V A D E il L A N D S C 1! WOORDENBOEK, ÈXIV; DEE L   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSFRONKLYK VERZAMELB DOOK JACOBUS KOK. VIER-EN-TWINTIGSTE DEEL. P — R. MET KAARTEN, PtAATEN ÊÜ POI/RTRAITTEIV. te AMSTELDAM, bij JO HANNES ALLAH T- M ö C C X C i,   VADERLANDSCH WOORDENBOEK, PEC. Ï^eckiüs (petrus) éefi vermaard Regtsgeleerde, geboorett in Zeeland, te Zte'-ikzeë, volbragt den loop zijner Akadamifche LetteroefFeningen te Leuven, en beklom !er den trap van Meester in de Regten, in den Jaare 1553. De lof, aldaar behaald , deedt hem 'er den post van Koninklijken Hoogleeraar Paratitlorut» bekoomen, en vervolgens , in den Jaare 1562, het Hoosleeraarsgefioelte in het Kanonijke Regt beklimmen. Zo veel agtinge behaalde hij in 't bekleeden van dien post, en verfpreidde zo aangenaamen reuk van geleerdheid, door zijne Schriften, dat, in den Jaate 1586, de waardigheid van Raadsheer in den Hoogen Raad te M?c 'telen aait hem wierdt opgedraagen. Hij eindigde aldaar zijne dagen» op den zestienden julij des Jaars 15S9. Zijne Weduwe en kinderen deeden zijn Lijk na Leuven voeren, en ter aarde bettellen in de St. Michieh Kei k , in eene Begraafplaats, met voordagt vervaardigd, pronkende met eer) deftig Opfchrifc Zeer vermaard is een zijner Zoonen, even als de Vader, petrus genaamd. Hij doorliep de onderfcbeidene posten van Raad te Mechelen, Lid van den Hoogen Raad, Opperregter in Krijgszaaken, en beklom, eindelijk, de hooge waardigheid van Kanfelier van Brabant, en Koninklijken Raadsheer van Staat. Groote agting behaalde hij door zijn beleid, voorzigtigheid en welfpreekendhaid, waar Van hij, in meenig eene bezending aan Koningen en Vorften, doorflaande blijken vertoonde. In een mondgefprek met den Predikant uitenbogaard, in den Jaare ifco, gaf hij denzelven te verdaan, uit naam der Aardshertogen, dat men niet ongenegen zijn zoude, den gebannen Remonftranten vrijheid van Godsdienscoeffeningete verleeneii, in de Plaatzen, welke, naa ket «inde van hef XXIV. deel. Bbb JBe-  2 PEELLAND, PERIZONIÜS. (JACOBÜS) Befïand, op de Staaten der Vereenigde Gewesten zouden veroverd worden. In 't volgende jaar deedt hij eenen keer na sHage, om de Staaten te beweegen tot Het luisteren naar voorflagen van beflendigen Vrede, en om alle de Nederlanden? onder één Hoofd te brengen. Peckius overleedt in den Jaare 1625. Behalven zijne doorfleepene Staatkunde, was hrj een fraai vernuft en niet ongevallig Digter. Zijn Votum pro fiudih Humanitatis wordt bij de kenners hoog gefchat. Zie VAL. ANDREAS, Bibl. Belg. BAYLSj DM. Crit. Peelland, een Kwartier van de Meierij van ''s Hertogen, hosch-, in Staats Braband, dus genaamd naar een Moeras of Veen, de Peel, van het Latijnfche woord Palus, die meer dan vier uuren in de lengte beflaat, uit welke zeer veele Turf deels geftoken, deels gebaggerd wordt. Peelland beflaat in de lengte, van het Noorden na het Zuiden, omtrent acht, en in de breedte, van het Oost na het West, omtrent zes uuren gaans. Eertijds was het een gedeelte van het van ouds vermaarde Landfchap Taxandria. Helmond is de eenige Stad, welke in dit Kwartier legt. Vlekken, Dorpen en Heerlijkheden telt men 'er ten getale van vierendertig, en daar onder veelen van niet weinig aanziens. De meeste dier Plaatzen behooren aan bijzondere Heeren; doch de voornaamft© Haan onmiddelijk onder de Algemeene Staaten. Pjendregt; zie rhoon en pendrect. Perizonius, (tacobus) hadt tot Vader antonius perizch. jniüs, eerst Rektor van het Latijnfche School te Dam, alwaar hem zijn Zoon jacoBus gebooren wierdt, op den zesentwint:gften Ottober des Jaars 1651, en naderhand Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op 't Doorluchtig School te Deventer. Volgens begeerte zijns Vaders, beoeffende hij, cenigen tijd, de Godgeleerdheid. Eene bovendrijvende zucht voor de Latijnfche en Griekfche Letterkunde deedt hem eene andere oefièa-  PERIZONIUS, ( JACOBUS ) PERNISSË. 3 oeffenbaaii inllaan, vooral naa zijns Vaders dood, welke in den Jaare 1672 voorviel. De beroemde Letterkundigen cuperus, gr/evius en ryckius waren zijne leidslieden. De roeifl zijner Geleerdheid tot in Friesland zijnde doorgedrongen, beriepen hem de Staaten van dat Gewest tot Hoogleeraar in da Wellpreekendheid en Hiftorien, aan 't Hoogefchool te Franc* ker, in den Jaare 1680. Om Zich van zijn duurzaam verblijf te verzekeren, wierdt hem zo aanzienlijke Wedde toegeleid, dat hij tot verandering van ftandplaatze niet ligt konde beduiten. Nogthans lokten hem de Verzorgers van 't Leidfcha Hoogefchool door zo ftreelende aanbiedingen, dat hij derwaarts vertrok, in den Jaare 1693, om 'er, behalven de dus lang gehouden Lesfen, ook in de Griekfche Taaie te onderwijzen. Op den zesden April des Jaars 1715, overleedt hij aan eene fleepende ziekte, ontdaan door veelvuldig letterblokken. Bij zijnen Uiterften Wil befprak hij, aan het Hoogefchool, eene fomme van twintigduizend Guldens, als een vast Fonds, ten behoeve van éénen Student, om uit deszelfs opkomden geduurende den tijd van zeven jaaren, zijne Letteroefeningen te kunnen voortzetten, volgens een plan , daar toe voorgefchreeven. Aan 's Lands Bibliotheek maakte hij eene fraaie verzameling van oude Handfchriften en verfcheiden gedrukte Schriften , met gefchreevene aanmerkingen. Bij zijn leeven hadt perizonius verfcheiden Werken laaten drukken. Jammet' is het, dat een Man, zo geleerd als perizonius was, veel tijds veiipild heeft met penneftrijden tegen geleerde tijdgenooten. Zie Hifi. Critique de la Repub!iq~ui des Lettres, Tom. IX. PernissE , eene Heerlijkheid eu Dorp, in het Land van Patten, in Zuidholland. De uitgebreidheid wordt bepaald op Vierhonderd achtendertig Gemeten en tweehonderdzestig Roeden Lands, en het getal der Huizen op achtennegentig. Het Dorp, fchuins tegenover Schiedam gelegen, een weinig landwaarts, heeft, door middel van eene Haven, gemeenfchap met de Maaze. De Kerk is een tamelijk groot gebouw, voorzien van een dikken Hompen Toren. Bbb a  4 PERSYN. ( Het Gefiagt van} Persingen j zie ooy. Persyn, (Het Gefiagt van) was van onds zeer vermaard in de Nederlandfche Gefchiedenisfen , en eigenaar van eenaanzienlijk gedeelte van het Noorderkwartier van Holland, bij den naam van Waterland bekend. Volgens eene aloude overlevering , zou de Stamvader van dit Geflagt, omtrent het jaar c/(jo , uit Griekenland af koirrflig, herwaarts zijn gekoomeri met lutgard, Gemaalinne van Graave arnoud van Holland. De eerfte, welken men van dit Gefiagt, met zekerheid, gemeld vindt, was jan persyn , Heer van Waterland. Hij leefde omtrent het Jaar 1080, en hadt eenen Zoon, Dirk persyn, Ridder, Heer van Waterland, vermeld onder de Baanderheeren van Holland, in den Jaare 1150, en, nevens andere Hollandfche Edelen, getuige van het Verdrag, inden Jaare 1168, tusfchen floris den 111, Graaf van Holland, en Philips van Vlaanderen gellooten. Zijn Zoon en Erfgenaam was, Jan persyn, Ridder, Heer van Waterland, die gereefd heeft onder dirk den VII, Graaf van Holland, en overleeden is in den Jaare 1226;. Hij Het twee Zoonen naa; 1. tutti colaas persyn, van wien ftraks nader, en 2. Wouter■ Perfyn; ondanks de Ridderlijke waardigheid, met welke hij. bekleed was, begaf hij zich in een Klooster. Nicolaas persyn , Ridder , en behalven Waterland, ook Heer van Marken, overleeden m den Jaare 1250, hadt ia zijn huwelijk, met eene Dogter uit den Huize van haar* lem, verwekt, behalven jan persyn, die (traks zal volgen, Sinton Per/yn, vermeld op het Jaar 1276, getrouwd met Machtelt Potskijn , van welken het Gefiagt van Bakenesje afkomftig is. Jan persyn, Ridder, Heer van Waterland en Markenr overtrof in aanzien en bedrijven alle zijne voorzaaten. De Stad Haarlem, in den Jaare 1268, door dé Kennemers belegerd , was aan hem, meer dan aan andere Ridders, die zich daar binnen bevonden, haare behoudenis verfchukiigd. In eendonkeren nacht heimelijk ter Stede uitgetrokken, veroverde hij op de belegeraars verfcheiden Wagens, fpoedde zich daar mede  PERSYN. (Het Gefiagt mm) $ mede ra Kennemerland, en flak aldaar den brand in verfcheiden Dorpen. De opgaande vlam, de bezettelingen aan eigen huis en have doende gedenken, deedt hun fpoedig het beleg ■opbreeken. In erkentenisfe van deezen dienst, wlerdt jan persyn, door den Utrechtfchen Bisfchop jan van nassau, met bewilliging van Graave floris den V van Holland, met de Heerlijkheid van Amfterdam begiftigd. In den Jaare 1281 verkogt hij deeze Heerlijkheid, met de huizen, fterkten, nevens zijne Heerlijkheid in Waterland en Zeevank, aan Graa*e floris den V, voor de Heerlijkheden de Lier en Zouteveen, mids zijn Zoon en Erfgenaam, Heer nikolaas, voortaan {Vaterland als een Leenregt van den Graave zou bezhten. Te vooren, in de Jaaren 1273 en 1275, hadt Heer jan die van Waterland van Handvesten en Voorregtcn voorzien. Hij overieedt in den Jaare 1292, nalaatende, bij lutgard van lintjen: 1. Nikolaas persyn, die volgt. 2. Jan Per/y», de Oude, Ridder, vermeld in de Jaaren 1322 en 1325- 3. Jan Perfyn, de Jonge, Ridder. 4. Dirk Perfyn, gefneuveld in eenen Scheepflrijd, in Zeeland, tusfchen de Hollanders en Vlamingen. Nikolaas persyn, Ridder, Heer van Waterland, Marken, de Liar en Zouteveen, boven vermeld, was de eerfte, die' Waterland als een Leen van den Graave van Holland bezeeten heeft. Nevens zijnen broeder Dirk, fneuvelde hij in den ftheepftrïjd, in de Gouwe, tusfchen de Zeeuwfche Eilanden Schouten en Duiveland. Zijne Zoonen waaren : I. Jan persyn , die volgt. II. Nikolaas persyn, van welken hier naa insgelijks zal gefproken worden. I Jan persyn, Ridder, Heer van Waterland, in zommige oude Brieven van Velzcn bijgenaamd. In de verdeeldheden der Hoekfclien en Kabeljaauwfciien, bieldt hij het met de laatften, en ondei(leunde, als zodanig, Hertog willem tegen deszelfs Moeder Vrouwe margareta. Hij nam ter Vrouwe jutte van brederode , dogter van didkrik van brederode , bijgenaamd de Goedenierene, en verwekte bij dezelve: 1. Nikolaas persyn, die volgt. Bbb 3 s. Ma-  6 PERSYN. (Het Gefiagt'van) 2. Maria Perfyn, getrouwd met Gijsbert van Niè'nrode. 3. Catharina Perfyn, in den Jaare 1350 getrouwd met Willem van Wefemale, Maarfchalk van Brabrand. 4. Gysbert persyn, die insgelijks volgt. 5. Heilwig Perfyn, Abtdisfe van Leeuwenhorst. Heer jan ftierf in den Jaare 1354, en wierdt in de zo aanflonds genoemde Abtdij begraaveu. Nikolaas persyn, Knaap, Heer van Waterland, die geleefd heeft onder Hertog albregt van beyeren, Graaf van Holland, overleedt in den Jaare 1375, nalaatende, eenen Zoon, insgelijks genaamd , Nikolaas persyn, Knaap. Hij was de laatfte Heer van Waterland, wordende, door zijn kinderloos overlijden, de Heerlijkheid, in den Jaare 1409, met de Graaflijkheid vereeni^d, en aan de Domeinen van Holland gehegt. Gysbert persyn, Knaap, boven vermeld, wierdt, in den Jaare 1347, door zijnen Vader begiftigd met eenige goederen uit de Lier en Zouteveen. Bij zijne Echtgenoote, Anna van Vicpenburg, verwekte hij , Nikolaas persyn, die Vader was van Henrik persyn, aan wien Hertog philips van bourgondie, in den Jaare 1446, zeker Handvest verleende. Den naam zijner Huisvrouwe vinden wij niet vermeld, doch wel dien van zijne kinderen; deeze waren: 1. Jan persyn, die volgt. 2. Adriaan Perfyn, vermeld op het Jaar 1529; hij nam ter Vrouwe Geertrui van der Meer, en verwekte bij haar, Kornelis Perfyn, die, in den Jaare 1565, met eenige Leengoederen van de Graaflijkheid van Holland verlijd wierdt, en in den echt tradt met Machtelt Copier van Ouwendijk, welke hem de Hofftede en onderhoorige landerijen van Ouwendijk ten huwelijk bragt. Hij liet eenen Zoon naa, van welken, meer dan honderd jaaren laater, nog manlijk oir in wee zen was. Jan persyn, ftraks genoemd, was, ln den Jaare 1530, Sekretaris van den Hove van Holland, en trouwde met digna, dogter van Hijppolitus van Gorkum , bij welke hij Vader wierdt van: I. Nike-  PERSYN. ( Het Gefiagt van ) f 1. Nikolaas Perfyn, Rentmeester van de Exploiten in 's Hage, Vader van Piettr Perfyn , Baljuw te 's Gravezande, in deu Jaare 1559. Hij hadt eenen Zoon, Jan Perfyn, in den Jaare 1575, zonder naakoosaeüngen overleeden. 2. Hvppolitus persyn , die volgt, IIyppolitus persyn , was eerst Raad in den Move van ■Holland, en naderhand Prefident yan bet Hof van Utrecht. Hij trouwde met Elizabeth de Jonge , dogter van Jan de Jonge, Griffier van den Hove vqn Holland, en overleedt ia den Jaare 1568 , nalaatende, Jan persyn , gehuwd met Joanna van Heemskerk van Bekefiein , Wouters dogter, Hoogheemraad van Rhijnland; hij ftierf zonder wettige kinderen ; hebbende , egter , eene Bastaard-dogter verwekt, Johanna Perfyn genaamd, die insgelijks zonder kinderen overleedt. In hem was alzo het naageflagt uitgeftorven van jan persyn , ZQon van nikolaas üpzrsyn, boven N. I. vermeld. II. Nikolaas persyn , Knaap , overleedt in den Jaare Ï360, nalaatende, Nikolaas persyn, gezegd yan Waterland; hij ftierf In den Jaare 1479, en wa; Vader van Jan persyn, getrouwd met Klara N. Jans dogter, bij welke hij, ten tijde van zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare 1479, naaliet: Jan persyn. Volgens Handvest van Vrouwe jiaria van nouRGONniE, aan Amfterdaui gegeeven, wierdt hij, in den Jaare 1476, tot Raad dier Stad verkoozen, en bekleedde "'er naderhand de Burgemeesterlijke waardigheid. Tweemaalen is hij getrouwd geweest. In zijn eerfte huwelijk, met Afargareta van Berkenrode, verwekte hij: 1. Elizabeth Perfyn, die de Echrgenoote wierdt van Lucas van Beverwaarde, Jakobszoon, Burgemeester, Schepen en Raad der Stad Amfterdam , welke ook van zijne Ixhtgenoote den toenaam van persyn hadt aangenomen. 2. Nikolaas Perfyn, zonder kinderen geftorven. De tweede Vrouw yan jan persyn was chjustjna van bes schelling , en bij hem Moeder van: Bbb 4 I. Hen-  8 PERSYN. (Het Gefiagt van) i. Ilenrikd Perfyn, die tweemaalen is getrouwd geweest, de laatfte reize met Vincent van Teilingen, zonder dat men van hem kinderen genoemd vindt. S. Elizabetk Perfyn, getrouwd met Mr. Gerrit Boel. 3, Mirsareta Peipyn. 4 Jan persvn , die volgt. 5. Dn k Perfyn, en 6, /iovdewy- Pe fy->, beiden jong geftorven. Jan persyn, gehuwd met Aleid Gaaf, dogter van Nikolaaj Gaaf', Schepen van Amfterdam, wierdt, naa het overlijden zijner hu'svrouwe, Kanunnik in zijn Geboorteplaats, en, inden Jaare 1573, in de Kerk der Minderbroederen begraaven. Hij Was Vader van: 1. Jan persyn , die volgt. 2. Aleid, 3. Margareta, en 4. Ckriftina Perfyn, allen Geestlijke dogters. 5. Willem, en 6. Jan Perfyn, beiden zonder kinderen geftorven. Jan persyn, ten tijde der buitengewoone Regeeringsveranderinge , in den Jaare 1578 , Schepen van Amfterdam, en insgelijks van zijnen post verlasten. Hij overleedt in den Jaare 1602, en wierdt begraaven in de Nieuwe Kerk, onder eene Witte Zark, op welke zijn Wapen was uitgehouwen. Bij zijne huisvrouwe Margareta Moons, dogter van Jan Moons, Raad en Prokureur Generaal, hadt hij verwekt: 1. Reinier persyn, die volgt. ' 2. Nikolaas Perfyn, zonder kinderen geftorven. 3. Alyd Perfyn, getrouwd inet Jonathan van Luchtenburg, Raad en Rentmeester Generaal van Noordholland. Reinier persyn was Raad in den Hove van Holland, en getrouwd met Emerentia van Banchem, dogter van Jan van Banchern, Prefident van den Hoogen Raad. Hij overleedt in deu Jaare i6}0, naalaatende: 1. Willem', 2. Piet er', 3. Reinier', en 4. Henrik Perfyn; allen zonder kinderen geftorven. 5- Ni~  PERSYN, ( Kftr Huis /«) PESSER. ( I0AN1 r> 5. Nikolaas Perfyn. Deeze liet drie Zoonen naa; doch van derzelver naakoomelingfchap vindt men geen befcheid. Want of de zulken, die nog heden ten dage, onder andere in Friesland, dien naam voeren, van hun zijn voortgefprooten, durven wij ontkennen noch verzekeren. Zie w. van goudhoeven , Oud Holt. Kronijki s. van leeuwen, Batavia llluftr. commelin, Befcht ijving van Amfterdam. Persyn, (Het Huis te) een aloud Kafleel, in Rhijnland, tusfchen Leiden en 't Craavenhage , onder de Heerlijkheid Wasfenaar, gebouwd, wil men, in den aanvang der Zestiende Eeuwe, waarfchijnlijk door een Lid van het boven vermelde Gefiagt, en naar hetzelve dus genaamd. Het is een fraai gebouw, midden in eene ruime Graft gelegen, pronkende met verfcheiden Torentjes en een geestig uitgedagten opgang. De beplantingen zijn in een goeden fmaak aangeleid. Men bewaart in het Slot een alouden Steen, die voor een Romeifchen Mijlpaal wordt gehouden, en in de Heerlijkheid Munflcr weleer gevonden wierdt. Men leidt daar uit af, dat de Romeinen, in den Jaare 167 van onze gemeeue Tellinge, hier te lande geweest zijn. Zie m. van der iiouve , Handvest Chronijk. Pesser, (joan) Raad in de Vrpedfchap der Stad Rotterdam, verviel, in den Jaare 1672, nevens veele andere Regenten , in den haat van 't gemeen, tegen hem ingenomen met den zotten waan, als of hij medepligtige van een plan ware, om de Stad aan de Franfchen over te leveren. Men fcholdt en dreigde hem deswegen over ftraat, zonder dat de Regeering het hare hadde om de baldadigheid te ftraffen. Dit alles hadt ten oogmerke, de bevordering van den Prinfe van oranje, welke aldus wierdt bewerkt, doch waar toe pesser niet bewilligde, hebbende hij te vooren zijn Ampt uedergeleid, en de Stad Bbb5 VC1'"  & PETER ALEXOWiTZ. verhaten. Men agterhaalde hem , en voerde hem gevanklijk na 't Stadhuis, alwaar hij, door de wagtdoende burgers, een geheelen nacht bewaard wierdt. In 't volgende jaar nam pesser. de wijk na Braband, en onthieldt zich aldaar te Antwerpen, den tijd flijtende, ia onfchuldige uitfpanuingen, zonder zich met Staatszaaken te bemoeien, den tijd verbeidende tót eene luisterrijke wederkomst in \ Vaderland. Of deeze voor hem ooit gebooren zij, is ons niet gebleeken. Peter alexowitz , Ozaar van MusHvie, bijgenaamd de (proo.'e, verdient ecnig verflag, als hebbende eenigen tijd in ons Vaderland vertoefd, en aan hetzelve te danken een groot gedeelte der kundigheden, welke, zedert, den bloei zijns Rijks bevorderden. Niet meer, nogthans, dan zijne verrigtingen in de Nederlanden onmiddelijk of ter zijde betreft, zullen wij van hem vernaaien. Hij was de Zoon van alexis michaêlowitz, Czaar van Rusland, en van natalia kiroï.owna nakis;un, en wierdt gebooren op den elfden Julij des Jaars 1672. Een vernuft en moed, minder dan de zijne, zouden niet hebben toegereikt het te boven koomen der zwaarigheden, met welke hij moest worflelen, eer hij zich op den troon verheven zag. Niet lang hadt hij daar op gezeeten , of hij begreep de aanmerkelijke voordeden van den Scheepvaart, en hoe veel het aanmoedigen van deezen zijne verreziende oogmerken zou bevorderen. Doch zijne Onderdaanen, in veele andere opzigten woest en onbefchaafd , waren in 't bijzonder in de Scheepbouwkunde geheel onbedreeven. Om niet door vreemde oogen te zien, nam hij het zonderling beflnit, in eigen pcrfoon Landen te bezoeken, in welke hij de nutte kunst koude leeren, om ze vervolgens zijnen Onderdaanen mede te deelen. Op Holland en Engeland viel, ten dien einde, zijne keuze. In den Jaare 1607 vaardigde hij een Gezai.tf'chap af aan de Algemeene Staaten, met oogmerk om eenige punten, den Koophandel betreffende, met dezelven te beraarnen, en tevens hunne gezinte te ondertasten, raakende het deelneemen in eenen Oorlog tegen de Turken. Niet lang waren zij op weg geweest, of hij vertrok heimelijk uit Muskou , in 't begin van de maand Maij des gemelden jaars, flegti  PETER ALEXOWITZ. ïf flegts van twee Dienaars verzeld, en agterhaalde de Gezanten, in wier gevolg hij vervolgens de reize voortzette. Genaderd tot op de grenzen van den Staat, fcheide hij zich af van het Gezantfchap, en vertrok, heimelijk, met een klein gevolg, na Amfterdam, van waar Mj verder zijne reize na Zaandam vervolgde. In het ovcrvaaren van het Y, zat hij zelve aan 't Roer, gekleed als een Hollandsch gemeen Matroos. De Plaats naderende, zag hij zekeren perfoon visfchen, welken hij voormaals in Rusland hadt gekend. Hij noemde hem bij zijnen naam, ging met den Zaandammer in deszelfs wooning, en maakte zich bekend , onder voorwaarde van geheimhoud inge. Als een Zaandamsch Koopman gekleed, voer nu de Czaar, dagelijks, af en aan, tusfchen Zaamdam en Amfterdam , met eene eigen Boeier, om alzo, ten miuften in 't klein, zich in de ScheepsbehanJeling te oeffenen. Intusfchen was het Gezantfchap genaderd tot Nieuwmegen, en wierdt van daar afgehaald op kosten van den Staat, en na Amfterdam gevoed. Hier mengde zich peter onder hetzelve, en nam deel aan de vermaaken en eerbewijzen , die hetzelve wierden aangedaan. Doch hij kreeg wel haast eenen wanfmaak in alle die omflagtigheden, en keerde te rug na Zaandam. Lang bleef hij hier onbekend, doch wierdt eindelijk ontdekt uit de naauwkeurige befchrijving van zijnen perfoon, door een jong* Zaandammer, te Moskou woonende, aan zijnen Vader toegezonden. Hij was inzonderheid kenbaar aan eene wrat on zijn eene wang. Nu wierdt het fpoedig rugtbaar, dat de Rusman, herwaarts gekoomen, om den Scheepsbouw "te leeren , zijne Czaarfche Majefteit zelve was. Dit niettegenflaande verkoos hij bij geen anderen naam, dan dien van Pieterbaas genoemd te worden, op den Timmerwerf, welken hij met den zelfden ijver als een gemeen werkman bezogt, laatende zich onderrigten in alles, wat tot het zamenftelzel van een Schip behoort. Voorts bezigtigde hij de Lijnbaancn, Smeederijen, Zeilmaakerijen, Molens en verdere Handwerken. Zijne bedreevenheid in de Hollandfche taaie, in welke de Czaar zich reeds vóór zijne reize hadt geoelFend, ftelde hem in Haat, om met lieden van allerlei ambagten onmiddelijk te verkeeren. Te Ainflerdam, werwaarts hij met zijne Boeier diümaals overftak, deedt bij,  sx PETETl ALEXOWITZ. hij, onder zijn eigen opzigt, een Ooriogfchip van den tweeden rang bouwen. Geduurende dit alles fchuwde de Czaar geenzins den omgang der Amfterdamfche Grooten. Vooral hieldt peter gemeenzaams verkeering met den S;heepsbouwIiUndigen Burgemeester witsen. Naa de wederkomst van Koning willem den III uit het Leger in 'sHage, begaf Czaar peter zich insgelijks derwaarts, om dien Vorst te begroeten, en kennis met denzelven te xnaaken. Dikniaals hielden zij zeer vertrouwelijke gefprekken; blijken van de wederzijdfche agtinge, welke zij voor elkander hadden opgevat. Tot in de maand Januarij des Jaars 1698 vertoefde de Cz aar in Holland , wanneer hij na Engeland overftak, om 'er zijne verkreegene kundigheden nog verder uit te breiden. Even eens als te Amflerdam en Zaandam, was hier zijne Ieevenswijze. Czaar peter vertoefde in En. geland tot in de maand Maij , wanneer hij wederom na Holland cverftak, om het, naa een verblijf van flagts veertien dagen, te verlaaten, en na zijn eigen Gebied de wederreize aan te neemen, zeer voldaan over het onthaal, welk hij allerwege hadt ontmoet. Andermaal gaf de Czaar een bezoek aan Holland, in den Jaare 1716, doch thans meer openlijk en (hatelijker, als verzeld van zijne Gemaalinne , die zeer op hem gefteld was. Op den zeventienden December kwam hij te Amflerdam, en wierdt begroet door vier Gemagtigdcn der Staaten van Holland, benoemd om hunne Majefteiten, geduurende derzelver verblijf in hun Gewest, te verzeilen. Den tijd zijns vertoevens maakte hij zich nu wederom ten nutte, door het bezoeken van Scheepstimmerwerven, Magazijnen , Werkplaatzen, gemeenzaame verkeering met aanzienlijke Kooplieden, en het waarneemen van alles, 't geen dienen konde tot nut zijner heerfc'.iappijen en onderdaanen. In het begin van April des Jjars 1717 deedt de Czaar eenen keer na Parijs, laatende inmiddels zijne Gemaalin in Holland, alwaar hij, in 't begin van Augustus , over Spa, wederkeerde ; hebbende, op zijne reize door Frankrijk, verfcheiden waarneemingen gedaan, yan welke hij vervolgens een heilzaam gebruik maakte. In laec beü'-n yan September verliet de Czaar, nevens zijne Ge- maa»  PETRI, C CÜNERU3) PETRI. ( RUDOLFUS ~) i3 maalinne, de Nederlanden, en voleindigde zijne uitlandigbeid met het begin van Februarij des Jaars 1718. Met Spiegelgevegten en andere vermaaklijkheden, hadt men hunne Czaarfche Majefteiten, geduurende derzelver verblijf te Amflerdam, geene kleine eere beweezen. Gaarne zouden de Algemeeno Staaten met den Vorst een redelijk Verdrag van Koophandel hebben willen fluiten; doch hier omtrent kondei; zij hun oogmerk niet bereiken. Czaar peter , bijgenaamd de Groote, Vader des Vaderlands, overleedt op den achttien Februarij des Jaars 1725. ^ . Zie Gedenkfchriften der Regeeringe van Petrus den Groot en; Europijehe Merkttriu$\ tindal en anderen. PetRi, (cunerus) beklom, ter gelegenheid der oprigüngfl van verfcheiden nieuwe Bisdommen, in de Nederlandfche Gewesten, in den Jaare 1560, den Bi-fchoplijken Stoel vznLeeii' waarden. Hij was een ijverig voorflander der Spaanfche Regeeringe: reden, waarom de Landvoogd Graaf van rennenberg hem deedt vatten , en gevanklijk overvoeren i;a het Klooster te Bcrgum; achthonderd Guldens wierden hem aldaar tot zijn jaarlijksch onderhoud toegeleid. Doch den Bisfchop verveelde wel haast deeze opgeflootene leevenswijze : weshal ven hij eene gelegenheid ter ontvlugtinge hebbende waargenomen, de wijk nam na Keulen, alwaar hij het overfchot zijner dagen eindigde, in den Jaare 1580. Zie fresinga , Memorien; bor , Ned. Hifi, Petri , ( rüdolfus ") volgens een verlatijnde naambuiging, eigenlijk roelof pietersz genaamd , hadt tot geboorteplaats Amfterdam, in den Jaare 1585. Door zijne Ouders tot het Predikampt zijnde opgeleid, wierdt hij Leeraar onder de Hervormden te Zaandam, en van daar, in den Jaare 1612, na zijne Vaderftad verroepen. Hij was een befcheidcn en zagtmoedig Godgeleerde, en welfpreekend Leeraar. Van zijne uitgebreide kennisfe getuigen 'sMans uitgegeeven Schriften. Hij overleedt, op den vierden Jnnij des Jaars 1649, in den ouderdom van vierenzestig jaaren. PïTRI,  14 PETRI. (SUFfRiÜÜS) Petri, (süffridus) gebooren te Leeuwaarden, in den Jaa« re 1527, bezogt, in zijne vroege jeugd, het zeer vermaarde Hoogefchool te Leuven, en verworf 'er, door zijne naarüigi heid en uitgebreide kennis van nutte weetenfehappen, zo beroemden naam, dat men, al vroeg, op hem het oog liet vallen, als een dienftig voorwerp ter herflellinge van 't Hoogefchool te Er fort, 't welk thans in een diep verval was. Met veel vrugts gaf hij aldaar onderwijs in de Griekfche en Latijnfche Taaien. Om de beoeifening der Griekfche Letterkunde aan te moedigen , deedt hij vijf Redevoeringen, welke hij door den druk gemeen maakte. Naa eenige jaaren verblijfs te Erfort, wierdt hij , door voorfpraak van zijnen beroemden landgenoot viglius van zuichem ab ayta , Geheimfchrijver en 'Opziener der Boekerije van den Kardinaal de granvelle. Doch vermids het Hofleeven niet met zijne geaartheid firookte, leide hij zijnen post neder, en vertrok na Leuven, alwaar hij in 't huwelijk tradr. Inzonderheid maakte hij nu zijn werk van de beoeffeninge der ResTsgc!eerdheid, met zulk een goeden opgang, dat het Meesterfchap hem wierdt opgedraagen. Zedert maakte hij zijn werk, om 'er de hand te bieden, tot het geeven van Lesfeu over de Griekfche Taaie , aan den Hoogleeraar langiüs , door ziekte en ouderdom daar toe onbekwaam geworden. Zijne Voorleezingen hadden voornaamelijk ten onderwerpe, eenige Griekfche Schrijvers; -als mede het boekje van ATiiENAGoRAS, Verdecdiging der Christenen. Om de Nsderlandfche onlusten te ontgaan, nam petri de wijk na Keulen, derwaarts. beroepen zijnde tot Hoogleeraar in de Regten." Hoewel buitenslands woonagtig, vereerden, egter, de Staaten van Friesland hunnen geleerden inboorling met den titel van Hiiroriefchrijver van hun Gewest, en leiden hem. daar voor eene Jaarwedde toe. Süffridus petri was zeer geagt en bemind bij de geleerdfte Mannen zijner Eeuwe; zelfs verfcheiden Kardinaalen., ja de Pausfen gregorius de XIII en sixtus de V vereerden hem met hunne vriendfehap. Hij overleedt te Keulen, aan de Waterzucht,in den Jaare 1597, het zeventigfte zijns ouderdoms. llehal-, ven verfcheiden andere Werken, allen in 't Latijn gefchree- ven„  PETRÖNELLE, XS ven, heeft men van hem eene Verjiandeling over den Oor* fprong der Friezen. Zie thx'anus j mechtor adam; val. andreas, Bibl. Belg. Petronelle , dogter des Hertogs van Saxen, halve Zusteff van Hertog lotiiarius, die naderhand met de Keizerlijke waardigheid bekleed wierdt , was de Echtgenoote van floris den II, Graave van Holland, niet lang naa het beging der Twaalfde Eeuwe. In den Jaare 1122 bleef zij Weduwe zitten, met drie Zoonenr dirk, floris en siMon, en eene dogtar, hadewig genaamd. Haar oudfle Zoon, bij 't overlijden van haaren Gemaal, nog te jong zijnde om het Graaflijk bewind te aanvaarden, nam zij hetzelve waar, geduurende des*' zelfs minderjaarigheid. Zij was eene Vrouw van mannelijkejs moed: van hier, dat zij, in den twist tusfchen haaren broeder lotharids, Hertog van Saxen, en Keizer henrik dem V, de zijde des eerden met zo veel ijvers koos, dat zij den Keizer noodzaakte, met een Leger in Holland te vallen, en door geweld van wapenen haar naar zijne hand te zetten,door het Leen van Holland van het Rijk te verheffen, en alzo zich daar van afhanklijk te erkennen. Om de magt en het igezag van haaren Zoone te vermeerderen, verworf zij op haaren broeder, naa deszelfs verheffing op den Keizerlijken troon, dat de Graaffchappen Oostergo en Westergo met de Graaflijkheid van Holland vereenigd wierden. Het Graaffchap van Vlaanderen , in den Jaare 1127 , door het kinderloos overlijden van Graave karel den goeden , zijnde opengevallen, ftelde zich Vrouwe petronelle onder de mededingers na de opvolging. Verzeld van haaren Zoon en een aanzienlijfe gevolg, reisde zij, in den aanvang des Jaars 1127, na Brug~ ■ge. Geene middelen liet zij onbeproefd, en fpilde zeer veel gelds, om de gunst der Vlaamfehe Heeren te winnen. Nog•thans flaagde zij niet in haar ontwerp; onverrigter zaake keer-de zij, eerlang, met haaren Zoon te rug. De twist, omtrent het Jaar 1131, ontdaan, tusfchen haaren oudften en tweeden Zoon, wjerdt, meent men, kunfliglijk door Vrouw petro- nellb  / . PETTEN. ■kelle gevoed, om geduurende denzelven 't Graaflijk bewind in handen te houden, 't welk zij zo lang mogelijk zogt te Tekken. Nogtbans moest zij hetzelve, naa verloop van tijd, uit de hand geeven. Zedert fehijnt zij haar voornaam«verblijf gehouden te hebben in het Klooster van Rhijnsberg, 't welk door haar geftigt, of, volgens anderen, merkelijk verbeterd -en begiftigd was. Vrouw petronelle overleedt aldaar, in den Jaare 1144, en wierdt 'er insgelijks begraaven. Petten, eene Vrije Heerlijkheid en Doip, in Kennemerland, tusfchen de Zijp en de Noordzee, groot in haare uttgeflxeluheid niet meer dan ruim tweehonderdveertien Morgens Lands. Het Dorp Petten is zeer oud, en reeds in de Schriften der Elfde Eeuwe, indien nog niet vroeger , bekend. Volgens zommigen zou Bisfchop willebrord , die in 't laatst der Zevende Eeuwe leefde, aldaar eene Kerk geftigt hebben. Het tegen, woordige Petten legt niet meer op den grond, op welken men het eérfte Dorp van dien naam gebouwd heeft. Ingevolge van hooge Watervloeden en Overftroomingen, heeft men het, meer dan eens , dieper landwaarts moeten verplaatzen. De grond van het Oude Petten wordt thans door de golven der Zee bedekt. De vierde is reeds de tegenwoordige Kerk; zij wierdt in den aanvang deezer Eeuwe gebouwd , en is evenredig aan het gering vermogen der Plaatze. Veele Ingezeetcnen geneeren zich met de vaart op de Groote en Kleine Visfcherij of op Koopvaardijfchepen. Doch de hoofdneering is het vangen van verfchen Visch. Eer deeze na elders wordt verzonden, moet hij op de plaats afgeflagen, en daar van tweemaal de Veörtigfte Penning betaald worden: de eene ten behoeve van de Kerk ea Paftorij nevens Kosterij, de andere tot onderhoud der Vuurbaakeu, als mede ter handhaavinge van eene Asüirentie- Kas, uit welke aan de naagebleevenen van verongelukte Visfchers, of die in 's vijands handen vallen , eenige onderfteuning \ 'orde toegereikt. Te Petten ftaat een Gemeenlandshuis , dienende tot eene Vergaderplaatze voor de Heeren van den Hondiboijcf. Even als weleer de Rhijn bij Katwijk, dus hadt, in oude tij. den, een ander water bij Petten zijnen uitloop. Want dat men voor dit water den Rhijn, of, met andere, de Vliet Kt>, 'iem zou-  PEURSUM, PIAAM, PIER. (GROOTE) 17 zoude moeten houden, vindt, bij veelen, geen geloof. Een weinig vóór het midden der voorgaande Eeuwe nam men in overleg, om hier wederom eene uitwatering te openen. Doch om de verfcheidenheid der gevoelens, raakende de nuttigheid daar van, heeft men het omwerp laaten vaaren. ■ Peursum, een Ambagt in de Alblasferwaard, in de Baronnij van Liesveld, ten tijde van Graave floris den V als eene Hooge Heerlijkheid bekend, beflaat ongeveer driehonderd tachtig Morgens Lands. Mea telt in het Ambagt om en bij de veertig Huizen; doch het heeft geene Kerk; de opgezeetenen moeten hunnen openbaaren Godsdienst te Ciesfen-Ou' dekerk verrigten. Piaam , een Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Westergo, onder de Grietenij van Wonzeradeel, flegts weinige honderden Roeden van den Zeedijk tusfchen de Stad' Workum en het Vlek Makkum. Het getal der Huizen is zeer gering, en de Kerk van weinig aanziens. De Predikant van het nabuurig Dorp Idzegahuizen neemt hier ook den predikdienst waar. Zie winsemius. Pier, (cröote) of Lange Pier, was een Friefche Boer, en wierdt dus genoemd wegens de ongemeeue grootte of langte, (want groot beteekende toen en betekent nog in Friesland zeer dikwijls lang,) van zijn lichaam, dewijl hij merkelijk boven de g|nHvne, en, zelfs boven zeer rijzige menfehen, \a laR^e ullftik. Zo kloek als hij was van lichaamsgeftalte, z ■.} Ilcrk-=g^5 bij ook van kragten, zo groot van moed, en zo vaardig van onderneemingen, i Die ongemeene dapperheid wierdt evenwel aan den anderen kant ook door verfcheiden ca ojjgewoogcn; hij was bij zijne onverfaagdheid en vt»d||Ê|iir<)cdè « ($  +± POLL, (van de") POLSBROEK. de grond toe uit te rooijen, en om (zeggen de Stellers} ,, 'er onze kinderen tot Slaaveu en Contrabutarisfen van ,, Vranckrijk te maaken." Het oogmerk, met dit zot gefchrijf bedoeld, wierdt met 'er daad bereikt. Volgens aanfehrijven van Prime willem den III, wierden de Heeren van de poll en Mr. lambert reinst van de Burgemeesterlijke waardigheid en van hunne Vroedfchapsplaats ontzet. Andere ondergingen een diergelijk lot. — Behalven de reeds gemelden, hebben nog anderen van dit gefiagt in het Burgemeesterlijk gefloelte gezeeten : te wee&en , de Heer harmen henrik van de poll, in den Jaare 1745, en Mr. pieter van de poll in den Jaare 1748. De laatstgenoemde, buitenstijds, in de plaats van den overleedenen Mr. dirk tbip , aangefteld, wierdt, bij de buitengewoone verandering , in de maand September van dat jaar, door den Stadhouder van zijnen post verlaaten. De Heer jan van de poll, thans nog in leeven, wierdt, bij de merkwaardige verandering, in den Jaare 1787, door zijne Hoogheid den Prins Stadhouder, nevens andere tot Burgemeester aangelleld. Andere Regeeringsposten worden nog door leden van dit Gefiagt bekleed. Polsbroek, onderfcheiden in Noord- en Zuid-Pols broek; het eerfte is een Schout - Ambagt, in de Baronnij van Tsfelflein, het ander eene Vrije Heerlijkheid. Noord-Polsbroek legt, in de lengte van een uur gaans, langs eenen weg, met Huizen bebouwd en met Boomen beplant. De uitgebreidheid van het Ambagt wordt op ruim zeshonderdzestig Morgens, en het getal der Huizen op bijkans vijftig begroot. In het Kerkelijke heeft het gemeenfehap met, en draagt een derde deel in de lasten daar toe behoorende, van Zuid-Polsbroek, bevattende weinig minder dan zevenhonderd Morgens Lands, en nog geene vijftig Huizen. In de Kerk ziet men verfcheiden fraai befchilderde glazen < gefchonken zo van eenen der Prinfen van Oranje, als van de Stad Amfterdam en de Ambagtsheeren. De Roomschgezinden , van de Gezinte der Janfenisten , hebben hier eeue Statie. Al zints een groot aantal jaaren is het Amflerdamsch Gefiagt de graaf eigenaar geweest van deeze Vrije Heerlijkheid. Pol?  POLYANDËfc. (JOANNËS") 35 Polyander, (joANt^es) een zeer vermaard Godgeleerde, beroemd in de Nederlandfche Kerkgefchillen, wierdt gebooren te Mets, in den jaare 1568. Zijn Vader, onder de Hervormden het Leeraarampt bekleedende, vondt zich genoodzaakt t kort naa de geboorte van zijnen Zoon, van daar te wijken, ter zaake der vervolgingen om den Godsdienst. Hij zette zich neder te Frankendaal, in de Paltz, van waar hij, eerlang, tot Leeraar in 'de Walfme Gemeente te Embden wierdt beroepen. In 't nabuurig Bremen oeffende zich nu joannes , onder christophorus pekelius, in de Wijsbegeerte en Hebreeuwfche taaie. Op de gronden, aldaar geleid, zette hij de! beoeffening der Godgeleerdheid voort te Heidelberg, onder tossanus, jünius en andere voornaame Mannen. Naa een verblijf van vier jaaren aan dit Hoogefchool, deedt hij eene reize na Gerieve, om 'er theodorus beza te hooren. In den Jaare 1588 beriep hem de Walfche Gemeente te Dordrecht tot haaren Leeraar. Bijkans vierentwintig jaaren hadt polyander dier post bekleed, en,'daarenboven, volgens befluit der Regeeringe, de Jeugd, eenige jaaren, in de Zedekunde onderweczen, wanneer de keuze der Verzorgeren van 't Leidfche Hoogefchool op hem viel, om hem te beroepen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, in de plaats van den vermaarden conradus vorstius. Polyander ftondt bekend voor Contraremonftrantsgezind , doch tevens gemaatigder en befcheidener dan veelen zijner tijdgenooten. Zijne geleerdheid wierdt, bovendien, hoog geroemd. Weinige maanden naa zijne intrede be-» kwam hij tot Amptgenoot simon episcopjus, met Welken hij* ondanks hunne verfcheidenheid van gevoelens, doorgaans in vriendichap leefde, en wiens vredelievendheid hij hoog waar-» deerde. In den Jaare 1Ó18 vertrok hij na Dordrecht, oXA zitting te neemen in het Sijnode. Naa het afloopen van hetzelve wierdt hij benoemd onder de Overzieners der nieuwe Vertaalinge van den Bijbel. Polyander overleedt in den Jaare 1646, en legt in de Pieters Kerk begraaven. Men ziet aldaar een heerlijk gedenkteken, ter zijner eere opgerigt. In zijn Nachtgewaat legt hij, leevensgrootta , uitgehouwen, in wiï Marmer, op een verheven Rustbedde. Zie vit/e Profesfor. Leidtnfium, Ddd a Pos-  3<5 PONTANUS, (JOANNES IZAAK) PÖORTLAND. Pontanus, (joannes izaak) van Haarlemfche Ouders, doch ter waereld gekoomen te Elzeneur, in Deenemarken, werwaarts dezelve, om zaaken, hen bijzonder betreffende, zich voor eene wijl tijds begeeven hadden. Zijne jeugd fleet hij voornaamelijk te Amflerdam, met het beoefenen der Geneeskunde en Wijsbegeerte. In de laatstgemelde Weetenfchap beriepen hem de Verzorgers van het Gelderfche Hoogefchool tot Hoogleeraar. Dit moet voorgevallen zijn in den aanvang der voorgaande Eeuwe. Althans was hij te Harderwijk, in die hoedanigheid, woonagtig, toen hij, in den Jaare i6\\, eene Latijnfche Befchrijving van Amflerdam in het licht gaf. Daarenboven was pontanus Hifioriefchrijver van den Koning van Deenemarke en van de Provincie van Gelderland. Behalven de gemelde Befchrijving, heeft hij verfcheiden andere Werken naagelaaten, onder andere Discusftonum Hifloricarum Libri II, of Hifiorifche Uitweidingen, in 2 Boeken, handelende, onder andere, over de vrije of onvrije Scheepvaart, of in hoe verre de Zee kan gezegd worden voor eenig volk opens te liaan of geflooten te zijn. Pontanus, overleedt te Har. derwijk, in den Jaare 1740. Zie val, ANDreas, Biblioth. Belgiea. Poortland, zomtijds ook de Peorterij genaamd, is eene ftreek Lands, even buiten Delft, in 't Zuidoosten der Stad, en aan haar Regtsgebied onderhoorig. Haare uitgeftrektheid wordt begroot op ruim vijfhonderd zesenvijftig Morgens. Merkelijk is de bloei en bewooning dier landftreeke, zeders de eerfte op de laatfte opneeming, toegenomen. Van elf Huizen, welke men 'er in den Jaare 1632 telde, was derzei ver getal, in den Jaare 1732, geklommen tot zesenveertig, en nog daarenboven vermeerderd met twaalf Bleekerijen en twee Molens. Over deeze Landftreek is een afzonderlijke Ontvanger der Verpondingen aangefteld; hij doet jaarlijks rekening aan de Burgemeesters van Delft. De Abtdij en de Proostdij van Koningsveld, nevens het Paleis van den Roomfch' Koning, Graave vvillem, 't Kanings Uithof genaamd, op bijzondere Arti- ketea  POORTVLIET, POPKENSBURG. 37 kelen in ons Woordenboek vermeld, plagten in Pooriland te Haan. Poortvliet, eene Heerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op het Eiland Tkolen, eene der grootften op het Eiland, beflaande in de lengte omtrent anderhalf, en in de breedte ruim een half uur gaans. Volgens overlevering, zouden de Heeren van voorn hier eertijds eene Sterkte of Kafteel gehad hebben. Verfcheiden Voorregten genooten eertijds die van Poortvliet, deels tot eere, deels tot voordeel dienende. Onder de eerfte behoorde, de gewoonte om voor de Tent der Graaven van Holland, wanneer zij te velde lagen, als Lijftrawanten, de wagt te houden. Het Dorp Poortvliet , omtrent een uur gaans van de Stad Tholen gelegen, tamelijk groot en welbebouwd, heeft eene aanzienlijke Kerk met een hoogen Toren, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. De Landbouw en handel in Graanen is de voornaame bron van het beftaan der Ingezeetenen. De uitgebreidheid der Heerlijkheid wordt begroot op ruim negenen veertighonderd en twintig Gemeten Lands. Popkensburg, een aloud Ridderlijk Slot en Lusthuis, in Zeeland, op het Eiland Walcheren, omtrent een half, uur gaans ten Noorden van de Stad Middelburg. De Itigter daar van was, in den Jaare 1353, klaas van borselen, Ridder, Heer van Brigdamme, Koudekerk, Zoute lande, enz. Zoon van Heere wolferd van borselen, Heere van ter Veere, enz. Het Slot Popkensburg, heeft tot heden toe zijne aloude gedaante behouden. Het is een fterk vierkant gebouw, leggende rondsom in diepe en vischrijke Vijvers, omtrent vier Roeden wijd. Ter wederzijde van den Ingang van het Slot ftaan twee ronde vaste Torens. Van binnen ontmoet men verfcheiden zeer .goede vertrekken, allen ruim en luchtig. Voor het Huis legt een ruim Plein; op hetzelve (laat, behalven eene ruime Stalling, de groote fteenen Voorpoort, welke den Kadelein of Slotbewaarder tot eene wooninge verftrekt. Eene Buitengraft omringt de Bloem- en Moestuinen. Ook vindt men 'er eene Diergaarde. Behalven andere bosfchaadjen, beDdd 3 hoo-  iS POPMA, (a of de) POPPINGAWIER. hooren aan Popkensburg honderdzestig Gemeten Lands, in den Jaare 1401 , door Graaf albregt van Zeeland , gefchonken aan Heere klaas van borselen , den tweeden van dien naam, tot een onverfterflijk Erf] een , te verheergewaaden met een rooden Valk, of in de plaats daar van een Nobel. De Kerk van een Dorpje, nabij Popkensburg gelegen , St. Laurens genaamd, wierdt, door Heer klaas van borselen, in het zelfde jaar als het Slot gebouwd. Zie smalleoange, Krtnijk van Zet' land. Popma , (_ a of de ) weleer een aanzienlijk Gefiagt in Friesland, 't welk zich gevestigd hadt in de kleine Stad Tlst. Vier Leden van hetzelve, indien geene broeders, immers nabeftaande bloedverwanten, vindt men daar van vermeld, allen vermaard door hunne geleerdheid en vlijtige Deoeffening der Regtsgeleerdheid en aloude Latijnfche Schrijveren, Zij leefden in 't laatst der Zestiende en in 't begin der Zeventiende Eeuwe. Ausonius a popma was een vermaard Regtsgeleerde, gelijk ook sixtus; hij fchreef aanmerkingen op het Werk van cornelius celsus de Ane dicendi, Cyprianus ftierf in den Jaare 1582, hebbende gefchreeven Emet datior.es in Sallustittm. Titus, eindelijk, liet * in den aanvang der Zeventiende Eeuwe, drukken Asconius Pedianus, als mede eene Verhandeling de Opere Servo. urn. 't Meest van allen, egter, heeft de eerstgemelde, ausonius , gefchreeven. Men heeft van hem eene Verhandeling de Dife.entia Verborum; eene andere, de Ordine et More yudiciorum ; als mede de U/u anttqua locutionis Libr. II. Daarenboven fchreef hij aantekeningen op varro , paterculus en andere. Zie val. andreas, Biblioth. Belgica; süffridus petri , de Scriptor Frif. Poppingawier , een Dorp in Friesland, in de Grietenij Raii> verder hem, onder 't Kwartier van Oostergo, van geene groote ultgeftrektheid > doch. van ouds vermaard, om de menigte Stin- zen  POPPINGAWIER, POPPIUS. (EDUARDüS) 39 zen of adelijke Geftigten, die men 'er plagt te ontmoeten. Het Gefiagt van heslinga was hier zeer vermogend, inzonderheid zints het zich , door huwelijk , hadt vereenigd met dat van albada , waar van het insgelijks den naam aannam. — Onder Poppingawicr lag eertijds het Klooster Engwird, in den Jaare 1478 geftigt door eenige Zeeuwfche Monniken, doch, van wegens hunne armoede , naderhand wederom verlaaten. Een Fries, met naame fetze, bleef 'er egter, en hieldt het Klooster op; door de aankomst van eenige Geestlijke Zuster kwam het vervolgens in tamelijkeu bloei. Poppius, (eduardus) Remonftrantsch Predik&nt te Gouda, Schrijver van het vermaarde Boek, de Enge Poort, behelzende, in etlijke Leerredenen, een ernftigen aandrang tot Godsvrugt, als het middel ter zaligheid. De Remonftrantsgezinden liepen zeer hoog met het Gefchrift, terwijl de andersdenkenden het even fterk veroordeelden, onder andere de vermaarde triglandius, die 'er de pen tegen opvatte. Dit deedt den Heer de groot fchrijven: „ terwijl het Boek van poppius uitermaa„ te goed is, zo kan het Boek van triglandius, daar tegen „ gefchreeven, niet anders dan uitermaate flegt zijn." Zedert wierdt hij, nevens andere Predikanten van zijnen aanhang, bet voorwerp van den gemeenen haat: zo dat h;j, op last der Staaten van Holland, gezonden, om de openftaande plaats te Oudewater, eenigen tijd, te vervullen, en hoewel verzeld van Bailjuw, Burgemeesters en Schepenen, verhinderd wierdt, den predikftoel te beklimmen. Naa de veroordeeling der Remonftranten, door het Dordrechtfche Sijnode, week poppius buitenslands, en wierdt aldaar aangefteld tot een der zes Directeurs of Beftierders , welke zorge moesten draagen dat de Gemeenten in Nederland heimelijk van Leeraars van hunne denkwijze bediend wierden. Zedert, nevens carolus niellius, het gewaagd hebbende, om iu Holland te rug te keeren, wierdt hij te Haarlem ontdekt, gevangen genomen, en vervolgens verweezen tot eene eeuwige hegtenisfe op 't Kafteel Lsevcflein , alwaar hij, naa eenige jaaren zittens, overleedt. Zie brandt, Hifi. der Reformatie. Ddd 4 Port-  40 PORTLAND. (HANS W. BENTINK, Graaf van} Portland, (hans willem bentink, Graaf van~) Zoon van bernhart bentink , Heere tot Diepenheim en Proost van Deventer, en van anna van bloemendaal, wierdt gebooren in de maand Maart des Jaars 1651. In zijne jeugd diende hij Prinfe willem den III als Paadje, en wierdt vervolgens een der Kamerheeren van zijne Hoogheid. De gemeenzaamheid, welke hier uit ontftondt, veranderde , allengskens, in eene naauwe vriendfchap, zints Prins willem, in den Jaare 1675, van eene gevaarlijke Kinderziekte was aangetast. Zo zorgvuldig en tederhartig hadt bentink , geduurende al den tijd der ziekte, den kranke opgepast en bediend, blijvende gefta» #!ig, dag en nacht, bij het bed, en alles, wat 'er verlangd Wierdt, met eigen hand toereikende, dat zijne Hoogheid, naderhand, verklaarde ,, niet te weeten, of bentink ooit ge,, llaapen hadt of niet, dit wel, dat hij in zestien Etmaalen „ niet geroepen hadt, zonder door deezen getrouwen dienaar „ vaardiglijk beantwoord te zijn." Naderhand ftortte bentink in de zelfde ziekte, doch genas 'er van, hoewel met drek gend lijfsgevaar. Hij bekleedde thans reeds den post van Dros* faard van Lingen. Om hem, voor betoonde trouwhartigheid, zijn genoegen te doen blijken, befchreef hem zijne Hoogheid, met voorbijgaan van een Hollandfchen Edele, in de Orde der Ridderfchap van Holland. In den Jaare 1677 deedt hij, op last van Prinfe willem , eenen keer na Engeland, met oogmerk om voorflagen te doen tot een huwelijk, tusfchen zijne Hoogheid en de Prinfesfe maria, oudlle dogter van den Hertog van jork ; 't welk zedert geflooten en voltrokken wierdt. Ter gelegenheid van eenen opftand in Engeland, zondt Prins Willem zijnen vriend bentink derwaarts, om zijnen Schoonvader zijne hulp aan te bieden. In den befaamden overtogt ïia dat Koninkrijk, was hij zijnen Meester en Vriend telkens pp de zijde, en deedt vervolgens het zijne, om hem de Kroon Van Groot- Britannle op het hoofd te zetten. Niet onbeloond bleef deeze trouwe en aankieeving. Prins willem, nu met koninklijke magt voorzien, benoemde den Gelderfchen Edelman tot Pair van 't Rijk, ftelde hem aan tot eenen zijner Geheime Raaden en eerften Edelman van zijne Bedkaraer, 511, xm verloop van eenhjen tijd, tot Baron van Civencestert Burg-  PORTLAND. (HANS W. BENTINK, Graaf van} \x Burggraaf van Falconberg en Graaf van Portland. Bij alle deeze eerbetooningen voegde zijne Majcfteit, eenige jaaren laater, een aanzienlijk gefcbenk van zeer uitgebreide landgoederen in het Prinsdom ÏVales, als mede de Ridderorde van den Kouzeband. Niet lang naa de verheffing van Prinfe willem op den Engelfchen troon, ontftondt in Holland merkelijk gefchil omtrent den Graaf van portland, zo als de Heer bentink, zedert het Koninklijk gunstgenot, genoemd wierdt. Te weeten, in den aanvang des Jaars 1690 wierdt de Graaf in Holland te gemoete gezien, en veelal verwagt, dat hij, even als voorheen, zitting zoude neemen in de Staaten van dat Gewest. Amfterdam verklaarde zich daar tegen, beweereude, op grond van vroegere voorbeelden, dat alwie in eed of dienst was van eene vreemde Mogendheid, of van iemand anders , dan van welken hij ter Dagvaart wierdt gezonden, onbevoegd was om zitting te neemen in de Vergadering van Holland. Zo goed hun doenlijk was , wederleiden Riddetfchap en Edelen het Vertoog van Amflerdam, 't welk, egter, zich geenzins daar door liet omzetten, verlaatende deszelfs Afgevaardigden den Dagvaart, wordende alleen de Penfionaris gelast te blijven, om te zien en te hooren. Op den achttienden Januarij des Jaars 1690 kwam de Graaf Van portland, en nam, twee dagen laater, ondanks de tegen verklaaringen van{Amfterdam, zitting in de Vergadering van hun Edele Groot Mogenden. Het gefchil duurde bijkans twee maanden. Portland woonde, van tijd tot tijd, de Vergaderingen bij, tot dat de Afgevaardigden van Amfterdam , naa het bijleggen van den twist, van nieuws ter Dagvaart verfcheenen. Onder dit alles konde liet niet uitblijven, of de gunst, waar mede een Vreemdeling, door een uitlandfchen Koning, overlaaden wierdt, moest argwaan en wangunst verwekken bij de Engelfche Grooten. Volgens zommigen moet de reden der ongenade, in welke de Hertog van marlborough , in den Jaare 1691, bi] Koning Willem verviel, daar in gezogt worden, dat hij, met te veel vrijmoedigheids, zijner Majefteit hadt onder 't oog gebragt het misnoegen van eenigen, over de buitengemeene gunst, met welke zommige Nederlanders bejegend wierden. Behalven den Ddd 5 Graaf  42 , PORTLAND. (HANS W. BENTINK, Graaf van) Graaf van portland , wierdt hier mede de Heer van zuilenstein bedoeld. Geduurende de Rijswijkfche Vredehandeling bediende zich Koning willem van den Graave, om met Frankrijk eenige punten te vereffenen , voor 't Huis van Oranje van de hoogde aangelegenheid, en die geoordeeld wierden, de voltooijing van het Werk van den Vrede voornaamelijk tegen te houden. Hij hieldt, ten dien einde, op last van zijne Majefteit, eenige geheime zamtnkomften mec den Franfchen Maarfchalk de boüflers, en bragt het, in eene van dezelven, zo verre, dat den Gevolmagtigden te Rijswijk een gereede weg gebaand wierdt. De verwijdering van den geweezen Koning van Engeland, jakob den II, van 't Franfche Hof, was 't voornaame onderwerp" der ftraks gemelde Onderhandelingen. Om dezelve te bevorderen, zondt Koning willem, in den Jaare 1698, den Graaf van portland na Frankrijk. Het gezantfchap, hoewel het niet boven de vijf maanden duurde, en, daarenboven, de bedoelde uitwerking niet bereikte, kwam, meent men, zijner Britannifche Majefteit op tachtigduizend ponden fterlings te ftaan. Nimmer hadt men eenen Engelfchen of anderen Gezant zo veel pragts zien ten toon fpreiden. 't Zij om het mislukken der bezendinge, of om eenige andere reden, zeker is 't dat de Graaf van pórtLand, naa zijne wederkomst, een groot deel der Vorstlijke gunde verloor, in welke hem, intusfehen, hadt vervangen arnoud joost van keppel , Zoon van den Heere van palland , haderhand tot Graaf van albemarle verheven. Portland leide zijne bedieningen ten Hove neder, en wierdt , zedert, alleenlijk tot eenige gewigtige Staatshandelingen gebezigd; flijtende voorts het overfchot zijner dagen op een zijner Landgoederen, alwaar hij, op den vierden November des Jaars 1709, .in het tweeënzestigfte jaar zijns Ouderdoms overleedt. Tweemaaien was hij gehuwd geweest: eerst met eene Staatjuffer van Koninginne maria , en vervolgens met sara marta temple. Van de vier dogters, in den eerften echt verwekt, was de oudfte getrouwd, eerst met den Graave van essex , en naderhand met den Graave van darry in Engeland; eene andere, jn Holland, met arent van wassenaar tot Duvenvoorde; de derde, met william, Lord Biron; de vieide, meti den • ' V ' Her.  PORTUGAL, POST, (FRANS) POTESTAAT. 4$, Hertog van kingston. Een Zoon, insgelijks in 't eerfte huwelijk verwekt, erfde den graaflijken tijtel, en wierdt Gouverneur van Jamaica. Bij zijne tweede Echtgenoote verwekte portland insgelijks vier dogters en twee Zoonen. Portugal, een Dorp en Ambagt, in Zuidholland, in bet Land van Putten, te zamen begroot, nevens een onderhoorigen Polder , op ruim veertienhonderd Gemeten Lands en achtennegentig Huizen. Het Dorp Portugal legt niet zeer verre van de Oude Maaze, met welke het, door midde' van eene Have, gemeenfchap heeft. Het heeft eene eigen Kerk en Predikant. Post , ( frans ) Zoon van jan post , een beroemd Glasfchilder te Haarlem, geduurende het eerfte gedeelte der naastvoorgaande Eeuwe. Deeze hadt, behalven frans, nog eenen Zoon, een vermaard' Bouwkundige, bekend bij Graave ma ijrits , Gouverneur van Brafil. Frans , langs dien weg, in kennisfe geraakt met den Graave, wierdt door denzelven aangezogt, om hem na de Westindiën te verzeilen, ten einde, om door het beoeffenen van nieuwe Landgezigten, zijn Kunstvermogen verder aan te kweeken. Hij vertrok derwaarts in den Jaare 1647, en vertoefde 'er verfcheiden jaaren. Met een rijken voorraad van tekeningen keerde hij te rug, en bediende zich van dezelve in 't befchilderen van Vertrekken, in verfcheiden Huizen. Op 't Huis Rijsdorp, buiten Wasfenaar, ontmoet men 'er eene menigte van. Wijders is van hem nog een groot Schilderftuk in weezen, op het Huis Honsholredijk. Frans post overleedt te Haarlem , in de maand Februarij des Jaars i68q. Zie houbraken. Potestaat. Deezen tijtel voerde, eertijds, in Friesland, een zeet aanzienlijk Amptenaar, met de hoogfte magt bekleed, ter handhaavinge van geregtigheid en de vrijheden der Landzaaten. Wat den tijd der inliellinge van deeze waardigheid be«  44 POTESTAAT. betreft; schotanus meent dat dit zou gefchied zijn, reeds ten tijde van Keizer karel den grooten; doch winsemius en de meeste andere Friefche Hiftoriefchrijvers zijn van gevoelen, dat het Potestaatfchap van laatere herkomfte is, en zijnen oorfprong heeft genomen, ten tijde als het Franfche Rijk, onder Keizer karels Opvolgers, begon te verzwakken. De Vrije Friezen, naamelijk, door deeze verzwakking de handen een weinig ruimer hebbende, om , naar eigen goedvinden, het bewind van zaaken te regelen, en door ondervinding geleerd zijnde, dat eene Regeering, zo zamengedeld en verdeeld onder veele leden als de hunne was, door onderlinge oneenigheden en bijzondere inzigten , ligtelijk van een ge. reeten konde worden, wierden te raade, uit het midden hunner iemand te kiezen, die, opdat wij, met de woorden van schotanus, het oogmerk zijner waardigheid befchrijven, „ wat „ hooger van magt ware (dan da overige Edelen of Grooten), ,, eu dieswegen de deekende (temmen mogt effenen en deelen; ,, de oneenigheid wegneemen en weeren, de misgaande, naar „ inhoud der Wetten, tegendaan en ftraffen ; zijnde de band van goede Wetten en Ordonnantiën, of Gewoonheden, de „ toom van losheid in zo eene vrije en gemeene breede Regee„ ring, uit zo veele hoofden beftaande." Van zeer veel aangelegenheids was dus dit Ampt. De perfoon, daar mede bekleed , vertoonde de Hoogheid des Lands, en zat voor in alle Vergaderingen; de handhaaving van regt en geregtigheid, het bewaaren van het evenwigt in de Regeeringe en het voeren van het opperbewind in den Oorlog, waren zijner zorge aanbevolen. Opdat, evenwel, een Potestaat zijne magt misbruiken, noch zijn eigen gezag, tot nadeel der Friefche Vrijheid, zou overfchreeden, was hem een Raad toegevoegd, beftaande uit achttien of meer leden, welke men Regters noemde. Zulk eenen Raad, met den Potestaat aan 't hoofd, befchonwde men als den Hoofdregtbank, of Opperden Raad, in alle zaaken, de goede orde en de handhaaving van geregtigheid betreffende. Zo wel de Potestaat als de Regters wierden verkoozen door de leden van 'sLands Regeeringe, ten overftaan van eenige Geestlijken, terwijl de ftemmen door eenen Notaris wierden opgenomen. Bij hunne aandelling waren zij gehoudeu, ten aanhooren van het  POTESTAAT. 4.' het geheele Volk, in handen van 's Lands Staaten hij eede te belooven, hunne onderfcheidene bedieningen getrouwelijk en ten beste des Lands te zullen waarneemen. Twee- of driemaaf 's jaars kwamen de Poteftaat en Mederaaden gewoonlijk bij een , ter afdoeninge van zaaken van aangelegenheid. Heilzaam voor het Land bleek deeze inrigting te weezen. Want, zo als zich schotanus hier omtrent uitdrukt, „ dit is uit de Gefchiedenis,, fe zeker, foo lange als 't Potestaatfchap duyrde ende fyri „ kracht na behooren hadde, is de Staet van de Provincie bin„ nen 't Flie ende de Lauwers in 't geheel ende bloeijende ge,, bleven: Maar daer men defe macht (foo wyfelyk gevonden ) „ onder de voeten bracht, is, om dattet fundament ouder-mym „ was, het geheele werck geftort ter aerden." Wij laateu hier volgens eene lijst der Potestaaten , zo als wij dezelve ia de Friefche Hiftoriefchrijvers vermeld vinden. 1. Magnus fortima. 2. tako Of fokko ludigman. 3. Adalbricus adelen. , 4. Hesselus harmana. l 5. Iglo galema. 6. gosse ludigman. j 7. Sako reinalda. 8. SlKKO Of sixtus siardem*. 9. Regnerus kamminga. 10. J. Hesselus martena. Naa 't overlijden van dee* Zen, bleef Friesland, eenigen tijd, zonder Poteftaat. 11. Juw Juwinga. 12. Sivert of süffridus wiarda , en 13. Haring harinxma. Op éénen tijd bekleedden deeze het Potestaatfchap, de eerfte over Oost er go, de andere over IVestergo, geduurende het heetfte van den twist tusfchen de Schieringers en Vetkoopers. 14. Juw of jülius dekama. Naa het overlijden van deezen, was het Potestaatfchap niet meer verkiesbaar door 'sLands Edelen, maar wierdt erflijk verklaard, door den bemagtiger Hertog albert van saxen. Deeze hadt tot opvolger zijnen Zoon henrik , welke het overdroeg op zijnen broeder ceorg. Deeze, gesnen kans ziende om zich in zijnewaar-  ^6 POTMA, (JAKOB) POTTER. (PAULUS) ■waardigheid te bandhaaven, verkogt zijn regt aan Keizer karei, dun V, welke vervolgens Stadhouders aanftelde, en alzo deezen Voormuur der Friefche vrijheid om verre worp. Zie winsemius, schotanus en andere Friefche Hiftoriefchrijvers. Potma, C Jakob ) een der weinige vermaarde Kunstfchilders, welke Friesland heeft voortgebragt. Hij wierdt gebooren te JVorkum, doch in welk jaar, vinden wij niet aangetekend. Zijne zucht bepaalde zich vooral tot het fchilderén van Hiftoriè'n en beelden. Hij was, daarenboven, een man van meer dan gemeene welleevendheid, en, als zodanig, zeer gezien aan het Hof te Wecnen. Hij eindigde aldaar zijne dagen, waarfchijnlijk aan den Rooden Loop, in den Jaare 1684. Potter , (paulus) van de zijde zijner Overgrootmoeder gefprooten uit het Oud Adelijk gefiagt van egmond , wierdt gebooren te Enkhuizen, in den Jaare 1615. Zijn Grootvader, pieter simonszoon potter , was Penningmeester van de Hooge en Laage Svalue; zijn Vader, insgelijks pieter geheeten, oeffende de Schilderkunst te Enkhuizen. Van daar vertrok hij, met zijnen Zoon, eerst na Amjlerdam, vervolgens na 'sGraavenhage. Hier tradt paulus, eerlang, in 't huwelijk, met eene dogter van zekeren van balkenende , die een Man van eenig aanzien moet geweest zijn, vermids potter, door aanprijzing van zijnen Schoonvader, bekend wierdt met verfcheiden aanzienlijke Grooten in de Hofplaatze. Dikmaals vereerden hem deeze met een bezoek op zijne Schilderkamer, om zijne fraaie kunstbehandeling te zien en te bewonderen. Voor de oude Prinfesfe van solms fchilderde hij een Stuk , redelijk groot, woelig en vol werk, om geplaatst te worden voor den SchoorIreen op het Oude Hof. Doch vermids een zeker perfoon de Prinfesfe in 't oor blies, dat het te onftigtelijk was, om dagelijks te dienen tot een voorwerp van befchouwinge, wierdt het van de hand geweezen. Dit zeggen iloeg op eene pisfende Koe, welke in de Schilderij verbeeld wordt, en waar bij het Stuk  PRINSENLAND, PROUNINK. (GERARD van) 4f Stuk bekend is. Het kwam dus in andere banden, en wierdt zedert tot een zeer hooger prijs verkogt. Nog heden betreuren de kunstenaars het verlies van het beroemde Schilderftuk, eertijds berustende in de vermaarde Verzameling van wijlen den Heere braamkamp, doch uit dezelve gekogt zijnde voor rekening van haareRuskeizerlijke Majefteit, in den overtogt na Petersburg, door het verongelukken van het Schip, voor altoos verlooren is geraakt. Potter overleedt, niet meer dan negenentwintig jaaren Oud, aan de Teeringe, veroorzaakt, meent men, door zijn aanhoudend zittend leeven. Zijne Overblijfzels wierden te Amjierdam, in de Groote Kapel, begraaven. Zie hol'br aken. Prinsenland, eene Heerlijkheid onder Staats Brabant begreepen, aan 't Huis van Oranje toebehoorende, gelegen tusfchen de Willemflad en Steenbergen, aan het Volke Rak, door 't welk de Vaart uit Holland na Zeeland loopt. Onder de Heerlijkheid, welke iu de lengte omtrent twee uuren gaans beflaat,#en in de breedte de helft daar van, zijn verfcheiden kleine Polders begreepen. Niet meer dan één Dorp vindt men in Prinfenland, Dinteloord genaamd, zijnde tamelijk groot, en hebbende eene Kerk, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. De Regeering beftaat uit Schout, zeven Schepenen en eenen Sekretaris. Prounink, (gerakd van) gezegd deventer, was een inboorling en welgezeeten Burger van VHertogenbosch, tot op den tijd, dat de Stad aan de Spanjaarden overging. Thans begaf hij zich met der woon na Utrecht, en wierdt 'er gebruikt tot verfcheiden bedrijven, onder andere het waarneemen van het Thefaurierfchap Generaal; waar in hij zich onopfpraakelijk gedroeg. Doch hem bezielde een ondraaglijke hoogmoed, die in zijne taal, gang en gebaaren doorftak. Ten tijde van leicesters komlte te Utrecht was hij buiten bewind. Nu meende hij, hem den kans fchoon te ftaan, oui zich den weg tot Stads- en Staatsbewind te baaneu. Met den En-  -|§ PROUNINK. (GEHARD vaü) Engelfchen Graave was prounink in kennisfe en vriendfchap' geraakt, door middel van den Engelfchen Raadsheer rii.legrey, die, zo dikmaals des Landvoogds Hof Utrecht kwam bezoeken, bij hem zijnen intrek hadt. Gunftig voor zijne bedoelingen was deeze gemeenzaamheid. In weerwil der Voorregten van Utrecht, die geenen Uitlander aldaar in de Regeering dulden, verkoos leicester, op den dag der gewoone Wetverftellinge, in den Jaare 1586, prounink- tot tweeden Burgemeester. Niet lang naa zijne verheffing vertrok hij na 'sHage, om zitting te neemen in de Vergadering der Algemeene Staaten. Op hem was daar toe de keuze gevallen, omdat de Staaten van zijn Gewest hem aanmerkten als den perfoon, die 't meest zoude ijveren voor het doorzetten van een befluit, onlangs bij die van Utrecht genomen, de Opdrags van de Ilooge Overigheid over de Nederlanden aan de Etw gelfche Koninginne euzabeth. Zeeland en Holland moesten bijzonderlijk daar toe worden overgehaald. Eene zeer vernederende afwijzing onderging prounink in 's Hage. In de maand November des boven genoemden jaars ter Algemeene Staatsvergaderinge verfcheenen zijnde , weigerde men aldaar hem toe te laaten, als hebbende hij het Burgemee^terfchap verkreegen in weerwil van de Privilegiën der Stad, volgens welke geen Brabander aldaar in de Regeering kon worden toegelaaten. Zelf verklaarden de Staaten van Holland, geene Afgevaardigden ter Vergaderinge van hunne Hoog Mogenden te zullen zenden, zo lang de Wettigheid van prouninks Burgemeesterfchap niet gebleeken was. In zwaare woede over deeze afwijzing ontftokeii, voer prounink daar over uit in hevige bewoordingen, en begeerde, eindelijk, dat van zij«entwegen in de Staatshandelingen zou worden aangetekend: „ Dat hem niet zouden te wijten zijn alle de onheilen, welke „ hier uit den Lande zouden kunnen overkoomen, en zo groot , waren, dat ze (volgens zijne uitdrukking) niet te ontmonden , „ noch te begrijpen waren van de tegenwoordig zijnde Heeren, genomen dat ze zo veeie vernuften hadden, als hairen op „ het hoofd." Zo zwaar tilde hij zijne afwijzing , en befchouwde die als van zo rampzalige gevolgen zwanger, dat hij 'er nevens voegde: Deeze was de dag, dit het uur, die de Landen bej'chreien zouden. Pkou»  PROUNINK. (GERARD van) 4# Prounink, intusfchen, was de man niet, om zich ligt té iaaten afzetten. Vrugtloos bcfiaan hebbende om zijn beklag te doen bij de Vergadering van Holland, wendde hij zich tot den Landvoogd leicester. Deeze, 'sMans bezwaar gehoord hebbende, ontboodt eenige Leden der Algemeene Vergadering ge, nevens den Advokaat van oldenbarneveld, om uit hun de reden te verflaan, waarom men weigerde, prounink toe te laaten. Het antwoord behelsde h.oof'dzaakelijk j dat prounink een Brabander, geen Burger te Utrecht, en in 't Sticht niet gegoed, en overzulks tot het Burgemeesterfchap niet ver-^ kiesbaar was. Een der Leden voegde 'er nevens, hoe prou* kink, in de Vergadering der Staaten van Utrecht,' zich hadt laaten ontvallen, dat, om den ijver van zommigen, in 't ver* deedigen der Voorregten, nog bloedige Koppen zouden zwaaw jen: eene taal, jiiet urookende met den Oorlog tegen Spanje f allermeest ondernomen ter handhaavinge van Vrijheid en Voor* regten. Prounink, naa deeze opening, binnen geroepen zijnde, verdeedigde zich zo goed hem mogelijk was, doch nieè zo voldoende, of de Algemeene Staaten gaven hem te verflaan, hij hadde zich na Utrecht te hegeeven,- om te bezor* gen dut een ander in zijne plaats gemagtigd wierdt. Dus afgeweezen, gaf nogthans prounink den moed niet verïooren. Met leicester na Dordrecht gereisd, verkreeg hij «ldaar voorfchrijven, aan de Staaten van Utrecht, van den Landvoogd, waar bij deeze begeerde, zij zouden prounink handhaaven , doch met de meeste befcheidenheid, invoege dat noch de Algemeene Staaten verbitterd, noch prouninks agtbaarbeid verkort wierdt. Niet lang daar naa kwam prounink te Utrecht, verzoekende, in de Vergadering der Staaten, verflag te mogen doen van zijn wedervaaren. Dit wierdt hem} geweigerd: weshalven hij zich wendde tot de Vergadering der Vroedfchap. Bitter klaagde hij hier over de Afgevaardigden 's Lands van Utrecht, als zijnde geweest zijne hardite' tegenllreevers ter Algemeene Staatsvergaderinge, en de voor= naamfte bewerkers daf' bij niet was toegelaaten. Nogthans verklaarde hij zich ijverig tegen het afzetten van den Eerflen Staat, of het Lid der Geëligeerden, waar voor thans zommigen driftig ijverden. Hij vreesde, dat in gevalle zulks ge* XXIV. deel* Eee be®g->  go PROUNINK. (GERARD van) beurde, de voornaarae fchuld daar van aan hem zou geweete» worden. Bekend is 't verraad, in den Jaare 1587, door den Engelfchen Overde william stanlei gepleegd, in het overleveren van de Stad Deventer in de handen der Spanjaarden. Een zwaare kreet ging hierom op over de Engelfchen, en wierden dezelve algemeen voor Landverraaders gefcholden. Om hunne eer, en leicesters agtbaarheid te handhaaven, welke hier door niet weinig was gekrenkt, fchreef prounink een boekje, en deedt het, met verlof der Vroedfchap van Utrecht, drukken, waar in hij, door het vermelden van verfcheiden voorbeelden van trouwloosheden van Nederlandfche Heeren, zogt te beweeren, dat men, naar deezen en geenen Verraader, den gantfchen landaart niet behoorde te fchatten. Prounink, nu buiten de Vergadering der «Algemeene Staaten gehouden, zogt elders wederwerk, vooral in Gelderland, Friesland en Groningerland; hij zogt aldaar te bewerken, dat de Gewesten een befluit namen tot de opdragt van de Hooge Overigheid der Landen aan elizabeth, Koninginne van Engeland. Ook ijverde hij flerk voor het beleggen van bijzondere bijeenkomfien binnen Utrecht, waar op ook Afgevaardigden van andere Gewesten zouden befchreeven worden. Om leicester te vleien, en de Staaten van Holland nogmaalszijn ongenoegen, over de weering buiten de Algemeene Vergadering, te doen gevoelen, bragt hij te wege, dat door dievan Utrecht een Berigt aan de gemelde Staaten wierdt gezonden, waar van men prounink voor den Opfteller hieldt, in 't welk rondeüjk beweerd wierdt ,, dat de meeste deelen der >> Opperde magt aan leicester waren afgedaan, en de ovcri,} ge aan 'het welbehaageu van haare Majedeit van Engelar.d gelaaten; d;:t het ligter gezegd dan bdveezen was, dat „ U;ncht alle Brabanders en Vlamingen uit de Regeeringe„ fioo: j dat ze in Zeeland wierden toegelaateu, en de Ad„ vokaat van oldenbarneveld nevens vijf Penfiönarisfen der „ voornaamde Steden van Holland, buiten het Gewest geboo„ ren waren." Ondanks deeze woelingen, naderde, egter , de tijd, dat pROUNiNKs rijk een einde zoude neemen. Binnen Utrecht begon-  PROUNINK. (GARARD van) gönneh de zaaken eenen keer te neemen, ten voordeeïe' der Regentenj welke, zinfs eenigen tijd, buiten bewind warert gehouden. Duidelijk zag de thans nog boven drijvende partij haare wankelheid, ten zij de Koningin van Engeland haar onderfchraagde. Van nieuws zonden de Staaten eenen Afgevaardigde aan haare Majefteit, om dezelve tot het aanvaarden van de Hooge> Regeering over de Nederlanden te beweegen. Van hunnen kant zouden insgelijks de Burgerhoplieden iemand derwaarts, om bij de Koningin en leicester te bewerken, dat prounink door dezelve mogt worden aangeraaden, de Burgemeesreriijke waardigheid te willen behouden , die hij voorgaf te willen van de hand wijzen , indien ze , b;j de aanftaande Regeeringsverandering, hem van nieuws wierdt aangeboodem Een looze trek was deeze van prounink, oni alzo aan 't bewind te blijven. Niet onverhoord bleef dit verzoek? het wierdt, eerlang, gevolgd van voorfchrijven aan den Graave van nieüwenaar, Stadhouder van 't Gewest, om prounink te doen aanblijven. Doch de Graaf (londt iii andere begrippen; hij was thans in geheime onderhandeling over de herftelllng der veriaateüé Regenten. De Êrigelfchö brieven t inhoudende het bovengemelde verzoek , Vertob'nd hebbende aan de Staaten, verklaarde hij zijne ongezbdheid om daar aan te voldoen. Zelf klaagde hij bij de Kon'nginné ovef proumnks ondraaglijke heèrschzuchfc Tot ongeluk van deezen overleedt inmiddels de Graaf van leicester , en verloor hij dus eene ijverige voorspraak. Onder dit alles naderde" de tijd der Wetverlk-IIinge. Van weerkanten liep men nü te* wapen, en verzamelden zich de Burgers onder hunne onderfcheidene aanhangen. Prounink, me: eenige andere Raaden, in den nacht, zich na 't Stadhuis begeeven hebbende, deedt eenige Burgers in hegtenisfe neemen; die, egter, hoewel met grooten tegenzin, kort daar op door hem wierden losgelaten. Thans vervoegde Zich bij prounink de geweezen Burgerhopman henrik janszoon van ratingen, aan 't hoofd van een grooten hoop Burgers, hem aanzeggende, zich op ftaanden voet bij den Stadhouder te vervoegen. Voor de overmagt bukkende, liet hij zich na de wooning van den Graave leiden $ In welke hij eene wijle tijds bewaard wierdt. Terwijl proüE e e 3 nink  25 PROUNINK, (GERARD van) PURMER. (De) nink in bewaaring wierdt gehouden, bragten de Staaten van Holland verfcheiden punten van bezwaar tegen hem in, ten getale van wel eenendertig. Daarenboven Helde de Schout van Utrecht, Jonkheer nikolaas van zuilen van drakenburg, een fchriftiijken eisch tegen hem, betlaande uit vierhonderd Leden. Met een doorfleepen vernuft begaafd , verdeedigde zich prounink tegen de meesten van dezelve.' Nogthans twijfelt men, of hij, belaaden met den algemeenen "haat, den hals, welken de Schout hadt geëischt, 'er wel zou afgedraagen hebben, indien niet de Engelfche Koningin, 'nevens verfcheiden aanzienlijke Engelfche Grooten, zich tot voorfpraaken gefield hadden. Nu kwam hij vrij, met ballingfchap uit Utrecht en de Vrijheid der Stad, en onbekwaam verklaaring tot alle Ampten en bedieningen. Dit gebeurde in de maand Julij des Jaars 1589. Hij begaf zich hierop na Engeland, doch vertoefde 'er flegts tot in 't volgende jaar. Toén keerde hij •weder na Holland, met Blieven der Koninginne, om in zijne agting herfteld te worden. Hij nam zijn vast verblijf in dat Gewest, den tijd doorbrengende, onder andere, met Godgeleerde oeffeningen. De vrugt daar van was eene Verhandeling, in de Franfche Taaie, over de uilnesmendhcid van V Gebed onzes tleeren. Hij boodt het, in den Jaare 1601, den Staaten van Holland aan, en bekwam daar voor eene verëering van tweehonderd Guldens. In den Jaare 1605 wierdt het in 't Nederduitsch in 't licht gegeeven. Waar ot* wanneer prounink overleeden zij, is ons niet gebleeken. Zie hooft, bor, Refolutien van Holr land> enz. Purmer,, (De) een der drie groote drooggemaakte Waterlandfche Meiren, (zijnde de twee overige de Beemfler en de Wormer,) gelegen tusfchen de Steden Edam, Monnikendam en Purmerend. In het begin der voorgaande Eeuwe beraamden eenige ingezeetenen der twee eerstgenoemde Steden een Ontwerp, om het Meir droog te maaken. Bij meeting, over Ys., bleek hetzelve te beflaan tweeëntwintighonderd Roeden in de lengte,  PURMER, (De) PURMEREND. $3 lengte, twaalfhonderd in de wijdte, en zesduizend tweeënveertig Roeden in den omtrek. Niet lang daar naa maakte men eenen aanvang van het droogmaaken. In den Jaare 1622 was het Meir in Dijk gebragt, en wierdt toen deszelfs inhoud gemeeten op negenëntwiiuighonderd eenëntachtig Morgens vijfhonderd drieënnegentig Roeden. Tien jaaren naa de bedijking telde men, in het drooggemaakte Meir, vijf Huizen; welk getal, honderd jaaren laater, tot op honderdentwee was aangegroeid. Men telt daar onder verfcheiden fraaie Landhoeven en Lustplaatzen; vooral munt onder dezelve uit het Huis llpenftein, gemeenlijk het Hof van llpendam genaamd, geftigt door den Heer Mr. volkert overlander , Heer van Purmerland en llpendam, Burgemeester, Schepen en Raad van Amfterdam. Hoewel binnen den Dijk, ftaat het, egter, niet op den drooggemaakten grond van het Meir, maar op een ftuk Lands, de Nek genaamd, 't welk als een voor uit fteekende punt aan de Purmer gelegen was, en, zedert de bedijking, daar binnen beflooten is geworden. Het Huis llpendam is een fraai vierkant gebouw, ftaande rondom in het water, en hebbende op ieder hoek eenen Toren. De Regeering van de Purmer beftaat uit Dijkgraaf en Hoofdingelanden, midsgaders drie Heemraaden, een uit ieder der Steden Monnikendam, Edam en Purmerend. Aan dit Kollegie is een Sekretaris en een Penningmeester toegevoegd. Purmerend , de laatfte in rang onder de zeven ftemmende Steden van het Noorder-Kwartier, en gevolglijk ook ter Ver-' gaderinge van Holland, legt, als 't ware, aan het einde van het .ftraks befchrcevene Purmermeir, en mag dus geoordeeld worden, van die ligginge den naam ontleend te hebben. Niet vroeger dan omtrent het midden der Veertiende Eeuwe, vindt men Purmerend vermeld , in onderfcheiding van • het Dorp Purmer, 't welk, zedert, te niete gegaan, of, veelligt, daar mede vereenigd is geworden. Pumerend, ondanks deszelfs toeneemenden bloei, langen tijd, een Dorp gebleeven, en, hoewel, in 't laatst der Vijftiende of het begin der Zestiende Eeuwe, met Stedelijke Voorregten begiftigd, bleef nog lang onbemuurd. Niet vroeger dan naa het beleg van Haarlem, Eee 3 in  54 PURMEREND. in den Jaare 1572, befloot men tot het leggen van eenen Wal en het graaven van eene Graft. In het volgende jaar verfcheenen 'er, voor de eerfte maal, op verzoek van Prinfe wili.em den 1, Afgevaardigden der Stad in het Kollegie van Gekommitreerde Raaden van het Noorder - Kwartier, en vervolgens ook in de Vergaderinge der Staaten van Holland en Westf> teiland. Purmerend was, eenen langen reeks van jaaren, als eene afzonderlijke Heerlijkheid, de eigendom van bijzondere bezitters, onder welke het, 't zij bij erfenis of koop, van den eenen tot den anderen overging. Wij zullen hier, als der opmerkinge wel waardig, de volgreeks der Heeren van Purmerend laaten volgen. 1. De eerfte Heer daar van was willem egoert , een man van groot vermogen te Amflerdam: Hij verkreeg de Heerlijkheid, bij wijze van Erfleen, van Hertog willem van beyeren , in vergelding voor de menigvuldige dienften, van hem genooten, vooral geduurende zijne voortvlugtigheid om zijn m'edeweeten van den moord, gepleegd aan aleid van poelgeest , Bijzit van 's Hertogen Vader albert van beyeren. De Giftbrief was gedagtekend den vierden November des Jaars 1410. Kort daar naa begon Heer eggert aldaar een Slot te bouwen; 't welk, eerlang, voor een der fterkften van 't gantfche Land gehouden wierdt. Tot in 't begin der tegenwoordige Eeuwe bleef het nog, voor een groot gedeelte, in weezen, en wierdt eerst voor vijftig jaaren afgebroken. iVIen ziet nog daar van den platten grond, in het Westeinde der Stad. Koetshuis en Stalling zijn nog in weezen, onder de gecaante van een Pakhuis. 2. Jan eggert, Zoon des bovengemelden , wierdt, in den Jaare 1417, door Vrouw jakoba van beyeren , met de Heerlijkheid van Pm merend verlijd. Doch deeze, ziende den opgaanden brand van tweedragt tusfchen de Nederlandfche Grooten, en derzelver afgunst vreezende, begaf zich, eerlang, met der woon na Cent, hebbende alvoorens de Heerlijkheid verkogt aan zijnen Zwager, 3. Gerrit van zyl , die, insgelijks bij verkoop, in den Jaare 1439 , de Heerlijkheid afftondt aau 4- Jan,  PURMEREND. 55 4. Jan, Burggraave van Montfoort, van welken dezelve, bij erfopvolging, overging op zijnen Zoon 5. Henrik van montfoort, die, op zijne beurt, bij zijn overlijden, Purmerend naliet aan zijnen Zoone 6. Jan van montfoort. In merkelijke oneenighetd geraakte deeze met de ïngezeetenen. Daarenboven verviel hij , om zijne Hoeksgezindheid, in de ongenade van den Aardshertog Maximiliaan; welke, dieusvolgens , de Heerlijkheid verbeurd verklaarde, en voorts opdroeg aan eenen Oostenrijkfche Veldoverfte, 7. Balthazar van valkestein. Hij bleef 'er niet lang eigenaar van, maar verkogt zijn regt, in den Jaare 1473, aan 8. Jan van egmond , Stadhouder van Holland, Zeeland en Westfrieüand. Deeze fchonk aan die van Purmerend verfcheiden Voorregten, en wierdt, in de Heerlijkheid, opgevolgd van zijnen Zoone 9. Jan van egmond, den tweeden van dien naam. Hem ■en zijne Heerlijkheid trof het ongeluk, dat een felle brand de Kerk en het meerendeel der Huizen in de asfche leide. Heer jan zich thans in halte onthoudende, alwaar hij ook overleedt, fchonk zijne Moeder, in naame van haaren Zoon, verfcheiden Voorregten aan de burgers, om dezelve tot den herbouw van hunne Huizen aan te moedigen. 10. KaRel van egmond, oudfte Zoon des ftraks genoemden, wierdt, naa zijns Vaders aflijvigheid, Heer van Purmerend, en naa hem zijn broeder lïi Lamoraal, Graaf van Egmond, de zelfde, welke» op last van den Hertog van alva, in den Jaare 1568, te Bru\fel, onthalsd wierdt. 12. Philips van egmond was, als oudfte Zoon, de opvolger van zijnen ongelukkigen Vader. Doch deeze, zedert, de Spaanfcbe zijde gekoozen hebbende, wierdt de Heerlijkheid verbeurd verklaard ten behoeve der Graaflijkheid, en de Wetboudeifchap van den eed aan den Huize van egmond ontflagen. 't Is twijfelagtig, of de Heerlijkheid naderhand bezeeten is door eenen broeder van philips, lamoraal van egmond, die in den Jaare 1617 overleedt, dan of zij, zims de Verbeurdverklaring, met Holland onmiddelijk vereenigd is geworden. Eee 4 De  5« PURMEREND. De Stad Purmerend, op dat wij nu tot eene meer bijzon* dere befchrijving overgaan, wordt omringd van de vrugtbaara en aangenaame Meiren, de Beemfler, de Purmer en de IVormer. Langs de Wallen, die met boomen fraai beplant zijn, heeft men een verrukkelijk gezigt op den omliggenden oord. Men heeft 'er vijf Poorten: de Hoornfche Poort, de Purmer Poort, de Ainfierdamfcbe Poort, de Nekker Poort en de Beemfter Poort. Het getal der Huizen wierdt, bij de jongde opneem'nge, gefchat op zeshonderd en dertig, die Verponding betaalden, en dat der Inwoonders op ruim zesentwintighonderd. Aanzienlijke gebouwen, behalven eenige zindelijke Burgerwooningen, vindt men 'er bijkans geene. Het Stadhuis 35 een oud gebouw, en bezit weinig luisters, dan zijnen (land op een ruim Marktveld, tegenover de Groote Kerk, een fraai gebouw, eertijds aan st. nikolaas gewijd. Twee Predikanten verrigten aldaar den predikdienst. De Lutherfchen hebben 'er eene Kerk, welke door éénen Leeraar wordt bediend. Ook is 'er eene Vergaderplaats van Doopsgezinden, doch het getal van deeze zo gering, dat zij niet in ftaat zijn om eenen Leeraar te onderhouden. Uit nabuurige plaatzen worden zij hierom bediend, vooral in den Zomer. Eindelijk hebben 'er pok de Roomschgezinden een Statie. Tot onderhoud van Ou{Jerlooze kinderen heeft men 'er een Burger - Weeshuis en een Armen- Weeihuis. Vddr het droogmaaken der boven genoemde Meiren, was de Visfcherij eene voornaame bron van 't beftaan der Ingezeetenen. Men ving 'er veel Paling, en voerde dezelve, in Kaaren, heel na Engeland. Zints de ruime Waterplasfen in vrugtbaare Weilanden zijn veranderd , heeft men zich voornaamelijk op de Kaasneering toegeleid. De weeklijkfche Markt, die eiken Dingsdag wordt gehouden, is alomme vermaard. Reeds omtrent het midden der Zestiende Eeuwe verkreegen die van Purmerend vrijheid tot eene jaarlijkfche Leermarkt; nog heden wordt dezelve gehouden. Wijders wordt 'er, in 't Voor- en Naaiaar, rijklijk Vee ter markt gebragt. Op 't Art. nieuwentyt hebben wij reeds aangemerkt, jdat deeze beroemde man te Purmerend zijnen meesten leeftijd heeft gefleeten. Eindelijk beftaat de Regeering der Stad §chQiK? vier Burgemeesters, zeven Schepenen en vijftien. Vroed-  PURMERLAND, PUNT. (JAN) 57 Vroedfchappen. Onder Purmerend behoort de Nek , éeha kleine Buurt, in 't Zuidwesten der Stad, even buiten de Nékker Poort gelegen. Zie gouthoeven , O'tde Hólt. Kr^ij't'% jUNii Batavit; zoeteboom, Ztetjtem* wendt Zwaan van Watertandt, Purmerland, met I'pend.m, eene Vrije Heerlijkheid in "het B j/jwwjckap van Waterland, in de habuurfchap van de S:ad 'Urinerend; eene laudftreek van merkelijke üitgeiirektheld, als wordende begroot op zeventienhonderd drieëntachtig Morgens en vijfhonderd achtenzeventig Roeden Lands. Het giefai der Huizen in de Heerlijkheid wordt op ruim driehonderd begroot. Het Dorp Purmerland, 't welk geheel in de lengte is gebouwd, (trekt tot aan Landsmeer , en mag als eene voortzetting daar van worden aangemerkt. De Huizen liaan Ier wederzijden van eene doorloopende Vaart. De Kerk, Zijnde een half Kruïsgebouw, heeft een hoogen (piuen Toren, geheel van Iteen opgemetzeld. Al voor een groot aantal jaaren trof een Onweder den Spits van .den Toren; hij wierdt daar van af gerukt, en op een merkelijken afftand in 't vlakke veld nedergezet. Het Regthuis van het Dorp (laat nevens en naast de Kerk. Pont, (jan) gefprooten uit een deftig gefiagt In den burgerftaat , wierdt gebooren te Amflerdam , op den tweeden April des Jaars 1711. Eene overhellende zucht tot de Tekenkunst, als mede de Graveerkunde, deedt de Ouders befimten, om zijner heertellende neiginge bot te vieren, hem te be!leed-en bij den vermaarden Plaatfnijder van der laan. Door Zijne gemeenzaame verkeering en vriendfehap met den beroemden Schilder jakob de wit , maakte hij z'ch deszelfs behandeling eigen, en gaf meer dan ééne proeve van zijne vorderingen in de naavolging diens vermaarden Meesters; hij (chili derde Platfonden en Graauwen, welke, met die van de wit, veel overeenkomst hadden. Jntusfchen bezogt punt , om zijnen geest te verpoozen, Lee 5 menig-  o* PUNT. (JAN) menigmaalen den Schouwburg. Langs dien weg wierdt hij bekend met de beroemde Tooneelfpeelfter anna maria de bruin, en vatte voor dezelve eene genegenheid en liefde op» die hem noopte, haar ten huwelijk te verzoeken. Hij Daagde in zijn aanzoek, en rekende zich gelukkig. Dit baande hem, met een, den weg ten tooneele, alwaar hij, zedert, eene fchitterende vertooning maakte, en algemeen wierdt toegejuicht. Punt en duim, mededingers, beiden uitmuntende in verfchillende Karakters, doch met dit alles getrouwe boezemvrienden, waren thans fieraaden van den Amfterdamfchen Schouwburg. Men verhaalt, dat punt, overtuigd van zijne eigen verdienden, op zekeren tijd de waarde en voortreffelijkheid van zijnen vriend aankondigde, met eene zeer aandoenlijke uitboezeming van den bekenden digtregel: Ach\ was ik Ce/ar niet: ,k zou Cato willen zijn. In de maand Maij des Jaars 1744 ontviel den Heere punt zijne tedergeliefde echtgenoote. Niet lang daarnaa verliet hij insgelijks het Toneel, om zich meer opzettelijk op het graveeren toe te leggen. De vrugt van dien arbeid waren, onder andere, de zesendertig overheerlijke Kunstplaaten , gedaan naar de oorfpronklijke tekeningen, door den boven genoemden jakob de wit, van de fchilderijen van den onflerflijken russens, weleer berust hebbende in de Kerk der Jefuiten te Antwerpen . doch in den rampzaligen brand van den Jaare 1718 verieerd De Plaaten in den Abraham de Aardsvader van den Dichter hoogvliet, zijn gewrogten van zijn eigen vernuft. Intusfchen tradt punt, andermaal, in 't huwelijk, in den Jaare 17}8, met anna maria chicot, en verwekte bij dezelve verfcheiden kinderen, allen vroeg geftorven. Vijf jaaren ddar naa verfcheen punt wederom op het Toneel, ep het herhaald aanzoek van zijne vrienden, ook van lieden van geen geringen rang, met welke hij gemeenzaamen omgang bieldt. Op de^ tweeëntwintiglten September des Jaars 1753, deedt hij zijn intrede, in het karakter van achilles; waar op hem, in den Jaare 1755, de voordeelige post van Kastelein van deu "schouwburg wierdt opgedraagen. Hoewel hem nu een ruim  PUNT, (JAN) PUTEANUS. (ERICiUS) S9 ruim bedaan toevloeide, verzuimde hij daarom de kunst niet. Hij behandelde zo wel het Penfeel als het Graveerijzer, en vormde, in beide kunden, aanzienlijke leerlingen. De beroemde en met regt hooggefchatte reinier vinkeles is een Leerling van dit School. In den Jaare 1771 verloor fu^t zijne tweede Echtgenoote, welker plaats, in de maand April des volgenden jaars, wierdt aangevuld door eene echtverbintenis met de beroemde Tooneelfpeelfter catharina eltzabehi fokke. Een deerlijke ramp trof het vergenoegde paar, niet meer dan eene maand naa hunne echtelijke vereeniging. Een Vreeslijke brand leide den Schouwburg in de asfche, en vernielde met een 'sMans kostbaaren inboedel, klederen, boeken, papieren , prenten , tekeningen , bootfeerzels eu eene Laaie verzameling van Schilderijen. Naa het bedaaren van den eerden fchok van dien zwaaren ftag, was nu punt bedagt op nieuwe middelen van beftaanj Hij vondt deeze in de aanbieding, hem gedaan, om te Rotterdam zijne Tooneelbegaafdheden te werk te dellen , als hoofd en beduurder van de overige Amderdamfche Aktciirs en Aktrices, welke, gemeenlijk, in den Zomer, de inwooners van die Stad vermaakten. Kort vóór zijn vertrek derwaarts, wierdt hem, op eenen morgen, van eene onbekende hand, een nieuw Romeinsch kleed thuis gezonden. Punt vertoefde te Rotterdam tot in den Jaare 1777; eenige onmin, en daar uit voortfpruitende onaangenaamheden , bewoogen hem, na zijne Geboortedad te rug te keeren. Bij zijne aankomst was de nieuwe Schouwburg onder handen of reeds voltooid. Algemeen was nu het verlangen, dat hij de nieuwe digting door zijne ongemeene gaven zou verderen. Doch dit gebeurde niet. Eerst hieldt eenig misverdand de vervulling van doezen wensch tegen. Daar naa befpeurde men aan hem eene merkelijke verzwakking van leevenskragten; hij overleedt, op den achttienden December des Jaars 1779, en wierdt in de Westerkerk begraaven. Puteanus, (ericiüs) een vermaard Nederlandsch Geleerde, gebooren te Venlo, op den vierden November des Jaars 1574, leide de gronden der Taalkennisfe te Dordrecht, die der  PUTEANUS, (ERICIUS) enz. der Redeneerkunde en Wijsbegeerte in het Kollegie der Jefuiten te Keulen, en der Regtsgeleerdheid te Leuven. In den Jaare 1597 beklom hij, in de laatstgenoemde Stad, den trap van Baccalaureus. De vermaarde justus lipsius vereerde hem met zijne hoogagting en vriendfchap, en was hem van veel nuts in 't geeven van onderrfgtingen. In het ftraks genoemde jaar deedt puteanus eenen keer na Italië; hij vertoefde eenigen tijd bij juan fernand de velascos , Gouverneur van 't Milaneefche, en vervolgens te Padua bij den beroemden pinelli. Vier jaaren daar naa verkreeg hij den aanzienlijken post van Hoogleeraar in de Welfpreekendheid te Milaan. De hoogagting en vermaardheid, welke hij, in 't waarneemen van dit ampt, verworf, deedt hem de hooge waardigheid van Iliftoliefchrijver van zijne Katholijke Majefteit bekoomen. De Stad Rome vereerde, daarenboven, hem en zijne naakoomelingeu met het Burgerregt en dat van Patricen. Van geen langen duur was het verblijf van puteanus te Padua. Naa aldaar in 't huwelijk te zijn getreeden, met maria magdalena catharina de la tour, vertrok hij na Leuven, om 'er de plaats van wijlen zijnen Vriend en Leermeester justus lipsius te vervullen. Eene algemeene agting was de vrugt en 't gevolg zijuer naarftigheid, en de waardigheid van Raadsheer van den Aardshertog albertus een blijk des vertrouwens , waar mede zijne Hoogheid hem vereerde. Boven dit alles was hij Slotvoogd van het Kafteel van Leuven. Puteanus ftierf, op den zeventienden September des Jaars 164Ö, en wierdt begraaven in de Kapelle van karel borromeus , in de St. Pieters Kerk te Leuven. Hij gaf verfcheiden Boeken in 't licht, onder andere een, in 't Jaar 1633, getijtelt Statera belli et pacis, waar in hij den vrede tusfchen Spanje en de Veréénigde Nederlanden ernftig aanraadde, en duidelijk deedt zien, dat hij de belangen van 't Spaanfche Hof beter kende, dan verfcheiden Staatsleden. O11dertusfchen berokkende hem dit Werk eenige moeite, die booger zou geloopen hebben, zonder de tusfchenkomst van eenige vermogende vrienden. Putten, (Het Land van) eene Landftreek van merkelijke uit-  PUTTEN, (.riet Land van) PUTTERSHOEK. 6i uitgebreidheid, in Zuidholland, voor een gedeelte gelegen tea Zuiden van de Oude en de Nieuwe Maaze. Ongetwijfeld is dit een der oudfte Heerlijke goederen van Holland. Reeds voor bijkans zevenhonderdenvijftig jaaren vindt men van de Heeren van Putten gewag gemaakt. Geduurende een tijdverloop van ruim vierhonderd jaaren vindt men eenen volgreeks van Heeren van dien naam vermeld. Naa lang in de magt van bijzondere eigenaars geweest te zijn, wierdt de Heerlijkheid, tea langen laatlte, met de Graaflijkheid vereenigd. De grond des Landfchaps is zeer vrugtbaar; men ontmoet 'er zeer veele voortreffelijke Koorn- en Weilanden, een ruim beltaan geevende aan de werkzaame Opgezeetenen. De Regeering beliaat uit den Ruwaard, zijnde gemeenlijk een Perfoon van hoogen rang, en negen Leenmannen; dezelven is een Sekretaris toe^ gevoegd. De Vierfchaar wordt gefpannen te Geervliet, in het Hof van Putten. Daarenboven heeft men 'er een Kollegie, het Dijkgeregt betreffende, van Opperdijkgraaf en Hoogheemraaden, die insgelijks ten hunnen diende eenen Sekretaris hebben. Het Land van Putten wordt verdeeld in i. Putten binnen den Ringdijk; 2. Putten buiten den Ringdijk; 3. Putten over de Maaze; en 4. Putten over Flakkée. Geervliet is de eenige plaats, binnen deeze Landftreek, die den naam van Stad voert. Men vindt 'er , daarenboven , een groot getal Dorpen en Heerlijkheden. In overoude tijden vondt men 'er een Dorp, insgelijks Putten geheeten, 't geen, waarfchijnlijk , aan 't geheele Land zijnen naam heeft medegedeeld; doch, zints eene geweldige overflrooming, legt hetzelve, eeuwen lang, onder het water begraaven. Puttershoek , eene der vier Ambagrsheerlijkheden van het dus genaamde Moerkerkerlandr of, volgens anderen, van de Hoekfche Waard, in Zuidholland, gelegen aan de Oude Maaze. Haare uirgedrektheid wordt begroot op ruim tweehonderd vijfennegentig Morgens Lands. Van het Dorp van den zelfden naam wordt getuigd, dat het eertijds eene geringe Buurt, of dien naam naauwlijks waardig was, als beftaande uit flegts twee of drie Huizen. Thans is het een der fraailte Dorpen in dien oord, als zijnde regelraaatig bebouwd met Straaten., pron-  ti ' PVNAKEft , PYNAfcËR,'( ADAM ) ênzi pronkende met verfcheiden fraaie en welbetimmerde Huizerf. Het heeft eene bekwaame Haven aan de Oude Maaze, en daar door veel doortogts, na binnen en buiten, van kleine Vaartuigen. De Kerk, die dcor haaren eigen Leeraar wordt bediend, beeft eenen hoogen en fchoouen Toren. Pynaker, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Delfland,ten Oosten van de Stad Delft, groot, in haare uitgebreidheid en omvang, achttienhonderd zevenenzeventig Morge- s en tweehonderd zevenenzeventig Roeden, Een groot gedeelte daar van beftaat uit Veenland, zijnde het overige gedeelte meestal uitgeveend. Het Dorp beOaat eene vrij groote uitgeftrektheid, als zijnde meest in de lengte gebouwd. Men ziet 'er verfcheiden zindelijke wooningen. Huizen van minder aanzien ftaan landwaarts, langs eenen weg, die na de Kerk loopt, een vrij goed gebouw, met een taameüjk hoogen fpitzen Toren. Als eene zeldzaamheid tekenen wij hier aan, dat Pijnaker zijn eigen Ambagtsheer is, als hebbende dat regt gekogt, nu omtrent zeventig jaaren geleeden, uit de Domeinen der Staaten van Holland, voor elfduizend vijfhonderd Guldens. Pynaker, (adam) dus genaamd naar zijne geboorteplaats,Zo even vermeld, in den Jaare 1621, was door de Natuur tot de Schilderkunst gevormd. Ter verdere voortzettinge van zijne begaafdheden en verkreegene vorderingen, deedt hij eene reize «a Rome. Hier vertoefde hij drie jaaren, zijnen tijd zeer vlijtig befteedende, met het tekenen naar 't leeven en het fchilderen» Verfcheiden van zijne kleine Stukken hebben tot heden toe hunne agting en waarde behouden. Vooral muntte hij uit in het fchilueren van bosfchen, en 't ftoiTeeren van dezelve met lichten donker. Pynaker overleedt in den Jaare 1673. Zie houbraken. Pynaker, (korneus) gebooren te Delft, in den Jaare 1570„• was een der beroemdfte Regtsgeleerden van zijnen tijd , en Hoogleeraar in die Weetenfchap aan 't Hoogefchool der Provincie  QUINKHARD. (JAN MAÜRITS) cie Stad en Lande van Groningen. Vreemd is het, dar fchoorj deeze Man zich fteeds verklaarde tegen het uitgeeven van BoeJken, om dat men niets nieuws konde zeggen, men , egter, onder zijne naagelaatene Schriften, onder andere, aanmerkingen op de Pandekten, en een groot aantal Regtsgeleerde Advizeö heeft gevonden. Hij overleedt in den Jaare 1645. C^uinkhard, (jan maurits ) hoewel buiten de Veréénigda Nederlanden gebooren, verdient, nogthans, eene plaats op de Lijst der Nederlandfche Kunstfchilders, zo om zijn Iangduurig verblijf te Amflerdam, en zijn derven aldaar, als om dat deeze Stad met eeue menigte gewrogten van zijn Kunstpenfeel pronkt. Zijn Vader en Grootvader, beide Portretfchilders, woonden te Rees; hier wierdt jan maurits op den achtentwintigften Januarij des Jaars 1688 gebooren. Volgens de bellemming zijner Ouderen, wierdt hij tot de Letteroeffeningen opgeleid. Doch' voor 's Jongmans cnweerftaanbaare drift na de Schilderkunst, moest deeze bellemming plaats maaken. Naa de eerfte gronden geleid te hebben onder 't oog en opzigt zijns Vaders, vertrok quinkhard na Amfterdam. Hier genoot hij het onderwijs , eerst van a. boonen , vervolgens van christoffel lubienitski. Wijders hadt hij eenige onderrigting van nikolaas verkolje. Verre genoeg was quinkhard , wel haast, in dekunst gevorderd, om voor eigen beftaan te kunnen zorgen; en wierdt hij te raade, zich te Amfterdam te vestigen. Zedert heeft hij eene verbaazende menigte Portretten gefchilderd van beroemde en geleerde Mannen, allen wel gelijkende, natuurlijk gekoleurd en kragtig. Houbraken en tanje hebben de meeste in 't koper gebragt. Daarenboven fchilderde hij eene menigte Regenten- en Gildenftukken. Eene geheele Lijst daar van, in Am- Zit Vit. Profesfor Groning,  64 QUIRYN D1RKSZ00N. Anifltrdapt voorhanden, zouden wij kunnen opnoemen. Qtjinkiiard oeffeude de kunst tot in zijnen hoogen ouderdom van luim vierentachtig jaaren, in welken hij, op den negenden November des Jsa-rs 1772, overleedt. Niet lang vóór zijnen dood .hadt iuj het welgelijkend portret van den Predikant t. van sChV.i.i.uinen gefchilderd. Kij liet eenen Zoon naa , juuus QUiNiüiARD, die zijns Vaders voetiiappeu met roem betradt. Cuiryn dirkszoon, anders genaamd, met een verlatijnden? uitgang, quirinus talesius, een man van geleerdheid, fchrijver, huisgenoot en vriend van erasmus , die, ;'n zijne Brieven', meewaaien van hem gewag maakt. Naderhand verkoos hij Haarlem 'ot zijn verblijf, en bekleedde 'er de Burgemeester-* 1'jke waardigheid. Hij was buiten bewind , ten tijde als de' flraks genoemde Stad, ih den Jaare 1573, door de Spanjaards belegerd wiardt. Op zeker vermoeden, misfehien, onder andere, om dat bij ijverig Roomschgezind was, hadt men hem, zints eenigen tijd, in h'egtenisfe gehouden. Nu moest hij tot een middei van wederwraake dienen op de Spanjaards, wier belang en men, veelligt, waande dat hij was toegedaan. De Belegeraars, eenige Haarlemmers gevat, en, in 't gezigt der belegerden, aan de keele of bij de beenen hebbendie opgehangen , plantten de Verweerders eenen Gala op den Wal. Straks loüpen zij om den Oud-Burgemeester quiryn, om hem daar aan te hangen, buiten wettige befchulJiging en zonder form van regtspleeginge. Vergeefs kantten zich de Wethouders daar tegen,- aanwijzende, hoe dusdanig een bedrijf nooit konde ver* antwoord worden, en de bewerkers en uitvoerders , bij het Baageflagt, met oneere zou bedekken. Doof voor alle deeze redenen, vaart de woedende menigte voort met de regtspleeging; hangende, nevens Mr. q.uiryn, nog eenen Oud-Burge» miester, lambert jakobszoon, met nog vijf Soldcaten, eenen P-iester, en een Jongen van vijftien jaaren.- Onder 't gaan na ëe plaats, alwaar 't lasterlijk ftuk zou volvoerd worden, volgde Mr. qikryn zijne dogter, eene Bagijn, haaren veegen Vader geduung moed in fpreekende, 0111 voor het Rooinfche Geloof ftandvastiglijk het uiterlte te lijden. Staande onder den Galg, «oen nu Mr. quikyjn reeds geworgd was, verhief zij ttem en oog,-.    RAAD van STAATE. 6'5 oog, met gebeden, om nevens haaren Vader zo zalig te mogen fteiven. Desgelijks liet zijne Huisvrouw niet af van kermen en fchreien, zonder zich aan gevaar of dreigementen te ftooren. Aan de noodkreet van Moeder en Dogter maakte het woedende gefpuis een einde, door dezelve met fteeniaen en ftooten in eene Graft te drijven, waar in ze beiden verdronken. Zie hooft, Neder1. Hifi'otten. R. R , vaad van staate, eene Vergadering van Afgevaardigden der zeven Veréénigde Provinciën, tot de gewigtigfte belangen, den algemeenen welvaart des Lands betreffende, doch tegenwoordig minder uitgebreid in magt en bewind, dan bij de eerfte oprigting. Ondanks der vereeniginge, in den Jaare 1579,, tusfchen de Gewesten geilooten, beftondt de Raad, bij deszelfs eerfte opkomst, in den Jaare 1583, uit de Afgevaardigden van (legts drie Provinciën, Holland, Zeeland en Utrecht; de overiire, hoewel insgelijks aangezogt, konden, deswegen, tot geen bedui: koomen. Twaalf Leden maakten in 't eerst de Vergadering uit, ieder op eene wedde van vijftienhonderd Guldens. Holland zondt zes , de twee overige ieder drie Afgevaardigden. Prius willem de I was aan 't hoofd van den Raad, en voerde 'er het hoogfte gezag. Naa diens overlijden, vervulde maui veel uitwerkte, als de ijver der L'trecbtfche burgerije, welke, den overlast moede geworden zijnde, de alles verteerende Deenen met geweld ter Stad uitjaagden. Van radboud vindt men aangetekend, dat wanneer de Koning van Frankrijk ern-ftig bij hem aan hielde, om zich tot het bewind van zaaken te laaten gebruiken, hij dit aanzoek voMandig van de hand wees, voor reden geevende, dat een Bisfchop zich eeniglijk moest bezig houden met bidden voor den Koning en het Volk, en het winnen van zielen. Voorts was hij een ijverig voorftander van de uitbreidinge der Christlijke Leere, begeevende zich, in eigen perfoon, na Friesland, om den nog overgebleevene Ongeloovigen het Euangelium te prediken. Voor het overige was onze Kerkvoogd een geleerd man, den tijd, in welken hij leefde, in aanmerking genomen zijnde, en maakte werk van de Dichtkunde. Cp.den H. lebuinus maakte hij een Herdersdicht, en deedt eene Leerrede op den H. suibertus, Apostel en Bisfchop der Friezen. Ook heeft men van hem een kort Kronijk. Radboud overleedt, op den negenëntwintigiten November des Jaars 918. Zie trithemius, de Scriptor. Ecclep.afi. val. andreas , Biblioth. Belg. bail- let , enz. Rademaker, (abraham) gebooren te Amflerdam, in den Jaare 1675 , was door de Natuur tot de Teken- en Schilderkunst gevormd. Zonder het onderwijs van eenigen Leermeester, maar door eigen vlijt en opmerking genoopt, maakte hij zo groote vorderingen , dat hij, door den tijd, een beroem 'en naam verworf. Naa in zijne Geboorteplaats verfcheiden Zaaien en Kamers te nebben befchildprd, vertrok hij met der woon na Haar. lem, in den Jaare 1730, om 'er de kunst te oefenen. Weinige jaaren hadt bij aldaar gswoond, wanneer eene gantsch onaangenaame ontmoeting zijn ehiue verhaastte. In den vroegen mor. jrenftond van den berusten St. Jans- en Sacramentsdag, in den laare m4, in *t open veld zittende te tekenen, wierdt hij J. . . gezien  RADEMAKËR. (GERARDÏ —, 1—1 83 gezien van eenige boeren. Deeze, naar alle waarfchijnlijkheid, hem verdenkende van medepligtigheid aan het Ontwerp, waar mede de Roomschgezinden toenmaals betigt wierden, vielen op rademaker aan met Kneppels en Vlegels. Ter naauwer nood ontkwam hij de handen der doldriftige menigte, doch wierdt deswegen van eene zo zwaare ontfteltenisfe bevangen, dat hij in eene ziekte ftorte, die, in de maand Januarij des Jaars 1735, hem uit het leeven rukte. Zie van gool. Rademaker , ( gerard ) een tijd en- ftadgenoot, doch, meent men, geen bloedverwant des flraks genoemden, kwam insgelijks te Amflerdam ter waereld, in deu Jaare 1Ó72. Zijn Vader een Timmerman zijnde, oeffende hij zich insgelijks in dat bedrijf. Hij verliet het, den ouderdom van tweeëntwintig jaaren bereikt hebbende, om zich op de Schilderkunst toe te leggen. Hij genoot het onderwijs van den vermaarden Portretfchikier van goor. Zedert in kennis geraakt zijnde met den vermaarden petrus codde, Bisfchop van Sebasie, nam deeze hem aan om zijne Nicht in het tekenen te onderwijzen. Codde, vervolgens, na Rome ontbonden zijnde, om zich van de befchnldiginge van toegedaanheid aan de gevoelen;; van jansenius te zuiveren, volgde rademaker hétn derwaarts. De Bisfchop vervolgens in hegténisfe genomen zijnde, zondt men onzen KunstfchiUer na Holland, om te bewerken dat codde, als een onderdaan van den Staat der Veréénigde Gewesten en als Burger van 3mftfrdam\ wierdt opgeëischt. Gelukkig Haagde hij in zijne bezending; codde wierdt op vrije voeten gefield. Tot loon voor deezen dienst verkreeg radfmakf.r ter Vrouwe, de hoven gemelde nicht van den Bisfchop; haar naam was catharina bloemaart. Zedert nam onze Kunstfchilder zijn vast verblijf te Amfh-rdan. Hier fchilderde hij eene menigte Zolder- Deur. en Schoorileenftukken. Het uitmumendlte en uitgehreidlte van alle zijne Stukken is, het fchilderwerk aan de Kap of het Verhemelte van de Groote Zaal van het Amfterdamfche Stadshuis, door rademaker en G g g 2 den  84 RAMMEKENS. den beroemden jan hoogzaad te gader vervaardigd. Nog een ander Stuk, verbeeldende de Stads Regeering, op de zelfde Zaal, boven den grooten Ingang, is het Kunstgewrogt van de zelfde Meesters. Rademaker overleedt in den bloei zijns leevens, pas negenendertig jaaren oud, in den Jaare 17u. Zie van gool. Rammekens , anders ook genaamd Zeeburg, zijnde Rammekens de eigenlijke benaaming van de Scheepsree, is een fterk Kafteel, in Zeeland, op het Eiland Walcheren. De fligteresfe daar van was, maria, Koningin van Hungarije, Landvoogdesfe der Nederlanden, uit last van haaren broeder Keizer karel dew V. De opbouw gefchiedde in den Jaare 1547. Het Kafteel heeft eene driehoekige gedaante; met de eene punt loopt het in Zee uit, met de twee andere beflrijkt het de Dijken , loopende na Vlisjingen en Middelburg. Gelegen aan den mond der Haven van laatstgenoemde Stad, dient het aan dezelve, aan die zijde, tot eene fterke Vestinge. De muuren zijn zeer hoog, en van onderen zwaar en dik. Geduurende den Spaanfchen Oorlog befchouwde men Rammekens als het ftevigffe Bolwerk van 't Eiland Walcheren. In den Jaare 1573 befchoot en veroverde karel boisot, in naam der Staaten, het Kafteel, t welk, nevens de Steden Vlis/ingen en Brielle', in den Jaare 1585» 'n pandfchap wierdt gegeeven aan de Engelfche Koninginne elizabeth, in vergoeding der kosten, in het voeren van. den Spaanfchen Oorlog gedaan., 's Land's Advokaat joan van oldenbaenevelü , door zijn. fchrander vernuft, den Engelfchen Koning jakob den I, verfchalkt hebbende, ontfioeg de binnenlandfche Sterkten van buitenlandfche bezettingen. Het Kafteel, minder fterk dan in vroegere dagen, wordt nog door eenige Manfchap bewaard. Zie reigersberg en smallegange.. Ra:&.  rampenbosch, randwyk, ransdorp Rampenbosch, een bosch, gelegen in de Vrije Heerlijkheid van Bergen, in Rennemerland, dus genaamd naar het Geflagt van ramp, door welk hetzelve in de Zestiende Ëeuw, indien met vroeger, wierdt aangeleid. In het Bosch (laat een deftig Huis, hebbende de gedaante van een oud Slot, voorzier van een hoogen vierkanten 'l oren. Het Gebouw Iert rondom in Vijvers, die uit de aanleggende Duinen met helder en zoet water voorzien worden. Randwyk, een Dorp in Gelderland, in de Overbetmve, aan den Rhijndijk ; hoewel niet groot , heeft nogthans het • Dorp eene eigen Kerk en Predikant. Het Geflagt van randwyk, zeer vermaard in de Gefchiedenisfen van Gelderland, heeft daar van zijnen naam ontleend. Ransdorp , gemeenlijk Raarop genaamd , is een Ban en Dorp, m 't gedeelte van Noordholland, bij den naam van Bal. juwfehap van Waterland bekend. De Ban , ftootende ten Oosten aan de Zuiderzee, en ten Zuiden aan het Ye, bevat vier Kwartieren: Bloemendaal, Dungerdam, Ihlijjloot en Poppendam. Voor iets meer dan elf honderd vijfenzeventig Morgens Lands draagt de Ban van Ransdorp in de Dijkslasten hoewel het waare getal daar boven loopt. Bij de jongfte opneeming telde men 'er tweehonderd tweeëntachtig Huizen. Het Dorp Ransdorp legt een klein half uur gaans van Dungerdam, en gevolglijk van het Y. Het is van hooge oudheid, gelijk duidelijk is af te leiden uit het zonderling maakzel van den Toren, zijnde een hoog vierkant, met ongemeen dikke en zwaare muuren, van boven plat, en dus het voorkooraen hebbende, alsof men het gebouw onvohooid hadt gelaaten, of 't geen niet onwaarfchijnlijk is, dat de top, door een o'f ander toeval, is afgebroken. In deezen Toren worden de Handvesten van Waterland bewaard, in eene Kist, ftaande in een uitgehouwen Gat van het Muurwerk, 't welk met drie Deuren, de eene van Koper, de andere van Yzer en de derde van Hout, wordt geflooten. Van ieder deezer Deuren berust een Sleutel in de Dorpen Ransdorp , Zuiderwoude en Landsmeer. De Kerk is een gebouw van de tegenwoordige Eeuwe, niet breeGgg 3 der  86 RANSDORP, RAMUS, (JOHANNES) enz. der dan de Toren, en nogthans van merkelijke ruimte. Het Raadhuis, een vrij aanzienlijk gebouw, wierdt geftigt in den Jaare 1732. Ransdorp, welks inwooners zich thans voomaamelijk met de Veefokkerij en het venten van zoete Melk te Am/iertïam geneeren, was voormaals eene zeer bloeiende plaats, en veel uitgebreider dan tegenwoordig. Volgens eene zekere overlevering, zouden 'er eertijds wel negenhonderd Huisgezinnen gewoond hebben, en het getal der zeevaarende lieden zo groot geweest zijn, dat tusfchen het Dorp en Schellingwoude, alwaar thans geen enkel huis ftaat , tweeëndertig buitenslands vaaretide Schippers hunne Wooningen hadden. Onder andere Neringdoende lieden, welke 'er thans weinig zijn, telde men ook Zilverlmeden en Lakenkoopers. Ramus, (johannes) een vermaard Regtsgeleerde der Zestiende Eeuwe, was van geboorte een Goezenaar. In de Welfpreekendheid en Griekfche Taaie oeffende hij zich te Weenen, alwaar hij zeer gezien was , en een aanmerkelijk gedeelte van zijnen leeftijd beeft verfleeten. Van zijne gefchiktheid tot de Latijnfche Dichtkunde gaf hij eene proef in zijne Lofdichten op de Daaden der Aardshertogen van Oostenrijk, getijteld Elegite i.e geftis Aichiducum Auflriie. Het Scutum lletculis vertaalde hij uit het Grieksch in het Latijn. Voorts heeft hij verfcheiden Regtsgeleerde Werken gefchreeven. Zie la rue, Celett. Leeland. Rafhelïngius, CfRANCjscus) gebooren, In den Jaare 1539» te Larwi, een ftedeken onder Rij'fel behoorende , was een man van groote geleerdheid, en, eenigen tijd, een fieraad van *t Leidfclie Hoogefchool. Te Gend leide hij de gronden der Taalkennisfe. Het vroegtijdig overlijden van zijnen Vader bewoog zijne Moeder, hem bij eenen Koopman te befteeden. Naa verloop van eenigen tijd zondt deeze hem na Nearen-berg, tot het waarneemen van zaaken, den Koophandel betreffende. Hij venoefde aldaar twee jaaren, den tijd, welke liij van zijne hoofdbezigheden konde uitbreeken. belteedende  RAPHELINGIUS. (FRANCISCUS) tf tot het voortzetten van zijne afgebrokene Letteroefeningen. Naa zijne wederkomst te Gend, zoqdt hem zijn Meester na Parijs. Het Hoogefchool dier Stad was thans in luisterrijken bloei. Deeze gelegenheid maakte raphelingius zich ten nutte, om den loop der weetenfchappen verder voort te zetten. Voornaamelijk leide hij zich toe op de Hebreeuwfche en Griekfche taaie. Zo volkomen was zijn hart thans ingenomen met de zucht voor geleerdheid en weetenfchappen, dat hij den Koophandel vaaren liet. Raphelingius vertoefde te Parijs, tot dat de binnenlandfehe onlusten des Koninkrijks hera deeden geraaden vinden, elders een geruster verblijf te zoeken. Naa Engeland zijnde overgeftoken, begaf hij zich na Cambridue, alwaar hij, eenigen tijd, onderwijs gaf over de Griekfche Taaie. Onder dit alles leefde nog de Moeder van raphelingius, en bekroop hem de zucht om dezelve te gaan bezoeken. Alleen met dit oogmerk vertrok hij na de Nederlanden. Zijnen weg neetnende door Antwerpen, vervoegde hij zich aldaar bij den vermaarden Boekhandelaar plantinus , om 'er eenige Boeken te koopen, in Engeland niet gemaklijk te bekoomen. Thans veranderde hij van befluit, aangaande de wederreizs na Cambridge; hij maakte eene verbintenis met plantinus , om hem behulpzaam te zijn in het toczigt over de uitgave der Werken, die bij hem gedrukt wierden. Wel haast won hij, door zijne naarftigheid, kunde en goed gedrag, de hoogagting van den Boekhandelaar: in zo verre, dat deeze hem^ in den Jaare 15Ö5, zijne oudfte dogter margareta ter Huisvrouwe toeflondt. Met verdubbelde moeite en oplettendheid arbeidde hij zedert aan den opbouw en luister van zijns Schoonvaders Drukkerije. De voornaamfte Werken , onder andere, de Btblia Regia, gingen door zijne handen, en ontvingen van zijn keurig en naauw toeziend oog, het fieraad en de naauwkeurigheid, met welke zij ten voorfchijn kwamen. - Inmiddels bewoogen de Nederlandfche Onlusten pt antinus , om met een gedeelte zijner Drukkerije zich te begeeven na Leiden, deels om aldaar een geruster verblijf te hebben, deels ook, misfehien, om met het opgerigte nieuwe HoogeGgg 4 fchool  Ss8 RAPHELINGIUS. (FRANCISCUS) fèhool zijn voordeel te doen. Van toen af rustte de zorge voor de Diukkerij te Antwe-pen geheel op raphelingius. In den Jaare 1^05 keerde plantinus te rug tot zijne yoorgaande woonplaats, doch met agterlaaring van zijne Drukkerije te heiden. Zijn plan was, dat zijn Schoonzoon hem in 't waarneemen daar van zoude vervangen, gelijk ook met 'er daad gebeurde. Niet lang hadt raphelingius in Holland gewoond, of het wierdt kenbaar, dat hij tot een hooger (land, dan het drukken en uitgeeven van Boeken , alle vereischte bevoegdheden bezat. De Bezorgers van het Leidfche Hoogefchool beriepen hem tot Hoogleeraar in de Hebreeuwfche Taaie. Dit viel voor in of kort naa het Jaar 1585. Met lof bekleedde hij • dien post. Doch hij begreep wel haast, dat tot eene grondige kennisfe der Hebreuwfche Taaie, vooral om dezelve aan anderen te onderwijzen, het verftand der Arabifche Spraake niet kan gemist worden. Tot het verkrijgen van deeze kennisfe befteedde hij dan zijne ledige uuren; hij wierdt daar in geholpen , door de Boeken , hem bezorgd door postellus en andreas masius, vooral ook door den gemeenzaamen omgang met den doorgeleerden scaliger. Onder deeze oeffening werkte hij tevens aan een Arabisch Woordenboek, met oogmerk om het, 't eenigen tijde, in 't licht te geeven. Doch terwijl hij hier aan arbeidde , verheften zich de toevallen van de Jigt, verzwaard door zijne droefheid over 't verlies zijner Hu'svrouwe, voor drie jaaren geftorven. Raphelingius overleedt in den Jaare 1507, het achtè'nvijftigfte van zijnen ouderdom. Eerst vijftien jaaren naa zijnen dood kwam het Arabisch Woordenboek in !t licht. Behalven dit maakte hij ook (ten Hebreeuwsch Woordenboek. Daarenboven vervaardigde hij Varia Lecïiones et Emendationes in Chaldaicam Bibliorum Paraphrafin , en nog eenige andere Werken. Onder andere liet hij eenen Zoon naa, franciscus genaamd; deeze fchreef aantekeningen op de Treurfpelen van seneca. Zie MEURsii Altherite Batav. melchior adami Vita; bayle, DM. Critique. RAW-  RAUWERD, RAUWERDERHEM. 80 Rauwerd, gemeenlijk, bij verkorting, Kaard genaamd, een Dorp in Friesland, onder het Kwartier Ooster?o, in de Grietenij Rauwerderhem, welke daar van den naam ontleenr. De Kerk en Toren, weleer aan st. laurens gewijd, liaan op eene hoogte. Niet verre van het Dorp legt eene Buurt, Flapfum genaamd. Weleer ftondt hier eene Kapel, in welke een Priester, van eenige andere plaats daar toe benoemd, eenmaal 's jaars de Mis kwam doen. 't Was 'er thans eene foort van Kermis; van wijd en zijd kwam eene menigte volks aldaar zamenfchoolen, gelo'tt door de gewoonte, om de toegevloeide menigte op warmen Ham en een vat Biers te vergasten, zo dra de Dienst verrigt was. Veelen vertoefden 'er nog etlijke dagen, op eigen zameugefchooten penningen zich vermaakende, en drinkende ter eere van den infteller deezer gewoonte. Van de Stinzen of Staaten, welke, eertijds, hier lagen, is nog alleen in weezen Jongama - State, de woonplaats van den Grietman, eertijds die van ede jongema, een ijverig voorvegter der Friefche vrijheid, en niet onbedreeven in 's Lands Gefehiedenisfen. Als eene zeldzaamheid heeft winsemius aangetekend, hoe hij, in den Jaare 1622, op eene Boerderij onder Rauward twee echte lieden, Man en Vrouw, ontmoette, die, in hun achttiende jaar getrouwd zijnde, toen reeds negenenzeventig jaaren in 't huwelijk geleefd hadden, en voorts nog beiden" over de honderd jaaren oud wierden. Zie w 1n s e mi u s. Rauwerderhem , dc Iaat(le in rang onder de elf Grietenijen van het Friefche Kwartier O ast ergo, en op de grenzen daar tan, in het Zuidwesten. De Rijdweg van Leeuwarden na Överijs/el loopt door deeze Grietenij, welker grond, op de meeste plaatzen, laag en tot den Akkerbouw ongefchikt is. Hier en daar, egter, ontmoet men hooge landen; voor de vrugtbaarften in 't Gewest behoeven deeze niet onder te doen. In gevolge van eene verliandiger behandelinge van de Landerijen, dan in vroegere dagen, begint men de laage gronden van het overtollig water te ontdoen, door het leggen van Ggg 5 ^leih«  go RAVENSTEIN, REAAL. (JAKOB LAURENSZ.) kleine Binnen- of Molendijken. Voorts telt men in de Grietenij zes Dorpen, welke door drie Hervormde Leeraars be* diend worden, ééne zamengevoegde Gemeente van Doopsgezinden, en ééne Statie van Roomsch• Katholijken. Ravenstein, eene Heerlijkheid en Stad, in Staats Braband, ten Westen van het Land van Kuik en de Stad G ave. Geen ander gezag oeffenen hier de Algemeene Staaten, dat dat zij aan zich hebben behouden, het regt om in de Stad van dien naam, die van weinig aanzien is, Bezetting te mogen leggen, en 'er eene Gereformeerde Kerk te hebben. Het eerfte gefchiedt niet altijd, maar wel het laa.fte. Reaal, (jakob laurenszoon) Onder den naam van reaal ontmoet men, in onze Gefchiedenis en, verfcheiden Mannen, vermaard om hunne zucht voor de Vaderlandfche vrijheid, zo ten aanzien van den Burgerftaat, als in het Godsdienftige. Wij ontmoeten 'er een aanzienlijk getal van op de Regeeringslijst van /inflerdam. De perfoon, welken wij thans aankondigen , Sekretaris der Admiraliteit in even genoemde Stad, onderfcheidde zich, in den aanvang der voorgaande Eeuwe, door zijnen ijver voor de begrippen der Remonftranten. Men leest zijnen naam, nevens dien vau verfcheiden zijner Stadgenooten, onder eenen Brief, gefchreeven aan eenige Leidfche Predikanten, inhoudende een verzoek om een Leeraar naar hunnen fmaak, en die voor hun in 't bijzonder den Dienst zoude waarneemen. De Brief was getekend den dertigften Januarij des Jaars 1617. Nog in dat zelfde jaar was hij tegenwoordig in eene Vergadering van lieden van zijne denkwijze, in eenen Spijker of Pakhuis, op Dwarsbiomfloot, die üo r 't Graauw geftoord, en alw-.ar zeer groo;e baldaadighe"den gepleegd wierden. Niet lang daar naa hing zijn huis het gevaar van plonderinge boven 't hoofd; doch de bewooners kwamen vrij met den fchrik. Volgens befluit van den Kerkeraad wierdt den Heere reaal, omtrent dien tijd, het Avondmaal ontzegd , en hij naderhand, door het afkondigen van den Ban, van de Gemeente afgefneeden. Wat zedert van hem geWorden zij, vinden wij nergens aangetekend. De Heer jakob lau-  REAAL. (LAURENS) 9* laurenszoon reaal was de Zoon van laurens jakobszoon reaal , van wien beneden breder zal gefproken worden. Zie brandt, Hifi. der Reformatie. 4 Reaal, (laurens) een Amflerdammer, uit het aanzienlijk geflagt van dien naam, doch onzeker, in welk jaar hij gebooren zij. In zijne jeugd en jongelingfchap leide hij zich vlijtig toe op de beoeffening van de fraaie Letteren, befchaavende Weetenfchappen, en vooral ook de kennisfe van de Regten, met zulk eenen vlijt, dat hij, eerlang, den trap van het Meesterfchap beklom. Hoewel dus van de Natuure tot eene andere loopbaane geroepen , verliet hij , egter , voor eene wijle tijds, het vaste Land, om het onfluimig Element te beploegen. In de maand Maij des Jaars ióii liep hij, uit Texel, in Zee, als Bevelhebber van vier Schepen, na de Oostindiën beftemd. In den Jaare 1615 bekwam hij den post van Gouverneur over de Molukfche Eilanden, en beklom, in 't volgende jaar, de hoogfte waardigheid in die afgelegene Gewesten, die van Gouverneur Generaal van Nederlands Indiën. Niet langer, evenwel, bekleedde hij dien post, dan. tot op deu eeëndertigflen Oétober des Jaars 1617; hij verzogt op dien dag zijn ontflag, doch moest op de bevestiging daar van toeven, tot in 't midden van het volgende jaar. Zedert vertoefde hij nog ruim een jaar in de Indien, daar toe verzogt van zijnen Opvolger den Heere koen, om hem behulpzaam te zijn, met goeden raad, in het beraamen van dienftige maatregelen tegen de Engelfchen en Javaaren, de gemeene vijanden der Hollanders. Eindelijk vertrok de Heer reaal van Batavia, in 't begin van Augustus des Jaars 1619, en bereikte gelukkig den Vaderlaudfchen oever in de maand Januarij van 't Jaar 1620. De Maaifchappij erkende 's Mans dienflen, met eene maandelijkfche befoldiging van zeshonderd Guldens, gerekend van den dag der aanvaardinge van het hoog gezag tot op dien van deszelfs wederkomfte in het Vaderland. Daarenboven ontving hij ten gefchenke, eene fomme van vierduizend  sr2 REAAL. (LAURENS; zsnd Guldens, nevens een fraaien gouden .Gedenkpenning, ia «en loflijk opfchrift zijne verdienden meldende. Zich nu als een gezeeten Burger aanmerkende, beraamde de lieer reaal een leevensplan, met zijne neigingen ftrookende. Deeze helden, onder andere, over tot de beoeffeninge der Nederduittche Taaie en Dichtkunde. Van hier dat hij een Letterkundig gezelfchap aanleide met den Ridder pieter k de om Zee te kunnen houden, wierdt men te raade, den" fleven te wenden na Harlingem Een affchrikkend verfchijnzel belette hun hier het landen; 't was dat van een Schip met Krijgsvolk, 't welk een ander aan boord lag: om naame-lijk, gelijk ze zedert vernamen, de Heeren van batenburg en andere Edelen gevangen te neemen. In weerwil van den! toeltand van hun Vaartuig, zetten ze thans koers na de Wadden. Hic-r flopten ze, zo goed hun doenlijk was, bij nacht„ met het Linnen, welk zij bij zich hadden, de gaten van het kranke Schip. Naa veel zukkelens en gevaars kwamen z«" XXIV. deel/ Hhh ii&  9§ REAAL. C LAURENS JAKOBSZOON) eindelijk, op den tweeè'ntwintigflen Maij des genoemden jaars, behouden te Embden, alwaar zij veelen hunner Medeburgeren vonden, die, naa hnn vertrek, de Stad verlaaten hadden. Laurens jakobszoon reaal vertoefde buitenslands, tot op de verandering van zaaken, in den Jaare 1578, te Amflerdam voorgevallen. Naa zijne wederkomst in het Vaderland bekleedde hij verfcheiden aanzienlijke posten: van Schepen en Raa2 REEDE. (Het Geflagt van vm} Adriaan van reede, Heer van Saasveld en Brandlicbt, was, in den Jaare 1497 en vervolgens, ten tijde van Fredrik van Baden, Bisfchop van Utrecht, befchreeven onder de Edelen van het Landfchap Overijsfel, wegens Twente; als mede onder Bisfchop Frederiks opvolger. Die van Zwolle thans van den Bisfchop afgevallen zijnde, en zich onder de befcher^ piing van den Hertog van Gelder begeeven hebbende, namen, op den iienden Julij des Jaars 1521, Heer adriaan gevangen. Tw«e jaaren laater bekwam hij zijne vrijheid, ten koste van het Huis Saasveld, welk hij aan den Bisfchop opdroeg. |n den Jaare 1527 wordt hij vermeld als een der Geheimraaden van henrik van beyeren , Bisfchop van Utrecht, Daarenboven bekleedde hij den post van Huis - Maarfchalk bij genige der Utrechtfche Kerkvoogden. Bij zijne huisvrouwe Lucia van Goor, dogter van Jan van Goor, Heere van Heel, en van Johanna, dogter van den Burggraave van Montfoort, verwekte hij de volgende kinderen: 1. Goert van reede, Heer van Saasveld, die volgt. 2. Lucia van Reede, 3. Agnes van Reede, getrouwd met Menfo van Heiden, tot Astrup, in het Sticht van Osnabrugge. 4. Maria van Reede, gehuwd met Herman van Westerhold, tot Koppel, in het Sticht van Munfter. 5. Johan van Reede, Drost van Haaxbergen, Diepenftem en Laaghe, in den Jaare 1549 en vervolgens. 6. Botter van Reede, Kanunnik te Utrecht, 7. Eene dogter N. N. 8. Henrik van reede, Heer tot Brandlicht. Naa de opgave der naakoomeliugen van zijnen oudften broeder, zal yan deezen breeder gefproken worden. Goert van reede , Heer van Saasvelt, gebooren in de maand September des Jaars 1516, bekleedde het ampt van Hoofdfchout van Utrecht, zints de maand October des Jaars 1555 tot in de maand April des Jaars 1564, wanneer hij daar van vrijwilligen afftand deedt. Intusfchen wierdt Heer goert met de Ridderhofflad Amcrongen beleend, en, uit dien hoofde, in de Ridderfchap des Lands van Utrecht befchreeven. In f|»n Jaare 1544 was hij jii den echt getreeden, met Geertruid  KEEDE. (Het Geflagt van van) 103 van Nijenrode, dogter van Ernst van Nijenrode, Heere van Zuileftein, en van Margareta van Renesfe. Ingevolge diens Huwelijks wierdt Heer goert insgelijks beleend met de Ridderhofftad Zuileftein, in den Jaare 1558; hij wierdt, in den Jaare 1580, door aankoop, eigenaar van de Ridderhofflad ter Horst, of Nederhorst. In den Jaare 1584 was hij een der Gemagtigden, door 'sLands Staaten benoemd, om met henrik: den III, Koning van Frankrijk, over*de Opdragt der Nederlanden aan zijne Majefteit te handelen. Terwijl de Gezanten, die de reize te Zee doen zouden, in den Briele op eene gunftige gelegenheid wagtten, wierdt Heer goert onpasfelijk. Hij keerde dan te rug, en overleedt, op den negentienden April van het volgende Jaar 1585. Bij zijne Huisvrouw, die hem bijkans twintig jaaren overleefde, hadt hij de volgende kinderen verwekt: 1. Gijsbert van Reede, ongehuwd in Italië overleeden. 2. Adriaan van reede, Heer van Saasvelt, die volgf, 3. Frederik van reede, Heer van Amerongen, volgt insgelijks. 4. Johanna van Reede , getrouwd met Jan van den Bongaart, Zoone van Bernd, Heere van Bongaart, ter Lucht, enz. en van Elizabeth Turk, Vrouwe van Nijenrode. 5. Maria van Reede, gehuwd, in den Jaare 1600, met Bernd, Heere van Bongaart, broeder van den Man van haare Zuster. 6. Lucia van Reede, getrouwd, eerst met Adolf van Rechteren, Zoone van Johan van Rechteren en van Agnes van der Clooster* vervolgens met Floris Hartard van den Boetfelaar, Heere van Odekirchen , Zoone van Floris van den Boetfelaar, Heere van Karnis , en van Odilia van Flodorp, Vrouwe van Odekirchen. 7. Johan van Reede, ongehuwd in Frankrijk geftorven. 8. Bernd van Reede. 9. Gerard van reede, Heer van Nederhosr, van wien, aaa zijne twee ouder broeders, zal gefproken worden. 1 o. Alijd van Reede, Vrouwe van Zuileftein, getrouwd, in den Jaare 158Ó , met Thomas Maria Wingfeld, Ridder, Heere van Grenu, een Engeifch* Kolonel. ïu N. N. een Zoon, jong geftorven. Hhh 4 Adriaan  REEDE. (Het Geflagt van van) Adriaan van reede, Heer van Saasveld, is geweest Groothofmeester van ernst van beyeren, Prinfe-Bisfchop van Luik. Hij nam ter Vrouwe Anna van Duras, Weduwe van Enatten, en verwekte bij haar deeze kinderen: 1. Gerard van reede, Heer van Saasvelt, van wien ftraks nader. 2. fVillem van Reede, Heer van Heurm, Teijchelerijen, enz. getrouwd met Maria van Cortenbach, en Vader van de volgende kinderen: a. Miria Catharina van Reede, gehuwd aan Francois Philippe dTve, Heere van Soije en Godion. b. Veronica van Reede, Kloosterjuffer in het Keizerlijk Sticht te Borchet. c. Maria van Reede, insgelijks Klooster juffer. d. Adriana van Reede, Geestlijke in het Kloostet ïe Herkenrode. e. Margareta van Reede, Kanunnikesfe van St. Maïia, te Keulen, getrouwd met Ivo van Hoen van Chatiel, Heere van Stokkum. f. Margareta van Reede, Geestlijke in het Klooster te Mijlen. 3. Gedard Adriaan van Reede, Heer van Printhagen; hij was Edelman van de Kamer van den Prinfe - Bisfchop van Luik, en Groot-Drosfaart van het Graaffchap van Loon. Zijne Echtgènöote was Maria van Merode, en hij bij dezelve Vader van: a. Margareta IfdbeUa van Reede, getrouwd met Ferdinand van Lijnden , Baron van Froidcourt, Zoone van Karei Ernst van Lijnden, Groot - Hofmeester van den PrinfeBisfchop van Luik en Gouverneur van Franchimont. b. Maria Johanna van Reede, Geestlijke in het Klooster van Herkenrode. c. Johanna Eleonora van Reede, getrouwd met johan van Heijnsdale, Heere van Wikveld en Wechmaal. d. Anna Francoife van Reede, Kloosterjuffer te Vrouwendaal, bij Hoei. e. Barhara Robertina van Reede, Geestlijke in het «raks genoemde Klooster, f, MqxU  REEDE. (Het Geflagt van van) f. Maximiliaan van Reede , Geestlijke in het Klooster Paix de Dieu. g. Machtelt van Reede, Geestlijke te Mijlen, bij St. Truien. 4. Erncstina van Reede. 5. Lucia Margareta van Reede. Gerard van reede, Heer van Saasvelt, nam ter Vrouwe, in den Jaare 1609, Maria van Wijhe , Vrouwe van Herne, Nijenrode en ter Lucht, en verwekte de volgende kinderen: 1. Anna Margareta van Reede, getrouwd, eerst, met Robbert d'Mijenteau, Heere van Ochem , Paire , enz. wiens moeder was Anna van Groesbeek; naderhand, met Albert Eugene de Lanoij, Baron van Clervaux, d'Enerij, Heere van Wermerange, Bletange, Bolland, Zuilemont, Trembleur, Kapitein. 2. Joachim van Reede, Heer van Saasvelt, getrouwd met eene dogter uit het Geflagt van Spies van Heinsberg, bij welke hij verwekt heeft eenen Zoon, Gerard A Iriaan van Reede, Heer van Saasvelt, en, r.aa het overlijden van zijne Grootmoeder, ook Heer van Nijenrode, en gehuwd met eene dogter uit het Geflagt van Drosten. 3. Camelia Agnes van Reede, Kanunnikesfe te Ni- velle. 4. Reinard Adriaan van Reede, Heer van Herne, Drost van 't Land van Raveftein; getrouwd met Anna van Lijnden, dogter van Dirk van Lijnden, Baron van Hemmen, Heere van Blitterswijk, en van Heilwig Vijch. 5. Bernardina van Reede, Kanunnikesfe te Nivelle. Frederik van r&ede, Heer van Amerongen, boven vermeld, als de Zoon van Goert van Reede en Geertruid van Nijenrode, gebooren op den veertienden Julij des Jaars 1550, wierdt Kanunnik in het Kapittel ten Dom, te Utrecht, in de maand September des Jaars 15Ö4, en deedt afftand van zijne Kanunnikdije, in de maand Oftober des Jaars 1504. In de maand Junij des Jaars 1597 wierdt hij befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. Hij is tweemaal getrouwd II hh 5 ge-  t®6 REEDE. (Het Geflagt van van) geweest: eerst met Kornelia van Oostrum, dogter van Johan van Oostrum en van Maria van Oostrum, in den Jaare 1600 overleeden; vervolgens, in den Jaare 1610, met Catharina vaa IWervelt, Weduwe van llarthoiomeus van Waal, Heere van Moersbergen, dogter van AJoif, Heere van Mervelt, en van Johanna van Dorth. Heer frederik overleedt in de maand Juhj des Jaars 1Ó11, hebbende verwekt, bij zijne eerfte Huisvrouwe: 1. Godard van reede, Heer van Amerongen en Ginkel, die volgt. 2. Dirk AJolf van Reede, Geestlijke. 3. Geertruid van Reede , getrouwd met Henrik van Brederode, Heer van den Bolle, Drost van Ameiden. 4. Margareta Maria van Reede, Kloosterjuiïar in het Adelijk Klooster van Oudwijk, bij Utrecht. 5. Ernst van Reede, Kapitein, en vervolgens Maarfchalk van Eemland, in het Sticht van Utrecht, gehuwd met Kornelia van Renesfe van Wilp, dogter van Johan van Renesfe, Heere van Wulven en Wilp, en van Hester van Hattum, en bij haar Vader van a. Frederik van Reede, getrouwd met eene dogter uit het Geflagt van ter Beek, bij welke hij twee Zoonen verwekte. b. Hester TVillemina van Reede. c. Kornelia van Reede, eerst getrouwd met N. N. van Camons, Heere van Vuren , vervolgens met N. N. van Bronkhorst, Heere van Hulsden. Godard van reede, Heer van Amerongen en Ginkel, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht, en in den Jaare IÓ41 Afgevaardigde in het Leger der Algemeene Staaten. Terwijl hij dien last bekleedde, wierdt hij ziek, en na Bergen op den Zoom gevoerd zijnde, overleedt aldaar, in de maand Oftober des gemelden jaars, in den ouderdom van bijkans negenenveertig jaaren. Bij zijne Huisvrouwe Anna van den Boet' Je laar van Fautenburg, die vervolgens nevens hem te Amerongen begraaven wierdt, hadt hij verwekt: 1. Frederik Adolph van Reede tot Amerongen, Kanunnik van den Dom te Utrecht, en Kornet, tradt in 't huwelijk met Eniestitia van den Boetfelaar, Vrouwe van Fautenburg, dogter van  REEDE. ( Het Geflagt van van ) lof van Rurger van den Boetfelaar, Heere van Fautenburg, en van Beatrix Mulert. Hij overleedt zonder kinderen, in 't vierentwintigfte jaar zijns ouderdoms. Zijne Weduwe hertrouwde, zedert, met Antoni van Haarfolte, Heere van Herxen. 2. Kornelia Elizabeth van Reede tot Amerongen , gehuwd, in den Jaare 1Ó33, met Philebert van Tuil van Serooskerken, Heere van Wulven, Serooskerken, enz. befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht, en in de maand Januarij des Jaars i66"i overleeden. Zijn Lijk wierdt begraaven te Amerongen, met deeze zestien Kwartieren en het volgende bijfchrift. tuil van serooskerken. van eynde. wyngaarden. zuilen van nyveld. micault. welle van cats. spruit. sonneveld. sandelyn. brimeu. croesing. cruiningen. van de werve. cuik, bourbonnois. teilingen. Hier onder leyd het (lof en d'asfche Van d'Edele philibert van tuil, Hy was voor land en kerk een kof re zuil. Zijn ziel, in Christus bloed gewasfche, heeft eeuwig en blyft onverdurven. Soo deugt, en trouw , en dapperheit van geest Had fchend-vry van de bleke doodt geweest, Heer philibert waar nooit geftorven, O. 7 Jan. 1661. Zijne Huisvrouw, geftorven in den Jaare i<56, legt te Houten begraaven, met de volgende zestien Kwartieren en Bijfchrift. reede. goer. boetselaar. smullenik. nyenrode. renesse. schenk. rebe.rsru1t. oostrum. abkoude van meerten. meerveldt. langen. oostrum. spruit van kriekenbek. dorth. hesvvyn. Vrouw Cornelia Elizabeth van Reede tot Amerongen, Vrouwe Douariere van Wulven, Serooskerken, &lz. O, 23 Aug. 1666, 3, 4nna  ïofc REEDE. (Het Geflagt van van) 3. Anna Walburg van Reede tot Amerongen, gehuwd, in den Jaare 1645, met Johan van Tuil van Serooskerken, Heere van Soelekerke, Philipsland, enz. Zoone van Arend van Tuil van Serooskerken, Heere van Soelekerke, en van Catharina Ockerfen. Zij overleedt te Zierikzee, haare Geboorteplaats, in 't einde van het Jaar 1661, in haar vijfenveertigIte jaar, en wierdt te Amerongen begraaven. 4. Catharina van Reede van Amerongen, eerst getrouwd met Arend van Randwijk, Ritmeester, en naderhand met Karei Alexander van Berk, bij welken zij in het Kraambedde ftorf, in de maand November des Jaars 1651. 5. Godard adriaan , Baron van Reede , Vrijheer van Amerongen, die hier naa volgt. 6. Geertruid van Reede van Amerongen , ongehuwd overleeden. 7. Margareta Maria van Reede van Amerongen, insgelijks ongetrouwd geftorven. Godard adriaan, Baron van Reede, Heer van Amerongen, Ridder van de Orde van den Olifant, in Januarij des Jaars 1642 Maarfchalk geworden van de Stad en den Lande van Montfoort, in bet Sticht van Uirecht, doch ftraks daar op van dien post afftand gedaan hebbende, wierdt in de maand Maart van dat zelfde jaar befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht, en van wegen dezelve afgevaardigd ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten in 's Hage. Naadat bij, in den Jaare 1650, een Gezantfchap in Deenemarke hadt waargenomen, vertrok hij,in de zelfde hoedanigheid, na Spanje. Tweemaalen deedt hij, zedert, eenen keer na Deenemarke, in de Jaaren 1665 en 1667, de laatfte reize om-de* uitrusting van veertig Oorlogfchepen te bevorderen, waar in hij gedeeltelijk daagde. In den Jaare 1672 eene Commisfie aan het Berlijner Hof, bij den Keurvorst van Brandenburg, hebbende Waargenomen, zonden hem de Algemeene Staaten wederom derwaarts, in den Jaare 1679, om den Keurvorst af te trekken van vijandelijke bedoelingen tegen den Staat. De Heer van reede vertoefde thans een geruimen tijd aan dat Hof. Geduurende zijn verblijf betoonde hij zijnen ijver Voor de belangen van den Vaart der Nederlanders op de Kust van Afrika,  REEDE. (Het Gefiagt van van) iop rika, ter gelegenheid dat de Keurvorst een plan beraamd hadt, om eene Afrikaanfche Maatfchappij te Embden op te rigten. Ondanks zijne hooge jaaren, naa zijne wederkomst van Berlijn , aanvaarde de Heer van Reede van nieuws een Gezantfchap na Deenemarke, vóór of in den Jaare 1690. In het volgende jaar bewerkte hij akjaar een Verdrag van Koophandel, tusfchen den Koning van Groot - Britannie en de Algemeene Staaten aan de eene zijde , en den Koning van Deenemarke aan den anderen kant. Hij overleedt, niet lang daar naa, te Koppenhagen, op den negenden October des Jaars 1691, in den ouderdom van zeventig jaaren. Het Lijk wierdt met een Oorlogfchip herwaarts gevoerd, en te Amerongen begraaven. Bij zijne Echtgènöote, Margareta Turnor, liet hij geene kinderen naa, behalven Godard, Graaf van Athlone, Baron van Reede, Ginkel en Agrim, Vrijheer van Amerongen, Heer van Lievendaal, enz. Ridder van de Orde van den Olifant, Landcommandeur van de Balije der Duitfche Orde te Utrecht, Veldmaarfchalk van de Legers van den Staat der Veréénigde Nederlanden, Gouverneur van de Provincie van Utrecht, en Dijkgraaf van den, Lekkendijk bovendams. Daarenboven wierdt hij, in de maand April des Jaars 1674 , door Prins willem den III, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht, doch nam eerst zitting naa zijns Vaders overlijden; ruimende, naa verloop van etlijke jaaren, zijne plaats in voor zijnen oudften Zoon. Hij verzelde Prins willem den 111 op deszelfs overtogt na Engeland, en deedc aan denzelven geene kleine dienHen, onder andere door het behaalen van aanzienlijke voordeelen,* op de vijanden, in Ierland, 't welk, door zijn beleid, voornaamelijk, met haaren Neef Gerard van Reede, Heere van lil 2 Ne-  Ii6 REEDE. (Het Geflagt van van) Nederhorst, boven vermeld. Zij overleedt in de maand Maïj des Jaars 1Ö92. 4. Johan van Reede .van Drakeftein, Vaandrig in dienst van den Staat, ongehuwd geftorven. 5. Machtelt van Reede van Drakeftein, getrouwd, in den Jaare 1642, met Bartholomeus van Panhuis, Heere van Voorn, Hoofdfchout der Stad Amersfoort, en Prefident van het Hof van Utrecht. 6. Fiederik van Reede van Drakeflein , Kapitein, in een gevegt tegen de Portugeezen, in den Jaare 1649, in Bra» zil, ongehuwd gefneuveld. 7. Margareta van Reede van Drakeflein, in den Jaare 1652, ongehuwd overleeden. 8. Anthoni van Reede van Drakeftein, zijnde geweest Pagie bij den Prins van Oranje. 9. Maria van Reede van Drakeftein, gehuwd, in den Jaare 1655, met Dirk van Baar. 10. Karei van Reede van Drakeftein, Ridder van de Johanniter Orde, en Overfchenk van den Keurvorst van Brandenburg. 11. Henrik Adriaan van Reede van Drakeftein, naa aankoop beleend met de Ridderhofftad Mijdrecht, in den Jaare 1680, en, diensvolgens, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. Bij zijne Echtgènöote N. N. hadt hij eene dogter, . Francina van Reede, Vrouwe van Mijdrecht, getrouwd met Anthoni Karei van Panhuis tot Voorn. Gerard van reede, Heer van Vuerfche en Drajteftein, boven genoemd, wierdt, in den Jaare 1642, befchreeven. in de Kidderfchap 's Lands van Utrecht. Tweemaalen is hij getrouwd geweest; eerst met Catharina van Tellingen, daar r.aa met zijne Nigt Margareta van-Reede tot Nederhorst, boven genoemd. Hij overleedt in den Jaare iCóo. De kinde, ren, in het tweede huwelijk verwekt, vinden wij niet genoemd ; die van het eerfte waren: 1 E: nst van Reede tot Drakeftein. 2. Flor ent ius van Reede tot Drakeftein. 3. Erne'itina Elizabeth van Reede tot Drakeftein , in 1669 ongetrouwd overleeden. 4. F/oren  REEDE. (Het G.-ftagt van van) 117 4. Florentia van Reede tot Drakeftein, in 1656 ongehuwd geftorven. 5. Godard van'Reede tot Drakeftein. 6- R'-gina Elizabeth van Reede tot Drakeftein. 7. llenriëtte van Reede tot Drakeftein. Johan van reede , Heer van Renswoude, onder de kinderen van gerard van reede, Heere van Nederhorst, N. 9. vermeld, wierdt Kanunnik ten Dom van Utrecht, in den Jaare ióii, tot Deken van het Dom Kapittel vorkoozen in den |aare 1620, en door koop eigenaar geworden zijnde van de Ridderhofflad Renswoude, in den Jaare 1623 daar mede beleend. Zedert nam hij zitting onder het Lid der .Geëligeerden, in de Vergadering der Staaten van Utrecht In den Jaare 1644 vertrok hij, als Gezant der Algemeene Staaten, na Engeland , en wierdt, 'sjaars daar aan, door Koning karel den I tot de waard'gheid van Baron verheven. In den Jaare 1652 wierdt hij Pi endent van de Vergaderinge der Staaten van Utrecht. In de maand December des Jaars 1671, den ouderdom van bijkans tachtig jaaren bereikt hebbende, ontdeedt hij zich van. alle openbaare ampten en bedieningen. Nogthans wierdt hij, .in de maand April des Jaars 1674, door Prins willem den III , tot Prefident van 's Lands Staaten en Supernumerair Geè'figeerde Raad aangefteld. Boven dit alles hadt hij ook een Gezantfchap, van wegen de Algemeene Staaten, waargenomen bij den Koning van Deenemarke , dje hem met de Ridderorde van den Olifant begiftigde. Hij overleedt in de maand Februarij des Jaars 1682. Bij zijne huisvronwe 'Jacoha van Eede, met welke hij ruim vijfenvijftig jaaren in den echt geleefd heeft, hadt hij verwekt de volgende kinderen* 1. Gerard, Baron van Reede, Heer van Renswoude, die volgt. 2 Jacoba, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, getrouwd met Gijsbert van Hardenbroek, Heere van Heer Jansdam, Maarfchalk van het Nederkwartier van Utrecht. Zij overleedt in de maand Oftober des Jaars 4646. Iü 3 3- Mach*  REEDE. 'Het Geflagt van van) 3. Machtelt, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, getrouwd met Gijsbert van Hardenbroek, Luitenant Kolonel van een Regiment Voetvolk, en Gouverneur van de Stad Hulst. Zij ftierf in de maaud April des jaars 1692. 4. Marta Magdalena, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, getrouwd met Otto Pijnsfen van der Aa, Heere van Deijl. 5. Amelia Cathaiitta, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, in den Jaare 1657 ongetrouwd overleeden. 6. Henrik, «chmauwen, en, in de maand April des Jaars 166*7 daar mede beleend zijnde, wierdt hij, nog in 't zelfde jaar, befchreeven in het Lid der Edelen des Lands van Utrecht. Hij ftierf ongeimwd, in de maand September des Jaars 1C69. 7 Frederik, Baron van Reede tot Renswoude, en, naa zijns broeders overlijden, Heer van Schonauwen, was Lieutenant Kolonel van een Hollandsen Regiment Voetvolk , en Kanunnik ten Dom, in November des Jaars 1691. In de maand Februarij des Jaars 1672 nam hij Zitting, onder het Lid der Geëiigeerdèn, ter vergaderinge der Staaten's Lands van Utrecht, en wierdt, in de maand November des Jaars 1674, als Heer van Lier, befchreeven onder de Ridderfchap van Holland. In de maand Maart des Jaars 1676 tradt hij in 't huwelijk met Klara Elizabeth van der Mijl, dogter van Adriaan van der Mijl, Heere van der Mijl, Bakkum, Dubbeldam, Alblas, Bleskensgraaf, St. Antonipolder, enz. en van Petronella van Wasfenaar Duivenvoorde ; hij liet bij dezelve eene dogter naa# die de Echtgènöote wierdt van Wigbolt van der Does, Heere van Noordwijk, Oshem,-enz. 8. Geertruit Margareta, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, in den Jaare 1653 ongetrouwd overleeden. GfltARD, Baron van Reede, Vrijheer van Renswoude, befchreeven, in den Jaare 1642, in het Lid der Edelen des Lands van Utrecht,- nam ter Vrouwe Machtelt van Zuilen van Kijveld, dogter van Hugo van Zuilen van Nijveld en van Re- giaa  REEDE. (Het Gefiagt van van) rr9 gina van Reede van Nederhorst, boven vermeld. Hij ftierf in de maand December des Jaars 1666, nalaatende: 1. Jokau, Baron van Reede, Vrijheer van Renswoude, Ritmeester, ongehuwd geftorven in den Jaare 1670. .2. Jacomina Maria, Baronnesfe van Reede tor Henswoude, getrouwd, in den Jaare 1664, met Steven van Lijnden, Heere van Koelinken, in den Jaare 1662 Kanunnik ten Dom te Utrecht, en in de maand Oftober dos volgenden jaars verkoozen tot Geè'ligeerde Raad in het eerfte Lid der Staaten des Lands van Utrecht. Doch vermits hij op dien tijd Rentmeester der Domeinen des Lands van Utrecht was, nam hij niet eerder dan in den Jaare 1668 zitting in de hooge Vergaderinge. Hij overleedt in den Jaare 1669. Meer dan zestig jaaren overleefde hem zijne Weduw, ongehuwd. 3. Godard Adriaan, Baron van Reede, Vrijheer van Renswpude, Kapitein, ongetrouwd overleeden. 4. Lucia Elizabeth, Baronnesfe van Reede tot Renswoude, insgelijks ongehuwd geftorven. 5. Frederik Adriaan, Baron van Reede, Vrijheer vou Renswoude, in den Jaare 1684 befchreeven in het Lid der Edelen des Lands van Utrecht, en wegens dezelve afgevaardigd ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten der Verécnigde Nederlanden. Daarenboven verfcheen hij als Gevolmagtigde van hun Hoog Mogenden op de Vredehandeling te Utrecht, in den Jaare 1712. In den Jaare 1685 tradt hij in 't huwelijk met Maria Duist van Voorhout, Weduwe wijlen den Heere Dirk van Hogeveen. Henrik van reede , Heer van Brandlicht, Zoon van Adriaan van Reede, Heere van Saasveld en Brandlicht, onder diens kinderen N. 8. vermeld, was eerst Domheer te Munfter, doch tradt zedert in 't huwelijk, in den Jaare "574 f met Elizabeth, Graavinne van Mansveld-Arnfteiu, dogter van, Jan Albert, Graave van Mansveld-Arnflein. Hij overleedt ia den Jaare 1692, nalaatende: 1. Anna Magdalena van Reede, getrouwd met Johan Turk tot Lengerich, te vooreu Domheere te Munfter. lii 4 2 Jo.  REEDE, (Het Geflagt van van) enz. 2. Johan albrecht van reede, die volgt. 3- Lucia Elizabeth van Reede, getrouwd met Kasper Diderik Scboorlemmer tot Overhagen. 4. Adriaan Henrik van Reede. 5. Dorothea Elizabeth van Reede , Geestlijke 1» het Klarisfen-Klooster te Munfter. 6. milem Frederik van Reede, eerst Domheer te Munfter, en naderhand getrouwd met Elizabeth Turk tot Lengerich, bij welke hij verwekt heeft eene Erfdogter, IVilhelmina Fredenca Urfula van Reede, Vrouwe van Lengerich en Langen, getrouwd met haaren Neef Johan Hen. rik van Reede, van wien ftraks nader. Johan albrecht van reede, Heer van Rrandlicht, tradt in 't huwelijk met Anna Sibijlla van Asbeek te Goeren, en verwekte bij haar deeze kinderen : i-Jehan Henrik van Reede, eerst Domheer te Munfter, naderhand getrouwd met zijne Nicht Wilhelmina Frederica Urfula van Reede, boven vermeld. 2. Adriaan Diaerik van Reede. 3. Adolph Frederik van Reede , Ridder van Malta, jsaderhand verkoozen tot Groot-Prioor van Duitschland, Prins en Vorst van Hestersheim. 4. Asna Doiothea van Reede. 5. Joachim Adriaan van Reede. 6. Johannes Pleghelmus van Reede, 7. Elizabeth Anna van Reede. Reewyk, met Randenburg, of, gelijk men 't gemeenlijk bij verkortmge, noemt, Raamburg, is een Dorp, in het Bal' juwfchap van Voïhot, in het gedeelte van Holland, Rijnland genaamd. Onder Reewijk behooren elfhonderd vijfendertig Morgens en vierhonderdvijfentwintig Roeden Lands; het getal der Huizen wordt begroot op honderdvijfentwintig. De Kerk is oud, met een laagen fpitfeu Toren, doch wordt door haaren eigen Leeraar bediend. In den Tempel, een klein Diftrikt pnder Reewijk , heeft nog heden de Heer het Jus prima yoiïis, pf Regt van den Eerften Nacht. Dikmaals wordt, in de  REEWYK, REGIUS. (HENR1CUS) 121 de aloude Gefchiedenisfen, van dit Regt gefprokcn. Men verRaat 'er gemeenlijk door, een zo genaamd Voorregt van de Heeren der Plaatzen, Dorpen óf Heerlijkheden", om de Bruiden den eerden Nacht te mogen bellaapen, doch 't welk met 1 geld wierdt afgekogt. Zeker is het, dat de jonggetrouwden, in den Tempel, en misfehien ook nog elders, aan den Heere zeker Losgeld betaalen, hoewel dit inzonderheid plaats heeft, wanneer de Bruid niet binnen het Diftrikt gebooren is, maar van elders gehaald wordt. Intusfchen ontmoeten wij, bij den Heer van loon , een aanneemelijker berigt, wegens den afkoop van den Eerflen Nacht, dan het raauwe algemeene gevoelen aan de hand geeft. De Heer van loon naauielijk beweert, dat in de vierde Kerkvergadering van Karthago, gehouden in den Jaare 398, bevolen wierdt, dat alle nicuwgetrouwden, uit eerbied voor den ontvangen Kerkdijken Zegen , den eerden nacht in onthouding moesten doorbrengen: welke onthouding, zedert, door de Franfche Koningen, tot op drie nach:en wierdt verlengd. In gevolge hier van zou dus de afkoop van het Regt van den Eerficn Nacht niet dienen, om de Bruiden te bevrijden van het bijflaapen der Heeren van Dorpen of Heeerlijkheden , maar om de nieuwgetrouwden te ontdaan van de Onthoudinge, in welke zij de drie eerde nachten, zedert hunnen Trouwdag, moesten doorbrengen. Zie pars , Ratwijkfckc Oudheden; g v. loon, Aloude Rcgeei ingsmjze van Holl, Regius, (henricus) gebooren te Utrecht, aan het einde der Zestiende Eeuwe, was een vlijtig beoelfenaar der Geneeskunde, en wierdt Hoogleeraar in die Weetenfchap in zijr.e Geboortedad. Hij bereikte een zeer hoogen ouderdom, dervende in den Jaare 1679. Van hem zien verfcheiden Werken het licht, ouder andere Gronden der Natuur- en der Geneeskunde; als mede eene Verhandeling over de Menfcluiijie Ziel, Zie witte , Diarium, IU 5 Rede-  122 REDERYKERS. Rederykers. Bij deezen naam' waren eertijds , hier te Lande, bekend de Dichters, welke zich tot zekere Genootfchappen verzamelden, die men Kamers noemde. Zij ontleenden dien naam van het Griekfche woord Rherotrica, 't welk eigenlijk de kunst van Wellpreekendheid betekende, doch van hun in . den zin van Dichtkunde wierdt genomen. Rhetrofynen of Reihorijkers was de eigenlijke benaaming,: zedert in Redetijkers verbasterd. De eerde beoefenaars der Dichtkunde waren Kerkdijken, Om de geleerdheid voor een geheelen ondergang te behoeden, bewaarden zij dezelve in hunne Kloosters. Ook waren deeze de oudfte bekende Tooneelfpeelers. Om het domme gemeen eepig denkbeeld te geeven van de Bijbelfche gefchiedenisfen, vertoonde men dezelve onder de gedaante van Tooneelfpelen; van welk gebruik men nog lang de overblijfzels heeft gezien in de Bijbelfche Tooneehtukken van katere meer befchaafde Dichters. De Vertoonplaats was gemeenlijk een Kerkhof, teritond naa cte Godsdienstoeffening. Door het ilreelen van Muzijk zogt men het gemeen te lokken. In vervolg van tijd hielden ook de Leeken zich met deeze oerfening bezig. Zij hielden bijeenkomlten, ter onderlinge oeffeninge, op plaatzen, door de Regeering verfchaft, Kamers genaamd. Van hier dat men den Leeden, bij wijlen, den naam van Karneristsn gaf. Elke Kamer hadt haar Blazoen en 7Jnfpreuk. Aanzienlijke Voorregten en Vrijheden genooten deeze Broederfchappen van de Regeering, in verfcheiden Nederlandfche Steden en Dorpen. Zij waren gebonden aan regels en wetten door hen zelve opgcfleld, en zomtijds door de Regeering bekragtigd. Hier uit blijkt de agting, in welke eertijds deeze Kamers (tonden. Vorlten rekenden het niet beneden hunne waardigheid, daar van Leden te zijn. Prins willem de I was Lid van eene Kamer te Antwerpen, Violieren ten Zinfpreuke voerende. De Heeren van noordwyd waren Leden der Noordwijklche Kamer, de I.ely onder de doornen. Allengskens kreeg het oogmerk der Rederijkers eene verdere uitgebreidheid. Zij hadden ten doelwit , nu boenende, dan ernftig, de zeden te befchaaven, en elk zijr.eu pligt onder 't oog te brengen. Hierom noemde men ze Spelen van Sinne, waar van men naderhand Zinnefpelcn heeft gemaakt. Tot nog andere  REDERYKERS. 123 andere bedoelingen dienden de vrugten deezer Genootfchappen. Toen de Rederijkers inzonderheid uit Kerkelijkeu beltonden, fchroomden zij niet, op het waereldlijk gebied uit te vaaren, wanneer dit hunne bedoelingen in den weg ftondt. Ook vindt men aangetekend, dat in de hitte der gefchillen tusfchen de Hoekfchen en Kabeljaauwfchen, deeze, over en weder, zich van de Rederijkers bedienden, om hunne partij zwart te maaken. De kans keerde, naa dat de Leeken Rederijkers geworden waren; zij verftoutten zich, de Kerkdijken, in hunne vertooningen, aan te tasten, door hunne gebreken voor het volk open te leggen, het misbruik der Leere nevens de onredelijkheid der vervolginge ten toon te nellen. Vooral bediende men zich van dit middel, om de Hervorming, reeds kort naa derzelver opkomst, fmaaklijk te maaken, door het ten toon ftellen van de ondeugden der Geestlijkheid. Reeds in den Jaare 1533 wierden negen Leden van eene Kamer te Amfterdam veroordeeld tot eene bedevaart na Rome, omdat zij in een Battement of Blijlpeï, op de Geestlijkheid gcfchimpt hadden. Dit gaf aanleiding tot een Plakaat van Koning emuvs den II, in den Jaare 1559, verbiedende het fpeden van Kamerfpelen, waar ia eenige questien, propofitien ofmaterijen, beroerende de religie of geestelijke luiden , V zij aangaanden heure perfoonen of ftaaten gemengd waren. Daarenboven wierdt verbooden het vertoonen van fpelen van Sinne of moraliteit, of andere dingen, die gedaan of gefpeeld worden ter eere Gods, of van zijne Heiligen, of tot vermaakinge en eerlijke recreatie van den Volke, ten zij ze alvoorens, door daar toe geftelde perfoonen, naagezien en goedgekeurd .ivaren. Van hier dat de K^meristen dikmaals de toevlugt namen tot refereinen, liedekens, en andere foorten van gedigten, die in druk of gefchrift van hand tot hand verfpretd wierden. Nu en dan hielden verfcheiden Kamers algemeene zamen. komften, daar toe befchreeven bij zekere Kaarten , behelzende het onderwerp, waar over men eene Vertooning, Zinnefpel,of Gedigten hadt te ontwerpen,en den tijd der zamenkomfte, nevens den uitgeloofden prijs. Intreden noemde men deeze zamenkomften, die veelal met grooten pragt en (hatelijkheid gefchiedden. Van de uitgefchreeven onderwerpen volgt hier  124 REDER YKERS. hier een en ander voorbeeld. In den Jaare 15Ö1 ftelde de Kamer te Antwerpen tot het onderwerp van een Ebattement of Blijfpel de Vraag Hoe oirboirlyck ens fyn die cloecke engienen Cooplieden, die recktvaerdich handelen eenpaer? en van een Zinnefpel; Hat den menfche aldermeest tot conjle verweckt'? Bij eene andere gelegenheid was de prijsvraag. Welck handtwerek oirboirlijckfte is van doene En eerlyckfie, nochtans feer cleyn gheacht? en het eenpaarig antwoord was de Landbouw. Van meerdere of mindere waarde waren de uitgeloofde prijzen , zomtijds van Zilver, dikmaals ook van Tiu, naar gelange van 't vermogen der Kamer, die de befchrijving deedt. Intusfchen verftrekten deeze Kamers, allengskens, tot Kweekfchoolen ter beoeffeninge en befchaavinge der Nederlandfche Dicht- en Letterkunde. Mannen van aanzien bemoeiden zich daar mede, om de barbaarsheid te verdrijven. Te Amfterdam waren, in den Jaare 1581 . Leden van de Kamer, de Egelen.. tieren tot Zinfpreuk voerende , vijf Burgemeesters, acht Schepenen en verlcheiden Raaden. Henrik latrenszoon smegel, dirk VOI.KERT.'zoon koornhert eU ROEMER VISfCHERS Waren. 'er Hoofdbeftnurders van. „ Hun ainpt .was," zeiden ze, „ het Duits op te helpen, te verderen en te verrijken. Men „ had, meenden ze, de Kamers van Rederijk als gemeene „ fchooleu der landtaale te agten. . Het rijmen alleen niet, maar ook de opbouw der fpraake, was haar werk, „ Die deeze oefening ter harte ging, had hier vrijen toegang." ' Gelukkig Haagde deeze Ksmer in haar ontwerp. Al zo vroeg als.in den Jtfire 1584, bragt zij ten voorfchijn een Twefpraack van de Nederdmtfche Letterkunst, en in 't volgende jaar een Kort begrip des Redekavelings. Daarenboven waren de eerstvolgende fieraaden der Vaderlandfche Dichtkunde , hooft , vondel, coster en anderen, Kweekelingen van deeze. Kamer. Men weet, hoe uit deeze en nog andere Kamers, vervolgens de Amflerdamfche Schouwburg is voortgekoomen. Voor 't overi-  REDERYKERS. 12$ overige was 'er, omtrent dien tijd, bijkans geene plaats van eenig belang in Holland, alwaar men geene Rederijkers vondt. De Dichter poot was, in zijne jeugd, Lid van eene Kamer in het Dorp Schipluiden. 't Lust ons, om een denkbeeld te geeven van den {maak der Tooneelftukken van dien tijd, hier te melden eenige trekken uit een dier (lukken, gemaakt, in den Jaare 1583, door zekeren laurens jansz. , Lid van de Haarlemfche Kamer onder de Zinfpreuk Liefd' boven al. Het voerde den zonderlingen tijtel Cluyt van onfen lieven Heers Minnevaer. De ver» tooners daar van waren, Onfe lieve -Heers- Minnevaer, Lubbeken zijn wijf, Goed- onderv/ljs , de Koster, de Portier en de Paus. Minnevaer klaagt dat hij belast is met zeven kinderen , die vrij wat lusten, en nooit verzadigd zijn, zodat hem dunkt, haer maech moet geen grond hebben. In zijne verlegenheid barst hij uit in deezen wensch: lek wouw in ons huys eens quaem die pest, En naem ''er een deel met haer op die ftaert. Maer fy moesten niet lang liggen , of V waer een nest 2 Want langhe Jiecïe ben ick of vervoert. Goed- onderwijs, thans te voorfchijn koomende, zoekt hem te troosten, zeggende: Betrout den Heer, laat 'er hem mee bewerden. Hij fal voor uwe kinderen forgen, want fy hooren hem toe. Verwonderd zegt hier op Minnevaer: Immers heet ik vaer, waer ick ga reyfen. Iliero'p vertoont hem Goed Onderwijs, hoe onze lieve Heer de rech e Vader is van alle menfehen en kinderen. Minnevaer befluit hier uit, dat indien onze lieve Heer de rechte Vader is van zijne kinderen, hij dan flegts als Minnevader over hen gefield is, en de rechte Vader dus ook voor de Opvoeding behoort te,i-zorgen. Hier over verheugd , loopt hij na zijne Vronw, en zegt: M'yf-  126 REDERYKERS. Wyfke veest te vreen, 't fal nu wel lukken i Blijder /lukken hoorde ghy nooyt ontvouwen Een ander fal nu onje kinderen houwen. Op de vraag van Lubbeken, zijn 7 niet onfe kinderen, is 't antwoord dat hij flegts Minnevaer is. Lubb. Wie is 'er dan vaer af ? Minn. Maer onfe lieve Heer, Zoo ghy 'er wel breer fult pen betraepen : Lubb. Ick heb bij onfen Heer niet geflaepen Om kinderkcns te raepen, door eenich onthief. Minn. Maer wyf 't mach in u droom wel Jyn gefchiet, Al weet ghy daer of niet, dat en is geen wonder. In den droom gefchiet altemet wel Julcken pionder Van boven tot onder; dus en hout u niet vreemt. Hier door en wert u eer niet verleemt. Maer foo ment voomeempt, foo ist ons propys. Lubbeken voldaan over dit berigt, maaken ze te zamen de rekening op, wat de kinderen hun gekost hebben, en gaan daar op na de Parochiekerk, alwaar, volgens 't zeggen van Minnevaer , onze lieve Heer woont. Op de vraag des Kosters, wat zij begeeren, zegt Lubbeken: IVy fouden gaerne onfen lieven Heer fpreeken. Kost. Jae, goede Vrieden, onje lieve Heer is nu uyt, Om een fdak feer ruyt, wel om te beclaegen. Minn. Hoe f00 toch vrient ? Kost. Die Getijen hebben hem van hier gaai jaegen. Gttdt falfe noch placgken , fyt dat gewis. Ick weet ooek niet te wyfen Waer ky nu is. Hierop verlegen flaande, wijst hen de Koster na onze lieven Heers Stedehouder, den Paus. Zij trekken daar op mRvme, en kloppen aan eene Poort, boven welke de naam der Stad gefchreeven flaat. . De Portier, op hun verzoek, den Paus geroepen hebbende, zeggen zij hem hunne boodfehap, biddende dat  REDERYKERS. 127 dat vermits onze lieve Heer van huis en niet te vinden is, en zij tegen geene fchade kunnen, Of hy wil verfchietcn Dees penninghen voor hem, f onder eenich verdrieten. Ghy meucht/e weer genyeten, als daer ghelt verfchynt. Niet begrijpende, hoe onze lieve Heer kinders kan ter minne hebben, vernaaien zij den Paus, wat Goed- Onderwijs hun gezegd hadt. Thans herneemt de Paus: Nu verflae ick u en ick fai u beruhten. V fom is groot, en hier is in 't landt Gheen ghelt voor de handt, dat mij. doet befwaeren. Maer bogheerdy te hebben eenyge Room/che waeren ? Die fullen wy niet fpaeren, maer goethertich u jonnet}. Minn. Wat waeren foudent fyn ? Paus. Maer veelderley dienfien met fckoone pardonnen , By lasten by tonnen hebben wy die vcyl, Elck een fcer nootelijk ; want fy fyn die peyl Var. 's menfehen heyl. IVaert dat dees vervielen, So waert elendich geflelt met die fcaemele fielen, Dier nu nae ctyelen, als leewen die brullen. , Lubb. Heer, mach men wel kinderen buyeken mee vullen. De Paus hier op gezegd hebbende, dat het geestlijke dingen zijn, en zij daar op, dat zij liever geld begeeren, wijst hen de H. Vader van de hand, met te zeggen dat hij 't niet heeft, en het ook zijne gewoonte niet is, geld te geeven: want, voegt hij 'er bij, Wy fyn wel ontfangers, maer niet om uit te koeren Al die met ons accordeeren fyn oick van dien aert.' Hier op gaan Minnevaer en Lubbeken ongetroost heenen, en 't ipel eindigt. Zie w. kops , Schets eener Gefchiedenisfe der Rederijkeren, geplaatst in de Werken van de Maatfchappij der Nederlandfche Letter• kunde te Leijden, D. II. bl. 215 enz. Rec-  128 REGTEREN. CADOLF HENRIK, Graaf van) Recteren , ( adolf henrik , Graaf van) gefprooten uit het aloud geflagt van dien naam, 't welk langer heugt, dan 'er Vaderlandfche Gedenkfchrifen gevonden worden, en, van ouds, in de Provincie Qverijsfel, het regt van Oorlog en Vrede zou bezeeten hebbert. Het ontleent zijnen naam van, of heeft dien gegeeven aan een adelijk Huis of Slot, fn het Kwartier van Salland, in de flraks genoemde Provincie. Verfcheiden leden van het doorluchtig Geflagt hebben den Vaderlande gewigtige dienflen gedaan, zo door het waarneemen van aanzienlijke Regeeringsposten, als door het befchermen van het Vaderland met de wapenen. Heer adolf henrik, in den Jaare 1712, zitting hebbende in de Vergadering der Algemeene Staaten, verfcheen, wegens dezelve, als Gevolmagtigde op de Vredehandeling te Utrecht. Een zonderling voorval was oorzaak, dat hij van dien aanzienlijken post verlaaten wierdt. Geduurende de Vredehandeling was 'er een gevegt voorgevallen, bij Denain, tusfchen het Franfche Leger en dat der Bondgenooten, waar in de laatden de nederlaag bekoomen hadder;. Eenige bedienden van den Franfchen Gezant menager, hier van verwittigd, en hooghartig op de zege van hunnen Koning, zommige bedienden van den Graave van regteren ontmoetende, hadden dezelve daar over fchamperlijk bejegend. Deeze klaagden zulks aan hunnen Heere, die vergeefs daar over bij den Heere menager om voldoening aan hieldt. Het get fchil bleef dus leevende. Van hier dat de bedienden van den Graave; op zekeren tijd, wandelende in de Maliebaan, en de bedienden van den Franfchen Gezant aldaar ontmoetende, met dezelve in woorden raakten, die wel haast van daadelijkheden gevolgd wierden. Van regterens volk hadt den eerden Gag gegeeven. De Graaf, hier van verwittigd , hadt het gedrag van de zijnen goedgekeurd, met te zeggen , „ dat vermits hij zelv,e geene voldoening van den Heere menager hadt kunnen „ bekoomen, zij hun gefchil onder elkander moesten afdoen." Gantsch anders, egter, bedondt 'er de Franfche Gezant over* Zo euvel nam hij dit bedrijf, dat hij het overbriefde aan den Koning, zijnen Meester; die draks daar op, van de Staaten, vorderde, het opontbod van den Graave van regteren, en het zenden van eenen anderen Gemagtigde: met last aan zijnen Gezant t  REGTEREN. (ADOLF HENRIK, Graaf van) ng zant, om zich niet in te laaten in eenigerlei onderhandelingen, zo lang de Graaf te Unecht zou vertoeven. De flinkfche handel der Engelfchen, ten aanzien van de Algemeene Staaten, bragt deeze in de noodzaakelijkheid om den Franfchen Koning te ontzien. Naa lang onderhandelens, befloot men, eindelijk, hoewel tegen den zin van Gelderland, Overijsfel en Groningen, zijner Allerchristlijkfte Majefteit genoegen te geeven. Van! regteren wierdt niet meer gebruikt in de Vredehandeling, en verliet, eerlang, de Stad Utrecht. Hoewel de gunst van Koning lodewyk den XIV, van regteren hadt daarom het vertrouwen der Hooge Vergaderingen, zo in zijn eigen Gewest, als in 'i Hage, niet verlooren. Dit bleek uit den aanzienlijken en gewigtigen post, welke,'kort daar op, in den Jaare 1714, aan hem wierdt opgedraagen; wordende hij, nevens de Heeren • van der dussën, gokkinga en van borselën, benoemd, om, met de Keizerfchen, over een Verdrag van Barienf, te Anu werpen, in onderhandeling te treeden. Om de oneenigheden, omtrent deezen tijd, tusfchen de Gewesten, ontftaan, wierde men te raade tot, he't houden van eene buitengewoone bijeenkomst van Afgevaardigden der Provinciën. De Graaf van regteren ijverde inzonderheid voor dit ontwerp. De Vergadering kwam bij een, op den achtë'ntwïnngfieu November desjaars 1716. De Graaf, thans voorzittende van hun Hoog Mogenden , opende dezelve met eene deftige aanfpraak. Veelen 1 zo in als buiten de Regeeringe, fpraken, ten deezen tijde, van hec aanftellen van eenen Stadhouder, als het middel om de onderlinge twisten gevoegelijkst te kunnen bijleggen. Van Regteren tradt niet in dit begrip. Van hier dat hij in Zijne Aanfpraak ernftig aandrong op de noodzaakelijkheid van eendragt tusfchen de Gewesten, en de wijze om dien te bewerken en ftaande te houden. Met het zelfde oogmerk fprak hij over de Omkoopingen, en drong zeer ernftig op de uitvoering van een Plakaat tegen dezelve, 't welk onlangs was afgekondigd, en hij inzonderheid hadt helpen doordrijven. Men moest, zeide hij, de fterke hand houden aan dit Plakaat, al ware het alleen om het' Volk te overtuigen van de eerlijkheid der Regenten, welke men gewoon was ftralts verdagt te houden , wanneer men eenige verandering in de Regeering in den zin hadt. Zints deezen tijd XXIV. deel. Kkk yfo.  l3o REIERSKOP-KREUNINGEN, enz. vinden wij niets buitengewoons vermeld wegens den Graaf van regteren , die, behalven de nu reeds vermelde posten, in zijne eigen Provincie de waardigheid bekleedde van Vrijheer v&b Almelo en Vriezen - Veen , en Landdrost van Zalland. Reierskop-kreuningën en reierskop-meerlo, twee Heerlijkheden , in het Nederkwartier van 't Sticht van Utrecht; de eerfte wordt begroot op driehonderdachteritwintig, de andere op flegts zevenenzestig Morgens Lands. De eerstgenoemde behoort aan een bijzonderen Heere, de laatfte aan het Kapittel van St. Pieter te Utrecht. Ieder Heerlijkheid heeft eene Buurt van flegts weinige huizen. Reigersbergen, (maria) was de trouwhartige en kloekmoedige Echtgènöote Van den doorluchtigen hugo de croot , die uit liefde voor haaren Gemaal, zich nevens hem in het geduchte Loeveftein hebbende laaten opfluiten, door een geestigen inval, deszelfs ontkooming bevorderde, onder den fchijn van Boeken , welke in een Koffer wierden uitgedraagen. Mevrouw de groot vertoefde , naa den gelukkigen uitflag van haarenvond, nog etliike dagen in de Staatsgevaugeuisfe, doch wierdt, eerlang, ontflagen, vermids zij geene misdaad hadt gepleegd, en vervoegde zich bij haaren Echtgenoot te Parijs. Reimerswaal, eertijds eene vermaarde Stad, in Zeeland, op het Eiland Zuidheveland. Zints onheugelijke tijden hadt Reimerswaal afzonderlijke Heeren, zijnde Leenmannen van Zeeland; ten tijde van Hertoge albregt van beyeken, en dus aan 't einde der Veertiende Eeuwe, kwam zij aan de Graaflijkheid. Zedert wierdt zij geteld onder de vijf goede Steden van Zeeland, en hadt zelf den voorrang boven Goes en Tholen. Een Voorrcgt, gegeeven door Graaf willem den III, genoot deeze Stad, welk tot haaren bloei kragtdaadig medewerkte: alle Koopmanfchappen, welke uit Zeeland na Brabant, of van daar te ru" gevoerd wierden, moesten te Reimerswaal te markt gebram worden. Bij vergunning van eenen Utrechtfchen Bisfchop oeffende zij Geestlijk Regtsgebied over gantsch Zuidbeveland. Nog zo laat, als ten tijde van Keizer karel den V, in den * ö Jaare  REIMERSWAAL, REINALDA. (SAKE) ïjt Jaare 1528, verkreeg de Stad het Voorregt, dat de Schepenen, in plaats van driemaalen ter weeke, dagelijks te regt zouden zitten. Aan de menigte van zaaken, ontgaande uit den grooten toevloed van vreemde Kooplieden, welke Schepenen om banden hadden, wordt dit toegefehreeven. Twee zwaare Overllroomingen, in de Jaaren 1555 en 1557, baanden den weg tot ondergang. In het laatstgenoemde jaar Romen zeer veele huizen, zelf het Stadhuis en de Godshuizen, ter aarde. Een zwaare Brand, in den Jaare 1558, gevolgd van twee andere Watervloeden, in de Jaaren 1561 en 1563, verwoestten veele nog overgebleevene Gebouwen. De inwooners, uit vreeze voor verdere verwoestingen, en 't geen hun nog was overgeblecven zoekende te behouden , vertrokken na elders met hunne tilbaare have. Ook verloor de Stad. haaren rang onder de Goede Steden, en zondt niet meer Afgevaardigden ter Vergaderinge van het Gewest. Haaren laatften doodileek ontving de Stad, naa dat de nog overige inwooners, drie jaaren te vooren, van daar vertrokken waren, in den Jaare 1634, wanneer de Strastlieenen, cp last van 's Lands Staaten, openlijk verkogt wierden. Zij bragten nog op vijfhonderdveertig Guldens achttien Stuivers. Zie b o x h o r n. Reinalba, (sake) een man van groot aanzien in Friesland, ten tijde als dit Gewest nog zijne Vrijheid genoot, van welke hij een ijverig voorftander en handhaaver was. Tot tweemaalen toe tot de hoogde waardigheid, die van Potestaat, verkoozen zijnde, leide hij telkens, naa dat hij dien post een jaar bekleed hadt, deuzelven neder, om reden, gelijk hij zeide, dat het gebruik der Voorvaderen zulks medebragt: waarfchijnlijk, op dat een langduurig waarneemen den perfoon, daar mede bekleed, niet na hooger gezag zou doen ftreeven , en alzo inbreuk maaken op de Vrijheid. Voorts wordt deeze Edelman befchreeven als vroom en van een vredelievenden aart, en van hem verhaald, dat hij Gouden GeldKkk z ftufc.  132 REINAUWEN, REINGOUD. (JAKOB) ftukken zou hebben doen munten. Hij overleedt in den Jaare 1167. Zie winsemius, Kronijk van Vriesland. Reinauwen, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Overkwamen des Sdchts van Utrecht, en daar aan leenroerig, bevat flegts tweeëndertig Morgens Lands. In dezelve legt de Ridderhofftad van den zelfden naam, een vrij groot, en, volgens den ouden fmaak, aanzienlijk-gebouw, omringd van eene ruime Graft. Het Geftigt was reeds bekend in de Dertiende Eeuwe; zedert kwam het, door verkoop, in verfcheiden handen. Reingoud, Cjakob) man, zeer vermaard in de Utrechtfche Gefchiedenisfen, ten tijde van leicester : een fpreekend bewijs van den invloed der eer- en ftaatzucht op 's menfchen hart en handelingen. Eerst diende hij den ouden Graave lammoraal van egmond voor Geheimfchrijver. Vervolgens holp hem zijne gladde tong in gunst van den Kardinaal van granvelle; die, hem doortrapt en ftout van aart bevindende, tot Commis der Geldmiddelen optrok. Langs zulk eenen weg won hij het vertrouwen van den Hertog van alva , en naaderhand dat van Don louis van requesens. Naa het vertrek der Spanjaarden, bcfchulJigde hem de Heer van fromont, Hoofd der Geldmiddelen, van bedrog, gepleegd in't behandelen der gemeene penningen, en deedt, deswegen, eenen eisch tegen hem van lijf en eere. Tot zijn geluk overleedt de Heer van fromont , waar door het regtsgeding aan den fpijker bleef hangen, Buiten eenig bewind van belang fleer nu reingood etlijke jaaren. Rustens moede, volgde hij, in den Jaare 1584-, zonder aanzoek of last, de Gezanten der AlgemeeneStaaten na Parijs, derwaarts getrokken om den Franfchen Koning de Opperheerfchappij over de Nederlanden op te draagen. Zo veel ingangs vondt hij hier bij zommigen van '« Konings Raad, dat men, van 't Berigtfchrift der Gezanten, 't welk beftooten, verzegeld, en met belofte van 't alzo te laaten; ter plaatze toe, alwaar zij het zijner Majefteit vertoonen zouden, hun geleverd was, hem heimelijke opening  REINGOUD. (JAKOB) 133 ning deedt, met verzoek om zijne gedagren daar op te mogen weeten. Hij voldeedt daar aan, punt voor punt, met aanmerkingen, welke duidelijk aanweezen, hoe gefpitst hij ware op zulk eenen handel. Even eens trok hij na Londen, ter gelegenheid van gelijke onderhandelinge met de Engelfche' Koninginne. Tot nu toe hadt reingoud den Onroomfchen een kwaad hart toegedraagen. Hij veranderde van gedrag, zedert 's Lands Staaten zich gewend hadden tot eene Protestantfche Mogendheid, vooral naa dat deeze den Graaf van leicester herwaarts hadt gezonden. Niemand wilde hij in zijnen dienst hebben, dan leden der Hervormde Kerke. Die zich bij hem aanbooden, om in zijnen dienst te treeden, zondt hij eerst aan de Predikanten, opdat ze door dezelve,. aangaande de zuiverheid in de leere, ondervraagd wierden: om (fchrijft hooft ) zijne Godtvreczenheid aan de klokreep te hangen. In den Jaare 1586", gelijk bekend is, omftondt 'er merkelijke tweedragt, te Utrecht , tusfchen de Regeering en de Burgerije. Van- deeze gelegenheid oordeelde reingoud zich met voordeel te kunnen bedienen , om zijnen trek na heerTchappij en grootheid te verzadigen , Ten dien oogmerke ging hij een driemanfchap aan, met ciruid prounink en daniel de burggraaf , welke wij, op bijzondere Artikels, reeds hebben Ieeren kennen. Hun doelwit was, met leicester ééne lijn te trekken, de Gemeente tegen de Regeering op te ftooken , en alzo in troebel water eene goede zoode te vangen. Reingoud was aan 't hoofd der misnoegdsn, die zich, zedert, naar hem, Reingoudisten lieten noemen. „ Zij maak„ ten" ('t zijn de woorden van den (traks genoemde Ridder) „ zich pijlen van allerieij hout, en met der haast eenen wel„ dighen aanhang. Al wat d'opgaande zon aanbad; al wat, „ uit wispeltuurigheit, oft weêrzin in het jeghenwoordigde, „ naa nieuwigheit jookte; wie, (taande naa cenigh ampt, ver„ worpen was, oft afgezet van 't zijne, hoewel uit billijke „ reedenen; wie, om gefchil tusfen zich en de Staaten geree,, zen, een quaadt hart op hen droegh; wie zijn haave ver„ qüanfelt, verquist, oft in kliffen en kroeghen had omgebraght, en in hachlïjke tijden zijn' meeste veiligheit Helde; Kkk 3 ' „ wie  REINGOUD. (JAKOB) ,, wie zijne reekening op visfchen iu drabbigh waater maakte; „ vlijcide zich onder die vlag. Maar de glimp en klem der „ partije waaren een deel Predikanten, en andre luiden, die, „ gedreeven van blinden ijver, en onervaaren in wereldfche zaaken, zich aan de fchijnheiligheit des Graaven (van lei- cester ) vergaapten." Hec geheele beloop deezes tweedragts te verhaalen, valt niet in ons plan, maar dit alleen, welk eenen rol reingoud daar bij fpeelde. Hij, gelijk wij boven aantekenden, zijnde geweest, eenigen tijd, Commis der Geldmiddelen, en nu vlammende op het Algemeene Thefaurierfchap, maakte den Graave wijs, dat, in dit nuk, onder de Staaten en Ontvangers, groote misbruiken waren ingefloopen; om welke af te fchaifen, een Kamer van Geldmiddelen diende opgericht te worden. Leicester , linaak vindende in 's Mans voorflag, en naa het ftuk, met eenige Raadslieden, ter loops te hebben overwoogen, verfcheen, eerlang, in de Vergaderinge, met een papier, vervattende een nieuwen form deezer bedieningen; reingoud wierdt daar in tot Thefaurier, en de burggraaf tot Auditeur benoemd. Beiden kreegen hïeij door toegang tot den Raad, waar van zij geene leden waren. Breed wierdt, intusfchen, opgegeeven van de voordeden, welke hier uit , voor den Lande, zouden voortvloeien; verklaarende reingoud, in zekere bijeenkomst, „ hoe eene menigte van lieden de Plakaaten „ van de jaaren 1584 en 158Ö, hadden overtreeden, met lorrendraaien, en zenden van goederen na den vijand, onaangezien de borgtogten, bij hen gefteld, tot verzekering te. „ gen bedrog, waar af hij, bij Getuigfchrifteu, bekoomen uit „ Engeland, kon doen blijken." Hij voegde 'er nevens „ uit „ deeze misdaadigen, zo als hij zich fterk maakte, twintig „ tonnen gouds te trekken, indien men, met kwijtfchelding „ van lijfftraffe, hen alleenlijk in geld wilde boeten, en de „ befcheiden der borgtogten in zijne handen laaten koomen, met order dat de zaaken bij geene Magiftraaten zouden be„ regt worden, maar bij onpartijdige perfoonen, geene Koop. „ lieden zijnde, en bij zijne Doorluchiigheid te kiezen tot „ Raaden ter Admiraliteit." Reingoud hadt hier mede het oog op eenige vermogende Hollandfche en Zeeuwfche Koop. lieden,  REINGOUD. (JAKOB) 135 n'eden^ zelf op eenigen, die ter Vergaderinge der Staaten verfcheenen, door hem bij den Graaf van leicester aangeklaagd, als fchuldig aan dien handel, en welke hij zich fterk maakte tot bekentenisfe te zullen brengen, indien de Graaf hem geliefde te magtigen, om, met behulp van Onderbevvindsluiden, alle Kooplieden, Notarisfen, Ontvangers van Tollen en Convoijgelden , tot overleveringe van hunne Reken- en Schrijfboeken te noodzaaken. Voorheen hadt reingoud dit middel den Landvoogd Don louis de requesens aan de hand gegeeven, ten aanzien van Kooplieden, die, onder den Spanjaard gezeeten, de Hollanders en Zeeuwen onder de hand ge. fterkt hadden; doch requesens hadt dit middel, als van te verren uitzigt, verworpen. Naa lang voor en tegenfpreekens wierdt, eindelijk, tot de oprichting van de Kamer van Geldmiddelen beflooten, en reingoud in het arnpt van Thefaurier bevestigd. De Advokaat paulus buis , tot Commis der Geldmiddelen benoemd, wees dien post van de hand, eerst met voorwending van onervarenheid in zodanige zaaken, doch naderhand de reden van weigeringe nader ontvouwende, met den Graave van leicester openlijk aan te zeggen „ dat, al „ ware het dat hij zich zeiven bekwaam kende tot de bedie- ninge van het Thefaurierfchap, hij reingoud niet kende ,, voor eenen man van dien aart, om Commis onder hem te „ willen zijn; en dat hij zelve veel min in die hoedanigheid M onder reingoud wilde ftaan" : woorden , uitgefprcken , daarenboven, met eene edele fierheid, welke bij reingoud eenen bitteren haat tegen den Heer buis verwekten. Niet lang zat reingoud op deeze hoogte. De gevangensieeming van zekeren eerloozen Bankbreeker bragt zijne fnoodheid aan den dag, en leide den grond tot zijnen val Steven saret, voor de Rotterdamfche Wethouderfchap , om zekere befchuldiging, zijnde te regt gefteld, hadt men onder zijné papieren verfcheiden ftukken gevonden, aanduidende zijn heimelijk verftand met reingoud, en den fnooden toeleg daar van. Reingoud, weetende waar dit op uit loopen konde, hadt parets gevangenis niet vernomen, of hij bezorgde dat de Raad van Staate aan de Staasen van Holland fchreef, men hadde paret terftond na Utrecht te zenden, met alle zijne K k k 4 papie-  I3ö REINGOUD. (JAKOB) papieren, om aldaar bezigtigd te worden. Doch deeze brief règtte niets uit: weshalven reingoud de toevlugt nam tot leicester. Maar die van Holland zonden eenige Afgevaardigden aan den Landvoogd en den Raad van Staate, om hun de ontdekte fnoodheden te vertoonen. Intusfchen was reingoud heimelijk uit Utrecht -vertrokken, hebbende alvoorens zijne papieren verdoken. Doch men vondt ze eyenwel, en vernam 'er ergerlijke Hukken uit. Behalven de papieren, die den Staat betroffen, ontdekte men eenen brief, gefchreeven door de Vrouwe vau la guillaire , waar bij deeze hem maande om de volbrenging van trouwbelofte, acht jaaren te vooren, op verdoemenis zijner ziele, haar gedaan, en vervolgens herhaald, naa dat zij den bedongen tijd van het overlijden zijner huisvrouwe met groot geduld hadt afgewagt. Haaren eisch bondt zij verder aan, met de herinnering van lichaamlijke gemeenfchap, hem toegedaan. Zij, die reingoud niet gunflig waren, en deeze vondt men 'er veele, verzuimden niet deezen brief in de waereld te brengen, niet ver-zwijgende zijne overige dukken. De Hollandfche Gemagtigden, den Landvoogd niet gevonden hebbende te Utrecht, vervorderden hunne reize na 't Leger, voor Doesburg, daar hij zich thans bevondt. De befchuldigingen tegen reingoud en paret bragten zij hier tot drie punten: Vooreerst, ,, dat zij getragt „ hadden, zich zelve te verrijken, ten koste van den Lande"; Vervolgens, „ dat zij gezogt hadden, de gemeene middelen „ op een bijderen voet, en alzo te niete te brengen "; Eindelijk, „ dat zij eenen toeleg hadden gemaakt, eenen bit„ fchen haat tusfchen zijne Doorluchtigheid en de Staaten te ,, dooken." Op deeze aantijgingen verzogten ze, dat reingoud gehoord, en naar verdiende mogt gedraft worden. In algemeene woorden gaf de Landvoogd tot befcheid, dat hij het duk nader zoude onderzoeken, en dan doen zo als behoorde; doende, vervolgens, reingoud eerst eenen dag in zijne Tent bewaaren, en daar naa dellen in handen van den Provoost Generaal. Hij zat tot op den twaalfden November des zelfden Jaars 1586, wanneer de Graaf van leicester met eenige Gemagtigden van Holland, Zeeland en Friesland, believen andere dukken, ook over reingoud in onderhandeling ge-  REINGOUD. (JAKOB) I2? getreecfen zijnde, verklaarde, dat hij hem gebruikt hadt tot' dienst van den Staat, zo om de geregtigheid van denzelven te bewaaren, als om, door zijn toedoen, voorzien te worden van penningen , noodig tot befcherminge der Landen,' dewijl hij beloofd hadt, eenige tonnen fchats te zullen doen opbrengen, zonder kwetzing der gemeente, doch dit zijne Doorluchtigheid verdondt, dat reingoud regtelijk zou te werk gaan. Op dit zeggen hielden de Gemagtigden vrijmoediglijk ftaande, dat reingoud, als een oud dienaar des Konings van Spanje, zijne Doorluchtigheid, met zijne voordellen, hadt bedroogen; dat hij dingen hadt begonnen, welke dreigden den Staat ten val te brengen, en voorgenomen, zaaken, buiten form van Regten, te drijven door een hoop Vreemdelingen: waarom zij zijne Doorluchtigheid verzogten , dat het Regt tegen hem zijnen gang mogt gaan, naar verdiende. Hier op begeerde leicester , dat men met geene zaaken , gefchied vóór zijne Landvoogdij, reingoud zoude befchuldigen, noch het uiterde Regt gebruiken, maar hem, onder borgtogt voor zijn lijf, zijne zaak, buiten banden, zou laaten verdeedigen. Doch de Gemagtigden lieten zich hier door niet omzetten. Zij vertoonden dat men den Staaten geen Regt behoorde te weigeren, over een man, die, zelf onder de Landvoogdij van zijne Doorluchtigheid , genoeg verdiend hadt aan den lijve gedraft te worden; dat, naar gewoonte deezer Landen, aan de Regters dondt te oordeelcn , of iemand , aangefproken over eenige euveldaad, zich buiten of binnen banden moest verantwoorden; dat het (onder verbetering en eerbiedenisJ niet betaamde, zulke eerlooze boeven, als reingoud en paret, van welke de Staaten zo vuiiaartig en fmaadelijk waren doorgedreeken, boven Regt te begundigen. Leicester beiloot deeze onderhandeling, met daar op aan te dringen, dat men ten aanzien van hem, en van zijnen last aan reingoud gegeeven, denzelven heufchelijk zoude behandelen; 'er nevens voegende, dat reingoud de Regters vreesde, dewijl hij zich reeds bij voorraad verweezen zag. In eene andere zamenkomst wierdt het gefprek over reingoud hervat. en bleeven de Gemagtigden even derk op de verdiende dra.Te aandringen. Thans nam leicbster, in het vast beraaden voorneemen om Kkk 5 zijnen  REINGOUD. (JAKOB) zijnen gunfteling de hand boven *t hoofd te houden, kunftenaarijeu te baate , eti middelen om den gevangene aan het Geregt te ontfutzelen. De Landvoogd, gelijk boven verhaald is, hadt reingoud, in 't Leger, onder bewaaring van den Algemeenen Provoost gefteld. Deeze, zijnde een Eugelschman, liet hem zonder wagt. De Staaten van Holland , hier van verwittigd, deeden hem, door hunnen Prokureur Generaal, in zijne herberg, onder bewaaring van vier Boden van het Hof ftellen. De Provoost hadt hier van de lucht niet bekoomen, of hij drijft de Boden, met geweld, ten huize uit, zelf den Prokureur Generaal, die met moeite zijne handen ontkwam. De Staaten, neemende dit zeer kwalijk , klaagden het aan leicester , die den Provoost in 't gelijk ftelde. Zedert wierdt op 's Mans te regtftelling, meermaalen, aangedrongen, en dat leicester, die nu op zijn vertrek ftondt na Engeland, hem niet wilde medeneemen. Naa verfcheiden uitvlugten beloofde de Graaf, reingoud onder den Provoost in 'sHage te zullen laaten. Doch hier van kwam niets. Terwijl de Landvoogd na Dordrecht reisde, begaf zich reingoud na Brielle. Op klagten hier over, antwoordde leicester , te zullen zorge draagen, dat reingoud, hoewel buiten zijn weeten na den Brielle gevoerd, na \Hage zou worden te rug gebragt. Nogthans zondt hij hem na. Ut'recht, en bewilligde in de wederlevering zijner papieren. Hij bekwam een gedeelte daar van , die te Utrecht waren ; doch na de andere, berustende onder den Prokureur Generaal, durfde hij niet vraagen. Thans begaf reingoud zich met der woon na Vlisfingen, van waar hij, naa dat leicester de Landvoogdij hadt opgezegd, ter fluik na den vijand overliep. „ Eu zo fijn ' een man, ('t zijn de woorden van den Drosfaart van Muitten) „ die geene dienstbooden , dan van den Hervormden Godsdienst, onder zijn gezin plagh te lijden, ftorf eindtlijk „ tot Brut fel, daar hij zich uit vreeze voor zijn' fchulde„ naars (lchuldeifchers) verhooien moest houden, in't Roomfcae geloof." Zie hooft, Nederlandfche Hiftorien. Bei-  REINIERS, (JELLE) REINIERS. (KORNELIS) 139 Reiniers, ( jelle ) een der weinige Kunstfchilders , welke de Provincie Friesland heeft uitgeleverd. Hij was gebooren te Sneck, en leide zich vooral toe op het glasfchildercn. Op last en kosten van het Huistimmermansgild vervaardigde hij een ftak, om geplaatst te worden in de Groote Kerk; het verbeeldde de vlugt van jozef en maria na Egifpte. Kenners getuigden 'er van, dat het de beroemde Kunstftnkken der broederen crabeth , te Gouda , zo niet overtrof, althans evenaarde. Reiniers, (kornelis) of, met een verlatijnden uitgang, coRNELius reineri, wierdt gebooren te Gouda, in den Jaare 1525. De gronden der Wijsbegeerte, Taalkennisfe en Godgeleerdheid leide hij op 't vermaarde Hoogefchool te Leuven, en behaalde 'er zo een beroemden naam, dat hij aldaar tot Leitor of Voorleezer in de eerstgemelde Weetenfchap wierdt aangelteld. In den Jaare 1565 beklom hij den eereirap van Licentiaat in de Godgeleerdheid, en ontving daar op den pose van Befluurder van het Bagijnenhof in de reeds gemelde Stad. In het volgende jaar wierdt hij Voorzitter van het Kleine, en twee jaaren daar naa van het Groote Kollegie. In dat zelfde Jaar 1568 tot Leeraar in de Godgeleerdheid bevorderd zijnde, bekwam hij vervolgens eene Kanunnikdij, als mede het Leeraarampt bij de zo genaamde nieuwe Stigting. Bij deeze eeren gunstbewijzen kwam de opdragt van de groote Prebende, en daar naa van het Dekenfchap van de St. Pieterskerk te Leuven. Boven dit alles was hij, in den Jaare 1572, Voorzitter van het Atrechtfche Kollegie, en was, daarenboven, Lid van de zo genaamde naauwe Faculteit van Godgeleerden. Een blijk des vertrouwens, welk de Algemeene Staaten in zijne kunde en ijver voor de Roomfche Leere fielden, zag men ter gelegenheid der Gendfche Vredehandelinge. Nevens molanus , bajus en han^eus naar zijn gevoelen gevraagd zijnde, gaf hij fchriftelijk te kennen, dat, naar zijn oordeel, da gemelde Vredehandeling, verre van den Roomfchen Godsdienst te benadeelen, voor denzelven zeer heilzaam en noodzaaklijk was. Reiniers overleedt in den Jaare 1609, het vierentachtigfte Zijns ouderdoms., en wierdt te Leuven, in de St. Pieterskerk,  143 REINST. (Gefiagt van) kerk, begraaven. Men rigtte ter zijner eere eene Graftombe op, met een loflijk Opfchrift. Zie bor; walvis, Befchrijving van Gouda. Reinst, (Het Gefiagt van) is zedert het begin der voorgaande Eeuwe, zo niet langer, bekend en vermaard te Amflerdam, en aldaar nog heden ten dage in weezen. De eerfte, welken wij, van dit Geflagt, ontmoeten, was gèrard reinst, een voornaam Koopman, en een der eerfte oprigters der Oostindifche Maatfchappije. Hij bekleedde den post van Bewind, hebber daar van, in den Jaare 1613 , wanneer de Kamer van Zeventienen op hem het oog liet vallen, om in de hoedanigheid van Gouverneur Generaal van Nederlands Indien derwaarts te vertrekken. Om hem tot het aanvaarden te gereeder te doen befluiten, wierdt hem een Maandgeld toegeleid van zevenhonderd guldens, en daarenboven eene fomme van duizend Guldens jaarlijks voor Tafelgeld. Naa zijne wederkomst zou hij het Bewindhebberfchap in de Kamer Amflerdam , van nieuws , mogen aanvaarden. Op deeze voorwaardeu verbondt zich de Heer reinst voor den tijd van vijf agtervolgende jaaren, den tijd, tot zijne uit- en thuisreize noodig, daar niet onder begreepen. Thans befchonken 's Lands Staaten den benoemden Gouverneur met een Gouden Keten, ter waarde van duizend guldens, een fraaien Eerepenning van het zelfde metaal, en toezegging van belooninge voor de dienften, welke hij der Maatfchappije zou bewijzen. Op den tweeden Julij des Jaars 1613 ftak de Heer re'nst^| Zee, met eene aanzienlijke Vloot. Eenen anderen koers houdende, dau men heden volgt, deedt hij den mond der Roode Zee aan, en gaf last aan eenen zijner Kapiteinen, pieter van den broek , om dezelve hooger op te zeilen. Inmiddels vervolgde keinst zijne reize na Bantam , en wierdt aldaar, op den twintigften December des Jaars 1614, in zijne waardigheid ftaatelijk ingehuldigd. We! haast begaf hij zich na Jacatra, floot 'er een Verbond met den Koning, en deedt van daar eenen togt, met elf Schepen, na Banda, om  REINST. (Gepast van) ju «Ie opgezeetenen van dat Eiland te tuchtigen. Van Amboina deedt hij de Engelfchen verhuizen, om dat de Eilanders mee dezelve begonnen te handelen, in weerwil van het uitfluitend Verbond, den Nagelhandel betreffende, onlangs met de Hollanders geflooten. In de maand Maij zondt de Gouverneur eenige Schepen, om de Bandafche Vesting Pulo-Ay te veroveren; waar in zij ook gelukkig Haagden; doch, door te groote kleinagting van den vijand en door zorgeloosheid, hunne verovering wederom verlooren. Veel hadt nu de Heer reinst te doen met zich zeiven, om dat hij, tegen den raad van des kundigen, deezen togt in eigen perfoon niet hadt bijgewoond. *De Gouverneur Generaal overleedt nog vóór het einde des genoemden jaars, aan den Rooden Loop, te Jacatra. Henkick reinst, in den Jaare 1Ó26, tot Raad der Stad Amflerdam verkoozen, wierdt, in het volgende jaar, Schepen, en wederom in de Jaaren 1632 en 1639. — Mr. gerard reinst, Raad geworden in den Jaare 1646, zat in Schepensbank in de Jaaren 1650 en 1654. — Vervolgens ontmoeten wij, op de Lijst van Commisfarisfen, jakob reinst. — Toe hooger waardigheden, dan de genoemden, klom Mr. lambert reinst. Hij wierdt Lid der Amfterdamfche Vroedfchap in den Jaare 1649, was Schepen in den Jaare 1655, bekleedde het Schoutsampt, geduurende den tusfehentijd van den Jaare 1656' tot in den Jaare 1666, en de Burgemeesterlijke waardigheid in de Jaaren 1667, ioo"fi en 1672. Terwijl hij voor de tweede maal Uurgemeester was, hieldt hij, nevens zijne Amptgenooten, de verfterking der Stad Naarden tegen, flrijdig met het gevoelen des Prinfen van oranje, welke daar op fterk gefteld was. Waarfchijnlijk zal deeze wederftreeving een der redenen geweest zijn, waarom de Heer reinst, in de maand September des Jaars 1672, bij eene buitengewoone verandering der Regeeringe, van zijne Raadplaats en van de Burgemeesterlijke waardigheid ontftagen wierdt. — De Heer reinst nog heden ten dage in leeven, bekleedt den aanzienlijken post' yan Vice- Admiraal van Holland en Westfriesland, geagt bij 'sLands Staaten en den Heere Admiraal Generaal, om zijne bedrevenheid in zaaken, het Zeeweezen betreffende. In zijn huwe-  [42 REKENKAMER. (Generaliteit^ huwelijk, met eene Jonkvrouwe bicker, heeft hij kinderen verwekt, onder andere eene dogter, gehuwd aan den Graave van styrum. Rekenkamer. (Generaüteits) Behalven de Kollegien, onder den naam van Rekenkamer bekend, welke men in deeze en geene Provincie aantreft, is 'er eene algemeene, alle de Bondgenooten betreffende, en daarom die der Generaliteit geheeten. Oorfpronklijk berustten haare werkzaamheden op de Led,en van den Raad van Staate. Om de menigte van bezigheden, welke zij om handen hadden, en om van een gedeelte derzei ven ontlast te worden, vondt men geraaden, eene Algemeene of-Geueraliteits Rekenkamer op te rigtten; dit gefchiedde in den Jaaie 16*07 of 1608. Zij beflaat uit veertien Afgevaardigde Leden, twee uit ieder Provincie. Hun zijn twee Sekretarisfen toegevoegd, welke verfcheiden bedienden onder zich hebben. De Leden voeren den tijtel van edel mogende heeren. Volgens de oorfpronklijke Inflruétie, opgefteld in den Jaare 1622, en verder uitgebreid in den Jaare 1651, beflaat het werk der Rekenkamer in de volgende verrigtingen. De Kamer doet onderzoek omtrent het geen de bijzondere Provinciën betaald hebben, en wat van de inkoomende en uitgaande Regten op de Koopgoederen in 's Lands Kasfe koome ; houdt aantekening van de Ordonnantiën, die door den Raad van Staate op den Ontvanger Generaal worden afgegeeven ; ontvangt en onderzoekt de Onkostrekeningen van de Afgevaardigden der Algemeene Staaten en den Raad van Staate, als mede die der buitenlandfche Staatsdienaaren; ziet wijders de Rekeningen na van de bijzondere Ontvangers en Beflierders der Generaüteits middelen, wegens Verpagtingen, Prandfchattingen , Verpondingen, Geestelijke en andere Generaüteits goederen, het Zegel, de Leenen, Oorlogsbehoeften, enz. draagt zorge, dat de foldij, maandelijks, onverminderd aan de Troepen worde betaald- geeft agt op de behoorlijke openbaare aanbefteeding van 's Lands Werken. Boven dit alles beflaat de voornaamfte bezigheid der Rekenkamer in het hooien en fluiten van de De-    RELANDUS. (ADRIANÜS) 143 Declaratien der bijzondere Provinciën, waar omtrent verfchej. den fchikkingen zijn beraamd. Zie aitzema; en Groot Plakaathoek 9 Deel IV. Relandus, (adrianus) gebooren op den zeventienden Juli} des Jaars 1676, in het bekende Noordhollandsch Dorp de Rijp, alwaar zijn Vader, johaNnes reland, onder de Hervormden het Leeraarampt bekleedde , zo als hij vervolgens deedt te Alkmaar en Amflerdam. Zijne moeder was aoatiia prins, dogter van auwel prins, Heemraad van de üitvvaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland. Nog een kind was adrianus, toen zich reeds meer dan gemeene blijken van vernuft openbaarden, en hij Zo uitfleekende vorderingen maakte in de Taalkennisfe, dat zijn Vader hem met zijn elfde jaar na Amfterdam zondt, om 'er den Geleerden petrus francius en andere voornaame mannen te hooren. Drie jaaren vertoefde hij aan 't Doorluchtig School; naa verloop van dezelve vertrok hij na Utrecht, en wierdt een Leerling van de Hoogleeraaren grjevius en leusden, in de kennisfe der Taaien, en van geriiardus de vries en joannes luitsius in de Wijsbegeerte. Met zo veel ijvers leide hij zich toe op deeze weetenfchap, en maakte zulke vorderingen, dat hij op zijn zeventiende jaar den Trap van het Meesterfchap beklom. Van toen af aan maakte reland yoornaamelijk zijn werk van de beoeffeninge der Godgeleerdheid, onder melchior leider, ker, bij welken hij thuis lag, gerardus van mastricht, hermanus witzius en hermanus van halen. Naa een driejaarig onderwijs van deeze Hoogleeraaren te hebben genooten, begaf hij zich na Leiden, om aldaar fredericus spanheim, jacobus trigland , joannes a mark en andere voornaame mannen te hooren. Intusfchen was het gerugt van relands geleerdheid uitgegaan, niet llegts door Nederland, maar ook daar buiten. Het Hoogefchool te hingen was thans in bloei; en wierdt hem het Hoogleeraarampt aan hetzelve opgedraagen in de Wijsbegeerte, of in de Oosierfche Taaien, of, indien hij zulks mogt goed-  144 RELANDUS. (ADRFANUS) goedvinden, in beiden te gelijk. Niet afkeerig was reland van dit aanbod; doch hij wees het van de hand, om zijns Vaders wille, die niet gaarne hem zo verre verwijderd zag. Twee jaaren hadt hij zijn verblijf gehouden te Leiden, toen hij door den Graaf van portland, boezemvriend van Prinfe willem den III, wierdt aangezogt toe Onderwijzer van zijnen eenigen Zoone, den Burggraave van woodstock. Op aanraaden van Profesfor trigland gaf de Vader van reland daar aan zijne toeftemming. Eene ziekte van den ouden reland was oorzaak, dat zijn Zoon adriaan niet met deszelfs doorluchtigen Kweekeling na Engeland overftak. Niet lang bekleedde de geleerde Jongeling deezen post. Op zijn vierè'ntwiniigfte jaar beriepen hem de Verzorgers van het Gelderfche Hoogefchool tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte; hij deedt zijne intrede, op den negenden Oftober ues Jaars 1700, met eene Redevoering Over den aanwas der Wijsbe* geer te geduurende deeze (de Zeventiende) Eeuwe. Van korten duur was 'sMans verblijf te Harderwijk. Naauwlijks hadt hij een aanvang gemaakt met het geeven van Lesfen, of de Vroedfchap van Utrecht beriep hem tot Hoogleeraar in de Oosterfche Taaien aan haar Hoogefchool. Koning willem de lil hadt hem als zodanig der Utrechtfche Wethouderfchap aangepreezen. Reland deedt zijne intrede, reeds in Februarij des Jaars 1701, met 'eene Redevoering Over de Perpfche en daar mede vermaagfehapte Oosterfche Taaien. Ten tijde dér Utrechtfche Vredehandelinge verfcheen aldaar, als Afgevaardigde wegens de Provincie Friesland, Jonkheer sicco van coslinga. Het Friesfche Hoogefchool , van 't welk de Baron een der Bezorgeren was , hadt onlangs verlooren den geleerden riienferdius; om diens plaats te vervullen , verzogt hem de gemelde verdienftelijke Edelman. Doch reland wees die aanbieding beleefdelijk van de hand. 'De Utrechtfche Vroedfchap , om haar genoegen te tooneu over dit befluit, droeg hem den tijtel op van Hoogleeraar in de gewijde Oudheden, en verhoogde zijne Jaarwedde. Ter gelegenheid van het overlijden van den Heere gronovius , te Leiden, in den Jaare 1716 voorgevallen, liep'er een gerugt, dat men, ter vervullinge van diens plaats aan 't Hoogefchool, op  RELANDUS, (ADRIANUS) REMONSTRANTEN. 145 op reland het oog hadt geworpen. Gevraagd zijnde, wat hij doen zoude , in gevalle het Leidfche Hoogleeraarampe hem wierdt opgedraagen, gaf hij rondelijk tot antwoord, dat hij 'er voor bedanken zoude. Eene verhooging van Jaarwedde was een nieuw bewijs van het genoegen der Stichtenaarert over dit befluit, en een blijk van hunne hoogagtinge. Niet lang, egter, genooten ze, zedert, 's Mans tegenwoordigheid. Overvallen van de Kinderziekte, overleedt hij aan dezelve, op den vijfden Februarij des Jaars 1718, het eenënveertigfie zijns ouderdoms. Van 'sMans uitgebreide geleerdheid getuigen de veelvuldige Schriften, van hem voorhanden. Het meest bekende daar van is zijne Befchrijving van Paleflina; ais mede eene Verhandeling over den Mahomethaanfchen Godsdienst. In zijne jeugd hadt hij eene proeve gegeeven van zijn Dichtvermogen , in de bekende galatiika , Lufus poëticus. — In den Jaare 1702 was reland in den echt getreeden met johanï*a catharina teeling, dogter van johannes teet.ing, OudBurgemeester van Zierikzee, en hadt bij dezelve drie kinderen verwekt : twee dogters en ée'uen Zoon. Adrianus reland ■ hadt eenen broeder, pieter genaamd, Advokaat, eerst te Atnflerdam , vervolgens te Haarlem. Een Regtsgeleerd Werk, door deezen, bij zijn overlijden naagelaaten, wierdt door onzen Hoogleeraar, met eene Voorrede en eenige Bijvoegzels, In 't licht gegeeven, onder den tijtel, petri relandi JurisCon- fulti et Judicis Fajli Confulares. Remonstranten. . Deezen naam voert eene bekende Godsdienltige Gezinte in ons Vaderland, eertijds vrij talrijk en aanzienlijk, doch tegenwoordig, in vergelijking daar van, in kwijnendeu (laar; maar, evenwel, eene plaats in ons Woorden, boek overwaardig. Zij zijn ook bekend bij den naam van Ar* miniaanen, naar hunnen (ligter jakobus arminiüs. Zonder ons in te laaten tot eene menige van bijzonderheden, zullen wij ons bepaalen tot derzei ver Leere, opkomst, voortgang en algemeene lotgevallen. Aanleiding tot de opkomst der Remon* Jli anten gaf een gefchil tusfchen franciscus gomarus en jakobus arminius, beiden Hoogleeraaten in de Godgeleerdheid, aan 't Hoogefchool te Leiden, uitgebroken in den Jaare 1609. XXIV. deel. Lil Ovefc  1a6 REMONSTRANTEN. Overeenkomftig met de gevoelens van kalvinus en diens naavolgers , leerde gomarus ,, dat door een eeuwig Godlijk „ Raadsbefluit , was vastgefteld en onveranderlijk bepaald, „ wie uit de menfchen zalig, wie verdoemd zoude worden; „ dat, diensvolgens, de uitverkoorenen tot zaligheid tot het „ Geloof en de Godvrugtigheid onvvederftandelijk getrokken, „ en voorts voor afval bewaard wierden: doch dat God alle „ de overigen in de algemeene verdorvenheid der menfche,, lijke Natuure en in hunne misdaaden liet leggen." In tegenftelling van deeze begrippen, die, daarenboven, reeds van elders, zints eenigen tijd, wederfpraak hadden geleeden, beweerde arminius „dat God, insgelijks van eeuwigheid, dit onderfcheid hadt gemaakt tusfchen het in zonden gevallen '„ menschdom, dat hij de zulken, die afftand zouden doen „ van hunne zonden, en op Christus betrouwen, hunne mis„ daaden zoude vergeeven, en het eeuwig leeven fchenken, doch de onboetvaardigen naar verdiende zoude ftïafiéii; „ doch dat God niemand dwong om zalig te worden." Beide Hooo-leeraars kreegen, wel haast, hunne bijzondere Aanhangers; tusfchen welke, daarenboven, gefchil rees over de Formulieren: beweerende de vrienden van gomarus, dat arminius van dezelve afweek; deeze, daarentegen, dat beide gevoelens met de Formulieren niet gevoegelijk konden worden over een gebragt, en daarom de Formulieren eene naaleezing noodig hadden. De gevoelens van arminius waren eenigzins nieuw, als afwijkende van de' begrippen, zints geruimen tijd aangenomen. Van hier dat de Predikanten, uit zijn School voortgekoomen, de minderheid uitmaakten, en, gelijk het, in dusdanige verdeeldheden, gemeenlijk gaat, met veele haatlijkheden betigt wierdeiv Om zich van dien blaam te zuiveren, en tevens de waare natuur hunner Leere te doen blijken, hielden zij, in de maand Februarij des jaars 1610, eene heimelijke zamenkomsr. Hier vervaardigden zij- eene.Remonftrantie, of Vertoog, aan 's Lands Staaten , ingerigt deels ter verontfchuldiginge van 't verwijt, aisof zij verandering in den Godsdienst, en' twist en beroerten zogten te verwekken: deels om hunne bijzondere gevoelens, over de betwiste ftukken, te ontvouwen. Dit Iaatfle vervatte- dea  REMONSTRANTEN. H7 den zij in vijf punten; wij zullen dezelve hief neden'ellêil, ars behelzende de Leerbegrippen, ni welke de Remqnftranten zich van de aangenomene begrippen meest onderlche'den , en pp grond van welke zij zich naderhand van de heerfchende Kerk hebben afgezonderd. De vergaderde Leeraars , vrienden en aanhangers van arminius, verklaarden dan i. „ Dat God van ,, eeuwigheid hadt beflooten, de zulken, die, door zijne ge,, nade, in ciiristus zouden gelooven, en in geloove en ge,, hoorzaamheid tot aan het einde volharden, te verkiezen tot ,, het eeuwige leeven, en de ongeloovigen en ongehoorzaams »> verwerpen ter eeuwige verdoemenisfe. 2. Dat chris» ji Tus geftorven is voor alle menfchen, In dien zin evenwél, dat alleen de geloovigen, daadelijk, door zijnen dood verzoend „ worden. 3. Dat de menfchen het zaligmaakend Geloof niet hebben uit zich zeiven, noch uit hunnen vrijen wil, ,, maar Gods genade in Christus daar toe behoeven. ■ ,, 4. Dat deeze Genade het begin , de voortgaug en de vol„ trekking van 's menfchen zaligheid is , "en alle goede daaden daar aan moeten toea,efchreeven worden; doch dat deê^e Genade evenwel niet onweerftandelijk werkt. 5'. Dat „ Gods Genade aan de waare geloovigen geno.egzaame kragt ,, geeft, om het booze te kunnen overwinnen; doch of deeze ,, Genade ooit konde verlooren, worden , lieten ze tot nog toe ,, onbepaald, als de ftolfe van ve der onderzoek." Omtrent dit laatfte verklaarden zij z.'ch naderhand, beweerende „ dat „ een waar geloovige , door eigen fchuld,. van God geheel „ kan afwijken,-en het Óeto'ójt verliezen." B;'j deeze Rcn.onjirnntie , van welke hun zedert de ïuam van Remo..:l>arten aanhing, voegden ze een verzoek , om in een wettig en vrij Sijnorie nader gehoord te worden; of, in gevalle dit niet kondè gefchiedeh, dat men, intusfehen, elkander broederlijk zou verdraagen; waar toe zij, van hunnen kant, zich overgenegen toonden. * 's Lands Staaten, de Remonftrantie hebbende overwoogen, kwamen, eertang, met de meerderheid, tot het béfluit, den Klasfen aan te fchrijven, ,, dat zij, tct naderen last, niemand eene belijdenis boven de vijf punten, in de Remonftrantie nedergefteld, af te vergen, en men, intusfehen, hadt te arLll 2 „ bei-  Ul REMONSTRANTEN. „ beiden aan het behoud van onderlingen eendragt en vrede." Doch men begreep wel haast, dat dit beduit en aanfchrijven niet genoeg was, ter handhaavinge van den Vrede der Kerke. Van hier dat men eerlang befloot tot het houden van esn Gefprek, over de vijf punten der Remondranten, tusfchen twaalf Predikanten, zes van elke zijde. Dit Gefprek, naar de plaats alwaar het wierdt gehouden , de Haagfche Conferentie genaamd, gefchiedde ten aanhooren der Staaten van Holland; die aan geene der partijen de overwinning toefchreeven, maar, aan 't einde der zamenkomfte, de zamenfpreekenden tot vrede en eendragt vermaanden. Niet zo verre waren deeze toen nog verwijderd, of zij noemden elkander, over en weder, Broeders. Naar eene Contraremonflrantie of Tegenvertoog, in tegenftelling van dat der Remonfiranter., ten deezen tijde ingeleverd door de anders denkenden, wierden deeze, zedert, Contraremonftranten geheeten. Een geruimen tijd bleeven de zaaken in deezen flaud, tot dat Graaf wilt.em lodewyk , Stadhouder van Friesland, in den aanvang des Jaars 1613, aan eenige Predikanten, van beiderlei gezindheid, den voorflag deedt omtrent eene nadere Bijeenkomst , tusfchen een kleiner getal , dan voormaals in 'sHage, als beter gefchikt om aan het werk van vrede en eenigheid te arbeiden. Drie Predikanten, van weerkanten benoemd, vergaderden hier op te Delft, in de maand Februarij des ftraks genoemden jaars. De Remonftranten begeerden hier, dat hunne vijf Punten voor verdraaglijk 20uden verklaard worden; doch de andere konden daar toe niet verdaan, niettegendaandc jakob de I, Koning van Engeland, in zijn fchrijven aan de Algemeene Staaten en die van Holland, omtrent deezen tijd, de betwiste Leerdellingen als zodanig hadt voorgedraagen. In tegendeel hadden de Contraremonftranten aan de anderen voorgeleid meer dan dertig Punten, waar op zij derzelver verklaaring begeerden. Doch de Staaten zelve ontfloegen hen naderhand van deeze verklaaringe, als van oordeel zijnde, dat men de Remonftranten bij wijze van befchuldiginge en bewijs, en niet bij manier van onderzoek, van vreemde Leerdellingen moest tragten te overtuigen. De Contraremonftranten , thans reeds Prins maurits op hunne zijde heli-  REMONSTRANTEN. 149 hebbende , volhardden, egter, in hunnen eisch van antwoord op de Punten te De/ft overgeleverd, en voeren, daarenboven, hevig uit op den predikftoel. Hierom vervoegden zich de Remonftranten , met een nieuw Vertoog, bij de Hollandfche Staaten, verzoekende dat den anderen mogt belet worden tegen Hen uit te vaaren op den Predikftoel, en hunne Leere voor onverdraaglijk te verklaaren. Nog fterker drongen de Remonftranten hier op aan , zedert de Staaten van Holland een befluit hadden genomen, ter bevorderinge van den Kerkdijken vrede. Het merkwaardig Betfuit, ontworpen, meent men, door hugo de groot, doch zedert ter Vergaderinge goedgekeurd, was, hoofdzaakelijk, van deezen inhoud: „ De Staa„ ten, uit kragt hunner opperde magt, belastten daar bij, dat „ men, in 'c uitleggen der H. Schriftuure, zou hebben te „ zorgen, der Gemeente in te fcherpen, dat het begin, mid,, den en einde van 'smenfchen zaligheid, met naaroe ook „ het geloof, niet aan 's menfchen ^natuurlijke kragten of wer- ken, maar aan Gods Genade in Christus alleen moest wor„ den toegefchreeven; dat God geene menfchen ter verdoeme„ nisfe hadt gefchapen, noch noodzaakte tot de zonde, en „ ook niet nodigde tot de Zaligheid, terwijl hij hadt befloo„ ten, hun die niet te geeven. Zij gaven te kennen, dat het 1, vrij zoude ftaan, over het Leerftuk der Predestinatie op de Hoogefchoolen en onder de Leeraars, vriendelijk te re„ dentwisten en te verfchillen; doch verbooden, dat deeze „ gefchillen op den Predikftoel of anders, onder 't gemeene „ volk, gebragt zouden worden; en iemand, die niet hooger ,, leerde of gevoelde, dan dat God , van eeuwigheid, :ot „ de zaligheid verkooren hadt de zulken, die door zijne- Ge„ nade in Christus gelooven, en bij dit geloof vo!';arden „ zouden, en daarentegen ter verdoemenisfe verworpen de „ zodanigen, die niet geloofden en in hun ongeloof vclhard- den, deswegen te moeien, of om hooger :e ieeren te drin„ gen: alzo de Staaten deeze Leere voor genoegzaam 'ot zaligheid en tot Christlijke ftigtinge bekwaam hielden; „ belastende voorts den Kerkendienaaren, in alle andere pun„ ten der Leere, zich te houden aan Gods Woord, en aan 't, „ geen doorgaans bij de Hervormde Kerken aangeijoinen, en Lil 3 „ hier  jgo REMONSTRANTEN. „ hier te Lande geleerd was, als mede zich in liefde, eenig„ heid en goede ftigting te gedraagen, naar 't geen bij voorgaande Staatsbefluiten was goedgevonden." Ondanks die Befluit, toonden zich verfcheiden Contraremonftranten ongezind, om zich naar hetzelve te gedraagen. Duidelijk bleek zulks uit zekere vastftelling , gemaakt in eene 'hunner bijeenkomften te Amflerdam, in de maand Januari] de jaars 1617, inhoudende om voortaan geene verdere Kerkelijke eenigheid te houden met de Remonftranten. Wat laater Relden ze ais een kenmerk van waare Broederfchap, de zulken 'alleen te houden voor waare Broeders, die de Remonftranten en Remonft. ahtsgciinden voor valfche Leeraars verklaarden. Hier door konde het niet uitblijven, of de RemonJhrantep moesten, van hunnen kant, bedagt zijn op de handhaavinge vao hunne zaak. Terwijl hunne partijen te Am ft er* da . werkzaam waren, hielden ze eene zaraenkomst te Rotterdam . in welke zij een .Vertoog opftelden, om ingeleverd te worden aan de Staaten van Holland, waar bij zij klaagden, dat de andersdenkenden zich niet hielden aan het Befluit van hun Ed. Gr. Mosenden , en diensvolgens verlof begeerden, om 'er insgelijks van ontflagen te worden. Daarenboven gingen zij, in dat zelfde jaar, eene nadere verbintenis aan, iii 'sHage, op zekere punten van eenigheid, om vervolgens ondertekend te worden door Predikanten, die gemeenfehap met hun wilden houden. Onder andere wierdt daar in verklaard, dat zij, ziende hoe de Co: traremonftranten , welke zij , Scheurmaaiers noemden, afweeken van de Befluiten der „ Staaten, zich ook niet langer aan dezelve zouden kunnen „ houden, maar voorneemens waren, hun gevoelen openlijk „te leeren, met wederlegging van hunne partijen. Met dit „ alles verklaarden zij , Christlijke' eenigheid te willen houden f, met zulke Predikanten van her' verfchilleude gevoelen, die betuigden hen te willen verdraagen." Tot nog toe hadt men geene afzonderlijke Godsdienstoefening gehouden. Dit nam eenen aanvang zints de bovengemelde pefluiten van beiderlei aanhang. Te Amfterdam zag men hier van het eerfte vooibeeld, in den Jaare 1617. Naa dat jakob BATrewER, Student in 't Walfche Kollegie te helden, voor de  REMONSTRANTEN. 151 de Remonftranten en eenige Leden der Walfche Gemeente, misnoegd over 't afzetten van eenen hunner Leeraaren, in de Franfche taal gepredikt hadt, lieten de eerstgemelden het oog vallen op chrjstiaan sopikgius, Predikant te WdrmoM, om in 't Nederduitsch voor hun te prediken. Voor 't eerst gefchiedde zulks ten huize van eenen Timmerman, woonehde op Vlooijenburg. Hoewel deeze zamenkorast niet zonder eenige ftoornis was afgeloopen, huurden, egter, de Remonftranten, kort daar aan, een groot Pakhuis, op Dwarsboomfloot, toebehoorende aan herman rendorp, een aanzienlijk Burger, en voorzaat van den tegenwoordigen Burgemeester joachim rendorp, Heere van Marquette. Merkelijke ftoornisfen leeden ze hier van 't woeste graauw, opgezet, meent men, door het openlijk prediken van zommige Leeraars daar tegen. Ook wierdt ten zelfden tijde geplonderd het Huis van rem egbertszoon bisschop, Broeder van den Profesfor simon episkopitjs , alwaar de Predikant sopingiüs hadt thuis gelegen. In deezen toeftand wendden zich de Ainfterdamfche Remonftranten tot de Stanten van Holland, met verzoek om derzelver befcherming; als mede, dat hun, in de openbaare Kerk, eenige Predikanten van hun gevoelen mogten gegund worden; of, indien zulks niet konde gefchieden, dat men hun dan vrijheid gaf tot het houden van afzonderlijke vergaderingen. Men wees de verzoekers tot de Wethoudcrfchop van hunne Stad. Doch hier vonden zij kleinen troost. Ter gelegenheid der boven gemelde ftoornisfen en plonderinge hadt het Geregt flappen bijftand gebooden. Het verzoek om befcherming van 's Lands Staaten hadden de Afgevaardigden ter Dagvaart oproerig genoemd. Ligt is hier uit af te leiden , dat een Verzoekfchrift aan de Regeering der Stad wierdt van de hand geweezen. De breuke, hoe wijdgaapende reeds, wierdt grooter, zints de Contraremonflranten de Kloosterkerk in 's Hage hadden ingenomen, en Prins maurits hunne afzonderlijke Vergaderingen bijwoonde. Met een fchroomlijk gedruis floeg, zedert, de afzondering tot veele andere' Steden over. Om de wonde te geneezen, was men al vroeg bedagt op het houden van Lil 4. een  i5* REMONSTRANTEN. een Nationaal Sijnode. Doch de Remonflratiten, hoewel van de zaak zelve niet af keerig , beloofden zich niet veel goeds van zulk eene Vergaderinge, in den tegenwoordigen toeltand van zaaken, in welken zij, uit hoofde van hunne minderheid, natuurlijk het onderfpit zouden moeten delven. Vergeefs vertoonden zij dit, in een Vertoog aan de Staaten van Holland, als die, zints* het toeneemend gezag van Prinfe maurits, thans minder zeggens hadden. Daarenboven ontviel hun een voornaame fteun, in den Advokaat van oldenbarne. veld, die hun altoos gunftig was geweest, om dat zij der Overheid groot gezag in Kerkelijke zaaken toefchreeven. Naa lang marrens vergaderde , eindelijk , het Sijnode te "Dordrecht. Een der eerde verrigtingen van hetzelve, was, eenige Remonftrantfche Leeraars daar voor te dagvaarden. Intusfehen waren deeze te Leiden vergaderd, en vervaardigden een Vertoog aan de Kerkvergadering, waarbij zij begeerden, niet als gedaagden te verfchijnen, maar als Leden te mogen zitting neemen. Doch dit Vertoog wierdt van de hand geweezen. Integendeel liet men brieven afgaan, waarbij dertien Remonftrantfche Leeraars gedagvaard wierden. Op den vijfden December des Jaars 1618 kwamen zij te Dordrecht. De Hoogleeraar simon episkopius was 'er een van, hoewel hij te vooren als een medelid tot het Sijnode genodigd was. Ook •moesten de twee Utrechtfche Leeraars hunne plaats in het Sijnode verhaten , en zich bij de gedagvaarde Remonflranten voegen. Twee dagen naa hunne komst te Dordrecht, deedt EPIscopius eene fraaie Redevoering, en die bijkans anderhalf uur duurde; zij liep voornaamelijk over de fchroomvalligheid der Remonflranten in het beflisfen omtrent duistere leerdellingen; het wederfpreeken van de harde gevoelens, raakende het ftuk der Godlijke Voorbefchikkinge; het aanbieden van verdraagzaamheid ten aanzien van de betwiste leerdellingen; en eindelijk het toefehrijven van de hoogde magt aan de Overheid in Kerkelijke zaaken. In eene andere zitting leverden de Remonflr anten een Vertoog over , waar bij zij verklaarden, het Sijnode voor geenen wettigen Regter te kunnen erkennen, hoewel zij zich bereidwillig betuigden, om hunne Leere voor hetzelve te verdeedigen. Merkelijk verfchil rees 'er, zedert, tus-  REMONSTRANTEN. 15$ tusfchen de Leden van het Sijnode en de gedaagde Rcmonftranten., over de wijze van onderhandelen. De laatstgemelden beweerden .nevens de vrijheid 0111 hun eigen gevoelen voor te draagen, ook die van hunne partij te mogen wederleggen. De eerden weigerden zulks, bij welke zich de Gemagtigden der Staaten voegden. Nogthans verklaarden zich de Remonflranteu ongezind, om het befluit van het Sijnode te volgen, en gaven fchriftlijk reden van deeze weigeringe. Daarenboven hadt men eenige Remonltrantfche Boeken in de Vergadering gebragt, en begonnen de Leden daar over de Remonftranten te ondervraagen; doch die, evenwel, weigerden, daar op te antwoorden. "Eenige dagen verliepen 'er, zedert, met twisten tusfchen het Sijnode en de Remonftranten, naardien met het, over de wijze van onderhandelen, niet eens konde worden: de Remonftranten begreepen, dat men over de uitftaande gefchillen in redengeding behoorde te treeden, en zij zeiven vrijheid hebben, hun eigen gevoelen te verdeedigen, en dat der partijen te wederleggen. Het Sijnode, daarentegen, begeerde hun Vraagen voor te ftellen, en op dezelve hunne antwoorden te hooren, zonder melding der gevoelens van die van hun verfchilden, veel min dezelve te mogen wederleggen. Stijf en onverzettelijk ftondt men, over en weder, op zijn ontwerp: tot dat de Voorzitter bogerman, de Remonftranten, voor 't laatst, na hun befluit gevraagd, en daar op tot antwoord bekoomen hebbende, dat zij, gemoedshal ven, in den eisch van het Sijuode niet konden bewilligen, dezelven, met eene fcherpe aanfpraak, buiten de Vergadering zette, met bedreiging van Kerkelijke ftraffen; zeggende, tot flot: „ ïk geef ,, u, uit naam der Heeren Gemagtigden en van het Sijnode, ,, uw affcheid. Men ontflaat u. Gaat heen." In 't heen gaan gebooden hun de Politike Heeren, tot naderen last te Dordrecht te vertoeven. Naa het vertrek der Remonftfp.men uit het Sijnode, ging men aldaar over tot het leezen van derzelver uitgegeevene Schriften, en bouwde daar op een vonnis van veroordeelinge, 't welk, naderhand, door de Algemeene Staaten, goedgekeurd en bekragtigd wierdt. Intusfehen hielden eenige Remonftrantfche Predikanten, Ou4erlingen en Diakenen eene bijeenkomst te Rotterdam, on» Lil 5 mui.  »S4 REMONSTRANTEN. middelen te beraamen op hunne volgende gedraagingen. Het befluit viel, voort te gaan met het houden van afzonderlijke Godsdienstoeffeni'jge, ondanks de Plakaaten, daar tegen afgekondigd , en wijders, b'j een Vertoog aan de Algemeene Staaten en Prinfe maurits, zich over de handelwijze van het Sijnode te beklaagen;* welk Vertoog, egter, door de gedaagde Leeraars te Dordrecht afgekeurd, en diensvolgens niet wierdt ingeleverd. Ook verklaarde de Overheid de Remonftrantfche zamenkomst voor oproerig. Naa het eindigen van het Sijnode, de gedaagde Remonftrantfche Predikanten in V ïJage ■ ontbooden zijnde , wierdt hun, door Gemagtigden der Algemeene Staaten, voorgehouden dat zij zich zouden hebben te fchikken tot een Ril en amp„ teloos leeven; in welk geval de Staaten voor hun onder- houd, binnen of buitenlands, ter hunner keuze, zouden zorgen." Verder leide men hun voor, zeker Gefchrift, welk men Akte van Stilftand noemde , reeds door eenige Remonftrantschgèzinde Leeraars ondertekend , en waar bij deeze beloofden, zich van prediken te zullen onthouden. Doch zij maakten zwaarigheid om dit te belooven, en weigerden overzulks de Acte te ondertekenen. Straks hierop volgde het vonnis van ballingfchap buiten de Veréénigde Gewesten en het gebied der Algemeene Staaten. Het raeerendeel der Predikanten , nevens den geweezen Leidfcheu Hoogleeraar simon episkopius--, lieten zich, op wagens, na Waalwijk, in Brabant, brengen. .Derwaarts wierden insgelijks gevoerd eenige andere Predikanten, met ballingfchap geftraft om hun bijwoonen der Rotterdamfche zamenkomfte. Bij dit alles kwam een ftreng verbod van openlijke of heimelijke vergaderingen, aan de afgezette Leeraaren; die, egter, in ftilte wierden aangehouden, inzonderheid zedert de heimelijke wederkomst van gebannen en vervoerde Predikanten van deezen aanhang. Voor 't overige wierden niet alleen de Remonftrantschgezmde Studenten buiten het Staaten-Kollegie te Leiden gezet, en de Bezorgers en Hoogleeraars van dat Hoogefchool, de veroordeelde begrippen toegedaan, van derzelver posten verlaaten, maar ook de Predikanten, in de onderfcheidene Gewesten, Gelderland, Holland, Utrecht en Qverijsfel, van- hunnen dieuit  REMONSTRANTEN. I5f dienst geweerd. Hun getal beliep bij de tweehonderd. Bij. kans zeventig daar van tekenden de Akte van Stilftand, fchoon twintig van dezelve naderhand hunne ondertekening herriepen. Zo fel was thans de haat, tegen al wat den fchijn hadt van het, met de Remonftranten te houden, dat niet flegts verfcheiden Schouten en Sekretarisfen, uit zulk een vermoeden, afgezet, en de zulken, die, ten behoeve der gebannenen, penningen verzamelden , met geldboeten geftrnft , maar zelf Schoolmeesters en Orgelisten tot het ondertekenen der Sijnodaale Kanons gevorderd wierden. Behalven de Predikanten, die zich na Waalwijk hadden laaten brengen, of op last van 'sLands Staaten derwaarts gevoerd waren, vetvoegden zich aldaar veele anderen van die gezinte. Hierom befloot men eene Vergadering te beleggen te Antwerpen, om orde te Rellen op de bediening der Vaderlandfche Gemeenten. Hier rigtte men een Kollegie op van zes Beftuurderen, welke daar over het opzigt zouden hebben. Van toen af keerden verfcheiden gebannen of uugeweekene Leeraars te rug, om de Gemeenten heimelijk te bedi.wn. Veelen verrigtten zulks met groote vrijmoedigheid en merkelijk gevaar, dewijl de Vergaderingen, dikmaals, gewekligerhand geftoord wierden. Duur kwam, egter, zommigen deeze vrijmoedigheid te (taan Twee van hun, gevat zijnde, wierden door de Algemeene Staaten gevonnist, om in het Rasphuis te Amfterdam bewaard, en als de overige Tugtelingen behandeld te worden. Een ander wierdt in het Tugthuis te Haarlem, een vierde op de Gevangenpoort in 'sHaze gezet; een goed getal wierdt op Loeveflein ter eeuwige gevangenisfa verweezen. De vervolgingen, welke dus tegen de Remonftranten wierden aangcrigt, groeiden in hevigheid, zints den aanflag, in den Jaare 1623, ondernomen op het leeven van Prinfe maurits. Van dit gruweltluk wierdt de fchuld geleid op de Re- N monltrantfche Broederfchap, in 't algemeen, zo door zommige Contraremonflrantfche Predikanten, welke, van den Predikftoel, met groote hevigheid daar tegen uitvoeren, als in de openbaare Plakaaten, aan de ontdekkers en aanbrengers der medepligtigen aanzienlijke belooningen uitloovende. Doch de Remon-  156" REMONSTRANTEN. Remonftranten zuiverden zich van dien blaam, in 't midden brengende da: de voorgenomen Prinfenmoord op verre na geene algemeene goedkeuring vondt, maar veeleer, bij veelen, fterk verfoeid wierdt; zij voegden 'er nevens, dat hoewel zonimigen van hunnen aanhang deel haddén gehad aan het ontwerp, anderen, daarentegen, van de hunnen, hetzelve hadden aan den dag gebragt. Van geen zeer langen duur waren deeze hardigheden tegen de Remonftranten, vooral zints het overlijden van Prinfe maurits , en naa dat deszelfs broeder, Prins frederïk henrik, het Stadhouderlijk bewind aanvaard hadt. Men hadt hem altoos aangezien voor een begunftiger dier Gezinte, wien de afzetting der Remonftrantschgezinde Regenten, in den Jaare iöi8, zeer tegen den borst geweest was. Niet ongaarne zag hij, dat deeze lieden, meer en meer, openlijk begonnen te vergaderen, zo als nu, op verfcheiden plaatzen, gefchiedde, zonder ooit te dringen op de uitvoering der Plakaaten. De Sijnoden vielen wel eenigzins klagtig over, en gunde men ook de Gemagtigden van dezelve bij 's Lands Staaten het genoegen, dat de Plakaaten vernieuwd wierden; doch de flapheid der handhaavinge toonde duidelijk, hoe men daar mede geeuzins bedoelde, aau de vervolginge de hand te leenen. Inzonderheid, egter, nam de zaak der Remonftranten eenen gunftigen keer, zints den tijd dat men te Amfteidam tot gemaatigdheid overhelde. Naijver, den Koophandel betreffende, tusfchen deeze Stad en Rotterdam, was 'er een voornaame grondflag van. Oogluikende gedoogde men, in de laatstgenoemde Stad, de heimelijke vergaderingen, zomtijds van tweeduizend menfchen, zo binnen als buiten de Stad. Wel dra wierdt zulks opgemerkt bij die van Amfterdam, en daar door de vreeze gaande, dat het vergunnen van meerdere vrijheid, in eene nabuurige welgelegene Koopftad , ligtelijk het verloop van handel koude ten gevolge hebben. Reeds zo vroeg als in den Jaare 1622 waren te Amfterdam eenige perfoonen in 't bewind gekoomen, bekend om hunne gemaatigdheid omtrent de Godsdienftige gefchillen. Een Plakaat, in den Jaare 1626, tegen het houden van Remonflrantfche Vergaderingen afgekondigd, verklaarde even ernftig voor ongeoorloofd en ftraf-  REMONSTRANTEN. f$% ftrafbaar het ftooren van dezelve; verklaarende de Wethouderfehap aan den eenen kant wel van meeninge te zijn, de „ waare Christlijke Gereformeerde Religie , gelijk dezelve „ openlijk geleerd wierdt , alleen door openbaar gezag te „ handhaaven; maar ook, van den anderen kant, alles te zul„ len aanwenden, 't geen tot bewaaring van de rust onder f, de Ingezeetenen konde dienen." Naa het antwoord der Staaten op de Vertoogen der Remonflranten , om vrije Godsdienstoefening, dat zij zich aan hunne bijzondere Wethouders hadden te vervoegen, zag man, eerlang, een Verzoekfchrift ten voorfchijn koomen, aan de Regeering van Amflerdam. onder 't welk men ongeveer tweehonderdvijftig naamen las, onder andere die van hooft , heemskerk , van de poll, sciiuYT, bicker, hasselaar, corver en andere, wier naazaaten nog heden op het Kusfen zitten; die, egter, hier mede niet zo zeer hunne Kerkgemeenfchap met de Remonftranten aanduidden, als hunne genegenheid ter medewerkinge, om aan dezelven vrijheid van Godsdienstoeffeninge te bezorgen. Bij zommige Predikanten hadt de vrijheid, welke zich de Remonflranten toeeigenden, en de gemaatigdheid der Regeeringe, ten gevolge, dat hun ijver daar door te meer gaande wierdt, en zij zich veele onbetaamelijkheden op den Predikftoel veroorloofden. Doch daar tegen groeide de wederftand der Regeeringe tegen deeze heethoofden, en het betoonen van infchikkelijkheid, jegens de Remonftranten. Uit kragt daar van kogten zij, in den Jaare 1630, een huis op de Keizersgraft, en maakten het gereed tot eene openbaare Godsdienftige Vergaderplaats. Episkopius, een der gebannenen, welke men voor het Sijnode hadt gedagvaard, doch thans wederom inlandig, deedt 'er de eerde Leerrede; gelijk dezelve insgelijks de eerfte Hoogleeraar wierdt aan het Kweekfchool, welk zij, in den Jaare 1634, te Amfterdam oprigtten. Veilig mogten de Remonftranten zodanige fligtingen onderneemen, zints het merkwaardig Befluit, in de maand September des Jaars 1631, bij de Vroedfchap genomen, waar bij het vernieuwen en uitvoeren der Plakaaten, tegen dezelve, voor onbeftaanbaar met de rust der Stad verklaard wierdt,  15» REMONSTRANTEN, RENDORP. Langer, dan te Amflerdam, hieldt het aan, eer de Remonflr anten , in eenige andere Steden en Gewesten, hunnen Godsdienst ongeftoord konden oeffenen. Zelf deedt het Noordhollandlche Sijnode, nog in den Jaare 1655, eene pooging om het Kweeklchool te doen weeren. Doch de Burgemeesteren van Amllerdam gaven de Sijnodaale Afgevaardigden te Verftaan, dat zij wel zorge zouden draagen, dat in dit fluk ■niet), openbaarlijk zou bij de hand genomen worden. Zints dien tijd genieten de Remonftranten, nevens alle overige Oezinten, van de Openbaare Kerk verfchillende, de zelfde vrijheden en voorregten. Hun Kweekfchool kwam in bloei, dewijl men zorge droeg om het onderwijs der Jeugd te vertrouwen aan Mannen van kunde en oordeel. Behalven den reeds genoemden episkopiüs , hebben curcelleus , limbor.g en driebergen, door hunne Schriften, een beroemden naam verworven. Joannes clericus en wetstein, Hoogleeraaren in de Wijsbegeerte, zijn bij elk bekend. De Heer abraham arend van der meersch , eerst Hoogteeraar in de Wijsbegeerte , naderhand in de Godgeleerdheid, doch die onlangs ook deezen post heeft nedergeleid, is bij veelen bekend om zijne geleerdheid. Terwijl ik dit fchrijve, wordt, eerlang, te gemoet gezien de Heer jan konynensurg , beroepen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid; hebbende den Heere van hemert, met het houden van lesfen over de Wijsbegeerte, reeds, eenen aanvang gemaakt. Het getal der Remonftrantfche Gemeenten, op verre na, egter, niet zo talrijk in Leden, als voorheen, bedraagt, in alles, drieëndertig: te weeten vierentwintig in de Provincie Holland, zeven in het Sticht van Utrecht, één in Friesland, en insgelijks één iri de trèderikftad, in het Holfleinfche; wordende, gezamemlijk, bediend door drieënveertig Predikanten. Zie brandt, Hiflorie der Reformatie', j, ^ regenboog , Hiflorie der Remonftranten. ' Rendorp. Bekend is het Amfterdamsch Geflagt van deezen Haam, zints den aanvang der voorgaande Eeuwe. Toen leefde zekere  RENDORP. 15$ zekere joas rendorp , welke een man van eenig nanziera fcliijnt gewees: te zijn, en tot de Gezinte der Martinisten of Ubiquitisten, (zo noemde men, ten dien tijde, de Lutherfcheri) behoord te hebben. In grooten haat was thans deeze Gezinte te Amflerdam ; zij moest zich behelpen met het houden van heimelijke zamenkomften, in Pakhuizen of Burgerwooningen. Meer dan eens was hun ook deeze bekrompene Godsdienstoefening verbooden, zonder dat zij zich deswegen bekreunde. Hierom ontbooden Burgemeesteren eenige Ouderlingen en Diakenen op het Stadhuis, in den Jaare 1604, hun voorts aanzeggende, dat zij hunne Vergaderingen hadden na te laaten. Een van deeze was joas rendorp, die, nevens nog drie anderen, op het aangekondigde bevel, tot antwoord gaf „ dat zij hunne Vergaderingen niet konden, en „ ook niet zouden nalaaten." Dit ter kennisfe der Vroedfchap gekoomen zijnde, wierdt rendorp met de zijnen andermaal ontbooden voor Burgemeesters , en hun aangekondigd , dat bijaldien zij bij hun voorgaand antwoord volhardden, zij voor zonsondergang de Stad zouden hebben te verlaaten. Het gevolg hier van wordt niet vjrmeld. — Een ander van dit geflagt , mtsfchien de Zoon, was herman rendorp , een aanzienlijk Koopman en vermogend burger. Den Remonftranten moet hij niet ongenegen geweest zijn, dewijl men van hem vindt aangetekend, dat hij, eigenaar zijnde van een groot Pakhuis, of Spijker, zo als men het toen noemde, hetzelve aan de leden en voorftanders dier Gezinte verhuurde, en toeftondt dat het tot eene Godsdienftige Vergaderplaats wierdt gereed gemaakt. Het gebouw, Schottenburg genaamd, ftondt op Dwarsboomfloot, en was groot genoeg, om duizend menfchen te kunnen bevatten. Om 't verhuurcn van zijn Pakhuis, aan de Remonftranten, wierdt de Heer rendorp voor Burgemeesteren ontbooden, en gewaarfchuwd om zorge te draagen, dat zijnen medeburgeren en hem zeiven geen onheil wedervoer. — Voorts ontmoeten wij, op de Regeèringslijsten, Mr. joachim rendorp, in den Jaare 1656 Raad der Stad, en vervolgens Schepen, in de Jaaren 1656, 1658 en 1C61. — Mr.. pieter rendorp was Commisfaris in den Jaare 1725, wierdt Raad in den Jaare I731» Schepen in het volgende jaar, en Bur-  16o RENDORP, RENE van CHALON. Burgemeester in den Jaare 1746, 1750, 17515 1754» I?5Ö» 1757s 1758, 17Ö0, doch overleedt, weinige dagen voor her. einde des Burgemeesterlijken jaars, op den negenden Januarij des Jaars 1761. Van het Oude-Mannen- en Vrouwen - Gasthuis, in de gedaante zo als het zich tegenwoordig vertoont, hadt de Heer pieter rendorp een Ontwerp gemaakt, en wierdt het, daar mede overeenkomftig, voltooid. Daarenboven maakte dezelve, terwijl hij den post van Baljuw van het Watergraafs- of Diemermeir bekleedde, nevens den Schepen en Heemraad van het zelfde Meir, Mr. jan jakob hartsink, merkelijke verbetering in de Molens, dienende ter uitmaalinge van het overtollige water. Het zijn Schrijfmolens, van meer dienst en minder kostbaar, dan de vier voorgaande Molens, van welke men zich voorheen plagt te bedienen. — Terwijl wij dit fchrijven, bekleedt de Heer en Mr. joachim rendorp , Heer van Marquette, Zoon des laatstgemelden, met luister , de Burgemeesterlijke waardigheid ; hebbende eenen Zoon, welke, met lof, zijnen Vader naaftreeft in de beoeffening van befchaavende weetenfchappen, eri, in eene vroege Jongelingfchap, proeven heeft gegeeven van uitfteekende vorderingen. RENé van chalon, of, naar zijnen Vader, van nassau, was de Zoon van Graave henrik van nassau, broeder van' Graave willem van nassau - dillenburg , den Vader van Prinfe willem den I, ^en van claudia van chalon , Zuster van philibert van chalon, Prinfe van Oranje. Deeze, Zijnde Onderkoning van Napels, en Generaal-Lieutenant der Legers van Keizer karel den V in Italië, in het beleg van Floten, ce, in den Jaare 1530, ongehuwd, gefneuveld zijnde, hadt tot erfgenaame van alle zijne goederen en Heerlijkheden be. noeuid, boven gemelde zijne eenige Zuster claudia van chalon. Zints het overlijden van Graave henrik, voorgevallen op den dertienden September des Jaars 1538, was eigenaar der uitgebreide bezittingen geworden zijn eenige Zoon, gemeenlijk bij den naam van RENé van chalon bekend. De Stad Breda was een gedeelte van zijns Vaders nalaatenfchap. Hier bevondt hij zich, in den Jaare 1540, ten tijde als Keizer karel  RENË van CHALON. *f5i feAREL de V eene reize deedt door de Nederlanden, en onthaalde denzelven met vorstlijken toeltel en pragt. Door het overlijden des Graaven Van hoogstraten, was het Stadhouderfchap van Holland, Zeeland en Utrecht onlangs opengevallen. Deeze aanzienlijke waardigheid droeg de Keizer thans op aan den Prinfe van Oranje, met raagt „ om, daar 't noo„ dig zijn zoude, de Burgemeesters, Schepens en Wet te ver,, nieuwen, gelijk van ouds; wagt te doen houden in de Ste- den en Sterkten, en de Staaten, tot vefdeediginge en be„ veiliginge des Lands, te doen befchrijven." Niet lang tc vooren was RENé in 't huwelijk getreeden met anna, dogter Van anToni , Hertog van Lotharingen. Omtrent een jaar naa zijne aanftelling, begaf zich de nieuwe Stadhouder, met zijn gezin, na Holland, om zijn vast verblijf te neemen in 'sGraavenhage, alwaar hij, volgens gewoonte, ter Pleitrolle van den Hove zitting nam. Geen klein genoegen betoonden overdeeZe keuze van verblijf de Staaten, als welken het bijzonder aangenaam was, den Vertegenwoordiger van hunnen Graave dagelijks bij zich te hebben. In den Jaare 1542 ftelde zich de Prins van oranje, als Kapitein - Generaal, aan het hoofd van het Nederlandfche Leger, en trok daar mede na het Hertogdom Luxemburg, bijkans geheel veroverd door den Hertog van orleans. Eerst fioeg hij het beleg voor de Stad van dien naam, die fpoedig aan hem overging, en van de herovering van alle de fterke Plaatzen des Hertogdoms gevolgd wierdt. Omtrent den zelfden tijd hadt de Koning van Deencmaïke een vijandelijkeri toeleg gemaakt op Holland en Zeeland. Om deezen, Zo Wef als de aanllagender Franfchen ter Zee, te verijdelen , gaf de Stad-> houder Bedelbrieven uit aan eenige Kaapers, die vervolgens op de Franfchen etlijke voordeelen behaalden. Ook plaatste hij Uitleggers, in de Zeegaten van Texel en het Vlie. Doch het opontbieden der Vischbooten, hem door de Landvoogdes aanbevolen , om het Volk daar van tot verdeediginge van *t Land te gebruiken, hadt geenen voortgang, alzo de Staaten, ottf de groote verwijdering dier Vaartuigen, zulks voor onmogelijk hielden. XXIV. deel. Mmffi Ds  i<52 RENE van CHALON. De Stadhouder, in de maand November des Jaars 1542, terwijl hij te Utrecht eenen Dagvaart hieldt, over het doen inwilligen van eene Graaflijke Rede, en, ten zelfde einde, de Staaten, vervolgens , te Amflerdam befchreeven hebbende, vernam aldaar de tijding van den inval in Brabant, door den Gelderfchen Overfte maarten van rossem. Hierom verleide hij den Dagvaart na 'sHage, en begaf zich, in eigen perfoon, na zijne Stad Breda. Zijne Krijgsmagt beftondt uit flegts vijfhonderd Paerden en acht Vaandelen Voetvolk; hier mede trok hij op de Gelderfchen af. Doch deeze, de Stadhouderlijke benden, tusfchen Breda en Hoogftraten, in eene hinderlage gelokt hebbende, bragten dezelve eene zo zwaare fchade toe, dat RENé zich genoodzaakt vondt, met agterlaating van zijn meeste volk, de wijk te neemen na Antwerpen. Van rossem onthieldt zich, eeuigen tijd, in de nabuurfchap der Stad, doch moest, uit gebrek aan grof gefchut, van eenen toeleg afzien. Om den Gelderfchen Overfte den inval in Brabant betaald te zetten, en van de geleedene nederlaage fchadebetering te bekoomen, viel de Stadhouder, nog in het zelfde jaar, in Gulikerland en het Geldersch Kwartier van Roermonde. Hier bemagtigde hij verfcheide Steden , in perfoon of door zijne Bevelhebbers, deedt dezelve gedeeltlijk flegten, en ten platten Lande fchroomlijke verwoestingen aanrigten. Eenige Kerken wierden geplonderd, en de Kerkfieraaden vernield of gefchonden. Naa het eindigen van den Veldtogt vervoegde zich de Stadhouder te Dordrecht, alwaar de Staaten befchreeven waren, om middelen te beraamen op het vinden van penningen, tot verdeediginge van het Land. Met het antwoord der Staaten, 't welk weinig beter dan eene weigering was, vertrok de Prins van Oranje na Brusfel, tot het bijwoonen eener Vergaderinge der Staaten van alle de Nederlanden. Niet lang naa zijne wederkomst van daar, ontving RENé eene vermeerdering van aanzien, door het Stadhouderfchap van Gelderland, 't welk Keizer karel de V, onlangs, bij zijne uitgebreide Nederlandfche bezittingen hadt gevoegd. Eerst te Nieuwmegen, vervolgens in de overige Gelderfche Steden, en eindelijk ook te Amen- foort ,  RËNESSE. ( Het Geflagt van ) 163 fo&rt, ontving de Stadhouder, in naame van zijne Keizerlijke Majefteit, de daatelijke hulde. In den Jaare 1544 floeg Keizer karel de V het beleg voor S. Difier, in Champagne. De Prins van oranje was daar bij tegenwoordig. Op zekeren dag zich in de Loopgraaven bevindende, wierdt hij, door den dag van eenen deen, zo zwaar getroffen tegen zijnen eenen fchouder, dat dezelve geheel verbrijzeld wierdt, en hij, reeds den volgenden dag, aan de wonde overleedt. Geenen hooger ouderdom dan vari tweeëndertig jaaren hadt hij bereikt. Bij zijne Gemaalinne anna van lotharingen liet hij geene kinderen naa. Dus benoemde hij tot zijnen eenigen Erfgenaam zijns broeders Zoon, willem van nassau - dillenbürg , zedert bekend bij den naam van willem den I, Prinfe van Oranje. Renessf. , (Het Geltagt van) al van ouds inzonderheid in Zeeland vermaard, is gewisfel'ijk een der oudden en aanzienlijkfien van Nederland, hebbende door de meeste Veréénigde Gewesten zeer uitgebreide Takken gefchooten. Volgens de waarfebijnlijkfte gisfinuen ontleent het zijnen oorfprong van de aloude Hollandfche Graaven, met naame van peregrinus of pelgrim , jongften Zoone van Graave dirk den VI, die, gehuwd zijnde met eer.e dogter van den eigena'ar van Renesfe of Haamflede, bij dezelve eene dogter verwekte, welke vervolgens de Echtgènöote wierdt van Dirk, Graave van Sein of Saijn, en daar naa, bij denzelven, Moeder van Floris, die de Stamvader wierdt der Heeren van Voorn en Burggraavm van Zeeland, en van dirk, welken de volgende Heeren van: kenesse voor den Vader van hun Geflagt erkennen. Heer dirk dan, van wien wij de Geflagtrekening beginnen, nam ter Vrouwe een dogter van Henrik, broeder van den Graave van Steinfurt, en liet naa, bij zijn overlijden, voorgevallen in de maand Julij des Jaars 1207, -Jan, den eerden van dien naam, tweeden Heer van Renesfe, Moermont, Haamdeie en Burgt. Volgens een gefchreeVenen Stamboom , zou hij Graaf floris verzeld hebben op eenen togt tegen de Stadingers, tegen welke, als zo genaamde Ketters, door aanhitzing van Paufe cregorius den IX, verMmm 2 fchei-  i6"4 RENESSE. (Het geflagt van) fcheiden Vorften het kruis hadden aangefchooten. Zijn fterfjaar wordt niet vermeld. Bij eene dogter van den Graave van Saltnswas hij vader van Jan den II, derden Heere van Renesfe, Moermont, HaamRede en Burgt. Zijne echtgènöote was eene dogter van den Heere van Dieu, in Brabant. Volgens zommigen zou hij in September 1260 overleeden zijn. Anderen, egter, willen, dat hij in den Jaare 1267 nog leefde. Hij liet naa, Kostyn , of Kons'tantyn , den eerden van dien naam, vierden Heer van Renesfe, Moermont, Haamftede en Burgr. Hij" was een moedig Krijgsoverfte, en hadt veel deels in de beroerten van dien tijd. Graave floris den V, bet beleg hebbende geflagen voor het Slot te Vreeland, trok hij ter hulpe, met een aantal Zeeuwen, en behaalde, bij Loenen, eene merkwaardige overwinning op Heere gysbregt van amstel, die zelve hier zijne vrijheid verloor. Niet minder dapper kweet hij zich, in den Jaare 1281, in liet beleg van Montfoort. Heer kostyn , geftorven in Augustus 1280, is tweemaal getrouwd geweest: eerst met eene dogter van den Graave van Vernenburg, daar naa met zijne Nigt Hillegond, dogter van den Heere van Voorn en Purggraave van Zeeland. Zijne kinderen, waarfchijnlijk in> den eerften echt verwekt, waren: 1. Jan de III, die volgt. 2. Henrik van Renesfe , volgens zommigen, kinderloos geftorven, doch, volgens anderen, de Stamvader van het Geflagt der Rencsfen van den Buret. 3. K»stifn van Renesfe, zonder kinderen overleeden. Jan de UI, vijfde Heer Tan Renesfe, Moermont, Haam* ftede en Burgt. Nevens andere Edelen eenen opïland verwekt hebbende, tegen Graaf floris den V, en deswegens, een geruimen tijd, te Geertruidenberg, gevangen gehouden zijnde, verzoende hij zich met den Graave, in den Jaare 1289, mids zijn Zoon met eene dogter van eenen van 's Graaven Raaden zich in den echt moest verbinden. In den Jaare 1235 deedt jan van renesse, met driehonderd man, eenen inval in Vlaanderen , verbrandde de Stad Sluis, en dreef de Vlamingen te rugge, hoewel ten getale van drieduizend man, op hem afgekoomen. Indien men melis stoke moge gelooven, zou Heer jam  RENESSE. (Het Geflagt van) ir5S jan kennis gehad hebben van den aarrflag der Edelen op Graaf t-loris den V, en deszelfs moorddaadig einde. Dit niettegenftaande ftondt Heer jan diep in de gunst van Graave jan den I, Zoone en Opvolger van Graave floris. Want niet alleen vergunde de gemelde Graaf, aan Heere jan en deszelfs huisvrouwe, sophia, Vrouwe van der Goude, dat deeze Heerlijkheid, en andere goederen , welke zij van de Graaflijkheid van Holland ter leen bezaten, op de dogters, zo wel als op de Zoo■nen, uit hunnen echt gebooren. zouden overgaan; maar ftelde hem ook aan tot Baljuw van Zuidholland: in vergeldinge, meent men, van de dienften , Graave jan beweezen, in eenen togt ■tegen de Friezen, m welken Heer jan zich dapper gekweetcn", en eene zwaare wonde hadt bekoomen. Intusfehen mishaagde deeze gunst aan Heere wolfert van borselen, Heere van Veere; die, om hein den voet te ligten, Graaf jan wist te beweegen om renesse te zenden aan den Hertog van Brabant, om eenige gefchillen te beflegten, en vervolgens den Graave in "t oor blies, dat zijn Gezant met den Brabander eene zamenzweering hadt aangegaan, om zich va„ zijnen perfoon te verzekeren. Jan van renesse, uk Brabant'te rug gekeerd, en aangaande de opgetijde befchuldiging onderrigt zijnde , begaf a;ch na zijn Slot te Moermont. Thans dagvaarde hem de Graaf te Veere; doch, vermits hij niet verfcheen, volgde 'er ftraks een vonnis van ballingfchap, met verbeurdverklaring van alle zijne goederen: die voorts gefchonken wierden aan witte , een bastaart van Graave floris, bij eene dogter van den Heere van Heusden. Naa eenigen tijd zwervens buitenlands, en den dood van den bewerker zijns ongeluks, den Heere van borselen vervoegde zich jan van *«nesse bij Graaf jan den II, met aanbieding om zich van de «mgewreevene betigtingen te zuiveren, en borg voor zijn» goeden naam te (leien. Graaf jan bewilligde in de voorwaarde, deedt eenen Borgtogt opflellen; doch toen dezelve zoude gellooten worden, kon renesse geene horgen vinden. Thans wierdt de onderhandeling afgebroken, jen begaf zich renesse na Zeeland, alwaar hij, om zich in 't bezit van zijne goederen te herfteüen, een gevaarlijken opOand verwekte, en wel haast eenen talrijken aanhang kreeg. Graaf van hadt naauwlijks hier van berigt ontvangen, of hij Rak met Mmm 3 éeai's  ,66 RENESSE. (Het Geflagt van") eenig volk na 't Eiland Schouwen over. Doch vermids renesse» magt de zijne overtrof, konde hij niets verrigten, en maakte de eerstgenoemde'zich van bijkans geheel Schouwen meester, alwaar zijne meeste goederen gelegen waren. Hierop ontboodc Graaf jan eene Vloot uit Holland, onder 't geleide van guy van Henegouwen, die op Walcheren moest landen. Maar in 't oogenblik als de landing zou gefchieden, wierden de Schepen van een zwaar onweder overvallen en verftrooid. Niet lang daar naa, tradt men In onderhandeling over een Beftand, tusfchen Graaf jan en renesse , onder bemiddeling van karei, van valois , broeder des Konings van Frankrijk, Beiden wierden gedagvaard te Biervliet, om Borgen voor 't Beftand te leveren. De Graaf deedt het, doch renesse bleef in gebreke. Nogthans wierdt de Vredehandeling voortgezet, doch wel haast afgebroken, alzo renesse vermoedde, dat zijn partij te wel Rondt bij den Koning. Op kragtdaadiger middelen was van nu af Heer jan bedagt,, om den Graave den voet dwars te zetten; hij hadt geen minder oogmerk, dan hem van 't Graaflijk bewind te berooven. Ten dien einde vervoegde hij zich ten Keizerlijken Hove, voorgeevende dat het Graaffchap aau het Rijk vervallen was, en bij Graaf jan onwettiglijk bezeeten wierdt. Hij voegde 'er nevens, dat de bemagtiging van het Graaffchap den Keizer zeer gemak, lijk zoude vallen; die 'er zo veel fmaaks in vondt, dat hij tot de volvoering der zaake fpocdig een befluit nam. Ten dien einde begaf hij zich met een Leger na Nieuwmegen, alwaar hij Graaf jan dagvaarde ; die, intusfehen, 'sJXeizers oogmerk vernomen hebbende, zich insgelijks hadt gewapend. Men kwam dus, uit wederzijdfche vreeze, tot geen treffen, maar leide de yaakbij, op voorwaarde, dat jan het Graaffchap van den Keizer zou te leen bezitten. Onder dit alles hadt jan van renesse Zich gefield aan 't hoofd eener Vloote van honderd Schepen, en zich daar mede na de Lek begeeven, van zins om zich met den Keizer te vereenigen. Doch hij was naauwlijks uit Zeeland vertrokken , of de meeste Landzaaten verklaarden zich voor Graave jan, tastende de goederen aan van veele Edelen, onder andere die van Heere jan van renesse. Graaf jan , eene aangienlijke overwinning op de Zeeuwfche Vloot behaald hebbende,  RENESSE. (Het Geflagt van) 167 de, begaf zich na Zeeland, alwaar hij renesses goederen verbeurd verklaarde, en onder zijne gundelingen uitdeelde. Naa zijne nederlaage, hadt zich renesse, nevens anderen, na Vlaanderen begeeven, van waar zij geduurig op de Zeeuwfche Kusten ftroopten, en op het Slot ter Goes eenen aanflag waagden; doch, om den kloeken wgtferdand, welken zij ontmoetten, waren zij genoodzaakt van dit ontwerp af te zien. Renesses aanhang begon hier door allengskens te v'erloopen. Geruiinen tijd vertoefde Heer jan onder de Vlamingen; doch wierdt eindelijk te raade, zich te begeeven na Utrtcht, 't welk thans jammerlijk verdeeld was. Hij vertoefde aldaar tot op de tijding eener zwaare nederlaage van zijne Vlaamfche Vrienden, die hem dermaate deedt ontzetten, dat hij, zich in zijn tegenwoordig verblijf niet veilig agtende, met verfcheiden zijner Vrienden de wijk nam na de Lek. Doch ook hier waren zij niet veilig. Want de Heer van Kuilenburg de Vlugtelingen naazettende , met eenige gewapende manfchap, vondt dezelve op eene Uiterwaard, tegen over Kuilenburg. Om het dreigende gevaar te ontgaan , flapten ze in eene Schouwe, om daar mede over de rivier te vaaren. Het Vaartuig, te veel bezwaard, ging te gronde, en te gelijk de Edelen, die in het water jammerlijk verfmoorden. Zulk een einde hadt Heer jan van renesse , op den vijftienden of zestienden Augustus des Jaars 1304. Zijn Lijk wierdt naderhand opgevischt, en in een nabuurig Dorp Reuzichem begraaven. Tweemaalen was hij getrouwd geweest: eerst met Sophia, Vrouwe van der Goude; vervolgens met Willemina, dogter van den Heere van Maalflede. Hij liet twee Zoonen naa, doch onzeker uit het eerde of uit het tweede huwelijk: 1. Jan van renesse, die volgt. 2. Kostijn of Konftantijn van Renesfe. Hij was een der voornaamde Hoekfche Edelen, en hieldt, als zodanig, de zijde van Vrouwe margareta tegen haaren Zoon Hertog willem. In eenen Scheepdrijd, tusfchen Moeder en Zoon, op den vijfden Julij 1351, op de Maaze, voorgevallen, fneuvelde hij als Bevelhebber der Vloote, in den ouderdom van vijfenzeventig, of, volgens zommigen, van negenenzeventig jaaren. Bij zijne Echtgènöote Sophia van Uavre, dogter van Mm m 4 Phi-  ï<$ RENESSE. (Het Gefiagt van) Philips van Gavre, Heere van Liedekerke en Breda, heeft hij geene kinderen naagelaaten. Jam van renesse tradt in 't huwelijk met Aleid, Erfdogter van Jakob van Lichtenberg, en herftelde daar door eenigermaate het verlies zijner Vaderlijke goederen, die door den Graaf van Holland waren «erbeurd verklaard. Behalven andere goederen, bekwam hij hier door de Heerlijkheid Rijnauwen, in het Sticht, en in de Stad het Huis Lichtenberg, door zijne naakoomelingeti nog lang daar naa bezeeten. In den Jaare 133Ó w* hij Overfte of Bevelhebber van Brugge, en overleedt in de maand October des Jaars 1348. Volgens een gefchreeven Stamboom zou hij in de St, Nikolaas Kerk eene Vikarij geftigt hebben, mids voor hem, weeklijks, twee zieljnisfen zouden gedaan worden. Zijne kinderen waren: 1. Jan van renesse, die volgt. 2. Maria van Renesfe, getrouwd met Jan, Baron van Guiftelles. 3. Margareta van Renesfe, getrouwd met den Heer yan Praat. 4. Johanna van Renesfe, gehuwd aan Gerrit van Herïaar, Heere van Poederoijen. Jan van renesse, Heer van Rijnauwen, Hellenburg, Baarland, Stuveland, Bakendorp en Lichtenberg. Bij smallegange voert hij ook den tijtel van Heer van Zeist. Naa eenen togt tegen de Lithauwers gedaan te hebben, op welken hij Ridder wierdt geflagen, verzelde hij, nevens andere Edelen, in den Jaare 1395, den Utrechtfchen Bisfchop, in deszelfs optogt tegen de Drentenaars en het Slot van Koeverden. In het volgende jaar volgde hij den Bisfchop in eenen aanflag op het Huis Rijneftein, uit hetwelk jan, natuurlijke Zoon van eenen der Heeren van arkel, menigvuldige vijandlijke uitvallen hadt gedaan. Boven dit alles droeg hij mede in de kosten van de Kerk der Minderbroederen te Utrecht, en ftigtte 'er eene begraafplaats voor zijn Geflagt. Uit zijne huisvrouwe, Maria van Arkel, dogter van Jan van Arkel, Heere van Heukelom, en van Bartha Maria van Hoorn, liet hij naa, bij zijn overlijden , 't geen voorviel in Maart des Jaars 1415, drie Zaaien en een? dogter? h Jan;  RENESSE. (Het Geflagt van) igp 1. Jan van renesse, die volgt. 2. Jan van renesse van* everjngen , van wien insgelijks nader zal geiproken worden. 3. Jan of Henrik van Renesfe. Hij volgde de ziide van Vrouwe jakoba van Beijeren , en fneuvelde in eenen veldflag, welken hij, ten haaren behoeve, bijwoonde, tegen Hertog Philips van Bourgondie, bij Brouwershaven, op den veertienden Januari]' des Jaars 1426. Den naam zijner Echtgènöote vinden wij niet vermeld, 20 min als die der vier dogteren, uit dezelve verwekt. 4. Elizabeth van Renesfe. Jan van renesse, Heer van Rijnauwen, Hellenburg, Baarland, enz. wierdt, ter gelegenheid der onlusten, welke, in den Jaare 1426, Utrecht beroerden , uit die Stad gebannen. Om zich van dien hoon te wreeken, kwam hij 's daags vóór Pinxter van dat jaar ter Stad inrijden, verzeld van veertien flrijdbaare mannen, gang neemende na de Plaats, in de hoop dat zijne Vrienden zich aldaar bij hem zouden voegen. Niet ijdel was deeze verwagting. Want als de Heer van buren en anderen zich voor hem verklaard hadden, begaven zich de burgers na hunne wooningen, door het kleppen der Klok te wapen geroepen. Van de geenen, die zijne ballingfchap bewerkt hadden, namen eenigen de vlugt, anderen wierden gevangen genomen, doch op borgtogt ontflagen. Zijne Echtgènöote was, waarfchijnlijk, (want de Schrijvers zijn 't niet eens) rene, dogter van Rover van Zuilen van Natewisch. Hij overleedt in Maart des Jaars 1438, naalaatende: 1. Frederik van renesse, die volgt. 2. Jan van renesse, Heer van Wulven, die insgelijks zal volgen. 3. Jan van Renesfe, Heer van Vinningen, een verdronken Dorp in Zuidholland, hebbende gehad, volgens zommigen, eene dogter, doch, volgens anderen, kinderloos geftorven. Frederik van renesse, Heer van Rijnauwen, Hellenburg, enz. wierdt nevens zijnen Broeder Jan, Heer van Wulven, en zijnen Neef Jakob van Gaasbeek , in den Jaare 1449, 4oor Bisfchop rudolf van diepholt, naa dat deeze de SMmm 5 Utri  170 RENESSE. ( Het Geflagt van) Utrecht, door list, hadt ingenomen, in de gevangenis geworpen, doch wederom geflaakt, voor eene boete van tienduizend Guldens, en verzaaking der verwagtinge van de erfenisfe van Jakob, Heere van Gaasbeek, als mede de belofte om het Nederfticht te zullen ruimen, mids in geen vijandlijk land te mogen gaan woonen. Opdat het Huis Rijnauwen, digt bij Utrecht gelegen, den ballingen niet tot eene wijkplaatze zou dienen, wierdt het door den Bisfchop verbrand, doch naderhand , aan de Weduwe van Heere frederik en de kinderen, eene jaarlijkfche Lijfrente van duizend en vier ponden daar voor toegeleid. In vrijheid herileld zijnde, koos Heer frederik tot zijn verblijf het Slot Hellenburg, op het Zweeuwfche Eiland Zuidbeveland , en overleedt aldaar in September des Jaars 1452. Zijne Huisvrouw was Elizabeth van Kruidingen, dogter van Arend van Kruiningen en Dirkje van Kralmgen, en hij bij haar Vader van 1. Jan van renesse, die vo'gt. 2. Arend van Renesfe, in den Jaare 1468 Burgemeester van Utrecht, doch in dat zelfde jaar na 't H. Land vertrokken. Bij zijne huisvrouwe, Jofina van Zuilen van Nijvelt, heeft hij geene kinderen verwekt. 3. Jan van Renesfe, Heer van Oudegein. Men verhaalt, dat zijne Moeder, zes, of volgens anderen, acht weeken, naa de geboorte van haaren voorgaanden Zoon Arend, haaren Kerkgang gedam hebbende,en van daar zijnde thuis gekoomen, ftraks, van nieuws, van de baarensweeën overvallen wierdt, en deezen Zoon ter waereld bragt. Hoe 't zij, Heer Jan omhelsde den Geestlijken ftaat, wierdt Kanunnik van het Dom Kapittel te Utrecht, vervolgens Scholaster van de zelfde Kerk, en overleedt in Maart 1564. 4. N. N. van Renesfe, getrouwd met N. van Eijl, Heere van Horst, in 't Land van Kleeve. 5. N IV. van Renesfe , Echtgènöote van Dirk van Zwieten, Heere van Leienburg en Loenrefloot. Jan van renesse, Heer van Rijnauwen, als mede, naa het overlijden van zijnen broeder Jan, Heer van Oudegein, hadt in huwelijk Kornelia, dogter van Jan, Heere van Bokhoven, en overleedt in de maand Maij des Jaars 1512, zijnde Vader  RENESSE. (Het Geflagt van) Anna van Renesfe van Rijnauwen, getrouwd met Godefried van Rifferfcheid, Heere van Herff, in het Hertogdom Gulik, die bij haar verwekte: a. Godefried van Herff. b. Anna van Herff, getrouwd met Willem van Rosfem, Heere van Dalem, Zoelen, enz. van wegen Hertog karel den VIII Maarfchalk van Gelderland, en Amptman van Bommel, Anna van Herff bekwam, naa haar Grootvaders overlijden, de Heerlijkheden van Rijnauwen en Lichtenberg. In den Jaare 1537 verkogt zij, aan de Vroedfchap van Uitrecht, het Huis Lichtenberg, om hetzelve, nevens het Huis Hazenberg, tot een nieuw Stadshuis te vertimmeren. c. Adelheid van Herff, gehuwd aan Dirk, Heere van Boetfelaar, Schulenburg , Snellenburg, enz. Erffchenker van het Hertogdom Kleef. Uit de naalaatenfchap van haaren Grootvader Jan van Renesfe, bekwam zij het goed van Oudegein. d. Elizabeth van Herff, getrouwd met Jan van Baaxen, erfde van haaren Grootvader Jan van Renesfe het goed Oud-Wulven, 't welk zij naderhand heeft afgeftaan aan haaren broeder Godefried van Herff. .Jan van renesse , Heer van Wulven, boven, bl. 169 N. 2 vermeld, onder de kinderen van jan van renesse, Ileere van Rijnauwen, Hellenberg, enz. Uit de ballingfchap buiten Utrecht, waar mede deeze, nevens zijne Huisvrouw en kindereu, geftraft wierdt, door Bisfchop rudolf van diepiiolt , herriep hem diens opvolger gysbert van brederode ; welken hij, naderhand, door zijne welfpreekendheid, overhaalde om afftand te doen van het Bisdom, eer Hertog philips van Bourgondie, met een magtig Leger in het Sticht gevallen, hem met geweld daar van kwam ontzetten. Naderhand floot hij, in 's Bisfchops naam, een verdrag met den Hertog, waarbij bedongen wierdt, de Bisfchoplijke Zetel voor david van Bourgondie, bastaart van Hertog philips, en voor brederode eene Domproostdij, welke hij voorheen hadt bezeeten, en in plaats van de Proostdije van Oud-Munfter, de rijke Proostdij van Donaas te Brugge in Vlaanderen, als mede zitting in des Hertogs Raad in Hol-  17* RENESSE. (Het Geflagt van') Holland, op eene wedde van vierduizend tweehonderd Rhiinfche guldens. Tweemaalen is Heer jan getrouwd geweest. Zijne eerfte Vrouw was Ludgarda van huren, Vrouwe van Wulven, dogter van Balthafar van Buren, Heere van Reigersfoort, en van Clementina van Wulven, Vrouwe van Wulv.en, gefprooten uit het Geflagt van Lokhorst. Bij deeze verwekte hij drie kinderen; 1. Jan van Renesfe, naa zijn Moeders dood Heer vaa Wulven, en ongehuwd overleeden. 2. Matelia van Renesfe van IVulven, gehuwd, doch tegen het genoegen haarer Vrienden , en daarom van haaren broeder onterfd. 3. Maria van Renesfe van IVulven. Naa het overlijden der eerfte Echtgènöote, bewoog hem zijn Zoon, die, door zwakheid, zich tot het huwelijk onbekwaam oordeelde, tot het aangaan van eene tweede Echtverbintenisfe. Om zijnen Vader te kragtiger daar toe over te haaien, deedt hij, ten zijnen behoeve, afftand van de goederen van Wulven, hem van zijne Moeder aanbeftorven. Hij hertrouwde dan met Margareta van Kuilenburg, dogter van Gerrit van Kuilenburg, Heere van Renswoude, en van Margareta Taats van Amerongen, en was, bij zijn overlijden, voorgevallen in de maand Februarij des'Jaars 1492, bij haar Vader van nog vier kinderen: 4. Jan van renesse , Heer van Wulven, die volgt. 5. Frederik van renesse van wulven , die insgelijks zal volgen. 6. Jan van renesse van kuilenburg ; van deezen zal ook nader verflag gegeeven worden. 7. Gerard van Renesfe van IVulven , zonder kinderen overleeden. Jan van renesse, Heer van Wulven , nam ter Vrouwe Aiida Treijs van Kuinre , Vrouwe van Wilp , dogter van Adriaan Treijs van Kuinre, Heere van Wilp, Urk en Emmel• oort, en van Hadewich van Ysfelftein, en thans Weduwe van Nikolaas van Asfendelft. Behalven de Heerlijkheid Wilp, betrouwde hij , met deezen echt, het regt op de Heerlijkheid de Kuinre, of Kuinder, door eenen der Utrechtfche Bisfchop- pen  RENESSE. (Het Geflagt van) ï?3 pen, op eene flinkfche wijze, voor eene kleine fomme gekogt; als mede het regt van aanfpraake op de Eilanden Urk en Emmeloort, ïn de Zuiderzee, doch waar over hij en zijne: naakoomelingen een langwijlig regtsgeding gevoerd hebben met het Geflagr van Zoudenbalch. Meer jan overieedt in den Jaare 1535, en wierdt in de Kapelle van zijn Geflagt, in de Minderbroederskerk te Utrecht, begraaven; hebbende verwekt: 1. Jan van Renesfe, Heer van Wulven, in den Jaare 1540 kinderloos geftorven, aan de gevolgen van een val van zijn paerd , naa alvoorens, aan zijnen broeder Jan van Renesfe van Wilp, de Heerlijkheid Wulven te hebben overgedraagen. 2. Adriaan van renesse van Wulven, die volgt. 3. J.jn van renesse de Jnnge, Heer van Wilp, en, nas ziins oudften broeders ontijdigen dood , ook van Wulven. Van deezen zal naderhand gefproken worden. 4. Gerard van renesse van Wulven; deeze zal insgelijks hier naa volgen. 5. Hadewich van Renesfe van Wulven, eerst getrouwd met Jan van Drakenburg, Heere van Drakenburg en Oudaan; vervolgens met Jan van Duivenvoorde, Heere van Noordwijkerhout. 6. Margareta van Renesfe van Wulven, die de echtgènöote wierdt van Ernst van Nijenrode , Burgemeester van Utrecht. 7. Klara van Renesfe van Wulven, gehuwd aan Hendrik van Raaphorst. 8. Maria van Renesfe van Wulven, bijgenaamd de Schone, getrouwd met Jan van Holtswijler, Kolonel, en Dróst van Hattem. 9. Aleid van Renesfe van Wulven , Notme van S. Servaas te Utrecht, overleeden in den Jaare 1545. 10. Kornelia van Renesfe van Wulven, insgelijks Nonne aldaar, geftorven in Oftober 1569. Adriaan van renesse van wulven, gebooren op den veertienden Augustus 1501, ontving zijnen naam van adriaan floriszoon, meer bekend als Paus adrianus de VI die over gijnen Doop hadt geftaan. Deezen gaat de naam naa, van ver- fchei.  „74 RENESSE. (Het Geflagt van) fcheiden onechte kinderen verwekt te hebben. Te weeten, 'ef wordt verhaald-, dat zijne Moeder, van hem een onnatuurïijken afkeer hebbende , en ten voordeele van haaren jonger Zoon jan van renesse de Jonge met ongemeene liefde zijnde vooringenomen, bij haaren Man wist te bewerken , dat ad ui aan , al in zijne vroege jeugd, tot den Geestlijken ftaat wierdt voorbefchikt. Reeds op zijn tiende jaar wierdt hij Kanunnik der Kerke van S. Maria te Utrecht, op zijn twintigfte jaar Kanunnik der Domkerke , en, naa verloop van veertien jaaren, tot Scholaster verkooren. Intusfehen hadt adriaan, meerderjaarig ;worden zijnde, dikmaals zijnen afkeer van den Geestlijken ftaat, en zijne genegenheid tot het huwelijk te kennen gegeeven: gelijk hij dan ook, eerlang, van den Paufe vrijheid wist te verwerven, om zijne gelofte te verzaaken, e.i in den echt te mogen treeden. Diensvolgens nam hij ter Huisvrouwe Anna van Abkoude van Meerten, gebooren in den Jaare 1512. Naa het ontijdig overlijden van zijnen ouder broeder Jan, vleide hij zich met de hoop der opvólginge in de goederen zijner Ouderen, als zijnde nu derzelver oudfte Zoon. Ook veinsde zijne Moeder, met hem verzoend te zijn. Nogthans wist zij bij haaren Man te wege te brengen, dat adriaan afftand deedt van de Heerlijkheid Wulven, ten voordeele van zijnen jonger broeder Jan van Renesfe de Jonge , onder voorwaarde dat hij, door zijnen Vader, of door zijne Moeder, met beter heerlijke goederen zou voorzien worden. Doch de bedriegelijkheid deezer handelinge bleek hem wel haast, toen hij vernam, dat zijne Moeder, reeds in Maart des Jaars 1527, ten overftaan van den Bisfchop van Utrecht, haare Heerlijkheid/F/7p, bij Uiterften Wille, hadt gemaakt aan haaren lieveling Jan van Renesfe de Jonge, mids deeze niet dan naa haaren dood in het bezit daar van zoude gefteld worden. Uit mismoedigheid over deeze ontdekking, riep hij zijne Vrienden bij een te Hattem , en aan dezelven zijnen nood geklaagd hebbende, verdeelde hij, onder zijne kinderen, bij zijne huisvrouw verwekt, alle zijne goederen, en omhelsde andermaal den Geestlijken ftaat. Zints dien tijd, verhaalt men, ïeide hij een ingetogener leeven. Niet lang daar naa, in den ïaare 1549, wierdt adriaan tot Domdeken verkooren, en ver-  RENESSE. (Het Gefiagt van) 175 vervolgens, zo door Keizer karel den V, als deszelfs Zoon en opvolger philips, tot eenen hunner Geheime Raaden aangefteld. Zo hoog ftondt hij bij den laatstgenoemden Vorst in gunst, dat hij, naa het overlijden van georgius van egmond, Aardsbisfchop van Utrecht, door voorfpraak van den Kardinaal van granvelle, Prinfe willem den I en den Graave van egmond, tot opvolger wierdt benoemd. Nogthans beklom hij den Zetel niet; eene heete koorts nam hem weg, tien dagen naa zijne benoeming, in December des Jaars 1559. Het Lijk wierdt begraaven in het Voorouderlijk Graf, en, naa het afbreeken der Minderbroederskerk, de beenderen, door zijnen Zoon, overgebragt in de S. Janskerk. Behalven eenige onechte kinderen, hadt Heer adriaan, bij zijne echtgènöote, die hem tot in den Jaare 1597 overleefde, verwekt de volgende kinderen : 1. Maria van Renesfe van Duurkant, gebooren in den Jaare 1536, en,, in den Jaare 1558, gehuwd aan Mr. Helïnich Splijtloff, Burgemeester van Zwol. 2. N. N. in de kindsheid geftorven. 3. Maria van Renesfe, door zommigen op de lijst der onechte kinderen gebragt, verwekt bij Mabelia of Izabella van Diemen, wierdt de echtgènöote van Pieter Ruisch, Raadsheer io 't Hof van Utrecht. 4. Jan van Renesfe, gebooren in Maij des Jaars 1540, wierdt, op zijn twaalfde jaar, Kanunnik der Kerke van S. Jan, te Utrecht, en, naa verfcheiden waardigheden bekleed te hebben, in de maand December 1599, tot Deken dier Kerke verkoozen. In den Jaare 1600 tradt hij in 't huwelijk met Maria van Hakfort, dogter van Jan van Hakfort, en van Machtelt van Twiklo, en overleedt in den Jaare 1619, nalaatende, behalven eenige onechte kinderen, eene dogter, Anna van Renesfe, die ongehuwd overleedr. 5. Anna van Renesfe, eerst getrouwd met Gijsbert van Berk, Kapitein en naderhand Hoofdfchout van Rheenen; vervolgens met Adam van Weerdenburg, en in den Jaare 1626" overleeden. 6. Hester van Renesfe, gehuwd aan Simon Monier, Kapitein. 7. Frederik van Renesfe. Jan  1/6 RENESSE. (Het Gefiagt van) Jan van renesse, de Jonge, Heer van Wilp, en naa zijns broeders dood ook van Wulven, onder de kinderen van jan van renesse, Heere van Wulven, en van Alida Treijs van Kuinre, bl. 173 , N. 3 vermeld, trouwde, in den Jaare 1506, met Alida, oudfte dogter van Diderik , of, volgens andere, van Gijsbert van Bronkhorst, van Batenburg, Heere van Nieuwlaud en Runen. Naa zijn overlijden, voorgevallen in Augustus 1553, was zij genoodzaakt het Land te ruimen, omdat zij de Onroorafche Leeraars dikmaals geherbergd, en hunne Leerredenen hadt bijgewoond. Zij wierdt deswegen geuraft met de Verbeurdverklaaring van haare goederen, in den Jaare 1568; doch, zedert de verandering der tijden, in dezelve wederom herfteld zijnde, heeft zij nog veele jaaren te Utrecht geleefd. De kinderen, uit haaren echt gebooren , waren: 1. Jan van renesse , Heer van Wulven en Wilp, die flraks zal volgen. a. Frederik van Renesfe van Wulven , op het twintigfte jaar zijns ouderdoms, met zijne Moeder en ander gezelfehap, op eenen-Wagen, door Utrecht rijdende, door het hollen der paerden, deerlijk omgekoomen, 3. Jan baptista van renesse van wulven, van waar i» 't vervolg zal gefproken worden. Jan van renesse, Heer van Wulven en Wilp, gebooren omtrent het Jaar 1537, was een der zamenverbondene Nederlandfche Edelen, en een ondertekenaar van het vermaarde Smeekfchrift, 't welk, in den Jaare 1566, aan de Landvoogdesfe overhandigd wierdt. Ook wordt van hem verhaald, dat hij den Beeldftormeren te Utrecht gunftig zou geweest zijn, en hun den weg na de Buurkerk en de S. Geertruidskerk zou " geweezen hebben. Zelf wil men, dat hij werktuigen om te breeken verfchafte. Hij deedt eenen keer na het Noorderkwartier van Holland, om aanhang te winnen, en droeg dewapens onder den Heere van brederode. Naa de aankomst van den Hertog van alva, gevlugt, ingedaagd en niet verfcheenen zijnde, wierdt hij gebannen, met verbeurdverklaaring van zijne goederen. Naa zijne uitlandigheid bevondt hij zichbinnen Leiden, geduurende het beleg door de Spanjaards. De Gendfche Bevrediging herftelde hem in 't bezit van zijne goederen  RENESSE. (Het Geflagt van) %71 ren binnen Utrecht, alwaar hij van nieuws ging woonen in zijn fraai huis, aan het S. Jans Kerkhof, 't welk, in zijne afwezigheid, tot eene Vergaderplaat ze der Raaden van 't Hof van Utrecht was bekwaam gemaakt. • Even als vóór zijne vlugt, dus nam hij ook daar naa zitting Onder de Ridderfchap van Utrecht. Van wegen de Edelen hadt hij de hand in het opftellen van de Utrechtfche vereeniging, en heeft die naderhand ondertekend. Daarenboven bekleedde hij den post van Cornmisfaris Generaal over de Ammunitie, en wierdt, eindelijk, in den Jaare 1581, tot Buitengewoon Raad van 't Hof van Utrecht aangefteld. Heer jan was, in den Jaare i559j in 'c huwelijk getreeden met zijne Nigt Margareta van Renefe van Elderen, welker Voorouders hier naa volgen, en hadt bij haar verwekt: 1. Jan van Renesfe, Heer van Wulven en Wilp, die flraks zal volgen. 2. Frederik van Renesfe van Wulven, eerst Kanunnik" ten Dom, en vervolgens Thefaurier van dat zelfde Kapittel, Zijne Echtgènöote was Anna van Lauwik, dogter van Herbert van Lauwik, Heere van Geldermalfem. Heer Frederik ftorf, aan de pest, op het Huis te Geldermalfem, in den Jaare 1603, zonder kinderen. 3. Dirk van Renesfe van Wilp, van wien naderhand zal gefproken worden. 4. Willem van Renesfe, eerst Pagie bij Prinfe willem den I, naderhand Kanunnik van het Kapittel van Oud Munfier te Utrecht, en eindelijk Deken van het zelfde Kapittel. Ilij overleedt in den Jaare 1631- 5. Ckrtstofcl van Renesfe, geftorven in den Jaare 1596» 6. fan van Renesfe. 7. Jakob van Renesfe. Jan van renesse, Heer van Wulven en van Wilp, gebooren in den Jaare 1560, wierdt, op den regenden September des Jaars 1586, wegens de Ridderhofftad Wulven, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. Doch vermids hij, in gevolge der Nederlandfche Onlusten, zijns Vaders boedel met fchulden zwaar belaaden vondt, die, voor 't grootfte gedeelte, op hem, als oudllen Zoon eri Leenopvolger, neder- XXIV. deel. Nnn daal-  178 RENESSE. (Het Gefiagt van) daalden, was hij genoodzaakt, de Heerlijkheid Wulven te verkoopen, als mede zijn huis binnen de Stad, aan het S. Jans Kerkhof. Van de Heerlijkheid wierdt, in den Jaare 1592» kooper Wouter van Oudshoorn, Heer van Kraijeflein. Heer jan hadt in huwelijk Hester van Hattum, dogter van Dirk van Hattum. Bij zijn overlijden, 't welk voorviel in September 1620, liet hij naa: 1. Adriaan van Renesfe, Heer van Wilp, Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van Utrecht, en wegens de Ridderorde Kommandeur van Leiden in den Jaare 1629. Hij ftorf zonder kinderen in Augustus 1630. 2. Maximiliaan van Renesfe, Heer van Wilp, van wien nader zal gefproken worden. 3. Kornelia van Renesfe van Wilp, getrouwd met Ernst van Reede tot Amerongen; zij overleedt in den Jaare 1643. 4. Margareta van Renesfe van Wilp , eerst getrouwd met Beernt Juriaansz. van der Ham, en daar naa met Johan Strik. 5. Anna van Renesfe van Wilp. Maximiliaan van renesse, naa zijns broeders dood Heer van Wilp, hadt tot Huisvrouwe Anna van Sallant, dogter van Wijnant van Sallant, Heere van de Poll, en verwekte bij haar de volgende kinderen: 1. Jan Pieter van Renesfe, Heer van Wilp, die volgt. 2. Wijnant van Renesfe, Heer van den Ouden Pol, van wegen zijne Moeder, Gerburg van Lijnden, Vrouwe van den Ouden Poll; van hem zal in 't vervolg gefproken worden. 3. Abraham Daniël van Renesfe van Wilp, Kapitein, en Bevelhebber op Koromandel, in de Oosiindiën, in den Jaare ló8o zonder kinderen overleeden. 4. Komelis van Renesfe van Wilp , Vaandrig , zonder naakroost geftorven. 5. Theodora Anna van Renesfe van Wilp, getrouwd met Frederik van Brederode, Zoone van Henrik van Brederode, Heere van Bolswaardt. 6. Hester van Renesfe van Wilp, getrouwd met N. van Hirabijzen, Lieutenant Kolonel en Kommandant van Heusden; gefneuveld in het beleg van Maaftricht. & 7. Kar*  RENESSE. (Het Geflagt van} 1?9 7. Kornelia van Renesfe van Wi-p, getrouwd met WijMant van Boeckop tot Millingen, Zoon van Jan van Boeckop tot Millingen, Drost van Wisch, en van Johanna Elizabeth Van Sallant tot de Poll. Zij ft:erf zonder kinderen. Jan pieter van renesse , Heer van Wilp, Kapitein in diensï van den Staat, trouwde, in Autuistus 1658, met zijne Nigt Agnes van Renesfe van Wilp, dogter van Reinier van Renesfe van Wilp, en verwekte de volgende kinderen: H Maximiliaan van Renesfe van Wilp, Kamerheer van den Keurvorst van den Paltz, Kolonel Kommandant van ds Paltfifche Guardes, en Kommandant van de Stad Manheim. Hij ftorf zonder kinderen, in den Jaare 1723. 2. Jan van Renesfe van Wilp, Ritmeester. Den naam zijner Echtgènöote vinden wij niet vermeld, maar wel die van zijne drie Zoonen, allen Krijgslieden: a. Jan van Renesfe. b. Pieter van RenesTe. c. Maximiliaan van Renesfe. 3. Hans van Renesfe van Wilp, Lieutenant, ongetrouwd overleeden. 4. Dirk van Renesfe van Wilp, Kapitein, ongehuwd overleeden. 5' Willem van Renesfe van Wilp, ongehuwd. 6. Maria van Renesfe van Wilp, insgelijks ongetrouwd. 7. Anna van Renesfe van Wilp, Kannnnikesfe in het Adelijk Sticht Nieuwklooster. Wynant van renesse van wilp, Heer van den OudenPoll, WezenthorsteninSinderen, onder de kinderen van maximiliaan van renesse, Heere van Wi'p, b! 179, N. 2 venneld, befchreeven in de Ridderfchap van Gelderland, trouwde, in den Jaare lótSS, met Johanna van Baaxen van Ilarmelen, dogter van Jakob van Baaxen , Heere van Harmeien, en van Adriana van Aaswijn , Vrouwe van Wezenthorst, en wierdc Vader van de volgende kinderen: 1. Maximiliaan Jakob van Renesfe van Wilp, jong geftorven. Nnn 2 Maxi.  RENESSE. (Het Geflagt van) z. Maximiliaan jakoij van renesse van wilp, die volgt. 3. Anna Catharina van Renesfe van Wilp, getrouwd met N. N. Nunnik, kinderloos. 4. Dirk van Renesfe van Wilp , Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van Utrecht, en, als zodanig, Kommandeur van Leiden en Katwijk op den Rhijn, in den Jaare 172T. In den Jaare 1719 wierdt hij Burgemeester van Hattem, en zat vervolgens in den Raad ter Admiraliteit op de Maaze. 5. Abraham Daniël van Renesfe van Wilp, Kapitein. 6. Jan pieter van renesse van wilp, Majoor geworden in den Jaare 1727, getrouwd met Judith van Wijnbergen tot de Glinthorst, dogter van Koenraad van Wijnbergen, Heere van de Glinthorst, en van Henrika Gefma van Dedem, en bij haar Vader vau: a. Wijnant Maximiliaan Jnkoh van Renesfe van Wilp. b. Henriette van Renesfe van Wilp. c. Koenraad van Renesfe van Wilp. Maximiliaan jakob van renesse van wilp, Heer van We- zenthorst, nam ter Vrouwe Sufanna Geertruid van Bodek tot Marnits, dogter van Pieter Nikolaas van Bodek tot Marnits, en van Jofina Sara van Brederode, en wierdt, van wegen zijne Huisvrouwe, in November 1705, beleend met de Ridderhofftad ter Aa. Hunne kinderen waren: 1. Johanna Adriana van Renesfe van Wilp, getrouwd met Jan Frederik van Reede van Amerongen, Heere van de Perkeler, befchreeven , in den Jaare 1717, in de Ridderfchap van Gelderland, in het Kwartier van Nieuwmegen. 2. Wijnant 'Jan van Renes/e van Wilp, Heer van Zuileveld, in den Jaare 1720 befchreeven in de Gelderfche Ridderfchap, in het Kwartier van de Veluwe, en wegens dat Gewest, in den Jaare 1729, Afgevaardigde in de Vergadering der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer Amfterdam. 3. Nikolaas van Renesfe van Wilp, jong geftorven. 4. Reinout Abraham van Renesfe van Wilp, in den Jaare 1721 Lieutenant geworden onder het Stichtfche Regiment Voetvolk van den Generaal van palland. Dirk  RENESSE. 'Het Geflagt van) i8r Dirk van renesse van wilp, onder den kinderen van jan van renesse, Heere van Wulven en Wilp, bl. 177,N. 3 vermeld , een geleerd man, en zonderling ervaren in de Romeinfcbe Oudheden en in de Vaderlandfche Gefchiedenisfen. Zijne Echtgènöote was Gisberta Botter van Snellenberg, dogter van Henrik Botter van Snellenberg en van Adriana van Nijenrode, Vrouwe van Boeleftein en Maarzenbroek. Negen jaaren overleefde hij zijne huisvrouw, en liet naa, bij zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare 1634, 1. Jan van Renesfe van Wilp, getrouwd met Elizabeth van Meerenburg, Weduwe van Rudulf Henrik van Mepfche, Heere van Lopperfum , en dogter van Komelis van Meerenburg en van Machtelt Borre van Amerongen. Zij baarde hem de volgende kinderen; a. Rudolf van Renesfe van Wilp, eerst getrouwd met Margareta van der Heere, vervolgens met N. N. Baijaarts, doch zonder kinderen overleeden. b. Jan Baptist van Renesfe van Wilp, Kapitein, zonder kinderen geftorven. c. Dirk van Renesfe van Wilp, in den Jaare 1664, in den ouderdom van achttien jaaren, ongehuwd overleeden. 2. Adriaan van Renesfe van Wilp, Priester. 3. Reinier van renesse \jan wilp, die volgt. 4. Maria van Renesfe van Wilp, getrouwd met Kaspar van der Burg, Heere van Veldhuizen, Bijleveld, Rosweide en in Reierskoop. Zij overleedt in Januarij 1652. Reinier van renesse van wilp, getrouwd met Kornelia van Dashorst, dogter van Gerard van Dashorst en van Agneta van Baijler, en bij Haar vader van deeze kinderen: r. Dirk Jan van Renesfe van Wilp, gehuwd met Catharina van der Hooge, bij welke hij twee Zoonen heeft verwekt, doch welker naamen wij niet genoemd vinden. 2. Gerard van Renesfe van Wilp, overleeden in Maart IÖ45 3. Gerard van Renesfe van Wilp, geftorven in December 1649. 4. Agnes van Renesfe van Wilp , gehuwd aan haaren Neeve Jan Pieter van Renesfe van Wilp, boven vermeld. Nnn 3 5. Git-  ï8a, RENESSE. (Het Geflagt van) 5. Gisberta Maria van Renesfe van Wilp, eerst gehuwd san Henrik Foeijt, Heere van Lutteke- Weede, Onderrhijn en Heikoop, Naa diens overlijden, hertrouwde zij met Jan Dirk Fafans , Kapitein, en nogmaals met Jan Dirk van Blokland, Heere van Giesfen, Jan baptista van renesse van wulven, onder de kinderen van jan van p.enesse de Jonge, Heere van Wulven en Wilp, bl. 176, N. 3. vermeld, was Kapitein, en tradt, in Oétober 1583, in huwelijk met AJriana van Twickelo, dogter van Jasper van Twickelo, Heere van Ruitenburg en Eerde. Aldus bekwam hij het Huis te Eerde, eene Havezaate in Overijsfel, onder'c Kwartier van Salland. Bij het overlijden van zijn Vrouws Vader, wierdt het Huis, bij Maagefcheid, hem toegedeeld, in Maart 1591. Uic den genoemden echt wierden gebooren : 1. Jan adolf van renesse, die volgt. 2. *fakab Dideiik van Renesfe, te Praag overleeden. 3. Kasper Frederik van Renesfe, op het Huis te Rui* tenburg, in Overijsfel, jong geftorven. 4. Kasper frederik van Renesfe, getrouwd met Anna van Bolderich , dogter van den Pandheer tot Lohe, in het Land van Kleef. Hij overleedt, zonder kinderen, in den Jaare 1622, aan een wonde, hem door een anderen met een Jagtroer toegebragt 5. Alexander Emmanuel van Renesfe, die hier naa zal volgen. 6. Anna Maria van Renesfe. 7. Walburg van Renesfe, te Hasfelt jong geftorven. 8. Catharina Margareta van Renesfe. 0. Adelheida Aldegunda van Rencfe. Jan adolf van renesse, vermeld onder de Ridderfchap van Overijsfel, in de Jaaren iÓïo, 1621 en 1635, was Kolonel onder een Stichtsch Regiment te voet. Gouverneur van Doesburg , en van de Vesting Koeverden. Door opdragt van de Ridderfchap des Lands van Utrecht, wierdt hij Kanunnik van het Kapittel Van S. Maria in Julij 160Ó, Proost van het zelfde Kapittel iB Februarij 1029. Van zijne Kanunniksplaatt deed: hy  RENESSE. (Het Geflagt van) it^ hij afftand in den Jaare 1634, en twee jaaren daar naa van de Proostdije. Hij trouwde met Anna Judith van Bevelvoorde, en verwekte bij haar de volgende kinderen: 1. Jan Christofel van Renesfe. 2. Joost van Renesfe. 3. Joost kaspar van renesse , die volgt. 4. Diderik van Renesfe. 5. Gerrit van Renesfe. 6. Aleid Judith van Renesfe, ongehuwd. Joost kaspar van REtiEssE, was Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van Ucrecht, en uit dien hoofde Kommandeur van Dieren. In den Jaare 1665 trouwde hij met Maria de Cupere, dogter van Christiaan de Cupere, afkomftig uit Vlaanderen , Heere der Stede Ammers, van 's Heerenarendsberge en Bergambacht. Hij ftorf in Maart 1695, hebbende verwekt: 1. Jan adolf van renesse, Heer van Lokhorst, die volgt. 2. Anna Maria van Renesfe, jong geftorven. 3. Aletta Judith van Renesfe, vroeg overleeden. 4. Christiaan Diderik van Renesfe, Kanunnik in den Dom te Utrecht in den Jaare 1690, Proost van Leiden in 1712, Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van Utrecht, én uit dien hoofde Kommandeur van Rheenen in 1703. Hij ftorf ongetrouwd, in Augustus 1719. Jan adolf van renesse , beleend met de Ridderhofftad Lokhorst in den Jaare 1702, en, naa het overlijden van zijn Moeders broeder, volgens Uiterften Wil, Heer der Stede Ammers, als mede van 's Heerenarendsberge en Bergambacht. Naa eene Kanunnikdij, welke hij in den Dom hadt bezeeten, te hebben afgeftaau, wierdt hij, in November 1709, befchreeven In de Ridderfchap des Lands van Utrecht. In November 11591 was hij in 't huwelijk getreeden met Adriana van Kafenhrood, dogter van Johan van Kafeubrood, Heere van Rijneftein, en van Charlotta van Ledenburg, Vrouwe van Willigen, Langerak en ter Moer, en hadt bij haar verwekt: 1. Maria Justina van Renesfe, jong geftorven. 2. Johanna van Renefe van Lokhorst, getrouwd met Jan Louis van Hardenbroek, Zoone van Gijsbert Jan van Har» Nnn 4 den.  ï«4 RENESSE. (Het Geflagt van) denbroek, Heere van Hinderftein, en van Maria van Maclot. In den Jaare 1713 wierdt hij Extraordinaris, en vervolgens Gewoon Kapitein ter Zee, onder het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam, en overleedt in Augustus 1723. 3. Kornelis Adolf van Renesfe van Lokhorst, gebooren jn 1697, en in Maij 1730 ongehuwd overleeden. 4. Jan Frederik van Renesfe, elf jaaren oud geworden. 5. Willem Henrik van Renesfe, in zijne eerfte kindsheid geftorven. 6. Willem Jakob van Renesfe van Lokhorst, Majoor in het Stichtfche Regiment Voetvolk van den Generaal van Palland, en Kanunnik ten Dom te Utrecht. 7. Ernst Henrik van Renesfe van Lokhorst, Kapitein in het Stichtfche Regiment te voet van den Brigadier Taats van Amerongen, ongehuwd overleeden in Januarij 1730. 8. Karei van Renesfe, jong geftorven. Alexander emanuel van renesse , Heer van Eerde, onder de kinderen van jan bapista van renesse van wulven, bl. i82,N.5. vermeld, was Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van Utrecht, en uit dien hoofde Kommandeur van Dieren, en eindelijk Coadjutor van den Landkommandeur der Orde. In den Jaare 1640 wordt hij vermeld onder de Ridderfchap van Overijsfel. Zijne Huisvrouwe was Johanna van Doornik, dogter van Helwich van Doornik, Heere van Vormeer, en van Geertruid van Heukelom. Hij wierdt te Zwolle begraaven , en hadt de volgende kinderen: 1, Helwich van Renesfe, Heer van Eerde, befchreeven }n de Ridderfchap van Overijsfel in den Jaare 16*68, en in J674 overleeden, 2. Adriana van Renesfe, naa haar broeders dood Vrouwe van Eerde, getrouwd met Reinier Schaap van Winshem, wiens moeder was Anna Elizabeth van der Hoeve. Hij was befchreeven in de Ridderfchap van Overijsfel in den Jaare ïó5i? en leefde nog in 11680, Gerar,3  RENESSE. (Hit Geflagt van) 18? Gerard van renesse van wulven, onder de kinderen van jan van renesse, Heere van Wulven, en Aiid'a Freijs' van Kuinre, bl. 173 , N. 4 vermeld, gebooren in den Jaare 1509, wierdt in November 1523 Kanunnik van het Dom Kapittel te Utrecht; doch in Januarij 1536 zijne Prebende wederom hebbende afgeltaan , is hij Slotvoogd van Woerden geworden, vervolgens Raadsheer in het Hof van Holland, en eindelijk, in den Jaare 1560, Ordinaris Raad in het Hof van Utrecht. Zijne huisvrouwe was Geertruid van der Haar. Om 's Mans ijverige aankleeving van den Hervormden Godsdienst, wierdt hij, op bevel des Hertogs van alva , op den 25 Augustus 1568, te Utrecht, onthalsd. Zijne kinderen waren: 1. Jan van Renesfe, reeds op zijn negende jaar, in Hen Jaare 1547, Kanunnik in het Kapittel ten Dom te Utrecht geworden, en in den Jaare 1556 meerderjaarig verklaard. Negen jaaren daar naa deedt hij afftand van zijne Kaniitmikdije, ten behoeve van zijnen broeder George van Renesfe. Hij wis een der Ondertekenaaren van het Smeekfchrift der Edelen, en, in het begin der Nederlandfche onlusten, Stadvoogd van Vianen. In eenen aanflag op de Schans aan de Vaart, buiten Utrecht, door de Spanjaarden gevangen genomen zijnde, wierdt hij na ftraks genoemde Stad gevoerd, en in Julij 15Ó8 met het zwaard geftraft. 2. Beernt van Renesfe, in den Jaare 1578, te Antwerpen, in dienst van Maximiliaan, Graave van Bosfu, overleeden. 3. Frederik van Renesfe, ongehuwd. 4. George van Renesfe, gebooren in 1545, Domheer geworden in zijns broeders plaats, en overleeden in April 1580. 5. Agnes van Renesfe, getrouwd met adriaan van renesse, Heere van der Aa, van welken hier naa zal gefproken worden. 6. Maria van Renesfe, getrouwd met E verhard van Cotereau, Heere van Westmaal, alwaar zij beiden onder eene verhevene Zark begraaven leggen. 7. Catharina van Renesfe, getrouwd met Werner van Eennep, Zoon van Georgius van Lennep en van Anna van Galen, Regter van Nieuwmegen. Zij overleedt in Augustus 16:6. Nnn? 8. Aleid  iSö* RENESSE. (Het Geflagt van) 8. Aleid van Reneslè, geboren in April 1552, trouwde niet Jan van Oostrum, Slotvoogd van Woerden. Beiden wierden begraaven in de Kerk te Wijk bij Duurftede, alwaar hunne Wapenfchilden nog heden gezien worden. Frederik van renesse van wulven, onder de kinderen van jan van renesse , Heere van Wulven, bij deszelfs tweede Vrouwe, Margareta van Kuilenburg, bl. 172, N. 5. vermeld, ge. booreninden Jaare 1470, wordt hoog geroemd om zijne fraaie lichaamsgeftalte, welfpreekendheid en ervarenheid in Krijgszaaken. In den Jaare 1505 ontving hij, van Philips den Schoonen, Koning van Kaftilie, in pandfchap het hooge en middelbaare regtsgebied van Ocstmaal. Hij was Raad des Keizers, en Drosfaart van Breda, ten tijde als henrik, Graaf van Nasfau , daar van Heer was. Hij trouwde met Anna van Ham al, dogter van Wouter van Hamal, Heere van Monceaux, en van Elizabeth van Berchem, erfgenaame van de Heerlijkheden van Elderen, Masnij, Roucourt en Warfuzé. Hij overleedt in Maij 1538, zijne Weduw in Juuij, 1550 , en wierden beiden te Breda, in het Koor, agter het Hooge Altaar begraaven. Hunne kinderen waren: 1. Jan van renesse, Heer van Oostmaal, die volgt. 2. Wouter van Renesfe, jong geftorven. 3. Klara van Renesfe, in den Jaare 1515 gehuwd aan Philips van Hoorn, Heere van Boxtel, Baucignies, Kesfel,Loqueren, en heeft kinderen gehad. JnN van renesse, naa zijns Vaders overlijden, in December 1538, beleend met Oostmaal, gelijk insgelijks, naa zijn Moeders dood, de Heerlijkheden van Elderen, Masnij, Rouwt en Warfuzé op hem vervielen. Daarenboven volgde hij zijnen Vader op in het Drostampt van Breda, en wordt, daarenboven , gezegd Stadvoogd van Luik geweest te zijn. Tweei^aalen is hij getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgènöote was Elizabeth, Natuurlijke doch naderhand gewettigde dogter v^n Hemik, Graave van Nasfau, Heere van Breda, en van Margareta van Schoondonk. Zijne tweede Echtgènöote ms Catharina van Bronkhorst van Batenburg, dogter van Dirk vaa  RENESSE. (Het Geflagt van) i8t van Bronkhorst van Batenburg , Heere van Nieuwland en Runen. lieer jan overleedt in den Jaare 1549. Het laatfte huwelijk was onvrugtbaar, doch het eerfte gezegend geweest met elf kinderen: 1. René of Reinier van Renesfe, Baron van Elderen en Masnij, Heer van Roucourt , Wasnes , Hem, Schalkhoven, Brumorher. Zijnen Doopnaam RENé hadt hij, waarfchijnlijk, ontleend van RENé, Graave van Nasfau, Prinfe van Oranje, zijnen Oom, als zijnde zijne Moeder daar van eene Natuurlijke Znster. Tweemaalen is hij getrouwd geweest: eerst met Walburg van Merode, dogter van Henrik van Merode, Heere van Petershem, en van Francoife van Brederode, Ambagtsvrouwe van Riederkerke, zwanger overleeden. Daar naa hertrouwde hij met Maria van Rubernpre, Vrouwe van Resves, Bievene , enz. Burggraavin van Montenake. Hij overleedt, zonder kinderen, in den Jaare 1627, op zijn Huis te Elderen. 2. Frederik van renesse, die volgt. 3. Jan van Renesfe van Elderen , overleeden te Napels, aan eene heete koorts, naa dat hij den vermaarden bloedigen Zeedag, tusfchen Don jan van oostenryk en de Turken, bij Lepanto,1, hadt bijgewoond. 4. Wouter van Renesfe van Elderen, jong geftorven. 5. Willem van Renesfe van Elderen, Heer van Piershil, enz. die hier naa zal volgen. 6. Anna van Renesfe, getrouwd met Willem van Croij, Markgraave van Rentij, Heere van Chievres , Ridder van het Gulden Vlies, Zoone van Philips, Heere van Croij, eerften Hërtog van Aarfihot, Markgraave van Rentij, enz. en van Anna van Croij, Prinfesfe van Chimaij, enz. 7. Elizabeth van Renesfe, getrouwd met George Montmorencie, Baron van Croifiües. 8. Margareta van Renesfe, getrouwd, in den Jaare 1559* met Jan van Renesfe, Heere van Wulven en Wilp, Zoone van Jan van Renesfe en van Alida van Bronkhorst van Batenburg, boven vermeld. 9. Henrika van Renesfe, getrouwd, eerst met Nikolaas van Gavre, Heere van Peer; daar naa met N. Vasfer, doch kinderloos geftorven, iq. Agnes  jSS RENESSE. (Het Cefiagt van) 10. Agnes van Renesfe , in den ouderdom van dertig jaaren ongehuwd overleeden, en te Chievres, in Henegouwen, begraaven. 11. Jan van Renesfe, ongehuwd geftorven. Frederik van renesse, Graaf van Warfuzé, Baron van Elderen en Masnij , Heer van Roucourt, Malle, Wasner, Hem, Schalkhoven, Vosmeer, Beerfe, Vosfelaar, enz. Het hoog en middelbaar regtsgebied van de Heerlijkheid Oostmaal, welke zijne Voorouders flegts in pandfchap bezeeten hadden, verkreeg hij in eigendom, door koop van Koning philips den II, en wierdt in den Jaare 1561, daar mede beleend. Hij nam tot Echtgènöote Helena Tork, dogter van Willem Tork, Heere van Heesbeen, en van Barta Piek tot Wolfsweert. Met deeze ging hij woonen in Gelderland, op het Slot te Beest, en overreedt aldaar in Maij 1610, hebbende verwekt: 1. N. N. een Zoon, jong geftorven. 2. N. N een Zoon, insgelijks vroeg overleeden. 3. RENé of reinier van Renesse, Baron van Elderen, die volgt. 4. Willem van Renesfe van Elderen, Heer van Mal, Heesbeen, Hoppel, Vel, enz. getrouwd met Margareta van TLenesfe van der Aa, dogter van Gerard van Renesfe, Heere van der Aa, van welken hier naa zal gefproken worden. Hij ftorf in Februarij 1630 op Heesbeen, hebbende verwekt: • a. Frederik van Renesfe van Elderen, Heer van Mal en Heesbeen. In Oöobér 1654. kogt hij de Ridderhofftad Schalkwijk, en wierdt, uit kragt daar van, in April 1660 befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. Hij overleedt te Antwerpen, in Maart 1666; waar naa de Heerlijkheid Oostmaal overging op zijnen Neef George Frederik van Renesfe, Zoone van zijns Vaders broeder René van Renesfe. b. Anna Helena van Renesfe van Elderen , getrouwd met Burchard Willem van Westerhok, Heere van Scherpenzeel. c 6~, hertronwde hij, in 1Ó08, met Margareta Elizabeth Sophia,  RENBÉSE. {Het Geflagt van) Sophia, Baronnesfe van Stepzaad , en verwekte bij deeze, zijnde het eerfte huwelijk onvrugtbaar geweest, de volgende kinderen: a. Sophia Magdalena Henriet'ta Jozeph van Renesfe, eerst Kanunnikes te Maubuge, naderhand getrouwd, in den Jaare 1721, met Maximiliaan Henrik, Graave van Uerlo van Hazemont, Heere van Brust en Choquier, doch, in 't volgende jaar, kinderloos geftorven. b. Maria Bernatdina Geertruid Jozeph van Renesfe , Kanunnikes te Nivelle, naderhand, in den Jaare 1722, gehuwd aan Ferdinand Alphonfus van Hamal van VierfF. c. Henrik Frederik Joz-pk van Renesf, Graaf vatl Masnij, Baron van Elderen, Conesfem, enz. overleeden ia den Jaare 1725. d. Albert Octaaf Ernst Jozeph, Graaf van Renesfe van Masnij, Baron van Elderen, Cortesfem, enz. Kanunnik van de Metropolitaanfche Kerke te Keulen en van de Kathedraale Kerke te Luik, overleeden in Oétober 1728. e. Anna Margareta Jozeph, Graavin van Renesfe van Masnij, eerst Kanunnikes te Maubuge, naderhand getrouwd met Frederik Jan van Ifendoorn van Blois, Heere van Kannenberg, Ritmeester in het Stichtfche Regiment Ruiterij van den Generaal Major van Ginkel? wiens Moeder was Margareta van Reede van Amerongen. f. Johanna Maria Jozeph van Renesfe , jong geftorven. g. Ferdinand Lambert Karei Jozeph van Renesfe, in September 1728 overleeden. h. Frederik René Jozeph van Renesfe, jong geftorven. 7. Frederik van Renefe van Elderen , Ridder van de Duitfche Orde, en als zodanig Kommandeur van Bernesfetn, geftorven in Januarij 17x4. 8. Johanna Barbara van Renesfe van Elderen, Geestlijke in het Keizerlijk Sticht te Borchet. 9. Anna Mjrgareta Fernandina Charlotta van Renesfe yan Elderen, Vrouwe en Abtdisfe in het Keizerlijk S.ticht te Borchet. le>. Anna  joi RENESSE. (Het Geflagt van) 10. Anna Agnes van Renesfe van Elderen, eerst Kanunnt» kes te Maubeuge, vervolgens getrouwd, eerst met Rebbert d'Argenteau, Burggraave van Looz, en daar naa met Gerard, Baron van Hoen van Cartiel. n. Anna Petronella Therefia van Renesfe van Elderen, eerst Kanunnikes te Mvelle, naderhand Religieufe Penitente te Mafeik. 12. Frans Hijacinth van Renesfe van Elderen, Baron van Oostmal, getrouwd met de Graavinne van Hoensbroek d'Oort, en bij dezelve Vader van, a. Jan Michiel van Renesfe, Stadvoogd van Stokkem, in het Land van Luik, in den Jaare 1720 ongehuwd overleeden. b. Een Zoon N. N. c. Eene dogter, Kanunnikes te Bergen in Henegouwen. d. Eene dogter, insgelijks Kanunnikesfe aldaar. 13. Lambertina Cecilia van Renesfe van Elderen, Abtdis en Prinffes van Munfterbilfem. 14. Jan Willem van Renesfe, jong geftorven. Willem van renesse van elderen, Heer van Piershil, Bommsde, Grimmeftein, enz. onder de kinderen van jan van Renesse van elderen, Heere van Oostmal, Elderen, enz. en deszelfs eerfte Echtgènöote Elizetbeth van Nasfau, bl. 187, N-5 vermeld, trouwde met Anna van Rubempre, Burggraavin van Montenaken, Vrouwe van Seneffe, eene jonger Zuster van Maria van Rubempre, huisvrouwe van Willems ouder broeder René, en erfgenaame van dezelve. Willems kinderen waren. 1. Reré of Renier van Renesfe, die volgt. 2. Wlema van Renesfe, getrouwd met Engelbert van lmmerfeele, Heere van Loon, Baron van Bokhoven, Burggraave van Aalst, overleeden in 1622. 3. Jan van Renesfe, Jefuit. 4. Willem van Renesf', jong geftorven. 5. Anna van Renefe, in 1607 getrouwd met Thomas van Tbiennes, Heere van Caftres, en van Elizabet van Arkel, Vrou-  RENESSE. (Het geflagt van) 103 Vrouwe van Heukelom , Weerdenburg en Leienburg, vaiï welke hij erfgenaam is geworden. RENé, of reinier Van renesse, Graaf van Warfuzé, Burggraaf van Momenaken, Baron van Gaasbeek, Resves, Elde• ren, Heer van Heijbes, Montignij aan de Maas, Seneffe, Féjuij, Èfcausfines, Bievre, Hefe, Leinde, enz. In Januarij 1609 wierdt hij, door Keizer rüdolf den II, tot Graaf van Warfuzé verheven, kogt, in den Jaare 1615, de Baronnij van Gaasbeek, en heeft zijn Wapen met Rubempre gevierendeeld. In den Jaare ïtfn tradt hij in den echt mét Aibertina van Egmond, Vrouwe van Cartaing, dogter van Karei, Graavè Van Egmond, Prinfe van Gavre. Bij aitzëma kan men eed omflandig verhaal vinden van zijn treurig einde, voorgevallen In April 1636. Hij hadt de volgende kinderen verwekt: 1. Albert van Renesfe, Graaf van Warfuzé, Burggraaf van Montenaken , Baron van Cartaing. 2. Alexander van Renesfe, Graaf Van Warfuzé, Baron van Gaasbeek, in 16$%, te Parijs, ongehuwd geftorven. 3. Miria van Renesfe , genaamd Warfuzé, naa haari broeders dood Baronnesfe van Gaasbeek en Cartaing , gei trouwd met Pieter Jakob Procopius Francois van Lalain» Graave van Rennenberg. 4 Louiie Elizabeth van Renesfe, genaamd van Gaai' beek, getrouwd met N. N. Carafer, Kolonel van een Ita-< liaansch Regiment te voet , in dienst van den Koning vafl Spanje, in de Nederlanden. 5. Flórentia Margareta Van Renesfe, genaamd van Mm* tigni, in 1641 getrouwd met Eugenius van Berges, GraavS van Grimbergen. 6. Anna van Renesfe, genaamd van Mmtenaeqt Jan van rbnesse van kuilenburg , önder de kinderen vati jan vak renesse, Heere van Wulven, en Ceszelfs tweeda Echtgènöote Margareta van Kuilenburg , dogter van den Heere van Renswoude, N. 6 vermeld, en naar zijne moedef Van Kuilenburg gebijnaamd, nam ter Vrouwe Geertruid van Ëemskerk, en ftorf in den Jaare 1540* nalaatendej XXIV. deel, O00 ï.Jan  ïy4 RENESSE. (Het Geflagt van) 1. Jan van Renesfe van Kuilenburg, getrouwd met Jo» fina Ruisch, dogter van Jan Ruisch en van Antonia van Pallaas tot Sandenburg, overleeden, .zonder [kinderen, in 1570» 2. Frederik van Renesfe van Kuilenburg , Kanunnik te Breda. 3. Gerard van Renesfe van Kuilenburg, ongehuwd. 4. Geertruid van Renesfe van Kuilenburg, Geestlijke in het Adelijk Sticht Oudwijk, bij Utrecht. 5. Margareta van Renesfe van Kuilenburg, Geestlijke in het Adelijk Sticht van S. Servaas, binnen Utrecht , overleeden in September 1572. 6. Judith van Renesfe van Kuilenburg, getrouwd met Jakob van Zuilen van Nijvelt, Heere van Hoefiaken enGereftein, overleeden in Julij 1545. Jan van renesse van everingen, onder de kinderen van jan van renesse, Heere van Rijnauwen, enz. en Maria, dogter van Jan van Arkel , Heere van] Heukelom , N. 2 vermeld, nevens zijne twee broeders genoemd in eenen brief van Hertoge albregt van beyeren, in den Jaare 1390, bezat ook het Huis te Zeist. Hij hadt ter Vrouwe Elizabeth, dogter van Jan, Heere van Baar en Lathem, en overleedt in den Jaare 1440, wordende in de Kapelle van zijn Geflagt, in de Kerk der Minderbroederen, te Utrecht begraaven. Zijne kinderen waren: 1. Frederik van renesse van zeist, die volgt. 2. Jan van renesse van baar , die insgelijks zal volgen. 3. Gerard van renesse, Stamvader der* renessen van; der aa, waar van in 't vervolg zal gefproken worden. 4. Jan van renesse , Stamvader der renessen van moermont, welken wij insgelijks nader zullen doen kennen. 5. Elizabeth van Renesfe, getrouwd met N. N. Heere van Oijen, bij Nieuwmegen,. wiens moeder van 't Geflagt van Schenk was. 6. Eene dogter, getrouwd roet N. N. Heere van Doornik. Frederik van renesse van zeist , trouwde met Theodo- rika van Maal/lede, Vrouwe van Ellewoutsdijk.'Volgens zom- ffligea  RENESSE. (Tiet Cejlagt van) ifvj inigen zou hij reeds voor het Jaar 1478 overleeden zijn, hoewel anderen dit laater ftellen. Hij wierdt begraaven in Zeeland , op het Eiland Zuidbeveland , te Everingen, en hadt deeze kinderen: r. Jan van Renesfe van Everingen, zonder kinderen geftorven. 2. Vincent van Renesfe, Heer van Everingen en Ellewoutsdijk , getrouwd met Margareta van Renesfè Van der Burgt, bij welke hij Vader wierdt van, a. Jan van Renesfe, jong geftorven. b. Olivier van Renesfe, zonder kinderen overleeden. c. Elizabeth van Renesfe, getrouwd met Frederik vaa Wulven. 3. Eene dogter, Geestlijke in het Adelijk Sticht van Oud. wijk, bij Utrecht. 4. Eene dogter, Geestlijke in de Abtdij te Rhijnsburg, bij Leiden. 5. Eene dogter, insgelijks aldaar Geestlijke. 6. Eene dogter, Nonne in het Klooster te Renkom, bij Wagen ingen. 7. Elizabeth van Renesfe, getrouwd met jan van DuL venvoorde, Heere van Noofdwijkerhout, overleeden in 1536. 8. Maria yan Renesfe, getrouwd met Dirk van Zuilen, Heere van Harmeien. Jan van renesse, onder de kinderen van Jan van renesse Van everingen, bl. 194. N. 2. vermeld, liet zich naar zijne Moeder, van baar bijnoemen. Hij trouwde met Agnes van Rijn, Vrouwe van Rijneftein en Jutfaas, overleeden in 1515, en te Jutfaas begraaven, naalaatende: 1. Jan van renesse van baar, die volgt. 2. Kornelia van Renesfe van Baar, getrouwd met Jan Van Zuilen, Heer van Blazenburg. Jan van renesse van baar, Heer van Rijneftein, trouwd» met Oda van Noerde, en verwekte bij haar: 1. Jan van renesse van baar, die volgt, O 00 2 5. Ann»  Ï9Ö RENESSE. (Het- Geflagt van) 2. Anna van Renesfe van Baar , geliuwd aaa Frederik Uten Eng, Heere van den Eng. 3. Agnes van Renesfe van Baar. Jan van renesse van baar, Heer van Rijneftein, gehuwd, eerst met Adriana van Borfelen, en daar naa met Anna van Vianen. Hij ftorf in den Jaare 1562, naalaatende geene andere kinderen, dan bij zijne eerfte vrouw eenen Zoon, Jan van renesse van baar, Heer van Rijneftein, ge* huwd, in 1554, met Wilhelmina Schimnelpennink, dogter van Jakob Schimmelpennink en Johanna van Gaasbeek. Hij overleedt in 1598 , hebbende de volgende kinderen verwekt: li Jakob van renesse van baar, die volgt. 2. Adriaan van renesse van baar , die insgelijks zal volgen, t 3. Wilhelmina van Renesfe van Raar , getrouwd met Floris van Efchede. 4. Johanna van Renesfe van Baar, Geestlijke in het Adelijk Sticht Oudwijk, bij Utrecht. 5. Agnes vtm Renesfe van Baar, Geestlijke te Dekelingen, doch naderhand getrouwd met Antoni v«n Utenhoven, Kolonel, Gouverneur der Steden Doesburg en Emmerik , eri overleeden in 1613. ö. Anna van Renesfe van Baar, in 1603 getrouwd met Frederik de Voogt van Rijnevelt, en geftorven in April 1Ó07. Jakob van renesse van baar5 Heer van Rijneftein, trouwde in Oétober 1582, met Anna van Grijpskerke, Vrouwe van Grijpskerke en Poppeudamme. Zitting hebbende in den Rssd ter Admiraliteit in Zeeland, overleedt hij te Miadelburg, in den Jaare 1605, naalaatende-: 1. Jan van Renesfe van Basr. 2. Willem van' Renesfe van Baar, Ridder van de Duitfche Orde ter Balije van U'.recht, getrouwd met Kornelia de Jonge van Baardwijk, bij welke aij verwekte eene dogter, Anna Juliana van Renesfe van Baar,, Vrouwe van Baardwijk, getrouwd, eerst met Kasper vau Brakel., Heere van Blijkenburg, naderhand met Wiüem van Renesfe,van Baar, haaren Neef, gelijk vervolgens zal blijken. Zij overleefde haars beide Mannen, en overleedt te Utrecht, in Julij 1679. 3. Adriaan  RENESSE. (Hèt Geflagt van) ï#7 3. Adriaan van Renesfe van Baar. 4. Jakob Frederik van Renesfe van Baar, Heer van Grijpskerke en Poppendsmme, getrouwd met Maria van Parijs yan Zuidoort, die in den ouderdom van negentien jaaren in het Kraambedde, in December 1629, overleedt, nalaatende, Gijsbert van Renesfe van Baar, Heer van Zuidoort, doch die nog voor zijnen Vader ftorf, in November 1636. • 5. Maria van Renesfe van Baar , eerst Geestlijke in het Adelijk Sticht Oudwijk, bij Utrecht, doch vervolgensj in 1616", getrouwd met Jan van der Haar, Heere van Petten en Nolmerban. Deeze overleedt in December 1625, doch de Weduw in Januarij 1668, en wierdt te Schalkwijk begraaven. 6. Simora van Renesfe van Baar, in 1630 getrouwd met Pieter Ruisch, Heere van Mereftein, wiens moeder was Lucia van Egmont, Vrouwe van Mereftein. Zij overleedc in Julij 1634. Adrtaan van renenesse van baar , onder de kinderen jan van renesse van baar, bl. 196. N. st genoemd, nam ter Vrouwe Kornelia van Achtevelt, en overleedt in September 1635, nalaatende: r. Jan van Renesfe van Baar, in 1628 kinderloos geftorven. 2. LODEWYK van renesse van baar , die volgt. 3. Willemina van Renesfe van Baar , Geestlijke in het Adelijk Sticht van S. Servaas te Utrecht, overleeden'in December 1650. 4. Johanna van Renesfe van Baar, gehuwd aan Arend Munnix van Vucht. Lodewyk van renesse van baar, nam ter VrCuwe Machtelt van Gent, Vrouwe van Rijnenburg en Blijkenburg, dogter van Willem, Vrijheere tot Gent, Heere tot Erlicom, Appeltern en Alt vorst, Erfkamerheere des Vorftendoms Gelder, en van Anna van Abkoude van Meerten, Vrouwe van ter Meer èn Esfeftein. In dit huwelijk waren verwekt: Ooo 3 «. WH-  RENESSE. (Het Geflagt van) i. Willem van Renesfe van Baar, Heer van Rijnenburg, enz. getrouwd met zijne Nigt Anna Juliana van Renesfe van Baar, boven vermeld , en bij dezelve Vader van eene ErP dogter Machtelt Adriana , Baronnesfe van Baar , Vrouwe van Baardwijk en Blijenburg, gehuwd aan Elbert Zweer Reijdert van Voorst, Vrijheere van Gent, Erlicom, enz. Heere van Schoonderbeek en Altvoort , Zoone van Elbert van Voorst, Heere van Schoonderbeek, en van Kunigunda van Amftel van Mijuden tot Loenrefloot. i, Jan Adriaan van Renesfe van Baar, Heer van Zoelen en Blijenburg, getrouwd met Johanna van Dueren, bij welke hij verwekte: a. bodewijk van Renesfe van Baar , Majoor , ongehuwd overleeden. b. Eene dogter, gehuwd aan N. N. Eek. Naa het overlijden zijner eerfte Echtgènöote, nam hij eene tweede Vrouw, bij welke hij ook kinderen verwekte, doch wier naamen wij niet vermeld vinden. 3. Jakob Francais van Renesfe van Baar, Kapitein, zonder kinderen. 4. Eene dogter N. N. 5. Kornelis van Renesfe van Baar, ongehuwd. 6. Maria Wilhclmina van Renesfe van Baar, Gerard van renesse , onder de kinderen van jan van renesse van everingen, bl. 194. N. 3 vermeld, trouwde, reeds vóór het Jaar 1470, met Agnes van der Aa, Erfdogter van Gerard, Heere van der Aa, en van Woutera van Gent, en bekwam alzo de Heerlijkheid van der Aa, en andere goederen: weshalven zijne naakoomelingen den toenaam van der aa agter die van renesse gevoegd hebben. Naastdenkelijk overleedt Heer gerard omtrent het Jaar 1495, en de Weduw omtrent het Jaar 1556- Zij wierden te ter Aa begraanven. Van de dertien kinderen, door hem verwekt, overleefden hem de vol. gende s Ujan  RENESSE. (Het Geflagt van} r99 1. Jan van Renesfe van der Aa, zonder kindera» geftorven in 1512. 2. Frederik van Renesfe van der Aa, 1501 kinderloos overleeden. 3. Gerard van renesse van der aa , die volgt. 4. Eene dogter N. N. gehuwd aan N. N. Ketel. 5- Woltera van Renesfe van der Aa, in 1519 getrouwd met Seijne Mulant, in de Jaaren 1539 en 1543 Drost van Sallant. 6. Elizabeth van Renesfe van der Aa , Geestlijke te Rhijnsburg, bij Leiden. 7. Eene dogter, N. N. Geestlijke in het Adelijk Sticht van Oudwijk, bij Utrecht. Gerard van renesse van der aa, trouwde, in 1512, met Sophia van Arnhem, dogter van Jan van Arnhem tot Kernhem. Hij overleedt in Oétober 1535, hebbende verwekt, bebalven drie jong geltorvenen, de volgende kinderen: 1. Gerard van Renesfe van der Aa. 2. Jan van Renesfe, Heer van der Aa, in Februarij *547» m Italië zonder kinderen overleeden. 3. Frederik van Renesfe van der Aa, in 1540 kinderloos geftorven. 4. Adriaan van renesse, Heer van der Aa, die volgt. 5. Albert van Renesfe van der Aa, in November 1558 ongehuwd geftorven. 6. Jan van Renesfe van der Aa, in Januarij 1564 kinderloos overleeden. 7. Jan van Renesfe van der Aa, in 1537 geftorven. 1 8. Nikolaas van Renesfe van der Aa, was doof. 9. Elizabeth van Renes/e van der Aa , Geestlijke te Rhijnsburg, bij Leiden. 10. Sophia van Renesfe van der Aa, Kloosterjufièr ten Daal, buiten Utrecht, in 1588 geftorven. 11. Klara van Renesfe van der Aa, getrouwd met Willem van Kuilenburg, Heere van Rijzenburg. • 12. Maria van Renesfe van der Aa, ongehuwd. Adriaan van renesse, Heer van der Aa, nam ter Vrouwe Agnes van Renesfe van Wulven, dogter van Gerard van ReOoo 4 «esfe  ssoo RENESSE. (Het Geflagt van") nesfe van Wulven en van Geertruid van der Haar, boven vermeld. Hij overleedt in Augustus 158Ó, nalaatende: r. Gerard van Renesfe, Heer van der Ai , in September 1586, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht, en eerfte Burgemeester der Stad in de Jaaren i593> iS°4> 1605 , \6c6 , 1607. In September 1594 trouwde hij met Anna van Asfendelft, Vrouwe van Streefkerken, Nieuwlekkerland, enz. en, naa haajrs broeders overlijden, ook van Haarlem, Asfendelft, enz. Naa, in den Jaare 1609, van wegen de Algemeene Staaten, het Twaalfjaarig Beftand met den Koning van Spanje te hebben helpen fluiten, overleedt hij in 't volgende jaar, hebbënde verwekt deeze kinderen: a. Agnes van Renesfe, Vrijvrouwe van Asfendelft, Baronnesfe van Haarlem, Vrouwe van der Aa, Beverwijk, Heemskerk, Kastricum, enz. gebooren in December 15971 en in 1619 getrouwd met Nikolaas van Renesfe van Elderen, Heere van Vosmeer, Zoone van Frederik van Renesfe, Graave van Warfuzé, en van Helena Tork, boven bl. vermeld, b. Margareta van Renefe van der Aa, gebooren In April 1599, en in Maij 1622 getrouwd met Willem van Renesfe van Elderen , Heere van Mal, broeder van haar Zusters Man, insgelijks bl. genoemd. c. Adriana van Renesfe van der Aa , ongehuwd overleeden, in December 1619. 2. Jan van Renesfe van der Aa, Kanunnik ten Dom te \Jtrecht geworden in 158^, en in 1600 overleeden, 3. Frederik van Renesfe van der Aa, Kanunnik van S. Pieter te Utrecht, tot op den tijd van zijn huwelijk. Daar Jn tradt hij , voor de eerfte maal met Ida van Dorp, Vrouwe van Dorp, wier moeder was Maria van Bronkhorst. Naa haaren dood, voorgevallen in Februarij 1607, hertrouwde hij, in September 1608, met Johanna van Gent, dogter van Henrik, Heere van Gent en Erlicom, enz. Hij overleedt in 't volgende jaar, in 'sHage, aan de wonden, bekoomen door 'c ■hollen van paerden. Hij liet geene kinderen naa. 4. Jan van renesse van der. aa de Jonge, die volgt. $. Beemd van Renesfe van der Aa, ongehuwd. 6, Albert van Renesfe vw der Aa, ongetrouwd. 7- Agnes  RENESSE. (Het Geflagt van') 2oi 7. Agnes van Renesfe van der Aa, getrouwd met Jan van Zuilen, Heere van Sevender , Hoofdfchout van Utrecht. Zij overleedt in September 1605. 8. Sophia van Renesfe van der Aa, gehuwd aan Jakob van Zuilen van Nijvelt, Heere van Hoeflaken, befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. Zij overleedt in 1627. Jan van renesse van der aa de Jonge, in Januarij 159Ö geworden Proost van S. Jan te Utrecht, naa het overlijden van zijnen ouder broeder Frederik, Heer van Dorp, in Junij 1610 in het eerfte Lid der Staaten 's Lands van Utrecht befchreeven, en in Augustus 1611 door koop Heer van Zuile«ftein. Doch over deezen koop gefchil gekreegen hebbende met Godard van Reede, Heere van Amerongen, droeg hij, in Augustus 1630, zijn regt op aan Prinfe frederik henrik. In April 1631 wierdt hij Heer van Schortauwen, en deedt afftand van zijne plaats in het eerfte Lid der Staaten, gelijk ook van zijne Proostdij van S. Jan, in April 1633. In den Jaare 1605 was hij gehuwd met Catharina van Arnhem, en overleedt in Maij 1634, hebbende verwekt: 1, Adriaan van Renesfe van der Aa, Maarfchalk van het Overkwartier van 't Sticht van Utrecht, en in September 1632 in 't Leger voor Maaftricht gefneuveld. Hij was ongehuwd , en wierdt met XXXII Kwartieren in den Dom te Utrecht begraaven. 2. Agnes van Renesfe van der Aa, Vrouwe van Schonauwen, getrouwd, in 1633, met Jakob van Wasfenaar, Baron van Wasfenaar, Heere van Obdam, eerst Kolonel over een Regiment Ruiterij en Bevelhebber van Heusden; vervolgens Lieutenant-Admiraal van Holland, en in Junij 1665 met zijn eigen Schip, in de Oostzee, in de lucht gefprongen. Jan van renesse, bijgenaamd moermont, zo als ook zijne naakoomelingen zich deeden noemen, op de Lijst der kinderen van Jan van Renesie van Everingen en van Elizabeth van Baar, bl. 194. N.4 geplaatst. Zijne Huisvrouwe was N. N. van Brienan, uit het Graaffchap Zutfen, en hij, bij zijnen dood, voorgevallen in 1518, bij haar Vader van: O00 5 !• Jan  *5S RENESSE. ( Het Geflagt van) 1. Jan van renesse van moermont, die volgt. 2. Eene dogter, N. N. ongehuwd. 3. Elizabeth van Renesfe van Moermont, eerst getrouwd met Vincent van Wulven, naderhand met Mr. Jakob van der Does, Hoogheemraad van Rhijnland, en Raad van Prinfe willem den I van Oranje. Hij was in het beleg van Leiden, en voerde, nevens den Heere van Noordwijk, het bevel binnen de Stad. Reeds in den Jaare 1541 was zij in het Kraambedde overleeden. Jan van renesse van moermont , getrouwd met Oeda of Oeland Proeijs, overleedt in den Jaare 1538, wierdt in de Kerk der Regulieren , bij zijne Ouders, begraaven, en liet • naa: 1. Jan van renesse van moermont, die volgt. 2. Beemd van Renesfe van Moermont, in 1562 ongetrouwd geftorven. 3. Elizabeth van Renesfe van Moermont, getrouwd met Pieter van Kolenberg. 4. Kornelia van Renesfe van Moermont, gehuwd aan Willem de Waal van Vronftein, welks moeder was Maria van Raaphorst. Zij overleedt in het Kraambedde. 5. Eene dogter N. N. ongehuwd. Jan van renesse van moermont is tweemaal getrouwd geweest: eerst met Odilia Valkenaar, zonder kinderen geftorven ; vervolgens met Petronella Pijnsfen van der Aa , dogter van Mr. Willem Pijnsfen van der Aa, Heere van Offem, Raadsheer in het Hof van Holland. Hij woonde eerst te Utrecht, daar naa te Amersfoort, alwaar hij in den Jaare 1580 of 1583, overleeden is, nalaatende: 1. Jan van renesse van moermont, die volgt. 2. Willem van Renesfe van Moermont, in dienst des Konings van Spanje ongehuwd overleeden. 3. Beemd van Renesfe van Moermont, Kanunnik in het Kapittel ten Dom te Utrecht in 1604, en tot Deken verkooren in 1617, overleedt in Maij 1620. 4. Ceertruid van Renesfe van Moermont, in 1601 getrouwd met Justus, Heere van Rijzenburg, befchreven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht in Junij 1597, Burgemees-  RENESSE. ( Het Geflagt van) zog meester der Stad in 1603, 1604, 1608, 1609, 1613 en 1614Om zijne aankleeving van den Advokaat van Holland joan van oldenbarneveld, wierdt hij, door Prins maurits, in December 1618, uit de Ridderfchap gezet. Zijne Kchtgenoote overleedt in September 1624; hij zelve, oud 91 jaaren, in Julij 1655, en wierdt te Odijk begraaven. Jan van renesse van moermont , was eenigen tijd in dienst van ernst van beyeren , Keurvorst van Keulen en Prinfe - Bisfchop van Luik. Te Luik tradt hij in den echt met Anna van Ophem, en liet naa, bij zijn overlijden, in 1612 of 1613, een onmondigen Zoon, Jan ernst van renesse van moermont, Heer van Baar'land en Zuileveld, getrouwd, in 1629, met Gisberta van Baaxen, dogter van Frederik van Baaxen , Heere van Koninksvrij en Kersbergen, en van Kornelia van Zuilen van der Haar. Hij overleedt in Maart 1642, nalaatende: 1. Jan van renesse van moermont, die volgt. 2. Frederik van Renesfe van Moermont, Heer van ter Aa en Zuilevelt, befchreeven in de Ridderfchap 's Lands van Utrecht in November 1667, getrouwd, in Februarij i<568, met Jofina Sara van Brederode, en, zonder kinderen, overleeden in Oétober 1680. 3. Anna van Renesfe van Moermont, gehuwd, in December 1659, aan Hieronijmus van Tuil van Serooskerke, Heere van Wulven , Serooskerke, enz. wiens moeder was Kornelia Elizabeth van Reede tot Amerongen. Hij wierdt befchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht in Julij 1667, doch, door Prins willem den III, van dien post verlaaten en uit den Eed ontflijgen in April 1674. Zij ftorf in April 1673, en wierdt te Rotterdam ter aarde befteld, hij zelve in Oétober 1677» en te Houten begraaven. 4. Ewalda van Renesfe van Moermont, gehuwd aan Dirk *tvan Westrenen, Heere van Blokland. 5. Dirk van Renesfe van Moermont, in Augustus 1658 ongetrouwd overleeden. 6'. Willem van Renesfe van Moermont, in Februarij 1636 ongehuwd geftorven. 7. Niko-  *©4 RENESSE. (Het Geflagt van) etiz. 7. Nikolaas van Renesfe van Moermont, in Februarij 1635 insgelijks ongetrouwd overleeden. Jan van renesse van moermont, door zijn Moeders Oom , Jan van Zuilen van de Haar, Heere van de Haar, Drakenburg, Cokkengen, Spengen, enz. tot Erfgenaam zijnde aangefteld, voerde zedert den naam van jan van zuilen van de haar, Heere van de Haar , Drakenburg, enz. In April ïöóo wierdt hij belchreeven in de Ridderfchap des Lands van Utrecht. In November 1654 was hij getrouwd met Antonetta van Lijnden, dogter van Jasper van Lijnden, Heere van Mijnden, Loosdrecht, enz. en van Theodora van de Vecht, Vrouwe van Hoeflaken, Gereftem, enz. Hij overleedt in Maij 1664, nalaatende eene onmondige Erfdogter, Gisberta Antonia van Renesfe van Zuilen van de Haar, Vrouwe van de Haar, die vervolgens de echtgènöote wierdt van Antoni van Stembor, Heere van Isfchot, wiens moeder was Kornelia van Alkemade, Vrouwe van Isfchot. Hij ftorf in September 1694, en zijne Weduw in April 1730. Zie van leeuwen; halma; smallegange; aitzema en anderen. Rengers. Een aanzienlijk Geflagt in Friesland , waar van verfcheiden Leden de aanzienlijkfte Staatsampten bekleed hebben. Reeds zedert geruimen tijd , wordt de Grietenij Wijnjbritzeradeel, in het Kwartier van IVesterg», door dat Geflagt beftuurd. Terwijl ik dit fchrijve, bekleedt Jonkheer egbert sjuk gerrolt juckema van bl'rmania rengers dien aanzienlijken post; zijnde tevens een der Kuratooren van's Lands Hoogefchool te Franeker. Uit de Provincie Stad en Lande' van Groningen is dit Geflagt oorfpronklijk. Kwalijk berugt was, ten tijde van het beleg der Stad, in den Jaare 1672,^ Jonkheer ozebrand jan rengers, Heer van Slogteren. Naa «dat de vijand van daar was opgebroken, nam de Regeering der jgtad hem, nevens eenen henrik picard , in hegtenisfe, op vermoeden, dat zij, geduurende de belegering, met den vijand heimelijk verftand hadden gehouden. Hij derfde zijne vrijheid, tot  KENGERS, RENKGM, enz. " 2o£ tot in den Jaare 1678, wanneer hij, bij een verdrag, tusfchen de Algemeene Staaten en de Regeering van de Stad Groningen, op vrije voeten en in zijne eere en goederen herfteld wierdt. Bijkans honderd jaaren vroeger ontmoeten wij den zelfden naam onder de aanzienlijken van Utrecht, zonder dat wij, egter, met zekerheid durven bepaalen, of de per» foon, welke dien voerde, tot het zelfde geflagt behoorde. Ik heb het oog op jan rengers, in den Jaare 1584 benoemd tot de opdragt van de OppeTheerfchappije der Nederlanden aan den Koning van Frankrijk. Nevens amelis van amstel van mynden, verving hij de plaats van godard van reede , Heere van Amerongen, welke, gelijk wij boven hebben aan. getekend , om lichaamsongefteldheïd , zich van het gewigtig Gezantfchap moest verontfchuldigen. Renkom, een Dorp in Gelderland, in het Regterampt van Vslavenzoon. Het legt aan den weg tusfchen de Steden Arnhem en IVageningen, doch naast aan de laatstgenoemde Stad. Renkom is in de lengte gebouwd. Door hetzelve loopt een fteenen Straatweg, langs welken verfcheiden zeer goede huizen Raan, en die merkelijk affteeken bij de Kerk, die klein en oud is. In het Kerkelijke, is Renkom vereenigd met Hclfum. Volgens zommigen zou het eertijds den naam van Graaffchap gevoerd hebben, van 't welk een der Zoonen der Gelderfche Graavei; den tijtel ontleende. In de nabuurfchap van Renkom heeft men eenige Papiermolens , die door het water aan den gang geöragt en gehouden worden. Daarenboven ontmoet men, in den omtrek deezes Dorps, de adelijke geftigter» Grensvoort en Rot tenburg. Rennenberg (george of j>oris van lalaing, Graaf van) was dus gebijnaamd naar eenen zijner Oomen, van welken hem de Graaflijke tijtel was aanbeftorven. Zijn Vader was geweest Stadhouder van Gelderland; en gelijk het Krijgsmansampc toen veelal van den Vader op den Zoon afdaalde, begaf onze rennenberg zich insgelijks in den oorlog. Naa dat Friesland en Groningen nevens de Ommelanden, in den Jaare I57Ó, de Spaaafclie zijde verlaatea, en die van willem den [ •f  $o6 RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr.v.) of der Staaten hadden gekoozen, wierdt hij eerst Kapitein over eene bende van Ordonnantie, en vervolgens Kolonel over tien Vaandelen Voetvolk, die, kort naa de verandering der gemelde Gewesten , derwaards wierden gezonden; hij zelf wierdt, bij voorraad, tot Overfte van Friesland en Groningerland aangefteld. In 't laatst van December wierdt hij in de Stad Groningen üaatelijk ingehaald, 't Leedt ook niet lang of hij bragt te wege dat de Spaanfche Bezetting, in gevolge van het gemaakt verdrag, betaaling van de Stad en het Landfchap ontvangen hebbende, Gioningen ruimde. Kort daar naa, in 't volgende Jaar J577, ter gelegenheid dat de Heer van billy een aanflag op Groningen en Leeuwaarden ondernam, wierdt rennenberg, „door de Algemeene Staaten, aangefteld tot vasten Stadhouder over Friesland, Groningen, Drente, Twente en Lingen. Dit gebeurde in zijne afweezigheid; doch zo ras hadt hij van deeze .bevordering geene kundfchap ontvangen, of hij begaf zich na Friesland, en aanvaardde zijn bewind in zulker voege, dat men zich, ten dienfte der Landen, van hem veel goeds beloofde. Twee Vaandels Hoogduitfche Krijgsknegten van een vijandelijk Regiment, die in de Schansfen te Oostmahorn, in de Lemmer, te Slooten, te Makkum en te Hindelopen, in bezetting lagen , wist hij , behendiglijk, door het toezeggen van eenige betaalinge, te vreden te ftellen, en tot het vertrekken uit de Provincie te beweegen. Vervolgens deedt hij de Schansfen , op de gemelde plaatzen, flegten, en (lelde daar naa de boeren en opgezeetenen ten platten Lande van Friesland in 't geweer, onder éénen Hopman in elke Grietenij. In Groninger' land, daar hij deeze zelfde fchikking dagt in te voeren , ontmoette hij veel tegenftands, en was genoodzaakt van zijn oogi merk af te zien. Nogthans bragt hij te wege dat de Burgten te Leeuwarden en Groningen , wat laater , insgelijks geflegt wierden. Tusfchen Groningen en de Ommelanden was, in het zelfde jaar, als rennenberg tot Stadhouder van dat Gewest was aangefteld, een hevige twist ontftaan, die, gedeeltelijk door zijne bemiddeling, wierdt bijgelegd. De Ommelanden dreeven, vrijheid te hebben tot het doen van fommige neeringen, waarin zij door die van Groningen belemmerd wierden. Deeze twist barstte  RENNENB. (GEORGE op JORIS v. LALAING, O.v.) 207 barstte welhaast in daadlijkheden uit. Rennenberg hieldt, in 't eerst, de zijde der Stad, en bragt, door zijne tusfchenfpraak bij de Algemeene Staaten, te wege, dat door deezen vrijheid wierdt gegeeven tot het flegten van den Schans te Delfzijl, waar uit de Ommelanders zich anderzins zouden hebben kunnen verdeedigen. Naa lang over en weder handelens, wierdt de twist door des Stadhouders tusfchenkomst, ten laatfte, bijgelegd. Merkelijke verandering maakte rennenberg, in den jaare 1578 , in de Provincie Friesland. Het Hof weigerde hier Don jan van oostenryk voor vijand te verklaaren; waarom de Stadhouder rennenberg den Prefident en eenige Leden in verzekering deedt neemen. Voorts verkoos hij eenige nieuwe Raadsheeren, verflelde de Regeering in verfcheiden Steden, en bragt luiden in 't bewind, die hem fcheenen den Vader' lande beter toegedaan te zijn. Ook deedt hij cunerus petri, Bisfchop van Leeuwarden, om zijnen ijver voor de Spaanfche Regeeringe, vatten, en, kort daar naa, in 't Klooster te ter gum, opfluiten; daar hem achthonderd guldens tot zijn onderhoud wierden toegelegd. Doch de Bisfchop, dien dit leeven verveelde, ontvloodt eerlang, en bragt het overfchot zijner dagen te Keulen door. Door alle deeze bedrijven wierdt de Graaf van rennenberg hoe langer hoe aangenaamer bij 's Lands Staaten, en zijn betoonde vlijt, wat laater, vergolden met het Stadhouderfchap van Overijsfel en Lingen, dat hem, voormaals, door de Algemeene Staaten wel was opgedraagen; doch nu, door de Staatschgezinde Edelen en Drosten , met 'er daad verzorgd wierdt. Deezen dienst vergoldt hij hun, met het vernietigen van het Provinciaal Geregtshof, door den Koning te Foll-n. hove opgericht. Voorts poogde hij de Steden Deventer en Kampen, die nog Hoogduitfche Bezetting in hadden, te be. magtigen. De Stad Kampen wierdt met geringe moeite veroverd. Meer werks hadt het in, zich te verzekeren van De. venter, dat, naar de wijze dier eeuwe, beter dan Kampen was verfterkt. Sonoi, 'sPrinfen Stedehouder in 't Noorder kwartier van Holland, liet , terftond naa het berennen der Stad, de loopgraaven delven, tegen over de Brinkpoort. De. Be-  208 RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAlNG, Gr.i>.) Bezetting, de burgers mistrouwende, hadt hen, al vóór het beleg, ontwapend, en dwong hen nu dagelijks aan de Stads wallen te werken. Van buiten en binnen wierdt alles aangewend, wat ter beraagtiginge of verdeediginge der Stad kon ftrekken. Doch 't beleg wierdt flaauwer voortgezet, naa dat sonoi , door ■de Staaten van Holland, was t'huis ontbooden. Rennenberg liet hierop de gantfche Bezetting van Kampen voor Deventer koomen, en kreeg, eerlang, meer verfterkiug van Volk. Dan jan vap} oostenryk Was midlerwijl overleeden. Van den inhoud der brieven, aan deezen, naa zijnen dood, die toen nog niet rugtbaar was, door die van Deventer gezonden, waarin zij hem kennis gaven van den toeneemenden nood der Stad, kreeg rennenburg kennts uit Keulen, en wist 'er zich naar te fchikken. De Graaf, geen kommer hebbende voor ontzet, deedt de Stad hevig befchieten; op den veertienden November des Jaars 1578, ging zij, bij verdrag, over. Het Staaten volk, dat in Kampen en Deventer gelegd wierdt, maakte het zo grof, met knevelen en kwellen der Burgerije, dat rennenberg het, eerlang, van daar deedt vertrekken. Door deeze en diergelijke bedrijven, gedroeg zich de Graaf van rennenberg als een vijand van Spanje, en een ijverig voorflander van de zaak der Vrijheidgezinde Nederlanderen. Nog duidelijker blijk vertoonde hij van deeze gezindheid, toen hij, in den Jaare 1579, de Unie of het Verbond van Vereeniginge tusfchen de Gewesten, in dat zelfde jaar te Utrecht getlooten, nevens veele anderen, ondertekende. In 't eerst maakte hij merkelijke zwaarigheid in dit Verbond, beweerende hij dat het flrekte om zich te fcheiden van de Algemeene Staaten. Doch hij liet zich eerlang 0verbaalen, neemende de Unie, eerst met eenige uitzondering, doch daar naa eenvoudiglijk aan. Ondertusfchen was deeze ondertekening louter geveinsdheid en bedrog, en hadt hij niets minder voor dan zich aan het Utrechtfche Verbond te houden. Hij fprak 'er, voor en naa zijne ondertekening, altoos kwalijk van onder zijne vertrouwde vrienden. Zelfs was hij, al van het begin deezes jaars, in heimelijke onderhandc'ing geweest, om zich te verzoenen met den Koning van Spanje. Het blijkt niet, of deeze voorgenomen w.sfeline van partij ontftondt, uit zucht tot den Roomfchen Gods° dienst,  RENNENB. CGEORGE of JORIS v.LALAING, Gr.v.) 209 Bezetting, de burgers mistrouwende, hadt ben, al Vóór het beleg, ontwapend, en dwong hen nu dagelijks aan de Stads Wallen te werken. Van buiten en binnen wierdt alles aangewend, wat ter beraagtiginge of verdeediginge der Stad kon ftrekken. Doch 't beleg wierdt flaauwer voortgezet, naa dat sonoi, door de Staaten van Holland, was t'huis ontbooden. Rennenberg liet hierop de gantfche Bezetting van Kamperi voor Deventer kooraen, en kreeg, eerlang, meer verwerking van Volk. Don jan van odstenryk was midlerwijl overleeden. Van den inhoud der brieven, aan deezen, naa zijnen dood, die toen nog niet rugtbaar was, door die van Deventer gezonden, waarin zij hem ked; is gaven van den -oeneemenden nood der Stad, kreeg rennenberg kennis uit Keulen, en wist 'er zich naar te fchikken. De Graaf, geen kommer hebbende voor ontzet, deedt de Stad hevig befchieten; op den veertienden November des [aars 1578, ging zij, bij verdrag, over. Het Staaten volk, dat in Kampen en Deventer geleid wierdt, maakte het zo grof met knevelen en kwellen der Burgerije, dat rennenberg het, eerlang, van daar deedt vertrekken. Door deeze en diergelijke bedrijven, gedroeg zich de Graaf van rennenberg als een vijand van Spanje, en een ijverig voorftander van de zaak der Vrijheidgezinde Nederlanderen. Nog duidelijker blijk vertoonde hij van deeze gezindheid ,■ toen hij, in den Jaare 1579, de Unie of het Verbond van Vereeniginge tusfchen de Gewesten, in dat zelfde jaar te' Utrecht gellooten, nevens veele andereu, ondertekende. In 't eerst maakte hij merkelijke zwaarigheid in dit Verbond, beweerende hij dat het ftrektc om zich te fcheiden van de Algemeene Staaten. Doch hij liet zich eerlang overhaalen, neemende de Unie, eerst met eenige uitzondering, doch daar naa eenvoudigli;k aan. Ondertusfchen was deeze ondertekening louter geveinsdheid en bedrog, en hadt hij niets minder voor dan zich aan het Utrechtfche Verbond te houden. Hij fprak 'er, vóór en naa zijne ondertekening, altoos kwalijk van onder zijne vertrouwde vrienden. Zelf was hij, al van het begin deezes jaars, In heimelijke onderhandeling geweest, om zich te verzoenen met den Koning van Spanje. Het blijkt XXIV. deel. Ppp niet,  aio RENNENB. (GEORGE of JORIS v.LALAING, C v niet, of deeze voorgenomen vvisfeling van partij ontltondt, uit zucht tot den Roornfchen Godsdienst, dien hij beleedt, of om zijne goederen te behouden , die grooten deels in Walschland lagen, of om dat hij der Staaten zaaken door tweedragt zag te rugge gaan, of om eenige andere reden, ons thans onbekend. Over zijne verzoening handelde hij 't eerst met den Hertog van Terranova, doch wijl men het over de voorwaarden niet konde eens worden, hadt dezelve thans geen voortgang. Hij gedroeg zich dun wederom, eenigen tijd, uitwendig Staatschgezind, tekende de Utrechtfche Vereeniging, en bragt, door zijne ondertekening, Groningen tot de zijde der Algemeene Staaten over. Ter gelegenheid van het herleeven der onlusten tusfchen de Stad Groningen en de Ommelanden, in den Jaare 1579, gedroeg hij zich als eenen Stadhouder betaamt, dien de rust en de eensgezindheid zijner Onderhoorigen ter harte gaat. Zelfs fchreef hij, in Augustus des Jaars 1579, een geruimen tijd naa de ondertekening der Unie, aan die van Groningen, „ dat het geene „ goede Patriotten waren, die, onder eenig voorwendzel, de „ Vereeniging braken, en zich met de Spanjaards, of derzel„ ver aanhang, verzoenden." Doch 't leedt niet zeer lang, of de veinsaart ligtte het momaangezigt af. In Januarij des Jaars 1580, kwam hem zijne Zuster kornelia van lalaing, nevens haaren Echtge. noot, den Baron van monceaux , te Koever den bezoeken. Men merkte op, dat zij lang heimelijk fpraken met zekeren guislain le bailly, die-voorheen, tusfchen den Graaf van rennenberg en den Hertog van Terranova, dikwijls over en weder hadt geloopen; en 't is waarfchijnlijk, dat men toen de voorwaarden heeft beraamd, op welke de Graaf zich met den Koning zou kunnen verzoenen. Popke bfkens, de eenig. fte onder rennenbergs Raaden , die oprecht Staatschgezind was, wierdt gewaarfchuwd, dat hij op zijne hoede moest zijn. De Friezen kreegen ook agterdenken, en maakten, met behulp der Staatfche Krijgsknegten, zich meester van het Slot te Leeuwarden. Toen eischten zij het Slot te Harlingcn op -r doch de Bezetting, buiten last des Graaven van rennenberg, hier in zwaarigheid vindende, zou men zich genoodzaakt hebben ge-  RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr. v.) »8 gevonden tot geweld, hadt men, op den zelfden tijd, den bovengemelden bailly niet in handen gekreegen, bij wien men eenige Blanken vondt, met rennenbergs hand getekend. Men meent, dat de Stadhouder zich van eenige Groningers bediende, om, onder de hand, tekenaars tegen de Utrechtfche Unie te winnen. Dit wordt bekragrigd door twee Verbintenisfen, nog voor handen, tusfchen den Graaf en meer dan driehonderd Ingezeetenen van Groningen, waar bij men elkander belooft, de Utrechtfche Vereeniging te zullen tegenftaan , ten diende des Konings van Spanje en de Algemeene Staaten. Om eene diergelijke Verbintenis in Friesland te bewerken, fcheen bailly te Harlingen gekoomen, en van deeze Blanken voorzien te zijn. Nu bediende men zich van een derzelven, om 'er hem een bevel op te doen fchrijven tot de overgaave van het Slot te Harlingen. Rennenberg, midlerwijl, om van het Staatsch Krijgsvolk ontdagen te worden, hadt den Drentfche boeren heimelijk vrijheid gegeeven, om de Ruiters, die hun op den hals lagen,te verdrijven. Daar naa fchreef hij hun, dat zij alle Troepen, die zonder zijne opene brieven bij hen kwamen , hadden te weeren, en zelfs de fterkte te Koeverden in bewaaring te neemen. Doch deeze brief viel eenen Staatfchen Hopman in handen, die 'er een affchrift van na Utrecht zondt. Hier onthieldt zich thans Prins willem de I, toen men 'er zeker berigt van rennenbergs dubbelheid en ontrouwe ontving. De Graaf wierdt derwaarts ontbooden , onder voorweudzel, dat men hem over zaaken van gewigt hadt te raadpleegen. Doch hij ontweek zulks, en zondt popke ufkens, dien hij gaarne wilde kwijt zijn, derwaarts. Deeze gaf nader berigt van 'sGraaven wangedrag. De Prins begaf zich daarop na Kampen, en beproefde van daar, of hij rennenberg, die zich toen te Groningen onthieldt, door ufkens konde beweegen om bij hem te koomen. Doch hij gaf een zo dubbel antwoord, dat ufkens, zich niet langer veilig agtende, heimelijk de Stad verliet. Nogthans zondt de Graaf, 's anderen daags, zijnen tweeden Hofmeester aan den Prins , met breede aanbiedingen van dienstvaardigheid. Maar dit diende üegts om zijne Doorluchtigheid te blinddoeken, en niet dan Ppp 2 met  212 RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr. vï) met den Rag te waarfchuwen.- Op den tweeden Maart des Jaars 1580, rïgt rennenberg een gastmaal aan, dat tot laat in den nagt duurde. Jakob hildebrands , Burgemeester van Groningen, op wien de Onroomfchen zich voornaamlijk verlieten, een der gasten zijnde, neemt de gelegendheid waar, om van de zweevende gerugtcn te fpreeken, en zegt, zich tot den Graaf keerende, ,, niet te hoopen, dat zijne Genade >, iet euvels Voor hadde"; waar op rennenberg, 's Burgemeesters hand vriendelijk drukkende, antwoordde : „ Wel Va« der, dien ik voor mijnen Vader houd, zoudt gij zulks van „ mij vermoeden? Laat die gedagten vaaren." Tevens noodigt hij het gezelfchap tot vrolijkheid. Hildebrands, het gezelfchap verlaaten hebbende, gaf der Wethouderfchap en- zommigen van de Onroomfche Burgerije keunis van 's Graaven hartlijkheid en goede meeninge; doch vermaande hen tevens1, op hunne hoede te zijn. Terllond naa des Burgemeesters vertrek, fielt rennenberg orde op eenige zaaken, die, bij zo een trouwloos opzet, niet dan op het laatst dienen verzorgd te worden. Hij wapent zijn gezin, waar bij zich voegden eenige Soldaaten, heimelijk ter Stede ingelaaten, en gehuisvest bij Spaanschgezinde burgers. De klok hadt naauwlijks vijf gefkgen, t uur, waar op de Onroomfchen gewoonlijk de wagt verlieten, of een deel gewapend geboefte koomt na de Markt ftreeven, en bemagtigt dezelve. Een Roomschgezind Hopman volgt hen, en bezet al roepende de toegangen na de Markt. Straks hierop verfchijnt de trouwlooze rennenberg zelf, te paerd, in volle wapenrusting, en met den Deegen in de vuist, fchreeuwende: „ Staat bij, vrooms „ burgers, Haat bij: nu eerst ben ik 's Konings wettige Stadhouder, en bereid om met u te leeven en te nerven. Elk „ behartige nu den dienst zijner Majefteit» en zijne eigen be„ houdenis." Dit uitgefchreeuwd hebbende, gebiedt hij twee Veldflukjes te laaden, die bij het Raadhuis Ronden', doet vier trompetten blaazen en veele trommels roeren, en zendt tien of twaalf paerden door de Stad, om alle? met fchrik te vervullen. Het Graauw, ten getale van vijf of zes honderd, rot te zamen op de Markt. De meeste Burgers van aanzien hielden zich ftil in huis. De Burgemeester jakob hildebrands , gevolgd'  YEKHAAT» van GRAAT HENNENBURG, omtjest BURGEMEESTER II.TE5)EBRANT)S.   RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr. r.) 213 volgd van zommige Onroomfchen, en zich verbeeldende meer gevolg te zullen hebben, beftondt den vijand het hoofd te bieden. Doch een van rennenbergs dienaars joeg den Burgemeester, al in den eerften aanval, een kogel door't hoofd, dat hij ftraks dood ter aarde viel. Hierop ontzonk den zijnen de moed, en ging elk aan 't vlugten; doch niemand meer verloor 'er 't leeven, dan een Burgers Zoon van Bremen. Het volk van rennenberg, de Markt en Straaten wel bezet laatende, ftreefde door de Stad, fmeet de deuren en glazen der Onroomfchen in, en nam den Burgemeester dirk schaffer, die gewond was, de Raadsluiden, en ruim tweehonderd Burgers gevangen. Sommigen wierpen zich over de Vesten, en zwommen door de Graften. De Predikanten , en zommige voornaame burgers, ontkwamen , weinige dagen daar naa, in onbekend gewaad. Op den zelfden dag wierdt de Wet verfleld, en de zoen met den Koning bezwooren en aangenomen. — In zeker gefchrift, bij bor te vinden, 's daags voor het gebeurde te Groningen, door rennenberg getekend, bekent hij ontvangen te hebben zestienduizend ponden van veertig Grooten, op rekening van tienduizend Pistoletten, die hem waren toegezegd. En van elders blijkt het, dat hem de bevestiging in zijne Stadhouderfchappen beloofd was. Twee dagen laater tekende de Prins van parma den Brief, waar bij rennenberg voor een getrouwen dienaar des Konings aangenomen , en zijn voorgaand gedrag vergeeten verklaard wordt. Naa dat de Graaf zich dus van de Onroomfchen hadt ontflagen, vaardigde hij terltond vriendlijke' brieven af, om de Ommelanden op zijne zijde te lokken. Doch dit mislukte hem. Nog vóór den avond van den dag, op welken rennenberg zijne trouwloosheid openlijk hadt vertoond, wierdt het beleg, door de Staatfchen, rondom Groningen geflagen;. doch, kort daar naa, wederom opgebroken. Men wil, dat de Prins zulk een goed vertrouwen op rennenbergs eerlijkheid hadt, dat hij in 't eerst zijnen afval niet gelooven konde, en des verzekering hebbende ontvangen, zou voorgenomen hebben, zich voortaan nimmer te vcrlaaten op Roomschgezinden, hoe getrouw ze ook mogten fchijnen. De Staaten van Holland floegen, uit wederwraake tegen den Graaf, zijn Ppp 3 Land-  214 RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr.v.) Landgoed van den Ouden Hoorn openlijk aan, en verkogten het voor zestienduizend Guldens. Ook wierden de Friezen, der Staatfche zijde getrouw blijvende, van rennenberg afkeerig, en koozen, in zijne plaats, Prins willem tot hunnen Overfte. Midlerwijl wierdt het beleg van Groningen , door de Staatfchen, vooral de Friezen, ijverig voortgezet. Doch wijl zij, door de vourdeelen , door den Overfte schenk in deezen oord behaald, het te bang kreegen, wierden zij genoodzaakt het beleg op te breeken. Schenk deedt eene plegtige intrede in de Stad, en wierdt door rennenberg gunftig ontvangen. Doch hij vertoefde niet lang te Groningen. 7A\ begeeven zich te zamen op weg, en Haan-het beleg voor Delfzijl, hetwelk hun, eerlang, in handen valt. Terwijl dit beleg wierdt voortgezet, maakte rennenberg zich meester van den Op/lag, een Schans in deezen oord. Doch hij Haagde zo gelukkig niet in eene onderneeming op Dokkum, eene Stad in Friesland. De aanvallen der Renneubergfche knegten wierden, door de belegerden , zo wakker te keer gegaan, dat de Graaf zich genoodzaakt vondt af te deinzen. Delfzijl ging kort daar naa aan hem over. Terwijl hetzelve nog belegerd was, kreegen de Staatfchen eenen brief in handen, door rennenberg aan den Prins van parma gefchreeven, waar uit te over bleek, wat de Spaanschgezinde Groningers van hunnen gezwenkten Stadhouder hadden te wagten, zo deeze zijn oogmerk kon bereiken, ln deezen Brief geeft hij het als zijn gevoelen op, de Inquifuie ter Stede in te voeren, Spaanfche Bezetting in de Stad te brengen, een Blokhuis te bouwen, en etlijke verdagte perfoonen ftrenglijk te ftraffen. Verfcheiden affchriften van deezen brief, in de Stad verfpreid, om den Ingezeetenen de pogen te openen, hielpen luttel, alzo de Spaanschgezinden 'er verre de overhand hadden. Naa het bemagtigen van Delfzijl, veroverde rennenberg; den Schans te Aduwarderzijl, en raakte kort daar naa in een hevig gevegt met den Graave van hohenlo , op de Bour~ tangerheide. Eene bloedige overwinning behaalden hier da Rennenbergfchen op de Staatfchen; bijkans duizend man der laat-  RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr. 1\) 215 Jaatflen fneuvelden op deezen noodlottigen dag, en hun gantfche leger wierdt op de vlugt gedreeven. Door deeze overwinning hadt rennenberg het veld ruim gekreegen, en rukte flraks vuort na Koeverden. Naauwlijks hadt hij een begin met het beleg gemaakt, of de plaats gaf zich, bij verdrag, aan hem over. Van hier begaf hij zich naar Oldenzeel. Fel deedt hij deeze Stad beltormen, en verloor 'er driehonderd man. Teen waanende dat de S:ad meer manfchap hadt ingekreegen, dan men hem berigt hadt, befloot hij af te trekken; en was 'er nu mede bezig, als de burgers hem te rug riepen, en de Stad, in weerwil der Bezettinge, aan hem overleverden. Van Oldenzeel vertrok hij na Zwol. Doch zich te zwak bevindende tot het beleg deezer Stad, begaf hij zich na Deutichen. Doch hij ontmoette hier zo veel tegenftands, en leedt zo merkelijke fchade, dat hij, op den vijfden dag, het beleg opbrak; en Grol bezet hebbende, zondt hij zijne knegten na Steenwijk, voor welke Stad de voortogt zijns legers, op den achttienden Oétober des Jaars 1580, aankwam. Zeer merkwaardig was dit beleg, en 't zal, vertrouwen wij, onzen Leezeren niet onaangenaam zijn, dat wij deszelfs beloop en uitflag wat breeder vermeiden. De magt des Graaven van rennenberg voor Steenwijk beItondt uit twaalfhonderd Ruiters, en achtentwintig Vaandelen, uitmaakende omtrent zesduizend knegten. In de Stad lagen omtrent zeshonderd man. De weerbaare Burgers beliepen omtrent de helft van dit getal. Doch 'er waren geen vijftig ónder, die men vertrouwen durfde. Het bewind der verweeringe namen de Hopluiden op zich. Voorts w:s de Plaats liegt verfterkt, en weinig van voorraad voorzien. De vijand hadt, daags naa zijne aankomst, zich rondom de Stad verfpreid, om de toegangen te Hoppen. Op den vierentwintiglten verdreeven de Rennenbergfchen twee Staatfche Vaandels uit de Kuinder, pionderden het Dorp en verlieten het weder, 't Vaandel, welk men hier veroverde, wierdt aan een paerdenflaart gefleept rondom de Vesten van Steenwijk. De belegerden, hier door getergd, vielen sak en verbrandden een Molen; waarop de vijand, zijnen fiag waarneemende, uit weerwraak den brand Hak in de hameije Ppp 4 der  aió RENNENB. (GEORGEof JORIS v.LALAING, Cr.v.) der Geestpoorte. Kloek was het bedrijf, in het blusfehen der brandende hameije, van zekeren aart van Groningen, een Brouwers Zoon, en Soldaat van Hopman kornput. Gedaald van de veste langs een ladder, en voorts gezwommen over de Grage met eenen lederen Emmer tusfchen de tanden, rukte hij den Teerton om verre, waar mede de hameije was in brand geftooken. Daar naa , in fpijt van een hagelbui van Musketfchooten, meermaalen af en aan gaande, om water te fcheppen, bluschte hij gelukkiglijk den brand; keerde voorts weder door de Graft, beklom, torelks verwondering, ongekwetst, den wal, daar hem zijn Hopman, tot loon van zo ftout een (luk, met een greep Daalders vereerde. Dien zelfden avond wierdt een vijandlijke foldaat, die bij de Waltpoort, onder een fchriklijk misbruiken van Gods naam , ftondt te fchelden op de Staaten en hohenlo, door een kogel, op 't geluid afgefchooteu, juist in den gaapenden mond getroffen; 't welk bleek aan het Lijk, dat terftond gefleept wierdt in de Stad, daar dit ftraffen van het Lid, dat gezondigd hadt, voor een (lag der Hemelfche hand gehouden wierdt. Rennenberg, daar naa zelf in 't leger gekoomen, cischte de Stad op. Het antwoord van binnen was, dat men ze voor den Koning, onder het bellier der Staaten en van den Prinfe, bewaarde; ivaarop de vijand terftond gereedfehap maakte om haar te befchieten. Ten deezen tijde zondt rennenberg eenig volk af, om etlijke Staatfche Vaandels, tot'keering van het.ftroopen der zijnen, in Zcvenwo/den gelegd, van daar te verdrijven; 't geen hem gelukte. Ook nam rennenbergs volk, wat laater, Sloot en nevens de Lemmer in. Voorts wierpen zij zich in Staveren, daar zij het ten deele geflegte Slot opbouwden; en Makkum befchanst hebbende, kwelden zij de Landluiden tot voor Harlingen , Franeker, Bolsward en Sneek. Midlerwijl deedt rennenberg Steenwijk befchieten met gloeiende kogels : een vond, waar van men, eerst vijf jaaren te vooren, in 't beleg van Dantzig, zich hadt begonnen te bedienen. Straks daar naa zag men de vlam opgaan uit verfcheiden,huizen. Een (lijve Oostewind blies 'er onder, zo dat wel ggvemig huizen door den brand verteerden. De Stad wierdt toen  RENNENB. (GEORGE or JORIS v. LALAING, Gr.v.j 217 toen andermaal opgeêischt, en zou overgegeeven geweest zijn, hadde Hopman kornput het niet belet, die het morren der Burgerije, met weergalooze ftoutmoedigheid, wist te wederRaan. Ook wierdt, zedert, goede orde op het blusfehen van den brand gefteld. Rennenberg, die zo wel als de belegerden , gebrek begon te lijden, ftilde de zijnen met de hoop op de aanftaande verovering. Ook zogt hij die van Enkkuizen te zijner hulpe te lokken, tekenende zijnen Brief uwen goeden vriend, zo gij wilt. Doch in 't Noorderkwartier was men thans bezig om die van Steenwijk hulpe toe te fchikken, welke zij ook, door den vlijt van eenen joan norrits, bij nacht, gelukkiglijk bekwamen. Ook hadt deeze rennenberg van agteren beftookt, en merkelijke fchade toegebragt. Uit Noordholland kwam , ondertusfehen , de Stadhouder sonoi, met fchepen vol volk en voorraad, tot ontzet der Stad. Van de maare des naakenden ontzets zogt rennenberg zich te bedienen, om de belegerden.te verfchalken. Hij neemt een dikken mist waar, en den Hollandfchen tromflag nabootzende, trekt hij recht aan op de Stad. De belegerden, van meening zijnde dat het ontzet aankwam, waren reeds uitgevallen, en zoude de Stad verrast geweest zijn, hadt het fchielijk opklaaren van de mist hun den vijand niet klaarlijk ontdekt; waarog zij te rug weeken. De Overfte norrits Relde, naa deeze te leur ftelling, alles te werk, om der belegerde Stad, die het dagelijks banger kreeg, hulpe toe te brengen. Allengs naderde hij de Stad, en zondt 'er eenige mondbehoeften en buskruid binnen; 't welk hem te gemaklijker viel, alzo hij nu zo na aan de Stad lag, dat men door middel van lood en kogels, daar brieven ingefloten waren, ?n die men over en weder fchoot , zamenfpraaken hieldt. Rennenberg den toevoer zoekende te ftremmen, vielen 'er dagelijks fchermutzelingen voor, in welke hij veelal te kort fchoot: zo dat hij, op den tweeé'ntwinugiten Februarij des Jaars 1581, genoodzaakt was te deinzen, en eindelijk, alle hoop opgeeveude, befloot het beleg -op te breeken. Dit gefchiedde in den nacht, in fiilte en goede orde. Met den dag vernam men geen vijand meer voor de Stad, die terftond rijklijk wierdt gefpijzigd. Naa dat Makkum, de Kuindir, de ppp 5 y**  2iS RENNENB. (GEORGE of JORIS v. LALAING, Gr. v.) Lemmer, Sloten en Stavoren, de laatfte Plaats aan den Zeekant, die het met rennf.nberg hieldt, hem waren afgenomen, was deeze oord van Friesland den Prinfè geheel toegedaan. Naa deezen mislukten aanflag op Steenwijk, zogt hij ziju geluk elders te beproeven. Dit gelukte hem in de Ommelanden, van welke hij , tot in Friesland digt onder de Stad Dokkum, meester wierdt. Doch deezer veroveringe bleef hij niet lang meester. De Staatfchen deeden hem de eene Plaats naa de andere ruimen, en noodzaakten zijn volk te wijken tol onder Groningen, met agterlaating van vier Rukken gefchuts, verfcheiden Vaandels, zevenhonderd dooden en veele gekwetften. Bij deeze nederlaage was rennenberg zelf niet tegenwoordig , maar bevondt zich binnen Groningen, daar hij, zedert het mi?lukt beleg van Steenwijk, hebbende zitten kwijnen, en onlangs in eene zwaare ziekte geftort, de laatfte Kerkgeregten ontving, op den eigen dag als den zijnen de nederlaage overkwam, enden drieëntwintigüen Julij des jaars 1581 , overleedt. „ Hij is geweest" (Rhrijft de Ridder hooft) „ een „ Heer, edelaartig, milddaadig, heusch en minlijk van zeden; „ verfoeier van wreedheid , geweldenaarij en dronkenfchap; „ betragter der krijgstucht, en lief den landzaaten, zonder „ nogthans de gunst der foldaaten te verliezen, mids de zor- ge, die hij voor hunne betaaling droeg; hier benevens ver» „ fierd met meer dan gemeene geleerdheid; welgeoeffend in „ de Griekfche, Latijnfche en an4ere taaien; zeer zoet op „ de wiskonftige Weetenfchappen , ook op de Maatzang. Al dat 'er in te berispen fcheen, was eene blaakzuchtige ruim„ borftigheid in 't houden van Hof en Disch, boven zijne „ inkomst; een toegeeven aan zijne geneigdheid tot"Vrouwee„ ren; opftijging van moed als 't geluk hem mede, ftrijkfng „ als 't hem tegen liep; en 't ontzuiveren van zijne Eer en „ gewisfe met verandering van partij. Evenwel, om de kos„ ten zijns Staatvoerens te vergelden, fchrobde hij nooit de „ Gemeente, en ftak maar eigen middelen af. Zijne boelaadjen beleidde hij zo heimelijk, dat ze ten minflen geene er„ geruis baarden. Zijn trouwbreuk ftrekte eenen nagel aan ii Zijn  RENSWOUDE. zjg „ zijn doodkist, en wierdt geboet met een berouw, dat zijne „ ziel doorfneedt: 't en zij hem 't kwaalijk beilaagen meer „ dan 't misdrijf gezeurd heeft. Over Groningen, ten min„ flen, riep hij dikwijls in zijne ziekte', wenfchende het nooit gezien te hebben. Ook verboodt hij, in de laatfte dagen „ zijns leevens, zijne Zuster kornelia, als het dwaallicht dat 5) hem verleid hadt, onder zijne oogen te komen. De ge„ melde deugden en fraaie hoedanigheden deeden hem, naa „ zijn overlijden, beklaagen, niet flegts van zijne Vrienden, ,, maar van zijne meeste vijanden, dien 't jammer deedt, dat „ hij immer tot dien val gekomen was." Renoi; zie beest. Renswoude, een Dorp in het Sticht van Utrecht, onder het Kwartier Eemland. Met regt verdient het eene plaats op de lijst van fraaie Landdorpen. Behalven het fieraad, welk het ontleent van den breeden Rijweg, tusfchen de Steden Amersfoort en Rheeneti, welke daar door loopt, en aan weerkanten met hoog opgaande boomen is beplant, hebben de Huizen een lustig aanzien, door de tuinen of beftraate voorpleintjes , hoedanig een men genoegzaam voor ieder Huis ontmoet, en die met Doornheggen van elkander zijn afgefcheiden. De Kerk, die een weinig buiten het Dorp ftaat, is een fierlijk achtkantig gebouw, Koepelswijze gedekt. Aanzienlijke perfonaadjen bevorderden den opbouw, door milde gefchenken. De Heer en de Vrouw hebben 'er ieder een afzonderlijk geftoelte, nevens eenen Grafkelder. De nabuurfchap heeft een bekoorlijk aanzien, van wegen de vrugtbaare Koornianden, die eene goede foort van Rogge en Boekweit opleveren. Het Huis Renswoude legt een weinig buiten het Dorp, ten Zuiden van de Kerk. Het is een zeer aanzienlijk gebouw, hebbende, aan den voorkant, een dikken opgaanden Toren, en ter wederzijde twee kleinere op de hoeken. Nevens het Voorplein, is het Geftigt, nevens de noodige daar toe behoorende mindere gebouwen, van eene diepe Graft omringd. De beplantingen zijn uitgebreid , als wordende op bijkans veertig Morgens gronds  ï.20 RENSWOUDE, enz. gronds begroot. Zij zijn zeer regelmaatig aangeleid, praaiende met Starrebosfehen, Vijvers , Watervallen en de bekoorlijktle gezigten. Reeds in den Jaare 1536, wierdt dit Huis, door 's Lands Staaten , voor eene Ridderhofftad erkend. Het Huis Renswoude is de aangenaame verblijfplaats der Heeren of Vrouwen vast de hooge en vrije Heerlijkheid van dien naam; die, reeds zedert bijkans Vijfdehal ve Eeuw bekend, in dat aanmerkelijk tijdverloop, dikmaals van eigenaars heeft verwisfeld. Van den Jaare 1623 tot in den Jaare 1740 behoorde zij aan het geflagt van van reede. Door het overlijden van Jonkheer frejjerik adriaan, Baron van Reede, Prefident van de Edelen en de Ridderfchap 's Lands van Utrecht, kwam thans de Heerlijkheid op deszelfs Weduwe, Vrouwe maria duyst van voorhout, Frouwe in Mwkerke en Middelharnas, die, gelijk bekend is, haare naagedagtenis aan de Onfterflijkheid gewijd heeft, door de aanzienlijke Erfmaakingen aan het Kinderhuis der Stad U/recht, en de Weeshuizen te Delft en in 'i Graa* yenhage. Zints het overlijden deezer Vrouwe, is Renswoude gekoomen in het Geflagt van taats van amerongen. Zeer aanzienlijke Voorregten zijn aan deeze Heerlijkheid verknogt. De Heer daar van bezit alle de regten eener hooge en vrije Heerlijkheid, waar toe zij, in den Jaare 1674, wierdt verheven, ten behoeve van johan, Baron van Reede, In het beroepen van den Predikant van het Dorp heeft hij het regt van goeden afkeuringe; oeffent het regtsgebied over alle burgerlijke en lijfftraffelijke misdaaden, uitgezonderd die van gekwetfle Majefteit, en bezit voorts het regt van de vrije Jagt. De Regtbank beflaat uit zeven Schepenen, nevens eenen Sclfout en Sekretaris. Eindelijk heeft men 'er eenen Drosfaart, wiens post is, te waaken voor de regten vau den Heere der Heerlijkheid. Requesens, (Don louis de) en daarenboven de zunige of de cuninga , naar zijne Moeder, gebijnaamd; Man van groote vermaardheid, zo wel in de Spaanfche als in de Nederlandfche Gefchiedenisfen. Zo door zijn ftaatkundig vernuft, als door zijne dapperheid, betoond in den befaamden Zeedag tegen de Turken, bij Lepanto, hadt hij zich zo diep gewikkeld inde gunst van Koning philips dïn 11, dat hij tot Groot - Kommau- deut'  RE-QUESENS* (Don LOUIS de) 221 deur van Kastilie en Stedehouder van het Hertogdom Milaan Was aangefteld. In den Jaare 1573 leide de berugte Hertog van alva da algemeene Landvoogdij over de Nederlanden neder. Koning philips, voorziende wat 'er gebeuren zoude, hadt, reeds te vooren , Don Lotus se requesens tot diens Opvolger benoemd. Hopperus, die thans, in Spi-jnje, lid van den Nederlandfchen Raad was, prees 'sMans goede hoedanigheden , in eenen Brief, welken hij herwaarts zondt; niet weinig holp dit tot de blijde verwelkoming, met welke de nieuwe Landvoogd ontvangen wierdt, bij zijne {hatelijke intrede binnen Brusfet, op den zeventienden November des Jaars 1573. Don Louis was voorzien van Brieven van Koning philips aan de Staaten der bijzondere Gewesten, bij welke hij 10c algemeen' Landvoogd wierdt aangefteld; als mede yan nog andere Brieven , behelzende uitvoerige vermelding van de agtinge zijner Majefteit voor 's Lands Staaten, en van haare zucht voor de bevorderïnge van den algemeenen welvaart. Intusfehen bleef de Hertog van alva niet in gebreke, om den Spaanfchen Don begrippen in tc -fcherpen, welke, indien hij ze gevolgd hadde, de Nederlanders naauwlijks zouden hebben doen gevoelen, dat ze van zigtbaaren Beftuurder veranderd waren. Reeds op de grenzen, werwaarts hij den nieuwen Landvoogd was te gemoete gereisd, maakte hij daar mede eenen aanvang. Naderhad deedt alva den nieuwen Landvoogd geftadig verzeilen van zijnen Zoon Don fredrik, als mede van vargas, jeronimo roda en andere Leden van den gehaaten Bloedraad. Bij afwisfellng volgden deeze requesens zo kort op de hielen, dat niemand der Landzaaten tot hem den toegang konde erlangen. Nu gaven zij haatlijke befchrijvingen van'sKonings Amptenaaren in de Nederlanden; dan maalden zij het volk, in 't algemeen, als kettersch en wederfpannig: 't welk, diensvolgens, met harde middelen in den teugel moest gehouden worden. Hier door bewoog alva zijnen Opvolger, dat de Raad der Beroerten in weezen gelaa» ten wierdt. Ondanks deeze gehegtheid aan alva, was een van 's Landvoogds eerfte bedrijven, het om verre haaien van deszelfs praalbeeld te /Irtwopen, 't welk elk Nederlander, zo dikmaals hij '< aanfehouwde, van angst deedt zidderen. Schrik.  uit REQjUESENS, ( Üon LOUIS de) Schrikwekkende was de toeffand, in welken requesens de' Nederlanden vondt: het Krijgsvolk onbetaald, de Schatkist ledig, de Staaten ongezind om die aan te vnllen, eenen Oorlog op den halze tegen Holland en Zeeland, welker meeste Steden in de magt der Nasfaufchen waren, vooral in de laatstgenoemde Provincie, alwaar de aanhangers van Prinfe willem den I Middelburg belegerd hielden. Het ontzet van deeze Stad, was het eerfte werk, welk requesens bij de hand nam. Terwijl oranje zich na Vlisfingen begaf, om de Vloot te doen verfterken, vertrok de Landvoogd na Antwerpen , ter bevorderinge van de uitrustinge van eene Vloot, reeds door zijnen Voorzaat begonnen. Eerlang kreeg hij honderd Schepen bij een; hij verdeelde dezelve in twee kleinere Vlooten , die gezamentlijk drie Regimenten oud geoeffend Spaansch volk binnen boord hadden. Dertig van deeze Schepen moesten, onder sanchie d'avila , langs de Honte, na Walcheren zeilen ; romero , of inderdaad, glimes , moest met de overige zeventig Schepen, van Bergen op-den Zoom, de Schelde afzakken. Lodewyk van boisot, Admiraal van Zeeland, voerde het bevel over de Nasfaufche Vloot, fterk zestig Schepen. Nog vódr het einde van de maand Januarij des Jaars 1574, ontmoetten eikander de wederzijdfche Vlooten. Voor Keimerswaale kwamen ze aan elkander, in een zeer ongunftigen ftand voor de Spanjaarden, door de voorbaarigheid van romero. Verfcheiden Spaanfche Schepen vloogen in de lucht, andere wierden verbrand, eenige genomen, en het volk daar van in Zee gefmeeten. Niet lang naa deezen ramp, hadt requesens zich te verzetten tegen Graaf lodewyk van nassau, die, omtrent Maajlricht, een Leger verzameld hebbende, den Landvoogd noodzaakte, in allerijl eenige Troepen te werven. Van elders is bekend, dat de wederzijdfche verfterking ten gevolge hadt den Slag op de Mookerheide, die voor de Nasfaufchen zeer rampzalig uitviel. Voor requesens evenwel wierdt de behaalde zege van een nieuwen ramp gevolgd. De Spaanfche Knegten, prat op de overwinning, gedenken nu aan de wanbetaaling, en liaan aan 't muiten. Straks trekken ze op Antwerpen aan, en pleegen 'cr allerleien moedwil en fchen-  REQUESENS. ( Don LOUIS de) 2*3 nis. De tegenwoordigheid des Landvoogds, die zich derwaarts hadt begeeven, was niet in ftaat, om den muitenden hoop in bedwang te houden. Dit gelukte hem eindelijk, door de betaaling der npenftaande agterftallen, in geld en klederen. Op Pinxterdag verzegelde Don louis, door het houden van eene ftaatelijke Misfe in de Hoojdkerk, de vergiffenis aan de muitelingen; die, van hunnen kant, ter zijner eere, een pragtig feest toeftelden. In de maand Junij des gemelden Jaars 1574 deedt de Landvoogd eene Amnestie of Vergiffenis afkondigen, veel ruimer in haare aanbiedingen, dan die ten tijde van alva was gefteld. „ Men hadt flegts zijne zonden te biegten, ontflag daar „ van te verzoeken, en met oprecht berouw tot den fchoot „ der Roomfche Kerke weder te keeren. Zelf zouden de aan„ hangers der wederfpannelingen deeze gunst genieten, indien „ zij zich binnen twee maanden bezinden. Den zulken, die „ in regten veroordeeld bleeken, hadt men te laaten volgen „ de goederen, hun afgevonnist, zo ze niet reeds van 'sko„ nings wegen waren aangeflagen. Wijders zouden de aange„ taste goederen der oude eigenaaren wederom worden inge„ ruitnd, zo zij konden bewijzen, geftadig als RoomfcheChris„ tenen geleefd te hebben. Op deeze voorwaarden ftondt de „ deur tot 'sKonings genade open." Met een listig oogmerk bleek, reeds 'sanderen daags, deeze Vergiffenis, door Pauslijke goedkeuring bekragtigd , te zijn afgekondigd. De Algemeene Staaten waren thans te Brusfel vergaderd. Niet twijfelende aan derzelver gedweeheid, deedt de Landvoogd hun den voorflag „ hoe zij, in plaats van den „ Tienden en Twintigften penning , twintig Tonnen Gouds „ beloofd hadden , zes agtervolgende jaaren lang; waar van „ het vijfde liep, en de vier onbetaald waren; weshalven hij „ verzogt dat men 't geld verfclnfce, en daarenboven ver„ bindfchriften van den tweeden honderdften penning, mede„ ingewilligd te ligten, naa het verloop der zes jaaren." Te^cn verwagting ontmoette de Landvoogd hier een kragtdaadigen tegenftand bij de Staaten; die de penningen beloofden te zullen verftrekken, mids zijgingen door de handen van inboorlingen: waar na de Landvoogd geene ooren hadt. Hierom floeg requesens een  224 REQUESENS. (Don LOUIS de) een anderen weg iii, aan 't einde van den Zomer. Op eigen gezag zogt hij nu penningen te heffen, en gaf daar van kennis aan de Staaten, hun berigtende „ last te hebben gegeeven om* „ op den voet van fehattinge, eenige Krijgsomflagen, doch niet „ dan bij manier van Leeninge en op rekening der toekoomen* „ de bewilliginge, te innen." Doch^ook hier tegen verzetteden zich de Staaten, den Landvoogd voorhoudende „ dat hier uit „ grooter onlust, dan uit den eisch van den tienden en den „ twintigften penning, moest gebooren worden." Naa deeze mislukking, ""beproefde de Landvoogd een ander middel, om aan penningen te geraaken. Aan den Heere van st. aldegonde, fchoon deeze te Utrecht gevangen zat, liet hij, in den Jaare 1574, eenige opening doen, wegens eene bevrediging met Holland en Zeeland, met verzoek om daar over te fchrijven aan den Prinfe van oranje. In eenen Dagvaart , die gehouden wierdt te Rotterdam, tradt men daar over in onderhandeling; doch de voorflagen, raakende den Godsdienst en het vreemd Krijgsvolk, gedaan door de Staaten, vonden zo weinig fmaaks bij requesens , dat de handel wierdt afgebroken. Hij hervatte dien, nog vóór het einde des jaars, door het zenden van albertus leoninus, Hoogleeraar in de lleg'en te Leuven, en huco bont, weleer Penfionaris van Middelburg, na Delft; verwonende eene Volmagt, door den Koning bekragtigd, om de uitflaande gGfchillen te vereffenen, 't Gevolg hier van, was de Bredafche Vredehandeling, in den Jaare 157S, doch die even vrugtloos afliep. Dus ook hier wederom het hoofd geflooten hebbende, zou de Landvoogd , volgens zommigen , vervolgens, eenen kans gewaagd hebben om Middelburg en 't Kafteel Rammekens, door verraad , te bemagtigen. Doch anderen flaan hier aan geen gelcof, als fteunende op geen gezag. Dat, evenwel, requesens het hart jeukte, om den voet in Zeeland te vestU gen , blijkt uit den merkwaardigen overtogt, uit het Eiland Tholen, na Schouwen, door eenige zijner Bende, ondernomen en volvoerd, in de maand September des Jaars 1575- Deeze togt, de merkwaardigfte, welken de Spaanfche Oorlog oplevert, en onder 't oog van den Landvoogd zeiven verrigt , droeg zich in deezer voege toe. Te  REQUESENS. (Don LOUIS de) 32$ Te weeten, eenige uitgeweekene Zeeuwen hadden requesens onder 't oog gebragt, hoe hem de weg te water, door de Landzaaten, niet kon worden 'afgelrieeden. Uit het Land van Tkoien, zeiden ze, kon men ligtelijk overfcheepen na Philipsland, 't welk, zedert het wegfpoelen der Dijken, in den Jaare 1522, dras lag. Van daar na Duiveland ftrekte zich eene Plaat, die met laag water droog viel: zodat als dan het midden van dezelve , te fchuite , met geen Roerfchoot te bereiken wbs. Veilig genoeg, meenden ze, konde men dus, langs dien weg, te voet, tot aan de Zijpe, eene enge Kil, en naa het doorwaaden van dezelve, op Duiveland geraaken. Tusfchen dit en Schouwen lag flegts eene waadbaare Kreek. Anderen, dit plan verder uitbreidende, voegden 'er nevens, dat in gevalle de Zeeuwen, te fcheepe, zich daar tegen verzetteden, zo men den Schans te Viane flegts meester konde worden, men den onderneemeren zou kunnen te hulpe koomen van den Moggershil, op den uiterften hoek van Tholen. Reqdesens, ooren hebbende naar deezen voorflag, deedt ftraks hier op, te Antwerpen, een goed getal, groote en kleine Vaartuigen, in ftilte gereed maaken; voorts drieduizend Knegten, vierhonderd Ruiters en tweehonderd Delvers, in 'c Land van Tholen verzamelen. Van St. Anneland Haken, bij dag, eenige Bevelhebbers en Soldaaten over na Philipsland, om het wed te peilen. Doch deeze, van 't wasfend water overvallen, en door de Zeeuwfche Vloot befchooten, keerden ijlings te rug, wanhoopig aan den uitflag. Twee ftoute Knaapen, zich hierop, bij den Landvoogd, tot het neemen van eene nadere proeve, hebbende aangebooden, beweezen demogelijkheid, door de daadelijke volvoering. Door alle zwaarigheden heen bijtende, welke verder wierden geopperd, bedoor Don Louis den kans te waagen. Nevens de tweehonderd Craavers, wierden daar toe vijftienhonderdman, Spanjaards, Duitfchers en Waaien, uitgekoozen. Elk hunner ontving een paar fehoenen, en om den hals een zakje met twee ponden buskruid, nevens brood en kaas voor drie dagen. De manfchap, in den avond van den achtentwintigften September, in tegenwoordigheid des Landvoogds, zich ontkleed hebbende, en naa vermaaning tot llandvastigheid voor den Godsdienst XXIV. deel. Qqq ea  226 REQUESENS, (Don LOUIS de) en den Koning, tradt te water, ter m'ddernactit, bij het flikkeren van weerlicht. Dun waren de gelederen, om van 't fchieten der Zeeuwen zo veel te minder nadeels te lijden, die zich,met Schuiten, ter wederzijde geplaatst, en eenige derzelven, om zo veel te nader te zijn , op de Plaat hadden vastgezet. Vanhier dat de waadende raanfchap niet flegts met fchietgeweer, maar zommigen derze'ver met lange (lokken en kneppels, bij> wijze van dorschvlegels toegefleld, getroffen wierden. Veelen fneuvelden 'er, en vooral van de agterften, door het opkoomen van den vloed , vooral de Graavers, van welke 'er flegts tien overbleeven. Intusfehen bereikten de voorften, tot aan den hals door 't water gewaad hebbende, met het aanbreeken van den- dag, het flrand van Duiveland. Joan osorio d'ulloa zette 't eerst den voet op het drooge, daar hij, met zijne manfehap, op de knieën viel, en voorts een kort gebed* tot de H. Maagd en den Apostel st. jako3 hebbende uitgeflort, met gevelde fpieze, den dijk opftapte. Die hunnen dood' in den vloed niet hadden gevonden , of tot den hertred genoodzaakt waren geworden, volgden van lieverlede. GantschSchouwen viel nu wel haast in de magt der Spanjaarden, uitgezonderd Zierikzee , 't welk een zwaar brleg moest doorHaan. Hoewel dus gelukkig geflaagd in deeze gewaagde onderneeming, bevondt zich de Landvoogd, van een anderen kant, in geene kleine verlegenheid. Zijn Schatkist was ledig. Meer dan twaalfhonderd tonnen fchats hadt de Nedetlandfche Oorlog gekost. Koning philips hadt geen geloof meer, zints hij bij den Paus ontflag hadt weeten te bewerken van gehoudenisfe tot betaalinge van wettige fchulden. Om aan geld te geraaken, verzogt hierom Don louis, aan de Algemeene Staaten, te leen twaalf honderdduizend Gulden; en toen deeze geweigerd wierden, beltondt hij, op eigen gezag, omflagen te doen, onder voorgeeven van den dringenden nood. Doch , vermids de be^ hoefte van 't gemeene Land en der Landzaaten, bereikte hij ook in deezen traaglijk zijn oogmerk. Geen wonder, derhalven, dat, bij gebrek aan betaalinge, eenigen zijner Troepen aan't muiten floegen; die zich , egter , door het ontvangen van' eenig geld, eerlang, lieten gezeggen. Dit niettegenftaande, en 'bes  Requesens. (Don Louis de) enz. tof het beleg van Zierikzee, welk hij nog op den hals hadt, finéedde requesens een ontwerp, om zich van Embdcn te verzekeren. Doch dit, nevens andere aanflagen , welke hij in 't hoofd hadt, liep te leur, door eene heete koorts, van welke hij, op den eerden Maart des Jaars 1576, overvallen wierdt, en die wel haast in eene Pestkoorts veranderende, naa verloop van vijf dagen, hem wegdeepte, in den ouderdom van ruim vijftig jaaren. In zedelijke hoedanigheden moest de Hertog van alva voor hem, doch in Krijgskunde hij voor den Hertog onderdoen. „ 't Waar" (fchrijft hooft) „ een' fraaije „ temper van Landvooghdije geweest, zoo men, met uitfchot „ der oolijkheeden, de puure deughden van hun beide, hadde kunnen te Zaaraen mengelen." Een gewigtigen dienst deedt requesens, geduurende zijne Landvoogdije, in de maand Junij des Jaars 1575, c'oor bet afkondigen van een Bevel, volgens 't welk het jaar niet meer, zo als tot nog toe gebruikelijk was geweest, met Paaschdag, maar met den eerden dag van Januarij, eenen aanvang zoude neemen. Door deezg vernietiging van den zo genoemden Stijl van den Have, wierden veele duisterheden en verwarringen uit den weg geruimd* Retrenchement, (Het) een Dorp in Vlaanderen ondef 't Vrijs van Sluis, waarfchijnlijk dus genaamd naar de Vesfifig of Vet fier king, de betekern'sfe diens woords, aldaar aangeleid. Het legt aan den oever van 't Zwin, en wierdt eertijds gedekt door twee Schansen, Oranje en Nasfau, tcjf wederzijden opgeworpen. Doch men heeft deeze Werken laaten vervallen. Ten hunnen diende hebben de Hervormden, in het Retrenchement, eene Kerk , die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. Revius, (jakobus) gebooren te Deventer, in den Jaare 1586, bediende eerst het predikampt onder de Hervormden te Zutfen, en wierdt van daar beroepen na zijne geboorteftad. Gaarne zouden die van Rotterdam hem tot eenen hunner Leeraaren gehad hebben, en booden hem, in den Jaare 16385, het beroep aan; doch hij bedankte voor hetzelve. Anders was revius gezind, ten aanzien van de keu^e der Bezorgeren Qqq a van  228 REVIUS, (JAKOBUS) REUVEN. (PIETER) van het LeidTche Hoogefchool, op hem gevallen ter vervullinge van de plaats van festus hommius , als Regent in het Staaten-Kollegie. Hij vertrok na Leiden, in den Jaare 1641, en vertoefde 'er tot op zijnen dood, die voorviel in den Jaare 1658, het tweeënzeventigfte zijns ouderdoms. Revius ftondt, ten zijnen tijde, bekend voor een der geoeiTendfte Godgeleerden. Hij heeft veel gefchreeven, onder andere eene Gefchiedenis van den berugten david joris ; als mede Daventria Jlluftrata, en eenige Nederduitfche Gedichten. Naa den afloop van het Dordrechtfche Sijnode, was hij, op last der Staaten, een der Overzieners van de Vertaalinge des Nieuwen Verbonds. Zie soermans, Acad. Register; witte, Diarium. Reuven, (pieter) Amfterdamsch Kunstfchilder, gebooren in den Jaare 1650, was, in zijnen leeftijd, zeer vermaard om zijne vlugge behandeling van het penceel, en een der beroemdRe leerlingen van jakob Jordaans. Zijne keuze viel voornaamIijk op het uitvoeren van groote Stukken, als Zolders, Zaaien, en diergelijken. De Praalboogen, in 'sGraavenhage opgericht, ter gelegenheid der ftaatelijke inhaalinge van willem. den III, naa deszelfs verheffing op den throon van GrootBritannie, waren meest door hem befchilderd. De kunst en fchoonheid, welke in dezelve doordraaiden, bragten hem in kennisfe bij zijne Koninklijke Majefteit; die hem voorts te. werk ftelde aan het befchilderen van het Vorstlijk Lusthuis het Loo. Zijne ongemeene vaardigheid, met eene goede behandeling gepaard, in het vervaardigen van de grootfte Stukken, trok de opmerking van alle Kunstkenners. Reuven overleedt aan het einde des Jaars 1718. . Zie houbraken. Reyd , ( everard van ) gebooren te Arnhem, vermaard Regtsgeleerde en Iliftoriekundige, bekleedde eerst den post vat».  REYD, (EVERARD van) REEDE, RHEENEN. 229 van Raad bij jan van nassau, Stadhouder van het Vorftendora Gelder en het Graaffchap Zutfen. Vervolgens was hij, in de-zelfde hoedanigheid, in dienst van Graave willem lodewyk, Stadhouder van Friesland. In 't laatst van zijn leeven bekleedde hij de Burgemeesterlijke waardigheid in zijne Geboortcftad, en wierdt , van wegen dezelve , afgevaardigd ter Vergadering? van de Algemeene Staaten. Hij overleedt in den Jaare 1602. Reyd is den beoeffenaaren der Vaderlandfche Gefchiedenisfèn bekend, door zijne naauwkeurige befchrijving der Nederlandfche beroerten, zints derzelver oorfprong in den Jaare 1566 tot op het jaar vóór 'sMans overlijden. Behalven de herhaalde uitgaven deezes Werks , kan , onder anderen, deszelfs waarde daar uit blijken, dat de vermaarde dionysius vossius hetzelve eencr Latijnfche Overzettinge, uit het Nederduitsch, waardig oordeelde, en de moeite diens arbeids op zich nam. Rheede, een Dorp, in Gelderland', in 't Rigterampt van Veluwenzoom, zeer vermaaklijk gelegen midden in vrugtbaare Koornlanden, niet verre van de rivier de Tsfel, ruim een uur gaans van Doesburg. Het getal der Huizen is zeer gering. Nogthans was Rheede, al van ouds, van zo veel aanzieus , dat, vóór meer dan vijfhonderd jaaren, een Geldersch Geflagt daar van zijnen naam ontleende. Voorts is Rheede een Schoutsainpt, onder 't welk behooren de drie Dorpen Fe lp, Ellekom en Spankeren. Het Geregt van dit Ampt houdt zijne zittingen binnen Arnhem. 7Ae Groot Geldersch Plakaatboek. Riieenen, eene Stad in het Sticht van Utrecht, de derde in rang onder de ftemhebbende Steden dier Provincie. Zij legt aan de regter zijde van den Rhijn, op een hoogen heuvel, aan de Getderfche grenzen, ruim een uur gaans beneden Wageningen. Om haare verhevene ligging , heeft de Stad een verrukkelijk aanzien van buiten, voofal op eenigen afftand, aan de overzijde van den ftraks genoemden Stroom. Volgens 't gemeene gevoelen, heeft Rheenen zijnen naam ontleend van Qqq 3 deu  1*0 RHEENEN. den nabuurigen Rhijn, Naar 't getuigenis der Oudheidkundigen , zou men 't vroegst van Rheenen vinden gewag gemaakt in den Jaare 944. Vóór haare vereeniging met de Provincie, was-de Stad eene afzonderlijke Heerlijkheid. Doch zij moet die hoedanigheid, reeds in 't midden der Veertiende Eeuwe, verlooren hebben, alzo men verhaald vindt, dat zij, in den jaare J354, nevens de Geestlijkheid de Edelen en de Stad Utrecht, in 't maaken van een Bisfchoppelijken Brief, gekend wierdt. Honderd jaaren daar naa wierdt Rheenen , onder de overige Stichtfche Steden, op eenen Dagvaart befchreeven. Aan de onlusten, welke het Ge-west, geduurende de Zestiende Eeuwe en naderhand, beroerden, hadt Rheenen mede zijn aandeel. Hoewel meer dan eens met vijandlijke aanvallen gedreigd, doch telkens met den fchrik vrij gekoomen, wierdt de Stad, in den Jaare 1527, een prooi der Gelderfchen, door een 011* gelukkig zeldzaam toeval, 't welk zich in deezervoege toe droeg. Zo wel onder de Stad als daar buiten was 't eene bekende zaak, dat de Gelderfchen iet vijandelijks in den zin hadden. In de nabuurfchap der Stad woonde een oud en vermogend Landman, jakob tuk genaamd-; hij was zeer gezien bij de Ingezeetenen. Voorziende wat 'er gebeuren zoude, en waanende binnen de Stad zijne veiligheid te zullen vinden, hadt hij, met zijn Vee en tilbaare have, zich derwaarts begeeven. Naa eenige dagen toeVens , en toen de Vijand nog niet ten voorfchijn kwam, verzogt hij aan de .Regeeringe van Rheenen, nog twee wagens met hooi en ftroo daar binnen te mogen haaien, 't Gefchiedde. Doch toen hij nu de'Bergpoort wilde binnen rijden, waren de wagens zo hoog belast, dat zij bleeven fteeken, en men dus de Poort, die, uit vreeze voor gevaar, altijd geflooten was, moest open laaten. Thans kwamen de Gelderfchen, uit eene hinderlaage, ten voorfchijn, en maakten zich meester van de Stad. Hertog karel van Gelder deedt 'er, 'sanderendaags, eene blijde intrede. Doch zijn volk vertoefde 'er niet langer, dan tot in de maand Julij des volgenden Jaars 1528. Achttien jaaren laater wierdt Keizer karel pü V, zo wel hier als elders in 't Sticht, voor Waerejdlijk Opperheer aangenomen. Frederik, Paltsgraaf aan den Rhijn, paa den flag bij Vraag te hebben verlooren, en dus het Ko- niuk-  RHEENEN. «51 ninkrijk B^heemen, waar over hij tot Koning verkoozen was, moetende veriaaten, zogt, in den jaare 1620, eene fcHtiüpiaats in de Nederlanden, als zijnde hij een Neef van Prinfe biaurits , die een Halfbroeder was van 's Paitsgraaven Moeder. Naa bc-koomene toezegging van een Jaargeld van 's Lands 'Staaten, verkoos de ongelukkige frederik Rheenen tot zijne verblijfplaats-, hij woonde aldaar tot op zijnen dood, die in den Jaare 1632 voorviel. In den Jaare 1672 moest Rheenen si mede onder het geweld der Franfche wapenen bukken. Niets merkwaardigs levert zedert de Gefchiedenis der Stad op, dan de beweeging, in den Jaare 1703, aldaar ontdaan, ter gelegenheid van de begeerte der Burgertje na verandering in de Regeering. Men verkreeg eenige punten; die, egfer, naderhand, door 's Lands Staaten, wederom wierden ingetrokken en ve.nietigd. Rheenen, welk, in den jaare 1346, door jan van arket.4 Bisfchop van Utrecht, op eigen kosten, met een fteenen muur omringd wierdt, heeft tegenwoordig drie Poorten : de Berg. poort, de Westpoort en de Rhijtipoort. De twee eerstgenoemde poorten zijn van boven plat. De Schout der Stad plagt, van ouds, boven eene van dezelve zijae wooning te hebben; doch de Franfchen, bij hunnen uittogt, in den Jaare 1Ó73, deeden dezelve, nevens des Poortiers wooning boven de anderen, in de lucht fpringen. Door afkoop van eenige burgers, wierdt de Rhijnpoort voor dien ramp behoed. Onder de Huizen der Stad, die op ruim tweehonderd begroot worden, vindt men weinige aanzienlijke gebouwen.. Die eenige opmerking verdienen, zullen wij kortelijk melden.. Het Stadshuis is een nieuw gebouw, van den Jaare J732, vier.kant, in den bedendaagfeben fmaak , met een Kuepef.orentje gedekt. Men treedt 'er binnen , langs een deftigen opgang. Digt daar bij bouwde men toen niet'een eene Stads Waag; men hadc 'er, tot nog toe, geene gehad. Het zo genaamde Koningshuis, door den genoemden verdreeven Boheemfchen Koning, op den grond, daar eertijds een Augustijner-Klooster ftondt, gefiigt, is een aanzienlijk gebouw. Het ftaat een weinig binnenwaarts, zijnde door een Muur, die eene deftige Poort heeft, van den gemeenen weg afgefcheiden. Het t»e; aat negen Raamen in de Qqq*4 breedte.  139 RHEENEN. breedte. — De Kerk is eene der oudften van het gantfche Sticht; indien niet vroeger, moet zij althans in den aanvang der Elfde Eeuwe gebouwd zijn. Zij was van ouds aan de H. kunera gewijd, en plagt veel bezoeks te ontvangen, in de dagen des bijgeloofs, van lieden met een zeeren keel gekweld: zij waanden, op hunne gebeden, aldaar uitgeftort, van dat ongemak te zullen geneezen worden. Fraaier Toren, dan bij deeze Kerk ftaat, ontmoet men zelden hier te Lande. Van eene zeer aanzienlijke hoogte, en allengskens dunner wordende, heeft hij drie Omgangen of Tranzen, en is van boven gedekt met een zeskantig Koepeltorentje , waar uit een Lantaarn rijst, die eenen Windwijzer voert. In den Toren heeft men een kunftig Uurwerk, met flaande Klokken. Twee Leeraaren verrigten hier den predikdienst ; als Leden van den Kerk'eraad zijn hun toegevoegd vier Ouderlingen en even zo veele Diakenen. Men heeft te Rheenen nog eenige Geestlijke goederen, dienende tot onderhoud van eenige behoeftige burgers , welke hunne wooningen hebben ter wederzijde van het aloude Gasthuiskerkje, doch 't welk thans tot Godsdienstoeffeninge niet meer gebruikt wordt. Omtrent de Regeering van Rheenen, beftaande uit Schout, twee Burgemeesteren, zeven Schepenen en acht Raaden, zul. len wij alleenlijk aantekenen; dat de Schout, die, door den Stadhouder, voor zijn leeven wordt aangefteld, hier meer ge» zags oeffent, dan de Schout van eenige Stad. Niet alleen heeft hij zitting en de eetfte (tem in alle Vroedfchaps - Vergaderingen , die hij, met Burgemeesteren , doet beleggen, naar Burgemeesteren mogen, buiten zijne toeftemming, zelf geene Vergaderingen beleggen. Dit voorregt, van Keizer . karel den V afkomftig, is naderhand door "s Lands Staaten bekragtigd. Het planten van Tabak, waar toe het omliggende land zeer bekwaam is, nevens het bereiden (jn verzenden daar van, is eene der voornaamfte bronnen van het beftaan der ingezeetenen. Daarenboven gaat 'er, in den naatijd, merkelijke handel in Boekweit om. De Vrijheid of het Regtsgebied der Stad }s zeer uitgebreid, beflaande ruim zestienhonderd tweeëndertig Morgens fchotbaar Land. Op eene hoogte buiten de Stad, ont-  RHEENENSCHE VEENEN, (de) enz. 233- onrmoet men den zo genaamden Koning, tafel, onder zes hooge boomen. De meer gemelde veidrceven Koning frederik plagt'er, meermaalen, het middagmaal te houden, om het verrukkelijk gezigt, welk men van daar over de Stad, den Rhijn en de Betuwe heeft. Het Wapen van Rheenen is een roode Burgt onder een zwarten Sleutel, op een veld var» Zilver. Zie matthteus , de Fundat. Ecclef; & de Nobiiitate; burman , Utr. Jaarboeken ; alting , Notit. Germ. Infer. Utrechtsen Plakaat boek, enz. Rheenensche veenen, (de) of ook wel, bij verkorting, Rheenfche Veenen, dus genaamd naar de nu befchreevenc Stad, ten Noorden van dezelve gelegen, zijn een groote plek Veengronds, uit welken zeer veele Turf gegraaven, of liever gebaggerd wordt. Tot gemak der arbeiders, en anderen, bij het Turfmaaken belang hebbende, leide men, in den Jaare 1549, hier de grondflageu van een Dorp, zedert Veenen daal genaamd; zie veenendaal. Rheenensche veenen; zie veenendaal. Ruoon en pendrecht, eene aanzienlijke Hooge Heerlijkheid, in het gedeelte van Zuidholland, het Land van Vutten genaamd. Hoewel eene gemeene Heerlijkheid uitmaskende, ftaan, egter, Rhoon en Pendrecht ieder afzonderlijk, in 'sLands Quohieren, aangetekend. Volgens dezelve bevat Rhoon ruim zeventienhonderd vierentwintig Gemeten Lands en honderdvijf Huizen; Pendrecht flegts iets meer dan tweehonderdtien Gemeten Lands en zes Huizen. Reeds omtrent het midden der Veertiende Eeuwe was het. Geflagt van rhoon bekend, en heeft tot aan het begin der naastverloopene Eeuwe ftand gehouden. Sints ruim honderd jaaren is de Heerlijkheid de eigendom van dien tak des Geflagts der Graaven van bentink, welke is voorijgefprooten van den bekenden gunfteling van Prinfe willem den III, onder den naam van Graave van Qqq5 Port-  m RHOON Brt PENDRECHT, RHYN. (De) Portland in 's Lands Gefchiedenisfèn vermaard, en dien wij boven hebben leeren kennen. Hec Dorp Rhoon, 't welk op zich zelve een goed aanzien heeft, en in de lengte gebouwd is, legt zeer vermaaklijk, in eene aangenaame landdreeke. Het Huis of Slot van den Heere der Heerlijkheid, een aanzienlijk Gebouw, van het midden der Vijftiende Eeuwe, legt rondom in zijne Grafcen, en wordt omringd van lustige plantaadjen. Zie goudiioven, Rhyn, (De} eene zeer vermaarde Rivier, hoewel uit kleine beginzels oorfpronklijk, doordroomt, nogthans, een aanmerkelijk gedeelte van Europa, 't Geen daar van buiten de Nederlanden loopt, valt niet in ons bedek. Wij bepaalen ons tot haaren doortogt van de Vercénigde Gewesten. Uit eene geringe bron, en eenige kleine onderaardfche wateren, op den top van den berg Adula, behoorende tot het Alpifche gebergte, ontdaan zijnde, vloeit de Rivier, allengskens breeder wordende, door Zwitserland en Duitschland, en valt, eindelijk, nabij de Kleeffche grenzen, beneden Schenkenfchans, in Gelderland. Hier verdeelt zich de Rhijn in twee armen. De Zuidlrjke arm, den naam van de IFaal hebbende aangenomjen, loopt langs Nieuwmegen , Thiel en Bommel, tot op de hoogte van M'oudrichem. Hier zich met de Maaze vereenigd hebbeude, loopt zij voort, onder dien naam,tot in de Menve, in weike zij wederom haaren laatstgemelden naam verliest. De Noordlijke arm , den naam van Rhijn behoudende, loopt als zodanig voort, langs Arnhem, tot aan Wijk bij Duur/lede. Voor dat deeze arm zich tot hier toe heeft uitgeftrekt, heeft hij zich, boven Arnhem, bij TsfelQord, tegenovertHjusfen, in twee andere armen verdeeld. Volgens zommigen zou men hier ontmoeten de aloude Graft van brusüs, die zich zou hebben uitgedrekt, uit den Rhijn bij Tsfeloord, tot aan Doesburg, alwaar de oude Tsfel, in het Westfaalsch gebergte ontfpringende , in deeze Graft of den éSlieuw&n Tsfel valt. Anderen evenwel ineenen, dat de Oude Qlfel, reeds van ouds, met eenen bogt, bi] Tsfeloord, in den Rhijn  RHYN. (De) 23en lof breed uit te meeten boven het gewoone prediken. Een voornaam bewijs voor de fchriftmaatigheid deez 's bedrijfs meende men te kunnen ontleenen uit het Veertiende Hoofdftuk des Eerden Briefs aan de Korinters, als mede uit het voorbeeld en gebruik der eerfte Christenen. Behalven eenige andere bijzonderheden, welke wij ftraks zullen melden, onderfcheiden zich de Rhijmburgers, van alle andere Gezinten, deels d or eene zeer uitgebreide Verdraagzaamheid, deels door de volmaakte gelijkheid, welke zij dellen onder alle de belijders van den Christlijken Godsdienst. Allen, welke jezus erkennen voor een Gezant des Allerhoogflen, en deszelfs Leere als Godlijk aanneemen, mids zij, uit hoofde van hun gedrag, in Gods Woord niet uitdrukkelijk veroordeeld worden, erkennen zij voor broeders, en zijn genegen orn met dezelve de Christlijke gemeenfehap te oeffenen, door het vieren van het H. Avondmaal. Hier uit volgt, dat zij geene Belijdenis van menfchelijk opftel hebben ; daar voor erkennen zij alleen de H. Schriftuure, van welke zij het regt en de vrij. heid van uitlegginge en verklaaringe aan elk Christen toekennen. Eigenlijk genoemde Leeraars zijn onder hen niet bekend. Eik, die hunne zamenkomften bijwoont, mag iets tot algemeene leeringe of digtinge voordraagen, of op het verhandelde zijne bedenkingen in 't midden brengen. Nogthans zijn de Vrouwen van het regt en de vrijheid van fpreeken, in de openbaare Vergaderingen , uitgedooten. Doch, hoewel dus de Rhijnsburgers geene uitdaande Belijdenis hsbben, en lieden van alle God*, «fienstgezinten tot Christlijke gemeenfehap onder hen worden toe-  RTIYNSBURGERS. 249 toegelaaten , hebben , nogthans, de meesten, we ke tot deezen Aanhang kunnen gezegd worden meer bepaaldelijk te behooren, de naaste overeenkomst, in begrippen, met de Remonlh at t n, of misfchien nog nader met de hedendaagfche gemaagtigde Doopsgezinden, bij de laarstgemelden althans vervoegen zich, veelal, zodanige Rhijnsburgers, welke van eenige bijzondere Christlijke Gemeente Leden begeeren te worden. Ook erkennen zij , gemeenlijk , den doop der bejaarden alleen voor lèhrif'tmaatig, mids dezelve niet bij wijze van befprenginge of overftortinge, maar door eene volkomene onderdompeling van het geheele lichaam onder het water, volvoerd worde. In de gewoons godsdienftige zamenkomften der Rfajnsburgers worden de zelfde verrigtingen in agt genomen, .Is in die van alle andere Protestantfche Christenen: zingen van Pfalraen of Lofzangen, het doen van gebeden en dankzeggingen, het leezen en verklaaren der H Schriftuure, en het overbrengen en toepasfen van het verhandelde tot verbeteringe of beftuuringe des leevens. Dit onderfcheid heeft 'er plaats, dat terwijl, bij de overige Christenen, het openbaar fpreeken, telkens, op één perfoon rust, onder de Rhijnsburgers, de onderfcheidene deelen der Godsdienstoelfeninge, het bidden, het verklaaren van eenen Text der Schriftuure, en het toepasfen, gemeenlijk, door bijzondere en even zo veele perfoonen, verrigt worden; met een zekeren ftilftand tusfchen beiden, op dat elk, die op het gefprokene eenige bedenkingen heeft voor te draagen, daar toe den tijd en de gelegenheid m^ge hebben. In hunne afzonderlijke Vergaderplaatzen vieren de Rhijnsburgers den Heiligen Waterdoop en het hoogwaardig Avondmaal. AUerflatelijkst, egter , en met de meeste plegtigheid gefchiedt zulks te Rhijnsburg. Een beknopt verflag van de gewoonten en omlrandigheden , daar bij gebruikelijk, zullen wij den Leezer mededeelen. De tijden, tot het houden der algemeene zamenkomften van deeze Broederfchap, zijn tweemaalen in 't jaar: in de Pinxterweek en in 't laatst van de maand Augustus. Tot het houden deezer zamenkomften, ftaat te Rhijnsburg, aan 't Oosteinde van het Dorp, een Huis, van weinig aanziens, doch Rit 5 ruim  £yo RHYNSBURGERS. ruim genoeg om een aanmerkelijk getal van Toehoorders te kunnen bevatten. Niet verre van de godsdienftige Vergaderplaatze, ziet men een ander Huis, veel grooter eu met eenen Tuin voorzien. Het dient ter huisvestinge van zulke perfoonen, welke de Vergadering verkiezen bij te woonen, en die *er tevens, eenige dagen, op kosten van etlijke Rhijnsburgers, van fpijze en drank verzorgd worden. Niet telkens, bij het houden van deeze algemeene Vergaderingen, wordt de Doop bediend. Wanneer zich daar toe voorwerpen aanbieden, gaat de gewijde plegtigheid verzeld van de volgende onhandigheden. Op Saturdag voormiddag, tegen een bepaalden tijd, koomen de zamengevloeide perfoonen bij een, in een ruim vertrek van het laatstgemelde Huis. In deeze Vergadering verfchijitt de Doopeling, om vooraf belijdenis te doen van zijn Geloof, welke hij, uit een gefchreeven opftel, openlijk voorleest. Gemeenlijk behelst dit opftel eene optelling van de voornaamfte Waarheden van den Natuurlijken en den Christlijken Godsdienst, nevens eene ernftige betuiging van berouw, e» van een heilig voorneemen ter gehoorzaamheid aan de zedelijke voorfchriften van christüs. Aangaande de Leerftellingen, welke tusfchen de Christenen in gefchil ftaan, laat ziek de Doopeling zelden uit, naardemaal hier omtrent van hem geene bellisfende uitfpraak of bepaaling wordt gevorderd. ° In den Tuin vau het boven gemelde Huis, is een vierkant gegraaven Vont of Doopbad. Door middel van onderaardfche buizen kan men in hetzelve heet water brengen, om alzo de gewijde plegtigheid, zonder nadeel voor de gezondheid, te kunnen bedienen. Naa het voorleezen der Belijdenisfe, begeeven zich de Mans- of Vrouwsperfoonen ieder in een afzonderlijk Vertrek, om zich te verkleeden in een gepast gewaat. Dus uitgedoscht, koomt de Doopeling ten voorfchijn, en begeeft zich na het Doopbad. Derwaarts verzelt hem een lid der Broederfchap , gemeenlijk een Man van jaaren, en daalt met hem neder in het water. Naa vooraf verklaard te hebben, dat hij, om het gewijde bedrijf, 't geen hij zal verrigten, zich geene meerderheid of waarde toefchrijft boven andere Christenen, legt hij de reebterhsnd op het hoofd des Doops-  RH YNS BURGERS. 251 Doopelings, en dompelt hem, eenmaal, met het hoofd geheel onder het water, onder het fpreeken van de bekende woorden des Inflellers: Ik doop u, enz. Thans begeeft zich de perfoon, welke den Doop heefc ontvangen, andermaal na het afzonderlijk Vertrek, en van gewaat veranderd zijnde, verfchijnt hij, van nieuws, in de Vergadering. Gelijk hier eene ftigtelijke Aanfpraak het plegtig bedrijf is voorafgegaan, dus wordt de ftaatelijke verrigting befiooten met dankzeggingen, gebeden en het zingen van Pfalmen of andere ftigtende Liederen. Een groote toeloop van menfchen van allerlei rang en ftand, uit de omliggende oorden, fchoolt, veelal, zamen, om dit bedrijf te aanfchouwen. *l Is noodig hier aan te merken, dat de perfoonen, welke dus den Doop. hebben ontvangen , daar door geene Leden worden der Rhijnsburgfche Vergaderinge , of eenige nadere betrekking bekoomen tot deeze Broederfchap , dan tot eenige andere Gezinte van Christenen. Het eigenlijk oogmerk deezer verrigtinge is geen ander, dan om te doen belijdenis van den Christlijken Godsdienst, en zich te verklaaren voor leden der Algemeene Kerke van christus; kunnende de dus gedoopten zich vervolgens aandienen tot het Lidmaatfchap bij zodanig eene Gemeente, als genegen is om hen op den dus ontvangen Doop tot Leden aan te neemen. Van hier dat 'er verfcheiden voorbeelden voorhanden zijn, van perfoonen, te Rhijnsburg, bij onderdompeling, gedoopt, die vervolgens het Ledemaatfchap in de Doopsgezinde Gemeente bij. het Lam en den Toren, te Amfterdam, verzogt en verkreegen hebben. Op de bediening van den Doop, volgt die van het II. Avondmaal. Om daar toe behoorlijk te worden voorbereid, koomt de vergadering bij een, des Saterdags naa den middag. Naa het Gezang en het Gebed, gefchiedt het verzoek, dat iemand, uit de Vergaderde menigte, dezelve gelieve te (ligten door eene Redevoering, naar aanleiding van eenig gedeelte der Schriftuure. Op dat men niet vrugtloos of met weinig nut re zamen koome, heeft, gemeenlijk, de eene of andere, vooraf, die taak op zich genomen. De Spreeker, zijn werk verrigt hebbende, verzoekt, indien iemand 't een of ander heb-  Stta RHYNSBURGERS. hebbe aan te merken, zijne bedenkingen in 't midden te brengen. In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken , dat deeze vrijheid, tot het voordraagen van aanmerkingen op het gefprokene, in de gewoonlijke bijeenkomften, voormaals, dikwijls aanleiding gaf tot woordenwisfelingen, die wel de kundigheid der zamenfpreekers aan den dag leiden, doch met een de aanweezenden van de bedoelde ftigtinge beroofden. De zamenkomst, ter voorbereidinge gefchikt, wordt met een Gebed «i Gezang beftooten. 's Anderendaags, Zondag voormiddag, koomt de Gemeente, van nieuws, bij een, tot het houden van het Avondmaal. Vóór de bediening gaat eene Redevoering , gefchikt ter opwekkinge van de gemoederen tot het waardig gebruiken der gewijde Inftellinge. Daar naa wordt iemand der Vergaderinge verzogt, het Brood en den Wijn te willen omdeelen. Die zich daar toe aanbiedt, even gelijk hij, welke den Doop heeft bediend, vei klaart, gemeenlijk, dat hij, om dit bedrijf, zich geenzins boven anderen verheven, of waardiger keurt dan alle de overige Dischgenooten. Voorts gefchiedt de bediening met de zelfde omftandigheden, als bij alle andere Protestanrfche Christenen. In den avond vergaderen wederom de aanweezenden , om, voor de genootene weldaad, zo in den Dood des Verlosfers als in de plegtige viering daar van, aan hun beweezen, elkander tot dankbaarheid en Godsvrugt op te wekken. Eindelijk wordt de ftaatelijk zamenkomst beftooten, den volgenden morgen, met eene Aanfpraak, dienende tot een plegtig affcheid, en ter aanmoediginge tot ftandvastigheid en vermeerdering in de beoeffening van Godzaligheid en alle Christlijke deugden. De liefdegaven, welke bij deeze gelegenheid worden ingezameld, worden, ten behoeve der Dorpsarmeu, aan de daar toe bevoegde perfoonen ter hand gefteld. 't Lustte ons, het bovenftaande, wegens de Gefchiedenis, de Begrippen en den Eerdienst der Rkijniiurgers hier neder .te ftelien. Nog vóór weinige jaaren was dit minder noodzaaküjk, dewijl men toen nog, op verfcheiden plaatzen, vooral in de Provincie Holland, deeze Gezinte aantrof, en dus dezelve, bij ondervinding, konde gekend worden. Thans is de open-  RHYNSBURGERS. openbaare inrigting na genoeg verdvveenen. Te Amfterdam en Rotterdam, alwaar men de meeste en voornaamfte voorftanders plagt te ontmoeten, worden, immers niet in de eerstgemelde Stad, geene zamenkomllen meer gehouden. De algemeene Vergadering te Rhijnsburg heeft, zedert den Jaare J787, geene plaats gehad, en zal bezwaarlijk hervat worden. Hier en daar, vooral in Noordholland, worden nog zo ge> noemde Kollcgien gehouden; doch de ipreekers zijn meestal Leden van Doopsgezinde, Gemeenten; uit zucht tot Godgeleerde weetenfchap en om de kennis en het rechte verftani der Schriftuure voort te planten , houden zij de hand aan deeze oeffeningen, hoewel zij van derzelver mindere noodzaaklijkheid overtuigd zijn, zedert de invoering van eene meer befchaafde predikwijze onder hunne Gezinte. Tor llot van dit Artikel zullen wij nog aanmerken, dat de Rhijnsburgers een zeer aanzienlijk Weeshuis hebben te Amjlerdam, gemeenlijk de Oranjeappel genaamd, die, ai van ouds, boven den Ingang ftondr. Het ftaat op de Keizersgraft, aan de Oostzijde, tegenover den geweezen Schouwburg. Het is in tweeën verdeeld; zijnde het eene deel gefchikt voor de Jongens, die hunnen ingang hebben op de Graft; het andei? voor de Meisjes, ingaande in de Huideftraat. In de eerstge«ïelde Afdeeling is eene ruime Kamer, alwaar de Godsdienfti. ge zamenkomften plagten gghouden te worden. Uit zijne eigen middelen wordt dit Huis nog in deftigen-ftand gehouden , en dient ter opvoedinge van kinderen, welke elders niet gevoegelijk kunnen geplaatst worden. Meestal, egter, worden daar in opgenomen kinderen, uit andere Steden of Provinciën, wier Ouders tot de Rhijnsburgers de naaste betrekking hadden, of tot de Doopsgezinden behoord hebben. Zo wel als die van andere Christlijke Gezinten, geniet ook dit Godshuis vrijdom van verfcheiden openbaare belastingen. Zie H'ftorie der Kollegianten; en uit r Medegedeelde Berigten. RlCHARD,  S54 RlCHARD, (MARTINUS) enz, Richard, Cmartinus) gebooren te Antwerpen, in deü Jaare ispi» een der vermaardïle Kunstfchilders zijner Eeuwe * niettegenftaande hij flegts ééne, en wel de ilinkerhand hadde. Naa zich een tijd lang te hebben geoeffend onder den beroemden tobias verhaacht, ondernam hij eene reize na Italië. Twee jaaren vertoefde hij in dat gewest, zijnen meesten tijd befteedende met het aftekenen der voornaamfte Steden met roode aarde. Bij zijne wederkomst te Antwerpen, betuigde elk zijne verwondering over 's Mans ongemeene vorderingen^ Veel werks maakende van het aftekenen van groote Gebouwen en Kafteelen, kwam hij, daar door, op zekeren tijd, in merkelijk gevaar. Want, ter voldoeninge van zijne heerfchende Zucht, genaderd zijnde tot aan den voet van het Kafteel van Hamen, wierdt hij ontdekt, voor een vijandlijken Verfpieder aangezien, en als zodanig in verzekering genomen. Doch toen men richard vervolgens voor den Slotvoogd der Plaatze gebragt, en hij aan deezen de reden van zijn bedrijf ontvouwd hadt, verkreeg hij ftraks zijne vrijheid. Door zijne ongemeene bekwaamheid en naarftigheid verworf hij de agting van de vermaardften zijner Kunstbroederen, met naame ook van van dyk ; deeze heeft hem in portret gebragt, zo als hij zich vertoonde in zijne Kamer zittende om te fchilderen. Onder 's Mans groote Stukken munt uit, de afbeelding der vlugt van josef en maria met het Kindeken jezus na Egijpte. Midden in dit ftuk, op het vlakke veld, vertoont zich een Kafteel, zeer kunftig uitgevoerd. Richard overleedt in den Jaare 1636, het vijfenveertigfte zijns ouderdoms. Zijn Vader, david genoemd, hoewel geen Schilder, was, egter, een voornaam Kunstkenner. Verfcheiden voornaame liefhebbers van Ant. werpen zonden hem na Italië, om 'er de beste (tukken op te koopen en na Brabant over te brengen. Zie vermande r. Richardot, (joan) Voorzitter van den Geheimen Raad en Lid van den Raad van Staate, onder de Aardshertogen , ta Bru'fel, vermaard, in 's Lands Gefehiedenisfen, wegens zijn aa».  RICHARDOT. (jGAN) 255 aandeel in de onderhandelingen tot Vrede of Beftand tusfchen Spanje en de Nederlanden. Naa dat hij, alvoorens, eenige voorafgaande punten hadt helpen beraamen, verfcheen hij, om het werk tot ftand te brengen, in 7s Graavenhage, in den Jaare 1608, nevens den Markgraave ambrosio smnola, den Geheimfchrijver des Konings, Don juan ne makcicidor en dea vermaarden Vader neyen en verreiken. In de zamenkomften, welke tusfchen de wederzijdfche Gemagtigden wierden gehouden, voerde richardot, veelal, bet woord van de zijde der Spanjaarden, 's Lands Advokaat van oldenbarneveld , ure den mond der Staaten, op zekeren tijd verklaard hebbende, dat zijne meesters niet gezind waren om in handeling te treeden, zonder de voorafgaande erkentenisfe, aan de Spaanfche? zijde, der Veréénigde Gewesten, toonde zich richardot zeer toefchietende. „ Wat ons aangaat" (zegt men, zou hij thans verklaard hebben) „ indien Tt u lusten mogt, zelf een Ko„ ninkrijk te zijn, gij moogt: wij willen 'er ons niet tegen„ kanten." Niet zo toegeeflijk gedroeg hij zich, toen de vrije vaart op de Oostindiën op het tapijt kwam. Het fterk dringen der Staatfche Gemagtigden op deeze vrijheid deedt hem in toorn ontfteeken, en zijne gewoone bedaardheid tot zo verre vergeeten, dat hij zich eenige fcherpe, zelf dreigende uitdrukkingen liet ontvallen. Op een anderen tijd, het gefprek vallende op de vrije vaart op Antwerpen, tegen welke de Hollanders en Zeeuwen zich ernftig aankantten, nam richardot een zo fchijnbaaren ernst aan, dat hij in traanen uitborst, en alzo den Staatfche Gemagtigden verklaarde hoe zij, door te fterk op hun ftuk te ftaan, gevaar liepen, vande gelegenheid, tot het treffen van vrede, te zullen laaten glippen. Hij voegde 'er nevens, vermids hij en de zijnen, alvoorens verder te gaan, verflag moesten doen aan den Ko! ning, dat hij de Staaten vermaande, de voorwaarden van den Vrede zodanig te ftellen, dat dezelve aangenomen konden worden door eenen Koning, die noch overwonnen, noch gevanven, maar tot den Vrede volkomen was geneigd. Tot nog toe hadden de wederzijdfche Gemagtigden gehandeld over het fluiten van een beftendigen Vrede. Dewijl de enderhandelingen , hier omtrent, wierden afgebroken, viel men,  RICHARDOT. (JOAN) men, eindelijk, op het ontwerp raakende een veeljaarig Be* Rand of Stilltand van Wapenen, 't Is bekend, hoe dit plan, hoewel naderhand voltooid, thans niet tot volkomenheid gebmgt wierdt. Onverrigter zaake vertrokken de Spaanfche Gezanten uit 's Hage. In een gehoor van affcheid , welk zij, op den laatften September des Jaars 1608, ter Vergaderinge der Algemeene Staaten. hadden, voerde richardot het woord. Breed weidde hij uit in den lof der vredelievendheid, zagtmoedigheid en toegeeflijkheid der Aardshertogen, en befchuldigde de Staaten van onverzettelijke ftijfzinnigheid en onbetaamelijke behandelinge van de Gezanten. Hij befloot zijne Rede met deeze dreigende woorden: ,, Den geest van voor„ zegginge bezitte ik niet, maar ik bedriege mij geweldig, indien ik den dag niet reeds voorzie, op welken gij vrugt,, loos zult wenfchen , dat u andermaal mogt aangebooden „ worden , 't geen gij thans zo Itijfzinnig verwerpt. Hei ,, bloed, welk m 't vervolg ftaat vergooten te worden, zal „ u aan de misdaad van het verfmaaden van den Vrede fchulI» dig verklap ren." Kort daar naa vertrok richardot, nevens de overige Gezanten, uit 's Hage. 'r Geviel dat een knegt in den herberg, in welken richardot zijnen intrek hadt gebad, de laade van eenen Tafel, Oaande in deszelfs Kamer, openende, in dezelve eenige papieren vondt. Uit nieuwsgierigheid de papieren doorziende, vondt hij 'er onder, het heimelijk Berigtlchrift de- Aardshertogens, naar 't welk de Gezamen, in hunne. onderhandeling met de Staaten, zich te gedraagen hadden. De knegt gaf het gefchrift aan Graave jan van nassau, die in den. zelftten herberg gehuisvest was; deeze wederom aan Graave fredfrik hendrik, die het vervolgens zijnen Broeder Prinfe mai r;ts ter hand (lelde. Langs deezen weg kwam het papier ter Vergaderinge der Algemeene Staaten, alwaar 'er ieder Lid een affchrift van nam: waar door het, wel haast, door den druk wierdt gemeen gemaakt, en in ieders handen kwam. Zeer verfchillende wierdt over deeze gebeurtenis gedagt en gegist. Men vondt 'er, die in 't geheel geen geloof (loegen aan de wijze der ontdekkinge door dengenoemden Knegt. en beweerden, dat het Gefchrift den Gezant heimelijk omdolen was,, met oogmerk om door het ver- fprei-  RICHARDOT, (JOAN) eta, 257 fpreiden dasr van , de Landzaaten op te zetten tegen de Spanjaards en het Beftand, naardien in het Gefchrift eenige dingen voorkwamen, niet zeer gunftig voor de vrijheid van den Godsdienst. Die de agterlaating voor weeZenlijk hielden, verfchilden wederom van gedagten. De ineesten geloofden, dat zulks gefchied was door' agteloosheid , alzo richardot zich zeiven naderhand des wegen befchuldigde in verfcheiden Brieven, en te gelijk klaagde over het fchenden van het regt der Volken, begaan in het verfpreiden van een Gefchrift, hem als Gezant aanbevolen. Anderen, evenwel, die verder meenden te zien, vonden hier in een loos beleid, en waren van oordeel, dat de Gezant het papier met voordagt hadt agtergelaaten, vermids in hetzelve eenige uitdagen voorkwamen, wegens een Verbond van wederzijdfche befcherminge, tusfchen de Spanjaards en de Staaten, van 't welk hij, langs deezen weg, de laatstgenoemden wilde op de gedagten brengen, terwijl hij meende, dat dc tijd nog niet gebooren was om zulks bij monde te kunnen voorflaan. Voor 't laatde gevoelen meent men daar in eenig bewijs te kunnen vinden, dat de Aardshertog albfrtus, over dit voorval, nimmer eenig misnoegen heeft betoond tegen richardot , maar hein, zedert , zijne voorgaande bediening deedt hervatten, welke hij ook tot zijnen dood toe heeft waargenomen. Zie Negotiat. de jeannin; van meteren 3 bor, enz. Ridderschap', ' Gelder fche) in onderfcheiding van die def bijzondere Kwartieren, bezit en oelFent, te gader met dö Steden, de opperde magt en gezag, in zaaken, het gemeene Land en de Provincie over 't geheel betreffende. In het dagelijkfche leeven voeren de Gelderfche Ridders, veelal, den tijtel van Baronnen: zommigen ook dien van Graaven. Doch in hunne hoedanigheid van Leden van Regeeringe wórden ze flegts Jor.kers, Riddermaatigen of Heeren genaamd. Onder de"vereischten, om als Geldersch Ridder erkend, en als zodanig al Lid van Staat te kunnen verfchreeven worden, zijn, XXIV. d£èl. Sss Vol.  3s8 RIDDERSCHAP, (Gelderfche) enz. volgens 'sLands Plakaaten, deeze wel de voornaamfte. Hijmoet van den Hervormden Godsdienst belijdenis doen, e» van een Geflagt zijn, welks Voorzaaten insgelijks ter Landfc'naps vergaderingen verfchreeven geweest zijn. Hij moet eenzeker getal van jaaren bereikt hebben, en genoegzaam gegoedigd zijn ten platten Lande. In vroegere tijde'h moest een Ridder zijne vaste wooning hebben op het Land; doch deeze vereischte heeft men, al zints lang, over 't hoofd gezien. Zij, dia anderzins voor Riddermaatigen konden erkend worden, zijn, egter, uitgeflooten van de Vergaderingen der Provincie , indien zij zich in den Krijgsdienst begeeven hebben. Ongehuwde Zoonen van Ridders hadden, bij ouds, geenen toegang op de Landdagen, 't en zij ze op zidi zelve woonden; doch ook hier in is, door den tijd, verandering ontftaan» Perfoonen uit andere Gewesten, die onder de Gelderfche Ridderfchap begeeren te worden toegelaaten, moeten de bewijzen inleveren voor hunne Riddermaatige hoedanigheid in hun eigen Gewest; als mede kunnen aantoonen, dat de Gelderfche Ridders 't hunnent worden toegelaaten. Hoewel het niet altoos het zelfde zij, wordt het getal der Gelderfche Ridders, in alle de drie Kwartieren te zamen genomen, op zestig, meer of min, begroot. Zie Groot Geldersch - Plakaatboek; de> Landdag' Recesfen en j. schrassert >, Codex Gelro-Zutphanicus. Ridderschap; (Holland/clie) zie holland. Riebeek, (abraham van) wierdt op den 18 Oétober 1653 aan de Kaap de Goede Hoop gebooren, alwaar zijn Vader zich toen aan 't hoofd bevondt der nieuwe volkplantinge, door hem daar ter plaatze gefticht. In zijne jeugd wierdt hij n» Holland gezonden, alwaar hij zich met grooten ijver op de Regtsgeleerdheid uitleide, en groote bekwaamheid verkreeg in deeze vveetenfchap. In 't Jaar 1676 vertrok hij , ruim tweeëntwintig jaaren oud zijnde, voor de Kamer Enkhuizen, aan boord van 't Schip Frijheid, met de waardigheid van Onderkoop.  RIÈBEEK". (ABRAHAM van} -5§ koopman, en kwam in 'c volgend jaar te Batavia, alwaar hij ras trouwde met de Juffer elizabeth van bosten, en op den tweeden Augustus 1678 tot buitengewoon' Raad in 'c Hof van Juftitie wierdt bevorderd. In 't Jaar 1684 droeg dé Gouverneur camphuis hem den post op van Sekretaris der Hooge Regeering, welken hij met veel lofs waarnam tot iri 't Jaar 1690, toen men hem bevorderde tot Buitengewoonen, gelijk in 1693 tot Gewoonen Raad van Indilm Op den zevenden Junij 1703 wierdt hij aangefteld tot Directeur Generaal, doch bekwam deeze waardigheid eerst op den eenendertigden Januarij 1704 ; wanneer de Heer van hoorn dezelve geheel afdondt, om die van Gouverneur Generaal te aanvaarden; in Welke hooge bediening de Heer van riebeek op zijn beurt' opvolgde iu 't Jaar 1709. Onder de Regeering des Heeren van riëbeèe vielen weinig voornaame gebeurtenisfen voor , doch wel veelerhande verfchillen en wanorders; die men egter den Gouverneur mei kan wijten. De eerde onlusten openbaarden zich op Celebes, alwaar de Koningen van Boni en Goa in oorlog raakten, en* de Maatfchappij genoodzaakt wierdt den eerden te ohderdeunen: met dat gevolg, dat de laatfte, hoewel hij in 't begiri eenige voordeelen behaalde, eindelijk de nederlaag kreeg. Op de Molukfche Eilanden ontdondt, op den zelfden tijd,verfcnil tusfchen tolucco, Koning van Temate, en hassanódin, Koning van Ti lor, die altoos over hoop lagen; de laatfte kwelde den eerden op veelerhande wijzen: waarop deezd een' engen weg bezette op 't Eiland Gilolo, 't geen de onderdaanen des Konings van Tidor verpügtte, zomwijlen een' omweg van twintig dagen te neemen. Om de gevaarlijke gevolgen deezer verftrhillen Voor te koomen, wist de Heer peterson, Gouverneur van Amboinat geen beter middel, dan dien weg voor een ieder vrij te verklaaren; 't geen hij met het grootfte regt kon doen, om dat dezelve op 's Compagnies bodem gelegen was. Doch de Kaning van Temate hadt hier in geen behaagen; 't welk den Gouverneur verpligtte Over deeze zaak ernftig aan de hooge Regeering te fchrijven, en eenen behoorlijken önderftand teVerzoeken, die hem, zo ras mogelijk, wierdt gezonden. Zo Sss a dra  ,£6o RIEBEEK. (ABRAHAM van) dra de hulptroepen waren aangekoomen, begaven zich de Gouverneur en Opperkoopman na Tolucco, met deezen eisch: out den weg in verfchil af te (laan, of 'er zich toe te zien dwingen, en alle voordeden, door de Maatfchappij aan den Koning toegedaan, te verliezen. Ook nam men zijn' voornaamften geheimen Raad, die de drijfveer der onlusten was, in hegtenis, en zondt hem na Banda in ballingfchap; 't geen den Koning zulk eene vreeze aanjoeg, dat hij deeze engte aan de Maatfchappij overgaf, die aldaar een Fort met twaalf (lukken gafchut deedt bouwen. Op Anboina ftierf in 't Jaar Ï709 de beroemde hassan souman, de rijkfte, fchranderfle en gevaarlijkfte Moor der Kust van Hitou , welke hij naar zijn welgevallen regeerde. Niettegenftaande zijne menigvuldige zamenfpanningen met den Koning van Temate, en andere gevaarlijke (Ireeken tegen de Compagnie, had dezelve hem egter, uit verfcheide Staatkundige inzigten, (leeds met veel agting behandeld. De Heer van riebeek vondt onderrusfchen niet dienstig, een Neef des overleedenen in zijn' post te laaten opvolgen, maar gaf denzelven aan eenen ander. Kort daar naa openbaarden zig op 't Eiland Java nieuwe onlusten, die tot eenen zwaaren oorlog aanleiding gaven. In \ Jaar 1712 ontving de Heer van riebeek een Gezantfchap van den Keizer, 't welk zijne betrekking hadt tot de twee volgende zaaken: 1. Om te weeten, of de Maatfchappij goed zou keuren, dat zijn Zoon hem, thans zestig jaaren oud, ter zijner tijd in 't gebied zou opvolgen; 2. om te verdaan, hoe de Maatfchappij zig zou gedraagen , indien de Prinfen van Sourabaja zig tegen deeze opvolging zonden aankanten, gelijk thans waarfchijnelijk viel. In 't volgend jaar ontving de Regeering een tweede Gezantfchap van veel aanbelang, 't geen met zeer groote gefchenken voorzien was, en op den tweeden Maij 1713 plegtig wierdt ontvangen. De Gezanten ten gehoor toegelaaten zijnde, verzogt de Gouverneur hen, den Keizer in geheugen te brengen, in welke onlusten de Compagnie zig ten zijnen behoeve had gedooken; de moeite, die zij zig had verwekt, en de fommen tot zijn voordeel door haar verfpild; de beloften door hem in gevolge van dien gedaan, ea  RJEBEEK. (ABRAHAM van) en de verpligting, die op hem lag om dezelve te volbrengen. Hier mede wierden de Gezanten te rugge gezonden, met het gefchenk van een' fchoonen Kemel. Die van Sourabaja bereidden zich ondertusfchen ten oorlog, en verzamelden van alle kanten eene menigte troepen, die hen zeer gedugt maakten voor den Keizer. Het duurde egter noch eenige jaaren, eer de zaaken tot eene openbaare vredebreuk kwamen; doch deeze heeft de Heer van riebeek niet beleefd. In 't jaar 1707 waren twee magtige Vorsten geftorven, te weeten de Keizer van Kandy en de Groote Mogol, de eerfte een vreedzaam en de ander een onftuimig mensch. De Zoon en Opvolger des eerden was wira singa, toen oud zeventien jaaren, een Vorst van een' zeer wreeden en trouwloozen aart, die den Hollanderen een' tweeden raja singa deed vreezen; doch hij voerde niets uit, 't geen hunne belangen hinderlijk was. Shah alem bhadur, Zoon ^n Opvolger van den beroerjiden aureng zeb, bezat niets van den onduimigen aart zijns Vaders. De Maatfchappij befloot in 't Jaar 1710 hem een plegtig Gezantfchap te zenden; tot welken post benoemd wierdt de Heer c. bezuyen ,* Direfteur van Suratte; maar deeze op reis komende te fterven, wierdt in 't volgend jaar tot zijn Opvolger benoemd de Heer ketelaar , die zeer wel ten Hove wierdt ontvangen* en op alle zijne verzoeken eene gunflige toeftemming verkreeg. Deeze goede uitkomst was men hoofdzaakelijk verfchuldigd aan eene Portugeefche Dame, Donna juliana dias da costa, Gouvernante van 't Serrail des Keizers: doch dezelfde dag , op welken den Ambasfadeur, wegens 't goed gevolg zijner haudelingen, wierdt geluk gewenscht, verloor de Keizer het leeven, door de verraaderlijke pook van eenen zijner Generaalen, die aanftonds door de Lijfwagten wierdt aan ftukken gehouwen. De daarop volgende verfchillen, tusfchen de Zoonen van den overleedenen. verwekten den Ambasfadeur niet weinig moeite; doch eindelijk, toen de otidfte, genoemd mocsoddien, op den troon was bevestigd, namen de zaaken der Compagnie een beteren keer; 'i geen egter van korten deur was: want een nieuwe opdand Sss 3 deedt  &Gt REÏBEER". (ABRAHAM van) deedt dien Vorst in 't volgend jaar zijn hoofd verliezen, en plaatste op den troon tia kochsieer , welke het Comptoir van Bengalen, tot groot nadeel der onzen, had uitgeplonderd , en daarenboven nog wel vierdehalf ton gouds ontving tot gefchenken, hoewel zonder eenige vrucht. In Pepfien verloor de Maatfchappij in 't Jaar 1713 eenen fchat van vijf tonnen gouds, door de onvoorzigtigheid van den Direfteur pieter macare , die zijn toevlugt genomen hebbende onder den Sophi, te vergeefs wierdt opgeëischt, tot jn 't Jaar 1716, wanneer de Gouverneur hein in handen kreeg, door 't beleid van den Heer ketelaar, toen ter tijd Gezant aan dat hof, ■ Alle deeze onheilen waren voorzeker op geenerhande wijze aan den Heer van riebeek te wijten, maar moesten nogthans ten uiteiften onaangenaam zijn voor de Heeren Bewindhebbers! hier bij voegde zich nog een opftand op de Westkust van Sumatra, werwaards men troepen moest zenden om de Belhamels te beteugelen. In 't Gouvernement van Malacca gebeurden ook groote wanorders , die ten gevolge hadden, dat de beide voornaamfte Regenten dier plaatze door den Raad van Jufiïtie aldaar wierden afgezet, en in zwaare geldboeten verwee?en. Doch de Raad i'm Indien te Batavia fcheen gunlliger over hen te denken: want door deezen wierden zij jin hunne eer en ampten herfteld. Eindelijk zag men in dit jaar, 'r. geen 't laatfte was van 't leeven des Heeren van riebeek, een Reglement voor den dag koomen, aangaande de hoeveelheid der goederen, die een ieder , naar, maate zijns aanziens, uit de Indien met zich zou mogen voeren. Men ziet uit dit verhaal, dat de Heer van riebeek weinig gelegenheid heeft gehad om zijn beleid ten nutte der Maatfchappij te doen blijken, Ook hadt hij het ongeluk, van zeer dikwijls in gefchil te zijn met eenige Raaden van Indien, en jn 'f bijzonder met den Directeur Generaal douglas, een man van een zwak geftel en geringe zielsvermogens, dien de Gouverneur dikwijls in den vollen Raad zodanig doorftreek, dat hij zomwijlen eenige weeken lang uit verdriet het bed hieldt. De Heeren van zwol en chastelein waren de eenigfte onder $g Raaden, die den Directeur durfden onderfteunen; en 't Was  RIEBEEK. C ABRAHAM van) 2 i'hui»  RJPPERDA. (JOAN WILLEM van) 2?> t'huis koomende, en hetzelve Ieezende, bevondt hij, dat het een allerhaatlijks Schirnpfchrift was, opgevuld met de fchandelijkfte fcheldnaamen, 't welk zijn bedrijf met alkrlelijklte kleuren fchilderde. Zo veele onaangenaamheden, welke hem dagelijks bejegenden, deeden hem zich haasten om Engeland te vcrlaaten, Des vertrok hij, verzeld van de Spaanfche Juffer en zijnen getrouwen Kamerdienaar, na Holland, alwaar hij, aangeland zijnde allen mogelijken fpoed maakte om den Heer perez te begroeten. Deeze ontving hem met alle tekenen van genegenheid, Rijfde hem in zijn voorneemen om na Rarbarije te vertrekken, en verzekerde hem, dat hij, op de Brieven van voorfehnjWnge, welke hij hem zoude medegeeven, in alle gerustheid de reize na Mequinez konde aanneemen; 'er bijvoegende, dat, zo ras hij zotLte rug ontbooden worden, hij niet zou nalaaten, zijne vooriTagen bij zijne Marokkaanfche MajeRett te onderfteunen. Ripperda, deeze toezegging ontvangen hebbende, onthieldt zich niet lang hier te lande, maar vertrok fpoed>g na Mequimz, met een fehip, 't welk te Amflerdam derwaarts zeilree lag. De Spaanfche Juffer en de Kamerdie. mar, welke hem ook op deezen togt volgden, waren over deeze reize niet kwalijk te vreden; de eerfte, om dat zij hoop hadt, zich in een Klooster, 't welk daar te lande was, te zullen kunnen begeeven, en aldus van den Hertog, wiens tegenwoordigheid zij al lang moede was, en welken zij alleen uit noodzaaklijkheid volgde, ontflsgen te worden; de andere, om de verbeelding, met welke hij zich ftreelde, om, door voorfpraak van zijnen Meester, in Rarbarije tot eenige aanzienlijke waardigheid bevorderd te worden. Naa eenen fcheepstogt van verfcheiden weeken, op welken hij een zwaaren ftorm uitftohdt-, zate hij te Tanger behouden voet aan land; alwaar hij zich etlijke daeen uitgerust hebbande, zijne reize vervolgens te lande na Mequinez voortzette Hier nam hij zijnen intrek , eerst in het Klooster der Trinitarisfen, en vervolgens in het huis van een Franfch' Koopman Niet lang hadt hij zich hier opgehouden, of hij verwierf ge* hoor bij den Keizer, mulei abdalah. Doch 't antwoord welk hij op zijne aanfpraak ontving, was niet zeer in zijne* Snaak,  S88 RIPPERDA. (JOAN WILLEM van) fmaak. De Keizer gaf in hetzelve niet duister te kennen, dat kipperda, alleen in gevalle van verZaakinge van het Christendom en aanneeminge der Leere van mahometh , op zijne gunst mogt hoopen. Dit deedt hem berouw hebben, dat hij Engeland of Holland immer hadt verhaten, en hij ftondt zelfs ïn beraad om na Europa weder te keeren. Onze ripperda begreep ras, dat hij, om zijne oogmerkente bereiken, iemand noodig hadt, welke daar te lande bekend,en tevens ten Hove wel gezien was. Zulk een perfoon vondt bij in alv-dem, weleer een Monnik van de Orde der Celestijnen, doch die, om zijne fchelmftukken en eerlooze leevenswijze, uit Europa, na Barbarije gevlugt, aldaar het Christliik Geloof verzaakt hadt, en nu bij den Marokkaanfchen Keizer in zonderlinge gunst ftondt, Deeze onderrigtte hem in de zeden en gewoonten des Lands, en ^deedt hem tevens belofte ,• dat hii den Keizer ten zijnen voordeele zoude fpreeken. Hij hieldt zijn woord. In een volgend gehoor, welk den Hertoge vergund wierdt, wierdt hij met alle tekenen van eere en agtjnge ontvangen , en bekwam tevens de toezegging van in' '* Keizers dienst te zullen gebruikt wdrden. Een zo goed begin kon niet nalaaten, den ftaatzugtigen ripperda, en den afgevallen Monnik zeer naauw te verbinden. Ook wist hij zich , dag aan dag, aangenaamer te maaken bij den Keizer; en de lang verwagte te rug komst van den Gezant perez uit Holland maakte zijn genoegen volkomen. Hij verfcheen nu dagelijks in den Raad, en kreeg, van tijd tot tijd, door zijne voorflagen, welke hij zeer behaagelijk* wist voor te ftellen, en in een aangenaam licht te plaatzen, meer invloeds op denzelven. Zijne eerzugt hadt thans geen minder doel dan de waardigheid van Bacha, welke hij hoopte nu eerlang te zullen bekomen. Doch eene Rijkswet ftondthem hier in den weg; volgens dezelve kon niemand tot eenig. aanzienlijk eerampt bevorderd worden, 't en zij hij, door het teken der Befnijdenisfe te ontvangen, openlijke belijdenis deedt van de Leere van mahometh* Ripperda gedroeg zich wel als een Mufulman, was bij den openbaaren eerdienst tegenwoordig, vastte ten tijde der Nieuwe Maane, en nam dus de geheele Wet in ngty en dit, hoopte hij,- zoude genoeg aijn tes  RIPPERDA. (JOAN WILLEM van) i*0 ter bereikinge van zijn oogmerk: maar van de befnijdenis'fe was hij ten uiterften afkeerig. Geenzins om dat-hij in zijn gemoed eenige zwaarigheid hadt, door het verzaaken van £ Christendom, zich aan de zijde van deszelfs grootften vijand en tegenftreever te voecen : want eigenlijk ge(]Vooken hadt hij in 't geheel geenen Godsdienst; maar om dat hij van deeze bewerking, welke in zijnen ouderdom zeer hachelijk i  3o<5 ROBERT OGUIER. hoorde men den jongeling, onder de folteringen, verfcheidenmaaien, deeze woorden herhaalen : o God, eeuwige Vader, laat toch de offerande onzer lichaamen u aangenaam zijn in den naame van uwen welbeminden ?.'oon. Een Monnik, die daar bij ftondt, en deeze woorden hoorde, borst daar op uit in bittere woede: ,, Booswigt, gij liegtt God is- uw Vader „ niet; gij hebt den Duivel tot eenen Vader." Doch de blijmoedig vertrouwende Jongeling, zich niet ftoorende aan dit verwijt, hief midden in de vlammen zijne oogen hemelwaarts, en fprak, vervolgens, aldus zijnen Vader aan: Zie, mijn Vader , ik zie de hemelen geopend, en tienhonderd duizendmaalduizend Engelen hier rondom mij, zich verblijdende over de belijdenisfe der waarheid , die wij voor de waet eld gedaan hebben. Laaten wij ons dan zelfs verheugen, mijn Vader: want Gods heerlijkheid ftaat voor ons open. Een ander Monnik, op dat het Volk, door dit blijk van vertrouwen, niet aan 't wankelen zou gebragt worden, fchreeuwde daar tegen aan: „ Ik zie de Helle geopend, en hier zo veele duizend ,, Duivelen tegenwoordig, om u ter Helle te voeren."" Dit, nogthans, belette niet, dat iemand uit de omftaaude menigte,. met luider ftemme, hem toeriep: Houd moed, boudewyn'. houd 11 vroomelijk: uwe zaak is goed. Ik ben van de uwen. Dit gezegd hebbende, uit vreeze, misfchien, voor de Stadswagten en Geregtsdienaars, maakte hij zich weg. Uit hetmidden der vlammen, en toen nu reeds de benedenfte deelen des lichaams der rampzaligen bijkans verteerd waren, hoorde men hen te zamen fpreeken, en den eenen den anderen tot lijdzaamheid en vertrouwen aanfpooren. 'Er is nog een Brief voorhanden, door boudewyn oguier gefchreeven, aan zijne Geloofsgenooten te Rijsfel. Hij bevat verfcheiden godvrugtige aanmerkingen, onder andere zeer ernftige aanfpooringen tot volhardinge in het onderhouden van hunne godsdienftige zamenkomften. „ Indien gij, dus fchreef hij, de Chri>tiijke Vergaderingen verlaat, dan zal 'er, weest „ des verzekerd, eene wonderlijke verwarring van taaien on,, der u ontftaan, veel gevaarlijker dan omtrent het bouwen van den Toren van Babel. Kon de Satan wel een beter „ middel vinden, om Sekten en Ketterijen onder u te ver- „ wek-  ËOBEÏIT ÖÖUïËRj §6? ii wekken , dan dit ? Neeii zeker. Hij weet het wel dat i, men in de Vergaderingen eene zelve taal, en eene zelve ,, zaak, leert fpreeken; de liefde neeirit 'er toe. Om kort s, te zijn, veelerlei goed koomt 'er uit voort, gelijk als het ,, tot nog toe onder u blijkt. Houdt u dan aan de les des >, Apostels: Verlaat uwe eigen Vergadering niet. WagÈ j, u omzigtiglijk vöor alle kwaade leere, voor bedrifgefs, die „ nu door de waereld loopen. Vliedt Ook die ontvein- zers, die zo met eere God leerett verlochenen." Terwijl de Vader oguier en zijn oudlte Zoon dus dé Martelkroon ontvingen, zaten zijne Echtgènöote en jongde Zoon,; MARten genaamd, nog in hegtènisfe.- Door vreeze hadt, in den beginne, de Moeder zich laaten beweegen ter herroepinge Van haare gevoelens, en zogt insgelijks haaren Zoon om te zetten.- Doch deeze bleef dandvastig, en deedt, daarenboven• de Oude Vrouw van "gedagten veranderen. Ach Moeder, fprak hij, in haare tegenwoordigheid zijnde toegelaaten, wat hebt gij gedaan ? Hebt gij den Zoon Gods, die u v> ijgekogt heeft} Verlochetid? Helaas! wat heeft hij u gedaan,- dat gij hem Zo hebt onteerd en verongelijkt? Nu treft mij 't ongeluk j dal ik meest vreesdet o Mijn God,- waarom hebt gij mij dit laaten bekeven, dat mijn hart doorfnijdt? Zo diep troffen deeze woorden de Moeder, dat zij haaren val betreurde,- God! om vergiffenis fmeekte , en om ftandvastigheid en kragt in het uiterfte lijden. Tot de Monniken, die haar, andermaal, van befluit wilden doen veranderen, riep zij: Weg Satans, gaat van hier, want aan mij hebt gij ;.s niet meer. Ik wil mijné eerfte belijdenis ondertekenen , is 't niet met Inkt, ,t zij dan met mijn eigen bloed. Acht dagen naa haaren Man en oudfleri Zoon, wierdt de godvrugtige johanna, nevens haaren jongfteri Zoon, ten vuure verweezen. Terwijt zij aan den Brandpaal wierdt gebonden, riep zij tot de omftanders: IVij zijn Christenen; dat wij lijden, grj'chiedt niet om moord of dief ft al i maar om dat wij niet anders willen gelooven dan het Woord Van God. Zie Hiflorie des Marlyrs* XXï! s  3o8 ROBINSON, (HENRIK) ROBLES. ("GASPAR de} Robinson, (henrik) geduurende de Nederlandfche Kerkgefchillen, Leeraar onder de Hervormden te Leiden; een ijverig, voorftander dier Gezinte, en te gelijk een der doldriftigtte vvederftreevers der Reinonftranteu. Door verloop van tijd kwam. hij tot andere gedagten* Met gemaatigdheid en onpartijdigheid zette hij zich neder tot een naauwkeurig onderzoek der Leerftellingen , welke tusfchen gomarus en arminius in gefchil hingen.. Plet gevolg was, dat hij over die des eenen min gunllig, over de andere befcheidener begon te denken. Bij beiden meende hij te vinden een mengzel van waarheid en dwaalingen. Hij vormde-dan een zamenftelzel van Godgeleerdheid van zijn eigen maakzel, waarin hij den middelweg tusfchen de twee uiterften zogt te houden. Hij hadt eenige naavolgers, welke, naar hem, Robin/oniaanen genaamd wierdeu. Zie hoeman, Lexicon Univerfale. Robles, (gaspar de) Heer van Billy, Spaansch Veldheer, geduurende het hevigst woeden van het vuur der Nederlandfche Beroerten. In den overlast, welke bovenal ook de Steden drukte, zondt hem de Hertog van alva, in den Jaare 1569, aan 't hoofd van zes Vaandelen Waaien na Groningen. Oin het roepen zijner Soldaaten om betaaling te (lillen, wrong hij, (Iraks naa zijne aankomst, der Stad twaalfhonderd guldeus ter week af, en verdeelde ze onder zijn Volk. Van dien last wierdt de Stad, eerlang, wel ontheven, en dezelve op de Ommelanden, met verzwaarde kragt, geleid • doch *t was ten koste- van haare Voorregten. Op bevel des Hertogs deedt hij zich, door de Magiftraat, de zwarte en witte Boonen geeven, die in de verkiezing der Wethouderfchap plagten gebruikt te worden. Zeven jaaren lang bleef de Stad Groningen buiten verandering van Regeeringe. Meer op bevel, nogthans, dan uit eigen beweegmg, volgde robles dus ftrenge maatregelen. Uit den aart was hij zagtmoedig en menschlievend. Eene duidelijke proef daar van gaf hij, ter gelegenheid van den gedugten Allerheiligen - Watervloed, in clen Jaare 1570. Van elders bekend zijn de rampen welke  ROBLES. (GASPAR de> 309 welke , door het befehreienswaardig voorval , inzonderheid Ftiesland en deszelfs inwooners trolfen. Robles bevoudt zich, op dat pas, binnen Groningen. Van het deerlijk lot van veele Landzaaten hadt hij de raaare niet ontvangen, of hij zondt, overal, daar zich ongelukkigen bevonden, de Bevelhebbers van zijne Regimenten, en alle de Schuitevoerders, die bij de hand waren, om de noodlijdenden te redden. Die zich onwillig toonden, noodzaakte hij door geweld. Hij zelve was geen ledig aanfchouwer, maar lloeg mede hand aan 't werk. Hij deedt nog meer. Te Bras fel bragt hij te wege, dat de foldij zijner Krijgsknegten van daar wierdt Overgemaakt, en verworf een rond jaar ontheffing van fchatting voor Friesland en Groningen, als die werks genoeg hadden, om uit het hunne de fchaden aan Dijken, Dammen en Sluizen te herftellen. Door dit alles herwon hij de gunst en genegenheid der Landzaaten, die een zwaaren knak hadt gekreégen door zijn bedrijf van ■den voorgaanden jaare binnen Groningen. Terwijl de Heer van billy in de Provincie Stad en Lande met de Landvoogdijfchap was bekleed, en de belangen des Spaanfchen Konings ijverig zogt te handhaaven, ontving hij, in den Jaare 1572, berigt, hoe in het Zuidlijk gedeelte van Friesland, bij Stavoren , zesduizend man, Nasfaufche of Prins Willemgezindc Troepen, zwak verfchanst lagen. In allerijl trok hij derwaarts, en verfcheen, wel haast, in de nabuurfchap der Plaatze. Door een getrouwen Verfpieder hunne Leuze vernomen hebbende, deedt hij, naa den ondergang der Zonne, zijn Regiment aanrukken. Voornaamelijk beltondt dit uit fVaaien; doch de Veldheer hadt daar onder gemengd eenige Friezen, en deeze in 't voorfte gelit geplaatst. Tot aan de Buitenposten der Stad genaderd , en na 't Woord gevraagd zijnde, noemden zij 't befcheidenlijk; en gaven, voorts, op de vraag, waar heenen , Spitsbroeders? tot befcheid , na ons Leger toe. Met de vreugdegroet, in Gods naam, welkoom moet gij weezen, kwamen ze aldus onverhinderd binnen. Te ligter viel deeze misleiding, om dat Graaf joost van schouwenburg, Stadhouder van Friesland, aan de zijnen hulp van Volk hadt toegezeid. Niet zo dra waren de Friezen, uit de .snanfchap van robles, binnen Stavoren geraakt, of zij wis. Xxx 3 fel-  gig .ROBLES. (GASPAR de) Telden van livreij, Straks ging het aan 't raazen en tieren, moorden en vangen. Meer dan tweeduizend lieten 'er het leevenachthonderd wierden gevangen genomen: de overige Stede- of Bezettelingen bergden zich met de vlugt. De omzetting van geheel Friesland volgde op deeze nederlaag. Uit vreeze voor zijne komst, hadt de naast laatfte Stadhouder schouwenburg het Gewest verlaaten. Den roem , in den Jaare 1570 behaald, bezwalkte nu niet weinig de Heer van billy ,. door zijne ftrenge vervolging der Onroomfchen, Hij verboodt dezelven te huisvesten te verfchuilen of niet aan te brengen, op verbeurte van goederen, verbranding der wooningen, en gevangenis of doodftraffe der overtreederen. De muuren der voorheen afvallige >'eden deedt hij flegten, die van Sneek niet uitgezonderd , hoewel deeze het met Spanje al vroeger hadt gehouden, ln 't volgende jaar ondernam robles eenen aandag op Enkhuizen. Het plan hier van hielde in, het Ruim van een Turfichip met Krijgsvolk te belaaden, een Bovenlast van Turven daar op te planten, en alzo de Stad te verrasfen. Tot geluk der Stad, wierdt den Stadhouder sonoi het ontwerp geopenbaard, door iemand, welke ter fluik, bij nacht, uit Sneek over de Vesten klom. De langzaame voortgang van het Schip, aan de pene zijde, en aan den anderen kant de voorbaarige ijver der Enkhuizenaaren, was oorzaak, dat geen van beiden eenig na, deel leedt. Desgelijks Rootte robles ook het hoofd voor Medenblik, welks Slotvoogd , kornelis van ryswyk i door belofte van ftraffeloosheid en toezegging van groote belooningen, hij tot leveriuge van 't Kadeel hadt zoeken over te haaien. Deer ze vertoonde den Urief daar 't behoorde, en gaf dien zelf aan den Stadhouder van Noordholland, diderik van sonoi, te leezen. Gelukkiger daagde hij in eene ondernéeraing te water. Want, naa een vrugtloozen kans op het Eiland Texel gewaagd te hebben, devende hij na het Vlie, met drie Galeien, een Boot en zeven Krabfchuiten • zijn oogmerkwas, te pasfen op gene Vloot Staatfche Koopvaardijfchepen, die uit de Oostzee verwagt wierden. Niettegenftaande duko martena dat Zeegat bewaarde, gelukte het, nogthans, den Heere de billy, zeven fchepen te bemagdgen, met driehonderd Lasten Rogge belaaden, Het Oorlogfchip, welk tot gelede diende, ontkwam ter naauWernood zijue handen,  ROBLES. (GASPAR de) SU Naa het fluiten der Gendfche Bevrediginge, en toen de zaaken der Staatfchen een weinig gunftiger Ronden, overkwam den Heere de billy een onvoorziene ramp. In den Jaare 1576, terwijl robles zich te Groningen onthieldt, zonden de Staaten derwaarts, en na Friesland, zekeren francois martini stella , met heimeiijkën last om te beproeven, of het Volk van Oorlog tot eensgezindheid met hun, en tot het aanneemen van den Gendfchen Vrede, zou te beweegen zijn. Robles, die thans een geweldigen haat tegen den Stads-Raad voedde, en voor vermindering van gezag en aanzien bedugt was, hadt de komst van stella binnen Groningen niet vernomen, of hij deedt hem in verzekering neemen, en voorts ter pijnbank brengen. Niets anders, egter, konde hij hem afperzen, dan eene bekentenis, dat hij gekoomen was om de Wethouderfchap ten Hove te nodigen, tot het bijwoonen van eene raadpleegiuge over de algemeene belangen des Lands, Stella , vervolgens, bewaard wordende door eenige Soldaaten, wist zich zo diep in derzelver _ gunst en vriendfehap te dringen, dat hij, verftaande hoe veel zij ten agteren waren, eindelijk waagde, hun de belofte te doen van volle betaalinge, indien ze de zijde der Staaten en van Prinfe willem wilden kiezen. Zestig of zeventig, en door deeze wederom anderen, wierden dus overgehaald. Voor robles kon dit alles niet verborgen blijven. Op den tweeëntwintigften November des Jaars 1576 verzamelde hij het Krijgsvolk in de Kerk, en hielde hetzelve voor, hoe hij, van de Algemeene Staaten tot hunne zijde zijnde aangezogt, zulks niet vermogt te doen, batten verlof des Konings. Weshalven hij van hun verzogt, vernieuwing van Eed, om te mogen iveeten, wat hij aan hun hadde; beloovende met één affcheid aan de zulken, die zich genegen toonden om den Staaten te dienen. Het vergen van den nieuwen Eed baarde groot misnoegen; de meesten toonden zich weigeragtig. Onvoorzigtig floeg billy over tot dreigementen. Thans wordt men te raade, hem in verzekeringe te neemen. 't Gefchiedt. Nevens zijnen Stedehouder, daarenboven zijnen Schoonzoon, als met zijne dogter getrouwd, den Heer van ruisbroek, wordt de Heer van billy op het Raadhuis in bewaaring gefield. Nu Xxx 4 ver.  3ifi ROBLES. (GASPAR de) veranderde hij van toon, en beloofde, met zoete woorden, voldoening aan de Soldaaten. Doch deeze, den grond zijner gedweeheid peilende, fchelden hem voor Schelm en Verraader, en roepen, luidkeels, Lange leeve de Prins! Leeven moeten de Staaten! Voorts haaien ze stella uit de gevangenisfc, en laaten zich, in den naam der Staaten, door hem in dgnEed neemen. Om robles fmaadheid aan te doen, fpijkerden eenigen zijne afbeelding aan de Kaak, nevens *dïe des Hertogs van alva en den Spaanfchen Wagtmeester antokio sardie, De opfchudding nam, naa verloop van etlijke dagen, een einde, en wierdt joris van lalaing, Baron van Ville, bij voorraad, tot Overfte over Friesland en Groningen aangefteld, Robles bekwam, eerlang, qntflag uit zijne hegtenisfe. Vast zat hem, nog lang, in den krop, de hoon en mishandeling, hem te Groningen aangedaan. Leed deedt hem, daarenboven , het verlies der Landvoogdije , met het daar mede verknogte gezag, aanzien en voordeel. Geen wonder, derhalven, dat hij, 't eenigen tijde, ter herwinninge van het verloorene, eenen kans waagde. Dit, hoewel met een ongelukkigen uitflag, gebeurde, in den Jaare 1577. Te weeteu, in 't begin van de maand Augustus diens jaars, wierdt, te Groningen, op kwaad vermoeden , in verzekering genomen zeeker francois majart, geweest zijnde, eertijds, Provoost pnder den Heere de billy. Op grond van eenige bedenkelijke Brieven, die men bij hem vondt, bragt men hem ter fcherpe ondervraaginge, bij welke majart beleedt, dat robles, eerstdaags, met vijftien Vaandels Knegten en driehonderd Ruiters, de Friezen dagt te overvallen, en zich vervolgens, met behulp zijner aanhangeren, van nieuws, in het Stadhouderfchap te dringen, 't Leedt ook niet lang, of wybe van goltum, een aanhangeling van den Heere de billy , verfcheen, met honderden dertig man, op het Vliet, eene Voorftad van Leeuwaarden, en wist den Drosfaart vau 't Slot, joan van mathenes van wybesma, zulks te beleezen, dat hij, op het Slot gelasten wierdt. Dit alles, egter, gefchiedde in weerwil der Burgeren; die, zich niet fterk genoeg agtende, om door geweld de Benden van daar te verdrijven, voor eene fomme van drieëndertighonderd Guldens den aftogt kogten. De geheele toeleg va^ den Heere de billy liep hier mede te niete. Zint$  ROBLES. (GASPAR de) 3*3" Zints deezen tijd fchijnt robles deeze Landen te hebben verbaten. Niet vroeger, en ook voor de laatfte maal, ontmoeten wij hem, in den Jaare 1585, in het beleg van Antwerpen , door den Hertog van parma. Nevens verfcheiden andere Spaanfche Bevelhebbers, vondt hij hier een rampzalig einde, bij het fpringen van den vermaarden Schipbrug, door den Hertog over de rivier de Schelde geflagen. Om den draad des verhaals niet af te breeken, hebben wij tot hier toe uitgefteld, een verlkg wegens den zeer gewigtigen dienst, door den Heer de billy, aan Friesland beweezen: waarom deszelfs naam, bij de Landzaaten, altoos in dankbaare gedagtenis zal blijven. Tot vóór ruim tweehonderd jaaren hadt de Provincie Friesland, gelijk elders, dus ook ter plaatze, alwaar zij 't minffe Voorftrand tegen de Zee heeft, zeer zwakke en doorgaans laage Zeedijken. Bij de minffe buitengewoone opzetting van het Buitenwater liepen hierom de naaste Landen onder. Door de gedugte Watervloeden van de Jaare 1570 en 1572 hadt de zwakke Borstweering zeer veel geleeden, en was , op verfcheiden plaatzen, geheel weggefpoeld. 't Stondt dus gefchapen, dat, zonder aangewende hulpmiddelen , het geheele Gewest , eerlang , bij een nieuwen zwaaren ftorm, een prooi der Zee konde worden. Dit doorzag robles, en oordeelde zich, amptshalven, verpligt, daar tegen voorziening te gebruiken. Doch toen hij nu zijn ontwerp werkflellig wilde maaken , ontmoette hij merkelijken - tegenfttmd. De aan te leggene Dijk moest loopen van het Vlek Makkum , lang de Stad Harlingen, tot aan den zo genaatnden Dijkshoek; eene uitgeftrektheid van ongeveer vijf uuren gaans. Veelen toonden zich onwillig om tot het werk de hand te ïeenen. Om deeze te'dwingen, liet robles, hier en daar, Galgen planten, en de kwalijkgezinden aan dezelve opknoopen. Andere beriepen zich op oude Brieven, uit kragt van welke zij van alle Dijkslasten ontheven wareri. Ook met deeze wist hij raad. Zich de Brieven hebbende doen vertoonen, wierp hij dezelve in de Dijkbreuken, in gebroken Nederdüitsch 'er nevens voegende: Daar drif den Brief; kan-Ze dijk, goed: anders moetje boer dijk. Door zulke én foortgelijke middelen noodzaakte hij de onWilligen in den Lande Xxx 5 tot  3*4 ROBLES. (GASPAR, de) tot den arbeid; in den Jaare 1576 was de volwigtige en kostbaare onderneeming tot volkomenheid gebragt, en zulks binnen den zeer korten tijd van weinig meer dan drie maanden. Om 's Mans naagedagtenis te vereeuwigen, en daar door bet gewigt en de grootheid van den dienst te erkennen , befloot men, niet lang naa de uitvoering, ter zijner eere, eenen fteenen Gedenkzuil op te rigten. Men verkoos tot den grond daar van eene plaats op den Zeedijk, flegts weinige honderden fchreden ten Zuiden van •de Stad Harlingen. Daarenboven moest de Gedenkzuil dienen tot eene fcheiding tusfchen de twee deelen, ïn welke de Zeedijk, in de genoemde uitgeftrektheid, onderfcheiden is , bekend bij de naamen van Vijfdeels - Binnen en Buitendijken; {trekkende de eerfte afdeeling , Noordwaarts, buitenom Harlrttgtn tot aan het Bildi, of den zo genaamden Dijhhoek ; de andere afdeeling, Zuidwaarts, tot aan het Vlek Mitkhtm. Van hier dat men, met groote letteren, op den Zuil, las het woord terminus, Grens- of Scheidpaal. De Eerzuil, (trekkende ter hoogte van vier- of vijfentwintig voeten, eindigde van boven in een borstbeeld, met twee hoofden, even gelijk dat van den Romeinfchen God janus. Het eene hoofd was na het Noorden, het ander na het Zuiden gekeerd. Beneden het tweehoofdig Beeld zag men het Wapen van den Stadhouder, als mede van het Huis van Bourgondie en het Ridderteken der Orde van het Gulden Vlies, Daarenboven las men, aan de vier zijden van het Vierkant Voetft.uk, de volgende Opfchriften , het eerfte in het Latijn , de drie overige in het Nederduitsch. Aan de Westzijde. Gaspari a Robles Equite, Domino de Billi etc. Frifitc Groningte ejusque Territorii ac dicentium (lees adjacentium) Gubernatoii, quod hanc Provinciam prteter arma Confuus ac Muniinentis juverit, ac inter castéra aggere ipfis KI. No. MDLXX funditus everfo, Amplisf. D.Viglii Zuighemi Patris Patri» anxiliaribus operis et adhibitis Igramo ab Achelen , Pr. Adriano Vastaert, Petro Frittema et Joanne Carolo Senatoribus, ConfiJiouim Sociis, novum maris propugnaculum fummo labore, vigiliü et celebritate, decretis quoque et de fuo perfolutis diligen- ti*  ROBLES. (GASPAR de) . -$A tiK praïmiis, tribus plus minus menfïbus, a fnndamentis crexerit, et ad fummam manum perduxerit, atque hunc lapidem lüblatis liribus controverfiarnm terminum efle voluit, gratus Provinciarum Ordo ob rem prudenter, bene et feliciter gefïam, de fe ac de Repub. optime merito p. Aan de Zuidzijde, In den jaare RTDLXXV. is den Dijk in twee deelen gefcheiden, blijven het Zuiderdeei der Buitendijkfteren, van den welken als doen Gedeputeerden zijn geweest, Thomas Hiddesz ende Sicke Claesz. Hopluiden, Hette van Dekama, Hero van Ockinga, Ulba Hiddema, Wijtfe van Camminga, Doijtje Bonga, Gerrit Abbes ende Lolle yan Ockinga, Aan de Oostzijde, Op den 19 Julij Anno 1576, hebben Meester Adriaan Vastaert Raet ende D. Johan Charles Procureur Generael den eerRen Reen gelecht ter prefentie Johan Wilhelmii Secretaris der Dijckagien, Aan de Noordzijde» In den Jaare 1574 H deeze Dijk ondeilecht, wefende Dijkgraef Rijvert van Roorda ende Gedeputeerde binnendijck Frederich van OiTenhuifen , met Sijerck Sijercksz. Hopluijden, tot opmaken van den Dijck ten Noorden, Tieto van CamminI ga Subftituit des Heeren Stadtholders, Heifel van Hanija Edo van Gerbranda, ende Hans van Roorda. Ruim honderd vijftig jaaren lang ftondt dit Gedenkteken, doch met merkelijk verval, tot kleine eere der Opzieuderen over het Dijkweezen. Eindelijk raakten de Opfchriften en verdere Hukken verftrooid. Veelen mishaagde zulks; doch niemand kwam tot het befluit ter wederoprigtinge. 'oeeze eere was gefpaard voor den Hoogedelgeboorenen Heere kar.ee, georg , Graave van Wasfenaar Twickel, voorheen Grietman over Franekeradeel, meermaalen Dijkgraave der vijfdeels Binnen m  Stó ROBLES, (GASPAR de) RODEIVRYS. en Buitendijken, thans befchreeven in de Orde der Ridderfchap en Edelen van Holland, en onlangs Gezant van.Hun Hoog Mogenden aan wijlen zijne Keizerlijke Majefteit jozefus ben II. Op eigen kosten deedt zijn Hoogedele, op de oude plaats, eene Gedenkzuil vervaardigen, aan den voorgaande in alles gelijk, volgens uitwijzing van het Opfchrift, welk mena aiet verre van boven, aan de Westzijde leest: diruto antiquo hoc de suo instauravit MONUMENTUM comes a wassenaer twickel, MDCCLXXIV. Van het Gedenkteken, voor welks onderhoud het Dijksgeregt, zedert, heeft beftooten te zullen zorgen , vindt men eene afbeelding op zommige Kaarten van Friesland, en ook bij winsemius , in zijn Kronijk. Zie bor; hooft; schotanus en winsemiüs. Rodenrys , te gader met Berkel, ééne Heerlijkheid, in Delfland. In de oudfte Brieven droeg dezelve den naam van Roderife. Voormaals fchijnt Rtdemijs het gewigtigfte en grootfte gedeelte der Heerlijkheid te hebben uitgemaakt. Althans fchijnt men dit te mogen afleiden, uit een Handvest van Hertog philips van bourgondie, van den zesden Oktober des Jaars 146Ó, gewag maakende van Rodenrijs, waar onder gsrkel gelegen is. Hoewel zij inderdaad meer uitgeftrêktheids be-  RODENRYS, ROELL. (HERMANUS ALEXANDER) 317 bezitteu, worden de Landerijen, volgens de Verpondingslijs£en, begroot op eenëntwintighonderd en drie Morgens en honderdzesenzestig Roeden. Bij de opneeming van den Jaare 1732 bleek het, dat het getal der Huizen, geduurende het tijdverloop eener Eeuwe, van honderdvierenveertig tot twee*' honderd vijfenvijftig Huizen en een Koornmoolen was aangegroeid. Van het Dorp Berkel is op een afzonderlijk Artikel, in het Zesde Deel, gefproken., Hier voegen wij bij het aldaar gezegde, dat de Kerk der Remonftranten eene der aanzienlijkRe Vergaderplaatzen dier Gezinte, ten platten Lande, is, Zij heeft haaren ingang door eene kleine hardfteenen Poort cf deur, boven welke men een Opfchrift leest, aanwijzende, dsc de Aanhangers dier Gezinte, althans de ftigters deezer Vergaderplaatze, zich zeiven aanmerken als niet geheel afgefcheidea van de Hervormde Kerk deezer Landen. Men leest 'er: de gereformeerde remonstrantsche kerk. Onder het gemelde Artikel is reeds aangemerkt, dat 'sLands Advokaat Mr. joam van oldenbarneveld Heer en eigenaar geweest is van deeze Heerlijkheid. Zie s. van leeuwen , Batavia IIluftrata* RoëLL, (hermanus alexander ) Hoogteeraar in de Godgeleerdheid, eerst te Franeker , in Vriesland, en vervolgens te Utrecht, veroorzaakte eenige gefchillen en oneenigheden in de Hervormde Kerk, door zijne bijzondere begrippen, welke geoordeeld wierden tegeu de vastgeftelde eti aangenomene Leere aan te loepen; zodat men zich genoodzaakt oordeelde, tegen de verfpreiding daar van, in het toekoomende, te waaken. Het eerfte gefchil, waar in, egter, ook andere Godgeleerden de hand hadden, doch 't welk door roSll, als een der voornaame hoofden van 't twistgeding, gevoerd wierdt, betrof het gezag der Reden in den Geopenbaarden Godsdienst. Twee Vraagltukken wierden, hier omtrent, bijzonderlijk geopperd: Vooreerst, „ Of de godlijke oorlprong en het gezag „ der Heilige Schriftuure door de Reden alleen kan bewee„ zen worden; dan of 'er een inwendig getuigenis van den' ,, Hei-  §iS' RO'ELL. (HERMANUS ALEXANDËR}' ■„ Heiligen Geest, in de harten der Christenen, noodig zij,tot het vaste Geloof van deeze waarheid." Het andef gefchilfttik was: „ Of de Heilige Schriften aan ons eenige zaak ,, voordellen, als een voorwerp des Geloofs, die ftrijdig is met de gezonde Reden?" Het eerfte Vraagftnk wierdt, •door Roè'll en andere, in eenen bevestigenden, het ander in een ontkennenden zin beantwoord. In Friesland ontftonden, hier uit, menigvuldige en verregaande oneenigheden 5 die» veeliigt, nog hooger zouden geloopen hebben, indien niet de Staaten van het Gewest, Voorzigtiglijk, tusfchen beiden waren getreeden, door den twistvoerenden het ftilzwijgen te gebicden. Nog meer gerugtmaakende, en van langer duurf waren dé gefchiilen, die kort naa het bedaaren der bovenftaande, uitborften, en die bijzonderlijk op roSlls rekeninge moeten gefteld worden. Zij betroffen de natuur van het Zoonfchap of de Generatie van onzen Zaligmaaker, als mede, de ftraffe der Zonde. Roè'll, naamelijk, beweerde de twee volgende Hellingen : Voorurst, „ Dat de Zoon Gods, volgens den perfootï „ van zijne Godheid, niet dan in eenen oneigenlijken zin kon„ de gezegd worden, gegenereerd te zijn." Ten anderen ,„ Dat de tijdelijke Dood, zelf die der geloovigen, uit de „ Zonde, en de eenige ftraffe der Zonde is." Roé'Lï. hadt thans tot Amptgenoot den vermaarden camp'egius vitringa 4en Vader. Zonder, tot nog toe, in een regelrecht twistge: ding te treeden , fchreef deeze eene Verhandeling,- waar in hij de algemeen aangenomene Leere, deeze twee Hukken betreffende, voordroeg, en, door de vergelijking van dezelve met de gevoelens zijns Amptgenoots, het dwaalende daar van zogt aan te toonen. De andere zweeg daar op niet flil* In' openbaaren druk ontvouwde en verklaarde hij züne meening nader, met bijvoeging van nieuwe of meer uitgewerkte bewijzen. Van eene verdeediging zijns voorgaanden Gefchrifts, door den Heer vitringa , wierdt dit Stuk kort op de hielen gevolgd. Een twistgeding, tusfchen twee zo beroemde Hoogleeraars, over onderwerpen, die gemeenlijk van de uiterfte aangelegen^ heid befchouwd worden, moest, natuurlijk, binnen kort, meer uit*  ROELL. (HERMANUS ALEXANDER) $i9 uitgebreidheids ontvanger*, en zich over de geheele Kerk verfpreiden- Het leedt niet lang, of de Kerkelijke Vergaderingen, op Klasfen en Sinoden, trokken de zaak voor haaren regtbank.Zelf wierdt de Hoogleeraqr rocli. bij de Hooge Overheid van het Gewest aangeklaagd, als een verlochenaar van de Godheid van Christus, en als iemand, die de gronden van den Hervormden Godsdienst ondermijnde. Dus hevig aangevallen Relde zich de Heer roSll te weer, om zich van den aangewreeven blaam te zuiveren. Ten dien einde fchreef hij een Kort en Eenvoudig Berigt, waar in hij het gefchil over de Geboorte des Zoons van God, en over den tijdelijken dood der Geloovigen, opzettelijk behandelde. Omtrent het eerfte onderwerp, zeide hij dat de ftaat des gefchils, hoofdzaakelijk, hier in beftaat, „ Of de tweede perfoon in de Godheid, die „ onder den naam van Zoon voorkoomt, het godlijk weezen „ en beftaan van den eerften, die onder den naam van Vader „ voorkoomt, door eene Eeuwige Geboorte ontvangen heb„ be, en of de Woorden Fa der, Zoon, gegenereerd hebben, of genenereerd zijn, als zij van de godlijke perfoonen „ gebruikt worden , dat te kennen geeven en alzo in een „ eigenlijken zin moeten verdaan worden." Hier omtrent was hij van gedagten „ Dat zulks in Gods Woord niet gegrond „ was, en derhalven nist mogt gedagt of gezegd worden, in. „ dien men de Godheid van ciiristus niet regelrecht of van „ ter zijden wilde verlochenen. Dat men, integendeel, zoda„ nige woorden, op eene menfchelijke wijze van de Godlijke" „ perfoonen gefproken, op eene Gode betaamelijke wijze en „ in een oneigenlijken zin moest verftaau ? en wei in zulker „ voege, dat daar mede te kennen gegeeven worde, dat de „ tweede perfoon Eensweezeus met den eerften van Eeuwbz„ heid geweest is, en in der tijd, als zodanig, tot uitvoering „ van zijn Middelaars - ampt, in zijne wonderbaare Mensch„ wording, prediking, werken, opltandrng, hemelvaart, uit„ ftorting van den Heiligen Geest en gantfche Refeerin»' &/ „ openbaard en beweezen is." _ Met opzigt tof het Tweede" onderwerp van gefchil, „ Dat naamelijk de tijdelijke dood „ op zich zeiven aangemerkt, zelf in de Geloovigen , een „ gevolg en ftraffe der Zonde is," wierdt tegen hem ingebragt, als  j2d ROELL, (HERMANUS ALEXANDER> enzV als een gevolg, daar uit voortvloeiende, dat ciiristus alsdan voor de menfchen niet voldaan, en hen van alle jlrafen der zonde bevrijd kebbe. Op deeze tegenwerping gaf de Heer Roè'll tot antwoord „ Dat het in den vrijen wH des Vaders, „ als Regter, en in dien des Zoons, als Borg, geftaan hadt, „ hoe verre de mensch van de ftraffe der Zonde zoude be„ vrijd worden." Hij voegde 'er nevens „ Dat men over den '„ Wille Gods, in die zaak, niet anders konde oordeelen dan „ volgens Gods Woord en volgens de Ondervinding, welke leerden, dat de Geloovigen niet aanftonds van alle gevolgen „ en ftraffe der Zonde verlost wierden." Op deeze verklaaring hebben verftandige Godgeleerden aangemerkt, dat Roëix, wat den grond der zaake betrof, niet verfchilde van de algemeen aangenomen Leere aangaande de Drieëenheid, maar dat 'sMans oogmerk alleenlijk was, de Christenen te wederhouden van de betrekking tusfchen Vader en Zoon menschlijker wijze op te vatten. Ook in deeze gefchillen traden de Staaten van Friesland met hun hoog gezag tusfchen beiden. Bij een Plakaat, tot de uhftaande gefchillen betrekkelijk afgekondigd, leiden zij het ftilzwijgen op, verbiedende den Hoogleeraaren en «Predikanten, in hunne Provincie, het leeren en verfpreiden van RoëLLS bijzondere gevoelens. Hij zelve, egter, bleef zijn Ampt behouden, bekleedde het nog eenige jaaren te Franeker, en wierdt, eindelijk, op zeer verdeelige voorwaarden, te Utrecht beroepen , alwaar hij zijne dagen in vrede eindigde. Sints het bedaaren der Kerktwisten in Friesland, namen de Hollandfche Sijnoden een befluit, van allen, die in hun Gewest tot den predikdienst wenschten bevorderd te worden, bij het gewoone' Onderzoek , te eifchen eene Heilige verzaaking van RoëLLs Veroordeelde wanbegrippen. Zie Bibliotheca Bremenfis Theologico-Phi. lologica, Tom. II. c. burmannus, Tra* jeólum Eruditum. Roelofsaartgensveen, óf, volgens de gewoone uitfpraak der Landzaaten, Roelwaartjesveen , en Rijpwetering, zijtf twee?  ROELOFAARTGENSVEEN, enz. twee zeer aanzienlijke Buurten en van eene ongemeen vermaaklijke gelegenheid, in Rhijnland, De eerstgenoemde Buurt Jegt aan een Inham van het Braasfeni-Meir, het Paddegat genaamd; de andere, een weinig Westlijker, in de Heerlijkheid Alkemade. Van den welvaart der bewooneren ontmoet men een bewijs in de zindelijke Boerderijen en fraai aangeleide Hovingen en Tuinen. Want, behalven de Zuivelneering, is eene voornaame bron van het beftaan der Opgezeetenen, het aankweeken van allerlei Boom-Peul- en Aardvrugten 5 waar toe een (Ireek van meer dan driehonderd Morgens Lands, in de nabuurfchap van Roelofaartgcnsveen, eene zeer bekwaame aanleiding geeft. De vrugten worden , met Schuiten, over het Haarlemmer-Meir, na Am/Ierdam te markt gebragt. Jn het Kerkelijke zijn die van Roelofaartgensveen en Rijpweteriv.g aan Rhijnzaterwottde ouderhoorig. Roelofszoon. (egbert) Tegen de bemoeijingen en poogini gen, tot hervorminge en verbeteringe van Godsdienftige begrippen en gebruiklijkheden , heeft men, meermaalen, ingebragt, dat lieden uit de helfe des Volks daar toe voornaamelijk de hand leenden, en het werk dus meer uit drift, dan uit verftandig overleg zijnen oorfprong nam. AmfterJam"j onder andere, kan, van de valschheid dier aantijginge, menigvuldige voorbeelden uitleveren. Mannen van het hoogde aanzien in den B.ii-gerftaat, deftige Kooplieden, (lelden zich tot hoofden van den Aanhang, die, een weinig naa het midden der Zestiende Eeuwe, de Kerkhervorming voorftondt. Egbert roelofszoon, beh lvcn andere, op deeze of geene Artikelen reeds genoemd, was een van deezen. Ten tijde als men de openbaare Preek, in of bij gemelde Stad, zogt in te voeren, hieldt hij gemeenfehap met laurens jakobszoon reaal, reinier kant, korneles Willemszoon hooft en andeien, en hadt heimelijk verftand met eenigen uit de Vroedfchap, uit welke hij vernam, wat, ten hunnen opzigte, ten Stadhuize voorviel. Dat roelofszoon niet kwalijk gezien was bij de Regeering, bleek ten tijde van het uitbreeken der befaamde Beeldeftorminge. Het volk, met groote troepen, na de Oude XXIV. deel. Yyy ïö  *32ï ROELOFSZOON. (EGBERT) en de Nieuwe Kerk ftreevende, bragt dit de- Burgemeesters' in geene kleine verlegenheid. Diensvolgens op het Stadhuis vergaderd zijnde, ontbooden ze aldaar, nevens adriaan pauw en arend bouwer, onzen egüert roelofszoon, als de voornaamften der Gereformeerden, om van deeze eenige middelen en voorflagen te hooren, dieniïig om het volk tot bedaaren te brengen. Terwijl men bezig was met raadpleegen, kwam eender Burgemeesteren, die buiten het Vertrek gegaan was, ijlingsbinnen ftuiven, met groote verbaasdheid roepende, dat in de Oude Kerk reeds alle Heiligen in (lukken ge/lagen waren* Roelofszoon gaf hierop , met koeizinnige bedaardheid, tot antwoord , dat het flegts Beelden , geenzir.s Heiligen waren. Zedert wierdt hij, eens en andermaal, voor de Heeren ontbooden, onder andere ter gelegenheid der plonder-inge van het Minderbroeders-Klooster, met verzoek om mede te werken, tot het doen bedaaren van de zamengevloeide menigte. Onder de negen perfoonen, naderhand, door Burgemeesteren, benoemd» om te dienen tot middelaars tusfchen de Regeering en de Gemeente, als mede ter handaavinge van de openbaare rust, leest men ook den naam van egbert roelofszoon. In weerwil van alle deeze dienften, ten algemeenen beste, moest hij de Stad en 't Land verlaaten, om tegen de vervolgingen , en tegen de dreigementen der Bloedplakaaten , in vreemde landen eene fchuilplaats te zoeken.. Nevens veele anderen vondt hij dezelve te Hamburg. Hier vertoefde hij, tot dat de verandering van zaaken , binnen Amfterdam , in den Jaare 1578,. hem na zijne Vaderftad te rug riep. Bij het vertrek uit de ftraks genoemde Stad, ontving roelofszoon, onder andere, van den Hamburgfche Raadsman johan huigen, denverltandigen raad, welken wij, op het Artikel pauw (adriaanï, vermeld hebben. Nog in het zelfde jaar wierdt hij tot Raad en tot Kommisfaris van Huwelijkszaak-en aangefteld. In de laatstgemeld hoedanigheid gaf hij een bewijs van zijnen ijver, om het gezag der Regeeringe ie doen gelden, en den Predikanten , daar 't pas gaf, tegenftand te bieden. Het geval, bij 't welk hij deeze gezindheid betoonde,. wordt aldus verhaald. Bij  ROELOFSZOON. (EGRERT) §i§ Rij oüds plagt, té Amfterdam, het trouwen in de Kerk bij avond te gefchieden. Kort naa de verandering der Regeeringe ham de Kerkenraad een befluit, dat zulks over dag moest verligt worderts Niet lang daar naa gebeurde het, dat zeker aanzienlijk burger, Zich in den echt zullende begeeven, en gekoomen voor Kommisfarisferi van Huwelijks zaaken, om dé huwelijksafkondiging te laaten aantekenen, zijne begeerte té kennen gaf om op het Stadhu's te trouwen: voor reden geeVendej dat Zijne Bruid, eene jonge Maagd, 'er tegen op zag, door befchroomdheid, om openlijk bij dag in de Kerk getrouwd te worpen.- '/ Moet niet gefchieden t voegde heiri hier op roelofszoon té gemoete: Gij zijt een oud Patriot} die mede langen tijd buiten 's Lands hebt gezworven; '/ zou tiiet wel pasfen, dat gij niet in de Kerk getrouwd wierdt. Wij zullen bezorgen, dat het trouwen naa het Avondgebed gefchieden zal. Op deeze toezegging zich verlaatende, begaf Zich de Bruidegom met zijne Bruid, tegen den vereischten tijd, na de Kerk: Doch men weigerde hem te trouwen; Misnoegd over dusdanig eene onverwagte ontmoeting j vervoegde hij zich, nevens eenigen van de zijnen, in den Kerkenraad; doch bekwam 'er, naa veel over en weder fpreekens j dit afwijzend antwoord, „ dat zij het onlangs genömeri ,, befluit, om zijnentwille, niet wilden Veranderen"; 'et nevens, voegende j dat de Lieer en i die hem zulke belaft én hadden gedaan, hun daar in niet te gebieden hadden. Met dié befcheid ging de Bruidegom na 't huis Van egbert r?eLofszoon , die flraks daar op zich na den Kerkenraad begaf, en hoewel niet zonder groote moeite, bewerkte; dat de belofte? der Heeren wierdt naagekoomen. Zo onverzettelijk, egter^ toonden zich de Stads Predikanten, dat niemand van hun beiden de huwelijksinzegening wilde verrigten, maar daar toe eert Predikant van buiten moest gebruikt worden; Het eerfte jaar naa de verandering der Regeeringe te Amfterdam, beklom ëgbert roelofszoon het Burgemeesterlijk gefioelte. Vijfmaalen bekleedde hij, zedert, die waardigheid, te weeten < in de Jaaren J580, 1582, 1583, 1585 en 1587. Waarfchijnlijk. zal hij kort naa hét laatstgenoemde jaar overleeden zijn* Op de lijst der Raaden, van den Jaare 1590, ontmoeten wij roelof Yyy 2 esbekt'  324 ROELS, (Mr. CHRISTOPFEL) ROKRLO, enzv egbert roelofsz ; denkelijk zal deeze zijn Zoon, immers van zijne maagfchap geweest zijn. Zie wagenaar, en brandt's Hifi. der Reformatie. ■ Roels, (Mr. christoffel) was de laatRe, die, in Zee* land, den ti el van Penfionaris van Prelaat en Edelen voerde, welken men, naderhand, in dien van Raadpenfionaris van Zeeland veranderde, die insgelijks aan den Heere roels gegecven wierdt, als welke, naa de verandering der Regeeringe, zijn Ampt behoudende, alleen met verandering van naam, op den tweeëntwintigften Meij des Jaars 1578, tot Raadpenfionaris van Zeeland wierdt aangefteld. Hij bekleedde dien aanzienlijken post tot zijnen dood toe, welke voorviel op den achttienden Mai des Jaars 1597. Zie anth. de jonge, Cefchreevene Aantekeningen. Roerlo, of ook wel Ruerlo genaamd, is een Dorp van tamelijke uitgebreidheid, in Gelderland, in het Landdiostarapt van Zutfen. Het legt ongeveer een uur gaans Zuidwaarts van Jiorkelo, in een zeer vermaaklijken oord, rondom in vrugtbaare Koornlanden. Verfcheiden Huizen ontmoet men .in dis Dorp, die met pannen gedekt zijn; een ongewoon verfchijozel in deezen oord, alwaar men meestal rieten daken aantreft. De Kerk der Hervormden is een net gebouw, voorzien van een fpits Torentje. De Gemeente wordt door een eigen afzonderlijken Leeraar bediend. Niet verre van dit Dorp ontmoet men een pragtig Slot of Heerenhuis, het Huis Roerh geheeten. Roestraten , een bekwaam Nederlandsen Kunnfchilder, gebooren te Haarlem, in den Jaare 1627. Een leerling zijnde van den vermaarden ïrajns hals, taakte hij in kennis en ge-  ROESTRATEN, ROETERS. (HENDRIK) 325 geineenzaame verkeering rnet deszelfs dogter, welke, vervolgens, zijne echtgènöote wierdt. Hij was een goed Schilder van Portretten en fïilie leevens, doch muntte inzonderheid uit •in het fchilderen van Zilverkleur, van fchotels, vaazen, fchaalen en foortgeiijke huisgeraaden. Zo kunftig wist hij dit alles naa te bootzen, dat het, bij 't eerfte aanzien, het voorkoomen van echt en weezenlijk zilver hadt. Een aanmerkelijk gedeelte van zijnen leeftijd fleet roestraten in Engeland, alwaar zijne .kunst inzonderheid zeer hoog geagt wierdt. Voor .e'én Stuk betaalde men hem, meermaalen , veertig of vijftig Ponden Sterling,». Hij bevondt zich te Londen , ten tilde van den berugten Grooten Brand, in den Jaare 1666, en bekwam, ■bij die gelegenheid, eene kwetzuure aan zijne heup. aan welke hij, vervolgens, altijd kreupel ging. Onze Kunstfchilder overleedt in den Jaare 1698. Zie HOUBRAKEN. Roeters. f hendrik ) Zeer bekend, hoewel heden ten dage bijkans uitgeftorven, was eertijds de naam van roeters binnen Amflerdam. Lieden van vermogen droegen dien, deels onder ■de Hervormden, deels onder den Aanhang der Doopsgezinden. Van de laatften zijn nog de naakoomelingen, hoewel in de Vrouwelijke linie, in weezen. Hendrik "roeters , ftraks geJioemd, behoorde tot de Gereformeerden. Hij was Schepen der Stad, in de Jaaren 1662, 1665 en 1671. In den Jaare 1673 wisrdt hij tot Hoofdfghout aangefteld, en bekleedde dien post tot ia den Jaare 1680. Zijnen naam heeft de Heer roeters aan de zegenende naagedagtenisfe der naakoomelingfchap gewijd, door eene liefdaadige ftigting, naar 'sMans naam het Roeters - hofje genaamd; het ftaat aan de Zuidzijde van de Lindengraft, op welke het zijne ingang heeft door. een langen Gang. In 't geheel telt men 'er twaalf Woouingen , beftaacde uit zes Huisjes en even zo veele Kamers. Siuts het vertrek yan des Sügters erfgenaamen na Utrecht, is de ftigting, wat het voordeelige daar van voor de bewooners aangaat, eenigzins .ten kwaade veranderd. Yy y 3 Roe-»  ROGMAN, (ROELAND) RQKANJE. Rogman, (roeland) gebooren te Amflerdam, in den Jaare 3597, was een der vermaardfte Landfchapfchilders van zijnen tijd. Hem gaat de roem naa, dat hij eene goede houding, in zijne Stukken wist te brengen, maar eenigzins ruw en te veel gebraaden fchilderde.: een gebrek, meent men, daar uit ontftaan, om dat hij maar één oog hadt. Veel fchilderde hij naar 't leeven. Hier aan heeft de naakoomelingfchap te danken, dat zij de oude gedaante kan kennen van voornaame Geftigten, welke nu niet meer in weezen zijn, Hij tekende, naamelijk, naar 't leeven, de meeste adelijke Sloten of Kafleelen in Holland; welke tekeningen naderhand in 't koper gebragt, en nu nog voorhanden zijn, in ludolf smids Schatkamer der Nederla.cijche Oudheden. De liefde tot de kunst bleef hem bij tot zijnen hoogen ouderdom; in welken hij. zich meermaalen beklaagde over gebreken in zijne Werken, welke hij leerde kennen, toen hij 't vermogen niet meer bezat om ze te gunnen verbeteren. Hij plagt te zeggen: Als men de dingen koomt te weeten, dan is men verftceten. Intusfehen fchijnt rogman , even als de meesten zijner Kunstbroederen , van zijn werk niets meer dan een toereikend beftaan gehad te hebben, en niet te kunnen opleggen tegen den ouden dag, Want hij fleet het laatfte gedeelte zijns leevens, te Amfterdam, in het Oude - Mannenhuis , alwaar hij nog in den Jaare 1686 woonde, het negenentachtigfte jaar zijns ouderdoms, en vervolgens zijne dagen eindigde. Hij was nooit getrouwd geweest, Zie houbraken. Rokanje, een Polder, nevens een Dorpje, in het Zuidlijke gedeelte vau Holland, in het Land van Voorn, De uitgebreidheid des Polders vinden wij niet afzonderlijk vermeld, fiaar met de twee nabuurige Polders, Strijpe en Lodderland, op. zeventienhonderd zesenzestig Gemeten en honderdnegenentachtig en eene halve Roede begroot. Het Dorpje, dat klein is, en uit flegts weinige Huizen beftaat, legt tegen het D,uin. Nogthans ftaat 'er een net Kerkje, nevens eene fraaie wooning yoor den Leeraar, Digi  ROKANJE. 327 Dlgt bij Rokanjs legt een Meirtje , de Waal genaamd, welks Water eene zonderlinge verfteenende hoedanigheid bezir. In den Tegenwoordige* ftaat van Hollana vindt men daar van een kort berigt. Uitvoeriger is het verfchijnzel befchreeven door j. le franco van berkhey, in het Achtfte Deel der Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen. In zijne Natuurlijke Hiflorie van Holland deelt hij, daar omtrent, eenige nadere waarneemingen mede. Niet mishaagende zal 't den Leezer zijn, dat wij dezelve hier plaats gunnen. ,, Agter het Dorp Rokanje, of Rackangie (dus luidt 'sMans berigt) gelegen op het Eiland Voorne , Zuidwestelijk agter den Briel, bevind zig een Meertje, 't welk Noordoostelijk fmal , en ten Zuidwesten breeder uitgefixekt is. Het fluit in de laatstgenoemde (treek, als in eene ronde kom, aan de Duinen van de Westplaat van het gemelde Eiland; en heeft zijne uitloozing ten Noordoosten, in eene fmalle Sprugtel van de Maaze , die door het Brielfche Diep in het Eiland Voorne vloeit. Dit Meertje is geen oude verdopte mond der Maaze, zoo als de Heer paleas wil, dat men hier te lande zegt: want hier van is geen het minde fpoor te vinden; noch in de oudfle Land - Kaarten, noch in de Befchrijvingen, noch in den natuurlijke Staat van het geheele Land zelve. Het is integendeel buiten twijffel ontdaan, uit de nedervlietende en 'opwellende Duinwateren , geholpen door een overloop der Zee; en heeft vervolgens, door eene gegraaven Vaart, gemeenfehap verkreegen met de Maaze, even als de meeste andere Vaarten van het Eiland. Hier beuevens draagt ook de Bodem van dit Meertje, niet het fpoor van een toegedopren mond der Maaze, maar wel van een geweezen overloop der Zee, aan dien geheelen kant van het Eiland: dewijl men ten Noordwesten van dit Meertje eene menigte Zee - fchelpen vind, die tot onder de Duinen leggen; en men voorts aan de Stranden eene ophooping en aangroeijing van Zandbanken gewaar word; welke van tijd tot tijd nog toeneemt, van de Rokanjefche He veringen af, tot beneden aan de Gorfingen van Obdam ia. geflooten; die bekend is bij den naam van Westplaat, of aanYyy 4 was  3-28 ROKANJE, was der Westplaat, Deeze Zandbanken en Plaaten, allengs-, kens wijder uitgeflrekt, hebben dit Meertje al voorlang van den overloop der Zee bevrijd, en in de Zee - fchelpen flegts de nagedagtenis van derzèlver overftroomingen agter gelaaten, 't geen men hier, even zo als in Nooordkol'and en elders, daar men Zee - fchelpen vind, uit deeze overblijfzelen bondig Wag afleiden, „Het Meertje is het allerbreedfle omtrent Rokanje, en het fmalfte na den kant van de Strijpe, daar het eindigt. De diepte verfchilt merkelijk , naar geraade dat het Winter- en Zomerwater hoog of laag zij. Op het Zomerpeil heb ik, agter Rokanje, aan den Duinkant, nog geen halven vadem waters bevonden, doch meer benedenwaards was 't een vadem diep: en hoe meer men zig na den kant van de Strijpe keert, des te dieper vind men het water in 't midden van zijne Bedding. Het is dus agter Rokanje, in den grooten boezem, daar 't, des Zomers, geen drie voeten waters heeft, het ondiepte, en 't wordt 'er van tijd tot tijd nog ondieper, door den aanvoer van Klaiflib, Modder en Zand, welke Stoffen, daar ter plaatfe, bij gebrek van doortogt, geftadig ophoopen. Wat den bodem betreft, hier mede is 't in deezer voegen gelegen. Aan het Duin is dezelve vast en Zandig , en 'er groeijen weinig biezen , in opzigt des laagen oevers ; dan rugwaards afloopende, is de oever, aan de zijde der vlakke Landen, ter wederzijden, vol Mattebieze'n, en met allerleie Waterplanten bezet; tusfchen welke Gewasfen de bodem Moe. tig en Veenig wordt; 'r geen natuurlijk eigen is aan die Plan. ten. Ter plaatfe daar de Steenagtige aanzetting gefchied, welke hier tusfchen ligt, is de grond insgelijks hard, zandig en vol Tuffteenen; waar tusfchen zij leggen, ook zwart blaauw  ROKANJE. 320 gèvefwd zij, en de modder, in 't öpvisfchen, ftinkf. Deeze Schelpbedding flrekt zig ten Noordwesten van het Miertje, nrt den Duinkant, lü; terwijl de bodem ten Zuidoosten aan het Weiland , daar de vlakke Landen van Rokanje leggen, geheel moerig en vol zwart Klaiflib is. Vervolgens vind men den grond, benedenwaards, hoe langer hoe Klaijiger; als wordende vervuld met het Klaifiib der Klailanden, langs weïi ;n het water loopt, dat met de Polderüooten gemeenfehap heeft. Dit Klaiflib is eenigzins zwartagtig, doch het word zuiverder, naar maate de uitloop van het Meertje gemeenfclipp mee het Maaswater krijge. Dus bevind zig thans het grootfle eedeelte van dit Meertje; en wat het Water zelve aangaat, 1 is veeltijds zoet, fchoon het nu en dan, gelijk de Heer pallas, naar waarheid, meld, eenige zoutigheid bezitte ; die egter maar flnauw is, en veroorzaakt wordt door het nabijflroomende Maaswater , 't welk zig , voor en om het Eiland Voorne, met 't Zeewater vermengt: buiten dit heb ik 'er meer een vunzen, en een weinig prikkelenden , dan wel een regten zouten fmaak in ontdekt, die wij niet vreemd zijn van da gemelde Schelp-beddingen af te leiden. Het water is fomwijlen ftilflaande; doch, en dit heb ik elders meer aangemerkt, bij de opene Sluizen is het èbbe en vloed onderhevig. Voorts heeft het des Zomers zulk eene aanmerkelijke groene koleur, dat ik niet weete, dezelve in eenig Meir of Water, hier te Lande, ooit zo fterk ontdekt te hebben. Ik ondervroeg des. wegens de Ingezetenen van het Dorp, die mij zeiden, dat dit groen aldaar 's jaarlijks in den Zomer ontftond ; doch dat het, bij toevloed van frisch water, met zwaaren regen, of bijzonder op het naderen van den Winter , wel verdween, 't Komt mij voor, dat dit groen niets anders is, dan het eigende groene wolkagtige mengfel, dat men des Zomers bij zwaaren dauw, of zogenaamden Honingdauw, in'onze Rivieren ziet; doch zich hier bij uitneemendheid vertoont. Belangende de Dieren- en Visfchen in dit Meirtje; dezelven zijn, zo als de Heer pallas zegt, Voorn, Karper, Baars, Pos, Snoek, Zeelt en Aal, doch hij heeft de Rivier-garnaat, de Spiering en de Winde, en fomwijl Maasbot, die 'er ook huisvest, en door de Maaze-in komt, niet opgenoemd. Wat Yyy 5 voorts  33® ROKANJE. voorts nog wel bijzonder den Water - plsfebed , 'Cancellum pulicem) of Watervloo, gelijk de Heer boddaart dit Diertje, in zijne Vertaaling, noemt, betreft, deeze is 'er bij menigte; doch daar omtrent ftaat aan te merken, dat dit gedierte zig overal aan de oevers der Maaze, en in meest alle Slooten der Maaslanden onthoud, gelijk ook in de Lek, den Rhijn, de Vecht, en andere Rivieren onzes Lands. Zo dat deeze Diertjes, fchoon men ze overvloedig in de Zeeboezemea vinde, mede in onze Rivieren huisvesten: ook brengen ze niets toe tot de vorming der Tuf-fteeneu; alleen maaken ze eenige uitwendige holligheden in de korst der groote Steenen; en ze zijn in dit Meirtje geene grooter bijzonderheid, dan ia andere Wateren. ,, Dan Iaat ons, terwijl hier geen befchrijving der Dieren ea Planten, of Plantdieren vereischt word, nader ter zaake treeden. Aan den West-Noordwest kant van dit Meirtje, drie roeden of daar omtrent van den oever, ontdekt zjg boven 't water een te zaamgeraapte hoop Steenen, die door de Jongens, of ook wel door een zekeren daar bij belang hebbenden Schuitevoerder, geftadig van den Bodem • van het Meir opgevischt, en bijéén gcftapeld zijn. Voorts is de Bodem daar ter plaatfe, wel vierentwintig voeten en meer, van het midden van de hoop gerekend, dat is in den omtrek, en om zo te fpreeken, van agtenveertig voeten, middellijns, meer of min als bezaaid met allerleie Tuf fteenen, van verfchillende gedaante; welken zig juist op die plaats en iets verder, alleen fchijnen faam te zetten ; welke aanzetting voornaamlijk op deeze wijze gefchied. 'Er groeit, uit een klaiagtigen, en te gelijk zandigen moerigen grond, eene foort van driekantige feherphoekige Biezen, die, bij van royen, de vijde foort is; welke bij micheuds, om derzelver driehoekigen fteel, met dit uitfteekende kenteken voorkomt, caule exquifïte tiiangulari, met een juist driekanten fteel; en verder volftrekt overeen ftemt, met de , door den Geleerden van royen , aangehaalde afbeelding van dodoneus. Des deeze foort van Biezen , welke hier groeit, door den Heer pallas verkeerdlijk genoemd word, de Carex acuta; nadien de Carex acuta van jfjNHiEus, ae tweede foort van van royen is. Wijders, zo de  ROKANTE. de Heer palxas het zamenftel van linn^eus naauwkeurig in 'f oog wilde houden, had hij, bevoorens een anderen te b rispen , de Synonyma Authorum, van imwÊOS, b;j zijne zesentwintigfte foort, de Pfeudo Cypcrus, behooren na te zen; als dan zou hij bevonden hebben, dat 'er gooit duidelijket befchrijving, dan die van sciieuciizer, noch keuriger afbeetding, dan die van dodoneus en morison, met deeze driekan te Biezen van Rokanje overeen kon komen. In 't voorbijgaan heb ik hier ook te melden, dat die Heer nog een misflag heeft; met te zeggen, dat de Lemna, of het Kroos niet dan in de Slooten gevonden word: want het tegeiHnei is waar;> de Lemna groeit ook in 't Meirtje zelve overvloed:'*; doch ze word door den ftroom, gelijk in alle breede wateren, naar de kanten gedreeven; maar kan, bij flilte en een aanvoerenden wind, het Meir-je, nu en dan, op de eene of andere plaats geheel bedekken; bijzonder in dien tijd, als'het kroos het fterkfte voorteelt; en ik heb het water, omflreeks de plaats der Steenwordinge, zelf met Kroos bedekt geziendoch al genoeg hier van, „Deeze gemelde "riehoekige Basterd Cyperus, dien wij, om 't gemak onzer taaie, driehoekig Water-Biesgras noemen zullen, groeit wel inzonderheid op den bodem, ter dier plaatfe, daar de Steen wording voornaamlijk gefchied, en fchaars aan den kant. Aan deeze Biezen zet zig , gelijk aan alle Waterbiezen, in allerleie Stroomen, een groen lijmerig Slib van wel een handbreed boven den Bodem, en ruim twee beneden de vlakte van het water, juist op die plaats, daar, volgens de wetten der Waterkundige Stroomkennisfe, de Stroom het evenredigfte loopt, Rondfomme dit Slib, dat een uitwerkzel der Plantaartige uitwaasfeminge, of van een aanzettend groen Slib der Wateren is, zo als men 't zelve aan de fteelen der Waterkruiden en alle Waterplanten overvloedig ziet, zet zig de Tufftof, of het Steenmaakende Zand en Klaiflib'aan; en vormt, in den tijd van een jaar, om de Bies eene Steenagtige Korst, die volkomen de gedaante der rulligheid van het groene Slib behoud, cn, zo als de Heer pallas het zeer natuurlijk vergelijkt, omtrent de dikte van gemeen grof papier heeft. Deeze Steenmaakende Tufflof ontitaat, volgens ons  33ü ROKANJE. gevoelen, uit de omdoopte Kalkaartige deelen van het Schelpbedde, dat net even aan en voor de plaats der Steenwordinge Jegt: deeze deelen, vermengd met het aangevoerde fijne Maas .klaiflib, en de fubtielfte Zandftoffen, hegten zig aan het lijmerige groene Slib der Biezen, en vormen dus de eerfte korst. Als deeze eerfte korst op die wijze ftand gegreepen heeft, dan zet zig het volgende jaar om dezelve, alfchoon de Bies niet meer groen zij, op nieuw het lijmerige Slib, dat zig rondfom derzelver Heel onder water hegt, en daar op zet zig weder de door het water bewoogen Steenvormende Stof van Slib aan. Vermits nu deeze aanzetting dus van jaar tot jaar voortgaat, zo moet de Verfteening allengskens meer en meer toeneemen, tot dat de Steenagtige aanzetting, door de zwaarte, te gelijk met dc omkorfte Bies afbreekt, en op den Bodem neder valt. Wanneer nu de Steen indiervoege op den Bodem legt, dan neemt het onderfte gedeelte, dat iri den grond in welt, geen aanzetfel meer aan; maar men befpeurt die voornaamüjlc in de oppervlakte, bijzonder in de groote Steenen. Betreffende de kleine Steenen apzetfels, die, buiten het bereik der Stroomftrekkinge, op den grond leggen, deezen fchijnen flaauwer, door nieuwe omkorfting , aan te groeijen, verrits men ze glad en afgefleeten vind;"t welk ontftaat uit hunne fchuuring op den bodem. Ook gefchied de aanzetting op de groote Steenen, flegts door eene foort van bezhtking; 't welk ten duidelijkfte blijkt, als men nagaat, dat men het eerfte fpoor der aanzettinge om de Bies of eenig ander lichaam, (want men vind de omkorfting ook om andere lichaamen,) 'er in verliest; en de Steen, van boven binnen het bereik der Tufftof leggende, en daar mede bezinkende, onregelmaatig word. Hier toe brengen ook de Water-pisfebedden, die 'er bij duizenden op rusten en omzwerven, het hunne toe; dewijl ze te wegen brengen, dat de Tufftof zig niet glad en effen, maar met holligheden aanzet; op de eigenfte wijze als men aan Kalkaartige Rotfen de indrukzels van Krabben, .Kreeften, mitsgaders van allerleie Zeedieren, en bijzonder I-Ioornllekken, befpeurt. "De Heer pallas heeft de menigte deezer Diertjes insgelijks waargenomen, en zegt, dat ze 'er veelvuldig rondsom zwemmen, en alle de holligheden der Rot-  ROKANJE. 333 Ilotfen vervullen : doch- hij befchouwt die holligheden, welker tusfchenruimten knobbelig worden, als gevolgen der groeiende knoppen van den S'een. Doch dit zo zijnde, waarom groeien dan de kleine Steenen, daar geene deezer Dieren op of bij komen, niet aldus? En waarom behouden de inwendige omkordingen of laagen, welken nog vertch om de Biezen gezet zijn, die gedaante inwendig niet? Deezen tog zijn allen glad, vast, mitsgaders zeer zigtbaar om elkander aangezet; en die gladde aanzettingen worden dan eerst uitpuilend knobbelig, als de Steen met de Bies nedergevallen is, en dus door de Infeften op den grond gevonden word. Als dan is 't, dat de Waterpisfebedden, daar op aazende, de knobbeltjes aanhoudc^l formeeren; die, naar maate dat de Steen al grooter en grooter aanzette, insgelijks toeneemen, en holle fchuilplaatfen dier Diertjes worden; waar door 'er, als 't ware, aanzetfels op aanzetfels voortkomen. Wijders vind men hier in die Meiitje veelvuldige kleine Steentjes, die, 't zij door uitvreeting der gemelde Infeéten, 't zij ter oorzaake van afbreekiug, 't zij uit hoofde der tegen één botzinge van den Stroom, of het ftooten van haaken of roeiriemen, waar door een of ander brokje van de groote Steenen afbreekt, ontdaan zijn: deeze kleine Steentjes nu, die 'er bij menigte verfpreid gevonden worden, zijn veelal rond en glad afgefleeten, en blijven dus, zonder eenige verdere, of ten minden aanmerkelijke knobbelige aangroei, op den Bodem leggen, daar ze over elkander heen fchuuren. Voeg hier nog bij, dat zelfs de groote Steenen, zo als zij onder op den grond voorkomen, op die zijde, waar mede zij in het Zand in wellen, geene knobbelige uitpuilingen verkrijgen, maar eene gladagtige korst behouden. Daar zijn 'er, 't is waar, eenige weinigen, die in de rondte knobbelig zijn; doch dat zijn zulken, die niet vlak op den grond gelegen, maar, op andere Steenen, bijzonder op de Steenhoop , gedapeld, een vrijen toegang voor de Waterpisfebedden, tusfchen de kieren der Steenen, gelaaten hebben: op 'eene dergelijke wijze als allerlei klein gedierte tusfchen een opgedapelde hoop onregelmaatige Steenen indringt. Daar deeze aanzetting dan op die wijze gefchied, en 'er zulk eene invreeting plaats heeft, begrijpt men ligtlijk, dat die omkorfting niet alleen,  334 alleen, rnaar ook de knobbeligheid, v.in jaar tot jaar geweldig snoet toeneemen, bijzonder in de oppervlakten dier Steenen, die het hoogde leggen. ,, Benevens dit alles, dat, zo wij Vertrouwen, óns gevoelen duidelijk opheldert en kragtig (laaft, hebben wij nog eene*opmerking voor te draagen, welke dienen kan, om te toonen, waar uit het ontflaat, dat die zelfde foort van Steenen ook onder eene andere gedaante voorkomt. Men bevind hier naam. lijk dikwils, dat 'er een of ander reeds omkorst (tukje Van de1 Biezen, of derzelver bladeren , of ook afgebrooken (tukken van grooter Steenen, of eenige andere omkorfte' Zelfftandighe'. den op den grond geraaken: als mede dat 'er in dit Meirwa.ter eene foort van kleine witte Steenmosfeltjes huisvest. T)*f.ze Steenmosfeltjes nu, die het bloote oog ontflippen, dringen iit deeze Steenen in; 't geen men door 't Microscoop duidelijk ontdekt, dewijl men ze 'er menigvuldig in gewaar wordDeeze Schelpdiertjes hooien den Steen uit, en teelen 'er ïn' voort, gelijk de Houtwormen in hef Hout: al geftadig verder' boorende, maaken zij den Steen als uitgevreeten; en 'er Int voortteelende, vormen zij tegen die holle wanden,- uit' het Steenige Tnfflib, hunne Nestjes, even als de Eschara of het' Hoornwier om de Koraalen, Het inwendige van dat (lag varï Steenen vind men dan bezet, met eene foort van aaneengefchakeerde faamgegroeide Buisjes. Nadien nu deeze Buisjes fteeds vermeerderd worden., alzo die Mosfeltjes in dit water' overvloedige Kalk- en Klaiaartige Stofte vinden, ter boüwinge' van hunne Nesten; en de Waterpisfebeddcn ondertusfchen op dit gedierte aazen; zo vormt hier de een de inwendige urtgevreeten, en de ander de uitwendige knobbelagtige gedaante der groote en eenige Rolfteenen. Dan de Eschara, welke' de Heer pallas hier bedoelt, en vergelijkt met die van den Heer baster, verfchilt hemelsbreedte van het bovengemelde.- Wij hebben het geluk gehad om, buiten eenige gunftige aanmerkingen, wegens dit onderwerp, van den laatstgenoemden Heer,^ die in de kennisfe van onze inlandfche Plantdieren voor niemand behoeft te wijken, een fraai ftuk van de door den Heer pallas aangeroerde Eschara te ontvangen i wij hebben het zelve vergeieeken met de Steenen van Rikanje; doch het ver- fehvï  ROKANJE. 3„Y fchü is oneindig groot. Die van den Heer gaster beftaa* uit fnippelige, fijne, bladagtige, als kant doorlugtige bladertjes, fiamgegroeid; daar de Eschara, die men tusfchen' de Steenen van Rokanje vind, uit lange buisjes, welke waaieragtig te famen loopen, en boven nerswijze naast één leggen, is faamgefteld.. Wanneer men dit alles gadeflaat, fchijnen 'er zig twee verfchillende wijzen deezer Steenwordinge op te doen, naamJijk, eene ter oorzaake der aanzettinge van de door het water bewoogen Tufftof; en eene andere uit hoofde der bearbeidinge van die Stof, door Dieren; terwijl egter in berde die gevallen, overeenkomftig met het geen wij beweerd hebben, deeze Tufftof altoos haaren oorfprong in het Meirtje heeft,Dus doende vervalt de ftelling van den Heer pallas van zeive. Want, is het een Steen, die door een grondbeginze!^ dat in denzelven huisvest, groeit; dan kan geen Dier iets tót* deszelfs gedaante, groei en vorming toebrengen. Ook kan een en dezelfde Steenaart in het eene ftuk geen duidelijke aanzetting van allerfijnfte kagen vertoonen, aan welker vorming, nog een plantaartig, nog een dierlijk weezen deel heeft, wei te verftaan in de oorfpronkelijke Stof zelve; en revens in eenander ftuk blijken geeven, dat die Steenftof volftrekt, door de bearbeiding van Dieren, bewerkt word. Deeze bedenkingen onder herhaalde waarneemingen, gemaakt hebbende, bepaalen wij ons vrijmoedig en gerust, tot ons voorheen gemaakte denkbeeld van deeze Tufftof. 'Er is niet aan te twijfelen,, of 'er ontftaat in het Meirtje van Rokanje, uit het bij de Verfteenplaats leggende Schelpbedde, vermengd met Klaiflib,. en mogelijk eenige foort van Welzand, en ons nog onbekende zoute of andere, uit de Duinen afvloeiende, Steeeftoffen, eene Tuffteenige Stof; die zig, op zekere tijden, om de Planten of andere lichaamen , door omkorfting , aanzet , en welke reeds gevormd zijnde, door Diertjes doorboord of verzameld word, die dezelve tot hun verblijf gebruiken. En 't is voorts zeker, dat de omkorfting gefchied door aanzetting, aan het Slib der Planten, en door de bevveeging der Steenagtige deeltjes door het water; als mede dat de omkorfte Steenen, op den bodem nedervallende, of zelfs nog om het Riet groeiende, van Diertjes doorknaagd worden; en dat deeze Steen, zo  33Ó ROLDE, ROMEIN de HOOG, zo. wel uit dien hoofde, als ter oorzaake eener verdere aanzettinge van Tufftof, tot eene aanmerkelijke grootte toeneemt, zo dat men 'er wel ter grootte van twee voeten middellijks vinden." Zie J. le francq van beRkheV , Natuurlijke Hiflorie van Holland , Deel II. St. III. Rolde, een Dorp in het Landfchap Drenthe, zijnde heï Hoofddorp van het Geregt of Ding/pil, zo als men 't hier noemt, van dien naam, omtrent even verre gelegen van Groningen en Koeverden. Volgens pikart zou de Plaats haarerj naam ontleenen van den Normanfchen Overfte rollo of rolde, die, in deeze oorden, zeer veele verwoestingen heeft aangerigt, Hoe 't zij, van de hooge Oudheid des Dorps kunnen getuigenis draagen de overblijfzels, welke, hoewel niet zo menigvuldig als weleer, nogthans hier nog voorhanden zijn. Zie j. pikart, Oudbeden. Romein de hoog, een zeer vermaard Etzer en Kunstfchi!der, van de voorgaande Eeuwe. Minder lofs, intusfehen, behaalde hij met de behandeling van het Penfeel, dan met zijne geestige vindingen en rijke Ordonnantiën. Onder de vrugtea van 'sMans Penfeel, in Olieverf, wordt inzonderheid geroemd, het fchüderwerk van Burgemeesterskamer te Enkhuizen. Van hem wordt getuigd, dat hij een Man was van uitgebreid vernuft en zeer rijk van vindingen, die naauwlijks zijnen weergaê hadt in vaardigheid van ordonneeren, en in rijkheid van veranderingen. Men beroept zich, ten bewijze , op de aanzienlijke menigte van Titels van Boeken en andere Prenten, door hem vervaardigd. Jammer is het, dat hij zo veele edele begaafd, heden door eene losbandige leevenswijze bezwalkte. Romero,  ROMERO. (JULIAAN) . Romero, (juliaan) Was een der Spaanfche Krijgsbevelhebberen, al vroeg vermaard in de Gefchiedenis der Nederlandfche onlusten: Indien niet vroeger, immers in den aanvang der Regeeringe van Koning philips den II, bevondt hij zich in deeze Landen: Bij meer dan ééne gelegenheid gaf de Koning blijk van het vertrouwen, welk hij in zijne getrouw» heid en bekwaamheden Helde. Toen philips , in den Jaare 1559, noodig vondt, tegen zijne belofte, eenig Spaansch Krijgsvolk in de Nederlanden te doen blijven, tot bedwang der Ketteren, wierdt , nevens joan de wendoza , romerö benoemd, om onder den Prins van oranje en den Graaf van egmond , daar over het bewind te voeren. Men weet, dat de Prins en de Graaf dit bewind van de hand weezen. Vlet den aanvang des Jaars 1561 vertrok romf.ro na Spanje, met liet overfchot der Spaanfche Krijgsknegten. Doch toen de Koning, van nieuws, geraaden vondt, Krijgsmagt na de Nederlanden tö zenden, keerde hij mede derwaarts te rug. Zeer kwalijk berugt is 'sMans naagedagtem's, zo wel elders als inzonderheid in Gooiland. Don frederik de tol-edo, Zoon des Hertogs van alva, in den Jaare 1572, de Stad Naarden bezet hebbende, hieldt zijne Legerplaats te Laagbusfem. Derwaarts begaven zich etlijke Gemagtigden der Stad, om met den Veldheer in onderhandeling te treeden. Onder weg ontmoette hun juliaan romero , doende den Afgevaardigden verzekeringj dat Don frederik de zaak van Naarden in zijne hand gefield hadt. Zonder des bewijs te vraagen, vallen hem de Stedelingen te voet, en bieden hem de Memels van hunne Stad aan; die hij, egter , met eene Spaanfche groothartigheid van de' hand wees, betuigende dezelve bij de Poorten der Stad ie zullen ontvangen, alwaar zij tevens verdaan Zouden, welke genadg* zij te wagten hadden. Men bewilligde daar toe, naa dat alvoorens j op het aanhoudend fmeeken der Naardenaaren, rome-' ro, bij handta?ting, hadt beloofd, dat burgers en bezettelingen , aan lijf of goederen, geene fchade zou gefchieden. Ro* mero tradt hier op na binnen , met ruim vierhonderd Span. jaarden , en nam zijnen weg na het huis van den Schepert gerrit pieter aartszoom , om 'er het middagmaal te houden* Dit was naauwlijks gefchied, of romero deedt, bij openbaar XXIV. deel. Zza n%  ROMERO, (JULIAAN) enz. ren trommeiflag, alle de burgers en bezettelingen, ongewapendy in de Gasthuiskerk verzamelen. Op het Art. naarden hebben wij verhaald,< den deerlijken moord , welke hier gepleegd wierdt. Romero's trouwloosheid was dus oorzaak, dat 'er honderden jammerlijk gekeeld, gegriefd en geflagt wierden. Nog in dat zelfde jaar was hij tegenwoordig in het beleg van Haarlem. Sparendam was eene gewigtige plaats , om den toevoer derwaarts open te houden. Hier van overtuigd, was romero op de bemagtiging bedagt. Eenige Roomschgezinde boeren tot wegwijzers genomen hebbende , begeeft hij zich derwaarts, over 't ijs, ('t was op den achtften December) overvalt de Verfchauzing aan den Westkant, daar zij 't minst verfterkt. was, en verfloeg driehonderd man van de Bezettin. ge; de overigen wierden op de vlugt gedreeven. Ten tijde der Bredafche Vredehandelinge, tusfchen Spanje en de Staaten, vinden wij romero's naam vermeld', onder die der andere Gijzelaars, door den Landvoogd Don louis de requesens, na Dordrecht gezonden, om borgen te zijn voor de veiligheid der Staatfche Gemagtigden , alzo de Stad Bredathans in de magt der Spaanfchen was. In 't volgende jaar hölp romero Antwerpen bemagtigen , en was tegenwoordig bij de gruweldaaden, welke aldaar gepleegd wierden. Nogthans wordt van hem verhaald, dat hij, nevens eenige anderen, toen de Spaanfche Furie (zo noemde men het fchrikwekkend bedrijf,) op 't hevigst woedde, zijne Soldaaten tot zagtheid zou vermaand hebben. Wat 'er zints dien tijd, \nm romero, geworden zij, vinden wij niet aangetekend. Zie bor en van meteren, Roobol, (kornelts geerlofszoon) was een der befaamdedus genaamde Watergeuzen, welke,, op hunne wijze, deelden in de eere , van de eerfte gronden der Nederlandfche Vrijheid te helpen hebben leggen; waar van het vroegfte tijdftip mag gedagtekend worden , van de bemagtiging van de Stad den Brielle. Prins willem de I, op raad van den Franfchen Admiraal di colioni, beflooten hebbende, het geluk der  ROODENBURG. (FLORIS3 33J der wapenen, welk hem te Lande tegen liep, ter Zee te beproeven, nam eenige gevlugte Edellieden, Kooplieden én anderen in den arm, om met fchepen ter vrijbuit te vaarenj kornelts geerlofszoon roobol was een van deeze. Hij diende als Lieutenant onder willem blois van treslong. Deezen verzelde hij geduurig, in alle zijne onderneemingen, ook in de verovering van den Brielle. Om in geene herhaaling te vervallen , zal het Artikel treslong eene voegzaarae plaats zijn, om met een roobols bedrijven te verhaalen. Voor het tegenwoordige wijzen wij , derhalven , derwaarts onZ«' Leezers. Roodenburg. (floris) Niet even kloekmoedig en onverzaagd betoonden zich de vroegfle voorflanders der Hervorminge en van 'sLands Vrijheid, in het handhaaven van hunne deugdelijke zaak. Dus gedwee en fchroomvallig van aart was floris roodenburg, een aanzienlijk Koopman te Amfterdawi De Heer van brederode , naa het vermaarde Smeekfchriif der Edelen aan de Hertoginne Landvoogdesfe te hebben overhandigd, zogt wijd en zijd Ondertekenaars tot het Verbond te winnen. Onder andere begaf hij zich, tén dien einde, na Axjlerdami Veelen voldeeden 'er aan zijn verzoek; doch roodenburg, ondanks zijnen ijver voor de goede zaak* hadf het hart niet, om zijne naamtekening op het papier te nellen,Meerder hartlijkheid, als kunnende zulks met minder in '( oogloopend gevaar gefchieden, betoonde Roodenburg, in de verlegenheid om geld, in welke de Heer van brederode zich dikmaals bevondt. Dus (telde hij hem ter hand, deels tóï eigen kas, deels uit die zijner vrienden, eene fomme van vijfduizend negenhonderd guldens, en ontving, voor den ontvangst daar van, een fchrifteiijk bewijs. In merkelijke bekommering br3gt roodenburg dit gefchrift, in den Jaare 156^ Hij was thans bezet van Spaanfche Soldaaten, terwijl hij den Schuldbrief bij zich hadt. Eene geweldige vreeze bekroop hem, dat de ontdekking hem voor eenen aanhanger van brederode fchuldig verklaaren, en vervolgens den hal* zowdö kosten. Om het dreigende gevaar te ontwijken, verzon hij •en zonderling redmiddel. Hij (lak het papier in zijnen mond? Zzz 3 Vflï*  34». ROODENBURG. (HERMAN) vermaalde het met z'jne tanden , en floeg het aldus ten lijve, Met het toebrengen van onderhandfehe hulpe , doch met fchroomvallig overleg , volhardde aldus floris roodenburg in zijne Vrijheidminnende denkwijze, tot aan het einde zijns leevens. Roodenburg, ( herman) een ander Amfterdamsch ij veraar, in den opgang der Nederlandfche Vrijheid, doch ra er openlijk en met minder orazigtigheids dan de ftraks genoemde , zijn Naamgenoot. In den twist tusfchen de Regeering van Amflerdam en de Gemeente, ter gelegenheid van den befaamden Beeldefiorm, vondt de eerstgemelde geraaden, uit de Schutterij zes perfoonen te kiezen, die als middelaars dienen,. en aan Burgemeesteren de begeerte des Volks zouden voordraagen. Uit de Voetboogs Schutterij viel, benevens klaas reyerszoon, de keuze op herman roodenburg. Naderhand wierdt hij benoemd onder de negen perfoonen, welke, volgens bef uit van Burgemeesteren, uit de drie Schutterijen , moesten gekoozen worden, met welke zij, ais 't noodig of oir baar zijn mogt, over zaaken , de bewaaring der Stede betreffende , mogtcn fpreeken. Nog in 't zelfde jaar ('t was 1567) redde hij de Wethouderfchap uit geene kleine verlegenheid.. Heer henrik van brederode bevondt zich thans binnen haare Stad ; doch men wilde hem gaarne loozen. Van zijnen kant was Heer henrik niet ongenegen om te vertrekken; doch hadt alvoorens eenig geld noodig: indien men hem dit konde bezorgen, toonde hij zich bereidvaardig. Uit vreeze voor ondank ten Hove, aarzelden hier omtrent Burgemeesteren. In deezen toeftand ontbooden ze, nevens adriaan pauw , herman roodenburg in hunne Kamer, gaven hem opening van zaaken, en deeden vervolgens den voorflag, of hij kans zoude zien, om, onder andere, op zijnen naame, doch inderdaad voor rekening der Stad, aan den Heere van brederode achtduizend guldens te bezorgen. Hij zich daar toe genegen en bekwaam verklaard he .bende, wierden eenige penningen, op het Stads Excijnshuis voorhanden, ten zijnen huize gebragt, en de nog ontbreekende, met behulp zijner vrienden, door hem aangevuld. Naa de verandering der Regeeringe, in den Jaare 1578, ver-  HOODSEUS, CJAN ALBERTSZOON) ROOMBURG. 341 verkreeg roodenburg, als Hopman, het bevel over een Vaandel Stads Knegten , en wierdt vervolgens tot Raad in de Vroedfchap verkoozen. Roodseus, Cjan albertszoon) een vermaard Nederiandsch Kun ifchilder, gebooren omtrent het Jaar 1615. Zijne voornaame kragt beflondt in het fchilderen van leevensgroote Portretten. Tot Leermeester badt hij gehad pieter lastman, en maakte zo groote vorderingen in zijne kunst, dat zijne Penfeelgewrogten ia dénen rang geplaatst wierden met die van den vermaarden bartholomeus van hest. Om zijne zonderlinge begaafdheid, wierdt 's Mans Penfeel, meermaalen, te werk gedeld tot het vervaardigen van Schutters- en andere groote Stukken. Men roemt, onder dezelve, bijzonderlijk, eenige Gezelfchappen van Schutters, door roodseus gefchilderd, welke, in de Oude en Nieuwe Doelen,.te Hoorn, nog heden ten dage bewaard worden. Zij ziin van den-Jaare 1655. Zijne bijzondere naarftigheid, in de Kunstoeffeninge, ging gepaard met een bij uitdeekendheid zedig en ingetogen gedrag. Zijn Sterfjaar vinden wij niet aangetekend. Onze Kunstfchilder liet eenen Zoon naa, jacobus genaamd, insgelijks een oefTenaar der kunst. Hij hadt tot Leermeester den Ouden de heem., wiens manier hij wonder wel wist naa te bootzen: zodat hij beide geld en agting won. Ongelukkig was hij van eene zeer zwaarmoedige geaarxheid. Men vindt 'er, die meenen, dat deeze Geest zo geweldig op hem de overhand verkreeg, dat hij de handen aan zich zeiven lloeg, in den Jaare 1681, het vijftigfte van zijnen Jeeftijd. Zie houbraken. Roomburg, in overoude tijden een fterk Kafteel, niet verre Van de Stad Leiden, tegenover Leiderdorp. Volgens zommigen, zoude het, weleer, eene Romeinfche Wapenplaats of Burgt geweest zijn, en de naam, zo veel als Roomfche of Romeinfche Burgt, daar van zijnen oorfproug ontleend hebben: eene afleiding, althans, welke meer fchijns heeft dan die van boxhorn, beweerende dat men Roodenburg zou moeten Zzz 3 fchrij-  |4* ROOMBURG, ROOMPOT, ROOMSCHGEZfNDEN, fchrijven, om dat het Kafteel of de Burgt, bij ouds, met roode pannen was gedekt geweest, Veelen maaken 'er het Pratorium Agrippina yan, of het Hof van Agrippina, 't welk in de Reiskaart van peutinger bekend is, De geleerde alting is van dit gevoelen, en beweert, diensvolgens, dat het geftigt, gebouwd door julia agrippina , eerst tot een Lusthuis heeft gediend, en naderhand in eene Romeinfche Wapenplaats of Burgt is veranderd, In de laatfte tijden zijns aanweezens, heeft het Gebouw tot een Nonnen-Klooster verftrekt. Tegenwoordig zijn 'er geene overblijfzels meer van voorhanden. Bij het opgraaveft van den grond, heeft men 'er fteenen met Opfchriften, Zilveren en Koperen munten, Beelden en andere Gedenkftukken der Romeinfche Oudheid ge-jonden* Zie smids , Schatkamer der Nederlandfcht Oudheden, Roompot, zou, volgens zommige Oudheidkundigen, weleer geweest zijn eene Romeinfche Sterkte of Burgt, in Zeeland, aan de rivier de Schelde, doch, zints onheugelijke «ijden, weggefpoeld en onder de golven begraaven. Zie smallesange, Kronijk van Zeeland; s. van leeuwen, Batavia llluflrata. Roomschgezinden, Hoewel wij ons niet zullen inlasten tot «ene ontvouwing van de bijzondere en algemeene Leerflellingen deezer Gezinte, kunnen wij, egter, niet nalaaten, eenig verflag te doen van derzelver toeftand hier te Lande. Eene voegzaame plaats vindt zulk een verftag in een Vaderlandsch fVoordenboek, Hoewel onder merkelijke bepaalingen, genieten, egter, de Roomschgezinden, in gevolge der beginzelen van Verdraagzaamheid van 's Lands Overheden,, vrijheid van Openbaare Godsdienstoeflëninge. Allerwege, zo wel ten platten Lande als in de Steden, hebben ze hunne bijzondere Vergaderplaatgen j  ROOMSCHGEZINDEN. 545 zen; die, evenwel, meer het aanzien hebben van bijzondere Huizen, dan van eigenlijk gezegde Kerken. Met Torens of flaande Klokken mogen dezelve niet pronken. De wooningen der Priesteren of Pastooren Haan daar nevens. In deeze Vergaderplaatzen mogen ze alle de deelen der openbaare dienstbetooninge, volgens hunne begrippen, waarneemen, door het aanheffen van Geestlijke Liederen, het fpeelen op Orgels of andere Speel- of Snaartuigen, en het doen van Ommegangen. Nogthans mogen de Roomschgezinden geene Kerken ftigten, zonder voorafgaand verzoek daar toe aan de Hooge Overheid. In den Jaare 1720 ondernam een Priester, te Zevenbergen, op de grenzen van Staats- Brabant, op eigen gezag, eene fleenen Kerk te bouwen, in de plaats van een houten Schuur of Loots, in welke men, tot op dien tijd, den dienst verrigt hadt. Men was reeds een goed ftuk met het werk gevorderd , wanneer de Overheid, daar van narigt bekoomen hebbende, den Priester noodzaakte, het werk te ftaaken , het gebouwde af te breeken, en eene houten Loots, gelijk aan de voorgaande, op eigen kosten, in de plaats te ftellen. Wijders mogen de Roomschgezinden geene openbaare plegtige Ommegangen houden, noch de gewijde Hostie, vóór en naa het toedienen van dezelve aan de kranken, openlijk ten toon draagen. Zeifis den Priesteren wel uitdrukkelijk verbooden, in hunne Ordes- of andere Plegtgewaaten, op de Straaten of elders in het openbaar te verfchijnen. In de Generaüteits-Landen, alwaar veelen van deeze Gezinte woonen, en men, meermaalen, zich foortgelijke vrijheden veroorloofde, zijn hier over, zomtijds, zwaare oneenigheden ontftaan. In een Plakaat, in den Jaare 1730, door Hun Edele Groot Mogende, de Heeren Jkaaten van Holland en Westfriesland, afgekondigd, ontmoeten wij eenige bijzonderheden, uit welke wij, aangaande de onderwerping der Geestlijken van die Gezinte aan de Hooge Overheid, in dat Gewest, een denkbeeld kunnen vormen, Het nam zijnen oorfprong uit de meer en meer aanW&sfende hoogvliegende begrippen, wegens 's Pausfen onbepaalde magt, ook in Burgerlijke zaaken, zelf onder eene Protestantfche Overheid, welke, bij zommige Geestlijken, begonnen veld te win.nea. Van de verfcheiden Artikelen, uit welke de Afkondiging Zzz 4 b*.  344 ROOMSCHGEZINDEN. beftaat, zijn deeze de voornaamfte „ Geen Roomsch Priester i» mag dienst doen, 't en zij het hem door de Burgemeeste,, ren in de Steden, en door de Baljuwen ten platten Lande, „ worde toegelaaten. 'Er mogen geene andere Priesters „ zijn, dan gebooren Onderdaanen van den Staat. Geordende ,i Priesters, Monniken en Jefuiten, mogen geenen dienst doen. » De Priesters moeten, in handen der Regeeringe, op hun i, Priesterlijk woord, verklaaren, en door hunne handtekening a> bevestigen, dat zij eenen afkeer hebben van de Stelling, v dat de Paus de Onderdaaneu van de gehoorzaamheid aan „ de Overheid kan ontdaan. ,Zij moeten zich verpligten om „ het tegendeel den Leden hunner Gemeente in te fcherpen, „ en belooven, dat zij zich niet zullen laaten gebruiken, om „ geld of gelds waarde, uit dit Land, na eenige buitenland„ fche Kloosters, Kweekfchoolen of Kerken over te maaken, „ De Geestlijkheid mag geene Pausiijke Bullen, of eenige an„ dere Kerkelijke Bevelen gemeen maaken, of afkondigen, 5, voor dat zij dezelve oorfpronklijk aan de Gekommitteerde „ Raaden vertoond hebben." Voormaals mogten geene Legaafen of Erfmaakingen aan de Roomfche Kerken, of aan de Bezorgers der Armen, in deeze hoedanigheid, onmiddelijk befproken worden. Men benoemde daar toe bijzondere perfoonea, met eene onderhandfche affpraake, wegens de beftemming der befprokene fommen. Hier uit ontftonden, zomtijds, groote misbruiken. Tegenwoordig daan de Roomfche Gemeenten, althans in de meeste plaatzen van ons Gemeenebest, op éinea voet met alle de Protestantfche Kerkgenootfchappen. Van alle openbaare Burgerlijke Ampten en Bedieningen zijn de Roomschgezinden uitgeflooten. Tot Krijgsampten, egter, ftaat hun de toegang open, zelf van den hoogden rang; de waardigheid van Veldmaarfchalk alleen uitgezonderd. De aanhangers van de Orde der Jefuiten worden hier te Lande niet gedoogd, Tot voor ruim twintig jaaren vondt men, ginds en elders, onder andere in Friesland, eenige Priesters van dien Aanhang, Op hoog bevei moesten ze hunne Gemeenten verJaaten, ook de zulken, die, om hunne hooge jaaren, zwaa{igheid maakeade in de verhuizing, beloofden, zich van alle Kerkelijke bedieningen te onthouden, ea een ftil bijzonder leevesj  ROOMSCHGEZINDEN. 34? leeven te zullen leiden. Eéne Kerk, te Amfterdam, moet hier van worden uitgezonderd, (taande op den Singel, tem Noorden van het Koningsplein, tegenover de Lutherfche Oude Kerk. Eenen reeks van jaaren was dezelve geflooten geweest, doch kwamen, evenwel, eenige Jefuitsgezinuen, aldaar heimelijk bijeen, tot het verrigten van hunnen Godsdienst. Om bijzondere redenen, zedert de Omwenteling van den Jaare 1787, is deeze Kerk wederom geopend, en mogen de Leden deezer Gezinte, door eenen Priester van hunnen Aanhang, aldaar bediend worden. Alle de voorheen gemelde bijzonderheden betreffen de Roomschgezinden in 't algemeen. Intusfehen heerscht , tusfchen dezelve, hier te Lande, niet die volkomene eenpaarigheid in begrippen, dat ze als ééne onverdeelde Kerkgemeenfchap kunnen befchouwd worden. Sints de opkomst der gevoelens van den vermaarden Yperfchen Bisfchop kornei.ius jansenius, e* naa dat dezelve, ook in deeze Gewesten, bekend en verfpreid zijn geworden , mogen ze befchouwd worden als in twee Aanhangen verdeeld; de eene van welke, nogthans, boven den anderen, van den kant der Overheid, geene bijzondere Voorregten geniet. Tot de kennis van den tegenwoordigen (laaf der Roomschgezinden , hier te Lande, behoort een berigt wegens deeze onderfcheiding. Men kan de Roomschgezinden, hier te Lande, gevoegelijk ouderfcheiden in Aanneemers en Vei werpers van zekere Pauslijke Bulle, Unigenitus genaamd, naar het eerfte woord diens Gefchrifts. Over en weder noemen ze elkander Jefuitsgezinden en Janfenisten. De laatstgemelden ontleenen hunne benaaming en oorfprong van kornelius jansenius , Bisfchop van Tperen, van welken wij, in een afzonderlijk Artikel, gefproken hebben. Geene mindere verdeeldheid en verwijdering van gemoederen heerscht 'er tusfchen deeze, dan tusfchen verfcheiden Protestantfche Aanhangen. Het hoofdgefchil loopt, voornaamelijk, over de natuur en uitgebreidheid van 't Pauslijk gezag. De Janfenisten erkennen den Paus voor het zigtbaar en bedienend Hoofd der Kerke en den voornaam ften Herder der Geloovigen; dóch fchrijven hem geene volftrekta Onfeilbaarheid toe, en agten zich ongehouden tot het betoo» Zzz 5 net}  «4<» ROOMSCHGEZINDEN. nen van blinde en ingewikkelde Gehoorzaamheid. Integendeel beweeren zij, dat 's Pausfen uitfpraaken of beflisfingen aan de Heilige Schriftuur en aan de Regels der Kerke moeten getoetst worden. De anderen, daarentegen., houden ftaande, dat de uitfpraaken van den Heiligen Vader, de Leere betreffende, als ontegenzeggelijk en onfeilbaar moeten worden aangenomen. Zo groote verwijdering is, uit deeze verfcheidenheid van begrippen , ontdaan., dat ze, over en weder, elkander voor Scheurmaakers verldaaren, en geene Kerkelijke gemeenfehap •houden. Voor de gemaatigdflen, in dit gefchilvoeren, worden, evenwel, de Janfenisten aangezien. Zij wierden hier te Lande inzonderheid bekend, met den aanvang der tegenwoordige Eeuwe. Vóór de verandering der Regeeringe, in de Nederlanden, wierden de Roomschgezinden, ten Pauslijken Hove, als eene Kerk befchouwd, die haaren eigen Aardsbisfchop hadt, onder welken vijf Bisdommen Ronden. De Kerk te Utrecht was de Aardsbisfchoplijke; de Bisdommen waren die van Haarlem, in Holland, van Middelburg, in Zeeland, van Leeuwaarden, in Friesland, van Groningen, in de Provincie van Stad en Land, en van Deventer, in OverijfeL Sedert de Regeeringsverandering heeft de benaaming van Kerk opgehouden. Als «ene Mi'.fie, Zending, of Volkplanting van Geloovigen onder de Onregtzinnigen, worden thans de Roomschgezinden in deeze Gewesten aangemerkt. Sedert wierdt, om het bewind te voeren over het zenden en inwijen der Priesteren, te Utrecht aangefleld een Aposcolifche Vikaris of Stedehouder, met dea tijtel van Aardsbisfchop in partibus hfiJelium, zo veel zeggende, als over een of ander Gewest onder de Ongeloovigen. Zijne benoeming ontving hij van den Paus, en wierdt, van de hooge Regeeringe, met oogluiking toegelaaten. Hij was aan het hoofd der Kapittelen, in deeze Landen, en hadt verfcheiden Onder - Vikarisfen, die, van zijnentwege, over de zendingen der Priesteren, het bewind voerdan. De eerde, welke dea gemelden post bekleedde , was petrus kodde. Doch, vermids hij in de gevoelens der Janfenisten ftondt, wierdt hij na Rome ontbooden, en van zijn Ampt verlaatcn. .Zedert oiitftonden 'er veelvuldige gefchillen over de aanftelling vafi  ROOMSCHGEZINDEN. 347 van eenen Apostolifchen Vikaris, De Aanneemers en Verwerpers der Bulle Unigenitus ijverden tegen elkander om de meerderheid, Geduurende een geiuimen tijd hadden de eerstgenoemden de overhand, en bewerkten dat de Statiën of Gemeenten van Priesters van hunnen Aanhang voorzien wierden. Met leede oogen zag dit het Utrechtsch Kapittel, 't welk, voor 't meerendeel, uit Janfenisten bedondt. Om hunne partij te keer te gaan, wisten ze te bewerken, dat, onder oogluiking der Regeeringe, tot Aardsbisfchop van Utrecht wierdt aangefteld zekere kornelius steenhoven, om voortaan de zendingen te kunnen doen. Vrugtloos, egter, verzogten ze, met veel onderwerping, te Rotr.e, de Pauslijke goedkeuring. Merkelijk opzien, intusfehen, baarde deeze Rap der Utrechtfche Geestlijkheid aan Roomschgezinde Hoven. De Venetiaanen, in 't bijzonder, vervoegden zich, door hunnen Gezant, bij de Algemeene Staaten, om door hun gezag de gemelde Geestlijkheid te doen 'wederkeeren tot onderwerpinge aan het algemeen Hoofd der Kerke, den Roomfchen Paus. Merkwaardig is het antwoord, welk Hun Hoogmogende den Gezant deeden toekoomen. Het behelst de gronden van Verdraagzaamheid, welke, ten allen tijde, tot eenen leiddraad dienden, voor 's Lands hooge Magten, in het toelaaten van Christenen van onderfcheidene begrippen, betreffende de Godgeleerde gefchillen. „ In „ Godsdiendige zaaken" (dus luidde het antwoord van Hun Hoogmogenden) „ en die de Kerktucht betreffen, moet de „ overtuiging alleen plaats hebben, zonder den minden dwang. „ 't Staat elk vrij, in zaaken van Godsdienst, te gelooven, 't geen hij oordeelt bekwaam te zijn, om de Zaligheid te „ verwerven. Wij oordeelen (dus vervolgen ze) dat onze „ Godsdienst beste is, en wij wenschten , dat alle onze On„ derdaanen 'er zich aan onderwierpen; maar willen niemar.d „ daar toe dwingen. Elk belijde zodanigen Godsdienst, als „ hij den besten oordeelt; jnids dat hij zich maar als ecu ., goed en getrouw Onderdaan gedraage. Op deezen voet ge„ doogen wij de Roomsch Katholijken, zonder ons met btm,, ne bijzondere gefchillen te bemoeien. Wij kunnen ons ge„ zag, volgens de onverbreekelijke Grondwetten van ons Gemeenebest, niet gebruiken, om die gefchillen te beflïsfen: » Veel  34* R-0 OMSCHGE ZINDEN, „ Veel min kunnen wij gedoogen, dat men een vreemd gezag zoude aanwenden, om iemand te verpligten tot het verlaa.„ ten van zijne gevoelens, of tot eene blinde onderwerping „ aan hem, dien men den naam van Opperfien Herder geeft. „ Wij zijn verpligt, de eene partij, zo wel als de andere, „ tegen de vervolging te hefchermen ; en nooit kunnen wij „ toedaan, dat het Roomfche Hof, in onze Staaten, eene „ onbepaalde raagt oeffene." Veelvuldige wederzijdfche woelingen ontftonden 'er, vervolgens, tusfchen de Janfenisten en Jefuitsgezinden, De Iaatften, om hunnen Aanhang, door bevoegde Priesters, te (lijven, doch zulks niet vermogende buiten eenen Aposto'ïfche Vikaris, om niet genoodzaakt te zijn, de zending van den Utrechtfchen Aardsbisfchop te erkennen, vervoegden zich, met een Verzoekfchrift, bij de Staaten van Holland, dat hun een Vikaris mogt worden toegedaan. Niet ongenegen toonden zich daar toe Hun Edel Groot Mogenden. Doch het gerugt daar van was naauwlijks uitgegaan, of men hoorde, ginds en elders, in de Kerken der Hervormden, de Predikdoelen daveren, van 't geweldig uitvaaren der Kerkleeraaren tegen de raadpleegingen der Hooge Overheid, en over de uitbreiding van het Pausdom. Van hooger hand wierdt de zulken het zwijgen opgeleid, door een Befluit van 's Lands Staaten, volgens 't welk den Predikanten wierdt aangezegd, „ Dat de Hooge Overheid alleen bekwaam is, om te oordee„ len, wat naar omflandigheden van tijden en zaaken kan en „ behoort te werk gedeld te worden, tegen den aanwas van ,, 't Pausdom." Niet om de wederfpraake der Gereformeerde Geestlijkheid , maar om andere redenen, heeft de aandelling van eenen Jefuitsgezinden Vikaris geenen voortgang gehad. Over 't geheel wordt het getal der Roomfche Kerken, in jalle de zeven Provinciën, op ongeveer driehonderdvijftig, en dat der Priesteren op omtrent vierhonderd begroot. Onder deeze telt men eenenvijftig Kerken, en vierenvijftig Priesters, tot de Janfenisten behoorende. De meeste Priesters zijn Waereldlijke Heeren; dat zijn de zodanigen, die, op Hoogefchoo-, len, gedudeerd hebben, doch tot geene bijzondere Orde behooren. Nogthans vindt men 'er eenige Geordenden, als Augustijnen , Norbertijnen , Franfche Karmeiiten, Kruisbroeders c  ROOMSCHGEZINDEN. 34^ ders, Benedictijnen , Fraciskaanen en Dominikaanen , of Minderbroeders en Predikheeren. De laatstgenoemden hebben, onder deeze, verre de meerderheid. Van de Jefuitsgezinde Priesters voeren vijftien den tijtel van Aardspi iesters. Zij zijn aldus verdeeld: één over Gelderland; één over Zuidholland; één over Defand en een gedeelte van Rhijnland; één over de Vanen van Rhijnland, één over Schieiand■ één over Amjlellandi twee over No»rdhotland; één over ieetana; één over het Sticht van Utrecht; één over Friesland; één over Twente; één over Salland; één over Groningerland; één over Kteefsland en *s Heerenb-rg, De Janfenisten hebben éénen Aardsdiaken van het zo genaamde Aardsbisdom van Utrecht, en vijf Aartspriesters: te weeten, één over 't Sticht van U'recht; één over Schieiand; één over De.fi,md, één over Rhijnland, en één te Leeuwaarden. Uit dit geial van Kerken en Priesteren kan genoegzaam worden afgeleid, darde Roomschgezinden , in de Veréénigde Gewesten, vrij talrijk moeten weezen. Gemeenlijk worden zij op het derde gedeelte der Inwooneren begroot. Wegens de aanftelting van Priesteren hebben wij nog het volgende aan te merken. De Jefuitsgezinden, of die de Bulle Unigenitus hebben aangenomen, ontvangen hunne aanltelling van 'sPausfen Nuncius te Brusfel, en hunne goedkeuring van het zo genaamde Haarlemfche Kapittel; welk Kapittel, hoewel, zedert de verandering der Regeeringe hier te Lande, van Inkomften beroofd, nogthans, zijne oude gedaante eenigzins heeft behouden, als hebbende nog eenen Proost, Deken en Kanunniken. Die van den Nuncius van Brusfel gezonden worden , moeten , alvoorens zij , bij het Kapittel, worden goedgekeurd, een Formulier ondertekenen , bij 't welk zij zich aan de Bullen Vtneam Domini Sebaoth en Unigenitus Dei Filius onderwerpen. Zij belooven daar nevens, met de zulken, die deeze Bullen niet aanneemen, geene gemeenfehap te zullen houden. Daarenboven verfoeijen zij, bij deeze Ondertekening , het neemen van toevlugt tot de Waereldlijke Overheid in geestlijke zaaken, en het protesteeren, op eenigerhande wijze, tegen het gezag van den Roomfchen Zetel. Aan 't hoofd der Janjenisten is de zo genaamde Aardsbisfchop  i lijke en broederlijke Eenigheid niet zoude worden naage„ laatcn." Ondanks dit alles volhardde ROSiEUS bij zijne meening. Andermaal wierdt thans de Haagfche Kerkenraad gelast, hem te ver-  ROS/EUS. (ÏÏENRICtTS) 3# vermannen tot het aanneemen van de meer gemelde Akte van Vergelijk, als mede tot het gebruik van het Avondmaal met zijne Amptgenooten: met bijvoeging, dat in gevalle hij, binnen de eerstvolgende veertien dagen, daar toe niet te beweegen ware, zulks aan Gekommitteerde Raaden moest worden aangediend. Op eene vraag, nosMVt naderhand gedaan, of'hij, over '/ geen hem was voorgehtuden, zich nader hadt bedagt j gaf hij tot antwoord, zich tot nog toe niet anders te kunnen verklaaren. Thans kwamen de Gekommitteerde Raaden, bij afweezigheid der Vergaderinge van Hun Ed. Gr. Mogende, tot het befluit „ Dat in gevalle rosheus, binnen de gefielde „ veertien dagen, zich niet wilde laaten overhaalen tot den „ meergemelden voorflag , betreffende de Christlijke Eenig„ heid, zo in zijne Leerredenen als in het gebruik van het ,. Avondmaal, Heeren Gekommitteerde Raaden, van wegen en uit naam van Hun Edele Groot Mogenden, hem in zij„ nen dienst zouden fchorzen, tot op de volgende Vergade„ ringe, om alsdan de zaak in nadere overweeging te nee„ men." Hoewel diens Befluits bewust, bleef, nogthans rosheus, op den tienden Januarij des volgenden Jaars 1616, van het Avondmaal, nevens een merkelijk getal zijner aanban., geren. Naa verloop der geftelde veertien dagen, verzogt en verkreeg hij telkens ui titel, midlerwijl niet aflaateude van Merk en bitter uitvaaren van den Predikltoel. Een zonderlingen voorflag liet ros/eus, in dien tüsfchentijd, doen, door de Heeren schotte en verius , aan zijnen Amptgenoot uitenbogaart. Hij wilde dat deeze een Nationaal Sijnode zoude helpen bevorderen, op de volgende voorwaarden: „ Het Sijnode zou, vooreerst, beftaan uit perfoonen, „ bij de Kerken of Provinciaale Sijnoden te benoemen. AI„ wie eenige bedenking opperde omtrent de Confesfie of „ den Katechismus, zou in het Sijnode zijne fiem verliezen, „ Het geen, in het Sijnode, bij meerderheid van (temmen „ wierdt beflooten , zoude als een beflisfende uitfpraak of „ gevoelen worden aangemerkt." Doch uitenbogaart gaf hier op tot antwoord, dat het beleggen van een Sijnode was buiten hem, builen rosheus , en buiten de Kerk en Kerkenraad van 'sHage, en dat hij zich zoude voegen naar het Ont-  $66 ROS/EUS. (HËNRÏCUS) Ontwerp van Sijnode, volgens het goedvinden der Hoogs1 Overheid, Aldus Honden de zaaken, wanneer men nog eenige poogingen deedt, om rosheus tot gehoorzaamheid te brengen.- Itf de Vergadering van Gekommitteerde Raaden ontbooden, en gevraagd zijnde, of hij aan het Befluit van Hun Ed. Gr. Mogende tot vrede wilde gehoorzaamen, of niet? gaf hij een weigerend antwoord , met befchuldïging van uitenbogaart over eenige uitdrukkingen in zijne Schriften , die hem te fcherp voorkwamen. Naderhand onderhielden hem afzonderlijk twee Leden van Gekommitteerde Raaden, als mede, op eenen anderen tijd, 'sLands Advokaat van oldenbarneVeld,Doch de Kerkleeraar bleef onbeweegelijk. Toen volgde,- ein^ deiijk, op den twaalfden Februarij, het Befluit van Hun Edele' Groot Mogende, bij *t welk aan ros/eus, tot nader order, het prediken wierdt verbooden, Trigland verhaalt , dat rosheus, geduurende den tijd zijns beraads, met verfcheiden Predikauten, bij monde en in gefchrift, hadt geraadpleegd ,wat hem te doen ftondt, en dat zommigen hem hadden aangefpoord tot het houden van Kerkelijke gemeenfchap roet uitenbogaart, doch dat anderen hem vermaand hadden, te blijven Haan daar hij ftondt, zonder te wijken of iets toe te geeven.Ros/eus, nu van den predikdienst ontzet, begon, vervolgens, alle gemeenfchap met de Haagfche Gemeente af te breeken. Men zag hem niet meer in de Godsdienftige Zamenkomften verfchijnen, maar telkens, nevens zijn gezin, en veele naavolgers, na Rijswijk, buiten 'sHage, ter preeke loopen.Zo fterk, ondanks 's Mans ftilftaiid, was zijn aanhang, dat, volgens 't verhaal van trigland , meer dan tweehonderd perfoonen, bij ondertekening, zich verbonden, ten zijnen behoe* ve, bij 's Lands Staaten, Smeekfchriften te zullen inleveren; als mede, dat men zeer veel werks deedt, om tekenaars te winnen. Het Verzoekfchrift, welk men, eerlang, zag in 't licht koomen, behelsde, hoofdzaakejijk, een beklag over hec verbod, om te prediken, aan ros/eus gedaan. ,, Hierdoor, „ zeiden de Ondertekenaars , moestsn ze het gehoor van Gods Woord derven. Want (dus gingen ze voort) wac: „ de andere Predikanten in *s Hage aanging, -eenigen derzelven y, Iser--  ROSJEUS. (HENRICUS) tfp „ leerden den 'Christlijken Godsdienst niet zuiver; anderen „ wederfpraken die Onzuiverheid niet, en moesten, diensvol„ gens, gehouden worden, het gevoelen van de eerften meer „ toe te Maan, dan aan getrouwe Dienaars van Gods Woord „ geoorlofd was te doen. Hierom konden zij derzelver Leer„ redenen niet hooren, zonder bezwaaring huns Gemoeds. „ Door 't bevel, aan rosheus gedaan, wierdt hun de vrijheid „ benomen, die zö wel de Contraremonftranten als de Re„ monltranten elders genooten. Over 't verfchil tusfehen dee„ ze was nog geene uitfpraak gedaan ; dit hadt hun doen „ hoopen op het voortduurend genot van de oude vrije oeffe„ ninge van de Christlijke Gereformeerde Religie, en dat hun „ geene mindere vrijheid zou worden gelaaten, dan aan die „ van de Augsburgfche Confesfie, zo in 'x Hage als elders „ Eenpaarigheid van zorge voor alle de leden en Onderdaa" „ nen van een Gemeenebest hadt altijd liefde, rust, eendragc* „ en magt gemaakt, hst tegendeel twist en onlust veroor„ zaakt. Als leden van den Staat verzogten ze hierom dat „ Hun Ed. Gr. Mogende hun geliefden te vergunnen de'oef „ fening van de Gereformeerde Religie, zo als die van ouds„ in de Gereformeerde Kerken was geleerd, naar 't gevoelen „ der Contraremonüranten; ea dat, ten dien einde, R0S*us „ in zijn predikampt mogt herfteld worden." Ten zelfden tijde leverde ros/eus een afzonderlijk Smeekfchrift ïn • hii verzogt in hetzelve „ dat de Heeren Staaten hem ovèr ? „ Ituk derOplchortinge in zijnen predikdienst geliefden te hoo „ ren, en zodanig eene uitfpraak en bellelling te doen in zii" „ ne zaak, als, tot Gods eere en tot welftand der Kerke „ bevonden zou worden te behooren." Op het eerstgemelde Verzoekfchrift kwam het voleenda antwoord: „ De Staaten van Holland en Watfriedand ^f „ ftaan, dat de Supplianten hen zullen draagen als goede „ hoorzaame Onderzaaten en oprechte Godvreezende Chrisie „ hjke Gereformeerde Religionsverwatuen ; en zal bii haaP" ., Hooge Overheid, gelijk ook bij de Ordinaris Overheid „ van den Hage, voorts wel goede zorge gedraagen worden „ dat Gods heilig Woord in alle zuiverheid en ftigteliik zal worden geleerd, gelijk haar Ed. Mogende goede meeninga „ altijd  'J0 ROSHEUS. ( HENRICUS ) . ,, altijd geweest is , en als nog is." Op het Gefcbrift varj kos/eus volgde dit Befluit: „ De Staaten van Holland en Weu„ f.iesland verftaan, dat de Suppliant zal hebben te betoonen „ leedweezen, en doen behoorlijke reparatie van zijne proce„ duuren, daar uit veroorzaakt is de fcheuring van de Ge„ meente alhier in den Hage, tot Haar Ed. Mogend conteu„ temen.:, ofte haare Gecommitteerde Raaden, de ordinaris ,, Overheid en Kerkendienaars iti den Haag, zijne mede„ broeders, om.'t zelve gedaan op zijne zaak eindelijk gedis„ poneert te worden» waar toe hem voor het ulterfte tijd „ vergund wordt tot de naaste Vergaderinge van haar Ed. „ Mogende. En wordt den Suppliant belast, midlertijd hem „ te onthouden van allen Kerkendienst en befoigne." Ros^us, zulk een antwoord bekoomen hebbende, zat daarom niet ftil; hij zogt meer aanhangers te winnen, en daagde' daar in niet ongelukkig. Bij veelen vondt hij te meer ingangs, door mededogen, en omdat ze hem aanzagen voor eenen Martelaar, die om de goede zaak en de zuiverheid der Leere lcedt. Geene de, minfte fchade leedt hij, daarenboven, maar won veeleer bij,zijnen ftilftand. Zijne jaarwedde-behoudende, en vrij zijnde van prediken, hadt hij. te beter gelegenheid, om winst te doen met het oelFenen der Geneeskunde, waar van hij reeds voorheen werk gemaakt hadt, en door deezen toegang tot veelerhande lieden , door bijzondere toefpraak, ajncn aanhang te vermeerderen. Zelf hadt hij onder de Groo.. ten veele begunftigers; 't welk eenen van deezen, aan iemand der vrienden van rosheus, die zijne vreeze te kennen gaf, dat hem, van de zijde der. Staaten , eenige zwaarigheid mogt Overkoomen, deedt zeggeu, dat rosheus wist, nat fteunzel hij hadde. Met dit alles vondt 'sMans gedrag, ook bij de Contraremonftranten, geenzins eene algemeene goedkeuring* Onder andere hadt de vermaarde balthasar lydius, Predikant te Dordrecht en ijverig voorvegter der Contraremonftranten,. hem tot vrede en bijlegging vermaand. Door de afwijzende antwoorden van 's Lands Staaten waren. kosüsus en zijne vrienden niet afgefchrikt, om van nieuws1, hunne Vertoogen in te leveren. Nog in het zelfde jaar, beftonden de laatstgenoemden, die zich de doleer ende of klaagende Ge«  ROS/EUS, (HËNRIdUS) ROSËE. (N. N.J Z69' Gereformeerde Kerk noemden, en Zeiden, boven de twaalfhonderd Leden iter.k te zijn, ter Vergadering Van Holland ^ die in de maand September wierdt gehouden, te verzoeken i dat aan hun de vrije oeffening der Gereformeerde Religie en ».le dienst van den Predikant rosheus, in eene openbaare Kerlï in 'slJage, mogt vergund worden. In een. afzonderlijk Verzoekfehrift, 't welk,, ten zelfden tijde, door ros/eus alleen,' wierdt ingeleverd, gaf hij te kennen, „ dat hij de voorgaanj, de Apostille van Hun Ed. Mogenden, om zijne fchuld te belijden en te beteren, niet konde gehoorzaamen, als zich; 1, te eenemaal onfchuldig kennende , met verzoek dat Hutl „ Ed. Mogende hem van hun vonnis geliefden te verligten, ,, en in zijnen dienst te herlteilen, zonder hem met de ge„, meenfehap aan de tafel des Heeren met uitenbogaart, zo „ lang de zaak tusfehen de verfchillende partijen op den zelf- den voet ftondt , te bezwaareii, of tof aanneemïng van ,, Hunner Ed. Mogende Befluit te dwingen." Doch, zo wet dit als het eerstgemelde Smeekfchrift, bleef onbeantwoord. Aldus bleef ros.^us Van zijnen dienst verlaaten, tot in d'é maand November des Jaars 1618, wanneer hij, op zijn fchrif. telijk verzoek, herlteld wierdt in den üaat, in welken hij zieft' hadt bevonden vóór zijne fchorzing; met vrijheid om voortaan, nevens en even gelijk de andere Haagfche Predikanten', alle de deelen van het Leeraarampt te mogen waarneemen.Men weet, dat 's Mans voornaamlte vijand, uitenbogaart y> omtrent dien tijd, zich genoodzaakt vondt, ,iGraavenhage t te verlaaten; Zie uitenbogaarts Leeven; trigland* brandt, tJift. der Reformatie, Rosee, (n.- n. ) gebooren te Leiden, in den Jaare 1632 ,. was eene niet onbevallige Schilderesfe, doch inzonderheid vermaard om eene kunst, welke niemand haar wist naa te doen ,> noch ook, door welke middelen zij dezelve te werk (telde. Zij wist, naamelijk, allerlei kleuren van los gerafelde of /uitgeplukte Zijde zodanig op bet Paneel te plaatzen, dat dezelve" vertoonden» landfchappen, bloemen, gedierten, menlchen et* XXIV. »EEt, Bbbb- Veete  S7» ROSSEM, ROSSEM. ( MAARTEN van ) veele andere voorwerpen, zo natuurlijk en fraai, dat dezelve; op eenigen afftand, zich lieten aanzien, alsof ze door eenfiks penfeel gefchilderd waren. Aldus vervaardigde zij, op' deeze wijze, een Kunstfluit, verbeeldende, onder anderen, den ftam vanj eenen ouden boom , eene Spin in haar web, nevens een landfchap. Op den ftam zag men den Schors, Kwasten, en Mosch; de Spin was in haar web omwondenZij verkogt dit Stuk voor vijfhonderd Guldens. Een ander Kunstfluit wierdt, voor eene aanzienlijke femme, de eigendom van den Groothertog van Toskanen. Mejuffrouw roses overleedt, ongehuwd, in den Jaare 1682 , het vijftigfte haarsouderdoms. Zie ii0u3rai1ek, Rossem, een Dorp en Heerlijkheid, in 'Gelderlandin den» Isommelerwaard. De vermaarde maarten van rossem , van welken wij ftraks zullen fpreekön, was 'er Heer van. Nog heden ten dage ziet men 's Mans Graftombe in de Kerk van het Dorp; in dezelve wordt door een eigen L:eraar de Predikdienst verrigt.. Eertijds ftondt, bij deeze Plaats, een deftig Slot, van 't welk nog beden eenige "Overblijfzels voorbanden zijn. Zia pontanus en sliciiteniiorst.- Rossem, (maarten van) Heer van Rosfem en Boeder oijen,. gsbooren te Bommel, was een' der meest berugte Krijgsoverften der Zestiende Eeuwe, rigtenda allerwege, daar hij kwam' of doortrok, groote verwoestingen aan: weshalven hij als de Gelderfeke achille of een ander hannibal gevreesd wierdt». Eerst tradt hij iii dienst van karel van egmont-, Hertog van Gelder; deeze zondt hem. in den Jaare 1518, na Friesland, om 'er de Landvoogdij te bekleeden. Doch hij deedt, eerlang, afftand van dat Stadhouderfchap, uit hoofde van de kneevelaarijeu der Gelderfchen Éi dat Gewest, welke Mf n?et geene goede oogen konrie aanzien. Zedert ftelde hem de Hertog aaat« Stadhouder van Utrecht. Terwijl, hij aldaar zijn verblijf  ROSSEM. (MAARTEN tan) 371 Weidt, wierdt, ter Vergaderinge van Holland, het befluit genomen , den gemelde^ Hertog vijandelijk aan te tasten. Dit bleef voor den Geldersman niet verborgen. Om derhalven in de voorbaat te zijn, wierdt hij te made, de Hollanders te overvallen , eer zij het hem deeden. Ten dien einde verzamelde hij ■een Leger van tweeduizend Ruiters en Kuegten, en gaf het bevel over dezelve aan maarten van rossem, wiens moed en gefchiktheid tot dusdanige onderneemingen de Hertog , reeds meer dan eens, ondervonden hadt. Verzeld van eenige Utrechtfche burgers, trekt hij op, in het begin van de maand Mai des Jaars 1528. Het oog hebbende op 'sGraavcnhage, nam hij zijnen weg voorbij Montfoort en IVoertlen. Om te minder •agterdogts te geeven, voerde hij Oostenrijkfche 'banieren. De Bezetting van Leiden, hier door misleid, en het voorbijtrekkende volk voor vrienden aanziende, liet ze, onverhinderd, hunnen weg vervolgen, na het Dorp Voorfchaten , alwaar va» ■rossem een huis of twee deedt in brand fteeken. Doch toeu .nu de Veldheer tot Rijswijk en voor 't Haapfclie Bosch was genaderd, deedt hij de Gelderfche Vaandels ontwinden, en, onder een woest gefchreeuw van Gelder! Gelder.' de benden op de Hofplaats aanvallen. Aan drie oorden tevens deedt hij het Vlek aantasten. Zo groot een fchrik en vervaardheid beving flraks alle de inwooners, dat ze naauwlijks tijd hadden oin iets te bergen. De Raaden van Holland verlieten het Hof, 't welk van de Geldwfchen flraks ingenomen, doch niet gcplonderd wierdt. Niet zo toegeeflijk handelde de woeste hoop omtrent veele aanzienlijke wooningen, zo van Burgers als Edellieden; deeze wierden van alles beroofd en geheel ledig geplonderd. Men opende de Gevangenpoort, en liet eenigen los, die voorts de hand leenden tot het pionderen. Naadat men nu, van het pionderen, zijnen zat hadt bekoomen, wierdt de verdere verwoesting afgekogt voor eene fomme van twintigduizend Guldens. Met buit bekaden, keerden M de Gelderfchen te rug na Utreeht, langs den zelfden weg, welken zij gekoomen waren. In het doortrekken persten zij verfchc-idea Dorpen zwaare Brandfchattingen af. Wat van rossem, zints de plondering van 'sGraavenfiage tm. ia den Jaare 1542, verrigt hebbe, vinden wij niet aangeBbbb 2 tekend.  j??a ROSSEM. (MAARTEN van) tekend. In dit jaar ontftondt 'er gefchil tusfehen de Gelderfchen en Brabanders. Men hadt van rossem, omtrent dien tijd, te Antwerpen op de Paerdemarkt gexien, en men ftelde vast, zims het uitbreeken van den twist, dat hij aldaar was gekoomen om de Stad te befpieden, en eenen toeleg tegen dezelve in den zin hadt. Ook hadt hij reeds eenig volk op de been, 't welk, dopr Luiker/and, derwaarts in aantogt, en reeds over de Maaze was getrokken. Doch, door eenige Boeren en gewapende manfehap, liet het zich over die rivier te rug jaagen. Zedert verzamelde van rossem eenig volk, zo 't heette, om tegen de Turken te dienen. Doch hij trok daar mede, andermaal, over de Maaze, en viel in Kempelavd. Hier bleek het, welk en hoedanig zijn weezenlijk oogmerk ware. Van rossem liep de Meierij plat, en beroofde de weerelooze en niets kwaads vermoedende opgezeetenen van alles wat zij hadden. De Dorpen St. Odenrode, Oorfchot, Bilvarenbcek, Baarle en Boxtel wierden in kooien geleid of met brandfehattinge bezwaard. Van daar namen de plonderaars hunnen weg na Breda; doch de ingezeetenen, veele van welke de vlugt hadde genomen, kwamen vrij met den fchrik, dewijl de Gelderfchen de Stad voorbij, en na Hoogftraten trokken, welks Kafteel zij, bij Verdrag, bemagtïgden. Van dit bedriif van maarten van rossem hadt de Prins van oranje de tijding bekoomen'te Utrecht. Met vijfhonderd Paerden en acht Vaandeis Knegten floeg hij van daar op weg, om de Gelderfchen te keeren. Doch deeze lokten hem, tnsfdien Breda en Hoogstraten, in eene hinderlaage, zodat hij zich genoodzaakt vondt , met agterlaating van het grootfte gedeelte van zijn Volkj na Antwerpen de wijk te neemen. Derwaarts volgden hem van rossem, en eischte terltond de Stad op, in' paame der Koningen van Frankrijk en Deenemarke. Doch de Trompetter, die de opeifching deedt , wierdt met fcherp befcheid afgeweezen. Hoewel onvoorzien van zwaar gefchut, geliet zich thans, evenwel, van rossem, alsof hij de Stad n.et geweld wilde aantasten. Maar, in ftede van dit Ontwerp voort te zetten, trok hij, eerlang, af, ter middernacht: tot affcheid bekwam hij eenen aantal van driehonderd fchooten uit zwaar gefchut der Stad; waar door eenigen van de zijnen fneuvelden. Sedert  ROSSEM. (MAAKTEN van) 373 Sedert vertoefde van rossem nog eenigen tijd in Brabant, tot voor de poorten van Mechelen deerlijk huishoudende, en het platte Land, alomme, zwaare brandfchattingen afperzende. Zelf deedt hij eenen aanflag op Leuven; die evenwel mislukte. Thans vereenigde hij zich met het Frmrfche Leger ia Luxemburg. In het volgende Jaare 1543, op de Veluwe vijfentwintig Vaandels Knegten en twaalfhonderd Ruiters hebbende bij een verzameld, deedt hij daar mede eenen inval in het Stigt van Utrecht. Naa de Dorpen Lttisden, Zoest en andere, niettegenftaande dezelve onder verding Houden, te hebben uirgeplonderd, vertoonde hij zich voor Amersfoort. Op den zesden Junij des gemelden jaars wierdt hij meester van de Plaatze , welker Ingezeetenen voorts de plondenng voor tachtigduizend Guldeus afkopten. Onmiddelijic daar naa deedt hij zijne Benden optrekken na de Meierij van ''s Hertogenbosch, alwaar ze, even ais «te vooren, onmensc'hlijk huishielden. Zij (taken den brand in het fraaie Dorp Vugt, 't'we'k, op één huis na, een prooi der vlammen wierdt. De Stede Eindhoven was het voorwtrp eener geheele uitplonderinge. Kloosters noch Kerken wierden gefpaard; zelf de weerelooze Nonnen moesten aan de geilheid der Soldaaten ten diende (taan. In dat zeifde Jaar 1543 hegtte Keizer karel de V het Hertogdom Gelder aan zijne uitgebreide bezittingen en heerfchappijen. Maarten van rossem was een der Lands Grooten, welke over de onderhandeling gedaan, en het Verdrag hadden helpen (luiten. Ook ging hij, zedert, over in Keizerlijken dienst, in welken hij met den post van Gouverneur van 't Hertogdom Luxemburg wierdt vereerd. Even ais voorheen, gedroeg hij zich in den dienst van zijne Keizerlijke Majefteit. Champagne en Lotharingen, onder andere, hadden hier van de deerlijke ondervinding , ter gelegenheid van eenen inval , in den J:iare 1552 ; het platte Land wierdt alomme afgeloopen en verwoest, en de Opgezeetenen jammerlijk uitgeplonderd. Eene pestziekte, welke, in den Jaare 1555, in het Keizerlijk Leger woedde, tastte ook onzen woesten Geldersman aan, en maak. te een einde van zijn leeven. Geduurende zijne kraukte, hadt van rossem zich na Antwerpen laat voeren, en blies aldaar Bbbb 3 den  371- ROSSEM, (MAARTEN van) enz, den .jongden adem uit. Het Lijk wierdt na zijne Heerlijkheid Rosfem gevoerd, en in de Kerk daar van, in eene pragtige Grafflede, begraaven. Toen de Admirant van arragon, in den Jaare 155)5}, tot in de Bommelerwaard was doorgedrongen, beving eenen zijner Soidaaten de lust, om het Graf ta openen, .en het Lijk uit de Kist te haaien. Hij vondt ter wederzijden van hetzelve eenen Buskogel, even alsof hij nog naa zijnen dood vuur en vlam wilde blaazen. Op vermaaning van eenen anderen Soldaat, wierdt het Lijk wederom in de Kist geleid. Nog heden ftaat te Arnhem het Huis, weleer door .onzen Held getimmerd en bewoond. De gehoornde Nikkers en Duivels , de gewapende Krijgsknegten en andere foortgelijke, zo genaamde, lieraaden, met welke het Gebouw van buiten is opgefchikt , verwonen duidelijk genoeg den geest, die, weleer, den eigenaar en bewooner bezielde. Zijne gewoone zinfpreuk was: Branden is het Magnificat van den Oorlog. Van rossem liet eene dogter naa, anna genaamd. Van deeze wordt verhaald, dat zij, dom gebooren zijnde, op zekeren tijd, bij een onverwagt voorval, eene derke poogiug met haare tong doende, dezelve losrukte., en van wen af aan het vermogen der fpraake bekwam. Zie pontanus en sliciitenhorst, Geiderfche Gefchiedenisfen. Rotgans, (mjkas) vermaard Nederlandsch Digter, wierdt gebooren te Amfterdam , in de maand Oktober des Jaars 1645. Zo wel van Vaders als Moeders zijde, was hij van aanzienlijke afkomde, en ruim bemiddeld. Zijn Vader, jakob kotgans genaamd , was vermaagfehapt aan de aanzienlij';!le huizen van zijne Geboortedad, zelf aan Burgemeesterlijke Gedagten, en bekleedde de waardigheid van Kommisfaris der Mouderinge van Holland. Van adelijke afkomde, aan den kant van beide Ouderen , was zijne Moeder , magdalena timmerman genaamd. Vroeg ontvielen hem deeze beiden. Toen aanvaardde zijne Grootmoeder de taak zijner Opvoeding l'Hift. des Hommes Illufires, Tom. II.  k 69 5 j|