VADEH.LANDSCH WOORDENBOEK XXV4 DEËIii .   VADERLAND SCH WOORDENBOEK; OORSPR.ONKLYK VERZAMELD d o o n JACOBUS KOK. . VYF-EN-TWINTIGSTE DEEL. P — R. MET KAARTEN, PEAATEN dl POURTUAITTEN, t e AMSTELDAM, vitj JO HANNES A L L A 11 T. M D C • X G I.   Belofte van beterfchap, is de kortfte weg, om vergeeving te ontvangen voor een begaanen raisflag. Een misflag is door ons begaan, van welken wij geene reden kunnen geeven. De Leezer van het Viercntwintigfte Deel , tot bladz. 208 gevorderd zijnde, ontmoet, op de volgende bladzijde, de zelfde woorden. Zo dra ons dit in 't oog liep , naa dat het Deel reeds in 't licht gegeeven en verzonden was, ftonden wij als voor 't hoofd geflagen. De Uitgeever en de Verzamelaar keeken elkander aan met verwondering; de eerfte was t'onvreden op den ïaatften; en deeze was gemelijk op zich zclven. Verfcheiden oorzaaken diens misflags liet hij in 't hoofd omloopen V geene van allen voldeedt hem ; ook niet die van onagtzaamheid : want hij ftelt te veele waarde in zijn Werk, dat hij 'er alle noodige aandagt niet aan zoude te koste leggen. Verdrietig en vermoeid van gisfen, wierdt hij, eindelijk, te raade, niet om fchuld te bekennen : want hij is nog niet overtuigd dat 'er fchuld bij hem plaats heeft, — maar te belooven, een toeziend oog te zullen houden, dat in  m 't toekoomende niets van dien aart wederom gebenre. Op deeze voorwaarde vleit hij zich, bij den infchikkclijken Leezer, vergeeving te zullen vinden. Want met het opera in longo fas eft oprepere fomnam van horatius wil hij zich met behelpen; hoewel het den onpartijdigen, en die kennis van zaaken draagen, niet vreemd kan voorkoomen, dat in een Werk, welk reeds tot over de negenduizend bladzijden is uitgedijd, zulk een misflag, als nu beleeden wordt, althans cénmaal heeft plaats gehad. Voor 't overige herhaalt hij een verzoek, om aanwijzing van weezenlijke misftellingen, welke in een Werk van deezen aart bijkans onvermijdelijk zijn; met belofte van ter bekwaame plaatze van dezelve te zullen gebruik maaken. Dewijl het den Uitgeever, zo min als den Verzamelaar deezes Woordenhoekss niet om 't even is, hoedanig hun Werk in de waereld verfchijne, deedt hen de befcheidenheid, welke zij den. Leezer toedraagen, het bovenftaande berigteru  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. Rot. R otte, (De) een Binnenwater, of Stroom. In het gedeei. te van Zuidholland, Schieland genaamd. Het neemt zijnen oorfprong in de drasfige velden, boven Benthuizen, loopt van daar door de Veenen, koomt, bij het zo genaamde Hof» poortje, in de Stad Rotterdam, welke, van dit Watertje, haaren naam ontleent, en ontlast zich, eindelijk, in de Maas, Zie juniüs en alting. Rotterdam, naast Amflerdam, de iriagtigfte Koopftad irt de Veréénigde Gewesten, weleer geteld onder de kleine Ste* den van Holland, onder welke zij , evenwel, den eerften rang bekleedde; doch , zedert , genoemd onder de groote Steden; van welke zij, ter Staatsvergaderinge, in rang de zevende plaats bekleedt. De Stad legt aan den Noordlijken Arm van de Maaze, op eenen alïtand van derdehalf uur gaans ten Zuidoosten van Delft, ruim drie uuren van 'sGraavenhage, anderhalf uur van Schiedam, vier uuren van Gouda, even zo verre van Dordrecht en den B>iel, en zes uuren gaans van Schoonhoven. Ongetwijfeld ontleent de Stad haaren naam van de Rotte en van den Dam, welke, al in vroege tijden, in dezelve geflagen wierdt. In foortgelijken oorfprong hebben verfcheiden andere Hollandfche Steden en Plaatzen da reden haarer benaamingen. Beuzeltaal is, derhalven, de meening der zulken, die hier gedagtig zijn aan zekeren rother, of rotharius , welken men den tweeëntwintigften of drieëntwintigften Koning van Frankrijk noemt. Schrijvers van naam hebben 't meer dan twijfelagtig gemaakt, of 'er immer dusdaXXV. deel. Cc cc aig  2 -. ROTTERDAM. nig een Vorst befhran hebbe. Niet geheel onwaarfchijnïijk wordt de eerde oorfprong der Stad toegefèhreeven aan eenige Schippers en Visfchers, die, om de welgelegenheid van den oord tot hun bedrijf en neeringe, zich aan de Rotte hadden neergeflagen. De Fisfchersdijk, heden ten dage nog in wee. zen, kan hier van den oorfprong ontleend hebben. Gelijk het gemeenlijk gaat, wanneer een zekere rang van menfchen voordeelig is geplaatst, dat, wei haast, anderen zich daar nevens voegen, dit zal ook de ondeiftelde Visfchers en Schippers wedervaaren, en de Plaats aldus, van geringe beginfelen, tot den tegenwoordigen ftaat van aanzien en luister zijn opgeklommen. Te fpoediger kon deeze opgang der Plaatze voortgaan, indien 't waarheid zij, dat, op den grond van het tegenwoordige Spinhuis, weleer, een Kafteel, Bulgeiftein genaamd, *geftaan hebbe, onder welks befeherming de eerfte bewooners zich hadden neergeflagen. Gantsch onzeker, nitusfehen, is de tijd van de eerfte opkomst der Plaatze, Hier omtrent is 't men vrij cenpaang eens, dat 'er veel vroeger bewooners geweest zijn, dan men den naam, in oude Gedenkfchriften, vindt vermeld. Boxiiorp* en gouthoeven, mannen van erkende kunde en trouwe, verzekeren, dat, in den Jaare 1270, Rotterdam bewald, dat is r veelügt, met eenige houten ftaketzels van buiten omringd is geworden. Ook fpreeken zij, op het zelfde jaar, van de or*dragt van Stedelijke Voorregten aan de opkoomende Koopftad. Dit, althans, fchijnt zeker, en geeft eenigen grond aan het gevoelen der twee gemelde Hiftoriefchrijveren , dat Rotterdam, reeds in den jaare 1300, aan den Oostkant, is uitgelegd geworden; als mede, dat men, ruim zestig jaaren lanter, verfcheiden Stiaaten en Stegen noemde, als de Bokelfteeg, de Nieuwpoort, den Dam, de Vischmarkt, de Koornfteeg, het Oosteinde, West-Nieuwland, liet Westeinde, de WangeJïraat,. de Lomberdftraat, het Roode Zand, en verfcheiden anderen. Ook vindt men, op den Jaare van eene Parochiekerk gewag gemaakt: Met dit alles zijn de oudfte Brieven, ter Kamer van Heeren Burgemeesteren berustende, van geene vroeger dagtekeninge dan van den Jaare 1328. Gelijk  ROTTERDAM. Gelijk Koophandel en Visfcherij den eerften grond van Rotterdam gelegd hadden, fchijnt men, al vroeg, op de uitbreidinge van den eerstgenoewden te zijn bedagt geweest. Oni den toevoer van goederen na den Waterkant gemaldijk te maaken, deeden de Rotterdammers aanzoek, bij Graave Willem den IV, om eene Vaart van Overjchie na hunne Stad te mogen graaven. Zij verworven daar toe verlof, en volvoerden het Ontwerp, in den Jaare 1340. Van toen af begon het getal der Inwooneren zo zeer toe te neeinen, dat men, van nieuws, op eene vergrooting der Stad bedagt wierdt. De* Straaten en Stegen, boven genoemd, ontvongen nu haar beftaan. Van merkelijken dienst, tot deeze vergrooting, was de milddaadigheid van Heere willem van naaldwyk, Heeré van Wateringen, en deszelfs Huisvrouwe joanna van tem Lingen. Het nog heden genaamde West- Nicuwland , was een gefchenk van Hertoge albrecut, in den Jaare 1380. Even als veele andere Steden, deelde Rotterdam, al vroeg, In de binnenlandfche oneenigheden. J*.n van beveuen, geduurende zijne vij indlijkbeden tegen zijne Nicht, jakoba vAff bkyeren , het oog hebbende laaten vallen op Rotterdam t maakte 'er zich meester van, bij verrasfing, op den tienden Oftoher des Jnars 1418. Nog decrlijker ramp trof de Stad# twintig jaaren laater; 't was eene verre uitziende opfchudding, in den aanvang des Jaars 1439, veroorzaakt door de duurte Van Graanén en andere mondbehoeften. Veelen fchooten 't keven in , bij den oploop , anderen ontvongen gevaarlijke kwëtzuuren. Tot boete wierdt, zedert, der Stede opgeleid^ het betaalen van eene fomme geids aan de bloedverwanten der gelheuveiden en gekwetflen. Daarenboven wierdt zij verweezen in eene Geestlijke boet; beltannde in het doen van plegtige gebeden en het houden van llaatelijke ommegangen. Baven dit alles ontvingen elf der meest fchuldigen, meest allen arme lieden, het thans vreemd luidend vonnis, het doen van eenen Bedevaart na St. Jago de Cowpostella, in Spanje, en voorts hun leeven lang uitlandig te moeten blijven. Al vroeg hadt Rotterdam aandeel in de befaamde burgertwisten der Hoekfchen en Kabeljaauwfchen. Jan van reimerswaal , Baljuw der Stad, hieldt het met de laatstgemelden. Heef Cccc 2 wol,-  4 ROTTERDAM. wolferd van borselen, Heer van Veere, Stadhouder vat» Heiland, eenen Dagvaart te Rotterdam befchreeven hebbende, begaven zich eenige Hoekfche Heeren derwaarts i doch de gemelde Baljuw weigerde hun den toegang, en hieldt de Stadspoorten voor hun geflooten. Naderhand, egter, bragï Heer woleerd het Geregtshof, uit 'sGraavenhage, derwaarts over, en zat 'er te regt, met eenige Hoekfche Raadsheeren, in het St. Agnieten - Klooster , over zaaken, die, uit de Hoeksgezinden Steden, voor zijnen Vierfchaar gebragt wierden. Van korten duur, nogthans, was des Heeren woleerds verblijf te Rotterdam; hij begaf zich na zijne Stad Ceere, naa alvoorens de Stadvoogdij te hebben opgedraagen aan Jonk. heere joris, Bastaart van Brederode, een Hoeksgezind Edelman, die vervolgens, in den Jaare 1480, door den Aardshertog maximiliaan, in zijne waardigheid bevestigd wierdt. Doch zijn bewind was van geenen langen duur. Weinige dagen, zedert zijne aanfteUing, wierdt zijn Ampt hem ontnomen, en hetzelve opgedraagen aan philips, Bastaart van Brabant, die de zijde der Kabeljaauwsgezinden volgde. Tot meerdere verzekeringe der Stad, ontving dezelve, eerlang, Bezetting, dien Aanhang toegedaan. Veel gerugts maakte, ten deezen tijde, Jonkheer frans. van BiiEDERODE, ten Jongeling van tweeëntwintig jaaren, Deeze, tot hoofd der Hoeksgezinde Edelen verkoozen, verzamelde , in den |aare 1488, eene Vloot van achtenveertig; Schepen, bemand'met tweeduizend Koppen. In de maand November des gemelden jaars, daar mede in Zee geloopen zijnde, van Sluis in Vlaanderen, zeilde hij, door een onbevaaren Diep, zedert, naar hem, -Jonker Franfen-Cat genaamd, na den Mond der Maaze. Zijn waare toeleg bleef niet lang verhooien. Te Delfshaven. alzo de Maas, hooger op, was toegevroozen, met ruim achthonderd Man, voet aan land hebbende gezet, trok hij, iangs den Schiedamfchen Dijk, tegelrecht op na Rotterdam. Naa eenigen tegenftand overweldigden eenigen van zijn Volk, over de toegevroozen G-aft getrokken, de Schiedamfche Poort, openden dezelve voor Jonkheere frans ; die vervolgens, in den nacht van den negentien, of, volgens anderen, van den eenentwintigden der  ROTTERDAM. 5 gemelde Maand, zich van de Stad verzekerde. Niemand, zo min aan de zijde der Stedelingen als der Veroveraaren, hadt, bij deeze Verrasfing, het leeven ingefchooten. Terftond den volgenden dag Helde brederodj: orde op de Regeering. Ook deedt hij, op (taanden voet, eenen aanvang maaken met de verfterking der Stad: zodat men, in ruim eene Maand tijds, Gefchut op de nieuwe Vestingwerken plantte. Rotterdam wierdt alzo de algemeene Verzamelplaats der Hoeksgezinden, die, onder 't beleid van Jonkheere frans, veelerhandè verwoestingen, tegen de Kabeljaauvvfchen , aanrigtten. Niet lang, egter, leedt het, of zij wierden in hunne werkzaamheden beteugeld. De Roomsch-Koning maximiliaan, vernomen hebbende wat 'er te Rotterdam omging , befchreef, in de maand Januarij des Jaars 1489, de Hollandfche Steden tot eenen Dagvaart, en bragt aldaar te wege, dat 'er tot eenen algemeenen Heirvaart tegen Rotterdam wierdt beflooten, en om de Stad te water en te lande te belegeren. Wel haast zag men de Maas met Schepen bedekt, en de toegangen., aan den Landkant , zo naauw mogülijk was, ingeflooten. Intusfchen verzuimde brederode niet, om de Stad, uit de nabuurige Dorpen , van Mondbehoeften te verzorgen, en haar in ftaat te Hellen, om een langduurig beleg te kunnen dooritaan. Dit niettegenftaande, en hoewel 'hij, door herhaalde uitvallen, den belegeraaren, bij wijlen , zwaare neepen gaf, begon, evenwel, om de Iangduurigheid des belegs, de leeftogt, van binnen, zeer fchraal om te koomen. Om nieuwen voorraad te verkrijgen, befloot Jonkheer frans tot eenen Scheepstogc langs de Lek. Doch de Schepen des Roomsch - Konings lagen insgelijks niet ftil. Zij ontmoetten elkander bij Streefkerk, en wierden 'er handgemeen; tot groot nadeel der Rotterdammers, wier meeste fchepen verftrooid wierden, of in 's vijands handen vielen. Het verlies van manfchap was insgelijk zeer aanmerkelijk; van twaalfhonderd uitgetrokkenen, keerden flegts driehonderd te rug. Tot deezen ramp doeg nog het verlies van eenige Schepen, met Graanen en verdere mondbehoeften, van Woerden na Rotterdam gezonden. Doch, hoewel het voornaame nadeel des belegs op de Stad zelve nederdaalde, awdere Steden hadden 'er insgelijks gevoel van. Op de ernCccc 3 ftige  6 ROTTERDAM. ftige klagte van deeze, bij den Heere van polhain , die liet bevel over de belegering voerde, befloot deeze eenen kans te waagen, om de Stedelingen, door onderhandeling, te doen san de hand kooraen. Ten dien einde deedt hij den Rotter, dammeren , die tot de gehoorzaamheid aan den Roomsen. Koning wilden wederkeeren, bij gefchrift, vergiffenis aanbieden, Dit was van kragt. Op den vierentwintigften Junij des Jaars 1489 floot men een Verdrag, waar bij brederode be. looide, binnen zes dagen de Stad te zullen overleveren, met Sgterlaating van alle Krijgsbehoeften. Zes maanden hadt het beleg geduurd. Eenige voornaame Ingezeetenen moesten hunne aankleeving van Joukheere brederode met den hals boeten, Intusfchen was Rotterdam, in rijkdom en aanzien, merkelijk toegenomen; Verfcheiden Kooplieden, welke, uit Vlaan. deren en Brabant, derwaarts waren afgezakt, hadden den handel en fcheepvaart wijd en zijd uitgebreid. Hier door telde men , binnen de Stad , zeer veele vermogende invvooners. Doch even dit vermogen was de oorzaak, dat haar te zwaarder griefde een felle ramp, in den Jaare 15.63. Op den tienden Julij ontftondt 'er brand , door de onagtzaamheid van eenen Kuiper, wooneude in de West-Molenltraat. Met zulk eene woede lloegen de vlammen voort , dat het getal derHuizen, welke geheel in een puinhoop veranderden, op iweehonderdvijftig wordt begroot. Weinig minder dan zevenhonderd wierden, meer of min, befchadigd, Daarenboven wierden nog; een prooi der vlammen twee Kloosters , de Hoofdpoort en de Oostpoort, de Draaibrug, welke van het West-Nieuwland in de zo genaamde Riptuin was geleid, en hehalven dit alles, nog zestig, anderen fchrijven zesendertig Schepen, zommige van welke gelaaden waren of in laading lagen. Om der ongelukkige Stad eenigzins te gemoete te koomen, fchonk haar Hertog pim.ip.s, in de maand Augustus des zelfden jaars, verflflieiden Vrijheden en Voorregten, of bevestigde de zulke, van welke zij reeds in 't bezit was. Indien men guicciardyn moge gelooven, wierden de afgebrande Huizen, binnen het tijdverloop van een jaar, wederom opgebouwd, Eenigen tijd te vooren, naamelijk in den Jaare hadt men, over de Groqte Markt, een verwulft geflr.*. gen,  XXV.Tjlpl.1. hbi beeld vasEBASMTJS.doqb te SPAN JAABDS beschqoten.   ROTTERDAM. 7 gen, en het Standbeeld van desiderius erasmus, inboorling der Stad, daar op geplaatst. Het Beeld diens grooten Mans, in den |aare 1549 van hout gemaakt, wierdt thans in blaauwen Arduinlleen veranderd. Naadat de befaamde Watergeuzen, in den Jaare 1572, den Stiel hadden bemagtigd, zonde de Hertog van alva den Graaf van bossu derwaarts, om de Stad te herwinnen. Doch het hoofd geftooten hebbende, begaf hij zich na Dordrecht, en voorts na Rotterdam. Hier verzogt hij alleenlijk den doortogt. Bezwaarlijk konde men daar toe befluiten. Eindelijk was men hem ten wille, doch onder voorwaarde, dat zulks zoude gefchieden flegts bij kleine benden teffens, van vijfentwintig man, en met doove Lonten op de Zinkroeren. Wei haast hadt men berouw van deeze toelaatinge. Want naauwiijks hadden de voorde Spanjaards, met dén Graave van bossu aan het hoofd, voet binnen de Poort gezet, of zij wierden gevolgd van een veel grooter hoop, dan de voorwaarde toeliet. Een Smid, zwart jan genaamd, die bij de Poort de wagt hadt, en beweerde dat de Soldaaten moesten geweerd, en de Poort hun voor 't hoofd worden toegeflooten, ontving van den Graave dit bits befcheid: Bet past n niet, des Konings volk te tellen i 't welk flraks van een doodlijken fieek gevolgd wierdt. De Spanjaards, nu een gebaanden we* na binnen hebbende, ftreefden ter Stad in, moordende en doodende al wat hun tegenftand zogt te bieden. De Burgemeester jan janszoon roos, aan 't hoofd van driehonderd Burgers, moest, nevens dezelven, de kloekmoedigheid, in 't verdeedigen der Stad betoond , met den dood bekooperr. Maagden en Vrouwen moesten den geilen lust der Soldaiu.n ten diende daan. Nevens de wreedheid en den geilen wellust, fpeelde ook het Bijgeloof of zo genaamde Godsdienstijver zijnen rol. Een Priester wees eenige Soldaaten óp het Standbeeld van erasmus, en verzekerde hun, dat de Man, welken het verbeelde, een Ketter was geweest. Straks dak de fchend- en wraaklust zijne* handen uit. Men bezwadderde het Beeld met flijk en vuiligheden; men fchoot daar op met Kogels; men haalde het onder den voet, beukte het met kamers, en fmeet het eindelijk in het water. De overrompeCccc 4 ling  £ ROTTERDAM. TaarSdiecr7StanVielT00r °P de" negenden APril des ^den jaars 1572. ue gedagtenis diens voorvals wilde de Regeerman de naakoomelingfchap overleveren, door een Oplctn-iR* Doven de Oostpoort gefteld, in de volgende vier regelen: „ Den Grave van Bosfu, met de Spanjaards bloedgierig, „ In 't jaar zeventig twee (1572) April den negenden dag, * Landen hier als vriendt, kwam maar fchoffierig, „ Vermoordden veel burgers met jammerlijk geklag." Hoe zwaar deeze ramp ook ware, aan Rotterdam wedervaaren, van meer nuts dan nadeels was dezelve voor de opfcoomende vrijheid. Want zulk eenen roep verwekte de Spaan»che trouwloosheid en moorddaadigheid door 't gantfche Land, dat veelen, wien 't hart tot nog toe over Spanje hing, tot andere gedagten kwamen. Van hier ook dat bossü, wel haast, Zijn ontwerp moest laaten vaaren, om Rotterdam te (tellen tot eenen zetel van den Oorlog. Naa het aanwenden van vrugtlooze poogingen op eenige nabuurige Plaatzen, verliet hij de Stad, op den vijftienden Julij des geinelden jaars. Eene der redenen van de ontruiminge, was, omdat de Hertog van al va , de Troepen, welke aldaar in bezetting lagen, noodig badt tot het beleg van Bergen in Henegouwen. Te fchoon ftondt nu de kans, voor Prinfe whxem den I, om zich van eene aanzienlijke Stad te verzekeren, dan d^t hij deeze gelegenheid zoude laaten verlooren gaan. Nog vóór het einde der maand zondt hij zijnen Stedehouder , den Graaf van der. jviark, derwaarts; in naame van zijne Doorluchtigheid maakte 'er zich deeze meester van. Zints deezen tijd herftelde zich niet alleen de Stad van haare geieedene fchade, maar begon zelf haar luister en vermogen, door de uitbreiding van den Koophandel, hand over hand, toe te neemen. Om te«-en vijandelijke aanvallen beter gedekt te zijn, wierdt Rotterdam aan den waterkant , met aarden. Wallen en Bolwerken verl fterkt, en aan de landzijde met een fteenen Muur, met verl fcheiden Torens beplant, omgeeven. Daarenboven ontving de Stsrd eeue aanmerkelijke vergrooting, vooral aan den Maaskant. De  ROTTERDAM. 9 De Nieuwe Haven en de Blaak, voormaals Stads Vesten, wierden nu tot Binnenhavens gemaakt. Met het vertrek der Spanjaarden, en de komst van S satfche Troepen, was de Roomsch- Katholijke Godsdienst niet terdond, in de Stad, vernietigd. Hij bleef nog de bovendrijvende belijdenis tot in November des zelfden Jaars 1572. Thans, egter, Mondt haar ondergang voor de deur. Op den twaalfden dier Maand, vierde martinus donkanus , Palloor van St. Hippolijtuskerk te Delft, voor de laatde reize, de Misfe in de Hoofdkerk. Met een vermaande hij , in eene Leerrede, welke hij op dien dag deedt, de burgers, zij 'vilden toch gehoorzaame kinderen der Roomfche Kerke bltj<-en. Doch zijne vermaaning vondt weinig ingangs. Want, op den tweeden dag daar naa, eene groote menigte volk omtrent de Kerk verzameld zijnde , maakte men eenen aanvang van het beeldedormen , en het fchenden der voorwerpen van den Roomsch - Katholijken Eerdienst. Zo fpoedig ging deeze Kerkzuivering toe, dat, reeds 'sanderen daags, kornelis kooltuin de eerde openbaare Preek, In gemelde Kerk, voor de Hervormden deedt. Eenige overblijfzels van den alouden Eerdienst, aan welke men thans niet de handen doeg, wierden weggenomen op den twaalfden Maart des volgenden Jaars 1573. Bij de reeds voorheen gemelde blijken, van den toeneemenden luister van Rotterdam, kwamen, van tij .1 tot tijd, nog verfcheiden andere. Naadat de Stad, in den Jaare 1576, onder de demmende Steden van Holland, in den zevenden rang geplaatst was, wierdt men , eerlang , te raade , eenige fehikkingen te beraamen , omtrent de begundiging van den Koophandel en den Scheepvaart. De Nieuwe-Haven en het Haringvliet hadden, van ouds , geene gemeenfehap met elkander. Men baande daar toe eenen weg, door het doorgraaven van een Erf, in den Jaare 1595. Desgelijks wierdt, in het daar aan volgende jaar, de Kaai, welke aan weerzijden der gemelde Binnenwateren lag, en tot nog toe van hout geweest was, van deen zeer fraai en derk opgemetzeld. Vier jaaren laater maakte men eenen aanvang met het leggen der gronddagen, en vervolgens van het opmetzelen der beide Hoofden aan de Leeuwenhaven, en het verderken van het Bolwerk, Cccc 5 bij  ï° ROTTERDAM. bij de Ootpoort, met fteenen mutiren. Een ander betvijs van den welvaart der Stad, en van haare zorge voor den Koop handel, vertoonde de Wethouderfchap in den Jaare 1604, door het doen uitdiepen van de ilraks gemelde haven, en het ophaalen van een fteenen muur aan wederzijden. Niet weinig wierdt het genoegen der Rotterdammeren, uit den toeneemenden handel en voorfpoed ontftaan, geftoord door de Kerkelijke onlusten, welke, in het voorfte gedeeltê der Zeventiende Eeuwe, het gantfche Gewest beroerden. Meer dan eemge andere Stad hadt Rotterdam aandeel in dezelve. De Regeering hielde meest al de zijde der Remonftranten , en den Leeraaren, dier Gezinte toegedaan, de hand boven ï6tfï t d°°r Wiei'dC de rust' eeniSen gehand¬ haafd. Met dit alles, fchrijft brandt, „ raakte 'er de Ker„ kehjke twist, naa etlijke maanden fmookens, aan 't branden „ en wierp, van dag tot dag , vinnige vonken uit." De naaste aanleiding daar toe gaf de handelwijze van eenen kormuvs geseliüs, Predikant in de Franfche en Duitfche Gemeente der Stad, en het Contraremonftrantsch gevoelen toegedaan. In de maand Junij des Jaars 1611, halt deeze, o-> heternftig bevel der Wethouderen, aangenomen, met zijne broederen in vrede te zullen leeven, en zich te gedraagen naar het befluit der Heeren Staaten van Holland en Wenfrieüancl op de Kerkelijke verfchiilen r kort te vooren, genomen. Maar zijne gehoorzaamheid was van korten duur; zo wel op den predikftoel, als in bijzondere gefprekken, begon hij, van lieverlede , tegen de Remonftranten zeer hevig uit te vaaren t Gevolg hier van was, dat zommige Kerkleden, aan 's Mans opftookingen gehoor geevende , niet alleen niet meer ter preeke gingen bij nücolaas grevinkhovius , het hoofd der Remonftranten binnen Rotterdam, maar zelf niet meer onder 't gehoor kwamen bij franciscus en sAMuët. lansbergen en ctrnrsToraoRus hellerus, omdat deeze met de Remonftranten en hunnen Amptgenoot grevinkhovius in vrede wen eenige Vergadering te houden, tot oeflening van de Gerefor„ meerde Religie, anders dan in Kerken en plaatzen, daar toe ,, openlijk beftemd: op poene, dat het huis, fchuur, barg, „ fchip, fchuit, veld of andere plaatzen, alwaar zodanige ver,, gadering zoude gehouden worden, met 'er daad zouden ver- „ vallen aan de Armen van het Ambacht. Dat, daarenbo- ,, ven, de geenen, die in zodanige Vergadering zouden hebben „ gepredikt, Sakramenten bediend , voorgeleezen , of andere ,, Kerkelijke verrigtingen gedaan, of doen, of in 't huis of dé „ plaats hem toekoomende, zodanige Vergadering zou hebben laaten houden, zoude warden geboetdraft in de fomme vau driehonderd guldens, enz." Ten biijke dat de afkondiging van deeze Keure niet enkel diende, om eenen fchrik aan te jaagen, maar dat de handhaaving van dezelve hun ernst was, deeden Burgemeesteren een Schuur,  ROTTERDAM. Schuur, te Zevenhuizen, een Schielandsch Dorp, alwaar de afgezonderden bij een kwamen, toefpijkeren. Maar zo verre ging de ftoutmoedigheid der misnoegde Contraremonftranten, dat ze de Schuur met geweld openden, en hunne Dorpgenooten, welke de Godsdienstoeftening, in de openbaare Kerk, .in alle ltilligheid bijwoonden, met bitze bejegeningen te keer gingen. „ De Predikant", zeiden ze, te weeten, die in de afzondering voor hun predikte, „ was hun toegezonden van „ de Heeren van Amftcrdam, die, indien zij eenige boete betaalden, dezelve hun goed doen, en aan de Gemeene „ Middelen zouden korten; zij zouden derhalven in hun be„ gonnen werk voortgaan, in'fpijt van allen, wien 't lief of „ leed was; zij'vraagden 'er niet na, of zij twee of drie iu „ de kaars deeden vliegen." Zulk eene onbefchaamdheid en wederflreeving van wettige bevelen bewoog de Rotterdamfche Overheid, nog in de zelfde Maand, eene tweede Keure te doen afkondigen. Zij verboodt „ allen lngezeeteuen van „ het Dorp Zevenhuizen of die daar mogten koomen, elkan„ der , ter oorzaake van eenige gefchillen over den Gods„ dienst, te miszeggen of te misdoen; zelf ook niet feitelijk „ aan te randen de Overtreeders van de voorheen afgekondigde Keure, al ware 't ook dat dezelve, even als te vooren, „ zich in woorden of wesken mogten verloopen, manr de „ Officieren der Plaatze, tegen allen Oproer en Confufie, „ behoorlijk te laaten voorzien.'' Gaarne zouden Burgemeesteren van Rotterdam foortgelijk eene Afkondiging gedaan hebben in de Heerlijkheid Bleiswijk , die Stad toebehoorenden Maar de Heer de groot ontraadde hun zulks; hij bragt, bovendien , te wege , dat den afgezonderden het vergaderen en prediken, binnen de Stad, bij oogluiking, wierdt toegelaaten. Meer vrijheids bekwamen ook, zints dien tijd, deeze lieden binnen Schieland. Eene nieuwe pooging deedt de Rotterdamfche Regeering, in den aanvang des Jaars 1617, om den afgezonderde Contraremonftranten genoegen te geeven, en de fcheuring, waar 't mogelijk, te heelen. In eene Afkondiging van den elfden Februarij las men, „ dat Baljuw, Burgemeesters, Schepenen en „ Vroedfchappen der Stad, bemerkende, hoe de afzonderlijke „ Ver-  Rotterdam* 17 ,, Vergaderingen, tot oeffeninge van den Hervormden Gods-; dienst, zijn (trekkende tot groote ergernisfe en onrust vart • ,, de goede burgerije, en tot vreugde der vijanden van den-< zeiven Godsdienst, en zoekende , door alle gevoegelijke wegen van vergelijk, dezelve onaangenaamheden en meer ,, andere, die anderzins gefchipen zijn te ontdaan, weg tö „ neemen en te voorkoomen, tot verfcheiden maaien vewiaand „ en belast hadden, de burgers, die zich, ter zaake der he„ dendaagfche gefchillen, hadden afgezonderd van de publijke ,, Kerk, eenige naamen van Kerkendienaaren voor te dellen 4 ,, ten einde een van dezelve, den Baljuw, Burgemeeteren» Schepenen en Vroedfchappen aangenaam zijnde, in de pu,, blijke Kerk Gods Woord mogt leeren, met aanbieding otfl n met overleg van denzelven Kerkendienaar, en mei kennii „ van de Gemeente, alles, 't geen verder de Kerkelijke re„ geering en oeffening van den Godsdienst betrof, te regelen! „ tot gerustheid van eens ieders Geweeten en onderhouding „ van goede orde." Veel goeds beloofde men zich van dit Befluit, naadat verfcheiden Contraremonftranten betuigden, van oordeel te zijn dat het behoorde te worden aangenomen % vooral, toen Prins maurits beloofde, die van de (inkerende, dat is de afgezonderde Kerk te zullen aanzeggen, dat ze zich met den voorflag van de Heeren van Rotterdam , tot bij legging van zaaken, behoorden te vergenoegen. Om de eenigheid te bevorderen, en elk eenen, zo veel doenlijk was, ta gemoete te koomen, wist de Heer nuco de groot, Penfionaris der Stad, te bewerken, dat, on de misnoegde Contraremondranten eenig genoegen te geeven, de Predikant nikolaas grevinkhovius, op welken men het inzonderheid hadt gélaaden, vrijwillig van zijnen dienst afftand zoude doen, indien hier mede de fcheuring konde geweerd worden. Doclï dit alles hadt geen gevolg. Aldus bleeven, derhalven, de inwendige verdeeldheden eii gefchillen, tnsfchen de geenen, die zich gemeer.e Leden der Hervormde Kerke te Rotterdam noemden, ondanks alle da aangewende poogingen, tot weeringe van dezelve, beftendig voortduuren. Midlerwijl raadpleegde men, van tijd tot tijd, ter Staatsvergaderinge van bet Gewest, over het houden van XXV. deel, Dddd een  ï8 ROTTERDAM, een Nationaal Sijnode. Rotterdam verklaarde zich daar niet tégen, doch wilde eenige voorwaarden bedingen, die, bij het houden der Kerkvergaderinge,' zouden behooren te worden in agt genomen. Best zal de Leezer kunnen oordeelen, over de denkwijze van de Wethouderfchap der Stad, uit het advis, welk de Afgevaardigden gelast wierden, ter Dagvaart uit te brengen. Onder de Aantekeningen der Refolutien van de Heeren Straten van Holland en W tttfriesland, ontmoeten wij de volgende verklaaring, van wegens Rotterdam gedaan, op den vierentwintigften Augustus des Jaars 1618. „ Rotterdam , gë,, negen te doen, alles dat mogelijk is , dan met behoudinsr van de authoriteit der Provinciën, en de zaak gevonden te „ worden bij accommodatie, en bij geene decifie; 't befluit „ geen plaats te hebben, dan bij. approbatie van hier, dat ge„ let werde op de grootheid der "Provincie, en gebleeven bij de vrijheid van dezelve; dat niemand gehouden is, als ge„ drongen door magt, hem op de Sijnode te vinden, maar ,, vrijwillig, en zulks ook te weezen met het befluit, te vre,, den zijnde op dien voet de Sijnode in te willigen, behou,, dens de hoogheid en fouvereiniteit van de Provincie, en ,, dat het confent daarop eenpaariglijk worde gedraagen." Hierop volgde, 's anderendaags, eene nadere verklaaring van deezen inhoud : ,, De Gedeputeerden der Stad Rotterdam hebben door last van hunne principaalen mede bewilligd in „ het houden van een Sijnode Nationaal in conformiteit van ,, de Verklaaring der Heeren Edelen; wel verflainde dat die „ geer.e, die in deeze verdeeldheid zich bezwaard zouden mogen vinden te comparec-ren op eenige Clasfïs of S:jno,, den, daar toe door magt van de Overheid niet zullen wor„ tien gedwongen." Vermids de Rotterdamfche Afgevaardigden, in het Iaatfle advis, zich beroepen op de Verklaaring der Heerén Edelen, agten wij het niet oödietiftig, hier nevens te voegen, op hoedanig eenen voet en voorwaarden, het doorluchtig Lichaam zich genegen toonde ter bewilliginge in een Nationaal Sijnode, In de zélfde Vergadering der Hollandfche Staaten, hadden hun-' ne Edelheden verklaard: „ Vooreerst, te houden" voor zeker „ en ongetwijfeld , dat hoewel de Leden van Holland en'  ROTTERDAM. JE ,. [Vestfrksland de waare Gereformeerde Religie gemeen lieb} ben met de geünieerde Provinciën ; als ook met andere „ Rijken en Londen, dat nogthans de openbaare befchikking' ,, en gezag over Kerkelijke zaaken , den Staaten van elke ,, Provincie bijzonderlijk toebehoort, en het zelve gezag bij ,, de Generaliteit niet mag gebruikt worden, als bij eenpaarig , confent van alle de Provinciën; verklaaren insgelijks te ver,, daan, dat de uhfpraak of bepaaling over de vijf Punten (als raakende alle de Gereformeerde Kerken) inzonderheid de gemoederen in deeze landen, ter beide zijde, zo zeer ,, zijnde vooringenomen (gepreoccupeert), niet behoort te! ,, gcfchieden bij een Nationaal Sijnode, maar wel dat in hef ,, zelfde Sijnode behoort gearbeid te worden, om de zaak tel ,, brengen tot zodanige accommodatie of vergelijk, die met „ Go^s woord beftaan, en overzulks met een goed Geweetetl „ aangenomen zqude kunnen worden. En indien hetzelve tot „ onderling genoegen niet zoude kunnen gefchieden (als nog. „ thans wordt verhoopt) maar dat daar over eenige decifia * worde vereisciit, dat in zulken gevaile een Generaal Sijncf-i „ de van de Gereformeerde Kerken zoude behooren toege„ liaan te worden, om aangaande de voorzeide gefchillen te „ verklaaren, wat te houden is voor fondamentee! of niet, „ en over 't geene, 't welk niet fondamenteel zoude worden „ bevonden , te Hellen eene fchikking van Christlijk verge,, lijk. Verliaati daarenboven, dat geen aften of befluit van „ particuliere of Nationaale Sijnode de Landen of Ingezeetenen van Holland en Westfiiestunii zuilen verbinden , zonder , uitdrukkelijke toeflfémtning of goedkeuring van de Staaten ,, derzelven Landen , daar toe wettiglijk befchrceven. Ver,, ftaan nude, dat tot beleid van'het Nationaal Sijnode de „ Staaten van Héïïttrd en liresifriesland zulten mogen afvaar, „ digen eenige Poiitijke perfoonen, ten minden dubbel getal ,, tegen de andere Provinciën, ten aanzien van de grootheid , van de Provincie van Holland en Wettfriëilarid* en der,, zeiver zonderling belang in de zaaken; en dat dezelve Ge„ deputeerden niet bij reprefentatie, maar hoofdelijk zullen bs, ,, foigneeren. Laatdelijk verliaan haar Edele, niet eenige ver„ andering toe te Haan van 't geen bij alle handelingen en Dddd a „ trai-  2ö ROTTERDAM. „ traktaaten is goedgevonden, te weeten, dat in Holland en Wesifriesland een ieder particulier in zijn gevoelen en Re„ ligie zal blijven, en dat men niemand ter zaake vau de „ Religie zal mogen agterhaalen, onderzoeken, of eenige mo„ lestie aandoen , ten ware hij zich andere ordre vrijwillig „ onderwerpe: onder welke veiklaaring en befprekken, eu „ anders niet, haare Edele te vrede zijn te bewilligen, in 't houden van de voorfchreeve Nationaale Sijnode." Van elders is bekend , hoe de doorluchtige Rotterdamfche Penfionaris iiugo de groot , (taande de Vergaderinge, in welke deeze advizen wierden ingebragt, in hegtenisfe wierdt genomen. In groot aanzien was de geleerde Staatsman bij de Regeering der Stad. Van hier, als mede omdat dezelve van oordeel was, dat de gevangenneeming was gefchied tegen de Voorregten, dat zij zich vervoegde bij Prins maurits, om de loslaating, immers uit de Gevangenisfe , van haaren Afgevaardigde te bewerken. In een Verzoekfchrift , 't welk, kort naa de verzekering, in de maand September des Jaars 1618, bij zijne Doorluchtigheid, wierdt ingeleverd, vertoonden de Wethouders der Stad „ Dat de Heer de groot, op hunnen last, ter Dag„ vaart was gegaan, en overzulks een Lid zijnde der Heeren „ Staaten van Holland en Westfrieüand, diensvolgens, naar de oude Vrijheid en Costumen van de zelve Landen, zijn „ perfoon, geduurende dien Dagvaart, niet mogt worden be„ kommerd, en dat zij Supplianten den goeden raad van den zeiven de groot, in verfcheiden gewigtige zaken, hoognoo„ dig van doen hadden; met verder verzoek dat zijne Door„ luchtigheid , als Stadhouder van Holland, bij Haar Hoog „ Mogende geliefde tusfchen beide te treeden, en zijn autho,, riteit te interponeeren, ten einde de gemelde de groot uit „ zijne hegtenisfe mogt worden ontflagen: ook met aanbieding, „ dat ze denzelven de groot , binnen Rotterdam , in zijne „ huizing of andere verzekerde plaats zouden doen bewaaren, „ om zijne actiën en al 't geen hem door Haar Hoog Mogen- de zoude mogen te last geleid worden, te verantwoorden , naar behooren." Van elders weet men den vrugtloozen uitflag diens aanzoeks. Ook wierden, eerlang, de hekken, te Rat*  ROTTERDAM. Rotterdam, geheel verhangen, zints de gewigtige verandering , welke, eene maand daar naa, voorviel. Te weeten, Prins maurits, te Leiden en Haarlem , de Regeering, op een buitengewoonen tijd, hebbende veranderd, begaf zich ook, ten zelfden oogmerke, na Rotterdam. Op den negenëntwintigllen October des meer gemelden Jaars 1618, zondt zijne Doorluchtigheid twee Kompagniën Soldaaten in de Stad: de eene wierdt geleid door Graaf ernst , de andere door Graaf jan van nassau. Zij wierden gevolgd van 'sPrinfen Lijfwagt, en, nog dien zelfden avond, van zijne Doorluchtigheid zelve, die, door de Wethouderfchap, op de Hoogilraat, ontmoet en verwelkoomd wierdt. 'sAnderendaags, den dertigllen, begaf zich maurits, vóór negen uure, na 't Stadhuis, alwaar de Wethouders, op zijn bevel, reeds vergaderd waren. Thans ontdoeg hij hen allen uit hunnen eed en bedieninge. Niet meer dan zeven Vroedfchappen wierden herfield, doch in de plaats der overigen, nieuwe verkooren. De Burgemeesters en Schepen wierden allen van hunne ampten verlaaten, en deeze, door den Prins, opgedraagen aan zulk en, die thans buiten het bewind waren. Als eene bijzonderheid vindt men, wegens de verlaatene Regenten, aangetekend, dat zij, de afzetting van hunne ampten voor eere, verlïgting en ontlasting rekenende, eikander plegtig beloofden, den dertigften dag van Oftober, zijnde de dag hunner afzettinge, hun leeven lang, jaarlijks te zullen vieren, door het houden van een gemeenfchappelijken vrolijken maaltijd , en dat ze God dankten voor hunne verlosfinge van den last der Regeeringe in die ongelukkige rijden. Naa de begeerde beftelling op de Regeering gemaakt te hebben , ontboodt de Stadhouder de Bevelhebbers der Schutterije. Aan deeze verklaarde zijne Doorluchtigheid, „ niet gekoomen te zijn om iemand te ver„ drukken, maar om de burgerij in rust te brengen." Hij voegde daar nevens de vraag Of ze de tegenwoordige Magt'. firaat wilden gehoorzaam zijn, en allen moedwil helpen weeren? Op deeze vraag ontving maurits een toellemmend antwoord, en maakte daarom, onder de Schutterij, geene verandering. Dddd 3 Ee? 21  U ROTTEUDAM. Eer nog de Prins Rotterdam verliet, deedt hij aldaar eene ontdekking, welke hem, tegen de voorgaande Regeering der Stad, en vooral tegen den gevangen Pé.nftpparjs de groot, nog grooter misnoegen inboezemde. De ontdekking betrof het Eedboek der Stad. De Eed, welken men gewoon was den Amptenaaren af te neemen, was daar in gefield, in den tijd, toen Prinfe willem den I 'sLands Hooge Overheid was opgedraagen, en, diensvolgens, in den Eed vermeld het getrouw te zijn aan den Prinfe van Oranje. Naderhand hadt joan van olüenbarneveld , ten tijde als hij het Penfionarisampt van Rotterdam bekleedde, volgens befluit der Vroedfchap, Jn plaats van de woorden aan den Prinfe van Oranje, ge. field aan de Hooge Overheid van Holland. Ten tijde van PE groot, hadt men agter deeze woorden, en ter verklaaringe van dezelve, gefchreeven, dat is, de Staaten van Holland. Zeer misnoegd betoonde zich hier over Prins maurits \ omdat deeze bijvoeging ftreedt met de opvatting van zulken, die aan de Algemeene Staaten de Hooge Overheid der Landen, en alzo de oeffening van de hoogfte magt, in de bijzondere provinciën, toefchreeven. Sedert de veranderinge der Regeeringe, te Rotterdam, en ftraks op den tweeden dag naa dezelve, wierden aldaar eenige fchikkingen beraamd, bij welke de zulken, die, tot nu toe, in het Kerkelijke, het onderfpït gedolven hadden, meer ruimte bekwamen, of liever, met de geenen, welke nog onlangs de bovendrijvende partij uitmaakten, in éénen rang geplaatst wier. den; terwijl tevens de Remonltrantsgezinden daar in genoegen pamen. Op den eerflen November, naamelijk, deedt de nieuwe Wethouderfchap, met overleg en goedvinden van Prinfe maurits, en met bewilliging van de Predikanten en den Kerkenraad, t^r wederzijden, zg wel van de Remonflranten als van de Contraremonfiranten, van de Puije van het Stadhuis, gfieezen eene Ordonnantie, bij welke bevolen wierdt „ Dat beide partijen, voortaan , elk met hunnen Kerkenraad, ia de Openbaare Kerken, over en weder, bij beurten zouden ,, prediken, en hunnen Godsdienst oeffenen; op zulk eenen voet ais bij de Wethouders was geraamd, of naamaals zon» de geraamd worden, met genoegen van beide zijden. Doch ' „ de  ROTTERDAM. 23 „ de Vroegpredikatie zou, des Zondags, in de Groote Kerk, „ alleen bij de Remonftranten worden bediend. En die alles „ bij manier van voorraad, tot dat, bij de Heeren Staaten, „ op de Religionsverfchilfen , ordre zou weezen gelteld. Met „ bevel aan alle Predikanten, Kerkenraaden, gemeene Lidmaa„ ten, en alle anderen, zich daar naar te gedraagen; hen te „ draagen in alle uilheid en burgerlijke vrede onder den andc„ ren, «onder elkander daar inne eenigen hinder, overlast of „ geweld te doen, of ter zaake van de verfchillen, met den „• aankleeve , iemand te fchelden of te verongelijken , met n „ woorden of met werken, of eenige oproerige redenen te ,, gebruiken; Alles met bedreiging van daar over als verftoor„ ders van de rust der Stad, aan den lijve of anderzins, naar „ eisch van zaaken, geftraft te worden." Midlenvijl zat het Sijnode te Delft. Hier hadt men de zaak der Remor,ftranten bij de hand genomen, en eenige Leeraars van dien aanhang van derzelver ampten vervallen verklaard. De Rotterdamfche Predikant nikolaas guevinkhovius was een van deeze. Doch toen men nu het gevelde vonnis zou ten uitvoer brengen, vondt men z.ich in geene kleine verlegenheid , uit hoorde van het groot getal Remonltranten binnen de Stad, en de ongemeene hoogagting en liefde, welke, door de groote meerderheid der Gemeente , den gemelden Leeraar wierdt toegedraagen. Naa lang overleg, vondt men geraaden, den Predikant grevinkhovius , in de Vergader'inge der Heeren Staaten, in V Graavenhage, te ontbieden, en hem aldaar het beüuit van het Sijnode, inhoudende zijne afzetting, aan te kondigen. Naauwlijks was dit rugtbaar geworden, of'er ontflondt merkelijke beweeging in de Stad. Eene groote, menigte volks verzamelde om en in zijn huis; met traanen in de oogen baden en fmeekten hem zommigen , hij wilde tog niet na ■•sHage gaan: anderen riepen, dat ze zijn vertrek niet zouden dulden, dewijl zij zich verzekerd hielden dat men hem zoude vasthouden. Zo hoog liepen zelf de woorden en dreigementen van eenigen, uit de misnoegde gemeente, dat men, niet zonder reden, gevaarlijke opfchuddingen te.gemoete zag. Wesbalven de Wethouderfchap , wilde zij de zaak niet tot het uiterde laaten koomen , geraaden vondt, den Predikant het Dddd 4 gaan  =4 ROTTERDAM. gaan na 'sHage te verbieden; met toezegging van zijn agterbl'jven, bij 's Lands Staaten en Prins maurits, te zullen verontfchuldigen. Men verhaalt, dat de befaamde slatius, om. trent deezen tijd, eene Leerrede deedt, voor eenige honderden Remonftrantsgezinden , onder den blaauwen hemel, als Zijnde, volgens hun zeggen, hunne Gemeente zo groot, dat geene der gewoonlijke Stads Prediltplaatzen dezelve konde bevatten. In den Hage ontving men, wel haast, berigt van 't geen 'er, te Rotterdam, gaande was. Vermids eenige ongefteldheid van Prinfe maurits , die anderzins , in eigen perioon , het werk zoude verrigt hebben, begaven zich derwaarts, op den veertienden November des Jaars 1618, de eerfte Raad kromfout en de Raadsheer junius. Hunne boodfchap hieldt in, het aanwenden van poogingen, om de gemoederen aldaar tot bedaaren en in rust te brengen, als mede ordre te flellen op het vergrooten van eene Predikplaats , tot beter gerief der Gemeente, Voorts moesten ze grevinkhovius aankondigen, het bevel om niet te mogen prediken, noch in eenige Kerkelijke Vergaderingen verfchijnen, zo binnen als buiten de Stad. Indien hij zich daar over bezwaard vondt, moest men hem wijzen na het Sijnode te Dordrecht, alwaar hij zijne redenen mogt inbrengen, en nadere order sfwagten. 't Geen men hadt verwagt, gebeurde met 'er daad. De Raadsheeren hadden het befluit van 'sLands Staaten den Predikant niet aangekondigd, of deeze verzogr, de redenen zijner afzettinge te mogen weeten ; aie men, evenwel, niet goedvondt, hem te geeven. Alleenlijk zeiden de Afgevaardigden, dat hij het bevel der Hooge Overheid hadt naa te koomen; 't geen hij, eindelijk, aannam. Geweld is, gemeenlijk, het zaad van het toeneemende ge. tal eens aanbangs. Zo ging het ook te Rotterdam, Sints den ftilftand van grevinkhovius, begonne» de Remonitrar.ten meer op hunne z^ken te letten. Van den eenen dag tot den anderen naameu ze toe, in getal en ijver, Nogthans ontmoetten ze geenen tegenftand, in het oefenen van hunnen Godsdienst, bij de Wethouderfchap, Integendeel gefchiedde het met haare bewilliging, niet alleen dat het Stads-Bushuis tot eene predikplaats gereed gemaakt, maar dat ook de Prinfenkerk bijna de. helft  ROTTERDAM. 25 helft vergroot wierdt, om de menigte te kunnen bergen, 't Gebeurde, op den eerden Kersdag des gemelden jaars, dat de plaats, in welke zij, ter oelFeninge van den Godsdienst, zouden zamenkoomen, de menigte, op eenige honderden na, niet kunnende bevatten, veelen van dezelve na de Beurs Streefden. Veelen van deeze wisten, dat bernerus vesekius, een vermaard Remonftrantsch Leeraar, thans binnen Rotterdam was. Door lang aanhouden bewoogen ze deezen, om op de Beurs voor hun te prediken. Merkelijk ongenoegen verwekte dit bedrijf, zo wel bij de Regeering der Stad als in 'sGraavenhage. Spoedig zag men daar van een bewijs, in eene Afkondiging, bij welke alle Vergaderingen, buiten de Openbaare Kerken, verbooden, en , daarenboven, aan den Leeraar en toehoorders, als mede aan de zulken, die daar toe hunne huizen zouden leenen, eene geldboete wierdt gedreigd. Het prediken op de Beurs zeide het Plakaat gefchied te zijn ,, uit „ puure loutere moedwil, en te drekken tot groot fchandaal „ van de Religie, oneere der Regeeringe, en apparente ccm„ motie onder den volke; 't welk niet behoorde geleedeu, ,, maar geweerd en geltraft te worden: te meer (vervolgt „ het Plakaat) alzo men met diergelijke maniere van .doen, „ niet alleen de vrugten, die uit de Nationaale Sijnode te ver„ wagten (tonden, poogde te verhinderen, en vrugtloos te „ maaken, maar dat men ook daar door allerhande fchadelijke „ Sekten, door bijeenrotting van ongeruste menfehen, tot „ openbaare exercitie zoude konnen brengen." Daarenboven ontboodt de Wethouderfchap de Rcmonltrantfche Predikanten, die nog te Rotterdam waren, in haare Vergadering, om dezelven aan te kondigen, dat ze de Gemeente, over het houden van dusdanige zamenkomden, openlijk hadden te bedraf- ' fen. Zij namen 't aan, zo lang men hun openbaare Kerken zoude vergunnen. Maar daar naa, zeide een der opontboodene Kerkdienaareu, zal ik niet nalaaten te prediken in bijzondere Vergaderingen , al ware V dat de Galg voor de deur ftondt. Intusfchen, fchrijft brandt, „ was deeze Woord,, voerder een der eerden, die, toen de nood bet knelde, „ in dien ijver bezweek, en zich tot belofte van zwijgen i, liet beweegen." Dddd 5 Sintg  a(5 ROTTERDAM. Sints deezen tijd begon de zaak der Reuionftranten, zo elders als ook te Rotterdam, agterwaarts te gaan. Het Nationaal Sijnode zat reeds te Dordrecht, en men was niet onkundig van de maatregels, die aldaar genomen wierden. Om zich t eenigzins te wapenen tegen den flag, welke hun dreigde, befloot men tot het houden van eene Vergaderinge in de gemelde Stad. Zij kwam'bij een op den vijfden Maart des Jaars 1619, eh beftondt uit tien Predikanten van uit verfcheiden Gemeenten, nevens etlijke Ouderlingen en Diakenen , uit den Br iel en van Hoorn en Alkmaar derwaarts gezonden. Men Was aldaar van meeninge, dat de Remonllrantfche Gemeenten moesten behouden 't geen ze hadden , en voortgaan tot meerdere vórderinge; dat ze, niettegenftaande de Plakaaten daar tegen gemaakt of nog te maaken , moesten doordringen tot afgezonderde GodsdienstoeiTeniiige, en dat het nu d.e tijd was, in welken zij de grondflagen van de vrijheid hunner Confcientie moesten leggen, of anderzins, nevens hunne naakoomelingen, voor altoos llaaven blijven. Voorts (Telde de Rotterdamfche Vergadering, die, bij veelen, den naam van Tegen-Sijtiode droeg, haare bedenkingen in gefchrift, aangaande de toekoomende maatregelen, ter iuftandhoudinge van hun Lichaam, en zandt dezelve, ter beoordeelinge , aan de gedagvaarde Leeraaren te Dordrecht. Doch de Vergadering, eerlang rugtbaar geworden, baarde merkelijk ongenoegen bij de Overheid, die dezelve voor oproerig verklaarde. Van elders is bekend, hoe het, zedert het Dordrechtfche Sijnode, met de Remonflranten afliep, en, eerlang, van wegen de Algemeene Staaten, eene Afkondiging gefchiedde, bij welke het houden van zamenkomften , zo m 't openbaar als heimelijk, dienende ter voortplantinge van de Remonllrantfche Leerbegrippen, veibooden wierdt. Te Rotterdam deedt men de afkondiging, op Saterdag den twintigllen Julij des Jaars 1619. Onder het afleezen gebeurde het, dat een paerd, gaande langs de menigte, en daar van verfchrikt, begon te fpringen. Dit veroorzaakte eenige beweegirg onder de omllanders. Straks flooten eenige burgers, uit vreeze voor de gevolgen, hunne huizen. Eenige gemeene Vrouwlieden, eenen Schorteldoek aan een dok gebonden hebbende, liepen 'er mede rond, i . . , roe-  ROTTERDAM. 27 roepende: Koomt uit, koomt uit ! helpt onze vrijheid behouden , die wen om zoekt te ber.ecmer. Doch zij kreegen geene aanhangers. Nog dien zelfden dag wierdt de Prinfenkerk, welke men, eenigen tijd geleeden, ten behoeve der Remonftranten hadt vergroot, gefiooten. Ook ligtte men, den volgenden nacht, eenige leden van dien aanhang, zo mannen ais vrouwen, van hunne bedden, met oogmerk, meent menT om der Burgerije eenen fehrik aan te jaagen. Nogthans kwamen de Remonltranten, 's anderendaags, des morgens ten zes uure, in goeden getale bijeen, voor de Prinfenkerk, met oogmerk om aldaar te hooren prediken. Maar zij vonden de deur gefiooten : vjfshaiven zij eenige Pfalmen zongen, tot dat de Onderfchout hen kwam verjaagen. Toen namen ze gang, ten getale van wel vierhonderd, na eenige ledige , erven omtrent den Schiedamfchen Dijk, en begonnen 'er Pfalmen aan te heffen. De Burgemeesters jakob klaaszoon duin en korrel rs matelief, zulks vernomen hebbende, begaven zich derwaarts, om de menigte uit elkander te doen gaan. Ondanks het B:irgemeesterlijk bevel groeide de hoop tot drieduizend menfehen, allen welberaaden om niet zonder Preek van daar te fcheiden. Onder de menigte bevondt zich dirk rafaelsz kamphuizen, toen Predikant te Vleuten, in het Sticht van Utrecht. Deezen eenen Ruitejsrok aangedaan, en op eene flellaadje van Biertonnen geplaatst hebbende, verzogten ze hem, de Gemeente met eene Leerrede te fligten. Hij deedt het, naar aanleiding van hebr. IV: 13. Meer dan eens zogt de Burgemeester duin den Predikant uit het volk te haaien , doch wierdt telkens verhinderd. Intusfchen zag men , wel haast , volgens heimelijke beftelling van den Burgemeester , vier Vaandelen Soldaaten, met gelaadene Musketten, van twee zijden, op de Vergadering aantrekken, onder een fchrikwekkend geroep: 'SUiat dood de Anniniaanen! Merkelijke beweeging ontftondt thans onder de menigte; die, egter, haare plaats niet verliet; zorgende vooruaamelijk dat de Leeraar weg geholpen wierdt. Eenige Regenten, daar op toegekoomen', riepen tot de burgers, Of zij op het Plakaat niet pas ten ? Waar op iemand uit den hoop, het Testament om hopg fteekende, riep, Dit is ons Plakaat, Anderen begonnen, met een woest gefchreeuw, van  ê8 rotterdam. van fteenen raapen te fpreeken. Hierop namen veele Remonfiranten de vlugt, terwijl anderen ftal hielden, tot dat zij eenige Pfalmen hadden gezongen. De Burgers en Soldaaten trokken toen insgelijks af. Doch de oplchudding van dien dag liep daar mede nog niet ten einde. In den naamiddag vergaderde, wederom, een groot getal Remonltrantsgezmden, op de Vischmarkt, de plaats alwaar thans de Beurs ftaat. Niet lang leedt het, of men zag Schout, Burgemeesters en andere leden van de Wet, gevolgd van vijf Kompagniën gewapende Soldaaten, naderen. Het gezigt hiervan deedt, evenwel, de menigte niet uit elkander gaan, maar veel eer zommigen verklaaren, om geene menfchen een voet te zullen verzetten. Men wil dat eenigen van de Regenten, onlangs door Prins maurits aangefteld, fpraken van onder den hoop te fchieten; doch dat de Bevelhebber van liet Krijgsvolk , vreezende voor tegenftand en bloedftorting, zulks ontriedt. Ten drie uure ging elk zijnen weg, zonder dat 'er iet gewelddaadigs was voorgevallen. Burgemeesteren van Rotterdam verzuimden niet, reeds 'sanderendaags, in 'sHage kennis te geeven van 't geen 't hunnent was voorgevallen. Het Hof van Holland zondt hierop den Raadsheer pieter kouwenburg derwaarts, tot het doen van onderzoek omtrent den Predikant, en wie verder de Vergadering aangemoedigd of hadden bijgewoond. Hoedanig ook des Raadsheeren verrigtingen mogen geweest zijn, waar omtrent wij geen befcheid ontmoeten, niet zo affchrikkende waTen dezelve, of, den volgenden Zondag, vergaderden, van nieuws, eenige Remonllranten, bij eenen Runmolen, in het Runhuis, die 'er Pfalmen zongen. Niet zo talrijk was, egter, de Vergadering als voorheen, dewijl dezelve wierdt geftoord door het Krijgsvolk, 't welk men, daarenboven, wijd en zijd, door de geheele Stad zag rondgaan, om de zamenkomflen te veranderen of te flooren. Van het voorgevallene gaven de Rotterdamfche Wethouders, wederom, kennis aan de Gecomm ttetrcie Raaden in 'sllage; die, de zaak met Prins maurits overleid hebbende, tot antwoord gaven, dat de Magiltraat, bij openbaare afleezing, eenen ieder hadt te waarfchuwen, sicu van zulke Vergaderingen te onthouden, zelf om die niet te  ROTTERDAM. 23 te koomen zien; dat, voorts, de Wethouders eenigen der beleggers van dusdanige Vergaderingen moesten trapten in hegter nisfe te krijgen, om de aanflookers aldus op te fpooren. In tegenflelling van deeze maatregelen, vervoegden zich de Rotterdamfche Remonftranten , op den zevenden Augustus des Jaars 1619, met een Verzoekfchrift bij Prins maurits, vertoonende ,> wat zwaarigheid, verlies van neering en wel„ vaaren, berooving van goederen, en onfchuldig bloedftorteti ,, te verwagten flondt. indien men hunne Vergaderingen met „ Soldaaten verflooren wilde; en het heil, dat uit het toelaa„ ten van ljunne Vergaderingen ontdaan zou: met ernftig ver„ zoek, dat zijne Prinslijke Excellentie daar in eenige goede „ en bekwaame orde geliefde te doen Hellen, tot gerustheid ,, van zo veele duizenden godvrugtige gemoederen en Con„ fcientien; opdat de geenen, die niets anders zogten dan „ Gods eere en hunner Zielen Zaligheid, in hun gemoed niet ,, mogten gedwongen worden, of tegens Gods uitgedrukt „ Woord, mitsgaders tegen de Nederlandfche Confesfie ge„ noodzaakt hunne Vergaderingen te verlaaten, ten ware zij iijf „ en goed in gevaar (lelden. Dat (zeiden ze) behoorde hun „ in hun eigen Vaderland niet over te koomen, in 't welk „ zij en hunne Ouders zo langduurigen, zwaaren en Moedigen „ oorlog hadden helpen draagen en uitflaan, om van den Con„ fcientiedwang bevrijd te worden. Daarom verzogten ze dal „ zijne Excellentie, overweegende, hoe men altijd hadt ge„ houden en bevonden, dat het dwingen der Confcientien een ,, zeer landverderflijk kwaad was , alsnog geliefde op hun „ verzoek een gunflig befluit te neemen." Doch dit verzoek, even als alle andere, deedt geene baate. Nogthans konden de Rotterdamfche Remonflranten niet befluiten, hunne onderlinge bijeenkomflen na te laaten. Veiligheidshalve befloot men dan, dezelve buiten de Stad te houden ; deels om de ruimte, deels om niemand, om het leenen van zijn huis, aan boetvalligheid bloot te (lellen. In eene Vergadering, bij Krooswij.i, op den negentienden Augustus, waren ruim tweeduizend menfchen tegenwoordig, en onder deeze veole aanzienlijke burgers. Niet lang daar naa vergaderde men agter 't Slot van Henir.gen, ten getale van meer dan  3o ROTTERDAM. dan drieduizend menfchen. De Wethouderfchap , hier van verwittigd, zondt eenige wagens met gewapende Soldaaten op de Vergadering af, onder 't geieide van zekeren Wijnkoper, die, voor 't leveren van een Predikant, in handen van het Geregt, eene groote fomme gelds hadt bedongen. Doch, bij hunne komst, was de Predikatie geëindigd, en de Leeraar vertrokken. Zeker oud arm man, die in het Oude Mannen, huis de kost hadt, om het bijwooncn van de Vergadcringe bij het Slot van Honitiger., voor de Regenten ontbooden zijnde, wierdt deswegen buiten het Huis en op ftraat gezet. Ongunflig bleef alzo de toeftand der Remonftranten, gelijk elders, dus ook te Rotterdam , tot op den dood van Prinfe maurits, diè hun altoos den voet hadt dwars gezet. Sedert dien tijd begonnen ze, van tijd tot tijd, hunne Vergaderingen te hervatten, welke zij, om de ongunst der tijden, hadden moeten opfehotten. Zij waren aldaar zeer talrijk, en de Regeering vondt •'zwaarigheid in het ftooren der bijeenkomften ; als vreezende, met reden, voor een bloedbad. Ook verklaarden de Afgevaardigden ter Dagvaart, vermogen noch gezind heid te hebben om de Plakaaten, in hunne Stad , ten uitvoer te brengen, waar omtrent, ter Staatsvergaderinge, op iferk aanhouden van 't Sijnode, geraadpleegd wierdt. Eindelijk wierdt de tijd gebooren, dat den Remonftranten, ook te Rotterdam", het bouwen van eene openbaare Vergaderplaats wierdt toegeflaan. Dit viel voor in den Jaare 1628. Niet veel merkwaardigs, de Gefchiedenisfen der Stad afzonderlijk betreffende, ontmoeten wij voor het Jaar 1672. Even als elders, raakte men ook te Rotterdam in rep en roere, eerst over den voortgang der Franfche Wapenen in de Provincie van Holland, en vervolgens over de verheffing van Prinfe willem den III tot de Stadhouderlijke waardigheid. Uit vreeze voor een onmiddelijken aanval op de Stad, was men te raade geworden,' de burgerije te doen werken aan de Vesten. Doch toen men hier mede eenen 'aanvang hadt gemaakt , ontltonden 'er hevige k'lbgten onder 't Volk, voorgcevende dat die arbeid hun verdroot. En wanneer de Wethouderfchap , aan de klagten gehoor geevende, den arbeid wilde ftaaken, befchuldigde men dezelve van Franschgezindheid, en af-  ROTTERDAM. 31 afkeer van Oranje. Een Yroedfchap der Stad verzogt van zijnen post te mogen ontflagcn worden, voorgeevendc dat hij de aanftelling van den Prins van oranje noodig hieldt voor 's Lands welzijn , doch geenen kans zag om dezelve te bewerken. Zekere leonard van naarsen , reeds in den Jaare 1653, om eenige oproerige gefprekken, in regten betrokken, verfcheen nu op het Stadhuis, den Heeren voorhoudende, dat men vrede met Engeland konde hebben , indien men den Prins Stadhouder maakte , als zijnde diens bevordering de eenige beweegreden, welke den Koning van Engeland hadt bcwoogen om de Republiek te beoorlogen. Op een anderen tijd zag men eene groote menigte volks voor het Stadhuis zamenfchoolen, en ftraks daar op eenige Afgevaardigden van hetzelve na binnen treeden, om de Wethouders te noodzaaken tot eene plegtige verklaaring en belofte, omtrent de verdeediging der Stad, even als de burgers onderling zich daar toe verbonden hadden. De grond deezer afvorderinge was, het vermoeden tegen eenige Regenten opgevat, zommige van wetke men op ftraat aangerand , gefcholden en gedreigd hadf. Vooral Itondt in een kwaaden reuk bij 't gemeen de Pcnfionaris piet er de groot, Zoon van higo de crout; deeze was van oordeel, dat de rust zoude kunnen herfteld worden, door het openbaar grijpen en (traliën van de voornaamlte roervinken. Doch de Regeering was te befchroomd, om dus (terk te durven doortasten. Ook telde men thans verfcheiden Regenten op het Stadhuis, die de opfchuddinge onder de hand begunftigden, vermids zij van dezelve hunne eigen vas.igheid of hooger bevordering verwngtten. In eene geltadige beweeging bleeven aldus de gemoederen te Rotterdam, tot op den achtentwintiglten Junij. De Burgerhoplieden, op dien dag, Burgemeesteren gevergd hebbende, de Vroedfchap bij een te roepen, deeden in dezelve den voorflag, om, van wegen de Stad, eenige Gemagtigden t& zenden na ,sGraavcnhage, en aldaar den Prins tot Stadhouder van Holland te helpen bevorderen. De vergaderde Vroedfchap kwam, dien dag, tot geen befluit. Doch wanneer men, 's anderendaags, de Oranjevlag van den Toren te Schiedam zag waaien, was 'er geen houden meer aan de ocfluimig hollende  52 ROTTERDAM. lende Gemeente. Een Burgerhopman, die, bij 't uitgaan der Kerke, de Groote Markt bezet hieldt, vraagde de lieden, weike uit het gehoor kwamen of Ze Prins — dan Staatsgezind waren? Zijner bedieninge onwaardig was de rol, welken de Predikant jakobus eorstius, bij deeze gelegenheid, volvoerde. Meer dan eens, te vooren, hadt hij zijnen ijver betoond voor het Huis van Oranje, door der Gemeente, van den predikftoel, in 't oor te blaazen, dat veele Leden der Regeeringe den Lande ongetrouw waren, en dat de reden van het kwalijk gaan van 'sLands zaaken was, omdat den Prinfe geen hooger gezag wierdt opgedraagen. Thans, in de opfchudding, welke te Rotterdam plaats hadt, tradt hij onder de hoopen volks, welke oproerig langs de Straaten trokken, hun vraagende „ Of zij niet begeerden, dat de Prins Stadhou„ der gemaakt wierdt? Of meu het Eeuwig Edikt niet be„ hoorde te vernietigen? en of men den Prins niet behoorde „ te ontdaan van den Eed, welken dezelve, bij het aanvaar,, den van het Kapitein Generaalfchap, hadt gedaan?" Eene algemeene toeftemming weergalmde ftraks onder de menigte; die voorts na het Stadhuis getrokken zijnde, en het Oranjevaandel van hetzelve hebbende uitgeftoken, de Vroedfchap noodzaakte tot het neemen van een toeftemmend befluit, raakende den opdragt van de Stadhouderlijke waardigheid aan Pnnfe willem oen III. Nog dien zelfden nacht moest de aanftelling door ondertekening bekragtigd, en van de Puije van 't Stadhuis worden afgekondigd. Ware dit agter gebleeven, het ftondt gefchapen, dat een goed deel burgers den Eed geftand zouden gedaan hebben, bij welken zij onderling zich plegtig verbonden hadden, den hals te zullen breeken aan de Regenten, die weigerden te tekenen, en de Huizen pionderen van de zodanigen , die de Stad zouden verlaaten. Om het uittrekken der verdagte Regenten te voorkoomen, hieldt de Burgerij de ■ wagt aan de Poorten, en dezelve gefiooten, om alzo de Ruiterij buiten te houden, ter handhaavinge van de rust der Stad derwaarts gezonden. Het woelen hadt naauwlijks zijnen zat bekoomen, te Rotterdam, of'er ontftondt, reeds in den aanvang der volgende maand, eene nieuwe o^fchudding. Eenige Gemagiigden der Alga-  ROTTERDAM, 33 Algemcene Staaten, zekeren last zullende overbrengen aan den Admiraal de ruiter , die met 's Lands Vloot op Schooneveld lag, namen hunnen weg over Rotterdam. Gekoomen, met het Jacht, aan de Delftfche Poort, wierden ze aldaar ontvangen, van de wagthoudende burgers, met een woest geroep dat Vr Ferraaders in waren. Het vaartuig lag naauwlljks aan den wal, of eenigen vielen onverhoeds in hetzelve, vraagende waar de Heeren keenen'wilden? Op het antwoord, dut men den wil hadt na 'sLands Floot, om den Generaal de ruiter eenen brief van 's Lands Staaten te brengen-, begeerde men dien brief te leezen. Niets baatten de vertoogen, raakende de onbehoorlijkheid van dien eisch, en het gevaar der algemeenmaakinge van den inhoud. Men rustte niet, voor en aleer de Brief gefield was in handen van eenen der burge^. ren, die, met plegtigen eede, de geheimhouding beloofde. Doch hij hadt den brief niet geleezen, of, binnen weinige oogenblikken, wisten de omflanders den inhoud, en vervolgens de geheele Stad. De grond der tegenwoordige onrustigheid, was het gerugt, van zekeren Eugelschman afkomflig, die verhaald hadt van twee Engelfche Staatsdienaaren verflaan te hebben, dat zij volmagt hadden om met de Staaten den Vrede te fluiten, doch dat deeze denzelven met geenen ernst • fcheenen te verlangen. Dit gerugt ontllak de woede van 't gemeen, onder andere tegen de huizen van twee Vroedfchappen, die geplonderd wierden. Daarenboven ontworp de Gemeente zekere punten, - welke zij der Regeeringe voorhieldt. De punten behelsden het zenden van andere Afgevaardigden ter Dagvaart ; het bekoomen van inzigt in de handelingen met Frankrijk en Engeland, en het fluiten van een fpoedigen vrede met het laatstgenoemde Koninkrijk; verandering in de Wethouderfchap door zijne Hoogheid; den eiflijken opdragc van alle de voorregten , welke de Stadhouders ooit gehad hadden, aan zijne Hoogheid; voorts het in hegtenis neemen van eenige Regenten, onder andere van den Penfionaris pieter de groot, eu het onbekwaam verklaaren van dezelve, en van hun naageflagt, tot in het Vierde Lid, om immer in de Regeering te kunnen koomen. Het laatfte punt wierdt llraks volvoerd, en eenige Heeren het gaan van het Stadhuis beier. XXV. deel. Eeee Zijne  34 ROTTERDAM, Zijne Hoogheid, hier van kennis bekoomen hebbende, betuigde daar over zijn ongenoegen, door eenen brief; die, egter, te Rotterdam voor verdagt wierdt aangezien. Nogtban» wierden de aangehoudene Heeren ontflagen. De Heer de groot , een van dezelve, op ftraat gekoomen, wierdt door iemand uit den hoop, die het Stadhuis omringde, met een mes gedreigd, voorts na binnen gedreeven, doeh, op begeerte van het Volk, fpoedig wederom ontflagen. Geduurende dit alles bleeven de oude Regenten nog al op het Kusfen, ondanks de herhaalde aanzoeken van zommigcti aan zijne Hoogheid, om de Stad met derzelver tegenwoordigheid te vereeren, tot het maaken der begeerde veranderinge. Bij wijlen wierdt zijne Hoogheid verdrietig over het lastig aanhouden, en gaf blijk daar van in de wijze, op welke hij de Afgevaardigden ontving. Eenige Leden der Vroedfchap„ ten gemelden einde, in 't Leger bij Boilegraave, den Prinfe toegezonden, wierden toegelaaten bij zijn#- Hoogheid, zittende te paerd en met gedekten hoofde, en ontvingen geen ander befcheid, dan het antwoord, hun, over fchouder, oader het voortrijden, toegeroepen: Ik heb u zo dikmaah laaten zeggen dat ik niet koomen kan; ik kan niet koomen. Verfcheiden vrugtlooze poogingen deeden, zedert, die van Rotterdam, om 'sPrinsfen gunst te herwinnen. Doch zo ras hadt men van het ombrengen van de broeders de witt de tijding, niet ontvangen, of twaalf voornaamc burgers, in zekeren herberg bij een gekoomen , zonden , uit het midden hunner, eenige Afgevaardigden aan Burgemeesteren, met verzoek cm Vroedfehap te doen beleggen; aan welke zij, voorts, het fchriftlijke verzoek deeden, dat twaalf Vroedfchappen, dter zeiden ze, bij hen verdagt waren, van derzelver posten mogten verlaaten worden. Aan deezen voorflag wierdt Itraks voldaan , en de plaats der afgezetten met nieuwe Leden vervuld» Onder deeze waren 'er eenigen , die openlijk of onder de hand de jongde beweegingen gevoed hadden. De Heer pieter de groot, reeds te vooren ten Lande uit geweeken, en thans van zijn Penfionarisampt verlaaten, fchreef, zedert, uit Antwerpen, alwaar hij zich onthieldt, aan eener zijner Vrienden, dat onder de nieuwe Regenten flegti twee perfoonen waren,  ROTTERDAM. 35 waren, die eenige goederen hadden; terwijl de afgezette Vroedfchappen, te zamen, meer dan drie millioenen rijk geweest waren. Naa deeze verandering kwam Rotterdam, allengskens, tot rust. De Stad genoot deeze rust, tot in den Jaare 1600. Thans ontvonkte wederom het vuur der muitzucht onder de groote menigte; en 't ftondt gefchapen dat de vlammen ten dake zouden uitflaan. De aanleiding tot dien verre uitzienden Oproer, was de mildheid van eenen Burger-Bevelhebber aan zijne Schutters, die 'snachts, tusfchen den acht- en negenëntwiutigflen Augustus, de wagt hadden op de hoofdwagt van 't Stadhuis; aan deeze hadt hij een half anker wijn ten beste gegeeven , om 'er zich dien nacht mede vrolijk te maaken. Eenigen der Schutteren, uitgezonden om den wijn te haaien, wierden met denzelven aangetast door de gebroeders van der steen, Pagters der Wijnen, nevens hunne Oppasfers of zo genaamde Verklikkers. Men wierdt hier op handgemeen, en een van 's Pagters Knegten, welke den Tamboer , die het Vaatje met wijn droeg, hetzelve wilde afneemen, door eenen der Schutteren dood geftooken. Terltond hier op vervoegden zich de Pagters bij den Hoofdfchout, den Heer jakob van zuilen van nieveid. Zekere Wijnkooper, k' sterman genaamd, wierdt bij dien fleer aangebragt als fchnldig aan den manflag, en nog dien zelfden nacht in hegtenisfe genomen. Door Schepenen ondervraagd, en verdere kundfehap ingewonnen zijnde, beleedt hij eerlang, den moord gepleegd te hebben, en wierdt vootts ten Zwaarde verweezen. Men volvoerde het vonnis, onder een geweldigen toevloed, waar van zommigen morden, dat de Lijder, door 't geweldig folteren des Pijtibaiiks genoopt, tegen beter weeten hadt bekend, 't Geen het Graauw nog meer verfUrkte in den waan van de onfchnld des veroordeelden, was, dat de Scherpregter, door ontfteltenis, verfcheiden maaien het Zwaard moest gebruiken, eer hij 't hoofd van den romp konde fcheU den. Hier bij kwam nog , dat men 't geruft deedt loopen, hoe de gemelde Trommelflager, zedert insgelijks in hegtcijisie geraakt, uit een VenlTer zijner gevangenisfe, geroepen hadt „ dat kosterman oufchuldig veroordeeld , en hij zelve de „ daader was." Eeee a Meer  36" ROTTERDAM. Meer was 'er niet noodig om het Graauw, buiten dat reeds op de Pagters gebeeten, tot uiterften te doen overflaan. Het rot oproerig te hoop, en (treeft na het huis des Pagters pietkr van der steen, alwaar het alles deerlijk pionderde en verwoestte. Vrugtloos hadden de Burgemeesters, door 't doen roereu van den Trom, eeu aantal Schutters tragten te verzamelen, om dien moedwil te beteugelen; niemand wilde zich de zaak eens gehaaten Pagters aantrekken. Op de aankomst, egter, van eenen Burgemeester, verzeld van eenen van Stads Sekretarisfen , verdoof de plonderzuchtige menigte. Ook wierden , 's anderendaags, op verzoek der Pagteren, drie Kompagniën Ruiters en een goed getal Soldaaten uit den Rage na Rotterdam gezonden. Het fcheiden en raazen, inzonderheid op den Hoofd-Officier van nievëld, ging ondertusfchen zijnen gang, en klom hoe langer hoe hooger. Men (Trooide alomme door de Stad Schotfchriften, opgevuld met de haatlijkfte aantijgingen, waarbij al de fchuld van het doodvonnis van kosterman den Schout te last geleid, en hij zelve met den dood gedreigd wierdt. Op den vijfden van Wijnmaand uit den Rage in de Stad koomende, en met zijne Huisvrouw en Zoon langs den Buitenfingel gaande, wierdt hij gezien van eenigen uit het gemeen, die hem voor een Bloedhond, een Moorder van kosterman fcholden, en tot aan zijne wooning verzelden. De Heer van nieveld, zich thans zijns lijfs niet veilig oordeelende, ontboodt eenige Soldaaten, om hem en zijn huis te befchermen. Doch dit werkte niets anders uit, dan dat de toeloop nog grooter , en de moedwil dies te baldaadiger wierdt. Vergeefs zogt hij de oproerige menigte met woorden te paaien, en van daar te doen vertrekken. Zommigen zag men hunne Mesfen trekken, anderen met fteenen op de foJdaaten fmijten; die hier op verklaarden, „ dat indien ieder niet „ terftond zich van daar begaf, hun last medebragt, geweld ,, met geweld te keer te gaan, en op de menigte met fcherp' „ te fchieten." Doch 't Graauw, in (lede van hier aan te ■ voldoen, beval den Soldaaten van daar te vertrekken ; voor reden geevende, hoe zij zeiven gefteld waren om voor de veiligheid der Stad te zorgen. Tot  ROTTERDAM. 37 Tot nog toe was het bij woorden gebleeven. De verzamelde menigte, niet zwigtende voor de dreigementen der Soldaaten, hieldt de toegangen na het huis nog al bezet. Thans volvoerden de Soldaaten hunnen last, en onder den hoop fchietende, troffen ze, gelijk het meer gaat bij diergelijke gelegenheden, den onfchuldigften van allen, die ter aarde vallende, de raazernij der menigte zo heftig deedt ontbranden, dat wel haast een hagelbui van fteenen op de Krijgsknegten nederdaalde , die insgelijks van hunnen kant niet fchuldig bJeeven; eenigen wierden gedood, anderen zwaar gekwetst. De gemoederen hier door langs zo meer verbitterd wordende, zwoeren de muitelingen, wraak te zullen neemen van het onfchuldig bloed, 't welk voor hunne oogen vergooten was, al zoude zulks hun eigen leeven kosten. Straks begonnen ze na middelen om te zien, ter betooninge van hunne gevoeligheid. Eenigen (Joegen op weg om zekeren Valbrug op te haaien, en alzo den Soldaaten het wederkeeren te beletten. Anderen ftreefden na de Wallen, en haalden van daar drie Metaalen Hukken, welke zij vulden met kogels, oud ijzer, ftraatfteenen en 't geen ze verder bij de hand vonden. Hier mede fchooten ze op het huis des Heeren van nieveld, en op de Soldaaten, die ftrnks hier op om een goed heen koomen zogten. Het huis des Hoofd- Officiers en eenige andere wierden zeer zwaar befchadigd. Burgemeesteren, oudertusfehen, met fchrik en ontfteltenis deeze hoogloopeude beweegingen vernomen hebbende , deeden al wat ze konden om de gemoederen tot bedaaren te brengen, door zagte middelen; doch deeze niets baatende, namen ze de toevlugt tot andere, die, nogthans, in 't eerst eene ftrijdige uitwerking deeden. De Wethouders naamelijk deeden vier Kompagniën Burgers in de Wapenen verfchijnen, en op de uitzinnige menigte aanrukken, om, ware 't mogelijk, dezelve het gefchut afhandig te maaken, en verder tot bedaaren te brengen. Doch naauwlijks hadden de muitemaakers de gewapende Burgers in 't oog gekreegen, of zij zwoeren, indien ze nader kwamen, de Trompep van 't Gefchut te zullen ©indraaien, en op de. Burgers losbranden. • . Eêee 3 Bur-  5« ROTTERDAM. Burgemeesteren, overtuigd dat het woedende Graauw, eenmaal aan *t hollen, voor geen geweld (laat, en zo veele Burgers aan de uitzinnige woede niet willende waagen, wierden thans te raade, eenen anderen weg in te flaan, in de hoope van langs denzelven de rust te zullen hertellen. De Sekretaris Welsenks, verzeld van eenige Burger-Bevelhebberen, en op eenigen affland gevolgd van de Burgemeesteren, drong door tot dicht aan het gefchut. Hier het volk tot flilte vermaand, en gehoor gekreegen hebbende, vraagde hij, wat hun begee. ten ware ? 'c Antwoord was „ dat zij de Soldaaten uit da „ Stad, en den Schout in handen wilden hebben"; 'er nevens voegende, dat indien de Burgerij nader kwam, zij op haar zouden losbranden. De Regenten, geen anderen kans ter herfiellinge van de tusc ziende, bewilligden in het vertrek der Soldaaten. Ook rukten de Schutters niet verder aan, 't zij uit vreeze voor 't gefchut , of omdat niemand den Schout wilde befchermen, Midlerwijl hieldt het fchieten den gantfchen nacht aan, inzonderheid op het huis van den Schout, die, den volgenden morgen, onder de aftrekkende Soldaaten, en als een Soldaat verkleed, nevens zijne huisvrouw en dochters, mede ter Poorte uittrok. Na; dar nu de Soldaaten de Stad geruimd hadden, fpeelde de baldaadigheid nog meer haaren rol. De Stukken gefchut, uit Welke men den gantfchen nacht hadt gefchooten, wierden nu over den Brug gehaald, en recht voor het huis des Hoofdfchouts geplaatst, daar men terfiond de deur open en aan flenters fchoot. Straks Hoof men na binnen, daar alles geplon. derd, verfcheurd en in Hukken wierdt gebroken. Maar hier mede hadt de raazernij nog niet uitgewoed. Eenigen klommen op het huis, braken de fteenen af, en wierpen dezelve na beneden; twee Mansperfoonen en een Jongen verlooren hierbij het leeven; anderen wierden, door de nedervallende brokken, zwaar gekwetst. Dit pionderen en afbreeken duurde dien dag en den volgenden, zonder dat men zich eenige rust gunde, voor dat alles vernield ware. Een andere hoop, midlerwijl, buiten de. Stad na des Hoofd, fchows Lustplaats geftreefd, rustte insgelijks niet, voor dat 'er  ROTTERDAM. vr 'er alles was verwoest. Een pragtig en kostbaar Tuinhuis, onder anderen, wierdt tot op den grond afgebroken, de hoornen vernield en de fchoonfte wijngaarten beroofd en gefchonden. Onder dit "alles hadden de Wijven mede niet (lil gezeeten; met eene geheele bende, bij welke zich ook manlieden voegden, trok op na het Stadhuis, en eischte aldaar de loslaating van alle de gevangenen. Burgemeesteren, voor nieuw geweld vreezende, bewilligden in deezen eisch. Door deeze bewilliging (louter geworden, trok vervolgens het fnood gefpuis na het Spinhuis, en vorderde de loslaating van alle de Tugtelingen. Men ftondt dit insgelijks toe, uitgezonderd van de zulken, die op den hals gevangen zaten. Zij rustten, egter, niet, voor dat de deuren der Gevangenisfe open gezet, en alle de gevangenen waren losgelasten. Een gerugt kort hier naa ontttaande, dat 'er wederom Ruiters en Soldaaten in aantogt waren, fleepte men 't Gefchut, waar mede men des Schouts huis gebeukt hadt, na de Delftfche Poort, en laadde het met yzer en fteenen, om het naderende volk buiten te houden. Wijders hieldt men ook de Poorten der Stad geflootcn. ' Nog dien zelfden dag wierdt, van wegen de Wethouderfchap, afgekondigd, dat de Schout van zijn Ampt verlaaten, «n de Prefident - Schepen was aangefteld om midlerwijl zijnen post waar te neemen. De onrust was met dit alles nog niet bedaard. Het huis van zekeren Schepen, als mede van eenen Pagter, wierdt met plondering gedreigd. Men mompelde om het Rouwwapen der dochter van den Heere van nieveid uit de Kerk te willen haaien; doch de Regeering voorkwam die heiligfchennis, door het bij tijds van' daar te doen wegneemen. De Burgerij, ziende dat ten zij de verdere voortgang dèjk moedwils kragtdaadig wierdt beteugeld, de geheele Stad gevaar van plonderinge zou loopen , befloot thans met meer ijvers te handelen. Een Vaandel Schutters, voor 't gedreigde huis des Schepens. geplaatst, beloofde het te zullen befchermen, al zoude 't 'ook koppen kosten. Dit deedt den oproer allengskens bedaaren, en eindelijk geheel ophouden, toen eeniEeee 4 gen  40 ROTTERDAM. gen der voornaamfte Oproerkraaiers gegreepen, in verzekering genomen en voorts na den Hage gevoerd wierden. Zommigen hebben aangetekend , dat eenige voornaame aanftookers van het werk, in Vrouwen- of Matroozengewaat verkleed , aan kostbaarder onderklederen bekend wierden voor anderen, dan zij zich uitgaven. Dit doet het als waarfchijnelijk voorkoomen, dat onder deeze opfchudding eene andere beweegreden verborgen lag, dan die dezelve eerst verwekt hadt. Misnoegen op zommige leden der Regeeringe zal daar toe den voornaamften grond geleid hebben. Dit wordt te aanneemelijker, omdat Koning willem, zedert, eenige leden van de Wet ontfloeg, en andere in de plaats Melde. Meerdere ftrengheid bij alle de Wethouders zou dien hoogloopenden muitlust, en het pleegen van veele moedwilligheden, geweerd hebben. In den Jaare 1720 wierdt Rotterdam, zo wel als de ovè-rige Hollandfehe Steden, gekweld van den duizelgeest des befaamden Aktiehandels. Onder de harsfenbeeldige vooruitzigten op geldgewin, wilde men hier niet ledig zitten. Diensvolgens befloot men tot de oprigtiug van eene Compagnie van Asfurantie, of Maatfchappij van Verzekering. Op den tweeëntwintigften Julij des gemelden jaars, op den middag, onder Eeurstijd , wierdt de Infchrijving daar toe geopperd. Volgens het Ontwerp daar van gemaakt, zou de hoofdfomme of het ingeleide Kapitaal beltaan uit honderdentwintig tonnen gouds. Eene aanmerkelijke fomrae inderdaad; tot welke, evenwel, met zo veele graagte zich intekenaars aan booden, dat, reeds 'sanderen daags, de Akcien of aandeelen met eenen winst van vijfenzeventig ten honderd verkogt wierden. Deeze aandrift bewoog de hoofdbeftuurders, de Intekening of de bij een te brengene hoofdfomme met nog dertig tonnen Gouds te vermeerderen; zo wel als de voorgaande, vonden ook deeze, binnen ongelooflijk korten tijd, deelneemers. Van elders is bekend, de fpoedige verdwijning van deeze ijdele harsfenfchimmen. Niet zonder merkelijke opfchuddingen verliepen ook te Rotterdam de merkwaardige Jaaren 1747 en 1748. Zo wel als elders, hadt men ook hier, zints eenigen tijd, gefproken van de verheffing van zijne Hoogheid Prinfe willem den IV tot de  ROTTERDAM. 4r de Stadhouderlijke waardigheid. De meeste Regenten Honden in een ander begrip; zij moesten aldus, door het Gemeen, bewerkt en tot andere gevoelens gebragt worden. Lang Wagtte men daar toe op eene dienftige aanleiding. Deeze wierdt gebooren , zo ras de Zeeuwfche Marktfchippers de tijding bragten van het befluit, in hun Gewest genomen. Men zag niet, te Rotterdam, de gemelde Schepen, met Oranjevlaggen, de Maas opkoomeu, of een groote hoop Volks, meest Handwerkslieden, begeeft zich na het Stadhuis, om der Regeeringe hunne begeerte bekend te maaken. 't Was thans de dag der gewoone veranderinge der Regeeringe: hierom begeerde men, alvoorens tot de verkiezing van nieuwe Wethouders over te gaan, dat meu zijne Hoogheid, den Prins van Oranje, tot Stadhouder zou verklaaren. Burgemeesteren, met deezen eisch verlegen, gaven tot antwoord, dien niet te kunnen inwilligen, zonder medeweeten der Staaten van Holland. Doch het Gemeen, met dit antwoord niet te vreden, floeg aan het morren , en dreigde een gevaarlijken opftand, indien men aan hetzelve geene voldoening bezorgde. Dit bewoog de Wethouderfchap, zo veel de Stad aanging, den Prins van Oranje tot Stadhouder te verklaaren en door Afgevaardigden hier van kennis te geeven in 's Graavenhage. Naauwlijks hadt men dit befluit in de Stad vernomen, of de lucht weergalmde van een fchroomlijk en fchrikwekkend gedruis van Fivat Oranje! De een zogt den anderen den loef af te fteeken met Oranjetooizeis. Van de voornaamfte gebouwen wapperden OranjeVaandels; de algemeene Vreugde wierdt nog hoorbaarder aangekondigd, door het luiden der klokken en het bulderen van het gefchut van Stads Wallen. Zo gevaarlijk, ondertusfchen, dikmaals het wederftreeven van 't Gemeen is, zo veel waagt men ook menigmaalen met het inwilligen van deszelfs dringenden eisch. Dit bleek bij deeze gelegenheid. Het Rotterdamfche Graauw nu zijnen zin hebbende gekreegen met opzigt tot zijne Hoogheid, en meenende de Regeering onder de knie te hebben, floeg voorts over tot veelerhande baldaadigheden. Onder den naam van op de gezondheid van zijne Hoogheid zich te willen vrolijk maaken, gingen ze rond bij de huizen om eenen drinkpenning Eeee s te  42 ROTTERDAM. te verzoeken. Die niet genoeg gaven naar hunnen zin, wier-, den gefcholden en fmaadelijk bejegend. Zelf fchroomden ze niet, aan zommige huizen, aan welke de geevende hand niet wijd genoeg wierdt geopend, geweldenarijen te pleegen. De fchrik, onder de vreedzaamen in de Stad", hier uit gereezen, bedaarde door de afkondiging van een üreng verbod van alle foortgelijke moedwilligheden. Een fch rik wekkend gerugt vervulde eerlang de Stad met nieuwe opfchudding. Te weeten, op den eerfteu Mai ontving men aldaar de tijding, dat eene Franfche vloot, fterk bij de veertig Schepen, aan den Hoek van Holland eene landing dreigde. Zonder onderzoek te doen omtrent dê echtheid of valschheid deezer tijdinge, vergaderde terflond de Wethouderfchap, en vericheen de Burgerij onder de Wapenen. Straks maakte men toeitel om na buiten te trekken, en den vijand ïe gaan opzoeken. Met de grootite tederheid en aandoening nam elk affcheid van zijne vrienden en bekenden. Zo zigtbaar was de fchrik op elks gelaat te leezen, zo bijster de ontfteltenis in de Stad, als of reeds de vijand voor haare Poorten ware. Te midden deezer opfchuddinge bragten anderen de gerust(lellende tijding, dat de gewaande Franfche Vloot niets anders Was dan eenige Engelfche Oorlogfchepen; of, gelijk andere verzekerden, dat de bedwelmende- vreeze eenige Vischfchuiten voor eene Vijandlijke Vloot hadt doen aanzien. Hier van gaf de Wethouderfchap kennis aan 't Gemeen; 't geen, egter, nog al een kwaad oog op de Regenten hebbende, daar aan weigerde geloof te flaan, voor dat het met eigen oogen nader berigt hadt ingewonnen. De dus ontdekte valschheid des verspreiden gerugts deedt elk in vrede na huis wederkeeren. De gemoederen , over deeze beweeging ontrust r. waren «aauwlijk* bedaard, of zij ontvingen nieuwe floffe tot angstvalligheid: deeze was de klagte van 't Gemeen over de bezwarende lasten; als mede, het misnoegen, 't welk onder hetzelve hcerschte over de wijze, op welke de openvallende zo genaamde kleine Ampten vervuld wierden. Te weeten op den zevené'ntwintigtlen September des Jaars 1747, begaf zich een goed getal Ingez«tenen na het Stadhuis, met een Verzoek-  ROTTERDAM. 43 zoekfchrift, beha!ven eenige klagten over de drukkende lasten, welke thans .moesten worden opgebragt, woordelijk van deezen inhoud : „ Vooreerst, om alle Ampten, Officiën en Beneficiën van „ deze Stad en Jurisdiftie van dien dependeerende, die tigen„ woordig open zijn, en in 't vervolg van tijd open zul en „ vallen, publicq op het Raadhuis dezer Stadt, op te veilen, „ en aan de meest daar voor biedende te verkoopen, mids „ dat de koopers van de Proteftantfche Religie zijn, en dat het hun zal vrij ftaan, om hunne gekogte Ampren en 015, ciën aan anderen te mogen verhuuren, of door andeten- te „ laten bedienen, mits dat de huurders of bedienaars mede „ van de Proteftantfche Religie, en btkwiame. S^bj tl n zijn, „ oin die Ampten en Officiën te kunnen waar-eemai: waar„ door het zal gebeuren dat veele gegoede Lie ten, 't zij „ voor haar zelve, of voor hunne kinderen. twee, drie en „ meer Ampten, Officiën en Beneficiën zuilen komen te ko„ pen, en dezelve aanmerken als Lijf-Renten, daar zij eene „ behoorlijke Intrest Jaarelijks van kunnen trekken. „ Ten tweeden: (lellen zij aan de Edelmoedigheid van de „ Ed: Achtbaare Vroedfchappen voor, of het niet heilzaam „ en noodzakelijk ware , voor onze Stadt, dat de Heeren „ Regenten hunne partikultere Ampten en die van hunne Kin„ deren en Familien (die, buiten inkomften van dien, door „ 's Hemels Zegen, uit hunne eigen Goederen, hun rijkelijk „ beftaan hebben) dezelve kordaat tot reddiuge des Lands, „ en (lijvinge der Finantien , offereerden; wij twijffelen niet „ of zulks zoude van gewenschte gevolgen zijn, en onder alle „ Welmeenende een naijver verwekken , om door zo een Edelmoedig voorbeeld aangefpoort , zich in 't geven der „ vijftigfte Penning, zelf boven hunne plicht en vermogen te „ kwijten, dewijl ieder die der zaken kundig is, en eenige „ zucht tot 'sLands welvaren heeft, hier duidelijk uit zien ,', kan, dat uit de penningen der geoffereerde Ampten en „ Officiën, en uit de penningen der Ampten, die bij verfter'„ ving vacant zullen vallen, en waarin de andere Steden de" zer Provincie ons volgende, (waartoe wij groote Ijoope " hebben,) groote fomraen zulle» werden geproveniee.t, wel.  44 ROTTERDAM. „ te penningen zuiver, zonder eenige afhoudinge, van tijd „ tot tijd na 'sHagc, in de Schatkist dezer Provincie wor. „ dende overgebracht,'dienen kunnen tot aflosfing van 's Lands »» fchulden, en veriigting van lasten, die het land en volk ge„ voelig drukken; wij twijffelen dan niet of Uw Edele, on„ ze Achtb. Vroedfchap, door den zelve Patriottifchen iever „ aangedreven, zullen dit ons redelijk verzoek met een kori, date en.fpoedige Refolutie goedkeuren en bekragtigen, enz. ,, 't Welk doende, enz." Wij hebben dit Gefchrift woordelijk geplaatst, om dat het kan dienen, tot een daal van andere fbortgelijke opdeden, welke ten dien tijde bij de Regeeringen wierden ingeleverd. Niet weinig ftondt de Wethouderfchap bedremmeld over het verzoek, in dit Gefchrift vervat. In den korten tijd, welken de Prins het Stadhouderfchap hadt bekleed, reeds gehoorzaamheid aan zijnen wille geleerd hebbende, durfden de Heeren hier op niets beiluiten, zonder alvoorens des Stadhouders goedvinden verdaan te hebben; die zich ftraks eene Lijst der Ampten deedt ter hand dellen, om in tijd en wijle daar op de noodige fchikkingen te beraamen : met vermaaning aan de Burgers om zich midlerwijl dil en vreedzaam te gedraagen. Dit, egter, fmaakte geenzins aan de driftigilen der Gemeente, die, onder het wagten op antwoord, een tweede Verzoekfchrift opdelden, en in 't begin van November bij de Vroedfchap inleverden, van een zo zonderlingen inhoud, dat wij niet kunnen nalaaten, hetzelve hier in zijn geheel te plaatzen, tot een voorbeeld, hoe dout en oneerbiedig men ten deezen tijde de Overheid durfde aanfpreeken. „ Aan de Ed: Groot Achtb: Burgemees„ teren en Vroedfchap der Stad R$t„ tcrdam. ï. „ De Edele Groot Achtb. Vroedfchap, werd voor eerst „ op het erndigde verzogt, door alle welmeenende Patriotti- » fche  ROTTERDAM". JS „ fche Burgeren der Stadt Rotterdam , als dat Haar Edele „ aanftonds, zonder eenig delaij of verder uitftel, gelieven „ fa-orabel te disponeren op 'c Request, door de Burgeren ,, voornoemt, aan U Edele Onze Achtb. Vroedfchap gepre„ fenteerd, op den 17 September laatstleden, wegens het „ verkopen der openvallende Ampten, Officiën en Beneficiën, ,, en dat volgens den Inhoud van het voorfz. Request, zon„ der eenige reftriflie daarin te maken, als alleen dat niemant „ meer als een Ampt, Officie of Beneficie zal mogen komen „ te koopen, het welk hem 's Jaarlijks te rendeeren komt aan „ inkomtle, de Somma van vierhondert Guldens en daar bo„ ven, het zij in Traftement en Emolumenten, II. „ Ten tweeden , verzoeken de bovengemelde Burgeren, „ dat dadelijk, zonder eenige de alierminfte uitftel, zal wor„ den achter het Raadhuis uitgeftokcn het Oranje Vaandel, „ daar inne het Wapen van Zijne Hoogheid, den Heere Prin, fe van Oranje en Nasfau, onzen hoogbeminden Stadhouder, „ Kapitein en Admiraal Generaal der Unie. III. „ Ten derden, dat immediatelijk, naar het uitfteken van „ het voorfz. Vaandel van zijn Hoogheid, zonder eenig ver■ toeven, aanftonds het klokje van het Raadhuis zal worden geluid, en dat wel zoo lang, als men gewoon is bij Publi, katie te doen, en na dat het klokje zal komen op te hou, den , van de Puije van het Raadhuis, immediatelijk za! , werden afgepubliceert, als dat de Vroedfchap heeft gecon- fenteert, geapprobeert en gearresteert, in het verzoek van de Burgerij der Stadt Rotterdam, gedaan bij hun Request, „ zoo als het zelfde is leggende, en overgegeven op den 27 „ September laatstleden, als voorfz. ftaai. IV. „ Ten vierden verzoeken de Burgeren, dat ieder Lid in „ de  4« ROTTERDAM. „ de Vroedfchap, prefent vergadert zijnde, het voorfz. Re„ quest zal ondertekenen met hunne gewoone Hand Tekenin„ gen; inhoudende, dat zij op heden hebben geconfenteert, „ geapprobeert en gearresteert, in het meergemelde Request ,, der Burgeren der Stadt Rotterdam, van dato den 27 Sep„ tember 1747 laatstleden , wegens het verkoopen van alle „ openvallende Ampten, Officiën en Beneficiën, omme het „ Geld daarafkoomende, te brengen, zonder eenige afhou„ ding, naar 'sHage, in 'sLands Kas, om gebruikt te worgden tot defenfie van ons Lieve Vaderland, zoo als zijn „ Hoogheid zal komen goed te vinden. „ De Burgers verzoeken, dat aan Haar een getekende Co„ pije zal worden-overgelevert, van de prefent zijnde Vroed„ fchappen. „ Edog, wanneer de andere Steden in de Provincie van ,-, Holland, niet mogten komen hetzelve voorbeeld te vol„ gen, daar de Burgers dezer Stadt groote hoop op hebben, ,, dat geduurende die tijd, de penningen die zullen worden geprovenieert van alle openvaliende Ampten, Officiën en ,, Beneficiën, dat de voorfz. penningen, zoo lang zullen wor„ den gefield en gebragt voor Rekening van de Burgers in 't „ gemeen, in de Wisfel-Bank dezer Stadt, omme ultimo De,, cember 1748, ten overflaan van vier Gedeputeerdens uit „ de Burgers, te worden gedistribueert , tot ontlasting van „ de Verponding op de Huizen, daar de Burgerij zoo zwaar ,, onder zit te zuchten, en, de Huizen, bij na de helft in dé „waarde zijn gedeclineert, tot nadeel zelfs, bij verkoop j, „ van Stadt en Land. V. „ Ten vijfden, dat mede zoo zal worden gehandelt, met alle zodanige Ampten , Officiën en Beneficiën, die door de „ Heeren Regenten zelfs zullen worden afgeftaan , of derf, zeiver Kinderen en Familiën ; niet alleen uit kordaatheid en „ genereusheid, in navoiginge van onzen Heere Stadhouder, „ den Prinfe van Oranje en INatfau; maar zelfs als flrijdig „ zijnde tegen hunne Caraclers en Fatfoen; ja zelfs tot groot „ dis-  ROTTERDAM. 4? „ disrefpect van eer, glorie en achting, van onze, zoo aan,', zienlijke Stadt, Stem in Staat hebbende, als is onze Stadï „ Rotterdam. VI. „ Ten zesden, dat zijn Hoogheid, de Heere Prinfe van „Oranje en Nasfau, onze geliefde Stadhouder, Capitein en „ Admiraal Generaal, enz. enz. enz. zal worden geftelt in „ alle de Ampten, Prerogativen en Digniteiten die ooit zijn , Voor Vaderen hebben bekleed, en bij affterven (dat Godt „ genadelijk noch lang verhoede) hetzelve recht erffelijk ko„ me op zijne Nazaaten, op de Mannelijke Defcendenten, ea „ bij manquement van dien op de Vrouwelijke, op de zelve „ voorwaarden als door de Edele Heeren van de Ridderfchap „ in de Vergadering is voorgeftelt. VII. „ Ten zevenden, dat de Ed: Ach'b: Vroedfchap door haare „ Gedeputeerden rer Vergadering van Hunne Ed. Gr. Mog. „ gelieven voor te flaan, en de zaaken daar henen te deri„ geeren, dat alle Scheepvaart en Commercie, tusfchen de „ Onderdanen van dezen Staat en Vrankrijk , mag worden ,, verboden; als mede die tusfchen deze Landen, en de zul. • „ ke, die door den Koning van Vrankrijk, zoo op de Keize. „ rinne Koninginne van Hongarijen, als op ons geconques- teert zijn, opdat alle toevoer en fubfiltentie, die de Vijan,, den van onzen Staat, door de Onderdanen toegezonden „ worden, daar door af te fnijden, enz. enz.'' Een Verzoek- of liever Dwangfchrift, in zo dringende en dreigende bewoordingen vervat, vervulde de Rotterdamfche Regeering met vreeze, angst en ontroering. Die zulk eene iaal durfden fpreeken, wierden aangemerkt als bekwaam tot verdere baldaadigheden. Door den nood geperst, en met reden beducht voor een zeer gevaarlijken Opftand, indien de eisch der dringende Burgeren niet wierdt ingewilligd, befloo. ten ze lot het doen van de volgende Afkondiging. „ Bun.  48 ROTTERDAM. „ Burgemeesters en regeerders der Stadt Rotterdam,, „ notificeeren en maken bekend bij dezen aan de Burgers en „ Ingezetenen dezer Stadt, dat hunne Ed. Groot Achtb. op „ huiden met goedvinden, en als daar toe door de Vroed„ fchap gequalificeert zijnde, hebben gerefolveert -dat de Amp. ,, ten, Officiën en Beneficiën dezer Stadt, welke tot noch toe ,, hebben geftaan ter begevinge van de Heeren Burgemeesteren in ieders vierendeel jaar, en tegenwoordig open en „ onvergeven zijn, als mede die van dezelve natuur in 't „ vervolg open zullen komen te vallen, van tijd tot tijd, op „ het Raadhuis dezer Stadt publiek opgeveilt , en aan de „ meest daar voor biedende zullen werden verkogt. Dat nie„ mant meer als een Arapt, Officie of Beneficie, voor zich „ zeiven zal mogen kopen en behouden ; en dat de kopers „ van dien moeten zijn van de Protestantfche Religie: Dat „ het hen zal vrij ftaan om die , hunne gekogte Ampten, ,, Officiën en Beneficiën aan andere te verhuuren, om die te „ bedienen en waar te neemen, mits dat die Huurders van de „ Protestantfche Religie, en bequame Subjecten zijn. Dat de „ penningen bij de verkoping van de voorfz. Ampten, Offi„ ciën en Beneficiën, te provenieeren , zuiver en zonder „ eenige afzondering, zullen komen ten profijte van deze „ Provincie, en van tijd tot tijd zullen worden gebragt aan „ het Comptoir Generaal van Holland, in 's Gravenhage, ten „ voordeele van de Finantie van deze Provincie, of wel an„ ders te worden geëmploijeerd tot gemeen nut van de Bur„ gers dezer Stadt, in gevalle bij de Regeering van andere „ Steden van deze Provincie in de Verkoping van derzelver „ Ampten, Officiën en Beneficiën ten voordeele van deze Pro„ vincie, niet. mede mogt werden gerefolveert". Deeze bewilliging, genoegzaam in de zelfde woorden, in weike het verzoek was gedaan, toonde ten duidelijklte, hoe angflige vreeze de Wethouderfchap van Rotterdam voor de muitzuchtige menigte hadt bevangen, 't Gemeen , ondertusfchen, betoonde eene uitgelaatene* vreugde over deezen uitflag der zaake; men werschte elkander geluk met het voordeel, welk men den Lande hadt aangebragt. t Van  ROTTÈRf)A\f. 4 Van korten duur was ondertusfchen deeZe opgetogenheids Twee Afgevaardigden, na den Eage gezonden , gaven van het voorgevallene kennis aan den Stadhouder, die het gedrag der Burgerije, of liever van het dringende gedeelte van dezelve, zo euvel opnam, dat frj den Baron van wassenaar Heer der beide Katwijken, en den Delftfchen Burgemeester van der dussen na Rotterdam zondt, tot het doen eener Afkondiginge in zijnen naame, in het Hot van welke de Afkondiging van Burgemeesteren en Regeerderen van Rotter' dam, op het ftuk der Ampten , verklaard wierdt voor op eene onwettige wijze overdrongen en afgeperst, en dus te houden voor nietig en van gecner waarde; wordende Voorts daarbij aan eenen iegelijk, van welken (laat of rang hij zou mogen wëezen, op het allerernftiglte verbooden, de Regenten met woorden of daaden te beieedigen , veel min in hei bewind van zaaken van Regeeringe dt wet te /lellen, té dwingen of derzelver vrije deliberatien op eenfgerhande wij ze te ftremmen : met bedreiging van 's Prinfen hoogde indignatie, en de ftraffe aan de rustverfloorders, bij 'sLands Pla* kaaten gedreigd, aan de overtreeders van dk gebod. Eene groote menigte volks hadt zich in tijds voor heÉ Stadhuis vervoegd, in de verwagting van door 's Prinfen goedj keuring het afgedwongen befluit te zullen hooren bekragti-gen, Maar hoe groot was hunne verflagenheid , wanneer ^ij * door den mond' der Afgevaardigden, den Prins Stadhouder? het gehouden gedrag openlijk hoorden afkeuren! Eensklaps! was het nu gedaan met den ZegepTaal, dien zij onlangs op de Regenten meenden behaald te hebben.- Van hier ook dathet Hvfanr.a in een vloekend Kruist hem verkeerde. De verbittering flondt op elks gelaat te leezen. In 't oogenblifc zag men eenigen hunne Oranjetooizels van de hoeden neemen, dezelve ter aarde werpen, en met voeten trappen, on*. der het roepen van Oranje onder! Zelf hoorde men eenigen zeggen; Meent de Prins ons, die hem Stadhouder gemaakt hebben, te dwingenï 't Zal 'er nu nog anders gaan. Op' zommige plaatzen vondt men, 'sanderendaags, 's Prinfen Afkondiging afgefcheurd, elders met drek en vuiligheid bemorste XXV, deel,- Ff ff 't Gs^  50 ROTTERDAM. 't Gemeen, egter, ziende dat het zijner Hoogheid ernst was7 ftaakte alle verdere moeite en beweegingen, en kwam eerlang tot bedaaren. Hoewel men, te Rotterdam, gelukkig vrij liep van de op. fchuddingen, elders verwekt uit haat tegen de Pagters, konde een gautsch uitzinnig bedrijf van zekeren Tabakskooper ligtelijk aanleiding gegeeven hebben rot zeer onaangenaame gebeurtenisfen. Op zekeren dag zag men binnen de voorglazen van zijn huis een Molik van Stroo, hebbende de gedaante van een Mansperfoon; hij was geftoken in een pak oude verfleetene klederen, en hadt een grooten Bril op den Neus. De voorbijgangers konden zich geen denkbeeld vormen, wat ze van .deeze vertooninge inaaken moesten. Het getal der aanfchouweren groeide intusfchen hand over hand; men maakte allerlei gisfingen, de eene redenloozer en vreemder dan de andere. De Tabaksverkooper behoorde tot de Gefinte der Roomschgezinden. Van hier dat zommigen uit den hoop, zich verbeeldende dat het vreemd Postuur aldaar met een fchïmpend oogmerk was geplaatst, wel dra openlijk begonnen te roepen: Daar wit die Paapfc/ie D zijne Hoogheid mie verbeelden, en zeggen dat hij door de Franfchen gebrild is. Meer dan genoeg was dit geroep om de gemoederen gaande te maaken. 't Leedt ook niet lang of men bekeurde den toeftel om het huis aan te tasten en te pionderen* Gelukkig bekwam de Regeering bij tijds hier van berigt, die ftraks het huis deedt bezetten en den bewooner in hegtenisfe neemen. Bij zijne verhooringe voor mijne Heeren van den Geregte verklaarde deeze, geen ander oogmerk gehad te hebben, dan om met deeze vertooning aan zijne Buuren, welke tegen hem over woonden, iets te doen te geeven, waar aan zij hunne nieuwsgierigheid konden verzadigen , als die van den morgen tot den avond telkens op zijn huis en glazengluurden. Zo argdenkende is dikmaals het Gemeen; zo kan een onfchuldig bedrijf zomtijds voor den uitvoerder heillooze gevolgen hebben; zo dienftig is het geeven van gehoor aan de waarfchuwinge, zich ook voor den fchijn des kwaads t» hoeden. Te.  ROTTERDAM.' §* Tegen de vèrwagting van veelen, hieldt het eenigen tijd San, geduurende welken de beweegingen, in 'andere Steden,over de verandering van Regeeringe, geenen invloed hadden op de inwooners van Rotteruam. Eindelijk, naa dat men eenigen tijd heimelijk hadt gemompeld, floeg men, in 't begin van Ottober des Jaars 1748, de hand aan het opflellen van eeri Request, om het vervolgens der Gemeente ter ondertekeninge aan te bieden. De plaats, alwaar de tekening gefchiedde, eii men ook nu en dan Vergaderingen hieldt, was het hn's vari zekeren gerrit snel, Tabaksverkooper op de Goterfloe*'; bij hem voegden zich drie andere lieden, al zinrs eenigen tijd te' Rotterdam bij den naam van Patriotten bekend. Onder op~' zigt en aanprijzing van deeze lieden gefchiedde de tekening,' welke birnien \lort zo veel opgangs maakte, dat men reeds op den achttienden der gemelde Maand bijkans zevenhonderd1 Tekenaars telde. Uit het midden van deeze wierden zes perfoonen benoemd, om, onder den naam van Gekommitteerden het Gefchrift aan zijne Hoogheid te overhandigen, zo als op* den negentienden gefchiedde.- De geheele inhoud van dit VerZoekfchrift is ons hief! gé* bleeken; maar dit wel, dat eenige Leden der Wethouderfchap' ïn hetzelve fchandelijk ten toon gefield en van flinkfche handelingen befchuldigd wierden. Dit befluiten wij uit het gedrag, der Heeren engelbert van berkel, Hoofdofficier, theOOorus van teilingen en diderik van hoogendorp , Raaden irt de Vroedfchap der Stad Rotterdam; Ieder afzonderlijk gavent deeze Heeren Advertentien in 't licht ,■ de eerde beklaagde* zich over eene befchuldiging,- hem te laste geleid, als of hij zich fchuldig hadde gemaakt aan agterhouding van het aandeef der Armen in de Geldboeten, en het trekken van penningen' van de Roomfche Kerken binnen de Stad; de tweede, dat hij een gedeelte van Stads grond, agter zijn huis gelegen, op eene onbehoorlijke wijze zich hadt toegeëigend; de derde,dat hij, in de hoedanigheid van Rentmeester van de Publieke' Kerken der Stad, jaarlijks eene zekere hoeveelheid Turf gebruikte, zonder dat men wist, uit welke penningen dezelve' betaald wierdt. Elk deezer Heeren beloofde eene aanzienlijke' i" 't begin van Zomermaand, gekoomen zijnde aan het huis van zekere Juffrouw huisman, woonende, ta „ Rotterdam » op de Delf-fche Vaart, aldaar ontmoet heeft „ zekeren ignatius janszen, Luitenant ter Zee, die, onder andere, haar vraagde, of zij, kaat mossel , wel andermaal 9, na 's Hage zou willen gaan: in welk geval hij, janszen , „ wel alle de onkosten zou willen betaalen, en, denkelijk, met een ander rijtuig, in perfoon, volgen; dat kaat mos„ £el daar op hadt gezegd, derwaarts niet te willen gaan, "t v en zij zekere kornel'a swenk medeging, en dat zij aan. i, nam > hetzelve aan kornelia swenk voor te Hellen; dat „ kaat mossel en kornelia swenk , vervolgens , op den negenden van Zomermaand, zijn gekoomen in het Loge„ ment het Zwijnshoofd, te Rotterdam, en aldaar den Luite» j, nant janszen hebben beloofd, zich na '» Hage te zullea t, begeeven; dat janszen daar op, aan kaat mossel en kor„ nelia swenk, voor de Wagenvragt, heeft gegeeven negen t, guldens, onder voorwaarde dat zij, den volgenden Zondag, j, voorzeker zouden gaan, alzo 'er een Heer was, die haar„ Heden gaarne zien wilde, en dat hij des Saterdags vast bef, feheid zoude geeven, of hij in perfoon zoude mede gaan: „ of, in gevalle zulks niet konde gefchleden, hij, janszen, 5» gou bezorgen dat zeker tweede Chirurgijn van 's Lands „ Oor-  ROTTERDAM. 71 „ Oorlogfchip Prins Frederik haar in 's Hage op de Parade „ zou ontmoeten, om den Heer, die haarlieden wenschte te „ zien, te wijzen; dat vervolgens kornelia swenk, weinige „ dagen vóór haar vertrek , was gekoomen ten huize van ,, Juffrouw de lange, aan welke zij het bovenftaande ver„ haalde; dat Juffrouw de lange haar dit Haagfche reisje „ ten fterkfte hadt afgeraaden, zeggende dat zij in den Haag „ niets te doen hadt, en liever behoorde t'huis te blijven; doch alzo dit zonder vrugt was, Juffrouw de lange , haar „ opzet ziende, gezegd hadt, haar een Brief aan iemand in „ den Hage te zullen medegeeven, zo als ook gefchied ,, was, en dat zij dien Brief ten huize van l'avoine hadt overhandigd." Daarenboven was nog der Haagfche Wethouderfchap gebleeken, dat, op dien zelfden Zondag, een gezelfchap van •acht menfchen, te weeten, zeven Vrouwen en één mansper» foon , zeggende Rotterdammers te zijn , zingende langs de firaat geloopen, doch, op de waarfchuwing eens Geregtsdienaars, zulks hadden nagelaaten; doch dat zij , kort daar naa, hem gevraagd hebbende, of zij wel in de Nieuwe Kerk mogten gaan , de mansperfoon zou gezegd hebben: Ik wenschte dat ik He ver na Leiden dan na den Haag gegaan was', daar zou ik ze helpen. Van deeze berigten gaven de Gekommitteerde Raaden kennis aan de Heeren Staaten van Holland; die vervolgens de Regeeringe van Rotterdam aanfchreeven, om de ernftigfte navorfchingen te doen omtrent het gedrag van kaat mossel en andere Rotterdammers, en Hun Ed. Gr. Mog. deswegen te dienen van beiigt. Kaat mossel wierdt vervolgens in hegteTïisfe genomen, en verfcheiden maaien voor mijne Heeren van de Wet verhoord. Men verhaalt dat zij, op zekeren tijd, naa een lang verhoor, de omffanders, voor 't Stadhuis vergaderd, onbefchaamdelijk en trotzeerende toeriep: Al evenwel koomt Kaat 'er uit, tot fpijt van het Vrijcorps*, 't Is zo; zij kwam eerlang uit haare Gevangenisfe te Rotterdam; doch om overgevoerd te worden na 'sHage , op de Gevangenpoort. Haare gevangenueeming, egter, en verhooringen,, en 't geen daar op volgde, wierden vooraf gegaan van eenen Gggg 4 her-  ft ROTTERDAM. hervatten oproer te Rotterdam, waar van wij nu de bijzonderheden zullen verhaalen. In den avond van Saterdag, den tienden Julij, moest de Kompagnie No. XI, op haare beurt, de Wagt betrekken. Zij wergaderde, ten dien einde, voor her huis des Vaandrigs, aan den Draaibrug bij de Beurs. Eenige, zo genaamde, Rotgezellen dier Kompagnie , bewooners van de kwaiijkberugte Buurt, Agter het Kloo fteunende, meende men , op eenige misvattingen en verkeerde* onderftellingen. Van toen of aan, vervoegden zich de verfehillende Leden der Rotterdamfche Vroedfchap bij Hun EdeIe Gr. Mogende, eenigen met oogmerk om de bewuste vermeerdering te verwerven, anderen, om de zaak op den oudet* voet te doen berusten. Tot de Burgerij , gelijk natuurlijk was te verwagten, floeg deeze verdeeldheid over, vooral zedert het oprichten van eene Oranje-Sociëteit, en het regt.  »a ) ROTTERDAM'. welk deeze beweerden te hebben, om zo wel tegen, als de Vaderlandfehe Sociëteit om voor de meer gemelde vermeerdering te ijveren. Van dit regt maakten ze gebruik , met het inleveren van een Smeekfcurrft aau 's Lands Staaten, in 't laatst van Januarij des gemelden jaars. Elf Oud - Schepenen, hoofden en leden der Sociëteit, hadden het Gefchrift ondertekend. Van tijd tot tijd groeide nu de verwijdering tusfchen de Rotterdamfche Wethouderfchap, en klom, allengskens, tot die hoogte, dat men, van weerkanten, zich vervoegde tot-de Hooge Regeering, om derzelver uitfpraak in te roepen. Om den Leezer een denkbeeld te geeven van de bewijzen, welke, van de eene en andere zijde, wierden aangevoerd, lust het ons, hier plaats te geeven aan de twee volgende Stukken, zo van de Regeeringsleden, welke voor de vermeerdering der Vroedfchap waren, als van de zulken , die in een ander ge. voelen Ronden. Het Berigt van Burgemeesteren, Schepenen en Raaden, en, alzo van die Leden, welke de vermeerderinge der Vroedfchapwaren toegedaan, was gedagtekend den zesëntwintigReu Januarij , en van deezen inhoud. edele groot mogende heeren ! ,, Op den 12 Januarij laatstleden, is ter Kamer van Heere» Burgemeesteren dezer Stad ingekomen, en door den tweeden Burgemeester, bij weigering van den Prajfident, geopend U Ed. Groot Mog. Misfive van den 10, geadresfeerd aan Burgemeesteren, Schepenen en Raden der Stad Rotterdam, requirerende derzelver Berigt, op eene daar in geflotene Misfive van Burgemeesteren en Vroedfehappen derzelve Stad, ten zei ven dage bij U Ed. Groot Mog. ingekomen. ,, Daar aan niet voldaan kunnende worden, zonder de clricvoorfchreven Col'egien te famen te convoceren, en zulks echter door den Pnefident Burgemeester bichon gerefufeerd wordende, heeft de tweede Burgemeester p. boogaert, de Vergadering van Burgemeesteren, Schepenen en Raden, bij Bib jetten aan de huizen van alle de Leden, door een Stads - Bode rond-  ROTTERDAM H roudgebragt, behoorlijk belegd tegen Saturdag den 13 dezer, op het Raadhuis, voormiddags ten half tien uuren, op welke tijd en plaats die Vergadering dan ook is gehouden, en ver^ volgens andermaal op eene evengelijke Convocatie, doch waar aan de bekende Veertien Leden zich telkens hebben onttrok, kern „ De ptefente twee Burgemeesteren, zeven Raden, Uitmakende het meerdertal der Leden van de drie te fainen gecoiu voceerde Collegien , hebben dan de voorfchreven Misfive, welke ter Vergadering van Burgemeesteren en Vroedfchappen, door de bovengenoemde Veeitien Leden is gearresteerd —1 met alle attentie eerst door eene Commisfle , beitaande uiÊ Leden van de drie Collegien, en voorts gezamentlijk geëxa. mineerd — en dienvolgens hebben wij thans de eere U Ed« Groot Mog» te berigcen i 1. „ Dat wij met bevreemding gezien hebben, dat 'eveilgemelde Burgemeesteren en Vroedfchappen fchijnen te wiilert desadvoueren de qualiteit der Geconftitueerden van meer dan duizend hunner notabellte Mede-Burgers en Ingezetenen dezer-Stad, — daar het volle Collegie Van Burgemeesteren en Vroedfchappen op den 4 en 10 September 1786 die Gecon(Vtueerden In de Vroedfchaps - Kamer geadmitteerd en dezelve" in die qualiteit, blijkens het annexe Extract, erkend heeft, zonder bijvoeging van eenige protestatien of referves, noclt bij de Raporten der daar over gehoudene Befoignes, liocH bij de Refolutien daar op gevallen, en de antwoorden door" den Peuflonaris kederburoh, op expresfe last en |n pra;fentig van de geheele Vroedfchap aan die Geconftitueerden gegeven; — welke van die gebeurtenis ook gewag hebben gemaakt bij hun adres aan U Ed, Groot Moj. op (ten 0 November laatstleden ingeleverd, en Waar op een gunltige Refolutle van ü Ed, Groot Mog. is gevolad. 2. „ Dat de reflexie dat de meeste Leden van den BürgefKrijgsraad tot de Conflituanten of Geconftitueerden behooren, — door dien Krijgsraad zeiven reeds gemaakt Is, bij da introductie hunner Misfive aan Schepenen van 27 December laatstleden, en zoo wel als de allegatie, dat het Collegie van Schepenen met de Conftituenten of Geconftitueerden in de Hhhh a raeests  ROTTERDAM. meeste relatie Haan, — doet zien, dat de benaming van Nh 3 „ Le-  H ROTTERDAM, „ Leden van de Commisfie, met welke ik in het BefoignS „ geadvifeerd hebbe" (namen lijk dat de Vroedfchap behoorde te voldoen aan het tweede Lid der Misfive van Heeren Schepenen, en ten dien einde hoe eerder hoe liever aan Hun Ed. Groot Mog. een Adres te maken, ten einde de Vroedfchap door directe aanftelling van Veertien nieuwe Raden, volgens de voorbeelden van de Jaaren 1524 en 1580, werde geaugmerteerd, blijvende voor het overige het Oftroij van den Jaare 1(315 in deszeifs geheel.) „ En zoo de meer„ derheid dezer Vroedfchap daar toe niet mogt inclineren, ,, venvagt en begeer ik dat de Heer bichon, als Prcofident Burgemeester, ten fpoedigften zal beleggen eene Vergade? „ ring van Burgemeesteren, Schepenen en Raad, — zonder ,. daar over in deze Vroedfchap omvrage te doen, — dewijl „ het de tnceraerheid in haar Sijllema niet te vergen is, het houden van zulk eene Vergadering te helpen nfolvc„ ren. Waar door zij zou kunnen fchijren, de jmtenue 91 van Schepenen min of meer te adi nueeren. maar „ wel om te compareren op alle zoodanige Vergaderingen ,, als zonder prealabele Refolutie van de Vroedfchap belegd „ worden, in welke dan ijder Lid in zijn geheel is om alle n zoodanige fustenuen voor te (lellen , als hij oordeelt ver, „ piigt te zijn. En dewijl ik begrijp, dat het Collegie „ van Heeren Schepenen, even min als een particulier onver- „ hoord mag worden afgewezen, en geen Collegie aan „ een ander Collegie van dien rang behoort te weigeren, het H houden van gecombineerde Vergaderingen of Conferentien, nog zich onttrekken aan de gelegenheid, dat de een den „ ander kan overtuigen, protesteer ik ten fterkften te- ,, gen -alle deliberatie of voteren over het al of niet houden „ van de verzogte Vergadering, — declarerende teffens dat dezelve, bij refus van den Heer bichon , door mij als „ Vice • Prefident zal worden belegd." „ 4. Dat in het Convocatie-Jlilliet, al méde in de evengemelde Misfive vervat, — gedaan hebben de woorden op. fret Raadhuis, — welker uitlating tot niets anders kan diepen , dan 0111 het te doen fchijnen, als- of 5er eenig defect iq fee? beleggen, dier Vergadering had plaats gehad. ,» Bit,  ROTTERDAM. 87 „ Dit, Edele Groot Mog. Heeren, is het alles wat wij gezamenrtijk te berichten hebben op de bovengemelde Misfive, welke ten opzigte der merita cauf.e niets hoegenaamt behelst, tot Contradictie der redenen in het Request van Geconflïtueerdens aan U Ed. Groot Mog., en in het Adres van den Krijgsraad onzer Schutterij aan Schepenen voorgedragen, en door ons op den 10 dezer Maand aan U Ed. Groot Mog. vertoond en aangedrongen. ,, Wij zouden derhalve ook hier mede kunnen eindigen,— doch naardien 'er in de meergemelde Misfive nog twee zeer odieufe reflexien voorkomen, waar van eene het Collegie van Schepenen en de andere dat van de Wethouderfchap ooncerneerd, — hebben wij, om het getal van onderfcheidene Berichten of Adresfen niet te vermenigvuldigen, — gemeend, dat het U Ed. Groot Mog. aangenaamer zoude zijn, ■ ons antwoord, voor zoo veel wij die Collegien compoferen, mede in dit ons Bericht gepbatst te vinden. „ De eerfle betreft het Adres van Gecommitteerden uit de Unie der Schutterij aan den Grooten Krijgsraad; dat de Vroedfchap die Corporatie hield voor illegaal of immers zonder Authorifatie van de Regering gecrec"erd, hebben Schepenen niet kunnen zien, uit de Misfive op den ü dezer uit de Vroedfchap aan Schepenen gefchreven — en wat daar van zij, behoeft hier niet te worden onderzogt; — zullende het genoeg zijn U Ed. Groot Mog. te informeren, dat die Unie niet anders bellaar dan in bijeenkomllen van Ongewapende Leden der Schutterij en ondergefchikt is aan en geapprobeerd door den Groeten Krijgsraad, aan welk Collegie het Regiment der Schutterij door de Wethouderfchap is gedemandcerd, zoo nogthtni, dat dezelve nog geheel nog gedeeltelijk in de Wapenen kan of mag komen, dan op ordre van de Weth, of van Burgemeesteren. Op dat Adres hebben de Veertien Leden der Vroedfchap gemeend, bij voorfchreven Misfive de attentie van Schepenen te moeten opwekken, om de gevoeligheid der Juftitie te doen blijken over de termen daar in voorkomende, er. bii hunne Misfive aan U Ed. Groot Mog. twee dagen later gefchreven, de bijzondere aandagt van U Ed. Groot Mog. h Hhhh 4 te  B.8 ROTTERDAM, tp moeten verzoeken, om dat daar in zouden voorkomen zoodanige fentimenten en buitenfporigheden, als de Schrijvers dier Misfive oordeelen dat op de kragtigfte wijze door da gewoone Junkie behoorden beteugeld te worden. „ Schepenen , die als menfchelijke Rechters , niet in de harten kunnen zien, en over geene fentimenten mogen oordeelen ,• dan uit de woorden door de beichuldigden gebezigd, hebben op de admónitie der Veertien Vroedfchaps. Leden nier, nagelaten het bedoelde Adres op nieuw te examineren, om zich te bepalen, of zij genoegzamen grond vonden, om 't zelve in handen van den Hoofd - Officier, ter waarneming van het Recht der Hooge Overheid, te Hellen; maar zij betuigen 'er niets van dien aart in te hebben kunnen vinden, en zijn daar omtrent verfterkt geworden , door de lefture .der Circulaire Misfive, welke dezelfde Vroedfchaps Leden hebben kunnen goedvinden, op den ij dezer, aan alle de.Leden van U Ed. Groot Mog. Vergadering af te zenden en in de Rotterdamfche. Courant van den 16 dezer te doen plaatfen, en vvetke wij gemeend hebben, bij dezen tot kennisfe van U Ed. Groot Mog, te moeten brengen en ten dien einde nevens deze te voegen, wijl daar uit confleert dat de vermeende ftrafbaarheid van de Gecommitteerden der Unie gededuceerd word, pit eene getrunpeerde opgave van derzelver woorden, welke in hun verband en zonder uitlatingen gelezen zijnde, een geheel anderen zin uitleveren, — Zij hebben zich dus uitgedrukt: — „ Het Heilig Regt te befchermen en tegen alle aanrandingen te beveiligen, is de grootlle taak van een Re- publicainsch Schutter; voor dit Recht is hij verph'gt altoos ,, te waken, en hem, die het zelve aanrand, al ware hij ook op den Stoel der Eere gezeten, als een vertreder van s, dit Recht, indien het de nood vordert, het Haal door zijn „ eerloos hart te drukken." Het zij intusfehen (dit volgt 'et? Qumidlijk op) „ verre van de Committenten der ondergetee±, kenden en van het grootlte en notabelfte gedeelte der Schut* „ terij, dat zij zulke geweldige middelen zou begeren te ap„ pliceren, zoo lang (dit hebben de Veertien Vroedfchaps Le- den geomitteerd) 'er neg zagtere middelen onbeproefd, ¥ V3,n\ >»wr zjij pieenen wgthans, dat, daar de meer ge- n meld»  ROTTERDAM. 89 melde Vroedfchap Leden zich zeiven weer en meer ent"" maskeren, daar zij thans de grondzuil der Vrij heil aan. '' randen en geheel poogen om ver te rukken , men zulke OPENBARE EN GEWELDIGE AANRANDINGEN Ml het Heilig „ Recht der Burgers, hun fiegts toevertrouwd, met geene mindere fterke middelen behoorde tegen te gaan." Indien 'er alle de onderhaalde regels niet ftonden, —en'dus de niet minder fterke middelen, in de hutfte regel gemeld, noodzaakelijk relatief gemaakt moesten worden, tot de bevorens gementioneerde geweldige middelen van hem die het Heilig Recht aanrand, en vertreed, indien de nood het vordert, het Staal door het eerloos Hart te drukken, — dan - zou men de klagte der Vroedfchaps Leden wel kunnen billijken. Schoon dan nog in aanmerking zou moeten komen, — da't in die gereprocheerde woorden dan een aperte contradictie gelegen zoude zijn, en bij gevolg de ware meening van de Schrijvers , niet dan door derzelver eigene explicatie opgemaakt zou kunnen worden. Want - hoe zou het aan een hangen? - „ het zij verre van de Committenten — zulke „ geweldige middelen te willen appliceren - zoo lange er nog zagtere voor handen zijn, - maar zij meenen nog„ thans dat geen minder fterke middelen, behooren gebruikt ,, te worden," . Deze in 't oog loopende (trijdigheid heeft men 111 de Mi's'üve van Burgemeesteren en Vroedfchappen gedeguifeerd, met het zoo te doen voorkomen, als of de Gecommitteerden der Unie een tweederlei gevoelen voorttelden, namelijk dat van het grootfte en notabelfte gedeelte der Schutterij, 't welk nu» tot zagter middelen inclineert — en dat van Gecommitteerden zeiven, die meenen dat men met geene — minder fterke middelen de bedoelde Vroedfchaps Leden te keer moet traan. , 0 Ma>r _ zoo diergelijke opzetlijke verdraaijmgen, in PoÜtique Gefchriften - ja - in Adresfen aan 's Lands Sou- verein, mogen plaats vinden, zekerlijk mag een Collegie tan Juftitie 'er geen gebruik van maken. ——1 Hhhh 5 » Ia ,,. wr~..jr,k«+. TsJtn zich zeiven meer en meer onU ., meute r »"*«j* ~- . .  Po ROTTERDAM. ,. In de Rcchtkamers moet men de geheele, onveranderde onverkorte gezegdens van een Befchuidigden in den ftraenhang befchouwen en beoordeelen , en niet enkel den zin en fubfiantie, welke eene vooringenomen en verftoorde Partij daar aan gelieft te geven Bij zoodanig neutraal examen zal men bevinden, dat de Gecommitteerden der Unie , in de ge. beele voorfchreven periode niet fpreken van henzelven, maar van hunne Committenten, en van dezelve zeggen* Dat zij verre zijn van zulke geweldige middelen (het'gebruik der wapenen' tegen eerlooze Regenten , aanranders en vertreders van 't Heilig Recht) te willen appliceren, zoo lang 'er nog zagtcr middelen onbeproefd zijn, maar dat zij {die zelfde Committenten) nogthahs meenen dac de openbare en geweldige aanrandingen van het voorfchreven Recht, (waar van zij de meergemelde Vroedfchaps - Leden accuferen) met geene minder fterke middelen, dan die aanrandingen zelve, dat is, mede met vertogen aan den Souverein, op naam niet enkel van particuliere Gemagtigden der Burgerij, maar van Collegien, tegengegaan behoorden te worden. Welke intentie allerklaarst confteert uit het onmiddelijk daar op volgende disp-fitief of verzoek: „ dat de Krijgsraad in dit hoogstdrln- „ gend tijdilip zich de belangen van Stad en Burgerij „ ten fterkflen zou gelieven aan te trekken, en zich des,, wege op eene nadruklijke wijze adresferen , 't zij bij „ den Souverein , of bij zoodanig ander Collegie als de „ Krijgsraad oordeelen zoude te behooren, ten einde het „ Verzoekfchrift der Geconftitueerden en Conftituenten te „ feconderen, ofte anderzins alzulke fterkere middelen te be„ ramen en te werkftelligen als naar tijdsomftandigbeden zul- ien bevonden worden applicabel te zijn." „ Zie daar , Ed, Groot Mog. Heeren , alles waar 't ge. beele ftuk op neêrkomt en waar uit men dus, de geprajmitteerde middelen behoort en verpligt is te interpreteren; te meer als men confidereert, dat het niet is een Verzoek direct aan een Regeerings Collegie geadres. Seerd en ook uit dien hoofde niet als bedreigende kan worden opgevat maar alleen een voordragt van Sehuuers aan hunne eigene, en bij de Regering geaccredi- teer-  ROTTERDAM. »» teerde Bevelhebbers, behelzende een Verzoek, om de augmentatie der Vroedfchap te helpen bevorderen, en ten hoogden genomen een aanbod of declaratoir van bereidvaardigheid, om des noods mede de hand te leenen tot alzulke demarches, als die Bevelhebbers, nan wier direftie zij zich volkomen fuomitteren, en van welke de Regering niets onbehoorlijks te vreezen heeft, zouden oordeelen te moeten ondernemen, ten einde het verlangen der voornaamfte Burgerij te feconderen, „ Men oordeele of het Collegie van Schepenen hier meda niet gezuiverd is van de befchuldiging van inactiviteit, in het adminiftreren der Juftïtie, en of niet alle indignatie verdiend de onedele poging der Veertien Vroedfchappen, om de LedetI van U Ed. Groot Mog. door fantieve allegatien en gepratme. diteerde uitlatingen uit een Adres hunner Mede-Burgers tegen dezelve, en tellens tegen den geheelen Krijgsraad en den vollen Schepensbank hunner Stad, te prseveniëren en indisponeren. ,. Maar juist hier in verfchilt de thans fungerende We-h en Schepensbank met hunne denkbeelden: Wij tragten aftff te zijn, wanneer het 'er op aankomt dat de publijke rust gevaar loopt van te worden geftoord; zulke verhoringen tragten wij voor te komen, te beletten , en te ftraffen: Maar wij noemen geene activiteit geheele Corpora's onzer beste Burgers, die uit een goed principe handelen, om eenige misfehien te fterke of onvnorzigtige uitdrukkingen, tegens ons of andere Leden, op te offeren, voor een onbezonnen Publijk ten toon te (lellen, en dus hunne anderzins nuttige pogingen te vernietigen, of hunnen ijver uit te blusfchen. „ Neen, Ed. Groot Mog. Heeren, daar wij alleen in 't oo'g houden aan onzen Eed en Plicht te voldoen , pasferen wij fomtijds eenige driftige uitdrukkingen, voor al wauneer die door vorige mishandelingen en tegenftrevingen den boezem zijn uitgedrongen, en hebben al meer dan eenmaal onder 01 ze direftie ondervonden, dat wij door zulke geringe infehikke, lijkheden het vertrouwen winnen, en men overtuigt is, dat wij onze magt niet tot onze eige glorij of belang, maar tot die van onze Mede Burgers onpartijdig gebruiken. — Hadden de Veertien Leden altoos even zoo gehandelt, nimmer hadden jsij  $2 ROTTERDAM. zij zich de indignatie van zoo veelen op den hals gehaald. Maar, en dit willen wij voornamentlijk met deze allegatie te kennen geven: dat indien het zelve Adres al eenige bewijzen van gevoeligheid had gemeriteert, zulks na alle de voorgevallene tegenkantingen van de daar over klagende Veertien Leden, zoo tegens de inltclling eener nieuwe Schutterij, als tegens het door zoo veele notabele lieden der Burgerij gedaane Verzoek tot vermeerdering der Vroedfchap, minder kwalijk te duiden of te expliceren is. — Dan dit durven wij rondborftig declareren , dat alle die Leden der Vroedfchap, dat de minfte der Burgeren en Ingezetenen, van ons in hunne Perfonen en Bezittingen, alle maintien, hulp en protectie verwagten kunnen, als welke men van een wel ingerichte Magiftraat en Jullitie- Collegie verwagten kan; en dat zoo wij den eenen tijd al eenige meetdere aétiviteit en precautie zouden in 't werk Reilen, als den anderen; dat meerdere altoos zijn zal ten voordeele van hun , die met ons in denkbeelden verfchillen, omtrent dewelke wij ons boven alles buiten reproche houden willen, als van onze Voorgangeren geleert hebbende, van wat kwaad gevolg een tegeno vergend d gedrag geweest is. „ Maar wie zijn het, die in dit opzigt van het Collegie van Schepenen verwagt hadden blijken van gevoeligheid over termen, waar in het voorfchreven Request is gecoucheert? — Hier dienen wij derzelver namen te noemen : het zijn de Heeren bichon, van der. heim, van beeftingh, van der hoeven, van der staal, groeninx, ü'eSCURY , van TEYLINgen. mossel , van hogendorp , van mierop , van staveren, senn van basel en van yzendoorn , — en het is genoeg hunne namen te noemen, om U Ed. Groot Mog. te herinneren, welke daden door die of de meeste derzelver, blijkens het Rapport van Hun Ed. Mog.'Heeren Commisfarisfen van U Ed. Groot Mog,, daden van activiteit worden gerekend te zijn. ,, De tweede, niet min odieufe kunstgreep, welke men zich in de Misfive der evengemelde Veertien Leden van de Vroedfchap heeft veroorloofd , ■ is gelegen in de meldinge „ dat de Vroedfchap, Maandag den 8 dezer belegd zijnde, „ om oncjer anderen ook over de Misfive van Schepenen te „ deli-  ROTTERDAM. 93 „ delibereren, de Leden der Vroedfchap, op goedvinden van „ de Wethouderfchap, he: Stadhuis door de Burgerwacht bezet gevonden hebben." „ Dit, Edele Groot Mogende Heeren, is op zich zelveti eene waarheid, - maar door de verzwijging, wat totdat goedvinden der Weth aanleiding gegeven had, — word het eene onwaarheid, naamlrjk in dat verfland, — waar in elft: Lezer, niets wetende van het geen reeds vóór dien Maandag binnen onze Stad is voorgevallen, de voornoemde pasfage zou moeten opvatten, naamlijk: „ dat de Burgerwagt door de , Vroedfchap onverwagt op het Stadhuis gevonden en aldaar „ geposteerd was, om de vrije Defiberatien van de Vroed„ fchap te belemmeren of te generen." „ Hier tegen gelieven U Ed. Groot Mog. te zijn geïnformeerd, dat gelijk de Wethouderfchap zedert de Ereftie der nieuwe Schutterij, bij alle gelegenheden, getragt heeft de rust te bewaren, en niet te wagten tot dat het te laat was, om daar toe eene genoegzame magt in handen te hebben, reeds op den 4 September, wanneer zij waren geïnformeerd, dat Geconftitueerdens met Conftituanten , in grooten getale ten Stadhuize zouden verfchijnen . niet alleen de wagt hebbende Compagnie aan de Hoofdwagt hebben doen blijven, maar zelfs een Piquet van drie Compagnien hebben doen in de Wapenen komen. dat Zij den volgenden Zondag, wanneer zij vernomen hadden, dat Conftituanten zich weder ten Stadhuize zouden filteren, tot het doen van eene dankzegging, wederom hebben gezorgt. dat de Compagnie aan de Hoofdwagt gehouden , en zelfs een Commando Schutters op het 'Plein van 't Stadhuis geplaatst is, om de toegangen der tCamers te fecureren en vrij te houden; fchoon dat zij bij geene van die beide gelegenheden eenige informatie van kwade voornemens hebben gehad; — het was op dit voorbeeld, en dewijl het aan ijder een bekend was, dat op Maandag den 8 dezer Maand over den Brief van Schepenen aan de Vroed;, fchap zoude worden gedelibereert, en 'er ook bewegingen in de Stad befpeurt wierden, dat de Wethouderfchap Saturdag te voren befioot, den Heer gevers, Schout, te authoriferen> oin, wanneer eenige zamenrotting zich zoude ontdekken, of grond  6 ROTTERDAM. dat het niet anders dan aan een moedwillig opzet van kwa1- lijkgezinden tcegefchreven kan worden, waar van hef ook weinig moeite zoude kosten meerdere blijken op te geven , indien wij niet fchroomden de attentie van U Éd Groot Mog., met zoo veele laage meneës der Cabaal, welke onze Stad nu reeds zoo lange en aanhoudend heeft ontrust, verder op te houden. „ 'Er blijft, Ed. Groot Mog. Heeren , aan het Collegie van Schepenen nog over te beantwoorden, de betoonde verwondering over derzelver itüzitten , ten opzigte der Vroedfcbapsvermeerdering, tot na het Publijkgewordene Beticht der Veertien Leden. Dan , hoe konden Schepenen bevorens weten , dat de meerderheid tegens die vermeerdering zoude berichten? Hoe konden zij bevorens weten, dat die meerderheid aan zoo een groot aantal der notabelfte Burgeren zoude bedisputeren her Recht, om aan den Souverein zoodanig verzoek te mogen doen? Daar. nogthans de Privilegiën niet aan de Regeerders, maar aan de Ingezetenen gegeven zijn? Toen eerst en toen alleen was het de tijd van Schepenen, zich dit Privilegie aan te trekken ; en fchoon zij al niet noodig hadden geoordeeld daar over vroeger hunne Deliberatien aan te leggen , konden noch vermogten zij in allen gevallen zulks niet nalaten , wanneer aan hun daar toe door her Lighaam der Schutterij dezer Stad adres gemaakt wierd. Als 'er geen verfchil van fentimenten over een te doen verzoek om Alteratie, Ampliatie of Reftauratie van eenig Privilegie tU'fchen de drie Collegien plaats heeft, is het vrij onverfchillig, of zoodanig verzoek aan U Ed. Groot Mog. word gedaan door allen gezamentlijk, of door Burgemeesteren en Vroedfchap'. pen, of zelfs door Burgemeesteren alléén, en daar aan fchrijven wij toe, dat in den Jaare T58o de Augmentatie door Burgemeesteren en Regeerders , en 1615 de diminutie der Vroedfchap door Burgemeesteren en Vroedfchappen is- verzogt, zonder expresfe mentie van Schepenen, . zoo als nu in dezen Jaare 1787 weder had kunnen gefchieden, —• naardien Schepenen de discretie gehad hebben , bij hunne Misfive van 30 December 1786, aan de Vroedfchap over te lateii, om het, geproponeerde verzoek eenig en alleen, namens- d*  ROTTERDAM. PJ ' ' de Vroedfchap dezër Stad, als nuttig en hoodzaaklijk aah Ü Ed. Groot Mog; voor te dragen en te helpen effectueren, als Wanneer hunne offerte (om daar over gezamentlijk té Confereren en zich op naam der drie Collegien aan U Ed. Groot Mog. te adresferen ) ten dien opzigte zoude zijn vervallen. — Dit hadden Burgemeesteren en Vroedfchap uit zichzelve kunnen begrijpen, en had hen behooren te weerhöudeu ; Van aari Schepenen te fchrijven, dat de bloote lectuur der Öctroïjeri van 1580 en 1615 genoeg was om hen te overtuigen, dat de bevoegdheid tot foortgelijke verzoeken privativelijk was gedevolveerd óp het Collegie van de Vroedfchap, en wel feders de erectie der Republijk, daar in het eerstgemelde Oo troij van 1580, ert nog in een later vaö 1637, de Vroedfchap of Raden even min genoemd worderi als de Schepenen. • Dan het fchijnt dat de veertien Leden, wanneer goede argumenten te kort fchieten, gewoon zijn dusdanige tot opvulling aan te voeren» ,, Wij hebben gemeend de naakte waarheid aan U Ed* Groot Mog. te moeten openleggen; wij hebben zulks gedaan t en vertrouwen U Ed. Gróót Mog. te hebben geconvinceerd,, dat uit alles te famen genomen een van beiden zal moetefi Volgen: onze Stad moet door véértien aan elkander verbonden! Perfonen despotiecq worden geregeerd, en die 14 Peffoneri moeten juist bijna allen die zijn, Welke door het Rapport varl Heeren Commisfarisfen Van Ü Ed. Groot Mog. aan hoogstdezelve genoegzaam kenbaar geworden zijn; óf 'er moet, inge* Volge de door onS gedane vertooning aan U Ed. Gr. Mog;^ eene vermeerdering der Vroedfchap worden toegedaan erf dooT U Ed. Gr. Mog. vervult; ten einde het gantfche Corpus dezer Stad zoo in de Vergadering van U Ed. Gr. Mog; en de deliberatien over Staatszaken, als in de aandelling der' Magidratuür en verdere Stadsbelangéns, tót het pi'ivative departement der Vroedfchap behoorende, te reprefenteren; erf het is 't laaifte dat wij tot hut en rust van onze Stad, ert 'er voldoening aan den vrij algemeenen wensch van Velen der' Mabelde onzer Mede-Burgeren óp het ijverigde van U Ed* ,r» Mogj blijven verzoeken, terwijl wij de pernicieufe fin'tes* Welke uit een langere continuatie van het eerlis noodwendig r XXV» DEEL. liii 7-o?  9? ROTTERDAM. zoo wel voor Land als Stad, moeten proflueren, gerustlijfe aan het doorziend oog en de overweging van ü Ed. Groot Mog. overlaten, en ons uit dien hoofde vleijen zoo wel met een fpoedige ais favorable dispofitie. „ Vertrouwende hier mede aan de intentie van U Ed'. Gr» Mog. en aan onzen pligt te hebben genoeg gedaan eindigen wij dit Berigt, met toewenfchinge van Gods befcherminge en hulpe over U Ed. Gr. Mog. Perfonen en verrigtingen, ons noemende, U Ed. Groot Mog. zeer Gehoorzame Dienaren* Burgemeesteren, Schepenen en Raden der Stad Rotterdam. SAMUEL VAN HOOGSTRATEN, Loco Seeretarii. Her Berigt, door Burgemeesters en Vroedfchap, ter hooge Staatsvergaderinge , ingelsverd, behelsde deeze drie gewigtige punten: i. Een betoog van de onbevoegdheid van hun, die zich Burgemeesters, Schepenen en Raaden noemden, tot het doen van het door hen voorgemelde verzoek; 2. Een bewijs van het gebrek aan bevoegdheid van Hunne Ed. Gr. Mogende, om zich de zaak in gefchil, raakende de vermeerdering der Vroedfchapsleden, aan te trekken; 3. Eenige bedenkingen en bewaarnisfen over de buitenfpoorigheden , tegen hen en hun gezag in 't werk gefield. Over 't een en ander lieten zij zich in deezer voege hooren. EDELE GROOT MOGENDE HEEREN t „ Wij hebben, bij gelegenheid, dat U Ed. Groot Mogende ons een Bericht afgevorderd hebben op een Request,door isaac hubert en Mr. pieter de monchy, Oud Schepe nen C. S., concernerende de vermeerdering der Vroedfcha, alhier, aan U Ed. Gr. Mog. voorgedragen eene ampele ouverture,  ROTTERDAM. 99 tute, behelzende onze Confideratien en Refleftien, zoo op de demarches vau de voornoemde Requestranten, als op hunne verzoeken, mitsgaders de middelen en pofitiven, dewelke zij tot grond van dezelve voorgaven, en bij welke Confideratien en Refleflien, wij hoofdzakelijk hebben doen zien, (als zijnde de twéé poincten, op welken de Vroedfchap van Rotterdam de attentie van deze Vergadering, zoo niet alleen, ten minftë hoofdzaaklijk, meende te moeten vestigen.) I. ,, Dat isaac huberï en pieter de monchï cum fats, t aldaar Requestranten, waren on^equalificeert, om aan ü Ed» Groot Mog. te doen het verzoek, tot het welk zij het Adres hadden gedaan; II. „ Dat het gemelde verzoek , door hun aan U Ed. Gr. Mog. gedaan, in zich zelf befchouwd, een objeft was, dat ter dezer Vergadering niet in deliberatie konde gebragt worden , zonder dat het door de Vroedfchap van Rotterdam zelve ter Tafel van U Ed. Gr, Mog. gelegt was. „ Beide deze propofitien zijn (, ten minlten zoo wij vertrouwen) door ons klaar en overtuigend bewezen, Ja, wij mogen 'er wel bijvoegen, zoo volledig, dat het ons wel had mogen gebeuren, geene verdere moeienisfen deswegen te ontmoeten. „ Dan, Edele Groot Mogende Heeren! naauwlijks is deze onze Schriftelijke Communicatie van Confideratien en Refiectien op het voorfchreve Adres, mitsgaders van de redenen, om welken wij vermeenen, dat op het Zelve geen reguard genomen konde worden, ter kennisfe vau die Requestrantenl en hunne medeftanders gekomen, of wij zijn nieuwe woelingen gewaar geworden; -— ons zijn nieuwe onaangenaamheden bejegend; het heeft ons, tot ons groot leedwezen, ten duidelijkrten moeten blijken, dat de vermeerdering der' Vroedfchaps leden, zoo als zij die bij dat gedaan Adres verzogt hadden, een voorwerp vau begeerte bij eenige weinige der Ingezetenen van onze Stad is geworden, het welke zij, het koste wat het wilde, doorgedreven en tot fland gebragt willen hebben. Behalven de blijken, die 'er ons dagelijks van zijn voortkomen, en nog voorkomen, dragen'er de ftukkeu, hier, S liii 3 *«  loo ROTTERDAM. ter tafel van deze Vergadering liggende, zulke onwederfpreefc» lijke bewijzen van, dat de Leden van deze Vergadering dezelven maar hebben in te zien, om *er, even zoo fterk als wij, van overtuigd te wezen. Wij zouden zelfs, in andere tijden, en in andere omftandigheden, mooglijk alleen de infpeétie van die Papieren verzogt, en niets meerder verlangd hebben, om ons verzekerd te houden, dat deze Souvereine Vergadering hare indignatie over die (hikken niet terug gehouden, en van ons op nieuw geen Berieht over dezelven gevergd zoude hebben. „ Dit echter gefchied zijnde en genegen aan U Ed. Gr. Mog. zoo veel eclaircisfementen te geven , als onze medeintegrerende Leden van Staat, omtrent eene zaak, als deze is, kunnen verlangen, vinden wij ons, even daar door, in de verdrietelijke en moeielijke noodzakelijkheid, om ten tweeden male eenen arbeid op te vatten, die voor ons te onaangenamer zal vallen, vermits wij niet zullen kunnen nalaten, van in eenige digresfien te treden, omtrent zaken en gebeurtenisfen, welken wij liefst onaangeroerd zouden zijn voorbij gegaan, en die , hoe kort behandeld , echter meer of min omilagtigheid vorderen. ,, De pogingen, om het getal der Rotterdamfche Vroedfchaps - Leden , door eene direQe aanftelling van zestien nieuwe Leden, te doen bij U Ed. Groot Mog. zelve, van een getal van vierentwintig tot een getal van veertig te brengen, zijn veranderd van gedaante, terwijl de bedoeling dezelfde is gebleven. —- Men fchijnt het op het Adres der vorige Requestranten, naamlijk isaac hübert met de zijnen, niet te durven laten rondftaan, daar dagen andere Lieden op, geene Particulieren, zoo het uiterlijk fchijnt, maar een Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden ; dit is het, welk het werk opvat, en het verzoek, te voren door zekere pretenfe Geconftitueerden gedaan, op nieuw ter deze Vergadering voordraagt. „ Tegen dit Collegie zullen , zoo de tegenwoordige Requestranten zich laten verluiden, de redenen niet gelden, van welken men zich tegen de Geconftitueerden bediend heeft : dit Collegie rectificeert , zoo zij voorgeven , het êefeiï der qualificatie van isaac hübert en de zijnen. „ Eeo  ROTTERDAM, ioi „ Een zoodanige voordragt vordert over zulks van ons, met betrekking tot dit nieuw Collegie, dat zich hier opdoet, of om nauwkeuriger te fpreken, tot die famen gevoegde Lieden, welken zich hier qualificeren een Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Ratten uit te maken, een nieuw bewijs van non qualificatie: en derhalven, Edele Groot Mogende Heeren! daar wij, bij onze voorgemelde Schrifture, Bericht of Memorie, of welke andere benaming aan onze fchriftelijke communicatie van confideratien, reflexien en redenen, rakende, het voorgemelde Adres van isaac hubert cutn fuis, ook gegeven worde, daar wij bereids, bij eene directe demonftratie, getoond hebben : ,, Dat het verzoek, het welk die Lieden bij hun Request tans doen, in zich zelf befchouwd, een object is, dat ter dezer Vergadering niet in deliberatie kan gebragt worden, zonder dat het door de Vroedfchap vau Rotterdam zelve, ter Tafel van U Ed. Gr. Mog. gelegd is; en daar, tegen deze betoogde waarheid, niets, door de tegenwoordige Vertooners is geopperd, en dus als door dezelven volkomen erkend en geavoueerd, aangezien en gehouden moet worden, zoo zouden wij bij onze voorgemelde fchrifture kunnen perfifteren, en ons blotelijk tot dezelve refereren, als van zelve de conclufie involverende, dat ook op dit Adres der genen, die zich noemen Burgemeesters , Schepen en Raden , geen reguard kan ge/lagen worden, ,, Want, Edele Groot Mogende Heeren! is het zoo, gelijk het waarlijk is, dat het verzoek door die Lieden tans gedaan wordende, in zich zelfs befchouwd, een object is, dat ter dezer Vergadering niet in deliberatie kan gebragt worden, zonder dat het door de Vroedfchap van Rotterdam zelve, ter Tafel van U Ed. Groot Mog. gelegd is ? dan is het te gelijk bij tegenftelling waar, dat dit verzoek, nu gefchiedende, door andere Perfonen, dan door de Vroedfchap, geen poinct van deliberatie, en veel minder van eene Refolutie van deze Vergadering kan uitleveren: en deze eenvoudige reflectie zoude over zulks genoeg zijn ter overtuiging van U Ed. Gr. Mog., dat op dit nieuw Adjes, even zoo weinig als op dat van isaac hubert eum fuis , reguard geflagen behoord te worden. Jiii 3 „ Edoch,  loa ROTTERDAM, „ Edoch, Ed. Groot Mog, Heeren, dewijl het aan dia Lieden , die hier opkomen, als uitmakende een Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Rotterdam, heeft kunnen gelusten, onze privative bevoegdheid, om zulk een of foortgelijke Verzoeken, ter deze Souvereine Vergadering te dopn, niet te contradieeren, maar op eene indirecte wijzs te attaqueren, en ingewikkeld te fustineren, en voor te geven, dat zijlieden daar toe de bevoegdheid hebben, zoo hebben wij niet willeö afzijn van ons over deze fustenue in het bijzondei te expliceren, en aan U Ed. Gr, Mog. de noodiga ophelderingen leswegens mede te deelen. „ Ten aanzien van dezelve zoude dan hier enkelijk in confjderatie komen, en re discutieeren ftaan, „ Of die famengevoegde Lieden gequalificeerd zijn tot „ het maken van het Adres, het welk zij ter deze Verga4, dering tegenwoordig doen? en of zij omtrent het zelve ,, nier. behooren afgewezen te worden , zonder eenig re„ guard op het zelve hun adres te nemeu? „ En met eene demonftratie van de negative van het eerste, en van de affirmative van het tweede Lid dier Propofitie, gouden wij, Ed. Gr. Mog. Heeren, onzen taak voor volkomen afgehandeld kunnen houden, en daar bij blijven berusten, was het niet, dat wij dienftig oordeelden, om in de tweede plaats nader aan te dringen, „ Het defeft van bevoegdheid van U Ed. Gr. Mog. on» „ zich verder deze zaak aan te trekken j „ En in de derde plaats, ,, Onze bedenkingen en bezwaarnisfen over de excesfeu, ,, welken tegen ons en ons gezag In het werk gelMd won- . „ den, onbewimpeld U Ed. Gr. Mog. voor oogen te houden; ten einde onze mede Staatsleden, van dezelve on„ derrigt en kundig zijnde, eindlijk ons de hand leenen in ,? het (luiten en doen ophouden van de ongeregeldheden, ?, door fomraige onrustige perfonen gepleegd wordende; en a, onze Stad daar door te bevrijden van die zoo verderflijke a, woelingen, welke uit het gezag, het welk zij zich aan?, getnaatigd hebben . zijn voortvloeiende ; of dat onze » mede-Staatsleden zich geliefden onbewimpeld te verklaren » over  ROTTERDAM. 103 „ over het geen wij van hun verder te wagten of niet te „ wagten hebben. ,. De eerfte wezendlijkfte, en decifive vraag, welke da» hier te verhandelen ftaat, is: „ Zijn die Lieden, die hier voorkomen als Burgemees- „ ters , Schepen: en Raden , gequalificeerd tot het doen „ van het verzoek, het welk zij doen? . .. „ En daar omtrent komt dan eerst in confidentie, zijn zij die geene, die zij voorwenden te wezen? Toonen zij, dat zij uitmaken een Colhgie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden* Wij, Ed. Gr, Mog. Heeren, kennen zulk een Collegie niet. Het is de eerfiemaal, dat wij 'er van hooren gewagen, wij ignoreren deszelfs exiitentie, en vragen 'er bewijs Van* Ondertusfchen , dat hetzelve ons gefourneerd worde, móet het naar rechten vastftaan, dat hier aan hunne zijde ontbreekt, de qualiteit van den perfoon, of de perfonele qualiteit, van welke in de eerfle plaats zou moeten confteeren, om zoo hier als elders, in die qualiteit gehoord te kunnen worden: en dit defect van perfonele qualificatie is zoo decifief, dat het alleen op zich zelf genoeg is, om te kunnen vorderen, dat op hun Adres geen reguard genomen worde. , Dan al eens gefteld zijnde, 't geen wij nogtans ten tterkften ontkennen, dat 'er zulk een Collegie vfm Burgemeesteren. Schepenen en Raden te Rotterdam exfteert, en dat het objeft ten dezen in qu:estie, op eene wettige convocatie van het zelve, bij het zelve Collegie in deliberatie is gebragt, daar over gevoteerd en voorts geconcludeerd, om het vermeld Adres aan U Ed. Gr. Mog. te-doen, en daadlijk is gedaan, dan blijft als nog de vraag, is het Collegie van Burgemeesteren Schepenen en Raden tot die daad gequalificeert ? behoort het obje&, waar over zij hun Adres doen, tot de cognitie, beoordeeling en beleid van het Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden? Dit moet, in de tweede plaats , buiten contestatie zijn, zullen zij gequalificeerd kunnen geacht worden tot het maken van 't Adres, het welk zij ter Tafel van deze Vergadering gebragt hebben; en zij zouden de qualificatie van zoodanig Collegie tot dat object getoond moesten hebliii 4 ben,  *°4- ROTTERDAM, ben, om zich met eenig gehoor te kunnen vleijen, of hetzelve te kunnen verwagten. „ Wel verre van aan dit requifiet voldaan te hebben, hebpen zij 'er zelfs geene enkele poging toe aangewend. „ Zij bouwen hunne pretenfe bevoegdheid op een pretens aveu, quafi door ons gedaan , eerst opgeworpen door den Krijgsraad, en vervolgens door hun overgenomen: zij bedienen zich van dit, ter kwader trouwe voorgewend aveu, en zij doen het, na dat wij aan Schepenen bereids het abufive van dit voorgeven onder het oog gebragt hadden. „ Zij halen, fprekende van het gefingeerd Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden, uit de Misfive van Schepenen aan, deze volgende woorden; welke volgens uitdrukkelijke erkentenis van de Leden der Vroedfchap , en fpeciaal van de Meerderheid in hun Bericht bladz. 7, van ouds het gantfche Corpus van de Stad, bij conftitutive Stedelijke verordening gereprefenteerd hebben, en zij taxeren vervolgens de Vroedfchap van zich te onttrekken aan de voorfchreven Gecombineerde Vergadering der drie daar toe bij henzelven als competent erkende collegien; alles bezijden de waarheid; de woorden, ons aldaar toegefchreven, ftaan noch op bladz. 7, noch op eenige andere plaats van ons Bericht; onze woorden zijn onheuschlijk verminkt, verdraaid en in een* geheel anderen zin, dan wij gefproken hebben, voorgefteld, .gelijk het door eene bloote nalezing van de aangehaalde bladzijde te zien is. „ Zij doen het voorkomen, als of wij geadvoueerd hadden, dat 'er van ouds, dat is, van de vroegtle tijden af, een permanent Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden, altijd, als het Corpus van de Stad reprefenterende, bij conftitutive Stadsverordening in wezen zoude zijn geweest, en als nog zoude exteren, vermits zij hetzelve'als dadelijk exflerende , convoceren, of ten minnen op de convocatie va» den Vice-Prefident Burgemeester helpen formeren: en in ons Bericht is noch fchijn noch fchaduw van het aveu van de exiltentie van zoodanig Collegie te vinden. „ Wij refereren ons verder omtrent 'die pasfagie aan onze Misfive, aan Schepenen op den 3 Januarij dezes Jaars; tea WC-  ROTTERDAM. 105. antwoorde op die van dezelven, in dato den 30 December 1786 gefchreven: alleenlijk achten wij 'er te moeten bijvoegen, dat indien het al eens waar mogte zijn, dat Burgemeesters, Schepen en Raden, zoo en in dien zin, als zij het trachten te doen voorkomen, en waar van zij het bewijs niet uit een pretens aveu van de Vroedfchap, maar uit dugtige documenten te berde zouden moeten gebragt hebben, van ouds, dat is, in de vroegfte tijden, het Corpus van de Stad, bij conftitutive Stedelijke verordeningen gereprefenteerd hadden, daar uit niet zoude volgen, der halven rcprefen teren zij als nog dat Corpus, derhalven kunnen zij als nog als dit Corpus reprefenterende handelen en te werk gaan. Op dezelfde wijze -zoude men kunnen concluderen, dat als nog aan den Schout van Rotterdam het gantsch beleid van de Stad toekomt, zoo in zaken van Justitie als van Politie, om dat van ouds de Schouten daar mede belast zijn geweest; — dat de Bailluw of Schout van Rotterdam de Burgemeesters en Schepenen tans nog zoude dienen aan te Rellen, om dat van ouds zulks gefehiede. En, Ed. Groot Mog. Heeren, wat zoude men zeggen, indien de Bailluwen en Schouten tegenwoordig pretendeerden alleen Vierfcharen te kunnen houden, om de Rechtsoeffening te plegen, om dat van ouds Bailluwen en Schouten alleen te Recht zaten? Wat zoude men zeggen , indien iemand tans kwame beweren, dat deze Souvereine Vergadering zoude dienen om te reizen, om Recht te oeffenen, of daar toe Gecommitteerdens zenden , om dat van ouds de Graven daar toe omreisden, en naderhand ook hunne misfi dominici gebruikt hebben? „ Van Ouds ftelden de Graven de Bodens, de Schoolmeesters , de Kosters en andere Officianten aan; waarom niet verzogt, dat die aanfteliingen door de Staats - Vergaderinge gefchfeden, gelijk men verzoekt, dat de directe aanftelling van Zestien nieuwe Leden der Vroedfchap gedaan worde ? „ Van ouds had Rotterdam geen Poorten, waarom die niet geflegt? Van ouds zijn onze Gewesten afhanglijk geweest van de Frankifche Vorften, waarom die niet weer van dezelven afhanglijk gemaakt? Zoo het van ouds een tijtel is, om verlui 5 ai-  loS ROTTERDAM. andertngen te kunnen invoeren fn Staats- of Stadsverordeningen, m gevestigde en plaatshebbende fchikkingen van een Burgerfchap te altereren; indien men zoo belust is op het frhniiive, waarom dan niet opgeklommen tot het eerfte primitive, en alle goederen, als van ouds, gemeen gemaakt? Alle Burgerfchappen te niete gedaan, en tot den ftaat der eerfte Gedachten, of dien der Wilden, terug gekeerd? „ Het van ouds fpreekt voor dit laatfte niet minder fterk, dan voor de vermeerdering der Vroedfchaps Leden van Rotterdam; en, zoo wij alle die ridiculiteiten onder het oog van U Ed, Gr. Mog. brengen, het gefchied enkel en alleen, om aan U Ed. Gr. Mog. de futiliteit der begrippen van die genen , die zich aan U Ed. Gr. Mog. vervoegen met een verzoek, om ons Collegie tot een getal van veertig Leden te brengen, uit hoofde, dat dit getal van ouds en pnmitief plaats heeft gehad, zoo veel te tastbarer te maken. „ Wij zouden hier kunnen vragen of van ouds de Schepenen niet te gelijk Vroedfchappen waren? En of zij niet te gelijk zijn geweest Vroedfchappen, op dien tijd, dat men de. zelve vind onder de benaming van Burgemeesteren, Schepenen en Raden, als het Corpus van de Stad mede reprefenterende? Wij zouden kunnen vragen of het geen wat men aantreft, ten aanzien van Schepenen, te gelijk Vroedfchap zijnde , wel toepasfelijk gemaakt kan worden, op Schepenen, geen Vroedfchap zijnde? Wij zouden hunne ongerijmdheden door meerdere andere aanmerkingen kunnen doen gewaar worden, maar v/ij kunnen het laten berusten bij eene bekende maxime, in onze vorige Memorie, bereids als met den vinger aangewezen, en die hier, zoo wij ons niet bedriegen, alles afdoet; naamlijk : „ Dat latere verordeningen aan vroegere „ derogeren in die zaken, welke in latere verandering onder,, gaan, en voor zoo ver zij die ondergaan." — Zoo, die van den Rade der Requestranten, deze maxime, die met dezelfden in L. 4. f. de con/ï. Princ. is uitgedrukt: Coi./litutiones temport po.teriores potiores funt hts, qua ipfas praeesferutit, niet geïgnoreerd hebben, zouden zij hebben moeten nadenken, dat het v/m ouds niet te pas komt, als 'er la»ere conftitutive verordeningen zijn; — En, de zaak wat die-  ROTTERDAM. r°? dieper inziende, wat heeft 'gr toch van ouds plaats gehad? i f , In den Jaare 1357 word gefproken van onze goede Lut. den, zonder andere benaming. ~ In de Jaare 1366 trefteti wij in zekere Ordonnantie aan, een Bailliuw, een Schout, zeven Schepenen en drie Raadslieden, met zommtgen der Rijkften en der vroedflen , twee uitten oosten vierendeel, twee uitten westen einde, ende twee uitten Nieuwpoort, die de Ordonnantie maken, en gevolglijk, of den Prinfe van den Lande of de Stad daar in gereprefenteerd hebben. — In eene Conventie van den Jaare i373 vinden wij dezelfde gequauficeerde Perfonen, van Bailliuw, Schout, Schepenen en Rands, jieden. In een Ordonnantie van den Jaare 1380 fpreken Schout, Schepenen en Raden der Stede van Rotterdam en oirkonden, dat zij met goede voorzieninge , ende de Rijkheid binnen de Stede &c. In den Jaare 1417 vinden wij in zekere Ordonnantie Schout, Schepenen en Raad. — 1 wiutig Taaien later, komen ons voor Schout, Burgemeesteren, Schepenen en Raden en gemeene Vroedfchap binnen de Stad Rotterdam , wordende Burgemeesters gefield in rang voor Schepenen, daar in de vorige Handvesten het tegendeel plaats had; en negentien Jaaren later Burgemeesteren, Schepenen eii de Raden, ende alle die goede Luiden gemeene van den Vroedfchap der Stede Rotterdam, zijnde dit de eerfteActe, in wélke de Schout niet voorkomt. - Jn 1460 vinden we wederom in Zekere Brieven van Protectie, Scheut, Burgemeesteren, Schepenen en de Raadt, maar na dien tijd den Schout niet meer, , Bij zekere Afte van Vrijdom van Acci]s, gegeven aan de Hoogheemraden vau Schieland, in den Jaare 1461, verfch.j*m Burgemeesteren, Schepenen ende Raaden der Stede van Rotterdam, bij raade en goeddunken van onzen Raaden de Luiden gemeenlijk van de Vroedfchap; >n 1467 en m 1468 vinden wij , Burgemeesteren , Schepenen ende^ Raaden ; in 1474 Burgemeesteren metten gemeenen Vroedfchap; in H75. Burgemeesteren, Schepenen ende Raaden, bij raade, confent en goeddunken van der gemeene Vroedfchap. - ln 147» burgemeesteren met den gemeenen Gerechte. — In den  to* ROTTERDAM. Jaare 1483 ziet men wederom Schepenen in den eerften rang, voords Burgemeesteren en Raadt een verzoek doen om een Vroedfchaps - Collegie hernieuwd te hebben, en bij Oftrooi daar toe verleend wordt de inflelling en verordening daar van, gelijk mede die van Burgemeesters en Schepenen, en meer andere zaken bepaald. — Vervolgens vinden wij nog in den Jaare 1518, en in den Jaare 1519 Burgemeesters, Schepenen en Raaden; in den Jaare 1524 Burgemeesteren, Schepenen «n de Raadt, edoch van den Jaare 1553 treffen wij de Schepenen in de Handvesten niet meer aan. De meeste (lukken van dien tijd af tot nu toe, dragen de benaming van Burgemeesters en Regeerders, en wel inzonderheid het Privilegie van den Jaare 1580 — In het Octrooi], in den Jaare 1615, met betrekking tot het getal van vierentwintig Vroedfchappen, verleend, vinden we Burgemeesters en Vroedfchappen, desgelijks in 1630, en voorts in 1658 Burgemeesters , gemeene Raaden en Vroedfchappen, het welk ook nog in den Jaare 1673 gevonden word. ,, Wij zullen, Ed. Groot Mog. Heeren! om deze onze Expofttie, die van zelve genoeg zal uitdijen, niet nog volumineufer te maken, niet treden in eene navorfching der oorzaken, welken in de Perfonen, aan welken de beheering van zaken der Stad van Rotterdam was toevertrouwd, zoo vele verfchillendheden doen ontmoeten, maar wij meenen aan de opmerking van U Edele Groot Mog. bijzonderlijk te moeten voorleggen, dat Schepenen meer dan rwee honderd Jaaren gefecludeerd zijnde geweest uit de concurrentie, welke zij tegenwoordig fchijnen te ambiëren, het zeer buiten den haak is, die concurrentie op nieuw propria aucloritate te willen invoeren, en zulks wel op zoodanige wijze, als zij het ten dezen tragten te bewerken, vermits tot het doen herleven\an die concurrentie allenthalve geen meer reden militeerd , dan 'er ook tevens zoude zijn, om de Regeering te zetten op den voet, als die was in het één of ander der vorige tijdperken. „ U Ed. Groot Mog. gelieven flegts te refleaeren, dat Burgemeesters en Regeerden , of Burgemeesters en Raden en Vroedjehappen , zoo als die benamingen, dezelfde gequa- lifi.  ROTTERDAM". tc® lificeerde Perfonen, voorat federt den Jaare 1580 defignerende, voorkomen, zonder concurrentie der Schepenen, het bewind geattacheerd aan het reprefentatief CharaAer van het Corpus der Stede, gehad en geoeffend hebben, ende zulks wel, op, en Ingevolge van een deugdelijk verzogt en verkregen Privilegie; dat zij in de posfesfie daar van zijnde gebleven tot nu toe, zij dus meer dan twee hondert jaren, als uitmakende de Vroedfchap alleen en privativelyk het Collegie hebben gecompofeerd, het welk bij den Souverein erkend en gehouden is, als gequalificeerd, tot het rtprefenteren van het Corpus der Stede Rotterdam , en uit dien hoofde privativefjk bevoegd, bij wijze van Officie (een Officie aan hunnen Staat privativelijk gedemandeerd) der Stede Privilegiën te bewaren en onderhouden , getrouwlijk te raden en te vorderen des Graven e>de zijne voorfchreven Sleede ooirbaar en profiite enz. — Wij mogen 'er wel bijvoegen, dat U Ed. Gr. Mog. zeiven, met de daad getoond hebben, daar van overtuigd te zijn, het Bericht over het Request van Geconftitueerden alleen afvorderende van 't Collegie van de Vroedfchap, ett niet van dat van Burgemeesteren , Schepenen en Raden, noch ook niet van Schepenen afzonderlijk, en dat over zulks, het een en ander geconfidereerd zijnde , het Adres van het pretens Collegie van Burgemeesteren , Schepenen en Raden, Toor een handtastelijken aanval op de Rechten der Stad van Rotterdam en van derzelver Vroedfchap aangemerkt moet worden, als uitloopende op een tentamen, om eene concurrentie van Schepenen met de Vroedfchap te willen invoeren; eene bedoeling wederftrevende het uitdruklijk verbod van den Souverein, en die, haar beflag krijgende, de Confti utie vaa den Staat dezer Provincie, zoo als dezelve bij de afzwering der Graafl'jke Regering grondwettig is erkend geworden, zoude fubverteren. „Immers, Ed. Groot Mog. Heeren! alles wel ingezien zijnde, komt het hier enkelijk neêr op deze eenvoudige vraag: of een geacquiesceerde posterieure Stadsverordening van bewind , twee Honderd Jaren lang onder het oog van den Souverein niet alleen haar vreemdzaam bellaan gehad heböende, maar door iterative daden van oen Souverein zijnde gead-  iio ROTTERDAM, geadvoueerd, geoctroijeerd, geordonneerd, geconfirmeerd eri bekragtigd, met gebod van de geoctroijeerden daar van tc laaten, ende te gedoogen rustelijki vrede lijk ende volkomen' lijk genieten ende gebruiken, afdoende ende cesfeerende alle belet, hinder ende moeienisfe ter contrarie; of, zeggen wij, zoodanige verordening van Stedelijk bewind niet is gefubïntreerd in plaats van alle vorige verordeningen? dezelve heeft vervangen? aan dezelve, in zoo verre zij van dezelve is afwijkende, niet heeft gederogeerd en doen cesferen? dan of die anterieure verordeningen flegts zijn blijven flapen, om bij de eerfte willekeurigheid van dezen of genen wederom in trein gebragt te kunnen worden? Zoo evident als het eerfte is, zoo abfurd is het laatfte; daar niet alleen de eerfte elementen van 't publijk recht, maar ook de daaglijkfche ondervinding ons leert, dat alle posterieure verordeningen en inftellingen aan anterieure derogeren, deze abrogeren en doen cesferen, voor zoo verre aan dezelve bij die posterieure eenige verandering of alteratie word toegebragt. — Overzulks , hoe ook in vroeger tijden Stads conftitutie moge zijn geweest, het tegenwoordig alleen de Vroedfchap is, aan welke toekomt, dat beleid der Stedelijke belangens van Rotterdam, 't welk aan het reprefentatief Charaóter van de Vroedfchap is verknogt, en daar uit voortvloeid, met fecltifte van alle anderen, wie zij zijn mogen, gevolglijk ook van Schepenen: zijnde gevolglijk de Vroedfchap uit dien hoofde dan ook alleen bevoegd, om zoodanig verzoek ter Tafel van U Ed. Gr. Mog. te brengen als meergemelde Requestranten ten deze voordragen. „ En, daar boven dien foortgelijke verzoeken federt Twee Honderd Jaren door niemant anders gedaan zijn, dan door het Collegie van de Vroedfchap, en derhalven dit Collegie daar van is in een Tweehonderd Jarige deugdlijke posfesfie, buiten alle eontradiéte en oppofitie, zoo vermeenen wii, dat nimmer eene propófitie tot eene evidenter demonftratie kan gebragt worden dan dat de nieuwe Requestranten, al maakten zij uit een Collegie van Burgemeesteren. Schepenen en Raden, des neen, dan als nog tot dit hun adres niet zijn gequalificeerd noch bevoegd. „ Daar  ROTTERDAM. ilz „ Daar dit alles zoo palpabel en manifest is, dat liet geen tegenfpraak lijden kan, achten wij het overtollig, in eenig onderzoek te treden , of niet oudtijds alle de Leden van Schepensbank Raden en Vroedfchappen waren, en in de Refolutien, A&en en Notulen van de Vroedfchap alleen honoris gratia den titul van Schepenen dragen, even als nog ten huldigen dage Burgemeesteren: zeker is het, dat ons daar van in de 16de Eeuw bewijzen voorkomen, waarom het dan niet vreemd behoeft te fchijnen, noch aan de tegenwoordige Vertooners te ftade kan kjmen, dat men in de Verzoeken of Requesten der Vroedfchap, qua Vroedfchap, om Octroijen of Privilegiën van de Graven te obtineten, in dien tijd den naam van Schepenen vind, terwijl vervolgens, wanneer bij later tijd Schepenen uit den buik der Burgerij genomen wierden, het geen bij de Privilegiën facultatief gelaten is, die titulature is beginnen te cesferen, en daar voor in de plaats gekomen die van Burgemeesteren en Regeerders , of Burgemeesteren en Raden, of Burgemeesteren en Vroedfchappen, die promiscue gebruikt is, gelijk uit de Octroijen van 16T5, 1650 en .1658 te zien is: — dan hier bij achten wij ons nog verpligt nader de exorbitance van de demarches te toonen, welke tegen de Vroedfchap van Rotterdam in dezen beftaan worden. — Wij worden 'er toe genoopt, en wij achten 'er ons toe verpligt, om dat de zekerheid van onze Lands -Conltitutie, die van onze Privilegiën, van onze Rechten, van onze Eigendommen, ja van ons Leven, van het geen wij op de Weereld zijn, 'er van afhangt, en wanneer wij zeggen ons, zoo verftaan wij daar mede, niet alleen ons vroedschappen, ons burgeren en ingezetenen van Rotterdam, maar van ons leden dezer. hooge vergadering, en van alle die genen, die wv' representeren. „ Hoe het toch, Ed. Groot Mog. Heeren! met de Stedelijke Regeringen ten tijde der Graven, waar omtrent de Historiën ons leeren, dat vat) tijd tot tijd merkelijke veranderingen zijn voorgevallen, moge wezen, zoo moet dit evenwel onder ons vast ftaan, dat wij, federt de ereétie der Republijk die Stedelijke verordeningen hebben geadopteerd, die 'er toen plaats hadden, en omtrent welken deze Souvereine Vergadering zich  112 ROTTERDAM. zich geëxpliceerd heeft in den Jaare 1587, bij eene Deductie,, waar in Hoogstdezelve zegt, den wettigen Staat der Landen van Holland en West - Friesland te openen; daar leest menj de Steeden hebben meestal, éene form van Regeeringe, te „ weeten, een Collegie van Raden of Vroedfchappen, gecon„ flitueerd zijnde van de notabelfien uitten middel Van de gantfche Burgerije, deze zijn in zommige Steden van veer„ tigh, in anderen van zesendertigh, in anderen vau tweeën„ dertigh, zevenentwintigh, vierentwintigh, ofte twintigh Perfoonen, ende zijn de Collegien van dezelven zo oudt ais ,, de Steden, ofte immers dat geen Memorie en is van haare „ beginfelen: de Perfoonen éé»s verkoren zijnde, dienen haar leven ofte Poorterfchap lang geduurende, in plaatfe van den „ geenen die fterven , ofte haar Poorterfchappen verlaaten, „ wordeu bij 't zelve Collegie tot haaren gelieve verkooren '„ andere perfoonen uit het midden der Burgeren, tot vervnllinge van 't getal. — Bij deze Gollegien (van Raaden of „ Vroedfchappen) alleen, is de macht omme te adviferen, s, refolveren, ende disponeeren van alle zaken, concerneeretN „ de den Staat van den Lande, ende der Steden refpeftives „ Ende wat 't zelve Collegie advifeert, tefolveeit ende dis* „ poneert, word bij de gantfche Burgerij gevolght, daar te„ gen nooit eenigen inbreuk ofte oppofi-tie van de Begeren „ is gevallen." „ Bij deze verklaring of opening kunnen wij voegen, het" geen gezegd word in de Remonitrantie van den Hoogen Rade van den 20 Maart 1617, in welke getoond word bet onderfcheid tusfchen het recht, auctoriteit en direftie van Burgemeesteren , Regeerders en Vroedfchappen van de Steden, en tusfchen het ampt van Schepenen, en waar bij, even als in de boven aangehaalde Deductie van U Ed. Gr. Mog., in het flot van het 35 Art. gezegt word, dat het ampt van de eerften , namelijk vap Burgemeesteren, Vroedfchappen, Raden Regeerders van de Steden, zich extendeert over al het geen de zaken der Steden in het particulier betreft, zoo dathet tentamen, 't welk door het pretens Collegie van Burgc meesteren, schepenen en Raden hier gadaan word, om eene concurrentie voor Schepenen te obtineren in zaken rakende, niet  ROT ^ERDA'Vf. " 3 riiet het Juditiêele noch Justiciêele, maar het beleid, geattacheerd aan 't reprefentatief Caracter van de Vroedfchap, tot niets anders is dienende, dan om aan de Conttitutle, zoo als die bij voornoemde Deductie is befchreven , een wezenlijken breuk toe te brengen , de Privilegiën ten doele te Hellen aan allerlei foort van atteintes, en eene algemeens onzekerheid van rechten en verpligtingen te introduceren, ja, zelfs aan de zekerheid, de wettigheid en Vastigheid van de-' ze onze Vergadering, zoo wel als aan-die van alle Hoven van Justitie en andere Rechtbanken, Collegien en gevestigde Lichamen den bodem in te flaan; vermits het niet zwaar zal vallen, om op foortgelijke gronden, als tans tegen ons bij de hand genomen worden, aan de zoo wijslijk en voorzigtig gevestigde Conftitutie van Steden en Dorpen allerlei misvormingen te doen ondergaan, en met behulp van zekere aloude en primitive inttellingen , onzen geheelen Burgerlijken Raat ter discretie te Rellen van eenige onrustige en woelzieke perfonen. „ En wij vragen, Ed* Gfoot Mog* Heeren, of'er wel één der Leden dezer Hooge Vergadering is, het welk da vermoedelijkheid en apparentie dezer gevolgen zoude durven negeren ? en door het begunftigen van zulke Adresfen ter dezer Vergadering, aan het invoeren en ftand grijpen van deze algemeene desorde in den Staat willen medewerken? Wij vertrouwen en hopen, Edi Gr. Mogt Heeren! van neen. Eindelijk moeten Wij, Ed. Gr. Mog. Heeren! tot nog verder blijk, zoo 'er iet aan haperde , van de onbevoegdheid van Schepenen, om zich te immisceren in foortgelijke verzoeken , als hier bij het prtetens Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raden gedaan word, al mede onder het oog van U Ed. Gr. Mog. brengen den bijzonderen Eed, welke door Schepenen gedaan word; dezelve is als volgt: ,, Dat beloovén en zweren wij, dat wij Schepenen zullen zijn van Rotterdam , dat wij de Staten van Holland en West-Friesland, zijnde onze Hooge ende Souvereine Ove,j righeid van dezelve Lande , gehouw en getrouw zullen wezen , onze Vonnisfen wijzen zullen naar inhoud der „ Handvesten en Keuren dezer Stad , ende fpeciaal van het XXV. deel. Kkkk „ Pd-  H4 ROTTE^AM. „ Privilegie bij hooger Memorie Hartog willem van eeye„ ren, als Grave van Holland, op den 20 Augustus 1412 „ aan de Stad verleend — medebrengende, dat niemand zal „ bakken, brouwen, tappen, nochte anders geenderbande ne„ ringen doen mogen, op drie honderd gaarden, ofte roeden, „ na de voorfchreve Stad, op den 3 Januarij 1661 is geëln,, cideerd: ende daar het de Keuren ende Handvesten niet en ,, fcheiden, dat wij dat zullen fcheiden bij onzer zielen, en,, de naar onze wetenfchap, ende dat wij het zelve om nie- mands wille zullen laten; dat wij karaerdichr zullen wezen „ van zaken, die hier gehandeld worden , en die gezwegen behooren te wezen." De Vroedfchappen zweren: ,, Dat belove en zwera ik, dat ik wezen zal Vroedfchap „ ende Raad dezer Stede van Rotterdam dat ik de Sta- ,, ten van Holland en West-Friesland, zijnde mijne Hooge „ en Souvereine Overigheid ende die Stede van Rotterdam „ goed ende getrouw wezen zal, ende derzelver Landen en,, de Stede Privilegiën ende Rechten bewaren ende onder,, houden zal, getrouwlijk ter kamer komen ende kamerdicht wezen zal; ende te kamer te komen,, als ik, een weet gehad heb, ofte als men die Raadsklokke luidt.1" „ Deze twee Eeden, tegen eikanderen ingezien, confirmeren het Conftitutioneel ouderfcheid, 't welk, altans federt de erectie van de Republijk, gefteld is in de objecten, welken aan de funclien van deze twee bijzondere Lichamen of Collegien onderworpen zijn, en in alle opzigten mede het geen deswege door den Hoogen Rade in den Jaare 1617 is aangewezen : de bloote infpectie dezer Eeden levert dan al wederom een nieuw bewijs uit, dat Schepenen geen bevoegdheid hebben te concurreren tot foortgelijke verzoeken , als over welken hier gefproken word. „ Wij zouden, Ed. Groot Mog. Heeren! hier al wederom een einde van deze onze voordragt vau zaken en rechten, zoo wel als van ons betoog van de volftrekte onbeftaanbaarheid der demarches, door het pretens Collegie van Burgemeesteren. Schepenen en Raden, ten dezen gedaan, kunnen maken ; maar het is noodig dat wij nog de ongepastheid van die  ROTTERDAM* tïS die demarches U Ed, Groot Mog. wat van nader bij doen opmerken. „ Na dat onze Memorie, Berigt of Expofltte Van Confideratien, Reflexien en Redenen, gevallen op het meermalen gemeld Request van i, huberT cum fuis, aan de kennis van 't Publijk' was gekomen, fchijnen deze Requestranten door de! evidentie der redenen, weiken wij, ten betoge van het ee.fte der twee poinöen, tot voorwerpen van ons Vertoog gefield, naamlijk hunne nonquahficatie, aangevoerd hebben, aan den uitfiag hunner onderneming te hebben gaan wanhopen. —-■ Rustloos nogthans en van hun voorgenomen opzet niet willende afzien, worden 'er andere wegen ingeflagen, welken zif zich vermoedelijk verbeeld hebben, aan de vorige zwarigheden niet onderhevig te zijn, Kort na het inleveren vari onze Memorie zien wij dan Requestranten van een ander caliber opdagen, ., J. ï>h. iiildebrand, J. J. raaf, f. brusselaar * a, v'Atë Der hart en }. buïser, Leden, zoo zij zeggen, der ComntUfie uit de Unie der Schutterij van Rotterdam , (eene Commisfk en eene Unie, die aan de Vroedfchap dezer Stad niet dan bij geruchte bekend is) maken een Adres aan den Grooten Krijgsraad van Rotterdam , en door dezen Krijgsraad word wederom een Adres aan Schepenen van die Stad gemaakt, welken daar op den 30 December laatstleden aan ons gefchreven hebben eene Misfive, tenderende, , Omme — onder faveur ( zoo zij zeggen) van eetJ , declaratoir, voor af door hen bij die Misfive gedaan, , behelzende, dat zij unaniem van begrip zijn, dat de , nuttigheid en noodzaaklijkheid van eene augmentatie def , Vroedfchap der Stad Rotterdam, door de in het Adres , van den Grooten Krijgsraad aan Schepenen aangevoerde , redenen zoo duidlijk bewezen word, dat zij , tot fla, ving van die fustenue, geen andere nog meerdere argu, menten behoeven bij te brengen, — daar over ten al* , lerfpoedigflen met ons in conferentie te treden, ter* , einde, op de gefchikfle wijze, namens Burgemeesteren;, , Schepenen en Raden, als uitmakende die genen, wel« , ken het gantfche Corpus dezer Stad bij coofiitntive Kkkk- 3 ,  Il6~ ROTTERDAM. , Stedelijke Verordeningen reprefenteren, den Souverein , te verzoeken, het Collegie der Vroedfchap dezer Stad , te augmenteren tot het getal van veertig of zoodanig , ander getal, als ten nutte van voorfchreven onze Stad , zal geoordeeld worden te behooren, en wel ten op, zichte van de ontbrekende plaatfen, bij directe .aanflel, ling van Hun Ed. Groot Mog., alles ingevolge de voor, beelden, welken bij diergelijke augmentatien in vorige , tijden hebben plaats gehad, en welken door ons quaji , in ons Bericht worden geal/egeerd*, aan onze verkiezing niettemin overlatende, of wij het gemelde verzoek eenig en alleen , namens de Vroedfchap onzer Stede, als nuttig en noodzaaklijk aan den Souverein willen voordragen en helpen effectueren, enz. >. Op dezen Brief, welks voorfag enkelijk rustede op de abufive asfertien, waar van de Groote Krijgsraad zich bediend had, hebben wij een elucidatoir antwoord aan voornoemde Schepenen laten toekomen, voldoende, zoo wij oordeelen, om hen van alle verdere bemoeijingen in deze zaak te detonrntren: deze Stukken, bereids alhier ter Tafel van deze Hooge Vergadering gebragt zijnde, refereren wij ons aan dezelven: U Ed. Gr. Mog. zullen 'er uit zien, dat eene erroneufe opvatting en eene infidieufe interpretatie van onze woorden, zoo als die voorgedragen worden in het Adres van den Grooten Krijgsraad aan Schepenen, en door dezelve Schepenen wederom geadopteerd, en gebragt in hunne voornoemde Misfive van den 30 December 1786, dat, zeggen we, eene erroneufe opvatting en eene infidieufe interpreratie onzer woorden, tegen derzelver letterlijken en duideltjken zin, den geheelen grond uitleveren, op welken zij gemeend hebben eene nieuwe poging in dezen te kunnen aanwenden. „ En wat heeft men, om daar in te flagen, beflaan? Wij hebben het bereids gedeeltelijk ter kennisfe van deze Vergadering gebragt, bij onze Misfive van den 10 dezer, en moeten het hier nader voordragen. ,, Schepenen de Stukken (bij hunne Misfive van den 30 December laarst'eden aan ons gefchreven vermeld) op den 27 dier maand ontfangen hebbende, vragen op den 20 bij Burge- mees-  ROTTERDAM. n7 meesteren eene extraordinaire Vroedfchaps - Convocatie ten allerfpoedigften; de Vroedfchap word daar op geconvoceerd, en vergaderd den volgenden dag. ,, Ter dezer onzer Vroedfchaps-Vergadering komt in de bovengemelde Misfive van Schepenen met de Bijlagen daar zij gewag van maakt. — Deze Misfive in de Vroedfchap gelezen , zijnde, word daar op commisforiaal gemaakt met de Leden behoorende tot het groot Befoigne. ,, Op Donderdag den 4 Jannarij werd bij Burgemeesteren vastgefteld het Befoigne des Saturdags den 6 te zullen houden, en ten zclven dage werd 'er in Burgemeesters Kamer, door de Heeren boogaert en vingeriioedt voorgedragen om (zonder dat men den uitfiag der deliberatien van het Befoigne wist, — zonder dat men derhalven wist of het Befoigne ook zoude moeten gecontinueerd worden) de abfente Leden van de Vroedfchap in 'sHaga in Commisfie zijnde, tegen Maandag daar aan volgende ter Vroedfchap te doen befchrijven. ,, Saturdag den 6 werd het voorfchreven Befoigne gehouden , en is daar van op Maandag den 8 een tweeledig Rapport in de Vroedfchap uitgebragt, zijnde de Praftdent Burgemeester en nog 6 andere Leden van gedagteu geweest, dat de conferentie, door Heeren Schepenen voorgefteld, behoorde te worden gedeclineerd, gelijk mede het ander alternatief van Schepenen, namelijk, om namens de Vroedfchap het verzoek tot vermeerdering der Vroedfchap te doen. — De VicePrafident Burgemeester en 6 andere Leden van dat Befoigne waren van gedagten geweest, dat het eerfte lid der Misfive van Schepenen behoorde te worden gedeclineerd, doch zouden zich conformeren met het tweede lid, namelijk, dat de Vroedfchap afzonderlijk het meergemelde verzoek van augmentatie van Vroedfchaps - Leden zoude doen. — Na het uitbrengen dezer tweeledige Rapporten ad vota gaande, advifeerde toen de Vict-Praftdent Burgemeester boogaert: ,, dat „ hij van den Praifident Burgemeester bichon eischte en be„ geerde, zonder daar op omvrage te Willen lijden, dat deze „ ten fpoediglten Vergadering deet beleggen van Burgemees,, teren, Schepenen en Raden?' met bijvoeging, „ dat, in„ dien de Prajfident-Burgemeester daar iu difficulteerde, hij, Kkkk 3 „als  ROTTERDAM, „ als Vice-Vrafi.lent, zoodanige Vergadering zou doen beleg99 gen,1' Bij pluralireit der verdere vota wierd geconcludeerd, een declinntoir antwoord aan Schepenen te fchrijven, waar na de Prajfident - Burgemeester bichon voorfioeg, de pr«p0fe van den Heer boogaert tot het beleggen van zoodanige Vergadering van iiurgemeesreren, Schepenen en Raden commisforiaal te maken: doch daar tegen oppofeerde zich de Yice-Pra;fident Burgemeester boogaert, en bijzonder ook de Burgemeester vingerhoedt, fustinerende deze , dat 'er geen propofiiie gedaan, maar (legts een advis uitgebragt was, ■en dat een advis geen object was om commisforiaal te maken j fommige der Leden meenden vervolgens, dat de deliberatien van de Vroedfchap afgeloopen waren, anderen, dat 'er omvrage moest gedaan worden over zoodanige advizen, als vittualiter propofiiies inhielden: 'er gefchied omvrage: alle de Leden, die geconcurreerd hadden tot de couclufie, om aan Schepenen de bovengemelde Misfive te fchrijven, begrepen, dat de deliberatien over die materie waren afgeloopen, en dewijl de Heer boogaert had te kennen gegeven, dat hij, bij mangel van den Prajfident, een zoodanige Vergadering zou doen beleggen, declareerden de meerdere Leden der Vroedfchap, dat zij zodanige Vergadering hielden voor illegaal, en 3l wat 'er befloten zoude worden, voor nul en van onwaarde, met referve van daar tegen zoodanige mefures te zullen nemen, als geraden zouden vinden; en verklaarden wijders, dat zij op dezelve Vergadering niet zouden komen. Dit mettegenftaande, heeft de Burgemeester boogaert kunnen goedvinden , om, na dat de Vroedfchaps - Vergadering gefcheiden was, zoodanige wettelooze Vergadering te beleggen , door Biljetten van den volgenden inhoud: „ De Heer Vroedfchap .... Vergadering van Burgemees„ teren, Schepenen en Raden, op Maandag den 8 Januarij „ 1787, 's namiddags ten vijf uren, over de Misfive van 8, Schepenen, aan de Vroedfchap van den 30 December \rZ6 n belegd door (getaekend) . p. boogaert. 3) Pa*-  ROTTERDAM. i r9 ,, Pasferende de menigvuldige aanftootlijke ongeregeldheden en informaliteiten, die ten aanzien van dit gantsch gedrag jegens ons bij eene fimpele overweging in 't oog moeten loopen, en deze convocatie, zoo wel als het geen 'er op volgt, en in dien pretenfen Raad van Burgemeesteren, Schepenen en Railen verrigt is, aan eene volflagen nulliteit doen laboreren, zullen wij alleen verzoeken, dat U Ed. Gr. Mog. gelieven in acht te nemen, dat hier de Vice-Prtefident, door eene bloote convocatie, een nieuw Collegie in onze Stad creëert, van welks exiftentie wij nimmer te voren een woord hebben hooren reppen: doch, zoo iTerk fcliijnen onze Mede-Broeders der Vroedfchap door een flikkering vau een gewaand gunstig licht getroffen te zijn geweest, dat zij, ziende dat Schepenen, Burgemeesteren en Raad, bij vroeger tijden te linnen vèrzoeken aan den Souverein gedaan hebben, dat 'er daadlijk zoodanig gecombineerd Collegie in wezen was geweest; geen acht flaande, dat deze drie gequalificeerde Collegien of Kamers van Burgemeesteren, Schepenen en Raden te famen, met eikanderen een verzoek zouden hebben kunnen doen, zonder juist een gecombineerd Collegie te maken, en nog minder acht flaande op het geen alzoo gebeurt kan zijn, ten tijde, dat de Schepenen zelve Vroedfchappen waren, wanneer zij nevens de andere Raden tot dezelve deliberatie en fpeciaal tot het doen van foortgelijke verzoeken, in haare laatstgemelde qualiteit van Vroedfchappen, geroepen waren. „ Niets meer dan deze korte aanvoeringe nodig zijnde, ten blijken, dat de Vice-Prasfident boooaErt geen Collegie hebbende kunnen convoceren, dat niet exfteerde, nog het zelve, door een bloote convocatie, creëeren, en dat dus het Collegie, alhier verfchijnende , is een tnertim fgmentum, zullen wij nog flegts met een woord de ridiculiteit van deze convocatie, en het geen 'er mede beoogd is, aanvoeren. „ Baarblijklijk gefchiede die, en het billetje bragt het mede , om te delibereren over de Misfive van Schepenen aan de vroedschap , en te refolveren, welk antwoord aan Schepenen, door de Vroedfchap te geven: dat is; het gefchiede om Schepenen te doen concurreren tot een deliberatie over den inhoud van hun eigen Misfive, het welk op zich zeiven abKkkk 4 fhrd  ï.ea ROTTERDAM. furd is, om Schepenen te doen concurreren tot het fixeren van een antwoord aan hun zeiven te geven, dat nog abfurder is; — om door het beieggen van een Vergadering van een Collegie, aan wien de Misfive niet hield, het beantwoorden Van dien Brief af te trekken van de Vroedfchap, aan welke die Misfive gerigt was, en dus, op een indirecte wijze aan dit nieuw gefabriceert Collegie over te brengen, de faculteit, om op zoodanig een voorflel van Schepenen te antwoorden, het welk niet minder abfurd is: en dit alles beftaat men, na dat men de Vroedfchap had gedrongen om Vroedfchap te hou, den, ten einde over die Misfive te delibereren, te refolveren en te concluderen, wat 'er op die Misfive door de Vroedfchap behoorde gedaan te worden, het welk mede een tastbare ongerijmdheid is; dit alles, zeggenwe, beftaat men op grond, dat in zekere tijden van de Graaflijke Regering door Schepenen met en benevens Burgemeesteren en Raad , verzoeken, rakende het Stedelijk bewind, gedaan zijn. „ Die abfurditeiten zullen nog fterker gevoeld wordefl, als men bij vooronderflelling zich eens verbeeld, dat Schepenen hunnen Brief, aan een daadlijk in wezen zijnde Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en Raad hadden geadresfeerd, immers zouden in zoodanig geval Schepenen , wanneer over hunnen Brief de Deliberatien Ronden aangevangen te worden, zich van het bijwonen derzelve moeten excuferen, zich voor dien tijd uit de Vergadering abfenteren, om de Deliberatien niet te belemmeren en de vota's vrij te laten. „ Maar neen: hier is men voortgegaan, en dit voortgaan heeft geproduceerd het Adres, over het welk wij hier bezig gijn; de zaak midlerwijle was bij de Vroedfchap reeds afgedaan ; over het antwoord was gedelibereerd, hetzelve was gerefolveerd, gearresteerd en fiond afgezonden te worden; de Vice-Prefident boogaert, die in het Befoigne gevoteerd had , niet tot een concurrent verzoek van Schepenen maar tot een afzonderlijk verzoek door de Vroedfchap te doen, had in de Vroedfchap tot een concurrentie niet Schepenen egter adviferende, daar mede, nevens de andere disfentierende Leden, zijn zeggen gehad: zij hadden, of fchoon bij meerdere Stemmen overwonnen, gedeftmgeerd , de siak was at  ROTTERDAM. m afgedaan. En niet te min, gaan de disfentierendc Leden der Vroedfchap met de Schepenen, die eenen voorllag aan de Vroedfchap bij Misfive gedaan en een deciinatoir antwoord van dezelven bekomen hadden, eene Vergadering over die Misfive beleggen , en zulks nog wel tegen eene expresfe Vroedfchaps - Refolutie. „ Wij weten niet, Ed. Groot Mog. Heeren! of'er ooit ter deze Hooge Vergadering een fchakel van zoo veel inconfequentien is voorgekomen; vast is het bij ons, dat nooit een diergelijk bedrijf de attentie van deze Souvereine Vergadering zoodanig heeft gewekt, van 'er als 't ware, een Proces communicatoir van te maken, tusfchen één hunner mede-integrerende Leden, aan de ééne zijde, en eenige Particulieren t zich qualificerende dan eens Geconftitueerden, dan eens de minderheid van de Vroedfchap, — dan eens 'Burgemeesteren , Schepenen -en Raden, aan de andere zijde; van aan dezelven termijnen te fixeren om te Berichten, en 'er zich langs dien weg eene Judicature over aan te trekken. „ U Ed. Gr. Mog. gelieven het ons ten goede te duiden, dat we, gevoelig over die behandeling, niet ongeroerd kunnen laten het bezwaar, om ons een termijn van veertien dagen te fixeren, ten einde te dienen van Bericht op Stukken, wier refutatie voor ons aan geen tijd behoorde gebonden te zijn, vallende het in zulke zaken, even als in anderen, ligter, een hoop wartaal op - een - te - zamelen , dan die wartaal uit eikanderen te ontbinden, en 'er de eigentlijke beduiding van te doen bevatten Wij hebben bij onze vorige Memorie de ongevoeglijkheid daar van bereids te kennen gegeven, daar wij fpraken van de kortheid van een termijn van zes weken, om op den geheelen inhoud van het Request der Geconftitueerden onze gedagten uit te brengen: dit, hadden wij gehoopt, zoude wat indruk op deze Souvereiue Vergadering gemaakt hebben. En hoe moeten wij ons dan niet verwonderen , dat ons een termijn van veertien dagen gefield word, om op de Stukken, ons op nieuw ter handen gefteld, te dienen van Bericht. Het jammert ons, Ed. Groot Mog. Heeren! over eene zoodanige handelwijze onze gevoeligheid te moeten dueu blijken, voornaamlijk, om dat hot in ons natuurlijk eené . Kkkk $. be-  122 ROTTERDAM. bedenking moet doen opkomen, of fomwijlen het (lellen van zulk een korten tijd zoude moeten geattribueerd worden aan een voornemen, om beraamde zaken te precipiteren, en ons de gelegenheid te benemen, van over de gefourneerde Stukken zoodanige eclaircisfementen te kunnen geven, als 'er zouden mogen vereischt worden , om deze Hooge Vergadering au fait te (lellen van alle de wederrechtelijkheden, die in de moeijenisfen tegen de Vroedfchap opgefloten liggen, en waar door Hoogstdezelve zouden kunnen of moeten bewogen worden, om deze moeijenisfen eindelijk efficacieuslijk tegen te gaan en te doen cesferen. ,, Wij zeggen, Ed. Groot Mog. Heeren ! Particulieren, vermits het U Ed. Gr. Mog. niet minder dan aan ofls bekend is , dat het geen wat fommige Leden van een Collegie afzonderlijk, uit hun zelve buiten Commisfie, en zonder voorafgaande Refolutie van dit Collegie, doen en ondernemen, zij daar in niet aangezien of gehouden kunnen worden, dan flegts voor Particulieren. „ Het is ons wel niet onbekend, want dagelijks hooren wij 'er van reppen, dat de Collegien gefplitst worden in twee deelen, van welke het eene de meerderheid en het ander» de minderheid genaamt word. Maar wij gelooven egter niet, dat U Ed. Gr. Mog. die nieuwerwetfche mode van een moreel lighaam of perfoon te befchouwen, zullen adopteren, maar met ons, volgens een algemeen aangenomen begrip der Staatkundigen inllemmen, dat een Collegie, tanquam perfona tnoralis, maar dén eenig individueel is, het welk even zoo weinig in afzonderlijke deelen gefplitst kan worden, als het lighaam van een mensch. — De werkingen van dat lighaam zijn het immers alleen, welke, of éoor eenparigheid, of door de meerderheid bepaald worden; en de uitwerkzels daar uit vloeijende, worden gehouden, af te komen, niet van de meerderheid, maar van het gantfche lighaam, in welk de minderheid haare kragten reeds geoefend heeft, en door die van de meerderheid geabforbeerd zijn geworden: daar zijn ook door deze Hooge Vergadering geen Berichten gevraagd, nog van de meerderheid, nog van de minderheid; dit zoude abfurd zijn geweest, gelijk het abfurd is, dat de minderheid tegen de  ROTTERDAM. 123 de Conclufieii van een lighaam, tot 't welk het behoord, opfta, om zijne kragten op nieuw buiten net lighaam te beproeven, ten einde zich boven de meer ierheid te verl; ft' ; onze Gedeputeerden zitten hier ook niet als Gedeputeerden van de meerderheid, maar als Gedeputeerden van het gantsch en vol Collegie vau de Vroedfchap. „ Wij ignoreren niet, Ed. Groot Mo?. Heere. ! dat 'el gevallen zijn, in welke de meerderheid der Hemmen *ai Collegie of Vergadering niet kunnen nog mogen aang< tl en gehouden worden voor de Hem, wil en begeerte van het gantfche lighaam ; — Wij ignoreren , zeggen we , de ge niet, in welken het zijn kan, dat overftemming geen plaats heeft, maar wij ignoreren even zoo weinig, dat 'er niets ge. maklijker is , dan disfentien in Collegien te verwekken, en dat, zoo het voor een maxime moet gelden-, dat de minderheid kan opftaan, tegen beftuiten bij meerderheid genomen, en afzonderlijk haare ftem doen hooren, tegen de ftem der meerderheid, of liever tegen de ftem van het Coltegie zelf, de Collegien als dan van hunnen aart en natuur verbasterd worden; en dat men jegens dezelven, als dan flegts behoefd jn 't werk te ftellen het bekende divide &? impera. „ Om klaar en verftaanbaar te fpreken, dan behoefd 'er maar tweedragt geftookt te worden in de Collegien dezer Provincie, en in het bijzonder van de Vroedfchappen, om deze Souvereine Vergadering een gelegenheid te geven, van de befluiten dier Collegien, geen meerdere of verdere kragt te doen erlangen, dan voor zoo veel dezelve ftrooken met de begrippen van deze of geene, of ook wel overeenkomen met zekere beraamde oogmerken en inzigten, welken men gaarne tot ftand gebragt zag: — Een beleid van zaken, het welk, zoo 't ons voorkomt, vooral in een Vrijen Staat, zorgvuldig vermijd behoorde te worden. „ Aatiftotelijk zijn de ftappen in deze tegen ons gedaan! — aanftotelijk zijn de Adresfeu' — maar nog aanftoteü k r z'in de motiven en inzigten. — Zij geven een nieuwe reden aan de hand, waarom de Requestranten, wel verre vau gthaard, afgewezen behooren te worden, „ Ea  124 ROTTERDAM. ,, En hier mede houden wij het eerfte Poinct, het welk wij tot een voorwerp van deze onze nadere ouvertures en eclaircisfementen gefteid hebben, volledig en buiten alle wederIpraak betoogd, naamlijk : i „ Dat die famengevoegde Leden, welke hier als uitma„ kende een Collegie van Burgemeesteren, Schepenen en „ Raden van Rotterdam, het gemelde Adres hebben in„ geleverd, ongequalificeerd zijn tot het doen van een . „ verzoek , het welk zij ter deze Hooge Vergadering „ hebben voorgedragen, en afgewezen behooren te wor„ den, zonder eenig reguard op hetzelve hun verzoek te „ nemen." ,> Wij gaan nu over tot het tweede Poinft onzer opgevatte Confideratien, beftaande in eene overweging op „ Het defect van bevoegdheid van deze Hooge Verga,, dering, oni zich verder die zaak aan te trekken. „ Waaromtrent wij , aangezien deszelfs gewigt, ons wat meerder zullen moeten uitlaten, dan wij het in ons vorig vertoog over het Adres der eerfte Requestranten gedaan hebben. „ Wij zijn het, zoo wij meenen, Edele Groot Mog. Heeren! onder de Leden vau deze Hooge Vergadering ééns, ten minften wij achten het ééns te moeten zijn, dat wij alhier de Souvereine Vergadering dezer Provincie uitmakende, geen bevoegdheid hebben, om, het zij bij meerderheid, het zij bij unanimiteit, de Rechten van iemand, wie hij zij, te verkorten , te befnoeijen of te verijdelen; maar dat wij in tegendeel, als den Souverein uitmakende, gehouden en verpligt zijn, die Rechten te befchermen en te handhaven. ,, Wij zijn, Edele Groot Mogende Heeren! zoo wij vertrouwen, het ééns, ten minften wij achten dat wij het behooren ééns te zijn, dat de Collegien der Vroedfchappen, vooral federt de Erectie der Republijk, gehouden zijn voor de Re■prtefentative Lichamen van de gantfche Gemeente der Steden, gelijk in de Deduüie der Staten van Holland is vertoond, en ook in de Remonftrantien van den Hoogen Raad van den Jaare 1617, te voren vermeld, gelezen word; en het is uit de teneur van de Privilegiën en oaroijen, aan de Stad Rotterdam verleend, inzonderheid te zien, dat die Vroedfchap, door den tijd,  ROTTERDAM. ï al¬ tijd, is belast en bevoegd gemaakt, om der Steden Rechten en Privilegiën te beivaaren, getrouw te Raaden, en der Stede oorbaar en Profijte te vorderen; enz. — deze last op de Vroedfchap van Rotterdam gelegd en die bevoegdheid aan haar gegeven, zijnde, is het ook zeker, bij een noodzaaklijk gevolg, dat de beoordeeling, van het geen moet ftrekken tot bevordering van het geen dat haar is toevertrouwd, aan haar privativelijk is gelaten en gedemandeerd, als een middel, zonder hetwelke zij aan haare last en ainpt of waardigheid met voldoen kan: en gevolglijk is het buiten allen tegenfpraak, dat de Vroedfchap dat Collegie is, het welk alleen moet oordeelen, wat der Stede van nut en dienst kan wezen, wat haar oorbaar ende profijte vereischt, en welke wegen tot het obtineren van hetzelve door haar behooren ingeflagen te worden. Niet zoo, Cgelijk men het abufivelijk voorgeeft) als of geene Burgers of Burger zijne gedachten over het oorbaar ende profijte van de Stad, en de middelen daar toe dienende, langs gepaste wegen, te kennen zoude mogen geven; — niet zoo, als of zij altijd zouden moeten zwijgen, als zij meenden abuizen gewaar te worden; —- niet zoo, als of zij tegen verongelijkingen en verkortingen hunne Stem niet zouden mogen verheffen; verre van daar: — maar in diervoege, dat eindelijk aan de Vroedfchap toekomt de uiterlijke beoordeeling «n bejliijing van het geen voor de Stad het nuttigde en het dienstigfte is; wat het meeste kan ftrekken tot bevordering van haar oorbaar ende profijte: — wat voor haar noodzaaklijk is, — en mitsdien ook, in dit geval, — of het voor de Stad nut of onnut, — noodzaaklijk of niet noodzaaklijk is, dat het verzoek, tot eene vermeerdering van 16 Raden, door deze Hooge Vergadering direct aan te /lellen, gedaan, en daar door aanleiding tot die aanftelling gegeven worde. „ Dit recht der Vroedfchap aan genen twijfel onderhevig kunnende gemaakt worden, zoo moet het ook vast flaan, dat deze Souvereine Vergadering geen bevoegdheid heeft, om ons in dit recht, zejfs niet bij eenparigheid, en dus veel minder bij meerderheid, te verkorten, maar gehouden en verpligt is om ons daar in te befchermen, te ftijven en te Merken; en, derhalven, dat het genoeg is, dat door ons het verzoek, het welk  12(f ROTTERDAM, welk Schepenen bij hunne voorgemelde Misfive wilden, dat wij doen 'zouden, niet gedaan worde, om zich te verzekeren, dat de Vroedfchap zoodanige verandering in haar Colle gie ongeraden en ondienstig, en dus veel meer niet noodzaaklijk oordeelt: — derhalven moest het ook voot deze Hooge , Vergadering geno-g zijn, dat wij het meergemelde verzoek ntet doen, om zich geperfuadeerd te houden, dat zoodanige verandering voor de Stad van Rotterdam ongeraden en •ondienftig is: want wij meenen niet minder recht te hebben, dat onze Mede-Staatsleden ons erkennen en houden voor deugdige Bezorgers van onze Stad, dan zij van ons kunnen begeren, dat wij 'er hen voor aanzien en houden, met betrekking tot hunne Steden. ,, Sedert eenige Jaren heeft men meer dan te voren doen klinken de woorden van Reprafentanten en van Volks-ftem, en eene waarheid herinnerd, welke al van oude tijden bekend is geweest. Wij willen deze Souvereine Vergadering hier niet lastig vallen met eene discu.'fie, in hoe verre die uitdrukkingen, naar onze mening, in deze Landen behooren opgevat te worden: wij . zullen enkelijk aan U Ed. Gr. Mog. ons begrip deswege bloot leggen, en mitsdien zeggen , dat wij in deze Hooge Vergadering, als mede in onze Vroedfchap een Reprafentatiefgezag, refpeftivelijk befchouwen , admitteren en adopteren. Maar wat brengt dit Reprafent at ief gezag mede? Dat wij Requesten, zoo als 'er tans zoo menigvuldig geprimeerd zijn, en geprtefenteerd worden , zullen of moeten aannemen, voor uitdrukkingen van de Stemme des Volks? ■ Van des Volks begeerte? -— Van des Volks wille? ■ En dat wij die zullen houden voot de norma, — voor den regel van ons Bewind en Adminiftratie ? — Van ons doen en laten? —- Wij vertrouwen, Ed. Gr. Mog. Heeren! dat alle Leden van deze Hooge Vergadering te verlicht zijn, om niet met ons overtuigd te wezen, dat zulken, die 'er aldus over oordeelen, weinig weten wat een Reprafentatief gezag of een Reprafentative Souvereiniteit is. Het Reprafentative in den Souverein brengt (onze» bedunkens) dit mede, dat hij beftendig gadefla de algemeene inclinatie van de gantfche Natie, en daar aan voldoe, voor zoo . veel  ROTTERDAM. 12-7 veel de Grondwetten , Staatsrechten en bijzondere Rechten van anderen hem permitteren, daar aan te voldoen. Die algemeene inclinatie openbaart zich niet door Requesten, veelal opgefteld door lieden, die ze tot bijzondere inzigten willen gebruiken, — en geteekend worden door menfchen, die 'er den inhoud niet van weten nog verdaan; — zij openbaart zich niet door verzoeken van Geconftitueerden, zonder voorkennis van Conftituanten, aan den Souverein gedaan; — nog ook door Adresfen, van welken de inhoud is boven de kennis en bevatting der genen, die 'er hunnen naam onderfchrijveu, Zulke foorten van blijken eener Volksinclinatie, Ed. Gr. Mog. Heeren, zijn meer dan bedrieglijk, en 't is ook meer dan gevaarlijk van ze op dien voet aan te nemen. Daar zijn andere merkteekenen van eene algemeene Volks - inclinatie, op dewelke met meer zekerheid kan worden doorgegaan. — U Ed. Gr. Mog. weten, dat de Rechten ons die aanwijzen, wanneer zij ons van de kragt van eenen ronfenfus prafumptus en con/enfus tacitus onderrigten. — De mensch is beter door zijne daden, 't zij goede 't zij kwade, dan aan zijne woorden te kennen, — dus ook het Volk. — Deszelfs dagelijks bedrijf, ommegang en verkeering doet zijne inclinatie vrij beter kennen, dan alle die opgeloopene, aangezogte en niet zelden afgebedelde onderfchrij vingen van Verzoekfchriften en diergelijke Inftrumenten. Regenten, welken weten wat Regering is, cn vooral zulken, welke weten wat een Reprafentative Regering is, zullen (U Ed. Gr. Mog. zijn 'er zoo wel als wij van overtuigd) bij aanhoudenheid oplettende zijn , op de daden en bewegingen der In- en Opgezetenea, in haren ftillen en dagelijkfchen ommegang, en daar uit de rechtmatige en behoorlijke algemeene inclinatie, en dus de gehoor verdienende volk - stem opmaken, en aan dezelve geen verhoor weigeren, voor zoo veel daar aan voldaan kan cn mag worden. — Het is ook inzonderheid, ten einde die generale inclinatie, langs deze zekere en niet bedrieglijke wijze, zoude kunnen worden geobferveert, en bij den duur gade geHagen, dat 'er daar toe Reprafentative Collegien zijn geconstitueerd, naamlijk da Vroedfchappen.  12j ROTTERDAM. _________ „ Verre is het 'er nu van af, Ed. Groot Mog. Heeren 1 dat' wij ouder de Ingezetenen en Burgerij van Rotterdam zouden befpeurd hebben, een algemeene inclinatie tot, of goedkeuring vau al wat 'er met betrekking van onze Stad is gere. folveerd , en voorts werkftellig gemaakt; het is verre van daar, dat de generale inclinatie der Ingezetenen van Rotterdam favorabel zoude zijn aan de inzigten, welken in deze Adresfen tot vermeerdering der Vroedfchappen gemanifesteerd worden. — In tegendeel, wij zijn voor ons zelve volkomen overtuigd en kunnen het gerust verzekeren, dat zeer verre de groote meerderheid onzer Burgers en Ingezetenen zich geenzints conformeren met het verzoek om vermeerdering van Vroedfchaps - Leden, en indien U Ed. Gr. Mog. deze onze informatie niet geheel, niet volkomen mogten goedvinden aan te nemen, willen wij ü Ed. Gr. Mog. wel gevraagd hebben, of het met het verlangen van U Ed. Gr. Mog. zoude overeenkomen, dat wij de Stemme des Volks, binnen onze Stad, op een legale wijze zouden oproepen, waar toe wij tot hier toe niet hebben verkozen over te gaan, op dat wij daar door niet op nieuws met verkeerde verdenkingen zouden bezwaart worden, als of wij het waren, die zulke ongewone middelen bij der hand wilden genomen hebben, daar dezelve bij de Magitlraat, (die zich omtrent dit verzoek tot vermeerdering der Vroedfchap reeds zoo opentlijk tegens ons geëxpliceert heeft) wel in zoodanig licht zouden kunnen worden voorgeReld, dat daar uit de nadeeligfte illatien en confequentien ten onzen prasjuditie zouden kunnen werden getrokken. „ Dan het kennelijk verlangen van U Ed. Gr. Mog. ons gebleken zijnde, zouden wij deze en andere bedenkingen, die ons daar van tot hier toe wederhielden, des te gereeder kunuen voorbijzien, en wij houden ons op gronden van fufficiente informatien volkomen geconvinceert, dat als dan de stemme des volks zich in zoo een menigte ten nadeele van dat gedaan verzoek der Requestranten , concernerende de vermeerdering van Vroedfchappen, zou doen hooren, dat het getal der zoogenaamde Conftituanten niet in aanmerking zoude kunnen komen. „ Edoch,  ROTTERDAM. i25? „ Edoch, Ed. Groot Mog. Heeren! al was het ai eens zoo, dat in dé verfchillendheid van begrippen tusfchen Burgers en Ingezetenen over het nut of onnut, — over de nood zakelijkheid of onnoodzakelijkheid van iets, in de Stedelijke Conftitutie plaats hebbende; de meerderheid deswegens flond aan de zijde der genen, die aan den Souverein een Adres zouden gemaakt hebben, wat zoude 'er uit volgen? Dan zoude het immers nog aan ons te beoordeelen ftaari, wat te verkiezen; om dat het beoordeelen daar van aan onzen Staatj aan ons Ampt, aan onze Bediening, aan onze Functie van Vroedfchap is opgedragen en gehegt: om dat wij tot het beoordeelen daar van zijn Gecontinueerd; om dat ons het beoordeelen en bevorderen van Stads Rechten, Privilegiën en welvaren in 't algemeen is opgedragen; > Vraagt men naar eene redeü van billijkheid van zoodanig eène Verordening,ook deze is niet vérre te zoeken ( en wij hebben die in ons" vorig Bericht bereids aangeduid. Dezelve is gelegen daar in* dat de Ingezetenen doorgaans gene genoegzame ijennis of ondervinding hebben, om over die objecten te kunnen öordeelen, gelijk het doen kunnen zulken, die over een gemeené zaak gefield, een algemeen bewind voeren, het geheel in des* zelfs famenhang gedurig onder het oog hebben, en telkens; kunnen gadeflaan. „ Dit Characteristicque is (naar onze bevatting) genoegd pm te doeri vallen, alle de odieufe refltétien en infimulatien* Welken het gröotfle gëdeeite der twee voorgemelde Adresferi,Jiaamlijk dat van de Commi'fie der Leden van de Unie, ed dat vart den Grooten Krijgsraad uitmaken: wij meenen, egter" Ëd. Gr.i Mog. Heeren! 'er nog eene reflectie tot compleeter' betoog te inogen b-jvoegen, om in eens aan het aanhoudénd gefnor van nut en noodzaaklijkheid dé kragt te benemen. „ Het verzoek der Geconflitueerden tendeert tot eënë verandering, het begeren van eerië verandering vooronderfteld noodwendig, in het geen wat men verandert wil Rebben, ëeii gebrek, waar door het verhinderd word té voldoen aari dut einde, waar toe het is verordend: als 'er nu bij het tóorieii Van eene begeerté tot eenige verandering onl iet verbeterd të hebben, een middel tot verbetering word voorgefleid, dan moef XXV. DiiÉÜ illl Ifi  I30 ROTTERDAM. het ook blijkbaar zijn, dat dit middel juist gefchikt zij, om dat gebrek weg te nemen. „ Het verzoek tot vermeerdering van 't getal der Vroedfchaps - Leden vooronderfteld derhalven een gebrek in het getal der vierentwintig Leden, waar door hetzelve belet zoude worden te voldoen aan het einde, waar toe de Vroedfchap verordent is; en daar word tot verbetering voorgefleid eene vermeerdering van zestien Leden, door U Ed. Gr. Mog. direft aan te flellen: de vraag is dan eerst, laboreert het Vroedfchaps-Collegie aan eenig gebrek? „ Van alle middelen, door welken men in flaat kan worden gefield, om deze vraag te beantwoorden, en door welken men zien en overtuigd worden kan, of een verordening aan gebrek laboreert of niet, is (zoo wij het wel inzien) een befchouwing, of zij aan haar doeleinde voldoet, de beste en zekerde, en voor dit laatfle is 'er geen beter nog zekerder, dan de ondervinding. „ Wat leert nu de ondervinding? niet flechts van ééft, van tien, van twintig, maar van meer dan Honderd Vijftig, Ja Honderd Zeventig Jaren, met betrekking tot het getal van de Vroedfchaps-Leden? dat de Stad kwalijk is geregeerd geworden? dat Stads Finantien agterwaards zijn gegaan? dat de Neringen en Handteringen zijn gedeterioreerd? dat de Stad tot vervalis gekomen? dat het Vroedfchaps - Collegie, in vierentwintig Leden beflaande , aan zijn doeleinde niet heeft voldaan? neen Het contrarie van dien is waar. Word 'er getoond, dat het een of 't ander gedeelte der Adminiflratie, welke aan de vroedschap heeft gedaan en nog daat, is verwaarloosd ? met „aar behooren is bezorgd? niets van dit alles De Stad heeft toegenomen in Neringen, in Commercie; dezelve s Volkrijker en Florifanter geworden, en nimmer is 'er geklaagd over verzuim of verwaarlozing van dit of dat objeft der publ.jke Adminidratie van het Collegie van de Vroedfchap. Waar is dan het gebrek, 't welk verbeterd zoude moeten worden? of zou het blijken uit eene belaggelijke optelling van meer dan Honderd Ampten, welke men voorgeeft bij de vierentwintig Vroedfchappen te worden waargenomen, waar van 'er meer dan zeventig zijn, die zoodanig een naam, veelmin de betekems daar  ROTTERDAM. Ht van kunnen dragen? Wij oordeeleu dat zoodanige futiliteiten geen antwoord meriteren. ,, Het is in de Staatkunde een erkende maxime, dat men, in eene verordening, tot geen verandering moet komen, dan bij hooge noodzaaklijkheid; en dat hst veiliger is, bij eene verordening, al had die al eenig merkelijk gebrek, te blijven, dan zich bloot te fiellen, om door eene verandering dezelve! • nog gebrekkiger te maken. Wij vinden die maxime aangewezen door ulpianus in l. 2. ff. de Confï. Piinc. In rebus no° vis conffituendis evidens esfe utilitas debet , ne recedatuf ab eo jure, quod diu aquum vifum est. ,, Dit in 't algemeen waar zijnde, moet het nog veel meer' waar zijn, met betrekking tot eene verordening, Welke door' de experientie van meer dan Anderhalf Eeuw aangeraden en aangeprezen word: weshalven hef een voldagen dwaasheid uitleverd in dezelve eenige verandering ingevoerd te willen hebben, doende het niets ter zake, of fommige Leden andere Ampten, Bedieningen, of Waardigheden bekleeden: daar het enkel aankomt, of de zaken, ter Admimftrade van de Vroedfchap ftaande, wel of kwalijk beheerd worden* , In dit laatfte geval zoude nog moeien gezien Worden, óf een augmentatie van Vroedfchaps - Leden, zoo als die verzogt is, het gefchikst remedie tot hare betering zoude zijn? Etf daaromtrent vragen wij niet het bewijs, maar ilegts eenige waarfchijnlijkheid , dat eene vermeerdering van VroedfchapsLeden, bij eene direóte aanftelling door U Ed. Gr. Mog.van nieuwe Leden, de zaken van de Stad in eene betere be. heering zoude brengen, dan in welke zij nu is? „ Het laatfte geval aller.thalve niet exfterende, eo nergens eenig verzuim of verwaarloozing aangetoond zijnde, komt eene verandering niet van pas, en dus ook geen vermeerdering van Leden. „ Wij treden, gelijk U Ed. Gr. Mog. zien, in een discusfie, die verder gaat, dan het object van dit vertoog bet zoude fchijnen te vereisfchen j wij doen het, om de haatlijke reflexien, de injurieufe infimulatien, en de valfche aantijgingen, die over ons gedrag opgeworpen en verfpreid worden , en met welken men vooral de goede Ingezetenen van Rotterdam LH! 2 zoete  .1$. ROTTERDAM. zoekt te begochelen en te verfchalken, niet onaangeroerd te laten, en daar tegen onze ware gevoelens te uiten. „ Zoo verre, Ed. Groot Mog. Heeren! als wij zijn, van aan de goede Ingezetenen der Stad Rotterdam te willen betwisten de zoo natuurlijke bevoegdheid van denken en fpreken, en hunne gedagten op eene behoorlijke wijzi» voor te . dragen , zoo verre zijn wij ook van het begrip, dat hen niet zoude toekomen de recurfus ad Principem, het ultinum refugium, de laatfte toevlugt der genen, die in een Land, door Magiftraten of anderen, beledigd mogten worden, en geen recht kunnen vinden. Wij zijn verre van aan de goede Ingezetenen der Stad Rotterdam het recht te willen tegenfpreken van Adresfen aan den Souverein of aan Magiftraats - Collegien te maken; maar wij beweren, en houden ftaande, dat daar toe moeten zijn gepaste redenen, en dat het moet gefchieden door Conftitutioneele middelen; dat is per justos, legitimos, £f legibus Reipublica fundament alibus dcfinitos & conftitutos tramites: dat is; naar de form, en langs de wegen, welke de fundamenteele Staatswetten en verordeningen daar toe bepaald en vastgefteld hebben, daar moet niet van afgeweken -worden, als men gehoor wil erlangen en verhoord worden. „ Zoude nu, Ed. Groot Mog. Heeren! wel één éénige onze" Mede-Leden willen ftaande houden, dat het formeren, teekenen en prefenteeren van Requesten, zoo als het federt eenigen tijd is gefchied, een middel is, dat. door onze Staatswetten en verordeningen is geconftitueerd., om eene inclinatie van het volk te doen kennen, om de Volksftem te doen uitbrengen en hooren? Zijn wij niet allen van het tegendeel overtuigd? Is het niet aan de differente Collegien, het zi] van Polide' het zij van Juititie, het zij van andere zaken, daar de belanghebbende zich in de eerfte plaats aan moeten adresleren, zoo zij iet te verzoeken hebben? En wanneer zij zich bezwwrd vinden met de een of andere dispofitie van zoodanige Co'legien, ftaat het hun dan niet vrij om hooger te gaan? — Wil willen eens vooronderftellen, dat de Stad Rotterdam, door verloop van zaken in verval raakte, en de Ingezetenen van Rotterdam in 't begrip vielen, dat dit gefchiede, om dat  ROTTERDAM. 133 liet getal van vierentwintig Vroedfchaps - Leden te min was om Stads zaken waar te nemen, of dat Stads zaken daadlijk niet waargenomen wierden: in zoodanig geval zouden wij, kunnen aannemen, dat liurgers Adresfen deden om daar in eenige voorzieninge of redres te krijgen; maar tenens zouden wij meenen, dat zij zich m de eerfte plaats zouden moeten adresferen aan de Vroedfchap zelve; en niet als na eene ongunstige dispofitie vaii de Vroedfchap aan den Souverein. ,, In zoodanig geval zouden wij oordeelen, dat een reden van noodzaaklijkheid, opgeleverd door een daadlijk verval van de Stad, veroorzaakt door verzuim of verwaarloozing van zaken, zoodanigen recurfus ad Principem zQude wettigen; maar geenzints in een geval, het welk 'er lijnregt tegen over Raat. „ Daar ligt, zegt men, niets Conftitutioneels Sn het bepalen van een getal Vroedfchappen. ,, Wij zeggen, dat alles Conftitutioneel is, wat bij Staatswetten of andere Landsverordeningen, het zij voor de Steden, het zij voor het platte Land, is gefchikt en ingefteld, dat is, geconftituecrd. ,, Voor dat 'er Octroij verleend was, Voor dat de Graaf Veertig, vierentwintig, of zesendertig Raden geoétroijeerd, gepriviligeerd en geordonneerd had, was zekerlijk het bepaald getal van Raden niet Conftitutioneel; maar naderhand, toen het getal gefixeerd wierd op veertig, toen wierd dit getal Conftitutioneel, gelijk naderhand het getal van zesendertig en dat van zestien Conftitutioneel is geworden, zoo ras de Graven die getallen Cgnftitueerden; en dus is ook het getal van vierentwintig Conftitutioneel geworden, zoo ras door deze Hooge Vergadering, in den Jaare 1615, uit hare regte ■wetenfchap, volkomen magt en SouVereine authoriteit der Stad Rotterdam geconfenteerd, geaccordeerd, en voor zoo veel het nood zij, van nieuws geociroijeerd en gepriviligeerd is, voortaan te mogen blijven gebruiken het getal van vierentwintig Perfonen, die de stad Rotterdam, als vroedschappen zullen regeeren. „ Het doet ons leed, Ed. Groot Mog. Heeren! de attentie van U Ed. Gr. Mog. met zulke reflexien te moeten occuLlll 3 peren5  ,34 ROTTERDAM. peren; maar daar ons het Adres van het pretens Collegie van Burgemeesteren Schepenen en Raden van Rotterdam, met de Bijlagen door U Ed, Gr, Mog. zijn toegezonden, niet öm pnze confideratien en reflexien, of onze informatien en eclaircislementen te vernemen, voor zoo veel wij zouden oordeelen die te kunnen of te moeten communiceren, of tot eenig diergelijk, naar ons begrip, gepast einde; maar om deze Vergadering daar op te dienen van Berigt, en daar wij vooraf niet wel kunnen weten, waar aan deze of geene onzer MedeStaatsleden zouden mogen blijven hangen, hebben wij ons verpligt gevonden, om ons bij deze bijzonderheden wat op te houden, en het verveele Uw Ed. Gr, Mog. niet, dat wij ia b,et openhartig voordragen van onze meeningen voortgaan. „Wij hebben, Ed, Groot Mog, Heeren, al meer dan eens in deze Souvereine Vergadering, door dezen en genen, met nadruk hooren uitroepen, dat men cordaat moest uitkomen ! rondborstig zijne gedagteu uitten! en wat al meerder woordlijke prikkels gebruikt zijn, om tot het vrijmoedig fpreken aan te fpooren; zelfs hebben wij tot de ABe van Indemniteit zien convoceren, om onbehaald wegens de bewoordingen en uitdrukkingen, die men zoude gebruiken, te blijven, Vertrouwende derhalven, dat het onbewimpeld, ongeveinst en het cordaat uitbrengen en communiceren vau onze gedagten die zekerheid en dat welbehagen zullen vinden, dat ons zoo lieflijk en fterk is afgefchilderd, zullen wij, Ed. Gr. Mog. jBeeren, uit een onbedwongen borst, zonder bewimpeling, onze verdere Confideratien op het geen, waar over ons Berigt is gevorderd , communiceren. „ Deze Hooge Vergadering, alwaar wij tans fpreken, aldus vergaderd, conftitueert den Souverein, en vervat de Souvereiniteit dezer Provincie, — Wij gelöoven allenthalven dat de Leden van dezelve, met ons, dit denkbeeld van deze Hooge Vergadering vormen. Maar toch, Ed. Gr. Mog. Hee- ïenl gelijk wij, zoo wij vertrouwen, het daar omtrent ééns zijn, zoo dienen wij het ook niet minder ééns te zijn nopens de begrippen van den aart eener Souvereiniteit, en van de tjualiteit van eenen Souverein, zoo als die inzonderheid door 9aze Vergadering word geconipofeerd, u Wij  ROTTERDAM. S*3S „ Wij hebben, Ed. Groot Mog. Heeren 1 federt eenigen tijd zoo menigmaal de plenitudo potestatis fummn de Vroedfchap erkend te worden; als mede, da:, nog vóór dé fcheiding der Vergaderinge, de open gevallene R f adspiaauen behoorlijk zouden woiden aangevuld. Om het vermoeden, als of zij eene geheele verandering van 's Lands Reseeringsforrrt beoogden, van zich te weeren , deeden de inleveraars van het Adres, in het flot daar van, de volgende plegtige betuigingen, „ dat zij het Stadhouders-Ampt niet vernietigd, noch „ op een anderen Perfoon overgebragt, noch ook tot een „ ijdelen eertijtel, Zonder magt of invloed, gemaakt wilden „ hebben; — dat zij de heerfchende Kerk mede niet benai, deeld, maar integendeel wilden gehandhaafd hebben bij de Openlijke Godsdienstoefening en Leere in het laatfte Na„ tionaale Sijnode te Dordrecht vastgefield , behoudens dë „ Christlijke Verdraagzaamheid jegens de andere Gezinten,. ,, welke bij den Souverein zijn toegelaaten of geconniveerd % eindelijk, dat hun voornaamfte verlangen ftrekte, om eene ,, Regeering te hebben, beftaande uit Perfoonen, die hunne' aanöeUing niet aan eenen Stadhouder , of eenig ander Indi- vidti, aan wien zij uit dien hoofde verpligt en dus afhan„ kelijk zijn, te danken hebben, maar alleen aan de agting „ en genegenheid, welke zij, door hunne talenten en daa,, den, bij hunne Medeburgers hebben verkreegen en behou„ den." Om het inleveren van dit Adres gepasten luister eft kragS bij te zetten, vergaderden , 's anderendaags , Maandag den drieëntwintigften, meest alle de Leden der Vaderlandfche Sociëteit, naa dat alvoorens, op last van mijne Heeren van de Wet, de oorden der Stad, van welke, me/i eenigen tcgenlisnd Mm mm a hadi,  148 ROTTERDAM. hadt te duchten, met gewapende Burger-Kompagniën-bezeï waren. Eer nog de ftaatelrjk optogt, van het Huis der%aderJandfche Sociëteit, gang nam na het Stadhuis, deedt een der Gekonftitueerden eene Aanfpraak tot den zamengevloeide menigte , behelzende eenen aandrang op de noodzaaklijkheid van den flap, welken men doen zoude, nevens eene vermaaning: tegen het pleegen van allerlei ongeregeldheden of beleedigingen tegen de perfoonen, welke uit het bewind zouden gezet worden. Nog meer gemoedigd door deeze Aanfpraak, begon, ten tien uure, de optogt, beftaande uit de Commisfie van den Krijgsraad, nevens de Gekonftitueerden en een groot getal Leden der Vaderlandfche Sociëteit, de laatflen allen in het deftig zwart gekleed. Eene bende gewapende Schutters opende .en floot den Trein. Naa het voorleezen van het Adres , door den Sekretaris van den Krijgsraad, aan de vergaderde Vroedfchap, maakte deeze, in 't eerst, merkelijke zwaarigheid, deels om de voor afgezet verklaarde Regenten, op ftaanden voet, de Vergadering te doen verlaaten, deels ook om terftond over te gaan tot het vervullen der opengevallene Raadsplaatzen. Ten laatfte voldeedt men , in beide opzigten , aari het dringende verzoek; gelijk ook aan een derde, het te rug roepen der tegenwoordige , en het zenden van andere Afgevaardigden ter Vergaderinge van Holland. Van korten duur , intusfchen , was de Zegepraal van den Krijgsraad, der Gekonftitueerden en van die't met dezelven hielden. De komst van een aanzienlijk getal Pruisfifehe Troepen , en de daar op volgende Omwenteling, deedt het gebouw, onlangs opgetrokken , wederom nederftorten. De Volks - Regenten wierden van hunne posten verlaaten, en de afgezetten keerden weder tot hunne voorgaande posten. Verfcheiden Rotterdamfche Burgers , welke de hand gehad hadden in de Stads eu St3atsbeweegingen , verlieten hunne Woonplaats en Vaderland. Doch tot een verhaal van 't verder voorgevallene zullen wij ons niet inlaaten, oordeelende het meest geraaden, de gebeurtenisfen, zedert voorgevallen, met flilzwijgen voorbij te gaan: te meer, dewijl wij , met het altijd gedenkwaardig tijdftip, den draad onzer Hiltorifche befchrijvinge van Rotterdam zeer gevoegelijk kunnen afbreeken. Wij gaan over tot een meer bij-  ROTTERDAM. 149 bijzonder berigt wegens de gebouwen en verdere tegenwoordige ^efteldheid der vermaarde Koopitad. Zeer vermaaküjk is de legging van Rotterdam, langs de rivier de Maas, welke, ongeveer vijf uuren beneden de Stad, zich in de Noordzee ontlast. Men roemt, inzonderheid, het ° gedeelte der Stad, aan die riviere gelegen, pronkende met eene reeks Huizen, van welke het eene het ander in aanzien en fraaiheid overtreft. Den naam van de Boompjes draagt deeze oord, omdat dezelve beplant is met een rije hooge boomen, alwaar zich Burgers en Vreemdelingen met wandelen kunnen verlustigen. Het geringde voordeel, intusfchen, is de vermaaklijke gelegenheid der Stad. Grooter is dat der gunftige legginge tot den Koophandel. Van wegen de diepte der Riviere, en van verfcheiden Havens, van welke de Stad wordt doorfneeden, kunnen gelaadene Schepen, zelf die veertien of vijftien voeten diep gaan, binnen weinige uuren uit Zee, met den vollen last, voor de Pakhuizen fchieten. De lucht, welke men te Rotterdam inademt, wordt voor gezond gehouden. Veel doet hier toe het verfche Rivierwater, welk door de Graften en Havens droomt. De Stad heeft tien Poorten; zes aan de Landzijde, en vier aan den Maaskant; zij zijn de volgende: de De'ftfche of St. Jorispoori, gebouwd in den Jaare 1545, voorzien, aan den buitenkant, met een Torentje, Klok en Uurwijzer, en, daarenboven , op eiken hoek, met nog kleiner torentjes pronkende. Het Hofpoortje, voorheen een Toren op Stads Wallen. Van binnen, langs eene lange en breede Straat, den Oppert genaamd, maakt dit Poortje eene fraaie vertooning, van wegen een hoogen Naald , welke daar boven uit fleekt. De Goudfche Poort, gebouwd in den Jaare 1642. De Oost-Poort, gedigt in de Jaaren 1612 en 1613. De Oester - Oude - HoofdsPoort, aan den Maaskant, gebouwd in den Jaare 1598, meestal van blaauwen Arduindeen, met een Torentje, Slagklok en Uurwijzers. In eene Kamer, boven deeze Poort, wordt het Zeeregt gehouden; in eene andere vergaderen de Commisfarisfen van de Bro'odweegers. Wijders hebben hier de Bakkers eu de Schippers hunne Gildekamers. De IVester-Oude-RoofdsPoort, gebouwd in den Jaare 1ÓÓ7, pronkende, aan den binr M m m m 3 nen.  f£o ROTTERDAM, nenkant en aan de buitenzijde, met vier witte ronde Hardfteenen Kolommen. De OoUer.Nieuwe- Hoof"ds-ï'oort , gebouwd in den jaare, 1664, en de If'este- Nieuwe-Ho'ifds Poort; beidon zeer fraaie gebouwen, en ontworpen, nevens de twee • laatst voorgemelden, door den Bouwkunftenaar jakob lois, Mei regt wordt de laatstgenoemde Poort voor een meesterftuk van Bouwkunde gehouden. Zij is geheel van witten Hardtleen, en pronkt, aan alle zijden, met halve ronde Kolommen. Men ziet 'er vier Voorgevels of Frontefpicen, uit welke een Torentje, lantaarnswijze, oprijst. In hetzelve is een Slagklok, met vier Uurwijzers. Het Torentje is gedekt met eene Hemelglobe, op welke de Zeegod neptunus, met zijnen Drietand, zit. De twee overige Poorten zijn, de Sphie^amfche Of Diik Poort, met een Torentje, 't welk een Scheepje tot Windwijzer heeft, en de De/ftfiavenfche of BinnenwegfchePoort, gebouwd in den Jaare 1624. Volgens de aloude wijze der verfterkinge van Steden, hadt men, eertijds, in de Muuren der Stad , op voegzaame afftanden , Torens opgericht. Hier en daar ziet men daar van nog eenige overblijfzels. Bij de opneeming van het getal der Huizen, in den Jaare 1732 gedaan . wierdt hetzelve bevonden te zijn zesduizend zeshonderd eenentwittig, van welke Verponding wierdt betaald. De fomme, welke tegenwoordig, aan Verpondingen, Wordt opgebragt, wordt begroot op honderdzeventienduizend negenhonderd tweeëndertig Guldens, Kersseboom fchatte het getal der inwooners op zesenvijftigdnizend. De grond, welken Rotterdam, in den Jaare 1632, belloeg, wordt gerekend op honderdvierenveertig Morgens en vierhonderdvijfendertig Roeden. Verfcheiden zeer aanzienlijke Gebouwen ontmoet men in' deeze Stad, zo Geestlijke als fVdereldlijké. Wij beginnen ons yerflag met de eerstgenoemden, naa, alvoorens , te hebben opgenoemd de Klooters en foortgelijke Geltigten, welke men aer, eertijds, plagt te hebben, Vooreerst koomt, op deeze lijst, in aanmerking hetDomitiiiaaner-Klooster, geftigt in den Jaare 1444, door de vlammen verteerd in den zwaaren brand van den Jaare 1563, $och naderhand wederom opgebouwd, Het ftondt in de Hoog- ftraat4  ROTTERDAM. 151 ftraat. Toen, naa de verandering der Regeeringe, dit Gefligt, aan oude belioefcige Mannen, ter bewooninge, wierdt ingeruimd, heeft men, midden door den Tuin en den Vijver, eene Straat aangeleid, die, nog heden ten dage, den naam van de Vijverftraat draagt. In het zelfde Jaar 1444 was het Franciskaaner of Minderbroeders- Klooster gefligt , en drie Jaaren vroeger het G'llebroeders - Klooster, zedert in het Latijnfche School veranderd. - Het Klooster der Karmetflès?én, of Zusters-Karmelitcn, in den Jaare 1482, in de Oo:t- en Goudfche Wagenftraat gebouwd, wierdt, naderhand, verplaatst, op den grond, bij Stads Wallen, alwaar thans het Weeshuis ftaat. Het zo genaamde Prinfenhof, omdat de Prins Stadhouder, wanneer hij zich te Rotterdam onthieldt, aldaar plagt te huisvesten, in de Graaveftraat, was, bij ouds, het Konvent der Zusteren van den derden Regel van St. Frar.ciscus, hier St. Anna-Zusters genaamd, gebouwd in den Jaare I442. Het Sj. Agnes- of St. Jgnitên - Klooster, naderhand dat der Witte Zusteren genaamd, fiondf in de West-WaageRraat. De tijd der ftigtinge is onbekend. Het moet reeds vóór het Jaar 1460 in weezen geweest zijn, vermids het, in dat jaar, door de Wethouderfchap , met verfcheiden Voorregten wierdt begiftigd. Het laatfte Klooster was het St. /lag. ten - Konvent, ook wel het Zmtercnhuis genaamd. Het was gebouwd in den Jaare "1472, en Rondt in de Kipftraat. Ouder dan alle de nu gemelde Gcfligten was het BtgijneJiof, ook wel het Paradijs genaamd, en hetwelk tegenwoordig voor een Lombardhuis verflrekt; als zijnde gefligt in den Jaare 1378. Men vindt daar van nog een ovcrblijfzel in den naam van de Bagijnejlraat. In den Jaare 1497 overleedt, in het Bagijnehof, zekere Vrouw, gerberga genaamd, in den ouderdom van honderddrieëntwintig jaaren en vijf maanden. Z;j was gebooren te Montfoort, en hadt in het Bagijeehof zevenentachtig jaaren gewoond. Zo fterk was zij van lichaam en zintuigen, dat zij, tot kort Vóór haaren dood, allerlei fchrift zonder Bril konde leezen. Behalven deeze geftigten, hadt men, eertijds, te Rotterdam , de St. Andries - Kapel en de St. Sebastiaans - Kapel, en, daarenboven, drie Gasthuizen: het St. Lijsbeths -GastM m m m 4 huis,  152 ROTTERDAM. huis,, ter plaatze, meent men, alwaar thans het Stadshuis ftaat; het St. Antonis-Gasthuis, en het St. Jakobs-Gasthuis. Van het laatfte is de naam nog overgebleeven in de St. jfakobs■ ftraat. De Kerkgebouwen, en andere Geestlijke Geftigten, welke men thans te Rotterdam heeft, zijn de volgende. De Groote of St. Laurenskerk. De tijd der ftigtinge is onbekend. Volgens zommigen zou. het, in den beginne, flegts een houten Loots geweest zijn. Waarfchijnlijk heeft men, met den Kerkbouw, eenen aanvang gemaakt , in den Jaare 1411. Men vindt aangetekend, dat de Bakkers het hooge Altaar aan de Kerk vereerd hebben, zedert, door rudoi.f van diepholt, Bisfchop van Utrecht, aan de H. Maagd gewijd. Naa het voltooien der Kerke, verliepen 'er nog eenige jaaren, eer men tot den opbouw van een Toren befloot. Dit viel voor in den Jaare 1449. Jonkheer albreCut van waveren en Heer adolf de haas, Paftoor der Kerke, leiden de twee eerfte fteenen. Men vindt aangetekend, dat de Rotter, damfche Burgers, uit godsdienftige liefde, aan den Torenbouw de hand ftaande, onder het fteeken der Trompetten, het roeren van den Trom en het geklank van Snaarenfpel, aan en van het werk geleid wierden. Het werk, tot aan de eerfte zoldering zijnde opgetrokken, wierdt met een houten kap geflooten, doch, naderhand , tot aan den eerften Omgang, met fteeuwerk opgetrokken. Naderhand ftelde men daar boven een houten fpits van veertig voeten, die, vooreerst, zevenendertig, en vervolgens nog eens vijfenveertig voeten wierdt verhoogd. De hooge houten fpits, naa verloop van eenigen tijd, te zwak en het hout vergaan bevonden zijnde, ftelde men daar voor tweeënveertig voeten Steenwerk in de plaats. Bijftere ontfteltenis ontftondt 'er, in deeze Kerk, in den Jaare 1651, op eenen Zondag, onder de openbaare Godsdienstoeffeninge. Eene hevige ftorm , waaiende uit het Zuid-Westen , deedt den Toren, van driehonderd zesentwintig Trappen hoog, wel drie en een hal ven voet Noordoostwaarts overzetten. Het kraaken van het gebouw, nevens het vallen van tolk en fteenen van het Kerkgewelf, vervulde elk met fchrik en ontroering. Vergeefs zogt de Kerkleeraar soetius de gemeent*  ROTTERDAM. 153 mcente tot ftaan te brengen, door zijn roepen: Ik bid je, wijk toch niet: gij zult niet jlerven voor uwen tijd. De een ftoof over den anderen, om een goed heenkoomen te zoeken. Eindelijk kwam de menigte tot bedaaren, toen zij geene verdere gevolgen zag. Wel haast maakte men eenen aanvang met het ontblooten der fondamenten, het uitnaaien van de oude en inflaan van nieuwe paaien. Tot verbaazinge van veelen, welke dusdanig eene kunstverrigting nooit gezien hadden, wierdt de Toren wederom recht en in 't lood gezet. Het kunftig Klok- en Speelwerk wierdt, zedert, te weeten in den Jaare 1662 , in den foren geplaatst. Wat de Kerk zelve aanbelangt, het is een ruim, groot en deftig gebouw. Men zag 'er, eertijds, twee Orgels; doch men heeft het kleinfïe, nu ruim vijftig jaaren geleeden, weggenomen. Het geen men 'er nog tegenwoordig ziet, wordt voor een Kunstftuk, in zijne foort, gehouden. Het Koor der Kerke praalt met een fraai Koperen Hek, en deuren, van het zelfde metaal in de pragtige marmeren Poort. Verfcheiden Praalgraven van doorluchtige Zeehelden vindt men in deeze Kerk. De befaamde mooi lambert , van welken wij Deel XXII, bl. 15 gewaagden» en welks flerftijd on3 toen niet was gebleeken, legt in het Koor begraaven. Hij ovejleedt op den zeventienden Maart des Jaars 16:5. Op 'sMaus Graf leest men de volgende regels: „ Hier legt in 't graft „ Een Held manhaft, , „ Mooi i.ambert, Hendrikszoon, ,, Die in zijn tijd, „ Tot Spanjaards fpijt, „ Haar trots heeft 't hoqfd gehoon. „ Zijn deftigheid „ Wa,s ook verbreid ,, Onder de Turkfe natie, „ Die hij dikmaal, „ Door zijn metaal, „ Verwon in korte fpatie. „ Naervriend van Mars, „ En Neptuin bars, Mm mm 5 „Een.  Is4 ROTTERDAM. „ Een kaetfer van den Donder, „ Kanarij tuigt, Sint Thomas buigt, Gij bralt, Duinkerkers wonder, ,, Peilder der Zon, ,, Die niemand won; „ Maar altoos heeft verwonnen, „ Door fchoot, nog floot, ,, Maar d'alder doot, ,, Heeft hem op 't laatst verflonnen. „ 't Gebiedt ter zee, Was hij na mee, „ Vijs-Admiraal kloekhertig, „ Heeft trouw het Land „ Gedicnt kondant „ De jaaren zes en dertig; „ Dog doen hij heeft „ Alhier geleeft „ 't Zeventig en vijf jaaren, ,, Naar goede faam ,, Is uit 't lichaam ,, De Ziel bij God gevaaren, „ Maart zeventien, ,, In 't jaar zestien, ,, Hondert en twintig vijf, „ Gerust eerbaar „ Eudë daar naar „ In 't graf gelegt het lijf. Aan den Noordkant der Kerke, insgelijks in het Koor, ontmoet men de pragüge Graffiede van egbert meeuszoom kortenaar , Lieutenant - Admiraal van Holland en Wat friesland, in eenen Zeedag tegen de Engelfchen gefneuveld, op den veertienden Junij des Jaars 1665. Het Praalgraf vertoont den Zeeheld, in eene leggende gedalte, geharnast, rustende, met het hoofd, op een ftuk Gefchut, en houdende den Bevelhebbers'ftaf in de hand< Aan eenen Standaart hangen 's Helds Borstharnas , Wapenfchild en gepluimd Heimet, omringd van Scheeps-  ROTTERDAM. 15S Scheepsvlaggen en Oorlogstuig. Dit alles is van fraai wit Marmer, en wordt gedekt van een Kap of Frontefpice van zwart Marmer, die van vier Kolommen onderüeund wordt, en het Wapen der Veréénigde Nederlanden aan de Voorzijde draagt. Op de Grafftede, die binnen een ijzeren Hek beflooten is, leest men de volgeude vier fraaie dichtregels. ,, De Heldt der Maas, verminkt aan oog en regterhandt, ,, En echter 't Oog van 't Roer, de Vuist van 't Vaderlandt, . „ De grote kortenaar, dé Schrik van 'sVijands vloten, „ D'Ontlluiter van de Sond, leid in dit graf befloten. Agter de Grafftede van den Heere kortenaar , ontmoet men, in eene oude Kapel, den Grafkelder of Begraafplaats van het aloud Gcftagt der Heeren van kralingen. Naa het uitfterven diens Geflagts, heeft de Heer willem bastiaansz. schepers , Ridder van de Orde van Dancbrogge , de Kapelle gekogt, van de Stad Rotterdam, als Ambagtsheere van Kralingcn , voor de fomme van vijfentwintighonderd Guldens. In den Jaare 1704 wierdt de Heer schepers aldaar begraaven. 'sMans naagefiagt is verpligt, voor het onderhoud van het ijzeren Hek, als mede van het Dak en Glas te zorgen. Eene andere Begraafplaats, in deeze Kerk, is die van den Heere witte korneliszoon de witte, Vice-Admiraal van Holland, wiens bedrijven wij, op een afzonderlijk Artikel, zullen verhaalen. Zij beftaat uit eene Tombe van wit Marmer, waar in, konftiglijk, Maat afgebeeld het Zeegevegt, voorgevallen in de Sond, op den achtentwintigden November des Jaars 1658 , waarin de Zeeheld het leeven liet. 's Mans daaden worden vermeld in een Latijnsch Opfchrift, op zwarten Toetsfteen. Nevens andere bijfieraaden, ziet men 'er het Wapen van de Admiraliteit, dat der St?d Rotterdam, als raedö van Holland. Agter de Iaatstgemelde Graftombe ontmoet men, in eene bijzondere Kapel, de Begraafplaats van 'sLands Vice-Admiraal johan de liefde, rustende onder een verhevenen Zarküeen, in den rand van welken men het volgende Opfchrift leest: D'Ed. Heer johan de liefde, Ridder, neeAdmiraal van Holland en West-Vriesland, fiorf door een Ka-  1^5 ROTTERDAM. Kanonskogel in V eerfte gevecht tegen de Vloten der twee Koningen (van Frankrijk en Engeland), in 't afflaan van deze Kusten, den eerften Augustus des Jaars 1673- De vermaarde Dichter j. antonides van per goes vereerde '«Helds naagedagtenis met het volgende Loffchrift, 't welk onder deszelfs Wapen, op den Steen, ftaat uit gehouwen. „ De liefde, d'eer der Maas, rust onder dezen fteen, Die in acht Krijgen, en vervaarlijke Oorlogstochten, „ Den Teems, de Seine, en Sönd, en Iber heeft bevochten, „ En winnaar aan den Taag, vertoonde zijn' tropheen. „ De Faam, ter grafzerk van den Zeeheld uitgeborften, „ Strekt hem een tombe lang verfchuldigt aan zijn zwaard. „ Vervuld al 't aardrijk met zijn glorie, en vervaard „, Nog met de fctarik zijns naams de vijandlijke Vorften. „ Al wierdt de zee geverft met zijn doorluchtig bloedt, „ En 't lichaam hier vergaat; nog leeft hij door zijn' moedt. Bij de optelling der Praalgraven van de St. Laurens-Kerk mogen wij niet verzwijgen dat van den Heere johan van brakel , gefneuveld, in een Zeegevegt tegen de Franfchen, op den tienden Julij des Jaars 1690. Op de Grafzerk leest men dit Opfchrift. hier 7just de heer johan van brakel, schout by nacht van hollandt en we st v ri e s l a n d t , geschoten in de betalje tegen de f r a nsche konings vloot. den 10 julius l60O. *s Mans beeltenis, zijnde een Borstftuk van wit Marmer, _ praalt, in den omtrek, met een Lauwerkrans, met het Koningswapen van willem den III, en een Latijusch Oafchrift daar onder, nevens de volgende dichtregelen. „ Dooï  ROTTERDAM. 157 „ Door Ketens, donder, loot, en Raai en blixemflralen „ Te vliegen, en een roof op 's Vijands grond te halen, „ Was brakels werk, die zijn triomf rukte uit den brandt, „ Zijn naam en krijgsdeugt fiert zijn graf en Vaderlandt. Behalven de reeds gemelde, rusten nog in deeze Kerk, onder Praalgraven, overeenftemmende met derzelven Vaderlandsliefde en treffelijke dienflen, de (loffelijke Overblijfzels var» aart en jan van nes , en verfcheiden andere uitmuntende eo verdienflelijke Zeehelden. De tweede Kerk te Rotterdam, is de Zuider - Kerk. Zij vvas , eertijds, een houten Loots, en diende tot eene Vergader- en Vertoonplaats der befaamde Rederijkers. Zedert de verandering der Regeeringe , hier te Lande, en omdat de Hervormden te talrijk waren, om in ééne Kerk hunnen Godsdienst te kunnen oeffenen, wierdt de Loots tot eene Predikpiaats gereed gemaakt. De Schotten bedienden 'er zich, eenigen tijd, van ten godsdienfiigen oogmerke. Op den dertiendeu September des Jaars 1651, dag, welke, hier te'Lande, der dankbaarheid aan Gode was gewijd, ter gelegenheid van den, gelukkigen afloop der Groote Vergaderinge in 's Craavenhage, hielden de Nederduitfche Hervormden, voor de eerfte maal, hunne openbaare zamenkomst in deeze Kerk. Van wegen het aangroeiend getal van inwooneren, wierdt het gebouw, in den Jaare 1676 , merkelijk verbeterd en vergroot, en, eene reeks van jaaren laater, met een Torentje verlierd. Prinfen - Kerk is de naam van de derde Kerk der Nederduitfche Gereformeerden te Rotterdam. Zij (laat aan de Boterfloot, en ontleent, naar men wil, dien naam van een oud Gebouw, 't welk, eertijds, daar naast plagt te ftaan, het Prinfenhaf geheeten, en, in nog vroeger dagen, het St. Agnietenklooster was. De tegenwoordige Kerk verflrekte voor hetzelve tot eene Kapel. In den aanvang der voorgaande Eeuwe wierdt dezelve veranderd in eene Godsdienflige Vergaderplaats voor de Hervormden. De twee Panden, welke men ten Noorden en ten Zuiden ziet, wierden, op onderfcheiden tijden, om het toeneemend getal der ingezeetenen, daar nevens gevoegd: te weeten, m de Jaaren tójp en 1650. Het kou-  j58 ROTTERDAM. houden van zamenkomften, van wegen de bouwvalligheid de3 geftigts, voor onveilig gehouden wordende, heeft men, nu ruim vijftig jaaren geleeden , het Middenpand der Kerke geheel vernieuwd, en tevens dezelve, van binnen, merkelijk verfraaid. De toeneemende bloei des Koophandels lokte, allengskens, een grooter aantal Ingezeetenen na Rotterdam, en onder deeze veele Hervormden. Om hun gelegenheid te geeven tot hec waarneemen van den Openbaaren Eerdienst, hadt men meerder ruimte noodig. Hierom befloot men, in den Jaare 1680, tot het bouwen van eene Vierde Kerk, welke, als de laatst geflipte, den naam bekwam van de Nieuwe Kerk. Op den achttienden November des gemelden jaars wierdt daar aan de eerfte deen geleid. De plegtige inzegening gefchiedde op den eerden dag des Jaars 1682. Het is een ruim en luchtig gebo.iw, hebbende vier Deuren of Poorten, en een fraai Orgel. Vier K.ddeis, tot begraafplaatzen voor de Lijken, heeft men 'er van binnen. De vier opgenoemde Kerken worden bediend door elf Predikanten, behoorende onder de Klasfis van Schieland. Men heelt 'er dertien Ouderlingen en twintig Diakenen. Gczamentliik maaken deeze den Grooten Kerkeraad uit. Behalven de Nederduitfche, heeft men ook, te Rotterdam 1 een goed getal Walfche of Franfthe Gereformeerden. Nogthans hebben zij niet meer dan eene Kerk. Weleer zou deeze, meent men, de Kapél van een verdweenen Klooster, en, zedert, eene Vergaderplaats van zo genaamde Engelfche Koerrlieden geweest zijn. Ten diende van deeze wierdt zij, in den Jaare 1625, uitgebreid. De Koenheden hielden 'er hunne zamenkomden tot den Jaare 16Ó2, wanneer zij den Franfche Hervormden ingeruimd , en tevens vergroot wierdt. Van de Franfche Vlugtelingen, die, in de Jaaren if)86 eu 1687, in merkelijken getale, in de Nederlanden eene wijkplaats zogten, begaven zich veele na Rotterdam. Hunne Vergaderplaats moest, in gevolge daar van, vergroot worden. Dit gefchiedde aan de Oostzijde. Zedert heeft zij, uit- en inwendig, de gedaante van een geregeld Kerkgebouw, pronkende met een taaien Toren, en van binnen met fietlijk ge.fchilderde glazen e»  ROTTERDAM. 159 en een fraai Orgel. De Walfche Gemeente wordt door vier Predikanten bediend, en heeft acht Ouderlingen, nevens eveo zo veele Diakenen. Al zints langen tijd dreeven de Engejchen veel Koophandels op Rotterdam. Veelen dier Natie zetteden 'er zich neder met der woon, zo wel leden der vastgeftelde Hi-fchoppetijke Kerke, als die tot de Ptesbijteriaanen behoorden. Ten behoeve van elk dier Gezinten is 'er eene Kerk geftigt. De Episkopaale of Bisfchoppelijke Kerk, ftaande aan het Oosteinde van het Haringvliet, en hebbende een zeer bevallig aanzien langs het Water, is een fraai, vierkant Gebouw, ten wiens dake een flerlijk Torentje uitfteekt. Van binnen pronkt de Kerk met bekwaame Geftoelten en een keurlijk Orgel. Door éénen Leeraar wordt hier de Dienst waargenomen. Niet verre van daar, aan de Noordzijde van het Haringvliet , ftaat de Presbijteriaanjche Kerk , op den grond, meent men, van eenige Pakhuizen. Het is een ruim en luchtig Gebouw , hebbende Toren en Uurwerk. Twee Predikanten neemen hier den Dienst waar. Men heeft 'er, daarenboven, vier Ouderlingen en even zo veele Diakenen. Fraaier dan de nu gemelden, is da Schotfcht Kerk. Voormaals oelTenden de Christenen van dien Aanhang hunnen Godsdienst in de Sebastiaans-Kapel, ftaande in de Lomberdltraat. In het laatst der voorgaande Eeuwe bouwden zij eene Kerk, qp eenen grond bij de Schiedamfche - Poort. . Het is eén ficrlijk Gebouw, pronkende, van vooren, met eenen Gevel van witten Hardfteen. Uit het dak rijst een fpits Torentje. Van binnen rust het Gebouw op vier Kolommen. De Predikftoel wordt voor een fraai ftuk werk gehouden. Twee Predikanten verrigten hier het werk der bedieninge. De Kerk, in welke de Lutherjchen thans hunnen Godsdienst oefleuen, is een Gebouw, nog geene zestig jaaren oud. Hunne eerfte Kerk, welke aan Stads Vesten plagt te ftaan, wierdt in den Jaare 1651 geftigt, en pronkte met fraai befchilderde Glazen. Eén van dezelve, een gefchenk van den Zweedfchen Koning, muntte boven andere uit. Doch deeze Kerk is thans, in haar voorgaande gedaante, niet meer in weezen. De Rotlerdamfche Lutherfchc» maakten, ia de maand Oftober des Jaars  I6d ROTTERDAM. Jaars 1733, eenen aanvang mee eenen nieuwen Kerkbouw, op. de Blaak.' Ruim drie jaaren laater begon men de Kerk ten beflemden oogmerke te gebruiken. Het werk der bedieninge wordt hier door twee Predikanten waargenomen. De gunllige behandeling, welke de Remonftranten, in den aanvang der Nederlandfche Kerktwisten, bij de Regeering te - Rotterdam, meer dan elders, ontmoetten, was oorzaak, dat die Gezinte, ten allen tijde, gelijk nog heden, aldaar zeer talrijk was. Van hier dat zij twee Kerken hebben; beiden kort aan elkander, digt bij de Beurs. De eene Kerk, de Groote genaamd, was eertijds eene Brouwerij, de Bel genaamd; Zij kan veele menfchen bergen, als zijnde ruim , en hebbende twee Gallerijen. Weinig fieraads befpeurt men in dit Gebouw, behalven een Orgel. Van weinig aanziens is de Kleine Kerki zij heeft flegts ééne Gallerij. De Remonflranten worden door vier Leeraars bediend. Voorheen plagten de Doopsgezinden, te Rotterdam, drie Vergaderplaatzen te hebben, allen zeer net en zindelijk; twee van dezelve behoorden aan de Vereenigde Vlaamfchen en Waterlanders, de derde aan de zo genaamde Dantzigers. In de jongstverloopene jaaren is de Gemeente der laatstgenoemden uitgeltorven. De eerften maaken flegts ééne Gemeente uit. Door eene aanzienlijke erfmaaking van den Heere bisschop, Lid der Gemeente, daar toe in flaat gefield, hebben, voor eenige weinige jaaren, de Opzieners* dier Gemeente, in de Lecuweflraat, eene geheel nieuwe Kerk doen timmeren. I.n fraaiheid en inrigting van Orgel, Gefloelten , Predikfloel, ert verdere opzigren, munt dit Gebouw uit boven alle andere, van die Gezinte, in de Veréénigde Gewesten. Vrij talrijk was, in vroegere dagen, te Rotterdam, het Genootfehap der Rhijnsburgers of Kollegianten. Even gelijk elders, plagten ze ook hier hunne zamenkomflen te houden in eene der Doopsgezinde Kerken, of ook wel in de Kerkenkamer der Remonllrantfche Kerke. In laatere tijden beraamden ze andere fchikkingen. Een Huis, 't welk met een gang op de Iloogftraat uitkoomt, wierdt tot eene plaatze Van Openbaare Godsdienstoeffiiiinge gereed gemaakt. De inrigting houdt tot heden toe ftand ; doch het geia.1 der Vooiflanders »■ vau  ROTTERDAM. iéi van dien Aanhang nadert, met rasfe fchreden, de verdwijninge. De Kwakers, die insgelijks, in onze Stad, eene Vergaderplaats plagten te hebben, hebben reeds dit lot ondergaan. Vier Kerken hebben de Roomschgezinden, te Rotterdam. Twee van dezelve behooren aan de Janfenisten. Van óü twee andere wordt de eene door Minderbroeders of Franciskaanen, de andere door Dominikaaner Priesters bediend. Da Roomfche Kerk, ftaande in de Leeuweftraat, recht tegenover die der Doopsgezinden, is een nieuw en bij uitfteekendheicl fraai gebouw. De Predikftoel moet, in zijne foort, voor eert Kunstftuk gehouden worden. De laatfte Kerk, welke wij nog moeten melden, is de Sijnagoge van Hoogdüitfche Jooden; zij (laat onder de zo genoemde Boompjes, en is een zeer fraai Gebouw, zo wel uitwendig als van binnen. Op de Kerken laaten wij, in eene natuurlijke Orde, volgen, eene optelling en korte befchrijving van andere Gods. dier:Jiige Gebouwen. Op deeze lijst koomt, in de eerfte plaats in aanmerking het üiakoniekuis. Het flaat op den Schiedamfchen Dijk* en wierdt in den Jaare 1681 geftigt, om te dienen ter huisvestinge, zo van oude lieden, Mannen en Vrouwen, als van Kinderen, de eerften leden der Hervormde Gemeente, en der laatften van welke de Ouders insgelijks belijdenis van den Hervormden Godsdienst gedaan hebben. Het is een groot, ruim, vierkant Gebouw, bevattende een groot aantal welgeregelde Vertrekken, zo ter bewooninge als tot andere noodwendige gebruiken dienende. Zes Regenten hebben daar over het opzigt. In eenen fteen, in den Gevel va* het Huis, leest men het volgende GEDENKSCHRIFT, „ Godvruchtigheit en zedetugt „ Haat zorgeloosheït zonder zugt, ( „ En wil, met hier de zorg t'aanvaten, „ Verlate onnof'le niet verlaten, „ En -onderfteunt den ouden ftok, » Welk d'ouden dag dien fteun onttrok. £XV. deeé Nnnjf ffeg V > ■ -  f6* ROTTERDAM. Nog aanzienlijker Geftigt, dan bet voorgaande, is het Weeshuis. Oorfpronküjk diende het Gebouw tot een NonnenKlooster, onder den naam van St. Annen- Zusterhuis. Zedert verftrekte het tot een Pesthuis, en wierdt naderhand toteen Weeshuis bekwaam gemaakt» Op een houten Tafereel, met vergulden letters befchreeven, worden de lotgevallen vass het Huis, in het volgende Kreupelrijm, vermeld. M E M O R I E, 1508. ,, Dees plaats eertijds bewoont bij geestelijke van faam, „ En was eenfaem lint Annen fusters gedediceert. „ Seven en vijftig en vijftien honden foo ik raetn; „ 't Worde geheten het Pesthuis bij zijnen naem, ,, Als zijnde beoriiaem voor die ziekte geordineert, „ 't Is den tienften Julij door den brand gedeftrueert; ,, Van 't jaar drie en festig noteert, en binnen twee jaer Al v/eer tot een Pesthuis ter noot gerepareert. ,, Nu anno vijftien honden *c negentig aeht feer klaer „ Raemdent mijn eerfame Heeren de Vroetfchap Achtbaar, „ Om de Weeskens te worden gegeven „ Tot een huis, die honden fes hier quamen voorwaer „ Te woonen den eerften April, vint men gefehrcven; „ En doen regeerden als Weeshuismeester in 't leven , „ Rustig en even, Cornelis Janszoon puijk was een; , „ Den tweeden Ysbrant Brouwer daer beneven, „ Als nog Willem Let terhuis, Gijsbert Gerritsfoon ferteen,. „ Maar Godt geeft haer ailegaer hier naer een plaats van vreen. „ Godt is altijt. Het Huis, ftaande in de Goudfche Wageftraat, is een zeer ruim gebouw, Vooral zints men het, om het toeneemend getal van kinderen, in de Jaaren 1663, 1669 en 1689, met drie Panden heeft vergroot. Hoewel de gedaante van een enkel Gebouw hebbende, is het, van binnen, door middel van een hoogen Muur, in tweeën verdeeld: een Jongens - en een Mei*-  Rotterdam. iój Meisjeshuis. Midden in het Geftigt heeft men een ruim operi Plein. Het Weeshuis ftaat onder het Hoofdbeftuur van negen Regenten, en even zo veele Regenteffen. Het Oude-Mannen- en het Oude-Vi ouwenhuis, in de Hoogftraat, hoewel aan elkander belendende, zijn, nogthans, twee' onderfcheidene gebouwen. Te gader ftaan zij op den grond y en hebben nog eenige Overblijfzels behouden van het geweezeü Klooster der Dominikaanen of Predikheeren. Het Oude-Man. nenkuis is het oudlïe, en wierdt, kort naa de verandering def Regeeringe hier te Lande, tot zijn tegenwoordig gebruik bekwaam gemaakt. Men heeft Vr verfcheiden zeer bekwaame' wooningen, als mede eene ruime legplaats voor Turf, Welkd hier, jaarlijks, aan de huiszittende armen, ten beloope vat! eenige duizenden Tonnen, wordt uitgedeeld. Vier Regenten ocffenen hier het hoofdbewind. Wat Iaater dan het voor¬ gaande, te weeten in den Jaare 1622, wierdt het Ottde-Vrcu* venhuis in zijne tegenwoordige gedaante gebragt. De leveting .der Bouwftofren wierdt voor tienduizend Guldens aangenomen. Het heeft zijne eigen Regenten, vier in getal. Een gedeelte des gronds van het ftraks gemelde Klooster beflaat, nog bovendien, het Gasthuis* Het is ouder dan de twee' voorgaande Gebouwen, als zijnde geftigt in den Jaare 1576* Men bouwde daar op eenen Toren, in den Jaare 1624. Rechrj agter het tegenwoordige Stadshuis plagt insgelijks een Gasthuis te ftaan. Doch hier van zijn geene overblijfzels meer voorhanden. Buiten de Delftfche Poort heeft men een fraai Proveniers, huis, ook wel het Leproozetihuis genaamd , omdat het, van ouds, diende ter huisvestinge van ongelukkigen, met Leprofy' of Melaatsheid bezogt. Tot het eerstgemelde oogmerk wierdt bet bekwaam gemaakt in den Jaare 1670. Zedert wierdt het Gebouw merkelijk verfraaid en verbererd, en dient thans tot een aangenaam verblijf, vooral naa dat men de ruime Binnen-» plaats met fraai geboomte zeer fierlijk heeft beplant. De Voorgevel pronkt met verfcheiden Wapens. Twee Dol- en Pesthuizen heeft men te Rotterdam, het een binnen, het ander buiten de Stad. Het eerfte ftaat op de Hoogftraat, naast het Gasthuis, en wierdt, in den Jaare 1599^ Nnnn 2 ga»  ROTTERDAM. gebouwd. Van eene buitengemeene fterfte ouder de menfchen, weike, in de Jaaren 1624 en 1625, te Rotterdam, heerschte, heeft men de naagedagteuis bewaard in een Opfchrift ia den Agtergevel, vermeldende, hoe van den zesden April van het eerstgenoemde tot op den zelfden dag van het laatstgemeld^ jaar, in het Huis gebragt wierden zeshonderd drieënzestig kranken; van welke één meer dan de helft diens getals overleedt, eh de anderen herfteld wierden. Behalven het gemelde gebruik, dient ook dit Geftigt tot een Verbeterhuis van menfchen van een flegt gedrag. — Het ander Pesthuis. een geftigt der tegenwoordige Eeuwe, ftaat op een Eiland in de Maas, Fi/enoord, of gemeenlijk de Noord genaamd, aan de ■ overzijde der riviere. Tot in den Jaare 1784, vondt men, te Rotterdam, geea dier Gebouwen, elders onder den naam van Hofjes bekend. De Heer de koker, Man van groot vermogen in den Burgerftand, en behoord hebbende tot de Gezinte der Christenen, welke men Kollegianten of Rhijnsburgers noemt,. deedt, in het gemelde jaar, den grond leggen van dusdanig een Geftigt, zedert, naar des Srigters naam, het Kokers- Hof ie genaamd. Het ftaat aan den Buitenfingel. tusfchen het Hofpoortje en de Goudfche-Poort. Het Gebouw is zeer ruim, en ï3 met vrij aanzienlijke voordeden begiftigd voor een aanzienlijk getal perfoonen, die 'er huisvesting kunnen vintien. Naa dus de Kerken en Godsdienftige Geftigten befchouwd te hebben, gaan wij over tot de IFaereldlijke Gebouwen. Op deeze lijst geeven wij den voorrang aan het Stadshuis. Indien het Verhaal van den Heere van der schelling gegrond zij , zou men , vóór het tegenwoordige , reeds een ander Stadhuis gehad hebben. In een Gebouw, ftaande op het IFest-Nieuwland, zou men, al lang naa dat het in handen van bijzondere eigenaaren gekoomen was , Deuren hebben gevonden, met de Opfchriften schepens - kamer , en andere van dien aait, het voorgaande Stedelijk gebruik aankondigende. Eenige kragt zou dit verhaal ontvangen, indien door het -Stedehuis, flaende op 't West - Nieuw land, een eigenlijk dus genaamd Stadshuis moet verftaan worden. Hoe 't zij, het tegenwoordige Stadshuis ftaat op de Hoogftraat. De tijd der ftig-  ROTTERDAM. 165 'fligtinge daar van is onbekend. Voorzeker is 't een oud gebouw. Dit blijkt uit het uitwendig aanzien, als mede uit eene aloude aaotekeninge, volgens welke het, in den Jaare 160Ó, van vooren en van agteren vernieuwd, en, in 't volgende jaar, de Toren, die eertijds bloot ftondt, van onderen met een dikken muur gefievigd is. Men koomt , van de Straat, op het Stadshuis , met twintig Trappen , met vier Leeuwen verfierd. De Vertrekken, meest allen met Tapijtwerken en andere behangzels voorzien, zijn menigvuldig in getal. Het pronkt, voorts , met eenen fpitzen Toren , van boven met lood gedekt. De Kamer van Burgemeesteren pronkt met het Afbeeldzel van den vermaarden Rotterdamfchen iuboorling desiderius erasmus. Het wierdt, in den Jaare 1526, door albert durer, nnar 't leeven gefchilderd, en door den Kunstminnenden Heer gerard van papenbroeck, Oud-Prefident-Schepen van Amflerdam, aan Burgemeesteren van Rotterdam, in den Jaare 1740, vereerd. Een der fraaifte gebouwen, in zijne foort, is de Beurs. De eerfte Rotterdamfche Beurs ftondt op een gedeelte van den grond van het tegenwoordige Admiraliteitshof, en was gebouwd in den Jaare 1595. Naaderhand wierdt dezelve na de Blaak verplaatst. De Vergaderplaats der Kooplieden, in den Jaare 1720, te klein bevonden wordende, befloot men tot het opbouwen van eene grooter Beurs, en tevens met het vermogen der Stad beter overeenfletamende. Van buiten, aan den Voorkant, heeft het Gebouw een zeer deftig aanzien. De Voorgevel pronkt, in 't midden, met een vierkant Koepeldak, uit hetwelk een Torentje, in de gedaante van een Lantaarn, uitfteekt. Ter wederzijden van dit Middenftük heeft men twee deftige Ingangen, en op eiken hoek wederom een afzonderlijken Gevel, een weinig laager dan het Middenvak, doch insgelijks met een vierkant Koepeldak, hoewel zonder Torentjes, gedekt. Aan twee kanten, te weeten aan de Oosten Westzijde, gelijk ook van binnen, aan alle kanten, is het Gebouw van Benthemer of Hardfteen opgetrokken. De ruime vierkante Binnenplaats, op welke de Kooplieden bij een koomen, wordt omringd van breede Gaanderijen, die op witte Hatdfteenen Pilaaren rusten. Boven de Gaanderijen heeft men Nnnn 3 xer-  tte ROTTERDAM, verfcheiden zindelijke Vertrekken, tot onderfcheidene oogmerken beftemd, — Behalveu de nu gemelde, heeft men 'er ook gene Koomheurs, een geheel overdekt gebouw. . Het, -Admiraliteitshof ftaat aan het Westeinde van het Ha. rmgvljet. In vroegere dagen hadt men foortgelijk een gebouw, geftigt in den Jaare 15Ö7, op de Nieuwe-Markt, ter plaatze, alwaar thans het Turfdraagershuis ftaat. Het tegenwoordige Gebouw, hebbende een zeer deftig aanzien, wierdt geftigt Voor weinige jaaren, en beftaat uit een goed aantal deftige Vertrekken, dienende ter Vergaderplaatze der- Leden van het Edele Mogende Kollegie ter Admiraliteit, en tot andere gebruiken. In andere oorden der Stad heeft het Kollegie twee zeer aanzienlijke Magazijnen. Het eene , gebouwd in den Jaare 16Ó0, ftaat aan de Nieuwe Haven; het ander, twee jaaren laater geftigt, ftaat bij de Oostpoort, De Admiraliteit!' Scheepstimmerwerf legt in 't Oostlijk gedeelte der Stad, aan (je Maaze. Een zeer pragtig Gebouw, is het Oostindischhuis, of de Vergaderplaats van Bewindhebberen en het Magazijn der Oostindifche Maatfchappij. Het ftaat in de Boompjes, cn wordt voor een der hoogfte Waereldlijke Gebouwen in de Verée'nigde Gewesten gehouden; wordende deszelfs hoogte, boven den grond, begroot op ruim vierenzestig voeten. De eerfte fteen daar van wierdt geleid op den zevenden September des Jaars 1695, Men arbeidde 'er ruim vier jaaren aan, eer het geheel voltooid was. De Ingang pronkt met eene deftige Hardfteenen 'Poort, gedekt van een ftaateüjk Balkon, 't welk van vier Pilasters wordt gefchraagd. Diergelijk eene Poort heeft het Gebouw aan de agterzijde, op de Scheepmaakershaven , al waar men de Magazijnen en Pakhuizen vindt. Midden in 't gebouw legt sen open Plein, 't welk vau verfcheiden Vertrekken , tot onderfcheidene oogmerken beftemd, omringd wordt. De Scheepstimmerwerf der Maatfchappije heeft men buiten de Opstpoort. Van veel minder aanziens, dan het voorgaande, is her Westindischhuis. Het ftaat op het Haringvliet, en is een geer OUd gebouw. Het  ROTTERDAM. . Het gebouw» welk thans, voor eene Lombaard of Bank i'an Leeningc dient, was, eertijds, een gedeelte van het Bagijnenhof. Het wierdt daar toe bekwaam gemaakt, kort naa de verandering der Regeeringe hier te Landen. Even als in de meeste Hollandfche Steden, heeft men ook te Rotterdam eene Doele, die van St. Joris genarmd. Zij dient, zints veele jaaren, niet meer tot het ooripróttfcKjk oogmerk, maar enkel tot een voornaaraen Herberg. In eenige kundige Schilderijen wordt, egter, nog de gedagtenis der eerde inrigtinge bewaard. De St. Joris-Doe/e, ftaande niet verre van de Delftfche-Poort, wierdt gebauwd in den Jaare 1622, doch, in het laitst der voorgaande Eenwe, merkelijk vergroot, en eene deftige Zaal daar aan getimmerd. In de Glasraamen van de groote Zaal ziet men de Wapens vau verfcheiden voornaame Geflagten. De Schoordcenrnantel dier Zaale wordt voor een meesterftuk van Beeldhouwkunde gehouden. Dezelve vertoont, onder andere, ce beeltenisfen van drie Stadhouders, te weeten van Pj tófe wüxem den I, en deszelfs beide Zooncn , Prinfe maurits en Prinfe freorir henrik, Het beeld van St. joris, den Draak doordeekende, 't welk thans in het Voorhuis daat, dondt eertijds in een Portaal , 't welk men voor de Groote Kaal plagt te hebben, doch voor ongeveer vijftig jaaren is weggenomen. Het Ti'.gt- of Werkhuis verdient insgelijks genoemd te worden , onder de in 't oogloopende Waereldiijke Gebouwen. Het ftaat aan het Westeinde van de Hoogdraat, digt bij de Franfche Kerk. In 't eerst diende het tot een ander oogmerk, doch wierdt, in den Jaare 1664, in de tegenwoordige ge-' daante gebragt. Het is een deftig Gebouw, vooral zints men, nu ongeveer vijftig jaaren geleeden', den Voorgevel geheel vernieuwd heeft. Het Latijnfch» School is een groot en ruim Gebouw , als zijnde het zelfde, 't geen eertijds tot een Klooster voor de Franchkaaner-Monniken of Minderbroeders diende ; waar van nog de gedagtenis wordt bewaard in den naam van de Broeder/leeg, alwaar het School daat. Hetzelve is verdeeld' fn vijf Klasfen, in welke onderwijs wordt gegeeven door een' Hektor, Konrekcor en drie Preceptooren. Nnnu 4 Nog  *** ROTTERDAM. Nog verfcheiden andere Openbaare Gebouwen ontmoet men te Rotterdami doch, vermids dezelve, veelal, weinig aanztens hebben, zullen wij 'er niet afzonderlijk van fpreeken, maar alleenlijk nog verflag doen van een zeer treffelijk en aanzienlijk Gebouw, een doorluchtig fieraad der Stad, het Gemeene - Landshuis van Schieland genaamd. Naast het Amflerdamfche Stadshuis befchouwen veelen dit als het pragtigfte Gebouw in de Veréenigde Gewesten. Voor deezen vergaderde den Heeren van Schieland in een Huis op de Hoogftraat, niet verre van de zo genaamde Luizemarkt. Het tegenwoordige Gebouw ftaat op den Schiedamfchen Dijk, op de hoogte van de Delfthavenfche of Binnenwegfche Poort. Op den laatften dag van Oétober des Jaars 1662 wierdt daar van de eerfte fteen geleid. Zo veel fpoeds maakte men 'er mede, dat het, reeds in het volgende jaar, voltooid was. Men koomt tot het Huis over een ruim Voorplein, 't welk, rondsom, met een ijzeren Hek, van den gemeenen weg is afgefchooten. Diergelijk een Plein of Plaats legt ook agter het Huis, van een hoogen fteenen Muur omvangen, en met hoog opgaande Lindeboomen fierlijk beplant. Wat het Huis zelve betreft; de Voorgevel, van witten Hardfteen geheel opgetrokken, praalt met een deftig Balkon, waar in men het Wapen van Schieland ziet, en rustende op vier Kolommen, en, aan den kant van den muur, op vier platte Pilasters. Het gemelde Wapen wordt vasrgehouden in den klaauw van eenen Arend, welke, in zijnen bek, vast heeft de bovenfte paerl der Keizerlijke Kroone, die het Wapen van Schieland dekt. Niet minder dan tweeëndertig Pilasters of Kolommen, allen vau de Ionifcha of Korinthifche Orde , telt men. in den Voorgevel, en, langs alle de vier Muuren, zo in den Voor- en Agtergevel,' als in de Zijmuuren , meer dan tweehonderdvijftig Venfters. De Voorgevel is vooruit gebouwd, zijnde gedekt met een Frouteipice, waar van de Fries verfierd is met kunftig Lofwerk, !t welk door vier Kupidoos wordt vastgehouden. Onder het galkon ziet men ijzeren Traliewerk, zeer kunftig gefmeed, «n met kindertjes, allerlei bloemen, vrugten, gedraaide Pilaa. ren en andere fieraaden fraai doorwerkt. Langs een deftigen Opgang koomt men in het Voorhuis, welks Zoldering met  ROTTERDAM. 169 gefneeden Lofwerk pronkt, en door fraaie Kolommen en Pilasters onderlleund wordt. In dit Voorhuis ziet men verfcheiden Deuren, den toegang geevende tot eene reeks fraaie Vertrekken, praaiende met fierlijke behangzels, kunftige fchilderijen, groote fpiegels en andere deftige fieraaden. De Kamer, in welke de Vierfchaar van Schieland wordt gefpannen, munt boven andere uit. De Schoorfteen , van rood Marmer met witte aders doortrokken, trekt het opmerkend oog. Zo doet ook een overkunftig gewerkt Uurwerk. Van Dijkgraave en Hoogheemraaden van Schieland zullen wij elders gewag maaken. Hier merken wij alleen aan, dat de Vonnisfen, hier ge veld, geen hooger beroep toelaaten. Verfcheiden Markten heeft men te Rotterdam; onder deeze munten uit de Nieuwe Markt en de Groote Markt. Op de laatfte ftaat het beeld van desiderius erasmus ; waarom zij ook, zomtijds, de Erasmus -Markt genoemd wordt. De onlusten, over de oprichting van het Ileeld, te Rotterdam ontdaan , zijn boven, op 's Mans Artikel, verhaald. De Dichter joost van vondel fcljreef, bij deeze gelegenheid, het volgende Klinkdicht, „ Wat Wijsheid Latium en Grieken hield beflooten ,, Begreep gansch Christenrijk, foo ras Erasmus quam, En fchonk met fijnen uaem, aen 't nedrigh Rotterdam „ Een naem, naerdien hij was uit haeren fchoot gefprooten. „ De Stadt, verheught om d'eer van fuik een foon genooten, „ Noch rottende gebeent noch ftuwende-asfche nam; „ Maer rechte een fteenen beeldt. De nijdt fpoog vier en vlam, „ Om haeren fuigeling van 't hoog altaar te ftooteu. „ Dan och, die Groote keert fich niet aen nijdt noch fpijt. „ Geen graf beftulpt fijn faeui. Hij heldert met den tijdt. „ Sijn krans groent onverwelkt, en bloeit, voor afgunst veilig. „ Die onlangs was van Heen, nu glinftert van metael: „ En foo de Nijdt fich fteurt aen dees' verdiende prael, „ Wij gieten licht van goudt dien Rotterdamfchen Heiligh. Nnnn 5 Bij,  ifo ROTTERDAM. Bij 't geen, op het genoemde Artikel, is verhaald, voegen wij nog het Opfchrift, aan het agterfte Voetftuk, vermeldende de lotgevallen van het Prsalbeeld. Men leest aldaar het volgends, „ Desiderius erasmus geboren te Rotterdam den 28 „ Oétober 1467; geftorven te Bafel den 12 Juüj 1536; „ met een houten pronkbeeldt vereert 1S49; in een „ blaauw arduinfteen verwisfeit 1557; 't zelve van de „ Spanjaards ter neder geworpen 1572; federt weder„ om in ftandt gebragt; eindelijk van koper afgegoten „ en opgerecht 1622; om het bouwvallig brug-gewelf „ en breuk der voetftuk afgenomen 1674; is aldus her„ fielt 167.7, ais Burgemeesters waren Balthazar Ver„ beek , Dominikus Roosmalen , Jakob de Braauw, „ Pieter de Meij. Fabrijkmeesters Leonard van Nars„ fen, Bartholoineus van den Velde. • Te fchoon zijn de regels, welke men, aan eene andere zijde van het Voetftuk, leest, dan dat wij ons kunnen wederfaouden om dezelve hier te plaatzen. Dus luiden ze: „ Hier-rees die grote Zon, en ging te Bafel onder. °,, De Rijkftadt eer en vier dien Heilig in zijn graf; ., Die 't twede leven geeft, die 't eerfte leven gaf. , Maar 't Jicht der talen, 't zout der zeden, 't heerlijk Wonder, ,, Waar met de Liefd, en Vreed, cn Godgelcerdhcit plaalt, „ Werdt met geen graf geëert, noch met geen beeldt betaalt. ,, Dies rjoet hier 't luchtgewelf erasmus overdekken, ,, Nadien geen minder piaats zijn Tempel kan veiftrekken. Wij gaan over tot een kort berigt wegens de regeering v«n Rotterdam. Dezelve beftaat uit een Kollegie , mijne Heeren van de TFet genaamd, zamengefteld uit Baljuw of iloofrffehout, vier Burgemeesteren en zeven Schepenen. Daarenboven heeft men 'er nog een Kollegie van vierentwintig Vroedfchappen. Als eene merkwaardige bijzonderheid vindt Bien aangetekend, dat de Regenten, in den Jaare 1439 °f ■440'ü gelast wierden, onder eede te verklaaren, onder ande-' 8 - re,  . ROTTERDAM. ; *7*- tc dat zij, ter verkrijginge van hun ampt, hadden gehetden, poch doen bidden. De gefchillen, en den uUflag van. dezelve, «ver de vermeerdering van het getal der Vroedfchappen, van vierentwintig tot veertig, in de Jaaren 1786 en 1787, voorgevallen, hebben wij, op de Hiftorle der Stad, verhaald. Eene openvallende Vroedfchapsplaats moet binnen den tijd van zes weeken vervuld worden. Die tot Lid in de Vroedfchap wordt verkoozen, moet, ten minde , zevenentwintig jaaren oud zijn. De Baljuw of Hoofdfchout, die twee Subftituitof Onder-Schouten onder zich heeft, ontvangt zijne aanftelling voor den tijd van drie jaaren. De Burgemeesters en Schepenen blijven twee jaaren in het bewind.. De negcnëntwmtigfte van April is de gewoone tijd der Veratideringe van Regeeringe. Wijders heeft men 'er twee Jhefauriers en drie Fabriekmeesters ; welke laatften eenen Bouwmeester onder zich hebben. Daarenboven zijn 'er vijf Rekenmeesters en vier Weesmeesters, zijnde gemeenlijk Leden van de Vroedfchap. Die elders den naam draagen van Kommisfarisfen van Kleine Zaaken, worden hier Vredemaakeis genoemd. Zij zijn vijf in getal: een Oud-Burgemeester, twee Oud-Schepenen en twee perfoonen uit de Burgerije. Zij ontleenen hunnen naam van het afdoen van geringe gefchillen , voornaamelijk over geldzaaken; die, evenwel, niet hooger dan tot driehonderd guldens mogen loopen. . Voorts beftaat de Rotterdamfche Schutterij uit twee Regimenten, ieder van zes Kompagniën, welke haaren afzonderlijken Kapitein, Luitenant cn Vaandrig hebben. Geduurer.de de jongstvoorgaar.de Staatsgefchillen, heeft men veele poogingen gedaan, om de Schutterij op een anderen, en, gelijk men zich verbeeldde, eenen beter voet te brengen. Met de Omwenteling zijn de Üreraamde fchikkingen meestal wederom ingetrokken. Rotterdam, naast Amfterdam, in de Veréénigde Gewesten, de meest vermaarde Koopftad, drijft een uitgebreiden handel, op de meeste Landen des aardrijks, doch inzonderheid op Frankrijk en Engeland. Met meerder ernst dan elders, wordt hier de Vaart op Smirna aan de hand gehouden. Het Rot. urdamfdic Bier was, al zints vroege tijden, vermaard. Van de  i7.2 ROTTERDAM, enz. de veelvuldige verzendinge kunnen nog heden getuigenis draa. gen de aanzienlijke Brouwerijen; eene van dezelve, een pragtig en nieuw Gebouw, munt vooral uit onder dezelve. Rotterdam is, in de Nederlanden, de eenige Stad , welke nog een overblijfzel heeft behouden van het berugte Aktiejaar 1720. Het beüaat in eene Maatfchappi; van Afurantie, welke haare bijzondere Befluurders en Bedienden heeft, en nog jaarlijks eene zekere Uitdeeling doet. Naar gelange van het aangroeiend vermogen der Stad, heeft dezelve, van tijd tot tijd, eenige Heerlijkheden, in eigendom, bekoomen. Tegenwoordig bezit Rotterdam, als Ambagtsheer, de volgende: Hillegondsberg en Rotteban, een gedeelte van Kattendrecht, Beukelsdijk, Oost- en IVest-Bloemersdijk, genaamd Kool, Kralingen of Honingen , Moer-Kafelle en de (Vilde - Veenen, Bleiswijk, Moorddrecht en Benthuizen. Rotterdam heeft verfcheiden geleerde Mannen en treffelijke vernuften voortgebragt. De doorluchtige desiderius erasmus alleen kan honderden opweegen. Daarenboven zagen hier het eerfte licht adriaan en pieter walenburg, jakobus brassi- ca Of kool, willem diemens, hubert duifhuis, david van hoogstraten , en , in iaatere tijden, verfcheiden der vermaardfle Nederlandfche Dichters, smits , de haas, en anderen. Het Wapen van Rotterdam is een Zilveren Baar op een groen Veld, verbeeldende, naar men wil, de Rotte, gedekt van twee zwarte en twee roode leggende Leeuwen, op een Veld van Goud. Zie g. van spaan, Befckrijving van Rot. terdam; Schielandjche Oudheden; als mede, uit eenige Medegedeelde Berigteti. Rovenius, (philippus) gebooren'te Deventer, wierdt vervolgens Aardsbisfchop van Philippi, en Apostolifche Vikaris in de Nederlanden. Men heeft van hem verfcheiden werken, onder andere een Werk, gaijteld de Republiea Christiana of  ROVENIUS. (PH1LIPPUS) 173 of het Christlijk Gemeenebest, gedrukt in den Jaare 1648'. Ten behoeve van de zulken onzer Leezeren, die Latijn verdaan, lust het^ens, uit dit Gefchrift, eene plaats aan te haaien, om te dienen tot eene proeve der Geheimzinnige taaie der Nonnen en andere Geestlijke Zusters van zijnen tijd, wier geveinsdheid en dweepzucht rovenios naar verdiende gispt, en met derke kleuren fchildert. „ Non raro etiam fu„ perbiam aliquam conjunéïam habent, ut ambulent in maguis „ et mirabilibus fuper fe, ut vilescant illis ordinaria pietatis ,, exercitia approbata ab Ecclefia, vel a Patribus commenda„ ta: nihil crepent nifi uniones cum Deo, cum uniantur pra„ prio (fi non pejori) fpiritni ; jaftent transfubftantationes „mydicas, cordis concentrationes: potentiarum, imo omnis „ fui effe, annihilationem, connubium eflentiaj creatse et Di„ vinitatis : fpirituale Sacramentum infeparabilitatis, fomnium „ omnium affectionum, abforptionem et liquefaétionem in am,, plexis fponfi, triplicem anim» hierarchiam , orationem in „ quiete pasfiva, ebrietatem fpiritualem, cordis filentmm, meditationes negativas, uniones fuperesfentiales , puteum et „ gurgitem annihilationis, amorem Deificum, transformantem, „ unientem, dringentem, amplexantem, fuavitatem cor auferentem, „ fugentem fponfi ubera, ruminantem collum, abforbentem en,, thufiasmum, infenfibilitatem et oblivionetn omnium inducentem, abysfalem cum Deo identilicationem, confricationem „ Deificam, incendentem et confumentem cor: elevationem ad „ fuavitatem coeledem, ex infernali languore, introverfionem „ fupercoeledem, caliginem et umbram Dei, allocutiones in„ ternas, elevationes incognitaj,, extenfiones et applicatïones „ amorolas, anima: fuspenfiones, deliquium, fuspiria, mortem fenfuum et omnium affeftuum, ecdafim continuam, juditim „ ratiocinii, cordis contaftum et patefactronem, liquefactio. „ nem, influxum, inflamraationem, alTultus qui ferri neque„ ant, penctrationes ad intima, vulnerationes, conftrictiones, „ alligationes infeparabiles, afpeftus penetrantes et oblectantes, „ voces tremulas, murmura columbina, gudus fuavisfimos, „ odores gratisfiinos, auditus melodice coelefies, hypermiftU „ cas Dei et anima? perichorefes, impudentiam fpiritualem, „ afpirationes Myfantropicas, ignem fine carbone, Hammam „ fine  jï7;4 ROUKENS, ROUKENS, (DIRK) enz, „ fine corpore, holocauftum meridianum, in vifcerali et me„ duliari penetrabilitate, contactum mirabilem et fuavisfimum, „ ©bfcurds noctis gaudia et caliginem. Ha:c et fimilia fesquipedalia verba in nova pietatis fchola, inter fponte eleétos „ Magiftros, et difcipulas curiofas, adeo frequenter tenero „ proferuntur palato, ut intimis in vifceribus fentiantur." Zie bayle , Dicl. Hifi. et Crit. Roukens. Bi) deezen naam is bekend een oud en aan* zienlijk Geöagt, in Gelderland. Zo verre de aantekeningen voorlichten, hebben deszelfs Leden, ten minfte geduurende een tijdverloop van meer dan tweehonderd jaaren, binnen Nijmegen, de aanzienlijkfte Ampten en waardigheden bekleed. Nog heden ten dage is dat Geflagt, in de gemelde Stad, in eere en aanzien, gelijk uit het vervolg zal blijken. Wij agten ons gelukkig, volgens echte opgaven, uit oorfpronklijke bronnen, de volgreeks der Leden, in ons Woordenboek, te kunnen mededeelen. De eerfte, welke ons voorkoomt, is Roukens, (dirk) gebooren in den Jaare 1522, Hij was een man van aanzien en vermogen, als zijnde Hopman der Nijmeegfche Schutterije , en getrouwd met Sietgen roest* dogter van N. N. Roest, Schepen der Stad, en van Anna Canis. Dirk roukens was een ijverig Voorftander der gezuiverde Leere, en ftelde alles te werk om dezelve, in zijne Vaderftad, fmaaklijk te maaken* DqcIi deeze ijver kwam' hem duur te ftaan. Want in eenen zwaaren oploop der Stad, voorgevallen op den vijfeutwiutigften September des Jaars 1560", wierdt hij, door eenen zijner eigen Serjeanten, met eenen Hellebaart, dermaate gekwetst, dat hij het, eenige weinige uuren daar naa, beftorf. Hij hadt eenen Zoon, genaamd Roukens, (wilhelm) gebooren in den Jaare 1564, eenzeer geleerd Man, en Voorzitter der Gemeente. Hij was eender ijverigfte Voorftanders van de dus genaamde Arminiaanfehe, Factie in den aanvang der .voorgaande Eeuwe, en haaide zieV daar  XXV.Dlpl.II.   .ROUKENS, (WILHELM)ROUKENS, (Mr. JACOB) enz, daar door het misnoegen van Prinfe maurits op den halze* wordende van zijne Ampten verlaaten, als befchuldigd, zo niet de Heller geweest te zijn, althans in order gebragt te hebben het Protest of de Retnonflrantie der Oude Regeeringe tegen de buitengewoone Regeeringsverandering, door gemelden Prins maurits, in den jaare 1617, ifNtjmegen gemaakt. Hij was getrouwd met tomaske van mekeren, dogter van Jonkheere Jan van Mieren, Heere van Meijerswijk , en van Hilleke van der Lijnden, en hadt, bij dezelve, twee Zoonen verwekt: jakob en johak. Roukens , ( Mr. jakcb ) was een der zeven Regeringsleden, welke, naa dat de Franfche Krijgsbenden de StadAWwegen hadden verlaaten, op den twaalfden Junij des Jaars 1674, door Afgevaardigden van Prinfe willem den III, benoemd wierden, om, bij voorraad, de zaaken van Regeeringe en Jtiffitie, de Stad betreffende, waar te neemen. Van elders is 't bekend, hoe, op den zestienden Februarij des volgenden jaars, dit getal met nog dertien Leden wierdt vermeerderd, en dat de Regeering der Stad, zedert, op dien voet bleef, geduurende het overige leeven vau den Stadhouder. De Heer jakob roukens, den naam van wiens huisvrouwe wij niet vermeld vinden, deedt, in den Jaare 1699, affland van zijnen post, ten behoeve van zijne zoone Roukens, (Mr. dirk) doch die daar-van ontzet wierdt, en vervolgens, zijn leeven lang, ook verlaaten bleef, in den Jaare 1704, te gader met zijnen Neef, den Burgemeester willen roukens, van wien wij ftraks zullen fpreeken. Roukens, (johan) Zoon van wilhelm, en broeder van jakob, beiden boven vermeld, bekleedde, nog jong zijnd*, den post van Advokaat-Fiskaal, doch overleedt in den bloei zijner dagen, r.aalaatende, bij zijne Echtgenoote anna van ansom, twee Zoonen: wilhem en theodorus. 'Roukens , (Mr. wilhem) of, gelijk men, in dien tijd, gewoon was de Acjvokaaten te -noemen, Dokter wilhem rou- kf.ms ,  i76 ROUKENS. (Mr. WILHEM) kens, Zoon des voorgaanden, was een zeer beroemd Regtsgeleerde, en bekend voor een der grootfte Costumiers, of Kenners van de Costumen of aloude Gewoonten van Gelderland. Naa zich, alvoorens, in zijn Vaderland, op de Regtsgeleerdheid te hebben toegeleid, deedt hij eene reize na Frankrijk , en beklom te Orleans den Trap van Meester in de Regten. Naa zijne wederkomst in het Vaderland, en bij de oprichting van de Akademie te Nijmegen, wierdt hem de waardigheid van Hoogleeraar in de Regtsgeleerdheid aangebooden. Doch hij wees die aanbieding van de hand , als mew behaagen vindende in den post van gewoonen Advokaat, welken hij, met een luisterrijken opgang en algemeenen lof, waarnam. Het, leedt, egter, niet lang, of hij wierdt, ingevolge het Reglement op de Regeering, op Nominatie van den Raad, door den Stadhouder tot Mede-Raad, en vervolgens , in den Jaare 1702, nevens den Burggraaf jakob van randwyk, tot Burgemeester verkoozen. Niet lang, bekleedde hij deeze waardigheid. . Bekend zijn de oproerige beweegingen, terftond naa den dood van Prinfe willem den III, te Nijmegen voorgevallen, en die voor onzen Burgemeester doodlijk waren. In de gemelde Stad ontftonden, zo wel als elders, veelerhande klagten over de Regenten, met dat gevolg, dat dezelve, in de maand Junij des Jaars 1702, met geweld uit het bewind gazet, en anderen in derzelver plaats gefield wierden. Te weeten, de Gemeeusluïden, in een opzettelijk Vertoog, beweerd hebbende dat, naa het overlijden van gemelden Vorst, zij de magt hadden om alle Regenten te kunnen afzetten, en dat aau hun alleen, als vertegenwoordigende de gantfche Burgerij, daar toe de keus ftondt, maakten, van dit 't zij dan wel of kwalijk gegrond regt gebruik, op den negenëntwintigften der gemelde maand Junij. Met geweld Wierdt de Burgemeester roukens, door eenige Gemeenslieden en Gemeenen, van zijne waardigheid ontzet, om reden dat hij aan de Regeering was gekoomen, terwijl zijn Oom jacob roukens in Schepensgeftoelte zat. Diergelijk lot ondergingen de Burgemeesters ■g. beekman, eck van tanthalion, pieter cornelis beekman, johan van leeuwen en johan verboet '• om reden',  ROUKENS. (Mr. WILHEM)^ tjf •zo als men voorgaf, omdat zij, ten tijde hunner bevorderitige, elkander te na in den bloede hadden beftaan; doch welkë heden, ten tijde der laatfte aanftellinge, niet meer van kragt geweest was» Op eene gevvelddaadige wijze gefchiedde deeze afzetting. Vergeefs bragt Burgemeester roukens daar tegen in, dat alle Regenten, in den |aare 1699, op nieuw waren aangefteld, en dat zijn Oom toen al voor eenigen tijd overleeden was; dat hij nevens z;jne lotgenooten zich ten goede regt wilde ftellen; als mede, dat, volgens den Nieuwen zot wel als den Ouden Privilegiebrief, iemand, eens tot Kaai verkooren zijnde, dien post zijn leeven lang moest blijveri behouden, ten zij hij volgens rekten daar van ontzet wierdt. Terftond hier naa, wierden , uit de < >ude Regenten, aangefteld frans romswinkel, justinus d? bfy r, van de wall* van heest, vermeer , leydfkker van santvoort , ïnojenoel, van Leeuwen, Van den bergH. van der lyinden* dirk roukens en verheiden. Justinus de beyer bedankte voor den opgedraagen post; met oogmerk, evenwel, om Zn> nen Zoon jacob de beyer zijne ptaats te doen vervullen: 'c welk hem ook gelukte; dirk roukens en verheiden deederi even eens* Vervolgens wierdt de Raad nog vermeerderd meê singendonck, pieter verstegen, tomas pels, van dilsen* normondt, morrees en knipping, de meeste van welke, onlangs, de Burgerij hadden opgezet.- Naa zich, andermaal, ten goeden regte gefield te hebberig vervoegden zich de ontzette Leden, op den achttienden Julij f ter Vergadering van de Landfchap; die, nog ten zelfden dage, een Befluit nam, bij welfte de gehoudene handelwijze afgekeurd, en de afgezette Regeeringsleden herfteld, en,- daarenboven, het Hof Provinciaal nevens zes Adjuncten, Ledenf der Landfchap, gelastigd wierden als Regters, en de Momboirs om de Oproermaakers geregtelijk te vervolgen, mitsgaders om derzelver uitgegeevene Bezwaaren te doen verbranden. Reeds op den vierden Augustus, onder fchut en feherrn van eenig gewapend Krijgsvolk, namen zij wederom bezit vanhunne posten; wordende, niet lang daar naa, Vonnisfen uitgefproken tegen de begunftigers der afzettïnge van de Oude" Regenten. Nevens de onderfcheidene Refolutien van 'sLand# XXV. deel» ©00© Staaf?  178 ROUKENS. (Mr. WILHEM) Staaten, hebben wij dienftlg geoordeeld, dezelve aan het einde van dit Artikel in te lasfehen. - Ligt is het te denken, dat den Nieuwe Regenten, naa zo' kort eene proeve van het zoet van regeeren, de mond ras zal gejeukt hebben, om zich beter te verzadigen. Daar toe fleeds op hunne luimen leggende, meenden zij te baate te moeten neemen de sfweezigheid der Krijgsbezettinge, naa das dezelve, tot het beieg v'?n Venh», was uitgetrokken. Tegen den tijd der gewoonlijke Ve.-anderinge van Regeeringe, var» de Oude Regenten geëischt hebbende, dat het bewind aan hun zou worden afgedaan, gebruikten ze gewelddaadige middelen , toen deeze eisch hun wierdt afgeflagen. Onftuimig, oproerig en met geweld verdreeven ze de door het Landfchap aangellelde Regenten van het Stadshuis, en namen bezit van de Raadkamer. Heerdt, ingenoel en van der lyndem gingen tevens tot de Nieuwe Regenten over. Kommerlijk moet, ten deezen tijde, geweest zijn de toeftand der Stad Nijmegen, en in bijlleren haat, bij het Gemeen, onze Burgsmeester roukens. Het graauw liet het niet bij bloote dreigemeil-' ten , maar wierp na hem met fteenen; door eenen van welken liij aan zijn hoofd gekwetst wierdt. Daarenboven hadden de Oude Regenten, en onder deeze ook onze Burgemeester, zich op den Burgt begeeven, van waar zij, met hunne tegenftreevers, een Verdrag zogten aan te gaan. Doch, in (lede van aan 'hunne voorfiagen het oor te leenen , wierden ze 'er genoegzaam belegerd gehouden, en gedreigd, dat hunne beenen hen niet ieevende van daar zouden draagen. . Hoewel voor overmagt hebbende moeten bukken, hadden, egter, de afgezette Regenten allen moet niet verlooren. Aan 't hoofd hebbende onzen Dr. roukens, vervoegden zij zich, aan de Landfchapsvergaderinge, met bun beklag over 't geweld en onregt, 't geen men hun hadt aangedaan, In het Vertoog, welk zij, ten dien einde, inleverden, zogten ze aan te tóorèn, deels de wettigheid hunner Regeeringe, deels de ongegrondheid der ftellinge van zommige Burgemeesteren, alsof, zints het overlijden van wijlen den Stadhouder Prinfe willem BEN Hl, alle Regenten, welke toen op het ktufen zaten, van hunne Regeeringsposten vervallen waten.  ROUKENS. (Mr. WILHEM) ij$ Terwijl hier over geraadpleegd wierdt, gaven die van dö nieuwe Plooi een daadelijk bewijs van hunne vreezé en öntzag voor de bekwaamheden van Dr. roukens, en hoe zij van oordeel waren, dat de andere Aanhang merkelijk Zou verliezen , indien deeze daar van konde worden afgetrokken.' Zij booden aan, te willen bewerken, dat de Heer roukens tot Raadsheer wierdt bevorderd, in de plaats van den overleedeneri Heere frans romswïnkel, mids fin vooraf beloofde, zijne' vrienden en medeflanders te zullen verlaaten. Doch de eerlijke Man wees zulk eene aanbieding volftrekt van dé hand. Niet weinig, veelligt, zat deeze weigering geholpen hebben tot het Befluit, welk, zedert, bij de tegenwoordige Regeering van Nijmegen wierdt genomen, volgens 't Welk Dr. roukens ,en zijn Neef dirk roukens , boven genoemd , nevens dé Heeren veriieYden, beekman, reynders en reit van pantiialion uit de Stad en het Schependom gebannen, en tweehonderd Rijksdaalders beloofd wierdén aan elk , die eenen1 derzelven in .handen van MfeVjfe&égt wist te leveren.- Eene fl-rijdge Uitwerking met hunne bedoelingen, deeden' alle deeze geweldenaarijen. De gebannen Regenten hadden nog veele vrienden in de Stad, welker getal nog toenam door mededogen met dé geWelddaadigheden, tegen hen gepleegd.Onder hunne vrienden bevonden zich de Sekretaris singendoi\ck en de Raadsheer willem van t oon beiden aangebleevene Regenten, doch in geenen deele eensgevoelig met dié van de nieuwe Plooi. Deeze, gefterkt van verfcheiden Gemeenslieden en Burgers, z ch grondende op de Verklaaring des Eandfchaps, bij welke zij voor wettige Regenten verklaard Waren, deeden telkens- aanzoek bij Dr. roukens en de overige ballingen, om in de Stad te rug te keeren, en bezie te neemen van hunne waardigheden , met toezegging van hulpe en befcherminge tegen de opgeworpene Regenten. Niet beftand tegen zo veel aanzoelts en beloovens, nam men, eindelijk, het befluit, eenen kans te waagen.- Te Lint begaven zij •zich over de Waal , op dfen zevenden Augustus des Jaars1 1705, en namén vervolgens gang na dé Stad.- Reeds bevondt zich aldaar, op het Stadshui?, een aantal van vijfentwintig of dertig Jongelingen, allen vrienden van Dr. roukens en de Oooo 2 overir  180 R0UKÏÏN5. (Ma. WILHEM') overige ballingen, en hadden aldaar den bovengemelden Raadsheer willem van loon voor Burgemeester verklaard, naa alvoorens die van de nieuwe Plooi uit de Raadkamer verdreeven, en na de dus genoemde Zutfenfehe Kamer de wijk te hebben doen neemen. Doch zij zaten 'er niet lang. Op hun roepen om hulp, kwamen hunne vrienden toefchieten, en verlosten ze van daar. Onder dit alles was Dr. roukens, met de zijnen, in aantogt langs de Groote Straat. Hier wierdt hij gewaarfehuwd , dat de onderneeming mislukt was, en reeds eenigen zijner medelanders in hegtenisfe genqmcn waren. Geduurende het gefprek, kwam een der nieuwe Regenten, iieerden genaamd, aanrukken, aan 't hoofd eener zemeugeraapte menigte. Een onverlaat uit den woesten hoop, den Snaphaan op Dr. nou» kens aanleggende, zou hem gewisfelijk doorfehooten hebben, 1 hadde niet de Hopman leonard verspyk, ijlings toefchietende, zulks geweerd. Toen lloeg men geweldige handen aan den Dokter, voerde hem na L |,„Stadshuis, eiuftelde hem in bet zo genaamde Emaus in bewaaringe. Vier der gevangenen wierden, nog dien zelfden avond, bij toortslicht, uit de Venfters van het Stadshuis, opgehangen. De. Burggraaf jacob van randwyk , beducht dat zijnen voorgaanden Arnptgeuoot diergelijk een lot boven 't hoofd hing, om hetzelve, ware 't mogelijk, af te weeren, vervoegde zich ten huize van peter verstegen, eenen der Nieuwe Regenten, alwaar ook de overigen bij een waren. Hij bragt hun onder 't oog, hoe zeer hij hadden toe te zien, om zich met geen Burgerbloed, vooral niet met het bloed eens Nijmeegfehen Burgemeesters, te bezoedelen; als mede, dat zij hein in 't leeven fpaarende, hoewel in hegtenisfe, meer zouden kunnen uitwerken, tot bevorderinge van rust en vrede, onder de Gemeente, dan indien zij aan hem geweldige handen floegen. Deeze redenen fcheenen ingang te vinden : althans gaven ze bun woord , den Burgemeester roukens te zullen fpaaren. Doch zij hielden hun woord niet lang. Want, in den naamiddag, door den wijn verhit, en van wraaklust brandende, namen ze, nog dien zelfden avond, een Raadsbefluit, om Dr. roukens, 'sanderendaags avonds, op de Binnenplaats van het Stads-  ROUKENS. (Mr. WILHEM) j8i —— —~— #- Stadshuis, te doen onthalzen. Zonder verhoor of form van Pleitgeding wierdt dit befluit genomen, en wel den naam van den Raad, welke geen Regtsgebied heeft, of ooit beweerd heeft te hebben in lijfftrafïelijke zaaken. Naa dat het Vonnis, 't welk wij aan het flot deezes Artikels gevoegd hebben, den Burgemeester roukens, door den Sekretaris singendonck , was voorgeleezen , zeide hij tot denzelven: Neef, lees mij de laatfle Periode nog eens voor. Dit gefchied zijnde, was zijn wederwoord: Is dat Cenfideratie'i word ik dus onverhoord veroordeeld, daar ik bij 't geval «iet eens tegenwoordig geweest ben? Zich verder willende verantwoorden, wierdt hem, door Burgemeester verstegen, toegebeeten : Weg, weg maar! dit is kier de plaats niet. Hier op verklaarde de oude Man: Ik gaa gerust ter dood; waar mijne geheele misdaad is, tegen een verbod in de Stad gekoomen te zijn, waar op geene flraffe bepaald was. r,_. Met een herhaald weg , 'weg maar wierdt hem het verder Ipreeken belet. Als eene blijk van gerustheid van gemoed en onverfchrokkenheid, bewaart 's Mans naageflagt, als echt en onlochenbaar , de volgende overlevering. Gekoomen zijnde op de Binnenplaats van het Stadshuis, alwaar het Vonnis zou volvoerd worden, hadt de Grijzaart de bedaardheid, de gouden Knoopen, welke hij in zijne Handmouwen droeg, daar uit te neemen, en dezelve te overhandigen aan zijnen knegt, welke hem tot in het uiterfle verzelde, met bevel om ze te bewaaren en te draagen, als een gedenkteken van zijnen onthalsden Heer. Om den veroordeelden, als 't ware, eenige gunst te betoonen, verzogt men den Kerkleeraar braconier , hem in zijn uiterfle bij te ftaan cn voor hem te bidden. Doch deeze weigerde zich daar toe te laaten gebruiken, zeggende zulks te kum.en noch te willen doen, om reden dat de Heer roukens, door zijne aardsvijanden, die, daarenboven, volgens de Wetten, geene Regters over hem konden of mogten zijn, en nog wel onverhoord, veroordeeld was. Vergeefs hieldt men aan, bij den Leeraar, om der Rgecringe ten wille zijn. Ce Heer braconier bleef volftandig bij zijne weigeringe: weshal»en men genoodzaakt was, eenen anderen te ontbieden, die Oooo 3 zich  ROUKENS. (Mr. WILHEM) £ich liet gezeggen, 'Ondanks het verzogte uitftel, wierdt het gemelde Vonnis, bij het licht van twee toortzen, ten uitvoer gebragt, en 'sdaags daar aan het Lijk aan de familie toegezonden, welke bet in de Groote Kerk deedt begraaven. De Heer Mr. wiihf.m roukens onderging dit treurig lot, in het tweeènzeventigue jaar zijns Ouderdoms. EXTRACT uit het Landachs Reces van Julij 1702. Mart is den 19 Julij 1702. DE STATEN DES FURSTENDOMS GELRE en GRAEF- • fsCHAPS ZUTPHüN, met d'uijterfte bevremdinge voorgekomen zijnde de disfentien en tweedraghten, die figh voor eenige dagen en alnogh in de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel Op de naam van de Gemeensluijden en Gilden derfelver Steden tegens de ivlagiftraaten van dien hebben opgedaan, en fulx op pretext en voorgeven dat de Gemeentens eenigen tijdt herwaertz in haere Oude Voorreghten en Privilegiën foude verport en benadeelt wefen, en dat ook eenige Regenten van dien Onwettigh en niet behoorlijk gequalificeert fouden fijn de Magiftrature en Schepen - ftod aldaar te bekleden, en dat vervolgens de faeken in de voorf. Steden foo verre fijn uijtborften dat de faèto fonder eenige voorgaande klaghten aen de Staeten dejjfer P ovintie, en bii gevolge buijten eenige form of figure van reghspleginge de Magiflratcn van dien in 't geheel of ten dele van haere bedieninge fijn ontfet en wederom nieuwe in derfelver p'aatfe acngeftelt, oock fommige van d'oude na voorgaende bedankinge in een nieuwen eed fijn aengenoomen. En giCor.lidereert dit faeken fijn van d'uijterfte Confequentie, waer inre tot Confervatie van de gemeene ruste ten fpoe(lighue behoort te worden voorfien : foo is 't dat haer Ed: Mog: hebben goedgevonden en verftaan, gelijk dezelve goedvinden en verftaan bij d. fen, dat d'onfettinge der Regenten in de Steden Njmegen, T'iel en Bommel door de Gemeensluijden en Güdens gëdaen is Onwettigh en informeel, defelve vervolgen; krachte defes improbeerende en annullerende, ende de boven-  ROUKENS. (Mr. WILHEM) 183 bovengein. refp. Magiftraten en Regenten in haer volle reght, authoriteijt en bedieningen herflellende. Dat verders de Momber of een ander in desfelfs plaatfe fal werden geauthorifeert en gelast, om figh exaételijk t'informeeren na die geene, die defe bewegingen en opfchuddingen onder de Gemeentens veroorfaekt en verweckt hebben, om tegens dezelve voor 't Iloff Provintiael met fes Adjunfte Leden rijt de Landfchap, na bevindinge van faeken te procederen en te concluderen na behooren, om vervolgens na rechten gefententieert te worden. Dat ook na de herltellinge alle die geene, die tegens de Statuten, Conventien en Privilegiën der voorf. Steden, foo ten refpecto van Verwantfchap, Borgerfchap of anderfints in de voorf. Magittraeten moghten aangeftelt fijn, daer inne niet langer fullen continueeren , en dat ten dien eijnde de refp. Gemeensluijden van de voorf. Steden, of die daar toe berechtight fijn, binnen den tijt van drie daegen, na ontfangene Notificatie defes, fullen hebben t'exhiberen haere vermeijnde grieven en redenen, waar op vermecnen gefundeert te fijn, dat de Magiftraeten in 't geheel of fommige Leeden van dien oi>_ gequalificeert fijn de Magillraet te bekleden. Dat de voorf. Grieven geftelt fullen werden in handen van de geinteresfeerde parthijen, om binnen drie daghen peremptoir te dienen van bericht; Dat 't felvc ingecomen fijnde, daar over bij 't HolT Provintiael met fes Adjuncten als boven gemelt finalijk na den teneur der voorn. Privilegiën en Conven-, tien op mondelijke pleijdoije de plano geduerende de fe:fie defer Lantfchaps Vergaederinge fal gedisponeert en gefententieert werden. Verbiedende verders alle Burgers en Ingefetenen defer Provintie wel fcherpelijk in 't toecomende fulke nogh diergelijcke feijteüjckheden meer t'onderneemen , bij poene dat tegens haer door de Momber defer Provintie als tegens Verftoorders der gemeene ruste op 't rigourieufte fal geprocedeert werden. Eijndelijk dat het Hof Provintiael in Naeme van de Lnntfchap het gedisperfeerde Libel, geintituleert Grieven en Be'fwaeren van d'oude en de vrije Burgertje der Stadt van Nij^megen, fonder naam gedruckt, als een verfoeijelijck pasqwl Oo oo 4 en  I»4 ROUKENS. (Mr. WILHEM) en feditieus Libel ten overftaen van de Momber defer Provinfie door handen van den Scherprighter met ten aldereerfteu publicq zal laeten verbranden, op foodaene plaets binnen de Stadt van Arnhem als het welgem. Hof fal goetvinden, waer toe de Magiftraet van welgem. Stadt aerdgunninge heeft geac-: cordeert. En worden het Hof Provintiael, d'Officieren en Magiftraeten gelast, om 't inquireren na d'Autheurs, Druckers en Seminateurs van 't voorf. Libel, om daer tegens te procederen als nae exigentie van faecken fullen bevinden te behooren; lullende "tot ondeckinge van defelve, door meer gemelte Hof met ten aldereerften een publicatie cum prtemio van hondert gilvere üucatons gedaen worden. Haar Ed. Mog. gefinnen het Hof Provintiael om den Momber dezer Lantfchap te gelasten notificatie van de bovenftaende refolutie aen de oude Regenten, pratenfe nieuwe Regenten en Gemeensluijden of onder fodaenigen naem als fij fich fouden willen qualificeeren, binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel te geven, en van fijn wedervaeren in defen met ten eerften rapport te doen. Die van de Graeffchap Zutphen hebben wel in de bovenftaende refolutie gecondisfendeert, dogh verftaen, dat den 4 Articul van gem. refolutie beginnende, dat ook, niet fpeciael maer generael behoort geftelt te worden en daerom defelve doen infereren op volgende manier. Dat vervolgens, die geene lóo fustineren eenige grieven of befwaer tegens de Leden van welgem. Magiftraeten in 't gemeen , «f tegens eenige in 't bijfonder te hebben, dat tot dien eijnde defelve de gem. grieven tegens . , . . aen de Landtfchap fullen exhiberen en vervolgens geftelt in handen van parthij, om binnen drie daegen peremptoire te dienen van beright, Rillende als dan na bevindinge van faeken bij de Landtfdiap of het Hof Provintiael neffens fes Adjuncten uijt de Landtfchap, geduijrende de fesfie van deze Vergaederinge |edjsponeert en gefententioneert worden na behooren. Dogh Hendrick van Westerhole tot Hackfort, uijt de Ridderfchap, de Burgerm. Diemen, Goltftein en Becker, en de gurgeim. Dam, namens de Stadt Doeticom hebben fich geco»-  ROUKENS. (Mr. WILHEM) 1S5 conformeert in alle poincten met de refolutie van de twee Quart. Nijmegen en Veluwen. Mercury 19 July 1702. pon alia. Gerapporteert lijnde, dat de Momber defer Landtfchap Dr. David ten Hove figh gcexufecrt heeft de refolutie van haer Ed. Mog, op gisteren genoomen ter executie te leggen: Heeft de Lantfchap goetgevonden en gerefolveert de Perfonen van Dr. Jacob Coets en Dr, Andreas van Dam refp. tot SubfTtuijt Mombers dezer Lantfchap aan te ftellen, gelijk fij refpective daer toe aengeftelt worden bij dc-fen, ijJer op de helft vau 't tractement, voor defen bij den Subltituijt Momber genoten, te gelijk vast (lellende, dat een van beijde deze twee voorn, nieuws aangeltelde Subltituijt Mombers coomende t'overleijden, de langstlevende van beijden alben Subltituijt Momber fal fijn en vervolgens dat tractement alleen trecken, en dat de Mombers plaats vacant vallende, de twee voorn. Subltituijt Mombers als dan met haer beijde de voorf. Mombers en Subltituijt Mombersplaatfe onder haer beijde fullen bedienen, en in fodanen Cas ijder van haer beijde genieten de gerechte helfte van 't tractement van de Momber en Subltituijt Momber: kunnende dienvolgens het Hof Provintiael na afgegevene Commisfie uijt kragt van defe refolutie de twee voorn. Subltituijt Mombers tot de bovengem. fpeciale en alle andere voorvallende faeken op inltructie van welgem, Ilove en die van de rekeninge dezer Provintie refp. in haere qualireijt emploijereu; fullende van deze extract aan welgem. Hove en die van de rekening gefonden worden om te ftrecken tot derfelver siaerichtinge. Mercury 26 July 1702. Haar Ed, Mog. hebben in achtervolginge van derfelver refolutie van den 18 dezer goetgevonden en verltaen bij defen te cummitteeren en r/aucthoriferen d'ordiuaris en extr. Raeden Oooo 5 van  IS6 ROUKENS-. (Mn. WILHEM) van den Hove Provintiael en daer en boven de volgende Gecomm. uijt de Lantrchap, met naeme Johan de Cock, van Delwijnen Heere tot Wadenoijen en Arnt Jan Vijgh uit de Ridderfchaps des Qrs. van Nijmegen, bij lotinge getrocken; feijnde voor defe reijfe , ten veribeke van de twee andere Quartieren, twee Gecomm, uijt de Ridderfchap van 't Quartier van Nijmegen gemaakt; Alexander van der Capellen tot Haegen uijt de Ridderfchap, en Andries Steven van Winshem, Wilh. van Haarfolte tot Yrst uit de Ridderfchap en Hermanus Coets bij desfelvs abfentie Johan op ten Noorth, refp. Borgerm. en Schepen der Stadt Arnhem uit de Steden des Quartiers van Veiuwen, om d'oude onfette en niet. weeder in eed genomene Regenten binnen de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel in haere refp. functien voort werkelijk te hentellen, die figh dies niet onweerdigh moghten gemaakt hebben. Als meede om eenige van de Principaelfte Oproermakers in de welgem. Steden in verfekeringe binnen de Stad van Arnhem te doen brengen, voorts t'aghtervolge en t'executeren al 't geen in haer Ed. Mog. bovengenoemde refolutie is vermeit, en om verders te doen al 't geene het welgem. Hof Provintiael en Gecomm. na occnrentie van faeken fullen oordeelen te behooren: Ook de Condu tes van de Secretaris Frcderik van Heukelom omtrent defe faecken gehouden t'examineren, en na bevindinge van faeken daer in te doen. Voorts hebben Haer Ed. Mog. goetgevonden dat de Raeden ordinaris en extraord. defes Furftendoms en Graaffchaps en de fes Geadjungeerden tegens aenflaende Saturdagh de kloeke thien uijren op de Lantfchaps Camer in de Vergaederinghe van haer Ed. Mog. fullen hebben te erfcheijnen , alwaer haer Ed. fal worden gelcfen deze refolutie en die van den 10 dezer, over gn ter faeke van gerefene tuunikuaire disordres in de Steden Nijmegen , Tiel en Bommel , genomen, en waer bij in faecken vooif., cm reght en Juflitie t'adminiftreren en voorts te doen wat tot maintien van de hoge gereghtigheijt van deeze Provintie fal nodigh bevonden werden, geaucthorifeert fijn breder bij opgem. refolutien geextendeert. En op dat d'een of andere parthije van de goede Juflitie in defen i'adminiftreren foo veel te meer moghte geperfuadeert en figh  ROUKENS. (Mr. WILHEM) 187 figh verfeekert houden, foo fullen welgem. Raeden Ordinaris pn Extraordinaris nevens de Adjun&en in hoe fpeciali et extraordinario Cafu den volgenden eed prsJlteren, Wij beloven en fweeren dat wij de refolutien van de Lantfchap van den 18 en 26 Julij 170- "> alle haere poinct n en delen getrouwelijk zullen naecoomen , en in deefen fonder aenfehouwinge van Perfoonen Goed en Onvertogen recht doen, fonder door gunst ofte vrientfehap, haat ofte ongunst ons te laten bewegen, ofte eenige giften of gaven, directelijk of indirectelijk voor ofte rrae de fententien t'ontfangen en niet te revelleren wat omtrent defe faeken in 't generael, of bij d'advifen in 't particulier fal cooraen te pasferen, voorts alles te doen wat oprechte en goede Juüiciers toeflaet en gebeurt. SOO WAER HELPE ONS GODT, Voorts hebben haer Ed. Mog, verltaen dat niemant van d'Ord. nogh Extraord. Raeden nogh Adjuncten figh de Vergaederingen in Cas voorf. fal mogen onttrecken, nochte figh geduerende de befoignes abfenteren, ten waere hij eenige wettige redenen foude kunnen aliegeeren, het welke fal (taan tot Cognitie van de Staten defes Furltendom en Graeffchaps. En is vervolgens mede goetgevonden dat het parthijen fal vrij ftaan en toegebeten worden in fpecie met de nominatie van de perfoon off perfoonen, maer niet in genere tegens het geheele Collegie, foo oordeelden dat eenige van de geai'éVao. rifeerdens in defen tot Reghters niet fouden kunnen of vermogen te fijn haere redenen van fufpeftatie tegens dezelve in te brengen, en parthije hinc inde daer over gehoort, fullen d'overige en niet gefufpeéteerde Reghteren, of het gepofeeide na reghten relevant is, daar over decreteeren. Eijndelijk word het Hof en Adjuncten welgemelt aanbevoolen om de Suppoosten, die in deefen fullen geempioijeert worden den eed van fecretesfen af te neemen. Is wijders goetgevonden en gerefolveert dat ter aorfaek van d'ondaane feditieufe bewegingen binnen de Steden van Nijmegen , Tiel en Bommel , aan haar Ed. Mog. gefchreven en gansch vnmdelijk verfoght worden, om den Genrl. die de trou.-  ï38 ROUKENS. (Mr. WILHEM) troupes van den Staat in of naast aan deze Provintie is Coramandeerende, bij een fpeciale a#e te willen ordonneren, om op haer Ed. Mog. gefinnen en begeeren tot executie van 's Lantfchap refolutien, en 't geene verders daer omtrent fal worden gerequireert de fterke hant te bieden, en dien aangaande Haar Ed. Mog. ordres te pareren; ten eijnde alle gevreesde dtsordres mogen voorgecoomen, en deze Provintie in haere auftoriteijt en hooge gefagh magh gemaintineert worden. En eijndelijk dat die bovengem. aae Haar Ed. Mog. ten fpoedighften magh toegefonden worden, om figh daer van ter behoorlijker tijt te kunnen bedienen. Haar Ed. Mog. confidererende dat de vacantie van den Hove Provintiael aanftaande is, hebben ten regarde van de tegenswoordige op tapijt zijnde faeken goetgevonden welgem. Hof bij defen te gefinnen die vacantie geen aanvank te doen neemen voor dat de gelegentheijt van tijt en faeken fulks fal permitteren: alles met dien verftande noghtans, dat wanneer de voorf. vacantie fal fijn begonnen, defelve fo lange fal duercn als ordinaiis. Marlis i Augusli 1702. post alia. Haer Ed. Mop. , inhalerende derfelver refolutien van den ,8 en 26 Mij jongstleden, verftaan dat de herftellinge van de Regenten binnen de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel invoegen als in de voorf. refolutien vermeit fal gefch.eden door d'Ordinaris en Extraord. Raeden en de fes GeadjungcrAp Leden uijt de Lantfchap. Da door ordie van defelve eenige van ffoproerwker. « «erfekeringe fullen genomen worden, het fij voor of na de ; doer herftellinge8 foo en als welgem. Raeden en Geadmitteerde fullen oordeelen te behooren. S Z den eed, bij meer welgem. Raeden en Geadjungeerden aU Righters in defen fal afge.eght worden foo als delelve is % rJergeftelt: Dogh worden uijt befondere redenen en o»  ROUKENS. (Mr. WILHEM) i?9 fideratien omtrent deze faeken geexcufeert Georgh Ripperda Heer tot Verwoelde, Arnoid van Eek, en Willem van Loon Ordinaris Raeden, en Jacob van Randw'jck Heere tot Rosfum, Gameren, Iieek, Extraordinarii Raad. Dat wijders van d'overige Raeden Ordinaris als Extraord. en Geadjungeerde in 't advifeeren over perfonen die haer refp, in Verwantfchap of Swa^erfchap tot de vierde graat incluijs beflaan, fullen geexcufeert fijn. Ende eijndeli]k dat de Heere Grave van Nasfau Lieut. Generaal van d'infanterie van den Staat en Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen fal verfchreverj worden om tegens morgen ten elf uijren mede voor haer Ed. Mog. t'erfcheijnen. Mercury 2 Augusti 1702. De Heere Grave van Nasfau Lieut. Generaal van d'infamerije van den Staat en Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen, volgens aanfehrijvens van Gisteren altiier in haer Ed. Mog. Vergaederinge erfcheenen fijndej heeft op den eed aen de Lande gedaen aengenomen ende belooft te fullen fecreteren 't geene met den felven, rakende de feditieufe bewegingen binnen de Steden van Nijmegen, Thiet en Bommel onlangs voorgevallen fal gefprooken en geconferteert worden. En heeft vervolgens aangenomen en belooft te fullen Obedieren aen alle 't geene hem omtrent defe faeken van wegena Haar Ed. Mog. fal geordonneerdt worden. De Ordinaris en Extraord. Raeden van den Hove Provintiael, als mede fes Geadjungeerde Leden uijt de Lantfchap, tot Reghters aengeftelt in faeken concernerende de feditieufe bewegingen onlangs binnen de Steden van Ni wegen, Th iel esBommel voorgevallen, volgens Haer Ed. Mog. refolutie van gisteren ter Vergaederinge gecompareert lijnde, hebben gefamentlijk den eed, in haer Ed. Mog. refolutie van den 26 jongstleden vermeit, met opgeftaafde vingeren afgeleght, met name-. Re*  joo ROUKENS. (Mr. WILHEM) Raeden. • Pieter Noijen. Henrick van Es/en. Q'Spar van Eis tot den Swanenburgh, . Btijyn van der Hit tot de TViltboen en ClaerbeeL . Johan van Arnhem Heere van Rofendael tot Harfelo Landtdrost van Veluwen. Johan van Munjier. Johan' van Lintelo tot de Marsch Landtdrost der Graefjchap en Scholtus tot Zutphen. Geadjungeerde Leden uijt de Landfchap. Johan de Cock van Delwijnen Heer tot Wadenoijenê Arent Vijgh. Aiexander van der Capellen tot Haegen. . Andries Stephen van Winshem. Willem van Haerfolte tot Trst Righter der Stat Arnhem en in Peluwen fooi». Én Hermanus Coets. . En is goetgevonden, dat aan defelve de navolgende Coramisfie en Audthorifatie fal worden verleent. DË STATEN DES FURSTENDOMS GELRE EN GRAEFSCHAP ZUTPHEN , Committeren en Audthoriferen kraght defes d'Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en fes Geadjungeerde Leden uijt haer Ed. Mog* midden, om in name en van wegens de Hoogheijt defer Provintie , de Regenten binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, onlangs door een fetidieufe beweginge ontfet, werkelijk wederom te herftellen, en omtrent die Rieken met den aencleven van dien ingevolge haer Ed. Mog refolutien van den 18 en 26 julij jongstleden als Righters te handelen. Lastende alle en een ijder, die defe voorcomen fall onfe voorn. Gecomm. en Righters daar voor t'erkennen, en voor te comen dat nogh aen defelve noghte aen de Griffier van den Hove nogh aen de twee Subüituijt Mombers, nogh derfelver Suppoost  ROUKENS. (Mr. WILHEM) iq! poostcn en bedienden, of 't geene haer aengaet eenige óe minde verhindernisfe, belet ofte quade ontmoetinge defen aangaande gefchiede; bij -poene niet alleen van onfe hoogde indignatie maer ook van anderen ten exempel rigoreus gedraft te fullen worden. Is na deliberatie mede goetgevonden en verdaan dat aan de Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en de fes Geadjungeerde Leden uijt haer Ed. Mog. midden, als Rigters in faeken concerneerende d'onlangs ontffaané feditieufe bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, en reprefenteerende de Heeren Staeten dezer Provintie in defen, een Acte fal worden gegeven waer bij de Heere Grave van Nasfau als Gouverneur des Quartiers van Nijmegen, en alle verdere Militaire Officieren binnen deze Provintie feijnde, geordonneert word haere ordres in defen t'obedieren en te pareren even als of welgem. Heeren Grave ea verdere Officieren dezelve direct van de Lantfchap gegeven wierden; welke Acte alhier is geinfereert. , DE STATEN DES FURSTENDOMS GELRË EN GRAEFSCHAP ZUTPIIEN ordonneren den Heere Grave van Nasfau Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen, en alle verdere Militaire Officieren binnen defe Provintie lijnde, d'ordres van de Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en Geadjungeerde Leden uijt de Lantfchap als Righters in faecken van d'onlangs ontdaene fedetieufe bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, voorgevallen, t'obedieren ende te pareren even of welgem, Heeren Graven en verdere Officieren de voorf. ordres direct van haer Ed. Mog. gegeven wierden en aau welgem. Righters, als reprefenteerende in defen de Lantfchap dat refpect te geven, 't welck de Heeren Staeten dezer Pro» Vintie en Corps vergadert fijnde, competeert. Jovis 3 Augusti 1702. Voorgebracht fijnde hoe en waer d'Ordinarls en Extraord. Raeden van den Hove Provintiael en de Geadjungeerde Leden van  ios ROUKENS. (Mr. WILHEM) van de Landfchap haere vacatiën, verteringen «ƒ  ROUKENS-. (Mr. T1IE0U£^2. 'er de doot navolgt; hem gedetineerde om fonderlinge conffderatien defe min fchandelijke doot, of fchoon anders heeft gemeriteert, vergunnende. Aldus gepronunt kei t en geexeeuteert den 8 Augusti 1705 des namiddaghs de kloeke half fes- Roukens, (Mr. tiieodorus) Zoon van Mr. johan roukens, en broeder van den onthalsden ftraks gemelden Burgemeester , oeffende zich in de Regtsgeleerdheid. te Leiden, en beklom aldaar den Trap van Meester in die Weetenfchap. In den Jaare 1695 wierdt hij tot Sekretaris van Schepenen aangefteld. De ongelukkige verdeeldheden, welke zijne Vaderilad, in het begin deezer Eeuwe, beroerden, en die, voor zijnen Broeder, zo als vermeld is, doodelijk waren, kostten hem insgelijks zijne bediening. Zonder hem gehoord, of eenrge redenen gemeld te hebben, deedt men hem, door eenen Roededraager, of Stads Iiode, aanzeggen, dat hij, volgens befluit der Regeeringe, van zijn Ampt vervallen was verklaard. Vergeefsch waren de tegenbetuigingen, welke hij- inbragt re1«en eene dus wederregtelijke handelwijze. Bij afwee^ zigheid van den Sekretaris, opende men voorts deszelfs Pulpit of Lesfenaar op het Stadhuis, waar in bewaard wierden de penningen, voortfpruitende uit den Ontvangst van den Veertigften Penning en van de Collateruale Succesfie; van welke penningen, in dien tijd, flegts om de drie jaaren, rekening en verantwoording wierdt gedaan. Voorts maakte men zich meester van de gemelde penningen , mitsgaders van de Boeken, Papieren en Aantekeningen, onder verklaaring, dat, van dit alles, een Inventaris zoude gemaakt worden. Doch de beloofde Lijst is nimmer te voorfchijn gekoomen. Daarenboven heeft men nooit kunnen ontdekken, wat 'er van de penningen geworden zij. 't Algemeen gerugt hieldt in, dat zij gebruikt wierden ten behoeve van het gemeene Volk, en om hetzelve in die dagen van verwarringe, als in eene geduurige dronkenfehap te houden. Naa het treurig lot , zijnen Broeder wedervaaren, begaf zich theodorus roukens, met der woon, na Arnhem. Hier vervoegde hij zich bij de Staaten van het Landfchap, met een Vertoog, inhoudende een verzoek, om hei«  ROUKENS. (Mr. JOHAN MICHIEL) 157 herdelling in zijn Ampt, waar uit hij tegen allen regt en reden gezet was. Niet ongelukkig daagde hij in dit aanzoek. In den Jaare 17re, teen de gemoederen eenigzins bedaard waren, ontving hij de toezegging van herflellinge in zijnen post. Doch hij overleedt kort daar naa. De Heer theodorus roukens was getrouwd met cathariwa van der noen, en Het bij dezelve eenen Zoon naa, Roukens, (Mr. johan michiel) -een der grootfte Regtsgeleerden van zijnen tijd , en boezemvriend van den vermaarden AmderdamCchen Advokaat hermanus van noordkerk. Hij was gebooren op den zesentwintigtien Januarij des Jaars 1702. De haat, waar mede zijn Geflagt was belaaden , hadde hem, in zijne eerde kindsheid, bijkans het leeven gekost. Ora het onnozel wigt te behouden, in eene dreigende opfchudding, in het Vaderlijk huis ontdaan, bergde men hetzelve, leggende in zijne Wieg, over den muur van den Tuin, in het huis van den Heere Baron van randwyok. De gronden der Taalkennisfe, vooral van het Latijn, leide de Jonge johan mjchiel, onder den vermaarden Nijrraeegfchen Rektor cannecieter. In de Regtsgeleerdheid genoot hij, te Leiden, het onderwijs van de beroemde Hoogleeraaren gerard noodt, vitriarius en anderen. Naa zijne bevordering tot Meester in dc Regtsgeleerdheid, keerde hij weder na zijne Ceboortedad. Welhaast ondervondt hij het genoegen, dat hem een Ampt wierdt opgedraagen, in vergoedinge der nadoelen en fchaden, welke zijn Vader hadt geleeden. In den Jaare 1745 verkreeg hij zitting in den Raad. in het volgende jaar ontving hij last, van wegen het Gewest, om de veertiendnizend-man Hanoverfche Hulptroepen door het Kwartier te geleiden. Nog hooger eere genoot hij, in den Jaare 1748, wanneer hij, van wegen de Stad Nijmegen, wierdt benoemd, ora zijne Doorluchtige Hoogheid , den tegenwoordigen Erfdadhouder, willem den V, over den Doop te houden. Aangaande een Regent, dus, met eere en aanzien bekleed, zou men verwagt hebben , dat bet onrustig Jaar 1748 niet ten zijnen nadeele zou gewerkt hebben. Dit gebeurde evenwel. De Heer roukens was eea é&ï zeven Regenten, onder de twaalf, welke van hunne RePPPP 3 gee-  ïpS ROUKENS. (Mr. JOHAN MICHIEL) geeringsposten verlaaten wierden. Het onftuimig gemeen was hier mede niet voldaan; men dreigde zijn Huis met plondering, en den dood aan al wat 'er binnen leefde, 's Mans Echtgenoote lag thans in het kraambedde, en was flegts drie dagen geleeden verlost. Het woest gepeupel, voor het Huis vergaderd, de Voordeur, met geweld, geopend hebbende, ftreeft ftraks na binnen, en werpt een hagelbui van fteenen door de glazen der Kraamkamer: zodat eenigen nedervielen pp de Wieg, in welke het Kraamkind lag. Gelukkig lag dit met het hoofdeneinde na die zijde, van welke de fteenen vloogen, en wierdt aldus door den Kap der Wieg befchut. Intusfchen vondt men, in het Voorhuis, eenige manden met Wijn, Het gulzig te lijve flaan van deezen deedt de pionderwoede nog meer ontfteeken. Aan het verbrijzelen van Meubelen en Huisgeraaden, die voor de hand ftonden , zijnen zat bekoomen hebbende, maakte men de toebereidzels om tot in de Kraamkamer door te dringen. Ter goeder uure wierdt zulks belet door eenige welgezinde gewapende Burgers, die den pionder- en moordzieken hoop verdreeven; welke, daarenboven, van fchrik bevangen wierdt door eenen fpoedig opVpomenden ftormwind: zodat niemand zich op ftraat durfde waagen, uit vreeze voor het inftorten van fchoorfteenen en nedervallende Dakpannen. De Heer ]ohan michiel roukens was grondig ervaren in de kennis van de algemeene en bijzondere Regten; verfcheiden Verhandelingen kunnen hier van getuigenis draagen, onder an« fiere die Over den Dijkbrief van de Ooy, Daarenboven bept hij eenen pofetifchen geest, en verpoosde, bij wijlen, zijnen gewoonen letterarbeid, door het zamenftellen van Latijnfghe of Nederduitfche Vaerzen. Hij overleedt op den tienden April des Jaars 1772, zijnde getrouwd geweest met agNETA Jeannetta verspyck , dogter van leoharo verspyck, Qutvanger Generaal des Nijmeegfchen Kwartiers, en van Vrouwe HUftERTA ingenoel, dogter van den Burgemeester johan ^ng,enoel en van jobanna rebbers , gebooren den dertigften j^oyerober des Jaars 1705 en geftorven op den achtentwintig-. ften Maij des Jaars 1787. Twee Zoonen zijn uit dit huwelijk naagebleeven ; AREifr anïhonx roukens en theodorus- r  ROUKENS. f-Mft. JOHAN MICHIEL) 199 leonard roukens. De laatstgenoemde, gebooren op den tetentwintigften Februarij des Jaars 1751, is reeds over'eedén, in den bloei zijner dagen, op den zesentwintiglien Maij des Jaars 1782. Hij was een perfoon van meer dan gemeene begaafdheden, en kundig Regtsgeleerde. Hij fchreef"eenige Verhandelingen , welke door den druk zijn .gemeen gemaakt, onder andere in Lattdem gerhardi noodt, en De Academici Noviomager.fi. Daarenboven heeft men van hem eene Speeling des Vernufts, zijnde eene Oratio in Laudem Vespertili'. tuis, „ Lof van den Vledermuis", in den finaak van den Lof der Zotheid van erasmus. De eerstgenoemde, de Heer Mr. arf.nt anthony roukens, gebooren den negenëntwintigden October des Jaars 1747, leeft nog, bekleedende de aanzienlijke Waardigheden van Burgemeester, Schepen en Raad in zijne Geboorteftad. Hij is getrouwd geweest met Vrouwe adriana joha\na van bessenn jongbloet, dogter van den Heere Mr.jACoB jongbloet, Heere van Heij en Boeijcoop, en van Vrouwe maria ernst van bessenn jongbloet; gebooren den achttienden Julij des Jaars 1754, cn overleedeu den drieëntwimigften December des faars 1790. Uit dit huwelijk zijn gebooren 1. Johan micüiel , gebooren den eenendertigden Augustus 1731. 2. Maria jacoba, gebooren den dertienden Jannarij des Jaars 1783, doch, kort daar naa, in den ouderdom van negen maanden overleedeu. 3. Agneta jeanetta, gebooren den dertienden Januarij 1784. 4. Jacob trederik, gebooren den zesden Februarij des Jaars 1787, doch op den zeventienden daar aan volgende geItorven. 5. Jacob theodorus , gebooren den drieër.twintigden Maart des Jaars 1788, doch, nog in het zelfde jaar, geT ftorven. 6. Jacob willem theodorus, gebooren den eenëntwintigSen Junij des Jaars 1789. Uit echte Medegedeelde Berigten. PPPP4 Rotf-  é8s>0 ROUKOÖP, (Huis te) ROUSSET. (JAN) Rojjkoop, 'Huis te*) ook wel Middelgeest genaamd, is eene vcrmsaklijke Lustplaats, in Rhtjnland, onder Vonrjcho' fen, tusfphen de Vliet en den Heereweg, welke van Leiden na Dtlft loopt, Met eene Laan koomt het Huis op dien weg uit, en is voorts met aangenaame wandelingen, hoven en boomgaarden keurlijk verfierd. Het Huis te Roukoop is der ppmerkinge waardig, om dat het eenigen tijd, ter verblijfplaatze diende voor den vermaarden geweezen Aardsbisfchop gn Keurvorst van Keulen, gebhard truxes, naa dat hij, in deij jaare 1577, zijnen Godsdienst verlaaten, zich met eene Graavinne van manderscheid in 't huwelijk begeeven, en, pnner de befcherming der Staaten van Holland, in deeze Gewesten eene fthuilplaats hadt gezogt, Zie beneden op 's Mans Artikel, Rouspet, (jan) toegenaamd de missy, van geboorte een Franschman, zeer vermaard door eene menigte kleine gefchriften, ten tijde der Regeeringsveranderinge, hier te Lande, in de Jaaren 1747 en 1748, meest al ten voordeele van het Huis van Q>anje Hij hadt zijne woonplaats te Amfterdam, pu wierdt geoordeeld mede de hand te hebben in zommige riaamlooze papieren, in welke eenige Staatsleden, vooral de Raadpenfionaris gilles, fchandelijk wierden ten toon gefield. Daarenboven hieldt men hem verdagt van overbrievinge, na ingeland, van 't geen, naar zijne meening, op de Bredafche Vredehandeling , aangaande eene Neutraliteit voorviel. Hoe h zij, zekgr is het dat rousset, ten tijde als de Raadpenftonaris zijne verantwoording deedt wegens de gerugten, ten zijnen nadeele verfpreid, te A> fierdam heeft 'sMans fchriften bij een verzameld, en in den Jaare 1539, in twee Stukken in Oftavo , te Keulen haten drukken. Men vindt voor dezelve een verhaal van 'sMans leeveniloop. Agricola voedde eenige begrippen, welke, zedert, zo voel gerugts maakten , en eindelijk uitliepen op de Kerkhervorming. Ondanks zijne onverzaadeüjke zucht tot weetenfehappen en geleerdheid, was hij zeer aangenaam in den omgang , en zeer gezien bij de vrouwelijke fxe. Om deeze te vermaaken, fchreef hij eenige Vaderlandfche Gezangen, welke hij, bij het fnaarenfpel , met eene ongemeene li-.fiijkheid , voor dezelve zong. Met dit alles was hij zeer geregeld van zeden, en een vijand van alles, wat eenigzins het voorkoomen hadt van losbandigheid. Hij is nooit getrouwd geweest, hoewel hij,-'c eenige tijde , zulks voorneemens was. Zie val. andreas, Bib!. Belg. juf! ch.'or adam ; bayle, Dicl. ljift. Ct Liit. Rugge, een Polder, in Zuidholland, in het Land v.an ' Voorn, groot, in zijnen omvang, volgens de laatlte daar van bekende opgave, elfhonderd achttien Gemeten cn honderdzesennegentig Roeden. Men vindt 'er geen Kerkdorp, maar alleenlijk een Gehugt, de Tir.te genaamd. Hier liaan ongeveer dertig Huizen, met eene Meekrapfloof. — la deezen Polder, na den kant van den Br iel, en niet verre van die Stad, legt eene Boerewooning, het Zickhuis genaamd. Met veel gronds Qqqq 4 woidt  aifj RUGGE, RUIKHAVER. (NIKOLAAS) wordt dit gehouden voor het van ouds bekende Huis te Rugge. Nabij of in den omtrek van hetzelve plagt, wel eer, te leggen een Klooster van Kanunniken, door Heer hugo van Jleenvliet, in den Jaare 1404, geftigt. In den grond, op welken het gewijde Geftigt geftaan heeft, vindt men nog Over? blijfzels van oude gewelfzeis, zelf nog van gepleisterde Graflieden, mogelijk, weleer, behoord hebbende tot eene Parochiekerk, welke hier geftaan heeft, en aan de H. Maagd ge^ wijd was. In Godsdienftige eerbiedenisfe wordt, nog heden, bij de Rooinschgezinden, in deezen oord, gehouden een Put, die den. bijnaam van de Heilige voert, gelegen in eene Weide, nabij de ftraks gemelde begraafplaatzen. De Opgezeetenen van Rugge oeffenen hunnen openbaaren Godsdienst in de Stad firiele, of in het Dorp Oostvoorn. Zie alkemade, Refchrijving van den Biiel. Ruigbroek; zie wyngaarden en ruigbroek. Ruikhaver , (nikolaas) gebooren te Haarlem', volgens hooft ? doch bij wagenaar , en niet te onregt', voor een Amfterdammer gehouden; Man, bij alle minnaars der Vader'andfche Vrijheid, in gezégende naagedagtenisfe , van wegert zijne medewerkende kloekmoedige poogingen, nevens die van andere Voorvegters, om' het Spaanfche dwangjuk van den h.alze te' fchuiven ; deelgenoot in de daadelij ke uitvoering van pen Ontwerp , 't welk Prins willem de I, op raad an met overleg van andere kundige Staatsmannen, hadt beraamd. Uit h Lands Gefchiedenisfen is bekend , hoe de gemelde Vorst, \a zijne onderneemingen te Lande rampfpoedig (laagende, hét befluit nam, op raad, onder andere, van den Franfchen Adm;raal de coligni, zijn geluk te Zee te beproeven, 't Geyolg hier van was , dat hij , aan verfcheiden , zo gevlugte Edelen als aan Kooplieden , Brieven van Beftellinge uitgaf, pra ter vrijbuit, op de vijandlijke Schepen , te mogen vaasrea. Op ket Artikel >waï er ge uze n , naam , welke hun, zekert/  RUIKHAVER. (NIKOLAAS) 217 zedert, aanhing, zullen we daar van breeder verflag doen. Nikolaas ruikhaver, die, als Koopman, een eigen Schip voerde, was een van de zulken, die, in gemelde hoedanigheid, zich in 's Prinfen dienst begaven. Het eerfte bedrijf, tot afbreuke van 's Lands vijand, welk wij yan hem vermeld vinden, was, dat hij, nevens eenen jan janszoon van der nyencurg, in de maand November des Jaars 1570, zich meester maakte van het Marktfchip, welk van 'i Uertogenbosch op Antwerpen voer. Crootüjks diende deeze bemagtiging ter aanmoediginge tot verdere ondernuemingen. Want, behalven een aanmerkeüjken voorraad van al rlei Koopgoederen, vonden zij , in het Schip, eenen buit van vijfenveertighonderd Rijksdaalders aan gereede penningen: eene aanzienlijke fomme in dien tijd, in vergelijking van den tegenwoordigen. Zints dien tijd was hij op zich zei ven de uitvoerder, of hadt, nevens anderen, de hand in de herhaalde aanflagen op de Spanjaards of Spaanschgezinden, die als tot zo veele voorfpellen dienden der toekoomende roemrugtige bedrijven van der flaavernije moede geworden Nederlanders, Pus, 't ggen hem tot onvergankelijke eere verftrekt, vindt men zijnen naam genoemd, onder de Helden, die gezegd mogen worden, het ijs gebroken en den weg gebaand te hebben, tot herftel van Vrijheden en Voorregien, door de befaamde bemagtiging van de Stad den Biiel, jn den Jaare 1572. Op het Artikel van die Stad, kan de Leezer een berigt, wegens het zonderling en heilfpeilend voorval, vinden. 's Mans edele inborst , fraaie hoedanigheden en beproefde dapperheid deeden ruikhaver , van dien tijd af, meer en meer 's Prinfen gunst verwerven. Verheven tot den post van Kolonel of Hopman, bediende men. zich van hein tot onder« ïieemingen , in welke kunde en vertrouwen noodig waren,, Naa de bemagtiging van den Briet, hadden verfcheiden Hol landfqhe Steden voor oranje de poorten geopend; doch waren , kort daar naa, door de Spanjaards wederom bemagtigd, of wierden door dezelve met een beleg gedreigd. Het eerfte was het lot van Haarlem; het ander hing Alkmaar boven 'c hoofd, 't welk zich wel voor den Prinfe verklaard, doch tot nog toe geweigerd hadt, bezetting te ontvangen. Om de Stad; Qqqq s uj  2i8 RUIKHAVER. (NIKOLAAS) te bezetten, werwaarts Don ffederik, Zoon van Hen Hertog van alva, eene aanzienlijke bende hadt afgevaardigd, hadt Zijne Doorluchtigheid bevel gegeeven aan Jonkheere jakob kabfi.jaauw, om zich, met zijne benden, bij Heiloo en tgmond neer te Daan. Over eene dier benden voerde ruikhaver het bevel. Het naderen van den Spanjaard deedt kabelta auw insgelijks aanrukken, en voorts eifchen om binnen gelaaten te worden. Eindelijk verkreeg hij verlof, om binnen de Stad te koomen, tot het houden van een mondgefprek met de Wethouderfchap. Hopman ruikhaver verzdde hem,nevens eenige andere Bevelhebbers. Lang hadt men reeds getwist, over het al of niet binnen laaten van Staatfche Knegten, wanneer ruikhaver, door een fchieliiken uitval, het geding befliste. BezefFende het gevaar, welk 'er thans m zammelen en draalen ftak, borst hij gramüoorig uit: 't lias thans geen tijd, om lang over ten bef uit te kaauwen: kort moest men antwoorden, aan of af. Dit woord hadt klem bij den Burgemeester floris van teiungen. Verklaard hebbende, gezind te zijn om met den Prins en de Burgers te leeven en te fterven, treedt hij, verzeld van ruikhaver, ten Stadhuize cf door de zamengevloeide Burgers, en ftreeven zij te gader na de Friefche Poort, welke de Burgemeester liet open flaan, en voorts de Nasfaufche benden daar binnen trekken. Niet lang vertoefden 'er de Soldaaten. Met ruikhaver en andere Bevelhebbers aan het hoofd, (hellen ze ftraks de Kennemerpoort uit, en verjaagen den vijand uit de Voorftad daar dezelve reeds hadt post gevat. Eene voornaame oorzaak was aldus ruikhaver van de bezettinge, en wijders van het behoud van Alkmaar, voor deeze reize. Maar hoe groot moet iet de fpijt, hoe grievende het hartenleed d,ens Vr,he,cu,veraars geweest zijn, toen hij, zedert, met zijne -de elders keenen getrokken, ten tijde van het hervatte beleg door sohoy, Stadhouder van Noordholland, der Stad tot hulpe gezonden , van wegen het. verlies van eenen Schans, met konde doorbooren! _ j„„„a -„ >t Kon niet uitblijven, of ruikhaver moest , om deeze en foortgelijke verrigtingen , zich den haat en de veiwoUj-ngen Z len Hertog van alva oP den halze laaden. t Was n SS . ' ' 6e*  RUIKHAVER. (NIKOLAAS) iir) gevolge hier van , dat reeds in de maand Maij des voorgaanden Jaars 1572, op uitdrukkelijk bevel des Hertogs, te Anfler~ dam was ingedaagd, om voorts zich voor den Raad der Beroerten te koomen verantwoorden, nikolaas ruikhaver, nevens verfcheiden andere Scheepsoverften en Bevelhebbers. Des lots, welk het hunne zou geworden zijn, bewust, indien zij zich daar gefield hadden, wagtte zich ruikhaver, nevens de anderen, zorgvuldig om voor den Raad der Beroerten te verfchijnen, 't Gevolg was, dat hij, nevens de overigen, gebannen, en met verbeurdverklaring van goederen wierdt geftraft. De verovering van het 's Hertogenbosfcher Marktfchip, daar wij boven van gewaagden, was een bedrijf, welk hun allen wierdt te last geleid; doch aan zommigen, en onder deeze wierdt ruikhaver bij naame genoemd, dat zij Kapiteins of medehelpers geweest waren op de Oorlogfchepcn, welke de Prins van oranje, onder bevel van zijnen broeder, Graave eodewyk van nassau, te Rochelle hadt doen verzamelen, om de fchepen en onderzaaten van zijne Majefteit, den Koning van Spanje , te overvallen en te befchadigen. Verre van zijnen moed neder te flaan, deedt veeleer het geftreeken Banvonnis ruikhavers ijvervuur nog meer ontbranden, Voor den fpijt, bij hem geleeden, in de teleurftellmg om het Ontzet van Alkmaar te bevorderen , bezorgde 'hij zich, eerlang, eene rijklijk-e vergoeding. Bekend is de Schèepftrijd, in de maand September des Jaars 1573, tusfchen de Noordhollandfche Vloot en die van den Spaanfchén Admiraal, Graave van bossu, op de Zuiderzee voorgevallen. Ruikhaver hadt, met eene bende Soldaaten, zich begceven aan boord van den Staatfchen Admiraal kornelis dirksZoon van monnikendam. Nevens eenig* anderen hadt deeze de opgcmelde Graaf aan boord geklampt. Met zeer korte , en naauwlijks noemenswaardige tusfehenpoozen, duurde het gevegt achtentwintig uuren, en hadt bossu, op veertien of vijftien man na, al zijn volk verlooren, wanneer hij zich genoodzaakt vondt, in onderhandeling te treeden. Nevens den Admiraal kornelis dirkszoon en de Geweldigen Provoost joachim nieuwvink, genoot ruikhaver de eere, dat de Graaf van bossu zich aan hem overgaf; bedingende, boven lijfsbehoudenis vopr alle de zij-  320 RUIKHAVER. (NIKOLAAS) zijnen, voor zich zeiven, daarenboven, eene graaflijke Gevangenis. Te grootmoedig van aart, te gevoelig voor de betponde dapperheid, was onze Hopman, zo wel als de anderen, dan dat zij dit bedingst niet zonden inwilligen. Hoe veel aandeels ruikhaver gehad hebbe, om den vijand pp te houden, geduurende het beleg van Leiden, in den Jaare 1574, vinden wij niet opgetekend, dit wel, dat hij den Jngezeetenen van 'sGraavenhage, omtrent dien tijd , een zeer gewigtigen dienst deedt. Hij lag met zijn Vaandel aan de Geestbrug. Don louis GAëTAN na het vlek zoekende door te dringen, trok hij deuzelven te gemoet, en hieldt hem zo lang op, met fchermutzelen, dat de Haagenaars den tijd hadden, met hunne meeste en kostbaarfte tilbaare haave, na Delft te ylugten. Dreigende was het gevaar , en - bijkans wonderdaadig de ontkooming uit hetzelve, van onzen ruikhaver, in de maand November des ftraks genoemden jaars. Te weeten , Prins ■willem de I hadt thans aan zijne koorde een eedgefpan binnen Antwerpen, om de Stad , thans bezet bij Don louis de requesens, in zijne handen te leveren. Marten neyen, gezwooren Klerk en Griffier van de Rekenkamer, Vader van den vermaarden Pater jan neyen, die, in den Jaare 1609, bet Befland tusfchen Spanje en de Algemeene Staaten hielp bemiddelen, was aan 't hoofd der zamenverbondenen. In 'c geheim des Ontwerps bevondt zich insgelijks Meester willem martini , Griffier der Stad. Het vertrouwen, welk zijne Doorluchtigheid in ruikhaver Relde, was de reden dat dezelve hem na Antwerpen, heimelijk, hadt gezonden, te gader. met josua van alveringen, Heer van Hofwetgen, teneinde om, indien het plan gelukte, bekwaame aan- en uitvoerders bij de hand te hebben. Men weet, hoe de aanlïag mislukte , en eenige handdaadigen, dpor pijn en folteringen, genoopt wierden tot de bekentenisfe van den grooten aanhang van vreem^ delingen, hier en daar, bij de burgers, iu de Stad vetfchooJen, welke, zo dra men een open zag, tot de volvoeringe de hand zouden leenen. Om deeze uit te vosfchen, ontving de Wethouderfchap bevel tot eene algemeene huiszoeking, te beginnen aan die van de Wet, op dat 'er de Gemeente zich , , Ee minder aan belgen zoude. Mar-  RUIKHAVER. (NIKOLAAS) sa* • Martini, gelijk boven gezegd is, hoewel op hem, tot nog toe^ geen vermoeden viel, wist van 't geheim der zamenzweeringe. Zelf hadt hij, ten zijnen huize, geherbergd, onzen ruikhaver, nevens den Heer van hofweegen. Het ftraks gemelde gebod was der Wethouderfchap niet aangekondigd, of martini fpoedde zich na huis, om dit zijner huisvrouwe aan te kondigen, en bedelling te maaken tot verfchuilinge van zijne veege Gasten. Geweldig ontzette, in 't eerst, van deeze raaare Mevrouw martini , door mededogen met haare landgenooten, als zijnde zij eene Hollandfche Vrouw, dogter van den Heere van kalslagen. Ylings wederom moed fcheppende, rukt de kloekmoedige Vrouw eenen Kastafel open, de papieren, welke haar man daar in bewaarde, 'er uit, en werpt die in eene kist daar onder. Straks beveelt ze ruikhaver en hofweegen zich in de Kas te begeeven. 't Werk was naauwlijks verrigt, of de huiszoekers koomen binnen treeden. Naa het ruigfte doorzien, en geen vermoeden omtrent de Tafelkas te hebben opgevat, treeden ze met martini in overleg, wegens het doen eener Afkondiginge ter uitlokkinge van aanbrengers der eedverwanten, door de belofte van groote belooningen. De boven genoemde Tafel, welke ruikhaver en hofweegen verbergde, diende tot Leezeuaar om het Ontwerp te ftellen; en wierden zij bij naamen daar in genoemd, „ Men „ peinze nu," fchrijft hooft, „ hoe hun te moede moght „ zijn, dien' 't minde gewagh vau reppen, kuchen, oft nie„ zen, een' doodtfnik was, en hoe wijdt dusdanigh beflaan „ alle foorten van aanflaaghen, ia akalijkheit en gevaar te boo~ „ ven gaat." Een gruwelijk bedrijf, uit diepgaanden angst gebooren, ware bijkans het gevolg geweest vau daeze zonderlinge behoudenisfe. Nevens de twee anderen, hadt ook de genoemda Marten neyen in 't huis des Griffiers eene fchuilplaats gezogt , en in een gat van den Schoorfteen die gevonden. De huiszoekers waren niet vertrokken, en ruikhaver met hofweegen uit hunne opfluiting gekroopen, of ze traden in overleg, met eene zagte ftemme, wat men met neyen zou beginnen. Te laage gedagten hadden ze van zijne kloekmoedigheid, dan dat ze hem 't verbergen van zijnen angst vertrouwden) en  a22 , RUIKHAVER, (N1K0LAAS) enz en dat hij, ter pijniginge gebragt, zijne medeftanders niet zo» rugtbaar maaken. Naa lang beraad, viel het fchrikwekkend befluit, marten neyen in een Kelder te doen daalen, aldaar af te maaken , en onder de aarde te Moppen, Met een vordert men den elendigen uit den Schoorfteen, en biedt hem veiliger fchuilhoek aan. Doch deeze weigert zich derwaarts te begeeven; voor reden geevende, dat hij hun opzet wist, als dte hun gefprek beluisterd hadt. Tevens fpreekt hij Mannentaal, en verzekert hun van zijne en zijner vrienden veiligheid, indien ze hem flegts , in vermomd gewaat , bezorgden in het huis van zekeren Broodbakker, welken hij noemde. Dit hadt klem, en deedt het boos ontwerp ter zijde Hellen. Het laatfte bedrijf van ruikhaver, behalven dat hij, in de J?aren 1575 en 1576, zo lang hem doenlijk Was, Zierikzee hiêlc helpen verdeedigen, was zijn aanflag op Amfterdam, in den Jaare 1577. Te gader met den Kolonel herman helling voerde hij daar over het hoofdbewind. Het beloop en de uitflag diens voorvals is uit de Gefchi'edenisfen dier Stad bekend. Wat ruikhaver betreft , tekenen wij hier alleenlijk aan, dat, bij 't keeren van den kans ten nadeele des toelegs, hij geweeken zijnde in zeker huis, op de hoogte van de Oude Haarlemmer Sluis, aldaar betrapt wierdt door zekeren iemand, welke hem een bijzonderen ha« toedroeg, en ftraks daar op, niettegenftaande hem groot losgeld wierdt aangebooden , de» Hopman, in koelen bloede«, vermoordde. Zie bor en hooft. Ruil, (alöertï, Penfionaris van Haarlem, was een der zes Staatsleden, rvelke, door Prins willem den II, op eene wederregtelijkc tvijze, in verzekering genomen, en vervolgens na den Kerker van Staat, het Slot Loeveftein, wierden overgevoerd. Dfj vijf overigen waren jakob de witt , Burgemeester van Dordrecht, Vader van jan en korneus de witt; jan de waal, Burgemeester van Haarlem; jan du.st van voouiiouT, Burgemeester van Delft i nanning keizer, PenGonvrris van Hoorn; en nikolaas stellingwerf, Penlio-  RUIL, (ALBERT) RUISCH. (FREDRIK) ff* naris van Medenblik. De Heer ruil, even als zijne lotgenooten, wierdt, eerlang, in vrijheid herffeld, mWs doende afftand van zijn Ampt. Niet lang evenwel bleef hij buiten bediening. De Stadhouder hadt naauwlijks den geest gegeeven, of de Heer ruil wierdt, binnen weinige dagen, herfteid in zijne bediening, en voorts ook in zijne eere, door eene Verklaaring van etlijke Steden , naderhand bekragtigd door een wetrig Staatsbelluit, bij welke alle de zes gekerkerd geweest zijnde Heeren erkend wierden voor getrouwe liefhebbers des Vaderlands, die, in allen opzigte, voldaan hadden aan de inzigten en befluiten der Steden, uit naam van welke zij ter hooge Staatsvergaderinge, of in andere Kollegien, waren afgevaardigd. > Zie aitzejia en Refolutien van Holland. Ruisen, (fredrik) een beroemd Ontleedkundige van de voorgaande en de tegenwoordige Eeuwe, wierdt gebooren in 'sG aaven/iage, op den drieëntwintigften Maart des Jaars 1638. Zijn Vader was henrik ruisch, doch vinden wij van deszeifs bedrijf of karakter geen onderfcheidenüjk'berigt. Eerst leide hij de gronden der Taalkennisfe in zijne geboorteplaats, en vertrok voorts na Leiden, om 'er zich in de Ontleed- en Geneeskunde te oeffenen. Hij hadt, in die weetenfehappen, tos Leermeester den geleerden Amllerdammer joannes van iiorne. Daarenboven maakte hij hier eenen aanvang van de beoefFeninge der Kruidkunde, in welke hij, zedert, zeer uitfteekende vorderingen maakte. Het Hoogefchool te Franeker telde thans, onder zijne Hoogleeraars, mannen van wijdklinkende vermaardheid, in die weetenfehappen, tot welke de jonge en vlijtige ruisch zich bovenal benaarffigde. Door hunnen roem gelokt, begaf hij zich na dat Hoogefchool, en beklom 'er, eerlang, den trap van Dokter in de Geneeskunde. Voorzien van een rijken voorraad van de vereischte kundigheden, keerde hij nu te rug na zijne geboorteplaats, om 'er de kunst te oeffenen. Eehalven andere naafpooringen, tot wel. kehij, van zijn werkdaadig beroep, den tijd konde uitfpaa» ren,  &24 RUISCH. (FREDRfK) ren, hieldt thans voornaamlijk zijne aandagt bezig, het verdef voortzetten van eene ontdekkinge, van welke hij, nog Student te Leiden zijnde, de eerfte blijken meende befpeurd te hebben. Ik heb het oog op de Klapvliesjes, in de Wei- en Melkvaten vau alle Lichaamen, zo van dieren als menfchen, Eene herhaalde ontleeding van allerlei doode liehaamen bevestigde hem, langs zo meer , in zijn gevoelen , en wierdt hij, eerlang, van deszeifs gegrondheid zo volkomen overtuigd, dat hij, in eene Verhandeling, in de Latijnfche taal gefchreeven, zijne Ontdekking aan de geleerde waereld mededeelde.De titel der Verhandelinge is Dilucidatio Vahalarum in Vafis lymphaticis en laêlcis. Dit viel voor in den Jaare 1665. Geen kleinen lof behaalde ruisch met deeze ontdekking, en de wijze, op welke hij zijn gevoelen voordroeg. De Bezorgers van het Doorluchtig School, te Amfterdam wierden 'er door bewoogen, om hem tot Hoogleeraar in de Ontleed- en Heelkunde te beroepen, 's jaars naa dat hij zijne Verhandeling, hadt in 't licht gegeeven. Ruisen bereikte thans weinig meer dan den ouderdom van achtentwintig jaaren. Naa den aanleg Van den Hortus Medicus, of Artzenijhof, in de Plantaadje, Wierdt hem, twintig jaaren laater, ook bet onderwijs in de Kruidkunde opgedraagen. Over die weetenfehap hieldt hij, in geinelden Hof, des Zomers, lesfen. Eene naamlijst der zeldzaarafte gewasfert, aldaar voorhanden, in het Nederduitscb, ópgefteld door johannes co.mmelin, wierdt door hem, nevens eenen frans kiggelaar, in 't Latijn vertaald. " Intusfchen bleef, bij aanhoudendheid, de Ontleedkunde zijne meest geliefde weetenfehap. Om zijne bedreevenheid in dezelve verder voort te zetten, hadt hij, te Amfterdam, overvloedige gelegenheid. De Lijken van misdaadigen, die met den dood geftraft waren, en van allerlei foort van Kranken, die !n het Gasthuis pverleeden, wierden, zo dikmaals hij de* zelve verlangde, ten zijnen huize bezorgd. Daarenboven, om de kennis van het dierlijk maakzel nog. verder uit te breiden, ontleedde hij, van tijd tot tijd, honden, kalvers, koeien, osfen, paerden, fchaapen en andere dieren. Den dag belteedde hij aan 't bezoeken van Kranken, die, in menigte, hem 'voor hunne Ziekbedden riepen ; den vroegen morgenftond, "# zom-  RUIS£H. (FRÈDRIKj ïij Somtijds een gedeelte van den nacht wijdde bij aan het operï ihijden, doorwroeten en bezigtigen van Lijken. De Heer ruisch bezat de kunst, hem bijzonder eigen, om* door zekere bereiding, de Lijken in ftaat te ftellen, eené reeks van jaaren te kunnen bewaard worden. Zij hadden hert Voorkoomen, op het eerfte aanzien, alsof ze nog leefden en in een zagten fiaap lagen. De Heeren de bies en Van der wiel, hadden, inderdaad, hier tde den weg gebaand, en onzen Ontleedkundige, met hunne waarneemingen , voorgelicht. Doch, inet dit alles , kan de eere van verdere voortzettinge def kunst, aan deft Heere ruisch, niet betwist wordent Daarenboven wist onze Hoogleeraar een middel, om, in de Lijken * den loop der vogten in menschlijke lichaameu, Op eene zigtbaare wijze aan het oog te vertoonen; Ten dien einde bragt' hij, door infpuiting, eene Zekere ftofFe, van en met Wasch zamengefteld en bereid, In de kleinfte buisjes en vaatjes, ert deedt alzo dezelve zeer duidelijk en onderfcheideniijk iigtbaat' worden. Van de Heeren de graaf en sWammcrdam , zijné boezemvrienden, hadt hij deeze kunst geleerd, doch, vervolgens, door eigen oelfening, dezelvé tot groöter volkomenheid gebragt. Behalven dit alles, ontdekte de Heer Küiscrt, door Onvermoeid ontlèeden van menschlijke lichaamen, veelerhandé bijzonderheden, en plaatfte dezelve in een klaarder licht, dié Voorheen öf geheel onbekend geweest waren, of aangaande welke men flegts eenige algemeene vermoedens hadt gevoed. Onder zo veelé Werkzaamheden b'ehieldt de Heer RUiscri een zeer fterk geftel, en hadt het geluk, bij het genot zijner zintuigen, op te klimmen tot eenen hoogen ouderdom. Hij overleedt op dert twintigften Februarij des Jaars 1731, oud,, Op ééne maand na, driéênnegentig jaaren. De Heer ruisch< ■ gcdiiurende zijnen ISng uitgerekten leeftijd, gelegenheid gehad hebbende tot het doen van veelerhahde verzamelingen; hadt* met voordeel, daar van gebruik gemaakt. On.'er anderen voorj raad van allerlei toebereidingen van onderfcheidene gedeelten des menschlijken lichaams , beZat hij eene Verzameling vart ongeboorene vrugfjes, genoegzaam van het eerfte oogenblilï der ontvankeidsfe, tot op het tijdftip als zij, voor de gebosr. té, zijn rijp geworden. De eerfte evenaarden, in grootte t XXV. deel* Rrrr bij*  <2 2 RUISCH. (FREDRIK) bijkans eenen Zandkorrel. In den voortgang en opklimming deezer vrugtjes , vertoont zich de allengskens toeneemende vordering in wasdom, in de kleinfle ziet men (iegts een ruuw en ongevormd klompje. Vervolgens verwonen zich, ter p'aatze, alwaar de armen en beenen zitten, kleine hoogten of uitüekkeu, die zich, ongevoelig, ontwikkelende, ten langen laatfle de fchouders, armen, handen, kuiten, beenen en voeten venoonen. Czaar peter de groote kogt , van or.zen Hoogleeraar, deeze verzameling, en voerde dezelve na Petcnburg. Kort na.adat de Heer ruisch zich in 's Hage hadt neergezet, was hij aldaar in den echt getreeden met riaria post, doceer van pieter. post, Bouwmeester van wijlen fredhiic henriic, Piiuje van G.anjc. Bij deeze Vrouw verwekte hij éénen Zoo'; en verfcheiden dogters. Van eene derzelven zullen wij, beneden, op een afzonderlijk Artikel, gewag maar ken. De Zoon, tienriic genaamd, beoelFende, even als zijn Vader, de Geneeskunde, te Awjïefdam, doch was bijzonderlijk in de Kruidkunde en in de Natuurlijke Hiflorie zeer bedroeven. Hij bezorgde eene nieuwe en vermeerderde uitgave van joi^tons Hiftorie der Dieren. Van veel diensts was hij zijneu grijs wordenden Vader , in deszeifs onderfcheidene werkzaamheden ; doch was , van eenen anderen kant, den Griizaart tot fraarte, dewijl hij zijne natuurlijke en verkreegene begaafdhen van den Geest door een ongeregeld gedrag bezoedelde. Merkelijk, intusfehen, wierdt dit leed verzagt, door zijne jongfte dogter, die ongehuwd bleef, en hanreu Vader overleefde. Met eenen fmaak, ongewoon in haare fexe, voor de Ontleedkunde begaafd, was zij haaren Vader, in deszeifs klimmenden leeftijd, van ongémeenen dienst in deszeifs- arbeid en toebereidingen. Volmaakt kende zij alle de deelen des menseb- lijken lièhaams, en verftondt, boven dien, de kunst, welke zij van haaren Vader hadt geleerd, om niet alleen de onderfcheidene plantgewasfen, maar ook de doode menschlijke lichaamen voor het bederf te bewaaren. Voorts heeft de Heer ruisch verfcheiden Ontleedkundige Werken r.aagelaaten, die bij de Kenners in eere en hoogagting gehouden worden. Zie Hijloria Vita et M:ritorum frederici ruisch, Juctore joanjne fredeiuco sciireibero. Ruisch,,  RUISCH, (HENRIK) RUISCH. (RACHEL) 227 Ruisen, (henrik) gebooren te Amersfoort, zonder dnt, egter, 's Mans geboorte- of fterfjaar ons gebleeken is. Hij was een man van adeh'jke afkoinfre, Ridder van de Ome van Jeruzalem, en Kovnmandeur te Jagen. Hem gaat de naam naa, vau een groot voorltander en weldaadig befchermer geweest te zijn van Geleerdheid en Geleerden. Zommigen zijn van meeninge, dat hij de Vader geweest is van den Hoogleeraar frederik ruisch , in het naastvoorgaande Artikel vermeld. Een Glasraam, door hem aan de Sr. Joriskerk, in zijne Geboorteflad, vereerd, heeft langen tijd 's Mans naagedagtenis bewaard. Onder 't fchilderftuk las men den kreupelen regel, die, naar de meening des maakers, voor een vaers moes! te feheep koomen. Donum Henrici Ruyich, Commandatoris in lagen. Zie hoogstraten. Ruisch, (rachel) dogter van den boven vermelden Anf-> fierdamfehen Hoogleeraar frederik ruisch, zedert haar huweli;k met den Kunstfehilder jurriaan pool, gemeenlijk ra-Chel ruisch pooe genaamd, kwam te An.flerdam ter waereld, in den Jaare 1664. Eene aangeboorene zucht tot de teken- en fchilderkunst, die, in haar, zich al vroeg openbaarde, bewoog haaren Vader, deezer neiginge bot te vieren. De vermaarde Bloem- en Fruitfchilder guillelmo van aalsT wierdt haar Leermeester. Haare ongemeene vorderingen, in dit vak der kunst, bezorgden haar zo wijdklinkende vermaardheid, dat zij, in den Jaare 17c8, bevorderd wierdt tot Hoffchilderesfe van den Keurvorst van den Palts. Dit niettegenftaande hieldt zij haar vast verblijf te Amflerdam, en overleedt aldaar, in den Jaare 1750, het zesëntachtigfte van haaren ouderdom. Zij was getrouwd geweest, gelijk wij boveri ■ aanmerkten, met jurriaan pool. Deeze, insgelijks een Am. fterdammer, was in het Burger-Weeshuis opgevoed, en eert Pourtraitfchiider van veel vermaardheid. In het zo genoemde Cas-Comptoir, agter de Regenten-Kamer, in het -gemelde Rrrr 3 jHlï's,  228 RUISDAAL. (JAKOB) Huis, hangt een fchilderftüfcjê door hem uitgevoerd, en voorts aan het Weeshuis ten gefchenke gegeeven. Ter gedagtenisfè zijner Opvoedinge, heeft hij, in het Schilderij, zich zeiven, in zijne Weeskleeding, afgebeeld. Zie van gool, Nieuwe Schouwburg. Ri'isdaal, (jakob) gebooren te Haarlem, in het voorde gedeelte der jongstvoorgaande Eeuwe, hoewel, oorfpronklijk, tot de beoelfeninge der Geneeskunde beftemd, wierdt, egter, door de drift der natuure genoopt, een bekwaam Schilder. Zijn Vader, hoewel een handwerksman, als die zich geneerde met het maaken van Lijsten van Ebbenhout, in zijnen leeftijd van algemeen gebruik, zo tot randen van fchilderijen als tot andere oogmerken, fchijnt, nogthans, een Man van eenige middelen geweest te zijn. Althans zondt hij zijnen Zoon jakob op 't Latijnfche School, met oogmerk, zo als boven is gezegd, om hem zich op de Geneeskunde te doen toeleggen. Hij voldeedt, in zo verre, aan dit oogmerk, dat hij, eerlang, bekwaam wierdt geoordeeld, de kunst te mogen oe.Tenen. Om daar mede zijn voordeel te doen , zette hij zich neder te Amfterdam. Nevens de Genees- fchijnt hij ook de Heelkunde gepaard te hebben. Immers vindt men wegens hem aangetekend, dat hij verfcheiden heelkundige bewerkingen, met lof en een goeden uitllag, heeft verrigt. Intusfchen, zo als boven is aangekondigd, was de Schilderkunde bij hem eene kragtig werkende natuurdrift. Daar aan befteedde hij al den tijd, welke hem, van zijne hoofdbezigheid, overfchoot. Zelf fchijnt hij, in 't laatfle tijdperk zijns lecve'ns, welk hij in zijne Geboorteftad heeft gelleeten, daar van zijn hoofdbedrijf gemaakt te hebben. Gelijk de meeste Schilders, zo hadt ook ruisdaaL eenen fmaak, hem bijzonder eigen. Deeze viel op het fchilderen van Landgezigten, zo in- als buitenlandfche, vooral de zulke, in welke hij loopende ruifcher.de of nederttortende wateren wist te brengen. Dus wist hij een voorkoomen, als of het leeven hadde, te «eeven aan water, al fchuimende en bruifchende, van den ö eenea  RUISDAAL, (SALOMON) enz. 200 eenen rots op den anderen nederftortende. Het zelfde voorkoomen gaf hij aan de onftuimige Zee, klotzende tegen klippen en duinen, of onder de gedaante van zo genaamde bran- • dinge. Onze Schilder- en Geneesheer overleedt te Haarlem, in den Jaare 1681. Hij is nooit getrouwd geweest. Een Va- ■ derlievend hart, en dus, althans in zo verre, een lofwaardig karakter, moet hij bezeeten hebben, indien 't waarheid zij, 't geen van hem verhaald wordt, te weeten, dat hij zich de geneugten van 't gehuwde leeven ontzeide, alleen met oogmerk, om daar door te meer huipe te kunnen bieden aan zijtien ouden Vader, wiens tijdlijke zaaken, in den klimmende Ouderdom, minder gunltig Honden. Ruisdaal, (salomon) broeder van den zo even gemelden, was, even als deeze, een kunftig Schilder van Landfchappen. Niet de eenige bekwaamheid, nogthans, was deeze , door welke hij eenen naam verworf. Hooger klom zijne vermaardheid, door zekere uitvinding, om dat dezelve, in zijnen leeftijd, minder algemeen was. Hij hadt, naamelijk, het geheim ontdekt, óm allerlei foort van Marmer zodanig naa te bootzen, dat zeer weinigen in (laat waren, het naagemaakte van het natuurlijke te onderfcheiden. Daar toe diende hem eene zekere gemengde doffe, welke hij, terwijl zij nog week was, met verlchillende kleuren, in allerhande vormen wist te kneeden. Veel gelds won hij, in 't eerst, met deeze ontdekking, tot dat het bekend wierdt, dat de Kundenaar onechte waar verkogr. Hij overleedt, vóór zijnen boven genoemden broeder, in den Jaare 1670. Ruiter, (engel de) naar de Ridderlijke waardigheid, die hij bekleedde, Jonker engel gebijnaamd, was de Zoon van den grooten Admiraal, van welken wij beneden zullen fpreeken; verwekt, in deszeifs tweeden echt, met kormelia engelsdogter , van Vlisfmgen, en gebooren op den tweeden Maij des Jaars 1649. Zo ras hij eenige gronden eener befchaafde Opvoedinge geleid hadt, en eenigzins in ftaat was, om op zich zeiven te kunnen agt geeven, koos hij den Zeedienst. Zijnen eerften togt deedt hij, onder zijns Vaders oog Ilrrr 3 en  83o RUITER. (ENGEL de) en op deszeifs fchip, na de Middellandfche Zee. Den ouderdom van vijftien jaaren hadt hij toen nog niet' bereikt. In 't daar aan volgende jaar, zich bevindende aan de kust van GaU pée, verkreeg hij een Vaandel, onder de Zee - Soldaaten. Zijn . Vader, in den Jaare 1666, eenige perfoonen benoemd hebben* de, om den Hertog d'aumont, te Bouhgne. te gaan begroeten, ftelde onder dit getal zijnen Zoon engel. Uit agtinge voor den Admiraal, wierdt hij met groote minnelijkheid ontvangen, cn overdeftig cmhaald. In zijn achttiende jaar klom hij op tot den rang van Kapitein-Lieutenant, op het Schip van van der zaan, en wierdt 's jaars daar aan met een Schip begiftigd. In de hoedanigheid vau Kapitein deedt hij, daar mede, eenen togt na Engeland, om den Heer meerman, Gezant van H. H. Mogenden, af te haaien. Hier ontmoette hij, ten Hove, eene zeer heufche bejegening, en wierdt 'er, daarenboven, tot Ridder geflagen. In den Jaare 1672 voerde Jonk. heer engel het bevel over een Schip, onder zijns Vaders Smaldeel, in den befaamden Zeedag, voor Souhbaai, tegen de -vereenigde Franfche en Engelfche Vloot. Uitdeekende proeven van dapperheid vertoonde hij hier,' in zijn gevegt tegen een zwaar Engelsch Oorlogfchip. Behalven eenige grondIchooten, en merkelijke fchade aan zijn Gefchut, mitsgaders Masten en Touwerk, ontving hij, in zijn eigen lichaam, eene zwaare kwetzuure, door eenen Splinter , welke hem tegen den borst vloog, en verfcheiden dagen het adem haaien merkelijk belemmerde. Sedert zijnde opgeklommen tot den rang van Schout bij nacht, liep hij met negen Schepen in Zee, om in het Kanaal te kruizen. Merkelijke onrust en bekommering verwekte hij hier mede op de Franfche Kust. Ten tijde als Jonkheer engel de ruiter, in den Jaare 1668, jn Engeland, tot Ridder was geflagen, hadt hij deswegeh geen fchriftelljk betoog ontvangen. Dit bekwam hij, naa het fluiten van den Vrede, in eenen open brief, daatelijk bezegeld, waar in, tevens, aan de verdienden van zijnen Vader een 'treffelijk getuigenis wierdt gegeeven. 't Is bekend, hoe de Koning van Spanje, ten tijde als de Heer michiel de r.iiiter zijnen laatden en voor hem doodelijken Zeedag hieldt, denzelven'tot Hertog hadt verkooren, met een jaarlijksch in. kOOr  RUITER, CENGEL de) enz. 231 koomen van tweeduizend Dnkaatem De tijding van het fneuvelen des Helds bekoomen hebbende, wüde zijne Majefteit dat de titel, nevens de wedde, zoude overgaan op den Zoon en deszeifs naageflagt, zo wel in de Vrouwelijke als Manlijke Linie, 'jonkheer engel aanvaardde de gunst, begeerende alleenlijk, uit zedigheid, dat de titel van Hertog in dien van Baron mogt veranderd worden. Bij deezen eere'kel, kwam, naa weinige jaaren, de Opdragt van eenen hooger Zeerang in zijn Vaderland. Zo wel uit aanmerking van 'sMans eigen verdienften, als om in hem de gedagtenis van zijnen Vader te vereeren, beüooten 's Lands Staaten hem te bevorderen tot den rang van Vice-Admiraal van Holland en PFestfrieüand. Hij ontving daar van de aanftdHng op den negentienden O'ftober des Jaars 1Ó78, onder het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit te Am/herdam. Jonkheer e.\gel overleedt, weinige jaaren daar naa , ongehuwd. Thans behaagde het den Koning van Spanje, uit zonderlinge gunst, den titel van Baron, nevens de jaarlijkfche inkomst van de boven genoemde fomme, te fchenken aan eenen Zoone van den Heere joiian de witte, Kapitein van eene Kompagnie Zee-Soldaaten, gehuwd aan eene Zuster van Jonkhecre engel; welke Neef den naam van michiel de witte de ruiter hadt aangenomen. Niet lang, nogthans, hadt deeze het genot der Koninklijke goedgunlligheid, alzo hij, in den Jaare 1683, in eene fchipbreuk van eeu van 's Lands Schepen, verongelukte. Zie gerard brandt, Leven van den Admiraal M. a. de ruiter. Ruiter, (herman de) 'sHertogenbosfchenaar, van bedrijf een Osfenkooper, en dus niet opgeleid tot het aanvallen en bemagtigen van Sterkten en Kafteelen , ftaat , nogthans , in 's Lauds Hiftoriebladeren bekend, om eene daad, die mcenig een, in den krijg opgebragt en grijs geworden, niet zou beftaan hebben, en hem een onverganklijke vermaardheid heeft verworven. Bekend is de legging van het Slot Losvefietn, aan 't einde van den Bömmelerwaarï, ter p!aatze alwaar de Rrrr 4 Maas  RUITER. (HERMAN of.) pinas, en de Waal zamenloopen , tegen over M'oudrichem en Corichem. cn alzo zeer gelegen om dien oord tc beurijken. Herman de ruiter, den Prinfe van oranje toegedaan, en kennende de aangelegenheid der Sterkte, voor den bezitter, ,om in den, omtrek den meester te fpeelen, kreeg, in 't laatst van den Jaare 1570, den inval om dezelve voor zijne Doorluchtigheid te verzekeren. Niet door openbaar geweld, want hier toe was zijn .verinogen te gering, maar door list moest het (luk volvoerd worden. Aan den Graave van den berge, *sPrinfen Zwager, deelt hij zijn ontwerp mede. Van deezen daar toe verlof bekoomen hebbende, met toezegging van hulpe, indien hij gelukkig daagde, onderneemt en volvoert hij het veel gewaagd bedrijf, op de volgende wijze. Verzeld van drie andere doute gasten, begeeft hij zich na het Slot, gedopken in een Monnikskap, en verzoekt binnen gelaaten te worden, onder voorgeeven vau eene boodfchap aan den Slot. voogd. Hij was 'er naauwlijkg binnen, of hij maakt den Bevelhebber der Sterkte af, en verzoekt voorts, op een gegeeven teken, aan Graave van den berge om hulp; die, egter, door de Vorst en het hooge bovenwater ('t was in de maand November) verninderd wierdt, hem dezelve toe te fchikken. Pep dapperen de ruiter ontzinkt daarom de moed niet. Voorziende dat men hem wel haast de bemagtiging zoude zoeken te betwisten, en hebbende, in allerijl, vierentwintig man bij pen gekreegen, daat hij aan het verderken van het Slot, zo goed hem doenlijk was. Het gerugt van zo dout eene daad Vjoog wel haast 11a 'r Hertogenhoseh, van waar de Hertog van AijYA den Spaanfchen Hopman lorenzo perea derwaarts zondt,. met driehonderd Spanjaarden, nevens eenige arbeiders Uit Gorichem en Wmidrichem, oin het Slot te herneemen. De Spanjaard, vreemd vindende dat men hem durfde afwagten, eischte het Slot op; doch barsch befcheid bekoomen hebbende, doet hij 'er 't grof gefchut op fpeelen. Thans roept de ruiter zijne lotgenooren te hoop, en boezemt hun, inet klem. yan woorden, zulk eenen geest van onverzaagdheid in, dat gij, van een fchandelijken dood of het lofljk derven onder de gapenen, 't laatde voor de keur namen, nevens een opzet gm, zich tot den Iaatften droppel bloeds te verdeedigen. Onder  XXV.TJlpl.IV. . HERMAN dt.RUITEr's STOUTE BAAD orLOHTESIF.IH.   RUITER, (HERMAN de) enz. 233 der dit alles baanden zich de Spanjaards, langs Ladders, eenen weg over de Graften, en beklommen de Vesten, terwijl die van binnen bezig waren om de breuk te heelen. Een fchrooinJijk bloedbad ontdondt 'er nu binnen de Sterkte, en fneuvelde 'er menig man, zo aan de eene als andere zijde. Eéne zorge hadt nu de ruiter; 't was om zijn leeven ten duurden te verkoopen. Dies begeeft hij zich in een Binnenvertrek, hebbende den grond vooraf bedrooid met busfekruid, en flingerende zijn Slagzwaard met beide vuisten, wederdaat hij alleen den geheelen aanval, en doet 'er meenig eenen door zijne kloekheid en flerkte fneeven. Eindelijk voor de overmagt moetende bukken, fteekt hij den brand in het Buspoeder, en doet zich zeiven en zijne tegendreevers, metéénen llag, in de lucht vliegen, Hoewel niet vrij te Ipreeken van onbezonnenheid, eerlijker behandeling, nogthans, dan hem bejeg.nde, hadt de ruiter door du bedrijf verdiend. De Spanjaards, zijn hoofd van onder den hoop geknotte lichaamen en terfcheurde ledemaaten hebbende doen opzoeken, deeden het, te 's Hertogenbosch t aan den Galg fpijkeren. De Hertog van alva, uaamelijk , 's Prinfen aanhangers niet hooger aanziende dan voor een hoop muitemaakers, wilde dezelyen geen Krijgsregt doen wedervaaren. Zie bor en hooft. Ruiter, (michiel adriaanszoon de) Verhefte zich immer jemand, door eigen verdienden, uit het dof tot den hoogden trap van luister en vermaardheid, die, bedaanbaar met z-ja karakter van Burger of Ingczeeten, in een Geineenebest kan bereikt worden, 't is de Held van onverganklijken naame, wien wij thans ons hebben nedergezet, een Artikel van voegzaame uitgedrektheid toe te wijden. De Vader van onzen Zeeheld, adriaan Michielszoon genaamd, was üierdraager te Flisfingen, de naam zijner Moeder, gebooren te Middelburg, ALiDA jans de ruiter, naar men wil, dus gebijnaamd, om dat haar Vader den Lande, in die hoedanigheid, gediend hadt. Hun huwelijk viel voor op den twiutigden Maart des Jaars Rrrr s 1601.,  234 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZ00j^2„__ mi , en wierden in hetzelve vijf Zoonen en zes Dogters verwekt. De vierde Zoon was onze michiel, deezen naam ontleenende van zijnen Vaderlijken Grootvader, dien van de ruiter van zijne Moeder, welke hem op den vierëntwintigften Maart des laars 3607 ter waereld brairt. Niets merkwaardigs levert zijne vroege kindsheid uit, dan verfcheiden naaien van dus genaamde ftoutheid en onbezonnenheid. Op zijn tiende jaar, terwijl aan den hoogen Kerktoren te »fingen iets vermaakt wierdt, klom hij op tot den ronden kloot der Spitze, en daalde onbezeerd na beneden, hoewel de werklieden, intusfehen, den Ladder hadden weggenomen. De Meester, b'j welken hij ten fchoole was gezonden, met hem gecnen „ad weetende, zondt mich.el aan zijne Ouderen thuis. Altoos liep hij bij de Straat, zijne makkers aanfpoorende tot vegten, en daar in zich als aanvoerder gedraagende. Eindelijk bedelde men hem in eene Lijnbaan? der Heeren kornelis en adriaan Ïampsens, alwaar hij zes duivers ter weeke trok; meer nogS uit gunst, dan uit verdiende: want, door zijne Ufad.fr S, wierdt men hem ook hier wel dra moede en ontzeide hem de Lijnbaan. Zo jong als hij was, vonden dan de Ouders zich genoodzaakt, hunnen michiel ter Zee te zenden. £ Land van Kleef, onder Prins macrits. Om Bergen p % SI tegen deYpanjaards te dekken, rukte hij «* and volk daar binnen, en deedt, met een paerd, welk hij gekogt S meenig' moedigen uitval. Om j^^^ h\] nu, hoewel degts vijftien jaaren oud, op Mans foldij ge n ld Nog in het zelfde jaar ging hij wederom ter Zee Op eenen der volgende togten, ontving hij, in 't overfpnngen op ee'n vijandlijk fchip, met eene halve piek, eene wonde ,n z.jn Too d de eeide, en ook de eenige wonde meent men, d,e Sh Sin leeven lang, behalven de laattte, bekoomen heeft. Op *0&Z W wierdt het fchip; waar oP hij voor Matroos  RUITER. (MICHIEL ADRTAANSZOON de) 23$ voer, genomen, en moest hij, met eenigen zijuer makkeren, te voet, en zomtijds zijnen nooddruft bedelende, door Frankrijk na het Vaderland wederkeeren. Sints dien tijd voer de ruiter, etlijke jaaren, meest ter Koopvaardij, als gemeen matroos, in dienst van de Heeren lampsens ; oeffenende zich , intusfchen , in alle de noodige kundigheden, die een bekwaamen Zeeman vormen. Dit deedt hem, eerlang, tot den rang van Stuurman opklimmen, terwijl hij zich, inmiddels, in den Jaare 1631, in den echt hadt begeeven met maria velteus ; doch die hem, tien maanden daar naa, nevens 't kind, welk zij gebaard hadt, door den dood ontviel. Hij hertrouwde, zedert, met kornelia engels, in den Jaare 1636", en verwekte, in een veertienjaarigen echt met dezelve, onder andere, den boven vermelden Jonkheer engel de ruiter. In den tusfchentijd hadt hij togten gedaan na verfcheiden waereldoorden, onder andere na Greenland, en na de Straat Ie Maire , aan den Zuidhoek van Amerika. 's Jaars naa zijne laatstgemelde huwelijksverbintenis, aanvaardde de ruiter het bevel over een Kaaperfchip, en maakte eenige prijzen. Van 's Mans bedrijven, geduurende de Jaaren 1638 en 1639, vinden wij geen befcheid, maar wel, dat hij, in den Jaare 1640, als Schipper, in dienst van de Heeren lampsens , eene reize deedt na Eraplie, en eene tweede in.'t volgende jaar, wanneer h:j tevens eenen uitflap deedt na eenige Westindifche Eilanden. Zo veel ervarenheids hadt hij nu reeds in de Zeevaartkunde opgedaan, dat hij verfcheiden misflagen in de Zeekaarten verbeterde. Van den tweeden togt was de ruiter naauwlijks te rug gekeerd , of hem wierdt een aanzienlijker post opgedraagen. 's Lands Staaten naamelijk beflooten hebbende, ingevolge eens Verdrags met den nieuwen Koning van Portugal, eene Vloot van vijftien Schepen af te vaardigen, fielden niet alleen de ruiter als Kapitein op een van dezelven, maar benoemden hem ook tot Schout bij nacht, op het Schip de Haazc. In Augustus liep de Vloot in Zee, Op de hoogte van Kaap Vincent ontmoetten ze den vijand, en wierden met hem handgemeen. Hoewel niet ongelukkig, beter, nogthans, zou dit gevegt zijn uitgevallen, indien alle de Kapiteinen zich als de RUI-  236 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) ruiter, even dapper gekvveeten hadden. Nevens anderen ontving hij, van den Koning, ten gefchenke, een Gouden Gedenkpenning, hangende aan een Keten van het zelfde metaal, ter waarde van tweehonderdvijftig guldens. Nog vóór het einde des jaars kwam hij te Vlisfir.gen te rug. Om welke reden de ruiter thans 's Lands dienst verliet, vinden wij niet vermeld. Zeker is het, dat hij vervolgens, wederom als Koopvaardijfchipper, in dienst tradt van zijne oude Meesters, de Heeren lampsens, en, in het tijdverloop van het Jaar 1643 tot in den Jaare 1651, eene reeks van togten deedt na verfchillende gewesten des aardbodems, in£aropa, Afrika en Amerika. Op eenen dier togten, nam hij, in naam der Algemeene Staaten, bezit van het Eiland St. Martin, naadat het, door de Spanjaards, was verlaaten. Verfcheiden ontmoetingen hadt de ruiter op deeze togten, van welke wij eenigen, als 's Mans aart en inborst kenfchetzende, zullen verhaalen. Een groot Spaansch Schip, in een gevegt, in den grond geboord hebbende, bergde hij het Vólk nevens den Kapitein, en vraagde voorts aan deezen, of hij insgelijks dus bermhartig zou geweest zijn? Neen, was 't antwoord, maar hij zou alle de Hollanders hebben laaten verdrinken. Toen beval de ruiter, den trotsaart, met al zijn volk, in Zee te werpen; 't Welk den Spanjaard deedt om genade bidden ; welke de ruiter , wiens alleen dit het zoeken was, hem gereedelijk vergunde. Zomtijds bediende hij zich van list, om den vijand te ontkoomen. Op zekeren tijd, met eene laading Boter, uit Ierland koomende , terwijl de Zee van Duinkerkfche Roovers krielde, bezigde hij een zeldzaam behoedmiddel, om den vijand, indien hij zulks beltondt, het enteren te beletten. Nevens het Wand, deedt hij het Schip, van buiten en cp het dek, met Boter befmeeren. Niet lang daar naa klampte een vijand hem aan boord. Doch de overgefprongenen, geenen vat hebbende aan de touwen, en op het Schip niet kunnende ftaan, keerden fpoedig van daar zij gekoomen waren. Terwijl zijne Makkers, door angst, in de havens bleeven leggen, bragt de ri iter zijn fchip, zo beboterd als het was, behouden te Vtiïfihgen , en zich zeiven en zijnen Meesteren geen klein yoordeel aan, Uit  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) tt$f Uit verfcheiden Zeegevaaren, en uit de magt der vijanden, was de ruiter, in alle zijne zwervingen, zomtijds bijkans wonderdaadig behouden, en hadt te gelijk een goed kapitaal overgewonnen. Des hij te raade wierdt, zijne dagen in rust door te brengen; in welk opzet hem nog meer verllerkte zijn derde huwelijk, in den Jaare 1651, met anna,van gelder aangegaan. Doch, de Oorlog met Engeland, 's jaars daar aan uitgebroken, maakte verandering in dit befluit. 's Lands Staaten, beflooten hebbende, behalven de Vloot, welke, onder den Luitenant Admiraal marten tromp, reeds in Zee was, nog eene andere Vloot, ter beveiliginge der Koopvaardijfchepen, in Zee te brengen, lieten aanzoek doen bij de rujter, om als Kommandeur de Oorlogsfchepen te gebieden. Met veele moeite liet hij zich daar toe overhaalen. Met het Schip Neptunus, van achtentwintig Stukken , en bemand met hondtrdvierendertig koppen, kwam hij in de maand Augustus, omtrent de tfïeHngen, alwaar de Vloot geankerd lag. Op zijne klagte, over den zwakken toeftand der Vloot, eenige verflerking bekoomen hebbende , zeilde hij , eerlang , met de Koopvaardijfchepen door het Kanaal, koer3 houdende digt langs de Franfche kust. Op de hoogte van Plijmouth ontdekte hij de Engelfche Vloot, onder den Admiraal geokge askue, Rerk veertig Schepen, waar onder eenigen van de grootlle foort. De ruiter hadt flegts dertig onder de Vlag, doorgaans half zo zwaar als de Engelfche. Daarenboven was hij belemmerd met zestig Koopvaarders. Ondanks deeze ongelijkheid, befioot de Kommandeur den vijand af te wagten. Ten vier uure in den naamiddag van den zesëntwintigften Augustus raakten de Vlooten aan elkander. De ruiter ftreedt in 't midden, en boorde tot twee maaien door den vijand heenen. Hadde hij de loef kunnen winuen, 't ware, meent men, met de Engelfchen gedaan geweest; die, evenwel, 's avonds naa zeven uure de wijk namen ora de Noord, en voor vervolging behoed wierden,' door de zorge, welke de Hollandfche Kommandeur voor zijne kostbaare Koopvaardijvloot moest draagen. Twee dagen naa dit gevegt, en toen men nu de Schepen, van bekoomene fchade , hadt herfleld , wierdt , in eenen • Scheepsraad, aan de ruiters boord, beflooten, den vijand, die  238 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) die binnen Plijmouth was geweeken , in die Zeehaven aan te tasten. Het draaien van den Wind deedt dit Ontwerp mislukken. Kort daar op ontving onze Kommandeur berigt, dat de Engelfche Admiraal blake, met een Vloot van tweeënzeventig Schepen, bij Bevefier was gezien. Het voor onbezonnenheid aanziende, zulk eene overmagt in den mond te lcopen, zo»t hij dezelve te ontwijken: te meer, daar de mond- en krijgsbehoeften fchraal begonnen om te koomen, en hij, bovendien, zo als hij in eenen Brief aan 's Lands Staaten klaagde, onder zijne Vloot met veele onwillige of onkundige Bevelhebbers te doen hadt. Zijn moed klom eenigzins, naadac het hem gelukt was, ondanks den Engelfchen Admiraal, zich met den Vice - Admiraal witte korneliszoon de witte te vereenigen; zijnde thans de geheele Vloot vierenzestig Schepen fterk. In 't opgaan van de Hoofden, ten westen van het Kaïfaal, wierdt deeze, op den achtden Oöober, handgemeen met den Admiraal blake , die achtenzestig Schepen , allen grooter en beter bemand dan de Staatfche, onder de Vlag hadt. Men vogt, tot dat de duisternis van den-nacht een einde maakte. De witte wilde 's anderendaags het gevegt hervatten; doch de ruiter ontraadde hem dit, om dar verfcheiden Staatfche Kapiteinen, in den nacht, fchandelijk waren afgedroopen, en dus de reeds zwakke Vloot nog meer verzwakt hadden. Nog vóór het einde der maand keerde de Vloot n» de Vaderlandfche Zeehavens, en kwain de ruiter behouden te nhfingen. Thans vernieuwde hij zijn befluit, om met meer de Zee te bouwen. Behalven de middelen, welke hij hadt overgewonnen, ruim genoeg om hem in rust zijne dagen te doen flijten, bewoog hem vooral daar toe de wangunst van verfcheiden Kapiteinen, die met nijdige oogen aanzagen, dat de ruiter, hoewel door loutere verdienden, hun was boven 't hoofd gewasfen. Zo kragtig wrogt deeze drift op eenen van hun, dat hij hem uitdaagde tot een Tweegevegt; 't welk, egter, ver, ftandig wierdt van de hand ge weezen. Ook bleef de kuiter niet lang bij zijn beduit; hij wierdt daar van te rug gebragt, door de tuslchenfpraak van verfcheiden Staatsleden, die hem van zijne zvvakde "zijde aantastten, met de bedenking naame- lijk,  RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON De) 23$, lijk, dat het heil van 't Vaderland 'zijnen dienst vorderde. Niet beftand daar te!.;en, vertrok hij, nog vóór het einde des Jaars 1652, na 'sLands Vloot, onder den Lt. Admiraal marten ■1 toMP , welke hem eenen Lastbrief zondt van Opperhoofd over het Smaldeel van den Vice-Admiraal de witte, die, om ziekte, aan land was gebleeven. De Vloot, ruim zeventig Schepen Merk, moetende dienen tot geleide van ruim -driehonderd Koopvaarders, liep den zevenden December, uit het Goereefche Gat, in Zee. Drie dagen laater ontmoetten ze de Engelfche Vloot onder blake, en wierden 'er mede handgemeen. Dewijl zeer veele Hollandfche Schepen niet konden opkocmen, moest de ruiter, nevens den Lt. Admiraal en den Vice-Admiraal jan evcrtszen , inzonderheid de fpits afbijten. Door 't moedig vegtrn deezer Helden, wierdt de vijandlijke Vloot uit Zee gejaagd, en tot aan de Theems vervolgd. De ruiter verklaarde, zedert, van oordeel te zijn, dat de lieer tromp, met behulp van nog tien of twaalf Schepen, deEngelfchen volkomen zou verflagen hebben. Intusfcheu bezorgde deeze zege aan de Hollandfche Koopvaarders, een tijd lang, een vrijen vaart na Ff ank-ijk en verder om de West. Niet lang naa dit gevegr, ontRonèt de befaamde Zeefirijd van drie dagen. De Heer tromp naamelijk eene Vloot van. tweehonderdvijftig Koopvaarders na het Vaderland geleidende, ontmoette, op den laaiden Februarij, op de hoogte van Fortland, den Admiraal blake, die zijne jongde fchade herftekf hebbende, van nieuws was in Zee geloopen. De ruiter kweet zich hier met zijne gewodne kloekmoedigheid. Een groot Enge'sch fchip geënterd hebbende, fprong hij over met zijn volk, doch moest te rug keeren. Hij deedt het ten tweede maile; doch vondt zich wederom genoodzaakt te deinzen, vooral om de lafhartigheid van eenigen, die geene tijdige huip booden. Vervolgens van twintig vijandlijke Schepen omfingeld, en 'er gelukkig door gefiagen zijnde, kreeg hij te doen met vijf Schepen, die hem deerlijk havenden. In den avondtelde hij ruim dertig dooden, en nog meer gekwetllen. Naa, in den nacht, zijn Schip, zo goed hem doenlijk was, herfteld te hebben, vogt hij 's anderendaags, omtrent den Lt. Admiraal tromp, met zulk eeae woede, dat hij zijn Schip, ia den naa- mid-  *4o RUITER. C MICHIEL ADRIAANSZOON dé) middag, niet meer wist te wenden of te keeren: waaröm aari Kapitein jan duim belast wierdt, des Kommandeurs Schip te treilen of op het fleeptouw te neemen. In deezen ftaat bleef hij nog al niet in gebreke, om op den derden dag deel te neemen in 't gevegt. Zo veel leedt nu zijn Schip, dat 'er bijkans niets geheel op en aan was. Het getal van dooden was nu tot bijkans veertig geklommen. Tot zijn geluk maakte de avond een einde van den firijd : waar naa hij zich na XXV. deel» Si ss jbartf  242 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) thans liet hij zich overhaalen, door een herhaald aanzoek van Hun Edele Groot Mogenden. In de maand Maart des Jaars 1654 deedt hij den Eed ter Hollandfche Staatsvergaderinge r en verkoos, zedert, met zijn gezin, zijne woonplaats te Amflerdam. Niet lang daar naa wierdt het Vrede met Engeland. Diest zonden 'sLands Staaten onzen Held, om eene Koopvaardijvloot na de Middellandfche Zee te geleiden, en eene anderevan daar te haaien. Zijn last behelsde, onder andere, zijneSchepen door geene Koningsfchepen te laaten doorzoeken, maar, des noods, met geweid zich daar tegen te verzetten.Op den zeventienden Junij liep hij in Zee. Naa verfcheiden havens bezogt te hebben, kwam hij, in 't laatst van September voor Kadix ten anker. Hier' ontving hij de bede van. eenige Nederlandfche Schippers, uit derzelver gevangenisfe te Salée, om hen uit dezelve te koomen verlosfen. De redenhunner flaavernije was, het misnoegen van den Sant dier Stad,opgevat om het neemen van een Schip, door den Schout bij nacht kornelis tromp, met Mooren belaaden.- De ruiter zeilde clan derwaarts , en Melde den Sant te vrede. Nog vóór het einde van November hadt de Vice - Admiraal zijnen togt volvoerd. Terwijl de Fleer de ruiter den Winter bij de zijnen Heet, ondervondt hij een blijk van de hoogagtinge der Regeeringe van Amflerdam, in het gefchenk van het gro.ot Eurgerfehap, hem in de maand Maart gedaan. Daar naa ontving hij bevel, van 's Lands Staaten, tot het doen van eenen togt tegen de toovers van Tetuan , Algiers, Tunis en Tripoli, en om met die van Salée een verbond te fluiten. Op den achttiende» Julij, voerende als Admiraal de vlag van boven, liep hij i,r Zee, met nog zeven Qorlogfchepen en twee Jachten; waar bij zich-, eerlang, ongeveer vijftig Koopvaardijvaarders voeg, den, na onderfcheidefl havens beftemd. Op de kust van Portugal vondt hi; den Engelfchen Admiraal blare, met welken hij nu verfcheiden beleefdheden wisfelde. Voorts zijne Koopvaarders tot in de Middellandfche Zee geleid hebbende, wendde hij den Reven na Algiers, ora te zien of aldaar eenige Rooffchepen lageu. Hij vondt 'er vijf Schepen op de Ree,  -ivüirER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 4$ en zeven binnen de Moclje. Doch het ondoenlijk vindende' ora tegen dezelve iets te onderneeraen, zeilde hij na Salée. Onder weg nam hij eene Turkfche Bark, met twintig Mooren, onder bevel van een Spaaiifchen Renegaat; welken hij deedt ophangen, terwijl hij de Mooren te Mallaga verkogt. i Naderhand maakte hij jagt op den Admiraal van Algiers, voerende een groot Hollandsch fchip; doch hetzelve, als te digt aan land zijnde, niet kunnende magtig worden, deedt hij het tegen 't ftrand vergaan, en zeilde, voorts na Salée, om een Verbond met dien Staat te fluiten.- Niet ongelukkig flaagde' hij daar in ; doch, om het vcrloopende jaargetij, de onderhandeling niet tot volkomenheid kunnende brengen, ligtte hij, in' 't begin van November, zijne Ankers, hebbende, alvoorens» een aanzienlijken voorraad van Ververfcbingen ten gtfchenké ontvangen.- Op den negenè'ntvvintigflen dier maand genaderd > tot voor Arzila, zag hij aldaar twee Schepen voor anker leggen; het eene Van zesentwintig Stukken eo tweehonderdvijftig man, het ander van twintig Snikken en bemand met tweehonderd Turken.- Naa een hardnekkig gevegt gaven beiden zich' gevangen. Doch het kleinfte zonk eerlang, door de menigte? van grondfchooten; het ander wierdt te Mallaga opgebragto' Üit beide Schepen wierden twintig Christen Slaaven verlost * en vijftig Mooren verkogt. De Heer de ruiter ging voort met kruizen, tot in het midden van Maart, wanneer hij, te Malhga, eenen brief outving van de Amfterdamfche Raadeiï ter Admiraliteit, inhoudende eene goedkeuring van zijn gedrag omtrent het gehandelde te Salée , nevens een bevel om op ffaanden voet na het Vaderland keeren. Hij vertrok dan na Radix; alwaar hij het Zilver van de Spaanfche Zilvervloot* Onlangs aldaar aangekoomen, in zijne fchepen laadde; vervolgende ftraks zijne reize, met eenendertig zo Oorlog- als Koopvaardijfchepen. Bij Douvres ontmoette de ruiter den Ea^eU fcheu Kommandeur withord met zeven Oorlogfchepen; die hem ftraks liet weeten, last te hebben van den Protektor cromwel, om alle Koopvaarders, uit Spanje koomende j'a Duins op te brengen. Het antwoord van de ruiter was,'daÉ: de Koopvaarders in Duins geene boodfchap hadden, maar na Amfterdam beftemd waren; dat hij ze, in fpijt van elk dien §sss 2 >g  244 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dit) 't leed deedt, derwaarts zou geleiden; verzekerende voorts-, op zijn woord van eere, dat de Schepen Zilver noch andere onvrije goederen binnen boord hadden. Dus vervolgde hij verder onverhinderd zijnen togt, en kwam in 't begin van Maïj, te Amfterdam, alwaar hij van de Heeren Raaden voor zijne getrouwe dienften wierdt bedankt. En, voorwaar, niet zonder reden. Want op deezen togt hadt onze Vice-Admiraal zes kloeke Rooffchepeu en twee Barken veroverd, in den grond gefchooten, verbrand of vernield; drie Schepen van de Mooren hernomen, en één tegen het firard gejaagd; een groot getal Christen llaaven verlost, en een grooten fchat van Zilver, in weerwil der Engelfchen, in het Vaderland gebragt. Weinige dagen was de Vice - Admiraal aan land geweest, toen hij bevel ontving om met de meest gereede Schepen wederom Zee te kiezen. Het oogmerk van deezen togt was, zich na Dantzig te begeeven, en die Stad te beveiligen tegen de onderneemiugen des Zweedfchen Konings, welke thans met dien van Polen in Oorlog was. Van wegen den Oosterfchen handel, hadt de Staat groot belang bij het behoud van deeze Stad. Met vijfentwintig Schepen, liep hij, in.'t laatst van Tvlaij des Jaars 1656, uit het File, in Zee, om eerlang van den Lieutenant-Admiraal oddam, als Opperbevelhebber, gevolgd te worden. In de Zond gekoomen, deedt de ruiter eenen keer na Koppenhagen, alwaar hij van den Koning minzaam bejegend, en met de Ridderorde van den Olifant omhangen wierdt. In 't laatst van Junij kwam de Vloot voor Dantzig ten anker, gelijk ook de Heer obdam met nog eenige fchepen. De aanzienlijke Zeemagt hieldt den Zweed in bedwang, en bevorderde het fluiten van het Verdrag van £/hing. Naa het doorftaan van een zwaaren florm, kwam nE, ruiter, in 't begin van November, in het Flie behouden binnen. Kort van duur was de rust, welke de Vice - Admiraal hierop genoot. Geweldig veel nadeels deeden thans aan den Hollandfchen Koophandel, vooral in de Middellandfche Zee, de Franfche Kaapers. Men rekende dat zij, van tijd tot tijd, over de driehonderd zo groote als kleine fchepen aangehouden eo  RUfTER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 245 en geplonderd, en hier door de Vereenigde Gewesten eene fchade van ruim dertig millioenen guldens hadden toegebragt. Bij den weg van regtspleegingen vondt men geene baate. Hierom beflooten 's Lands Staaten, hunnen de ruiter te zenden, tot het beteugelen van dien verderflijken moedwil. Zijn last behelsde verder, op alle andere Rooffchepen een waakend oog te houden, de Deenfchc Koopvaarders te befchertnen, en een keer na Salée te doen, om aan het Verdrag de laatfle hand te leggen. Voorts zou hij, ook nu wederom, als Admiraal de vlag van boven voeren. Boven dit alles hadt de ruiter geheimen last van de Admiraliteit, om de Engelfchen, in gevalle zij beftonden, zijne onderhebbende Koopvaarders te doorzoeken, onder ichijn dat zij Spaanfche goederen overvoerden, met geweld af te keeren. In 't midden van de maand December vervoegde zich de Vice - Admiraal op de Vloot in Texel. Terwijl hij aldaar lag, wierdt hem, van wegen 's Lands Staaten, de last, raakende de Engelfchen, wederom afgevraagd. Met tegenzin gaf hij dien te rogge, en klaagde 'er zo ernftig over, in eenen brief aan de Admiraliteit, dat hem, eerlang, eene gel ij k-e Order, hoewel in andere bewoordingen, door de Admiraliteit wierdt toegezonden, 's Daags voor Kerstijd liep hij met eenige Oorlogfchepen in Zee, geleidende eene Vloot van omtrent tachtig Koopvaarders. Op den twintigften Januarij des Jaars 1657 kwam hij voor Kadix. Van wegen den Hertog medina celi en den Bevelhebber der Stad, wierdt hij aldaar begroet y voorts eenige klagten van Hollancifehe Kooplieden en Schippers vereffend hebbende, zeilde hij de Middellandfche Zee in. Geruimen tijd hadt hij gekruist, toen hij, op den laatflen van Februarij, bij het Eiland K,r(ica, twee Franfche fchepen nam, het eene van tweeëndertig, het ander van achtentwintig Stukken. De gevangenen, in alles ruim vierhonderd in getal, zette hij, eerlang, aan land, en verkogt vervolgens het eene fchip te Kadix, naa dat hij 'er iet Gefchut hadt afgenomen, voor tienduizend Stukken van Achten; het ander zondt hij na het Vaderland, met da beide Kapiteinen , welke hij op de twee fchepen gevangen hadt genomen. Ssss 3 Ter-  é4<5 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Terwijl de ruiter voor Kadix op de Ree lag, ontving hij eenen brief van den Sant van Salée, hem berigtende dat zijne tegenwoordigheid alleenlijk wierdt vereischt, om aan het Verdrag de laatfte hand te leggen. Met vier Schepen zeilde hij derwaarts, en bragt alles tot volkomenheid. Te Kadix wedergekeerd, vernam hij den pverlast, geleeden bij eenige Hollandfche Koopvaarders, in de Middellandfche Zee, door de Franfehen. Derwaarts wendde hij dan den fteven, en be, magtigde wel haast een der Nederlandfehe fchepen, onder 't pog van Franfche overniagt, doch die, uit vreeze voor de ruiter, hem zijn doen niet durfde betwisten. Voorts briefde hij zijn wedervaaren over aan 's Lands Staaten; houdende midlerwijl de Franfchen in eene haven opgedooten, tot dat hij berigt ontving wegens het bijleggen van alle gefchillen met het Hof van Frankrijk. Zedert kruiste hij, een geruimen tijd, tot op den achttienden September, wanneer hij, uit het Vaderland, bevel ontving, zich na de Kust van Portugal te begeeven, en zich bij de Vloot van den Heere wassenaar te voegen. De vereeniging gefchiedde, op den zesëntwintigflen October, voor de rivier van Lisfabon; wordende, voorts, de Vloot verdeeld in drie Eskaders, over een van welke de ruiter bet bevel voerde. Kort daarop ontdekte onze ViceAdmiraal eenige Schepen van de Portugeefche Suikervloot, en nam 'er een van, gelaaden met honderd vierentwintig Kisten Suiker en duizend Huiden. Met veel zukkelens bereikte jiij daar mede, in de maand December, het Vaderland. Te veel ondervindinge van de ruiters ijver voor den Staat en yan zijne bekwaamheden hadden nu 's Lands Overheden , piu hem lang rust te laaten. Al vroeg in het volgende Jaar 1658 ontving hij bevel, orn met eene Vloot van zesentwintig Oorlogfcbepen in Zee te gaan, met oogmerk om, langs de fusten van Portugal, op de Onderdaanen van dat Rijk en pp de Biskaaifche Kommisfievaarders te pasfen, en dezelven alle mogelijke afbreuk te doen. Met het begin van Junij liep hij in Zee. Onder weg ontmoette hij geene andere Vaartuigen , dan Visfchersbarken, welke hij liet zeilen. Niet ijdel was, nogthans, zijn kruizen voor de rivier van Lisfabon, zq *lï kan blijken uit het berigt, in Augustus door hem gedaan,dat ttó  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON fcgj 247 •de Koophandel in die Stad 'genoegzaam üilftondt: tot merkelijke fchade der inwooneren, om dat de Hollandfche Vloot zich aldaar dagelijks op de kust vertoonde. Diensvolgens ■hieldt hij aan met kruizen, tot in de maand October, tegen 't einde van welke hij, uit kragt van zijnen last, na het Vaderland te rug keerde. De ruiter hadt naauwlijks voet aan land gezet, of hem wierdt bevel gegeeven, op daanden voet wederom uit te loopen, met eenige Schepen, tot het overvoeren van vierduizend Soldaaten 11a Deenemarken. Als Admiraal zou hij daar over het bevel voeren. In 't begin van December begaf hij zich na Texel; doch eene fpoedig opkoomende fterke vorst deedt het volvoeren van dien togt ditmaal agter blijven. Dezelve hadt voortgang in het volgende Jaar 1659, doch met eene veel magtiger Vloot, van veertig Schepen. Vooraf ontdondt'er eenig gefchil over den rang, welken die van Zeeland voor ■ hunnen Vice-Admiraal jan evertszen begeerden. Doch 't gevoelen der Algemeene Staaten hadt de overhand. Volgens 't zelve zou de gemelde Vice-Admiraal, naast den Admiraal obdam, tien eerden rang bekleeden in den Krijgsraad, doch de ruiter, bij allijvigheid van den Admiraal, of andere beletzelen, die zijne tegenwoordigheid op de Vloot verhinderden, over dezelve het opperbevel voeren. Op den twiniigften Maij liep de ruiter, uit Texel, in Zee, met vijfentwintig Oorlogfchepen, vier Branders, acht Voorraadfchepen, en eenige Koopvaarders. Bij deeze voegden zich, eerlang, nog eenige andere zo Oorlog- als Koopvaardijfchepen: zodat de Vloot nu bedondt uit drieëntachtig Zeilen. De vierduizend Soldaaten, boven vermeld, waren op deeze Vloot verdeeld. Terwijl de Hollandfche Vloot in Zee, en tot voor Koppenhagen was genaderd, handelde men over het vereffenen der gefchillen, tusfchen de Koningen van Zweeden en Deenemarken. De ruiter hadt last, daande de onderhandelingen, der eene noch der andere Mogendheid eenige hulp toe te brengen. h Liep dus aan, tot in 't laatst van Augustus, eer 'er iets ondernomen wierdt. Thans ontving de ruiter fchrijven van de Staatfche Gezanten te Koppenhagen ^ bij 't welk hem verlof wierdt gegeeven, met zijne fchepen na Koppenhagen Ssss 4 onder  84-8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) onder zeil te gaan, alzo de Vredehandelingen waren afgebroken. Als Opperbevelhebber, en voerende de Vlag als Admiraal van boven, kwam hij, met eene Vloot van achtentwintig kloeke fchepen, omtrent Amak, bij Koppenhagen. Hier aan land gevaaren, overleide hij met de Nederlandfche Gezanten de wijze, om Landskrooti en de Zond te bezetten. Eerst Jiep hij na Landskrooti, en zag 'er eenige Zweedfche fchepen in de haven leggen. Doch geenen kans ziende om iets tegen dezelve te onderneemen, gaf hij daar van kennis aan de Gezanten, doende met één den voorflag, raakende eene landing met het Krijgsvolk, welk op de Vloot was. Doch hier omtrent wierdt thans niets beflooten, maar keerde de ruiter, jn 'x begin van October, te rug voor Koppenhagen. Twee dagen naa zijne aankomst, ontving hij bevel, met eenige Deenfche Legerhoofden, op zekeren aanfiag, te vertrekken. De Heer Luitenant-Admiraal van wassenaar thans na het Vaderland zullende wederkeeren, aanvaardde de ruiter het Opperbevel over de Vloot, die met eenige van wassenaars fchepen wierdt verfterkt. Hier naa zette onze ViceAdmiraal koers na Kiel, alwaar hij, naa veel zukkelens, in 't laatst van October, in den mond der riviere, aankwam. Hier pntving hij op de Vloot een aanzienlijk getal Deenfche Ruiters en Knegten, en ging daar mede onder zeil , om den Deenfchen Admiraal op te zoeken, en met denzei ven de wijze der landinge op het Eiland Funcn, waar op men het gemunt hadt, te overleggen. Op den achttien November vertoonde zich de Vloot voor de Stad Nijburg. Niet weinig flondt men verwonderd over het groot getal Zweeden, welke men aan ftrand zag, die ook de onzen eenige fchade deeden: weshalven men, ter deezer plaatze, eene landing orgeraadeu vondt. Men befloot dan, elders, bij Kartemunde, eenen kans te waagen. Ten dien einde zeinde de ruiter alle zijne Kapiteinen aan boord, en beval hun, tegen den avond alle hunne Booten bij een te verzamelen, en door een valsch alarm de Zweeden te misleiden, als of men eene landing, ten Zuiden van Nijburg, in den zin hadde. Met een goeden uitflag wierdt dit volleerd } ügtende midlerwijl de Vloot, in ftilte, de ankers, en don lieven  RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de) 249 Reven wendende na Kartemur.de: alwaar zij, egter, door het tegenloopen van den wind, eerst 's anderen daags tegen den middag aankwam. Terwijl de Stad hevig wierdt befchooten , deedt de ruiter eenige Deenfche Soldaaieti , met Booten en Sloepen, aan land zetten. Om 't werk te vérhaasten, begaf zich de Vice-Admiraal, in eigen perfoon, in een der Vaartuigen, die, op den afftand van eenen Piltoolfchoot van de Stad, grond raakten: waarom de ruiter zijn volk deedt in Zee fpringen, en voorts na land waaden. Dapper was, van weerkanten, het gevegt, welk hierop volgde; doch 't geen tot nadeel der Zweeden uitviel. De Stad wierdt bemagtigd. Groot gevaar liep hier de ruiter, alzo "er twee Matroozen, aan zijne zijde, wierden dood gefchooten. De volgende taak was nu, de Stad Nijburg aan te tasten. Ten dien einde deedt de Vice-Admiraal ruim duizend Ruiters aan land treeden, en zondt eenige Schepen vooruit, om de Stad te bezetten. Met den Deenfchen Admiraal biei.ke beraamde hij voorts een nader plan, tot welks volvoering men nog meer bemoedigd wierdt, door de aankomst van etlijke Keizerlijke , Brandenburgfche , Poolfche en Deenfche Regimenten. Op de ontfcheeping dier Troepen volgde, welhaast, een fcherp gevegt tegen de Zweeden; die, hoewel niet dan naa het bieden van een kloeken tegenlland, eene volkomene nederlaag bekwamen, en binnen Nijburg eene fchuilplaats zogten. De ruiter bekwam hier van berigt, door een brief van den Maarfchalk schar, met verzoek om de Stad te water aan te tasten. Straks maakte hij daar toe gereedheid, en zeilde, naa het bemagtigen van eenen Schans, door eenigen van zijne Schepen, de haven in, zo digt onder den wal, dat men, met de kleinfte Rukken, over de Stad konde heen fchieten. Toen begon men, met halve iaagen te gelijk, op de Stad los te branden, met zo vreezelijk een geweld, dat die van binnen zich genoodzaakt vonden, in onderhandeling te treeden. De ruiters antwoord was, gelijk dat der Deenfche Bevelhebberen , men moest zich op genade of ongenade overgeeven, of men zou dé Stad tot eenen puinhoop fchieten. Uit verlegenheid bewilligde men in deeze harde voorwaarde. De ruiter , als niet weinig hebbende toegebragt tot den gedenkwaardigen zegepraal, Ssss 5 wierdt,  S50 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON be') wierdt, van 's Konings wegen, lTaate'ifk bedankt voor zijne «rouwe dienften. Naderhand ontving hij, aan boord, een bezoek van den Vorst van Meke/enburg, om bij den ViceAdmiraal zijne dankbetuiging af te leggen, en vervolgens van twee Raadsheeren van Lubek, door de Magiftraat afgevaardigd , om hem aan land te nodigen. Met groote eere wierdt hij 'er ontvangen, doch liep, zedert, merkelijk gevaar, alzo de Zweeden, van zijn bezoek verwittigd, hem, in 't wederJceereu, zogten op te ligten. Een uitRel van verblijf aan den wal verhoedde dien ramp. Daar naa vervorderde de ruiter zijnen togt na Koppenhagen, alwaar hij, in 't midden van December, bij hevige koude, ten anker kwam, en daarom bevel ontving, zijne Vloot binnen de ha/en op te leggen. Met Koninklijke pragt wierdt, kort daarop, de ruiter, bij zijne Deenfche Majefteit, ter maaltijd onthaald, en voor zijne Jiulp bedankt. De opregtheid dier dankbetuiginge bleek nader, bij de komst van den Admiraal bielke aan boord van den Vice - Admiraal, hem 'ter hand Hellende, uit 's Konings naam, een gouden Keten van groote waarde, nevens eenen gouden .Gedenkpenning, door de Koningin , met eigen handen, daar aan gehangen, en omringd van tweeënveertig Diamanten. Aan de eene zijde vertoonde de Penning 'sKonings afbeelding, aan de andere een Oorlogfchip in Zee, Onderaan hing een Paerl van uitmuntende fchoonheid. Intusfchen waren de Zwecden nog vrij talrijk op het Eiland Zeeland, vooral in den omtrek van Koppenhagen. Diensvol. is, indien zij eenigen aanflag in den zin hadden, om hun legcnftand te bieden, deedt de kuiter omtrent duizend Matroozen en vierhonderd Soldaaten aan land gaan, en plaaiiie dezelve bij het Gefchut. De vorst was zeer ftreng. Dit baarde eenige bekommering, of niet veel ligt de Zweeder. eenen kans wilden waagen, om de Vloot in brand te fteeken. Om jsulks te beletten, deedt de Vice - Admiraal, rondom alle de fchepen, breede bijten hakken, cn belette aldus het naderen. Op den tweeden dag van het Jaar j660 genoot de ruiter de eere van een bezoek van zijne Majefteit, verzeld van veeje Rijksgenooteu, nevens de Engelfche en Nederlandfche Genanten, om bij hem het middagmaal te. houden. Sedert genoot hij  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) '*5ï bij nogmaals die eere van zijne Majefteit, zijnde na ook venzeld van de Koningin, den Hertog van lunenburg , den Ad. iniraal bielke , nevens deszeifs Gemaalin en andere Rijksgrooten. 't Liep aan tot in het laatst van Februarij, eer de Zee wederom konde bevaaren worden. Thans zondt de ruiter eenige fchepen met Krijgsvolk na Fühtn, zornmige na Landskrooti, om de Zwtiden het uittoepen te beletten, andere met Koopvaarders na het Vaderland. Niet meer dan tweeëndertig Schepen behieldt hij dus onder de Vlag. Met zijn eigen Schip zeilde de ruiter , kort daar op, na Landskroon, om 'er de gronden te onderzoeken en de diepten te peilen. Terwijl hij aldaar lag, ontving [hij bevel van de Staatfche Gezanten , om met zijne Vloot van daar te vertrekken , en geene verdere vijandlijkheden tegen de Zweden te pleegen. Tot nader bewijs, hoe de zaaken Monden, hadt hij, 'sanderendaags, een bezoek van den Kapitein van den Zweedfchen Admiraal, om hem te begroeten, en een zwaareu Os ten gefchenke te brengen. De ruiter beantwoordde die beleefdheid met een tegengefchenk yan een Aam wijn. Thans keerde de Vice - Admiraal te rug na Koppenhagen, en bleef 'er leggen tot in het begin van Maij, wanneer hij, om het te rug gaan der Vredehandelingen, bevel ontving van de Nederlandfche Gezanten, om de Zweeden in Landskroon aan te tasten. Hij was nog niet ten vollen gereed, toen hij eenige Zweedfche Schepen zag naderen; doch hij belette hun het verder voortzeilen, door een dreigend bevel aan den Admiraal , om niet nader te koomen. Tegen elkander over blec ven dus de wederzijdfche Schepen leggen, tot op den vijfden junij, wanneer de ruiter, aan land ontbooden zijnde, het (luiten van den Vrede vernam. Nogthans vertoefde hij nog in deezen oord, om het vertrek der Zweeden te verhaasten; om 't welk te fpoediger voortgang te doen hebben, hij zelve het Zweedfche Krijgsvolk na Elzeneur overvoerde. Hier ontving hij een bezoek van den Prins van sultsisach, verfcheiden Zweedfche Overften, nevens den Franfchen Gezant, en onthaalde ze ter maaltijd. Weinige dagen laarer deedt hij, nevens verfcheiden Deenlche Grooten, eene (hatelijke intreede binnen het Slot Kroonenburg, naa dat het door de Zweeden was  252 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) was ontruimd. Te Koppenhagen wedergekeerd, ontving de Vice-Admiraal, in het begin van Augustus, brieven van Hun Hoog iVIogenden, bij welke hem bevolen wierdt, ten fpoedigfte na 't Vaderland de reize aan te neemen, met zijne Vloot en de Landfoldaaten. Van dit bevel gaf de ruiter, in perfoon, kennis aan den Koning; die hierop zijn leedweezen betuigde over het aanftaande vertrek: verklaarende hem voorts voor Edelman, en daar nevens voegende een Wapen met een Open Helm, en eene Jaarwedde van tweeduizend Guldens. De Brief van Adeldom was gedagtekend den elfden Augustus. In 't begin van September kwam hij in 't Vlie behouden binnen. Doch toen hij van daar te fcheep zich na Amfterdam begaf, liep hij nog een dreigend lijfsgevaar, door het aanzeilen van èen Schip tegen het Vaartuig, welk hem overvoerde. Den volgenden winter bragt de ruiter door in den fchoot zijner naaste bloedverwanten, en in de verkeering van eenige u'ugeleezene Vrienden. Met den aanvang des Jaars 1661 wierdt hem, van nieuws, het bevel over eenige Schepen opgedraagen, om den Nederlandfchen fcheepvaart, in de Middellandfche Zee, tegen de Algier/che en andere Turkfche roovers te beveiligen, 't Liep egter aan tot in het laatst van Julij, eer hij derwaarts den Heven wendde. Eene maand daar naa ontmoette de ruiter den Engelfchen Admiraal montagu voor Fuengirola; met groote beleefdheid behandelden zij elkander. Hier ontving hij bevel uit het Vaderland, om op de Spaanfche Zilvervloot te pasfen, en dezelve in behouden haven te geleiden. Van daar na Kadix zijnde voortgezeild, en met den Hertog van medina ceu een nader plan beraamd hebbende, ftak de Vice-Admiraal, in 't begin van September, uit de Baai in Zee, met zeventien Oorlogfchepen, bij welke zich eerlang nog vijf Schepen voegden. Vrugtloos hadt hij ruim drie weeken gekruist, wanneer hij vernam, dat de Galjoenen te Korunna waren binnen geloopen , en dat zevenentwintig Jrlollandfche Koopvaarders, den wil hebbende na de zelfde haven, zich in dien oord op Zee bevonden. Door eenige zijner Schepen deedt hij dezelve opzoeken, en na de plaats hunner beftemminge verzeilen. Hij zelve wendde den Heven Ba de Straat van Gibralter, en voorts na Maliaga. Naa hier uien-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 553 nieuwen lijftogt te hebben opgedaan, ging hij los op de Roevers, van welke hij veelen ontmoette, doch flegts eenen deedt veroveren, door den Kapitein van der zaan, met welken hij voorts na Minorka, zeilde. Niet lang vertoefde hij aldaar, maar zeilde voort na Kagliari, welks Onderkoning hij, door den Fiskaal viane, deedt begrooten, en hem zeiven daar op aan land nodigde. Dertien Schepen hadt nu de ruiter hier bij een. Onder deeze deelde hij de noodige bevelen uit omtrent het kruizen, en ging van Kagliari onder zeil, in 't laatst van Januarij des Jaars 1662. Onder de verfcheiden rooffchepen, welke de ViceAdiniraal ontmoette, doch die hem, om hunne ligtheid, meest ontfnapten , gelukte het hem, van acht Roovers, op welke hij, in de maand Februarij, jagt maakte, eenen te bemagtigen. Het was een Schip van zeventien Stukken, bemand met honderdentien Turken en eenentwintig Christen Slaaven. Van den Kapitein en den Schrijver van het genomen Schip verflondt de ruiter de gezindheid des Konings van Tunis , om Christen Slaaven tegen Turken uit te wisfelen. Door eenen brief deedt de Vice - Admiraal hier. omtrent onderzoek bij den Koning zeiven, en boodt hem tevens eene Vredehandeling aan. Wel haast kwamen bij hem eenige Turkfche Bevelhebbers aan boord, met veele betooningen vau vriendfehap, en Let brengen van verlof om ververfchingen van land te mogen haaien. Van hunnen kant, vraagden zij drie dagen beraad, om met den Koning de zaaken nader te overleggen. Op den bellemden tijd ontving de ruiter eenige gunflige openingen aangaande de uitvvisfehng, doch VerRondt met een, dat zijne tegenwoordigheid voor Tunis dezelve merkelijk zou bevorderen. Nevens den Kapitein verschuur zeilde hij dan derwaarts uit de Baai van Fanina. Onder weg ontmoetten ze een Algierijt.fchen Roover, die het, uit verlegenheid, tegen den wal zette. Terwijl het fchip hier lag, wierdt het door de onzen in den grond gefchooten, en, naa een hevig, gevegt, door de Booten der beide Oorlogfchcpen veroverd. Van de tweehonderd en tien Turken, met welke het fchipbemand was, en van welke veelen in Zee waren gefprongen, waren 'er zestig door de onzen genomen, en onder deeze de JJerfte en Tweede Kapitein. Daarenboven hadden veertig, Chris-  i54 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON èt:- Christen Slaaven, onder welke acht Hollanders waren, die op het Rooffchip voeren, het geluk van in vrijheid herfteld te worden. Naa dat men alle losfe goederen van het fchip hadt genomen, wierdt het in brand gettoken. Thans vervorderde be ruiter zijne reize na Tunis, alwaar men 't over de uitwisfeling fpoedig eens wierdt. Voor eiken Turk, weiken den Vice-Admiraal meer hadt, dan hem Christenen konden geleverd worden ,- ontving hij honderd Stukken van Achten. Vooits ftelde een Gezant des Konings de ruiter ter hand een Ontwerp van Vrede, 't welk ftraks gevolgd wierdt van het fluiten van een benand van ZeS maanden, om in dat tijdverloop het goeddunken der Algemeene Staaten te verneemen. In 't begin van Maart keerde de ruiter weder na de Baai -van Kagliari, van waar hij, eenigen tijd daar naa, den fteven wendde na Algiers. Hier boodt hij aan, eene uitwisfeling van wederzijdfche gevangenen , nevens eene onderhandeling van Vrede. Gretig ontving men deeze aanbieding: te meer, dewijl zij door de ruiter zeiven wierdt gedaan, wiens naam en wapenen, in dien oord, zulk eenen fchrik gebaard hadden , dat veele Roovers weigerden Zee te ktezen, dan onder uitdrukkelijke belofte der Regeeringe, hen te zullen vrij koopen. indien ze genomen wierden. Spoedig wierdt men 't eens omtrent de uitwisfeling; doch in het fluiten van den Vrede tonha eenige hapering: weshalven men overeen kwam omtrent eenen Wapenftilftand van zeven maanden,, tot dat De rüfter aan Hun Hoog Mogenden kennis zou gegeeven, eti derzelver goedvinden vernomen hebben. Intusfchen ftelde hij, bij voorraad, een Nederlandfclren Konful aan. Aldus dit werk in zo verre verrigt hebbende, wendde dé Vice-Admiraal den fteven na Mallaga, daar hij bevel ontving om eenige Schepen na het Vaderland te zenden. Hij verzelde dezelve tot aan Kadix , alwaar hij, in de maand Maij, vier andere verfche Schepen onder de Vlag kreeg, met welke hij voorts na Mallaga, en van daar na Alikante zeilde. In antwoord op het Ontwerp van Vrede met Algiers, bekwam hij' hier tot antwoord een bevel, om geenen Vrede te fluiten dan op voorwaarde van Vrij Schip, Vrij Goed, Vrij Volk, en wijders om die van Tripoli alle mogelijke afbreuk te doen. As».  RUITER. fMICHIEL ADRIAANSZOON de) Aanftonds begaf zich de rüiter na- Algiers, met elf Schepen; doch de voorwaarde ontmoette zo veel tegenftands van de zijde der Algi»i ijnen, dat men 't niet verder konde brengen, dan eene belofte van eene getrouwe onderhouding van het Be» ftand, zelf onder, de gefielde voorwaarde. Naa deeze vrugtlooze onderhandeling, zeilde de ruiter na' Tripoli, om 'er op de zelfde voorwaarde den Vrede voor teHaan. Doch deeze voorwaarde wierdt glad afgeweezen. Nogthans zondt hem de Koning een gefchenk in Osfen, Schaapen' eu allerhande groenten. Gelukkiger flaagde de Vice - Admiraal te Tunis, werwaarts hij nu koers zétte. Op den grondflagder voorwaarde van Vrü Schip, Vrij Goed, Vrij Volk, wierdf hier de Vrede, van wederzijden, getekend, op den tweeden September, en voorts'een vaste Konful aangefleld. Naa vervolgens eenige fchepen , na onderfcheidene oorden , om te' kruizen of tot andere oogmerken, uitgezonden, en Kadix tot de algemeene verzamelplaats gefield te hebben, kwam hij zelve aldaar voor anker, in 't laatst van September, en vondt'er reeds zijne meeste fchepen. Hier leggende, genoot de ruiter de eere van een bezoek van den Prins van montesarChio , dèn Hertog van albuouërqueS Admiraal van Kafiilie, den ViceAdmiraal Don p.Aui. kortera en vei fcheiden Spaanfche Kapiteinen. Ook ontving hij aldaar brieven van Hun Hoog Mogende , inhoudende eenige voorwaarden , op welke hij den Vrede mogt fluiten met de Barbarijfche Mogendheden. In November zeilde hij, diensvolgens, met elf Schepen na Algiers, en kwam den dertienden voor die Stad. 's Anderendaags zondt hij den Fiskaal der Vloot viane, Jonkheer van koeverdeK' en eer.cn lichtenberg , als Gemagtigden, na land, met het epftel der Staaten en een affchrift van het Verdrag, met Tunis geflooten. Straks tradt men in onderhandeling. ZwaarigheidT Maakten de Turken in verfcheiden punten, vooral in. dat van Vrij Schip, Vrij Volk, Vrij Goed. Gaarne zouden ze dit nfe ben zién intrekken. Doch ziende de ftandvastigheid der Gemagtigden , gavèn ze eindelijk toe. Met het losbranden van Hét ■ Gefchut-, 'zo van -de Stad als van de Nederlandfche Vloot, wierdt over den geflooten Vrede vreugde bedreeven. -Inmiddels was de Engelfche Vice-Admiraal lauson hier ten anker ge-  fe5ó* RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON He ) gekoomen. De beide Vlootvoogden betoonden elkander, over én weder, blijken van agtinge en vriendfehap. Eenige dagen verliepen 'er, evenwel, voor dat de Vrede getekend wierdt. Verfcheiden Turkfehe Bevelhebbers deinsden te rugge, doch wierden, ten langen laatfte, door het hoofd van den Raad tot ftaan gebragt. Naa het wederzijdsch tekenen van den Vrede, zondt de ruiter, met twee Schepen, daar van berigt na het Vaderland, cn tradt vervolgeus in onderhandeling over het losfen vau Nederiandfche Slaaven. Aan honderddertig bezorgde hij de vrijheid, doch moest, bij mangel aan noodige bevelen, nog tweehonderdzeventig in fiaavernij laaten; met belofte, nogthans, van hunne zaak den Algemeene Staaten te zullen voordraagen. Thans verliet de ruiter de Ree van Algiers, met zijne •Schepen, welke hij voorts, om te kruizen of om Koopvaarders te geleiden, na verfchillende oorden uitzondt. Htm zeiyen wierdt, op verfcheiden plaatzen , de landing geweigerd, alzo te Algiers de pest regeerde. Op Majoika wierdt hem dezelve toegelaaten. Hier voorzag hij zich van leevensmiddelen , en rigtte voorts zijnen koers na Alikante. Op Nieuwjaarsdag van 1663 ontmoette hij, -niet verre van daar, den Schout bij nacht kornelis tromp , nevens den Kapitein schey , te gader tien Koopvaardijfchepen geleidende. Te Alikame vei Rondt hij van den Kommandeur evertzen en den Kapitein cankert , dat de Tiipolitaanen niet meer in Zee waren, en niet voor Maart yan nieuws zouden uitloopen; verzoekende voorts verlof, zo als hun door de Admiraliteit was aangefchreeven, na het Vaderland te mogen wederkeeren. Hij bewilligde daar in, en volgde hem eerlang tot aan Kadix. Op den zeventienden Maart ontving hij aldaar brieven van de Aigcmeén.ê Staaten en van den Amlierdamfchan Zeeraad, hem belastende, het bevel over de Vloot op te draagen aan den Schout bij nacht tromp , en vervolgens, nevens den Kom. man 'eur wild , na huis te keeren. Oogenblikktlijk volvoerde hij het eerfte gedeelte van dien last, vertrok 'sanderendaags uit de Baai van Kadix, en kwam, eene maand daar naa, in Tixel behouden binnen. Meer  ■RUiTER. (MICIIIÉL ADRIAANSZOON de) 25? Meer dan een rond jaar bleef de ruiter nu aan land. Thans moest hij den jongden togt hervatten. Door vreeze voor orizen Vice-Admiraal, haamelijk, Waren de Türkfche roovers in den band gehouden. Zijn vertrek hadden ze niet vernomen, Of zij hetvatteden hunne plonderingen. Naardien de Vertoogen des Konfuls geene baate deeden, beflooten 'sLands Staaten de ruiter derwaarts te zenden. Op den zesden Maij des Jaars 1664 liep hij, met zes Schepen, uit het Vlië, in Zee. De Vice-Admiraal Voerde het Schip dé Spiegel, van achtenzestig Stukken, eri bemand met driehonderdvi'jftien Koppen,Zijn eenige Zoon, engel de Ruiter, nog geene vijftien jaaren oud, verzelde hem op deezen togt. Op den eenentwintigden Maij kwam de Vloot voor Kadix. 't Was omtrent deezen tijd, dat de Vice-Admiraal in eene zwaare ziekte dortte, die aan zijne opkomst deedt twijfelen, doch hem evenwei niet belette, zorgé voor de Vloot te draagen. Zelf gaf hij, in dién toedand, bevel om na Alikante te fteveneh. Tot algemeene blijdfchap nam de ziekte een gelukkigen keér. Onder' weg ontmoette de ruiter den Engelfchen Vice-Admiraal laü. son , dien hij groette met het grof gefchut en liet drijken vari de Vlag. De Engelschman beantwoordde hem met even veele fchóoten, doch weigerde de Vlag te drijken; voor reden geevende dat hem zulks, voor elke Mogendheid, verbooden was. Zulk een aanzeggen baarde bij de ruiter eenige verlegenheid; weshalven hij daar over aan de Algemeene Staaten fchreef. jSjaa Alikante te diebben aangedaan, kwam liij, op den negen* tienden Junij, voor Algiers ten anker. Hier vondt hij alies in verwarring, zelf den Hollandfcheri Konful Va hegtenisfe. Naar de hérfteliing of vernieuwing van den Vrede wilde men niet luisteren. De ruiter moest zich. dan vergenoegen met het losfen van achtenzestig Nederlandfché Slaaven. Hooger konde hij dat getal niet brengen, van wegens den buitenfpoorigen eisch der Turken. Met overleg vari zijnen Krijgsraad brak voorts de Vice-Admiraal alle Onderhandelingen met de Algierijnen rif, en verklaarde' hun deii Oorlog. Voor de vrijgekogte Slaaven hadt .hij vijfenveertig-* duizend achthonderd vijfentwintig Guldens moeten bedeeden.Öp den vijfden Julij vertrok hij na Alikante, om van daar XXV. deel. TfiE 8*1$  258 RUITER. C.MICHIEL ADRIAANSZOON de) aan H. -H. Mogenden berigt te zenden van den uitflag zijner onderhandelingen. Terwijl hij aldaar lag, wierdt hij, van wegen de Admiraliteit, gewaarfchuwd, op zijne hoede te zijn tegen de Engelfchen, alzo men eene Vredebreuk te geraoete zag. Aan alle Nederlandfche Schepen, in dien oord, deelde hij dit berigt mede. Met af cn aan zeilen verliep de tijd, tot op den vierden Augustus, wanneer de ruiter, te Malla• ga, verftondt, het uitrusten van eene fterke Vloot door de Engelfchen, over welke de Hertog van joric het bevel zoude voeren.. Van daar zeilde hij na Kadix, alwaar hem de vrije landing wierdt belet: waarom hij, met een geleide van Koopvaardijfchepen, wederkeerde na de Straat. Onder weg ontmoette hij wederom den Engelfchen Vice-Admiraal lauson; Met eerefchooten groetten ze elkander, doch zonder het ftrijken van de Vlag. Intusfchen wierdt de opgevatte vreeze voor Vredebreuk bekragtigd. Reeds in den jaare 1661 hadt de Engelfche Bevel- . hebber robert holmes aan de Afrikaanfche kust vijandlijkheden begonnen, en den Bewindsman der Nederlandfche Westindifche Maatfchappij o^Ktap Verde willen noodzaaken om van daar te vertrekken. In den Jaare 1663 wederom derwaartsgezonden, hadt hij verfcheiden Nederlandfche fchepen genomen , en in 't begin des volgenden jaars de Nederlandfche Sterkte op Goedereede veroverd; Daar naa maakte hij zich meester van Takorari, en nam, voor S. Geoige dei Mi» at elf Schepen- weg; befchietende voorts Kaap Kars, en deeze Sterkte overmeesterende. Om dien moedwil te beteugelen, beflooten 's Lands Staaten, twaalf Schepen derwaarts te zenden. Doch in overweeging neemende, dat de reize uit het Vaderland te veel tijds zoude wegneemen, beflooten de Staaten van Holland, heimelijk, in allerijl en op de bedektfte wijze last te zeilden aan de ruiter, om , met de twaalf Schepen, welke hij. bij zich hadt, zich te begeeven na Kabo Verde en de Sterkte te herneemen.. Met eene behendigheid, van welke men zeldzaame voorbeelden aantreft , wierdt dit Befluit der Hollandfche Staaten , in de Vergadering van Hun Hoog Mogende, in een Algemeen Staatsbefluit veranderd. Langs drie "verfcheiden wegen zondt de Griffier der Algemeene Staa- tea  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 2551 ten dit bevel aan de ruiter , onder een Omflag, waar in hem gelast wierdt, den ingellootenen niet dan alleen te leezen, en den inhoud, voor eerst, bij zich zeiven te houden. Op den eerden September des Jaars 16Ó4 ontving de ViceAdmiraal deezen last te Mailasa ; van waar hij, eerlang, na Kadix vertrok. Hier wierdt hem geweigerd aan land te mogen koomen, veel min met zijne Schepen agter het Puntaal te zeilen. Grootlijks mishaagde hem dit verbod, alzo zijne Schepen voldrekt noodig hadden, om gekielhaald en fchoon gemaakt te worden, 't Liep aan tot in het begin van October j eer de ruiter, zo goed hem doenlijk was, zich voorzien hebbende, uit de Baai van Kadix zeilde. Vier dagen laater zeinde de Vice-Admiraal alle zijne Kapiteinen aan boord, en deelde hun zijnen geheimen last mede; wordende tevens de noodige fchikkingen beraamd omtrent aanval en landing. Merkwaardig is het, dat op de gantfche Vloot flegts een enkel man gevonden wierdt, die ooit de bedemde plaatzen hadt gezien. Op den tweeëntwintiaden October was men voor het Eiland Gocdereedè, leggende digt bij Kaap Ferde, genaderd, Hier' zag men negen Schepen, en onder dezelve één Ooriogfchip, voor anker leggen. Straks naa de ruiters komst, wierdt hem door de Engelfchen de reden zijner verfchijninge afgevraagd, 't Antwoord was eene wedervraag, of zij last hadden, de Sterkten op de Eilanden te befehermen. Dit ontkende men, zeggende alleenlijk bevel te hebben om de Koopvaarders te befehermen. Naderhand verdondt de Vice-Admiraal, dat zij^ zonder' van dezelve bevragt te zijn, evenwei voor de Engelfche Afrikaanfche Maatfchappij goederen in hadden, welke zij aanbopden, hem te willen overgecven, mids hunne Schepen wierden vrij gelaaten. Dit gefchiedde. De Bevelhebber van Goedereede „ den tegendand voor noodeloos houdende, bewilligde fpoedig in de overgave. De beide Sterkten, Oratije en Nasfau, wïerdeil Rraks bezet, en met Krijgsvolk voorzien, en de goederen, uiê de Engelfche Koopvaarders, in onze Oorlogfehepen overgeiaaden. Aan het Engelfche Oorligfchip gaf de ruiter verlof, om te vertrekken werwaarts het begeerde. —■ Eene zeldzaame onr* moeting , terwijl de ruiter hier lag, hadt zijn Schout bij ïiaeht van der zaan. Deeze, aan land zijnde gevaaren, ontTl.lt 'i most*  263 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON d?) moette een ouden Neger , die goed Hollandsen fprak, en hen vraagde, wie het bevel over de Nederlandfche Vloot voerde. Den naam van michiel de ruiter gehoord hebbende: michiel, michiel, hernam daar op de Neger; V is nu yijf of zesenveertig jaaren geleeden , dat ik te Flisfingen een Bootsmansjongen van dien naam gekend heb. Op de verzekering des Schouts bij nacht, dat deeze de zelfde was, betuigde hij zich begeerig om zijnen ouden vriend te zien. Dies voer hij na boord, en verhaalde dat hij, zedert, onder de zijnen, tot de waardigheid van Onderkoning was verheven. Met eenige klederen en fnuisterijen begiftigd, deedt hem de ruiter wederom aan land zetten. In het begin van November vervorderde de Vice-Admiraal zijnen togt na Siërra Leona, 't welk hij, naa veel zukkelens, eene maand daar naa, bereikte. Hier ontving hij berigt van eenige geweldenaarijen, door de Engelfchen tegen de Nederlanders gepleegd, als mede van de aanhoudinge van zekeren Hollander met zijne twee dogteren. Spoedig wierdt hij deeze magtig, en vervolgens eene groote menigte Koopmanfchappen, als ftaaven Yzer, Elefantstanden, Zout en andere goederen. Kort daarop wendde de ruiter den fteven na de Goudkust, of de Kust van Guinea, welke hij op den veertienden Januarij des Jaars 1665 bereikte. Het eerde berigt, welk hij hier ontving, was dat van eenige Negers, inhoudende dat de Engelfchen het Fort Takorari nog in bezit hadden, en dat, op de tijding van de komst der Hollanderen , elf En- . gelfche fchepen, vier dagen geleeden, van Kaap Kors- vertrókken waren. Straks hierop deedt de ruiter toeftel maaken om het Fort te herneemen. Hij befloot daar toe te meer, zints de Engelfchen op eene (loep met eene witte vlag, door hem gezouden, gefchooten hadden. Voorneemen en uitvoering volgden elkander op de hielen. Aan den Generaal valkenburg, op het Fort del Mina, zondt hij daar van berigt, door een getrouwen bode, en verzogt met een om eenig volk, der gelegenheid des oords kundig, dewijl niemand van zijn volk immer deeze ftreeken hadt bezogt. Reeds 's anderen daags wierdt aan dit verzoek voldaan, door de komst van een aantal Negers, die de Hpllanders eene Negerij, den Engelfchen toehchoorgn- de,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) tSi '«3e, holpen flegten. 't Was op der» raad van den Heere valkenburg dat men het Fort Takorari deedt in de lucht fpringen, als van geen nut voor de Nederlanders aan deeze kust. Nog dien zelfden dag ging de Vice- Admiraal onder zeil na del Mina; met uitbondige vreugde wierdt hij aldaar door het volk ontvangen. Hier deedt hij de goederen, op de Engelibhen veroverd, aan land brengen. Ook ontving hij, met een Advisjagt, Brieven en Inflruktien van H. HL Mogenden, hoofdzaaklijk behelzende, om alle gewapende Schepen van de Engelfchen aan te tasten, en, genomen zijnde, voor goeden prijs te verklaaren \ doch voorzigtig te zijn omtrent het doen van landingen, vermits Prins robert , met eene Vloot van achttien Schepen, uit Engeland, na Guiv.ea in aantogt was. Onmiddelijk hier op maakte hij zich meester van twee Engelfche Koopvaarders. Thans wierdt in beraad geleid, wat men vervolgens hadde te onderneemen. Met overleg van den Generaal valkenburg viel het befluit, voor eerst de Vloot door geene landing te verzwakken, maar dezelve in (laat van tegenweer te brengen, en alzo de komst der Engelfchen af te wagten; tegen welke men vertrouwde genoegzaam te zullen heiland zijn, indien de Vloot van twaalf Schepen, welker uitrusting in het Vaderland, onder den Kommandeur van kampen, de Vice-Admiraal, met het bovengemelde Advisjagt, hadt vernomen, bij tijds opdaagde. In 't Oosten van het Ka deel van del Mina verkoos de ruiter zijne legplaats, en zondt van daar telkens Schepen af, om op de Nederlandfche of de . Engelfche Vloot te kruizen. Drie weeken hadt de Vice-Admiraal hier vertoefd, zonder vijand of vriend vernomen te hebben, wanneer hij, des tijd* fpiliens moede, na Land voer, tot het maaken van nader overleg met den Generaal valkenburg. Thans viel het befluit, eenen aanval te doen op het Fort Kormaniijn, als waar uit de Engelfchen aan de Nederlandfche Westindifche Maatfchappije veel nadeels hadden toegebragt. Op den zesden Februarij maakte men toebereidzels tot eene landing. Volgens affpraak zouden de Negers daar toe de hand ieenen. Twee dagen daar naa gefchiedde de landing in goede orde, doch met merkelijk gevaar voor de Booten, die het Volk moesten aan land zetTttt 3 ten,  2,52 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON m) ten, uit hoofde van de zwaare bramlinge op de Kust. Met de Negerij, heiiep de 'manfchap, tot den aanval betlemd, een getal van elfhonderd. Voor Kormantijn, om den aanval te begunlligen, plaatften zich zes Oorlogfchepen. Nog dien zelfden naamiddag wierdt het Fort ftortnenderhand veroverd. Men vondt aldaar achtentwintig Stukken Gefchut, en nam 'er, behalven de Slaaven, achtenvijftig Engelfchen gevangen. De ruiter liet, voor deeze overwinning, door den Predikant op zijn Schip, eene Dankzegging doen aan den Allerhoogften, eH voer 's anderendaags na Land, tot het beraamen van de noodige fchikkingen , vooral op de bezetting van het Kaüeel. Bij zijne wederkomst te del Mina vondt hij Brieven van H. H. Mogenden. Zij behelsden een berigt, dat de togt van Prinfe robert na Guinea geenen voortgang zoude hebben, gjzo deeze zich, in Europa, met den Hertog van jork hadt vereer.igd; en dat hierom de Kommandeur van kampen, op hoogeu last, zijnen togt insgelijks geflaakt hadt; vootts, alzo de Engelfche in Europa reeds vijandlijkheden gepleegd hadden, hij Kabo Kors en Kormantijn mogt vermeesteren; waar naa, indien hij gelukkig flaagde, hij om de Noord na het Vaderland moest wederkeeren. Op dit berigt, tradt de ruiter in ' pyeileg met den Generaal valkenburg, of het geraaden ware, Kabo Kors aan te tasten; en zo neen, wat dan de Vloot, tot 's Lands oirbaar, op deeze Kust verder konde verrigten. Het eerfte wierdt ongeraaden geoordeeld, om de fterkte der Engelfchen in deezen oorde, en in het langer vertoeven der Vloot ook geene nuttigheid gevonden, In eenen Krijgsraad Wierdt het een en ander vastgefteld, en alles tot het vertrek gereed gemaakt, Geduurenda het verblijf van den Vice-Admiraal, gebeurde 'er een voorval, welk ik moet verhaalen. Drie Matroozen, pp genen avond, zich aan land in eenen Herberg begeeven hebbende, hadden 'er onderling gefchil gekreegen. Onder hunne handgemeenfchap, met bloote mesfen , waren de kaarzen uitgehluscht, en de Waard, toegelchooten zijnde, doodelijk gekwetst. AHe drie wierden in verzekering genomen, en, gl?o de eigenlijke daader onbekend was, allen vermaand, zich m dood te bereiden, om vervolgens het lot te werpen, wie fter-  RUITER. (MICtlTEL ADRIAANSZOON de) 2S3 fterven zonde. Die het lot des doods hadt geworpen, wierdt gehangen. Doch toen men hem hadt afgefneeden, om begraaven te worden, befpeurde men aan hem eenige leevenstekens. Allengs kwam hij tot zich zeiven. De vraag viel nu omtrent zijne verdere behandeling. Valkenburg wilde dat hij nogmaals moest gehangen worden, dewijl zijn vonnis luidde, dat *er de dood op moest volgen. Doch de ruiter ftemde om -hem in 't leeven te fpaaren, dewijl hij , misfchien, niet de rechte fchuldige was, en, daarenboven, gevaar en fmarte genoeg hadt doorgedaan. Dit gevoelen hadt de overhand. De geredde gehangene erkende, zedert, den Vice-Admiraal voor zijne zijnen tweeden Vader, en verhaalde menigmaalen, dat hij, naa het hooren leezen van het vonnis, genoegzaam allen bezef hadt vcrlooren, en toen hij van den Ladder wierdt ge■ftooten, zich verbeeldde dat hij in eene diepe put viel: welk denkbeeld, zonder eenige pijn of fmart, hem was bijgebleeven, tot dat hij allen gevoel verloor. In 't begin van Maart verliet de ruiter del Mina, met -twaalf Oorlogfchepen, een Voorraadfchip en eenen Brander. In 't laatst van April kreeg hij 't Engelfche Eiland Barbados in 't gczigt,'en befloot hetzelve aan te doen, in de hoop op goeden buit, althans nieuwen voorraad van leevensmiddelen, die zeer fchaars begonnen om te koomen. Doch, om den kloeken tegcr.ftand, welken hij, zo van de Kafleelen als van de Engelfche fchepen ontmoette, vondt hij zich genoodzaakt, van die onderneerninge af te zien. Dies wendde hij den fteven na Marteniqne, cn kwam 'er den eerften Maij voor anker. Zijn verzoek, aan den Fr.mfchen Gouverneur, om lijfsbehoeften, wierdt gunftig ingewilligd. Zelfs ontving de ruiter. van deezen en van deszeifs echtgenoote een bezoek aan boord-, en wierdt wederkeerig aan land ter maaltijd onthaald. Voorts beitelde men hier de fchade, op Barbados aan de Schepen bekoomen. De Vice-Admiraal vervolgde hier op zijne reize, op welke vervolgens verfcheiden fchepen op de Engelfchen veroverd wierden. Men nam de laadingen, meest in Suiker en Tabak beftaande, 'er uit, en verkogt de Schepen aan de Franfchen. Daar naa het Eiland St. Euftatius hebbende aangedaan, rigtte hij zijnen koers v^NewfoiwdlandoïTerre Neuf, Tttt 4 i»  %6ê RUITER, (MICHIEL ADRIAANSZOON de) in de haope van 'er eenige voordeden te behaalen. Met zes Schepen was nu zijne Vloot vermeerderd. In St. Jambaai bemagtigden zijne Kapiteinen etlijke fchepen, en vunden 'er goeden voorraad qp van brood, vleesch, fpek, erwêten, olij en andere leevensmiddelen. Ook ving men hier eene groote menigte Kabbeljaauwen. Een welgepast ontzet op de Vloot, pp welke de mondkost zeer fober omkwam, Een weinig naa hm. midden van Junij befloot de Vice-Admiraal, met overleg van zijnen Krijgsraad, den fteven te wenr den na Europa, en intusfchen de Fero- Eilanden aan te doen. Naa eene maand zeilens, bereikten ze deeze Eilanden. Niet lang vertoefde hij aldaar, bij mangel aan de verlangde kundfchap, Met zwaaren mist, bevondt hij zich, drie dagen daar naa, tusfchen Hitland en Noorwegen. Hier verftondt hij, van eenige Noorlieden, dat zij, vier dagen geleeden, voor J\ergen zestien Engelfche Koningsfehepen gezien-hadden , die op de Hollandfche Vloot kruisten. Daar naa een Vlaamfchen Schipper ontmoetende, nam hij dcnzelven aan, voor eene goede fomme gelds, om bij de Vloot te blijven tot voor het We en dezelve vooruit te zeilen, om te vemeemen of hij ppk'Engelfchen ontdekte, en daar van zein te doen. Kort daar op bekwam de ruiter de tijding, dat de Engelfche Vloot zich voor Bergen hadt vertoond, op den zelfden dag, als hij pp de Kust gelegen hadt. Ook'zag hij eerlang twee vijandelijke fchepen, die zich, egter, omtrent hem met moeiden. De Engelfche Vloot, als veel fterker zijnde, vermijdde hij zorgvuldig, gn floop ongemerkt langs dezelve heen, als of zij Tn eenen mist verborgen lag. Nu wendde men den fteven na dè Wester Eems, in welke hij, met onbefchrijflijk gevaar, alzo Tonnen en Baaken waren weggenomen , in den naamiddag van den zesden Augustus, voor de Vesting van Delfzijl, ten anker kwam,. Aan eene bijzondere hefchikkinge der hemelfphe Voorzienigheid plagt de ruiter, zedert, altoos deeze «lokkige uitkomst toe te fchrijven, Groot was de toeloop L menfchen van allerlei rang, om den Vice-Admiraal te verwelkoomen, die, zonder een enkel fchip en eenige manfchap van belang te he'pben verlooren, op deezen togt, welke Jpen maanden hadt geduurd, den Engelfchen, aan de Kus,t  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) «55 van Guinea, zeer veele fchade hadt toegebragr. Een rijken buit bragt hij in 't Vaderland in Suiker, Katoen, Zout, Olij, Wijn, Indigo, (Tabak, Elefantstanden, en ruim tweehonderd riegené'ntwintigduizend Guldens aan Goud, zes Prijsfchepen, nevens eene Gouden Koninklijke Kroon, met roode en groene Smaragden bezet, door den Hertog van jork aan den Koning yan Andra ten gefchenke gezonden, en door de ruiter uit eenen der Engelfche Prijzen gehaald. Op luisterrijker tooueelen zullen wij nu onzen Held zien verfchijnen, aan het hoofd niet flegts van eene kleine Vloot pf Eskader, maar van 'sLands geheele Zeemagt, en dus, in zekeren zin, befchikker van het lot des Vaderlands. Reeds in het begin des Jaars, terwijl de ruiter aan de Goudkust zich bevondt, was hij bevorderd tot Luitenant-Admiraal, ötji der het Kollegie ter Admiraliteit te Amflerdam, en daar 'van Zijn Lastbrief gereed gemaakt, om hem bij zijne wederkomst te worden ter hand gefteld. Zedert was 's Lands Vloot in Zee geftoken , onder den Heer van wassenaar, die, in het gevegt tegen de Engelfchen, welk daar op volgde, met zijn Schip in de lucht vloog; wordende, daarenboven, de Nederlandfche Vloot, vooral door 't pligtverzuim van veele Kapi. teinen, in de Zeehavens fchaudelijk te rug gedreeven. Thans viel de raadpleeging over eenen Opvolger, waar roe'uien benoemde den Luitenant Admiraal kornelis tromp, met toevoeging van drie Gemagtigden van II, H. Mogenden, rutgert huigens , wegens Gelderland Afgevaardigde ter Algemeene Vergaderinge, den Raadpenfionaris jan de witt en joan boreel, Burgemeester van Middelburg. Intusfchen ontving men in 's/Jage de tijding van de behoudene aankomst van de ruiter. Dit maakte eenige verandering in de raadpieegingen: Bij zommigen was kornelis tromp niet zeer gezien, van wegen zijne bekende verkleefdheid aan den Prinfe van oranje. Den post, hem opgedraagen, zouden.deeze daarom liever gezien hebben in de handen vaii de ruiter. Thans deedt de Stad Awfterdatn daar toe den eerften voorflag. Zij ontmoette daar toe een gereeden bijval ter Vergaderinge van Holland; welker befluit daar toe van dat der Algemeene Vergaderinge ftrak$ gevolgd \yierdt. \a 't eerst toonde tromp daar over zich derTttt5 maaté  268 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) twiiuig Schepen, op de Kust van Noorwegen was gelaaten. Zonder elkander gezien te hebben, waren dus de beide Vlooten, op een korten affland, elkander voorbij gezeild. Inmiddels was het de Oosdndifche en andere Koopvaardijfchepen gelukt, de haven van Bergen te bereiken. Hier waren zij door de Engelfchen aangetast, doch, door moedigen tegenftand, behouden gebleeven. Naa het wijken van den vijand, zondt de ruiter bevel aan deeze Schepen, om uit te loopen en zich onder zijn geleide te begeeven. Op den achttien September ging dan de Vloot onder zeil, na het Vaderland, met negen Oostindifche en ongeveer vijftig andere Schepen. In den volgenden nacht begon het zo zwaar te ftormen , dat "s anderendaags op den middag tachtig Schepen van de Vloot waren afgedwaald. Van tijd tot tijd kwamen 'er eenigen opdaagen: zodat de Luitenant-Admiraal, op den elfden, omtrent den middag, bij Doggersbank voor anker kwam, met vijf of zesendertig Oorlogfchepen, twee Branders, twee Oostindifche en nog zes andere Koopvaardijfchepen. Het onverwagt opkoomen van den ftorm hadt de Bevelhebbers belet aan hunne Kapiteinen het bevel van den Lt. Admiraal mede te deelen, wegens de verzamelplaats, in gevalle van verftrooijinge. Dit was de reden vau het klein getal, thans bij een verzameld. Op de genoemde legplaats verdeelde de ruiter de Schepen, welke hij bij zich hadt, in twee Eskaders. Hij zelve voerde het bevel over 't eene; het ander Helde hij onder den LtAdmiraal evertszen. Kort daarop verfcheen de Lt. Admiraal de vries met vier Oorlogfchepen. Deeze verhaalde dat bij gejaagd was dtfor den Engelfchen, wier Vloot, ruim zestig Schepen fterk, ten Oosten van de onze lag. Ondanks de overmagt, befloot de Ruiter den vijand te gaan opzoeken. Naa lang zeilen, in dien koers, vondt men, egter, geene Engelfchen. Men wendde het dan over eenen anderen boeg, doch even vrugteloos. Hierom keerde men den fteven na het Flie, en vernam eerlang, dat verfcheiden Koopvaarders reeds waren binnen geloopen, terwijl andere, nevens de Oorlogfchepen, insgelijks, allengskens, zich op de Kust vertoonden; wordende, daarenboven, eenige Schepen uitgezonden, 'gm op de agtergebleevenen te pasfen, en blijvende de VIoqc zich  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 26? zich onthouden in Zee, tusfchen het Flie en Texel, om de aan koomen de voor overlast te beveiligen. Midlerwijl dat de Gemagtigden de Schepen dagelijksch , Spiegelgevegten deeden hduden, ontving de ruiter berigt, dat een aanzienlijk getal Engelfchen zich in 't Noordwesten van het Vlie onthieldt, in het vaarwater der nog agter gebleevene Schepen. Straks befloot men, hen ta gaan opzoeken. Onder het voortzeilen, kwamen 'er twee Fregatten in de Vloot, met een Hollandsen Koopvaardijfchip , welk zij op den vijand heroverd hadden. Van den Engelfchen Luitenant, welke zich daar op bevondt, verflonden zij dat zijn Volk twee Oostindifche en drie Oorlogfchepen genomen hadt. Verder verhaalde hij, dat de Engelfche Vloot, behalven het klein Vaartuig, ruim negentig Schepen fterk was. Weinige uuren laater ontvong men de tijding van een gevegt, door den ViceAdmiraal van nes tegen de Engelfchen gehouden; waar van de omftandigheden nader bleeken door het verhaal van den Vice-Admiraal ze!/en, welken men kort daar op ontmoette. Van wegen eene ti ding, welke een Hoekerfchip in de Vloot bragt, dat de Engelfchen flegts een weinig buiten het gezigt der Hollanders zich vertoond hadden, ftelde men nu vast, dat men dezelve zoude ontmoeten: waar toe de ruiter zijna poogingen aanwendde, koers zettende in den ftreek, in welken zij gezien waren. Doch zijn zoeken was wederom vrugteloos : weshalven hij na den wal wendde, zich bedienende van den gunftigen wind na de beftemde verzamelplaats voor de Maaze. Thans raadpleegde men over de verdere verrigtingen van 's Lands Vloot, of dezelve binnen de Zeegaten opgeleid, of tot nog eene onderneeniing tegen de Engelfchen zou gebruikt worden. De Raadpenfionaris de witt ftemde voor het laatstgemelde, en zijn gevoelen hadt de overhand. Doch toen men nu den toeftand der Schepen opnam, bevondt men veele derzelven onvoorzien. Eenige Voorraadfchepen waren in 's vijands magt gevallen. Lang liep het hierom aan, eer de vereischte behoeften van binnen wierden aangevoerd. Bij dit alles kwamen de Naajaarsftormen, (,'t was nu in het begin van October) die het werk merkelijk vertraagden. Onder dit alles waren de En-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Engelfchen uit Zee geweeken; zijnde het hun, naar 't fchijnt,. meer te doen geweest om het behaalen van buit, dan om eenen vegtkans te waagen, en dit de rede, waarom de Vlooten elkander nooit ontmoet hadden. 'sLmi!s Zeemagt, die nu wederom uit ruim negentig Schepen beltoudt, was, op den elfden Oftober, in zo verre van hei noodige voorzien, dat men de ankers ligtte tot den voorgenomen togt. De Luitenant-Admiraal, nevens de Gemagtigden , bevondt zich op een nagelnieuw Schip, Bollandia, voerende tachtig Stukken Gefchut en vierhonderdzestig Koppen. Het plan der verrigtingen hieldt in, na de Kust van Engeland over te ftecken, om de vijandelijke Vloot in Souhbaai, voor Hanvich , op de rivier van Londen , of Zelf in Duins op te zoeken. Uit eenig klein Vaartuig, na de Engelfche Havens, op kundfehap uitgezonden, hadt men vernomen, dat een getal van ongeveer twintig Schepen binnen de Banken van Barwich lag, en uit eenige Franfche Visfchers dat de Vloot nog binnen was. Intusfchen naderde de Hollandfche Vloot de Engelfche Kust, en verootzaakte aan dezelve een algemeenen Wapenkreet. Twee agtervolgende nachten zag men 'er groote vuuren branden, tot een zein dat de vijand op de Kust was. Men was voorneemens, Duins te bezetten, en op de Engelfche Schepen in te vallen; doch een zwaare itorm verijdelde dit ontwerp, en noodzaakte 's Lands Vloot, zich te begeeven voor de rivier van Londen, op welke, onlangs, zestien Koningsfchepen, van Harwich, waren aangekoomen. Omtrent deezen tijd, terwijl de ruiter geduurig, vrugtloos , af en aan zeilde, vernam hij, uit eenen brief, hem door de Admiraliteit van Zeeland toegezonden, dat de Engelfchen nacht en dag bezig waren, om hunne Vloot wederom toe te rusten; dat op de rivier van Londen zestig kloeke Schepen lagen, die bijna allen gereed waren om uit te loopen, en den wil hadden om de Staatfche Vloot van de Kust te verjaagen. Op dit berigt trok de Luitenant-Admiraal zijne Eskaders bij een, en ftelde dezelve in ftaat, zo goed hem doenlijk was, om den vijand te kunnen at wagten. Doch deeze daagde niet op. Eene woedende Pest, die door gantscji Engeland regeerde, en te Londen , in ééne week,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 271 week, zevenduizend menfchen hadt weggerukt, was ook tot de Vloot overgeflaagen. Niet zeer gunftig was ook de toe» Rand van de Vloot der Staaten. Het bleek uit eene Lijst, in 't einde van October, aan den Lieutenant-Admiraal overhandigd , dat het getal der dooden, op deezen togt, reeds honderdveertig bedroeg; dat men driehonderd vijfenvijftig zie- ' ken na het Vaderland hadt opgezonden, en dat derzelver gefal op de Vloot weinig minder dan duizend was. Om deeze reden, als mede om het verloopende Jaargetij, wierdt, in eenen Krijgsraad, beflooten, den fteven na het Vaderland te wenden, Eenige ligte Vaartuigen kreegen last, om nog eenige dagen voor de rivier vau Londen te kruizen, en de Schout bij nacht sweers bevel, om met achttien van de beste Schepen zich te begeeven na Doggeisbank , om op de Koopvaardijfchepen, die men uit Noorwegen verwagtte, te pasfen, en dezelve in behouden haven te geleiden. Op den eerften November liet de ruiter zein doen om de ankers te ligten. Op zekere hoogte fcheiddeu de Schepen van de onderfcheidene Admiraliteiten van elkander. Op den derden dag kwam hij, mei drieëndertig Schepen , in Texel behouden voor anker. De Gemagtigden op de Vloot begaven zich ftraks daarop na 'sliage, werwaarts de ruiter hen eerlang volgde, neemende zijnen intrek bij den Raadpenfionaris jan de witt, met welken hij, gedüurende den togt, eene bijzondere vriendfehap hadt aangegaan. "Op den achttienden November verfcheen hij in de Vergaderinge der Algemeene Staaten, alwaar hij met groot eerbewijs wierdt ontvangen, en verllag van zijne verrigtingen deedt, zittende, met gedekten hoofde. De Voorzittende Heer bedaukte hem plegtiglijk voor zijne betoonde wakkerheid en dienften. Weinige dagen laater leide hij zijnen pligt af bij de Staaten van Holland en Westfriesland, die hem insgelijks met eere en dankbetuigingen bejegenden. Thans keerde de ruiter na Amfltrdam, om van zijne vermoeijenisfen , bij zijn gezin , een weinig adem te feheppen. Op den eerften December verfcheen hij aldaar in de Vergadering der Admiraliteit. Gezeeten op eenen ftoel, overhandigde hij aldaar de Vlaggen, aan de Kust de Guinea^ ©p de Engelfchen veroverd, nevens den Standaart van het Ka- fteel  S72 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) fleel van Kormantijn, en de gouden Kroön, boven vermeld,* voor den Koning van Andra gefchikt. De Heeren Raaden! bedankten , plegtiglijk , den Luitenant-Admiraal voor zijné dienften, a:n het Vaderland beweezen, en beflooten, zedert , hem een gefchenk te doen van een Zilveren Lampet, ter waar-de van vijftienhonderd Guldens. Daarenboven vereerden hem Hunne Ed. Groot Mogenden met het regt, om in alle Admiraliteits Kollegien, in de Provintie van Holland en WestfrieS' land, als Prefident, zitting, raadpleeging en item te mogen hebben. Straks met den aanvang Van het volgende jaar 1666 maakte men den toeflei om eene magtige Vloot in Zee te brengen, over welke de ruiter wederom, maar nu als Luitenant-Admiraal Generaal, het opperbevel zoude voeren, Het gefchiU tusfchen de Kollegien ter Admiraliteit te Amfterdam en Rotterdam , voor welk van beiden hij zoude afvaaren, intusfcheii ontftaan, Wierdt, door 's Lands Staaten, ten voordeele van Rotterdam beflist, mids hij te Amflcrdam zou blijven woonen. Het plan der uitrustinge hieldt in, tegen het laatst van Maart of het begin van April, in Zeê te brengen tweeënzeventig zwaare Oorlogfchepen, twaalf Fregatten en even zo veele Branders. De Oorlogfchepen zonden gewapend zijn met veertig tot tachtig Stukken Gefchut, en bemand met tweehonderd tot vijfhonderd Koppen. De Fregatten zouden tot vierendeM tig Stukken en honderddertig man voeren.- De Oostindifche Maatfehappij zou nog twintig zwaare Schepen daar nevens voegen. Het onderhoud deezer Vloot, geduurende den tijd van twaalf maanden, wierdt gerekend eene fomme van elf miflioenen zeshonderdachtënveertigduizend zeshonderd veertig Guldens te zullen kosten. Op raad van de ruiter rigtte meft een Regiment Zee-Soldaaten op; het beflondt uit bevaarene. lieden, en moest zo wel te water als te lande kunnen dienen* Johan de witte, Schoonzoon van den Admiraal, wierdt Kapitein onder dit Regiment. Daarenboven hadt de ruiter Zorge gedraagen, om over de Vloot twaalf Lootzen te verdeelen ± in de kennis van de kusten cn gronden van Engeland door etf door bedreeven, ^ Tégen  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON be) 073 Tegen den beftemden tijd, het begin van April, was de Ruiter, gereed om in Zee te loopen. Het Schip, welk hem zou voeren, droeg den naam van de Zeven Provinciën, zeer groot en welbezeild, voerende tachtig Stukken Gefchut en bemand met vierhonderdvijfenzeventig koppen. Op den eli> den April liep hij daar mede uit Goeree in Zee, koers zettende na Texel, alwaar de-algemeene Verzamelplaats beltemd was. Hij vondt 'er drieëntwintig Schepen van Amfterdam, nevens eenige van andere Kollegien ter Admiraliteit, welker getal, van tijd tot tijd, vermeerderde. Onder het wagten naar voltalligheid, verfcheen, in het midden van Maij, in Texel, om de Vloot te bezigtigen, een zeer aanzienlijk gezelfchap. Het beflondt uit den Keurvorst van Brandenburg , den jongen Prins van Oranje, de Vorften van Holftein en Anholt, maurits van nassaü, de Graaven van solms, dhona en iioorne, de Heeren van brederode en van gent, en nog verfcheiden andere Grooten, nevens etlijke Afgevaardigden, van Hun Hoog Mogenden. Naa dat het Gezelfchap de Vloot hadt bezïgtigd, onthaalde de Luitenant-Admiraal hetzelve, aan zijn boord, op een pragtig Middagmaal, en voorts op een Spiegelgevegt tusfchen twee kleine Fregatten. Men vindt aangetekend, dat het Scheepsvolk, bij die gelegenheid, blijken van genegenheid voor den jongen Prins vertoonde, door zoo Iuiddruftig gefchal van Vivat de Prins van Oranje 1 dat het doof de geheele Vloot klonk. Met het begin van Junij kwam de Vloot in Zee. Zij beflondt uit vijfentachtig Schepen en Fregatten vart Oorlog, behalven de Jagten, Branders en mindere Vaartuigen; zo datmen, in alles, honderd Zeilen telde Men telde, in alles, Vierduizend zeshonderd vijftien Stukken Gefchut, en eëné'ri. twintigduizend negenhonderd negen Koppen van Matroozen, Zee- en Landfoldaaten. Na genoeg even flerk was de Engelfche Vloot, die, in onderscheidene Zeehavens, gereed lag onï Zee te kiezen , onder het opperbevel van Prinfe röbert, Zoon Van wijlen den Keurvorst-Paltsgraavé frederik, en vatt den Generaal mönk , thans Graave van albemarle. Gemagtigden der Algemeene Staaten waren thans aan dé rüiter niet toege. voegd. Zoo groot vertrouwen flelde men in zijne wijsheid', XXV. deel. Vvvv dap-  274 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) dapperheid en vaderlandsliefde, dat het bewind van zaalten, en, in zekeren opzigte, het behoud der Republiek, in zijne handen wierdt gefteld. Alleenlijk was hem, in een algemeenen Lastbrief, aanbevolen, de Engelfche Vloot aan te tasten, iudieu zich daar toe eene bekwaame gelegenheid aanboodt, doch , voor het overige, alles aan zijn beleid overgelaaten. Zo ras de Vloot in Zee was, verdeelde dr ruiter haar in drie Eskaders. Over het eerfte, beftaande uit achtentwintig Schepen, voerde hij zelve meer onmiddelijk het bevel, nevens den Luitenant-Admiraal van nes, den Vice-Admiraal de liefde, en den Schout bij nacht van nes. Het tweede, 't welk even fterk was, ftelde hij onder den Luitenants-Admiraalen evertzin en de vries , de Vice-Acmirnaten -bankert en hoenders, en de Schouten bij nacht evertzen en bruinsvelt. De Luitenants-Admiraalen kornelis tromp en meppel, de Vice-Admiraalen van der hulst en schram, en de Schouten bij nacht sweers en stachouwer voerden 't bevel over het derde Eskader, 't welk negenentwintig Schepen en Fregatten fterk was. In drie kleinere Eskaders wierdt, zedert, ieder vau deeze drie gefmaldeeld. Inmiddels waren de Graaf de guiche, nevens deszeifs Schoonbroeder den Prins van monaco en de Markgraaven de la fertö, allen Franfche Grooten, in de Vloot gekoomen , om als Vrijwilligers den togt bij te woonen , en onder den Nederlandfchen Held de Krijgskunde ter Zee te leeren. 't Liep aan, door ftilte en tegenwind, tot den tienden Junij, eer de geheele Vloot, op eenigen afftand, in ruime Zee kwam.Voorziende dat het houden van eenen Zeeflag onvermijdelijk was, zeinde, op dien dag, de ruiter alle zijne Opperhoofden en Kapiteinen aan boord. In eene korte Rede, uitgefproken met eene Zeemans-welfpreekendheid, vermaande hij thans eik tot zijnen pligt, weiken zij den Vaderlande fchuld ig .waren. Bemoedigd en aangevuurd door de taal des kloeken Helds, keerde elk te rug, met het vast beduit om het uiterfte te wangen, 'sAnderen daags, ten elf uure, kreeg men de Eugelfche Vloot in 't gezigt, met volle zeilen op de Nederlandfche af koomende. Straks deedt de ruiter het gebed doen, den Kok fchaffen en alles tot den firfjd gereed maaken. Ten vin  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dé) a?g één uure kwamen de Vlooten aan elkander, met een ftijvet» West-Zuidwesten wind; waar door de Zee zeer hol ftondt. Door een fchranderen vond' deedt de ruiter, hier mede zijn voordeel. Tegen het gewoon gebruik in Zeegevegten, waar in men altoos boven den wind tragt te vorderen, liet hij den vijand den loef winnen. Twee oogmerken bedoelde hij hier mede. Hij voorzag dat de vijand, door het fterk overhellen der Schepen, de benedenfte laag Gefchut niet zou kunnen gebruiken ; dit was het eerfte ; het ander , dat hij zelve, agter de vijandlijke fchepen fchuilende, tegen de holle Zee zou befchut zijn, en, daarenboven , met beide laagen kunnen fchieten. Om de dapperheid der Vlootelingen aan .te vuuren, nam de ruiter nog eenen list te baate. Men hadc op de Vloot honderdvijftig Matroozen, die in Engeland gevangen geweest, en zedert gelost of outvlugt waren.' Deeze hadt hij op de Schepen verdeeld, om aldaar te vernaaien de harde behandeling, welke zij in de Engelfche GevangenisfeU geleeden hadden, en alzo de gemoederen tot eene edelmoedige wraake en kloekmoedig ftrijden aan te zetten. Tot verwoedheid toe klom allengskens het gevegt van wederzijde. De ruiter, een Fregat van vijftig Stukken de laag gegeeven hebbende, zag hetzelve, kort daar op, agter zijn Schip zinken. Omtrent vijf uure wendden de Engelfchen» hebbende men, tot nog toe, telkens den zelfden koers gehouden. Drie van hunne Schepen vielen toen in onze handen ? een van zeventig, het ander van vierenzestig, en het derde van zestig Stukken. Het laatfte , een Friesch Schip, de Zevenvouden genaamd , was 's jaars te vooren door de Engelfchen genomen. Naa het wenden, liet de Engelfche Generaal hec anker vallen, om, in de plaats der befchadigde, nieuwe zeilen aan te liaan. Doch de ruiter ftraks op hem afkcomende, kapte hij zijne touwen. Van nieuws begon nu wederom een hevig gevegt, waar in, op den afftatid van een Muskeffcboot van onzen Admiraal, een groot Schip ten gronde ging. Tot tien uure in den avond duurde het gevegt, wanneer de Vlpo» ten, door de donkerheid, elkander uit het gezigt verlooren. De Luitenant-Admiraal kornelis evertzen en de Kapiteinen VWV 2 OTTO  Sftf RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON deï otto van treslong en simon blok , waren, van de Bevelhebbers , op dien eerften dag, gefneuveld. Mee het aanbreeken van den volgenden dag zeinde onze Luitenant-Admiraal Generaal alle zijne Hoofdbevelhebbers en Kapiteinen aan boord, om van hun den toeftand hunner Schepen te verneemen, en tevens, van nieuws, moed in te fpreeken. Men telde toen in-de Vloot ruim vijftig Schepen, die, kort daar op, met nog twaalf, door de komst van tromp, vermeerderd wierden. De Engelfche Vloot was insgelijk ruim vijftig Schepen fterk. Intusfchen waren de Graaf de guiche en de Prins van monaco overgegaan aan boord van de ruiter, om dat het Schip, welk hen 'sdaags te vooren hadt gevoerd , geheel reddeloos was gefchooten. Bij tijds, op den tweeden dag, twaalfden van Junij, kwamen de Vlooten op elkander af; zeilende de Nederlandfche Noordwest , en de Engelfche Zuidlijk over. De ruiter veranderde , eerlang, van koers, om met den vijand den zelfden ftreek te volgen. Met een hevig en bloedig gevegt liepen de beide Vlooten elkander voorbij, zonder dat 'er een enkel Schip verlooren wierdt, aan de eene of andere zijde. Eene opkoomende ftiltc belette het wenden, tot omtrent elf uure in den voormiddag, wanneer, bij eene wakkerende koelte, de Vlooten wederom op elkander inzeilden. De ruiter hadt nu de loef, en een onophoudelijk vuur maakende, deedt hij, omtrent den middag, zein om de Engelfchen aan boord te klampen. Een geweldig fchieten, welk hij midden onder de vijandelijke Vloot hoorde, deedt hem van befluit veranderen. Hij vreesde dat eenige zijner Schepen, die beneden den vijand hadden moeten zeilen , door denzelven omfingeld waren. Met ziju Eskader thans op de Engelfchen inbreekende, vernam hij dat tromp, met vijf Schepen, van vijanden omringd was, en zich in hachelijken ftaat bevondt. De Vice-Admiraal abraham van der hulst verloor in dit gevegt het leeven. Eén Schip wierdt verbrand, en de vier andere zo reddeloos gefchooten, dat de ruiter dezelve na Texel opzondt. Terwijl deeze met het ontzet van tromp bezig was, zogten de Engelfchen hem, op zijne beurt, in te fluiten. Doch dit voomeemen, in tijds,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 277 gemerkt hebbende, wendde hij, en voegde zich bij het gros van zijne Vioot. Toen voerde hij de geheele Zeemagt, van nieuws, tegen den vijand aan, met een zeer rampzaligen uitflag voor verfcheiden Engelfche Schepen, zonder dat 'er een enkele van de onze verloren wierdt. In den naamiddag, tusfchen drie en vier uure, trof hem het ongeluk, dat zijn groote Steng wierdt afgefchooten; door den val raaftte'veel van zijn Touwwerk befchadigd. Nogthans wilde hij zijn Schip niet verlaaten, maar zijnen Wimpel aan den Luitenant-Admiraal van nes gezonden hebbende , om dien onder zijne Admiraalsvlag als Generaal te laaten waaien, zeilde hij een weinig beneden de Vloot, om een anderen Steng op te zetten, beveelende den gemelden Admiraal, intusfehen het Gevegt te vervolgen. Ten vijf uure gaf de ruiter bevel tot eenen derden aanval: doch de vijand wagtte dien niet.af, maar wendde, met volle zeilen, den fteven na zijne kust. De ruiter wilde hem vervolgen ; doch door eene opkoomende ftilte wierdt hij daar in verhinderd. Het gevegt van den tweeden dag nam hier mede een einde. De vijandlijke Vloot was op denzelven tot acht of negenendertig Schepen geminderd. Den volgenden morgen, zijnde Pinxterzondag, den dertienden Junij, deedt de ruiter, van nieuws, zijn best, door het bijzetten van alle Zeilen, om bij de Engelfchen te koomen; doch deeze hielden, in goede orde , hunnen koers na de rivier van Londen. Tot nog toe hadt Prins robert geen deel gehad in het gevegt. Op een los gerugt, dat de Hertog de beaufort, met de Franfche Vloot, tot hulp van de Nederlandfche, zoude in Zee loopen, hadt hij zich op de Franfche Kust onthouden , om het uitloopen der Vloot te beletten. Op deezen derden dag verftonden de onzen, dat Prins robert in aantogt was. Nogthans hielden zij niet af van het naazetten der vijandelijke Zeemagt. Onder het voortzeilen, raakte de Ridder a:hue, met zijn Schip the Rcijal Prince, van tweeënnegentig metaalen Stukken en zeshonderdtwintig Man , op eenen Zandbank, de Ga/per genaamd, aan den grond. Het wierdt ftraks omfingeld van de onzen, veroverd, en hoewel wederom vlot geworden zijnde, in brand geftoken, alzo de ruiter van oordeel was, dat het, in een volgend gevegt, de onzen Vvvv 3 te  s?8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) te veel zou belemmeren. De Admiraal askue, gevangen genomen zijnde, wierdt, vervolgens, met een Galjoot, na Texel opgebragt, en van daar na 'sHage gevoerd ; vau waar men hem, eerlang, na Loeveftein zondt, alwaar hij, tot op het fluiten van den Vrede , gevangen zat. In den avond kwam Prins robert , met vijfentwintig verfche Schepen, in de Vloot onderden Graaf van albemarle; die hier door eene aanzienlijke verfterking bekwam, en eenenzestig Schepen telde. De Vloot onder de rujter beftoudt inderdaad uit vierenzestig Schepen; doch, door een gevegt van twee dagen , was het volk zwaar vermoeid , en , van dien kant, niet opgewasfen tegen de raanfcliap van Prinfe robert , welke tot nog toe geen vuur gezien hadt. Dit evenwel fchrikte de ruiter niet af, om ten derdenrn-;aie eenen kans te waagen. Op den tweeden Pinxterdag, veertienden van Junij, zeinde hij, bij tijds, alle Bevelhebbers en Kapiteinen aan boord, om hun eenige nadere bevelen te geeven, en tot hunnen pligt te vermaanen. Omtrent acht uure nam het gevegt eenen aanvang, in de ruime Zee, tusfchen het Voorland van Engeland en de Viaamfche Banken. Den loef hebbende van den vijand, liep de ruiter, met zijne drie Eskaders, op even zo veele plaatzen op hem in, en floeg 'er geheel door heenen. Driemaalen herhaalde hij zulk eenen aaifval, zonder, evenwel, eene zigtbaare meerderheid. Een Schip van de onzen raakte in brand. De Vice-Admiraal de liefde vogt tegen den Vice-Admiraal van Prinfe. robert zo van nabij, dat de nokken der Raaën el. kander raakten. De groote Raa des eerstgemelcen kwam van boven. De Engelsman, van deeze ongelegenheid zich willende bedienen, zondt een Brander op hem af* doch een Soldaat, die agter op ftondt, trof den vijand, die met de Enterdregge in de hand ftondt, zo gelukkig, meteen Snaphaankogel, dat hij nederviel. He ruiter kwam hem, zedert, te hulpe. Inmiddels was het de onzen gelukt, om de Engelfche Vloot in te fluiten; zommige Schepen bevonden zich boven, andere beneden dezelve. De Generaal, thans een einde willende maaken van het gevegt, gaf het zein om gelijkelijk aan te vallen. Met zo veel beleid en moed gefchiedde dit, dat de Engelfche Vloot, naa een gevegt van anderhalf uur, de vlugt nam, in de uiterfte wan-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 279 wanorde; verliezende, van tijd tot tijd, eenige Schepen, die door de onzen genomen wierden. De ruiter, des vijands vlugt vernecmende, deedt alle zeilen bijzetten, om hem te agterhaalen. Waarfchijnlijk zon hij nog verfcheiden van de agterde Schepen genomen hebben, ware 'er niet, onverhoeds', een dikke Mist öpgekoomen, die liet verder naajaagen gevaarlijk, en het mijden der Zanden en Buitengronden bijkans onmogelijk maakte. Dus eindigde deeze gedenkwaardige Zeedag, tot onderflljken roem voor de ruiter en verfcheiden zijner onderhoorige Bevelhebberen, cn tot heil van het Vaderland. De Engelfchen febreeven zich zelve insgelijks de overwinning toe, ec hielden 'er eenen Dankdag over; 't welk, evenwel, burket noemde een befpotten van God en bedriegen van de waereld. Klaarblijkelijk was de zege op de zijde der Staatfche Vloot. Want toen de kuiter, 's daags naa het laatde gevegt, zich nog in volle Zee bevondt, konde men, van den top der bovende Stengen van de Nederlandfche Schepen, geenen vijand meer befpeuren. De Zee, derhalven, dus fchoon gevaagd hebbende , liep hij, met de gantfche Vloot, na de Wielingen, alwaar hij op den vijftienden Junij aankwam. De Luitenant-Admiraal kornelis evertzen , de Vice-Admiraal abraham van der hulst de Schout bij nacht stakhouwer, zes Kapiteinen en achthonderd, zo Matroozen als Soldaaten, waren in het bloedi"- ^evegt gefneuveld. Het getal der gekwetden bedroeg elfhonderdvijftig, en onder dezelve degts één Kapitein. Niet meer dan vier Schepen waren 'er gebleeven, en niet een van deeze in 's vijands magt gevallen. Ongelijk grooter was het verlies der Engelfchen. Het getal hunner dooden bedroeg tusfchen de vijf en zesduizend. Hunne gekwetden vinden wij niet berekend, maar wel dat der gevangenen, welke op drieduizend «fchat wierden, die in de Nederlandfche havens wierden opgebragr. Het verlies van Schepen , aan de Engelfche zijde, beliep drieëntwintig: zes van dezelve wierden na onze Zeehavens gevoerd, de overige in den grond gefchooten of verbrand. Gaarne zouden 's Lands Staaten gewenscht hebben , dat de ruiter nog vierëntwintig uuren Zee hadt gehouden; doch hij verdecdigde zich, zedert, met den reddeloozen daat Vvvv 4 ziilier  S8°RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Zijner meeste Schepen, en het gebrek aan Buskruid: zodat de voorzigtigheid niet toeliet, zich langer op de ruimte te waagen. Twee dagen naa zijne komst in de Wielingen, ontbooden de Staaten van Zeeland den Luitenant-Admiraal Generaal te Middelburg. Met bewijzen van eere en agtinge wierdt hij aldaar ontvangen, en pragtig ter maaltijd onthaald. Ook ontving hij, omtrent deezen tijd, brieven van gelukwenfchinge van verfcheiden doorluchtige mannen, onder andere van den Heere Koenraad van becningen , Burgemeester van Amfterdam, thans Staatfchen Gezant in Frankrijk , van den Ridder terlon, Franfchen Gezant aan 't Hof van Zweeden, van Graave joan maurits, Stadhouder van Kleeve, en andere Grooten. De Vloot was naauwlijks op de bovengemelde legplaats geankerd, of men maakte al'en noodigen toeflel om dezelve, zo dra mogelijk, wederom te doen uitloopen. De Raadpenfjonaris jan de witt , met voordagt zich na Zeeland begeeven hebbende, kweet zich, in de bezorging der vereischte noodwendigheden, met ongein eenen ijver. Nevens den Luitenant Admiraal Generaal, veer hij in perfoon na de Vloot, om het werk te verhaasten. Van zo gewenscht gevolg was dit alles, dat de Vloot, niet meer dan negentien dagen, zedert baar binnenvallen van den gedugtften Zeedag, waar van 'sLands Gefchiedenisfen gewaagen, wederom van alle het noodige was voorzien, om Zee te kunnen kiezen, en den magtigen vijand te ontmoeten. Op den vierden Julij liep de ruiter , met het gros der Vloot, wederom in Zee, zijnen koers zettende na de Engelfche Kust. Twee dagen daar naa beleide hij Krijgsraad, en ondervraagde in denzelven alle de Lootzen, of zij kans zagen, om de Vloot op de rivier van Londen te brengen. Doch allen betuigden, daartoe geenen kans te zien. Stilte en tegenwind was oorzaak, dat de Vloot niet voor den dertienden het Koningsdiep naderde. Thans deedt hij zekeren Engelsman, te Rotterdam woonagtig, aan land gaan, die aangenomen hadt, eenen opfland langs de Kust te verwekken. Zo veel vertrouwen hadt men in *sMahs belofte gefield, dat verfcheiden Fluiten, aan boord hebbende tusfchen de zes en zevenduizend Soldaaten, die aan land moesten  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 281 ten treeden, de Vloot verzelderi. Doch hij vondt, langs de Kust, alles in beweeging, en zijne laudgenöoten op hunne hoede. Hierom zondt de ruiter de Fluiten met het Volk te rug na het Vaderland: gelijk hij ook eene aanbieding van tweeduizend Soldaaten, van wegen den Koning van Frankrijk, door den Maarfchalk d'aumont gedaan, beleefdelijk van de hand wees. Even als in den voorgaanden togt, kwamen nu wederom eenige Franfche Heeren in de Vloot, om onder den Nederlandfchen Held te ftrijden; het u aren de Ridders de lorraine , coasljn cn cavoy , en de Baron de busca. Naa lang en herhaald vrugtloos wagten, zagen de onzen, eindelijk, ip den negenêntwintigften julij de Engelfche Vloot de rivier van Londen afkocmen." Straks zeinde de ruiter zijne Bevelhebbers en Kapiteinen aan boord, om lchikkingen te beraamen op de verdeeling der Vloot. Deeze, thans beftaande uit acmcmachtig Schepen en Fregatten van Oorlog, twintig Branders, en twee Advijsjagten , behalven het klein Vaartuig , wierdt wederom in drie Eskaders verdeeld. Aan het hoofd van het eerde ftelde zich de Luitenant - Admiraal Generaal, nevens den Lr. Admiraal van nes, den Vice-Admiraal de liefde en den Schout bij nacht van nes. Het tweede wierdt gebooden door de Lts. Admiraalen evertzen cn de vries, de Vice - Admiraalen bankert en koendf.rs, en de Schouten bij nacht evertzen en bruinsveld. Over het derde Eskader voerden het bevel de Lts. Admiraalen tromp en meppel, de Vice-Admiraal schram, de Schout bij nacht sweers als tweede Vice-Admiraal, en de Kapiteinen 't hoen en Van Der zaan als Schouten bij nacht. Wijders beraamde men de noodige fchikkingen en maatregels, geduurende een gevegt in agt te neemen. Op het verlaaten van de Vlag , buiten dringend gevaar, wierdt de ftraffe des doods gefteid. Met te meerder ernst drong de ruiter aan op moed en getrouwheid, alzo de magt der Engelfche Vloot was gebleeken, die der Nederlandfche te overtreffen; zij beftondt uit negentig Woeke Schepen en twintig Branders. Op den avond van den derden Augustus kwamen de beide Vlooten, in elkanders gezigt, ten anker. Een gevegt, op den volgenden dag , wierdt dus voor onvermijdelijk aangezien. Vvvv 5 'sAn-  232 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 's Anderendaags, bij tijds, deedt de ruiter de ankers ligten. Dè Heer van sommelsdyk kwam kort daar naa in de Vloot, en vervoegde zich aan boord van kornelis tromp , niettegenftaande onze Admiraal hem zijn Schip ter vcrblijfplaatze hadt aangebooden. Zommigen, naderhand, vatteden hier uit kwaade vermoedens op, als hadde die Heer, aan tromp, eenen raad gegeeven, die met 's Lands dienst en oirbaar niet beftaanbaar was. Ten één uure raakte de ruiter, met een gedeelte van zijn Eskader, wordende het ander, door ftilte, opgehouden, fiaags met den Hertog van albemarle. Hevig en bloedig wierdt hier gevogten; terwijl, intusfchen , de Lt. Admiraal tromp, met zijn-geheel Eskader, het ontzaglijkfte van de gantfche Vloot, tot verwoflderinge van de ruiter, wel twee mijlen bewesten hem, met opgegijde Zeilen bleef leggen , even Els of hem het gevegt niet aanging. Midlerwijl kreeg de ruiter een groot getal vijandelijke Schepen op den hals, die elkander telkens verpoosden, en hem geduurig op zijde lagen. Door het vreezelijk vuur, welk hij, geduurende den tijd van drie uuren, maakte, behieldt hij zijnen ftand, en deedt den vijand voor eene poos wijken. Het Schip, welk Prins robert en.albemarle voerde, wierdt zo deerlijk gehavend, dat zij geraaden vonden, hetzelve te verlaaten en op een ander Schip over te gaan. Terwijl de ruiter een weinig adem fchepte, zag hij evertzen en de vries met hun Smaldeel voor den wind af houden, zonder dat hij, door zeinen of fchieten, hen tot ftaan konde brengen. Thans hieldt albemarle van nieuws op onzen Admiraal af, en op de weinige Schepen, die hij bij zich hadt. Met groot verlies, aan weerkanten, wierdt thans het gevegt hervat. Eenige Branders zonken; vier van zijne Kapiteins fneuveldcn, of ontvongen doode- . lijke wonden. De Lt. Admiraal van nes, inmiddels, met den Engelfchen Admiraal van de Roode Vlag in gevegt geraakt, leedt insgelijks merkelijke fchade. Hierom vondt de ruiter, eindelijk, geraaden, van wegen den deerlijken toeftandvan zijn Schip, verlies van manfchap, menigte van gekwetften, en fchade aan zeilen, touwen en rondhout, het gros der wijkende Vloot, met klein zeil, te volgen. Hij hoopte nog al op ontzet door tromp, welken het met s&i de gelegenheid ont-  RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON de) 283 ontbrak om bij hem te kunnen koomen. Al iflaande en wijkende zakte hij dan Zuidwaarts af. 's Anderendaags vernam hij het ongeluk, het tweede Eskader zijner Vloot wedervaaren. Bij den eerden aanval op den vijand waren de Ls. Admiraalen jan evertzën Lil tjerk hiddesz de vries dood ge- fchooten, en de Vice-Admiraal koenders doodelijk gekwetst. De Vice • Admiraal bankert hadt zijn Schip moeten verlaaten. Het Schip Sneek was in 's vijands handen gevallen. Alle deeze rampen waren de oorzaak van het boven vermelde afdeinzen diens Eskaders, wiens Bevelhebbers, daar door, zo zeer bevangen waren van flaauwmoedigheid , dat ze op zeinen noch fchieten hadden agt geflagen. Geduurende den gantfchen dag was de ruiter, gelijk ook de Lt. Admiraal van nes , die hem getrouwelijk bijbleef, bezig om de bekoomene fchade, zo veel mogelijk, te hertellen. Niet lang leedt het, 'sanderendaags, of hij wierdt van den vijand bijkans aan alle zijden omringd. Zo vreeslijk wierdt hij nu bevogten, zo deerlijk alle zijn Schepen gehavend, dat het, volgens zijn eigen getuigenis, met het gedeelte der Vloot, welk hij onder de Vlag hadt, ware gedaan geweest, indien de Engelfchen hunnen pligt betragt hadden. Onder het gevegt zeinde de ruiter den Lt. Admiraal van nes aan zijn boord. Het oogmerk was, om met dien kloeken Held eenige fchikkingen te beraamen, en te overleggen, wat men, in den te> genwoordigen Hand van zaaken, te doen hadde. Bijkans wanhoopig was deeze ftand der dingen. In alles hadt hij flegts zeven of acht Schepen bij elkander. De overige Bevelhebbers en Kapiteinen, hunnen eed en pligt vergeetende, ontweeken het gevegt door eene fchandelijke vlugt , en lieten hunnen Opperbevelhebber den geheelen last des gevaars draagen. In deeze gefteldheid, in welke de beide Admiraalen, uit mismoedigheid, en uit verontwaardiging over de lafhartigheid van zommigen, om den dood wenschten, viel het befluit, zich al wijkende te verweeren, dewijl men tog geenen kans zag, met zo weinige, en, boven dien, zo zwaar gehavende Schepen, den vijand het hoofd te bieden. Met wederzijdfche aandoeningen namen de kloeke Helden affcheid van elkander, naa alvootens, over en weder, hulp en bij (land beloofd te hebben. Zij  284 RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de)- Zij hadden naauwüjks de Hut verlaaten, of een vijandlijke Kogel nam de plaatzen weg , alwaar zij gezeeten hadden. Van nes hieldt zijn woord, en bleef genadig, hevig vegtende, agter onzen Held. Ten negen uure zag deeze den Toren van het Zceuwfehe Dorp Westkappel, op het Eiland Walcheren, drie mijlen van zich. Derwaarts befloot hij te zeilen, en, ware het mogelijk, zijne bijhebbende Schepen te bergen. Nu hing de behoudenis van de ruiters Schip, en gevolglijk van 's Lands Vloot, aan een zijden draad. Alleen des Generaals tegenwoordigheid van geest voorkwam dien ramp. Albemarle eenen Brander op den Generaal hebbende afgezonden, liet deeze denzelven behendiglijk voorbij flippen, en zondt 'er vervolgens etlijke Sloepen op af: waarom de Engelschman z'ch zeiven in brand Rak. Thans kwam albemarle zelve, met eenige Schepen, op de ruiter af, en gaf hem, in 't voorbij zeilen, zo verfchrikkelijke Laagen, dat alles, wat op en aan zijn Schip was, beefde en kraakte. Toen overviel den Held eene vlaag van weemoedigheid, die zijnen geest met wanhoop vervulde, en hem, ten aanhooren van zijnen Schoonzoon joan de witte, deedt uitroepen: o God, hoe ongelukkig ben ik! Is'er dan, onder zo veele duizenden Kogels, niet één, die mij weg neemt! De witte , hem willende opbeuren, hernam hier op: IVelaan, Vader, laaten wij wenden , op den vijand inbooren en ons dood vegten. Dit zeggen deedt den Held zich herftellen; tot zich zeiven gekoomen zijnde: Neen, mijn Zoon, antwoordde hij: indien ik dat deed, was alles verhoren; maar indien ik deeze Schepen kan afbrengen , kan men den ftrijd daar r.aa hervatten. Naauwüjks hadt hij dit gezegd, of albemarle wendde , alzo de ruiter de Banken naderde, op welke de Engelschman zich niet durfde vertrouwen. Hij kwam nu ook bij het tweede Eskader, en gaf bevel aan den Vice-Admiraal bankert, met achttien der minst befchadigde Schepen na de Spleet te zeilen, om te beletten dat de agterfte van 's Lands Schepen niet in 's vijands handen vielen. Hij zelve kwam voor den Doorlo ten anker, van waar hij, door eenen Brief, aan Hun Hoog Mogenden den uitflag van het Gevegt meldde. i Aldu  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 2S5 Aldus ongelukkig liep deeze Zeedag af, in welken de Generaal inderdaad degts twee Schepen verlooren , doch, egter, even als onlangs de vijand, nu op zijne beurt, het Slagveld hadt moeten ruimen. Bij mondering telde hij op zijn Schip dertig dooden en achtendertig zwaar gekwetden. Lafhartigheid was de oorzaak van dit klein getal; veelen, den vijand niet durvende onder de oogen zien, hadden zich verdeeken. Zo ras men, hier te Lande, de tijding hadt bekoomen van het ankeren van 'sLands Vloot, vervoegden zich de Afgevaardigden der Admiraliteiten, als mede van Hun Hoog Mogenden, bij onzen Held aan boord. Gelijke betuigingen van genoegen en goedkeuringe , over zijne maatregels en gehouden gedrag, als van deeze Afgevaardigden, ontving hij naderhand, door eenen Brief, van de Algemeene Staaten zelve. De kundigde Zeelieden fpraken met verwondering over zijnen aftogt, verklaarende dat hij, met denzelven, meer waare eere, dan meenig ander Vlootvoogd met eene overwinning hadt ingeleid. De Koning van Frankrijk drukte zich daar over in de dreeleudde bewoordingen uit, in eenen Brief aan zijnen Gezant in 'sHage. In het verhaal van het jongde Zeegevegt , maakten wij gewag van het vreemd gedrag van den Lt. Admiraal kornelis tromp. In zijn berigt aan de Afgevaardigden vau 's Lands Staaten, raakende het Zeegevegt, verzuimde de ruiter niet, daar over zijn beklag te doen. Tromp-, hier van verwittigd, zondt eenen brief aan Hun Hoog Mogenden, en eenen anderen aan de Staaten van Holland; in beiden leide hij de fchuld zijns gedrags op onzen Admiraal. Om het gefchil te vereflenen, wierden, uit het midden der hooge Staatsvergaderinge, eenige Gelastigden benoemd, om het duk te onderzoeken. Op den negentienden Augustus deedt de Raadpenfionaris daar van verdag, met dat gevolg, dat tromp, in zijnen post van Luitenant - Admiraal, bij voorraad, gefchorst, en, ter nadere verantwoordinge, na V Hage wierdt ontbooden. Hier beleedt hij onbewimpeld zijne fchuld, verklaarde, aan den Raadpenfionaris, zijne bereidvaardigheid, om aan de ruiter alle voldoening te willen geeven, en verzogt, indien hem, in den volgenden togt, geen Eskader wierdt toevertrouwd , als de RUT-  28rj RUITER. ( MICHIEL ADRIAANSZOON de ) ruiters Sekonde, of als gemeen Kapitein, te mogen in Zee fteeken, liever dan de fchande te ondergaan van thuis te moeten blijven. De Raadpeniionaris, van dit gefprek met tromp, verflag gedaan hebbende ter Vergaderinge van Holland, wierdt de zaal: in nader overleg genomen; met het gevolg, dat het voorgaande befluit bevestigd, aan tromp zijn Lastbrief afgenomen, en deeze aan den Kolonel der Zeefoldaaten van gent wierdt opgedraagen. Alen vondt het ongeraaden , in deezen ftaat der dingen, de beide Luitenanten Admiraals in Zee te zenden, doch tevens noodig, de ruiter boven tromp te ftellen. Kort naa dat dit in 'j Hage was voorgevallen, wierdt de ruiter, uit de Vloot, aan land ontbooden. 't Was om een uitfteekend eerbewijs te ontvangen. De Graaf d'estrades, Gezant des Konings van Frankrijk bij de Algemeene Staaten, in de tegenwoordigheid van den Markgraave de bellefond en de Afgevaardigden van Hun Hoog Mogenden, vereerde onzen Admiraal, uit naam van zijnen Meester, met de Ridderorde van St. Michiel. De Gezant voegde 'er nevens, het Portret van zijne Majefteit, op goud geëmailleerd, en omzet met drie rijen Diamanten. Twaalf gefteenten, vau ongemeene grootte, Honden in de middeulte rije. Eene Kroon van Diamanten dekte het hoofd des Konings. Drie hingen 'er onder aan, welke te zamen op drieduizend Guldens waarde gefchat wierden. Daarenboven ontving nog de ruiter een pragtig hals- en borstfieraad , beftaanden in eene Keten van louter goud , nevens eenen Penning , daar aan hangende, verzeld van eenen eigenhandigen brief des Konings, nevens nog een ander gefchrift, waar in, van wegen en uit naam van zijne Majefteit, de ruiters beleid en voorzigtigheid, in den jongstvoorgaanden togt betoond, hooglijk gepreezen, en met een bevolen wierdt, dat het vermelde Uefchenk, naa des Admiraals aflijvigheid, moest overgaan op deszeifs Zoon fngel de ruiter, zonder dat de overige kinderen of erfgenaamen daarop eenige aanfpraak mogten maaken. Naa genoeg omtrent den zelfden tijd, ontving onze Zeeheld eenen brief van den Heere de lionne, Markgraave van Bemis, Geheimfchrijver van Staat, inhoudende een verzoek om zijn Portret voor zijne Majö-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de") zdj Majefteit van Frankrijk. Toen de Staatfche Gezant koenraad van beuningen, van wegen den Admiraal de ruiter, eenen brief van dankzegginge aan lodewyk den XIV overhandigde, betuigde zijne Majefteit deszeifs verlangen om den Admiraal zeiven te hebben mogen fpreeken, om hem te verzekereu van den hoogen prijs, op welken hij zijne verdiende waardeerde. Geduurende dit alles arbeidde men, in Zeeland, nacht en dag, om de fchepen van hunne geleedene fchade te herdeden, en aan de noodige toebereidzelen, om de Vloot, zo dra mogelijk, van nieuws, te doen in Zee loopen. Ook wierden, in dien tusfchentijd, de noodige fchikkingen beraamd omtrent de vereeniging met de Franfche Vloot, onder den Hertog de beaufort, en de vereenigde werkzaamheden tegen de Zeemagt der Engelfchen. Het Berigtfchrift, welk onzen Admiraal wierdt ter hand gefield, fprak wederom flegts in algemeene bewoordingen , flcllendc hem onder geenerhande bepaalingen, maar alles overlastende aan zijn beleid , wijsheid en voorzigtigheid. Alleenlijk wierdt hem belast, tusfchen Noordvoorland en deViaamfche Kust op het uitkoomen der Franfche Vloot te wagten. Op den vijfden September, en alzo naauwlijks eene maand naa dat de Vloot was binnen gevallen, liep dezelve wederom in Zee, fterk negenenzeventig Schepen en Fregatten van Oorlog, en zesentwintig Ilranders. In drie Eskaders wierdt wederom de Vloot verdeeld. De Luitenant-Admiraal Generaal zelve voerde het bevel over het eerfte, de Lt. Admiraal willem jozef van gend over het tweede, en bankert over het derde Eskader. Men was niet in ruime Zee, of de ruiter zondt een Galjoot voor uit na Calais, om het nitloopen der Nederlanders bekend te maaken, en tevens op kundfchap wegens de Engelfchen. Op deli negenden ontving hij tijding dat de Engelfche Vloot nog voor tlarwich lag, en befloot daarop, 's anderendaags derwaarts te ftevenen. Omtrent den middag deeden de Buitenwagten zein van de aannaderiuge der Engelfchen. Door den opkoomenden avond verloor men die wederom uit het gezigi. Den volgenden dag, omtrent den middag, zag men wederom de Engelfchen. Straks deedt de ruiter zein tot wenden, op den vijand aan te vallen en hem aan boord te klampen. Doch de Engelfche Admiraal, dit vernee-  2fi8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON m) neemende, wendde van de Nederlanders af; die hem en zijne Vloot daar op vervolgden, tot dat de holle Zee de ruiter het naajaagen deedt ongeraaden vinden, en na den Opperwal wenden. Onder het hooge Land van Eflap/es, twee mijlen ten Zuiden van Boulogne, kwam hij met de Vloot ten anker. Eene zwaare ziekte hadt zich nu op de Vloot geopenbaard. Het getal eer kranken was, eerlang, tot boven de duizend geklommen. De ruiter zelve wierdt van de Koorts aangetast, die*, allengskens, in eene aanhoudende ziekte verwandelde. Zo lang mogelijk was, hieldt men deeze ongefleldheid verborgen. Omtrent deezen tijd, zo als wij, op het Artikel Van engel d£ ruiter, hebben aangetekend, wierdt deeze,nevens verfcheiden andere Bevelhebbers, na Bou/ogne gezonden, om den Hertog d'aumont te begroeten, die hen Vorllelijk onthaalde. In eenen Krijgsraad, aan boord vau de ruiter gehouden, nam inen het befluit, om, met de eerfle gelegenheid, te zeilen vlak voor Duinkerken , de algemeene Verzamelpiaars, en aldaar de Franfche en de Engelfche Vloot af te wagten, om zich met de eerfte te vereenigen, of met de Iaatftc, naar vercisch van zaaken, te flaan. De Generaal ontving inderdaad Brieven van het Franfche Hof, in welke hij verzogt wierdt, westwaarts fe zeilen, en zich met den Hertog de beaufort te vereenigen. Doch hij bleef bij zijn befluit, volgens last van Hun Koog Mogenden. 's Daags daar aan moest de ruiter, om verheffing van de Koorts, het bed houden. De Hertog d'aumonT kwam bij hem aan boerd, medebrengende twee Geneesmeesters des Konings. Weinige dagen daar naa kwam de Graaf de la feuili-ade in de Vloot, de tijding brengende, dat de Franfche Vloot, onlangs, van Roehelle na het Kanaal was gezeild, en groot gevaar liep van door de Engelfchen overvallen te worden: weshalven hij verzogt, dat de Staatfche Vloot om de West mogt zeilen, in de hoope van de Franfche te zullen ontmoeten. Doch dit maakte geene verandering in het voorgaande befluit; beloovende men, egter, zich nog vier dagen omtrent de Hoofden en Galais te zullen onthouden, om de Engelfchen uit te lokken, en alzo den Franfchen gelegenheid te geeven om uit te koomen, en zich met de onzen te vereenigen. De Vloot kwam, vervolgens, zes mijlen van Duinkerken, in de ruime Zee, voor anker. Ter.  Ruiter, cmichiel adrïaanszöon ïso 2*0 Terwijl de Vloot hier lag, deect de suit&R den Algemeene Staaten een berigt toekoomen, inhoudende dat het getal der eieken op de Vloot tot een getal van vijfentwintighonderd was aangegroeid, en dat zijne eigen ongefleldheid merkelijk toe^ nam. Dien zelfden dag wierdt 's Lands Vloot beloopen vart eenen zwaaren florin, welke drie dagen aanhieldt, en verfoeiden Schepen merkelijke fchade deedt lijden: weshalven men te raade wierdt, de Hollandfche Kust tot op een kortet af» ftand te naderen, en aldaar de verdere bevelen van 's Lafids Staaten te verwagten. lutusfchen bekwam de ruiter de tijding van een gevegt, tusfchen de Franfche en de Engelfche Vloot, omtrent Boulogne voorgevallen, met verzoek om Zich derwaarts te begeeven. Doch, ondanks alle aangewende moejte, was hem zulks ondoenlijk, door ongenadige winden, die, alleng.^kens, in een vliegenden ftorm veranderden. Verfchei* den Schepen dwaalden hier door van de Vloot, andere wierden zwaar befchadigd. Midlerwijl was des Generaals ziekte zodanig toegenomen * dat hij zich buiten ftaat bevondt, de menigvuldige piigten van zijn lastig ampt te kunnen waatneemen: weshalven hij, aan 's Lands Staaten, verzogt, zich na het Vaderland te mogen begeeven. Eer nog dit verzoek ter Vergaderinge wierdt Inge»* bragt, was bij dezelve beflooten, den Raadpenfionaris Jan dé witt als Gemagtigde na de Vloot te zenden, om den Gene* raai de behulpzaame hand te biedem Hij vondt De ruiten in eene harde Koorts: waarom 'sanderendaags wierdt vastgefteld, dat hij zich na Land Zoude begeeven. Op den derdenOctober ging hij aan boord van een der best bezeilde Fregatten, verzeld van zijnen Zoone engel de Ruiter. Dén volgenden dag kwam hij in den Uttel, en vervolgens, 's anderendaags, met een Binnenjagt, te Amfterdam. 't Liep aah toé in het begin van December, eer hij volkomen Was herfteld< Hij gaf 'er kennis van aan 's Lands Staaten, die hem, in eenert brief, over zijne herflelling, plegtig gelukwenschten. VerfcheU den Kollegien ter Admiraliteit betuigden , ten deezen tijdfe t hun genoegen aan den Generaal, over Zijne gedaane dienftenf door woorden en daaden. Het Kollegie van Amfterdam Ver? eerde hem eenen Houwer, met een fraai gewerkt gouden Ge"» XXV. deed. 'Xx»3i v«t,  ■sOo RUITER. C MICHIEL ADRIAANSZOON de) vest, in een Segrijnen Schede; dat van Rotterdam een kunftig zilveren verguld Lampet; dat van Zeeland een Atlas van beaauw. Naa herhaalde vrugtlooze poogingen, om met den vijand handgemeen te worden, en door zwaare Hermen beloopen , bragt de Luitenant-Admiraal van nes, die, naa het vertrek van de ruiter, met overleg van den Raadpei fionaris, het opperbevel der Vloot aanvaard hadt, dezelve in de onderfcheidene Zeehavens behouden binnen. Volgens de gewoone voortvaarendheid der tijden , welke wij thans befchrijven, beraamde men, reeds in den afloop des Jaars 16Ó6, het ontwerp eencr talrijke uiirusiinge tegen het volgende jaar, zo van Oorlogfchepen, als Fregatten, Branders cn Advijsjagten. Geduurende den geheelen winter en het voorjaar des-Jaars 1667, wierdt, met allen ijver, daar aan gearbeid. Volgens Befluit van Hun Hoog Mogenden van den negené'ntwintigflen Maart, wierdt het opperbevel, over de talrijke Vloct, van nieuws, aan de ruiter opgedraagen. Een ftrenga en langduurige naawinter vertraagde merkelijk den arbeid. In April vertrok de Generaal na Heileüoetftuis , ora zich met de gereed leggende Schepen te begeeven na Texel, de algemeene Verzamelplaats, 't Liep, egter, aan, om het bovengemelde beletzei, tot in het laatst van Maij, eer hij aldaar aankwam. Terttond daar op zondt hij achtentwintig Oorlogfchepen, Fregatten en Advijsjagten, nevens eenige Branders, . in Zee, ten einde om een waaker.d oog te houden op den vijand, indien dezelve eenen aanllagtop de Zeegaten mogt gefmeed hebben, Kornelis de witt, Burgemeester van Dordrecht , Ruwaard van Putten, en Broeder van den Raadpenfionaris, door Hunne Hoog Mogenden benoemd tot Gemagti"de op de Vloot, kwam op dien zelfden dag in Texel, en begaf zich aan boord van de kuiter; die hem terüond eene Lijfwagi van dertig Matroozen toevoegde. Thans affcheid hebbende genomen van de Afgevaardigden der Staaten, welke hem , bij deeze gelegenheid, eene geheime luflru&ie ter hand Helden, liep hij, op den zesden Junij, met de Vloot in Zee. " Ondanks het agterblijven, bij gebrek aan volk, der Zeeuwfclie en Friefche Schepen, was de Vloot, op den dertiendea foraii, tot eenenzestig Schepen en Fregatten van Oorlog aanJ ga-  RUITER. (MICHIËL ADRIAANSZOON WL\ Sft gegroeid. Naar gewoonte verdeelde men dezelve in drië Eskaders. Aan 't hoofd van het eerfte was de Luitenant-Admiraal Generaal zelve, .nevens den Vice-Admiraal de liefdé en den Schout bij nacht van nes. J)e Luitenant-Admiraal van nes, nevens den Vice-Admiraal star en den Schout bij nacht van der zaan , voerde het bevel over het tweede Eskader- het derde Rondt onder de Luitenants-Admiraalen *AÜ gent 'en meppel, de Vice - Admiraalen swef.rs en sci'raM, en de Schouten bij nacht vcreURG en vlug. Op den Vijf-' tienden j toen de Vloot voor de rivier van Londen wrfs genaderd, wierdt dezelve van een zwaaren ftorm beloopen, é'iü den geheelen dag aanhieldt, en merkelijke fchade deedt Tweê dagen daar naa kwam de ruiter, met alle zijne Schepen^ voor het Koningsdiep voor anker* Hier deedt hij de Kolonellen Van gend en doleman bij zich aan boord koomert, eS belastte hun, de Land- en Zeefoldaaten zodanig over de Vloog te verdeelen, dat ze tot eene landing gevoeglijk konden ge* bruikt wordem Ten zelfden dage deedt hij, in eenen Krijgsraad, Opening van zijne geheime Inftruktie, Waar in hem bélast wierdt, indien zijne voorzigtigheid zulks mogt geraadefi vinden, met de Vloot de rivier van Londen op te zeilertj voorts met de ligte Oorlogfchepen of Fregatten, Branders et! ander klein Vaartuig, tot in de Rivier van Rochester en Chat* tam door te dringen, en alle de Schepen, welke hij aldaaf zou vinden, nevens de Koninklijke Magazijnen, te vermeester ren en in brand te ueekeiii In eenen volgenden Krijgsraad kwam men tot het befluit, zeventien van de ligtfte Schepen j Fregatten en Branders , vijf Advijsjagten, nevens eenige Galjooten en klein Vaartuig, het Koningsdiep, met allen mogelijken fpoed, te doen opzeilen, om tien of twaalf Fregatten, die, nevens twintig Barbadosvaarders , op de rivief vart ■Londen lagen, te bemagtigen of in brand te fteeken; en voort» onderzoek te doen op de gelegenheid van de Rivier van Ro< ehester, en het Fort, onlangs aan den mond van dezelve gebouwd. Aan den Luitenant-Admiraal Willem jozef VaM oeno, nevens den Vice-Admiraal de liefde en den Schout bij nacht david vlüo, wierdt het bewind deezer onderneemmge opgedraagen* De rüiter zelve zou, elders, op dé bös X X X 35 St  292 "RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) weegingen der vijandlijke Schepen, een waakend oog houden. De Ruwaard kornelis de witt, in eigen perfoon de onderneeniing verkiezende bij te woonen , begaf zich aan boord van den Heere van gend. Met het aanbreeken van den negentienden Junij begon de Vloot het Koningsdiep in te laveeren. Tegenwind verhinderde haar in het maaken van den vereischten fpoed: zodat de vijandelijke Koopvaardijfchepen den tijd hadden, de rivier hooger op te zeilen. De ruiter, uit vreeze dat van gend te groote magt tegen zich mogt ontmoeten, zondt hem nog tien Schepen en twee Branders naa, onder den Vice-Admiraal star, en nog zes Oorlogfchepen en drie Jagten in 't Oosten van de Vlöot, ora op de vijanden te kruizen en de vrienden te befchermen. Midlerwijl hadt van gend , met overleg van den Ruwaard de witt, goedgevonden, alzo men de bovengemelde Schepen niet hadt aangetroffen, tot voor de rivier van Rachester en het Eiland Chapey af te zakken. Twee Fregatten wierden, dien zelfden dag, benoemd, om het Fort Chartiesfe of S'ieernesf, op het genoemde Eiland, aan den mond der riviere gelegen, te befchieten, en het, te gelijk, van de landzijde, door Soldaaten te doen aantasten. De Kapitein jan van brakel deedt de eerde fchooten, terwijl tevens ongeveer achthonderd Soldaaten wierden aan land gezet. Het Fort gaf zich fpoedig over, hebbende de Bezetting de vlugt genomen. Men vondt in hetzelve vijftien Stukken ijzeren Gefchut achttienponders, nevens een Magazijn van masten, dengen, raaën, pik, teer en buskruid, De ruiter deedt zijne Kapiteinen, van het Rondhout, zo veel aan boord neemen, als zij op de zijden hunner Schepen konden bergen, en het overige in dulrken daan. De reden hier van was, dat men het Fort voor onhoudbaar hieldt. Vervolgens deedt de Generaal, door twee Jagten en eenige Sloepen, de gronden der riviere van Rochester peilen. Digtf bij, doch buiten fchoots van zes Engelfche Schepen, kwamen zij voor anker, en zagen dat de vijand, tegen den avond, twee Schepen, dwars over de rivier, digt bij elkander, deedt zinken. De plaats wierdt door de onzen zorgvuldig opgemerkt. Thans zeilden eenige Oorlogfchepen de rivier hooger op,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 293 op, terwijl tevens, aan de Kapiteinen, op lijfftraffe, wierdt verbooden, volk aan land te zetten tot een ander oogmerk, dan om de Landfoldaaten van lijftogt te voorzien. Terwijl de kuiter bij de Middelgronden lag, met het gros der Vloot, wierdt deeze verfterkt door de komst van den Luitenant-Admiraal van aylva, met negen Friefche Oorlogfchepen, en nog drie van andere Kollegien, één Brander, één Advijsjagr en vier Galjooten. Op last van den Ruwaard db witt zeilde de Generaal, dus in magt verfterkt, de Rivier hooger op, om de Stad Oueenenburg, van de waterzijde, te bezetten. Nog dien zelfden avond kwam de kuiter, met alle zijne Schepen, op de Rivier ten anker, en voer van daar na Chattam, om zich bij den Ruwaard en van gend te vervoegen. Om den doorvaan te beletten, hadden de Engelfchen vier Branders in de Rivier laaten zinken. Een weinig beneden het Kafleel van Upnor lagen zes Engelfche Schepen, bekwaamelijk geplaatst, en twee groote Schepen gezonken. Daarenboven was het vaarwater geflooten, door middel van eene dikke ijzeren Keten, die over Katrollen liep, welke op vlotten dreeven, en die aan weerkanten wierdt verdeedigd door twee Batterijen, ieder van acht Stukken Gefchut, op welke een groot getal Muskettiers lag. Men hadt nu al eenigen tijd, van onze zijde, gefchooten, zonder dat iemand lust hadt om door te dringen. Kapitein jan van brakel baande daar toe den weg. Hij was, dien zelfden morgen, 0111 het doen aan land gaan van Matroozen, in verzekering genomen; doch nu den kans fchoon ziende, om zijne misdaad uit te wisfehen, boodt hij aan, met zijn Schip, 't welk een van de agterflen was, de óverigen te willen voorbijzeilen, het voorfle Eugelfche Oorlogfchip aan boord leggen , en de Branders aanvoeren. Verlof verkreegen hebbende, zeilde hij voort tot aan de Keten, onder een verfchrikkelijk vuur des vijands, zonder dat hij zelve een enkelen fchoot deedt, tot dat hij het Engelfche Fregat genaderd was, 't welk hij in een oogenblijk bemagtigde. Toen volgde hem de Brander-Kapitein jan danielszoon van ryn, die de Keten aan Rukken zeilde, hoewel anderen verhaalen dat dezelve wierdt losgemaakt door eenige Matroozen, welke de Xxxx 3 Schout  104 RUITER, (MICHIEL ADRIAANSZOON de) JS»hout bij nacht david vlug , ten dien oogmerke, ha.it doeu aan Jand gaan. Tevens leide van ryn een Engclsch fchip van tweeënvijftig Stukken aan boord, en (lak het in brand, Twee midere Branders wierden in den grond gefchooten, naa dat een van dezelve een Schip tot zo verre hadt aaogtdoken, dat het, in den volgencen nacht, in de lucht fprong. Zo groot een fchrik beving, door deeze kloekmoedigheid der Nederlanders , het Volk van het Schip the Roijal Charles, dat het de vlugt nam; zodat het Oorlogfchip, met weinige moeite, ber magtigd wierdt. Hoewel het thans flegts tweeëndertig Stukken rnetaalen Gefchut voerde, was het voormaals gewapend geweest met honderd Stukken, In dén jaare 1660 hadt het Koning karel den II, uit Holland, na Engeland overgevoerd, en nadeihand den Generaal iuonk en Prinfe robert vpor een Admiraalfchip gediend. Nog een ander Schip, van. zeventig Stukken, wierdt insgelijks genomen, doch, door een misfiag, verbrand. Hier mede liep deeze dag ten einde. In d?n avond vervoegden zich de Ruwaard en de Generaal de ruiter bij van brarel, om hem over zijne onverzaagdheid en dapperheid te begroeten. Wind en weder, 'sanderendaags, gunftig zijnde, befloot men, den aanflag te hervatten, Hooger op de rivier lagen vier Könihgsfchepen, en tusfchen deeze en de plaats, alwaar de ruiter met zijne Schepen zich bevondt, gep Kalleel', Upnor genaamd, uit hetwelk een onophoudend vuur gegee'ven wierdt. Dit Kaneel moest tot zwijgen gebragt worden, eer men de Kbningsfchepen konde aantasten, Ten dien einde zond? men derwaarts vier Oorlogfchepen, ten geleide van de branders, welke, zo ras ztljks gevoegelijk konde geR'hieden, verder moesten voordzeilen. Ten twee uure in den naamidrftg bereikten de Oorlogfchepen het Kafleel, Ge«4uurende het geweldig over en wederfchieten vonden de Branders middel om voorbij te zeüen. Thans fptongen de witt gn pe ruiter te gsder in eehe Sloep , en lieten zich na de Branders roeien, op eenen van'welke de Generaal overging, pm dien in eigen perfoon aan te voeren. Zo kragtig werkte dit voorbeeld, dat drie van de vier boven gemelde Schepen -wierden in brand gedoken; zij waren de weerbaarfte van de gefcgele Engelfche VJaot» €U ieder met tachtig Stukken rnetaalen Ge*  RUTTER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 2£5 Gefchut gewapend. Het gierde Schip ontweek bet gcv;ar, door hooier onheilen. In weinig meer dan een uur tjds ha.lt men deezen aanflas, in het gezigt van den Hertog van jork en den Generaal monr, volvoerd. Nog op geene dertig man kwam de onzen de^ze roemrijke togt te ftaan, op welken twee Schepen genomen en zes verbrand, waren, behalven dat de Engelfchen nog eenige verboren, welke zij hadden toten zinken. Daarenboven leedt de vijand nog merkelijke fchade, zo aan Gefchut, als aan Rondhout, welk de onzen medegevoerd of onbruikbaar gemaakt hadden. Tegen den avond keerde de ruiter, revens den Heer de w.tt, te rug na. het gros der Vloot, welke zij met eenige nieuwlings aangekomene Schepen verfterkt vonden. In alies was nu de Staatfche magt vierentachtig Schepen fterk. De Generaal, eenige fchikkingen gemarkt hebbende op het kruizen van etUjken zijner Schepen, in onderfcheidene plaatzen, ontving, in het laatst van Junij, berig» dat te Londen een'groot aantal Branders wierdt gereed gemaakt. Hierom befloot hij, het Koningsdiep af te zakken, na eene plaats, alwaar de Branders, indien zij op hem afkwamen, minder fchade zouden kunnen doen. Hij verdeelde de Vloot m een aantal kleine Eskaders, langs de.Enge fche Kust, van Uarvkh af tot voor het Koningsdiep, en van daar tot aan het Noordvoorland en Margate: zodat de rivier van Londen genoegzaam was ingeflooten. In eenen Brief van dankbetuiginge, welken hem de Nederlandfche Staaten zonden, in \ begin van Julij, over de behsaide zege, wierdt hem tevens last gegeeven 'tot het hervatten van den aauflag , en om de rivier van Londen tot op de hoogte van Gravefande op te zeilen. Straks zeinde de ruiter de Hoofdbevelhebbers der Vloot aan boord, om met hun eenen Krijgsraad te houden; in welken, tot het volvoeten van den last der Staaten, beflooten wierdt, zo dra mogelijk , de noodige middelen in 't werk te ftdlen. Vooraf, egter, hieldt men, op de Vloot, eene ftaatelijke dankzegging aan God, over de zege, bij Chattam behaald. In iiaavolging-gefchiedde dit van 'sLands Staaten, welke, tegen den zesden Julij, een algeineenenDankdag, in alle Kerken van liet Vaderland, hadden uitgefchreeven. De Generaal deedt, Xxxx 4 b'ï  apo* RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) bij die gelegenheid, van zijn Schip, dertien Vreugdefchooten, en de overige Gezagvoerders naar evenredigheid van hunnen Met dertig Schepen, in drie Eskaders verdeeld, zeilde de ruiter de rivier op, tot voorbij het vernielde Fort Shecmes. Hier liet hij de ankers vallen, en overleide, in eenen Krijgsraad,- hoe verre uien zou kunnen opzeilen. Twee Stuurlieden, der gelegenheid der riviere kundig, waren van gedagter, dat het voor de zwaare Schepen niet geraaden was, hooger op te zeilen, dan tot zekere Kalkovens, een weinig voorbij Gravefande. Diensvolgens wierden de Lt. Admiraal bankert, de Vice-Admiraal sweers en de Schout bij nacht vlug, met veertien van de ligtfte Schepen en twee Branders, derwaarts gezonden, Nog dien zelfden avond zag de ruiter eenige Schepen de rivier afkoomeu. De Kommandeur van dezelve kwam bij hem aan boord, vrijen doortogt verzoekende voor zijne Vaartuigen, welke eenige Manfchap aan boord hadden, ten behoeve van den Koning van Spanje in Engeland geworven, De Generaal, daar toe verlof gegeeven hebbende, vernam tevens uit den Kommandeur, dat hij te Londen vijftien Branders hadt zien leggen, en dat de Engelfchen, op onderfcheidene plaatzen, een goed aantal Schepen hadden laaten zinken in de rivier, en voorts, de oevers daar van beplant met honderdzestig Stukken Gefchut. Nog nader wierdt dit berigt bevestigd door den Heer de salinas, die de werving ten dienfle der Spanjaarden hadt volvoerd, en nu bij den Generaal aan boord kwam, om hem, voor den vrijen doortogt der Schepen, zijnen dank te betuigen. In gevolge hier vafl wierdt men te raade, het naauw van de rivier te verlaaten, en af te zakken tot aan Qj/eenenburg, De ruiter vondt aldaar den Vice-Admiraal evertzen, met elf Schepen onlangs aangekoomen. . Naa dat de Generaal de noodige orders hadt gefield, op het bezetten der riviere van buiten, en op het kruizen, kwam bij hein aan boord de Graaf van hoorn, uit Holland gekoomen met acht Kompagniën Landfoldaaten, om de magt der Vloot te verflerken, In eenen Krijgsraad, voorts daar naa gebouwen? wierdt beflooten tot het doen van eenen aanval op een Fort4  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 297 Fort, aan den Noordhoek der Baaij van Harwich gelegen, en om hetzelve te water en te lande tevens aan te tasten. Op den tienden Julij ging de Generaal , met het gros der Vloot, na Hatwich onder zeil, en kwam, nog dien zelfden avond, niet verre van daar, bij de Vice-Admiraalen evertzen en star voor anker. Straks nam men het befluit, dat alle Bevelhebbers en Kapiteinen hunne Booten, Sloepen en Volk gereed zouden houden, om 'sanderendaags eene landing te onderneemen. Van wegen den ongunfligen wind, was men genoodzaakt, het voorneemin uit te flellen tot den volgenden dag, wanneer men zo digt aan het Fort zeilde als doenlijk was; doch, van wegen de banken en droogten, lagen de Schepen op zo groot eenen affland, dat ze, met hun gefchut, aan het Fort weinig nadeels konden doen. Dit bewoog den Ruwaard de witt, nevens onzen Generaal, om aan land te treeden. Zij vonden aldaar het Volk, ten getale van veertienhonderd vierenzeventig man, in goede orde gefchnard. /.onder tijdverzuim befloot men op het Fort aan te vallen, laatende den Graaf van hoorn tot dekkinge van de Sloepen, en om te beletten dat de aanvallers niet van agteren door vijandlijke Ruiterij wierden beftreeden. Thans begon de Kolonel doleman, met zijn volk, den optogt, wordende gevolgd van de witt en de ruiter. Eerlang zondt men de Matroozen vooruit , met Stormladders , om het Kafleel te beklimmen. Doch de vijand fchoot zo fterk met fcherp op de onzen, vooral uit een Galjoot, dat de manfchap de Ladders nederworp en zich agter eene hoogte verfchnilde. Het bleek nu, dat het Fort, van de landzijde, onwinbaar was, 't en zij het tevens van den Zeekant wierdt aangetast; 't welk, om boven gemelde reden, ondoenlijk was. Met gering verlies liep aldusdeeze wel aangeleide toeleg te leur, Naar gewoonte vervoegde zich wederom de ruiter voor de rivier van Londen, om dezelve bezet te houden , terwijl hij elders , door eenige Schepen, den vijand liet waarneemen. Terwijl de ruiter aldus onledig was met den vijand te befchadigen, handelden de Gemagtigden van Engeland cn der Algemeene Staaten , te Breda, over het fluiten van den Vrede. Omtrent bet midden van Julij ontving de Generaal aanfehrijving van Xxxx 5 's Lands  aflÜ RUTT"??. (MiCHTEL ADRIAANSZOON de) 's Lands Staaten , dat de Vredehandeling op een goeden voet Rondt , doch dat hij san het daadelijk fluiten geen geloof moc^t flaan, dan uit echte berigten van Hun Hoos; Mogende zelve, maar vcelefr, tot op dien tijd, voorrgaan in het pleegen van vijandlijkhcden. Voorts wierdt hem in bedenking gegeeven, of" hij niet een fterk Eskader zoude kunnen afzenden, om veertien Engelfche Smirnaas- en Srraatvaarders , die in het Kanaal verwagt wierden, te onderfcheppen , en, al waren dezelve in eenige haven binnen geloopen, aan te tasten. Op dit berigt verdeelde de ruiter de geheele Vloot in twee Eskaders. Het eene, flerk negenentwintig Oorlogfchepen, liet hij, onder den Lt. Admiraal van nes, voor de rivier van Lor.dcn. Met het ander, dat uit achtentwintig Schepen beftondr, zeilde de Generaal zelve het Kanaal af. Geenerhande vijandlijke fchepen ontmoette de ruiter , onder het voortzeilen tot op de hoogte van de Singels. Hier fprak hij een Kaaper van yii'sfikgev, die hem berigtte, eene Vloot van vierenveertig Engelfche Bnrbadosvaarders ontmoet'te hebben, aan het Westeinde van het Eiland Wig kt, langs de Naalden koers houdende. Derwaarts wendde hij dan den fteven. Doch zijn zoeken was vrugtloos. Een Engelfche Visfcher berigtte hem, dat de gemelde Schepen, reeds voor acht dagen, te Dort'mouïh waren binnen geloopen. Hij onderftondt inderdaad, of 'er mogelijkheid ware1 om aldaar eenen aanfiag te waagen. Doch de haven, behalven dat zij tusfchen klippen lag, was, door twee Kaftcclen cn eene fterke Batterij, zo wel beveiligd, dat het binnen zeilen daar van, met een vijandelijk oogmerk, voor onmogelijk mogt gehouden worden. Hoewel de ruiter, dus telkens van koers veranderende, .'liet geluk niet hadt, eeirge vijandlijke Schepen aan te treffen, hieldt hij, evenwel, de Engelfche Kusten in geftadige onrust, en belette dat geene Schepen uit de havens konden na buiten loopen. De Lt. Admiraal van nes hadt, midlerwijl, op de rivier van Lor.dcn, fchutgevaarte gehouden; doch in deeze pntmoctbg hadt men, over en weder, elkander weinig nadeels toegebragt. Evenwel hadt van nes het veld beliouden, en de Enjjelfcaen de rivier hooger op gejaagd. Pp  RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON de) igcj Op den achttien Augustus, terwijl de ruiter voor Plifmouth lag, kwam bij hem eene Sloep aan boord, voerende eene witte Vlag; in dezelve bevonden zich twee Kolonellen en twee Edellieden, de boodfehap brengende van het fluiten van den Vrede, tusfchen F.rgHnnd en de Algemeene Staaten» Vijf dagen daar naa wierdt dit berigt bevestigd, door eenen Brief van Hun Hoog Mogenden ; in welken hem, evenwel, belast wierdt, in het pleegen van vijandlijkheden tegeu de l'.ngelfehen voort te gaan ; doch geene Sterkten of Steden aan te tasten, dewijl men over een was gekoomen, deeze, over en weder, te zullen te rug geeven. Met heen en weder zeilen verliep de tijd, tot op den laatfen Augustus, wanneer de ruiter het zekere berigt, van Hun Hoog Mogenden, ontving, wegens het fluiten en afkondigen van den Vrede. Acht dagen daar naa vertrok de Ruwaard de witt uit de Vloot, vooraf, van 's Lands Staaten, daar toe verlof be. koomen hebbende. Op den elfden September, zijnde eenen Zondag, deedt de ruiter, op alle de Schepen, die toen in het Kanaal zeilden, eenen ftaatelijken Dankdag houden, over den gcflootenen Vrede. Veel vreugde wierdt 'er bedrecven, door het losbranden van het Gefchut en het uithangen van Vlaggen. Van herhaalde (lormen, met het toeneemende herfstfaifoen, wierdt nu de Vloot overvallen. Daarenboven begon het 'er fchraal om te koomen met mondbehoeften, en het getal van kranken hand over hand toe te neemen. Met verlangen zag men daarom te gemoete, het bevel van 's Lands Staaten aan de Vloot, om binnen te vallen. Het gewenschte verlof kwam, eindelijk, op den veertienden October. Onze Generaal bediende zich terftond van dit verlof. Reeds den volgenden dag liep hij in Goerce binnen, en begaf zich van daar na 'j Hage, Hier verfcheen hij in de Vergadering- der Algemeene Staaten, alwaar hij, naa verüag gedaan te hebben van zijnen togt, plegtiglijk bedankt, en begiftigd wierdt met eenen gouden Kop, op welken de overwinning, bij Chattam behaald, kunftiglijk was afgebeeld, Bijkans vier jaaren vertoefde nu onze Held aan land, en hadt dus gelegenheid, om, in den fchoot van zijn vreedzaam .feuisgezio, zich van zijne veelvuldige vermoeienisfeu te ver, poo-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON 0B) poozen. Dikmaals wierdt hij, in dat tijdverloop , geraadpleegd over zaaken, het Zeeweezen betreffende. In den Jaare 1660 deedt FREflfRK de lil. Koning van Deenemarke, onzen Generaal de eere om van hem zijne af beelding .te verzoeken; terwijl deszeifs Zoon en Opvolger christiaan de V den Voor. zoon van de ruiters echtgenoote, jan pauluszoon van gelder Kapitein ter Zee, nevens deszeifs naakoomeüngen , tot tigde laUÜ b£VOrderde' en met een adeliik WaPen beg>f- De oneenigheden, tusfeheö het Franfche Hof en Hun Hoog Mogenden, met het begin des Jaars 1Ó71, uitgebroken, maakten een einde aan de rust van onzen Zeeheld. Al voor lang hadt men eene donkere wolk zien hangen. De Nederlandfche Koophandel was, in Frankrijk, merkelijk gedrukt en bezwaard. De Vertoogen, van de zijde der Staaten, daar tegen ingebragt, vonden geen gehoor. Aan onze zijde befloot men' hierom den invoer van Franfche Brandewijnen en andere waaren te verbieden. Meer en meer verwijderden hier door de gemoe deren. Daarenboven verftondt men, in het einde van het Jaar 1670, dat de Koning van Frankrijk voorneemens was, in het volgende Voorjaar, met een magtig Leger na Duinkerken op te trekken. Om dit alles wierdt, op den voorflag van Utrecht ter Algemeene Staatsvergaderinge , beflooten, eene Zomervloot in Zee te zenden, en het opperbevel over dezelve aan onzen Luitenant-Admiraal Generaal op te draagen. In gevolge van deeze befluiten, begaf zich de ruiter, in het laatst van Maij des Jaars 1671';, na Hellevoet/luis, om met de Maasfchepen in Zee te loopen. 't Liep aan tot op den vijfden Junij, eer hij zijnen Lastbrief ontving. Dezelve hieldt Sn, om tusfchen de Maas en Oostende, zo digt aan den wal, als bekwaamelijk kon gefchieden , te kruizen", voornaameiijk om op de beweegingen des Konings van Frankrijk een waaleend oog te houden, doch alle vijandlijkheden, behoudens de eere van den Staat, te vermijden. Op den achtflen der maand liep hij in Zee, met de Maasfchepen, na de beflemde plaats, om aldaar die van andere Kollegien af te wagten. Van tijd tot lijd voegden zich deeze onder de Vlag. Terwijl de ruiter, meestal in het gezigt van het Walcherfche Dorp Westkappel, of  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 301 of tusfchen de Maas en Oostende kruiste, zijn Voik dagelijks oeffenende in allerhande fcheepsbeweegingen, kwam bij hetn aan boord, de Zoon van den Deenfchen Admiraal adelaar, Schout bij nacht, medebrengende eenen brief van zijne Deenfche Majefteit, waarin deeze, voor den jongen Zeeman, verlof verzogt, om onder het oog van zo vermaarden Zeeheld den togt te mogen bijwoonen. Gereedelijk bewilligde de ruiter in het Koninklijk verzoek. Allengskens groeide nu de Vloot tot een getal van tweeënzestig Zeilen, te weeten, zesenveertig Schepen en Fregatten van Oorlog, tien Advijsjagten en zes Branders. In drie Eskaders wierdt deeze Vloot verdeeld. Nevens den LuitenantAdmiraal Generaal, voerden de Lr. Admiraal van nes, de Vice-Admiraal de liefde en de Schout bij nacht vlug, het bevel over het eerfte. Het tweede ftondt onder den Lt. Admiraal bankert, de Vice-Admiraalen evertzen en star, en de Schouten bij nacht mattiiyszoon en brunsvelt. Het derde Eskader wierdt aangevoerd door den Lt, Admiraal van gend, den Vice-Admiraal sweers, en den Schout bij nacht de haan. Op de geheele Vloot telde men tweeduizend driehonderd negenenzeventig Stukkeu Gefchut, achtduizend en negentig Matroozen, tweeduizend zevenhonderd achtenzestig Soldaaten, te zamen tienduizend achthonderd achtenvijftig Koppen. Veel leeden , over 't algemeen , de Schepen , van aanhoudende ftormwinden , welke deezen Zomer doorgaans heerschten. Verfcheiden Schepen, onder andere dat van onzen Generaal, kwamen eerlang ten anker, zes of zeven mijlen ten Westen van het Eiland Walcheren, om zich te herftellen van de fchade , welke zij, vooral in eenen ftorm op den tweeëntwintigften Augustus, geleeden hadden. Terwijl de ruiter hier lag, hebbende zijn Schip over eene zijde doen winden, om te krengen, hadt hij eene ontmoeting, die naderhand zeer veel gerugts verwekte. Een Engelsch Koningsjagt, de Merlijn genaamd, voerende eene Britannifche Vlag van den grooten Mast, koomende uit de Mcaze, nam zijnen koers midden door de Vloot, den fteven hebbende na Engeland. In het voorbijzeilen van den Generaal , groette het hein met etlijke eerefchooten, welke de ruiter, om dat ai  ge>2 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de, al zijn Gefchut aan de eene zijde lag , niet op ftaanden voet konde beantwoorden. Nogthans deedt hij zijn volk zich haasten, om het Schip wederom recht te doen leggen: waarnaa hij het Jagt negen eerefchooten naazondt, die niet beantwoord wierden. Inmiddels hadt de Lt Admiraal van gend, langs wiens Schip het Jagt, op een korten afltand, voorbijzeilde, zeven fchooten gedaan; waarnaa de Engelschman hem twee fchooten met fcherp hadt toegezonden. Verwonderd over dusdanig eene bejegening, zondt van gend zijnen Kapitein aan het Jagt, om daar van de reden te verftaan. Hier vernam hij dat het Vaartuig de Gemaalin van den Ridder temple overvoerde, en de Kapitein, uit dien hoofde, met het ftrijken der Vlagge en het laaten vallen van het Marszeil, wilde gegroet worden. Op dit berigt hadt van gend zelve zich na het Jagt begeeven, om Mevrouw temple te begroeten , en tevens den Engelfchen Kapitein, in beleefde bewoordingen, aangediend, „ dat hij , zonder uitdrukkelijk bevel, „ op de Kust van het Vaderland, en voor een enkel Konings„ jagt, niet zou hebben mogen ftrijken; doch indien zijne Groot„ Britannifche Majefteit van oordeel ware dat hem zulks van „ regtswegen toekwam, dit gefchil tusfchen den Koning en „ de Staaten moest bellist worden." Met wederzijdfche beleefdheid was hier op van gend van den Engelfchen Kapitein gefcheiden. Het verliag, welk de Lt. Admiraal van zijne ontmoetinge aan de ritter deedt, wierdt, ten aanzien der behandelinge, goedgekeurd, en vervolgens aan Hun Hoog Mogenden gezonden. Wij hebben dit voorval hier wel willen vernaaien, om dat het, hoewel merkelijk verdraaid, zedert diende tot een der voorwendzelen vau den Oorlog, door het Groot* Britannifche Hof aan onzen Staat verklaard, in welken de ruiter, van nieuws, den Lande de treffciijkfte dienden bewees. Eene maand naa dit voorval, op den eenentwintigden September, ontving onze Generaal bevel vau 's Lands Staaten, nn met de Vloot binnen te vallen. Daar toe was thans de dag te verre verloopen; en 's anderendaags wierdt het hem pndoenlijk, door den geweldigen ftorm, die tegen den middag «plkk. Veel leeden, door dien ftorm, de Engelfche, Franfche ,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 303 fche, Vlaamfche, Hollandfche, Zeeuwfche en andere Kusten, terwijl onze Vloot, ruim vijf dagen, Oost Zuid Oost van de Maaze, in de volle Zee geankerd, geene noemenswaardige fchade leedt. Op den negené'ntwiiuigfien der maand kwam de ruiter voor h'elkvoctfiuis , en deedt , op den vijfden Ocïober„ ter Algemeene Staatsvergaderinge, verllag van zijne verrigangen, in welke hij gelukkig was gellaagd, als welke voornaamelijk gediend hadden om de Spaanfche Nederlanden te dekken, en 's Lands havens en kusten tegen vijandlijken aanval te behoeden. Thans nadert de tijd, in welken onze Generaal zich in alle zijne grootheid zal vertoonen. De Veréénigde Gewesten, tot nog toe met ééne Mogendheid tevens te doen gehad hebbende, kreegen, eerlang, twee vijanden tevens op den hals, Frankrijk en Groot- Britannie. Aan hunne vereenigde Vlooten moest de ruiter weerftand bieden. In het begin van Fébruarij des Jaars 1672 wierdt, bij de Algemeene Staaten, hét belluit genomen, om, voor den tijd van zeven maanden, uit te rusten achtenveertig Oorlogfchepen, en onder deeze zesendertig van zestig tot tachtig Stukken Gefchut , door een bemand met driehonderdtwintig Matroozen en tachtig Soldaaten. De twaalf overigen zouden gewapend worden met veertig tot zestig Stukken Gefchut, en bemand met tweehonderd Matroozen en vijftij Soldaaten. Daar nevens zoude men voegen vierentwintig Branders, met tweeëntwintig Koppen, even zo veele Snaauwen met vijfentwintig Koppen, en daarenboven nog huuren vierentwintig Galjoots, om te dienen voor Advijsjagten en oin leevecsmiddeien aan te voeren. Om de uitrusting te verhaasten, wierdt de ruiter gelastigd, bij alle de Kollegien ter Admiraliteit, iu Holiand en het'Noorder-Kwartier, een toeziend oog te houden. Van tijd tot tijd bezogt hij elk van dezelven. De ruiter, reeds voorheen tot Generaal en Opperhoofd van 's Lands Vloot gekoozen, ontving daar toe zijnen Lastbrief op den zesden van April, en daar nevens dc toezegging van eene buitengewoone wedde van duizend guldens in ieder loopende maand. Daarenboven wierdt hij, op zijn verzoek, door 's Lands Staaten be^unlti^d met eene Kompagnie Zeefol- daaten  3o4 RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON de) daaten, voor den aanrtaanden togt. Kornelis de witt, Ruwaard van Putten, door Hun Hoog Mogenden benoemd tot Gemagtigde op de Vloot, verkoos het Schip van onzen Generaal tot zijn verblijf. Het Vlie was tot de algemeene Verzamelplaats der Vloot beftemd. Op den negenëntwiutigften April raakte de ruiter, met zeven Oorlogfchepefl, twee Fregatten en eenig klein Vaartuig, in Zee. Voortzeilende, ontving hij berigt, dat, in de plaats van het F/ie, Texel tot de Verzamelplaats beftemd was. In dit Zeegat vondt de Generaal alle Tonnen en Baaken weggenomen: weshalven hij, rer wederzijden van het Vaarwater, op de droogfte plaatzen, eenige Schuiten deedt leggen, die hem den weg na binnen weezen. Het liep aan tot den negenden Maij, eer hij wederom in Zee kwam. Thans beftondt de Vloot uit zevenenzestig Zeilen, die, van tijd tot tijd, vermeerderd wierden. Vau de drie Eskaders, ïn welke de Vloot verdeeld wierdt, voerden de Lt. Admiraal Generaal zelve, de Lt. Admiraal van nes, de Vice-Admiraal de liefde, en de Schout bij nacht van nes het bevel over het eerfte. Het tweede ftondt onder den Lt. Admiraal van gend, de Vice-Admiraalen sweers en schram, en den Schout bij nacht de haan. In het derde voerden de Vlag de Lt. Admiraal bankert, de Vice-Admiraalen eveutzen en star, en de Schout bij nacht matthyszoon. Terwijl de Vloot tot in het gezigt van het Eiland Walcheren zeilde, hadt de ruiter eenige kundfchap wegens de "Engelfche Vloot bekoomen, en dat dezelve in Duins lag. Straks belloot hij derwaarts te ftevenen, den vijand op te zoeken en aan te tasten. Onder het voortzeilen viel de onzen een Engelsch Fregat ih handen , van achtendertig Stukken Gefchut en honderdvcertig man; 't welk, naa dat 'er het Volk was afgenomen, ftraks na Oneree wierdt opgezonden. In Duir.s vondt de Generaal geene Schepen, maar vernam dat de Franfche en de Engelfche Vloot reeds zich vereenigd hadden, ten getale van drieëntachtig Oorlogfchepen, eenige Fregatten, en ruim twintig Branders. Naa de Schepen digt in elkander getrokken te hebben, belcide de ruiter Krijgsraad, in weiken algemeen wierdt goedgevonden, dat het niet geraaden ware, in zulk eene i  RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON1 de) i— - - — - - eene overmagt der vijanden ^ dezelve op hunne eigen Kusteri flag te leveren, maar dat men de Vloot moest plaatzen, ttisfchen de Wielingen en de Maas, vijf mijlen van den wal. Niet lang, evenwel, vertoefde aldaar de Vloot, Van tijd tot tijd eenige meerdere Schepen onder de Vlag gekreegen hebbende, wendde de Generaal den fteven na de Engelfche Kust.Op den achtentwintigflen Maij, in den voormiddag, ontdekte men den vijand, voor den wind afkoomende: waar op db ruiter ftraks op hem aan hieldt.- Tegen den middag kon' men reeds de Vlaggen onderfeheiden, en telde toen, in de' vereenigde Franfche en Engelfche Vloot, honderd en in da dertig zo groote als kleine Schepen.- Ondanks het voordeel Van den wind, hielden de vijanden wederom af, toen zij du ruiter tot op den aflland van eene kleine mijl genaderd waren. In den nacht wendde de ruiter, om alzo de loef te" bekoomen. Andirmaal bellondt het onze Generaal,- de vijanden uit te daagen, en in flagorde op hen aan te zeilen; doch, hoewel nog al het voordeel van den wind hebbende, zij weeken wederom. Onder dit herhaald vrugtioos opzoeken van den vijand j groeide telkens het getal der Schepen in de Staatfche Vloot.Op den zesden junij telde men eenennegentig Schepen eft Fregatten van Oorlog, vierenveertig,- of, volgens zommigen,tieren vijftig Branders, en drieentwintig Advijsjagten. Demeeste Schepen waren wel bemand, en zo wel Matroozen! en Soldaaten, als de Bevelhebbers, vol moed en zeer verlangende na een gevegt. Op dien zelfden dag vernam de ruiter dat de vereenigde Vloot in Souhbaai lag. In eenen Krijgsraad wierdt hier op, met eenpwige (temmen, beflooten, dewijl de wind uit het Noordoost woei, en 's Lands Vloot, waarschijnlijk, den loef zoude hebben', van dit Voordeel gebruik te* maaken, en alzo een beflisfenden dag te waagen, van welks uitflag het behoud en de vrijheid van het Vaderland zoudetf afhangeni Met het aanbreeken Van den zevenden Junij, dag, wei!;? altoos gedenkwaardig zijn zal in de Nederlandfche Gefchiede.. nifcn, kwam 's Lands Vloot voor- Soulsbaai, eene Zeehaven tusfchen Harwie'! en Tarmvuth. Ten vijf «ure xag men ds XXV. DEEi-. Yyyy  Soö RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) vijandlijke Schepen , ten getale van ongeveer honderddertig Zeilen. Zo onverwagt was deeze verfchijning van De ruiter, dat zornmige dier Schepen hunne ankers moesten laaten l]ippen, ora zich in orde te fchaaren. De vereenigde vijandlijke Vloot, even als dc onze, was in drie Eskaders verdeeld. De Hertog van jork, ais Generaal der Vloot, hadt den middentogt, en voerde de roode Vlag. De Graaf d'estkee, Bevelhebber der Franfche Schepen, voerde de witte Vlag, in den regter vleugel. De Graaf van sandwich , kenbaar door eene blaauwe Vlag, voerde in den flinker vleugel het gebied. Van de onzen zeilde de ruiter in het midden, en hieldt aan op de roode Vlag. Bankert was beftemd tegen de witte „ cn van gend tegen de blaauwe Vlag. Tusfchen zeven en acht uure nam het gevegt eenen aanvang. De ruiter , met den vinger wijzende op den Hertog van jork, en tot zijnen Stuurman gezegd hebbende, deeze is onze man,- wendde deeze den fteven recht op hem aan, tot op den afftand van een Prftoolfchoot. Toen wendde de Engelschman-, eii gaf onzen Generaal de Laag, die 'er even eens op antwoordde. Nu ontftondt 'et- een fchroomüjfe •gevegt, tusfchen de twee Generaalsfchepen, 't welk bijkans twee uuren duurde, en waar in, van de kuiters boord, zo vs^rdit; met het grof gefchut gefpëeld wierdt, alsof men met Mü'ketten hadt gefchooten. Ten negen uure viel des Hertbgs groote Steng van boven. Ware de wind een weinig -fterker geweest, zou zijn Schip merkelijk gevaar geloopen hebben van door Branders te worden aangeftoken.. De Hertog ging nu op een ander Schip over. Dat van de ruiter wa3 insgelijks zeer reddeloos gefchooten. Jonker engel , Zoon van den Generaal, bekwam hier, door het.fpstten van eenen fplinter tegen zijnen borst, eene vrij gevaarlijke kwetzuure. Midlerwijl onthieldt zich de Ruwaard telkens op de Bovenhut, alwaar voor hem een fluweelen Armftoel geplaatst was , om' als hij van het ftaan vermoeid was, zich te kunnen nederzetten. Een Kogel, digt voorbij zijn hoofd gonzende, benam het leeven aan drie Hellebardieren van de twaalf, die h»m, door de Staaten, tot eene Lijfwagt waren toegevoegd 5 twee' of drie andere ontvingen doodelijke kwetzuuren. Dapper»  RUITER. (MICtflËL ADRIAANSZOON Di) $8? per, hoewel Rrijdig tegen den ohtvangenen last, was het bedrijf van den Kapitein Jan van brakel.- In ftede van te vegten tegen de Schepen van.de Roode Vlag, wendde hij, met eenen Brander, na den Graaf .van sandwich, Admiraal der Blaauwe Vlag. Schoon deeze een hagelbui van Kogels op hem afzondt, deedt hij geen enkelen fclïoot, maar wantte ioï dat de Graaf al zijn gefchut gelost hadt; waar naa hij hem Sari boord klampte. 'I'oen gaf van brakel hem de volle Laag^ die van een fehroomlijk gevent gevolgd wierdt, ondanks da' ongelijkheid van den kans. Want van brakels Schip vcerdtï flegts tweeënzestig Stukken Gefchut en driehonderd man, terwijl de Engelschman honderdvier Stukken cn duizend Kcpp'etJ binnen boordt hadt. Naa anderhalf uur vegtens Was de Admï^ taal blijde, van van brakei.3 Schip zich te hebben kunnen fof* maaken, 't welk toen reddeloos heenen dreef. Het Admiraals.* fchip, vervolgens, door eenen Brander aangeftoken, ging eerlang te gronde, als zijnde hetzelve, door yan krakeLi der* maate doorboord , dat het kruid nat was geworden. Dfi Graaf, nevens zijnen Zoon, zich in eene Sloep willende bergen, wierdt in den grond geloopen: zodat hij jammerlijk verdronk. Zijn Luitenant wierdt gevangen aan boord van de Küh ter. gebragt. Hier verhaalde hij, dat de Engelfche Admiraai zich zeiven 'en zijn Schip gewisfelijk aan van brakel zoude" hebben overgegecven, indien deeze eene Vlag gevoerd haddo Tegen den middag viel een groot Engelscli Schip , de Catka. rina, in handen van van nes; "t geen, egter, door' de onvoorzigtigheid van Zijn Volk en hunne drift in het pionderen 9 wederom verlooren wierdt. De Lt. Admiraal van gend, zic!i pewend hebbende tegen de Blaauwe Vlag bragt een grooten fehrik onder dat Eskader, doch, naa een half uur vegtens, trof hem het ongeluk van door een Kanonkogel te worderê weggenomen. De Lt. Admiraal bankert was gewikkeld irï een hevig gevegt met de Franfche Schepen; doch hun Admiraal wendde het om de Zuid, en bankert hem agter naa,zonder, evenwel, veel ander voordeel op hem te behaslen, dan dat hij een groot Fransch Schip in den grond fchoc^ Duidelijk bleek nu het oogmerk der Franfchen te zijn, zicfï meer als aanfcböuwers dan als helpers in den ftrijd te ged/üsU .Yyyy a jpft  3o8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON De) gen. Onder dit alles bleef de ruiter in een lievig gevegt tegen de Roode Vlag. Een groot Engelsch Schip, van zeventig Stukken , wierdt verbrand , en twee andere in den grond gefchooten. Van de ruiters Eskader ging insgelijks een Schip te gronde, en viel een ander, naa een kloeken tegenftand, in 's vijands handen. Door het fneuvelen van den Lt. Admiraal ,van gend was de moed onder zijn Eskader merklijk gedaald, en bleef het grootfte gedeelte van hetzelve boven den wind hangen. Aan veele Schepen van de Blaauwe Vlag gaf dit gelegenheid om zich bij de Roode Vlag te voegen : waar door de ruiter eene dubbele magt op den hals kreeg. Door een behendig wenden dreef de Generaal de Engelfchen zo digt aan den wal, dat zij Zuidwaarts moesten wenden. Hier door hoopte hij den vijand in te fluiten, tusfchen zijn Eskader en dat van bankert , die de Franfchen naazette. Doch de Hitte verijdelde die hoope. Tegen den avond bevondt hij zich in merkelijk gevaar. Te loefwaarts van hem zag hij vijf Engelfche Schepen met twee Branders, terwijl „hij zelve, de overige Schepen vooruit geraakt zijnde, flegts één Oorlogfchip en een Snaauw bij zich hadt, In 't eerst fcheen de Vijand de vertooning te maaken van op hem te willen af koomen; doch de moed fcheen den Engelschman daar toe te ontbreeken. Door den Lt. Admiraal wierdt de Kapitein jan van brakel uit dreigend gevaar gered. Hij lag in onmagt, hebbende honderdvijftig dooden op zijn Schip, en veeie gekwetlten, van welke hij zelve één was. Door ftilte ■wierdt nu, eenigen tijd, het gevegt llaauweüjk voortgezet, doch; met het wakkeren van den wind, tegen het vallen van den avond, met nieuwe woede hervat. Waarfchijnlijk ware de Schout bij nacht van nes in 's vijands magt gevallen, indien zijn broeder de Lt. Admiraal hem niet ontzet hadde. Zijn Schip was geheel reddeloos gefchooten , en moest na Zeeland gefleept worden. De nacht maakte ten laatflen een .einde van het gevegt. Nog vóór het ingaan van denzei ven voegde zich de Lt Admiraal bankert, van het naajaagen der Franfchen, onder de Vlag. Pus eindigde deeze merkwaardige Zeeflag, tot eere van de kuiter, en tot heil van \ Vaderland, Want fekoon de onzen aan  RUITER- (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 30^ aan den vijand geene merkelijke nadeelen toegebragt, cn zij zeiven, aan Wik en Schepen, ook merkelijk geleeden hadden, en dus de kans, in zo verre, in evenwigt was gebleeven: indien het Gevegt tot klaarblijklijk nadeel van de onzen uitgevallen of de Slag verlooren ware, de behoudenis van het Vaderland hadde dan aan een zijden draad gehangen, of liever, 't ware daar mede gedaan geweest. Op het Art. Hasselaar, Deel XX. bl.463, hebben wij verhaald, hoe de Heer gerard Hasselaar , nevens den Heer koenraad van heemskf.pj£ , Zoon van den Raadsheer joan van heemskerk, en den Heer joan berg , Regtsgeleerde, als Vrijwilligers , deezen togt hadden bijgewoond, en de eerstgenoemde daar in het leeven liet. De Generaal de ruiter verklaarde, zedert, dat hij, in al zijn leeven, tot dien tijd toe, geen fcherper of langduuriger Gevegt hadt bijgewoond. Bijkans zonder ophouden hadt het geduurd, van 'smorgens tusfchen acht en negen tot 'savonds tusfchen negen en tien uure. Alleen op zijn Schip waren vijfentwintigduizend ponden Buskruid verfchooten, 'en vijfendertighonderd fchooten gedaan. Hij hadt dertig dooden, en even zo veele zwaar gekwetden. Behalven den Lt. Admiraal van gend, waren aan onze zijde weinige Bevelhebbers gefneuveld. De Engelfchen, daarentegen, hadden 'er achttien verlooren, en negentien zwaar gekwetden. Het getal hunner dooden bedroeg vijfentwintighonderd; dat van de onzen wordt niet gemeld. Geduurcnde den volgenden nacht hieldt de ruiter zijnen koers Zuid-Zuid-Oost, terwijl hij de geleedene fchade, zo veel doenlijk, deedt herdellen, om zich tot een nader gevegt in gereedheid te brengen. Den volgenden morgen zag hij da vijandlijke Vloot, omtrent drie mijlen verre, flerk bij de vijftig Zeilen. Tegen negen' uure was het getal der Zeilen tot honderd aangegroeid. De wind was Oost-Noord. Oost; en hoewel de vereenigde Vloot het voordeel van den wind hadt, wilde of durfde, egter, dezelve niet op de ruiter afkoomen. Naadenmiddag naderde men elkander eenigzins; doch een opkoomende dikke mist deedt den vijand wederom afhouden. Naa het opklaaren van den mist, hielden zich de Koninklijke Vlooten nog ai boven den wind, terwijl onze Generaal gedaan Y y y y 3 hadt  9ia RUITER, (MICHIEL ADRIAANSZOON de) hadt «I wat men mogelijk was, om haar te bezeilen. Ora verfcheiden redenen beflooten thans de Ruwaard de witt cn pe kpiter , na de Zeeuwfche Kust te wenden. In 't Noordwest yan het Eiland Walcheren liet men, eerlang, de ankers vallen. Toen wierden de gekwetden , nevens de meest befchadigde Schepen, opgezonden. 5sLands Staaten, begrijpende, hoe veel hun, in de tegenwoordige omftandigheden, aan eene goede Vloot gelegen laf hadden derzelver aankomst op de Kust, en den iiitflag van den jongden togt niet yernomcn, of zij fchikten derwaarts een nieuwen voorraad van Krijgsbehoeften. Benevens veertigduizend ponden Buskruid , zondt men vierduizend Kogels van vierentwintig ponden , even zo veele van achttien ponden , duizend van twaalf, zeshonderd van acht, en vijfhonderd van zesendertig ponden, De Gecommitteerde Raaden der Staaten van Holland voegden 'er nevens zestigduizend pon-, den Buskruid 5 en de Raad van Staate vermeerderde dien vccn-aad, uit 'sLands Magazijn te Delft, met tienduizend ponden. Op voordel van den Ruwaard de witt, kwam 'er, zedert, nog eenige verflerking bij. Terwijl dus de Vloot telkens van het noodige wierdt voordien , wierdt de Ruwaard aangetast van een nieuwen aanval van Zinkingen, die hem den gantfchen togr gekweld hadden. Pe ruiter, zondt hier van berigt aan 's Lands Staaten, die hem daar op verlof gaven om zich na land te mogen begeeven, Reeds op den drieëntwintigften junij lag de Vloot wederom feilyaardig, zijnde verdeeld in de drie volgende Eskaders, H?t eerde, onder den Opperbevelhebber de ruiter, den Lt. Admiraal van nes, den Vice-Admiraal de liefde en den gcbout bij nacht van nes , beftondt uit eenentwintig Schepen van Oorlog, zes Fregatten, zeven Advijsjagten en twaalf Branders. De Lt. Admiraal bankert, de Vice-Adminiaien pvfRizcN en star, en de Schouten bij nacht matthyszoon en jj^unsvflt, voerden het bevel over het tweede Eskader, waar in men telde negentien Oorlogfchepen, zes Fregatten, gctat Advijsjagten en dertien Branders. Het derde Eskader, jn 't welk de Vice-Admiraal sweers als Luitenant-Admiraal, $5 Vice-Admiraal schram, de Schout bij nacht de haan ook gjs  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 311 als Vice-Admiraal, de Schout bij nacht vlug, en de Kapitein en Kommandeur van meeuwen, als tweede Schout bj nacht, de Vlag voerden , was fterk twintig Schepen van Oorlog, vijf Fregatten, acht Advijsjagten en elf Branders, te zamcn uitmaakende honderdzesendertig Zeilen. Op de jongde bevelen wagtte nu de Generaal, raakende rijne toekoomende verrigtingen. Hij ontving dezelve op den zevené'ntwintigden van Junij, doch van eenen inhoud, die, veelligt, tegen zijne verwagting inliep. Te weeten, terwijl de ruiter, op de Kust lag,' wierdt, ter Staatsvergaderinge, over de afdanking van een gedeelte der Vloot geraadpleegd, en , naa lang overleg , daar toe een befluit genomen. Dit hieldt in, een derde gedeelte der Zeemagt op te ontbieden, en flegts achtenveertig kloeke Oorlogfchepen en achttien Fregatten in Zee te laaten. Voorts, om alle de Landfoldaaren, en twee derde deelen der Zeefoldaaten van de Vloot te ligten, om dezelve te Lande te gebruiken; zullende het gebrek aan Volk, welk hier uit op eenige Schepen zou ontdaan, vervuld worden uit de matroozen der invallende Schepen. Daarenboven zou men ten minden zeventigduizend- ponden Buskruid en verdere Krijgsbehoeften wederom aan land haaien. Met dit bevel kwamen, op den gemelden dag, drie Gemagtigden van Hun Hoog Mogenden in de Vloot. Met ongeveer tweeduizend man zeilden, diensvolgens, acht kloeke Schepen na binnen; tot groot nadeel van veele Schepen, die Zee hielden, zommige vau welke niet genoeg bemand, andere zo fle'gt van Krijgsbehoeften voorzien waren, dat ze, in een gevegt tegen den vijand,-het geen halven dag konden uithouden. Deezen Hood klaagde de Generaal aan de Staaten, die 'er ftraks in voorzagen, zo veel de daat van 't Land gedoogde. In 't begin van Julij, naa dat de Vloot wederom in drie Eskaders was verdeeld, thans in alles derk zevenenveertig Schepen , twaalf Fregatten en dertig Branders , ontvi g de ruiter, van een Deenfchen Schipper, het berigt, dat hij, dien zelfden morgen, voor Duir.kerkni, veertig groote Schepen hadt zien leggen, welke hij voor Engelfche en Franfchehadt aangezien. In eenen Krijgsraad wierdt hier op beflooten,bij voorraad, op Sekopnevcld te blijven leggen. Tegen den Yyyy 4 avond  gf2.. RUiTER; 'MiajIEL ADRIAANSZOON de) avond zeilden twee Engelfche Koningsjagten door de Vloot, koer? zettende na de Maaze. Zij hadden aan boord den Her! tog van euckingiiam, den Graaf van arlungton, den Heer HALUFAx, nevens den Nederlandfchen Gezant, den'Heer van Pïl-eld, door den Engelfchen aan den Franfchen Koning ge, zonden, om over 'sHage hunnen weg na het Franfche Leger te neemen. Op een Vaartuig, den naafleep dier Afgevaardigden voerende , bevondt zich Kapitein dik , in den laatften Zeqflag in Engeland opgebragt. Hij kwam bij den Generaal aan boord, verzeld'van een Engelfchen Trompetter, die hem aanzeide, dat deeze Kapitein, door den Hertog van jork , was ontflagen, pm tegen den Engelfchen Kapitein van het Schip de Catharina te worden uitgewisfeld. Het bleek wet haast dat de Trompetter nog eene andere boodfehap hadt. Hij ftrooide gedrukte briefjes, in drie taaien, op het Schip van de ruiter, om het Volk tot muiten aan te zetten. De Generaal hadt hier van de lucht niet gekreegen, of hij deedt den Oproermaaker voor zich verfchijnen , en dreigde hem met de Galg, indien hij van zijn bedrijf niet afliet. Tevens verhaalde Kapitein du:, dat, bij zijn vertrek uit Engeland, honderdtieij Schepen op de rivier lagen, gereed om in Zee te fteeken. l)it bewoog den Generaal, alzo de Vloot thans niet in ftaat was, om den vijand, in de opene Zee, het hoofd te bieden , zich op de voordeeligfle wijze langs de Kust te plaatzen. Nog nader wierdt hij in dit befluit bevestigd , zints jjet ontvangen van een affchrift eens brieft, hem toegezonden dpor de Staaten, gefchreeven te Londen , in het laatst der Voorgaande maand, in welken zij gewaarfchuwd wierden, dat (4e Engelfche Vlopt eéne landing op Texel of Walcheren in den zin hadf. De tijding der verheffinge van Prinfe willem den III t0t (3e Erffladhouderlijke waardigheid , die fpoedig na de Vloot, pyerwaaide, veroorzaakte op dezelve eene groote blijdfchap: te meer, naa dat dezelve, van wegen Hun Hoog Mogenden aan den Generaal en de verdere Bevelhebbers van 's Lands Zeemagt, fiaatelijk was aangediend. De ruiter zondt des^regen, in eenen brief, zijne gelukwenfchen aan zijne Hoog. ilgido Be.  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 313 De Engelfche Afgevaardigden, boven vernield, hadden zich, eenigen tijd, in 'slltge onthouden, en zich aldaar laaten ontvallen , dat de Hertog van jork eene ouderneeminjr op de Engelfche Vioot in den zin hadt, of ook wel op Amjhrdnm, misfchien door TexeL Hier van zonden 's Lands Staaten berigt aan onzen Generaal, en daar nevens een bevel, om alle ontmoeting of gevegt met de Engelfchen, zo yeel mogelijk, te vermijden, en de Vloot op een verzekerden post te houden; doch, ingevalle de Vlooten de Hollandfche Kust mogten naderen, als dan tegen dezelve Zeemanfchap te gebruiken. Het zelfde bevel wierdt, kort daar naa, herhaald. Toen zeilde be ruiter, met de Vloot, op de hoogte van Gaeree, van waar hij de Staaten deedt weeten, dat hij geen middel wist om den flag te vermijden, indien men den vijand in 't gezigt kreeg; als mede, dat de meeste Schepen gebrek aan kruid en kogels hadden , en dat 'er ruim twaalfhonderd man te weinig op de Vlooten waren. Daarenboven vondt hij zich genoodzaakt, eenige fchikkingen te beraamen op het rekken der leevensmiddelen. Op den eenentwintigden Julij, zo als ne ruiter zich gereed maakte om -na zijne legplaats op Schaonevcld te rug te keeren, wierdt de Vloot beloopen van eenen verfchtikkelijken dorm, die drie dagen aanhieldt, en waar door verfcheiden Schepen merkelijke fchade leeden. Van een zonderling verfchijnzel, doch zeer heilzaam in de gevolgen, wierdt deeze ftorm voorafgegaan. De Eb, of het vallen van het Zeewater, 't welk altoos zes uuren aanhoudt, duurde thans wel twaalf uuren. Gelukkig viel dit verfchijnzel in op eenen tijd, terwijl de vijanden den toeleg op eene landing, en reeds Vaartuigen in gereedheid hadden om die te volvoeren, wagtends flegts op een voegzaam getij. De dag verliep daar mede, ert ?s anderendaags wierden zij, door den ftorm, van de Kusten gedreeven, 's Lands Staaten, van een vertrouwd' perfoon in Engeland vernomen hebbende , dat een groot gedeelte der Engelfche Vloot voor Sauhbaai was genaderd, rijklijk zo veel befchadigd ais naa 't houden van een Zeegevegt, zondt daar van berigt aan de ruiter, die thans op Scbooneveld lag, met beYyyy 5 vei  314 RUITER. C MIC WEL ADRIAANSZOON de) vel om tot voor Goeree te verzeilen, om van daar, telkens, eenig klein Vaartuig op kundfchap tegen den vijand uit te zenden, en denzelven, zonder aanzien van plaatzen, indien hij zulks geraaden vondt, aan te tasten. Reeds 's anderendaags kwam hij op de aangeweezene plaatze. Ingevolge eener lijst vau noodwendigheden, door den Generaal opgemaakt, bekwam hij hier ongeveer twintigduizend ponden Buskruid, nevens eenige mondbehoeften; al 't welk hij over de Vloot verdeelde.- Omtrent deezen tijd ontving de Generaal de ruiter eenen brief van den Raadpensionaris joan de witt, meldende, hoe zijn broeder, de Ruwaard kornelis de witt, op bevel van het Hof van Holland, in hegtenis was genomen; hoe de haat van het Gemeen, op verfcheiden plaatzen, tegen hem zei ven zo wel als tegen zijnen broeder, zeer fel was ontdoken; hoe hij, onlangs, door vier fchelmen, bij nacht, aangevallen en zwaar gewond was; hoe men, omtrent zijnen broeder, het gerugt deedt loopen, dat hij verdam! met de Franfchen hieldt, en 's daags naa den Zeedag voor Souhbaai , het hervatten van den Slag belet hadt: waar uit tusfchen hem en de ruiter hooge woorden gereezen zijnde, deeze tegen den Ruwaard den degen getrokken, en hem in den arm zou gekwetst hebben; .zijnde dit het ongemak, 't welk de Ruwaard als een gevolg van Zinkingen hadt opgegeeven, en waarom hij de Vloot hadt moeten verlaaten. Op dit berigt zondt flraks de ruiter een omdandigen brief aan de Algemeene Staaten, in welken hij des Ruwaards onfchuld mannelijk verdeedigde. Op zijn woord van eere verklaarde hij, dat de Heer kornelis de witt geene de minde fchuld hadt van het niet hervaticn van het bewuste Zeegevegt; maar dat de oorzaak daar van alleen moes: gezogt worden in den nadeeligen wind voor de Nederlandfche Zeemsgt, welke haar belet hadt, bij den vijand, die de loef hadt, te kunnen opkoomen; dat de Ruwaard, geduurende het gantfche gevegt, zich altoos boven op het Schip onthouden, en zo wel als de geringde Matroos zijn leeven hadt gewaagd; dat hij, verre van met den Ruwaard immer eenig gefchil gehad te hebben, geduurende den gantfchen togt, jaet deuzelven in broederlijke eensgezindheid hadt geleefd. Hij be-  RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON de) 3i5 befloot zijnen brief met bet getuigenis der veelvuldige dienden, welue de Heer de witt, op deezen togt, aan de Vloot gedaan hadt. Onder dit alles zag men dagelijks eenige Schepen uit de Oostindiëri te gemoete. De Engelfchen, van hunne aandaande komst verwittigd, hadden zich, met eenige Schepen, geplaatst op het Doggerszand, om dezelve aldaar te onderfcheppen. Reeds waren de Oostindiesvaarders dat befaamde Zand bijkans genaderd, toen zij de eerfte tijding van de Vredebreuk omvingen. Te verre waren zij nu reeds gevorderd, om in eenige haven van Noorwegen te kunnen binnenloopen. Hierom wendden zij den fteven regelrecht na het Vaderland, zonder eenigen vijand te ontmoeten, dan op de hoogte van het Heilige Land. Hier wierden zij gejaagd door twee Konings Fregatten; doch hadden het geluk van dezelve te ontzeilen, en op de Eeint behouden aan te koomen. 's Lands Staaten, hier van verwittigd, zonden aan onzen Generaal bevel, om met 's Lands Vloot derwaarts te zeüen , onder weg slle mogelijke kundfchap wegens den vijand te verzamelen, de Oostindifche Schepen tegen alle vijandlijke aanvallen te befchermen, en, ware 't doenlijk, in behoudeu haven te brengen. Op den zevenden Augustus, 's morgens bij tijds, ging de ruiter met 's Lands Vloot onder zeil, en kwam den volgenden dag, drie en eene halve mijl van Kijkduin, voor anker. Hier ontving hij nader aanfchrijven van Hun Hoog Mogende, volgens 't welk bij de Retourfchepen, indien dezelve voor de Esms lagen, na Texel of het Vlie moest geleiden, mids' de vijandlijke Vloot, die mogelijk daaromftreeks lag, voor hem niet te fterk ware; in welk geval hij zich met de Vloot pa het Vlie moest begeeven. Straks zondt hij een Galjoot na de Eems, en een ander op de hoogte van het Vlie, om op kundfchap te kruizen. Terwijl deeze Schepen op weg waren, ontving 's Lands Vloot eenige verfterking van twee Oorlogfchepen en drie Fregatten, mitsgaders eenig bootsvolk. Tevens vernam de ruiter, dat de Oostindifche Schepen op de Eems behouden waren aangekoomen, doch dat men 'er niet buiten bekommering was voor eenen vijandelijken aanval: weshalven men om zijne hulp verzogt,  316 RUITER. ( MICHIEL ADRIAANSZOON m ) De ruiter hadt dit berigt niet ontvangen, of hij deedt de ankers ligten, en zette, koers na het Vlie. Onder het voort, zeilen wierdt hem, met een Galjoot uit Texel, aangebragt het afklmft eener waarfchuwinge, door den Spaanfchen Gezant aan den Griffier van Hun Hoog Mogende ter hand gefield waar in de Engelfchen gezegd wierden een voorneemen te hebben , om te Sluis in Vlaanderen, in Zeeland, of in den lirtel eene landing te willen ondemeemen. Daar nevens ging een Befluit van 's Lands Staaten en zijne Hoogheid, uit kragt van t welk de ruiter moest post vatten op zulk eene plaats, als hij meest dienflig zou oordeelen om 's vijands oogmerk te verijdelen. ° In geene kleine verlegenheid bevondt zich nu de Generaal. Twee bevelen waren hem ter hand gefleld, welke regelrecht tegen elkander inliepen. De harde wind belette hem Krijesraad te beleggen. Hierom moest hij met zich zelv'en alleen te raade gaan. In aanmerking genomen hebbende, dat de Oostindifche Schepen voor Delfzijl genoegzaam in behouden hayen lagen, en reeds gelost wierden, en dat het niet wederkeeren der uitgezondene Advijsjagten tot een bewijs konde dienen, dat ze geene vijanden vernomen hadden: om alle deeze redenen wierdt hij te raade, zich voor Texel te vervoegen, om van daar nadere bevelen aan 's Lands Staaten te vraagen en met een den vijand te verkundfchappen. Tot het laatstgemelde oogmerk zondt de ruiter twee Advijsjagten na de Kust van Engeland, tot voor de Tarmc-utfche Banken, en verder Zuidwaarts voorbij Soukbaai en de rivier van Londen, tot voor Duins. Sints het ftraks gemelde befluit, fchijnt onze Generaal van gedagten te zijn veranderd. Althans vindt men aangetekend, dat de Vloot nu ten getale van zesennegentig Zeilen , zo groote als kleine, verfterkt geworden zijnde, op den zestien, den Augustus voor de Westereems ten anker kwam. Na Delfzijl hadden zich eenige Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappije begeeven. Deeze zonden aan den Generaal eenen brief, meidende hoe zij eenige goederen, die voor de hand lagen, gelost, en in Ligters, onder het geleide van twee Oorlogsjagten en vijf Smalfchepen, over de Wadder., na M  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) m na het Vaderland gezonden hadden; doch dat zij de Matroozen en Soldaaten, op de Oostindifche Schepen thuis gekQO^ men, niet hadden kunnen aanboord houden,zijnde dezelve bijkans allen vveggeloopen; waarom zij den Generaal verzogten, hun met eenig bevaaren volk bij te ftaan. In het flot des briefs vermeldden nog de Bewindhebbers, dat een Zeeuwfche Kaaper een thuis koomenden Engelfche Oostindiesvaarder hadt genomen, welks Iaading zevenhonderdduizend Guldens waardig wierdt gefchat. De ruiter- aan dit verzoek voldaan hebbende , liep de Vloot op den achttienden in Zee. Twee dagen daar naa bevondt zich de vereenigde Vloot op de hoogte van het Eiland ter Schelling. Thans ontving de Generaal eenen brief van de Algemeene Staaten, inhoudende een bevel, ont zich ten fpoedigften na Schooneyetd te begeeven , en om tevens een waakend oog te houden op de Engelfchen, als die, onder Prins robert , eene landing op onze Kusten in den zin haddeD. Eer de ruiter dit bevel volbragt, hadt hij het genoegen, eene kostbaare Retourvloot, van veertien Schepen, ■ binnen boord hebbende een onmeetelijkeu fchat, behouden te zien binnen loopen in de onderfcheidene havens hunner beftemminge. Niet voor den zesentwintigften Augustus kwam de ruiter met de Vloot op Schooncveld. Eene tijding, welke hem het hart doprfneedt, ontving onze Generaal op deeze legplaats; 't was de moord van het edel broederpaar joan cn kornelis de witt. Diep griefde zijn gevoelig gemoed, het treurig lot dier beroemde Mannen, met welke hij zo lang vertrouwelijk omgegaan, in zo veele gevaaren gedeeld, en van welke hij zo veele gunften hadt ontvangen.. Want aan den Raadpenüonaris was de ruiter zijne bevorde» ring, eerst tot Vice-Admiraal, en daar naa tot zijne verdere waardigheden, voornaameüjk, verfchuldigd. Getroffen van verontwaardiging, hoorde men hem, op het verneemen der ver» fchrikkelijke maare, uitroepen; „ Indien ze fcluddig waren „ aan landverraad, of aan het omkoopen van eenen Barbier „ om zijne Hoogheid te vermoorden, men moest hen dan, „ door wettige Regters, ter dood verweezen hebben. De luister en de eere van den Staat en van het heilig Regt „ ware dan gehandhaafd. God bewaare ons lieve Vaderland 1t voor dusdanige oproeren. 1". On-  3i8 ruiter. (Michiel adriaanszoon de) Ongunftig was thans de toefland van 's Lands Vloot, De oproerige beweegingen, thans vooral in Zeeland gaande, be- lemraerden de Overheden van dat Gewest, ora voor haare Schepen de noodige zorge te draagen. Zo hoog, intusfehen, Was op dezelve de nood geklommen, dat de ruiter geraaden vondt, den Lt. Admiraal bankert te zenden na Middelburg, alwaar thans 's Lands Staaten vergaderd waren, om dezelven het gebrek aan leevensmiddelen onder 't oog te brengen; als zullende de Schepen, op welke dit gebrek regeerde, bij ontftentenisfe van fpoedige verzorginge , genoodzaakt zijn, de Vlag te verlaaten en binnen te vallen. Daar bij kwam nog eene toeneemende ziekte onder het bootsvolk , veroorzaakt door den laugduurigen togt; in geen half jaar waren veele Matroozen aan land geweest". In zulk eenen toeftand der Vloote ontving de ruiter narigt van Hun Hoog Mogende, dat de Engelfchen, ten getale van honderdëndertig Zeilen, op de hoogte van Petten gezien waren ; welken hij, derhalven, indien ze eene landing in den zin hadden, de volvoering van hun opzet moe§t tragten te beletten, en intusfehen den ftaat van derzelver Vloot tè verkundfehappen. Toezegging van eenigen voorraad uit Zeeland ontvangen hebbende, deedt de ruiter zijne Schepen krengen en fchoon maaken, en ging, in den avond van den vierden September, onder zeil, met een gnnftigen wind, den koers na het Noorden zettende. Op den tweeden dag daar naa kwam hij, met zonnen opgang, in 't Noordwest van Doeree, ten anker. Straks ze'tte hij linitenwagten uit , om op den vijand een waakend oog te houden.- Doch bij ontving, 1 van tijd tot tijd, berigt, van verfchillende kanten, dat deeze, al voor eenigen tijd, de Nederlandfche Kusten hadt verlaaten. Terwijl dus onze Generaal zich allerlei ongemakken der Zee getroostte, en nacht en dag een waakend oog hieldt, orr, 's Lands Kusten tegen vijandlijke onderneemingen te befchermen, liep zijn huis en have, te Amfterdam , een dreigend gevaar van plonderinge , door de fchenzieke handen van een opgeruid Gemeen, 't welk men in de ooren hadt geblaazen, dat de Admiraal de ruiter 's Lands Vloot verraaden, aan de Franfchen verkogt, en thans ki den zin hadt om die in hunne handen te leveren. 's Waj  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de") 3% 't Was naamelijk op den zesden September, 'smiddags ten één uure, dat, onverwagt, eene groote menigte volks, vreemde Matroozen en Wijven, zamenfchoolde, op den Buitenkant van het Waals- Eiland, tusfchen de Kraanfluis en de BuitenBantummerftraat, alwaar de Generaal zijne vvooning hadt. Mevrouw de ruiter, ééiie dogter, nevens eene nigt en twee dienstmeiden bevonden zich alleen in buis, zonder eenigen mansperfoon. Op een verward gefchreeuw van plonderinge, zondt Mevrouw de ruiter in der ijl om den Heer wessel smit, een voornaam Koopman , en Kapitein van eene Kompagnie Burgers, wiens dogter met haaren voorzoon Jonker johan van gelder getrouwd was, en die flegts weinige deuren van haar af woonde. Deeze op zijn (loep koomende, vraagde wat 'er te doen was. Zij riepen hem toe: Ha, dikke jchelm! kom van de floep, men zal u op zijn de Witt handelen. Hij begaf zich daarop ftoutelyk onder hen, en zeide, indien ik het verdiend heb, moogt gij mij zo handelen. Op dat zeggen riepen eenige andere hem toe, dat zij tegen hem niets hadden. Daarop drong hij door tot aan 't huis van den Admiraal, alwaar hij Mevrouw de ruiter zeer verlegen vondt, die fprak van deuren en venflers te fluiten; doch hij begreep, dat men met die vertooning van vreeze het volk te meer lokken zoude: waarom hij riedt deuren en venfteren open te zetten, een goed gelaat te toonen, en het volk goede woorden te geeven om tijd te winnen. Toen begaf hij zich na *t huis van zijnen Vaandrig, en overlei met hem hoe hij zijne Schutters best in de wapenen zoude krijgen. Geen Trommelflager bij der hand hebbende, dewijl die zich, naar het gebruik des tijds, op den Dam bevondt, zondt hij zijne dienstbooden bij zijne burgers aan huis, met bevel om aanflonda in hun volle geweer aan 't huis van den Vaandrig te koomen; deezen belastte smit het Vaandel aan de deur te zetten, 't geen een groot gefchreeuw onder het volk verwekte; doch smit gaf te kennen, dat het dien dag zijne wagt was, en dat zijne Kompagnie moest vergaderen; 't geen het graauw wat Uilde. £iij zondt ook zijnen Luitenant na de Heeren Burgemeesteren, om H. E. G. Agtbaare van* den oploop te verwittigen, en bijlland van Krijgsvolk te verzoeken. Ondertusfehen ba-  ^ao RUITER. C MICHIEL ADRIAANSZOON de) begon het volk al meer en meer op het huis van onzen Admiraal aan te dringen, en fcheen flegts een aanvoerder noodfg te hebben, die den eerften fleen wierp. De Heer smit begaf zich daarop weder na het huis van Mevrouw de ruiter, en vroeg het graauw, waarom zij daar in zo groot een getal vergaderd waren? waarop eenigen hem toeriepen: om dat de Admiraal, die fchelm, 's Lands Vloot aan de Franfchen heeft verkogt, en in hunne handen zoeken over té leveren! Eenige vrouwen riepen : hij zogt de Vloot te verraaden, en zoude voor ieder van onze arme mannen een Dukaten genieten! Andere riepen daarop, wij hebben hem gisteren gevangen en aan handen en voeten gebonden zien inbrengen! Mevrouw de ruiter , verbaasd over zulk een leugen, zeide daarop: Jioe kan dat zijn, want ik heb van daag een brief van mijn Man . ontvangen, die gisteren gefchreeven is , waarin hij mij bekend maakt dat hij met 's Lands Vloot de vijanden eerlang weder verhoopt te gaan opzoeken. Smit verzogt dien brief aan 't graauw te mogen vertoonen, om, terwijl zij dien lazen en daar over fprakeu, den tijd te rekken, en ondertusfehen or,-der te Hellen en hulp te kunnen bekoomen. Zijn raad wierdt gevolgd, en hij vraagde aan het volk, of 'er niemand was, die des Admiraals hand kende ? waarop hem ja geantwoord wierdt. Leest dan dien brief, zeide smit, en gy zult bevinden dat het zeggen van des Admiraals gevangenis loutere verdigtzelen zijn. Uit het leezen van deezen brief ontftondt ook eenige twist: want zommigen, de ruiters hand kennende, zeiden: '/ zijn fchelmen, die dit onzen Admiraal r.cigeeven. De Heer smit hadt hier ondertusfehen meer dan een half uur tijd mede gewonnen, en twaalf of veertien Burgers waren in hun volle geweer voor des Vaandrigs huis gekoomen, als de Heer smit zijne gantfche Kompagnie, die men; in de wandeling de wilde Ieren noemde, in haar volle geweer vau den brug bijdeWestindifche Pakhuizen zag aantrekken. Eenigen riepen: waartoe <3at volk ? daar smit op antwoordde: ik heb te nagt de wagt aan de Muidcrpoort, daar de Franfchen ligt den eerden aanval zullen doen: daarom wil ik met mijne Kompagnie, die zeer derk is, bij tijds op de wagt weezen. Ondertusfehen van 't huis aftree.dendc, dclde hij met zijn Vaandrig en andere- On-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dé) 32! Onderbevelhebbers order ora 't geweld af te keeren. Hij liet de nieuwe Schippersftraat, die niet verre van 't huis was, door drie gelederen Musketiers bezetten, onder 't bevel van een Sergeant, dien hij last gaf, indien 't graauw wilde doordringen , daar onder te fchieten. Met oe rest van zijn volk, meer dan tweehonderd man fterk, 't welk welgemoed en bereid was hem te volgen, trok hij na 't huis van den Admiraal, en dreef het graauw met rottingllagen tot aan zijn eigen huis, zonder het verder te kunnen krijgen. Toen gaf hij be* vel dat zijne burgers zich gereed zouden houden; en als het graauw nergens naar luisterde, belastte hij de Muskettiers aan te leggen, en de Piekeniers hunne pieken te vellen. Dit veroorzaakte een fchrikkelijk gefchreeuw, daar men evenwel op toetradt; en met rottingllagen en gevelde pieken, die zommigen op de borst Rieten , wierdt de woedende hoop tot voor» bij des Admiraals huis gedreeveu. Op dat zelfde oogenblik kwam daar een kleine Tjalk of Uitlegger, met zes kleine fluitjes gefchut voorzien, regt voor de ruiters huis, die door de menigte van fchuiten, welke met volk in het Y lagen om dat baldaadig geweld te aanfehouwen, niet wel voorbij kon vaaren. De Heer smit riep den Kapitein toe, of hij niet geneegen was den Lt. Admiraal dienst te doen, en zijn huil tegen het raazende volk te helpen befchermen? Deeze toonde zich aanftonds gereed, en maakte op smits bevel zijn ga. fchut klaar, 't welk te boord wierdt gebragt ea met fchroot geiaaden. Dit veroorzaakte grooten fchrik onder het graauw, dat zeif niet wist door wien het gaande was geworden, en het weik een aanvoerder ontbiooken hadt om in tijds aan te vallen. In deezen fland van zaaken kwamen agttien welgemonteerde Ruiters, door de Heeren Burgemeesters, op het bei.'gt van smits Luitenant, afgezonden. Deeze kwamen zo hard aanrijden dat zij eene groote menigte zouden in 't water gedreeven hebben, indien de Heer smit hen niet verzogt hadt . wat zagter te rijden. Dus kwamen zij bij de gewapende Burgers, die toen nevens deeze Ruiters op de moedwilligen aandrongen, en ze verjoegen tot aan de nieuwe Bantemerftraar, Hier kwam hun nog de Heer c. roch , Oudlchepen en Raad der Stad, met een gedeelte zijner Kompagnie te hulp ; ook XXV. deel. Zzzz kwa-  322 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dê) kwamen kort daar naa, toen 't graauw wat afweek, de vier jiaas'gelcegen Kompagniën Burgers tot hunnen bijftand. Men vondt toen gezamentlijk goed, de vier bruggen van 't VVaalseiiand teder met een Kompagnie Burgers te bezetten; het welk ftraks in 't werk wierdt gefield, en hier door moest al het graauw het Eiland verlaaten. De Heer smit, ziende dat het nu alies in rust was gebragt, trok na zijne wagtplaats de Muiderpoort, terwijl de vier Kompagniën, die het laatst gekoomen waren , het Eiland rondom bewaakten, en niemand daarop lieten koomen, dan dien men zeker wist dat daar t'huis hoorde. Des anderen daags kwam 'er wederom eenig gemeen volk voor het huis van den Admiraal te zamen, doch door het hooren leezen van eenen zijner brieven , waarin de plaats gemeld wierdt daar hij zich toen met de Vloot bevondt, wierden zij te vreden gefteld, ta ieder ging daarop zijnen weg. Ook hieldt zich de gemelde ■ Uitlegger nog voor de deur, en bleef daar eenige dagen leggen. Hier bleef het derbalven bij, en de beroerte hadt geen verder gevolg. Ook kon men met geene zekerheid te weeten komen wie de eerfte aanllookers van deezen oploop waren, welke voornaritnelijk Joor den moed, het beleid cn de voorzigtigheid van den Heer smit gefluit wierdt, en die dus het huis en de loflijk verkreegene bezittingen van onzen Admiraal voor allen overlast beveiligde. Niet lang naa.zijne aankomst voor Coeree, wierdt de ÉvU tf.r. van een zwaaren ftorm beloopen, welke drie dagen aanhieldt en verfcheiden Schepen op veele fefcade te ftaan kwam. Naa het bedaaren van den ftorm, ontving de Generaal beri-rt "n Hun Hoog Mogenden van derzelver aaofchrijvcn aan alle de" Admiraliteiten , om hunne Schepen ta voorzien van leevensmiddolen, tot aan het einde der loopende maand September. ' Met een bekwam de Generaal het affchrift van eenen br"f, door de Heeren van beuningen en vrybergen, u't ürusjel, aan Hun Hoog Mogende gezonden, behelzende dat men in Engeland fterk aan het presfen van Volk was, en opde rivier van Londen vijfduizend Soldaaten in gereedheid h?dt om eerlang te worden ingefcheept in de vereenigde Vloot die zich vast fpoedde met fchoon maaken en het- m- nee-  RÜTTER. (MICHÏEL ADRIAANSZOON de }^ Jfê roemen van leevensmiddelen ; dat voorts een groot getal Paerdevolk in vier Fluiten ingefchcept , en eene menigte ichoppen, fpaden en kruiwagens in kleiner fchepen zoude geiaa'deri worden. Uit al hetwelk men befloot, dat de Engelfchen eene landing in den zin hadden , welke men zeide op* *t Eiland Walcheren gemunt te zijn. Diensvolgens wierdt de Generaal * door *s Lands Staaten, met overleg van zijne Hoogheid,- gelast, zich op zijnen ouden post op' Schooriêvèid té begeeven. Nevens dit bevel ontving hij ook de tijding wegens den ramp, welke zijn huis en gezin gedreigd hadt. Die baarde hem merkelijke bekommering- Uit de narigten zijner vrienden kende hij den deerlijk geflingcrden ftaat van 't derland, en dat het, door onderlinge verdeeldheden, wierdt van een gefcheurd. Hij kende, boven dien, den aart van het ïnuitziek graauw, 't welk, tuk op roof, gaarne zulke tijden te baste neemt, om, ónder een anderen fchljn ,• zijnen roofInst te koelen.- In de bekommernis, welke, met opzigt toë het toekoomende, zijnen geest kwelde, befloot de ruiter| aan zijne Hoogheid, om Vrijwaaring te verzoeken.' Doch de . Stadhouder, eer hij dien brief ontving, hadt reeds Sauvegarde aan 's Generaals huis verleend. Intusfehen, wierdt dee^e lotb zcggirg, onzeker door welke oorzaak, opgehouden, en kwarrf eerst eenige weeken tater Mèvrouwe de ruiter in handen. ^ Deerlijk was,- geduurende dit alles, de toeftand van 'sLaftds floot.- Door het°gërugt van den naderenden vijand, als mede/ M aanhoudend onftuimig weder, bleeven de leevensmiddelen agter.- De Zeeuwfehe en Noordhöllahdfche Schepen waren, daarenboven, van ankerstouwen en andere fcheepsnoodwendighedeu fchaars voorzien. Hier toe floeg wederom eêri Zwaare ftorm. Oorzaak was j éerlacg , dit alles van een zö groot gebrek over de Vloot, dat de Generaal verklaarde, af zijn leeven zulk eene behoefte niet te hebben bijgewoond. Van nieuws klaagde hij zijnen nóód aan 's Lands Staaten , doch voegde 'er nevens, dat genomen dat de Schepen van 'e noodige onderhoud voorzien wierden, zij, nogthans, óm hunnen haveloozen ftaat, het niet tot het einde der maand zouden kunnen uithouden; Door gebrek hadden , van tijd tottijd, drieëntwintig fchepen moeten binnen vallen. Niet meer Zzzz 3 *ü  3?4 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 'dan tweeëndertig, met zeven Fregatten, lagen nu nog opSchoov.eveld' In deezen toeftand van zaaken, bekwam de kuiter, op den twintigfteu September, de aangenaame tijding van het befluit van 'sLands Staaten, om de Vloot op te leggen, behalven vierentwintig van de ligtlte Schepen; voorts dat men alle de Branders zou in dienst houden, om in 'sLands Zeegaten, tot derzelver befcherminge , gebruikt te worden. Terftond naa het ontvangen van dit befluit, beleide de Generaal eenen Krijgsraad, en deelde in denzelveu de noodige bevelen uit, om het bevel cler Overheid te volvoeren. De benoemde Schepen zeilden fpoedig na binnen. De ruiter zeiven zette te Hellevoet/luis voet aan land. Hier ontmoette hij een Heer van aanzien, die, nsa de eerfte pligtpleeging van verwelkoominge, hem ftraks vraagde, waar hij zijn verftand en voorzigtigheid hadt gelaaten, toen hij een zo fterken brief, ter verontfchuldigmge van den Ruwaard , fchreef ? Met zijne gewoone Zeeuwfche rondheid gaf de ruiter hier op tot antwoord, dat het, in het Vaderland, elendig moest gefield zijn, indien men, des gevergd zijnde, de waarheid niet mogt fpree- . ken of fchrijven; doch, wat hem betrof, hij zou daar in volharden, zo lang zijne oogen open ftonden. Op den zesentwintigften deedt hij, in 's Hage, in de Vergadering van Hun Hoog Mogende, verflag van zijne verrigtingen; door welke hij ihans bij monde, en vervolgens fchr'rfilijk wierdt bèrdankt. Diergelijk een verflag deedt de Generaal, vervolgens, aan zijne Hoogheid, die zich thans aan den Uilhoorn bevondt, en van welke hij met tekenen van eere en hoogagr tinge ontvangen wierdt. Nog dien /.elfden dag, 't was de achtentwintiglle van September, kwam hij te Amfterdam bij zijn reikhalzend huisgezin. Van korten duur was de rust, welke de Generaal zich gevleid hadt, in de armen van zijn gezin te zullen fmaaken. Reeds op den derden October" wierdt hij, te Bodegraver*, bij zijne Hoogheid ontbooden. In 't bijzijn van van bevehntng, deelde de Stadhouder aan de ruiter de tijding mede, uit Engeland ingeloopen, volgens welke de Engelfche Vloot, fterk drieënzestig Zeilen, vau de rivier van Londen we»  •RUITER, CMICHIEL ADRIAANSZOON de) sjs wederom was in Zee geloopen. Met onderling overleg wierdt hierop goed gevonden, dat de ruiter , in allerijl, na Belle, voet/luis vertrekken, en aldaar de noodige fchikkingen zou beraamen, om de Engelfchen, indien ze eene landing in den zin hadden, met geweld* te keer te gaan. Terftond in den volgenden nacht ging hij op reize. Terwijl de ruiter op weg wss, ontftondt te Hellevoetfluis eene bijllere ontfteltenis, door het gerugt van eene vijandelijke landinge. Etlijke Visfchers, eenige fchepen gezien hebbende , zonder te weeten hoe veele of van welk eene Natie, hadden uitgeftrooid, dat het eene vijandlijke Vloot was, in de zestig Schepen fterk. Doch de vijand kwam niet, en elk was wederom in rust. Vau nieuws wierdt deeze geftoord, door het zein der Schepen, die in het Goereefche Gat lagen, aanduidende dat de vijand nu waarlijk in aantogt was. In het. Fort bereidde men zich ftraks tot tegenftand. Een opkoomende Mist baarde nieuwe vreeze. Men hoorde fterk fchieten, en geloofde nu, dat de Br2udwagt met den vijand in gevegt was. Naa het opklaaren van den Mist, zag men, van de gevreesde Schepen, Staaten-Vlaggen waaien; het waren twee Zeeuwfche Kaapers, die met zeven Prijzen binnen kwamen. Hunne eere- en vreugdefchooten hadt de Buiienwagt voor vijandelijk geweld opgenomen. Midlerwijl was de ruiter, onkundig van dit alles, met een Jagt voor den Briel gekoomen, en vertrok van daar, terftond, met den Lt. Admiraal van nes, na de. Fregatten en Branders, die voor de Maas lagen. Deeze bezigtigd en de Kommandeurs tot hunnen pligt vermaand hebbende, ftak hij met het jagt in Zee, met oogmerk om buiten om na Helley oei fluts te zeilen. Omtrent twee mijleu in Zee gevorderd zijnde, ontdekte de ruiter negen Raazeileu, koers zettende na Goeree. Een Visfcher, welken hij kort daar naa ontmoette, verhaalde hem, eene Vloot van vijfeaveertig Zeilen gezien te hebben, en onder dezelve Vlaggen van Admiraalen, Vice-Admiraalen en Schouten bij nacht. Onze Generaal, te meer alzo 'er een zwaare mist opkwam, het ongeraaden vindende, op zulk een berigt, zich verder in Zee te waagen, keerde met den Visfcher na binnen. Bij zijne komst in den Zzzz 3 Briel,  p6 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) JDriel, vondt hij "er, om de boven gemelde reden, alles in alarm. Van zijne Echtgenoote, midlerwijl aldaar aaugekoomen. neemt de ruiter ftraks affcheid, en vertrekt, nevens den Lt. Admiraal van nes , over land, na Hellevoetfluis. Doch, bij zijne komst aldaar, vondt hij 'er alles in vreugde, door de aankomst der boven gemelde Kaapers, met hunne rijke Prijzen. De oplosfing van het raadzel, wegens de vijandlijke Vloot, ontving de ruiter van de Kaaper-Kapiteinen, Zij hadden een aantal Schepen ontmoet, koomende van de Elve, en den wil hebbende na Engeland, Frankrijk en Spanje. Deeze hadt de Maasfchipper voor vijanden aangezien. Pp yporftel van de ruiter ontving, zedert, Hellevoetfluis eene merkelijke verfterking van Ruiters en Soldaaten, en wierdt, ook in andere opzigten, in ftaat van kloeker tegenweer gebragt. Thans vertrok de Generaal ua 's Hage, en voorts na Bodegrave, om aan de Algemeene Staaten, den Raadpenfionaris fagel en den Stadhouder verflag te doen. Zijne Hoogheid fchonk hem verlof, zich na Amfterdam te mogen begeeven. Op weg derwaarts, wierdt hij , aan den fjithoorn, door Graaf maurits van nassau en eenige andere Krijgsbevelhebbers , begroet en met veele beleefdheid onthaald. In het gezelfchap van eenige weinige Vrienden,' doch vooral met zijne Huisgenooten, fmaakte nu de ruiter eene aongenaame vergenoeging, de vrugt der bewustheid van eerlijke jfligtbetragtinge. Te midden dier kalmte deedt een zeldzaam voorval hem groot gevaar zijns leevens loopen. Op zekeren dag koomt een onbekend perfoon aan zijne deur kloppen, en, jiaa dat hem geopend was, tot in het Voorhuis doordringen. Een bol broods hadt hij in de eene, een bloot Mes in de andere hand. Met eene fchrikwekkei'de houding roept hij, ftoutmoedig en onbefchoft: Waar is michiel de ruiter? ik wil michiel de ruiter fpreckenl De Generaal, zittende in een Bovenkamer naast het Voorhuis, het gerugt hoorende, koomt na beneden, en vraagt wat hij begeerde? Zonder een woord te antwoorden, treedt ftraks de Onverlaat toe, en 'zou gewisfclijk du ruiter gegriefd hebben, hadde niet een, |Cnegt, op het gerugt af koomende, den Moordenaar een Laddert-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) ?27 dertje, 't welk gelukkig daar omtrent ftondt, op liet lijf geworpen, en alzo ten huize uitgedreeven. Door ontfleltents hadt niemand van de ruiters huisgenooten den inval, om d»n booswigt te volgen, of onraad te roepen. Door de Geregtsdienaars wierdt hij, zedert, vrugtloos gezogt. De Winter, in 't laatst van het Jaar 1672 en in den aanvang van 1673, baarde, hier te Lande, eene algemeene beko-nroering voor eenen inval der Franfchen, over het ijs, tot in het hart van Holland. Om daar tegen op zijne hoede te zijn, vondt men ook te Amfterdam geraaden, eenige buitengewoone maatregels te beraamen. Een van deeze was, de opdragl der Vroedfchap aan de ruiter van het opperbevel over al het Krijgsvolk, langs den Ykant, ftrekkende, in 't Oost?n, vin het Funen, tot in het Westen aan het Blaauwe Hoofd. Alle Bevelhebbers, burgers, foldaaten en matroozen, welke hier hadden post gevat, wierden gelast, de bevelen en febikkmgen van de ruiter vaardig te volbrengen. Daarenboven voerde hij het opperbewind over de Oorlogfchepen en Tjalken, die od' het Y de wagt hielden. Terwijl de Generaal dit werk jn handen hadt, ontving hij een verzoek van den Graave van waldek, Veldmaarfchalk over de Troepen vau den Staat, om de Gelderfche en Gooijfche Kusten te onderzoeken, en eene voegzaarae plaats aan te wijzen, op welke men Krijgsvolft zou kunnen aan land zetten. In 't midden van Januarij des Jaars 1673 vertrok de ruiter, meteen Oorlogsjagt, na Hat. dsrwijh ItJ zijn onderzoek vondt hij geene voegzaaracr plaats ter landinge, dan digt bij het Dorp Huizer., aan de Göoij^ fche Kust. Ilier was wit en hard ftrand, 't welk, indien meti het eens gevat hadde , een veiligen weg na de hoogte baande. Aan den feemeiden Graave deedt de ruiter den uitflag zijns onderzoeks toekoomen. 's Lands Staaten, onder dit alies, verwagtende, dat, in den volgenden Zomer, de Oorlog met herhaalde felheid zou worden'voortgezet, beflooten, uit dien hoofde, eene löagtige Vloot in Zee te brengen, in allen opzigte niet geringer dan in den voorgaanden jaare. Met allen ijver wierden de toerustingen daar toe voortgezet. De Luitenaut - Admiraal Generaal de ruiter zou 'er, wederom, het opperbevel over voeren, Zzzz 4 Zijne  328 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Zijne Hoogheid deedt hem de eere van hem eene Lijst van alle Bevelhebbers en Kapiteinen toe te zenden, met verzoek om te mogen weeten, of hij hen allen voor bekwaame en eerlijke Zeelieden hieldt, aan welke men, bedaanbaar met 'sLands dienst, een Schip konde toevertrouwen. De rwtek antwoordde daar op, dat fchoon allen niet even bekwaam en dapper waren, hij, egter, niemand op de lijst hadt gevonden , welken men onbekwaam of lafhartig konde noemen. Nogthans wierdt, naderhand, door de naamen van vijf der benoemden , de pen gehaald, en een gelijk getal daar voor in de plaats gelteld. Zedert het misverftand met onzen Generaal, in het ongelukkig gevegt tegen de Engelfchen, was de Lt. Admiraal tromp buiten dienst geweest, 't Was op uitdrukkelijk begeeren van zijne Hoogheid, dat hij de plaats van den gefneuvelden Lr. Admiraal van nes zou vervullen, en, in zijne voorgaande hoedanigheid, den volgenden togt bijwoonen. Vooraf bragt de Stadhouder te weege , dat de beide Admiraalen, 5n tegenwoordigheid van zijne Hoogheid , met elkander verzoenden. De Prins verzekerde aan onzen Generaal, dat tromp zijne bevelen naauwkeurig zoude waarneemen. Om de Vloot zo veel te fpoediger van het noodige volk te voorzien, was de groote en kleine Visfcherij , als mede het vaaren te kaap, verbooden, en de Koopvaardij vaart, bij voorraad, opgefchorr. Daarenboven wierden de Nederlandfche Matroozen, uit vreemden dienst, opontbooden. Bij dit alles, om de-uitrusting der Schepen nog meer te verhaasten, gaf zijne Hoogheid bevel aan de ruiter, om zich na de onderfcheidene Admiraliteiten te begeeven. De ijver, welke onzen Admiraal, hoewel reeds hoog bejaard, bezielde, om 's Lands vijand, nogmaals, onder 't oog te zien, deedt dit alles van dien gelukkigen uitflag agtervolgd worden, dat de meeste Schepen, uitgezonderd eenige Zeeuwfche en alle de Friefche , fpoedig gereed wierden. De ruiti r gaf hier van kennis aan 's Lands Staaten, en verzogt met een, dat de buitengewoone foldij van duizend Guldens ter maand, welke hij, op den voorgaanden togt, hadt genooren, hem nu ook wederom mogt worden toegedaan. Tevens gaf hij zijne begeerte te kennen om eenen Predikant op de Vloot , naar zijnen  RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de) 320 zijnen zin, te mogen kiezen. Naa vrugtloos aanzoek bij eenigen, boodt zich ciaar toe, uit eigen beweeginge, aan, theqdorus wESTtiovius, Predikant te Hekelingen. Zijne aanbieding wierdt gretig aangenomen. Bij het ontvangen van hart? hjke zegenwenfchen, 0111 een voorfpoedigen togt, nam thans de Generaal aflcheid van de Hooge Vergaderingen, als mede, van den Prinfe Stadhouder, en begaf zich na de Vloot voor Coeree. Onder dit alles hadt men een ontwerp beraamd, om eenige Zwaar geballaste Vaartuigen in de rivier van Londen te lasten zinken, .0111 alzo dezelve te floppen, en voor de Engelfche Oorlogfchepen onbruikbaar te maaken. Acht Zinkit-hepen wierden daar toe , te Amfterdam, heimelijk, gereed gemaakt, en voorts na Texel gezonden. Dewijl de uitüag dier onderneeminge fpoed vereischte, ontvingen de Kollegien ter Admiraliteit aanfehrijving van zijne Hoogheid, om hunne Schepen, in allerijl, na Texel te zenden. De Heer lodestein, Sekretaris van de Admiraliteit op de Maaze, bij de ruiter, aan boord gekoomen, raadpleegde aldaar, nevens eenige andere Afgevaardigden, over de werkzaamheden van 'sLands Vloot. Het befluit hieldt in, dat de Generaal, met zijne onderhoorige Schepen, zich na de Wielingen zou begeeven, en aldaar de gereed leggende Schepen, zo van Amfterdam als uit Zeeland, afwagten , om vervolgens het ontwerp met de Zinkfchepen te gaan in 't werk dellen. Met een gundigen wind liep de ruiter in Zee, in den avond van den negenden Maij, met eenige Oorlogfchepen, Fregaiten en ander Vaartuig, 's Anderendaags zag hij eene Vloot van veertig Zeilen. In de onzekerheid of het vriend of vijand ware,flelde hij zich in flaat van tegenweer. Doch het bleeken, eerlang, 's Lands Schepen te zijn, die, met de Zinkfchepen, uit Texel waren in Zee gedoken. De geheele magt beflondt nu uit zestien Oorlogfchepen, acht Fregatten, veertien Branders, een Waterfluit en acht Zinkfchepen. Deeze magt verdeelde de Genciaal in twee Eskaders, en ging daar mede, dien zelfden dag, onder zeil, koers zettende na Engeland. Zo ras men de Kust, tot op een korten afftand, was genaderd , wierden de Schouten bij nacht van nes en vlug , met Z z z z 5 eenïSe  33o RUITER, f MICHIEL ADRIAANSZOON de) eenige ligte Vaartuigen, afgevaardigd, om de Zinkfchepen aan te voeren, Doch bij hunne aankomst op de rivier, vonden Zij dezelve, met dertig Schepen, zo wel bezet, dat ze onverrigter zaake moesten wederkeeren. Ten zelfden tijde ontving de Generaal de tijding, dat wel zevenduizend Matroozen, ter bemanninge van de Engelfche Vloot, van om de Noord op de rivier van Londen waren aangekomen; als mede, dat de Franfche Vloot, fterk veertig Schepen, te Portstnouvh lag. In deezen ftand van zaaken, daar de Engelfchen de rivier kwamen afzakken, en de Franfchen van de zijde van het Kanaal in aantogt waren, vondt de ruiter ongeraa* den, zijne ftandplaats te behouden. Hierom keerde hij te rug na de verzamelplaats op Schooneveld. Hier leggende, ontving de ruiter een bezoek van de Heeren van beuningen, mauregnault en lodestein, Afgevaardigden van zijne Hoogheid. In eenen Krijgsraad, welke vervolgens wierdt gehouden , kwam men tot het beduit, dat de Vloot, ter plaatze alwaar zij thans lag, nog eenigen tijd zou vertoeven, tot op de komst der Schepen , welke men van Amfterdam en uit Zeeland nog te gemoete zag. Voorts vermaanden de Afgevaardigden, uit naam van zijne Hoogheid, alle de Leden van den Krijgsraad, in gevalle men aan den Vijand kwam, zich van hunnen pligt te kwijten, als trouwe liefhebbers van het Vaderland. Naa het vertrek der Heeren, wierdt de Vloot verdeeld in drie Eskaders. Benevens den Generaal, zouden de Lt. Admiraal van nes, de Vice-Admiraal de liefde en de-Schout bij nacht van nes, over het eerfte het bevel voeren, liet tweede zou ftaan onder den Lt. Admiraal bankert, de Vice-Admiraalen evertzen en star, en den Schout bij nacht vlug. De Lt. Admiraal tromp, de Vice-Admiraalen sweers en schram, en de Schout bij nacht swaut zouden de Opperhoofden zijn van het derde Eskader. Dewijl tromp en bankert nog niet in de Vloot wanen, vervingen anderen hunne plaats bij voorraad. Den volgenden dag wierdt 'er een veroverd Engelsch Advijsjagt in de Vloot, en de Kapitein daar van bij onzen Generaal gebragt. De Engelsman verhaalde, dat de vereeniging 4er Franl'c'ae en Engelfche Vlooten reeds gefchied was, op veertien  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 33 { tien of vijfcien Engelfche Schepen na, die nog voor Dovres lagen; dat de magt der Engelfchen uit zeventig Schepen bellondt, doch die der Franfchen hem onbekend was, hoewel zij, door zommigen , op wel zestig Zeilen wierdt begroot. Op den achtentwintigften der maand kwamen de Lt. Admiraal tromp en de Vice-Admiraal schram, met zes Oorlogfchepen en een Brander, in de Vloot. Uit eerbied voor de Vlag, liep tromp met zijne Schepen agter het Schip van de ruiter om, en begroette hem met eenige eerefchooten: waar naa hij, in eene Sloep, zich na den Generaal liet roeien. De eerüe, in den tijd van zeven jaaren, was deeze zamenkomst tusfchen de beide Vlootvoogden. Minzaam en vriendelijk bejegenden zij elkander. Desgelijks verfcheen hier ook, ten zelfden tijde, de Lt. Admiraal bankert. Op den dertigflen van Maij kwamen, van nieuws, twee Afgevaardigden van zijne Hoogheid bij de ruiter aan boord, om te raadpleegen over eene bekwaame plaats , in wrelke 's Lands Vloot voor vijandlijke aanvallen minst bloot zoude leggen. Men koos daar toe Schooneveld, of eenige andere plaats, meer Zuidelijk na Ostende. De Afgevaardigden, nevens alle de Leden van den Krijgsraad, in welken dit beflooten was, hielden het middagmaal bij de ruiter. Bij het drinken van een glas van vriendfehap , beloofde men elkander trouwen bijfland , tot aan den laatRen droppel bloeds, ter verdeediginge van het Vaderland. Gelijke beleefdheid genoot de ruiter, 's anderendaags, bij tromp, die den Opperbevelhebber, nevens den geheelen Krijgsraad, minnelijk ter maaltijd hadt genodigd. Men zat nog aan tafel, toen de Buiteuwagten "zein deeden, dat zij de vijandlijke Vloot vernamen. Wel haast zag men de vooiloopers, en daar op de geheele magt der Engelfchen. Doch, om dat het reeds laat op den dag was, veranderden zij van koers, den lieven Noordwestwasrts wendende. De ruiter, niet twijfelende, of men zou nu binnen kort flag moeten leveren, deedt, op zijn Sch'p en door de geheele Vloot, daar toe alles in gereedheid brengen. Eerst door (lilte, en naderhand door florm, veniepen 'er nog eenige dagen , eer deeze verwagting wierdt vervuld. Intusfehen, geljk onze Generaal , uit den aart, godsdienüig was, deedt hij,  332 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) hij, op zijn Schip, het II. Avondmaal uitdeelen, en bereidde zich, naar gewoonte, tot den dood, indien hem, in het aanflaande gevegt, iet menfchelijks mogt wedervaareu. Op den zevenden Junij, dag, welke altoos zal gedenkwaardig zijn in de Nederlandfche Iliftorie, op welken het Gevegt voor Saulsbaai verjaarde, in den vroegen morgenftond zeinde de ruiter den Krijgsraad aan boord. Hier wierdt beflooten, bot te korten, zo dat de Ankers op en neder Honden, om aldus, bij het naderen van den vijand, die te fpoediger te kunnen ligten. Met dit befluit fcheidde de Krijgsraad. Doch alle de leden waren nog niet van boord vertrokken, of men zag reeds den vijand naderen. Wel haast lagen de wederzijdfche Vlooten tegen elkander over. De Engelfche, met de Franfche vereenigd, hadt verre de overhand, en befloeg eene uitgebreidheid larigs de Zee, zo verre het gezigt konde reiken. Zij beftondt uit honderdvijftig Zeilen, onder welke men ruim tachtig groote Schepen van Oorlog telde. De Vloot onder de ruiter was niet meer dan ruim honderd Zeilen flerk: te weeten, tweeënvijftig Schepen van Oorlog, twaalf Fregatten, veertien Advijsjagten, en vijfentwintig Branders. In deeze ongelijkheid zagen de vijanden de onzen hen met volle Zeilen afwagten, en kwamen, met een voor den wind, op hen afzakken. Terwijl ze de onzen nog niet konden bereiken, fpeelden ze reeds met het grof gefchut, als of zeden Nederlanderen eenen fchrik wilden aan. jaagen. Schertzende zeide men hierom, op onze Vloot: Deeze lieden zijn bang: want zij fchieten, eer ze raaken kunnen. Omtrent één uur wisfelde tromp de eerfle Kogels met den Graaf d'estrees, hebbende het bevel over het Franfche Eskader met de Witte Vlag. Ernflig wierdt hier gevogten. De Vice-Admiraal schram, die den voortogt hadt, fneuvelde door een vijandlijken Kogel. Zo dapper kweet zich hier korkelis tromp, met een geduurig fchreeuwen, onder het vegten, loef, Stuurman, loef, loef! den wind zoekende te winnen, dat de vijand genoodzaakt was, eenigzins te wijken, om zich een weinig te herftellen. Niet voor twee uure hieldt de RUiTER, nevens bankert, fchutgevaarte, met Prins robert, die de Roode, en met sprag, die de Blaauwe Vl3g voer-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 333 voerde. Met eenige Schepen lag de ruiter tusfchen eenige Branders, het Schip van Prinfe robert , en eenige andere Schepen. Zijn hevig fchieten baande hem eenen weg midden door den vijand. Overal daar hij zich vertoonde, maakten de Engelfchen ruim baan voor zijn geweldig kanonneeren. Al lachende zeide hierom onze Held tot iemand, die bij hem Rondt: de Vijand heeft nog ontzag voor de zeven provinciën ; dit was de naam van het Schip, welk de ruiter voerde. Bankert, eenige fchade bekoomen hebbende, aan rond- • hout en zeilen, liep de Generaal fchielijk na hem toe , en ontzette hem. Thans ware 'er kans geweest, voor onzen Generaal, om verfcheiden vijandlijke Schepen aftefnijden; doch hij zag daar vau af, om dat tromp met zijn Eskader niet verfcheen: waar van, egter, de reden was, om dat hjj te verre Noordwaarts was afgezakt, in het naazetten van zijnen vijand, of om dat hij zich onder den vijand bezet vondt. De ruiter begreep de nuttigheid, dat verfcheiden Eskaders van de Vloot bij één bleeven, en beval daarom om de Noord te wenden, om tromp op te zoeken. Een meesterlïuk van handigheid en zeemanfchap was dit bedrijf van onzen Generaal. Niet genoeg konde men nu zich verwonderen, en naderhand roemen, het beleid des Nederlandfchen Zeeheids, in het vereenigen van de Vloot, ondanks de aangewende poogingen, om die te beletten. Langs dien weg gelukte het de ruiter om bij tromp te koomen. Hij vondt hem met Prins robert en een ander vijandelijk Eskader in een allerverfehrikkeiijkst gevegt. Tromp , thans in merkelijke engte, den Generaal ziende naderen , riep met blijdfchap tot de zijnen : Houdt moed, Mannen i daar is Bestsvaér ; die koomt ons helpen. Ik zal hem ook niet verlaaten, zo lang ik adem fchep. Het Schip, welk tromp voerde, zijne groote Raa en VoorReng verlooren hebbende, ging hij op een ander Schip over, 't welk, kort daar naa, de Groote Mast wierdt afgefchooten; dit deedt hem op een derde Schip overllappen. Zo groot een fchrik baarde de komst van de ruiter onder de vijanden, dat eenige Schepen zich in allerijl weg pakten, met het bijzetten van alle hunne Zeilen. Met de zulken der vijanden, die ftand'hielden, wendden nu de onzen Zuidwaarts over; en hoe-  §34 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dé} hoewel de eerstgemelden het voordeel van den wind hadden,durfden ze, egter, niet op de onzen inbreeken , maar hielden geftadig af: terwijl de ruiter verfcheiden maaien door den vijand heen floeg, en altoos zo digt bij hem bleef, als mogelijk was: zo dat hij, al vegtende, een mijl of twee dieper in Zee was, dan in den aanvang des gevegts.- Niet Voor 'savonds ten tien uure, en alzo door de duisternis, eindigde deeze bloedige Zeeflag, in weiken de overwinning zich voor de ruiter hadt verklaard. Want terwijl deeze met zijne Schepen gerust voor anke? kwam, om 'sLands Kusten te befcherraen , was de vijand in flilte afgedroopen. Deeze had: veertien zo Schepen als Branders, de onzen niet een enkel Schip, en flegts drie of vier Branders verlooren. Behalven den Vice-Admiraal schram, was ook de Schout bij nacht vlug gefneuveld. De Graaf d'estrees , Bevelhebber der Franfche Vloot, cn dus de vijand van De ruiter, verhefte, zedert, met uïtbondige loffpraaken de bekwaamheid en het beleid van onzen Held. In eenen brief aan den Franfchen Staatsdienaar colbert fehreef hij „ dat hij het doen van zo groot ,, eene daad, en het toonen van zulk een beleid, als de rui,, ter in deezen Zeeflag hadt gedaan, gaarne voor zijn lee„ ven hadt willen koopen." Tromp behaalde insgelijks in deezen Zeeflag grooten lof. Den gantfchen volgenden nacht, naa het gevegt, deedt de ruiter befleeden aan het floppen van lekken, aanflaan van nieuwe Zeilen, vullen van Kardoezen, en andere noodige toebereidzelen tot een nieuw gevegt, welk men tegen den volgenden dag te gemoete zag. Met het opgaan der Zonne, zag men de vijandlijke Vloot, die in den donker was ten anker gekoomen, nog digt in één leggen. Nevens de gekwetften, welke de ruiter na Zeeland liet opbrengen, zondt hij ook brieven aan de Staaten, zijne Hoogheid en eenige Kollegien ier Admiraliteit. Hij deedt daar in verflag van den afloop des gevegts., en verzogt tevens om nieuwen voorraad van Krijgsbehoeften. Nog dien zelfden avond ontving hij eenen brief van de Admiraliteit in Zeeland, waar in hem wierdt bekend gemaakt, dat verfcheiden liefhebbers van het Vaderland, die «enige ügte Fregatten hadden uitgerust, om daar mede ter kaap  RUITER. (MICHIEL ADR.IAANSZOOR de) 333 kaap te vaaren, hunnen dienst aanbooden, om zich onder de Vlag te voegen, en alzo den vijand afbreuk te konnen doen, Tevens wierdt hem de voorflag^ gedaan, om tweehonderd Franfchen, die den dienst huns Konings verlaaten en den Staaten trouwe haJden gezwooren, over de Vloot te verdeelen, De eerfte aanbieding aanvaardde hij met genegenheid, doch wees de andere van de hand. Een zwaare ftorm , uit het West-Zuid - Westen, beliep hier op de Vloot, en zou haar deerlijk hebben kunnen havenen, hadde niet de Generaal de voprzigtfgheid gebruikt, kort vóór het uitbreeken van denzelven, de Schepen verder uit malkander te doen zeilen, dan zij eerst ten anker gekoomen waren. De vijanulijke Vloot lag nu, in 't West-Noord-West, op eenen afftand van twee en eene halve mijl van de onze geankerd. Gaarne hadde onze Generaal het jongde voordeel vervolgd, en den vijand aangetast. Doch hem bondt de handen het Beüuit van den dertigden van Maij, bij de Afgevaardigden van zijne Hoogheid genomen, inhoudende om de vijanden af te wagten, en niet eerst aan te takten, dan in gevalle' eener voorgenomene landinge. Doch tevens nam hij in overweeging , dat 's vijands moed merkelijk gedaald , en de Vloot verzwakt was. Hierom wierdt de ruiter met den Krijgsraad te raade, dit den Afgevaardigden onder 't oog te brengen, tot in den voormiddag van den veertienden op antwoord te wagten, en, indien hetzelve ïiiet ware ingekoomen, op den vijand los te gaan. Nog vóór den bedemden tijd, in den vroegen morgen van den gemelden dag, kwamen vier Afgevaardigden aan boord van de ruiter , brengende brieven van dankbetuiginge, voor de goede dienden, den Vaderlande beweezen , zo van zijne Hoogheid, als van de Algemeene Staaten. Straks overwoog men het gemelde voorftel, met dat gevolg, dat het nader wierdt bekragügd. Naa het Morgengebed gaf de ruiter kennis aan zijn volk van het vooruee. men om den vijand aan te tasten, en vermaande het tot trouwe en dapperheid. Thans keerden de Afgevaardigde na hun •Jagt te rug. Omtrent elf uure , met eene dijve koelte uit het Noordoosten , kwam de- Vloot onder zeil , en zette regelrec-ht koers-  S3<5 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON bfj) koers op den vijand aari. Zij was nu na genoeg even fterk als de voorgaande reize. De vijand, de Nederlandfche Vloot ziende naderen, ging insgelijks onder zeil; in 't eerst fcheen hij haar te willen afwagten, doch liep vervolgens Noordwestwaarts van haar af. Niet vroeger dan 's naamiddags ten vier uure konde hij agterhaald worden. De Admiraalen sprag en tromp, beiden in de voorhoede zeilende, kwamen toen eerst aau elkander. Een half uur laater begon de ftrijd tusfchen Prins robert en de ruiter. Bankert wierdt handgemeen met den Graaf d'estrees. De ruiter hadt een oogmerk om op het Eskader van de Roode Vlag in te broeken; doch de vijand, het geduurig draagende houdende, konde tot geen ftaan gebragt worden. De Vice-Admiraal sweers, van tromps Eskader, deezen zijnde vooruit geraakt, kwam in een verfchrikkelijk gevegt met den Admiraal en Vice-Admiraal van de Blaauwe Vlag. Doch zijne Kapiteinen hem niet behoorlijk gevolgd zijnde, wierdt hij, door overmagt, zo deerlijk gehavend, dat hij, in den avond, zich genoodzaakt vondt te wijken. Midlerwijl was de ruiter met Prinfe robert ia gevegt. In 't eerst fcheen het, als of, op zijn Schip, aües aan fpaanciers zou gefchooten worden; ook kreeg hij eenige gekwetden. Doch de vijandlijke Schepen keerden hem eerlang de Spiegels toe, en liepen voor den wind heenen. Al vegtende zeilden nu de beide Vlooten nevens elkander voort, zettende de Engelfchen bij al wat goed konde doen, om hunne Kusten te bereiken. Men fchoot nog, naa dat de Zon reeds was ondergegaan. Thans deedt de ruiter, met vuuren, zein om te wenden, en zeilde, met klein zeil, Zuidoostwaarts, in de onderftelling dat de vijand koers zou blijven houden tot den volgende dag, en dan het gevegt hervatten. Doch toen de Zon wederom opging, was 'er geen vijand meer te zien. Naderhand vernam men, dat dezelve de Zee verlaaten, en zich na de rivier van Londen hadt gewend. Weinig fchade was, aan weerkanten, in deezen flag geleeden. Een oudetflijken . roem behaalde hier de ruiter , nevens verfcheiden andere Vlootvoogden, als die twee vereenigde Koninklijke Vlooten hadt aangetast, vervolgd, agterhaald, en tot die engte gebragt, dat zij dc Zee moesten ruimen. Een Engelscli Schrijver,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON DÉ) 337 ver, verflag gedaan hebbende van deezen Zeeflag, geeft onzen HeJd hec volgende getuigenis: „In dit bedrijf gaf .de ruiter „ duidelijke proeven, dat hij, als het tijd was, den vijand zo >, wel durfde opzoeken, sis dat hij dien, zomtijds, voorzig„ tiglijk vermijdde, en dat hij zijne plaats nooit verliet, dan ,, om zijn voorhoofd te toonen/' Intusfehen hadt de ruiter fchriftlijk verflag gedaah aart d* Algemeene Staaten ed aan Zijne Hoogheid, en met een ver* Zogt om vervulling van Krijgs- en andere behoeften. De Afgevaardigden, welke kort vóór het Gevegt bij onzen Ge* neraal aan boord geweest waren, en zich, zedert, te V/is* fingen onthouden hadden, kwamen nu wederom in 's Land* Vloot, om de ruiter en de overige Bevelhebbers voor hun* ne trouwe dienden te bedanken. Tevens verzogten zij orn de gedagten van den Krijgsraad omtrent de volgende verrigtingen der Vloot. D .ch hier over verfchilde men van begrippen. Zommigen ftemden voor het plaatzen der Zeemagt op Schooneveld. ter beveiliginge van 's Lands Kusten; anderen dagten, men moest den vijand opzoeken en aantasten. Zon* der in deezen uitfpraak te doen, beloofden de Afgevaardigden, de verfchillende bedenkingen ter hooge Vergaderinge te zullen brengen. Naa dat De ruiter , kort te vöoren, van Hun Hoog Mcm. gorden en van den Prinfe Stadhouder een brief van dankzeg.» gin^e hadt ontvangen, voor zijnen dleuSt, aan het Vaderland beweezen, bekwam hij, op den negentienden Junij, de be* Vestigde tijding van de aankomst der vijandelijke Vlooten op de rivier van Londen* Met overleg van den Krijgsraad, be-< .floot hier op de Generaal, nog dien zelfden dag, den Schout bij nacht de haan, met twaalf Oorlogfchepen en Fregatten, twee Branders en vier Advijsjagten , derwaarts te zendemDeeze togt moest dienen, deels om deri toedand en gelegenheid der vijandliike Vlooten naauwketirig op te neemen ; deels, om te doen zien, dat de Nederlandfche Vloot, hoeWel min. der van magt, zich wel op de vijandlijke Kusten durfde Vertoonen. Terwijl de haan op weg was, zag men, tegen den middag van den eenentwintigden Junij, een Admiratiteits [agt, *t Welk de Vlag van boven voerde', nevens een Snaauw* uit . XXV. deel. Aaaaa Zt+  338 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON be) Zeeland, de Vlooc naderen , den fteven wendende na hes Schip van den Generaal. Het hadt binnen boord den Veldmaarfchalk wirts, die thans, op Walcheren, het Krijgsvolk van den Staat geboodt, nevens eenige andere Heeren, om den zegepraalenden Held over zijne overwinning te begroeten. Het aanzienlijk gezelfchap wierdt deftig onthaald, en keerde nog dien zelfden dag te rug. Niet meer dan vier dagen befteedde de Schout bij nacht de haan aan zijnen togt. Hij boodfchapte aan den Generaal, dat de vijanden, in de twee jongde gevegten, meer dan drie- = duizend dooden en gekwetden bekoomen hadden ; dat 'er, tusfchen de Engelfchen en Franfchen, merkelijke oneenigheid heerschte, elkander over en weder de fchuld van de nederlaage geevende; dat de Engelfchen van fpijt borden en van woede ftampvoetten, om dat zij de Zee hadden moeten verlaaten. Omtrent deezen tijd kwamen 'er eenige verfche Schepen uit Friesland, en eenige, die in Zeeland hcrfteld waren , onder de Vlag: zo dat men 'er nu honderdëntien Zeilen telde. Ook zag men een Jagt de Vloot naderen, voerende eenige Afgevaardigden der Algemeene Staaten en van de Kollegien der Admiraliteit. Hunne komst diende tot het doen van eenen voorflag, of de Krijgsraad niet zou geraaden vinden, zo ras de Vloot van Krijgs- en andere noodwendigheden zou voorzien zijn, t welk binnen twee dagen konde gefchieden , met dezelve na Engeland over te fteeken. Greetig wierdt deeze voorflag bij de ruiter en de overigen aangenomen, om verfcheiden redenen, onder andere, om de Engelfchen te toonen, de valschheid hunner uitftrooijinge , alsof de Nederlandfche Vloot uit Zee geflagen of binnen de Gronden was gedreeven. Straks maakte men alle noodige fchikkingen tot den gewenschren togt. Alles was daar toe in gereedheid, wanneer de ruiter, op den eerften Julij, van den Heere lodestein , Sekretaris van het Kollegie der Admiraliteit te Rotterdam, eenen brief ontving, waar in hem, uit naam van zijne Hoogheid, wierdt belast, den togt nog eenige dagen uit te ftellen. Dit fchrijven wierdt, 's anderendaags, gevolgd van den Heere lodestein zeiven , verzeld van den Veldmaarfchalk wirts , en den Heere de hubert , Raadpenftonaris van Zeeland,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dè) 339 als Afgevaardigden van zijne Hoogheid. In den Krijgsraad 4 welke aan de ruiters boord wierdt gehouden, bragten zij in 't midden, dat ter gelegenheid van het beleg van Maastricht, door den Koning van Frankrijk, zijne Hoogheid op de gedagte was gevallen , of niet de Vloot de eene of andere Stad of Plaats, in Engeland of Frankrijk » zoude kunnen aantasten, om alzo eene afwending te maaken, en daar door het beleg te doen opbreeken. Naa lang overleg van dit on« derwerp, Hemde men algemeene voor de ongeraadenheid van dusdanig eene onderneeminge; en Viel dus het befluit, om Zich te houden aan den eerften voorflag , en na Engeland over te lleeken. Op den derden Julij ging de Vloot derwaarts onder zeil. Terwijl men de reize vervorderde, ontving «e ruiter bêrigt van verfcheiden Kapiteinen , dat , op hunne Schepen» zeer gevaarlijke befmettelijke ziekten zich openbaarden , dia geweldig voortfloegen. Niet minder dan vierhonderdveertig perfoonen waren , van de kwaaie Zeer fchielijk aangetast, Honderdëndertig van dezelve zondt de Generaal na het Va* derland in de Gasthuizen, raadpleegde vöorts met de Geneesheeren op de Vloot, en deedt de middelen, welke zij dienftig oordeelden, in het werk (lellen. Men fchreef deeze Ziekte toe aan de befnlettinge van de zulken onder het bootsvolk» welke, in den jongst voorgaanden winter, gebruikt waren op eenige gevaarlijke posten in Holland, en aldaar veel geleeden hadden. Door ftilte en tegenwind opgehouden, kreeg de Vloot tiiei voor den viifden Julij de Engelfche Kust in 't gezigt. Vier of vijf Engelfche Schepen, die voor het Koningsdiep voor anker lagen, hadden de Staatfche Vloot niet ontdekt, of zij gingen onder zeil, en weeken binnenwaarts óp de rivier van Londen. Thans beleide de Generaal den Krijgsraad. Hier wierdt goed gevonden, nog een weinig digter onder de Engelfche Kust te loopen, en zich van nader bij te vertoonen j doch, indien 'er geen kans ware om eenig voordeel op den vijand te behaalen, wederom over te fteeken na de Hollandfche Kust, om de Vloot, door het opzenden der zieken en het ontbieden van verfche leevensmiddelen, zo ve&l mogelijk, Aaaaa 2 ïs  346 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON m.) te zuiveren. Diensvolgens liep 's Lands Vloot tot zo nabij onder Harwich, dat men van daar en uit andere oorden de Nederlandfche Schepen duidelijk konde onderfcheiden. Duidelijk bleek nu den Engelfchen de valschheid des veripreiden gerugts, dat de Nederlanders uit Zee gefiagen waren. Op den negenden deedt de Generaal den fteven wederom na de Hollandfche Kusten wenden; laatende, evenwel, vier Oorlogfchepen, vijf Fregatten, dtie Snaauwen en een Galjoot, onder bevel van zijnen Zoone Jonkheer van gelder, voor de rivier van Londen, met last om 'er drie of vier dagen te blijven kruizen, den vijand alle mogelijke afbreuk te doen, kundfchap op te zamelen wegens de gedeldheid en beflemming der vijandlijke Vloot, en vervolgens, op de geftelde Verzamelplaats, ter haiver Zee, tusfchen de rivier vau Londen e» de Wielingen, de Vlag te koomen opzoeken. Terwijl de ruiter, met 'sLands Vloot, zijnen koers vervolgde, liep de wind Zuidwest. Hier uit vermoedende, dat de Vijand, van die gunftige gelegenheid, zich veelligt mogt bedienen, om met de Schepen, die al lang op de rivier van Londen gelegen hadden, uit te loopen, en zich tusfchen den Oppert en de Flaamfcke Kusten te plaatzen, vondt hij geraaden, niet voor de Maaze, maar meer Zuidelijk post te vatten. Onder het voortzeilen , ontving hij eenige ververfchingen uit het Vaderland, zondt de zieken, met klein Vaartuig, na Rotterdam, en liet, eindelijk, vijf mijlen van Weitkappel, het anker vallen. Hier kwam van gelder bi] hem, zonder, egter, merkelijke kundfchap aan te brengen. Intusfehen groeide, hand over hand, het getal der zieken op de Vloot. Van wegen het groot getal beünette perfoonen, welke men hadt moeten opzenden, gevoegd bij de dooden en gekwetften, in den jongden Zeedag bekoomen, waren zommige Schepen zo fchaars van Volk voorzien, dat de Ankers ter naauwer nood konden gewonden worden. Dit bewoog den Generaal, uit de Fregatten en Advijsjagten, eenig Volk op de magtelooze Schepen te doen overgaan. Daarenboven wierdt het gebrek, eenigzins, aangevuld door versch. Volk, van Amfterdam en Rotterdam, na de Vloot gezonden. Midlerwijl hadden 's Lands Staaten beflooten, dat de Vloot, aog  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 341 nog eenigen tijd, Zee zoude houden, en , diensvolgens, de Kollegien ter Admiraliteit aangefchreeven, om dezelve, tot aan het einde van Augustus, van leevensmiddelen te verzorgen. Van tijd tot tijd een weinig verzeild zijnde, was nu 's Lands Vloot het Eiland Walcheren, tot ©p een korten afftand, ge- • saaderd. Hier hadt de ruiter eene voegzaame legplaats uitgekoozen, om, aan de eene zijde, den vijand te kunnen afwagten, en, aan den anderen kant, een onbelemmerden toevoer te hebben van lijfs- en krijgsnoodwendigheden. Op deeze legplaats ontving de ruiter eenen brief van den Raadpenfionaris, meldende, hoe men, in Engeland, vlijtig bezig was om de Vloot, van nieuws, in gereedheid te brengen; doch dat het werven van bootsvolk zeer traaglijk voortging, alzo veele Engelfchen ronduit weigerden, tegen de Nederlanders te dienen; maar dat evenwel de vijand een oogmerk fcheen te hebben, tegen de magt der Staaten, nogmaals, eenen kans te waagen, indien hij flegts zijne Vloot konde in Zee brengen; 't geen, ten minfle, nog wel twaalf dagen zoude aanhouden. Het berigt, wegens de langzaame bemanning van de vijandlijke Vioot, wierdt, zedert, bevestigd, doch daar nevens gevoegd, dat dezelve thans gereed lag, om Zee te kiezen. Wat laater verflondt de ruiter van eene zijner Brand wagten, dat de vijandlijke Vloot, fterk honderdvijfentwintig Zeilen, uit de rivier van Londen, met 'er daad was in Zee geloopen, verzeld van eenige duizenden Soldaaten, in Koolfchepen gelaaden. De Generaal, uit het laatfte gedeelte diens berigts, befluitende dat de vijanden eenen aanflag van gewigt in den zin hadden, en dat hij, veelligt, nog dien zelfden dag, dezelve zoude verneemen, ter oorzaake van den gunftigen wind, deedt de Schepen onder zijne Vlag een weinig meer uit elkander zeilen, en zich in eene goede orde plaatzen. Daar naa riep hij alle de leden van den Krijgsraad aan boord, deelde hun de ingekoomene berigten en tijdingen mede, en vermaande eenen iegelijk tot de betragting van zijnen pligt. Op den dertigflen Julij ging 'sLands Vloot onder zeil, ftellende den koers Noordwest; zij zeilde tot 'sanderendaags avonds, eer de run Aaaaa 3 te*  342 RUITER, (MICHIEL ADRIAANSZOON de) ter den vijand ontdekte. Vier mijlen van hem liet hij toen het anker vallen. Thans zondt hij bevel aan tromp en bankert om met hunne Eskaders, die den voor- en den agter. togt hadden, zo nabij doenlijk was aan de Hoofdvlag te blijven, om alzo elkander te fpoediger hulp te kunnen bieden. Voorts belastte de ruiter aan drie Jagten, om tusfchen de onze en de vijandlijke Vloot te kruizen, en alzo op de beWeegiugen der laats tgemelden een waakend oog te houden. In den vroegen morgen van den eerften Augustus ging de vereenigde vijandlijke Franfche en Engelfche Vloot, bijna te gelijk met de Staatfche, onderzeil. De wind waaide thans uit het West. De wederzijdfche Zeemagten leiden om de Zuid. Naa geruimen tijd zeilens, was de ruiter , die zijne Schepen digt in een geflooten hieldt, van verftand, dat hij, zo niet boven den vijand zeilen, althans op hem zoude kun* •ïien indringen. Ruim acht uure deedt hij zein van wenden om de Noord, en om op de vijandlijke magt in te dringen. Doch deeze hadt zulk een voorneemen niet begreepen, of hij zeilde van de onzen af, met zo fnellen vaart, dat het agterhaalen ondoenlijk viel. Eerst ve'.moedde de ruiter, dat hier een oogmerk agter fchool, om hem ter halver Zee te lokken, en aldaar het gevegt te beginnen. De ongegrondheid diens vermoedens, uit's vijands geduurig voortzeilen, befpeurende, kwam hij op den inval omtrent eenig misverftand tusfchen de Franfche en Engelfche Bevelhebbers. En, inderdaad, het gedrag der vijanden, geduurende den gantfchen dag, hadt een voorkoomen van wanorde en verwarringe. Nu eens liepen 2e voor den wind af, dan ftaken ze wederom bij, als 't ware om de Nederlanders af te wagten, terwijl, inmiddels, een ander Eskader van hunne Vloot zijnen koers vervolgde. Kort jiaa den middag liepen ze allen voor den wind af, tot 's naainiddags ten vier uure, wordende fteeds vervolgd door de onzen, die , in het naajaagen , honderdvijftig Zeilen telden. Veel naadenkens kostte het de ruiter , om van dit wijken «enige voldoende reden te vinden. In gebrek aan moed konde hij den grond daar van niet vinden, alzo de vijand klaarblijkelijk de overhand hadt, en van noodwendigheden op nieuw Voouien was, Eindelijk viel hij op de gedagte, dat het, veel-  RUITER- (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 343" veelligt, een Krijgslist was, om hem van de Zeeuwfche Kust af te trekken, en alzo de handen ruim te krijgen tot het doen van eene landinge. In deeze gedagte wierdt hij verfterkt, althans hij befchouwde dezelve als niet verwerpelijk, zints hij vernam, dat de Koolfchepen, die de Landfoldaaten zouden overvoeren , nog op de rivier van Londen lagen. Deeze, befloot hij 'er uit, zoude men, geduurende zijne afweezigbeid van Schooneveld, doen uitloopen, en eene landing op de Zeeuwfche Kust onderneemen. In deeze onzekerheid zeinde hij de overige Lt. Admiraalen aan boord, en deelde hun zijne gisfingen en bedenkingen mede. Men was het met hem ■eens , en befloot, diensvolgens , na Schooneveld te rug te keeren. Nog voor den avond wierdt dit befluit volvoerd. 'sAnderendaags kwam de Vloot wederom onder zeil, doch vernam geenen vijand. In den avond, naa dat de Vloot, op haare gewoone plaats, wederom ten anker was gekoomen, bragt een Zeeuwfche Kaaper twee Kitzen, zijnde Engelfche Prijzen, in de Vloot. Aan boord van de eene bevondt zich een Engelsch Predikant, voor een groot Oorlogfchip beftemd. Deeze, gebragt zijnde aan boord van onzen Generaal, verhaalde aan denzelven, dat de Landfoldaaten, in de Koolfchepen ingefcheept, een getal van achtduizend man bedroegen, jn acht Regimenten verdeeld , behalven nog drie Eskaders Ruiterij, ieder van honderdtwintig Paerden; dat de Vloot be•ftondt uit tachtig Engelfche en achtentwintig Franfche Oorlogfchepen, bedraagende, nevens de Branders en klein Vaartuig, honderdzescig Zeilen. Hij voegde 'er nevens, deeze Zeemagt, nog dien zelfden dag, omtrent tien mijlen ten Noorden van de Nederlandfche Vloot, onder zeil gezien te hebben. Op het laatfte berigt zondt de ruiter eenige Galjooten langs de Hollandfche Kust, tot aan Texel toe, om te waarfchuwen en op 's vijands beweegingen te letten. Omtrent deezen tijd ontving onze Generaal brieven, zo van den Hollandfchen Raadpenfionaris fagel , als van Hun Hoog Mogende. Beiden waren genoegzaam van den zelfden inhoud; zij behelsden, hoofdzaakelijk, „ Dat, volgens echte berigten, onlangs, van eene vertrouwde hand, uit Londen ' ïngekoomen, de Engelfchen het voorneemen hadden, om w Aaaaa 4 „ te-  844 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de ) ,, tegen de Nederlandfche Vloot nogmaals eenen (lag te waa» gen; dat, aan den udtflag diens gevegts, het lot van het „ lieve Vaderland hing; naaraien de vijanden wel zouden ge„ negen zijn tot het fluiten van eenen Vrede met den Staat, „ op redelijke voorwaarden, indien zij, in dit gevegt, de ,, overwinning niet behaalden ; dat voorts de vijanden een „ ontwerp beraamd hadden, om, geduurende het gevegt, de ingefcheepte Troepen eene landing te doen volvoeren bij ,, Scheveninpen, met oogmerk om alzo in 's Graavenhage „ alarm te verwekken, en de hooge Vergaderingen uit elkan. », der te doen gaan ; dat zij, diensvolgens, hem in bedenking ,, gaven, of hij, geduurende het gevegt, de vijanden, met „ eenige kleine Fregatten, niet zou kunnen gadeflaan, en het „ landen beletten." De Brief wierdt beflooten met eene voljcomene overlaating van alles aan de wijsheid en voorzigtigheid van den Generaal , met eene hartlijke vermaaning aan hem, en alle zijne onderhoorige Bevelhebbers, Officieren, Matroozen en Soldaaten tot het betragten van hunnen eed en pligt, en eene vuurige toewenfching van den Godlijken zegen in het aanflaande gevegt. Den eerstvolgenden Zondag, naa de openbaare Godsdienstoeffening , deedt de ruiter, door Zijnen Predikant westhovius, deeze Brieven aan al zijn volk vo rleezen; 't welk zich daar op zo gemoedigd aanftelde, dat het meerengedeelte zijn verlangen betuigde , om met den vijand handgemeen te worden, 's Daags daar aan ontving de Generaal eenen Brief van de Staaten van Holland, in welken hem berigt wierdt, dat de vijandlijke Vlooten zich lieten zien pan de Ku t van Holland, en door het afzenden van kleine Vaartuigen, tot digt aan den wal, het voorneemen eener landing? vertoonden; weshalven Hun Ed, Gr, Mogende posten Jangs de Stranden deeden loopen , en Baaken hadden doen ftellen, om te dienen tot zeinen van den naderenden vijand. Wijders wierdt den Generaal berigt, dat 's Lands Staaten beflooten hadden, de Vloot, tot in 't einde van September, gee te doen houden, en daarom de Admiraliteits-Kollegien a»ngefchr even, om 's Lands Schepen, tot zo lang, van de jöQQdige mond- en krijgsbehoeften te voorzien, en, indien bij hen eenife Schepen lagen, na Zee beftemd, derzelver uit-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 345 rusting en bemanning, met allen mogeüjken fpoed, te verhaasten. Op den vierden Augustus, terwijl de Vloot op Schoont* veld lag, kwam bij onzen Generaal aan boord de Heer molenbeek , Burgemeester van Brugge, derwaarts gezonden door den Graaf monterey, Landvoogd der Spaanfche Nederlanden. Zijne boodfchap hieldt in, een berigt wegens de behoedmiddelen, door den Landvoogd aangewend, ter beveiüginge van de Vlaatnfche Kusten tegen vijandlijke onderneemingen. Tevens deedt hij, van wegen zijne Excellentie, eene aanbieding van al wat in derzelver vermogen was, om de Vloot van noodwendigheden te verzorgen. Verfcheiden andere Grooten, van Ostende, kwamen, den volgenden dag, bij de ruiter aan boord, om hem te begroeten en 'sLauds Vloot te bezig, tigen. Intusfehen was, langs de Hollandfche Kusten , alles in beweeging. In den avond van den tweeden Augustus hadt men de vijandlijke Vloot voor de Maaze gezien, 's Anderendaags, met Zonsopgang, vertoonde zij zich voor Scheveningen, zo digt aan den wal, dat men de drie Eskaders duidelijk konde onderfcheiden. Tegen den middag naderden eenige kleine Fregatten tot zo nabij, dat men, van land, op dezelve fchoot; 't welk, van de Schepen, even eens beantwoord wierdt, zonder dat men, over en weder, eenige fchade toebragt. Nog dien zelfden naamiddag vertoonde zich de Vijand voor Zant. voort en IVijk op Zee, drie mijlen van den wal. 's Daags daar aan liet hij zich zien, eerst voor Egmond, daar naa bij Petten, en eindelijk voor Texel. Van dit ailes zondt zijne Hoogheid berigt aan de ruiter , met last om op de beweegingen des vijands, die eene landing fcheen in den zin te hebben, en tweehonderd Zeilen fterk was, naauwkeurig agfr te geeven, en , indien hij zulks zoude geraaden vinden, den7 zeiven aan te tasten. Naa het ontvangen van deezen Brief, die, egter, niet voor den zevenden der maand onzen Generaal ter hand kwam, befloot de Krijgsraad, na Scheveningen te zeilen, en als dan nader te overleggen, 't geen men, om te doen, dienftig of roodig zoude oordeelen. Eer nog de ankers geligt waren , Aaaaa 5 ont-  345 RUITER. ( MICHIEL ADRIAANSZOON be) ontving de Vloot, tot verfterting, een Zeeuwsen Schip, en een van Amfterdam; als mede vierhonderd man veKch volk, om over de Vloot verdeeld te worden. In het gezigt van Sckeveningen genaderd, vernam de ruiter uit eenen Koopvaardijfchipper, dat de Engelfchen eene landing op het Eiland Walcheren iii den zin hadden , zo ras 's Lands Vloot van Schooneveld zou vertrokken zijn. Van dit berigt gaf de ruiter kennis aan zijne Hoogheid, verzoekende tevens om nadere en duidelijker bepaalende bevelen. De woorden, door zijne Hoogheid gebruikt, „ om de vijanden te bejegenen en „ aan te grijpen, zo wanneer hij, met overleg van den „ Krijgsraad, naar Soldaat- en Zeemanfchap, zulks zoude oor„ deelen met den dienst en het voordeel van het Land over,, een te koomen," baarden hem merkelijke bekommering. De vijandlijke Zeemagt overtrof de Staatfche zeer verre in allen opzigte. Niet dan met groot gevaar van een nadeeligen uitflag kon dus dezelve beftreeden worden. Indien het gevegt ongelukkig uitviel, zou men daar van de fchuld aan de ruiter wijten. Men hadt wel, voorheen , den ftrijd, zomtijds, op halven kans gewaagd; doch de ruiter durfde dit niet over zich neemen. Om alle deeze redenen verzogt de Generaal om nadere en Heilige bevelen. Inmiddels was, dien zelfden dag, ter Algemeene Staatsvergaderinge beflooten , zijne Hoogheid te verzoeken om de Vloot met eenige Soldaaten te verfterken. Daarenboven waren 'er eenige Afgevaardigden benoemd, om zich na 'sLands Vloot te begeeven, om met de ruiter en den Krijgsraad, over de gelieldheid en beftemmingen der Vloot, mondeling te handelen, en van dit alles, aan zijne Hoogheid, verflag te doen. Derdehalve mijl van Schcveningen lag nu 's Lands Vloot geankerd. Hier ontving de Generaal, op den negenden der maand, een bezoek van den Spaanfchen Gezant Don emassjuel de i-iza, voordagtelijk derwaarts gekoomen, om den Generaal te begroeten. Drie dagen iaater, in den naamiddag, Zag men een Visfcherspinkje de Vloot naderen, voerende de Vlag van boven. Aan boord van hetzelve bevondt zich zijne Hoogheid, verzeld van verfcheiden Edelen en Grooten. De ruiter, zulks vernomen hebbende, zondt ftraks zijnen tweeden  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de") 347 den Kapitein met eene Sloep, in welke de Prins met zijn gevolg overdapte. Dit bezoek baarde eene groote blijdfchap op de Vloot. Alle Schepen lieten hunne Vlaggen en Wimpels waaien. Van het gejuig, Lang leeve de Prins! hoorde men de lucht weergalmen. Terftond naa de komst des Stadhouders, deedt de ruiter den Krijgsraad aan boord zeinen. Hier vraagde zijne Hoogheid elk der Leden zijn gevoelen af, omtrent de best gefchikte wijze, op welke 's Lands Vloot zoude kunnen gebruikt worden, ten dienfte van den Staat, en tot beveiliginge der Oostindifche Retourfchepen, welke men nu dagelijks te gemoete zag. Naa rijp beraad en overleg, viel het eenpaarig befluit, men moest de vijanden, hoe eerder hoe beter, naderen, en dezelve, met het meeste voordeel, tragtcn aan te tasten, om aldus, onder den Godlijken zegen, hen van de Kusten en Zeegaten van den Staat te verdrijven, cn de Zee, voor de verwagt wordende Oostindifche Retourfchepen, vrij en veilig te maaken. Zijne Hoogheid, dit befluit; met zijne toeftemming, bekragtigd hebbende, vermaande alle de leden van den Krijgsraad tot hunnen pligt, en het trouwhartig verdeedigen vau het Vaderland. Straks daar op zag men iets plegtigs en aandoenlijks op het Schip van den Generaal. Al het Scheepsvolk wierdt belast om boven te verfchijnen. Zijne Hoogheid, de Lt. Admiraal Generaal de ruiter en alle de overige leden van den Krijgsraad plaatften zich op het Halfdek. De agtbaare Zeeheld , thans het woord opvattende, fprak, met zijne nadruklijkc ftemme, het Bootsvolk aan, met de volgende woorden: „ Mannen, het fchijnt dat men nog „ eens zal moeten ftaan, en dat de vijanden niet zullen rus„ ten, voor dat wij nog een derden kans met hen gewaagd ,, hebben. Ook kan ik niet twijfelen, of gijlieden, die mij „ nu tweemaaleu trouwelijk hebt bijgedaan, zult nu ook de „ derdemaal toonen, dat gij mannen zijt, genegen om voor „ het lieve Vaderland, voor de Oude Vrijheid, voor zijne „ Hoogheid, en voor Vrouwen en Kinderen, tegen alle vijan„ den nevens mij te drijden. Zijt gij niet alle in 't algemeen, „ en elk in het bijzonder gezind, om uwe eer en eed, als „ getrouwe lieden, tot den dood toe te betragten : te meer, „ om  S4* RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) om dat zijue Hoogheid de blooden zal doen ftratTen, en „de geenen , die zich wel gedraagen , eerlijk beloonen?" Verre de meesten gaven op deeze Aanfpraak een toeftemmend antwoord, en riepen, onder het wuiven met de hoeden: lang leeve de Prins'. Het behaagde zijne Hoogheid, deeze toeftemming en genegenheid, met het driemaal afheemen van zijnen hoed, te beantwoorden. Kort daar op voer zijne Hoogheid, met de Sloep, na de Visfcherspink, en voorts na land. Alle de Schepen deeden, bij het afvaaren, eenige eerefchooten. 's Anderendaags, in den vroegen ogtentftond, ging de Vloot onder Zeil, den koers na't Noorden Rellende, met een flappen Westenwind; doch die, allengskens, wakkerde: waarom de ruiter geraaden vondt, te ankeren; dit gefchiedde drie mijlen dwars van Pelten. Hier wierdt de Vloot beloopen van een harden ftorm, welke drie dagen aanhieldt, en in welken verfcheiden Schepen merkelijke fchade leeden. Niet voor den zeventienden kwam 's Lands Zeemagt wederom onder zeil, laveerende dien geheelen dag en den volgenden nacht, om den vijand op te zoeken, dien men verftondt, vier of vijf mijlen van daar ten anker te leggen. Dien dag ontving de Generaal eenen brief van zijne Hoogheid, inhoudende, hoe men, in Holland, was bedtigt, dat de vijand na de Eems was gezeild, om da Oostindifche Retourvloot waar te neemen : waarom de ruiter wierdt gelast , te onderdaan, wat *er van de zaak ware; en indien de vreeze gegrond wierdt bevonden. zich insgelijks derwaarts te begeeven, ingevalle hij van oordeel ware, dat de Retourfchepen aldaar, door den vijand, konden worden aangetast. Naa het ontvangen van dit bevel, deedt de ruiter zich ter hand fteilen eene naauwkeurige lijst van den toeltand en fterkte van 's Lands Vloot. Hier door bleek hem, dat zij beftondt uit vijfenzeventig Schepen van Oorlog en Fregatten, vijfentwintig Branders en achttien Advijsjagten, te zamen uitraaakende honderdachttien Zeilen, gewapend met vierduizend driehonderd twaalf Stukken Gefchut , en bemand met zeventienduizend vierhonderdtweeënvijftig Matroozen en tweeduizend vijfhonderd achtentwintig iSoldaaten, te zamen , twintigduizend vierendertig Koppen.  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 34$ Bij deeze kwam nog, den volgenden dag, eene verfterking van honderdzevenënzeventig Matroozen en honderdvijfenzestig Soldaaten. Over de Schepen, die 't minst bemand waren, wierdt deeze manfchap verdeeld. Hoewel wordelende met aanhoudenden tegenwind, deedt, egter, de ruiter al wat hij konde, om den vijand te naderen. Nevens anderen leedt hij hier door eenige fchade: weshalven hij te raade wierdt, in afwagting van gundiger wind en weder, de ankers te laaten vallen ; dit gefchiedde Noordwest ten Westen van Kamper-, of Kijkduin. Niet lang hadt hij aldaar gelegen, of men hoorde de Buitenwagten zein doen, dat ze den vijand zagen. Hierom beval de Generaal, de lijwaardde Schepen aan te zeggen, dat zij zich zo veel doenlijk onder de Vlag zouden vervoegen. Nogthans bleef men, van weerkanten, ten anker leggen. Geduurende dit flil leggen verviel een der Oostindifche Retourfchepen, 't welk van zijne makkers was afgedwaald, in 's vijands handen. 's Morgens vroeg van den twintigden Augustus ging de Vloot onder Zeil, met een Oosten wind, den koers na het Noordwest (lellende. Ten tien uure kreeg men den vijand in 't oog, houdende den zelfden koers, doch ruim twee mijlen boven wind, zonder dat evenwel dezelve eenige gezindheid ora te vegten betoonde. In den naamiddag wendden de beide Vlooten Zuidwaarts. Aldus zeilde onze Admiraal voort, tot twee uure naa middernacht, wanneer hij West-Noord-West over wende. Straks daar op zag men den vijand, insgelijks, doch na 't Noord - Noord-Oost wenden. Intusfehen liep de wind Zuid-Zuid-Oost; en toen de dag aanbrak bevondt zich onze Vloot in het gezigt van de Hollandfche Kust, geene twee mijlen van Land, tusfchen Petten en Kijkduin. De vijand was nog al In 't gezigt, doch dieper in Zee. Door zijn beleid hadt dus onze Generaal, geduurende den nacht, den vijand de loef afgewonnen. De ruiter , hier mede zijn voordeel willende doen, deedt, vroeg in den morgen van den eenentwintigden Augustus, zein aan de Vloot, om zich in dagorde te fchaaren, en toedel te maaken om den vijand aan te tasten. Het zelfde gefchiedde ook aan de zijde der vijandlijke magt, met klein zeil de onze afwagtende. Zij beitondt uit  gS6 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) lilt drie Eskaders. Prins robert, als Opperhoofd, voerde het bevel over het Eskader van de Roode Vlag; dat van de Blaauwe Vlag wierdt van den Ridder spragge aangevoerd. De Franfche Schepen, die de Witte Vlag voerden, ftonden onder 't bevel 'an den Graave d'estrees. Aan onze zijde hadt de Lt. Admiraal tromp de voorhoede, de ruiter den middentogt, en bankert de agterhoede. Door het wenden van den vijand, 't welk de Generaal, daar op, insgelijks deedt, wierdt deeze orde omgekeerd. Thans deedt onze Vlootvoogd zein , om voor den wind op den vijand in te loopen. Tusfchen acht en negen uure wisfelde bankert de eerfte Kogels met den Graaf d'estrees. De ruiter koos wederom Prins robert voor zijnen man; tromp kreeg te doen met het Blaauwe Eskader onder spragge. De Schout bij nacht de martel kwam met eenige Schepen van bankert's Eskader in zulk een hevig gevegt, dat hij in brand wierdt gefchooten, dien hij met moeite bluschte; hij was genoodzaakt, zich te voegen bij andere Schepen van zijn Eskader, die voorts op den Lt. Admiraal bankert , vermits dezelve van zijn Eskader eenigzins was afgedwaald, eenen Krander afzonden; welken hij, egter, door zijn beleid ontweek. Thans dreef hij de Franfchen om de Oost, daar zij in den wind bleeven hangen', zonder wederom op de Nederlanders af te koomen. De Vice-Admiraalen evertzen en star vervolgden hen eenigen tijd , doch konden ze niet tot ftaan brengen. Intusfehen was de Generaal de ruiter met Prins robert in een verfchriklijk gevegt geraakt; etlijke /.naaien floegen ze door elkander heenen, terwijl zij beurtelings de loef hadden. Men getuigt dat van de ruiters Schepen met het Kanon zo gezwind als met Snaphaanen wierdt gefchooten. Driemaalen gaven ze vuur tegen eene enkele reize van den vijand. De ruiter deedt al wat hij koude om Prins robert te naderen j doch deeze was van eenige Branders omringd, en wierdt, daarenboven , van zijne Sekonden, kloekmoedig bijgedaan. Ondanks eenen dikken mist, van regen verzeld, welke ten tien uure opkwam, en een geheel uur duurde, ging men-, egter, voort met fchieten. In dien tijd raakte van nes ju een hevig gevegt, met zes of zeven Schepen van het Roode Eskader ,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) %0 kader, waar in zijn Bezaansroede door midden gefchooten, en zijn Rondhout zo zwaar befchadigd wierdt, dat hij reddeloos lag. In dien flaat zag hij drie van zijne Schepen boven den wind van hem leggen, zonder dat zij op den vijand afkwamen. Vergeefs zondt hij een Snaauw op hen af, om hen tot vegten aan te fpooren; alsof de zaak hun niet aanging, Weeven ze leggen, zonder eenige moeite te doen om van plaats te veranderen. Naa het opklaaren van den mist, zag hij drie vijandlijke Schepen in brand ftaan. Meer dan eens hadt nis ook Prins robert getragt, om onzen Generaal de loef af te winnen; doch hij deedt vrugtlooze moeite: zo dat hij wederom bij Hak. Bankert , die eenigen tijd de Franfche Schepen hadt naagezet, zonder hen te kunnen innaaien, om mee te verre van het Eskader te verwijderen, wendde nu na de Hoofdvlag , om met dezelve de Roode Vlag aan te tasten. Zo zwaaren last kreeg Prins robert hier door op den hals, dat hij om de West afdreef, wordende van de ruiter, va» nes en bankert agtervolgd, tot 's middags ten twee uure, wanneer de ruiter Noordoost over wendde, om tromp op te zoeken, die, tegen het Blaauw Eskader vegtende, thans buiten gezigt geraakt was. Het zelfde deedt Prins robert ten aanzien van den Ridder spragge, voor welken hij niet minder bekommerd was. Te weeten, de Lt. Admiraal tromp, ten negen uure den fteven gewend hebbende na het Blaauwa Eskader, was van den Ridder spragge kloekmoedig afgewagt. Wel haast raakten de beide Admiraalen aan elkander. Meer dan drie uuren bleeven ze malkander op zijde leggen, met zwaar gefchut en met Musketten een onophoudelijk vuur geevende, doch zo gelukkig voor tromp, dat in de eerfte drie uuren, van de vierhonderdtachtig Koppen, welke hij op zijn Schip hadt, niemand gekwetst wierdt. De meeste vijandlijke Kogels vloogen over zijn Schip heenen. Zo wel, daarentegen, wisten de Nederlanders te treffen, dat spragge eerlang de vlugt moest neemen, van wegen de fchade aan zijn Schip, en de dooden en gekwetften. In groot gevaar, intusfehen, kwam tromp, door het vervolgen van zijnen vijand. Verfcheiden Schepen omfingelden hem, zo dat hij geheel reddeloos wierdt gefchooten. De Branders, evenwel, die men op' hem  èS» RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dë) hem afzondt, wist hij behendig af te keeren. Eindelijk wag hij genoodzaakt, met zijn Schip uit de Vloot te wijken, en pp een ander Schip over te gaan. Spraoge, inmiddels, ook van Schip veranderd, wierdt, vervolgens, door tromp dermaate gehavend, dat hij van nieuws een ander Schip moest Kiezen. Dc ch , in het oyervaaren, en toen hij nog geen Scheepslengte van boord was, om na de Roijal Charles te j-oeien, trof hem het droevig ongeluk, dat een Kogel, die dwars door een ander Schip gegaan was, de Sloep derwijze trof7, dat zij binnen weinige oogenblikken ten gronde ging. De Ridder spragge, wien de naam en roem van een kundig, dapper en voorzigtig Admiraal naaging, kwam dus deerlijk aan zijn einde. De Engelfchen befchouwden zijn verlies als onherftelbaar. Terwijl tromp aanhieldt met vegten tegen het Eskader des verdronkenen Admiraals, kwam de ruiter, nevens bankert, bij hem. Meest alle de Schepen van het Blaauw Eskader waren deerlijk gehavend, en hadden, aan Rondhout, Touwwerk en Zeilen, zeer veel geleeden. Tromp hadt de ruiter niet vernomen, of hij fchikte zich onder de hoofdvlag. De vijand hadt thans de loef. Dit nicttegenflaande, raakten onze Admiraalen, 's naamiddags ten vijf uure, van nieuws, aan den vijand. Zo verwoed wierdt 'er thans gevogten, dat alle de verfchriküjkheden van den Zeekrijg zich hier bij een vertoonden. Ondanks den moedigen en getrouwen bijfland, welken Prins robert, Van verfcheiden zijner Kapiteinen, genoot, viel de ruiter nevens de anderen zo hevig op de Engelfchen aan, dat ze genoeg te doen hadden om hunne reddeloos gefchootene Achepen buiten de Slagorde te brengen. Een Nedeilandfche Brander raakte aan drie vijandlijke Fregatten te gelijk vast; doch, vermits zijn kruid was nat geworden, deedt hij niets dan fmeulen, en gaf alzo gelegenheid, aan de gedreigde Schepen, om te ontkooinen Omtrent zes uure raakten twee Engelfche Branders en een Oorlogfchip in brand. Ten zelfden tijde zonk een ander van hunne Schepen. Een Adviisjagt hadt men kort te vooren zien te gronde gaan. Het gevegt duurde tot 's avonds ten zeven uure, wanneer Prins robert nevens zijne Schepen afhieldt, Jaet Slagveld voor de ruiter overliet en aldus de Zee ruimde. Ten  RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de) ggf Ten blijke van overwinninge, vervolgde onze Generaal defl vijand eenigen tijd, terwijl deeze na zijne Kust den fteven wendde. Dus glorierijk voor de ruiter eindigde dit Zeegevegt, waar door hij het Vaderland , aan den Zeekant, gered en behouden, en, zelf volgens 't getuigenis van vijanden , doof zijnen onbezweeken moed en kloek beleid, een onverganklij* ken roem behaald hadt. Volgens zijne gewoone Zedigheid, weigerde onze Generaal, van den bevogtene zege, hem zelveil de eere toe te fchrijven, maar wilde dat dezelve aan Gode toegefchreeven, en deeze daar voor moest gedankt worden» Daarenboven fchreeven de Godvrügtigen de overwinning toe aan de Gebeden, die, geduurende het gevegt, in alle de Kef* ken deezer Landen, met ongemeenen ernst, waren uitgeftort. Zo dra het gevegt een einde hadt genomen, riep df. ruiter den Krijgsraad aan zijn boord bij een. Hier wierdt be* flooten, tusfchen Texel en Vlieland, en wel in 't gezigt vari beide Eilanden, met de Vloot te ankeren, om aldus de beidé Zeegaten te beveiligen en open te houden, ten dienfte der Oostindifche Schepen, die uit het Oosten of het Noorden ver» wagt wierden. In deezen Krijgsraad was men, daarenboven» bezig, met het opneemen van den ftaat der Schepen, en het getal der gefneuvelden. Thans vernam de Generaal, dat, behalven de Vice - Admiraalen de liefde en sweers, eehigö Kapiteinen, en onder deeze de Voorzoon zijner Echtgenóote, Jonker van gelder, gefneuveld waren. Niet zo hardvogtig Was onze Held, dat hij die verlies Zonder beweegenisfe zijns! gemoeds vernam. Doch, zich herftellende, en toen. hij des. wegen wierdt beklaagd, gaf hij tot antwoord: ,, Ik weet dat „ dit de vrugten van den Oorlog zijn, en dat ik mij zelveü aan Gods wille moet onderwerpen, en daar onder te vrede „ zijn. Heden was het zijne beurt; morgen zal liet mïsfehiert „ de mijne worden." Voot 't overige was het getal déf dooden zeer gering, en de fchade aan de Schepen van weinig betekenisfe. Op het geheele Arafterdamfche Eskader telde me» flegts eenenzeventig dooden en honderdtwiötig gekwetden . en op de overige Schepen naar evenredigheid. Iemand, dis den Zeeflag, op de ruiters Schip, hadt bijgewoond, verhaal- . XXV. deel. Jïbbbl) <&»  554 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) de naderhand, dat het gefcheenen hadt, als of de vijandlijke Kogels van het Schip des Generaals te rug (tuitten. Niet meer dan één Oorlogfchip en vier of vijf Branders hadden de onzen verlooren; -en, op vier na, waren alle de Schepen in ftaat om Zee te kunnen houden. Tot befluit moeten wij nog aanmerken, dat de Engelfchen , in dit gevegt, door de Franfchen zeer fiegt waren bijgedaan. Al vroeg was de Graaf d'estrees, met zijn Eskider, den llag ontweeken, of hieldt zich telkens zeer agterlijk. Daar het den Graave aan moed noch beleid ontbrak, was men van oordeel, dat hij van zijnen Meester, den Koning vau Frankrijk, zulk eenen last ontvangen hadt. Een treffend blijk van onbaatzuchtigheid en regtvaardigheid gaf de ruiter, nog zittende deezen Krijgsraad. Bij gelegenheid der raadpleeginge over de vervulling, bij voorraad, van eenige Bevelhebbersplaatzen, viel, onder andere, de meerderheid van Hemmen op jonker engel de ruiter . Zoon van den Generaal, om tot Schout bij uacht bevorderd te worden. Doch de ruiter nam geen genoegen in deeze keuze, zo als bleek uit zijn fchrijven aan zijne Hoogheid , meldende „ dat „ de Krijgsraad genegen fcheen om zijnen Zoon tot de waardigheid van Schout bij nacht te verheffen ; maar dat de Kommandeur van meeuwen ouder Kapitein was, welken de Vlag als Schout bij nacht zoude toekoomen, en dat hij geene reden zag, waarom men deezen niet verkiezen zoude." De Generaal voegde 'er nevens, „ dat wanneer zijne Hoogheid zulks zoude goedvinden, het hem zeer aangenaam zoude zijn, indien zijne Hoogheid alsdan zijnen Zoon engel de ruiter met de Kommandeursplaats geliefde te begunftigen , 't welk hem wat luister zoude geeven, en aanmoedigen om in zijne jonge jaaren zich te beter te ge" draagen: gelijk hij zich, in de gevegten van het voorleedene en dit loopende jaar, al vrij wel gekvveeten hadt." In het antwoord liet de Prins de beftelling aan de ruiter over. 't Gefchiedde op herhaalden aandrang van den Krijgsraad, dat de Genetaal in deszeifs eerst uitgebragt gevoelen naderhand bewilligde. 's Daags  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 355 's n-ags naa het Gevegt kwam 's Lands Vloot voor anker, tusfchen Texel en het PWt, genoegzaam op de zelfde plaats, «lwaar te vooren de vijandliike Vloot hadt post gevat. Voof deeze, indien zii lust gehad hadde, om het gevegt te hervatten, waaide thans een zeer gundige wind; doch men zag haar niet koomen op 'aa^en. De handen ruimer hadden hierom de onzen om de geleedene fchade te herftellen, en dfl Scnepen, van nieuws , in (laat van tegenweer te bre gen. Men zondt nu ook de gekwetden na Land, als mede. op eene daatelijke wijze, de Lijken der gefneuvelde Vice Admiraalen en Kapiteinen, die voorts een treffelijken uitvaart g9nooten. Inmiddels hadt men, in de hooge Vergaderingen, de tijding van de behaalde Zegepraal vernomen, en was ftraks bedagt op middelen, om de Vloot van het noodige te verzorgen. Reeds op den drieëntwintigden Augustus, en dus twee dagen naa den Zeeflag, wierdt in de Vergadering van Holland beflooten, van wegen Hun Ed. Gr. Mogende, ter Algemeene Staatsvergaderinge, de zaaken dermaate te beftuuren, „ dat, „ ten poedigften, eenige Gelastigden na de Vloot wierden gezonden, om te bezorgen dat dezelve van lijftogt en an- dere behoeften voorzien, en alzo in daat gefteld wierdt „ om 's Lands verderen dienst te kunnen waarneèmen ; als „ mede, dat de zelfde Gemagtigden mogten gelastigd wor,, en, om met den Luitenant-Admiraal Generaal de rüite», ,, en de Afgevaardigden van de Kollgien der Admiraliteiten te ,, overleggen , welke verrigtingen , in den tegenwoordigeil toedand van zaaken, voor de Vloot meest geraaden waren." Tevens wierdt bedooten, de Kollegien ter Admiraliteit aan te fchrijven, om de noodige maatregels te beraamen, tot het fp^eriig verzenden van mond- en krijgsbehoeften na het Nieuw Diep, en ui; het midden hunner eenige Leden te benoemen, welke op dit alles het oog zouden hebben, Het beduit van Hun Ed Gr. Mogende wierdt nog dien zelfden dag ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende ingebragt en bekragtigd. Naa dat de ruiter , 's daags daar aan, nevens eenen voorraad van noodwendigheden , 'brieven van gelukwenfehinge, met de bevogten zege, zo van verfcheiden hooge VeigsdeBbbbb 2 rül»  356" RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) ringen als van den Prinfe Erfdadhouder hadt ontvangen, kwamen, den volgenden dag de benoemde Afgevaardigden, met een Jagt, bij hem, in Zee, in de Vloot aanboord. Straks wierden de Hoofdbevelhebbers, om Krijgsraad te houden, op het Schip van den Vlootvoogd aan boord gezeind. Hier viel het beduit der raadpleegingen, dat de Generaal, zo ras hij van de vereischte noodwendigheden zou voorzien zijn, met de Vloot zou zeilen tot op of bij het Doggerszand, en aldaar eenige dagen vertoeven, in afwagting der Oostindifche Retourfchepen, om dezelve, indien hij ze mogt ontmoeten, na de best gelegene Nederlandfche Zeehaven te geleiden; of, indien de verwagt wordende Schepen, binnen eenige dagen, met verfcheenen, hij alsdan, met de Vloot, na de Breeveertien verzeilen, en om en bij Texel zoude post vatten, om aldaar de nadere bevelen van 's Lands Staaten af te wagten. In het laatst van Augustus en geduurende de eerde helft van September, hadt 's Lands Vloot met ongedadig weder, zomtijds met hevigen ftorm te kampen; waar door verfcheiden Schepen merkelijke fchade leeden. In den tusfchentijd bekwam de rutter de verzekerde tijding, dat de Franfche en Engelfche Schepen, hebbende, naa den Zeedag, om 't ruwe weder, weik het naderen der Engelfche Kust hadt belet, verfcheiden dagen op Zee gezworven, op den derden September voor Harwich waren aangekoomen; dat de Engelfche Schepen voorts de rivier van Landen opgezeild, en de Franfche na hunne eigen havens vertrokken waren. Hier door was men volkomen gerust gedeld , dat de vijand uit Zee geweeken was. Midlerwijl ontving de Generaal aanfchrijven van Hun Hoog Mogenden, waar bij hem wierdt bekend gemaakt, dat in de Zond een groot getal Koopvaardijfchepen gereed lag, den wil hebbende na deeze Landen, en hij, diensvolgens gelast, om dezelve, onder een voegzaam geleide, te doen af haaien. Twee van zijne ligtde Schepen zondt draks de rujter derwaarts, om dien last te volvoeren. Daarenboven zondt hij drie Schepen na het Doggerszand, om op de Oostindifche Retourfchepen te kruizen. Op eene ingeloopene tijding, volgens welke de Engelfchen eenige Oostindifche Schepen, bij het Eiland  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 357 Eiland St. Htlena, hadden veroverd, wierdt, bij de Gemagtigden van de Algemeene Staaten, nader geraadpleegd over de verrigtingen van 's Lands Vloot, Het beduit hieldt in: de Generaal de ruiter , zo fpoedig doenlijk was , zou met 's Lands Vloot overdeeken na de Engelfche Kusten, en aldaar aan de waereld toonen, dat de Nederlandfche Vloot, in den jongden Zeedag, de overwinning hadt behaald, en niet, zo ais de Engelfchen, zelf in gedrukte verhaalen , uitflrooiden, genoodzaakt was geweest , in de havens binnen te loopen, maar veeleer z'ch in daat bevondt, om den vijand te vervolgen; welken hij, daarenboven, volgens dit beduit, mogt aantasten, overal daar hij zulks geraaden zoude agten. Om het ongefladig en dormend weder verliepen 'er etlijke dagen, eer dit ontwerp konde worden in 't werk gedeld. Op den zestienden September bevondt zich de Vloot ter halver Zee, tusfchen Soutshaai en de Hollandfche Kust. Op verfcheiden Schepen leedt men merkelijk gebrek, als hebbende dezelve, om den harden wind, uit de Voorraadfchepen geene leevensmiddelen kunnen overneemen. Hierom riep de ruiter den Krijgsraad bij een; in deezen wierdt beflooten, zo dra mogelijk was zich aan de vijandlijke Kusten te vertoonen, en daar naa den fleven te wenden na de Vaderlandfche havens. De Generaal gaf hier van kennis aan Hun Hoog Mogenden, doch konde, door wind en weder verhinderd , zijn voomeemen niet ten uitvoer brengen. Hierom deedt hij zein om met de Schepen binnen te vallen. De onderfcheidene Bevelhebbers begaven zich na verfchillende Zeegaten. Onze Generaal kwam , op den vierentwintigften September, met eenige Schepen, binnen in het Goereefche Gat, en zeilde, nog dien zelfden dag, tot voor Hellevoetfluis, hebbende, ten teken van Overwinninge, zijn Schip met zijden Vlaggen en Wimpels behangen. Als een blijk van behoudene reize, deedt de Generaal dertien, de Luitenant - Admiraal van nes elf, de Vice-Admiraal van nes negen, de Schout bij uagt de liefde zeven, en elk der overige Kapiteinen drie fchooten, die van het Fort met zeven fchooten beantwoord wierden. Op den zevenëntwintigften en achtëntwintigden der maand verfcheen de ruiter , nevens de ©verige Lt. Admiraalen, ter Vergaderinge van Hun Hoog MoBbbbb 2 genden  ?s8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) genden en van de Staaten van Holland, om ver ag te doen van hunne verrigtingen in den jongften Zeetogt. In beide hooge Vergaderingen ontvingen zij den verdienden lof, en hartlijke dankbetuigingen voor hunne goede en getrouwe dienden. Nog voor het einde der maand begiftigden Hun bdele Groot Mogende onzen Held mee eenen Rentebriet van zesduizend GalJens. De overige Bevelhebbers wierden insgelijks, n. ar eelange van hunnen rang, beloond. Thans begat zich de ruiter na zijn reikhalzend Huisgezin te Amfieidaé alwaar hij, gii ds en elders, met opuie armen, wierdt ontvangen. Korten tijd lïtp het aan, zedert de wederkomst van 's Lands Vloot in de Vaderlandfchc havei s, ot men begon, ter hoogj Staatsvergaderinge, van nieuws, te raadplee^en, over de toerustingen eener aanzienlijke Zeemagt, tegen het volgende Jaar. 1674. Volgens een Ontwerp, op den vijftienden December des tegenwoordige Jaars 1673 in orde gebiagi, en volgens belluit der Algemeene Staaten, op den derden Februarij 1674, bekragtigd, zoude men in Zee brengen tweeënvee'tig Schepen van Oorlog , vau zesenzestig tot tachtig stukken Gefchut, bemand, door een genomen, met vierhonderd Matroozen; vierentwintig Schepen van vijftig tot zestig Stukken, bemand met driehonderd Koppen; achttien Schepen van veertig tot vijltig Stukken, bemand met tweehonderd Matroozen; zes Fregatten van dertig tot zesendertig Stukken , bemand met honderddertig Koppen; vierentwintig Branders, elk met tweeëntwintig Koppen; zesendertig Galjooten en twaalf Snaauwen. De geheeie Vloot zou dus beftaan, in alles, uit honderdtweeenzestig Zeilen. Om deeze talrijke Zeemagt van het noodige te verzorgen maakte men reeds de toebereidzels, toen men de tijding ontving van het fluiten van den Vrede tusfchen Groot-Britannie en de Algemeene Staaten. Met overleg van de ruiter, door zijne Hoogheid verzogt, om deswegen een Ontwerp op te ftellen, befloot men, zedert, tot eene vermindering van 's Lands Zeemagt, en wierdt dezelve, volgeis befluit van Hun Hoog Mogende, in het begin van Maan, bepaald op achttien Schepen van Oorlog, van zesenzestig tot tachtig Stukken Gefchut en vierhonderd Koppen; vierentwintig Schepen van vijftig tot zestig Stukken en driehonderd Koppen;  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 359 pen; twaalf Schept?" van veertig tot vijftig Stukken en tweehonderd Kopp;n ; t vaaif Fregatten van dertig tot zesendertig Stukken en honderddertig Koppen; achttien Branders; achttien Snaauwen; achttien Fluitfchepen; achttien Groote en even zo veele Kleine Galjooten. roor den rijd vau zes Maanden zou deeze Vloot van leevensmiddelen voorzien worden. Men hadt nu we! vrede met Engeland, doch den Oorlog tegen Frankrijk nog op den hals. Van wegen dit Rijk wierden thans geene tocbereidzels gemaakt om eene Vloot in Zee te zenden. Du; de gelegenheid zijnde afgefneeden, om den vijand, van djen kant, te beftrijden, hadt men het gevoelen van den Generaal de ruiter ingenomen, of, naar zijne meening, 'sLands Vloot, elders, tot afbreuke van den vijand, zou kunnen gebezigd worden. Daar toe gaf hij in bedenking, of het niet geraaden zijn zoude, eenen aanllag te onderneemen tegen de Franfche Earibifche Eilanden , Martenique , Cunrueloupe, de Örenades en andere. Deeze voorflag wierdt aangenomen, en door een Staatsbefluit bekragtigd. De Vloot, tot deezen togt beftemd, beftondt, in alles, uit drieënvijftig Schepen , bemand met vierduizend driehonderd zesendertig Matroozen, mitsgaders drieduizend driehonderd zesentachtig So!dawee Voorraadfch>pen: allen te zamen gewapend met duizend en twaalf Stukken Gefchut, en bemand met vierduizend achthonderd twaalf Koppen. ■ Naa dat de lijst deezer uitrustinge aan de ruiter was vertoond, betuigde hij daar over zijn ongenoegen. Hij was van oordeel, dat de Vloot, ten bedoelden oogmerke, na de IVliddelandfche Zee beilemd , in allen opzig-e derker zijn moest, zo ten aanzien van het getal als van de zwaarte der Schepen. De Generaal, naamelijk , kende de gefchapenheid der Franfche Zeemagt, in die oorden; uit aanmerking van we'kj hij meende, tegen haar niet beltand te zullen weezen: te minder nog, om dat dezelve onder kundige en moedige Bevelhebbers dondt, en hij op de magt en hulp der Spanjaarden kleinen daat maakte. Wanneer de ruiter , met zekeren Raad van een der Kollegien ter Admiraliteit, hier over in gefprek kwam, en zijne zwaarighedei) deswegen mededeelde, ontving hij dit zonderling befcheid: ,, Ik deuk immers niet, Admiraal , dat gij, in „ uwe oude dagen, bang begint te worden, en den moed „ laai  3e van cene Nederiandfche Vloot in die gewesten , om verlosfiiig was verzogt. De küiTEri hadt de gemelde Stukken niet doorleezen» of hij befloot terftond, behalven 't geen hij reed* gedaan hadt, ten behoeve! der gevangene Predikanten, al wat in zijn vermogen was, iri 't werk te (tellen. Hoedanig de uitfiag zijner poogingen ware , zal in 't vervolg blijken. Onder dit alles hadt de ruiter vernomen, dat omtrent dg haven van Livor-.w eenige Frani'che Schepen zich vertoond hadden. Hier van zondt hij berigt aan den Onderkoning, en liet, met één, zi;ne Excellentie weeten, dat hij, bellootert heobende niet langer te wagten op de verflerking van Spaanfche Schepen , voorneemens was, met de Vloot door deStraat of het naauw van Faro te zeilen, en vervolgens, aai:. Zuidzijde van het Eiland, op de Franfche Schepen te' Ccecc a  372 . RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON ra) kruizen. Op den zesden Januarij, zich bevindende tusfchen de Eilanden Stromboli en Lipari, verftondt de Generaal, dat de Franfche Vloot, zes mijlen van daar in 't Noordwesten, was gezien, fterk ongeveer dertig Zeilen. Op dit berigt vondt de ruiter goed, den gantfchen nacht, met een Noordlijken koers, na den vijand toe te leggen, naa alvoorens de Raai van Melaz&o tot eene Verzamelplaats gefield te hebben. In den vroegen morgen van den volgenden dag zag men den vijand, op eenen afïïand van drie mijlen. Vrugttoos, eenigen tijd, was de moeite, om binnen het bereik van zijn gefchut te koomen; en toen de Generaal., hier omtrent zijnen wensch vervuld zag, was de dag te verre verloopen om hem aan te tasten: weshalven het gevegt tot 'sanderendaags wierdt uitgefteld. Ten acht uure bevondt zich de vijandlijke magt anderhalve mijl boven den wind van dé Nederlandfche Vloot. De eerstgemelde, ftaande onder het bevel van den Heere du q/jesne, beflondt uit dertig Zeilen; men telde, onder dit getal, vierentwintig Oorlogfchepen van vijftig tot tachtig Stukken Gefchut. Verre in magt overtrof dus de Franfche de Nederlandfche Vloot, in welke men fiegts achttien Schepen telde, en die dus, zo in menigte als In foort van Schepen, voor vijandlijke, zeer verre moest onderdoen. In 't eerst bragt deeze ontdekking onzen Generaal in geer.e kleine verlegenheid, als welken men verzekerd hadt, dat hij, op zijn meest, met twaalf ligte Oorlogfchepen zou te doen hebben. Ondanks deeze groote ongelijkheid, befloot de ruiter, eenen kans te waagen. Diergelijk een befluit was ook genomen bij den Franfchen Admiraal; welke, diensvolgcns, 'smorgens ten negen uure, van den achtflen Januarij, op de Nederlandfche Vloot afkwam, en wel in zulk eene goede orde, volgens 't getuigenis van onzen Generaal zeiven, ais hij ooit Schepen in dagorde gefchaard gezien hadt. Onder de Nederlandfche Vloot hadt de Schout bij nagt verschoor den voortogt, onder de Franfche de Markgraaf de preuilly d'humieres. De plaats van het gevegt was tusfchen de Eilanden Stromboli en Sa'.ir.o. Ten tien uure hielden de voorfte Schepen 't eerst fchutgevaarte; daar naa kwamen de Generaal de ruiter en de Heer du quesne, die den middentogt hadden, aan  RUITER: (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 373 aan elkander. De Heer gaboret en de Nederlandfche ViceAdmiraal de haan, als de agterflen, wierden 't laatst handgemeen. Onder het bereik van elkanders Gefchnt lagen de beide Adtniraalen, een tijd lang, zonder een enkelen fchoot te doen. De ruiter, een voordeeligen kans waarneemende, gaf 't eerst de laag, die van den Heere du quesne ftraks beantwoord wierdt. Fluks wierdt het gevegt algemeen, en wel met zulk eene woede, van wederzijden, dat de ruiter, in zijn fchrijven aan de Algemeene Staaten, getuigde, al zijn leeven geen fcherper of heviger gevegt te hebben bijgewoond. Drie uuren, zonder eenige tusfehenpoozen, hadt het gevegt geduurd, wanneer de Franfche Admiraal den Ridder de tonville geboodt, onder befcherming van zijn Gefchut, eenen Brander op de ruiter aan te voeren. Met groote domheid kwam de Brander op onzen Generaal afzakken, zonder aan het fchieten van de ruiters Sekonden zich eenigzins te ftooren. Doch de Generaal zelve wist hem, toen hij nu op eea kerten afftand was genaderd, zo wel te treffen, dat hij hem zijn groote Steng van boven neder fchoot, en hem alzo buiten ftaat geferagt hebbende om iets te onderneemen, den Kapitein noodzaakte, zich zeiven in-brand te fteeken. Een andere Brander, den eerden kort op de hielen volgende, tot hec zelfde oogmerk, wierdt masteloos, en de Kapitein dood gefchooten. Het volk flak toen den brand in het Vaartuig. Een derde Vaartuig, van foortgelijke eene bedemminge, tusfchen de Liniën beklemd, ging te gronde. Het gevegt duurde, met nooit bezwijkende hevigheid, tot 'savonds ten vijf uure, wanneer men, van 't Schip van de ruiter, een groot Franscb. Oorlogfchip zag zinken. Behalven de nu gemelde, welke geheel verlooren waren, hadden verfcheideu andere vijandlijke Schepen merkelijke fchade bckoomen. Volgens hun eigen getuigenis, hadden de Franfchen meer dan vierhonderd dooden, waar onder verfcheiden Bevelhebbers; het getal der gekwetflen was ongelijk grooter. Het getal, zo van dooden als gekwetflen, aan de zijde der Nederlanderen, wordt niet gemeld. Alleenlijk vindt men aangetekend, dat op het Schip van de ruiter, hoewel hij altoos in 't heetde van het gevegt geweest was, flegts zeven gefneuveld. en dertig gekwetst waren. Van C c c c c 3 de  $H RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) de Bevelhebbers, hadt de Schout bij nacht verschoor hier 't leeven geiaaten, Doch hoewel het meerendeel van de ruiters inanfchap dus gelukkig gefpaard was, het Schip zelve hadt, aan zeilen, rondhout en touwwerk, zeer veel geleeden. Een ander Schip, dat verfcheiden Grondfchooten hadt bekoomen, wierdt, op bevel van onzen Generaal, door twee Spaanfche Galeien, na Palermo op fleeptouw genomen; doch, voor dat het die haven hadt kunnen bereiken, was het ten gronde gegaan. In het verflag, welk de ruiter, van dit Zeegevegt, aan Hun Hoog Mogenden zondt, gaf hij den vijand dit getuigens: „ Ik moet met waarheid zeggen, dat deeze Fran„ fche Koningsfchepen zich deezen dag zeer mannelijk hebben „ gedraagen." Diergelijk een getuigenis gaven ook de Franfcheu aan onzen de ruiter , fchrijvende „ dat hij, door }, gantsch Europa, met regt voor den grootften Zeeheld wierdt „, gehouden, en zich, geduurende deezen Slsg, met zijnen gewooneu moed, voorzigtigheid en beleid gekweeten hadt." Den geheelen nacht was men, in.de Nederlandfche Vloot, tjezig, om de Schepen van de bekoomene Ichade, te herftellen,. en alzo in Haat te brengen tot herhaalden wederftand aan den vijand, welken men, met het aanbreeken van den dag, beneden den wind zag leggen, zonder dat het, evenwel, van wegens de uilte, onzen Generaal gelukte, gelijk ]iij voorneemens was, een nieuwen kans te waagen. Tegen den avond ontving 'sLands Vloot eene merkelijke verfterking, door de komst van den Prins van montesarchio , met negen Spaanfche Koningsfchepen. Gemoedigd door zulk eene verfterking, zogt de ruiter nu tusfchen den vijand en de haven van yiesfina in te zeilen, om alzo eene veiiige toevlugt te hebben voor de beichadigde Schepen, indien men, zo als, met pverleg van den Spaanfcben Admiraal, beiïooten was, van nieuws in den ftrijd wierdt ingewikkeld. Doch, terwijl hij daar mede bezig was, ontving hij de tijding, dat de Franfche Vloot eene verfterking hadt ontvangen van twaalf kloeke Oor* Jogfchepen, van vijftig tot vierentachtig Stukken Gefchut, vier Fregatten en vier Branders, en alzo bijkans eens zo fterk was pis de Vereenigde Spaanfche en Nederlandfche Vloot, niet fl?g?§ W gewit maW ool£ in grootheid van Schepen. Hierom Wierdf  RUITER- (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 375 wierdt beflooten, koers te zetten na de Kaap van Mclazzo, en den Onderkoning van Sicilië hier van te verwittigen, op dat hij daar mede overeenkomflig zijne maatregelen mogt neemen. Onder het voortzeilen verloor men den vijand uit het oog. In eenen Krijgsraad, den veertienden Januarij, aanboord van de ruiter gehouden, wierdt het gewigtig voorlkl overwoogen, of men, in gevalle eener nieuwe ontmoetinge met den vijand, den flag zoude waagen; en viel het befluit, van wegen de ongelijkheid der magt, hetzelve te vermijden. Dit befluit wierdt bevestigd, in eene raadpleeging met den Prins van montesarchio , aan wiens boord onze Generaal zich voorts begeeven hadt, en wijders vastgefleld, na Palermo te fleveuen, om aldaar de Hollandfche Schepen te herflellen, en de gekwetflen te ververfchen. Onder het voortzetten der reize, wierdt de Vloot beloopen van een zwaaren (lorm, en het hier door. voor verfcheiden Schepen , onmogelijk, van wegen het veelvuldig water, welk zij, . door grondfchooten, zeer lek zijnde, binnen kreegen, om Palermo te bereiken : weshalven men te raade wierdt, na Mclazzo te ftevenen. Op den achttienden kwam de Vloot aldaar voor anker. De tijd, tot het verblijf van onzen Generaal, in de Middellandfche Zee , beflemd , liep thans na het einde. Hierom hadt hij verwagt, eenige nadere bevelen, omtrent het langer vertoeven in deeze Vaarwaters, pf het vvederkeeren na het Vaderland. Geen letter kwam hem ter hand, van Hun Hoog Mogenden zo min als van den Prinfe van okanje. Aan den Onderkoning van Sicilië, die, rnet een talrijk gevolg, den Generaal kwam verwelkoomen, zulks berigt hebbende, hieldt zijne Excellentie nadruklijk bij hem aan, om een langer vertoeven in deezen oord, tot afbreuke der Fraufchen , en ten diende van zijne Katholijke Ma'efteit. In geene kleine verlegenheid bevondt zich hier door onze Generaal. Aan den eenen kant zag hij den nood van Sicilië, en hoe zeer men zijnen bijfland aldaar behoefde; aan de andere zijde, vondt hij geene vrijheid tot een langer verblijf, zonder uitdrukkelijken last van Hun Hoog Mogenden. Dit gaf hij den Onderkoning te verdaan , en d»edt, tot de terugreize, alle noodige toebereidzels maaken. Ccccc 4 - Op  3?ö RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Op den eenentwintigden, 's morgens, zeinde de ruiter alle zijne Kapiteinen aan boord, en belastte hun, zich gereed te maaken, om in den avond, of 'sanderendaags morgens, te kunnen onder zeil gaan. Aan den Ondukoning, vervolgens, hier van kennis gegeeven hebbende, kwam dezelve bij onzen Generaal aan boord, om denzei ren van zijn voorneemen af te brengen, ouder andere inet aanbieding van een zwaaren Gouden Keten, nevens een Gedenkpenning van het zelfde metaal. Men verhaalt dat zijne Excellentie , toen de ruiter , de eerde maal, van zijn voorgenomen vertrek kennis gaf, denzelven eene fomrne van honderdduizend Guldens hadt aangebooden, indien hij zijn verblijf wilde rekken; doch dat de onbaatzuchtige Held daar op hadt geantwoord, dat zijne vrijkeid niet te koop was. Het zelfde verzoek, thans vrugtloos jgedaan, wierdt 'sanderendaags herhaald, in een zeer nadrukkelijken brief, en vervolgens, door den mond van eenige aanzienlijke perfonaadjen. Doch de ruiter , gederkt door zijnen Krijgsraad, volhardde bij zijne weigering, en gaf'er den Onderkoning kennis van; die daarop te raade wierdt, den Nederlandfchen Vlootvoogd te verzoeken, indien hij op zijn vertrek onbeweegefijk dondt, althans, in 't voorbijgaan, de Baai van Napels aan te doen, om te verneemen, of hier, veelligt, eenige nadere bevelen van Hun Hoog Mogenden waren aangekoome». Hierin bewilligde de ruiter, en deedt, pog dien zelfden dag, de Vloot ouder zeil gaan; wordende, in 't uitzeilen, met Eerefchooten begroet, en voorts koers zettende na het Eiland Stromboli. Onder het voortzeilen zondt hij een klein Vaartuig vooruit, na Napeh, met Brieven voor den Onderkoning, de Algemeene Staaten en den JJederlandfchen Konful , en om met een te verneemen na Brieven uit het Vaderland. Op de tijding, welke de afgezondenen medebragten, dat 'er geene berigten waren ingekoolijen, vervorderde de ruiter zijne reize, zonder Napels aan te doen. Op den laatden dag van Januarij bevondt zich de Vloot op de hoogte van Korjika. Thans zondt de Generaal vijf Oorlogfchepen na Lifornt, alwaar zijn Zoon engel de ruiter ï»eS eenige 'i L»ndï Schepen lag, om de Smirnafche Vloot na het  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 377 het Vaderland te geleiden; zij moesten ter verfïerkinge van het Eskader dienen. De reize vervolgende, zag de ruiter, op den vierden Februarij, vijf Schepen; het waren de onlangs afgezondene na Livorno. Zij bragten hem brieven van den Prinfe van oranje, inhoudende dat hoewel zijn verblijf, in de Middellandfche Zee, op zes maanden was bepaald, hij dien tijd mogt verlengen, indien zijne tegenwoordigheid van nut konde weezen; dat de Koning van .Spanje om nog zes maanden vertoevens van 's Lands Vloot hadt verzogt; en hoewel hier op nog geen bepaald belluit was gevallen , zijne Hoogheid, egter, over zich nam, een nader berigt aan hem Generaal te zullen doen toekoomen. Terflond naa het leezen van dien Brief, veranderde de ruiter van koers, den (leven na Napels wendende. Naauwlijks was hij, op den elfden Februarij, in de Iiaai ten anker gekoomen, of de Onderkoning, met een talrijk gevolg, kwam hem aan boord begroeten, en over de aankomst der Nederlandfche Vloot zijne blijdfchap betuigen. Van den goeden luim, in welken zijne Excellentie zich thans bevondt, oordeelde de ruiter zich te moeten bedienen , om bij denzelvcn aan te dringen op het ontflag der Hungaarfche Predikanten, ten behoeve van welke onze Generaal, gelijk wij boven meldden, reeds na Napels hadt gefchreevcn. Naa een ernltig gefprek, bewilligde de Onderkoning in het verzoek. Van de noodige Lastbrieven voorzien, begaf zich flraks hierop de Predikant westhovius, nevens den Predikant viret, met drie Sloepen na de Galeihaven , om de elendelingen van daar te haaien. Drieëntwintig rampzaligen wierden flraks aan hun overgeleverd, en na bet Schip van den Vice - Admiraal de haan gevoerd. VVestiioviuj haalde, 's anderendaags, eenen uit het Slaaven- Gasthuis, alwaar hij, aan een zwaar keten geboeid, krank lag, en nog twee anderen uit de Gevangenisfe. Deerniswaardig, in allen opzigte, was de toeftand, in welken deeze zesentwintig rampzaligen zich bevonden: allen half naakt, met gefcheurde klederen, uitgemergelde lichaamen, afzigtig door builen en kwetzuren. Verfcheiden grijzaarts telde men onder de geredde menigte, die door hun deftig, doch bleek vermogend gelaat, ontzag en eerbied verwekCcccc 5 ten,  378 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) ten. Op vijf na, waven bet allen Leeraars van de Gezinte der'Hervormden, 's Daags naa hunne verlosfing, wierden ze aan ds ruiter vertoond, welken zij, voor de betoonde weldaad, hunne vuurige dankbetuigingen toebragten. Toen zij den Generaal verhaald hadden, hoe zij, ondanks de verfcheidenheid van begrippen, altoos als broeders geleefd hadden, voerde hij hun deeze Christlijke vermaaning te gemoete : „ Gaat dan heen, en doet uw best, ieder bij de zijnen, dat gij, t'huis gekoomen zijnde, één moogt zijn en blijven; " en 'ik zal nooit aangenaamer dag beleefd hebben." De ver'roste en thans verblijde Leeraars wierden van alle het noodige rijklijk voorzien, en voorts over de Vloot verdeeld , alwaar zij eene behandeling, aan hunnen rang voegende, genooten. Eenen der Lutherfche Leeraaren hieldt de ruiter aan zijn eigen boord. Op den twaalfden Februarij Ieide de ruiter een tegenbe-zoek af bij den Onderkoning, van welken hij zeer treffelijk onthaald wierdt. Terwijl hij voorts zijnen Kapiteinen belastte , zich van leevensmiddelen voor den tijd van tien weeken te 'voorzien, en de Schepen deedt fchoon maaken en krengen, ontving de Generaal, behalven eene menigte ververfchingen'voor zijne Kapiteinen en Scheepsvolk, van den Onderkoning ten gefchenke , het afbeeldzel van zijne Katholijke Majefteit, op goud geëmailleerd en met Diamanten rijklijk omzet. Van wegen den Koning zeiven wierdt deeze vereering aangebooden. Volgens zommigen zou de ruiter een Zilveren, zeer kunflig gedreeven Schotel, nevens een Bevelhebbersftaf, met Juweelen omzet, ontvangen hebben. Zekerder, egter ' dan dit, gaat het, dat op of omtrent dien zelfden tijd, de Onderkoning aan onzen Vlootvoogd ter hand frelde, een Vorftelijken Degen of Sabel, met een Gevest van Bloedkoraal, óorfpronkHjk voor Don jan van oostenryk beftemd, indien zijne Hoogheid te Napels gekoomen ware. In den nacht naa den achttienden Februarij ontving de ruiter eenen Brief van den Markgraave de voyona, Generaal van de Galeien te Napels, inhoudende een verzoek om met ae Vloot ten fpoedigtlen uit te loopen, en koers te zetten na Pakrms, werwaarts hij zelve, in perfoon, met twee Galeien j  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 379 leien, dagt te volgen. De grond diens verzoeks, was eene ingekoomene tijding, volgens welke de Franfchen, met veertig Schepen, op eenigen aanllag, gereed waren Zee te kiezen. Nog vóór het aanbreeken van den dag ging de Generaal onder zeil; groetende hij de Stad Napels met elf, de Vice-Admiraal met negen, de Schout bij nacht met zeven fchooten, die van het Kafteel met honderd fchooten beantwoord wierden. Op den drieëntwintigften bereikte hij de Baai van l alermo, en kwam, nog dien zelfden dag, met drie Schepen en het klein Vaartuig, binnen de Moelje, terwijl de overige zevi?n op de Ree bleeven leggen. Eerst door den Prins de montesarchio, en naderhand door de geheele Magiftraat, wierdt hij aldaar verwelkoomd. Beurtelings wierdt de ruiter , nevens zijne Hoofdbevelhebbers en Kapiteinen, van de nu gernelden pragtig ter maaltijd onthaald. Ten blijke, hoe welkoom de ruiters komst in deezen oord ware, hadt hij reeds te vooren een gefchenk ontvangen, beliaande in twee Zilveren Schootels, ter waarde van vijfhonderd Guldens, nevens een (luk Damast van tweehonderd Ellen, 't welk ruim twaalfhonderd Guldens waardig wierdt gefchat. Op den dertienden Maart, naa dat alle de Nederlandfche Schepen, van agter de Moclje, in de Baai gekoomen waren, onthaalde de ruiter, aan zijn boord, de Spaanfche Bevelhebbers op een pragtigen maaltijd, ter gelegenheid eeiier raadpleeginge over de aanflaande verrigtingen. Het gevolg daar van, was een befluit, dat zo wel de Spaanfche als Nederlandfche Schepen, eerstdaags, in Zee zouden loopen. De eerstgenoemden beflonden uit tien Oorlogfchepen, een Petasque en een Brander. In drie Eskaders wierdt nu de Vereenigde Vloot verdeeld. Het eerfle, welk, in gevalle van een gevegt, den voortogt zoude hebben, ftondt onder het bevel van onzen Admiraal, en telde negen Oorlogfchepen, drie Snaauweu, twee Branders en een Voorraadfchip. De middentogt zou aangevoerd worden door Don francisco pereira kreine de la cerda , Vice-Admiraal van zijne Katholijke Majefleit, en heil ondt uit alle de Spaanfche Schepen. De Vice-Admiraal de jjaan, die de agterhoede zoude aanvoeren, hadt drie Oorlog- fche-  3Sa RUITER. C MIC HIEL ADRIAANSZOON de) fchepeu, drie Snaauwen, twee Branders en een Voorraadfchip onder de Vlag. Terwijl de Vereenigde Vloot koers zette na Melazzo, waren 'er, uit het Vaderland, Brieven onder weg, van Hun Hoog Mogenden aan de ruiter, inhoudende een bevel, ora, lot nader order, met de Vloot omtrent Sicilië te vertoeven. Doch deeze Brieven kwamen in Sicilië, naa dat onze Held reeds overleeden was. Op. den twintigftcn Maart kwam de Vereenigde Vloot in de Baai van Melazzo ten anker. Reeds 's anderendaags beleide men Krijgsraad, op de Galei van den Generaal Alarbgraave de vayona, over 't geen vervolgens, tot den meesten dienst, konde ondernomen worden. Het befluit viel, de Stad Mesfina, ten fpoedigften, te water en te lande aan te tasten, en den Onderkoning, door den gemelden Markgraaf, daar van kennis te doen geeven. Op den vierentwintigflen van Maart, wierdt, over de geheele Vloot, groote vreugde bedreeven over de negene'nzestiglte Geboorteverjaaring van onzen Generaal, die, den volgenden dag, de verloste ihingaarjche Predikanten in een Engelsch Schip dcedt overgaan, 't welk hen na P~er.etie voerde: van waar ze vervolgens, te lande, de reize na Holland en elders voortzetteden. Dien zelfden dag boodfchapte de Markgraaf de vayona, in eenen Krijgsraad, dat de Vloot, hoe eer hoe beter, na de Faro van Mesfina moest onder zeil gaan; dat de Landfoldaaten reeds na Jbi/o in aantogt waren , om eenige posten voor M'-sfina te bezetten, en dat de Vloot het haare doen moest, om den vijand van twee kanten tevens aan te tasten. Op deeze aankondiging, deedt men flraks zijn best, om, bij gebrek aan wind, de Oorlogfchepen, door middel van'de Galeien, buiten de Baai te boegfeeren. Op den zevenentwintigften kwam de Vereenigde Vloot in de engte van de Fa'0 en zeilende voorbij den Toren, wierden, uit denzelven,' verfcheiden fchooten vrugteloos gedaan. Zo wel de Stad'als het Kafteel gaven, vervolgens, een hevig vuur op de Vloot, die recht tegenover Mesfina, op de Kust van Kalab, ie, ten anker kwam. Om tegen een onverhoedfchen aanval gedekt te zijn, plaatfte men, midden in het Vaarwater, ver-  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 381 verfcheiden Brand wagten. Niet lang hadt men hier vertoefd, of de ruiter, geholpen door zijn vernuft, opmerking en ervarenis, vernam de onmogelijkheid eens aanflags te water tegen Me fina; de geweldige Maallrroomen, welke in het Naauw gingen, deeden de Schepen, zomtijds, een of twee mijlen agteruit drijven. De Vereenigde Vloot lag nog in het Naauw, toen men de tijding ontving, dat de Spanjaards, door de Franfchen en Mesfineezen, digt bij het Klooster van Si. Salvador, geflagen waren. Het gevolg daar van was, dat de Franfche Vloot uit de haven van Mesfina kwam, en zich onder het gefchut der beide Kafteelen plaatrte. Met overleg der Spaanfche Bevelhebberen befloot hierop de ruiter , met den Vloed onder Zeil te gaan, om alzo de Schepen buiten en tot een gevegt te lokken. Doch de Franfchen bleeven in hun voordeel leggen. Hierom wierdt, in eenen Krijgsraad, bellooten, dewijl de Vloot, omtrent Mesfina, van geenen dienst konde weezen, met dezelve, op de Schepen, die van Toulon, tot onderftand der Franfchen binnen Mesfina , verwagt wierden, te gaan kruizen. Men kreeg, eerlang, jagt op twee Vaartuigen, een van welke, met Tarwe gclaaden, veroverd wierdt. In eenen Krijgsraad, den zesden April gehouden, vertoonde de Markgraaf de vayona eenen brief van den Onderkoning; hij behelsde eenen yoorflag, om met de Vloot na de Stad Augnsta te zeilen, en tegen dezelve eenen aanflag te onderneemen. 't Liep aan tot den negentienden der Maand, eer men de Bnai inzeilde. Met het aanbreeken van den volgenden dag beval de ruiter aan alle zijne Kapiteinen, hunne Booten en Sloepen gereed te houden, tot eene landing, op het eerfle zein, welk daar toe zou gegeeven worden. Doch, toen nu alles in gereedheid was, gaf de Baron de soy te kennen, dat de zaaken binnen Augusta eenen keer genomen hadden; dat men 'er op zijne hoede was, en zijne vertrouwelingen, met welke hij verftand hadt gehouden, ten getale van zeshonderd man, ter Stad uit gedreeven waren. In den volgenden nacht ontving de ruiter eenen brief van den Markgraave de vayona, waar in deeze hem verwittigde, dat de Franfche Vloot, uit de Baai van Mesfina, in Zee geloopen, en  g32 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) en voor Katanie gezien was. Op dit berigt deedt de Ruiter, op zijne Schepen, alles flagvaardig maaken, en wierdt daarop, in den zamengevoegden Krijgsraad, beflooten, de ankers te ligten, en zo ras de wind uit den wal zoude waaien, buiten de Baai te zeilen, om den vijand flag te leveren. Diensvolgens ging men, 's avonds ten negen uure, met den Landwind, onder zeil; en was men, 'sanderendaags, met het opgaan der Zonne, drie mijlen ten Noorden de Stad gevorderd, wanneer de ruiter de Franfche Vloot, te loefwaard, ontdekte , zo verre het gezigt konde reiken. Niet ondienftig oordeelen wij, hier te plaatzen een berigt wegens de fterkte der wederzijdfche Vlooten. De Franfche Vloot, naa dat dezelve, zedert den jongfien Zeedag, van de geleedene fchade herdeld, en met verfcheiden kloeke Schepen was verderkt, bedondt thans uit dertig Oorlogfchepen, drie Fregatten en zeven Branders. Zij was bemand met tienduizend zeshonderd vijfenzestig Koppen, en gewapend met eenentwintighonderd tweeënzeventig Stukken Gefchut. Deeze magt was verdeeld in drie Eskaders, onder het Opperbevel van den Luitenant-Generaal du quesne, die, als Admiraal, de Batailje of middentogt aanvoerde; de Luitenant-Generaal d'almeras lndt den voortogt, en de Schout bij nacht gabaret het bevel over de agterhoede. De Nederlandfche Vloot bedondt, daarentegen, uit degts zeventien Oorlogfchepen, zes Sna3.11. wen vier Branders en twee Voorraadfchepen; zijnde gewap-nd'met achthonderd tweeënvijftig Stukken Gefchut, en bemand met vierduizend vijfhonderd Koppen. Met deeze gerinae magt, in vergelijking van die des vijands, waren, inderdaad vereenigd tien Spaanfche Schepen; doch, volgens de bekentenis der Spanjaarden zelve, bevonden zich daar onder flegts vier of vijf, bekwaam om dienst te kunnen doen. Van de zeven of acht Galeien konde men geen ander nut trekken, dan om de reddelooze Schepen, door middel van dezelve, uit h°t gevegt te fleepen. De Geraal de ruiter hadt den voortogt, de Vice-Admiraal de haan de agterhoede, en de Suaanfche Admiraal de Batailje. in deezen toefand der wederzijdfche Vlooten, waren dezelve, omtrent den middag van den tweeëntwintigften April,  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) g83 elkander op een taamelijken afltand genaderd. Eene opkoomende frilte deedt nu de ruiter alle gedagten van een gevege, op dien dag, ter zijde dellen. Doch eene wakkerende koelte, uit het Zuidoosten, deedt onzen Generaal, zich van de loef willende bedienen, het zein tot het gevegt geeverf, en recht op den vijand aanhouden; die hem, in goede orde, afwagtte. Ten vier uuré, in den naamiddag, in 't gezigt van den Berg Etna, nam het gevegt eenen aanvang. De ruiter deedt den eerden aanval, op den voortogt van den vijand. Zo vreezelijk wierdt hier ftraks gevogten, als of men den merkelijk verloopen dag, door hevigheid van fchutgevaarte, wilde agterhaalen. Iutusfchen was de Middentogt, die uit de Spaanfche Schepen bedondt,- merkelijk lijwaarts afgezakt, en buiten het gevegt geraakt: oorzaak, waarom de Vice-Admiraal de haan, die de agterhoede hadt, veel laater bij den vijand kwam. Met opgegijde zeilen moest hem hierom de ruiter afwagten, om van den vijand niet omringd en af-e~ fneeden te worden. Hier door ontving hij de iaagen van een groot gedeelte der vijandelijke Vloot, die hem in goede orde voorbij zeilde ; doch de moedige Vlootvoogd begroette haar zo dapper uit zijn Gefchut, dat verfcheiden Schepen, alle hunne zeilen bijzettende, voor den wind afliepen, om van zijn weitreffend fchieten ontflagen te worden. In deezen toedand van zaaken , den voornaamften last op den hals hebbende, en ftaande op het Zonnedek, alomme de noodige bevelen geevende, trof hem, of liever het Vaderland, een onherdelbaare ramp. Een Kogel, de gelukkigfte, welken ooit een vijand op den Nederlandfche Held fchoot, nam het voorde gedeelte van zijnen flinker voe: weg, en vermorzelde de beide Pijpen van zijn rechter been, omtrent een handbreed boven den Enkel. Met een dortte de kloeke Held van het Zonnedek na beneden, ter hoogte van zeven voeten. Geene andere kwetzuure ontving de Generaal door deezen val, dan eene !h>te wonde aan het hoofd. Nogthans twijfelen zommigeu, of hij die wonde niet door een ftuk fehroot ontving, en of het breeken der twee Pijpen niet door den val veroorzaakt ware. Iutusfchen hadt het flroomend bloed des dapperen Heids hier eene andere uitwerking, dan dikmaals, bij foorrgdijke gelegenheden,  384 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) heden, plaats hadt. In flede van daar door te verfiaauwen, wierdt zijn getrouw Bootsvolk nog meer tot dapperheid aan. gevuurd; het volhardde in den Leeuwenftrijd, om het bloed van zijnen geliefden Bevelhebber te wreeken. Veel holp daar toe, dat de eerflc Kapitein op het Schip van de ruiter zo gelukkige bevelen gaf, dat, in eenigen tijd, het rampzalig voorval niet gemerkt wierdt. Naa dat de Generaal verbonden en te bedde was gebragt, voer hij voort met het geeven van de nóodige bevelen, omtrent verfcheiden voorvallende zaaken. Krimpende van pijn, en flaauw door 't verlies van bloed, hoorde men hem, telkens als het Gefchut gelost wierdt, van zijne veege Legertede, zijnen Matroozen liefderijk toeroepen: Houdt moed, mijne kinderen, houdt moed: zo moet men doen om de zege te bevegten. Onder dit alles wierden iwee Schepen der Nederlandfche Vloot zo reddeloos gefchooten, dat ze uit het gevegt, na Siragosfa , moest gefleept ■worden. De Graaf van styrum, die als Kapitein het bevel over een Schip voerde, en den Generaal altoos nabij bleef, hoewel deerlijk gehavend, week daarom niet uit zijne plaatze. «eene kleine fchade leeden ook de vijanden. De LuitenantGeneraal d'almeras, die de vijandlijke voorhoede aanvoerde , en verfcheiden andere Bevelhebbers en Kapiteinen, fneuyelden in 't heette van den ftrijd; waar door, onder hun Eskader, eenige wanorde onttendt. Sints een verzoek, aan den Spaaufchen Admiraal, door de ruiter, kort voor dat h.] zijne W0nde ontving, toegezonden, om met zijne Scaepen te naderen waren deeze handgemeen geworden met den Heer du ouesne; terwijl men in de ruiters Eskader van den moed Is cewonden Helds bezield, voortging met dapper ftn.den, vooral oP en omtrent zijn Schip, 't welk het reddelooze «chiP van den Graave van styrum geCtaduj nabij bleef. Op SFranfche Schepen, van de grootte foort, die het Admtrïïfchip voorbij zeilden, wierdt, van hetzelve en van diens bonden, zo hevig en vaardig uit het zwaar Gefchut ge«™d als of men met Musketten hadde gefchooten. EindeÏL namen de vijanden de wijk, 's avonds ten zeven uure; wordend van de onzen, nog een uur lang, bij het licht der Maane, naagejaagd. '.Anderendaags, tegen den middag ,pf  RUITER. (MICHIEL' ADRIAANSZOON de) 38^ fchze Generaal bevel, koers te zetten na de Baat van Sira-> goifa; tegen den avond kwam aldaar de Vloot ten anken Op den zesentwintigflen der Maand deedt de ruiter, door zijnen Sekretaris, brieven fchrijvei) aan de Algemeen»? Siaateti en den Pritife van oranje, behelzende een verflag wegens den afloop des Gevegtj. De laaide brieven waren deeze, welke hij afzondt, en met zijne eigen zwakke hand ondertekende. Thans begeeven wij ons tot een berigt, wegens de jongde krankte en het afflerven van onzen Genersat, Zo gunflig Honden, in 't eerst, zijne wonden, dat ze allen moed, omtrent de herftolling, niet geheel deeden verlooren geeven. Van hier ook dat dc Held niet afliet van het dellen der noodige orders. Niet lang, egter , hieldt hij zich daar mede bezig* Spoedig, gelijk hij zelve getuigde, gevoelde hij de ongeneeslijkheid zijner kwetzuureu, en onttrok daarom, gelijk hij uitden aart godsdiendig was, zijne aandagt aan alle waereidfchebemoeijingen en zorgen. De hevige pijn, welke hij, vooral aan zijn regter been, leedt, wierdt gevolgd van zwaare Koonzen, welke allen, die belang ftelJe in 's Mans keven, inde uiterde bekommering bragten; welke nog toenam, zints bet verheffen van de Koorts, op den achtentwintigden, die den gautfeben nacht door, tot 's anderendaags omtrent den, middag, duurde. Thans nam dezelve af, doch met een zijne, jeevenskragfen. Eerst belemmerd van tong, daar naa geheel fpraakeloos, lag hij, den geheclen naaraiddag , wordelende met de benaauwdhedeu des doods, tot 's avonds tusfchen negen en tien uure, wanneer hij, in de tegenwoordigheid van verfcheidêil Gezagvoerders van 's Lands Vloot» allen in traahen üneUende, zeer zagt en bedaard den jongden adem uitblies. Aldus overleedt de onvergelijkelijke Zeeheld , michieladriaanszoon de ruiter, Hertog, Rid.ler i Luite* mant - Admiraal Generaal van Holland en IVestfi icsland, aan boord van 's Lands Schip van Oorlog de Èendragi, leggende in de Baai van Sirages/h, het aloude Mraiufa, op den negenëntvyintigden April des Jaars i6~6, in den ouderdom van negenenzestig jaaren , éém maapd en vijf dagen*/ XXV. deel. Dddd'd Naa  gAS RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON dk) Naa dat de Ingewanden uit het Lijk waren genomen, wierdï het zeer fterk gebalzemd, en in een looden kist geleid, om alzo, bij de eerfle gelegenheid, na het Vaderland vervoerd te worden. Het overlijden van den Generaal was der Wethouderfehap van Siragoifa niet ter ooren gekoomen, óf zrj was flraks bedagt op de begraaving der Ingewanden, en onderftondt bij de Geestlijkheid der Stad, of eene der Kerken, tot eene bewaarplaats der dierbaare Overblijfzelen, mogt gebezigd worden. Op een ontkennend antwoord, om reden dat de ruiter buiten de gemcenfchap der Roomsen KatholijkeKerke geftorven was, befloot de Overheid, eene aanzienlijke plaats, op het Raadhuis, daar toe af te zonderen, en voorts, op Stads kosten , een pragtig gedenkteken op te richten. Vreemd is het, en ik weet niet uit welk beginzel vonrtgefprooten, dat zulk eene edelmoedige en vereerende aanbieding wierdt van de hand geweezen. Het antwoord der Bevel&ebfeeren van 's Lands Vloot, aan de Afgevaardigden, welke dit Raadsbefluit aankondigden, hiekit in, dat men de Heeren, voor derzelver aanbieding , bartlijk bedankte, naardien men reeds hadt vastgefleld, de Ingewanden van den Generaal te voeren na de plaats, alwaar men onlangs het Lijk van den Kapitein noirot hadt begraaven. Deeze begraafplaats was op een kleinen heuvel, omtrent honderd lchreden van de Stad, die rondom van de Zee befpoeld wierdt. In dien afgezonderden plek gronds wierden dan de Ingewanden van den grooten Zeeheld bijgezet, m den avond van den eerflen Mal-, onder een aanzienlijk gevolg van genoegzaam alle de Bevelhebbers der Vloot, van hoogen en laageren rang. Naa bf. ruiters overlijden'kwamen 'er verfcheiden brieven in de Vloot, aan hem' gerigt. Een van deeze behelsde het grootmoedig befluit van zijne Katholijke Majefleit , bij 't welk onze Zeeheld tot den rang en de waardigheid van Hertog wierdt verheven, met toevoeging van een jaarlijksch inkoomen van tweeduizend Dukaaten, op het eerfïe Leen, 't welk, in Italië, aan de Spaanfche Kroon zou vervallen. Eer wij het Lijk van onzen Held na het Vaderland verzeilen, moeten wij nog een kort verflag doen van de wedervaarten van 'sLauds Vloot, eer zij na de Nederlanden de we* des.  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON M) i§f derreize aannam. Naa dat, over de vervulling der Bevelhebbersplaatzen, de noodige hertelling was gemaakt, zeilde de Vloot, over welke de Vice-Admiraal de haan nu het öpperbevel voerde, na Palermo, om de geleedene fchade te herHellen, De Franfchen, iutusfchen, daar aan insgelijks gearbeid hebbende, begaven zieh, in 't laatst van Maij, met achtentwintig Oorlogfchepen, negen Branders en vijfentwintig Galeien, na de flraks genoemde Stad, tot het doen van eenert aanflag, dien zij, waarfchijnlijk, indien De ruiter nog geleefd hadde, niet zouden gewaagd hebben Op den eerfteri Junij vertoonde zich de Hertog de vivonne, met eenige Schepen, in het gezigt van Palermo. De Nederlandfche en Spasfifche Schepen, van 's vijands asmtaderinge verwittigd, wsreri reeds vooraf, van agter de Moelje, in de Baai op ftroorn' gehaald, en hadden Zich Haifmaanswijze gefchaard, met eert Werpanker in Zee, om des noods op z:jde te knnnen haaien , en met de breede Zijde Zeewaarts gekeerd , om al2of den vijand te kunnen afweeren.' 's Anderendaags kwam degeheele Franfche Vloot op de Vereenigde Zeemagt af. Naa een half uur vegtèns, kapte de Spaanfche Vice - Admiraal zijrf Kabel, en liet, zondereenigen verderen Wederfiand te biedenf Zijn Schip tegen het Strand drijven. Toen lieten de Franfdict? hunne Branders los op de Nederlandfche en Spaanfche Schepen, die voorts, in wanorde, onder elkander dreeven. Zeven Schepen , nevens twee Galeien , raakten hier doof in! brand. Het Schip de Eindragt , bij wijlen den Geners'aJ gevoerd, kwam insgelijks in groot gevaar. Doch even als of" de Geest des gefnei:velden Helds zijn Volk nog bezielde, hec flreedt, wel anderhalf uur lang, zo dapper, dat de Franfchen genoodzaakt waren af te houden. De fieller van dit Artikel herinnert zich eene bijzonderheid, hem medegedeeld door een geloof waard igen Grijzaart, nog in leeven, welke dezelve *ernomen hadt uit den mond van iemand, welke, ten tijde a's Held de ruiter fneuvefde, onder hem op zijn Schip diende. Al het Scheepsvolk hadt elkander gezwooren, niet te Zullen gedoogen dat het Lijk des Generaals den vijand in handen kwam, maar zich tot den laatflen droppel te zullen verdeedigen: en, ingevalle men alsdan nog geen redmiddel zag, hef  -gB8 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) Schip, met het dierbaar Lijk en al het nog leevende Scheepsvolks, te zullen laaten in de lucht fpringen. Voorts verdeedigden zich alle de overige Nederlandfche Schepen op zo eene verwoede wijze , dat de Franfchen , geenen kans op voordeel ziende, eindelijk afhielden. Ongeveer een half uur voor het eindigen des Gevegts trof een Kogel den Vice-Admiraal de haan dat hij het beftorf. Merkelijk te onvreden waren, voorts, de Nederlanders, dat hun, door het Gefchut van Palermo, niet meer hulpe was toegebragt. Ook gaven ze niet onduidelijk te kennen, dat de Spanjaards zich bloohartig hadden aangefteld. Naa het vertrek der Franfche Vloot, de Staatfche Schepen agter de Moelje gekort zijnde, vertrok de Predikant westhovius na Napels, en Van daar, over Rome, door Italië, Tirol en Duitichlatid, na het Vaderland, om 'er de tijding te brengen, zo van het fneuvelen van den Generaal de ruiter, als van den toeftand van 's Lands Vloot. Terwijl men de Schepen van de bekoomene fchade herftelde, onti flondt op dezelve eene befmeaelijke ziekte , die zeer veel Volks wegnam. Niet vroeger dan in de maand Augustus kon alzo de Vloot, uit de Baai van Palermo, de reize na Napels aanneemen, alwaar zij op den twintigilen dier maand aankwam. Westhovius, intusfchtn, door eene verhaaste reize, reeds in 't laatst van Junij, met de droevige tijding, in 'sHage zijnde aangekooraen, beflooten flraks 's Lands Staaten, nevens dien Leeraar, den Schout bij nacht piiilips van almonde na Napels te zenden, om het opperbevel der Vloot te aanvaarden. Op den vierden September bereikten zij de Vloot, die, ruim acht dagen daar naa, onder zeil ging, Op den tienden December kwam van almonde , met het Schip cle Eer.dragt, aan boord hebbende het Lijk van den Generaal, voor het Land ten anker- De invallende vorst, belette hem het binnen loopen: weshalven hij na Engeland overflak, alwaar hij bleef leggen tot den vierentwintigflen Januarij des Jaars 1677 ; waar naa hij, zes dagen laater, voor llellevoetjluis , ten anker kwam. De  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 380 De tijding van het (heuvelen van de ruiter klonk fpoedig door het gantfche Land , en veroorzaakte eene algemeere verfiagenheid, bij allen, die 's Mans overgroote waarde kenden, en zijne getrouwe dienden op prijs wisten te fchatten. De Algemeene Staaten en de Kollegien ter Admiraliteit lieten, door eenige Afgevaardigden, en de Regeeiing van Amflerdam door eenen van haare Penfionarisfen, aan Mevrouwe i>e ruiter en haare kinderen, den rouw beklaagen. Het zelfde gefchiede door brieven van zijne Hoogheid den Ileere Erfitadhouder, de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, gelijk ook van die van Zeeland, den Keurvorst van Brandenburg, den Koning van Deentmarken, zijne Katholijke Majefteit, en verfcheiden andere hooge perfonaadjen. Op het berigt der aankomfle van de ruiters Lijk te Hellevoet/luis , begaven zich derwaarts de Schout bij nacht engel . de ruiter en zijn Schoonbroeder bernakdus zomer, Leeraar der Hervormden te Amflerdam, om het Lijk huns Vadsrs af te haaien. Het wierdt geplaatst in het groot Admiraliteits Jagt van Rotterdam, welk geheel met rouwlaken bekleed en met zwarte Wimpels was behangen. Bij het afvaaren wierden de dierbaare overblijfzels beluid, met het doen van eene menigte Eerefchooten van alle de Schepen, en van de Batterijen te Hellevoetfluis. Op den zestienden Februarij kwam het Jagt te Amflerdam. Midlerwijl hadden de Algemeene Staaten het befluit genomen, omtrent eene pragtige lijkrtaatfia van den Admiraal, op kosten van den Lande, nevens het oprigten van een Gedenkteken van Marmer, tot eene eeuwige memorie (dus luidde het Staatsbefluit) van de vrooms daaden en gefigr.alcerde exploiclen en aüien van Oorlog, bij denzclven ten dienfle van den Staat gedaan en uitgevoerd. Eene fomme van tienduizend Guldens zou daar aan, uit 'sLands Kas, befleed worden. mOp den achttienden Maart wierdt de (hatelijke Uitvaart gehbuden, met het volgende zeer aanzienlijk geleide. De trein wierdt geopend door de vier Onderfchoutcn der Stad, nevens de Ratel- en Ruiterwagten,' met (lokken gewapend, om ruimte door de menigte te baanen. De Heer wit5en, Majoor der Stad, wiens paerd vóór hem geleid wierdt, D d d d d 3 voigde  300 RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de) volgde thans te voet, aan 't hoofd van twee Kompagnien Stads Soldaaten, met fleepende Vaandels en Pieken, en de Musketten onder den arm, met de Trompen nederwaarts gekeerd, Aan hunne Dasfen en Zijdg-weer hadden ze zwarte Strikken; de Trommels, met zwart Laken bedekt, (loegen een dof treurgeluit. Nu zag men tien Aanfpreekers, als geleiders der Lijkiraatfie, voorts vier Trompetters, in 't zwart gekleed, hebbende aan hunne Trompetten, pronkende met het Wapen van den Admiraal, zwarte Kwispels hangen. Daar naa zag men den Kommandeur van eenen Brander, draag£nde de Groote Admiraals-Vlag van zwarte zijde, met het Wapen des Admiraals befchilderd. Vervolgens zag men den Standaart, de vier Kwartieren van des Admiraals Wapen, met de HertogÜjk,e Kroon gedekt, wordende ieder afzonderlijk gedraagen; voorts het Groot Blazoen , insgelijks door eenen BranderKapitein gedraagen ; de Spooren , de Gantelets of ijzeren Handfchoeuen, het Rapier, het Kasket of Stormhoed, en eindelijk de Wapenrok. Het Rouwpaerd, met zwart Laken tot op den grond toe behangen, en draagende de twee Wapenfchilden van den Admiraal, wierdt door twee Luitenanten geleid, gevolgd van eenen Standaart, en voorts van eenen Cui■rasfier, draagende den Bevelbebbersltaf in zijne regterhand. Nu verfcheen de Lijkbaar, aan weerzijden met vier Wapenschilden bedekt, en, onder het Rouwkleed, gedraagen wor^ dende van achttien Boden, die, om de lengte van den weg, Cde Admiraal woonde aan den Buitenkant van het Nieuwe Eiland, tusfchen de Kraanfluis en de Buiten - Bantummerfiraat) van achttien andere perfoonen verpoosd wierden. Als Draagers gingen buiten het Kleed zestien Kapiteinen van Oorlogfchepen. De vier Slippen wierden door de Luitenanten-Aduiiraalen van nes en scheepens, en door de Vice-Admiraalen evertzen en vlug , vastgehouden. Onmiddeiijk agter het Lijk ging de Heer huigens, fleer van Zuilichem , Ridder, eerfte Raad en Rekenmeester van zijne Hoogheid den Prinfe van oranje, en thans deszelfs perfoon als Admiraal Generaal vertegenwoordigende. De Afgevaardigden uit de AdmiraliteitsKollegien volgden onmiddeiijk daar naa. Thans verfcheen de fomiiie des overleedenen. Aan 't hoofd daar van tradt Jonkheef  RUITER. CMICHIEL ADRIAANSZOON de) 39 aeer engel be ruiter, Hertog, Ridder, Schout bij nacht van Holland en Westfrieüand. Hij was omhangen met een langen Rouwmantel, die langs den grond fleepte, en, door eenen Knegt, bij wijlen wierdt opgebeurd. Een andere Knegt droeg zijnen Degen. Naa deezen volgde thomas pots de Jonge, Zoontje van den Vlisfingfchen Kerkleeraar thomas pots, Schoonzoone van de ruiter; om zijne jeugd ging dit kind vóór de verdere bloedverwanten, en wierdt, door eenen Knegt, bij de hand geleid; voorts johan de witte, Kapitein onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amflerdam; de Predikant thomas pots, flraks genoemd; bernardus zomer, Leeraar onder de Hervormden te Amflerdam, die insgelijks eene dogter van de ruiter in huwelijk hadt; wijders, korneus en miciiiel de witte, Zoons van den flraks genoemden Kapitein; abraham schorer , Voorzoon der Huisvrouwe van tien Kerkleeraar thomas pots, flraks genoemd, en door haar, in een eerfte huwelijk met de Heere johan schorer , ter waereld gebragt; Kleinzoonen van den Overleedenen waren dus de vier laatstgenoemden. Hier naa volgden de verdere bloedverwanten, nevens de vrienden en bekenden, en voorts verfcheiden perfoonen van hoogen rang. Onder de laatstgenoemden bevonden zich frederik willem, Graaf van Stif. rum, de Viootprediker westhovhjs, de Hoogleeraars wolzo■gen en francius ; wijders Don emanuel nunës delmonte, Agent van z'jne Kadi olijke Majefteit, de Heer muller, Koramisfaris van de Kroon van Deenemarken, en andere Heeren van rang. Onmiddeiijk daar agter volgden de Afgevaardigden van de Heeren Staaten Generaal, als mede die van Hun Edele, Groot Mogende de Heeren Staaten van Holland en Wtstfriesland; voorts de Hoofdofficier, de Burgemeesteren, Schepenen, Kaaden , Kommisfarisfen, Penfionarisfen en Sekretarisfen der Stad Amflerdam; de Leeraars, Ouderlingen en Diakenen van de Nederdultfche, Waalfche en Engelfche Gemeente; de Bewindhebbers zo d volgen. Wanneer hij, over zijne dapperheid of behaalde overwinningen, gepreezen wierdt, liet hij de eer daar van niet zich zeiven aanleunen, maar gaf die aan de wijze fchikkiagen van 's Lands Staaten,. of nog liever aan de magtige band en goedgunftige befcherming des Opperften Regeerders. Hij zelve, plagt hij te zeggen, was flegts het middel geweest, waar Van zijne Meesters zich bediend hadden, ter volvoeringe van hunne maatregels en bevelen; zijn gelukkig (laagen, meende hij, was, daarom, zo grooten lof niet waardig. Nevens de opgemelde uitmuntende hoedanigheden, paarde de ruiter die van ongeveinsde en beredeneerde Godsvrugt; XXV. deel. Eeeee wel.  402 RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) welke, in de daad, als de grondflag van 'sMans verheven Karakter moet befchouwd worden. Zo wel aan boord, als wanneer hij zich aan Land bevondt, hadt hij veel vermaak en fiigting in het aanhooren van uitgewerkte Leerredenen. Veel las hij in de gewijde Schriften, en befleedde daar aan, wanneer hij aan Land was, meenig eenen winteravond. Behalven deeze maakte hij ook veel werks van het leezen van andere ftigttlijke opllellen. Voor *t overige las hjj weinige andere boeken , maar bragt zijnen ledigen tijd door in de verkeering met Echtgenoote en Kinderen , of met eenige weinige uitgeleezene Vrienden. Bij 't naderen van den vijand, cn wanneer hij eenen Zeedag te gemoete zag, begaf hij zich in zijne Kajuit, en vernederde zich aldaar voor den Almagtigen, door emftige en vuurige fmeekingen, om vergiffenis van zonden, en om den noodigen bijiland in het dreigende gevaar. Uit alles wrogt in onzen Held zulk een vast vertrouwen op de Godlijke Voorzienigheid, en zo blijmoedige berusting in de wijze fchikkingen des Almagtigen Beftuuroers, dat hij, in alle nooden en gevaaren, een effen en bedaard gemoed, en zijne Ziele in lijdzaamheid bezat. Van zijne zueht voor Vrijheid en Vaderland, en van zijne gehoorzaamheid aan de Overheden, kunnen 't over getuigenis draagen de bijzonderheden , in deeze Leevensfchetze vermeld! Zo vaardig was hij in 't volbrengen der ontvangene bevelen, dat telkens, als hij met 's Lands Vloot in Zee moest loopen, zijn Schip 't eerst gereed 'was, en men nooit na hem behoefde te wagten. Van 's Mans ontzag en eerbied voor de hooge Overheid ontmoeten wij een voorbeeld, 't welk wij niet kunnen naalaaten, hier te melden. Op zekeren tijd, in eene Jaagfchuit, van eene Hollandfche Stad na eene andere vaarende, verftoutte zich iemand der Reisgenooten , op 's Lands Hooge Magten verfcheiden lasterende redenen uit te flaan. jjir. maakte de ruiters verontwaardiging gaande , en deedt hem zesden, dat hij, als een Dienaar van den Staat, het voeren van zulk eene taal, in zijne tegenwoordigheid, mogt noch konde dulden; beveelende voorts den kwaadfpreeker het zwijgen Toen dit niet baatte, belastte onze Held den Schipper, om den Oproerkraaier aan land te zetten. Dit insgelijks vrugt- loos  RUITER. (MICHIEL ADRIAANSZOON de) 4o3 loos zijnde, nam de ruiter de gelegenheid waar, dat het Vaartuig digt aan den wal was; met zijne kloeke welgefpierde Zeemans handen den Lasteraar hebbende aangevat, zette hij hem buiten boord; bedraagende voorts, ter beltemde plaatze gekoomen zijnde, den weerfpannigen Schipper bij de Wethouderfchap; die hem , om zijne weigering, voor zes weeken in zijnen dienst fchorfte. Schaarsch zijn deEngelfchen in het prijzen van uitheemfchen, vooral van Nederlanders. De kragt van overreedende waarheid moet alzo , eenen Hiftoriefcbrijver van die Natie, het volgende getuigenis aan onzen heldhaftigen Landgenoot hebben afgeperst, waar mede wij dit Artikel zullen eindigen. Zijn kort berigt wegens de ruiters leevensloop en verrigtingen befluit hij met deeze deftige veelbetekenende loffpraak: „ Hij „ was zulk een eerlijk Man, zulk een aandagtig en godvrug„ tig Christen , zulk een ftout Soldaat, zulk een wijs, erva„ ren en gelukkig Generaal, zulk een trouw en eerlijk lief„ hebber van zijn Vaderland, dat hij met regt verdient, van „ de naakoomelingen gepreezen te worden, als een fieraad zij„ ner eeuwe, en het vermaak en de eere van zijn Vader,, land." Zie g. brandt, Leven van M. de Ruiteri