.je   VADERLANDSCH WOORDENBOEK, XXIII. DEEL.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD door J A C O B U S KOK, DRIE-EN-TWINTIGSTE DEEL. ■ ^ M F. . . . i-yJMET KAAR.TEN, PLAATEN en 1'OUR.TUAITTEN» t e AMSTELDAM, bij j O II A N N E S ALURT. M ö C C X C.  I  VADERLANDSCH WOORDENBOEK, ME. IVTechelen. (n. van) Geene andere bijzonderheden zijri van deeze Jonkvrouwe bekend, dan dat zij uit een adeüjk geflagt in Brabant gefprooten was, en het oog van Prinfe Maurits zodanig tot zich getrokken hadt, dat zijne Doorluchtigheid bij haar verfcheiden kinderen verwekte. Twee" Zoonen van dezelve hebben zich inzonderheid beroemd gemaakt. De eerite, willem genaamd, erfde, bij 's Priufea Uitenlen Wille, de Heerlijkheid van de Lek, en heeft, onder den naam van nassau la lek, zijn Geflagt voortgeplant. De andere, lodewyk geheeten, verkreeg de Heerlijkheden Van Polanen , Mor,lier en Monfter-Atnbagt. De Moedef wierdt insgelijks niet vergeeten. Prins maurits befprak haaf eene Lijfrente van tweeënveertigh'onderd' Guldens 'sjaars. Zie aitzema. MedemeLaciia , waarfchijnlijk de aloude benaamiug van het water de Leek, bij Medenblik , 't welk , in de vroeger© Schriften, den naam van Riviere draagt. Zie o o ü s a Annal. Medenblik, op ééne na de laatfte in rang ondef dé ftenv hebbende Hoilandfche Steden, legt in het Noorder-Kwartier, onmiddelijK aan de Zuider Zee. 'Er zijn 'er, die den naamsoorfprong afleiden van het water de Leek, ftraks genoemd, en meenen dat de eigenlijke naam van Medemlek of Midden* XXIil. deel. Bb let»  2 MEDENBLIK. leek allengskens in dien van Memelik, gelijk de Stad nog dut. maals, vooral in Friesland, wordt genoemd, of Medenblik zou verbasterd zijn. Met de Steden Enkhuizen en Hoorn maakt zij, na genoeg, een gelijkzijdige!! Driehoek uit; als leggende zij van beiden bijkans even verre, naamelijk om en bij de drie uuren gaans. Medenblik is, buiten tegenfpraak, eene der oudlte Steden van het Gewest. Reeds in de Negende Eeuwe bezat de Utrechtfche Kerk aldaar eenige eigendommen. Doch of Koning radboud, die in den Jaare 719 overleedt, aldaar zijn Hof gehouden hebbe, wordt voor twijfelagtig gehouden. Het Slot welk men 'er nog heden ziet, wierdt door Graaf floris 'den V gebouwd, in den Jaare 1287, met oogmerk om . de Westfriezen te beter in bedwang te houden. In 't volgende jaar fchonk de Graaf, aan de Medenblikkers, Stads- en Poorterregt. Hun deel neemen in het befaamde Kaas- en Broodfpel kwam hun op eene diepe vernedering te ttaan. Tien Burgers, met ongedekten hoofde, omgegord en met een wit ftokje in de hand, moesten den Hertog vau Saxen, Stadhouder vau 't Gewest, op hunne knieën om vergiffenis bidden, hem hunne Stedelijke Privilegiën In handen ftellen, en eene boete van driehonderd gouden Andriesguldens betaalen. In de lotgevallen en rampen der Oorlogen, welke het gemeene Land, van tijd tot tijd, beroerden, heeft Medenblik rijklijk zijn aandeel gehad, en, daarenboven, meermaalen, groote fchade geleeden van het aanfpoelende Zeewater. Te Medenblik telt men vier Havens: de Oude en de nieuwe Haven die onmiddelijk gemeenfchap hebben met de Zee; voorts de Eilands- en de Wester-Haven: de laatfte legt diep in de Stad-, aan de landzijde. Zeer ruim zijn de laatstgenoemde Havens, en zouden, bij nood, meer dan driehonderd ' schepen kunnen bergen. Nu ongeveer eene Eeuw geleeden, deedi de Regeering van Medenblik aanzoek bij 's Lands Staaten om 'er een Dok voor de Oorlogfchepen te doen maaken'■ doch hun aanzoek vondt geenen bijval. Even groot als dat 'der Havens, is het getal der Poorten; zij zijn de Westerpoort, de Oosterpoort, de Baanpoort en de Braakpoort. • ' Bij  MEDENBLIK; Bij rle jongfte opneeming, telde men binnen Medenblik ze-> Venhonderd en elf Huizen; doch men verzekert dat dit ge» tal, zedert, om en bij de vijftig is toegenomen* Onder de! Openbaare Gebouwen , welke hier zeer weinig zijn, munt uit het Slot of Kafteel, volgens zommigen, door de Friefche" Koningen, in de zevende of de achtfte Eeuw, doch, volgen* anderen, meer naar waarheid, gelijk boven reeds is aangete-> kend, door floris den V, in den jaare 1287 gebouwd* Behalven de ouderwetfche Bouworde, vertoont het thans geringe blijken van zijnen voorigen ftaat, welks luister hier uiÊ is af te neemen, dat de aanzienüjkfte Edelen des Lands gemeenlijk den post van Kafteleinen of Slotvoogden bekleedden-, en eene aanzienlijke Bezetting onder zich hadden. Het Stads* huis, ftaande op den Dam, is een vierkant gebouw, met een Toren. Merkwaardigheden ontmoet men 'er bijkans geene, dan, in Burgemeesterskamer, eene gefchilderde Afbeelding, Voor den Schoorfteen van het Vertrek, van Koning radboud* Nikolaas stellingwerf, Burgemeester Van Medenblik, hl den Jaare 1670, de Schilderij in 'sffage aantreffende, kogÉ dezelve, en maakte 'er een gefchenk van aan de Stad. Onder het Afbeeldzel flaat het volgende, in 't Latijn, met vergulden Romeinfche letters gefchreeven: „ radbodud , Zoon van Ko„ ning adegillus, de laatfte Heidenfche Koning der Friezen, „ is geweest de vijand van pf.pvn dun dikken van Hcrjlal, „ en van deszelfs Zoon karel martel , Rijkshoofden van „ Frankrijk, en heeft zwaare oorlogen, met verfchillenden uit„ (lag, "tegen hen gevoerd. Als hij eindelijk van wolfrandu!* „ zoude gedoopt worden , en in deszelfs antwoord geen genoe„ gen nam, heeft hij zijnen voet wederom uit de Doopvont' ,, gehaald. Zo is hij dan ougeloovig gebleeven, en is, kort „ daar naa, te weeten in den Jaare 734" (liever, volgens anderen, 719) „ zo als de meeste Schrijvers rekenen, uit het „ leeven gcfcheiden. Uit eenen zijner Zoonen , met naame „ aldgillus , heeft hij- twee Neeven gehad , gondebaldus en „ radbodi- s , Vorften van Wc-stfriesland, en eene Nigt, de „ moeder van fredericus, den achtflen Bisfchop van Utrecht." De [Munt, een tamelijk gebouw, niet verre van de Kerk. Op het Art. hoorn hebben wij reeds aangetekend, dat onze Stad, Bb 3 ïs6s  4 MEDINA CELI. (JOAN de la CERDA, Hertog van} met Hoorn en Enkhuizen, de Noordhollandfche Munt gemeen heeft; hoewel, volgens zoinmigen , hier , vroeger dan iti eenige andere Westfriefche Stad, geld zou geflagen zijn. Van den tijd van Graave floris den V zijn 'er nog Gddftukken voorhanden, op welke men leest mone: medznblec, Medenblikker Munt. Het Gemeene Lands Krijgshuis, ftaande in het Zuidlijk gedeelte der Stad, bij de Baanpoort, dient tot eene Vergaderplaatze van Dijkgraave en verdere Regenten der vier Noorder Koggen. De Hervormde Kerk is een zeer goed gebouw. Van ouds was zij gewijd aan den h. bonifaciüs en andere vroegere Geloofspredikers hier te Lande. Twee Predikanten neemen hier den Dienst waar. Voorts hebben de Lutherfchen en de Doopsgezinden 'er ieder eene Gemeente, doch die niet zeer talrijk zijn. Ook hebben 'er de Roomschgezinden eene Statie. De Scheepsbouw, en 't geen daar mede verknogt is, maakt een voornaamen handeltak uit. De Kaasneering heeft 'er. in de laatfte jaaren, eenigen opgang gemaakt. De Regeering beftaat uit veertien Vroedfchappen, als mede een Kollegie van den Geregte, zamengeftcld uit Schout, drie Burgemeesteren en zeven Schepenen. Zie Kronijk van Medenblik. Medina celi, (joan de la cerda, Hertog van) was de Opvolger van den Aardsdwingeland Hertog van alva , in de Landvoogdijfchap over de Nederlanden. Groot was de blijdfchap der Landzaaten, op de tijding deezer kanswisfelingej verlosfmg van veel onheils en het genot van weezenlijk goed beloofde men zich van den nieuwen Landvoogd, welken het gerugt van minzaamheid en gemaatigdheid was vooruit gereisd. Intusfchen hadden de Vlisfingers en eenige andere Zeeuwen, vau 'sHertogs komst ter Zee verwittigd, eenige Schepen uitgerust , onder den Admiraal boudewyn ewoutszoon. Met deeze ftaken z'j in Zee, om op den Landvoogd te kruizen. De Vloot, welke den Landvoogd overvoerde, ontmoetten ze inderdaad, maakten een hevig vuur op dezelve, en veroverden eenige Koopvaardijfchepen, welke onder 't geleide zich beven-  MEEKRAPPEN. vonden; doch dc Hertog zelve ontkwam hunne handen, en liep, omtrent het midden van Junij des Jaars 1572, te Sluis in Vlaanderen behouden binnen. Doch zijn bewind was van korten duur. De Nederlandfche Luchtgefteldheid niet kunnende verdraagen, was hij veeltijds ongezond. Wel dra verzogt medina celi ontflag van de Landvoogdij, en keerde, naa etlijke maanden vertoevens, na Spanje te rug. Zie bor en viglius ad hopperum. • Meekrappen. Dus noemt men den Wortel van zekere plant, Meede genaamd, welke gedroogd, gemaalen en verder bereid zijnde, om rood te verwen wordt gebruikt. Volgens zommigen zou de Meede geene inlandfche plant, maar oorfpronklijk uit de Indien afkomftig, en door Perfie, over Venetien, Spanje en Frankrijk, reeds eeuwen geleeden, herwaarts zijn overgebragt. Zeeland is genoegzaam het eenige Gewest, alwaar , van het kweeken en bereiden van dit gewas, opzettelijk werk gemaakt wordt. Het gewigt der zaake verdient een uitvoeriger verflag. De Meekrap wordt aangekweekt van Kiemen; dus noemt men de jonge Scheuten, die van de Moederplant afgefcheurd, en voorts geplant worden, evens eens als de Dragonplanten, met welke zij de naaste overeenkomst hebben. Dit plukken en planten gefchiedt gemeenlijk in het Voorjaar, of in den Voorzomer, naar gelange van het weder. Vooraf wordt de grond zorgvuldig bereid, en verdeeld in lange Bedden van twee voeten breed, door ondiepe Vooren van een gefcheiden. Vier of vijf Kiemen worden, over de breedte, iiaast elkander, in deeze Bedden geplant. Veel oppasfens is 'er vast aan het wieden van den grond, en om denzelven van Onkruid te zuiveren. Twee, drie, zomtijds vier jaaren legt de Meede in ■den grond, 's Winters wordt zij met aarde overdekt. Naa dat de plant lang genoeg heeft geleegen, wordt zij gedolven, en voorts gebragt in Stooven, zijnde vrij groote gebouwen, om gedroogd te worden op doorluchtige latten Zolderingen, koven een Vuuroven, die met Friefche Turf geftookt wordt. Bb 3 Nog  6 ^MEEKRAPPEN, MEENTEN. Nog eens wordt zij vervolgens gedroogd op een Eest, zijnde een Gewelf van ongeveer vijftig voeten in de lengte, met een hairen kleed befpreid. Naa deeze behandeling op een Dorschvloer gebragt zijnde, om van de aangedroogde aarde en ander vuilens gezuiverd te worden, wordt de Meekrap geftampt, in een groot uitgehold Blok, door middel van Stampers met ijzer beflagen; welke Stampers aan den gang gebragt en gehouden worden door een Molen, na genoeg gelijk aan eenen•Grutmolen, De Meede, dus geftampt zijnde, wordt in drie bijzondere Kuipen gezift: in de eerfte Kuip de Korte of Mulle, in de tweede., de Onheroofde of Gemeene, en in de derde, de Fijne I*ay; waar naa dezelve in Vaten wordt gepakt. In drie foorten wordt de dus bereide Meede verdeeld: de 'Krap, die van het Hart der plant gemaakt wordt; de Gemeene, koomende van het Vleesch, welk om het Hart zit; deeze twee foorten, onder elkander vermengd, geeven de Onheroofde Krap. Mul is de naain van de derde foort, die van den Buitenfchors of Vellen- wordt gereed. Naa dat de Meede in Vaten is gepakt, wordt zij beproefd door beëedigde Keurmeesters, welke toezigt moeten houden op de vereischte zuivering , volgens Jt voo-fcbrift van 'sLands Plakaaten, van tijd tot tijd afgekondigd. Het Zeeu.wfche Eiland Schouwen is de plaats, alwaar men zich op dit bedrijf inzonderheid toelegt. In Friesland zogt men, omtrent het midden deezer Eeuwe, insgelijks zijn voordeel te doen met het kweeken deezer plant. Doch, met zwaar verlies , vondt men zich wel haast genoodzaakt daar van af te zien. Zie smallegange, reigersberg ei! boxhorn. Meenten , of Gemeene Weiden , ook wel Schaarweiden. Dus noemt men in Holland, en voornaamlijk in 't Gooiland, sekere Landerijen, welke geene bijzondere eigenaars hebben, dan voor zo verre eenige Opgezeetenen het vrugtgebruik daar van genieten, zonder dat men den oorfprong dier toeëigeninge bepaaldelijk weet naa te gaan. Reeds zo vroeg, als in den aanvang cjer Vijftiende Eeuwe, vindt men daar van gewag gemaakt,  MEENTEN, MEER. (FRANS van der) j maakt, in eene Bekragtïging van zekere Overeenkomst tusfchen die van Naa-, den en de Gooilandfche Dorpen, gegeeven door Hertog aljïreot van beyeren, in den Jaare 1404. Men ontmoet zulke Meenten bij Naarden, L'iren, Blarikum, Huizen en Hilverfum , welker Opgezeetenen, evenwel, niet bepaald zijn tot het beweiden van hunne bijzondere Meenten; ieder Erf - Gooijer mag fchaaren of weiden op welke Meente hij wil. De Landzaaten zijn verbonden aan zekere Keuren, Schaar brieven genaamd, in welke bepaald wordt, hoe veele Runderbeesten, Paerden, Schaapen en Varkens elk mag in de Weide zenden. Om geregtigd te zijn tot het gebruik der Meenten, moeten de Opgezeetenen Landwinning of Landweering hebben, dat wil zeggen, Landen beaitten en bebouwen. Zij moeten , daarenboven , Man uit Man tn Gooiland gebooren zijn. Tot beftuuring deezer Meenten of Gemeene Weiden, houdt men jaarlijks, op den zevenentwintigften, op het Stadshuis te Naar den, eene Vergadering-, zij beftaat uit drie Burgemeesteren van Naai den, nevens de Buurtmeesters en Gemagtigden van Laren, Hilverfum, Huizen en Blarikum. De Sekretaris van Naarden woont de Vergadering bij, om van het voorvallende aantekening te houden. Alles, wat de gemeene belangen betreft, wordt hier verhandeld en geregeld. Zie Tegenwoordige Staat. Meer» (frans van der) Raad in de Vroedfchap der Stad Leiden, wierdt, in den Jaare 1724» door Hun Hoog Mogenden benoemd tot Gezant in Spanje. Hij vertrok derwaarts in het zelfde jaar, en kwam in de Maand Maij te Madrid, alwaar hij verfcheiden jaaren vertoefde, en zaaken van groo'te aangelegenheid behandelde. Reeds in den aanvang zijns verblijfs, was, tusfchen de Hoven ven Madrid en Weenen een Verdrag van Koophandel getroffen, tot groot nadeel der ïngezeetenen van Hun Hoog Mogenden. Hier tegen gaf de Heer van der meer een uitvoerig Vertoog over, in welks Loc hij verzogt „ dat zijne Katholijke Majefteit de bezwaarnisfen Bb 4 » wil-  3^ MEER, (FRANS van der) MEER. (LAURENS v. d.) „ wilde wegneemen, welke uit dit Verdrag van Koophandel „ ontftaan waren; terwijl de Staaten, zijne Meesters, zich „ verzekerd hielden, dat niet de Koning, maar alleen deszelfs „ Staatsd.enaars de fchuld hadden van het fluiten en tekenen „ van voorwaarden, die met de openbare trouwe onbeftaanbaar „ waren, en inerkelijken inbreuk deeden op de Voorregten der .„ Vereemgde Nederlanden." Naaderhand, ziende dat men hem op den tuil hieldt, en de zaak zogt te verfchuiven, leverde Si], bjj herhaaling, zijne klagten en bedenkingen in, met welke hij , in ronde Vaderlaudfche taaie, den Spanjaarden hunne dubbelheid onder t oog bragt. In 't bijzonder bediende zich ook de Gezaut van der meer van den befaamden Hertoge van ripPERda, om m denzeiven de ontdekking te bekoomen van eenige geheimen punten, tusfehen het Hof van Madrid en dat van f^nev geflooten. .n de maand November des laars 1729 tekende de Gezant, in naarne van Hun Hoog Mogenden, het Verdrag van Settic, waar bij hij voegzaame zorge hadt gedraagen voor de belanmn zjner Meesteren. Het laatfte bedrijf welk wij, va, den Heere van der meer, i„ de hoedanigheid van Gezang vermeld vinden, is, dat hij, in de Jaaren 1738 en 1739, vua h« Spaanfthe Hof, voldoening verworf voor de geweldenarijen, door eenige Spaanfche Kustbewaarders, tegen Nederlandfcne Schepen gepleegd. Meer, (j.aurens van der) een Koekebakker van bedrijf, en van foortgelijken inborst als de berugte Amtierdamfche dawel raap, hadt merkelijk aandeel in de beweegingen en ver anderingen, in den Jaare 1747 te Rotterdam voorgevallen Zijne welbefpraaktheid, en om dat hij niet onbekend was ten Hove, deedt hem, onder de fmalle Gemeente, veele aanhan gers winnen. Van zijne bemoeijingen met de heerfchende ge fchillen, en dat hij, in 'sGraavenhage, niet altoos ongehoord wierdt weggezonden, dient, onder andere, ten bewijze ze ker Gefchrift, waar in hij, gefterkt met zes zijner Medebur" geren, verklaarde , ,. van 't ongenoegen der Rotterdammers „ over t verwijten van 't befluit der Vroedfchap, omtrent he't begeerd- verkoopen der Ampten, van tijd tot tijd kennis te „ hebben gegeeven aan zijne Hoogheid, en aan deszelfs Minis.  MEER, (LAURENS van der) MEER. (V Huis ter) 9 „ ters; als mede, onder andere, zich vervoegd te hebben bij " den Baron van grovestins, ('sPrinfen Opperftalmeester) „ die hem geweezen hadt aan de Heere de bak, Geheim„ fchrijver van zijne Hoogheid, aan wien zij hunne vreeze „ voor oproer hadden te kennen gegeeven." Des Koekebakkers ftaatsbemoeijingen bepaalden zich niet bij Rotterdam en 'sffage. Nu en dan deedt hij ook eenen keer na Amflerdam, alwaar hij, volgens zommigen, mede de hand zoude gehad hebben in het verfpreiden van zekere opruiende brefjes: hoewel anderen dit voor twijfelagtig houden. Meer geloof vindt het bij eenigen, dat het opftel of ontwerp van de befaamde drie Artikelen, zedert het Request van Raap genoemd, door van der meer, uit Rotterdam na Amflerdam zou zijn overgebragt. Naa het bedaaren dar opfchuddingen, keerde van der meer, nevens zijns gelijken, te rug tot het dagebjksch bedrijf, en wierdt zijn naam, bij de rustminnende en welgezinde Burgerij , doorgaans met veragting genoemd. Meer, (V Huis ter) in het Nederkwartier van Utrecht, aan de Vegt, in het Dorp Maarsfen, tegenover de Kerk. De eerstbekende eigenaars, en, waarfchijnlijk, de ftigters vau dit Gebouw, waren die van het Geflagt van van der meer. Als bezitter vindt men, in 't einde der Veertiende Eeuwe, genoemd fredrik van der meer.. Uit dit Geflagt kwam het op dat van amerongen, en van daar, in den jaare 1525» °P steven van zuilen van nyevelt , Landkommandeur van de Duitfche Orde voor de Balie van Utrecht. Merkelijke veranderingen en verbeteringen maakte deeze aan het Slot, 't welk, zedert, het Huis te Zuilenhwg genoemd wierdt. Ontijdig, verhaalt men, kwam deeze aan zijn einde. Eenen Soldaat, omdat dezelve in de Vijvers hengelde, door zijne Knegten hebbende doen doodfchieten, wierden de fpitsbroeders des gefneuvelden derraaate 1 in woede ontftooken , dat zij Heer steven overvielen, en vervolgens afmaakten. Het Huis, 't welk, in den Jaare 1536, door de Staaten der Provincie, voor eene Riddermaatige Hofftede wierdt verklaard, behieldt zijne oude gedaante , tot in den Jaare 1672 , wanneer de Franfchen in en aan hetzelve fchroomlijke verwoestingen aanBb 5 rigt-  » io MEERDERVOORT, MEERESTEIN, (OUD-) enz. rigtten. Zedert herbouwd zijnde, en met de aloude benaaming van het Huis ter Meer benoemd, kwam het in het Geflagt vau Lookhorst. Een der pragtigfte Landhuizen, in deeze Gewesten, is, ongetwijfeld, deeze Ridderhofftad, zo ten aanzien van 't Gebouw zelve, in den hedendaagfchen fmaak getimmerd, als van de uitgeftrekte Hoven en Plantaadjen, fraaie Laanen , Waterkommen , Kabinetten van heerlijk Grotwerk, Fonteinen, en 't geen verder fieraad en vermaak kan geeven. Meerdervoort, eene Ambagtsheerlijkheid, in den Zwijndrechtfchen Waard, van kleine uitgebreidheid, als zijnde, op de Lijst der Verpondingen , aangeflagen voor weinig meer dan zesentachtig Morgens Lands; in welke men, egter, zevenenzestig Huizen en twee Zaagmolens telt. Eene Kerk vindt men 'er niet. Het Slot , of de Ridder Hofftad Meeritervoort, ftaande aan de Merwe, is eene zeer aanzienlijke Buitenplaats, pronkende met alle de gemakken, iieraaden en bekoorlijkheden, die het Landverblijf aangenaam kunnen maaken. Reeds in den Jaare 1338 was dit Huis bekend, onder den naam van die Edele Hoeve van Meerdervoort. Het " oudadefjke Geflagt van dien naam, omtrent den aanvang der naastvoorgaande Eeuwe, zijnde uitgeftorven, kwam de Heerlijkheid aan het aanzienlijk Dordrechtsch Geflagt van pompe, 't welk, zedert, zich pompe van meerdervoort deedt noemen. Meerestein, (oud-) ook wel de Schans genaamd, is eene Lustplaats, van merkelijke uitgebreidheid, gelegen in de Banne van de Beverwijk. De Heer van harenkarspel , Heer van de Beverwijk, Wijk op Zee en Wijk aan Duin, heeft het Geflagt nieuwen luister bijgezet en veraangenaamd, door het uitbieiden der plantaadjen en het aanleggen van oogftreelende fieraaden. Meerkerk , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het Land van Vianen, verdeeld in twee Heerlijkheden, Meerkerksbroek en Bloemendaal, te zamen beftaande uit drie Polders, die ge-  MEERKERK, MEERMAN. (JOAN) ■ li gerekend worden op ruim veertenhonderdzevencntachiig, of, volgens eene andere opgave, op veertienhonderd achtenve rtig Morgens gronds. Het getal der Huizen fchat men op houderd achtenveertig. Het Dorp, 't welk niet groot, doch, zedert de jongfte verbeteringen, niet onaanzienlijk is, heeft eene deftige Kerk, met een fpits Torentje, ten Dake uitrijzende, in een der drie gemelde Polders, Kwaker naak genaamd, ftaat een deftig Heerenhuis, in den Jaare 1738 gebouwd , en van aangenaame plantaadjen omringd. Eertijds was Meerkerk eene Hooge Heerlijkheid. Nog tegenwoordig heeft de Ambagtsheer het regt der verkiezinge van de Regeering en van den Predikant, als mede van aanftellinge van den Hoogdijkheemraad in den Alblasfervvaard. Meerman, (joan) Burgemeester van Leiden, was de Zoon van gerard Franszoon meerman, Advokaat en Lid der Remonftrantfche Gemeente te Delft, van waar hij zich met der woon na Leiden hadt begeeven, ter gelegenheid van zijn huwelijk met eene Dogter van den Leidfchen Burgemeester joan Pieterszoon de bye, doch die, omdat hem het hart over de Remonftrantfche begrippen hing, althans van vervolginge afkeerig was, in den Jaare 1618, uit de Regeering ontflagen was. 's Mans Grootvader, insgelijks gerard Franszoon genaamd, hadt eenen Zoon , en hij alzo eenen Oom, willem genaamd, van wien wij, in 't volgende Artikel, zullen fpreeken. Toen de Algemeene Staaten, naa het fluiten van den Vrede van Breda, te raade wierden, een Gezantfehap na Engeland te zenden, viel, wegens Holland, daar toe de keuze op den Heer joan meerman. Zeeland benoemde den Heer joan boreel , Burgemeester van Middelburg. De Heer meerman , een boezemvriend van den Raadpenfiouaris de wit, en deelgenoot van deszelfs geheimfle inzigten, vertrok in de maand September des Jaars 1667, wordende ■zijn Amptgenoot eoreel, door onpasfelijkheid, in 't voortzetten van de reize verhinderd. Niet langer dan een jaar duurde zijn Gezantfchap , vermids het onderwerp der bezendinge inderdaad te Londen bij de hand genomen, doch naderhand in % Hage tot volkomenheid gebragt wierdt. Andermaal vertrok da  ** MEERMAN. (WILLEM) de Heer meerman, ajs Buitengewoon Gezant, in den Jaare 1672, na Engeland, alwaar de Heer boreel , zints eenigen tijd, den post van Gewoonen Gezant bekleedde. Doch hij vertoefde 'er llegts vier weeken, en keerde, naa verloop van dezelve, genoegzaam onverrigter zaake, na Holland, alwaar hij, zedert, zijne dagen fleet, onder het loflijk waarneemen van verfcheiden Regeeringsposten. Hij liet kinderen naa, en hadt tot Agter- Kleinzoon den geleerden Heer Mr. gerard meerman, Raad en Penfionaris der Stad Rotterdam. Meerman, (willem) Zoon van cerard Franszoon meerman, Burgemeester, en nalerhand Schout der Stad Delft, boven vermeld, was de Schrijver van het Boekje, Comoedia Vetui, ofBootsmans^raatje. Van geleerdheid was hij niet ontbloot, en van de Natuure zo mild bedeeld, dat de Heer pieter korjmeliszoon hooft hem, ergens, een overedel vernuft noemt. Eene overhellende neiging deedt hem het Zeeleeven kiezen, en menigen Houten togt onderneemen. De laatfte van dezelve kostte hem het leeven. In den Jaare 1612 uitgezeild, om, door het Noordwesten van Amerika , eenen doortogt na de Oostindiën te zoeken, keerde hij van daar nooit te rug. Eer hij op de laatfte reize uitvoer, hadt hij het boven gemelde Gefchrift in 't licht gegeeven, 't welk, alzo het de nadeelen der Kerkelijke twisten op eene geestige wijze ten toon ftelde, bij veele geleerde tijdgenooten zo hoog gewaardeerd wierdt, dat zij het in éénen rang plaatften met de aartiglïe Hekelfchriften, welke ooit uit eene Griekfche of Latijnfche penne gevloeid waren, Zijne hoofdbedoeling was, aan te toonen, dat, van 't oude Pausdom , onder de Hervormden verfcheiden gebreken waren overgebleeven. Zo wel den Remonftranten, wier begrippen, over 't geheel, hem meest bevielen, als den ContraRemonftranten, zat hij op den tabbert. In zijn Gefchrift fprak meerman , op zijn Bootsmans, de fcheepstaale. Het Kerkelijk weezen noemde hij de Zeevaart; de Leeraars, Visfchers en Stuurlieden; 'sLands Staaten, Bewindhebbers; de Remonftranten, tdeuwe Stuurlieden ; het Sijnode,het Schippersgild; het Stadshuis, de Kajuit; de Kerk, de Hut; den Predikftoel, de Kampanje; dg hoofdartikelen des Geloofs, de Streeken van het  MEERMAN, (WILLEM) MEERSEN. 15 het Kompas. Een enkelen ftaal van 'sMans fchrijfwnze Zul!en wij den Leezer mededeelen. Spreekende van den vermaarden vorstius, van Remonftrantsgezindheid befchuldigd, en bi} zoramigen van'Socinianerije verdagt, vermeldde meerman „ dat hij al wat meer dan de bulte Kaerten " (dus noemde hij de Leere der Remonftranten) „ in 't hoofd hadt. 't Was dan „ over hem te roepen, wij finken, wij finken. Dees man (dus gaat hij voort) „ fal 't fchip aan den grondt feilen, of al wat „ 'er op ftaat van boven neêr helpen met fijn flout feil voeren. „ Hij dorst digt bij de klippen langs varen, midden deur de „ barningen heen, dat het rookt, en dat m'er met een bootshaek „ op ftooten fou, en foo nabij den grondt, dat 'er met een „ fchelvisch onder deur magh; en dan gaat hij de Kollen (So„ ciniaaneu) van 't landt en heur fchcpen verpraeien, daer hij „ alree fulke maetfchap mee gemaakt heeft, dat fij hem vraeg„ den, of hij met haer op den buit wou vaeren, fij wilden ',' hem Kapitein maeken. Ja fommighen van fijne gefonfte Ma„ «ooien (Studenten) fijn tot de Kollen (Sociniaanen) overge„ loopen, niet fonder heur meesters voorweten; en hebben „ daernaa aanhang willen maken, om den Admiraal van Fnes„ land (de Akademie te Franeker) af te lopen, daertoe fij aller, leij tuig van wapenen en vuirwerk gereedt hadden, en mede „ beknipt wierde." Nog een ander Gefchrift hadt meerman opgefteld, doch 't geen eerst naa zijnen dood het licht zag, onder den tijtel van Malle Wagen: het moest dienen als een vervolg en ter verdeediginge van het Bootsmans praatje, en was, even als dit, doorzaaid met geestige kwinkflagen. Zie brandt, Hifi. der Reformatie. Meersen, een Dorp, in 't Land van Valkenburg, een uur gaans ten Oosten van Maaftricht. Het getal der huizen is vrij aanmerkelijk. 'Er ftaat eene Gereformeerde Kerk , welker Leeraar ook in het nabuurrg Dorp Schimmer den Dienst waarneemt. Te Meerfen heeft men eene aanzienlijke Proostdij, aan welke de Grondheerlijkheid vau het Dorp behoort. Mees-  14 MEESTERKNAAPEN, MEEUWEN, enz. :Meesterknaapen. Dus noemt men, 3n Holland, de aanzienlijke Amptenaars, welke, nevens den Lieutenant-Houtvester, het bewind voeren over de Wildemisfen en alles wat de Jagt betreft, de Wetten, daar omtrent afgekondigd, hand. haaven, de overtreeders beregten, partijen hooren , en over de ingebragte befchuldigingen uitfpraak doen. Tot Meesterknaapen worden, gemeenlijk, Edelen of andere aanzienlijken des Lands verkoozen. Meeuwen, eene Heerlijkheid en Dorp, in Holland, in 't Land van Heusden; beiden van meer dan gemeen belang. Tot veelerhande voortbrengzels is de grond der Heerlijkheid gefchikt. Hop, Vlas en Hennip worden 'er in menigte gekweekt. Van de Weilanden verzamelt men zeer goed Hooi, 't welk zo na andere oorden van Holland , als na Brabant wordt verzonden. Kap- en Schietwillingen groeien hier in grooten overvloed, gelijk ook allerhande Vrugtboomen, inzonderheid Nooteboo'men. Van den welvaart der Ingezeetenen dienen ten bewijze, de fraaie en net gebouwde Huizen, waar mede het Dorp is betimmerd. De Kerk, die met een fierlijken fpitzen Toren pronkt, wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Even buiten het Dorp ftaat het Huis te Meeuwen, een oud Adeüjk Slot, gebouwd in den Jaare 1360, en zints dien tijd, genoegzaam, in zijnen oorrpronklijken ftand gebleeven. Hoewel van buiten van weinig aanziens, ontmoet men in het ruim Gebouw verfcheiden ruime Zaaien en veele gerieflijkheden. Zo wel de Voorburgt, als het Slot zelve, is uit het water opgetrokken. In den omtrek ziet men hoog geboomte en lustige plantaadjen. Zie goudhoven; van leeuwen, Bat. Üluft. Megen, (karel van brimen, Graaf van} Toen Koning philips de II , de regeering over de Nederlanden aanvaard hebbende, door gunstbetooning , verfcheiden Nederlandfche Grooten aan zich zogt te verpligten , bevondt zich de Graaf van megen onder de negentien Edelen, welke, door den nieuwen Vorst, tot Ridders van 't Gulden Vlies geflagen wierden. Ook  MEGEN. (KAREL van BRIMEN, Graaf van) i$ Ook benoemde hem, onder andere, de Koning tot Lid van den Raad van Staate. Daarenboven ontving hij het bevel over een Regiment Voetvolk, om een waakend oog te houden op de beweegingen der Franfchen; hij hadt daar mede post gevat in het Land van Luxemburg. Nog hooger klom zijn aanzien , wanneer, in den Jaare 1559, bij de aanftelling van verfcheiden Stadhouders, de Landvoogdij over Gelderland en Zutfen hem wierdt opgedraagen. Met dit alles fcheen de Graaf niet in te ftemmen met de ftrenge maatregels van hec Spaanfche Hof. Zeker is het ten minfte , dat wanneer de Prins van oranje en de Graaven van egmond en hoornb zich tegen den berugten Kardinaal van granvelle verklaarden, de Graaf van megen, nevens anderen, hunne zijde koos , en deel nam in een geheim Verbond, 't welk plegtiglijk bezwooren wierdt. Voorts dagt hij zeer ongunftig over de Inquifitie en de Bloedplakaaten; nevens andere Stadhouders , aan de Landvoogdesfe, rondelijk verklaarende „ dat zij „ even ongezind als onmagtig waren, om de Plakaaten uit te voeren, en de hand te leenen aan de Inquifitie; als mede, , dat indien de Koning en de Landvoogdes daar op bleeven „ aandringen, zij zich liever van hunne Ampten wilden ont. „ flaan." Hoewel de Graaf geen deel nam aan de bemoeijingen der verbonden Edelen, hadt hij, evenwel, derzelver bijeenkomften bijgewoond, in welke de maatregels, ter bewerkinge der Vrijheid, beraadflaagd wierden. Met een loflijk oogmerk, en om, kennis bekoomen hebbende van de waare bedoelingen, het verzoek der Edelen te gereeder ingang te doen vinden, hadt hij, waarfchijnlijk , deezen ftap gedaan. Zo uit het verflag, welk de Graaf ten Hove deedt, als uit den raad, welken hij, vervolgens, der Landvoogdesfe gaf, mogen wij zulks niet onwaarfchijnlijk beiluiten. Naa zijne wederkomst te Brusfel, in den Raad verfcheerren zijnde, verhaalde hij aldaar, „ hoe eenige voornaame Heeren en Edelen, uit de groote menigte van Ketteren, welke de Nederlanden overstroomden , vijfenveertigduizend man , zo te paerd als te voet, in gereedheid gebragt hadden, die, bin" nen kort, zouden optrekken , om 't Land alomme af te " loopen, indien men hun geene vrijheid van Godsdienst toe- „ ftondt,  16 MEGEN. (KAREL van ERIMEN, Graaf van) flondt, welke zij, binnen weinige dagen, ten getale van „ duizend of vijftienhonderd , allen gewapend , te Brusfel „ zouden koomen verzoeken." Op dat zijne opgave, of hij zelve, des wegen, geenen agterdogt mogt veroorzaaken, gaf hij voor, de gemelde bijzonderheden vernomen te hebben van eenen vreemden Edelman, onder plegtige belofte van don naam des verhaalers niet te zullen noemen. De Landvoogdes, niet weinig verzet over deeze berigten, vraagde den Leden om goeden raad. Toen vatte de Graaf van megen , van nieuws, het woord op, en ftaafde het boven vermelde vermoeden omtrent zijne goede gezintheid jegens de Vrijheids-" zoonen. Hij zeide dat 'er maar drie middelen waren, ter weeringe van het kwaad, 't welk den Lande dreigde. „ Men „ moest terftond de wapens opvatten; 't welk, egter, nies „ buiten 's Konings last zou kunnen gefchieden, en dan nog wanneer het reeds te laat, en de anderen reeds lang op de „ been zouden geweest zijn. Of men moest bewilligen in het „ verzoek der Edelen; 't welk, meende hij, den Koning niet „ zoude behaagen. Of men moest, eindelijk, eenige verzag„ ting vergunnen in het Huk der Plakaaten en der Inquifitie, „ benevens vergiffenis van begaane misdaad." Hij voegde 'er nevens „ dat men de Stadhouders en eenige andere Heeren „ moest ten Hove roepen, voor dat de Edelen hun verzoek „ inleverden, en voorts van alles kennis geeven aan den Ko,, ning, zonder op deszelfs herwaarts komst aan te dringen." Zonder zich, voor als nog, omtrent het overige te verklaaren , gedroeg zich de Landvoogdes naar het laatfte gedeelte van den raad, welke ook die van den Graave van egmond was. Verfchillende van het dus lang gehouden gedrag was dat van den Graave van megen , zints de zaaken der Edelen verliepen, en de naam der Hervormden gefchandvlekt wierdt, door het baldaadig beeldeftormen. De Landvoogdes, met de verdeeldheid der Onroomfchen haar voordeel willende doen, gaf last tot het ligten van eenig Krijgsvolk. De Graaf van megen, onder andere, kreeg het bevel over een gedeelte van hetzelve. Ook deedt hij, nevens den Hertog van aarschot , den Graaf van egmond en anderen, den nieuwen Eed, door de Landvoogdes ontworpen, waar bij ale Wethouders en Aniptenaars be-  MEGEN. (KAREL van BRIMEN, Graaf van) enz. i? belöoven moesten, het Roomsch Geloof te zullen handhaaven , de Beeldeftormers ftratren en de Ketterijen uitroeien. Met een deei van het Krijgsvolk, over 't welk megen het bevel voerde, lag hij, in den Jaare 1567, in het Land vart Heusdeu en 'Altena. De Heer van brederode hadt thans een aanflag op Utrecht in den zin, en om het,"onvoorziensj te verrasfen. Doch hier in voorkwam hem de Graaf; in allerijl trok hij, met een Regiment, derwaarts op, en verzekerde zich van de Stad. Van daar begaf hij zich na Gelderland, alwaar hij de öpeöbaarC preeke der Onrooinfchen deedt ftnaken, en voorts eenige vergoeding bewerkte voor de fchade, door de Beeldeftormers, aan Kerken en Kloosters, veroorzaakt. Zints deezen tijd gedroeg zich de Graaf van megen meer openlijk voor Spanje. Volgens last van den Hertog tan al va , trok hij op, in den Jaare 1568, tegen Graaf lodewyk van nassau, broeder van Prinfe willem den I, aan 't hoofd van vierhonderd Ruiters en vijftienhonderd Knegten. Aan 't gevegt, evenwel, welk tusfehen Graaf lodewyk eri den Graaf van aremberg , kort daar op volgde, hadt hi] geen aandeel, vermids hij te laat kwam. Om dit nadeel té Vergoeden, trok hij binnen Groningen, om de Stad te verdeedigen tegen Graaf lodewyk, die, kort naa het ftraks gemelde gevegt, om die Stad het beleg geflagen hadt. Hoeweï het beleg fiaauwelijk wierdt voortgezet, deeden, egter, de' belegerden, van tijd tot tijd, eenen uitval. De Graaf van megen, in eenen van dezelve tegenwoordig, bekwam eene zo zwaare wonde, dat hij, naa veel en lang zukkelens, aan dezelve overleedt. Zie eor en van meteren. Meiboomen. Dus noemt men, in 'sGraavenliage, zekere liooge Staaken of Masten, welke, jaarlijks, in de Hofplaatze, worden opgericht, ter eere van de Edele Mogende Hcereri Staaten van Holland en Westfriesland, van Hun Hoog Mogende de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, van den' Prinfe Erfftadhouder, deszelfs Gemaalinne en Kinderen, indien Hij gehuwd zij en kroost verwekt hebbe , voorts van de XXIII. deel. Ce M*f»V  IS MEIBOOMEN, MEIER. (JOANNES} Magirtraat der Plaatze en van den Kolonel der Schuttertje. Men is 't niet eens omtrent den oorfprong deezer gewoonte, zo min als omtrent den tijd, wanneer dezelve eenen aanvang heeft genomen. Dat dezelve al lang heeft ftand gehouden, blijkt uit eene aantekening van den Heere van loon, vermeldende de perfoonen, welke, in den Jaare 1635, de Meiboomen geplant hadden; zonder, egter, aan te wij-zen, of de plegtigheid toen eerst in gebruik is gekoomen. Het oprigten of planten deezer Meiboomen gefchiedt, in den nacht tusfchen den laatlten van April en den eerden van Mei, door het Korporaalfchap van de |chutterije, 't welk in dien nacht de wagt heeft. Vau hier dat de Staaken of Masten zijn befchilderd met de grondkleur van het Vaandel van 't Regiment, waar toe het Korporaalfchap behoort. Langs hcenen zijn dezelve met Ranken en Bladeren befchilderd en met Meiloof bekranst. Van den Top waait een zijden Wimpel. Wac laager ziet men een ronddraaiend ftijf Vendeltje, hebbende een Zinnebeeld met een Bijfchrift, veelal gefthikt naar de gele* genheid des tijds, en toepasfelijk op het Kotlegie of den Perfoon, voor welke een Meiboom geplant wordt. Onder aan in dit zelfde Vendeltje ftaan de voorde Letters van den naam of van den tijtel der vereerde Kollegien of Perfoonen. Het opftellen der gemelde Zinnebeelden en Bijfchriften berust op den Rektor of Konrektor van het Latijnfche School in V Hagt. Hij is gehouden, een Drietal van dezelve te vervaardigen, waaruit de Haagfche Burgemeesters eene keuze doen. Meier, (joannes) wierdt gebooren, in den Jaare t65r, of 1652, te Blomberg, eene Stad in het Graaffchap van der Lippe. Tot ongeluk voor zijne aangeboorene zucht tot geleerdheid, hadt hij Ouders van gering vermogen. Zijn Vader was een Kuiper, en, onbekwaam om zijnen Zoon na hooger beroep te doen ftreeven, zogt hij hem tot het zelfde bedrijf op te leiden. Joannes, zijns ondanks, zich naar dien wil en den nood voegende, verzuimde, egter, niet, wanneer de gelegenheid zich aanboodt, zijnen leeslust bot te vieren. Op zekeren tijd betrapte hem zijn Vader, en deedt hem (toffe lijden, omdat hij den tijd, welken hij aan het kuipen van een Vat  MEIER. (JOANNES *S» Vat moest befteeden, met leezen verfpilde. Gelukkig voof den jongeling wierdt zulks opgemerkt door eenen BurgemeeE* ter der Plaatze, die, naar de reden van 'sVaders misnoegeti gevraagd hebbende, den Jongman tot zich nam, en* bij onj derzoek, een verheevelien Geest in hem befpeurd hebbende j op eigen kosten ten fchoole befteldde. Ondanks dit alles volhardde de Vader bij zijn befluit, om joannes tot eeneri Kuiper op te trekken; die, zulks vernomen hebbende, liever verkoos, zijne Geboorteplaats heimelijk te verlaaten, dan zijner natuurdrift tegenftand te bieden. Ten dien einde begaf hij zich, in den Jaare 166S, na den Ham, alwaar hij, onder bet onderwijs van den geleerden Reftor, zo fpoedige en groote vorderingen maakte, dat hij, naa verloop van twee jaaren, tot hooger Onderwijs bevorderd wierdt. Niet meer dan drie jaaren verliepen 'er, of men oordeelde hem bekwaam om tot den Predikdienst bevorderd te worden. Zucht na grondiger kennis van verfcheiden takken der geleerdheid deedt herti thans eene uitlandfche reize onderneeluen. In den Jaare 1674 bevondt hij zich te Groningen. Hier genoot hij niet flegts het onderwijs, maar ook de vriendfchap en dagelijkfche verkeering van den geleerden Oosterling Profesfor alting. Na*a een drie» jaarig verblijf in dat Gewest, begaf hij zich na Leiden, om onder de vermaarde Mannen frederik spanheim , den Zoon» christop'horus wittichius en stephanus le moinë , zijnen Letterfchat nog hooger op te ftapelen. Geduurende zijn vertoeven te Leiden, kwam de vermaardheid zijner uitgebreid* kennisfe , vooral in de Oosterfche Taaien, ter ooren van de Heeren Bezorgeren van 't Hoogefchool; die, uit zonderlinge hoogagtinge, hem eene gelegenheid aanbooden, om eenigen tijd te Aleppo zijn verblijf te houden, en aldus de Taal 4 Geleerdheid en Gewoonten der Oosterfche Volken van nabij te leeretl kennen: opdat hij, met dien fchat verrijkt, aan Kerk en Vaderland , vervolgens, te meer nuts en voordeels mogt aanbrengen. Gewislelijk hadde meier deeze aanbieding omhelsd, ware hem niet de gelegenheid voorgekoomen tot het neemen van een vast verblijf, met zijne neiging ftrookende. Te weeten, doof het vertrek van den' Heere abraham gulichius , een Hoogleeraarsftoel in den Ham zijnde open gekoomen, wierdt de Heef CC 3 MBlERj  20 METER, f 10ANNE?) MEIERY. (De) meier, in den Jaare 1679, vtrzogt om dien te vervullen. Vijf jaaren bekleedde hij hier den post van Buitengewoon'' Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en van Gewoon' Hoogleeraar in de Welfpreekendheid, Wijsbegeerte en Hebreeuwfche Taaien. In den Jaare 1684 beriepen hem de Bezorgers van het Gelderfche Hoogefchool tot Gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Oosterfche Taaien. Eer hij zijn Ampt aanvaardde, beklom hij deu Eeretrap van Doktor in de Godgeleerdheid. De Heer frederik spanheim, weleer zijn Leermeester , door Brieven, zo van de Bezorgers, als van den Senaat van 't Hoogefchool, daar toe uitgenodigd, kwam opzettelijk van Leiden te Harderwijk, om deeze plegtigheid te volvoeren. In den Jaare 1691 wierdt den Heere meier aangebooden het aanzienlijk Ampt van Generaal Superintendent in het Graaffchap van der Lippe, Kerkdijken Raad en Eerden Predikant van Detwoldi. Doch hij wees deeze ftreelende aanbieding van de hand, verkiezende zijnen leeftijd te Harderwijk te (lijten. Ondanks 's Mans aanhoudend letterblokken, deedt zijn fterk lichaamsgeftel en geregelde leevenswijze hem den hoogen ouderdom van vijfenzeventig jaaren bereiken. Hij overleedt «p den vierentwintigften April des Jaars 1725. Van 's Mans uitgebreide Geleerdheid kunnen getuigenis draagen de veelvuldige Schriften, over veelerhande onderwerpen, welke nog voorhanden jij». Doch, 't geen alle Geleerdheid zeef verre overtreft, 'sHoogleeraars zedelijk Karakter wierdt hoogelijk geroemd. Meiery, (De) van VHertogen bosch, gelegen in Staafsch ■Brabant, ten Noorden aan Gelderland en Holland grenzende, is eene uitgebreide Landftreeke: zij bellaat, in haare grootfte lengte, van 't Noorden na het Zuiden, vijftien, en in de breedte, van 't Oost na 't West, ruim tien uuren gaans. De reden en oorfprong der benaaminge moet, naastdenkelijk, gezogt worden in het woord Major of Meier, zo veel als Hoofdfchout. Dus zou de oorfpronklijke betekenis van Meierij zo veel zijn als Hoofdfchoutsampt. Uit den aart is de doorgaande grondgefteldheid van de Meierij "dor en fchraal, heien duinagtig, moetende door herhaald mesten en geltadigen arbeid  MEIERY. (DO 21 arbeid, tot vrugtdraagen als genoodzaakt worden. Langs de Maa?e en andere riviertjes, welke het Gewest doorftroomen, ontmoet men alleenlijk eenige uitzonderiuge op deezen regel. Door zulk een geltadig en vlijtig bewerken van den grond, geeft dezelve, ginds en elders, meer dan middclmaatige Rogge , Boekweit, Haver en Vlas, als mede zeer goede Boomvrugten en Peulvrugten Volgens herhaalde Plakaaten der Algemeene Staaten, zijn de Landzaaten gehouden tot het planten van Eiken - Beuken- en Berkenboornen , tot Brand- en Timmerhout. Men ad;mt 'er eene gezonde lucht, waar van ten bewijze dienen de veelvuldige oude lieden, welke men 'er aantreft. Behalven de Mnaze, vindt men 'er veïfeheiden kleine rivieren, en langs dezelve de beste Dorpen van het Land. De inwooners van de Mcerij zijn gemeenlijk arm, dewijl ze, door den zuuren arbeid, van de fchraale Landerijen naauwlij s meer dan volftrekt noodigen lijftogt kunnen verzamelen. Eer men, door zwaare ftrafoeffeningen , daar tegen hadt voorzien, ontmoette men, hierom, meer dan in eenige andere Gewesten der Generaliteit, zeer veele Dieven in de Meierij. Veele Landzaaten geneeren zich met de Veehoederij, waar toe de fchraale Heilanden overbekwaame gelegenheid verfchaffen. Van de Schaapen, welke men 'er in groote menigte aanfokt, wordt de Wolle gebruikt in de Lakcnweeverijen te Tilbirg, Oofierwijk, Geldorp en elders. In vier hoofdJeelen of Kwartte-en is de Meierij van 's Hertogenboich verdeeld: het Kwartier van Ocsterivijk , het Kwn>-n>r van Kei penland, het Kwartier van Peelland, en het Kwartier van Maasland. Betreffende de Regeering van de Meierij; de Hoogfchout van de Stad 's Hertngenbosch oeffent insgelijks in de Meierij zijn gezag over lijfftraffelijke misdaaden , in alle zodanige plaatzen, die van de Algemeene Staaten onmiddelijk afhangen. Daarenboven kan hij eene algemeene Vergadering van alle de Kwartieren befchrijven , wanneer 'er zaaken voorvallen , de Meierij in 't algemeen ïaakende. Doch in Burgerlijke zaaken heelt hij geen zeggen. Over ieder der vier gemelde Kwartieren nellen de Algemeene Staaten een^ Amptenaar aan, onder Cc 3 ' den  *% MEIERY. (DO den naam van Kwartierfchouten. Hun gezag bepaalt zich al* leen tot Burgerlijke zaaken. De Plakaaten en Ordonnantiën der Algemeene Staaten en van den Raad van Staate worden door hen afgekondigd. Wijders Haan zij over de Verpagting der Gemeene Middelen, en over het hooren van de Rekeningen der Ontvangers. Van de burgerlijke Geldboeten en da pvertreedingen van 'sLands Plakaaten moeten zij voornaamelijk hun beftaan hebben : want hunne vaste wedde bedraagt flegts vijfhonderd Guldens Jaarlijks. Ten tijde der Verpagtinge van 'sLands Tienden, wordt in ieder Kwartier eene algemeene bijeenkomst gehouden , Kwartiersvergaderinge genoemd. Een Griffier, over ieder Kwartier aangefteld, houdt aantekening van het voorgevallene in deeze Vergaderingen. Daarenboven houden de Algemeene Staaten, in de bijzondere Kwartieren, verfcheiden Bedienden, tot het ontvangen van de Verpondingen, en van de Inkomften der Kerkelijke en andere Gemeene Lands Goederen. — In de geheele Meierij zijn honderdenzes Kerken, welke bediend worden door zestig vaste Leeraars; de meeste van welke op twee of drie Plaatzen den Dienst moeten waarneemen. In twee Klasfen zijn de Gemeen* ten verdeeld : de Klasfis van 'x Hertogenbosch, en de Klasfis van Peel/and en Kempenland, Beiden behooren tot het Sijnode van Gelderland. Uitgezonderd.de Heerlijkheden, welke het regt van Patroonfchap bezitten, moeten de overige Gemeenten, wanneer zij eenen Leeraar noodig hebben, handppening en goedkeuring verzoeken van den Raad van Staate. Ten platten Lande beloopt de Jaarwedde der Predikanten zeshonderd Guldens. Doch die twee of drie Gemeenten bedienen, trekken nog honderdvijftig Guldens daar boven. Van de Rentmeesters der Geestlijke Goederen ontvangen zij, elk vierendeel jaars, hunne betaaling. Zeer veele Roomschgezinden pntmoet men in de Meierij ; tegen de betaaling van zekere Recognitie , genieten ze 'er vrijheid van Openbaare Godsdienstoefteninge. Eene Kerk, wellte niet meer dan éénen Priester heeft, moet vijftig Guldens opbrengen; doch , zo 'er een tweede bijkoome, nog vijfentwintig Guldens daar boven. Het Ger#eene Land trekt niets van deeze belastinge; dezelve wordt  MELISKERKE, MELIS STOKE, MELISZAND. 23 geheel onder de Officieren verdeeld, behalven dat de Ontvangers der Recognitiegelden den veertigllen penning voor hunne moeite genieten. Zie oudenhoven; van der houve; Gi oot l'Iakaatboek. Meliskerke, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op het Eiland Walcheren , wordende door een eigen Predikant bediend. Melis store, een Monnik, en, naar gelange van den tijd, in welken hij leefde, een man van eenige geleerdheid. Hij fchijnt eenigen fmaak gehad te hebben voor de Dichtkunde, of liever het fchrijven in rijm. Dit blijkt uit zijn bekend Werk, het Rijmironijk; 't welk, van wegen de kreupele en ongelijke regels, van dien kant geene de minde waarde bezit; doch, voor 't overige, als een waardig Gedenkftuk der Vaderlandfche Gefchiedenisfen hoog gefchat moet worden, als verhaalende de Schrijver, meestal, geene andere gebeurtenisfen, dan die in zijnen eigen leeftijd waren voorgevallen , en welke hij zelve bijgewoond, of uit geloofwaardige Ooggetuigen verdaan hadt. Hij begon zijn werk onder de Regeering en op verzoek van den ongelukkïgen Graave fi.oris den V, vervolgde het onder de Graaven jan den I en jan den II, en droeg het op aan den derden Graave, naa floris, willem den III, met wiens huwelijk hij zijn verhaal befluit. Melis, toen, waarfchijnlijk, reeds hoogbejaard, voegde aan het einde zijns Werks eene Slotrede, in welke hij den jongen Graaf, toen negentien jaaren oud, ernftig tot zijnen pligt vermaande. Meliszand, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Zuidbolland, in 't Land van Voorn. De uitgebreidheid wordt zeer verfchillende opgegeeven , deels oirt den aanwas van Landen, deels om de verknogtheid der Heerlijkheid met nabuurige folders. Het Dorpje heeft eene Kerk, doch geenen Leeraar; die van 't nabij gelegen Dirküand koomt 'er , viermaalen 'sjaars, den Dienst verrigten. 1 Cc 4 Me-  34 MENALDUM, MENALDUMADEEL. Menaldum, gemeenlijk Menaam geheeten, een Dorp in Friesland, onder *t Kwartier van Westergo, in de Grietenij Menaldumadeel, welke daar van haaren naam ontleend heeft. Het Dorp, 't welk alomme van voortreffelijke Bouw- en Weilanden wordt omringd, is reeds vroeg bekend geweest. De tXerki welke op eene hoogte ftaat, maakt eene fraaie vertooning, met haaren fierlijken hoogen Toren. Genoegzaam in de rondte om het Kerkgebouw ftaan de Huizen der lngezeetenen , welke, door hunne netheid en zindelijkheid , blijken draagen van den welvaart der bewooneren. Ten Zuiden van het Dorp legt de aanzienlijke State Dekama, zijnde eene deftige huizing, leggende rondom in Vijvers, en wel aangeleide beplantingen. Lang heeft dezelve behoord aan het Geflagt van Samstra. Gralda-State behoort, zedert geruimen tijd, in eigendom aan deftige lieden uit den Burgerftaat. Zints den toeneemenden Aardappelteelt, is Menaldum in welvaarendheid nog meer geklommen. Achtenzestig Stemdraagende Boerderijen, welke onder dat Dorp behooren, kunnen van deszelfs aangelegenheid getuigenis draagen. De Hervormde Predikant trekt zijne Jaarwedrfe uit de zo genaamde Paüorijelanden, of geweezene Geestlijke Goederen. Van wegen den hoogen huur der Landerijen, is deeze befolding thans vrij aanzienlijk. Menaldumadeel, boven vermeld, in rang de eerde Grietenij in het Kwartier van Westergo, binnenlands, in het Noord? Jijk gedeelte van het Gewest gelegen, is een zeer vrugtbaare Landftreek, van wegen de uitfteekende Kleigronden, tot den Graan- en Aardappelteelt zeer gefchikt, en de uitmuntende Weid- en Hooilanden, waar toe de laagere landen zeer gefchikt zijn. Hoewel thans op een aanmerkelijken afftand van den Zeekant gelegen , ziet men, in deeze Grietenij, nog de overblijfzels yan den alouden Zeedijk, welke eertijds tot eene waterkeeringe fegen de aanklotzeude Golven diende, doch tegenwoordig tot een voortreffelijken binnenlandfchen Ilijdweg verftrekt. Van de aloude fterkte des Dijks, kan deszelfs hoogte en breedte, op verfcheiden plaatzen, nog een zigtbaar getuigenis draagen. Ii? ^lefs'Hldumadeel telt men twaalf Dorpen. Zie vvi nsEMip jf. Men-.  MENYN. (JOOST van) 25 Menno simons; zie simons. (menno) Menyn, (joost van) bekleedde, inden Jaare 1585> den post van PenOonaris van Dordrecht, en was in zo goeden reuk bij 's Lands Staaten, dat hij mede benoemd wierdt tot het bekleeden van het plegtig en talrijk Gezantf.:hap , 't welk, naa den dood van Prinfe willem den I, na Engeland wierdt gezonden, om met Koninginne euzabeth over de opdragt van de Opperheerfchappij der Vereenigde Nederlanden in onderhandeling te treeden. Doch haare Majelteit koude thans met goedvinden, aan den wensch der Staaten te voldoen. Nogthans gaf men hier omtrent alle hoop niet geheel verlooren. Ondanks de tegenkantingen van Anfterdam, Gouda en Rotterdam , befloot men, andermaal, in den Jaare 1587, tot eene ftaatelijke Bezending. Menyn was wederom een der Afgevaardigden, en voerde het woord ten Engelfchen Hove.. Breei mat hij, in zijne Aanfpraak, de weldaaden uit, door de Koningin beweezcn, en verklaarde vervolgens, als den hoofdzaaklijken inhoud van den last der Gezanten „dat de Vereenigde Landfchappen nog al bleeven hoopen, dat haare Maje" fteit, zich thans nader bedagt hebbende, de aangebooden " Heerfchappij, onder billijke voorwaarden, eindelijk zoude " gelieven te aanvaarden, alzo zij dit befchouwden als het bekwaamfle middel, tot reddinge van hunne vervallene zaaken." Van elders is bekend, dat haare Majefteit de Opperheerfchappij beftendig van de hand wees, en geen anderen bijfrand verleende, dan door het zenden van den Graave van lei-^ cgster, tot Opper-Landvoogd, met een bepaalden onderftand. Met den huichelenden leicester fchijnt, zeden , de menyn naauwegemeenfchap gehouden te hebben. Althans vindt men aangetekend , dat hij, door den Landvoogd, zich liet gebruiken, om ter Vergaderinge van Holland eenen voorflag te doen, omtrent het maaken van Vrede met Spanje , op redelijke voorwaarden. Zedert begon hij, bij zommigen, in 't oog te loapen. De Regeering van Leiden lag, ten deezen tijde, overhoop met den Graave van leicester. In een gevaarlijken opftand, binnen deeze Stad ontdaan, wierdt de menyn befchuldied, heimelijk de hand gehad te hebben, vermids dezelve dui' S ' Cc 5 delijl?  26 MENYN, (JOOST van) MEPPEL, enz. <3elijk ten voordeele van leicester was verwekt. Niet zo laag nogthans daalde hier door zijn aanzien en gezag, of men zondt hem, in den Jaare '594, in Gezantfchap na Deenemarien, om de verbintenisfen met dat l'.ijk en den jongen Koning christiaan den IV te vernieuwen. Doch deeze eere was de grond van zijnen val. Een Affehrift van het Verdrag, hier gellooten, en, tot nog toe, zorgvuldig geheim gehouden, hadt hij vertrouwd aan Jonkheere arend van dorp , die 'er den vijand den inhoud van hadt medegedeeld. Gedagvaard voor het Hof, bekende de menyn , het gemelde Affehrift aan van dorp bezorgd te hebben; doch voegde'er nevens, vermids hij den Heer vak dorp akoos hadt gehouden voor een trouwen liefhebber des Vaderlands, dat hij daarom ook geene zwaarigheid hadt gevonden in 'tmededeelen van 't Gcfchrift, waar in hij gemeend hadt geen geheim te fteeken. Maar de menyn was, volgens 't fchrijven van be groot, een man van een onrustigen Geest, welken men gaarne wilde loozen. Men bediende zich daarom, van het gemelde bedrijf, als een voorwendzel om hem van zijn Penfionarisfchap te ontdaan , en voorts buiten bewind te houden. Dit niettegendaande wierden de Staaten van Holland, in 't volgende jaar, te raade, om hem aan te dellen tot Hidoriefchrijver van het Gewest , op eene wedde van twaalfhonderd Guldens.. Uitgezonderd een verhaal van het gevegt bij Turnhout, in den Jaare 1597, 'c welk men meent door hem te zijn opgedeld, heeft men geene vrugten vau zijnen arbeid gezien. Zie bor en Refolutien van Holland. Meppel, een open Steedtje, in de Provincie van Overysfel, in het Zuidwestlijk gedeelte van het Landfchap Drente. Het is eene bloeiende, volkrijke en zeer welvaarende Plaats, alwaar veel binnenJandfche handel omgaat. De Hervormde Gemeente Wordt 'er door twee Leeraars bediend. Mercator, (gerardus) in den Jaare 1512, te Rupelmon^gebooreu, woonde, nevens zijne Ouders, lieden van gering ver-    MERCATOR. (GERARDUS) V vermogen , bij zijns Vaders .broeder , welke , in de gemelde Plaats, het Priesterampt bekleedde. Zijn Oom, in den jongeling een vluggen en leerzieken geest befpeurende, zondt hem na ** Hertogenbosch, om 'er in de Taaien, en voorts na t*»w»., om in de Wiskunde te worden ondervveezcn. Om een weinig ruimer beftaan te hebben, dan zijn Oom hem konde bezorgen, nam gerardus, niidlerwijl, het plaatfnijden bij de hand; de kennis van de Wiskunde kwam hem hier in merkelijk te ftade, naardien hij zich inzonderheid op het manken van Landkaarten toeleide. Gemma frisius, met welken hij kennis en vriendfchap had: gemaakt, lichtte hem, bi] wijlen, voor, met het mededeelen van ondderrigtingen. De eerfte vrugt. van zijnen arbeid, welke tot rijpheid kwam, was eene Kaart van het Heilige Land. Wel haast wierdt deeze gevolgd van eene Landkaart van Vlaanderen, en van verfcheiden andere Gewesten. Door alle deeze werkzaamheden verkreeg mercator zo veel vermaardheids, dat dezelve den Keizerlijken troon bereikte. Karel de V ftelde hem te werk tot het vervaardigen van verfcheiden Wiskundige Werktuigen. Naa verloop van tijd vervaardigde hij eene waereidkloot, en voegde daar neveus0 eene befchrijving van het nut en gebruik van denzelven. Intusfchen was mercator, te Leuven, in 't huwelijk getreeden, en wierdt, eerlang, te raade, van woonplaatze te veranderen. Hij verkoos dezelve in de nabuurfchap van Duisburg. Hier ging hij voort met werken voor Keizer karel, en vervaardigde voor zijne Majefteit twee Waereldklooten, niet grooter dan de bal van eene hand, eene Hemelglobe van zuiver Kristal, en eene Aardglobe van Hout. Zijnen tijd befteedde hij hier in aanhoudende werkzaamheid; de vrugt daar van waren Algemeene en Bijzondere Landkaarten van Europa, nevens verbeteringen in de Kaarten van ptolemeus, ter ophelderinge van de Aardrijkskunde en tot beter verftand van de Oude Schrijvers. Om zijne Ihipperuuren niet nutteloos door te brengen, oeffende hij zich in de Tijdrekenkunde en jn de Godgeleerdheid. Van de vorderingen, in beide Weetenfchappen gemaakt, gaf hij proeven in eene Overeen/lemming der Euangelisten , Uitleggingen ever den Brief aan de Ropieinen, als mede over eenige fLoofdflukken van Ezechiel, eu  MERIAN. (MARIA SIBYLLA) en van het Boek der OpenbaarUgen. De uitgave van zijnen Atlas mogt hij, egter, niet beleeven; de geleerde Aardrijkskundige hondius voltooide 't geen 'er nog aan ontbrak, en gaf het Werk ,in 't licht. Op het tachtlgfte jaar zijns ouderdoms wierdt mercator bevangen van eene Beroerte in zijne flinker zijde, welke hem bijbleef tot aan zijnen dood, welke voorviel in den Jaare 1594., het tweeëntachtiglte zijns ouderdoms. Zie melchior adam; en gualterus GYMMlüS, Mertan. (maria sibtlla) De waereldvermaarde Vrouw, van wier leevensloop wij hier en kort berict mededeelen, wierdt geboren te Frankfort aan den Mam, op den tweeden April des Jaars 1647; haar Vader was de beroemde Plaatfnijder matTheus merian. Op haar elfde jaar gaf zij al blijken, dat haare geneigdheid meer overhelde naar het Penceel dan naar de Breinaald, naar de Kunstoefening dan naar huislijke bezigheden. 0Haare Moeder beftrafte haar deswegens dikwijls , zonder dat evenwel haar aart en neiging daar door in 't minst veranderde. Ook verftrekte haar Stiefvader haar tot een Herken voorfpraak, die de Moeder dikwijls herinnerde, 't geen zij voorheen wel verhaald hadt, te weeten, dat, terwijl zij van deeze Dochter zwanger was, zij meer dan voormaals genegenheid hadt tot allerleie zeldzaamheden; ja, daar zij anders onverfchillig in de befchouwing van dit alles was, zij toen zelf werk gemaakt hadt van Inlieten te behandelen, opgezette Vlindertjes, en allerhande foorten van bloedlooze diertjes, fchulpen en zeegewasfen, op hunne orde in Kabinetlaaden te fchikken, en de afbeeldingen met vermaak te befchouwen: weshalven zij zelve de oorzaak van de aangeboorene drift en geaartheid haarer Dochter was. Kortom, haar goedaartige Stiefvader, jakob murel genaamd, zelf een Minnaar der kunfte, wist het zo verre te brengen, dat haar vrijheid wierdt gegeeven, haare heerfchende neigingen op te volgen. Zij wierdt dan openlijk aanbevolen aan het onderwijs van abraham minjon, een beroemd Bloemfchilder, Leerling van haaren behuwd-Vader, De  MERIAN. (MARIA SIBVLLA) lp De geneigdheid tot de kunst groeide . naar gelang vau het toeneemen haarer jaaren, en zo veel fterker, als de roem van haare kunst alomme zich verfpreidde. _ • In den Jaare 1665, op den zestienden Mai, tradt zij in het huwelijk met johannes andries graff; deeze was een goed Schilder, doch bovenal in de Bouwkunde ervaren, gelijk blijkt uit de naauwkeurige aftekening van de St. Pieters Kerk te Rome, in den Jaare 1696, door joan ulrich kraus in het koper gebragt, beOaande negen gr'oote bladen papier. Niettegenftaande haar huwelijk, bleef maria haaren Vaderlijken naam behouden, dewijl die van merian bekender was, dan welken zij, door haaren echt, van regtswege moest draagen. Het huwelijk belette haar ondertusfchen niet, de liefde tot de kunst aan te kweeken; zij groeide veeleer, onder het vermeerderen haars gezins en de huislijke bezigheden, beftendig aan. 't Was haar niet genoeg, de Natuur, ten aanzien van derzelver menigvuldige Diertjes, met haare eigene koleuren op Perkament na te bootzen, maar de lust beving haar insgelijks, om de verandering der gedierten, en de wonderbaare hervorming van Rupfen in gevleugelde Uiltjes, Witjes enz., nevens den menigvuldig verfchillenden aart en wijze van voortkominge, te ontdekken, als ook het voedzel, waar door zij beltaan, naa te fpooren. Dit alles deedt zij, op dat de menfchen, door de klaare befchouwing dier Wonderen , de verwondêrenswaardige wijsheid en kragt Gods, in de minfte fchepzelen, zouden leeren opmerken en erkennen. , En op dat de Waerèld te gereeder haare kunftige aftekeningen en vlijtige nafpooringen zou deelagtig worden, befloot zij, dezelve in koper te doen fnijden, en, met bijvoeging van haare naauwkeurige Waarneemingen, door den diuk algemeen te maaken. Ingevolge hier van zag het eerde ftuk het licht, te Neurenberg, in den Jaare 1679, onder deezen tijtel: Der Rupfen begin, voedzel, en wonderbaare verandering. Waarin de corfprong, fpijs, en gelialtenwisfeling: ais ook de tijd, plaats, en eigen/chappen der Rupfen, Wonnen, Kappellen, Uiltjes, Vliegen, en andere diergelijke bloedelooze Beesjes, vertoont worden. In den Jaare 1CÖ3 volgde het tweede ftuk, 't welkvan gelijken aart was. Doch  3» MERIAN. (MARIA SIBYLLA) Doch dit alles ftrekte flegts tot een voorbode van het manlijk befluit, 't welk zij moediglijk opvatte, en gelukkig tef uitvoer bragt, in den Jaare 1Ö98. De onderZoekhist, oni agter de waare gefteldheid der zaaken te koomen, en de ongegrondheid veeier beuzelagtige verhaalen aan den dag te brengen , was in haar zo groot, dat zij, niet fchroomende de gevaaren en ongemakken der zee, in den gcmelden jaare, de reize ondernam na de Westindien ; zij bleef omtrent twee jaaren op Suriname, enkel en alleen 0111 alles, wat tot haar oogmerk diende, naar 't leeven af te tekenen en in den grond naa te fpooren. Wat nut haar ijver aan de weetgierigen gedaan hebbe, getuigen de geenen, welke het groote werk gezien hebben, dat zij, niet lang naa haare wederkomst in het Vaderland, in 't licht gaf, in den Jaare 1705, onder den tijtel: Metamorphefïs Infeclotum Surinamenfium ; of, Gedaanteverandering der Surinaamfche Infecten. In dat verwonderlijk Boek ziet men alle de bloedlooze diertjes, op de zelfde gewasfen, bloemen en vrugten, waarop zij ze heeft gevonden , alles zo natuurlijk verbeeld, dat het voor 't leeven naauwlijks behoeve te wijken. Ook is dit werk verrijkt met een berigt wegens de voortteeling der Kikvorfchen, Padden, Hagedisfen, Slangen en Spinnen; alle welke dieren zij, in de brandende luchtftreeken van America, naar 't leven heeft getekend. Verfcheiden werkjes van minder belang heeft zij, behalven de gemelde, in 't licht gegeeven. Zij overleedt op den drieëntwintigften Januarij des Jaars 1717, nalaatende twee dochters, joiianna helena en dorothea maria , welke zij zelve in het bloemfchilderen heeft onderweezen. De jongfte , dorothea maria, verzelde haare Moeder op de reize na Suriname, en is, behalven de kunstoeflèning, ook bedreeven geweest in de Hebreeuwfche taaie* Merula, (engel Willemszoon) of de marle, wierdt gebooren in den Bi iel. Onder de geenen, die, in de Nederlanden , al voor het aanbreeken van het licht der Kerkhervorminge, de gemoederen tot het inlaaten van hetzelve hadden voorbereid, verdient deeze beroemde Man eene voornaame plaats. Hij ©  MERULA. (ENGEL WILLEMSZOON) gï Hij wierdt gebooren in den Jaare 1482, en wierdt te Utrecht tot den dienst der Kerke toegelaaten. Zijne geleerdheid en voorbeeldig vroom leeven deeden hem welhaast bekend worden. De Kerk van Heenvliet, een dorp in Zuidholland geleegen, verkreeg hem, door de beuelling van een aanzienlijk perfoonaadje in dat gewest, merula bijzonder gunftig, tot haaren Priester. Al vroeg hadt hij een gezigt van de menigvuldige misbruiken en gebreken, ter Roomfche Kerke ingefloopen, en gaf zich daarom geheel over aan het leezen en onderzoeken der H. Schriftuure; doch het liep aan tot den Jaare 1552, eer hij beftondt eenige veranderingen te maaken m het gedeelte van den dienst der Misfe, alwaar van de verdienften en de voorfpraak der Heiligen wordt gefproken ; voorts, zo in zijne Leerredenen als gemeenzaame gefprekken, openlijk beweerende, dat de Kerk eene Hervorminge volftrekt noodig hadt. Zijne gïoote vrijmoedigheid deedt hem wel haast in 't oog loopen; in den Jaare 1553 verzekerde men zich, eerst van zijne Boeken en Papieren, en daarnaa van zijn perfoon zeiven, dien men in de gevangenis wierp. Men befchuldigde hem, dat hij zoude gezegd hebben „ dat het beter was tien „ Misfen, dan eene Leerrede te verzuimen; dat 'er niets ter ,, zaligheid noodzaaklijk is, dan 't geen in Gods woord dui„ delijk ftaat uitgedrukt ; dat het Geloof zonder de liefde „ geen waar geloof is; dat men moet leeven overeenkomstig „ met de regelen van het Euangelie, zonder eenigen anderen „ regel te volgen; dat de zulken, die hunne eigen goederen „ verhaten, om die van anderen te beedelen, geene waare armen zijn. Dat de H. Schriftuure ons volkomene onderrigting geeft omtrent alles, wat ter zaligheid nood„ zaaldijk is; dat de onfterRijkheid der ziele en de opftanding „ in Italië- niet geloofd wierden; dat eene zekere zeer gru. „ welijke zonde hier te lande, en zelfs in de Stad Rome, heerschte; — dat de Sijnoden en Kerkvergaderingen, al „ beftonden zij uit alle de Geestlijken der geheele waereld, ' ons van de geboden Gods niet moesten aftrekken." Op alle deeze befchuldigingen antwoordde merula met de uiterfte omzigtigheid en wijsheid. Hij wierdt vervoleens overgebragt na  ii MERULA. (ENGÉL wlLLEMSZÖON) iia den Hage ,- en aldaar genoodzaakt te antwoorden op? honderd aeht Artikelen, welke men uit zijne fchriften hadt opgemaakt. Vergeefs tragtte men hem zijne gevoelens te doen afzvveeren. De Staaten van Holland waren zeer begaan met het ongelukkig lot des vroomen Grijzaarts; zij bewonderden zijne groote geleerdheid , welfpreekendheid , vroomheid en liefde jegens de armen. De traanen, welke deeze in 't openbaai Hortten, waren de getuigen hunner droefheid; zij zeiden openlijk, dat zij beroofd waren van hunnen Vader, hunnen VoGijpraak, hunnen Be/chermer, en hunnen Vertrooster in hunne behoeften en ongelegenheden. Onder andere liefdeWerken, welke hij, van tijd tot tijd, verrigtte, hadt hij in zijne Vaderftad, den Briel, voor de armen een Gasthuis doen ftigten. leder een klaagde openlijk, dat de Inquifiteurs de regten van het Hof van Holland fchonden. Van wijd en zijd k . men menfehen in \Graavenhage te zamen, om voor den g 'angenen te fpreeken. M:d'erwijl waren de Geloofsonderzoekers vlijtig bedagt op' middelen, om den armen man van 't leeven te berooven, te verbranden, of diergelijke firaffe, het gewoon lot der zogenaamde Ketteren; te doen ondergaan; doch, zo groot was de vermaardheid van 's Mans vroomheid en Godsvrugt, uk vreeze voor het volk durfden zij hun fnood voonieemen niet ten uitvoer brengen. Om het gevaar te ontgaan, waar mede zij gedreigd wierden, en met een van deeze zaak af te koomen, namen zij de toevlugt tot een zeer zonderlingen list; Een aanzienlijk Kerkelijke, die den tijtel Van Bisfchop vaii Hehron voerde, valt, voor den gevangenen, op zijne knieën, met ontblooteu hoofde , de armen over eikanderen geflagen en met fchreiende oogen, en fpreekt hem in deezer voege' aan: „ Gij zijt honderdmaal geleerder dan wij allen. Wij zijn „ overtuigd vau uwe goede oogmerken, en zijn het met u eens ,, omtrent de voornaamfle Hukken. Wij verfchillen van u, al,, leen omtrent eenige Kerkelijke gewoonten en plegtigheden, „ die oiiverfchilüge dingen zijn , en van de Befluutders der' t, Kerke eeniglijk afhangen. Onderwerp u, derhalven, bidden wij u, aan de Kerk en haare uitfpraaken, om oproeren en „ ongelegenheden te vermijden. Gij ziet dat het volk zeer » ver-  MERULA. (ENGEL WILLEMSZOON) 33 „ verbitterd is. Zoudt gij ons aan de woede en geweldenaa„ rij van het graauw willen blootnellen? Behoud uw leeven, ,, ter liefde der armen , die , met heete traanen , daarom „ fmeeken. Behoud ons leeven: want dit hangt van u af. „ Het eenige, dat wij verzoeken, is, dat gij erkent, dat gij „ onvoorzigtig en ontijdig ondernomen hebt, het afjc'iaffen „ van etlijke gewoonten en plegtigheden , die in haaren eisen „ aart onverfchillig zijn, en dat u deeze handelwijze leed ,, doet. Indien deeze bekentenis met uw Geweeten ftrijdt, wij verbinden onze zielen voor de uwe," enz. Naa het uitfpreeken der laatfte woorden reikte de Bisfchop den Gevangenen de eene hand toe, en leide de andere op zijnen borst. Deeze aanfpraak hadt zo veel invloeds op het gemoed van merula , dat hij beloofde dat geen te zullen doen, 't Welk van hem begeerd wierdt. Kort daarnaa wierdt hij openlijk ten toon gefteld op een Schavot; en in plaats van in zijne tegenwoordigheid de Artikelen te leezen, omtrent welke men was overeengekomen, las men de voornaamfte Artikelen van zijn geloof, met eene zo zagte ftemme en zo fchieltjk, dat merula, die aan het gehoor belemmerd was, dezelve niet verftaan konde. Men voegde 'er, daar benevens, bij, „ dat „ hij afzwoor de Ketterijen van lutiier, en alle dwsalingen ,, die tegen het rechtzinnig geloof der Roomfche Kerke ftree„ den; dat hij alles geloofde 't geen deeze Kerk leerde; dat „ hij onder eede beloofde, in haare Gemeenfchap te zullen „ volharden; en dat hij verklaarde, dat een iegelijk, die het „ tegendeel deedt, zou verdoemd worden; dat zo hij, in 't , vervolg, andere begrippen voedde, hij zich onderwierp aan „ de ftrerigbeid der Kerkelijke wetten; dat hij de omftanders „ fmeekte, God voor hem te bidden van wegen de Kette„ rijen, die hij afzwoer; en dat hij vergiffenis verzogt van „ alle.de zulken, die hij tot dwaaling vervoerd hadt." Vervo'gens vraagde men hem met luider ftemme, of hij alles herriep, wat men geleezen hadt. Onkundig zijnde van de laage middelen, door welke men hem zo eerloos hadt misleid, gaf hij een toeftemmend antwoord. Alleen verzogt hij, zijne Afzweering te mogen leezen, voor dat hij die ondertekende; doch de Geloofsonderzoekers gaven hem toi antwoord, dat XXUI. deel. Dd zij  24 MERULA. (ENGEL WILLEMSZOON) zij haast hadden, dat het tijd was zich van daar weg te begeeven-, dewijl het volk veel gerusts maakte. Het verdient onze opmerking, dat, onder de menigte, eene zeer groote verandering wierdt befpeurd; de liefde en het medelijden, welke zij omtrent merula hadt betoond, veranderden in haat en gramfchap tegen hem. De Afzweering wierdt gevolgd van een Vonnis, behelzende, dat de fchriften cn papieren van merula zouden verbrand, hij zelf van zijn Kerkelijk ampt verlaaien, cn voorts onbekwaam verklaard worden tot het waarneemen van eenige hoe genaamde Kerkelijke verrigtiugen ; dat hij zijne Afzweering, op eenen Zondag, of op een plegtigen.Feestdag, te llcenvliet, van den predikftoel zou voorleezen, dat hij zou verweezen worden tot eene eeuwige gevangenis, dat hij zijne zonden alle de dagen zijns leevens zou betreuren, en de kosten van zijn Regtsgeding betaalen. Merula, kondfehap ontvangen hebbende van het laag ber drog der Inquidteuren, beklaagde zich deswegen, en riep uit met luider ftemme: ,, ö Mijn God; is het mogelijk, dat deeze „ Lasteraars mij op eene zo fehandelijke wijze hebben bedroo„ gen ! Ben ik zwak genoeg geweest om de Waarheid af te „ zweeren, daar ik met den eenen voet in het Graf ftond, en, „ om zo te fpreeken, reeds half dood was! Naeu, mijn God, „ nimmer heb ik zulk een gedagte gevoed; nimmer is een zo ,, eerloos ontwerp in mijn hart opgekoomen; nimmer heb ik , dusdaanig een belluit genomen met de vijanden van uwen naam. ö Mijn God! zij hebben mij op eene haatelijke wijze, en, nevens mij, uw Volk, bedroogeu." Zo diep griefde, oiKlertusfclien, deeze affchuwelijke handelwijze het gemoed van den tederhartigen merula , dat hij in eene zwaare ziekte Home. Men bragt hem hierom over, uit zijne gevangenisfe in 'sGraavenhage, in een Klooster te,Delft, alwaar hij eene Wederlegging van het over hem gevelde Vonnis opftelde. In den Jaare 1555s wierdt hii uit Holland na Leuven gevoerd , en genoodzaakt, alle Maandagen, Woensdagen en Vrijdagen, van water en brood te leeven. Hij verklaarde hier openlijk, dat hij geloofde 't geen hij gepredikt of gefchreeven ba.it, en dat hij van voorneemen was, zich daaraan te  MERULA. (ENGEL WILLEMSZOON) atf te houden. In 't volgende jaar tMgttë men vergeefs, doof onderhandelingen en bedreigingen!, hem zijne gevoelens te doen afzweeren. let'er een bewonderde zijne Üandvastigheid, eii zelfs verfcheiden Leden van 't Hoogefchoole verklaarden openlijk, dat deeze Grijzaart onregtvaardig en wreed wierdt behandeld. De Inquifiteur tapper deedt hem van Leuven overbrengen in eene Abtdij in Henegouwen, daar hij bijkans eert jaar bleef. De Koning van Spanje, merula voor eenen wederafvalligsn hou Jende, gaf bevel, dat hij uit deeze Abtdij zou gebragt worden naar eene Gevangenis te Bergen in Henegouwen , en dat men van zijn Regtsgeding een einde zoude! manken. Uit was 't, het geen de Inquifiteurs verlangden. 'Mt bevel wierdt volbragt, op den vierden van Zomermaand de* Janrs 1557. Merula kre*eg thans tot zijn verblijf een zeer akeligéh Kerker. Tapper deedt hem , eindelijk , verkiaaretï voor een wederafgevalienen Ketter, en hij wierdt gcvonnisd om verbrand te worden. Zo dra was dit vonnis niet geveld, of merula wierdt, heimelijk, te Bei gen overgebragt, op dat men hem ter dood mogt brengen, vóór dat z:jne Vrienden in Holland gelegenheid zouden hebben, om zich tegen het voorneemen der Inquifitie' aan te kanten: want de Inquifiteur tapper, en zijne bedienden, vreesden, dat de Staaten van Holland zouden klaagerï over het fchenden hunner regten, volgens welke n;emand hunner Onderdaanen, buitenlands, mogt worden te regt gefield; 't geen in het geval van merula gëichied was. Een zijner Neeven, niet weetende dat zijn Oom te Bergen gevangen was, kwam in deeze Stad, op den zevenentwintiglten J'.ilij, 's voormiddags omtrent tien unre#, het tijditip dat merula uit zijne gevangenisfe kwam, öm na de llrafplaats geleid te worden. De goede oude Man leunde op eenen ftok, en vermids hij zes weeken lang in een akelig gat gezucht hadt was hij dermaate vermagerd en verzwakt, dat zijn Neef moeite hadt om hem te herkennen. Zo dra merula deezen waarden Neef in't oog kreeg, gevoelde hij eene ongemeene blijdfehap, en fprak hem aldus aan, i, Mijn Zoon, dit is de uur" (dit zeggende, verhefte hij zijne oogen en handen hemelwaarts) „ dit is de uur, in welke Godi Dd 2. Wil,  3wede, Stamvader van die van Tolloifen, en Adriaan van der Merwede, van welken die van Klootwijk zijn voortgefprooten. Daniel van der mgrwede , de Vijfde, Schildknaap, in den Jaare 1293, liet de volgende kinderen naa: 1. Daniel, d e volgt; 2. Dhk van der Merwede, Ridder te Dordrecht, vermeld •in den Jaare 1344, en, te gader met zijnen broeder Jan, op liet Jaar 1369. Hij hadt eenen Zoon, Diderik van der MirDd 5 wede  42 MERWEDE. {Het Geflagt van) wede genoemd, vermeld op het Jaar 1393, welke naliet Dirk van der Merwede, Ridder, Heer van Ethen, Meeuwen, Baardwijk, Baljuw van Zuidhoiland in de Jaaren 1414 en 142!; als mede Kaftelcin van Geertruidenberg, waar binnen die van Dordrecht en de Kabbeljaauwfcben hem belegerden. Hij overleedtin den Jaare 1459, en wierdt begraaven te Meeuwen, onder eene verhevene Tombe, met zijne vier kwartieren. Bij zijne Huis vrouwe Catharina van Ranst, uit Brabant, verwekte hij eene Erfdochter, Odilia van der Merwede , Vrouwe van Ethen, Meeuwen en Waalwijk, die de echrgenoote wierdt van Robbert van Drongelen, en vervolgens Moeder van I. Jan van Droi,geien, Landkommandeur van het Duitfche Huis te Utrecht, geftorven in den Jaare 1402. II. Hadewij van Diongelen, getrouwd met Raas van Borghoven. III. Odilia van Drongelen, getrouwd met Philips van Ranst, en bij hem Moeder van de volgende kinderen: (1) Daniel van Ranst. (2) Henrik van Ranst; beide ongehuwd geftorven. (3 Korr.elis van Ranst, Vrouwe van Ethen en Meeuwen, naa baars broeders dood, gehuwd met Jan van Leefdaal, een Gelderfch' Ridder, baarde haaren Man: A. Magaretha van Leefdaal, hadt eer t tot Echtgenoot, Balthafar van Weefe; vervolgens, Jan, Heer van Vliet, bij Oudewater; en eindelijk Diderik vau Kroonenburg. B. Philips van Leefdaal, Heer van Waalwijk, Ethen en Meeuwen, trouwde, in den Jaare 1516, met Anna van Gaveren van Liefringen, en verwekte, onder andere, a. Rogier van Leefdaal, Heer van Waalwijk, Ethen en Meeuwen, die in den echt tradt metjenne van Schoonhoven, en Vader wierdt van (a ). Philips van Leefdaale , Heere van Ethen, Meeuwen en Babijlonienbroek, getrouwd met Margareta van Westerhok, welker Moeder uit het Geflagt van Duuvenvoorde was. (J>). Jan van Leefdaal, Heere van Waalwijk , eerst getrouwd met Klara van Hees, overleeden in den Jaare' 1613, en naderhand met N. N. Gijfel, Weduwe van Jan van Beshuizen. (e)  MERWEDE. (Het Geflagt van) 41 (c) Htma van Leefdaal, getrouwd met Koenraad, Heere van West'erholt. b. ithi mem van Leefdaal , een der zsmen verbondene Edelen, in den Jaare 1566, was getrouwd met Maria van Schoonhoven, en bij haar Vader van Fredrik van Leefdaal, eerst gehuwd met Maria Aalbout, en naderhand met Emerentia van Oestrum, in den Jaare 1607 overleeden. C. Jan van Leefdaal, Drost van Montibort, ongehuwd overleeden. (4) A.lriana van Ranst, Vrouwe van Waatwijfe, getrouwd met Jan Milling, een Gelderfch' Ridder, doch zonder kinderen geftorven. Diderik van der Merwede, Baljuw van Zuidholland, boven genoemd, liet drie onechte Zoonen naa: I. Daniel, overleeden in den Jaare 1512, en, bij Agnes van Bouhefen, Vader van twee Zoonen, Jan en Dirk. 2. Jan van der Met wede, overleeden, in den Jaare 1380, in den ouderdom van 92 jaaren , was eerst getrouwd geweest met eene Zuster van Willem van der Merwede, vervolgens met Lijsbet van Zandwijk. Zij waren de Grootouders van Hendiik van der Merwede, Drosfaart van Vianen. Dirk van der Merwede, boven genoemd, overleedt te Dordrecht, in den Jaare 1526, gehuwd geweest met N. N. van Bekeftein van Haarlem, en verwekte bij dezelve drie Dogters, eene van welke, Agnes genaamd, in den Jaare 1572, Nonne te Loosduinen was. 3. Nikolads van dir Merweae, was Heer van Baardwijk; hij overleedt in den Jaare 1505. In den Jaare 1447 was hij in den echt getrecden met Margareta Bogaards, te Dordrecht, overleeden in den Jaare 1473. De vrugten van deezen echt waren (ij Jan van der Merwede, die kinderen hadt. (2) Willem van der Merwede , gefneuveld in den Oorlog tegen de Franfchen, in den laare 1477, voor het Stedeken Avennes: (3) Mdchttld van der Merwede, Vrouwe van Baardwijk, gehuwd met Mrl Kornelis de Jonge, Penfionaris van Dordrecht , en vervolgens Rekenmeester in 's Graavenhage , alwaar hij in den Jaare 1504 overleedt. (4) Lijsbet van der Merwede , getrouwd met Willem vau Bokhoven, in Brabant. (5) Maria van der M.r.  44 MERWEDE. (Het Geflagt van) Merwede, getrouwd met Pieter Schief, te Antwerpen, en Moeder van Margareta Schief, welke tot haaren eerde Man hadt Karei van Immerfeel , en vervolgens Willem van der Werve, Ridder te Antwerpen, bij welken zij Moeder wierdt van Karei van der Werve, die in den Jaare 1604 overleedt, en, bij Anna Schets van Wefemale, verwekte Jan van der Werve, Heer van Urk en Emelandt, die eerst trouwde met Machtelt van der Werwe, en vervolgens, te Dordrecht, in 'den Jaare 1605 , met Catharina, Dogter van Willem van Drenk waart, Heere van Gijsfenburg. 3. Floris van der Merwede, derde Zoon van daniel den vierden van dien naam, Ridder, nevens zijnen broeder Daniel , in eenen togt tegen de Friezen, gefneuveld, liet eenen Zoon naa, Floris van der Merwede, Ambagtsheer van Slijdrecht, en Ridder, vermeld in den J?are 1399. — Omtrent deezen tijd leefde eene N. N. van der Merwede, getrouwd met Adam van Lokhorst, welken zij het Ambagt van Slijdrecht ten huwelijk bragt. 4. 'illem van der Merwede , Ridder , vermeld in den Jaare 1341. 5. Jan van der Merwede, genoemd op het Jaar 1369. 6. N. van der Merwede, getrouwd met Ainelis van AmHel van Mijnden, in den Jaare 1348. 7. Aliid van der Merwede, Minnaaresfe van Willem den IV, Graave van Holland, en bij denzelven Moeder van eenen Zoon, Daniel van den Foei, die, in den Jaare 1408, door de Luikenaars wierdt verflagen. Hij liet vier Zoonen naa: Gijsberi van den Poel; Dirk van den Poel; Jakob van den Poel, Ridder ; en Clauwert van den Poel , Kadelein van Geertruidenberg. Jakob hadt eenen Zoon, Gooswijn van den Poel, in den Jaare 141a getrouwd met Geertruid van Dorp, en verwekte een Zoon, Dirk van den Poel. Daniel van der merwede, de Zesde van dien naam, Ridder, Heer van der Merwede en Wieldrecht, wierdt, in den Jaare 1341 , door Willem den IV, Graaf van Holland, verheven tot Baron van de Merwede , 't welk hij van hem tot een onderflijk Leen ontving; te vooren was deeze Heerlijkheid ter Leen gehouden van den Heere van Voorn en 't Huis  MERWEDE. (Het Geflagt van) % te Gans, gelijk blijken kan uit een Vonnis, op den achttienden Mai des Jaars 1560, door den Hoogen Raad van Mechelen geweezen. Heer (daniel was een van de zeven Baarrotzen, die, nevens zijnen Broeder Floris, met den gemelden Graave, in de maand October des Jaars 1345, in een gevegt tegen de Friezen, bij Stavoren, fneuvelde. Bij Jenne van der Eem, uit het Land van Utrecht, zijne Huisvrouwe, liet hij naa: Daniel van der merwede, den Zevenden, Ridder, als Dijkgraaf van den Grooten Zuidhollandfchen Waart vermeld iu de Jaaren 136; en 1390. Zijne Huisvrouwe was de Erfdogter van den Heere van Stein, op de Maze, bij Mafeik en Hoorn, en hij bij dezelve Vader van I. Daniel van der merwede , die volgt. II. Willein van der Merwede, Ridder, Ambagtsheere van Muilkerk, geftorven in den Jaare 14:3, nalaatende eene Erfdogter , Jenne van der Merwede, Vrouwe van Muilkerk, getrouwd aan Jan van Herlaar, Ridder, Heere van Meerwijk, en na. derhand met Adriaan van Herlaar, die, in den Jaare 1455, met Muilkerk wierdt beleend. Naa eenige Graadeu is van deezen voortgefprooten, Jenne van Herlaar, Echtgenoote van Arend van Lauwijk, die, in den Jaare 1599, Muilkerk verkogt aan Bruin de Foeter, te Gorichem. III. Machtelt van der Merwede, getrouwd met Gerrit van Vliet , Zoone van Jan , Heere van Vliet en Poelsbroek, en van N. N. van der Lek, of Polanen, Dirks Dogter. Met Hertog albregt wa> hij, in den Jaare.1396, tegenwoordig in eenen Veldtogt tegen de Friezen, en overleedt, in den bloei zijns leevens, iu den Jaare 1404. Daniel v,an der merwede, de Achtfte, Ridder, Heer van der Merwede, Stein , Poel wijk en Leerambacht. Hij ftorf jong, naalaatende, bij zijne Huisvrouwe Margareta van Heinen, uit Vlaanderen, Weduwe van Lodewijk van Praat, twee Dogters: 1. Margareta van der Merwede, Erfdogter ter Mer> wede, Stein en Poelwijk, getrouwd met Willem van Brede- rode,  0 MESSEN. (JOAN van) rode, jongden Zoone van Reinoud van Brederoda, en van Jolente, Erfdogter van Gennip op de Maaze. Zij baarde geene kinderen, en verkogt, op den zevenden Mai des Jaars 1424, de Heerlijkheid en het Slot Merwede, aan Lodevvijk van Praat, Ridder, Heere van Moerkerk en Moerkerkerland, haaren Halvenbroeder van Moeders zijde. Nevens haaren Man deedt Margareta eenen bedevaart na Rome. Niet lang naa de wederkomst, overleeden zij beiden, in hoogen ouderdom, in den Jaare 1451. 2. Jrvne van der Merwede, gehuwd aan Philips van Spangen, Ridder, Raad in den Hove van Holland, Zoon van Engebrecht van Spangen, en van Evertje van Alkemade, Floris Dogter, overleedt insgelijks zonder kinderen, in den Jaare 14C9. Met haaren Vader daniel den Ac'htden, was dus dit aanzienlijk Geflagt, in het manlijk oir, uitgedorven. Het Wapen van Merwede was, eerst een Veld van Keel,, doorfneeden met een Zilveren Fafce, doch wierdt, in den Jaare 1304, vermeerderd met vijftien Ij ij fans, of bollen van; goud. Zie goudhoeven, Oude Boll. Kronijk; van leeuwen, Batav. Iliu/ir. ' Messen, (joan van) Deezen naam voerde de eerde Klerk van den Raadpenfionaris joan de witt , doch . om zijne' trouwloosheid, dien gewigtigen post onwaardig. In het Vonnis , naderhand over hem gedreeken, worden hem verfcheiden verraaderiijke misdrijven ten laste geleid, eene zwaarder ftrafiè waardig, dan hem wierdt opgeleid. Hij maakte zijn werk om de geheimde Staatspapieren , Brieven en Refolutien af te fchrijven, en voorts dejelve te dellen in handen van zekeren birk van ruiven , die de zaaken van Prinfe willem van massau, in 'sGranvenka^e, waarnam, aan welken hij, vervolgens, 't geen hij meldenswaardig van van messen hadt outvangen, overbriefde. De verraaderiijke Klerk vergenoegde zich" niet met het openbaar maaken van geheime waarheden, maar hij verdigtte , daarenboven , dingen , ten nadeele van zijnen .Meester, welke, indien ze waar geweest waren, hem ten hoog' den  MESSEN, (JOAN van) METEREN, enz. 4? (ten ftrafwaardig zouden gemaakt hebben. Dus verfpreidde hij, dat de witt, door middel van de Heeren beverningk en nieuwpoort , den Engebchen Protektor kromwell zou getragt hebben te beweegen tot het zenden van eene Vloot op de Zeeuwfehe Kusten , om daar door de Provincie Zeeland te dwingen tot eenpaarigheid met Holland, in 't ftuk der Uitfluit!; ge van den jongen Prinfe'; waar naa men, zeifin Holland, Engelseh Krijgsvolk zou brengen, onder een Engelfchen Overfte. De witt, volgens des lasterenden booswigts zeggen-, zou, daarenboven, het Haarlemsen Linnen in Engeland hebben willen doen verbieden. Van messen zou wijders eene Kist met geheime papieren uit des Raadpenfionarisfen wooninge hebben zoeken te vervoeren. Zelf hadt men eenig i'poor, dat hij een toeleg op des Heeren de witts leeven hadt gefmeed. Geene zwaarder ftraffe volgde op zo veele reeds begaane of ontworpene euveldaaden , dan eerloosheid en eeuwige ballingfchap uit Holland, Zeeland, Westfriesland en Utrecht. Niet weinig liep zulk een zagt vonnis, naar eelange der misdaad, bij veelen in 't oog. De Raadpenfionaris zelve betuigde daar over zijne verwondering en misnoegen. Zie de witt's Blieven; Secreete Refolutieti van Holland; aitzema, Deel Hl. Meteren, een Dorp in Gelderland, in den Tielerwaart, tusfehen Bommel en GelderméHfem. Met het nabnurig Eht, wordt de Hervormde Gemeente door eenen Leeraar bediend. Niet verre buiten het Dorp, aan den gewoonen Rijweg, legt esn fraai Heerenhnis, het Huis te Meieren genaamd; een hedendaagsch geftigt , leggende rondom in eene Graft, met een ruimen Voorhof, en voorts van aangenaame beplantingen omringd. Meteren , (emanufx van) gebooren te Antwerpen, in den Jaare 1535. Zijn Vader was een Boekdrukker, en wierdt, vit dien hoofde, verdagt gehouden van mede de hand te hebben in het vervaardigen van Schriften, der Onroonjfche Leere toe-  48 METEREN. (EMANUEL van) toegedaan. Omtrent den tijd als zijne Huisvrouwe, van emanuel, zich zwanger bevondt, hadt hij eenen Bijbel in de Engelfche taaie gedrukt, en was daar mede na Engeland gereisd, om met het verkoopen winst te doen. Midlerwijl deedt de Regeering zijn Huis doorzoeken, of men 'er niet, veelligt, verbooden Boeken vondt. Zijne Echtgenoote, weetende dat haar Man inderdaad een goed aantal dusdanige Schriften bewaarde, en vreezende voor 't gevaar, welk haar dreigde, deedt eene gelofte, het kind, welk zij onder het hart droeg, indien 't een Zoon ware, emanuel , dat is, God met ons, te zullen noemen , bijaldien de gezogte Boeken niet gevonden wierden. Tot haar geluk deeden de Huiszoekers vrugtlcoze moeite. In zijne jeugd oeffende zich van meteren in de Taaien en verfcheiden Weetenfchappen. Doch zijne neiging ftrekte zich uit tot den Koophandel, toen hij den ouderdom bereikt hadt, om zich tot een vast beroep te moeten bepaalen. Voor zekeren beuemden tijd nam hij, diensvoigens, zijn verblijf bij eenen Koopman. Imusfchen wierden zijne Ouders teraade, om de vervolgingen te ontgaan, na Engeland te verhuizen. Op hunnen overtogt derwaarts trof hen het ongeluk, dat het Schip, welk hen zou overvoeren, door eenen Franschman aangevallenen in brand wierdt gefchooten: zodat het, met volk en al, in de lucht fprong. Naadat van meteren zijne leerjaaren hadt voleindigd, begaf hij zich iia Londen: een ruim beftaan hadt hij in deeze Stad , door het waarneemen van de zaaken van veele Nederlandfche Kooplieden , tot op de overgave van Antwerpen aan de Spanjaarden. Met het verval van den Koophandel, leedt hij hier door insgelijks merkelijk nadeel. Onder het waarneemen van zijn beroep, hadt van meteren zijn werk gemaakt van het verzamelen van Stukken, de Gefchiedenisfen der Nederlanden betreffende. Thans weinig anders te verrigten hebbende, vermaande hem zijn Neef, de Geleerde abraham ortelius , aan het opHellen eener Nederlandfche Hiftorie de hand te liaan. Van meteren volgde dien raad, en befleedde zijnen overigen leeftijd aan het zamenllellen van een Werk, 't welk nog bij alle Kenners en Hoogfchatters van echte Gedenküukken in eere en waarde wordt gehouden. Hij over. leedt  METIUS, (ADRIANUS) MÉTSLAWIER, enz. 49 leedt te Londen, in den Jaare 1612, het zevenenzeventigffe zijns ouderdoms. Zie ruyting , Leven van van Mc* teren. Metius, (adrianus) gebooren te Alkmaar, bragt zijne' jeugd en jongelingfchap inzonderheid door in Duitschland, om • *er zich in de Starrekunde te oeffenen. In den Jaare J597 beriepen hem de Bezorgers van 't Hoogefchool te Franeleer toe Hoogleeraar in die Weetenfchap, welke hij 'er, met grooten lof, geduurende eenen reeks van achtendertig jaaren, onderwees. In den Jaare 1635 overleedt hij in hoogen ouderdom. Behalven verfcheiden Schriften , de Starre- en Landmeetkunde betreffende, welke van hein het licht zien , heeft hij ook eenige Werktuigen vervaardigd, tot die Weetenfchappen behoorende. Zie val. andr. Bibliothi Belgi Metsla wier, een Dorp in Friesland, in 't Kwartier vari Oostergo, in de Grietenij Oostdongeradeel. Zeer vermaaklijk is de legging van dit Dorp: reden, waarom men, in de nabuurfebap, van ouds, een aanzienlijk getal Staten of adelijk'e Landhuizen vondt. IVibalda -State, zijnde eene fraaie huizing met aangenaame plantaadjen , en Ropta- of Ropperda State, zijn daar van nog in weezen. Metzu , ( gabriel ) een vermaard Kunstfchilder , in den Jaare 1615 te Leiden gebooren, hoewel hij zijnen meesten leeftijd te Amflerdam heeft doorgebragt. De vrugten van 'sMans peufeel worden, bij de Kunstkenners, in hooge waarde gehouden. Twee Stukken, in 't bijzonder, treffen het bewonderend oog, en worden algemeen toegejuicht. Het een verbeeldt een Kraambezoek van Mannen en Vrouw; het andér eene Juffrouw, wasfehende haare handen boven een Lampetfchotel, die van eene Dienstmaagd wordt vastgehouden, tef, wijl een Heer, ter Kamer in treedende, voor haar eene büL XXIII. deel, E@ gifttf  S& MEULEKATËN, MEURSIUS. (JOANNÉS) ging maakt. Behalven den roem van Kunstkennisfe, ging metzu ook die van een prijzelijken wandel naa. Een pijnlijk ongemak, en daar door verhaaste dood, was oorzaak dat hij zijne uitfteekende vorderingen in de behandeling van 't penfeel nog niet' verder bragt. Een Steen in de blaas deedt hem onduidelijke fmarten lijden. Hij wierdt daar van gefneeden, doch overleedt aan de Kunstbewerkinge, in den Jaare 1658, het drieè'nveertigüe zijns ouderdoms. Zie houbraken.- Meulekaten, een Heerenhuis, in Gelderland, in bet Landdrostampt van Veluwe. Het legt midden in 't geboomte, in> eene wijde Graft beflooten, in eene zeer vermaaklijke Landsdouwe, die nog veraangenaamd wordt door eene menigte Beekjes , welke van de hoogten na beneden vloeien. Volgens zommigen zou het Geiligt, bij ouds, den naam van Lennepeftein gevoerd hebben. Meursiüs, (joannes) in den Jaare X570 gebooren te Lootduinen, bij 'sGraavenhage, uit aanzienlijke Ouderen. Reeds vóór zijn zesde jaar hadt hij, onder 'topzigt van zijnen Vader, eenig onderwijs geuooten in de Latijnfche Taaie, welke, nevens de Griekfche, hij verder beoeffénde, eerst in 'sHage, en vervolgens te Leiden, onder den geleerden Rektor ntkolaas stokius, onder wiens opzigt meursius, op zijn twaalfde jaar, eene Latijnfche Redevoering fchreef. Intusfchen helde zijne neiging voornaamelijk over tot de Griekfche Taaie, en maakte hij daar in zo fnelle vorderingen, dat hij op zijn dertiende jaar Griekfche Vaerzen maakte, en op zijn zestiende over een moeilijken Griekfchen Schrijver Aanmerkingen fchreef. Bij de kennisfe der Taaie voegde hij eene grondige bedreevenheid in de Gefchiedenisfen en Oudheden der Grieken. Door dit alles behaalde Meursius zo veel vermaardheids, dat 's Lands Advokaat joan van oldenbarnevelt hem den post van Onderwijzer zijner kinderen opdroeg, en hem niet alleen in huis en aan zijnen tafel nam, maar ook met zijne vriendfchap vereerde; welke hij, tot op den dood des Staatsman», beftendig genooten heeft. Ter  MEURSIUS, (JOANNES) MEY. fjOANNÈS de) §i Ter gelegenheid dat de Advokaat, als Gezant , eenen keef na Frankrijk deedt, bevondt zich meursius onder deszelfs gevolg, in de hoedanigheid vau Hofmeester. Ten nutte maakte hij zich deeze reize, door het bezoeken van de voornaamfte Boekerijen, en het verzamelen van veele zeldzaame Schriften, welke hij naderhand in 't licht gaf. Te Orleans beklom hij den Eeretrap van Meester in de Regten. Naa zijne wederkomst in Holland, droegen de Bezorgers van het Hoogefchool te Leiden, in den Jaare 1610, aan meursius op, het Hoogleerampt in de Gefchiedenisfen; en kort daar naa dat der Griekfche Taaie. Ilij bekleedde dien post tot in den Jaare 1625,wanneer christiaan de IV , Koning van Dtenemarke , hem beriep tot Hoogleeraar in de Gefchiedenisfen en de Staatkunde te Sora\ 't welk hij greetig aannam. Veel leedt meursius, frt zijnen ouderdom , van den Steen. Door pijnen en aanhoudend: werken afgemat, overleedt hij op den twintigftenSeptember des jaars 1639, het zestigfte zijns ouderdoms. Eene geheele lijst van Schriften, door hem uitgegeeven, draagen kenmerken vari zijnen onvermoeiden vlijt en uitgebreide geleerdheid. Zie val. andr. Bibl. Belg, SWEERTlUSrf Athena Belg. &c. Mev, (joannes de) was Dokter in de Geneeskunde, eia bekleedde, onder 't waarneemen van dit beroep, den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Bedienaar van het Euangelium, te Middelburg. Van 's Mans naarftigheid getuigen .de veelvuldige Schriften , deels in 't Latijn , deels in 't Nederduitsch, welke van hem het licht zien. Bekend is zijne Plty~. fiologia Sacra, of Heilige Natuurkunde, Waar in veele Schrif-. tuurtexten, de Natuurkunde betreffende, worden opgehelderd. Zie bayle , DiS. Criti Meyering , (albert) gebooren te Amflerdam, in deö Jaare 1645, wierdt, op 't voorbeeld van zijnen Vader frefie 2 VRfiti^  £2 MEYERING, (ALBERT) MICHIELS-GESTEL, enz. drik, en zijnen broeder henrik, die beiden het penfeel hanteerden, al vroeg tot de Schilderkunst opgebragt. Doch ftreevende na hooger vorderingen, dan deeze, die meestal met het fchilderen van Kamerfcbutten zich onledig hielden, begaf albert zich na Italië en Frankrijk, alwaar hij tien jaaren doorbragt, om 'er zich te oeifenen naar voortreffelijke Origineelen en onder het oog van kundige Leermeesters. Zeer vlug en vaardig zijnde in de behandeling van het penfeel, ondernam bij meestal zeer groote en uitvoerige Stukken, behangzels in Zaaien en Kamers , en foortgeliiken. Tusfeheu beide fchilderde hii Landfchappen, inzonderheid gezigten op Vorftelijke Lusthuizen, die, door derzelven lommerrijk geboomte, eene verrukkende fpiegeling in het water maakten. Albert overleedt op den zeventienden Julij des Jaars 1714 het zeventigfte van zijnen ouderdom. Zie houbrakepj. MiCHiELs-gestel, een Dorp in de Meierij van 'sHertogenlosch, aan de Rivier de Dommel, ongeveer een uur gaans ten Zuiden van die Stad gelegen, en, te gader met het Dorp Gemonde , den tijtel van Heerlijkheid voerende. MichichGejlel heeft zijnen eigen Regtbank, beftaande uit een Drosfaart en zeven Schepenen. De Kerk is een fraai gebouw, pronkende met een hoogen fpitzen Toren, en omringd vau een Kerkhof met een hoogen fteenen Muur. De Predikant heeft 'er eene fraaie woonïng, welker Tuin agter aan den Dommel uitkoomt, doch moet ook te Germonde den predikdienst waarneemen. Verfcheiden adelijke huizen leggen in deeze Heerlijkheid. Middagten, (V Huis te~) een oud adelijk geftigt, in Gelderland, in 't Regterampt van Feluwenzoom, niet verre van 't Huis te Dieren. In laatere tijden heeft men daar nevens geftigt een fraai hedendaagsch Gebouw. Reeds vroeger dan in den Jaare 1315 was het Slot ter Leen uitgegeeven door de Hertogen van Gelderland. Zie s l ig tenhor st. Mo-  MIDDELBURG. 53 MlDDELBEERS; Z'C OOSTERBEERS. Middelburg, de hoofd- cn aanzienlijkfte Stad van Zeeland, geleegen op het Eiland Plakkeren, genoegzaam in het midden, hebbende gemeenfehap, door middel van eenen Straatweg, met de twee nabuurige Steden Flis(ingen en Veere, van welke zij, na genoeg, even verre, te weeten ruim een uur gaans aflegt. In de ligging der Stad zoekt men, met reden, den oorfprong der benaaminge, als zijnde, van ouds, geweest een Burgt of Sterkte, midden in het Eiland gelegen: waarom ook de Stad, bij oude Schrijvers, den naam van Medioburgum en Medium Ctjlruw voert. Te weeten, volgens de waarfchiinlijkfle gisfingen, omtrent den oorfprong en ftigtingstijd der Steden, moet die van Middelburg gezogt worden in den Jaare 8,,6, wanneer eggard, Graaf van IValcheren, om zich tegen de invallen en ftrodperijen der Normannch te vcrfterken, eenen Burgt of Kafteel opworp. Ruim honderd vijftig jaaren Iaater, in den afloop der Tiende Eeuwe, wierdt daar nevens eene Kerk gebouwd, en aan st. maarten toegewijd. De voordeelige legging der Plaatze, tot het drijven van Koophandel, deedt haar, wel haast, in getal van Huizen en Inwooners toeneemen. Op het Jaar 1:00 was Middelburg reeds eene Stad, en zes jaaren laater aldaar een aanzienlijk Klooster gebouwd, naderhand in eene Abtdij veranderd. Duister zijn de vroegfte lotgevallen van Middelburg. Een vernielende Brand , tot tweemaslen toe in de Stad uitgeborfien, is daar van de oorzaak: als waar door de oudfte Papieren en Befcheiden in de vlammen verteerd zijn. Een van dezelve, in den Jaare 14.92 voorgevallen, leide, nevens driehonderd Huizen, de Abtdij in kooien, in welke de oudfte en fchoonfte Boekerij van Zeeland bewaard wierdt. Zo verre de hiltorifche berigten uitwijzen, deelde Middelburg, al vroeg, in de opfchuddingen en verdeeldheden , welke het Gemeene Land beroerden. In de laatfte helft der Veertiende Eeuwe nam de Handel en Scheepvaart van Middelburg derwijze toe, dat het deel nam aan het vermaarde Hanze - Verbond. De Lakenhandel op Engeland en de Vaart op Portugal ontvingen telkens nieuwen bloei, en de E e 3 Stad  £4 MIDDELBURG. Stad meerdere inwooners. Veel deedt daar toe, het Stapelregt , door willem den IV, Hertog van Bcijeren, aan die van Middelburg gefchouken, in den Jaare 1404, waar bij jrij beval, dat geenerhande Goederen, voor den Lande van Walcheren, overgefcheept zouden worden, zonder dat dezelve filvoorens te Middelburg waren opgeflagen. In den Jaare 1478 ontving de Stad een bezoek van den Aardshertog, naderhand Keizer maximjliaan; en vervolgens van deszelfs Zoone, die 'er , nevens zijne Gemaalinne , eenigen tijd vertoefde, in de Abtdij eene Vergadering van 't Guldens Vfes hieldt, en, t"er dier gelegenheid, tien nieuwe Ridders floeg. Keizer karei. pp V ontving 'er, in den Jaare 1515 , de Hulde van de Landzaaten, als Graaf van Zeeland. Bij de opregting van etlijke nieuwe Bisfchoplijke Stoelen, in de Nederlanden, wierdt de Abtdij van Middelburg tot een Bisdom verheven, en nigolaas de castro, van laatfteu Abt, tot eerlten Bisfchop bevorderd. Intusfchen vondt de Hervormde Leere ook toegang in Middelburg. In den Jaare 1559 bediende gelein janszoon de HOoKne , van beroep een Schoenmaaker, doch, egter, een geleerd Man, de Hervormde Gemeente: welker Leden , zeven jaaren daar naa, zo zeer waren vermenigvuldigd, dat de Wetr houderfchap, uit vreeze voor dézelve, de Bloedplakaaten tégen de Onroomfchen niet durfde afkondigen. Iu het zelfde jaar verzogten de Hervormden pro eene Kerk binnen de Stad. pp eene heufche wijze, met Beden en fmcekinge aan de Predikanten gedaan, wierdt dezelve, door de Overheid, geweigerd; doch het zelfde verzoek, door die van de Conjijlorie der ti; we Religie in competenten getale , ander■snaai gedaan, in zo verre ingewilligd, dat hun eene Schuur pf Pakhuis buiten de Stad wierdt aangeweezen; wordende hun tevens een der Burgerneesteren met zijne Lijffchutters ter hunper befpherminge toegevoegd. Eene nieuw bewijs van infehik'kelijkheid jegens de Hervormden , was het bsyel der Stads Regenten aan de Roomfchen, om de Ommegangen langs de ftraaten op te fc'norten, en dezelve alleen binnen dc Kerken fe houden. Een ougunfiigen keer nam deeze toefland van zaaien , onder 'c bewind van alva, hoewel flegts voor een korte*  MIDDELBURG. $S ten tijd. Want naa een zeer ftreng beleg, 't welk twee jaa. ïen duurde, waarin de belegerden de uiterfte rampen leeden, van gebrek aan de dringendlte noodwendigheden, wierdt Prins willem de I meester van de Stad, en voegde zich dezelve aan de Staatfche zijde, aan welke zij zedert altoos gebleeven is, hoewel zij niet altoos bevrijd ble^f van inwendige opfchuddingen en beroerten. Op dit kort berigt aangaande de Hiftorie, gaan wij nu over tot eene meer bijzondere befchrijving der Stad. Middelburg, zo als wij boven aanmerkten, na genoeg in 't midden van het Eiland IValcheren gelegen, is van eene rondagtige gedaante. Rondom loopt eene wijde Graft, van versch water en zeer vischrijk. Zij is voorzieu van dertien Aarden Bolwerken. Acht Poorten telt men 'er: de Veerfche of Noordampoort, de Koepoort, de Noordpoort, de Seispoort, de Langevijlepoort, de Vlisfingerpoort, de Seegers- of St. Geertepoort, en de Zuiddam- of Slijkpoort. De Veerfche, Vlisfmger en Koepoort munten onder dezelve uit iu fraaiheid. De fchoone en lijnrechte Haven, aan den Zuidkant der Stad, omtrent een half uur gaans lang, is wijd en diep genoeg om van de grootfte Schepen te kunnen bevaaren worden. Dezelve wierdt gegraaven in de plaats van de oude Haven, die zeer krom liep, en niet verre van Arnemuiden uitkwam. Zij droeg den naam van de Arne; en men wil dat hpt Huis Arneftein het oude Tolhuis van diè Haven geweest is. De oude vierkante Toren, nevens de Wagthuisjes, op deszelfs hoeken geplaatst, zouden dit gevoelen aanneemelijk kunnen maaken. Van wegen den aangroeienden Scheepvaart, is de tegenwoordige Haven, volgens Oktrooi van Keizer karel den V, verbreed en door de Vesten binnen de Stad verlengd, tot aan eenen Toren, de Duivelsleren genaamd: ten welken einde de St, Janskerk moest worden afgebroken. Verfcheiden fraaie Gebouwen ontmoet men binnen Middelburg. Eerst zullen wij de IVaerelcüijke, vervolgens de Kerkelijke of GeestHjkt Geftigten vermelden. Het Stadhuis is een overdeftig en fraai gebouw, naar gelange der Bouworde van den tijd, in welken het geftigt wierdt. De eerfte aanlegger daar van was karel de stoute , in den Ee 4 Jaare  §G MIDDELBURG. Jaare 1468. De Voor- en Zijgevels, van witten Arduinfteen opgehaald, pronken, tusfchen de Venflers, met de bedden, meer dan leevensgroot, en meestal ongefchonden, van Vijfentwintig Graaven en Graavinnen van Zeeland. Een fierlijke ioren, vau diergelijken Steen, rijst ftaatelijk ten dake uit. In Jaatere tijden is het gebouw, door het bijvoegen van verfcheiden vertrekken, merkelijk uitgebreid. Voorts ontmoet men binnen dit Geltigt de vereischte Kamers, zo voor de Heeren van de Wet, als vcor andere Kollegien gefchikt. Een fraaie overwelfde Vleeschhal wordt onder hetzelve gehouden. De Abtdij, eertijds een Geestlijk, is thans een Waereldbjk geftigt, als zijnde, zedert de invoering der Hervorminge, m het Hof van Zeeland veranderd. Van veel aanziens en vermogens was, bij ouds, deeze Abtdij, welke, zints haaren oorfprong, eenen volgreeks van vijfendertig Abten heeft gehad. Perfoonen van den hoogften rang verkoozen, bij hun leeven, in tijd en wijle daar in begraaven te worden: Koning willpm, Graaf van Holland en Zeeland ; deszelfs broeder floris, Voogd van Holland; ada, Gemaalin van Graave flo'ris den III, en anderen. De Abtdij, zijnde een ruim Plein, met boomen beplant en rondom met deftige Gebouwen bezet' dient, zedert een langen reeks van jaaren, tot eene Vergaderplaats voor de Staaten van het Gewest, en andere aanzienlijke Kollegien. Ten hoogften bezienswaardig zijn de vermaarde Tapijten, met welke de Kamer van Hun Edel Mogende rondom hangen is. Zij zijn het Kunstgewrogt van eene johanna de maagd, en verbeelden de doorluchtigfte overwinningen, dooide Zeeuwen op de Spanjaards behaald. Onder ieder Tafereel ftaat de inhoud, in een vierregelig Latijnsch Vaers, uitgedrukr. Wijders heeft men, in de Abtdij, de Vergaderplaats der Heeren Gekommitteerde Raaden, en in dezelve een Schoorfteenftuk, verbeeldende Koning willem den III, in zijn plegto-ewaat. De Vergaderplaats der Heeren Gekommitteerde Raaden ter Admiraliteit in Zeeland, insgelijks onder het zelfde dak, pronkt met de afbeeldzels van Prinfe willem den III, als Admiraal-Generaal van Zeeland, en voorts met de afbeeldingen der drie beroemde Zeehelden michiel adriaanszoon ds Ruiter, door hem, zeiven aan den Raad tgn gefchenke gegeg- yen,,  MIDDELBURG. 5* .ren, jan en korneltszoon evertzsn. Een fierlijk Model yan een Oorloglehip verfiert wijders dit Vertrek. Voorts vergaderen in de Abtdij de Leden van den Raad en Lcenhove van Brabant, de Staaten van Walcheren en de Rekenkamer van Zeeland. Ook vindt men 'er de Wooningen der Heeren Kerfte Edelen, de Gekommitteerde Raaden en den Raadpenfionaris van 't Gewest; nevens de intrekken voor de Afgevaardigden der Steden Zierikzee, .Gons en Tholen ter Vergadgjinga der Provincie. Eindelijk wordt ook de Graaflijke Munt in de Abtdij gehouden. De Wisfclbank, een vrij goed Gebouw, ftaat op den hoek der Lange Gistflraat, Van meer aanziens, egter, is de Bank van Leeninge, voorzien van een aanzienlijk getal ruime vertrekken; zommige van welke, egter, ten dienfte der Westihdifche Maatfchappije gefchikt zijn. Het Latijnfche School overtreft, misfehien, in fraaiheid en ruimte, alle foortgelijke Ge« ftigten in gantsch Nederland, De Schooien zijn vier in getal. Drie Schuttershoven of Doelen heeft men te Middelburg: den Handboog, Voetboog en de Bu>fe; allen deftige Gebouwen, met ruime Zaaien en welbeplante Hoven. De Kamers zijn verfierd met een menigte Schilderijen , verbeeldende da Schutters van vroegere en laatere tijden. Even als in andere Herbergen, kan men 'er, over dag, van het noodige voorzien worden; doch 'cr geene huisvesting neemen, dan in zekere buitengewoone gevallen. Van otids hadt men te Middelburg een Rhetoiijkkawer. Het Gebouw, waar in dezelve geplaatst was , ruim en aanzienlijk , wordt nog aangeweezen op de Groote Markt, ter (linkerzijde van het Stadhuis. 7'hans dient het voor eene Herberg. 'sGraavenJiem, of het Gevangenhuis, ftaande op het hoogde gedeelte der Stad, op den grond van den aj.ouden Burgt, wierdt in den Jaare 1526 gebouwd, en bevat een goed ge;al welverzekerde Kamers. Hoewel het Huis aan 't Gemeene Land behoort, dient het ook jot een Stads Gevangenhuis. liet Oostindisch Huis, ftaande aan de Haven, is een fraai Gebouw, in den aanvang der tegenwoordige Eeuwe geftigt. Men vindt in hetzelve, zo wel de noodige Pakhuizen, in welke de Oosterfche Voonbrengzels worden opgeflagen, als de Vergaderplaats van Heeren BewindhebEe 5 berea.  MIDDELBURG. beren. Pragtig bovenal is de Vergaderzaal, pronkende, onder andere, met de afbeeldingen van verfcheiden Bezittingen der Maatfchappije in het Oosten. Tegenover het aanzienlijk Geftigt, aan de andere zijde van de Haven , legt de Oostindifche Timmerwerf, nevens verfcheiden gro'ote Pak- en Werkhuizen, daar toe behoorende. Het JVestindisch Huis is reeds vermeld, als een gedeelte van den Bank van Leeninge. Anderegebouwen , van minder aangelegenheid, gaan wij voorbij. Van Pleinen of Markten is ook deeze Stad niet ontbloot. Een der ruimde Pleinen, in alle de Nederlandfche Steden, is dé Grtote Markt, groot ruim zeshonderd Roeden. Acht Straaten hebben toegang op dezelve. Behalven de Weeklijkfche worden hier ook de Jaarlijkfche Markten gehouden. * Acht Kerken , ten diende der Hervormden, telt men ta Middelburg: zes voor de Nederduirfchen, eene voor de Fran. fchen en eene voor de Engelfchen. De eerde in rang, de Oudeof Noordmunfler Kerk , eertijds aan st. pieter gewijd , wierdt gebouwd in den aanvang der Veertiende Eeuwe. Het is eene Kruiskerk, lang, van het Oost na 't West, tweehonderdentien, en breed, van 't Noord na 't Zuiden, honderdachtenvijftig Middelburgfche voeten. Ten tijde der aandellinge van nieuwe Bisfchoppen in de Nederlanden, wierdt deeze Kerk tot eene Kathedraale of Hoofdkerk verheven. De vermaarde hadrianus Junius , nevens de dappere Vlootvoogden evertsen , leggen in deeze Kerk begraaven. De Nieuwe Kerk, eertijds het Klooster genaamd, is een lang. werpig, vierkantig en luchtig gebouw, pronkende met een overfraai Orgel, een Preekdoel, die weinigen zijns gelijken heeft in fraaiheid van Schrijnwerkerskunst , en twee Kaarskroonen van ongemeene grootte, hebbende drie Tranfen boven elkander. De Raadpenfiouaris de brüne , welken het ongeval trof, in eéne maand, twee volwasfene Zoonen te verliezen, deedt dezelve in deeze Kerk begraaven, en, op een Bord aan den Muur, met vergulden letters, deeze regels fchrijvcn: „ Gi[ jonge en dertel Hen, », Komt aan dit Graf bezien, >? 't Geea  MIDDELBURG. g „ 't Geen dienftig is te weten: ,, Twee broeders, jong en fterk, „ Bedekt hier deeze zerctj O „ Beid' in een maandt verbeten." De Ckoorkerk, eertijds het Koor, en dus een gedeelte dei Abtdij, of Nieuwe Kerk, doch thans daarvan atgefche:den, is insgelijks een langwerpig gebouw, hebbende aan 't West-e.nde een luchtig Koepeltje. In de Konfiftorie of Kerkenkamer, ftaande ten Oosten van deeze Kerk, worden alle Kerkeu]k« Vergaderingen gehouden, zo gewoone als buitengewoone, jaarJijkfche en uiaandelijkfche, als mede di weekli]k'che Kerkenraaden. Wijders heeft men hier eene Boekerij, met-tal beilaande uit Oude Boeken. — Een gedeelte van deeze Kerk wordt tot een Auditorium of Cehooi plaats gebruikt. Aanleiding tot het oprigten van hetzelve gaven de berugte Kerkge. fchillen, in het begin der voorgaande Eeuwe, aan het Leidfche Hoogefchool. Op dat de Zeeuwfche Jeugd door dezelve niet zou befmet worden , wierden de Regenten van Middelburg te raade, dezelve gelegenheid tot onderwijs te geeven in haar eigen Gewest. Dit ontwerp leide den grond van een Gymnafium Illuftre, of Doorluchtig School, 't welk in den Jaare 1650 ftaatelijk wierdt ingewijd. Zints dien tijd heeft men hier gehad eenen volgreeks vau bekwaame Mannen, welke, met den tijtel van Eeogleeraaren bekleed, lesfen geeven over de voornaamfte deelen der Geleerdheid en Weetenfchappen. Tusfchen de twee Braks genoemde Kerken, ftaat de Abtdijtoren, driemalen door blixemvuur getroffen, doch teh kens luisterrijk uit de asfche verreezen. De tweede ramp vernielde tevens een heerlijk Schilderftuk, op kosten van eenen Middelburgfthen Abt, in den Jaare 1524, door den Schilder jan van maubeuze gemaakt , 't welk veele duizenden waardig gefchat, en geagt wierdt, geenen weergaê inde Christen waereld te hebben. Naa den derden Brand, in den Jaare 171a voorgevallen, is de tegenwoordige Toren ten voorfchijn gekoomen; een uitmuntend werkltuk der Bouwkunde Het vierkant of Steenwerk heeft de hoogte van ruim honderdvierenzesde, het Opwerk, tot aan den Haan, van honderdtwintig voe- ten,  *>° MIDDELBURG. ten, dus in 't geheel tweehonderd vierentachtig voeten. De Klokken, buiten de twee gewoone Luidklokken, weegen zesenvijftigduizend vijfhonderd ponden; de Klok, die het uur flaat, weegt dertienduizend ponden. O De Oosterkerk is een fraai gewrogt der hedendaagfche Bouwkunde; zijnde een regehnaatig Achtkant, buitenswerks, over 't Kruis, zesennegentig voeten en vier duimen wijd. Het Muurwerk, hoog vijfenzestig voeten, is gedekt met een grooten Koepel van negentwintig voeten hoog. Een fierlijke Lantaarn fteekt ten Koepel uit. Eene grootfche vertooniug maakt deeze Kerk, aan 't einde der Breêflraat. In de maand Julij des Jaars 1667 wierdt zij voor de eerde maal gebruikt. De Gasthuiskerk, een oud eenvoudig Gebouw, dus genaamd naar het nevensgaande Gasthuis, in den Langendelft. De laatfte Kerk is de Vischmarktskerk, dus genaamd om dat zij nabij de Vischmarkt ftaat. Haar eigenlijke naam is Bachtsgraavenhovekerk, zo veel als agter 's Graavenhof 't welk eertijds ftondt in de nabuurige Graavellraat. Deeze Kerk eertijds van kleinen omtrek, is naderhand merkelijk vergroot! Twaalf Leeraars verrigten hier den gewoonen predikdienst*. Met vierentwintig Ouderlingen en even zo veele Diakenen maaken zij den Grooten Kerkeraad uit. De Franfche Kerk, een ruim gebouw, ftaande in de St. Pietersftraat, wordt bediend door drie Predikanten; nevens zes Ouderlingen en zes Diakenen, zijn zij Leden van den Kerkeraad. Niet zo groot als de voorgaande is de Engelfche Kerk, doch een zindelijk gebouw. Eén Predikant verrigt 'er den Predikdienst. De Lutherfcke Kerk ftaat aan den Zuidkant van. het Molenwater. Voorheen hielden de Leden deezer Gezinte hunne Vergaderingen in de Spuiftraat. Doch vermids de plaats, om het toeneemend getal van Ledemaaten, te klein iwierdtj verkreegen de Opzieners verlof, om eene nieuwe Kerk te ftigten, ter ftraks genoemde plaatze. Dit viel voor in den Jaare 1740. Het gebouw, langwerpig van gedaante, is keurlijk'verfierd. Twee Leeraars neemen 'er den dienst waar. De  MIDDELBURG. 61 De Doopsgezinde Kerk, [taande op de Hoogfiraat, hoewel klein, is een luchtig vierkantig gebouw. Zij wordt bediend door twee Leeraars, beiden Leerlingen van het Amfterdarafche Kweekfchool. Eindelijk hebben 'er ook de Roomschgezinden en de Jooden ieder eene afzonderlijke Godsdienftige Vergaderplaats. Behalven de Kerken, ontmoet men ook te Middelburg verfcheiden Geftigten, tot liefdsadige oogmerken ingerigt: een Casthuis; een Oude-Mannen- en Vrouwenhuis, een ruim gebouw; een Armen-Weeshuis; een Burger -Weeshuis, ftnande aan de Oostzijde van het Molenwater , een fierlijk gebouw, niet lang naa het begin deezer Eeuwe geftigt, ten groote deele, uit eene liefdaadige maakinge eener Middelburgfche Burgeresfe, lydia borreys genaamd; een Armenfchool, geftigt uit de naalaatenfchap van jakob hendriksz van grypskerke en zijne Huisvrouwe johanna hendriks; het Simpelhuis; het Pesthuis, en het Cellebroershof, bewoond vau lieden, die de dooden van wegens de Armen of uit de Godshuizen begraaven. Meer dan eens hebben wij het Molenwater genoemd. Het is een ruime Kom, omtrent het midden der Zestiende Eeuwe binnen de Stad gegraaven , beflaande eene uitgeftrektheid van elf Gemeten en tweeënveertig Roeden, omgeeven van een aangenaamen wandelweg , met boomen beplant, het uitzigt hebbende op verfcheiden Openbaare Gebouwen , welke eene overheerlijke vertooning uitleveren. De oorfpronklijke be. ftemming van deezen Kom , is , het rijzende Zeewater iu denzelven te ontvangen en op te houden, om, voorts, door middel van twee Sluizen, de Kaai en Haven te fchuuren en diep te houden. Molenwater noemt men het, omdat een Koornmolen, door het losgelaaten water, wordt rond gedreeven. Ten behoeve van de Scheepvaart, heeft men hier een Scheept* gemaakt, die elders, misfchien, geenen weergaè heeft. Men zet 'er de Schepen op met hoog water; 't welk afgeloopen zijnde, ftaan ze op een harden grond, over welken men droogsvoets gaan kan, om de Schepen te kalefaaten en fchoon te maaken. Een groot gemak, vooral in Oorlogstijden, voor Oorlogfchepen en Kaapers: zo als inzonderheid bleek in 't be-  él MIDDELBURG. gin der tegenwoordige Eeuwe, wanneer, ter befcbaaminge der naakoomelingen , alleen van Middelburg, tweeëntwintig Sclieepen ter Kaapvaart wierden uitgerust, bemand met drieduizend driehonderdeenenzestig Koppen , én gewapend met vijfhonderdveertien Stukken Gefchut. Vijftig Gilden telt men te Middelburg. De Schutterij is verdeeld in vier Regimenten, het Oranje, Witte, Groene en Blaauwe genaamd, en ieder Regiment wederom gefmaldeeld in zes Vaandels of Kompagnien; eene van welke ieder nacht de Wagt betrekt. De Regeering beftaat uit Baljuw, twee Burgemeesteren, elf Schepenen, twaalf Raaden, twee Penfionarisfen en twee Sekretarisfen. Daarenboven heeft men 'er een Kollegie van iwaalf Kiezers, die jaarlijks de Wet helpen vermaakcn. Naar gelange van het toeneemende vermogen der Stad, heeft zij, van tijd tot tijd , Ambagten en Ambagtsheerlijkheden aangewonnen, op het Eiland Walcheren. Middelburg heeft, in vroegere en laatere tijden, verfcheiden Geleerde Mannen voortgebragt. De Heer Mr. pieter de la rue, Rekenmeester in de Provinciaale Rekenkamer van Zeeland, die zelve een Zeeuw en een geleerd Man was, geeft daar van eene lijst in zijn Geletterd Zeeland. Noemenswaardig, boven al, zijn onder dezelve petrus capitaneus, Geneesheer, Wiskunftenaar en Lijfarts des Konings van Deenemarke; jakobus antonii , Hoogleeraar in het Kanonijke Regt; paulus middelburgius , Bisfchop van Fssfornbrone, Arts en Wiskunftenaar ; nicolaas everhardi , Prefideut in den Grooten Raad te Mechelen, een uitmuntend Regtsgeleerde, en Vader van verfcheiden geleerde Zoonen; theobaldus van hoocelande, een Wijsgeer; hugo favolius, een goed Dichter; joannes walaus, Hoogleeraar in de Geneeskunde; Willem goeree, zeer geoeffend in de Joodfche Oudheden; gualterus boudaen, melchior en jakobus leidekker en joiiannes d'outrein, alle beroemde Godgeleerden; kornelis van bynkershoek, Regtsgeleerde, Prefident in den Hoogen Raad. Behalven deeze en andere, worden, door den zelfden Schrijver, in zijn Staatkundig Zeeland, veele aanzienlijke ■IMiddelburgfche Staatsmannen opgenoemd: johan en willem  MIDDELBURG. fcheiden anderen. Het Wapen vau Middelburg is een Gouden Burgt, op eet» Rood Veld, geplaatst op de borst van eenen met de Keizerlijk» Kroon gedekten zwarten Arend. Middelburg, een Dorp en Ambagt, in Rhijnland, niet verre van de Heerlijkheid Boskoop; beide van kleine aangelegenheid; wordende de uitgeftrektheid begroot op ruim vierhonderdvi]fendertig Morgens Lands, en het getal der Huizen op niet meer dan veertien. Dit niettegenftaande ftaat 'er eene Kerk} doch, om het gering getal van Ledemaaten, wordt zij fiegts tweemaal 'sjaars bepredikt, door den Leeraar van Boskoop, te weeten, op den tweeden Paasch- en den tweeden Pinxterdag, telkens 'snaamiddags. Middelburg, eene Heerlijkheid of Graaffehap, nevens een Steedtje, in Staatseh Vlaanderen, in het Vrije van Sluis. Slegts een gedeelte daar van behoort aan den Staat; het ander gedeelte is, bij het regelen der Grensfcheidingen, aan 't Huis van Oostenrijk afgedaan. Het Steedtje Middelburg, een klein uur gaans ten Zuiden van Aardenburg gelegen, was, in den beginne, fiegts een Gehugt. Pieter bladelin, Schatmeester van de Orde van 't Gulden Vlies, in den Jaare 1446, daar van eigenaar geworden zijnde, omringde het met Muuren en Graften. Zedert is het dikmaals Van bezitters veranderd, doch telkens de eigendom geworden van een bijzonderen Graave, welke Stad en Graaffehap ter leen houdt, deels van het Vrije van Brugge, deels van het Vrije van Sluis. Geduurende de Oorlogen, welke, van tijd tot tijd, ook deezen Oord beroerden, is het Graaffehap, meermaalen, van meesters veranderd, zijnde nu eens in Spaanfche, dan in Franfche, en op andere tijden in Staatfche handen gevallen. De Regeering, beftaande uit een Baljuw, een Burgemeester, acht Schepenen en eenen Sekretaris, wordt door den Graaf aangeüeld, en is Roomschgezind, behalven twee Schepenen, die door Hun Hoog Mogenden worden verkoozen, en van den Hervormden Godsdienst zijn. De Kerk te Middelburg wordt door de Roomschgezinden gebruikt.  64 MiDDELBURGO, (NICOLAUS ÈVERMARDI a) enz. De weinige Hervormden oeffenen hunnen openbaaren Godsdienst in het nabij gelegen tëde, ? Middelburg, (Het Huis te) weleer ?en fterk Kafhïcl of Burgt, door Graaf floris den V, tus /n Alkmaar en V> cnen , tegen de IFestfriezen, opgewo. Het ontleende dien fiaam van zijne legginge, tusfchen de twee Sterkten Toorneburg en Nijenburg, Middeleurgo , (nicolaus eVerhardi a) gebooren in het Dorp Criipskcrke, op 't Eiland llralchei en, niet verre van de Stad Middelburg, bekleedde eerst den post van Kerkelijk Regter van den Prins en Aardsbisfchop van Kamerijk; wierdt, •Vervolgens, Deken der Kollegiaale Kerk van st. guido; bekleedde, voorts, het ampt van Raadsheer van den Grooten Raad van Mechelen; wierdt, daarnaa, verheeven tot de waardigheid van Prefident in 't Hof van Holland en Zeeland, en' eindelijk geplaatst aan 't hoofd van den Grooten Raad te Mechelen. Met den algemeenen lof van bekwaamheid en onbaatzuchtigheid,, bekleedde hij, achttien jaaren lang, deezen aanzienlijken post, en overleedt te Mechelen, in den Jaare I5?3*j het zeventigfte zijns ouderdoms. Behalven drie dogters, eene van welke , isabelle genaamd, eene geleerde Nouue was, liet hij acht Zoonen naa; vijf van dezelve hebben, door hunne geleerdheid, een beroemden naam verworven : petrus hieronymus nicolaus, van de Orde der Premonflxatenfers, en der beide Regten Doktor te Leuven; everhardus nico* ï.At, eerst Prefident van 't Hof van Friesland, en naderhand Van den Grooten Raad te Mechelen; nicolaus grudiu?, Griffier van de Orde van 't Gulden Vlies; andreas marius , Kanfelier van het Hertogdom Gelderland en het Graaffehap Zut* fen; en, eindelijk, joannes secundus, Sekretaris van Paufe paulus den IV. De drie laatstgenoemden waren voortreffelijke Dichters. Middf.lhar.nis, eene Hooge Heerlijkheid en Dorp, in Zuidholland, in het Noordlijk gedeelte van het Eiland Over-Flak. kee, aan het Haringvliet, De naam van St. Michiel in Putten .  MIDDELHARNIS, MIDDELIE of MIPDBLYE. g| ten, welke eertijds déeze Heerlijkheid voerde, is afkofflftig Van haare gedeeltlijke onderhoorigheid aan de Abtdij van Sn Mi-hiel, te Antwerpen. Van de tegenwoordige benaammge weet men geene voldoende reden te geeven. Volgens dé laatfte en naauwkeurigfte opneeming, vondt men in de Heerlijkheid, zevenentwintighonderd eenentwintig Gemeten en hon* derdachr Roeden Lands , nevens driehonderd negenendertig Huizen en anderé Gebouwen. Het Dorp Middelharnis is groot en fraai, en mag, met regt, onder de fchoonfte Dorpen van Zuidholland genoemd worden. Men heeft 'er verfcheiden Srfaaten; onder dezelve munt uit de Voorftraat, dié lang en breed, en met eene dubbele rije boomen beplant ist In 't midden ftaat een groóte fteenen Pomp. Het Raadhuis * een fraai gebouw, maakt eene heerlijke vertooning aan het eene einde der Straat. Een Oerlijk Torentje rijst ten DakeBit. De toegang na de Kerk is onder het Raadhuis, als door eene Poort. Het is een vrij groot en ruim gebouw, proukende met een aanzienlijken Toren, hebbende de gedaante, ert zijnde gebouwd naar dien van het St. Michielsklooster te Antwerpen. Als eene bijzonderheid vindt men aangetekend, dat twee agtervolgende Predikanten, nicolaus magerus en tacobus ridderus , weinig minder dan honderd jaaren den predikdienst aldaar hebben waargenomen. De Doopsgezinde Gemeente, voorheen vrij talrijk, is thans og eenige weinig* Leden na verfmoltem Behalven den Landbouw, hebben dié van Middelharnis hun hoofdbeftaan van den Vischvangst, welke hier, vooral in vroegere dagen, met een zo goeden uitilag wierdt gedreeven, dat men vindt aangetekend, dat in Januari} des Jaars 1745, nevens anderen Visch, op éénen dag negenduizend Kabeljaauwen wierden aangebragt, in vier of vijf dagen gevangen» Middelie, of Middelije, met Axmjk, een Dorp in ÏVaterland, dus genaamd, meent men, omdat het van ouds tusfchen twee Yen gelegen heeft, waar van het eene dien naam beeft behouden in een Stroompje tusfchen de Bannen van Middelie en IVarder, doch het ander thans de Purmer zotó «eheeten worden. De Landerijen worden op ruim achthon- XXIII. deel. Ff *»*  66 MIDDELSTUM, MIDDENDORP. (JAKOB} derdachtenzestig Morgens begroot, en 't getal der Huizen op honderdvijfenveertig, met vier Molens. Middelie, even als veele andere Waterlandfche Dorpen, in delengte gebouwd, beflaat zevenhonderd Roeden. Door tusfchenruimten wordt de dubbele ftreek huizen dikmaals afgebroken. De Hervormde Kerk is voorzien van een vierkantigen zwaaren fteenen Toren. De Doopsgezinden zijn hier vrij talrijk. Door drie Leeraars wordt thans de predikdienst onder hen waargenomen. Het maakeu en flfjren van zo genaamde Edammer Ksas en andere zuivelneering, is het hoofdbedrijf der Ingezetenen. Midmutom, een Dorp, bijkans zo groot en aanzienlijk als elders meenig kleine Stad, in de Groninger Ommelanden, onder het Kwartier Hunfingp. De vrugtbaarheid der omleggende landflreeke is de bron van den bloei der Plaatze en van den welvaart der Ingezeetenen. Middelflum is de Hoofdkerk van het ftwartier, houdende de Klasfis alhier haare Vergaderingen. De Doopsgezinden, vrij talrijk in het ganifche Gewest, hebben ook hier eeue Gemeente, welke thans door éénen Leeraar wordt bediend. Middendorp, (jakob) gebooren te Oldenzeel, in de Provincie Ovetjsfel, in den Jaare 1540. Onder den vermaarden Zwolfchen Rektor Boè'raius epo leide hij de gronden zijner Taalgeleerdheid, zo in 't Grieksch als Latijn. Vervolgens begaf hij zich na Keulen, om 'er zich in de Wijsbegeerte en Regtsgeleerdheid te oefïènen. Naa den geftelden loop volbragr te hebben, bevorderde men hem tot Leeraar in de beide Regten en tot Licentiaat in de Godgeleerdheid: waar naa hij, eerst te Keulen, en vervolgens aan andere Hoogefchoolen, het Hoogleeraarampt in de toen heerfchende PerïpatetifchePhilofophie bekleedde. In 't laatst gedeelte van zijn leeven was hij Priester, Kanunnik der Metropolitaanfche Kerke te Keulen, Deken van het Sj. Andries-Kapittel, Onderkanfelier, en voor de tweede maal Rektor van het Hoogefchool. Van wegen'sMans uitgebreide kennisfe, bedienden zich aanzienlijke Vorften van hem als Raadsman in de gewigtiglTe zaaken» Hij overleedt op den dertienden Januarij des Jaars 1613, in den  MIDLUM, MIDSLAND* 6? den ouderdom van drieënzeventig jaaren. Verfcheiden Werken heeft hij in 't Latijn gefchreeven: onder andere De Academiis orbis Univerfi; Hiftotia Ariftea de LXX Interfretibut S< Scriptura; Qiixftiones Juridic*, Theologie* en Politica lm* peralorum, Regum & Principum, cuih refponfis. Zie zweertii, Ath. Bat. valer. anöü. BibL Btlgica; mir/bus. Midlum, een Dorp in Friesland, in het Kwartier Westergo s onder de Grietenij Franekeradeel, klein van omtrek , doch niet onvermaaklijk gelegen, op het hoogde gedeelte der zo ge» naamde Midlummer Terpen, aan den gewoonen Rijdweg tusfchen de Steden Harlingen en Franeker, welke midden over' deeze Terpen loopt. De Toren der Kerke, in zijno foort een fraai gebouw, in zich zeiven tamelijk hoog, koomt nog meer uit, door zijnen verhevenen ftand. Ten Zuiden van het Kerkhof legt een plek gronds , van ouds Frittema Weerflal genaamd, op welken, even als op veele andere plaatzen in Friesland, eertijds het Regt onder den blaauwen Hemel plagt gehon> den te worden. Aanzienlijke Staten, eertijds onder het Dorp* gelegen, hebben al voor lang hunne aloude gedaante verlooren, en zijn, zedert, in kostbaare Boerderijen verandert. Midlum draagt, in de gemeene zaaken der Grietenije, met twintig fteffl* men* Zie w i nsemiüï. Midsland, een Dorp op het Eiland Oost- ter Schelling t dus genaamd naar zijne legging na genoeg in 't midden van hel Eiland. Het beftaat uit eene lange Straat, op welke de Huizen digt aan elkander gebouwd ftaan. Volgens zommigen zou, op een Kerkhof, buiten het Dorp, weleer een Klooster geffaatj hebben. Oost- ter Schelling heeft hier zijn Raadhuis of Regu kamen Ff* Mio.  68 MIDWOLDE, MIDWOUD, MIEREVÉLD. (MIC'HiËL') Midwolde, een Dorp in Groningerland, een groot uur gaans van de Stad Groningen, niet verre van de grenzen van het Landfchap Drenthe. Zeer vermaard is dit Dorp, van wegens de overfraaie Graftombe, behoorende aan het Edel Geflagt van nicnroode, waar mede de Kerk der Hervormden pronkt» Het Gevaarte vertoont eene Graavin uit dat huis, leevens grootte, in Marmer uitgehouwen , leggende naast haaren eerften Echtgenoot, terwijl haar tweede Gemaal, geharnast, aan haare voeten ftaat. Boven de Tombe ziet men de Graaflijke Kwartieren, en ter zijde van dezelve een verheeven Kerkgeftoelte. De Predikant van dit Dorp neemt insgelijks den predikdienst waar op de Leeke. Midwoud, een Deftrikt of Ban, dus genoemd, in het gedeelte van het Noorderkwartier van Holland, de Vier Noorder Koggen geheeten , begroot op eene uitgeftrektheid vart ruim drie hon.lerd een en zestig Morgens Lands. De Huizen zijn 'er, van tijd tot tijd, verminderd, en kunnen geen hooger, dan den naam van eene Buurt draagen. 'Er ftaat nog eene Kerk; doch deeze is zeer oud en vervallen. MrEREVELn, (michiel) een der beroemdfte Nederlandfche Kunstfchilders, hadt tot geboorteplaats de Stad Delft, in den Jaare 1567. De eerfte blijken zijner bekwaamheid vertoonde hij in zijne vroege vorderingen in de fchrijfkunst. Reeds op zijn achtfte jaar overtrof hij , ten dien opzigte, alle de Schoolmeesters van zijne Vaderftad. In den ouderdom van twaalf jaaren wierdt hij befteed bij den vermaarden anthöny blokland, om zich, onder diens onderwijs, in de Schilderkunst te oeffenen. In weinige jaaren maakte hij zich eigen de wijze, op welke deeze groote Man het Penceel behandelde. Zeer uitgebreid en wijdklinkende was de roem, welken miereveld, hoe langs zo meer, behaalde. Lieden van den eerften rang vereerden hem met hunne gunst, en befcherming. Belijdenis doende van de leerbegrippen, welke bijzonderlijk aan menno simonsz worden toegefchreeven, ware zijn openbaar verblijf, daarom, ten uiterfte onveilig geworden, alzo de begrippen'van dien Kerkhervormer, vooral bij de Roovnseh. ge-  MIERE VELD, (MICHIEL) MIERIS. (FRANS van) 69 gezinden, zeer gehaat waren. De gunst van Hertoge albert behoede hem tegen overlast. Want, volgens^'t getuigenis van sandrard, was miereveld, om zijne kunst, zo aangenaam geworden bij dien Hertog, dat deeze hem vrijheid gaf ter ongefloorde beleevinge van zijne belijdenisfe. In de oude Gedenk.ftukken van Delft vindt men, wijders, ter zijner eereaangetekend, dat wanneer carel de I, Koning van Engeland, in den Jaare 1625, in 't huwelijk tradt met henriette van bourbon , dogter van Koning henkik den IV van Frankrijk, miereveld verzogt wierdt, na Londen te willen overkoomen tot het konterfeiten van hunne Majefteiten. Eene vernielende Pestziekte, welke, ten deezen tijde, te Londen begon te woeden, en het gantfche Hof de Hoofdftad deedt verlaaten , was oorzaak dat deeze reize geenen voortgang hadt. Het getal van Portretten, door hem vervaardigd , wordt op ruim vijfduizend begroot. Voor zommigen van dezelve ontving hij honderdyijfiig Guldens, eene goede fomme in dien tijd. Zeer veele dier Afbeeldingen zijn in 't Koper gebragt, door zijnen Zwager willem delff , en den prentverzamelaaren overbekend. Miereveld overleedt in zijne Geboorteftad, op den zevenden Julij des Jaars 1641, nalaatende twee Zoonen. Een van dezelve, pieter miereveld, gebooren in den Jaare I595>*was insgelijks een zeer beroemd Portretschilder. Zie iioubraken. Mieris, (frans van) even als de naastvoorgaande, een zeer vermaard Schilder, wierdt gebooren te Leiden, op den 16 April des Jaars 1635. Zijn Vader, jan bastiaanszoon van mieris, en Goudfmid en Juwelier, hadt ten oogmerke, om deezen Zoon tot zijn eigen bedrijf op te leiden. Üe vroege blijken eener ingefchapene Natuurdrift verijdelde dit Plan. In plaats van zich te bemoeien met de onderrigtingen, hem medegedeeld, befchilderde hij de wanden van zijns Vader Werkplaatze met beesten en beelden. De fraaie behandeling trok wel haast de opmerking van des kundigen, onder andere van den beroemden Glasfchrijver willem van heemskerk, 't Was inzonderheid op diens raad, dat de oude van mieris van plan verF f 3 ander*  MIERIS. (FRANS van) anderde met opzigt tot zijnen Zoon, en deezen opdroeg aan het onderwijs van den Glasfchilder en Tekenaar abraham torenvliet. Naa deezen wierdt de groote gerrit douw zijn. Leermeester. Reuzenftappen deedt hij onder 't oog en onderwijs diens onfterflijken Kunftenaars, die hem dikmaals plagt te noemen den Prins zijner Leerlingen. Naa zich, geruimen tijd, in dit School, in het tekenen te hebben geoeffend, ging hij pver in dat van den kunlligen adriaan van den tempel , om zijn kloek Penceel en natuurlijk Coloriet, onder de eerfte Meefters gerekend. Naderhand , egter , keerde hij weder tot den naastvoorgenden Meefter, voornamelijk om den. zeiven de kunst eener naauwkeurige naabootzinge van leevende en leevenlooze voorwerpen af te zien. De groote vorderingen, welke hij ook hier in maakte, bewogen zijne vrienden hem aan te raaden, om zijnen Meefter te verjaaten, en Zijne eigen zaaken te beginnen, met belofte van alle de voortbrengzelen van zijn Penceel te zullen koopen. Van mieris, het oor leenende aan deezen raad, begon nu wel haast alornme bekend je worden; inzonderheid, zints Aartshertog i.eqpold van oostenrijk zo veel behaagens in 'sMans kunstbehandeling vondt , dat hij voor een ftukje duizend Guldens betaald, en den Maaker na ff-'eenen zogt te lokken, door de toezegging van een jaargeld van duizend Rijksdaalders; die, egter, beleefdelijk wierdt van de hand geweezen. 't Bleek nu wel haast, dat de Lar.dzaaten de gewrogten der edele Schilderkunst op prijs wisten te fchatten. De Heer kornelis paats , Burgemeefter van Leiden , gaf daar van een fpreekend voorbeeld. Deeze, zelve een kunstkenner, en leerling van mieris, wierdt eigenaar van een Kabinetftukje, 't welk, lang in 'sMans geflagt bewaard, thans berust in de vermaarde Verzameling van den Keurvorst van den Palts te Dusfeldorp. Het verbeeld eene jonge Juffer, in flaauwte gevallen, nevens eenen Geneesheer, en eenefchreiende oude Vrouw. Zq lang van mieris aan dit Kunstftuk arbeidde, trok bij ieder uur een Dukaat. Het Tafereel kwam alzo den Heere paats te ftaan op ruim vijftienhonderd Guldens; uit wiens handen de Groothertog van Toskanen het naderhand zogt te breefcen, door de uitlooying van een winst van evengelijke fornme. En,  MIERIS, (FRANS van) MIERLO. 71 En, inderdaad, in hooge agting moet de Leidenfche Kunftenaar bij den Groothertog gedaan hebben. Want als deeze zich tn Holland bevondt, deedt hij van mieris de cere van een bezoek, en kogt van hem, voor duizend Rijksdaalders, een fchilderijtje, verbeeldende een gezelfchap van lieerenden Juffers. Op twee onderfcheidene wijzen, de eene in 't klein, eene vuurige gedaante beb- feeifc  MIRAKEL. (Amflerdamsch) MODET. (HERMAN) 7% bende aangenomen, wierdt gegeeven aan eene Vrouwe, die dezelve, bewonden in een zuiveren doek, in een kist floot, üe man deezer Vrouwe, thuis gekomen zijnde, en gehoord heb- ' bende wat 'er gebeurd was, nam de Hoftie uit de kist, en ontdekte, bij het naauwkeurig bezigtigen van dezelve, dat zij zich in zijne hand bewoog, even als het hart van eenen fnoek, die geopend was. Ter plaatze, alwaar de man de Hoftie hadt aangeraakt, bekwam dezelve eene vlak , die 'er, honderd en meer jaaren daarnaa, nog duidelijk aan te zien was. De Pnefter, dus vervolgt het verhaal , vervolgens gehaald zijnde, nam de Hoftie uit de hand, en leide haar neder in de Ciborie; doch deeze wierdt, kort daar op, ledig, en de Hoftie, van nieuws, in de kist bevonden. Twee of drie maaien gebeurde dit won. derverfchijnzel, zelf naa dat de Hoftie in de Oude Kerk was overgebragt. Dit bewoog , eindelijk, den Priefter, de Hoftie, ftaatelijk en met veel plegtigheids, van daar te haaien, en na de voorganade plaats over te brengen. Het verhaal voegt 'er nevens, dat een kind van meergenoemde Man en Vrouw, met vallende ziekte gekweld zijnde, van die kwaaie geneezen wierdt, naa dat de Ouders en Vrienden het Sacrament, in de Oude Kerk, eerbiediglijk bezogt , en "aldaar hunne offeranden gedaan hadden. Dus luidt het verhaal van een voorval, 't welk, hoe twijfelagtig ook, en aan verfcheiden bedenkelijkheden onderhevig, nogthans aanleiding gaf tot het ftigten van eene Kapel, op de plaats, alwaar het Wonderwerk gezegd wordt gebeurd te zijn, welke, onder den naam van Kapelle der Heilige Stede, thans de Nieuwezijds Kapelle, eeuwen agter elkander vermaard is gebleeven. Zie wagenaar, Befchr. van Amflerdam. Modet , (herman) bekend in 's Lands Gefchiedenisfen voor eenen dier onrustige Predikers, welke, fchrijft hooft, ,, met „ zaaijen van een zaadt, 't welk, ontfonkbaar als busYekruidt, „ in 't'begin bij vlaagkens geblikkert, naderhand vurigher vuur ,, gegeeven, endtlijk met zo ijslijke flaghen geboldert, dat „ nooit van ander onheijl, de Stad in gevaarlijker brandt ge„ fielt, of wreedelijker en weldigher gefchudt werd." In aen F f 5 iaa-  H MODET. (HERMAN) jaare 1566, ten tijde der Beeldltorminge, bevondt hij zich binnen Antwerpen, alwaar hij zich zeer onbefcheiden aanftelde, in het onbezonnen beklimmen van den Predikltoel in de Groote Kerk, en het doen van aanfpraaken tot de Gemeente. Zedert, naa het omllaan van Zieri.bzee, door de Watergeuzen, tot Leeraar beroepen, gaf hij aldaar meer dan eene blijk van onbefcheid en geestlijken hoogmoed. Jn de hoop en vcrwagrng, dat Middelburg insgelijks wel haast van Heer zoude wisfelen, vervoegde hij zich bij den kloekhartigen Hopman jakob siMonszoon de rijk, niet verzoek om toezegging van 't bewind over de Abtdij der gemelde Stad, tegen dat dezelve wierdt omgezet. Doch als de kyk , in befcheidene taaie, hem onder 't oog bragt, hoe het beftel over dusdanige zaaken niet aan de Krijgslieden, maar aan de Overheid ftondt, verbeeldde hij zich, dat de Hopman, uk gebrek aan genegenheid, hem zulk een antwoord te gemoet voerde. Zo euvel nam hij dit afwijzen, dat hij op den Predikftoel daar over begon uit te vaaren, tot groote ontftigtinge van de zuiken, die hem kwamen hooren. Prins willem , zulks vernomen hebbende , verzogt om nader berigt deswegen aan de rijk ; die voorts tot antwoord fchreef, dat modets heerschzucht zo wijd gaapte, dat hij niet fiegts in 't geestlijke, maar ook over 't waereldlijke en het krijgsbeftier, den meefter wel zoude willen fpeelen. Zijne Doorluchtigheid, kennende den aart der tijden, en dat dezelve meer beleid dan ftrengheid vorderden, ontboodt hem van Z'-erikzee ten Hove, en benoemde hem, onder fchijn van verheffinge, tot zijnen Hofprediker. In welken post, en zelf onder het oog van zijne Doorluchtigheid, hij zijnen onbezonnen ijver zo weinig wist te beteugelen, dat charlotte van bourbon, 's Prinfen Gemalin; iu plaats van modet, hem, in haare moederfpraak, immo(let, dat is, onzedig of onbejtheiden, noemde. In den jaare 1 $86 ontmoeten wij dezenOneuangelifchen Man te Utrecht, alwaar hij insgelijks ander weerwerk zogt , dan zich enkel te bepaalcn bij de bevordering van het geestlijk heil zijner Gemeente. Althans 's Lands Advokaat joan van oldenbarneveld, iu onderhandeling zijnde met den Grave van leicester , noemde hem bij naame onder de zuiken, die alle Orde» Vrijheden en Voorregten om verre werpende, ten hoogfteii be-  MODET. (HERMAN) 75 bewind waren ingebroken. Dat de Staatsman geene onwaarheid fprak, bleek naderhand, toen de Leeraar, naa het vertrek van leicester , den last aanvaardde, hem door den Kerkeraad opgedraagen, om eenen keer te doen na Engeland, en, om de ipoedige wederkomst van den Landvoogd, bij Koningin elizaBtTH aan te houden, en zich dus, zo 't heette, de zaak der benaauwde Kerke aan te trekken. Gemoedigd door het antwoord, welk hij, van wegens haare Maje'eit, herwaarts bragt, inhoudende, dat leicester,'binnen kort, met grooter luister en breeder bewind, zoude wederkeeren, rees hem daar door nog hooger de moed , 'of liever laatdunkende onbefchaamdbeid, die, ligtelijk, een onherOelbaare val ten gevolge konde gehad hebben. Binnen Utrecht viel in den jaare 1587 veel te doen,over het Stadhouderfchap van 't Gewest,'t welk thans bekleed wierdt door den Graaf van nieuwfnaar , die zich, op dat pas, in Duitschland bevondt, om Krijgsvolk te werven. Een zekere aanhang, onder welken modet in bemoeizucht uitftak, zogt den Graaf van zijnen post te ontzetten, en dien op te draagen aan den Baron nort, man, door gunst van leicester, uit het voetzand opgeholpen. Om zijn wit te befchieten, zogt de Prediker het gerugt van 's Graaven overlijden te doen loopen. Zelf ging 'smans onbefchofiheid zo verre, dat hij, bij de Graavinne van nieuwvaar zich vervoegd hebbende, dezelve vraagde, of zij geene tijding hadde van den dood haars Gemaals, dien men zeidein Duitschland te zijn geftorven. De Stadhouder , naa zijne wederkomst, hier van verwittigd, nam 's Mans bedrijf zo euvel, dat hij hem deedt vatten en in verzekering neemen: tot merkelijk ongenoegen, egter, der Burgerije, welke ftraks in 't geweer kwam, de poorten gellooten hieldt, en alleen door de tusfchenfpraak vau den geweezen Oud-Keurvorst van Keulenen den Oud- Veldheere norrits, zich van daadelijkheden liet te rugge houden. Om den Graave te believen, ontzeide de Magiftraat den Leeraar modet zijnen dienst; in welken, egter , naa eenige weeken ftilzitten, hij wederom herfteld wierdt, Zedert maakte modet de peis met den Stadhouder, in wiens gunst hij zo diep wist te dringen, dat hij dikwijls van hem geraadpleegd wierdt, eo. vervolgens iu gemeenzaame vriend■ fchap  7(5 MOERDIJK, MOERGESTEL, tnz. fchap leefde. WaarfchijnJijk zal de Leeraar te Utrecht zijne da» gen geëindigd hebben. Zie p. c. hooft, Nederl. Hifi, Moerdijk, een gehugt in het Land van Zevenbergen, om geene andere reden merkwaardig, dan om den menigvuldigen overtogt van en na het Strijenfche Sas. Moergestel, bij verkorting ook Cefiel genaamd, van wegen de menigvuldige Moeren in den omtrek, dus geheeten, is een Dorp, gelegen in de Meierij van V Hertogenbosch, pronkende met den tijtel van Heerlijkheid. De aloude eigenaars plagten hier een Kasteel te bewoonen, 't welk al zints veele jaaren vervallen is. Niet ouvermaaklijk is de legging van dit Dorp, aan het riviertje de Nemer, 't welk hier tamelijk breed is, en, om zijne vischrijkheid, aan de bewooners eenig beftaan geef-. De Kerk, een fraai Kruisgebouw, met een hoogen fpitzen Toren, flaat midden in het Dorp, en wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Moerkapelle , met Wildeveenen, een Ambagt in Schieland, te zamen, in de Quohieren der Verpondinge, aangellagen voor zeshonderd zevenenveertig Morgens Lands. Doch vermids ruim zeshonderd Morgens daar van vergraaven waren, heeft men, van tijd tot tijd, de uitgeveende Plasfen beginnen droog te maaken. In het geheele Ambagt, 't welk aan de Stad Rotterdam in eigendom behoort, telt men ruim zeventig huizen. Het Dorp, 't welk, voor het overige, weinig aanziens heeft, ontvangt eenigen bloei en leevendigheid van den doortogt uit Rijnland na Schieland en Delfland. Moerkerks, eene Heerlijkheid in Vlaanderen; het Steedtje Middelburg en Aardenburger - Ambagt behooren onder dezelve. Moerkerke, anders genaamd Moerkerkerland, of ook wel iiijns Heeren Land van Moerkerke, een Baljuwfchap in Zuidholland, in den Hockfchen IVaard, bevattende de Ambagtsteerlijkheden Puttershoek, Maasdam, Mijns Heiren Land  MOERKERKE. (Geflagt van) van Moerkerke en Heinenoord. De Landftreeke ontleent haaren naam van den Stamvader des GeOagts van moerkerke, waar van in het volgende artikel. Lodewijk van praat, Heere van Moerkerke, welke hier eenige Gorzingeu kogt, noemde dea droog gemaakten grond naar zijnen Vlaamfchen naam. Zie oudenhoven, Zuidholland', var leeuwen, Bat. lil. Moerkerke, (Het Geflagt van) hoewel uit Vlaanderen afkomltig, is in Holland vermaard geworden, reeds in de vijftiende Eeuwe. Lodewijk van praat van moerkerke, Ridder, de eerde, welken wij vau dit gellagt genoemd vinden, was, waarfchijnlijk reeds in 't laatst der Veertiende Eeuwe, getrouwd met Margareta van Heine, bij welke hij eenen Zoon verwekte, insgelijks lodewijk genaamd. Zij , Weduwe geworden zijnde, hertrouwde met Daniel van de Merwede, bij welken zi} Moeder wierdt vau Margareta van der Merwede, die in 't huwelijk tradt met Willem van Brederode. Lodewijk van praat van moerkerke, Ridder, boven ge« noemd, was de Edelman, in het voorgaande artikel bedoeld , die, door eigendom, eene nadere betrekking tot Holland verkreeg. Het Land, zedert naar zijnen naam vernoemd, kogt hij van gemelde zijne halve Zuster Margareta. Lodewijk , overleeden op den zesden September des Jaars 1440, hadt tot Echtganoote Jacoba van Esfen, en bij haar verwekt Frank van praat van moerkerke , Ridder , Heer van Moerkerke, ter Merwede en Moerkerkerland. Zijne Huisvrouw was Elizabet van Loon , Vrouwe van Karnis en Kijfhoek, oudfte dogter van Arend van Loon, Schildknaap, Schepen te Dordrecht, en van Petronella, Dogter van Abel Verkoop, Pieterszoon , Burgemeefter in die zelfde Stad. In hoogen ouderdom overleedt hij in den Jaare 1514? en wierdt te Moerkerke, &ij Dordrecht, begraaven; nalaatende, Ao Daniïl van praat van moerkerke, die volgt B. Frank  fS MOERKERKE. (Geflagt vatï) B. Frank van praat van moerkerke, die insgelijks volgt A. Daniel van praat van moerkerke , Ridder, was Heer van ter Merwede, in den Jaare 1473, en van Moerkerke, wijders Baljuw van Zuidholland, en Kamerheer van Herroge Karei van Bourgondien, in den Jaaie 1475. Hij ftorf in den Jaare 1512, en liet naa Mugareta van Praat van Moerkerke, Vrouwe van ter Merwede, gehuwd met Gerrit van Arkel, Heere van HeukeIom, Zoone vau Otho van Arkel. Dertien jaaren naa haaren Echtgenoot, in den Jaare 1560, overleedt hij zonder kinderen. Bij uitcften wi le befprak zij de Heerlijkheid Merwede aan Daniel van den Boetfelaar, Zooi>e van eene dogter van haaren Oom. De Heerlijkheid bleef in dat geflagt tot op Wesfel van den Boetfelaar, die de elve, voor achtendertigduizend Guldens, aan de Stad Dordrecht verkogE, Lodewijk van Praat van Moerkerke Ambagtsheer van Karnis en Barendrecht, overleedt inden jaare 1537. Bij Catharina van Egmond, Baflaartdogter van den Graave van Buuren, verwekte zij de volgende zes kinderen. Ï.Joost van Praal van Moerkerke, Dom-Kanunnik te Utrecht, welke twee Baftaartzoonen naaliet. 1. Lodewijk, Drost van Stein, getrouwd met Jolenta Dennetieres, van Doornik, Zuster van Louis Dennetieres, Secretaris van den Koning van Spanje; hij liet twee dogters na. 2. Jan van Moerkerke, Schout voor acht dagen binnen Dordrecht, van wegens den Heere van Asperen en Merwede, ftierf in den Jaare 1615, zijnde geweest, bij Margareta van Riebeke, van Gent, Vader van vier dogteren. II. Lodewijk van Praat van Moerkerke, Heer van Karnis, ftorf ongehuwd, in den Jaare 1537. III. Willem van Praat van Moerkerke, Heer van Barendrecht, doch, alzo hij, te Schoonhoven, verre beneden zijnen ftaat getrouwd was, van het genot der inkomften dier Heerlijkheid uitgeflooten, volgens den uiterften wille van zijnen Vader, Hij verwekte: I. Flo.  MOERKERKE. {Geflagt van) 7i> 1. Floris van Moerkerke, en 2. Gerrit van Moerkerke , beiden ongehuwd overleeden.' 3. Willem van Moerkerke, gehuwd te Utrecht met Alijd Ram, wier Zuster de Échtgenoote was van Willem van Nieveld , Heere van Bergambagt en Schout van Dordrecht, Zijne dogter Willemina van Praat van Moerkerke wierdt de huisvrouw van Jakob van Valladolid, Heere van Sombeke,doch ftorf zonder kinderen. IV. Fravgois van Moerkerks, in den Jaare 1535 ongehuwd overleden. V. Fravtoife van Praat van Moerkerke, Vrouwe van Karnis, was getrouwd met Wesfel van den Boetfelaar, Heere van Asperen en Langerak. Deeze overleedt in den Jaare 1575, dertien jaaren naa zijne Huisvrouwe. Zij hebben kinderen gehad. VI. Petronella van Praat van Moerkerke , Vrouwe van Barendregt, in den Jaare 1519 gehuwd aan Philips van Cats, uit Zeeland, en,naa diens overlijden, zonder kinderen, aan Harmen van Bronkhorst, Heere van Batenburg en Stein. In hoogen ouderdom overleedt zij, in den Jaare 1594, nakatende zeven kinderen. r. Willem van Bronkhorst , Heer van Batenburg en Stein, geduurer.de het beleg vau Haarlem, in den Jaare 1573, door de hand der Spanjaarden gefneuveld. Bij zijne tweede Échtgenoote Erika, dogter van den Graave van Manderfcheid, verwekte zij Hennan van Bionkhorst, Heer van Batenburg, in den Jaare 1602 ongehuwd overleeden. 2. Karei van Bronkhorst, Heer van Barendregt, te Keulen dood geftoken , was, bij Alferade van Flodorp, Vrouwe van Biegt, uit Kleefsland, vader van a. Maximiliaan van Bronkhorst, Heere van Batenburg, getrouwd met Agnes van Kettelaar en Vader van kinderen. b. Anna van Bronkhorst. die de Échtgenoote wierdl van Jozef de Malangamba, een Italiaan. c. Petronella van Bronkhorst, gehuwd aan Martea Bentinck, uit Gelderland. 3. Dirk van Bronkhorst, van Batenburg, in den Jaare 1561, te Brusfel, op de Savei, onthoofd. 4. Cijf.  4o MOERKERKE. (Geflagt van) 4. Gijsbert van Bronkhorst, die een gelijk lot als zijn broeder onderging. 5. Maria van Bronkhorst, bij N. van Elteren, Heef van Vogelzank, Moeder van Eriana van Elteren, getrouwd met Ido van Inhauzen, Heere van Kniphauzen, en bij denzelven, onder anderen, Moeder van Eva van inhauzen, gehuwd aan Maximiliaan, Heere van Cruningen en Heenvliet. Zij eindigde haare dagen te Rijswijk, bij 's Gravenhage, in den Jeare 1615, kinderen nalaatende. 6. Spaantje van Bronkhoist, ongehuwd geftorven. 7. Lijïbeth van Bronkhorst, getrouwd met Gerrit vari Luxemburg, Ridder, Heere van Hoaloigne, in Luikerland, en bij denzelven Moeder van Bouwe van Luxemburg, Heere van Houloigne. B. Frank van praat van moerkerke, Heere van lWoere van Moerkerke en van Kijfhoek, boven vermeld, in de Jaaren 1471 en 1479, verwekte, in zijn eerfte huwelijk met K. van Boschhuizen, Karei van Praat van Moerkerke, Heer van Moerkerke, in Zuidholland. Bij Catharina van Halewijn, dogter van Karei van Ilalewijn, Heere van Maldeghem, in Vlaanderen, wierdt hij Vader van twee Dogters: ■ 1. Jofina van Praat van Moerkerke y Vrouwe van Moerkerke in Zuidholland, getrouwd met Lodewijk van Vlaanderen , Heere van Praat, Ridder van 't Gulden Vlies t en, in den Jaare 1541, Stadhouder van Holland. Bij haar overlijden, in den Jaare 1540, bet vijfenzestiglte haars ouderdoms, liet zij naa, Jan van Vlaanderen, Heer van Moerkerke, geftorven in den Jaare 1545, zonder kinderen verwekt te hebben bij zijne Huisvrouwe Jacoba van Bourgondie, Zuster van Maximiliaan van Bourgondie, Markgraave van ter Veere. 2. Anna van Praat van Moerkerke, naa haars Neefs overlijden Vrouwe van Moerkerke, in den Jaare 1535 gehuwd jnet Joost van St. Oiner, genoemt Moerbeke, Heere van Da- rooui-  MOERKERKE, (ffêi Geflagt van) MOERMONT. Sr moultre in Walschland. Bij haaren dood, voorgevallen in den Taare 1559, hadt zij twee kinderen: a. Karei van St. Omer, Heer van Damoultre en van Moerkerkerland, bij Dordrecht, 't welk hij, in den Jaare 1559» verkogt, voor eenenvijftigduizend Guldens, aan Gofewijn van Raasveld. Arend van der Mijle, Schildknaap, Burgemeefter van Dordrecht, kogt van hem zijn aandeel in Kijfhoek. In twee huwelijken, eerst met N. van Treslong, daar naa met N. van Oignes, beide in Walschland, hadt hij geene kinderen ver- wekt- . .... , • b. Johanr.a van St. Omer, liet insgelijks geene kin. deren naa bij Hollart van Halewijn, He re van Boefingen, in Vlaanderen, zo min als bij haaren tweeden Man, Willem van Bronkhorst, Heere van Batenburg. Naa het overlijden zijner eerfte huisvrouwe, tradt frank van praat van moerrerke in den echt met Rijnsburg van Sonneveld, en wierdt bij haar Vader, behalven twee andere Zoonen, die den Geestlijken Staat omhelsden, van K-rnelis vam moerkerke, gehuwd met Leonora van den Werve, lans Dogter, te Antwerpen, en Vader van Maximiliaan van moerkerke, die, uit twee huwelijken, kinderen naaliet. Zie verder w. van gouthoeveNj Oude Holl. Kronijk; van leeuwen, BataVi Il/uflr. M^.ermont, een oud Adelijk Huis,, in Zeeland, op het; Eiland Schuwen t nabij het Dorp Renes/e, en het Stamhuis zVwel als de gewoone verblijfplaats, der Heeren van renesSE Van ouds was het een fterk Kalteel, leggende rondsom in'dieoe Graften, en met vijf Torens verfterkt. Heer jan rene'se, dO0r wolfaart van borselen, Val! Zamell- zweeringe tegen den Graaf befchuldigd, ftondt daar binnen een beleg uit met eene Btzetting van driehoudcrdzestig gewapende Knegten, Honger en gebrek noodzaakte hem, naa een beleg van etlijke maanden, tot de overgaave. Het Kafleel wierdt bijkans geheel vermeld, doch naderhand herbouwd, XXIII. deel. Cg «  «2 MOERSBERGEN, enz. en vooral in den Jaare 175 r, tot een aanzienlijk Landverblijf, voor eenen bewooner met een talrijken ftoet, vervaardigd. Zie smallegange, enz. Moersbergen, eene Ridder - Hofftad, in het Överkwartier van het Sticht, een half uur gaans van het Dorp Hoorn. Twee eeuwen was dezelve de eigendom van het geflagt van van waal, 't welk zich, diensvolgens, van waal van moersbergen liet noemen. Bij huwelijk kwam het Huis in het Ge-' flagt van van oostrüm, welk het bijkans honderd jaaren heeft bezeeten. Zedert is het verfcheiden maaien van eigenaar veranderd. Onder de eigenaars van het eerstgenoemde Geflagt is meest bekend, Moersbfrgen, (adolph van de waal, Heer var,) Zoon van bartholomïüs, en, van wegens de genoemde Ridderhofftad, Gemagtigde ter Vergadéringe van de Staaten van het Gewest. Geduurende de heillooze opfchuddingen en onlusten, in den Jaare 1615, te Leeuwarden voorgevallen, wierdt Heer adolph , nevens anderen, derwaarts afgevaardigd, om 'er de rust te herftellen, en der tegenwoordige Regeeringe de hand boven 't hoofd te houden. Geen klein aandeel fchijnt hij, naderhand, gehad te hebben, aan het voorgevallene in den Jaare 1618, en toegedaan geweest te zijn de denkwijze van de zuiken, die 't met den Advokaat van oldenbarneveld hielden. Althans wierdt hij in 't geheim genomen van het voorneemen om zich van Woerden te verzekeren, door den mond van den Predikant uitenbogaard , die zulks te Leiden vernomen hebbende van den Penfionaris hogerbeets , volgens de uitgedrukte begeerte diens Staatsmans, daar van kennis gaf aan den Heere van moersbergen , welke zich op dat pas in 'sHage bevondt. Hij briefde zulks over aan den Sekretaris ledenberg, 'er nevens voegende, „ dat deeze zaak heimelijk „ behandeld moest worden, en 'er , in de tegenwoordige „ omftandigheden der tijden, voorraad van wapenen noodig „ was; als mede, dat mende Huizen te Duur/lede, ter „ Eem  MOERSBERGEN. (ADOLPH van de WAAL, Heer v.) 83 „ Eem en te Abkoudt behoorde te bezetten." Niet lang daar naa, was hij, nevens andere Ucrechtfche Gemagtigden, tegenwoordig in de vermaarde onderhandeling, ten huize van daniel tresel, eerften Klerk der Algemeene Siaateu, met eenige Hollandfche Afgevaardigden, waar in gefproken wierdt over de handhaaving van 'sLands Vrijheid tegen de aanflagen, welke thans gevreesd wierden. Niet vreemd was het, overzulks, dat, bij de verandering, in het ftraks genoemde jaar voorgevallen, de Heer van moersbergen uit het Lid der Ridderfchap gezet wierdt, en, niet lang daar naa, zints de gevangeneeming van 'sLands Advakaat, en om de vriendfehap met hem gehouden, het Vaderland verliet, de wijk neemende na Munfterland. Eenige Ruiters, op hem afgezonden, betrapten hem aldaar, hoewel buiten de grenzen van den Staat, en voerden hem, onder een fterk geleide, eerst na Zutfen, en vervolgens na 'j Graavetikage, alwaar hij, geduurende den tijd van drie weeken , bijna dagelijks ondervraagd wierdt. De handel over 't verzekeren van Woerden, boven vermeld, alzo dezelve 'sPrinfen oogmerken wederltreefde, was de zwaarile misdaad, welke men hem te laste leide. Hoewel hij zich zeiven als onfchuldig aanmerkte, gaf hij 'er, egter, zijne Huisvrouwe kennis van, en verzogt haar , de gunst van zijne Doorluchtigheid Prinfe maürits te zoeken. Doch, toen hij vernam, dat, naa het onthoofden van 'sLands Advokaat, het Schavot eenige dagen ftaan bleef, en de Scherpregters in 'sHage vertoefden, liet hij, door d; fineekingen zijner Échtgenoote en den raad zijner Vrienden , zich beweegen, den Algemeene Staaten om vergiffenis te verzoeken. Hij verworf dezelve, op voorwaarde „ dat hij zich eene maand onthouden ,, zoude op zijn Huis te Moersbergen, om orde op zijne „ zaaken te Bellen, zonder met iemand te mogen fpreeken, „ dan met bewilliging van Graave ernst kazimir van nas„ sau, welke, om op hem het oog te houden, eenige Sol„ daaten op het Huis zoude leggen. Daar naa zou hij ten „ Lande uit trekken, zes jaaren daar buiten blijven, doch „ buiten verlof der Algemeene Staaten en die van Utreeht, ,, niet wederom daar binnen keeren." Naa verloop van de gellelde maand , reisde hij, door hec Land van Kleeve, na Gg % HtU  84 MOERSCHANS, MOGGE, (PÏETËR) enz. Holftein, alwaar hij vertoefde, tot dat de veranderde toeftand van 'sLands zaaken hem deedt wederkeeren. Zie brandt, Rechtspkeging. Moerschans , een Fort, in Huljler- Ambagt, omtrent eert vierendeel nur gaans van de Stad Hulst. Eene Bende Soldaaten, Baande onder eenen Majoor, houdt aldaar Bezetting. De Schans dient ter dekkinge van eene Linie, voor welke een groot deel Land onder water kan gezet worden; 't welk de voornaamfte fterkte der genoemde Stad uitmaakt. Mogge , (pieter) Heer van Rcnesfe , Burgemeester van Zierikzee, en, wegens die Stad, Afgevaardigde ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten, was, in den jaare 1747» nevens andere Regenten, in den haat van het Gemeen gevallen, alzo hij geoordeeld wierdt, 's Prinfen verheffing te hebben tegen gehouden. Bijkans ware hij een llagtoffer geworden van de moorddaadige woede, bij zijne aankomst uit 'sHage, met den gewoonen Rotterdamfchen Beurtman, te Zierikzee. Aan 't einde van de Haven opgewagt van eene raazende menigte, rukte men den Heere mogge den hoed van het hoofd, tooide dien met een Oranjelint, ontnam hem den Deegen, en voerde hem, op eenen Wagen, na het Heeren Logement, alwaar hij eene maand lang in bewaaring wierdt gehouden. Men wil dat deeze opfluiting het werk was van eenen der nieuwe Regenten , welke, met den Burgemeester begaan, dit middel verzonnen hadt, om hem voor het woedend Graauw te beveiligen. Niet vroeger, dan naa de aankomst van zijne Hoogheid, wierdt de Heer mogge uit zijne hegtenisfe ontflagen. Moine, (stephanüs le) gebooren te Caan, in Frankrijk, bekleedde, met veele toejuiching, het Leeraarampt te Rouen, onder de Franfche Hervormden, toen hij beroepen wierdt tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan 't Hoogefchool, en gewoon Leeraar in de Walfche Gemeente, te Leiden. Hij aanvaard-  MOLENAARS-GRAAF, MOLENBEEK, enz. 85 vaardde dien dubbelen post ; niet, evenwel, zonder alvoorens Engeland bezogt te hebben, alwaar hij, te Oxfort, den Eeretrap van Dokter in de Godgeleerdheid beklom. Tot in het vijfenzestigfte jaar zijns ouderdoms , bekleedde hij 't een en ander beroep tot bijkans algemeen genoegen. Bekend is het Werk, door le moine in 't licht gegeeven, onder den tijtel van Varia Sacra, of Heilige Stof en. Zie Memoires du Temps. Moeenaars-graaf, een Ambagt en Dorp, in Zuidholland, in den Alblasferwaard', dus genaamd naar het ftroompje de Graaf. liet Ambagt wordt gefchat op zevenhonderd drieënzeventig Morgens Lands, en het getal der Huizen, op ruim vijftig. De Hervormden hebben 'er eene Kerk, en worden door eenen eigen Leeraar bediend. Molenbeek, een loopend water, in Gelderland, in de na-, buurfchap van Arnhem, zijnen oorfprong neeniende uit de nabij gelegene bergen. Het wordt dus genaamd . naar de Molens, welke het, om en in de zo even gemelde Stad, aan den gang houdt. De Beek ontlast zich in den Rhijn. Molenberg, eene heerlijke Lustplaats, in Zeeland, op het Eiland Schouwen, weleer de eigendom van den Heere Mr. adriaan de huybert, Burgemeester van Zierikzee, en Dijkgraave van den Lande van Schouwen. Molin^eus, (joannes) weleer Leeraar onder de Remouftranten, en zeer bekend door zijn Ontwerp van Godgeleerdheid, onder den titel van Geestlijk Wapenhuis, 't welk als een kort begrip kan worden aangemerkt van het zamenltelzel van Godgeleerdheid en Zedekunde van den vermaarden phi- jlifpus van lu1burch. Molin^eus, (petrus) gebooren in Frankrijk, in den Jaare K5Ó8, zou, waarfchijnlijk, in zijne vroege jeugd, het leeven Gg 3 ver-  86 M0LIN7EUS, (PETRUS) MOMBER, enz. verlooren hebben , in den berugten Parijfchen moord, zonder de trouwhartigheid eener Dienstmaagd. In rijpen ouderdom verliet hij zijn Vaderland, ftak over na Engeland, en oeffende zich aldaar in de Godgeleerdheid onder witacker , reiNold en andere vermaarde Mannen van dien tijd. Vervolgens eenen keer na Leiden gedaan hebbende, om 'er den beroemden franciscüs junius te hooren , wierdt hem, zedert, in den Jaare 1594, het Hoogleeraarampt in de Wijsbegeerte, aan 't Hoogefchool dier Stad, opgedraagen. Zes jaaren hadt hij dien post bekleed, toen de Hervormde Gemeente te Parijs hem tot haaren Leeraar verkoos. Eene wijl tijds naa zijne wederkomst in Frankrijk, begaf hij zich na de Provincie Lotharingen, bij de Prinfesfe catharina , Zuster van Koning henrik den IV, om derzelver waggelend Hervormd Geloof te fchraagen. Hij flaagde daar in gelukkig, en keerde niet te rug te Parijs, dan naa den dood dier Prinfesfe. Thans te Parijs wedergekeerd, beriepen hem de Verzorgers van 't Leidfche Hoogefchool, zo wel als die van Saumur, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Doch, vermids hij Zo min van' zijne Gemeente, als van het Franfche Sijnode, geen ontflag konde bekoomen, was hij genoodzaakt, die beide aanbiedingen van de hand te wijzen. Nogthans vertrok hij, naderhand, na Sedan, in die hoedanigheid, en te gelijk als gewoon Euangelieprediker. Hij overleedt, eindelijk, m het eenennegentigfte jaar zijns ouderdoms , nalaatende eene menigte Schriften , over verfcheiden onderwerpen, 's Mans Sehili des Getoofs is ook den Nederduitfche Leezeren bekend. Momber. Deezen naam voert, in de Provincie Gelderland, de Amptenaar, welken men, elders, Advokaat - Fiskaal of Prokureur noemt. Hij heeft, in het gemelde Gewest, eenen Subftitut- Momber onder zich. Momma , ( Wilhelmus ) zeer bekend in de Gefchiedenisfe der Nederlandfche Kerke, uit hoofde der gefchillen, zijnent wegen, te Middelburg voorgevallen. Hij bekleedde het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid, onder het waarneemen van éen gewoonen predikdienst, te Ham- wanneer 'er eene Predikant:.  MOMMA. (WILHELMUS) *7 -dikantsplaats, in de ftraks genoemde Zeeuwfche Stad, opengevallen zijnde, hij, tot het vervullen van dezelve, verkoozeii wierdt, door het Collegium Qualificatum, beftaande uit Afgevaardigden van de Wethouderfchap en van den Kerkeraad, aan welke, in dat Gewest, die verkiezing ftaat. Doch de Klasfis van Walcheren, om haare goedkeuring van dit beroep verzogt zijnde, weigerde dezelve; voor reden geevende dat momma verdagt was van fchadelijke nieuwigheden doelende hier mede op de Carteftaanfche ieerftellingen, en zijne Hoogheid, Prins willem de III, daarenboven, kort te vooren, aan de Zeeuwfche Kerken hadt gefchreeven, zij hadden, ter handhaavinge van de rust, in het vervullen van Leeraarampten, vooral het oog te houden op het weeren van dusdanige nieuwigheden. Van haare weigeringe zondt, daarenboven, de Klasfis berigt aan den Prinfe, die thans ('t was in den Jaare 1677) met het Leger van den Staat, voor Maaftricht lag. Doch het gemelde Kollegie liet zich hier door niet omzetten, maar vervoegde zich bij de Regeering van Middelburg, met verzoek om derzelver tusfchenkomst met raad en daad. Niet vrugteloos was dit aanzoek. Het beroep van momma wierdt niet fiegts voor wettig verklaard, maar hij, daarenboven, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Hebreeuwfche Taaie, aan het Doorluchtig School der Stad, aangefteld. Zints djen tijd wierden 'er eenige Afgevaardigden benoemd, om zich bij momma te vervoegen, en denzelven na zijne nieuwe ftandpisats te geleiden. Inuisfchen hadt men zijne Hoogheid, van het voorgevallene^ niet onkundig gelaaten; welke hier op twee Brieven fchreef, eenen aan den beroepenen Leeraar , waar in hij denzelven raadde, zijn ontllag niet te verzoeken, voor dat het gefchil was bijgeleid, en een anderen aan de Regeering van \ Middelburg, om de zaak niet verder voort te zetten, voor en aleer hij zelve nadere fchikkingen zoude gemaakt hebben. Van gelijken inhoud was ook een Brief aan het Kollegie gerigt. Momma zondt een antwoord aan zijne Hoogheid, in beleefde bewoordingen, doch liet zich, egter, door de Zeeuwfche Afgevaardigden, die reeds bij hem waren, overhaalen tot de reize ua Middelburg, niettegeuftaande de Klasfis van Walcheren hein Gg 4 hadt  ?8 MOMMA. (WILHELMUS) hadt verzogt, het beroep te willen aftlaan , alzo hij nooit als een waar Herder zou worden aangezien, maar als een Huurling, die niet door de rechte deur in de Schaapendal van Christus was gekoomen. Onder dit alles kwam momma te Middelburg, alwaar men, eerlang, toeflel maakte om hem te bevestigen en op den predlkdoel te brengen; te gereeder ging men daar toe over, alzo de Burger-Krijgsraad zich in de zaak gemengd, en voor den nieuwen Leeraar hadt verklaard. Vergeefs zondt zijne Hoog, heid Icherpe Brieven aan de Regeering, het Kollegie en aan kFomma, inhoudende erndig verbod om met de bevestiging voort te gaan. De Krijgsraad en veele voornaame Burgers begeerden het tegendeel, in 't midden brengende het gevaar van oproer, indien het werk geenen voortgang hadde. Momma, welken de Regeering onder haare befcherming hadt genomen, wierdt dan bevestigd, op den negentienden Juli] des Jaars 1677, en deedt, nog dien zelfden dag, zijne Intreerede , onder een ongehoorden toeloop van lieden van hoogen en laagen rang. De Prins, dit vernomen hebbende, zondt bevel aan de Klasfis, om de orde der Kerke te handhaaven tegen de zuiken, welke de aanvoerders geweest waren van de ongeregeldheid, zo als men die noemde. De Klasfis, zich te Middelburg niet veilig oordeelende, zat thans te Vlisfïngen, en dagvaarde aldaar het meer gemelde Kollegie. Doch vermits de Regeering der eerstgenoemde Stad niet gedoogde, dat iemand haarer Burgeren elders, 't zij Kerkelijk of Waereldlijk, te regt llondt, ging de Klasfis over tot het Kerkelijk afdoen der zaake , tegen de niet verfcheenen gedaagden. De Predikanten-van der waayen en de mey, die in het beroep van momma inzonderheid gewerkt hadden , wierden uit de Klasfis gezet. Naa de komst van Prinfe willem te Middelburg, verliet momma de Stad, en vertrok na Delft, tot zijnen Vriend wilhem anslaar , Schoonzoon van den beroemden joannes coccejus, en Leeraar in die Stad. Hier gaf hij yich over aan zijne geliefde Letteroelfeningen ; die, egter, ipoedig wierden afgebroken door een verhaasten dood, veroorzaakt door geweldige hartkloppingen, ontdaan uit droefheid over de .uitgefaane vervolgingen. Der opmerkinge waar* dig  MONDRAGON. (CHRISTOFFEL van) 89 dig is het, dat momma, zints zijn vertrek uit Middelburg, een Jaargeld bekwam, volgens zommigen uit 'sPrinfen goederen, en dat de Raad van zijne Hoogheid hem gaarne zou bevorderd hebben tot Hoogleeraar aan 't Hoogefchool te Duisburg. Van 's Mans werkzaamheid en denkwijze getuigen de Schriften, door hem in 't licht gegeeven. Zie Eerfte Oorfprong der Broedertwisten; Hollandfche Mercurius, enz. Mondragon, (christoffel van) een Spanjaard, doch overbekend in 'sLands GefchiedenLsfen, zo om zijne dapperheid, als loflijken inborst, om welken hij, zelfs bij veelen der Landzaaten, in waarde wierdt gehouden. Van 't een en ander zullen wij eenige ftaalen openleggen, Van zijn beleid gaf hij eene proeve in 't ontzet van de Stad Goes, in Zeeland, die, in den Jaare 1572, door de Nasfaufchen belegerd was. Mondragon, die den rang van Kolonel bekleedde, tot het ontzetten der Stad last ontvangen hebbende van den Hertog van alva, ging, op den twintigften October, te fcheep, te Bergen op den Zoem, met zijn Regiment Waaien , waar bij zich eenige Spanjaards en Hoogduitfchen voegden, in alles drieduizend man. Zich gelaatcnde, alsof hij 't op de Nasfaufche Vloot gemunt hadde , wendde hij den fteven Zeewaarts , doch deedt, wel haast, het meerendeel van zijn Volk te water gaan, om te voet na het Eiland Zuidbeveland te trekken , hoewel 'er twee mijlen verdronken Land en drie diepe Killen moesten doorwaad worden. Zeker Brabander, dirk bi.oemaart, in dien. oord woonagtig, hadt hem deezen weg geweezen. Elk zijner Soldaatén hadt hij een zakje met Buskruid en Tweebak op het hoofd, of aan den hals gehangen. Mondragon , volgende zijnen Gids, en vooraan treedende, flapte, met de zijnen, tot de knieën, zomtijds tot de lendenen in 't water, en bragt het, in ruim vier uuren tijds, aan de overzijde , met verlies van flegts negen mau , die in den ftroom verdronken waren. De belegeraars, hier van verwittigd, dreeven 'er den fpot mede, en gunden, daarenboven, den Spanjaarden den gantfche nacht om zich te Gg 5 droo-  fo MONDRAGON. (CHRISTOFFEL van) droogen en te ververfchen. Met het aanbreeken van den dag trok mondragon op de Stad aan; 't welk bij de belegerden vernomen zijnde, dezelven tot eenen uitval deedt befluiten: waar door de Kolonel een opening hebbende bekoomen, rukte hij ter Stad in, en dreef de belegeraars op de vlugt; waar naa hij, ongemoeid, wederkeerde na de plaats, van welke hij was afgevaaren. Door dit bediijf bragt hij geen kleinen fcbrik in zijnen vijand, hoewel zommigen, zelf onder de zijnen, hem des van roekeloosheid befchuldigden. Tot loon van dit, en meenig ander kloek bedrijf, bekwam hij, in 't volgende jaar 1573, de waardigheid van Stadhouder van Zeeland. In deeze hoedanigheid voerde hij, in 't volgende jaar, het bevel binnen Middelburg, 't welk, door Prins willem den I, zeer naauw ingeflooten wierdt gehouden. Naa drie weeken lijdens van alle de onheilen eener belegerde Stad, befloot de Spaanfche Kolonel, met zijne Doorluchtigheid m onderhandeling te treeden en de Stad over te geeven, mids men hein en zijne Soldaaten, met pakkaadje, wapens en vliegende Vaandels liet uittrekken, en de burgers, die zulks begeeren mogten, onbefchadigd aan Vriendenbodem aan land zette. De Prins zulks weigerende, en de belegerden op geene andere voorwaarden, dan van genade of ongenade, willende ontvangen, zondt mondragon tot antwoord, eerder dan in deeze voorwaarde te berusten, de Stad aan twintig plaatzen te zullen in brand (leeken, en vervolgens, in eenen uitval, zich zeiven al vegtende laaten in ftukken hakken. Toen leende zijne Doorluchtigheid het oor aan eene nadere onderhandeling, bij welke bedongen wierdt, „ dat mondragon en de zijnen, met geweer en pak„ kaadje, het Eiland Walcheren zouden ruimen, mits laatende „ de Vestingwerken en Oorlogfchepen onbefchadigd. Op zijn woord van eere zou hij, binnen twee maanden, tot den „ Prins wederkeeren, of den Heer van st. aldegonde, den „ Hopman jakob simonszoon de ryk en eenige anderen, op „ vrije voeten ftellen.'' Op den eeneutwintigften Februarij verliet mondragon de Stad, en wierdt te Ter Neuze aan land gezet. Ten aanzien der even gemelde gevangenen hieldt hij zijn woord, en fprak, daar 't pas gaf, Mannentaal, om lierzelver ontflag te bevorderen. In  MONDRAGON. (CHRISTOFFEL van) »i In de maand Junij des Jaars 1575 ontmoeten wij mondragon, in eenen aanflag op de Ktundert, de Pifnaard en de Ruigenhil, drie Polders aan het Hollandfche Diep, ^Dordrecht. De gelegenheid diens oord vernomen hebbende uit eenige Spaanschgezinde Ingezeetenen, bragt hij duizend Schutters van zijn Waalsch Regiment, met twee Vaandelen Spanjaarden, deels te fcheep, deels te voet en half naakt, bij laag water, op het Eiland; daar hij, fpoedig, meester wierdt, alzo de Staatfche fchepen ftraks de wijk namen. Zierikzee viel hem in de volgende maand in handen. Gelegenheid tot blijkvertoon van zijnen edelmoedigen aart verfchafte deeze bemagtiging aan mondragon. Gaspar van vosbergen, Hoogbaljuw der Stad, hadt, geduurende het beleg, met eenige andere Stedelingen, zich in 't Spaanfche Leger , 't welk daar voor lag , vervoegd , met last, zo als zij voorgaven, om de Stad, bij verdrag, over te geeven; niet, evenwel, zonder in hetzelve eenige Oorlogfchepen te begrijpen, met welker Bevelhebbers zij vooraf moesten fpreeken : weshalven zij Vrijgeleide derwaarts verzogten. Mondragon bewilligde in dit verzoek. Doch vosbergen en de zijnen bewerkten het tegendeel , aanwijzing doende aan de Scheepsoverften , welke Dijken , tot beveiliginge der Stad , men hadt door te fteeken, en tevens zeinen beraamen le van wederzijdfche verkondfchappinge. Zelfs befchikten zij , dat 'er, bij nacht, volk in de Stad gebragt wierdt. Bij hunne wederkomst uit de Vloot, maakten zij den Spanjaarden diets, dat zij, alvoorens in onderhandeling te treeden, in de Stad verlag moesten doen van de bewilliginge der Schepelingen. Vosbergen, naa 't overgaan der Stad, diens bedrijfs gedagtig, en het ergfte voor zich zeiven vreezende, hadt zich te zoek gemaakt, doch wierdt ontdekt en voor mondragon gebragt; die hem, voorts, zijn voorgaande bedrijf herinnerde , en, met eenige fcherpheid, vraagde, of hij wel wist, de bemagtiging der Stad daar door zes maanden verwijld, en, door zijn wederftreeven van den Koning, den dood verdiend te hebben? Vos^.iïcr.n, op de best mogelijke wijze, hier tegen zijne verontfehuidiging hebbende ingebragt, det zich voorts de Spaanfche Bevel'ichber dus edelmoedig uit „ dat hij, 't geen anderen den dood wnar„ dig zouden keuren, prees, en vergiffenisfe vvairdig agtó; „ eu  g>2 MONDRAGON. (CHRISTOFFEL VAfQ ,, en zo hij den dienst zijner Majefteit aanvaarden wilde, op „ grooter verheffing dan ergens konde hoopen." Doch vosbergen wees deeze aanbieding van de hand, voor reden geevende, dat hij door Eed aan den Prinfe en de Staaten, en door 't Geweeten aan den gezuiverden Godsdienst verbonden was. Merkelijke moeite hadt mondragon, kort daar naa, van 't Spaanfche Krijgsvolk, 'twelk, naa de bemagtiging van Zierikzee, wel tweeëntwintig maanden foldije ten agteren zijnde, met harde en dreigende woorden, om betaaling vraagde. Meer dan eens bragt de Kolonel de dreigende Gemeente, met klem van woorden en een agtbaar gelaat, tot bedaaren. Niet op den duur konde hij, egttr , dezelve hier door in bedwang houden. Een aantal Knegten, 't eenigen dage, zijnen herberg omfingelende, dreigde hem om hals te brengen. Vol moed begaf hij zich hier op onder 't midden der muitelingen, en, zijnen borst ontbloot hebbende, boodt hij aan, hunne Kogels en Spiezen op denzelven te willen ontvangen, om alzo met zijn bloed eene foldij te betaalen, welke hij betaalen konde, noch fchuldig was, maar wel de Koning. Dit was genoeg om den hoop met fchaamte te doen afdruipen, en de handen thuis te houden van eenen Overfte, die zijne Soldaaten altoos met tedere liefde gekweekt hadt. In den Jaare 1579 bevondt zich mondragon voor Maastricht , en bevorderde de bemagtiging der Stad. Minder voorfpoedig Haagde hij, vijf jaaren Iaater, in zijnen aanflag op Lillo. Naa een beleg van ruim drie weeken, geenen kans ziende om iets van aanbelang te verrigten, brak hij op met zijne Knegten; laatende alleenlijk eenige huizen bezet. Deeze te leurftelling, en dat hij, zints eenigen tijd, tot Burgtvoogd van Antwerpen was aangefteld, konde hem niet wederhouden, van telkens eenen uieuwen kans te waagen. De Sterkten, rondom Hulst, heroverde hij, in den Jaare 1591. Vier jaaren Iaater noodzaakte hij Prins maurits , het beleg van Grol op te breeken, kort naa dat het om de Stad gellagen was ; om vervolgens philips van nassau , met zijne gantfche Ruiterij, te keer te gaan, en dezelve eerst in wanorde te brengen ,en vervolgens op de vlugt te jaagen. De laatfte veldtogt was deeze, welken mondragon bijwoonde. Hij hadt nu den hoogen ouderdom van bijkans twee-  MONNIKENDAM. JU tweeënnegentig jaaren bereikt, en overleedt, op den derden Januarij des Jaars 1596, den roem van dapperheid en befchei. denheid, bij vijanden en vrienden, mede ten grave draagende. Zie hooft, bor, enz. Monnikendam , eene Stad in Noordholland , in rang de vijfde onder de Steden van het Kwartier, legt aan eenen inham vau de Zuiderzee, welke zich uitftrekt langs den vasten Wal en het Eilandtje Marken. Haaren naam ontleent de Stad van het Meertje de Monnik, 't welk, eertijds, met de Zuiderzee vereenigd geweest zijnde, door het leggen van eenen Dam daar van afgefcheiden is geworden. Al aan het einde der Dertiende Eeuwe vindt men van Monnikendam, onder de benaaming van Stad, gewag gemaakt. Veel heeft Monnikendam , in oude tijden, geleeden, zo door de inlandfche verdeeldheden, als door brand en andere rampen. In den Jaare 1572, koos het de zijde van Prinfe willem den I, ondanks de poogingen der Amfterdammers , die , in eenen togt derwaarts , van de veertig Vaartuigen, met welke zij gekoomen waren, wel achttien in den loop lieten. Monnikendam heeft vier Poorten: de Nieuwe - Poort, de Zakfteegs - Poort, de Noordeinder - Poort en de. ZuideinderPoort. Rondom de Stad loopt een Aarden Wal, met boomen beplant, verftrekkende tot eenen niet onvermaakelijken Wandelweg, waar van men een fraai gezigt heeft over de omleggende vrugtbaare Weilanden en op eenen reeks Dorpen. De Koophandel, welke, bij ouds, hier merkelijk bloeide, wierdt bevorderd door eene goede en welgelegene Haven; doch die, al voor lange, door verzanding, onbekwaam is geworden tot het ontvangen van groote Schepen. Het getal, der Huizen, welk men , in den Jaare 1632 , op achthonderd en achttien fchatte, was, bij de ópneeming, eene Eeuw daar naa,op zes honderd negenenzeventig verminderd. De Inwooners zouden omtrent tweeduizend bedraagen. Weinig zijn hier de Openbaare Gebouwen. Het Stadhuis vertoont niets merkwaardigs, dau zijnen Toren van eene zonderlinge gedaante. Van binnen • be-  j>4 MONNIKENHOF, MONNIKENHUIZEN, enz. bewaart men nog het Ridderteken van het Gulden Vlies, naa den meikwaardigen Zeeflag van den Jaare 1573, door den Graaf van bossü, aau den Burgemeester kornelis oirkszoon, vereerd. De Gereformeerde Kerke ftaat bijkans onmiddelijk aan den Wal, bij de Nieuwe-Poort. Van ouds was zij aan den h. njkolaas gewijd. Het is een ruim Gebouw, voorzien van eenen hoogen zwaaren Toren. De Lutherfchen en de Doopsgezinden hebben 'er ieder eene nette Vergaderplaats, en de Roonrchgezinden eene Statie. Al voor lang plagt Monnikendam den naam te hebben , dat 'er beter dan ergens zwarte zijde geverfd wierdt. De Regeering der Stad beftaat uit vijftien Vroedfchappen, als mede uit Schout, vier Burgemeesters en zeven Schepenen. Zie Handvesten van Monnikendam; VELius, Kronijk van Hoorn, enz. Monnikenhof. Dus noemt men de Puinen en Overblijfzeli van het eertijds vermaarde Klooster der Tempelieren, 't welk eertijds ftondt in de Heerlijkheid Wijk, in het Land van Heusden. Eene vervallene Voorpoort, nevens eenig zwaar en grof Muurwerk, is 't al, 't geen men van het vermaarde gebouw ziet. Monnikenhuizen, een van ouds beroemd Klooster, 't welk te ftaan plagt boven de Stad en in het Schependom van Arnhem. In den Jaare 1328 wierdt het door Hertog reinoud den II gebouwd. Zedert diende het insgelijks tot eene begraafplaats van Gelderfche Grooten. Onder andere bewaarde men aldaar het Ingewand van Ilertoge karel van gelder. Naa de verdelging van het Geftigt, heeft men den grond gebruikt tot het aanleggen van een Bosch, 't welk thans uitmaakt een gedeelte der plantaadjen van het vermaaklijk Klaarenbeek. Monster , te gader met Poeldijk, ter Heide en Half Loosduinen , eene Hooge Heerlijkheid uitmaakende, zijnde eertijds a naar men wil, geweest de vermaarde Heerlijkheid van Polanen, ii  MONSTER, MONTBAS. (JAN BARTHON de) $5 is een fraai en vermaaklijk Dorp, een klein half uur gaans ter Noordwesten van 's Graavenhage, nabij de Duinen, doch, egter, op een vrugtbaare grond gelegen. Monfler is zekerlijk eene der oudfte plaatzen van het Gewest; men vindt 'er reeds gewag van in het begin der Elfde Eeuwe. Veele eeuwen vroeger hadden 'er de Romeinen, indien niet een Kafteel, althans eene verblijfplaats gehad. Den berugten Mijlpaal van de Keizers aurelius antoninus en AURELius verus, dienende ter aan wij» zinge van de afftanden der Plaatzen , heeft men hier uit den grond opgedolven. Monfler beftaat hoofdzaakelijk uit eenen langen, met nette huizen bebouwden ftraatweg, op welken verfcheiden Bijftraaten uitloopen, alles met fraai geboomte beplant, en rondsomme van vermaakiijke Buitenwooningen voorzien. De ftevige vierkante Toren, welke bij de ruime Kerk ftaat, eindigt in een laagen Spits. De oud-adelijke Hofftad Polanen, de gewoone verblijfplaats der Heeren van dat aanzienlijk Geflagt, ftondt eertijds in de nabuurfchap. Tegenwoordig is het niet meer dan eene Boerenwooning. Monster, een Dorp in Zeeland, op het Eiland Zuidbeve* land, in de Hooge Heerlijkheid van Borfelen. De gedaante van het Dorp is een langwerpig vierkant. Men hadt 'er, voormaals, het Ontwerp van eene Kerk gemaakt , en den grond van 't Kerkhof reeds afgetekend. Doch, om de hoog loopende kosten, aan andere noodige werken, hadt de Kerkbouw geenen voortgang, en hieldt men, zedert, de godsdienftige bijeenkomften in het Parochiehuis, waar in de Leeraar van Borfelen den predikdienst verrigt. Aan den Noordkant van het Dorp vindt men eene voortreffelijke Put, ruimte van keurlijk water uitleverende voor de inwooners. Eene hoogte, of Vliedberg, een weinig ten Noorden gelegen, is hier te Lande bij den naam van Berg van Trooien bekend. Montbas, (jan barthon de ) Kommisfaris - Generaal der Ruiterije van den Staat, in den Jaare 1672, ten. tijde als de, Franfchen Gelderland met eenen inval dreigden, ontving last ten einde om dien toeleg te verhinderen, de Betuwe, op drie plaatzen, tutfehen üeusfen en het Tolhuis te bezetten. Doch mauw-  96 .MONTBAS. (JAN BARTHON de") naauwlijks hadt de Prins van coNDé toeftel gemaakt, om dien post te bemagtigen, of montbas verliet denzelven, heimelijk, tot geene kleine verwondering van den Franfchen Veldheer; die, in 't eerst, daar van geene andere reden wist te geeven, dan een vermoeden, dat men geweeken was, alleen met oogmerk, om naderhand met te meer magts op hem aan te vallen. Om deeze lafhartigheid wierdt montbas in hegtenisfë genomen, en eenigen tijd gehouden, in 't Leger bij Bodegraven uit welke hij, egter, ontvlugtte, de wijk neemende na Utrecht, 't welk thans in de magt der Franfchen was. Om dit overloopeu tot den vijand, zo als men 't noemde, zo wel als om het verlaaten van den boven gemelden post, Breek men, eerlang, over hem het vonnis, om in beeldtenisfe te ■worden opgehangen; een zinnebeeld der flraffe, welke hij te wagten hadt, indien men zijnen perfoon in handen kreeg. Doch * hij hieldt zich buiten fchoots, met aanbieding, nogthans, van .zich voor onzijdige Regters te willen verdeedigen, indien men hem van lijfsveiligheid verzekerde. Zedert verdeedigde hij zijn gedrag in openbaaren druk, beweerende dat hij den post in de Betuwe niet verlaaten hadt, dan op uitgedrukten last der Afgevaardigden te Velden. Zommigen voegen 'er nevens, dat hij, • van zijn wijken, de fchuld leide op den Prinfe van oranje, die, met voordagt, om hem te bederven, als behoorende tot de 'zogenaamde Louvefteinfche Faftie , fiegts een klein getal manfehap hem gegeeven hadt. Wat Iaater daagde hij de Heeren van zuilenstein en 's graavenmoer , gelijk ook de Graaven van styrum en flodoop , tot een tweegevegt. Doch men deedt zijne uitdaagingen beantwoorden door den Scherpregter van 't Leger, en het antwoord aan den Franfchen Generaal, Hertog van Luxemburg, toezenden. Montbas begaf zich, naaderhand, na Frankrijk, van waar hij herkomftig was, en ging over in den dienst des Konings. Hoewel hij veele jaaren in Staatfchen dienst geweest was, en in huwelijk hadt eene dogter van den vermaarden hugo de groot, diende hij, egter, naderhand tegen den Staat; wordende, onder andere, verdagt gehouden, van eeüen toeleg op Sas van Gend gefmeed te hebben. Zie valkenier, Verward Europa; Lettres de montbas. Mokt-  MüNTFÖORT, MONTFOORT, (het Dorp) enz. 97 Montfoort, een Ampt, in Staats Opper - Gelderland, 'c welk ten Noorden van de Maaze, ten Oosten van de Roer belpoeld wordt, cn ten Zuiden en Westen aan Gulikerland grenst. Bij de verdeeling der nalaatenfchap van Prinfe willek* den III, kwam dit Ampt aan den Koning van Pruisfen: Reeds in de voorgaande Eeuwe waren de jaarlijkfche inkomften daaf van begroot öp vijfentwintigduizend guldens. Behalven de twee kleine Steedtjes Nieuwjtad en Egt, en eenige Dorpen,bezitten de Algemeene Staaten, in dit Ampt i Montfoort, (het Dorp\) van 't Welk het geheele Ampt zijnen naam ontleent, hoewel het tegenwoordig niets meer of beter is dan een gering Vlek , midden in eene moerasfige Landftreek geleegen. Weleer plagt hier een fterk Kafteel te leggen, op 't welk de Gelderfche Vorften dikmaals hun verblijf hielden. Henrïk van montfoort, Bisfchop van Luik , zou hetzelve, omtrent het midden der Dertiende Eeuwe, geftigt hebben. Van de verwoestingen, geduurende de Ne. derlandfche Oorlogen tegen het gebouw aangerigt, zijn geene andere Overblijfzels, dan die tot eene wooning kunnen dienen voor den Drosfaarfc Montfoort, (Bet Land van) is het tweede Kwartier, of Maarfchalksampt van de Provincie van Utrecht, grenzende ten Westen en ten Noorden aan den Hollandfchen bodem. Behalven de Stad van dien naam, leggen in hetzelve verfcheiden Ambagtiheerlij kneden. Montfoort, (de Stad) de vijfde en laatfte onder da fiemmende Steden van Utrecht, ter flinker zijde van den Ysfel die, bij ouds, voor de Stad merkelijke diepte plagt te hebben, en niet weinig toebragt tot den toenmaaligen bloei en welvaart der Stad. Een fterk Kafteel, met muuren en torens voorzien, eertijds gelegen ten Zuiden van Montfoort, doch door de Franfchen, in den Jaare 1672, geheel verwoest, zal, meent men, de vroegfle aanleiding tot den opbouw der Stad gegeeven hebben. Bisfchop godefrid van rhenen ftigtte hetzelve , in den Jaare 117°, om te dienen tot eenen voor. XXIII. deel. II h muu  9$ MONTFOORT, (de Stad) MONTFOORT. (Geflagt v,) muur tegen de i ftrooperijen der Hollanders. Montfoort of Monifort noemde hij het Kafteel, omdat h:j het als een fierken Berg wilde hebben aangezien. De bewaaring daar van wierdt toevertrouwd aan Burggraaven , van welke men een langen reeks vindt opgenoemd. Montfoort bevat niet veel merkwaardigs. Men heeft 'er drie Poorten: de ffiilesHpper-Poort, de Heemijker-Poort en de Ysfel-Poort. De Muur, rondom de Stad, draagt nog kenmerken van zijne oude fterkte, in de kleine Torentjes en Rondeelen. Tegen de gewoonte van andere Steden, ftaat het Stadshuis, niet midden in de Plaats, maar tegen den Wal, over welken men, op de omleggende landerijen, een vermaaklijk uitzigt heeft. Van ouds hadden de Ridders van Malta eene Kommauderij te Montfoort, die nog in weezen is, en thans onder de Balije van Utrecht behoort. De Kerk der Hervormden, eertijds aan joannes den dooper gewijd, een ruim gebouw, met een vrij hoogen fpitzen Toren, ftaat op een ruim Plein, midden in zwaar geboomte. Jn het Zuidlijk Kruis ziet men de Begraafplaats der Heeren van montfoort. Twee Predikanten neemeu hier den Predikdienst waar. Eene Walfche Gemeente, die men 'er plagt te hebben, is al voor lang uitgeftorven. De Roomschgezinden hebben 'er insgelijks eene Kerk. De Regeering der Stad is tweeledig; het eene deel beftaat uit een Kollegie van twaalf Vroedfchappen, zamengefteld uit Schout, Oud- en Regeerende Burgemeesters en Schepens; het ander, het Kollegie van de Wet genaamd, beilaat uit Schout, twee Burgemeesters en zeven SchepenenVeel Touw wordt 'er te Montfoort geflagen. De veelvuldige Hennip, welke in de nabuurfchap wordt geteeld , geeft daartoe goede gelegenheid. Het een en auder is de hoofdbron van het beftaan der Ingezeetenen. Zie ai.ting , Notit. German. Infer. cortgf.e.m, Stichts Krottijk; va» leeuwen, Bat ar. Illujlr. Montfoort, (Geflagt van\) is zeer vermaard in 'sLand» Gefchiedenisfen, onder den naam van Kafleleimn, Burggraaven ,  MONTÏGNI. (FLORIS v. MOMMËRANCI, Baron v.~) 99 ven, of ook wel Heeren van dien naam. Men ontmoet dezelve, voor 't eerst, in den Jaare 1227, in den perfoon van Everhard van montfoort, en voor de laatfte reize, in deti Jaare 1554, in jakob van montfoort, op den zeventienden Maart diens Jaars, te Leiden overleeden. Hij hadt verfcheiden kinderen. Doch het blijkt niet, dat een van dezelve het Eurggraaffchap bekleed heeft. Zijne Huisvrouw was dirkje Boel van lindenburg, dogter van dirk boel, Burgemeestev van Amfterdam, in den Jaare 1457. Montigni, (Floris van mommeranci, Baron van') broeder des Graaven van hoorne, Stadhouder over Buomik en het Doomikjche, en Ridder van het Gulden Vlies, wierdt, door de Landvoogdes, in den Jaare 1561, na Spanje gezonden, met den neteligen last, om den Koning den bedrukten ftaat der Nederlanden onder 't oog te brengen, en tevens om eenigen onderftand in geld te verzoeken. In den aanvang des volgende jaars keerde hij van daar te rug, geen ander fteun- zei medebrengende, dan goede woorden en beloften. Zedert liep een gerugt door 't Land, waarfehijnlijk door den Baron eerst aan den gang geholpen, dat philips de II zich de Nederlandfche zaaken luttel aantrok. Ook wil men, dat hij den Kardinaal de granvelle , in Spanje , zeer zwart hadt afgemaald. Zeker is het, dat hij, nevens zijnen broeder, met den Prins van oranje en den Graave van egmond, zich tegen dien Kerkvoogd verklaarde, en zedert een Verbondfchrift tekende, welks inhoud niet gemeld wordt, doch, hoogstwaarfchijnelijk, onder andere op de verdrijving van granVellé doelde. Meer en meer openbaarde hij zijne denkwijze en inzigten, toen hij, gemoedigd door het Ontwerp der Verbondene Edelen, nevens andere Stadhouders, zo in gefchrift als bij monde, aan de Landvoogdesfe verklaarde, dat zij noch den wil, noch het vermogen hadden om de Plakaaten uit te voeren, en de hand te leenen aan de handhaaviug der Inquifitie; 'er nevens voegende, dat zo de Koning en haare Hoogheid daar op bleeven aandringen , zij liever hunne Ampten wilden nederleggen. Hh * Zulk  loo MONTIGNI. (FLORIS v. MOMMËRANCI, Baron v.) Zulk eene aarzeling der voornaamfte Edelen was oorzaak, dat men bedagt was op eenige verzagting der Flakaaten. Met een Ontwerp, deswegen beraamd, befloot men, den Heer van montigni, nevens den Markgraaf van bergen, na Spanje af te vaardigen,, om het goeddunken zijner Majefteit te verftaan, en dezelve, ware 't mogelijk, ter bewilliginge over te haaien. Montigni reisde vooruit; wordende de andere opgehouden door een ongemak aan zijn been. Berouw over de aangevangene reize beving hem reeds te Parijs, alwaar hij het misnoegen des Konings, over het Verzoekfchrift der Nederlandfche Edelen aan de Landvoogdesfe, zo zwaar hoorde weegen , dat hij het gevoelen van eenen Franfchen Raadsheer innam, nopens 't volvoeren van zijnen la?c. Deeze raadde hem, door eene gemaakte ziekte, zich van het verder voortzetten der reize te verontfchuldigen. Te veel moeds, nogthans, bezat montigni, dan dat hij met blaauwe uitvlugten zich wilde behelpen, of de opgenomene taak van den halze fchuiven. Hij vervolgde dan zijnen togt, en kwam, in het begin van de maand Junij, in Spanje, om nooit van daar in 't Vaderland te rug te keeren. Minzaam wierdt mokticni, nevens zijnen Amptgenoot bergen, die hem, eerlang, op de hielen volgde , in 't eerst ten Spaanfchen Hove ontvangen. Het voornaamfte van den last, welken zij ontvouwden, hieldt in, affchaffing der Inquifitie, maatiging der Plakaaten en eene algemeene Vergiffenis omtrent allen, die geoordeeld wierden tegen den Koning zich te hebben vergreepen. Men verber^de eenigen tijd , hei misnoegen , welk zo Hout eene boodfchap wrogt, en hieldt de Gezanten op, onder allerlei vcorwendzels. Doch de onthoofding van montignis broeder, den Graave van iioorne, hadt men in Spanje naauwlijks vernomen, of men ftelde hem in hej,tenisfe, op een hoogen Toren van het Kafteel van Segovia. Van zijns broeders ongeval was montigni tot nog toe onkundig. Om hem des te verwittigen, bedienden zich zijne maagen van den volgende vond. Men was, in Spanje, ten dien tijde , gewoon , onder .andere vreemdelingen , ook dikmaals Nederlanders te zien, die na st. jakob van Caliicie te bedevaart gingen , en , om den kost te, beedelen , eenige Pfalmen , of andere liederen, in hunne moedertaal , daar te Lande  MONTIGNI. 'FLORJS v. MOMMËRANCI, Tiaron v.) 101 Lande niet verdaan, agter ftraat zongen. Zekere lieden dan, in Pellegrims gevvsat verkleed, en geleerd hebbende een Lied, voorbedagtelijk daar toe gedigt, inhoudende een verhaal van het Brusfelfche Treurtooneel, zongen hetzelve , etlijke maaien, in de nabijheid van het Kafteel. Montigni, op deeze wijze, zijns broeders ongeval, en 't gevaar, welk hem zeiven dreigde, vernomen hebbende, drong nu niet meer, zo als hij menigmaalen hadt gedaan, om zich in Regten te verantwoorden. Alleenlijk fpitfte hij zijn vernuft, om zijne oppasfers te ontflippen, of van de acht, dis hem bewaakten , écnen op zijne zijde te krijgen, Het laatfte gelukte hem. Deeze dan, af en aan gaande, tusfchen hem en zijn gezin, onder 't welk een Kok was, die het brood op de Nederlandfche wijze bakte, deedt hem, door brieven, daar in geflooten , berigt van zaaken toekoomen. Daarenboven ontving hij, desgelijks in een brood , kleine vijlen, om eenige ijzers los te maaken. Wijders vondt men raad, om hem een kistje te bezorgen , inhoudende een touwen Ladder. Doch toen nu alles tot de ontkooming en vlugt befteld was, viel het ontwerp in duigen , door de onvoorzigtigheid des Hofmeesters, die hst brood, bevattende de laatfte affpraake, verkeerd beftelde. Zedert wierdt de zaak van montigni, buiten zijn weeten, in den Bloedraad, bepleit,, en hem, kwanswijze, een Advokaat toegevoegd, doch die nimmer met den gevangene raadpleegde. Anna van oostenryk , Bruid van Koning philips , intusfchen, door Nederland, na Spanje reizende, bewoogen haar de Moeder en de Gemaalin van montigni , door eenen voetval , om bij haaren Bruidegom een o-oed woord te doen voor den gevangene. Doch , bij ongeluk, hadt de Hertog van alva hier van de weet bekoomen, en briefde zulks over na Spanje, met zulk een gevolg, dat montigni , eer nog de Koningin voet aan land hadt gezet, door zijnen eigen Paadje, wien men zulks op den hals gebooden hadt, met een vergiftigden fchotel , aan eene heete koorts geholpen wierdt, die hem, op den eerften Oftober des Jaare 1570» uit het leeven rukte. Naa zo zwaar een (lag, trof nog de Weduwe het onheil van verbenrdverklaaringe van montigni's goederen. Hij wierdt gehouden voor eenen der verftandigfte en bekwaamde Nederlandfche Heeren; zo als duidelijk genoeg kan II h 3 wor-  jol MOOKER-HEIDE, MOOR. (KAREL de) worden afgeleid uit het gewigt der zaaken, zijner behandelinge aanbevolen. De reden van het heimelijk en zonder plegtigheid doen fterven van montigni, zal, fchrijft de Ridder hooft, geweest zijn, „ omdat, misfchien, men aan egmondt en hoorn „ had geleert, dat, gelijk d'oopenbaare ftfaf van geringe, en zulx ontwijfelijk verdient hebbende luiden , tot ootmoedt en „ eerbiedenis beweeght, alzoo het fcharidelijk ombrengen van „ doorluchtighe en der gemeente aangenaame perfonaadjen , ?) welker daaden anders en anders duidbaar zijn, eer verboU „ ghenheit en wraakzucht, dan ontzagh en verbaastheit baart. „ Want, zeeker" dus gaat hij voort, ,, nocht meerder oevel„ moedt, nocht afgrijzen van de Spaanfche regeeringe, moght „ onder 't volk ontlleeken worden, dan derzelven, door de „ ftomme hoofden der Graaven, van die haatlijke ftaaken af, „ was ingepreekt." . Zie bor en hooft. Mooker-heide, een Heiveld in Gelderland, ten Zuiden van de Stad Nieuwmegen, dusgenaamd naar het bijgelegen Dorpje Mook. De uitgeftrtluheid wordt op drie uuren gaans in de Jengte gere-kend. Zeer vermaard in deeze Heide, door het gevegt, op den veertienden April des jaars 1574 ' °P dezelve voorgevallen, tusfchen den Spaanfchen Veldheer sancho d'avila qn Graaf lodewyk van nassau, broeder van Prinfe willem pE\ I, waar in deez^, benevens de nederlaag van 't Leger, het verlies zijns leevens leedt, Moor, (karel de) Ridder, een vermaard Kunstfchilder, gebooren te Leiden, op den 25 Februarij 1655, hadt tot Va? der eenen Kunsthandelaar. Deeze , opgemerkt hebbende zijns Zoons natuurlijke gefchiktheid en neiging tot de Teken- en Schilderkunst, ftelde hem onder het opzigt van den vermaarden (jerard dou. Naderhand wierdt hij een Leerling van den beroemden Amfterdamfchen Portretfchilder abraham van den f empel. Doch vermits deeze, kort daar naa , overleedt, keerde hij te rug na Leiden, om frans van mieris de kunst af te gjenj en eindelijk CS Dordreeht, om zich onder güdefrieü, SCHAL-  IM RKMAAllNra MOKDF.S vak MONTIGNI SMKKKKN ANNA van OGSTKN«IJIx,I>11UII) vakKONIMG PIIII.IPS,0MVOOllSl'llAAK,iuj HAAKKN BllUIÏHÏGOM.YOcin w.» GKVANGKKE.   MOOR, ( KAREL de ) MOORDRECHT. 103 schalken te oeftenen. Klein is het getal der Kunstftukken van de moor, en worden, zo uit dien hoofde, als om de keurige uitvoering, greetig gezcgt. De Schoorteen van Rchepenskamer op het Stadshuis te Leiden pronkt met een van 's Mans Kunsttafereelen. In den Jaare 1702 zondt hij zijn eigen afbeeldzel aan den Groothertog van Toskanen, die hem daar voor ten gefchenke zor.dt een gouden Medailje, hangende aan een Keten van het zelfde metaal. Voor den Graave van zintzendorf, Keizerlijken Gezant bij Hun Hoog Mogenden , fchilderde hij een groot ftuk, verbeeldende Prins eugenius en den Hertog van marlborough te paerd. Zie houbraken. Moordrecht, bij verkorting Moord genaamd, een Ambagt en-Dorp, in Holland,-in het Hoog-Baljuwfchap van Schieland, aan den weg tusfchen Rotterdam en Gouda. Niet verre van dit Dorp zouden, eertijds, de HoilandfcheGraaven een Tolhuis gehad hebben, aan den Ysfel , ter plaatze , alwaar men, in den grond, bi| wijlen, de overblijfzels van fundamenten van Huizen aantreft, en ook, nu en dan, Romeinfche penningen heeft gevonden. In den Jaare 1489 leeden de Iloekfchen, onder Jonker frans van brederode , eene zwaare nederlaage bij 'het Dorp. Het geheele Ambagt wordt gerekend op ruim achthonderd zesenveertig Morgens Lands, en het getal der Huizen gefteld op ruim driehonderd, behalven de fteenplaatzen. Honderd jaaren vóór de laatfte opneeming, telde men 'er fiegts honderd zevenenzestig Huizen. De legging van het Dorp, langs den Ysfeldijk, maakt hetzelve zeer leevendig, door de drukte van den binnenlandfchen Scheepvaart , en den doortogt van Rijtuigen tusfchen de twee boven genoemde Steden. Men ziet 'er een goed getal zindelijke burgerwooningen. Behalven die der Hervormden, hebben 'er oot de Remonftranten eene Kerk, en de Roomschgezinden een Statie. De Ambagtsheerlijkheid behoort aan de Stad Rotterdam, Zie goudhoeven, Kronijk. Hh 4 . Mo-  IQ4 MOREELSEN, (PAULUS) MORGENTALEN, enz. Moreelsen, (paulus) Schepen en Raad te Utrecht , doch tevens zo vermaard om zijne behandeling van het Penceel, dat de Regeering van Amflerdam zijne Kunstllukken waardig keurde, om daar mede haar nieuw gebouwd Stadshuis te verfieren. Van de Schuttersftukken, hangende in het Portaal, voor de Kamer van het Groot ■ Kraamersgild, zijne twee door mobeelsen vervaardigd. Het Tafereel, welk den Schoorteen van de kleine Krijgsraadskamer verfiert, is insgelijks van zijne hand. MoRGENTAutN, ook wel Schildtalen geheeten, is de aloude benaaming, waar mede eertijds de Verponding op Huizen en Landerijen wierdt aangeduid. Mortiere , eene kleine Ambagtsheerlijkheid in het Zeeuwfche Eiland IValcheren. De nieuwe Haven van Middelburg loopt midden door dezelve. Morus, (alexander) gebooren te Caflres, in Languedoc, eene Provincie van Frankrijk, in den Jaare 1616, reisde na Geneve, om 'er zich in de Godgeleerdheid te oeffenen. Naderhand verving hij aldaar de plaats van den vermaarden Profesfor spanheim, toen dezelve na Leiden vertrok, om 'er de Godgeleerdheid te onderwijzen. Het Hoogleeraarampt in de Griekfche Taaie bekleedde toen reeds morus te Geneve. Zijne Vriendfchap met 'salmasius was oorzaak , dat deeze hem het Leeraarampt, nevens de Profesforaale waardigheid te Middelburg bezorgde. Hij omhelsde deeze aanbieding, bij voorkeuze van die der Gelderfchen, welke hem, ten zelfden tijde, te Harderwijk hadden beroepen; als mede van de Regeeringe van Amflerdam, die het onderwijs in de Hiftorien, aan het Doorluchtig School dier Stad, aan hem hadt opgedraagen. Doch, wanneer de zelfde Regeering, eenige jaaren Iaater, andermaal bij hem aanzoek deedt, waren de aangeboodene voorwaarden te voordeelig, om dezelve te kunnen van de hand wijzen. Niet lang naa zijne komst te Amflerdam, verwerf hij verlof tot het doen eener reize na Italië. Van zijn ïan.§ uitblijven hadt hij veele moeite, bij zijne thuiskomst, zich  MOSSEL,(...,) MOÜCHERON. (BALTHASAR) zich te verontfchuldigen. Geduurende zijn vertoeven te Geneve , hadt men eenige bezwaarnisfen geopperd tegen zijne Leere. Deeze wierden thans hervat, en woogen zo zwanr bij de Walfche Sijnoden , dat hem , deswegen , alle Kerkelijke dienst, hier te Lallde , ontzeid wierdt, Daarenboven gaven hem Burgemeestereu van Amflerdam zijn affcheid als Hoogleeraar, in de maand Maart des Jaars 1059. Vervolgens na Frankrijk gereisd , met oogmerk om de eene of andere Gemeente te bedienen, ondervondt hij ook hier het misnoegen der Kerkvergaderingen. Eene fchuiiplaats met noodig onderhoud vondt hij, ten langen laatfte, in het huis der Hertoginne van rohan, en overleedt aldaar, in de maand September des Jaars 1670. Behalven eenen bondel Latijnfche Redevoeringen en Gedigten, zien van hem het licht eenige Schriftverklaaringen en andere Godgeleerde Werken. Zie bayle, DiS. Crit, Mossel, (....) Gouverneur Generaal van Neérlands Indie, en niet ouverdienftelijk aan de Vereenigde Maatfchappil, 'sMans naageflagt is nog jn weezen. Moücheron, ( balthasar) was een aanzienlijk Hollandsen. Koopman, doch te gelijk, volgens de gewoonte dier tijden, een Zeeman. In den Jaare 1598 maakte hij zieh meester van het Printen - Eiland in Ethiopië. Tot nog toe hadden de Span» jaarden en Portugeezen aldaar het bewind gevoerd. Door zijne fchranderheid en gulheid, wist hij de inwooners zo verre te brengen, dat zij dezelven van daar verdreeven. Niet lang genot, nogthans, hadt hij van deeze verovering. Van wegens de geftadige muiterij en weerbarftigheid der Opgezeetenen, was hij genoodzaakt, het Land te ruimen. Zie de groot, Nederl, Hifl. Moücheron, (frederik) gebooren te Embden , in den Jaare 1633, hadt, in de Schilderkunst, tot zijnen eerften ' Hh 5 Leer,  •joS 'MOÜCHERON, (ISAAK) MUIDEN. Leermeester jan asselyn , gezegd krabbetje. Naderhand deedt hij eene reize na Frankrijk, van waar hij, naa verfcheiden jaaren toevens, afzakte na;'Amflerdam', om 'er, van 't oeffenen zijner kunst, een eer!ijk befïaan te hebben. Hij overleedt aldaar in den Jaare 16S6, naalaatende eenen Zoon, Moücheron, (kaak) welken hij, met een zeer gelukkigen uitflag, in de Kunst onderweezen hadt. Van 's Mans Ordonnantie getuigen nog verfcheiden Zaaien, in aanzienlijke Burgerhuizen, in zijne Geboorteftad, door hem befchilderd; zij trekken nog heden het Kunstkenncnd oog van vreemdelingen. Vooral muntte hij uit in het fchilderen in waterverf. De deftige Schilder overleedt in de maand Julij des Jaars 1744. Zie houbraken en van gool. Muiden, eene Stad in Holland, eertijds ter Dagvaart van 't Gewest befchreeven, doch nu, zints langen tijd, daar van uitgellooten, legt aan de Zuiderzee, bijkans twee uuren gaans ten Oosten van Amflerdam. De Rivier de Vecht, ftroomende door de Stad, verdeelt dezelve in twee deelen, welke, door middel van een houten Brug, gemeenfehap hebben met elkander. Buiten en ten Noorden van deezen Brug legt een zwaare fteenen Schutfluis; door middel van dezelve kan de Vechtftroom opgeftopt, en alzo het omleggende Land onder water gezet worden. Alle Schepen, welke de Rivier op en af vaaren, en niet door de Nieuwer/luis of door ffeesp kunnen fchieten, moeten door deeze Sluis fchutten, Dit maakt Muiden tot eene leevendige plaats. Muiden meent men dien naam ontleend te hebben van het aloud woord Muden, den Mond betekenende, als.zijnde hier de Mond van de Vecht, welke zich in de Zuiderzee ontlast. Reeds in den Jaare 053 vindt men Muiden vermeld, wanneer het aan de Kerk van Utrecht wierdt gefchonken. Veel heeft de Plaats geleedcn, geduurende de vroegfte en laatere Nederhnd'che onlusteu. Zeer lang hieldt Muiden de zijde van Spanje. Waarfchijnlijk zullen de Spaanschgezinde Amfter- dam-  MUITEN. io? dammers daar onder geroeid hebben, uit hoofde van het gewigt der plaatze om hunne Stad te dekken. Vergeefs zogt diderik sonoy zich van het Slot te verzekeren, naadat hij de Stad reeds gewonnen hadt. 't Liep aan tot in den aanvang des Jaars 1577, eer Prins willem de I, bij Verdrag, daar van meester wierdt. Wonder is het, dat de Stad, in den Jaare 1672, insgelijks niet bukte voor de alverwinnende Franfche wapenen. Muiden heeft drie Poorten, doch van binnen weinig aanziens. Het Stadshuis is een klein gebouw, voorzien van een laag fpits Torentje, waar in een klein Klokje hangt. De Waag, tot zijne oorfpronklijke beftemminge van weinig gebruik, dient tevens tot een Wagthuis voor de Schuttertje. De Kerk, een overoud gebouw, is, zo wel als haar laage dikke Toren, geheel van Duiffteen opgemetzeld. Twee Predikanten menen 'er den Predikdienst waar. De Roomschgezinden hebben 'er eene Statie. Al voor lang is het geweezen Katharijner Klooster tot een Weeshuis bekwaam gemaakt. Het voornaamfte Gebouw der Stad, is het Slot of Kafteel, een overoud en iu zijne foort een der deftigfte geftigten van geheel Holland. Graaf floris de V deedt hetzelve bouwen, waarfchijuelijk omtrent het Jaar 1290. Het Slot rust op zeer zwaare gewelven, en pronkt met vier ftevige ronde Torens. Eenen derzelven plagt de Drost pi eter icorneliszoon hooft tot zijn Boekvertrek te gebruiken, en fchreef daar in zijn on!terflijk Werk, de Nederlandfche Hiftotien. Voor het Slot legt een ruim Plein. Van binnen ont. moet men eene menigte Vertrekken. Bij ouds plagten de Drosfaarten van Muiden aldaar hun gewoon verblijf te houden; doch zij zijn daar toe thans niet verpligt. Voorts beftaat de Regeering der Plaatze uit den ürosfaart, twee Burgemeesteren, vijf Schepenen, drie Weesmeesters en eenen Armraeester, Ondanks de minaanzienlijkheid der Stad, voedden zich, van ouds, de Tngezeetenen met de hoop op beftendigheid, in gevolge vau bet zegswoord: Muden zal Muden blieven , Mud en /dl noit becliven. Eene Meermin zou deeze voorfpeliing gedaan hebben, naadat dezelve door Visfchers van Muiden gevangen was, Gewisfelijk zou de Leezer onze moeite kwalijk op- nee»  log MUIDERBERG, MUIDERZAND, enz. iieemen, indien wij hem zogten te beduiden, dat dit verhaal op de lijst der Sprookjes moet gefteld worden. Muiderberg, een Dorp in Gooiland, een halfuur gaans ten Oosten van de Stad Muiden, aan de Zuiderzee. De verhevenheid des gronds, op welken het Dorp legt, zal daar aan den naam gegeeven hebben. Waarfchijnlijk is de Kerk, een klein en lang gebouw, haaren oorfprong verfchuldigd aan het .ftigten van eene Kapel, om daar in Zielmisfen te doen ten behoeve van Graave floris den V, in de nabuurfchap, door eenige zamengezwoorene Hollandfche Edelen , moorddaadig omgebragt. Te Muiderberg heeft men, in een klein bellek, alle de veranderingen van het Gooiland: Heuvelen, Zaai- en Weilanden, en Bosfchaadjen. Ook leggen hier eenige bekoorlijke Lusthoven. Een derzelven, onlangs veranderd in eenen deftigm Herberg, is vermaard uit hoofde van eenen zonderlingen Echo, die uit den grond fchijnt voort te koomen. Bij martinet, iii zijnen Catechismus der Natuur, kan men deswegen nader berigt vinden, Muiderzand, eene droogte in de Zuiderzee, welke, inzonderheid bij Muiden, haaren aanvang neemende, met verfcheiden wendingen en bogten, zich uitftrekt tot zelf in de Stad Amflerdam, zo niet verder. Volgens zommigen zou een. gedeelte der Oude Kerke daar op gebouwd zijn, en de grond aldaar zo veel vastheid hebben, dat men 'er niet behoefde te heijen. Ook leveren de Putten aldaar beter water dan elders. Op nog andere plaatzen der Stad ontmoet men de zelfde lievigheid. Muis van holy , een aloud en zeer vermaard Hollandsen Geflagt, uit den Huize van heemstede afkomllig. Ais Stamvader daar van vinden wij vermeld, hoewel een jonger Zoon uit dat Geflagt, Allard , die voor zijn Vaderlijk Erfdeel bekwam de Hoföede Holy , gelegen bij Schiedam, van 't welk zijne naazaaten den naam .hebben aangenomen. De naam zijner Moeder was agatha of aagje muis. In het Leeuregister van den Huize  MUIS van HOLY. (Geflagt van) log- .Huize van Hodeupijl, alwaar hij gebooren wierdt, draagt hij, op den |aare 1342, den naam van Allert Aagje Muis Zoon; welke Aagje de dogter was van Aarnout Muis, Wouters Zoon van den Wale. Allart liet eenen Zoon naa, Dirk muis van holy, vermeld te Delft, op het Jaar 1372; hij hadt eenen Zoon, Hugo muis van holy, eigenaar van de boven vermelde Hofftede Holij. Hij was Vader van 1. Muis Hugens van Holy, in den Jaare 1404 met de Hofftede Holij beleend, en Vader van a. Geertruid Muis , Hugens dogter , beleend met de Hofftede Holij , in den Jaare 1421, en zonder kinderen geftorven. b. Catharina Muis, Priorin of Abtdisfe van de Abtdij van Koningsveld. 2. Gerrit Hugens Holy, naa den dood van gemelde zijne Nigt Geertruij, in den Jaare 1426, met de Hofftede Holij beleend. Naa zijn kinderloos overlijden kwam dezelve op zijne jongften broeder, 3. Jakob hugens muis van holy, die eenen Zoon naaliet, Warbout muis van holy , in den Jaare 1443 met de meergenoemde Hofftede beleend, en Vader van Jakob muis van iioly , met Holij beleend in den Jaare 1446"; hij liet naa, Jakob Muis van Holy , met de Hofftede beleend in den Jaare 1482. Hij wordt vermeld als Advokaat in Holland, ro den Jaare 1502. Anthony muis van holy, was Burgemeester te Schiedam. Bij Sophia van der Meiden, Nikolaas dogter, verwekte hij Jakob muis van holy , die volgt. Willem Muis van Holy, getrouwd met Bartha Vink, Gijsberts dogter, te Leiden, bij welke hij naliet, I. Anthony Muis van Holy, in den Jaare 7572 Burgemeester van Schiedam, geftorven in den Jaare 1581, nalaatende, bij Maria, Allards dogter, 1. AU da Muis van H.ly. 2. Anna Muis van Holy. 3. Wouter Muis van Holy, Prokureur Generaal van den  Iio MUIS van HOLY. {Geflagt van") den Hove van Holland, bij zijne huisvrouwe Maria van Re^ noij, dogcer van Gerrit van Renoij, Heere van Spijk, Eerften Rekenmeester van Holland, Vader van drie Zoonen en ééne Dogter; a. Gerard Muis van Holy, Penfionaris van Schiedam. b. Nikolaas Muis van Holy. c. Allert Muis van Holy. d. Lidewy Muis van H>ly , getrouwd met Jakob Paats, Korneliszoon, te Leiden. 4. Aibert Muis van Holy, beleend met de Hofftede van Diepenburg, gelegen in Maasland , in den Jaare 1570* Bij zijne Huisvrouwe Weintje van Hogeveen, Melis dogter, verwekte hij eenen Zoon en twee dogters: a. Maria Muis van Holy. b. Willem Muis van Holy. c. Lidewy Muis van Holy, die met de Hofftede van Diepenburg beleend wierdt, in de maand Oftober des Jaars 1619, en getrouwd was met Diderik van Melisfand, Heere van Melisfand. 5. Catharina Muis van Holy, getrouwd met Joost van ■der Burg, Arends Zoon. 6. Baarte Muis van Holy. II. Gijsbert Muis van Holy, getrouwd met Agatha Sasbout, dogter van Jan Sasbout, die, van den Jaare 1532 tot in den Jaare 1562 , vijfeutwintigmaalen de Burgemeesterlijke waardigheid te Delft bekleed hadt. Hij liet naa: 1. Willem Muis van Holy, zonder kinderen geftorven. 2. Joost Muis van Holy, Priefter. 3. Sasbout Muis van Holy, welke, bij Maria, Coenraats dogter, verwekte: a. Godefrido Muis van Holy. b. Sasbout Muis van Holy. 4. Jakob Muis van Holy, zonder kinderen overleeden, 5. Lijsbeth Muis van Holy, Bagijn. 6. Catharina Muis van Holy. . 7. Alida Muis van Holy. 8. Bqrtha Muis van Holy. 9. Maria Muis van Holy. 10. Machtelt Muis van Holy. Alle  MUIS van HOLY. (Geflagt van) UI Alle deeze waren zonder kinderen overleeden. Jakob muis van holy, boven vermeld, als de Zoon van Anthonii Muis van Holij, was Burgemeester te Schiedam. In den Jiare 1489 tradt hij in 't huwelijk met Catharina van Putten, Lamberts dogter, bij welke hij, bij zijn overlijden5 voorgevallen in den Jaare 1537 5 naaliet: Anthonij Muis van Holy, Vader van 1. Jakob Muis van Holy. 2. Joosje Muis van Holy. 3. Comelia Muis van Holy, getrouwd met Diderik van der Meer. PlETER muis van holy, die Volgt. Sophia Muis van Holy. Alida Muis van Holy, die de échtgenoote wierdt van Pieter van Bevere, Zoon van Willem van Bevere en van Maria van Brakel; hij was Burgemeester van Dordrecht, Gecommitteerde ter Daavaart te Brusfel in den maand Maart des Jaars 1552, en geftorven in den Jaare 1554. Comelia Muis van Holy, getrouwd met Willem Welhonk, Melchiors Zoone. Maria Muis van Holy, gehuwd met Tielman Oem, Burgemeester te Shiedam , en bij hem Moeder van eene dogter, Maria genaamd, getrouwd met Pieter van der Burg. Pieter muis van holy , gebooren op den tienden Februari} des Jaars 1500, was verfcheiden maaien Schepen te Dordrecht. Hij trouwde, op den 6 Februarij 1536, met Eringard van Alblas, dogter van Jan van Alblas, Heere van der Mijl, Dubbeldam, St. Antonijpolder, en van Maria de Jeude. Bij zijn overlijden , voorgevallen in den Jaare 1569 , liet hij naa: Anthony Muis van Holy, jong geftorven. Jakob Muis van Holy, insgelijks jong overleeden! Jakob Muis van Holy, Man van verdiende voor het Vaderland, in zijnen leeftijd, alzo, onder andere op zijnen raad, de Stad Dordrecht tot de zijde van Prinfe willem den 1 overging in den Jaare I572- Ten deezen tijde reeds lid zijnde van de Vroedfchap, wierdt hij vervolgens nog verder bevorderd. In het ftraks genoemde jaar wierdt hij Schout, en in den Jaare 1577  112 MUIS van HOLY. (Grflagt van) 1577 Burgemeester van Dordrecht; vervolgens Baljuw Va'u Zuidholland, en, in gevolge des tijds, andermaal Schout van zijne Geboorteftad. Incusfchen bekleedde hij, in den Jaare 15-4, den post van Ontvanger Generaal van Holland, Thesaurier van Oorlog en Gecommitteerde ter Finantie. Bij Elizabeth van der Linde, dogter van Hugo, Heere van der Linde en Woude, liet hij naa, bij zijnen dood, voorgevallen in den jaare 1592, het zeventigfte zijns ouderdoms: ï. IIigo muis van holy, die volgt. H. Arend Muis van Holy, naa zijns Vaders overlijden, bij voorraad, Schout van Dordrecht in den Jaare 1592, Baljuw van Zuidholland, en naderhand Burgemeester der Stad, zonder kinderen overleeden. III. Comelia Muis van Holy, getrouwd met Wijnant Rutgers. IV. Maria Muis van Holy, de huisvrouw van Frederik van der Heide. V. Margareta Muis van Holy, getrouwd met Pompejus van Rovere, Heere van Hardinxvelt, Schout van Dordrecht en Baljuw van Zuidholland. Hugo muis van holy, boven genoemd, Ridder, Heer Van Woude, Ketel en Spaland , was Schout en Burgemeester vair Dordrecht, Baljuw en Dijkgraaf van Strijen, en, van tijd tót tijd, Lid van genoegzaam alle Collegien van den Staat. In den Jnare 1616 trok hij, nevens hugo de groot en andere Staatsleden, na Amfterdam , om de Regeering dier Stad te beweegen tot handwaving van een Staatsbefluit ,• onlangs genomen, fiaande op het verbieden van alle partijfchap, fcheuring en oneenigheid. In den Jaare 1618 bewoog hij Prins MAURiTS, bij welken hij zeer gezien was, om geene verandering te maaken in de Regeering, of eenige Leden daar van af te zetten; voor reden geeveude, dat de Wethouders te Dordrecht, door huwelijken en bloedverwantfchap, naauw aan elkander verknogt waren; zo dat het ongelijk, eenigen aangedaan, op allen zoude nederdaalcn. In dat zelfde jaar liet hij: zich gebruiken tot het onderzoek van de drie doorluchtige Staatsgevangenen o: denbarneveld , hogerbeets en de groot,. en was, zedert, een der viereutwintig Regters. Ilueo hadt in  MUIS van HOLY. (Geflagt van) 1*3 in zijn eerfte huwelijk Philippotte Cafnnbroot , dogter van Leonard Cafnnbroot, Raadsheer in den Hove Van Holland. Naa het overlijden van deeze, hertrouwde hij met Catharina Rataller, jonglte dogter van Georg Rataller, Prefident in den Hove van Utrecht, en van Margareta van Loo, uit Friesland. Hij overleedt in den Jaare 1626, en wierdt, nevens zijne Échtgenoote, in het Hooge Koor te Dordrecht begraaven. Op zijnen Grafzerk ftaat, onder deeze zestien Kwartieren, hes volgende Opfchrift: holy. ratallér. putten* ausbach. alblas. sonk. jeude. beukelaar. linde. loo. turpine. kranenburg. mol. heemskerk. ameronge. diemen. Hier onder rust hugo muis van holy, Ridder, Heerban Ketel en in Spalandt met zijne Compagnie voor Hommel leggende beroepen tot het Jchoutampt binnen deezer jleden ; kort daar na vereert met het haljuwsampt van Strijen en federt Gedeputeerde in de eerfte Collegien van deze Republijk; ten laat ft en, na dat hij het Rurgermeesterampt alhier hadt bedier.t, den XXVUl May des jaars MüCXXVl dezer wereldt overleden. Én de Vrouwe catharina rataller , zijne geëchte huisvrouwe, 'jongfie dogier van den Heere Meester georg rataller, Prefident van den hove van Utrecht , enz. Nata XXIX MDLXVlU. denata II September MüCCXXVIII. 's Mans eerfte huisvrouw was zonder kinderen geftorven, doch bij de tweede hadt hij de volgende verwekt. I. Jakob Muis van Holy , Ridder Baronnet, Heer vau de Ketel, Woude en in Spalandt 5 gehuwd met Martina Joachimi, dogter van Albert Joachimi, Heere Van Oosteinde, in Oedekenskerke en Vinnige, Ambasfadeur van den Staat aan 'c Hof van Engeland. Hij liet geene kinderen na. XXIII. deel. li H. \  ïi4 MUIS van HOLY. (Geflagt van} H. Margareta Muis van Holy, ongehuwd overleeden. III. Philippote Muis van Holy, naa haars broeders overlijden Vrouwe van Ketel , Woude en in Spalandt, getrouwd met Jak-ób de Braauw, Ridder, Burgemeester van Rotterdam, en bij haar Vader van t. Jakob de Braauw, Heer van de Ketel, Burgemeester van Rotterdam. 2. Hugo de Braauw, Sergeant Major in dienst van den Staat. IV. Maria Muis van Holy, getrouwd met Guilain de Zegers van Ydegem, Ridder, Heer van VVasfenhoven, Bergambacht en Amors , Zoon van Jan de Zegers van Ydegein, Schildknaap, Heere van Wasfenhove en Amors, en van Margareta van Wijngaarden. Hij was Raad van zijne Keizerlijke Majefteit, en liet naa de volgende kinderen: 1. Guilain de Zegers, vau Ydegem van Wasfenhoven, Ritmeester, ongehuwd. 2. Jan de Zegers van Ydegem vau Wasfenhoven, getrouwd eerst met Anna van Wasfenhoven, zijne Nigt, en daar naa met Elizabet Copier van Kalfiagen. Zij hadde kinderen. 3. Guilain de Zegers van Ydegem van Wasfenhoven, getrouwd met N. van der Laan, welken zij twee Zoonen en eenedogter baarde, gehuwd aan haaren Neeve. V. Jan Muis van Holy, jong geftorven. VI. Cornelis Muis van Holy, die de échtgenoote wierdt van Arend Storm , Martens Zoon. VIL Jan Muis van Holy , jong geftorven. VUL Jan Muis van Holy, in het Beleg van Haarlem, in den Jaare 1573, gekwetst, te Leiden overleeden, en aldaar iade St. Pieters Kerk begraaven. IX. Anthony muis van hcly , die volgt. X. Catharina Muis van Holy. XI. Hiilcgond. ■XII. Willem. XIII. Lamberth. XIV. Herman. XV. AJriaav, XVI. Maria. — Allen zender Hnderen geftorven. A?f-  MUIS Van HOLY, 'Geflagt van') enz. II? Antiiony Muis van holy , boven vernield , getrouwd met Maria van Slingelandt, overleedt in den Jaare 1577, en liet na simon muis VAN holy, die Volgt. Geertruid Muis van Holy, getrouwd met Dirk van Mus- fenberg. SiwoN muis van holy , trouwde eerst met Maria van Rbijn, en daar naa met Johatma van Kortenhoef. Bij de eerfte Vrouw hadt hij Anthony Muis van Holy, zonder kinderen geftorven. Ermgard, en Comelia Muis van Holy. Bij de tweede Vrouw verwekte hij Arend muis Van holy, die volgt. Jan Muis van Holy, Kapitein Luitenant, zonder kinderen overleeden. Arend muis van holy, Burgemeester van Dordrecht, Raad en Rentmeester Generaal van Zuidholland, trouwde eerst met Catharina van Carpentier; daar naa met Maria de Witt, Jaus dogter, en verwekte bij haar: Simon Muis van Holy. Muria M»is van Holy, jong geftorven. Zie s. van leeuwen , Bat. IU. Munniks, fjoannes) gebooren te Utrecht, op den 16 Oftober des Jaars 1652, uit een oud Geflagt, afkomftig uit het Graaffehap Benthen, alwaar deszelfs Stamhuis, Munnikshof', geleegen was. Naa de eerfte gronden der Taalkemlisfe geleid te hebben, bevlijtigde hij zich inzonderheid in de kunst van het bereiden van Artzenijen, als mede in de Kruidkunde. Onder het opzigt van zijnen Vader, een bekwaam Apotheker . maakte hij daar in zo fpoedige vorderingen, dat hij, op zijn vijftiende jaar, met veel lof in de Artzenij bereidkunst zijne proef deedt. Thans gaf hij zich geheel over aan de beoeffening der Geneeskunde, en beklom , op den 23 December des Jaars 1670, den trap van Leeraar in die weetenfehap. Ii 2 In  fi$ - MUNTKAMER. (Generaliteits) In den Jaare 1677 verkoozen hem de Bezorgers van het Hoogefchool in zijne Geboorteftad tot Leclor in de Ontleedkunde, ruim een jaar daar naa tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde, en in den Jaare 1680 tot Gewoon Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde. Met algemeenen lof bekleedde hij deeze onderfcheidene posten, tot zijnen dood toe, welke voorviel op den negenden Junij des Jaars 1711, het achtenvijftigfte jaar zijns ouderdoms. Hij liet verfcheiden kinderen naa, onder andere jan henrik munniks, welke te Amflerdam de Geneeskunde heeft geoelfend. Eene zijner dogteren is gehuwd geweest met Mr. henrik van baakle, Raad op Batavia. Van hem zien eenige Werken het licht. Muntkamer. (Generaliteit'') Uit kragt der fouvereiniteit van alle de zeven Veréénigde Provinciën, heeft ieder derzelven het regt van Geld te mogen (laan aan zich gehouden. Met dit alles flooten dezelve, al vroeg, een Verdrag, volgens 't welk de Munt van ieder Provincie in alle de overigen zoude gangbaar zijn, mids bezittende de zelfde innerlijke waarde. Dit leide den grond der oprigtinge van de boven genoemde Muntkamer. Zij beftaat uit drie Raaden en Generaale Muntmeesters, een Esfaieur Generaal en eenen Sekretaris. Deeze Leden , welke hunne bijeenkomften houden in 'sHage, in een der Vertrekken van het Hof, hebben liet opzigt over alle zaaken, het Muntweezen deezer Landen raakende. Zij vergelijken de nieuwe Munt met de oude, en beproeven het geflagen Geld en de Geldftoffe. De gefchillen, over de innerlijke waarde van het Geld, worden door hen afgedaan,, als mede die van Juweliers , Goud- en Zilverfmeden onder elkander. Voorts houden zij de hand aan de Plakaaten , door 'sLands Staaten, betreffende de Munt, afgekondigd. Ten oveeftaan van eenige Afgevaardigden uit verfcheiden Kollegien , wordt jaarlijks, in de Generaliteits Muntkamer, een uaauwkeur. rig onderzoek gedaan omtrent de gouden en zilveren Munten van den Staat. Men gebruikt daar toe eene zeer neue VVeegfchaal, hangende in een bellooten Kasje. i Zie van loon, en Groot Plakaatb.. Mui*.  MUNTING, (ABRAHAM) MUSCH. (KORNELIS) 117 Munting, (abraham) gebooren te Groningen, in den Jaare 1Ó26, was de Zoon van henrik muntimg , Hoogleeraar in de Kruid- en Stoffcheidkunde, aan 't Hoogefchool van gemelde Stad. Naa zich alvoorens, in zijne Geboorteltad, in de 'Kruidkunde te hebben geoeffend , deedt hij eene reize na Frankrijk, om 'er de voornaamfte 'Kruidhoven te bezoeken. Naa zijne wederkomst en zijns Vaders overlijden, verving hij deszelfs plaats, als Hoogleeraar in de gemelde Weetenfchap. Munting overleedt in den Jaare i6\3 , ïialaatende eenige Schriften over zijne geliefde weetenfchap. Zie mensing, Orat. Funebr. Musch, (korneus) Griffier der Algemeene Staaten, wierdt, ia den Jaare 1635, gebruikt, om met Don martin axpe, Ge» haimfchrijver van den Koning van Spanje, in onderhandeling te treeden, over het aangaan vau een Verbond van Vrede. Van wegen het Franfche Hof wedervoeren hem deswegen eenige onaangenaamheden, verwijtende hem deszelfs Gezant, dat axpe hem honderdduizend Kroonen hadt beloofd, indien hij een Befland met Spanje, met uitfluiting van Frankrijk, wist te bewerken. In den Jaare 1650, het laatfte zijns Ieevens, was hij de Beller van een gewigtig Befluit, ten behoeve van Prinfe willem den II, behelzende, dat men, overeenkomftig met den voorflag des Raads van Staate, aan de Bevelhebbers der Steden zoude fchrijven, dat men eene plegtige Bezending .doen zoude aan de Hollaudfche Steden, om dezelve te doen afilaan van het befluit, omtrent de bijzondere afdanking van Krijgstroepen, en dat de Prins deeze Bezending, als mede de perfoonen, uit welke zij beftaan zoude, zou regelen; „wordende zijne Hoog„ heid te gelijk verzogt en geauthorifeerd, om alle noodige „ orde te Bellen, en die voorziening te doen, ten einde dat „ alles in goede ruste en vrede werde geconferveerd; en inzon „ derheid gemainteneert en vastgehouden de Unie , met den „ gevolge en aankleeven van dien, en integendeel geweerd en „ te gemoet getreeden , dat daartegen zou mogen worden „ voorgenomen." Twee Gefchriften maakten thans veel gali 3 ruS".  n3 MUSIUS, (KORNELIS) MYDRECIIT, enz. rugts, beiden opgefteld in naame van Prinfe willem den II; Zij voerden tor tijtel: Redenen en Motiven; en Klagten over die van Amflerdam. Veel werks maakten de Staaten van Holland, om den Heller van dezelve op te fpooren. Bij' onderzoek bleek deeze geweest te zijn de Griffier musch. Doch hij was toen reeds overleeden, te weeten, op den zesentwintigen December des Jaars 1650. Zie Refol. van Hoiiand; Hollandfche Merkurius. Musius. (KORNELis) Op het Artikel leiden hebben wij het akelig lot des vroomen Grijsaarts verhaald. Mvdrecht, eene Heerlijkheid, in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, in haare uitgeflrektheid beflaande achttienhonderd zesendertig Morgens en tweehonderd vierenzestig Roeden gronds. Reeds in den Jaare 1085 vindt men daar van gewag gemaakt. Drie Polders vindt men in de Heerlijkheid, die gedeeltelijk beflaan uit uitgeveende Plasfen. Midden door loopt een weg, de Ztiwe genaamd, een half uur gaans lang, van wederzijde met water en gebroken akkers bezet. Dezelve loopt van de Uithoornfche brug tot aan den Mijdrechtfchen Dijk. Mydrecht, (Het Dorp) in den boven gemelde Heerlijkheid, rondom in Veenlanden gelegen, is groot, en bevat eenen reeks van fraaie Huizen, ter wederzijden van een breeden Dijk gebouwd. In den omtrek ziet men, behalven de Veengronden , vrugtbaare Weilanden en Hennipakkers. De Kerk, met uaaren hoogen fpitzen Toren, maakt eene fchoone vertooning, als ftaande midden in het Dorp. De Rooraschgezinden hebben 'er eene Statie. Mydrecht, (Huis te) van ouds zeer vermaard, plagt te Haan een weinig ten Oosten van de Dorpkerk. De fondamenten, hoewel met gras begroeid, zijn daar van nog over- ge-  MYEROP. (Geflagt van van) «ebleeven. Het voerde ook den naam van het H'is der Proostdijt of het Pmostenhuis, ln den Jaare 1536 erkenden de Staaten des Lands van Utrecht hetzelve voor eene RidderIlofftad. Tot heden toe heeft het die waardigheid behouden. Myerop, (van) oïMierop, een aloud, zeer vermaard Nederlandsch Geflagt, reeds voor lang, althans in het mannelijk oir, uitgeftorven. De eerfte, welken men daar van vermeld vindt, was Oitho van myerop, gefprooten uit den Huize der Baanderheeren van Kuik, Zoon vau Ottho van Kuik, gezegd vau Mijerop, broeder van Rafo van Mijerop, beide Zoonen van Jan van. Mijerop, Ridder, Heere van Mijerop, getrouwd 'met Maria Berlaar, naa den dood van zijnen broeder Ottho, Heere van Kuik en Grave, Heer van Kuik geworden, en overleeden in den Jaare 1354- Ottho, boven genoemd, geftorven in den jaare 1420, hadt twee Zoonen: A. Aarnoud van myerop. B. koknelis van myerop. A. Aarnoud van myerop, Schildknaap, die geleefd heeft omtrent het Jaar 1460, was Vader van _ Korkelis van myerop, getrouwd met Johanna van Muizen, dogter vau Jan, Ridder, Heere van Muizen, en van Eliz'abeth van Rinkelberg, te Mechelen, liet na: 1. JoACiiiM van myerop, die volgt. 2. Christofel van Mijerop. Joachim van myerop, ftraks genoemd, trouwde met Maria van Schouten, Zuster van MUem van Schouten, Rekenmeester van Holland, en verwekte bij haar: 1. kornelis van myerop, die Volgt. 2. Vincent van Mijerop, overleeden in den Jaare 1558, en in 's Graaveuhage begraaven. K^rnelis van kuik van myerop, zo even genoemd, was Heer van Hoogwoude, Eertswoude, Nieuweveen, Kalllagen, Kudelftaart, Uitenbuurt, 's Grevelsrecht en in Albiasferdam, Ontvanger Generaal van Holland, en Hoogheemraad van Delfsiand. In de maand Odober des Jaars 1561 tradt hij in 't huwelijk met Elixabetk van Alkemade, dogter van Dirk van li 4 . A!kc-  1*1 MYEROP. (Geflagt van van) Alkemade, Heere van Leeuwenftein, en overleedt in den Jaare 1608. Zij hadden de volgende kinderen: Hugo van kuik van myerop, die volgt. Vincent van Kuik van Mijerop, jong geftorven in den Jaare 1565, en begraaven in het Koor der Kerke te Rijswijk, onder een Zarkje, waar op ftaat uitgehouwen een kindeke, met de Wapens van Mijerop en Alkemade. Maria van Kuik van Mijerop, getrouwd, eerst met Pieter van Room, Ruwaard en Baljuw van Putten en Geer. vliet, en vervolgens met N. van Beringen, Kapitein. Joachin van Kuik van Mijerop, Heer van 's Grevelsrecht en in Alblasferdam, Ontvanger Generaal van Holland, gehuwd met Anna Benning , en bij dezelve Vader van 1. Jan van Kuik van Mijerop, gehuwd met Maria de Vlaming van Oudshoorn, dogter van Diderik de Vlaming van Oudshoorn, Heere van Oudshoorn , Griephoek en in Heemftede, bij welke hij verwekte twee dogters: 3- Anna van Kuik van Mn erop, gehuwd met George le Vasfeur Congries, Marquis de Thouars. b. Amaranta van Kuik van Mijerop, getrouwd met Louis Gaspe Ie Vasfeur Congries, Marquis van Ardenné. 2. Etizabeth van Kuik van Mijerop , de échtgenoote van Jan van Mommorenci, Marquis van Villeroi. 3. Anna van Kuik van Mijerop , de huisvrouw van Philippe Nicolas, Marquis van Haucourt, Heere van Villert, Outreau, Mondetour, Gennes en Marché. 4. Dirk van Kuik van Mijerop, kinderloos geftorven. 5. Sophia van Kuik yan Mijerop , insgelijks kinderloos. 6. Kjrnelis van Kuik van Mijerop, Kapitein, en Kommandeur te Rees, getrouwd met N, van Ledenberg, Vrouwe van Willige-Langerak, en Vader van JtMchim van Kuik van Mijerop, jong geftorven. Hugo van kuik van myerop, boven vermeld, tradt, voor de eerfte maal, in den echt met Heft er van Oudshoorn, Piafers dogter, Vrouwe van Sonueveldt, en verwekte bij haar; Pieter van kuik van myerop , die volgt. Comelia van Kuik van Mijerop , gehuwd met Karei van Bernagje, Ridder, Jl.eere van Dierendonk, Kolonel te paerd, Etizq,  MYSROPi (Geflagt van van) . rff Elizabeth van Kuik van Mijerop, Religieufe van 3:. Ciara, te Brusfel. Maria van Kuik van Mijerop , zonder kinderen geftorven, Kornelis. Willem. Joaekim, allen zonder naakroost overleeden, Naa het overlijden zijner eerfte huisvrouwe , hertrouwde Heer iiugo met Alida van der Sloot, dogter van Henrik vau der Sloot, en wierdt, bij dezelve, Vader van Ottho van Kuik van Mijerop, getrouwd met Agatha van Alkemade, Jans dogter, Heere van Oud-Alkemade, en van Christina van Arkel; uit welk huwelijk gebooren wierden: t. Hugo van Kuik van Miierop. 2, Floris van Kuik van Mijerop ; —■■ beiden van de Orde der Karmeliten. Z.>Sijbrana Jozef, te Delft overleeden. 4, Elizabeth Francisca. 5. Miria Christina. Maria van Kuik van Mijerop. Pieter van ruik van myerop , boven vermeld, hadt tot zijne eerfte Vrouwe Catharina Lievens, en bij dezelve verwekt: Hugo van Kuik van Mijerop, welke nagelaaten heeft : 1. Henrik, en 2, Maria van Kuik van Mijerop. Frederik van Kuik van Mijerop, Heer van Kal (lagen, getrouwd met Izabella Maria D'mmer,, Willems dogter. Kornelis van Kuik van Mijerop, Heer van Sonnevelt, Kapitein , welke ter'Vrouwe nam Johanna Reinera op den Berge, en Vader was van: Margareta van Kuik van Mijerop, Hester van Kuik van Mijerop. Anna van Kuik van Mijerop , Annunciate te Wijk. De tweede Huisvrouw van Heere Pieter was Miria Taije, Engelbrechts dogter, Ridder, Baron van Wemmei, en bij hem Moeder van TJirk van Kuik van Mijerop, welke in den echt tradt met Maria Oda vau der Steen, en verwekte; U 5 ï, Fie~  H2- MYEROP. (Geflagt van van) 1. Pieter van Kuik van Mijerop. e. Godefroi van Kuik van Mijerop. 3. Jan van Kuik van Mijerop. Henrik van Kuik van Mijerop. Pieter van Kuik van Mijerop, Kapitein. Maria Anna van Kuik van Mijerop, eerst getrouwd met Abraham van Hoogbroek , Heere van Asperen en Axel, Thefaurier der Stad Gend; en daar naa met Don Francisca de Salfedo, Kolonel van een Regiment Dragonders, in dienst des Konings van Spanje. B. Kornelk van myerop, boven vermeld, tradt in den echt met N. van Boschhuizen. Hij overleedt in den Jaare 1484, en liet naa, Mr. Vincent van myerop, Ridder, Bijgenaamd de Groote Vir.cent, Heer van Ketel, Spaland , Cabau, Spierinxhoek, Dortsmonde en in Ruiven, emt Rekenmeester van Holland, en naderhand Thefaurler Generaal der Nederlanden. Hij trouwde met Maria Ruisch, Vrouwe van Cabau, overleedt in den Jaare 1550, oud eenentagtig jaaren, wierdt begraaven bij de Augustijnen te Brusfel, en liet naa: Heyman van myerop , die volgt. Kornelis van Mijerop, Heer van Ketel en Spaland, Raad in den Hove vau Holland, daar naa Domproost te Utrecht, geftorven in den Jaare 1572, en begraaven in de Domkerk, onder e.n Zark, overdekt met Koper, waar in zijn afbeeldzel eji Wapen zijn uitgefneeden. Mr. Jakob van Mijerop, Heer van Cabau in den Jaare J551» van de Ketel en Spalandt in den Jaare 1573, en in Ruiven, Raad in den Hove van Vlaanderen te Gend, zonder kinderen overleeden, in den Jaare 1593, het drieënnegentigfte zijns ouderdoms. Ottho van Mijerop, Religieus in het Klooster der Minderbroederen te Brusfel. Margareta van Mijerop, getrouwd met Mr. Vincent Darajnas, Zoon van Drogendijk, Rekenmeester van Holland, geftorven den 28 Augustus des Jaars 1554. Eva van Mijerop, gehuwd, in den Jaare 1515, met Mr. Adnaan Stalpaart van der Wiel, Heere vsn Rofonburg en Ruiven,  MYEROP, (Geflagt van van) MYL, enz. 123 ven, Rekenmeester van Holland, en Rentmeester Generaal van Kennemerland, geftorven in den Jaare L557- Oitharina van Mijerop, gehuwd met Pieter Rol, Rekenmeester van Holland. Martha van Mijerop, getrouwd met Witte, Jakobszoon de Witte, Burgemeester te Zierikzee, Magdalena van Mijerop, die de huisvrouw wierdt van Jan van Haamftede. Mr. Hevman van myerop, gezegd van Ketel, Heer van de Ketel en Spalandt, Rekenmeester van Holland, trouwde mee Johanna Vranken, Jans dogter, Burgemeester te Dordregt, Hij ftorf in den Jaare 1560, nalaatende twee Zoonen: Sebastiaan van Mijerop, gezegt van Ketel, Heer van de Ketel en Spaland, in den Jaare t JÓ7 zonder kinderen overleeden. Jan van Mijerop, gezegt van de Ketel, naa zijnen broeder Heer van de Ketel en spaland, in den Jaare 1570 kinderloos geftorven. Zie s. van leeuwen, Bat. lil. Myl, eene Ambagtsheerlijkheid, in Zuidholland, op het Eiland van Dordrecht, hoewel een gedeelte daar van legt over de 's Graavendselfche Kil, in den Hoekfchen Waart; volgens de opgave van den Jaare 1732, beflaande ruim honderd vijfentachtig Morgens Lands, met achttien Huizen , drie Zoutkeeten en dertien Molens. Zie oudenhoven , Zuidholland. Myle, (Het Geflagt van van der) zeer vermaard in de Nederlandfche Gefchiedenisfen, heeft verfcheiden doorluchtige Staatsleden voortgebragt. Van de voornaamfte, die ons zijn voorgekoomen, in de vroegere tijden, zullen wij gewag maa, ken. De eerfte, welken wij vermeld vinden, is Arend van der myle , Korr.e liszoon , verfcheiden maaien Burgemeester te Dordrecht , zints het Jaar 1541 tot in den Jaare 1572. Hij hadt in huwelijk Comelia van Alblas, dogter van Taa van Alblas, Ambagtsheej: van Mijl, Dubbeldam en St.  f£$ MYLE. (Hét Geflagt van van der) St. Antonijpolder, Burgemeester van Dordrecht, en van Maria' de Jode, Adriaans dogter. Hij ftierf in den Jaare 1580, oud zevenennegentig jaaren, en liet na: Maria van der Mijle, getrouwd inet Albert van Loo , Heere van Hodenpijl, Commis van 'sKonings Finautien te Brusfel; zij hadden te gader verwekt: 1. Albert van Loo. 2. Catharina van Loo. 3. Kornelis van Loo. 4. Gerrit van Loo. 5. Willem van Loo. 6. Maria van Loo. 7. Arend van L10. * 8. Hillggonda van Loo. 9. Margareta van Loo. 10. Comelia van Loo. 11. Damas van Loo. Kornelis van der Mijle, Ambagtsheer van der Mijle, Dubbeldam en St, Antonijspolder, en in den Jaare 1568 Kaftelein, Baljuw en Schout van Gouda, in den Jaare 1605 te Leiden, overleeden, zonder kinderen na te laaten, zo'min uit zijnen eerften echt met Catharina Hoppers, dogter van den vermaarden Joachim Hoppers, Raad der Nederlanden in Spanje, als uit zijn tweede huwelijk met Adriana van der Does, dogter van Jacob van der Does, Raad des Prinfen Van Oranje, en Gouverneur-van Leiden. Even als het zijnen Vader gelukt was, zo wel Haagde ook Kornelis van der Mijle te Dordrecht, om het fchandelijk beeideftormen te beletten. Adriaan van der myle, die volgt. Jan van der Mijle, Ambagtsheer van Dubbeldam, Bleskensgraaf, Kijfhoek en, naa zijns broeders dood, Ambagtsheer van van der Mijle en St. Antonijspolder, Schepen te Dordrecht in den Jaare 1582. In zijn eerfte huwelijk, met Agatha van der Burg, dogter van Anthonij van der Burg , eigenaar van het Huis te Adrichum, en Burgemeester vaa Zierikzee, hadt hij verwekt: 1. Elizabeth van der Mijle , Ambagtsvrouwe van Kijfhoek, getrouwd, eerst met Jakob de Witte, baljuw van Goes, en bij denzelven Moeder van Wil-  MYLE. ( Het Geflagt van van dek) 135 Wilhelma Agatha de Witte. Naa het overlijden van haare eerften Man, hertrouwde zij met Jacob van Landskroon, doch uit deezen echt kwamen geene kinderen. 2. Kornelis van der Mijle, inden Jaare 1612 ongehuwd overleeden. 3. Arend van der, Mijle,- geftorven in den Jaare 1606, ongehuwd. 4. Wilhelma van der Mijle, getrouwd met Jan Ruigrok, in den Jaare 1600 kinderloos geftorven. Uit een tweede huwelijk van Jan der Mijle, met Christina van mijenburg, doger van Heiman van Blijenburg, Heere van Dortsmonde, wierden gebooren: 1. Arend van der Mijle , ongehuwd geftorven , in den Jaare 1607. 2. Heijman van der Mijle, Ambagtsheer van der Mijle, en van St. Antonijspolder, het welk hij, bij Uiterften Wille, befprak aan zijnen Neeve Cornelis. 3. Comelia van der Mijle. Adriaan van der. myle, boven vermeld, Ambagtsheer van Bleskenshoek en Dubbeldam, tradt in 't huwelijk met Magdalena van Egmond van der Nijenburg, dogter van Kornelis van Egmond van der Nijenburg, Raad in den Hove van Holland. Hij was zeer bedreeven in de kennis der Reeten en een geoeffend Staatsman. In den Jaare 1563 wierdt hij Lid van den Raad van Holland, Zeeland en Westfriesland. Onder voorwendzel van zijne gekrenkte gezondheid tc herftellen, doch inderdaad uit vreeze voor den wreeden Hertog van alva , ondernam hij, in den Jaare 15C8, met toeftemming validen Koning van Spanje, eene buitenlandfche reize. Tot in den Jaare 1572 vertoefde hij inzonderheid te Venetië en te Padua. Op zijne wederreize een bezoek afleggende bij den doorluchtigen Keurvorst Frederik, Paltsgraave, vermaande deeze hem zeer ernftig om na zijn Vaderlaud te rug te keeren, en hetzelve, zo wel als den Prinfe van Oranje, met raad en daad bij te ftaan. Straks naa zijne wederkomst, verkoos hem zijne Doorluchtigheid, onder andere, tot Lid van den Landraad over Holland. In den Jaare 1575 en 1576 verfcheen hij, als  liö MYLE. (Het Geflagt van van dek) als Afgevaardigde van Holland, op de Vredehandelingen van Breda en Gend. Twee jaaren Iaater bevondt hij Zich, nevens de Heeren Joan van Mathenes en Francois Maalfbn, te Amflerdam, naa dat hetzelve de zijde van Spanje hadt verlaaten, om 'er de noodige orde te ftellen op de Regeering. Een nieuw bewijs van het vertrouwen, welk 's Lands Staaten ?n hem ftclden, gaf het Jaar 1579, wanneer hem de last wierdt opgedraagen, om te Keulen over den Vrede te handelen. Zéden bekleedde hij nog verfcheiden andere posten van de hoogfte aangelegenheid, onder andere die van Raad van Prinfe maurits, naa de aflijvigheid van deszelfs Vader. Hij overleedt in den Jaare 1590, het tweeè'nvijftigfte zijns ouderdoms De vermaarde Justus Lipfius ftelde op hem het volgende Graffchrift: Hic fitits efl Vir nobilis et Clarisf. Hadrianus Mijlius, Arnoldi F. Dordraceaiis Juris fcientia et litulo eximius; Varia pruckntia praditus, et ad varia, Digtiitates ereclas, Ii-que cumfua lande et bono publico fun&usi Conflliarius in Curia Batavia, et in ta Denique Prafts: Vigilans, incorruptus, et vgrus, Ju(Htia Anliftes: Oui omni vita laudabitus afid fubito ~Obiit XVI. Jul. Am. Chr. MDXC. Vtxit anri. Lil. Lector et Patria Doletc. In zijn huwelijk hadt Heer adriaan verwekt: Kornelis van eer mylk, die volgt. Komeiia van der Mijle, getrouwd, in den Jaare 1A03 , met Daniel van Hartaing, Heere van Marquette, Kolonel en Lientenant Generaal van de Ruitenij, befchreeven in de Ridderfchap van Holland, en bij hem Moeder van: 1. Willem van Hartaing, Heere van Maiquetee. 2.  MYLE. (Het Geflagt van van dér) 13/ 2. Adriaan van Hertaing van Marquette. Kornelis van der myle, boven vermeld , Heer van der Mijl, Dubbeldam , Baccum, Alblas, Bleskensgraaf en Sr. Antonijpolder, befchreeven ouder de Edelen en Ridderfchap van Holland, Curator van 'sLands Hoogefchool te Leiden. In den Jaare 1610 , vertrok hij, nevens Heer walraven van brederode en jakob van maldere, in Gezamfchap n3 Frankrijk, om 'er te handelen over de zaaken van Gulik en Kleeve; en nogmaals, alleen, in dat zelfde jaar, om de Verbonden, met wijlen Koning henrik den IV aangegaan , met deszelfs Zoon eh opvolger lodewyk den XIII, te vernieuwen. Naauwlijks van daar thuis gekocmen, vertrok hij na Venetië, om met dien vrijen Staat een Verbond van Vriendfchap en Koophandel te fluiten. De Heer van dijr myle hadt m huwelijk eene dogter van 's Lands Advokaat joan van oldenbarneveld. Geen wonder, derhalven, dat hij bij Prins maurits aauhieldt, dat de grijze Staatsman, naa dat dezelve in verzekering was genomen', uit zijne Gevangenisfe ontflagen , en hem zijn eigen huis tdt eene bewaarplaats mogt gegeeven worden. Zedert, onder de hand, gewaarfchuwd zijnde, dat men naauwe agt op hem gaf, verliet hij den Hage, en begaf zich buitens lands na Frankrijk ; alwaar hij, egter, niet langer dan tot in het volgende jaar vertoefde. Hij keerde toen te rug in Holland, doch kreeg geen aandeel in de Regeertng. Integendeel, naa dat men hem van zijnen post van Kurator van 's Lands Hoogefchool hadt ontflagen, befchreef men hem insgelijks niet meer onder de Edelen van het Gewest. Daarenboven wierdt hij gebannen op het Eiland Goeree, omdat hij eenige Brieven hadt gefchreeveu, in welke hij geoordeeld wierdt, der tegenwoordige Regeeringe en den Prinfe te na te hebben gefproken. Vergeefs verzogt .de verdreeven Koning van Bohemen, in den Jaare 1621, aan dè Algemeene Staaten, dat het wederkeeren in den Hage hem mogt worden toegeftaan. Alleenlijk bragt het de Koningin van Bohème zo verre, in het volgende jaar, dat hem verlof wierdt gegeeven, zich in de Beverwijk te mogen onthouden. Van daar haalde men hem na 'sHage, om te onderzoeken, of hij jnedepligtig ware aan den toeleg op het leeven van Prinfd maurits, in den Jaare 1623; 'sMans voldoende verantwoording  130 MYZEN, (Oost-) MYZEN, (West-) enz. Myzen, (Oost-) een Ban, in het gedeelte van NoordhoL land, of Westfriesland, Dregtertand genaamd, grenzende aan de Beemfter. Van kleine uitgeftrektheid is deeze Landflreek* als bevattende weinig meer dan honderd Morgens Lands, en zeer weinige, volgens de opgave van den Jaare 1732, flegts vijf Huizen. Myzen , ( West. ) eene Ruurt of Dorp, insgelijks in Noordholland, in het Baljuwfchap van de Nieuwburgen, ruim twee uuren gaans ten Oosten van Alkmaar. Voormaals ftondt hier een Kerkje, 't welk in den Jaare 1744 is afgebroken. Al zedert het Jaar 1700 behoort de Ambagtsheerlijkheid van WestMijzen aan de Stad Alkmaar; zij kogt dezelve voor negentiendu;zend tweehonderd Guldens. N. N aaktloopers. Bij deezen naam zijn bekend, eenige uitzinnige lieden, van den Aanhang der Munfterfche Herdoopers , dus geheeten naar hun dweepziek gedrag , in den Jaare 1535, te Amflerdam gehouden. Zij hadden tot hoofd enaanvoerder zekeren henrik henrikszoon snyder, en maakten te zameu uit een getal van zeven mannen en vijf vrouwen., Snyder , die zich, onder deeze luiden, als Profeet gedroeg, met de zijnen vergaderd in de Zoutfteeg, in het huis van ze< keren Lakenkooper, in het holle van den nacht, wierp zichvoor over op het aangezigt, in eene biddende geftalte. Eene innige ontroering beving alle de aanweezenden. Tot zich zelven°gekoomen zijnde, gaf hij voor, den hemel en de hel, enGod en deszelfs heerlijkheid gezien te hebben , en dat de iongfte dag nabij was. In eene volgende nachtvergadering, naa een geruimen tijd in het Gebed te hebben doorgebragt, ontdeedt de Leugenprofeet zich. van alle zijne klederen, worpde-  NAAKTLOOPERS, NAALDWYK. 131 dezelve op het vuur, en beval dat alle de aanweezenden zijn voorbeeld zouden volgen. Straks Monden mannen en vrouwen moedernaakt in het Vertrek, zonder dat iemand wist, wat hier van het gevolg zijn zoude. Nu beval snyder den misleiden hoop, hem te volgen, en te roepen zo als hij hun zoude voordoen. Terftond begeeft hij zich op ftraat, gevolgd van de anderen , loopende te zamen ftraat op ftraat neder , onder een fchrikwekkend getier wee ! wee! wee ! de wraake Godsl de wraake Gids', de wraake Gods.' Spoedig bragt dit de Stad iu beweeging, en de Burgerij op de been, die, met kleine moeite, de Naaktloopers gevangen kreeg, op ée"ne vrouw na, dia men nooit heeft opgefpeurd. Bij hunne te regtftelling boodt men hun klederen aan ; doch zij weezen dezelve van de hand, hoewel het in de maand Februarij en zeer koud was. De waarheid, zeiden ze, moeit naakt zijn. Het vermoeden viel, en, meent men, niet ongegrond, bij de Wethouders, dat de oploop was aangeleid om de Stad te overrompelen De Mannen wierden, zedert, onthalsd , en de vrouwen in 't water gefmoord. Zie wagenaar, Eefchrijving tan Amflerdam. Naaldwyk , eene Heerlijkheid en Dorp , in Zuidholland, onder Delfland gelegen, omtrent twee uuren gaans ten Zuidwesten vau 'sGeaavenhage, in het vermaaklijkfte en vrugtbaarfte gedeelte van het IVestland; praaiende met vrugtbaare landen, fchaduwrijke boomen, pragtige Lusthoven, en 't geen verder kan dienen om het Landverblijf te veraangenaamen. De Heerlijkheid wordt begroot op tweeëntwintighonderd vijfenzeventig Morgens Lands, en het getal der huizen, volgens de jongfte opgave, op tweehonderd vijfenzestig en édn Molen. Het Lusthuis Honsholredijk legt in de Heerlijkheid. Het Dorp is tamelijk groot en wel bebouwd, zijnde verdeeld in verfcheiden Straaten. De Kerk is een aanzienlijk gebouw; zij ftaat midden in het Dorp, op een Kerkhof, rondom met boomen beplant. Een weinig van daar, in 't Zuidoosten, ftaat eene oude Kapel, met een laag Torentje , en naast daar aan een OudeKk 2 man-  fta NAALDWYK. mannenhuis. Naaldwijk is de geboorteplaats van den geleerden martinus dorpius, in leeven Hoogleeraar in de Welf'preekendheid, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid te Leuven. Daarenboven zag hier het eerfte Jicht, de kundige Artz pieter van naaldwyk , die, te Gottenburg, met veel lof de Geneeskunde heeft geoeffend. Hij fchreef, daarenboven, een Werk over den aart, verkiezinge, tuchtiging en geneezing der paerdeih Zie boxhorn, Ttneel van Hollandt; Oudheden en Gefligten van Delfland. Naaldwyk, (Heeren van") een overoud en aanzienlijk Geflagt, volgens van leeuwen, uit Koninklijken bloede voortgefprooten. Behalven een Slot, in het boven gemelde Dorp, nu reeds voor lang verdweenen, bezaten ze ook een huis te Leiden, op de Breeflraat, tegenover het Stadshuis. Men verhaalt dat men, in het omgraaven der fundamenten van dit Gebouw, aan dezelve eenen. fteen heeft gevonden, waar op te leezen Bonden de naamen der Romeinfche Keizeren M. aureiius antoninus en L. aurelius verus. Duister, intusfchen, is de volgreeks der vroegfte leden des doorluchtige» Geflagts. De eerde, welken men met zekerheid daar van genoemd vindt, was Willem van naaldwyk, vermeld in den Jaare 1250; Den naam zijner Huisvrouwe vinden wij niet vermeld, maar wel eenen Zoon van hem, Boudewyn van naaldwyk, Ridder, en, zo wel als zijne Opvolgers, bètijteld met den naam van Maarfehalk van den Graave van Holland. In den Jaare 1296 was hij Kadelein op het Slot te Wedenesfe, in Westfriesland, waar binnen hij belegerd wierdt door de Friezen: zodat hij zich moest overgeeven. Hij liet naa N. van Naaldwijk, getrouwd met Hugeman van Zevenbergen, Zoon van Willem van Strijen, die van zijnen Groorva. der, Willem van Strijen, het Land van Zevenbergen hadt geërfd, en eerfte Heer van Zevenbergen was, Wiu-  NAALDWYK. (Heeren van) 13 j Willem van' naaldwyk , ftigter van een Kapittel te Naaldwijk van eenen Deken en zes Kanunniken. In tamelijk gevorderden ouderdom iheuvelde hij, in den Jaare 1345, nevens Graave willem en veele andere Edelen, in een Gevegt tegen de Friezen, bij Stavoren. Uit zijn huwelijk, met So~ phia van Raaphorst, dogter van Gerrit van Raaphorst en Agnes van Duivenvoorde, wierdt gebooren Henrik van naaldwyk, Ridder en Maarfchalk van Holland. In den Jaare 1396 verzelde hij Hertog Albregt op eenen togt tegen de Friezen. Hij hadt in huwelijk eene dogter uit den Huize van Schalkwijk, en verwekte bij dezelve: Willem van naaldwyk , die volgt. Kleisje van Naaldwijk , getrouwd met N. van Matenesfe. Haasje van Naaldwijk, in den Jaare 1381 gehuwd met Gijibrecht van Hardeubroek, en bij haar Stamvader des Gefragts van dien naam. Willem van naaldwyk, ftraks genoemd, Ridder en Maarfchalk van Holland, overleedt in den bloei zijns leevens, naa alvooreus, bij Sophia van Teilir.gen, dogter van Dirk van Teilingen en van eene dogter des Heeren vau Heukelom, verwekt te hebben: Henrik van naaldwyk , die volgt. Barta van Naaldwijk, getrouwd met Dirk van Poelgeest, Zoon van Gerrit van Poelgeest. Heere van Horoade, Ridder, en van Beatrix van Schoonhout, overleeden, met kinderen, in den Jaare 1419. fVillemina van Naaldwijk, de échtgenoote van Gerrit van Poelgeest, Ridder, Zoone van Jan van Poelgeest, en broeder van de vermaarde Aleid of Arida van Poelgeest, Bijzit van Hertog albregt, in den Jaare 1392, door eenige Hovelingen, op het Buitenhof in 's Graavenhage, omgebragt. Haasje van Naaldwijk, getrouwd met Floris van Maalde, de, Vlaamfch' Ridder. Sophia van Naaldwijk, zonder kinderen gedorven. Henrik van naaldwyk, boven vermeld, Ridderen Maarfchalk van Holland, overleeden in den Jaare 1419, hadt, bij Catharina van Heenvliet, in den Jaare 1421 gedorven, verwekt : Kk 3 I. Wa-  i?4 NAALDWYK. ( Heeren van ) I. Willem van naaldwyk , die volgt. II. Alviaan van Naaldwijk, kinderloos geftorven. IIL Albert van naaldwyk , Heer van Bergambagt, in Zuidholiand, Dijkgraaf van den Krimpener Waart, nam ter Vrouwe N. N. van Vleuten, uit het Sticht van Utrecht, en teelde bij haar : 1. Adriaan van naaldwyk , die volgt. 2. Jakob van Naaldwijk, vermeld op den Jaare 1477. 3. Hcnrika van Naaldwijk, Ambagtsvrouwe van Bergambagt, en gehuwd aan Gerrit, Heere van Vliet, Polsbroek, Oukoop en Aartsbergen, Zoone van Jan van Vliet, Ridder, en van Beatrix, Bastaartdogter van Graave Willem van Beijeren. Z'j hadden kinderen. 4. Catharina van Naaldwijk, huisvrouwe van Paulus van Haastrecht, Willems Zoone, Heere van Tilborg, Loon , Druinen en Goorle. 5. Elizabeth van Naaldwijk, eerst getrouwd met Michiel van Soutelande, en, naa diens overlijden, met Jan van Vianen van Jaarsveld. Adriaan van naaldwyk , Albertszoon , naa zijns Vaders dood, Heer van Bergambagt, van den Aanhang der Iloekfchen, holp, in den Jaare 1432, de Stad Hoorn, bij verrasfing, inneemen. Hij was getrouwd met Agnes van den Woude, dogter van Jakob van den Woude, Heere van Warmond en Alkemade, en van Reinoutje van Brakel, van Dordrecht, en verwekte bij haar. a. Jan van Naaldwijk, Ridder, Heer van Bergambagt, een ijverig voorftander van de gezinte der Hoekfchen. Naa in eenen Scheepsftrijd, op de Lek, zijne vrijheid verlooren, en, geflaakt zijnde, op de Zuiderzee gefchuimd , en de Eilanden Texel en Wieringen bemagtigd te hebben, week hij ten Lande uit, na Frankrijk, en ftorf te Parijs. Hij hadt in huwelijk gehad Gillisje van der Lek, of Polanen, dogter van Diderik van der Lek, Ridder, en van Alida van Egmont, voormaals Weduwe van Floris van Kijfhoek, Schildknaap. Vermits hij geene kinderen naliet, kwam, naa zijn overlijden, zijne Heerlijkheid Bergambagt in den Huize van Nijvelt. b. Ja- 1  NAALDWYK. (Heeren van) i$g b. Jakob van Naaldwijk , zonder kinderen overleeden. c. Adriana van Naaldwijk, getrouwd met Willem van Nijveit, van Utrecht, bij welke hij verwekte, Frederik van Nijveit, in den Jaare 1530, Heer van Bergambagt; die ter Vrouwe nam. Steventje de Gruiter, en bij dezelve, behalven andere kinderen, Vader wierdt van Willem van Nijveit, Heere van Bergambagt, geftorven in den Jaare 1543 , zijnde getrouwd geweest met Agnes Foeijt, en, bij haar, Vader van Willem van Nijveit, Heere van Bergambagt, Lid der ïTaraenverbondetie Edelen, in den Jaare 1566; in den Jaare 1572 Baljuw van Zuidholland en Hoofdfchout van Dordrecht, en vervolgens Kaftelein van Muiden en Drost van Gooiland. Hij overleedt in den Jaare 1608, het zeventigfte zijns ouderdoms. Driemaalen was hij getrouwd geweest: eerst met Catharina B.am , van Utrecht; vervolgens met Agatha Booth, dogter van Aart Booth, Meesterknaap van de Wildernisfe en Baljuw van den Hage, naderhand Kaftelein van Franeker en Grietman van het Bildt ; en eindelijk met Agnes Tferraats, Weduwe van Diderik van Duivenvoorde. Alleen uit het eerfte huwelijk verwekte hij kinderen, te weeten: (1) Willem van Nijveit, in den Oorlog tegen de Friezen ongetrouwd gefneuveld. (2) Adam van Nijveit, Kapitein, daar naa, in den Jaare 1583, Baljuw van Schoonhoven, en in den Jaare 1505 overleeden. Twee Vrouwen hadt hij gehad: Eva van Bonnarg^a en Anna van Galen, Weduw van Jan van Ysfelftein. Het laatfte huwelijk was kinderloos, doch het eerfte gezegend met vier kinderen: (a) Arend van Nijveit , Gouverneur van Schenkenfchans, in den Jaare 1608 ongehuwd overleeden. (b) Frederik van Nijveit, Heer van Bergambagt, Gouverneur van Woudrichem, en, inde Jaaren 1618 en 1619, een der Afgevaardigden van 'sLands Staaten op het Sijnode te Dordrecht; getrouwd met Anna van Uitteneng, bij v/elke hij kinderen verwekte. Kk 4 Abra-  t3<3 NAALDWYK. (Heeren van) a. Abraham van Nijveit, in Engeland, zonder kinderen, geftorven. b. Catharina van Nijveit. d. Agnes van Naaldwijk, getrouwd met Jan van Nederveen, Hofmeester van den Graave van Nasfau, in den Jaare 1457. Zij overleefde haaren Man, en wordt, als Weduwe, vermeld in den Jaare 1503. e. Af. van Naaldwijk, Nonne te Warmont. f. N. van Naaldwijk, Nonne te Delft. IV. Philips van Naaldwijk, zonder kinderen geftorven. Willem van naaldwyk, boven vermeld, Ridder en Maarfchalk, Raad en Rentmeester Generaal van Holland, overleeden in den Jaare 1444., verwekte, bij Willemina van Egmont, Vrouwe van Wateringe, de volgende kinderen: I. Hem ik van Naaldwijk, Heer van Wateringen, Capelle op den Ysfel, Ridder en Erftnaarfchalk van Holland. Het Slot te Wateringe deedt hij vervaardigen tot een Klooster voor Monniken. In den Jaare 1465 nam hij deel in den Krijg tegen de Luikenaars, en overleedt in den Jaare 1496. Uit zijn huwelijk, met Machtelt van Raaphorst, dogter vau Bartholomeus van Raaphorst, was flegts ée5ne dogter gebooren, Willemina van Naaldwijk , Erfgenaame van Naaldwijk, Capelle en Wateringen , gehuwd aan Jan , Burggraave van Montfoort , overleeden in den Jaare 1506 en Moeder van twee kinderen. li Machtelt van Montfoort, Vrouwe van Naaldwijk, Capelle en Wateringe, getrouwd met Robbert van der Mark, Heere van Arenberg, en, in den Jaare 1550, in hoogen ouderdom overleeden, naa den dood van haaren Zoone, Robbert van der Mark, Heere van Arenberg, overleeden in den Jeare 1536, gehuwd met Walburg van Egmont, Zuster van Maximiliaan , Graave van Cuuren, en bij haar Vader van Robbert van der Mark, eerften Graave van Arenberg, in den Jaare 1543 , te Brusfel getrouwd met Anna, Zuster van Jan, Markgraave van Bergen ^>p den Zoom, doch, reeds in 't volgende jaar, in den bloei zijns leevens, zonder kinderen overleeden. Van hier dat, naa het overlijden van Machtelt  NAALDWYK. (Heeren van) 13? telt van Montfoort, Weduwe van den Heere van Aremberg, Naaldwijk met Capelle, en de andere goederen, nevens Aremberg, overgingen op Margareta van der Mark, haare Kieindogter, en Zuster van de derden van der Mark, die tot Man hadt Jan van Ligne, Heer van Berbancon , Zevenbergen, Noordeloos, Heemskerk, enz. welken zij eenen Zoon baarde, Karei genaamd, zedert Graaf van Aremberg, Baanderheer van Naaldwijk en Zevenbergen, Maarfchalk van Holland. 2. Barbara van Montfoort, gehuwd aan Maximiliaan van Hoorne, Heere van Gaasbeek, en bij haar Vader van a. Philips van Hoorn, Proost van St. Jan, te uitrecht. b. Maarten vast Hoorn, Baanderheer van Gaasbeek, geftorven in den Jaare 1570, hebbende, bij Anna van Croij, Vrouwe van Stavele, verwekt (1) Georg van Hoorn , Graaf van Houtekerke , getrouwd met Leonora, dogter van Lamoraal, Graave van Egmont. (2) Philips van Hoorn, Heer van Heezen, in den Jaare 1580, te Quesnoi, in Henegouwen, onthoofd. (3) Maria van Hoorn, getrouwd, eerst met Philips, Graave van Egmont, daar naa met Gaspar van Geneve, Marquis van Lullin; doch zonder kinderen geftorven. II. Jan van Naaldwijk, getrouwd met Alida Grebbert, dogter van Nikolaas Grebbert, te Leiden, en bij haar Vader van 1. Willem van Naaldwijk, zonder kinderen. 2. Catharina van Naaldwijk, tweemaal gehuwd, eerst met Jakob Suis, vervolgens met Mr. Gerrit van Berkenrode, doch kinderloos geftorve'. 3. Pctemella van Naaldwijk, Nonne te Gouda. III. Adriaan van Naaldwyk, die volgt. IV. Catharina van Naaldwijk. V. Izabelle van Naaldwi/k , Moeder van kinderen, bij Jan van Hodenpijl, Zoone van Jan van Hodenpijl en van N. N. van Barlemont. VI. N. van Naaldwijk, Nonne. Kk 5 Adriaan  I3S NAALDWYK. (Heeren van) Adriaan van naaldwyk , zo even genoemd, eerst getrouwd met Petronella van Florij, en daar naa met Dirkje van Haaften, verwekte uit zijn eerfte huwelijk, Jan van naaldwyk; hij le;fde nog in den Jaare 1503, en wierdt, bij Qeertruid van Haaften, uit Gelderland, Vader van: 1. Adriaan van naaldwyk, die volgt. 2. Willem van Naaldwijk, Monnik in de Abtdij van Middelburg. 3. Henrik van Naaldwijk, getrouwd met N. van Alphen, bij welke hij verwekte Henrik van Naaldwijk, in Spanje ongehuwd overleeden. 4. Jan van Naaldwijk, Kanunnik, en Protonotaris van Rome. g. Alida van Naaldwijk, eerst Nonne, doch naderhand getrouwd met Antonij van Liedekerke, Lijfarts van den Hertog van Kleef. 6. Barbara van Naaldwijk , getrouwd met N. van Kuik, Heere van Meteren. Adriaan- van naaldwyk, ftraks genoemd , overleedt in den Jaare 1567, te Leiden, nalaatende, bij Alida van Ophemert, gezegt Bloemendaal : 1. Jan van naaldwyk, die volgt. 2. Jofïna van Naaldwijk, getrouwd met Adriaan van Zwieten, Zoon van Kornelis van Zwieten en van Anna van Borfelen, Adriaans dogter. De Heer van Zwieten was lid der zamenverbondene Edelen, en, in den Jaare 1572, tegenwoordig in de bemagtiging van den Briele. Zedert wierdt hij Stadvoogd van Gouda, en overleedt aldaar, in den Jaare 1584. Jan van naaldwyk, ftraks vermeld, verwekte, bij Frangoife van Naaldwijk, van Zierikzee, Adriana van Haamjiede, welke tot haaren eerfte Man hadt Willem van Giflelies, in Vlaanderen, Kapitein, gefneuveld in den Veldflag van den Jaare 1600. Haar tweede Man was Heneik Sitton, Engelfche Kolonel, en deeze, bij haar Vader van Maximiliaan Sitton. Heer  NA ARDEN. 139 Heer jan , naa het overlijden zijner eerfte Vrouwe , hertrouwd zijnde met Anna Van Kuilenburg, Weduwe van Jan' van Drongelen. verwekte bij dezelve Adriaan van naaldwyk , in wiens naakoomelingen het aanzienlijk Geflagt is uitgeftorven. Zie s. van leeuwen, Bat. lil. Oude Ho 11. Kronijk. Naarden, de eenige Stad in Gooiland, aan drie zijden omringd van hooge Heilanden, terwijl het alleen aan de Westzijde laage Weilanden heeft, eertijds befchreeven ter Dagvaart onder de Hollandfche Steden, doch reeds ,vo-r iarS van die waardigheid ontbloot. Met de onzekere gufingen van den oorfprong des naams zullen wij ons niet ophouden, Het tegenwoordig Naarden legt op een geheel anderen grond dan de oude Stad, nog heden Oud-Naarden geheeten, waar vau men de overblijfzels vindt in een klein gehugt en eene aanzienlijke Lustplaats , veel nader gelegen aan de Zuiderzee, welke de Oude Stad, allengskens, overftelpt heeft. De tegenwoordige Stad wierdt gebouwd omtrent het Jaar 135°» volgens Handvest van Hertog willem van beyeren. Zedert verworven de Stedelingen, van de Graaven des Gewests, verfcheiden Voorregten. De Lakenweeverij, met hetgeen daar toe behoort, bevorderde, van tijd tot tijd, den bloei en welvaart der Stad; waar van, egter, het genot merkelijk geftoord wierdt, door de binnenlandfche onlusten, in welke de Plaats rijklijk deel hadt. In den eerften opgang der Hervorminge, genoot de Stad inwendige rust, boven veele andere. Men hoorde 'er van Beeldeftorminge, noch van vreemde Predikers. Een rampzaligen keer nam, eerlang, de toettand van Naarden, zints het zich voor de zijde van oranje hadt verklaard. 'Er lagen niet meer dan honderdentwuitig Duitfchers binnen. Honderd Ruiters, door bossu na de Stad gezonden, om dezelve op te eifchen, wierden afgeweezen, met het befeheid „ dat men ze voor zijne Majefteit en den Prinfe dagt te be„ waaren." Doch op het berigt, dat Don frederik, met het  140 NAARDEN. "het gantfcfae heir, in aamogt was, ontzonk elk de moed. Eenige Gemagtigden, en onder deeze de vermaarde lambertus hortensius, Rektor van 't Latijnfche Schoole, ter Stad uitgetrokken , om een Verdrag te treffen met den Spaanfcheu Don, ontmoetten, onder weg , den Spaanfchen Bevelhebber juLiAAN romero, die hun verklaard hebbende, dat Don frederik de zaak van Naarden aan hem hadt gelaaten, hem te voet vielen , de Sleutels der Stad aanbooden , en voorts, op hun aanhoudend fmeeken, de toezegging verworven, dat Burgers noch bezettelingen aan lijf of goed zouden befchadigd worden. Straks trok romero na binnen , aan het hoofd van riurn vierhonderd man, en wierdt deftig ter maaltijd onthaald bij gerrit pieter aartszoon, Schepen der Stad, zo wel als de Soldaat en bij de Burgers en Ingezeetenen. Naa den maaltijd deedt romero, door eenen Trominelflager, omroepen, dat alle de burgers en bezettelingen, ongewapend, zich hadden te vervoegen in de Gasthuiskerk , welke thans voor Stadsluis diende, om 'er den Eed aan zijne Majefteit te vernieuwen. Uitgezonderd eenige weinigen, die de Spaanfche trouwe mistrouwden, voldeedt de onkundige menigte aan dit bevel. Intusfchen wandelde zeker Priester, midden onder de Spanjaards, voor de Kerk vergaderd, op en neder; doch kwam wel haast de veege opgeflootenen aanzeggen, zij hadden met hun Gewecten peis te maaken, en op hun einde te letten. „ Maar rwij fpreeken, in de belchrijving van dit Treurtooneel, met de wèlgefp'erde woorden van den Ridder hooft) , „ 't airzeggen , bereijden en derven , was één ding. Men „ rukt de groote poort open; leijdt eenpaarlijk aan, en fchiec af, plompverlooren in 't hondert; met een gillen en fchreeu- wen, dat ijder 't hart deedt fluijten, en de hairen te bergh „ ftaan. Dat wordt, bij die van binnen fchichtig beantwoordt, „ met krijten en karmen, zuchten, en janken, om fteen en „ ftaal te vermurven. 't Koude zweet breekt hun uit. Wer„ waarts ook zij zich keeren , de wanten flaan pal, en de „ doodt in de deur. Voorts vlieghen de vijanden , tot het Kerkje in , als verwoede wolven , den tfaaghenden drom, „ met deeghen en doggen, op't lijf. Dat weemeien, onder els, kander e, van eene fchaare, ia zoo eng een' plaats gepakt, •i dat  NAARDEN. 141 „ dat buijtelen in hun eijghen oft hunner medeburgheren, en „ fpitsbroederen bloedt, dat root- en doodtverwen van troon„ jen, breeken van gezight, krimpen van leeden, vlechten van „ vingeren, wringen van handen , was wel 't grouwzaamHe „ weezen, dat ooit oogh oft oore moght voorflaan. Maar niet •„ den Spanjaardt heeft zoo deerlijk een' vertoonmg gejammert. „ Hij houdt 'er , eeven fel, met punt en fnede, op aan, zon„ der ijemant te fpaaren , uitgezeijt vier perfoonen alleenlijk, „ die, door beloften van zwaar ranfoen, gevankenis verwor,, ven. Naa 't pionderen en uitfchudden der lichaamen, fteekt „ men 't vuur in 't gebouw, om de geenen, die zieltijghende „ reeds onder de dooden gedolven laaghen, voorts met vlam „ en fmook te verdelghen. Ende werden alzo omtrent vier„ hondert burghers, boven een goedt getal foldaaten, onder „ één dak, om hals geholpen. ,, 't Geheele heir Spanjaarden, nu," ("dus vervolgt de Drosfaart) „ had men binnen de muuren, den roover in de huij,, zen en het wee door al de Hadt; gaande 't onderfte boo„ ven, met rennen, rukken, breeken, fcheuren, fleepe», „ weghtorfen; en ten hemel toe 't huijlen -van wijven en kin„ deren, ondermengt met de naarheit van 't loeijen cn blaa„ ten der beesten, van Hal gedreeven, oft daarop gelaaten in „ den brandt, die , naa 't mannen van den meeaten buijt, „ haast aan alle gashoeken gefticht werd. Dezelve ftommelt , de fchuijlers ten lluijphoolen uit, en leevert der wreedheit , verfche ftof. D'tllendighen, tot omtrent vierhondert toe, , te voorfchiju koomende, worden ten deel aan rappieren , gereeghen, ten deel met dolken doordrukt, ten deel van lidt tot lidt gemartelt, en aan Hukken gekapt, met bijlen, verfchaft door de Spaanfche vleeshouwers. Zommighen, die fors vau vertwijR-ltheit, en trachtende hunne huijdt, ten dierfte. te verkoopen, zich te weere Helden, werden, „ wen zij meer niet moghten , als visfehen gekorven , en ,, lankzaamelijk gewentelt in een' taaije doodt. Etlijken, die zonder bodt van weeder .landt, in handen vielen, werden tot op het bloote vel ontkleedt, en alzoo voor de ooghen hunner huijsvrouwen en kinderen, doorfteeken. Anderen, omvangen op ftraat, van achter en voore, dienden de moord- „ daa-  _ï42 NAARDEN. .„ daadigheit tot fpel: dewijl hen, de Spanjaardt al lachende „ en fchettrende, met de fpitzen van 't geweer , d'een den andere toejoeghen, en om hun kortswijl afmaakten. Nocht Kerke, nocht Klooster, nocht ander Godshuijs, oft eenighe „ gewijde of ongewijde plaatfe, die van fchenden, van fchaaken, van plaaghen, van pijnighen, moorden oft bernen, verfchocnt bleef. Onder andere onmenschlijkheeden, quetlle „ men eenen burgher van tfeeventigh jaaren, in den hals; ontfink 't bloedt met de handen; dronk het op; en gaf hem, „ daaruaa , de doodfteek. Drie krauken van geujke ouder,, dom, een vierde van vijftigh jaaren , werden in 't bedde vermoordt. Ende was niet min noosfeüjk het ombrenghen „ van twee ffommen, en eenen dwaazen beedelaar. Stokouwde „ luijden, van tachtentigh, van hondert jaaren, ter gekochte „ kost gaande, de zieken, armen, en afgeleefden, onderhou„ den in de gasthuijzen, moeten gelijke grimmigheit uitftaan. „ Verfcheijde burgers werden in de groote Kerk, zoo op het welffel, als op den tooren , en de trappen, gepriemt, oft ,, van booveu needer geworpen. Anderen , gedwongen den „ buijt na 't leegher te helpen draaghen, betaalde men, met „ kliflgh of koeghel, hunnen arbeijdt. Aan hortensius , als „ hij door orde des Graaven van bossu , ter naauwe noodt van 't uijterfte befchermt was, quam ftrax een argher oover: wordende, in zijn huis en aangezight, zijnen Zoone 't hart uit den lijve gelicht. Noch vier andere perfoonen maakten „ zij daar af, onder zijn' ooghen. Verfcheijde vrouwen wer„ den bij de voeten; zommighe bevruchte bij de borften, op„ gehangen: en dermaate gefoltert met knellen ej; wurghen, „ dat ze onder hunne handen doodt bleeven. Daii*^: lijkeu „ in putten gefmakt, als hun de ocveldaadt verwijtende. Eener, „ ten grooffte zwanger, rukten zij 't kind uit den buijk, naa „ dat zij dien met den gaijlheit hunner vuijle lusten bezoedelt „ hadden. Men voeght 'er bij, dat zij 't verfcheurden; de „ ftukkeii in hunne djizakken ftaaken; endtlijk zooden oft bric,, den, en verflonden. De afgemartelde moeder gaf kortëlinx „ haaren geest. Masghden, meijskens van dertien en minder „ jaaren , werden tot gelijke fmaadt , en eerlooze denelhtit „ misbruijkt. Onder andere kraamvrouwen , deeden zij 'er „ eene,  wi;>;kpk mishawMï1,X1tookim ki'anjaaiuis gxïuoSgs, aan mWEOOI* v.u; !..HoaTBKSIir»,iH jus moosd. tj: naaiijihst.   NAARDEN. *43 • eene, barvoets, in een mouweloos onderroxken, met een wighj'en van eenen dagli, het tweede van achttien maanden, ,] oover de doode lichaamen heene, ter poort uitgaan. Van " waar zij voorts, door de fneeuw treedende, in 't Dorp " Huijzen, een' uure van der ftadt, en feedert nochtans tot haar' voorighe gezontheit, quam. Eenen merkelijken hoop „burgheren, achterhaalt ter platte lande, in 't vluchten, „ ftroopte men zoo wollen als lijngewaadt af, sn hing hen „ moeder naakt op: der wijze, dat 'er, in alles, niet boo„ ven tfestigh te lijf bleeven, van de welke veertlgh ont„ quamen, de rest geranfoent werd. — Don frederik, daar„ enboven, verbood, bij oopenbaaren uitroep, aan al d'om„ leggende plaatfen, op lijf ftraf, eenighen burgher te herber„ ghen: en binnen der ftadt, ijemandt ter aarde te brenghen, „ eer ffij daar anders in voorzien hadde. Zulx de lijken, „ langen tijde, tot aas van honden, vooghelen, en allerlei} ,, onreijn gedierte, bleeven leggen : en de weduwen benoo,, dight werden oover haare rottende mannen, kinderen oover ,, ouwders, vrienden oover maaghen te flappen, waar zij voet „ uit de huijzen zetten, die, om een deel van den buijt te „ berghen, teeghens den brandt, behoedt waaren. Henrik „ lamfertszoon , Burghemeester, zijnde met ijslijk pijntuijgli • „ aangetast, en eijndtlijk zijn' zooien teghens een vuur ver„ brand , had tweehondert kroonen ranfoens belooft; daar,, naa zijn oopen gezien, en toevlucht, aan 't Klooster, ge„ noomen; maar werd verfpiet, den Baljuw oovergeleevert, „ en op 't huijs te Muijde gebraght. Thans quamp 'er, van „ Don fredrik, een vonnis, luijdende, dat men hem, als „ eenen Majefteijtfchender, en den Prinfe gezwooren hebbende, in zijn eijghe deure zouw hangen; voorts vierendee- , len, en de ftukken ter poorten uitfteeken. — Als alles, wat „ eenigh gevoelen had, aan 't eijndt geplaaght was, moest he: ongevoelijke voorhouden. Poorten , muuren, tooi ens, werden in de graften geworpen, en tot beneeden de firan-, „ ten geflecht, door die van de Goeifche Dorpen, daartoe gedreeven, en opgeprest, bij peene van hen daatlijk aan " kooien te leggen. En dit, in voldoening van een vonnis, " dat, toenmaals ongefchaapen, noch elf maanden daarnaa in „ de  tr44 NAARDEN. de penne bleef, en eerst den zesten van Slagtmaandt des , volgenden Jaars (i5'3), door den Landtwoogdt, gevelt „ werd. T'zelve verklaarde ook alle handtvesten , vrijdoo„ men, goederen en inkoomften der fteede, verbeurt te zijn. „ Dus" (en met deeze aanmerkingen befiuit de Ridder zijn treffend verhaal) „dus eer- en godtvergeetelijken, fproug met ,, Naa'den de Spanjaardt om; viellicht zich inbeeldende, der „ wcrelt te kunnen diets maaken, dat de ftadt zonder ver„ ding oovergegaan was, omdat z' 'er geen fchriftelijk blijk afhad. Maar, gelijk zij den vijandt, alzoo heeft Hollandt, „ zonder brief oft zeeghel te zien, dier burgherije bij haar enkele woordt gelooft, en het daar voor gehouden, dat zij ,,'trouwloozelijk bedrooghen en bijgebraght was. Der voc„ ghe, dat deeze fchrik , vvaanende een' algemeene verflee„ ghenheit te baaren, recht anders uitviel, en, zoo nf geeste,', lijken als weirlijken, d'alderhooghfte ftijfzinnigheit, tot tee„ genftant, wrocht: gemerkt beijde Roomfchen en Onroom„ fchen, oover een' zelve kam gefchooren niet meer veijlig„ beits in 't daadinghen, danin 't weerbieden, vonden." Zedert ging Naarden over tot de zijde der Staaten, en wierdt niet, dan honderd jaaren daar naa, voor eene korte poos, van dezelve afgetrokken, door de Franfchen, die, geholpen door den fchrik der Ingezeetenen, in deu Jaare 1672, de Stad, zonder flag of (loot, innamen, om, in de maand September des volgenden Jaars, uit dezelve wederom verdreevcn te worden , onder het bewind van Prinfe willem den III. Naarden, opdat wij nu tot eene meer bijzondere bnfchrijving daar van overgaan, is voorzien van zeer goede Vestingwerken, aangeleid naar het ontwerp van den bekwaamen Ingenieur Baron van coehoorn. Doch haare voornaamfle flerkte beftaat in de afgegraavene Velden, rondom de Stad, die nog geftadig uitgebreid, en door middel van den Vegtftroom, tot een aanmerkel'jken af land, onder water kunnen gezet worden. Volgens de opneeming van den Jaare 1732, bedraagt het getal der huizen, binnen de Stad, vierhonderd zeven, en in haare Geregtigheid en het Gehugt Laag - Butfum, drieënzeventig. De openbaare Gebouwen zijn weinig in getal. Men ziet  NAARDEN, NAARDEN, (Oud-) 61)2. 145 ziet 'er nog het oude Stadshuis, waar in de boven vermelde moord gepleegd wierdt, doch thans dienende voor eene Waag, en in hetzelve, in drie Steenen, afgebeeld het treurig fchouwfpel, nevens Bijfchriften in Rijm, van dien tijd. Het tegenwoordige Stadshuis, een in zijne foort fraai Gebouw* pronkt van binnen met eenige kundige Schilderijen. Het hout, daar toe gebruikt, zou gehaald zijn uit het zo genaamde Gooier-Bosch, wel eer ten Zuiden van het Dorp Hilverfum geleegen. De Kerk der Hervormden is groot en ruim, voorzien van een Toren van aanmerkelijke hoogte; die nog te meer uitfteekt, omdat de grond der Stad tamelijk hoog; legt. Men ziet hier de Begraafplaats, met een deftig Opfchrift, van den geleerden Rektor lamdertus hortensius. Behalven de Nederduitfche, is 'er ook eene Walfche Hervormde Gemeente, als mede eene Statie der Roomschgezinden. Het Weeshuis bezit zeer aanzienlijke goederen en inkomften. De Laken- en Fluweelweeverij zijn 'er nog in eenigen bloei, hoewel minder dan voorheen. De Regeerir.g beüaat uit den Baljuw van Gooiland, Schout , drie Burgemeesters, zeven Schepenen en eenendertig Vroedfchappen, benevens een The* faurier, drie Weesmeesters en twee Sekretarisfen. Zie hooft; valkenier, enz. Naarden, (Oud-) waarschijnlijk een gedeelte van den grond der oude Stad, niet verre van de Zuiderzee, in welke de verdere Overblijfzels, al voor lang, begraaven zijn geweest* De Hofftede, welke hier plagt te leggen, is, zedert, veranderd in eene Boerenwooning; de legging daar van is zeer bekoorlijk, midden in bosfchen, akkers en heuvelen, van welke het gezigt op eenmaal wordt verwisfeld, met eene verras* feilde vertooning van de Zuiderzee. Naarsen, (leonard van) Rotterdammer, op zijne wijze, een ijverig voorftander vau het Huis van oranje, zogt deszelfs grootheid en verheffing te bevorderen, door middelen, welke de goedkeuring van weidenkenden geenzins konden XXIIL deel, LI weg-  j46 NAARSEN. (LEONARD vak) wegdraagen. Toen willem de III nog een kind was, vertoonde naarsen reeds een voorfpel van zijne roekoomende verrigtingen: tot groot ongenoegen der Rotterdamfdre Regenten, welke, in den Jaare 1653, flem geregtelijk vervolgden, over 't voeren van eene taal, die geoordeeld wierdt, aanleiding te kunnen geeven tot ftoornisfe van de rust en het verwekken van oproerige beweegingen. Zedert fchijnt hij gezweegen te hebben, geduurende een geruimen tijd; immers wij verneemen niets van hem, tot in den Jaare 1672. Te fchoon ftondt nu de kans , tot het bevorderen van zijne hoofdbedoelinge, om de voorkoomende gelegenheid niet greetig aan te grijpen. Van tijd tot tijd hieldt hij zameukomften met eenigen zijner medeburgeren, om, op hunne manier, over 'sLands oirbaar te handelen. In naauwe gemeenfchap ftondt hij, daarenboven, met herman van zoelen , Oud-Burgemeester , en eenige anderen. Onder 't geleide van deeze , verfcheen naarsen, in de maand Junij des gemelden jaars, dikmaals ten Stadhuize , doende allerleie voorllagen, zo 't heete, uit naam der Burgerije. Uit vreeze voor eenen aanflag der Franfchen op de Stad, begeerden ze, nu eens, dat men de Ingezeetenen zoude doen werken aan de verbeteringe der Vestingwerken; doch, wanneer de Regeering deeze begeerte inwilligde, vielen ze, op andere tijden, klagtig, dat het Volk verdriet kreeg in 't werken, en, ten zij men, op de eene of andere wijze, daar tegen voorzag, ligtefijk tot pionderen kon. de overflaan. Allengskens voerde naarsen eene meer verllaanbaare taal, door openlijk te dringen op de verheffing van zijne Hoogheid. Op den vijfentwintigften der ftraks genoemde maand Junij, zich ten Stadshuize vervoegd hebbende, hieldt hij de Heeren voor , dat men den vrede met Engeland in de hand hadt, en dien konde bekoomen, wanneer men wilde, door alleenlijk den Prins van oranje tot Stadhouder aan te ftelien; als hebbende zijne Groot - Brittannifche Majelteit, in 't voeren van den Oorlog tegen den Staat, geene andere bedoeling, dan om deeze bevordering van zijnen Neeve te bewerken. Door deeze en foortgdijke bemoeijingen behaalde naarsen de gunst van het gros zijner medeburgeren. Een fireelend be-  NAAUWERNA, NANNlUS. (PETRUS J ttf bewijs hier van ondervondt hij, in 't begin van Juhj des baven genoemden jaars. Rotterdam was thans vol vau próerige beweegingen. De Gemeente, uit wantrouwen op de tegenwoordige Regeering, deel neemende in het bewind vau zaaken, hadt verfcheiden punten van dezelve gevorderd, in Welke men, door nooddwang, hadt bewilligd. Een van dezelve hieldt in, de benoeming van een Drietal, ter vervullin» ge van eene open ftaande Vroedfchapsplaats. LeoNARD van naarsen hadt de eere, dat zijn naam, op de Lijst, in de eerfte plaats, gefield was. De daadelijkc verkiezing hadt toen nog geenen voortgang, maar wel een weiniff naa het midden der volgende maand Augustus. Naa dat de verdagte Regenten afftand gedaan hadden van hunne Ampten, ter begeerte der Jiurgerije, wierdt, op den voorliag van dezelve, een driedubbel getal benoemd. Twee dagen Iaater deedt zijne Hoogheid, uit de benoemde perfoonen, eene verkiezing; onder andere lieden, welke deel hadden gehad aan de opfchuddingen en beweegingeu, viel dezelve op onzen leonard van naarsen; wiens naam, egter, wij, zedert, niet meer vermeld vinden. Zie Valkenier, Verwerd Europa. Naauwerna, een Gehugt, ten Noorden aan het Westlijkfle gedeelte van Y, bijkans recht tegenover het Huis te Zwaanenburg, op Halfwegen tusfchen Haarlem en Amflerdam. In den Ydijk legt hier eene Sluis, door welke de Schepen, den wil hebbende na Krommenie en andere Noordljpllandfche plaatzén, welke, orh den wind of andere redenen, den Zaanitroom mijden, gefchut worden in een Vaarwater, de Naauwemajche Vaart genaamd. Nannius, (petrus) gebooren te Alkmaar, in den Jaars 1500, wierdt, om zijne bekwaamheden, bevorderd tot de waardigheid van Kanunnik te Atrecht, en Hoogleeraar op 't Hoogefchool te Leuven, alwaar hij, geduurende den tijd van achttien jaaren, dien post, met veel lofs, bekleedde, en zijne dagen eindigde, op den eenentwintigden Julij des Jaars 1557. LI 2 Vaa  ï4§ NANNO, NATEWISCII, (Het Huis) enz. Van zijne uitgebreide geleerdheid getuigen 'sMans naagelaatenö Schriften, over veelerhande onderwerpen, de Oordeelkunde, de kennis der Schriftuure en der aloude ongewijde Schrijver3 en de Regtsgeleerdheid betreffende. Zie val. amdreas, Biblioth. Belgica. Nanno, van geboorte uit Friesland, vermaard om zijne geleerdheid en kennis van veelerhande Weetenfchappen, inzonderheid de Wijsbegeerte. Hij leefde in de laatfte helft der Negende Eeuwe , en was de Leermeester van radbodus, Vijftienden Bis&hop van Utrecht. Zie val. and-reas, Bi bi. Belg. Natewisch, (Het Huis) eene Ridderhofftad, in het Overkwartier van het Sticht van Utrecht, onder de Hooge Heerlijkheid Amerongen. Het was reeds bekend in den Jaare 1270, doch wierdt eerst in den Jaare 1536 voor Riddermaatig verklaard. Het oude Gebouw, 't welk nog veele tekensvan zijn voorig aanzien vertoont, wierdt, in den Jaare 1721, merkelijk vergroot en verbeterd. De tuinen en beplantingen zijn fraai en in een keurigen fmaak aangeleid. Neck, (jakob van) Zoon van kornelis van neck, gebooren te Amflerdam, uit een niet onaanzienlijk geflagt, hadt, zints zijne vroege jeugd, waarfchijnlijk tot het drijven van Koophandel, de Zee beploegd, en daar door zo veel kunde en ervarenisfe opgedaan, dat de Oostindifche Maatfchappij, ftraks naa haare oprigting, op hem het oog liet vallen, als een bevoegd voorwerp tot het voeren van het opperbewind haarer onderneemingen, in de afgelegene Gewesten. Reeds in den Jaare 1598 liep hij in Zee, in de hoedanigheid van Admiraal, met acht Schepen, na AeOostindiën beftemd, en door 's Lands Staaten van Gefchut voorzien. Zeer voorfpoedig flaagde deeze togt. Vier van zijne Schepen deeden de reize in vijftien maan-  NECK, (JAKOB van) enz. maanden, medebrengende, onder andere , vierhonderd lasten Peper en honderd lasten Nagelen. De vier andere Schepen, insgelijks Tijk belaaden, kwamen wat Iaater in 't Vaderland te rug. De gelukkige uitfiag deezer onderneeminge was oorzaak, dat van neck, ftraks in 't midden van den Jaare 1600, van nieuws, wierdt uitgezonden; hebbende thans zes Schepen onder de Vlag. Bij zijne aankomst in de Oostindien vondt hij den Koning van Ternate , Bondgenoot der Maatfchappije, misnoegd op de Portugeezen, met welke hij, in 't volgende jaar, in eenen Scheepsftrijd wierdt ingewikkeld. Naa een Logie, te Patane, opgeflagen , en een voordeeligen inkoop van Peper gedaan te hebben, keerde de Admiraal weder na het Vaderland , alwaar , in zijne Geboorteftad , de gedaane dienften met eere bekroond wierden. Voor de eerfte maal in den Jaare 1609, en vervolgens in de Jaaren 1612, 1615 en 1617, ontmoeten wij hem op de Lijst der Schepenen. In den Jaare 1621 wierdt hij Raad, en 't jaar daar aan, Burgemeester. Driemaalen bekleedde hij, zedert, deeze waardigheid, de laatfte reize, als aangebleeven Heer, in den Jaare 1626. Zie j. wagenaar, Vttd. Hift. en Bejchrijv. van Amflerdam. Neck , (reinier simonszoon van) Amfterdammer, en, veelligt, een bloedverwant, des boven genoemden, was een der aanzienlijke burgeren, welke, in hunne geboorteftad, het werk der Hervorminge ijverig voorftonden en meer en meer velds zogten te doen winnen. In goeden reuk moet hij geftaan hebben bij de nog Roomschgezinde Regeering; althans vindt men aangetekend, dat deeze bij van neck aanzoek deedt, uit vreeze voor opfchuddinge onder de Onroomfchen, om hunnen Leeraar jan arendszoon op den predikftoe! te brengen, in de Minderbroeders Kerk, binnen de Stad, terwijl ze, tot nog toe ('t was in den Jaare 1565) buiten dezelve hunne godsdienftige Vergaderingen gehouden hadden. Hier door aangemoedigd, verftoutte zich van neck , nevens adrtaan LI 3 pauw,  (5Q NECK , (REINIER SIMONSZOON van) enz. ta.vw , aan Burgemeesteren te verzoeken , dat het Roekvertrek der Monniken hun tot eene Kerkekamer mogt worden opgeruimd. Hoewel dit verzoek wierdt afgeflagen, was hun, egter, onder de hand, te verftaan gegeeven, dat men 't niet zoude beletten, indien zij, tot het genoemde oogmerk, daar van gebruik maakten: zo als zij met 'er daad deeden. In 'c volgende jaar, terwijl de Heer van brederode zich binnen Amflerdam onthieldt, bezorgde van neck , te gader met laurens jakobszoon reaal, dat hem, door de Hervormde Gemeente, tweeduizend vierhonderd guldens wierden opgefchooten. Brederode, zedert, tot Overfte van Amflerdam zijnde aangelteld, namen Burgemeesteren het befluit, van de heide Religiën, dat wil zeggen, van de Roomfchen en Onroomfchen, negen perfootien te doen verkiezen, om met dezelven, als 't noodig of oorbaar zijn mogt, over zaaken, de bewaaring der Stede betreffende, te fpreeken. Van neck was een der beroemden; die, kort daar naa, driehonderd Ingezeetenen, van de fchamele Gemeente, aannamen om de Nachtwagt w.iar te neemen. Een gevolg van zo veel deelneeminge en hartlijkheid voor de goede zaak, was oorzaak, dat, ftraks naa het omllaan van Amflerdam, in den Jaare 1578 , van neck, nevens anderen, tot Raad in de Vroedfchap der Stad wierdt verkoozen. Zie j. wagenaar, Befchr, van Amflerdam, Nederiiorst , eene Ridderhofftad, in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, in den zo genaamden Hompolder, aan de rivier de Vegt, een weinig ten Zuiden van het Dorp, gemeenlijk den Sticht'fchen Berg genaamd. In zijne gedaante, niet eenen Toren op ieder der vier hoeken, draagt het nog èe kenmerken der aloude Bouworde, hoewel het, in de tegenwoordige Eeuwe, iu den hedendaagfchen fmaak vertimmerd is. Het Gebouw legt rondom in zijne Graften, en heeft een bekoorlijk uitzigt over den Vegtftroom. Heer philips van wassenaar, welke overleedt in den Jaare 1225, wordt voor den fligter gehouden, Ne-  NEDERLANDEN. (De Vereenigde) 151 Nederlanden , r De Fereenigde) zijn zeven onderfcheidene en van elkander volftrekt onafhanklijke Landfchappen, wat derzelver beheering aanbelangt , bekend bij de naamen van Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijsfel en Groningen. Niet zo zeer naar geiange van derzelver vermogen, aanzien of rijkdom, maar uit hoofde van derzelver aloude waardigheid van Hertogdom, Graaffehap of Heerlijkheid , worden ze aldus gerangfehikt. Van de doorgaans laage ligginge van den grond deezer Gewesten, in vergelijking van ■ hoogere bovenlanden, ontleenen zij den naam van Nederlanden. De benaaming van Vereei.igde is 't gevolg van een Verdrag of Verbond, in den Jaare I579> tusfchen dezelven, te Utrecht, geflooten, waar bij zij, met behoud der Souvereiniteit in ieder bijzonder Landfchap , den Koning van Fpanje hebbende afgezworen, over en weder hulp en bijftand beloofden tegen den gemeenen vijand ; ten welken einde zij eenen omflag maakten omtrent het aandeel, welk ieder Gewest hadt te draagen in de gemeene Lasten: over welken omflag, naaderhand, dikmaals gefchillen zijn gereezen , naardien zommigen zich verbeeldden, ie hoog te zijn aangedsgen; alsmede , omdat het tegenwoord'g vermogen van zommigen niet gelijk is aan den roeftand van zaaken, ten tijde als de fchikkingen op dit ftuk beraamd zijn. Al zints eenigen tijd, en nog heden, terwijl wij dit fchrijven, zim 'er Afgevaardigden uit de onderfcheideuo Landfchappen werkzaam , tot een meer evenredige verdeeling der Aandeden , welke men gemeenlijk Quota's noemt. Veelal is men gewoon, de bovengemelde Gewesten met den naam van Provinciën te beftempelen, hoewel, naar 't oordeel van zommigen, 't onregt, als wordende, met deeze benaain'ng, bij de aloude Romeinen, Gewesten aangeduid , welke zij buiten Italië bezaten , en door de Wapenen bemagtigd hadden. Doch 't is bekend, dat de betekenis van dit woord, zedert, meerdere uitgebreidheid heeft gekreegen, en ook op de bijzondere Landfchappen van 't ooripronklijk Romeinsch Gebied wierdt toegepast. Uit het waare oogpunt worden de zeven landfchappen hefchouwd, wanneer men dezelve aanmerkt als ééne Republiek of Gemecnebest, 't welk zekere algemeen* belangen heeft, die gelijkerLl 4 hand  Ï5S NEDERLANDEN. (De Fereenigde) hand en met vereenigde kragten moeten behartigd worden, en dus onder een algemeen beltuur en opzigt zijn gefield; doch welks bijzondere Leden, in zaaken, den gemeenen toeftand of welvaart niet rankende, meesters zijn in hunne afzonderlijke huishouding, en, zonder toeftemming of medeweeten van de andere, maatregels kunnen beraamen, welke zij, ten hunnen bijzotjderen nutte en oirbaar, meest dienftig oordeelen. Terwijl de afzonderlijk toeftand van ieder Provincie onder bijzondere Arttkeleu wordt vermeld, oordeelen wij, geenen ondienst te zullen doen aan den Leezer, met het mededeelen van eeri kort begrip, raakende den algemeenen ftaat deezer Landen, omtrent welken veele Lanrizaiten fchandelijk onkundig zijn. De legging der Vereenigde Provinciën, op de Aardglobe, is tusfchen de eenenvijftig en vierenvijftig Graaden , Noorder breedte. Ten Noorden en Westen worden zij van de Noordzee befpoeld; voor 't overige grenzen zij aan de vaste Kusten van nabuurige Mogendheden. Haare grootfte lengte wordt op achtenvijftig, de grootfte breedte op vijfenveertig uuren gaans begroot. Binnen zulk eene uitge''reluheid ontmoet men bijkans allerlei foorten van grond: hooge en laage , ^vrugtbaare en fchraale landen; hier vette wei- en bouwlanden, ginds dorre hei- en zandgronden. Nu eens trekken de Landzaaten meer voordeels van hunnen grond , dan zij tot eig n gebruik behoeven: elders moeten de Opgezeetenen, door hunne nabuuren, van 't noodige verzorgd worden; terwijl de gemeene behoeften van buitenslands rijkiijk worden aangevuld: waar toe van uitfteekenden dienst is, zo de nabijheid der Zee, als het overgroot getal van binnenwateren, tot groot gerief van den ouderlingen Koophandel en met vreemde Gewesten. Aan de voordeden, hier uit ontftaande, Is het nadeel verknogt, ontftaande uit het onderhoud van Dijken en andere Waterwerken , door raiddel van welke, met zeer zwaare kosten, de Landen, op zeer veeJe plaa'.zen, tegen overftroomingen, zo van de Zee, als van de Rivieren, Meiren en andere wateren, moeten behoed worden. De onderfcheidene legging dee.er Landen, aan Zee, of binnenslands, is oorzaak, dat de luchtgefteldheid allerwegen niet de selfde is, en men verfcheidenheid van heerfchende ziekten aanKêÜ- Zelf mag men hier aan, gepaard met andere oorzaaken, toe*  NEDERLANDEN. (De VereenigUe') toefchrijven, eenige verfcheide beid in het karakter en de leevcnswijze der Nederlanders; waar omtrent zij merkelijk uit één loopen. Hoewel de Hervormde, hier te Lande, de heerfchende, dat wil zeggen, door hoog gezag vastgeftelde, Godsdienst is, volgens het plan, daar omtrent beraamd in het Nationaal Sijnode, gehouden te Dordrecht, in de Jaaren 1618 en 1619, wordt 'er, egter, aan alle Gezinten, wier leerbegrippen met drijdig zijn m t de openbaare rust en veiligheid, vrijheid van openbaare GodsdienstoelTeninge toegedaan, en in deeze vrijheid, me reden, gezogt de grond en reden van 'sLand, bloei en welvaarr. Jooden ontmoet men 'er , allerwege , hier en daar in zeer grooten getale, gelijk ook de Roomsch- Katholiiken; van welke alleen de Jefuiten niet gedu d worden, van wegen derzelver meer bijzondere onderwerpinge aan den Roomfchen Bi fchop, waar van men, nu en dan, nadeelige uitwerkzels ondervonden heeft. Nog legeen de Uoomschgezinden onder de bepaaling, van geenerlei Godsdiendige verrigtingen openlijk te mogen bedrijven. Daarenboven heeft men'er Lutherfchen , Remondran. ten, Doopsgezinden, Kollegianten of Rhijnsbur.:ers, Kwakers; van alle welken zie de bijzondere artikelen. Ter handhaaving« zo van de Godsdiendige als Burgerlijke Vrijheid , welke laatde ook hier, in grooter maate dan in veele andere Landen, nog wordt genooten, dient de onzijde Regtoe(fening,naar vastgeftelde wetten, nevens eene aanzienlijke Kriigsmagt, zo te water als te lande; waarvan, egte- , de derkte verfchilt, naar gelange der omftandigheden. Zwaar zijn , oudertusfchen , de Schattingen en Belastingen, welke , door de Ingezeetenen , moeten worden opgebragt, ter goedmaakiuge van de algemeene uitgaven. Vreemdelingen betuigen , meermaalen , hunne verwondering over derzelver gewigt, en hoe zij kunnen gedrssgen worden. Huizen, Landerijen, Fabrieken, eetbaare war.ren, dranken: alle deeze zijn aan meerdere of mindere belastingen onderhevig. Tot drie klasfen kunnen dezelve gevoegelijk gebragt worden: Regten op de inkoomende en uitgaande Goederen; Belastingen op de vaste Goederen, Erfenis/en en Perjoonen; Imposten op de Verleei in gen en Huislijken om/lag. Dewijl alle deeze inkomden, hoe aanmerkelijk ook, niet konL1 5 den  J54 NEDERLANDEN. ( De Vereenigde) den toereiken, ter goedmaakinge van de algemeene uitgaven, heeft het gemeene land, daarenboven, de toevlugt moeten neemen tot den rijkdom der lugezeetenen, door aanzienlijke Geldleeningeu , van welka Schuldbrieven zijn u'tgegecven, onder den naam vau Obligatien, van welke, aan de houders, jaariijlifche renten betaald worden. Om zich te meer te Herken, en den bloei der Nederlanden, tegen vijandige aanvallen, te befchermen, hebben de Overheden, van tijd tot tijd, aanzienlijke verbinteriisfen aangegaan met buitenlandfche Mogendheden; welke het niet beneden haare waardigheid rekeuden, ondanks haare eigen overtreffende magt eu grootheid, zich zelve voor Vrienden en Bondgenooten te verklaaren. Zonder ons op te houden met een kort begrip van de Hi* florie der Vereenigde Nederlanden, bepaalen wij ons nu tot eene korte fchetze van derzelver Regeeringsvort/t, Geheel te onregt verbeelden zich veele uittanders, ja zelf Ingezeetenen, als of de Oppermagt over de Vereenigde Nederlanden beruste in den fchoot der Vergadennge van de Algemeene Staaten of staaten generaal. Meer dan eens, wanneer zelf dit Lichaam zich eenige onwettige magt toeeigende, hebben de Staaten der bijzondere Provinciën zich tegen die inkruipingen aangekant, en het tegendeel, door hoog gezag, verklaard. Geen zeggen altoos hebben de Algemeene Staaten in de bijzondere Gewesten. Dit kan blijken, zo uit den aart van hun Regtsgebied, als uit de Omfchrijvinge, door kundige Vaderlanders, van dit Lichaam gegeeven, zijnde eene Vergadering van Gtvolmagtigde Afgevaardigden uit zeven Oppermagtige en naauvi Verbondene Landfchappen, tot waarneeminge en handhaavinge van het gemeene belang der Bondgenooten. Niet naar eigen goeddunken , evenwel , mogen deeze Afgevaardigden te werk gaan, maar zij zijn verbonden aan hunnen last, en moeten, in zaaken van gewigt, alvoorens deswegen iets te befluiten, het goedvinden inneemen der Provinciën , uit welke zij ter algemeene Vergaderinge gezonden worden. Hoewel het getal der Afgezondenen uit de onderfcheidene Landfchappen niet even groot is, zijn 'er, egter, niet meer dan zeven Stemmen in de Vergadering. Zie verder het Art, generaal, (staaten) De raad van staate, aan  NEDERLANDEN. (De Vereer.igde\) 15$ aan de Algemeene Staaten onderworpen, is eene Vergadering, zamengefteld uit twaalf Afgevaardigden der bijzondere Gewesten, welke het bewind oefenen over het voeren van den Oorlog, eu de befcherming van het Land in tijden van Vrede, en het bewind der Geldmiddelen, herkomüig zo uit de Generaliteits Landen, buiten de Vereenigde Nederlanden geleegen, als uit den opbrengst der gezamentlijke Bondgenooten. Orntrent de laatfte heeft men, in den Jaare 1612, eene fchikking gemaakt, onder de benaaming van Qjiota's, boven ter loops vermeid, aan welke men zich, zedert, over 't geheel genomen, gehouden heeft, hoewel zommige Provinciën, vooral Friesland, over te hoogen aanflag, bij herhaaling, klagtig zijn gevallen. Zie hier de verdeeling , met toevoeging van het Landfchap Drente; 't welk, hoewel niet onder het Bondgenootfchap begreepen, nogthans daar van de befcherming geniet, en , overzulks , het zijne toebrengt in de algemeene Schatkist. Ieder hondert Guldens, en grooter fommen, naar evenredigheid, welke tot de algemeene behoefte, worden opgebragt, zijn aldus omgeflagen;- Guld. Stuiv. Den. Gelderland 5 11 2. Holland 57 - 14 - 8. Zeeland 9 1 - 10. Utrecht 5 - ij - 5- Friesland ii - 10 - ir. Overyssel 3 - 10 - 8. Groningen 5 - 15 - 6, Drente o - 19 - 10. 100 - o - o. Behalven de reeds gemelde twaalf, zijn ook Leden van den Raad van Staate, de Thefaurier- Generaal, de Ontvanger-Generaal en een Sekretaris. Het meer onmiddelijk bewind, over de befcherming van 'sLands Koophandel en Scheepvaart, en het voeren van Oorlog ter Zee, is vertrouwd aan de Admiraliteit, welke verdeeld is in vijf Kollegien; op de Maaze, of te Rotterdam-, te Amflerdam i in IVestfricslani en het Noorderkwartier', v  155 NEDERLANDEN. (De Vereenigde\) 't welk, om de drie maanden, beginnende met December, vergadert nu te Hoorn en dan te Enkhuizen; en eindelijk het Kollegie te Harlingeti. Ter goedmaakinge der kosten, dienen de inkoomende en uitgaande Regten op de Schepen en Koopmamchappen; welke, bij ongemeene gelegenheden, zomtijds verhoogd worden. Tot het gaaren vau deeze inkomften hebben de Admiraliteits - Kollegien hunne bijzondere Bedienden. Nu en dan is men bedagt geweest op de vernietiging der vijf onderfcheidene Kollegien, en om dezelve in één Lichaam te vereenigen. Eene Staats-Commisfie, benoemd tot het Defen. fieweezen deezer Landen, was, in den Jaare 1783, van zulk een gevoelen. Een voornaam aandeel, in het bewind van zaaken, zo van Regeeringe, als van Oorlog en Vrede, heeft de hoogstaanzienlijke Amptenaar, bekend bij den naam van Stadhouder, Kapitein- en Admiraal- Generaal. Over de noodzaaklijkheid van dit Ampt heeft men meermaalen getwist. Het algemeen gevoelen der Natie verklaart zich voor dezelve. Van hier dat telkens, als de Stadhouderlijke waardigheid open ftondt, men veelerhande beweegingen tiefpeurde, dikmaals van een oproeligen aart, om dezelve te doen vervullen. Prins willem de V, welke thans den gewigtigen post bekleedt, is de zesde onder de Stadhouders, van welker aanzien en gezag wij, in een afzonderlijk Artikel, zullen fpreeken. Hier tekenen wij alleenlijk aan, dat de hoofdbedoeling der inftellinge van het Stadhouderfchap medebrengt, 's Lands Privilegiën , nevens de Vrijheid en Regten der Ingezeetenen, te handhaaven, en de fchikkïngen der hooge Overheid, betreffende Oorlog en Vrede , ter uitvoer te brengen. Behalven de aanwinningen te Lande, door de Vereenigde Nederlanden gemaakt, bekend bij den naam van GeneraliteitsLanden, en over welke de Algemeene Staaten als eigenlijke Souvereinen moeten worden aangemerkt, bezitten dezelve zeer uïtgeftrekte Landfchappeu, zo in de Nieuwe, als inzonderheid in de Oude Waereld. De drukke Scheepvaart, al vroeg door de Landzaaten gedreeven, heeft daar van den grond geleid. Van hier de oprigting der Oost- en der Westindifche Maatfehappije, als mede het Genootfchap of de Sociëteit van Su- rina-  NEER, (EGLON van der) NEERHEMERT. 157 rinamen; welke, van tijd tot tijd, nu meer dan minder, aanzienlijke voordeelen den Lande hebben aangebragt. Eene rijke bron van 'sLands welvaaren is, daarenboven, geweest, de groote Visfcherij of Haringvangst, nevens den Walvischvangst, welke, egter, nu reeds, geduurende een groot aantal van jaaren, merkelijk is opgedroogd. Geen Land, eindelijk, op den geheelen aardbodem, is 'er, waar eenige befchaafdheid plaats heeft, op 't welk de Nederlanden geenen Koophandel drijven. "Van hier dat het Gemeenebest , hoe klein in zijnen omvang, eenen naam heeft verworven onder de Mogendheden van Europa. Zie JAN190N, Republiek der Vereenigde Nederlanden; en Tegenwoordige Staat. Neer, (eglon van der) een uitmuntende Portretfchilder, hoewel hij zijne kunst meest buitenlands geoeffend hebbe, wierdt, nogthans, gebooren te Amflerdam, in den Jaare 1643. Den meesten tijd zijns leevens fieet hij in Duitschland en in Brabrant. Te Brusfel leide hij zich inzonderheid toe op het fchilderen van Landfchappen, Kruiden en Aardgewasfen. Tot geen kleinen lof voor zijne naagedagtenisfe dient het, en kan ftrekken om een denkbeeld te geeven van 's Mans vermaardheid , dat de vermaarde Ridder van der werf , als zijn Leerling, zeer veel aan hem verpligt was. De twee Vrouwen, welke hij , de eene naa de andere, in huwelijk heeft gehad, waren niet onvermaarde Schilderesfen. Van der neer is overleeden te Dusfeldorp, in den Jaare 1703. Zie hoübrake n. Neerhemert, eene Heerlijkheid en Dorp, in Gelderland, ïn den Bommeler - Waart, op een Eilandtje aan de Maaze, de Hemertfche Waard genaamd. Gedenkwaardig is dit Dorp, om het treurig ongeval, Graave floris den 1, bij hetzelve wedervaaren. In den Oorlog tegen de Stichtenaars, den Bislchop en deszelfs bondgenooten bij Neerhemert ontmoet heb-  Ig3 NEHALENNIA, NEOMAGUS, (JOANNES) enz. hebbende, raakten de beide Leger aan elkander, met eenen gelukkigen uitflag voor den Graave? die, vermoeid van den ftrijd, zich nederleide cm te rusten onder het geboomte, alwaar hij, door den Heere van. kuik, met eenige verzamelde benden, overvallen en gedood wierdt. Voorts is deeze Plaats eene foort van Vestinge, met Bolwerken omgeeven. In 't midden ftaat een groot en zwaar Slot, hebbende verfcheiden Torens. Neerhemert heeft eene Kerk, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. Nehalennïa , eene Godin, weleer, in Zeeland, aangebeeden. Verfcheiden beelden van haar, en vau andere voorwerpen van den Heidenfchen Eerdienst, worden bewaard in de Kerk te Domburg, op het Zeeuwfche Eiland Walcheren. Bij zeer laag water wierden de Overblijfzels uit het Strand opgedolven. Zie verder de Artt. domburg en zeeland. Neomagus, (joannes) dus genaamd naar zijne Geboorteplaats Nijmeegen, in Gelderland. Zich voornaamelijk op de Wiskunde hebbende toegeleid,, wierdt hij beroepen te Roftok, en gaf aldaar, als Hoogleeraar, onderwijs in die Weetenfchap, in den Jaaren 1537. Behalven twee Verhandelingen over de Rekenkunst, door hem in 't licht gegeeven, heeft hij Aanmerkingen gemaakt op eenige Verhandelingen van beda , de Aardrijkskunde van ftolomeus in 't Latijn overgezet, en daar nevens gevoegd Registers van Landen en Steden. Zie zweertius, Ann. Belg. Nes, eene Buurt, aan den Amfiel, van Amflerdam gerekend , een weinig voorbij Ouderkerk. Nes, een klein Eiland, in de Rivier de Vecht, van eene driekantige gedaante, een weinig vau het Dorp Vreeland gelegen. Nes, voormaals een Dorp, in Friesland, van merkelijk aanzien als hebbende eene Parochiekerk, doch, zedert, door • ' de  NES, (AART van) NEUZE, (Ter) NE YEN. (JAN) 159 de woede der Golven merkelijk verminderd, en thans vari ■eenige Visfchers bewoond. — Een ander Dorp van dien naam legt op het Eiland Ameland, hebbende zijnen eigen Leeraar; doch die onder geene Klasfis ftaat. Nes, (aart van) Luitenant Admiraal van Holland, een der dapperfte Zeevoogden, geduurende de Oorlogen, in de voorgaande Eeuwe, met de Engelfchen, welken hij, meer dan eens, zeer gevoelige neepen toebragt. Neüze , (Ter) in Staats-Vlaanderen, aan den oever der Wester-Schelde, eertüds eene niet onaanzienlijke Stad, doch, geJuurende den loop der binnenlaudfche beroerien, in een open Vlek veranderd. Toen men de hand hieldt aan de Vestingwerken , was de Plaats, onder andere om haare legging in een Moeras, bijkans onwinbaar; zodat 'er de Hertog van parma het hoofd voor ftootte. Zedert zijn ze gedeeltelijk geflegt, en, 't geen 'er nog van overig was, door het Zeewater ingezwolgen. Het getal der huizen wordt op negentig, en dat der inwooneren op driehonderd gefchat. 'Er woonen veele Visfchers. Neyen, (jan) Zoon van maarten neyen, gebooren in Zeeland, doch, zedert, met der woon vertrokken na Antwerpen, a'waar hij den post van gezwooren Klerk en Griffier der Rekenkamer bekleedde, en de zijde hieldt van Prinfe willem den 1, met wien hij heimelijk verdand hadt, in den Jaare 1574 ; zodat hij zijner Doorluchtigheid de hand boodt in eenen aanflag op die Stad; welke, egter, mislukte. Belijdenis doende van den Proteftantfchen Godsdienst, voedde hij zijnen Zoon Insgelijks op in die Leere; welke hij aankleefde tot op zijn eenentwintig3e jaar. Toen omhelsde hij de RoomfCbe Leerbegrippen, en begaf zich in de Orde der Minderbroederen, over welke hij, eerlang, tot Generaal of Overfte wierdt aangefteld. Hij was een Man van beleid, van taal- ' kennisfe en geleerdheid niet ontbloot, en in Staatszaaken zeer ervaren. Van hier, dat hij, van de Spaanfche Regeering, dik-, saais, over zaaken van aangelegenheid geraadpleegd wierdt.' Iu  j6o NEYEN. (JAN) In den Jaare 1607, was men, zo wel aan de zijde van heE Spaanfche Hof, als van die der Algemeene Staaten, het oorlogvoeren moede. Van eene Vredehandelinge wierdt hierom thans de grond geleid. Van hunnen kant ftelden de Aardshertogcn Pater jan neyen te werk. Hij vertrok dan na Holland, vertoefde, eenigen tijd, in flilte, te Rijswijk, in de nabuurfchap van 'sG-aavenhage, om de zwaarigheden der Vredehandelinge in flilte te peilen, en hieldt vervolgens een mondgefprek met Prins maurits. Thans eenen keer doende na Brusfel, kwam hij, binnen weinige dagen, terug, en leverde, ter Algemeene Staats ver gaderinge, Brieven over, van wegen het Brusfelfche Hof, behelzende voorflagen, op welke men in onderhandeling ■wilde treeden Op den twaalfden April floot neyen , met de Staaten, eene Wapenfchorzing van acht maanden, met belofte van te zullen bezorgen , dat het Verdrag , daar omtrent getroffen, binnen twaalf dagen, daar de Aardshertogen, zoude getekend worden: zo als ook met 'er daad gefchiede. Een bewijs van looze Staatkunde vertoonde neyen bij deeze gelegenheid. Hij bevondt zich te Brusfel. Om den ftaat der Vereenigde Nederlanden nader te leeren kennen , en den handel, tot Vrede, verder voort te zetten, verzogt hij verlof om nx 'j Hage te mogen wederkeeren ; om daar toe vrijheid te bekoomen, gebruikte hij tot een voorwendzel, dat in het geflooten Verdrag eenige duifterheden waren , omtrent welke hij na-dere opheldering verlangde van de Staaten. Het niet bekoomen van antwoord voor toeflemming houdende, begaf hij zich na Holland. Op den elfden Mai verfcheen hij ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten, en begeerde aldaar, dat 'sLands Vloot, naa de overwinning, onder heemskerk, op de Spanjaards behaald, zoude opontbooden worden. In 't begin van Junij wierdt daar toe beflooten, en te gelijk een nieuw Verdrag, raakende de Wapenfchorzing, getroffen. Een duidelijk inzigt , aangaande den toefland van zaaken, hadt de listige Monnik nu bekoomen. Hij doorzag, hoe PrinsMaurits , en verfcheiden Staatsleden , zijner Doorluchtigheid toegedaan, afkeerig van den Vrede waren. Om de laatften toe vreedzaame gedagten te brengen, ftelde hij allerlei muidelen te werke. De Griffier kornelis aarsens was een der zul-    NÈYEN. CJAN) ttiï Zuiken, welke, indien zij gewonnen konden Worden, tot het fluiten van eenen vasten Vrede veel zouden kuunen toebrengen Te Delft, alwaar neven zich thans bevondt, nodigde hij den Griffier tot een heimelijk mondgefprek. Om 'sMans eerzucht te ftreelen, betuigde neyen zijne dankbaarheid, om dat, door zijne bewerking, de Vredehandeling eenen aanvang hadt genomen, en mat zeer breed uit, de gevaaren, in welke aarssens zich daar door hadt geftoken; eene gezintheid, zeide hij, zo aangenaam aan de Aardshertogen, dat zij hem aanbooden de wedergave van het huis, welk hij eertijds te Brusfel hadt bezeeten. De Monnik ging nog eenen flap verder, door het vertoonen van eenen Schuldbrief Van vijftigduizend Kroonen, door den Spaan fchen Veldheer spinola met eigen hand getekend,' indien 'er Vrede, of Beftand voor negen jaaren wierdt geflooten, van welke fomme, op zijn hegeeren, hem ftraks vijftienduizend Kroonen zouden worden toegeteld. Daarenboven boodt hij, uit spinola's naam, eenen Diamant aan, van groote waarde, voor aarssens Échtgenoote. In 't eerst wees deeze de gefchenken van de hand, doch nam ze, eindelijk, aan, daar van kennis geevende aan Prinfe maurits en 'sLands Advokaat van oldenbarneveiD. Omtrent nog andere Staatsleden ftelde neyen de zelfde middelen te werk, hoewel met ongelijken uitflag. Naa deeze verrigtingen, keerde de Pater te rug na Brusfel, tot het haaien van een nadere bekragtiging der Wapenfchorzing, °P ^e voorwaarden , door de Staaten beraamd. Van Brusfel reisde hij voort tot heel in Spanje, om 'sKonings goedvinden te verneemen. Met heen en weder trekken fleec hij genoegzaam al het overig gedeelte des jaars, en kwam, in het begin van Februarij des volgenden jaars, herwaarts, onder het gevolg van den Markgraave van spinola, om ovef een veeljaarig Beftand te handelen. Om eenige hapering in den handel, welke, eerlang, geopend wierdt, zondt men neyen na Spanje, onder voorwaarde van binnen veertig dagen herwaarts te zullen wederkeeren. Doch deeze was de laatfte reize, dat hij Holland bezogt. XXIII. deel. Mm Nick-  i In blaakende gunst moet gevvisfelijk de Graaf van nieuwenaar geftaan hebben bij den Engelfchen Landvoogd, Graaf van leicester. Want als deeze, naar zijne gewoonte, op eigen gezag , eene Kamer van Geldmiddelen oprigtte, benoemde hij den Graaf tot Hoofd van dezelve. Van het gezag, 't zij dan aangemaatigd of wettig, welk de Stadluuder in Utrecht oeffende, vertoonde hij eenen Baal, in den Jaare 1586. Verregaande oneenigheden waren aldaar voorgevallen, en de rust niet herfteld, dan ten koste van uitlandigheid van eenige aanzienlijke Burgers. Thans vondt ook de Stadhouder geraaden, de Staaten des Lands van Utrecht, de Wethouderfchap, nevens de Amptenaars der Stad, waar bij vervolgenskwam de gantfche gewapende Burgerij, onder een nieuwen Eed te brengen, van getrouwheid aan de Algemeene Staan aan leicester als Landvoogd, en aan hem zeiven als houder over 't Land van Utrecht. Men beloofde, onder andere, bij deezen Eed, alle -gemeenfchap met de uitgezette Burgers te zullen mijdén, en niet fpreeken van andereu Vreda met Spanje, dan die ten grondllage hadt de eenpaarige bewilliging van alle de Gewesten. Het voorgevallene tusfchen den Stadhouder en den Predikant modet, is boven verhaald, op het Artikel van deezen. Van geen langen duur was, intusfchen, nieuwenaars verknogtheid aan leicester. Deeze hadt,' zonder hem te kennen, te Utrecht de Wethouderfchap verfteld, die daarom van de hand des Engelsmans vloog, en den Stadhouder deedt dugten, voor vermindering van zijn Stadhouderlijk gezag, zo lang dezelve op het kusfen zat. Ligt begreep hij', evenwel, dat daar in verandering te maaken, veel voeten zoude in de aarde hebben, alzo het Krijgsvolk , hoewel leicester reeds na Engeland was te rug gekeerd, nog in diens eed ftondt, en de Burgerhoplieden het met de tegenwoordige Regeering hielden. Met beleid moest dan de begeerde verandering ondernomen, en daar toe eene voegzaame gelegenheid worden aangegreepen, Deeze vondt hij in het misnoegen van eenige Edelen, die, bij leicester, op herllelling van eenige misbruiken hebbende aangedrongen, daarom in hegtenis waren geuomen, doch, zedert, geflaakt zijnde, een fterk Protest hadMm 5 den  ïjo NIEUWENAAR. ( ADOLF, Graaf van) den opgefteld, waar in de Utrechtfche Regeering vinnig doorgeftreekeu, en de misbruiken, van nieuws, wierden opgehaald. Dit Protest zonden ze aan den Graave van nieuwenaar , in de hoope van gunftig gehoor te zullen vinden. De Stadhouder, thans den kans fchoon ziende, ter bereikinge van zijn doelwit, gaf, van het Klaagfchrift, kennis aan de Staaten van het Landfchap. De Wethouderfchap, hier van de lucht gekreegen hebbende, deedt hier op eene bezending na Engeland , om te beproeven, zo als zij reeds voormaals hadt gedaan, of de Koningin emzabeth niet zoude te beweegen zijn tot het aanvaarden van de algemeene opperheerfchappije over de Nederlanden. De Afgevaardigden keerde van daar te rug, met fchrijven van leicester aan den Stadhouder, om den Burgemeester prounink, hoofd der thans bovendrijvende partij, in 't bewind te houden. Doch nieuwenaar hadt thans andere inzigten. Zints eenigen tijd hieldt hij geheime zamenkomiten met eenige afgezette Burgerhoplieden, die op prounink en den Leicesterfchen Aanhang gebeeten waren. De Engelfche brieven vertoonde hij aan de Staaten, 'er nevens voegende, geen oogmerk te hebben, om den last, daar in gegeeven, te agtervolgen. Zelf fchroomde hij niet, aan de Koninginne zelve , hier van kennis te geeven, en in den Brief, daar toe ingerigt, tegen prouninks heerschzuchi geweldig uit te vaaren. Niet verholen kon dit alles blijven voor de Burgers, van beiderleien Aanhang, onder welke, tegen den tijd der gewoonlijke veranderinge der Wethouderfchap, eene zo hevige oneenigheid ontitondt, dat ze, over en weder, te wapen liepen, 't Bleek wel haast dat de meerderheid zich verklaarde voor den Graave van nieuwenaar ; die, zich genoegzaam meester van de Stad ziende, de Staaten deedt vergaderen, welke hem magtigden tot veranderinge der Regeeringe, vijf dagen vóór den gewoonen tijd. Zeer ongelukkig kwam de Stadhouder Graaf van nieuweUAAtt, in 't volgende Jaar 1589, aan zijn einde. Rijnberk was thans belegerd door den Hertog van parma, en te Vtrecht eenige Krijgsvoorraad bij een gebragt, tot ontzet dier Stad beftemd. Terwijl de Stadhouder bezig was met het begigtigen der behoeften, viel 'er ongelukkig een vonk in het Bus-  NIEUWENDAM, NIEUWENTYT. (BERNARD) 171 Buskruid, en deedt ftraks, onverhoeds, twee Sehietgereedfchappen, van eene nieuwe vindinge, afgaan , met liet heilloos gevolg voor den Graave, dat hij 'er eene wonde door bekwam , aan welke hij, naa tien dagen lijdens, overleedt. Hij liet geene kinderen naa bij zijne Gemaalinne, voormaals gehuwd geweest aan den onthalsden Graave van hoorne. Zie b o r. Nieuwendam, een Dorp, tegen over Amflerdam, aan het Y, aan den Waterlandfchen Zeedijk gelegen, tusfchen de Dorpen Buikjloot en SchellingwouAe. Ter lengte van ongeveer tweehonderd Roeden zijn de Huizen langs en meest aan den binnenkant van den Dijk gebouwd, en hebben een aangenaam uitzigt, over het Y, op de ftraiss genoemde Stad. Men ontmoet 'er verfcheiden welgeftelde inwooners , en, behalven een groote Scheepstimmerwerf, eenige Molens van onderfcheiden gebruik. De Haven is vrij ruim, en bekwaam voor Schepen, om 'er winterlaag te houden. De Hervormde Gemeente heeft haaren eigen Leeraar. Nieuwentyt , ( bernard ) gebooren in het Dorp Westgraftdijk, op den tienden Augustus des Jaars 1654, ,e'de zich toe, volgens den wil zijner Ouderen en door eigen neiging gedreeven, op het befchouwende gedeelte der Geneeskunde, en oeffende naderhand dezelve , als Artz, in de Stad Purmerende. Hier was hij tevens Raad in de Vroedfchap en bekleedde de Burgemeesterlijke waardigheid. 'sMans wel befteede leeftijd nam een einde, op den achtentwimigften Maij des Jaars 17:8. Bekend, bij de Natuurkundigen, zijn de menigvuldige Mikroskoopifche waarneemingen , met onvermoeide vlijt, door hem gedaan. Zijn Werk, geajteld Regt Gebruik der Wereldbefchoumnge, is in ieders handen. Nieuwerkerk, een Ambagt, in Schieland, groot ruim elfhonderd en tien Morgens, nevens een aanzienlijk Dorp, ter onderfcheidiuge van andere, Nieuwerkerk op den Tsfel gebij- naamd,  572 NIEUWERKERK, enz. -naamd, als leggende aan die Riviere, twee uuren gaans van Rotterdam. Merkelijk, van tijd tot tijd, is dit Dorp, in bloei, welvaart en uitgebreidheid, toegenomen. In (lede van honderd eenenzestig, welke men op de oudfte Lijsten ontmoet, telde men 'er, bij de jongde opneeming, driehonderd Huize*, nevens vijf Steenplaatzen en één' Koommolen. De Kerk, een tamelijk goed gebouw, heeft eenen fpitzen Toren. De Stad Dordrecht is Ambagtsvrouw van dit Nieuwerkerk. Nieuwerkerk, 't welk met Zuid-Schalkwijk en Vijf-Huizen, éétie Ambagtsheerlijkheid uitmaakt, gslegen in Kennemerland, aan 't Haarlemmermeir, plagt, in vroegere dagen, een aanzienlijk Dorp te weezen, met eene eigen Kerk. Doch deeze, nevens een goed getal Huizen en eene ruime (Ireek lands, is, al voor lang, door het genoemde Meir verzwolgen. In liet tijdverloop van honderd jaaren , gerekend van 1632 tot 1732, was het getal der Huizen, van achtentwintig, op acht gedund. Nieuwerkerk, eene Heerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op bet Eiland Dutveland. Aan de eerde zijn verfcheiden Voor■regten verknogt; en het laatde is een der grootfte en aanzienlijkfte Dorpen des geheelen Eilands. Vóór de Hervorming was 'er eene Kollegiaale Kerk, met eenen Paftoor en Onder-Paftoor. Van het gebouw, 't welk, in zijnen oorfpronklijken daat, zeer groot was, is een goed gedeelte afgebroken: zodat 'er eene ruimte van etlijke Roeden is, tusfchen de Kerk en den Toren. De Baljuw, of wel deszelfs Stedehouder, woont op een vrij aanzienlijk Heerenhuis, flaande ter zijden van het Dorp. Het getal der Huizen kan nog geene honderd uitmaaken. Zeer druk moet, weleer, de Paerdemarkt geweest zijn, welke 'er in de Pinxterweek wordt gehouden. Uit het Oktrooi en de Voorregten, in den Jaare 1656, daar aan verleend, mag men zulks afleiden. Nieuwerkerk, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, insgelijks in Zeeland, op het Eiland Schouwen. Den verminderden ftaat deezes Dorp mag men afleiden uit het af breeken, en niet her-  NIEUWERSLUIS, NIEUWE-TONGE, enz. 17* herbouwen, van de Kerk; van welke, egter, de Toren met het Kerkhof nog in weezen is. De ingezeetenen behooren, in het Kerkelijke, onder 't nabuurig Dorp Kerkwerve, van wiens Kerkenraad altijd een hunner Lid is. Nieuwersluis , gelegen aan de Rivier de Vegt, tusfchen de twee vermaarde Dorpen Loenen en Kreukelen. De Sluis dient tot eene Waterkeeringe van het Vegtwater, 't welk, door dezelve , kan gelaaten worden in eene gegraaven Vaart, loopende na de Dorpen Bambrugge en Abkoude. De Trekfchuiten en andere kleine Vaartuigen, den wil hebbende van Amjlerdam na Utrecht, moeten hier doorfchutten. Bij de Sluis daan eenige huizen , en onder dezelve een vermaard Fransch Kostfchool. Om eenen vijandelijken inval, uit het Sticht, in de Provincie Holland te weeren, heeft men 'ez eenige Vestingwerken aangeleid, tot welker uitbreidinge men den grond eener Lustplaatze heeft moeten aantasten. Het raaaken en onderhouden van dezelve kwam voor Hollandfcha rekeninge. Doch het Regtsgebied over den grond behoort aan de Stichtfche Heeren. Geduurende de jongde onlusten 3 lagen hier, nevens het Krijgsvolk, tot het Cordon behoorende, eenige uitgetrokkene Burgers in bezetting. Nieuwe^onge, een Ambagt en Dorp, in Zuidholland, iu het Land van Voorn. Volgens de nieuwe Lijsten worde de uitgedrektheid van het eerde begroot op vierentwintighonderd zevenenzeventig Gemeten , tweehonderd achcsnzeventï» Roeden, en het getal der Huizen op honderdzevenentwintig, met twee Meedooven en één' Koornmolen. Het Dorp van dien naam is tamelijk regelmaatig betimmerd. De Kerk is een ruim gebouw, en de Toren met een langen dikken Spits gedekt. Nieuweveen, eene Ambagtsheerlijkheid, in Delfland, van ouds ook \r Graavenvcen genaamd, begroot op tweehonderdvierenzeventig Morgens en honderdvijftig Roeden Lands, en op vierenvijftig Huizen. Deeze zijn niet regelmaatig bij élkander, maar hier en daar gebouwd. Van hier dat men 'er geene  J74 NIEUWKERK, of NYKERK. .geene Kerk of Leeraar heeft. In het Regtsgebied van Nieuweveen ftaat eene voornaame Roomfche Kerke, in welke de opgezeetenen van verfcheiden nabuurige Ambagten hunnen Godsdienst koomen oefFenen. Nieuwkerk, of Nijkerk, een open Steedtje, in Gelderland, in het Landdro.t, aan de grenzen van Gulikerland, was, vóór en tot in het Jaar 1573, eene fterke Stad. Toen wierdt zij ontmanteld , en met een verarmd. Nogthans heeft zij, onder den naain van Vlek, Stads Geregtigheden behouden. Zo min talrijk zijn 'cr de Gereformeerden, dat ze 'er geene Kerk hebben, maar wei de Roomschgezinden. Nieuw veen, een Ambagt en Dorp, in Rhijnland, te gader met Uiterbuurt begroot op honderd drieënzeventig Huizen. Nieuwveen is een vermaaklijk Dorp; de Kerk is een aauzienbjk gebouw, en de Toren van merkelijke hoogte. De Ambagtsheerlijkheid behoort aan de Stad Haarlem. Nieuwvliet, een Dorp en Heerlijkheid, in Staats Vlaanderen, onder 't Vrije van Huis, omtrent een uur gaans ten Oosten van het Dorp Kadzand. Het Dorp heeft ééne aanzienlijke Straat. Men vindt 'er eene Gereformeerde Kerk , die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. Ook woonen 'er eenige Doopsgezinden. Nispen, een Dorp van weinig aanziens, in de Earonnij va» Breda, doch voorzien van eene Gereformeerde Kerk , die door  tfÖïRKAPvMES. (PHILIPS v. St. ALPEGONDE, Hr. v.) i*g door eenen eigen Leeraar wordt bediend. Het Dorp behoort onder de Heerlijkheid Roozenciaal, mede in de Baronnij gelegen. Noirkarmes, (philips van st. ai.degonde , Heer van) bekleedde, in den Jaare 1566, van wegen den Markgraave van eergen, Stadhouder van Henegouwen, den post van de:zelfs plaatsbekleder. In merkelijke bekommernis bevondt zich deeze, ter gelegenheid van het bemagtigen van verfcheiden Kerken, te Valenchijn, door de Onroomfchen; welke, zich op hun getal en vermogen verlaatende, dezelve weigerden te ontruimen. Van hier dat noirkarmes , in de onmagt ter volvoeringe van de uitgegaane Bioedplakaaten, bij brief op brief, deswegen klagtig viel aan de Landvoogdesfe margareta , haar te verftaan geevende, dat 'er, zonder geweld, geen heipen en redden zijn zoude aan den gegeeven last. Men nam hier op eene proeve, in de maand November des gemelden jaars, om Bezetting binnen de Stad te brengen; doch deeze wierdt buiten gehouden. Thans verklaarde men Valenchijn voor wederfpanning en vijandelijk, en ontving noirkarmes, in de volgende maand, bevel, om, aan 't hoofd van een aanzienlijk getal Knegten, tegen de Stad op te trekken. Met tien Vaandels Voetvolk en zeshonderd Paerden, ontmoette hij de Onroomfchen, ten getale van drieduizend tegen hem uitgetrokken, verltrooide dezelve, of dreef ze wederom na binnen: waar naa hij regelrecht op de Stad aantrok, en dezelve befchooten hebbende, in de maand Maart des Jaars 1567 bema^tigde. De weigering der Ingezeetenen , om zich aan 's Konings genade over te geeven, was oorzaak dat de Stedehouder merkelijke ftrengheid omtrent dezelven te werk ftelde. Hij hadt zijne voeten naauwiijks binnen de Stad gezet, of hij liet verfcheiden aanzienlijke burgers en twee Kalvinifche Leeraars vatten en ter dood brengen. Even eens handelde hij te Doornik, 't welk, ten zelfden tijde, hem in handen was gevallen. Gelukkig ftaagde, in den Jaare 1567, de Heer van noirkarmes , in 't bemagtig n der Steden Miajlricht en 's Hertogenl'osch. Intusfchen leide men ten Hove in beraad, om BeNn 5 zet-  zM NOIRKARMES. (PHILIPS v. Sr. ALDEGONDE, Hr.v.) ■ zetting te brengen binnen Amflerdam, zints de toeftand van zaaken, naa het vertrek van den Heere van brederode en deszelfs aanhang, aldaar een ongunftigen keer hadt genomen ten aanzien der Onroomfchen. Ondanks de poogingen der Wethou.derfchap en den wensch der Gemeente, om van vreemd Krijgsvolk verfchoond te blijven, ontving noirkarmes bevel om op Amflerdam aan te trekken. Op den achtften van de maand Mai vertoonde hij zich voor de Haarlemmerpoort, begeerende om binnen gelaaten te worden. Men voldeedt, 's anderendaags, aan dien eisch; niet, egter, zonder dat alvooreus, door Burgemeesteren, de Vroedfchap en de drie Schutterijen waren bij een geroepen, Nog meer goldt de eisch, omdat de Veldheer van eenige Stukken metaalen Gefchut voorzien was, en hij gedreigd hadt, in gevalle van weigeringe, de Stad met geweld aan te tasten. Het gevolg deezer bemagtiginge was, eene afkondiging, zo wel op naame van noirkarmes, als op dien van Schout, Burgemeesteren, Schepene en Raaden , waar bij de Vergaderingen der Onroomfchen verbooden, en de Roomschgezinden in derzelver luister en aanzien herfteld wierden. 'i Kon niet uitblijven, of de Heer van noirkarmes moest, door zulke blijken van ijver, ten diende des Spaanfchen Koflingi, aangenaam zijn bij den Hertog van alva. Naa deezen wreedaart, bij deszelfs-overkomst uit Spanje, in 't Leger bij Diedenhoven; begeoet te hebben, wierdt hij, door denzelven, benoemd tot Lid van dei Raad der Beroerten ; in welken, egter , onzeker om welke redenen , hij nimmer zitting nam. In den Jaare 1572 was hij tegenwoordig in het beleg van Haar. lem. 's Jaars daar aan wierdt aan hem vertrouwd het bewind van Oorlog in Holland, zints de Graaf van bossu, in eenen Scheepurijd op dè Zuiderzee , zijne vrijheid hadt verlooren; ook bekleedde hij, in 's Graaven plaats, den post van Stadhouder van Uii echt. Bet geheimen aanflag ondernam hij op Gouüa; doch deeze mislukte, door het uitlekken der zamenfpannihge. In den Jaare 1574 liet hij, door den Landvoogd Don Louis de requesens , zich gebruiken tot het bewerken van eene bevrediging van de Algemeene Staaten met de Provinciën Holland en Zeeland. Doch de dood voorkwam de volvoering; van  NOODDORP, NOORDBEVELANP, enz. van deezen handel ; noirkarmes overleed: op den vierden Maart des Jaars 1574. Zie b o r. Nooddorp, een Dorp en Ambagt, in Zuidholland, onder Delfland. Het laatfte, meestal uit Veenlanden beftaande, wordt begroot op honderdzesennegentig Morgens en vierhonderd vijf-, enzeventig Roeden; het getal der Huizen op achtenvijftig en één Koornmolen. Het Dorp, dat voornaamelijk belhat uit eene lange Straat, heeft eene kleine Kerk, en een Toren, met een kleinen dikken Spits gedekt. Noordbeveland , een der kleine Eilanden, in Zee'/ Bewester - Schelde , was, bij ouds, van merkelijk grooter uitgebreidheid dan tegenwoordig. Niet minder dan dri« Domei; met zevenhonderd Gemeten Lands, zouden, van tijd tot tijd, door de Golven verflonden zijn. Om zijne vrugtbaarheid eo vermaaklijke Landsdouwe , plagt men het den Lusthof van Zeeland te noemen. Behalven het Stedeken Kortgene , leggen op hetzelve de Dorpen Kits, Kolijnsplate, msfekerke met het Dorpje Geertsdijke. Het geheele Eiland wordt begroot op dertienduizend tweehonderdè'neen. Gemeten en honderd ne, genentachtig Roeden Lands. Noorddorp, eene Buurt in Kennemerland, onder fflèm. kerk, aan den Pos'weg tusfchen Haarlem en Alkmaar. Het is de gewoone Pleisterplaats der Postwagens, welke tusfchen de beide Steden lijden. Noordeinüe, eene welbetimmerde Buurt, in 't gedeelte van het Noorderkwartier van Holland, het Baljuwfchap van de Nieuwhurge„, ongeveer een vierendeel uur gaans ten Noorden van het Dorp Graft; van waar het den eigenlijke naam van Noordeinae 'v.an Graft ontleent. Hier is geene Hervormde Kerk, maar wel eene Vergaderplaats der Doopsgezinden,. die 'er hunnen eigen Leeraar hebDen; als mede eene Statie van Roomschgezinden, tot welke ook die van Graft behooren,. Noor-,  W NOORDELOOS, NOORDEN, NOORDGEEST, éHK Noordeloos , eene Hooge Heerlijkheid en Dorp, in Zuid. holland, in de A'.blasferwaard. De Landen worden begroot op ruim zestienhonderd achtenzestig Morgens, en de Huizen op honderddrieëntwintig met één Koornmolen. Het Dorp, in den Jaare 1025, gebouwd door Heer jan van arkel, den Vijfden van dien naam, heeft een deftig aanzien. Van den Toren der Kerke, die oud is, fteekt een achtkantig Spits ten vierkanten dake uit. Eertijds ftondt hier een deftig Slot, 't welk reeds voor lang verdweenen is. Thans heeft men 'er een aanzienlijk hedendaagsch Heerenhuis, met fchoone plantaadjen, 't welk bij den Heere der Heerlijkheid bewoond wordt. Noorden; zie zevenhoven. Noorden, een Dorp in Rhijnland, te gader met Nieuwkoop, ééne Heerlijkheid. Noorden heeft het aanzien van één Dorp te zijn met Nieuwkoop, doch is daar van afgefcheiden door den Vliet. Ook heeft het eene afzonderlijke Kerk en Leeraar, hoewel in gemeenfchap met die vau de zo genaamde Noordfche Buurt onder Zevenhoven, en van Agt tienhoven en van Westveen onder het Sticht. In de Roomfche tijden plagt de tegenwoordige Hervormde Kerk eene Kapel te zijn. Noordgeest, een Dorp in het Markgraaffchap van Bergen op den Zoom', ongeveer een vierendeel uur gaans ten Noorden van de Stad van dien naam. Het regtsgebied van dit Dorp, hoewel thans merkelijk kleiner dan in vroegere dagen, ftrekt, egter, nog heden tot aan de Vestingwerkeu der Stad. Wijders heeft het zijnen afzonderlijken Regtbank, beftaaude uit één Burgemeester, vijf Schepenen en twee Geméénsmannen. Aan Verpondingen draagt het jaarlijks vijfhonderdzesendertig Guldens en tien Stuivers. Noordgouwe, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op het Eiland Schouwen , dus genaamd naar eeu Water of Vaart, de Gouwe. in 't begin der Veertiende Eeuwe bevaarbaar door Ooriogfchepen vau dien tijd, doch, zedert, en wel  NOORDGOUWE, NOORDHORN, NOORDLAREN. ïfy wel nog vóór het einde dier Eeuwe zodanig uitgedroogd, dat het, om tot een nieuw Land bedijkt te worden, wierdt uitgegeeven. De Ambagtsheerlijkheid, zijnde een goed onverfterfelijk Erfleen, is verdeeld in Beoosten- en Bewesten-Steene, naar de blaauwe Steenen, met het eene einde in den grond geplaatst, welke tot eene Grensfcheidinge dienen. Beide deeïsa worden te zamen begroot op ruim negenhonderd en twintig Gemeten. Wel eer behoorde zij aan het van ouds vermaarde Zeeuwfche Geflagt van der meer van berendrecht. Door huwelijken is de Ambagtsheerlijkheid, verfcheiden maaien, van eigenaar veranderd. Het Dorp Noordgouwe, hoewel niet groot, legt zeer vermaaklijk, in een vrugtbaaren en boomrijken oord, hebbende, in zijnen omtrek, eene menigte van Landhuizen, hier Hoffteden genaamd. Van de Stad Zierikzee, van welke het rijklijk een uur gaans legt, loopt een zeer goede weg derwaarts, die zo wel bij winter als in den zomer kan bereeden worden. De Hervormde Kerk wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Noördhorn, een Dorp, in het Westerkwartier der Provincie van Stad en Lande van Groningen. In veele opzigten heeft het de gedaante van eene kleine Stad. Zo wel als de Hervormden, hebben hier ook de Doopsgezinden eene afzonderlijke Kerk of Vergaderplaats. Noordlaren, insgelijks een Dorp in Groningerland, aan de buitenfte grenzen dier Provincie, aan den kant van het Landfchap Drenthe. Het heeft zijne eigen Kerk, die door een afzonderlijken Leeraar wordt bediend. Noord-schermer; zie schermeriiorn. Noordscherwoude, eene Heerlijkheid in Westfriesland, onder 't Baljuwfchap van de Nienwburgcn, begroot op vierhonderd vierennegentig Morgens en driehonderd zevenenzestig Roeden Lands. Van honderdvijfentwintig, welke men' 'er in den Jaare 1632 telde, was, in den Jaare 1749, het getal van Huizen op honderdenelf verminderd. Het Dorp van dien naam  190 NOORDWELLÊ, NOORDWY'k. Haam is in de lengte gebouwd, en heeft eigen Kerk en Predikant. Behalven het kweeken van Papaver of Slaapbollen,' geneeren zich de Ingezeetenen met het planten en inzamelen van Kool, Uijen, Wortelen en andere Aardvrug^cn, Noordwelle , een Dorp, in Zeeland, op het Eiland Sthoutien. 1 Iet heeft eene eigen Kerk, doch den Leeraar met die van Rcr.esje gemeen. Schrikwekkende was het lot,- welk, in den Jaare 1576, hier eenige Spanjaarden wedervoer. De Staatfchen, ecnig Boots- en Krijgsvolk op de vijanden, in dat Dorp gelegerd, hebbende afgezonden, noodzaakten zij deeze, in de Kerk de ving: te neemen. Op hunne weigering, om zich over te geeven, faken ze den brand in de Kerk, en vervolgens ook in den Toren , naadat de Spanjaards aldaar eene' fchuüplaats gezogt hadden. Thans wiiden de opgeflootenen zich Krijgsgevangen geeven; doch deeze genade wierdt hun geweigerd. Tweeëntwintig Knegten, om niet leevende verbrand te worden, fprongen hier op na beneden; de meesten vielen te pletten: die 'er 't leeven afdroegen, wierden Braks afgemaakt. Onder de opgeflootenen in den Toren bevonden zich eenige Vrouwen van Spaanfche Soldaaten. In 't gezigt' der beneden Baande Zeeuwen, wierp eene van deeze na beneden haar kind van zes weeken, en deedt voorts daar op' een gelijken fprong. Zij bezuurde zulks met den dood; doch het kind, door de Staatfchen op hunne handen gevangen, ontving geenerhande letzel. Die den gevaarlijken fprong niet durfden waagen, fneuvelden in de vlammen, op twee Soldaaten na; zij wierden door de Overwinnaars in 't leeven gefpaard. Noordwyk, eene Heerlijkheid, in Holfand, onder Rijnland, een der aanzienlijklte Riddermaafige Goederen van den Hollandfcheu Adel.' Eertijds was het eene Ambagtsheerlijkheid, tot in den Jaare 1604, wanneer zij tot eene Hooge Heerlijkheid verheven wierdt, ten behoeve van Jonkheere jam van der does Jamzoon, welks naageflagt dezelve tot hedert toe bezit; zijnde de Heeren van Nootdwijk, zonder tusfchen. poozen, bekend geweest als Leden van het Lichaam der Ridder-  fSÖORDWYK BINNEN, NOORDWYK OP ZEE. i»t derfchap en Edelen van het Gewest. In deeze Heerlijkheid leggen twee Dorppen: Noordwijk binnen en Noordwijk op Zee. Noordwvk binnen, een treffelijk Dorp, in een aangenaamen en vrugtbaaren oord gelegen, heeft, door de menigte en fraaiheid van Huizen, het getal van Straaten, en m andere opzigten, het voorkoomen meer van eene Stad, dan van eert Dorp. De Kerk, een treffelijk, hoewel oud gebouw, pronkt met een hoogen vierkanten Toren, en een klein Spitsje, 't welk uit het agterfte gedeelte der Kerke ten dake uitfteekt.In 't Gewelf der Kerke vindt men eenige Overblijfzels der Schilderije, verbeeldende den Marteldood vau st. jeroen, den Patroon daar van, zo wel als van 't geheele Dorp. Zo wel als elders, aan den Zeekant, heeft men ook alhier op het Kerkhof gevonden uitgeholde Steenen Doodkisten, in welke , meent men, de eerfte Predikers van 't Euangelie, hier te Lande, begraaven wierden. De Hervormden te Noordwijk binnen worden door hunnen eigen Leeraar bediend. De Remonftranten hebben 'er eene Kerk en Leeraar, en de Roomsengezinden eene Statie. Wijders heeft men 'er een Gasthuis en een Weeshuis , eene Waag en een zeer vermaard Franfche School. Behalven de Lijnbaanen, geeft het kweeken der alom beroemde Noordwijker Kruiden een beftaau aan een goed gedeelte der Ingezeetenen. Noordwyk op zee , ten aanzien van het voorgaande ook; wel Noordwijk buiten genaamd, als meer Zeewaarts gelegen, legt genoegzaam in de Duinen, tusfchen de Zeedorpen Zandpoort en Katwijk op Zee. De Kerk is ruim en luchtig, en pronkt met een bevallig Torentje. Tot op den Jaare 1646 plagten beide Dorpen door cénen Predikant bediend te worden. Zedert heeft ook Noordwijk op Zee zijnen eigen Leer. aar gehad. In de golven der Zee, zou, volgens het verhaal van junius , een aanmerkelijk gedeelte deezes Dorps begraaven zijn. Zelf in de tegenwoordige Eeuwe moest de Vuurbaak, flaande op een hoogen Duin, om het aanfpoelen der Zee, sneer binnenwaarts verplaatst worden. Zie aeting , Notit. Gertnan. Infer. s. van leeuwen , Batav. Illujlr. Handvesten van R/djnland; junii Batavia. Noord-  j 192 NOORDWYKERHOÜT, NORCII, enz. Noornwykerhotjt, met Hillegom, Lisfe en Voorhout, tot in het einde der Zestiende Eeuwe, als afzonderlijke Ambagtsheerüjkheden onderhoorig aan het. Baljuwfchap van Rijnland, doch zedert het Jaar 1581 daar van afgefcheiden, en te zamen onder éénen Baljuw gebragt. De Hooge Vierfchaar beftaat uit Baljuw en negen Welgeboorene Mannen. Uit ieder der vier gemelde Dorpen worden twee Leden van dien Vierfchaar verkoozen , en de negende uit Zilt, een Ambagt, onder TJoordwijkerhout behoorende. In dit Dorp wordt de Hooge Vierfchaar gefpannen, het Schavot onderhouden en opgeregt, en buiten hetzelve de Galg gefield. Het legt ten Westen van den Trekvaart tusfchen Haarlem en Leiden, digtst aan de laatstgenoemde Stad. Den naam leidt men af van een Hout of Bosch, voormaals in dien oord geleegen. Het Ambagt wordt begroot op iets meer dan tweeduizendnegenendertig Morgens; en het getal der Huizen op honderdzesentwintig, behalven één Molen.' De Kerk, een oud gebouw, wierdt, door de binnenlandfche oorlogen, zo zeer befchadigd, dat 'ervan het Koor alleenlijk de Muuren zijn overgebleven. Het voorfle gedeelte heeft men tot de oefFeniug van den Openbaaren Godsdienst bekwaam gemaakt. Daar boven rijst een achtkantig Spitsje ten dake van een vierkantig Torentje uit. Door het overftuiven der naastgelegene Duinen, is het Land, in den omtrek van dit Dorp, doorgaans fchraal en onvrugtbaar. £ Zie Koftum. van Rijnland; rademaker» Kabinet, Norcii, een Dorp, in het Landfchap Drenthe, beroemd wegens eene aanzienlijke Paerdemarkt, welke jaarlijks aldaar gehouden wordt. Voorts dient het tot eene Pleisterplaats voor de Postwagens, welke van Groningen en de Lemmer af en aan rijden. Norrits, (johan) bekleedde, in den Jaare 1580, den post van Kolonel over een Regiment Schotten, in dienst der Staaten van de Veréénigde Nederlanden. Hij, met zijn volk, zich te  NORRITS. (JOHAN) W te Zwart/luis, in Overijsfel, bevindende, zondt van daar een aantal Scluitters na Giethoorn, op den vijand af, van welken zij een Vaandel verrasten en verftrooiden. In perfoon trok hij, in 't Jaatst diens jaars, na Meppel, met weinige Paer* den, en drieëntwintig Vaandelen Voetvolk, te zamen uitmaakende weinig meer dan achttienhonderd man; laatende Zwart/luis met fiegts drie Vaandels bezet. Dit bekoorde den Spaanschgezinden Graaf van rennenbero, eene zo zwakke bezetting aan te tasten. Norrits , bij tijds daar van verwittigd , zondt derwaarts een deel Engelfchen en Waaien; die, iu den Schans binnen gelaaten, te gader met de Bezettelingen eenen uitval deeden op den vijand, hem op de vlugt dreeven en wel driehonderd man verfloegen. Aan buit bekwamen ze, behalven het geweer van ruim vijfhonderd man, twee Standaarten, eenen van welke hij den belegerden toezondt, nevens ruim zevenhonderd ponden Buskruid, en, weinige dagen Iaater, zestienhonderd Guldens aan Goud. Omtrent dien zelfden tijd waagde norrits , over het Moeras, eenen kans op de Rennenbergfchen, doch met kleine baate. Het ontzet van Steenwijk, 't geen thans, door rennenberg, belegerd wierdt, was het groote doelwit der poogingen van den Engelfchen Overfle. Op eene wedde van twaalfhonderd ponden ter maand, was hij nu tot Veldheer der Staaten aangefteld, en door deeze blijk der goedkeuringe van zijnen handel geftijfd tot nadere beftooking van 's Lands vijand. Met het begin des Jaars 1581 verliet hij zijne Legerplaats te Meppelt, en fJoeg zich, van nieuws, te Giethoorn neder. Hief kwam men hem aanzeggen, dat Steenwijk het geene vier dagen langer konde uithouden. Norrits, hierop, aan sonoy om eenige tonnen Bier en andere mondbehoeften, gezonden hebbende, deedt, ten zelfden tijde ('t was de zeventiende vau Januari] des genoemden jaars) aan de belegerden weeten , zij hadden zich gereed te houden , alzo hij, in den volgenden nacht, iets tegen den vijand dagt te onderneemen. Met zijn Regiment Engelfchen, dat van Graave willem lodewyk van Hassau en eenig ander Volk, in alles nog geene tweeduizend man, trok hij, in flilte, na Steenwijkerwoud, viel onverhoeds op de Rennenbergfche Ruiters, ftak de huizen in brand, ert XXIII. deel. Oo «*  394 NORRITS. (•JOHAN) te gelijk een goed aantal fchoone paerden. Intusfchen deeden de belegerden eenen uitval, en raakten handgemeen met den vijand. Veel volks fneuvelde 'er aan weerkanten; doch de uitvallers keerden eerlang na binnen. Norrits , insgelijks zijnde afgetrokken, na een kamp digt met boomen bezet, wierdt derwaarts gevolgd van rennenberg , die hem naauw hieldt ingeflooten. In groote zwaarigheid bevondt zich hier de Staatfche Veldoverfte: zonder leeftogt, zonder Ruiterij, en onkundig van den weg, langs welken hij zich na 't Leger konde begeeven. De weg na de Stad ftondt hem wel open; doch hij vondt het ongeraaden, binnen dezelve meer eeters te brengen, gemerkt de fchaarsheid van lijftogt aldaar; welke hem zeer hoog was opgcgeeven. Ten einde raade, en terwijl vast veeleu van zijn Volk verliepen, trof hij, ten allen gelukke, eenen Steenwijker aan, die hem den weg wees na Blokzijl; van waar hij, door den zelfden gids, de belegerden liet weeten, dat hij, gefterkt met Friefche hulpbenden, die van uur rot uur verwagt wierden, binnen kort zijne voorgaande legerplaats dagt te betrekken. In gevolge diens berigts zijne benden hebbende verzameld, floeg hij zich neder in het Klooster van St. Jans Kamp. 'rennenberg, daar van verwittigd, floeg derwaarts op weg, den vierentwintigften Januarij, en worp, in allerijl, eenige Schnnzen op. Norrits , dus rondom ingeflooten, bevondt zich in grooten kommer. Met den mondkost kwam het we! haast zo fchraal om, dat men zich met paerdeuvleesch moest behelpen. Nogthans ontbrak het de zijnen niet aan moed. Want als rennenberg bijkans pen geheelen dag met fchietcn en ftormen hadt geileeten, was hij zo moedig afgeweerd door de ïtaatfchen,. dat hij, ook op de tijding der aankomfte van Friefche hulp, in den nacht, met zwijgenden trom, aftrok na Steenwijk , met agterlaating van zijnen lijftogt , nevens doocien, gekwetden en gevangenen. Een anderen afbreuk leeft resnenberg, in den aanvang der volgende maand. Eenig volk van norrits , zo te voet als te paerd, 's nachts naa den negenden, ter (luik zijnde uitgetrokken, verraste en floeg bij Diëveren, een Dorp in Drenthe, een deel van zijne Ruiters, en kreeg tot buit, onder andere, honderdzesentwintig paerden ;  NoRRiTS. (JOHAN) jgS den; voorts den brand (teellende in de huizen en eenige wagens met mond- en krijgsbehoeften, voor hun bezwaarlijk ta vervoeren. Dit alles ftijfde den moed van den Staatfchen Veldoverfte, die, gewoon om bii nacht en dag alles met eigen oogen te ziert, thans den kans fchoon meende te hebben, tot ontzet der belegerde Stad. Met drieduizendvijfhonderd Knegten en zes Kornetten Paerden opgebroken , legerde hij zich in 't Oosteindc van Steenwij kerwoud, en deedt 'er eene plaats afperken met aarden wallen, die den Soldaaten tot Borsrweeringen dienden. Zijne Vaandels deedt hij in zulker voege op de hoogten planten, dat ze binnen Steenwijk konden gezien worden. Niet onbeftookt liet hem hier de vijand leggen, maar Viel 'er eene fchermutzeling voor , tot wederzijdfche fchade; dies evenwel, norrits niet belette, zich nader aan de Stad te legeren, van waar hij het den Rennenbergfchen, eerlang $ zo bang wist te maaken, dat dezelve, vermoeid van arbeid en honger, begonnen te deinzen, onder een vloekend en dreigend roepen om betaaiing van foldij. Op zulk eenen toeftand vart zaaken (liep de Wakkere norrits niet.- Door brieven, geflooten in looden Kogels, Welke men over eii weder fchoot; de belegerden vermaand hebbende, wat hun te doen ftondt, Zondt hij, in den vroegen morgen, van den tweeentwintigften Februarij, eenen ftevigen hoop Stedewaart*, die ontmoet wierdt van een goed deel der belegerden, medevoerende zwaare horden, om de Slooten te vloeren. Daar over trokken nu de ontzetrers , met koorn , meel en buskruid; een welkoome Voorraad, door welken voorts de Stad gefpijsd wierdt; die, ondanks het fchieten van den vijand, nogmaals gelijken aanvoer bekwam. Graaf rennenberg, hier door wanhoopende aan de bemagt'ginge van Steenwijk, trok heimelijk af, in den nacht naa den tweeëntwintigften i zulks men, met het aan* breeken van den dag, geenen Schildwagt meer vernam- Norrits deedt hier op zijne intrede binnen de Stad, doch reedt terftond wederom eer Oosterpoorte uit, om 'svijands toeftand te bezigtigen. Wel bekroop hem de lust om hem in den ftaart te vallen. Doch vermids de dikke lucht het naafpooren belette, en gemerkt des Graaven geregelden aftogt, ftelde hij dit uic Oo 2 den  iyfi NORRITS. ( JOHAN-) den zin, maar zondt zijne benden deels na Voiynhoven, deels na Meppel, om 'er eenige rust te genieten. Zij vonden wel haast wederwerk. Aan de grenzen van da Provincie Stad en Lande, rigtten, in den Zomer des gemelden Jaars 1581, de Rennenbergfchen, in Friesland, menigte van vijandlijkheden aan. Om deeze te beteugelen, zonden de Gemagtigden der nadere Vcreeniginge, in de maand Julij, norrits met zijne Engelfchen, nevens acht Vaandels Sonoijfchen en eenig ander volk, die zich bij Rinsmageest, een Dorp in Friesland , vereenigdcu. De Rennenbergfchen, die te Ko/lum gelegerd waren, van daar na Grijpskerk zijnde opgebroken, deedt norrits Monnikerzijl befpringen en beraagtigen, Thans wierdt de vijand te raade, uit gemelde zijne Legerplaatze, in flagorde op te breekeri. Wel dra kwamen de Benden aan elkander, met zo een goed gevolg voor den Staatfchen Veldoverfie, dat hij den vijand te rug dreef, en tot onder de muuren van Groningen vervolgde; hebbende dezelve in den loop gelaaten verfcheiden Vaandels, vier Stukken Gefchut, eene menigte geweer, al de pakkaadje, veele gevangenen, en wel zevenhonderd dooden. Nog grooter flagting hadde norrits aangerigt, ware hij niet zo fchaars voorzien geweest van Paerdevolk. Naa 't overlijden van den Graave van rennenberg , 't welk kort daar naa voorviel, hadt norrits nu te doen met diens opvolger franco:s verdugo. Deeze, het gedeelte der Ommelanden, 't welk nog Staatsch was, gewonnen hebbende, lag thans te Noordhoorn. Om hem het hoofd te bieden, begaf zich de Landraad na Leeuwarden, verzamelde alle de Ruiters in dien oord, en vereenigde dezelve met het Voetvolk vau norrits, die thans bij Kollum lag. Hier begonnen, eerlang, de Friezen te morren, dat 'er niets wierdt uitgevoerd. De Staatfche Veldheer, korzel van hoofd, nam hier op een hachelijk befluit. Met ruim tweeduizend Knegten en vijfhonderd Paerden, floeg hij, den laatflenSeptember, op weg, met oogmerk om de Spaanschgeziuden aan te tasten. Hij deedt den aanval, en fcheen den kans fchoon te hebben op de zege, door middel van zijn grof gefchut, waar van verdugo onvoorzien was, wiens Volk reeds aan 't wijken floeg. Het te vuurig  NORRITS, (JOHAN) NOUE. (FRANCOIS de la) 197 vnurig en onbezonnen aanloopen der Staatfchai was oorzaak, dat de Spaanfche Veldheer, een open ziende, daar op inbrak, en doordrong tot aan 't grof gefchut, 't welk fchandelijk verlaaten wierdt. Nu ging het, onder de Staatfchen, op een vlugten, met zwaar verlies zo van Bevelhebbers als gemeenen. Norrits zelve bekwam eene wonde aan zijne rechterhand. De laatfte Veldtogt was deeze van onzen moedigen Krijgsoverfte. Hij vertoefde nog eenigen tijd in de Nederlanden , dienst doende daar 't.pas gaf, zo met het ftillen van inwendige beroerten, als andere blijken van genegenheid voor 's Lands welvaart. Doch even hier door viel hij in den haat van den Engelfchen Landvoogd, Graave van leicester. In den Jaare 1587 zondt deeze hem fchriftlijken last van Koninginne elizabet, om zich na Engeland, en voorts na Ierland te begeeven , tot vveeringe, zo 't heette , van eenen inval der Spanjaarden; doch, inderdaad, meende men, omdat hij den Landvoogd over de hand was, als flaande hij zeer wel met de Staaten van den Lande, en om zijn oeflënen van goede tugt onder 't Engelfche Krijgsvolk , 't welk hem ontzag, doch te gelijk beminde. Zie bor en hooft. Noue, (FRANpois de la ) bijgenaamd Bras de fer, of Tzerenarm, naar den geenen, welken hij droeg, in de plaats van zijnen natuurlijken , dien hij verlooren hadt in de binnenlandfche Oorlogen in Frankrijk, uit welk Koninkrijk hij geboortig was. Hij was, Ichrijft hooft, „ een Heer van den „ gezuijverden Godsdienst, en wijdbefaamt om zijn' Krijgs,, kund' en voorzightigheit; maar wiens deughdzaamer, op„, rechter, en zoetelijker van zeeden, misfchien veele eeuwen ,, opwaarts niet hadden voortgebraght." Gemoedigd door zo treffelijke hoedanigheden , en op voorllag des Prinfen van oranje, benoemden hem de Algemeene Staaten tot hunnen Legermaarfchalk, in den Jaare 1578. Een blijk van zijnen moed vertoonde de Heer de la noue, in de maand April J55i en 1553- In den Jaare 1556 beklom  2C<5 ODENRODE; klom hij den Burgemeesterlijken Stoel,; en zat in denzelven, vervolgens, in dë Jaaren 1553, 1560 en 1562. Ondanks het Stads- en Staatsbewind, welk occo thans»onledig hieldt, befieedde hij zijne fnipperuuren aan de beoeffeninge van Geleerdheid en Weetenfchappen, en was een ijverig voorftander van de fchitterende vernuften zijner Eeuwe. Onder andere vindt men van hem 'aangetekend, dat hij eene geleerde briefwisfeImg hieldt met de vermaarde Mannen andreas alciatus, vigliüs van zuiciiem van ayta , joannes secündus en anderen. Ook blijkt het uit de Opdragt van zekere Latijnfche? verzen , door den Dichter aan hem toegewijd, dat hij niet onbedreeven was in de Poè'zij, en veel fmaak vondt in het leezen van Latijnfche Dichters. Zie pontanus, Lib.. II. Cap. 28. Bi* blioth. Belgic. Tom. 1L öcco scaklensïs; Zie scarlensis, (occo) Odenrode, anders ook St. Ot'enroy, gelegen in de Meierij Van v Hertogenbosch, onder het Kwarti r van Peelland, onmiddelijk afhankelijk van de Algemeene Staaten, is een zeer aauzienlijk Dorp of Vlek, onder 't welk, eertijds, vsertien andere Dorpen zouden behoord hebben. Het legt aan de rivier de Dommel, ruim drie uuren gaans ten Zuiden van de Stad 'j Hertogenbosch. Volgens zommigen zou Odenrode den naam ontleenen van eene Schotfche Maagd oda, in de Achtfte Eeuw voor Heilig verklaard en aldaar begraaven, eft den naam van Graaffehap gevoerd hebben; 't welk eerst Van de Utrechtfche Kerk ter leen gehouden, doch naderhand aan den Hertog van Braband wierdt afgeftaan. Het Dorp Odenrode is zeer digt betimmerd, niet een aantal fraaie Huizen, te 'zamen begroot op vierhonderdvierëntachtig , vooral aan eene ruime Plaats of Marktveld. Men heeft 'er twee Kerken : de eene aan ijl marten toegewijd, Baande aan de Oostzijde van het Dorp; de andere, naar st. oda genaamd, voormaals eeneKoilegiaale Kerk > en rijklijk voorzien van inkomften voor negenKantin-  ODENRODE, ODYK, enz. ' aöf Kanunniken. De eerfte is een ruim en groot gebouw, hebbende een zeer hoogen Toren. De andere, uit den groid tot aan het Dak van Hardfteenen opgemetzeld, is fraaier dan de voorgaande, als zijnde, uit eene toegelegde fomme door den Raad van Staate , in den Jaare 1741 , van binnen merkelijk verbeterd en opgefierd. Beide Kerken worden door éénen Gereformeerden Predikant bediend. Behalven eene Weekmarkt, die op Woensdag gehouden, en op welke veel Boter gevent wordt, heeft men 'er vier Jaarmarkten. Voorts beftaat de Regeering uit zeven Schepenen, en even zo veele Gezworenen Op de drie jaarlijkfche Bijeenkoraften, welke men hier houdt, worden de Vaders der Huisgezinnen voor 't Geregt ontbooden, en hebben, volgens de oorfpronklijke inrigting der Regeeringe, vrijheid om voorftellingcn te doen, het algemeene welzijn bc treffende. Van hier dat de Bijeenkomften den naam draagen van Gemeene Waarheden. Odyk , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het Overkwartier van het Sticht van Utrecht, grenzende ten Noorden aan den Krommen Rhijn , van welke de eerfte zevenhonderd tweeëntachtig Morgens en tweehonderd Roeden Lands beflaat. De Heer deezer Heerlijkheid, welke leenroerig is aan den Huize van Viane, heeft de beftelling van het Geregt, beftaande uit Schout, zeveu Schepenen en eenen Sekretaris. In den Jaare 1748 telde men 'er zevenenvijftig Huizen. — Het Dorp van dien naam, in eene vrugtbaare landftreeke gelegen , is van hooge oudheid; wordende daar van reeds gefproken, in zekeren Brief, op het Jaar 1164. Een blijk van die oudheid befpeurt men nog aan de menigte van duiffteen, van welken de Kerk en Toren gedeeltelijk zijn opgemetzeld. De eerfte is een Kruisgebouw; de andere , hoewel niet hoog, en flegt» met een kleinen fpits gedekt, een vrij zwaar gevaarte. De Hervormde Gemeente heeft haaren eigen Leeraar. Zie Hifi. van 't Utr. Bisdom. Odyk, (willem van nassau, Heer van) als mede van Cortienne, Zeist, Driebergen en Blikkenburg, was de Zoon van  Su8 ODYK. (WILLEM van NASSAU, Heer van) Van lodewyk van nassau, Heere van der Lek, Beverweer en Odiik, Generaal van het Voetvolk, Gouverneur van 'sHer* toge-"bosch, natuurlijken Zoone van Prinfe maurits, en van elizabeth, Oraavinne van Horne._ Hij wierdt gebooren in of omtrent het Jaar 1632. In den Jaare 1662 verzelde hij zijnen Vader na Engeland, ter gelegenheid van deszelfs Gezantfchap aan het Hof van Londen. Hoewel deeze reeds diep in de gunst van Koning karel den II deelde, zogt de Vorst hem aan zijne belangen nog vaster te verbinden, door zijnen Zoone een Ampt, van ruim veertienduizend Guldens jaarlijkfche inkomlte, op te draagen. Doch de Gezant vondt zwaarigheid in het aanvaarden van zulk een gunstbewijs. Ook fchijnt zulks geenen voortgang gehad te hebben. Immers, naadat Prins willem de III voor Eerften Edele van Zeeland was verklaard, wierdt de Heer van odyk benoemd om den perfoon van zijne Hoogheid te vertegenwoordigen, in de Vergaderingen zo der Algemeene Staaten als in die van het Gewest. Vergeefs verklaarde de Stad Zierikzee zich daar tegen, op grond der geboorte van den plaatsbekleeder buiteu Zeeland, en van onbevoegdheid, uit dien hoofde, tot zo aanzienlijken post. Toen Koning lodewyk de XtV, in den Jaare 1672, zich van een aantal Nederlandfche Steden hadt verzekerd, wierdt de Heer van odyk, nevens Joan van gend en pieter de groot, gezonden na 't Huis te Keppel, om 'er met zijne Majefteit in onderhandeling te treeden. Zij traden 'er in een mondgefprek met de Heeren pompone en de louvois , 's KoningsGemagtiïïden; doch kwamen tot geen befluit, zonder alvoorens nieuwen last gehaald te hebben. In den Jaare 1675 was hij een der Staatfche Gevolmagtigden op de Nieuwmeegfche Vredehandeling. Zedert reisde hij, in den Jaare 1679, nevens de Heeren jakob boreel en van dykveld, in buitengewoon; Ge?antfchap na Frankrijk. Hij vertoefde 'er niet langer, dar» noodig was, om het werk van den algemeenen Vrede tot Hand te brengen; 't welk hij gelukkig hielp bevorderen. Tien jaaren naa dit Gezantfchap, naa dat Prins willem de III den troon van Groot - Britannie hadt beklommen, ftak de Heer van odyk over na Engeland, nevens den Heer nikoiaas witsen, Burgemeester en Raad van Am/ierdam, en den Heere  ODYK. (WILLEM van NASSAU, Heer van) 109 Heerë van dykveld; Bij welke, zedert, gevoegd wierdt dë Heer van citters; allen, evenwel, met geen hooger tijtel en rang, dan die van buitengewoohe Afgevaardigden vereerd. Volgens eigen begeerte was de Heër van odtk tot dien post benoemd; hebbende liij, aan den Prinfe, vóór deszelfs vertrek uit Holland, verzogt, dat hij, overfteekende na Engeland, hem niet in Holland Wilde laaten. In een mondgeïptek, welk de Afgevaardigden, te Londen, hielden met zijné Majefteit, waar in deeze begeerde, dat 'ér insgelijks Afgevaardigden van de Nederlandfche Admiraliteiten na Engeland zoudert overkoomen, om over de begtooting Vaii het aandeel Staatfche Schepen, die zich met de Engelfche zouden vereenigen» te handelen, dreef de Heer van odyk dit ftuk met zo veel ijvers door, hoewel tegen 't gevoelen van zijnen Amptgënoot witsen, dat, eerlang, aan 's Konings wensch voldaan wierdt. Van foortgelijke genegenheid, om Koning willem te believen, vertoonde odyk een bewijs, ter gelegenheid der onderhandelinge, over den rang van Hemmen, in den Krijgsraad der vereenigde Vloot. Hij liet de beftelling daar omtrent geheel over, omdati volgens 't getuigenis van zijnen minder toegecvenden Amptgënoot witsen, 's Konings wil hem eene wet was. De grond was, volgens de aantekening vau den zelfden Amfterdamfchen Burgemeester, om dat odyk, om den Koning te vleijen , bewilligde in den eisch van 't Engelfche Hof, om geenerhande fchepen, vaarende op Fraufche havens, te ontzien, maar ze allen voor goeden prijs te verklaaren. Nog in het zelfde Jaar 1680 keerde onze Staatsman te rug uit Engeland, en verfcheen, in het volgende jaar, als een der Staatfche Gevolmagtigden, in de vermaarde Haagfche Bijeenkomst , in welke de zaaken , het Groot Bondgenootfchap, tusfchen verfcheiden Mogendheden van Europa, betreffende, moesten verhandeld en geregeld worden. Naa het fluiten van den Vrede met Frankrijk, de Staaten geraaden vindende, de vriendfchap met die Mogendheid op een vasten voet te brengen, wierdt de Heer van odyk, nevens den Heer coenraaD van' heemskerk , derwaarts gezonden. Hun last hieldt in, den Koning te begroeten wegens den herfteldert vrede, eri vooral ook om de Lijst der regten op de Koopmanfchappea XXIII. deel. ï"P U  aio ODYK, (WILLEM vm NASSAU, Heer van) enz. te regelen. Een fpreekend bewijs van zijne verknogtheid aan Koning willem vertoonde de Gezant, in den Jaare 1699, doende, in de Vergadering der Staaten van Zeeland, eenen voorflag, om ter eere van zijne Majefteit, in het Hof van Middelburg, een raetaalen Standbeeld op te rigten. Hoewel hij, van eenige Leden, wierdt toegevallen, kwam, nogthans, het ontwerp tot geene volkomenheid. Ook leedt hij, eerlang, ■ eenige vermindering van aanzien. Want, zints het overlijden van zijne Groot-Brittannifche Majefteit, den Staat van Eerften Edele van Zeeland vernietigd verklaard zijnde, gaven twee Gemagtigden der Staaten bem kennis, dat hij, diensvolgens, in de hoedanigheid van plaatsbekleeder niet meer zoude erkend worden. Nogthans hieldt hij zitting ter Vergaderinge der Algemeene Staaten; een post, welke hem, reeds voor lang, voor zijn geheele leeven was opgedraagen; hoewel, in den Jaare 1704, verfcheiden Leden der Hooge Regeeringe van het Gewest 'er ijverig op drongen, dat zijn last behoorde te worden ingetrokken. In hunnen wensch niet naar genoegen flaagende, kwam 's Mans overlijden hun daar in te hulpe. De Heer van odyk flierf op den eenentwintigden September des Jaars 1705. Hij was gehuwd geweest met elizabeth vander nisse, Vrouwe van uitmuntende hoedanigheden, en hadt bij dezelve de volgende kinderen verwekt : r. kornelis, Graaf van Nasfl/u, Heer van Cortiennc, Gewoon' Afgevaardigde van Zeeland ter Algemeene Staatsvergaderinge , overleeden den vijfden Maart des Jaars 1708 ; 2. lodewyk adriaan, Heer van Zeist , Lid van het Kollegie der Edelen van de Provincie Utrecht ; 3. willem- henrik , Heer van Blikkcnbttrg , Kolonel van de Ruiterij; 4. maurits lodewyk. Heer van Driebergen; 5. elizabeth willemina, gehuwd aan maurits lodewyk , Heere van der Lek , haaren Neevej 6. maurïtia margrieta; 7. emilia; 8. charlotta; 9. louise catharina. Oegstgeest , een Dorp in Zuidholland, onder Rijnland > ruim duizend Roeden ten Noorden van de Stad Lei 1 en. Volgens zommigen zou de eigenlijke fchrijving zijn Oogst geest, en de betekenis daar van Geest of hoog en droog Land, *: werk  ÖËGSTGEÈST, OFHEM, OISELIÜS. (JACOBÜS) Sil Welk een goeden Oogst geeft. De Kerk van dit Dorp, eertijds aan st. willebRordus gewijd, wordt gehouden voor eene der oudften van Holland, en gebouwd te zijn op de grondvesten van eenen Romeinfchen Burgt. Zeker is het, dat de Romeinen, in deezen oord, verfcheiden Sterkten hadden opgeworpen. Men heeft 'er een Regthuis en een Armenhuis. Bij de laatfte opneeming, in den Jaare 1732, telde men in en om Oegstgeest honderdvierënnegentig Huizen, vijftien Bleekeïijen, twee Steenplaatzen, tien Molens, en negentienhonderd drieënveertig Morgens vierhonderd vijfennegentig Roeden Lands. Met achtenveertig was dus het getal der Huizen, in het tijdverloop eener Eeuwe, vermeerderd. In het Regtsgebied van dit Dorp, waar van de Ambagtsheerlijkheid aan de Stad Leiden behoort, leggen verfcheiden oud-adelijke Huizen. Zie goudhoven; jun.ii Batavia; vam leeuwen, enz. ÖEöêM, eene Heerlijkheid in Rijnland, grenzende aan het Dorp Noordwijk - Binnen. Het Huis van dien naam, toebehoorende aan den eigenaar der Heerlijkheid, Baat onmiddelijk agter het Braks genoemde Dorp, na den kant van de Leidfche Trekvaart; 't onregt wordt het meestal het IJuis te Noordwijk genaamd ; dit, reeds vcorlana gedoopt, ftondt in het Dorp. Het Huis Ofhem is een deftig Gebouw, van fraaie plantaadjen omringd. Oiselius, (jaCobus) van geboorte een Nederlander, doch onzeker van welke plaatze. Hij moet in den aanvang der voorgaande Eeuwe ter waereld zijn gekoomen. Althans vindt men den tijd zijns overlijdens, in tamelijken ouderdom, vermeld in den Jaare i685. Hij was Hoogleeraar in 't Natuurlijk Regt, aan 't Hoogefchool van Stad en Lande. Zijn uitgebreide leeslust deedt hem een zo groot aantal van Boeken verzamelen, dat men 'er, twee jaaren vóór zijnen dood, twaalfduizend in getal iri zijne Boekerij telde. Hij fchreef Aantekeningen op eenige Oude Schrijvers , en gaf eenige Oudheidkundige en Pp 2 Regts-  212 OKKENBURG, OLDAMPTEN, OLDEBERKOOP, Regtsgeleerde Werken in 't licht. De naagedagtenis van den Geleerden jakob alting wierdt door hein met eene Lijkrede vereerd. Okkenbukg , eene Lustplaats, in Haag - Ambagt, onder Delfland, ten Westen van het,Dorp Loosduinen. Zommigen houden hét voor eene aloude Adelijke Landhoeve. Wat hier van zij, dit gaat zeker, en zal, bij de dichtlievende naakoomelingfchap, nog lang in 't geheugen bewaard worden, dat zij, 't eenigen tijde, de eigendom en de verblijfplaats was van den Ridder jakob westerbaan , Heere van Brandwijk. 's Mans zoetvloeiende befchrijving deezer welgeleegene Lustplaatze, zal alle Dichters en Dichtminnende Leezers, welke deezen vermaaklijken oord bezoeken , om den wille des Ridderlijken bezitters , op Oikenburg een eerbiedig oog doen vestigen. Langs eene Laan heeft men derwaarts den toegang van den Monfterfchen weg. Oldampten. Deezen naam voert een gedeelte of Kwartier van de Provincie van Groningen. Het legt beflooten tusfchen het Kwartier Twelingo, de Stad Groningen, het IFesterwold en den Dollart. JVinfchoten is daar van de hoofdplaats. Men telt verfcheiden Dorpen in dit Kwartier. De grond is bij uitfteekendheid vrugtbaar in allerlei foort van de kostbaarfte Graanen. Zeer bekend, om'hunnen rijkdom, zijn de Oldampfier boeren. Oi.deberkoop, een aanzienlijk Dorp, in Friesland, in de Grietenij Stellingwerf-Ooiteinde, onder het Kwartier van Zevenwouden. De Kerk, in de gedaante van een Domkerk gebouwd, heugt bijkans vierhonderd jaaren. Voormaals ftondt daar bij een zwaare Toren ; hij ftortte ter aarde, zints de Spanjaards, in den Jaare 1585, de grondflagen daar van ondergraaven hadden. De Hervormde Leeraar, welke hier predikt, neemt ook den dienst waar te Nije- of Nteuweberkoop. Oldeboorn, een groot, welvaarend en zindelijk betimmerd Dorp, in Friesland, in de Grietenij Utir.geradeel, onder het Kwar-  OLDEGA, OLDEHOVE, OLDEKLOOSTER. 213 Kwartier Zevenwouden. Het ontleent den naam van de eertijds vermaarde rivier de Bom. Kerk en Toren zijn fraaie Gebouwen, en op een goeden afftand zigtbaar. De Hervormde Gemeente heeft haaren afzonderlijken Leeraar. Men vindt 'er ook een goed aantal Doopsgezinden ; zij hebben eenen Prediker gemeen met die van het uabuurig Akkrum. De Grietman van het Diftrikt heeft hier eene fraaie wooning, en zijn doorgaande verblijf. Zie winsemius en schotanus. Oldega, of Oudega. Vier Dorpen, van deezen naam, ontmoet men in de Provincie Friesland: één in Oostergo, in de Grietenij Smallingerland; twee in Westergo, in de Grietenijen Hemelummer Oldevaart en Noordwolde en in Winbritzeradeel; het vierde in de Zevenwouden, in de Grietenij Schooterland. Geen van allen bezit eenig aanzien of vermaardheid. • Zie winsemius. Oldehove. Van het Dorp van dien naam, zedert binnen de muuren van Leeuwarden getrokken, hebben wij gefproken. op het Artikel van die Stad. Oldekxooster, van ouds Bloemkamp genaamd, was eerlij ds een zeer vermaard Klooster of Abtdij, van de Orde der Cisterfienfers , in Friesland , onder de Grietenij Wonzeradeel nog geen half uur gaans ten Oosten van de Stad Bohwerd] in het Kwartier van Westergo. Volgens 't gemeen gevoelen zoude het Klooster eenen aanvang genomen hebben aan het einde der Twaalfde Eeuwe, en geftigt zijn door drie broeders, uit het nabuurig Dorp Wommels, tethardus , herdradus en siboldus ; de twee eerften waren Priesters, de derde een Leek. Van balduinus den II, Bisfchop van Utrecht, verlof tot den Kloosterbouw verworven hebbende, fchonken zij vervolgens aan het Geftigt alle hunne vaste en roerende goederen, en namen hun verblijf daar binnen. Tethardus, Pp 3 de  274 OLDEKLOOSTER. de oudfte der broederen, wierdt de eerfte Abt. Zijne opvolgers, dertig in getal, bekleedden geenzins den laagften rang onder lieden van hunne Orde. Oldeklooster nam toe in rijkdom en vermaardheid. Winsemius gaf 'er den naam aan van het fraaifte en voortrefFelijkfte Klooster van gantsch Friesland; en wil men dat de naam van Èloemkamp daar aan zou gegeeven zijn, om den bevalligen en welvoorzienen Bloemhof, dien de Kloosterbroeders daar bij hadden aangeleid. Niet blootelijk tot eigen onderhoud of vermaak wierden, intusfchen, de eigendommen der gewijde Broederfchap aangewend. Bijkans twee uuren gaans ten Westen van het Klooster, aan den Zeekant , legt een Vlek, Makkum geheeten. Om bet Gewest van overtollig Binnenwater te ontlasten, hadt men hier, reeds in overoude tijden, eene Zijl of Sluis aangeleid.In den Jaare 1537 vorderde dezelve eene aanmerkelijke vermaaking en vergrooting; waar toe zeer veele arbeiders vereischt wierden. Oldeklooster holp dit werk bekostigen, en leverde, onder andere, Boter voor zo veele monden, dat een aantal van vierenvijftig Koeien daar van niet genoeg kon* de leveren , maar de Kellenaar of Mondverzorger van het Klooster, jan van leeuwaarden genaamd, nog twaalf Tonnen daar toe moest koopen. De woedende Herdoopers, met hunne dweeperij en vernielingen, allerwege rond zwervende, maakten zich, voor eene wijle tijds, meester van het Geftigt; doch wierden 'er uit gejaagd, door den Stadhouder van 't Gewest, georc. schenk; die den gepleegden moedwil betaald Zette aan de Bende, met vierentwintig daar van te doen ophangen, vijftien het hoofd voor de voeten te leggen, en eenige Vrouwen, mede onder den hoop gemengd , in 't water te fmooren. Op den negentienden Oétober des Jaars 1572, wierdt het Klooster pitgeplonderd en verwoest. Tot heden %oe is, evenwel, de naam daar vau nog in weezen gebleeven, jn eene aanzienlijke Boerderij , op den grond daar van aangeleid. Zie winsemius; schotanus; Oudheden en Qefiigten van Friesland, Olden-  „ OLDENBARNEVELD. (JOAN van) Èij Oldenbarneveld, (joan van) Man van meer dan gemeene vermaardheid in 'sLands Gefchiedenisfen, zo niet van adelijke, althans van aanzienlijke afkomfte, wierdt gebooren te Amersfoort, op den viertienden September des Jaars \5A-7' Op de beoeffeniug der Taalkennisfe en andere voorbereidende kundigheden, liet hij die der Regtsgeleerdheid volgen, eerst in zijn Vaderland, en daar naa in Frankrijk en Duitschland. Naa zijne bevordering tot het Meesterfchap in de Regten en wederkomst in 't Vaderland, fchijnt hij zich binnen Delft te hebben neergezet. Althans vindt men zijnen naam. gefteld op de lijst der Burgers van die Stad, welke, in den Jaare 1573, onder 't geleide van den Heere van batenburg , uittrokken tot ontzet van het deerlijk benaauwde Haarlem. Of hij toen reeds den post van Advokaat der Staaten voor den Hove van Holland bekleedde , is mij niet gebleeken ; dit wel, dat hij 't eenigen tijde daar toe wierdt aangefteld, op een wedde van achttien ponden *s jaars* Een blijk van gemaatigdheid en zagtmoëdigen inborst vertoonde hij , onder 't bekleeden van dit ampt. Bekend is de woede van den Stadhouder diderik sonoi , gepleegd in den Jaare 1575, tegen eenige Roomschgezinde Huislieden in Noordholland, welke men van verraad befchuldigde. Om over deezen te regt te zitten, ftelde hij eenen afzonderlijken Regtbank in, waar in zes Leden den Vierfchaar fpanden. Hem hing, om de wreedheid der Regtspléegingen , eerlang de naam van Bloedraad aan. Door het bevorderen van een der Leden tot een ander ampt, viel 'er eene plaats open in den Raad. Thans wendde sonoi het oog na oldenbarneveld, als een bevoegd voorwerp om diens plaats te vervangen. Doch meer met 's Mans bekwaamheid dan met diens karakter te raade gaande, liep hij eene Waauwe fcheeu, en wierdt, naa herhaalde aanzoeken, ronduit afgeflagen. Intusfchen hadt oldenbarneveld, door zijne kunde en eerlijkheid , zo veel roems verworven , dat hij bekend wierdt voor een bevoegd voorwerp tot het behandelen van zaaken van hooge aangelegenheid. Van hier dat de Regeering van Rotterdam hem verkoos tot Penfionaris van haare Stad , doch in welk jaar, is mi] niet gebleeken. Zedert gebruikte men hem in zaaken , niet llegts eene bijzondere Stad betreffende, maar die het Pp 4 ge-  %i6 OLDENBARNEVELD. (JOAN van) geheele Land aangingen. Dus wierdt hij gebruikt, tot het gewigtig werk der Vereeniginge, naar de Stad , in welke zij getroffen wierdt, de Unie van Utrecht genaamd. In den Jaare 1584 bediende men zich, onder andere, van zijne kunde en beleid, tot het ontwerpen der voorwaarden , op welke Prins willem de 1 tot Graaf van Holland zou worden ingehuldigd. Naa den ontijdigen dood diens mederedders van Nederland, uit de Spaanfche overheerfchinge, was onze Penfionaris Lid van het hoogaanzienlijk Gezantfchap, 't welk, van der Staaten wegen, in den Jaare 3585, na Engeland overftak, om de Opperheerfchappij der Nederlanden aan Koninginne elizabeth op te draagen. Door deeze en foortgelijke verrigtingen, en 't getrouw volvoeren daar van, won de Heer van oldenbarneveld allengskens het algemeen vertrouwen: ook groeide, naar evenredigheid , zijn invloed op de algemeene raadpleegingen. Een blijk daar van, als mede van zijne zucht en liefde voor het naakroost van Prinfe willem, befpeurde men ftraks naa de overkomst des Graaven van leicester, met den gewigtigen last, van wegen de Engelfche Koninginne, van de algemeene Landvoogdije over de Veréénigde Nederlanden. Geduurende zijn verblijf in Engeland, hadt oldenbarneveld gerooken, dat de Graaf, uit kragt van zijnen Lastbrief, zich de bijzondere Landvoogdij over Holland toeleide; een aanzien, 't welk hem bezwaarlijk zou hebben kunnen betwist worden, indien, overeenkomftig met de raadpleegingen ter algemeene Staatsvergaderinge, de Opperlandvoogdij der Veréénigde Nederlanden, op den zelfden voet, als die ten tijde van Keizer karel den V bekleed was, aan hem ware opgedraagen. Van hier dat de fchrandere Penfionaris, oordeelende dat het gezag des Engelschr mans eer beteugeld dan gevierd moest worden , in de Vergadering der Staaten van Holland en Westfriesland den eerden vaorflag deedt , oft niet raadzaam zijn zoude, eer nog leicester overkwam, Graaf maurits tot bijzonderen Stadhouder van Holland en Zeeland te benoemen. In 't eerst ontmoette de voorflag eenige tegenkantingen. Doch oldenbarneveld, van anderen onderfleund, wist dien zo fmaaklijk te maaken, djt de achttienjaarige Prins tot Stadhouder, Kapitein Generaal en  OLDENBARNEVELD. (JOAN van ) . 217 en Admiraal van Holland wierdt aangefleld. Die van Zeeland volgden dit voorbeeld,' en deeden gelijke annftelling met opzigt van hun Gewest. Onder dit alles ftondt 1111, zints ruim een jaar, open, da gewigtige post van Advokaat , of, gelijk men thans dien noemt, Raadpenfionaris van Holland, door den afftand van Mr. paulus buis. Naa lang raadpleegen ter vervullinge, viel daar toe, eindelijk, de keuze op onzen joan van oldenbarné. velb, die tot nog toe den Stad Rotterdam voor Penfionaris diende. Met veele redenen zogt hij, in den beginne, zich ta veroutfchuldigen van het aanneemen der gewigtige bediefiifige.' Ten laatfte liet hij zich overhaalen, mids hem twee voorgaarden wierden ingewilligd. De eerfte was, daadlijk outflag van zijn Ampt, in gevalle van handelinge om 't Land aan Spanje te brengen; waar omtrent hij, om gewigtige redenen, zijns inziens, bedugtheid voedde. De andere voorwaarde hieldt in, buiten eigen bewilliging, niet tot buitenlandfche bezeudingen te zullen gebruikt worden. Zijn inzigt, in de laatfte voorwaarde, was, om door het onafgebroken waarneemen van zijnen post te naauwkeuriger kennis van zaaken te bekoomen; als mede, opdat de orde, bij hem te beraamen , door eenen plaatsbekleeder niet mogt verbroken worden. Op deeze voorwaarden, en op eenen Lastbrief en Berigtfchrift, deedt hij, als Advokaat van Holland, den Eed, op den achtften Maart des Jaars 1580"; tot een Jaarwedde wierden hem toegeleid twaalfhonderd ponden van veertig Grooten. Een ruim veld hadt nu de Heer van oldenbarneveld, om zijn gezag, ten algemeenen beste, meer en meer te doen gelden. Hij ftelde het, onder andere, te werk, ten behoeve van eenige Utrechtenaars, die, door den Landvoogd leicester, van hunne Ampten ontzet en uit de Stad verdreeven, irt Holland eene fchuilplaats gezogt hadden. Leicester, hierom misnoegd op den Advokaat, welken hij, boven dien, om 't voorgevallene ten aanzien van Graave maurits , geen gunftig hart toedroeg, ontboodt hem bij zich te Utrecht, met voorgeeven van over iet gewigtigs met hem te moeten handelen. Hij mogt aan dit opontbod niet voldoen, buiten kennisfe der Jataaten van Holland. Deeze waren thans vergaderd, en hadpP 5 den  ai« OLDENBARNEVELD. (JOAN van) den gewigtige zaaken om handen. Op grond van deezen, en hunnen Advokaat niet te kunnen misfen, weezen ze den voorflag heufchelijk van de hand. Misfchien, egter, was de waare reden, eene heimelijke vreeze der Staaten, dat men hunnen Advokaat eenen trek zogt te fpeelen, en bij Mr. paulus buis op Haazenberg gevangen zetten. Niet lang daar naa verfcheen de-Landvoogd leicester in 'sHage. Het oogmerk zijner komfte was, in onderhandeling te treeden over eenige bezwaaren, welke 's Land6 Staaten tegen zijne Regeering hadden ingebragt. De Advokaat was een der Gemagtigden, en de Woordvoerder der Hooge Regeeringe, om het ftuk met hem te verhandelen. In eene uitvoerige Rede ontvouwde hij de ongeregeldheden, binnen Utrecht voorgevallen , en wederleide de bedenkingen, van de andere zijde aangevoerd , om het gehouden gedrag te verdeedigen. De wederregtelijkheid der Plakaaten, den Koophandel en Scheepvaart betreffende, onlangs afgekondigd, en het nadeel, door dezelve den Lande toegebragt, wees hij met zo veel ernst en nadruk aan, dat hij, ten laatfte, den Landvoogd de bekentenis afperfte, dat „ zonder Zeevaart en Koophandel, de Landen groeien noch s, bloeien konden." Leicester, omtrent deezen tijd, eenen keer na Engeland ondernomen hebbende, keerde van daar, eerlang, te rug. Hij was op de wedderreize, of nog in zijn Vaderland , toen 's Lösds Advokaaf, bij zijne. Meesters, ernftig aanhieldt om ontfiag van zijne bedieninge. 't Geen hem tot zulk eenen ftap bewoog, was de geringe bijval, welken hij bij de Leden der Vergaderinge van Holland ontmoette, in het tegenftaan van des Landvoogds bedoelingen, welke hij oordeelde, met het algemeene welzijn rechtdraads te ftrijden; ja, dat zommigen zijne Vaderlandfche poogingen openlijk dwarsboomden. Met moeite Jiet hij zich overhaalen, om nog vijf of zes maanden in 't bewind te volharden; onder beding, dat men hem, ter Dagvaart, met allen ernst onderfteunen , en zijn Berigtfchrift hem niet de handen zoude binden ; als mede, dat hij niet zoude gehouden zijn tot eene vaste woonpiaatze in 's Graavenhage. Voorts bèfprak hij een daadelijk en onmiddelijk oniflag uit zijnen dienst, in gevalle van haudelinge van Vrede met den vijand, of  OLDENBARNEVELD. (JOAN vak) 219 of van overdragt van 's Lands Hoogheid, zonder behoudeni» van Burgerlijke en Godsdienftige Vrijheid en Voorregten. De verziende sWsmans, naameiijk, hadt, eenige flikkeringen ontdekt van de gezindijeid der Engelfche Koninginne toe eenen vredehandel met Spanje. Dit baarde hem bekommering omtrent de gevolgen voor zijn Vaderland , indien de peis, tusfchen de twee Mogendheden, met 'er daad getroffen wierdt. Oldenbarneveld deelde zijn vermoeden mede aan de Staaten, die, reeds van elders eenige kundfehap bekoomen hebbende, te raade wierden, door hunnen Advokaat, den grond der zaake te doen peilen, bij den Engelfchen Gezant Baron van bukhorst. 't Gefchiedde. Openlijk kwam de Ambasfadeur bij hem uit, voor de gezindheid zijner Meesteresfe tot den Vrede met Spanje. Doch zo als de Advokaat, van deeze bekentenisfe, opening deedt aan zijne Meesters, voegde hij 'er nevens, dat een woord, tot hem alleen gefproken, naderhand ligtelijk in den hals konde gehaald worden ; en verzogt , diensvolgens, dat eenige Staatsleden hem mogten worden toegevoegd, om, in aller tegenwoordigheid, de vraag te herhaalen. De Heer van brederode, de Prefident van der myle en de Dordrechtfche Penfionaris menin wierden daar toe benoemd. Aan deeze Afgevaardigden deedt de Engelfche Baron de zelrde verzekering. Maar, nog dien zelfden naamiddag, den Heer van oldenbarneveld bij zich ontboodeu hebbende, belastte hij hem het ftilzwijgen , alzo haare Majefteit van gevoelen konde veranderen, ter oorzaake van eene pas ingekoomene tijdinge. Deeze hieldt in, het berigt wegens de aanmennelijke fchade, door den Engelfchen Admiraal drake, met het verbranden of doen zinken van een groot getal Spaanfche Schepen, in de haven van. KadixK den Spanjaard) toegebragt. 's Lands Advokaat, door het boven gemelde , reeds vol argwaan tegen den Graaf van leicester , wierdt het bijkans tot overloopens toe, zints hij behendiglijk geraakt was aan kennisfe van eenige geheime punten van diens Berigtfchrift. Een derzelven hieldt in, op den Vredehandel met Spanje aan te dringen, en den Staaten voor te houden, de ondraaglijkheid om uit eigen middelen den Oorlog voor te zetten. Aan de  Hei OLDENBARNEVELD. (JOAN van) de zijde des Landvoogds ontftondt hier uit een geweldig misnoegen tegen den Heer van oldenbarneveld ; op welken hij beftondt hevig uit te vaaren, in 't bijzijn van eenige Afgevaardigden der Staaten, wegens bet mededeelen der ftraks gemelde kundfchap, en dezelve ronduit voor onwaarheid te verkiaaren. De Landvoogd bleef niet bij louter fchelden en heeten liegen. Om van zo ijverigen tegenftreever ontflagen te worden, fmeedde hij, ten deezen tijde, eenen aanflag, gemunt op zijne vrijheid, als mede van die van Graave maurits. Te weeten, de Graaf van leicester, van Dordrecht, alwaar hij zich thans onthieldt, in allen fpoed, met zijn pakkaadie, na 'sH'ige gereisd zijnde, zondt eenige Engelfche Vaandels na Delfshaven en Maas land fluts, 't Zij op den grond van waarfchijnlijke gisfinge, of van ontvangene kundfchap, leicester was niet in de Hofplaats aangekoomen, of dc Raadsheercn van wyngaarden en kaasenbrood waarfchuwen den Advokaat, in den volgenden nacht, dat de Graaf iets tegen hem in- den zin, en het voorneemen hadt, hem te ligten en na Engeland te voeren. Voor daauw en dag begeeft hij zich hier op na Delft, en verneemt aldaar, hoe in Zeeland wierdt verteld, dat men hem nevens maurits en eenige Staatsleden in verzekering hadt genomen, om voorts na Engeland vervoerd te worden. De fchrandere Staatsman geenzins in den wind flaande een gerugt, 't welk, hoewel nu nog ongegrond, nogthans konde geftrooid zijn om den wensch en het doelwit zijner tegenftreeveren aan den dag te brengen , leide met eenigen in beraad, wat nu te doen ftondt. 't Befluit viel, Prins maurits , zonder een dag toevens, den Haag te doen Verlaaten, onder voorwendfel van ingekoomene kundfchap van een vijandelijken toeleg op Zeeland, waar tegen hij, als Admiraal van dat Gewest, te voorzien hadt. Het befluit was niet genomen en volvoerd, of twee Raadsheeren kwamen oldenbarneveld te Delft vinden, en hem verzoeken, de Prins mogt in den Hage wederkeeren. Doch hij was daar toe niet te beweegen, voordat hij zekere kennis hadt van de veiligheid, zo voor hem zelvcn, als voor zijne Doorluchtigheid. • Zo ijver'g dus 's Lands Advokaat de flinkfche bedoelingen des Landvoogds wedetftreefde, even dapper voerde hij ook in  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) ezi in den baard eenen iegelijk, die liet ondernam, in deszelfs maatregelen te treeden, of de voorfpraak daar van op zich te neemen. Dit ondervonden ten deezen tijde de Hervormde Predikanten, 't Is bekend , hoe leicester , door gemaakte Godsvrugt en fchijnbaaren ijver voor de waare Leere, den eerbied en toejuiching vau een goed gedeelte der Geestlijkheid hadt gewonnen. Deeze, ziende het gezag van haar opperhoofd en voorflander aan het daalen, meende niet buiten haar beroep te treeden, met 's Lands burgerlijken toeftand zich aan te trekken, en hun, wien 't bewind daar van was toevertrouwd , met haare bedenkingen te onderhouden. Op den tweeden Oétober des Jaars 1587 verftoutten zich vier Predikanten, zich te laaten aandienen in de Vergadering der Hollandfche Staaten, en, in naame der Zuid- en Noordhollandfche , zo Nederduitfche als Walfche Kerken , dezelven fchriftelijk te vertoonen: ,, Hoe zij allerwegen, bij de vroome Christenen ,, en beminnaars des Vaderlands, ook bij hen zelve, groote „ droefheid befpeurden, ziende, zints geruimen tijd, niet ,, alleen den loop des voordeels op den gemeenen vijand ge„ ftuk, maar ook de Landen fchendig benadeeld; en hier uit „ gefchapenheid van 't uiterfte verderf en verbreekinge- vau „ het verbond met Engeland, door tweedragt van Regeerders „ en Gewesten. Aan alle opregte Christenen, en nog veel „ meer hun, Gezanten Gods en Regeerders in zijn huis, „ ftondt het vrij, 's Lands welvaart bij de Overheid te hel„ pen bevorderen: dus baden zij, dat de Staaten, thans ver„ gaderd om te raadpleegen op een antwoord aan zijne Door„ luchtigheid (leicester), niets wilden in agt neemen, dan „ Gods eere, en 's Lands en der Kerken behoudenis. Zij „ vertrouwden wel, dat deeze den Heeren ter harte gingen; „ maar, zeiden ze, 't gebeurde zotntijds, dat eenig bijzonder ,, inzigt het oog des vernufts van de rechte breek afleidde: „ dies baden zij den Ahnagtigen God, den Staaten de genade „ te verleenen, dat zij, ontledigd van alle hinderlijke harts,, togten, zich tot een heilzaam befluit mogten fpoeden, en „ haare Majefteit (van Engeland), nevens zijne Dooriuchtig„ heid, niet verder te verwijderen." In 't eerst ontvongen de Predikers een zagt antwoord. Doch de Heer van olden- uar-  80» OLDENBARNEVELD. (JOAN vaW) fcARNEVEt.u, 't onvreden, dat lieden, - eeniglijk geroepen om voor 't heil der ziele te waaken, dus buiten hunnen kring traden, voerde den Afgevaardigden, eenige dagen Iaater, van der Staaten wegen, met eenige fcherpheid, te gemoete „dat'er „ niets ftondt in hun Vertoog, of de Heeren Staaten wisten 't, „ en nog veel meer daar toe; dat de zelfde Heeren 's Lands „ welvaart niet minder dan zij behartigden , en daar in wei „ zouden voorzien buiten hun: dies de vertooners wel thuis,, waarts mogten keeren, en de Heeren met de zaaken begaau „ laaien." # Leicester, gelijk bekend is, keerde, eerlang, te rug na Engeland, afftand gedaan hebbende, op bevel zijner Koninginne, van zijn bewind over de Nederlanden. Van dien kluister bevrijd ? waren -, zedert , de Staatsleden bedagt op zomraige veranderingen in den algemeenen toeftand en't beleid van zaaken. Het Stadhouderfchap van het Sticht van Utrecht ftondt thans open. Oldenbarneveld was van verftand dat 's Lands oirbaar vorderde, dit Gewest, met Holland en Zeeland, onder ëénen Stadhouder, van nieuws te vereenigen. Om de gezindheid der gemoederen te peilen, hieldt hij verltand met eenige Stichtfche Heeren. Met veele moeite haalde hij dezelve tot zijn Ontwerp over. Diensvolgens wierdt , in de maand Februarij des Jaars 1590, de Stadhouderlijk waardigheid van het Sticht vmUtrecht aan Prinfe maurits opgedraagen. Meer en meer aangenaam, bij 's Lands Staaten, om zijnen ijver voor het algemeene welzijn, wierdt, onder dit alles, de Advokaat, en ondervondt hij daar af, nu en dan, fpreekende bewijzen. De vermaarde verrasfing van Breda, door middel van een Tur£ fchip, was een aanfiag, door hem, onder de hand, begunftigd en voortgezet. Tot loon daar van bekwam hij ten gefchenke een fraaien vergulden Kop, op welken de gantfche gefchiedenis iunftiglijk gedreeven was. Een ander blijk van genoegen iu zijnen dienst, beweezen hem, niet lang daar naa, de Staaten van Holland, ter gelegenheid dat hem een Zoon gebooren was, willem, naderhand Heer van Stouunburg. De Staaten ftonden als getuigen over deszelfs Doop, befchenken den Vader met eenen Kop, bij wijze van PilJ'egave, ter waarde van zeshonderd guldens, en het Kraamkind met eene Lijfrente van tweehonderd Guldens 'siaars. On-  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) 223 Onder de veelvuldige bezigheden, welke de Staaten om handen hadden, was het ftuk der Kerkenordeninge tot nog toe op geenen vasten voet gebragt. Reeds in den Jaare 1582 hadt men daar omtrent eenig Plan beraamd , en de Heer van oldenbarneveld , als een der Gemagtigden , daar in de hand gehad; doch, om veelvuldige beletzelen, was het, tot in den Jaare 1591, niet tot ftand gebragt. Nu verdroot het den Advokaat, dat een ftuk, van zo veel invloeds op de openbaare rust, Hoerende wierdt gehouden. Van hier dat hij, ten deezen tijde, den Staaten ernllig aanraadde, om het ontworpen Plan, van nieuws, te doen onder handen neemen, en het voorts in orde en in trein te brengen. Om den Kerkeliiken genoegen te geeven, meende hij, moesten, behalven acht Gemagtigden uit de Staatsvergaderinge en de Geregtshoven, even zo veele Predikanten daar toe benoemd worden. Spoedig hadt men het werk gereed, en zondt het aan de Ge-« regtshoven; die het goedkeurden. Doch bij zommige Steden, gelijk ook bij een goed aantal Predikanten en Kerkenraaden, ontmoette het zo veel tegenftands, dat de bekragtiging daar van agter bleef, hoe zeer ook de Advokaat, op de daadelijke invoeringe der beraamde Kerkenorde, van tijd tot tijd bleef aandringen. Bij de aanvaarding van zijn Ampt hadt de Heer van oldenbarneveld bedongen , niet te zullen gehouden zijn tot buitenlandfche bezendingen, dan met zijne eigen goedkeuring. Hij hadt dus aan zich voorbehouden, om over de voegzaamheid van 't bekleeden van zulk eenen post te mogen oordeelen. Deeze boodt zich aan in den Jaare 1598. Elk hadt thans den mond vol van den overdragc der Veréénigde Nederlanden, van Koning philips op zijne Dogter isabella elara eugenia. Het listig Spaanfche Hof meende, door deezen afftand, de Vereenigde Gewesten ligter tot Vredehandel te zullen brengen. Doch oldenbarneveld en andere doorziende Staatsmannen hielden dit werk verdagt; zij befchouwden het als een ftrik, den Staaten gefpannen, om hen te ligter in 't net te brengen. Van hier dat men te raade wierdt, Gezanten te zenden na Frankrijk en Engeland, om de beide Mogendheden tot volharden in den Oorlog te beweegen. Tot het Gezant- fchap  224 OLDENBARNEVELD. (JOAN van) fchap na het eerstgenoemde Koninkrijk , liet zieh de Heer Van oldenbarneveld gebruiken. Justinus van nassau, Admiraal van Zeeland, Bastaard Zoon van Prinfe willem den.I, ■was zijn Amptgënoot. Te Angers hadden de Gezanten gehoor bij Koning henrik den IV. In eene beknopte Aanfpraak vertoonde de Advokaat, aan zijne Majefteit, de kragt van het Vei bond, onlangs door de Staaten met dezelve geflooten,- en inet hoe veel gronds het houden daar van verwagt wierdt. Hij voegde daar nevens, van wegen zijne Meesters , eene belofte van onderftand in geld, fchcpen en manfchap, te water en te lande. Om den Koning te meer over te haaien, door het ftreelen van deszelfs eerzucht , ftondt hij ftil op den roem, welke 'er, voor zijne Majefteit, gelegen was in het vernederen der Spaanfche hooghartigheid, in tegenoverftelling der fchande, van zich den vrede te laaien opdringen door ,cenen vijand, wien men, door moedigen tegenftand, ligtelijk *de wet zoude kunnen voorfchrijven. Koning henrik hier op geantwoord hebbende, dat de nood hem tot vrede d^vong, verklaarde de Advokaat te vertrouwen, dat de aanbieding der Staaten ftrekken zoude, om zijne Majefteit beter voorwaarden, dan zonder dezelve, te zullen doen bedingen van den Spanjaard. Afzonderlijk ontving de Heer van oldenbarneveld verzekering, voor de Staaten, van eenen onderftand in penningen, en dat zijn beste Oorlogsvolk altoos ten hunnen dienst zoude weezen. In Frankrijk den last volbragt hebbende, ftak de Advokaat met zijnen Amptgënoot over na Engeland, van waar het fitaatsch Gezantfchap reeds vertrokken was. Met eene dus laag nooit gehooide vrijmoedigheid, gaf hij aan Koninginne elizabet te vetftaan, „ dat in gevalle haare Majefteit, op het „ voorbeeld van Frankrijk, met Spanje den vrede floot, de „ Nederlandfche Staaten eerder zouden befluiten tot den gevaar„ lijkften vrede, dan alleen den last des Oorlogs blijven torfchen." Fcn looze trek, meent men, was deeze van den fchranderen Staatsman, om alzo de Engelfchen tepolfchen, of •zij zeiven niet den vrede zouden van de hand wijzen, wanneer zij verftouden, dat de Staaten tot denzelven zouden kun* nen befluiten. , Geene  OLDENBARNEVELD. CJOAN van) Mg Geene blijken van verwijderïnge, tusfchen Prins maurits en den Advokaat, hadt men tot nog toe vernomenzo min als bij den laatstgenoemden eenigen argwaan tegen zijne Doorluchtigheid. Dit heilloos misverftand mag, in zekeren zin» gedagtekend worden van de overwinninge , door maurits^ ui den flag bij Nieuwpoort bevogten. Nevens de andere Afgevaardigden te velde, een van welke was de Meer van oldenbarneveld, hadt deeze zich begeeven na Oftn-de; den dag des Gevegts hadden ze aldaar, vol bekommeringe over den uitflag, doorgebragt. Dit vertoeven der Afgevaardigden, op eenigen afftand van het Slagveld, namen 's Prinfen Hovelingen te baate, om oneenigheid te verwekken, en 'sLands Regenten , bij de fmalle Gemeente, in kleinagting te brengen; zij verfpreidden, en zogten elk in den mond te geeven, dat. ze dapper in 't raad geeven waren, wanneer zij zeiven buiten gevaar bleeven, terwijl ze den Veldheer, en 't gantfche Leger, ter hunner eigen beveiliginge, in den uiterften nood gebragt hadden. Nevens zijne Amptgenooten gaf zulks aanleiding tot verwijderinge aan den Advokaat, van wien men, daarenboven, vermeld vindt, dat hij, van nu af aan, vermoedens begon'op te vatten, dat maurits ftondt, zo niet na de Opperfte magt, althans na hooger aanzien, dan hij tot nog toe gehad hadt. In de maand April des Jaars 1603 overleedt elizabët , Koningin van Engeland, en wierdt, ftraks daar naa, tot haaren Opvolger uitgeroepen , jakob de I, Koning van Schotland. Iö de°onderftelling dat deeze verandering van Opperhoofd merkelijken invloed konde hebben op den ftaat hunner zaaken, bellooten ftraks de Staaten, aan den nieuwen Koning, een pleg'tig Gezantfchap af te vaardigen. Dit wierdt bekleed doóC ïrederik henrik, broeder van Prinfe maurits, Walraven, Heer van brederode, jakob valke, Rentmeester van Zeeland , en otizen Advokaat Van oldenbarneveld. Hun last hieldt in, den Koning op te zetten tegen den Spanjaard, en te beweegen tot onderfteuning der Vereenigde Gewesten, inec riaame ook om de elf Schepen, met toeftemming der overleedene Koninginne, met Mond- en Krijgsbehoeften, in Engeland", belaaden, tot ontzet van Oftende, van daar te mogen XXIII. deel. Q q we-  ■S2ö' OLDENBARNEVELD. (JOAN* van) Toeren. Toen zij, bij den Koning, eenige geneigdheid tot vrede mee Spanje befpeurden, zogten zij een fpaak in 't wiel' te fteeken, tot bedwang van den reeds begonnen loop der onderhandelingen, door de aanmerking, dat, naa verloop van nog eenige weinige jaaren krijgvoerens, Spanje van zelve deir vrede en de vrijheid zoude aanbieden. Om kragt te geeven aan deeze bedenkinge, en ten blijke van zijne naauwe verfhmdhoudinge, bragt de Advokaat ten voorfchijn zekeren Brief van den Hertoge van brunswyk, in welken deezen meldde, zulk een oogmerk van Koning philips , uit Keizer rtjdolf, ïn vertrouwen, verdaan te hebben, 't Gevolg daar van was, het fluiten van een Verbond tusfchen Frankrijk en Engeland, waar in de Staaten mede begreepen waren. Niet ongegrond bleek, eerlang, geweest te zijn, des Advokaats vermoeden, bij den Engelfchen Koning geopperd, omtrent de aanftaande geneigdheid van het Spaanfche Hof tor vrede. Verfcheiden oorzaaken, bij den fchranderen Staatsman voorzien, fpanden te zamen ter bewerkinge van zulk eene gezindheid. Meer dan driehonderdduizend Kroonen ter maand kostte Koning philips de Oorlog: eene fomme, reeds voor jaaren lastig, doch nu ondraagelijk geworden. Dit geldgebrek •was oorzaak, dat de Koninklijke Veldheer , Markgraaf van spinola, geenen kans ziende om den krijg, met eenigen roem, te blijven voeren, bij zijnen Meester, op eene Vredehandeling, ernftig aandrong. Met deezen paarden hunne aanzoeken eenige Spaanfche Grooten, te gader met de Portugeezen, thans aan het Spaanfche juk onderworpen, klaagende, dat door de overwinningen der Staatfchen ter Zee, hun Koophandel en Scheepvaart, zo in 't Oosten als in Europa, geheel ten gronde ging. De Aardshertogen , alberius en isabella , voegden hunne wenfehen daar nevens. Reeds in den Jaare 1606 lieten de laatstgenoemden, aangaande hunne gezintheid, eenige opening doen, onder andere aan den Heere van oldenbarneveld. Wijd van een loopenda waren deswegen de gemoederen, hier te Lande. Zommigen Ibefchouwden den Vrede als volftrekt hoopeloos. Eenigen, en ©nder deeze was' Prins maurits , begeerden den vrede niet, al konde dezelve bewerkt worden. De Prins, door Krijgsroem vee-  OLDENBARNEVELD. f JOAN va») m Vermaard geworden, zogt dien nog wijder te doen klinken, door het voortzetten van den Oorlog. Zijne gezintheid wierdt gelterkt door de winzupht Van Hollandfche en Zeeuwfche Kooplieden, dugtende j uit den Vrede , verloop van handel, en het wederkeeren daar van na iintwerpen, van waar hij vooral herwaarts was overgebragt. Een derden aanhang vondt men, en aan het hoofd van dien 's Lands Advokaat, die den Vrede als wenfchelijk en noodig aanmerkten, en tot het bewerken van derzelven, op eerlijke voorwaarden, de gelegenheid thans gebooren agtten. De Advokaat wist, dat Holland den Oorlogslast voornaamelijk op den hals hadt, en, ondanks de verhooging van veele imposten, in de laatfte negen jaaren, zesentwintig millioenen guldens was ten agteren geraakt: eene fchuld, die, bij 't voortzetten van den Krijg, van tijd tot tijd moest verzwaard worden. Onder dit alles kende oldenbarneveld het vermogen vafl Prinfe maurits , en de onmogelijkheid , om zonder diens medewerking in zijnen wensch te flaagen. Met beleid en overleg moest dan het ftuk ondernomen worden. Om zijne Doorluchtigheid eenigzins aan de hand te doen koomen, en te beweegen tot het hooren van den Spanjaard, die, in den Jaare 1607, daadelijke voorflagen van Vrede hadt gedaan, bragt hij den Prinfe onder 't oog „ dat de voorgeflagene Vredehande„ ling niet te verwerpen was, naardien de Koning van Enge„ land, die het Oorlogvoeren werkeloos aanzag, daar door tot „ kragtiger bijlland zoude genoopt worden. Ook zou de „ Koning van Frankrijk, die eene hooger bedoeling, dan een „ enkel bondgenootfchap met de Staaten, hadt, niet ledig zit„ ten, ziende dat de weg tot Vrede hun wierdt aangewee„ zen. Met dit alles was hij 't eens met zijne Doorluchtig„ heid, dat, zonder eene voorafgaande erkentenis van de vrij„ heid en onafhankelijkheid deezer Landen, geene onderhandeling moest begonnen worden." Aan 't einde van 'sMans redenen hieldt zich Prins maurits, alsof hij zich door den Advokaat hadt laaten overhaalen. 't Gevolg daar van was, eene Wapenfchorzing van acht maanden met den vijand. De bekragtiging daar van, door den Spaanfchen Koning, gaf aanleiding tot merkelijke oneenigheid onder de Staatsleden. Eene Qq 2 tal*  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) talrijke Vloot, onder den Admiraal jakob van heemskerk uitgezonden, en die, ten koste van het leeven diens Vlootvoogds, de zege hadt bevogten bij Gibraltar, bevondt zich nog in die vaarwaters. Bij de bekragtiging der Wapenfchorzinge, wierdt op het te «rug ontbieden van der Vloot aangedrongen. Verfcheiden Leden , ter Algemeene Staatsvergaderinge, befchouwden dien eisch als een blijk van de vijandelijke loosheid, en dat- men de Staaten zogt te ontwapenen, om hun vervolgens onverhoeds op het lijf te vallen. In dit begrip ftondt Prins maurits, en beweerde, uit dien hoofde, dat de Vloot eerder verfterkt , dan opontbooden diende te worden. Van een ander verftand was oldenbarneveld, ftaande houdende , dat 'er geen raadpleegen viel over 't gebruik der Zeemagt, vermids de belofte der Staaten, aan Spanje gedaan , haar geenen onderfland te zullen toezenden, het wederkeeren na' de Vaderlandfche Havens van zelf iufloot. Zijn gevoelen hadt de overhand, en deedt, ter Algemeene Vergai deringe, bij de meerderheid, tot het opontbod befluiten. Terwijl de Wapenfchorzing duurde, en met een de onzekerheid, wat 'er het gevolg van zijn zoude, 't zij verlenging daar van, of 't hervatten van den Oorlog, woelden tegen elkander de voorftanders van den Oorlog en van den Vrede. Prins jviaurits, op het krijgvoeren belust, nam, nevens andere middelen, de Predikanten te baate, om de zuiken, die van Vrede fprakeu, van heimelijk verrtand met den vijand in verdenking te brengen. Onder 't gemeen won hier door zijne Doorluchtigheid veele aanhangers. De Advokaat, daarentegen, wist, door zijn fchrander beleid en inueemende voordragt van redenen, tot zijne vredegezinde gevoelens over te haaien de Regenten van de meeste Hollandfche Steden, bij welke hij groot gezag hadt. Merkel.jk ongenoegen , intusfchen , ontftondt, uit deezen firijd van gevoelens, tusfchen de twee aanzienlijke perfoonaadjen. Pri.s mauiuts kon niet dulden, dat een Mant verre beneden hem in afkomst en rang, hem geftadig den voet dwars zette, en zomtijds deedt tuimelen. Zo hoog klom eens het Vorftelijk ongenoegen, naar verhaal van zommigen, dat de Veldheer den Advokaat openlijk heette liegen, met eene dreigende  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) aag gende opligting van zijne hand om hem tc (laan. Oldenbarneveld , daarentegen, gaf niet onduidelijk zijne bekommernis te verdaan, dat 's Prinfen ijver voor den Oorlog ten grondflage hadt, zijn zoeken van meerder gezag in den Staat, dan met deszelfs vrijheid beftaaubaar was. Misfchien ware, van toen af, de verwijdering verder toegenomen, zonder de tusfchenfpraak van den Franfchen Gezant jeannin, die, voor dit maal, de verdeeldheid wist bij te leggen. Onder dit alles hadt oldenbarneveld , en die 't met hem hielden, bewerkt, dat, met den vijand, over Vrede of Beftand , in nadere onderhandeling zoude getreeden worden. 'sGraavenhage wierdt tot de plaats daar van, en 's Lands Advokaat tot eenen der Staatfche Gemagtigden benoemd. In den aanvang des Jaars 1608 opende men de vermaarde Bijeenkomst. De Advokaat voerde hier voornaamelijk het woord, van wegen de Algemeene Staaten. Mannentaal fprak hij tot de Spaanfche Afgevaardigden, om te doen verftaan eene volftrekte ongezindheid tot het treeden in verdere onderhandeling, 't en zij, als een voorafgaand punt, de vrijheid en onafhankelijkheid der Staaten alvoorens erkend waren. Even ernftig fprak hij voor de vrijheid van den Scheepvaart op de Oostindiën, van weiken de vijand afftand begeerde. De Advokaat wierdt hier in onderfteund door Prins maurits. Doch hunna inzigten waren niet de zelfde. Maurits drong op deeze vrijheid, omdat hij meende, dat dezelve nimmer toegedaan, en, dieus'volgens, met het af breeken van de onderhandelinge, de Oorlog zou hervat worden. Oldenbarneveld was van begrip, dat de Spanjaard, zo in 't naauw gebragt. als hij was; liever de begeerde Scheepvaart zou inwilligen, dan den Krijg vernieuwen. Geduurende de onderhandeling, liep de Wapenfchorzing ten einde. Veel werks kostte het den Advokaat, om Prins maurits en anderen , die na het wederopvatten der Wapenen verlangden, in de verlenging daar van te doen deinmen. Hij hadt te doen, behalven eenige Gewesten, ook met de Franfche en Engelfche Gezanten. Zijn vindingrijk vernuft behaalde de overhand, door te bedingen, dat de Wapenftildand tot aan bet einde des jaars, doch de onderhandeling niet langer dan O q 3 twee  m OLDENBARNEVELD, (JOAN van) twee maanden zoude duuren, Op deezen grond tradt ooli zijne Doorluchtigheid in 't gevoelen van den Advokaat. Een kunligen trek , (taande de onderhandeling met den Spanjaard, (peelde de Heer van oldenbarneveld aan Prinfe maurits. Om Koning hendrik den IV, bondgenoot der Staaten, wendig te maaken van den Oorlog, hadt men hem voorgeleid den Staat van Oorlog, opgemaakt door Prins maurits en den Raad van Staate, en daar uit getoond, dat 's Lands inkomften , vermeerderd mer den onderltand van Frankrijk, niet toereikende waren om den Oorlog met een gelukkigen uïtflag voort te zetten. Doch maprits hadt niet begree^ pen, dat de Advokaat hem de Oorlogskosten te hoog hadt doen ftgjlen, en daar door te wege gebragt, dat de Franfche Koning de toeftemming niet konde geeven tot eenen onderstand, boven zijn vermogen. Intusfchen ontmoette de Onderhandeling zo veele zwaarigheden, dat men wel ras de ónmogelijkheid vernam van het fluiten van een beftendigen Vrede. Duidelijk zag dit 'sLands Advokaat; die hierom neigde tot een Beftand voor een gerui* men tijd. Hij wierdt daar in onderfteund door jeannin , Ge, zant van Frankrijk, als die een Beftand, bij welken 'sLands vrijheid wierdt erkend, even voordeelig oordeelde , als een vasten Vrede, voor zijns Meesters inzigten omtrent de Ne* herlanden. Koning henrik, naamelijk , ging, ten deezen tijde, zwanger van een plan , om, 't eenigen dagen , zich een hoog gezag in de Vereenigde Gewesten te doen opdraagen, Om de gewigtige gevolgen daar van, voor 'sLands Advokaat, moeten wij van het gehandelde daar omtrent kortelijk verflag doen. Ter bereikinge van zijn doelwit, hadt Koning henrik , hier te Lande, vrienden noodig Onder andere zogt hij den Heer van oldenbarneveld te winnen. Zijne beide Zoonen vertoefden thans ten Franfchen Hove, en wierden aldaar met gunstbewijzen overlaaden. Aan den Vader boodt de Gezant jeannin, van 's Konings wegen, een gefchenk aan, 't welk, naa lang weigeren, aangenomen, en door hem zeiven, naderhand , op twintigduizend guldens wierdt begroot. Of hij in «leggen wel of kwalijk gehandeld hebbe, zullen wij niet be- epr-  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) &3t' oordeelen. Voorzigtiger hadde hij gewisfelijk gehandeld, door het gefchenk te wijzen van de hand; hoewel uit het aanneemen geenzins kan worden afgeleid, dat hij flinkfche oogmerken of het onheil vau den Staat bedoelde. Hoe 't hier mede zij, ondanks den ijver van Prinfe maorits voor het hervatten van den Oorlog, en niettegenftaande de handel, over het (luiten van een veeljaarig Beftand, was afgebroken, liet de Heer van oldenbarnevelö niet af, op de noodzaakelijkheid daar van aan te dringen. Op zeer veel fchimps en onaangenaams , kwam hem dit te Baan. Het regende wel haast van Spot- en Smaadfchriften, in welke de Advokaat als een fmeeder van verderflijke aanflagen wierdt doorgeftreeken. Men vertoonde hem in dezelve, als iemand, welke, door het groot gezag, welk hij zich hadt weeten aan te matigen, mannen van veel hooger ftaat (Prins maurits, onder andere) lastig viel, en zijns gelijken verre boven 't hoofd gewasfen was. In zekere Brieven, heimelijk geftrooid, wierdt het Beftand vertoond als een listige vond des vijands, en de Advokaat, als zich bedienende vanj flinkfche middelen om het door te drijven, waardig gekeurd eenen fchandelijken dood te derven. De Heer van oldenbarneveld , dus Moot gefteld aan openlijke tegenfpraake en de fchendzucht van duifterlingen, vondt geraaden, zich te onttrekken aan foortgelijke onaangenaamheden , door het nederleggen van zijne bedieninge. In de Vergadering van Holland verfcheenen zijnde, vertoonde hij aldaar „ dat het misnoegen en de haat der Grooten hem niet ,, overwagt overkwamen; dat hij, evenwel, om zijn Vaderland dienst te doen, nimmer eenige gevaaren hadt ontzien, '„ houdende hij zich, tegen alle gerugten en toevallen, gewa'„ pend met den troost van een gerust geweeten; doch dat hij nu, de in zich zelve onaangenaame zaak van 't Beftand verzwaard ziende met den haat tegen zijnen perfoon, den ,' staaten verzogt, eenen anderen dienaar, die minder gehaat T, was, zijne plaats te doen vervangen , om 's Lands welzijn re behartigen." 't Woord was 'er naauwlijks uit, of de Staatsman verliet de Vergadering. Terftond naa zijn vertfek ging men aan het raadpleegen, en befloot, eenige Gemagtigden aan hem te zenden, met verzoek, dat hij den Staat, welQq 4 ken  «3» OLDENBARNEVELD. (JOAN VAN^ ken hij zo lang en getrouw hadt gediend, in deeze bezwaarlijke tijden niet wilde verlaaten, maar voortgaan om dien van zijnen raad te dienen. Zulk een blijk van vertrouwen was meer dan genoeg, om den Heer van oldenbarneveld van befluit tfg amprVeranderen' Va" "ieUWS aanvaardde hiJ ziïn zwaarwig• De zaak van het Beftand was nog al het groote onderwerp, t geen maurits en oldenbarneveld van eikanderen verwijderde. Zij wierden, eenigermaate, tot één gebragt,door de herhaalde tusfchenkomstvan den Franfchen Gezant jeannin ; welke zijne Doorluchtigheid vau gevoelen deedt veranderen, door het vertoonen iran eenen Brief van zijnen Meester, inhoudende eene weigering van onderftand, in gevalle men, zonder naar voorBagen te luisteren, den Oorlog wilde doorzetten. OldenbarKEVeld verfterkte 's Prinfen geneigdheid tot het Beftand, door de bewilliging, dat, geduurende hetzelve, dertigduizend man behoorden op de been gehouden te worden, 't Een en ander badt ten gevolge, dat Prins maurits , even fterk als hij voorheen tegen het Beftand was vooringenomen, nu voor hetzelve Ijverde. Naa lang en veel onderhandelens, wierdt men 't, eindelijk, eens, ook ter Algemeene Vergaderinge, omtrent het aangaan van een Beftand, op den elfden fanuarij des Jaars 1609. Den hoofdzaaklijken inhoud van het kloekmoedig befluit, op dien dag uitgebragt, zullen wij hier nederftellen, vermids men zo het ontwerpen als daadelijk aanneemen van hetzelve inzonderheid haat te danken aan het beleid en vernuft van den Heere van oldenbarneveld. Het hieldt in, dat in gevalle de handeling over Beftand verderen voortgang hadde, het eerfte en voorafgaande punt niet anders dan op de volgende wijze moest worden ingerigt: „ Dat de Aardshertogen, ten overvloede, zo „ wel in hunnen naam als in dien des Konings van Spanje, „ verklaarden, te vrede te zijn om met de Heeren Staaten der „ Vereenigde Gewesten te handelen, in de hoedanigheid en als dezelven houdende voor vrije Landen , Gewesten en Staaten „ op welke zij niets eischten, en dat zij met hun, in de ge„ melde naamen en hoedanigheden, een Beftand aangingen; dat „ men niet zou gedoogen, dat 'er eenige Kerkelijke of Wae- m reld-  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) nt ffi „ reldlijke zaaken, ftrijdfg met de gemelde vrijheid, wierden „ voorgeflagen, noch nieuw uit Bel gezogt, ter oorzaake vau „ den Indifchen handel of andere punten: en zo het tegen„ deel, van wegen den Koning van Spanje of de Aardsher„ togen, gedreeven wierdt, langer dan acht dagen, dat men „ alsdan de handeling af breeken, en met gemeene magt, „ en, indien het konde zijn, met hulp der Koningen, Vor„ ften en Staaten, begunftigers der goede zaak, de IVape„ nen wederom zou opvatten." Door zulk een befluit handkaafde de Advokaat de Vrijheid en Onafhankelijkheid der Staaien, zonder de erkentenis van welke zommige Gewesten thans een Beftand wel zouden hebben willen aangaan. De zaaken zulk eenen keer hebbende doen neemen, vertrok de Heer van oldenbarneveld, nevens andere Gemagtigden, na Antwerpen, alwaar eene nadere bijeenkomst was beleid, tusfchen de wederzijdfche Afgevaardigden, en tekende aldaar, op den negenden April, het verdrag van een Beftand, welks duuring gefteld was op den tijd van twaalf jaaren. Naa het tot Band brengen van dit volwigtig onderwerp, hielden twee zaaken, Prins maurits betreffende, den Advokaat onledig. De eene raakte de inkomften, de andere den invloed zijner Doorlugtigheid op de Regeering. Bij het opfchorten van den Oorlog zou de Prins merkelijk nadeel lijden, indien zijne Krijgswedde ingehouden of befnoeid wierdt; om nu niet te zeggen dat hij met 'er daad, zints de Wapenfchorzing, weezenlijke fchade leedt, door het misfen van zijn aandeel in de brandfchattingen. Door den Franfchen Gezant jeannin wierdt op fchaêvergoedinge ernftig aangedrongen ; aangaande de billijkheid daar van was de Advokaat volkomen eens met denzelven, doch tevens van oordeel, dat in de wijze der bezorginge met omzigtigheid moest gehandeld worden. Indien men, onder het handelen over Beftand, de zaak op 't tapijt bragt, zoude het fchijnen, meende hij, alsof de Prins daar mede was overgehaald ter bewilliginge van eene zaak, welke, dagt hij, ook buiten denzelven zou kunnen voltrokken worden, 't Gevolg hier van was, dat den Prinfe, nevens 't behoud zijner wedde, ten beloope van tachtigduizend guldens, eene gelijke fomme, ter fchaêvergoedinge van Ojq 5 brand-  £34 OLDENBARNEVELD. (JOAN van) 1 ' ———— brandfcbatrjngen en verbeurdverklaringen, wierdt toegeleid, ieder jaar, zo lang het Beftand zoude duuren. Meer zwaarigheids was 'er vast aan de vermeerdering van aanzien en gezag, welke de Koning van Frankrijk, met oogmerk om Prins maurits nader aan zich te verbinden, aan denzelven, in de Nederlanden, zogt te doen opdraagen. Van het ftihlaas der Krijgsbedrijven moest het natuurlijk gevolg zijn, vermindering van invloed, naardien zijne Doorluchtigheid , meestal 'te velde zijnde, zich met zaaken van Regeeringe weinig hadt bemoeid, en vooral van de Krijgslieden meest na de oogen was gezien. Veelen befchouwden 't, uit dien hoofde, als betaamelijk, dat hem, ook hieromtrent, eenige vergoeding wierdt gedaan. De Advokaat zelve was, 't eenigen tijde, niet afkeerig van de opdragt vau meerder gezag, doch veranderde, naderhand, van gevoelen: misfchien, omdat hij daar uit voor hem zeiven eenige vermindering van invloed te gemoete zag. En, inderdaad, de Heer van oldenbarneveld, hoewel een dienaar der Staaten van Holland, vermogt thans bijkans alles in het Gemeenebest. Door zijne langduurige dienften, aan deeze Staaten beweezen , hadt hij derzelven volkomen vertrouwen gewonnen, en wist de ftemmen hunner Vergaderinge, doorgaans, naar zijnen zin te leiden. Van wegens Holland was hij de gewoonlijke Afgevaardigde ter Algemeene Staatsvergaderinge, en hadt ook aldaar zo veel invloeds verworven, dat hij de ftem van zijn Gewest zeer wel wist te doen gelden, naardien de meeste overige Provinciën zich ge, reedelijk naar Holland voegden. Dit niettegenftaande meenden zommige kundige Staatsleden, merkelijke gebreken te befpeuren in den tegenwoordigen vorm van Regeeringe. Een derzelven was, het mangel aan een vastgefteld middel, om de gefchillen, tusfchen de bijzondere Gewesten, en tusfchen de Steden van ieder Gewest, volftrektelijk en met gezag te beflisfen. Hierom floeg men voor, als een tweeledig middel, om den Prinfe grooter gezag op ta draagen, en het bedoelde gebrek te verhelpen „ het oprigten „ van eenen Raad van Regeeringe, aan welks hoofd Prins ?, maurits zou gefield worden; dat aan deezen Raad ftaan „ moest,  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) 335 f, moest, de beflisfing van alle gefchillen, tusfchen de Ge,, westen ontdaan, als mede de uitvoering van de befluiten der Algemeene Staaten, zelf, des noods, door geweld; en dat voorts de Raad op alle andere zaaken van Regeeringe '„ mogt raadpleegen en befluiten." Verfcheiden raadpleegingen vielen op dit ontwerp. De Advokaat van oldenbarneveld, bedugt , zo wel voor vermindering van eigen aanzien, als voor nadeelige gevolgen van 's Prinfen dus hoog geklommen gezag, wordt gemeenlijk gehouden voor den voornaamflen bewerker van het telkens verfchuiven, en vervolgens het geheel ter zijde dellen, van veranderinge in denRegeeringsvorm. De Kerkelijke oneenigheden, welke, kort naa den aanvang des Beftands, de Vereenigde Gewesten, vooral Holland, begonnen te beroeren, verfchaften den Heere van oldenbarneveld zeer veele moeite en onaangenaamheden. Een vriend van gemaatigdheid, en afkeerig van het doutmoedig bepaalen van duistere Leerbegrippen, neigde hij, al vroeg, over tot de zijde der Remondranten , wien, veelal, de naam naaging van de twee gemelde hoedanigheden, Eene nieuwe bron was deeze van verwijderinge, tusfchen Prins maurits en den Advokaat, als wordende de eerstgemelde gemeenlijk gehouden, den Contra-Remondranten ijverig te zijn toegedaan. Oldenbarneveld , gelijk wij, te vooren , hebben aangetekend, hadt de hand gehad, in den Jaare 1591» m het ontwerpen van eene Kerkenordeninge, doch niet kunnen flaagen in het doen invoeren van dezelve. Van nieuws bragt hij, in den Jaare 1611, dit onderwerp op het tapijt, en ijverde fterk voor de invoering. Zijn inzigt hier omtrent was, vermits, bij de genoemde Kerkenordening, aan de burgerlijke Overheid groot gezag in Kerkelijke zaaken wierdt gelaaten , langs deezen weg de Kerken te voorzien van Leeraars, geneigd toe gemaatigdheid en vrede. En 't gefchiedde , veelligt, door zijne bewerking, dat in den aanvang des Jaars 1612, bij da Staaten van Holland, het befluit wierdt genomen , hoewel da nieuwe Kerkenordening nog niet was ingevoerd, volgens 't welk „ ieder Stad of Dorp , indien de Regeering aldaar zulks geraaden vondt, in het beroepen van Kerkendienaaren, bij I* voorraad, naar de gemelde Kerkenordening zich hadde te ,? fchik-  itf OLDENBARNEVELD. (JOAN van} ,, fchikken." Nog eenen (tap deedt de Advokaat, ter handhaavinge van den Vrede in de Kerk van Nederland. Hij kende den fmaak van Koning jacob den I van Engeland; eert Vorst, beter pasfende op een Godgeleerden Stoel dan op een Koninklijken throon; hij kende, bovendien, 'sVorften invloed op verfcheiden Staatsleden hier te Lande, en hoe veel het zoude afdoen, indien deeze oen Vrede aanraadde. Ten dien einde vi.ndt de Heer van oldenbarneveld middel, om den Koning den waaren ftaat der Nederlandfche Kerkgefchillen te doen voordraagen, en voorts Brieven vau daar , aan de Algemeene Staaten, gelijk ook aan die van Holland, te doen afgaan, b;j welke de betwiste Leerftellingen in zulk een licht geplaatst wierden, dat de wederzijdfche voorftanders, beftaanbaar met de liefde tot de waarheid, elkander konden en behoorden te verdraagen. Doch deeze zucht tot gemaatigdheid was van heillooze gevolgen voor de Advokaat. Zijn zoeken van verandering in den Godsdienst (dus noemde men zijne ftraks vermelde bemoeijingen) hadt, zeide men, ten grondflage, omdat hij het Land aan Spanje hadt verkogt. Zelf ging hem de naam naa, van een Loontrekker te zijn van dat Koninkrijk, en dat hij Spaansch geld uitdeelde, ten nadeele des Vaderlands. Het oog hebbende op den Heer van oldenbarneveld, liet de Heer aarssen van zich gaan, dat het gezag van zommigen niet zo vast gevestigd was, of het konde nog wel ter neder geworpen worden. Oldenbarneveld , hoewel dus een voorwerp der opfpraake van de zuiken, wien zijn hoog gezag in den weg ftondt, verzuimde daarom niet, op middelen bedagt te zijn, ter bereikinge van heiizaame doeleinden, of om het Land van drukkende lasten te ontheffen. Het Jaar 1616 leverde hier van een bewijs op. Bij het Verdrag, in den Jaare 1585, met Koninginne elizabet aangegaan , was bepaald, dat, ter verzekeringe van de betaaling der opgefchortene penningen aan de Staaten, de Stad Vlisfingen met het Kafteel Rawtriekens, op het Eiland Wakheren, en de Hohandfche Stad den Driel, door haare Majetïeit met Troepen zouden bezet worden, tot dat de aflosfing zou gefchied zijn. pré den bezwaarden ftaat van 'sLands penningen, hadt men, lot nog toe, het werk niet durven bij de hand neemen: alzo, bij  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) 23? bij de laatfte afrekening, met Koning jabob den I, gebleeken was, dat de Algemeene Staaten hem nog acht millioenen guldens fchuldig waren. Intusfchen was het Engelfche Krijgsvolk, hier te Lande, merkelijk over de hand; en eene zaak, welke ten deeze tijde het onderwerp was van het algemeen gefprek, deedt de ontruiming der Steden en Sterkten vuurig verlangen. Koning jakob de I was thans in onderhandeling, met philips den III, Koning van Spanje , over eene huwelijksverbintenis, tusfchen zijnen Zoon, den Prins van Waks, met de Infante van Spanje. Oldenbarneveld , voor wien niets bedekt Weef van 't geen ten Engelfchen Hove omging , kreeg fpoedig de lucht van deezen handel. Straks doorzag hij het gevaar daar van voor den Staat, gegrond op de vreeze, dat de Spaanfche Koning, als eene voorwaarde des huwelijks, de overlevering der verpande Steden zoude vorderen, en dat Koning jakob, die zeer gefteld was op het huwelijk van zijnen Zoone, daar aan de toeftemming zoude geeven. Straks leide hem het gevreesde gevaar op den inval, ter beraaminge van een middel tot losfinge der meer genoemde Steden. De geldbehoefte van Koning jakob kwam hem wonder wel te ftade. Met dit alles moest hier beleid te baate genomen, en de zaak in zulker voege onderleid worden, dat de herlevering der Steden van de zijde van Engeland wierdt voorgeflagen, om, aan onze zijde, niet in de verpligting te zijn om de volle fomme van acht millioenen te betaalen. Op de volgende wijze wierdt het ftuk ondernomen. Men liet de Engelfche Bezetting, in de verpande Plaatzeir, eenigen tijd, onbetaald. Zij viel daar over klagtig aan den Koning, die de Staaten tot betaaling vermaande. Deeze beriepen zich op de fchaarsheid van penningen, gaven het Krijgsvolk goede woorden, doch verfchooven de betaaling. Bij het dringen in Engeland, om voldoening der agterftellen, gaf de Staatfche Gezant NoëL de karon , als uit zich zeiven, te verftaan, dat de Staaten, veelligt, zouden befluiten, om alle 's Konings agterftallen te betaalen, indien zijne Majefteit konde goedvinden , de herlevering der Steden van verzekeringe aan te bieden. Deeze voorflag deedt de begeerde uitwerking. De Koning, bij gefchrifte, zijne genegenheid betuigd hebbende omtrent de weder-  §38 OLDENBARNEVELD. (JöAM Van) dergave der Steden, tradt, wel haast, de Staatfche Gezant in onderhandeling met de Leden van 's Konings Raad, en bragt te wege, dat met eene fomme van twee millioenen zevenhonderdduizend guldens alle 's Konings agterftallen betaald , en daar tegen de Engelfche Bezettingen uit de Steden van verze* Jteringe zouden getrokken worden. In eens wierdt dus de Staat verlost van eene afhankelijkheid van Engeland, welke ruim dertig jaaren hadt geduurd; en om welke van den halze te fchuiven, meenig Staatsman vergeeffche poogingen hadt aangewend. Op Koning jakob hadt het bedrijf van oldenbarjmeveld de uitwerking, dat hij, ziende dat men hem verkloekt hadt, zedert altoos van hem een kwaad gevoelen hadt. Zelden ontftonden 'er buitengewoone onlusten in de Kerk, dat zij geenen invloed hadden op den Staat. De fcheurlng, tusfchen de Remonftranten en Contra - Remonftranten, die nu, meer en meer, wijder begon te gaapen, hadt zulk eene uitwerking. Vau weerkanten zogt men, hoewel met ongelijken uitflag, lieden op 't kusfen te helpen, de bijzondere denkwijze van de eene of andere partij toegedaan. Langzaam, intusfchen, ging dit toe, tot dat het meer openlijk bleek, na welken kant Prins maurits overhelde. Van toen af maakten de Contra - Remonftranten buitengewoone veranderingen, eerst in de Regeeringen van de kleine Steden, die geene ftem in Staat hadden, om vervolgens in de groote Steden het werk te beginnen. Voor 't fcherpziend oog van den Heere van oldenbarneveld kon de bedoeling van dit alles niet verholen blijven. Bij hem, zo wel ais bij andere Staatsleden, ontftonde een vermoeden , dat de Godsdienst (legts tot een dekmantel der gemaakte veranderinge diende, en het waare doelwit was, om Prins maurits , langs dien weg, tot Graaf van Holland, of tot Heer der Vereenigde Gewesten, te verheffen; waar toe de weg zou gebaand worden , door zich te verzekeren van de meerderheid in de ftemmende Steden. Om de opfchuddingen, welke hier'uit te dugten ftonden, en met een het door* drijven van het ontworpen plan, te weeren, was men op de noodige middelen bedagt. Als het meest voegzaam, tot dit oogmerk, befchouwde men het aanneemen van lVaardgelders% zijnde zodanige Manfchappen, welke, zonder daadelijken dienst te  OLDENBARNEVELD. (JOAN van)" OORSCHOT, OOST-BARENDRECIIT. Een zonderling voorval, in den Jaare 1663, te Oorfchot gebeurd, is der aantekeninge wel waardig. Arnoldus fet^ Geneesmeester der Plaatze, hadt zich, zints eenigen tijd, door gelukkige geneezingen zeer vermaard gemaakt. De toeloop van Lijderen, die, meestal, gelukkig geholpen wierden, nam hand over hand toe. Dit baarde opmerking, doch vooral, dat de eere der geneezinge wierdt toegefchreeven aan de wonderdaadige kragt van het Lijk van zekere margareta van Valkenisse , Moeder van een Nonnenklooster te Oorfchot, in den Jaare 1658, en dus ruim vijf jaaren te vooren overleeden. De zuiken , die aan wonderwerken, in onze dagen, geen geloof floegen, zogten de oorzaak der ongemeene Geneezingen in eene heilzaame Olie, welke het Lijk, door het eene of andere behoedmiddel tegen de verrotting bewaard; uitleverde. De Algemeene Staaten, eenig bedrog vermoedende, of voor de uitzinnigheden des Bijgeloofs bedugt, deeden het Lijk overbrengen in eene Kamer op het Stadhuis te 's Hei togenbosch, om aldaar door bekwaame Ontleedkundigen onderzogt te worden. Zij vonden het, in een geflooten kist, als eene Nonne opgefchikt. Het bleek geopend geweest, de Ingewanden daar uit genomen, en de plaats daar van aangevuld te zijn met fijn gemaalen Alfemknopjes. De Huid was uitgedroogd en gerimpeld, bedekkende niets anders dan de beenderen. Alles gaf eenen reuk van zich als vermolfemd hout. Naa het Lijk dus gefchouwd, en 'er niets ongemeens aan bevonden te hebben, wierdt hetzelve, in tegenwoordigheid van Schepenen van 'i Hertogenbosch, in een afzonderlijk Koor van de St. Jans Kerk begraaven. Hoewel het gerugt der Heilige Nonne allengskens verdween, behieldt, nogthans, de Heelmeester zijnen toeloop , en verrigtte nog verfcheiden treilende geneezingen. Zie oudenhoven, Befchr. van de Meijery. Oost-barendrecht, eene Ambagtsheerlijkheid, onder Zuidholland, in den Riederwaard, en een Hollandsch Leen, wordende begroot op zevenhonderd Morgens Land. Zij heeft geen  OÖSTBROEK, OOSTBURÖ. i$f geen Dorp, noch gevolglijk eene Kerk. De opgezeetenen, hier en daar verfpreid, verrigten hunnen openbaaren Godsdienst in het aangrenzend Ambagt IVest-Barendrtcht. Zie oudenhoven, Befchf. van Zuidhob land. Oöstbroèk, Vvelêer een Klooster, buiten de Witte - Vrou> Wenpoort van Utrecht. Het was in tweeën* verdeeld ; de eene helft wierdt van Monniken, de andere van Nonnen bewoond. Het ontleende zijnen naam van den broekigen grond, op welken het, ten Oosten van de Stad. lag. De h. maagd en st. eaurens waren 'er de Befchermheiligen van, en de ftlgtef Bisfchop Godebaldüs, in het begin der Twaalfde Keuwe. Naar de ftrenge onderhoud bg van de Orde van benedictus, naar welke Kloosterlingen leefden, noemde men dit Geftigt, bij wijlen, den Kerker der Orde. Zo niet van alle, immers van een goed deel der Landerijen van de Heerlijkheid Zuilen, was de Abt eigenaar. Van hier dat zijn aanzien niet gering Was. Op de Landdagen Van het Gewest, hadt hij Zitting onder de Staaten, Voorts zijn afzonderlijk regtsgebied en zeer ruime inkomften. Eerst ftondt het Vrouwelijk gedeelte van het Klooster, waarin geert andere dan Adelijke Juffers wierden aangenomen, onder eene Priorin. Aangroeiende rijkdom en luister deedt haar den naam van Abtdisfe opdraagen, met eene Priorin onder haar. In het felfte der Spaanfche Oorlogen, wierdt het gewijde Geftigt verwoest. In de Kerk lagen verfcheiden luiden van aanzien begraaven: onder andere Graaf willem van rennenberg, Heer van Zuilen en Westbroek. Zie Batavia Sacra', Hifi. van het Utrechtfche Bisdom, OostbürG , in Staats Vlaanderen1, önder het Vrije va* Sluis, ongeveer twee uuren gaans ten Noordoosten van de Stad van dien naam. Het is eene kleine Stad, van hooge xxm. iwtfc. s« «u4-  ÖS? OOSTBURff, OOSTBURGER • AMBAGT, ear. oudheid, eertijds van Vestingwerken voorzien, doch die a¥ voor lang geflegt zijn. Graaf maurits van nassau maakte zich, in den Jaare 1664, meester van het Stedeken, 't welk» zedert in de magt der Staaten is gebleeven. Men telt 'er omtrent honderd Huizen, en , ondanks dit klein getal, twee Kerken: de eene wordt door de Nederduitfehe, de andere door de Walfche Hervormden gebruikt. Wijders heeft men 'er een Raadhuis, 't welk op een Plein ftaat. In hetzelve vergadert, van tijd tot tijd, de Regeering, welke beftaat uit Baljuw, één Burgemeester en vier Schepens?- zij worden door de Algemeene Staaten of derzelven Afgevaardigden aangefteld , doch begeeven zelve de Ampten van Griffier en Ontvanger. Niet anders dan in naam heeft het Plaatsje gemeenfehap met * Oostburger-ambagt , als beflaande een aanmerkelijk ge* deelte van het Land van Kadzand, als mede, nevens verfcheiden andere Foldertjes, de wederhelft van den HendriksVolder en van Prins ft'illems - Polder, van welke de andere' helft onder het regtsgebied van het gemelde Stetdtje behoort.- Oostenryk, (Don jan van) gebooren omtrent den Jaare 1.545, was de Natuurlijke Zoon van Keizer karel den V,. geteeld bij eene Hoogduitfche Adelijke Juffer, van plombf.sgenaamd. Heimelijk wierdt hij, in Spanje, opgevoed bij i.ouis< quejada, Heer van Villa Garcia, dien hij, langen tijd, voor zijnen Vader hieldt. Zijn weezenlijke Vader , misfehien daar door -ijnen eigen misftap willende boeten, hadt hem tot denGeestelijken ftaat gefchikt. Zijn broeder , Koning philips ,. beftemde hem tot een anderen leevensftand. Van deszelfs aanweezen en verblijf niet onkundig, wilde hij dat Don jan aan hem zou vertoond worden , terwijl hij op de jagt was. 's Konings wil wierdt volbragt, en de Bastaart ftraks voor Broeder erkend en aangenomen. Van toen af ontving hij eene Kri gsmansopvoeding, en wierdt fpoedig te werk ge'.;e!d. Van zijnebedreevenheid in het bedrijf, waar toe hij was opgeleid, gaf hij een bewijs, in den Jaare 1571, toen hij, aan het hoofd 'iflju eene talrijke Vloot, op de Turken de merkwaardige zege beyogt, in den Slag bij Lepanlo, "edert fchijnt hij zich voor- naama.  ÖÖSTENRYK. (Don JAN vak) §£g riaamélijk in Italië te hebben onthouden. Althans bevondt hij zich te Milaan, in den Jaare 1576", toen Koning philips hem bevel zondt, de Landvoogdij over de Nederlanden te aanvaarden. Intusfchen hadt hij een ontwerp gefmeed , om zich tot Koning van Tunis, 'ui Afrika, te doen verklaüren, naadat hij het zou bemagtigd hebben." Doch, 't zij door onvermogen, of om andere redenen , hij zag daar van af, en voldeedt aan het Koninklijk gebod. Om de reize in veiligheid te volbrengen, nam hij dezelve aan, iu de hoedanigheid Van Paadje van octavio ferdinand gonzaga, naa alvoorens, om te meer onbekend te zijn, fiair en baard zwart geverfd te hebben. Te Parijs tradt hij af aan eenen herberg, doch Vervoegde Zich van daar in den wooning van den Spaanfchen Gezant diego de zuniga, om aangaande den toeftand der Nederlanden de noodige kundfchap' in te neemen. Thans vervorderde hij zijnen weg, zonder van iemand ontdekt te worden, na de Stad Luxemburg, en kwam daar binnen op den vierden November des genoemden Jaars 1576. Hier maakte hij zich bekend aan den Heere van naves , Stedehouder des Graaven van mansfeld, en wierdt voorts, overeenkomftig zijnen rang, verwelkoomd. Een aanvang, of liever voorfpel van zijn bewind, maakta thans Don jan, door het fchrijven van Brieven aan de Algemeene Staaten, waarin hij, van zijne aankomst, kennis gaf, en te gelijk betuigde „ door den Koning te zijn gezonden, ,, om het bewind van zaaken te aanvaarden, allen twist en „ misverftand te befiisfen, en de Landen wederom aan hunnen ouden welvaart te helpen." Met leedweezen, betuigde hij, verftaan te hebben „ den bijüeren overlast, bij hen geleeden van de Spaanfche en andere uitheemfche Soldaaten, welke „ hij, naa behoorlijk onderzoek, zodanig dagt te ftraffen, „ dat men reden zou hebben, daar over voldaan te zijn." Hij befloot zijn fchrijven met de verklaaring „ dat zijne Ma„ jefteit meer niet eïschte, dan volkomene gehoorzaamheid, „ en herftelling van den Roomfchen Godsdienst." In een nader fchrijven verzogt de Spanjaard Gijzelaars, en andere verzekering, om veilig dieper in 't Land te mogen kooraen, tot het treeden in nadere onderhandelingen. Het wantrouwen, Si s meelt  wso OOSTENRYK. (Don JAN van) reeds voorheen, bij de Staaten, tegen hem opgevat, wierdt hier door verfterkt. Nogthans zonden de Staaten aan hem eenige Afgevaardigden, om zijne meening nader te verftaan; intusfchen bemagtigden dezelve eenige Steden , en beraamden nog andere maatregels, ter hunner verzekeringe. Tweederlei gevoelen heerschte thans in de Vergadering der Algemeene Staaten. Volgens zommigen moest men aan Don jan, eer hij voor Landvoogd wierdt erkend-, eenige regels voorfchrijven; andere, daarentegen, beweerden, dat hij zonder eenige bepaaiing moest worden aangenomen. Herhaalde Brieven, docr Prins willem den I, uit Middelburg gefchreeven , deeden de laatften van inzigt veranderen. Zijn raad hieldt in, allen handel, met den Spanjaard , volftrekt van de hand te wijzen, rot dat het uitheemfche Krijgsvolk het Land zoude geruimd hebhen. Nen moest bedingen, twee- of driemaaien 'sjaars, of zo dikwijls men zulks zoude goedvinden, te mogen vergaderen; dat 'er wervingen.gedaan, noch bezettingen zouden mogen geleid worden, buiten hunne bewilliging,, en dat, eindelijk, alle Kafteelen mogten geflegc worden. Zo veel ingangs vondt deeze raad, dat men Don jan eenige punten voorleide, fiaande op het vertrek der Spanjaarden, hes aanneemen der Gendfche Bevrediging, die onlangs getroffen was, eu het bijeenroepen der Algemeene Staaten, In zijn antwoord beloofde hij, 's Konings vreemd Krijgsvolk het Land te zullen doen ruimen, midg de Staaten insgelijks hunne Benden afdankten ; 'er nevens voegende, „ de zijne zo lang bui„ tenslands te zuilen houden, tot dat de nood of eenige uit„ heemfche Oorlog het herroepeu zoude vorderen." Belangende den G^ndfchen Vrede, verklaarde hij tot een gemeenen Vredehandel wel te willen verftaan, „ voor zo veel met het „ Roomfche Geloof en de Koninklijk hoogheid beftaanbaar >, was." Op deeze voorwaarden beloofde hij, het bijeenroepen der Staaten te zullen toeftaan. Duidelijk zag Prins willem de dubbelheid en fchalkheid van dit antwoord, en deelde deswegen zijne gedagten mede aan de Staaten;. hun met een berigtende de kundfchap, ontvangen uit onderfchepte brieven, onder andere van Don jan, aangaande het werven van Krijgsvolk, en, diensvolgens, het voorneemen, aan de zijde der Spaanfchen, om den Oorlog voort te zetten. Do»  OOSTENRYK. (Don JAN van) «Si Don jan , intusfchen, om den fchijn te geeven, alsof het vertrek der Spanjaarden hem waarlijk ernst was, zondt zijnen Geheimfchrijver na Antwerpen, om de Spaanfche Bevelhebbers tot de reize te beweegen; doch te gelijk, ter Huik, hun in te geeven, dat ze aan geen anderen uittogt, dan ter Zee, hunne toeftemming moesten geeven. Gemeenlijk hieldt men deeze keuze voor eenen list, uitgedagt, om onder fchijn der toerustingen tot de reize, de Troepen zo veel te langer in het Land te houden. Doch het bleek wel haast, hoe eene verdere bedoeling hier onder verborgen kg. Te weeten, Don jan, in zijnen toeleg op de Kroon van Tunis, niet geflaagd zijnde, hadt thans het oog op de heerfchappij over Engeland. Uit kragt der aanmatiginge van Rome, dat dit Rijk een Leengoed was van den Heiligen Stoel, hadt hij, van Paus gregorius den XIII, met toeftemming van Koning philips, daar op regt verkreegen. Hij ftondt, daarenboven, na het huwelijk met maria, Koninginne van Schotland, eene Nicht van Koninginne elizabeth vau Engeland, welker geboorte, en gevolglijk ook het regt tot de Kroon van dat Rijk, bij veelen wierdt verdagt gehouden. Onder het vertrek der Spaanfche Krijgsmagt te fcheep lag dus het verreuitzieud oogmerk verborgen , om des Spaanfchen Dons toeleg op eene Koninklijke Kroon te bevorderen. De Spaanfche Krijgshoofden, zingende zo als men hen gebekt hadt, gaven den zendelingen des benoemden Landvoogds tot befcheid, „ dat zij ten zijnen bevele ftonden, maar het faifoen te verre „ verloopen keurden om te Lande te vertrekken, ter zaake van de vorst en den fneuwval in het gebergte, en 't ge„ brek aan lijftogt in Savoije , alwaar, bovendien, de Pest „ regeerde, en de wegen hadt doen fluitan. Men wildé dan „ te fcheep gaan, mids men vooraf betaaling bekwam vaa „ agterftallige foldije." De Staaten, dit antwoord van Don jan. bekoomen, en de zaak dieper hebbende ingezien, weezen den voorflag van de hand. De Spanjaards, met hunnen naafleep daar onder gerekend, beliepeu wel tienduizend koppen. Wel drie maanden werks zoude men hebben aan het bezorgen der Schepen, tot »Ua cvertogt noodig. De penningen, tot die uitrustinge, en 6s 3 nog  S.62. S.62 OOSTENRYK. (Don JAN van) nog daarenboven de foldij der Benden , wist men niet te vinden. Men begreep , bij dit alles , dat de Nederlandfche Schepen, eens in Spaanfche handen gefield zijnde, zo goed als voor verlooren mogten gerekend worden. Lang en veel over en weder fchrijvens omftondt hier uit, tusfchen de Staaten en Don jan; weigerende de eerfte, in het vertrek der Krijgsinagt ter Zee te bewilligen , terwijl de andere ftaan bleef op zijn ftuk, dat de begeerde reize langs geenen anderen weg voortgang konde neemen. Intusfchen zammelde de benoemde Landvoogd met het aanncemen van den Gendfchen Vrede. In 't vermoeden dat eene gewaande vreeze van gevaar voor t Roomfche Geloof hier' ouder mogt fchuilen, zogten de Staaten dit voorwendzel op te ruimen. Naa het inneemen van het gevoelen der God- en Regtsgeleerden van 't Hoogefchool te Leuven, van verfcheiden Kerkvoogden en andere Geestlijken, gelijk ook van den Raad van Staaten , ontvingen ze tot befcheid, dat ze den gemelden Vrede nuttig vonden voor den Roomfchen Godsdienst, en de gehoorzaamheid, aan zijne Maiefteit verfchuldigd, geenzins verkortte. Door zulke middelen zogt men Don jan over te haaien tot het aanneeaien van de Bevrediginge; terwijl men, van een anderen kant, zich zogt te fterken, in gevalle hij niet aan de hand wilde koomen. Uit Engeland ontving men de toezegging van eene aanzienlijke fomme; en wil men dat Koningin elizabet tegereeder ,daar toe bewilligde, zints zij, door den Prins van Oranje van Don jans toeleg verwittigd was. In den aanvang des Jaars 1577 vertrok deeze na Marchc in Famine. Hier ontving hij de Gezanten van Keizer rudolr ben II, met voordagt derwaarts gereisd, om ats middelaars tusfchen beiden te treeden, en de aanneeming van Don jan te bevorderen. De Algemeene Staaten zonden 'er insgelijks hunne Gemagtigden, in merkelijken getale. Het vertrek der Spaanfche Troepen ter Zee, en het aaimeemen van de Gendfche Bevrediging, waren de hoofdonderwerpen , over welke hier getwist wierdt. Vau weerkanten bleef men onverzettelijk bij zijn ftuk. Hier uit reezen hooge woorden. De Dan floeg zvvaare bedreu, gingen uit, vau het te werk ftellen niet van het zijne , maa» ées Konings zwaard , en het voeren van den „feuten Oorlog - u l Am  OOSTENRYK. (Don JAN van) ÉJ daar men ooit van hoorde gewaagen. De Gemagtigden, daarentegen, vraagden, of hij meende, den Nederlanderen zo gemaklijk het- net over 't hoofd te ftrijken, als een deel flaafïche Mooren, die, verzuft en verbluft, geenen beter raad geweeten hadden, dan zich op z'jn woord te verlaaten; 't geen, evenwel, hun zeer kwalijk bekoomen was. De handel wierdt hier mede afgebroken, en namen de Gemagtigden htm affcheid, van zins bm 's anderendaags te vertrekken. Intusfchen fpeelde de afgebroken handel Don jan nog al door de zinnen. Haakende na gezag, en de Landvoogdij als dienftig voedzel daar van aanmerkende, bezon hij, een weinig te moeten toegeeven. Omtrent middernacht, zondt hij zekeren Pater ytiEGOZt, nevens den Bisfchop vau Luik, aan de Gemagtigden, met fchrijven van zijne hand, behelzende betuiging van bereidwilligheid tot het aanneemcn van de Gendfche Bevrediging, mids dezelve den Roomfchen Godsdienst en de Koninklijke hoogheid niet te na kwam. Met het aanbreeken van den dag kwam hij nog een ftap nader, verklaarende, hoe hem gebleeken was, uit de getuigenisfen van kundige en vertrouwde mannen, dat de Vrede 'met de geftelde voorwaarden volkomen zamenfterade. Naa het vertrek der Gemagtigden, Belden de Keizerlijke Gezanten hunne poogingen te werk, om Don jan ook in het vertrek der Spanjaarden te land te doen bewilligen. Zijnen mond gemaakt hebbende op de bemagtiging van Engeland, hadt hij, langen tijd, daar geene oorcii na. In 't einde, egter, Vondt hij zich genoodzaakt, het ftuk te laaten glijden, voor de kragtige Vertoogen der Gezauten, omtrent de onmogelijkheid der Zeereize. Men ontworp nu een Plakaat, om op 'sKonings naam te worden afgekondigd, zedert bij den naam van Eeuwig Edikt bekend. Don jan ondertekende het te Marche in Famine, op den twaalfden, en de Algemeene Staaten, te Brusfel, op den zeventienden Februarij des Jaars 1577. De Afgevaardigden van Holland en Zeeland konden, egter, tot nog toe, tot de ondeuekeninge niet befluiten. Bij het Edikt wierdt Don jan vóór Landvoogd aangenomen, zo ras de uitheemfche Troepen de Landen zouden verlaaten hebben. Wijders moest Don jan, zo wel als sdjne Opvolgers , 'midsgaders'de bijzondere Stadhouders, Raaien en Amptenaaren, dit Verdrag bezweeren. Ss 4 De  OOSTENRYK. (Da» JAN van) De erkende Landvoogd, het blijven op eenen afftand nu a!s lioodeloos aanmerkende, kwam eenen ftap nader. Onder dekking van eene Lijfwagt van tachtig Hellebaardiers, geleid door den Hertog van aarschot , vervoegde hij zich te Leuven. Straks kwamen aldaar bij hem hunne opwagting maaken de meest aanzienlijken van den Adel, om den Landvoogd te begroeten, en zich zijner gunde te beveelen. Om de harten van Grooten en Kleinen te winnen, begiftigde hij geenen met kostbaare oirhaalen, waardigheden, ampten en jaargelden, terwijl hij omtrent deeze zich zeer minnelijk en gefpraakzaam aanftelde, ln eigen perfoon verfcheen hij in de zamenkomften van Gilden en Schutterijen, en nam deel aan derzelven oeffeningen. Onder dit alles ftelde hij orde op het vertrek der Spanjaarden, en verkreeg, om dit te bevorderen, van de Staaten verlof tot eene geldleening van vierhonderdduizend guldens, onder verzekering van de Koninklijke inkomften. Nog vóór het einde van April vertrokken de vreemde Krijgslieden. Geduurende zijn verblijf te Leuven , gaf Don jan kennis aan den Raad van Staate, van eene ontdekte zamenzweeringe teg^n zijnen perfoon, hem uit Frankrijk en van elders overgebriefd, amgeleid om hem van kant te helpen, of te fcheep na 'Roebelle te vervoeren. Eenige vreemdelingen , zich op dat pa? te Lcir-en onthoudende, zouden de volvoering van 't gruwelftuk op zich genomen hebben. Hij voegde 'er nevens, dat de Prins van oranje aan het hoofd van het vloekverwantfchap, en reeds een goed getal Krijgsvolk rondom de Stad verfpreid was. Hoewel het aanbrengen luttel geloofs vondt, dagt men, egter, raadzaam, het doen van eenig onderzoek. Twee Franfche Edellieden, op vermoeden gevat , bleeken onfchuldig, . en de gewaande toebereidzels louter harfenfehim te weezen. Inmiddels was men vlijtig bezig, te Brusfel, tot de ontvangst van den nieuwen Landvoogd, welke 'er, op den eerften Maij des Jaars 1577, eene ftatelijke intrede deedt. Rijdende tusfchen 'sPausfen Gezant en deo Bisfchop van Luik, wierdt hij gevolgd en omringd van eenen ftoet van Ridders, Heeren, Hovelingen en anderen, ten getale van wel drieduizend perfoo» jien. Een gulden Wagen, met gouden Laken overkleed, bekaden met kunftig gemaakte fruiten , en voortgetrokken van twee  OOSTENRYK. (Don JAN van) 265 twee fueeuwitte Rosfen, opende dien Trein. Allerwegen Honden Eereboogen , vermeldende des Landvoogds loflijkfte Krijgsbedrijven, vooral de zege, op de Ottoinanfche Vloot bevogten. Een regen van bloemen, kruiden en kranzen daalde neder op den voorbijtrekkenden Boet, uit de handen van pragijg getooide Juffers, die langs heenen de Venlrers der Huizen beftuwden. Met een minnelijk gelaat ontving Don jan alle deeze eerbetuigingen, en wierdt te greetiger toegejuichr, alzo hij een Heer was, fraai van perfoon, hoofsch van zeden, en •in de jeugd van ruim dertig jaaren. In handen van den Bisfchop van 's Hertogenbosch, en in tegenwoordigheid van 's Pausfen en 's Keizers Gezanten, deedt hij, op den vierden der Maand, den Eed als Landvoogd, op her onderhouden en handhaaven van het Eeuwig Edikt, den Gendfchen Vrede, alle vrijdommen, regten en gewoonten der Landen, Steden en Plaatzen, zonder daar tegen te zullen doen, op hoedauige wijze het ook zijn mogt. Naa hem leiden de Gemagtigden der Staaten den Eed af, en erkenden hem voor Landvoogd. Op den zelfden voet , als voormaals te Leuven; ging hij- nu voort, in het pleegen van beleefdheid en milddaadigheden, om de harten der Landzaaten te winnen. Doch 't gelukte hem niet, eenen iegelijk daar door in zijne magt te houden. Men vondt 'er, die al vroeg een vermoeden hadden van heimeiïjke inzigten, daar onder bedolven. Dus doorzigtig was, onder andere, de Heer van heeze , Bevelhebber van Brusfel; begiftigd met eene erflijke Rente ter fomme van drieduizend guldens, gevestigd op de Staaten van Braband, zeide hij, eerlang, de weldaad op, en gaf de brieven te rug. Zelf zou de beroemde vigi.ius van zuichem van ayta, reeds bij de ftaatelijke intrede, zich eenige woorden hebben laaten ontvallen, die na twijfeling aan een beilendigen vrede fmaakten. Een fcherp gezigt voorwaar van deeze Staatsmannen! Want ééne maand was 'er pas verloopen, of de Brusfelfche Burgerij las even greetig de Smaadfehriften , tegen den Landvoogd geürooid, als zij hem kortelings met toejuichingen hadt ontvangen. Omtrent deezen tijd waren de Staaten van Holland cn Zeeland te Ccei truidenberg vergaderd. Derwaarts zondt de LandSs 5 voogd  a£S OOSTENRYK. (Don JAN vanJ voogd zijne Gemagtigden, om de Staaten te vermaanen tot het doen afkondigen van het Eeuwig Edikt, in hunne biizondere Gewesten en veidere onderhoorigheden; als mede tot het afleggen van alles, "t geen agterdogt konde baaren: als het werven van Krijgsvolk, het flerken van Steden, vergieten van gefchut en aangaan van uitheemfche verbiutenisfen. Doch zij hadden nog ceue afzonderlijke boodfchap aan den Prinfe van oranje. De Landvoogd kende deszelfs invloed op de Landzaaten; veel zou hij dus gewonnen hebben, indien hij den Prins in zijne telangen konde overhaalen. In een fehriftelijk Vertoog, op den" drieèntwintigiteu Maij overhandigd , wierdt, oüder andere, voorgefteld, „ dat de Prins, nu bekomen hebbende zijn hart„ lijk begeeren, naamelijk zijne eer, zijne goederen, en't ,, vertrek der Spanjaarden, waar op hij het aanneemen der Wa„ penen gegrondvest hadt, verklaaren wilde, of 'er nog iets,, ontbrak aan zijn genoegen en verzekerdheid, opdat men hem „ voldoening mogt geeven." In hun antwoord verzekerden de Staaten, dat 'er nog veel ontbrak aan «ie volvoeringe der voorwaarden van den Gendfchen Vrede; zijnde, onder andere, Don jan in 't Land gekoomen met eenen ftoet van Spanjaards en Italiaanen, ftrijdig tegen het Verdrag , te Marche in Faniine met hem geflooten ; om niet te fpreeken van den ingang, welken verfcheiden verdagtc pcrf oeen, meest uitlanders, bij hem vonden. Met de Afgevaardigden ging nu de Prins over tot bijzonderheden, hem onraiddehjk betreffende; kiaagende, vooral, over hec ophouden van zijner. Zoon iu Spanje, weiken men, tegen alle regten en vrijheden, aan 't Leuvenfche Hoogefchool ontvoerd hadt; als mede, dat verfcheiden zijner goederen, met naame de Stad en Baronnij van lireda, hem nog onthouden wierden, tegen de voorwaarden der Gendfche Bevredigiuge. Wat ds aanbieding van bijzondere voordeelen aanging „ wilde men", was 't wederwoord van zij",e Doorluchtigheid , „ naa het doen „ van fchuldig regt, eenige verdere gunst bewijzen, hij zou „ zijner Hoogheid daar voor dank weeten, indien het ftrekte tot 'sLands nut, alzo hij alleen dit, en geen eigen voordeel zogt." Dit zeggen maakte een einde aan de onderhandelinge. ; De  OOSTENRYK. (Da» JAN van) 267 De Landvoogd , nu- in het bewind, maakte daar van eert aanvang met eene vertooning, hoe zeer hem de handbaaviag van het Roomfche Geloof ter harte ging. Bij brieven, ge-, dagtekend den driesntwintigften Mai, gerigt aan de Biv'choppen en Inquifiteuren, beval hij dezelven, „ zij hadden een waakend oog te houden op hunne fchaapen, dezelve te ftigten door een heilig voorbeeld, en te wapenen met goede leere, tegen de aanflagen der verflindende Wolven ,, deeze te ftraffen, volgens de geestlijke regten der Ke gaderinge van Trente; waar toe hun des Konings magt, en de zijne, daar zij vereischt wierdt , niet ontbreeken ,, zoude." Hij voegde 'er nevens, dat ,, zij ernftig onder„ zoek hadden te doen omtrent alle Ketters, die zich kwa„ men te verloopen tot oproer, wanorde, ergernis, of rede„ uen, ftrekkende tot verleidinge der Zielen, en hun te doen „ draagen de ftraffen, ftaande op het krenken van den ge,, meenen welvaart." Doch, hoe zeer dus op het geloof, minder was hij, iu 't hart, op de eerlijkheid gefield. Dit bleek aan zijn gedrag, met opzigt tot de Hoogduitfche Krijgskuegten. De Staaten, van zelve niet ongeneigd om die Benden te loozen, wierden daar toe nog meer aangezet door den Landvoogd, onder bemiddeling van escovedo. Nogthans ging de afdanking traaglijk yoort, door dien men het, aangaande de voorwaarden, niet eens koude worden. Diensvolgens vonden de Staaten raadzaam, den Landvoogd te beweegen, zich in perfoon te begëeven na Mechelen, om aldaar, met de Kolonellen der genoemde Benden, mond aan mond te handelen. Hij wierdt 'er ftaatelijk ingehaald; doch, in ïtede van het groot oogmerk zijner reize voort te zetten, arbeidde hij, onder de hand, om de Hoogduitfchen op zijne zijde te trekken, en in 't Land te doen blijven. Vóór zijn vertrek na Mechelen deedt hij eenen ftap, die merkelijkeu agterdogt verwekte. Hij begeerde op de Algemeene Staaten, dat zij den Prins van oranje zouden beoorlogen, onder voorwendzel dat deeze, door het kwellen der Arntterdamuiers, de Gendfche Bevrediging hadt gefchon-, den veen aantiag, zeide hij, welke bij hem zo zwaar woog, dat al ware 't ciat hij in Spenj* of Italië zich bevondt, de reize her»'  a£S OOSTENRYK. (Don JAN van) herwaarts zoude aarmeemen, om hunne zaak te verdeedigen. De Staaten gaven hierop geen ander befcheid, dan dat men eerst beter Kennis van zaaken behoorde te hebben , en de elenden des Oorlogs te fchuwen, zo lang zich hoop opdeedt, cm bij wijze van vergelijk, de gefchillen in der minne bij te leggen. Intusfchen verloor Don jan, zedert, veel van de genegenheid der Staaten, die, uit deeze Haal, zijne zucht tot het hervatten van den Krijg afleidende, van toen af een kwaad oog op hem begonnen te flaan. Evenwel herwon hij, eenigermaate, het vertrouwen, zints hij escovedo na Spanje hadt afgevaardigd, om een merkelijken onderftand in penningen van den Koning te verzoeken. Hoe weinig gronds dit vertrouwen hadde, leerde, wel haast, de ondervinding. Geduurende Don jans verblijf te Mechelen, zaten Schepenen dier Stad over de zaak van zekeren Kleermaaker, met naame pieter panis; man van onbefprokeu wandel, wien men niets anders te laste leide, dan, volgens eigen bekentenis, onder 't gehoor geweest te zijn van een Hervormden Leeraar, in het Dorpje Bolheim, niet verre van de Stad; als meede, zijne ftandvastige weigering van het herroepen van zijn geloof, en het noemen van andereu, die, ter zelfde plaatze, de Preek hadden aangehoord. Ondanks het vuurig aanloopen van vrienden en gebuuren, bij den Schout willem de klerk, en het ernftig voorfchrijven des Prinfen van oranje , om onfchuldig bloed te fpaaren, wierdt panis , bij vonnis van Schepenen, en met toeftemming van Don jan, verweezen, om openlijk onthalsd te worden. Thans was de tijd rijp geworden, ter ontwikkelinge van Don jans heimelijke bedoelingen. Zie hier daar toe de aanleiding. In de maand Julij des meer genoemden Jaars 1577, reisde door Nederland margareta van valois, Zuster des Konings van Frankrijk, Schoonzuster van Koning philips van Spanje, en Gemaalin van den Koning van Navarre, zedert, onder de Franfche Koningen, vermaard onder den naam van henrik den IV. Het voorwendzel haarer reize was, de wateren te Spa, ter herftellinge van haare gezondheid, te gebruiken, doch het waare oogmerk, met den Graave van lalaing de k'ierfchappij over de Nederlanden te bekuipen voor haaren broe-  OOSTENRYK. (Don JAN van) broeder, den Hertog van anjou. Onder voorgeeven van zo nabeftaande bloedverwante zijns Konings niet onbegroet te kunnen laaten doortrekken, ontboodt Don jan een aanzienlijken (loet van Edelen, en floeg daar mede op weg na Nawen , daar de Koningin thans vertoefde. Naa een geheelen dag in hooffche vermaaken te hebben doorgebragt, deedt de Landvoogd, 'sanderendaags, haare Majefteit uitgeleide, met het hoofd vol, naar 't fcheen, van de jongfte uitfpanningen, ea geenzins zwanger van den aanflag op 't Kafteel der Stad; welken hij, egter, regelrecht tegen 't Eeuwig Edikt, volvoerde, op den eigen dag van 't vertrek der Vorftinne, den vierentwiniigften van Julij. De onderneeming en volvoering van het verraaderlijk bedrijf ging verzeld van de volgende omftandigheden. Naa het affcheid van haare Majefteit, fteeg Don jan te paerd, zich houdende, ter jagt te willen rijden. Den Graaf van barlaimont zondt hij voor uit met deszelfs vier Zoonen hierges, meegen, floyon en iiautepenne , en VCrftak een deel Krijgsvolk in de nabuurfcbap van 't Kafteel. De barlaimonten, bewust van den toeleg, rijden aan op 't Kafteel, en vertoonen den Slotvoogd jan van bourgondie, Heere van Froijmora, hoe 't wel pasfen zoude, den Landvoogd, in 't voorbijrijden, binnen te nodigen, om de Sterkte te bezigtigen. De Slootvoogd, niets ergs vermoedende, laat zich gereedelijk gezeggen. Don jan genaderd, en de nodiging door hem zijnde aangenomen, rijdt hij na binnen, zijne Lijfwagt agterlaatende, doch met merkelijken ftoet van Hofbedienden, met voordagt gewapend. Terwijl de Heer vanfroymont een Ontbijt doet bereiden, vertoeft de Landvoogd1 in de Poort met de zijnen, tot dat het Krijgsvolk uit het bosch koomt aanrennen. Eerst de barlaimonten, en daar naa de Landvoogd zelve, rukken hier op het piftool uit denkoker , en bieden den tromp aan de Wagten: terwijl Don jan eene foort van triomflied aanhief, zeggende dat deeze dag de eerfte zijner Landvoogdije was. De bezettelingen, ftokoude of verminkte foldaaten, zwigten teriloud, en laaten zich , nevens den Bevelhebber, buiten het Kafteel zetten. Men vindt 'er, die deezen aanflng hielden voor eene kunflig beftokene in-  Ufo OOSTENRYK. (Dón JAN van) ingeeving des Prinfen yAN oRanje , om den Landvoogd in den algemeenen haat te brengen* Anderen houden ftaande, dat hij hier in zijn eigen hoofd en het ophitzen van barlaimont Volgde, tegen den raad des Graaven van mansfelb, inhoudende dat de volvoering van het ftuk, veelligt, het gantfchc Land tegen hem zou doen te wapen loopen. Don jan, dus meester van het Slot geworden, riep de Heeren bij een, en vertoonde aan dezelven, ,, hoe zijn geduld, „ te lang getergd door de Staaten , nu ten einde was; dat „ men hem flinks hadt naagetragt, en gezogt, binnen Brusfel of Mechelen gevangen te houden; dat dit alles hem tot het „ verzekeren dier plaatze gedreeven hadt, om zijn' eigen „ perfoon en 's Konings dienst te beveiligen 1 die lust hadt te blijven, zou hem aangenaam zijn; anderen ftondt het ver,,. trekken vrij, alzo hij met gedwongen dienst niet gediend "§t was." Veelen bleeven, doch eenigen namen hun affcheid. Zich wijders van voorraad voorzien hebbende, zondt hij Brieven na verfcheiden oorden , om zijn gedrag te verdeèdigen, en den Heer van rassinghem aan de Algemeene Staaten, met gelijken last, en daar nevens gaande bevel* oni, vóór zijne wederkomst, de Burgerij van Brusfel te ontwapenen. Om zijnen flag nog wisfer te neemen, deedc hij, intusfchen, door den Heer van hierges, de Stad Charlemont bemagtigen. Ouder al dit woelen des Landvoogds lag het oogmerk verborgen , om alzo den Oorlog te beginnen tegen de Staaten , ten einde, langs dien weg, ruimte te maaken voor zijne handen, welke men, meende hij, te-vast gebonden hieldt. Reeds .in de maand April hadt hij, uit Spanje, onderftand in penningen verzogt, en daar nevens gevoegd bittere klagten over de wederfpannigheid der Landzaaten, met ernfligen aandrang op de noodzaakelijkheid van den Oorlog. Het meerendeel, fchreef hij, vloog van de hand van den Prinfe van oranje. Die de weldaaden zijner Majefteit zogten te genieten, hadden geenen moed , naa dat zij ze magtig geworden waren, om derzelver zaak te verdeedigen. Het was een lichaam, 't welk, zonder afzetten der bedorven leden , niet zou te geneezen zijn. Brieven van deezen en foortgelijken inhoud , op verzoels  OOSTENRYK. (Don JAN va*) 2?3 Zoek des Printen van oranje, door bevel des Konings valt Navarre, op de Heide van Bourdeaux onderfcbept, waren; zijner Doorluchtigheid toegefchikt door den Heer de plessis, en vervolgens, o;itcijfferd zijnde, vertoond te Brusfel aan de Algemeene Staaten. Uit de ondergefchepte Brieven bleek tevens het voorneemen van Don jan, om Engeland aan te doen; zommigen voegen 'er nevens, hoe bij eenigen hadt genomen in het geheim van zijn ontwerp, om, naa de beroagti'ginsj van dit Koninkrijk, op Spanje eenen kans te waagen. De Algemeene Staaten, intusfchen, den zendeling van Don jan gehoord hebbende, vaardigden eenigen aan hem af, mes last om hem te onderhouden ovar de ongegrondheid der gerugten wegens de aauflagen op zijn perfoon, en om hem tevens tot de wederreize na Brusfel te vennaanen, als zullende hij aldaar, en inderdaad door gantsch Nederland, onder verband van hunne perfoonen, goederen, eere en trouwe., volkome» veilig zijn. Een blijk van zorgeloosheid gaf de Don, in het antwoord , welk hij, in zijn gefprek met den Abt van maroll.es , woordvoerder van 't gezantfehap , deezen te gemoet voerde: hei Kafteel van Antwerpen, zeide hij , hieldt hijvoor het zijne; aan geld noeh volk zoude V hém mangelen* Dit, voegde hij 'er nevens, mogt hij den Staaten aanzeggen. Nogthans zondt hij andermaal Gelastigden aan de Staa>' ten, om hun af te vorderen, ilerker hoede van zijnen perfoon; afzetting van Bevelhebbers der plaatzen, die van ouds geene gehad hadden; voorts, dat alle Bevelhebbers en lieden van Oorlog, op zijn ontbod, hem kwamen vinden en gehoorzaamen; vertooning van de lijst der Afgevaardigden ter Dagvaart , om te zien, of 'er eenigen op ftonden, op- welke vermoeden viel; eindelijk, affnijding van gemeenfehap met Prins' willem, Holland en Zeeland. Eenige deezer voorflngen wierden den Landvoogd ingewilligd, doch, daartegen, andere*aan hem gedaan; niet zo zeer, meent men, om derzelver inwilliging te verwagten , als om h*i ftof in de oogen te werpen, en dezelve blind te maaken voor hunne heimelijke oogmerken* De Algemeene Staaten, naamelijk, gewekt door de Brieven van Don jan, en 't geen hij, van tijd tot tijd, hadt uitgeflagen, vonden geraaden, zicii van het Kafteel van Antwerpen1 te  ifi OOSTENRYK. (Dón TAN van) . te verzekeren. Dit gelukte hun naar wensch, en opende dn deur der vijandlijkheden, welke, zedert, tusfchen de Staaten en den Landvoogd, wederzijds gepleegd wierden. In 't eerst, naa het oraflaan van Antwerpen , fprak Don jan nit een zagter toon, deels om die reden, deels-ook om 't afvallen van den Hertoge van aarschot, den Markgraave van havrech en andere Heeren , tot nog toe zijne belangen toegedaan. Smeekender wijze fchreef hij aan de Staaten, dat hij in eene Wapenfchorzing zou bewilligen, tot dat zijne Majefteit, in* dien hij hun mishaagde, eenen anderen Prins van den bloede, in zijne plaats, tot Landvoogd zou verkooren hebben. Hij badt., daarenboven , om de wedergave zijner onderfchepte Brieven , welker inhoud hij zogt te verfchoonen met het blaauwe voorwendzel, dat hij nog niet voor Landvoogd was erkend, ten tijde als hij den Koning tot den Oorlog aanhitfte. Doch de Staaten gaven hier op geen befcheid, maar zonden Brieven af aan den Koning, eerst om van zijne Majefteit te verzoeken een bevel aan Don jan, tot het agtervolgen van het Eeuwig Edikt en de Geudfche Bevrediging , en naderhand om een anderen Landvoogd, in de plaats van zijnen broeder. Een listigen trek fpeelde, ten deezen tijde, Prins willem de I aan Don jan, welke deezen op 't verlies van Breda te ftaan kwam. Naa het omOaan van Antwerpen, was zekere Kolonel fronsberg, met zijne drie benden , na Breda ge, weeken, om het, in naame van Don jan, te bezetten, 't Leedt niet lang, of de Graaf van hohenlo en de Heer van champagnei Boegen het beleg om de Stad. Niet beftand tegen de overmagt, zondt fronsberg eenen zijner Hoplieden na Namen, aan Don jan, om te verneemen, welk middei van ontzet aldaar voorhanden zijn mogt. In 't wederkeeren betrapt, wierdt de Hopman gebragt na Geertruidenberg, alwaar de Prins zicb thans bevondt. Langen tijd Beet men met ondervraagen , en wrong hem , eindelijk , door beloften en dreigementen, de bekentenis af, dat hij een Briefje in zijnen Broeksband verborgen hadt. Dit , daar uit. getornd , wierdt bevonden van zeer fijn postpapier, langwerpig vierkant, als een lid van een vinger en met lak zinlijk toegeflooten. Naa 't  OOSTENRYK. (Don JAN van) 273 't ontzegelen en ontfijfferen van 't gefchrift, beflaande fiegts uit zes regeltjes, met eene zeer dunne pen gefchreeven. Het behelsde, hoofdzaakelijk, eene toezegging van hulp en van *t ontzet der Stad binnen twee maanden, met vermaaning om het zo lang uit te houden. In de plaats van dit, liet de Prins een ander briefje (lellen, met eene kunftig naagebootfle hand , en toegeplakt met het zegel van Don jan , 't welk men oubefchadigd hadt weeten te houden. Het behelsde eene verklaaring van onmagt tot ontzet, met vermaaning om op de best mogelijke wijze een verdrag te fluiten. Voorts moest de) Hopman, onder toezegging van goed loon, door de Stad verfpreiden, dat het ontzet verre te zoeken was. De list gelukte. Prins wjllem kwam» van nieuws, in het bezit vari zijnen eigendom. Niettegenftaande de vijandlijkheden dus openlijk haaren loop hadden, deeden de Algemeene Staaten , met goeddunken van. Prinfe willem, nog eene pooging, om Don jan te doen aan de hand koomen. De Bisfchop van Brugge en de Heer van willenval wierden aan den Landvoogd gezonden, met aanbieding van het afleggen der wapenen , mids hij zelve daar toe insgelijks verflaan wilde; Don jan moest, wijders, de Hoogduitfche Knegten afdanken, het Kafteel van Namen overleveren, en van daar vertrekken na Luxemburg, om aldaar, in afwagtfng van zijnen opvolger in de Landvoogdij, inmiddels het bewind te voeren, bij goeddunken des Raads vari Staate. In ftede van het oor te leenen aan deeze en foortgelijke voorfiagen, te mde zich de Landvoogd daar over zeer misnoegd, en, bij deeze gelegenheid, niet minder over 'c ontbieden van Prinfe willem na Brusfel, door de Algemeene Staaten. Evenwel, den handel niet geheel willende af breeken, floeg hij een Beftand voor; waar in de Staaten bewilligden, mids het niet langer dan twee of drie dagen duurde, en binnen dezelve de zaaken vereffend wierden. Dit baarde den; ontgelden Landvoogd nieuwe gramfchap; waar van hij blijk gaf in zijn fchrijven van den tweeden Oétober, waar in hij de Algemeene Staaten verweet, dat zij hunnen Landheere alles ontnomen hadden, op den ijdelen titel na. Ten zelfden dage, vreezende voor een beleg, naa de Stad en het Kafteel van Namen XXIII. deel. Tt fterk  274 OOSTENRYK. (Don JAN van) ^ flerk bezet te hebben*? vertrok hij na Luxenhurg; van waar hij, op den veertienden, een dreigenden Brief liet afgaan aan de Staaten, aanduidende zijn voorneeroen , om op 's Konings Jast hun het uiterfte van de magt zijner Majefteit te zullen doen gevoelen, 't en ware zij afftand deeden van hun oneerbiedig eifchen, en den Prins van okanje niet zijnen aanhang verdreeven. Van geene uitwerkinge, op de Algemeene Staaten , waren alle deeze brommende Brieven. Men tradt, daarentegen, in onderhandeling over het benoemen van een nieuwen Landvoogd, en om die waardigheid aan matthias , Aardshertog van Oostenrijk, 'sKeizers broeder, op te draagen. En, vermids deeze handel traaglijk voortging , wierdt, intusfchen, de Prins van oranje aangefteld tot Ruwaard van Braband, met bewilliging der Algemeene Staaten. Voorts ftelden deeze eene verantwoording van hun gedrag tegen Don jan , en lieten het gefchrift, gedrukt, in 't Latijn, Hoog- en Nederduitsch , Fransch, ttaliaansch , Spaansch en Engelsch, afgaan aan alle Cnristen Mogendheden, nevens affchriften van 's Landvoogds onderfchep;e Brieven : met bijgevoegd verzoek , om ligting noch doortogt van Krijgsvolk te willen toeftaan. Van zijnen kant bleef de Landvoogd niet fchuldig, eeue verdeediging van zijn gedrag, waar in hij de Staaten van wederfpannigheid befchuldigde , en op den Prinfe veele haatelijkheden uitftorte. Intusfchen hadt de handel met den Aardshertog matthias voortgang, en was de zaak zo goed als geklonken. Noodig was het dan , de Landzaaten te onderrigten, in hoedanig een licht, voortaan, Don jan moest befchouwd worden. Op den zevenden December deeden de Algemeene Staaten alomme afkondigen, dat zij Don jan, zedert de bemagtiging van Naman, voor 'sLands vijand gehouden hadden, en, voortaan, ht-m daar voor bij eenen iegelijk wilden gehouden hebben, en zijne aanhangers voor weerfpannelingen tegen het Vaderland, en ftrafbaar san lijf en goed. Eene andere Afkondiging, ten zelfden dage uefchied, behelsde een gebod tot opgave van alle de middelen en goederen, welke men wist den aanhangeren van Do. jan toe te behooren; een verbod, om hem of de zijnen eenigen onderftand met raad, kundfchap of toevoer te  OOSTENRYK. (Don JAN van) 275 te doen; als mede, een bevel aan de geenen, die, met eenige Ampten van den Lande voorzien, zonder verlof dezelve verlaaten hadde, tot hunne bedieningen weder te keeren, ten langde binnen vijftien dagen, op verbeurte van hunne Ampten. Het vegten met papier nam nu een einde, en liep men, van wederzijde, te wapen. Onder verband van eenige Nederlandfche Steden , hadden de Algemeene Staaten , van de Engelfche Koninginne elizabet, verlof verworven tot eene geldligting in haar Rijk van honderdduizend Ponden Sterlings. Van zijnen kant hadt Don jan de onlangs uitgetrokkene Italiaanfche en Spaanfche benden te rug ontbooden, en ze reeds in zijn Leger, geleid door alexander farneze, Prins van Panna. Behalven deeze hadt of verwagtte hij en goed aantal Hoogduitfchcn, Bourgondiërs, Franfchen, ook nog eenige Spanjaards, zo Knegten als Paerdevolk; alle welken, bij de mondering , geteld wierden ten getale van iets minder dan achttienduizend Koppen. Met deeze magt, uit het Land van Luxenburg, in het Graaffehap Namen getrokken, deedt hij , op den vijfentwintigden Januarij des Jaars 1578, eene Verklaaring uitgaan, vorderende toevoer uit alle plaatzen, vooral van de Geestlijkheid; voorts belofte van 's Konings genade, met behoud van goederen, aan allen, die hem zouden toevallen , en een goed onthaal aan de overloopers. Don jan moedigde, bovendien, zijne Troepen met eene Pauslijke BulIe, vergiffenis van zonden beloovende, aan allen, welke, onder des Dons baniere, het leeven zouden infehieten. Intusfchen ging de werving aan de Staatfche zijde traaglijk voort, doch klom, eerlang, tot gelijke hoogte met die des vijands. De beide Legers lagen thans in het Graaffehap Namen. Doch de Staaten, tot dat ze meer volks bij een hadden, eenen veldflag ongeraaden agtende , zonden bevel aan hunnen Veldmaarfchalk gÓigniés om af te trekken na Braband. Hij brak dan op, den laatden dag van Januarij, den weg neemende na Gembiours. Do.i jan, uit twee gevangenen, van dit voorneemen onderrigt, volgde hem op de hielen, doet den aanval, en behaalt de zege , met verlies van zesduizend man aan de Staatfche zijde, en aan de zijne niet boven de acht of tien. T t 2 Va»  276 OOSTENRYK. (Don JAN van) Van de gevangenen, in 't veld bekoomen, deedt Don jan, naderhand , te Namen, zeshonderd ophangen, uit wederwraake van het ombrengen eens Spaanfchen Hopmans , tegen het gegeeven woord, en het affnijden van neuze, ooren en vingeren aan eenige foldaaten van 's Konings zijde. Don jan voorts de Stad Gemblourt bemagtigd hebbende , leide in beraad om 't hoofd te wenden na Brusfel; doch hij oordeelde zich daar toe niet fterk genoeg, maar vondt meer geraaden, eenige onvaste plaatzen aan te tasten. Leuven, Tienen , Aa> fchot, Bovines, Sichem, nevens eenige andere Steden bezwceken voor zijne overmagt. Omtrent deezen tijd ontftondt 'er opfchudding in het Leger van Don jan, onder eenige Hoogduitfche Vaandels, om twee of drie maanden agterftallige foldij, en die nu, onder bedreiging van muiterij, aan den Veldheer om betaaling zonden. Deeze, den hoon verkroppende, zondt de boden met goed befcheid te rug, en voorts de niet oproerige Vaandels- van het Regiment op den weg na Brusfel, kwanswijze om op den naderenden vijand te letten. De muitelingen, dus van fteun ontbloot, worden ftraks oinfingeld, hun de gevveeren afgenomen, en twaalf der fchuldigften gefteld ter genade van Don jan. Deeze beveelt, het derde deel daar van te ftraffen; waar van, egter, de helft verbeeden wordt. Van de twee uitgeloote kinderen des doods, was de één een fraai foldaat, en tot op dien dag altoos gehoorzaam. Onder 't gaan ter ftralFe, toont hij zijne lidtekens en wonden , en haalt zijne 'bekende dienften op. Dit wekte medelijden , en de voorfpraak der Spaanfche Edellieden, met zo goed gevolg , dat den boeteling het leeven gefchonkeu wierdt. Naa de zege van Don jan, hadt men gehandeld over Vrede, doch de gemoederen te wijd van een gevonden, om ze elkander te doen naderen : zulks de toerustingen flerker wierden voortgezet. Dim jan , om zich te meer te fterken, hadt het oog op verfcheiden Steden, om door list of verraad daar binnen den voet te krijgen. De aanflag op St. Gilain, onder de berm-deling van den Bisfchop van Atrccht, viel kwalijk uit. Geen meerdere baate hadt hij van eene gevaarlijke muiterije, geftookt door zijne zendelingen , onder de Waalfche Knegten binnen Maas.  OOSTENRYK. (Don JAN van) vjf Maafiricht, De Burgerij, nog gedagtig aan den ouden Spaanfchen overlast, dempte, bij tijds, de opgaande vlam. Soortgelijk eenen toeleg maakte hij ,op Philipnevtlle; doch, alzo de list mislakte, beproefde bij het middel van openbaar geweld. De Baron van florsnnes, Overfte dier Stad, hadt hein verzekerd, dat hij zijne ftanderts fiegts voor de plaats hadt te laaten zien, om 'er meester van te worden. Doch 't viel anders uit. Hoewel met acht of tienduizend man, het beleg daar om gelagen hebbende, kostte de bemagtiging merkelijke moeite. Don jan zelve moest, nevens den geringfteu foldaat, takkebosfen aandraagen, om de Graft te vullen. Ein. delijk moest de Stad kamp geeven: waar naa Don jan zich begaf na Namen, om zijne gezondheid te herllellen, geknakt door vermoeienisfen in het beleg van Philippeville. Hier naa in gevegt geraakt met de Staatfchen, zonder een beflisfenden uitflag, belloot hij meer verweerende te handelen, en floeg zich neder in den omtrek van Namen. Omtrent deezen tijd tradt men, van nieuws, in onderhandeling over den Vrede; doch, dewijl men het niet eens konde worden aangaande de voorwaarden , wierdt dezelve fpoedig afgebroken , hoe zeer men zich, aan weerkanten , tot het voortzetten van den Krijg niet heel gefchikt bevondt. Donker zag 't 'er uit in 't Leger van Don jan. Veelen van zijn Volk fneuvelden aan pest of roodeloop; hij zelve, zukkelende naar 't lichaam, was krank van geest, om dat zijne zaaken thans weinig voorwaarts gingen, en daar in geen meer fpoeds ontving door gunllige tijding uit Spanje. Uit onderfchepte brieven, aan den Prinfe van mei.fi en aan den Spaanfchen Gezant te Genua, vernam men, tot hoe diepe engte hij zich zeiven geprangd agtte. De ongefteldheid, welke hem, eenigen tijd, gekweld hadt, verwandelde eensflags in eene Pestkoortze, en rukte hem onverhoeds uit het leeven, op den eerften Oftober des Jaars 1578. Zommigen meenen, dat vergif, op 's Konings bevel, of dat van de Abt van St. Geertruid, hem toegediend, zijn einde heeft verhaast. Zijn overlijden viel voor in 't Leger te Bonge, in het armoedig huisje eens fchamelen landmans, in het drieë'ndertigfte jaar zijns ouderdoms. Zijne lijkftaatfie wierdt gehouden met eene pragt, aan zijne Tt 3 hooge  «78 OOSTERBTERUM, OOSTERBLOKKER, enz. hooge afkomst voegende. Naderhand wierdt zijn Lijk ontleed, in verfcheiden retsmaalen gepakt, en alzo, om kosten te mijden, te paerd, door Frankrijk, na Spanje gevoerd, aldaar wederom zamengehegt, en eindelijk, volgen»zijne jongfte begeerte, in het Eskuriaal, nevens de Grafftede zijns Vaders bijgezet. Zie bor, hooft, strada en de verdere Nederlandfche Hiftoriefchrijvers. Oosterbierum, een Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Westergo, onder de Grietenij van Barradeel, ongeveer een uur gaans ten Noorden van de Stad Harlingen, en half zo verre van de Zee. Het voert den naam van Oosterbierum , 5n tegenoverftelling, meent men, van een ander Dorp, Westerbierum, dat wel eer Westwaarts zou geleegen hebben, op eenen grond, die, reeds zedert veifcheiden Eeuwen, door het Zeewater wordt bedekt. Oosterbierum is een fraai Dorp, omringd van vrugtbaare landerijen , en heeft eene tamelijk ruime Kerk, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. Veele adelijke Huizen of Staten plagten hier omftreeks te leggen. Meji ziet 'er nog de overblijfzels van in deftige Boereawooningen. Zie winsemius. Oosterblokker, een Ban en Dorp, in Dregterland, waar van de eerfte ze-honderdelf Morgens en driehonderd drieënveertig Roeden Lands befiaat. Het Dorp, geleegen in de zo genaamde Streek , tusfchen de Steden Hoorn en Enkhuizen , hoewel in de lengte beflaande vierhonderd Roeden gronds, bevat fiegts negentig Huizen. De Kerk is een vrij goed gebouw. De Leeraar, welke hier predikt, neemt ook den dienst waar te Weti er blokker. Oosterend, een Dorp op het Eiland Texel, dus genaamd naar deszelfs ligging aan den Oostkant diens Eilands. Het ge-  OOSTERGOO, OOSTERHOUT, OOSTERLAND. 279 getal der Huizen bedraagt iets meer dan honderd. De Kerk ftaat midden in het Dorp, en is een niet onaanzienlijk Kruisgebouw. 'Er woonen ook eenige Doopsgezinden. Een bekoorlijk aanzien heeft Oosterend, door deszelfs legging rondom in hoog opgaand geboomte. Oostergoo, een der drie Landkwartieren van de Provincie Friesland, dus genaamd naar deszelfs legging op de Kaart Van het Gewest. Het bevat elf Grietenijen, en heeft de eerfte ftem in de I.andfchapsvergaderingen. Behalven een aanzienlijk getal Dorpen, ontmoet men 'er twee Steden, Dokturn en Leeuwaarden ; de laatfte is de hoofdftad der Provincie. Zie winsemius. OosTERiioijr, eene vrije Heerlijkheid in de Baronnij van Breda, omtrent twee uuren gaans ten Noordoosten van de Stad Breda. Het Dorp is zeer groot en volkrijk , doch wordt meest bewoond van Roomschgezinden. Het getal der Hervormde Ledemaaten wordt op ruim honderdenvijftig begroot. Deeze hebben ten hunnen dieufle eene zeer groote Kerk, en dus getuigenis draagende, dat het getal der Gereformeerde Ingezeetenen voormaals aanzienlijker moet geweest zijn. Naast de Kerk ftaat een zwaare ftompe Toren. De Landbouw is eene voornaame bron van het beftaan der Ingezeetenen; de Graanhandel is daar mede zeer naauw verknogt. Eenigen hebben hun beftaan van den Lakenhandel en de Pottebakkerijen. Men heeft 'er een deftig Regthuis; voor hetzelve ftaat een Lindeboom van ongemeene dikte. Oosterland, een Polder en Hooge Heerlijkheid in Zeeland, op het Eiland Duiveland. De bedijkers daar van waren, omtrent het midden der Veertiende Eeuwe, Heer klaas van borselen van brigdamme en hendrik van den abeele. De Polder wordt begroot op eenendertighonderd eenentachtig Gemeten en tweehonderd drieënzestig Roeden Gronds. Deeze is doorgaans zandig of zavelagtig. Men vindt 'er zeer T t 4 . goede  2So OOSTERLAND, (Klein) OOSTERLEEK. goede Zaai- en Weilanden. Die daar toe niet gefchikt zijn, worden met geboomte beplant. Van hier dat men 'er de wegen en paden zeer vermaaklijk vindt, door het weelig tierende houtgewas. — Het Dorp Oosterland, een groot uur gaans van de Stad Zierikzee geleegen, legt zeer vermaaklijk iu het hoogde gedeelte en na genoeg in 't midden van Buiveland. Het is zeer regelmaatig bebouwd; drie digte Straaten hebben haaren uitgang op een ruim Marktveld, langs 't welk een water loopt, Meerviiet genaamd. Het Marktveld is rondom betimmerd. Een zindelijk Dorphuis en een daar tegenover ftaand klein gebouw, 't welk tot eene Beurs en Vischmarkt dient, maaken eene aartige vertooning. Onder de Huizen, hoewel flegts ruim tachtig in getal, vindt men 'er eenigen, die fraai mogen genoemd worden. Van de aloude Kerk flaat thans alleen het Koor, welks grootte en maakzel genoegzaamen grond geeft om over den voormaaligen luister des geheelen geftigts te oordeelen. Een Toren heeft men 'er niet, maar enkel een Klokhuis, op eenigen afftand van de Kerk. — Aan den Zuidkant van het Dorp ftaat het Huis van den Ambagtsheere, een treffelijk gebouw, rondom in Vijvers beflooten en van aangenaame plantaadjen omringd. Oosterland, (Klein) een Polder in Zuidholland, in 't Land van Voorn, van niet veel uitgeftrektheids , bevattende niet meer dan driehonderd achtenzestig Gemeten en tweehonderd vijfenzeventig Roeden Lands. Volgens de jongfte Lijsten ftaan 'er flegts vijf Huizen. Niets merkwaardigs vindt men aangaande deezen Polder aangetekend, dan dat de Baaken, door de Brielenaars, ten nutte van den Scheepvaart opgerigt, daar in geplant worden. Ocsterleek, gemeenlijk enkel de Leek genaamd, een Ban in Dregterland, van kleinen omflag, als bevattende flegts na genoeg zesenveertig Morgens Lands. De negenentachtig Huizen, welke men 'er eertijds telde, zijn allengskens gedund op ruim veertig. Het Dorp, leggende in de zo genaamde Streek, tusfchen Hoorn en Enkhuizen, niet verre van Zee, is, gelijk meest alle Dorpen in dien oord, in de lengte gebouwd. In de  OOSTERLITTENS, OOSTERSOUBURG, enz. 281 de plaats van de oude en vervallene, wierdt 'er, in 't laatst der voorgaande Eeuwe, eene nieuwe Kerk gebouwd. Oosterlittens , een Dorp in Friesland, onder 't Kwartier van Westergo, in de Grietenij Baarderadeel. Van wegen den veelvuldigen doortogt van Rijtuigen,, is het Dorp zeer leevendig. Ooster-schelde; zie schelde. Oostersouburg , een Dorp , op het Zeeuwfche Eiland Walcheren, aan den Straatweg, tusfchen de Steden Middelburg en Vlisfingen. Oosterfouburg heeft een deftig aanzien. De Kerk, eertijds aan de Maagd maria gewijd, is voorzien van een hoogen dikken Toren , welke eertijds pronkte met een uitgehouwen beeld van de H. Maagd, die 'er ftaatelijk vereerd wierdt. De Kerk wordt door een eigen Leeraar bediend. Oosterstein, (liet Huis tot) van ouds een Adelijk Geftigt, in de Zeeuwfche Heerlijkheid Oosterland, boven ver. meld. Niets anders dan een brok Muurs is het eenige overblijfzel van het eertijds deftig gebouw. Nogthans bezit dit overblijfzel, nevens eenige Roeden Dijks en vijfentwintig Gemeten Lands, het regt van een goed Leen te zijn. Oosterwyk, (Het Kwartier van) een der vier Kwartieren, in welke de Meierij van 'j Hertogenbosch verdeeld is. Alleen ten Noorden grenst het aan Holland. De lengte, van het Noorden naa het Zuiden, wordt op negen, en de breedte, van het Oosten na het Westen, op zeven uuren gaans begroot. Onder de overige Kwartieren praalt het met den bijnaam van het Schoon ft e, van wegen deszelfs vrugtbaarheid en rijkdom, en de menigte van fraaie Dorpen, welke men 'er, zo groot als kleine, ten getale van dertig telt, behalven de Stad 's Hertogenbosch, mede in dit Kwartier gelegen. Verfche'den deezer Dorpen voeren den titel van Heerlijkheden, en hebben hoog, middelbaar en laag Geregt. Anderen, Staa. Tt 5 ten  38a OOSTERWYK, (Het Dorp) OOSTFRIES. fJOSEPH) ten Dorpen genaamd, behooren tot de Domeinen van Hun Hoog Mogenden. Bovenal munt in dit Kwartier uit, Oosterwyk, (Het Dorp) gelegen aan de. zamenvloeijing van twee riviertjes, drie uuren gaans ten Zuidwesten van de Stad sHertogenbosch. Het is een aanzienlijk Vlek, voerende den naam van Vrijheid; eene benaaming , eigen aan zodanige Plaatzen, die, hoewel Muuren, Wallen noch Graften hebbende, nogthans van 's Lands Opperheeren bijzonder bevoorregt zijn. Eene zeer bloeiende en welvaarende Plaats, indien de aloude herigten waarheid behelzen, moet eertijds Oesterwijk geweest zijn: men vondt 'er wel vijfhonderd Wollen Weefgetouwen; 'er was een Straatweg ter lengte van vijfhonderd fchreden , ten wederzijden met-Huizen digt betimmerd, en op voegzaime af anden voorzien van Putten, ten dienfte der Ingezeete. rten. Hoe 't zij, de Plaats, hoewel niet doodftil, is, egter, op verre na niet zo leevende. Op een ruim Marktveld, worden, behalven de Weeklijkfche, drie Jaarmarkten gehouden. Op het veld ftaat een van ouds vermaarde Lindeboom, met een zeer breeden kruin, met eene menigte paaien geftut en gefchraagd; hij geeft een nuttig lommer ten dienfte der Boeren , welke hier hunne Boter koornen venten. Het Raadhuis, een nieuwmodisch gebouw , (iaat digt bij dien boom. De Kerk is een tamelijk goed gebouw, uit wiens midden een fraai Torentje ten dake uit fteekt. De Leeraar, welke hier predikt, verrigt ook den dienst te Udenhout. De Roomschgezinden, verre weg de talrijkfte Ingezeetenen, hebben verfcheiden Vergaderplaatzen. Een vermaard Vrouwenklooster, van den derden regel van st. franciscus, welk 'er eertijds ftondt, dient thans tot een ander gebruik. Voorts telt men te Oostnwijk ruim derdehalf honderd Huizen. Het Geregt beftaat uit den Kwartierfchout, zeven Schepenen, even zo veele Gezwoorenen en een Geheimfchrijver. Zes Dorpen zijn aan het Regt^gebied der Plaatze onderworpen. Oostfries , (joseph) gebooren te Hoorn, in den Jaare 162^, was een kunftig Glasfchilder; verfcheiden fierlijk befchüderde Glazen, in eenige Kerken van het Noorderkwartier, cn,  OOSTGRAFTDYK, OOSTIIUIZEN. a3.J en, misfchien, in deeze en geene Huizen der Stad Hoorn zelve, kunnen daar van getuigenis draagen. Tot ongeluk der kunst, wierdt hij vroeg weggerukt: hij ftorf in zijne geboorteftad, op den achtften Oftober des Jaars 1662. Beter lot wedervoer, ten dien opzigte, zijne Zuster, gehuwd aan eenen klaas van der meulen, insgelijks een Kunstfchilder: tot in haar tweeënzeventigfte jaar behandelde zij dagelijks het penfeel. Oostgraftdyk , een Dorp, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuwfchap van de Nieuw burgen, ook wel de Oosterbuurt genaamd, legt langs den Dijk aan de Ringfloot van het Stermeir. Het vermogen der plaatze beantwoordt niet aan het getal der Ingezeetenen. De Hervormden hebben 'er eene eigen Kerk, en de Doopsgezinden eene Vergaderplaats. De Leeraar, welke hen thans bedient, een Leerling van het Amfterdamfche Kweekfchool, verrigt ook den predikdienst in 't nabuurig IVestgraftdijk* Oosthuizen , te gader met Hobrede, eene Vrije Heerlijkheid , onder Waterland , in de Zeevangk, tusfchen de Steden 'Hoorn en Edani. Te zamen worden zij begroot op zevenhonderd vierentachtig Morgens en vierhonderdvijfenzeventig Roeden. In den Jaare 1749 telde men 'er honderdvijfentachtig Huizen , waar van honderd zevenenvijftig behoorden aan Oostkuizen. In eenen Streek van ruim achthonderd Roeden, is dit fraaie Dorp gebouwd langs de Ringdoot van de Beemfter. Men ontmoet 'er een goed aantal fraaie Burgerwooningen, blijken draagende van den welvaart der Plaatze, ontdaan , onder andere , uit een uitgebreiden Kaashandel. De Hervormde Kerk is een aanzienlijk Kruisgebouw., pronkende, op het midden, met een fraai doorluchtig Torentje. In het Zuidelijk Kruispand ontmoet men eene ongemeen p^gtige Graftombe, van zwart en wit Marmer, met heerlijk Beeldwerk en Opfchrifcen, opgerigt voor den Heere francots van bredenhof, Vrijheere van Oosthuizen, Schout, Burgemeester en Raad der Stad Hoorn, Afgezant van wegen hunne Hoog Mogenden bij den Koning van Pruisfen. Verfcheiden leden diens  a84 OOSTKAPELLE, OOSTVOORN. diens Geflagts, aan 't welk nog heden de Heerlijkheid behoort, leggen hier begraaven. De Gezant gaf een blijk van het belang, welk hij fteide in den luister der ftaatelijke GodsdienstoefFeninge, door het fchenken , ten behoeve der vieringe van het H. Avondmaal, van drie Zilveren Schotels, twee Zilveren Bekers, een Tafellaken en Servetten. Te Oosthuizen is insgelijks eene Vergaderplaats van Doopsgezinden. Het Raadhuis , 't welk tevens tot eene Waag, Wagthuis en Gevangenis dient, is mede een aanzienlijk gebouw. De Heer heeft 'er eene deftige Wooning, iu den hedendaagfche fmaak gebouwd. Oostkapelle , eene zeer aanzienlijke Heerlijkheid , nevens een fraai Dorp, op het Zeeuwfche Eiland Wakheren, in het Noordlijke gedeelte daar van, fchietende met zijne eigen Duinen aan de Zee. Van oud; behoorde de Heerlijkheid aan den Abt van Middelburg, die 'er eene aanzienlijke Lustplaats hadt, Westhoven geheeten. Van wegen de aangenaamheid van den oord, vindt men nergens in Zeeland zo veele deftige Lusthuizen , als in deeze Heerlijkheid. Dat van den Heere munt inzonderheid uit, zo om de fraaiheid van 't gebouw , als de fchikking der plantaadjen. Zie smallegange, Kronijk van* Zeelana ; gargon , Walch. Arcadia. Oostsouburg ; zie oostersouburg. Oost-ter schelling; zie ter schelling. Oost-vlieland; zie Vlieland. Oostvoorn, of het Land van Voorn, aan de oostzyde van flakkee, een der drie hoofd verdeelingen van het Land van V;orn, is een Schiereiland, wordende gedeeltelijk van de Noordzee, gedeeltelijk van de IVIaaze befpoeld. Ter plaatze, alwaar dit Land niet door Duinen tegen de Noordzee beveiligd wordt, moet het, door zwaare Dijkwerken, voor affpoelen behoed worden. De grond is gemeenlijk tamelijk hoog: zodat men 'er weinig overlast van het winterwater heeft. De bezorging  OOSTVOORN, OOSTWEERD. 28$ ging der Dijken ftaat, aan een Kollegie van een Opper-Dijkgraave en zes Heemraaden, welken een Penningmeester is toegevoegd, nevens een Sekretaris. Gemeenlijk alle Maandagen, vergadert dit Kollegie, in een der Vertrekken van het Stadshuis in den Br iel. Oostvoorn, een Ambagt of Polder, met een Dorp van dien naam, in het even genoemde Diltiict, de aangenaamfte landftreeke in dien oord, hebbende veel Houtgewas, de verblijfplaats van rijklijk Wild, vooral van gevogelte, als Patrijzen, Faifauten en meer diergelijken. Volgens de opgave van den Jaare 1732, befloeg het Ambagt zesentwintighonderd en vier Gemeten en zesenveertig Roeden Lands. Men telde 'er vierenzeventig Huizen. Het Dorp is klein. De Kerk, ftaande in 't midden van het Dorp, hoewel een oud gebouw pronkt, nogthans, met een goed aantal fraai befchilderde Glazen van de Jaaren 1744 en 1745. De Toren is tamelijk hoog-en wordt wel onderhouden, op kosten van den Lande, omdat hij den Zeelieden tot eene Baak verftrekt. Op een hoogen heuvel hadt men hier eertijds een vermaarde Burgt gefligt, dienende tot dekkinge van den mond der Maaze. Niet verre van daar plagt in eene vlakte te leggen het Hof der Heeren van Voorn, omringd van een hoogen Muur, die verfcheiden Poorten of ingangen hadt. Op eene hooge Duin ftaat een gebouw, in den Jaare 1743» door Opper-Dijkgraaf en Heemraaden geftigt, buiten kosten der Bedijkinge, om te dienen tot eene Vergaderplaatze dier Heeren, bij het doen van Dijkfchouwen, of openbaare Aanbefteedingen. Uit de Vergaderzaale heeft; men, zo over den Mond der Maaze, als over het omleggende Land, een der fraaifte Gezigten, welke men zich kan verbeelden. Zie alkemade, Befchr. van Brielle. Oost wee rd , eene Heerlijkheid, in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, tusfchen de Dorpen Maarzen en Zuilen, aan den Oostkant van de Vegt. Men vindt 'er flegts vijf of zes Huizen. In de dikke inuuren en zwaare verwulf- zeis  ï%6 OOSTWOUD, OOST-YSSELMONDE , enz. ' zeis van een derzelven, zoeken zommigen de merktekens van voorgaanden luister. Oostwoud, een Ban, in de zo genaamde vier Noorderkoggen, grenzende, ten Noorden, aan het ilegtsgebied van Medenblik. De uitgeftrektheid wordt berekend op driehonderd eenendertig Morgens en vijfhonderdvijf Roeden. In den Jaare 1632 telde men 'er negenenzeventig Huizen; ruim honderd jaaren Iaater ftonden 'er niet meer dan negenenvijftig. Onder andere ontftondt deeze vermindering uit eenen Brand, in de maand Junij des Jaars 1710, met voordagt geftigt, door eenen booswigt, die eerst elf jaaren Iaater, binnen Enkhuizen, voor zijne euveldaad, de verdiende ftraffe ontving. Nogthans heeft het Dorpje eene eigen Kerk en afzonderlijken Leeraar. Zie Chronijk van Medenblik. Oost-ysselmonde, een Ambagt, in Zuidholland, in de Riederwiard, ook bij den naam van Gijsbregt -Jakobs - Ambagt bekend. In de Lijsten van Verpondinge ftaat het aangefchreeven voor vijfhonderd eenentachtig Morgens en honderdvijftien Roeden Lands, en voor honderdvijfentwintig Huizen. Het Dorp van dien naam legt fchuin over het Kralinger Veer, in Schieland. " De Kerk is ruim en groot, voorzien van een vrij hoogen Toren. Een zwaar Kafteel, in den Jaare 1483, aldaar gebouwd, wierdt, omtrent twee Eeuwen daarnaa, tot den grond toe afgebroken, en, van nieuws, veel fraaier herbouwd. Zie goudhoven ; spaan , Befchr. van Bottei dam. Oost-zaandam; zie zaandam. Oostzaanen, een Ambagt of Ban, van merkelijke uitgeftrektheid , in het Baljuwfchap van Kennemerland , onder Noordholland, bevattende in alles tweeduhend drieëntwintig Morgens en zesennegentig Roeden Lands. In den geheelen Ban •  OOSTZAANEN, OOSTZAANER-OVERTOOM, enz. ag? Ban telde men, in den Jaare 1732, zeventienhonderd negenentachtig Huizen en honderd vijfenzestig Molens. In het tijdverloop van eene Eeuwe, was het getal der eerften met achthonderdenvijf vermeerderd. Volgens de opgave in den Jaare 1749, ftonden, te Oostzaanen alleen, vierhonderd negenendertig Huizen , die Verponding betaalden. Het Dorp Oostzaanen legt omtrent een half uur gaans ten Oosten van de Zaan, en beflaat, in de lengte, van het Zuiden na het Noorden, weinig minder dan een uur gaans. Elk huis ftrat eenigermaate op zich zelve, tusfchen twee Slooten, en van den weg afgefcheiden door een wijder Sloot of Vaart, over welken eene menigte Bruggetjes legt, den toegang derwaarts verleenende. De Kerk is een goed gebouw, in het begin der voorgaande Eeuwe geftigt, in de plaats der voorgaande, die, reeds eenigen tijd geleeden, was afgebrand, en eene Parochiekerk plagt te weezen. Zij wordt door haaren eigen Leeraar bediend. De Doopsgezinden, hoewel in deezen oord zeer talrijk, hebben 'er geene Kerk; Roomschgezinden , egter, vindt men 'er veele; zij hebben hunne Vergaderplaats in eene Buurt aan de Zaan, het Kalf genaamd. De Koophandel, welke eertijds hier zeer fterk plagt gedreeven te worden, is, vooral in de laatfte jaaren, merkelijk verminderd. Nogthans vindt men 'er nog verfcheiden Molens en andere Fabrieken. Oostzaaner-overtoom, is eene aanzienlijke Buurt, een weinig ten Zuiden van Oostzaanen, aan den Ydijk ; hij dient tot een overtogt van kleine Vaartuigen uit de Vaart de Gouwe en het Water de Taiske, in het Y. Ootmarsen, ook wel Ootmarfiim genaamd, is een klein Steedtje, niet verre van de grenzen van het Graaffehap Éénthem, in het landfchap Twente, onder de Provincie Overijsfel. Volgens zommigen zou lyx den naam ontleend hebben van de aloude M*rfcn, welke, eertijds , hier hun verblijf zouden gehad hebben. De Plaats is klein , en van weinig aanziens. Ooy,  a88 OOY, OP-HEMERT, OP-HEUSDEN, OPMEER, Ooy, op een kleinen affland van de Stad Nieuwmegën, ift eenen Streek Lands, de Cirkel van Ooy genaamd, die door het zwellen van de rivier [de Waal, in het naajaar , meestal onder water ftaat, 't welk, door middel van twee Sluizen, met voordagt daar in gelaaten wordt. Eenige Opgezeetenen, daar toe aangefteld, hebben het opzigt over de Dijken en verdere Waterweeringen. In vier Diftriéten is deeze Cirkel verdeeld: een daar van behoord aan het Schependom; een ander aan het Rijk van Nieuwmegën. De twee overige zijn de Heerlijkheden Ooy en Perjingen. — Te gader worden de Hervormden door éénen Leeraar bediend. — V Huis te Ooy, de wooning van deu Heere der Heerlijkheid , is een ftaatelijk oud gebouw, voorzien van twee zwaare vierkante, en twee fierlijke zeskantige Torens ; een der laatften, ftaande agter het Slot, is bijkans geheel van Duiffteen opgemetzeld. Zie pontanus. Op-hemert, dus genaamd in onderfcheiding van Neder. Hemert, is eene Heerlijkheid, met een Kerkdorp, 't welk zijnen eigen Leeraar heeft, gelegen in Gelderland, in de Thic~ ferwaard, aan den Waaldijk. De Heer der Heerlijkheid heeft zijn verblijf op het Huis te Op-Hemert. Op-heusden, een Dorp, in Gelderland, in de Neder-Betuwe. Behalven dat het zeer fraai betimmerd is, heeft dit Dorp nog te meer aanziens, door zijne bekoorlijke legging midden in Koornlanden, aan den Rhijndijk , tegen over de Stad IFageningen. De Kerk is oud, en voorzien van een fpitfen Toren. Een eigen Leeraar neemt 'er den predikdienst waar. Opmeer, eene vrije Heerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Noordholland, de vier Noorder- Koggen , beflaande , na genoeg, vierhonderd veertig Morgens Lands, met tweeënzeventig Huizen. Ter wederzijden van de zo genaamde Veeker.vaart, is het Dorp zeer fraai betimmerd. De Kerk, egter, heeft niet veel aanziens. De Hervormden van Opmeer hebben eenen Leeraar met die van Spanbroek gemeen. Op-  OPMEER. C PETRUS ) 28p Opmeer., (petrus) afkomftig uit het aanzienlijk Westfriesch Geflagt van dien naain, door Vrouwe jacoba vapJ beyeren, in den aanvang der Vijftiende Eeuwe, tot den adelftand verheven, wierdt gebooren te Amflerdam, op den dertienden September des Jaars 1526. Al vroeg verloor hij zh> nen Vader. Zijne Moeder, maria van akersloot genaamd * vertrouwde hem aan het onderwijs van alardus van Amsterdam en nikolaas cannius , vermaarde Geleerden van dien tijd. Naa de gronden der Taalkennisfe geleid te hebben, vertrok hij eerst na Leuven, en genoot aldaar het onderwijs vari petrus nannius , van Alkmaar. Vervolgens nam hij zijn verblijf te Doornik, om 'er zich voornaamelijk op de Wis* kunde toe te leggen. Door zijne Moeder zijn-le thuis ontbooden, in het eenentwintigde jaar zijns ouderdoms, tradt hij, kort naa zijne wederkomst, in't huwelijk met sara sasbout, Dogter van pieter sasbout, bij welke hi] verfcheiden kinderen verwekte. Thans maakte hij zijn werk van het vertaaien van verfcheiden kleine Boeken, uit het Latijn in' het Neder* duitsch, onder andere het bekende Werkje van vincent dj4 lirins tegen de Ketters, Tot nog toe hadt opmeer zijn verblijf gehouden te Amjlerdam. Van daar vertrok hij, onze ter om welke reden, na Delft. Hier wierdt hij bekend met petrus resenius, Rektor van het Latijnfche School. Diens bedreevenheid in de Griekfche taaie maakte hij zich ten nutte, rn 'er zich in te laaten onderwijzen ; gelik hij zelve, van zijnen kant, resenius in de Wiskunde onderrigtte. Zijn vorderen in die taaie kwamen hem te ftade in de beoelFening der Godgeleerdheid, op welke hij zich nu voornaamelijk toeleide, naa alvooreus van de Geneeskunde en Regtsgeleerdheid zijn hoofdwerk gemaakt te hebben. Opmeer was een ijverig voorftander van het Roorafche Geloof, en befteedde ftraks zijne kundigheden, ter wederlegginge van de Onroomfchen van dien tijd. Ter gelegenheid der onmenfchelijke wreedheden en bittere vervolgingen! door den Heer van lumei en diderik sonoy, tegen de Roomfchen gepleegd, vondt opmeer zich genoodzaakt, Delft te yerlaaten, Ilij begaf zich in het Spaanfche Leger, welk, in den Jaare 1572, voor Leiden lag, bij den Spaanfchen Bevel- XXIII. deel. V v heb-  aoo OPMEER, (PETRUS) OPPERDOES, enz. hebber francisco baloes , die hem tot Oeheimfchrijver vata! den Krijgsraad benoemde. Deezen Veldheer volgde hij, zedert, na Henegouwen. Doch zijne uitlandigheid was vau korten duur: de Schout van Amflerdam ontboodt hem derwaarts , om de Roomschgezinden in 't oude Geloof te verfterken, tegen de bedenkingen der Hervormden, wier getal, hand over hand, begon toe te neemen. Hij vertoefde te Amflerdam tot op de verandering der Regeeringe, in den Jaare 1578, wanneer hij, nevens veele andere Roomschgezinden, de Stad verliet, en, zedert, nevens dezelve, openlijk wierdt ingedaagd. Thans begaf hij zich met der woon wederom na Delft, en overleedt aldaar op den vierden November des Jaars 1594. Hij heeft verfcheiden Werken nagelaaten , onder andere Opus Chronographicum, of Kerkelijke en Waereldlijke Gefchiedenis, zedert de Schepping der Waereld tot op het Jaar 1590 naa de geboorte van Christus; en Catholijk Martelaarsboek: een zeer partijdig gefchrift, als wordende de wreedheden van lumei en sonoy aan de Hervormden in 't algemeen ten laste geleid. Zie 's Mans Leeven voor zijn Martelaarsboek; val. andreas, Bibl. Belg. Opperdoes, een Ban in de Vier-Noorder. Keggen, gelegen onder den Regtbank en niet verre van de Stad Medenblik. De uitgeftrektheid wordt begroot op ruim honderd tweeënvijftig Morgens Lands. Volgens de jongfte opneeming, zouden 'er honderdzeven Huizen ftaan. Het Dorp is klein, en legt digt aan de Zuiderzee. Het Geregt der Vier-Noorder-Koggen is in deeze Ban. , Opper-Gelderland. (Staats-) Onder deeze benaaming verftaat men dat gedeelte van het Kwartier van Roermonde, of het Over-Kwartier van Gelderland, 't welk, bij het BarriereTraftaat van den Jaare 1715, den Algemeene Staaten in vollen eigendom is afgeftaan. Het geheele Kwartier legt befloo* ten tusfchen KleefMand, 't Graaffehap Meurt, 't Keurvor- ften-  OPPER - GELDERLAND, ( STAATS-) enz. ngi flendom Keu/en, Gulikerland en Staats-Braband. De drie voornaamfte Steden zijn Roermonde, Venlo en Gelder, en de eigenaars daar van het Huis Van Oostenrijk, de Algemeene Staaten en de Koning van Pruisfen, tuslctien welke drie Mo* gendheden alzo het Kwartier verdeeld is; ten zij men daar nevens voege , als eene vierde belanghebbende Mogendheid, den Keurvorst van de Palts. San welken, in den Jaare 1719# door den Keizer, de Stad en het Ampt Lrkelens wierdt afgeftaan. Naast den Koning van Pruisfen , zijn, egter, de Algemeene Staaten de voornaamfte deelgenooten; al* zijnde dezelve eigenaars van de Stad en het Regtsgebied van Venlo, de Forten Stevenswaard en St. Michiel, en het geheele Ampc van Montfoort, uitgezonderd de Dorpen Zwalmt en Elmt, die aan 't Huis van Oostenrijk b^hooren. Het Geregtshof, over dit aandeel, vergadert te Venio; het beftaat uit vijf Raaden , een Momboir of Fiskaal, en een Griffier. Een der Raaden voert den titel van eerften prapdeerenden of VoorZittenden Raad. Het Hof heeft magt, om, uit naam van hun* ne Hoog Mogenden, Brieven van Kwijtfcheldinge, Wettiginge , Veniam JEtatis . enz. te verleenen. Alle de Leden van deezen Raad, gelijk ook de bedienden, zijn vrij van de gewoonlijke belastingen , met naame van her huisvesten van Krijgsvolk, Volgens het Traétaat van Barrière, moeten alle de Regeeringsposten in- Opper Gelderland aan Roomschgezinden begeeven worden. De bijzondere Steden en Plaatzen in dit Kwartier, worden op haare eigen Artikels befchreeven* Hier merken wij nog aan, dat in geheel Opper Gelderland flegts twee Hervormde Kei ken zijn , te Venlo en Stevent* waard, die bediend worden door vier Predikanten, allen Leden van de Klasfis van Nieuwmegën. Oranje-polder , gelegen in Staats Vlaanderen, in het Ambagt van Tzendi/ke, ondeï het Vrije van Sluis, is van merkelijke uitgeftrektheid, als bevattende zeventienhonderden, zes Gemeten en tweeëntachtig Roeden Lands. De Huizen ftaan hier en daar verfpreid. Het ontwerp van een Dorp en Kerk, al voor veile jaaren beraamd, is niet ten uitvoer gebragt. Vv 2 Orgel-  292 ORGEL, (MARTYN) OROMO. (ISAAC)' Orgel, (martyn) Deezen naam voerde de perfoon, welke, in den aanvang der jongstverloopene Eeuwe, den eerften Papiermolen, die door het water wordt rond gedreeven, aanleide, op den Eouwhof, Klein Hat tem genaamd, tusfchen Beekbergen en Appeldoorn. Orobio, (isaac) den Nederlanderen, en ook elders bekend, door zijn gelchil met den vermaarden Remonftramfchen, Hoogleeraar phiuppus van umborcu. Gebooren in Spanje, van Ouderen, den Godsdienst van 't Koninkrijk toegedaan, wierdt hij, nogthans, opgevoed in de leerbegrippen vau het Joodendom; waar van hij evenwel niets anders waarnam, dan de Vasten en den Grooten Verzoendag. In 't eerst leide h:j zich toe op de Wijsbegeerte van aristoteles, en gaf vervolgens daar in onderwijs aan het Hoogefchool van Salaman* ca. Naderhand nam hij zijn verblijf te Seviiie, om 'er de Geneeskunde te oefenen. Niet lang hadt hij aldaar vertoefd, of hij wierdt aangeklaagd als een Jood, en in de gevangenis der lnquifuie geworpen. Hij zelve geeft eene treffende'befchrijving van de rampen en folieringen, welke hij, in den gedugten Kerker, heeft uitgeftaau. Geworpen in een hok, naauwlijks groot genoeg om zich daar in te kunnen omkeeren, verzekert hij, dat zijne verdrietige opfluiting. hem bijkans het verftand kostte, en meermaalen aan hem zeiven deedt vraagen, „ of hij inderdaad die c.robio was, die in Seviiie , vrij en vrank plagt te wandelen, op zijn gemak leefde, „ en Vrouw en Kinderen hadt"? Nu eens dr.gt hij, dat zijn voorgaande leeven flegts een droom was, en dat het Hok, gelijk het, waarfchijnlijk, zijne flerfplaats zijn zoude, dus ook zijne geboorteplaats geweest was. Op andere lijden hieldt hij zich onledig met Overnatuurkundige Twistgedingen, waar in hij den drieleedigen post van Tegenwerper , Verweerde/ en Voorzitter bekleedde. Mei deeze en foortgelijke barster* fchimmen zich een geruimen tijd hebbende bezig gehóuden , wierdt hij gebragt voor den Raad der inquifitie, en, alzo hij flandvastig bleef in het ontkennen van zijn Joodendom, op den Pijnbank gebragt: waar van hij de vojgende befchrijving geeft. In 't midden van een onderaardseri gewelf, door eenige toort-  OROBIO. (ISAAC) 293 ïoortzen verlicht, verfcheen hij voor twee perfoonen; een van hun was een Regter, de andere de Geheimfchrijver van dé Inquifitie. Op zijne aanhoudende ontkenning van 't geen men hem ten laste leide, gaf men hem over aan den Scherpregter , die hem voorts omkleedde, handen en voeten met een touw bondt,. en vervolgens deedt klimmen op een ftoeltje, om alzo het touw te kunnen haaien door ijzeren ringen , in den muur vastgeklonken. Toen rukte men den ftoel van onder de voeten des lijders, zodat hij aan het touw bleef hangen , hetwelk de Beul, van tijd tot tijd , vaster zamenrukte. Eene bijkans on ijdelijke pijn veroorzaaken de banden, wanneer dezelve in het vleesch dringen, en handen en voeten dermaate doen zw llen, dat het bloed aan de toppen der Nagelen wordt uitgeperst. In het oogenblik als orobio's fmarten het hoogfte toppunt fcheenen bereikt te hebben , verzekerde men hem , om hem eenen fchrik aan te jaagen , dat dit lichts een begin was, en men hem, diensvolgens, raadde te bekennen. Ondanks dit alles bleef orcbio ftandvastig. Men hieldt dan af van verdere folteringen, deedt zijne wonden geneezen, en ontfloeg hem uit den Kerker. • Zo ras hij zijne vrijheid hadt bekoomen, verliet hij. Spa «/e, floeg den weg in na F-ankiiik, en wierdt vervolgens Hoog-, leeraar in de Geneeskunde te Thouloufe. Hier gedroeg hij zich uitwendig als een Lid der Roomfche Kerke. Doch onmagtig om zijne waare gevoeiens voor zich zeiven te houden, en het openbaar maaken van dezelve in zijne tegenwoordige woonplaats voor onveilig houdende, vertrok hij na Amflerdaiu, deedt 'er openbaare belijdenis van den Joodfchen Godsdienst, en liet zich befdjden. In de gemelde Stad oelfende hij de Genee&kunde, doch wierdt, intusfchen , bekend met den geleerden van limborch , met welken hij eenen befcheiden penneftrijd voerde, over de waarheid van den Christlijken, met opligt tot den Joodfchen Godsdienst. De Amica Collatio of VHendeliike Onderhandeling, behelzende een verflag van het Twistgeding, kan dienen tot een model van befcheidenheid voor de Gefchilvoerende Godgeleerden. Jammer is het, dat de laatere Twistfchrijvers zich daar aan niet gefpiegeld hebben. Het ijveren vpor de waarheid, of 't geen men daar voor aanziet, is pligtVv 3 maa-  204 d'ORVILLE. (JACOBUS PHILIPPUS) maatig, mids het gepaard gaa met welleevendheid en zagtmoedigheid, welke de Apostel Liefde noemt. Orobio overleedt , te Am/terdam, in hoogen oucerdom, in den Jaare 1687. Zie j. le clerc, Biblioth. Univerf. D'ORyiLtE, (jacubus philippus) gebooren te Amflerdam, op den achtentwintiglten Jülij des Jaars 1606, hadt tot Vader ïoan d'orville, van Hamburg, doch zedert een' aanzienlijk' Koopman in de eerstgenoemde Stad. Des jongelings uitfteekende gefchiktheid voor de Latijnfche en Griekfche Letterkunde, waar van hij op zijn zeventiende jaar doorluchtige blijken gaf, maakte verandering in het ontwerp zijns Vaders, die hem tot den Koophandel hadt beflemd. In dan Jaare 1715 vertrok hij na het Leidfche Hoogefchool, en genoot 'er het onderwijs van gronovius , burmannus , noodt en andere geleerde mannen van dien tijd. Intusfchen deedt hij, in eene der ZomerVacantien, eene reize na Engeland, met oogmerk om eenige vermaarde Boekerijen te bezoeken. In den Jaare 1721 verkreeg bij, te Leiden, het Meesterfchap in de Regten; waar naa hij zich na 'sHage met 'er woon begaf; geenzins met oogmerk om de Pleitzaal te bezoeken, maar om zijner zucht voor de Letteroefeningen bot te vieren. Geduurende de Jaaren 1723, 1724 en 1725 onthieldt hij zich deels in Frankrijk en Braband, deels in Engeland. Naa zijne wederkomst in 't Vaderland hadt hij geen vast verblijf, maar verdeelde hetzelve tusfchen Amflerdam, Utrecht, Leiden en 's Graavenhage. Niet langer, eg%er, duurde dit, dan tot in den Voorzomer des Jaars 1726, Thans wierdt hij te raade, eene reize na Italië te onderneemen , en vooral het Eiland Sicilië te bezoeken, het van ouds vermaarde Groot Griekeland. De geleerde overblijfzels, aldaar voorhanden, deeden hem zijn befluit neemen. Twee jaaren ber fteedde hij aan deeze reize, op welke hij veel werks maakte van het bezoeken van Geleerden, in de Landen, door welke hij zijnen weg nam, het bezigtigen van vermaarde Boekerijen, het vergelijken, van Oude Handfchriften , en het onderzoeken van allerlei Oudheeden. Met veel vrugts bedienden zich, zedertt ?ijne  d'ORVILLE , (JACOBUS PHILIPPUS) enz. tg$ zijne geleerde Vrienden, van de verzamelde Aantekeningen, bij de uitgave van Latijnfche en Griekfche Schrijvers. Lang ftondt de Heer d'orville in beraad omtrent eene keuze van een vast verblijf. Bijkans hadt hij zich tot Utrecht bepaald, wanneer Burgemeesteren van Amflerdam hem aaubooden den Hoogleeraarsftoel in de Gefchiedenisfen en Welfpreckendheid, welke reeds zedert eenige jaaren ledig hadt gellaan. Hij bezat dien tot in den jaare 1742 , wanneer hij daar van afftand deedt, ten behoeve van petrus burmannus secundus, Hoogleeraar te Franeker. Niet ledig bragt hij, zedert, zijnen tijd door, maar belteedde denzelven, zo veel zijne lichaamszwakheid gedoogde , aan Obfervatior.es Misceu'anea , welke hij, van tijd tot tijd, in 't licht gaf, en het in orde brengen van zijne Reis door Sicilië. Doch deeze laatfte heefc hij niet voltooid, maar zijn geleerde Opvolger de afgebrokene taak opgevat en volfponnen, onder den titel van Sicv.la. De Heer d'orville overleedt aan den Steen, op den dertienden September des Jaars 1752, het zesenvijftigfte zijns ouderdoms. De Hoogleeraar hadt eenen Broeder, pieter genaamd, die zich eerst op de R.egtsge!cerdheid, en naderhand op den Koophandel toelcide, doch tevens met zo veel fmaaks werk maakte van de Dichtkunde, dot de Hoogleeraar, in den Jaare J742, een bondel van fraaie Latijnfche Gedichten, door zijnen broeder, in den Jaare 1739, nagelaaten , in 't licht gaf. De Heer d'orville, thans Schepen en Raad der Stad Am* jïerdam, is de Zoon van den Dichter. Zie p. burmanus Sec. Orat, Funebris in jac. phil. d'orville. Os, een Dorp in het Kwartier van Maasland, in de Meierij van V Hertogenbosch, en de Hoofdplaats van het gantfche Kwartier, 't welk zeventien Dorpen en Heerlijkheden bevat. Os legt omtrent vier uuren gaans in 't Noordoosten van de Stad 's Hertogenbosch. Die van Os, in den Jaare ,309, van de Hertoginne van Braband, Stads Voorregten verkreegen hebbende, maakten, eerlang, eenen aanvang met het bouwen van V v 4 Muu-  29tadgenooten heeft hij zijnen naam vereeuwigd, door twee gefchenken , aan den Kerkenraad der Neuerduitl'che Hervormde Gemeente, en aan het Amllevdamfche Kweekfchoo!, beiden in den jaare 1743. Het eerile, beftaande uit twaalf gefchilderde af beeldzeis van de eerfte Kerkhervormers . hangt langs den Noorlijken wand van de Vergaderplaatze der Kerkenraads bij de Nieuwe Kerk. Het ander gc-fchenk behelst eene verzameling van echte gefchilderde af beeldzels van omtrent vijitg beroemde en geleerde mannen van allerlei rang en gezi.itbeid: Laurem de Medicis, Copernicns, Hugo de liroot. fohan van Oldenbarneveld, Hogerbc'ts, Joan de Witt, P. C. Hooft, Daniel Heinfius , I. Cafaubonus, Philips van Marnix , Heer van St. /lldegonde, en J, C. Scaii^er, Salma/ius, Vondel, Erasmus, FroheYy 2 hiutf  324 PAPENBROEK, (GERARD van) PAPENDÓRP, ens, tiius, Lu t her, Melanchton , Beza, Lalvinus, Morus, Gualierus, Buchananus, TJiuanus, Junius, Janus Douza, Lippus, Baudius, Vosftus, Bar lans, Cujaeius T Itereivjus , Cartefms, Lubienitski, Gravius, Janus Secundus, Boogftraten? Antonides, Urbanus de VIII, Aiexatider de VII, Machiavel, Torquato Tasjo, Uitenbogaart, Episcopius, Brandt, Dirk Volkertsz Coornhert en Lubbert Garritsz. Alie deeze afbeeldingen, welke de groote Gehoorzaal van het Doorluchtig School verfieren, zijn van den Heere papenjvroeck-, de overige van Iaater tijd. E-ne fraaie afbeelding, op eene zeer groote koperen plaat, van de overblijfzels van het aloude wijdvermaarde Palmyre, nevens de borstbeelden van jur.ius cesar cn cicero, ter zelfde plaatze, zijn insgelijks gefchenken van de zelfde kunstminnende hand. De geleerde pieter burmai* vereerde dit gefchenk met een deftig Opfchrift in Latijnfche dichtregels. Zie wagen aar,. Befchrijving van Am* Jierdam. Pafendorp, eene Heerlijkheid, in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, paaiende ten Noorden aan de Vrijheid der Stad. Haare grootte wordt gerekend op tweehonderdveertig Morgens Lands. De Buurt van dien naam legt een half uur gaans van de Stad. Eertijds behoorde de Heerlijkheid aan de Abtdij van St. Paulus te Utrecht; bij het aanflaan der goederen van die Abtdij door de Staaten, wierdt zij aan eert bijzonderen, eigenaar verkogt.. Papendrecht, eene Hooge Heerlijkheid en Dorp, in Zuidholland, tegen over de Stad Dordrecht, aan de Rivier de Merwede gelegen. In haaren omvang bevat de Heerlijkheid zeshonderdzestien Morgens Lands, en m alles, die van het Dorp daar onder begreepen, honderdzevenëntwintig Huizen. Volgens zommigen zou de Naamsoorfprong moeten gezogt worden in eenen Overtogt, Drecht, welken de Paapen, of Priesters, hier eer ijds over den Broom hadden. Al van oudswas het Dorp vermaard door de Salmvisfcherij. Nog tegenwoordig is het vrij aanzienlijk, door eene menigte van zinde» lijke  1?AR!VIA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van) 325 iijke Huizen , (trekkende langs den Dijk, ter lengte van ruim een uur gaans. De Kerk, een net gebouw, pronkende met een fraaien Toren, wordt door haaren eigen Leeraar bediend. De Stad Dordrecht is eigenaares van de Hooge Heerlijkheid. Parcellis, (jan) gebooren te Leiden, of, volgens zommigen, in een Dorp aan 't Leidfche Meir, doch in welk jaar is onzeker. Eene natuurlijke zucht dreef hem tot de Schilderkunst, in welke hij den vermaarden vroom tot Leermeester hadt. De voorwerpen, welke hij dagelijks van nabij konde befchouwen, trokken bovenal zijne beoeffening. Deeze waaren Zeegezigten, Stranden, Schepen en Onweders. De laafte wiste hij, in alle derzelver majefleit en luister,met donkere wolken, flikkerende blixemftraalen, fchuimende golven, zeer naauwkeurig en treffende te verbeelden. Inzonderheid trekken ook het kunstkundig oog zijne afbeeldingen van Visfchers, hunne Pinkjes, over rollen, zeewaarts voerende, of wederom andere met vol gelaadene Manden ftrandwaarts te rug keerende. Even onzeker ais van zijne geboorte, is ook de fijd zijns overlijdens. Zie houbraken. Parma, (alexander farnese, Hertog van) was de zoon van octavio farnese, Hertog van Parma, en van margareta, Natuurlijke Dogter van Keizer karel den V, Landvoogdesfe der Nederlanden. In den jaare 1565 tradt hij in 't huwelijk te Bi as fel; 't welk wij hier, aantekenen, omdat, volgens zommigen, op het bruilofstfeest zou gefmeed zijn, het eerfte ontwerp van het befaamde Verbond der Edelen, 't welk, in 't volgende jaar, aan zijne Moeder zo veele moeite berokkende, en hem zeiven, naderhand, overvloedige gelegenheid verfchafte, ter betooninge van zijne krijgsbekwaamheden, tot welke hij, zints zijne jeugd, was opgeleid. Weinig deels, intusfchen, ais Hoofdbevelhebber, fchijnt parma gehad te hebben in 't bewind vtan Oorlog, tot in den Jaare 1578. Volgens een Verdrag, 'sJaars te vooren geflooten met de Algemeene Staaten, hadt de Landvoogd Don jan van oostenryk de Yy 3 Spaan-  32Ö PARMA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van') Spaanfche en Itallaanfche Troepen het Land doen verlaaten. De onmin, zedert, tusfchen de Staaten en den Landvoogd heviger geworden, was oorzaak, dat deeze de verzondene Benden te rug oiuboodt. Aan 't hoofd van dezelve bevondt zich de Hertog van parma, en verfclieen hij daar meede, in 't genoemde Jaar 1578 , in 't Leger van den Landvoogd. Thans als Stadhouder het bevel voerende, gaf hij een blijk van zijne dapperheid, In de ontmoeting met het Staatfche Leger, in welke hij , ais een der ./oorften, den fpits afbeet, en het, zelve eene zwa#e nederlaage toebragt. De bemagtiging van Gemhlours, Limburg, Valkenburg en Daalhem, volgde onmiddelijk op deeze zege. Een vernieuwde aanflag op de Stxatfchen, nog in dat zelfde Jaar, door Don jan, tegen den raad van den Hertog van parma , ondernomen, bragt weinig voordeels aan, en leverde dus een bewijs uit van zijn diep doorzigt in het beleid van krijgsbedrijven. Naa het overlijden van O011 jan, nog in het zelfde Jaar 1578 voorgevallen, aanvaarde de Hertog van parma het opperbewind van 't Leger, op verzoek der voornaamfte Krijgshoofden, niet lang daarnaa bekragtigd door Koning philips; welke, daarenboven, hem tot Opperlanrivoogd der Nederlandfche Gewesten aanfteide; tot klein genoegen des Prinfen van ©raisje, als kennende den Hertog voor een kloek verftand en groot kunftenaar om de harten te winnen, en die een goed deel zijner jeugd h:er te lande gefieeten hebbende, den aart der inboorlingen kende, en met de voornaamften van den Adel kennis, met veelen vrienofchap hadt gehouden. Een voorrpel, van 't geen 't Jaar 1579 zoude uitleveren, ■was de bemagtiging van 't Huis te Harpen en van IVeerd en Tleimont, door de Troepen van parma. De bezettelingen 'moesten den gebooden tegenftand met den hals boeten: want, . naa dat hij zich met de Waaien en Malkontenten verdraagen, en dus zijn Leger merkelijk verfterkt hadt, floeg hij den weg in na Antwerpen, zo 't fcheen, om die Stad te belegeren. Op den tweeden Maart vertoonden zich, in 't gezigt van dezelve, eenige zijner Troepen, en raakten handgemeen met het Staatfche volk, 't welk in de nabuurfchap verfchanst lag. Aanval en verweering waren even kloekmoedig. Het wijken van 't Staat-  PARMA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van) 327 't Staatfche volk, onder't Gefchut der Stad, noodzaakte dat van parma af te' deinzen, met verlies van bijkans vierhonderd Man-, bernagtigende, in den aftogt, het flot Grobbendonk, daar men den brand in ftak, gelijk ook in eenige wooningen. Iet anders, intusfchen, dan in 't gelaat, droeg de Landvoogd in het hart. Om zijnen vijand te verfchalken, hadt hij 't eerfte na -Antwerpen, 't laatfte na Maastricht gekeerd. Op den twaalfden der genoemde Maand verfcheen hij onverwagt. voor die Stad. Eer het fchieten eenen aanvang nam, zondt parma eenen Brief aan de Gemagtigden de Staaten, thans te Antwerpen vergaderd, waar in hij dezelve, als een middel en voorwaarde van verzoeninge, vermaande, den Roomfchen Godsdienst en de gehoorzaamheid aan den Koning te her [tellen, in den ftaat, zo als onder Keizer karel den V hadt plaats gehadt. Het antwoord der Staaten, hoewel niet regelrecht, behelsde, nogthans, weinig minder dan eene weigering. Zij beriepen zich op de ftrafheid der Plakaaten, als mede op des Landvoogds toeleg om hun boudgenootfehap te floopen, en toonden zich meer genegen, om onder bemiddeling van den Keizerlijken Gezant te handelen. Binnen en buiten Maastricht ftondt het aldus gefchapen. Het getal der Solddaten, van onderfcheiden landaart, beliep bij de duizend. Twaalf Burgervendels, allen ftrijdbaar volk , beftonden door elkander uit honderd Man. Boeren,met dorschvlegels gewapend, met vrouwen en kinderen binnen de vesting gevlugt, bedroegen ruim tweeduizend in getal. Over deeze magt voerde het 'bevel ^melchiob van zwartzenburg , alzo de Heer de la noue , tot Overfte benoemd, in zijnen aantogt met hulpbenden, de toegangen ongenaakbaar hadt gevonden. De Spanjaards lagen in deezer voegen uitgebreid: mondragon, met een deel volks, voor de voorftad tWyk; ten Noorden der Stad, tegen over de Hoogter Poort, het Regiment van Lombardije, met 'eenige Hoogduhfche en Waalfche Knegten; in 't Westen , parma zelve , met den bloem van den Adel, en 5t Regiment, 't welk onder Don jan, tegen den Turk gediend hadt; meer Zuidelijk, de Heer van hierges , Overfte van 't Gefchut. Het geheele Le^er hadt onderlinge gemeenfehap, door middel van twee bruggen, boven en beneden de Stad, Yy 4 di«  S28 PARMA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van) die tevens de Maaze flooteu. Uit Luikerland ontving de Landvoogd zijnen toevoer. De eerfte aanval der belegeraaren gefchiedde tegen eene Gordijn , bij de Brusfelfche Poort, die voor de zwakfte wierdt gehouden. Zij bezweek inderdaad, voor 't geweld van twintig Muurbreekers en dertien Veldftukken, doch vertoonde, dooF haare opening, van agtercn, een nieuwe aarden Wal, van eene Graft omringd. Driemaal geboodt parma den aanval, doch wierdt telkens te rug geflagen. Thans begon men de Stad te befchieten bij de Hoogterpoort, in alles uit vierenvijftig Hukken. Gefchut. Meer dan een etmaal duurde dit, over dag en nacht, van den zevenden op den achtften April, tot dat men twee tamelijke openingen hadt gemaakt. Op den laatften dag viel men aan 't ftormen. De wederzijdfche Manfchap ontmoette elkander in de opening, en vogt even kloekmoedig aan wederzijde, hand aan hand, en voet bij voet. Een man te paerd , met losfen 'teugel aanrennende, zogt den belegerden een fchrik aan te jaagen, jnet den kreet: zege, zege, Sint Jacobl V Regiment van Lombardiji is binnen. Doch hij miste zijn doel, door de getrouwheid der Verdeedigers in 't luisteren alleen naar het woord van hunne bevelhebbers: waar door, onder de befpringers, zo fchroomlijke flagting wierdt aangericht, dat parma na de eene opening tweemaal, na de andere tot vijf reizen verscb volk moest zenden, en nog, met het vallen van den avond, den aftogt doen blaazen, naa een verlies, meent men, van meer dan tweeduizend Man. Fabio farnese, bloedverwant des Landvoogds, en verfcheiden aanzienlijke Edelen en Bevelhebbers, bijkans vijftig iu getal, waren onder de gefneuyelden. Ondanks deezen wederfpoed, kon parma niet befluiten om af te zien van zijnen toeleg, wiens eerfte van belang deeze was. Naa zijn verlies uit de naaste bezettingen vervuld te hebben, deedt hij, bij de Brusfelfche Poort,' eene platte Kat pigten, met gefchut belast. Vijf weeken lang deedt hij van daar het Ravelijn befchieten, ten koste, eiken dag, van bijkans twintig Man. Eindelijk wonnen de Spanjaards den bedekten weg; doch het fterken op een Eüandtje voor de Stad j#ierchj feïffl do,Q,r die van binnen belet; welke, daarenboven,  PARMA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van) %i§ m een heftigen uitval, op den derden Maij, onder den vijand eene vreeslijke flagting aanrigtten , zonder ander verlies aan hunde zijde, dan vau eenige gewonden. Op den derden Junij, zondt de Landvoogd eenen brief aan de belegerden, behelzende, nevens betuiging van mededogen met zo veele dappere Krijgslieden, eene verklaaring van zijne genegenheid om een eerlijk verdrag te gunnen, 't Bleek genoeg', fchreef hij, dat het, in deezen ftaat, met hun niet lang kon duuren, en de hoop op ontzet ijdel was. Vrijelijk mogten zij boden uitzenden, om 't Leger te bezigtigen. Diep liep het, daarenboven, in den tijd der genade; denwelken indien zij verloopen lieten, het verderf, niet hem, maar hunner eigen hardnekkigheid zou te wijten zijn. Fier was hee antwoord, welk van de belegerden hierop volgde: „ Zij leeden „ nog geenen kommer, groot genoeg om hun zwigten te ver„ fchoonen; 't moest 'er anders op aankomen met luiden, wien „ weerbaarheid en moed alleen met verlies van handen en den „ jongden droppel bloeds zou ontzinken. Proefs genoeg had5, den zij van de genade der Spanjaarden, en kruid en lood voor hun ten beste.'' Met fchieten en beuken op het Raveliju maakte men nu wederom eenen aanvang, en wierdt het eindelijk meester: met een zwaar verlies, nogthans, aan de zijde van parma, geleeden in het fneuvelen van den Heere van hierges, 't welk de Veldheer zeer ter harte trok. Intusfchen waren de Staaten bedagt op het ontzet van Maastricht. Aan de benaauwde Stedelingen zonden zij eenen troostbrief, met belofte van ontzet, en deeden hun, met een, weeten , dat de Graaf van hohenlo, tot dat oogmerk, volk verzamelde. Dit laatfte was waarheid, en kwam ter ooren van den Landvoogd. Op dat de belofte der Staaten niet mogt vervuld worden, befloot deeze, hun in de voorbaat te zijn. Op Zondag, den achtèntwintigften van Junij, met het aanbreeken van den dag, maakte parma een aanvang van fchroomüjk ftorm loopen, en deedt het, op dien dag, tot negen reizen hervatten, alzo het gepleegd geweld, telkens, met evenredige kloekmoedigheid geweerd wierdt. Ongelukkig overviel, 's anderendaags morgens, eene Buimering den Wagters op de Wallen, afgemat Y y 5 van  33o PARMA. (ALEXANDER FARNESE, HerUgvan) van werken, en magteloos van vasten. De Veldheer, hier van verwittigd, .gebiedt de zijnen, in ftilte de Wallen te beklimmen. Het overvallen en afmaaken van de Wagters baande den Spanjaarden den weg na binnen. „ Wat hun voorkomt" (ik gebruik de woorden van den Ridder hooft) is 't lijf quijt. De ongenaê baart wanhoop, wanhoop dul„ len moedt, daar men 't weeren en wijken doch eeven duur „ bekoopen moest. Hier bezettelingen, ginds burghers, el„ ders boeren, drommen zich t' zaamen in de ftraaten, en „ bieden forsiijk 't hooft. Veele vrouwen, daaronder, laaten „ 't leeven op de plaats: andre geholpen van maaghden en „ jongens, fmakken met fteenen en ander tuigh, uit de ven„ fters, en van de daaken. De tfaagende meenighte neemt de „ vlucht naa de brug. Daar vallen d' achterften op de voor„ ften, en ooverrompelen zij zich onderling. Deez, gedron„ gen door zijn meegezellen, raakt aan 't wippen ter zijd' „ af: die, met den vijand op de hielen, waaght den fprong „ uit verbaastheid; en daar de Spanjaardt niet toereikt, doet „ de ftroom hem 't werk te vooren. Anderen, min gejaaght, „ maar ten uiterften vertwijfelt, loopen, in plaats vau ze te „ vlieden, den doodt te gemoet, met kiezen van 't waater. „ En 't gaat zeeker genoegh, van moeders zoo mistroostigh, „ dat zij, woedend teghen haar eighe kindren, als uit erbar„ ming , hen in de vloedt, en zich zelvé daar naa werpen. „ Meer te moorden was 'er fchier niet, als parma Let uit,, blaazen en omroepen, dat men ijder, die de waapeuen af„ leidde, te fpaaren hadde. Toen ging het plunderen aan, „ en 't pijnighen, dermaate, om zwaar ranfoen te bedingen, „ dat d' ooverblijvelingen zich hunner behoudenis beklaagh„ den." Het winnen van Maastricht was oorzaak, dat de Landvoogd, in geruimen tijd, niets gewigtigs konde bij de hand neemen: want, door verlies van volk, was zijn Leger merkelijk gedund, en hij zelve, door't oververgen van lichaam en geest, in een zwaarc ziekte geftort. Van bier dat zijne Troepen de rest van 't Jaar fleeten, met ftroopen, en 't houden, nu en dan, van fchuïgevaarten met de Staatfchen. Den Veldtogt des volgenden laars 1580, opende de Prins van parma , met het doen bemag- tigen  PARMA. (ALEXANDER FARNESE, Hertog van) 3-31 tigen van de Steden Mortagne en St. Amand, en met het blaaken en brandfehatten van het platte Land rondom Doornik en Rijs fel. In den zomer des ftraks genoemden jaars, kwam uit Italië herwaarts over de geweezene Landvoogdes margareta, parma's moeder, met oogmerk, zo als de fpraak ging, om het bewind, van nieuws, te aanvaarden. De Hertog, na Namen gereisd, om zijne Moeder te begroeten, gaf niet onduidelijk te verftaan, dat haare overkomst hem geenzins finaakte; als zullende, vreesde hij, dezelve dienen om hem alleen in 't.bewind van wapenen te laaten , doch van alle aandeel jn de Regeering te berooven. Zijn eerzuchtig vermoeden gaf hij k!s?rliik te verftaaji aan de Oud Landvoogdesfe; welke, de neigingen van" haaren zoone bot vierende, aan den Koning verzogt ue Nederlanden wederom te mogen verlaaten , als die door kragt van wapenen moesten gered worden: iets. beter voegei.ee a?a de frisheid van eenen Prinfe in de kragt zijner jaaren, dan nan eene vrouw van afgaanden ouderdom. Parma zelve fchreef aan den Kardinaal granveli.e, meldende dat zu!': <:eu verdeeling van het bewind aan veele onaangenaamheden onderhevig was. In 't eerst bleef de Koning onverzetteli k; doch toen verfcheiden Spaanschgezinde Grooten in de Nederlanden hun verzoek nevens dat der Hertoginne voegde, liet philips zich eindelijk overhaalen, om parma zowel in de Land/oogdij, als in 't Krijgsbewind te vestigen. Nog drie jaaren, egter verliepen 'er, eer de geweezene Landvoogdes na Italij on„ weder in de Leproozen Kerk, toe te laaten ; voorts te gedoogen, dat de Zieken een Predikant of Priester ontbooden, „ naar hun welgevallen, mids de Priester in flilte, met het ', Sakrament, bij de Zieken gingen; en eindelijk op zwaare „ ftraffen te verbieden, het befchadigen van Kerken of Kloos„ ters: alles, tot dat 'er, bij den Koning en de Algemeene „ Staaten, op het ftuk van den Godsdienst, nader zou voor„ zien zijn." Zo veel genoegen vondt dit Ontwerp bij de Wet-  PAUW. (adriaan) Pauw. (adriaan ) 355 Wethouderfchap, dat het ftraks, met kleine verandering, tos eene Keure gemaakt, en, 's anderendaags, bij 't gefchal van Trompetten, wierdt afgekondigd, in 't bijzijn van eenen der Burgemeesteren, en van adriaan pauw met de twee andere Hervormden. Naa dat de zaaken aldus geregeld waren, verzogten Burgemeesteren aan de Kapiteinen der drie Schutterijen, om uit elke Schutterij twee perfoonen te kiezen, aan welke de Gemeente haare bezwaaren konde inbrengen, en die dezelve vervolgens aan Burgemeesteren zouden voordraagen. Adriaan Jpauw was een deezer Gelastigdeu. Den naam van OpperKapiteinen, hun gegeeven, wees pauw van de hand, als hun niet voegende, dewijl zij alleenlijk tot Middelaars tusfchen de Gemeente en de Wethouderfchap waren wngefteld. Tot foortgelijken post wierdt pauw iu 't volgende jaar verkoozen, wanneer men een getal van negen perfoonen, van de beids Religiën, benoemde, om, warmeer men zulks noodig oordeelde, met Burgemeesteren, over zaaken, de bewaaring der Stede betreffende, te fprceken. Zeer onrustig was de toeftand van Amfterdam, in de maand Pebruarij des jaare 1567. Meermaalen bante gehad hebbende van den raad van adriaan pauw, ontbooden Burgemeesteren hein wederom ten Stadhuize, om te beproeven, of men door zijne tusfehenfpraak den oproer zou kunnen doen bedaaren. Pauw, hoewel ziekelijk en te bedde leggende, voldeedt aan di: ontbod. In zijnen weg na het Stadhuis vondt hij, in de Warmoesltraat, bij de Paanenbrug, de Burgerij in de wapens. Op den Dam wilden eenige Roomfche Burgers hem te lijve; doch men liet hem ongemoeid, op het berigt dat hij door Burgemeesteren ontbooden was. Boven gekoomen zijnde, wierdt op hem begeerd, dat hij verneemen wilde naar den toeftand van zaaken onder de Burgerij, en aan Burgemeesteren daar van verllag doen. In 't eerst zogt hij zich daar van te verontfchuldigen, zich beroepende op de gevaarlijkheid der taake, waar van hij reeds ondervinding hadt gehad. Op de belofte, evenwel, van voor de veiligheid van zijnen perfoon te zullen zorgen, begaf hij zich na de Warmoesltraat, in welke hij, bij de Paapenbrug, de Onroomfche burgerij merAaa 2 kelijlt  35* PAUW. ("ADRIAAN) kelijk vermeerderd vondt. Op zijne vraag aan dezelve naar de reden van deezen oploog, kreeg hij tot befcheid, dat men, van den kant der Regeeringe, door het aanneetnen van nieuwe manfcbap , eenen toeleg fcheen gemaakt te hebben om haar te overvallen. Met de verzekering aan'de Woordvoerders, dat hij zulk eenen toeleg in de Heeren niet befpeurd hadt, en naa de menigte gebeeden te hebben , zij zouden tog niet verder voorttrekken, noch zich aan de Heeren vergrijn pen,, keerde pauw weder na 't Stadhuis. Van hier wierdt hij, nevens eenige andere voornaame Burgers, eens en andermaal , afgevaardigd aan de Gemeente, met last om dezelve te verzekeren, dat 'er geene nieuwe Knegten aangenomen, maar alleen, op aanfchrijven der Landvoogdesfe, eenige waren opgetekend. De Gemeente, zedert, tot bedaaren gebragt zijnde, door het treffen van een Verdrag, tusfchen haar en de Regeering, wierdt daar van kennis gegeeven door eene afkondiging, in onderfcheidene oorden der Stad. Bij die aan de Oude Brug was pauw tegenwoordig, nevens eenen Burgemeester en Schepen. De Sekretaris, onder 't alk-exen, een weinig haperende, ontfiondt 'er eenige opfchudding onder de gewapende oinftanders , en voorts een geroep van ichiet ï Schiet! De Burgemeester was zeer ontfteld , en de Sekretaris nam de vlugt. Door de kloekmoedigheid van pauw, en zijne vermaanïng aan de menigte tot Eendragt, kwam dezelve tot bedaaren, en gefchiedde voorts de afkondiging in goede orde. Ten zelfden tijde bewerkte pauw, bij de Regeering, vergiffenis, voor de gewapende Burgerij, van de gepleegde Kerkfchennife en andere ongeregeldheden. Op deezen dienst, aan de Stad beweezen , volgde, wel haast, eene nieuwe gelegenheid, voor den Heere pauw, ter betooninge van zijne zucht voor het algemeene welzijn. De Heer van brederode, naa eenigen tijd vertoevens te Amfterdam, wierdt te raade, eene andere verblijfplaats op te zoeken. Doch hier toe, en om zijne lchulden te betaalen, hadt hij eenige penningen noodig, De Regeering, bij welke hij, deswegen, aanzoek deedt, uit vreeze voor ondank bij 't Spaanfche Hof, durfde hem dezelve niet verftrekken. Van hier dat Burgemeesteren onzen pauw, nevens eenen herman rooden- burö  PAUW. CADRIAAN) 357 burg den Ouden, in de maand April des Jaars 1567 op 'c Stadhuis ontbooden, en dezelven verzogten om den Heere van breberode, op hunnen eigen naam, doch voor rekening der Stad, achtduizend guldens te tellen, onder verband van zekere Landen diens Edelmans. Zij voldeeden aan dit verzoek, uit hunne eigen en hunner vrienden beurfe, mids ter vermindcringe der op te brengene fomme zouden dienen de penningen, op 't Stads Excijnshuis voorhanden, bedraagende tweeduizend vijfhonderd guldens. Naa het vertrek van den Heere van brederode uit Amflerdam, namen aldaar de zaaken een ongelukkigen keer, tot nadeel der Hervormden; veele van welke de vlugt namen. Daarenboven wierdt de Stad met Spaanfche Bezetting gedreigd, tot handhaavinge van den Roomfchen Godsdienst. De Regeering, hoewel anderzins op de zijde van Spanje, zag, egter, zeer zwaar op tegen het ontvangen van vreemde Krijgsknegten. Nieuwe aanleiding om adriaan pauw in den arm te neemen. Op verzoek van Burgemeesteren en Raaden, begaf hij zich, in 't begin van Maij des gemelden faars 15Ó7, nevens herman roodenburg, uit naam der Gemeente, met den Burgemeester joosï buik , na Antwerpen, om bij de Landvoogdesfe om verfchooning van Bezettinge aan te houden. Hoewel zij, reeds te Tifelmonde, bij de honderd fchepen met Soldaaten ontmoetten, na Amflerdam beftemd , vervorderden zij ■ evenwel hunne reize. Doch hunne bezending was van geene vrugt. Reeds op den vierden dag naa hun vertrek uit Amflerdam, trok de Heer van noircarmes, zonder iemands wederzcggen, daar binnen. Ondanks de vlugt van veele aanzienlijke Hervormden, bleef pauw ongemoeid, tot in de maand. September des Jaars 1568. Met'kennis van Burgemeesteren deedt hij thans eene reize- na Brabrant, tot bevorderinge van zijnen Koophandel. Bij zijne wederkomst ontving hij de onaangenaame tijding, dat de Schout onderzoek op hem deedt; eene tijding, welke hem'te dieper griefde, omdat 't geen hem ten laste wierdt geleid, gefchied was op naam of verzoek der Wethouderfchap. Hierom vervoegde hij zich bij Burgemeesteren , met een Verzoekfchrift om eene Akte van fchadelooshoudingc, wegens 't geen hij, naa, Aaa 3 den  358 PAUW. CADRIAAN) den tweeden April des Jaars 1567, hadt gedaan. Van nieuws deedt pauw hier op eene Brabantfche reize, en kwam reeds in Oftoher te rug. Intusfchen was den Prokureur - Generaal van den Raad der Beroerten aangediend, dat hij voortviugtig was. Van hier dat hij , nog vóór 't einde der genoemde maand, de Stad verliet. Kort daar op volgde eene dagvaarding voor den Raad der Beroerten, tegen den achttienden December , op grond dat hij zijn kind op de Kalvinifche wijze hadt laaten doopen. In ftede van in perfoon te verfchijnen, verzogt hij, zich in gefchrift voor een Gevolmagtigde van den Raad te mogen verantwoorden. Om zijn verzoek te meer ingangs te doen vinden, vertoonde hij „ hoe hij met „ eene Vrouw en negen kinderen belast was, bij den Deken en Paftoor der Stede voor een Zoon onzer Moeder de „ heilige Kerke bekend ftondt, en zich altoos als een ftil en ,, gehoorzaam Burger hadt gedraagen." Doch hier op volgde geen ander befcheid, dan dat hem, bij verfchijning, regt zou. de wedervaaren. Het Verzoekfchrift, boven vermeld, aan Burgemeesteren van Amflerdam, hadt zijne Huisvrouw, anna Jacob Lucas dogter, zonder eenig bijfchrift, te rug ontvangen. In de maand April des Jaars 1569 wierdt pauw andermaal gedagvaard. Thans verzogt hij uitftel tot den eenentwintigBen van Junij, voor reden geevende, om, intusfchen, met de Oosterfche Kooplieden, van welke hij veele goederen onder zich hadt, zijne rekeningen te mogen fluiten. Het Verzoekfchrift was nog niet gekoomen ter kennisfe van den Raad, of dezelve hadt reeds een vonnis geveld van ballingfchap en vcrbeurdverklaaringe zijner goederen. Wij voegen den hoofdXaaklijken inhoud van 't Vonnis hier nevens, op dat de Leezer over de misdaaden moge oordeelen. Behalven 't laaten doopen'van zijn Kind, op de Kalvinifche wijze, boven vermeld, Wierdt aan pauw te laste geleid „ dat hij de Preeke in de „ Minderbroeders - Kloosterkerk doorgaans hadt bijgewoond ; „ dat hij de Wethouderfchap eenige punten, met zijne eigen „ hand gefchreeven, ten behoeve der Sektarisfen (Onroom„ fchen), hadt aangebooden , bij welke het afnecmen van beelden, het fluiten der Kerken, vrijheid van prediken binh aen de Stad, en oui in geval van ziekte een Priester of  PAUW. (ADRIAAN) 359 „ Predikant te mogen ontbieden, naar welgevallen, begeerd „ wierdt: als mede, dat de Priesters de Sakramenten in ftil„ te bij de zieken bragten, en dat men eikanderen, ter zaa„ ke van den Godsdienst, met woorden noch met werken „ kwalijk zou bejegenen; dat hij, nevens veele andere Sek,,tarisfen, in 't Minderbroeders - Klooster was geweest, alwaar men zich verbonden hadt tegen de Wethouderfchap, „ en beflooten de Klok te luiden, om 't volk op de been te „ brengen; dat hij geweest was een der afgevaardigden van „ de muitelingen, die, in den Jaare 1567, zich gewapend „ hadden tegen de Wethouderfchap, om op dezelve te be„ geeren, dat zij mogt nalaaten, meer Katholijke Soldaaten „ aan te neemen tot haare befcherminge, niettegenftaande bet „ haar door de Landvoogdesfe was toegedaan." Rampzalige tijden, in welke bedrijven, op last of verzoek der Regeeringe verrigt, tot misdaaden worden toegerekend, en op de belofte van bevrijding voor aanfpraak of naaraaaning, geen vertrouwen kan gedeld worden'. Naa zulk een onregtvaardig en wreed Vonnis, over hem geftreeken, onthieldt zich pauw, eerst te Embden, en naderhand te Hamburg. Hij vertoefde aldaar tot in den Jaare 1578, wanneer de verandering van zaaken in de Nederlanden, met naame ook te Amfterdam, pauw nevens anderen tot de wederreize na het Vaderland deedt befluiten. Te Hamburg hadt onze Balling gemeenzaame verkeering gehouden met den Heer johan huigen , Raadsheer der Stad, een vriend der Nederlandfche Vrijheid, en begundiger der Amderdamfche Vlugteiingen. Bij het affcheidneemen van pauw gaf hij aan zijnen vriend den wijzen raad, „ indien hij immer op het kusfen raak„ te, zich te wagten voorden klip, op welken die van Ham, burg, onder andere, zich verzeild hadden: te weeten, niet *' te gedoogen, dat de Predikanten zich verder dan met hun „ Predikampt bemoeiden." In de maand Maij des laatstgenoemden jaars bevondt zich pauw wederom te Amfltrdam. Thans was hij een der vijf Afgevaardigden uit de Burgerij, welke zich ten Stadhuize ver. voegden bij de Wethouderfchap, om te beproeven, of dezelve te beweegen ware tot het berusten in eenige fchikkingen, ten Aaa 4 be-  36e PAUW. (ADRIAAN) behoeve der Onroomfchen beraamd. De onwilligheid der Heeren hadt ten gevolge, dat zij kort daar op ter Stede uitgeleid, en andere Regenten in hunne plaats gefteld wierden. De Heer pauw wierdt op den eigen dag der Regecrtngsverarrderinge tot Schepen en Raad der Stad verkoorer Waarfchijrilijk zal hij kort daar naa overleeden zijn; althans vinden wij 'sMans naam, die zo wel bij de Stad verdiend hadt, op de Regeeringslijst, zedert, niet meer vermeld. Zijne Huisvrouw, boven genoemd, was, indien geen Lid der Doopsgezinde Gemeente, althans in het gevoelen der fcbriftmaatigheid van den bejaarden Doop. Van eenen zijner Zoonen, keinier pauw , zullen wij beneden fpreeken. Een andere Zoon, pieter genaamd, in den Jaare 158Ó tot Schepen en Raad van Amfterdam verkoozen, verwoonde, zedert, zijn Poorterfchap, en wierdt Rentmeester- van Alkmaar, alwaar hij zijne dagen eindigde. Hij was gehuwd met eene Zuster van den vermaarden henrik laurenszoon spiegel, en verwekte bij haar eenen Zoon, insgelijks pieter genaamd, van wien in 't vervolg breder zal gelproken worden. Zie a. pauw, Relaas; brandt, Hifi. der Reformatie; commelin en waGenaar, Befchrijv. van Amfterdam. Pauw (adriaan) Ridder, Heer van Heemfiede, Zoon van den Amfterdamfchen Burgemeester, en Kleinzoon van den Braks gefchetBen adriaan pauw , wierdt gebooren te Am Ier. dam, in of omtrent het Jaar 1585. Reeds op zijn zesentwintigfte jaar, bekwam hij den gewigtigeu post van Penfionaris Zijner Geboorteftad. Geduurende de Nederlandfche Kerkgefchillen, althans ten tijde van het Dordiechtfche Sijnode, moet hij de zijde der Contraremonftranten gehouden hebben. Dit is zeker, dat wanneer, naa de veroordeeling der Remonftranten, eenige Bezorgers van 't Leidfche Hoogefchool, als dezelven te zeer toegedaan, van hunne posten verlaaten wierden, de Heer pauw eene plaats der afgezette Heeren vervulde. Als zodanig hadt hij mede de hand iq de afzetting van geiur-  PAUW. (ADRIAAN) 36Y gerardus joannes vossius en kaspar bari/eus , Regent en Onder-Regent van het Theologifche Kollegie te Luiden, als welken insgelijks de naam van Remonftrantsgezindheid aanhing. In de Jaare 1621 en 1624 was telkens de Heer pauw lid van een Buitengewoon Gezantfchap in Frankrijk. In de zelfde hoedanigheid vertrok hij, in den Jaare 1628, na Enge/and. Geene kleine eere leide hij in met deeze bezendingen, vooral na 't eerstgenoemde Koninkrijk. De gewigtige post van Raadpenflonaris van Holland wierdt op den twaalfden April des Jaars 1631 aan hem opgedraagen, voor den tijd van vijf jaaren. Hoewel hij dus zijne beBendige woonplaats buiten Am* Jierdam moest neemen, bekwam hij, egter, van Burgemeesteren der Stad eene fchriftlijke belofte , volgens welke hij zelve het Poorterfchap behouden, en zijne kinderen voor gebooren Poorters zouden erkend worden. Eene bijzonderheid, den Heer pauw betreffende, kunnen wij niet nalaaien, hier te meiden; zij dient om licht te verfpreiden over 'sMans karakter en denkwijze. Bekend zijn de beweegingen, ontftaan ter gelegenheid van het bekende Treurfpel van joost van den vondel , Palamedes genaamd. VeeJen wilden dat hij geregtclijk deswegen zou vervolgd worden. Pauw was een van deeze; hij hadt den Prokureur-Generaal aangeraaden , hem in 's Hage in regten te betrekken. Hij fprak hier over, onder andere , ook met den Schepen andries bicker; die hem, egter, moedig wederftondt, zeggende: ,, Als men onze burgers naar den Haag zal voeren, wat „ hebben wij dan hier te doen?" 'sLands Staaten, in den Jaare 1634, beflooten hebbende tot een Gezantfchap aan lodewyk den XIII, om dien Vorst tot eene Vredebreuk met Spanje te beweegen, ontving de Heer pauw , nevens den Heer joan de knuit , verwonende den Eerften Edele van Zeeland, dien volwigtigen last, hoewel tegen den zin van Holland , met naame ook van Amflerdam. Doch de Raadpenfionaris, zo wel als de andere, hadt het oor van Prinfe fredrik henrik, eu hier door op de tegenkanting gezegevierd. Hij vertrok in deir aanvang des Jaars J635, en hadt de voornaame hand in het tot ftand brengen Aaa 5 van  PAUW. (ADRIAAN) van hei lang gezogte Verbond. In het uitzigt op de hoog opgegeevene voordeelen, wierden evenwel de hoofdrijvers daar van te leur gefield. Naa het fluiten van het Verdrag, 't welk door den Heer de knuit herwaarts wierdt overgebragt, vertoefde de Heer pauw nog eenigen tijd aan 't Franfche Hof, op befluit der Staaten, in de hoedanigheid van buitengewoon Gezant, alzo de gewoonlijke Gezant onlangs overleeden, en deszelfs plaats nog met vervuld was. Geduurende zijn verblijf ten Franfchen Hove, liep, in Holland, voor zijnen goeden naam een zeer nadeelig gerug ; door gefchenken, luisterde men elkander in *t oor, zou hij zich hebben laaten oveihaaien, om de belangen van Koning < odewvk ijveriger ter harte te neemen, dan nut den dienst van zijn Vaderland beflaanbaar was. Daarenboven zagen veelen, in Holland, met fcheele oogen aan, het hoog gezag en den invloed, op zaaken van Regeeringe, welke hij, door zijn Ampt, zich hadt weeten aan te maatigen. De vijf jaaren, voor welke het Raadpenfionarisfchap hém was .opgedragen, liepen vast ten einde. Om de ftraks gemelde reden arbeidden veelen , dat zijn last, gelijk gemeenlijk plaats beeft, niet vernieuwd wierdt. Volgens een uitdrukkelijk Staatsbefluit ftondt het wederkeeren niet vrij aan de Gezanten, zonder daar toe verlof te hebben bekoomen. Bij brief op brief hieldt hij daar om aan, en wierdt zijn aanzoek door Am jierdam onderfteund. Doch zijne partijen wisten te bewerken, dat zijne herroeping telkens verfchooven wierdt. Prins fredrik békrik , hoewel, voor 't overige, een Vriend van den Ambasfacieur, rekte deszelfs uitlandigheid, voorgeevende dat men hem in frankrijk noódig hadt. Te fcherpziende was pauw om niet te bemerken, dat onder dit alles, als de waare reden, verbergen lag, een ontwerp om hem van zijn Raadpenficnarisampt te verlaaten. Om derhalven aan de eere te blijven, befloot hij zelve voor zijn Ampt te bedanken; dit gefchiedde in de maand Maart des Jaars ,636. Men vatte hem bij zijn woord, nam de bedanking aan, en zondt hem voorts verlof, om herwaarts te mogen wederkeeren. Niet vroeger, egter, dan in den Naazomer des' jaars keerde de Heer pauw in Holland të rug, Hoe-  PAUW. (ADRIAAN) 36*J Hoewel dus met het misnoegen van zommigen belaaden, wierdt daarom de Heer pauw niet buiten het bewind gehouden. Naa zijne wederkomst uit Frankrijk bekleedde hïj den aanzienlijken post van Eerden Voorzittenden Raad en Rekenmeester van de Graaflijkheids Domeinen, en hadt, daarenboven, ais gewoonlijke Afgevaardigde, zitting in de Vergadering der Algemeene Staaten. Een blijk van 't vertrouwen, welk die van Holland in hem Helden, zag men in den Jaare i6:fi, ter gelegenheid der aangevangene Onderhandelinge met Span' je, bij welke hij, als Gemagtigde van zijn Gewest, op da vermaarde bijeenkomst te Munjler tegenwoordig was. Merkelijk aandeel hadt hij aldaar in het bewerken van den Vrede met Spanje , tot groot ongenoegen der Franfche Gemag:sgden, die de onderhandeling zogten te rekken, en hem befchuldigden , dat hij , door een • gefchenk van honderdduizend Kroonen, zich hadt laaten overhaalen tot het fluiten van een fpoedig verdrag met den Spaanfchen Koning. Het ongelukkig lot, welk, in den Jaare 1648 , karel den I, Koning van Engeland, dreigde, bragt hem derwaarts, ta gader met den gewoonlijken Staatfchen Gezant joachimi. Hun last hieldt in, zo wel bij het Hoogerhuis als bij dat der Gemeenten aan te houden, om het leeven van den ongelukkigen Vorst te fpaaren. Zij hadden gehoor, 's daags voordat het doodvonnis wierdt uitfprooken, en dus te laat om hunne redenen behoorlijken ingang te doen vinden. Intusfchen hadt de gewigtige dienst, den Lande beweezen, in het kragtdaadig bevorderen van den Munfterfchen Vrede, ijveriger dan iemand zijner Medeafgevaardigden, verfcheiden voornaame Leden van Holland met den Heer pauw wederom bevredigd. Een blijk daar van vernam meu in den Jaare 1651. De Heer jakob kats, voorheen zijn Opvolger in het Raadpenfionarisfehap , thans zijn Ampt hebbende nederge'ed, wierdt de Heer pauw verzogt, andermaal dien post te willen aanvaarden. Met moeite liet hij zich daar toe overhaalen. Eer hij den Eed afleide, bedong hij dat hem de volgende voorwaarden zouden worden ingewilligd: „ Van zijne bedrij. „ ven zou hij aan niemand, dan aan de Staaten van Holland „en Westfrieslaud, rekenfehap verfchuldigd zijn; nimmer „ voor  3&J_ PAUW. CADRIAAN) „ voor gedelegeerde of bijzonderlijk gemagtigde Regters te „ regt geitelJ worden; de Privilegiën des Lands, bijzonder „ die van Amflerdam, behouden; Brieven van Befeherininge „ en Schadelooshoudinge verwerven van de Staaten, en eïndelijk ondïagen zijn van buitenlandfche dienften." Het lot van zijnen Voorzaat, 'sLands Advokaat van oldenbarneveld, lag den Heere pauw in 't geheugen, en zogt hij, door deeze bedingften, zich daar tegen te beveiligen. Terwijl men nog raadpleegde over den gedaanen eisch, leide de Raadpenfionaris den Eed af, op den vierden Oetober des Jaars 1651. In 't volgende jaar vertrok hij, als Buitengewoon Gezant, na Engeland, om den Admiraal tromp te zuiveren van de befchuldiginge, als of hij de eerfte aanlegger zou geweest zijn van de vijandlijkheden, tusfchen hem en den Engelfchen Admiraal roberj blake voorgevallen. Doch hij flaagde niet naar wensch in 't oogmerk zijner bezendige. Op zijne te rug reize ontmoette pauw , nevens de andere Staatfche Gezanten, op de hoogte van 't Zeeuwfche Eiland Schouwen, den Admiraal tromp; deeze opende hun zijnen last, eenige dagen te vooren van 's Lands Staaten bekoomen , om de Engelfche Vloot aan te ta-ten, en alle mogelijke afbreuk te doen. Zo wel als de overigen, Ipoorde de Raadpenfionaris den Luitenant- Admiraai aan, om zijnen last te volvoeren. Dit niettegenllaande verfpreide zich eerlang het gerugt, als of de Heer pauw den Vlootvoogd het aantasten van de Engelfchen hadt zoeken te omraaden. Zo veel ingangs vondt deeze aantijging bij 't gemeen, en bragt den Raadpenfionaris in zulk eenen geweldigen haat, dat zijn Huis in 'sGraarenhage, als mede zijn Slot te Heem/lede, met plondering gedreigd wierdt. De Staaten van Holland behoedden hunnen Staatsdienaar tegen den gedugten ramp, door het doen' van eene Afkondiging, bij weke zij hem van den aangewreeven blaam zuiverden, en in hunne bijzondere befcherming namen. Niet lang leefde de Heer pauw naa dien tijd; hij overleedt op den eenentwintigften Februarij des Jaars 1653 , het achtenzestigfte zijns Ouderdoms. Wicquefort getuigt van hem, dat hij een Man sfc» beleid en oordeel was, doch zekere boerschheid en kaa- rig-  PAUW. (PIETER) 36$ righeid over zich hadt, die hem tot handelingen met Vreemde Staatsdienaars niet zeer bekwaam maakte. Zie aitzema , Zaaken van Staat en Oer* log; Refolutien van Holland. Pauw, (pieter) Zoon van Gieter pauw en van geertrui spiegel Hendrik Lawensdopjer, Kleinzoon van den bovenvermelden Amfterdamfchen Koopman adriaan pauw , en alzo een volle Neef van den ftraks gefchetften Raadpenfionaris, wierdt gebooren te Amflerdam, in den Jaare 1561. De gron/ den van Taalkennisfe leide hij, eerst te Amersfoort, vervolgens in zijne Vaderftad. Zints het oprigten van het Hoogefchool te Leiden, was hij aldaar een der eerde Studenten in de Geneeskunde. Van daar vertrok hij na Parijs, om zich, door den vermaarden duretus, in de Geneeskunde, en den niet minder beroemden joannes farer, in de Ontleedkunde te doen onderwijzen. Doch de inwendige onlusten, welke Frankrijk beroerden, deeden hem, vroeger dan zijn plan medebragt, van daar vertrekken, en zich na Roflok begeeven. In hec drieè'ntwintigfte jaar zijns ouderdoms beklom hij aldaar den trap van Doktoraale waardigheid. Naa zijne wederkomst in 't Vaderland deedt pauw eenen keer na Italië, doch vertoef-, de 'er niet langer dan drie maanden, aan 't Hoogefchool van Padua. Intusfchen hadt de naam zijner Geleerdheid zich door Nederland verfpreid: weshalven de Bezorgers van 't LeidfcheHoogefchool te raade wierden, den post van Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde aan hem op te draagen. Achtentwintig jaaren gaf hij onderwijs in die Weetenfchappen. Eindelijk verviel hij in eene verregaande zwaarmoedigheid, en eindigde zijne dagen in het vieren vijftigfte jaar zijns ouderdoms, op den eerften Augustus des Jaars 1617. Hij was Opziener van den Akademifchen Tuin, welke, daarenboven, door hem voornaamelijk was aangeleid. Ook was hij, de ftig. ter van het Theairum Anatomicum , of Schouwplaats van Ontleedkunde. De Hoogleeraar pauw hadt in huwelijk eene. dog.  gcdï PAUW. (REINIËR) dogter van den Ileere jan van houten , Geheirafchrijver van Leiden. Dokter pauw , die de Geneeskunde te Alkmaar oefLnde, en dikraaals wordt vermeld in de Brieven van den Ridder hooft, wordt gehouden uit dit huwelijk te zijn voortgefprooten. Zie meursii Athen. Batav. val. andreas, Biblioth. Belgiea, Pauw, (rëinier) Zoon van dien adriaan pauw, welken wij, in de eerfte plaats, van dit vermaard Geflagt vermeld hebben, was, even als zijn Vader, een aanzienlijk Koopman te Anijlerdatn, en een der eerfte oprigters van de Oostindifebe Maatfchappije , in den Jaare 1595. Vier jaaren te voo* ren was hij tot Raad der Stad verkoozen, terwijl hij reeds zints het naastvoorgaande jaar zitting hadt in Schepens Bank. Acht maaien bekleedde hij dien gewigtigen post, de laatfte reize, als anderwerf Voorzittende, in den Jaare 1602. Uit Schepens Bank ging hij over in het Burgemeesterlijk geftoelte, iu den Jaare 1605. In den Jaare 1613 deedt hij een keer na Engeland, nevens eenige andere Staatsleden, ter ver* effeniuge van gefchillen tusfchen de Engelfche en Nederlandfche Oostindifche Maatfchappijen. Een ijverig voorftander Zijnde van de verheffinge van het Huis van Oranje, wendde hij, nevens anderen, zijne vlijtige poogingen aan, om 'sLands Advokaat van oldenbarneveld te beweegen, tot handelinge ïnet Prinfe maurits op gelijken voet, als wel eer met Prins Willem was gefchied, met opzigt tot de Graaflijke waardigheid. In den Jaare :618 wierdt de Heer pauw, van wegens Holland, benoemd tot het onderzoek der Heeren van oldenbarneveld, hogerbeets en ns groot, en in het volgende jaar tot Regter over den eerstgenoemden aangefteld. 't Zij om deeze, of eenige andere reden, zeker is het, dat zints deezen tijd het aanzien van den Heere pauw merkelijk begon te daalen» Naa het Jaar 16*20, toen hij voor de achtfle maal de Burgemeesterlijke waardigheid bekleedde, wierdt dezelve niet meer aan hem opgedraagen. 't Gemeen befchomvde hem met  PAUW. (RErNIEK) tfl met kleinagting, en verfpreïdde of geloofde ten zijnen opzigte veele nadeelige gerugten, onder andere, in den Jaare 1625, dat hij en zijne Zoonen Boter en Kaas den vijand hadden toegezonden, en dat zulks in Zeeland was ontdekt. Zij vervoegden zich bij mijne Heeren van'den Geregte, en verworven van dezelve eene openbaare uitlooving van tweehonderd guldens, aan den aanbrenger vau de uitftrooiers of verfpreiders van dit gerugt. Zedert zal de Heer reusuer pauw , in een ampteloozen flaat, zijnen leeftijd geëindigd hebben.