid gelchikt zijn, naar dat eiland te zenden. Dit gefchied- de  tan den kardinaal ximenes. 79' it tegen den raad van den Kardinaal. Het gevolg, dat ximenes voorzien hadt, gebeurde na weinig jaren met de daad. De Negers Houden op, in het afwezen van den Admiraal, zouden al de Spanjaarden vermoord hebben , zo niet de officiers en weinig ruiters hun wederftand geboden hadden, tot dat de Admiraal met zijne troepen terug kwam. Hoe gierig ook Koning ferdinand geweest was, was 'er na zijnen dood, niets van eenig belang in zijne fchatkist. Ximenes deedt derhalven alles, om de Finantiën van 't Rijk in orde te brengen, en te verbeteren , en de bronnen van onnodige uitgaven te floppen. Dus verzamelde hij in kort groote fchatten, die hij evenwel, tot zijn verdriet, cn dat van de Natie, naar Vlaanderen zenden moest , waar zij voor het grootfle deel in den buidel van eigenbatige gunstelingen wegzonken. Eindelijk kreeg hij in 1716 van den Koning dc formeele bevestiging in het Regentfchap. Hij hadt ze nu ook meer dan ooit van noden. Den Spanjaarden viel het afwezen van den Koning ondraaglijk. Men morde openlijk, dat het Hof te Brusfel de Spaanfche Kerkelijke beneficiën, Bisdommen , en Eereposten, aan de meestbiedenden verkogten , en ongemeten fommen uit Spanje trok. De Grooten verdubbelden hunne klagten, over de flrengheid van den Regent. Men Hrooide fmaadfchriften tegen hem uit, waarin hij befchuldigd werdt, dat hij den Vlamingen het geld zond, om de verlenging van zijn Regentfchap te bewerken. Dc volken liepen bij een, en zonden volmagten aan den Koninglijken Raad, met verzoek, om eene algemeene vergadering van de geheele Natie, waarin over de middelen, om de Nationale Wetten in Hand te houden, de gierigheid der Vlamingen te beteugelen, en het verkopen van Ambten en Eereposten te verhinderen, zou gehandeld worden. Tegen eenen zoo billijken eisch kon zich de Kardinaal niet verzetten. Doch hij ontweek het, door deze vergadering zoo verre te verfchuiven, dat hij hoopte, dat de Koning zelf zou wezen aangekomen. Toen de Adel het ongenoegen van de Natie tegen den Koning en den Regent zag, waagden eenige van de grootfte huizen, bij voorbeeld: mendoca, alba, urecua, den Regent het hoofd te bieden /en tot verdediging  ?° korte levensberichten i^^h^^'^' dc w^e»c" op te vati len. uocli de kardinaal vernederde hen zoo ,L ,t* gb» toten n,„es,e„, da, „ij « S^metto'dotï h,j middagmaalde, werdt hij met eenen vïlchi veïe ven met die uitwerking, dat hem vaak het bloed van V0°rddr0ng.' £" dat hJi Ondcrtusfchen landde dc Koning in Asturien wer» waard hi. door eenen >rm gedreeven w™^ nes was daar zoo bh over, dat zijne krachten ichenen te vernieuwen. Maar zoo zeer hij wenschte den IZS? \nnm? V°01; Zlj"uen d00d tc zic»> *oo zeer deden de Vlamingen hun best, om hem van het verbhif van den Kardmaa verwijderd te houden. De Artfen gaven hun naauwkeurig bericht5 van de onhandigheden van zijne krankheid, en verzekerden hun, dat hij met lang meer kon leven. Zij bereikten, ook hun oogmerk, om alle mondgefprek , tusfehen dezen verëercnswaard.gen man en den Koning, tc verhinderen, want de Kardinaal fterf te Roa, wervvaards hij zich om de zuivere lucht begeven hadt, zonder den Koning, aan wiens belang lnj zich geheel hadt opgeofferd, gezien te hebben. Dit zou nog m den Koning te oiltlchuldigen wezenmaar dat hij hem, op het aanhitzen van zijne hongerige Vlamingen, door eenen brief, die hem s daags voor zijn dood in handen kwam, onder voorwendzel van zijne hooge jaren, van zijnen eerepost afzette , en hem m zijn Aartsbisdom te rug'e zond flrckt karel tot eeuwige fchandc. Hij ftierf 107 in zijn een- en tachtigfte jaar, cn werdt van alle menichen, die orde en recht beminnen , oprechteliik beweend. J Hij was van een edel en eerwaardig aanzien; groot en  VAN DEN KARDINAAL XIMENESw tl cn fterk. Hij hadt een langachtig aangezicht, cn een Arends - neus, met kleine en een weinig diepl'ggende oogen, vol levendig vuur. Zijn breed voorhoofd was zelfs in zijne hooge jaren zonder rimpels. Toen men veele jaren na zijnen dood zijn graf opende,vondt men zijnen fchcdel nog geheel. Hij was in alie opzichten een voorbeeld van een Aartsbisfchop cn Staatsdienaar. Zo men let op dc menigvuldige vakken van geestlijke en wereldlijke bemocijingen, waar meê hij zich tcffens bezig hieldt; zijne vruchtbaarheid in het uitvinden van de beste middelen; zijne ftandvastigheid in derzelver uitvoering; zijne onverfchrokkcnheid cn zijne geruste bedaardheid onder gevaarlijke vijanden, die op alle zijne daden een oplettend oog hadden, en zonder ophouden aan zijnen val werkten: zoo kan men niet lochenen, dat hij onder de grootfte geesten, die ooit geleefd hebben, eene plaats verdient. anecdoïe van het russische hof. Geduurende het Regentfchap van Prinfcs anna,moeder van den on gelukkigen ivan III, werdt Prinfes elisabetii beftuurd door den raad Van lestoc , zij verfcheen zeldzaam ten hove, maar gaf zig alle moeite, om de genegenheid der Gardes tc winnen, voornaamlijk door over derzelvcr kinderen als doopgetuige te Haan , en bij die gelegenheden veele en kostbaare prefentcn uit te delen. Men merkte dit ten hove wel op, maar in plaats, dat dit agterdogt zoude verwekt hebben, werdt het veel eer een onderwerp van befpotting. Het ontfnapte echter het al doordringend oog van osterman niet: en , met wat behendigheid, cn voorzigtigheid, elisabeth zijne fpionnen ook te leur ftclde, konde zij echter niet verhoeden, dat hij haar als eene magtige vijandin befchouwde, die hij moest vernederen. Hierom trachtte hij te weeg te brengen, dat zij in een klooster geplaatst wierd, om aldus Prinfes anna als Mede-Keizerin en baar zoontjen ivan op den Troon te plaatzcn, maar dit plan werdt verijdeld dooide onëenighcden onder de Ministers en door de oniigtzaamheid en het vertrouwen der Regentesfe. Dit vi. deel. mengelst. no. 2. F blind  82 ANECDOTE van HET RUSSISCHE HOF. blind vertrouwen was zoo emnr An* ■• u nigniaal ook gewaarfchouwd ,ö wegen 1 ïin i°ke 00"' merken van elisabeth, echter ^eenc ,ln „V; door de befchuldigden aan den pijnbank over te geven , en afknottingc van leden, waarvan de menschheid gruwt. Niettegenftaandc dc groote diensten door lestoc aan haar bcweezen, en de herhaalde plegtige verzekeringen, dat hij nooit haar' vriendfehap verbeuren zoude, offerde zij hem echter in 1713, aan zijne vijanden op, bij werdt valschlijk van hoogverraad befchuldigd, zijne fchatten verbeurd verklaard, en bij met zijne Huisvrouw in ballingfebap gezonden — hij hadt zijne fouten, maar ook groote bekwaamheden en goede hoedanigheden, over 't algemeen moet men hem dc voorrang gceven boven alle zijne voorganger.en, in de gunst der Rusfifche Monarchen. Na dat elisabeth den Troon beklommen hadt , werdt zij door haar Ministers overgehaald, een opvolger te benoemen: zij verkoos dërhalven ciiarles peter ulrich, Hertog van Slecswijk en Holftein, Zoon van haar Vaders Zuster anna, welke naar Rusland genodigd zijnde, den vastgeftelden godsdienst des Lands omhelsde , en den naam van peter federowitx aannam. De Keizerin decdt hem als waaifchijnehjken Erfgenaam van den Troon, op den 7 November 1742. uitroepen. , Veel moeite heeft men aangewend-, om het publiek wijs te maken , dat het dezen Prins aan natuurlijke bekwaamheden ontbrak , en dat hij van alle werkzaamheid een afkeer hadt ; doch onze Auteur houd het tegenövcrgeftcldc ftaande , cn merkt aan , dat hij een groot en verftandig Vorst hadt kunnen zijn, indien men in Rusland zoo veel zorge hadt gedragen om zijn opvoeding te volmaken, als men in Holftein begonnen hadt, om de gronden daar toe te leggen: Maar de Graaf erummer wierd hem ontnomen , benevens alle de Leermeesters, welke goede grondbeginzelcn , cn nuttige kennis in hem gelegd hadden , en hij werdt overgeiaaten aan tschoglokoff, en anderen, wier onkunde "hij verachte , en wier gedrag hem een • F 4 te-  anecdote van het russische i]0p. tegenzin in alle ftudign inboezemde rv tt ,• heten geene gelegenheid verloorenTa'n Ho^hhgen met haat en naijver tegen hem in tl' °m ew^bth reikten hunne oogmerk™ n zoo r d^'V ™ be' Hand zeer verdrietig en onwS Z!' ,,cni ziK wonder was het daS^^^, Gein geen eenen verftandigen vr£nH L f, J s 1 nns » die en gedrag te rege en rirh n • ' 0111 geest fchnldig Inaaktfrte'meer ^2 £ hij door hun, dieT^^X^e/T^" ■ dreven wierd, met het verfo n; i ' CJ, :lIs toe gegedrag aan eosaSthttn 3 te°^n°m 4» jvnvoerer van dit ondeug nd complot f?£ P'00te her bestuscheff, welkeTin 'rT£ ' Wa? de kan«viel: gelijk dan ook onder a„c S'/" 0Iïge«^e fchuldigingen , deze zamCnzweS , " V-n-bevonnis is te last gelegd gewon en§ Fr * " m zi->n genoeg geftraft voor de? kS^SetetfanHel^™ Wcrdt aangedaan, door haar ontrusfgemoed ï§ ^ Neef haren kwaden achterdógt^^^^/? 8'cvolg van dat haar geest en gczSndhdd' 'e,doooX'g> den, zoo dat z j waarlijk elenrhV „" °»"teld wierloop van vrees alh m ?Jn ^? ee" overVervloekt is hij, •foee£b^£2»iJ™mSida uit: razamoffski , wdle"££ KM ^" Gfatf fij f If in t openbaar Ö'tóïïfJ^ *ƒ" heid gaf. Men gelooide ook in ' J ' 8:TS'enHeeren tarracanoff, cn de pÏinfes ËiCn' dat de waarlijk dc kinderen van \Ssl^ «* , ge Dame was na Italië,, geweeken c . w„ if' Jaar 1770, door Graaf ortoff fl' ,rdt ln het kikt onder voorgeven^ van'een ver^ van 't fchip van Admiraal' r l 5 Z°Ck aan boord mede n^RuslandT™^0^^ d°-Cn' wikc haar gefield is, zedertvvïlke £=idr7en v.^Jlln Sc^ngenis nomen heeft. — De Srh V J V V*" hxiar mets verzaak, bevestigd S!»S,S«^A^* iS ^ (*) KeiLin ^^TS?^&*£5fc (*) De thans Regcerende namelijk, k bew*  ANECDOTE VAN HET RUSSISCHE HOF. 89 heid te brengen, en om tusfchen twee officieren het Apartement op- en neder te wandelen ; zonder een woord te mogen fprekep, waar na hare Majefteit wegging, en deze ongelukkige na de gevangenis gevoerd wierd. liet gedrag van peter III duidde, na het beklimmen van den Troon, ten minden een menschlicvcnd en goedaartig gedrag aan: hij fchafte de geheime kancelcrij af, welke, onder elisabeth , het allerönrechtvaardigst en drukkendst Hof geweest was: hij verloste de Rusiifche Adel van ftrenge militaire dienden , waar onder zij, zoo wel als de landlieden, zoo lang gezucht hadden. Deze daden gepaart met zijne geipraakzaamheid en bereidwilligheid om ieders verzoeken, die hem aangeboden werden, te hooren, maakten hem ongemeen bij 't volk geliefd. Een zijner eerde maatregelen was, in vrijheid tc doen dellen, die door de Vorige Regeeringe gevangen waren , en de bannelingen terug te roepen: waar door men zegt, dat hij zeventien duizend menfchén, aan hunne vrienden en genachten wedergaf: onder deze was ook biron, welken hij tot Hertog van Coerland verhief: met één woord, in zijne korte Regeering toonde hij zich vrij van hoofdigheid of verkeerdheid: was altijd gereed raad te ontvangen, en gedroeg zich als een Vader over zijne Ondcrdaanen. Omtrent veertien dagen , nadat peter den Troon beklommen hadt, befloot hij ivan III te bezoeken, welke, in 't Kasteel Schlusfelburgh, op een eiland in 't Meir Ladoga, gevangen gebonden wierd. De Keizer was verzcld door dc Barons korff en sternbergh, met nog twee Edellieden. Zij vonden den ongelukkigen Prins in een allernaarde donkere gevangenis, die door geen zonncftraal kon verlicht worden, bijna zonder klederen om hem te dekken , en die nog van 't flegtfte zoort. In een hemd van pakdoek voor den zomer, cn een fchaapenvagten-pcls voor den winter, hier in beftond zijne geheele klecrkamer. Ivan wierp zich aan de voeten van den Kérzer, en fprak : ,, Ik zal u „ Sire! met geen lastige verzoeken ophouden, menige jaa„ ren heb ik in dit donker hol verfleeten, alles wat ik „ fineek, is nu en dan een vrijer lugt te mogen incide„ men" Dit toneel decdt peter zeer aan, hij verhief hem van den grond , met verzekering, dat hij al zijn F 5 ver-  9* ANECDOTE VAN HET RUSSISCHE HOF. vermogen zoude aanwenden, om ziin KinVn *<. ffie„: Toen vroeg hij hem'na ^fi^ „ draag ik geen Abga^miS^^ ^ „ tijd, dat ik die voelen kcï 2, l " den „ die van mijne ouders vermengde t if™S ?" „troost gehad hebbe, die bij mij te mog^ben * „ Te d,er tijd was mijn grootfte inert, te zien w t „ z,j leden van de onmenselijkheid van fomSê Of „ ficieren, die ons van den'eenen nó ' S, kerker ijeepten.» Hier vief he^e'^ ^«g gij die Officieren niet noemen V — Neen ^ „ verlangden geenzins die te kennenV wrf omwektn „ hun gezicht, zoo veel als mogelijk wa cn {lh „ ten God wanneer deze monsters door ,, u „ mcnschlijkeii afgelost wierden: maar nooit zal vei " ff nffi .vnendeli3kheid en het medelijden van „ éénen Officier aan wiens bewaaring wij toebetrouwd „ waren, wij achteden hem en wf beichrddei S „ verlies, toen hij ons vcrlaaten moest." 1Tent «K den naam van dien waardigen man? vroeg peter &j „Ja Sire! zijn naam was korff :" De goede Baron was zoo aangedaan, over deze erkentenis dit hU fmkte en met fpreken kon. Peter wee le' en ve? k°n J°0rp-,Ceu-g? inblikken, om zich te herel en" ben der Edelheden vroeg toen aan ivan, hoe ïifdÏÏr gekomen was? De Prins antwoordde, eeSge fielten hn wist met door wiens bevel, hadden hem aan S ouderen ontrukt, wier noodlot hem onbekend was dat daarna een monnik ondernomen had, hem nïir Diutschland te brengen, maar dat hij te Smolmsk ontdekt wierd dat zijn verlosfer metJ ketenen beladen en hij m dezen zoo akcligen kerker gelmeeten W Peter terug komende was door den Slotvoogd ve l zeld wiens zorge hij den Prins aanbeval, beloovende veraere orders ,n gefchrift te zullen zenden, beveSe hem ondertusfehen zijn gevangen van al net «en £ voorzien hetwe k denzelven ontbreken mogt, en hem met alle behoorlijke achting te behandelen0, hem Tof. laatendc vrijelijk bmncn de wallen van het Fort Te gen wande en wanneer zulks den Prins behagen zoude" Ook gaf de Keizer bevel binnen het Kaftel een huS te  anecdote van het russische hof. $1 te bouwen, tot eene gemaklijk e woning voor ivan, en alle vrijheid hem te geven, die een Staatsgevangene eenigzins hebben kondc. Dan de ongelukkige Prins leefde niet lang genoeg, om bezit van deze woning te nemen. Nadat de Keizer in zijn paleis tenuj gekeerd was. raadde hem zijn Oom, de Hertog van Holftein, om ivan,deszelfs Vaderen Broeders,te veriosfen, en naar Duitschlaud te zenden, hun een gepast jaargeld toeleggende , overeenkomftig hunnen rang. Hier toe was peter zelve zeer genegen, maar werdt door de onverzettelijke hoofdigheid van zijne Ministers tegengestaan. Hij voorzag echter dien Prins met al wat tot zijn gemak dienen kon. Eens was ivan uit zijnen kerker geweest, in den loop van elisabeths regeering. In een gefloten Rijtuig werdt hij na Petersburg gevoerd, aan 't Huis van woronzoff, alwaar dc Keizerin kwam cn eenige minuten met hem fprak. liet is klaar, dat heerschzugt en vrees meer bij haar vermogten dan Rechtvaardigheid of medelijden. Dan zij lpaarde zijn leven — het was ook door haare ordre niet, dat hij vermoord wierd: Hoewel zij ivan van den Troon beroofde. Zij waadde door zijn bloed niet tot denzelvcn. Men heeft zich veel werk gegeven om de wereld te overtuigen, dat deze Prins in het verftand gekrenkt, en bijna geheel dwaas was, maar de Schrijver dezer Anecdote verzekert, dat dit bezijden de waarheid geweest is. —■ Buiten de gemcenfehap van menfchén "en voor zijn geheel leven in een kerker opgelloten, waren hem alle gelegenheden tot onderrtgting ,die anderen genieten, afgefneden; maar volgens het getuigenis der Officieren, welke op het Slot de wagt hielden, blijkt het, dat hij geenszins van natuurlijke bekwaamheden ontbloot was, en dat hij die zeer door lezen hadt aangekweekt, het welk het ecnigfte middel was, dat men hem had overgelaten, om eenige kundigheid te verzamelen.— Hij hadt een gunstig voorkomen, en de trekken van zijn wezen waren zeer belangrijk. W3t*  BEREIDING VAN HET ARSENIK -ZUUR. Uit het Hoogduitsch. tort, legt dezelve in \%TzZ^ CCn Rc ontfangeraan, ^Ü^^Sth^dJ0 l°e$ vuur trapswijze aaneebrt^ g Water bevi»d. Het vuldige roode damS'fn hT^' QHtWiiken me"£ vcrwd. Vaart met hV™. h? water w°rd groen ei en geeft ffiSg hTeSf^7° "V^oort fterk vuur, dat de bodem derRetr bewerkl"g een zo jeu Nadat de bewerking StaS"h"Wtt gloeiRetort; lost de ontfta-inV j- breekt me« dc Loogzout des to5STL^ÖLV,U1 Alfcnik C11 Haat die oplosfing, met c 1' ?°d watcr °P» en volkomen neder. Htt J™ ?l\^fluS \'a» Loodsuiker met gedisteleerd wït eft'?i"L°0d' word witte Nederplofzel met verdund v?- frna word dit ten. Wanneer nu de SlY^^» ove^met het Vitriool-Zuur geffieN? EL* Lo?dkalk5 geworden Arfeml-Zuur va„ Lf' °ügt ,men het lo»het zelve, in eene pSS„ fS nïCng2cl aF' en laat Honig uitdampen: teiï 0vlï ' tüt de dikte va» een klein glaazen kolfi n m£ pbl.eVen zuur , doet in hetzelve fn een tegXl en Z ?bals'èn P^ats een' aan den bodem doorboor le, *" teSel noS melttegel, zo dat LwTAft °P J^den komt: Ik gaf in den aanvaL , daar bülten uit de verdampte nog een ge vol iS »• Tak ^llur' hier fflefterkte ik het vuur SbÏS0^^ Vf V^ens vcr" Retort matig begon tXiien ' V ^V? Bodem dcr ik in de Retort eene wirt „ •* beke«ng vond welk het begeerde SnSuTwS118 K', .waargenomen, dat dit Arfenft v-1 • Ik Ileb daarna aantrekt, dan de]keer nin-Z'ZUUT met zo vcel vocht de overgieting m t WC ?ï, °PgCeft , èn eigcii bij geluk verlaat hétf"^ yerfeSnS^ W eenen tijd, wanneer dezelve SSIfv 0°,ds m m en het leven ^téS^J^L SS? ^naar mate deszells wezenlijke wS't^ wcïl/C^^ -ndöm ons, van onzen omnmgan? IThetzelve ^Sft*^ verkiezen" zegt een Fransch wSmct " e ™"'" end^%^^ gewoonte, cn gaat met wed-zin van hen af- Kfer komt de gierigheid van de ouden in ied?foor™ bezntmg voort; zij beminnen de waereld en alles liï zij voortbrengt; zij beminnen het leven e itl-' voordeden; „iet omdat het fiuri ieriSen^v^lfT maar omdat zij het te voren feSX ^' anecdote van dumoriez. J)umor,ez is omtrent 55 Jaren oud, hii is de Zoon y van een Commisfaris van Oorlog zijn Vader S een man van groote geleerdheid en letterkunde Nu en z.jnc geboorte met zijne verdienden niet g- ijk Hond -et geen wonder, dat hij een vijand wavan e oude Regeringsvorm van zijn Vaderland, welkedi hoon e den geest onderdrukte van allen, die op geen Se reeks van edele Voorouders roemen konden S Nog zeer jong zijnde , begon hij zijnen Militairen loop , cn decdt zich in het kort uitmunten door zS onversaagdheid cn geest, zoodat hij in de dub wS ger bekend^^as.°n " 1 naam van den kleinen"? In den flag van Kloosterkamp, ontving hij 7Cer zwn re wonden in beide de gewfigten dei? hanctóf nvee zware houwen aan ieder zijde des hoo d7 behaïv^i verfcheide minderen aan 't ligchaam ' G  ANECDOTE VAN DUMORIEZ. 95 Gezegend met het voorregt van eenen grooten geest, welke de tegenfpoeden zonder verbazing aanfchouwt, was hij in dezen ellendigen toedaud zelfs fpotachtig; en even als cesar , die de Zeerovers, welke hem gevangen hadden, dreigde te doen ophangen, zoo belastte ook dumoriez den Hannoverfchen foldaat, die hem krijgsgevangen gemaakt hadt , met dreigementen, hem de ïaagfte dienden te bewijzen. Toen een Keizer, Keizerin en een Koning, zamen het belluit namen, om bet Poolfchc Volk te onderdrukken , cn deszelfs landen te verdeden, was dumoriez in dienst dier Republiek, aan het hoofd van vier honderd Franfchc Vrijwilligen; denkende, dat hij een voordeeligc coup doen konde, vergaderde hij zijne voornaamde officieren , en leide zijn plan voor hun open ; — het welk hun allen zeer roekeloos voorkwam, en daarom met algemeene Hemmen wierd afgekeurd. „ Zoo mijne Hccren! zeide dumoriez , gij wilt dan ,, niet vegten V — Wel ik zeg — gij zult!" — Toen zijn volk vergaderende, zeide hij hun, dat zij, die bang waren met hem ter helle te varen, zich retireren zouden. Deze aanmaning was niet overbodig: want hen tot den aanval, naar Cracau leidende, werden 'er omtrent twee honderd gedood, en zestig meer voor hun leven verminkt — nogthans bekroonde een goed gevolg zijne onderneming. Even gefchikt voor het Kabinet als voor het Veld, maakten zijne veelvuldige talenten hem de oplettendheid van louis den XV waardig. — Deze Monarch in 1772 , wenfehende echte berigten van den flaat van Zweden te hebben , zond buiten keunis zijner Staatsdienaren daar vier perfonen heen , waar op hij vertrouwen deldc , en onder dezen was Dumoriez. — Zijne naardigheid en die van zijne ambtgenoten, werdt gevolgd van het fchielijk zanden van Couriers, — dc Koning vroeg zijne Ministers , wat nieuws 'er van Zweden was, en tot antwoord krijgende: geen , zeide hij, dan heb ik wat nieuws , en maakte hun zijne tijdingen bekend. — De Ministers verwoed , dat lieden zich met Staatszaken bemoeiden , welke niet voldrekt van hun afhingen, wisten den zwakken Monarch te bewegen , om zijne zendelingen , die hem naar hunnen zin te wel gediend hadden, aan de wraak van  96 H. browne , handelw. over de zaaden. anecdo! e Eïft. van zijne Ministers over te geven - en dumoriez GEMAKLIJKE HANDELWIJS OM Dit ZAADEN, WANNEER 211 G li ZAAI O ZIJN, VOOR HET ONGEDIERTE TE BEWAAREN, DOOR DEN HEER HEJNRY BROWNE. Qeduurende de drie laatfte jaren, heb ik mij van een zeer eenvouw,g middel bediend, om dezaadcn, n dc aarde ee worpen, tegen het ongedierte te bewaaren. In ll S S heb ,k ook met een zaad door bet zelve verloorén nie egenftaande zij in eene rechte lijn met bijkans iedere re erwten enHe"t°rddd/ehgf3aid Tff"' roeven gemaakt hadden Wten Het middel befïaat enkel luer in, dat men de graancn of foo t^'f1^Zaa'd W0,'den' 3 of 4 «««" te vooren , of zoo lang als genoegzaam is , om de fchil of bolder der graanen door te dringen, in een llerk aftrekzel van de lever van zwavel late weeken. ANECDOTE VAN LOUIS DEN XIV. Jndien iemand, ten tijde van louis den XIV, de gunst van het Hof najoeg, kon hij die fpoediger verkrijgen, als een bekende Atheïst dan als een laauwe fanfenist. 7iet bijeen voorbeeld. J 11 Toen de Hertog van orleans de Armee van philips den V Koning van Spanje zoude gaan gebieden, vroeg hem louis de XIV, wien bij met zich nemen zoude, de Hertog noemde fonterpiös — Wat mijn Neef? zeide de Koning de zoon van dat dol enthupastisch wijf, die overal den roem van den fan Jemst d'arnaud heeft uitgebazuind! in 't geheel niet, ik wil niet dat gij dien met u neemt. Sire ! antwoordde de Prins, ik weet niet, wat de moeder heeft uitgevoerd, maar wat des Zoons Janiemsmus aangaat, daar durf ik wel borg voor blijven —. hij gelooft zelfs niet eens, dat 'er een God is. fe'het mogelijk! zeide de Koning, en zijt gij hier van verzekerd ? nu dan is alles wel, dan kunt gij hem medenemen.  MENGELSTUKKEN. MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER HET GEWETEN. (Vervolg en Slot van Blaclz. 70.) S- 3- Eenige aanmerkingen over de natuurlijke gejleldheid van den Gewetens-drift, bij min befchaafde Volken. Een uitvoerig onderzoek der natuurlijke gefchiedenis van den Gewetens - drift , zou de natuurlijke gcfehiedenis der Godsdienften en des Bijgeloofs wezen; maar eenige aanmerkingen over de gedeldheid van het geweten, en dc daar uit onftaande driften, bij den laagïtcn trap van befchaafdheid des menschdoms, kunnen uit het voorheengezegde ligt verftaan worden, en tot verder ophelderinge dezer zaak verders behulpzaamwezen. 1.) In het voorgaande is reeds aangemerkt, dat geenszins alle volken den Goeden God, den Goeden algemeenen Wereldgeest , als hunnen Heer en Richter vreezen en verëeren , alhoewel zij al een denkbeeld van zoodanig Wezen hebben. Want vooreerst houden hem de meesten geenszins voor den Schepper der menfchén. Zij geloovcn veelmeer, dat dezen uit de holen der aarde voortgekomen, of eenmaal uit een ander dierenfoort ontdaan zijn. Vervolgends verfchafte hunne verbeelding hun dra meer en nadere voorwerpen , die hunne hevigde driften derker roeren; en de bedriegerij der heerschzuchtigden, of gewinzuchtigden, of roemzuchtigden, of dweepachtigden onder hen, befchaafde deze voordellingen verder, en hieldt dezclven gaande. Gewoon, om zich overal geestelijke krachten te verbeelden, daar onzichtbare oorzaken werken, of fchijnen te werken, daar onbegrijpelijke, en zonder oogmerk fchijnende werkingen gebeuren; vervullen zij in hunne Fantazij zelfs fchielijk bergen en dalen , rivieren, zeeën en wouden met VI. DEEL. MENGELST. NO. 3, G God-  98 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN Godheden. En eindelijk i* 'er hunne inbeeldingskrac ht „ et vcS wf H>, WMrioor van deze denkbeelden te p,IS " 7,2dt' en één Overal liggen hun Falshes MoSs ?l Z^™?!?' en hoe deze naamen in de veelvuSe taal™5 it}' ten, in den weg. En voor hZe fi meer feewetens-aandoeningen is ït n ee t al !fel?f hunne Leermeesters dézefcKl™ ST^Wf' of kracht voor ^■v^^^^^^mvoor woningen derGodheid, off voo zo veel/ S?' fcheiden geestelijke natuuren verkkaren °"der- 2.; -^let eerbied, verwonderino- Pn'n^fj gronden van den Geweten - d l'b * feiten maar vrees verbaazing, % hö'op «) ^ mC"' dwaalde en door TO^Iefe*^^^ neermaalen ten voordeele van ingebeelde , ' Pbgten werkt, nogthans is zoo veelTeRr da ook de wetten der Natuur dikwijls daardoor eene hachr dadige befchermmg verkrijgen (**). Macnt- 4>) Vree- en honderd andere Schrijvers f""8*" L 28;>' VüJSg- een Wen-rakje,/. Ziè R s hkowf ffl^T/ f3" eenen L>od; dewijl hij vooreerst dnndpn ff.f,a^ 8 woesten, maar dan ook regevan dén Hemil 1""' Ver" E.g»» z„ik mi, a,g0llsteld biJ ecic6ll te4tei*» * ook  OVER HET GEWETEN. ' 93 4. ) Vreezc is zekerlijk ook voor de voornaamfte drijfveer bij hunne offeranden te houden. De gelegenheden , bij welken dezen het meest of het rijklijkst geleideden,'bewijzen dit (*). 5. ) Doch, zoo hevig ook dc aanvallen der vreeze voor deze Wezens fomtijds zijn; zoo groot zijn ook de afvallen in de tcgengcftelde gemoedsbewegingen, wanneer zij zeer onvergenoegd over dezelven beginnen te worden (f). Zooveel te meer fchijnt het tc verwonderen , dat deze menfchén voor hunne Priesters of Tooveriiars zoo veel infchiklijkhcids gebruiken, daar zij zich van _zulke vrijheden omtrent de Goden bedienen; dat zij zich van hun zoo fchandelijk misbruiken , pijnigen, uitplunderen; ja zoo grof dikwijls bedriegen laten (£). Maar de vrees voor hunne tooverkunften en de behoeften van heerfchende hartstochten, voor welke de geringftc zweem van hoop op derzelvcr voldoening zoo veel waard is, de begeerte, om het toekomende en andere verborgen dingen te ontdekken, wraak te oe- fe- ook van geen mensch gezien wierden. Zie Gefchiedenis van Loango. Bladz. 276. volgg. (*) Wanneer de Wilden in Loui/iana op hunnen weg een gevaarlijken overvaart, of iet dergelijks aantreffen, werpen zij Castor- Vellen, Tabak, of anderen van hunne kostbaarheden daar in , om zich de gunst van den Geest te bezorgen, die over dien oord heerscht. Ree. des voyages au Nord V. 282. Dus ook de Kamfchadalen, tabak en gefchaafde krullen; het laatfte uit dien grond, omdat zij zich verbeelden, dat God kroes haair, en dus zin heeft in zulke krullen, om de gelijkvormigheid. Steller Bladz. 20. volgg. CO Het is eene bijkans algemeene gewoonte der Wilden, dat zij, door Hagen en andere bewijzen van verachting, hunnen toorn tegen de Goden uitlaten. Zoo brengt de hartstocht fomtijds terug tot natuurlijke gedragingen, wanneer de Rede het niet doet. Van de taamlijk befchaafde Ceylonnezen verhaalt dit knox III. Cap. 5. Ook hebben zelfs de Romeinen het, ten tijde der Keizeren, nog niet beter gemaakt. Na den dood van germanicus, Lapidata fnnt templa , fubverfae Deüm arae, lares a quibusdam familiares in publicum abjecti. Sliet. Calig. Cap. 5. August. Cap. 16. (§) Zie bossman Voyage de Guinée, p. 15S- Vtyagt au Nord, V. 282. G 2  MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN ^43w^STeld!èen de rede en de gantfche gedrag H^rt1" ™ï J« en eenvöüwfahlid va, VnvJi! : En deze vastigheid ouderdom der réde , ? °Jer31 enkel in de» verbeeldinc-sk -acl 1 'r* ^ ln den ouderdom der dus oot ïï'i^ir^- Dit ve«oont zich zelfs invloed. Si n 9^ens - drift en des¬ door wiens etóBlH^deze altiïd de drift, geldheden inlt t Irïtef nf^-^i" gr°°tftc onSere! woon gedrag „t „f? afwijkingen van het gefchaafdheid>kun,^n ?Lb* ^oger trappen van be- ftelafltartig-c"), tóTk^rf^™^ * fc*^ kinderen weiden ^S^A^^l de hebbt„,Bvind?idookn°r^ Godsdiensten e. Priesters dat £^«1^ ^XTXi' zijnen tijd "2,"""^ een der trotschfte mannen van desvooru^rd.,, h al,een Bewillig, volgends de vre- val in den BStfn'f h'J hera' door bekend*™t h, , •• .r' rdlrlk aa"gejaagd hadt: maar bij 3 den He'liin yJ ?m bezef en fem v^ore" oen ften1" Helden^" I" h6t tijdperk Van hun"e« groot- doen;  OVER HET GEWETEN. de ligtvaardigde Coquette onvoorziens tot eene fijne zuster herfchaapen. De gierigüart alleen fchijnt hier ook het ongevoeligst. De voorbeelden, dat een onrechtvaardige gierigaait door Gewetens-aandoeningen tot milddaadige opening van zijne koffers gebracht is geworden, zijn hoogst zeldzaam. S- 5- Van Godsdienst - ijver. Eén van de naaste en merkwaardigde uitwerkzelen van den Gewetens-drift is dc IJver voor de waarheid, en voor de plegtigheden van den Godsdienst, en deszelfs verdediging en uitbreiding; de eenvaardigde, maar tevens ook de vreeslijkdeen affchuwlijkde drift der menschlijke Natuur. Niet zijne uitwerkzelen, maar alleen de famenhang en de eenvouwige bedanddeelen van zijne gronden, zoo wel wanneer hij vervolgt1, als wanneer hij de vervolging tegendand biedt , behooren hier ontvouwd te worden. De ijver in de uitbreiding van godsdiendige gevoelens en plegtigheden, die zoo ligt in haat tegen andersdenkenden , en tot vervolging van dezelven overflaat, heeft over het geheel zijnen grond in de voordelling van het gewigt van zoodanige waarnemingen cn overtuigingen. Deze worden van de genen, die 'er dus voor ijveren , voor gewigtig en noodzaaklijk tot het algemeene welzijn gehouden. Hier mede paart zich ook nog heel dikwijls het onduidlijk denkbeeld van de eerc van God, die door ongeloof of ongehoorzaamheid aan de Wetten van den Godsdienst beledigd zou worden. Men verbeeldt zich God, met al dien toornijver, daar men zichzelven door ontvlamd voelt, wanneer men zich in zijne eerc geraakt,1 zijnen raad, cn bevelen veracht ziet, vervuld tegen zulke wederipan- ne- doen; en een naderhand ontdekt verzuim van de L'e'nrte omHandigheid in de heilige plegtigheden, was oorzaak, dat zij Burgemeesters cn Veldheeren uit het Leger terug repen, om hen op nieuw te verkiezen. Het is niet te begrijpen, dat zij dit alles uit Staatkunde zouden gedaan hebben, ook is het, wegens de omflandigheden, die de gefchiedenis zelve opgeeft, niet waarfehijnlijk. Zie bij roorb. plutarch. in het leven vau MARCtLLus. Cap. 4 en 5. &3  *0* MENSCHKUNDIGE AANMERKIXGEN Hem, vcrbond°en', it^tS ^ ™ zijne wetten te verdeaVon P„ 31,L". «aam en van gehoorzaamheid ^21! 7f TÏÏ**** °f tot voetas door dc onzenovemdSS^t? ""i S'C- genngachting van deze en gene verSE^" d£ uk de overtuidn"- da* her f^^^iUendhfiden-i of Mer in. geweien feSi^S^ onderwijs en oyertuitrin» re Ó-f>i• n nilddelcn, dan ongerijnil is, of eindelt ooï ^^cn^^ wen op zijne eigene kennis cn ^mSSS^iSST*' men zichzelven. voor dwaling et vei ?'„ 1 d°°r gevolglijk ook niet gerecht "d r ï„t 8 8 ' °°S' Cn Roelens «voS"hSSfeï ' t0t Waardig , om alle de gronden van deze zaak naauw keuriger, op te ■zoeken. ' n!UUW- 6ewoo„c „ot bij don Cï^&^gltóÊa op-  OVER HET GEWETEN. 103 oplevert, echter fchijnt de bekoorlijkheid van het nieuwe in dit geval, in 't algemeen genomen, overwegende llerkte te geven. Men overwege Hechts, waar, over 't geheel, de bekoorlijkheid van nieuwigheid het meest doèn kan. Daar naamlijk, waar de denkbeelden eerter zaak zeer faamgefteld, cn niet zeer duidlijk en bepaald zijn, waar ook verders, uit hooide van de gevleidheid der zaak, aanleiding is tot groote hoop. Een nieuwe godsdienst heeft geenszins, om den ouden een kans af te winnen, altijd nodig, de grover zinlijke lusten te ftreelen , of tijdlijke voordeden te belooven. De menfchén zijn niet allen zoo zinlijk en aardschgczind. Ja, men zou kunnen zeggen, allen of wel de meestcn "zijn geestlijk cn hemelsgezind, cn fcbatten de geestHjfcé volmaaktheden en eeuwige zaligheid, hooger, dan de ligchaamïijkë cn tijdlijke, wanneer de eerstgemelden hun 'lteehts levendig geichilderd worden , en niet tc zwaar fcbijnen , om te bereiken. Wanneer derhalven een nieuwe godsdienst veele grooter volmaaktheden van den geest , eene hooger wijsheid, en eene volmaakter deugd belooft, dan de voorgaanden, van welken men ondervinding heeft, bezorgen: zoo kan dit eene groote aanprijzing voor denzelvcn zijn. En het is niet alleen natuurlijk , dat een nieuwe godsdienst dit belooft; maar ook natuurlijk, dat hij het fchenkt, indien hij 'er ecnigszins toe ingericht is. Want zijne lesfeu worden nog met grooter aandacht geboord, met levendigheid onderhouden, cn misfchien door het goede voorbeeld der Leeraaren nog het meest onderfebraagd, omdat zij deze onderfchraging nog het meest van doen hebben. Ook brengt 'er de vervolging het haare tod bij. Want lijden en vervolgingen zijn over 't algemeen -gunstiger voor de deugd, dan goede dagen en heerfchappij. Ten mini/ten leert de gefchiedenis, dat, wanneer een nieuwe godsdienst vervolgt , de ouden het niet zoo tegen dezen nieuwen kan uithouden, dan deze tegen de ouden, in bet omgekeerd geval. Doch dit is fteeds nog maar dejie grond. De vervolgde godsdienst, heeft nog meer voordeden: 2.) Reeds daar in, dat de overtuiging of overreding van pligt , om de gekende waarheid niet te verloochenen , en 'er zich door geene martelingen van te laten afbrengen, toch veel natuurlijker gronden voor G 4 zich  I°4 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN zich heeft; dan het denkbeeld, dat het een «is . • om, door vuur en zwaard de mendij , ,s> godsdienltig te maken. % ven-0tZl^^^ het niet ligt wagen, om de hXË- Pnestcr zal zekerheid aan de verZ£s^to! te ZTëm "let die Priester van het verdrukte kudrtUn ggen..' dic de laren belooft. En zelfs dverve£o% " %9e marte" voor deze laatften een mi iS g- , ccr te" wordt Godsdienst de waare niet is 7t' ^Vd?r ecr^n bij mogen voegen. S' cn Uat 21J er Wh niet ging , dat deze GodSenl* geene dS ^ Vervo1' moedsrust, uitwerken kan. En w^inn^'•• fen* §e" peri , geestdrijverij, „oei én l\\ h,lT J h?C dwec~ len, te%erhindcren S™^^ «E0 5^ vaI~ meer bewondering verwekte J £1% Secstdrijvcrij niet ijver Zij boezemt ^^<&iïïfcte* aan de vervolgers • en d\t i"j uuncien ■> zelfs nen moed. K 'den mfen h'j " v?rzwakt hun' hetzelfde geloove, , wasf 'mo d "S ^Martelaren invloeden hen bezielden d' aIs of hemelfche c^j^ * door me- recht, dat men zelve geleden he ft Sf " T ,het on~ andere geliefde perfonen ?°S ^F* en de gemartelde en gedoode vSe5 5, -Mn^ge,dw» ten, te wreeken. yriencien en bloedverwant 50 Eindelijk , hoe fterk de drift not :c A anderen te hcerfchen ,ri w r,i , om over komtJ, als ook het deSbeeï y^df aEj, b*- itaat, om aan de !$.^,&VK^^ ia (*) Men heeft wezenlijk alle deze aanmerkingen nodig om den moed en daaden der Hugtnooten na de ParSé bloed bruuoft, en der Verenigde Nederlanden ondefSp den II, te grijpen. Overëcnüemmende aanmerïinjn^n eenen  OVER HET GEWETEN. Ï05 §. 6. Van de behvaamhcid van hel menschlijk hart, om zijne min goede neigingen en oogmerken onder het voorwendsel van geweten te verbergen. Bij de voorgaande onderzoekingen , kon men reeds opmerken, dat de menfchén hun geweten , en hunnen pligr, fumtijds tot een voorwendzel gebruiken, en misleiden ook zichzelven daarbij bedriegen kunnen. Meer overwegingen (temmen daar in over een, en geven aan deze zaak eene brecdere verklaring. 1. ) Hoe gewigtiger de zedelijke zijde van ons karakter en van onze handelingen is, dès te meer oefenen wij ons van der jeugd.af, daar in, om al het Hechte daarvan te verbergen , en ze altijd een goed voorkomen te geven. Eén , en misfchien bij veelen niet het min gewigtigfte, doel der oplettendheid op deze zedelijke zijde wordt bereikt, wanneer zij aan anderen goed fchijnen. Men gewent zich eindelijk zelve met den fchijn te vrede te wezen, daar men ziet, dat anderen mede te vrede zijn. En in de daad, zij zijn dit fomtijds , ook wanneer zij weten , dat deze fchijn het flechtfte verbergt. Zij begeeren flechts nog welvoeglijkheid, een zeker decorum, bij de zedeloosheid. 2. ) Zoo veel te ligter misleidt de mensch zich hier zelve, hoe aangenamer hem het voordeligst denkbeeld is. Men gelooft ligt , het geen men geern gelooft. Men zou het flechtfte van zichzelven wel beter kunnen weten, dan anderen, maar men heeft weinig lust, om bet op te merken. En uit aanhoudende gewoonte, om het ééne flechts op te merken, en het andere voorbij te zien, ontftaat eindelijk eene hebbelijkheid, die altijd met zekere onbekwaamheid voor het tegendeel verbonden is. 3. ) Hoe meer veele pligten en regelen van recht op on'derftellingen rusten, des te ligter kan het gefchieden , dat iemand zichzelven datgcen als recht voorftelt, 'dat met zijne neigingen het meest overcenftemt: maar dat hij zekerlijk zoo niet beöordeelen zou, indien zij- esnen grooten Godgeleerden, kan men lezen in walchs Neutstir Religionsgejchiehe. Th. VI. S. 9. G 5  IOÖ MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN S ^SeïtS TSinf» «— gedrag fomtijds aS^S^g aatften dit ^ de töeftand van eigen behof *en g,fe0eiV Want belang des menfchén behoort töch ^ e,gca bepaabngs-gronden van zijne plhSi llZ ^ t0t de zou met zoo edel zijn, daar ziin nn'. 4 dezc grond die hetzelfde vorderen' cn £m 1-?* Sronde", wil, vindt hij „iets e"en L2^J^ Zïlak zelve en hij overreedt Ma? dlf'"^brengen, gronden de zijne WarCn 8 ' f ^ ^weeg' d&f: ^de^^ hun eigen vermaak of nuts w11e ,nV ??k- & 0111 "Jk doen, uit liefde tot ander ^' en to", 1 hoofdz^w. len fchijnen te doen; TSli^df^^ God maken en hooger doel-eind™ t, V °m fiJI,er vcrzijn, wanneer zij door £22 iS °-n ZOu Sëwée!* dn. ten, bepaald {vierden^ V1 bckoon»gc" «1 laager gron- der hem tot den geestelijken Hand hII, , i \ Uatz'Jn va- s& as-sa rs r° Sas  OVER. ISET GEWETEN. 107 «ronden daartoe zijn al te gemeen. Geestlijken en Staatsmannen (*) Befehttftfden en Wilden (fj, geven 'er menigvuldige bewijzen van. (*) Verre ginü, of de huichelarij, of' het zelfbedrog, hoe men het nemen" wil, van den Kardinaal mazarin, wanneer hij de noodlijdenden en bij hém verdienftelijke naaste aarihoorigen des Koüings met dezc uitroeping afwees: Helas-, fi elles favoient, d'ou vient eet urgent, &f nu? c'eft ls Imlg clu PeuPle » el~ les n-en Jeroieit fi libexales! Hij, die toeliet, dat zijne Nicht, de Gravin van Soisfons, van dit zelve geld , dikwijls op éénen dag 3 of 4000 piftolen verloor, i'fprit de la Froncle. I. 118. (t> Zelfs dc roofzuchtige Tartaar verftaat deze kunst. Zie Voyage au Nord. iV. i2e En de menfchén-offers, de dansfeu en (pelen, en andere plegtigheden ter eere der. Afgoden, kunnen even zoo wel door den onmiddelijken invloed der geneigdheden op het oordeel, als door de gevolgtrekking van zijne neigingen op de godlijke, bij de volken in gebruik zijn gekomen. AAN DE WEL EDEEE HÉEREN , SCHRIJVERS VAN DE VADERLANDSCIIE BIBLIOTHEEK.. MIJNE 1IEEREN ! In uwe Vaderlandfche Bibliotheek Vijfde Deel, No. 8. Bladz. 337, gelezen hebbende een plan' van deelneming in eene nuttige initclling, tot het onderwijs van kinderen van min vermogende,' en niet gealimenteerd wordende ouders enz. voorgedragen aan bet Dordfec'hfché Departement van de Maatfchappij tót nut van 't Algemeen", zo kwam het mij na nauwkeurige overweging voor, dat eene diergelijke inrichting, die wij bier te Groningen hebben , niet min ecnvouwig , en nuttig is , cn daar ons door eenc bijna tienjarige proeföndcrvinding dc uitvoerlijkhcid van ons plan niet alleen gebleken'is, maar wij ook van tijd tot tijd gelegenheid! gehad hebben onze inrichting' meer en 'meer te perfecteren, zo neme ik de vrijheid Ufxis. ons bericht hier nevens aan te bicden, om in uw mengelwerk te kunnen gqplaatst worden. liet Schoolreglement, waarop de veranderingen, en de van tijd tot tijd gemaakte verbeteringen, genoteerd zijn,  ÏC> BERICHT zijn, konde ik wegens de extenfl- ;„ , . wel zenden, dog afwil 2 Wef ni* dit nevensgaande bericht geWkt^ 3 "' Wanneer opening van het een en Inde? 5 - ' °-m nader ook van den ontvangst en u t^e^W' ? fPecie veel mm kostbare wfize hebben 5' , W1> °P eenDordrecht, en dat 55 van 51 plan va» kunnen zijn. ik hcb dc £ g zoude ÜWEds. D. Dienaar, W. VAN SWINDEREN, & I? r.,3 Boekhouder onzer School B E R I C H T AANGAANDE EEN KWEEK- ns r r„„ A^to d^M/= Gezworen w. van swin- door Z. w"> 'medewerking van drie, genwoordSgi, li^rsegSl, ° dlrefteUrC" in harcn ^ werp zijner overging J het voor- ab  AANGAANDE HET KWEEKSCHOOL TE GRONINGEN. 109 alleen onbekend, maar 'er deed zig ook weinig of geen vooruitzicht op, dat (daar de Stadskas, bij tijdvervolg, door Diaconie verfchotten zo_ merklijk gedrukt wierd,) zulks Stadswege zoude gefchieden. Des bcfloot Z. W. E., om zelf, bij voorraad, een ruim en lugtig vertrek tot eene School, benevens eene daar naast ftaande bekwame woning voor een meester, gratis opteruimen, en daar toe te laten vervaardigen: tcffens liet Z. W. E. een concept-plan drukken van de oprichting, en de verdere inltandhouding der. School, en vondt, door meededeeling van dat plan aan deezen en geenen, een aantal menfchenvrienden, die alle bereidvaardigheid toonden, om dit inftituut, zo heilzaam voor de maatfchappij, te onderfteunen. Z. W. E. verzogt vervolgens drie leden uit verfchillende clafl'en van ingezetenen, om zich met het mede opzicht, en de directie van deeze School te willen belasten; zo om het inftituut zelve tot beter confidentie te brengen, als ook om anderen uittelokken tot ouderfteuning van dit liefdewerk. Offchoon toch rcets veele zich daar toe hadden aangeboden, was zulks echter niet voldoende ter hoeding van kosten, zo voor den meester en ondermeester, als voor fchool- en fchrijfbehoeftens, vuur en licht, en dc verdere noodwendigheden ten behoeve cener fchool van 160 kinderen. 't Is dan uit aanmerking hier van, en om teffens met gelukkiger uitllag de kinderen door beloningen te kunnen aanmoedigen, dat de directie, reeds voor langen tijd, heeft begreepen, om, in een omftandig bericht, den aait, en de inrichting deezer Schoole, door den druk, meer algemeen te doen bekent worden , in hope van langs dien weg, meer anderen (deezer inrichting nog onkundig) tot mede deelneeming aan te fporen, zijnde men, om die uitgave te verhaasten , onlangs aangemoedigd, door de loffelijke pogingen der Directeuren van het inflituut van doven en fiommen, die in de beginfelen reets zo uitneemend aan de verwagting hebben beantwoord. Da1" voetfpoor dus volgende, zijn wij tegenwoordig insgelijks in ftaat de leeden contribuanten, die thans over 50 bedragen, voor af geluk te wenfehen met den gunftigen uitflag van hunne welmeenende pogingen , in 't onderfteunen van deze liefdefchool met v een  110 BERICHT ffifiT^fe^ '«.^n do eerfte onrich. kwaamen meester en'o^^rmeesï;^Sdr^-e:ade,, ^ kinderen, die of geleerd hebben m' «T ^500 alleen ten protocolle bekent nVn 7 »%6 bevinding heeft ons ook teffens'SerdT ^"S^ame der dc behoeftigen, de zedLfte et,' ^on" ichikftc kinderen t'cr fchóöï 'Sfi™en^ï^VSi ijdclen waan, maar een natuurlijk 4vol " " fchool waar toe niemand gedwohgU* Jol LT' toch of voogden, die uit dc heffe es volk, ïï? nog leczen nog fchrijven kunnen éb J£ r U"C1U vernufteloze dieren, Li als rSjk***Jn^ïïiï voord te leven, zullen ook noodzakeliil ^ •' zoeken of géén belang dellen , dat 1 u ëoow' f WClniS tot nutte leden der maatfehapoii- 3 ' g!'ortld kei aanzoek van zulke Sgg'S^SdJ1? ^ ven leezen cn fchrijven kunnen of die V , °f z.cl~ ften prijs op ftclleii, dat hunne'kmd cn ts mÓ™n leeren. Is nu het fpreekwöord WaiSflL mogen fluiten 't geen fok de onderSi™\l ftVvSis namiddags van tót , en 's avonds van 7 tot 9 uur. 3' 3- In  AANGAANDE HET KWEEKSCHOOL TE GRONINGEN. III 3. In eiken fchooltijd worden niet meer als 80 kinderen toegelaten, zijnde de voor- en namiddag fchool hetzelve, doch de avondfchool is afgezondert van de dagfchool, en begint eerst om 7 uur, opdat de kinderen die op winkels gaan, of een handwerk leeren, daarvan niet werden afgetrokken, zoo dat 'er in 't geheel 160 kinderen dagelijks onderwijs genieten. 4. Tot deze fchool worden kinderen van alle gezindheden toegelaten. 5. Ouders of voogden kunnen hunne kinderen, alle maandagen, 's morgens voor 10 uur ten huize van de Gezw. w. van swinderen aangeven; en bij aldien het getal op dc fchool volledig is, worden de namen aangetekent, om op hunne beurt in te vallen , uitgezonden: kinderen , welken , door contribuanten met een briefje toegezonden, voor de anderen geplaatst worden. 6. ïn deze fchool - uuren, die telkens met een gebed, daar toe door Directeuren ontworpen, beginnen en eindigen, worden de kinderen onderwezen in 't lezen, fchrijven, zingen, cijtferen, cn de algemeene grondwaarheden van den Godsdienst, wordende de avondfchool nog daarenboven geëindigt, met het voorlezen van een capittel uit den bijbel door één der leerlingen, cn door het zingen van eenen Pfalm. 7. Des Zondags nademiddag ten 1 uur, is 'er mede een Katcchizatie aangelegd voor de grootfte kinderen, en zoo veelen daaraan verder lust hebben, wanneer de kinderen in de eerfte grondwaarheden van den hervormden Godsdienst, zo wel als in burgerlijke deugden, op eene ecnvouwige wijze, ondcrrigt genieten, volgens den leidraad van een boekske, daartoe opzettelijk in 't licht gegeven. Wat nu betreft de Directie der opzieneren, hier omtrent is het volgende.bepaald. i.llet opzicht zal daan aan vier vaste Directeuren, als voldoende zulks, in velerleije opzichten, volgens bevinding van zaken, beter aan 't oogmerk, dan of 'er 's jaarlijks één of meer afgingen, zijnde de Gezw. van zwinderen permanent boekhouder Directeur. 2.Dé Direcleuren hebben niet alleen de vrijheid, gezamentlijk of afzonderlijk, ten allen tijde de fchool te bezoeken, maar die ftrekt zich mede uit tot alle Do-  112 BERICHT Donateurs, ten welken einde de namen der cnm^ buamen telkens aan den meester woX tco^ 3-De Directeuren vergaderen, ten minnen eiken h*1P jaar eens, ordinair, aan het huis vm Sn boTkhou der, (om dus nabij de fchool te zijn) n einde te" disponeren over het geen de boekhJudedcmee ter, ot de kinderen mogten hebben intebi'en-en en overeet geen verder het welwezen van de^fchpoï 4-De boekhouder verpligt zich alle jaar, tegens Maiï rekening wan ontvangst , en uitgaaf te doen. J 5. De Directeuren nemen aan om (gelijk reeds tweemaal tot genoegen is verricht,) vervolgens -die h£ en wel bepaaldelijk («lider.'iet^S&S op Woensdag voor Pinxter, een algemeen xamen der kinderen te houden; dog vermits5 zulks, om de SiidS wïï kl"dei'en' mCt °pCntliik kan Sefchiedcn zal dat werk, s morgens ten 9 uur aan 't huis van den boekhouder-worden verricht, cn tellens fchikkmg gemaakt over de prijzen. 6. Ten zeiyen dage, met den klokflag van 2 uur zul len de kinderen, zich op 't Choor van Martini Keft laten vinden, alwaar zij eerst een proeve zullen geven van haar vorderingen in dc zangkonst, door het zingen van verzen tot dat gebruik vervaardigt en op Zangnoten geftelt; vervolgens zal de boek* houder een beknopt verflag van zaken doen nopens den ftaat der fchool; waarop dc beloningen zo in testamenten en andere nuttige boekjes, als in geld naar gelang van de vorderingen der kinderen worden uitgedeeld; en eindelijk zal door eenen der Directeuren eene naar tijdsomftandigheid gepaste aanfpraake aan de kinderen worden gedaan, zullende ten befluitc alles, zo dPor een dankzegging van eenen der kinderen, uit naam van de anderen aan hunne tegenswoordig zijnde weldoeners, als door een vrolijk zingen worden geëindigt, 7. De drie fehoolprotocollen , 1. van Ontvangst en Uitgaave, 1. van de Kinderen, en 3. van di' Acten der Opzieneren, zullen als dan ter vifie en examinatie der contribuerende leden open liggen. 8. Mede zullen de fchriften der kinderen, cn van het vorig en van het tegenwoordig jaar, door den meester  aangaande HET KWEEKSCHOOL te groningen. iij ter daar ter plaatfe bezorgt worden, om daar uit de vorderingen der kinderen nategaan. 9. Alle de _ contribuerende leden zullen, door een gedrukt billet, enige dagen bevorens, tot het bijwonen der plechtigheid worden uitgenodigt. 10. Iemand, die geen Donateur Is, zal het ook vrijftaan deze uitdeeling van prijzen bij te wonen, mits betalende een festehalv bij het ingaan van de Choordeur, en dezc penningen zullen alleen dienen tot gefchenken en prijzen voor de kinderen. 11. In de fchool is een bus geplaatst , opdat een iegelijk gelegendheid hebbe om aan dit , fchoolwezen liefdadigheid te kunnen betonen. De tegenswoordige directeuren zijn: d. g. rengers , v. f. p. cueVALLIJLr. e. knijphuisen. w. van swinderen, Boekli. natuurlijke historie van den beever, door den heer ceorge cartwright. rv/ermids de Heer g. cartwright zich, geduurenL de bijkans zestien jaren, in6 dienst ecner Maatfchappij van Kooplieden te Londen, op de Noordlijkfte Gewesten van Noord-Amerika handeldrijvende, op de Kust van Labrador opgehouden, en dus"menigvuldige gelegenheid gehad heeft, om de Natuurlijke Historie van dat Land te befchrijven; waar uit ook eene echte en geloofwaardige befchrijving van den beever, (een dier, dat wel dikwijls geroemd wordt, maar in de daad niet zeer bekend is,) voortgekomen is ; zal het onzen Lezeren niet onaangenaam zijn dezelve hier volgens zijne opgave mede te deelen.' Zii luidt, als volgt:] ' „ Dewijl alle de berichten, welken ik, zegt de Heer cartwright , tot hiertoe, aangaande de Beevers °-elczen heb, vol dwaalingen zijn, zal ik hier mime waarnemingen, omtrent deze dieren, in langheid van tijd, bij herhaaling, gedaan, beknoptlijk opgeven. Ik onderltel, dat bijkans geen der Schrijveren, die mel- VI. DEEL. MENGELST. NO. 3. H dbl"  c. cartwright ding van dczelven gemaakt hebben, ooit een Beeverhuis of wooning zagen maar fWhf\ L c i V „ ik ïcnnk, wanneer ik denk dit- iii- ■ j noodzaaèjkhcid bevind, om Sen' i* oemdcTsdïrrf ver, over de Natuurlijke Historie dei S „ det Graaf dr büffon, tegen te fpreken. Nog hans'moet ik de vrijheid gebruiken, om zulks te doem Wr UT' bVv"el Jee?"heCf,T,"n ^tfomïat mj yisefi eet. _ Ik verwonder mj, dat de Heer t>e S '3 on? d2zdve ^want i a j verz.ekerct5 dat hij veel meer visch sénten heeft, dan alle de Beevers in de waereld te famen e nomen. Beevers eten „och visch, noch eeng ander dierlijk voediel; maar zij geneeren zich alleen met de bladen cn de bast van zulke boomen en heesters die genen harstachtigen fmaak hebben, en met dc wo'rte s van de waterlehj. Wanneer zij gezegd worden ook andere fpruitcn en plantgewasfcf af» bijtenVoof k, dat z» zulks doen, niet om ze tc eten, maar om u ïcSn^ andC1'e büüI11CU' hunne teen' van „ Wanneer zij eten , houden zij hun voedfel in hunne voorpooten, cir, zitten op gelijk dc Aapen. - In den Zomer zwerven zij wijd en 'zijd rond cn geven weinig acht op hunne huizen. Zij maken dan* ce bed van dunne takjens , in ftukken gebeten cn fijn gekaauwd onder een ftruik, dicht aan den Waterkant en flapen daar op Het eerfte' bed van deze fóort, welk ik vond, hield ik voor een ganzennest. — Wanneer aan het water, waar aan zij zich in den laatlïen winter ophielden, overvloed van zoodanig voedfel welk gelchikt voor hun is, groeit, cn zij worden door mentenen met geftoord, zullen zij die plaats zelden verlaten. Maar wanneer 'er fchaarschheid van voed1 i?..^ hecft' 2wei-ven zij rond, om eene andere verblijfplaats op te zoeken, alwaar zij overvloediger kunnen verzorgd worden. — Men beeft reeds federt lang- waargenomen, dat zij van alle de boomen,welke in Newfoundland of Labrador groeien, het meeste werk maken van den espenboom1, en naast dien van de beukenboomen." „ Wanneer zij eene plaats gevonden hebben , die voor  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN BEEVER. II5 voor hun verblijf gefchikt is, beginnen zij gemeenlijk vroeg in Oogstmaand hun huis te bouwen. Hunne wijze van bouwen werdt mij door john edwards , een zeer verftandigen Waarnemer , die , geduurende verfebeidene Winters, de Bceverjagt tot zijne voornaamlte bezigheid gemaakt, en in dien tijd eenige honderd van die dieren gedood hadt, dus opgegeven:" ,, Indien het water, zeide hij, waar aan zij zich ophouden, dicht aan den oever, diep is, en 'er geene rotzen in zijn, beginnen zij onder water, aan den voet des oevers, en hollen een gat uit, allengskens naar de oppervlakte rijzende, en brengende alle de aarde, welke zij dan uitgraven, naar den top, eene menigte van kleine ftokjens en zelfs fteenen daar onder mengende. De dokken, waar van zij zich bij deze gelegenheid bedienen, zijn van allerleie grootte, van de dikte van een mans arm, tot die van zijn kleinen vinger, maar zelden van grooter maat. — Deze bouwltoflen ftapelen zij, bij wijze van een koepel, op, fomtijds tot de hoogte van zes of zeven voeten, doch gemeenlijk niet hooger dan vier voeten, boven de gewoone oppervlakte des gronds. De grondfl'ag is doorgaans van eene eironde gedaante: De lengte bedraagt 'tien of twaalf en de breedte agt of negen voeten. Naarmate zij dezen ftapel van boven in de hoogte verheffen, hollen zij, beneden, den bodem uit, zorg dragende, dat hun bed of woonplaats boven het bereik van den vloed blijve , en ruim genoeg zij, om de geheele familie te kunnen bevatten. Van het voorde gedeelte hunner wooning maken zij een uitftek in het water, fchuins ncerwaard loopende, en onder hetzelve hebben zij den ingang in bun huis. Deze ingang wordt door de Bonthandelaars de hoek genaamd. Ook vergenoegen zij zich niet met eenen, maar hebben gemeenlijk twee of fomtijds ook wel drie. Zij hebben maar een vertrek, welk de wooning genaamd wordt, en van binnen dc gedaante van een' oven heeft. De bodem van dat vertrek is met het hakfel van dunne ftokjens , naar fijn fchraapfel gelijkende, bedekt. — Op eenen kleinen atltand van den hoek, is hun magazijn van eetwaren welke uit de wortelen van waterlelijen en de takjens van boomen beftaan. Het topënd van de takjens fteeken zij in het flik, als zij 'er gelegenheid toe hebben. De voorraad is lomtijds zoo groot, dat hij op geene H 2 kar  116 G. CARTWRIGHT jonge BonthandelaL dik^- E ^ k doen' worden nieuw bu?o7 of dich? &ïS b°Tn ook cc» doorgang va? het °L£fg St andere ' Hif ^ "?» ik, ontftond het denkbeeld dit 7 , 1 ?1Cr -Ult' §IS yerfeheidene vertrekken hadden IwLÏeTS wf hooi' %rneene rot llct ^er Volmaakt even mlW~~d \ indien, -Z1 > "i^genftaande deze be! paalmg, het water, nab den oever nipt mi- „ Wil de. vnczcnde lucht 'er L indringen ' SriS* £ « ter  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN BEEVER. 117 ter in den hoek doen bevriezen, waar door zij van hun magazijn van eetwaren zouden afgefneden worden. Ook mogten de wolven en andere vijandlijke dieren daar door in hunne wooningen komen, cn hen dooden; en de koude zou grooter zijn, dan zij verdraagen konden: want, olïchoon zij met eene dikke huid bedekt zijn, en deze met eene menigte lang cn warm bont voorzien is, kunnen zij echter geeneri ilrengen vorst doorftaan; en het is wel bekend, dat zij derven, als zij maar een' korten tijd daar aan blootgcftcld worden." „ Uit het geen ik gezegd heb, zal de lezer genegen zijn tc onderdellen, dat zij met cene onfeilbare Ichrandcrheid begaafd zijn; maar dit is het geval niet: want men heeft voorbeelden, dat zij hunne huizen aan waterpoelen gebouwd hebben, alwaar zulk eene fchaarschheid van voedfel was, dat zij allen wegens gebrek daar aan dierven; of aan zoodanigen waterplas, die in een vlak land was gelegen , welk bij een Herken dooi in den winter overftroomde ; wanneer zij genoodzaakt zijn gcwreest, om in den top hunner wooning eene opening te maken; en zoo doende, en het water in hun huis bevriezende, wanneer de vorst op nieuw begon, waren zij niet in (laat, om 'er weder in te.komen, maar werden allen dood op hetzelve gevonden. — Op andere tijden, hebben zij hunne verblijfplaats genomen aan cene beek, alwaar een opkomende daauw zulkcn droom heeft veroorzaakt, die al hunnen voorraad van eetwaren wegfpoclde, en hen gevolglijk van honger deed fterven. — Dikwijls leggen zij een' dam dwars door een naauwe valei, door welke een kleine waterloop vloeit, cn waar cene menigte van willigen- en elzenboomen en anderen groeien, maakende dus eenen waterpoel voor zich zeiven. In zulk eene gelegenheid, heeft de Bceverjaager flechts den dam door te Heken, en, wanneer het water afgeloopen is, doodt hij ze allen met het grootfte gemak." „ Wijl het dooden van Beevers eene kunst is, tot ■ de bontwerker!] behoorendé, welke ik niet begeer gemeen te maken, zal ik over dat ftuk niet meer zeggen, dan dat het altijd de gewoonte is, hen te dooden , door hunne wooningen te bezetten, hen te fchieten, of hen in vallen te vangen; maar nooit is het gebruiklijk , met honden, of met menfchén te paard H 3 en  118 C. CARTWRIGHT, NATUURLIJKE HISTORIE, ENZ. en met fpiesfen voorzien, Uurt ou hen re mj»* K lkf z»lks echter op eene belaclilijke wiSe h prfn" ten afgebeeld gezien heh n«i. i -1 - 1lm" zich zeiven vafSne z adbïen om°hunnfj ^ gers te ontfnappen: want dat ded ifr Vei'Vol_ bereik is,is nieValleen van geen g brink urn"'d£ SS de te weten hunne zaadballen en E K f" de deze laatften aan beide fexen gemeen en ?>Jf balie,! alleen in de geneeskunde Sn kl«k onder de benaaming van i^fïï&W men binnen hen, dat de kunstverricffi ff°de £S door eene zeer crvaarcn hand, en met de «ronrile zorgvuldigheid moet verricht worden, om hen^kt ï dooden. Daarenboven , wat maakte 1, .,, i f S met de oorzaak, WWBw'^r^K^,^ hun vieeseb met eene zoo voortreilijke S waV z^ den er W1s zeer weinige Beevèrhufden S markt S- «r»DS Becvers brengen gemeenlijk, twee 'jongen ter eener dragt voort, welke bijkans altijd een Serie en een wij je zijn. Maar dikwijls wetpeJ T ook maar éen bijzonder, wanneer z j voor de ecri cmaiï jongen hebben; cn fomtijds drie of vier en Ten van mijn volk verhaalde mij, dat hij eens zeven il™ uit een oud wijfje gefile\len hadt. Het e r^e'S worden ^donsachtigen genoemd; het tweede aar £ vierde jaai Beevers; en daarna pf.^W* Beevers" v U=Sï Paavn 111 Blocim:lancl, en werpen jongen in t laatst van Zomermaand. De jongen blijven bi? hul ne ouden tot dat zij volkomen drie jaaren oS 2 Dan fcheiden zn-zich van hun, bouwen zelve eenê Wooning, en rechten cene bijzondere huishouding opf> (Het Vervolg en Slot in hei volgende Nommer.) LEVENSBIJZONDERHEDEN VAN DEN NAPOLITAANSCHEN WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. J)e menfchén, die door onderwijs en fchrift, hun ^ Vaderland verlicht hebben, en die het welziin van het menschdom , onder wat hemclltrcek dat dan ook zij,  levensbijzonderheden, enz. 11$ zij, aanmerkelijk vermeerderd hebben, verdienen algemeen bekend en vereeuwigd te worden. Men moest zeer klein denken, wanneer men alleen voor de eer van zijne weldadige landslieden gevoelig ware ; men moest voor alle vreemde verdienlte , zijn hart cn zin gefloten hebben, men moest niet weten, dat de verlichting, waarüp zich een volk kan beroemen, uiteen masfa van meer of min vreemd licht beftaat. De fchriften der Philofophcn, zijn het eigendom van alle volken, want zij zijn het eenige middel, om de grenzen der wetenfehappen uit te zetten , en de volken, die, door onwetendheid en barbaarschheid, van elkander gefchciden waren, wederom tot eikanderen te doen naderen, cn met malkanderen te verbroederen. Ik zou 'er mij niet weinig op laten voorftaan, zoo ik, bij gebrek van eigen kracht, om het welzijn van het mensch* dom door 'gemeennuttige uitvindingen te bevorderen , mij bewust ware , welverdiende ' Mannen , op eene waardige wijze algemeen te hebben bekend gemaakt. Ik zou gaern een pindarus wezen, om hunnen lof in onvergetelijke liederen te zingen, of een fraxitcles,om ben, voor bet laate nagellacht, in onverftoorbaar marmer te houwen. Onder de geleerden, die zich, in Italië, aan de verlichting van bun Vaderland, boven anderen,uitnemend hebben verdiend gemaakt, komt antonio genovesi , eenc zeer voornaamc plaats toe. Hij kwam in 1712, te Castiglionc, een klein ftecdjen in het gebied vau Salerna , ter wereld. Dewijl 'er in Italië geen leveusftand is, waarin men, met meer gemak, tot eenen boogen trap van fortuin kan opklimmen, dan de geestlijke, beftemde hem zijn vader van zijne tederfté jeugd tot denzelven, en liet hem in 't Latijn cn in dc Peripatetifche Philofojmie, die toen in alle Scholen hcerschte, onderwijzen. In zijn zestiende jaar, hadt bij reeds zoo veel vaardigheid in het disputeren gekregen, dar hij in Haat was , om de fpitsvindigfle dialectieken, ii; de Kloosters van zijne geboorteftad, in bet naauw te brengen, alhoewel hij van de zaken, waar over het dispuut liep, en van dc gewone Kunstwoorden, waar mede hij zijne partijen vastzette, even zoo weinig een duidelijk begrip hadt, als dezen. Zijne feherpzinnigheid cn koene moed, om aan alles wat hem zinneloos, fcheen tc twijfelen, verwekte vroegtijdig twijfelingen II 4 iu  levensbijzonderheden jn hem, tegen eene zoogenaamde Ki„r„<; , « fenen donkeren afgrond omvoerV L fie,,die hcm verlangen naar een °ftrïï vTfi' dlT tau,d?d weg tot overtuigende waarbeden letMe 7r™ °P ,den kingen,, tegen de twistzuchtige en ccW Jri Ve,rd?.n" heid, veranderde eindelijk in eenen ? fchoolwijsafkeer door het teenWe^Wd-I^nd^ mbis die i„ hem eenen onverzadf Kil05 ■frcven Ro" gelehiedkunde , de waare°^Sre?Jrf« ^^"fi1" ^ levens, verwekte. Qmntus S„? me" chelijken gefehiedboek, of lievïïWnSfflï TEnS* eCrfte Roman en een gefehiedboek ï 8' tusfchc" eenen fchiedenisfen beiSSS?' ir hem ?aar Ware §e- k|g over, tot ssyassjvigg Kf rij gei"k- die onder alle grfchiedboeken^hKK^0^»' jongeling , die tusfchen waarheid en leuT> Tn-™™* wordt, op den regten weg te bren-en g ^Ihngerd anS^eniehappen" \o^¥^™> ™* * zo zijn ^^^ftn^ta, hng van zijne geboorteplaats te vmvnderen °tS" een onti d ge liefde tor ee«^ r„jj , ' daaihcm -Sn^ ven^s! ^ISSfein de geestlijke en werS^R e en eiHnde^' Letteren, maakten ieders veiwondering gaande De liefde tot zijn meisjen en het verlam*™ ™7 U haar te trouwen, fpoorde hem aan °"S met verdubbelen. Maa? hij genootfen^JSZiïT te noodlot fcheen hem, in alle bemoejingen en driften die hem van den geestelijken Hand kónden ?fhouden' te vervolgen, fa zijne uJrcu van uitipan li g Srëef hij bbjfpclen, cn h,j fpeclde zelve eenige rol le! ob een Liefhebben, Comedie. De Aartsbisfchop van con7? werdt het gewaar,.cn deed hcm in den ban! Ter "tl ver tijd werdt hij gewaar, dat zijne beminde od liet aandrijven van zijn vader, getrouwd ware" DitLï£ te»  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. III tclijk geval bepaalde hcm eindelijk, om zich onveranderlijk aan den ongehuwden geestelijken Haat over te geven, en zich te Salerno tot Onder-diaken te laten examineren. In dit onderzoek liet hij niet alleen zoo groote vorderingen, in de theologie en in de kanonijke rechten, maar ook in de Latijnl'dic wclfprekendheid blijken, dat de Aartsbisfchop, die 'er tegenwoordig was, -zeer met hem ingenomen werdt, en hem tot Profesfor in zijn Seminarium aanfteldc. Hij zou hem ook verder bevorderd hebben , zo hij hem niet al te vroeg door den dood ontvallen ware. Doch hij verzamelde hier, ten deele door den omgang met den Vice-Rector aldaar, carlo doïi, die de geleerde talen in eene zeer hooge mate verdond; ten deele, door onvermoeid lezen en mediteren, een febat van kennis, die naderhand zec-r veel tot zijnen uitgebreiden roem toebragt. Na den dood van den Aartsbisfchop van Salerno, zijnen weldoener, die hem in 1736 tot Priester gewijd hadt, verliet hij, in bet begin van het volgende jaar, het Seminarium te Salerno, en begaf zich naar Napels, om zich aldaar aan cene zeer voordeelige advokature over te geven. Maar zijne neiging tot een ftil en eenzaam leven, gewijd aan overdenking, kwam niet overeen, met de roerige bezigheden van een gerechtshof. Hij-nam het belluit, om zich aan de lilozofie over te geven, omdat hij hoopte, met behulp van de bibliotheeken cn leeraaren op de Hooge School aldaar, zich eenen nieuwen en zekeren weg tot de kennis der waarheid te openen. Doch ten opzichte van de openbare leeraaren, vondt hij zich in zijne hoope bedrogen. De lilozofie zonder zin of flot, die hij in zijne geboorteplaats geleerd had, beerschte ook 'hier nog, in de openbare fchoolen. Het ontbrak toen wel niet in Italië en zelfs te Napels, aan Navolgers van galilei , vi- viani, torrecelli, borelli , hianfredi cu andere groote mannen, die de filozofie, 0p de ftudie der natuur, grondden: doch zij werden door de predikers der onwetendheid, des bijgeloofs, en der oude vooroordeelen, die nog fteeds in het bezit der fcholen waren, overfchreeuwd, cn beweenden in het verborgen de overmagt der oude dwalingen. Het harde noodlot vau galij-ei cn giannone, die zich verkoend H 5 had-  !-2 LEVENS BIJZONDERHEDEN hadden, om dezelve openlijk te beftriM-t. a- hun ter waarfchuwing. oeitiijden , diende Mannen, die aldus'van liefde tnt a. i zich in eenen men e verëeSgen rl^rf^ bier toe gefchikt te TOTDf5Èïrfl?£^J?ee' een zeldzame duidelijkhe, cni metcc !?A> ,T bevalligheid in zijn voordel enl, l bekoorlijke linge overredin- n et wehifi' uZ gC^ mondegettaltc e^cn a^Si?c Ste^Sn^"^^ h?tSzLïfr/eU ^ ^ls, doo^tferfntn1 laan cn ^«»^^^^b*ulSï^S? fcsfor in de overnatuurkuude Deze l^tft ? ïJ. ■ ?" Mathcfis en in de nieuwer^aSi ?"£r bleven' Als Opperhof kapellaan had hij het opzicht overdè Umverfiteit wier verbetering hcm zeerrer Lr?e lm? GenoveSi had een plan, tot eene nieuwe EiSéa^nf' worpen door welks gegrondheid galiani van w groot talent van den uitvinder overtuigd werdt li meende in hem den man gevonden tc hebben die ftaat was, om de Filofofie van dc flakken van onzin le reinigen. onzin Genovesi opende zijn Collegic in November t7,t zijne overvliegende bekwaamheid viel aanftonds elk fn de oogen De duidelijkheid en aangenaamheid van ziS voor tel bezorgden hem eenen zeer ongewonen toelS van leerlingen, H,j begon met de Ontologie , 2^ dicteerde haar, m de Latijnfche taal , dienen nos:& gebruik was, cn naar wolfs voorbeeld op de Geometofche wijze aan zijne toehoorders tot in 1748 toen bij ze het drukken De algemcene grondflefc Van zijne geheele filofofie was dezc: dat alles, wat geene bc-  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. I23 betrekking op het welzijn der menfchén heeft, en waar van de rede de gronden niet kan aanwijzen , uit alle dé vakken der wijsgeerte moet verbannen worden. Het grootste deel van de Peripatetifche Ontologie, hield hij voor nuttelooze wartaal. In de leer van het wezen der ftof, der uitgebreidheid, der ruimte, der beweging, der eeuwigheid en dergelijke, bekende hij zijne onkunde, en hij hield vast, dat geen Wijsgeer deze dingen nog doorgrond hadt, en dat woorden zonder zin, in plaats van zaken, gefield waren , die, gelijk de groote bacon zich uitdrukt, voor het menschlijk welzijn van even zoo weinig nut zijn, als de Nonnen voor het gezellige leven. Zulk eene metafijfika, die het menschlijk verltand op den rechten weg bragt, moest noodzakelijk dc Haven van het oude rijk deiduisternis , die verftand en ongeloof voor dezelfde zaak hielden, tegen haren uitvinder op de been brengen. Naauwlijks was het eerde deel van zijne Metalijtika in bet licht gekomen, of zij kwamen van alle kanten op hem losftormen. Zij vonden, op elk blad, fporen cn bewijzen van ongeloof en fcepticismus. Men had ten zijnen laste, dat hij in de lilozofie alle menschlijk aanzien verwierp, dat hij in Italië, aan de vrijheid van denken poort en deur openzette; dat hij de fchriftcn van galilei, grotius en newton aanprees. De Aartsbisfchop cn Kardinaal spinelli, zijn ergfte vijand, bragt door zijne zendelingen hemel en aarde in beweging tegen hem , en zocht het boek te onderdrukken , omdat de Schrijver buiten. de gevaarlijke leerftellingen, die, zoo hij zeide, daar in vervat waren, de cenfuur van eenen weetniet, dien de Bisfchop zelf had aangefteld, veracht, en zich met de goedkeuring van den Koninglijken Cenfeur orlandi, Profesfor in de proefondervindelijke Natuurkunde, vergenoegd hadde. Hij ontging dit gevaarlijk onweder, dat boven zijn hoofd was faamgetrokken, door de bemiddeling van zijnen magtigen voorftander, galiani, die door zijn aanzien aan het hof, en door de kracht van zijne voorftellingen, spinelli bewoog, om zich te vrede te houden, wanneer de Schrijver in een fupplemeut, dat aan hem was ingericht, eenige plaatfcn in zijn werk ophelderde, en de tegenwerpingen der Sceptici, die hij befchuldigd werd , niet opgelost te hebben , met kracht te keer ging. Ter-  1=4 levensbijzonderheden Terwijl genovesi , als ppn ■ > klotfendc golven, aanlijn? ^d£^ Md^n A^ bleef, genoot hij'het véXk^^T^ gm'0mv ware geleerde po itifcen', inzonderhnnJ WeJ*k van alle Wijsgeer en iSeetkuna^gen^Sfi! den S?rote" tién, bewonderd en onenl il In C0NTI' te Venevééle weidenkenden^S?4iSE? en dat nader kennis aan eenen m?n tc 1:lt..moeite, deden, om verfehrokken moed ,T ^feA*? T giocnen van gevaarlijke infecten^eStte O!, ° j* ze waren de Staatsdienaar fragpmn a b-0nd,er dc" no , in wiens huis de mees^eriShrV ' FlSCaal SAR' hoofdllad tweemaal 's ^^S^™^* quts montalegre, éeritë kJSiÈed%Vde/Mar" w,ens aanprijzing hij van denBS-, S.ec™ttns- op deszelfs Bibliotheek, die li m £'S krce§' om in orde te brengen. GalianÏ T i-P JC W0u zenden> verbreit te Nafcls ve^^^^P" % Uni' groot licht in zijn Vaderland omftok? "J' lf,ulk Ccn was op mets meer bedacht , dan ondo L bcü' en n.c van genovesi gelegenheid te^^f^™ £* hchting yan z.jne Natie te bevorderen ' Hf? hm, den Koning, om hem tot Profesfori *deW °S te fteHen en opende hem een nicuw veld SrfT aan wetendheid en het vooroordeel STcSen,^ Genovesi leerde deze wetenfeh™ dat n de NapoHtaanfche fdSSêèl S£l Ce, pIa'r Hij leidde de pligten af, uit de&aal dbhe h?rT ' wmg des menfchén en n,,i ^ 1 'uluIinicne bclchoutot "het eenige oei' vïn z F&'MS Selük> re. Alles wa&tdaanoe niet S 4tS ^"L^ menfchén niet gegrond is dZ\ T d? "«"urder wetcnfchap. Hij doTwecfdc riJf a"d, hij U" dcze de gefchiekis VanTmenlcW £ SSrfTlU^ de dezelve, met eene hem gehee eige bevnllil • f levendigheid, in het voordel. oftoeK toehoorers, groeide van da- tot dn , nP,Va", Z,Jne Mannen en Voorname StaatslSden g' i„S? r3?^6 vreemde, bezogtcn zijne lesfen ,n ■'• ,lllieemrche en detaAMal jS.' rfear«ï3S5/»B««s weö de wetenfchap, Vwail^É*eoolt len.  van den napolit. wijsgeer antonio genovesi. 125 len. Alle Dialectici waren op denzelfden leest geichoeid; en meer gefchikt, om de jeugd den twistgeest der fcholastikcn in te ftorten , dan het verftand tot onderzoek, beoordeeling en in ordefchikking van waarheden, op te leiden. Dit laatlte koos genovesi voor zijne hoofdzaak, in de Logica , die hij in zijne private lesfen dicteerde, en in 1745, uitgaf In het eerfte Deel onderzogt hij de bronnen van de onwetendheid en het vooroordeel, waar door het menschlijk veritand, in de erkentenis der waarheid bedrogen wordt. In het tweede Deel toont hij de wegen en wijze, waarop wij de eerfte denkbeelden der dingen verkrijgen; verklaart hij de natuur en de verfcheidenheid derzelve, ontwerpt hij een algemeen overzicht van de voorwerpen der meuschlijke kennis , en handelt eindelijk van het gebruik en misbruik der fpraak en der woorden, waardoor de cene mensch den anderen zijne gedachten en woorden mededeelt. In het derde Deel onderzoekt hij de kenmerken der waarheid van onze denkbeelden en oordeelen , de verfchcidene trappen van derzelver zekerheid, cn hoe wij, door onze zinnen, door het getuigenis der menfchén , en de hulp van boeken , tot vermeerdering en uitbreiding van onze kundigheden, gebruik maken kunnen. In de twee laatlte Deelen, worden de wetten van de fluitredenen, en der rangschikking van onze gedachten ontwikkeld.- Zulk "eene Logica was een zeer gelukkig verfchijnfel in de ltaliaanfche fcholen. Zij gaf de ftudcrende jeugd den lleutel der waarheid in handen, en bereidde den Schrijver den weg, om het tweede en derde Deel van zijne Metafijfika , waarin hij van de leere der Ziele, en de natuurlijke Theologie handelt , voordceliger in het licht te ltellen, dit gefchiedde in 1747 en 1751, zonder dat zijne vijanden zich openlijk tegen hem wagen durfden. Het eerde Deel van dit Werk en zijne Logica, hadden bij alle liefhebbers der waarheid, door geheel Italië, inzonderheid bij benedictus XIV, zoo veel goedkeuring verworven, dat hij van dezen zedigen Paus verlof verkreeg , om het tweede'Deel, aan hem op te draagen. In beide de Deelen bleef bij getrouw aan zijn plan, om alle nuttelooze vragen van de fcholastikcn voorbij te gaan, en zich alleen bij zulke te bepalen , die op de verbetering en het natuurlijk welvaren der menfchén betrekking hebben , en voor de-  126 levensbijzonderheden lichaams, bewijzen dit. Hierin neb hÏ^™'"-' des hoofdwezen van den godsdkn t. G j tenfSn"' K den waren godsdienst zoekt , bemin w 1 ' die weest rechtvaardig en weldadi- ën n- gasten, God. Alles WatWmt^ tuur, die de fpraak van den Godliike,, wil• na" overeenkomt, is bedrog en 2 a,n* ïiet dit de geest, die ^W^^ en daar hij zichzelven niet uitdn klijk , >S * bf ieIt5 hi] zich uit voorzichtige wijsheid Se^' noudt Hellingen fchuil. • r£" • ' ,UC1 aIgcmeene Dezelfde geest van liefde en ve^aaszaamh^ van welvaart heerscht ook, in S ChSï A ? geleerdheid (*). Hij hadt ifefiwj^fSSfc-S^ van de jeugd, die voor den gees^wffi^W was, tien jaren lang aan zijne lwHageh^^-f*^ hem ,n 1748 , een ongelukkige demon in.3 ' t0e" zoek te doen tot her vprV,.;£o UJUUOrv !"gat, om aanlen Theo?og fchen Leerftoe% 11™" Ö? °Pe«^valfchophjkc ^r^^^J^^ Biswas de Abt MonTVARf, boitenge^h^feSl^l618 geestelijk regt, op de Hooge S;Sch£ï-^Xe,? T zich toen te Romen bevondt. Genovf srpW1 n' d -° ne mededingers in Verdienfte^eTlerm!&efé ^ verre te boven, en de Koning was zoo zer' tz0° ingenomen , dat niemand aar. Ik J u \ V.00r hcm fefde, doch' ïiffi^^S»^ ging, om eenen zoo geduchten rivaal v, denTT kwijt te raken. Hij gaf den ^^SK&föS ftel- ïtt B£& ^~ * eerfte handelt de Theol Jl trincliZ l f C 'Tdeeld- Het B«? het derde de üStXrer^ c^T^ ^ Natura Univerfi nmmne het y iT w 7< t het vlerde de zesuvde ssr^s as is^jssr^z± de Gitera wt« « regno DtC jovmur, net zevende  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONlO GENOVESI. 127 ftellinffen , die hij zeide uit de ongedrukte Theologie van genovesi getrokken te hebben. Deze lijst werdt door den Kardinaal valentini gonzaga , Secretaris van den Paus , aan den Koning gezonden, cn maakte eenen zoo hatelijken indruk , op hcm en op zijn hof, dat genovesi in gevaar was , van in hegtenis te raken De Papen, en zelfs eenige openbare Leeraaren van' de Univerliteit, dien de al te groote meerderheid van genovesi , een doorn in de oogen was , cn zijn aartsvijand , de Aartsbisfchop spinelli , vereenigden hunne kragten, om in het vuur te blazen, en hem in het uiterlte verderf te Horten. Zij ftrooiden niet alleen zelve maar ook door legioenen van devoten en kwezels,'door geheel Napels uit, dat genovesi de hel, het vagevuur, de oorbiegt,en de kragt der aflaten loochende, en met de heiligde gebruiken der Kerke, den. fpot dreef. Men befchuldigde hcm, van gezindheid tot de Leer van spinosa , en dc Protestanten, wier bewijzen hij in groote kragt hadt voorgedragen, zonder ze te wederleggen. Buiten al den haat van spinellt tegëri genovesi, hadt deze listige Zielenherder, nog eenen anderen doorn in het hart, die hem tot deszelfs verderf aanipoorde. Deze Man, die, onder den fchijn van heiligheid en van zielenijver, een onbepaalde heerschzugt verbergdc, hadt zich tc voren bij den Koning en deszelfs onnozelen en bijgeloovigen Staatsfecretaris , den Marquis brancone, ingefleemd , zoo zeer, dat hij het vermogen hadt, om de afgrijslijke Inquiiitïe, die de Napolitanen, tot hunnen onlterflijken roem, nooit geduld hebben , onder eenen anderen tijtel (*) in te voeren. Hij hadt in zijn Paleis eene Congregatie gedicht, die haren naam van de Kerklijke discipline hadt, wier medeleden zich van de oorbiegt bedienden, om de ongeloovigen en twijfelaars, waarvan zij zeiden, dat Napels vol was, uit te fpieden. Alle ftanden, al het volk, kwamen daardoor in de grootfte verlegenheid, en waren op het punt, om tegenltand te bieden. De Marquis fraggiani , herftelde de rust weder. Hij deedt den Kardinaal Aartsbisfchop een proces aan, voor het Koninglijk gericht santa chiara , en bewees den (*) Trebunale délla fanta fide. Zij moest den' gewoonen rechtgang volgen.  J-S LEVENSBIJZONDERHEDEN der rechten,* maar naar dTgeïïuS gif ^ « den Aartsbisfchoplijken Kerker w-fi tot ten, veröordeeld\v-arenr De Ko;, 'lZ1J- ^ aanltonds,, dit zoo kunstig g^nakfrd w ^ fitie, en kreeg een afomV^ / j iul van lncluidoor wiens é&M^U^ch Z 'ftT^T' den. Deze meende nu^?^^^^' novesi, eenen openbaren T ,■ Vuvan GE' IchijnlijVte make^ daUe hoS afvang ^ njk vol ketters was, gelijk hii he , l, ü f9? kom"gzekerd hadde. Maar bi w ma"d WSr de onder dezc fdc verdenkü " tc v-,1 n Y*™ IllL" evenwel, door het J3^dth1$Ë$ r' h'J z«* zoo zeer verblinden dat h \1, ^%%er, niet den verklaagden tciooren llif o rS'eu'clScrd hebben lijken Prins, te Napels?**?tSËLEl^^A^ badt genovesi alles te vreezen 'ókV»A ™ i • ' men. De Jefuiteu waren over het "éh'eêl ^X™~ ?»dc" ™' *» Kardinaal AaSifig Sg * toegedicht, wederleide \n%en de le T hadt ten deele door de bem'iddèling '^^'fe&i'91 galiani, het Pauslijk Hof te vre e llelde r!T P zou hem ook gemak/ijk, ten opzichte valden &3n? un zijne verlegenheid getrokken hebben, z9 men ïïi . • . ze>.  van den napclit. wijsgeer antonio genovesi. i2q zeiven riet als een aanhanger van genovesi had verdacht gemaakt. De beöordeeling van Pater barba viel gunftiger voor hem uit, dan hij verwachtte. Hij fprak zijne fchriften vrij van alle verdenking van ongeloof en ketterij, en achtte ze waardig gedrukt te worden, wanneer de wederleggingen van kétterfche begrippen , die hcm al te zwak en te kort voorkwamen, verfterkt en uitgebreid werden. Des niet te min werdt hem van 's Konings zijde bevolen, van het onderwijs der theologie en van alle verder aanzoek, om het opene leerambt in dezelve , dat evenwel aan geenen van zijne mededingers zou gegeven worden, af te zien. Verder begeerde de Koning, dat zijne theologie met de begeerde bijvoegfclen zou gedrukt worden. {Het vervolg hier nal) bela de tweede , koning van HONGARIjëN. Met bijzónderen lof gewaagt de Hongaarfche Géfchiedenis van bela den Tweeden, dien zij als eénen der wijste, rechtvaardigde, en menschlievcildfle Vorften van zijne eeuw, bijzonder onder de Koningen van zijne Natie in vroeger tijden, voorltelt, welke voor zijn volk des te meer welkom moest zijn, omdat hij twee zeer wreede en harde Vorften tot voorzaten hadt gehad. Zijn eigen Vader , Hertog almus , was een zeer onrustig mensch, die zijnen Koninglijken Broeder, coloman, dikwijls tot billijk ongenoegen, aanleiding gaf. Het is daarom des te waarfcbijnlijkcr, indien hij het niet reeds zelve opgemerkt en erkend hadt, dat bela niet geworden zou zijn, het geen hij was, indien hem niet van kindsbeen af, de treurigfte lotgevallen hadden getrolfen. Hij was menschlievend en goed , dewijl hij uit eigene ondervinding wist, hoe zeer eene harde en onmenschlijke behandeling fmarte. Hij maakte, geduurende den tijd zijner Regeering, zijn volk, zoo veel mooglijk, gelukkig, zonder dat hij, in allen opzichte, zulks zelve was. Ja, hij zou misfchien daar nooit gelegenheid toe gekregen hebben , indien niet een groot ongeluk , het lot zijner jeugdige jaaren, en vi. deel. mengelst. no. 3. I het  I3°' BELA DE TWEEDE, ' het gemis van gén der wezenlijkfte Goederen i vens ™ beftendig erfdeel geweest was dCS ^ bela fnoest één der nodigde zintuigen misfen vt" terwijl zij beweerden, dat bii 7?&, %t gefteldn.eid» Broeder en Neei nog in leven waren V ;; ™, lJ" hem boogstwaarfehijnlijk tc nX dS' ^S" Se oogen zou luiken ^ Hertog al^s dJ gggf"ö zich zou nemen. Voorzichtigheid en fchSShdd derhalven cischten , dat men hem dergelijke aanflS .onmooghik maakte, cn een' zoo gevaarlESfk ver bij tijds uit den weg hielp. Te gcSoedSi 1 i een Broedermoorder te wezen, iloeg dc S^eVnen • naar zime gedachten min wreeden ftnfdoÖfin m • zoo wel zijnen Broeder, als ook zijnen jong* „Neef onbekwaam te maken tot de opvolging van den Troon pj gaf bevel, om hun de obgen uit re fkke V*) e i .bovendien den jongen bela., die toen nog een teder kind was, te ontmannen, om voor alle ^omSlehap van zijnen Broeder volkomen beveiligd Cé zhn Het eerfte werdt aan beiden, als ook tevens^i'veele andere grooten van het Rijk voltrokken, die hunne geilden waren; maar tot de laatstgemeldc oiimc, s iij> heid. kon de man,wien de uitvoering was opgedragen, niet C) Omtrent honderd jaaren te vooren, in 't jaar 10,4 ondergmg een ander Hongaarsch Prins, met nifff vlIJJ* dien steven de Eerfte tot zijnen opvolger beftemd Zdt ' zelfde wreedheid, behalven dar „X SSX'A gevu d werden, en wel op hertelling van"eene vrouw !L S bloedverwand-e - de Koningin gijsla! Zie m.\er. J|f  KONIKG VAN HONGiVRIJCM. I3I niet befluiten. Hier toe was bij deels te godsdienftig, deels al te zeer een beminnaar van zijn Vaderland. Ten einde het rijk niet in gevaar te ftelien, van in 't kort misfchien geheel zonder opvolger uit het Koninglijk bloed te wezen, of zich 's Hemels ftraffe, op den hals tc haaien, verrichte hij aan een' jongen hond, het geen aan den jongen bela hadt moeten geleideden , en boodt deszelfs deelen, als tekens van zijne bewezene gehoorzaamheid , den Koning aan. H«t welmeenend bedrog gelukte, en de man ontging gelukkig de wraak des Konings. Vervolgends werden de beide blinde Vorften in een Klooster gedoken en opgefloten. De ftrafTe zijner onmeuschlijkheid fcheen coloman op den voet te vervolgen. Naauvv waren zijne bevelen voltrokken, of hij viel in eene heel pijnlijke ziekte, in het hoofd, aan welke hij weinige dagen daar na overlecdt. Alzoo hij, door de gemelde maatregelen, de troons-opvolging voor zijnen Zoon steven nog niet genoeg beveiligd hield*, voornaamlijk, alzoo de harten van het seheele volk door deze daad van derzelvcr wreede aanlliehters af, en door het rechtmatigst medelijden tot de beide blinde Vorften toegekeerd werden , gaf hij op zijn doodbedde nog bevel, om hen in nog enger bewaaring te brengen, en buiten alle werkvermogen te dellen. Doch, dit plan mislukte, en de blinde almus zou zeker, uit medelijden, door het volk tot Koning uitgeroepen zijn geweest, indien niet steven wat te magtig geweest was. Deze volgde dan, onder den naam van steven den Tweeden, zijnen Vader in de Regeering, op, en overtrof denzelven, indien mooglijk , nog in wreedheid. Hertog almus, zijn Oom, in plaats van door den nieuwen Koning voor de blindheid, die hij om zijnen wil ondergaan hadt, vertroost te worden, moest zijn Vaderland geheel ruimen, en na Thracïè vluchten; alwaar hij echter door den Keizer van Conft anti nop den heel wei ontvangen, en met Steden en Dorpen in Macedonië befchonken werdt. Hier vertoonde hij in zijn treurig lót zoo ongemeene ftandvastigbeid, dat men hem den bijhaam constantius gaf, waaröm ook de nieuwe, door hem aangelegde, ftad, welke de toevlucht was van alle bedrukte en misnoegde Hongaaren, Conftatitia genoemd werdt. Hier overlcedt hij, door allen, en 1 2 m3  132 mla de tweede, zich te^Mt' °ok vaa STEVEN* beklaagd. Om driivcn vnnd!'?-haaV!C °ntflaan' die" k «oor het ve™ irfgpSiW « ars Kr' S FT"8 geheel ^nder lijfs-erven bleefen SSS?5 beïeragt T ZakeB te onSckken1 en Ch2 tnobTd ™' dat.B^.. zijns Vaders broe- bevonffr 'lin gi 1 ■ t en Zlch midden in Hcngarijèn Oevondt. fhj hadt zich verbeeld, dat zijn Neet vóór lang aan de wonden overleden was, die hcm door het nulteken zijner oogen , waren toegebrach • l et ver rasfend bericht van deszelfs leven gaf hem & de haï tehjkfte vreugde, cn hij (telde geen óogenbiik uit om hem b.j zich te laten haaien. De Koning zag hem en in Plaats van het gebrek van het gezicht &uiWon vondt Hi T C 0n8efchik^ 5" bela te bdpeS , vondt hij veel meer eenen man, in wiens «retraite t^lEt^-mem dd'tighdd m -aarciïheid aooutraalde, en wien men gerust dc allergewigtMle bezigheden en belangen ko* toevertrouwen? H? zou teXnd^f'0^" VCde traanen'Moederlijk omhelsd; Sn t zoo».oP en aangenomen, en beloofd hebben, ter vergoeding van de hardheid, die hij van zij- ger op den Hongaarjchen troon te zullen verklaaren Men vergaf het en bedankte zijne vrienden, die 1 e tot hier toe bewaard en opgepast hadden; a le vijand! febap en alle argwaan der vorige tijden werdt t? n et gedaan,vm-, ten einde alle pligten van eenen Vader jegens zijnen aangenomen Zoon te vervullen, fchonk bi] hem met a leen een behoorlijk onderhoud, maar was er ook op bedacht, om hem naar zijnen dand li te trouwen, en daar door te verhinderen, dat de Konmghke Familie niet met hem uitltervcn; of de Ho* gaarfc/w troon ledig mogt Itaan. Hij liet derhalven, met  KONING VAN HONGARIjëN. 133 met een goed gevolg, helena , eene Macedonifche Prinfes, die reeds voorheen veel achting en deelneming voor den ongelukkigen bela betoond hadt, voor hem" ten huwelijk verzoeken,en hem met zijne GemaaHn te Toïna met allen hofdoet van eenen Koninglijken Prins zijn hofhonden, gelijk hii hem dan ook, nu in hem eenen rechtmatigen troons-erfgenaam gevonden hebbende , ongemeen beminde. — Uit dit huwlijk is geboren geijsa de Tweede, een goed, en reeds in zijne vroege jeugd een dapper Koning. Steven II. overleedt in 't jaar 1131. Men opende zijnen uiterften wil, en vondt de bekrachtiging zijner mondelijke verzekeringen: hij hadt zijnen blinden Neef werklijk tot erfgenaam der Kroon verklaard, en hem boven dien uitmuntend bedacht. De Hongaaren, aan welken de deugdzaamheid cn wijsheid van bela bekend was, beminden hem, nicttegenltaande zijne blindheid, even zoo zeer, als zij hem ooit, ook zonder dit gebrek ,hadden kunnen beminnen. Zij verkozen hem dan eenparig, en riepen hem, volgends den wensch des overleden Konings, openlijk tot Koning uit, liet is onbelchrijflijk, hoe belangrijk, cn geliefd, hem het algemeen medelijden met zijne blindheid, en met de treurige lotgevallen van zijnen Vader, bij het gantfche volk maakte. Ieder zag reeds in den geest in hem den voortreflijkften Vorst, ieder hield zich overtuigd, dat de Vootzienigheid aan hcm aan verdand en hart veel meer hadt toegelegd, dan het noodlot hem in 't ligchaamlijke ontnomen hadt. Want door het gebrek van het gezicht ontging hij duizenderleië verdroojingen, en hadt zijne geestvermogens ftceds zoo leeren infpannen, dat hij met peinzen en ovenveegen onafgebroken werkzaam kon wezen. Het was, als of hij elke in zwang gaande mening, elke hcerfchende Regeerings-grondregei, elk geveld vonnis, en elke gedachten van zijn hart zelve voor den richterlloel van zijne rede bracht. Over alles hoorde hij haar; haare uitfpraken waren zijne Orakels, die hij onverbreeklijk volgde. En dus ftelde hij zich in ftaat, om Iteeds dc rechtvaardigde vonnisfen te vellen, en de rijpfte beduiten te nemen. Zoo dikwijls hem zaken van gewigt werden voorgedragen, badt hij God, dat die zelve wilde v orzi ten. en zijn bijlland,raadgever enfcheidsrichtcr zijn, om toch geen onwijs bclluit te nemen,of I 3 iet  t34 bela de tweede , menfchén. Daarom mVlftE God of Koning deze woorden uit de Praten d W d£Sefl „ re ontbindt dc gevangenen-Tw " °, Hee" „blinden ziende." ë AisL n f ^ de „ fchermcr geworden, en neêrtVfoo^bf 'f 2' be" „ aan hem bewezen,' vi, ?S ï^fid « op zijnen troon zettende." (Tc weten3 hii f^T" helena v er Zoonen cettsa V™ ' n" hadt blj almus.) Zoodra 1 ii d? W wüs' steven en draalde in alkzijne chikkinS rn"8 aa™rd hadt> gen liggen, dat de ^tf£be3tó^?S" mand meer gedacht werden ; dat het Riit,t ,1' T" He rust van binnen en buiten genoot'dit l Volmaakreen' ander benadeeld wierd? £™d Frri T"d Van . weid aandeedt, of zich «fet^hTjeSLft^E voorbeeld., en pW^/Sc&^.^S1 dat zij zijne vaderlijke liefde even zoo vohkomeZ' zafen lten dS Z!'j de HefÖÊ der Nat&> Dikwijls plast hii tc zen-o-en. i • „ God -meer Wtó«^^^5*^ „ dan voor günftige lotgevallen. Want hef 3 „ maakt doorgaands trots en beledigend, „La - het on „ geluk integendeel wijs en ftandvastig.» Ieder die" met hem fprak, befchóüwde hij ais^'t ware uit'ziine woorden, en ontwierp voor zich daar uit hef t eS fte beeld van zijn karakter. - Niets bracht hcm t iTTtoT 01 vcrbaaf»8"; hij bleef zich elïfl lijk m geluk cn ongeluk. Meermaals verzekerde hii dat h,j het aan de onafgebroken reeks van li 4 en wederwaardigheden, waar in hij geboren ea^SESrtS was, te danken hadt, dat hij vroeet id«r zinfgC, d hadt leeren kennen, en alles3 3a|eï, lt£% zichzelven vinden. „ Leer dulden t zeide Idjclik- „ wijls,  KONING van HONGARljëN. 135 wiUs, en menschlijk geluk met geringachting be" fchouwcn!" Een zijner fpreuken was ook deze: " Die niets van lijden en ongeluk weet, die weet ook " het goede des levens niet recht te genieten." Ongeduldiaen en ingebeelden menfchén hieldt hij dikwijls de losgevallen voor oogen, die zoo wel hem zclven, als ook zijnen vader getroffen hadden , en door levendige affchilderingen van dezelven, bracht bij hen dikwijls daartoe dat zij zich over hunne lafheid en ongeduld fchaamd'en. Deftig en eerwaardig was hij in alles, wat hij fprak en deedt, God maakte hem gelukkig voor alle zijne vijanden. — ...... . . , . Zijne door lijden vroegtijdig njpgemaakte ziel vondt •er geen behaagen in, om zich aan die genen te wreken die hem eéns hadden helpen onderdrukken. En als bet volk door zijne gemaalin aangehitst, en tot veele wreedheden tegen zijne voormalige tegenpartij verleid werdt, viel hij zijne Gemaalin meermaals in de reden wanneer zij deswegens tot het volk iprak, keurde haare hevigheid openlijk af, en zeide recht uit: zulk een dorst naar wraak was niet manlijk, maar vrouwelijk! Echter was hij niet altijd in ftaat, om de blinde woede des volks te beteugelen. Hij het, het o-cen hii buiten dien niet veranderen kon, dan gelchieden om ten minden zijne Zoonen te beveiligen voor mishandelingen en onrechtvaardigheden, zoo als hij hadt moeten ondervinden. Het verdient opgemerkt te worden, dat bela, ongeacht zijne blindheid, nogthans zijn leger, in eenen Oorlog, waartoe het gemelde haatlijk gedrag aanleiding «af in perlbon aanvoerde, en het in eene zoo goede Üag-ordc wist te dellen, dat hij terftond in 't eerfte treffen eenc beilisfende overwinning op borich behaalde, dien een deel des volks op den troon poogde tc zetten. En door deze overwinning ftecg de roem en bet voormalige aanzien des Konings zoo zeer, dat men zijnen naam alömme met eerbied noemde. Ieder prees 'hem overluid; men zeide: hij was niet blind, maar voorzichtig, en de Godheid zelve hadt hem tot de'lleo-cering z'ijns volks bewaard. Van nu aan bewees hem de geheele Hongarifclw Natie de dankbaarfte en onbepaaldfte gehoorzaamheid. Het geen hij flechts verordende of begeerde, werdt met de grootfte getrouwheid cn bereidwilligheid vervuld, en van alömme zonI 4. den  vrede. ^vne genegenheid, en om wEi&i ss**-»». VOIgdc toonde zich fteeds°aleenenSl™) Zljn I,arr' e" heid lievenden Vorst Hi w i00ss.l2a Wï MERK»  MERKWAARDIGE BRIEF, ENZ. 137 MERKWAARDIGE BRIEF VAN DEN ZWEEDSCHEN GRAAF ERICH BRAHE , WEINIGE DAGEN VOOR DAT HIJ HET VONNIS DES DOODS ONDERGING , AAN ZIJN EENIGEN ZOON PF.HR BRAHE, TOEN OMTRENT NEGEN JAAREN OUD, GESCHREVEN. MIJN HARTELIJK GELIEFD KIND ! Het heden over mij uitgefproken vonnis des doods, ftelt mij buiten itaat om u thands eenig ander getuigenis mijner Vaderlijke liefde natelaten, dan eenige vermaningen voortgevloeid uit een tederlicvend hart, dat bij ondervinding van ongeluk weet, — God, hope ik, zal u genade verlenen, om dezelve niet te verachten, maar met eene kinderlijke gehoorzaamheid, zoo veel in uw vermogen zal zijn, te betrachten. Ik laat u over aan eene toegenegene Moeder, wier voetftappen te drukken, een ontaarde Zoon niet waardig zoude zijn. Aan haare liefde te uwaards, twijfel ik geenszins, doch gij zult ten jongften dage verantwoordelijk ftaan , indien gij u omtrent haar niet met alle liefde, tederheid, onderdanigheid, gedienstigheid en gehoorzaamheid gedraagt. Herinner u, wanneer de Heer u jaaren verleent, dat gij in trouwe zorge voor haar, en voor haar welzijn, zoo wel mijne, als uwe plaats moet bekleden, en haare zugtingen niet op uw harte als op een ftecn moet laten affluiten; want die kunnen door ijdele inbeeldingen , niet van uwe rekening afgedaan worden, maar zullen, in den jongften dag des bordeels, tegen u roepen en getuigen. Even gelijk zij niet zal nalaten om alles, wat in haar vermogen is, aan te wenden, om u tc doen onderwijzen in alle die wetenfchappen, welke een Godvrugtig, eerlijk , en aan de wetten gehoorzaam burger nodig heeft te weten, zoo moet gij u van uwen kant ook beijveren, om deze haare pogingen niet vrugteloos te maken, maar u vooreerst toeleggen, om zoodra gij tot de jaaren van onderfcheid zult gekomen zijn, uwen Schepper te leren kennen, en na te fporen, hoe wonderlijk hij alle dingen beftuurt, tot Zijne wijze eindens. Wanneer de wereld of de gezelfchappen u zouden I 5 wil-  *3* MERKWAARDIGS BRIEF wereld wel tc vtfa™ J Z1Ct doen' om zijne altemaal TO^&ïffi*-* dat d* tt^^ .ï^^H?1 ^ferdheden poogt bede vurig aan ciïV Hew? bl fbnd in den gt ie, en K'^i™ da gezelfchap verlosbedorven wordt 8 J Ci°°r deszelfs befmettinge niet ™t volg dan zulke dien no.ÏÏ na § Jt' ?* 20 Ontdek, wanneer het de wet vorderr „a« ■■ n.et moogt verzwijgen, en verbeeld u n'oo f «g ?J pligtcn van vnendfehap grooter zijn, dan we S,,5* wSSe?°rZaamheid We"e« -n nettnd^'wer Komt gij immer in aanzien, verlaat li' toch „^i; op u zelven, of op uwe gaven - ontmoet ^ £?/ dat onrecht is, bid God dat hii TT helneTn ,,£ J ,J*» want de wereld is zoo gefield,3 dit men zicffi^ tijd  VAN DEN ZWEEDSCHEN GRAAF ERICH BRAHE. t%$ tijd kan onttrekken. — Spiegel u aan uw vaders on« §LZo Gij eenigzins beftaan kunt, begeef U dan nooit in dienst — en ontneem den armen het brood niet, maar leef van uwe eige inkomften. Laat de handhaving der Vrijheid en der Wetten u altijd ter harte gaan — eer den Koning — zoek echter' de gunst der Overheden niet, en herinner u altijd, dat iw vader de eenigfte van zijn gedacht geweest is, die met alle mogelijke betrachting van den pligt eencs gunfteliwgs, nogthans tot zijn ongeluk over de glibberige hoftrappen geftruikcld heeft, cn zulks alleenlijk, omdat hij Gods onderfteunende hand veronachtzaamd en zich op zijne eige kragten verlaten heeft, denkende wel in ftaat tc zullen wezen, om alle boze raadflagen te verijdelen; — hij overdacht echter niet, dat anderen doen konden, 't geen hij zelfs niet gaerne zoude willen doen. Ontdekt gij in vervolg van tijd, dat er eenige tweedragt in het Koning huis ontftaat, wacht u ten allen tijde wel van iemands raadgever te wezen —doe dan het geen de wet gebiedt, en leef eerlijk en wel met allen. Houd u nooit bij eene partijfebap in het land, maar blijf op uwe eigen bodem. - Zeg uwe mening met beicheidenheid, en fchik U in alles naar den zin der wetten. Houd uw gedacht en alle menlcbcn in ecre, en acht het beter te veel dan te weinig daar omtrent te doen weet ook dat beleefdheid geen bewijs van eenen lagen geest is, maar wel kwade raadflagen, die men door geveinsdheid zoekt te bedekken. Betrouw u niet op velen, en vooral niet op zulken, die niets dan de wereld of hun eigen belang beharti» «•en,maar indien gij kunt,zoo verkies u eenen vriend, wiens wijze van denken gij volkomen kent, en wiens voordeel 'niet beftaan kan in u te bedriegen; want men moet een mensch hebben, in wiens fchoot men zijne bezwaren kan uitftorten — dit zult gij als een der voortrctïelijkfte voordelen in het huwelijk vinden. Laat feboonbeid of wereldsgezinde bevalligheid u nooit tot het huwelijk verleiden; — overdenk eerst, wat dit voor zwarigheid met zich brengt, en hoe rasch fchoonheid en bevalligheid, zoo als zulks thands ge*  140 merkwaardige brief genoemd wordt, veren™ , .. gezellin, die godvruchtig' e7 ï2 ÊVer V00r u «ne wier getrouwheid en befcheid,^ °^voed is en gelukkig kunnen m£^^^^^:^ altoos wonderfng, hoe wijs en goed rnn ' altyd met verduurd, en hem twee zoo hZt °d Uwen Vadcr benen gegeven heeft. be™nnenswaardige gemalinVoer nimmer een' o-rnrp,. n toelaat - Vertrouw ffife ?» "W VermoSe» iemand, opdat uw welftand £2f^T" §dds wanneer u het geleende net wel benadet;ld worde, men leent geld |an ZW vrkr^S gegCV^ wierd mg van zifne vijanden "Iende". cn eischt het te debjke waarheden gekre'en [ f f,keiin,s van de godgene valfche begrippen en oro l,,'"' °^dat ^' door moogt worden 1 tracht ook è?^ dcze verleid land en deszelfs huishoudt fff UW CISen Vad^ dan zien moogt, waar medé Lr f,^006/ ' °Pdat gij nen worden. SdeiïSS bevoordeeld zou ktmzeden in 'bet^t^S^^?0 vreemde dat de Zweedfche NatS^?„^^d:'8^g. tigheid lief heeft iNlluec1e b«tendigheid en ernsthaf! gefenkVS" HeSl*"0 Verbef » "iet, maar fpoed verdragen k um1 Udln fg"*" wil, of gij'vooï ghbbengen proeffteen aan ï ^ r/'^ het als ee» tegen eenige droefheid of oikwjls u daar en kust dan des V^^o^e^^V^^0 bejegent, houd u verzeker , dat e l-e w! S* ?* geduld> « ™g is, die gij „iet nl L °ed eene hcri»»c- het uw phgV is \cm°°*^LOnachtzamen; maar dat hebt en van de wegen 7I1 V-j • gezondigd Stel niet eeneïfg2de£,5 ë^ld kweken., het Heilige Avondm 1^ wan Z°u * ^ tot ken is een werk van den wL }™ van «ftatafc ^«^«^va^Ctaïzinnenfteeds Indien uwe OvenVii/»;^ "uuaen. voornemen, wi,vSgg? Set'VSd^ ,^ haar dien genen, die wegens, in l,c, rCrdani§'heid tQt geroepen wordt, en bied? «iSfttbed"au5? daar toe zonder daar toe'eniftig verzot V*" t0t RaadS zeb  HANDELW. TEGEN DE MUIZEN. AANM. V00RBEKLD,ENZ.I43 7elve °-oede gevolg, door flechts eenige bladen, 't zij aroeneÖof drooge , op die leevensmiddelen te leggen, welken hii tegen dat verteerend ongedierte beveiligen wilde _ De proeve is gemaklijk te doen , en indien zii over 't algemeen van vrucht en kracht bevonden wordt, is dit'een fchatbaar behoedmiddel. aan mer kl ijk voorbeeld van koninglijke ellende in den keizer en koning karel , bijgenaamd den vetten. Te Reichenau in Zwitfcrland, is eene rijke Benediktiiner abdij, in welke, onder andere oudheden,een tand van Koning karel den vetten getoond wordt. Die Vorst wélke Roomsch Keizer en Koning van Frankrijk was, en zulke uitgeftrekte landen onder zijn bewind had, als Keizer karel dk groote ooit bezeten heeft, beleefde den dag, dat hij aan de gemeene behoeften des leevens gebrek hadt, cn , ten aanzien van zijn onderhoud, van de liefdaadigheid eens Aartsbisfchops van mentz afhing. Hij werdt. openlijk onttroond in- den jaare 887, op cene^ bijeenkomst van Frarrfcfte: Duitfche en Italiaanfche Barons, welken hij zelf hadt famengeroepen. — Nadat hij een jaar lang in den uiterften nood en ellende gekwijnd hadt, overleed hij in een klein Dorp nabij Mentz, in Dmtschland, en zijne overbiijffels werden naar de abdij van Reichenau in Zwitferland gebragt. li IJ HET VV IJ K E N van den W I N T E R. Gods wijze liefde fpreekt, in 't vvisflen der faizoenen, Met ftille Majesteit. Natuur! ja, 't zij de Lente uw blijde jeugd'doet groeien, Of Herfst uw doodbed fpreidt — Het zij de Zomer purpren roozen Bevallig op uw borst doet bloozen, Of grijze Winter u met donfig zilver ftrooi't : 't Ontwaakt gevoel leert aardelingen Gods wijze liefde een f.flied zingen; Terwijl verandring daag het groot geheel voltooit.  '44 BIJ HET WIJKEN VAN DEN WINTER De vochten, die het vuur verzeilen Ital bta het ta-tag ,am •„ i ta<((! Door 't lieflijk jaarfaifoen. 8 Je"' Dooïe?JKr^ geen * gekluisterd Kon, Lente ons „fe™, „„ dMlbre  MEN GELSTUKKEN, STILLE OVERDENKINGEN Bij HET NADEREN VAN DEN NACHT* De lieflijke rust overfchaduwt mijne woning, eenzaamheid legert zich op de velden, duisternis omhelst de vermoeide werkzaamheid, en de verkwikkende flaap ademt verjongde kragten over het kwijnend lc| ven. Plegtige uuren ! gij nodigt mij tot ftille overdenkingen, tot beproeving, tot onderzoeking, van mijn hart, en tot beöordeeling van mijne bedrijven. Deze dag zonk weer in het niet — nimmer — nimmer keert hij te rug, maar zijne gedachtenis leeft in mijn geweten ; hij is door God aangetekend, en voor den Rechterftoel van .jesus , zal m') rekenfchap, hoe ik hcm doorbragt, afgevorderd wo rden. Geducht onderzoek! Ö mijn God! hoe veel zwakheden zijn in eenen dag op te tellen ? . Zwakheden, waar tegen ik had kunnen Waaken , of die ik had kunnen vermijden , waaröm zij ook tot wezenlijke ondeugden ontaarden. Indien een waar berouw u met mishaagt , ontvang dan deze tranen der boetvaardigheid, als een lieflijk avondoffer; neen, zij mishagen u niet, 6, mijn Vader! Liefde en vergeving draalt uit uw zorgend oog. Ik ken dien vertroostenden aanblik , mijn zedelijk gevoel, mijn geweten verftaat de moedgevende vrijfpraak van al mijne fchulden, om jei sus , mijn gekruisten Vriends wille. Natüurgenooteu! : Ach! indien deze zielenvrede uw aanwezen niet verhemelt, wat kan u dan lieflijk doen influimeren? Zijt gij gevoelloos voor uw eigen lot? voor uw eigen geluk?' en verzegelt de flaap uwe in dartelheid omzwervende o-edachten 1 Beeft dan voor het gevaar, dat uw leger omi rin°'t; mogelijk rolt uw fterfuur, uit den boezem der' toekomenheid, aan, mogelijk volgt het, dit uur, waar-in gij uwe oogen fluit, om nooit weer het daglicht te aanfchouwen , mooglijk kruipt de ontbinding, op dit oogenblik, reeds door"uwe aderen, en zal de raderen Van uw leven na weinig oogenblikken doen ftilftaan, boei VI. DEEL. MENGELST. NO. 4. 1*  J4« STILLE OVERDENKINGEN t-ijdftip rekenfchap afgevraagd n£T Va" niet édn drijven hebt gij aan uw i»22 \1" Van> Uwe be" der Godlijke "wet voorfchrijTt §beDroefd " de pUgten nu pngelukkigenj zal de alvverenH? r a ' £" nu' ach ! genbhk, dat gij, van toe„ „ ■ G,°d, U van elk ooken af verwVarioosd hebt ë \clZr\eht kTnen denwat zult gij antwoorden^aan'Hem dt 1 afvordfen; uw hart doorziet? Zult ^ , i-!' den Srond v«™ voor het misbruik $1 uweTLT°nt?ehultfig^ Zult gij de uitbreidin vanuwvefïn ? VermoSe^ ? ms, waardoor gij hét beeld Ln 'Van llwe ken" der hadt kunnen doen SitïSn Va" geling van uwe driften alKïkn^ * t*^ tochten, als vruchten van he Sdïnkl van uwe rede, dien adem rl« ai -der gödheid» aantoonen? Zullen ideif vool ul'f" ' ^4 en uwe bfoederfchap mét den ïïwi, ™ u " Pieifenf sus duidelijk kunnen bewizen ? 7nl f Weldoende» JEnavolgen? Zullen de naaktenLU gerigen,die gij gevoed,de bedrukte? & ï--d' de hon" en de verdwaalden, die m tfre?«•■'„? gIJ vertroost, liefde, uwe barmhart ghe d ,?Ls.eb™§t hebt, uwe En zult gij hierdoor abf gezegendeï de! heerlijkheid van uw eérsK™* n j vade-rs' m de worden? eeistgeboien Broeder, ingevoerd óGevoelloozen! vraagt dit alle<; ion „,„ • ' en het zal met een wanhopend „Z S^n, Ongelukkigen ! ach' keert nr.ff' beantw°orden. uw tijd is\ort , fltat 0^^ eTen^STSe" ' zoekend oog, bloost om uwe misdrijven n™ Cr" waardigheid, om onder de erfMnSer^^iiSw^ behooren. Maar neemt den toevhSitot Hen S '1 de dwalende fchanen opzoekt to Hem 2 •' d aI fchiedenis van den /^/™ ^1 ?' V" de £e" van Gods ontferming Tekende vluèhr , ™lkome«heid medelijdenden MenfcneS\ S^SjSaJ? tranen kan verachten, die zelfs een' Cm ietvaard!Se Moordenaar, inde an'^én de?doods^venrS^S op zijne hefde deedthoopen. Maar gif werkend." ri' ■ tenen die met allen ijver uwe LndèhW h^r f h"t maaktheid voortzet, voor u is deze cniet vcrlore?" neen - b-, zal een paerl aan uw' gl^on ^ # fiy  BIJ HET NADEREN VAN DEN NACHT. 147 m\ hebt de tranen der bedroefden afgedroogd, terwijl Sinne lippen u zegenden; gij hebt wankelende deugd om hclsd,en befehermd, en na, overfchaduwen u Gods f^ïelen Bevredigd met u zeiven, en beloond met de 3 ring van uwen Godlijken Vriend, van uwen fellozeniesus ,in wiens voorbeeld gi] uw gedrag fpieSet gij u ter rust, in de amen der wakende Voorzienigheid , een verkwikkende flaap ftreelde uwe Kuur zoo ra's de morgenftond aanlicht, wordt de "odza igheid weer door u beoefend, Zij fchenkt u het Si dit leven, en belooft na een lieflijken doodflaap , u de verhevenfte genieting van een eeuw.g voortdurend leven. menschkundige aanmerkingen over de neiging tot het welvoeglijke. §. i. Ontvouwing der denkbeelden , en bepaling van het geen vmvoum b ^ ^ algemeen en natuurlijk is. Met de zedelijke gevoelens ftaat het gevoel voor het welvoeglijke, en met de driften, die uit de eerden ontftaan , de drift, om dit laatlte op te volgen, in een naauw verband. Men kan zeggen , dat zij 'er toe beWen. Uitgezonderd, dat zij met, gelijk de eerften, tot het inwendige der handelingen tevens, maar alleen to het uiterlijke betrekking, en dat zij niet de gewigSrfte aevoteén van bet geen lcbadelijk en nuttig is, maar alleen de min gewigtige gevolgen jan het geen onmidlük aangenaam is, tot haar eigenlijke voorwerp Ken En gelijk de gewigtigfte phgten gedeelthjk de ekene volmaaktheid van hem, die ze beoefent, bedoelen gedeeltlijk ook de volmaaktheid van anderen, zoo bedoelen de wetten van welvoeglijkheid, deels de volmaking of befchaving van hem, die ze waarneemt, en gedéeltlijk het genoegen van anderen. De eerfte maken eigenlijk de welvoeglijkheid, deze de wellevendheid uit Ta, men kan zells, gelijk hooger wetten, dus ook de wetten der welvoeglijkheid, in betrekking tot den godsdienst, onderfcheiden. Ka -LW  J48 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN of toevallig, ontftaane In u Deze willekeurige welvoeeliikheidl hït t ^ " a; meer veranderlijke beweerd K W D°dl' "0oit kan met grond welvceglijihcW zifa A frC ?atullr)'ïke w«ren van »w aan „|n r' Allchoon er ook geene ateemce- »;;« i en ook die moeten pr S >7 dan zon men toch fchielijk moeten erkennen oi jiet oc,agchli]k , onwellevend zijn her geen onder anderen de natuurlijkfte wellevend,icid' is nrd^^r^'^^?* gcc,T' het & mand wel Haat, een goed voorkomen geeft, dat o-ocd famen past dat is , zoo wel met zichzelven, als met heden d ?6 Qa*?A.el^ eigenfehappen cn hoedaSg heden, die men bij iemand ontwaar wordt, of aanlet ftemt Jf ' °'/ ?rh, ^ ,1Cm tü verbeelden, overeenitemt. Maar beleefd of wellevend heet, hetgeen aan een ander eene kleine moeite of onaangename gewaarwording befpaart , hem eenen kleinen "dienst btS . %. i. Waaröm wij welvoeglijkheid en wellevendheid in ons zeiven , en anderen beminnen ? , Wanneer men deze denkbeelden vooraf, heeft, zoo valt het geheel niet zwaar, de gronden te ontdekken, waarom de menfchén het welvoeglijke beminnen , en van het onwelvoeglijke eenen afkeer hebben, zoo wel in hun zeiven , als in anderen. Vooreerst , in anderen : ' ïO Gedccltlijk, uit hoofde van den onmidlijk onann- £ met hunne ïarfontf. Maar rn.sfch.en 1eeft Z Lld weleer het teken der vrijheid, gelegenheid tot dit feb ul even Voorts geldt ook bij de Perfiann de linke, ft l« e t de rechte bij ons doet. En ook daarvan zou KWPdBftS uft eene 'verfchillende adfoeiatie van denk- 'be^nkSS£ aanzienlijke en voorname lieden zich Ji. ™«h nooit omdat de gemeenen dit, om hunnen arbeid, de nagels nooit, ornaat S van de Otaheiters vZ J v^eT.l fin veele gevallen fch.Jnt het Bijgeloot ïfSS'in wnened te hebben; doch welks oorfprong ook e M 'l ' ,^^ kon we^n. Van de zonderlinge Etiaueitc der SngTn van ÏÏJ, dat zij in een ander huis eten m een w drinken en beiden zoo geheim als mooghjk, om van nlTanÜ ïzien te worden, worde dezc grond opgegeven, dat d Koning op ftaande voet zou moeten fterven, als iemand hem zag eten of drinken. Deze zelfde Koning moet, als hy K 4  l& LEVENSB I/ZONDER HE BEN Mogt zij toch f^H^iri^fc als °P ziJ» fpï wereld in onze befchaafde sS r g- ' dat de fiine tuur en waarheid te ?k«KiV^ tot de' 8* dezelven reeds zoo van delen ,J om aan anderen bde fdS e^ de mid" liet geen als het kostbaarftV nbewijzen , in naamfte bij hem gekit ' zeldzaainftc, en aange- «öt5'i^-5ff de denkbeelden in van het hooger deel dm lT^aai' de denkbeeld£ en menfchenffde^mn^f^i, luchtigheid^ m veele gevallen, door de'eerften citflaatfte". worden. De denkbeelden ,™« i overltaag gezet levendheid bew^Siir^^T^^ ^n wel, kenmerken van ^v^^^^. de Phgten van kuisheid, m a gS In welken de Perheid, billijkheid, eerbied voor' &d?aamI,c,dj dap, ja, fomtijds dc iWe rerht™a- ud-,en mcnfchen, geacht worden. ° rechtvaardigheid , erkend en als dit verzand ^^^S^T^^ LEVENSBIJZONDERHEDEN VAN DEN "^^^0^ WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. ^ (Vervolg van Bladz. 129.) fS ranT Theologe tfefl" .zij,  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. 153 zijne Theologie gedrukt te zien, maar aanftonds hadt opgegeven. Doch hij hield dit voor het beste middel, orrT zijne vijanden te befchamen. De Kardinaal Aarts* bisfchop spinelli , dien hij daarover begroette, wekte hem daar toe op, en beloofde hem alle wilvaardigheid in de cenfuur; maar verheugde zich heimelijk, dat hij zich dus in dc val liet lokken. Genovesi gaf hem zijn bandfchrift over, en hij ftelde het ter hand aan perelli, een weetniet, die bij het gemeen zeer gezien , en de ergfte vijand van genovesi was. Genovesi zocht den leelijkén trek, dien men hem gefpeeld had, te leur te tellen; maar kon niet anders uitwerken, dan dat de lange lijst van ketterfche en gevaarlijke Hellingen, die de kwaadaartigc cenfeur daarin voorgaf ontdekt te hebben , van eene verzameling van agr godgeleerden, onderzocht werd. De aartsbisfchop beroemde zich nog , over de zagtheid van zijne behandeling, dat hij vele»gevaarlijke. Hellingen in zijn handichrift, tot maar tien verminderd hadde. Napels weergalmde op nieuw, van hatelijke lasteringen tegen genovesi, zijne verdediging die hij ten deele in gedrukte, ten deele in ongedrukte brieven uitgaf, was wel krachtig genoeg, om hem te rechtvaardigen, maar bij verre niet toereikend, om hem de vele bittere uuren, die hem deze handel veroorzaakt had, te verzoeten. Nu volgde 't gene zijn vriend galiani tot hier toe te vergeefsch gewenscht hadde. Hij belloot niet alleen, van het drukken van zijne Theologie af te zien, maar ook deze gevaarlijke wetenfehap voor altijd vaar wel te zeggen. Niets kon voor het gemeen voordeeliger wezen, dan dit befluit. Van toen af aan, wijdde zich genovesi aan eene gantsch andere wetenfehap, die hem voor het gezellig leven veel meer bruikbaar maakte. Hij had, in den tijd van zijne vervolging, eene vertrouwde Vriendfchap gelloten , met den achtenswaardigen bartholomeo intieri, een geboren Florentijner , groot kenner van de Wiskunde, de Natuurkunde en van alle de wetenfehappen , die aan de volmaking van de Staatshuishoudkunde bevorderlijk zijn. Al het trachten en pogen van dezen man was daar toe gericht, hoe hij door eenige uitvinding zijn tweede Vaderland, (*) tot wiens (*) Hij was zede;t vele jaren Opziender der goederen, die K 5 het  I$4 LEVENSBIJZONDERHE DEN wiens verrijking de weldadige natuur alles mnor a kunst en de «aardigheid zeer weinTg gSn haoden! van nut kon wezen. Hij vond èene^Lwfwïze om bet koorn te bewaren, en door eene wSglXara rnadnene, het graan te droogen, en voor alle In Sten" te beveiligen, zonder dat het daardoor iet het S van zijn gewigt, of van zijnen fmaak verloor Hii volmaakte een werktuig, dat van ouds her te Anvüiï in gebruik was om groote balen waaren ' van hoSe bergen en over d.epe dalen, zonder veel moeite en zeS lehiehjk naar den zeeoever af te hrenn-™ r »it te winnen. Hij Zdlc^^^^ brief jens met zoo weinig kosten te drukken dat dè komnghjke Schatkist, bij elke trekking, duizenden daar bi, uitwon. H.j vond in genovesi dezelföé w " van denken, en eene even fterke Vaderlandsliefde Het viel hem niet moeilijk, zijnen vriend tot dat filofo fiesch vak dat de ftaatshuishouding, die bron van al", le burgerlijke welvaart, ten voorwerp heeft, te ituuren In wemig ,aren , las en doorgrondde genovesi alle?' wat 111 oude en later tijden goeds, aangaande de (laats! huishoudkunde, uitgedacht en gefchreven was. De eer hc vruchten van z.jne navorfchingen, van deze foortwt ren eenige verhandelingen, die hij in i7„ £ drS. ken, cn aan z,jnen boezemvriend, mrmii opdroeg over een Akkerbouw met bijgevoegde betrachtingen' over het ware doel der wetenfehappen, dat hij in de' toepashng van aezelve, op het welzijn des geieh>eri levens plaatst. t>^"nöcn Intieri befchouwde en beminde het Koningrijk Nt pels, als zijn waar Vaderland, en wenschte niets hut hjkcr, dan dat de ware rijkdommen, waar mede de natuur dit aardsch Paradijs begaafd had, door naarftS beid en handel vermeerd werden. Hij hadt daarom reeds lang het denkbeeld gehad, eenen openlijken leerdoel voor de ftaatshuishoudkunde, wier grondfteilinecnin dien tijd, in dit deel van Italië, weinig of niet bekend waren, op de Hooge School te Napels te dichten, zoo ras het Florentijnfche huis Corsini en de Groothertog van Toskanen in Campania bezaten. Ook ftichtte hij te Nanlit op kosten van het Florentijnfche luis Rinuccini, een ICon„' kantoor, voornamelijk om bekwame kooplieden te vormen  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. 155 vis hii eenen daar toe gefchikten Leeraar vinden konde Genovesi fcheen hem de man tc wezen. Hij dróea den Koning zijne begeerte, in een fmeeklehrift, voor en verbond zich tot een fonds van jaarlijks 300 Ducaten- die tot bezolding van dien leeraar dienen youden en wel onder de volgende voorwa rden, dat hem mo°t vergund worden, den Abt genovesi daar toe te benoemen; dat de Leeraar de Italiaanfche Taal moest gebruiken, en dat in de keus van eenen nieuwen Leeraar na hem, niet op ftand of aanbeveling, maar op de bekwaamheid, die door een geftrenge uroef der concurrenten moest onderzogt worden, gelet zou worden. De Koning bewilligde met het grootst vermaak in dit gemeennuttig inftitut. Genovesi opende het, tenjaare 1754, met cene voorlezing',waarin hij met eene mannelijke wclfprekcndheid bewees, wat Akkerbouw, handwerken, uitgebreide koophandel en een geregeld beltuur der geldmiddelen, tot de welvaard en de ma°t van eenen ftaat kunnen toebrengen. Nog nooit was in eenige wetenfehap, op de Akademie, te Napels in de Italiaanfche Taal, onderwijs gegeven. Nooit had men zich zoo veel waarheid en nut beloofd, als van de algemeen bekende fcherpzinnighcid en Vaderlandsliefde van genovesi. Zijn gewone gehoorzaal was voor de menigte van toehoorers van allerlei ftand, veel te klein, en toen hij eene grooter uitkoos, was die nog niet in ftaat om allen te bevatten. Zijn hoofddoel was,naast de leer van de ftaatshuisbouding, de Napelfche Jeugd de gezellige cn burgerlijke deugden , cn voor alle dingen den patriotfehen geest van gemeen welzijn, zonder welken geen volk tot dien bloei, waar toe het anders gefchikt zou wezen, geraken kan, in te planten, tot dat einde liet hij, onder zijn opzicht, Carij's gefchiedenis van den Engellchcn Koophandel, in het Italiaansch overzetten, en gaf dezelve met nuttige aanmerkingen, in 1757 te Napels in het licht. De in bet oog vallende voorbeelden van Engelsch patriotismus, waardoor de Koophandel en Schipvaart ten top geftegen zijn, hield hij voor een werkzaam middel, om de rijke lieden in zijn Vaderland, die gewoon waren hunne inkomsten en zelfs hunne ' boofdfommen, in de hoofdftad te verbrasfen, tot navolging op te wekken. Men was, tot dien tijd, in Italië m dat verkeerd bc-  *5" LEVENSBIJZONDERfiEDEN varen Koopl eden £V n" ZOgt,ze aIleen bij er- novesi bewees £ w " gnjS §eworden. Ge- wrikbare gronden vaa*'^«m^ïS P °P niets voor het wpl*iin J ö • lteune » en dat is, voor het gezeilde^ leven d\ ^ die Waarde de prijs van alle onnatuurlijke en künflfce voorE™' len, onder de hoofdbronnen van onze ellenden ÏÏ: gerekend worden; en andere der^ebjl f w r „ toen „1 zijn vaderland, ten deele nog oXttndW ren „ ten _ deele als hersfenfehimmen werdTnaanïzien Daar is wel veel in dit werk, dat in eene Pin tomfche Republiek t' huis hoort, maar men moct her aan z,jn Patnotfchen ijver ten goede houden, da hem veel gemaklijk voorkomt, om uit te voeren dat in hS gemeene leven niet doenbaar is vuuui,ciat 111 het fe^LrtZ^filf/761 WCrden vele naarheden van fe burgerlijke filofofie van genovesi, door de klnn» onderviiKung bevestigd, en men erkende de onontb er baarheid derzelve rn de llaatshuishouding. HiH et oot toen de ■verhandeling van Cofimo Trucci van Piftoh over den Akkerbouw, te Napels herdrukken?eTvSl! de er eene Verhandeling bij, waar in hij de oorzS van het verval en de verachting van den Akkerbouw m het Koningrijk Napels ontwikkelde. In e mlèré Verhandeling, die hij in 1-65 liet drukken TmSgt hij,  VAN DEN NAP0L1T. WIJSGEER ANTONlO GENOVESI. Ify hii, waarom landen, die van nature de vruchtbaarfte zi n aan gevaar voor hongersnood zijn blootgeftelcL Hn bewijst, met groote zekerheid, dat honger en bedelarij nooit uit Europa te verbannen zijn, zoo lang de wetgevende magt den, zoo zeer verachten en verwaarloosden, Akkerbouw, de eerfte bron van alle bi . Sik welvaren en deugd, geene bijzondere opmerkzaamheid en achting waardig rekent Hoe kan men S? hij, van menfchén, die met honger, naaktheid enmet ontelbare ellenden worftelen, vorderen, dat zi, aan de wetten en verdragen getrouw blijven ? Hoe kan men zich, in eenen Akkerman, zells maar de fchaduwe van burgerlijke deugd verbeelden,. wanneer hij meer onder de lastdieren, dan onder de mede eden van den ftaat gerekend wordt, en geen ander deel aan ITt gemeene welzijn heeft, dan dat hij m het zweet van zijn aanfehijn alle dc overige ftanden voedt._ Terwijl hij zich met bet openlijk onderwijs van dc uaatshuishouding bezig hield, had hij het genoegen dat zijne Logica en Metafijfika , niet .alken op verfcleidene Hooge Scholen, maar zelfs in de Kloosterfenolen werden ingevoerd. Dit bemoedigde hem, om die vakken van de Filofofie, die de verlichting van het verftand ten voorwerp hebben, in zijne ledige uuren verder te bearbeiden. Hn fchreet Meditauom FtloMche Julia Religïw e fulla Morde , waarin hij voorhadt den natuurlijken Godsdienst en Zedekunde , in haar 'punt van verëeniging voor te dragenen hij ga dat Boek in 1758, met algemeene goedkeuring, in het licht Alleen mishaagde den Napohtaneren zijn al te teer'geaffecteerde Toskaanfche ftijl. Dit bewoog hem om m zijne overige Italiaanfche Schrilten, een ligter en natuurlijker fchrijfftijl te gebruiken. Zijne boertige brieven, die hij in 1759,onder den tijtel: Lettert all Amico Provinciale, tegen zekeren pasquinale magli fchreef die eenc Fijofofifche Disfertatie hadt uitgegeven , werden met veel meer genoegen gelezen en kort naderhand herdrukt. Hij verdedigde zijne Metafijfika zoo wel dat de waarde van dit Werk, daardoor te meer blijkbaar werdt, en hetzelve bijgevolg ook te beter afging. Hij moest in 1764, eene nieuwe uitgave vervaardigen , die tot vijf octaafbanden aangroeide, omdat bij alles, wat hij elders over de natuurlijke Religie gefchreven hadt, daar aan ïnhjide. ° 0 In  158 LEVENSBIJZONDERHEDEN In het zelfde jaar bragt hii ziin R«i»fc Recht en de Pligten , in het lic t ZY" °VCr hct mc leerlingen, In bijzond in 1? j? £ TT voorgezegd, en waar in h» ,)» • ! Pen ]ladt menldiel ui den arld?? 4e&^ redUen dcr Hij voegde 'er eenige VerK^ft" "-"^ 1764 , uitgegeven. Rousseau , wiens fchrifr™ t groot opzien maakten, en de aanfnor no„ tPm den, gaf hem daartoe aaalett"!^^'^: ven, zonder daar aan te den c &'in t 5^5 -*Ch** dc natuur gcfchildcrd. Eenige Dial'oin dif S?h voegt zijn eene gemaskerde kritiek ,' Va^ dl taanlchc wetten. ' 'e mPoh- De Italianen hadden tot dien tiid toe >r-P„ t • of Metafijfika in hunne Moedertaal zoo L g'Ca Itudecrden den weg, tot deze cn tl'afle °oveSe °X geenge Wetenfchappcn, gefloten bleef. GenovIsi X zoo wel om den inhoud, als uit hoofde Sn d^ml' grooten bijval. In de Metafijfika, gaat hi de don kere Ontologie voorbij , cn hij begin* met e iLsmÓ ' logie die hn, benevens de andere deelen, op Set oogvallende kundigheden grondt P Zijn groot meesterftuk was de Italiaanfche zedenleer waar van hij 111 1767 het eerfte deel uitgaf. De géhS e verftonng van zijne gezondheid belette hem dl vot toomng van dit werk , wiens eerfte deel de menlbhenhefde hem, fchijnt in de pen gegeven te hebben7 oni de wetgeving en de zedenleer te verbeteren s ^nSlN0VfiSI^r0-eg r--eds zeer lanS liet geheim van een doodkrankheid m zrjnèn boezem. De^onophoudelrSe inlpanning van zijne zielskrachten ; gebrek aan ' E chaamhjke beweging, en veel zitten, hadden kramppijnen in hem veroorzaakt, die hem dikwijls fel S e verlaten , om gedurig met verdubbelde woede weer tc keeren. In 1768 beletten zij hcm, zijne lesfen verder voord te zetten Om hem tegen behoeftigheid tè bt hoeden, vermeerderde de Koning zijn jaarlijks inko men, met aoo Vocalen, doch hf ft&f 2?^Septemb^,"  VAN DEN NAPOLIT. WIJSGEER ANTONIO GENOVESI. 150 1769 , in het vijf- en- ncgentigfte jaar van zijn leven, aan het water in de borst, beweend van alle rechtichapen menfchén, dien de verlichting van hun Vaderland ter harten gong, maar vooral van de Napeliche Teugd, aan wier onderwijs hij zich geheel verteerd had_ Doch terwijl de tranen van liefde en dankbaarheid te Napels op zijn graf vloeiden; terwijl zijn Vaderland om hcm treurde, werd zijne gedachtenis, door het vergift van eenen huichelaar, die in het rijk der duisternis aan zijn eigenbaat hulde deed, gefchonden. De beruchte Roomfchc Athleet liamachi, een Dominikaner Monnik, bracht toen eene misgeboorte ter wereld, die aan zijn inftitut zeer wel voegde, en waarin hij alle goede Vorften der aarde, die voor het verrezen licht der wijsgeerte hunne oogen openen, en het bijgeloof uit hunne ftaten zochten te verbannen, hoonde, en genovesi, nevens alle ware lilofoten, onder de vijanden van den godsdienst en den ftaat telde. Dit is altijd bet lot geweest van groote mannen, die waagden bijgeloof en leugen te ontmaskeren. Genovesi bad, nog kort voor zijnen dood , de pauslijke magt in het Koningrijk Napels, een gevoeligen trek gefpeeld. Op zijn aanraden bad de Koning den openlijken leerftoel der pauslijke Decretalen afgefchaft. Hij had die aan denzelven,' als het wetboek der vermeende algemeene Monarchie van het Hof van Romen, afge1'cbilderd, waardoor de eenheid der burgerlijke Staten, en de magt der wereldfche Vorften, ondermijnd werdt. Hij hadt geleerd, dat geen Staat, waarin de Kerkelijke Regering niet aan de Wereldlijke Regering onderworpen is,op een duurzame vastheid of op eenen bloeiën"den wclvaard roemen konde ; dat alle pogingen om eene volmaakte Staatshuishouding in te voeren, te vergeefsch zijn; dat zich de gemoederen nooit tot een algemeen oogmerk verëenigen, dat 'er nooit Patriotisme kan plaats hebben. In een Koningrijk, waarover de Pauslijke Stoel , niet alleen de magt uitoefent, die hij ook heeft in alle overige Staten van den Roomsch Katholiiken Godsdienst, maar zich ook het opperfte Leenheerfchap aanmatigt , waarom de Koninglijke rechten met de Pauslijke zeer dikwijls collideren, waren zulke leeringen zeer gevaarlijk voor het Hof van Romen; en men weet ook , wat zij voor eenige jaren hebben uitgewerkt. Ook kon zich eene magt, die zich alleen op duis-  levensbijzonderheden duisternis grondt, van een nieuw fchoolohn rf9, m novesi, op begeerte vm rl«t, i- ■ lolIuülPla" > nat ge~> der fcfuiten was u t^edei£ \ n """ff' ?a odat dc orde' het ^g^iSS^^^'J^ S/ho1^ van tingvan hVen onding^3^^ kon onmogelijk van eenen Puer « ! Zulk,ecn m™ £eenvijandJvan de'K^ ren^i^ wÏu^V™ Hf*" ee"e" waarheickT en van fee omtet™? £°, * uit te breiden, en mc^n°gel Sig3tettl-S"'ïjd SÉZTv™™^ Viiand van tèdroVen onreeht vaardigheid. Zijne eenzame levenswijze hadt hem nier zielsruste en onyerfchrokken moed. m^JV^H om zijn gering inkomen, door bijzondere le len te ver meerderen, met vrijwillig onderfteund hadt zoo zou hij ui behoeftige omstandigheden geftorven wezen? De Koning erkende zijne waarde, en bediende zich van zijnen raad in eenige gewig ige zaken TnJn een menigte Hecht rómeinsch gdd^oel&uiSS fche bezettingsplaatfen in Toskanen , was vroeg hem de Koning raad, hoe hij dit kwaadfzoS fchade voor zijne onderdanen, zou Verhelpen. - Toen m het jaar i766, van den kant van Vrankrijk aan het Hof van Napels een verdrag van KoophandJ aangeboden werd. en het grootste deel van den raad h e t f erve nuttig achtte, befloot de Koning het oordeel van novesi te volgen Deze was van oordeel dat ee,iê Natie die te zwak is om cene magtiger, tot nakomi g van de bedongen punten te dwingen, nier moet S ken, om verdragen van handel, met dezelve aan e gaan; dat zij in zulk een geval, zich zeiven de handen bmde en zich aan een magtiger prijs geve dat het beste lot, dat eene zwakke Natie kiezen kin dat zij, dat zij alle andere Volken den vrijen handel £ hare Haten vergunne. De Paus benedictus de XIV' fchatte hem zeer hoog, en velen onder de Kardinalen wa-  van den napomt. wijsgeer antonio genovesi. l6l waren zijne vrienden. Zo hij den wenk gevolgd hadt, die hem van dezen kant gegeven werdt zoo hadt hij een luisterrijken eerepost met hebben kunnen ontïïan Zijn Vaderland nuttig te wezen, was zijne befiemming de eenige roem en rijkdom , daar hij naar ftond Z jne waarde werd erkend, ook van vreemde- n"ei van zeer hoogcn ftand. Toen de regeerende Hertog van bronswijk, als Erfprins , op zijn reis in Italië zich tc Napels bevond, deedt hl] hem, 111 gezelfchan van den Hertog van meklenburg, de eer van een bezoek. Geen vreemde geleerde kwam te Napels, die hem niet op zijn leerftoel hooren wilde. Z hm poSngcn, om de Vaderlandsliefde en den geest dei Industrie en des bandels, aan de jeugd te Napels in te Plinten, zijn niets min dan onvruchtbaar geweest. Zijne leerlingen zitten aan het roer van de Regering en van het Staatsbeftuur, en hun verlichte geest en Patriotfche ijver, moet elk in de oogen vallen. De KonnU zelve gloeit van liefde voor zijn Vaderland, en heeft in de meeste lieden van het koningrijk, Normale Scholen gedicht, om den gemeenen man, behalven lezen en fchrijven, met alleen goede denkbeelden van den godsdienst, en de pbgten van eenen burger te doen verkrijgen, maar hem ook m den Akkerbouw, de Wiskunde en de Zeevaart, te onderrichten. Hii heeft eene Militaire en Zee-Akademie gefticht, die in hare inwendige inrichting en in de voordgangen der jeugd, die tot den Krijgsdienst en het Zeewezen ge, ïchikt is, bezwaarlijk baars gelijken vindt. Men maakt groote wegen , om tusfehen alle deelen van het Konhwriik , de gemeenfehap en den mwendigen Handel gemaklijk te maken. Men heeft, tot beveiliging van den Zeehandel , de Marine vermeerderd. De Koning yelve heeft eene Kolonie van Manufacturen gefticht, die naar een'plan leeft, dat hij zelve ontworpen heeft, en aan hem, gelijk kinderen aan hunnen vader, onderworpen is. Hij heeft eerst onlangs een uitmuntend Man gaianti, alle de Provintiën van het Koningrijk laten'doorreizen, om de bronnen der misbruiken, waar door het volk gedrukt wordt , op te fporen, en die niet flechts aan hem zeiven, maar ook in zijne Historifche Geographie, openlijk bekend te maken. De Kortinfi heeft een groot deel der Tollen en Kroonrechten die onder-de Spaanfche Regering vervreemd of in erfvi.deel.mengelst.no. 4. L pacht  G. CARTWRIGHT gers; en de voordKft 01 ƒ an rijke bloedziiivan ondraa-1 jl rfns^ dcs '™ds, t^bS^^^SL^09^ hfm de grond! dedeelen van dit ^rd cl Pn,^-- £r d,an twee derLeenrecht der Sksbaronncn A T het verderfüjk handen ondmS Tf' d« Kerken en der doode NATUURLIJKE historie van den beever, D00R DEN heer george cartwright. (Vervolg van Bladz. 118.) » Qffchoon de Beevers, wanneer zij den gemelden ^ouderdom van drie jaaren bereikt hebben ?e meenhjk een eigen huishouding beginnen teblln w echter met zeiden, voornaamlijk , w™n"e'r Set ï? ftoord worden, en overvloed van levensmiddelen de ven, en in dezelve wooning broeden. Zij worden dan rf fztt de" n Pn0en,d' Z°0danig cen hu^n heb ik (zegt de Heer cartwright verder) no^ *• nemen. Maar zo het den twg .fi°o™s de vlugt beide ouden ten eerfte tef y\JPt'verJffer Seh,kt de niilie naauwlijks ooit die 3' Zal de rcst dier falang het water zonder i s is \tZ VCï1^™- ~ Zoo magazijn van eetwaaren te verme^S Z1J met 0p hun neer het dicht gevrozeri is K Im-> maar' wanvoorraad te ^S^^^i^l^ Va" hunne« nen voorraad8 nitmaaken, d? et K"' Wc'ke invlochten zijn, zoo dnr w cien anderen gezijn geheel U ttreï,en fS^*- ?' 'Cr eenen ™ brengen het in hunne wfo'nS " Z1J ,CCn ftuk af> af: waarna zij het hout ww£g' eVten er den b"st water werpen." aer vvegdraagen, en in het Hmgeïrjebeu? iJM? 1^ T'Dgen end van den ftok de bru" ccner 5 \ met het cene jaager in den hoek voor den Lm/1!' wclkc de - Uit deze omftandiÏÏid \5, Ver SWhztst heeft, lieden ftelliger wrjze willen Ü biben Vede onk™dige derheid dosTSee^hSu^LffiS^^ dat de ^bran■ ten einde daardoor voor arTP00rt» 0I? z°° te doen, gevangen wordel inaar iSfcfTY4* hij ZeIf ni« kennis en fchranderheid bezaten 5GeVerS 200 veeIe gelijk ik verzekerd ben ooit\z™dcn *eer weinigen, Integendeel hin°r hJ°?"gevangen worden. af van de J^^nk^^^TO wel verftaat;zal zekertHk 'w. ^ h,'Kdie de ku"«t le de familien welk ïn ï gCheelc fam,'Iie> of al! dezelve nie aï tc groot w?* Y**1*» «en nachten vangen al SPliK huisho»den , in weinige ...„Ais / •4 W en gemaklijk « J5ÜK SlSj^S men  NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN BEEVER. l6> men ftaat, zijn zij zeer verzot op gekookte erwe- tCn' De Heer de buffon en andere Natuurkundigen zeg.en, dat zij van hunne ftaarten zich bedienen, als van fleeden, om 'er fteenen en aarde op te fleepen. Ik kan hunne verzekerde betuigingen niet tegenfpreken yeS ik deze dieren nooit heb zien wei-ken; maar ik Sof het echter niet: want, dewijl hunne ftaarten fan den wortel, of dichtst aan het ligchaam, en vervolden ds neerwaard omtrent het middenpunt van hunne langte het dikst zijn, zou het bijkans onmooglijk voo hun zijn, eenen (teen daarop te houden, ten zij dezelve daar door een' anderen onderfteund werd. Ook heb ik nooit waargenomen, dat zij eenige fteenen van den grond hebben opgezameld; maar zij brengen Ie van de oevers en van den bodem des waters aan, en moeten zich van hunne handen,.of voorpooten tot dat werk bedienen. Ook zouden zij ze gema dijker kunnen Toortfchniven en rollen, dan ze op hunne ftaarten te trekken. Daarenboven zou,indien dit hunne ^woonc handelwijze was, de huid en voora het Sndfrfte gedeelte van hunnen ftaart, door de zwaarte eif de wrijving langs en over den grondafgefchuurd e kaal zijn: 't welk, intusfehen nog nooit waargenomen is, bet geval met bun te zijn: ook is dit een Eer" bewijs,° dat zij zich nooit van hunne ftaarten rnr dat einde bedienen." . ,. tot dat. emoe aangaande deze zonderlinge dieren met de fchriften van den graaf de buefd*.en van andere Schrijvers der natuurlijke historie dei Dieren, vergelijken, zullen een aanmerklijk groot verfclu vin len; .naar men moet zich erinneren, dat zij enkel Van Toorcn zeggen fchreven ; maar ik heb voornaamlijk uit eigen ondervinding gefebreven , en hƒ weinige overige van geloofwaardige getuigen uit de eerlle handDOvergenomcni.'e't ^ ^ ^ ^ ^ Historie van dit zonderling dier,nog bijvoegen: naamlük- wiil zoo veele edellieden en vermogende heeren n Engeland gevonden worden, die aan natuurlijke zeldzaamheden, en bijzonder ook tot uitbreiding van de Natuurlijke Historie der dieren en voornaamliK der uitheemiche dieren, groote fommen gelds befteed hebben, en nog jaarlijks daar aan befteeden; zoo verwonL 4 01  BIJZONDERHEDEN DE OLIJFANTEN' P ^ ^tl^'if »o veelcn, bemuurd zijn (want ?ecn fél', W-d ce ronJ^ wel zou aan het oogmerkhei„a°aere j?eining of influitiifg kwaame meirtjens bezitter n?orden) e" tellens be? heeft; om eene ko&nTW8ierigl,ei'd S^ocg goederen aan te Wen en dLB^vert °PJ»tane Iaii£ J» de geheele ÊK^^*^ hebben, hoe vreemd dezelw , 1 Dieren , welke heeft om „o™ gegeven van nabij en met gemak te l,n hu" te ^rdichten, gevoeglijk kunnen gSieden dZ nagMn' Dit zo« ken-, espen-, elzen- Si ' doorf.eene menigte ber- naar den aart van den , f0'" die ™ehtjens, en eenige weinige paaren Reètl 2 te P^ten., ten komen, en dfarin te ftellennll™ te laa! moeten gedraagen worden S ' aIleenIlJk zou 'er zorg ve familien had, opdat Vile liie" paaren .v™ ^zeinaars of heremieten R^^y?** Kluize" «IJZONDERHEDEN NOPENS DE OLIJFANTEN. ^SSeÜer^ ^otfte. Hij breed en dik; z in nn ™ pjt1' Z'V 00ren ziJ" lang, grond rukken kanl Door* ST"* en al uit dcn is hij in Haat om rZh ? \ Van dezen Snuit eenen weg tbaaien VTv/' ^ bosfc,ien zwaarfle listen van den £Ia\ \ de-nzeive» d* doorloopt, dient 1 em ter" ademhal" de gK> die ^ den Olijfant loopt ^^oSS^'J3? Snuit ™ in een beweegbaar kraakbeen? h«welk tv^ eind!gt Ohjfant van honge^ zoo  BIJZONDERHEDEN NOPENS DE OLIJFANTEN. IÓ9 zoo dik en onbuigzaam is, dat hij op geenevlei wijze bukken, en gelijk andere dieren, graazen kan. Hij moet derhalven fterven, zoodra dit werktuig befchadigd of onbruikbaar wordt. De mond zit onder den Snuit, in het onderfte deel des ligchaams, zoodat hij met de borst één fchijnt te wezen. Zijne tong is zoo klein, dat zij, met de overige deelen van het ligchaam, bijna geheel geene evenredigheid heeft. In zijne Kinnebakken heeft hij twee tanden, om zijn voedzel te kleinzen , en twee anderen tot zijne verdediging. Deze laatften zijn eenige voeten lang , en als hij boos wordt, doet de Olijfant met deze wapens wonderen: ook zijn het deze tanden, die onder den naam van ijvoir of elpenbeen bekend zijn. Een knappe Olijfant heeft meer vleesch, dan vijf of zes osfen. De gewoone grootte der Afrikaanfche Olijfanten , is negen of tien voeten langte , en elf of twaalf voeten hoogte. Deze grootte zou ons doen vermoeden, dat zij traag en langzaam waren in hunne bewegingen; maar zij gaan en lopen desniettegenftaande, met veel vaardigheid. Hun gewoonlijke gang gelijkt dien van eenen mensch, die zeer fnel loopt ; maar als zij lopen, gaat hij dien ver te boven. Ondertusfchen ziet men den Olijfant zeer zelden lopen, dewijl hem dit, wegens zijnen nederhangenden buik cn dikke pooten, bezwaarlijk valt. Men heeft de verkeerde gedachten gekoesterd, dat de pooten van den Olijfant geene leden hadden, ' maar dit is door het eenparig getuigenis van alle Reizigers wederlegd: evenwel valt het hem zwaar, om zich van den éénen kant naar den anderen om te keeren, en de Negers bedienen zich van deze omftandigheid , tot hun voordeel , wanneer zij hem willen aanvallen. Veele Natuur-onderzoekers beweeren , dat de Olijfant zijne vrucht achttien maanden draagt; anderen, dat bij zes - en - dertig maanden lang draagt , ondertusfchen heeft men hier van geene volle zekerheid, en zal ze ook bezwaarlijk ooit krijgen, nademaal de tamme Olijfanten nooit paaren. De Olijfant is niet zeer keurig omtrent zijn voedzel, als hij geene planten heeft, dan eet hij de bladen en takken van boomen, riet, fchelf, en alle foorten van graan en peulvruchten. In den uiterften hongersnood Hokt hij ook wel aarde en fteenen in, maar daar door veroorzaakt hij zich op (taande voet een fchielijL 5 ken  17» BIJZONDERHEDEN NOPENS DE OLIJFANTEN. hij M^Zf^t™' ft van deze dieren verteert 7nn aanilc.ht\ Een enkel ff ^onderTe F " F in kudden vaTv» or^zSTuks ^ ontmoet men ze dkwijlsin kneden den'be -g om iSi/fet JS-^f "epen ongewapend rond. welk hij toeliet, zonder eenig wantrouwen te vertooncn. Een Hollandsen Officier fchoot on ie'heMle-0/z?-Cm ^ °°g' "ogthans vSd2- fnlif Z! ne" tred n,et' maar vervolgde met ge- §25 Trv Z',nen WCg naar den Hollandfchen tuin, alwaar «e Directeur - generaal, benevens dc overige bedienden van het Fort, onder dc Palmboomen zaten. Hij hadt reeds, met het grootfte gemak, omtrent een cozijn van deze bomen omgeworpen, toen zij op eens meer dan honderd kogels op hem affchoten. Nu bloedde het dier als ecu os, dien men de keel afgeiheden heeft, maar bleef echter, zonder te wankelen, op de becnen liaan Dit gedaan zijnde, wilde dc Neger den Olijfant naderen, maar de Olijfant wierp hem met zijn Snuit op den grond, trapte hem twee of driemaal met den voet, en boorde hem vervolgends met zijne tanden twee gaten in het lijf, die zoo groot waren dat men er een vuist in kon leggen. De Olijfant, deiï Neger omgebracht hebbende, keerde zich van hem af zonder zich aan de andere Negers te kreunen, die nu naderden, om bet doode ligchaam weg te nemen Nu bleef hij langer dan een uur in den tuin, en fcheen vooral zijn oog op de Hollanders gericht te hebben die vijftien of zestien Happen van hem afzaten. Toen dezen hun kruid verfchoten hadden, en nu vreesden , dat  bijzonderheden nopens de oujfanten. 171 dat de Olijfant op hen zou aanvallen, waren zij genoodzaakt, zich weg te maken. Midlerwijl was de Olijfant aan cene andere deur gekomen, en alhoewel de «uur van den tuin uit eene dubbele re! fteenen beftondt, baalde hij die echter met weinig moeite omver , e„ ging toen, door deze opening, .den tuin uit. Hij wandelde heel langzaam na de Rivier toe alwaar hij het bloed afwaschte, daar hij mede bedekt was, vervolgends keerde hij onder 'de Palmboomen te rug, en brak daar eenige planken aan ftukken, die tot het maken van een vaartuig beftemd waren Ondertusfchen hadden de Hollanders zich met knud en kogels voorzien, en hunne herhaalde falvs's Helden eindelijk den Olijfant buiten ftaat , om hun wederftand te bieden. Vervolgends hieuwen zij hem , met groote moeite, den Snuit af, cn de Olijfant, die tot hiertoe geen geluid gegeven hadt, brulde nu met alle geweld, toen zij deze zoo nodeloze als pijnigende wreedheid aan hem oefenden. Nu wierp hij zich onder eenen boom neder, en ftierf. . . Aanmerking. De meeste kogels , op dit beest gefchoten , waren niet door de huid gegaan, en maar weinigen hadden hem doodlijke wonden toegebracht. Profesfor sparrmann zegt, in zijne Reize, dat geoefende Olijfants-ïaagers hem verzekerd hadden, dat een enkele kogel genoeg was , om een' Olijfant te dooden. Maar dan moest de bus, vooreerst, zoo groot zijn, dat zij een kogel van f, ten minden ,j van een pond kan fcbieten. Vervolgends moest zulk een bus zoo ftevig zijn, dat zij den fchoot kon uitftaan, en eindelijk moest de kogel uit een derde tin en twee derde 'lood beftaan, want de enkele looden kogel doet grootendeels Hechts weinig of geene werking, en als het bijvoegzel van tin al te fterk is , wordt de kogel bros, en ïpriiigt ftukken, als hij plaatfen treft, daar beenen zijn. Eindelijk moet men, zo de Olijfant met den eerden fchoot vallen zal , hem in het hart of deszelfs nabijheid zoeken te treffen, ten einde een van de o-roote flaf- aderen te raaken, wanneer het dier icnieiijk doodbloedt. De ondervinding heeft de Jaagcrs aan de Kaap geleerd, om niet naar den kop te fchieten, nademaal de hersfens te klein zijn, en bovendien door een dikke en harde pan gedekt worden. Een zeer geoefend Olijfantsjaager zeide den Heer sparrmann , dat ' J men  172 bijzonderheden nopens de olijfanten. men zeker kon zijn , het hart te zullen treffen als men ftipt op die plaats van het ligchaam X'f, „" meenhjk bij den Olijfant de ^^^SA^ De Heer sparrmann gelooft echter, dat dk aLën VS zeer groote en oude Olijfanten te 've ftaan zal ziS° zoo als dan ook misfchien de Afrikaanfïë Oli fameh langer ooren hebben, dan de anderen. VoordsTekent men dat de wond doodlijk is, als men dit beest^tusfchen 1 eToor en het oog treffen kan. (Sparrmanns teiSï De Ohjfant bezit eene leerzaamheid en vatbaarhdd die hem boven alle dieren doet uitmunten? Hij kent de gewaarwordingen van dankbaarheid , en is biinï buiten zichzelven, als hij zijnen beftuurer veJlie t S als hi, ook heel treurig is, en zichzelven bfjna zoï nectt. Als men de gade van den Olijfant van hem neemt, dan brengt deze fcheiding meer da alk? WS men zou kunnen doen, toe, om hem buigzaam tè ma ken, en hem zoo ver te brengen, dat hij zS fterkte vergeet. In dit geval zal hij' zijne genegen leid nooit aan een ander wijfjen gunnen. a nooit In zekere gewesten vangt men de Olijfanten in diepe kuilen, d,e flechts ligt toegedekt worï n. Als nü ■de moeder ziet, dat dén van haare jongen in zulk?" kuil gevallen is, werpt zij uit kommer en liefde ze daar insgelijks in, alfchoon zij vooruit moet zien, dat dit haare vrijheid, en misfchien ook het leven, kosten zal In gevaaren verlaat zij haare jongen nooit, maar verdedigt die, zefs met opoffering van haar eigen leven. Als de Olijfant genoodzaakt is, om over cene rivier te trekken, dan neemt hij zijn jong op den rug en draagt het op die wijze na den over-oever. Ais de jonge Olijfant zich niet fterk genoeg voelt om te zwemmen, dan gaat hij eerst te water , eer de droom door het verbaazend ligchaam van den'ouden Olijfant maakt d°°r het zwemme» moeilijker Wanneer de Olijfanten een ziek of gewond beest van hunne foort ontmoeten , verzuimen zij niet, om het zelve alle hulp te bewijzen, die in hun vermogen ftaat. Als het fterft, begraven zij het zorgvuldig, en bedekken het met takken van boomen. Men Teert de OIH fanten om aan de Koningen hunne eerbewijzingen te verrichtenj zoodra zij hen zien, buigen zij dfe knieën, en  BIJZONDERHEDEN NOPENS DE OLIJFANTEN. 173 en (Vaan kort '^J^g^SSS* #g gebruiken de phjfanten m den °or s , deze bees. was, knie ae nei . , .., t zmi hgchaam. »,en trok «tm |T zijn Ito te veel 'hijTen, -der »P den rug, «« droeg hem in zijn leger, .... , vatl cen ƒ„. daaglijks bewijzen vanzijne gg™^ zachtheid ning,dien men van deszelts leer*. ar dc ÏT" hSdfgnSnvan1SC^ Sefö fcheiden , en Indiaan wilde niet yaui * j ffcberate. Men vervluehtte met den Olijfant m^Nadien de f„. volgde hem op bevel van den Yog^ ^ Haan zich od pits va ^ fo £ weerde hij den aanvai u 0 fteenen, waar in de -^«Cll^dd^^: WMen moet dit dier lang gefard hebben, zal zijn toorn zwakkere ' «te"-' „fe„ is Vanneer het door eene ïM*S S?n" die met zijn  374 PROEVE cene zijde,uit vreeze van ze te zullen traooen W™«, zij met elkander in ftrijd raken, KE'S^ de tanden van hunne partij; als of zij die nfe rooien"11116 WapCnen andere ^ 5nt Een Indiaan , die eene oude vrouw hadt kreeo- Vr tegenzin tegen, en vermoordde haar. Hij behoef ze m den ftal, daar z. n Olijfant ftondt, en trou2 een ten onderhevig tegen welken de Indianen ondeSus" fthen krachtdaadige hulpmiddelen weten te geSeT Men zegt dat deze dieren eenen ouderdom^an twïê of driehonderd jaaren kunnen bereiken. De OliK zal, onder alle beesten, het minst van allen, be lóf gingen kunnen verdragen. Hij valt een' mensch die hem enkel voor den gek houdt', niet denzKn ?to'orn .-an waarmede hij den genen aanvalt, die hem gewond heef , en als hij den belediger ééns in zijne magt heef doorboort hij hem met zijne tanden , of flinfer hem met zijnen Snuit in de lucht, cn vertrapt hem, als hn weder na beneden gevallen is. Algemeen zegt men 1 dat zij de beledigingen zelfs langen* tijd gedenken , en' nog wreeken zouden. 5 tu PROEVE EENER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. A/Ten kan zich een ideaal van eenen zeer fchoonen + * ftaat van alle volken, die op de aarde leven, voorlieden; eenen ftaat waarin elk land volkomen bewoond wordt, en waarin elk land volkomen gelukkig iswaar in alle volken even ijverig, even eerlijk arbei! den, om_ elk het geluk van allen, en allen het geluk van elk individu , meer en meer te volmaken Wet geving, ftaatkunde, zedekunde, wetenfehappen' kunsten bij alle Volken tot dezelfde volmaaktheid opgeftegen, en dus het aaïdsch geluk van allen, tot volko- men-  EENER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. 175 menheid gebragt. Ook de Koophandel zou als dan v4 ieder volk gedreven worden, naar een plan, dat voor allen weldadig was; en op deze wnze gedreven zou hij het zijne tot dezen gelukkigen ftaat toebren- gTeder land op aarde, dat de natuur 4jne grenzen fchiint te hebben aangewezen, zou van één vela oe woo d worden, dat daar buiten geene bezittingen, geene heerfebappijen zogt. Geen Turken zoudeni dan fn Europa heerfchen ; geene Europeanen in Oost- ot WestindL. Klein-Afiën zou een ftaat op zich zelven wezen, Griekenland een zaat op zich zelven. Onathanaliik zou Egijptcn zijn, cn onafhanghjk bnnen. Daar zou geen aan ftukken gedeeld land, geen verdeeld volk, geen volk aan eene vreemde heerfchappij onder- WDoS denier van elk dezer Volken, band onder allen zoo ligt en zoo gemaklijk wezen, als eeniezins mogelijk was. Alle rivieren, in zoo verre de natuur geen onoverkomelijke hindernis!en daar aan in den weg gelegd heeft, zouden vaarbaar gemaakt, en overal gemakbjke en zelfs ichoone landftraten , aano-ele"d wezen. Alle naijver zou ophouden ; elk yoiK. zou "elk ander volk laten voordbrengen, wat het best voordbrengen kon; allen zouden even vruchtbaar in uitvinding, even arbeidzaam wezen; met een zou arm ziin- niet een zou zijnen rijkdom ten koste van een ander verkregen hebben. Ook onder de volken zou gelijkheid zijn ingevoerd. Alle mogelijk gemak , alle mogelijk genot, zou in elk land, over het geheel genomen, even gemaklijk te genieten wezen. Deze toeftand zou mogelijk wezen; of hij ooit aanwezen hebben zal , dat zal vooral daarvan afhangen , dat de volken van tijd tot tijd overtuigd worden, dat déze ftaat, indien zij zelven maar willen , bereikbaar zij. Ik zie niet, waaröm men aan deze algemeene overtuiging zou twijfelen. Dat nog eerst duizenden tan jaaren zouden moeten verlooperi , fprcekt van zelfs. Uit het gene gefchied is, kan men gevolg trekken, tot hetgene verder gefchieden kan. Hoe groot is niet de afftand, tusfehen den toeftand der volken in de landen, in alle tijden; toen de Handel eerst begon, en in onze tijden , waar in hij die hoogte bereikt heeft, die wij met verftomming befchouwen l Maar'duizenden van jaaren fchei-  176 PROEVü, den mensch doen merken, dat hij iet béterf 3™ i digheden waann hij zich geplaatst bevond \™ ten of icherpten dit geval Fn Hit t ' v\luek- zijne opmerkzaamheid r zijne Sme f£?5L T^T om zich henen bekeek , \liïLt^^Ttö^J?l-&e* vondt, dat voor zijne'behoef en gefch^ wnf zipe Proeven moesten maar •dden8?ffil?SlJ&? maar zelden moest hij groote ontdekkingenTSootc ichreden vooruit doen: misfchien om de waarde van het gevondene, des te beter te fchatten Mogelijk leefde de mensch eerst als' een on^ezellhr dier. Toen hij gezellig geworden was, omwikkelde zich zijne neiging tot Handel. Deze neiging i ^ eten hjk de werking van verfcheiden hoedanigheden valK menschlnk karakter. Doch zoo ras z| ontftaan s wordt zij zelf een dnjfveder, die de menfchén in beweging brengt. 1U DL De _ hoedanigheden van het menschlijk karakter waaruit de neiging tot Handel geboren wordt, S ■ zijne aandrift tot werkzaamheid, zijne gave van voor-' uitzicht, en zijne ziel in zijne oogen. Het fchijnl mii nog van niemand opgemerkt, dat de laatlte vooral vee aandeel heeft, ln het ontdaan van den Handel, /onder haar, zou hij mogelijk nooit eene zoo levendige bezigheid, voor de menfchén geworden wezen. "De mensch is van natuur traag," zoo zeggen de Fdofofen van de Mifantrophifche klaslis. Hoe heeft men toch op dit denkbeeld kunnen vallen, wanneer men maar op dc kinderen lette? Wat gezond kind was er ooit, zonder gebod of bedreiging, van zichzelven Itd i De mensch wordt traag , wanneer hij geen voorwerp om zich henen vindt, waar mede hij zich °-e. uoeghjk kan bezig houden: want de mensch onderneemt  EENER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. 177 neemt niets, daar hij niet eene zekere bevrediging van vmïacbten kan; fchoon hij 'er niet al aanftonds een bepaald oogmerk duidelijk mede voorheeft. De ruwe heÏÏer geeft zijne melk, zijne wol, zijn febaap, vooreen fluit of eenig ander fpeeltuig, om den tijd bij zijjie Ldde daar mede te verdrijven. De eerfte herder, d.e eenen anderen, met eenen onderwezen hond ipelen, en dezen allerlei kunften doen zag, bood mogelijk een deel van zijne kudde voor den hond; om iet te nebben . dat hem bezigheid gaf. * •■ Dat men de vruchten der aarde met altijd krijgen kan, dat men vaak te vergeefsch jaagt en vischt, dat moet de mensch dikwijls ondervinden. De herinnering aan den honger, dien hij in zulke gevallen geleden heeft, moest hem, zoo vaak hij zoodanig een gebrek vreesde, op wegen en gelegenheden opmerkzaam maken, om voedzel van den genen, die dat in overvloed bezat, in te ruilen, en op te leggen. De Visfcher, die lang te vergeefsch zijn net, of zijnen angel, uitgeworpen had, bood mogelijk eenen herder in de buurt eentje fraaije fchapen aan, voor wat melk of vleesch. Van alle levenswijzen, tot welke omftandigheid en beboette de eerfte menfchén leidde, was 'er geen, die hunne verwachting zoo dikwijls bedroog, hunne moeite zoo vaak onbeloond, hunne behoefte zoo dikwijls onbevredigd liet, als de visfeherij aan de Zeekusten: en deze visfcher, door de zoo menigmaal wederkeerende behoefte geleerd, was misfchien wel de eerfte, die het blijven. En even deze gemaklij!K^ dlrzfve> vorm tc veranderen, gevoegd bij'de zekerheid dammen mets yan hun wezen verliest, en in httnflën glans SS in der menfchén oogen J^£** ^ door  EENER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. I79 door werden zij de begeerlijke, en meestgeliefden van ,l Hnr eene dat niet eigenlijk tot onderhoud dient. a üe iKn-lijke aanleg" der menfchén tot handel onO wil bel e zich waarfcbfjnlijk eerst bij de zoodanigen, of mnneer andere omftandigheden hunne pogingen ol wanneer mu .. middelen denken» nutteloos maakten, moesteii z j uP landbouw in Szond VOedzel,békend werd,waren deze knstbewoSri oSSld de cerften, die eenen grooter voor- den iriSSuüden voorraad, tot den tijd W gebrek, dien °të gemoete zagen, te bewaren. Noch de: her* t'r noch de akkerman waren m dat geval, dat z.j voor het toekomftige , den nodigen voorraad bij andeS zoeken moesten. De laatlte lei zijnen voorraad van koornop, en de eerfte vreesde nooit gebrek , omdat de dood zijne kudde niet verdelgde. iSewoners gingen eerst in zee; of door ftorrn we-edreven, of door de hope geprikkeld, om op afSteene plaatfen meer te vangen. Hiet van meuwsgitSheid bewogen, of door nood gedreven, begaven zij SchTan land,en ontdekten fomtijds een volk, dat prolukten van natuur en kunst hadt, die aan hun en aan S unnè naburen onbekend waren. Dan voeren zij , na een rijken vangst, eens weder opzettelijk naar die kusten om van daar produkten - mogelijk wijn of katoen - in te ruilen , en dezen bij hunne naburen tegen koorn of vee om te zetten. -De oude overleveJ£ maakt de Feniciers, bewoners eener onvruchtbare kus°t tot het eerfte handeldrijvende volk. Waarfchijn«ik waren zij te voren bloote Visfchers. 3De eenvouwigc ruilhandel, die daarin beftaat, dat men het overtollige, tegen het noodzakelijke omzet, ontltaat, zoo ras menfchén in maatfchappij leven, web M a KC  J8° PROEVE ha4e?,°d°ie fe„ 0^»^" d' opzichte van hunne behoeften e7 vL m,enfcnen > te" voed, befchouwen, en dÏÏ het nffl.bunnen Tr" zijdfchen overvloed 3.5^22? "f*" met bij een zouden komen, bem™ddel£a"der,S om door deze bemiddeling \corTe te dnS, uvoorkeur zoo genoemde lln iIT \„ ? "' deze blJ volk worden uïgevonden wtn'c ï°" alleen van een door gebrek wérd,opefch'erït RiP"., VaH llitvi,ldi"g ftond eerst de ge^t^LnU^ V°lk °nt" va^etntS^ ten; gelijk hij daar en" te"en Viel,nrI T°e,tt VËrligverbeteren, en volmaken van act ulrW/erhaasten > tijd zeer onvolmJL |SS% m"*ta '""8™ fchip, dat met 6 of Smffi Z!J °P CCn rckemng komen f vordert wanneer j ■ • j d tijd, ook zo ver te lande zal vervoerd worden ?n Seif'V" 10°i™' wicr onderlloud, Onevens h* over het geheel, ten opzichte van de wegen deï' bergen de veiligheid, nog met veel bezwaar ver eld ging, kan men vastftcllen, dat groote koon iinTï 11 lande onmogelijk was tor endmng cn veredeling op de menfchén -Jdoot SA^^JtSSB^ gelijk voor hc van verwen en van vormen nlvS"^volk opletvoeren, te' volmaken, en Sd^SPS ï'j Zkh J" te nutte te maken. Ü 200 veeI mogelijk ten . £lke dezer kunften bewaarde het- „ï geheim, om zich het monoooHe fSn kostb^r derzelve, te verzekeren Door ^ " > Produkte» bet de grootfte mogSSke voordlé? dezcr ku»fcn, zogt gevolglijk de weKden^oTgSf 1° verkl%c»> 4 is, te betalen, en deSïlff S maar moSeliJk Prijs te kunnen k00pem 11t0 nzo\vee geringer in gebruik was, licteS dezc koo r Si H lnlbiê'endom flaven verrichten. Sedert men°°ffhn h"werk door ken het lijf-eigendom affchafe d£r veffcheiden volmede de i^Jêkrikith^ ^kooplieden trokken: mogelijk omdïr %ï aan flavcn tor¬ ras begrepen T-da 'vrifeleSn ï ?CÖSe rekcna^ landman, die meer vïïöffifn t j™^' ziJn' De behield veel fan«ef zii?, iilf 01 dc S^oonten hecht, zweep *S^^^^~2?Ad0°r f de arbeid van een vrij mensch ™ afd°en, als over-  EENER NATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. l85 i o1 ,o,i tUes hadde, als zij met verbazing zaevervlned aan i» ^ naauwUks op- gen, dat deze, in den oe mn rijkdommen «""^T^StiSïwoStai was, dan zij zei- Z0° Kin aldaar Prachtiger leefde, en meer vermaalt ve; dat men aliaa P ë gn rte begeertej §eno ' & Ss de ftad te leven bij allen gaande, Sa.• veSmle zich nogthans bij verfcheidenen, op V Fen,Sretot13 welke de ftedelingen vaak met hunne Lenigen, toe \ gebied hun weg hen waaren k«^°ar Jrd re landen reisden eischten voerde , als z naai * dezelve: onder voor- bdSfdiSjStelekto hunne wegen en wendzel, dat het öeoung aanleiding gaf, S VOofde vrïemdfüngen gefchiedden, billijkaoolfop ifoste'rder vreemden moesten onderhou- ^AndeSn11' die in vreemde Kooplieden niets anders dïn lieden,die zich op geldwinnen vertonden, g!w1iikK daar waar zij zich nederzetten, geld kdat dezc vreemdelingen, onder Sn moeten De Kooplieden, wanneer zi vonË da un beftei dig verblijf, in zulk een land, hun foede tegenheid gat\ om ruwe doffen tot beter prijs goeae lic0ouu & , waaren uit hun land, ot Sï5^dS^etl^voo«ded af te zetten: wï„ den wensch, dien zij reeds voorhenen ge. ESffb&TTbidUtan zich, als of zij alleen uit Seuikheid of genegenheid, het beflu.t namen, om S hun land een vast verblijf te nemen,.en heten zich, voor dien dienst, met eenige bcgunftigmgcn beloonen De Vorften van meer dan één volk, waren zoo veelte meer genegen, om hun in die bevoorrechtingen.te wille te S , daar deze vreemde Kooplieden zich den we- tot hen , eerst door de aangenaamfte gefchenken S, allerlei dingen tot hun vermaak geopend hadden MeSge Vreemde Koopman bevond zich m het. land, waarin "hij zich hadt neergezet, zoo wel, dat hl] daar S en eindelijk inheemsch werdt Veele zonen van een oorfpronglijk koopvolk , dien het m faun vaderend niet hadt willen lukken, begaven zich onder een Akker- of Herdersvolk, en vonden aldaar gelegenheid, om door kunde van den Handel, hun fortuin te mabi 5  I8<5 PROEVE ken. De begeerte om door Koophandel riifc t. « den zich door den Handel dezefbk voordel n Tt zeilde gemak en genot, te verfchaffen v"ünme,clcn> het handelend volk WW'StaS^S?lSS bij veele volkeren ontdaan. Onder hen hii ™inv. ■ t de meeste Kooplieden nederzet n f en ^n lctaleï wierden , verbreidden zich eerst eenuTe iS l ; van deze foort cn teffens 5? overruif L^fi? men" alleenuit onkunde, tot hiertoe de ruwePloffen die het land voorctbragt, door het handelvolk l ebl é laten uitvoeren en verwerken, en van hetzllvfvwoLeïS dc verwerkte waaren hebbe afgekogt en duS bSo „ Waarom» vroeg men „ verwerken vvij nk zelve „ onze wol , ons vlas, ons ijzer2" J lVL Allengs begonnen eenige volken zich tot de fcheen vaart op te wekken Wij hebben zelven have s hou? „ hemnp vlas, of wij kunnen het althanszoo 1' „ makhjk krijgen als het handelvolk : waaröm hebben „ wij ook geen febeepvaart?" - Zij zo en ffc timmerlieden, duinlieden en matrooSn S£^ ^Jr-" fpronghjk handelvolk tot zich te trekken. Onder dezen ontbrak bet niet aan menfchén van dat foort die of van wegen de menigte der competenten , geen of wei mg verdienften hadden , of zich bij dc vreemde intie meer voordee en beloofden. Dus nam het getal der zeevarende volken toe. s Deze bij zoo veel volken verwekte begeerte,om zich door Koophandel te verrijken , gaf aanleiding tot een nieuwe foort van oorlog onder hen, die, zolder wapenen , alleen door fchikkingen en inrichtingen , gevoerd werdfc. In dezen oorlog of wedftrijd, ifend elke natie daarna om alle anderen haar geld af te winnen Men beoordeelde ze nu naar denzelfden maatftok, naar welken men de fpelers beoordeelt. De natie, die heï meeste geld won, kreeg den lof, dat zij best kon fpelen Gelijk aan eenen dommen fpeler goede kaarten met helpen, die hem het geluk in handen brengt zo bij ze niet. weet tc gebruiken, zoo waren 'er volken die eene uitmuntende ligging, en cene menigte fchoo' nc natuurprodukten met tot hun voordeel wisten te gebruiken. Anderen hadden dezc voordeden weinig vin cc natuur ontvangen: maar hunne werkzaamheid kunst van uitvinden en bekwaamheid, vergoedden dit gebrek Ondertusfchen; was in dezen algemcencn ftrijd het ovcrwigt altijd bi] die volken, die eerst dat toppunt in den  EEWRNATUURLIJKE HISTORIE VAN DEN KOOPHANDEL. l37 jen Handel bereikt hadden: want zij hadden de meest kmSeden van alle de beboetten der volken, en van alle dc landen en plaatfen , waar men de waaren best en goedkoop krijgen kan. Steeds waakzaam hadt zulk ec^n volk reeds lang ingekogt, eer anderen merkdat 'er vraag naar zulk een artikel komen zoude. Maar nog deedt tot deszelfs overmaat de groote voorrad van geld , die het reeds biSen hadt, door hetzelvekolt bet ruwe ftoffen, waar zij de beste waren ontzV-een kosten , om ze door bewerking tot de grootftevolmaaktheid te brengen - en 't geen zeer veel deed? omde zaak te beflisfen - door zijnen groo. ïen voomad van geld , kon het den genen, die aan hetzelve waaren leverden , nog voor de aflevering betalen en den genen, aan wien het waaren verkogt, credit breven Het groot vertier, in wiens bezit dit vroegtt\dhandelvolkwas, hieldt het ook in ftaat, om Sch met een klein voordcel te vergenoegen, wanneer Sar en tegen andere volken, die maar weinig verkogten met dat weinige het grootst mogelijk voordeel doen wilden. Deze bedagten niet, dat het met de hevtee maar flechts zelden nedervallende, en fchiehjk onhoudende vloed van eenen plasregen, maar de onafgebroken op elkander volgende, droppen van eenen Aanhoudenden landregen zijn , die weiden en akkers bevruchten. Ook wist elk volk, dat hij die zijn klanten niet verliezen wil, dezelve niet met Hechte waaren bedriegen moet. . . Terwijl de volken aldus den gang, dien de handel, nan zich zelven overgelaten, overeenkomftig met de natuur der dingen, zoude genomen hebben, door allerlei dwangmiddelen, elk tot zijn eigen voordeel, tegen de natuur der dingen, leiden wilde: misten zij veel -enot, veel gemak, dat. hun de natuur bad toegedacht' maakten zij veele kostbare inrichtingen, wier onderhoud 'de burgeren dragen moesten; verbreiden zij onvergenoegdheid in alle gemoederen; gaven zij aanleiding tot bedrog en meinëedigheid, en het zedelijk karakter der volken werdt bedorven. Dikwijls veroorzaakte de naijver in den Koophandel, bloedige oorlogen. ' Eenwe wijzen traden op, en zogten te toonen, dat de Handel, wanneer hij tot eene oorzaak van nieuwe verdeeldheden en ijverzuchtige hatelijke gezindheden en maatregelen onder de volken verftrekt, dat hij dan tot eenen waren vloek wordt, voor hun, over welke hij ge-  188 eenige bijzonderheden etf voorderen241-! SS^ £>E ' voor de oogen weg- éHl ' ' 5eroov^Ing viel van eenige BIJZONDERHEDEN WEGENS (OANNES ziska |)1m VERMAARDEN VELDOVERSTE DER HUSSITEN.' 1 oannes db TRAüTENAü, meer bekend bij den mam il™zls«A>}>^nCm\e Eenoog,omdat 11 niet meer dan één oog hadt, hebbende het ander in eenen-veld flag verboren, was van adelijke geboorte, aan Iet Hof Bohème opgevoed , en zeer beroemd en geagr om zijne icbranderheid, krijgshaftigheid, vaderlan s iefde b ndf;tjt°oH-?0d\ Zkb d—k'der Husfi2nheb: pende aangetrokken, kwamen 'er dag aan dag van alk oorden ,viugtenden cn verdrevenen tot hem om zijne befcherming fmeekendc. Al gaandeweg groeï hier door zijn Leger ten getale van veerrif End man. Vierhonderd arme mannen, welke, om 1 étgenot van vrije Godsdienstoefeninge, zich in het ÏSJt te hadden onthouden, zag men, ten eenen ftond mlt vrouwen en kinderen, te Praag verfchijnen,en zich bfi ziska vervoegen. Hoogstwaarschijnlijk warehet Wal denzen of Ptkarden, de afftammelingen dier 1 eden welke toen meer dan tweehonderd cn vijftig haren' voorleden van elders in afgelegene gewesten des Koningsrijks zich hadden neêrgelfagen t want reeds toen, onder de regeering van fIederik barbarossV droeg Bohème den naam yan modderpoel van jukket! te-  wegens joannes ziska. lS9 i le genot ^^^^^^ aankon. , waven de bedoehngui w|r ontelbare me- ■ .nlgten ondu zijne uai § §ilvius ? mder_ Volgens bet geuugems v dfn twee. | hand bekend ^/^^gj^èn zeer bereisd, waren DEN,een man vangroote tulg ffi in Bohème, mede Kerken en ^^^„^SteJ en kostbaarer, nigvuldiger.m ff^^X va Emopa. Hij voegt 'er dan in ^•jfefeT ni de openbaare plaatfen , en nevens, dat de Bedden in oe v Waren met juwee- fe kl?d£nefe >anval °P-dit aUès len en edele ^fS^v01^ ziine triigsverrigtingen. SaaktG ZM^deebeïd!n o doeg de Monniken, die., Hij vermelde de beelüen, uiiu ö , zwj._ zoo als bij ^Xt^eSe^Si de Kloosters nén in hunne V°ttenineMren'Ueden veröverde lieden, in ^^ffeKe^l» eei van dezeiven , ^^'-S^HifS^ baar de ^ y«i 4» CpfA/w genaamu, u.i ,.. i-.ertreek. Na de zege «n rfbben J in mSrd\n1EVeldflag, floé^ bevogten tenebben,^ ^ hij zich mrtt^nnerta£^|^^, en verfterkte denSnbmget ^^T^\^^ Hoewe pz^ae|et ongein* v*lkomen blind Was, Sen vin we ke de gefchiedenisfen gewaagen.. Om hem fn zijne belangen over te haaien, zogt koning sigis£™2 hem «"lokken, met de onbepaalde aanbtedm-  lOö domheid gen van rijkdommen, ampten en waardi-heden n « ziska wees dit alles van de hwI TtiSiï D°CJh vrijheden van zijn WderL^nd Ht? i lde van de aan de zamenfpaimelSf tgt vS^^^ land, lachte met de P-nWlUi?» b Duitschlegers van L^IfclSt5^?,fe ^é' el? vS?Cg ^ en was telkens overwinnaar Op z L'ren tiW ?^"? zijnen bcvelhebbercn en fo daken dé *Wlfi ontzinken, klom hij op een v-fr f u i -begon te „ trommel maaken. De Duitfchers, giff/teS „ hen ten ftnjde trekt , zullen , op het geluld daar riV en' ,ï VlUgt "CmCn-" De Wfew van Tabor o^ldcn^ van zijne verrigtingen bchelzcni'fee,zi ne ? beelding ten toon. aan de Stadspoort cn wareniet" tc troosten over zijn verlies. domheid der zwitzersche lijfgaade van den paus. yooriif moet men. aanmerken, dat deze lieden nier * oorforonghjk zijn uit het befdiaafde fi SS Zmtzerland maar dat zij tot de Roomfche Stons behooren, alwaar nog ftceds de diklte duisternis heïcl - bi het jaar i78o wilde de Paus de Vatikaanfehe ' bbotheek bezoeken- de Kardinaal Albani, als 1S b othe kam, bevondtzich m perfoon aldaar, óm d niSt Vader te ontvangen en ten einde den tocloon 'vad volk b,j deze gelegenheid af te wèereh, daardeVui bbotheek anders, voor ieder een openltaat, geboodt I ï den Zwazcr .die aan de deur op* lchildwacht Ito d t om niemand binnen te laten F en nnZi • j ' komt de Paus, de lchildwacht ^SV^t la-  der zwitz. li Jfg. van den paus. voorbeeld , enz. 191 *rnuUiAi«";  194 EENIGE REGELEN dezelve in 't algemepn ;« ~~ gehouden, dat ze Se onder Vrde wierd* hoorde,welke in gouden lettoe„ h!f vo°rfch-riften bc" den Tempel te iS^ ^ &" ^fc™ wijd was. _ Ook worS c ' Van ^olla toege4 haring verlicht, hebben zii nnf 1ïLn-.Door deze Openfehriftcn, de heilzaam rlgf tZffTf^ V°01en wel voornaamlijk hebben zij op dé ' fft ^W*> gedrongen, en getoond, da zdfske"im aan- groot edel en voortrefliik ziin i - imens?h waaruïk in alle zijne betrekking ?, J; J" «M» welven en dat deze henf*~ daa- Sfeï 5ScïS ?Zt™ 1tae d3tUm Haec «mum, docuit, " ÏÏetlT ' quod est diffici'tanta Ws. tanta (bnteSest ur ^„^T^ Cujus PraeceP« Delphfco Deo tribueretur hpmini ^W0' fed qoffcSC SrSngnvS a ff v;d^' <'d natura ïnvolatis ;„ k„ a ,cbus occujns, et ab ipfa nem addusisfe, utdv£ut bus ft?d v,tam Cüm™nis rebus èt muiis aua ™'f , ' Oll,rainoque de bo«ostra cogniu'o e cenferer v,'. St"0' "U,eni aut Prccul a bil tarnend bïne^SduJt^ * autem primus PJiiiofophiam devocavit' o V: Socrates coIJocavir, et in domos '° ef"rWbus et moribus uim(^Sii!TL\TaaVtt et COëg,-t de  TER BEVORDERING 7.ENER heilz. zelf kennisjENZ. 195 daaden, tot het bereiken zijner oogmerken leiden ^Fn waarlijk, dat de zelfkennis voor den _mensch hoogst gtig en noodzaaklijk is , kan bij niemand ïeeu mas'on en anderen daaromtrent hebben die, liet geen mas . £ heeft eemgen Wordereh en die of meer voorbi gezien, of flegts ven, en met voorbeelden op te helderen. §. I. Het is een vrij algemeen gebrek in de fchrifteil der Zeden-Leeraars, dat zij zich vecl-al bij de voortre&jkheid eener deugd alleen bepalen dezelve wndlopig befchrijven, cn tot de betrachting derzelvcr aanfporai zonder tevens de manier, op welke, of de hulpmiddelen waar door dezelve kan verkregen worden aan te wonen; die dus, om de gelijkenis van den fchrandeen epiktetus te gebruiken, „ eene Medicijn-winkel openen,met veele en allerleije geneesmiddelen toegerus- maar noch zelve weten, noch zich groothjks " bekommeren, waar en hoe dezelve moeten worden " toeipast." (*) - Dan wie ziet met dat het in die zaken, welke tot de beoefening m 't algemeen, en der zelfkennis in 't bijzonder, behoren. met genoeg is, dat men wetc; wat en waarom iet moet verricht worden, of dat men flegts dc nuttigheid.daar van beoriipc maar dat 'er inzonderheid, zoo in andere wetenich'appen, als voornaamlijk'in deze, vereischt worde dat men aantoone, op welk eene wijze, en door welke hulpmiddelen, die dingen, welke gevorderd worden, kunnen verkregen worden, opdat men , wanneer men tot de zaak zelve komt, niet vrugtloos arbeide, of van toepasfmg ontbloot zij. ^ ^ (*•) Arrimus Disfert. L. HJ- C. 21.  y EENIGE REGELEN $. II. Nog eens, men bcdrieo-t z.Vh ua^ zaak geheel afgedaan 1 hefee " mXl 00rdce,£ de verhandeling over den aan ,J •'/aMeer Pn ,M eener deugd met eeniee aW,ïL " de voortreflijkheid eenige algemeene h i Siddel^ rC/Cls beflllh> °f "en, welke deze de15 cn opgeeft, welke die gede hand nemen K iïZ^™ > "toeten bij of meesttijds S meerdSir^ t0Ch behelen zijn niet genoeg mor Z J*i -£lote vermaningen, den der perlboi e,f 0f\üden l^l^ ™ftandlW ^ciere deugden zelvef £i g f' of.zii4» uit van allen met vrug ' ku"nen d"* "iet ™llen zij van wezenJuke krooT^6"-' daar dezeIve, tot het. hart en de ne&en^f^f "^"g zijnLaat ik dit met een no' °?tcn d°ordringen. met een paar voorbeelden ophelderen. §• III. ^S^J^^S^^ het geweid der . "ikheid Ató«5g^rS,&^?^^*^ voor den geest brengt en zieh'i, aanSeHaiïni is, Te vergeeft vermanen vvif^.fil , ' mcdc vermaakt van deze gedaentee" Svhderen trTr'S' ^ ha* fen, zich tot het "cbed 7 ?,0t God te verhefre nuttige z^i^^f^^m van andenng is juist het moeilijkst pÏ, , ant, dcz? venvijdcheeft, zijnen geest emSn^ y ?aar-,h,J mct §'elec»l geheel niets, van h ï 1™ CtC?lcn' v^at hij of, zo hij'al ietbeKt Tol7^ vporgefchreven J pasfing grovelijk mSe5 ' 1 Cchtei' in dc r<*! loo^ï^et'^lle^?:""11^112",' dic alleen vrugtden, mïïitfffi^JSfë- of vijandfehap arbfzij het aangedane nZrlP zonim'gen verklaren, dat ten kunnen TevXi? n0Ch verScven n°eh vergealgemeene voorfe uSC c vefbLn? Z°°Amii^ dÓ?r zagtmoedigheid aan e fPOOren 5 VCr§ccfs tot hun zelfs" het zoo fad Kam VooW^t* ZUlIe" wiJ groten Meester, AekSl-Jl f^ Va" onze' «ellen. En waarom ? oTnd?de2VT °°Se» -gedane ongelijk en ffklffjSg^fiïS zich  ter bevordering eener he1lz. zelf-kennis, enz. 107 zich gedurig voor den geest brengen, en met de overdenkingdaar van bezig zijn, zoo dat met flegts de SI het eerde gezicht van den ycrongehjker op „u„ -elaat te lezen ftaat, maar dat zi zelfs m gezelIchappen en famenfpraken alle gelegenheden aangnjDen welke tot kleinachting en verfmading van hem, S'welken zij zich beledigd achten, kunnen 1 rekken. Sr door krijgt dezelve gedurig nieuw voedzel, nieuwe tosten, cn wordt dus als 't ware in de natuur ingeweven, en maar al te dikwerf van de ongeluffkfte gevolgem - De toepasling hier van op ajideÏÏTKaÖR als vrcesaehtigen, wantrouwenden wrecden, gierigen, wellustigen, enz. is gemaklijk, en ik zadezelve, om alle wijdlopigheid te vermijden, aan den Lezer' overlaten, oordelende, dat het aangevoerde genoegzaam is ter overtuiging, dat algemeenc regels ter bevordering van eene gegrondde zelfskenms niet toereikende zijn. , , ,„ • „ Dan eer ik ter opgave mijner regels ter bevordering der zoo heilzame zelfkennis overga , .wil ik vooral aanmerken, dat daar de les, ken tc zeiyen, op alle rangen van menfchén toepasfelijk, cn de betrachting daar van voor allen zonder onderfcheid nodig is , ik ook mijne rente algemeen zal voordragen, cn elk Lezer kan dezelve naar zijne onderfcheideue betrekkingen, naar de verfchillende omftandigheden plaatzen en tijden, toeeigenen. ï IV. Willen wij dan ons zelven kennen, of aan anderen ceni-e regels ter bevordering dezer edele deugd met, een °, indien zij ^i5J!S^fa^.S?i,,^. dez^ buitengcwoone inblazing der cl% T"' aan ee"e boos en ondeugend aan ï .Godhcid» doch waren zij kenden S ' aaü dc ingevmg des duivels, toei fi/r^lH^o^^ °0,^e" geweest zijn; ft?S,SS^i ff eindes^ ^ ''"d;natur .rntamenta, ut hos 'parvosmor k • srma,orum '"«ecebras et turbnnbnum praeparaC,^^1^ «M^* perhos vitforum accesfus iêne, Pf % qmli co"™'nat;0; ut multé, quae „emo A^<&£^^r^!f' vare apud fe, et ve, Zf *Z > Cemrc d,scant> obfer. convertere. - nae frugis plenfsfimo, i Vi L J\ ******* in Libro boDoctrina de Moribus Pat 7 'n v PV° "fi"unt ani™™ fo Hoogdiiirfche vertaling*, onder den WhS WJrk '^'s eene tenige weinige b/jvoeezels L^n ? deze omzetting »,„  TER BEVORDERING EENER HEILZ. ZELF-KENNIS , ENZ. 100 ,Pifc eene onvoorziene gelegenheid des ^' KbSS. e omSIndigheden^, heeft dikwij s tqds, dei P^en « deugdzame menfchén tot wanin vele tedere opzwli^ ttóugDzw er té daden '^^^K1?!^ geweest, zijn. vooren geloofd hadden,m i noemen, uit de- _ En eindeli k, om met au» ojy «vuldiee klagten, zen zelfden bron moeten^^^^ moeilijkwelke veele nwnfch"! bi] he hal ng o $ ^ ,( beid deugd m^aUgem en en ^ ^ ^ . buzondcr, en de Dezw j z n van de in dezelve te vo ^Skhdd deSelver overtuigd, zij fchoonheid en voor?«Jï^ f WMrde en worden berekenen jf^^ffi^d^elverW geyolverrukt op dc beichouwing v* beoefening willen gen. Dan ^«.aLKSv willen betrachbepalen, wanneer zi] de deu^a / ten, en eene proef nemén, om bet;™ den, en het goete te .^^g™^"betetzel»,wet onwcêrftaanbare hmdernisfen, zclve' hier ke hen tegenhouden, em weten ^wij -d van geene reden te gever, «] I POtf» u,Jvhukn met diefST SC1zV^^e hulpmiddelen ontbloot zijn. §. V. Dit opgegevene zal denk ik.voldoenje^ mijnen eerfteu rege te wettigen,en ^ J BfBlBtauiaB voorgcfteld, „ ™ao&x mw ^ des levens." OoÏ^Ïicer m t^el^cf gezegd, „ dat ge■? £ MuSkanten in de fnaaren zelfs het gering! e lijk de MuaijKamen i • iina.irl|;;.recnoplettende ffS u£ïSf kuoM- verftaau en afleiden. c*) cicero & Oi!«wi£. 7^C44t- MU  EENIGE REGELEN S- vi. Asl& ZZ^^ d« al wie in tijde aan den dag le- cn P„ f U'Ue deFSd £en allen gingen en begeertenïfwf" tTShS?'' ™~ voorwerpen, zelfs de eerinSii l i, 11 omnngende men, en zijne vorderfeu ^ moet hame¬ is het waar, dat die J ,, „" lla'u a. meten, want immers het onderwijs n aüe fndle Z gebruik va, naauwkeurij ond^^ZTS^^ "laakt' di^ de zaken, waar n deze■• maniCr> °P we^e, en leid, TCrüchtTverbSïpMS'I,Cn Scv°™d, gevoortgangen knun^c^n:c^ «1 hij dfze vingert, welke hij daar door ™, de ?rot€ veraadeken, ten zij hij iS de??eS2^-^^P™*kleinfte oniftandignedei' afdaak"!i dèS"^"' t0t dc kmg neme? — Even zoo k W Ve 111 aanmer- in ^ ,elfskcnnls ove"ixcgeeXen ,V°rderin§e» ten bijkans eenigüjk uit £ ,fCS dczclve moetien. Het js hier nier o ^m bc°ordeeld wor- m* de (bKÜijke voötfchrifïen hebbS S?**011* den Men moet i!^ tü? d^fe|^^d te wortot de geringfte drijlVeeren u ,w ^ "eigmgen, den aaniporen, to l • ,',(>! ?"S,t0t onze daadoor wij omgevenzij Sfi ^^'^^gbeden, waar ze kennen, hoe naamw^urb er wi?V'0, ^ ^ de' duidelijker wij bevinden dat 7)11 dezelvcu \veten , boe de edellte bronnen " ' ' ,,? -0I1f bedrijven uit van eene oprechte hLlfïi,° "geveinsde liefde Gods, fchen, valleen? zuiZ! ïUlg voor onae medenen f-jning S lb^t^fe^t ToeT be" Ö^ofe «r vruchten wij daar van tTvT^afc Si vu. Laat fiet dan den onbedachtzame,! onverfchillig zijn, door  ter bevordering eener iieilz. zelf-kennis , enz. soi door welke netgbg^^^SrSe^ werpen hij omgeven worde , welk W*™*> wel. deren, welke f«««&g^ g^^fo, hij ke verzen muziek^^^Ucn zoekt te kennen, zich ^^i^ïMS vorderingen wil maken, en "V?hrï-Md^ invloed dc daagfche bewegingen, W^fd»-^^n5nien van dezelfde voorwerpen en herbaalde bef^JJ«gen_3^ hoe ligt de aanop den mensch hebben, °^ltu»a' dt ^gewekt, fte uitkiezen, waar door h«^&CThaddijk eri verderfluk is, en aan ut de ultoefe. §. vul. j -ir „»™> menio-te van voorbeelden van eenige weinigen vergenoegen, §• ix. ouintilianus heeft met het hoogde recht re^opjgr werkt dat indien men in 't vormen van eenen kedc^"^nVdere of Geringere zaken verzuimt, 'er voor naar de mmueic ui a>.i"'ö • n de grotere geene plaats ot toegang is. „ (*) Dezen C) Ouintilianus Inflim. Orator. L- li t U quod totum ca. put hacde caufa legi meretun ^  202 eenige regelen regel mogen wij verder uitftrekken, en in het algemeen op het vormen van den mensch tot deugd toenasfen De uitmuntende Fenelon heelt dit zeer jufst ini heo, ' derwijs, en in den loop der opvoeding des Hcrto"s van Bourgonje opgemerkt, want wanneer hii in een van beiden eenen misllag beging, zelfs van den gcringftén aart, vervoegde hi zich terftond bij zijnen kweekelmg, om zich zelven te befchuldigen.' J Welkeen „ vermogen, voegt 'er ü'alembert tc regt bij ver „ kreeg hij door deze edele cenvouwighekl op de r „ jongen vorst! Hoe veele deugden leerde hij hem op „ éénmaal! Eenc gewoonte om oprecht en waar t? " hft£SfeCtón küSte zclfs der eigenliefde; eene toe! „ geeflnkheid omtrent de misllagen van anderen, eene „ gereedheid, om zijne eigene tc erinneren cn te be„ kennen, den moed, om zich zelven te befcbuldton „ en de; nog roemrijker eerzugt, om zich zelven te' , overwinnen.» - Wat dunkt u, Lezer! van de 4! wilde, „ dat zijne burgers zich van alle vuistgevechten zouden onthouden, opdat zij zelfs niet■ fpcelcnde zouren keren te erkennen, dat zij overwonnen waren geworden. Deze wijze Wetgever wist, van hoe veel invloed de daaghjkfche cn dikwerf herhaalde bedrijven op s menlchcn geest zijn, dat de meestcn ook dan tot dezelve geneigd blijven, wanneer zij niet dan met Ichande kunnen begaan worden; deze uitfpraak diende derhalven om Spartas, burgers tot ingetogenheid, itaudvasughcid, en eene onoverwinlijke dapperheid aan te moedigen. Ook is het bericht; aangaande den verdienstlijkcn iianwaij merkwaardig, daar wij in zijne Levens-beichrijviiig onder andere deze bijzonderheid vinden dat hij zijne vertrekken op eenc aartige wijze vercierd hadt en dat die cieraden niet zelden de beste Levens-lesfen mededeelden. En onder dezc was dc volgende zeer opmerkelijk. Hij hadt de Pourtraitcn doen fchilderen van zes juffrouwen, beroemd van wegens hare fchoonhekl. Zij waren alle van dezelfde grootte, en hingen op dezelfde hoogte aan een daartoe gemaakt lint bitlint, rijklijk met borduurzel vercierd, hadt, boven elk Medaillon, cene elfene oppervlakte, waarin een vers tot lol der daarin verbeelde fchoonheid, ftondt. Een beeld, de Ncd.nghcid vertonende, hing boven alle dc- y: '::'im !. I.  =04 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN wederkerende voorwerpen in aanmerkt™» t„ „a gewend krachtige ipoorllagen tot eene gegronde zelS nis kunnen opleveren dorh turan;i, „ u "r ~etJslim~ |pF-fe»pS waarom veel-al de& vrouwen in fijnc- naaüik™rinL< " ' oordeel omtrent die genen, met ^eV^&f?^ en daaghjks verkeren, de mannen overtreffen SnaanS «iaaruit af, omdat zij uit hoofde iiarer dSfc^SiS gedung tot opmerking befiordeeling en bezorS van^K kleine dingen geroepen worden ;öWaar doorg het gebeur zegt hij, dat ZIJ vele dingen gevoelen, door vele d nfn aail' gedaan worden welke de aandacht der mannenfaan dezé berè* kenmg der kleine dingen weinig gewoon, ligjijj ontghprS (Het vervolg in No. 6.) MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER DE NEIGING TOT HET GROOTE EN WONDERBAARE. Uitgeflrcktheid, gronden, en voorwaarden van hep welgevallen in het groote. JTet is van zelve blijkbaar, dat dingen, die door iA haare wezenlijke gefteldheid noodzaaklijk fmirt walg, oi vrees en fchrik veröorzaaken, niet tot aamre* name voorwerpen worden, door dat zij vergroot worden. Ook kan men niet bcweereu, dat alle aangename voor-  ©VER DE NEIG. TOT HET GROOTE EN WONDERBAARE. 205 voorwerpen fteeds aangenaam» worden, wanneer zij in «rootte toenemen. Daar is •dikwijls een maximum bij de dingen, boven het welk zij niet groejen óf toenemen moeten; indien niet of de inwendige harmonie van derzelver deelen, of derzelver evenmatige betrekking tot ons, of andere dingen, geftoord zal worden. In 't bijzonder moet, bet geen ons vermaaken zal, ook in zoo verre niet te groot voor ons zijn, opdat net ons niet tot ?evoel van onze kleinheid en zwakte brenge. Waar dingen, die bij zekere kleinheid onverfchilhg zijn, of flechts weinig vergenoegen geven, worden aantrekliik en aangenaam, wanneer zij tot zekere grootte geraken. Een molshoop, een dropjen water zijn niet ligt voor een mensch bekoorlijke voorwerpen. Doch, men geve aan de eerfte de grootte van een bcr", en aan het laatfte de omtrek eencr zee: dan blijft ieder met genoegen bij de befchouwing van dezelven daan. , . . Ligt nu de grond hier van in de grootte op zich zelven, of in zekere nieuwe van de natuur, met de grootheid verbonden gefteldheden ; of in bijgevoegde denkbeelden? 1 ) Het groote geeft meer bezigheids, voor zinnen, verftand, en verbeeldingskracht; of geeft ze ten mmften ligter, dan het kleine; bij hetwelk zij eerst door middel van een oog, gefterkt door kunst en wetenfehap, gevonden wordt. Maar het geen bezigheid geeft, die verveeling, het moeilijk gevoel van drukkende krachten, wegneemt, is aangenaam, 'tIs waar, bij bet groote is gemeenlijk ook meer menigvuldigheid , ot voorraad van dingen, die elk op zich zelve vermaken; o-elijk in de bier voor bijgebrachte voorbeelden ; maar evenwel heeft het toch ook reeds dien grond tot meer bezigheids in zich zelve. . o.) Bij deze bezigheid met het groote, deze uitbreiding der voorftellingskracht over hetzelve, komt de "eest heel dikwijls zich zelven grooter voor. Want, uit hoofde der lijmpathie, worden wij eeniger mate in dat gene veranderd, dat wij ons levendig voordellen. En gelijk wij op deze wijze met den khmmenden ons verheffen, en met den vallenden daalen, zoo verwijdert zich ook het gevoel onzer kracht en van ons bes ftaan door de befchouwing van het groote; en vernaauwt zich door te blijven liaan bij het geen geen groot-  206 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN grootheid heeft. Het laatlte f™ ■■ , ft hoofde van de lief?tot 5ch ' K ^ fflenscI», krachten, niet zoo aangenaam Sn t ? e" tot zij"e grond doet bijzonder vee bh d "w, Vn' üjke grootheid; verheven e^ZT^1^ van *ede- haftige, en dé ^ld- ^.j uat met alle menichen Hi> „ V groote cn verhevene in Sken ™Jf*f1 • V00r "« 'er grootheid van geest tl^ behoor? ^tten; dat hebben; dit kan nog eenderde onr°Vtt-ïC kunne* neiging, om de voordel cn i vxX f? Z'J" van de zelve aan te kleevcn. Wam her o-p dlngen van llct fchicn ook aan anderen onze' n g?,0,!s' e" miswordt ligt ook daaróm aangcl^imaakthede» hcwi&> £hdSbd^IS het tige, en mengt zijn! bSwUfthSS? <*t^to 'het nu» deelachtig tc wezen, moet men genoegen zin, om zich het gr^tebtó^itT^*8'^ 111 llaat gevolglijk veel oJSééntiichLT' tefteIIen> en gen, en zich als tot SCffi WCtCn te bren" Dikwijls moeten oorzaken en gcSht»01 * fteU,Cnen omftandigheden, middelenperken beweegredenen met eikanderen wSSLi' jaaren, worden; om in tc zien hÓeJ™f " C" gevoc§d zij, hoe groot die daad ware °^«ni& denkbeelden niet ontllaïn dnr 1 S moeten ook de door zijne poom.ïïw^^^?»(ïfl,?, ^ ften hinderlijk zij voor her „„J? ] ' °Cten mi"De enkele vergelijking met hft Z gC1' C" fraaJer & kan dit wdèelffSaSetiJS of ten °g ■gn°°ter is' verzwakken. Voorkn, f " , mn,ftcn zeer is, en die het alleen daar n deverï tuM°°%" groote klein en verachtliik TWrfS! J ' ,kh'-,nt Ilct kind zich naanw vSdfen k£Te S/'£ ?1* huizen van eene kleine landdnd rp - dddmar'gc voor de Krfte k„ m ^^'ÏSétTZ È zich  OVER DE NEIG. TOT HET GROOTE EN WONDERBAARE. 207 ifch over de grootte van die huizen verbaasde; kan, nu van zijne reizen te rug gekeerd, in dat enge nest, in de laage hutten van deze kleine ftad, niet langer duwen. Even ééns gaat het met bergen, en uitzichten, rivieren cn watervallen, gezeltchappen, feesten Ên/5eJminst is het te verwonderen, indien bij het zedelijk groote dc menfchén zich in hun gevoel en neigingen zeer ongelijk betoenen. Want, waar is de allemeene, juist bepaalde maatitaf om dezelve te kbatfeTen te Vergelijken? Welke deugdzaamc daad die rui den pligt een offer bracht, bewijst het meest fterktevan geest, grootheid van ziel? Naar algemeene denkbeelden kan men hier naauwbjks. antwoorden. En die omftandigheden, welke in dit bijzonder geval de bcilisfmg geeven, zijn meerendeels voor de oogen der menfchén verborgen. • . , ,. Hier komt alleen nog bij, dat het_ zelfgevoel, het welk er nooit zich tegen mag kanten,indien bet grootfte eenen aangenamen indruk zal maken, bijzonder bü dit foort van grootheid ligt niet everêenfiemt. De fiimphatizeerende , zacht en grootmoedige voelt erootheid, en wordt verrukt bij de daad van eenen germanicus, die zijn laaghartigen en arghstigen tegenpartij piso redt, daar bij hem inde golven der lec hadt kunnen laten omkomen; (*) de befcheidene en door inwendig gevoel van verdienlten gelukkige, bij het karakter van timoleön ; (f) ?e edele trotlche bij de weigering van zekeren gezant, die een gelchcnk, misfchien voor zijn eer nadeelig, dat men hem aanboodt, onder verzekering, dat niemand er van weten zou, (*) Zie tacitüs Jnnal. II. 55- Cf) Timoleön gaf niet alleen gemeenlijk aan de bewonder aaren zijner daaden ten antwoord; dat hij de Goden dankte, dat zij, befloten hebbende Sicilië in vrijheid te Hellen , zijnen naam daar toe gebruikt hadden; maar hij liet ook, ten einde dezc gevoelens te meer aan den dag te legden, in Zijn huis eene kapel bouwen voor het goed geluk. Wanneer bij eenen Iaagen , maar toch wettelijken eisch van eenen onwaardigen aan hem her volk zich ongenoegd tegen denzelven wilde kanten, hieldt hij het met deze woorden te rug; dat hij even daarom zoodanige moeilijkheden en gevaaren onderdaan hadt, opdat elk Syrakuzer zich van de wetten kon bc* die-  I 208 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN zou, niet wilde aannemen, om reden, dat hij het toch zelve weten zou (*) , anderen anders. g. Vvi dc neiging tot pracht en groote verkwisting. Tot de foorten en toepasfingen der neiging tot het groote, kan met grond ook de neiging tot pracht in kleedcren woning, tafel, gevolg, en andere foorten van verkwisting gerekend worden. Want hier bii heelt toch zekere foort van grootheid plaats, die ook ZZa?*de™ ,bewonderd en met genoegen befchouwd wordt, bij de Verhalen van de rijkdommen en de verkwisting der Romeinen ten tijde van het Triumvi raat, en der Kcizeren in de eerfte eeuwen, of der PerR Jche en andere Afiatifche Koningen en Vorften ver wijdt en verheft zich toch het gevoel, en heeft ie't aangenaams, indien het niet door verder en dieper inziende overdenkingen en befchouwingen van oorzaaken en ee wrochten veranderd wordt. Dus vermaken ook % Komanfchnjvers cn andere Dichters zich zelven en hunne Lezers, zeer gaern met dergelijke fchilderingen Deze neiging kan ondertusfchen ook door andere "ronden verwekt of verfterkt worden. Vooreerst door de neiging tot zinlijk vermaak, tot het geen gemak, Veiligheid, of op eenigerhande wijze nuttigheid voortbrengt; waarbij de begeerten, gelijk bekend is, zich juist niet naar de waare behoeften meten en bepaalcn Vervolgends door de drift, om de fpheer van zijn ' ahchoon Hechts middelbaar, beftaan en werkzaamheid' den kring van het zijne, uit te ftrekken. Eindelijk dooide dienen, wanneer hij wilde. Plutarch Hoofd/1. 36". 37. . Was het dan — in vergelijking met dit gedrag van timolejn •— grootheid of kleinheid, toen scipio, bij de befchuldigrng der Tribunen, het volk van de gerichtsplaats met zich wee naar den Tempel voerde . ten einde op den verjaardag zijneroverwinning over hannibal de Goden te danken ? livius Lib XXXVilI. Cap. 5r. (*) Hij was, zo ik niet misheb, de Graaf van bristol, gezant bij den Koning van Spanje in de huwiiiksonderhandelingen van karel den I.  OVER DE neig. tot het groote en VVONDERBAARE. 20? de begeerte, om een bewijs van zijn vermogen , of van zijnen fmaak te geven, en de achting van anderen daD^h0wat Tin"'toonder de bekoorlijkheid van het groote hierbij betreft, het is klaar dat dezelve niet zonderling op die gemoederen werken kan, m welE rtchte en levende denkbeelden van de overige foorten van het groote. zijn. Men zal in de gefclnedenis der Ri ken en Vermogenden weinige door hunne daaden nek vaardige, en inwendig wezenlijk groote man„en vSen die voor zichzelven groote. verkwistingen gemaak en pracht bemind hebben, in het geen ciKjktot hun dienst en gebruik verordend was. Telen éénen luküllos, die eene tafel , even goed als S veldflag, wist te verordenen niet alleen, maar ook wézenlijk van pracht en verfpilling hieldt , zijn er dunk mij, altijd veel meer even groote mannen U alle ranaen en tijden, van een tegengefteld karakter, zonto dat zij vinnigheid kunnen befchuld.gd wor- deDeCtge'meenfte en natuurlijkfte uitwerkingen van deze neigingen - wij fpreken hier enkel van de naaste cn nwendige uitwerkingen - geven haar geen voordeelt voorkomen. Met zijne oplettendheid, zoo buiten zichzelven verftrooid , en ingenomen met "de mening der o-rootfte waarde van het voorwerp dezer neiging , heeft&de geest heel ligt tijd noch bekwaamheid, om de waarde der wijsheid en deugd naa te gaan , en die zich tot gevoel en aandrift te maken. Integendeel kan dc poging, om door lleeds klimmende grootheid ol fteeds nieuwe uitvindingen, zijne eigene fteeds. klimmende begeerte te voldoen, of bij anderen den indruk te onderhouden, nieuw opzien te verwekken, en zijnen mededingers den loef af te winnen, met flechts pen groot bezwaar en ongerustheid voor het gemoed worden; maar eindelijk ook de kleinfte onwaardigftp helvetius , om flechts fchielijk weder tot zijne gronddrift voor zinlijk vermaak te keeren, neemt flechts twee van deze jonden aan j den tweeden en den vieroen. Zie Du», 11 r+i^Eenige voorbeelden , fchoon voor 't overige van zeer verfchillende omftandigheden, zijn karel de Groote, attila , omar. VI. DEEL. MENGELST. NO. jj. U  **° MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN kleine omllandighe d"n de f£*f' het Welk iedere fW, en elke ^l^b^^i^JS^^ kwaamheid verkregen hebben 3 kUndlgheid en be- tot welkendeBn^KE fan ™ Tl"'8 F* Peinst' en dagen befteedeu, "^Sdïïl3ïïïfl, UUrefl om dezer neigingen w11 " f h?J b*fteeden moeten, les zou t0ch welfe^ * * Hefde tot het wonderbaar* en verborgenheden. vullino- bevdro-r m , u t f f- ^kghcid en verYrtmSL 1 g C ^ hct kan dlt 11 °S meer te wege mengen, dan andere ioorten van het eröot-p Zl$\ tn S •ii--T aai'°m wo»dci-baar , dewijl men liet nier tot duKlhjke cn bcitemde begrippen weet te brengen ^^édrd vau ümaiiijkc yteS En dus ook van hoop. Dit is dc tweede befewwli* beid van hetzelve. Door middel der voorftelli lint eriiofmtf] V3Ö W0**erbaare , hovennatuurip f onb CTijpelïjke kimden , kan de mensch cene voldoSÏ zijner begeerte verwachten, die op eene latuurSjkf wij* rSï?ods.d £""?°n£Ïer. wonderwerken , zou voor veele men feben eene laffe fpijzé zijn, daar zij van walgen zouden Fn 'er zijn gelegenheden, om op tc merken hZvdt Z0UJ.U)- Ln zijne geneele godsvrucht omftaaTu) l'ce> Ï5S«S! ander alleen verbaasd ftaat, dat menfchén zlTiel^Lm had cn godsdienst kunnen aannemen. Wa""'  OVER DE NEIG. TOT HET GROOTE EN WONDERBARE. 211 i aA nïpi- nf niet zoo ligt en fchielijk, mooglijk ^ VaT dt 7% de mSfchcn fteeds zoo veel meer is. Van daai ziu 11 |i ri 0.C11 -an te nemen; hoe geneigd, om zulke W»W i h u - d leviger de Iiartstogten z n , ^ J^clooven kandoor de vervulhng van ^^ wen^n heerfchen ncn. Zij hebben van oud af g^«cnt „og onder bet g««£*& te'wo?den zijnen vijand len, om van ^n.be™ym te wreeken, eenc bete ontdekken, en zich ™\.^m bcwecgcn, maar bij- om bovennamar*g ^iengewow vcrgclooven. Hj^g^i^ de wetten der natuur, ordeningen, wtzpnderin0en va onmiaiijk met om zijnen wil gemaktde ^oone J iemand zich inlatende ^ abt w. L voorfteilcn. het Bijgeloof bewijst ditJ welgevallen aan Eipdelf 1 ^zo^we n§veïband met voorgemelde het ^^^^.^SSiïn aangemerkt, maar die gronden, als ook pp z uu a ee d in het »«!»%P3Ö?isIS?,SiSk, l^t welk-zoo vee, vmden, om'door het geen. zij ^eS^voorwenden te ^V^^tS^tJ nadenken gevoel "^«ta, en bc- Sngen^an^«KSreln onbegrijpelijke dingen te ^^SffiSft voor den menscblijken geest iet uw 1-s daar in, dat het onbegn pehjk is; dat het nnshaaglijks oaai m, fluiten, en zich met met „iet op ^"^'ÏCi voornaamfte, duidelijkoose t^J^&to^ea vereenigen wil, dat het ^S^êcSA^ zwarigheden tegenSK SfiKS* van onze onmagt m ons verwdu.  menschkundige aanmerkingen Men vindt daarom bij jongens reMe r van foortgelijke voordellLe^'jJf^/omt'Jds afkeer onderftelt toch altijd reed? "eni^n ! deze/"Werking lijke en vastgegronde beVpSn •Z°X™d van duidom ze toe te pasfen Pn. « j ?, kiacht en neiging en veiligheid vooi- misle dende t±'T 26 te t0*™l ve van het wonderbare. I^ ?^*®?']** b<*°e! het menschlijk veifland toch ^ hngen en oordeelen meer idem J' ZIine voorftelzich dezelve daadliik eni «S£?J ' dan dat het voorltellingen yiSlg^^ K>°T' Nieuwe wederftand van die men tor & g' blJ den weinigen Jn eene verdichting der Inl&SjÏÏ 7'^" door eene andere opgefchfkt en Jfbt kan Wik alle mooglijke wondSen heeft l etHn!?^"' ^°°r kracht en grond genoeo-in dilnderllJke vcrfrand, hj , naar het hem gelul i lf6»', m« welken P^^S^n^i mf"derb^ de vüjderbaare wordt verdacht niffmf Het wo"- waan en bedrog daa bj'ontlek? r'S dikwiï!s a"een pclijke wordt, d^A°^^f- onbègrijgrooter onbegrijpelifSd ^SZtSïï*?* ë^e dnngen, verwerpelijk weoC1 s !i, r § 1,dcel. het opveelvuldig verband nirtW J gebjkvormigheid en geen verfronwen me™ ne °"eT°?Jke- Het vindt geene hoop meer ' geeft Secne gerustheid , ^ZfÈX%&£*t< gr°»dc" - verg* vuldige voorbeelden van aSP ^kaH Tn uit dc veelligt de menfchén «A^i en waarzeggers en wonderdoendu? • d°0r Scande genoegzaam afnemer^. MaT i etï--?1™011' rceds wonderbaare veele ménfebef aÏ? fchïf ook' dat het hunne gcwoone fchSStaïS.Sme omdat zich ééns toÏÏ S Ï; 6 denken' misfchien, lijk werkzame GodhedofVee!& CCne °»»^ de gedachten,van onze zwVkhclfi^W'geesten' en het onvermogen van ons ve ftand o„f T"'en va" gronden en in te zien daarn^T. «' ■• ■ alles te door- Eenigen van die ™<*L «5tn,g Zie meinkbs. over de Materiën der Ouden, gemerkt Wj/geerige Schriften, ui Deel, Bladz. 169. volgg. O 3 AAN-  SI* AANMERKINGEN AANMERKINGEN OVER HET ZONDERLINGE IN DE ZEDEN DER MENSÓHEN. ZEDEN (Uit het Engehch.~) verdragen, dat zij afiLÏÏw' geduld ku™™ onachtlaamd worden ,t ,1?" h° "W^ebdom verte lieden van ^T^iA'S^l^ df ™es" acht geve op hunne ongeri nShden dat men geheel over het hoofd^ „ fcd'/?'- dat .mcn hen ze 5 ja, indien zij wanhooDen „S du\Stera s vcrlicteld te wekken,dl™ eS^n ' ^i^^ dcr bedrijf, willen zi/deX pÓiS tiUS"g°fm^ti§ be" kere belagchliikc zondori;„^ -"i , winnen , door zehoudfogforS^.^ 1U ÜUnDe beding,]U11SC. seaux was,) die daaglijk" S dc M^J1 PMfa °ES CA" "i 't zwart gekleed n et 1 iAallbaa" verfcheen, zendé grootte^ cn eei? nn' vol'" F" ?Cne vci'baa! Zifn zonderling voorkómeend ln dc hand- «aars aan , om cc,, afSnL P ° lümm,Sc kunftw ke in alle' S^™^^* man gewag, omdat zijn oo , Srk \Z* ' • an dezen was, dat hij dc aandacht v!Mn7 "aar Z1J" zeS'Sen dc trekken , gelijlJ dc/e dn, 1?n,ng tot ^ h w^ danen tot zich trok ^andachï va» ziJ»e onder¬ been Sfttoz^SaSïf1^ vinding. Ik herinner SÏJ P°SlnSen van vernuft en ge jaaren geleden ,ongen geestelijken, een" feerXeni oftnde t&Jg? Van'dit ¥& ^ korthaair droeg, tem" "iv' £ hV z'Jn eiSe" ken ophadden , in navolgin" lange Parui~ GREGORIUS NAZIaNZENlIs g 8 ' ^ ^ ZCide » Va« vaf nu„°UicSd vTmaaf 'g^T beroofdü «d-, -ar w-£3#1*^^ in  over het zonderl. in de zeden der menschen. 215 in onze manieren, ten einde ons wezenlijk karakter te vermommen; wanneer wij eene ongemeene heiligheid en deftigheid van houding vertoonen, om de wereld. u bedriegen j dan worden wij meer dan bclagchhjk, oan zijn wij ten hoogften godloos. \ Is waar, een tarïuffe, of iemand, die eene buitengewone godsvrucht verbeelden wil , is geen overheerfchend karakter in onze eeuw ; maar al te veelen vallen in het ander uiterfte; cnzijn, ge lijk dc Ko onel ciiartres , aan alle menschhjke ondeugden fchul35 behalven aan huichelarij. Zelfs onze jonge geesSBjkcn hoewel ongetwijfeldVer beftemd tot vasten cn bidden op hunne kamer, vertoonen zich met als lieden die vasten, maar zalven hun hoofd, cn vertooen bun bloozend gelaad ; en verfchillen m hunne kleding niets van de wereldfche fpotters ol hmd- coe lieden op de gemcene wegen. Ik zonder zelfs de: bcdienaaren van den Tabernakel van dezc hefphnymg niet uit, die, in plaats van de oudvaderhjke lokken van jan wiseeij , nu vrouwtjens bekooren door hun netgekapt baair, cn vlugge houding. Evenwel zijn 'er in eiken levcnslland , nog heden, die cene vertooning maken ; welke, door grappen, ot gemaakte deftigheid, het vertrouwen van het gemeen trachten te winnen; cn zichzelven boven de genen, die bun in verftand gelijk zijn, tc verhellen, en die zich meer gewigts aanmatigen , dan bun toekomt. Indien w'ij ons echter moeten onderfcbciden van dc overige menfchén , dat het zij door onze inwendige deugd, onze matigheiden foberheid , en een gemoedÜik inachtnemeii van alle betreldijke pbgten; doch, geluk wij belmoren tc denken met den wijzen, en tc {preken met het gemeen,laat ons dus verlcbillend handelen van een'groot deel der wereld in zaken van gcwigt maar eenllemmig met hetzelve in beuzebngen. Dit is het geen seneca zoo nadrukljk ïPfcherpt, m zijnen vijfden Brief aan zijnen vriend lüGilius. „ Ik keur uw gedrag goed, en verblijde mi] tevens oprecht indien gij u zelven oprecht en voor de vuist vertoont; en met ter zijde Helling van alle andere oogmerken uw geheele werk maakt, om fteeds 111 wijsheid en deugd te vorderen. En ik vermaan ü niet alleen, maar bid u zelfs ernftig, om daar in te volharden. Geef mij echter tevens de vrijheid, om u te waarfchuwen , dat gij die gewaande Wijsgeeren met naO 4 volgt,  2I<5 AANMERKINGEN volgt , welke meer 'er on ,„> der wereld tot zich te trekke £,* °m de aana"a*»Ê wijsheid te maken; of dat tff ' danJv?P«gangen in m. uwe kleding of gehee vSS^8 ^rtoo, verkeerde zucht,om toeiu chinl yZe* Vei™eid die Pe houding, ongekamd S \^TTUi door P'o™baard, declameert ook nier *m i navc,oosheid van den geding ^ zachte bedde 'J of?er °pfdlik 8 naam alleen van Wijsgeer is i iet,.dcrgelijks. De H«Wi gepaard ga J £de fchaafdheid." oe grootfte zedigheid en be- nien?^ons' ^^,SSe^t'ÏÏÏI,,ebbft, aanScn°keering en gewoonten van et JL ^f" Van de ve* w3z inwendig is , onffeliit gemeen, laat dan alles komen, gefijk ziin fan ^f 0115 ****** v0or! onze klJLg,ni5ïdSB^dat VKKfeï iooftf^^ ^geerte be¬ rechten van het menschdom 8 ™ Van de algemeene en eene gefchiktheidKe«UiSL°eMChlievf,ndneid feelen zonderlingheid enïÊJï welke voor! hjk zullen uitfluiten. Laat nn?t Zeden 0ns geheelzonderlingheden , doorw Ikc wbrfo,dragen' dat ^ zelven te verwaarlozen, wanneer dieZ^iikheid <" ons' gepaard gaat, of eene'C/SS vuilik PM moeite «i na te bootzen , dit Jj£ » ^voed- gen  over den schrijver van het euangelie en de handelingen , welke den naam van lu kas dragen* Alle zoo gefchiedkundige'als andere fchriftea van A bekende Christenen, welke wi hebben, komen daar in ovcrëen, om dit Euangelie en de Handelineen toctcfchrijvcA aan een der vroegfte Discipelen E name lukas, fchoon geen Apostel. De Schn,ver zeot ons ondertusfchen zelf, dat zijn naam silas was; dit hii één van die voorname mannen onder de broedselwas, welke door de Apostelen en Ouderlingen en de gehele kerk van ïerufalem afgezonden werden, om aan de bekeerde Heidenen te Antiochien, Sijrien enCiücièti kennis te geven van de uitipraak aangaande dat "ene der ïoodfche wet, het welk alleen nodig geoordeeld wierd, dat zij onderhouden moesten; - dat hii zelf een propheet was, een zeer bekwaam leeraar van het Euangelie, en tc Antiochien veel gepredikt heeft om de gemeente te houden bij die leer, welke zii aangenomen hadden; - dat wanneer zijn mede afgezondene Judas naar Jcrufalcm te rug keerde naaide0 Apostelen. bij bij paulus en barnabas te Antiochien verkoos te blijven, dat wanneer door ongenoegen eene fcheiding voorviel tusfehen deze twee, hij door P vui us verkoren wierd, om de plaats van barnabas te vervullen, en dat van dien tijd at, tot dat Hij gevangen naar Romen gezonden wierd, en gedurende zijn Verblijf in de ftad, hij gedurig de _ ftandvaste metgezel, vriend en medereiziger van paulus gebleven is. ,, r . . . . Dat het silas was, welke deze twee gefchiedenisfen 'o-efchreven heeft, blijkt uit het Hot van het vijtö o 5 tlclï- ÖVWI HET ZONDERL. IN DE ZEDEN DER MfiNSCHfctf. &? «ren dc Natuur. Gelijk het een kenmerk is van weelIe dit men lekkerbcetjens nahunkert zoo is het verwerpen van gemecne kosteloze verkwikkingen des levens èen zekere trap van zinneloosheid. .Onze Smfehe Wbsbegeerte verëischt , dat wij matig zijn, maar niet ff wn ons zelven kwellen, daar is toch iet, dat men Wdleevende matigheid kan noemen. Deze matigheid is het, die ik wilde aanprijzen.  ZlS OVER DEN SCHRIJVER VAN HET EUANGELIE tiende en het begin van het zestiende Kapittel der Handelingen, _ wij vinden, dat toen paulus Antiochien verbet, niemand dan silas hem vergezclfchaptc tot Derben cn Lijstten : en dat timotiieüs hem daar ontmoette, welken paulus ook verkoos om met hun te reizen, dat zij niet hun drieën Erijgiën, en Galatien doorreizende te Troas kwamen, alwaar paulus in een gezigt vermaand wierd naar Macedoniën overtcgaan en zegt de Schrijver, na dit gezigt trachten wij aanftonds te vertrekken, zekerlijk vertrouwende, dat de Heer ow geroepen had, om hun het Euangelie te verkondigen. _ Dit is de eerfte maal, dat de Schrijver m zijn eigen naam fpreekt en in denzelfden perfoon drukt hij zich menigmaal uit tot aan het einde der gcfchiedenis. Daar het nu klaar is uit dit gedeelte der Handelingen vergeleken met 2|Cor. i: 19 en met de inleiding deV beide brieven aan de Thesfaloniccnfen, dat paulus geene andere medegenoten had, wanneer hij voor het eerst het Euangelie in Macedoniën en Griekenland predikte, dan silas ot silvanus, (van welken laatllen naam silas alleen dc verkorting is) en timotiifus zoo moet zeker een van beiden onwederfprekelijk de Schrijver dezer gcfchiedenis zijn. Dat het timotiieüs niet was, blijkt uit Handelingen v t$ Ê-n ,5' alwaar de Schrijver hem noemt onder die Discipelen, welke paulus vcrgezelfchaptcn op zijne terugkomst in Afien'cr bijvoegende: dezen gfh^en voor af, zullende ons wagten te Troas : het is dus kiaar, dat het silas of silvanus alleen is, die zichzelven erkent de Schrijver van deze twee aangelegene gefchiedenisfen geweest tc zijn. En fchoon deze omKandighcid in het eerst den fchijn heeft van het algemeen lustorilchc getuigenis te wederfpreken, welk dezelve aan eukas toefebrijft, zoo bevestigen zij daarentegen alleen malkanderen; want lukas is dezelfde verkorting van lukanus, een naam ontleeiid van lu drongen , om cene onderllelling aangaande derzelver aanzijn in Duitschland aan tc nemen. Klaar ik voorzag ook  IN DUITSCHLAND. *23 ook altijd , dat mijn vonnis , wat fijsteme mij ook meest gevallen mogt,altijd zou tegengefproken wezen zoik, met buffon, alle cpoqucn van de verkonding Sr aarde doorwandelde, of, met andere oude Natuurvorfèhers , verfcheidene ovcrftroommgen aannam: het zoutoch biji Clasfifche geleerden zeker Wezen, dat dele beenderen, die men in Duitschland vindt, van geene andere dieren afkomftig zijn, dan van zulken die de Romeinen naar Duitschland gebragt hebben. Len nujnet oudfte geleerde vrienden, die in.de wereld met roem bekend is, heeft mij onlangs zijne twijfelingen We: over ontdekt , en mij een aangenaam voorbeeld . geven, hoe men de wetenfehap vaneenen anderen lyne opmerkzaamheid verkenen kan , al is bet dat zij ook nog zoo verre van de onze afwijkt De bewijzen zijn fin dit opftel, met meer bond.ghc>d voorgedrLen, dan ik ze ooit gelezen hebbe en ik denk da. bet niet kwalijk bevallen zal, dezelve hier te lezen. . Naar Italië en Spanje zijn, van tijd tot tijd, eenige duizenden Olijfanten overgebragt. . Naar Spanje " bra-ten ze de Karthagers zeer dikwijls in hunne oor" logen. Door Gallie bragtze hannibal naar Italië. In " Konltantinopel waren ze zeer gemeen. Men fpande " «retemde Olijfanten voor wagens , en vermoedelijk " gebruikte men ze tot transport in den oorlog, waar " door dan ook eene groote menigte van dezelve, m " de ontelbare oorlogen van de Gncklctie Keizers, " met de Duitfehe volken, een groot aantal derzelve " gevangen , ook onder dezelve kan geraakt wezen. " Wie kan al de wegen berekenen , waar langs der" geliike dieren uit de Roomfche Provintieu, ook bij " Se naburige barbaren kunnen gekomen wezen ? zelis " de eenige waarneming, dat de meeste geraamten ra " dc nabuurfchap van den Rhijn cn van den Mam " gevonden worden, maakt waarschijnlijk, dat zij " door de Romeinen daar heen geraakt zijn: en dat " niet alleen in hunne oorlogen, maar omdat het grootst " deel van- het tegenwoordig Frankenland, geheel " 7waben de Palts, en alle de' landen tot aan den " Main, van den tijd van Trajaan af, tot eene ge" wone Romeinfche Provintie gemaakt waren. Dit " zelfde «eldt van dc Wettcrau, en de landen tot " aan de Laan. Aan gene zijde van den Rhijn en den " Donauw was alles aan Romen onderhoong. Kon" „ den  224 OVER DEN OORSPRONG DER FOSSILICN „ den alzo dergelijke vreemde den Romeinen zoo „ zeer gewone dieren nier genoeg derwaards henen „ raken , vooral daar m dc Provintien dikwijls openbare „ lpelen gegeven werden? In eenen tijd waarin de „wereld eigenlijk maar een rijk was, waarin ten „ minften alles onder den invloed van de Roomlehe ,, Monarchij ftoud. ,, In de Middeleeuwen waren vreemde dieren in „ Europa zeker zoo gemeen niet, als onder de Mo„ narchir van Romen maar evenwel ook niet zoo on„ bekend als velen denken, ln het Jaar 801 zondt de „ Kahi van Bagdad, aroun al rasciiid, aan karel „ den grooten, het gefchenk van eenen Olijfant De„ ze leefde 9 Jaaren in Europa. Maar toen hem de „ Keizer in 810 tegen Godfried Koning van Denemar„ ken gebruiken wilde, fherf hij plotslings „ De Jonge eckard verhaalt , in zijn bock over „ het Klooster van St. Gal, van eenen leeuw, die uit " ZMnebewaarplaats uitgebroken was, den Keizer otto „den Ilten aanviel maar van Graaf konraad kwits„ bold gedood werd. „ Na dit alles heeft men zich niet te verwonderen „ hoe van dergelijke vreemde dieren, die bij houder„ den door de Romcinfche Provintien gedreven wer" Cen paar llhillocerosfen, of een paar dozijn „ Objtanten, in bet vrije Duitschland hebben kunnen „ komen. Want aangaande het Roomfche Duitsch„ land , dat het grootste deel van het tegenwoordi„ ge was , en van de overige Romcinfche Provin„ tien 111 Europa, kan dit in 't geheel niet in twij„ fel getrokken worden. Dezen waren met dezelve „ zoo bekend, dat men zich mag verwonderen, dat „ er niet meer geraamten van dezelve gevonden „ worden. De graaf marsigli is van dezelfde gedachte , en meent, dat de geraamten van Olijfanten die men 111 Hongarijen en Zevenbergen ontdekt, daarom 111 de Meiren cn ftaande wateren gevonden worden, omdat de Romeinen dezelve opzettelijk verdronken , opdat zij de lucht niet befmettcn mogtcn. Ik moet belijden, dat ik, met vele andere natuurvorlchers, dit denkbeeld, aangaande de overvoeringder Objfanten door de Romeinen onmogelijk kan toeHemmen , 111 zoo verre men daar uit de meni ter" de plaats des gevegts, aïïar ii ^ ™^« l,^* ze bataille - Cn daar de zon L$ ugezigt van dewas het blijkbaar, dat.Ieder^eïblT d?t f?6" WaS' mijne gevaren en moeilijkheden mL'J» lk lw8«e. nadien de allegators van alk ktm^r"««nen; ven geweldig vermeerderbe Z^'n ^ ha" zelven te haasten naar het meir L ™J om miJ het Fcheen mij niet goed «M» S i dl te vangcn — om het in geva van ifvcT n?ke \mcdc te nemén, liezen, te meer SH^J?..11? water te vcraangcv'allcn'te zul£ wo leV-ti'fj'1"^, ZaS °™ zag ik mij tot mijne ^S^SS^Z^FT ~ en dus gewapend flapte Ik in ^11 , kl,ods voorfte linie8 van die E J£k? ? door dc ringden, heenfturende Sk?enPh™f6 haVen «*■ ik door verfcheïden van het lnk£ r ~ ïaar daar volgd werd, moes™ ö acht geven, terwijl ik uit al S„ S naauw*eurig gang van het meir roeide I J' H naar den in" menigte mijner aanvallers beS t 'aai' V00r de eer ik halver wege was JevoS ~ maar zijde omcingeld en • ' W-mi lk Van a"e mijn bootjen ^n'^^^lf te. f**» twee groten op denzelfden d^Tan dT'met i™' en een gedeelte van het Ho-H™*™u aie,met den kop fprongeifen geheele feooS van wS overlT, fpuwden, flaande hunne kaken zoo2\T "ffllj heen op malkanderen, dat zij mb Sa v?rdni« 1J"e0oren verwachte nu niet anders daS , 1,, ,, ^-den- ~ Ik bootjen gehaald en mii^w03nS?^ ik  DE REIZE VAN DEN KWAKER WILLIAM BARTRAM. S$i ïmnrk hoewel in het honderd liaanik gebruikte ^ ^»t,S^lSdwkt waren eênigde, zoo we van pas, cui zij b d zins te wjken doch:hcrvatten, zette maakten om b™ne msluk %Öfde eenigfte weg tot ik het naar den kant, als nae o s mijne behoudems want fc^Jg^ cene zijde, te houden, had dc mi ne y»!'"1 . d crd . daarënbo- daar ik ^^^^^C^t&aOtai nood nog ven kon lk mi] misichien m■a alwaar mcn behouden door op het .land te ïprimS«j? .. dat gedierte zeer &^$^Z> &1 «|n als de1 in het water, om zoo «* » dit oog van wraak en valfche liefde, De ketens der natuur. Het nad'rend fterfuur moest des Aardlings heil verpesten, Wanneer 't volmaakt geluk begeerte en drift verflond: Waar was dan de oefenfchool in donkre Herige westen, Op 't wislend lot gegrond? ** * ö God! ik dank uw trouw, mijn grootheid is ontwikkeld, Ja! mijn aanwezenheid is d'eerfte jeugd ontgroeid ! 'k Voel al mijn driften tot volmaking aangeprikkeld, Terwijl mijn hope bloeit. Een zuiver godlijk vuur veradelt mijn gedachten, lk voel de onfterflijkheid, dien zoeten troost der deugd, Schoon alles mij ontweek, zij bleef mijn lot verzagten ; Zij was in 't leed mijn vreugd. ■& * * Zij weefde zich een kleed van vluchtig' ©ogenblikken : Nu valt die fluier weg: 'k Zie al haar Majesteit, De laatfte tik van 't hart, de galm der jongfte fnikken —. Verfmelt in d'Eeuwigheid. Ik  DE STERVENDE VRIENDIN DER DEUGD. a3? 1 Ik voel Keen banden aan een zwak zintuiglijk leven, Mijn leed vlucht als een wolk.die dauwt op 't naehtgebloemt, ( De dag, die mijn geluk zijn waar begin moet geven, Staat op mijn zerk genoemd. Verrukkend ruim verfchiet! Toef niet verlosfings Engel! Toef niet gewenschte Dood, veredel mijn natuur ! Kom , dat uw koude hand mijn bloeiende eerkroon ftrengel. Dit is mijn zaligst uur — Vaart wel oprechten! die mijn treurig lot niet fchuwde! Vaart wel! wijd aan mijn asch een teedre vriendentraan! Voor u wier trouwe zig aan waare groothe.d huwde, Zal 't brekend hart nog Maan ! #♦# * Zal u mijn liefde en dank voor God en d'Englen toonen. Ta lefus menfchenhart is door uw deugd gevleid, Hij zal uw trouw voor mij met eeuw'ge vriendfchap kroonen; Juicht in mijn zaligheid! Gij, ongetrouwen! die mijn boezem hebt doen bloeden, Gij onmedogenden'. van lagen nijd doorknaagd , Geen laster grieft mij meer—Neen! 'k tart uw vruchtloos fpoedcn; Mijn eeuw'ge glorie daagt. * * & Belijd mijn onfehuld, als uw voet mijn grafplaats nadert, Vergifnis ftroomt u toe, ook door de doodsvallei, Als jesus u, en mij, voor 't hooggericht vergadert, Vrees dan gees wraakgelchrei. — De  240 DE STERVENDE VRIENDIN DER DEUGD. De ontferming van Gods Kroost, hoe wreed door uw beleedigd, Smoor dan-den helfchen haar, die in uw boezem brult; 't Geweten met zig zelfs, en al wat leeft, bevredigd, Vergeet der fnoodflen fchuld. Leeft, om uw eigen waarde, in weldoen , nog te voelen, Vaart-we ! fterft zoo vol moed, zoo juichend eens, als ik— Mijn levens laatfte vonk zal zich met glans verkoelen In 't uiterst oogetiblik. Is dit d'onlterflfjkheid' waar ben ik? 'vriendlijke Engel! 'k Voel uw omhelzing! glans — verrukking — harmonij — Al 't aardfche fchemert weg! 'k Zie 't paradijsloof ftrenglen — God — Eeuwigheid 'k ben vrij —  MEN GELS TUKKEN. eenige regelen ter bevordering eener heilzaame zelf-kennis, opgehelderd door voorbeelden. ' {Vervolg van Bladz. 204.) i xi. II IV /Tet dezen eerftcn is een tweede regel op het naauwst iVl verbonden, den welken wij, willen we ons zelven kennen, ten naauwkeurigften moeten opmerken , vermids bij tCC onze opgevatte gevoelens en vooröordeelen betrekking heeft. 'Er beftaat geen ftervehng, die van dezelve geheel bevrijd is, en het lot der meesten is zoodanig, dat zij dezelve met de moedermelk, als 't ware, fchijnen te hebben ingezogen. Hier komt bij, dat wij veel - al in die jaaren gevoelens en meeningen opvatten, dewelke ter ontdekking van 't geen waar of valsch is , nog niet gefchikt zijn. Deze vooröordeelen en vroegöpgevatte gevoelens vermeesteren den geest; ja deze langdurige en daaglijks herhaalde gewoonte, deze hernieuwde wederkering van dezelfde gevoelens, waardoor zij onze natuur geheel eigen worden, wendt alle aandacht van dezelve af, en laat ons niet toe dezelve onder het getal dier voorwerpen te brengen, welke onze opmerking of bezorging nodig hebben. Van hier, dat wij daaglijks vele dingen verrichten , waartoe wij niet zoo zeer door eenige reden, als wel door vooröordeeien, cn cene langdurige gewoonte worden gedreven, en wij bevinden maar al te dikwerf, hoe weinig wij in rijpere jaaren, daar ons verftand reeds aan eenen valfchen denktrant gewoon is, in ftaat zijn, om deze gebreken te verbeteren , veel min dezelve geheel te overwinnen; zoo dat plato dezelve reeds m zijnen tijd te regt SvffEXViTTTCi T£ >ccit af^STCCguroc, dat is : naauwlljks onuhwischbaar o-enoemd heeft. Wij verwonderen ons, hoe het bijkome, dat 'er of bij ons zelven, of bij anderen door vi. deel. mkngblst.no. 6. Q de  342 EENIGE REGELEN de kragtigfte bewijsredenen en nadruklijkfte vertogen dikwerf niets of zeer weinig wordt uitgewerkt, wij zijn zomtijds te onvreden, dat de heilzaamfle vermaningen, de uitmuntendftc voorfchriften zoo weinig uitwerking hebben, en dat wij, fchoon van derzelver aanbelang overtuigd, echter dezelve niet opvolgen. De oorzaak hier van is nergens anders te zoeken, dan in de kragt der vooröordeelcn cn opgevatte gevoelens, welke ons door hare gevestigde heerfchappij overmeesteren, en in bedwang houden; ja wat zeg ik, het is deze zelfde kragt, welke ons dikwerf tegenftrijdig aan de rede doet handelen , en dingen verrichten, welker dwaasheid wij zelve inzien cn erkennen. (*) Zoo dat de aanmerking van cicero waarachtig is, en dooide ondervinding ten duidelijkften bevestigd wordt; dat dc menfchén veel meer zaken bcüordcelen uit haat of uit liefde, of uit begeerte, of uit afkeer, of uit droefheid , (*) Laat hier uit vcelen de handelwijs van jan de vries tot een voorbeeld (trekken; deze man fchreef in 't jaar 1792 een Werkje getijtcld : Gemecnzaamc Gejpvekken over den Gods. dienst enz. en hoewel hij in de voorrede met alle regt erkent ,, dat twistfehriften eenc goede zaak benadelen, cn „ niet anders is, dan kwaad zaad, dat den Duivel zaait, „ om het goede zaad te ver/likken;" echter regen deze bij hein erkende waarheid aan , fchrijft hij een twi'stfehrift zoo fcherp en vinnig, als 'er in lang een verfcfeenen is. Zoo verblindden hem , en zoo verblinden nng daaglijks ve'c menfchén de vooröordeelen. — Thronchinus, ut narrat Turretinus in ürat. de Theologe Feritat. & Pacis Studiofo, Opp. T. III. Pag. 378. cum per quandam urbem tranfiret, duos Theologiae Profesfores adiit, a quorum altero humaniter quidem est exceptus, at vero alter, ubi audiit cum csfe Genevenfem, adeoque Calvini asfeclam, eum illico caperata fronte ac torvis oculis intueri cocpir. Turretinus iple Pag. 517. Affectus aliam plane mentem, aliud ingenium , alios mores induunt, quam quae ad veri fludium indaginemque requirunrur. Etenim qui ferviunt affectibus, extra fe veluti habitant —■ adeoque in fe descendere , mentem a fenfibus avocare, ferio de rebus meditari, ferio ad res attendcre , nesciunt. — Reinhard L. C. Pag. 33. Hae (opim'ones obscurae, quas marure concepimus') enim efficiunt, ut, quamquam meliora placeant, et asfenfu nostro digna vïdeantur , ca tarnen non posfimus penitus admittcre, et toto animo eomplecti, quod nimis apud nos invaluit ratio contraria ac ferc coaluit cum ipla meiuis nustrae natura.  TER BEVORDERING EENER UEILZ. ZELF-KENNIS i ENZ C43 heid of uit blijdfchap, of uit hoop, of uit vrees, of uit eenige andere beweging der ziele, dan uit liefde tot de waarheid, en volgends de regels eene? onzijdige billijkheid. §. XII. • . n „oI.to^ lrpiinrti . rinn moeten Wiï Willen wil aan ons '^*"'~*' , , od de krast der vooröordeelen, en verouderde gevoelens naauwkcurig acht geven, dan moeten wij onzen ei-en levensloop van den beginne nagaan , en opzetlijk overwegen, aan welken denktrant wij meest gewoon, aan welke levenswijze wij meest gewend en, welke van onze meeningen de proef eener. onzijdige waarheid zouden kunnen uitftaan, welke met. Hoe meer wij dit doen, hoe naarftiger wij dit verrichten, hoe groter vorderingen wij in de kennis der waarheid , en de betrachting der deugd zullen maken. Willen wc ons zelven kennen, laat ons dan, hoe moeilijk dit ook zii tegen de vooröordeelen ftrijden, dezelve meer en meer trachten af te leggen, en onze verkeerde neigingen beteugelen, laten wij de waarheid zoeken, daar Ie te vinden is, (*) ons verftand met edele kundigheden verrijken, ons hart van al het fchadehjke zuiveren en onzen geest keren bedwingen. Het is toch niet min eene fraaie, dan waarachtige Spreuk: Fortior est, qui fe. quant qui fortisfima v'mcit Mccnia, nee virtus altior ire potest. waar mede.het zeggen van Israëls Wijsgeer overeenkomt, hij is jlerkcr, die over zijnen geest heerscht, dan die eene Stad inneemt. §. XIII. Met welk een vermaak en hartelijke goedkeuring lezen wij ten dezen opzichte het bericht, het geen ons de geleerde Tubingfche kancelicr pfaffius van den beroemden Hallifchen Godsgeleerden antonius mededeelt die wanneer hij voorgenomen hadt, met zijne " ' Leer- (*-\ Scite tertüllianus , „ Veritati nihil praefcribere, non fpatia temporum, non privilegia regionum, non patrocim* «arfonarum'' _ Q 3  244 EENIGE REGELEN „ Leerlingen over de wederleggende Godgeleerdheid „ (gelijk zij genoemd wordt) te handelen, vooraf ge„ woon was over de beletzeis in het onderzoeken der „ waarheid te inreken, en de noodzaaklijkhcid, om „ het geweld der aandoeningen te. bedwingen, aan te „ toonch, ja hen ten ernftigften te vermanen, dat „ eer zij ondernamen anderen te verbeteren, zij „ vooraf bedacht moesten zijn, om hunne eigene ge„ breken en dwalingen uit te roeiën." Welk een voortrcflij'k voorbeeld ! een voorbeeld , mijne Lezers! het welk wij in 't algemeen op alle onze handelingen mogen toepasfen, in alle onze bedrijven navolgen. §. XIV. Ook is het verhaal, bet geen ons de oudheid van de Egijptilcbe Priesters bewaard beeft, merkwaardig, dat zij naamlijk, wanneer zij hun jaarlijks feestmaal hielden, onder het fmaaken van den honig en der vijgen , deze veel betekenende woorden uitriepen, y/JJXU a?,>t(/éta zoet, aangenaam is de waarheid! Wij behoeven nu niet te onderzoeken, welke waarheid deze gewijde mannen bedoeld, of waar in zij dezelve gezogt hebben. Hoe dit zij, de uitfpraak op zichzelve is waarachtig, de waarheid is aangenaam, beminlijk, bekoorlijk; het geen het licht is voor het oog, is zij voor de ziel, door haar worden wij verlicht, opgebeurd en vertroost , door baar onderwezen, hoe wij ons zelven, en de van buiten aankomende voorwerpen moeten beöordeelen. Ja hoe duidelijker wij dc waarheid kennen, hoe ernltiger wij haar betrachten, hoe nadruklijkcr wij tot eene waardige zelfskennis zullen worden opgewekt. 5- xv. Uit het gezegde zal dan elk dc noodzaaklijkheid kunnen opmaken, dat al wie in 't gemeen in gci'chriften, of in 't bijzonder met de levende Item de Zedeleer voor het volk zal behandelen, op dit onderwerp voor-al acht geven moet, dikwerf de menfchén hier omtrent vermanen, en oplettend maken, ja duidelijk aantonen, hoe zij door eene gedurige oefening en aanhoudenden vlijt kunnen in, Itaat gefteld worden, om hun-  TER BEVORDERING EENER HEILZ. ZELF-KE NNIS , ENZ. 245 hunne vooröordeelen en ofs^^^Ss^Sa Tor' za hirïeS^Sen^ens verlicht het oordeel verbeterd, de vermogen opgefcherotM en de ziel bereidwillig worden, om alles wat ïaagen verderflijk is, fchoon door gewoonte en een Sdurig gebruik gewettigd, te verachten zich alkenmet waardige enden mensch verterende voorwerpen1 beïig te houden, de deugd in j^gggj; den volvaardig uit te oefenen, cn in alle betreiiKin gen MdSm* tonnen, en de -J^ne beftcmming van den mensch nooit uit het oog te verhezen. (. ) %. XVI, III Mun derde regel is, dat willen wij ons zelven kennen en van deze kennis een waardig gebruik maken, S dïn dc dingen niet door vergrootglazen befchouwen maar naaf hare eigene waarde en natuur; moerabcKcclen. Wij ontdekken maar al te dikwerf vTn aTer en , of hij een rijper en bedaard overleg, dat 3? vai vele zaken, een verkeerd denkbeeld gevormd, 5? even daar door' verkeerd over dezelven geoordeeld hebben, cn bet is maar al te zeker, dat de twen ige fchijn ons menigmaal verrast, cn ons oorS voorkomt zoo dat wij dikwijls onze mtfpraak « daan ons gevoelen gezegd hebben eer wij de dingen behoorlijk onderzogt, of derzelver waarde ^ebbe berekend. Vooral beeft dit plaats wanneer wq of enkel op onze verbeelding afgaan, of door de bcfchrirving van anderen, welken wij eenig gezag toeWen, vooringenomen worden of dat het uitwendig cïttcrendc en in 't oog lopende zaken zijn, welke onze Snnen verblinden, cn niet toelaten tot haren waren aart door te dringen. - Van hier dat reeds seneka deze wijze aanmerking maakte, rijkdommen, r*S Gegrond is dus de aanmerking van den Heer lang„Ay, Verhand, over de Ondeugden enz. ,^Hoe langer w.j een mensen verhinderen kunnen, aan iet te denken dat zijne S ongemeen verheugen of bedroeven kan, des tefchieU kër ma%en wij, in beide de ftukken. zijne aaodoemngen Eindelek bluscht de voorftelling daar van, alles in zijne 'fersfenen uit." ^  EENIGE REGELEN eerambten, magt en dergelijke dingen, die al hare waarde van de valfche denkbeelden, die wij van haar hebben, ontkenen, zijn maar al te bekwaam om het hart van de deugd af te trekken. — Wij moeten niet van dezelve oordcelcn naar 't gemeen ze—en maar naar derzelver natuur. öö ' Hoe zwaar valt het ons gemeenlijk den u'twendigen Ichijn en glans, waarmede vele dingen bekleed zijn van de innerlijke natuur derzelver regt te onderfchei! den, en den waren aart behoorlijk in te zien hoe moeilijk, om te geloven, dat dingen, welke wij als fchadebjk en nadeelig aanmerken, echter een °root nut hebben, en van eenen gewigtigen dienst kunnen zijn, indien zij maar regt gebruikt worden, hoe ongaarne laten wij ons overreden, dat min aanzienlijke . en geringe zaken den mensch waarlijk vergenoegd en gelukkig kunnen maken, en hoe gemeen is het in alk gevallen, dat wij de dingen, of bij vergroting of bij verkleining, cn in tegendeel zelden naar hare wezenlijke waarde beöordeekn. Een enkele naam het uiterlijke van een perfoon of zaak, is dikwerf alleen genoeg, om een gunftig of ongunffig vermoeden van dezelve op te vatten, en ons met hoogachting te doen voorinnemen, of met verfmading te verwerpen, (*) $. XVII. Ik kan niet voorbij, om een merkwaardig voorbeeld hier van uit de Gefchiedcnis mede tc deelen. In dc algemeene historie van Spanje naamlijk lezen wij „ dat „ wanneer twee Franfchc Gezanten bij den Koning alfonzus IX, gekomen waren, met verzoek , om „ cene zijner dogters aan hunnen Koning filippus „uit te huwelijken; de oudftc van deze, zegt de „ Gefchiedenis, hadt eene fraaie lichaams -geftalte, „ en was zeer fchoon, zij heette urraca , de jong„ fte hadt op verre na die fchoonheid en houding „ niet, zij droeg den naam van blanca. Deze beide „ voor de gezanten gebragt zijnde , was het gemeen ge* (*) De Gefchiedenis van het Character van richard landgraaf is ten dezen opzichte zeer leerzaam Zij is te vinden in de Hedend. Vaderl. Letteroef. Vde Deel, zde Stuk. BI. 202j Zi§ tsh gellert, 'ledek, I, 195 en volgg. 221 cn elders,  W BEVORDERING EENER HEILZ. ZEFL-KENNIS , ENZ. 247 ipn «int zii zeker urraca, als de oudfte " ^^nteA, zouden verkiezen. Dan zoo " Z d z^eeren de namen van beide vernomen had:i S WjL" het h„£ " fozef "zeSeld ,'dafdezi Tam ved aangenamer " èn &agl|er in Frankrijk zijn zoude ' 'V^t het niet nog menigmaal zoo , dat wij cm.ei f^jrfeetó^TïSS Wj fchreef, dat vele t£ Jenfchen enkel uit eene natuurlijke aandrift , (m" Et) gelijï de dieren handelen, en overeenkomftig dezelve fpteken.' §. XVIII. Ts bet dus met de voorwerpen buiten ons gelegen dir /elfde heeft insgelijks plaats ten aanzien der grondWtóTs welke wij of aankleven of verwerpen. Voor SS koesteren1 wij cene overdrevene hoogach SS Sen daar van bij alle gelegenheden bellen 0 s daar voor in de bres, en zouden ons deze ve niet ™*rn Sten ontroven: anderen komen ons op bet eerflfgeloor ten eenemaal onwaarfchijnl k voor, wij "rwerpen dezelve, en zonder behoorlijk onderzoek, varen wij 'er dikwijls hevig tegen uit TYin hoe dikwijls worden wij ook -bij cen peoaaru S-en overtuio-d van de waarheid der aanmerking fan Sr -pS Ien; als hij zegt, „ wanneer wij^ot ■ den ïrotid der zaken doordringen, vinden wij dik" Ss dat grondbeginzels Vdie in bet eerst ons wonV de fm-eukg toefebeenen, duidelijke waarheden zijn, „ aenpiLUKi„ ' behoorlijke over- " aan "en denkbeeldig foort van wijsbegeerte en on- 1 kunde der wereld J komen ons na een weinig befmc-clens, zoo redelijk voor, dat niets mincicr " San vo Ikigene uitzinnigheid ons zou kunnen over^ hafen, om naar andere regels onzen wandel m te H richten.5* Q4 *  248 eenige regelen S- xix. Ik kon dit , wilde ik hier breedvoerig nittóti*» verder uitbreiden, en aantoonen, hoedde Se? ^ "°S tioemae gebreken niet alleen bij den fimeE PgC: als b,j wien ligtlijk de een den anderaf volT den grooten hoop mede loopt , ,3™ Cn met zelfs ook in dc geleerde wereld be" de, en in den ^SS^^J^^yf^ derzelver waare oogpunt leeren lt"r, J g dlnSen U1£ fcheidene omftandigheden el ïotge^ S"' Hfr ken levens voor hem openleggen en heï n menS-chllJdat alle zaken, indien zii maar ree-r „ i em °vertulScn, van een wezenlijk nut küihen Zm?i nït WOrde"» gedaan, dan kunnen wij hem met Ten £^ V d* Volg zoodanige deugden iSS^P^--^ om de edele en des me„Sr^*j&^A> Zelfskenms te kunnen bevorder™ • ^ ö. bedoelende de \oorfchriften vLi mïï-1 eid h«n werkzaamheid , ö&mt£^rit*>£9*W*^* > gemeene menfchenHefdƒeg èen^tU^^ al" den Allerhoogften inboezemen HonP t? C Vree? voor aanmoedigen , om akn^^erfcS^?1^ AF- hem des levens, aan zijne nbS^^ïr&^ï he^^n ftemmiiïg/gètrouw te ^lSfI^-|Sfe^ bc' fchuwen voor laagheid / yleS trSh^ ^ Wa,arlang, nijd, wraak, en ande 2 C^V^Ï „ dwaling, dewijl 'er geen nijd[op^aX^ivt^„ worden, indien wij wisten, hoe wei ïi" d?kwil;l/Cn „.menfchén bezitten of genieteiiX 'LJ']I andcrc wij hcm de Schriften en Levens iJXliuP kMnen beroemde. Mannen, w^ Zl M^fvMl T te keren is, en die dikwijls ^&^J^!St king bij hcm te ^S^Jj tig ("•) Het laat zich van zelven bcnincn w-.it- ~ welöpgeftelde Levens - bem^S^fj^1 /r00t »« algemeen kunnen hebben, ei £ bevoïernï. , het Verblijdt zLi°da{ro?ra te - c t' dafhii den°n\ ?* "P"* TARCHUs nu ook in zijne S^^S SEïïSaE heid  ter bevordering eener t1eilz. zelf-kennis , enz. 251 fk aan de les: Ken u zelven, zal hij van dc fpreuken der 'wijzen een verftandig gebruik maken, het zwaarfte zal bij hem het zwaarfte wecgen, en hij zal in alJe omftandigheden goeds moeds, vrolijk, en met het tegenwoordige vergenoegd zijn (*). — Hij zal met nalaaten gedurig en bij alle gelegenheden dc nodige bouwftoffen tot eene waardige Zelfskennis te verzamelen, en daartoe alle zijne kragten aanwenden, niet alleen met hierokles zeggen, „ de fpreuk: Ken u zelven, behoort de grond van alle bespiegelende kundigheden " te zijn," iii aar door gedurig toenemen zoo ver vorderen , dat hij met montaigne kan verklaren, „ de arbeid, dien wij te koste leggen aan boeken of kun" ften, welke van zaken handelen, die nergens toe nut " zijn, is eene bezige ledigheid , zo ik mij oefen, is het in geene andere wetenfehap, dan in die, welke ,1 van de kennis van mij zelven handelt, en mij wel „ leven, en wel fterven leert." heid echter behoren hiertoe de zoodanigen, welke een onpartijdig en menschkundig bericht van hun eigen leven, gegeven hebben. (*) horatius, L. II. Od. io. Auream quisquis mediocritatem Diligic, tutus caret obfoleti Sordidus tecti, caret invidenda Sobrius aula. Sperat infestis, metuit fecundts Alteram fortem tene preeparatum Pectus. Rebus angustis animofus atque Fortis appare: fapiencer idem Contrahes vento nimium Jecundo 'lurgida vela. Conf. etiam L. !• Od. 22. cicero, de Off. L. I. C. 26. {Het vervolg en /lot in No. 7.) mensch-  m WENSCHKUNDTGE AANMERKINGEN MENSCHK^IGE AANMERKINGKN"over WEL GE * ALLEN IN HET BELAGCHELIJKE. $• I. , Vastftelling van eenige denkbeelden. tjet onderzoek, het welk wij hier onder hand™ , 1 moet met een se andere onder™*;„„ "anden nemen, del van daarmede VoSS^2^^lè-doo-,*>-^ maar die geenszinsl^^S^^^^^i den zedekundigen behoorè nier tl •' ruhct vak va» -orden. De feiging ^h^bSS^01 ™«1 in de natuur a s n de naboot™ . ' 200 wel nigvuldige foorten ™l f *? en deme- tc? dat g00?S vooft e ££g£*fZ 1" is zi ne zaak niet H>r £ J£ § ot tc bcoordeclen, het ligchaam,daar de M\ tV' ?T vcrri^ting van oorzaak deel aangeeft n,„ n r™^" "ic£ alti'd als kingen van heïeta op he? 11^5^^' is de zaak van den Natuurkind*pL£i be'cllnJYe"> lesfende zedekundige hierzoHW; W1Cns len, echter te hulp neemt nU J dere geval" ver'ischt. P mt' als Z1J" oogmerk het Het onderzoek der «ronden •• i vermaak vinden in httbffiSik^ m/n^™ uitgemaakt worde waar Kd? , » ^Sf*1»*« «SW Hoe zeer nu oot , be{aSchelijke in beftaat? tss»-e** artes lbort  OVER HET WELGEVALLEN IN HET liELAGCHELIJKE. a53 foort van wanvoeglijkheid, ongerijmdheid, en onevenredigheid n het geen zich bij een gevoegd vertoont, het lagdren voortbrengt. Het vallen van e„zond volwasfen mensch op wegen op ^fV™ JS t-ind gevaar kon lopen, om te vallen; de gang van eenen dronkenen, kleederen, die geheel niet pasen voor de bootte en geftaltc van het ligchaam , letterkundige burgerlijke, en andere kleinigheden, ingekleed in het0 ftaatïiik voorkomen van heel gewigtige dingen. , zoodanige 'verfchijnzelcn veroorzaken algemeen het met welgevallen verbonden lagchen. Doch eene noodzaakhjke voorwaarde in dit en alle Jdcrc gevallen, daar ongerijmdheden en onevenredigheden eli vermakend lagchen verwekken, is, dat noch nf voomerp op zich zdve 8*"^ doeningen tegen dézen aangenamen ™^°ve?^? verwekke als daar z jn vreeze , fchaamte , walgin^, SEten! medelijden;3 noch dat de ziel'anders reeds van dezelven ingenomen zij. % 2- Gronden dezer neiging. Van de gronden van het welgevallen in het belagchelijke is die bij de meesten in aanmerking gekomen, en vin veclen voor den eenigen of ten muitten den hoofdzaaklijkften gehouden, die in de werkingen der eigenliefde en hoogmoed gevonden wordt (*). Uit hooide van deze neigingen kan het zeker ligt gebeuren, dat , dat geen den menfchén vermaak geeft, waar in zij zich zelven voor volmaakter, febranderer, wellevender en beter in fmaak en oordeel dan anderen kunnen rekenen. En boe meer hun hoogmoed zich verzekerd houdt, dat zij aan anderen geene aanleiding tot een dergelijk vermaak geven kunnen ; des te onverbmderder kan hunne eigenliefde het zelve aangrijpen. Wie zich een weinig dp de kennis der hartstochten verftaat, zal meesttijds dra bemerken, wanneer het vergenoegende lagchen uit dezen grond ontftaan is. Ch Zie hom er , Grondreg. der Oordeelk. ï. Boek. II. Hoofd/l. zuie Deel, Bladz. 163. Maar dit gevoelen is beftreden m bet Traité des caufes pltijftques £ƒ morales du nre. Jmjt. 170*.  254 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN Ottafhanglijk van dezen grond en willekeuriger fc,„ echter ook een mensch tot& een op S'S" ^ onaangenaam lagchen door dezelfde- aanleidende tre f genheden gebracht worden; En wel Srt„T uit hoofde van bet Contrast, cn deszelfe zo™'J ' chanieke als geestelijke werkingen?Jnnet bclZtmê is altijd een Contrast. En wel niet éiM -8 gevallen Contrast her J*C»ft£3bï^ wigtige doeleinden laat gewaar worden env^0S^ en dus nadenken .verwekt. Dus kan hetzelve SehTnS&T ^ «gene *S*feg in dc inwendige Or"t mfotie des hgchaams en in de ziel voorbrengen Fiï deze beftaat, ten aanzien van dc ccrstgcScwaar fchijnbjk daar in, dat door dc gelijktijdige verïeE van Ideen, die gewoonlijk niet met elkande,twoS* eenc ongewoone, levendige, maar toch nicthevi-ê' me duurzame, maar ligte en ras voorbijgaande bewc! gmg der levensgeesten ontftaat; waarvan 3e misfchien met zonder reden eene inwendige kdHelSs tl noemd kan worden (*\ Doch rën ^r s g? ziel dat daardoor ^iA^évSdi^Sffl^ zonder^vcrmoeijing der oplettendheid ontftaaneifvoor- voortSh?wr^Ë!??Ce d°°r g?P^« 2» ^0^geSen7het1eS ^» £lS^ethe^ e?;in d-crgelüking en Doch eindelijk kan ook het welgevallen in het bclagchebjke voortkomen uit de neiging tot lagchen, a s eene behaaglijke gezonde, ligchaamlijke beweging, e? ophelderende vcrftrooi mg der denkbeelden. Menig deï tig en voor geen liefdeloos gelagch vatbaar m n, is zich zelven van dezen grond duidlijk bewust. Menig een wordt ook misleid door de anders gegronde Adr0ctatie der Ideen van lagchen en vrolijkheid; zoo dat hij -.het lagchen najaagc in verbeelding, van daar in vrolijkheid te zullen vinden: gelijk ook fomtijds iemand zich (*) Den oorfprong van het lagchen verklaaren de Geneesheeren u,t eene kitteling der zenuwen, die onverwachts onr ftaat, en fchielijk voorbij gaat. Zuckekt van de Hanstock.  ©VER- HET WELGEVALLEN IN HET BELAGCHELIJKE. 255 zich zelven geweld aandoet, om tc lagchen, ten einde hii vergenoegd fchijnc. §• 3- Gronden der verfcheidenheid van gemoederen ten aanzien dezer neiging. Thands kan men ook heel fpoedig de oorzaaken ontdekken, waaröm in 't gemeen, en bij zekere aanletdende gelegenheden, de menleken zoo ongelijk opgeleid zijn tot lagchen, en tot vermaak m 't geen be- ^vïorÈrst" kunnen, uit hoofde der verfcheidenheid van kundigheden, Adfoeiatie der Ideën, fmaak en gebéden inborst, gelijk bij andere dingen, dus ook bij die welke door zonderlinge onevenredigheden belagche1 lik worden, heel verfchillende indrukken ontftaan. T it kortzichtigheid, onwetendheid, ligtvaardigheid, bcfücurt menig een het waare, ovcrëcnftcmmcnde, cn gewimige niet, dat onder eenen hem flechts zoo voorkomende fchijn van ongerijmdheid verborgen is. De-i eenen is gewoonte een grondregel van zijn oordeel den anderen de natuur; in den éénen fchikt het verftand dc voorftellingen, in eenen anderen het geherwen en de verbeelding. De éénc fijmpathetifche wordt tot medelijden bewogen, wordt bezorgd voor de cere van den anderen, of wordt door den misftand beledigd; terwijl de ander zich door het Contrast enkel kittelen , of zijne eigenliefde de haar aangename gevolgen laat trekken. Den éénen ontbreekt of van natuur of uit hoofde van eenen anderen levendigen indruk' die thands juist in de ziel is,de graad van aandoenlijkheid en irritabiliteit, die tot deze inwendige kitteling , gelijk tot de grove ligchaamlijke , verëischt wordt 3 De ander is aan niets met zijne oplettendheid creklui'sterd, is voor ligte indrukken geheel open ,, en foert 'er zelfs reeds op met evenredige denkbeelden. Eindelijk maken de verfchillende gevoelens van de welvoeglijkheid of onwelvoeglijkheid van lagchen, dat: de één het zelve op allerleië wijzen in zich zelven zoekt te verhinderen en het te ontwijken, terwijl de ander 'er zich geern aan overlaat, en het opzctlijk bevordert. (*) TWEE f*1 Een paar fterk tegen elkander afilekende voorbeelden v ' zijn  £5<5 twee brieven twee brieven van Dl\ siiaw aan Dr. benson , wegens den overtogt der kinderen israüls over de roode zee. Eerwaarde Heer! TJ\v verpligtenden Brief heb ik ontvangen; en ben ten hoogften vergenoegd , dat het Boek mijner Reizen uwe goedkeuring heeft weggedragen. Het is alleen voor lieden, gelijk gij, dat het gefchreven is; hierom is uwe goedkeuring mij des te aangenamer De tegenwerping', waarvan gij gewag maakt,ten opZigte van den overtogt der Israëliten , geloof ik dat weggenomen kan worden. Indien gij gelieft te overwegen, dat de nagt der Hebreen begon met het zesde UW, in onzen namiddag: op welken tijd de Almagtige {Exod. XIV. vs. 21.) de zee begon te klieven , of dezelve te rug dreef door een fterken oosten wind • terwijl moses op dat zeilde oogenblik zijne hand over'haar uitltrektc. De Israëliten kunnen daarom hunnen optogt begonnen hebben in de eerde nachtwaake en voortgetrokken zijn gedurende de tweede en derde, en zo met de geheele , ten minde het grootfte gedeelte der morgenwaake. Want het was in deze , dat dc Heere begon het hcir der Egyptcnaren te verfchrikken, (ys. 23, 24.) welke ben thands hard agtervolgden. Ook ftrekte moses zijn hand niet uit, om de wateren te doen wederkeeren, en de Egyptenaaren te overftelpen tot den morgen, dat is het begin of het eerfte uur van den volgenden dag : want toen, en niet eerder mag men veronderftellen, dat dc Israëliërs, behouden aan den overkant waren overgekomen. In plaats derhalven, 0111 hunn' overtogt te bepaalen tot zijn de Lord chesterfield en de Schrijver van het Elementaarwerk. De eerde roemt van zich zelven, dat niemand hem heeft hooren lagchen, zedert hij reden gebruikt hadt. Zie zijne Brieven aan zijnen zoon. vol. 1. De ander verdedigt het lagchen, zoo verrukr, dat hij tot bevordering van hetzelve nog meer boeken gedrukt wenscht, en om ze te fchrijven zich zelven genegen vindt. Element. - werk. Tweede Druk, Ijle Deel.  VAN Dr. SHAW AAN Dr. BENSON, ENZ. 2-5? tot vier of zes uuren ten hoogften, is 'er reden om te ftellen , dat het grootst gedeelte van den geheelen nacht, daar aan befteed is geworden. Maar eens veronderfteld zijnde, dat 'er ten hoogften maar zes uuren voor dien overtogt kunnen toegcftaan worden, waar is dan de moeijelijkheid nog m gelegen, om een en een halve (Engelfchc) Mijl (*) in een urnvoort te trekken ? Dit immers wordt gedaan door kudden vee, welke van de eene naar de andere plaats gedreeven werden, zonder eenige de minfte verhaasting van hun gevvoonen tred, daar wij nogtans wel moo-en ftellen, dat het geval hier zoo met zal geweest lijn,maar dat men wel allen mogelijken haast en fpoed zal gemaakt hebben: Hierom is het mogelijk, het zij dan dat de Israëliërs door hun vrees aangedreeven, of wel met buitengewoone krachten, te dier tijd onderfteund zijn geworden, dat zij in ftaat geweest zijn, om met een fpoediger tred voort te gaan, dan, zoo als wij veronderfteld hebben, van een en een halve (Engelfche) Mijl in 't uur. Hun huisraad of gercedfchap (het eenige hinder dat zij mogelijk gehad hebben) kan even' gelijk dat der Arabieren maar weinig gewee'st zijn , het welk door de mannen en opgewasfen kinderen gemaklijk op den rug kan gedragen worden; op die wijze kunnen ook de vrouwen getorst hebben: Zijnde hier toe in dezen dringenden nood bekwaam genoeg om de vermoeijing van zoo kort een tijd te verduuren. Het zal mij een vermaak zijn, zo deze met haast ter nedergefteïde redenen, van eenig gewigt bevonden werden, om uwe zwarigheden op te losfen , blijvende voorts met alle hoogachting. Ti SHAW. Bramleigh. Eerwaarde Heer! Uw geëerde letteren van'den aden dezer zijn mij wel geworden, waarin het u behaagt, eenige verdere twijfelingen en tegenwerpingen te maaken over den tijd welken de Israëliërs nodig zouden gehad hebben oin'de Roode-Zee over te gaan. Hierom verzoek ik de C*) Men rekent drie Engelfche Mijlen op 't uur. VI. DEEL. MENQELST. NO. 6* R.  £58 TWEE BRIEVEN ^. vrijheid te mogen hebben ter verdediging mijner Htjfothcfcvm u te mogen opdragen eenige meerdere bewijsredenen , ter beantwoording uwer twijfelingen. AZ°nJatM Uwe- vier voornaame tegenwerpingen daar ftelt, fchynt gij te veronderftellen, dat de Israëliërs het .Kanaar der Roode-Zee niet konden intrekken, op dat tijddip, waar op het geopend was, namenbjk m het begin van den nacht, omdat het eenigen tijd zal nodig gehad hebben om te droogen, en bekwaam te zijn tot den overgang. Maar uit de omitandigheden bij dit voorval verhaald (Exod. XIV vs. 16, 21, 22. te weten : Door het midden der Zee op het drooge, en dat de Kinderen hraêls zijn ingegaan in t mulden van de Zee op het drooge;) Zoo fchijnt de verdeeling der Zee m een Kanaal en het opdrooeen van het zelve te gelijker tijd gefchièd te zijn. Indien de feheidmg van het Kanaal dan op eenmaal daar gefield is geworden door het Godlijk dat, of door de tweede oorzaaken, waar van het hem behaagde gebruik te maaken, zoo kon het ook zijn met dc genoegzaame droogte, welke een even noodzaakehjk gedeelte van het wonder was als de verdeeling. Nu met betrekking tot uwe vier voornaame tegenwerpingen: Het behaagt u io. aantemerken : „ Dat, „ daar 600,000 menfchén gelegerd moesten zijn in „ die naauwe valeij, waar van ik gemeld hebbe, heb„ bende omtrent de lengte van tien (Engelfche) Mij„ len, na dat de eerfte gelederen dc overkant der „ Roodc - Zee bereikt hadden, dc laatde die maar ,, naauwelijks hebben kunnen ingaan." Nu dit hangt alleen af van de breedte der valleijë, waarin zij gelegerd waren, en van het Kanaal der Roode-Zeehet welk daar na tot hun overtogt geopend wierd: welke beide misfchien de zelfde breedte gehad hebben. Indien wij nu voor de breedte van het Kanaal eene Mijl of 1760 (*) (Engelfche) IJards dellen , en aan ieder perfoon eene ijard vierkant toeltaan, het welk volkomen genoeg is , zoo zullen 3,097,600 menfchén in dagorde kunnen trekken, binnen den omtrek van eene vierkante (Engelfche) Mijl, ook kan hun eerde legerplaats al niet veel uitgeftrekter geweest zijn, dan na proportie van een vierkante ijard de een door den aa- (*) 234ö HoIL Ellen, zijnde 3 IJards 4 ellen.  VAN Dr. SHAW AAN Dr. BENSON, ENZ. 259 anderen voor ieder perfoon: want de tijd en het oogmerk dier legeringen verbieden ons op pracht of nade te denken; maar wel dat zij digt m een ge loten, zoo ^wel tot veiligheid als fpoed zu len geweest zijn, Z d?ze voorönderitelling is het derha ven pnnodtg te dellen dat hunne legering,tien Mijlen (Engelseh) diep de vallei] in geweest zij: of dat bij het overgaan der Roodc-Zee, de voor en de agterhoecie, de gemengde hoop n het vee daar tusfehen hefloten eene Ïoo eren afftand van den anderen gehad zoude hebben, dan eene Mijl (Engelscb.) Maar indien cene Mijl fEn-elsch) voor cle gebelde breedte van de vateije of het Kanaal te veel mogt geagt worden te zijn, zoo lt\ zelf een vierde Mijl of 440 Engelfche ijards genoegzaam bevonden worden, het welk ik met denk, dat nu betwist kan worden: Dan indien een geheele Mijl (het welk geen onredelijke veröndeiftelhng is) toe* o! laan werd voor de diepte, zoo kunnen bekwaamebjk Sp dien grond 774,400 menfchén voorttrekker>cn legeren. Ook kan hunne legering te Pi-Hakiroth (Exod. XIX. 'vs. 2. Num. XXXIII, vs. 7,8, aan den mond of Te voorde gedeelte van Hiroth, gehjk ik vertaal (Reize mg. 347) ook aanduiden, dat zij, digt 111 een gelegerd waren, zeer digt bij den anderen, aan den Westelijken Oever der Roode-Zee. Indien dan hun optrek en legering bepaald waren binnen den boven hemalden omtrek, zoo zal 'er maar iet meer dan een uur of een en een' half Mijl affland (de gantfche menigte cen gelijken pas of afftand 111 eenen ander opïgt waarnemende) tusfehen de voor- en agter- hoede geweest .zijn. . , . . In uwe tweede tegenwerping, merkt gij aan 4 dat de Israëliërs door de beletzelen van Zeeplanten, Koralen, enz. op den bodem der Zee, meer moesten verhinderd worden in hun voortgang , dan. wanneer zij op de groote wegen trokken, en dat zij daarom geen een en len half Mijl in een uur konden afleggen. Hier op behoeft niets meer tot antwoord gezegd te worden , dL eenvouwig die voorönderitelling te ontkennen, 2 wij met den bodem der zee geheel onbekend zijn, en dat 'er dus op die plaats, daar de overtogt «refchiedde geene hoogtens, kuilen, rotzen, enz. die hun van groot belet konden zijn , geweest zijn: want tot hier toe is het nog onbeflist wat het woord t]1D R 2 ei-  n6° TWEE BRIEVEN eigenlijk beteekent. Indien het bips of biczen beteekent, zoo zijn 'er, zoo ver ik' hebbe kunnen wwl neemen geene op die kust (Reize Bladz ^ Z Roode-Zee en indien het zeewier betekent, uvaar Zu h^heÏThl^^ Sf JJ5^ zeer veel hier mede\Ce S'g,w esfziif "Set opzicht tot de Koraalcn en Madreporas,die J'er lui, iien geweest zijn, hier op mag men antwoorden - Z daar zij alen zeer bros zijn,8en gemaklbk ye?2ruïf worden, z,j door de eerfte gdlteaigiÏÏ8%^2 en tot zand gebragt. Het is ons ook onbekend L hoe verre de Herken oostenwind, die hunvlal in het aan gezicht woei, bun togt kan gehinderd hebben ■ L 1 wij ons met mogen verbeelden dat die 7Plfl' * j welke de Almagnge aan ^J^^A' tot hun voordeel, in een ander opzigt hun zeer li' derlijk zoude geweest zijn. llln" Gij merkt in uwe derde tegenwerping aan, dat hun pakkaadje beftond uit meer dan het noodzaakeli k dat zij deeg cn troggen, tenten en anderen voorraad bij zich hadden, behalven juweelcn, goud en zilver en de toebereidzelen tot den Tabernakel, al hefwelk ^M-e,n- Qmflagtis 2iJ'nde' hun b^ttede een en een half Mi|l in een uur afteleggen ™°nr CCZ kA}l m- aan™e^ wat bun baktroggen aangaat dat die niet wel boven zes pond het ftuk weegen konden, indien wij vcrönderftellen, da die «emaakt waren gelijk waarfchijnelijk is, even «lift die houten kommen, waarvan dc oosterlingen z eb nog fteeds bedi/eneii tot Verfcheiden gebruiken: ook kunnen wij met ftellen, dat ieder bijzonde perlbo !mt°isCbetr0gH ^ dCCg "°dig bad: ieer waarSS1. lijk is het dat een trog voor een geheel huisgezin van zes of meer perlbncn genoeg was; zoo dat 'e? dan nog vijf overfchooten, om Juweelen kleederen en fthiTn ZaalT> m'fe f>' yan de E&Pcnaaren J. eischt hadden, en hun geleend waren, Exod.-XII vs 36..te draagen. Maar daar wordt niet gezegd, dat zii eemgen anderen voorraad, behalven hun deeg,'met S gevoerd hebben: Want zij wierden uit Egijpten SeevSi en hadden mets voor zig bereid vs. 39, tok kuEi wii de zwaarte van liet deeg, het welk tot iederen bak trog behoorde, met juist bepaalen. Waarfchijn^k was het  VAN Dr. SHAW AAN Dr. BENS0N , ENZ. ü6t het niet meer dan genoeg was voor de ongehevelde B oodenv'n den volgenden dagvs. 39, want lang bewaard zijnde zoude het geheveld en van zelve öe zuS geworden zijn tegens de inftetog vnn he Pafcha.- Tien ponden deeg dan zal wel_ al het geiten iprniikte en 't geen medegenomen wierd, geweest S in lederen trog; welk dan te famen.maar zestien Jonde! haaien kan: een last van te weimg aanbelang 5 een volw^fcn perfoon in zijn gang te hinderen, en het is ïïeVwel te verönderftellen, dat ieder bijzondei peifoo onder de 600,000 zoo veel aan goud, zilver f uwe len of kleederen heeft behoeven te dragen; Senten t cen onder honderd _ ot duizen\vond Z tel genade in de oogeu der Egijptenaaren d:tdn zoo wel geladen van hun vertrekken konde, Z jdei halven, dfe zoo gelukkig niet geweest waren, konden gedeckeliik die lasten helpen draagen; lchoon ik meen, ETSi als no* geen gebruik van tenten gemaakt hebben\oo s zü bi b^»r^,«no5KaS eeuigen tijd daar na: maar dat zij die eeist zig m de woestijn toebereid hebben , wanneer zij daar toe ujd hadden, van de jaarlijkfclie ichcermg hunner k aden. Dan veronderfteld zijnde, dat zij die ook hadden, zoo waren twee mannen nadien het zeer eenvouwige bedekkingen waren, volkomen bekwaam, om 'er een met al zijn toebehporen te dragen, waar in 6 of agt perfooncn zig onthouden konden. Ook kan het linnen, koper, en andere zaaken tot opbouw des Tabernakels , (voorönderfteld dat dit alles ook al mede uit Egijpten gevoerd is,) geen een pond bedragen over 600,000 koppen. Daarenboven Wijl 'er Kudden, cn zeer veel vee met bun uittoog, is bet met onwaarfcbijnclijk dat 'er lastbeesten, gelijk Ezels en Kemels, onder geweest zijn: Zeker is het, dat z,j (Men in overvloed hadden, welke volgens de oosterfche gewoonte geleerd worden om lasten te dragen, en rijdtui^en te trekken. Dus vinden wij van verlcbcidene wagens gewag gemaakt, Nwn. VII. vs. 3, welke door Osfen getrokken wierden, cn nadien wij naauwehjks denken kunnen, dat die in dc woestijn gemaakt zijn , zoo kunnen zij wel in des te groter getal uit Egijpten zijn medegenomen, om met alleen de vrouwen en kinderen (Gen. XLVI, vs. 6.) maar ook bet huisraad, dat tc zwaar cn te omflagtig was, te vervoeren. ' r 3 Ut  2!fJi NADERE EN ZEER MERKW. BESCHRIJVING Uit verfcheidcn omftandigheden raakcnde den Tabernakel en zijn inwijding, mogen wij verönderftellen dat zij met meelbloem, olie, enz. door de Midianicten voorzien wierden, die dat mede uit Egijpten kunnen^ gehaald, en verruild hebben, tegens vee der Israëliërs, dewijl de wildernis, waarin'zij waren, noch koorn noch olijven voortbragt, wijl wij niet kunnen ftellen, dat zij dit ook al mede uit Egijpten gevoerd hebben. Alle deze omftandigheden nu tc famen genomen: Indien wij in het oog houden, dat zij met haak uit Egijpten getoogen zijn, en in dien haast en confufie veel van hunnen huisraad zullen hebben moeten agterlaten, en daar bij in aanmerking nemen, uit hoe weinig zaken ócareta Supellex der Oosterlingen beftaat, zoo zullen wij weinig grond hebben, om te ftellen, dat zij niet in ftaat zouden geweest zijn, om een en een halve Engelfche Mijl in een uur voorttetrekken , of dat zij negen of op zijn hoogst tien Engelfche Mijlen in geen zes uren, of wel in den gehelen nacht niet zouden hebben kunnen afleggen. Ik zal altijd bereid zijn om eenige verdere twijfelingen of tegenwerpingen, welke Gij over dit onderwerp mij zoudt verkiezen medetedelcn, zoo veel mogelijk optelosfcn — blijvende voorts Eerwaarde Heer! Uw Onderdanige Dienaar, T. SHAW. NADERE EN ZEER MERKWAARDIGE BESCHRIJVING VAN VERBAAZEND GROOTE BEENDEREN VAN EEN ONBEKEND VIERVOETIG DIER , ONLANGS IN DEN STAAT VAN KENTUCKI ONTDEKT , DOOR DEN HEER JOHN FILSON. Tn Kentucki, een der dertien Vereenigde Staaten van 1 Noord - Amerika , zijn, niet lang geleden, in eene bron van zoutwater, niet verre van de rivier Ohio, zeer groote beenderen gevonden, die de grootte van alle foorten van dieren , thans in Amerika bekend, ver-  VAN VERBAAZEND GROOTE BEENDEREN, ENZ. 263 „.off™ _ F ene echte en naauwkeurige Bc- 'JE&&3&tiiïim Lczcr te zijn, de Ribben zeven, cn o ] dcrins van onkundigen, cn. uc upi<- prflP. ondeiloek van Wijsgeeren V^ffS^^&S^. ven van dezelven zijn BPPjHgg; f™°r IC Dieren 'vel e de andere, insgelijks bijsterSoote ge° aven' Beenderen, die 111 Tartarije, Chili, fn op vcrTcbeidenc andere plaatlcii, zoo van de oude nis van de nieuwe waereld ontdekt zijn, voortgebiagt hCWHl' Dier dit is, cn door welke middelen deszelfs. overbUifzels in gewesten gevonden worden ,: die zoo SS we van elkander afgelegen z.jn en alw rji^oodMig Dier tegenwoordig tc vinden s rSnT vraag, die moeilijker te beantwoorden is dan Ln in dc eerden opflag zou denken. - De onkunS -e e &SS g" Taitalren , fchrijven dezelven toe fin cen fcbepfel 'welk zij Maimon noemen, - een JcbevS , welk, volgens bun voorgeven, gemeenlijk on den bodem van groote rivieren zijn verblijf houdt, e waarvan zij veele zeldzaame fprookjes vertellen : nmi vermids dit eene Helling, eene ineemng is weZv-in a le bewijs, en zelfs van waartchijnbjkheid ontWooMs s zij, overlang reeds, door de geleerden met 8P«* m ^k nu nog uit S°en zelven hoofde, door hen verworpen wordt. Van den anderen kant is bet ook zeker, cn door eene langduiri"e navorfching kenbaar , dat geen zoodanig hal fS viervoetig Dier, in de Amerikaanfche wateien bèftaat, ten minfte nooit ontdekt is. ^  2P4 NADERE EN ZEER MERKW. BESCHRIJVING De Beenderen zelve hebben zeer groote overeenkomst met de Beenderen van den Olifant. Geen ander Diewordt er op den -aardbodem gevonden , welk groot genoeg is, om dezelven voort te brengen — De Slagtanden , waarmede zij insgelijks voorzien zijn, levwen ook ijvoor of elpenbeen, gelijk de tanden der Olifanten. " . • Deze uitwendige overecnkomften en gelijkenisfen hebben oppervlakkige waarnemers over 't algemeen doen befluiten dat zij tot geen ander Dier, dan dat grootHe van alle bekende viervoetige Dieren op den aardbodem , konden behooren: en toen deze Beenderen allereerst de aandacht der waereld tot zich trokken , fchijnen zelfs ook de Wijsgeercn van dien tijd, zich met dat gevoelen vereenigd te hebben. Maar indien dit zoo is, waar komt het dan van daan, dat de geheele foort daarvan uit Amerika ten cenemaal verdweenen is? Een Dier zoo nuttig, zoo werkzaam en geleidelijk , — een Dier van een zoo voortrelhik en' uitgebreid gebruik , zou de aandacht en de vlijt der mwooneren van Peru, die de Lama's en Paka s , in de gemelde hoedaanigfieden onnoemlijk veel minder dan de Olifant, tot dienstbaarheid gebragt en aan opvoeding onderworpen hebben , nooit ontfnapt zijn, indien het in hun land te vinden was geweest Waar komt het van daan, dat deze Beenderen gevonden worden in luchtftrceken, alwaar de Olifant, een inboorling van de zoogenaamde verzengde luchtltreek in zijnen wilden (laat zelfs niet eens kan beftaan en 111 eenen Haat van dienstbaarheid, zijn gcilaeht niet wil voortplanten ? — Deze zijn zwaarigheden, welke de grootfte hgtgeloovigheid zelve kunnen doen wankelen. De gemelde bedenkingen hebben eindelijk de onderzoekingsgeest van Dr. hunter , gaande gemaakt. — Die beroemde Ontleedkundige, eenige Hukken daarvan met veel moeite, van de oevers der Ohio ontvangen hebbende , befchouwde cn onderzocht ze met die naauwkeurigheid , waarin hij zoo grootlijks uitmunt. Hij ontdekte een zeer aanmerklijk onderfcheid tusfehen de gedaante en het maakfel dezer Beenderen, en die van den Olifant. Hij nam uit dc gedaante der tanden duidlijk waar, dat zij tot cen vleeschvrcetend dier behoord hadden; daar integendeel dc gewoonten cn heb- ïiik.  VAN VERBAAZENDE GROOTE BEENDEREN, ENZ. 26*$ ^kneden van den Olifant van zulk voedfel ten eencB vreS mi & Zïj".KuakbccY gebed onvoorzien U van tanden, tot dergeli k gebruik vcreischt. - Uit ct gebe 1 bclloot bij,"tot voldoening der NatuurkunSen dat deze meergemelde Beenderen tot een yierS Pier hebben behoord, welk tegenwoordig onbekend' en welks séflacht waarfchijnlijk uugeftorven of uSebluscbt is, ten zij het veclligt, in het verbaazend St en uitgeftrekt Vaste land van Niéuw-Holland S „evonden worden, daar de gewesten van dat yfste Land, door de nieuwsgierigheid en $^*V*g Kefchaafdé lieden, nog niet doorlnuileld zijn. Kan ei da'f Géi zoo groote Tehakel van dc keten der natnnr vSoorcn zijn gegaan? 't Is gelukkig voor ons, dat het oo is! We geducht een vijand voor het menschjk geflaebt, zou zijn een dier zoo groot a s dc Obfa t, de behcerfchet-der bosfehen veclligt de verflmder van menfchén ! Natiën, .gelijk de geene genoegzaame wapentuigen tegen zulk eenen verwoester voomen, moeten in geftadige vrees voor zulk eenen vijand zijn geweest! De verdeeldheden cn twisten tusfehen 'de verfchcidene ftammeir moeten opgefebort zijn geweest, tot dat de algemecne vijand die allen met den ondergang dreigde , zou Uitgeroeid zijn. Aan dezc omftandigbeid zijn wij waarlcbijnlijk eene gebeurenis verfchuldigd, welke misfchien eemg in haare foort is, de ültroeijing, naamlijk, van een geheel geflaebt van dieren van den aardbodem uit het iijstcma der natuur. beknopte beschrijving en geschiedenis van het eiland k0rs1ka, Daar dit Eiland, eertijds met den tijtel van Koningrijk „ pronkende, boewei den Genucczen cijnsbaar,^ door dc pooging der Engelfcheu op deszelfs hoofdftad tlirns weder vermaard is geworden, zal een kort gefcbiedverhaal aangaande het . zelve onzen Bibliothccklcczercn niet onaangenaam zijn, . ' korsika heeft eenc lengte van dertig , en eene breedte van twaalf geograpbifebe mijlen. — Een keten berden welke zig door de grootfte breedte van dit Ei* * R £ land,  266 BEKNOPTE BESCHRIJVING EN GESCHIEDENIS land, naamlijk, van den zeeboezem van Porto tot aan den toren Sohnzana uitftrekt, deelt het in twee deelen of helften. — Het Eiland heeft een' zeer vruchtbaaren grond en zelfs de bergen zijn daarvan niet uitteflmten. Alleenlijk wordt dc Akkerbouw grootlijks veronachtzaamd. Vlas 'is 'cr in menigte voorhanden, en kon nog veel menigvuldiger geteeld en verarbeid worden De zeer bergachtige landftreeken hebben goede weide voor groot en klein vee. Men kan bijkans in alle rechtsgebieden des Eilands wijnftokken planten, en zij tieren 'er doorgaans zeer goed. De wijn is op fommige plaatfen des lands voortreflijk, en wordt, vooral in Duitschland, bij voornaame lieden, zeer geacht. De beste wijn groeit in den omtrek van Avanco. De .grootfte rijkdom van een gedeelte des Eilands beltaat m Olijf boomen, bijzonder in het rechtsgebied van Balagna bij Bastia en Vescovato. De Olie is zeer goed, en zij kon nog veel beter zijn, bij aldien zij op eene beter wijze behandeld wierd. Voorts zijn 'er de Amandel-, Citroen-, Oranje-, Limoen- en Vijgenboomen zeer gemeen, maar de vruchten daarvan 'al te zuur De Kastanjes zijn 'cr zoo verbaasd overvloedig, dat ^er jaarlijks voor meer dan honderd duizend Franfche kroonen van uitgevoerd wordt. In de bosfehen, die op het Eiland niet fchaarsch zijn, groeit zeer goed Scheepstimmerhout; waarmede de Scheepstimmerwerf van Toulon rijklijk voorzien wordt. De Bergen van Korfika bevatten overvloed van ijzer, ook lood-, koper-, en zilvermijnen. Men vindt 'er insgelijks talk, amiant, fagal, fmaragden en kcifleencn. liet Eiland is, naar zijne uitgeflrektheid, niet zeer volkrijk. Naar de berekening van boswell beflaat de bevolking van Korfika uit twee honderd twintig duizend menfchén. Korlika is, eertijds, een klein Koningrijk geweest, cn in den jaare 806 der christelijke jaartelling door de Genueezen veroverd, die de Arabieren van het Eiland verjoegen. — In den jaare 1533 namen de Franfchen het grootfte gedeelte des Eilands weg, maar gaven het daarna in den jaare 1589, bij de vrede van Chateau Cambrcfis te rug. —. In 1554 verwekten de Korfen eenen  van HET eiland korsika. 2(>7 . tam opftand tegen dc Genueezen, en, offchoon zij in den jaare 1569 weder tot gehoorzaamheid gebragt werden, hielden zij echter gcitadig eenc afkcengheid van, en haat tegen de Genueezen in hun hart. — In den jaare 1726 begonnen de oproerige onlusten op nieuw; doch zij werden toen fchielijk weder geftild. Maar, toen de ingezetenen van Korfika, in 1729, met cene nieuwe ; en drukkende belasting bezwaard werden, weigerden zij volftreküijk, dezelve te betalen; ook begeerden zij, dat de Republiek Genua hun vergunnen zou, zelf zout te maaken. In den jaare 1735 ontwierpen de misnoegde Korlen dc eerde febcts ee.net nieuwe en van Qemia. onafhanglijke Regeeringsvorm. En in het volgende jaar verklaarden zij eenen avonturier, den Baron theodorus van neuhof , uit het graaffchap Mark in den Westphaalfchen Kreits geboortig, tot hunnen Koning. Hij werd plegtig gekroond , doch de ftaatfij was niet zeer Konjngüjk. De krooning gefebiedde met eene kroon van wilde lauriertakjes. Hij liet munten van koper, ook eenige kleine zilverftukken Haan. Hij dichtte een nieuwe Ridder-orde, onder den naam van Orde der Vsrlosfing. In 1739 deed hij cene reis van Korfika naar verscheidene gewesten van Europa, om, ware het moogliik, hulp tegen dc Genueezen te verkrijgen. Hij kwam ook met cen aanzienlijk deel krijgsvoorraad op het Eiland tc rug. Omtrent dezen tijd kreeg de Republiek Genua hulptroepen van Frankrijk, welke het Eiland voor het grootfte gedeelte weder tot rust bragten. In den jaare 1741 brak de opftand op nieuw en zeer fterk weder uit. Dezelve werd ook, twee jaaren laater, door Koiing theodorus tweede terugkomst, en de hulp van Engeland niet alleen werklijk gaande gehouden, maar ook fterk bevorderd. Hij begaf zich, echter, niet lang daarna, toen de Genueezen, door Franfchc hulp veld begonnen te winnen, weder van daar weg, en is 'cr, federt dien tijd, nooit wéér geweest, maar in Londen, wegens fcbulden, in gijzeling gezet, waaruit hij, dool- de bekende Acte of Infolvencij, dat is, bekentenis dat iemand volilrekt onmagtig is om te betaalen , eindelijk verlost werd. — Hij is niet lang daarna in Londen overleden. In  ï68 IET OVER ONZE GEWOONE ALMANAKKEN. In den jaare 1768 Mond de Republiek Genua, die door de Korten bijkans gantschlijk buiten het bezit van het Eiland gefteld was, en geene magt genoeg had, om het tegen de Korten onder bekwaame veldheeren uittehouden , of de vrije Korten weder onder het juk te brengen bij verdrag de onafhanglijke opperheerfchappij en de Komnglijke waardigheid over het Eiland. Korlika aan Frankrijk af; waarop Frankrijk eene aanzienlijke magt van Krijgsvolk derwaard zond, om het eiland tot gehoorzaamheid te brengen. In den beginne werd 'er, onder het beleid en de aanvoering van den beruchten Generaal pascal paoli , eenen inboorling van Korfika, fterke tegenltand gebooden;doch ten laatsten moesten de Korten voor de groote overmagt bukken. Het geheele Eiland kwam in de handen der Franlchen, cn paoli nam de wijk naar Engeland alwaar hij zich eenige jaaren op het land onbekend heeft opgehouden. De rolle die hij nu onlangs weder heelt willen fpeelen, door het Eiland den Franfchen afhandig te maaken, en integendeel zijnen vrienden cn begunttigeren , den Eugelfchcn , te leveren , is bekend. De voornaamfte fteden van Korfika zijn dc volgende: eastia, de hoofdftad, met eene kleine haven, en trtflijke vestingwerken; calvi, cene goede vestin"-; heeft ook eene goede ree; korte,alwaar paoli zijne woonplaats gevestigd heeft j avarico , dc fchoonfte ftad op het Eiland, met eene goede citadelle voorzien; bonifacio, eene bevestigde ftad op een fchiereiland, met een veilige en gemaklijke haven; en porto vecchio welke ftad de beste en zekerde haven op het geheelo Eiland heeft. & iet over onze gewoone almanakken. TT\at een' Almanak onder de dagelijkfche HandboeJL/ ken behoort, lijdt geen* tegenfpraak. Hoe meer hij dus aan onze behoeften van dien aart voldoe des te nuttiger wordt hij gerekend. — Onder onze behoef, ten daar toe betrekkelijk , is onder anderen , zekerlijk de op- cn ondergang der Zon, een der aanmerkelijk- ften,  IET OVER ONZE GEWOONE ALMANAKKEN. 1&9 ""Ito «keet anders is het met den tantoml. Öaar „erf ieneïten geen' knnfflge Zcm^r, geen )» »; %« men ook, door veelerleije kosten en moeite in den gewonnen levensloop »«f een' noSieS de befchouwing der Zon , altoos lui 'teen' buitenlandfehen Almanak vindt menhet geheele iaar door ZJè^t ^J^b^u^ff jS%« behoeften in de zen vervult ; want 's morgens en s avond» z F er aanftonds uitziekten om dit of dat ^« fchike als Fn heeft hii dan, door een goedkoop hanoooeiv , uo& de £ enT ondergang der Zon te hulp, dan is hn ge- htaï mij is geen een Nederlandse Almanak, van bet Swoone foort bekend,waar in du gevonden wordt, SfcÊS" het ook duizendmaal * nut van 't Alamen  270 ÏET OVER ONZE GEWOONE ALMANAKKEN. is. Men zegt wel: dat de bladen daartoe te f mal zijn, fchoon niet bewezen zijnde. Laat dit zoo zijn. Dan konde men-, tot ieder maand, een blad meer nemen , en laten van de overige lezingen en onderwijzingen iet te rug, wilde men hem niet kostbanrer in prijs maken. Zegt men: dit vereischt te veel moeite , en veroorzaakt den maaker te veel werks, dat hij niet betaald krijgt. Dit gezegde houdt zeker geen Heek : want, wat wordt 'er beter betaald, dan het Almanak-maaken ! ik heb niet nodig, om voorbeelden op te noemen. En, die het jaarlijksch doet, die heeft de meeste zaaken, als gebieden brood ter_ hand , om zulks, zonder veel hoofdbrekens te verrichten. Daarenboven wordt 'er dan nog een vast tafeltjen vereischt, dat jaarlijksch zijne vaste plaats in den Almanak hadt; te weten , eene aanwijzing van het verfchil des tijds tusfehen de Hoofd-plaaticn. Als bij voorbeeld : De Almanak te Amftcrdam uitgegeven wordende , hadt bij gevolg ook de op- en ondergang op deszelfs middags-lijn. Dan moest dat Tafeltjen bevatten:boe veel vroeger de zon opging, in eenige Hoofdplaatfen beoosten Amftcrdam , als Enkhuizen, Harlingen, Franeker, Leeuwarden, Dokkum, Strobos , Groningen , Winfchotcn , Nieuwe Schans; Lemmer, Zwartfluis, Asfen, Zwolle, Deventer, Kampen, Elburg, enz. En hoe veel laatcr in plaatfen, bewesten Amftcrdam. Insgelijks zoo met den ondergang, beoosten vroeger; en bewesten laater. Indien zulk Tafeltjen, door eenige naarvorfchingen en vlijt, tot eenige perfectie gebragt werdt, koude het niet alleen het Algemeen van dienst zijn, maar ook bijzonder den reizenden man, in het tellen van zijn zak-horologie. Dit alles voor een'oplettenden klaar zijnde, zoo vereischt het geen nader betoog". M. j. ZUIDHOF. Veen dam, 1794. TWEE  TWEE ALLEGORISCHE VERHAALÉN. 27* twee allegorische verhaalen. De Kat-uil en de Nachtegaal. Op een' tijd, als de dieren en vogelen des wouds in den fchoot der zachte rust en zekerheid timmerden, greep de Kat-uil,die in eene nabuunge rots woonde, deze voor hem gunftige gelegenheid aan, en roofde en moordde,volgends zijne gewoonte,zoo en daar het hem luste. Zijne pijlfnelle vlugheid, en de eigeneyrees der dieren , om zijne oplettenheid nog meer gaande te maken, onderdrukte op ééns alle klaaggefchrci ,en alle ^eroep. Alleen de waakzame filomeel ftemde, van medelijden gefterkt, en tot waarfchuwing voor anderen , uit een' verborgen hoek haar klaaglied ; dat de dalen klonken, en de bergen weêrgalmden. „ Zwijg, fchreeuwbek! riep haar de Kat-uil toe. Wat bemoeit gij u zelve met dingen, die u niet aangaan? En hoe kunt gij u zelve vernieten, mijne daaden te berispen, en om de uitoefening van een, van mijne voorvaderen overgeërfd recht, daar gij niets van verftaat , oproer te kraaijen ? Zoo lang dit Woud beftaan beeft, beeft mijne Familie het Jagtrecht zonder tegenzeggen, daar in geoefend. Ook zie ik, waarachtig! niet, waar toe zulke wezens, als gij zijt, anders nuttig zouden zijn, indien men ze niet nog tot llokfpijs voor één van ons kon gebruiken, of waaröm men ze anders nog dulden, en hun het leven gunnen zou ? filomeel , door deze taal en de nabijheid van den Kat - uil bevreesd geworden, zweeg , en bejammerde het lot der Woudbewoners in ftilte, vooral dewijl 'er geheele zwermen van roofvogels toefchoten, die door hun gekras, het gedrag en de taal van den Kat-uil overluid toejuichten. Deze blies daar op zichzelven op, en meende , zijn gewaand recht nu zoo veel te ftouter te kunnen uitoefenen. Doch hier in maakte hij eene geheele misrekening. Want met het aanbreken van den dageraad ontwaakte eene menigte van dieren en vogels te gelijk, tot eindelijk — toen voor den glans der opgaande zon, duisternis  *74 twge allegorische verhaalen. nis cn nevelen vloden - het gantiehe woud in bewe, ging geraakte, en de fnoodheden van den Kat-uil net eene algemeenc verfocjmg bcfpcurde. Deze nam eenc proeve ol bij, met hulp van zijnen aanhang de'zon kon verduisteren, cn den nacht bij zijne vlerken terug kon trekken, ten einde vcrvolgends het gantfche woud te beoorlogen. Doch, alle zijne pogingen waren vruchteloos; en alzoo hij zelve het hcfit niet kon'verdragen ; zag bi,, met zijnen aanhang van alle kanten vervolgd, zich genoodzaakt om zijn "heil in een duister hol te zoeken terwijl alle dc anderen zich over den Ichoonen dag verblijdden. 2. Dc droom van petrus. Vol vertrouwen cn in de hoop op eenen gocdeii Uitflag hadt petrus, onder duizend moeilijkheden ,de testen der wijsheid gepredikt, en in fp'iit van alle verhinderingen, talrijke gemeenten vergaderd. Op zekeren tijd werdt hij geheel moedeloos, en traancn vau zwaarmoedigheid vloeiden over zijne kaaken, toen hii ontwaar werdt, dat zijne vrienden en aanhangers overal vermoord wierden , cn hij zelve nergens meer veilig was. Thans hicldt hij alle zijne groote pogingen voor verloren. Van verdriet en kommer magteloos ' en ontbloot van alle hulpmiddelen, wenschte hij niets meer, dan bet einde van zijne moeite cn beftaan en zeeg onder eenen eenzamen boom neder, alwaar'hij in flaap raakte. J Nu verfchecn hem zijn groote Vriend cn Meester in den droom, die hem zijne hcm voormaals gedane ver mamngen en beloften weder voorhieldt, en 'er tot zii ne vertroosting, nog de volgende gelijkenis bijvoegde„ Het Rijk Van waarheid en deugd is gelijk aan eenen Huisvader, die in droeve en veranderlijke Herfts dagen zijne meuwgehuurde dienstknechten uitzondt om zijne velden te bezaaien. Bij het zacht weder' dat nog een poos aanbieldt, fchoot het zaad in korten tijd op, waar over de dienstknechten vol vreugde wa ren. Maar kort daar op viel 'er een diepe, fheeuw; het zaad werdt bedekt; de ftroomen verftijfden; het fan der door den fneeuw nedergedrukte boomen verdierf; die-  TWEE ALLEGORISCHE VERHAALEN. ' a'7J dieren en vogels ontvloden; de Noordewind alleen lief zïin °-eliuil nog over de eenzame beemden klinken; een wintel-, zoo als zij in bet land van hunnen yoongen Heer nooit gezien hadden, bracht alles onder,het juk:} en heerschte langen tijd met eene ïjzren ftrenghcid. Zelfs moesten dc dienstknechten, om niet om te komen, zich in hunne hutten verbergen. Hier brachten zii bunnen tijd door met klaagen; want zij hielden allen hunnen arbeid en hoope voor vergeefsch , nadien men naauwlijks eene fpoor van het zaad meer ontwaar werdt. Zo 'er ook nog al ééns een zonneftraaltjen uit de wolken voortdrong, genoeg in ltaat, om den fneeuw te doen fmelten,zoo diende bet alleen, om den last van den vorst, het veld den volgenden nac.it tc vaster op te dringen. Eenige vogels en dieren zworven in dit land om, ten einde 'er zich neder te laten: Voort, gij landlopers! fuaauwde hun de winter toe; het is mijn gebied, en voor ulieden geene ruimte. Dra o-aven zij, zonder voedzel cn verblijf, den geest. Dc Noordewind huilde zijne goedkeuring, en elke ïjslchots fcheen door onaandoenlijk en ernftig zwijgen, het gedrag des winters te billijken." . Eindelijk overviel dezen cen fchnk voor zich zei» ven-- zijne overfpandc zenuwen fchcurden ; de boomen fchudden den rijm van hunne nedergezonken armen; dc loso-efprongen boejen der ftroomen lagen hier en ginds ;°de Noordewind verdomde. Eerlang kondigde de Leeuwerk de aankomst der Lente aan, en eerlang tradt zij zelve, omgord met regenboogen en olijftakken, vriendelijk te voorfebijn. Om haare flaapen fuisde het Westcwindjcn, talrijke kooren van zangers iuelden van alle kanten toe , om haar te verzeilen, en beemden, heuvels en bergen jubelden, waar zij kwam, haav te gemoet. Op elke van haare voctftappen ontloken de bloempjens. Eeeken en vloeden hadden inmiddels ook de laatfte ijsfchollen voortgevoerd of ontbonden De boomen begonnen hunne hoofden te tooijen, een'zacht groen, zoo als de dienstknechten nooit gezien hadden , bedekte dalen en bergen. Zelfs het zaad , daar zij te vooren aan gewanhoopt hadden, vergoedde in korten tijd zijn door den winter verdrukte aairen, en wies, na zijnen flaap, des te fchiehjker op. Eerlang beloonde het hen met honderdvouwige vrucht. petrus werdt opmerkzaam, toen hij zichzelven mid- vi. DÏEL. MENGELST.NO.6. S den  «74 OVERDENKINGEN den onder de tot den oogst gereedftaande dienstknechten befchouwde. Maar, eer hij een begin kon maken met ipreken, ontwaakte hij. Hij vondt zijne traanen opgedroogd, en zijne krachten verfterkt, en deedt eenen eed, dat hij nooit weder bij eenige hindernis zou vertzaagen, die zich tegen den voortgang der waarheid, der deugd, en der gelukzaligheid, ooit weder kanten mogt. OVERDENKINGEN OP EENEN ZOMERMORGEN. Grootsch en lieflijk vertoont zich de bloozende morgen. De vaale wolken worden met kleuren bemaald. Goud cn purper fmelt in elkander , en een vrolijke glans lacht het ontwaakend leven aan. Bekoorlijke Morgenllond! boe menigwerf waart gij het voorwerp van belpiegelende gedachten ! hoe menigwerf hebt gij eene gevoelvolle ziel boven het Sterren - gewelf verheven, en in eene gloeijende verrukking zich in de liefde des Almagtigen Vaders van het Heelal, doen verliezen! Menigwerf zong de Dichter van uwe fchoonhcid; uw invloed fchonk leven en kracht aan zijne gezangen; zijne taal, — de taal van zijn hart, werdt dan geheel zuiver en goddelijk; zijn gevoel werdt verrukking, en zijne dankbaarheid werdt het volmaaktst genot van aardfche gelukzaligheid: — maar, nimmer is uwe fchqonheid volzongen, lieflijke Zomermorgen! nimmer verliest uwe bevallige majesteit haar levcnvocdend vermogen; elk oog, dat u aanfehouwt, voert onderfcheidene gewaarwordingen naar het hart. Elk hart, dat uwe bekoorlijkheden geniet, klopt door verfchillcnden wellust; wat zeg ik ? voor het zelfde hart ontfluit gij, bij elke nieuwe verfchijning, onderfcheidene bronnen van genieting. Nu eens wekt gij de beelden der eerfte vorming van het zigtbaar gefchapene, voor mijn geest. Ik zie dan de duisternis, welke de pasgeboren oceaan omfluiërde, tot eepe doorfchijnende fchemering uitgeftrekt; dan zie ik de zwijgende woestheid, welke de aarde overfchaduwde , voor de onëindige liefde der fcheppende Godheid verdwijnen; het leven ontwikkelt zig, en de morgenftond bloost aan den uitgefpannen dampkring. Op een ander tijd i'chijnt uw fchit-  op eenen Zomermorgen. =75 fcuitterende blos voor mij bet vertroostend gelaat dernaderende oniterflijkheid te zijn; ik zie dan, in de ontwaakende natuur, de herleving, of de veradeliug der menschheid? dan hoor ik de vereenigde lofzangen van hun, die, boven het wisleud lot verheven, het onderinaaufche lijden als eenen ligten nevel aanmerken, qp welken een heldere zonnefchijn volgt; dan kniel ik dankend neder op dc bedauwde veldbloemen , die hun morgenoffer mij toewaasfemen ; dan fmooren mijne woorden, als te zwak voor bet gevoel van mijn hart, in eene dankbare zugt , en ftille traancn , in weemoedige verrukking geplengd , mengen zich met de dauwdroppen , die op buigende grashalmen glinsteren. Ja, lieflijke Morgenftond! gij fterkt mijne verwachtingen ; gij bezielt mijnen wegzinkenden moed, en verkondigt mij de goedheid, de heerlijkheid, en de almagt van Hem , op wiens bevel zonnen en werelden uit het niet geboren zijn. Waarom zou ik dan treuren? fchoon de blijdfehap voor mij met wolken omïïüiërd zij. — Wat zijn de vluchtige dagen der fterflijkbeid? het zijn fchaduwen, die elkander opvolgen; het zijn dampwolkjens , die de naderende toekomst uitwaasfemt : zij verdwijnen; zij verliezen _zig in de ruimte van het voorledene, en laten geene fpooren agter. Maar ook deze fchaduwen, ook deze dampwolk* jens, getuigen van de liefde des eeuwigen Vaders; zij doen den kiem van ons aanwezen ontwikkelen, om voor de eeuwigheid rijp te worden. Edele daaden, welken wij verrichten, befcbilderen deze dampwolken met de koleuren des pragtigen Regenboogs. Alleen voor den verachtelijken booswicht vormen zij zich tot eenen kouden en verftikkenden nevel. Rijs dan lieflijke Morgen, rijs, terwijl ik mijn God met lofgezangen aandoenlijk toejuich! ó. Dat deze dag, ook door mij, met waarlijk edele bedrijven moge befchilderd worden! ó, Dat ik bij de avondfehemering dankend moge re' rug zien , zonder dat een knaagend zelfsverwijt mij doet bloozen! ó, Dat het genoegen van ongelukkigen, die ik vertroost, die ik befchermd, of geholpen heb, eenen zagten glans in mijne ziel verfprcide! — dan zal de dageraad der eeuwigheid op de vleugelen des tijds voor mij fchitteren, terwijl eene moedige verwagtinsf, mij al juichend boven alle lijden verheffen zal. S a STAAt*  2"6 STAALTJEN VAN FRANSCH DESPOTISMUS staaltje van fransch despotismus onder lodewijk den Xdcn, in het jaar 1314. J^nguerrant was afkomffig van een oud en edel gellacht m Normandie, waarvan de eigen naam le P°*TIER was, maar zijn Grootvader hugo, Heer van Kojaj mLtom. de erfgenaame van den Graaf marignh delen hcbbende > gaf haren naam aan zijne kinZoodra de jonge marignij ten hove verfcheen, wierd hij om de bevalligheid van zijn perfoon, zijnen Schitterenden geest en zijne groote talenten algemeen bewonderd. ö De overleden Koning ziende, dat hij vele Staatkundige kennis bezat, maakte hem lid van zijnen raad, gat hem het ambt van kamerdienaar, verhief hem tot Graaf van longeville , tot Gouverneur van de Louvre, Major Domi, opzigter der finantien en eindelijk tot eerften minister. Het was natuurlijk dat eene zoo groote opëenftapehng van gunflcn, hem den haat der grooten op den hals haalde, wier vijandfehap aangroeide naar mate zijne verdienften vermeerderden — de onvoorzigtigheid van filip in het vermeerderen der lasten maakte zijnen minister over het algemeen zeer gehaat; maar onder alle zijne vijanden was 'er geen een groter cn onverzoenlijker dan dc Graaf van valois ; echter zoo lang zijn broeder leefde wierd hij genoodzaakt zijne woede in zijnen boezem te verbergen. — Het kwam hem voor, dat eene verandering in het Gouvernement gepaard met eenen algemeenen opftand, de eigenlijke tijd der wraak zijn zoude — dit deed hem zijn ontwerp van vervolging zoo beleggen, dat hij het onder het masker van algemeen welzijn bedekken kon. Niet tegenfraande de verbazende lommen, welke Onder dc vorige regecring geligt waren, zoo was 'er bij 's Konings dood zoo weinig in de fchatkist, dat de onkosten der Kroning van den nieuwen Koning daar mede niet konden goed gemaakt worden. Waar dan, vroeg lodf.wijk eens in den Raad, zijn de. tienden, die van dc geestelijkheid geligt zijn? wat is 'er geworden van de groote onderftanden des volks ? waar  ONDER LODEWIJK DEN XDEN, IN HET JAAR 1314. ^77 waar ziin de fchatten, die men heeft moeten verzamelen door liet verüegt'en van de munt? Sire antwoordde de Graaf de valois : marignij had de behandeling van al dat geld, en hij moet 'er verantwoording van doen. enguerrand zeide dat bij gereed was zoodra de Koning het gebieden zoude - Dat het dan aanftonds gefchiede! riep de Graaf - met al mijn hart boordde de minister. - Ik gaf u mijn Heer ! 'er een groot gedeelte van - het overige is gebruikt tot de Onkosten van den Staat cn om den oorlog tegen de VlaSen te voeren. - Gij liegt! fchreeuwde de Graaf in woede - neen Gij zijt de leugenaar antwoordde de minister met meer drift dan voorzigtigheid. - De Giaaf Sok zijn degen; marignij hield zich op zijne verdediging ; en de gevolgen zouden zeer ernftig geweest zrin indien de raad niet tusfehen beiden gekomen was' om hen te fcheiden. De Graaf zette nu aan zijne wraak gene palen meer — bier toe wendde hij al ziin krediet aan, en zijn vriend de Graaf van St.Paul, en de Stadhouder van Amiens, wierden gebruikt om den iongen Koning inteboezémen, dat de opziener zijner finantiën het eenigst flagtöffer was, waardoor de woede van het volk kon gefhld worden. Eenio-e dagen daarna, woonde marignij, te veel op ziine onfehuld vertrouwende, den Raad bij naar gewoonte; na 's Konings vertrek willende binnen treden, wierd bij gearresteerd cn naar de gevangenis der Louvre daar hij zelf Gouverneur van was, gebragt; en v-n'daar op het aanhouden van den Graal de valois in den Tempel overgebragt en aldaar m een hok ge- fmeten. , . , , "'. , rudolf de prcles een vermaard Advokaat en boezemvriend van marignij, wierd ook gearresteerd, uit vreze dat bij den minister aan middelen ter zijner verdediging helpen, en dus de pogingen zijner vijanden verijdelen zoude — en om aan de Godloosheid dezer daad eenigen fchijn te geven, moest 'er een voorwendzei uitgedagt worden, — hierom wierd bij befchuldigd van tegen bet leven des Konings te hebben faamgefpann'en; en door een voorbeeld van onvergeeflijke onrechtvaardigheid wierden alle zijne goederen verbeurd verklaard3, en hcm niet terug gegeven, zelfs toen niet, wanneer naderhand zijne onfehuld ten duidebjkften beivezen was — 't is waar, dat de Koning hier over op S 3 zijn  *78 STAALTJEN VAN FRANSCH DESPOTISMUS .zijn doodbedde de knagingen van bet wroegend *ewe ten gevoelde en in zijn uiterften wil gebood? dafS de goederen, die aan rudolf de PRêL|s bekoord haï den zouden terug gegeven worden, maar daar ziin gene blijken, dat zulks ooit ten uitvoer gebrast is J Vele andere pcrfoonen wierden in de ongenade van G*ï?ï af^^d b,'jZ0nder die Senen ,ö wï e 1 in. bet beduur der finantien gebruikt had — deze wierden in onderfcheide kerkers" geworpen en «S om ;e beproeven, of 'cr ook iets* tot bezwaar Smdg munster konde ontdekt worden - dan 't zii uhdankbaarheid voor hunnen wcldoender, 't zij uitovërtuiehS S"deti~' Z]jkdendC P^-tmoId^fö De Grave van valois was dus gebed te leur ge. ftdd, ook daagde hij met beter in eene proelamatif a le perfoonen, rijk of arm uitnodigende omXmnl klagten tegens den opziener der finantien in te Zen gen aan s konings hof, alwaar zij recht Ontvangen zouden - geen een verfcheen 'er, en gene eene E wierd 'er ingebragt. b c klaSc Evenwel wierd het Proces voortgezet en nadat alles gereed was, wierd marignij uit het Bosch van Vinmme, gehaald om dc befchuldiging tegens l,em inff bragt te horen in tegenwoordigheid van cene vergadering wnarm de Koning zelf voorzat met een groot Gedeelte Edelen en Prelaten. h ö r De befchuldigingen waren zeer vcelen de gewiV tigften waren dezen: dat hij de munt vervalseht, het volk door belastingen onderdrukt, en den overleden Koning kundig had aangezet, om hem verbazende vereenngen te doen , dat bij grote foinmen geftolen had welke gefchikt waren geweest voor edmund de goth eenen naastbedaanden van den Paus - vele orders S.Sf Tf!lg-d blMe^ ke"nis van zi'n Souverain, en eindelijk dat hij verraderlijke Correspondentie met de Vlamingen gehouden had. Zulke befchuldigingen, welke op daden deunden waren zaken van den Koning zelven, of op zijn bevel uitgevoerd, en konden dus den minister niet worden ten laste gelegd _ de overigen waren zonder bewijs — maar de Graaf de valois lloeg zoo weinig acht op den uiterlnken vorm van recht, dat hij zelf weiger.  ONDER LODEWIJK DEN XDEN, IN HET JAAR *3I4. *79 de aantehoren, \ geen de befchuldigde ter zijnet ver- d^ftóp^n^ ea de Aardsbisfchop van SW beide broeders van marignij, gebruikten al bunnen invloed bij den Koning, om voor hem ten minften da? veVS?te 'erlangen, het geen aan den gróotftên boosvvïgt nooit geweigerd was, rechte tc mogen antwoorden op de belüiukUgmgen, welke te-en hem waren ingebragt. De Koning overK dft dit verzoek allerbillijkst was ftond liet zef^geredelik toe, cn misnoegd, dat er tegen den Eisteniets anders dan befchuldigingen in het wild, die door -een bewijs gcftaafd waren, wierden mgcb Vt 4hb bevel, dat men hem recht zou doen, cn uit ae gevangenis verlosten maar hier van wierd doodde tSsfchenkomst van zijn oom carel weder terug gebragt. - Deze was te ver gegaan om terug re treden, en zijn invloed op zijn Necls gecs was zoo groot, dat hij hem overhaalde, om de zaak nog ccni-c weken te laten Heken, wanneer hij zich fterk SaaKe, om dc fchuld van den Minister klaar te be- W1H?in"kögt toen eenige getuigen om, welke verklaarden dat alips de mons Vrouw van marignij en zijne Zuster, dc Vrouw van cantei.eu haren toevlugt tot toverij genomen hadden, om hem te bevrijden en dat zii de beelden des Konings, die van den Graat de valois en vau eenige andere Baronnen m wasch gemaakt hadden. '". , r n ,, In die dagen van onkunde en bijgeloof ftelde men vast, dat eene bezwering over dergelijke beelden gedaan eene zekere uitwerking hadden op dc perlbonen, welke zij verbeeldden en in de Oude Kromjk van St. Denis wordt wel deftig verzekerd, dat zoo lang als die bezwering geduurd had, de Koning, ae Graaf en de Baronnen zich zoodanig zouden verteerd hebben , tot dat zij eindelijk zouden geftorven zijn. Hoe ongerijmd dit ook fchijnen moge, de twee vrouwen wierden gevat en in de gevangenis de Louvre opgelloten, en de toveraar jacob de lor, die men zeide dat haar in dc bezwering geholpen had, wierd in het Cnatelet gezet met zijne huisvrouw en knegt, waarvan de eerfte naderhand verbrand, en de laatfte op het rad zijn leven eindigen moest — weldra werd er S 4 eei*  *8o brief van den graaf van egmond een gerugt verfprcid, dat df inn ;„ j, waarin Bij waarfchijnlïjk he^Jf^^PÏS^ÏÏn z-lvemhad opgehangen, maar hoe dir £ï ' ch hij onttrok maiügnh ziine hrM™L ■ J11 ,?0ldeel: over aan de woede zijne?'^nlken ^ M het hem •^SsSsjssiiA hsta^r bék°- en Ridders in het bosch vin S ^'gC ,Baronnen alle de befcbuldigiS K'Si?£llh» en fpaardc geen moeite om bun Z ™LS f worden, allen waarheid behelsden! verzekeren, dat die ne^^tf & ^°3S'zéien0ïCr d? ^ Mj fchuldig gekend aan ^ vei" . Dit onrechtvaardig vonnis wierd 'den n Anril mTe met het aanbreken van den dag, rden gewoel wSrop; tpen alle executiën m&Sgdg^^ ca rel wierd te leur gcfteld in ziine verwaaiing om toejuiching te ontvangen. - het vo k dooi meSidcn ingenomen veroordeelde openlijk de maat e "den d l het te voren had .toegejuicht L dc GvSÈTvkoS erkende op zijn doodbed de onrechtvaardigheid zbSer brief van den graaf van egmond aan ziine gfmalin sabijna van be1ejren, in zijne jongste oogenblikken. £enige vrienden van mijn hart! dierbaarfte sabitna' ^ laten deze,letteren de laatlte getuigen wezen, van mij-  AAN ZIJNE GEMALIN SABIJNA VAN BE1CREN, ENZ. 281 i mijne tederfte, van mijne ojnfchendbaarde huwelijksliefde ! Ondanks mijne onwankelbaare grootheid van ziel druppen eenige traanen op dit fchrift. Waarom ween ik dierbare sabijna? Waarom dort dit oog van uwen heldhaftigen egmond", deze traanen? Beeft hij voor den naderenden dood? neen: menigwerf heb ik aan het hoofd van Spanjens Legermacht den dood uit-etard. — Kan een fchandelijk Moord-Schavot, den trotfehen egmond dus bedroeven ? neen : ook dit niet. Wanneer laaghartige tijrannen een Moord-Schavot ftigten, dan bouwen zij een glorieteken voor de ftandvastige vrienden van recht en vrijheid, wier vaderlandsch bloed het anders zoo fchandelijk Schavot heiligt, ja tot een Altaar maakt, waarop de grootmoedige, op fnoodheid zegepralende, onfehuld zig zelve opoffert. — Neen: mijne sabijna 1 uw lijden, uw treurig lot, en dat van mijn elf onmondige kinderen, dierbaare grootmoedige vrouw! dit vergde mij deze traanen; de dwinglandij fcheurde mij uit uwe armen; cerlooze verraaders ontrukten mij aan de fchuldelooze liefkoozingen van mijn kroost; negen maanden zugtte ik in dezen Kerker, terwijl mijn angstvolle sabijna baar leven door fmart verteerde , en mijne onnozele kinderen, met damelcndc lipjens, vruchtloos om hunnen geliefden vader fchreidden. — Ook gij hebt te vergeefsch bij den lafhartigen philip, om het leven van zijnen Held, van uwen egmond gebeden? ó sabijna-! Waarom die vernedering? maar elf hulpelooze Lievelingen leidden u die bede op de lippen; gij waart moeder; gij waart eebtgenoote : — nu is alles voltooid: God neemt u en de lieve kleinen in zijne befcherming. Leer gij aan die onmondigen de affchpwelijkheid der dwinglandij gevoelen: herhaal hen, dat hun vader door Tijrannen vermoord is, zeg, dat hij voor dc Vrijheid géftorven is, maar zeg hun ook dat, indien zij immer llaaven kunnen worden , zij alsdan den naam van egmond eerst moeten afzweeren; dat het koud gebeente van hunnen vader tegen hen zal getuigen, en dat ik voor de Rechtbank van Hemel en Aarde bun voor ontaarde Telgen zal verklaren: Maar geen nood; mijn bloed , en het bloed der edele sabijna, droomt door hunne aderen. Vaarwel, dierbaarde vrouw! in de Eeuwigheid omhels ik uw weder. Men ontgrendelt deu Kerker : een beul wacht mij — vaarwel j S 5 AFw  13» AFSCHEID VAN DEN STERVENDEN DALMIB afscheid van den stervenden dalmie aan ziine dogter. (In eenen Oosterjchen fmaak.) Jn de bloemrijke valeiën van Idumêa, pronkte de * vreedzaame hut van thamira, dagelijks met• vcrfche kransfen van ohjvenloof en bloemtakken beha, -en rher Meet zij haare jeugdige dagen in de ifefSfte h 'e &g? ftifn d£ ï°pWn der vSoS naare liekie, vruchteloos nodigen zij haar in de Maagdeke Feestreiën, alwaar de vrolijk ontwikkelde jeugd het zalig genot der bekoorlijkfte onfehuld inzamelde; thamira was het éénig kind van den ouden K Afgekefd en door zwakheid kwijnendI, wandelde dc Grijsaard aan den oever der fterrliikheid I et ouderhevend Meisje ontweek hem geen e3£ £.P™« I a Z°rgen,de !efkoozingen waren even als de morgendauw die zijnen ouderdom verkwikte. Zoo ras de dag aanbrak verzamelde zij de edelfte vruchten, om haren geliefden vader daarop te vergasten Wrmneer de zon gloeide, dan geleidde zij den takken Grijsaard naar de koele fchaduw der Palmboomen; daar fprcidde z,j hem eene zagtc rustplaats van geuri' %%Zï Roo/cl?hl*te», en, terwijl hij fiuimerde, offerde zij haar dankend hart aan de goden. Eenmaal nacl zij algilon, den fchoonften jongeling van het gebergte, aanfehouwd, en hun beider zielen hadden eikanderen m fprekende oogen ontmoet, hun gevoel was hemelfche overeepftemming, gelijk die van twee, door den dood gefcheiden vriendinnen, die elkander in (jods Paradijs weder zullen ontmoeten. Algilon was net oog van thamira ontweken; nimmer hadt het meisje weder van hem geboord, en dc jongeling zogt te vergeefsch, vol angstvallige tederheid, naar de onbekende Ichoone, die zijne liefde hadt opgewekt onder de Maagden van Idumóa. Op één der lieflijklte da«cn die immer zijne gouden lokken in den blaauwen damp! kring fpicgelde, weende het beminlijke Meisje, onder de fchaduwrijke palmboomen , bij haaren ftervenden Vader; de vleiende hoop op het verlengen van zijn leven, hadt haar nu geheel en al begeven. Koud en bleek rust-  AAN ZIJNE DOGTER. 283 rustte het aangezicht van den grijsaard tegen haaren zwoegenden boezem ; en hij fcheen zagtkens aan haare zijde tc zullen ontwapen. „ Miju Vader!" zuchte zij," wie zal uwe ongelukkige thamira vertroosten ? Eenzaam " cn verlaten, wat kan ik anders , dan in dc hut 11 fchreiën , of hier aan het beekje bloemen plukken, 11 om uw graf met kransfen tc verüeren, die door mij„ nc traanen verwelken!" — „ ó, Mijn' Geliefde," fprak de ftervende , die op éénmaal zijne nog overig zijnde levens-kragt herzamelde: „ de Goden beminnen „ u; zij hebben" mijn wensch verhoord; een zachte „ wellust mengt zich, onder de koude huiveringen des „ doods, in mijne aderen. Hoort gij het geruisch der „ mirthenftruikcu ? Hij nadert — uw befchermer, die „ u, in mijne plaats, ten vriend verftrekken zal!" Nog ftamcldc hij, toen algilon de fchreiënde thamira ontdekte. „ Groote Goden! zij is het — Godlijke bevalligheid!" riep hij : ,, ik vind u dan weder?" — dalmie ftrektc zijne verftijvende hand uit naar den Jongeling, „ Keurling des hemels:" dus fnikte hij: „ geef mij de „ hand, en zweer uwe befcherming aan mijne thami„ ra; ontvang dit onfehatbaar pand, dat dc Almag„ tige Goden , dat een ftervend Vader u tocvertrou„ wen! Zoon van mijn' ouden vriend misjd, nu llcrf „ ik al dankend, en geef u beiden mijnen zegen." — Zoo floot hij voor ecuwig zijne lippen. DS OORSPRONG VAN DE GEWOONTE OM AAN MANLIJKE DIENSTBODEN LIVbREI TE GEVEN. De gewoonte , om aan manlijke dienstboden Liverei te geven, welke thans door geheel Europa, Frankrijk alleen uitgezonderd, zoo'algemeen is, moet worden afgeleid van bet gebruik, welk in die tijden, toen het Leenrecht zoo fterk in zwang ging , bij Koningen en Vorften plaats hadt; zij waren, naamlijk, gewoon , om bij gelegenheid van hooge en plegtige feesten aan hunne edellieden en gunstlingen, aan hunne vafallen of leenönderhoorigen , kleederen te fchenken , over te leveren , livrer. — Op dezc wijze verpligtte s. lodewijk., Koning van Frankrijk, door een vroom bedrog , veelen van zijnen adel, om hem in zijnen  ■4 drie anekdotes. ^clfcT'l^iT t TurTen of Mohammedanen te Sn™j door hen h«nne Livereiën te verëeren 'ter- deite„etzii°£ eTd^f1 W,genS, de **t£Sf X I Z,J niet cer. d:in den volgenden morgen dit nn den fchouder van ieder derzelven kruisten genaaid w?ren De b oote aanneming van zoodanig effgefchenk SWEftSTtf» °m ^^ergednt DRIE ANEKDOTES. *CVn Dame alleen in dc nabüurfhhan v„n r„ j " y°°"k0men T een braaf man; de houding van die „ twee mansperfonen, d e agter mii 7i n □ -. " fift* V*H «Hf Vl voSnemeïs" in 'om tijTi " fc? 1Cn' -.Zoudt SÜ ^ goedheid wel willen eb„ ben, om m>, onder uwe befcherming té nemen?" Zeer gaarne Mevrouw! hervatte de boosiigt ^ neem nu onder den arm , en ik zal u zoo ver geleiden Z dat gij zult oordeelen buiten gevaar te wezen - * za mjm zakdoek mtusfchen raten waaijen , e de twee pcrfonen, die u ontrust hebben zullen' ,irh Ln j wegpakken het zijn mijn kSï^J^,lgfö m waarheid het voornemen om u té 'beroven maar tl g\dC -Pedheid hebt' om vertrouwen in'mH te -n te SbruiE ^ g»0eg' ™ * Su! De ftruikrovcr yerzelde in de daad de Dame tot aan baar huis, en weigerde eene beloning aan te nemen die hem wierd aangeboden. nemen, De Generaal leb, die cen braaf officier, maar voor het overige wat eigenzinnig en niet zeer wellevend was, bevond zich op zekeren avond in gezelfchap van een  drie anekdotes. i85 een Schotsen officier, die mede in dienst was van deAmerikanen. - De Generaal zeide tot hem, toen zo, begonden te drinken, dat hij een gebrek hadt, t geen hij hem fmeekte te willen verfehonen, namenhjk om de Schotten, als hij een weinig gedronken had, wel eens voor de gek te houden en te befpotten. Mijn lieve Generaal! zeide de Schot — ik zal u die zwakheid zeer gemakkelijk vergeven, indien gij dezelfde toegevendheid omtrent de mijne maar wilt gebruiken, die hierin beftaat, dat ik mij nooit kan terug houden, om dezulken, die ik met de Schotten hoor fpotten, dadelijk de rotting over de ooren te leggen — t is eene kleine eigenzinnigheid, die ik vertrouw, dat gij gemakkelijk zult over het hoofd zien. De Generaal lee verftond met een half woord de mening van den Schot — was den ganfehen avond mtftekend vrolijk, maar fprak geen enkel woord van de Schotten. Een Prins kwam van de jagt terug met den Opperrechter van een Souverein Hof — drie mijlen omtrent van de Stad brak de as van de wagen op een eenzamen weg, daar geen huizen te vinden waren dc nacht naderde en "het weêr was liegt. In plaats van in de open lugt op de aankomst van een rijdtuig te wagten, wilde de Prins te voet naar de ftad gaan, maar de Opperrechter een man van eene ontzaggelijke dikte zijnde, was hier toe buiten ftaat en kon ook niet beüniten om een van de paarden van het rijdtuig te beklimmen. Ondertusfchen kwam 'cr te regter tijd cen melkvrouw op een overdekt karretje voorbij lijden — dc Prins klom 'er op, en dc Magiftraatsperfoon liet 'er zich niet zonder grote moeite ook optrekken. De twee reizigers maakten zich niet bekend, maar ondervroegen de melkvrouw nopens hare koopwaren en beftaan — „ ik zou, zeide zij, redelijk wel kunnen leven van mijne koeiën en van mijne hoenderen, " indien ik niet was ingewikkeld in een proces, dat H mij arm maakt , en reeds vier jaren geduurd heeft." De Magiftraatsperfoon ried haar om hare zaak naauw- keu-  *S<5 DE STERVENDE GRIJSAARD. keurig te laten befchrijven, en aan den rw„ , overhandigen. - „ Ta " » ™n, den. QPPOrechter te „ -jn Secretaris ^tidS^^vfc^ 5 „ zal zoo gek niet weer wezen ik hei , l ~ * „ in het water gefmeten ~ iï wou ü g;nocg gc!d „ van de rivier wel eens al cTdvol at en^P^ gÉWd „ ei Rechters bij malkanderen zien kg^'" rechteden jongen ^dS^e^ =1^ lano- to v„n„„ i .. . & "ri en beloofde haar eerlang re zuilen laten zien dn- illp p • ces met de kosten! S ' Vvon Z1J lict P1'0' DE STERVENDE GRIJSAARD. J)e winterfebe dagen begonnen met de vooriaarsavon den haar Icbcmcrvalligen ftrijd aantevangen zwoele zuchtjens uit den zwellenden boezem der ÏZ natuur, verlpreidden zich door de ^o^de^Snï van het eenzaam bosch, en op de akkers rSr het Soe neud kooren jeugdig cn teder uit de vooreii, cv cn °e l k de ontwakende Zuigelingen van alles onbewust" uit hun donzige wiegjens verrijzen, tieas cen afgeleefde Grijsaard, die meer dan tagtigwerf het groeiend teven had zien verjongen, terwijl bij al de zaligheden vn onfehuld en deugd in het vreedzaam landleven genote had jilas voelde zijn fterfdag naderen; gerust eïblib moedig verzamelde hij zijn kroost, dat vrij talri k wal „komt mijn geliefden! zoo fprak hij, omringt mijn „ Legerftede, en zie uw Vader, aan wiens aanwezen „ uw leven ontdoken is, den (loflijken iluier afleggen!" &„ Ik  DE STERVENDE GRIJSAARD. 087 Ik fterf — zoo vrolijk — zoo zalig als een vriend van God en menfchén fterven kan, ik zie_ gerust op * mün verloopen leven terug, ik verwijt mij zelf geen " valschheid, geen trouwloosheid, of geen onmedoeenheid: nooit heb ik een vriend, wanneer hij in " nood was, verlaten , nooit heb ik zijn vertrouwen verraden, of zijn belangen verzuimd, nimmer heb " ik onkundigen misleid, of doen dwalen, nimmer heb " ik mün lijdende natuurgenooten vruchteloos laten " kermen, mijn brood heb ik met de hongerigen ge" deeld al mijn ziels- en lichaamsvermogens heb ik " ingefpannen, om de ongelukkigen te helpen, en wanneer ik niet kon helpen, dan weende ik met de " bedroefden, zij vonden vertroosting in mijn medelijdende traanen, en ik fmeektc voor hun om Gods Z helpende liefde , ik heb menigwerf geftruikeld op 1 den weg der deugd, maar dc gekruiste jesus kende „ mijn bereidwillig maar zwak hart , zijn liefde bedekt „mijn misdrijven, zijn kracht, zijn volmaaktheid, overfchaduwt mijn zwakheid, dierbaare kinderenI " volg als ik het voorbeeld van dien vlekloozen men" fchenvriend; al vroeg heb ik u gewend om in zijn Godlijk fpoor te wandelen , ik ging u voor, en nu " o-a ik de volle zaligheid inöogften. Hoe veel geluk " heb ik op aarde genooten, zoo dikwijls als uw za" lio-e moeder mij een kleinen Engel baarde, fcheen , onze ftulp op nieuw een hemel te worden. Uwe opvoedin0- fcheen mijne waarde elk oogenbhk te doen ", rijzen. Droefheid heeft menigwerf mijn vreugd afge' wisfeld, maar nimmer wankelde de rust van mijn !, geweten; uwe moeder ging mij voor naar de eeuwige o-ewesten, maar ik weet dat zij mij daar verwacht. " Vaart wel lievelingen van mijn hart! voltooi mijn zaligheid door uw" werkzame deugd, ik zal u weer " zieii —ween niet —ik fterf — jesus reikt mij de hand. drie fabelen. 1. fijlax en zijn vader. fijlax. Ze°- mij toch, Vader, hoe onze Monarch aan den. naam van goedig en dierenvriend moge gekomen we-  -SS drie fabelén. wezen? Ik heb zelf gezien, dat hij een hert, da£ in zijnen weg kwam, op de wreedfte.wijze verfcheurd heeft. Dat was toch op mijne eere niet dierenvriendebjk?. DG VA DHR* Hij heeft dat aan de gedachtenis van zijne Voorzaten in de Regering te danken. Men erkent met dankbaarheid, dat hij minder moordt, dan zij deden. 2. het oelasteudr paard. Aan het hof van den Leeuw was een edel Paard, dat zijnen Koning lang getrouw gediend had. En dc Koning achte en beminde zijnen trouwen dienaar naar zijne verdienden. Dit verdroot den zwerm van lager hovelingen, en de Vos nam aan, om bij den Leeuw bet getrouwe dier verdagt te maken. Maar edel en wijs, antwoorde de Koning der dieren: Het ftrekt mij tot cen vast bewijs van de goedheid van mijn Paard, dat het u, cllendigen, tot vijanden heeft. 3- de kat en de windhond. Gedurende eene voorlezing , die de Kat voor den Windhond Houwel hield , om hem te bewijzen , dat het onvergeeflijk zij , onfchuldige Hazen te vermoorden, laat zich een arm Muisje zien, en hap ! terftond hadt de Kat het tusfehen dc tanden. Ei, ei, fprak de Windhond, Heer Hofprediker, dat komt wel met uwe leerc overeen. Ja, antwoorde dc Kat ,*het is maar een ellendige Muis. * De Schout B. Het is onvergeeflijk, zoo als de Vorst van N. met zijne onderdanen leeft. Heer van A. Gij hebt gelijk — maar Heer Schout, uwe Boeren klagen, denk ik, ook niet met onregt over uwe hardheid? De Schout. Ja, dat zijn Boeren, men moet wel hard tegen hen wezen ! 1 leer van A. Maar toch ook menfchén, gelijk gij en ik. Een derde. Schoon gezegd! Heer van A. Maar vrijmoedigheid met vrijmoedigheid beloond! — Hoe kost gij gister uwen knecht, om eenen zoo kleinen misdag zoo — recht uitgefproken — mishandelen ? Heer van A. Die vlegel van een knecht! * ... v f -> Gij kleine tirannen , wordt zelf eerst menschlijker, eer gij de grooten berispt.  MENGELSTUKKEN, .eenige regelen ter bevordering eener heilzaams zelf-kennis, opgehelderd door voorbeelden. (Vervolg en Slot van Bladz. 251.) §. XXII. Ik zou dit onderwerp, wilde ik eene geheele Verhnn1 deling fchrijven , gemaklijk verder kunnen uitbreiden , en met nog andere niet min merkwaardige voorbeelden ftaaven.— Dan , ik had voorgenomen, Hechts eenige proeven te leveren, en den grondïlag te leggen, waar op men ter bevordering eencr waare en cigenliik gezegde Zelfs-kennis, met vrugt zou kunnen voortwerken. Alleen zal ik nog kortlijk van éénen-Regel, welke vcelcn onder de ouden,en ook zommigen onder de laatere Zedekundigen in dit opzicht hebben aangeprezen, gewag maken. §. XXIII. Men vindt naamlijk van verfcheiden oude Schrijvers met lof gefproken van een voorfchrift van pijthatids, welk gebrek hebt gij heden afgelegd? welke ondeugd heit gij weder/laan? waarin zijt gij beter „ geworden? Dus ondervraagde hij, op het einde van iederen „ dag,zijn eigen hart.— Wat kan'er fchooner" weezen dan deze gewoonte , om zicli ieder dag aan zulk eene beproeving te onderwerpen ? lk volg dezen regel, en houd dagelijks rechts. „ pleging over mij zelven. Wanneer de nacht invalt, denk „ ik het gantfche leven van den verlopen dag weêr over. Ik ,, onderzoek alle mijne handelingen en gefprekken: ik tracht „ niets voor mij zelven te verbergen, ik fiaa niets over." gellert, Zedekwidige Lesfen, Me Deel, Bladz, 169, 170,  TÉR BEVORDERING EENERHÉILZ.ZELr-KENNlS, ENZ. 291 waargenomen, of van een algemeen gebruik, overeen» komftig ieders betrekking , kunnen gemaakt worden. — En dat het met den gemeldcn Regel dus gelegen zij, was mijne (2.) Tweede aanmerking. Want zoo dra wij maar een oogenblik bij den aart en natuur van denzelven ftil ftaan, zullen wij ontwaar worden, dat hij van zelven met zich brengt, dat hij onmoogbjk algemeen en aan allen, maar alleen aan zekere, cn boven anderen bevoorrechte , menfchén, kan worden voorgefchreven; of aan zodanigen naamlijk, welke een gerust, en van alle openbare zorgen afgezonderd leven leiden; of aan zulken, die het zelve geheel aan wijsgeerigc befchouwingen tocwijën. En op deze laatften hadt ook eigenlijk pijtiiagoras denzelven toegepast. En hadt men dit in het oog gehouden, men zou gewis dezen regel niet zoo algemeen van hem overgenomen, noch van een algemeen gebruik willen gemaakt hebben. — Hier uit volgt: (3.) Dat deze Regel van geheel geen, of ten minften zeer weinig vrugt zijn kan bij zoodanigen , die een werkzaam en met veele bezigheden bezet leven hebben, en even daar door niet in ftaat zijn, om met een vermoeid lichaam, en eenen even vermoeiden geest, aan het einde van den dag, cf op hunne legerfteden, alle de bewegingen en drijfveeren, waar door zij gedreven wierden, behoorlijk te kunnen nagaan, veel min daarvan eene naauwkeurige rekenfebap tc nemen. Dit zal elk , die geen vreemdeling van de werkingen van 's menfchén ziel is, moeten toeftemmen. En dit is ook de reden, dat deze regel, hoe fchoon ook in de befchouwing , in de praktijk het meest verwaarloosd wordt; vermits hij de vermogens der menfchén overtreft, en van geene algemeene toepasfing kan gemaakt worden. (4.) Hoe veel voortreflijker was dan niet de wijsheid en het beleid van jesus en zijne Apostelen, die op een doorgaand waak- en behoedzaam leven aandrongen; en in alle daaden de bedachtzaamheid aanprijzen, die ons gebieden , om onafgebroken cn ftandvastig de voorfchriften van den Godsdienst te eerbiedigen, en in ons geheele gedrag , in al ons doen en laten, te doen uitblinken. Hunne bevelen zijn naar de vatbaarheid en omftandigheden van een ieder ingericht; elk diefl het Ta om.  992 EENIGE REGELEN om de waarheid en zuivere begrippen van den Godsdienst te doen is, kan bij hen verlichting en troost ontvangen, ja, uit overtuiging der Godlijke volmaaktheden, en verhevene beftemming, waartoe de mensch geroepen is, keren, op welk eene wijze hij zich in alle omftandigheden, in voor- en tegenlpoed, in de wereld, en in de eenzaamheid, en in alle zijne bedrijven hebbe te gedragen (*). J (5.) Wil echter iemand, of heeft hij lust enkragten, om bij zijn aanhoudend waakzaamen, en naar de Zedeleer van het Euangelie ingerichten levens-wandel, nog daar en boven bij het einde van eiken dag cene naauwkeungc rckenfchap te voegen, en zichzelven aftevragen, welke ondeugden hij afgelegd, in welke deugden hij toegenomen heeft; die zal zeker eenen nuttigen en prijswaardigen arbeid verrichten; doch hij is niet" alléén genoeg , cn men zij bedacht denzelven niet algemeen voor te fchrijven; maar de menfchén, in navolging van jesus en zijne Apostelen , bij aanhoudendheid te onderrichten, dat zullen zij zichzelven kennen, zij in alles geen ding, hoe gering ook, uitgezonderd, als menfchén moeten handelen (f). £ XXV. Laten wij bij dit onderwerp nog kortlijk ftilftaan, en met de volgende aanmerkingen, ons gezegde befluitcn% Elk die de voortreflijkhcid van den Godsdienst en Zedekunde van jesus, met aandagt overweegt, zal met den waarlijk grooten pieter paulus , tc regt kunnen vragen: „ Welke Zedeleer, is 'er tot heil en ge„ luk des menschdoms te bedenken, die op een meer „ vruchtbaren grondflag kan gebouwd worden , en „ dierhalven meer genoegens en zegeningen in den „ fchoot van ieder mensch kan afwerpen, dan deze „ zelfde^, die wij aan jf.sus Christus verfchuldigd „ zijn?" Hier en hier alleen vindt de mensch zijne waare grootheid , zijne eigenlijke beftemming , hier wordt hij niet alleen tot de betrachting der pligten ie- (*) Die dit verder begeert uitgebreid te zien, raadpleege de twee eerfte Leerredenen van het Ifte Deel van j. gerard-'s Leerredenen, onlangs uitgegeven. (f) Coilf. REINHARD , L. I. %. XF.  TBR BEVORDERING EENER HEILZ. ZELF-KENNIS , ENZ. 293 ieo-ens anderen, maar voornaamlijk ook jegens zichzelven opgewekt , hier wordt hij onderwezen, dat zijne roeping zich niet flegts tot dit, maar zelfs tot cen ander leven, uitftrckt. Deze Leer onderricht hem in alles, wat hij doen en laten moet, zij geeft hem de gefchikfte hulpmiddelen aan de hand; zij zegt niet alleen in 't algemeen waakt, maar gaat tot de kleinftc bijzonderheden, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat regtv aardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wel luidt, zo daar eenige deugd is , en zo daar eenige lof is, dat zelve bedenkt. Ik zal dit thans niet verder uitbreiden, maar liever met de voorbeelden van twee uitmuntende Geleerden , montesquieu en gellert, bekragtigen. Gedurende de ziekte des eerften, maakte de Hertog de nivernois , op last des Konings, bij hem zijne opwachting. In dit onderhoud liep het gelprek, mooglijk ook op hoog bevel, over den Godsdienst. „ Ik heb altoos," antwoordde dc Baron, „ het Chris' tendom geëerbiedigd, en de Zcdekunde van het Eu'! angelie voor de grootfte gave gehouden, welke het " Opperwezen aan het menschdom kon fchenken." (*) En wien mijner Lezers is die fchoone plaats , dat lofwaardig getuigenis van den deugdzaamen gellert onbekend'? „ Ik heb vijftig jaaren geleefd, en veele geneugten des levens ondervonden, maar geenen der" zeiver zijn beftendiger, onfchuldiger en zaliger voor , mij geweest, dan, die mijn hart , door dc zachte " banden van den Godsdienst bedwongen, op deszelfs " raad gezogt en genoten beeft , dit betuig ik op " mijn geweten. — Ik heb vijftig jaaren geleefd , en ? veele moeilijkheden des levens ondergaan, maar ' nergens meer licht in duisternis , meer kracht, ' meer troost en moedgeving in alle wederwaar" digheden gevonden, dan door middel van den Gods" dienst , dit betuig ik op mijn geweten. — Ik heb " vijftig jaaren geleefd, en ben meer dan eenmaal aan " de poorten des doods geweest, en ben gewaar ge" worden, dat niets, niets zonder uitzondering, dan " alleen de Godlijke kracht van den Godsdienst ons " de vcrfchiïkkingen des doods helpt beftrijden ; dat „ niets , (*) Algoritme VaietlanJfche Letteroef, voor 1793. Nt. 13. Mengelw. Bladï. 525 , 526. T 3  294 EENIGE REGELEN, ENZ. „ niets, dan het heilig geloof aan onzen Heiland en " St°r , ' den beangftigden geest, bij den alles „ beihslenden overgang in de eeuwigheid, kali verder„ ken , en het geweten, dat ons aanklaagt, bevredi„ gen; dit betuig ik, als voor God." (*) Willen wij dan ons zelven kennen , als Christenen, door de Eeer van jesus verlicht, kennen, laten wij a-] rTestin, Godsclicnst ijvrig beoefenen, deze voor' trefhjkite Zedeleer onafgebroken betrachten, laten wij doordrongen met het levendigst gevoel van dankbaarheid de voetdappen van den ^ootften Menfchcn-vriend drukken, de infpraken van ons geweten volgen, en de goedkeuring van onzen Hoogden AVetgever beöogen, laten wij hier toe gedurig alle naardigheid toebrengen, bij ons geloof voegen deugd, bij de deugd kennis, bi/ de kennis matigheid, bij de matigheid lijdzaamheid, bij de lijdzaamheid godzaligheid, bij de godzaligheid broederlij. ke hefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen; dan zullen wij in allen opzichte groot, en overëenkonjdig onze Christelijke roeping handelen, in dit leven vergenoegd zijn , en met de troostrijkde vooruitzichten de eeuwigheid kunnen inwachten, wetende dat jesus christus het leven en de onverderflijkheid heeft aan t licht gebragt, door het Euangelie (f), (*) gellert, Zedek. Lesfen, Ijle Deel, Bladz. 268 , 269. (t) reinhard, L. c. Pag. 103. „ Quis enim non videt, 11 praeceptis de moribus, in Novo Testamento propofuis , nihil H esfe excellentius , nihil accommodatius humanae naturae, n nihil denique, quod omnibus vitiis nostris, occultisfimts ,, etiam et minimis, nieliorem adbibeat medicinam. Hoe cer» tuin est, hoe fatebuntur onmes, qui in bis rebus aliquid t, vident, ita quemque de humana natura, de modo quo emen„ danda fit, de mutationibus, ftudiis, motibus ejus omnibus etiam minimis, optime judicare posfe, ut fuerit in confide„ randis omnibus, quae Christus et Apostoli de moribus prae,, ceperunt, düigentisfimus,'» MENSGHt  MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN , ENZ. fi5 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER DE DRIFT TER NAVOLGING, EN DB NEIGING TOT HET SPEL. $■ Van de drift ter navolging. Tot de natuurlijkfte, heilzaamfte, en gevaarlijkfte driften des menfchén behoort de drift ter navolsin" In de kindsheid richt deze het meest in de ziel uiteen in geenen leeftijd verlaat hij den mensch geheel Dit doet ons reeds vermoeden, dat derzelver gronden diep in dc menschlijke natuur moeten ingeprent znn. Men vindt dezelven . i.j In de onwillekeurige aanpnkkehngen, die uit de Siimpathie voortkomen. Wanneer het beeld van bet geen buiten ons is, in ons voortgebracht en tot een werkzaam gevoel wordt, worden wij tot hetzelfde gedrag zoo als het zich daar aan ons vertoont, werktuiglijk gedreven. Deze drift wordt bijna onwederftaanbaa&r, wanneer zij door veele voorwerpen te gel ijker tijd in ons wordt voortgebracht. Stil zijn, wanneer alles zich om ons beweegt, of zich dan in cene tegengefielde richting beweegen, zal bezwaarlijk iemand gemaklijker en natuurlijker voorkomen, dan mede te doen, het geen anderen doen. «O In de behoefte der bezigheid. Het ligchaam heeft afwisfclcnde bewegingen, en de ziel voorftellingen en gevoelen nodig. Wanneer hu de mensch deze niet in zich zelven , niet in de aanwijzingen van zijne pligten, of van andere bepaalde driften vindt, dan is hij geneigd, om zich door de voorbeelden van anderen te laten bepaalen; gelijk hij, als hij hongerig is, naar de naaste fpijzen de beste grijpt. ' 3.) In de neiging, om zich aan anderen behaaglijk te maken. Want, de menfchén zien het gaern, als men hun verftand tot een regel, en hunne handelingen ten voorbeeld aanneemt. Alleen dan is het hun onaangenaam , nagebootst te worden, wanneer zij vreezen, hunne uitmuntende voorrechten daardoor te zullen verliezen. i > hüVL.uS T 4 4-) En  296 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN 4.) En in de daad kan ook dit ter navolging aanfbooren, dat men dezelfde voordeden, die anderen zkl verworven hebben, dezelfde ecre, hetzelfde geluk of die volmaaktheden, die men in hun, maar al te'dikwijls met min duidlijke begrippen, bewondert, daardoor hoopt te zullen verkrijgen. Deze aanmerkingen worden verfterkt door het onderzoek, over welke menfchén dc drift ter navol°ïno- het meeste vermogen heeft. Het zullen altijd dezulken zijn, die over bet geheel zeer gevoelig en aandoenlijk, bij welken nog weinige of ligt te vermeesteren inwendige aandrift is; die door vrees of welwillendheid geneigd zijn, om zich bij anderen behaaglijk tc maken; die hunne eigen krachten en kundigheden weinig vertrouwen , om op eigen wegen hun geluk te zoeken. $• £ Van de neiging tot het [pel. Ook deze neiging moet voor zeer natuurlijk, ja zij zou voor eene hoofd- en grond-drift van den menschhjken wil gehouden moeten worden; indien de al Gemeenheid van eene drift cn de allesöverwinnende kracht tot welke zij geraken kan, daarvan de zekere kenmerken waren. De kindsheid kan men zich zonder fpelen, zonder allerhande, bijzonder gezellige bezigheden die enkel het vermaak, en niet het nut ten doel heb! ben, niet verbeelden. De Wilde, hoe traag en onaandoenlijk hij anders is, wordt levendig en luidruchtig,zoodra het tot hetfpel zal komen; wijf en kind, ja de vrijheid zelve, offert hij aan deze neiging 0p. (*) De Slaaf, de bijna even fterk gedrukte landbouwer, befteedt de weinige rust-uuren, die hem gelaten zijq, zelfs nog tot verwoedende fpelen. De gezelfchappen der befchaafdfte wereld fchijnen zonder dezelven niet te kunnen beftaan. Veele fpelen hebben haare bijzondere bekoorino-en • fommigen voor de gefiachts-drift , anderen voor& de liefde tot rijkdommen. Maar allen, of de meestcn be- koo- p) Eene eenpaarig getuigde opmerking Zie van de Am. tjkavm, io»msoN I. 396. Van te Negert t bosman {ag. 371. Vau de DuKjchers, tacitus.  over de drift ter hav. en de neig. tot het spel. 297 kooren ook daardoor, dat zij eene ligte en doo^menig, £ afvvisfeling onderhoudende bezigheid geven; ïSeid der zinnen, of der verbeeldingskracht, des SS, of ook van alle deze vermogens te famen. Wie Stikt, hoe groot de behoefte van eenige bezigJeid hoe lastig de verveeling, hoe magtig de aantrekkende kracht der gewoonte is, dien zullen reeds bij he overwegen van dezen eenigen grond de buitenfrSoSedenvan deze drift niet zeer meer bevreemden m?e onwaardig en los ook deze verkwisting van zijnen tijd en vermogens aan den denkenden man moet voort- k°Ondèrtusfchen fchijnt 'er ook nog een andere grond tot eze neiging van bijna even zoo algemeene cn even °rootc werkzaamheid te zijn; te weten de begeerte om uit te munten, en zich op cene of andere wijze bovenónderen voortreflijk te vertoonen. Want van dalr komt het toch alleen, dat, alfchoon'er ook om niets of om eene kleinigheid gefpeeld wordt, zoo veele moeite aangewend, cn over regel en misflag , recht en onrecht , zelfs dikwijls tot fcheürmg van anders elkander teder liefhebbende perfoncn, getwist wordt Even daarom fpeelt ieder het liefst dat fpel, daar hij een meester in gelooft te zijn;. alfchoon 'er ook mets bij te winnen is. ihttrekzel uit een' bijzonderen brief over josua X. vs. 12. met deszelfs antwoord. (Uit het Engehch.) Ctonden Zon en Maan ftil.in de dagen van josua? O iioe kon dat zijn? Nadien, alles iri dat verhaal overwogen zijnde , de ftilftand der Zon onmogelijk fchrint, moeten wij het dan niet befchouwen als een Dichterlijke en ongemeen verbeven uitdrukking ? te meer, daar het Engelsch uit het Hebreeuwsch (ook het HolVmdsctO hadt behoren vertaald tc zijn Zon!Zwijgt!Wij herinneren ons bij deze gelegenheid de woorden van cALLiMACHus, bij eene Griekfchc overwinning, welken men dus vertaaien kan. De Zon Meld op, en ftond verwonderend ftil; Verm zijn loop , verlengende den dag. T 5 Dit  *9* UITTREKSEL VIT EEN' BLONDEREN BRIEP .Dit begrijp ik hier de zaak te zijn. De Zon en Mam ™\.™/oor J hij °den1elSen lf J™°ZZ vooruit hadt, om zijne overwinning fè vohSoieï En is het meer vreemd te zeggen dit dp 7 ' nKrn7'ULt Va" Prkll' en KeurvOTSC ™ Saxen , karel XII, en Czaar peter l, hebben zich bij dergelijke gelegenheden , heel andere gedragen. b J 6 Het  ONVERWACHTE ANTWOORDEN. 335 Het gerucht van deze befchimping, verfpreidde zich door geheel Italië. De Napolitanen werden daar door misnoegd, en verwachtten', dezen Vorst de ééne dwaasheid na de andere, te zullen zien begaan. Eindelijk kwam hij in deze hoofdltad aan. Hoe zeer men nu ook tegen hem ingenomen was, werdt hij nogthans, nadien hij een Koning was , het welk een zeldzaam verfchijnzel op reizen is, overal, daar hij doorkwam, met pracht ontvangen en ontvong bewijzen van eerbied, die, tot haare eigenlijke' waarde gebracht, meer de uitwerking der oude vooröordeelen dan de perfoonlijke achting vertoonen. Ferdinand bewees hem een vleijenden ijver , en men gedroeg zich op eene wijze, dat men zoo wel zijne eigenliefde, als ook het Decorum, van het welk men nooit afgaan moet, voldeedt. _ De Koning van 7.weeden vertelde gaern van de Revolutie, die hem van eenen Prefident van een Gemeenebest , tot Despoot van zijn Koningrijk gemaakt hadt. Hunne Napeljche Majefteiten betuigden hem omtrent dit onderwerp, eene verpligtende nieuwsgierigheid, die hij op het eerde woord voldeedt. Het verhaal werdt op eene wijze begonnen , dat de grootfte belangneming daar door bewerkt werdt. Als cüstaaf tot dat oogenblik kwam, toen bij, met den degen in de hand, verzeld van zijn Lijfwacht en Dragonders, tegen het Tuighuis van Stokholm aanrukte, viel hem de Koningin in de reden, en vraagde, wat dan de Koningin van Zweedsn geduurende dezen geheel en tijd gedaan hadt? Mevrouw, antwoordde gustaaf, de Koninginnen van Zweeden bemoejen zich nooit met Staatszaken; hier op ging hij met zijn verhaal voort, als of hij in 't geheel niet geftrernd was geworden. Maar ferdinand riep uit: Ik zie wel dat de Koningen van Zweeden wijzer zijn, dan die van iVapels: gij hebt gelijk. Hebt gij het gehoord, mijne Koningin? Ferdinand nodigde zijnen Koninglijken gast op eene prachtige j'agtpartij, cn bepaalde het uur van het afrijden. Gustaaf vërfcheen niet, het uur verliep; men was genoodzaakt, hem den éénen bode op den anderen te zenden , en hem te laten weten, dat het reeds twee of drie uuren over den tijd was. Eindelijk verfchcen gustaaf. Alfchoon ferdinand de jagt als de gewigtigfle zaak der waereld befchouwde, wilde hij hem evenwel doen voelen, dat de tegenwoordige alleen tot zijn vermaak was aangelegd. De Koning van 7,weeden hieldt zich , als of hem de geliefde neiging van ferdinand niet bekend was, en antwoordde ernftigMijn Broeder', gij hebt te veel kosten aan een vermaak verkwist, dat over het geheel voor eeen Vorst zeer weinig past , wiens bezigheden .menigvuldig genoeg zijn , om zijnen tijd niet met deze weinig betekenende oefening te verliezen. Ferdinand was van zijn Hel, maar beterde zich niet. De  336 ONVERWACHTE ANTWOORDEN. De beide Koningen gingen op zekeren dag te voet aan den oever der zee te Fortici wandelen. De Koning van Zweeden was geheel betoverd. Dit uitzicht is waarlijk één der (clioonlten in Europa. Nadat hij lang de verfchillende voorwerpen ,die zichaan zijne oogen vertoonden, onderzocht hadt, merkte hij op,dat de ligging van Napels een bombardement gemaklijk maakt, en daarom eenen aanval doet vreezen. Ik maak mij fterk, zeids gustaaf: dat ik, met behulp mijner Floot, in min dan twee uuren uwe hoofdftad zou veroveren,en mij van uw perfoon, en deperjoonder Koningin, en van uwe kinderen meester miken. ferdinand, door gewoonte verleid, maakte hierop eene onbefchaafde mine, verzeld van een lang aanhoudend fluiten, en zeide: „ Ziet »> gij) mijn broeder! als bet mij in het Inofd kwam, om dit ,) fein (het fluiten) driemaal achter één te herhaalen, zoo „ zoudt gij honderd vijftig duizend menfchén zien toelopen, „ die 'zich van uwe Koninglijke perfoon, van uwe troepen, t, en van uwe fchepen meesrer zouden maken." Dus beantwoordde de Koning van Napels de gasconnade des Konings van Zweeden, daar hij niet opgevat was, met eene andere van dezelfde waardij, ferdinand fprak op zekeren dag met den Koning van Zweeden over een beduit van den Staatsraad, dat even te vooren genomen was. gustaaf vraagde, wie de peribnen waren, die gewoonlijk den Staatsraad uit maakten? Toen hij de Koningin hooide noemen, die daarin voorzat, riep hij uit: Wat! de Koningin behoort ook tot den Raad'. — Bravo', ging hij voort, hiertoe wordt zulk een grond vereischt, als hier is. Dit rijk moet van de natuur zeer begunftsgd zijn, dat het nog bejlaat, niettegenftaande den invloed- der vrouwen op de regeering! Indien deze zwakheid in Zweeden de manier was, dan zou de Staat reeds voor lang 'ten grond gegaan zijn. De Waarnemingen van dezen Vorst, de aanmerkingen, die hem ontlhapten, zijne antwoorden, alles werdt gadegefbgen , opgevat, verzameld, en terilond verbreid. • Zij dienden, om hét gevoelen, dat men van hem opgevat hadt, in een beter te veranderen. Indien het hem niet gelukte, iedereen te bebaagen, moest men nogthans hier erkennen, dat hij karakter en geest hadt, en dat de Romeinen hem zeer moesten miskend hebben, dewijl zij hem zoo flecht beoordeelden. De Koning van Zweeden hadt wezenlijk veel verftand; geen Vorst heefn zich met meer kracht en fraaiheid uitgedrukt, dan hij. Indien hij zijne losheid van tong hadt kunnen matigen, zou hij in dit ftuk de eerfte man geweest zijn. De Koningin, die niet steer met hem in haar fchik was, ontving de aankondiging van Zijn vertrek met genoegen.  MENGELSTUKKEN. menschkundige verhandeling over sympathie en antipathie. s-1. 'Gronddenkbeeld van Sympathie. Laate aanvang van volledige waarneming van deze natuurdrift. De Opper-oorzaak der Natuur heeft gezorgd, dat het voor ons ten minden niet zoo gemaklijk is, als de Eigenliefde misfchien zou kunnen wenfehen , om onge* voelig en werkeloos te blijven, bij eiken toeftand en belangen vau onze medefcbepzelen , en inzonderheid der menfchén. Eens anders gewaarwordingen deelen zich aan ons mede, wanneer zij zich aan onze zinnen, of ook Hechts aan de verbeeldingskracht voorftellen. Dit is de Sympathie of het medegevoel; ééne der gcwigtigfte eigenfehappen der menschlijke natuur, wier naauwkeurige kennis in de wetenfehap van het menschlijk hart even zoo veel licht ontfteekt, als de overweging van de natuurlijke volgreeks en verbinding der Ideën in de wetenfehap van het mensch'» lijk verftand» De gemoedsbewegingen, tot welke deze drijfveer van onze natuur aanleiding geeft, ontftaan zoo menigvuldig in elk mensch, dat men niet vermoeden kan, dat de zaak zelve voor eenigen waarnemer van de menschlijke ziel geheel verborgen zou hebben kunnen blijven. En in da daad, men heeft ook van ouds af niet alleen een' gewigt igen tak van het medegevoel, te weten het medelijden, tot de merkwaardige eigenfehappen der menschlijke'gemoederen gerekend; maar ook veelen van deszelfs andere uitwerkingen zijn van de Dichters, Redenaars, Gcfchiedfchrijvers en Wijsgeeren in elke nafpeurende eeuw, veelvuldig opgemerkt. Alleen men heeft den famenhang en den gemeenfchappelijken grond der menigvuldige verfchijnzelen niet behoorlijk ingezien. En zoo lang dit niet gefchiedde, kon fflen ook de betrekking der Sympathie tot de overige driften der menschlijke natuur niet behoorlijk fchattèn. Alleen dan zouden wij kunnen zeggen , dat wij het vi.deel.mengelst.no. 8. Y fa-  jjgS menschkundige verhandeling fcimenftel der Natuur verdaan; wanneer wij de menigvuldige veranderingen in derzelver verband met gcmeenfehapP'.lijke oorzaken, en derzelver overëenftemming met voor dezelve algemeene werkingswetten , en deze wetten en oorzaaken in haare beltendige verdere afhanglijkheid en ondergefchikthcid allervvege leerden kennen. a- Zoo lang wij dit niet vermogen , weten wij nog fteeds veel dingen niet te vereffenen. Zij fchijnen ons zonderling, zo niet tegenffrijdig, omdat wij ze in andere betrekkingen befcbouwen, dan in welken de Natuur ze werkt. Onze befluiten en verwachtingen bedriegen ons; omdat wij alle omltandigheden nog niet verdaan , daar het op aankomt. De ftap van de waarneming van bijzondere eigenfehappen en verfchijnzelen tot de waarnemingen van de algemeene wet der werking, en het grondvermogen, is daarom in de wetenfehappen van het uiterst gewigt, hoe onbeduidend hij ook voor onwetenden kan voorkomen. Dc kenner der zedelijke wetenfehappen zal deze herinnering ten aanzien derzelven voor even zoo gegrond houden , "als zij zulks ten aanzien der Natuurkunde is, en haar in de leere van de Sympathie even zoo dikwijls bevestigd vinden , als ten aanzien van de Wetten der beweging, die newton heeft opgegeven. Ik ken geen éénen Schrijver voor hutcheson, die met het woord Sympathie dat volkomen duidlijk denkbeeld verbonden, of dat onder cenigen anderen naam bevat en opgegeven heeft, het geen de Zedenleeraars 'er thans me Öé verbinden. Hij zelve merkt tevens de nabijkomende betekenisfen aan, die hetzelfde woord onder Grieken en •Romeinen fomtijds hadt. (*) Naderhand hebben verfcheiden Rngelfchen,.maar bijzonder s'mith, de waarnemingen over dit onderwerp vermenigvuldigd en in orde gebracht. §. n. Uitgeftrektheid van haare werkingen. De naauwkeurigcr ontvouwing van deze gewigtige gemoeds-hoedanigheid rust op de volgende punten: i.) Ge- (*) Hoe zeldzaam is nog niet fteeds het gebruik van het woord 'Medevreugde in vergelijking met dat van medelijden ? Zou men het eerfte woord wel bij Schrijvers der voorige eeuw, of in het begin der tegenwoordige vinden?  over sympathie EN ANTIPATHIE. 339 i.) Gelijk het onaangenaam gevoel overal ons nadenken het meest'verwekt —"alleen bij een vrolijk gevoel kunnen wij ons zelven werkeloos aaii deszelfs inwerking overlaten — zoo munt in de daad ook bij het gevoel , dat door Ae, Sympathie verwekt wordt, het onaangename het gemaküjkst uit. Alle menfchén hebben daarom een_ denkbeeld vau medelijden; alfchoon zij ook de overige foorten van het medegevoel nog niet opgemerkt hebben. Ondertusfchen wordt men dra overtuigd, wanneer men Hechts eerst opmerkzaam geworden is, dat de meeste gemoedsbewegingen op dezelfde wijze verwekt kunnen worden, als fmart eii droevenis bij het medelijden; dat het aanzien van iemand, die lagcht, zonder dat ons de oorzaak van zijn lagchen is medegedeeld, tót medelagchen , of ten minden tot eene lagchende mine uitlokken kan; even zoo wel als het aanzien van iemand, die weent, ons ernftig, zo niet treurig maakt. Dit zegt ons horatius reeds (*) Vrolijkheid en goede moed vau één eenig mensch Hemt dikwijls ecu geheel gezelfchap tot dergelijke gemoedsgefteldheden; niet door redenen en beweeggronden , maar door mededeeling van zijne aandoening, (f) Even zöo verfpreidt zich de houding van vrees, de houding vau fchrik en ontfteltenis , wanneer flechts op het Toneel, de toneelfpceler garrick, als hamlet voor het fpook , hi volle uitdrukking van dezelven te voorfchijn treedt. Wanneer wij iemand onder eenen zwaaren last gedrukt, of dien langzaam voort zien (leepen, of moeilijk om hoog beuren, terwijl hij naauwlijks deszelfs tegenlland overwint; wanneer wij hem in een eng kleed geperst , niet vatbaar voor het vrij gebruik van zijn eigen leden; wanneer wij hem, bij bet voordragen zijner gedachten , in eene groote vergadering, angttig de woorden uitpersfende, dotterend en verward voor ons zien; hoe gedrukt, hoe geperst, hoe beklemd voelen wij dan ons zelven daarbij ? Maar , wanneer iemand met vaardigheid alles verricht , als of het hem geheel geene moeite kostte , alhoewel Q*~) Ut ridentibus arrident; ita flentibus adflent Humani vulttis (f) Door raiddel van eene zodanige Sympathetifche werking zal een niet heel vernuftige inval van hannibal voor den veldilag bij Canne, die bij omltnnders lagchen verwekte, onder het ganttche leger moed verbreid hebben, plutarchus ia het leven van fabivs. Y 2  34° menschkundioe verhandeling wel het kracht en oplettendheid vordert; dan is het ons , als of wij in een ligter Element leefden, als of alle onze krachten en vermogens vrijer waren. Ieder één kent de uitdrukking, houding van overreding, of overredende houding; en ieder een, die 'er aanmerkingen over maakt, kan weten, dat door dit uitvloeizei der overtuiging of overreding de meeste menfchén ligter overweldigd en gewonnen worden, dan door de eigene duidelijke voorftelling der redenmatige gronden. De hooge graad der overreding, die door de levendigheid der voorftellingen alle drijfveeren in eene foort van oproer brengt, de zwermer ij of geestdrijverij, deelt zich aan gemoederen, die zich aan hunne aandoenlijkheid overlaten, zoo veel te ligter mede, hoe grooter het geweld is, met welke die toeftand zich uitlaat. Ja, nu en dan zullen zelfs zulke lieden van den aanval (Paroxysmej der geestdrijverij, op het enkel gezicht van geïnfpireerden, getroffen zijn , die enkel met oogmerk gekomen waren, om zich met derzelver dwaasheid tc vermaken,en die 'er zich volkomen veilig tegen geloofden, door opgevatte vooröordeelen. Gelijk de Godsdienltige en Burgerlijke , zoo zal ook de verliefde Geestdrijverij, uit hoofde der Sympathie, befmetlijk zijn. 2.) Deze uiterfte werkingen der Sympathie op de gemoederen bevreemden minder , en 'er gaat ceuig licht op voor het onderzoek van derzelver natuurlijke gronden , wanneer men zich hier bij die lighaamlijke hevige toevallen herinnert, die niet zelden uit bet bloot aanzien van eenen anderen, die zich daar in bevindt, ontftaan. Dikwijls gebeurt dit met de geraaktheid , en de gefchiedenis der Haarlemfche Weeskinderen, bij welke deze ziekte zoo vreeslijk omtastte, totdat boe rh ave zich, door fterker indrukken van de verbeelding meester maakte , (*) geeft in 't bijzonder een duidelijk bewijs van de vatbaarheid van onze natuur, om door de mededeeling van uitwendige tekenen van eene inwendige verwrikking in dezen insgelijks te vervallen. Niet min behooren hier toe de voorbeelden van die perfonen, die niet zonder de hevigfte fchokken een halsgericht kunnen aanfehouwen. Sommigen vallen daar bij in flaauwte; anderen verbleeken , wanneer zij flechts het bloed van een beest zien vlieten. De gemeene waarne- min- (*) Z. zuckert van de Hartstochten, §. 7.  over sympathie en antipathie. 341 mingen van een bijna onweêrltaanbare drift tot geeuwen, wanneer anderen die meermalen doen, en van de inwendige foortgelijke bewegingen, die men befpeurt, en die men dikwijls naauwlijks inhouden kan , wanneer men koordedansfen of andere levendige bewegingen ziet, mogen hier insgelijks niet onopgemerkt blijven. Zeldzamer is de Gefchiedenis, die male branche verhaalt, van een meisjen, dat de kaars hieldt, terwijl een andere perfoon een ader gelaten werdt, en die op het oogenblik dat de fteek gefchiedde,een hevige pijn op dezelfde plaats van haar' voet voelde, zoo dat zij eenige dagen het bed moest houden. (*) 3.) Niet alleen deelen de gewaarwordingen van wezenlijk beftaande perfonen zich aan ons mede ; maar ook kan de Sympathie, door het geen alleen aan de verbeeldingskracht tegenwoordig is, zeer hevig gaande worden. Het bloote verhaal van een groot lijden, de bloote befchrijving van eene zeer pijnlijke kwetzuur of chirurgifche Operatie tast eenige lieden zoo gevoelig aan, dat zij het niet uitftaan of harden kunnen; dellen wij ons in gedachten voor het lijden van eenen rechtfehapen vader, die zijne onfchuldige kinderen van gebrek verfmachten, en eenen langzamen dood van honger ziet fterven, zijn beklemd hart, zijne met wanhoop, met aanflagen vol misdaaden, worftelende ziel; vervolgends eenen redder,eenen Engel der Voorzienigheid, die deze armoede ontdekt, het (*) La Roche de la verité liv. II. part. I. ck. VII. Het is een zeer bijzonder verfchijnzel, het welk misfchien de uiterfte werkingen der Sympathie zou bewijzen, indien men deze fchijnbaare oorzaak voor gegrond mogt aannemen, dat in het Extract der Berichten van de inrichtingen voor de Armen in Berlin in 't jaar 1776 wordt aangemerkt, dat van de Predikanten, gebruikt tot godsdienst oefening met die genen in het Dolhuis, die in lichte tusfehenpoozen nog vatbaar zijn voor godsdienttige kundigheden en oefeningen, twee kort op elkander door deze bezigheid eene zwakheid in 't verltand gekregen hebben. Weshalven men die verandering heeft gemaakt, dat nu de Prsceptoren uit het Fre- deriks-hospitaal bij beurten dezen Godsdienst waarnemen. Alfchoon men ook wilde onderftellen, dat door ingeademde uitwaasfemingen deze befmetting ontftaan was, zou dit verfchijnzel nog merkwaardig wezen, en de Gefchiedenis der Sympathie nabij komen. Dan, bij zoo zeldzame voorbeelden, en veelen van.hec tegendeel, kan men over het geheel nog niet wel befluiten. Y 3  34a MENSCHKUNDIGE VERHANDELING liet gebrek te hulpe komt, de eerfte misdaad van eenen deugdzamen verhindert, leven en vreugde in een gantsch huishouden brengt? Wie kan zich die voorttelen, zonder deze afvvisfeling van vreugde cn beklemdheid in zich zelven te voelen ? Zelfs verdichte voorftellingen kunnen ons Sympathetisch gevoel verwekken. De lotgevallen , handelingen , en gewaarwordingen van vreemde perfoonen, en niet onze eigene, zijn het, waardoor dc Dichter de hoogfte gemoedsbewegingen voortbrengt; zelfs alfchoon men weet, dat de toneelen verdicht zijn. 4.) Het gemaklijkst en ftcrkst fympathifcren wij, met het geen aan onze eigene natuur het meest gelijkvormig is, met menfchén, die ten opzichte van ouderdom, ftand, lotgeval, en gem)edskaraktcr ons nabij komen. Maar, over het geheel ltrekt zich echter de Sympathie veel verder uit, en maakt ons niet alleen jegens vreugde en lijden van alle menfchén , maar ook jegens den foortgelijken toeftand van redeloze fchepzelen aandoenlijk. Ja, het is niet zonder grond, wanneer hane (*) dit zelfs tot de levenloze fchepzelen uitftrekt, in die aanmerking , dat wij met de klimmenden klimmen, met de daalenden daalen. %. III. In hoe verre de Sympathie onwillekeurig is, en hoe zij van onzen willekeur afhangt? Dat dit Sympathetisch gevoel niet geheel van onzen Willekeur afhangt, dat het niet enkel daar van oorfpronglijk is, dat wij, met opzet of uit gewoonte, die dat opzet voortgebracht heeft , ons willekeurig in de plaats van eenen anderen ftellen, en ons door voorftellingcn hetzelfde gevoel zoeken te verwekken, waar in die andere zich bevindt ; dit ftelt de ervaaring volftrekt buiten allen twijfel. Het gevoel, dat ons, bij de fmart van eenen anderen aantast, is dikwijls zoo onwillekeurig als de pijn, die een vallende fteen of een flag ons zelven veroorzaakt. Tijrannen, die ver afzijn, van zich zelven tot medelijden op te wekken, moeten fomtijds traanen ftorten over het lijden van anderen. Eén van dezen was zich zoo zeer bewust, dat dit niet met zijnen goeden wil gefchiedde, dat hij de toneclfpeelers, die hem daar toe gebracht had- (*) Grondregel^ der Oordeelkunde I Deel, hladz. 31.  OVER SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 343 hadden, daar voor ftraftc (*> Dikwijls huilen kinderen mede, als zij anderen zien huilen; zonder dat zij eene reden weten, die hen voor zich zelven bezorgd zou kunaen maken. Nog ligter deelt zich de vreugde aan hun mede; en zelfs volwastenen worden van het medegevoel derzclve dikwijls onverwachts verrascht. Dikwijls wordt een deftig man door het lagchen der menigte meue gelleept, fchoon zijn verltand hem zegt, dat het niet lagcbenswaardig is. Het is hem even mm mogelijk, zien, tegen het medclaschen te bewaaren, als voor het mcdeweeuen bij de uitwerkingen der Dichtkunst op het loneel , hoe zeer hij ook zich zelven geweld tracht aan te doen. , . Ondertusfchen hebben wij alszins eenig geweld over deze foort van gewaarwordingen , en kunnen ze willekeurig verzwakken of ook verlterkcn. Niet alleen, terwijl wij, in het eerfte geval , onze oplettendheid afwenden , en ons door andere voorftellingen verftroojen — het welK echter bij een aandoenlijk en reeds diep geroerd gemoed niet altijd helpt; of in "het ander geval, onze opkttendheid eenig en alleen op dat geen richten, het welk onze medevreugde of medelijden verwekken kan. Maar nog. meer daardooi', dat wij daar de waarheid der voorltcllingen, die ons gemoed bewcegden , voor ons twij cljichtig maken , en gronden tot tegengeftelde voorftellingen in de zaak zelve, opzoeken; maar hier de yoorltellingen opzetlijk vermeerderen , welken het medegevoel in ons opwekken. , Dus laat zich het medelijden verzwakken door de voorftelling, dat de Lijder zelve lang zoo veel met gevoele, als wij ons eerst wilden verbeelden; oi dat ent lijden goed voor hem is; of dat het ten algemeencn beste nodig is; dat hij veel meer onzen afkeer en haat verdient, dan ons medelijdend welwillen ; of dat de gantfche fchildering enkel een verdichtzel is. Intcgendeel vermeerderen wij onze deelneming , wanneer wij den toeftand van dien anderen ontleeden, en het kwaad, dat hem getroffen heeft, in alle zijne betrekkingen en verre gevolgen ter harte nemen; wanneer wij ons daar bij de bijzondere aandoenlijkheid van dien anderen, wanneer wij ons de tegenftelling van het beter lot, dat hij gehad heeft, of verdiende, daar bij voordellen. . (*) Zie plutarcii. Opp. II- P- 334' Y 4  S44 MENSCHKUNDIGE VERHANDFLINO En alszins kan ook de aandoening vermeerderd wor- È den, door de gedachten, dat ons iet dergelijks bejegenen zou kunnen; terwijl de oplettendheid op iet toeneemt, wanneer wij het in nader betrekking op ons zelven denken. En dit kan ook reeds voor eenen grond gehouden worden, waaröm wij ligter medegevoelen, \t wanneer die ander ons in zijne hoedanigheden en be- -ti trekkingen gelijkvormig is — Maar ook kan door dit te :ie iug zien op zich zelven, alfchoon de aandoening daar- \-k door toeneemt, het eigene der Sympathie, de deelneming ! zelve verzwakt worden, en eene zelfszoekende gemoedsbeweging ontftaan. [, Ook kunnen onwillekeurig ontftaande aandoeningen v voor de Sympathie hinderlijk zijn. Wanneer iemand b zich in vreugde onbetaamlijk gedraagt, dan verhindert di hij daardoor de medevreugde in een welgefchikt gemoed, i En bij elke hartstocht doet de overtreding der grenzen i van het welvoeglijke , of over 't algemeen der mate, daar de andere aan gewoon is, en in welke hij in ftaat as om te gevoelen, dezelfde werking. Van daar heeft ( men bij uitdrukkingen of voorftellingen, die de Sympa- \ thie moeten opwekken, ook om die reden zich voor al te t groote overdrijving te wachten. Wat ook enkel toevallige verbindingen der Denkbeeld fl den hier bij veranderen kunnen, zal gemaklijk blijken uit \ het befchouwen van de adfociatie der Ide'ën, waar over 7 wij misfchien in het volgende Nommer eenige aanmer- ( kingen plaatzen zullen. ( Veclligt kan men hier uit reeds verklaaren , waaröm 1[ onder alle hartstochten de toorn zich bet minst, of eigen- 1 lijk geheel niet, door bloote Sympathie mededeelt. De toornige heeft een voorkomen , als iemand , die beledigen wil. Zijn gezicht verwekt in den aanfehouwer 1 de drift, om zich tegen hem te beveiligen. Hier komt bij; dat de rede het zelfs niet veroorlooft, toornig te Worden, zonder te weten , waarom en tegen wien. Zoodra men integendeel bij het gezicht van iemand , die vertoornd is, dien men kent en bemint, zich eenigermate oorzaken verbeelde, die zijnen toorn rechtvaardigen, beledigingen, die hem wedervaaren zijn; dan zullen zich ook bewegingen tot dezelfde hartstocht in het hart verheffen. Doch, wat andere gevallen belangt, men verwisfele niet den toorn over den toornigen, en zijn gedrag, met eene deelneming aan zijne hartstocht. S- IV,  OVÊR SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 345 S- IV. Fan de natuurlijke gronden der Sympathie. Bij eene zoo merkwaardige eigenfchap, als de Sympathie is , moet men het zeker der moeite waardig vinden, den grond derzelve, zoo veel mogelijk is, naar te fpooren; om te zien, hoe noodzaaklijk zij, uit hoofde van denzelven, in de menschlijke natuur is, en hoe zij door denzelven verlterkt of verzwakt kan worden. Dat nu de grond der Sympathie gedeeltelijk in de Inbeelding (Imaginatie) en de wederopwekking van voorftellingen, die men voormaals gehad heeft, naar de bekende wetten van de adfociatie der Ideën, gelegen is, dit is geheel niet moeilijk te ontdekken. Wantgelijk in 't gemeen van voorttellingen en gewaarwordingen, die voormaals nevens of na eikanderen in ons voorhanden geweest zijn, de ééne, als zij door eene uit- of inwendige aanleiding weder opgewekt worden, de andere voorftellingen en bewegingen, die 'er voormaals mede verknocht waren, weder voortbrengen, zoo worden ook door het gezicht, of de befchrijving van zekeren toeftand, in welken iemand zich bevindt, de voorftelling van de overige in- en uitwendige omftandigheden, die met dezen toeftand verknocht waren, en denzelfden of eenen dergelijken toeftand in ons zelven reeds éénmaal verzelden, weder voortgebracht. En deze weder opgewekte voorftellingen doen ons aan, overëenkomftig haare natuur,- brengen aangenaam of onaangenaam gevoel voort, naarmate zij van de één of andere foort zijn; en doen zulks zoo veel te meer, hoe levendiger zij weder opgewekt worden. Maar terwijl zij in betrekking tot eenen tegenwoordigen indruk, die van den toeftand van eenen anderen voortkomt, weder opgewekt worden, en aan dezen hoofd-indruk fluiten, zoo veroorzaken zij niet zoo zeer herinnering aan een eigen voormalig gevoel, als veelmeer medegevoel of nagevoel van hetgeen een ander, ten minften volgends ons denkbeeld, gevoelt. En uit dezen grond der Sympathie kan men reeds het één en ander, dat daarbij voorvalt, verklaaren. Daardoor wordt begrijpelijk, waaröm de Sympathie in 't gemeen zoo veel ligter bij iemand ontftaat, hoe levendiger deszelfs verbeelding, en hoe aandoenlijker zijne Y 5 in-  346 MENSCHKUNDIGE VERHANDELING inwendige gewaarwordingswerktuigen zijn; en waaröm} zij in enkele gevallen zoo veel fterker wordt, hoe meer, iemand uit eigen ervaring met dien toeftand en gewaar- i wordingen bekend is, in welken die andere zich be»| vindt. "Wie nooit gebrek ondervonden heeft, kan niet | ligt het Jijden der gedrukte armoede recht ter harte nemen; i noch de vreugde recht mede gevoelen, die een deugdzame arme,bij de verbetering van zijne omftandigheden, ondervindt. Ten minften niet zo goed, als onder overige gelijke omllandigheden die geen, die na eene even zoo harde beproeving even zoo verligt is geworden. Uit gelijken grond komt het, dat perfonen van verfchillenden ouderdom, kunne, en ftand, niet volkomen zoo goed met eikanderen Sijmpathizeeren, als die genen, die eikanderen min 011gelijkvormig en ongelijk zijn. Het geen eene vrouw bij eene verfmaade liefde gevoelt, kan geen man met baar medegevoelen; zoo als de vrouw niet met den man bij beledigde eerc. Maar dat deze werkingen der Imaginatie, deze wederopwekking van voorleden voorftellingen en gewaarwordingen, en het daaruit ontftaande gevoel, de eenige grond der Sympathie, der onwillekeurige verplaatzing in den inwendigen toeftand van anderen, is; dit kan men niet bewecren. Ontftaan niet ook vreemde nog nooit te vooren ondervonden aandoeningen door de Sympathie? Flaauwten bij het gezicht van eene onthoofding, ftuiptrekkingen bij het gezicht van lieden, die door geraaktheid of geestdrijverij overvallen worden; drift tot geeuwen door het gezicht van eenen geeuwenden; en meer bewegingen van ligchaam en geest, enkel door de daarftelling der uitwendige werking van dezen inwendigen toeftand? Het is openbaar, dat tusfehen de menigvuldige deelen van onze, tot opwekking van gevoel en willekeurige bewegingen dienende, Organifatie van ons Zenuwgeftel eene zoo menigvuldige verbinding, alhoewel uit voor ons1 Onverklaarbare gronden, heerscht, dat indrukken in het ééne deel daaraan beantwoordende veranderingen in het andere; de veranderingen der uitwendige werktuigen: van gewaarwording voorftellingen en uitdrukkingen in j de inwendige, cn dit inwendig gevoel cn voorftellingen: daar aan beantwoordende bewegingen en uitdrukkingen,, in de uiterlijke deelen regelmatig naar zich trekken. Wanneer de uitwendige afdruk of uitdruk van iemandsi toeftand zich aan cic uitwendige gewaarwordingswerktui-l gen  OVER SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 34? een van eenen anderen mededeelt, brengt hij dus zeker m> Iwendi"- gevoel voort, dat geliik is aan hetgeen die aniere lieert , alfchoon ook de medevoelende dit voor zichzelven nog niet ondervonden heeft, Met dit voorjrtel van de opwekking der Sympathie Hemmen de waarnemingen der Geneesheeren over de verbreiding_ der ziekten, of de openbaring vau eenen tegennatuurhjken toeftand in verfcheiden niet onmidlijk famenhangende ;deelen van het ligchaam overeen; om welker wille zij, ui plaats van eene verdere verklaring, die tot heden hun no°- niet mogelijk is, eene Sympathie dezer deelen, of der zenuwen, die zich in dezelve bevinden, aangenomen hebben. ' Ja cene nog algcmeener, zelfs onder levenloze ligchamen plaats vindende , foort van Sympathie fchijnt deze natuurwet der uitbreiding van de verandering eener zaak over andere foortgelijke zaken in eene nog grooter algemeenheid te bevestigen. De klinkende toon van eene Item , of clavecimbeïfnaar, of een ander muzijkaal Inftrument, brengt in andere gelijkfoortige geluidgevende dingen eenen dergelijken toon voort. Daar is eene verfcheidenheid onder deze menigvuldige verfchijnzelen ; maar 'er vertoont zich ook eene gelijkvormigheid bij , om wier wille zij met elkander verdienen vergeleken te worden. Zou welligt, wanneer het fchijnt, dat enkel door bet gezicht of het gehoor de gewaarwordingen en gemoedsbewegingen van anderen zich aan ons mededeelen, nog door andere wegen, door uitwaasfemingen, die in ons overgaan, de befmetting, en de opwekking van foortgelijke bewegingen, gefchieden? Dit is een vermoeden en gisting, die bij veel diepzinnige naarfpoorers bij zekere gebeurenisfen is opgerezen; en die fchoon niet volkomen bewijsbaar, nogthans ook niets min dan volftrekt verwerpelijk kan fchijnen. Maar wanneer, volgends den eerst aangewezen grond , de Sympathie uit de Imaginatie ontftaat, dan is het begrijpelijk, hoe ligt het gebeuren kan, dat iemand de gewaarwordingen van eenen anderen verre mist, wanneer hij met hem gelooft gewaar te worden; cn zich in zijne ziel verblijdt, of bedroeft, of fchaamt, terwijl deze niets dergelijks, of minder dan de eerfte, gewaar wordt* De voorftellingcn van eene cn dezelfde zaak kunnen heel zeer verfchillende zijn. S- v.  34S MENSCHKUNDIGE VERHANDELING £ v. Fan de algemeenheid en verfcheiden graden der Sympathie. Gelijkerwijs de aanleg tot Sympathie, welke in de boven ontvouwde gronden derzei ve' zijn opgemerkt gewor- fr"^f" g£en mf SCh|ehed ontken lLuen özoo is er ook geene ondervinding voorhanden, uit welke men een voltrekt gebrek van vatbaarheid, om, door de uitlatingen van eens anders gevoel, tot geljk gevoel "evoerd te worden, met zekerheid zou kunnen5befluiten ?ueZ,e/a,ld0r,g i0 Zekere ^™ iekerlbk ver! zwakt en geheel verflikt worden, door zelfzoekende ^ waarwordingen en driften , of door die oorzaken welke de aandoenlijkheid m 't gemeen verzwakken; geS wijs dezelve door willekeurige oefening en gezlSS] pelijke eenftemmige voorftellen verhoogd wordt Ook ; zijn naar den natuurlijken aanleg niet alle menfchén el- ' kander daar in gelijk; noch wat de volftX fterkte" noch wat de foorten der Sympathie betreft, tot welken i ^Z!ÏÏH0Pge,e? r100"6"- S°™«"gen lat'en zicMigter Ai ^^^"^..beweegen, anderen tot medelijden Alhoewel de fch,,n hierbij ook bedriegen, cn iemand min medelijdend fchijnen kan, daar hij het maa al te «er is en zichzelven daarom geweld aandoet, om dt ze aandoening te onderdrukken of ze te ontgaan De ruwe onbefchaafde, of zoogenaamde wilde volken worden fomtijds als geheel zonder Sympathie befchreven (*> En in de daad vindt deze natuurdrift weinig ; aan- ■ L(?i^udn "eernenprof tiedemans Onderzoek over den i v ensck, II Deel Bladz. 360. Daar mede Hemt ook de befchrifving;overeen welke robkrtson van eenigen der vvildfte volken m Amenka geeft: „ Wanneer iemand onder hen eene ziek» overvalt , dan verlaten hem alle zijne „abuuren, en vlieden vlot hem, uit vreeze van .bennet te worden. Doch, als zij d"t niet doen, zoo toonen zij echter de koelde onaandoenlijk®I geen ' blik van medelijden, geen zacht woord, geene dien vaardigheid ora Z,jn Inden te verligten. Zijne naaste bloedverwantén wei! geren meermalen, een klein ongemak te ondergaan of Zne De sta^itaards Whh^V 5" n°d,'S het voor im'zijn mag! 2f Jenen üt ll het daar™ «<% gevonden, door delllge wetten, den echtgenoten, ouderen en kindereu, den bijdand in  OVER SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 349 aankweking bij menfchén , onder welken de gezellige driften zoo min verllerkt zijn; die gewoon zijn, in eene Volkomene oniifhanglijkheid, alleen voor zich zelven te Jeven, en niet veel acht op anderen te geven; die het zich zelfs tot eene eer, of hunne werkloosheid tot een geluk, rekenen, dat zij dus onafhanglijk op zichzelven zijn. Ondertusfchen zou men toch de ondervinding zeer onvolledig raadpleegen, indien men de werkingen der Sympathie niet ook onder deze menfchén zeer dikwijls erkennen zou. (*) S- vi. Of de Sympathie tot de zelfliefde te rekenen is. Van Antipathie. De onderfcheiding der Sympathie en de daaruit outfpringende drift van de gewaarwordingen en drift tot zelfsliefde, fchijnt aan fommigen ongegrond en overtollig te zijn. Wij kunnen toch niets anders ondervinden dan veranderingen van onzen eigen toeftand. AI ons gevoel is dan ook zelfsgevoel; en alle daardoor verwekte en op veranderingen derzelve doelende pogingen van den wil, zijn pogingen, om veranderingen in ons zelven voort te brengen, en onzen eigenen toeftand te verbeteren. Dan, alhoewel alle onze gewaarwordingen en gevoel allernaast uit veranderingen van ons zelven ontftaan, echter kan niet gezegd worden; dat wij zelven altijd het voorwerp van onze kennis, van onzen wil, en van in zulke omftandigheden tot een' pligt te maken. — Even zoo liefdeloos betoonen zij zich jegens beesten, hoe nuttig die ook voor hun zijn". Men ziet, dat deze voortreflijke fchrijver hier bezig is, om hunne kwaade zijde te fchilderen. Hij merkt zeive i>p eene andere plaats aan, dat bij deze volken de ouders zeer teder voor hunne kinderen zorgen, zoo lang die hunne hulp nodig hebben. (*) Hoe dikwijls hebben niet zulke wilde volken den hun on. bekende Europeanen bij Schipbreuk, of anders in grooten nood, hulp bewezen , met infpanning van alle hunne krachten en het tarten van eigen gevaar; ook daar men hen niet verdacht kan houden, van zulks uit winzucht of uit bijgelovige vreeze gedaan te hebben? Zie van de Eskimaux een voorbeeld in el lis voyage to Hudfons-Bay 1748. bl. 230. Z. ook robertson Hist, of America l.p.ioo. 432. f orstzr,Voyage l.p.5i2.f.  x 3^0 MENSCHKUNDIGE VERHANDELINO, ENZ. van onze werkzame driften zijn. Wanneer ik een kind in het vuur of water zie vallen, denk ik niet aan mij zelven, weet niets van mi{ zelven, wil mij zelven nieÉ helpen, maar dit kind, ik ben buiten mij zelven meff mijn weten, willen, en werken, Dit is gemeene taal .tcgrond op een recht gevoel. Het tegendeel is eenë fijne haairkloverij, die in den grond verkeerd is. De ten deele onwillekeurige deelneming aan den toe* ftand van anderen, de in 't gevoel indringende voorftelling 1 van eens anders gewaarwordingen en gemoedsbewe°in*t gen, is eene begrijpelijke oorzaak des misnoegens, &der 1 onbehaaglijkheid, in welke men zich verplaatst voelt J onder perfoncn, wier wijze van gewaarworden en han-j delen van de onze zeer afwijkt. Want daardoor ont-i liaan onderling ftnjdende bewegingen in ons. De zachte J bedachtzame veroorzaakt den driftïgen ongeduld en ver-ï veeling; en fchaamte en vreze beklemmen genen het] hart .wanneer hij dezen werken, en anderen door hem 1 ziet hjden. Het gezelfchap van den moedigen en roeken lozen is eene marteling voor den vreesachtigen , en voor geneil is deze een gruwel. Oderunt hilarem tristes tristemque jocofï. Men kan deze foort van Sympathie, uit hoofde der tegenftrevende eigene natuur van den medegevoelenden heel wel Antipathie noemen. Dat een ligchaamlijk gzvoel, door middel der uitwaasfemingen , hier mede onder ontftaat, kan men hier bij, even zoo min, als bif de aangename Sympathie, geheel wegredenen. Maar dat bij de Antipathie ook andere foorten van voorftellingen zich heel ligt verëenigcn kunnen, is zeer zeker. Wie anders gevoelt en handelt dan wij, maakt de deugd-J zaamheid van ons gedrag twijfelachtig; en moet zeker I even zoo wel aan ons, als wij aan hem, mishaagen 1 hebben. ü AAN-  AANSPRAAK, IN HET LIEFDE - SCHOOL , ENZ. 351 AANSPRAAK., EIJ GELEGENHEID VAN HET TAARLIJKSCH ONDERZOEK DER LEERLINGEN IN HET LIEFDE-SCHOOL TE GRONINGEN. (Z/Wadefl. Bibl. VL Deel, Mcngelw. bladz. 107-113.) I ?! "O eden en ervarenheid, veel geachte ftad- en landgeK noten! overtuigen den vriend der waarheid ten alierklaarften, van het hecht, en onaffcheideiiltjk verband tusfehen oorzaken en gewrochten; zo wel in de zedelijke, als in de natuurlijke wereld. Dezelfde ervarenheid, opmerkzaam raadgepleegd , leert onsteffens, dat zeer «envouwiHe oorzaken, dat zwakke beginzelen, onder een hoger beftuur van God den alregeerer, wel eens bij uitnemendheid vrustbaar zijn in de gewigtiglte uitkomften; en zomtijds van" een merkelijken invloed bevonden worden op het menfchelijk geluk, en op t welzijn der ganfche maatfchappij. Waarom wij kortzichtige tchepze en zorgvuldig ons dienen te wachten, van immer den dag der kleine dingen te verachteu. §. ii Deze zaken nu ernftig intedenken, zal, gelijk in andere °-evallen van de uiterfte aangelegenheid, zoo ook zeer te (lade komen in de zedelijke verbetering, en veredeling ener Natie, welke te bevorderen, de hoge bedoeling de voorname zorg behoorde te zap1 van rechtfchapene Volksbeftierders, en waar aan elk hd der Maatfchappij mede in zijn kring , en naar gelang van zijne vermogens en omftandigheden, de behulpzame hand moet leenen. §. ni. Volksverbetering toch, en geluk te verwachten, zonder dat hier toe gefchikte middelen worden bij der aand genomen, is redeloos, is vermetel.  359 AANSPRAAK, IN HET LIEFDE • SCHOOL $: iv. Onder de gcfckiktfte middelen is zeker als eene voorname hoofdzaak , het aanwenden van bekwame poogingen , om het opkomend geflacht, de aanftaande leden, en de hoop van den Burgerftaat bij tijds te vormen tot die beginzelen , hoedanigheden , gevoelens , en deugden , Xvelke de milde bronnen wezen moeten, van hunne volgende nutbaarheid in de wereld. i v. Immers het jeugdelijk onderwijs, wel ingericht, en Verflandig beftuurd, formeert den nijvren ambachtsman, den deugdzamen landzaat, den wijzen burger, den redelijken eerbiediger van zijn overheid , den trouwmenenden lievhebber van zijn vaderland , den nutten huisvader , de zorgzame moeder, het gehoorzaam kind, den eerlijken dienstbode, en verfpreidt, om alles kortelijk zamentetrekken, huisfelijke en algemeene gelukzaligheid onder allerlei Handen en rangen van menfchén. S- vi. Word daarentegen de jeugd veronachtzaamd, laat men dezelve opgroeijen, gelijk de veulens van den woudezel, doet men dezelve vreemdelingen blijven van Godsdienst, van wetenfehap , van deugd, 'er zal wel haast eene verbastering uit worden geboren, welke alles bederft, en die een droom van ondeugden doet losbreken, naauwlijks meer, door het gezag der burgerlijke wetten, te keeren, of te beteugelen. S- VIL Hoe zeer moet derhalven, geachte Medeburgeren' een weldenkend en gevoelig hart zich hier over met de aandoeningen eener redelijke blijdfehap getroffen vinden, dat de zucht om medetewerken tot zulke heilzame bedoelingen in deze Stad niet ten cenemaal is uitgedoofd, dat zoo veele edelaartige zielen, welke 'shemels vrije goedheid boven anderen zegende , blijmoedig zamenfpannen, om de hand te leenen aan eene onderneming van merkelijken invloed op den nationalen welvaard, en dat  te groningen» jjj dat een aantal kinderen, waar onder de zoodanigen wier geboortelot, en uitwendige omltandigheden, hen wel ligt een merkelijk gevaar zou doen lopen, om optegroeijen in volflagene onkunde, doorgaands de moeder van woeste zedeloosheid , in onze liefdefchool een Kweekfchoole kunnen vinden van kunde en braafheid. S. vin. Zeer gaarn zou ik nu, bij deze gelegendheid, mijn harte in warme dankzeggingen ontiluiten omtrent alle de begunftigers dezer heilzame onderneming, maar in dien taak, zal mij een der kweekelingen terftond vervangen, om de mond, en de tolk te wezen van het dankbaar gemoed dezer jeugdige fcbare. §• LX. Laat ons flegts, mijne hooggefchatte Medeftedelingeni (en dit alleen neem ik de vrijheid te erïnneren) laat ons volharden , in op dezen voet wel te doen 5 of ook anderen, door dat voorbeeld mogten gewekt, en aangevuurd worden, ter bevordering van deze heilzaame inrichting. X. Alles pleit voor uwe ftandvastigheid in dezen. S> XI. De algemeene menfchenliefde ! elks verpligting , om naar vermogen, kunde gepaard met gevoelens van Godsdiens^ en deugd bij anderen te vermeerderen, de zucht voor 't dierbaar vaderland, wiens heil gelegen is in de deugdzaamheid der ingezetenen, het belang dat we allen hebben in den bloeij der burgerlijke maatfchappij, moeten, als tot zoo veele fpoorflagen ltrekken om te vob" harden in dezen arbeid der liefde. §. XII. En zo dit alles niet genoeg ware ter aanmoediging, dunkt mij zal de dille bewustheid, ik heb iets in mimen kring toegebragt, om dezen of genen mijner Natuurge- vi. deel.mengelst.no. 8. Z r?e-  5^4 AANSPRAAK, IN HET LIEFDE - SCHOOL. noten te vormen tot waardige leden voor 't menschdom; urn zedelijkheid en deugd bij hen voortteplanten; om hen tot kennis van hunne waarde opteleideu, en om bedagtzaamheid, ernst, en lust in hun te ontvonken, omtrent hunne verhevener, hunne eeuwige belangens, de ftille bewustheid, zeg ik, van iets in dezen tc hebben toegebragt, zal genoegzaam zijn, om ons in dit werk ftandvastig, en overvloedig te maken; daar zal een genoegen in 't hart ftroomen, 't welk zich beter laat voelen, dan bewoorden; ja, ö ftreelend voorüitzicht! mogelijk zullen onder dit aantal kinderen , of onder die, welke hen in 't gebruik van deze liefderijke llicbting zullen opvolgen, de zoodanigen worden gevonden, welke nog in de jongde levensoogenblikken, en bij het gezicht der eeuwigheid, u in hun harte met vreugdetraanen op de wangen zegenen , dat uwe liefde en zorg hun gelegendheid gaf, om in de dagen der jeugd te gedenken aan bunnen Schepper, en hunne be'ftemming voor dc eeuwigheid te leren behartigen, en in bun gemoed een zaad van Godvrucht en deugd te doen kiemen , welk de rijklte vruchten van zaligheden zal voortbrengen in de toekomende wereld. $. XIII. TT kan, u wil ik niet vergeten, beminde kinderen, kwekelingen van onze liefdefchool ! welken thans- een openlijk getuigenis, en verëerende goedkeuring hebt ontvangen van uwe naarftigheid en vorderingen. i XIV. Kon ik u maar eenvoudig, en naar uwe vatbaarheid zeggen, wat ons hart in dit oogenblik gevoelt , en 'Wat wij billijk van u verlangen! $. XV. Uit naam van uwe weldoeners begeer ik dankbaarheid , niet die alleen , welke gij ons (traks mondeling zult laten betuigen, hoewel ook deze ons aangenaam wezen zal, maar vooral begeeren wij eene' dankbaarheid, die betoond zal worden, in 't goede veel te herdenken, dat aan u gefchied, in God den Opperzegenaar daarvoor oot-  IE GRONINGEN» gg§ ootmoedig te verëeren, in vlijtig leeren voor uwen lust en vermaak te fchatten, in uwe ouders en den meester eerbied en gehoerzaamheid te bewijzen , in u vlijtig en opmerkzaam te gedragen bij 't onderwijs, dat gij ontvangt; in die lage, en verachtelijke ondeugden te fchmven, waarvoor een tuchtelooze en ledige jeugd zo zeer bloot ligt, maar die geen kinderen pasfen, voor wier, onderwijs gezorgd word, en wien de vreze Gods van tijd tot tijd word voorgehouden. s» xvi. : Ja wilt gij, benevens 't betoonen van dankbaarheid, onze blijdfehap vermeerderen , gewent u dan , lieve kinderen, vroegtijdig aan een eerbiedig ontzag voor God, denkende, God is mijn maker, mijn dagelijkfche bezorger, de alwetende getuige van 't geen ik denk, fpreck, en doe; ftelt, gelijk het Cristcn kinderen betaamt, veel belang in de kennisfe, en de liefde van den heerlijken jesus, dien gezegenden kindervriend, die ook voor kinderen zijn bloed vergoot, die de grondflag is van onzen Godsdienst , en van uw beftendig geluk, houd de eeuwigheid, en de onzekerheid van dit leven onder uw oog, leeft vervuld met die gedachten , hoe jong en fterk ik ben, ik kan ras door den dood worden afgefneden, en voor God verfchijnen; verzuimt niet u zelven als zwakke, zondige, en aan menige verleiding bloot gefielde fchepzelen, in kinderlijke eenvoudigheid biddend optedragen aan de alzegenende goedheid^ aan het hoger onderwijs, en de hoede van hem, wien tot uwen God en Vader in Christus te hebben, u eindeloos meer waard is, dan zelfs de ruimfte voorrechten Van dit leven. S» xvii. Gedraagt gij u zoo, jeugdige fchepzelen, dan, dan zult gij deelen in de liefde en den lof van uwe medemenfehen, dan zult gij, wat oneindig grooter is, zelfs in geringe uitwendige omftandigheden, bemind en geacht wezen bij den Allerhoogften. S» xviii. Bevinden ouders zich hier tegenwoordig, wier kinZ a de-  350* VRAAGEN EN AANMERKINGEN deren het onderwijs en de beloningen der' liefdefchool' genoten, wij leggen bij deze gelegendheid dat kroost op 1 uw hart, en willen ü ernltig hebben opgewekt, om tog wel toetezien, dat gij door achteloosheid, en een onge-J;( fchikt voorbeeld, niet uit de tedere gemoederen verban-I net, wat hun elders word ingefcherpt, en geen uitfpan-V ringen aan hun toelaat, die tot verderf [trekken vanrm hart en zeden. Daarin, en daarin alleen zult gij uwe f dankbaarheid aan de ftichters en begunltigers der liefde-'s| fchool bewijzen , wanneer gij door uw ouderlijk op-1 zicht, door uwe vermaningen u bevlijtigt , om wat | goeds, en deugdzaams te maken van uwe kinderen. §. XIX. Voor het overige gedenke God zelve in ontfermende liefde ten goede aan dit Kweekfchool, zijn werk worde', in het zelve gezien, en zijne heerlijkheid aan dit opko-i mend geflagte! amen. vraagen en aanmerkingen over het boek jobs, waaruit men zoude kunnen be paal en, of ii ij een arabier of hebreeuwsch propheet geweest is. (Uit het Engelsch.j In dat gedeelte van het Boek , het geen men het geschiedverhaal zoude kunnen noemen; namenlijk: het eerile, tweede en de elf laatlte verzen van het laatlt HoofdC.uk (die allen in proza gefchreven zijn) word d naam van jehova niet minder dan zesentwintig maa gevonden. Maar in het Dichtltuk zelve, het welk me het derde hoofddeel aanvangt en eindigt met het zesd vers van het tvveeè'nveertiglte hoofddeel, koomt deze naam alleen voor in Hoofdfl. XXVilt. vs. i. XL* vs. 1,3,4,6. XLII. vs. i. alwaar de Schrijver in eigen perfpon fpreckt en wederom in de famenfpraak in het Dichtltuk Hoofd]}. XII. vs. 9. alwaar in den Mond van job gelegd word - wie en weet niet uit allen dezen, dat  0vkr het boek job3. 357 dat de hand van jehova dit doet. Dit is de grond waarop wij de volgende vraagen bouwen kunnen. I. Waaröm word de naam jehova zo zorgvuldig vermijd in de zamenfpraak van het Dichtltuk? Mij dunkt dat dit de reden is, omdat de perfoonen in de iamenfpraak verbeeld worden Arabieren te zijn, en gevolglijk dezen naam van 't Hoogde wezen niet kenden , welke bijzonder aan het Hebreeuwsch volk bekend was. Indien dan de Auóteur van het Dichtltuk een Arabier was, was het geen wonder, dat hij in het opttellen van zijn Dichtltuk dezen naam van God niet gebruikte. Indien de maaker een Jood was, zo heeft hij veel oordeel laaten blijken in deze buiten gewone naauwkeurigheid en eigenaardigheid in de charadters van zijne fprekers. II. Hoe komt bet bij, dat deze naam eens in de famenfpraak, en wel in den mond van job gevonden word? Dit moet of veroorzaakt zijn. door een misflag van den uitfchrijver, of door een vergisling van den Maaker. Indien het eerlte het geval was (het welk misfchien door de Heer kennicotts, Var'nz Lectiones kan opgehelderd worden,) zo kan ook dan nog de maaker van 't Dichtftuk een Arabier zijn geweest, en onderfcheiden vau den Schrijver van het gefchiedverbaal. Maar indien de naam jehova door onoplettendheid van den maaker van 't Dichtftuk,in de famenfpraak ingcflopen is; dan volgt naar mijn denkbeeld, dat, de dichter, cn de gefchiedfehrijver een en dezelve perfoon en wel een Jood geweest is. Want hoe zullen wij reden geven van zo een abuis , anders dan door te vooronderftellen, dat het gebruik van de naam jehova hem zo gewoon geweest is, dat niet tegenftaande al zijn voorzorgen die hem ditmaal ontllipte , eu oneigenlijk hem uit de pen gevallen is. HL Indien de Schrijver van het geheele Boek geen Hebreër en een bekend Propheet geweest is, wat reden zullen wij dan geven, dat dat Boek in den Hebreeuwfchen Canon ingelijfd is geworden? Het Hebreeuwfche volk was uitnemend jaloers wegens zijne Godsdienftige voorrechten. — De woorden Gods waren hun toebetrouwd. — Zouden zij onder hunne Heilige Boeken een Dichtltuk ingevlogten hebben, 't welk door een vreemden wegens een anderen vreemden opgedekt was ? IV. Maar hoe kwam het, dat deze voorzigtige en oordeelkundige Schrijver, driemaal den naam jehova in den Z 3 Ara-  35^ VRAAGEN EN AANMERKINGEN Arabier in j o b s mond legt, in het gefchiedverhaal va» zijn werk Cap. I: 21? Misfchien oordeelde hij, dat de wetten een Gefchiedfchrijver in deze bijzonderheid zo lterk niet drongen , als wel de wetten van de Drama. V, Maar geeft de geheele ftijl van het Dichtfluk zij» nen Hebreemvfchen oorfpronk niet te kennen? Dit Dichtftuk is gelijk alle de Heilige Hebreeuwfche Dichtflukken afgebroken in korte zinfneden , in 't gc• meen beltaande, in twee korte fententien, waar van de laatfte overeenkomt met de eerfte, het zij van dezelfde betekenis, of eene tegenoverftelling (Antithefts) van het zelve , of overeenkomende in getal en fchikking der woorden. Tot dat derhalven de geleerden eenig oud Arabisch Dichtfluk , van het zelfde foort of ftijl in 't licht zullen brengen, kunnen wij dan niet met grond vooronderftellen, dat een Hebreeuwsch Dichter, de maaker van het Dichtfluk in 't boek van job geweest is? VI. Bewijst de Taal van het Dichtfluk, dat de Maaker een Arabier geweest is? Ik beken, 'er zijn veele woorden, zegswijzen, taaleigenfchappen in het werk, welke op geene andere plaats in den Hebreeuwfchen Bijbel voorkomen: ook kunnen die aiiet verklaard worden, zonder behulp van de Chaldeeuwfche , Sijrifche en Arabifche tongval. Vooral heeft het Arabisch zulke en dergelijke van de oude tongval wel meest bewaard. Dan ik denk, dat Argument, alleen, de groote bekwaamheid en fchrandcrheid van den Schrijver toont, Misfchien kende hij de oude taal grondig, -en zijn perfoonen in de famenfpraak veronderfteld wordende geleefd te hebben in overoude tijden, zo heeft hij zijn Dichtftuk een cervvaardigen ouden zwier gegeeven, met hen te doen fpreken, gelijk men in die overoude tijden gewoon was. Aanmerking van den Vertaler. Dat de Schrijver van j 0 c s Boek een Hebreëï geweest zij, dunkt mij wordt ook bevestigd uit Cap. XXXI: 26-28. Zo ik het licht aangezien hebbe, wanneer het fcheen, of de maane heerlijk voortgaande, ende mijn harte verlokt is geweest in 't verborgen, dat mijn mond mijn hand gekuscht heeft, dit waar ook een misdaad bij ben rechter! want ik zoude den God van boven ver-  OVER HET boek jobs. 35? verzaakt hebben. Op den dienst van het Heir des Hcimels was bij moses Wet Deut. IV. vs. 19. de ,doodftraf gedeld: daarentegen was deze eerdienst algemeen bij de Arabieren, was job nu een Arabier, wonende in Aiabiën, geweest, zo koude hij niet zeggen, dat die Eerdienst een misdaad was, brat baar voor den Rechter - dit was alleen een wet voor de Jooden — ,dus moet dc opfteller van dit Dichtftuk zeker onuer moses Wet geleefd hebben. het gedrag van petrus beschouwd ten bewijze van christus godlijke zending. Onze Heiland gaf aan pe trus dit bevel - Indien gij eens zult bekeerd zijn, of terug gebragt van die atdwaalingen, in welken ik weet, dat gij zu t vervallen, tot de paden der wijsheid en pligt. - Verfterk uwe broederen. En in de daad de val en wederöpftanding van dezen Discipel, met zijn daarop gevolgd gedrag in zijn Leeraarsambt en Apostelfchap , brengt zeer veel toe, om ons geloot en hoop te verfterken, Dit aandoenlijk verhaal (lelt de oprechtheid en goedheid van onzen Heere in een zoo aanminnig licht, dat het ons opvoert tot de voordeeligfte begrippen van de waarheid zijner vorderingen. De rol, welke petrus ftond uittevoeren, was voor zijn doordringend oog m c toekomende, niet verborgen, hierom voorzegt hij, noe zijn ijverige en moedige Vriend hem zoude verzaaken, met alle omftandigheden van dat gedrag. Dit was een kenmerk van een meer dan natuurlijk oordeel, en vaneen geest met Godlijke ingeving begaafd. — Maar m het bijzonder moeten wij aanmerken dat deze voorzegging een foort van waarfchuwing was , om de voorzigtigheid en nederigheid van petrus optewekken: Maar voorziende dat deze waarfchuwing den val van petrus met beletten zoude, zo komt hij met zijn eigen edelmoedigs, medelijdende en kragtigc voorbede tuslchen beide , om de kwaade gevolgen 'er van te fluiten. De voorzeggingvan zijn fchandelijken en zwaaren val is met gepaard met eenige gezegdens, die toorn of verwijt bevatten; Meen! maar met eene tederheid, met een voonutzienJ Z 4 ae-  36° HET CEDRAG medelijden verzekert hij aan petrus, dat hij voor hem gebeden had, dat zijn geloof niet zoude ophouden: dat het aandenken van zijns Meesters beklag en voorbede een verzagtende Balzem voor hem zijn zoude in het geduchte uur van zijn berouw, en hcm voor wanhoop, in 't oogenblik van zijn bittere finart, bewaren zoude, door te do. n ontftaan een opbeurend gevoel van zijn Meesters liefde, en hem op vergeving te doen hopen. Ten tijde van zijne eigene groote benaauwdheid, en ftaande voor het onrechtvaardigst Gerichtshof, zoo vergeet christus, door 't gewigt van eigen fmart, zijn zeer fchuldigen Discipel niet. Hij keerde zich om en zag petrus aan, met een oog van Majefteit en tederheid, het welk hem in berouwhebbende fmart deedt wegfmelten, en het geen., het aanbod van vergiffenis, en de gevoelige uitdrukking van misnoegen tegelijk overbragt. Eene andere omftandigheid de goedheid en zagtheid van christus aart in dit geval aanduidende, is, dat hij na zijne opftanding gebood, dat petrus in het bijzonder daarvan zoude verwittigd worden. Gaat heen , zegt zijne Discipelen en in 't bijzonder, jetrus: hij is hier niet, hij gaat u voor na Galilea. Plet fchijnt, dat christus begeerig was, om dezen Discipel in 't bijzonder te doen verzekeren , van zijne onveranderlijke genegenheid; en daarom hem de fpoedigile verzekering , dat zijn meester hem niet verzaaken of verönagtzaamen wilde, laten toekomen. — Het moest hem ongetwijfeld buitengemeen treffen, het moest het hart van dezen bedroefden Discipel opbeuren en verblijden , te hooren, dat eene boodfehap van goedheid en achting hem ook met naame gedaan wierd: met onderfcheiding van de overigen. In hoe een treffend en beminnelijk licht ftraalt hier jesus medelijden en goedheid niet door. Hier is niets van de heete en felle verontwaardiging van een Enthufiast: zijn gedrag belet zelfs eenige agterdogt van valsheid of bedrog, of dat een voornemen om het menschdom in zijne hoogfte belangen te bedriegen, in zijn boezem zoude zijn gekoesterd geworden. Kon een hart zo nederig zo goed zo medelijdend zo een flegt oogmerk bevatten; een oogmerk hetgeen op duizenden telcurftelling en ellenden vasthegten zoude. Wat het gedrag van petrus aangaat, om niet te blijven ftaan op zijn voornemen , het geen hij betuigde te hebben, om met hem te fterven: het welk, fchoon 011-  VAN PETRUS BESCHOUWD. 3^1 onvoorzigtig geüit, toen het gevaar en het lijden nog i verre van christus fcheen verwijderd te zijn , echter aangemerkt moet worden als een goed getuigenis voor zijn Meester: de daad zelve, van zijn Meester te verloochenen, was eene bekentenis van deszelfs onfehuld: ongetwijfeld bad die man, welke de opeengehoopte fchuld van leugen,, lastering en meineed op zig laadde, om zich zelven van dood en lijden te bevrijden, een veiliger weg voor zich ingellagen, met de misdaaden van christus en zijn geheel bedrog te openbaaren, indien bij van iet dergelijks getuigen geweest ware, en dat kon onmogelijk verborgen geweest zijn aan zoo een ftandvasten en bijzonderen metgezel door den geheelen loop van zijne prediking niet alleen, maar van zijn gehelmde handelingen en bijzonder leven. Ja een man van een zo haastig oploopend temperament, door noop zoo fchielijk opgebeurd en door vrees zoo fpoedig neergeflagen; zoude bij de nadering van lijden, en bij de grootheid van zijn teleurftelling, gemaklijk afgefcheiden hebban kunnen worden van eene verbintenis van valscliheid, indien hij 'er een deelgenoot van geweest was. Het voorüitzigt , het welk een' zo geweldigen fchok aan zijn geloof gaf, bij een Meester van een bekende onfehuld en zuiverheid, zoude veel daadebjker en gemaklijker de banden vau eene verbindtenis met een bedrieger gefcheurd hebben : zij zoude hem in eene ontdekking weggefleept hebben, en niet in een laage en gevaarlijke verloochening van zijnen Meester. - Wat zullen wij zeggen , wanneer hij deze verloochening herroept en betreurde met de bitterheid van berouwhebbende Imart ? Uit is een belijdenis, dat hij de onfehuld en beledigde goedheid misbruikt had: wat zullen wij zeggen, wanneer deze verloochening van zijnen Meester in eene ftandvastiger. verkleefdheid aan hem verandert, dat hij van dezen tijd at aan ftouter wierd, om in zijn' naam te prediken, veel vrijer zijne betrekking op hem beleed, en meer werkzaam om zijn eer en glorij te verkondigen? Binnen weinige weeken word deze bevreesde en bloohartige Discipel met joannes voor denjoodfehen Raad gebragt, omdat hij in den naam van jesus predikte en wonderen deed: en nu wel verre van te zeggen, hij kende den menjche wet, verdedigt hij jesus eer ftandyastig - ƒ met cene groote ltoutmoedigheid, befchuldigt hij de hooiden des volks met den moord van dezen Vorst des levens — Z 5 "00  3<52 VERHANDELING hoe plegtig vermaant hij hen over hunne fchuld en da gevaarlijke gevolgen van dezelve: Hand. IV. vs <ï-ia kunnen wij hier andere reden van geven dan op de^ zen grond; dat petrus in al zijne naauvvc verkeering met christus niets anders dan den eerlijken en goeden man gevonden had: dat hij ten vollen overtuW was van zijne opltanding uit de dooden: dat bij een overdenking van zijn levenslot en dit nieuw bewijs van zijn overwinning over den dood — hij overtuigd was, dat 'er geen andere naam was, waarin men kon zalig worden. ~ Hij die zijn meester verloochend had, was verheugd om weder te kecren tot iedere daad van trouw en achting voor hem: En hij die lafhartig genoeg was, om tot eene van de weker fexe te zeggen, dat hij hem met kende, was weinige weeken daarna ftout genoeg, om zijnen naam te belijden voor Vorften en Overheden, en ten laatften voor zijn zaak den dood te ondergaan. Een klaar en tredend getuigenis der waarheid van christus zaak en een overtuigend bewijs voor zijne Godlijke zending. Wel mogt hij zeggen , en wel mogen wij ons daarin verblijden. Wij hebben geene konftig verdichte fabelen nagevolgd , wanneer wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekowfle onzes Heeren: Deze belijdenis decdt hij na een langen reeks van arbeid en lijden voor zijn Meester doorgeftaan tc hebben, en wanneer hij wist dat zijne ontbinding nabij was: Eene belijdenis waarop wij "met blijdIchap en eerbied agt geven, omdat de Leer die hij al ftervende belijd , de Leer was van de vergeving der zonden. verhandeling over den gewictigen pelterijhandel, die in taurie, eer tijd s, krimsch tartarije, gedreven wordt. ■ (Vervolg en Slot van Bladz. 323.) Tk wend mij nu tot de Rusfifche Pelterijen, welken men -*- in Taurie met voordeel inkoopen kan. — De Rusfifehe Pelterij-handelaars brengen jaarlijks voor omtrent honderdvijftig duizend Piasters van hun Bontwerk naar Taurie, of het Krimsch fchiereiland. Zij zetten dit, mer bui-  OVER DEN OEWIGTIOEN PELTERIJHANDEt- buitengewoone groote winst, deels in ruiling tegen voortbrengfeïen des Lands, deels voor gereed geld, onu Men weet wel niet naauwkeurig, wat deeze Pelterijen uit de eerfte hand kosten, en nog minder, hoe veel de kosten van vervoering, volgens eene gemiddelde berekening, bedraagen; nogthans is het zeker, dat alle de genen, welke dezen koophandel drijven, rijk worden, olfchoon zij buitengewoon veele onkosten hebben, de waaren voor langen tijd borgen, of de goederen, welken zij in ruiling daarvoor aannemen, hun tot hooge prijzen worden aangerekend. - 'Er zijn veele Rusfifche Kooplieden , die zonder verzuim deeze handehngsreis jaarlijks doen. Zij gaan omtrent het Paaschfeest van huis, en komen niet eer, dan tegens den winter, in hun vaderland en op hunne woonplaats te rug. De Pelterijen, welken de Rusfen naar Taurie brengen, beftaan, onder anderen, in Zabels of Zobels, Smdjabs; in Los- of Luchs- vellen, Wafchak; m Kon jakvellen; in Marters, Zerdawa; in Hermelijnen , Kakoum; inVosfen, Tilki; Katten, Kedi; Honden-yellen, Babaki; Kastoor-vellen,Kondouz; en Haazen-vellen,Tawchan. De Zabel of Zobel is, naast het bont van den zwarten Vos, het allerkostbaarfte Pelterij-werk... De prijs dezer Pelterij is gewoonlijk zoo hoog , dat zij alleenlijk van zeer rijke lieden kan gedraagen worden, utlcïakeering der kleur, gelijk ook de lengte en zachtheid van het haair, bepaalen de deugdzaamheid en den prijs der vellen. Een Pels van Zabelbont geldt van vierhonderd tot tweeduizend Piasters. De zwartfte vellen zijn de kostbaarden. Hierin overtreft geen gewest de Ruslifchen. Het vel van de voeten der Zabels levert eene foort van Pelterij, welke insgelijks hooggeacht wordt, en Samur-Patchasfi heet. - Lieden, die, wegens hunnen verheven ftand, Zabelbont moeten draagen, en echter geene genoegzaame middelen hebben, om Pelfen van echte en gantsch fijne Zabelvellen te koopen, laten het binuenfte hunner Pelfen met Petikasfi-Zabeh voeren, en de opflagen alleen van fijne Zabelvellen maaken. Op die wijze komen zij veel beter te recht. — De Rusfifche Zabels , Sindjabs , zijn van zeer verfcheidene loorten, De zwarte Siberifche Zabelvellen, welken men Siak-Srbir noemt , kosten gemeenlijk van tweeëndertig tot vierendertig Piasters het ftuk; de zwarte Rusfifchen, van achtentwintig tot dertig Piasters; de Moskaufche Zabels, Sind.  3^4 VERHANDELING Sindjabs Mosköwichi, veertien of vijftien Piasters, en de Orta-Sindjab, welke de geringde foort is, kost echter nog acht of tien Piasters het ftuk. _ De Pelterij-handelaars maaken '. r verfcheidene foorten van Bontwerken van, bij voorbeeld: grijzen, grauwen, bonten en anderen ; welke naar hunne onderfcheidene deugdzaamheid van zeer onderfcheidene prijzen zijn. Het vel van den Los , of Luchs , of Lijnx, wordt ook als een hooggefchat boritwerk befchouvvd. Het is yan witte kleur, met zwarte vlakken. Het haair moet lang, de pelterij dik, en de kleur geheel en al fraai wit eijn. - Men heeft Pelfen van dit Bontwerk, welke van driehonderd tot duizend Piasters waardig zijn. — De Rusfifche Los-vellen zijn voortreflijker van aart, dan d e uit Abaza; maar echter weder geringer van prijs dan die, welken men uit Poolen ontvangt. De Konjak-vellen leveren ook eene zeer fijne en geachte Pelterij uit. De witfte , met fchoone lange haairen, zoo dicht als mooglijk is, bezet , is de uitmuntendlte. Men verkoopt de Pelfen , naar gelang hunner innerlijke deugdzaamheid , voor honderd tot vijfhonderd Piasters het ftuk. De Zerdawa of Marter, wordt van den Water-marter en den gemeenen-Marter onderfcheiden. — De WaterManer moet van zeer donkere kleur, het haair bij uitftek glansrijk , en het vel dicht daarmede bedekt zijn. Alle de vellen, uit welken de geheele Pels te famengelteld is , moeten volkomen van eene en dezelve kleur zijn. Zoodaanig een Pels wordt voor zestig tot tweehonderd Piasters verkocht. — De gemeene Marter wordt alleen geacht, ingevalle deszelfs kleur zeer donker, het haair lang, en de huid wel daarmede bedekt is. De prijs van zoodaanigen Pels is gemeenlijk van vijftig tot honderdyijftig Piasters , naar mate die goede hocdaanigheden 'er meer of min in doordraaien. — Van de voeten der Marters maaken de Pelterij-handelaars nog een gantsch bijzonder Bontwerk, welk den naam van Zerdawa-Patchatfi draagt. Ten aanzien der Hermelijnen - vellen , Kakoum, komt het op de fchoone witte kleur van het haair, en vooral op den uitmuntenden glans van het bont, voornaamlijk aan. Deeze Pelfen verkoopt men hier voor zestig tot honderd Piasters. — Maar 'er is ook eene Hechter en veel geringer, foort, welke onder den naam van Laska b©-  OVER DEN GEWIGTJGEN PELTERIJHANDEL. 365 bekend is. Zij beftaat eigenlijk uit de vellen van jonge Hermelijnen, in welken het haair nog niet tot zijne volkomen lengte uitgegroeid is, zoodat het bijgevolg noch ziine rechte dikte, noch zijnen behoorlijken glans heett. ï Deeze laatstgenoemde Pelterij is van geenen zonderling langen duur. De geheele Pels kost ook maar vijfentwintig tot vijfendertig Piasters. _ Hierop volgt die foort, welke men Tatam- tiakoum, of onechte Hermelijn noemt. Men gebruikt daartoe de buikftukken van graauw Bontwerk. - Zij duurt even zoo min lang, als het laatstvoorgaande Artikel, en kost ook nog veel minder. Men koopt zodaanig eenen Pels voor de fom van zeven of acht Piasters. De Rusfen brengen ook dc Tilki-vellen, of onbereide Vosfen-vellen, en allerhande bereide Bontwaaren of Pelterijen van Vosfen, naar Taurie of het Krimsch Schiereiland. — Deeze worden doorgaans hooger gelchat , dan de Tartaarfche en Poolfehe, en gelden daarom ook iets aanzienlijks meer dan de anderen. De Rusfifche Eekhoorntjes, Gwedjen, zijn van dneerleië foort, naamlijk : zwarte, Siah Gwedjen ; grijze:, Orta Gwedjen ; eh witte , Bejaz Gwedjen. De eerlte foort kost dertien of dertien en een halven Piaster; de tweede van vier tot zes Piasters; en de derde, zes en een halven , of zeven Piasters. De Rusfifche Katten-vellen, Kedi, zijn van dezelve hoedanigheid, als de Taurifche, en zijn ook van denzelven prijs, als die. Van de Honden-vellen, Babaki, maakt men voer-pelfen, nadat zij voorbeen zwart geverfd zijn. Lieden van geringer ftand en vermogen laaten daarvan pellen voor zich maaken , en gebruiken de vellen tot opdagen en boorden. De Kastoor-vellen, Kondouz, gebruiken de 1 artaaren , om hunne pelfen daarmede te behoorden, of 'er randen van te maaken, bij wijze van gallons. Deeze vellen vinden bij de Tartaaren buitengewoon groot vertier. — Eene groote menigte dezer vellen komt uit Poolen herwaard ; en deeze foort wordt hier hooger gefchat, dan de Rusfifche. - De Kastoor- of Kondouz-vellen gelden, naar maate hunner deugdzaamheid en fijnte, van drie tot vijfëntwintig Turkfche Piasters. De recht gitzwarte, en daarbij glansrijke vellen zijn de voortrellijkften. Doch deeze vellen zijn, over 't algemeen te hard, te fttjf en on-  göö KORTE LEVENSBERICHTEN onbuigzaam, dan dat zij tot geheele voer-pelfen zouden kunnen dienen. De Rusfifche Haazen-vellen, Tawchou, komen in Taurie m groote famengeftelde ftukken, die Korellas heeten. Zij gelden van twee Para tot twee Piasters , nadat zii er meer of min goed uitzien. korte levensberichten van fra paoli sarpi. TVze buitengewoone man, die, in den onaanzienlij^ ken ftaat van een Serviter Monnik , ondernam t geen menig magtig Koning niet wagen durfde , de rechten der Vorften, tegen de magt van den ftoel van Romen te verdedigen, werd den 14 Augustus 1552. te Venetië geboren. Hij verloor zijn vader zeer yroe°\ die door pleitgedingen was arm geworden: zijne moeder kon niets voor hem doen, haar broeder ambrosius mo re al, bezwaarde zich met zijne opvoedino- en genoot daarin zoo grooten voorfpoed , dat het'joVsken, reeds met zijn 13de jaar, tot de beoefening vau de Wijsgeerte en Wiskunde overging. De liefde tot het kloosterleven, om aldaar zijne rust aan de letteroefeningen op te offeren, deedt hem, in weêrwil van den tegenftand van dc zijnen, in de orde der Jefuiten treden. Nog geen volle 13 jaaren oud , werd hij m het Klooster Santa Maria te Venetië ingekleed, en op den zelfden dag, opponeerde hij in een Fikofoofsch dispuut , dat in de Kerk van zijn 'Klooster gehouden werd, tot aller verbazing. Twee jaaren naderhand hield men hem voor den geleerdftcn van zijne orde. Waardoor hij de eer had in het Generaal Kapittel van Zijne orde te Mantua in 1567, en 1570 openlijk te disputeeren. De laatfte maal verdedigde hij, tegen al wie wüde, de geheele theologie en het kerkelijk recht. De Hertog, die 'er tegenwoordig was , maakte hem tot zijnen Godgeleerden, en tot Profesfor in de Theologie en het Kerkelijk recht te Mantua. Hij moest dus meer in de kerkelijke rechten en hiitoriën doen , dan hij anders wel zou gewenscht hebben; ook in Grieksch en Hebreeuwsch, waarin hij zeer vaardig werd. Men wenschte toen in 't algemeen eene hiftorie te hebben van het ïrenteruche Concilie, cn de Se-  VAN F RA PAOLI SARPI. S6? Secretaris van de pauslijke legaten in die vergadering vond in hem den rechten man. Hij haalde hem daartoe over, en voorzag hem Van alle de echte ftukken , die in ziine magt waren. Sarpi begon dus Mantua aan dit werk, als het laatfte deel van zijne bearbeide algemeene hiftorij der Conciliën. Dus vervalt het bericht van rapijn, dat sarpi dit werk ^ wraakzucht, omdat men hem geen Cardmaal maarte, zou ondernomen hebben. Sarpi had naar dien post even zoo weinig trek, als hij 'er in dien tijd recht van aanLaak op hebben koude. Hij had afkeer van alle pracht, zoo zelfs, dat hij Mantua, waar alle voorname huizen voor hem open ftonden, verlietom meer eenzaamheid te genieten, In i574 kwam hij te Venetië in z in klooster te rug, nadat hij den Aartsbislchop van Milaan, die zich reeds lang van zijnen raad, n de verbetering van ziin kerfpel, bediende,, een bezoek gegeven hadde. Te Venetië onderwees hij in i$7$-*$77» deNie°tf°alken de Studenten van zijne orde, maar een menigte van wereldlijke perfoonen hoorden zijne lesien , die niet op peripatethifche harsfenfehimmen, maar op de ondervinding gegrond waren. Hoe meer hij zijnen vliit in de ftudie der natuur, tot zijne fnipperuurcn bepaakn moes», hoe. meer zijn lust tot dezelve toenam. Vele handfehriften in de boekerij van zijne orde tooiien ziine voordgangen, in de natuurkunde en hooge Matrte* fis van 1575-1578. Overal ontdekte bij iet nieuws. Hii begon reeds vroeg met de Anatomie en , voor zijn *6fte jaar ontdekte hij klapvliezen in zekere aderen, waaruit hij tot den omloop des bloeds beiloot, die naderhand eerst recht van iiaRvaeus ontdekt is. Zijn vriend acquapenoente maakte deze ontdekking aan de wereld bekend, ook had sarpi voor het jaar i577 de vermijding en famentrekking van het derde oogvlies waargenomen. - . In 1578 werd bij te Padua Doctor in de fheologje, en in het volgende jaar Provinciaal van z jn orde. Toen bleven hem alleen zijne bijuuren vóot de hooger Wetenfehappen over. Het algemeen kapittel van zijn orde te Parma iö 1577 droeg hem de veAeteün* op van de oude Conftitutie, vooral ten opzichte van de ftraffen ■van het kloosterleven. Dit deed hij tot verwon lering van de grootfte rechtsgeleerden. Hij leerde iU ** *  *6S KORTE LEVENSBERICHTEN theologie aan zijne Ordebroederen tot i<8<, toen Wt tot Procurator Generaal naar Romen geroepen werd' Dit driejarig ambt bragt hem in omgang met lieden van den hooglten ftand. Zoo dat hij hier de Staatkunde van het Roomfche Hof grondig leerde kennen, en de rechte ftof kreeg, voor zijne hiftorie van het Trentenfche Concilie, vooral vau den Kardinaal kantagna naderhand urbanus IV, die bij het opftellen van decreten voorzeker in het zelve geweest was. Hii kwam nu ook te Napels, daar hij zijnen ouden vriend della jporta dikwijls bezogt, en die nu in hem bewonderde de nieuwe ontdekking, die sarpi aangaande de eigenfehappen van den Magneet gedaan hadde! en verklaarde: „ dat hij niemand in de wereld kende die „ denzelven in verftand en geleerdheid kon evena'ren " De Heer griselini verzekert, dat hij de papieren van sarpi met het beroemde werk van gilb ert over den magneet vergeleken had, en dat deze laatfte niets had, dat hij met reeds bij den eerften gevonden had _ In 1588 kwam hij weer te Venetië, met de hoogachting van sixtus V, en de nijd van eenigen vau ziine orde deswegens , die nog meer ontftoken werd door het aanzien, waarin hij bij de Grooten te Venetië'ftond Men zocht zijn Orthodoxie verdagt te maken, door zijn briefvvisfehng met uitheemfche ketters. De man van den Paus over de grootfte Vorsten trok ziine opmerking en verlokte hem, om de gronden van die aanmatigingen cn de rechten der Vorften te onderzoeken, en dit bedoelde hij ten deele met zijne briefvvislèling. Terwijl hij zich dus in de Staatskennis voor ziin Vaderland noodzakelijk maakte, liet hij de hooier We tenfehappen niet varen. Door eenen ' vriend leerde hii het werk van vieta over de Algebra, dat in i  $71 KORTE LEVENSBERICHTEN cn deed ze verbranden, docb dit vermeerderde derzelver waarde. Sarpi en zijn Ordensbroeder mikanzio, die hem verdedigd had, werden te Romen voor de inquifitie gedaagd, en toen xij niet verlchenen, in den ban gedaan. Doch de Senaat liet hem openlijk danken , en verdubbelde zijne bezolding. Hierop ftond het tusfehen den Paus en den Senaat tot eenen openbaren oorlog te komen. Doch door tusfebenkomst van vreemde magten, werd de vrede getroffen. Alen gaf welden uiterlijkcn fchijn van iet aan den H. Vader toe te geven, doch in den grond der zaake bleef de republiek zeer zichtbaar haar eind vasthouden. Sarpi toonde de grootheid van zijne ziel, in zijne gematigdheid, tegen zijne Antagonisten, hoe zeer zij ook tegen hcm woedden en raasden. Hij hield zijn eind getrouw vast, maar fprak van niemand eenig kwaad; ja beantwoordde zelfs niet eene lastering, en nooit tastte hij het wezen aan van den Roomfchen Godsdienst, en dat bij een bedekt Kalvinist zou geweest zijn, is zeer zeker een verdichtfèl, wat ook burneï , couraijer en anderen mogen'hebben voorgegeven. Na dat Venetië nu weder met den Paus bevredigd was, begeerde deze laatlte, dat alle de fchriften, die te Venetië over dit ftuk waren uitgekomen, mogten vernietigd worden, opdat zelfs alle geheugen van dit ongelukkig gefchil mogt vernietigd worden. De Senaat daar toe niet ongenegen, vroeg het oordeel van sarpi daar over, en deze toonde den Senaat, dat zulks ten hoogften onvoorzichtig wezen zoude, daar men dus, voor volgende tijden, de wapenen wederom verliezen zoude, waarmede men de ongegronde eifchen van het Hof van Romen zoo zeker konde te keer gaan. Eri hij toonde den Senaat eene verzameling van die eifchen, die hij gehaald bad uit de fchriften, die bellarmijn en anderen, bij deze gelegenheid, hadden uitgegeven: Zie hier tot een voorbeeld eenige weinigen van dezelve: i „ De Paus is onmiddelijk van God aangefteld. — 'zijn oordeel is Gods oordeel. — Hij heeft magt " over der menfchén tijdelijk en eeuwig goed. — Aan *' ziine magt en ann de magt van God te twijfelen is " Het zelfde. - Hij heeft ook een wereldlijke magt P\ over dc Vorften. — Hij kan de Vorften wetten ge*' ven, om de hunne krachteloos te maken, cn zeer " veele dergelijkcn*." — Hij toonde den Senaat voords, M wat  VAN FRA PAOLI SARPI. 373 wat moeite rnen te Romen altijd gedaan had, om aüe. fchriften tegen deze grond (lellingen tc verltoppen, oi' te verdelgen, waarvaiHiij de voorbeelden opgaf. Toen het Hof van Romen zijne praktijken door sarpi verijdeld, en nog daar en boven het pit zijner ongehoorde en wederrechtelijke grondftellingen zag openbaar gemaakt, befloot het dezen onbevveeglijken fteun van ziin Vaderland verraderlijk om te werpen. Zijn vriend" traja no bokkalini, die te Romen was, waarfchuwde hem. Zelfs zegt men, dat rasp ar schoppius hem met de wraak van den Paus zou gedreigd hebben, toen hij hem weigerde in dienst van den Paus over te gaan.. Doch hij vreesde den dood niet. Hij fchreef den 12 Mei 1609 aan een Vriend: ,, Niemand leeft wel, die al te angstvallig naar de be„ houdenis van zijn leven tracht. Wij moeten eens „ (terven. Wanneer, waar, of hoe, doet 'er weinig „ toe. Ik weet dat alles zal wel zijn, dat Gode wel ,, behaagt." Den 5" 0:tobcr 1609 was de fatale dag, waaröp deze . verdediger der waarheid en van de rechten der Vorlten, onder de dolken van- beitelde moordenaars , vervallen moest. Toen hij in den avond, met zijnen lekenbroeder Marino, en een Oud Patricius malipier.0 van 't Raadhuis naar zijn Klooster ging, werd hij van 5 Moordenaars, te weeten: r. poma, mich. viti, een wereldlijk Priester, alex parasio, giovanni cn pasquale, onverhoeds aangevallen, nadat zij zijnen begeleider, door een fchoot, verjaagd hadden, zij doorftaken hem de okfelen en beide wangen. Sarpi zonk in onmagt neder. Zijne moordenaars hiekkn hem voor dood en vloden , en lieten den gekromden dolk in de wonde van zijne wangen fteken. Door dc duisternis raakten zij 't land van Venetië uit. Doch hunne hope op belooning bedroog hen. Zij werden, daar zij den moord niet volbragt hadden, als onbekwaam met verachting afgewezen. De Senaat, die nog vergaderd was, fcheidde terftond in gre-ote ontfteltenis', en de Raadsheeren vlogen naar het Serviten Klooster, om hunnen vriend te troosten en te helpen. Men deed de moordenaars opzoeken, maar te vergeefsch. Ondertusfchen werd dc gewondde, op kosten van den Staat, zoo veel men.kon, geholpen. Hij was zeer gelaten, en uit zijnen mond kwam niet Aa 3 een L  574 KORTE LEVENSBERICHTEN ENZ. een bitter woord tegen zijne moordenaars of derzelver aandrijvers. Toen zijn arts zijne verontwaardiging betuigde, dat men hem zoo ongefchikt en pijnelijk door het aangezicht geftoken had, zeide sarpi fchertfende. „ Dat is met den Romeinfchen Kanfelarijftijl overcenkomftig." Hij werd tot algemeene vreugde herlleld. Zijn Arts acquapendente werd beloond met de orde van st. markus. Sarpi hing het moordgeweer, onder een crucifix, in de Kerk van zijn Klooster, met het bijfchrift: Dei filio liberatori. Tot zijne veiligheid beloofde de Senaat een Decreet , waarin al wie in 't vervolg eenigen aanflag tegen het leven van dezen webverdienden man ontdekken zoude, eene groote belooning werd toegezegd. Zijne bczolding werd op nieuw verdubbeld, en hem werd, tot zijne meerdere veiligheid, eene woning bij het Raadhuis aangewezen , waar hij kon kiezen, wie hij wilde, om bij hem te wonen. Maar men kon hem niet bewegen, om zijn Klooster te verlaten. Naauwlijks was hij herlleld, of hij werd tot eenen nieuwen kamp met het Hof van Romen in 1608 opgeeischt. De Venetiaanen hadden van ouds het recht om hunnen Patriarch, zonder toedoen van den Paus, te kiezen en in te voeren. Klemens VIII eischte, dat hij na zijne verkiezing, aan het examen van den Paus te Romen moest onderworpen wezen. De Senaat had met dien Paus een verdrag getroffen, dat de Patriarch wel door den Paus te Romen zou ingewijd, maar niet geëxamineerd worden. Paulus V eischte beide. Sarpi toonde den Senaat, hoe gevaarlijk het ware, van het oude recht af te wijkeu, en het patroonfchap van de Republiek in eenen fchijn te veranderen. Ditmaal was paulus V leerzamer. Het verdrag met klemens VIII werd niet alleen bevestigd, maar ook goedgevonden, dat de toen verkozen Patriarch de laatfte wezen zou, die te Romen werd ingewijd. In het zelfde jaar bewees hij , op aanvrage van den Senaat, dat een geestelijke over een zware misdaad, door den burgerlijken rechter kon geoordeeld worden , zonder dat daartoe de bijzitting van de Patriarch of van zijnen Vicarius noodig was — en in een ander Confulto, dat het verlof, om boeken te drukken, eenig en alleen van de Vorften afhange. Bet vervolg bij de eerfte gelegenheid. d e  DE BRON DER NIEUWSTIJDINGEN. 375 DE BRON DER NIEUWSTIJDINGEN. Men weet, dat de gezanten aan vreemde Hoven verpligt zijn, met "eiken Post een bericht mede te deelen, van het geen aan het Hof, in de Stad, en in den Staat der Mogendheid voorvalt, aan welke zij gezonden zijn. Men weet ook, dat het Hof van Napels, het welk flechts een' zeer onzekeren en geringen invloed op de politieke belangen van Europa heelt, dikwijls niets aanbiedt, dat voor de Kabinetten belangrijk kan zijn. De gezanten aan dit Hof moeten, derbalven , het geheel gebrek van gewigtige doffen door nietige kleinigheden vergoeden, dewijl zij aan hunne Heeren en Meesters geene andere bewijzen van geftadige oplettendheid geven kunnen, met welke zij hun ambt waarnemen. Ik zal eene proef nemeii, om hier een denkbeeld te geven van de Depêches, welke de Staatkundigen — aldaar aan de Ministers hunner Hoven toezonden, lk . kan dit doel niet bereiken, zonder de Perfoon bekend te maken , die van de eerfte Deplomatiken betaald werdt, om midden in het mengelmoes van Napels kleine heimlijke berichten te verzamelen, daar authenticiteit aan ' te geven , en ze op zoodanige wijze op te fchikken, dat zij aan de Heeren dezer ondermaaufche wereld kunnen worden voorgelegd. Ik werd op zekeren dag (in 't jaar 1788) van eenen Ambasfadeur genodigd, om eene voorlezing bij te woonen, welke deze vermaarde nieuwstijdings-venter houden zou. Ik verwachtte wel niets daar in te zullen vinden, dat naar 't verhevene zou gelijken, en had-geheel geene hoop, dat mijne aandacht daardoor zou ingefpannen worden; maar, alzoo ik de wijze, hoe deze nieuwstijdingen verteld worden, wilde weten, zoo begaf ik mij met nieuwsgierigheid derwaards. Voordat ik van deze Anti-academifche zitting fpreke, moet ik die genen recht laten gefcbieden, die zich van de algemeene befmetting zuiver wisten te houden. De Ambasfadeur van Engeland en het Duitfche Rijk hebben zich nooit met hunne Collegen in dit belagchlijk _ werk verbonden; zij woonden deze zittingen niet bij, en A a 4 ver.  3?natie te doen te hebben, die met van 't getal dezer uitgelezenen was ; en dus raakte ik weg. .. Om mijn gezegde te rechtvaardigen, moet ik eene kleine fchets leveren van de onderwerpen, welke den inhoud dezer voorlezing uimaakten. .Don juan loffaro kondigde het overlijden aan van eenen gewaanden Heiligen Abt, voorgevallen op den 14 Febniarij. Hij poogde zijn gezwets door redenen te ftaaven, waarin de domheid met de grollte onkunde kampte. Hij floot dit Artikel met te vernaaien , dat de Vikaris Generaal hadt voorgeflagen , om bloed te trekken uit dit caput mortuum; maar dat hy hier van te rug gehouden was door eenen Monnik, die Schrijvers hadt aangehaald, om te bewijzen, dat het beftaan van bloed na de dood niet altijd een bewijs zij van heiligheid: dat ondertusfchen het lijk van gemclden Priester veele andere fterke en ouwederJeghjke bewijzen opgeleverd hadt, die luther, mahomet, en gregorius leti niet .zouden hebben kunnen wederleggen. Het verhaal was, zoo wel ten aanzien van den ftijl als het onderwerp, waardig, om naast de meesterftukken van de veertiende eeuw te figureeren. De Nonvellist voegde 'er bij, dat hij zichzelven naar de plaats begeven, en opgemerkt hadt, dat het heilig lijk, toen hij 'er bij kwam , een balfemachtigen geur vau zich gaf, hetwelk, zoo veel men weet, een teken van heiligheid is. Hij hadt zelfs een ftukjen van het hedlaken afgefneden, hetwelk, door het aanraken van het heilig ligchaam, hetzelfde voorrecht deelachtig was; dit zouden Aa 5 z';-  de bron zijne vrouw en kinderen kunnen getuigen. Deze San» cho pancha was man cn vader. Toen hij nu geloofde, zijn Auditorium betooverd te hebben, hieldt hij ftil, zonder twijfel, om de goedkeuring in te oogsten, die hij verwachtte. Ik nam de vrijheid, om liet algemeen ftilzwijgen af te breken, door hem te vragen, of hij wel zeker was in de Dagtekening, en of de gefchiedenis ook gebeurd was den iAden Febniarij 1388? Mijne, op eenen ernftigen toon gedane vraag verwekte een algemeen gelagch, en wel bijzonder bij den Ridder fortiguera , die aan het laffe fprookjen zoo min geloof" gaf, als ik. Don juan verftondt den zin van mijne vraag niet recht; nam zijn Paket weder in de hand, en las ons op eenen Profeetifchen toon voor: dat hij vernomen.hadt, dat 'er geen twee jaaren verlopen zouden, of de Koning der beide Siciliën zou het geluk hebben , om alle Algerijnen, Tunefen, en andere Barbaarfche Mogendheden, als ook den Chan der Tartaaren, uit te roejen; dewijl hij om dien tijd vijftig Schepen van Linie en honderd duizend man Landtroepen in zee zou zenden. Men vraagde aan loffaro, van wien hij cene nieuwstijding van zoo veel aanbelang hadt? Hij antwoordde, dat een Heer van het Hof, wien hij ook zijne nieuwstijdingen voorlas, hem deze hadt medegedeeld, met bijvoeging: ,, Gij kunt verzekeren, dat ,', onze Koning binnen min dan twee jaaren, de Zee„ rovers zal uitroejen." Maar dat hij, (don juan) deze zaak niet verbergen wilde. Ook vervolgde hij op deze wijze: ,, Men viert thans een Godsdienst van negen dagen „ in de Kerk van Mont - Olivet, om de gezondheid „ van Madame van den hemel af tc fmeken.' Pa- ,, ter n. geeft op dit uur den zegen negen dagen ach,, ter een." ,, De Pater, ... een Capucijn, heeft bevel gekregen, „ om zich na de gevangenis te begeven. Waarfchijn,, lijk, om eenen gevangenen tot den dood te bc„ reiden." „ don pietro almarello, woonende te .... „ heeft gisteren 900 Livres voor ijs betaald, zonder „ 'de kosten van andere lekkernijen te rekenen; alles om „ c'e bruiloft van zijn zoon te vieren." „ De Koning is op dien dag te Fenefio geweest, „ heeft  der nieuwstijdingen. 379 heeft gedood en gevangen ... hier volgde een heel groote lijst van viervoetig en gevleugeld gedierte, op wier kosten ferdinand zijne dapperheid getoond hadt. De Koning is zeer vermoeid te huis „ gekomen; is op dat uur gaan flapen, en den volgenden morgen, om dat uur weder opgeftaan." „ De Jacobijnen van het klooster ... hebben zeven „ Novizen tot de waardigheid van Monnik toegelaten. „ Derzelver ouderdom, namen, en roepinge maakte „ het einde uit van dit hoogst gewigtig artikel. " De Biechtvader der Koningin heeft een gefprek van een uur gehad met den Aardsbisfchop. Dit gefprek brengt alle geesten in beweging. Men heeft opge„ merkt, dat hij, na van den Aardsbisfchop gefchei„ den te zijn, zeer lang met Pater n. een Theatiner, gefprokeh heeft, Men gelooft, dat hij wel Bisfchop ,', zou kunnen worden. " ,, De Hertogin della regina heeft twist gehad ,,'met haaren Cicisbeo. De Dame heeft, om de verzoe„ ning , daar zij naar verlangde , gemaklijk te maken, „ dén fterkftcn van haare hardloopers weggezonden. ,, Pater..., een Barnabiet, is middelaar in deze zaak." Dit waren de gewigtige nieuwstijdingen, die loffar o, welke nog zoo dom niet was, als de genen, die hcm hoorden en betaalden, enkel in eene, in haar foort eenige, vergadering'voorlas. Ik had het genoegen om naar de eerfte Anecdote nader te vernemen ; en ik ben het der waarheid fchuldig , hier te verzekeren, dat een gedeelte der Stad zich zoo grof liet bedriegen, dat het trouwhartig aan de heiligheid van den overleden Priester geloofde. Lieden van alle Clasfen, zonder dat ik zelfs de Prelaten uitzonder, herhaalden, ieder op zijne wijze, het geen don juan loffaro gelezen hadt. De Koning en Koningin lieten zich lappen van het linnengoed en de kleederen van dezen Heiligen geven. Dit is de graad, welken de Thermometer van gezond verftand in deze, van de natuur in zoo veel opzichten bcgunftigde, luchtftreek bereikt heeft. Ook is het zeer waar, dat Signor loffaro in de Mode is. Hij gaat van huis tot huis, om deze vodderijen te lezen, van welken men hier eene fchets gezien heeft. ef.ni  SSo EENIGE LEVENSBIJZONDERHEDEN eenige levfnsbijzonderheden van dr. dodd. (Uit het Engehch.j 1ttillum dodd was een Godgeleerde, die een * v matig deel natuurlijke bekwaamheden en opoerVlakkige kundigheden, doch ook tevens eenen onbegrensden hoogmoed bezat. Zijn misdaad, zijne dwaasheid of bever zijn ongeluk, deedt hem nog zeer jong zijnde in t huwelijk treden , zonder eenigzins acht op geld te liaan; een Hap die, zo dezelve in een man van een fatzoenhjk beroep, zonder kapitaal, verfchoond kan worden , vooral geene ontfchuldiging vordert in kerkelijke perfoonen, welke in 't algemeen die zekere middelen niet hebben om de aanzoeken der hartstochten neder te zetten, waar toe de overige menfchén, op eene ongelukkige wijze , zich bevoegd oordeelen, hunnen toevlugt te mogen nemen. Deeze dwaalende flap hadt niettemin verbeterd kunnen worden , toen hij door een aanvallig uiterlijke, behaaglijke manieren, en eene betamelijke wijze van zich uit tc drukken , zich zelven trapswijze tot bevordering hadt gebragt, een Predikant voor verfcheide Jiefdaadige (lichtingen, en één van 's Konings gewoonlijke Kapellaanen was geworden. Maar de buitenfpoorigheid der tijden, welke ons allen tot de zinneloosheid vervoert, om boven onze inkomften te keven, verflrikte hem, en de wrangheid zijner behoeftigheid noopte hem eenen brief te fchrijven , of te' laaten fchrijven , aan de Gemalin van eenen grooten Staatsambtenaar, in welken voorgcfteld werdt, dat.zo Dr. dodd tot het openftaande geestelijk ampt van St. George's , Ilanoverfquare bevorderd koude worden, zij eenige duizend Ponden daar voor zou ontvangen. Deeze vervoeging ontmoette de verachting, die zij verdiende , en toen dezelve den Koning was ter ooren gekomen, werdt bij aanftonds uit de Lijst der Hof-Kapellaanen g'efchrabt, cn verloor daar door veel van zijne achting bij het Publiek. Fooïe maakte gebruik van deeze omftandigheid , bragt dezelve op eene gelukkige wijze in zijn Blijfpël van de Bedriegers, en de arme Doctor wierdt bela'chJijk voor die weinigen, welke hem tï vooren niet veracht hadden. Zelfs  vam dr. dodd. 38I Zelfs na deze fchefiding van het Priesterlijk aanzien , door eene onderwinding van geestelijke ambtkooping, waren zijne omftandigheden niet onherllelbaar; doch een wensch 'om op eene wijze te lecven, waar toe hu geen recht of aanfprak hadt, en cen trek tot eene oubeitaanbaare pracht beheerschte fteeds zijn hart. Hij trachtte ziine inkomften te vermeerderen door afzonderlijke leerlingen aan te nemen, door den Bijbel met aantekeningen en verwarde nieuwigheden in 't licht te geven. Zijn ftijl vau fchrijven is een proef van het vloeibaare en duistere, met weinige blijken zoo van fmaak, vinding, ris van juist oerdeel; en hij is ten uiterlten gebrekbjk in die kunst, buiten welke hedendaagsch weinige Schrijvers in ftaat zullen zijn eenige aandacht tot zich te trekken , ik meen de kunst om hetgeen wij te zeggen hebben , het zij leerzaam of vermaakhjk , 111 weinig woorden uit te drukken. Een vau zijne Werken, de Zusters, fchetst eenige op eene misdaadige wijze vleijende tooneelen , waar door , in bijzondere omftandigheden , perfoonen en zeden op eene fchhnpende wijze afgemaald worden, welke met dan door een ooggetuige moesten befchreven zijn. Uit deze en andere gebreken, en misfchien uit eenigen trap van Hechten fmaak in mij zelven , moet ik bekennen , dat ik Dr. dodd, tot mijn genoegen ol onderwijs, nimmer heb hooren prediken , of eenige zijner 111 druk oneven ftukken voorlezen. Door dat hij den man, die hij moest zijn, niet geleek, zag ik , .of verbeeldde mij te zien, dat niets uit het hart voortkwam. Doch de draaiftroom van verkwisting verwarde hem fteeds meer en meer in zijnen ftrik; hij nam derhalven voor eene zeer kostbaare Rcize naar Parijs te doen, met oogmerk, zoo als gezegd wordt, om tot een Werk, dat hij voornemens was in 't licht te geven, plaatlmjders aan te nemen ; maar ook daar werdt bij van den o-ecst van dwaasheid bezield; want hij werdt in de velden van Sablons, nabij Parijs, in militair gewaad bekend, rijdende met een lichtvaardig vrouwsperfoon (fille de. joye) in een Chais. Bevindende dat zijne zwaarigheden in het verkrijgen van geldmiddelen fteeds grooter werden, en hebbende door zijn onvoorzichtig gedrag veelen van zijne vrienden verloren, werdt hij ten laatllen uitgelokt om den naam van zijnen befchermheer Lord chesterfield na té fchrijven, ten eiude aanftonds eene fom  332 ANECDOTES van 7rederik de IL fom gelds in handen te hekomen, welke onderneming eenigen tijd gelukte; doch het bedrog fpoedig ontdekt en door zijne eigene bekentenis verfterkt zijnde, na dat het geld gefmolten was, werdt hij in een doodftraffelijk geval te recht gefteld , gevonnisd , en onderging , na veele voorbiddingen, welke zoo in getal als aanzien geen voorbeeld hebben, eenen fchandelijken docd. Te vergeefs bragt men te berde, dat 's Konings goedertierenheid, welke in gevallen van moord tot de kenedies, tot b al f e , en tot Mr. quirck was uitgeftrekt, moest getoond zijn geworden aan eenen ongelukkigennian, die, hoe misdaadig zijn gedrag ook zij, eene rijkelijke vergoeding gedaan, en in zijne openbaare hoedanigheid, als een bedienaar van het Euangelium, duizenden behouden heeft , cn door duizenden beklaagd werdt.. Maar zijn ftand werdt befchouwd als eene veel krachtiger reden, om de uitvoering der wet nbodzaakelijk té maaken, en in een Land, dat zijne beftaanlijkheid aan het crediet in den Koophandel vèrfchuldigd is , is nodig geoordeeld in bloedletteren te drukken , d'a t hij, welke bevonden wordt een valsche handtekenaar te zijn, nimmer den dood zal ontgaan*. Jonge lieden, in het gedruisch des levens komende, zijn al te infchikkelijk om deze omftandigheden te vergeten, zij nemen in geen'aanmerking, dat iedere Guinee, die zij wegwerpen, een misbruikt vriend is, welke hen, in alle veranderingen des levens, aan den zelfden kant getoond zou hebben, en dat zij van het geld afftappende , zich zelven van die wezenlijke vermaaken berooven, welke hun geluk uitmaaken, als ook alle de zorg voor huislijke verkwikking cn de vleijende vertroostingen des ouderdoms van de hand wijzen. een paar anekdotes van frederik de II koning van pruissen. TToe ligt groote mannen om geringe oorzaken van J- i. malkanderen kunnen verwijderd worden, leert ons de volgende gebeurtenis. - De Generaal lektülus had langen tijd het bijzonder vertrouwen van den laatst overleden Koning van Pruis-  KONING V A N P B. u I s s E N. 333 Pruisfen genoten. Toen hij op eens in ongenade viel, was de geheele wereld nieuwsgierig, om de reden daarvan te weten. Men zeide in dien tijd, dat hij de rekening der onkosten te groot gemaakt had, die hij in Rusland bij gelegenheid van de voltrekking des Huwelijks van den Groot-Hertog met de Prinlés van Wirtemberg verpligt was geweest te maken. 'Er wierden nog eene menigte andere redenen opgegeven, die allen even ontbloot waren van bewijzen en waarfchijnlijkheid. De Generaal was bij zijne terugkomst uit Petersburg door den Koning zeer vriendelijk ontvangen, en genoot wederom de gemeenzame vriendfehap van den Koning, doch op zekeren dag was hij in het Kabinet van zijne Maieftcit, die de zaal op en neder wandelde. Op een oogenblik, dat hij meende niet gezien te kunnen worden, vervoerde de lust den Generaal, om een fnuiffe te nemen uit de doos van den Koning, die deze onbedagtzaamheid door een fpiegel gewaar wierd. ' Oogenblikkelijk trad de Koning naar hem toe , gaf de doos over; en zeide: zie daar, ze is te klein voor ons beiden. Van dien tijd af aan had Lentulus geen toegang meer bij den Koning — weshalven hij- verkoos , om naar Zwitzerland, zijn Vaderland, terug te keren, daar hij in het jaar 1786 te Bern overleden is. i Een zeker Lieutenant Kollonel, bij het eindigen van den oorlog in het jaar 1756 afgedankt zijnde, hield niet op, telkens bij den Koning . te komen verzoeken om weder geplaatst te worden — dit wierd op het einde zoo lastig, dat zijne Majefteit bevel gaf, om hem niet meer tot zich te laten komen, f lier over verftoord fchreef hij een paskwil tegen den Monarch. Hoe onverfchillig Koning frederik anders ook ten dien opzigte was, was hij echter door de lloutheid van dit paskwil zoo getroffen, dat hij een premie van 500 Rijksdaalders uitloofde, aan den genen, die den maker daarvan wist aantewijzen. De Lieutenant Kollonel deed zich bij den Koning aandienen, als hebbende hem iets vaa aanbelang medetede- len.  384 ANECDOTES VAN FREDERIK II^ ENZ. len. Toegelaten zijnde, zeide hij: Sire. Gij helt 500 Rijksdaalders beloofd aan den genen, die u den maker van het paskwil zou bekend maken; — ik ben hett en breng mijn hoofd aan uwe voeten — maar houd uvt Koninglijk woord, en zend, terwijl gij den fchuldigen flraft, de penningen, die Gij belooft hebt aan mijne arme vrouw en ongelukkige kinderen. De Koning ftond verbaasd over het ftout beftaan, waartoe een anders braaf Officier door behoefte konde gebragt worden; maar zonder zijn medelijden te laten blijken — zeide hij tot hem: begeef u dan op flaande voet naar spandau, en ondervind daar in de gevangenis de kragt van de billijk ontjloken gramfchap van uwen beledigden Koning. Ik zal gehoorzamen sire ! zeide de Kollonel, maar de 500 Rijksdaalders ! — binnen twee uuren zeide de Koning zal uw vrouw die ontvangen — neem Gij dezenbrief mede en overhandig dien aan den Kommandant van spandau. De Kollonel vertrok, en kwam, ingevolge de order des Konings, aan het verschrikkelijk kasteel, daar hij zijne woouplaats meende te vinden; en gaf zich daar als gevangen aan. De Kommandant opende den brief des Konings, welke van dezen inhoud was: Ik geef het Kommandement van Spandau aan den brenger van deze order — hij zal binnen weinige dagen zijne vrouw en kinderen bij zich ontvangen met de 500 Rijksdaalders — de tegenwoordige Kommandant van Spandau zal in denzelfden rang naar **** vertrekken; ik fchenk hem met genoegen deze bevordering tot beloning zijner verdienlten.  M ENGELSTUK KEN; opheldering van Mark. XVI: 15, 16. Het is uit de gefchiedenis, ook van onze tijden, ten vollen bekend, hoe ook deze plaats door den twistenden ijver der Godsgeleerden van veelen niet alleen verkeerdelijk verdaan is, maar zelfs op meer dan eene wijze ongelukkiglijk is misbruikt geworden. Wij boopcn daaróm den Lezers van ons Mengelwerk geen ondienst te zullen doen, met hun eene korte, doch, zoo wij deuken, duidelijke opheldering derzelver medetedeeleu. Ten dien einde zullen wij (1) eenige nodige aanmerkingen laten voorafgaan. (2) De woorden zelve toelichten; S- L Schoon de Euangelist deze woorden, zoö als ze in onze overzetting luiden, door het koppelwoord ende onmiddelijk met de voorgaande famenvoegt, moet men echter niet meenen, dat de Heiland dezelve bij die gelegenheid, waarvan te vooren gewag gemaakt is, dat is, zoo als uit vergelijking niet Luk. XXIV: 36. Joh. XX: 19. blijkt, op den eerlten dag zijner opltanding zou gefproken hebben; neen, m arkus voegt in dit Hoofdftük verfcheiden verhaalen kortlijk bij elkander, dewelke uit vergelijking der overige Euangelisten verklaard en toegelicht moeten worden. Hamelsveld heeft daarom beter, ook zeide hij. tegen hun, en vult de woorden hij eene andere gelegenheid in, gelijk hij ook in zijne Aanmerking deze invulling noodzaak/ijk noemt. Schoon echter deze Geleerde zijn gevoelen omtrent de gelegenheid, waar bij deze woorden zouden gefproken zijn, niet mededeelt; het gevoelen van veele Uitleggers, uit vergelijking van Matth. XXVIII: 16. en volgg. is, dat wij hier aan de groote gebeurenis, welke op den berg in Galilea, gelijk daar bericht wordt, is voorgevallen, denken moeten, zoo dat de Discipelen toen dezen last van hunnen Meester zouden ontvangen hebben. i 11. Dan anderen hebben met meer grond opgemerkt, dat vi. deel. mengelst.no. 0. Bb uien  sS(5 OPHELDERING men zonder na cene juiste tijdsbepaling zorgvuldig te zoeken, deze woorden in bet algemeen als een kort begrip der redevoeringen , welke de Heiland van tijd tot tijd met zijne jongeren gehouden heeft, befchouwen kan, zoo dat het oogmerk van bi ar kus niet was, dat men de woorden van den Tekst te nemen hadt voor die zelve woorden, en die wel in hun geheel, welke de Zaligmaker fprak, maar integendeel, dat men dezelve alleenlijk als cen kort begrip te verdaan hadt van zijne laatfte onderrichtingen aan zijne Leerlingen gegeven, en het welk hier op neder kwam, dat zij als zijne gezanten het Euangelie aan alle volken moesten prediken, de plcgtigheid van den Doop waarnemen, en de menfchén tot een oprecht geloof aanfpooren. (*) Deze opvatting ltrookt zoo wel met de laatfte verhaaien der overige Euangelisten, welke in korte bewoordingen bet laatfte onderwijs van jesus aan zijne Leerlingen behelzen; als met het uitd'ruklijk bericht van lukas Hand. I: 3, daar hij zegt, dat jesus na zijne o^ftanding veertig dagen lang van zijne vrienden gezien wierdt, cn dat die tijd is doorgebragt met hun het nodig ouderwijs aangaande de oprichting van zijn Koningrijk medctet'eelen. Te meer wordt deze opvatting duidelijk uit het volgende iade vs. daar markus niet zegt, de Heere dan , nadat hij dit tot hen gefproken hadt, met naauwkeurige aanwijzing naamlijk "op het voorgaande, maar, de Heere dan nadat hij tot hen gefproken hadt; en hij geeft, gelijk iieuman wel heeft opgemerkt, door het uitlaten van dit woord duidelijk te kennen, dat hij niet fpreekt van de onmiddeb'jk voorgaande woorden, maar van alles, wat jesus na zijne opltanding tot zijne jongeren gefproken heeft. Het verwondert ons dus, dat hamels veld het woordjen dit bij zijne Fertaaling gevoegd heeft, daar die van den laatstgenoemden Geleerden veel duidelijker, en met het oogmerk van markus verhaal overeenkomdiger is nadat hij nu. met hun (herhaalde maaien) gefproken hadt. (f) Uit het gezegde volgt dan, onzes bedunkens, duidelijk, (*~) Toto fcilicct 40 diërum tempore, tum in Judoën, tutu in Galilsa bis e rebus est nllocutus, ideö mox vs, 19. fubjicit fs.tr et 70 ï&lipeu KVTOie. Ver a funt IU. Grotii ad b. 1. it) Conf. prseuT ueümanmi'm lukas brugf.nsis adh.1.  VAN mark. XVI: 15, i6i 387^ iijk, dat wij de woorden in den Tekst als een kort begrip der laatlte redevoeringen door jesus tot zijne Discipelen gehouden nemen , en aan dezelve eene ruime en krachtige betekenis hechten moeten. S- ni. Gaat heen, zegt jesus, in de geheele wereld enz; Dit bevel is van de Godsgeleerden op tweeërleij wijzen Voornaamlijk misbruikt geworden, en men heeft in beide opzichten eene verkeerde uitlegging van het zelve gegeven. Zommigen naamlijk zoo wel onder de oude als nieuwe Uitleggers hebben door eene al te letterlijke opVatting der woorden gedacht, dat de Apostelen hier door gelast wierden, om aan alle volken van den geheelen aardbodem het Euangelie te prediken, en dat 'er bij gevolg geen volk onder de zonne is, bij het welk de Apostelen zelve niet zouden geweest zijn. Van hier, dat zelfs eenige onder hen de vraag; of de Apostelen dan ook in Amerika, het geen toen nog aan alle bekende volken onbekend was, gepredikt hebben? bevestigend hebben beantwoord; om nu van geene andere ongerijmdheden te gewagem — Dan wij behoeven het bevel van j e s o s maar even in tc zien, om de ongegrondheid van deze verklaring te bemerken, 'er ftaat zoodanig iet in den Tekst geheel niet, en jesus zoude, door zulks te gelasten, volltrekt iet onmooglijks aan zijne jongeren hebben voorgefchreven. Verg. Matt; XXVIII: 10. eri Luk. XXIV: 47. (*) 'Er is nog een ander misbruik van eenen veel verdci flijker en fchaadelijker aart, het welk de Godsgeleerden in laater tijd van deze plaats gemaakt hebben. Töen men naamlijk zijne Godsgeleerdheid nieer naar zijn bijzonder famenltel, dan naar den Bijbel, begon in te richten , en Sijstematifche gefchillen boven een onpartijdig onderzoek dé (*) Rectisfime itnque maldonatus ad h. I. „ Sunt, iti■„ quit, qui existimant, juslbs esfe Apostolos a Christo univer- fum terrarum orbem peragrare : qaod minirae mihi videtur „ probabile esfe. Sciebat enim christus, id eos facere non j, posfe ; et non est credendum , eura, quod facere non po„ terant, illis prajeepisfe." Conf. porro witsius Miseell. Sacr* T. II, Ex ere. 13, 14. Bb 2  38$ OPHELDERING de overhand hadden; toen vooral het veel te lang en nutteloos gedreeven verfchil over de algemeene aanbie" ding van het Euangelie de gemoederen verdeelde en partijlcbappen in de Kerk verwekte; toen hebbcn'zoo wel de zoogenaamde voorftanders van het oude, als van het nieuwe licht, dezc plaats in hunne belangen zoeken over te haaien; en naar hunne bijzondere gevoelens de verklaaring van dezelve te plooien. — Dan , wel ingezien , is dit geheele verfchil niet meer dan een wooiv oenflrijd, terwijl zelfs deze plaats noch het een, noch het ander gevoelen begunüigt, maar, gelijk zoo veele andere, ongelukkiglijk aan zijne bijzondere gevoelens dienstbaar gemaakt is, gelijk wij verder zien zullen. (*) S- V. Wanneer men naamlijk dezc plaats onbevooroordeeld, en zonder aan dc yéèfcbSien van Oud- en Nieuw Licht te denken, inziet, zullen wij bevinden, dat dezelve zeer duidelijk is, en in korte, doch zeer nadruklijke, bewoordingen, den gewigtigen last bevat, welken de Heiland aan zijne Leerlingen gegeven heeft, hoe zij in vervolg van tijd zich als Predikers van het Euangelie te gedragen hadden. Te weten, zij moesten in hunne prediking, in den gchcclcn loop hunner bediening, geen onderfcheid tusfehen volken en volken maaken, maar zich zoo wel bij heidenen als Joodcn vervoegen, en onbepaald den inhoud der Zaligmakende lecre "verkondigen. Zij zouden van nu af aan, gelijk jesus zelf verklaart: Hand. I: 8, zijne getuigen zijn, zoo te jferufalem, als in geheel Judea en Samaria , en tot aan het uittrfte der aarde. Gods genade-bedeeling zou nu niet meer tot één volk bepaald blijven, maar zich tot aberleije natiën en volken uitltrekkcn, en overal zouden de goedertierenheden des Allerhoogfien vermeld worden. Gaat in de geheile wereld, predikt mijne Zaligmakende lëëre, aan het gamfche meuschdom, zonder onderfcheid van volken of perzooncn; en zegt hun, dat al wie deze C*) A*f. li, 12, i", cft 14 van het ïfle Deel van den fjpelmeenendtn Raadgeeser van den Heer van hamelsveld zijn in dit op/dcht der liaauwkeurigje lezing en' overweging ten hoogJleü waardig. Zij 11 Hoog Geleerde heeft dsar dit geheele gefchil kort en duidelijk ontwikkeld.  VAN MARK; XVI: I5, 16". 389 ze leere gelovig omhelst, cn naar deszelfs voorfchriften zijnen geheelen wandel inricht, die zich ten bewijze daarvan aan de plegtigheid van mijnen voorgefchreven dt»op onderwerpt, behouden, zalig worden zd, cn eeuwig met vertrouwen de Godlijke gunst verwachten kan; daar integendeel hij, die deze leere halftarrig en ongelovig verwerpt, zicli zelven der Godlijke genade onwaardig jnaa\t, cn VOCï deze zijne ongelovigheid gewislijk zal gefoftn worden: want het is en blijft altijd waarachtig, die In 4 gi SPREK TUSSCHEN SINCERUS en pius Geleerden herder in het oog houden, ebt het beste lezen van den Bijbei is, als men denzelven meuschlijk leest. Dan wat antwoordde hij hier op? sincerus. Nadat ik dit verder uitgebreid, en door andere fchriftplaatzei , en liet geheele oogmerk van den Christtlijken. Go sdienst*betoogd had, gevoelde bij zelf duidelijk de zwakheid zijner tegenwerping, en ik had het geluk hem te overtuigen , dat dezelve in 't geheel geen Heek kon houden.' pius. Wenfchelijk zou het zijn mijn Vrricnd! dat men vooraf, eer men deze of gene tegenwerping te berde bragt, naauwkcurig overwoog, of dezelve ook van wezenlijke kragt was, inzonderheid in zaken, welke den Godsdienst betreffen; waarlijk ik geloof, dat veelen zich dan zouden fchaamen met dezelve voor den dag te komen. sincerus. Dit is zeker; maar men blijft gewoonlijk zonder ernftig nadenken bij de eerde invallende gedachten hangen, of men overweegt de zaak niet in 't geheel, of men is zelf te onwetend , waar door men zich te fchielijk moet laten in het naauw brengen , of men is nog "met te veel vooröordeelen bezet enz. Deze en andere zijn de groote oorzaken, waarom de menfchén met geene meerdere bereidwilligheid en onderwerping de zoo gewigtige waarheden van den Godsdienst omhelzen. pius. Dit heeft voornaamlijk plaats ten aanzien van die zaak , waar over wij thands redenen , en de gevoelens , over dc vraag , op welke wijze een godsdienftig leven met de tegenwoordige inrichting der wereld kan cn moet verëenigd worden ? zijn ten allen tijde zeer verfchillende geweest. sincerus. Ook hier in, gelijk in zoo veele andere gevallen, is men ongelukkiglijk tot uiterflen getallen , waar onder deze twee vooral in aanmerking komen. Zommige hebben door het kwalijk verdaan der uitdrukking, dat de toekomende wereld a1s de eigenlijke beftemming van den mensch moet befchouwd worden, een overdreeven misbruik Yan dezelve gemaakt, en deze wereld als een traanendal cn gevangenis aangemerkt, wake met geen blijden geest mogt genoten worden; ja zelfs, men heeft zien in kloos-  ©ver het belang van rechte begmppen enz. 39g kloosters en hutten, om zich verre van dezelve te verwijderen , opgefloten, en allcrlcije bijgelovige en dweepzuchtige begrippen hier omtrent gekoesterd, — Terwijl anderen het voorbeeld en de leere van jesus zoo ruim namen , dat zij zich alle wereldlijke vermaaken veroorloofden , welke hun niet zelden tot buitenfporigheden en zondige bedrijven deeden overhellen, en daadlijk begaan. pius. De gefchiedenis van oude en laatere tijden levert hier yan helaas! maar al te veele voorbeelden, en geen bedaard menfchenvriend kan zich dezelve zonder aandoening erinneren. Ook ftrekken zij tot eene nadruklijke Jeering , waar toe de menschlijke natuur zonder vaste gronden al vervallen, en welk een toppunt van dwaasheid zij bereiken kan, s i n c e r u s. Ten hoogften noodzaaklijk is het derhalven , dat de mensch zich rechte en waardige begrippen in zaken van den Godsdienst vorme, dat hij op eene bedaarde en redelijke wijze dezelve onderzoeke en beocfene, en 'er Zich onpartijdig bij nederligge. Ik ben verzekerd , dat dan veele dwaaze en bijgelovige begrippen fpoedig zullen verdwijnen. pius. Ik ook; maar het ontbreekt veelen of aan goede hulpmiddelen , of.gepaste handleiding, zij weten niet, hoe zij den Bijbel lezen, of de waarheden van den Godsdienst beoefenen moeten, sincerus, 'Er zijn zekerlijk zeer veele hulpmiddelen, maar weinigen die men zeggen kan goed, of voor ieder even gefchikt te zijn. Men kan hier echter , indien het ernst is, met vrucht arbeiden, en ik wil u ten dezen opzichte mijne gedachten eens mededelen, pius. Ik wil dezelve zeer gaarn hooren. sincerus, Men behoorde dan in het onderzoeken van de waarheden van den Godsdienst (i) te bedenken , dat men zich tot het onderzoek van de gewigtigfte aller zaken bepaalde , waar in men met bedaardheid en ijver moet vvarkzaam zijn, — (2) Het oogmerk van dit onderzoek moet wezen , om in de rechte kennis van God en zijnen dienst te vorderen en toe te nemen.- — (3) Moet zulks  39*5 ' GESPREK TUSfCHÏÏN STNCEKCS EN PUJS zulks met onpartijdigheid en zonder vooröordeelen gefchieden; zoo dat men zich door geen ijdef gefchreeuw van anderen laat voorinnemen of verleiden. — (4) Men zij eindelijk bedacht, om rckenfchap vau zijn geloof te kunnen geven , en zijne overtuiging op duchtige gronden te vestigen. - Deze zijn , mijns bedunkens , de voornaamfte regelen , welke in het oog dienden gehouden te worden. - ' p 1 u s. Zo men met deze" beginzels bezield is , zal dit onderzoek zeker van vrucht wezen , eh men zal fpoedig de heilzame gevolgen daar van ontwaar worden. • Trouwens indien men de zaak des Godsdiensts, als iet gewigtigs zal aanmerken, moet men 'er ook op zulk eene wijze omtrent werkzaam zijn. Dan nog eene aanmerking zai ik 'cr bijdoen; dat men naamlijk zich in dit onderzoek niet te fchielijk tot de verhevenfte , of voor het menfchelijk verltand te hooge zaken bepaale, maar do, eenvouwiglte en duidelijklte waarheden vooraf wel en oriderfcheiden leere begrijpen. Het is toch eene maar al te duidelijke, cn op dc ondervinding gevestigde waarheid , dat velen in dit onderzoek te hoogen vlugt nemen, en met meer ijver over befpiegelende dan beoefenende waarheden redenceren , cn zich daar voor in de bres dellen. sincerus. Dit hangt veelal van de verfchillende gezindheid, welke men toegedaan is, af, of het leerboekjen, waar uit men zijne Theologie geleerd heeft, en daarom zijn die genen grootlijks te prijzen, die ons in deze dagen, waar in zoo verfchillend over den Godsdienst gedacht wordt, korte en eenvouwige opltellcn , voornaamlijk op de zedeleer van jesus gegrond , gegeven hebben. - O ik lees dezelve met een hartlijk genoegen. r- 1 u s. Men kan zekerlijk een nuttig gebruik van dezelve maaken, vooral als men daar bij telkens nadenkt, hoe veel belang men bij deze zaak heeft, cn hoe volltrekt noodzaaklijk het is voor den mensch, dat hij God recht kenne en diene. sincerus. Naar mate hij van het belang en gewigt dezer zaak overtuigd is, naar die mate zal hij zijnen ijver iu dit onder-. zoek  OVER HST EELANG VAN RECHTE BEGRIPPEN ENZ. 39^ zoek aanwenden, en zich rechte en Gode waardige begrippen leeren koesteren. PIUS. Dit niet alleen , maar hij zal zich daar toe onvermijdelijk verpligt rekenen , uit hoofde der heilzame en zalige gevolgen, welke hier uit voortvloeien. Hij zal bij aauhoudenheid zijne hooge beftemming, en de naauwe betrekking, waar in hij tot God (laat, in het oog houden , en daar op uit zijn, hoe hij waardig deze naauwe betrekking zal wandelen. SINCERUS. Op zulk eene wijze mijn waardlie Pius ! wordt onze Godsdienst eenvouwig en Bijbelsch, wij zullen daardoor voor twijfelingen en onzekerheden bewaard blijven, en volgends des Apostels waarfchuwing met allen wind van keringen niet gedreeven worden , maar hoe langs hoe meer ftandvastig en onbeweeglijk zijn in het werk des Ikeren , wetende , dat onze arbeid nigt ijdel noch te vergeefsch zijn zal. pius. En tevens zullen wij de nodige wapenen bij de hand hebben , en in ons geloof bevestigd worden , om den Godsdienst tot zijn waar en wezenlijk oogmerk te gebruiken, om matig regtvaardig en godzalig in deze wereld te wandelen, ten einde met blijdfehap en de troostrijkfte vooruitzigten de eeuwigheid te kunnen inwachten. MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER DE ADSOCIATIE DER DENKBEELDEN. De verbinding of vcrgczelling van vreemde denkbeelden, of de adfociatie der Ideen veroorzaakt in de voorftellingen, en dus ook in dc betrekking van den wil jegens de dingen de grootfte verfcheidenheden en veranderingen: Want daardoor ontftaan niet alleen dc zoogenoemde Bijdenkbeelden, welke de werking van het Hoofddenkbeeld dikwijls zeer veranderen, eene op zich zelve aangename zaak onaangenaam,eene onaangename aangenaam, eene ernftige belagchelijk, en eene belagchelijke ernftig maken; maar de bekoorlijkheden eener zaak kunnen, uit hoofde van de adfociatie der denkbeelden, zich zooda-  398 ilENSCHRUNDIÖE AANMERKINGEN danig over andere dingen verfpreiden, en zich daar aan mededeelen, dat zij even zoo werken, als of zij daar eigen aan waren, zonder dat men zich in het minst bewust is van de denkbeelden, daar zij van oorfpronglijk zijn. Om zich hier van eene duidlijke bevatting te maken, moet men voor eerst en voor alles de Wetten van de verbinding der denkbeelden in aanmerking nemen; de gronden en voorwaarden, volgends welken denkbeelden , en door middel van dezen, gevoelens en gemoedsbewegingen, zoo dikwils, zonder dat men zulks wil, door elkander opgewekt worden* Wanneer men hier van aftrekt, het geen niet eigenlijk de denkbeelden cn derzelver werkingen betreft, het geen enkel in het ligchaam , in de Sijmpathie der Zenuwen zijnen grond hedft, dan kan men alles uit twee oorzaken verklaarem Denkbeelden worden door eikanderen verwekt j omdat zij iet gelijkvormigs voordellen, of omdat zij reeds te vooren een of meermaal, nevens of na elkander in de ziel bij elkander geweest zijn. Uit hoofde vart dezen tweeden grond, kan eene1 verbinding ontdaan tusfehen de denkbeelden van geheel verfchillende natuur; alfchoon ook enkel dwaling of vooroordeel , of eenig ander toeval ze Hechts eens bij elkandercn gevoegd heeft; Ook kunnen de meest verfchillende denkbeelden op eene middelijke wijze verwekt worden; wanneer bij voorbeeld, het middeldenkbeeld, dat met het ééne door gelijkvormigheid verbonden is, met het ander, uit hoofde van het voormalig bijéénzijn, in verband ftaat; Maar van meer denkbeelden, die uit den dénen .of anderen van deze gronden verwekt kunnen worden, worden die genen telkens het ligtst verwekt, voor welke de fterkfte opwekking bij de hand is, of die genen, welke het gemaklijkfle zijn, om opgewekt te worden, gevolglijk, die met het opwekkend denkbeeld de grootfte gelijkvormigheid , of de naauvvfte verbinding hebben; of tot welken buitendien de Iterkfte Dispolitie voorhanden is* Derhalven die genen, met welken iemand zich dikwijls bezig houdt; of onlangs eerst bezig gehouden heeft; of die uit hoofde van hunnen oorfprong, eenen diepen indruk gemaakt, en duurzaamheid en levendigheid verkregen hebben. Dus veel kan hier genoeg zijn van de" algemeene gronden en wetten van de opwekking der Denkbeelden door elkander. 0»n  OVER DE -ADSOCIATIE DER DENKBEELDEN. 399 Om zich nu de ontallijke, ten deele zoo gewigtige, ten deele zoo zonderlinge veranderingen van den indruk der dingen op het menschlijk gemoed, welke door de Adfociatie der denkbeelden ontdaan, in eenige orde en volledigheid, alhoewel flechts in eene algemeene fchets, voor te ftellen, merke men aan: j.) Hoe dingen, welke op zich zelven weinig aanloklijkheid hebben, door het geadfocieerde denkbeeld van eene perfoon iemand aangenaam of gewigtig kunnen worden. De ondervinding geeft daarvan veele en menigvuldige bewijzen. Zaken, die aan cene beroemde of beminde pedbon toebehoord hebben , en v.m dezelve iemand tot gedachtenis gegeven zijn, zijn om deze be* trekking, dikwijls onfehatbare kleinodiën. Modes en gewoonten, en niet zelden gebreken, worden alleen daarom nagevolgd, omdat de perfonen, die ze hebben of gebruiken, aaugezien en bemind zijn. Men zegt als een fpreekwoord: Mooie lieden ftaat alles mooi I 2.) De' gedachtenis ecner gelvrarenis kan gelijke werkingen voortbrengen. Een lied, dat men bij het fterfbed, of de begraVenis Van eenen geliefden perfoon, of onder andere zeer aandoenlijke omftandigheden heeft hooren. lezen of zingen, fchijnt iemand altijd een lied van eene buitengewone fraaiheid en kracht te zijn. Een fpel, een dans, fchijnen dikwijls boven anderen fraai en vermaaklijk; uit hoofde vau een gezelfchap, in het welk zij aan iemand bekend zijn geworden. Zelfs fpijzen kunnen iemand beter voorkomen, dan zij zijn, zij_ kunnen verlangen, opwekken, niet omdat zij wezenlijk bij uitftek goed waren, maar omdat zij in een vergenoegd gezelfchap, in de jaaren der vrolijkheid, genuttigd zijn. Men ontdekt bij elk gevoel, dat door de gedachtenis weder verwekt wordt, niet altijd de waare oorzaaken van het zelve. Maar ook kan eene fpijze voor langen tijd gehaat en walglijk worden, uit hoofde van de onaangename gevolgen, die een onmatig gebruik van dezelven eens veroorzaakt heeft. Het geweer wordt vervloekt, daar men het ongeluk mede gehad heeft, eenen onfchuldigen of eenen vriend te dooden; het wordt nooit zonder oirfteltenis befchouwd, nooit 'weder gebruikt. En volgens het oordeel van eenen diepen onderzoeker van 's menfchén ziel, zou men zelve wantrouwend dienen te worden jegens het hart van eenen mensch, die de plank, door behulp van welke hij zich. bij  *CO MENSCHKUNÖIGE AANMERKINGEN bij fchipbreuk het leven gered heeft, aan den oever' koelbloedig zou kunnen verbranden. (*). 3. ) Hiertoe behoort alles, wat vergelijkingen, alles, wat benamingen kunnen uitrichten. Aan veele menfchén kan door een enkel woord, door eene enkele vergelijking, de eetlust benomen worden. Kinderen gebruiken geneesmiddelen onder eenen anderen aangenamen naam, als zij die onder den waaren naam niet gebruiken willen. En de gevallen zijn niet zeldzaam, dat volvvasfenen zelven zich bijna even zoo bedriegen laten. De dood, de vernietiging zelve, verliezen iet van hun verfchriklijk voorkomen, wanneer men ze onder den naam van eenen flaap, eeuwige onafgebroken rust, en bevrijding van de wederwaardigheden dezes levens zich voordek. (f) Iemand trots te maken tot verwaandheid toe, hem tot de uiterfte woede vertoornen, vernederen, eerbied, vertrouwen, haat inboezemen enz. kost immers zoo dikwijls maar een enkel woord; een krachteloos dood woord, indien de adfociatie der denkbeelden niet werkte. Wat doen niet de ééns gehaatte Secten- en Partij-naamen? Hoe fchielijk, hoe zeer veranderen zit niet bij menfchén, wier verbeeldingskracht daartoe gèftemd is4" den gantfehen indruk, dien eenig perfoon te voren op hun gemaakt hadt?. . ■ 4. ) Plaats en Tijden worden daardoor in de ziel veranderd; de aarde wordt vervloekt, om de misdaad van den mensch, bet huis, daar hij in gewoond heeft, wordt eeu voorwerp van wraak. Eene huivering doordroomt den eenzamen wandelaar bij Gerechtsplaatzen, op Kruiswegen, Kerkhoven, en allés; waar de verbeeldingskracht geleerd heeft haare fchrikbeelden bij te voegen. Het is een geluk, als hij dc fpooken niet wezenlijk voor zich ziet; wanneer de denkbeelden daarvan, door het befchouwen van de plaats, in hem opgewekt zijn. De geboorteplaats verwekt cen verlangen uit hoofde van de herdenkingen aan de vrolijke jaaren der kindsheid, die het beeld der geboorteplaats aankleeven. Dus ook de boom, bij welken vrienden van elkander fcheiden, het ftrand, daar zij eikanderen het laatst vaarwel zeiden, wor- (*) Smith, Theorij of mor al fent. (f) Zie meijners, Aanmerking over den Dood, enTroostgronden der Ouden, tegen deszelfs fchrikken 'm zijne gemengde IFijsgeerige Schriften, Bladz. 194 volgg.  OVER DE ADSOCIATIE DER DENKBEELDEN. AOt Worden Altaaren en Tempels. (*) — Met het uur van den middernacht, dringt de fchrik in de ziel van den Bijgeloovigcn. — 5.) Wat zaken, plaatzen en tijden gebeurt, weder* vaart ook niet min aan per forten ; zij worden , buiten hun fchuld , aangenaam en genaat, door de Adfociatie van vreemde denkbeelden. Dezen zijn fomtijds gegrond op gelijkvormigheid. Gelijkvormigheid met de genen, die wij beminnen, alfchoon men ze niet vindt in volmaaktheden ■, is ééne aanprijzing voor iemand; en eene in 'toog lopende, in zich zelve niets betekenende, gelijkvormigheid met den vijand maakt, dat men tegen iemand ftuursch is, zonder dat men zelve weet, waarom. ■— Maar ook, wanneer wij hen in hun gezelfchap dikwijls gezien hebben ; wanneer zij op de ééne of andere wijze tot hen behooren, als kinderen, bloedverwandten , bedienden ; zoo gebeurt hetzelfde, niet altijd, maar zeer dikwijls. De Rede vindt dan zelfs fomtijds eenen grond, waarmede zij deze uitflrekking deC neigingen tot het geen aan iemand behoort, bij gevolgtrekking, rechtvaardigt. Maar het meest door de Verbeeldingskracht, door middel van de vermenging der Denkbeelden. Ook kunnen gebeurenisfen zoodanigen invloed hebben op de Denkbeelden van perfonen; niet alleen zulkein welke redelijke gronden begrepen zijn, tot welgevallen of mishaageli aan eene perfoon; maar ook zulke , bij welke de Rede tot het tegendeel aandrijft, locke verhaalt, dat iemand eenen heelmeester die eene zeer pijnlijke maar heilzame operatie aan hem verricht hadt, naderhand niet meer voor zich kon zien * hoe zeer hij ook de weldaad fchatte, die hij hem bewezen hadt (f). Het is gevaarlijk, iemand voor te kotnen^ bijzonder dc eerde keer, als hij in een kwaaden luim is. De indruk, dien men maakt, mengt zich heel ligt met andere gelijktijdige onaangename indrukken het welk iemand niet alleen thans, maar ook het denk! beeld, dat men van zich indrukt, voor altijd nadeel kan" aanbrengen. Uit dien zelfden grond is het ook gevaarlijk, eene onaangename tijding te brengen. Men heeft daarom gemeenlijk lieden, die alleen zonder gevaar alles zeg- (*) Zie cicero de legg. II c. h 2. g&iiJ> 1 C°nCern' human' Un&rftanding B. 11. Chaf. vi.deel.mengelst.no 9, Cc  402 MSRSCHKTJNDÏCE AANSfERKINGEN. zeggen mogen Maitresfen en Hofnarren daartoe gebruikt, om aan Koningen tijdingen te geven van nederlagen, die zij geleden hadden. 6 ) Hoe gemak lijker cn meriigviildigcr de overgang Van het -ééne denkbeeld tot het andere is , des tc gemaklijker en Iterker kunnen zij ook hunne aanlokzelen aan elkander medcdcelen. Wanneer men niet alleen eene uit* wendige verbindtenis, maar ook gelijkvormigheid tusfehen perfonen vindt, zoo als dikmaals bij bloedverwanten, zoo verbreiden zich de neigingen zoo veel te eer van de ééne op de anderen. De neigingen jegens den vader {trekken zich ligter tot den Zoon, dan'tot de dochter, uit; vooral wanneer zij getrouwd is, aan een' ander behoort, en eenen anderen naam voert. (*) 7.) Daar is geene gemoedsbeweging te groot, en geen voorwerp te gering, dat de eerfte niet door de adfociatie der denkbeelden, tot deze laatfte, zou kunnen afgeleid worden. De Gcfchiedenis van het Bijgeloof bevat hier bewijzen genoeg van. Wanneer deze hout, Heen, of wat het is, als een voorwerp der aanbidding en van wonclcrdaadige werkingen, in den tuimel der geestverrukking, aangegrepen, of door anderen verleid, aangenomen heeft, dan daalt dra alle kracht der denkbeelden, die door grootheid verfchrikken of opwekken , in het beeld van dit voorwerp; en het werkt uit, wat het denkbeeld van eenc Godheid in het menschlijk hart uitwerken kan. — Ziska beloofde zijnen aanhangers, dat zij onoverwinlijk zouden zijn in den veldilag, indien zij zijne huid tot een trommel zouden gebruiken, en karel XII, dreigde den Rijksraad, dat hij zijne groote laarzert zou (*> Zie home, Grondregels der Oordeelkunde, 1. Deel. II. H'iof'jl. IV. Ard. Dezc uitmuntende waarnemer heeft 'meer voorbeelden, die hier toe behooren, maar welke hij niet altijd natuurlijk genoeg verklaart. Dat b. v., de neigingen van iemand jegens zijne Ouders niet zoo fterk zijn, als jegens zijne kinderen, heeft zeker eenen anderen grond, dan hij opgeeft, in dé Tli'ff en liefde. Te weten, voor deze is het denkbeeld, vader, oorfprong, opperfte te zijn, aangenamer dan de andere, van zoon, onderworpen, afkomeüng te zijn. Dus kan een mensch zich zelven in zijne kinderen gemnkfijker, dan tri zijne ouderen, ■beminnen. Dat de dankbaarheid jegens eenen weldoener zich gemaklijker tot ziine kinderen, dan tot zijne ouders uitftrekt, als jfï anders geene bijzondere driften werken, hotide ik niet voor zéker. In 't gemeen trekken kinderen ons medelijden of ook ons welgevallen meer,.  OVER DE ABSOCIATIE DER DENKBEELDEN. 403 Sou zenden, om gehoorzaamheid aan zijne bevelen te Verwekken; beide met een zeer Hout vertrouwen, maar gegrond op het gevoel van het geweld van geiidfociëerde denkbeelden. Maar hoe zeer ook groote cn eerwaardige voorwerpen door bijdenkbeelden , vergelijkingen, Hechts eens gemaakte toepasfingen, en andere wegen van verbinding der denkbeelden, aan veele menfchén, onwederHaaubaar en onherroepelijk, bclagcbelijk en verachtelijk kunnen worden, is algemeen bekend. 8.) Btiar- zijn ontwijfelbare ondervindingen voor handen, dat denkbeelden, die in den dróóm verwekt, of -met anderen verbonden waren, tot zulke uitwerkingen insgelijks gefchikt zijn. Iemand droomde, dat een van hem afhangliik perfoon iet onvoegzaams bedreef, waar over hij zeer boos werdt. Den volgenden dag meldde deze perfoon hem, dat hij iet gedaan hadt, het welk daaraan cenigermatc gelijk, maar onberispelijk was. Op Hond rees 'er ongenoegen iu hem op; en hij begon reeds, te kijven, toen "hij de onbillijkheid daarvan door de verbaasdheid van de andere perfoon erkende, eh dra zelve in zag. En nu klaarde het in zijne ziel op, en het werdt hem volkomen duidlijk, dat de drift tot gemelijkheid enkel en alleen uit de denkbeelden van den droom ont'fiaan was. Het zal niet moeilijk zijn, meer dergelijke waarnemingen ten overvloede te verzamelen; en zij verdienen meer opmerkzaamheid, dan men 'er tot hiertoe aan fchijnt bedeed te hebben. Ook dit is niet enkel gisfing, maar eigenlijke ondervinding, dat bet vermaak, het welk een voorwerp in den droom veroorzaakt heeft, wanneer het genot "niet volledig geweest, en niet uitgeput is, de begeerten daarnaar zeer kan vergrootcn. Het is gevaarlijk, endijmions droomen dikwijls te droomen ; voornaamlijk, wanneer de diana ook den waakenden flaaper met eenige infchiklijkheid bejegent, uit welke de beelden van den droom voedzel kunnen trekken. 9.) Aan fcherpzinnige onderzoekers van deze zaak locke en leibnit-z (*) fchijnt ook dit niet te veel te zijn, dat in de eerfte jaaren der kindsheid, tot welken bewustheid en herinnering niet te rug gaan, gewaarwordingen en (*) Zie locke, /. c. §. 7. en leibnitz Nouv. Es/ai, fur f entendement humain, paf. 229. Cc 2  404 KORTE LEVENSBERICHTEN en denkbeelden zich zoo met elkander vermengd kunnen hebben, dat 'er ongewoone werkingen van zekere dingen bij iemand uit de vermenging van die vroege indrukken ontltaan. Ten minften gelooven zij, dat zoo veele zonderlinge gemoedsbewegingen en afkeerigheden uit geen anderen grond begrepen kunnen worden. Nademaal denkbeelden geheel niet behoeven duidlijk tc zijn, om op het gemoed te werken, en nadien zelfs in de tederfle kindsheid eenige duurzame indrukken ontdaan kunnen; zoo fchijnt het alszins mogelijk, dat door zulke vroege indrukken vervolgens andere , aan deze gelijkvormige, en deswegens ook het zelfde inwendige zintuig treffende indrukken veranderd, cn fomtijds, geheel overweldigd worden. korte levensberichten van fra paoli sarpi. (Vervolg en Slot van Bladz. 374.) Zeer gevoelig en ongeneeslijk waren de wonden, die hij door deze raadflagen en derzelver gevolgen het Roomfchc Lui' toebragt, ...uai noch harder viel het zelve, de gcfchiedenis van het gefebil , tusfehen de Republiek en Paulus V. in 1605 1607, die hij in 1609 fchreef, en die nog" ongedrukt in ieders handen was. Zij had hem bijna nog eens een dolkffeck gekost. Men meende zijne maatregelen nu beter genomen te hebben, en won in 't Klooster medepligtigen. Men liet den fleutel zijner Celle namaken, om hem bij nacht te vermoorden. Doch uit verloren brieven werd het oogmerk ontdekt, en alles verborgen gehouden, om ergernis voor te komen. Sarpi werd, door den Senaat, gewaarfchuwd, en voor elk werd zijne Celle ontoeganglijk gemaakt, geen vreemde reizigers konden hcm meer zien, dan op het raadhuis, en zo hij ergens wezen moest , zat hij als een gevangene in ceri et ckten gondel. Hii ging onder dat alles zijnen gewonen ganff. Het hof van Romen achte, dat aan den Paus en de Bisfchoppen alleen toekwame, kerkelijke beneficiën te vergeven. In weêrwh van de tegenfpraak van de Republiek, gaf de Paus in 1609 de vacante Abtdij van Gadizza, die 12000 dukaten opbrengt, aan zijnen neef, den Kardinaal bor-  van fra paoli sarpi. 405 iorghese, zonder den Senaat daar in te kennen. Het verfchil hier over duurde een heel jaar. De Senaat bragt de zaak ten einde, door een jaargift van 5000 dukaten, aan den kardinaal, en gaf aan eenen anderen de overige inkomften. Sarpi fchreef hier op zijn boek over de kerkelijke beneficiën. Niemand had ooit dit onderwerp zoo grondig bearbeid. Eenigen fchrijven dit werk aan zijreu Vriend micanzio toe, doch het oorfpronglijk, dat in de archiven vau den Staat bewaard wordt, bewijst het tegended. De Vrijplaatfen, en de inquifitie zijn nog twee zaken, waar mede de Pnufen, in dien tijd, het recht der Vorlten verkortten , gelijk dat nog in lommige landen gefchiedt. Over de Vrijplaatfen fchreef saupi een uitmuntend werk, dat in het Latijn bij elze vier in 1622, onder den naam de Jure Azylorum is uitgekomen, en dat grotius een Groot boek noemt. De Schrijver bewijst, uit de H. Schriften en de historiën, dat de Vrijftedch alleen tot veiligheid van de vervolgde onfehuld dienden , en dat ware euveldaders, die derwaards vluchten, draf verdienen. Over de inquifitie fchreef hij een traktaat, dat bepaald op den Staat van Venetië past, en bewijst, dat zij aldaar geheel aan de burgerlijke Overheid onderworpen is. Terwijl sarpi deze wapenen , tot verdediging van zijn Vaderland, üneedde, liet hij de hooger wetenfehappen niet varen. Toen in 1610 dt ftarrekundige ontdekkingen van Galilei te Padua veel vijanden vonden, was hij te Venetië niet alleen derzelver ijverige verdediger, maar hij verbreidde ook den roem van dien grooten man, in vreemde landen , door zijnen briefwisfel. 'Er zijn nog , in de Bibliotheek van het Servitenklooster, drie ontwerpen tot een Selenografie van zijne hand, waar in de vlekken van de maan, die hevelius 37 jaar later, op een tafel, ontwierp en met den naam Pontus Euxinus, Mare mediterraneum, Colcbis enz. benoemde, ter rechter plaatfe aangewezen zijn. Hij zette zijne waarnemingen , over de magneet, vlijtig voord , en wisfelde daar over brieven met buitenlandfche geleerden. T- f. sagredo, Venetiaanfche Conttil teAleppo, deed'hem in 1610 weten, dat de afwijking van de kompasnaald te Aleppo ten westen gefchiedt, niet ten oosten, gelijk in Italië , ook gaf hij aan eenen Griek last, om de afwijking te Neapoli waar te nemen. Hij meende , dat de Cc 3 mag-  40(5 kor. te levensbericht? n magneet derwaards afwijk^-,- daar de aarde ziel; meer verhoogt , omdat daar meef ijzer of magneet-gevonden wordt, waar mee hij dagt dat de aarde doormengd zij, Men heeft bewijzen , dat Santorius de eerfte denkbeelden van zijn lcerftclfel aangaande de beweging der vloeibare deelen in dierlijke lichamen , cn van den invloed der lucht in dezelve, van sarpi ontvangen heeft. Zijn tijdgenoot en levcnsbefchrijver eigent hem een werk toe, over de beweging van het water, dat verloren is. In 1611 vernieuwde paulus V. het gefchil, over het, Graaffchap Ceneda, dat onder klemens iVIÏI, onbeflist gebleven was, en waar van zich de toenmalige bisfehop de h'eerfchappij aanmatigde, ichoon hij het van de republiek ter leen had. Sarpi kreeg last, om bet recht der republiek te verdedigen, dit deed hij zoo, dat 'er niets tegen was in tc brengen. Dit vertoornde zoo zeer het bof van Romen, dat'het ten derden male op zijn leven toeleide. De Veuetiaanfchc Gezant te Romen ontdekte dit, cn de Senaat droeg dc nodige zorg, om dien toeleg te verijdelen. In dien tijd had Spanje de Marquis van bed mar voor Gezant te Venetië; den gevaarlijkftcn vijand, dien de republiek ooit had. Hij bewerkte eene iamenzwcjfing, die dezen Staat bragt op den rand van zijnen ondergang, daar toe gaf hij in 1612 bedektelijk een gefchrift uit, waar in'hij de vrijheid van Venetië voor een hersfenfehim verklaarde, door Justiniano in de wereld gebragt. Dit voordbrengfel was in aller banden. Sarpi wederlei het. Doch de Senaat wilde, dat men het lasterfchrift, onbeandwoord, verachtelijk aan zich zelven overliet. Graswinkel heeft het naderhand openlijk wederlege!, in een'opzettelijk daar toe gefchreven werk. In het jaar 1612 floot de republiek, met den Aartshertog van Oostenrijk, vrede, waarbij deze laatfte zich vcrpligtte, de Usko'kkcn, die hij tot hiertoe b.egunftigd had, uit de bezittingen der republiek te helpen verdrijven, cn sarpi kreeg van den Senaat last, om de historie derUskokken, door den bisfehop van Zara begonnen, verder aftewerken. Dit werk en de deductie, die daar toebehoort, rekent men onder zijne beste fchriften. Men vind hier, ten opziebte van bet onrecht door Oostenrijk , Spanje cn Romen, dezen Staat aangedaan, de naakte waarheid, met echte verwen gcfchilderd. JNatdiwlijks was, door bemiddeling van den Kardinaal ri-  van fr a paoli sarpi. 407 richelieu, de Vrede met Oostenrijk te Madrid gefloten, toen in 1618 de gevaarlijklle aller verbindtenisfen, tegen de republiek , aan den dag kwam. De voorbeen reeds genoemde bed mar, door ossuna en toled 0 , Stadhouders te Napels en Milaan , onderfteund, had alles zoo gel'chikt, dat de zetel der republiek, op tien dag van Maria Hemelvaart, zou worden omgekeerd, zijn huis was vol wapenen, en door de heele itad waren verkleede foldaten verfpreid. Dezen zouden den Doge , den fenaat , en al het volk, dat hen verzelde, bij het wederkeeren van den Buccntora afmaken, en het arfenaal overweldigen. Sarpi fchreef de historie van dezen toeleg, doch op zijn eigen raad werd zij niet uitgegeven, om niet, uit hoofde van de boosheid van drie eerloozc Staatsdienaars, fchande over eene geheele Natie te brengen.' Zij wordt onder de archiven van Staat bcr waard. Doch het Hof van Madrid had de oubefehaamdheid, om betgedrogt, dat de republiek het mes had op de keel gezet, vau Venetië te rug te roepen, en de Paus flerde zijn fchandelijk hoofd met den Kardinaalshoed. De republiek, bij ondervinding wetende, hoe weinig ftaat zij op verbonden met hare naburen maken koijde, flOOt in i6iq het eerfte traktaat met hare jongde zuster, de Nederlaiidfche republiek, om, ingeval Van nood, elkander te helpen, verdedigen. Sarpi was de man, die de gemoederen, aangaande de betamelijkheid van een verbond met cen volk, dat van het Roomsch geloof afgeweken was , volkomen gerustftelde. Nu brengt ons de tijdorde , tot dc gefchiedenis van de Kerkvergadering van Trenten , die den naam van sarpi, meer dan alle zijne overige werken , vereeuwigd heeft. Hij begon ze reeds in zijne bloeiende jeugd, toep hij nog te Mantua was, cn eerst in 1619 verfcheen zij te London, onder den naam van pietro soave polano, bij john bil£ ja openbaren druk. Zij is met een handfehrift, dat eerst in onzen tijd ontdekt en met de hand van markus fansano , sar pi's Copiïst, gefchreven, en zelf door de hand van den Auteur hier en daar verbeterd en aangevuld is , vergeleken en volkomen overeenftemmend bevonden; uitgezonderd den tijtel , die voor het Hof van Romen beledigend was , en aan den uitgever, markus anïokius de dojjinis, toegefchrevcn wordt. Deze gewezen Bisfchop van Spalatro, die zich te London ophield, droeg deze uitCc 4 ga-  408 korte levensberichten gave aan Koning jakob I. op, die hem daar voor een gefchenk van 500 Jakob usfen deed. In deze opdragt zegt de do mi nis, dat hij dit werk uit Italië hebbe medegebragt , en niet wete , of de fchrijver zal goedërkennen , dat men het hebbe uitgegeven: doch dat hij meende , met de uitgave het publiek grooten dienst te doen, en dus den ondergang van het zelve voor te komen. Doch dit alles kan aldus , tusfehen den Auteur en den Uitgever, afgefproken wezen. Het origineel kon nergens veiliger wezen,' en de uitgave nergens beter, dan in Engeland, onder het oog van de do mini s, en onder de befcherming van Koning jakob, en men kan naauwlijks twijfelen, of sasiu zelfheeft dezen weg ingeflagen, om zijn bock in de wereld te helpen. — Elk kent de waarde van dit werk. Het Hof van Romen heeft altijd toegelegd, om het zelve te doen zwart maken , vooral door de Jefuiten, doordien het onmogelijk was het zelve grondig te wederleggen. Hij werkte in 1622 aan eene moeielijke lijst en uittrekfel, >van alle de oorkonden , die in zijnen tijd, in de archlven van Staat werden neêrgeleid. Wanneer hij, faturdag van de heilige week, van een katharrhale koorts overvallen werd. Hij achtte de zelve niet, en zij veranderde in een teringkoorts. De gedurige vermindering van zijne krachten hield hem van de gewone ftaatsbezigheden niet te rugge, de levendigheid van zijnen geest fcheen zich in tegendeel te verjongen , vooral wanneer hij in zijne ledige uren, volgends zijne gewoonte, in de hoogerc wetenfehappen onledig was. Den 6den JaTiuarij 1623 bezogt hij , voor de laatllemaal, het raadhuis, waar van hij zeer vermoeid naar huis keerde. Evenwel kampte hij nog eenige dagen met het kwaad , dat hcm verteerde; las ieder morgen naar gewoonte zijne misfe in de kerk, en at met zijne ordensbroeders in het refectorium , tot hcm cene groote verzwakking op hec fterf bed nederleidc. Hij biechte en ontfing het H. Avondmaal, naar de zeden der Katholijken, liet zich het lijden van Christus, uit het Euangelie van joannes, voorlezen , en verzekerde de omltauders, dat hij al zijne hope Relde in den dood van den Zaligmaker. Eenige uuren voor zijne ontbinding, kwam een lid van Staat bij hem, met eenige vragen., betrekkelijk tot eenige gewigtige belangen van Staat. Hij beantwoorde die, als of hem niets dcer.de. Toen hij eindelijk 's nachts den dood met groote  VAN F ra PAOU sarpi» aoo te fchreden zag naderen, fprak hij tot zijnen vriend, den medgezel van zijn moeitevol leven , micanzio, dat dezelve zich ter ruste moest begeven , dat hij dat ook doen zoude, en tot God wederkeeren, van wien hij gekomen was. Deze verwijderde zich maar eenige oogenblikken, om zijn verfcheien , door de tegenwoordigheid van alle zijne ordensbroeders , te plegtiger te maken. Toen hij wederkwam lag sarpi fprakeloos. Onder het bidden der monniken verhief hij zijne ftemme, en fprak de beroemde woorden esto perpetual zij (dc republiek) moge eeuwig duren! Zoo rtierf sarpi den 12 Januarij 1623, in het 71de jaar van zijn leven, zoo was de laatfte adem van zijn leven nog voor zijn vaderland. De fenaat gaf terftond aan alle vorften van Europa kennis , van zijnen dood, en gaf hem op 's lands kosten eene zeer prachtige begraving. Hij befloot, sarpi's beeld in eene marmeren buste, door Campagna te doen bearbeiden , en in eene nis in het Servitenklooster te plaatfen, doch men heeft dit, om de al te groote ergernis, die dit te Romen zou gegeven hebben, nagelaten. (C0ijra ij er zegt dat dit gedenkteken met der daad opgericht is). Sarpi was van eene middelmatige ftature, zeer fchraal, zijn hoofd onderfcheidde zich, dooreen breed, fchoon gewelfd voorhoofd, en door zijne ongewone grootheid, zijne oogeu waren groot, zwart en levendig, zijn neus kort en dik, de kleur van zijn aangezicht wit, met rood gemengd. Zijn baard dun. Op de rechterwang droeg hij het lidteken van den moorddolk van 1607. Dikwijls'leed hij zware hoofdpijn, aanhoudende koortfen, en fmertelijken overlast van haemorrhoïden. die in zijne hooger jaren voor hem van zeer bezwarende uitwerkfclen waren. Hij ging deze ongemakken, door een geftrenge dieet tegen. Boomvruchten , moeskruiden , brood en water waren zijn gewoon voedfel. Bij deze pijthagorifche levenswijze, verhief hij zich , boven zijne pijnen en ongemakken , zoo zeer , dat hij zich door dezelve maar zelden in de bezigheden van zijn beroep , en in zijne ftudien liet hinderen. De menigte van zijne fchriften zou tot verbazing (trekken , al hadden zij ook eenen fterken en gezonden mensch tot Auteur gehad. De ftukken, die zich in het geheim Staatsarchief bevinden, en die meest ongedrukt zijn, ten dienfte van zijn vaderland opgefteld, zijn meer dan 700. In Cc 5 de  410 KORTE LEVENSBERICHTEN ENZ. de bibliotheek van zijn klooster zijn vele banden, met ongedrukte fchriften van zijne hand, over de hooge Mathelis, de Aftronomie, en alle deelen der Filofofie, vooral der Natuurkunde. Wanneer men hier nu nog zijne gedrukte werken, en zijn verlorene fchriften, waar onder een gefchiedenis van de algemeene kerkvergaderingen, een uittrekfel uit de leeringen der oude Wijsgeeren, eene verhandeling over de beweging van het water en anderen, behooren, daar bij rekent, en voords zijnen uitgebrciden briefwisfel, dan krijgt men een in 't ooglopend bewijs , wat een fterke geest in een zwak lichaam vermag , wanneer weetlust en liefde tot de waarheid iemand aanfporen, en wanneer eene geregelde levenswijze daaraan hulpe biedt. Met zijne groote geleerdheid, vereenigde hij eene ongemeene nedrigheid. Tegen elk was hij vriendelijk en liefderijk, voor zijne vrienden trou en oprecht. Hooge eereplaatfeii en rijkdommen behaagden hem niet. Zijne groote bezolding liet hij aan zijn klooster over, dat hem, gelijk de overige monniken, voedde en kleedde, en na zijneri dood liet hij niets na, dan zijn ordenskleed, eenige hemden en veel papier en boeken. Alhoewel hem zijn openbaar ampt van de kloosterdienften ontfloeg, liet hr evenwel geene van dezelve na. Perfoonlijke beledigingen verwekten hem niet tot wrake , al had hij de middelen daar toe in handen. Dat de lamenzwcerders, tegen hem niet tot het uiterfte vervolgd werden, en zelfs ten deele onbekend bleven , dat was zijn werk. Zijne waarnemingen en ontdekkingen in de wetenfehappen deelde hij aan zijne vrienden mede , zonder de minfte begeerte, om vóór derzelver uitvinder te worden aangezien. Zonder zijne overgeblevene papieren, zonder het getuignis zijner bekenden, zouden wij niet weten, dat hij de grootfte Filolöof en Wiskundige van zijnen tijd geweest zij. Ncvvtons roem zou hem niet ontgaan wezen , zo hij niet van. de baan , die hem de natuur aanwees , door de betrachting van zijnen burgerpligt ware te rug gehouden. De kroon der onfterflijkheid, die hij langs deze baan behaald heeft, is des te heerlijker, hoe gevaarlijker en magtiger de vijand was , dien hij zoo overwon, dat hij het hoofd niet meer durfde opfteken. HET  hlt character van jüüas beschouwd , enz. ^11 het ciiaractervan | u d a s beschouwd, tut e e w ij s van christus g o d L ij k e zending, Het christendom is een Godsdienst op openbaare en onwederfprekelijke daadzaaken gegrond , die alom erkend zijn geworden. Deszelfs ontkkkingen zijn, geen wilde verbeeldingen van ontftelde Herslenen, maar aangelegene en wel gegronde uitkomften, van eene wijze cn genadige voorzienigheid. Dat, het geen zo veel eerlijke en belanglooze menfchén meer dan 1700 Jaaren beleden, op perfoneele ondervinding en bewijzen zo onverfchrokken verdeedigdeu: Dat, voor het welk zij zoo blijmoedig alle tijdelijke welvaart en genoegens opofferden: Dat, het welk zij niet nalieten onder de wreedfte pijnigingen, die de kunst kon bedenken en de kwaadaartighcid uitvoeren, onder de verfehrikkelijklte toebereidzelen van 't martelaarfchap , te verdeedigen, te prediken en 'er in te roemen: Dat, zeg ik kon geen bijgeloovige droom en geestdrift zijn, maar eene daadzaak even vast gegrond in derzelver open-? baaring, als uitmuntend in haren aard,, genadig in deszelfs oogmerken en heerlijk in zijn einde, De bewijzen, welke gehaald worden uit de characters en het gedrag der eerde verkondigers van het Euangelie zijn veelmaal in het voordeeligst en gelukkigst _ daglicht geplaatst geworden, en kunnen naauwelijks misten om ecnigen indruk van de waarheid. van 't geen zij verkondigden , natelaten , op een gemoed dat niet geheel verblind is door twijfelachtige vooröordeelen, of verhard door kvvaade geneigdheden en lusten. De bewijzen , welke men uit eene onpartijdige befchouwing der bekeering en het Apostelfchap van Paulus haalt, ten voordeele van dien Godsdienst, tot welken hij zoo wonderdaiig gebragt wierd, om die te verdeedigen, zijn zeer overtuigend en zommige geleerde en kundige mannen, hebben daarvan de geheele zaak van het Christendom durven doen afhangen. Dikwerf, heb ik gedacht, dat het gedrag van judasiscariot, waarvan fchijnbaare redenen naauwelijks tc geeven zijn, dan wanneer het dieper word ingezien, ons treilende zoo geen onwederlegbaare bewijzen, van Christus Godlijke zending op-  41ü het character van judas b2sch0üwd, opgeeft. Ik verbeelde mij, zo die in het volgend klaar en eenvouwig licht geplaatst worden, dat zij zeer veel kragt en redelijke overtuiging met zig dragen. Zo christus een bedrieger geweest ware, moest het aan judas kennelijk zijn geweest, nadien hij ecu zoo langen tijd gehad had om op zijn gedrag te letten — zijne wonderen te zien en zijne redevoeringen te hooren: nadien hij alle bedenkelijke gelegenheden, zoo van cen openbaaren als bijzonderen aart, gehad had, om het waar character van christus, en de wezendlijke oogmerken van zijne bediening te ontdekken. Indien nu christus waarlijk niet geweest was, het geen hij voorgaf te zijn; zoo kon judas hem met recht en reden ontdekt en ten toon gefteld hebben. — Ik zeg indien j esus een bedrieger was geweest, vermogt hij met alle recht, de fluiër opgeligt en het bedrog aan de wereld ten toon gefield hebben. — Indien hij dit gedaan had, indien hij hem ten toon gefteld en verraden had, om dat hij een bedrieger was, zoude hij 'cr naderhand zo veel knaging en berouw niet van gehad hebben: want in dat geval had hij niet meer gedaan, dan het geen billijk en recht zoude geweest zijn, hi[ zoude zijn edelmoedigheid het menschdom getoond hebben, door hun de oogen te openen en het masker der geveinsdheid weg te nemen: veel minder dan dat de gedagten dat hij zoo grooten bedrieger verraaden had (gelijk christus moest geweest zijn , indien hij in 't geheel een bedrieger geweest was) hem tot volkomen wanhoop zoude gebragt hebben, noch die donkere onverdragelijke wanhoop der ziele over 't geen hij zijn meester gedaan had, hem tot zelfmoord zoude vervoerd hebben. Maar al wat judas en tegen christus en tegen zich zelfheeft uitgevoerd, daarvan kunnen wij alleen op dit navolgend grondbeginzel reden geven. Namenlijk: „ dat „ jesus waarlijk door God gezonden was, en dat „ judas 'er volmaakt van overtuigd was." Befchouwen wij dan, in 't gedrag van dezen Aardsverrader en ondankbaaren , de aanbiddelijke voetltappen der Godlijke Voorzienigheid! hoe aanmerkelijk en zigtbaar beltuurden de oogmerken van dien God „ die goed uit kwaad doet voortkomen" door zijne eeuwige magt en wijsheid het beleid des Satans, de gierigheid van judas, en de boosheid der Priesteren en Ouderlingen! De oogmerken van des Satans opftooknig (Luk. XXII:  tot~bewjjs van christus godlijke zending. 413 vs. 3.) en de overëenftemmende Konftenarijen en poogingen van zijne Agenten van den Tempel, waren ongetwijfeld dezen. „ Indien één uit jesus uitverkoore„ neii, en een, die zoo lang met hem heeft omgegaan, „ en zoo lang getuigenis van zijn Mesfiasfchap gedragen „ heeft, hcm verzaakt, en aan zijn vijanden verraadt, „ zoo zal zijne zaak, voor 't oog der geheele wacreld, „ vervallen, ja hier door meer dan door iet anders." En in de daad wat kon den Christelijken Godsdienst meer nadeel toebrengen dan dusdanig een geroep geieeltelijk gegrond op dit verraders gedrag: — „ Ten ,, laatften dan is het bedrog ontdekt! ontdekt ! niet ,, door een bekenden vijand; niet door een nieuw be,, keerden of onkundigen onderzoeker, niet door iemand, „ die in de zaak konde bedrogen zijn, maar door één „ der grootfte voorftanders van den Nazarener, door ,, een ouden en loozen Discipel; door een, die gelijk ,, de overigen der broederfchap, voorgaf, dat 'er won,, deren en buitengemeene krachten geleideden enz. zo „ een genaamd judas, fchatbcwaarder der gemeene ,, beurs, verbeeven tot den post van Apostel, onmag„ tig om het Character van Godlijke zending en an„ dere voorgevens langer vol te houden, heeft de ver„ borgenheid geopenbaard, en aangetoond, dat het niet ., dan een laag bedrog is , waardoor het onbedagt en „ bijgcloovig volkje misleid is: Deze zijne ontdekking „ is niet door voorbaarigheid of onvoorzigtigheid ge„ fchied; nog ook door vreeze en bedreigingen, maar „ geheel vrijwillig. Hij kon het masker niet langer „ dragen, — hij kon niet langer voortgaan, daar al,, les "in tien grond vuil bedrog was. Hij kon niet „ langer blijven onder 't gezelfchap van zulke ondeu„ gende bedriegers , en is daarom getrouw geweest „ aan zijn pligt en de kloppingen van zijn geweten; ,, hij was zoo goed en edelmoedig aan 't menschdom ,, om zijn eigen meester te verraden — het hoofd „ van dezen aanhang te ontdekken, en hem te doen ,, vatten, om naar recht en billijkheid geftraft te wor„ den." Dit zijn zeer natuurlijke denkbeelden, en wij mogen verönderftellen, dat veelen die hebben afgeleid uit het gedrag van judas tegen zijn' meester: en waarlijk indien judas de zaaken dus had laaten blijven, indien hij in zijn ondeugd verhard geweest was, en daar over geen  het chauacter van judas beschouwd, geen berouw of leedwezen getoond had, het zoude teti ininften een groote fteen des aanfloots in ons geloof over de oprechtheid van christus en zijne Godlijke zending geweest zijn. Maar laten wij verder het gedrag van den verrader nagaart en dc uitkomst zien. Is hij 'harrU nekkig, onvermurwbaar? onderfteunt hij , het geen hij gedaan heeft, door zijn gedrag te verdeedigen ? zegt hij: Indien het nog te doen Hond, ik zoude'het nog doen? (dit zoude hij gezegd hebben indien hij een bedrieger verraaden, en ontdekt hadt, want wie zou dit voor zijn pligt niet houden?) maar neen! hij voert eene gansch andere taal, hij denkt geheel anders over de zaak; hij verfchoont noch verbloemt zijn gedrag: integendeel hij ziet 'er met fchrik op terug: het was zijn geweten, niet ontwaakt door edelmoedigheid, welk hem'aanzette om zijnen Meester te verraden : het is zijn geweten vrcezeiijk ontrust, door het grootfte fchelmftuk bezwaard, het welk hem de daad verwijt, als een der vuilfle en verraadcrlijkfte, die 'er immer wezen koude — Hij had berouw, zijn daad bitterlijk bcklaagende, vuurigst wenfehende, dat die nooit gebeurd ware. Het was geen ligte verbijgaande opwelling, welke in eene edelmoedige ziel ontdaan kan, bij de ontdekking en vcröordeeling van een ouden vriend en medgezef (het geen het geval kondc geweest zijn, al ware bedrog bet onderwerp geweest,) maar een allergrootfte en oneindige fmart van een knagend geweten, fpruitende uit eene overtuiging van de gruwelijkfre misdaad in 't verraaden van een' onfehuldigen en rechtvaardigen. Dus berst hij uit in zijne belijdenis (en in aanmerking genomen zijnde wie, wanneer en voor wien bij dezelve uitte, is het "cen van de buitengewoonfte getuïgenisfen voor de Godlijkheid van christus zending, welke het N. Testament oplevert.) Matth. XXVII: vs. 4 - Ik heb gezondigd, perraadende het onfchuldig bloed: hier ligt de kragt zijner fmart: geen vuilen geveinsden, geen winzugtigen bedrieger, maar bet onfchuldig bloed had hij verraaden en hier bepaalde zig de eindpaal zijner overtuiging; hier hoopten zich dc baaren vau fmart, fchrik cn wanhoop, op cen, fchuim en modder opwerpende, waarmede zijn geweten zijn geheele ziel overïtelpt wierd. Maar was het judas riiogeiijk zijne kloppingen te bedaaren, door zijn fehuld te bewimpelen? Neen! zij liet noch verfehoonhrg noeh verkleining toe: hij had de waar-  TÓT BEWIJS VAN CHRISTUS GODLIJKE ZENDING. 415 waarheid van welke hij in zijne ziel overtuigd was, voorbedachtelijk en vijandig tegengeltaan, was liet voor judas maar mogelijk geweest, om het Mesfiasfchap van christus in twijfel te trekken, fchoon bet hein niet volltrekt mogelijk was het zelve te ontkennen (en dus moest en kon hij geheel befüst hebben, hebbende zoo lang met jesus verkeerd.) Ik zeg — veronderfteld zijnde, dat judas eenige twijfelingen kon gehad Ik1.-. ben, wegens de waarheid van jesus Mesfiasfchap, dit zoude zi'jn knaaging gedeeltelijk hebben gematigd — konde hij met zig zelven maar dus geredenkaveld hebben. — ,, Gij doodelijke overdenkingen houd op — , geweten wecst ftille ; denkelijk is jesus de man 11 niet, die hij voorgeeft; noch "zijn leer van zoo cen 11 heiligen oorfprong, of van zulke cene eeuwige aange,, tegenheid, als hij zegt of wil dat men gcloove. Hoe „ veele bedriegers heeft de wereld niet opgeleverd, „ wier voorwcndzelen buitengewoon waren, en die voor een tijd lang bun voorgevens , door buitengewoone verfehijnzelen, hebben ftaandc gehouden. Zeker ik heb geen i'eden mij door fchrik en een fchuldige ovcr' tuiging te laaten wegfleepen. Wie weet, of hij niet , indedaad verdiend heeft, ontdekt en overgeleverd te ' worden , gelijk door mij gcichicd is." -* Was het. voor judas maar' eenigzins mogelijk geweest, door fchijnbaarc voorgevens, zijn Meesters zending en .oprechtheid in twijfel te trekken, hij ware op die agterdogt blijven ftaan, hij zoude die vermeerderd en 'er uit geredenkaveld hebben, om de necpen van zijn angftig geweten te verzagten. Maar bij is boven alle tegenfpraak overtuigd en verzekerd, dat hij, wien hij verraden had, de messias was, de Koning van' Gods Kerk. Hij kon dit even min in twijfel trekken, dan dc Zon op den helderen middag. Zijne overtuiging zijne overredingen waren te fterk, te wel gegrond, om eenigen den minden twijfel toetelateii, om invloed op hem te hebben. Hier dan denk ik komt de zaak tot befluit: .judas moest weten, wte en wat christus was: Indien hij niet geweest was zulk een als hij voorgaf, zoo behoorde hij ontdekt te. worden: Indien judas hem ontdekt had, zoude hij een rechtvaardige daad gedaan hebben; cn daardoor zijn geweten niet ontrust hebben , • veel min zoude hij gewanhoopt, of zijn leven hebben veriort. Maar de daad gefchied zijnde , was zijn geweten wak-  4*6 onderzoek wakker geworden door overtuiging van zijne fchuld. Voor de Priesters en Ouderlingen bekende hij, dat hij gezondigd had, daar in, dat hij onfchuldig bloed had verraaden — zijne belijdenis wierd gevolgd door de teruggaai der beloning zijner Godloosheid. Zijn ziel wierd gepijnigd ingevolge van zijne verraderij en fchuld. Schuld dreef hem tot wanhoop en wanhoop tot zelfmoord. — Ziet dan in 't geval van dezen ellendigen verrader, een der overtuigendfte bewijzen van christus Godlijke zending: De wraak der menfchén zal hem prijzen: en de hoosheid der menfchén zal zijn roem verbreiden. Aanmerking over Hand. XX; vs. 28. Zo hebt dan agt op u zelven, en op de geheele kudde, over welke u de Heilige Geest, tot opzieners gefteld heeft, om de gemeinte Gods te weiden: welk hij verkregen heeft door zijn eigen BLOED. De woorden door zijn eigen bloed, hadden hier moeten vertaald worden door zijn eigen Zonn — Hand. XVII: vs. 26. word bloed voor man gebruikt. Matth. XXVII: vs. 4. onfchuldig. bloed voor een onfchuldig man. Bij Grieken en Latijnen betekent het «/jx* en Sanguis meus in dezen zin gebruikt, Zoon, ziet homerus //. Z. 211. en bij virgilius Aneid. VI: vs. 836. Projice tela manu SANCtfis ME us. onderzoek aangaande de echtheid van het vitriool- of zwavel - zuur. Mijne Heeren! Daar elk geredelijk toeftemmen zal, dat 'er voof Lijders niets van meer belang is, dan dat zij bediend worden, van onvervalschtc medicijnen; en daar de Vefvalfching ten aanzien van zamengellelde, of door Scheikunst ontleedde middelen, minder dadelijk, door het oog van den Geneesheer, te ontdekken en tc beöurdeelen is, dan zulks wel gefchieden kan, ten aanzien van enkelvouwige drogerijen, zoo fcheen het mij belangrijk genoeg toe, om u van tijd tot tijd eenige proefnemingen medetedeelen , door welke men de vervalfching der Chemifche Preparaten, gemakkelijk kan nafpooren.' Ik  van het vitriool. of zwavelzuur. 417 Ik twijfel geenszins, of dezelve zullen aan veelen uwer Lezers, of zij tot deze proeven een onmiddelijk belang hebben of niet, zeer aangenaam zijn, waarmede ik de Eer heb te blijven Mijne Heèreri! ÜEd. Dw. Dienaar w. v. b. JT"* is bekend, dat zich in het Vitriool- of Zwavelzuur: X dikwerf Koper- of IJzerdeeltjens bevinden. Ook is 'er in het Engelsch Vitriool-zuur wel eens loodftof opgelost voorhanden ; hoe zeer deze vervalfching zonder oogmerk gefchied, en flechts toevallig is, zoo zal het koper en lood, dat daarin tegenwoordig is, indien bet den zieken word voorgefchreven, niet weinig nadelig kunnen zijn. Wanneer men nu weten wil, of het gedacht zuur met een deezer Metaalen verontreinigd is, zoo verdunt men eenige droppelen van het zeive, met een wijnkelk gedisteleerd water, en voege daar eenige droppelen eener ontbinding van gewoon planten - loogzout bij, indien deze beide vochten volmaakt helder blijven , dan is het Vitrioolzuur zuiver. Indien 'er eene zeer geringe hoeveelheid bof nederflaat, en daarna wederom word opgelost, is het beter, in plaats van dit zachte loogzout , daartoe het bijtend te nemen. Dit laatfte van Luchtzuur vrij zijnde , zal de nedergeflagen dof niet weder oplosfen. Het nederplofzei van ons beproefde zuur kan iri zijné Waare hoedanigheid verder onderzocht worden, wanneer men de hoeveelheden der proelmiddelen vermeerdert, het nederplofzei wel afwasebt, met gedisteleerd water, en daarna laat drcogen. Als men vervolgens op dit gedroogd nederflag eene verdunde ontbinding werpt van bijtend Loogzout , zoo zal door het zelve de tegenwoordigheid van koper kunnen ontdekt worden, alzoo de ontbinding als dan eene' blaauwachtige couleur aanneemt. Het opdrijvende vocht van het nederflag afgegoten, ■ vi. deel. mengelst. no. 9. D d en  4 i "> onderzoek cn liet zeh'e wederom met geuisteleerd water afgewasfehen zijnde, kan dit nederplofzei, in zuiver Zoutzuur, met warer verdund, opgelost worden. Bij deze oplosfing nu voege men het Liquor Probatorius hahnemani, (proefvocht van hahneman) zio zal het Lood, indien het zelve, in het Vitrioolzuur aanwezig geweest is , zwart bruin uit deze oplosfing nederflaan. Het opdrijvende vocht naar eene naauwkeurige bezinning zal ijzer bevatten, indien het zelve na deze proef goudgeel gecouleurd blijft. Zeldzaam treft men andere inmengzels in het Vitrioolof Zwavelzuur aan. 't Water intusfehen is een zeer gemeen bijmengzel, waarmede hetzelve verdund en vervalscht word. Hier door word zijne fpecifike zwaarte ligter cn men kan dit gemakkelijk met- Hijdrojlatifche werktuigen weten. Daar intusfehen deze wijze van onderzoek niet gemeen is, zal men de verëischte zwaarte cn iferkte van het Vitrioolzuur kunnen onderzoeken, niet zuiver alkali volatile (vlug loogzout). Dat zuur, het welk het meeste daarvan ter verzadiging van noden heeft, zal voorzeker het vermogendfte zijn. Het vaste p'nnteuloogzout is tot deeze proef minder naauwkcurig gef'-liikt, uit hoofde, dat het zelve te dikwerf met middenzouteu cn andere inmengzels befmet is. Een Dragma goed Vitrioolzuur, na dat het gedephlegmeerd is, lost zesenzeventig a agtënzeventig grein vlug loogzout op ter verzadiging. Het Engelsen Vitriool, zo als wij het zelve alhier ontvangen, word met tweeënzeventig grein vlug loogzout verzadigd. onderzoek aangaande de echtheid van salpeter - zuur. ITct Salpeter-zuur is dikwerf met Vitriool-zuur en ook wel met Zout-zuur verontreinigd. In zommige opzichten, kan zulks nadeelig zijn; wie weet niet, dat 'er gevallen zijn, waarin het 'er op aankomt, om dit zuur ten hoognen zuiver te hebben ? Of het Salpeter - zuur vrij van Vitriool - zuur is, onderzoekt men op deze wijze: Men druppelt eenige drup- pe-  VAN SALPETER - zuur. 419 pelen van het zelve in een wijnkelk met gedisteleerd water, en voegt daar bij eenige druppelen van eene ontbinding, die uit zwaare aarde en Zoutzuur is zamengefteld, hier door zullen, indien 'er Vitriool-zuur aanwezig is, witte wolkjens ontdaan, welke vervolgens nedcrflaan en een kundig Üucaarfpaath vormen. Ook kan deze proef genomen worden met eene oplosfing van Loodzuiker en gedisteleerd water. Wil men weten , of het Salpeter-zuur vrij is van Zoutzuur, zoo druppelt men, bij eenige druppelen van het te onderzoeken, met water verdunde Salpeter-zuur, eenige druppelen van eene oplosfing , Uit zilver en Salpeter-zuur bereid. Hier door zal, indien 'er Zout-zuur aanwezig is , Hoornzilver geboren worden , die zich ouder eene witte gedaante zal vertoonen, en niet zal gezien worden, indien het Salpeter-zuur van Zout-zuur vrij is. berichten rakende de angorische geit. T7"an de Angorifche Geit , wier gefponnen hair en de * kostbare ftof, die daar uit geweven wordt, voorwerpen van eenen uitgebreiden handel zijn, hebben ons de reizigers zeer onvolkomene berichten geleverd. Wat de hoedanigheid van het land betreft, waar dit kostelijk dier tierd, en buiten wiens enge grenzen het verbastert; waar en van wat handen deszelfs hair gefponnen wordt, aan welke wetten deze fpinnerij, en de handwerken, die daar van komen, onderworpen zijn, en andere dingen, die ten deele voor den Natuurkenner, ten deele voor den Koopman van belang zijn, hebben zij geheel uit het oog verloren. De Heer abate sestini, door wiens reisbefchrijving de landkunde zoo veel wint, heeft dit open vak, in eenen brief, te Angora gefchreven, aan zijnen vriend coltellini te Kortona medegedeeld. Zie hier een uittrekfel uit denzelven. Het Vaderland der Angorifche Geit is in Natoliën, het oude Galatien, wier hoofdflad van ouds Ancyra was, en dat onder den naam Angora, ofEngiuri nog bekendis. Deze provintie beflaat in 7 Diftricfen, Aias, Sabanova, Mattadova, Schiebuk-ovafi, Schorba-Bazar, Jokari-Kasfaba, Asfchia-Kasfaba, die onder even zoo veel Kadijs ftaan, Dd 2. dia  410 berichten die ten deele vau den Pacha van Angora, ten deele onmiddelijk van de Porte bcfteld worden. Het land is, behalven eenige weinige vlakten , met kale bergen cn heuvelen bedekt, die niets anders dan gebluschte vulkanen of uitWerpfelen van dezelve zijn. Alleen een weirib aanmerkelijk deel vau deze bergen, en wel het diftnct Itiban- Ova, heeft bosfehen. De droomen, die deze proviutie bewateren, zijn de Kitzil-Irmak (van ouds Halys) de Zakari of Zakaria (Sangarius) (*) die de twee hoofdrivieren zijn, Istanos, Ylanfui, Kirmir en Angora. De «rond beftaat in deze provintien uit vulkaanlche uitwerpfelen en is rijk in uitmuntende weiden voor het vee. Tusfehen de itroomen Kitzil-Irmak en Zakaria, kunnen de Kruidkenners rijken buit maken. De winter onderfcheidt zich in deze provintie, door wind en fneeuw, en droog weder In den zomer heerscht 'er de noordenwind. Zware plasregens zijn hier even zoo zeldzaam als de zuidenwind, en rechten hier veel minder fchade aan, UJDeeAngorifche Geit wil best voord inCalatie, en wel in eene ftreek van 50 uren van het oosten naar het westen en van 10 uren van het noorden naar het zuiden, tot 'aan de rivier Halys. Aan gene zijde van dezc rivier, die niet boven de 9 uren van tïc hoofdimd Angora verwijderd is, wordt het hair in fijnheid en witheid minder. In de nabuurfchap van de Had Zangria, (f) var. ouds Gamma, 18 uren van Angora, en over den vloed Zanaria , veraart dc Geit geheel en al , zoo met de bokken alle'jaren vernieuwd worden. Van oude tijden herwaards , heerscht hier de waan, dat de blinkende witheid van het hair van dit dier, aan het water van den Halys moet worden toegekend. Uit Volksbegrip beeft zich , door de reisbeschrijvers naar Europa verbreid; mogelijk, omdatAzij.,.door oude fchrijven bedroeen , de zaak voor waarfchijinijk hielden. Pl i*». u s geeft, zonder bedenken , aan eenige rivieren de wonderkracht, om het hair dier dieren, die daar Uit drinken te verwen (§). Men moet deze dwaling op reke- KCIl , W nlng r*) BusseniNG noemt baar ook Ava, of Ajala. (+) BusscuiKG noemt ze Changreh. (t) Lih II. 103. In Falisco omnis aqua pota candidos boves fscit, in ü'ccotia amnis Melas oves nigras , Cephisfus ex eodern  RAKENDE DE ANGORISCHE GEIT. 42I X&ne van de gebrekkige Natuurkunde der Ouden ftellen. Deflalys is niet minder, dan de algemeene drank van de Geitenkudden van Angora. In dc aangewezen llreek, daar zij zoo wel tieren, zijn ook andere rivieren en beken , met wier water zij zich verkwikken. Men moet derhalven de blinkende zilverkleur van het hair aan andere plaatslijke omftandigheden , inzonderheid van eene betere weide, alleiden. Aan gene zijde der rivieren Halys en Zakaria, en in de nabuurlchap Zangria , vinden de kudden in de lage en moerasfige vlakten, Hechte weiden. In tegended is de grond der bergen en heuvels, die uit uitwerplelen vau vulkanen beftaan, droog en rijk in gezonde weide. Het regenwater droomt fchielijk af, in de beken en rivieren, en de grond wordt droog, zoo ras als hij bewaterd wordt. De kudden blijven hier, in den ftrengften winter, 'onder den vrijen hemel, en hoe kouder de winter is, hoe langer en hoe dichter hun hair wordt. De goedige natuur toont ook hier , dat zij aan geen levendige fcheplelen gebrek laat , van het nodige tot hun onderhoud. De Heer daubenton heeft , ten opzichte van de fehapen, die in den winter onder den open hemel blijven, het zelfde aangemerkt en in de Akademie van Parijs bewezen, dat den herkaauwenden dieren de vrije lucht in den winter veel voordeeliger zij , dan dat zij in ftallen oigefloten worden. * De lucht is te Angora zoo droog, dat zij, zells piet met eenen zuidenwind, eenige vochtigheid in de huizen doet blijken. Alle ingeleide houtwerken van de fchoonfte foorten van Amcrikaanfche houten, die de Engelfche Kooplieden herwaards laten komen , fpanneu zich terftond in het eerfte jaar, en fpringen af, zelfs kostelijke tabaksdozen niet uitgezonderd. Hier uit kan men verklaren , waarom de Angoraicbe Geiten en Bokken, die men in Europa gebragt heeft, bij voorbeeld die de Florentiinfche Marquis ginori komen liet, in korten tijd veraarden. Misfchien zou men in Amerika een klimaat kunnen vinden, dat voor de natuur van dit dier gefchikt was. In Europa , daar de lucht lacu profluens albas, rurfns nigras Penius, rufasque fupra Ilium Xantus, uude et nomen amni. D d 3  4Ca BERICHTEN lucht in den herfst en winter nat, en de hitte's zomers zwoel is, zijn alle proeven te vergeefsch. Het klimaat van Angora heeft ook op andere dieren eenen weldadigen invloed. De Kat, die van Wan derwaards is overgebragt , is hier niet flechts niet verbasterd , maar heeft zich ten opzichte van de fijnheid van haar hair, zoo volmaakt, dat zij haren naam nu niet meer van haar Vaderland, maar van Angora heeft. Ook dit fchoone dier verbastert in Europa. De Angorafche Jagthonden worden om hun fchoon vel en fijner neus , in menigte naar het Hof van Konffantinopel gezonden, zelfs vreemde honden krijgen hier fijner reuk cn zachter hair. Daar zijn hier herdershonden, met zoo fijn en lang hair, dat men hen van verre voor Angorafche Geiten aanziet. Ook de kleinfle fchoothondjens onderfcheiden zich, door hun lang en onge/ meen zacht hair. Dat de wol van de febapen hier ook veel beter zij, dan in de naburige Provintien, moet van zelfs volgen. De Angorafche hazenvellen zijn van wegen de fijnheid en langheid van het hair in Europa gezogt. In de llrcek van Elma Dagl worden Losfen gevangen , wier fchoon vel met 40 piasters betaald wordt. In de menfchén openbaart zich hier geene bijzondere voordeelige werking van het Klimaat. Ze zijn zoo dom en onwetend als de dieren, doch de Armeniërs noch erger dan de Turken. De overvloed van goedkoop zout, dat in het oosten niet onder de zoogenaamde rechten van de kroon gerekend wordt, doet zeer veel tot de verbetering van Geiten en Schapen. Men geeft hun dagelijks zout te lekken, cn niets is hun zoo aangenaam als dit. Hoe gezond dit voor deze foorten van dieren zij, heeft bet menigvuldig gebruik van het zelve, in verfebeiden hcerfchende ziekten in verfcheiden Provintien van Europa, bewezen. Het zout bevordert de vertering en vermeerdert de melk. Men moet hier over het werk van ha stfer lezen, dat ook in het Fransch vertaald is. De Geit van Angora wordt eens in het jaar, en wel In April gefeboren. Ook in die landflreek , daar zij best valt, maakt men onderfcheid in de fijnheid en witheid van baar hair. Dat van Junik, in de ftreek van Haim?n; dat van de nabuurfebap van de rivier Zakaria; dat van het diflrict van Angora, en van Barj Bazar heelt de voorkeur. Het hair van de eenjarige Geiten of Bokken ,  RAKENDE DE ANG0RISCI1E GEIT. 4*3 ken dat de eerfte reis gefchoren wordt, is over het geheel fijnst en zachtst. Daar zijn ook zwarte, roode, en aschgraauwe Geiten, maar de meesten zijn wit. De inkoop van het kemclshair (*) gefchiedt door de vrouwen, aanftonds na het fchcren. Ook is de toebereiding van het zelve, het kammen, en fpinnen,. cene vrouwlijke bezigheid. Het groffte gaaren wordt in de. dorpen, maar het fijner in de Stad Angora zelve gefponnen, van welk laatfte dc Oke (f) van 30 tot 60 piasters geldt. De groffte foort kost i§ tot 5 Posters Wen in het Armcniesch dorp Istanos, dat 6 uuren ot Franfchc Mijlen van Angora ligt, wordt ook fijn gaaren van 30 piasters de Oke gefponnen. In dit dorp en m de Turkfche Stad Ajas fpinnen ook de mannen. Al het Kemclgaren, dat verkogt zal worden, moet naar Angora, op cene daartoe gefchikte markt, gebragt worden, daar het van gerechtelijke perfoonen (misangiI gewogen wordt. , Het fijne garen wordt in kleine ftrengen, van 40 dragmen gewigt, verkogt. Eene fpiufter kan in een weck niet meer dan cene ftreng van middelmatige fijnheid, tot 30 piasters, cn van dc fijnte foort van tusfehen de ao en 60 piasters de Oke, maar 20 drachmen leveren, cn krijgt voor het een en het ander 3 piasters fpinloon. Het vouwlijk gcüacht houdt zich, van der jeugd at» met dit gefpin' bezig. Wat de meisjes van welhebbende otilers daar mede winnen, wordt bij bare toekomlhgc. uitzetting weggeleid. Zij verwisfclen het geld in gouden ftukken, en maken daar gouden ketenen van, waarmede zij zich opfebikken. Hoe meer zij den tijd vau bare bruiloft naderen, hoe vlijtiger zij fpinnen. Om de wevers den arbeid niet te verzwaren, moeten de draden van elke ftreng maar cen eind hebben , dat zrj Bir Kat noemen , anders wordt de ftreng tot itrat openlijk op dc markt aan ftuk gebieden. Behalven het gerecht, dat te Angora over bet gewigt van het garen gefield is, heeft men aldaar nog een^ol- Het woord Kemel heet in het Arabiesch Geit dus kan men het hair van deze Oostcrfche Geit wet recht Kemclshn.. noemen. Dat men de Geit van Angora in Europa KameelgeK noemt, is dwaas. r ... (f) De Oke weegt 3 pond en 2 oneen van Marfeiüe. Dd 4  4*4 BERICHTEN ambt, Damgagi genoemd, waar het Kemclgaren, dat het land uitgaat, vertold wordt. De uitvoer van liet garen , dat boven de 10 piasters de Oke kost, is verboden, o.ok is het moeilijk 100 Oken garen, van eene gelijke foort, te bekomen; ten zij dan dat men twee of drie duizend Oken tellens neme , waar onder omtrent 100 Oken van dezelfde foort kunnen gevonden worden. De Heer sestini leerde dat bij ondervinding, daar hij uit Toskanen last had, eenige balen van 50 Oken in te koopen. In mijn vaderland, zegt hij, worden thans door de wijze inrichtingen van den Groothertog leopold, Kamelotten in de Engelfche manier met eenig voordeel gemaakt. Het fijne Kemelgaren \yordt in het land zelf, en wel te Angora en Istanos , tot ligte en zware Kamelotten, die in de landtaal Sihali en Soff heeten, verwerkt. Voorhenen toen de Kamelotten nog zeer in de mode waren , werden jaarlijks omtrent 4000 balen Kemelgaren naar Europa verzonden: doch federt deze fmaak veranderd is,bedraagt deze uitvoer raauwlijks de helft,waarvan het groolite deel van de minfte foorten naar Vrankrijk, een deel van de beste foorten naar Holland en Engeland, en een weinïgjen naar Italië en Duitschland gaat. De Kamelotten, die hier gewerkt worden, zijn 2,3, tot 12 dradig, en beftaan in Hukken (Top) welke 25 voet lang cn i* voet breed zijn, wier prijs, wanneer zij van de meer gewone foort zijn, tot op 20 of 30, maar als zij fijn en yierdradig zijn, van 50 tot 80 piasters beloopt. De Kamelotten van 6 tot 12 draads, worden het Huk van 100 tot 200 piasters betaald, en zonder vooraf befteid te zijn niet geweven. Hier toe wordt ook Let uitdrukkelijk verlof van het tolambt geT vorderd, waar voor 10 tot 15 piasters moet betaald worden. De wever krijgt daarvoor de weefkam, die 'cr toe nodig is, en die van de gewoone in breedte vcrfchilt. Wanneer dc wever een ftuk Kamelot gere-d heeft, dan moet hij het in het tolambt laten Itempelen, cn daarvoor geeft hij eenen piaster. He ongeverwdc Kamelot wordt hier gewaterd en tot zekere ccremonickleederen, in het ferail en aan het Hof van Konltantinopel, gebruikt Met de zwangeverwde, en gewaterde kleedt zich de hooge geestelijkheid der Grieken en Armeniërs. Men  RAKENDE DE ANOORISCHE GEIT. A2j Men rekent, dat 'er jaarlijks omtrent 40,000 ftukken voor Turkijen gewerkt worden. Zo men dezen tak des handels zich beter ten nutte maakte, zoo zou er de Stad Angora eenige millioenen meer van trekken, dan zii nu doet. - Het land is rijk en de inwoners zijn arm. De Heer sestini hield zich niet zoo lang in Angora op; en een derdendaagfche koorts, die hem aldaar overviel, liet hem geen tijd, om het maakzel der weelgetouwen naauwkeurig te onderzoeken. Doch zij fcheen hem zeer bijzonder te wezen. In eene ruimte van 8 ellen breed en 24 ellen lang, zag hij 24 weefgetouwen, 12 aan elke zijde, die zeer aan elkander gelijk waren. Alhoewel de uitvoer van de witte vellen der Geiten van Angora ftreng verboden is, werden zij toch onlangs in menigte naar Europa gevoerd , om ze tot Moffen tc gebruiken, die daar zeer in de mode waren. Uit hoofde van dat verbod werd menig vel met 50 Piasters betaald. Daar men het vel tweemaal duurder verkoopen kon, dan het dier zelf, zou in korten tijd dit dierbaar dierengeilacht zijn uitgedelgd geworden, indien de uitvoer der vellen zoo had blijven voortduuren, gelijk zij in 1785 was; vooral daar in het volgende jaar eene groote menigte, door eene doodelijke ziekte, verloren ging. . De uitvoer van geverwde vellen is niet verboden, derzelver prijs klimt niet boven 15 piasters. bericht wegens het ongemeen zwaar • lijden van don balthasar orobio, een beroemden spaanschen jood, inde gevangenis derspaansc he inquisitie. Don balthasar orobio, werd geboorcn te Sevilie, in Spanje, omtrent het begin der 17de eeuw. Hij werd zorgvuldiglijk opgevoed in het Joo lendom door zijne ouders, die Jooden waren; offchoon zij zich uitwendig voor Roomsch Katholijken uitgaven, onthoudende zij zich van de oefeningen van hunnen Godsdienst in alle deelen, uitgenomen alleen in de waarneming van de vasten op den grooten Verzoendag in de maand Tisri of Herfstmaand. _ DJ 5 Oro-  42Ö bericht wegens het zwaar lijden Orobio ftud eerde in zijne jeugd in de Scholastieke Philol'ophie, welke toen in Spanje gebruiklijk was, en werd 'er zoo bedreven in , dat hij tot Hoogleeraar in de overnatuurkunde op de Hoogefcbool van Salamanka aangebeld wierd. Doch, naderhand, zich op de Geneeskunst toeleggende, vertrok hij van daar, cn oefende die kunst te Sevilie met het beste gevolg, tot dat hij, befchuldigd van een aanklecver desjoodendoms te zijn,in de Jnquiiiiic getrokken werd, en aldaar de vcrfchriklijkftc wreedheden onderging, ten einde hem tot bekentenis tc brengen. Hij zelf verhaalt, dat hij in eene duistere gevangenis werd geworpen; cene gevangenis, zoo naauw, dat hij 'er zich naauwlijks in omdraaien kon. Hij leed daarin zoo veele hardigheden, dat zijne hersfenen begonnen gekrenkt te worden. Dikwijls fprak Hij zich zelven op deze wijze aan; Ren ik in de daad die don balthasar oro„ bio, die vrijelijk door de ftraatcn van Sevilie wan,, delde, die volkomen in mijn febik was, en de zege,, ningen van. eene vrouw en kinderen genoot?" Somtijds onderftelde hij, dat zijn voorgaande leeven flechts een droom, en dat de gevangenis, daar hij toen in lag, zijne waare geboorteplaats was, welke naar allen fchijn ook zijne fterfplaats zou zijn. — En op andere tijden, wijl hij zijn hoofd altijd met cene menigte overnatuurkundige voorftellingen vol had, maakte hij eerst argumenten van die foort, en daapa loste hij ze'weder op: verrichtende hij dus alleen de drie onderfcheidene posten van Opponent, Defendens en Prafes. Op deze kluchtige wijze vermaakte hij zichzelven van tijd tot lijd; cn ontkend'» fteeds, dat hij een Jood was. Nadat hij twee- of driemaal voor de inquilitcurs verfcheenen was, werd 'er op de volgende wijze met hem gehandeld: Beneden in een onderaardsch gewelf, door twee of drie kleine toorticn verlicht, verfcheen hij voor twee perfonen , waarvan de cen rechter der Inquifitie was, en de andere Sekretaris. — De eerfte hem vraagende, of hij de waarheid wilde bekennen ? protesteerde plegtig, dat, in geval eener ftraffchuldige ontkentenis, het facro officio, of de heilige rechtbank der inquifitie, niet zou geoordeeld worden de oorzaak van zijnen dood te zijn, bijaldien hij onder de pijniging mogt Iterven; maar dat  van don balthasar orobio. 427 dat zulks eenig en alleen aan zijne halfterrigheid en onverzetlijkheid moest geweten worden. - Daarna kwam de fcherprcchter , die hem zijne klederen uittrok, hem op een verheven ftoel plaattte, om zijne handen en voeten een fterk touw bond, waarvan de einden, door ringen , in den muur vastgemaakt, geftoken , en vervollens fterk aangehaald werden , waarna de ftoel weggenomen werd en de lijder aan het touw bleef hangen; welk de fcherprcchter, vervolgens, nog harder en harder aantrok , om hem te doen bekennen; waarmede hij zo lang aanhield , tot dat een wondheeler de tegenwoordig zijnde leden der heilige vierfchaar onderrechtte , dat hij onmooglijk meer kon verdragen, zonder dat het hem den dood veroorzaakte. Deze touwen veroorzaakten hem eene allergrievendfte pijn, zijn vleesch aan handen en voeten vreeslijk kwetfende, en doende hem tetfens het bloed van onder de nagels voortkomen. — Wijl 'er zekerlijk groot gevaar was, dat de touwen zijne handen of voeten geheel in ftukken , en zelfs wel gantschlijk affcheuren zouden , werd er, om het ergfte voortekomen, zorg gedragen, om zijne borst met eenige banden te omgorden; doch welke echter ook zoo dicht werden toegehaald, dat hij in gevaar zou geweest zijn, van geen adem te kunnen haaien, bijaldien hij niet de voorzigtigbeid gebruikt had, om zijnen adem in te houden , terwijl de fcherprechter de banden om hem wond: want door dat middel hadden zijne longen ruimten genoeg, om hunne werkingen te verrichten. In het ftrengfte uiterfte zijner pijniging werd hem gezegd , dat dit maar het begin van zijn lijden was, en dat hij uitnemend veel beter zou doen, bijaldien bij de waarheid bekende, eer men tot het hoogfte kwam. Orobio voegde 'er verder nog bij, dat de fcherprechter, eene kleine ladder hebbende, dezelve, om hem te verfchrikken, geftadig tegen zijne fcheenbeenderen liet vallen; zo dat de fporten, die zeer fcherp waren, hem eene doordringende pijn veroorzaakten. — Ondertusfchen bleef hij, onder alle die folteringen en pijnigingen, welke op gezette tijden herhaald werden, ftandvastig. Toen, eindelijk, de Inquifiteurs zagen, dat zij balthasar orobio, na eene gevangenis van 3 jaaren, door de uitgezochtfte pijnigingen niet konden beweegen, te bekennen, dat hij een Jood was; maar hij even ftandvastig bleef in zulks te ontkennen, gaven zij bevel, om zij-  428 BERICHT WECENS H£t ZWAAR LIJDEN V. D. B. orobio. zijne wonden te genezen, en fielden hem weder od vrije voeten. 1 Zoo ras balthasar zijne vrijheid wedergekregen had; verbet hij Spanje, en begaf zich naar Frankrijk alwaar hij, eerlang, tot Hoogleeraar in de Geneeskunde' op de Univerfiteit te Thouloufe bevorderd werd. D» Itelhngen, welken hij, als Candidaat, tot verwerving van dien post opgaf, gingen over de putrefactie, en hii verdedigde dezelven met zoo veele overnatuurkundige fchranderheid dat hij allen, die nevens hem naar die overtrof " ' Vedege" maakte > en zeer verre Hij bleef eenigen tijd in die ftad, fteeds uitwendig de aankleeving aan den Roomfchen Godsdienst belijdende. Doch, ten laatfte, afkeerig van , en verdrietig over al dat veinzen geworden zijnde, begaf hij zich naar Amfterdam ; daar hij zich liet befnijdcn, den naam van is aak aannam en den Joodfchen Godsdienst openlijk beleed. Ondertusfchen oefende hij de geneeskunde, waarW bij vrij gelukkig flaagde. Toen benedictus de spinoza zijn werk uitgaf, verachtte bij een fystema, welks valschheid hij zeer ras ontdekte. Eu toen buepenburc's antwoord daar op hem ter hand kwam, vatte onze b. orobio, overtuigd, dat de Schrijver, in het wederleggen van spinoza, ook eenige grondbeginfels had aangenomen, welke den weg tot ongodisterij baanden, zijne pen op, en ichreet ten dien einde een ftukjen tegen die beiden, on- r iCV0l£endcn dJtels Certamen Philofophicum advcrfus J. B. Prmcipla. Maar het twistgeding , welk hij met den beroemden philippus van limburg over den Christlijken Crodsdienst hield , maakte het grootfte gerucht. Hier lpreidde hij al zijn overnatuurkundig vernuft op de fterkIte wijze ten toon, en gedroeg zich in dezen twist met eene lofhjke gematigdheid. De drie ftukken, welken orobio bij deze gelegenheid fchreef, werden door p mlippus van limburg uitgegeven in cen bericht, dat hij over de verhandeling van dit gefchilfiuk uitgaf, onder den tijtel van Amica Collatio cum Judceo. Deze buitengewone man , die onder de affchuwlnke wreedheden der Spaanfche Inquifitie zoo ijslijk veel geleden had, bragt echter zijnen leeftijd, tot eenen hoogen ouderdom, en overleed, te Amftcrdam, in den jaare 1687. g £-  GEBREK AAN VERDRAAGZAAMHEID IN ROME, ENZ. W „ SANI VERDRAAGZAAMHEID IN ROME, IN EEN GEDR"NLOOCHEX AK VOORBEELD GETOOND. A 1 km het niet ontkend worden, dat'er Ro°msch.;KaJ°£ Sve^ Protestant, van verdraag- daarvan zr^t - * meen Rome t waar, volgens zaame geneigdheden moest zi]n, Stadhouder van het voorgeven der Roomsch K. thouta^ Lijken der ïS^-ffi^toTltoW-ï of ten rninftehunne b4ranfniSo°^ïrhaeënee S^fiST* *** *» Wintermaand de'voo^'a^r^raldaar voorgevallen, zal mijne aamner- Srfouwe/? Ï.SE Protestant van belndenis "hevier nveeeedgSden]vo! ilden dag, „Wegens de zwaarehut werd^ ef fa Kerkhofb bui:e„ de daags na zijnen dood op het 1^ 1 sESTIUS ftad &^*^™^%oVtito allen, des nachts. bebegraven. De Protestan en moe , ^ j k 1S graven worden. Het ^ nnee!^oone koets gezet, opdat gemaakte kist gelegd , d^^a""^waar worde. Tot meerdere het graauvv des te m nderdaarvan gewaar hten verzeld. zekerheid wordt de koets door zes o V'£JB d Toen het Lijk ^^^^SS^f^^«^ gaf het gemeene "J^JjS om werklijk iet te onteken door fluiten, eflondop het Pun ^„.^^ z0„ uit, gSS^WW11 d^Krijgsknechten'nog flilte gebo- Duitse Knnue^rs volgden het Lijk. Z.] w en op eene fgege P ^ vergaderd, £«rte ^2&ffhS«»»-*. flooten S».* vonden zij dr ]tuigen, dxt nen z^ n twhnig Kn]gs. koets daar het hjk n was en ^ Krijgsknechten ge- knechten. — Van?*V Hoorton hfer gevaarlijk is; want men fladig grooter, omdat de doorto tmei_garJheefthetgraauw rijdt een goed ^^Wk^fi™^ zich reeds meermaalen vatii he Luk^vanee » gn zekeri;jk  430 GEBREK AAN VERDRAAGZAAMHEID IN ROME , ENZ. dat gefchreeuw, offchoon het. weeën* do n-«.i,„ . , . de bloote dreiging bleef. g 2 fterke wachten> bij Toen zij in den omtrek des Kerkhofs aangekomen war™, klommen zij uit hunne rijtuigen, en ftaken flambouwen aan Me? dezelven m de hand, volgden zij het Lijk paarsS e 'r" ften zich rondom het graf, terwijl het IHk in ,u l 1 laten werd. Om dien kring Zo In de Ëfitóh'S^.T^ een.ge plegtige wijze i„ Rorae vergaderen ; ZOo v33?ÏÏr2 Ëmim Maar ?.fs de Lilkredenaar, tweemaal achter elkande? dutdhjk en overluid, zoo dat men het gemaklijk koo en kon dè woorden jesus christus uitfprak, werden dVk^&rt opmerkzaam, en de Onderoffieiere/riep'en hei"omftLnd'SS " „ Stil imjne Heeren zij fpreken van jesus christus'' 1.' Terftond namen alle de aanfchotivvers hunne hoeden afen he7 haalden onder eikanderen de even gemelde woorden„ kenvan jesus christus!" ^men. „ aij ïp.e- a*? 'C 'aat^ aUes nog tnam,ii'< S°ed en bet bleef bi.' enkele dreigingen. Desniettegen(taande verdient dezc^ «beuren in meer dan een opzigte, openlijk bekend gemaakt tef worden : want menig edelmoedig en weldenkend ProisttnVin Dnkschland ZSSTJtSS^ ïStniet'dat men *~S Af-  AFSCHEIDSGROET AAN DEN ZOMER. 431 AFSCHEIDSGROET AAN DEN Z O M E R- Milde Zomer! bij uw fcheiding, Lispt natuur haar teedre groet. Milde Zomer! fchoone Moeder Van den lieven overvloed! 'k Zing uw affcheid; maar mijn toonen Galmen door geen roozenkroonen; Slechts mijn zacht geftemde lier Huwt, op ftille wandelpaden, Aan 't geruisch van'dorre bladen; Doch de palmen groenen hier. "Palmen, die geen krijgsmagt fleren; Maar, tot Serafijnenvreugd, Schaduw bién aan waare Vriendfchap, En door fmart verdrukte deugd. Milde Zomer! uw verdwijnen Doet den glans der Schepping kwijnen, Aan de Noordzij van dit rond. Doodverw heeft het veld oratoogen: Dal noch heuvel ftreelt onze oogen; 't Boschloof fchuifelt langs den grond. Lieve Zomer! bij uwe aankomst, Hebt gij zaligheên geftrooid: 't Roozenknopjen lachte n tegen; 't Zag zich door uw hand voltooid, 't Zweevend Woudchoor , moegezongen, Koesterde aan uw borst zijn jongen. In uw oog blonk 't Godlijk beeld. Speelzugt vleit elk herdersknaapjen; 't Riet weergalmde en 't hupplend fchaapjeu Zag zijn vachten weggeftreeld. ■ Bij uw fcheiding ruisclu het koren Ontevrcedenheid in rust; Daar natuur het fap der druiven Van uw gloênde lippen kust. Doodverw dekk' dan beemd en bostenen; 't Wijnloof pronkt met rijpe trosfen. Vaale Herfst komt lachend aan.^ pa, dat vrij de veldvreugd fluimer': Xandmcns boezem ademt ruimer, Bij zijn ingezameld graan. AAU  43* AAN DE VREDE» AAN DE VREDE. Vrede! daal, omkranst met glorieé In den tuin der Vrijheid neer; Slinger eeuwig jonge olijven Om haar fcherpgepunte Ipeer' 't Vuur des Krijgs heeft liefde en blijdfchap, i Nijvre vhjt en kunst verteerd: k Zie de roozengaard der welvaard In een flangenhol verkeerd: Menfchenbloed bepurpert de aarde; 't Schreit Gods liefde om deernis aan. t IJslijk brullen der verwoesting Galmt langs doodfche wandelpaan. God! uit duizend ijzren keelen, Rolt een moordftem om mij 'heeii. Waar, waar vlugt ik, Vrinden! Broeders.' Mij vervolgt Uw bang geween. Bergen van bebloede lijken Moorden mijn verbeeldingskragt. ' Wreed gewonden! 'k hoor uw kermeni Daar geen hulp uw fmart verzagt. k Zie uw' doodsangst; 'k voel uw lijden. Vader van uw deukend kroost! God der liefde! hoor hun jamreri! Zie hen flerven, zonder troost! Afgefcheurd van Gade en kindrën, Tegen Broedren aangevoerd, Sterven zij, vertrapt, verpletterd, Daar hun dood geen' dwingland roert. Angstvol zien nog Gade en kindren Naar des dooden weerkomst uit, Daar, bij elk gerucht, dë.wiegling ^ Vleijend de armtjens reeds ontihiit. t Wichtjen (lamelt, vriendlijk lachend: Schrei niet, Moeder; Vader komt — k Vlieg hem tegen — Maar de Moeder' Blijft door voorgevoel verdomd. Eindlijk keert het vlugtend leger Van 't rampzalig fiagveld weêr. Schrei nu, fchrei, verbaten weduw! Uw geliefde leeft niet meer. Lieve Onnoozlen! weent! uw Vader Vond in 't oorlogsvuur zijn' dood. Bedelt nu, veracht, verlaaten, Met uwe arme Moeder, 't brood... Zwijg, verbeelding! - God der liefdel Geef, ei geef de Vrede wéér! Wijsheid daale, omkranst met onfehuld, In den tuin der Vrijheid neirl  MEN GELSTUKKEN. waar AFBEELDznL van eenen rechten leeraar van het christendom, zijnde eene opheldering en uitbreiding van Jakob. III: 17. 1 i % Wie ïs een Godsgeleerde ? wat is Godsgeleerdheid? hoedaanig moet het onderwijs van eenen Christen - Leeraar zijn ingericht? hoedaanig zijn gedrag jegens zulkcn, die m begrippen van hem verfchillen ? zijn vragen , die ten allen tijde zeer verfchillende beantwoord zijn; en deze antwoorden openbaaren niet zelden die gezindheid, welke men of toegedaan was, of Welker gevoelens men ten minden, wanneer dergelijke vragen moesten beantwoord worden, voor dien tijd omhelsde. — Gelukkig zijn in onzen tijd de Godsgeleerde driften merkelijk verminderd, en men heeft deze en zoortgelijke vragen liever Uit den Bijbel, dan naar zijn bijzonder Samen/lel, willen beantwoorden. Ook zal elk verltandigc, die het om een wezenlijk en werkdaadig begrip der verhevenfte kundigheden te doen is, dezen weg als den veiligftcn achten, welken hij gerust betreden, en waarop hij zijnen Godsdienst bouwen kan; daar de Samenftelzels van menfchén, ook der geleerdlten, ten allen tijde, aan tegenfpraak onderhevig zijn en blijven. Ik heb daarom voorgenomen de boven opgenoemde vragen, cn welke verder daar mede mogten verbonden zijn, met jakobus te beantwoorden, en het afbeeldzel, "welk hij van eenen oprechten Christen - Leeraar geeft, voor te dellen. (*) De (*") In de Opheldering der woorden en Ibreekwijzen ben ik grootendeels den Geleerden iieuman gevolgd, in zijn Programma, Idea Theologi Jacobea, quod prostat in Primit. Ejus Gotting. Pag. 22 en feqq en ik twijfel niet , of elk , die da Uitlegkundige verd:enlten van dezen Hoogleeraar kent. zal dazelve eene naauwkeurige en oordeelkundige overweging waar» •ig achten, zo niet geheel omhelzen. vi. deel. mengelst. no. 10. E 5  4 31- AFS2ELDZEL VAN EENEN RECHTEN LEERAAR. Dc woorden van den Apostel zijn, maar de wijsheid, die van hoven is, is eerst wel zuiver, maar ook vervolgends vreedzaam, befcheiden , toegevend, vol medelijden , en 1 nichten van een goed hart , onpartijdig en zonder eenige geveinsdheid. (*) Eerst wordt bier de Theologie of Godsgeleerdheid befchreven, dan hoedaanig een Godsgeleerde zijn moet, uitgedrukt, en zoo Wel zijne leer als zeden, beiden worden met de juiste kleuren afgefchetst. De leer moet volgends den Apostel (f) zijn Ayvv[ d. i. zuiver , en wat de zeden betreft, hier van {preekt hij eerst, zoo als ze eenen Christen-Leeraar eigen zijn, ^;*/wwï, éV.f.z^c, ivneiSvis d. i. vreedzaam, befcheiden, toegevend; daarna zoo als hij ze met andere Christenen gemeen heeft, pegi} eKésg y.óu xupxüv dyttbüv, «S;anp.7fls , v.m twuffóxp<70j d. i. vol medelijden en vruchten van een goed hart, onpartijdig, en zonder eenige geveinsdheid. ~ Laten wij elk dezer woorden en fprcekwijzen wat nader befchouwen. (§) Hier komt eerst de benaaming, waar mede jakobus de Godsgeleerdheid beftempelt, in aanmerking, hij nocmtzc tjjv èlvtaSev coCpiav, de wijsheid die van boren is, gelijk hij ook vs. 15. gedaan hadt , en wanneer wij Jloofdjl. I; 5 en 17. u) vergelijken, zien wij, dat hij dc- (*) Overzetting van ham els veld. (Y) Ik volg hier het gewoon gevoelen , dat de Schrijver vau •dezen Brief de Apostel jakobus geweest is. (§_) L>e Heer heuman heeft in het gemelde Programma de volgende geleerden genoemd, welke deze plaats in hunne Ophelderingen onaangeroerd gelaten hebben, hetgeen voor hem eene des te llerker drangreden was om dezelve naauwkeurig op te helderen, als FLAC1US, GLASS1US, DAN. HEINSIUS, SUtCEr l' S , KNATCIIBl llüs, HLSNERUS, a L b E r T i , WÏj voegen 'er bij 11 om iïergk /'// Parerg. l. de d 1 eu, keuchenius, raphel! US, K1JPKE, PALAIRET, aÜOSq. pllireS. (",) C11. d o e d e r l e 1 n , verba a,%b ts «rps; riiv ö)ww*# vertit ab awtore omnium dotïorum, is enim xari^p tSjV (pttiTuv "y\Ht ''ZJN Nam "i^j et 0i3j quis nescit turn de veritate Kóyoi fos/fimc 2 Cor. IV: 6. Col. h 12. 1 Pctr. Ü: 0. 1 Joh. li 7. turn de doftor:bas dici? Joh. 1: 8,9. 2 Cor. IV: 6. Et patrein Hebttei fspientisfime dicunt auclorem, conditorem, ficut et 11 oraTi'US, L. I. Od. 10. §. 6. Apolünem lyr^ parentem i. e„ Inveniorem vocat. L.Jlit. The tl. Christ. Part. I. Pag, 247. Judieeut peritiores.  VAN HET CHRISTENDOM. 43S dezelve dus genoemd heeft, omdat ze van God den Vader der lichten haaren oorfprong heeft, en doorhem aan de menfchén geopenbaard is;' gelijk ook pauli s haar in uenzelfdcn zin eene wijsheid- Gods noemt, i Kor'. IJ: ~- En de Geleerde se uo et gen heeft opgemerkt, dat deze benaaming niet alleen Schriftuurlijk is, maar Ook dikwils in de Schriften dei- Jouden voorkomt. (*) §• m. Dit zij genoeg, wat de benaaming betreft. De Apostel befebrijft vervolgends de leer en zeden van eenen Christen - Leeraar. De eerfte bepaalt hij in dit ééne Woord uyvq , het welk de Gemeene Overzetting vertaalt ïudica, kuisch-, eerbaar; dan daar dit woord bier in het verband niet ftrookt, noch met 's Apostels bedoeling overeenkomt, hebben verre de meeste het vertaald dbor pura, zuiver; te meer daar dit woord meermaalen niet alleen bij gewijde, maar ook ongewijde Schrijvers, hl dezen zin voorkomt, en het zelve ook hier duidelijk de meening van den Apostel uitdrukt, gelijk wij in 't vervolg zien zullen. A'yvèc is i Joh. Hf: 3, rein, zuiver van zbnde. Phil: I: 10. Ipreekt paulus van zulken, die christus uit twistinge, éx ayywj d. i. niet zuiver, verkondigen. Verg. ook Hand. XXI: 16. cn Jak. IV: 8. alwaar hij itetSap'^m en jtyvi'u famenvoegt , eri met elkander verwisfelt. In denzclfden zin fpreken ook de Grieken, en hunne navolgers de Romeinen, uyvee oaujxtos is bij uesiodüs een zuivere hemel, en op cene andere plaats wil hij, dat de offeranden aan de Goden tocgebragt worden ayvZs yiai zaSarpuj d. i. rein en zuiver, (f) Zoo gebruiken ook de Latijnen hun castu's voor parus ; a 'calpa castus is invocens, fcelerisque purus, vrij van fchuld, zuiver vau misclaaden bij plautus; en cicero noemt eenen Rechter, die zich door geene gefchenken laat omkoopen, castum , dat is : zuiver, eerlijk. (£) S- IV. (*) Sciioetge'v, Hor. Hebr. Pag. 1026. f.qq. Vid. oc Jo'>. III: 31. et XIX: f*. (\) Hesiodus in Scitto Herculis vs. 203. in èpyac vs. 335. Conf. & xenochon Memorab. L. II1. C. 8. iu fiiic. (§) Plautus tó Peenulo V. 4. 13. cicero, Oras. pr* Balbo Cap. 4. et Orat. pro Sextiu Cap. 43. Ee a  43Ö afberldzel van EENIJÏ rechten leeraar Van meer belang is het, te onderzoeken, in welken zin jakobus de wijsheid, die van boven is, noemt iyvijv, zuiver. Dan hier zijn de gedachten der Uitleggeren niet eenpaarig. Onze geachte Kanttekenaars hebben, niet befmet met zoodanige hetrfchende gebreken en zonden; grotius, zuiver van die aardfche oefeningen en begeerlijkheden, l'enfant, vrij van bekommeringen en aardfche zorgen, of van ondeugden en kwaa^ de begeerlijkheden; nic hemmingius, door hvaade aandoeningen niet befmet of bezoedeld. Welke verklaring ook veele andere Uitleggers gevolgd zijn. (*) Dat de Apostel echter dit niet bedoele , maar met dit woord eene zuivere en onbedorven leere van eenen ChristenLeer aar wil uitdrukken, vertrouw ik met de volgende bewijzen te kunnen toonen. (i) Geven zulks de woorden t;£tov en hen» te kennen, en toonen aan, dat jakobus van verfchillende zaken fprcekt, die wijsheid, die van boven is, zegt hij, is eerst, voor alle dingen, zuiver, daarna, ver volgends, vreedzaam, (f) enz. Daar hij nu de volmaaktheden van den wil, daar na, in V vervolg, Qènenct) opnoemt, blijkt ligtiijk, dat hij eerst, vooraf, de volmaaktheid van het verftand befchruft, d. i. dc zuiverheid cn oprechtheid der kennis en leere. — Het zij mij geoorloofd, met deze plaats van jakobus eenen uit het Handboek van epjktetus te vergelijken, en daaruit optehclderen. Hij begint het Hoofdfluk met deze aanmerkelijke woorden, 7% irepl tb; Qeise ivesfiltctc. lisBt cti to yvpiwruTOV émTvó eanv; ópfl#s vxoKv)-4,eis nept «utwv êxfiiVt weet, dat dit het eerfte en voornaamfte vau den Godsdienst is, zuivere begrippen van de Godheid te hebben. In dien zelfden zin lezen wij bijisiDORUS pelusiota dpfl* lóy^KTCt rechte, zuivere begrippen , bij (*) Eh asmus in Paraphral fua puram interprerntur, nullis pravis affeSibus inquinatam. Seb. Schmidio <£yyij est pura ah omni immunditir & vitio. (t) Eodem modo _tförov et heiru repetitur 1 Tkesf. IV; 16, 17. et npüroc. inct 1 Tim. II: 13. lil: 10. Ac eodem fere modo irpÜTQv ac tóts occummc Matth. VII: 5. 'joh. II: 10. In plerisque horum locorum xp*Ttfv conveni potest ante omnia. id quod et uostro ioco fi;;i debet. Conf. Cummentatores ad Rom. I: 8.  van I! E t christendom. 437 bij joh. damascenus epfiöv tfóvypia een zuiver , waar gevoelen, het geen ook epikurus So^dv öp6t}v noemt, en door vitéKvs4/iv aKvt&ij verklaart. (*) tn eindelijk, om geene meer optenuemen , wij vinden deze zelfde fpreekwijs bij Luk. XX: 21. dpflüs ïJyeiv vcii SiSdzxeiv, recht, zuiver, de waarheid fpreken en leeren. (f) Alle welke plaatzen ten duidelijkflen toonen , dat wij hief door iyvijv zuivere en waardige begrippen van de leere des buangeliums 'verdaan moeten; en tevens ontdekken wij, dat de fchrandere Wijsgeer epiktetus hier in met den Apostel overeenkomt, dat dit het beginzel van alle waare Godsgeleerdheid ziin moet. (2) Dat jakobus door ayvijv croWitcv de zuivere en rechtzinnige leer verftaat, kan ons uit het verband blijken. Want hij belast niet alleen de Christenen van zijnen tijd tcv epi^uTOv Kóyov, de leer, die in hun geplant was, Hoofdft. I: 21, en welke hij zelf vs. 18. dc waare leere genoemd hadt, te behouden, d. i. die leere, welke de Apostelen , als eerde predikers, verkondigd hadden; maar in dit zelfde 3de Hoofdft. vs. 1. tekent hij zoodanigen , die zich zelven als Leeraars opwierpen , doch met dc vercischte kundigheden niet uitgerust waren: en vs. 13 en 14. meldt hij van zulkcn, die boven anderen voor wijzen en geleerden wilden gehouden worden, daar zij echter tegen de waarheid logen. Hier op nu breekt hij in ons 17de vs. in deze woorden uit, tnaar de wijsheid, die van hoven is, is eerst zuiver enz. Hij leert derhalven, dat de overige deugden, welke zouden kunnen in aanmerking komen, God niet behagen , zo de leere niet zuiver of gezond is; insgelijks-, dat eenc zoo genoemde zuivere leere hem niet behaage , zo 'er geene waare godsvrugt mede verbonden is; gelijk hij dit ook reeds boven Hoofdft. II: 14. en volgg. ten fterkfren hadt aangedrongen. S- v. Nu komen wij met den Apostel van de leere tot de zeden of het leven van eenen Christen-Leeraar; want uit het geen hij 'er vervolgends bijvoegt, blijkt gemaklijk, (*") Isidor. pelus. L. Hf. Fp. 120. L. IV. Ep. 55. — Exltat fingulnris joh. uamasceni Libellus nept Sföh ipov^ptaTOs in quo fuam fidei confesfionem edidtt. {\j Conf. ommino raphêlii Annetat. Hertdttc* sd h. 1. Ee 3  '43^ AFBF.ELDZEL VAN EF.NEN RECHTEN LEERAAR lijk, .dat hij, de zuivere leere tot een grondflag gelegd hebbende, zich nu tot derzelver belijders keert, en dc .zeden of het gedrag, eenen Christen-Leeraar pasfeinle , lcichriift. I lier plaatst hij eerst de beoefening , de naauw keurige behartiging vau vrede, en wii dat hij zij ètpyvixóc, d. i. dat hem. de vrede en eendracht ter harte gaat. Men moet dit echter zoo niet verdaan , als of de Apostel hier door tot allerlei dwalingen, en verderllijkc gevoelens, aanleiding en vrijheid geven zoude, dat zij verre! want daar hij beveelt, dat cc leere van eenen Leeraar zuiver zijn moet, cn niet ailecn verklaard, en daar het nodig is, toegelicht; maar ook tegen derzelver vervalfchers kloekmoedig verdedigd worden , kan dit onmooglijk zijne mening geweest gijp, (*) Keen, hij bedoelt met dit woord niets anders , dan dat men zoodanigen , .welke in zaken , bet we&efl des geloofs niet betreffende, van ons verfehiilen, zal verdragen, vreedzaam met hun lecven , dc rust der kerke niet breken, en in alles de waarheid in liefde betrachten. — fin waarlijk , elk, die den .toeftand dier tijden cn omftandigheden in aanmerking neemt, zal deze vermaning van jakobus als ten hoogften nuttig, zeer gepast en noodzaaklijk, aanmerken ; daar door zulk een gedrag der Leeraars liet Christendom grootlijks kon bevorderd, en het rijk der waarheid hoe langs hoe meer uitgebreid worden; ja door zulk een gedrag zouden de belijders des Kuangeliums onderlinge eendracht aankweeken, en liefde en verdraagzaamheid uitoefenen; dc geest vau vrede en eensgezindheid zoude onder hen woonen. — Met hoe veel recht zegt dan paclts, i Tim. II: 24. een Diemtknegt de-s lieer en óv Set ^a.^eo-'ba.t moet niet twistziek zijn. (f) §. VI. Ik had h'er een ruim veld, om de waarheid en gepastheid van jakobus uitfpraak in het breede te betoogen, en met de' nadruklijkfte gezegden der Eerwaardiglfe Geleerden te bekragtigen. Ook zoude ik uit de Gefclnede- nis- (*) Zie den Heer hruman bij 1 Tim. VI: co. (jj Zeer wel heeft hruman bij deze plaats opgemerkt, dat paulus hier den actus (daulj) twisten noemt, en "er den habitus (hebbelijkheid) door verlbat, twistziek zijn. De Heer van hamelsveld heeft dus in zijne Vert aaiing minder jjepajt, het voegt eenen dienstknegt des Heren niet te kijken, enz.  VAN HET CHRISTENDOM. 439 Bisten, en orcwtaakbaare gedenkftukken van oude cn nieuwe tijden kunnen aantoonen, welk een onberekenbaar nadeel de twistziekte, cn gedurige hairkloverijen van zommige beethoofden , aan het rijk der waarheid , en de uitbreiding van het buangeh des vredes, hebben tbegebrdgs, Dan daar dit mij te ver van mijn onderwerp zou verwijderen , 'zal ik mij met de aanhaling van fommiHen der merkwaardige uitfpraken van vreedzaame en verftandi^e Geleerden vergenoegen; te meer; daar dezelve hier het best met de voortrefiijkc Schilderij van den Apostel flrooken en overeenkomen. — Laten wij , zegt de Groote Godsgeleerdc van zijnen tijd, gregorius nazi a n z f. Ni-s, geduid en ijver hebben , en, het geen, in beiden fchadeüjk is, vlieden, in die naamlijk luiheid, in dezen roekeloosheid. Ln op de vraag, wat is het. voortrèh'jkst in onze leer? antwoordt hij, vrede; wat het fchandelijkde en verderfiijkfte? tweedracht. Ook zegt LARTANTius, de Godsdienst kan , noch moet, niet verdedigd worden door geweld, maar door verdraagzaamheid lufde en geduld. En witzius, zoo veelen wij Christen-Leer hars zijn, zijn wij broeders, allen gelijkelijk nederzittende aan de voeten van éénen_ meester, c ii R i s t u s , al wie zich een gezag over zijne mede -. leerlingen aanmatigt, is weêrfpannig jegens zijnen Meester, en vertreedt baldaadig de grondwetten der Scfwal met roeten. — ja waar zou ik eindigen, wilde ik mij hier op verdere getuigenisfen beroepen ? zij zijn in de S.chnften van verftaudigen overal aan te treffen , en geheele verhandelingen van uitmuntende Geleerden zijn over dit onderwerp igefqbreven ; ook moeten wij zoo aanftonds hier bij nog eenige oogenblikkeu ftilftaan. (*) §. VII. Want de Apostel voegt 'er onmiddelijk bij Dit woord wordt gewoonlijk gebruikt van eenen Rechter , (*) Conferri, legi et relegi de hnc materia ommino debent moshf.M1i Disputatt. de Thtologn non cimtenliofo. WerenFELSll Oratio de Rnto Theologi Zeh Opp. Ti fc Pag. ftf. T. a. Tur.rtETiNi, Orat. de Theologe veritatis et pacis Stu'di fo. Et de Affeclibus a vera abduantibus Opp. 1. III. l'ag, 365. en 513. ziïimermanni, Orat. de Th>>«lojo Pacifieo et Contentiofo. Opuscul. Tom. II. Part. % Pag. 1223. & feqq. uti witsius mox ciundus. Ee 4  440 afbeeldzel van ff.nen rechten leeraar ter, die de wet, wanneer de billijkheid het eischt zachter uitlegt, dan dezelve luidt. (*) Van hier is het in 't algemeen overgebragt, om alle zachtmoedigheid, vriendelijkheid, befcheidenheid, zedigheid , en goedertierenheid uit te drukken en te kennen te geven Phil IV* 5- Tit. III: 2. 1 Pet. II: 18. (f) In deze, gelijk'ook in onze plaats, heeft de Oude Latijnfchc Overzettin» Modestus en Modestia d. i. zedig en zedigheid en onze gewoone Vertaaling befcheiden en befcheidenheid, d. 1. gelijk het in de Kanttekening verklaard wordt die niet op het uiterfte of ftrcngfte recht ftaat, maar gaern, zoo veel mooglijk, toegevendheid wil gebruiken. Zoo dat jakobus met dit woord die deugd uitdrukt' waar door iemand de zwakheden van anderen ligtlijk verdraagt, cn gunftig, zacht, en toegevend over hunne daaden oordeelt , de aangedaane veröiigelijkin^en gaern vergeeft, aan elk het zijne toeeigent, doch voor zich zelven het ftrengfte recht niet afvordert, altoos de vrede en liefde behartigende. (§) Hoe fchoon is dus het verband tusfehen dit en het onmiddelijk voorgaande woord Aptjv«df, vreedzaam, en welke verhevene deugden drukt dc Apostel door dezelve uit ? Een Christen-Leeraar moet volgends hem de vrede en eensgezindheid met alle kragten handhaven en bevorderen overal, waar hij kan, dezelve aankweeken , daar door het rijk van waarheid en deugd uitbreiden; hij moet voor zich zelven toegevend, befcheiden cn zedig zijn gaern vergevende, en het nedrig en zachtmoedig vooroeeld van jesus in alles navolgen, in zijn gedrag uitoefenen , en dus overal zijn licht laten fchijnen op dat hij daar door anderen tot navolging opwekke, $. VIII. ■ Dan in^ het bijzonder moeten wij nog opmerken, dat deze éxteweicc, befcheidenheid, en door te fpreken, en door te zwijgen, kan uitgeoefend worden. . Moeten de waarheden van het Euangeli verklaard, de lcerftuk- ken (*) Vid. heuman, Poecil. Tom. I. Lib. n. Pa*. 345. et ad 1 Tim. III: 3. hammond ad 2 Cor. X: 1. #(t") eV/fijt«f,explicante hes 11 cm o. esr zpoeyvè;, ïuyvuu.ev fwp BONNET gedwaald zal hebben met de Jooden, en ter goede trouw geloofd, dat het voorzeggingen waren, fchoon zij enkel door accommodatie konden worden toegepast. - Maar, zal men dan zeggen, dat de Zaligmaker beter wetende, echter met opzet, die plaatzen dus aangehaald zou hebben , dat hij van waare Profeuten niet anders zou hebben kunnen fpreken? Maar wie zou niet ijzen, omdit te willen baande houden? te weten, dat hij, de waarheid zelve , valschheid en onwaarheid zou geleerd hebben? enz.— j, Maar de Heiland deedt dit om gewigtige redenen." — Dit onderzoekt nu de Hoogleeraar, maar vraagt vooraf: ^, welke leere jesus daarme e hebbe willen bewijzen?" en antwoordt, dat zijne partijen, ten zij hem alles bedriegt, zullen zeggen, ,, volmaakt dezelfde, welke in de wetenfehap van den Natuurlijken Godsdienst bevat wordt." Dit geeft hij thans toe, fchoon het tegendeel ligt te betoogen ware, maar zegt hij, jesus zou , al hadt hij zoodanig gebruik van de voorzeggingen niet gemaakt , geen minder aantal leerlingen gehad hebben. En voords kan men niets inbrengen, om op deze wijze den grooten Leeraar der Kerk van alle fchuld vrij te fpreken. —. Eindelijk befluit de Hoogleeraar, dat indien liet gevoelen , door hem bedreden, waar zij, het gedaan is met den Christen Godsdienst; ten dien einde op petrus zich beroepende, welke het Profeetisch woord als zeer vast enz. aanhaalt, en op jesus zelven, daar hij de Emmaus - gangeren beltrafre, als traage vau laarten om te gelooven, het geen de Profeeten gefproken hadden. Hierbij voegt de Heer bonnet, eene aanmerking nopens de wonderwerken, hoe zouden wij dan ook dezen kunnen gelooven? Want zo in één foort van b wijs, bedrog gepleegd was, zou zulks ook in een ander foort kunnen plaats hebben; behalven nog dat het'geen tot jesus perfoon behoort, niet alleen bet voornaamfte gedeelte van het Euangelie uitmaakt, maar ook ter zaligheid nodig is gekend te worden, maar de wonderen hebben hem flechts als een waar en geloofwaardig Pro* feet verklaard, het geen hij gemeen hadt met moses en de andere Profeeten. Hierop volgt bet (lot der Redenvoering, met aanfpraken en eene gedachtenis aan den Hoogleeraar oost er dijk, en dcszclls overlijden, geduurende het Rectoraat van den Heer bonnet voorgevallen, en met dezen wensch, dat geduurende den loop van dit Jaar (1793) 5, overal uitgedelgd en geheel ► te  twee REDENVOERINGÉN, enz. 45* té niet gedaan mogen wordên, die verdcrflijke ftellingen, welke, met bedrieglijken fchijn opgefchikt, aan allen Godsdienst, orde, veiligheid, en dus voor het waar geluk der menschlijke Maatfchappij eenen doodlijken oorlog aankondigen. — Dat God aan Europa de gewenschte vrede herftelle — de vijanden der Euiingeïifche waarheid beteugele, en derzelver verdcrflijke pogingen vruchteloos make — zijne kerk befcherme, beWaare, vermeerdere, uitbreide — het gevaar lopend vaderland voortvare met zijne hulp nabij te zijn — de tweedragt bedaare en de genegenheden der . burgeren verëenige — de befluiten der Staatcn, des Stadhouders, der Magiftraten, en de ondernemingen der Nasfaufche Prinsfen, begimftige en helpe - den Staat van Utrecht, die Stad, en Hoogefchool, altijd met zijne gunst wille nabij Zijn." — Dus hebben wij deze redevoering gefchetst; vraagt men, of wij geene aanmerkingen op dezelve hebben? wij hebben 'er meer dan ééne, en zij zullen zich bij eiken onpartijdigen Lezer van zelven opdoen , fchoon wij anders met den Redenaar niet voor de accommodatién zijn. Met ééne of twee algemeene aanmerkingen zullen wij ons vergenoegen. Dewijl de Hoogleeraar erkent, dat 'er accommodatiën zijn, komt ons zijn geheele voor-, ftel te onbepaald voor; omdat hij nergens opgeeft, waar, of volgends welke regelen, wij eene accommodatie van eene daadlijke aanhaling eener voorzegging onderfcheiden kunnen, fchoon hij zelve erkent, dat 'er onder zijne partijen gevonden worden j die ten minden eenige, hoewel weinige , voorzeggingen erkennen. In hoe verre verfcheelt dan de Hoogleeraar van dezen ? Is dit verfchil over het grooter of kleiner getal van Voorzeggingen dan van die natuur, dat de ftijl zoo hard behoeve te draven, gelijk in deze Redenvoering gefchiedt, die toch geen Vijanden van bet Christendom , maar zulken bedoelt , ,, die met ons de waarheid vau 't Euangelie en jes us „ als den grooten Leeraar enz. belijden?" Zeker! het fcheelt veel, in welk licht eene zaak wordt voorgefteld — wanneer bij voorbeeld, een vriend van den Godsdienst, in gemoede, meent, dat 'er geene of flechts weinige voorzeggingen van den MESsias in 't O. T. voorkomen , en hij vindt dan aanhalingen van plaatzert uit het O. T. in het N. voelt hij zich verlegen. De zin dier plaatzen is maar één, en kan toch maar één zijn, of Ff 2 men  4^2 J. Lt ftWALD EN J. G. ROZEN MULLER men raakt het fpoor bijster. Wanneer hij dan, even oprecht, gelooft, ciat de Heiland zich, als een wijs leermeester naar de vatbaarheid zijner Hoorderen , ten besten oogmerke, in zoo verre gefchikt heeft, d t hij van die plaatzen echter gebruik maakte, omdat hij wist, dat deze bij zijne Hoorderen gezag hadden, en in dien zin werden opgevat, laat zoo iemand dwaalen , zo hij ter goeder trouwe dwaalt, verdient hij nogthans, onzes achtens, geene harde bejegening, noch gelijk gefteld te wórden met zulken, die opzetlijk de wereld zouden willen bedriegen. — Doch, de Heer bonnet weet zelve, dat zachtmoedige overtuiging in den Godsdienst het meest afdoet. Over Volks-verlichting, hare grenzen en voordeden, door j. L. ewald, nevens drie Leerredenen over de ware 'Christelijke verlichting, door j. g. hozenmuller, het eerfte behalven het voorwerk, 217 Bladz. In groot Octavo. Het laatfte 85 Bladz. Te Amfterdam, bij \W Holtrop 1793. De prijs is f a - 4 " '• Het is, in tijden van verdeeldheid, het zij in het Godsdienftige, het zij in het burgerlijke, voor een man, die billijk oordeelt en de vrede bemint , eene allertreurigfte befchouwing, welk een verderflijk vermogen de partijzucht bezit, om het anders fchrander verband te bedwelmen, en anders edelmoedige karakters tc doen ontaarden, — waar twisten plaats hebben , daar zal doorgaans de eene partij niet zoo geheel en alleen gelijk hebben, dat 'er niets kwaads in haar, en niets goeds in haar tegenpartij zou gevonden worden, kwaad en goed zullen 'er veelal meer of min aan beide zijn,_ en echter vind men maar weinig menfchén, die gematigdheid genoeg bezitten, om dit te kunnen opmerken, veel min edelmoedigheid genoeg, om dat te willen belijden ; de meesten zijn dermate door de liefde tot hunne partij verblind, dat zij alles wat aan hunne zijde is, uit het gunftigfe oogpunt bèfchouwen, en alle denkwijzen en handelingen, die daarvan verfchillcn, met de zwart!te kleuren gewoon zijn af te malen. De vredelievende mag in bel gelijk zoeken te fpreken; zijne pogingen zijn vruchteloos. Hij hoort overal zulke liefdeloze veröordeelingen van elkander , verwenfehingen , fcheldnamea, partijdige redeneeringen, ftijfhoofdige ver-  lee1hedene n» 453 dedigingen van het kwade zoo wel als van het goede, dat hij niet ver al" is , van een tegenzin tegen het menschdom te krijgen, en zich op eenen eenzamen hoek der aarde wenscht, daar hij rust kan genieten, — Welk eene verademing is het, in zulke omftandigheden eindelijk eens een redelijk man aantetreffen, die in het billijke oordeelt, die in ftaat is, in de geregtigheid„te fpreken, en die edelmoedigheid genoeg bezit, om kwaad kwaad en goed goed te noemen, aan wat zijde het ook gevonden word, en zulk cen redelijk man, Lezer, zult gij vinden in den Heer ewald in zijn gefchrift, dat hier boven gemeld is. — Het is bekend, hoe de Volksverlichting in het Godsdienftige en Staatkundige een geliefdkoosd onderwerp is , waar over in deze eeuw oneindig veel gefproken en gefchreven wordt, het is tevens bekend, boe deze verlichting van den eenen kant uit misdabge inzichten afgekeurd en tegengegaan, en van den anderen kant zeer misbruikt, en tot fchadelijke uiterftens overdreven wordt: zij die over dit onderwerp gefchreven hebben, gaan veelal partijdig te werk, en hellen tot het een of ander uiterfte over, — maar den Heer ewald kan de lof niet geweigerd worden, dat hij dit ftuk met de grootfte onzijdigheid behandeld, de grenzen der verlichting met veel oordeel en behoedzaamheid bepaald, pn de voordeden derzelve op de nadrukkelijkfte wijs heeft aangewezen. Volgens het berigt van den Heer Vertaler is daarom dit Boek in iwee Hoogduitlche Tijd» fchriften, welke men zeggen kan, dat bijkans lijnrecht tegen elkander aanlopen, wederzijds ten fterkften aangeprezen. Allen redelijken Godgeleerden moet dit gefchrift noodwendig voldoen, maar de zoogenaamde Verlichters, welke zich dien eernaam geven, en die onder fchijn van opklaring alle oude waarheden op loslë fchroeven Hellen, zullen ook al als van eene hoogte op den Heer ewald, als op een domkop, met mededogen nederzien, en in het Staatkundige kan dit werk noch aan tijrannen, noch aan dolle Democraten behagen, maar uitftekend aan de menschlijkfte Vorften, aan welken het zelve is opgedragen. Verdient dit gefchrift wegens deszelfs inhoud alle aanprijzing, het verdient die niet minder, wegens den fchonen en aangenamen ftijl, waarin het zelve gefchreven'is. De Heer ewald heeft eene aan hem geheel Ff 3 eV  451 J- L. EWALD EN J. G. ROZEN MULLER. eigene fchrijfwijze, en hoe zeer wij in zijne Staatsomwentelingen hier en daar een hoger vlucht van wellprekendheid aantreffen, zoo maakt echter ook deze verhandeling allen aanfpraak, om op de lijst der Schriften van fmaak en ware wellprekendheid geplaatst te worden. In zijnen fchrijftrant paart zich het fchoone cn. bevallige met het nette, zonder iet van het bloemrijke en opgefmukte te hebben. Verveelende laugwijligheid zal men nergens minder aantreffen,'.dan hier. De Schrijver ftelt zijne gedagten met juistheid. en beknoptheid voor , zonder zijne duidelijkheid te verliezen. Hij is rijk in figuren; hij maakt een gelukkig gebruik van vele voorbeelden uit de gcfchiedenis; maar alles met die beknoptheid, die het meest gefchikt is, om de dingen in het regte licht tc plaatzen, en de kragtigfte uitwerking op den lezer te doen hebben. Zijne Befchrijvingen lêest men met een innig vermaak, wegens het eenvouwige, naïve en fchilderagtige derzelve. — Maar daar hij het allermeest in uitmunt, en zich ook het duidelijkst in onderfcheidt, is de Metaphora en de vergelijking. — De laatfte is hem echter nog meer eigen dan de eerfte, indedaad zijne vergelijkingen zijn zoo menigvuldig, zoo verfcheiden, zoo juist gekozen, en dikwils. zoo ei«;enaartig, dat wij ons niet genoeg over zijne rijke en levendige verbeelding' kunnen verwonderen, zijne ziel omvat fchier de geheele natuur, en weet zich van allerlei voorwerpen in dezelve, zoo wel als in het ge-, meene leven, te bedienen, om zijn onderwerp niet Hechts optehelderen en te verfrajeu, maar ook de waarheid zijner Hellingen als te doen gevoelen, liet fchijnt hem natuurlijk eigen , bij 'elk denkbeeld van iet on zienlijks , cen voorwerp uit de zienlijke wereld te verbinden. — 5. ' Tot eene proeve willen wp cene naive Belchrnvmg hier bijvoegen, welke op pag. 53 «o vervolgens voorkomt, „ nog eene zeer verkeerde verlichting, zegt de Schrijver, beftaat in de befchaving, culture; of liever deze „ is in het geheel geene verlichting, maar word 'cr dikwerf mede vermengd , door lieden , die niet in ftaat zijn, om denkbeelden, die met elkander gepaard „ gaan, van elkander behoorlijk te onderfcheid cn, men verftaat 'er eenen veredelden fmaak door in het fcho- H ne, bevallige, in alles wat de zinnen ltreelt, of de verbeeluingskragt op eene aangename wijze bezig » „ houdt;  leerredenen. 455 houdt; eeu zekere vaardigheid in alle kunflen, die voor het vermaak der zinnen, of voor een gemakkelijk levensgenot arbeiden; bedrevenheid in zulke „ kunstwerken, met fchrander uitgedagte gerieflijkheden „ voor het dagelijkscb leven. Is eene natie bclciiaafd; „ dan eet zij lekker, kleed zich, bouwt en meubileert „ met fmaak; zij is bekend met fchilderijëu en prenten, „ met fraaje drukvormen, met kwartetten. Men danst „ over het algemeen wel, en men leert de eens aangenomen pligtplegingen , en beleefdheidbetoningen ajs „ zijn a. b. c. gaarne ziet men het in een meisje „ over het hoofd , wanneer zij niet goed lezen en „ fchrijven kan ; maar de geheele Stad fpreekt over ,, hare flêgte opvoeding, wanneer zij een verkeerd com„ pliment maakt, het is den jongeling zeer wel .geöor- „ lOOfd , lessing, noch rochow, klopstok, „ noch burger, bazedow, noch campe te ken„ nen, geen mensch neemt het hem kwalijk, wanneer „ hij in een gezelfchap van Dames eenen donderfteeu ,, vertoont, en uit deszelfs zwaarte haar de kragt van ,, den donder verklaart, of met een fchrander gelaat ,, den raad geeft, om cen bloembed te bedekken, op,, dat 'er geene dauw op valle, of indien hij met aan,, dagt een rhcumatismus in den wijngeest befchouwt, dien een gegalonecrde Kwakzalver door zijne artfenij„ en verdreven heeft, wie kan ook alles weten? maar si den Oberons-dans niet tc kennen, niet te weten, wat „ esprit de plumes, brodures en platitudes, tête de negre of fang de boeuf is; het -nieuwfte moden-jour„ naai niet gelezen te hebben; dat is verfchrikkelijk\ „ men begrijpt ligtelijk, wat 'er de uitwerking van zijn „ moet, wanneer het rijk en voornaam gedeelte eener ,, natie dezen weg is ingeflagen. Wat op zich zelve „ van geen belang is , word dan gewigtig, en het gewigtige rekent men voor kleinigheden , alle ernftige „ bezigheden verwekken eene dadelijke tijdverveeling; „ men neemt ze alleenlijk waar, om zoo veel te lekke„ rer te kunnen eten, zich met meer fmaak te kunnen „ kleden, en op eene meer aangename wijze den tijd „ te kunnen verdrijven , wat geen voorwerp voor de ., zinnen is, of de zinnen f'creelt, heeft dan volltrekt „ al het aanloklijke verloren, het heet dweperij en over„ tollig werk na zoodanig iets te ftreven. Alle manlijke „ kragt en werkzaamheid, alle Vaderlandsliefde; alle Ff 4 Gods-  4g6 J. L. EWALD EN J. o. rozenmullrr „ Godsdienftige neigingen , alle vurigheid van geest „ voor het geen goed , edel en verheven is , alle „ zucht tot wetenlchappen, wijsheid en volmaaktheid „ gaat allengs verloren. De zenuw van dc natie wordt „ verlamd; de beenderen worden murw en verliezen 5, derzelver llerkte en vastheid , en natuurlijker wijs „ zakt het lighaam nu kragteloos in een, gelijk de ge„ fclnedenis van zoo menig volk bevestigt. Werdt de verlichting cene aanleiding tot zulk eene ziekte; leid,, de dezelve ook maar van verre daar heenen; welkom dan onwetendheid en barbaarsheid. De vriend des „ volks moest dan voor dezelve waken als voor het ,, geheiligst beeld van den Befchermgod zijner natie. „ Verbannen moest men den rampzaligen, die maar het „ klcinlte lampjen ontltak, om het volk beter te doen „ zien. Het zou de pligt wezen van de regecring en „ het menschdom, om wetten tegen de Verlichting te „ maken, gelijk men die maakt tegen het invoeren van verboden waren, en ieder vreemdeling quarantaine te laten houden, tot dat men wist, ot" hij ook iets s, van deze pest medebragt. " Wat den Heer goede betreft, die ons dit werkjen in het Nederduitsch geleverd, en behalven drie lezenswaardige Leerredenen van den Heer rozenmuller, eenige aanmerkingen daar bijgevoegd heeft; wij menen hem meer dankbaarheid voor zijne vertaling fchuldig te zijn, dan wel verpligting, om in zijne aanmerkingen overal even veel behagen te vinden. Het fchijnt ons toe, dat hij den Schrijver wel eens zonder grond tegenfpreekt. b. v., pag. 40. Waar de Heer ewald gezegd had: „ ik weet in de daad niets, wat ongerijmder ,, is, en tevens meer vijandfehap tegen het menschdom ,, verraad, dan wanneer men het volk onder de hand ,, te verdaan geeft: deze of geene leerftelling van den „ Godsdienst, die men reeds lang geloofd heeft, is niet „ waar! het geen men reeds eeuwen lang in den Bijbel „ gevonden heeft , ltaat 'er wezenlijk niet in ! men „ moet niet alles zoo opvatten, als bet daar ftaat! je-. ,, sus en zijne Apostelen hebben vele dingen bepaald „ gezegd, die toch maar enkel Joodfche vooröordeelen ,, waren enz." De Heer Vertaler maakt hierop, met eenen Hoogduitfchen Recenfent, zijne aanmerkingen, tn vraagt onder anderen, mag het volk dan in het geheel geen deel hebben in de vorderingen,die men ïédert, dien  leerredenen. 457 dien tijd gemaakt heeft, wat de verklaring van den ;Bijbel, en de daaruit voortvloeiende Godsdienftige Hellingen betreft? dan wij kunnen niet zien, dat de Schrijver deze tegenfpïaak verdient, hij fpreekt toch niet van het dugtig "wederleggen van Hellingen, die men lang als waarheden geloofd heeft, doch die men als fchadelijke dwalingen heeft leeren kennen, welke men in gemoede zich verpligt rekent te moeten tegengaan, hadden luther en calvijn dat niet gedaan, dan waren wij nog Haven van het bijgeloof, maar hij fpreekt van het onder de hand argwaan verwekken tegen voorname waarheden van den Godsdienst, men kan zich op eene zekere wijs iet laten ontvallen, het welk voorname leerftellingeu wel niet regelregt tegenfpreekt, maar echter genoeg gezegd is, om onder het volk het zaad van twijfelarij te ftrooken. — De Heer ewald fpreekt ook niet van het gezond uitleggen van den Bijbel, volgens de vorderingen, die men daarin gemaakt heeft, het is 'er ver van daan, dat hij zou willen, dat men voor het volk maar op den ouden trant zou voort exegetizeren, en alles in den Bijbel vinden , wat men oulings in den zelven gevonden heeft. Het tegendeel blijkt uit zijne oordeelkundige overdenkingen over de Gelijkenisfen van jesus, in.welke hij lang niet gevonden heefthetgeen Vades^ d'o u t r e i n daarin vond. — Maar hij fpreekt van het onbepaald daar heen zeggen van deze en dergelijke Sententiën: ,, men moet niet alles zoo opvatten, „ als het daar in den Bijbel Haat! jesus en zijne „ Apostelen hebben vele dingen bepaald gezegddie „ toch maar Joodfchc vooröordeelen waren;" wij weten niet, wat fchadelijker voor het volk kan wezen, dan inboezemingen van dezen aart, de geleerden zelve zijn het over deze Helling niet eens, de fchranderlte heeft werk genoeg om de nodige bepalingen, die daarbij in het oog moeten gehouden worden, te vatten, en zich, daar het nodig is , te herinneren , en hoe zal het een boer, een handwerksman dan maken? federt hij hiervan gehoord heeft, ziet hij zich in een Babel van verwarring gebragt; het gaat hem, als den Edelman aan het gastmaal van de Freule de l anno ij, die, federt hij van het draijen der aarde rondom de zon gehoord had, altijd ongerust ontwaakte en zich aan de beddeêplank moest vast houden, om niet van den aardbol afteflingeren: te voren bad de boer veel -aan zijn Bijbel, hij Ff 5 : boor-  4-58 l' t, EWALD EN J. G. ROZENMUtLER , LEERREDENEN. hoorde jesus en zijne Apostelen daarin fpreken. Hij vond 'er lering, (tigting en troost in. Hij verliet zich op hunne gezegdens, in vertrouwen, dat zij die waarlijk meenden. Maar, federt de Predikant van zijn dorp hem gezegd heeft, dat jesus dikwils iet zeide, dat toch maar een Joodsch vooroordeel was, verkeert hij in de tretingfte onzekerheid, altijd komt onder het lezen van den Bijbel bij hem op: jesus zal dat zoo niet menen, het zal misfchien maar een Joodsch vooroordeel Zijn; wijl hij niet in lfaat is, de nodige bepalingen onder het oog te houden, komt dit dikwils ook dan bij hem op, wanneer hiervan geen fchijn of fchaduw te vinden is. ~ Weg is nu al het nut, dat hij van zijn Bijbel had. ,, Gij hebt hem", zegt daarom onze Scnnjver met het hoogde regt: ,, Gij hebt hem den Haf ontuo„ men, rampzalige Verlichters! waarop hij in het wan„ delen fteunde: en nu kan hij in het geheel-niet meer „ gaan, nu hij ten eenenmaal vrij zou wandelen." Na het afwerken van deze Recenlie kwam ons eene andere Vertaling voor, die ons door den Schrijver der tafreelen voor het menschdom word aangeboden, gegrond vinden wij de aanmerking, welke hij ons in zijne Voorrede mededeelt, en die hij wil, dat wij bij het lezen van dit werkjen onder het oog zullen houden: „ De Heer ewald leeft onder den Scepter van een „ Oppermagtig Vorst. Hij Ichreef, zoo ik gelove, met „ met de allerbeste, de edelfte, de reinite bedoelingen, ,, met de bedoelingen van eenen waren menfehenvriend , „ doch hij fchreef voor Duitschland, en voor Duitsch,, land kon, mogt, ja durfde hij niet anders fchrijven; ,, eensdeels uit aanmerking der vatbaarheid van het „ grootfte gedeelte der genen, voor wien hij de pen had „ opgevat, en anderdeels, wijl het voor hem zeiveten ,, uiterften gevaarlijk zou geweest zijn, flegts eenen en* ,, kelen ftap verder te gaan, of de palen der verlich„ ting voor den onderdaan eene eenige fchrede wijder „ uittebreiden,"  b, c. faust, verhandeling- enz. 459 Verhandeling wegens eene noodzaaklijke verbetering der ' kleeding, waarin betoogd wordt, dat de oorzaak der zedelijke en lighaamlijke verbastering des menschdoms in het dragen van broeken gezogt moet worden. Door b. c. faust, M. D. Hofraad en Lijf-Medicus van den Graave van Schaumburg-Lippe. Met eene Vwrrede van campe. Uil het Hoogduitsch vertaald, door w. g. Benevens een brief en aanmerkingen van h. a. bare, M. D. over dit Werkje, waarin de beoordeling van hetzelve door blumenbach en salzman. Te Amfleldam, bij Borchcrs, enz. 242 Bladz, fn gr, Ö&avo, De prijs is 1 - 5 - : Met goeden ernst beweert de Heer faust, 't geen in den Nederduitfchen titel van dit Werk (want in het oorlpronkelijke is dezelve gansch verfchillend) is uitgedrukt , dat naamlijk een der hoofdöorzaaken van de lighaamlijke, zo wel, als zedelijke verbastering des tegenswoordigen menschdoms in het dragen van broeken tc zoeken zij. - Een der jammerlijkfte gevolgen dezer dragt begrijpt hij in het onnatuurlijk en overtollig broeifen en ftooven der tceldcelen te beftaan, waar door het vermogen dier deelen te vroegtijdig ontwikkeld, het manlijk zaad tc vroeg afgefcheiden, en eene ontijdige aanprikkeling tot de voortteeling geboren wordt; waarvan het noodzaaklijk uitwerkzel moet zijn de verfoeilijke zelfbevlekking , eenc ondeugd, waar toe het ongelukkig kind , door deze heilloze dragt, als van zelfs cn zonder eenige verleiding, wordt aangezet , en zich daardoor aan alle die talloze gevolgen blootftelt, welke de bronnen zijn van zo veel lighaamlijk en zedelijk kwaad, als de droevige en helaas! zo algemeene ervarenis leert, dat uit dit misdaadig bedrijf gewoon is optewellen. Een ander nadeel der Broekendragt is, volgens dezen Schrijver , de aanleiding tot het ontftaan van Breuken, welker getal in Duitschland zo groot is, dat men in ieder geflagt ten minften ioooco menfchén kunne tellen, welke hierdoor aan Breuken onderhevig zijn. — Om alle deze rampvolle gevolgen voortekomen raadt hij dus, dit fchadelijk klederftuk althans voor het 15de jaar den kinderen niet aan te trekken, maar eene algemeene kleeding voor jongens zo wel als meisjens intevoeren, welke zodanig is ingericht t  460 B. C. TAUST, VERHANDELING, ENZ. richt, dat de lucht een vrijen toegang kunne hebben tot die deelen, welke de Algoedheid met dit oogmerk, wijslijk buiten het lighaam geplaatst heeft, en waartoe een foort van linnenkiel (door den Heer faust omdandig bdchreven,) als het best tot dit einde gefchikt, wordt aangeprezen. Eene klederdragt, waarvan hij zich zo veel goeds belooft, dat daardoor niet alleen de gezondheid der menfchén verbeterd, maar zelfs onfehuld, goede zeden en geluk onder het menschdom herfteld zullen worden. Dat 'er in dit werkjen nuttige aanmerkingen voorkomen kan niet ontkend worden ; de Schrijver fchijnt met een zeer goed hart en blakenden ijver voor de belangens zijner medeburgeren hetzelve opgebeld te hebben; dan de aanmerking van den Heer blumenbach, dat deze Verhandeling op zeer veele plaatzen ten fterkiten overdreven is, is alzins gegrond. De bewijsredenen althans, welke de Heer faust voor het ontzettend nadeel der broeken bijbrengt, en waarop hij verder alle zijne gevolgtrekkingen gebouwd heeft, zijn ten uiterften zwak en onbeduidend; ja zelfs het kragtigfte bewijs, 't geen hij in de ongemeene rterkte van 't lighaamsgeftel zo wel, als vooral van de teeldeeleu der Bergfchotten, die, zoo als bekend is, een foort van fchorten, maar geen broeken dragen, en zich zelfs door eene"Parlements-act.e daar toe niet wilden doen dwingen, meent te vinden, is ten eenenmaal ongegrond, daar uit een brief van den Voorzitter der Koningrijke Maatfchappij der Wetenfehappen te Londen, den beroemden banks, aan den Hoogleeraar blumenbach gefchreven, en door den Heer bake mede vertaald, blijkt, „dat de Schotfche Hooglanders, „ die nimmer broeken droegen, met opzigt tot de groot„ te van zekere deelen, veeleer voor hunne gebroekte ,, nabuuren moeten onderdoen, dan dat zij dezelve daar„ in overtreffen zouden : ook waren de toevallen der „ Venus-ziekte bij hen veel hardnekkiger en de waterbreuken veel algemeener, dan bij andere Volken, die deze deelen warm houden en niet vrij laten hangen."  fROEVI VAN EEN KATECHISMUS DER GEZONDHEID. 4<5r Proeve van een Katechismus der Gezondheid, gevolgd naai het Hoogduitsch. Door g. van bos velt. Te Utrecht, bij J. van Rosfum, 1793- H9 BLdz. In . gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - : Dit werkjen is oorfpronglijk door den Heer f aust, Geneesheer te Buckeburg, ten diende der Schooien in het Graaffchap Schaumburg-Lippe, in het licht gegeven. De ongetneene lof waarmede de Dnitfche Boekbeoordeeliiars van hetzelve gewaagden, deed den Heer van geuns Matth. z. zich het zelve ten fpoedigften verfchaffen , en bij het doorlezen vindende, dat deze lof niet overdreven was , maar het indedaad zeer vele nuttige lesfen behelsde, niet alleen voor kinderen, maar ook" voornaamlijk voor meer bejaarde perfoonen, bijzonder voor die van den minderen burgerftand , bij welke men nog zeer veelen vau die vooröordeelen en nadelige gebruiken ontmoet, welke in dit werkjen worden tegengegaan, fpoorde hij den Heer van BosvELTaan, om hetzelve ook ten behoeve onzer Nederlanderen te vertaaien, en met zodanige veranderingen en bijvocgzelen te voorzien, als ten aanzien van ons Land Vereischt mogten worden , en waartoe hij gaarne de behulpzame hand wilde bieden. Op zulk eene wijze komt dan deze Gezondheids -Catechismus te voorfchijn , die daardoor in veele opzigten verfchillend en uitvoeriger geworden is , dan de oorfpronglijke. — Dezelve is in drie afdeelingen gefphtst, waarvan de eerfte handelt van de Gezondheid, en de volgende Hoofd ftukken behelst. I. Van de Gezondheid en haare kentekenen. II. De oppasfing vau kleine kinderen. III. De lucht. IV. De zindelijkheid. V. De hoofddekzels. VI De kleding. VII. Spijs en drank. VIII. De wijnen. IX. Sterke dranken. X. Den Tabak. ' XI. Den flaap. XIL De buizen en vertrekken der menfchén. XIII. Het warmftooken der vertrekken en den brand. XiV. De arbeidzaamheid. . ■ De tweede Afdeeling heeft ten opfchntt Fan de ziektens, de Geneesheeren en de geneesmiddelen, en bevat deze hooflftukken. I. Van de Doctors, Apothekers, Chirurgijns en Kwakzalvers. II. Van de geneesmiddelen. III. Van 't gedrag in ziektens , vooral heete koertfen.  46"2 r. PAULUS IV. Van de befmettende ziektens. V. De pokjens eri mazelen. VI. De persloop. VII. Het fchurft. VIII. De verkoudheden. IX. De bevrozen ledematen , winterhanden en voeten. X. Van het gedrag, dat men na zwaare ziektens te houden heeft. De derde Afdeeling bevat eenige algemeene onderricht tingen ter bewaring van de gezondheid en V leven der menfchén. Men vindt 'er de volgende hoofddeclen in behandeld. I. Van de gemoedsgefteldhedem II. Van het gedrag bij onweders. III. Het geen men omtrend drenkelingen heeft in acht te nemen. IV. De fchijndooden. V. Het voor de gezondheid der menfchén zo fchadelijk begraven in de Kerken. Alle deze onderwerpen worden voorgedragen op eene wijze , die zeer gefchikt is naar de vatbaarheid van 't algemeen, en behelzen zoo veele belangrijke zaken ten aanzien van het leven en de gezondheid der menfchén, dat deze Katechismus met de daad eene plaats verdient onder die nuttige Volksboeken , welke aan het Publiek mogen aanbevolen worden. Verhandeling over de vrage , in weihen zin kunnen dé. menfchén gezegd worden gelijk te zijn ? En welke zijn de rechten en plichten, die daaruit voordrloeicn? Door Mr. Pieter paulus voorheen Raad en Advocaat Fiscaal ter Admiraliteit op de Maze, Lid vau de Hol', landfche en Zeeuwfche Maatfchappij der Wetenfehappen te Haarlem en te Vlisfingen; van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde te Leijden; van het Provinciaal Utrechts Genootfchap enz. Twééde Druk. Te Haarlem , bij C. Plaat, behalven den Opdragt 216 Bladz* In gr. O&avo. De prijs is f i - 4 - : tv]adat de Heer paulus in de inleiding van dit uitiAI muntend werk over het belang van het onderwerp' voor geheel het menschdom gehandeld , en kortelijk aangetoond had, welke de voornaamfte redenen waren, die medegewerkt hadden, om het denkbeeld der zedelijke gelijkheid onder het menschdom allengs te doen verderven, gaat hij in de eerfte afdeeling over om te onderzoeken , in welken zin de menfchén in den staat der natuur kunnen gezegd worden gelijk te zijn. Dit doet hij op eene zeer verltaanbare en tevens over- tui*  OVER DE GELIJKHEID DER MENSCHEN. J>6$ tuigende wijze, met aantetonen, iüa alle menfchén, die op den aardbodem leven, uit een en denzelfden ltamvader zijn voortgekomen, en dat zij dus niet anders, dan cene grote familie uitmaken uit eenen bloede herkomftig — dat alle menfchén dezelfde ligchamelijke gebreken en zwakheden onderhevig, ook allen zonder uitzondering, den dood onderworpen zijn dat zij allen zonder onderfcheid een en denzelfden God hebben, die zich verklaart , geen aannemer van perfonen te wezen dat Christus in de wereld komende deze gelijkheid door zijne «reboorte , verkering en leer ten duidelijkften bevestigd heeft; - en om dit laatlte bewijs des te overtuigender te doen zijn , ftelt hij ons alle de plaatzen voor, waar in de Godlijke Zaligmaker, naar zijne gedagten, de gelijkheid onder alle menfchén heeft willen leren en bevestigen. Wanneer men deze plaatzen naauwkeurig nagaat en overweegt, zal men, dunkt ons, ondervinden, dat Christus in dezelven meer de gelijkheid onder de menfchén veronderfteld , dan dadelijk geleerd heeft. — Christus predikte eene algemene broederfchap, en eene van zijne voornaamfte leringen was , om zijn evenmensch lief te hebben als zich zelven, 't geen in cene maatfchappij, daar de geboorte onderfcheid maakte tusfehen den eenen mensch en den anderen of aan den eenen eene meerderheid van rechten boven den anderen geven kon, volltrekt onmogelijk zoude geweest zijn. Wij zouden daarom wel gewenscht hebben , dat de Heer paulus zich zoo zeer niet had toegelegd, om alle de plaatzen uit de H. Schrift, die op de gelijkheid hare betrekking hebben, als wel de voornaamlten en kragtiglten van dezelven bij een te zamelen; want wij kunnen niet ontveinzen, dat 'er ons verfcheiden zijn voorgekomen, die door Christus minder fchijnen gebruikt te zijn, om de gelijkheid onder alle menfchén aantetonen, als wel om de 'eensgezindheid onder zijne Apostelen te bewaren , en het denkbeeld van meerderheid van den eenen boven den anderen , 't geen voor de verkondiging van het Euangelie zeer nadelige gevolgen zoude gehad hebben, uit hunne harten uitteroeien, terwijl anderen weêr meer tot bewijzen tegen dc weelde, de hoogmoed, zelfsvevheffing, waanwijsheid, eerzugt en heerschzugt in liet algemeen , dan wel als duchtige bewijzen voor de gelijkheid onder de menfchén in het bijzonder, kunnen be- fchouwd  464 P. PAULUS fchouwd worden. — Schoon het bovengezegde, namenlijk dat de Zaligmaker in alle de aangehaalde plaatzen de gelijkheid onder alle menfchén duidelijk toont veronderlteld te hebben, alles afdoet» Dezen grondflag gelegd hebbende gaat de geleerde Schrijver over, om te onderzoeken, welke de rechten en plichten zijn, die uit deze gelijkheid voordvloeien , en beweert tegen het gevoelen van rousseau, die alle zedelijke verplichting van den eenen mensch op den anderen, in den ftaat der1 natuur, ontkend had, dat 'er voor den mensch in den natuurltaat wel degelijk plichten te vervullen zijn, als onder anderen, om zijn evenmensen rustig en vredig te laten doen, wat hem goeddunkt; terwijl hij wederkerig het recht heeft, om ook dit van anderen omtrent hem te vorderen, en voorts gebruik te maken van al dat geen, waar van een ander niet reeds voor hem bezit genomen heeft* In de tweede afdeeling wordt onderzogt: in welken zin de menfchén in eene maatschappij levende kunnen gezegd worden , gelijk te zijn , en dit gefchicd wederom op eenc overtuigende en voor den minst geoefenden zelfs zeer verltaanbaar wijze. — Daar liet oogmerk der maatfchappelijke verbintenis zegt de Schrijver 4 alleen geweest is om de behoorlijke zekerheid aan een ieders perfoon en goederen te bezorgen , en gevolglijk om de menfchén gelukkiger te maken , zoo heeft deze verbintenis aan de natuurlijke gelijkheid geen nadeel kunnen toebrengen , maar integendeel is dezelve daar door bevestigd geworden — dit is zoo klaar en duidelijk, dat het geen tegenfpraak lijdt; want in de onderwerping van ieder perfoon aan den algemenen wil is geen ongelijkheid gelegen, omdat alle de leden der maatfchappij tot hetzelfde verbonden zijn , en gevolglijk ook in dit opzigt met malkanderen volkomen gelijk ftaan. — Voorts wordt dit ftuk nog breder verklaard , en de gevoelens van de genen, welke hier van verfchillen, op eene zeer eenvouwige en tevens kragtige wijze weêrlegd; waar na volgens de voorgeftelde order wederom de 'rechten, welke uit deze gelijkheid der menfchén in eene maatfchappij levende voordvloeien ftuksgevvijze worden opgeteld , welke allen waardig waren , om ten nutte onzer Lezers hier oordelijk te worden uitgefchreven, indien wij wegens de menigte van boeken , die dagelijks uitkomen,'niet ver-  UIT EENEN BRIEF UIT SICILIË. 46^ rli Gottö, wiens naam ik niet weet, dien niemand van ons gezien had, zonder ons voorweten, op de begeerte van onzen Vetturius, cen brief van voorfehrijving meêgegeveh» Dit ilot ftaat op eene rots , bij eenen zagtgekromden Zeeboezem , die van tvyee Kapen, Capo Carava en de wijduitftekende Capo d'Orlando gevormd wordt. Het Dal rondom ligt langs de Zee , en langs veel bergen, die het, in de gedaante van een halve maan, omringen* Hooger bergen verhellen zich achter kleiner. Dezen zijn meest gezond, en van boven met wouden gekroond, en naar beneden befchaduwd met vruchtboomen en ranken. Gekoeld door deze bergen , en door de Zee iiert zich het dal, door de menigvuldige vruchtbaarheid der akkeren , hoven , wijngaarden , en bosfehen. Hier viel de fchaduw van de grootlte populieren , die ik ooit gezien hebbe , en ginds die van een bosch van moerbeziën. De boven verliezen zich zagt in de vrije natuur, die in dit land, met de zeldzaamlte bloemen en bloeslems onzer oranjerijën , zoo veel te Itcrker verrukt , omdat zij hier en daar verfpreid hunne geuren dampen , en met elke vervvisfeling van verfchillende fchoonheid, het oog weldadig ftreelen, nadat het door de verhevener fchoonheden van de zee, cn debergen, dezc ruste behoeft. Want hij gevoelt de groote heerlijkheid der natuure niet geheel en al, die niet, na de verbazing vau een verrukkend oogenblik, de ruste zoekt , om met eene nieuwe verrtérking de oogen wederom op te liaan. En ook hier vervangt de afwis'feling der voorwerpen dikwijls de plaats der ruste. De wijn van dit dal is edel. Op de toppen der bergen liggen vele kleine Heden. Het uitzicht over de zee wordt nog verlevendigd , door de hooge Liparifcbe eilanden. Het uitzicht op de bergen verliest zich, in de verdonkerende verdiepingen van vele dalen,.die eindelijk geheel nacht worden, door hunnen verren afftand en de fchaduw der bergen. De rivieren Nafo en San Angel» gieten zich, aan beide de zijden van het dal, in de zee uit. Dit lieve dal heet Piano di Brolo. Behalven zijne andere voordelen en uitmuntendheden , is het ook rijk aan zuivere bronnen, die teffens met de zeeluchtjens, die uit het noorden waaien, en met de bergen, die de middaghitte afweren, hier eene eeuwige lente onderhouden. Den sden Tunij ontving ons, op den berg Nafo, de VI. OEEL. MENSELST. NO. 10. Gg liacll-  s66 ÜITTREKZEL nachtegaal, in bloeiende Myrtben en onder de fchadinve van hooge eiken. Ras lieten wij het voorgebergte van Roeland achter ons liggen (*) en reden, eenige _ uuren lang, tusfehen de zee en de bergen, die allen gelijk waren aan die, welke wij, met het dal van Brolo, achter ons gelaten hadden: van boven met wouden befchaduwd, drot .en zij op hunne zijden wijngaarden, vruchtboomen en koorn. Eu de geheele fmalle vlakte was met bloeiende en vruchtdragende gewasfen bedekt. De zee brand fchuimend tegen het brand. Vele klippen gaan Heil in de hoogte. De bergen behooren tot bet groot gebergte dat de Grieken Junoos gebergte noemden. Het breidt zich uit, van het midden van bet eiland , tot hier toe , tot het zich met het Pelorjesch gebergte vereenigt. Diodoor roemt de ligging van dit gebergte, deszelfskoelheid , de menigte van deszelfs koele bronnen , en deszelfs boomen van vcelvouwig onderfcheiden foort. ,, Groote eiken " zegt hij ,, geven eikels van dubbele ,, grootte. Vele vruchten groeien van zelfs , wijnftok„ ken en tallooze appelen. Dezen voedden eens een j, groot heir van Karthagers. Hier is een Godlijk fchoon, „ den Nymfeil gewijd, Wouddal, waar in Dahiis, de „ Zoon van Merkuur en eene Nymf, geboren werd. Naar ,, de laurierboom en heet hij Dafnis. Van Nymfen op„ getogen, weidde hi j zijne runderkudde, en hij werd ,, ruuderherder (BaiwAffff) genoemd. Geboren met de ,, gave dès gezangs , vond hij het herderdicht uit, en eene wijzè, die in Sicilië zeer bemind wordt. Men ,, houdt hcm voor een Jagtgezel van Diana, die haar ,, aangenaam- was en haar met fluit en herderszang ver„ maakte." M'en weet niet , waar dit wouddal, dat de Niimfen gewijd was, gelegen was. Maar welke landftreek kon i-iet 'fijner gevoel daartoe verkozen worden, dan het da! Piano di Brolo, dat van de boomrijklte bergen, van de zee en van twee rivieren, ingefloten is. Wat landltreek fconde dejagt-Godin aangenamer wezen, dan deze bosch» ach- (*) Godofredo van Viterbo wil , dat dit en het voorgebergte van Oliveri, naar de beide beroemde Ridders, Krijgsgenoten van Karei den Grooten, genoemd zijn. te weten Roeland en Olivier, toen zii Sicilië tot het laatfte fchoutoneel huuner meer dsn Sïnschlijke daden verkozen hadden.  UIT EENEN BRIEF UIT SlCILIE. 467 achtige bergen ? wat weide zoo welkkom voor de jonge herders , ais dit koele, altijd met het eerfte lentegroen bekleedde, fchaduwrijke, bewaterde dal? Waar vtrèenigde zich alles zoo, om den gewijden jongeling te verrukken, als in dit Piano di Brolo, waar zee, eilanden, rotten, bergen, wouden, wijngaarden , weilanden, bronnen en droomen zich onder den mildften hemel, vereenigen, om een Paradijs te volmaken, dat mij 1'chooner fchijnt, dan eenige andere plaats, die ik ooit zag. Gij ziet, dat liefde tot dit da!, mij weder herwaardsgcbragt heeft, ik verlaat het ook in mijnen brief ongaarne, alhoewel bet geheele ftrand tot den berg Fratello, die aan deze zijde van St. Agatha ligt, van eene betooverende fchoonheid is. Aan dit ftrand lieten wij ter zijde , San Marco liggen. Deze plaats was, volgends Cluverius, het Oude Agathyrnon of Agathyrna. Maar Aaiico plaatst deze oude Stad in de Nabutirfchap van Capu Orlando, en meent dat Alyntion, insgelijks eene zeer oude griekfche Stad, hier geftaan hebbe. De ouderdom van Agathyrna wordt gebragt, tot den tijd van eenen zoon van MOhvs. Men vindt hier aanzienlijke ruïnen van een waterleiding. Kort bij Santa Agatha reden Wij door het bed van de rivier Rosmarino, die tusfehen Oleanders en Myrthenftruiken voordvloeit. Uit een bloeiende Myrthe vloog, dicht voor ons een paar tortelduiven , die daar denkelijk nestelden. Wij rusten °enige uuren te Santa Agatha. Ruim 40 Schippers verzamelden zich rondom ons, en wij raakten met hun in gefprek. Daar waren fchoone Jongelingen onder, Griekfche geftalten. Omtrent 10 plaatften zich in eenen kring, als of zij danfen wilden. Vervolgens 20gt iemand van de overigen eenen van dezen uit den rei te ftooten. Gelukte hem dat, dan vervolgde de heele rei den uitgeftootenen. Dan oefenden zij zich in het fpringen. De een ftond, de anderen fprongen, op den rei af, over zijne fehouderen. Rukte iemand hz den fprong de muts van den (taanden af, dan moest hij ftaan. Wanneer iemand viel, dan werd hij met looze moedwilligheid beipot. Maar ook deze behield Zijnen goeden luim. Gg 2 NIEUW-  4^3 NIEUWSTE REI2E NIEUWSTE REIZE NAAR DE ZUIDZEE. Het volgende bericht van deze Rcize, die ondernomen werdt, tot voortplanting van den Broodboom, was de inhoud van eenen Brief van eenen Zee- Officier, die zich op deze Expeditie der Britten bcvondt, aan zijnen vriend in London. St. LIekna, 19 December 1792. Tk heb de vrijheid gebruikt, om, geduurende deze rcize , twee brieven aan u te fchrijven, eenen van Tenerijfe , en den anderen van de Kaap de goede Hoopi in önderftelling, dat bet u niet onaangenaam zal zijn, om de lotgevallen der beide fchepen, Providence cn Asfijiance, te vernemen, welke. tot cen zoo algemeen als 'u enfchelijk doeleinde beftemd zijn, te weten, om den Broodboom uit de Zuidzee in onze West-Indifche bezittingen te planten. Vergun mij, dat ik u .thans een kort bericht mededeele van onze reize van de Kaap tot onze aankomst alhier, gisteren den 18 December. Na ons met water en proviand voorzien te hebben, zeilden wij. den 23 December 1791. de Tafelbaai uit.; hebbende vooraf eenige zieken, die wij aan boord hadden, aan land gezonden; waarvoor wij eenige Zweeden kregen, die een' Hollaudfchcn Oost-Indischvaarcr verlaten hadden. Den 8 Febniarij 1792. kregen wij het land van ij ie men in 't gezicht. Den volgenden morgen wierpen wij, benevens de Asfijlance het anker uit in de Adrenture-MtZzl, de beide fchepen waren volkomen gezond; geduurende de reis hadden wij aanhoudend gunbige winden en aangenaam weder. Hier lagen wij 14 dagen, om. hout cn water in te nemen; het eerfte vonden wij in grooten overvloed, dewijl het dicht aan 't ftrand wast; liet laatfte ook in genoegzame menigte en uitmuntend goed. Alhoewel wij, op alle onze togten landvvaards in, geene eigenlijke rivier in den ftrengïten zin ontdekken konden, echter wordt de Adventnre - Baai genoegzaam van water voorzien, door de menigte beekjens, die zich in haaren boezem ontlasten. Geduurende ons verblijf alhier ververschten wij het Scheepsvolk meermalen met weli'makenden visch; maar de grond bracht, zoo veel wij  NAAR DE ZCIDZEE. 4Ó9 wij zien konden, niets voort, dat menfchén zouden kunnen eten , hoewel hij op veele plaatzen rijk was, en de oppervlakte des lands 'er vetachtig uit zag, zoodat haar niets dan de bearbeiding en de werkzame hand des menfchén ontbrak, om het land tot een hoogstaau» genaam verblijf te maken. Van de inwooners zagen wij maar ééns , flechts een klein getal, en voor een korten tijd. Kapitein bligh liet "een' haan en twee hoenders daar blijven; en plantte eenige Perliken, Abrikozen, en andere vruchtfteenen, als ook verfchciden foorten van zaaden. — Den 11 verlieten wij deze haven. Wij hadden nu het zuidelijk gedeelte van Nieuw - Zeeland moeten aandoen; maar mist en nevel verhinderden ons, in de nabijheid dezer kusten eenige dagen waarnemingen tc doen. Dit gaf gelegenheid, dat wij tot den sollen graad zuiderbreedte liepen, alwaar wij het bovenmate koud vonden. Geduurende dien koers , zagen wij walvisfeheu van driederleië foort, fproetvisfehen enz., St. Jans ganzen, Patrijzen, en verlcheiden andere vogels; cen groote menigte zeewier, en fomtijds ook Phosphorisch licht. Wij vervolgden onzen koers, zonder dat 'er iet buitengewoons voorviel, tot den 5 April, toen wij land zagen. Dit was een laag Eiland , eene nieuwe ontdekking, die niet eer gezien werdt, dan tot wij 'er eenige mijlen langs gevaren waren. Eene menigte ruwe rotzen, op welke de golven tot eene verbaazende hoogte braken, liggen langs de kust verllrooid. Het middelpunt van 't Eiland is een meir, dat, zoo ver ons gezicht llrekte, aan den oever met boomen bezet is. Maar wij vonden 'er niet het geringde fpoor van vuur of menfchén. Het uur van den dag vergunde aan Kapitein bligh, om de waare ligging waar te nemen; het ligt op 21 « 39' zuiderbreedte , en 281 0 13' oosterlengte. Den 9 kwamen wij te Otaheite, de Koningin der eilanden onder den Keerkring. Hier werden wij op de vriendelijkirc en welle» vendfte manier ontvangen; en vonden de meeste matroozen, die tot een Walvischjager, genaamd matilda, uit London, behoorden, welks eigenaars waren de Heeren calvert en king. Het Schip was in de Botanij-Baai; deedt Otaheite aan, om ververfchingen in te nemen, volbracht zijne reize om Kaap Ilorn; en was naauwlijks 16 dagen van daar gezeild, toen htt op een bank ftiet, en fchipbreuk leedt. Gg 3 Dit  QfO NIEUWSTE REIZE. Dit gebeurde den 26■ Februarij 1792. Het fcheepsvolk nam de bonten , en Huurde na Otaheite. Hier Jcwamen zij den 2 Maart aan, en werden van dc goedhartige inwoners wel ontvangen, en menscldicvend behandeld. Maar een Opperhoofd van het diltrict Matawai hadt hun, bij hunne aanlanding, vier Snaphanen enz. afgenomen, die hij niet wederom wilde geven; Weshalven de Koning Otoo, (die zich zelven, en naar waarheid, eenen vriend van Koning george noemt,) dezelve plegtig terug eischte. Toen zijn eisch evenwel niet voldaan werdt, begon bij eenen oorlog met deze Eilanders, dien hij met groote hardnekkigheid voortzette. Twee dagen na onze aankomst, viel 'er een gevechtvoor, waarbij edaa, dc Koningin dezer uitgebreide Eilanden, gelijk de zenobia van het Oosten, in 't veld yerfcheen, en haar voetvolk ten ftrijd aanvoerde. Kapitein bligh kwam tusfehen beide; en de vijandlijkheden hielden op. Van den kant van het rebelleerend Opperhoofd, werdt aan Otoo een menschlijk offer al* eene verzoening aangeboden, het welk van dezen aangenomen werdt. Dus werdt de vrede herfteld. — Eene Brik uit Bristol, met name The Jennij', die naar de noordwestkust van Amerika beftemd was, kwam tien dagen voor onze komst hier aan, en nam den Schipper der Matilda, wetiierhead, en twee jongens bij zich aan boord. Een, met name champbell, nam met twee anderen, het Hout befluit, om in eene boot na de JBotanij-Baai te zeilen; en vertrok daadlijk, toen The Jennij aankwam. Twintig zijn 'er aan boord der Pro* yidence; en vijf wilden liever bij dc Inboorlingen blijven, Den- 19 Juiij, dewijl het doel onzer reize bereikt was , en wij 2630 broodboomen en andere planten in de grootfte volkomenheid aan boord hadden, gingen wij onder zeil. — Wij vonden, dat de Pandora den 9 Mei 1-91. van Matavai - Kaai vertrokken was, met eenige oprocrklantcn van het Schip Bounty aanboord, die zich van c hristi aan gefcheiden hadden, welke met het overige volk, en eenige inboorlingen van dat Eiland, van daar vertrok, met oogmerk, om ergens eene Volkplanting te vestigen. Ook vernamen wij, dat de Discover!)'enChatham uit dezelfde baai, den 24januarij 1797. in zee gelopen waren. Dus werdt op dit Eiland, geduurende een verblijf van meer dan drie maanden, onze vriendfehap met dit goede volk niet ééne enkele keer r door  NAAR DE ZUIDZEE. 471 dopr eenig toeval geftoord. Zedert ons vertrek vau Otaheite viel 'er niets wezenlijks voor, tot den 25 Julij 1792 , wanneer wij 'net Eiland Whytootdky in 'r gezicht kregen, het welk Kapitein bligh op de Bounty ontdekt hadt. Dit geeft een zeer fchoon gezicht door zijne verfcheidenheid. De heuvels zijn van eene aanmerklijke hoogte, en dalen allengs na het zeeftrand toe. Het wordt door een keten brandingen tegen de aannadering met booten befchermd; cn bet water is te diep, dan dat 'er fchepen ten anker kunnen komen. Op 180 vadem vonden wij geenen grond. Het ligt op 180 49' zuiderbreedte, en 200° 18' Oosterlengte. Den 2 Augustus ontmoeten wij drie Eilanden, die in 'tjaar 17S4. van eenen Spanjaard ontdekt, en Myauger genoemd werden. Het bericht daarvan is in handen vau den Heer dalrijmple, die het ook aan Kapitein bligh hadt medegedeeld. Zij liggen op 18° 29' zuiderbreedte en 181° Oosterlengte. Den 15 vervielen wij in eene groep van Eilanden, die zich 'van het Oosten naar het Westen uitdreven , van 182" tot 178" Oosterlengte, en tusfehen 170 en 190 zuiderbreedte. Zij beitonden uit ongevaar 40 Eilanden, die ten deele reeds van Kapitei:; bligh op de Bounty gezien , en naar zijnen naam genoemd werden. De perfonen der Inboorlingen, hunne taal, Kanoes, en wapenen , zijn bijna even zoo als die van de Vriendelijke Eilanden, hunne nabuuren; zoodat zij als een deel van derzelver groep kunnen aangemerkt worden. Sommigen waren zoo Roman- en fchilderiichtig , als de menschlijke geest zich verbeelden kan. Wij beklaagden ons daarom, dat wij 'er flechts zoo kort blijven konden. Van dezen tijd af tot den 1 September toe, hadden wij aangenaam weder, zonder dat ons iet merkwaardigs bejegend was; op dezen dag zagen wij weder land. Van dit oogenblik af, tot den 20 toe, leden wij zoo veel benaauvvdheid , als zeker nooit menfchén geleden hebben. — Dit land was één der Eilanden van Nieuw • gninea, welke de ftraat Endeavour uitmaken , maar deze lag merklijk meer oostwaards van de bekende (treek, door welke Kapitein cooic gekomen was. Wij volgden de ^sfifiauce, met booten voor de boeg, om ons te boeg'zeèren, en vonden het vaarwater daaglijks ondieper, van 24 tot op 4 vademen. Wij zagen geen middel, om onGg 4 zen  47* NIEUWSTE REIZE zen koers te vervolgen, nadien wij aan alte kanten Eilanden, klippen, en ondiepten voor ons hadden. Te rug keeren was onmooglijk, dewijl de oostelijke paSfaatwind thans waaide, en de weg , dien wij gekomen waren, te naauw was, om te kunnen terug lavccren. Onze toeftand werdt derhalven hoogst zorglijk. Op éénen dag verloren wij twee van onze ankers, die wij uitgebracht hadden, om het gevaar te vermijden. Daar kwam bij, dat wij onder deze heetc luchtltreek Hechts een klein rantzoen water kregen. De groote behoefte van dit artikel voor onze planten, noodzaakte ons reeds vroeg op onze reize, om fpaarzaam te wezen ; nu werdt het noodzaaklijk, om ons buitendien fpaarzaam rantzoen nog meer te verminderen, en een pint fchoon water was thans het daaglijksch rantzoen voor elk man. Ondertusfchen kwamen wij, door behoedzaamheid en Itandvastigheid, alle onze zwarigheden, den 20 September, te boven, wanneer wij ons weder op eens in het open fop bevonden. Geduurende onze reis door dezen Archipel, die omtrent 100 eilanden bevat, peilden twee lootzen beftendig, in een boot, met de loodlijn, dc diepte van de zee. Misfchien was dit de gevaarlijkltc reize, die in de gefchiedenis der zeevaard bekend is; en zoo veel te meer ftrekt zij Kapitein bligh tot eerc. Onder eene zoo groote menigvuldigheid vau Eilanden, moet ik mij vergenoegen, als ik zeg, dat eenigen van aanmerklijke grootte en hoogte, en met Haatlijke boomen rijklijk verzien, terwijl anderen laag en klipachtig waren. Doch eenigen zagen wij, die men bergen kon noemen. Het groen dezer Eilanden hadt cen verzengd voorkomen, waar uit men befluiten kan, dat zij veel gebrek aan regen hebben. In die twintig dagen, die wij ons daarbij ophielden, hadden wij geen' regen, en alleen weinig daauw bij nacht. De Inboorlingen zijn ver bencden'de gewoone grootte; volkomen zwart; hebben wollig hoofdhaair, kroeze baarden, Hechte en onregelmatige tanden, gecue vlakke, maar veele haviks-neuzen, en geene dikke lippen. Veelen hadden het neusbeen doorboord, cn 'er een' ronden ring van fchalen of fchelpen doorgedoken. Sommigen hadden veeren, of wat van cen kokosnoten -fchaaf'er doorgehaald; en als één van bun een grooten ijzren ipijker kreeg, Hak hij 'cr dien gezwind door, zondes dat  NAAR DE ZUIDZEE. 473 dat hij 'er de minfte pijn van fcheen te hebben. De vrouwen droegen fchorten van grof doek, die haar tut de knieën hingen; maar de mannen waren geheel naakt, behalven twee of drie, die hunne fchaamte met fcbalen cn fchclpen gedekt hadden. Het oorlapjen was insgelijks doorboord, met kleine ttaafjens enz. 'er doorgehaald. Ook droegen zij arm- cn beenbanden; als ook halsfnoeren van witte fchelpen en roode kraaien, die los opgeregen waren. Ue genen, welken wij zagen, zoo wel mannen als vrouwen, hadden onmidlijk onderden fchouder zekere infnijdingen; tot beraad of tot teken van treurigheid, konden wij niet vernemen. Maar ik geloof het eerfte, omdat ik zelfs een jong meisjen zoo getekend zag. Hunne fpraak was zacht. Wij hadden verfcheiden keeren gefprekken met dit volk, zoo wel aan boord, als ook aan hunne eigene oevers. Bij onze kleine uitdeelingen van gefchenken, gedroegen zij zich heel hotlijk, en boezemden ons cen goed denkbeeld van hun in. Ik had wel gewenscht, dat zij ons geene reden gegeven hadden, om van gevoelen te veranderen. Den 10 des morgens deeden acht Kanoes de ftoute poging, om de Asfiftance te overvallen. Zij fchoten 'er eene groote menigte pijlen op los, waardoor drie man gevaarlijk gekwetst werden, één van welken eenige dagen daarna geheel zinneloos kwam tc derven. Dit dwong ons, op hun los te branden, waardoor ik vreeze, dat verfcheiden het leven verloren hebben. Nu flaakten zij den aanval, en wij vervolgden onze reize. Hunne wapens zijn knodzen, fpiesfen, boogen en pijlen. Veele pijlen zijn vijf voeten lang; maar zij hebben ze van verfchiiknde lengte, en op verfchillende wijzen gepunt, vccle met beenderen , anderen met een hard rood hout. Zij zijn meestal niet getakt; en wij hebben reden, om uit de wonden der twee anderen van ons volk te befluiten, dat zij ze niet vergiftigen; alhoewel één van deze arme menfchén onlangs eene "heel pijnlijke operatie moest uh> Haan, toen men hem een ftuk van eenen pijl, die in 't ligchaam was blijven zitten, uitnaaien moest, Eenige kanoes waren 60 of 70 voeten lang; en in één telden wij 11 perlbnen. Den i6den gingen een deel van ons aan land, aan een klein Eiland, van het welk wij nog meer Eilanden zagen, wij namen bezit van het geheel in den naam Gg 5 van  474 NIEUWSTE REIZE van den Koning onzen Heer, Het oostelijkfte dezer Eilanden ligt ongevaar op 1450 en liet westelijkfle op 14a0 Oosterlengte; de breedte ftrekte zich zuidelijk van 8 tot 11 graden. Den 2 October kwamen wij aan het Eiland Timor, het welk den Hollanderen en Portugezen te famen toebehoort ; hier vernamen wij het droevig lot van de Panckra, waarvan gij de omllandigheden ongetwijfeld beter zult weten, dan ik, nademaal Kapitein edwards geen' brief aan Kapitein bligh hadt achtergelaten, alhoewel hij wist, dat wij hem fpoedig volgen zouden. Te Timor bleven wij acht dagen, om ons van hout eu water te voorzien, geduurende welken tijd wij ook eenige Buffel-osfen voor Jan Maat opdeeden. Doch, dewijl de rijs-oogst in 't voorleden jaar, wegens de droogte, niet goed uitgevallen was, vonden wij dit artikel, als ook anderen voorraad uit het plantenrijk, fpaarzaam en duur; en ik vreeze, dat dit altijd het geval zal zijn, tot dat de Iuwooners naarlbger worden. Hier heeft zich eene volkplanting Chinezen gevestigd, onder befcherming der Hollanders, die 'er een klein foit en een Guarnizoen van omtrent 50 man hebben, beftaande meerendeels uit Deferteurs van alle Natiën. De hoofdartikels van den handel van dit Eiland zijn Bijënwasch en Zandelhout; dit wordt van de Hollanders opgekocht, en na Bataria gezonden. Den ioden gingen wij van hieronder zeil. Eenige dagen na ons vertrek, werden veelen van ons volk ziek; zij hadden verkoudheden, koorts, en de loop. Een fterf 'er aan de loop, Voords hadden wij goeden wind en weder, uitgenomen ééne week, toen wij de Kaap omftevenden. De ongemeene beleefdheid en oplettendheid, die ons cle Overfte brooke, Gouverneur van het Eiland 77mor, zeden onze komst, bewees, vordert onze warmde 1 ankbaarheid. Kapitein bligh liet tien planten op het Eiland; de nuesten werden op Kompagnie's grond geplant , onder het onmidlijk opzicht van den Overlten brooke, die zich aan de verbetering van hunnen toeftand, en aan het belang van het Eiland, zeer. veel laat gelegen liggen. Het is jammer, dat het niet in zijne magt was, om ons veel met ververfchingen te voorzien; maar hij heeft zeker veel gedaan, als wij bedenken, dat dit reeds het derde jaar is, dat dit Eiland gee*  naar DE ZUIDZEE. 475 graien regen heeft. De inwoners verloren voorleden jaar 1500 fluks vee, uit gebrek aan voeder; en meer dan 90 fchepen deeden het Eiland aan om ververfchingen, en werden 'er mede voorzien. Hun ongeluk kwam ter opren van Lord .corkwallis, die menschlievend genoeg aan het Schip the Ganges bevel gaf, om de Kaap aan te" doen, om voorraad voor dit Eiland. Het kwam dezen morgen hier aan, in gezelfchap van de Atalanta, gevoerd door Kapitein elphinsïone. Mr. cockeran, die met het Schip Ganges t'huis komt, heeft verfcheideu planten, die hij uit Indi'è met zich heeft gebracht, aan boord der Providence gehouden, om ze ter verplanting na de West-Indien, mede te nemen. Den 26 dezer gaan wij van hier onder zeil; en de andere fchepen eenige dagen na ons. Op het einde van Junij hoop ik u in perfoon mijne opwachting te komen maken. Enz. hanoversche vertel l,i n g. In het jaar 1793, zou, volgens waarfchijnlijke berichten, het volgende geval gebeurd zijn; niet onaardig, pm gelezen, en voor de vergetelheid bewaard te worden: „ Een Hanoversch foldaat, in den tegenwoordigen Oorlog, in Braband enz. dienende ; fchreef een' Brief aan zijn' Vrouw, in een Hanoversch Dorp woonende, wegens zijnen toeftand en wedervaaren; en bijzonder over de levenswijs en eetvvaaren: meldende daarin , dat het hem zeer wel ging, en hij goed leefde, maar geene Aardappelen kreeg, waarvan hij anders, gelijk zij wist, een fterk beminnaar was. enz. enz. — De Vrouw hier over misfchien fomtijds teerhartig fprekende, verwekte in hunnen zoon van 13 Jaaren , dien ze bij zich t'huis hadt, zulken indruk en echte Vaderliefde, dat hij het befluit nam, om zijnen Vader eenige Aardappelen [Kartulfeln aldaar genoemd] te bezorgen. Hij kreeg ongemerkt den gemelden brief van zijn' Vader, denkende daardoor eenige hulp te erlangen; nam heimelijk zoo veel Aardappelen in een' zak, als hij draagen koude, cn ging ftilletjens op reis, zonder dat zijn Moeder eenig bericht kreeg, waar hij was, of wat hem overgekomen was. De knaap onkundig ia allee zijnde, en zonder reisgeld ,  476 HANOVERSCIlE VERTELLING. geld, kon dus niet lang voort, of hij moest menfchénhulp zoeken: dus zien we hem voortijlen, vraagende bij elke gelegenheid, waar gaat de weg heen naar 't Leger? - wat wilt ge dan ? Ik ga Vader Aardappelen brengen! — Eeten en drinken nodig hebbende, moest hij insgelijks verzoeken ; een weinig geld nu en dan verëislchende, bij Overvaarten enz. werdt hem, op zijn kinderlijk verzoek, gefchonken. Zoodat hij eindelijk bij een leger Soldaaten aankwam. Zijne groote blijdfchap overwon zijne verlegenheid. Zijn eenvoudig voorkomen en vreemde boodfchap, verwekte veel gepraat, 't geen ter ooren van den kommaudccrenden Officier kwam; die hem bij zich hebbende doen komen, hem met alle naauwkeurigheid ondervraagde , waardoor eindelijk den achterdogt verdween , van een Spion le zijn , 't geen ze eerst gedacht hadden. Deze Officier liet Hanoverfche Soldaaten haaien , om den knaap te hooren; die aanftonds aan den tongval , eenen jongen landsman kenden ; een Onder-officier vragende, of'er een zoodanig man was, gelijk de naam zijns vaders, volgends den Brief dien de jongen aan den Officier wees? Die, na eenig onderzoek, ja antwoordde. — Dc Officier beitelde den knaap in een kamer, om zich te verkwikken; en liet zijn' Vader bij zich brengen. Na eene korte Inleiding, vraagde de Officier aan den Soldaat, of hij ook kortlings aan zijn Vrouw hadt gefchreven? De Soldaat vreemd opkijkende, antwoordde ja... Wat fchreeft ge toen? ik weet alles niet meer, zijn Excellentie! het is reeds 5 a 6 weken geleden. Ik moet 'er toch iet van weten: .. ja, ja, mijnen wellland; cn wat fchrijft men niet al, aan zijn vrouw! — was 'er dan niets meer in? Hij vreesachtig wordende, denkende op verraad, en wat niet al! zei eindelijk, 'er was noch iet in , dat was geen praten waardig. Ja, zei de Generaal, ik moet het weten: Nu dan; het was over Aardappelen; dat ik die hier zoo niet kondc hebben, als te huis, die ik zeer bemin. Zoo, zoo! is dit het al? Ja IJe Officier zijn' Brief krijgende, reikte dien aan den Schrijver, en zei, lees dien eens: De Soldaat ontftellende, wist zich niet uit zijne verwarring te redden. Middelerwijl liet de Officier den jongen met Aardappelen binnen brengen; en zei: zie daar! een Bode , met Aardappelen! — Vader eii Zoon elkander ziende, vielen beide in on- magtj  HANOVERSCIlE VERTELLING. 477 magt! woorden zijn hier niet nodig; elk Lezer of Hoorder, van eenig menfchélijk gevoel, zal genoeg in Haat zijn, om die twee perfonen in hunne verrukkende omarmingen te zien worftelen !.. .. Ondertusfchen de Officier hen gerust Hellende, en bemoedigende , prees den Vader over zijne trouwe en oplechtigheid, en den Zoon, wegens zijne weergaéloozc en teerhartige vaderliefde ! Liet ze van zich gaan, met bevel, om voor zijn vertrek naar huis , bij hem te komen , en affcheid te nemen. Na eenige dagen vertoevens, voldeeden zij aan dit bevel. De Generaal gaf den knaap een Reis-pas; en twee goude Piftoolen, om die verzegeld aan zijn Moeder te geven ; 'er bijvoegende : dat gelijk hij 'er zonder geld van daan gekomen was , hij 'cr nu ook alzoo moest heen reizen. De Vader zijnen Zoon op den weg brengende en deze alleen voortreizende, ontmoette 's anderendaags, een ander marchcerend leger ; de Opper-officier hem ondervraagende, Hond verbaasd over zijne oprechte en eenvouvvige antwoorden. De knaap zijn Pas vertoonende, met "bijvoeging, dat hij van dien Generaal ook twee mooije duiten voor zijn.' Moeder hadt bekomen, werdt deze zoodanig verrukt over die edele daad, dat hij dien Pas ook met zijn' Naams-ondertekening vereerde, en hem twee Engelfche Guinées fchonk, met ernftige vermaaning, om die ook aan zijn Moeder te geven. Waarna hij voortreisde, en zonder eenige bijzondere ontmoetingen gehad te hebben , in welftand , bij zijn' Moeder te huis kwam. De blijde aankomst aldaar, door eenen onverwacht, als uit den dood herleevenden Zoon weder te bekomen ; den welftand haares Ega's te vernemen; de wonderlijke leiding der Godlijke befchikking erkennende; ja vier gouden penningen te ontvangen; enz. Dit alles gaf doffe genoeg tot plegüge gefprekken en bijëenkomften! enz. enz. MERKWAARDIG VOORBEELD VAN BIJGELOOF EN ONRECHTVAARDIGHEID, UIT DE NEGENDE EEUW. Een zeer vernuftig Schrijver merkt te recht aan, dat, indien hij de gcftelteuis der Jooden in de negende ; Eeuw  4?S VOORB. VAN BIJGELOOF ENZ. DE PERSIK- BN PRUlMBOOBTl Eeuw moest fchetfcn, en, ten zelven tijde, het karakter vau die Eeuw vau duisterheid opgeven , hij zulks niet fterker dan in de volgende Anecdote kon dóen: ,, Een Jood, te Rouan in Normandie, verkocht een huis aan een' Christen inwooner van die Stad. Nadat de Christen 'er eenigen tijd in gewoond had, gebeurde het, dat 'er een onweer van Donder en Blikfem ontftond, waardoor het huis getroffen, en zeer aanmerklijk befehadigd werd. De Christen, onverlicht, fchelmaehtig en een groot Huichelaar, dagvaart den beevenden aiïtamling van Israël voor het gerecht, om fchaêvergoeding te doen. Zijn welfprekende Advokaat doet eene Redevoering tegen deze verfoeilijke natie van aartsketteren en ongeloovigen, die met verwondering en toejuiching werdt aangehoord, befluitende dezelve met te bewijzen, dat men het ongeluk, aan het huis overgekomen, enkel daar aan toetefchrijven had, dat het zelve zoo lang bet verboden eigendom van eenen Israëliër geweest was , en dus daarom eene blikfemflraal op hetzelve gevallen, was. — De rechters, van geen beter alloy, draalden niet lang, om dit pleidooij door een plegtig vonnis te eindigen. Zij befloten, dat de Blikfcmllraal op dit huis gevallen was, als een blijk der Godlijke wraak tegen den Jood; en dat het derhalve billijk was, dat de Jood alle de fchade, daaraan gefchied, op zijne kosten, liet herftellen." Veelligt, dit voegt 'er de geestige Schrijver nog bij, waren de Rechters menschlievend , en de Jood rijk. Veroordeeld te worden, om cen huis weder op tc bouwen, is beter, dan met deszelfs puinhoopeu te worden verbrand. DE PEUS1K- EN PRUIMBOOM. Eene Fabel. Wat ben ik gelukkig, fprak een jonge Pruimboom tot een jongen Perfikboom , dat ik zoo na met u verbonden ben! Zie, de andere boomen in dezen tuin, die u kennen, be. nijden mij, dat wij hier zoo dicht bij één (laan. Welaan! wij zullen altijd vrienden blijven. Niets zal onze Vriendfchap verzwakken, niets zal haar verftooren. ja, antwoordde de Perfikboom, dit beloove ik u ook heilig. Gij zult (leeds mijn geBouwfte beste vriend blijven. Alle geluk en ongeluk, dat ons be-  EENE ANECOOTE VAN IIENRIK FIELDINfJ. 479 beiegenen zal, willen wij met elkander deelen. Onder zulke en dergelijke vriendfchap>betuigingen kwanj de Lente aan. En weldra verfierden eene menigte fraaie' bloesfems den Perfikboom. N?em:ind kon hem voorbijgaan , zonder deze prachtige bloesfems te bewonderen. Dit moest nn ook de goede Pruimboom, dien niemand thans met een vriendelijk opflag verwaardigde, opmerken. Ik ben hartlijk blijde, zeide hij tegen zijnen vriend, dat men uwe fchoonheden, uwe uitmuntendheden boven zoo veele boomen op prijs weet te (lellen. Het zou jammer zijn, indien een wind of ander vijand u van den fieraad uwer bloesfem te nijdig beroofde. Wacht! daar fchiet mij iet te binnen: ik zal eenige takken naar u uitfchikken, die u voor uwe vijanden befchutten zullen. O! hernam de Perfik, hoe kan ik u, voof dit bewijs van uwe onwaardeerbare vriendfchap, genoeg bedanken! Ik begeer geen' dank van u, was het antwoord van den Pruimboom, dewijl hij dra zijn woord hieldt. Niemand der voorbijgangeren kori thans meer de prachtige bloesfem van den overdekten Perfikboom zien: geen zomieftraa!, geen weldaadige regen kon hem verfrisfchen. Desniettegenftaande werdt men echter na eenige weken verfcheiden rijpe vruchten aan den Perfikboom gewaar." Zijn beste vriend, die zelve Hbg geene vruchten hadt laten zien, nam dezen ook waar: Maar, om dit nooit weder waar te nemen, breidde hij zijne wortelen naar die van den Perfikboom uit, onttrok aan den zelven de voedende fappen, en verheugde zich zeer, toen hij zijnen vriend binnen korten tijd zag verwelken. Ouders en Opvoeders ! leert uwe kinderen en kwekelingen vroegtijdig, hoe noodzaakelijk het zij, dat zij zich voor fchijnvrienden wachten. eene anecdote van henrik fielding. Goedhartigheid en menschlievendheid waren, gelijk men weet, de uitftekendfte trekken in het karakter van hen rik fielding. Hier van g.eft ons de volgende juist niet zeer bekende Anecdote van dezen tweeden timon een fterk bewijs. Deze aanbidder der negen Zanggodinnen hadt het met de ove^ rigc Heeren Verzenmakers, die den Paraas beftijgen, gemeen, dat de goudmijnen van Potofi hem niet ten dienst (tonden. Zijn inkomen was niet groot, maar zijn beurs was open voor ellende ea vriendfchap. Bij deze milddadige (lemming van zijn karakter was het geen wonder, dat hij dikwijls door geldgebrek in verlegenheid geraakte. In eene van deze onaangename omftandigheden was zijn gedrag zoo vriendelijk en zoo weinig van eigenbaat berekend, dat het, als het hoogde bewijs van zijne menschlievendheid , tot zijne eere aan de nakomelingfchap verdient overgebracht te worden. FiEir  480 EENE ANECDOTS VAN HENRIR FJELDING. Fielding hadt eens de huur van zijn huis niet betaald, eri werdt daar daaglijks om gemaand. Eindelijk gaf hcm de verhuurt*, die hem anders hoogachtte, te verdaan, dat hij niet langer wachten kon. In dezen nood belegde de Schrijver van toM 10nes zijn geheimen gedachtenraad, om te vernemen, tot wien hij zich zou wenden,die hem op zijne toekomende hersfenvruchren de nodige forame zou willen verfchieten. Eindelijk werdt dc Boekdrukker jakob tomson tot zijn noodhulp verkozen. Hij ging bij hem, en verpandde bij hem de eerde bladen van een werk, dat hij thans onder handen hadt; waar op hij 10 of 12 guinjes handgeld ontving. Met deze fom fpoedde hij vrolijk naar huis; maar wat gebeurt! het lot befloot hem, in de gedaante der vriendfchap,onder weg op te vangen, en hem de gelukkige thuiskomst met zijne gcldlading af te fnijden. Niet ver van ziin huis ontmoette hem een oude Akademiekeunjs, die zijne contubernaal geweest was, en dien hij in veele jaaren niet gezien hadt. F iel. ding werdt door het Enthufiasme der vrtendfcbap overvallen, en deedt hem in een oogenblik honderd vragen: waar hij zoo lang gedoken hadt? waar hij heen wilde? hoe het hem al ging?enz. Zijn vriend zeide hem: dat hij reeds lang door de golven van het ongeval hier en ginds geflingerd was, maar ze nooit hadt kunnen .4 te boven komen. Per varios cafus & tot difcrimina re rum. Het gevolg kan elk ligt voorzien. Fielding, die voor de vriendfchap gloeide, vraagde zijnen voormaligen boezemvriend, of hij dien middag met hem in de eerde herberg de beste eten, cn onder een glas wijn van oude zaken praten wilde? De nodiging? werdt aangenomen, daar werdt opgedischt, het.geestvervrolijkend druivenfap fchuimde in het glas, en de zorgen werden aan den wind overgelaten. De oogenblikken ontflipten vergenoegd, en beiden, dronken bij het gastmaal van vernuft , en laafden zich aan de uitdurting der zielen. Geduurende dit tête. a tête kreeg fIelding kennis, van de ledigheid van zijns vriends beurs, en fchudde zijne eigene uit, om dezelve te vullen. Kort voor den dageraad ging hij na huis, grooter en gelukkiger dan cen Koning. Bij zijne thuiskomst vraagde hem zijne zuster amelia, die hem met de grootfte bekommernis gewacht hadt, waar hij dien gantfchen nadn gedoken hadt? Fielding vertelde haar zijne gelukkige ontmoeting. Amelia berichtte hem vervolgends, dat de huisheer'er gisteren tweemaal geweest was om de huurpenningen. Dit bericht bracht onzen fielding weder op de aarde, daar hij zich met zijne gedachten reeds boven den zevenden hemel verheven hadt. Zijn antwoord was Lakoniesch, maar merkwaardig: Een vriend verzoekt om het geld, en heeft het gekregen; laat den huisheer eens wederom komen. Hij keerde zich voor de tweede keer tot tomson, die hem in ftaat ftelde, om zijne huur te betaalen, Zoo als hij te vooren zijnen vriend uit den nood hadt geholpen.  MENGELSTUKKER waar afbeeldzel van eenen rechten leeraar v a n ii e t christendom, zij nd£ eene opheldering en uitbreiding van Jakob. III: 17. (Vervolg en Slot van Bladz. 444.) %. XI. r"pot hier to-e hebben wij' de deugden, welke eéhërl J- Christen-Leeraar, volgends het'voorfchrift vau den Apostel jakobus, bijzonder moeten eigen zijn, overwogen , die naamlijk 'van vredelievend — befcheiden — eri leerzaamheid. Nu volgen drie andere , welke hem met alle belijders van het Christendom moeten gemeen zijn. (*) cn deze zijn : vol medelijden en vruchten van een goed hart, onpartijdig en zonder eenige geveinsdheid. De eerfte en derde zijn niet moeilijk, en wij zullen niet nodig hebben , daar bij lang ftil te Haan. Ms(è( f'As'as aii h«$v&v ayuS&y is dezelfde, welke Hand. VI; 5Ó. genoemd wordt %Xvjpug uyaèiav "tpym n#< ihs^p.onvvZy^ en 1 Tim. VI: 18. Svyuhoepy&v, kXhtZv êv ïpyoig v.cctöis * iv^erxloTO': (f) letterlijk vol vau barmhartigheid en. goede vruchten, d. i. van- weldadigheid en alle goede werken, gelijk grotius hier, cn beza Hand. IX: 36. deze fpreekwijze te recht hebben opgevat* — De Apostel befchriift dus de liefde jegens den naasten, inzonderheid den behoeftigen, eu"beveelt, dat een Chris- ten- (*) De Cemeene Latijnfche Overzetting voegt hier nog bij, bonis conf ntiens. Da"n het is reeds ongétnérkt-, dat deze woorden eerder vopr eene verklaring van eWaS^j, dan voor eenö waare le?in,<^ te h mderi zijn. (t) ftfïs'ï &yct?wvuv4( Rem. XV: 14 e contrariö Pharifsos Cbristüs esie air ftf^as v-coxpkeiac. yxi avo^iae. Matth. XXIII: 28. et Paulus Etbn>c  VAN HET CHRISTENDOM. 4S3 §. XIII. Zonder ons verder met eene optelling van verfchillende gevoelens op te houden, zeg ik alleen, dat Onze Overzetting de betekenis van het grondwoord zeer juist getroffen heeft, niet partijdig/ijk oordeelende, en welke vertaaling de grootfte en kundigfte Uitleggers, als caLovius, grotius, priceus, en vele anderen, gevolgd zijn; zelfs eeza, piscator en hammond zijn niet ongenegen tot deze gedachte over te hellen ; cn clericus heeft dezelve insgelijks aangenomen. Ook wordt dezelve door het geen wij in het voorg. Hoofdft. lezen, bevestigd, daar leert hij vs. 1,4 en 6. hoe kwalijk men handelt, wanneer men onderfcheid tusfehen perfoonen maakt, en den eenen boven der» anderen verheft; cn in ons vs. beveelt hij, dat een Christen-Leeraar onpartijdig moet oordeclen , den aanzienlijken bovenden geringen niet verheffen, maar allen als zijne broeders beminnen; de liefde jegens allen aaukweeken cn bevorderen , opdat de büj'dfehap van allen vervuld worde. 'Er is geene andere reden, zegt lakt a n t 1 u s, waarom wij ons onderling broeders noemen , dan om dat wij gelooven gelijk te zijn. En het is dit denkbeeld , welk ieder Leeraar, ja ook ieder Christen, tot eene bartlijke broederliefde moet opwekkeu. $. XIV. 'Er is nog overig, dat wij kortlijk het woord èvvwónpiroe befchouwen. Het is bekend , dat het woord vxaxpuric, CkowitW enz. (waar van ook ons onduitsch woord hypocriet) van het toneel genomen zijn, alwaar iemand een' ander perfoon verbeeld, dan hij in de daad is (*). Van adoratione, in veri defnfione non titiibal, in amando proxi* tno non ktejitat. C*j De Heer heuman brengt ter bevestiging verfcheidene plaatzen uit Griekfche Schrijvers bij. - Wij voegen 'er nog de twee volgende bij, welke ons de betekenis en kragt des woords ten duidelijkften openbaaren. Basilius zegt Orat. L invApirvis ó êv SréuTfitp liWuiTpiov vzeK^uv vpfaomv, $xKos m-xok' A#x<{ vip rè SeezÓTS, nxt ÏSuotviq t<£ tb (susihéug. Hypocrit* 's est, qui in theairo perfonam altetius fubit, perfonam ■aliquando lieri, cum tarnen fit fervus, aut perfonam regh, cum homo fit privatus. Lucianus in Apologia pro mercede Hh 2. con*  AFGEELDZfX VAN KENEN RVCIITFN LEERAAR Van hier wordt het in den Godsdienst en Zedenkunde overgebragt tot alle foort van geveinsdheid en bedrog; inzonderheid tot zulken, die onder voorgeven, en fcfiijn van Godsvrugt, allerleie zonden en ondeugden bedrijven, een fchijn van godzaligheid vertoouendc , maar die de kragt derzelve hebben verlochend ; uitwendig voorgevende Christenen te zijn, daar hun hart echter met allerlei wanbedrijven bezoedeld is (*). Hier uit nu is gemaklijk af te leiden, wat het woord awitónpiTOS betekene, en wat de Apostel met het zelve wil te kennen geven. Hij bedoelt naamlijk niets atïders dan eene blanke en zuivere oprechtheid, waar door men zonder eenige geveinsdheid of voornemen van te bedriegen handelf; en zijne daaden uit een eerlijk beginzel en met eene oprechte'bedoeling inricht. Eene deugd, die eenen Christen - Leeraar bijzonder past en betaamt, ja ieder Christen tot beraad is, en die cen ieder tot betrachting der gulde les van den Zaligmaker zal aanfpooren; alle dingen , die gij wilt, dat u de menfchén zullen doen, doet gij hen ook alzoo. $. XV. Zie daar Geëerde Lezer ! het afbeeklzcl van eenen Waaren Christen-Leeraar, volgends de trekken van den Apostel jakobus, ëéh' af beeldzei, het geen regt tegen de geveinsdheid en vaifche drogredenen van veele Leer■ aars van dien tijd was overgeueld. Deze verbasterden de reine en zuivere leere van jesus, waren twistziek, hoogmoedig, voor geene overtuiging vatbaar, gierig en al- cmductis Tom ï. Pag~ 3'4. Jxi f/iv rfc ffKVjvvjc A'yttfiiix.vuv &WC0S, 1$ Kp«ajv, # dvro; Hp^Avjj e'lstv èirrz de Leeraars van jesus Godsdienst enz. door christiaku$ BI. 49 en volgg. iih 4  4§S afi5eeld.zel van eenen rechten leeraar en te bevorderen. Gelijk zjjn leer en onderwijs eenvoudig is, cn de liefde Gods en des naasten ten doel heeft, zoo is ook voornaamlijk zijn gedrag daar toe ingerigt, (dat deze liefde blijve, en de vrede en eendragt bewaard worden. Overtuigd van welk eenen verderflijken en fcha-i delijkén invloed de Godsgeleerde twisten en hairklove-, rijen zijn, hoe zeer gefchikt, om den mensch van de betrachting van waarlijk Éuangciifche deugd en rechte fchanene godsvrugt'af te trekken, en tot eene liefdeloze veroordeling aanleiding te geven , vermijdt hij dezelve zorgvuldig, en laat zich door het ijdel en nutteloos geroep van anderen'niet verleiden. JJij is daarom wijs met matigheid, cn maakt een oordeelkundig onderfcheid tusfehen gewigtige en min gewigtige, noodzaaklijke en min noodzaaklijke, waarheden; en gelijk hij voor zig zelven op overtuiging gelooft, zoo wil hij ook niemand zijne geve cos opdringen, maar onderwijst en vermaant met zagtmoedigheid, toegevendheid en hartlijke broederliefde , altijd het geluk; van zijne natuurgenoten bedoelende. Moet hij zomtijds de tegciifpraak van anderen , die door eene blinde vooringenomenheid voor hunne bijzondere begrippen worden gedreven, verdragen , en hunne veroordelingen hooren ; hij is en blijft ftandvastig, en de gewigtige leerftukken des Euangeiiums zijn hcm veel te dierbaar , dan dat hij die aan bijzondere belangen zou opofferen ; zijn taal is die van den Apostel , jaagt den vrede na en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal. ,, De geest, zegt hij met den „ grooten young, de geest van den Christlijkcn Gods„ dienst ademt niet dan vrede , liefde , regtvaardighcid ,, en waarheid, welk baarblijkelijk ftrekt, om ons hier, ,, en namaals voor eeuwig wijs en gelukkig te maken. —- Indien wij tri ftedc van den Christlijkcn Godsdienst tot die gezegende einden te doen dienen, denzelven tot een werktuig maken van twist, oproer, moord ,, cn onderdrukking , wijken wij van dc zuivere oor-, fpróngelijke beginzels van het Éuangelium af, cn ftcl5, len onze eigen haat, driften, partijfchap en verbitte9, ring in deszelfs plaatze " (*). S- xix. (*) Young Leerred. f. D. BI 14?, 143. Audiamus etiam mmerm a n u m Opusc Part. IV. L'ag. 1228. ., De mu'tis ,,'eerte Tlieologis, Jnquit, idem d:ci poster, qw>d cicero s, de Gracis ftatuit , nimiruffi eos contctitioais cupidiores esfe „ quairt  VAN HET CHRISTENDOM. 489 S, xix. (b). Dc tweede eigenfchap van een waardig ChristenLeeraar is befcheidenheid. Hier door gedreven ftelt hij niet alleen de waarheden met alle zedigheid en gematigdheid voor, maar legt dezelve ook in alle zijne bedrijven aan den dag. Gelijk hij voor zich zelven niet ligtelijk iet op den naam of het gezag van anderen aanneemt en omhelst, zoo is hij ook in het voordragen zijner eigene gevoelens ten uiterften zedig, en wars van alle zelfsverheffing. Wel verre, dat hij zich als een onfeilbaar Leeraar zoude opwerpen, of anderen op eenen hoogen toon veröordecleu , zoo onderzoekt hij integendeel met eenen leerzaamen en waarheidlievenden geest hunne gevoelens, beoordeelt dezelve onzijdig, en tracht zich op alle mooglijke wijze in ware EuaXgelifche kennis en deugd te verfterken. De taal van paulus, een dienstknegt des Heeren moet niet twistziek zijn, maar vriendelijk tegen allen , bekwaam om te leer en , en die de kwaden kan verdragen , met zagtmoedigheid onderwijzende de genen, die tegenflaan, of hun God ten eenigen tijde bekering gave, tot erkentenis der waarheid; deze taal doordringt zijne gehele ziel, beftuurt zijne woorden, regelt zijne daden, en ftrekt hem overal tot eenen veiligen gids , om aan zijne roeping getrouw te zijn, en daar in te volharden, Overtuigd van het groot oogmerk en doel van de leere van jes-us , zoekt hij de voetllappen van dezen groten Leermeester te drukken , en neemt alle gelegenheden zorgvuldig en ijvrig waar, om dezelve bij zijne natuurgenoten van vrucht te doen zijn, en waar geluk onder hen te bevorderen. Zonder anderen te lasteren, of met haatlijke benamingen te beftempelen, draagt hij de waarheden in het openbaar en bijzonder voor, behandelt den dwalendcn met zagtheid, en poogt hem met overtuigende en eene opregte liefde ademende bewijzen op den regten weg te brengen, te leiden en te beftuuren. Hij is „ quam veritatis. Ilse vitia tot lites et contentiones, etiam in„ ter fratres uni eidemque religioni addictos, pepererunt. Hcec ubi regnant, nubila mens est vinctaque frenis, neque unquam ,, tali morbo laborans, pacificus, fed contra contentiofus evadet „ Tbeologus, qui per onnem vitam conrendendi cum quovis „ quseret occafionem, nee alio fine aliorum fcripta leget, quam „ ut ea carpere po. fit. Hh 5  400 afbeeldzel van eenen rechten leeraar is daarom ook (c) toegevend, ftaat niet altoos ftijf en eigjnzinnig op zijn ftuk, maar hoort gaarn anderen, en is voor overtuiging vatbaar. Wars van alle eigenbelang of hecrscfizugt, vermijdt hij alles, Wat naar eigen gezag mogt zweemeu, en neemt zorgvuldig de tijden en gelegenheden in acht, om de onderlinge broederliefde te bevorderen, het koningrijk van den gezegenden Verlos* fer uit te breiden, en deugd cn geregtigheid te vermenigvuldigen. Hij is fpraakzaam, gedienftig, hulpvaardig, en ftelt alle vermogens tc werk, om onnutte en fchadclijke twisten te verbannen , het ongeoorloofde daar van aan te toonen , en in tegendeel de waarde van den vrede en onderlinge eendragt te bevestigen , cn derzelvcr zalige uitwerkzels voor de Kerk in 't algemeen , en voor do rust en kalmte des gemoeds in 't bijzonder op het ern* ftigst aan tc dringen cn te bekragtigen. §. XX. Eindelijk, een waardig Godsgeleerde is volgends ja* K o b u s , (d_) vol medelijden , en vrugt en van een goed katt,(c) onpartijdig, en (f) zonder eenige geveinsdheid. Deze deugden hebben inzonderheid hare betrekking tot den naasten, en fchetzen ons het gedrag van eenen Chris* ten-Leeraar omtrent denzelven. Hij toch, wiens hart met een levendig en warm gevoel van den Godsdienst doordrongen is , kan onmooglijk omtrent den toeftand zijner natuurgenoten onverfchillig zijn, neen, hij neemt denzelven naauwkcurig in acht, en ftrekt zijne hulpvaardige hand gereedlijk aan den behoeftigen uit, Zijn hart door dc zagtc banden der liefde en Welwillendheid aan het geluk zijner broederen verbonden , is voor alle menschlijke aandoeningen vatbaar; daar zijne hulp nodig is , kan hij zich niet onttrekken, maar wordt vau zelven tot weldoen gedreven; ja acht zich gelukkig, wanneer hij den lijdenden eenige vertroosting,.den zwakken eenigen onderftand toebrengen kan. Met cen bewogen en deelnemend hart, met gewillige handen ftort hij zijne gaven uit, zonder vertooning of luidruchtig geroep; hij toont in dit opzigt de voorfchrifteu des Euangeliums te kennen, en door daaden zijn geloof te bevestigen; zijn geheel gedrag ftrekt tot een duidelijk bewijs van de ware gevoelens van zijn hart , dat hij onpartijdig en zonder aanneming des perfoons oordeelt, en zich door den uitetlijken fchijn geenszins laat misleiden; de rijke heeft geen tneer,  VAN HET CHRISTENDOM. 491 meerder voorrang bij hem dan den armen, hij Verkondigt onbepaald aan allen de Godlijke leer, en trekt daaruit die vertroosting en opbeuring , welke allen , als zondaars, behoeven; hij ftelt de Christelijke zedeleer in alle hare uitgebreidheid en omvang voor, toont de yerphgtino- waar onder alle belijders des Christendoms liggen , ten dnidelijbften aan, en vermaant ten crnftigiten, dat elk zal hij een deelgenoot der Godlijke gunst zijn, aan ziine roeping en beftemming getrouw moet zijn. Hij gaat hier in met alle getrouwheid en oprechtheid te werk, zonder eenige geveinsdheid of agterhoudenheid, zijne woorden cn daaden zijn de kennelijkfte bewijzen van zijne oprechte bedoelingen, en alle zijne pogingen getuio-en dat hij geheel door den geest des Euangehums bezield is. Zijne reden cn prediking is niet in beweeglijks woorden der menschlijke wijsheid , maar in betooning van geest en kragt, zijn geheel gedrag is een bewijs van de noodzaaklijkheid en nuttigheid dier vermaning, zyt heilig, want hij dien roept, is heilig, zijt in opregtheid navolgers Gods als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, gelijk ook christus ons liet gehad heeft, en z;ch zelven voor ons beeft overgegeven tot een offerande en flagtöffer, Gode een welriekende reuk; ja al wat waarachtig al wat eerwaardig, al wat rechtvaardig, al wat bnisch , al wat beminnenswaardig , al wat prijslijk is , welke deugd, welke lof 'er ook zij, maakt daar uw werk van, doet het geen gij van mij geleerd, aangenomen gehoord, en in mij gezien hebt, dan zal die God, die we, dc cn heil fchenkt, met u lieden zijn. §. XXI. Ziet daar Leeraars van den Godsdienst! een af beeldzei van een waardig Christen-Leeraar, een af beeldzei, het geen elk , dien de leer van jesus ter harte gaat, voor zich zelven verder zal kunnen uitbreiden en nadenken, het geen elk onbevooröordcelden tot navolging zal kunnen opwekken. O boe weuschlijk zou het zijn, dat alle Leeraars van bet Christendom dit afbeeldzel in hunne woorden en daaden mogten uitdrukken, en zich hier naar gedragen, hoe veele hinderpalen, die nu de uitbreiding van jesus leer in den weg liggen, zouden daar door in ééns zijn weggenomen, alle onnutte twisten, heerschzugt en eigenbelang, ophouden , en daar en tegen vrede, kerestiaheid en eensgezindheid bloeien! Eerwaardige be?"TO • ' die-  492 AFBEELDSEL VAN EENEN RECHTEN LEERAAR , ENZ. dienaars des heiligdoms , legt u bij dit beeld van jakobus neder; laat uwe leer regtzinnig, onvervalscht cn met de urdprakcn van jesus en zijne Apostelen overëentömltig zijn. Laat dit vooral blijken in eene rechtfchapene navolging van hunne handelingen en gedragenvertroost.den zwakken, bemoedigt den bedrukten, beur't den neêrflagttgen op, zijt allen een trooster en raa io-eyer met wijsheid en voorzichtigheid , brengt den dwakndcn met zagtmocdigbeid te regte, houdt aan tijdig en pntijtug, lpreekt de waarheid met ernst en overruieinsen gedraagt. u in alles waardig dien post, waar fn gif geplaatst zijt. Dan zult gij waarlijk nut doen in uwe Gemeenten, het geluk van u zelven en uwe natuurgenot ten bevorderen, aan de uitbreiding van jesus rijk niet Vrugt arbeiden , en de goedkeuring van uwen 'groten ^nSVVeS?age".' ten dien einde nooit z, ne u piaak, zalig zijn de vreedzame, wam zij zullen Gids Hinderen genaamd worden , vrede, liefde, zedigheid ingetogenheid, befcheidenheid, oprechtheid zijn de eroie beraden des Christendoms, welke het zelve ten kragtig, üen bevorderen, uitbreiden en bevestigen. Na deze moet gij ltaan, deze moet gij bezitten, en onafgebroken opvolgen. En om u dezelve aan te prijzen, eindig ik met de woorden yan den groten Godgeleeerden witsius: „Uici, inquit, denique nonpotest, quantum commodorum in rem hterarum ac religionis publicam illatura mo. ctestia Ut. Quid anunum , Deo loquente , docilem & oblequiolum praéftabit ? Quid eundem a tremendorum mylteriorum male confulta temeratione arcebit ac deterrepit? Modestia. Quid fanctisfimrc religionis nostra? dogmata telicim ammos ïllaplu vcritatis amantibus perfuadebit? Iractantium ca mterpretum Modestia. Quid infaullas lites vel praweniet, vel dirimet, quid inutiles , fed magno bepo anmiorum motu agitatas controverfias componet ? Modestia. Quid ubi pugnam pro Dei caufa detrectare nullo paeto heet victoriam conciliabit & faciliorem & laudabilioiyrn ? Dimicantis Modestia. Quid infanum novatunendr pruritum, quid partium ftudia, quid nocentislimarum faftionum pestem e fcholis & Ecclefiis pellet? Mo, destia. Quid ammos manusque in fancta inviolabilis pacis ót amicitiae fcedera junget? Eadem Modestia (-*>. zi> (*; Orat. De Theohgo Modesto. Miscel!. Sacr. T. IJ, PaS. 7ijl., ?i5.  zedelijke gedachten over lukas VII. enz. 493 zedelijke gedachten over lukas VII: en mar k u'S X* Christus Geneest den Knegt van een Hoofdman over honderd. Lukas Vil. T-Jct genezen van des Hoofdmans Knegt van eerté J- l zeèr gevaarlijke krankheid, was eene kenbare daad vau jesus magt, welke het Godlijk Zegel op zijne leer drukte. 'Er loopen hier eenige bijzonderheden te famen, welke geheel onbeltaanbaar zijn met de verönderftelling, dat hier eenig overleg of bcdriegelijkc t'zamenheuliiig zoude plaats gehad hebben. De zedigheid en de aftand, waarop die met allen eerbied verzogt wierd, de tusfehenfpraak van de voornaamften der Stad, gepaard met veelen van 's Hoofdmahs Vrienden, de achtbaarheid van zijn naam en character, en de wijze, op welke de genezing gefchiedt, zonder den zieken te ranken of te zien, alleen door een woord op een afltand gefproken; zijn alle omftandigheden, welke eene natuurlijke gedaante van waarheid hebben , en geven de onmogelijkheid van eenen bedekten handel of list te kennen; zij vcrëenigen zig om de waarheid cn de grootheid van dit veel betekenend en barmhartig werk openbaar te maaken. Uit deze omftandigheden is kenbaar, dat de tegenswoordigheid van bet voorwerp , niet het allerminfte toebragt tot de gelukkige uitoefening van jesus Magt; maar dat zijn Woord genoegzaam was tot de volmaakte berftelling, zoo wel van die verre en atwezend, als die nabij waren. Het bewijst ook op het overtuigendst, dat de eerbiedige woorden, in welken de Romeinfche Hoofdman fprak , van de Magt en het gezag van christus, in geenen deele konftige vlei-taal waren, of voortvloeiden uit eene iedele hoop of geestdrijvënden eerbied: maar de kenmerken waren van eerbiedige achting en de vrugten van een redelijk geloof. De fterkfte en hardnekkigfte ziekte verdwijnt op zijn magtig woord , terwijl hij , die door de ziekte is aangetast, verre buiten bet bereik zijner ftem is. Dit Wonder was een wezenlijk en zigtbaar beeld , van de onzigtbaare waar wezenlijke kragt Gods: En een aan- nio-  494- Zéde LIJK e gedachten moedigend onderpand van die magt en dat gezag , hét welk christus door alle Eeuwen keen in z\]n Koningrijk en in alle plaatzen zijner heerfchappij'' zoude uitoefenen, zoo wei over die verre, als die nabij zijn Hemelfche verblijfplaats warem Deze genezing was niet minder dan zijne önderé magtige werken, waarin hij zijnen liefderijken"en beminnelijken geest betoonde; daar zij uit achting voor '■s Hoofdmans uitmuntende deugden volbragt was, was zij eene voorbecldclijkc goedhartigheid. Daar zij de iinartcn van een' zieken /laaf wegnam , zijne kwijning in gezondheid en blijdfehap veranderende , was zij ook voor hem eene daad, van goedheid en genade: Daar zij verrigt was op de edelmoedige en mededogende fmeking van zijn' meester, was zij eene belooning voor die tederheid, welke hij voor zijn zieken flaaf had., cn zette het Godlijk zegel op dit leerzaam voorbeeld van liefdadigheid en medelijden, in perfoonen' van een hoogen rang voor hunnen evenmensen in ecnen.mindcren ftaat^ bet welk in dit gedrag van den Hoofdman zoo zeer uitblinkt; Toen petrus en joiiannes het wraakvuur van den hemel wilden afbidden over dc Samaritaanen, om de belediging te wreeken , welke hun Meester van dat bijgeloovig Volk ontvangen had, zoo worden zij beftraft en tot zwijgen gebragt : maar wanneer de Hoofdman voor zijn zieken knegt fmeekt, wwdt hij verhoord, en zijn liefdevol verzoek aanftonds toegedaan. De goede Heiland neemt vermaak om de beweegingen van medelijden en barmhartigheid in zijn eigen boezem aan te kweeken, en die in anderen aantcmoedigen: Dit blijk kan als een teelten befchouwd worden van zijn vonnis, wanneer hij in zijn character als Rechter verfchijuen zal, en alsdan zal volbrengen het geen zijne gezegende lippen gefproken, en zijne medelijdende wonderen bewezen hebben, namelijk — Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid gefchieden* Christus zegent kleine kinderen. Mark. X. Daar is iet bijzonder gemaklijk en aangenaam in de leertraut, waarmede christus zijne hooge en vcrheevene lesfen mededeelde: In veele omftandigheden laat hij die houding van gezag , welke hem zoo zeer betaamde, varen: en zonder eenige gezette of bewerkte \ re-  OVER L Ü KAS VII: EN MARRITS X- 495 tedcnceriugen , gelijk gewoonlijk bij andere Leeraaren plaats had, geeft bij zijne lesfen op de allergemeenzaamite wijze: Hiervan 'is deze gefchiedenis een voorbeeld; Hij grijpt dc gelegenheid, bij welke fommigen hunne kinderen, om gezegend te worden, tot hem bragtcn, aan, om nederigheid te leeren , en om leerzaamheid en ecnvouwigheid aan te prijzen,als wezendlijke hoedanigheden in het Characfcr vau zijne waare volgelingen; Zijne Discipelen meenden, dat kleine kinderen beneden zijne opmerking waren , cn dat zij tot hcm gebragt wordende, een hinder in zijn prediking zouden zijn; Maar hurt Meester gebruikt met de grootfle zedigheid en goedheid derzelver tegenswoordigheid tot een middel, om zijne leer aan te dringen; cn op het gezigt van hun onnozel Voorkomen grondt hij de eerfte beginzelen van zijnen Godsdienst, hij was dies te gelijk, en een Leeraar, en een voorbeeld van ootmoedigheid: hij ontdekte zijn beleefden en toegevenden inborst, door de aandagt, die hij zoo Viiendelijk op deze kinderen floeg. Dusdanig was zijn mededoogeu met de ouders in het belang, het geen zij fielden in 't geluk van hun kroost,: Dusdanig was zijne tedere liefde voor kinderen, en zijne gereedheid om de liefderijke en Godsdienftige begeerten hunner Vrienden te voldoen: Dus was zijn gevoelig hart gefteld, en dus werkten op hem de zagie bekooring en de vriendelijke glimplagjcns van dezen vroegen levensftand, welke alle de bronnen als het wart; Van zijne goedheid deden ontfpringeu. Zijne ziel was veel te verheven voor de hooge cn trotfche dingen vari dit leven, maar vatbaar voor de tedere indrukken van den minften graad, van zuiverheid en goedheid. Do Voorzeggingen ftellen hem voor Jef. XL: vs. n. als cen Herder, die zijne lammeren in zijn armen zoude vergaderen en in zijnen fchoot (liever boezem) dragen. In het geval, dat wij behandelen, is dit letterlijk vervuld, en geeft ons een beminnelijk onderpand, dat hij het gekrookte riet niet zal verbreken, of de rokende vlaswieke uitblusfen. Maar mogen wij hier niet bijvoegen, dat deze Anecdote in het gefchiedverhaal van onzen Heiland, van het grootst aanbelang en troost is in fommigen der hardftc bezoekingen, die een teder hart overkomen kunnen , wanneer het befchouwd word in famenhang niet zijn character , als den Heer der onzigtbaare waereld: In dit opzigt is het een aangenaame verzekering, met wat voor-  496 AANMERKINGEN OVER DE BRUILOFT voorzorg hij hen zal ontvangen in die gewesten , alwaar zijne vriendfchap en magt in 't bijzonder geroeid Worden : wanneer zij verloren voor dc omhelzingen der ouderen , cn omkleed met het gewaad van ootmoedigheid en onnoozelheid, voor altijd zoetelijk zijne liefde zullen naar zich trekken. aanmerkingen over de bruiloft van cana in galilea. [Joh. II. Verfcheiden Schrijvers hebben de tegenwerpingen, tegens dit wonderwerk te berde gebragt , voldoende wederlegd. De grootheid vau christus magt komt ons voor, en is gemeen aan ieder wonder, riet welk hij verrichte.de , hier over is het niet nodig aanmerkingen te maaken. Maar de wijze, waarop hij ziine magt op dit oogenblik ten toon fpreidde, verdient eene bijzondere opmerking. Een zoo wonderdadige voorraad Van wijn op een Huwelijksfeest, zet de goedhartigheid van onzen Meester in een alleraangenaamst licht. Niettegenftaande het plegtig oogenblik zijner zending in deze waereld, vernedert hij zig nogthans, om beleefdelijk in aanmerking te nemen de voldoening van een gezellig uur , en om met overvloed te vervullen het daar zijnde gebrek, met edelmoedig voor de tafel te Verfchaffen eenen overvloed van cen der kostbaarlle artikelen van 't feest. Hij begint zijne buitengevvoone zending, met eene daad, die zijn Character in het aantfunhigst en aangenaamst gezichtpunt ftelde, bij hun, die van een vrolijken geest waren. En waarom zouden wij hier niet uit leeren, om onzen meester te befchouwen als een Vriend , zoo wel van onze geringde als van onze hoogde aangelegenheden, en als eenen,die ver af was van een vijand te zijn, van de fchuldeloze uitfpanningen van onzert geest, en om onze levensgemakken te vermeerderen; terwijl zijn voornaam oogmerk was, om ons bekend te maaken met dat gene, het welk tot onzen Eeuwigen vrede dienen konde. De mildheid, waarmede hij eenen zoo uitmuntenden wijn verfchafte, zet luister aan zijne edelmoedigheid en goedheid bij: het was eene ruime vergelding voor het onthaal van hem en zijne Discipelen , en een verpligtend tee*  VAN CANA IN GALILEA. JOH. IU 497 toeken van zijn gereedheid, om alles toetebrengen tot de voldoening en het vermaak van den bruidegom cn zijn gezelfchap; en het overfchot na het feest was geen onaanzienlijk gefchenk aan het nieuwgetrouwde paar: De zedigheid en nederigheid, met welke ju sus bij deze gelegenheid handelde, moet hier onze aandagt geenszins ontfnappen. Het blijkt klaar, dat dit wonder, bij zulk cen openbaare gelegenheid, met al het mogelijk geheim, verrigt wierd: noch de Bruidegom., noch de Directeur van het feest, of iemand van het gezelfchap, wisten 'ef iet van: alleen de bedienden wisten, wat 'er gcfchied was; en zelf Jesus zegt aan hun hier omtrent niets, hij gebied alleen de vaten met water te vullen; en dat zij 'cr van aan den Directeur van het feest geven zouden. Hier wordt geen de minde vertooning gemaakt, om de aandagt der Gasten op te vestigen ; buiten hun weten Wordt het verrigt; onze Heer maakt 'er geenë aanmerkingen op, en zelf trekt hij 'cr geene bewijzen of gevolgen uit voor zijne zending. • Hij wist, het moest openbaar worden t, maar hij wil dit niet verhaasten ; en daarna laat hij de zaak voor zig zelve fpreken , om alleen door hare eigen kragt te overtuigen. Dus handelen geene geestdrijvers of bedriegers ! Neen! dit is alleen eigen aan den Zoon van flod; die zijne groote Wonderen verrigtede met het zelfde gemak en dezelfde Onverschilligheid als de gemeende "levensdaden. Het was nodig, dat zijn wonderen openbaar wierden, om zijne zending te bevestigen; maar met dat al wierden zij zoo geheim , met zoo veel zedigheid en llilte, volbragt, als het oogmerk zijner zending ecnigzins toeliet. Kene andere aanmcrkensvi aardige zaak in het gedrag van jesus, bij de tegenswoordige gelegenheid , is zijne wijsheid, om de gezellige bruiloft ondergefebikt te maken aan het oogmerk zijner zending. Onder de om> fpanning van het vrolijk uur, verliest hij de waarde en het oogmerk van zijn cbaracter geenszins uit het oog, maar neemt dc gelegenheid waar , die hcm door het gebrek aan wijn gegeven was; op eene in gcencn deelen ftotende , maar integendeel bijzonder innemende en be» haagelijke wijze, om het gezelfchap opgeleiden tot het onderzoek vau zijn amp: en deszelfs getuigeni-sien: Hijtracht, met de vreugd van het feest te vermeerderen, de aandagt der aanwezigen op te wekken en hunnen VI.DZEL.MaNGELST.NO.il. li AÓrW  498 AANAIEHrKINÜEN OVER DE BRUILOFT dorst gaande tc maaken, naar de rijkdommen en hes geestelijk onthaal van zijn Koningrijk. Hij. draagt zorge. dat het gezellig feest noch voor hem noch voor de aanwezigen zou verlooren gaan. Maar dat het zoude medewerken, onder de uitwerking van zijn magt en goedheid, met de meer plegtige voorvallen van zijne zending, om zijne glorie getuigenis te geven, cn het geloof zijner Discipelen optebcuren. Nog eens: Dit tooneel van onzes Hoeren zending, leid ons op, om zijne zelfsverloochening tc befchouwen. Die zelfde magt toch , welke dit feest zoo overvloedig voorzag, kon altoos het geringde maal veranderd hebben in de grootfte lekkernijen; even gemaklijk konde hij zijn eigen gebrek vervuld hebben met eenen aanëengefchakelden overvloed; hij konde voor zig dagelijks Koninglij ke Tafelen bezorgd hebben. Uit deze gebeurenis blijkt het, dat hij geen zwaarmoedigen afkeer, geen Munniks-verachting voor de genoeglijkheden des levens hadt, eii dat ook het onthaal vau anderen hem niet onverfchillig was. Maar hij gebruikte nooit zijn wonderwerkende kragt tot zijn eigen gemak: Hij leed hongeren dorst, en verdroeg alle de ongemakken en geüreugheden van een armen en bchoeftigen levenslland. Zoo weinig floeg hij acht op de zinnelijke vermaaken:- Zoo vuurig zogt hij dc edeler voldoeningen van gehoorzaamheid aan God'cn liefde tot den mensch, eenc gcmaatigdheid meer fchitterend en onvoorbeeldig, wanneer wij die overdeden, tegen het vermogen, om alle zinnelijke begeerten te kunnen voldoen. Ik voeg hier nog bij de aanmerking van een openhartig en geleerd man. „ Van het begin af aan, (zegt hij) ontftonden in dc Kerk Sccten vau Ketters , die " het wijndrinken veroordeelden, gelijk Ook het huwe" lijk en het vleesch.jeten: Ja niet alleen Ketters, maar ;j ook zoogenaamde Rtchtzumigen kregen gelijkzoortige " uitfpoorige begrippen, den ongehuwden (laat en het " eenzaam leven ten hoogde aanprijzende en verhellen- de, gelijk ook ongewoone geftrenghedeft en ligchaam" lijke'kastijdingen. Wij mogen dcrhalven wel veron- derftefien, dat ook christus bij dit hruiloftleest tegenswoordig was. en het met dit wonderwerk ver" eerde; opdat dit zijn gedrag in de Euiingelicn zou„ de aangetekend blijven , ter wederlegging van dezo w cl waaze" gevoelens, en voor hun die oortn hadden om HtOs .': ■ , . ::— ,, te  VAN CANA IN GALILEA. JOH. lh 499 i- „ te hooren als eene waarfchouwing, om door zulke „ geestdrijvers niet bedrogen te worden. De h. jo„ hannes, die dit wonderwerk verhaalt, leefde lang „ genoeg, om deze leer aangenomen en voortgeplant te zien. " menschkundige aanmerkingen over DE verscheidenheid der menschlijke gemoederen, en derzelver oorzaken. Het is, tot kennis van de zedelijke natuur des menfchén, en derzelver betrekking tot deugd, gelukzaligheid, en alle maaifchappelijke oogmerken , lang of breed niet genoeg, dat men de algemeene driften en wetten van den menschlijken wil kenne. Men moet met de menigvuldige en groote verfcheidenheden , die daarbij plaats vinden, en de oorzaken en werkingen derzelven» insgelijks bekend zijn. Alzoo het hier juist het meest op aankomt, wanneer men de gemoederen en karakters der menfchén naarfpooren, befchaven, en beftuuren wil. Nademaal het wezen van het menschlijk gemoed of wil, zoo als wij het woord in deze aanmerkingen nemen, in gewaarwordingen van lust en onlust, en de daarvan afhangende begeerten, driften, en voornemens beftaat; ziet men ligtelijk, dat de verfcheidenheden der gemoederen en karakters, naar derzelver algemeene betrekkingen befchouwd, of tot de wijze der gewaarwordingen en driften, of tot derzelvcr fterkte, of tot derzelvcr getal, moeten gebracht worden. En dienvolgens kan men ook de gewoone hoofdverdeelingen derzelven rangfehikken. Te weten: 1. ) Eenige gemoederen worden geheel of voornaamlijk door zinlijke voorftellingen beheerscht, hunne begeerte» en befluiten fchikken zich naar den tegenwoordigen lust of onlust, die aan dc zinnen of verbeeldingskracht wordt voorgefteld. In anderen heerfchen uitzichten op vet af zijnde gevolgen en middclijke betrekkingen der dingen. Deze heeten daarom, naar de verfchillende waarde van hunne uitzichten en bedoelingen, wijs, fchrander, of listig. 2. ) Sommige menfchén worden meer door de hekoorHjkhsid vaü het aangename, de lust tot het goede, ge- li z die*  56o MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN dreven, anderen, door de voorftelling van het onaangename , de vreeze voor het kwaade. De eerden zijn daarom, uit' hoofde der in hun heerfchende voortellingen, den meesten tijd, zoo al niet vrolijk door het genot, nogthans opgeruimd en goeds moeds door de hoop* Dezen integendeel zijn donker, gemelijk, en knorrig, of nederflagtig en treurig. De gewaarwordingen en begeerten van den dénen zijn levendig, heftig; hunne aandriften fterk, zij zijn werkzaam. Anderen daartegen gevoelen en begeeren zwak; hunne neigingen zijn meer gematigd, cn hunne werkzaamheid is geringer. 4. ) De gewaarwordingen, neigingen, en befluiten zijn bij fommige menfchén , ook in duurzaamheid', ongelijk ïterker, dan bij anderen. Zij zijn Jlandvastig, vast in hun karakter en eenpaarig van gemoed: anderen zijn integendeel veranderlijk. 5. ) Daar zijn menfchén , in welken ééne hartstogt oogfchijnlijk over de anderen heerscht; terwijl in anderen verfcheiden neigingen eene gelijke magt fchijnen uit te oefenen. De eerften hebben een meer eenvouwig , deze laatften een meer ingewikkeld karakter. 6. ) En ten aanzien van dc heerfchende neiging is het eindelijk ook, dat men hoofdverfcheidenheden in de gemoederen erkent; waartoe vooral de naamen van Edelen , Eigenbatigen, gierigaarts, wellustigen, dartelen , losfen, eer- en heerschzuchtigen, Patriotten en Menfchettvrienden behooren. ' Daar is geene neiging zoo zeldzaam, of zij kan bij iemand, ten minden voor een poos, tot cene heerfchende hartstogt worden. Dit bewijzen niet alleen de voorbeelden van krankzinnigen en dweepers; maar ook van veele andere menfchén, die niet eigenlijk in deze klasfe mogen geplaatst worden. Hoe menigvuldig, en hoe groot kan niet reeds enkel de heerfchapplj of liefde tot enkele Kunften en Wetenfehappen, of ook voortbrengzelen en voorwerpen derzelven, worden ? Men kan geheel niet twijfelen, of het moet gevolgen hebben voor den geheelen toeftand des gemoeds , wanneer eenige neiging met een heerfchend vermogen in het gemoed de overhand heeft, welke oorzaken dezelve dan ook voortbrengen. Doch, deze gevolgen kunnen op menigvuldige wijzen ontdaan. Want de neigingen hangen op eene dubbele wijze faam met eikanderen, en hebben op eene dubbele wijze invloed op eikanderen; voor eerst uit  OVER DE VERSCHEIDENH. DER MENSCHL. GEMOEDEREN. 5C^I Uit hoofde der betrekking, in welke derzelver pogingen en de voorwerpen, daar zij betrekking op hebben, met elkander ftaan; vervolgends, uit hoofde van haare gronden in het famenftcl van gewaarwordingen en kundigheden. Volgends den eerden famenhang ontdaan uit de heerfchende neiging , of nemen door dezelve toe , alle die anderen, wier oogmerken met de oogmerken der eerfte overëenftemmen , en die bevorderen ; en de tegenftrijdige worden verflikt of verzwakt. Uit hoofde van den anderen famenhang , ontfpriugen uit ééne neiging alle die anderen , tot welken men grond vindt in.de wijze van gewaarwording en voordelling welke de eerfte onderdek, en, uithoofde van den wederzijdfchen invloed der neigingen op de wijze van voordellen en gewaarworden , onderhoudt en verfterkt. Het verlangen naaf krijgsroem verwekt uit de eerstgemelde oorzaak eene neiging, om zich zelven te harden, en afkeer van verwijfdheid ; uit hoofde der andere , gaan 'er ligtclijk heerschzucht en ftoutheid mede gepaard, zelfs in andere betrekkingen, bij twisten over gevoelens , winden , en gunstbewijzen. De werkingen van dezen dubbelen grond ftemmen niet altijd met elkander overeen; maar de ééne worden fomtijds door de anderen gematigd en bepaald. De heerschzuchtige is, uit hoofde der gronden van zijne hoofdneiging, geneigd tot trotsheid cn wreedheid; maar uit hoofde van derzelver inzichten en oogmerken, kan hij tot toegevendheid en zachtheid geftemd worden'; zoodat de overige gronden van zijn karakter, en de uitwendige omftandigheden beflisfen moeten , of hij meer het één dan het ander zijn zal Reeds (*) Zulke tegengeftelde , en nogthans op eene begrijpelijks wijze verè'enigde trekken vertoonen zich in deze afbeelding van den beroemden menzikow. Gracieux et poli envers Us etrangers, s"1 entend envers ceux, qui ne pretendoient pas avoir plus d'efprit que lui, tl ne faifoit pas non plus de mal aux Rusfes, qui favoient fe plier a fon Humeur. II traitoit avee douceur tous ceux , qui etoient moias, que lui; «' oubliant jamais itri fervice rendu; brave de fa perfonne jusqWè la ternerité , et ami zelé de tous ceux qui etoient devoués a fes intereft. De Pautre coté il etoit d' une ambition demefurie, ne ponvaat fouffrir de fuperieur ni d'egal, de furtout ne pardonnant jamais a ceux, quil foupgonnoit de vouloir lui furpasfer. Da miné pQr me avarici fordide. il etoit d' ailleurs enneini im li 3 ?!«.  5©2 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN Reeds een fterk bewijs, hoe gemaklijk men , bij het naarfpooren der gemoederen en karakters dwaalen kan, wanneer men, naar enkele vertoningen en kenmerken, oordeelt. Hoe heviger de heerfchende hartstogt zich voordoet, des te grooter zijn ook de veranderingen, die in het overige geheele famenftel der voorftellingen en neigingen , die iemand toekomen, ontftaan. Dikwijls genoeg p'.acable. — // ne manquoit pas d'efprit - mais »'ayant eu aucune education , fes maniercs etoient brufques & grosfieres. Memoires fur la Rusfie par le General de manstein. ». 15. TCiet veel anders ziet 'er de beeldenis van den Graaf munnich van dezen zelfden Schrijver uit. Ihj is, of was liever, volgends denzelfden, un vrai contraste de bon* ries et de mauvaifes qualités. 1'oli , gr os fier, humain , emporté tour a tour; ricn ne lui est plus factie que de gagner les toeuis de ceux, qui ent a faire a lui; mais fouvent un inftant après, il les traite dtme mar.iere fi dure, qiP 1'Is font forcés, pour ainfi dire, de le hair. Dans de ccrtaines occafipns qu fa vu d1' une generofité extréme, dans £ autres dune avarice fordide. Vest Phomme du monde , qui a C ame la plus haute; & cependant ou lui a vu faire de baffesfts. Vomgueil est fon vice dominant. — Vune flature haute et impofante, et d'un temperament robuste et vigoureux, il ftmble étre né General; jamais aucune fatigue na pu le rebuter. — Pour tt'rer de lui les chofes lis plus fecretes, il fuffit de le contrarier et de le facher. pag. 429. De Graaf oosterman, niet min eergierig dan de beide evengernelden, was, door zijne vroegere beftemming , buiten twijfel ook door zijn Temperament, veel meer tot vree^achtigheid en behoedzaamheid, dan tot ftoutheid beftemd: Van daar: // etoit incorruptible; il ri a jamais regu le moindre prefent des cours etrangevcs, fans que celle, qdil fervoit, ne Peut ordonr né: II etoit extremement defiant, pouffant le foupcon fouvevt trop loin, Dans la place, qdil occupoit, il ne pouvoit fovffrir ui de fuperieur r,i d'egal; a moins que leun lumicres ne Irs rtndiffnt ihfiniment it.fericures a lui. II vouloit être le maitre de toutes les affaires; les autres ne devoient qii approuver ct figncr. Dav.s les affaires epineufes, ou, en vertu de fa charge, il falloit, qtiil donndt fon epinion, il affectoit ff être ma'.ade , dc peur de fe comptomettre; et eest par cette politicque qtCil iest foutenu pendant fix regnes — Tout ee qdil difoit, et tout ce qiPil ecrivoit, pouroit pentendre de deux fapons. Fin & disfimulé il fivoit commander a fes pasfions et fattendrir dans le b-fuin jusqd aux larmes. II te regardoit jamais perfonne en face; et de peur que fes yeux ne le trahisfetit , tl favoit les rcydre ttiimvh'lèi. I'bid. pag. 434.  OVER DEVERSCHE7DENH. DER MENSCIIL. GEMOEDEREN. 503 noeg zijn verdikking vau dc natuurlijkfte gevoelens , verlies der rede , en van gezond menfehenverftand, cr de gevolgen van geweest Geene neiging kan tot eene buitcniporige lterkte treraken, zonder kwetzmg der overigen. Daarom is 'er ilechts ddne deugd; en dezc alleen is zich zelve altijd gelijk , en met zich zelve overëenftemmende ; nademaal zij met het famenftel der Natuur overëenftemt. Wanneer men de bovenftaande aanmerkingen verder nadenkt , en ze op alle bijzondere neigingen zoekt toe te pasten , van welken de menfchén zich laten behecrd'chen; en op dezc wijze onderneemt cene volledige én ukvaerige befchrijvintr 'cn verdeling der gemoederen naar derzelvcr klastën , gedachten , foortcn , cn onderfoorten te ontwerpen, zoo als de vcrfchijnzelen in de ligchaamlijke wereld gemeenlijk verdeeld worden , dan zal men dra groote zwarigheden ontwaar worden ; grooter dan die, welke zich bij de proeve, om het fystema der Na- . tuur in de verfcheidenheid der ligchaamlijke wereld voor te ftellen, voordoen. Dc eerfte zwarigheid bcftaat daar in, dat men bij de gemoeds-eigenfehappen cene menigte van gewigtige verscheidenheden ontwaar wordt , daar men genen naam voor heeft. Eéne en dezelfde foort van neigingen laat , naar de verfcheidenheid van den grond, uit welken zij ontftaat, of van den graad, tot welken zij toegenomen is, dikwijls de grootfte verfcheidenheden toe , en de verfc'neidenfte gevolgen voor het geheele gemoeds-karakter. Maar, nicttegenftaande alle deze verfcheidenheden, wordt 'er altijd den en dezelfde naam aan gegeven ; zij beet altijd, trotsheid, moed, toorn, vreesachtigheid ■enz.; of de onderfcheidingsnamen, die men 'er fomtijds bij vindt, zijn echter lang of na niet toereikende , om alle die verfcheidenheden daar mede te kennen te geven, ■Bij de befchrijving van zichtbare dingen is het gemaklijk, het gebrek der fpraak tc hulp te komen; men tekent de zaak zelve, en maakt daar door den naam terftond verftaanbaar , dien men haar geven wil, of ook ontbeerlijk. Dit is zoo niet bij de gefchiedenis der ziel. 'Ondertusfchen nemen onze taaien daaglijks toe in Piy■chologifche fpreekwijzen, het welk bewijst, dat dit deel der naarfporing toeneemt, en tot verderen wasdom hoop geeft. Want 'taal en kundigheden bevorderen elkander 'beurtelings, li 4 M»a*  g04 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN Maar de waarneming op zich zelve is hier ook recda zeer moeilijk; niet alleen moeilijker, dan bij de zichtbare dingen, maar ook moeilijker, dan die, welke zich alleen bepaalt tot de gemeene Wetten van den wil. Dezen kan men, even daarom dewijl zij gemeene verfchijnzelen zijn , waarnemen , bij na zoo dikwijls, wanneer en waar men wil; men behoeft alleen op zich zelven acht te geven, en zijn eigen hart te vragen; en de ééne ondervinding heldert hier ligt en fpoedig d'e andere op. Maar dc bijzonderheden der enkele gemoedsfoorten moeten reeds met meer moeite opgezocht worden • en de gevolgtrekkingen van zich zelven op anderen 'zijn daar bij de zorglijklten. En daar geen mensch 'er een geheim van maakt, om dat geen aan zich te hebben en onderhevig te zijn, aan het geen tot de menschlijke naamr behoort, zoo weet men integendeel, hoe ver de poging en bekwaamheid der menfchén gaat, om hun geheel eigendomlijk karakter te verbergen. Eene of andere eigenfehap eenmaal in iemand op te merken , hem in eenen gemoeds toedand te zien kan nog zeer ongenoegzaam zijn, om niet alleen zijn geheele gemoeds-aart, maar zelfs om deze eenige eigenfehap, volkomen zoo ah zij in hem is , behoorlijk te beöordeelen. Is het eene gewoone eigenfehap ? Of een voorbijgaande toeftand? Hoe ontftondt die in hem? Welke waren de naaste oorzaken daar van ? Hoe is hij door afgeleacn oorzaken daar toe voorbereid geworden? Het hoeveeïllc deel van zijnen gewoonen gemoedstoeftand, het gantlëhe famenftel zijner neigingen, naar derzelver getal en Iterkte befchouwd, maakt dit opgemerkte uit? Hoe vast of hoe veranderlijk is over het geheel de gemoedsgelteldheid van dezen mensch? Louter onderzoekingen, die hoofdzaaklijk tot de volledigheid cu bepaaldheid van enkele waarnemingen over de gemoederen behooren. En, als het reeds zoo veel moeite vordert, flechts enkele waarnemingen genoegzaam en naauwkeurig te doen: hoe veel moet 'cr dan niet toe behooren, om algemeen goede denkbeelden van de gemoeds-eigenfehappen en derzelver menigvuldige verfcheidenheden , en dat niet alleen van ecnvouwige neigingen, maar van den imborst van geheele gemoedsfoorten, uit dc ondervinding tc verzamelen ? Wanneer men met deze zwarigheden bekend is, moet mén waarlijk verbaasd ftaan, als men ziet, met welke vaar-  OVER DE VERSCHEIDENH. DER MENSCHX. GEMOEDEREN. 505 vaardigheid en ftoutheid veele menfchén, in gevolge hunner ondervindingen, zoo als zij zeggen, of ook enkel van hun gevoel, over eigenfehappen en foorten der gemoederen , derzelver oorzaken , werkingen en kentekenen, oordeelen, en anderen menen te kunnen onderrichten. In een kwartier doen zij uitfpraken bij het dozijn , of brengen ze op een blad papiers, waar van één misfchien hun halve leven en een geheel boek zou ver-, eifchen , als die behoorlijk zou bewezen worden. • Hoe grooter de zwarigheden zijn, die de naarfporiug der gemoedsfoorten , door middel van bloote waarneming, in den weg liaan; hoe onzekerer het is, uit enkele werkingen en uitlatingen dcrzelven tot haare geheele gefteldheid te befluitcn; des te nuttiger en nodiger moet het zijn, dat men hier bij ook den anderen weg betrede en baane , die tot kennis der waarheid leidt; den weg naamlijk van gevolgtrekkingen en befluiten uit de oorzaken , door welke ze ontftaan en bepaald is geworden. Wanneer de menfchén ons bij de waarnemingen , die wij omtrent hen doen, op alle mogelijke wijzen zoeken te misleiden , wanneer zij, door woorden en handelingen , die hun niet natuurlijk, maar die alleen tot fchijn zijn ingericht, hunne neigingen weten te verbergen, en tc vernisfen; zoo geven ons dikwijls de dingen, onder welker invloed zij liaan of geweest zijn, en die zij ons niet verbergen kunnen, of ook niet willen, maar welker werkingen uit algemeene ondervindingen en grondwetten der natuur bekend zijn , veel licht, ten minften gisfingen, waar door de waarneming kan geleid en verbeterd Worden. Het is dus van groot nut , dat men alles, wat eene oorzaak van eene aanmerklijke verandering der menschlijke gemoederen kan worden, naauwkeurig kent, en dat men de betrekking van meer zoodanige oorzaken onderling, zoo veel zulks doeniijk is, behoorlijk kan beöordeelen. Gelijkerwijs de menschlijke wil, deels door gewaarwordingen, deels door voorftellingen, geregeerd wordt, zoo moeten ook de oorzaken der verfcheidenheden van denzelven deels zoodanige dingen zijn , welke de gewaarwordingen , deels zoodanige, welke de voorftellingcn van iemand bepaalen of beftemmen. Beiden behooren of tot werktuiglijk, noodzaaklijk, werkende Natuurlijke krag. ten, of tot de, vau willekeur en vrijheid afhangende li 5 ze.  gOÓ MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN zedelijke oorzaken en derzelver werkingen. Beiden zijn of oorfpronglijk in den mensch zelven, en werken onmidlijk op den wil; of zij zijn buiten hem, cn hebben invloed op zijne neigingen, door de veranderingen, die zij in het ligchaam of in de denkwijze voortbrengen. De wil hangt van de voorftellingcn af. Gevolglijk moet het cen onderfcheid in de wilsneigingen na zich trekken, of de menfchén reeds eens vooral zekere voorftellingen al 'of niet hebben. Het geen zij niet weten, kunnen zij begeeren noch vreezen; dit kan hunne ove» rige driften eens vooral geene bepaling geven. Verders, moet bet daar op aankomen , welke voorftellingen de levendigfte en meest heerfchende zijn, die van hemels fcho, oï die van aardfche dingen; die van eere cn vrij' heid, of die van gcldwinst en zinlijke lust. Nog meer, hoe deze voorftellingen famenbangen , uit hoofde der gelijktijdigheid van haaren oorfprong, of des gevoelens nopens de dingen ; welke dingen als middelen tot vermaak , tot eer , tot rijkworden , tot zaligheid , of als hinderpalen daar tegen aangezien worden. Nadcmaal het zoo wel bij den oorfprong, als de we* deröpwckking en verbinding der voorftellingen en denkbeelden , ook op de vermogens en vatbaarheden tot kennis aankomt, zoo als deze bij iemand of van natuur gefteld, of door het gebruik geworden zijn, zoo moeten ook in de vcrfchillendheden, die men daaromtrent vindt, oorzaken der gemoedsverfcheidenheden begrepen zijn, ïn beiderlei opzicht kan men derhalven niet twijfelen, of de lotgevallen cn ondervindingen, welken iemand gehad heeft, zijne verbindtenisfenmet de wereld naar plaats, tijd, en ftand, de ftaatsgeftcldheid, in welke hij leeft, de godsdienst, dien hij belijdt, en bijzonder het onderwijs, cn de geheele opvoeding in de jeugd, tot de gewigtigfte oorzaken bij de grondvesting cn vorming van zijn karakter moeten gerekend worden. Van het ligchaam en deszelfs onderfcheiden gefteld-. heid, hangen niet alleen de grondvoorftellingen en denkbeelden , dc gewaarwordingen der dingen af; maar hetzelve heeft ook op alle deelen van het kennisvermogen , op geheugen en verbeeldingskracht, opmerkzaamheid, en beöordcelingskracht, geweldigen invloed. Van het zelve is verders grootendeels het zelfsgevoel oorfpronglijk, volgends het welk niet alleen onmiddelijk het wel of kwalijk bevinden , te vredenheid of ontevredenheid  OVER DE VERSCHEIDENH. DER MENSCHL. GEMOEDEREN. 507 heid zich fchikken : maar door het welk ook de voorftellingea cn oordeelen van andere dingen zoo zeer veranderd worden. Want zeer veele dingen komen den mensch geheel anders voor, als hij zich gezond en vol kracht gevoelt; en anders, wanneer hij ziek en zwak is. Door het ligchaam, eindelijk, ontftaat een groot gedeelte der behoeften van den mensch; en deze behoeften zijn ligter of moeilijker te voldoen of te overwinnen, naar mate het ligchaam geaart en gefteld is. Derhalven moeten 'er gronden der verfehillende gemoedsfoorten iu de oorfpronglijke gefteldheid des ligchaams, maar ook in die dingen gelegen zijn, welke den toeftand des ligebaams in het vervolg beftemmen. Voedzcl, bezigheid, in zoo verre het ligchaam daar door gehard en gezond gehouden , of vertederd en verzwakt wordt; luchtsgeftel (klimaat) ten aanzien van warmte of koude , vochtigheid of droogte , vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid van den grond, zijn dus niet minder voor oorzaken der verfcheidenheden in der menfchén neigingen te houden, Waar meer en tegen elkander overgeftelde oorzaken werken, daar kan de werking der ééne dikwijls door de andere verhinderd worden. Maar om diens wille behoeft de invloed der eerfte niet over het geheel ontkend te Worden. Want anders kon men alle oorzaken in de wereld geheel achter cen ontkennen; nademaal 'er bezwaarlijk ééne eenige zoo fterk is, dat haare werking, zelfs bij nog zoo ftrijdigen invloed van andere dingen , ïiogthaiis tot ftand zou kunnen komen. De invloed van het klimaat kan door de Wetgeving, of ook door de wijze van voedzel misfchien tot het onmerkbare toe weggenomen worden ; maar daarom mag nogthans de eerfte niet van de oorzaken der gemoedsverfcheidenheden uitgefloten worden, indien flechts zijne werkingen zich in andere gevallen genoegzaam openbaren. _ Even dus kunnen door den Godsdienst, of door het klimaat, de werkingen der Regecringjvorm, en deze laatften kunnen ook door andere omftandigheden der Staatsinrichting, door rijkdom of armoede der Natie, zoo verande-d worden, dat zij naauwlijks meer te befpeuren zijn. Wie de natuur der Regceringsvorm daarom voor niets zou willen achten ; zou zich bij deze onderzoekingen aan eene groote overhaasting fchuliig maken. Somtijds kan het hier ook twijfelachtig worden, welke  503 BRIEF AAN ER AST US ke van meer verfchijnzclen voor de eigenlijke grondoorzaak te' houden is. Het karakter van een volk zou men misfchien zoo goed uit dc Staatsgeftcltenis, als uit het klimaat, kunnen verklaarén; maar nu vraagt men, of niet de oorzaak vau eenige zoodanige Staatsgeftcltenis in het klimaat en het daaruit ontllaande karakter der menfchén gezocht moet worden? (*) brief aan erastus, over de waare weldaadigheid. mijn waarde erastus! Met verdriet las ik uwenjongstgefchreven brief aan mij, fchoon anders elke regel , door de hand van mijnen Vriend gefchreven, de reinlte vergenoeging voor mij opJevert. De waarde van onze Vriendfchap'beftaat in blanke oprechtheid: Dit ftemt gij mij toe, en de bedoeling der waare Vriendfchap kan niets anders wezen, dan wederzijdfehe volmaaking. ó Mijn Vriend! hoe verrukkend is voor mij dc befchouwing der opluikende deugd in uwe ziel! fjene edele daad, door u verricht, fchenkt mij eenen hemelfchcn wellust, wekt in mij den verhevenftcn naarijver, en ftrekt tot een fpiegel voor mijne eigen vermogens; een fpiegel, waarin mijne eigen grootheid , haare geringde vlakken opmerkt, en eiken trek, die het beeld der Godheid uitdrukt, veradelt; maar mijn erastus! die zelfde Vriendfchap, die zelfde Vriendfchap , die zelfde bclanglooze , heilbedoelende Vriendfchap, dringt mij, om te waaken tegen de verbastering uwer goede neigingen. In f*) Dus ook bij enkele menfchén, Hoe veel van de eenparigheid van gemoed en toegevendheid jegens de gebreken der menfchén bij den Keizer markus auuelius, kwam van de StoiTche Wijsgeerte ; hoe veel van zijnen bedaarden imborst voort? A prima infantia gravh fuit. jul. capitol. Erat tantae tranquillitatis, at vultum nurquam mtttaverit, moerore vel gaudio, pbilofophia deditm Stoicae. Idem. Zijne goedheid fchijnt fomtijds zwakheid te zijn. Maar ook gromdftellingen kunneu te ver vervoeren.  'over de waare w £ l d a a dI g he I d. $0 Hout . . * 1,263,543 Gezouten Visch .... 941,696 Pot-asch en Perl-asch . . . 839,093 Pekelvleesch .... , 599,130 Indigo 537.370/ Paarden en Muil-Ezels . . . 339,753 Walvischtraan ..... 252,591; Lijnzaad ..... 236,072 Teer, Pek en Harst . . . 217,177 Levend Slagtvee .... 137,773 Schepen Buitenlandfche Waren .... 620,274 Somma, Dollars 19,237,704"" VI. deel. mengelst.no, n. Kk JJft  5'4 BERIGT VAN TH. JEFFERSON, De opgave van Artijkelen van minder waarde dan deze^ zou tot cene uitvoerigheid in het kleine brengen, die tot bet tegenwoordig oogmerk noch nodig, noch nuttig is. Onze uitvoer naar elk der bovengenoemde landen en derzelver bezittingen is als volgt: Naar Spanje en de Spaanl'che Bezit- Dollars tingen . 2,005,907 Portugal en Bezittingen . . . 1,183,462 Frankrijk en Bezittingen . .• 4,698,735 Groot-Brittanjen en Bezittingen . . 9,36ZAl6 Nederland en Bezittingen . . . 1,963,880 Denemarken en Bezittingen . « 224,415 Zweden en Bezittingen . . _. 47,24° Somma 19,587,055 Onze invoer uit deze Landen bedraagt: Uit Spanje cn Bezittingen . . 335*IIC> Uit' Portugal en Bezittingen . ✓ 595,763 Uit Frankrijk en Bezittingen . . 2,068,348 Uit Groot- Brittanjen en Bezittingen . 15,285,428 f'it Nederland en Bezittingen . . 1,172,69a ' Uit Denemarken en Bezittingen . . 351,394 'Uit Zweden en Bezittingen . . . H,325 Somma 19,823,060 Deze invoer beftaat meestendeels, uit Waren, aan welke de kunstvlijt is uitgeput. Onze Scheepvaart, die van dezen Koophandel afhangt , blijkt uit deze lijst van het getal van tonnen, van onze eigen Schepen, die 'van de opgenoemde verfcheidene Natiën en derzelver Bezittingen-, in een jaar, tc weten, van Oclober 1789 tot October 1790, in onze Havens zijn binnen gelopen. Tonnen Uit Spanje . -. . . i9>695 Uit Portugal , 23,576' Cit Frankrijk .... 116,410 Uit Groot - Brittanjen . . 43,58o Uit Nederland • . . ■ . . 58,858 Uit Denemarken .... i4,°\55- Uk Zweden ..... 750 Somma Tonnen 277,524 Van onze Waren qeemt. Spattftu met begunitiging , Ifroödftöfre , gezouten Visch , Hout , Schepen , Teer , Pek,  OVER DEN HANDEL VAN N. AMERIKA. 515 Pek, Harst. Ons meel is ondertusfchen, gelijk dat van andere lauden ,. wanneer het weder naar de Spaauiche Koloniën uitgevoerd wordt , onlangs van een hal ven, tot twee Dollars, het vat QBarrelj belast , waar bij de tol zich, naar den marktprijs van hun eigen meel, zoo Ichikt, dat beiden te famen altijd de forama van 9 Dollars uitmaken. De Spanjaarden bezwaren den verkoop van onze-rijst, pot- en perl-asch , zouten visch en Yv'alvischtraau. niet, doch dewijl naar deze artijkelen weinig op hunne markten gevraagd wordt, zend men maar weinig van dezelve derwaards. De rijst wordt oudertusfchen meer gezogt. Tabak en indigo mag niet ingebragt, worden: lMet hunne Kanarifche eilanden is onze handel, onder dezelfde voorwaarden, veroorloofd. Zij zelf .en hunne Koloniën verteeren, het gene zij van ons nemen. ■ Onze fcheepvaart naar het Koningrijk Spanje is vrij. Want vreemde waren worden daar in onze fchepen, op denzclfden voet, aangenomen,. als wanneer zij in Spaaulche Ichepen, of in fchepen van die landen, worden iugebragt, die deze waren voordbrengen of verwerken. Portugal neemt, met beguidtiging , van ons koorn, brood, zouten visch, en. .andere gezouten mondvoorraad, hout, teer, pek en harst. Lijnzaat, pot- eu perlasch wordt met belast, maar weinig gezogt. Onze fchepen betaleu -2o percent, als zij aan Portugezen verkogc worden , cn dan zijn ze vrije vaartuigen —--vreemde waren (Oostindifche alleen uitgenomen) mogen even zoo wel met onze fchepen binnen komen , als met die der Portugezen zelve , of met eenige andere: namelijk met eenen impost van 20 tot 28 percent: bijgevolg word onze fcheepvaart daardoor niet gellremd. -- Tabak rijst en meel zijn verboden. - Zij en hunne Koloniën verteeren, het gene zij van ons krijgen. Deze verordeningen ftrekken zich ook uit over de Azoren, Madeira, en de Kaapverdifche eilanden.-Alleenziin het meel en de rijst daar vrij. ^Frankrijk neemt, met bcgunftiging, onze 'broéclüof, rijst wol, pot- en perl-asch. Eeirbelasting Van 5 fous op de 100 pond (bijna *g percent) ligt op onze"teer; pek en harst. Onze Walvischtraan betaalt 6 livres vau t honderd, en is de eenige vreemde traan, die toegelaten wordt Onze indigo geeft 5 livres van de 100 ponden, en,de Franfche 2I livres. Doch de'verfcheidenheid Kk 2 vau  5l6 SERIGT VAN TH. JEFFER.SON, van foort is grooter reden, dat hij daar weii .g ter matfett komt, dan het verfchil van tol. Gepekeld rundv.cesch is tot weder uitvoer vrij. Op het gene aldaar verteerd wordt, betaalt de 100 pond 5 hvres. Andere gezouten mondvoorraad betaalt dat in alle gevallen, en de zouten visch is onlangs, onder den hoogen impost van 10 livres de 100 ponden gebragt. - Onze fchepen mogen a le vreemde Waren derwaards brengen, die 'er met Franfche of andere fchepen mogen inkomen, uitgezonderd tabak, die niet op onzen grond gegroeid is, en hebben met en nevens de Franfche fchepen het recht, om uitfluitend onze walvischtraan en tabak in te brengen. Onder de vorige regering was onze tabak in FranKryK een monopolie , maar betaalde niets , en onze fchepen werden vrij in onze havens verkogt, en in nationale fchepen veranderd. De eerfte nationale vergadering ontnam San onze fchepen die vrijheid. Zij hief ook de monopolie van den tabak op , en onderwierp denzelven daat en tegen aan eene belasting van 18 hvres 15 fols de 100 ponden, wanneer hij met hunne fchepen kwam, en van l ivres, wanneer hem onze fchepen aanbragten, een onderfcheid, dat de vragt van dit artijkel meer dan gelijk is. De Franfchen en hunne Koloniën verteeren het gene zii van ons krijgen. ' J, Groot-Brittanjen neemt onze pot- eil perl-asfche vrij, daar die van andere Natiën a fhiümgs 3 pence op de ,00 pond betalen moet. Dit onderfcheid heelt, ter gunde van ons ftang-ijzer, plaats : doch wij kunnen van dn arSïe , iet eeni genoeg tot ons eigen gebruik vorderen £ van ons is vrij; dat uit andere landen komt betaalt een kleinen tol. Indigo en lijnzaad is vrij 111 alle landen. Onze teer cn pek geeft 11 pence op het vat; andere bu tenlandfche omtrent i\ pence meer. Onze tabak tot eigen gebruik aldaar, betaalt 1 fhill. 3 m. het pond aan toféiraccijns, boven de zware kosten van invordering. Rijst in bet zelfde geval, geeft 7 HnU. 4 fc* op de 100 nonden {the hundred weightj waar door hij voor een artijkel van gemeen voedfel, te kostbaar, en bn gevolg weinig gebruikt wordt, onze zouten visch en andere gezouten fpiizen , hammen uitgenomen , zijn verboden. Hammen en walvischtraan ftaan onder hoogen impost ; zoo ook koorn, meel en brood voor bmnenlandsch gebruik tiiden van gebrek uitgezonderd, wanneer de prijs Z hetkaarter (8 fchepels , bufhehj tarwe, op^g  OVER DEN HANDEL VAN N. AMERIKA. 51? fhillings , en van ander koorn en meel in evenredigheid gedegen is. Onze fchepen , zelfs van Britfche onderdanen gekopt en gevoerd , mogen evenwel niet, zelfs niet in hunnen handel met ons gebruikt worden. — Daar de fchepen van andere Natiën , door krachthebbendc wetten , die alleen door famenftemming van de drie takken van de magt der Britfche wetgeving veranderd kunnen worden, de vrijheid hebben, om alle voordbrengfel of handwerk van hun land, tot welk zij behooren, te voeren, wanneer het zelve namelijk volgends de wetten 'er mag worden ingebragt: daar is aan onze fchepen, buiten het verbod van Vreemde waren, ook nog door eene kragthebbende wet ontzegd, iet van onze eigene voordbrengfelcn , of verwerkte waren, daar heen te brengen. Eene nadere acte heeft de uitvoerende magt wel vrijheid gegeven, om het aanbrengen van onze eigene produkten, met onze eigen vaartuigen , daar heen te brengen ; maar zij kan ieder oogenblik naar willekeur weder ingetrokken worden, in welk geval onze fchepen, wanneer zij maar het allerminfte aan boord hebben, in geen Britfche haven mogen inlopen. Het nadeel van eene vrijheid, die zoo plotsling kan ophouden , bleek onlangs (den 12 April 1792) toen de officiëele bekendmaking ? dat men geltrcng met deze wet zou te werk gaan , bij onze kooplieden cene billijke bekommering, over het lot, dat de fchepen, die naar de Britfche havenen afgezonden, of beltemd waren , en derzelver ladingen zou kunnen treffen, verwekte. De Gezant van dat Hof verklaarde wel openhartig zijne perfbonlijke overtuiging , dat de woorden van dit bevel zich verder uitftrektcn , clan derzelver mening, ook gaf het ons naderhand officiëel berigt van denzelfden inhoud. Ondertusfchen was de verlegenheid op dat oogenblik reëel, en zeer groot, en de mogelijkheid van deszelfs vernieuwing, houdt onzen handel derwaards in dezelfde ongunftigc bepaling, als naar andere landen , daar maar één wetgever gevonden wordt. Ook is het onderfcheid waarlijk wel aanmerkenswaardig , dat onze fchipvaart alleen de veiligheid van vastgestelde wetten ontberen moet , terwijl deze veiligheid der fchipvaart aan andere landen wordt toegedaan. Onze fchepen betalen in de havens van dat rijk 1 fin 11. 9 fterl. voor de ton meer , aan vuur en andere ongelKk 3 den,  giS EERIGT VAN TH. JfcFFERSON, den, dan de Britfche fchepen , behalven in de haven van London, daar zij evenveel betalen. Het grootlte deel van het gene de Britten van ons .nemen, wordt weder in andere landen verzonden, met de nutteloze kosten eener tusfehenbevvaring en cencr dubbele vaart. Uit tafelen , die in Engeland zelf worden opgemaakt, en die men zegt, dat uit hunne tolregisters genomen zijn, blijkt, dat van de Indigo, die in 1773, 1774 en 1775 derwaards gebragt werd, een derde weder werd uitgevoerd , cn uit eene autentijke oorkonde zien Wij, dat van de rijst en tabak vier vijfde delen wederom naar elders is u'itgebragt. Wij weten wel, dat federt den Oorlog, de menigte van derwaards gezonden waren, die weder werden uitgevoerd , aanmerkelijk afgenomen is, maar toch nog zoo veel niet, als de reden en het nationaal belang begeren. Al ons koorn wordt weder uitgevaren , wanneer het quartcr tarwe beneden de 50 fhillings en de overige foorten in evenredigheid daar mede kosten. .. De Verëenigde Nederlanden verbieden ons pekel- rund* en varkenvleesch, meel en brood van alle foort, en leggen hoogen impost op onzen koornbrandewijn. Alle onze overige produkten worden , met verfchillende bezwaren, aangenomen, waarvan men de middelfom op omtrent 3 percent kan rekenen. Zij verteeren alleen een klein gedeelte, van het gene wij hun leveren. Het overige wordt , ten deele binnen in Europa , tot gebruik verzonden , ten deele wederom naar Zeegewesten overgeftuurd. Aan dit laatlte winnen z4j , tusfehen ons cn den verteerer, zoo veel op de waarde der artijkëfen, als de kosten eener tusfehenbewaring bedragen. — Vreemde Waren, eenige Oostindifche uitgenomen, mogen 'er met fchenen van alle Natiën aankomen. — Onze fchepen kunaiei/aldaar gekogt cn genaturalifeerd worden , met uitzondering van een of'twee voorregteu , die derzelver prijs wat vermindert. ivnemarken legt aanmerkelijke belastingen op onzen tabak en rijst, die in Deenfchc fchepen aankomt, en nog de helft daar en boven , wanneer wij die zelf brengen. Het naauwkeurig bedragen van deze belastingen is bier te lande niet volkomen bekend. De tol op indigo en koorn klimt op tot een verbod. Zweden neemt, met beguiiltigtng, ons koorn en meel,  OVER DEN HANDEL VAN N. AMERIKA. 513 gezouten mondkost, indigo cn walvischtraan. Onze rijst geeft 16 mills het pond, als hij met hunne eigen fchepen komt, cn nog 40 percent meer, als hij aangebragt wordt met onze fchepen, of die van anderen. Op deze wijze wordt hij te duur voor gemeen levensvoedsel, en heelt dus weinig gevraag. De Zweden gebruiken iet van onzen tabak , dien zij langs eenen omweg van Engeland nemen: ook is hij zeer bezwaard met inkomende regten, ftads-tol en accijns, als hij met hunne eigen fchepen inkomt, en wanneer wij of andere Volken hem inbrengen, met nog 40 percent meer. Volltrekt verbieden zij ons brood, visch, pot- en perl-asch, lijnzaad, teer, pek, harst, hout, (eikenhout en masten uitgezonderd) en alle vreemde manufactuurwaren. Onder zoo veel bepaling en verbod is onze fchipvaart met hun geheel tot nul weggezonken. Ten opzigte van onze naburen, vertoont zig cene veel barder inrigtiug van zaken. Spanje cn Portugal weigeren die deelen van Amerika, die hun toebehoren, allen onmiddelijken handel met eenige andere Natie. De waren, die over cn weder gezogt worden , tusfehen die Amerikanen en hunne Naburen, moeten, wanneer zij tegen elkander zullen geruild worden, eerst naar cene haven van het regerende land verzonden worden, cn de overvaard , tusfehen dit en den onderworpen ftaat, moet met inheemfche fchepen geleideden. Frankrijk vergunt, door een kragthebbende wet, zijne Westindifche bezittingen, onmiddclijk van ons vegetabiliën, levend llagtvee, paarden, hout, teer, pek en harst, rijst cn maïs te nemen; en verbiedt onze andere broodftofïen. Doch dewijl de uitzonderingen van dit verbod, in tijden van gebrek, aan de wetgevende magt der Ko& lonien zijn overgelaten, werd het zelve voorhenen voor eenigen tijd, doch onlangs onafgebroken , opgeheven. Onze verfche en gezouten mondvoorraad, (vcrkensvleesch uitgezonderd) komt in die eilanden, met eene belasting van 3 Kolonie-livres op de 100 pond; en onze fchepen kunnen , even zoo vrij als -hunne eigene , onze waren daar henen brengen, en rum en mclasfe wederom nemen. Groot-Brittanjen laat, in zijne eilanden, onze vegetabiliën , levend llagtvee, paarden, hout, teer, pek en harst, rijst en broodftolfen toe, uithoofde van eene proklamatie van de uitvoerende magt, die altijd maar voor een jaar luidt, doch tot dus verre van jaar tot jaar vernieuwd Kk 4 wordt.  5ïO BEBIGT VAN TH. JEFFERSON , ENZ. wordt. Het verbiedt onze zouten visch en anderen gezouten voorraad. Het duldt niet, dat onze fchepen onze eigen produkten derwaards brengen. Engelfche fchepen alleen kunnen dezelve van ons halen, en daar cn tegen rum, mclasfe, fuiker, koffij, Kakao, ingiver en piment aan ons toevoeren. Op Dominika zijn wel eenige vrijheden voor ons, doch ze zijn zoo bepaald, dat wij 'er weinig gebruik van maken kunnen. In de Koloniën van het vasteland , en in Newfoundland zijn alle onze produkten verboden , en onze fchepen mogen 'er niet inkomen. Doch de Stadhouders hebben verlof, om, in geval van gebrek, den toevoer van zekere artijkels voor «enigen tijd open te dellen , doch alleen met hunne eigen fchepen , niet met de onze. Onze burgers mogen zich in geen Dritfehe volkplanting als kooplieden of faktoors nederzetten. Dit is bij dezelfde wet, die gewonelijk de acfe van Navigatie heet, uitdrukkelijk verboden. In de Deenfche Amerikaanfche bezittingen geeft ons koorn en meel (coinmeal) rijst, tabak, hout, zouten visch, indigo, paarden, muil-ezels, levend llagtvee 5 percent, ons fijn meel (ftowerj gezouten rund- en varkenvleesch, teer, pek en harst integendeel 10 percent. In de Amerikaanfche eilanden van het Verëenigd Nederland en van Zweden , neemt men onze voorctbrengfelen en fchepen aan, onder bezwaren, die niet drukkend zijn. In de Hollandfche bezittingen van het vaste land klimmen deze laatiten hooger. Het overzigt dezer bepalingen, in zoo verre zij aanmerkelijk heten kunnen, komt hier op uit: 1. In Europa. Onze broodttof is in Engeland altijd zwaar belast; in Spanje hij weder uitvoer naar deszelfs Koloniën ook aanmerkelijk bezwaard. - Onze tabak is in Engeland , Zweden en Frankrijk zeer met imposten gedrukt ; in Spanje cn Portugal geheel verboden. — Onze visch en gezouten mondkost is in Engeland verboden, in Frankrijk hoog belast. Onze traan in Engeland en Portugal verboden. Onzen fchepen is de Naturalifering in Engeland, en federt korten tijd ook in Frankrijk, verboden. 2. In de Westindiën. Alle verkeering met de Spaanfche en Portugeefche bezittingen is verboden — onze zouten visch en andere fpijzen van Engeland verboden — ons pekelfpek en 'hroodltof (maïs uitgenomen) alleen voor eenen tijd, door  DE OUDE PARR. «?2l door de wet in de Franfche bezittingen geduld , daar onze zouten visch zwaren tol betaalt. 3. In opzigt tot de fchipvaart. Onze eigen inbrenging van onzen eigen tabak is in Zweden, en federt onlangs ook in Frankrijk, zwaar belast. — Naar de Britfche havens in Europa mogen wij niet een artijkel, zelfs van onze eigene voordbrengfelen, henen voeren — ja zelfs onze voordbrengfelen niet naar de Engelfche bezittingen in Amerika. Zoo is het met de bepalingen van den handel en de fchipvaart der Verëenigde Staten gefteld: de vraag is der-" halven, hoe deze bepalingen best weggeruimd , veranderd of opgewogen kunnen worden? {Het antwoord op deze Vraag zal ten eerflen volgen.), DE OUDE PARE. Men heeft in oude en nieuwe tijden, tot in de grootlte kleinigheden toe, wijdlopige lijsten gemaakt van lieden , die eenen ongewoon hogen , en tot den einde toe welvarcnden ouderdom , bereikt hebben. Het lang leven is aldus een zeer onfchuldig middel geworden, om, zonder eenige eerzugt, zijnen naam te vereeuwigen. Hoe velen, die in hun leven nooit buiten den kring van hun klein kerfpel genoemd werden , of ten hoogden tot de nedrig trotfche plegtigheid der voetenwasfmg in hunne hoofd ftad geroepen werden, verkregen na hunnen dood eene geheel onverwagte Couranten vermaardheid. Doch men hield zich, in zulke gevallen, meestal bij eene fchrale opgave van namen, en aan een naauvvkeurig verhaal van de vroeger opvoeding, maar de bijzondere levenswijze van zulke langlevende menfchén, die den Arts en den onderzoeker van de natuurkunde van het menschlijke lichaam zoo aangenaam zijn , werd niet gedagt. S'legts zeldzaam gebeurde het, door eene gelukkige ver"ëeniging van omftandigheden, dat zij door zaakkundige waarnemers , over hunne levensbijzonderheden werden uitgevraagd , en dus als leerzame voorbeelden tot de kunst van lang te leven konden gebruikt worden. Doch zoo veel te meer verdienen nu ook die gevallen , van welke nader berigten zijn bekend geworden, bewaard en in goed aandenken gehouden te worden, wanneer jaarKk 5 boe-  522 db oüde parr. boeken en fterflijsten lang hebben opgehouden van hun te fpreken. De mecstberoemde. onder alle de nieuwer langlevenden is zonder twijfel de Engelsclnnan t hom as parr, die den 5den November 1635, in zijn j gullen jaar, te London , aan eenc indigestie ftierf, die hij aan de koniuglijke keuken te wijten had. De gemeene man in Engeland fpreekt nu nog, met een foort van nationalen hoogmoed, van dit zeldzaam voortbrengfel van zijn gelukkig eiland: en gelijk, men elkander voorhenen in Griekenland, den ouderdom van nestor , en in Spanje , de jaren Van den Tartesfifchen Koning argantonïus toewenschtc, zoo golden langen tijd in Engeland,- in wenfehen op geboortedagen, the years of old parr voor de hoogde levensfom die door menschlijke wenfehen kan bereikt worden. Ja.de Natie hield het zelfs voor billijk, hem nevens de negen Koningen en Koninginnen, die de Patriarchale Aartsvader allen overleefd hadde , zijne rust-t plaats aantewijzen. Hij werd in de Abtdij van Wcstmunitcr begraven, cn kreeg aldus eene plaats onder die genen, die door de Natie onderfcheiden worden. Mij zijn van dezen zonderlingen grijsaart toevallig eenige betSgtcn in handen gevallen, die ook nu nog waardig zijn , door een uittreklël op nieuw in omloop gebragt te worden, zij kunnen dienen, om, het gene men van hem wist, meerder volkomenheid te geven. Thomas parr, Zoon van john parr, was cen, eerlijke Boer te Winnington , in het Graaffchap Salop, en in 1483 geboren. Dc gefchiedenis van zijn leven en levenswijze is de eentonigllc van de wereld. - In 1543, toen bij '60 jaar oud was, liepen zijne pagtjaren voor de ecrftemaal ten einde, hij vernieuwde ze voor ao jaar, met zijnen Pagtheer l b w i s por t e r. fn 1563 trouwde bij, voor het eerst met tohanna, john taijlors dóchter, cn verwekte bij haar een zoon en een dochter, die beide jong (lierven. Tweemaal, in 1564 en 15-'-, vernieuwde hij nog zijnen so jarigen pagttermijn , .met den zoon en den "kleinzoon van zijn Pagtheer, en hij bleef, federt den laatlten termijn , zonder verdere vernieuwing, nog 50 jaren, tot zijnen dood, in het onge(toord bezit van zijnen bruiker. Niet lang voor zijnen dood, wenschte bij zijne pagt , ter gunde van zijne vrouw, nog eens voor eenen bepaalden tijd te kunnen vernieuwen!, en daar hem zijn toenmalige Pagtheer zulks  DE OUDE PARR. 523 j volltrekt nfïïoeg , dewijl hij eindelijk geheel blind en zwak geworden was, en niet lang meer leven konde, bediende hij zich van deze list: Toen hij eens op zijn ftoel inden hoek van den haard zat, en hem zijne vrouw zeide, dat zij door het venfter den zoon van zijnen Pagtheer, den jongen eduard porter zag aankomen, beval hij haar terftond een fpel nevens den teen van zijn rechter voet, op den grond te leggen. De jonge Heer porter, die toen evenwel 40 jaar oud was , trad in het vertrek. Nadat men elkander over en weêr gegroet en de hand gegeven had, zei de oude Man, Vrouw is dat ; niet een fpel -daar bij mijn voet? ó Ja antwoorde deze, 1 en zij nam de fpel, tot geen geringe verbazing van den Heer porter, op, die nu met de overtuiging van hcm wederkeerde, dat de oude man nog bij verre zoo zwak en zoo blind niet wasals hem naging. De merkwaar\ digfte bijzonderheid in zijn leven is zekerlijk zijn gedrag j jegens de fexe. Hij moest in 1558 , toen hij 105 jaar oud was, Kerkelijke boete doen, om dat hij zich met katharina milton, buiten echt, ingelaten, en bij haar ecu kind geteeld hadde. Zijne vrouw overleefde deze ltraf bare ontrouw maar weinig jaren. Parr bleef 10 I jaren-weduwenaar , doch vond zich eindelijk te zwak, I om de verzoekingen van zijn vleesch en bloed langer te kunnen wederftaan, en trouwde daarom in zijn 122 jaar eene jonge vrolijke weduwe, antonia ad da, john J kloijds dochter, uit Montgommerijfhire , waar mede hij nog 30 jaren in eenen vergenoegden echt geleefd heeft. Daar zijn 'cr, die de Kerkeboete van den 105 jarigen EchtI breker voor louter laster verklaard hebben , doch deze 3 is buiten allen twijfel waarheid. Peck, in het leven \ van kromwel, bevestigt het, ook door deze bijzon> derheid: Toen parr voor de eerftemaal voor Koning ; karel I. gebragt werd, vroeg hemde Koning: parr I gij hebt langer geleefd dan alle andere menfchén. Wat I hebt gij meer gedaan dan anderen? Deze antwoorde zoo aanftonds, zonder zich te bedenken : Toen ik honderd I jaar oud was, deed ik Kerkeboete. Het volkomenst en in zijn foort aartigst berigt, dat men van parr vindt, is in een gedicht op hem, van den toen zoo vermaarden waterdichter thomas taijI lor. Wij zullen hier uit eenige bijzonderheden mededelen. „ Goede gezonde arbeid was zijue beweging. Met ,■> de  524 DE OUDE PARR ,, de lammeren ging hij naar bed en met de leeuwiik,, ken Hond hij op, in morsfige bezigheid en zuur zweet, ,, volbragt hij zijn dagwerk, neven den disfelboom (loot „ hij de langwijligheid van zich weg. De haan was zijn ,, horologie 's nagts, en over dag was de zon zijn uurwij„ zer. Hij was van het gevoelen van Pijthagoras, dat „ oude kaas met uijen het beste voedfel zij. Brood van ,, gemengd koorn, melk, karnmelk, water en fcharbier „ waren zijn daaglijkfche kost. Alleen wanneer hem het ,, geluk eens gunltig was, dan flurpte hij fomtijds Mede, of een glas dikbier, of appel- en peerendrank, als hij, „ op een pinklter onthaal, of heiligen avond, op eene „ bruiloft , of op een jaarmarkt oi' kers-avond met de „ overige gasten van zijnen Pagtheer , onthaald werd, „ Anders had hij weinig tijd, om in het gelag hooggiST „ tend bier te drinken. Nooit fpeelde hij in de herberg, „ Koerden , tabak en galanterijziektens kende hij niet. ,, Zijne artfenij was verfche boter, van den Vaderland„ fchen grond , zoeter dan Oosterfche olij. Knoflook „ gold bij hem meer dan Venetiaanfche theriaak, en de „ beste Mitlnïdaat. Dus kan wel zijne levenswijs, ge-> „ trouw aan dc wetten der natuur, eene reden, van zijn s, lang leven geweest zijn." Bijzonder merkwaardig is. ook , in de befchrijving van zijn perfoon deze plaats ;• „ Van 't hoofd tot de voeten was. hij met haair als een „ ruw vel bekkcd, De Dichter laat hier op niet na, zijnen held naai' zijne trouwhartige manier, als eenen ftout champion in matrimonial hugs and justlings, uit te beelden. Doch de boven vermelde Kerkeftralfe verzwijgt hij geheel en al. Maar hij verhaalt, wijdloopig, de wijze, waarop de oude parr naar London, aan het hof gebragt werd. Thomas Graaf van Arundel en Surrij, ontdekte op reis deze levendige antiquiteit, en wenschte haar tot vermaak van den Koning en het hof naar London te kunnen brengen. Hij liet den ouden, zeer langzaam en.gemaklijk, in eene koctsflee, met twee paarden befpannen overvoeren. Eene dochter van hem, lucia, moest aan de cene zijde van de koetsflee rijden, en een bediende aan de andere zijde. Overal, waar zij doorkwamen, ontftond een verbazende toeloop van nieuwsgierigen. Maar nergens was het gedrang en de beweging zoo groot als in Coventrij, dat toen in Engeland in het zelfde blaadjen ftond, waarin de ouden abdera plaatfen». Te London werd  DE OUDE PARR". 5^5 Werd hij een huisgenoot van den Graaf' van Arundel, die hem alle mogelijk gemak bezorgde, maar hem uit eene overmaat van goedheid dood voerde. Op bevel van den Koning, moest zijn lijfarts de beroemde harveij, den ouden parr na zijnen dood openen. Uit het naauwkeurig berigt, in het Latijn daar van gegeven, blijkt duidelijk, dat alle zijne edeler deelen volkomen gezond waren, en dat hij vast nog eenige jaren had kunnen leven, zo verandering van lugt en afwijking van zijne fobere levenswijze, zijne natuur niet èhidelifk geweld hadden aangedaan. Hij 'had, zegt men, in dit berigt, eene breede borst, met ihtov' MIJNE VRIENDEN! „ Ik zie, dat het langde leven ten Iaatften een einde moet hebj, ben. Het laatfte perk van het mijne is daar. Ik bedroef'cr mij „ niet over, dewijl mijn ouderdom mij een last, en 'er voor mij „ niets nieuws meer onder de zon is. Da omwentelingen en weJ} derwaardigheden, die ons Vaderland verwoest hebben; de groo-  DE H IJ P A N I ë R. 527 f,-te menigte van bijzondere rampen, daar wij allen aan onderwor- „ pen zijn, de ziekten, het lot van ons gedacht, en de onheilen, „ die fn mijne eigene familie zijn voorgevallen, met één woord „ alles, wat ik ooit in den loop van een lang leven gezien heb, ,, heeft mij deze groote waarheid geleerd, dat geen geluk zeker ,, en duurzaam s, het welk op dingen rust, die niet van ons „ zalven afhangen. De onzekerheid des levens is groot. Nu „ kwam een geheel gcfkcht om door eenen onftuimigen wind; „ eene menigte van onze onbedachte jeugd waagde zich te nalvj „ het water, wanneer eene fchielijk rijzende golf hen op ééns aj„ len met zich lleepte. Welk eene fchriklijke zondvloed heb ik ,, niet eens beleefd in eenen grooten regen! Onze ftérkftê woniii„ gen zijn niet beftand tegen eenc hagelbui. Eene zwarte wolk „ doet zelfs den ftoutften fidd'eren, Ik leefde in den eerden leef- tijd der wereld, en heb met fnfeften verkeerd, die grooter lig,', chamen, vaster gezondheid, en ik mag wel zeggen, gegronder „ wijsheid bezaten, dan een enkele Worm van het thsns levende „ geilacht. Ik verzoek u , mijne laatfte woorden te geloven, „ hoe ongelooflijk zij u ook zullen voorkomen. Dezelfde zon, die gü reeds in het water ziet ondergaan , en die de aarde thans '„ nabij fchijnt tc wezen; deze heb ik voormanis in het midden des „ hemels gezien, toen zij haare draaien van boven nederfchoot. „ Indien liji was de aarde meer verlicht, de lucht veel warmer, en uwe voorvaders matiger en deugdzamer, dan in deren te,",enj, woordigen tijd. Alhoewel mijne zintuigen door den oudtrdom \, geleden hebben, echter is mijn geheugen nog goaa: dn-röra „ kunt gij mij geloven,als ik zeg, dat dit luisterrijk wezen altijd „ in beweging is. Ik zag zijne eerfte verfchijning op den u>p van gindlchen berg, en ik begon mijn leven, ten zelfden'tijde, „ als deze zon haare groote loopbaan begon. Geduurende ccr.?n ,, heel langen tijd wandelde zij ftaatlijk aan den hemel voor: met ,, eene verbaazende hitte en met eenen glans, dien gij u zeK'cii „ onmooglijk verbeelden kunt; eenen glans, die voor u onver, draaglijk zou geweest zijn. Nu loopt het met haar op een elu„ de, nadat zij zoo veel van liaare kracht verloren heelt. Ik zie „ dus, binnen korten tijd, het einde der geheele natuur tegemoet, „ en dat de wereld in min dan honderd minuten in duisternis zai „ gedompeld wezen." „ Helaas! mijne vrienden! voormaals was ik ijdel genoeg, om „ mij met de belTgchelijke hoop teffreelen, dat ik ecuwigduurend op aarde leven zou. Hoe prachtig waren niet de kuiltjens, die „ ik tot mijne woning uitholde! Welk vertrouwen ffélafe ik nïe£ „ in de vastigheid mijner leden, de beweegbaarheid mijner ge„ wrichten, en de fterkte mijner vleugelen! Evenwel ik heb lang „ genoeg geleefd voor de Naruur en voor de eere. Niemand ., der genen, die ik achter'ate. zal iet dergelijks kunnen zeggen „ In dezen tijd der duisternis en des algemeenen ondergangs, wei„ ke, gelijk ik zie, reeds eenen aauvang genomen heeft."" NA-  52$ NAVOLGING VAN CLAUDIANUS, ENZ. NAVOLGING VAN CLAUDIANUS, Ub. I. in Rufinum, ]VT'in ziel liet dikwerf zich door twijfling overheeren, Of 't waar zij, dat de Goón het waereld - rond regeeren, Dan of der menfchén lot flechts afloop' naar 't geval. Want als ik overwoog 't verband van 't groot Heel-al, De Grenzen aan de zee vol wijsheid voorgefchreven, Het jaar, dat telkens nieuw aan ons wordt weêrgegeven, En het verwis'len zag der beurt van dag en nacht; Dan werd ik overtuigd , dat alles door de magt Eens grooten Gods beftaat, die zoo veel waereld - bóllefi ïn 't eindloos ruim der lugt naar vaste wetten rollen, En, elk op haaren tijd, de vruchten groeijen doet; Die met ontleenden glans de nacht-verlichtfter voedt, De zon ten lichtbron 'ftelt: — de zee, hoe zeer door winden Beroerd, met kragt belet het menschdom te verflinden, En die onze aarde eens hing aan eene onwrikbaare as. — Dan, hoe ook mijn geloof hier door gevestigd was, Wanneer ik 't menschlijk lot zag met eeli' nacht omgeven, De boosheid langen tijd in weelde en voorfpoed leeven, Maar de achtbre deiigd ten doel aan ongeluk en fmart; Dan week 't ontzag der Goón weer ijlings uit mijn hart, En 'k werd, ondanks mij zelf, gedwongen te_ belijden, Dat zulke (tellingen niet met de waarheid ftrijden, Die leeren, dat elk deel der ftofjens van 't Heel al, Niet door een wijs beftuur, maar door een blind geval Bewogen wordt, en dat 'er in 't geheel geen Goden, Of dat zij, zo ze 'er zijn, van ons en onze nooden Voor 't minst onkundig zijn, noch op der menfchén daan, 't Zij braaf, of fchandelijk, opmerkende oogen (laan. Dees tweeftrijd in mijn ziel werdt eindlijk weggenomen, Toen ik den dwingeland rufinüs om zag komen, En toen de Goón, hoe ook hun doen onbillijk fchijn', Betoonden door zijn ftraf, dat zij rechtvaardig zijn; Ik klaag niet meer, dat zij, die fnood hun pligt verzaken, Ten toppunt van geluk, van eer en aanzien raken; Zij worden fkchts verhoogd, op dat in 't eind hun val "Des te ijzelijker zij — —— •  MENGELSTUKKEN. JOHANNES DE VOORLOOPER. Een Drama. EERSTE BEDRIJF. De tuin bij het Kajleel Machterus. EERSTE TOONEEL. herodias, salome, drüsus. Herodias. En wat zegt men te Romen wel van mijne fchaaking? drus us. Men juicht ze toe. herodias. Herodes Philippus ook? drusus. Uw verlaaten gemaal? Nooit was hij Herodias waardig: waaröm hield hij zich anders toch zoo ftil bij haare fchaaking? herodias. Ha, ha! gij meent, hij had den toon tot eene Iliade moeten aanheffen? drusus. Wel uit wat rede zou eene Herodias iemand minder tot eenen Heldenkrijg, tot een Heldendicht aanvuuren, dan eene Helena? herodias. Uw inval fmaakt mij. Aan Philippus, mijnen bedrogen gemaal, geeft gij de rol van Menelaus ; aan Antipas, mijn' beminden, de rol van Paris: maar wat nu gedaan met zijne verftooten Sultane?- drusus. Met Areta? (*). Bij haaren vader Aretas, tot wien zij in Petrea's gebergten is terug gekeerd, roept zij, in het digtfte van het bosch, met een klaagende Echo, haaren gemaal. herodias. Of wapent in de bleeke maanfcbijn, door de bezweeringen der toverkunst, haare zusters, de furiën, tegen mij. Flav. Jofeph. Hifi. Jud. XVIII: 5. • VI. DEEL. MENGELST. NO. 12, L1  J30 Johannes de vo0rlo0p.er. drusus. Een ijsfelijk tusfchcnfpel voor onze' Ilirulc! ïk zou, om den knoop op te losfen, liever een Kluchtipeivoorflaan. Wat? konden wij de beiden veriatenen elkander niet laten trouwen? herodias. Zeer fchoon, in de daad! Mijn eerfte gemaal huuwt de eerfte gemaalin van mijn' beminden! TWEEDE TOONEEL* de voo ri gen. her odes antipas. salome. ó Dan zal ik op dc bruiloft dansfen ï Maar neen, tot vader mag ik waarlijk Philippus niet meer hebben. Kijk, Drufus! daar ftaat mijn vader! herodes. Liefkind! Maar zonder bloedvergieten boude ik mijn bezit niet ftaande. Zoo op het oogenblik verzekert mij een reiziger, dat mijn uitzinnige broeder zich tegen mij gaat verbinden met den vader van de verftotehe Areta. herodias. Hoort gij wel, Drufus! Dat gaat op onze Iliade af! drusus. Die zal ras uitgefpeeld wezen. Gij, de edele zuster van Agrippa, en onvergeeflijk aan het Hof te Romen, gij geeft maar eenen wenk aan Cadar Tiberius, en terltond gebiedt hij Vitellius, den Stadhouder van Sijriën, om Arctas gekluisterd binnen Romen tc brengen. her odes. Ja, dan ben ik 'er met mede voldaan „ dat ik hem dit kafteel Machaarus heb ontnomen. Zonder eenige moeite maak ik mij meester van zijn geheel gebied. d r us us. En leidt, uwen broeder Philippus , en uwe verftoten gemaalin Areta, in zegepraal om. DERDE T O O N E E L. de voorigen. eleazar. eLeazar. Thans, rïerpdes! oordeel ik niet mee? waar een bloot gerucht; als oog- en oorgetuige oordeel' ik tegenwoordig over den ziendcr Gods, over den beroemden Johanncs. Rij geheele fchaaren dringt van alle kanten, ja zelfs uit de Hoofd ftad, de bonte menigte tot Éem'. Vrouwen en mannen, grijsaarts en kindereu, Her-  JOHANJJES DE V00RL00PER. Jfól Herders en Soldaaten, Slaaven en Hecren, de eenvouWige dorpeliugen zo wel, als de geleerde Voorftanders der Sijnagogen. drusus. Ik ben zeer begeerig naar waare berichten Van dezen Wonderman. elf.azar. Reeds zijn uitwendig gelaat verwekt eerbied. (*)Om het volk in het gebergte te winnen, neemt hij de manieren van het volk in het gebergte aan. Zijn voorbeeld is Elias, die groote herdeller eener zuivere Go;!svercering. Zelfs in zijne kleeding bootst hij hem na. Hij draagt een kleed van kemelshair, opgefchort,met eenen gordel van leder. Is hij geftreng jegens anderen, hij is het voornaamlijk jegens zich zelven. Tot zijn onderhoud is hij te vreden met hetgeen de woestijne oplevert, met wilden honig en wortelen. H !•: rode s. En hoe komt hij aan dien verbaazenden toeloop? elf.azar. Zedert den opbouw Van den tweeden tempel had zich tot hier toe niemand tot ziender Gods, tot een door Gods geest aangeblaazen en buitengewoouen Leeraar verheven: en daar nu Johannes als zulk een man optreedt, is het geen wonder , dat het volk hem van alle kanten toevloeit. drusus. En 'smans geboorte en eerde opvoeding? eleazar. Zoo als gemeenlijk bij buiteugewoone perfoonen, is zij geheimzinnig Zijne ouderen, uit eenen alouden Priesterftam gefproten, verfpreiden het gerucht, dat zijne geboorte door eene verfchijning van engelen was aangekondigd. Men koesterde reeds vooruit de grootfte verwachtingen van het pasgebooren kind; men befchouwde hem zo niet als den grooten Ilerfchepper der wereld, als den bevorderaar van 's men^ fchen heil, als den Verzoener en Verëeniger van het menschdom met de Godheid - ten minden,.als, deszelfs Voorlooper en Heraut. Reeds vroeg ieide liet knaapjen geheel bijzondere gaven van geest aan den dag. In het eenzaam gebergte, alwaar hii opwies , aan de oevers van den Jordaan en in de Pahnbosfchen op de hoogten van Jericho, gewende zijn gevoelige ziel zich aan droomgezichten en verheven befpiegelingen. drusus. Ja, zulk een 'man verleidt zeer ligt t3t geestdrijverij. HE- C) Flav. Jofeph. Bell. Jud. IV: 27, Ll 2  JOHANNES DE VOORLOOPER. herodias. Wees maar onbezorgd, Drufus! Heden ten dage is de geestdrift zoo gevaarlijk niet meer, als in de voorige tijden van rouwe onbefchaafdhcid. Gij mannen verjaagt den ftorm van geestvervoering door den vrijen geest van navorfching en onderzoek; wij vrouwen verdrooijen dien door beuzelaarijen en het fpel. herodes. Zoo is het, Herodias! Wij zcgepraalen over de geestdrijverij — niet door vervolging — maar door fpotternij. eleazar. Intusfehen kan ik Johannes eigenlijk ook niet voor eenen geestdrijver verklaaren. VIERDE T O O N E E L. de voorigen. zadok. herodes. (Terwijl Herodias met haare dochter weggaat.) Gij komt juist van pas, Zadok. Zeg gij, als Leeraar op den Stoel van Mofes, uw gevoelen ééns omtrent den profeet in het woud! zadok. Juist daarom neem ik de vrijheid, mijn hart voor den vorst van het volk uit te fchudden. Het is mij zeer lief, Eleazar! U hier op het zelfde tijditip nvde aan te treffen. Meer dan ééns zaagt en hoorder gij den man in bet gebergte. Gedoog dan, Herodes! dat Eleazar voorloopig zijne berichten moge mede- ■de61"211' .. ■ i -j .. r i •• . eleazar. Bij al zipic vinnigheid van geest, ichijnt Johannes mij nogthans van geestdrijverij zeer verre verwijderd te wezen. zadok. Wat? Duidt hij niet in trotfehen euvelmoed op zich zelven de woorden van onzen Godlijken Efaias? (*) ik ben het, — zo hoorde ik hem fpreken — van wien de profeet voorfpelt: uit het éénzaam gebergte klinkt de item; uit dc woestijne daagt op de Heraut van den Koning der waarheid. herodes. En is hij deze Heraut, of is hij het niet ? eleazar. Naar de heilige overleveringen der oudheid verwacht het volk nu ten minden den Gezalfden Gods Hoe algemcener het zedenbederf zoo wel, als de verwarringen in den Godsdienst, zich verfpreid heeft (♦) Matth. III: i —4< ESA« XI: 3«  JOHANNES DE VOORLOOPER. 533 hoe hooger het geklommen is, zoo veel te dringender fchijnt de behoefte van eenen hervormer van Zeden en Godsdienst, met dén woord, van den reeds zoo lang verwachten Mesiias. drusus. In de daad, eene fraaije gedachte! Maar zij is uvv eigendom niet; zij kiemde ook in de Schools van Sokrates; deze had ook eene foort van voorgevoel gehad, dat 'er eens eenho.oger, cen algemecner Leeriiar der'wereld van den hemel zou nccjerdaalen. Hoe nu? Eleazar ? zou uw man in het gebergte misfchien de Heraut en voorlooper van dezen Godlijken Leeraar zijn? e l f,a z a r. Te Romen en te Athenen zoek ik Wijzen, gevormd in de Schooien, gevormd door oefening en kunst. Uit den hemel gefproten Leeraars, de kinderen van hooger geestdrift, verheffen zich, zondereenig onderwijs van menfchén, in den verborgen fchoot der natuur zelfs , aan de oevers zelfs van de éénzame boschrivier, en in den duisterden hoek van het woudgebergte. her odes. Waartoe zoo veele woorden? het werk prijst den werkmeester; de leere hem, die ze verkondigt. Zeg mij dan , van wat inhoud is nu de leere van uwen Johannes? zadok. Ja, mijn goede Eleazar! hier fchiet gij te kort! Geloof vooral niet, edele Romein! dat de ruuwe man in het gebergte het bedaan verklaart van het onafmectlijk wereldgebouw, gelijk uw Epicurus uit de Atomen , of Pijthagoras uit de getallen; dat hij diepzinnig de krachten ontwikkelt van den menschhjken geest, of de natuur van hoogere wezens; denk vooral niet, wijze Herodes! dat hij bekend is met de opklimmende trappen van geesten en engelen, met de uitvloeijzels der Godheid of met de toverkracht van de eene of andere bezweering. eleazar. Gij hebt gelijk, Zadok! Niets minder dan geleerd en diepzinnig, niets minder dan afgetrokken en verborgen, is de voordragt van Johannes. Indien hij de Leeraar der wereld, of zijn voorlooper is, dan moet zijn onderwijs voor de wereld, voor het menschdom, voor den gemeenen man gefchikt zijn, maar niet voor enkele orden, rangen en fchoolen. drusus. En nu eens een daaltjen van zijn'voordragt I PLEazar. Zijn groot hoofdvoordel bevat wederzijdfche algemeene deelneming en liefde j — beperking LI 3 var»  534 JOHANNES DE VOORLOOPER. van zijn eigen behoeften, ten einde den nooddruft van anderen te vcrligten; - met één woord, dienstbetoor,ing en weldaadigheid. (*) Hij blijft echter niet bij gemeene plaatzeu daan. Terwijl hij in het algemeen en boven al, menschlijkheid predikt, past hij die toe op ieder' ftaat en beroep. Zo waarfchuuwt hij bij voorbeeld Je ontvangers van pacht en tol voor geld-afperslingen, en de Krijgslieden voor willekeurig geweld, voor bedrieglijke verfpiedüigen, voor onrustige woelingen om de foldij', om verhooging van dezelve. herodes. In de daad, voor zo verre geen geestdrijver! drusus. Voorwaar, geen ijdel beuzelachtig Sophist! herod ês. Hoe eenvouwig en treffend, hoe duidelijk en nuttig is niet zijn voordragt? Waarom, Zadok! geniet bij dan zo weinig gunst bij uwe Schriftgeleerden en Farizejuwen, bij de Hoofden der Sijnagogen en dc Priesters van den tempel? zadok. Hij berooft hen van hunnen toeloop en krenkt hun gezag. eleazar. Het is waar, zonder de minde verfchooriing trekt hij te velde tegen angstvallige, naargeestige vroomheid, en nog derkcr tegen enkel fchijnheiligc en nagemaakte Godsdiendigheid. Maar daarom , Zadok! miskent hij onder de meesters van den ltoel de echte "Wijzen niet; gij weet, met hoe veel achting hij eenen Gamaliël en Nicodemus bejegent. Dan zekerlijk, wee den Hoogenpriester met het verheven opfchrift op den Tulband, met het fchitterend fchouder- en borstkleinöod , of den Farizeeuw met den eerwaardigen hoofdlluijer, met de breede gedenkcedels en veelbeduide kwasten, wanneer zij onder dat eerwaardig uitwendig bekleedzel, een hart vol arglist en een verdand vol Vooroordeel verbergen. her o des. Welnu, die man fmaakt mij. drusus. Wel nu, ook dat kan geen kwaad, dat bij niet alleen de Krijgslieden en Tolontvangers, de beken hunnen pligt leert, maar ook de eerwaardige Priesters. zadok. Hij maakte het al te erg. Wie zal het gepeupel dan in toom houden, als men het alle achting voor zijne aanvoerers uit het hoofd praat? ELE- (*j Luc. III: 7. en vc-Igg.  johannes de voorlooper. 535 eleazar. Het is de fchuld der aanvoerers zelven , indien zij hunne achting verliezen. Hoe kon Johannes 'er hen van berooven, indien zij zich die zelven niet hadden onwaardig gemaakt? her odes. Die man heeft moed; die man in het gebergte behaagt mij. o Hoe gaarne had ik zelf eens zulk eenen uitval van hem tegen de Farizeeuwen bijgewoond ! eleazar. .Zie hier, Vorst! de hoofdfom van zijne laatfte aanlpraak! ziet daar, — zoo begon hij, toen eene geheele fchaare van dezc mannen door het volk drong, cn hcm door hun hoofdfehudden van zijn ftuk zogten te brengen, — ziet daar dat addergebroedzel l (*) Juist bij u, gij die den leerftoel in pacht neemt, bij u' plant zich de geest uwer voorvaderen, de geest van leugen en vetvolging, op het fterkst voort, met de vergiftendfte kracht. Gij ijveraars voor oude gewoonten en verroeste gebruiken, hoe komt gij 'er toe, om dezen weg te bewandelen ? Gij gaat den rechten weg, wanneer gij (om u van uw verderf te redden,) uw geheele gemoed verandert: en die gemoedsverandering ook in uw uitwendig gedrag aan den dag legt. Den rechten weg, wanneer gij niet langer ftaan blijft bij dc enkel ligchaamlijke Godsdienstoefeningen. Te vergeefs' is het, dat gij uw verdienste, uwe waardigheid alléén grondvest op uwe afdamming , op de afftamming van den aartsvader Abraham, deez' in de daad eerwaardig bevorderaar van eene betere Godsvcrëering; die afftamming alléén, het letterlijk voortplanten van zijnen Godsdienst, (zonder dat gij zijnen geest, zijne rcchtfchaapenhcid voortplant,) geeft u geen recht, zijnen naam te voeren, den naam van echte Godsverëcrers naar Abrahams denken handelwijze. God zal elders mannen verwekken , dezen naam veel beter waardig, daii gij. Laat het uwen nationaalen hoogmoed nog zo fterk beledigen, ik herhaale het nog ééns , elders verwekt hij echte Abrahamieten; elders, al zouden zij ook uit gevoellooze fteenen voortkomen. U geeft hij alsdan aan uw verderf over: De bijl zweeft airede over den wortel. Blijft de boom nog langer vruchteloos, dan valt hij,, hij valt in het vuur tot asch. HE» C*) Matth. III; 7. LI 4  53<5 johannes de voorlooper. herodes. Wie kan dien magtigen redenaar weêrftaan ? drusus. Wie zal hem nog voor eenen geestdrijver fchcldcn? Ha, hoe vrijmoedig en Hout beltraft hij niet uwen uitlluitenden nationaalen en geestlijken hoogmoed? eleazar. Hij predikt dus, Zadok! een' God, die geen Befchermgod is *van dit of dat bijzonder volk , maar die als Alvader, alle volken en alle menfchén, zon.der onderfcheid van tempel en offerdienst , als gemeenfchappelijke kinderen in liefde omvat. Drusus. Verheven denkbeeld! Een Socrates en Plato •waardig, en daarbij zoo eenvouwig, zoo vatbaar en edel Uitgedrukt. her odes. Voor dien man heb ik hoogachting. eleazar. Zoo wegflepcnd is zijne wellprekendheid, dat men elkander onder de hand toeroept: misfchien is de man wel die leeraar der wereld, dc Meslias zelf. Maar neen, die wil hij niet wezen, Ik bereide hem, zegt hij, alleen den weg, In vergelijking met zijne leer en inwijing is de mijne even als de letter, in vergelijking met den geest; gelijk het water, dat maar flaauw en langzaam indringt, gerekend tegen het verfmeltende vuur, herodes. Zoo befcheiden fpreekt geen geestdrijver. zadok. Zijn aanhang evenwel blijft altijd gevaarlijk, Gelijk bij het opnemen in een afzonderlijk gezelfchap, in eene fchoole, in eene orde, bet hoofd de leden door den doop inwijdt , zo wijdt hij ook zijne jongeren in door befprenging met water, eleazar. Van deze uitwendige reiniging bedient hij zich tot een zinnebeeld der inwendige zuivering van vooroordelen en ondeugden, drusus. Hoe edel, dat hij het openlijk doet , en niet in het geheim , gelijk de opperden onzer verborgenheden ! zadok, Zeer onlangs naderde hem ook een hemelsch jongeling, Jefus van Nazareth. Vol eerbied keerde Johannes zich tot hem: ziet daar, zoo fprak hij, het llachtoffer voor 's menfchén heil en voor eenen zuiveren Godsdienst ! Ik zelf, voer hij voort, moest mij hem veel eer als doopling , als leerling aanbieden , clan Jefus zich mij. Na 'cr herhaalde reizen toe aangezogt te wezen, dpopte hij dezen ook. Geheel buiten zich zelven , en verrukt door verbeven geestvervoering riep hij: •— hoven zijn hoofd zweeft de geest Gods ; zweeft de God-  johannes de voorlooper. lijke waarheid; zweeft daar, gelijk Noachs duif met den olijftak , der wereld redding, redding uit het verderf, aankondigende! — toen beriep hij zich op cene hogere ftem, dat deze Jefus Gods Zoon, zijn beminde, de gezant naar zijn hart was. Met één woord, Herodes! te vergeefs poogde uw groote voorvader hem in de wieg te verworgen, de Mesfias is ddar: en wat zal bij zijne verheffing uit de uwe worden ? h er odes. Laat mij alleen! blijf gij hier, Zadok! VIJ F LIE T O O N E E L* ijerodes, zadok. her odes. Wat 'er uit mijne heerfchappij zal worden bij de regering van den Mesfias? Wat uit de heerfchappij der Romeinen? Uw Mesfias en zijn voorloper maaken mij bang. • zadok. Het volksgevoelen is gevaarlijk; zeer ligt kan het tot oproer verleiden. herodes. Is de partij van dien Johannes groot? zadok. Zeer groot, en door Godsdienltige geestdrijverij gevaarlijk. * herodes. Zoo dikwerf reeds heeft die overlevering van eenen Mesfias het volk in vuur en vlam gezet. zadok. Herinnert gij u nog wel, hoe het voortijds, onder aanvoering van den Priester Mattathias en zijne Zoonen , de Asmoneërs (Maccabeërs,) aan 't muiten floeg? Hoe menigmaal verwekte het niet naderhand eenen opftand ? Hoe diep ligt niet in het hart des volks het vonkjen tot geestdrift verborgen? her odes. En evenwel, indien ik u wél verfta, bepaalt zich Johannes alleen tot eene zedelijke heerfchap-. pij, tot beheerfching der gemoederen. Hij ftrekt die niet uit tot den Staat. zadok. ó Hoe fchielijk is hij niet meester over den. Staat, als hij ééns de harten voor zich gewonnen heeft! herodes. Ja, indien hij dit bedoelt. zadok. Rondborftig gefproken, mijn Vorst! Gevaarlijk is voor het Hof een geftreng Zedenmeester. Waarom geeft Johannes het volk eenen fakkel in de hand , waarmede het den troon zo wel, als de ftulp, in brand fteekt? Waartoe die overdreven, geestvervoerende denkbeelden van vrijheid en rechten van den mensch? KortLl5 om>  Jj8 johannes de voorlooper. om , reeds openlijk heeft de man in het gebergte het gedrag zelfs van den Vorst berispt. Mag ik het zeggen, dat hij u zelfs bij het volk gehaat maakt ? her odes. Ik gevoel het met verbaasdheid en ontzetting: wie den Priester bij het outaar niet fpaart, fpaart ook den Vorst niet op den troon. zadok. Gelijk ieder' gemeen menfchenkind , onderwerpt deez' ijveraar den Vorst zelfs aan de burgerlijke wet. Den Vórst alleen moest hij in u aanfchouwen, en de lasteraar ziet in u cen' Echtbreker, een' bloedfchcnder, enkel omdat gij dc gemaalin van uwen broeder tot uwe gemaalin hebt verheven. herodes, Wat zegt zijn aanhang daar bij? zadok. Die zwijgt zeker niet, alvorens Johannes Verdomt. herodes. Ja, dat zal hij; hij zal verftommen! zadok. Wilt gij hem laaten opligteu , doe het dan in ftiltc. her odes. Ik ga terftond mijne wachten en verfpie* ' ders uitzenden. {Gaat heen^. ZESDE T O Q N E E L. zadok. {alleen.) Zoo zijn die Grooten ! Priester , heiligdom en alles waagen zij 'er aan, maar bij den minften aanval op hun eigen grootheid vatten zij oogenbliklijk vuur; zij lachen mede, als de Nieuwlingen ons belachen, en zij worden toornig, zoo dra deze verlichtcrs met hunnen lakkei niet alleen het outaar, maar ook den troon befchijnen. ö Ik vrees, zij begrijpen niet eer de verdcrflijke gevolgen der verlichting, alvorens reeds alles in brand is geftoken { {Het vervolg in het volgend Hommer.} f roe»  proeve over i petr. III: iQ en 20. §39 proeve eener uitlegging van 1 petr. III: 19 en ao. fn den welken hij ook henen gegaan zijnde, den geesten die in de gevangenisfe (zijn) gepredikt heeft: Die eertijds ongehoorzaam waren , wanneer de tangmoedigheid Gods , eenmaal verwagtede in de dagen van Noach, als de Arke toebereid wierd: waar in weinige, (dat is agt) zielen behouden wierden door het water. In het voorgaande iSde vs. leide de Apostel, de aandagt zijner bekeerlingen op, en wees hun het glorierijk voorbeeld van Christus, die, eens voor de zonden geleden had, hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen , opdat hij ons tot God zoude brengen, die wel is gedood in het vleesch , maar levendig gemaakt door den geest. ,, En 'er word bij gevoegd" in den welken hij ook henen gegaan zijnde den geesten, die in de gevangenisfe (zijn) gepredikt heeft. In .den welken of liever door de welke dat is door zijn dood en opllanding, of gelijk de Apostel zegt, door dien hij gedood was in het vleesch, en levendig gemaakt door den geest, hij heen gegaan is en gepredikt heeft, den geesten, die in de gevangenis,fe zijn. Wij zullen nu onderzoeken, wie men door die geesten in de gevangenisfe verftaan-moet: Ik voor mij begrijp, dat wij hier toe alleen natezien hebben de voorzegging van jesaias, wegens den grooten messias, die in de waereld komen zoude , en de aangelegene gevolgen voor alle Volken, Cap. XLII: 6,7. Ik de hek kb hebbe u (christus) geroepen in gerechtigheid, en ik zal u bij uwe hand grijpen: ende ik zal u 'behoeden, ik zal u geven tot een verbond des Volks , tot een licht der Heidenen , om te openen de blinde oogen : om den gebondenen uit te voeren uit de gevangenisfe, en uit het gevangenhuis die, die in duister nis fe zitten. De Geesten in het gevangenhuis dan , waren niet alleen alle de Heidenen maar ook alle de Joden, welke in duisternis zaten , of die door de vreeze des doods al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren ; in 't kort alle menfchénkinderen. De eenige moeijelijkheid, welke bij deze uitlegging overig blijft is, dat daar na van deze gevangenen gezegt word , dat zij eertijds ongehoorzaam waren , wan-  54° PROEVE EENER. UITLEGGING wanneer de langmoedigheid Gods eenmaal verwagtede in de dagen van Noach, als de Arke toebereid wierd: waarin weinige (dat is agtj zielen behouden wierden door het water. Maar dit fchijnt niet anders dan eene figurelijke wijze van fpreken , niet betekenende de bijzondere perfonen, maar gevangenen van het zelfde foort, gelijk aan dat zondig volk, welke voor den vloed leefden, en dat befloten was in de donkere gevangenisfen van dood en zonden , met al de vreczelijke oordelen van God over hunne hoofden hangende. Als of de Apostel zeide dat „ onze Heere gepredikt heeft tot die geesten , dat is , „ tot zulke menfchén, welke in den zelven zin gevan,, genen waren, gelijk alle die kinderen der ongehoorzaamheid eertijds waren, wanneer Gods langmoedig3, heidwagte, doch zonder uitwerking, naar hunne be„ kering en behoudenis in de dagen van Noach." Voor den vloed, had genoegzaam het geheel menfchelijk geflaebt zijnen weg bedorven; en zij waren zoo diep verzonken in alle zoorten van godloosheden, dat zij geen gegronde hoop konden hebben op de genade van God, aan de andere zijde van het graf. Toen de Vloed kwam , konden zij geen ander vooruitzigt hebben , dan eene Eeuwige duisternis en donkerheid. 'Er was een tijd geweest, dat de dag van behoudenis hen verlichtte, en dat zij zig konden bekeerd, en Gods vergeving hebben ontfaugen. Maar die tijd was voorbij. Zij hadden alle aanbiedingen van Godlijke genade , gefchikt tot hunne behoudenis, verworpen, dus ondervonden zij ten laatden, tot hunne eeuwige fchande, dat zij met hun eigen leven als gcfpecld hadden, dat 'cr een God was die op de aarde oordeelde, en dat hunne verwoesting onvermijdbaar was. De vloed! ja de vloed! overbelpte hen allen, geen plaats om te vlugten was 'er, niets waar op zij het hol van hun voet plaatzen konden , of omzien naar eenige veiligheid of verlosfing , maar wanhoopende, kermende, zuchtende, en omkomende, zonken zij in de donkere gevangenis, het graf. In dergelijk eene gevangenis waren alle menfchén - kinderen, wanneer die zonne der geregtigheid de heldere dralen van zijn hemelsch licht op hun nederfchoot. De Heidenen hadden het licht des Heeren, dat in hun was, zoo verbazend verdonkerd , door hunne bij na ongeloofelijke fuperfiitien en fchriklijke ongeregtigheden , dat zij door don-, kerheid en duisternisfen omringd wierden. In de. daad PLA-  van i petr. III: 19 en 2ó. 54r pi.ato had voortreffelijk over de onfterfelijkheid der ziel gefchreven, zoo dat hij hun, die op dat onderwerp doordagten , behaagde en in een zekere mate voldeed. Maar weinige, ja zeer weinige uit het geheel menschdom, verledigden zig om te onderzoeken, of hadden fterkle van geest genoeg, om de kragt van zijne bewijzen te begrijpen. En van die weinigen , konden fommigen niet langer overtuigd blijven dan voor dien tijd, dat zij het boek lazen. Dit was het geval met cato, die , ter tijd toen hij dat boek las, de wijsheid van plato bewonderde , en geloofde, dat de ontbinding van het lighaam in 't geheel de dood der ziel niet ten gevolge had; maar niet zoo ras hadt hij dat boek van plato aan een zijde gelegd, of alle zijne twijfelingen overvielen hem weder. Ja zelf socrates, de leermeester en leidsman van plato, het licht en het wonder der Heidenfche waereld, fchoon hij het flachtöffer wierd, van zijn edelen tegenftand tegens het hcerfchend bijgeloof en afgoderij van zijn land, nogthans toen het laatst bedrijf zijns levens zig voor hem opende , konde hij het wankelen niet overwinnen, nog nalaten voet te geven, aan moedeloze gedagten, en fchrikbarende begrippen. Maar behalven socrates en eenige weinigen, was de geheele Heidenfche waereld begraven in een volkomen duisternis. Hunne vooruitzigten in de eeuwigheid waren alleen op gisüngen gegrond, welke, gelijk de droom des nachts, eenige voorbijvliegende indrukken maakten , maar welke hen kort daar na in een ftaat van moedeloze twijfeling, en uiterite wanhoop lieten. Of zo zij al verder gezien konden hebben dan zij deden, waren zij zoo verdorven in alle hunne wegen, en leefden in 't algemeen zoo, als of 'er geen God was, dat zij veel eer een toekomenden ftaat, waar in zij ter verantwoording zouden geroepen worden, moesten gevreesd, dan gewenscht hebben, overtuigd te zijn, dat zoo een ftaat waarlijk voor hun gefchikt was. En wat de Joden aanging , het is te wel bekend, dat 'er eene fecte onder hun was welke volftrektelijk een toekomenden ftaat, ontkende en dat alle de andere fecfen zoo wellustig, geveinsd en zoo verfchrikkelijk ongehoorzaam aan Gods wetten waren , dat zo zij al hun oogen verder dan het graf wendden, het voor hun een groote angst moet geweest zijn met alle die verfchrikkingen, welke een rechtvaardige vrees voor hunnen vertoornden Maaker en Koning in hun verwekte. Zoo  542 PRÖÈ^E EENER UITLEGGING Zoo dathetgelu k menschdom te rechtbelchrcven word; als geesten in de gevangenis, op dien tijd toen de grooten messias kwam, om hen van de dienstbaarheid te bevrijden, te. verlosten en te herdellen. Zij waren niet alleen gevangen in de ketenen des doods, welke zij door hunne eige krachten niet konden verbreken, maar nog vrij meer door de knellende kluisters der zonden, van welke zij zig nooit ontdaan , ot' 'er zig op eene m 'gelijke wijze uit redden konden; Nu hebben wij nog maar alleen aantewijzen, in wélken zin men het moet opnemen , dat onze Heere /zenen gegaan is, en de geesten in de gevangenis gtpr dikt heeft. Dit leeren wij uit de woorden, welken de tekst even voorafgaan, het was door zijn dood en opflanding. Na deze gebeuf-enisfen , heen gegaan zijnde gelijk het woord TopeuÖ£/j te regt-vertaald wordt , dat is, ziin 'e ten Hemel opgeklommen, heeft hij dom- zijne Aposte* len, en op den grondllag van zijn overwinning over den dood, zijn Euangelie bekend gemaakt aan de 11 nmen, de blinden, en aan hun, die verre zoo wd als die nabij waren. Zijn dood , ter verdediging van die Godlijke leer, welke hij onderwees, was een onlcdmr bewijs, dat hij ten vollen van de waarheid dier leer overtuigd was: en zijn op'danding uit de dooden , was een bewijs , dat hij in de daad, de geliefde Zoon des Vaders was, zijn waare afgezant , en dat de God der waarheid , was de oorfprungelijkc bron , van die groote zaligheid, welke in onze ooren verkondigd wordt. Door zijn dood cn opdanding. derhalven, heeft hij vrijheid aan de gevangenen verkondigd, dc deuren der gevangenis , welke de oude waereld in cloukerhei 1 feflooten hielden, heeft hij geopend, de gevangenen geroepen en geholpen,om uit hunne gevangenis uit te gaasi Door zijn dood en opdanding, heeft hij aan ons verzekerd, boven alle mogelijkheid om bedrogen te worden, dat de goede boodfehap van groote vreugde, welke het Euangelie inhoudt, boodfehappen zijn van God die niet liegen kan, en bij welke geene fchaduw van verandering of omkeering is : en dat alle beloften en bedreigingen, en al de voorwaarden van aanneming aan ons in het Euangelie voorgedragen, ook uitvloeifden zijn van den God van alle magt , wijsheid , genade en liefde. Dit waren derhalven de groote poincten, het groot fondament waarop de Apostelen het Goddelijk  van i petr. III: 19 en 20. 543 lijk gezag , en de oneindige aangelegenheid van onzen heiligen Godsdienst grondvestten. Zo christus niet opgewekt is, zeggen zij, dan' is onze prediking iedel en iedel is uw geloof. Maar christus is van den dooden opgeftaan, en de ecrlteling geworden „van de genen die ontllaapen zijn: derhalven was God met hem, en alle zijne leeringen , welke hij leerde , waren de groote waarheid vair God: en daarom zullen wij ook opgewekt worden cn voor zijn plegtigen rechtbank verfchijnen, om rekenfehap van onze 'daaden tc geven, welke wij in het lighaam gedaan hebben, alsdan zullen de Godloozen gelrraft worden met eeuwige verwoesting, maar alle de berouwhebbende cn bekeerden, zuilen met ecuwig heil gekroond Worden, en waarlijk, zonder christus dood, kunnen wij geen andere-wij* bedenken , door welke de Godlijkheid van zijne leer zoo volmaakt konde bevestigd worden. Want indien hij voor zijne kruifiging zigtbaar ten hemel opgenomen was, en fchoon dc aanfehouwers daar uit zekerlijk konden bellooten hebben, dat hij een perfoon was ten boogden bij God bemind, en dat hij een getrouw gezant van God was, kon echter voor de zulken, die demogelijkheid der opflanding in twijfel trekken, niets zoo knietig zijn ter overtuiging dan de wezenlijke opwekking van cen waarachtig mensch, die „wezenlijk geftorven was. Maar nu fielt de dood cn opflanding van christus alles op eenen onwrikbarèh grondllag, cn bewijst alles, het geen men begeeren kan , dat' bewezen zal worden. Wij zijn verzekerd , dat geen wezen van de dooden kan opwekken of het leven wedergeven aan hun, die eens geftorven zijn, dan God alleen de maker van alles, of zij, die door hem gezonden worden, en die onmiddclijk door zijn gezag en magt handelen, en wij zijn zeker, dat God zijn Zegel aan geen leugen hegten zal. Aldus zijn wij volkomen van den Christelijken Godsdienst verzekerd, en dat onze Heere door de onwedcrfprckeli'kftc beWijzen eerst gepredikt heeft en nog predikt den geesten, die in' de gevangenis zijn; d->t Is, Wfl zijn overtuigd, dat het Euangelie der zaligheid gegrond is op onwraakbare bewijzen, 00 de opdanding van christus onzen Iieere uit de dooden. me ns c ii-  544 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN "MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN OVER DEN INVLOED VAN HET VERSCHIL DER ZINTIUC E N , EN DER VERBEELDINGSKRACHT, OP DE GEMOEDEREN DER MENSCHEN. TT7anneer iemand één of ander zintuig geheel niet, VV of alleen heel zwak, heeft, kan bij hem, langs dezen weg, geen genoegen of misnoegen, zoo als bij andere menfchén, ontdaan; geene begeerten kunnen daardoor in hem oprijzen. De blinde, of derk bijziende kan zich niet verlustigen in ruime uitzichten der opene Natuur, geen vermaak vinden tot reizen met dit oogmerk, hij kan zich ook niet met daarop gegronde herinneringen, bij zich zelven , of op het verhaal van anderen, vermaken. Wie geen muzijkaal gehoor heeft, voor dien kan de Toonkunst geen tijdverdrijf, opwekking, en matiging der hartstogten uitwerken. Dan, dewijl evenwel de mensch tijdverdrijf en verlustigingen hebben moet; zoekt hij die langs andere wegen, omdat hij ze langs dezen weg niet vinden kan. De mensch moet iet hebben, daar hij zijne neigingen mede bezig houd. De onmatige gierigheid der gelhedciien aan de Oosterfche Hoven wordt, niet zonder grond, voor een gevolg van het verlies van andere vreugden , reeds door oude Schrijvers aangezien. (*) Insgelijks de heerschzucht van deze en andere perfoonen, die door eene zedelijke noodzaaklijkheid tot dergelijke onthoudingen gedwongen worden. Grover zinlijke vermaken worden voor veele menfchén eene behoefte, dewijl zij, uit gebrek van het daartoe verëischte zintuig, de fijnere niet genieten kunnen. Zelfs de denker leeft niet van denken alleen, hij wil fomtijds zinlijke uitfpanningen en vervrolijkingen hebben, en derhalven kan hij zich ook fomtijds in het bovengemelde geval bevinden. Maar ook kunnen neigingen tot fijne vermaken daar door ontdaan, dat het gebrek van één zintuig aanleiding geeft tot des te grooter volmaking van andere zintuigen. Da C*) ■ . Pejus in aurum dejluat, hoe uno fruitur futcifa libido.  OVER DEN INVL, DER ZINT. EN VËRB. KRACHT. 545 De muzijk fcheen den ouden toe, behalven dat zij Wetten en zedclesfcn in het geheugen helpt prenten, ook, om haare onmidlijke cn eigene werkingen, zeer gewigtig te zijn , bij het befchaven der zeden (*). En 'er zijn nog fteeds lieden, bij welken het een ilecht vooroordeel tegen het gemoedskarakter van iemand verwekt, wanneer hij geen gevoel voor'haare bekoorlijkheden heeft. Het geen wij aangemerkt hebben , van het ligter ontftaan der neigingen tot grover zinlijke vermaken, bij gebrek der fijnere, zou eenen grond ter rechtvaardiging van deze denkwijze kunnen aan de hand reven. Eenen anderen grond zou men daarvan kunnen ontleenen, dat het gevoel voor regelmadgheid en overeenftemuiing ook door de oefening, welke de Toonkunst daar aan geeft, verfterkt kan worden; het welk, indien al het andere gelijk ftöndt , toch niet geheel zonder nuttigheid zou moeten zijn. Maar, deze beide gronden bcflisfen op zichzelven nog te weinig, om niet veel meer op de ondervinding in elk geval de bellisfing en ttitfpraak te laten aankomen. En gelijk deze het, heiaas! niet aan voorbeelden van groote Toonkunltenaars van eenen Hechten inborst heeft laten ontbreken, zoo twijfel ik ook niet, of 'er worden zeer goede menfchén gevonden, die weinig fmaak voor de Muzijk bezitten, (f) Nadien het den mensch zoo gewoon is, dat hij dat geen gering acht, hetwelk hij niet kent, en zelfs geene lioop heef , om het door ondervinding zelve te leeren hennen, en zoo ook Verders andere dingen, welken alleen door dat eerfte gewigtig worden; nadien fommigert zelfs ook anderen dat vermaak niet geern laten genieten j dat (**") Hnnre voordeeüge uitwerkingen bij zenuwziekten, hebbeii öok nieuwe Geneesheeren waargenomen. TisJOT, Traité des Ncris. Tom II. Pórt, II. §. 149. ffjl üfeo beeft voerbeelden van menfchén, op wier Jigchu men alle Muzijk zoo Hecht werkte, dat deze eene braking, anderen weder, andere onaangename toevallen daardoor gekregen hebben. Tissot, Traite des Ver/s Part. II. p. 55. vokg. Van IinnjEüs fchrijfc zijn Lofredenaar, dat hij geen oor hadt * voor de Muzijk gevormd G. A. 1779. S. 344. Gebrek aan goede zenen en aan gevoel voor de Muzijk kunnen gepaard gaan , zonder dat het laatfte den grond van het eerfte in zich bevat. Beiden kunnen veel meer Hitwerkzels zijn vau óverhelUiig tot grove zinlijke vermaken. VI. DEEL. MF.NGELST. NO. 12. M m  546 MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN dat zij zelven niet deelachtig zijn ; zoo kan men nooit zien, hoe veele en ver af zijnde uitwerkingen het hebben kan, wanneer aan iemand een zintuig ontbreekt. In de minfte gevallen werken de dingen op den wil, liit hoofde van den blosten zinlijken indruk alleen, maar bijkans altijd eenigermate, en dikwijls hoofdzaaklijk, naar de gefteldheid der voorftellingen, die daarbij verwekt worden, en daarmede gepaard gaan. Door dezen wordt de opmerkzaamheid op de ééne of andere zijde van het voorwerp gericht; door dezen wordt de vergelijking, en vervolgends het oordeel, bepaald. Ook houden zich de menfchén in hun leven over het geheel misfchien meer met het toekomende of voorledene, dan met het tegenwoordige, bezig. Hier uit kan men nu gemaklijk befluitcn, hoe zeer het, bij de neigingen en toeftand der gemoederen, op de gefteldheid der Verbeeldingskracht en van den inwendigen zin, moet aankomen. En wel komt 'cr i.) Veel op aan, of iemand over het geheel eene levendige verbeeldingskracht heeft, of niet. Eene levendige verbeeldingskracht is eene rijke bron van vermaken en tijdverdrijven; zij maakt, dat iemand geene vervceling heeft, wanneer hij voor zich zelven alleen is, dat hij zijn vermaak in zich zelven vinden kan, en ook onafhanglijk van het geen uitwendig en buiten hem omgaat,, verkrijgt. Een man van levendige Verbeeldingskracht kan zich van moeilijke bezigheden verkwikken en uitfpannen, terwijl hij, gerust op zijn doel zittende, of op zijne kamer op- en nederwandclende, de fchoonheden van plaatzen, die hij gezien heeft, of flechts zijn klein tuintjen met alle de geneugten van lente, zomer, en herfst, die hij daar dikwijls in genoten heeft, zich levendig in den geest vernieuwt. Doch, hoe zeer ook dc levendige Verbeeldingskracht het gebrek van uitwendige voorwerpen en gewaarwordingen vergoedt, en jegens veelen van dezelven onverfchillig kan maken , echter gebeurt het niet ligt, dat iemand deze 'daardoor geheel vergeet, en *er geheel onverfchillig omtrent wordt. Veelmeer is de levendigheid der verbeelding meerendecls ook oorzaak van derker begeerte en afkeer, oorzaak van hartstogten, driften, en werkzaamheid. En het hangt van andere gronden af, hoe zeer zij, door be-: daartl  OVER DEN INVL. DER ZINT. EN VERB. KRACHT* Sit daard genot, verlustigen, of door begeerten ontrusten zah , Doch, verders 21) komt liet 'er op aan, van waar deze levendigheid der Verbeeldingskracht het meest afhangt? hoe gemaklijk en waardoor haare voorftellingen verwekt en gevormd worden? door onwillekeurige bekooringen, door werktuiglijke aandrift des ligcbaams, door indrukzelen der uitwendige zinnen; of door het zelfswerkzame willekeurig fireeven der ziel, naar evenredigheid van haare eigendomlijke begeerten en oogmerken ? De ervaring maakt het beftaan van dit onderfcheid zeker. Daar zijn lieden van zeer levendige verbeeldingskracht, Virtuofen in elke foort der Dichtkunst, die zich aan hunne verbeeldingen , tot het warmfte gevoel * tot geestdrijverij toe , kunnen overlaten. Maar het moeten, in den lliptftem zin, hunne verbeeldingen zijn; het moet hun vrij befluit zijn, dat hen daarin plaatst. Tegen alle vreemde aandriften fchijnt zich iet in haar te verzetten. Anderen zijn jegens elke bekooring aandoenlijk, elk vonkjen vat Vuur bij hun, elke ademtogt is in ftaat, om het vuuc hunner verbeelding te ontvonken. Men begrijpt dra , hoe dit onderfcheid der cerften door oefening ontftaan, en af komftig kan zijn van het overwegend vermogen der albeheerfchende Rede-denkbeelden en grondregels. Maar. men vindt het ook reeds in den grond-aanleg der menfchén. Daar zijn kinderen, die zeer dikwijls, bijzonder buiten hunne leer-uuren, liaperiger en lustelozer fchijnen te zijn, dan anderen ; en die nogthans , gelijk de langer en naauwkeurige waarneming van dezelven eindelijk bewijst, voor even zoo levendige, ja zelfs nog levendiger verbeeldingen en gemoedsbewegingen vatbaar zijn , vuurigcr beminnen/ en hartlijker haaten, dan anderen; alleen, hunne verbeelding begint niet zoo ligt , niet zoo op den wenk en wil van anderen, in beweging en vuur te geraaken. Het naaste en gewigtigfte gevolg, dat hier van afhanglijk is, kan men gemaklijk inzien. Hoe meer de wil van iemand zich door uitwendige oorzaken laat beftemmen, des te meer is hij blootgefteld voor veranderlijkheid. Menfchén derhalven, wier Verbeelding niet zoo ligt door uitwendige bekooringen bezield wordt, moeten zich zelven meer gelijk blijven, dan arrderen. Mm a 30 Maar  548 MENSClIKÜNDIOE AANMERKINGEN • 3.) Maar hetzelfde onderfcheid der gemoederen kart ook van eene andere foort van verfcheidenheid in de Verbeeldingskracht afkomen, te weten van de meer of min geduurzaamheid der indrukken. Misfchien zal men, bij de waarneming, gemeenlijk deze duurzaamheid der indrukken ontwaar worden , in eene omgekeerde evenredigheid met de lijdelijke levendigheid der Verbeelding, en haare opwekbaarheid door uiterlijke bckooringen. Ondertusfchen vertoonen zich ook fomtijds zulke menfchén voor duurzame indrukken vatbaar, die ze door anderen Verkrijgen. En die genen, welke door hun eigen Geestvermogen zich de voorwerpen hunner neigingen fcheppen , en luchtkafteelen bouwen , kunnen ook weder zelven derzelver verwoesters worden, door hunne al te groote en onrustige bezigheid (*). 4.) Door de Verbeeldingskracht en het geheugen, worden niet alleen voorftellingen bewaard en weder opgewekt,' maar ook menigvuldig onderling verbonden en faamgefteld. Het gelijkvormige van verfcheiden voorflellingen vercem'gt zich; maar even daardoor verduistert ligtelijk het eigene en onderfcheidende derzelven. Daar ontltaat een klaarer, maar onvollediger, denkbeeld; misleiden gaat dit volkómen in het algemeen begrhp over, wanneer dit alreeds in het geheugen voorhanden en bij de hand i3. Deze verhooging', of als men liever wil, verzwakking der zinlijke voorftellingen , met dén woord deze vervorming derzelver in algemeene begrippen , fchijnt van zekere aandoenlijkheid en zwakheid der verbeeldingskracht oorfpronglijk te zijn. Van de aandoenlijkheid, in zoo verre zij ligtlijk gebracht wordt tot weder opwekking van te vooren verkregen gclijk- vor- (**) Bij dezen behoeft men zich geheel niet te verwonderen, als zij eerst, eene poos, de burgerlijke Vrijheid, nietdegrootile warmte, verdedigen r en daarop hovelingen worden, en dan weder even zoo tegen de vrijheid declameercn, als zij ze voorheen verheven hebben. Mannen van zoodanige verbeeldingskracht, die , gelijk Toneelfpelers, gewaarwordingen van eenige oogenblikken, in zichzelven opwekken, en ze anderen weten mede te deelen, deze mannen zouden'zichzelven zeer ver-' keerd beöordeelen, indien zij hun tijdelijk Enthujiasme voor beftendig en aanhoudend wilden arnmerken. 1 Gedachten over de Natuur des Fermaaki. Uit. het Italieai,sch. I/77. Bladz. 93. en volgg.  OVER DEN ÏNV'L. DER ZINT. EN VERE, KUACHT, 549 vormige voorftellingen; maar van de zwakte, nademaal zij volkomen gevormde indrukken, die niet alleen liet algemeene, maar ook het cigenaartigc der enkele, voorwerpen bevatten, niet diep genoeg vatten, of lang genoeg bewaaren kan. De gevolgen nu van deze al te ligte affpringing der verbeeldingskracht van het enkele jop het algemeene moeten zijn, dat de één koel cn onverfchillig blijft bij veele dingen, terwijl hem alleen derzelver gelijkvormigheid met andere bekende dingen, alleen het gewoone derzelven in het oog valt, en niet het geen zij eigen hebben, het geen haar juist belangrijkheid bij anderen geeft, en indrukken op hen maakt; dat de één ligter dan anderen over aanleiding tot fterker gemoedsbewegingen redeneert, moralizeert , haairi looft; terwijl anderen den geheelcn beltemden indruk voelen en daarnaar handelen, 5.) De voorftellingen wekken eikanderen op in de verbeeldingskracht, cn paaren zich te famen, niet alleen naar den trek van het gelijkvormige, dat zij met elkanfderèn gemeen hebben; maar ook naar den famenhang en de orde, in welke zij het eerst in de ziel omturnden, of bij voorafgaande aanleidingen verwekt zijn geworden. Deze laatlte grond richt zich naar de eigene gefchiedenis van eiken mensch, en de bijzondere toevallen , die de orde zijner denkbeelden beftemd hebben. Wanneer dan de Verbeeldingskracht van iemand zich in de verbinding en plaatzing zijner Denkbeelden, in den overgang van het ééne op het ander, door dezen grond laat bepaalen; dan ontdaan voordellingen of verbeeldingen , en daar aan overëenkomdige gemoedsaandoeningen, begeerte en afkeer, die iet eigens aan zich hebben, die anderen bevreemden, met welken zij niet kunnen Sijmpathiferen. Ook kan de famenparing der dingen en gebeurenisfen in de wereld dikwijls vau deze op "eenen zoo bijzonderen grond rustende famenfchakelingen vau denkbeelden verfcheelcn. De Rede zet ons derhalven aan, om onze Denkbeelden naar den inwendigen famenhang van derzelvcr gelijkvormigheid en afhanglijkheid, uit kracht der algemeenfte wetten vau oorzaken cn werkingen, meer dan zij zulks uit kracht van haaren oorfprong zijn, in orde te brengen. Maar, de oridepvinding leert, dat zich de menfchén juist hier in menigvuldig van elkauderen onderfcheiden; dat de Denkbeelden des ééneu, veel meer dau die des apderen, Mm 3 lob»  55^ MENSCHKUNDIGE AANMERKINGEN V loopen, etv zich onderling verbinden, naar den grond van haaren voormaligen tocvalligen famenhang. Onbegrijpelijke invallen, befiuiten en voornemens , welke geheel zonder eenigen grond, ten minften tegen het natuurlijk belang, fchijnen te zijn, onverwachte luimen en plotslijke veranderingen in dezelven, eigenzinnigheid in begeerte en afkeer , zijn de begrijpelijke gevolgen van zoodanige Verbeeldingskracht of Phantafie, naar welke foortgelijke lieden ook fomtijds Phantasten of Dweepers , genoemd worden. Behalven de zwakheid der rede, of de verwaarloosde toepasling en gebruik derzelve tot in orde brenging der denkbeelden, cn behalven eene opzetlijke poging, om zonderling te zijn, kan ook in de gefteldheid der denkbeelden zelve de grond van zulke zeldzame wendingen der Verbeeldingskracht te vinden zijn. Want naarmate dit of dat ftuk eens denkbeelds klaarer en levendiger voorgefteld is ; naar die mate worden door hetzelve de ééne of andere Denkbeelden opgewekt; ook wanneer die genen opgewekt worden, die met dc thans voorgcftelde en opgemerkte eenige gelijkvormigheid hebben. Zelfs kunnen pok de verfchillendfte Denkbeelden van éénen of anderen kant gelijkvormigheid hebben. Maar, het komt ook aan op de gefteldheid dier denkbeelden , welke door anderen verwekt, en daarmede gepaard moeten worden. Want hoe ligter dezelven op to wekken zijn; des te ligter kunnen zij ook in verbinding jnet anderen gebracht worden. Wanneer derhalven zekere toevallen aan zekere denkbeelden eener bijzondere levendigheid en opwekbaarheid bij iemand gegeven hebben; of wanneer onwillekeurige zintuiglijke oorzaaken der verbeelding, zekere denkbeelden juist thans , of gewoonlijk , boven anderen gaande maken, zoo is ook dit een grond tot zonderlinge gevolgen en verbindingen der voorftellingen, en tot zeldzame uitlatingen van den wil. 6.) Men kan, uit het geen tot hier toe aangemerkt is, ligt opmaken, maar ook is het door eigene ervaringen zeker, dat eene levendige Verbeeldingskracht fomtijds met eene goede gezondheid, kracht van het geheele ligchaam, cn wakkerheid der uiterlijke zinnen gepaard kan gaan; maar fomtijds met krachteloosheid, onnatuurlijke gefteldheid van het ligchaam, cn verzwakking der uitwendige zinnen. Terwijl in het eerfte geval,  OVER DEN INVL, DER ZINT. EN VEPE. KRACHT. 551 redelijke, of wel gemeene neigingen, door de levendigheid der verbeeldingskracht, een meerder vermogen verkrijgen, zoo zal, integendeel, in het ander geval, eene onnatuurlijke onverfcfnlligheid jegens veele dingen, en weder in andere gevallen eenige hevigheid van begeerte en voornemens uit die andere foort van levendige verbeelding, \phantafie), ontdaan, welke meer of min aan eigenlijke krankzinnigheid grenst. Bij de bekende Justen van zwangere vrouwen, en in veele foorten van Dwecperijën, inzonderheid der Oostcrfche, fchijnt eene zoodanige oorzaak ten grond te liggen. De Oosterfche volken fchijnen, ook zonder het gebruik van het opium, aan plotslijke aanvallen van eene zoodanige onnatuurlijke, en met verzwakking der uitwendige zinnen verbonden, Verbeeldingskracht, blootgefteld te zijn ; zoodat de bewustheid en behoorlijk overleg hen geheel verlaat, en zij meer in eenen waakenden droom, gelijk de flaapwandelaars , dan in eenen toeftand van volkomen wakker zijn , fchijnen te wezen. Daar wordt in hunne wetten meermalen van dezen toeftand, onder eenen bijzonderen naam , gewaagd, welken de Engelfche overzetter niet recht wist uit te drukken, en alleen onvolkomen, gelijk hij zelve aanmerkt, met den naam Folly (zotheid) betekent, en verders zoo befchr jft, dat men hem uit de bovenitaande aanmerkingen verklaaren kan. (*) Hij heldert het denkbeeld door het volgende voorbeeld op. Een geheel niet eenvouwig man werdt in zekere zaak voor \\k opperde Gerichtshof te Cakutta gedaagd, en zwoer daar, dat bij geen naastbeftaande was van zijnen lijflijken broeder, die insgelijks voor het gericht ftondt, en die hem van kindsbeen af onderhouden hadt, als ook dat hij zijn eigen huis bewoonde, waarvan bet tegendeel insgelijks 'klaar voor oogen lag. Zonder eene zoodanige droomende levende verheel ling {Phantafie) kan men ook naauwlijks de leugenachtigheid cn ijdel- heid , (*) 7Je A Code tf Centos lam London \7~f. Prefdce pag. 48, fq. The folly there fpecified is rot to he mderfflood in the ufual fenfe of the word in an Fu'-op■-au Idiom — hut as a kind of obftinately flupid lethargy , of perverfe abfence of mind, in wich the will is not aliogeihsr pasfive. It feemt to be a veaknesf peculiar to Afia. Mm 4  552 menschkündige aanmerkingen heid, of'eene op inbeeldingen zich grondende trotsheid verklaaren, die aan de Oosterfche volken boven anderen eigen zullen zijn. (*) Gelijk zij van duizenden jaaren in de gefchiedenis fpreken, waar andere menfchén flechts honderden gewaar worden, of nog niet zoolange tijdperken; zoo vervormen zij ook bij hunne aardrijkskundige befchrijvingen, de honderden der inwoneren van eenc Stad in duizenden, en de roeden van haaren omtrek iu mijlen. Als dc Franfche Gezant de la louijere, gewaande gezanten in de Nabuurfchap van Stam hoorde vertellen , dat hunne voormalige hoofdltad zoo groot geweest was, dat men die, in niet min dan drie maanden kou rondgaan, zeide hcm de Ingenieur o v, la mare, die zich reeds lang in Stam opgehouden hadt, tot opheldering van dit voorgeven; dat als hii ééns, op bevd van den Koning, de platte grond der Stad Ligor wilde opnemen , dc Gouverneur derzelve volltrekt begeerde, dat hij twee dagen gebruiken zou eer hij rond kwam, alhoewel hij dit in min dan'een Uur verrichten kon. Eindelijk is zeker ook de Oosterfche fmaak in de beeldende kunden, hun welgevallen in onnatuurlijke gedaanten en mismaakte gezichter, een vrucht van deze teugelloze verbeeldingskracht, r a Deze bijzondere verfcheidenheden in het geheugen en de verbeeldingskracht zijn geenszins zoo drijdig tegen elkander overgelteld, dat niet veelen derzclvcn faamgepaard kunnen gaan. En eenigen der merkwaardigde aanlagen tot bijzonderheden van het gemoedskarakter zijn in dat foort van verbeeldingskracht begrepen, die dezc beide, eenigermate met elkander begrijpelijke hoedanigheden heelt; dat zij niet ligt door uitwendige oorzaken te prikkelen is , maar de bekomen indrukzels niet ligt weder verliest ; die alle kracht in zich zelve heeft, en even daarom aan uitwendige oorzaken niet zoo ligt toegeeft. Bij eene zoodanige verbeeldingskracht derhalven ° i.) Kost het meer moeite, om begeerten, voornemens, en befluiten te verwekken. Maar, als zij ééns genomen zijn, dan blijft het ook niet bij bloote gedachten; maar het (*) La vattitê et le m en fon ge, caracieies esfentieh aux trien.'aux. Descr. du Royaume de Sidm , p. JU ft. de la loubere,!. 30. vei gel. 206. en volgg.  over den invl. der zint. en ver3. kracht het komt tot daaden; en geen tóefpreken van anderen, of gene zwarigheden brengen 'er van af. Lieden van die natuur laten anderen ibmlijds voor uit; maar halen hen met den tijd in, cn laten hen dra achter zich. Zij zijn nodig tot ondernemingen , die eenen onafgebroken voortgang tot het voorgedelde doel, zonder afwijking ter rechte-of linkehaud, verëifehen. Anderen kan men gebruiken, wanneer het 'cr op aankomt, om fchielijke toneelen te maken, en opzien, of oploop tc verwekken. 2. ) Zij fchenken hunne liefde en vertrouwen niet zoo fchielijk; maar wie hen éénmaal heeft, dien hangen zij ook getrouw en ftandvastig aan. Zij liefkozen minder; maar zij beminnen aanhoudender. Dus worden zij ook door kleine beledigingen niet zoo fchielijk verfbord; maar zij dragen langer wrok. Die van dc andere natuur zijn veei gevaarlijker in de eerde hevigheid. Maar des te min zijn zij te vrezen, als men eerst tijd gewonnen heeft (*). 3. ) Zij kunnen zich niet zoo ligt in de zeden en karakters van andere menfchén voegen, niet met elk voorbijgaand gevoel fïjmpathizeercn. Zij kunnen zich daarom ook niet zoo fchielijk beminlijk maken. Zij zijn meer gefchikt, om achting te ,-erwerven, dan liefde. 4. ) Uit alles blijkt, dat zij hunne gewoonten niet ligt zullen veranderen. Want hunne beweeggronden zijn duurzame voordellingen, en zij worden niet ligt van elke aandoening gefchokt. Doch, het hangt van andere gronden af, of hunne bedendigheid blinde dijfhoofdigheid, dan of zij doelmatige verkleefdheid zijn zal. 5. ) Wanneer zij ook door nieuwe bekoringen geroerd worden , laten zij zich echter niet zoo vaardig van het ééne uiterde tot het andere vervoeren. De oude indrukken zijn niet zoo terdond uitgcdelgd; zij geven nog eerst aanleiding, om het één en ander van alle kanten te vergelijken. 6. ) Zodanig karakter laat zich, door eenen dorm van vele achter elkander aandringende gronden niet ligt bedwingen. Elk denkbeeld wil zijnen tijd hebben, om te vatten. En aan volledige denkbeelden gewend, laat het zich voldrekt tot niets in, als men het overweldigen wil. Fi- rJP zo° fchi,dert i!ume het karakter van henrik den III tfijt. of Eng!. II. 12. S. .25./. Mm 5  554 menschkundige aanmerkingen enz. Filips II. van Spanje fchijnt deze verbeeldingskracht gehad te hebben , in welke zich de voorftellingen langzaam vormen, maar fterke en duurzame indrukken maken. Zijne hartstogten en aanflagen bewijzen de fterkte Zijner denkbeelden. Maar zij kwamen langzaam tot rijpte, en volkomene beftemdheid. De grootfche gedachten , die de onverwinlijke vloot fchiep, zou misfchien niet vruchteloos geweest zijn, indien meer vuur der verbeeldingskracht haar uitlopen verhaast hadt. Daartegen bragten rampfpoedige gevolgen hem niet gemaklijk van zijne éénmaal opgevatte voornemens af. herfstgedachten. Geen onbewolkte zomermorgen fpiegelt meer zijn gouden luister in de heldere dauwdruppen, die op golvende kooniiiiren blinken. Ook lispelen geene avoiidkpeltjens meer door het loofrijk gewelf, door luchtig in een geflingerde takken gevormd ; terwijl zij de vrolijke vogelen , wier fchuldcloze boezem voor tedere jongen klopt, al zuizendc in flaap wiegden. Neen : met een fluier van dampen bedekt, lacht de kwijnende herfstmorgen ons aan, en de avondftond, door nevelachtige fchemeringen omringd, ademt koude zuchtjens door het-eenzaam bosch , welks afgevallen loof voor den voet des wandelaars ruischt. ö Gij afwisfeling van leven en dood, van vreugd cn treurigheid! Hoe boeit gij mijne belpiegelende aandacht aan uwe werkingen , aan de zoo gewigtige verandering der jaarfailöenen. Ja, beftentiig voordduurende afwisfeling van menfchclijke lotgevallen! Nimmer treft gij mij zoo aandoenlijk, dan wanneer gelieel de zigtbare natuur met u inftemt , alle mijne zintuigen roert, cn eene ftille, eene eerbiedwekkende ontzetting door mijne ziel doet huiveren. Is niet het leven ten ichariuwbecld der levenloze natuur? ja, cen lprekend, een bezield fchaduwbeeld, dat met langzamen tred den loop der zigtbare dingen volgt? Teder,fchoon, lieflijk, bloeit de weerloze kindsheid; duizend gevaren zweven om bet wankelend wiegjen; terwijl de blozende zuigeling zorgeloos lacht. IJsliike ramplpoeden verzamelen zich om den jongen waereldburger, maar zij verfchrikken hcm niet. Zijn jeugdig hart verzadigt zig met fchul- de-  HERFSTGEDACHTEN, 555 deloze genietingen, en kent gene knellende angstvallig, heid. Even zoo bloeit de Lente, bij haare eerfte ver, fchijning, Terwijl de winterftormen nog door het eenzaam woud loeien, lacht zij in de golvende bloempjeiis, die het veelkleurig leven der jeugdige hernieuwde vruchtbaarheid tekenen. Woedende hagelbuien en wegfpoelende plasregens vliegen op vleugelen vau den wind langs het zwerk ; maar de bevallige Lente ontwikkelt haare fchoonheden in de fchaduw van groenende heuvelen. Langs hetbeekjen, dat door de valeiën kronkelt, waasfemt zij haare verfrisfende geuren ; daar kroont zij de heesters met bloemen; daar behangt zij de jeugdige haagen met een oogbetoverend groen, en de lieflijke boschjpns met uitfpruitende lovren. Ja , terwijl de rivieren zwellen door fmeltenden fneeuw, die al bruifchend de bergen ontvlucht: .terwijl verfchriklijke overftroomingen ellende en dood over het land voeren, en eene algemeene verwoesting fchijnen te voorfpellen, z-weeft fchuldeloze vreugd door de bloeijende vruchtbomen, die vruchtbare heuveltoppen omkranfen. Het vliegend Zangkoor doet bet lehaduwrijk mastbosch door zijne tonen der blijdfehap weêrgalmen , ondanks het gefchrei der verdrinkende Landlieden , dat zich uit overftroomde dalen verucft. —— Maar, de bekoorlijkheden der Lente zijn vlagtig. Slechts weinige weken — en de waasfem der eertte jeugd verfmelt in gloeijende zomerhitte. Even voorbijvliegend zijn de jaaren der mcnfchelijke jeugd. Kommerloze vrolijkheid verliest zich eerlang in pijnlijke zorgen, die den bloesfem des levens niet zelden verteren. Naauwlijks leert de mensch de betrekkingen, waarin hij zich bevindt, of de zoete dromen van onafgebroken heil zijn vervlogen; en hoe gelukkig, indien deze dromen niet vroeger door woedende ramp-orkaauen verjaagd zijn ! Een losgebarften flormwind kan de tedere takken der verjongde boomen wegfeheuren. De fcherpe adem van den Noorden-wind behoeft flechts door de lachende lieraaden der Lente te blazen, en de voedende lappen der vruchtbaarheid te doen verllijven: ó! Welk eene verwoesting zweeft dan over de jeugd der zigtbare fchepping ! De bloesfems verwelken; de vruchtboom iterft; de bloemen zinken in het ftof, en de verwachting des Landmans bezwijkt, zoo wel als de vreugd, die nog onlangs in den prijkeiiden bloemtuin juichte. Ook de kindsheid vaa den iterveling is voor geweldige aanvallen des  55Ö HERFSTGBDACHTEN. des tegenfpoeds niet beveiligd. Eene vcrfkndeloze op», voeding, kan het hulpeloos kind in den verfchriklijkften jammer nederdorten, Eéne enkele mishandeling, het zij uit onberaden liefde , of meedogenloze kwaadaardigheid geboren, kan het kind, voor altijd, van aardfche zaligheid beroven , en aan duldeloze ellende , erger dan de dood zelf, ten prooic geven. Ja , al huppelt het langs de bebloemde paden der kindsheid, in de fchaduw van bloeijende rozenhagen tot den einde toe vrolijk voord; hoe rasch worden die paden door de Iteile loopbaan des rijperen ouderdoms afgewisfeld 1 Maar ook deze praalt met heerlijkheid , gelijk de heldere zomerdag, die den hemel verguldt, en de aarde met lachenden overvloed verfiert. Ja, prachtige zomer! achtbaar beeld der moeilijke jaaren! uwe fchooiiheid, en het wezenlijk nut, dat gij aanbrengt, voeren onze ziel tot verrukking. TJw gloed kust de wolkjens van het blaauw gewelf, en de dauwdroppen van het blozend ooft. Aan uw boezem koestert gij de weldadige vruchtbaarheid, terwijl doutgekleuirde bloemen uw .geuidkleurigen tabbaard verfieren. Buigende.koornhalmen ruifehen op den akker; de vruchtboom nodigt de verbeelding , om den fmaak te prikkelen ; de purpren kers lacht lieflijk in uwe blinkende dralen; de malfche pruimen omduwen zich met haaren eigen waasfem ; terwijl de perfik haar donzig blos , van tusfehen de groene bladen , die haar minlijk befchaduwen , van oogenblik tot oogenblik , verhoogt en veredelt. — Maar hoe fchoon , hoe voortrellijk is ook de manlijke leeftijd van den mensch ! Het levensvuur tintelt ttout in zijn oog ; dille grootheid verfiert zijn ge'laat ; cen edele ernst woont op zijn voorhoofd , en verliest zig in trekken, die eene weldadige minzaamheid. uitdrukken. Wijsheid zweeft op zijn lippen, en fmelt in de gulle oprechtheid van het gevoelvol hart, dat in zijnen vrijen boezem klopt. Zijne daden zijn zegeningen voor het menschdom; zijne ontwikkelde krachten verdadigen het recht, befehermen de verdrukten, en verdrekken der weerloosheid ter hulpe. Zijn geoefend verband kiest de beste middelen, om het heilrijkst einde te bereiken; zijne ondervinding beduurt de onnozelheid, en zijne beproefde deugd fchenkt cen voorbeeld aan ontluikende Natuurgenoten. Zie daar de glorie des rijpen leeftijds! — Maar is de heldere zomer nimmer bewolkt? of wordt zijn gloed , door gebrek aan verkoeling, ep vets  HERFST GE DACHTEN'. ff? ■Verpeste dampen nimmer veifcbroeijend ? Gewis , wan•neer eene uitteerende droogte het groeijcnd leven doet kwijnen, dan fchijnt de natuur te bezwijken. Wanneer uitbarltende blikfemvlammen kronkelend neèrlcbieten, en de donderdagen de fchepping doen dreunen, dan fiddert het gevoel: maar , wanneer klaterende hagel de velden verwoest, en de verwachting des 1..andmans verijdelt* waar is dan uwe grootfche bekoorlijkheid, 6 Zomer? — Op dezelfde wijs worden de manlijke jaaren, menigwerf , van hunne glorie beroofd. Éene lang Verterende kwaal verfehaft een vroegen dood ; zedenloosheid verwoest de grootheid des ftervelings; fnoode bedrijven doen den zomer zijnes levens in jammer en ellende verkeren, en vormen dien tot een vloek voor zijne Natuurgenoten. Maar welk een zegenvolle Herfst volgt op een fchonen Zomer ? Overvloed en rust verzeilen onze treden ; het groeijend leven vleit zich ter fluimring, terwijl het grootsch is, op de zegeningen, welken de gelukkige Grijsaart inoogst. Zoo vreedzaam , zoo lieflijk legt zich de vriend der deugd, afgeleefd, op zijn fterfbed, en flaat nog eenen bevredigenden blik op de weldaden , welken de aarde door zijne werkzame deugd blijft geniéten. BERIGT VAN DEN STAAT - SECRETARIS TH. JEFFERSON, OVER DE VRIJHEDEN EN BEPALINGEN VAN DEN HANDEL DER VERÜENIGDE STATEN IN NOORD-AM ER IK A, IN VREEMDE LANDEN, OP BEVEL VAN HET HUIS DER REPRESENTANTEN BEKEND GEMAAKT. [Vervolg en Slot van Bladz. 521.] ]n opzicht tot den handel zijn 'er twee wegen , (om ■ de bepalingen van den Noord-Amcrikaanfchen handel in vreemde landen weg te ruimen, te veranderen of op te wegen.) 1. Door vriendelijke overeenkomst , met de verfchillende Natiën, bij welke deze bepalingen plaats-hebben. 2. Door eene daad van onze eigene wetgeving., om de wer-  55« BERIGT VAN TH. JEFFERSON, werkingen van die van anderen krachteloos te makcrh Het lijdt geen twijfel, dat de eerlte weg de verkieslijkfte is. Kon de handel, in plaats dat men den zelven , niet opeengehoopte belastingen onderdrukte, van alle zijne boeien, in alle deelen der wereld ontbonden worden; kon ieder land, zich met het voordbrengen van dat gene, waar toe het de natuur het meest gefchikt heeft, bezig houden, en ieder vrij met andere landen wederzijdfclien overvloed en behoefte ruilen, zoo zoude de grootst mogelijke hoeveelheid worden voordgebragt, van alles wat tot het leven en welzijn der menfchén medewerkt; bet menschlijk geflacht zou in aantal toenemen, en deszelfs ftaat zou verbeterd worden. —. Indien ook maar cene' Natie zich op dit fijstheme van vrijen handel wilde toeleggen j zoo was bet raadzaam , dat het met die Natie begon; en zoo kon dat van tijd tot tijd over allen uitgebreid worden. Maar wanneer de omftandigheden bet eene partij nuttig maken, van den handel, door inposten, inkomften te trekken, dan kan deszelfs vrijheid irt dit bijzonder geval, door wederzijdfche en billijke maatregelen gemodificeerd, en in alle andere gevallen onbepaald gelaten worden. - Eenige Natiën , die voor de vrijheid van handel, in deszelfs grootfte uitgebreidheid, nog niet rijp zijn , zullen misfchien genegen wezen , die bepalingen en inrichtingen te verzachten, in evenredigheid met de voordelen , die zij van eenige gemeenfchap met ons hopen. Zo zij zich namelijk met ons konden verdaan, over de wederzijdfche inrichtingen, det belastingen, die van beide zijden zouden worden opge* legd, of over de vergelijking van een hoger impost, door jequivalente voordelen van een andere foort. Onze handel is zekerlijk zoo gedeld, dat hij in de meeste landen op begundiging hopen mag. De waren; die wij aanbieden, zijn, of noodzakelijkheden des levens , óf doffen om te verwerken, of gefchikte voorwerpen van inkomften. Daar en tegen nemen wij fabriekwerken, die reeds de laatde befchaVing van konst en vlijt ondergaan hebben , of enkel objeéten van luxe. Zulke dingen mogen' met grond verwachten , op alle markten wellekom te wezen , en vriendeliik behandeld te worden ; nog zoo veel te meer daar derzelver gevraag met -den weldand en met de menigte des volks toeneemt, en bijgevolg,- ras-  OVER DEN HANDEL VAN N. AMERIKA. 559 ras de geheele indudrie van een "volk geheel kan bezig houden, welke foort van waren zij ook mogen gewoon wezen van dezelve te halen. Doch indien eenige Natie, tegen onze wenfehen aan* voor zich voordeeliger rekent, haar fijsteme van verbod en impost voord te zetten, zoo is het onze pligt, onze burgers en derzelver handel en fchipvaart , door tegenverboden , imposten en inrichtingen, te duiten. Vrije handel en vrije fcheepvaart kan niet tegen bepalingen weggegeven worden, en zal ook waarfehijnlijk geen affehaffing van de laatflen bewerken. Onze fcheepvaart vordert nog meer aanmerking. _ A's tak vau indudrie is zij achtingwaardig, maar als middel van verdediging wezenlijk. Haar waarde, in het "eerde opzicht, is nog te grooter, omdat zoo veel andere takken van werkzaamheid van haar afhangen. In tijd van algemecneu vrede vermeert zij het getal der zeevarenden , en dus houdt zij deze werkzaamheid in het rechte dandpunt ; in tijden van oorlog, dat of wanneer de Natiën, die onze voornaamde vragtvaarders zijn, onder elkander krijg voeren , moeten onze voordbrengfelen, zo wij in ons zelven de middelen niet hebben om ze te vervoeren , of met de fchepen van Oorlogvoerenden verzonden worden , tot hoger kosten vau Oorlogsvragt en verzekering, of indien fommige artijkels die kosten niet dragen kunnen, bij ons blijven liggen bederven. — Maar als middel tot verdediging befchouwd, kan onze fcheepvaart, noch verachte-, loozing, noch dildand lijden. De ligging en de gedeldheid der Verëenigde Staten laat hun geen reden, om iet van de landzijde te vreezen, noch om de wenfehen hunner tegenwoordige rechten verder uit te breiden. Maar van den zeekant liggen zij voor aanval bloot, en, hebben hier boven dat nog eenen handel,, die beféherming vordert, deze kan alleen plaats vinden, wanneer cen groot getal van burgers zich tot het zeeleven fchikt en toereikende Kundenaars en inrichtingen voor den. Scheepsbouw voorhanden zijn. Indien de groote Oceaan, dit gemeen eigendom vanallen, ook voor de indudrie van allen open dond, zoo dat ieder mensch cn ieder fchip zich op denzelven overal konde bezig houden, waarlijk ons land zou het voorbeeld niet geven, om zich eenig deel van den algemecneu fchat van werkzaamheid, uitfluitend, toe te eigenen.  500 BERIGT VAN Til. JEFFERSON; nen. Het zou zich op de onderneemzucht cn de hnafftigheid zijner bewoners verlaten, om daardoor zijn behoorlijk aandeel aan de voordeden der werkzaamheid ter zee magtig te worden , en om de klasfe der zeevarenden , onder de burgeren, altijd met het voorgcfteld oogmerk te doen geëvenredigd wezen* Maar wanneer bijzondere landen, naar het deel van andere grijpen, en nog nader, wanneer zij de hulpbronnen van de vercenigde Staten na zich trekken willen, om dezelve in middelen tot voedfel voor hunne eigen magt te verkeeren, en dezelve geheel aan hunne wettige eigenaren, te ontnemen, zoo worden de middelen van verdediging en befchutting noodzakelijk, voor de natie, wier zeewezen aldus wordt aangetast, of deze laatfte moet hare wapenen van befchutting verliezen: en hare voordbrengfelen worden aan de genade van dien ftaat overgelaten", die zich in het uitfluitend bezit van derzelver vervoer geplaatst heeft, en hare politijk zal den invloed gevoelen, van die genen , die over haren handel heerfchen. Wanneer het vervoer van onze waren eens eenen anderen weg geleid is, dan kan het niet, wanneer wij het weiu fchen, weder ons eigen gemaakt worden. Verliezen wij de zeevarenden en de Kunftenaars, die zieh daar mede bezig houden, dan verliezen wij de tegenwoordige middelen van onze zeeverdediging, en daar is tijd van noden, om andere te verkrijgen, wanneer eens ongeluk of fchadc ons onze dwaling voelbaar maakt, die wij begingen, toen wij dezelve weggaven. Het materiaal, tot het behouden van ons behoorlijk deel aan de fcheepvaart, is in toereikenden overvloed bij ons, en om het zelve aan te wenden, hebben wij alleen de grondftcllingcn te volgen van die genen, die ons tot verdediging dwingen, Of andere even krachtige, die met onzen ftaat meer Overeenkomen; De volgende Hellingen zijn haarblijkclijk, daar zij zich op gelijke vergelding gronden, volkomen rechtvaardig, en niet gefchikt om eenc natie reden te geven om zich te bezwaren. i. Wanneer eene natie onze voordbrengfelen onder impost legt, of geheel verbiedt, dan is het behoorlijk, hetzelfde met betrekking tot de hare te doen : wanneer wij eerst die producten belasten, die zij in concurrentie met onze eigene hier'brengt, en ons alzoo aan de manufakturen houden, die wij in groot aantal van hun fcocpen , maar ook fpoedigst ons zelfs verfchalfen of uit  over den handel van n. amerika. jtöl lilt andere landen krijgen kunnen : zoo dat wij eerst geringere, cn dan bij opklimming hooger belastingen opleggen, nadat zich andere wegen tot derzelver verkrijging voordoen. Zulke belastingen hebben de werking van eene indirecte aanmoediging van inlandfche fabrieken, in de artijkclcn, en kunnen zelfs vreemde handwerkers opwekken, om bij ons te komen, daar een beter koop leven, gelijke wetten, en cen min bepaald vertier hen van de hoogde winst, voor hunne bekwaamheid en naarftigheid, verzekeren. En hier zou het in de magt daan van bijzondere regeringen in onze Staten , wezenlijk meê te werken , door het laten vloeien van die bronnen, waarvan zij meester zijn, en die voor den Kunltenaar rijkelijk te openen , in die bijzondere takken van handwerken, waartoe grond, klimaat, bevolking en andere omftandigheden dezelve hebben rijp gemaakt, en door het voeden van de fchatbarc pogingen en voordgangen der huislijke Manufactuur, door eene befcherrhing, die evenredig is, met de waarde van het voorwerp, gegrond op de lokale kennis, die zij bezitten en door hunne tegenwoordigheid en voorzorg beveiligd wezen moet. Zoo zou de druk, dien onze akkerbouw in vreemde havenen lijdt, eene aanleiding worden, om denzelven uit de afhanglijkheid van de beduiten cn gedragingen der menfchén te rukken, enkunften, handwerken en bevolking bij ons te vermeerderen. 2. ) Wanrieer eene natie onze Kooplieden en Faktorert verbic'dt, zich ergens onder bun neer te zetten, dan kunnen wij, wanneer wij het nuttig vonden, de haren verbieden, zich ergens onder ons te vestigen, of derzelver bezigheden naar welgevallen modificeren. 3. ) Wanneer eene natie geen fchip voor het onze wil aanzien, dat niet in ons land gebouwd is, zoo kunnen wij elk fchip van hun afwijzen, dat niet gebouwd is in haar land. 4. ) Wanneer eene natie onze fchepen, zelfs het heenbrengen van onze eigen predukten naar eenig land onder haar gebied, ontzegt, dan kunnen wij elk van hare fchepen het afhalen van dezelve, naar haare landen ontzeggen. Doch daar billijkheid en goede budrfchap vorderen, die genen, die geen deel aan de bepalingen, die men ons gemaakt heeft, genomen hebben, niet, tot het fiachtöifer te maken van eenen maatregel, waardoor wij de werking van die bepaling willen vernietigen , zoo vi. deel.mengelst.no. 12. Nn zou  5Ö4 BERIGT VAN TH. JEFFERSON, zou onze fchikking zich wel op de eigene, of in gebruik zijnde fchepen van alle de onderdaanen der gedachte regeering uitftrekken, doch met uitzondering van de inwoners van dat land, werwaards de produktcn verzonden worden. Opdat ook alle nadeel voor deze inwoners , en voor onze eigene , bij eene plotslinge ftremming der wegen van uitvoer vermijd worde, zoo zouden wij die tot eene tockomftige afwijzing van beftemde fchepen nog toelaten , tegen een verhoogd tonnengeld , en tot een vastgeftelden tijd, zoo lang wij het namelijk noodig vinden , om dat ongemak voor te komen. Het involgen van eenigen dezer grondftellingen, van de zijde van Groot-Brittanje alleen, heeft ons reeds in onzen handel met de Engelfchen en derzelver bezittingen, een verlies van 8 tot 900 fchepen, van bijna 40,000 tonnen last toegebragt: ingevolge van officiëele berichten, die alle geloof verdienen. Dit fluit een geëvenredigd verlies in van Zeelieden, Scheepstimmerlieden e. z. v. dat te famen genomen van te veel gewigt is , om het verfchuiven van een krachtig tegenmiddel te veröorlooven. Zeer zeker moeten wij eenig ongemak in de uitvoering, bij het aannemen van zulke belastingen van verfchillende foort verwachten. Maar hier hebben wij, gelijk in zoo veele andere gevallen, van twee kwaden de keuze. Deze ongemakken zijn niets tegen het verlies van magt, dat volgen moet, wanneer wij het Srjstema van gelijke behandeling voordzetten. Merkt men eens, dat wij, of den grondregel, of de gewoonte hebben, den genen, die onzen handel en onze fcheepvaart, door verbod en belasting, te gronde helpt, en den genen, die zich jegens beide onzelfszoekend en billijk toont, dezelfde voorrechten te laten geworden, zoo zal dat onzelfzoekende en billijke gedrag bij allen ras in imposten en verboden veranderen. Wij kunnen ons niet op de gematigdheid en redelijkheid van anderen verlaten, wanneer wij eene goede behandeling op hunne markten, met onze produkten en ons behoorlijk aandeel aan het overbrengen derzelven, willen verwachten; maar alleen op ons eigen middel van onaf hanglijkheid, cn den vasten wil Om het zelve te gebruiken. Ook zijn de ongemakken, bij een Sijstema van ongelijke behandeling, vau ^een beduidenis.- Geene der bovengenoemde natiën, mis-  OVER DEN HANDEL VAN N. AMERIKA. fJOJ misfchien geene handcldoende natie op den aardbodem is daarvan bevrijd. In ons geval is een eeifig'onderfcheid genoegzaam: namelijk tusfehen natiën, die onze produkten en fcheepvaart begunffigen, en zulken die dat niet doen. Eene vastftelling vau matige imposten, kanvoor de eerde dienen; dan eene bepaalde verhooging dcrzelte, ten opzichte van eenige artijkelen, en verboden in opzicht van anderen, den laatlten. Nog moet herhaald worden , dat vriendelijke Overeenkomst den voorrang verdient, met allen, die daartoe genegen zijn: en dat wij in onze inrichtingen alle verwijdering van zelfszoeking en alle verdraagzaamheid moeten laten heerfchen, die in het geval plaats hebben. Vrankrijk heeft onderhandelingen voorgeflagen, om, volgends billijke en gelijke grondftellingen, den handel tusfehen de beide natiën te bevorderend Doch door de inwendige onrusten van dat land, zijn tot hiertoe de verdere fchreden ter uitvoer verhinderd, alhoewel wij herhaalde- verzekeringen van de voordduring dezer gezindheden ontvangen hebben, voorilagen van eene vriendelijke overéénkomst zijn aan onzen kant , van de tegenwoordige regering, aan de Engelfchen gedaan, zoo als ons^ de berichten Van onzen gezant leeren. Maar daar zij reeds volgends hunne wetten op eenen zoo goeden voet liaan , en in opzicht tot de uitvoering nog beter dan zelfs de meestbegunltïgde natiën , hebben zij tot hiertoe nog geene neiging getoond om zich daar bij m te laten. 1 Wij hebben geen grond, om te denken, dat vriendlijke voorhagen van andere natiën zullen afgewezen worden, rncl welke wij in zulk een handelbetraehting ftaan, dat zij voor ons van belang zijn. Gedurende dien tijd blijft het aan de Xvijsheid van het Congres overgelaten , of het zelve met betrekking tot die natiën, niet met bijzondere inrichtingen wil wagten, daar men billijk kan! onderdeden, dat dezelve zich tot die (tappen zullen gereed toonen, die de rechtvaardigheid en de gematigdheid aanbevelen, Nn jj Q5ï*  *o4 ONDERZOEK AANGAANDE DE ECHTHEID ONDERZOEK AANGAANDE DE ECHTHEID VAN HET ZEE - ZOUT - ZUUR, DOOR W. V. B. Het Zont - zuur kan uit winzucht met verdund Vitriool-zuur vervalscht worden. - Kan bij toeval of door onachtzaamheid koper of ijzer bevatten, zonder dat men zulks terftond weet te onderfcheiden. Wanneer men onderzoeken wil, of het Zout-zuur, Vitriool-zuure deelen bevat, droppelt men van het verdachte Zout-zuur, in een kelk met gedisteleerd water, waarbij men eenige droppels van eene ontbinding van Loodzuiker voegt, waardoor dan een wit Nederplofzsl ontltaat, het welk afgefcheideu en gedroogd zijnde, in Vitriool-zuur niet weder oplosbaar is, en 't welk daarentegen in Azijn-zuur zeer wel gefchieden kan. De aanwezigheid van koperdeeltjens n Zout-zuur ontdekt men, als bij eenige, in een kelk met gedisteleerd water, verdunde droppels Zout-zuur, eene ontbinding gedroppeld wordt van Lucht-leedig Loogzout, waardoor het met koper bezwangerd Zout-zuur eene blaauwe couleur aanneemt. De tegenwoordigheid van ijzer m Zont-znur kan men weten, door middel van eene ontbinding van met Luchtzuur voorzien vast planten Loogzout cn een ar* trckzel van Galnooten: Bij eenige droppels van het verdachte Zout-zuur, in een wijnglas met gedisteleerd water verdund, voege men ter verzadiging van het zelve, eenige droppels'van het gezegde Loogzout, te voren ook in zuiver water ontbonden en verdund, tot dat bet zuur met het Loogzout verzadigd is, als dan drop•nclc men daarbij, eenige droppels van het aftrekzei der Galnooten, waardoor het vocht, zo er vooral ijzer in het Zout-zuur geweest is, Viokt couleurig zal worden, ONDERZOEK AANGAANDE DE ECHTHEID VAN A Z IJ N - EN CITROEN - ZUUR. (L 1MOENZAP.) Indien men twijfelt aan eene vermenging van deze «noemde zuuren, met Vitriool-zuur, met welke dikwijls groot bedrog wordt gepleegd, hebbe men flegts,  V. HET ZEE-ZOUT- AZIJN- EN CITROEN-ZUUR. (f.rMOENZ."» $6-$ op heide deze zuuren, dc in ons VL Deels N°. 9. gemelde proef in het werk te ftellen, waarmede men de aanwezigheid van Vitriool - zuur, in Zout-zuur heeft getracht te ontdekken. Dan, behalven deze vervalfching, zouden Azijn- en Citroen-zuur met Zout-zuur* me. Wijttfteeu-zuur , met keper kunnen verontreinigd ziin , 'en zelfs is 'er een kunstgreep, om Azijn eene fchijnbaare vermeerdering vau zuure feherpte te geeven , zoo dat zonder bijmenging van eenig ander zuur, zoodanige Azijn cene gevoeliger prikkeling op de tong maakt, Ik zal, om het bedrog niet- algemeener tc maaken, het middel daartoe verzwijgen ; maar opgeven , hoe men weten kan , dat Azijn- of Citroen-zuur hier mede vcrvalscht is, en inderdaad mirder zuur bezit, dan dezelve, door deze vervalfching, fchijSt te vertoonen. Wil men weten, of Azijn-en Citroen-zuur (Limoenzap) met Zout-zuur vermengt is , zo droppele men eenige drèppelèri van, in Salpeter-zuur ontbonden zilver, in, met gedisteleerd water verdund, Azijn- of Citroenzuur; indien het op goede gronden verdagt gehouden is, zoo zal 'er een wit nederflag ontftaan. Wanneer cen dezer gemelde zuuren met Wijnfteenzuur is aangezet, zoo zal door bijvoeging van eenig Planten-loogzoutig-vocht, 1-Vijnfteen- zout (Cremor tartari) als een zwaarder poeder naar den grond zinken. Indien 'cr koper , bij toeval, in een dezer zuuren gekomen is, zoo zal zulks zeer gemakkelijk, door middel van twee of drie droppels vau vlug alkali (Spir, Sal ammoniac. ) uit de verfchijnende blaauwe couleur kunnen ontdekt worden. Wil men- weeten , of de Azijn eene zuurfcherpte heeft, d ie aan dezelve niet eigen is, moet men dezelve beproeven , tegen goede onvervalschte Azijn. Van beide neemt_ men even gelijke hoeveelheden, voegt bij beurten, bij beide zoorten even gelijke hoeveelheden Magnepa. Indien die Azijn, welke het zuurde fcheen 4 niet meer Magnepa* dan de andere zoort, ter verzadiging nodig heeft, dan is dezelve vervalscht, en voorzeker zoo deugdzaam niet, dan die, welke minder i^herpte heeft en meer Magnepa opilurpt. Na .3 HïT  566 het LEVEN van catharina alexowna, het leven van catharinaalexowna, keizerin van rusland. Catharina alexowna , niet ver van Derpat eene kleine Stad van Lijfland geboren , was erfgename van geen ander erfdeel dan de deugden en fpaarzaamheid van haare Ouders. Haar Vader overleden zijn? de, woonde zij met haare bejaarde Moeder in haare met itroo gedekte hut; en was, fchoon zeer arm zijnde, ten uiterften vergenoegd. Door den arbeid haarer handen van het gewoel der waereld afgezonderd , onderlteunde zij hier haare oude moeder, die nu buiten ftaat was om haar zelve te helpen. Terwijl catharina fpon, ging de oude Vrouw bij haar zitten en las in eenig godvrugtig boek; wanneer dus de arbeid van den dag verrigt was, begaven zij zich beide naar dc zijde van het vuur, waar zij met genoegen gingen nederzitten, om met eene ftille Vrolijkheid haare fobère maaltijd te houden. Schoon haar gelaat en perfoon voorbeelden van volmaaktheid waren, fcheen nogthans haare geheele aandagt tot haar verftand befteed te worden; haar Moeder leerde haar lezen, en een oud Luthersch Leeraar onderwees haar in de grondltellingen cn pligten van den Godsdienst. De Natuur hadt haar niet flegts met eene vaardige maar ook met eene vaste denkwijze, niet flegts met een groot, maar met een regtmatig verlland begaafd. Zodanige lofVaardige vrouwelijke begaafdheden verfchalten haar vcrfcheidc aanzoeken tot het huwelijk van de boeren des Lands , doch hunne aanbiedingen werden van de hand gewezen ; want zij beminde haare Moeder te teder om aan eene fcheiding te denken. Catharina was vijftien jaaren oud , toen haar Moeder ftierf: zij verliet derhalven nu haare hut, en ging biwooncn bij den Lutherfchcn Predikant, door. wien zij van kindsbeen af was onderwezen. Zij woonde in zijn Smis als Gouvernante over zijne kinderen , verëenigcnde te gelijk in haar onfeilbaar karakter voorzigtigheid met cene verbazende levendigheid. De oude man, die haar als dén van zijne eigene kinderen befchouwde, hadt haar in de Muziek en het Dansfen laten onderwijzen door Meesters, welke hij voor het overige van zijn huisgezin gebruikte; aldus ging zij voort " 1in  keizerin VAN rusland. 567 in kundigheden toe te nemen, tot dat hij kwam te fterven , door welk toeval zij nog eens tot de uiterfte armoede gebragt werdt. De Provincie Lijfland was in dezen tijd door den Oorlog t'ondergebragt, en lag in eenen allerëllendigften Itaat van verwoesting. Deeze rampen drukken altoos het zwaarst op de armen ; waarom dan ook catharina, niet tegenftaande zij zoo veele begaafdheden hadt, alle de jammeren van eene hoopeloze behoeftigheid ondervóndt. De levensmiddelen dagelijks fchaarfer wordende , en haare bijzondere geldmiddelen t'eenemaal uitgeput zijnde , nam zij ten laatften het beiluit naar Marienburg , een Stad van groter overvloed % te reizen. Met haare geringe klederen , in haar knapzak gepakt, begaf zij zich te voet op reis. Zij moest een Landfchap doortrekken , dat uit de natuur ongelukkig was , doch fteeds nog fcbrikkelijker gemaakt werdt door de Zweden en Rusfen , die, naar mate het ieder van hun gelukte meesters te worden , het zonder genade uitplunderden; maar honger hadt haar geleerd, de gevaaren en ongemakken van den weg te verachten. Op een avond, geduurende haare reize, toen zij in een hut aan den kant van deu weg was gegaan, om haar nachtverblijf daar in te nemen , werdt zij fchamperlijk bejegend door twee Zweedfchc foldaten, welke bij haar aandrongen, om haar, zoo zij het noemden, als een eigendom naar de legerplaats te voeren, Waarfehijnlijk zouden haare befchimpingen in gewelddadigheid veranderd zijn geworden, zo niet een Onderofficier, toevallig daar voorbijgaande, tot haar hulp was toegefchoten: op zijne verfchijning ftaaktcn dc foldaten aanftonds hun voornemen ; doch haare dankbaarheid was bezwaarlijk groter dan haare verbaasdheid , toen zij zich op 't oogenblik te binnen bragt, dat haar vcrlosfer de Zoon van den Lutherfchen Predikant, haar vorigen onderwijzer, weldoener en vriend, was. Dit was voor catharina eene gelukkige ontmoeting; het weinige geld, dat zij van huis hadt medegenomen, was in dezen tijd t'eenemaal uitgeput; haare klederen waren , ftuk voor ftuk, weggeraakt, om die genen , welke haar in hunne huizen onderhouden hadden, te voldoen ; haar edelmoedige landgenoot vertrok derhalven met hetgeen bij konde mislen, om haar klederen te ko.pen, voorzag haar van een paard, en gaf haar brieven Nn 4 van.  568 HET LEVEN VAN CATHARINA ALEXOWNA , van aanbeveling aan den lieer gluck. een getrouw vriend van zijnen Vader , en Superintendent van Marienburg. Onze fchoone vreemdeling hadt zich flegts te vertoonen , om wel ontvangen te worden, zij werdt terftond in het huisgezin van den Superintendent als Gouvernante over zijne twee dochters aangenomen; en fchoon zij toen flegts zeventien jaaren oud was, toonde zij echter bekwaam te zijn om haare Kunne niet ilegts in deugd, maar ook in befchaafdheid te onderwijzen. Zodanig was haar gezond verltand cn lchoonheid , dat haar meester zelf in eenen korten tijd haar zijne hand aanboodt, welke zij, tot zijne groote verbaasdheid, raadzaam oordeelde te weigeren. Aangevuurd door een beginfel van dank-baarheid , hadt zij befloten met geen ander, dan met haaren verlosfer in 't huwelijk te treden , zelfs fchoon bij een arm verloren hadt , cn anderszins door wonden in den dienst zeer mismaakt was geworden, Om derhalven verdere aanzoeken van anderen voor te komen, boodt zij den Officier, zoo dra hij in de Stad kwam om dienst te doen, haar perfoon aan, welke aanbieding hij met blijdfehap aannam , en hun huwelijk werdt als naar gewoonte gevierd. Doch de wisfclvalligbeid van bet fortuin liet niet na haar weder eenen gcvoeligen flag toe te brengen; want op den zelfden dag op welken zij getrouwd waren, lloeg het Rusfiseh Leger bet beleg voor Marienburg. De ongelukkige krijgsheld hadt nu geen tijd, om de wel verdiende vermaken des huwelijks te genieten; hij werdt vóór de voltrekking tot eenen aanval opgeroepen , vau welken men hem nooit weder te rug heeft zien komen, Middelerwijl werdt het beleg met verwoedheid doorgezet, aan dc eene zijde door hardnekkigheid -, cn aan de andere door weerwraak verzwaard. Deze Oorlog tusfehen de twee Noordfche Mogendheden was in dien tijd zeer onmenfchelijk; de onfchuldige boer cn de weerloze maagd deelden dikwerf in het noodlot des gewapenden foldaats. Marienburg werdt ftormenderhand ingenomen; cn zodanig was de woede-der belegeraars, dat niet flegts het Garnifoen, maar ook bijna alle dc Inwoners, Mannen , Vrouwen en kinderen, over den kling- gejaagd werden. Eindelijk toen het bloedbad bijna een einde hadt genomen, werdt catharina gevonden in een oven, waar in zij zich verborgen hadt. Zij  KEIZERIN VVN RUSLAND. 569 Zij was tot hier toe arm geweest, doch leefde altoos vrij; thans moest zij zich tot haar (beng noodlot fchikken, en keren wat het was cen .Slaaf te zijn; in dezen toeftand gedroeg zij zich met godvrucht en nederigheid; en fchoon haare levendigheid door rampfpoeden gekrenkt was, bleef zij echter fteeds blijmoedig. liet gerücht van haare verdiende en haare onderwerping aan Gods wil kwam zclts ter ooren van den Rusüfchen Generaal Meuzikoff; hij begeerde haar te zien, werdt getroffen door haare lchoonheid , kocht haar van den foldaat haaren meester , cn plaatfte haar onder het beftuur van zijne eigene Zuster, Hier werdt zij met allen den eerbied, die haare verdiende waardig was , behandeld , terwijl haare fchoonheid eiken dag met haar goed geluk toenam. Zij was niet lang in dezen toeftand geweest , ^wanneer het gebeurde , dat peter de groote bij den Vorst een bezoek afleggende, catharina met eenige drooge vruchten in de kamer kwam, welke zij met eene biizondere zedigheid in het ronde aanboodt. De magtige Monarch zag haar, en werdt door haare lchoonheid getroffen. Hij kwam den volgenden dag wederom , nep dc fchoone Slavin , deedt haar verfcheide vraagen , en vondt haar verftand zelfs volmaakter dan haar perfoon. Hij was , nog jong zijnde, genoodzaakt geweest om redenen van belang in 't huwelijk te treden , thans was hij voornemens naar zijne eigene genegenheden te trouwen. Hij onderzocht terftond de gefchiedenis van de fohoone Lijflandfche Vrouw, die toen nog geen agttien jaaren oud was. Hij fpoorde haar na door het Dal vau duisterheid, door alle de wisfelvalligheden van haar fortuin , en vondt haar in dat alles waarlijk groot. _ De geringheid van haare geboorte verhinderde geenszins zijn voornemen. Hun huwelijk werdt in 't geheim gevierd, en de Vorst verzekerde zijnen hovelingen , dat deugd alleen de gefchiktfte ladder was om eenen Troon te beklimmen. Thans zien wij catharina, uit de lage met leem bemuurde hut, Keizerin van het grootfte Rijk op de Aarde. De arme eenzaame omzwerffter is thans door duizenden omringd, welke in haar blijmoedig gelaat geluk vinden. Zij welke eertijds eenc maaltijd ontbrak, is nu in ftaat om den overvloed over geheele Natiën tc verfpreiden. Een gedeelte van die overtrcflblijkheid was Nn 5 zij  57° IET VAN LUTIIER. zij aan haar fortuin, doch nog meer aan haare deugden verfchuldigd. Zij behieldt daarna altoos die groote hoedanigheden , welke haar het eerst op eenen troon plaatften , en terwijl de buitengewone Vorst haar Gemaal voor de verbe» tering der zeden van zijne mannelijke onderdanen arbeid* de, was zijp op haar beurt, op de verbetering van haare eigene Kunne bedacht. Zij veranderde haare optooifelen, voerde gemengde bijëenkomften in, belde eene vrouwelijke Ridderörder aan , en ten laatften, toen zij alle dc rangen van Keizerin, Vriendin , Vrouw en Moeder ten hoogften vervuld hadt, ftierf zij op eene treflijkc wijfZe zonder verdriet, en werdt vau allen betreurd, j F. t van l u t h e R , uit de anhaltsche geschiedenis. De drie broeders, Vofften van Auhalt, johann II, GhuuG 11. en Joaciiim, waren te Tarnen vrienden van den grooten en geestvollen man, wiens leer en fchriften hen van dc waarheid der buangeiifche grond* Hellingen overtuigd hadden, Zij zagen hem dikwijls bij zich, en wisfelden brieven met hem, De Anhaltfcbe his* toriefchrijvers hebben, bij deze gelegenheid, eenigen van luthers mondelijke gefprekken en fchriftelijke opfteb len bewaard, die niet aan elk bekend zijn, doch die (gelijk zulke anecdotcn best kunnen) ongemeen veel afdoen, om zijn eigen karakter recht te leeren kennen. Wij zullen 'ei- hier een paar voorbeelden van mededelen, Vorst johann II. geboren in 1504, aan het hof van Berlijn opgevoed, was een vrolijk, alomme geacht, en voor het beste van zijn volk ten uiterst werkzaam man, De verdreven Noorweegfche Koning christiaan II. zogt eens bij hem hulp : hij overwoog eenen geruimen tiicl dit gewigtig ftuk , en raadde eindelijk de Vorften, die voor christiaan partij namen, zich met deq nieuwen Koning te vergelijken. Keizer karel V. gaf hem verfeheiden bewijzen van zijne achting en vertrouwen. Keurvorst joachim van Brandenburg cn zijn broeder, de Kardinaal albrecht, kozen hem in zeker gêfchi! tot hunnen fcheidsman. Hij beminde zeer het lezen van hiltoriëu ; maar nog meer het beftuur van zijn  uit de anhaltsghe geschiede Nl's» $jl zijn land, cn de zorg voor den welftand van zijn volk. Hij was zelf een groot vriend van bouwen , en onder-? deunde zijne burgers en boeren daar in zeer mildelijk. Ook nam hij , in alle andere zaken , het gemeene nut zeer ter harten, gelijk dat uitdrukkelijk van hem getuigd wordt. Bij gelegenheid van den aanmerkelijken bijftand, dien hij in zijn land tot bouwen uitdeelde, plagt hij dikwijls te zeggen, „Dat hij zeer genegen was, zijne on,, derdanen met hout en met andere behoeften bij tc (taan, cn dat hij veel liever zag, dat een mensch ne,, vens hem en bij hem woonde, dan dat het hout in „ het bosch daan, en herten en wilde dieren zich daar,, onder zouden ophouden." — Hij was met margaretiia getrouwd, dochter van joachim I. Keurvorst van Brandenburg, Weduwe van georg, Hertog van Pommercn ; hij won bij haar drie zonen en drie dochters en hij ftierf 1551. Toen luther hem eens in Desfau bezogt, en het gefprek over tafel over allerlei zaken liep, verhaalde de vrolijke en vriendelijk koutende Vorst johann het volgende. Paus julius de II. had eens het voornemen gehad , de Franciskanen , die in vele partijen verdeeld waren, wederom te verëenigen. Toen de Monniken dat hoorden, hadden zij ijverig bij den Keizer, de Koningen en andere Vorften aangehouden, om voorfpraak bij den Paus, en dezelve ook verkregen, en evenwel dit opzet niet kunnen duiten. Eindelijk hadden zij den weg ingetlagen, om fommigen uit hun midden naar Romen af te zenden, die den Paus, uit aller naam, met eene aanzienlijke fomme gelds befchonken. En dit viel naar wensch uit, de Paus had hun kortelijk doen antwoorden: „pecunia obediunt omnia , (aan het geld is alles „ gehoorzaam) zegt uwe Heeren, dat zij blijven mogen „ gelijk zij zijn." — ,, En evenwel " voegde de Vorst 'er boertig bij, zich naar luther wendende, „ en „ evenwel zijn de Franciskanen nu onder elkander ver„ ëenigd," — Deze keek op en vraagde, „ door wien 9, dit ware uitgewerkt? " „De Vorst antwoordde , door 9, u Heer Doktor!" „luther verzekerde nog eens, „ dat hij daar niets van wist," en toen vertelde Vorst johann: ,, wij hebben hier bij ons een barvoeter Mon„ nik, Pater ros 1 eken genoemd, dien vraagde ik s, eens, of zij dan niet tot eenigheid gebragt cn vcrëe?, nigd waren?" Hij antwoordde mij: jazeker, ge- ;, na-  j7& iet van luther „ nadige Heer en dat heeft Doktor war tin gedaan, hij noemt ons allen fchalken en boeyen." - Lutne r. nam terftond het woord, en zeide: ,, Het is waar, ge5;) nadige Heer en Vorst, maar ik heb geen dukaten, 5, gelijk de Paus, daar voor ten loon gekregen." De beide broeders van dezen Vorst waren aan het Hof van Dresden opgevoed, en fcbijnep van eenen ftijlen inborst ge.weest te zijn. - Vorst georg llf. in 1507 geboren , werd de vrome gebijnaa.md , en fchikte zicii voor den geestelijken ftand. Hij was een*geleerd Heer, die ook dikwijls predikte en verfclieiden fchriften heeft nagelaten, die tot de leer van den Godsdienst betrekking hebben. Des niet te min, was hij een zeer goed regent, van wegen zijne deugd en godsdienljtigheid hoog geacht, en van vrienden cn vijanden geëerd en bemind: 't welk in de gemoedsverbittering van dien tijd , gedurende de reformatie en hare eerfte gevolgen , een zeldzame en groote loffpraak is. Hij onderhield met luther en ut l a n c h t 0 n fterken briefwisfel, die ten deele in zijne, ten deele in hunne fchrilten gedrukt is. Hij itierf 1553. Ook was Vorst joachim (in 1509 geboren en 1561 ongehuwd geftorven) een zorgzaam, gastvrij, bouwjievend regent. Hij had, gelijk zijne broeders, geftudeerd, en bezat gelijk zij, geleerdheid, fcherpzinnigheid en edele denkwijze. Doch hij beminde van der jeugd de eenzaamheid, en had neiging tot zwaannocdigen diepzin. In zulke gemoedsftemming, goot hij fomtijds zijne klagten uit, en daar qver fchreef hem luther den volgenden voortrefljjken brief: ,, Dat ik fomtijds denke , dat de Melancholij en „ zwaarmoedigheid dikwijls oorzaken zijn van zulke „ zwakheden, daarom wil ik uwe vorftelijke genade vermanen, altijd vrolijk te zijn; te rijden, te jagen, en ander gezelfchap te zoeken, dat zich Godlijk, Christelijk en eerlijk met uwe vorstlijke Genade ver99 blijden konde. Want wat is de eenzaamheid en „ zwaarmoedigheid toch anders, dan enkel vergif en 99 dood, vooral voor jonge menfchén? Zoo heeft ook „ God geboden, dat men vrolijk voor hem zijn moet, „ en hij wil geen treurig olfer, gelijk dat bij mozes „ dikwijls gefchreven ftaat, en pred. XI. zegt hij: verblijd u, ó jongeling! in uwe jeugd, en laat uw „ hart goeds moede zijn. Niemand gelooft, wat nar ,5 deel  UIT D3 ANHALTSCHE GErCHIEOEN. DE PAARL. Sfó „ eicel het doet, eenen jongen mensch vermaak te ont,, houden, en tot eenzaamheid cn zwaarmoedigheid aan- leiding te geven, Zich te verheugen (m alle eer en deugd) „ is de beste medicijn voor een jong mensch. Ik, die „ mijn leven met tranen en zuurzien heb doorgebragt, ., zoek en geniet vrolijkheid, zoo veel ik kan, wij weten, God lof! toch zoo veel, dat wij met een goed geweten „ kunnen vrolijk zijn, en met dankzegging zijne gaven •„ gebruiken, waartoe hij ze gefchapen', en waarin hi| „ welgevallen heeft: want ik vrees waarlijk, dat uwe „ vorstelijke genade mogelijk te blode zij, om zich vro„ lijk te houden, als of dat zonde ware, gelijk, mij nit „ dikwijls gebeurd is, of noch gebeurt, 'tls waar vrcug„ de in de'zonde is de duivel, maar Vreugde met goede „ vrome menfchén , in eer cn deugd , of'er al een woord ,, of een grap onderloopt, behaagt Ood wel. Üwe vorst,, lijke genade zij maar vrolijk, beide inwendig iri ,, Christus zelf, en uitwendig in zijne gaven etl „ goederen. Hij wil het zoo hebben, daartoe is hij", „ en met dat oogmerk geeft hij zijne goederen, opdat ,, wij vrolijk wezen zouden, en hem loven, liefhebben „ en danken altijd en eeuwig.- Zwaarmoedigheid en ,, melancholij zuilen de ouderdom , cn andere zaken 1„ overvloedig brengen. Christus zorgt voor ons, en wil ons niet verlaten. ,, Datum te Wittenberg 1534." DE PAARL. Eene Fabel. Ais eens een flagregen het aardrijk overflroomde, en do vogelen decdt fchuilen, viel een droppel in de zee, welke het groote vlak overziende, befchaamd- zugtede: wat doe ik in deze wijde zee, daar ik een droppel ben, „ ach hoe fpoedig zal ik ellendige hier vernietigd wor„ den!" — Op het eigen oogenblik, dat hij zich nog beklaagde , ffam hem eene fchelp in haaren blinkenden fchoot, en de droppel werdt eene groote paarl; nu praalt zij in den tulband des Sultans. Dit is het loon der nederigen ! Eens 6 zoonen der armoede ! zal ook alzoo uwe. droefheid in vreugde veranderen.  574 EENE L E E P. R I J K E ANECDOTE. EENE LEERRIJKE ANECDOTE. Hoe zeer de gemoederen der menfchén, bijzonder ten aanzien van religietwisten, door wederzijdfchen tegenftand tegen elkander verbitterd worden; en hoe ras, integendeel, deze verbittering weder iri die zelve maat en trap afneemt, hoe die tegenftand zwakker wordt, of wel geheel ophoudt; daarvan geeft de Kerk- en Ketterhillorie der oudere en laatcre tijden voorbeelden genoeg aan de hand. — Doch bijzonder levert wel Groot. Brittanine een der fpreekendfte bewijzen daarvan op. — Nergens was de haat tegen de Roomfche Katholijken en hunnen Godsdienst, een haat, die tot eene waare woede fteeg, in de voorige, en ook ten deele nog in deze eeuw , hooger gerezen , dan op dat eiland. — De voornaame reden daarvan was, omdat het Roomfche Hof en zijn aanhang nooit ophielden, fteeds nieuwe poogingen tot wederinvoering van den Roomsch Katholijken Godsdienst in Groot - Brittannie en Ierland te doen. — Maar nadat zij eindelijk, gelijk het ten minfte fchijnt, de onmooglijkheid daarvan ingezien, en het ontwerp verhaten hebben, om dat Juin oogmerk te bereiken; zoo zijn ook, federt dien tijd, de geneigdheden der Engelfchen, Schotten en Ieren (de dweeper cordon , die ook nog wel geheel andere oogmerken daarbij had, rhaakt hier Hechts eene uitzondering) gantscli zeer veranderd; de harde en onbillijke wetten opgeheven , en zelfs Franfche Roomsch Katholijke Geestlijken, Monniken, Nonnen enz. worden thans aldaar zeer goed ontvangen, ja zelfs vriendfchaplijk bejegend en behandeld. — In de voorgaande eeuw zou zulks zekerlijk uiet gefchied ziin. Toon maakte nog een Deken van Canterburij, met naame boijs, in eene Preek, welke hij in de Pauluskerk te Londen openlijk deed, tot groote llichting zijner gemeente, de volgende, bijna ongelooflijke en affchuwlijke parodie, of omkeering, van het Gebed des Heeren, of het Onze Vader tegen den Paus. (*) „ Papa ritster, qui es Roma, maledicatur nomen tuum, in' „ tereat regnum tuum ,impediaiur voluntas tua ,licut in ceh,fic ,, et in terra. Pottim nostrum in csena domir.ica da nobis hodie, et remitte nummos nostros, quostibi dedimus ob in duigent i as „ et ne nos inducas in harefin , fid libera nos a miferia, quo„ niam tuum est inj'ernum ,pix et fulphurin facula f hun geluk. Waaröm , 6 eeuwig aanbidlijke Voorzienigheid! Waaröm fmacht ik nog langer in dén Kerker des lighaams? Waar toe nü miin hand, mijn oog, mijn oor? Wien reik' ik de eerlte ? Wien open ik dc laatften ? Wel aan! God kiest, ter bevordering der waarheid; andere werktuigen uit, dan mij. Wel aan ! al ben ik nog zo onwerkzaam na buiten, ik blijf altijd nóg werkzaam in mij zelven. Geen grendel, geene muuren, geene ketenen beletten de vlucht der gedachten. Treurig is het, \7an zijne vrienden gefcheiden te leven : wel aan ! naar het lighaam gefcheiden, verëenigen wij ons in den-geeft zo veel te inniger met God ! Het is droevig , van alle gezelfchap ten ecnenmaal beroofd tc zijn : wel aan! in de fombcre, akelige eenzaamheid zelfs blijf ik niet zonder gezelfchap , zonder onderhoud met mij zelven , en met U, ó Alomtegenwoordige ! Naar is de nacht in de gevangenis : wel aan ! die bedekt mij het uitzicht niet aan dén anderen kant van het graf. • vi.deel.mencelst.no. 13. Oo TWEE-  5-S joh/sdwes de voorlooper. TWEEDE TOONEEL. johannes, herodes. {Aan de deur Trawanten*) iierodes. Uw Vorst vernedert zich, Johannes! om ter-fluip, als het ware, tot u in den Kerker te komen. Ik ben toornig op u , als Vorst; als mensch reik ik u de hand toe; als leerling leen ik u het oor. johannes. Ik eerbiedig in u den Vorst, maar geenzins fpaar ik in u den fchendcr van het recht, herodes. Ik verfchoon u, en mij fpaart gij niet? johannes. Verfchooning behoef ik Hechts van daar, van boven. iierodes. Uw trots is edel. Ik fchenk u de vrijheid; misbruik ze maar niet tot onbefcheiden taal tegen den Vorst! \.x johannes. Mag ik niet rondborftig fpreken, dan fmacht ik ook buiten de gevangenis , ook op de openlijke markt, ook in den tempel, ook aan het hof — gelijk een gevangene. herodfs. Spreek altijd met mij vrijmoedig; beftrai mij onder vier oogen ; alleenlijk ontëer den Vorst niet voor het volk! . johannes. Wie ontëert hem, als hij zich niet zeil 'ontëert? Wie. zegt ooit ftoutuioediger dan hij zelf, dat hij fpee'lt met dc wet , met de wet van God cn van • menfchén? Zegt hij dit niet, terwijl hij zich openlijk met eene overfpclige vrouw ten toon ftelt? ii e r o d e s. Gij zijt het, die het volk op het fchouwfpel aan het hof opmerkzaam maakt. johannes. Tammerlijk voorbeeld! Van het Paleis iverfpreidt zich liet zedenbederf tot ever de hutten. ■Wat? In de hutten bellraft gij de ondeugd, en gij bekroont ze aan het hof? Wat? de Godlijke deugd verbant «j onder het ftroodak, en verjaagt haar van den troon? 'Dc Vorst handelt zelf onwettig , terwijl geen gemeen menfchenkhid de geringde wet ongeftraft mag overtreden ! ' iierodes. Gij befchaamt, gij treft mij; gij, cen g«- • vangen man , verheft ü voor mij met de achtbaarheid eens rechters; ik, de regent, zidiier voor u als de fchuldige zondaar. ... johannes. Neen, als zodanig verfenijnt gij met voor mij; voor mij, die maar ftof en asch ben, gelijk iS'J*  johannes de VOORLOOPER. gij* Voor den rcchtcrftoel van uw eigen hart, voor God fn den hemel verfchijnt gij zoo. Heil mij! God is hét, die mijn woord met nadruk verzclt. Heil u! Herodes ï de goede geest, de geest Gods , verdrijft uit uwe ziel ide beguicheling der ijdele trotsheid! DERDE T O O N E E L. de voorigen. (Trawanten.) Trawant, {die de deur komt invliegen.) Wat wil dat worden? Buiten op de plaats ftaat een troep menfchén, die band over hand aangroeit! Eén alarm ! een gefchreeuw! her odes. En wat wil men met dit gefchreeuw? Trawant. De vrijlaating van den gevangenen. iierodes. Zie daar, Johannes! de vruchten van uwe vrijmoedigheid! johannes. Ja, de moedwil aan het hof verleidt op het laatst ook het volk tot moedwil. Wanorde veraffchuuw ik altijd, van waar die ook herkomftig zij, van den troon of van het gepeupel. iierodes. Trawanten! jaagt de oproerigen niet met geweld uit elkander. Het is gevaarlijk, geweld met geweld te keeren. Op dit oogenblik zouden wij 'er van onzen kant Wettigt te zwak toe zijn. johannes. Leg het mij niet te last, Herodes! dat die lieden u verontrusten. Laat de Trawanten eens toezien ! Vinden zij van mijne jongeren onder den troep , laat 'er dan eenigen hier roepen. Misfchien overrede ik hen, dat zij de anderen tot bedaren brengen.' iierodes. Haalt ze hier, Trawanten'! — Waart gij niet wélgezind, Johannes! gij zoudt gevaarlijk wezen.. VIERDE T O O N E E L. \ de voorigen. andreas, sim0n. Trawant. Hier zijn de twee broeders. Wij vondeii Simon aan hét hoofd. simon. Ja Vorst! aan het hoofd bevond ik mij; aan het hoofd van het volk, dat de vrijlating van Johannes begeert. O o a p*  5'?>Ö f O h A NN E S de VOOR I-OOPÉIÏ. johannes. Mijne vrijlating ? Die begeer ik zelf niet J die wil God niet; gewis niet door onwettige middelen. Wat? gij beklaagt u over gewelddaadigheid, en gij veroorlooft u die zelf! herodes. Dooi- zachte middelen, langs den weg van het reeht, bereikt gij veel eer, bereikt gij op eene welvoeglijker wijze uw Oogmerk, dan door gewelddadige (tappen. simon. De regering zelve geeft het Volk een voorbeeld, om het recht aan eene zijde te ftellen. johannes. Gij meent het oprecht, Simon! maar overijl u niet! Gij ziet, de Vorst zelve vernedert zich, om bij den gevangenen te komen. Gaat heen , brave mannen ! gaat heen; verftrooit den troep; zegt het volk , dat ik, eens voor al, vrijwillig hier blijf. - herodes., En dat ik mijn woord van eer voor het leven van Johannes verpande. , simon/ Wij gaan den troep verftrooijen. andueas. 'Dit alleen, Vorst! is onze bede, dat gy ons den vrijen toegang verleent in de gevangenis. herodes. Dien geef ik u. V IJ F D E T O O N E E L. 'johannes. Denk'er nu eens zelf over na, Herodes! ■ boe- gij u uit den- doolhof zult redden. iierodes. Hoe langer ik daar in verbeide, — ik gevoel het, - hoe dieper ik 'er mij in begeve , zo veel te bezwaarlijk wordt mij de uitgang. simon. {Die te rug komt.) De troep is verlfrooid. johannes. God fooné het u, Simon! "iierodes. Simon! ik zal het u vergelden. Ü, Johannes ! geef ik het getuigenis , dat gij geen oproermaker zijt. andreas. {Die na komt.) De zwerm is uit één. Trawant. Verf'.rooid, gelijk de kudde zonder herder, her odes. Trawanten! volgt mij! U, brave mannen ! laat ik bij uwen meester. Waarlijk Johannes! ik eerbiedig uwe woorden, uw geheel gedrag. {Gaat heen.) ZES-  JOHANNES BE VOORLOOPER. $.81 ZESDE T O O N E E L. johannes, simon, andreas. johannes. Hebt dank, vrienden! voor uwen ijver ten aanzien van mijn perfoon, maar gij bekoelt u minder om mijn perfoon te bekommeren, dan om de bevordering der waarheid. simon. Eerwaardig leermeester, is aan het lot van liw perfoon dan niet het lot van de waarheid verbonden ? johannes. Wat? De waarheid verbonden aan eenig perfoon? Neen, neen! Laar mij fterven, en zij blijft niet te min gefladig voortleven; zij breid' zich uit; zij plant zich voort; zij wint bij den marteldood van haare verkondigers ; zij heeft een oneindig grooter voorftander dan mij. simon. Dien Jefus van Nazareth, tot wien gij ons been zondt bij uwe gevangenneming. johannes. En hebt gij mijne boodfehap aan hem gedaan? Wat zegt hij? simon. Wij ontdekten hem in Galilea's eenzaame velden: (*) Zijt gij het, — zo hadden wij hem uit uw naam gevraagd, — het voorwerp van dat groot en algemeen verlangen, of is het een ander? Deels uit befcheidenheid, deels uit wijze voorzichtigheid, wilde Jefus daaromtrent zelve geen uitfpraak doen. Hij beriep zich maar kortlijk op het gevolg van zijne ondernemingen. Gaat heen, zeide hij , en verhaalt aan Johannes, wat gij als oog- en oorgetuigen hier waarneemt, hoe ik den blinden het licht, den verlamden beweging, den melaat1'chen reiniging, den verftijfden levenskracht wedergeve, met één woord, het troostloze volk met de zaligmakende leere opbeure en verkwikke. andreas. Zo fprak hij, en toen voer hij voort: gelukkig hij, die mij niet miskent, of ergens anders heil cn gelukzaligheid zoekt! johannes. Bij hem is heil en gelukzaligheid. simon. Ja, bij hcm. ó Hoe onëïndig verfchilt niet zijne fchool van de fchoolen der Rabbijnen! andreas. ó Hoe veel krachtiger is niet zijn' een.vouwige taal, dan de gekunftelde voordragt der wetgeleerden! SI* (*) Matth. XI: a, enz. Oo 3  fffc johannes de voorlooper, simon. Hoe bevatliik, hoe nuttig i andreas, óHoe wegflepend, wanneer hij ons van het uitwendige tot in het binnenfte van ons hart, vau de zinnebeelden tot deszelfs geest en bedoeling, — van het olfer-outaar tot den Vader van allen in den hemel heen leidt! johannes. Welk een verbeven denkbeeld, welk eene Itoute gedachte! Zijn God en Vader blijft geen enkel nationale Befchermgod ; hij is-de gemecnlcliaphjke Vader der menfchén, die ze allen - Heidenen en Jooden, als broeders vercenigt, als kinderen zegent. Zijn God en Vader verfchijnt niet , zo als de afgoden der Heidenen, in cene zinlijke zichtbare gedaante; hij fluit zich niet op, gelijk de God van onze ontaarte Abrahamietcn, in den tempel of in het heiligdom. Een geest en alomtegenwoordig, maakt hij het oniilmecthjk heelal tot zijnen tempel , het hart van den wijzen en deugd? zamen tot zijn heiligdom. , simon. Niet zonder eene eerbiedige huivering waag ik een blik in de toekomst, in die toekomst, wanneer, bij de uitbreiding van Jefus zuiveren Godsdienst, de gewijde Outaarcn, de hemelhoge tempels, met al de pracht .en fhatfie der plegtige offerhanden, gelijk fpeelgoci van kinderen, zullen wegzinken. TO hannes. En dan verheft zich de Godsdienst tut haaren Haat van kindsheid. Dan houdt zij zich langer niet op met het bloot zinlijke; zij verlicht dan den geest en veredelt het hart. Godsdienlhg wordt dan met geuoemd , wie de nieuwe- en volle-maanen houdt, wie de Sabbathen en Feestdagen viert, wie ten beitemden tijde in den tempel verfchijnt met zijn brand- en flachtOffer', wie de ingevoerde reinigingen cn meer andere gebruiken in acht neemt: Neen, dan is hij een echt Gods? dienftige, die van zulke uitwendige gebruiken de hogere geestlijke betekenis inziet, die, naar den wil en in den geest 'van den Mesfias, zjjn binnenfte - zijn hart reinigt , en in plaats van de eersthngen des velds of der 'kudde, aan Gode zijn hart toewijdt! simon. Dit uitzicht verrukt mij: maar hoe durft gii, eerwaardig leeraar! u vlerjen met zulke uitzichten, bij de heerfchende wijze van denken en gevoelen? Wat? .De Tooden zullen, bij hunn' nationaalen hoogmoed, den 'Tempel en den Burg Sion onverfchillig zien .wegzinken! Wat? De Priesters zullen, bij hunnen famielie hoog-,  johannes de voorlooper. 583 soogmocd, bij hunne rangzucht , afftand doen van hun geëerbiedigd PriesterambtV Nimmer! andreas. ó! Ik. vrees, met vloek en ban, roet marteling en dood vervolgen zij nog, als cen' onheilig nieuweling, als een' Godslasteraar, den ftiebter en verkondiger vaai eenen gezuiverden Godsdienst! johannes. Laaten zij het doen! Welaan! laat ons de Godlijke waarheid verzegelen met ons bloed l Wij fterven voor de waarheid, en met zoo veel te heerlijker zegepraal rijst zij , als het ware , uit 011$ graf op. s 1 m 0 n. Sterven moeten wij toch. Welk een zoete , eerwaardige dood is het, te fterven voor de waarheid! johannes. Zederd lang reeds ben ik met dezen dood vertrouwd; reeds op dat tijdftip, toen ik mij, in die cenzaame palmbosfchcn op het woudiichtig gebergte van Jericho, Gode toewijde als leeraar der waarheid, als voorlooper van den Mesfias. Als een vertrouwd vriend van den dood, en niet anders durfde ik het waagen, om denFarizeeuwen en Wetgeleerden zelfs, de hoofden des volks, cien I{oogenpriester en den vorst onverholen de waarheid te zeggen. andreas. Ja, gij herinnert U, Simon! wat indruk toen reeds de taal van Johannes op ons gemaakt heeft. Welk een onbeweeglijk ftandvastig man! (*) Neen, Johannes! gij zaagt 'er niet uit, als een riet, dat ieder wind buigt. Zyo geheel gehard, geleekt gij niet na die verwijfde zielen, die, om zich zelven maar niet aan o'aangenaamheden bloot te ftellen, alle vrijmoedigheid opofferen. simon. Dit getuigenis, eenvaardig man! gaf, in het bijzijn van ons allen, U Jefus van Nazareth ook. andreas. Ziet 'gij niet, dat Herodes zelfs zich niet onthouden kan, uw edel gemoed en vrije ziel te eerbiedigen? johannes. Wel hem, wanneer hij meer achting koestert voor mij, dan vrees voor het volk, dan flaaffche menfehenvrecs ! Ach! hoe beklagenswaardig zijn niet zoo veele grooten der aarde ? In de wereld , bij zijne vermaaken en verftrooijingen, heeft de groote maar zelden tijd en moeds genoeg, om zijne groudftellingen te (*) Matth. XI: vs. 8. enz. Oo 4  584- JOHANNES DE VOORLOOPER. te regelen, te zuiveren. Heden wikkelt hij zich in bijt geloovige grillen, morgen dient hij het toomloos ongeloof. Heden gehoorzaamt hij aan zijn goed hart, aan zijn gezond menfchenveriland, morgen volgt hij de beguicheling der zinnen cn het ijdel gefnap der vleijers. Hoe bezwaarlijker het den verwijfden wordt, om zelf te denken, zoo veel te ligter geeft hij zich over aan alles, wat toevallig indruk c hem maakt, aan iedere inblaazing van anderen - luistert heden na de volksllem , morgen na de Item van eenc ligtekooij. andreas. Ach hoe ellendigi Op den troon zelfs, is hij zoo gerust niet, als gij, Johannes! in de gevangenis. Hoe kwelt i'i.jzich niet, bij al het fchijnbaar genot, met de tegerifpHlak van zijn rusteloos hart in zijn binnenfte , onöp dlijk voortgeftuuwd tot eenen fnellcn overgang van b& iu tot berouw, van de deugd tot de ondeugd! Vn simon. Afvvisfelend . ...... bij. het oor nu eens aan de betooverende toonen va» ..ie dochter' der wellust, dan weer aan de donderende Item van eenen Johannes. Zelfs in ketenen, Johannes! blijft gij hem een geducht voorwerp ; geducht uit hoofde van uwen talrijken aanhang, geducht om uw eigen inwendige waarde. johannes. Neen, daarop verlaat u vooral niet. Hoe meer hij het oor aan mij leent, zoo veel te meer vreest zijne overfpeelige Gemaalin mijnen invlöed. ó! Zij zal gewis niet rusten, alvoorens zij den Strafprediker heeft uit den weg geruimd! andreas. Indien gij hem treft, waaröm ook haar dan niet? johannes. Waaröm valt het de vrouw veel bezwaarlijker dan den man, om tot eere en deugd weêr te rug te keeren? Ziet, hoe de eene dwaaling, de eene misftap tot den anderen verleidt, zelfs tot den tegenovergefïelden! Herodias had zich aanvanglijk aan geene zwakheid fchuldig gemaakt, dan aan trek tot ijdele trotsheid en zinlijken lust: en , onbeftreden , verflikt deze trek het gevoel van eer en betaamlijkheid. Is dit gevoel ten eenenmaal uitgewischt, dan verandert de Princes in eene ligtekooij, en dc ligtekooij wordt eene furie, die zich alle wreedheden, aan de onfehuld zelve , veroorlooft. simon. Ha! hoe affchuwlijk is de wellust niet in haare  johannes de voorlooper. jSj1 haare gangen! En hoe lange verbeidt de hemel met zijne blikzems! johannes. Onbezonnen man ! Gij loopt Gods oordeel vooruit? Niet eeuwig ontloopt het de Zondaar. Hij raast eenen tijdlang, maar tegen zijnen wil dient hij den vroomen tot beproeving, tot ontdekking van zijnen moed en ftandvastigheid. Een korte droom flechts is het aardfche leven, Üaff de droom akelig dan aangenaam zjj — daarop komt het niet aan; maar hoe en waar wij uit dien droom ontwaaken — dit is de groote zaak. Ook dit maakt één der hoofdftukken uit van jesus gezuiverden Godsdienst, ik meene, het uitzicht op eene juiste vergelding, op een,- vergelding van goed en kwaad aan de andere zijde an het graf. ZEVENDE P O N E E L. ,ttè de voort.9- (Trawanten.) Trawant. Gij moet boven komen, Johannes! boven in de Zaal van den Burg! — Ik geloof, de vorst wjl u zelfs ter tafel nodigen. simon. Ziet gij wel! Johannes! dat uwe woorden niet vruchtloos bij hem geweest zijn. — andreas. God zij met u! simon. Vóór den nacht hoopen wij u nog weder te zien. Johannes. Aan het hof blijft Johannes niet lang. — Tot affchcid, uw' hand, braave mannen ! Bidt voor mij. (Zy gaan heen.') Go 5 DER-  j86 JOHANNES DE VOORLOOPER. DERDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. herodias. (/« de Zaal.) Ta, dat moet ik belijden, honderd Hovelingen aan mifr,c voeten, ftrcelen mijnen hoogmoed niet zoo, als deze Johannes dien zou ftreelen. Ha, ha ! dat onbeschaafde boschmensch, die Kluizenaar in het gebergte, die Steenrots , zoo als zij hem fehelden , die tweede Elias aan de voeten van Herodias! In de daad zulk een töoneel is een gedenkteken vau marmer waardig. TWEEDE T O O N E E L. herodias, johan 'es. (Trawanten.) herodias. Gaathec.v, Tawanten! laat ons alléén. Trawanten. (In het heengaan.) ja, daarover ergert zich niemand. — Dat gefprek zal wel kort alloopcn. — Wel nu, voor den rcchterltoel zelfs , midden onder de toerustingen tot den Pijnbank, zou de man onbeweeglijker pal daan, dan hier voor het aangezicht van de fchoone Herodias, (Zij vertrekken.) herodias. Heden, Johannes! viert de vorst zijn geboortedag. Ö'! Hoe heerlijk zal dit feest niet zijn, wanneer de vorst daarop nieuwe genadebewijzen uitdeelt! — Ook genadebewijzen aan u, Johannes! johannes. Waaröm mij genade? Genade behoef ik flechts van God; van den vorst begeer ik recht en gerechtigheid, herodias. Nu, dit zij zoo! Misduid mijn gezegde niet. Zoo naauwkeurig weegt een vrouw de woorden niet af. Hoe? gij begeert van den vorst geen genade? Welaan! de vorst begeert die van u. johannes. Gij fpot. herodias. Van u begeert de vorst — de toegeeflijkheid en verfchooning. In allen ernst , hem krenkt uwe ftrenge berisping. Gunt gij hem het vermaak van zijn geboortefeest, ó ftoor het dan niet met uwe verwijtingen en klagten, JO~  johannes de voorlooper, johannes. Vorftin! zend mij maar tc rug in den Kerker. herodias, Bij .het vreugdefeest zelfs vervolgt hem uw fchaduw; midden onder de vreugdegezangen verklinkt hem van verre de donderftem uit het éénzaam gebergte. johannes. Niet mijne ftem is het; het is de ftem van God, de ftem van het geweten in zijn binnenfte. herodias, Goed, vriend! wij hooren die ftem. Gaarne volgen wij deze. Baan gij ons zelf den weg; Blijf bij ons. In uw omgang — ó hoe veel goeds leereu wij dan niet! johannes. Op den eerften wenk verfehijn ik. herodias. Morgen verfchijnt gij bij mij als leeraar; heden als gast, Op het gastmaal komen - behalven de Hovelingen — de Bevelhebbers , de opperden der Tollenaaren , aanzienlijke gasten van Romen, de hoofden van het Sanhedrin. Gij ziet, de uitnodiging is plegtig en verëerend voor u. johannes. Openlijk, Herodias! betuigde ik mijri misnoegen over uwe onwettige verbindtenis met Herodes: en nu zou ik die toejuichen? Ja, dit zou ik doen^ wanneer ik tegen u over bij het gastmaal verfcheen, Neen, ik zou bij het gastmaal oneindig ellendiger wezen, dan in de gevangenis. Zend mij weer te rug in den Kerker. herodias, Uw edele fierheid behaagt mij. Maar drijft gij die niet wat al te ver? Grenst die niet bijna aan geestdrijverij ? Juist daarom blijf aan bet hof, om u cen weinig met de wereld te verzoenen, ó! Hoe veel wejdaadjger, hoe veel uitgebreider zal dan uw invloed niet zijn! johannes. Aan het hof zal ik blijven, zoodra gij zelve het hof verlaat; zoodra gij tot uwen echten gemaal te rug keert, en Iierodes Areta te rug haalt. herodias. Een bekoorlijk, een glansrijk hof voorwaar! Met vroome zusjes en met Zedenprekers alléén wilt gij dan den vorst omringen? óJohannes! drukkend is de last van den regent. Misgun hem eenig tijdverdrijf niet. Hoe menigmaal jaagde ik niet, al lachende en fchertzende, het verdriet cn de treurigheid weg van zijn gefronst gelaat? johannes. — Hoe menigmaal verjaagden niet de Oos.  $SS johannes de voorlooper. Oosterfchc Sultanen de wijsheid van het voorhoofd eens Salomo's zelfs? hl Kop ia s. Eindelijk maakt gij mij toornig, Johannes! DERDE T O O N E E L, de voorigen. drusus. johannes. Uwen toorn vrees ik niet; ik vrees alléén God. herodias. Ha! die Stijfkop! drusus. Wat doet die daar? herodias. Johannes? Ha, die vermetele! In het aangezicht fpreekt hij mij hoon. Hij vergalt mij het vreugdefeest. johannes. Een arm gevangen man, 6 Vorftin! ftoort uwe rust? De mijne ltoort gij niet. De mijne kan niemand ftooren. Zij is op God gebouwd. drusus. Die fpreuk klinkt fraai : maar zij geldt niet aan het hof. johannes. Houdt dan waarheid en recht aan hep hof op, waarheid cn recht te wezen? o Vorftin! laat mij toch gaan: zend mij te rug in de gevangenis. drusus. Ja, ja'. Vorftin! wat doet dat fpookzel hier? Ban het weg in het hol van den Kerker, herodias. (Tot de Trawanten.) Sleept hem weg t— voort met hem in het diepfle hol van den Kerker. (Johannes wordt weggebragt.) drusus. Gij zijt geheel buiten u zelve, Vorftin! Die vervloekte knorpot! Wat? Zou het hem gelukken, uw fchoon gelaat tc omwolken? herodias. Het gelukt hem misfchien bij den vorst, mijne verftooting te bewerken. drusus. Ha, ha! Wat? Die ruuwe Wildeman uit het gebergte zou zegepraalen over de betooverende Herodias ? herodias. Alvoorens ik hem uit den weg heb - geruimd, ben ik niet gerust. drusus. Van kant dus met hem! Aan u, Herodb as! offert Herodes met vermaak eene geheele Hekatomfee van zulke ongebcden ijverüars! FIER-  JOHANNES SE VOORLOOPER. 589' VIERDE T O O NE E L. de voorigen. Gasten, die bij fchaaren optreden. iierodes. (Op den voorgrond legeren zij zich gezamenlijk om den disch. Zij worden onthaald. Men hoot't vermengde gefprekken dooreen. Vervolgens Muziek. Bij het nageregt adnsfefij'ên van Slaaven en Slaavinnen.) Herodias. En nu aan eene zijde, dansfers! rust thans wat uit! En gij, lieve kleine! kom gij nu eens op de baan! Lustig de geliefkoosde dans van den vorst gedanst 1 s al ome. Maar voor het geheele aanzienlijk gezelfchap? Moeder! durf ik het Voor zulk een groot gezelfchap wel waagen? eenigen. Wij bidden; wij bczweeren u! salome. Als ik den moed eens Verlieze, dan maak ik mij immers belachlijk? her odes. Onbefchroomd ! — kleine engel, op 'm'jn geboortefeest moet gij mij deze gunst niet wei' geren; ook u weiger ik dan niets. herodias. (fluistert het meisje iet in het oor.) salome. Goed, ik gehoorzaam. Uw geliefden dans, vader! begeert gij ? Maar dan zult gij mij ook geene bede afflaan? her odes. Geen eenige — ik zweer het u bij den hoogen hemel. — In een zoo goed gezelfchap, in de vrolijkfte luim, in den tuimel der vreugde weiger ik niets aan die lieve toveres. salome. Niets, volftrekt niets? her o des. Al was het ook de helft van mijn vorstendom. salome. Ik roep u allen tot getuigen! (Zij danst. Verwondering, handgeklap.) , herodes. Nog eens! eenigen. Hemelsch! engelachtig! Godlijk! salome. En nu, vader! wat zal ik begeeren? Wat heb ik nodig? ó bij u, aan uwe zijde ontbreekt mij niets ! eenigen. Hoe fchoon gezegd! welk een edel gevoel! Waarlijk haar hart verrukt ons nog meer dan "haar dans! — Gelukkig vader! kerodes. Ja, dat ben ik. Meisje! laat u omarmen,! —• En nu, ik ben uw-fchulden-aar. Kortom,'om mij-  SQ9 johannes de voorlooper. mijne vreugde volkomen te maaken $ ontbreekt nog maar, dat gij mij zegt, waarmede ik in ftaat ben, om u vermaak ie doen! salome. En wanneer'gij mij op het einde mijne bede toch aiflaat? her odes. Bij God niet! herodias. Bedenk u wèl, Herodes! het verzoek kon'te kinderachtig, te ongerijmd wezen. her odes. lk geef 'er mijn woord op, — ik zal de bede vervullen. salome. Nu, ledig dan op dit woord den pokaal; gij allen, laat de pokaalen rondgaan! allen. Iierodes leeve! dc dansferes leeve! salome. Iierodes leeve! zijn vijand llerve, de vijand van onze vreugde! herodes. En nu, wat begeert gij? salome. Uw vijand fterve! Niets begeer ik, vader ! dan een pronkfchotel op het nagercgt; op een' van ,deze fchoteleu — den llijfkop, het hoofd van Johannes. eenigen. (Klappen in cle handen.') Ja, dan kron* nen wij het gastmaal in den Egijptifchen fmaak. Ronds* om den disch wandelt het doodshoofd dan! Met vér* .ftomde lippen roept het ons dan toe: Een dwaas is hij, die fterft, en niet eerst het leven geniet! Een menfehenhaatcr, die den kelk des levens verbittert! her odes. (Tuimelt in het neven vertrek.) salome. Ik volg u, tot dat gij mij verhoord hebt, VIJFDE TOON E EL. de gasten, herodias. herodias. Daar ziet gij nu, hoe zijn hart aan dien man hangt! Vcrlooren ben ik! drusus. Verlooren is hij. herodias. Door zijn eerwaardig gelaat verfchrikt ,hij gewis den vorst. drusus. En uw gelaat, Zadok! uwe priesterlijke achtbaarheid zou minder eerbied inboezemen , dan de baard van dezen Wildeman? zadok. Herodias! zoek den vorst flechts weêr in ons midden te brengen. Laat al het andere maar voor mij over. herodias (Vertrekt.) dru-  JOHANNES DE VOORLOOPER. 50Ï d Rus u-s. Eene vrouw en een priester, 6 wanneer die de handen in één Haan, dan is de Keizer zelfs buiten ftaat, om johannes te redden! ZESDE T O O N E E L. de voorigen. iierodes, tusschen herodias en salome. zadok. Vergeef uwen knecht Vorst! Hij is ook een knecht van God! — Zwoert gij niet bij den hemel, om Salome's bede te verhoeren ? Gij denkt te edel, dan dat gij niet heilig uw' Eed zoudt houden. her odes. Den ziendcr Gods, dien zou ik vermoorden ? zadok. ja, wanneer hij, na zijne onthoofding, met het hoofd op de fchouders in de zaal te rug komt, ja dan , maar ook dan eerst zal ik hem als een' ziender Gods eerbiedigen. her odes. Zijn dood zal oproer verwekken. zadok. Neen, veel eer zal die het eerde vonkje van oproer uitdoven. drusus. Zeker, weg met het hoofd! Dan zullen de leden zich ook niet meer bewegen. salome. Vader! Wat kost u die fpeelbal? Gij weigert dien immers het kind niet. (Hem te voet vallende.) Vader! het hoofd van Johannes! iierodes. Sta op! betoverend meisje! wat kan ik u afilaan? e e n ] g e n. Brengt bier bet hoofd ! iierodes. Nu, Trawanten! haalt het dan hier! trawanten, (vertrekken.) zadok. De Vorst leeve! eenigen. Hij leeve! heilig:houdt hij zijn woord. drusus. Ook Salome leeve ! De Vorst regeert den Staat; die kleine-Engel den Vorst. zadok. Hoe onwederftaanbaar is niet, op de lippen van dit meisje, de Hem des hemels! Op Salome's gelaat is de moed van eene Deborah getekend; haar jonge borst bezielt de geest van eene Jahel. ZE-  592 AA n mer k inge n ZEVENDE T O O N E E L. de voorigen. trawanten. een trawant. (Met het hoofd van Johannes op een fchotel, die met eetf zwarten (luijer bedekt is.) Prinees! hi.r is het begeerde geregt! salome, (die het aan Herodias overreikt.) Hier^ Moeder! — Voor eeuwig verdomt nu de ltrafprediker! (Het gordijn valt.) aanmerkingen over het eetënvan bloed. 1°. T~Tet is «ïet waarfchijnelijk, dat dc onthouding om ' bloed te eeten haaren oorfprong of verpligting alleen afleidt uit moses wet: en dat het derhalven maar iet, enkel ceremonieels, tot die wet behoorende geweest is: maar dat het reeds voorgefchreven geworden is aan noüch cn zijn Nakomelingfchap. Gen. IX: vs. 4 — Doch het vleesch met zijn ziele (liever leven) dat is, zijn bloed en zult gij niet eeten. Het is zoo, zommige hedendaagfche Jooden begrijpen, dat deze woorden alleen verbieden, het eeten van levende fchepzelen, of eenig gedeelte derzelve dat nog leeft — en dus het vleesch daar het warme bloed nog in is : Maar de oude Jooden , (gelijk ons grotius zegt) verltonden het van bloed eeten onder eenige gedaante. En dat moses dit gebod op gelijke wijs verftond, cisfchende, namelijk; dat het bloed van het vleesch wierd afgefcheiden, voordat het laatrte gegeeten wierd, en dat in 't geheel geen bloed mogt gegeeten worden, blijkt uit Levit. XVII: vs. 10 — 14 — alwaar hij onder anderen zegt : Gij en zult geenes vleesfches bloed eeten, •want de ziele (het leeven) van alle vleesch is het bloed: hier wordt dezelfde reden voor dat verbod gegeven, als aan noüch en zijne zoonen , alleen klaarer en uitdrukkelijker. Dit verbod fchijnt dus alle afkomelingen van dien eerden Vader te verbinden , zoo lang als de reden, waaröm het gegeven is, duuren zal, dat is: 200 lang het bloed de oorzaak van h\ leven van 't Vleesch wezen zal. 2?. Laat ons nu ook agt geven op den tijd, wanneer dit  over het eeten van bloed* 593 dit verbod van bloed eeten gegeven is te weten i toen, wanneer God een gift deed van alle zijne levende fchepzelen aan 't menschdom om dezelven te eeten. Bij dc Schepping had God alle groeibaar zaad zaajend kruid den mensch'tot fpijzen gegeven, alleen Eén boom uitgezonderd G-'n. I: vs. 29. Ziet ik heb u Heden alle zaad zaajend kruid gegeven , dat op de Aarde is , ende alle geboomte in V welke zaadzaajende boomvrugt is: het zij u tot fpijze. Hierüit mogen wij belluiten, dat de menfchén voor den vloed alleen het groeibaare gegeten hebben , en zo zij al het vleesch mogten gegeten hebben, zoo hebben zij genomen het geen hun niet gegeven was, en waartoe zij geen recht hadden, blaar na den vloed heeft God deze gift uitgebreid, zeggende,: Gen. IX: vs. 3. Al wat zich roert, dat levendig is. zal ti tot fpijze zijn: Ik heb het u al gegeven gelijl het groen 'kruid. Maar dan wordt 'er ook dit verbod in questie bijgevoegd , waarvan de inachtneming ftrekken zoude als een ftandvaste en eeuwigduurénde herinnering van hunne verpligting aan den grooten maaker en lieer der Natuur, die hun gebrek zoo overvloedig vervulde. Zoo doen ook groote Vorften, wanneer zij uitgebreide heerlijkheden of andere voorrechten aan iemand van hunne onderdaancn of handvesten uitgevende, 'er eenige bepaalingen bijdoen van kleine dienden , bij wijze van aandenken en erkentenis voor die gift, waarvan'hun bezitting was afgeleid. Wanneer nu de begiftigde , de voorwaarde , waarop de gift hem gedaan is, zoude verachten, zoo zoude die geoordeeld,worden ziin gift verbeurd te hebben : zoo ook voorzeker verbeurt de perfoón die dit gebod overtreed zijn recht tot het gebruik van dierlijk voedzcl, welk hij heeft uit hoofda der Godlijke gift. 3°. Laten wij ons een weinig bepaaleu bij de redenen van dit verbod. Vleesch met zijn ziele (leven) dat is zijn bloed enz. of met de woorden van moses in LEViTicus — want de ziele (leven) van alle vleesch. is het bloed. Het fchijnt derhalven dat dit verbod gefchikt is om den mensch ten groot denkbeeld inteboezemen van het beginzel (het leven): om hem een eerbied voor God iuteboezemen; als de oorzaak en befchikker vau het zelve en een groote voorzorg, om 1 et zelve te bewaaren en niet te beledigen, noch voor zich zelven, noch voor andere nieufchen. Onmogelijk was vi.deel.mengelst.no. 13. Pp het  594 AANMERKINGEN het dat de mensch dieren tot voedzel gebruiken konde, zonder dezelven van het leven te berooven, en de geduurige gewoonte hiervan konde hem achteloos maaken wegens het leven in het algemeen, zelfs van den eenen mensch tot den anderen, om deze kwaade uitwerkzelen te vermijden, worden zij belast door Godlijk bevel, zig geheel te onthouden van dit gedeelte van het dier, het welk , de aanhoudende gewoonte en aanmerking hun klaar toonden, dat de levensbron was; en om deze indruk zekerer en dieper te doen zijn , en hun kragtiger van wreedheid en moord te onthouden, wordt 'er met de volgende woorden: Gen. IX: vs. 5, 6. bijgevoegd. Ende voorwaar ik zal uw bloed (het bloed) uwer zielen , (uwes levens) eisfehen: van de hand aller gedierten zal ik het eisfehen: ook van de hand des menfchén, van de hand eenes iegelijk en zijnes broeders zal ik de ziele (het leven) des menfchén eisfehen, wie des menfchén bloedvergiet , zijn bloed zal door den mensch vergoten worden. Schoon nu het gebruik van bloed misfchien geen inwendig Moreel kwaad in zig bevat: zoo fchijnt het nogthans eene befchutting tegens- de grouwelijklte zonden weg te nemen, welke door de wijsheid Gods daar gefield was, om' den mensch te bewaaren tegen de verzoeking, die zijn goedheid den zelven mogt komen te veröorzaaken. Dus fchijnt moses, wanneer hij bet eeten van bloed in zijn wet verbiedt, alleen de oude Godlijke imlelling, van nieuws aan tc dringen en uit tc leggen. Het is waar dat hij 'er een nieuw bewijs bij doet met zijne inftfclling overeenkomende: Levit. XVII: vs. 11. want de ziel (het leven) des vleesfches is in het bloed, daarom ik het u op den Altaar gegeven hebbe om over uw ziele verzoening te doen: want het is het bloed dat voor de ziele verzoening doet: wij ftaan toe, dat de reden, welke hier voor die onthouding gegeven wordt, ophoudt met de wet en de offerhanden: maar dit belet geenszins dat de andere en oudere verpligting daarom geen ftand zoude houden. 49. Men werpt tegen de altijdduurendheid, van het Apostolisch bef uit van het eeten van bloed in, dat noch paulus, noch iemand anders der Schrijvcren van het nieuw verbond , het ooit herhaalen , of de verpligting tot deze onthouding aandringen. Maar dit fchijnt' veel eer een bewijs te zijn, dat de„ bekeerde Heidenen dit ge-  over het eeten van bloed. S9S gebod gereedelijk hebben ontfangen en ïjaauwkcurig onderhouden en nagekomen. En wat noodzaakelijkheid was 'er dan, om het te herhaalen en aan te dringen, daar het vau niemand betwist of' overtreden wierd, cn in de daad zij waren onder geen fterke verzoeking om het te overtreden. Maar het was heel anders gelegen ten opzigtc der onthouding van dingen den afgoden geofferd en van hoererij. Het eerst wierd al vroeg cen proef van het Christendom , waardoor de navolgers van het Euangelie ondcrfchcidcn , en aan vervolging en verachting wierden blootgclleld. Beweegredenen van veiligheid, aanbelang cn eer, moesten krachtig werken op zwakke en onftandvastige belijders om hier in hun Heidenfche vrienden toe te geven. Eu het zeer gemeen gebruik dier tijden, gepaard met eigen verzoekingen en vlecsfchelijke begeerten , zetten hen aan tot hoererij. Hierom was het ten hoogftc nodig dat de Apostelen Cn andere Cbristenleeraafen, bij aanhoudenheid vermaanden en opwekten om deze befmettingcu te vermijden. Gcduurige ondervinding toont ons , hoe gemaklijk het menschdom te brengen is tot een naainvkeunge onderhouding , en om uiterlijke dingen in acht tc neemen, waarin noch belang, noch driften plaats hebben, maar ten hoogfte ongemaklijk om het zelve ftandvastig te doen zijn in de oeflening van die pligten , waardoor geftreden moet worden tegens den invloed vau die geweldhebbers, de wereld en het-vleesch. 5°. Indien dit verbod van bloed eeten alleen door de Apostelen tot een tijdelijk gebod was gefchikt geweest, om aan de vooröordeelen. der Joodfche bekeerden toe te geven, hoe komt het dan dat wij zelfs geen fchaduw van zulk een voornemen vinden in eenige hunner fchriften: veel minder eenige afi'c balling of zelf verzagting, wanneer hierna deze toegevendheid minder noodzaakebjk was; ook geen het minst onderricht onder wat omftandigheden of op wat wijs het kon afgefchaft of opgeheven worden. Het is bekend dat de h. johannes (welke cen van de Makers van dit' befluit was) de verwoesting van Jerufalem en de verfpreiding der Jooden, door titus ve sp a's janus , een reeks van Jaaren overleefd heeft; na welke gebeurtenis de Jooden, de verachting en de befchimping aller volken wierden , en waardoor hunne vooröordeelen veel minder een voorWerp van overweging voor de Christenen wierden: nogPp 2 thans  ï#6 AAN MER KIN GEK 'thans vinden wij niet dat johannes het gefingftè blijk geeft, waardoor de bekeerde Heidenen in't minst ontllagen wierden van dezen regel van tucht. De meeste geleerden komen overeen dat de openbaaring eenige Jaaren na de verwoesting van Jerufalem is opgcftcld. Indien dan die plaats welke zom'migen op dit verbod betreklijk maken, wezenlijk op dat Apostolisch befluit ziet Openb. II: vs. 24, 25. Ik en zal u geenen anderen last opleggen; maar '/ geen gif hebt, houdt dat, tot dat ik zal komen. Dan geelt de verhoog'e Verlosfer te kennen , dat deze last fteeds op hun bleef, en tot zij» komst toe duuren moest. 6U. Dat de Apostelen de Christen Kerken nooit verwittigd hebben , dat dit gebod, om zich van bloed te onthouden enkel tijdelijk was, is een bewijs dat zij het dus zelve niet begreepen hebben, dat fchijnt klaar en duidelijk, uit het algemeen en ftannvastig gebruik, zoo der Oosterfche als Westetfche Kerken, niet alleen ten tijde van de Apostelen, maar nog veele licuwen daar na. Dit wordt bevestigd door de veelvuldige getuigenisfen doorcROTius in zijne aanmerkingen op dit beflüit bijgebragt: Onder anderen Tertullianus in zijn verdediging in het begin der derde Eeuw uitgegeven , verdedigt de Christenen tegens de dvvaaze befchuldiging der Heidenen, dat zij in hunne Godsdienftige plegtigheden bloed van een kind drinken. Hij zegt ,, wordt ,, fchaamrood wegens uw misöag ömtrend ons Chris5, tenen , die- niet eens het bloed van dieren tot voed,, zei gebruiken: waarom wij ons ook onthouden van ^ alles wat geworgd-is, en dat zijn eigen dood geftor- ven is, op dat wij niet befmet zouden worden door ,, het bloed dat zich in de vaten onthoudt. In 't kort, „ gij brengt de Christenen in verzoeking met htm blocd- beulingen aan te bieden, verzekerd zijnde dat het „ gebruik 'er van voor ons onwettig is, "waardoor gij „ hun wilt doen zondigen , wat ongerijmdheid is het s, dan niet, dat gij u verbeeld dat wij begecrig naar menfchenbloed zijn zouden, daar gij overtuigd zijt, „ dat wij een afgrijzen van dat der dieren hebben" MiNUCius felix die omtrent denzelfden tijd gefchreven heeft, zegt: ,, zoo grooten fchrik hebben wij te„ gen menfchenbloed, dat wij zelfs het gebruik van het bloed der dieren niet kennen." In een van de Apostolifche Canons- (een boek het welk grotius zegt,  OVER HET EETEN VAN BLOED. 597 zegt, dat de beste befebrijving van den toeftand der eerfte Christenen geeft,) wordt ook deze regel gevonden „ indien eenig Bisfchop, Priester of Diaken, in het kort ieman l der Geestelijkheid, bloed zal eeten, of het geen verfcheurd, of van zelfs geftorven is, hij zal afgezet worden : want dit is door de wet verboden : maar zoo hij een leek is, dat hij uitgedreven worde !" Dat dit het algemeen gevoelen der Christen Kerk is geweest, door geheel de wereld tot op de laatfte eeuwen, vindt men in de geleerde Disfertaüe van curced,«us in de Godgeleerde Werken uitgegeven door limburgii, met overvloedige bewijzen gedraafd. DAM ON EN LUCIOS. Een Godsdienftig Gefprek. Een heldre zonnéfchijn vergulde den dampkring, en verdreef de donkere herfstnevelen, die de ftervende bevalligheden van het groeijend leven omfluiërden. Een zagt windje zugtte door het woud, roerde de ruïfchende bladen, die langs den grond nedergeftrooid lagen, op zijne vleugelen, en deedt het verzilverd vveefzel der herfstfpinnen langs haag cn ftruiken golven. Damqn nodigde zijnen Vriend tot eene wandeling. Lucius voldeed aan zijne uitnodiging. Welhaast zettede zich het Vriendenpaar in cen prieëeltje van gevlochten takjens neder, en zij begonnen het volgend gelprei. Dam on. ,, Gij leerdet mij zoo menigmerf — de ,, Godlijke wijsheid bewonderen en aanbidden; maar, ,, hoe kan het met die verhevene wijsheid beftaan , „ mijn Vriend! dat de fchoonfte fieraaden der aarde, ,, na eenen korten pronktijd, verwelken? Hoe kan het ,, met die wijsheid beftaan, dat de dierlijke fchepzelen ,, in eene geduurige onrust, elkander verwoestende , „ voortleven ? Het eene dier beftaat meestal door de „ verdelging van het andere. Vooral heeft dit plaats „ onder de Infekteu. Ontelbaare duizenden dier fchep9, zeltjens, fchijnen alleen aanwezig te zijn, om zich Fp 3 „ ee-  593 DAMON EN LUCIUS. ,, eenige oögenblikkcn te verheugen, en ftraks de prooi van anderen te worden." Lucius. „ Wel nn: wat vindt gij in dit alles, dat met Gods volmaakte wijsheid kan ïtrijden ? Wijsheid beftaat, immers, in het verkiezen der beste, „ éénigfte middelen, om een volkomen, heilbevattend •,, einde te bereiken. De fieraaden der aarde* zegt gij, s, verwelken na eenen korten pronktijd. Wel nu; zij „ warén de ééuige middelen', om het voortreflijkst einde s, te bereiken, en dat einde is bereikt; de bloemen „ ontloken, om dat de zaden, in hunne kelken beilo„ ten, zouden rijpen. Nu zijn de bloemen uitgebloeid; maar ook de zaden zijn rijp, en de beginzels van „ nieuwe bloemen wachten op hunne ontwikkeling. De boomen groenden, en droegen bloeifems tot het zelfde oogmerk. De vruchten ontwikkelden zich on„ der de bloeifems. De bladen belommerden dc jonge „ vruchten , waarin ook het zaad van volgende boomen moest rijpen; die vruchten kwamen eindelijk tot vol-, „ komenheid, en de beginzels van geheel nieuwe wous, den zijn toebereid. Nu vallen de bladen af, die ook ?, mensch en dier niét meer voor de fte kende zomer„ zon behoeven tc belommeren, en voeden den grond „ met hunne overblijfzels. De blijde vogelen zóngen in de lente, om hun gevoel van vreugd en liefde'uit te drukken. Zij moesten hun gedacht voordplanten; s, hieröm gloeiden zij door dc zoetlle drift: maar zij j, hebben aan die drift voldaan. Met dc tcderile zorg hebben zij hunne nestieus bereid, hunne jongen uit„ gebroeid en opgekweekt: nu zwijgen- zij ; maar oud „ en jong verzamelen weder nieuwe krachten , om de j, aankomst der Volgende' iente te vieren. " — Kan u dit bevredigen, mijn Vriend? Damon.-,, Maar gij hebt mij nog niets gezegd van s, de geduurige verwoesting der levende fchepzelen , „ , welke zij onder elkander aanrichtten." Lucius. „ Öok daarin vind ik niet Hechts een'e „ volmaakte wijsheid , maar ook eene on bevat haare ,, goedheid, dit moog' u zoo llrijdig fchijnen, als het ;, wil; het is toch waarachtig. Elk fchcpzel geniet zoo veel geluk, als zijn gevoel bevatten kan. Het „ Infekt, dat door ecu ander Inlëkt verllonden wordt, is tot aan bet einde, of' tot aan zijne verdelging; 3, volkomen gelukkig; het vreest niets, en het geniet  DAM ON EN LUCIUS. J99 "eheel het heil van zijn aanwezen. Zouden de dieH ren eikanderen niet verdringen, maar den mensch „ verdelgen ? Zouden zij niet van -honger en gebrek „ vergaan? Daar dc oppervlakte der aarde met geene „ mooglijkheid groot genoeg kan zijn, om alle de dieren „ met kruiden te voeden. Nu lecven zij van elkande„ ren; zij zelven bewaareu de evenredigheid in alle „ hunne onderfcheidene 1'oorten ; zij genieten het leven; „ zij planten hunne gellachten voord, en zijn tot aan „ hunnen dood gelukkig. De geheele Schepping is als „ één keten aanëengeichakeld. De cene fcbakel beftaat „ door de andere, en niet ééne kan 'er gemist wor- den, of de volmaaktheid van het geheel is verdwee,, nen?" Herkent gij nu Gods wijsheid ook hierin, damon? — Damon. Ja, ik herken, ik gevoel, ik eerbiedig die wijsheid. Uwe vriendelijke gefprekken zijn verkwikking voor mijne ziel. ó Mijn Vriend, ik moest nog over veele dingen met u tprekén; maar heden roept ons de tijd tot andere bezigheden. bijzonderheden nopens het griek sc he vuur. (uit j. p. andrews Hist. of Great-Britain.~) In de vermaarde belegering van Acre of Ptoiemais in het jaar 1191. maakten beide de partijen gebruik van het Griekfche vuur , een helsch foort van vuur , het welk, wanneer men het met water wilde blusfehen, des te feller brandde. Het wordt door eenen Leonynfcheri Zanger dus bezongen: Pereat, o utinam! ignis hujus vena? Non enim extinguitur aqua, fed arena; Vixque vijiufli acidum ::rétit ejus frana, Et urina ftringitur ejus vix habena. Ignis liic confickur tantum per Pagnnos, Ignis hic êxtermhiat tantum Christianos, Incnntarus namque eft per ilios prophanos, Ab hoe perpetuo, Christel libera nos! Het denkbeeld, welk de Franken zich van dit verdervend vuur maakten, fchijnt zeer verfchriklijk geweest te Pp 4 zijn.  6Q0~ BIJZONDERHEDEN NOPF.NS HET GRIEKSCHE VUUR. zijn. „Ieder een," (zeide gauthier de carïel, een oud en ervaren Krijgsman,) „ moet zich zelven op knieën en ellebogen uederwerpen, wanneer dit vuur geworpen wordt, cn den Heere, (die hem alleen kan helpen,) fineken , dat hij het ijslijk gevaar afweere. " Deze raad werdt gevolgd, en de Koning fii.ips zelve, zoo dikwijls hij hoorde, dat het Griekfche vuur bij nacht geworpen wvrdt , fprong terftond van het bed , en badt met opgeheven handen: „Heere! bewaar mijn volk!" -, joinville (een dapper bevelhebber, die hier tegenwoordig was,) befebnjft het Grieiifche vuur op deze Wijze: ,, liet werdt uit een Petrarie, (zeker oorlogstuig van dien tijd) geworpen. liet was zoo groot als een vat verjuis , het hadt een brandenden itaart, als een breed zwaard , het maakte een geluid als de donder, en geleek naar een draak, die door de lucht vliegt; gevende zulk een licht, dat men, in het leger, bij nacht, zoo goed kon zien als bij vollen dag." g. de vinesaltf (een dappeij en geleerd Fransen Baron) drukt zijnen fchrik voor deze vernielende pest dus uit: ,, Dit vuur heeft een heel vuilen ftank , met loodblauwe vlammen , en verbrandt zelfs keütencn cn ijzer. Water kan het niet blusfehen ; zand ituit zijn geweld; maar azijn alleen kan het dempen." filips van Frankrijk, eene hoeveelheid van dit verfoeilijk moordtuig , dat reeds klaar gemaakt was , te Acre gevonden hebbende., nam dit met zien na Europa, en maakte 'er, (zegt Pater daniöl) op eene iaagc wijze gebruik van tegen dc Engelfche Vloot te Bieppe, Her werdt naderhand ook in Frankrijk gebruikt; en zei;cic gaübert van mant vondt het geheim uit, om het te bereiden ; maar met hem ging het verloren. In 't jaar 1380 , leedt de oorlogszuchtige Bisfchop vau JSforwich cn ziin leger in Vlaanderen groot nadeel door cc; e compoiitiè van deze ontvlambare foort. En 'er wordt door oenen der naaritigitc Oudheidkundigen, grose, verzekerd , dat zekere Ghijmist nog een jaarlijks penfiöeu van de Regering trekt, op voorwaarde , dat hij eene compofitie van dezelfde verderfiijke natuur geheim zal houden. Misfchien is dit fo >rt van vuur reeds heel oud. Procopius fpreekt in zijne gèfehiedenis der Gothen, van een helsch meiigzel, genoemd, mede a's olie, welk genoeg-  voorbeeld van de weelde en dartelheid. C)Ol noegzaam dezelfde eigenfehappen hadt. En de Kïlan Tartaaren, zegt men, hebben het in China gebragt in't jaar 917. onder den naam van olie van het wreede vuur. voorbeeld van de weelde en dartelheid der geestelijken in de middel-eeuwen. De buitenfporigheid van het brasfen der Munniken in die eeuwen is bijna ongelooflijk. Van de Munniken van St. swithin's Klooster ontving Koning henrik II. van Engeland eene formeele klagte tegen htm-, nen Abt, omdat hij zijne Priesters van drie van de dertien gerechten op elke maaltijd beroofd hadt. Dc Munniken van Canterburij gingen die van St. s within nog te baven. Zij hadden zeventien gerechten eiken dag; en elk dcrzelven toebereid met fpecerijën en de kostbaarftc en rijkfte iaufen. ■ De Gefchiedfchrijver van Croyland Abtdij , roemt bij uitnemendheid broeder laurens charteres, Kok der broederfchap, (eene bediening', die voor de gewigtigfte gehouden werdt,) welke, aangevuurd door de liefde des hemels en eenen godsdienfligen ijver, eene fomme, welke thans 400 pond ftcrling zou uitmaken, hefteed hadt, om de Vaders van amandelmelk te voorzien op de vastendagen. Maar de SlempMis (welke vijfmalen in het jaar gevierd werdt, ter eere van tic H.1 Maagd) voerde dc dartelheid der Kerkdijken ten hooglten top. De bewoners van alle de Parochiën deden om het zeerst hun best, om hunne Kerken met fpijze en drank op tc vullen; en zodra de Mis geëindigd was, begon het feest; dan werden de Leken genodigd, om de Geestelijkheid in dit goede werk te helpen; en de Kerk werdt" een toneel van de groflte en beestachtigfte ongebondenheid. De Franfche Munniken waren niet min aan hunne tafelvermaken verkleefd. Daar was onder hen een vermaard Prediker , welke in een Sermoen de Faizanten, Patrijzen, en Kapoenen iuvoerde, als de geestelijkheid aanfprekende, en verzoekende , om van hun en van niemand anders gegeten te worden, ,, opdat zij, verëenigd met hunne verheerlijkte ligchamen, mede ten hemel varen, en niet met de godloze zwelgcrs ter helle dalen mogten. " — Pp 5 ANEt-  toi DRIE ANEKDOTES. anekdote van den hertog van wirtemberg den I, anneer deze Vorst eens bij eenen Souvereinen. Prins in zijne V V nabuurfchap ter maaltijd was met eenige andere kleine Vor™' fi'r"k(elk over tafej van zijne mr.gr en legerbenden. -Na be„ aften bedaard te hebben laten uitfpreken zeide de Hertog Jk benijd u genen van allen, de magt, die God u verleend neat _ maar ik heb ook eene zaak, op welke ik mij durf be- hZr q" ^5*^;? Vdiig gaan kan' waar h" m bemagt. — Somtijds begeef ik mij zelfs diep in een bosch *i ik ga onder een boom flapen, en gerust onder een Volk, dat mij anekdote van een schotch soldaat. In het jaar 1745, wierd een Schotsck Soldaat van het leger mui. telingen, die m den flag van Criston gewond en onbekwaam was om het volk, bij het welk hij behoorden in zijne tVrugtogt van Carlifle te volgen, krijgsgevangen gemaakt met het garhiiben. het welk voor het merendeel uit Enzelfchen belfond Een foldaat van 's Kon ngs leger als fehildwngt bij dés anderen gevangenis geplaatst en door denzelven om een heelmeester bevraagd zijnde, duwde hem toe: bekommer u niet over een heel* meester want ik kan 11 verzekeren, dat gij binnen zeer korten tijd Sis Schotsch rebel ftaat opgehangen te worden. Harteliik dank mijn Heer! voor het bericht,'gaf de gewonde Schot ten antwoord , want terwijl men mij aantrof onder een gnrnifocn van inboorlingen was ik,zoo waar, bevreesd,dat men mij indien het 'er 10e kwam, als een Er.gclschr.ian zou opknope- . '' Zoo groot is de nationale afkeer tusfehen een Schot en een Ettgelschman. anekdote over de gardes. Toen de Hertog van Alencon naar Engeland óverftak en het hof van Koningin elizabeth bezogt . vroeg hij terwijl hij verwonderd flond over de praal en luister van dat hof en het gedrag en wijze harer regering: maar waar zijn hare Majejleits Gardes ? De Koningin beantwoorde deze vraag eenige dagen later , wanneer zij met hem in haar koets door de Stad rijdende door de menigten bij aanhoudenheid wierd toegejuicht: Mijn Heer! (zeide zij) zie daar mijne Gardes. \ RE-  REGISTERS. t, L IJ S T DER STUK K E N, die in het mengelwerk van dit zesde deel voorkomen, geschikt naar de bijzondere vakken, waartoe ieder derzelven behoort. cesch1edenis en uitlegging van den bijbel. Uittrekzel uit een' bijzon deren brief over Jofua X: 12. met deszelfs antwoord. . Bladz. 297 Befchouwing van Pf. XXXIV: 9. . . . 1 Opheldering van Marl'. XVI: 15,16. . . 385 Zedelijke Gedachten over Luk. VIT. en Mark. X. . 493 Aanmerk, over de Bruiloft van Cana inGalilea Joh. II. 495 Opheldering van t Korinth. XII: 31. . . '4? Waar Af beeldzel van eenen Rechten Leeraar van het Christendom, zijnde eene Opheldering en Uitbreiding van Jakob. III: 17. . . . 433,481. Proeve eener Uitlegging van 1 Petr. III: 19 en 20.' 539 Twee Brieven van Dr. shaw aan Dr. benson , wegens dén overtogt der Kinderen Israëls over de Roo- de Zee. , 255 Viaagen en Aanmerkingen over het Boek Jobs , waaruit men zoude kunnen bepaalen, of hij een Arabier of Hebreeuwsch Propheet geweest is. (Uit het En- gelsch.') 356 johannes de voorlooper. Een Drama. 529,577 Het Character van judas befchouwd,tot bewijs van christus Godlijke zending. . . . 411 Het gedrag van petrus befchouwd ten bewijze van christus Godlijke zending. . . . 359 Over  LIJST VAN DE STUKJENS Over den Schrijver van het Euangelie en de Handelingen, welke den nanrn van lok as dragen. Bladz. 217 da won en luciüs. Een Godsdien/lig Gefprek. 597 schei- en geneeskunde. Bereiding van Arfenik-zuur. (Uit het Hoogduitsch.) 92 Owr het Proev-vocht van hahnemann. (Liquor ProbatoriusIIahnemanni.) Joor den Heer g ö t t l in g.313 Onderzoek aangaande de echtheid van het Vitriool- of Zwavt l-zuur 410" ____ , van Salpeterzuur. 418 w. v. b. Onderzoek aangaande de echtneid van het Zeezout Azijn- en Citroenzuur (Limoenlap.) . 564. Brief van den Heer b. rush, Hoogleeraar in de Geneeskunde bij de UniverHteit van Pennfylvanie, aan het Geneeskundig Genootfchap te Philadelphia, wegens een nieuw geneesmiddel, 't welk uit de bast des wortels van den Tulpenboom (Liriodendron Tulipifera. Ld) vervaardigd wordt. . . , 461 Kort bericht nopens de Influenza, die in het jaar 1789 in Nuord-Amerika geheerscht heeft , door den Heer h. w. cUrrie. M. D. . . 462 Waarneming wegens 't genezen van een fcrophuleu* . ièn Lip-kanker door den Heer hu fel and. . 23 natuurkunde en natuurlijke historie. Over de Liefde tot het leven. . . «93 Gemaklijke Handelwijs om de Zaaden, wtnneer zij gezaaid zijn, voor het ongedierte te be waaren, door den HeerHicNRY browne. . 06 G. CAit t wiughï, Natuurlijke Hiltorie van den Beever. . . . . 113, 162 Handelwijze om te beletten, dat de Muizen de graanen in de koornhoopen, de kaazen, en andere eetbare waaren niet bederven. . . .142 Bijzonderheden nopens de Olijfanten. . it,8 Proeve eener Natuurlijke Hidorie van den Koophandel. 174 Over den Oorfprong der Fosfiliën in Duitschland. . 219 Nadere en zeer merkwaardige Befchrijving van verbaazend groote Beenderen van een onbekend viervoetig Dier, onlangs in den Staat van Kentucki ontdekt, door den Heer john filson. . . . 262 Ee. / ■  IN HET MENGELWERK. Berichten rakende de Annorifche Geit, . Bladz. 415) Bijzonderheden nopens het Griekfche Vuur. föit p. andrews, Hift. of Great- Britain.) . 599 godsdienst- mensch- en zedekünde. God is goed, door zijne Godlijke voorzienigheid. _ 5 .De voortreflijkheid des Christens, in tegenöverftelling van den Vrijgeest. . . • -54 Iet voor kleinmoedige Christenen* . . 3°? Gefprek tusfehen sincerus en pius over het belantT van rechte begrippen in zaken van den Gods dienst. . . .- 39° Waarom fcheppen de menfchén vermaak in het h|den van hunne Natmjrgenooten? — iet over Partijgeest, en Menfchenhaar. . . ♦ '.... • mI7 Menschkundige Aanmerkingen over het Geweten. 61, 97 , . over de Neiging tot het wel¬ voeglijke. ... . • 147 Stille Overdenkingen bij het naderen van den nacht. 145 Eenige Regelen ter bevordering eener Heilzaame Zelf kennis opgehelderd door voorbeelden. 193 , 241, 289 Menschkundige Aanmerkingen over de Neiging tot het Groote en Wouderbaare. . ♦ . 204 , . — ■ over het welgevallen in het belagchelijke. . ... 252 . —-— over de drift ter Navolging, en de Neiging tor het fpel. . • 295 . Verhandeling over Sympathie en Antipathie. . « 337 . - Aanmerkingen over de Adfociatie der Denkbeelden. . • • 397 , ,—. . over de Magt derpewoon- te cn de bekooring der nieuwigheid, in het belh ramen van onze wilsneigingen. . . 451 ... — — over de verfcheidenheid der Menschlijke Gemoederen, enz. . . 499 - — over den invloed van het verfcbT der Zintuigen, en der Verbeekiipgskrngt, enz. 544 Aanmerkingen 1 ver het zonderlinge in de zeden der menfchén. (Uit het. Engehch.*) . . 214 De Eigenlief e, in haare tfortrtllijkheid, ook als de Moeder der Dankbaarheid befchouwd. . . 234 Overdenkingen op eenen Zomermorgen. . • 274 De  x LIJST VAN DE STUKJENS De Nuttigheid van Godlijk Onderwijs, behalven het zedelijk verftand , aangaande 's menfchén zedelijke r Pligten. .... Bladz. 445 Brief aan erastus, over de waare weldaadigheid. 508 Pet heil des vredes. . . . . 511 Herfstgedachten. . .... 554 aardrijks - eeschrijving, Beknopte Befchrijving en Gefchiedenis van het Eiland Korfika. . . t . .265 Uittrekzel uit eenen Brief uit Sicilië. . . 464 OUDE en hedendaagsche geschiedenis, EN historische anecdoten, enz. Gefchiedkundige Aanmerkingen over de Menschlijkheid in den Oorlog. (Uit bet Hoogcluitsch van ar- chenholtz.) ... • 30 Het Woonhuis van john bull. (Uit een En- gehch Handfchrift.') . . . 41 Bijzonderheid. . . . . 45 Eenige Bijzonderheden uit de Reize van den Kwaker w illi am bar tram, gedaan in 1773. naar Carolina, Georgla, ÏVestflorida, enz. om de natuurlijke voortbrengzels dier gewesten na te fporen. . 227 De Oorfprong van de gewoonte om aan manlijke Dienstboden Liverei te geven. . . . 283 Bericht van de jongde Reize na de Pelew-eilanden. 315 Verhandeling over den gewigtigen Pelterijhandel, die in Taurie , eertijds Krimsch Tartarije, gedreven wordt. . . . 318, 362 Nieuwfte Reize naar de Zuidzee. . . 468 Berigt vanTH. jefferson, over den Handel van Noord-Ametika. . . 513, 557 Anecdote van het Rusfisch Hof. . . 81 ' van dumouriez. . . 94 van louis den XIV. . . 96 bela de II, Koning van Hongarijën. . 129 Merkwaardige Brief van den Zweedfchen Graaf erich Brahe, weinige dagen voor dat hij het vonnis des f doods onderging, aan zijn eenigen Zoon pehr f brahe , toen omtrent negen jaaren oud,gefchreven. 137 Aanmerkb'jk voorbeeld van Koninglijke ellende, in den Kei.  IN HET MENGELWERK. Keizer en Koning kakel, bijgenaamd den Vetten. 143 Eenige Rijzonderheden wegens joünnes ziska, den vermaarden Veldöverlte der Husliten. . 188 Domheid der Zwitzerfcbe Lijfgarde van den Paus. . 190 Voorbeeld der Geleerdheid van Koning lode wijk den XIV, van Vrankrijk. . 191 Staaltje van Fransch De.-potismus onder lodewijk den Xden, itl het jaar 1314. . • 276 P.rief van den Graaf van egmond aan zijne Gemalin sabijna van beitcren, in zijne jouglte oogenblikken. . • 280 Affcheid van den Stervenden dalmie aan zijne Dogter. 282 Drie Anecdotes. • . . ... 284 De zonderlinge Roover. . . . • 331 Onverwachte Antwoorden. . . 334 De bron der Nieuwstijdingen. . . . 375 Een paar Anecdotes van fkkderik dë 11, Koning van Pruisfen. • • • 3^ 2 Bericht wegens het ongemeen zwaar Lij len van don balthasar orobio, een beroemden Spaanfchen Jood, in de gevangenis der Spaanfche Inquifitie. 425 Gebrek aan verdraagzaamheid in Rome, in een on ■ loochenbaar .voorbeeld getoond. . . 429 Merkwaardig voorbeeld van bijgeloof en onrechtvaardigheid , uit de negende Eeuw. . . 477 De oude Parr. . . . . • 521 De Htjpaniër. . .... 526 Het Leven van catharina alexowna,Keizerin Van Rusland. . ... J<56 Eene Leerrijke Anecdote. . . . 574 Voorbeeld van de weelde en dartelheid der Geestelijken in de- Middel-Eeuwen. . . 601 Anecdote van den Hertos; van wjrtemberg denI. 602 Anecdote van een Schotsen Soldaat. . . 602 Anecdote over de Gardes. . . . 602 GESCHIEDENIS DER KUNSTEN en wetenschappen — levens - beschr ij VINGEN en ANECDOTliN van. GELEERDEN EN KUNSTENAARS. Bericht aangaande het Kweek- of Liefdefchool te Groningen. .... 108 Iet over onze gewoo e Almanakken. . . 268 Aan-  LIJST VAN HET MENGELWERK. Aanfpraak , bij gelegenheid van het Jaarlijksch Onderzoek dtr Leerlingen in het Liefde-School te Groningen. . ... Bladz. 351 Korte Levensberichten van den Kardinaal ximenes. . . . . 26, 71 Levensbijzonderheden van den Napolitamfchen Wys- geer, antonio genovesi, . 118, 152 AHerbelangrijklte Jiillorie en Anecdote van den beroemden Duitfchen Kunstgraveerder schmitz. 323 Korte Levtnsberichten van fra paoli sarpi. 36^, 404 Eenige Levensbijzonderheden van du» dodd. (Uit het Engehch.~) . ... 3R0 Iet van luther, uit de Anhaltfche Gefchiedenis. 570 Anecdote van j. j. rousseau. . » 141 Eene Anecdote van henrik fielding. » 479 dichtstuk ken. Bij het wijken van den winter. . . . 143 Een Lente-Avond. . . . 102 De Stervende Vriendin der Deugd. . . . 236 Affcheidsgruet aan den Zomer. . . 431 Aan de Vrede. .... 432 Navolging V«ll claudianus. . . 528 De Invloed van het Geloof aan Gods Voorzienigheid. 576 zedelijke verhaalen en vertelzels. Iet over het Nieuwjaar-Schieten. . . 46 De Stervende Grijsaard. . . .286 Hanoverfche Vertelling. . .. . 475 FABELEN. De Leeuw en de Vos. (Naar het Hoogduitsch van gleim,) . . . . . 48 Twee Ailegorifche Verhaalen. . . .271 Drie Fabelen. . . . .287 De Perfik- en Pruimboom. . . . 478 De Paarl. ... «573 De Rhee .... 575 De Haan en de Vos. . . • 576 II.  LIJST VAN BIJBELPLAATZEN, LIJST VAN BIJBELPLAATZEN, DIE OPOEHEV, DERD OF VERBETERD WORDEN. ?*'53' 4 • -« • Bladz: in Gen. XLVI: 6. ^ XII: 35, 36, 39. ' . . \ 26o !£32 't • • f^vn:3. ' . \ ; ; ; gf. 'V/;;;. XXXIII: 7j 8. . ; ) Deut. IV: 19. . ^ >ƒ• V: 10.' • • ' . * • 3o9 Jty. X: 12. en volgg. J . * . 20t ■Ri'chi. VI: 2 " . • r, * * .... 007 1 Sam. XIII: 5. . * # • 4 . „og 1 XIV: 11. 4 ■ J 1 WXXII:'I} 2. . * *; tl T 2 Sw. I: f8. . ' . ; . . . . g£ 2 Ao». XX: 9*—ii. . n . ' >£XÏT:n. . 4 . yJ >Z> XXXI: 26-iS. . , . v. ,?3 XXXII: 7 P/. XXXiV: 9. . . . s Pf. LXXVIir: 55 * .Vöm/*. XXXI: iS. ,. . ' Jef. XXXVIII: 8. . .- , >ƒ. XL11: 63 7. ■ ■ . • . J39 Amot IX: r>, _ _ •>//.* *-■•:•.:• • • 305 Hf: 11. , , , ♦ . qoo J/^. XXVII: 4 4,4,4x0 -/;TI.DBBL.MSlf«WX.N0-I3. Qa JWir^.  ■ LIJST VAN BIJBELPBAATZEN. M?*i*~X- - - • • Cladz. 493 Mark. XVI: IJ , 16 385 Mark.XVi: 15, 19. • •— • ♦ • 3^ Luk. VII 493 Lté. 'XX: 21. . • • • 437 Joh. II. " . . • • • 496 Hand. I: 8. . . t . • 38S- IV: J-12. : . •" • • 36* IX: 36. . " . ' . • • 48i Hand. XV. eri'XVT. . ' . . . . 218 Hand. XVU. 26. .... 416 Hand. X*X: 4, 5- • • * 2I® /W- XK: 28 4i6 ito»;. XIV: 23. * • . * • • • 482 1 Kor. II: 7- • ... 435 j Kor. XII: 31* • • . . 49 1 JTw. XIV: 1. . • -5° I jSTor. XIV: 32 444 % Kor. I: 19. -*■■ ■« • * * 218 1 Timoth. VI: 18. 4»i 2 Timoth. II: 24. . . • • 43S fc 17. • • • . . 43* Jakob. UI: x>. ♦ • * 433 ï p^r. ÏH: 19, 20. . . • • 53? j Joh. U: 15. en vo!Sg 392  LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. III. LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. Uit het Ilebreemvsch. *VlJ Kapellaan in de Domkerk van Sigtienfa. 28. Treedt in de orde der Franciscaanen. 28, Verkrijgt daar na verfcheidene waardigheden. 29. Schart de tienden af van alle zaken , die verkocht of ingeruimd werden. 33. Sticht in 1500 eene Hooge-School te Alcala. 35. Sterft in 1517. * . Bladz. 80 Z. Zaaden. Geroakhjke handelwijs, om dezelve,wanneer zij gezaaid zijn, voor het ongedierte te bewaren. 96 Zee. (Roode) Tw^e Brieven van Dr. shaw aan Dli. benson wegens den overtogt der Kinderen . Israëls over dezelve. ..... 256 Zee-zout-zuur. Onderzoek aangaande de echtheid daar van. , J64. Zeden der Menfchén, Aanmerkingen over het zonderlinge in dezelve. 214' Zelfkennis. Eenige regelen tot bevordering derzelver, opgehelderd door voorbeelden. . . . 193 Zintuigen. Menschkundige Aanmerkingen over den invloed van het verfchil derzelver op de gemoederen der menfchén. ... . . 544 21ska, (joannes.) vermaard VéTd-'Överftè der ' Husfiten. Eenige bijzonderheden hem betreffende. 188 Zomermorgen, (^Overdenkingen op eenen) . . 274 Zondaar,waarom dezelve dikwils gelukkig?beantwoord. 11 Zonne. Stilftaan derzelver, en der Maan ten tijde van JOSOA, « \ ♦ • • 297 Zuidzee. Nieuwfle Reize naar dezelve. j . 468 Zuiver* De leer van eenen Christen-Lecraar moet zuiver zijn. .. . . . 435 Zwavel-zuur. Zie Vitriool-zuur.