Vaderlandscö WOORDENBOEK, XXVL DEEL.   VADERLANDS C H WOORDENBOEK; OORSPK.ONKLYK VERZAMELD door JACOBUS KOK. ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL. R — S. MET KAARTEN, PLAATEN en POUK.TRAITTEN, te AMSTE LD AM, bij JO HANNES ALLART. v d cc 2 c 11.   VADERLANDSCS WOORDENBOEK. RUM. TILumpt, ook wei, in dé gemeene Landtaal, Rentpi génaamd, is een Dorp, in de Tielerwaard, leggende aan de! Lftig'è. Hoewel van geene groote uitgebreidheid, heefc het, nogthans, eene eigen Kerk, in welke een afzonderlijk Leeraar, ten dienfte der Hervormde Ingezeetenen, den predikdienst verrigt. Nabij dit Dorp plagt eertijds een aanzienlijk gebouw te leggen, het Huit te Rumpt geheeten; liet dient thans tot eene Boerewooninge, en is zeer vervallen, hoewel * nog heden, uit de Overblijfzels, geen onwettig befluit, totden voorgaanden alouden luister en pragt des Gêbouws, kart worden afgeleid* Rüstenöurg; Zie urshem". Rutgersius, r janus) met een vërlatHhden naam, eïgeniijfe joannes rutgers geheeten was een Dordrechtenaar, op dcrt achtentwintigflen Augustus des Jaars 1589, uit geeri onaan* zienlijk Geflagt, althans aan Moeders Zijde, gebooren, Zijnde dezelve geweest uit het vermaard Geflagt van muis van holy; zijn Vader was wvnand rutgers. Reeds in zijné yroege jeugd iet goeds beloovende, hadt janus het geluk; in zijne eerlle leerjaaren, gefteld te worden onder hét opzigt Van den doorgeleerden geriiardus joannes Vbsïiuk Gewa-' pend met meer dan gemeene vorderingen, het Schoolfióf heb^ bende afgefebud, vertrok hij na 'c Leiüfche Hoogefchool, om 'er de vermaarde Mannen te hooren, met weike toermiaals daé Kweekfchool van Geleerdheid praalde. De fneef door zijné geleerdheid, dan door goed gedrag befaamde domikicüs saus dius, was een zijner Leermeesteren. Tot den alom vermaafs - XXVI, deel. Ff fff dtfil  2 RUTGERSIUS. (JANUS) den josephus scaliger hadt hij een vrijen toegang, en maakte deeze zo veel werks van de Aanmerkingen, welke de Jonge rutgersius op horatius hadt gemaakt, dat hij dezelve eene plaats waardig keurde, onder andere gefchreevene aanmerkingen, in zijn Exemplaar van dien Dichter. Met dit atles was de Regtsgeleerdheid het hoofddoelwit zijner oeffeningen. In deeze Weetenfchap den Trap van Meester bereikt hebbende, verkoos rutgersius het hoflijk 's Graavenhage tot zijne woonplaats, om van de pleitzaal zijn beftaan te hebben. Dit, egter, onzeker om welke redenen, maakte kleinen opgang. Greetig bediende hij zich diensvolgens van eene gunftige gelegenheid, welke hem voorkwam. De Heer jacob van dyk, in Gezantfchap na Zveeeden zullende vertrekken, boodt aan, hem onder zijn gevolg derwaarts te willen medeneemen. In het gemelde Koninkrijk verworf hij de agting en genegenheid van den Rijkskanzelier axel oxenstirn. Deeze maakte hem bekend ten Hove, en beval hem in de gunst van zijne Zweedfche Majefteit. Niet vrugtloos was die aanbeveeling. Hoewel rutgerslus niet hooger dan den ouderdom van drieëntwintig jaaren hadt bereikt, ftelde men in hem zo veel vertrouwen, dat hij met eene plaats in 's Konings Raad verwaardigd wierdt. Zedert bekleedde hij verfcheiden Gezantfchappen , en wel zo zeer tot genoegen van zijnen Koninklijken Meester, dat deeze hem, eerlang, met de Ridderlijke waardigheid begiftigde. Ondanks de eere , welke Ru'igershjs in't Zweedfche Koninkrijk genoot, keerde hij, eerlang, te rug na het Vaderland, en vestigde, van nieuws, zijn verblijf in 'sGraavenhage. Te vroeg, voor de letterkundige belangen van het Rijk der geleerdheid, overleedt hij aldaar, op den zesentwintigften Oéïober des laars 1625, en alzo in den ouderdom van weinig meer dan zesendertig jaaren. 's Mans Dichtwerken worden, bij alle kenners en hoogfchatters der Latijnfche Poëzije, in hooge waarde gehouden. Daarenboven wordt, bij de Oordeeikundigen, met vrugt gebruik gemaakt van een Werk, geüjiekVLectiones Varia, in Vier Boeken. In het vervaardigen van zijne- Lectümes Venu* fin gingen, maar alleen op de tegenwoordige gelegenheid en ftaat van uwe Stad, die wij, de tijden zo loopende, niet hebben te onderzoeken, 't ls ons zeer lief, dat men geene „ oorzaak van ons weet te neemen. Wij zullen ons dan naar uwe refolutie reguleeren, en dat voor zo verre, als wij „ in confeientie zullen bevinden te behooren." Rykwaert dit gezegd hebbende, verlieten de afgezette Predikanten de Vergadering der Vroedfchap, welke, volgens verzoek, nog dien zelfden avond, aan de Leersaren een gefchrift deedt be^ handigen, van den volgende inhoud: „ De Vroedfchap deezer „ Stad (Utrecht) in haar Ed. Vergadering doen koomen heb„ bende de vijf prefente Predikanten van de Remonftrantfche gezintheid alhier, en door haaren Penfionaris fommierlijk mondeling doen aanzeggen des Vroedfchaps refolutie, no„ pens haaren dienst, gagie en wooningen refpective, en zij ,, daar van verzogten Acte, verflaat en verklaart ongehouden te weezen, eenige fchriftelijke Aóte te verleenen, en or„ donneert hun luiden als nog, faint een elk bijzonder, zich „ naar de voorfchreevene refolutie te reguleeren; als ook dat „ zij, of die van haaren Kerkenraad in der Stads Secretarije zullen hebhen te leveren, alle kerkelijke boeken, zegel en „ fleutelen, onder hen berustende, en dat terftond bij de in,, finnatie van deeze." Bebalven deeze willekeurige behander ling, waar door eenigen der afgezette Leeraaren in hun beftaan merkelijk belemmerd wierden, moesten zij nog den fpijt verdraagen, dat zij, van zommige Contraremonftrantfche Predikanten , die, zedert, nu en dan, te Utrecht den dienst waarnamen, openlijk van den Predikftoel voor Buikdienaars ger fcholden wierden, uit hoofde dat men hen hunne wedde nog eenigen tijd liet behouden. Sints deezen tijd onthieldt zich rykwaert van het openbaar prediken, doch gcenzins van het beijveren en voortplanten van de zaak der Remonflranten. Bekend is de Vergadering, welke, zittende het Nationaal Sijnode te Dordrecht, yan een aantal Remonftrantfche Predikanten te Rotterdam gehouden, en zedert met den naam van Tegen-Sijnode beftem, peld wierdt; als mede, hoe het Hof van Holland eenigen des meest  RYKWAERT. (KAREL) ?5 meest bekende leden in ,sHage ontbooden, en na andere een fcherp onderzoek gedaan hadt. Rykwaert was mede tegen,, woordig geweest in deeze zamenkomst, doch ongemoeid gelaacen van de Reering van Utrecht, tot in het laatst van de maandMaij des Jaars 1610. Thans, om deeze of geene zaaken elders te verrigten, zich van huis begeeven hebbende, beRondt de Penfionaris anselmus salmius bij de Vroedfchap der Stad te bewerken, om last te geeven, dat rykwaert , geduurende deszelfs afweezigheid, ter zaake van het bijwoonen der Rotterdamfche Vergaderinge, in regten mogt betrok* ken worden, 't Gefchiedde. Ten dien einde vondt men goed, op naam van den Hoofdofficier der Stad, Jonkheere johan van zuylen van der haer, Heere van Sevender, doch buiten zijne kennisfe, zelf bij zijne afweezigheid, een Verzoek, fchrifc in te leveren bij het Geregt, inhoudende een verflag van het voorgevallene in de Rotterdamfche Vergadering, 't welk in een zeer uadeelig licht voor de Remonftranten wierdt geplaatst; met verzoek dat hij Hoofdofficier den afgezetten Predikant rykwaert, die de gemelde Vergadering hadt bijgewoond, in hegtenis neemen, althans in perfoon mogt dagvaarden. De dagvaarding wierdt terftond toegeftaan, doch, op voorfpraak zijner vrienden, de tijd daar van eenige dagen uitgefteld. Gelijk rykwaert, in de behandeling van verfcheiden Remonftrantfche Predikanten, een voorbeeld zag van 't geen hem zeiven, waarfchijnlijk, boven 't hoofd hing, hadt men zich gevleid dat hij het uitftel der dagvaardinge zich ten nutte zoude maaken, door zich zei ven te fchuil te brengen. Doch hij hadt, ter plaatze daar hij zich bevondt, van den inhoud des Verzoekfchrifts geene kennis bekoomen, of hij keerde, in allen fpoed, na Utrecht. Zijn eerfte werk, naa zijne wederkomst, was, een Vertoog aan mijne Heeren van den Geregte, behelzende een verzoek, om niet gehouden te zijn, den gewoonlijken weg van Regtspleeginge in te (laan, en zijne zaak door Prokureurs en Advokaaten te doen behandelen: als zijnde dezelve eene zaak van Geweeten, in welke veele bijzonderheden in aanmerking moesten genomen worden, en die hij dus aan dezelven niet Wel durfde overlaaten; en dat het, diens volgens, hem mogt Ggggg S ge-  i6 RYKWAERT. (KAREL) • geoorlofd zijn, in eigen perfoon tegen den Schout gehoord te worden, en zijne eigen zaak te bepleiten. Dit verzoek wierdt ingewilligd, en hij, diensvolgens, in 't midden van Junij, voor het Geregt ontbooden, alwaar men hem eenige Vraagpunten voorlas, de Rotterdamfche Vergadering betreffende, met bevel om op ftaanden voet daar op een antwoord te geeven. Dit deedt hij in aigemeene bewoordingen, wel zorge draagende, niets te melden, 't welk ter bezwaaringe van eenigen zijner broederen konde gebezigd worden. Thans deedt men rykwaert een weinig buiten liaan. Hoewel 'er twee deuren waren tusfchen Schepenskamer en het Vertrek, waar in hij vertoefde, konde hij, egter, onderfcheidenlijk verRaan, dat het zeer hoog liep tusfchen de Heeren, en men het, in lang, niet eens konde worden, of men hem zoude laaten gaan of in verzekering houdan. Naa eene wijle toevens, deedt men hem wederom binnen (laan, en bij handtasting belooven, zonder kennis en toefteinming van 't Geregt, de Stad Utrecht niet te zullen verlaaten. Van dien tijd af ging rykwaert, ongemoeid, uit en in, tot op den achtflen Julij des Jaars 1619, wanneer men hem, van nieuws, voor het Geregt ontboodt. Nevens de oude» hieldt men hem thans eenige nieuwe vraagen voor. Doch rykwaert, bemerkt hebbende dat de Penfionaris en eenige Schepens op hunne luimen lagen, om hem op zommige woorden te agterhaalen, als mede dat ze eenige zijner antwoorden deeden opfchrijven, zo als hun goed dagt, meer naar hunne eigen dan naar zijne meening, verzogt, om dit alles, een affchrift der Vraagen te mogen hebben, om, met een bedaard gemoed , zijne antwoorden daar nevens te mogen ftellen. Doch dit wierdt hem ronduit geweigerd: weshalven hij zich moest te vrede ftellen, met te zeggen, dat vermits een zo billijk verzoek hem niet mogt gebeuren, zijne goede confeientie en goede zaak ''er hem dan moesten door helpen. Onder andere hieldt men rykwaert de volgende vraag voor: Of üe onderdaanen mogten Vergaderingen houden om den Magiftraaten gehoorzaamheid te weigeren ? In het antwoord, welk hij hier op gaf, maakte hij deeze onderfcheiding: „ In zaaken, zeide hij, die tegen de confeientie niet ftrijden, „ moet  RYKWAERT. (KAREL) 27'' moet men den Overheden alle gehoorzaamheid bewijzen, „ niet alleen den goeden en redelijken, maar ook den kwaa- den en harden; maar in zaaken van Confeientie ftögea de ,, onderdaanen niet alleen, maar ze moeten ook zotmijds de „ lViagiftraaten ongehoorzaam zijn, als ze iet gebieden, dat S! God vei biedt, of verbieden, dat God gebiedt." Wijders maakte hij onderfcheid tusfchen zaaken, die de Politie of den Staat betreffen, en de zulken, welke puurlijk het Geweetea en den Godsdienst aangingen, om dezelve met Jaa en Neen te beantwoorden. De zaaken , zeide hij , lot nadeel var, ae Politie of den Staat flrekkende , zoude hij ongevraagd, en uit eigen beweeging, de Heeren hebben aangediend. De Pêtf* fionaris, vervolgens, beweereude , dat de dingen, die men hem vraagde, de Politie of den Staat betroffen, en met de Confeientie niet te doen hadden, 'er nevens voegende, dat hei de Heeren zo verjlonden, was rykwaerts wederwoord: „ Dat „ hij in dit ftuk zich niet kon gedraagen naar het verftand, „ welk de Heeren daar van mogten hebben: want op de eene „ plaats verftonden 't de Heeren dus, op de andere anders; „ eenigen , die nu dus oordeelden, zouden daar in 't vo rlee,, den jaar anders over geoordeeld hebben; maar hij moest zich „ naar de natuur der zaake zelve gedraagen." De Heeren, uit dit alles verneemende , dat rykwaert tot het eenvoudig antwoorden met Jaa en Neen niet konde befluiten, deedt men hem, voor eene wijle tijds, buiten ftaan. Naa eene wijle toevens wederom binnen geroepen zijnde, en de Penfionaris hem gevraagd hebbende, of hij van meeninge was, op alle vraagen met "jaa en Neen, zonder omwegen , te antwoorden , of niet ? was zijn befcheid ,, dat de Heeren zijne redenen hadden ,, gehoord, en badc, dat ze hem daar op geliefden te vol,, doen;" zich voorts beroepende op het geen een Heidenfche Regter weleer aan den Apostel paulus hadt toegeftaan. Over dit antwoord liet de Penfionaris zijn ongenoegen blijken, met te zeggen, Gij ftaat hier niet om te preeken; 't welk rykwaert hem deedt te gemoete voeren: „ Ik ftaa hier, mijn • „ Heer, om te fpreeken en mij te verantwoorden." Thans begon men, van nieuws, te dringen, dat hij Categorice met Jaa of Neen moest antwoorden ; en als de gedaagde bij zijne  £8 RYKWAERT. (KAREL) ne weigering volhardde, voerde men hem eindelijk te gemoete: Men zal dan moeten doen , '/ geen men riet gaarne doet. Rykwaert nogmaals zijn leedweezen betuigd hebbende, dat de Heeren de zaaken niet anders inzagen, en dat hij hun met geen goed gemoed te wille konde zijn, en verzogt hebbende, dat hem de vraagen nogmaals mogten worden voorgehouden, om te beproeven, of hij de Heeren meer genoegen zoude kunnen geeven, brak men deezen Geregtshandel af, met den Onderichout te beveelen, om de gedaagden, op Haazenberg, in hegtenisfe te brengen. Tbans zat rykwaert in den Kerker , zonder eenigen toegang. Want als zijne Huisvrouw, nog dien zelfden avond, hem begeerde te fpreeken, weigerde de Cipier haar binnen te laaten, hoewel zulks, van hooger hand, toen nog niet, verbooden was. 's Anderendaags, evenwel, kwam 'er een uitdrukkelijk verbod, om iemand tot den gevangene toegang te verleenen. Verkwikkende, in zulk eenen Haat van zaaken, was het bezoek, welk rykwaert, op den vijfden dag zints zijne gevangenis , ontving Jonkheer johan van zuylen, Hoofdfchout der Stad, zich bij hem in zijne kamer vervoegd hebbende, gaf niet onduidelijk te verdaan, hoe zeer hem de handelwijze, omtrent gehouden, mishaagde, dat dezelve ziin bedrijf niet was, hoewel het dien naam moest hebben, maar veeleer van eenige andere luiden. Boven dit alles deedt de Schout de vriendelijke aanbieding aan den gevangene, voor hem aan 't Geregt te willen verzoeken om verlof, om tot tijdverdrijf eenige boeken uit zijn huis te mogen hebben. Rykwaert, voor deeze aanbieding, zijne dankbaarheid betuigd hebbende, hadt het genoegen, nog dien zelfden dag, met toeftemming van het Geregt, eenige boeken te ontvangen, 'sAnderendaags, gantsch onverwagt, bij de Heeren onibooden zijnde , deedt men hem, door den Sekretaris, een gefchrift voorleezen, volgens 't welk hij uit zijne hegtenisfe wierdt ontslagen, mids hij zich, tot nader order, in zijn huis moest houden; met vermaauing om zich aldaar in alle dilligheid te gedraagen, onder bedreiging van als een verdoorder der openbaare rust, naar de Wetten, te zullen gedraft worden. Bij. zijne thuiskomst vernam hij, dat zijne Huisvrouw , door een  RYKWAERT. (KAREL.) a§ een Verzoekfchrift aan het Geregt, zijne vrijheid hadt bewerkt. Sedert dien tijd hieldt zich rykwaert in zijn buis, zondef immer eenen voet daar buiten te zetten. Voornaamelijk hieldt hij zich nu onledig met het opltellen van eenige fchriften, dienende ter zijner verdeediginge over het (luk der Rotterdamfche Vergaderinge , als mede van antwoorden op zomraige Vraagen , hem voorgehouden. In een dier Schriften verklaarde hij ., dat zijn éenig oogmerk was, de menfehen tot da ,, zalige onlterflijkheid te ieiden, als gee^zins van meeninge „ zijnde, zich met eenige zaaken, de Politie raak en de, te „ bemoeien; iemand van of op het Kusfen te* helpen ; door „ den Bijbel het Kusi~en te zoeken: door de Religie de Po,, litie te veranderen, of door de Kerk in het Raadshuis te ,., kruipen , en dat in te neemen; alle 't welk hij ten hoog,, den misprees.'' Reeds vroeger hadt hij , in zekeren brief, gefchreeven Dat de Remonflranten binnen Utrecht vaster ,, (tonden, dan hunne Predikanten hadden gemeend; dat de' „ geenen, die bij de Contraremonstranten ter Kerke gingen „ (behalven de geheel partijdigen , die den minflen hoop' „ maakten) ten meercndeele Officianten, of weetnieten wa„ ren, die de Remonflranten nog meest met bef'hart volgden en toegedaan waren, niettegenflaande zij de anderen met ,, het lichaam volgden. Zulk eene huichelaarij , verrtondt „ hij, was niet te prijzen; maar 't ging 'er nogthaus aldus toe." Kleine brute, intusfehen, deedt zulk eene vrijmoedigheid, of de aangevoerde verdeediging van zijne onfchuld, aan onzen rykwaert, die, door die alles, geen verlof konde bekoomeu, om te gaan waar hij wilde, maar zijne eigen wooning tot geduurige verblijfplaats moest gebruiken. Veeleer is 't te denken , dat het een en ander zal gediend hebben, om het misnoegen tegen hem nog verder te ontfteeken. De vermaarde Rotterdamfche bijeenkomst van Remonftrartfche Leeraaren wierdt , daarenboven , zeer hoog opgenomen. Verfcheiden leden van dezelve hadden reeds daar van de uitwerkzels ondervonden. Op rykwaert , hoewel hij onder de Hoofdbcleiders daar van niet.geteld wierdt, zou ook, eertang, de (talie dier  30 RYKWAERT. (KARÈLj dier onderftelde misdaad nederdaalen. Terwijl hij flil in huis' zat, >was men ten Raadhuize bezig om zijn Vonnis op te maaken. Dit was gereed voor den zevenden Augustus des Jaars 1619, tegen welken dag hij voor de Heeren van het Geregt wierdt ontbooden, om het te hooren voorleezen. Verfcheiden bijzonderheden behelst dit Vonnis, waar uit de toen* maalige maatregelen der Remonflranten, om zich, geduurende de vervolging, te handhaaven, kunnen worden afgeleid, efl die hun als misdaaden wierden toegerekend. In de . meening van geenen ondienst te zullen doen aan de zulken onzer Leezeren, wier weetlust zich uitflrckt tot eene naauwkeurige kennis van dèu toefland dier beroerde dagen, zullen wij het bedoelde Vonnis alhier eene plaats gunnen. Van woord tot woord luidde het aldus. ,, Alfo carolus rykwaert, gewefene Kerkendienaar alhier „ binnen Utrecht, voor den Gerechte derfelver Stadt beleden „ en bekent heeft, dat hij met adriaan van der borzen, }, gewefene Kerkendienaer van Leijden , herboldus tomber- gius, Kerkendienaer van ter üoude, samuel lansbergen „ en nikolaas grevinkhoven , Kerkendienaeren van Rotter„ dam, Wilhelmus lomannus , Kerkendienaer van Noordt„ wijk, mitsgaders eenige gewefene Kerkendienaeren refpecYive' ,, vart Schoonhoven, Woerden en Charlois, van haeren dienst veriaeten wefende, en eenige Ouderlingen of Diakonen van ,? Hoorn, Alkmaar en den Briele, fonder eenige last ofte x „ confent van de Overigheit daer toe te hebben, in Maert „ lestledcn tot Rotterdam eene particuliere Vergaedcring ge„ houden heeft, alwaer fyluiden benoemt hebben veele en „ verfcheiden Articulen, daer toe (trekkende, omme henlieden „ vast te verbinden, dat fij fich niet en fouden houden aen „ de verklaering, dewelke bij de Sijnode Nationaal tot Dord„ recht gedaen foude worden; dat fij fich gefepareert fouden „ houden van de gemeene Kerken van de Landen ; dat fij „ aparte Vergaederingen-, 't fij heimelijk ofte openbaer, fou„ den maeken, en onderhouden van de Gemeenten, van haef „ gevoelen, fonder fich felven daer van te laeten ophouden, „ ofte af keeren, noch door aenbiedinge van gagie, nochte van „ vrede nochte door periculen nochte door Placaten of Ordon-' „ nan.  RYKWAERT. (KAREL) $ nantien ter contrarie gemaekt ofte maeken; dat fij parti„ culiere contribntien fouden opftellen tot maintinement van ,, hun gemeene faeke, en tot onderhout van de Leeraers van „ dien; dat fij voorts Vergaederingen ende befchrijvingen on„ der malkanderen fouden maeken, met belofte van malkan„ deren in de voorfeide haare gemeene faek getrouw te blij„ ven, ende met raedt en daedt de handt te bieden in alles, „ wat ter oorfaeke van die d'een of d'ander mochte overko„ men, alle welke Articulen ende d'Aéte daervan geconci„ pieert gefonden fouden worden in meest alle de Provinciën „ defer Veréénigde Nederlanden aen de Clasfen ende Kerken „ van haere gefinthedeu, omme bij defelve aengenomen, be> „ vestigt, en eene aigemeene verbintenisfe tot onderhout van „ dien gemaekt te worden, 't welk is een fchadelijk com„ ploift en confpiratie, ftrekkende tot turbatie van de ruste „ van de Landen, en omme die Kerken en Gemeenten ia „ geftaedige verdeeltheden te houden , mitsgaeders ook tot groote verachtinge van de refpeftive Overigheden en ex„ presfe bevelen derfelver aen den voornoemden carolus „ rykewaert fpecialijk gedaen, van fich te onthouden van „ alle Kerkendienflen en Vergaederingen , op pene als een „ perturbateur van de gemeene rust geftraft te worden, ende „ daeromme in een welgeflelde Republijke niet getolereert • „ behoort te worden. SOO is' 'T, dat die van den voor„ noemden Gerechte, met rijpe deliberatie van Raeden, be„ last en bevolen heeft, last en beveelt mits defen den voor„ noemde carolus rykewaert te vertrekken uit de Stadt „ Utrecht en Vrijheide van dien , mitsgaders de heerlij khek „ van Vreeswijk, anders genaemt de Vaert, fonder weder in „ te mogen komen, dan met voorgaende confent en oerlof „ van de Heeren Staeten van den Lande van Utrecht en de„ fen Ed. Gerechte, op pene van als een perturbateur van „ de gemeene ruste daer over arbitralijk geftraft te werden."' Dit Vonnis was aan rykwaert niet voorgeleezen, of men hieldt hem onmiddelijk daar op voor, een Befluit der Aigemeene Staaten, welke, in gevolge der dwaalende begrippen van die tijden, zich regtsgebied aanmatigden ook over bijzondere perfoonea in deeze of geene der onderfcheidene Prö- viu-  Js RYKWAERT. (KAREL) vinden, Nog zwaarder ftraffe, dan door het Vonnis van zijnen eigenlijken bevoegden Regter, wierdt rykwaert, door het gemelde Befluit, opgeleid. Het behelsde, naamelijk, eene uitbanning voor altoos uit alle de Veréénigde Provinciën, en derzdver onderhoorige Landen, zonder daar weder te mogen binnen koomen, op pene van daar tegen doende, als een verftoorder der gemeene rust, anderen ten voorbedde, naar goeddunken, aan den lijve te zullen geftraft worden. Ontzet van zo een hard Vonnis, zogt rykwaert 't een en ander, ter zijner verdeediginge, in te brengen. Doch men beval hem het zwijgen, en met een, dat hij zich hadt te begeeven ten huize van den Sekretaris de goyer, woonende naast het Stadhuis , en aldaar te vertoeven, tot dat hij nader aanzeggen zoude bekoomen hebben. Nogmaals vrugtloos getragt hebbende te fpreekeu ter zijner verdeediginge , Is 't mij dan niet geoo, jesu ciiRisTi, die de levenden en dooden fal oordeelen, dar. j, ik aen die voorfz. ftukken geen part, deel of fchuldt en .., hebbej noch ook ooit eenige gedachte, genegentheit of „ wille daer toe int alderminfte ftrekkcnde gchadt te hebben 5 », daer en boven noch, niemandt, van wat conditie, qualiteic j, en gelegentheit hij foude mogen wefen , te kennen of ooit ,, gekcnt te hebben , die aen fulke execrable ftukken , alj t, voorf-'it, fehuldigh foude wefen. „ Ende omme uocb meerder mijne ohnoofelheidt en on-i ,, fchuldt in defen te doen blijken , prefentere en ben bereidt mij 't allen tijden in handen van de Magiftraet en Juflitia s, te komen ftellen, midts dat mij bij hare E. E. te voren idonee gecaveert werde , dat mijne on fchuldt hier inne" hare E. E. blijkende, ik verder ten regarde van de Religie; en Confeientie mitsgaders 't gene daer van eigenlijk dependeert"en daer mede annex is, niet en fal worden geinquie>, 'eert noch gemolesteert, cn dat ik ten minften, foo heÉ haere E. E. niet en geliefde mij meerder vrijheit, als toï „ noch toe , te vergunnen , in dqfelve en geenen ergeren! ftaet, dan daer ik nu in ben, hcrftelt magh worden. ,, Vertrouwe ook gantfchelijk, dat even dusdaenige verkldj, ringe bij d'andere broederen , de gefeide Remonftrantfche* j, Lecraers, in 't particulier t'harer ontfchuldmge gedaen fal „ werden. j, Soo dan noch icmant, fich foo verre foude hebben vergeten en vergrepen om der voorfcide ftukken eenige te1 „ bedrijven, ('t welke Godt verhoede cn nimmermeer foq te1 »,' fijif, bevonden magh werden) is reden dat hij fijne recht„ veerdige en wel verdiende ftraffe diaege, fonder dat ande„ re, die daerinne teenemaal onfchuldigh en onnoofel fouden' j, wefen, en 't felve op 't hooghfte, (als geheel en al conw j, travenierende de aert en natuure van de Leere, daer vari Ilhhhh 2 H fij  86 RYKWAERT. (KAREL) „ fij profesfie doen) detesteren en verfoeijen, daer mede be,, last werden. „ Aldus geconcipieert bij mij ondergefchreven in oprechte „ waerheit en eenvoudigheit als in het aenfchijn en tegen„ woordigheidt Gods, tot betuiginge mijner onnoofelheidt nu „ en ten eeuwigen dagen. Defen \\ Febr. 1623. carolus rykwaert. „ Dienaer Jefu Christi." 't Schijnt dat rykwaert, zedert het Vonnis van eeuwige ballingfchap , over hem geveld , bij oogluiking de vrijheid hadt bekoomen, zich binnenslands te mogen onthouden, mids zich wagtende voor het oeffenen van het predikampr. Dit, althans, was-het geval van veele gebannen Remonftrantfche Predikanten, die, onder de hand, de Gemeenten, of liever de perfoonen, hunne begrippen toegedaan, nu en dan met eene Leerrede zogten te ftigten. Min toegeevende wierden zij behandeld, zedert de boven genoemde zamenzweering. De vervolgingen namen, op nieuw, met herhaalde woede, eenen aanvang: weshalven veelen zich genoodzaakt vonden, althans veiligst oordeelden, het Vaderland te verlaaten. Dien ftap deedt ook onze rykwaert. Nevens verfcheiden anderen vertrok hij na Hamburg. Hier vertoefde hij , tot dat de eerfte hevigheid der vervolgingen eenigzins bedaard was. Thans keerde hij weder na Utrecht, alwaar hij zeer veele . vrienden hadt, als hebbende 'er, vóór zijne afzetting, tien jaaren lang den openbaaren Predikftoel met grooten lof betreeden. Hoewel met groot gevaar, kloekmoedig en beftendig, nogthans, ging hij wederom voort in het prediken en vermaanen tot volflandigheid in de aangenomene leerbegrippen, en het verfieren van dezelve met eenen godzaligen wandel. Hoe lang rykwaert dus heimelijk den predikdienst hebbe waargenomen , en of hij, 't eenigen dage, tot eene openbaare ftandplaats bevorderd zij geworden, is ons niet gebleeken, bij mangel aan de vereis chte aantekeningen. Zie uitenbogaart , Kerke/. Hiflorie; g. brandt, Hifi, der Reformatie. Ryn,  RYN. (REMBRAND van) 37 Ryn, C rembrand van) gebooren, in den Jaare iöoó , in de nabuurfchap van Leiden tusfchen Leiderdorp en Koudekerk, hadt tot Vader den Koormnoienaar daar ter plaatze. Nogthans fchijnt deeze, van tijdlijke middelen, niet geheel ontbloot geweest te zijn. Want, in zrjneu Z boven reeds aangetekend. Zie Utrechtsch Placaatboek; burman, Utr. Jaarboeken; matthtei Annales. Rynsburg; zie rhynsburg. Rynsburg, voormaals Riinsburgamhagt genaamd, in Zeeland, op het Eiland Walcheren, onder de Heerlijkheid van Oostkapelle , is een deftig Huis, met onderhoorige Landerijen, weleer de eigendom der bij ouds vermaarde Abtdije van Rhijnsburg, in Holland, in de nabuurfchap van Leiden, en, door Graaf dirk den VI, daar aan ten gefchenke gegeeven, ter groote van tweehonderdvijftig Gemeten Lands. Meer dan één, zo Hollandfche en Zeeuwlche, als Vlaamfche Graaveu, vergunden, in den aanvang der Dertiende Eeuwe, aan de Landerijen, onder Rijnsburg behoorende, vrijheid van alle Lasten en Beden, voor zo veel hunne bijzondere regten aanging. Sedert de verandering van Regeeringe, verkogten de Staaten van Holland, in den Jaare 1579, het Huis en de Landen van Rijnsburg, als een vrij Allodiaal goed, aan Jonkheere alexander van i-iaultain, voor achtduizend zeshonderd zesentachtig Guldens. Naderhand is 'er eigenaar van geworden de Heer Mr. wilhem, van citters , Oud - Burgemeester van Middelburg , die , zo aan het Huis als aan de plantaadjen, zeer groote fommen bedeed, en aan 't een en ander een luister en fieraad heeft gegeeven, waarom ze onder de aanzienlijke Lusthuizen van het Gewest eene voorna?, me plaats verdjenen, RYp , ( de ) een Regtsban of Ambagtsheerlijkheid, met eei| groot en welvaarend Dorp, in het gedeelte van het Noorderkwartier van Holland, het Baljuwfchap van de Nieuwburge» genaamd. Ten Oosten grenst het Dorp aan de Beemjler, van welke het alleenlijk door den Ringfloot is afgefcheiden; ten Westen drekt het ?ich uit tot aan het Dorp Graft, waar mede  *fi RYP. (dé) ïDfde het, ten aanzien van het/Regtsgebied, tot in het begiiï der naastvoorgaande Eeuwe, plagt vereenigdje zijn. Indien men de gedagte van melis jtoke volge, kan men de reden der benaaminge in de volgende Rijmregels vinden. „ Beoosten Graft zet men een Huis, ,, Daer bij word opgeregt een Kruis, , „ Een Rijp (Rups) viel uit de boom in 't gras, ,, Men dee den omgang op dat pas: ,, Van die tijd af, de plaats beroemt, ,, Die word nog huiden ryp genoerat. „ De Kerk ftaat nog op die gront, „ Daer 't Kruis nog tot de Godsdienst ftond.'* poe 't hier mede zij, de Rijp is niet zeer oud, en kan nïef veel vroeger dan in het einde der Veertiende Eeuwe aangeleid zijn,, naardien men vindt aangetekend, dat het Oktrooi, waar bij verlof wierdt gegeeven, om het Eiland, Waarop het Dorp legt, te mogen bedijken, gedagtekend is in of omtrent het Jaar 1350. Langzaam ging, in 't eerst, de aanbouw van Huizen voort. Leegwater , die in de voorgaande Eeuw leefde, verhaalt, in zijne jonkheid eene Oude'Vrouw gekend te hebben, welke geheugenis droeg, dat in de Rijp, Kerk, Klokhuis noch Kapel, maar flegts, op zekere plaats, een rood Kruis Rondt , bij 't welk, volgens de gewoonte van dien tijd, de ingezeetenen, 's avonds, het Lof van de Maagd Maria kwamen zingen. Volgens de aantekening van dien zelfden Kronijkfchrijver, heugde het zijner Grootmoeder, eene Oude Vrouwe, in den Jaare 1(104, in haar negent'gfte jaar geftorven , dat in de' Rijp niet meer dan veertig Huizen ftonden, Sints men zich van hier op de Groote en Kleine Visfcherij, als mede op het maaken van Zeildoek en andere Scheepsbehoeften, begon toe te leggen, groeide dit getal ailengskens , en was, in den jaare 1Ó32, tot weinig minder, dan "zeshonderdvijftig opgeklommen; befhande, in de uitgeftrekt.hcid, bijkans driehonderd R.oeden , met verfcheiden Straaten , Steegen cn Buurten. Merkelijk, egter, is dit getal, in volgenden tijd, verminderd; ontmoetende men, aan de zijde van Graf:, en alzo  RYP. (de) 47 alzo. in het Westlijke gedeelte van het Dorp, groote plekken ledig n grond, of met boomen beplant, op welke voormaal^ Huizen (tonden. Aan het zeer aanmerkelijk verval der bovengemelde Visfcherijen, moet dit, voornaamelijk, worden toegefchreeven. In den Jaare 1467 bouwde men, in de Rijp, eene klein* houten Kapel, welke, in den Jaare 1528, in eene fteenen Kerk veranderd wierdt, om vervolgens, in den Jaare 1635, plaats te maaken voor een veel aanzienlijker gebouw, met een fraaien Toren en kundig Speelwerk. Reeds vijf jaaren te vooren hadt men 'er eene Waag, als mede een Raadhuis gebouwd, zo fraai en zindelijk, dat het, in zijne foort, ten platten Lande, nergens eenen weergaé heeft. De Doopsgezinden, wier Gemeente, in vroegere dagen, hier zeer talrijk plagt te weezen, hebben 'er insgelijks eene zeer aanzienlijke Vergaderplaats, ruim en hoog, en van twee Gallerijen boven elkander voorzien. Het Gebouw wierdt kort naa den zwaaien brand van het Jaar 1654 geftigt. In deezen brand wierdt ook de Kerk der Hervormden in eenen aschhoop veranderd. Die in derzelver plaats gebouwd is, en nog tegenwoordig ftaat, is niet zo Daai als de voorgaande, doch munt evenwel uit boven de meeste Kerken ten platten Lande. Men ontmoet daar binnen een deftig Orgel. De Hoogleeraar adrianus relandus, gelijk ter zijner plaacze is verhaald, in de Rijp gebooren, legt in deeze Kerk begraaven. Men leest aldaaj het volgende Graffchrift, door hem zei ven gemaakt; „ Terra tegit cineres, qua; cunas prsebuit olim, ,. Principium curfus metaque facta mei. „ Quisquis es, incertse (radium decurrere vil* ,, Dum licet, ante oculos meta fit usque tuos. „ Conficitur fpatium dispar, verum exims omnes „ Unus, et hnsc hora te qtioque forte maner. „ Ergo vive Deo, prajpone seterna caducis, „ Atque animi potior fit tibi cura tui. „ Quidquid agis, paterisve, tuis Chn'di exprime mores* „ Non alia fas ed fcandere ad adra via." De Ambagtsheerlijkheid, welke, in de-Quohieren der Verpon-  4$ RYP, (de) RYZENBURG. pondingen, voor zeshonderd negenendertig Morgens en honderd vieren vijftig^ Roeden Lands ftaat aangetekend, behoorde weleer aan de Graaflijkheid van Holland. In den Jaare 1730 Zijn de Regenten van het Dorp, door koop uit 's Landfchaps Domeinen, daar van eigenaars, en dus hunne eigene Ambagtsheeren geworden, voor de fomme van zestienduizend en zeshonderd Guldens. De Regeering van de Rijp beftaat uit Schout, vijf Schepenen, die te gelijk het Burgemeester- of Regentfchap waarneemen, en veertien Vroedfchappen, nevens eenen Sekretaris. De Hervormde Gemeente behoort onder de Klasfis van Alkmaar. Tot befluit van dit Artikel tekenen wij nog aan, dat de Rijp, in het korte tijdverloop van twintig jaaren, driemaalen een prooi der vlammen wierdt, welke verwoestingen aanrigtten, die, ware het niet geweest door den voordeeligen handel, welken, omtrent dien tijd, de ingezeetenen dreeven, voor onherftelbaar mogten worden aangezien. De eerfte ramp, en wel de zwaarfte, viel voor in den Jaare 1654. Bijkans drie vierde deelen van het Dorp veranderden daar door in eenen puinhoop. De fraaie Kerk met haaren Toren verteerde geheel en al. Het getal der verbrande Woonhuizen wordt op vierhonderddertig, dat der Pakhuizen, Schuuren en Hekelhuizen, op honderdvijftig begroot. De twee andere afbrandingen, ongelijk minder in uitgeftrektheid en fchade, vielen voor in de Jaaren 1667 en 1674. Der optekeninge niet onwaardig is het, dat het Raadhuis, onder alle deeze verwoestende ongelukkeu, behouden is gebleeven. Zie leegwater , Klein Kronijk var, Graft en de Rijp. Ryzenburg, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Overkwartier des Stichts van Utrecht, beflaande in haare uitgebreidheid honderdtweeënvijftig en eene halve Morgen Lands. Na genoeg wordt zij, aan alle kanten, van de hooge Heerlijkheid Driebergen ingeflooten. In de Heerlijkheid , welke haaren eigen Schout en Sekretaris heeft, en aan de Provincie van Utrecht leenroerig is, telde men, in den Jaare 1748, negen Hui-  •RYZENBURG. ( Het Huis) 42 Huizen. Volgens zommigen zou de Heer van Rijzenburg^ weleer, zijne eigen Diergaarde gehad hebben, op eenen Berg, tusfchen Zeist en Woudenberg gelegen. Ryzenburg, {liet Huisj (taande in het Zuidlijk gedeelte der (traks genoemde Ambagtsheerlijkheid , en 't welk, naar alle waarfchijnlijkheid , daar aan den naam heeft gegeeven, is, zo als deszelfs uitwendige gedaante genoegzaam uitwijst, van eene zeer hooge oudheid, cn in 's Lands Gefchiedenisfen vermaard om zijne ongemeene fterkte, en gunftige gefchiktheid, uit dien hoofde, om , in de binnenlaudfche twisten, welke de Gewesten beroerden en verwoestten, tot eene plaats van verfchuilinge en tegenweer te dienen. Van hier dat het Huis, reeds zo vroeg als in den Jaare 1274, door gysbregt van amstel , wierdt onder den voet gehaald. Niet lang, nogthans , bleef het in dien gehavenden ftaat. Drieëntwintig jaaren daar naa wierdt het, door den toenmaaligen eigenaar, willem proeis , wederom opgebouwd. Op het Jaar 1374 vinden wij -ghisebrecht, of gysbert van zuilen,' Heer van Abkoude, als eigenaar genoemd. Deeze Rondt het Huis, met deszelfs toebehooren, af aan zijnen Natuurlijken Zoone johan van limbeek , die het, gelterkt met willem , Heere van Abkoude, wettigen Zoon van gemelden gysbert, verkogt aan zweer van vianen, Heere van Odijk, wiens Zoon, gysbert van vianen, in de maand Augustus des Jaars 1397, daar mede wierdt beleend. Hij bleef in het bezit van het Huis en de Heerlijkheid, tot in den Jaare 1434, wanneer de beleening daar van overging op zijnen Zoon gysbert van vianen de Jonge, welke het, bij zijn overlijden, in den Jaare 1464, naliet aan zijnen Zoone zweder van vianen. Deeze hadt twee Dogters; eene van welke, gysberta genaamd, in den Jaare 1492, gehuwd met gerard, natuurlijker* Zoon van gerard , den Tweeden van dien naam, Heere van Kuilenburg, met het Huis Rijzenburg, en deszelfs onderhoorigheden, op den vijftienden September des Jaars 1517, wierdt beleend. Met toeftemming van haaren Man, deedt zij afftand van het Huis en de Heerlijkheid, in de maand Maart des Jaars 1530, ten behoeve van haaren Zoon gekard van XXVI. deel. IHii rw-  ga RYZENBURG, (Het Huis) RYSOORD. kuilenburg, die, vijftien jaaren Iaater, 't een en ander, bij zijn' overlijden, naaliet aan zijnen Zoone willem van kuilenburg ; wiens Zoon, justus , hebbende den naam van kui, lendurg afgeleid, en dien van ryzenburg aangenomen, in de maand Junij des Jaars 1605, de beleening daar van ontving, Naa dat eerst zijn Zoon bernard, en vervolgens de Zoon van deezen, jakob, een geruimen tijd, eigenaars van het Hui? geweest waren, verviel het, bij het overlijden van den laatst, genoemden, met welken het mannelijk oir was uitgeftorven, op zijne Zuster geertruid van ryzenburg, die 'er, in Januarij des Jaars 1686, mede beleend wierdt. Zij was getrouwd met kornelis francois van heemskerk , Vrijheer van Incourt en Longue*,-iile, in wiens Gefiagt het bleef tot in den Jaare 1768, wanneer Vrouwe maria anma geertruid van bemmel, Wcduw van den Heere joost hendrik baldewyn van hartefeld, daar mede wierdt beleend. Toen de Edel Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, in den Jaare 1535, verfcheiden heerlijke goederen, in hun Gewest, voor Riddermaatig verklaarden, verlo-eeg ook het Huis Rijzenburg dit Voorregt. Nogthans vinden wij niet meer dan eenen eigenaar genaamd, die, wegens hetzelve, in het Lid der Heeren Edelen des Landfrlrap,' befchreeven is geworden. Deeze was justus van ry-zf.nl'urg , verkooren op den vijftienden Junij des Jaars I597, doch, op den negenëntwintigften December des Jaars 16'fS, daar uit verlaaten, hoewel hij nog zevenendertig jaaren daar raa leefde, als zijnde geftorven in den Jaare iéMf, in den ouderdom van eenennegentig jaaren. Gelijk zijn Vader, om dat hij, nevens andere Edelen, de hei-Helling van ingffloopene misbruiken hadt begeerd , in de ongenade van den EngeTchen Graave van leicester was gevallen, dus hadt deeze zijne plaats onder de Ridderfchap verlooreu , om dat hij niet van de hand van Prinfe maurits wilde vliegen. Zie Utrechtsch Placaatboek; j. wagenaar,. Fad. Hifi. Deel VIII en X. Rïsoord, een Ambagt en Dorp, in Zuidholland, meer bepaaldelijk in de Zwijndrechijchewaard, hebbende eene eigen '' Kerk  RYSWYK. • . si Kerk en Predikant, behoorende onder de Klasfis van Dordrecht. Alhier legt een groote Brug over de Waal, voor den doortogt na Rotterdam, aan welken Tol betaald wordt. Ryswyk, een klein Dorp, in Gelderland, in de NederBetnwe, aan den Rhijn, of, zo als die rivier hier.begint genoemd te worden, de Lek, aan de overzijde van Wijk hij Duur/lede. In de Lijst der goederen van de Utrechtfche Kerk, tot wejke dit Rijswijk, eertijds, heeft behoord, draagt het den naam van Villa, 't Onregt leiden zommigen hier uit af, dat het weleer Stads Geregtigheden heeft bezeeten. Want het is bekend, dat verfcheiden andere Plaatzen dus.geheeten wierden, die klaarblijkelijk dusdanige Geregtigheden niet bezaten. Rijswijk legt in een aangenaamen oord, zijnde omringd van vrugtbaare Koornakkers. Het heeft eene eigen Kerk en Predikant. Men heeft 'er een Veer over de Rivier. 'Er ftaat een Heerenhuis, Heekenburg genaamd. Ryswyk , insgelijks een Ambagt en Dorp van dien naam, in Zuidholland, in het Land van Aitena. De uitgebreidheid des Ambagts wordt op driehonderdachtennegentig Morgens en vierhonderd Roeden Lands begroot. Bij de opneeming van Huizen , van den Jaare 1632, wierdt derzelver getal op zeventien, en, honderd jaaren laater, op zevenentwintig begroot. De legging van het Dorp, langs den Maasdijk, sets meer dan een half uur gaans ten Zuidoosten van de Stad Uroudrichem, is zeer vermaaklijk, van wegen het hoog opgaande Geboomte en de vrugtbaare Zaailanden , aan welke het aan de binnenzijden grenst. Het Koor der Kerke , die kenmerken van hooge Oudheid draagt, is al voor lang ingeftort ; eenige brokken Muurwerk lijn 'ér van overgebleeven. Aan de Kerk ftaat een laage Toren, van boven plat, Een weinig buiten het Dorp, beneden den Dijk , ftaat het Huis te Rijswijk, van ouds, gelijk nog heden, de eigendom en verblijfplaats van den Heere der Heerlijkheid. Het is een ouderwetsch vierkant Gebouw, met een Voorplein van eene ronde gedaante, binnen een Muur beflooten; dit alles is uit eene diepe Graft opgehaald. Het lüii 2 Hf  fï RYSWYK. is een mengzel van oud en nieuw, doch de Grondflagen, die zeer vast en fterk zijn, heugen etlijke honderden jaaren. De Heeren van ryswyk zijn onder de vroegfle Edelen deezer Landen bekend. Dodo van ryswyk was een der Ondertekenaaren of Getuigen van den Giftbrief, door Graaf dirk den V, op den zesentwintigften Julij des Jaars 1083, ten behoeve van de Abtdije van Egmond verleend, en waar bij aan dezelve verfcheiden Voorregten wierden afgeflaan. Onder de Edelen, welke over het Verdrag, als Getuigen Honden, waar bij het oudfte gedeelte van Holland, door Graaf dirk oen VII, voor een Leen van het Hertogdom Brabant wierdt verklaard, leezen wij ook de naamen van aarnoud, henrik en jan van ryswyk. Ook wierdt de laatstgemelde genoemd onder do misnoegde Edelen, over het huwelijk van den Graave lodewyk van loon met de Graavinne ada, en welken zij, diensvolgens, den voet zogten te ligten, om dat zij voorzagen, buiten den Graaflijken raad en allen bewind te zullen gehouden worden. Nogthans fchijnen de twee eerstgenoemden, aarnoud en henrik, in andere begrippen gedaan te hebben. Althans leest men in eenen Brief, door Graavin aleid , weduw van drik den VII, en moeder van Graavinne ada, aan jan, Koning van Engeland, over het huwelijk van haare Dogter met den Graave van loon, gefchreeven, onder de naamen der Hollandfche Edelen en Dienstmannen, op wier raad of met wier toeftemming dit huwelijk was geflooten, ook de naamen van aarnoud en henrik van ryswyk. Eenen POEVelyk van rykwyk vinden wij genoemd , onder Graaf yLORis den IV, die in den Jaare 1235 omkwam, en in den Jaare 1274 willem van ryswyk vermeld, als hebbende, nevens nog twee Edelen, gedaan over eene belofte, door de Wethouderfchap van Utrecht, aan Graave floris den V gedaan, bij welke de eerstgemelde zich verbondt, de Stad voor den Graave en zijne naakoomelingen altoos te zullen open houden, mids hij de befcherming der Stad en der Wethouderfchap op zich nam. Jonkheer kornelis van ryswyk, in den Jaare 1572, Slotvoogd van het Kafleel te Medenblik, ■^ras zo flerk verkuogt aan de belangen des Konings van Span0 ~ dat wanneer de Stadhouder diderik sonoi agnige Afge- vaasfc  tlYSWYK. fg .Lu.. ■ i • A vaardigden hadt gezonden, om met de Wethouderfchap over het Kafteel in onderhandeling van overgave te treeden, hij middel vondt om dien handel, eenige dagen, te doen draalen. Sedert koos hij 'sPrinfen zijde, doch behieldt de Slotvoogdij, om zijne bekende eerlijkheid; van welke hij, in hei volgende jaar, eene duidelijke proeve gaf, in de edelmoedige! afwijzing van den Graave van bossu, bij hem aanzoek doende, met ftreelende beloften, om, door verraad, de Stad en het Kafteel in Spaanfche magt te leveren. Ryswyk bleef In' zijnen post, en den Staaten getrouw, tot zijnen dood toe,' welke in den Jaare 1587 voorviel. Zie goudhoven j Kronijké Ryswyk, eene Hooge Heerlijkheid en Dorp, in Delfland ^. gelegen tusfchen 's Graavenhage en Delft, aan den zindelijk beflraaten en fraai beplanten Rijweg, welke van de Hofplaats na de gemelde Stad loopt, een groot half uur gaans van de eerfte, en drie kwartieren uurs gaan van de laatstgenoemde Plaatze. Het eerfie gedeelte draagt den naam van den Rijswijkfchen, het ander dien van den Delftfchen IVeg. Men ontmoet hier den vermaarden Hoornbrug t als zijnde de plaats 4 bij welke de Gezanten van uitlandfche Mogendheden, wanneer zij, binnen 'sGraavenhage; eene ftaatelijke intrede zullen doen , ontvangen worden door de Afgevaardigden der Aigemeene Staaten. Het Ambngt van Rijswijk is, naast datvan Maasland, het grootfte van Delfland. Volgens de laatfte en naauwkeurigfte opgaven, in de Quohieren van Verpondingen , wierdt de uitgebreidheid bepaald op tweeduizend zeshonderd en tachtig M°i'ge"s, vierhonderd negenëntachtig en een derde Roeden, en honderdvierenveertig voeten grondsj Ten aanzien van het Ambagt van Rijswijk heeft eene bijzonderheid plaats, welke men zelden aantreft, dat de Hooge.of Halsheerlijkheid en de Ambagtsheerlijkheid daar van nietin e'éne hand zijn: de eerfte behoort aan de Stad Delft, de andere aan de Regeering van 's Graavenhage. Naa dat, bij optlragt der Graaflijkheid van Holland, de Heer Konmui liiii 3 év',s}  54 RYSWYK. suis Prefldcnt van den Hove van Holland, de Hooge Heerlijkheid van Rijswijk hadt bezeeten tot zijnen dood toe, wel. ke voorviel in de maand September des Jaars 1580, nam de Stad dezelve in Pandfchap van de Ilollandfche Rekenkamer, en deedt er eenen Baljuw aanflellen. Naderhand heeft de Graaflijkheid de Hooge Heerlijkheid wederom aan zich getrokken en behouden, tot in den Jaare 1718 , wanneer zij dezeive, van nieuws, aan de Stad Delft in pandfchap gaf, die er voorts den Baljuw en Sekretaris, het Lïjfftraffelijke betreffende, gelijk ook, op benoeming van den Baljuw, veertien Welgebooreue Mannen, aanflelde. Sedert ongeveer zeventig jaaren, neemt de Baljuw van Delft ook dien post te Rijswijk waar. — Wat de Ambagtsheerlljkheid betreft, hier omtrent ontmoeten wij geen vroeger befcheid, dan van den Jaare 1474. Volgens Handvest van den twintigften April diens jaars, wierdt dezelve, door Hertog kakel van boukgonje, gegeeven aan johan, Graave tot Nasfau, tot Harten cn tot Diest, en Heere van Breda. Naderhand, te weeten, in den Jaare 1557 wierdt de Ambagtsheerlijkheid, door Prins willem den 1, als eenen van 's Graaven Erfgenaamen, opgedraagen aan bovengemelden Prefident Mr. kornelis sluis , "terwijl deeze reeds de Hooge Heerlijkheid bezat. Jonkvrouw margareta suis , dogter en erfgenaame van flraks genoemden Heere, gehuwd met den Hoogedelen Heere adam van der duin, Heere van 'sGraavenmoer, bragt de Ambagtsheerlijkheid over'in dat aanzienlijk Geflagt, waar in dezelve gebleeven is tot in den Jaare i63p. Jonkheer nikolaas vak dep. duin, Agter-Kleinzoon van flraks genoemden, verkogt toen de Ambagtsheerlijkheid san Schout, Burgemeesters en Vroedfchappen van ' s Graavenhage, die vervolgens, tot heden toe, eenen Arabagtsheer, of'Sterf heer van Rijswijk, zijnde gemeenlijk eenen der Burgemeesteren, hebben aangefleld. Wat het Dorp Rijswijk aanbelangt, in een zeer aangenaamen en vrugtbaaren oord van uitmuntende Zaai- èn Weilanden, met eene menigte fraaie Lusthuizen doorzaaid, legt hetzelve ten Westen van den Straatweg, loopende bijkans evenwijdig met den Delftfchen Vliet, cp de Trekvaart, welke, op den affland van weinig meer dan. vijf Minuten gaans, voorbij het Dorp  RYSWYK. (Huis ie~) gg Dorp ftroomt, en met welke het Dorp, door middel van eene gegraaven Vaart, gemeenfchsp heeft. Het voornaamfle van Rijswijk befiaat uit eene lange en breede Straat, in welke, en elders, men, nu ruim veertig jaaren geleeden, driehonderd vijfentwintig Huizen telde, en onder deeze eenigen van geen onbevallig aanzien , als mede vijf Molens , eene' Steenplaats eu twee Vogelkooien. De Kerk is groot en met verfcheiden Kapelgevels uitgebouwd; twee diergelijke Gevels ftaan voor de Toren, die hierom ten Kerkdake fchijnt uit te" rijzen. Ryswyk, (Huis te) bij zommigen Belvideré öf Schoon, zigt, bij anderen Nieuwburg genr.amd, om dat de Hertog van Paltz- Nieuwburg daar van den eerften flèsn geleid heeft, legt omtrent tweehonderd Roeden ten Westen van het flraks gemelde Dorp van dien naam, aan de Zuidzijde van de Zandvaart. Volgens zommigen zou, wel eer, Prins maürits, op den grond, weiken thans het Lusthuis befiaat, eenige aanzienlijke Paerdellallen gehad hebben. Zij bouwen hunne* meening op eene aanhaaling uit j. van der does , Bifchtij. Ving van 's Graavenhage, alwaar hij zegt: „ Den dapperen Maurits, die fijn Vijant dede vreefert j, Voor het gelu t alleen van fijn beroemde Naem: „ Had hier zijn Paerdeflal." Hoe 't zij, het Huis te Rijswijk is een Vorflelijk geflïgf; aangeleid, in den Jaare 1634, door fredrik henrik, Prins' van Oranje, onder het opzigt van den vermaarden Bouvvkunflenaar jakob van kampen. -Men nadert de toegangen tot het Huis, over eenen brug, leggende over den boven gemelden Zandvaart, door eene fieenen Poort, die met de Wapens der Prinfen van oranje praalt. De Poort zijnde doorgegaan, koomt men in eene lange en breede Laan , met hoog geboomte beplant. Ten einde van deeze Laan koomt men bij eene' tweede zeer fraaie Poort, in den hoogen Voormuur, die derf Voorhof van het Gebouw affluit. Ter wederzijden der Poorliiii 4  tS , RYSWYK. ([Huis te) te heeft men mime Stallingen, de Wooningen van den Kastelein van het Huis, van dén Tuinman, en verdere getimmerten, tot andere oogmerken beftemd. Den Voorhof zijnde overgegaan, nadert men eene fraaie Baluster, tusfchen welke men, met eenige trappen, opgaat na een kleinder Voorhof, langs welken men tot het Huis koomt. Het is geheel- in de breedte gebouwd, en befiaat uit drie Paveljoenen. Het middenfle is het hoogde, de twee andere, op de hoeken, zijn, door middel van andere Gebouwen , daar mede vereenigd. De hoofdingang, langs eenige trappen, is in het Middel-Paveljoen, welks Agtergevel een weinig uitfpringt, en een Balkon heeft, dat nog verder uitfteekt, en op vierkante Zuilen rust, onder welker gewelf men in de Tuinen , agter het Huis, afklimt. De hoven en beplantingen, hoewel, in vergelijking van die der overige Stadhouderlijke Lusthuizen, niet zeer uitgebreid, munten uit door de verfcheidenheid en fraaiheid der verfchieten, welke men, ginds en elders, aantreft. Vooral heeft men, uit de middendeur, in den Agtergevel, langs eene breede Laan, een verrukkelijk vergezigt; het eindigt op den Toren der Nieuwe Kerk te Delft. Het Huis te Rijswijk , 't welk, bij de verdeeling der naalaatenfchap van willem den III, Koning van CrootEritannie, op den Grootvader van den tegenwoordigen Erfdadhouder, en vervolgens op zijne Hoogheid zelve is gekoomen , is vermaard door de Vredehandeling , in den Jaare 1697, tusfchen de Koningen van Spanje, Frankrijk en Engeland, het Duitfche Keizerrijk en de Veréénigde Nederlanden , alhier gehouden. Daar wij ons bevlijtigen , zo veel doenlijk is, de meest gewigtige voorvallen onzer Vaderlandfche Gefchiedenïsfe in ons Woordenboek te vlegten, zal een kort verdag der vermaarde zamenkomfte, vertrouwen wij, den Leezer niet ongevallig zijn. Het Zweedfche Hof, in den Jaare 1Ö96, zich als Middelaar, tusfchen de Oorlogvoerende Mogendheden, hebbende aangebooden, was het Hof van Weenen "t laatfte, welk de toeftemming gaf, om, onder diens tusfehenkomst, van Vrede te fpreeken. Verfcheiden Plaatzen wierden tot de bijeenkomst voorgeflagen. De Keizer verklaarde zich voor Aken, Mentz of  RYSWYK. (Huis te) fff of Frankfort; de Staaten en de meeste Bondgenooten voor eene Plaats in de Veréénigde Nederlanden ; anderen voor Maaftricht, Breda, of ook wel Nieuwmegen. De Franfchen noemden , in de maand Januarij des Jaars 1697, 's Graavenhage. Eindelijk deedt callieres , een der Franfche Gezanten, een bemiddelenden voorflag; volgens deezen zouden de Gezanten der Bondgenooten in 'sHage, de Franfche Gemagtigden te Delft zich onthouden, en de Plaats der zamenkomften zijn hier of daar tusfchen beiden, üeeze inval vondt genoegen, en wierdt ftraks het Huis te Rijswijk, als aan den voorflag best beantwoordende, tot de handelplaats gekoozen, met toeftemming van den eigenaar, zijne GrootBritannifche Majefteit. Wonder wel was het Huis tot zulk een oogmerk gefchikr. Ter wederzijde eener Groote Zaale, vindt men in hetzelve twee ruime Kamers agter elkander. Agter de laatfte van dit"" paar Kamers, heeft men twee Vertrekken, aan elke zijde, en dus vier in 't geheel: nog verder, midden in 't gebouw, is eene groote Kamer, haar uit» zigt hebbende op de Tuinen agter het Huis. In de laatstgemeide Kamer zouden de Gezanten des Konings van Zweeden, als Middelaars, bij een koomen. Ook reeden deeze alleen door de Groote fleencn Poort, langs de Middellaan, na het Huis, en traden daar binnen langs den grooten Ingang, boven vermeld. Ter voorkoominge van gefchillen over den rang, hadt men, ter wedereinde van het Bosch, eenen Brug over de Zandvaart geleid, en daar nevens eene opening in den Muur gemaakt, welke den toegang verleende in de beide Zijlaane», na de twee Vleugels, ter wederzijden van het Huis loopende. De Gezanten der Bondgenooten , koomende uit 'sGraavenhage, reeden door de Poort aan de regter zijde, langs de eene Zijlaan, na de regter Vleugel van het Huis, en vergaderden in de twee Kamers aan de regter hand der Groote Zaale; bedienende zich voorts van de twee Vertrekken agter dezelve, om te fprceken met de bemiddelende Gezanten, wier Kamer d'gt aan deeze Vertrekken kwam. De Franfche Gezanten van Delft koomende, reeden na, en kwamen in het Huis aan de linker zijde; maakende voorts het zelfde gebruik van de Kamers en Vertrekken, aan die zijde dei; Groote Zaale gelegen. liiii S Na?  RYSWYK. CÜuis te) Naa eenige voorafgaande fchikkingen, wierdt de negende! bepaald tot den dag, op welken men, van de Onderhandelingen, eenen aanvang zoude maaken. De Zweedfche Gezanten, karel bonde, Graaf van Bioernoe, en nikolaas, Baret ra» LUUereot, van welke de laatfte het woord voerde, waren de eerfte, die, in den agtermiddag, zich derwaarts begaven; zij zaten in eene Koets, met zes paerden befpannen , reeden door de Middenpoort langs de Groote La*», na het Huis, en daar binnen getreeden zijnde langs den Gr-•....en Opgang, vervoegden zij zich in de Kamer, die v..or de Middelaars beftemd was. Kort daar op volgde de iy.ron van preilmeyer, Gezant van den Keurvorst van Beijeren; vervolgens de Gemagtigden der Aigemeene Staaten: deeze waren antony heinsius , Raadpenfionaris van Holland; jakob bureel, Oud - Burgemeester van Amfterdam; everarb van wef.de, Heer van Weede en Dijkveld, en Jr. willem van haren, Grietman van 't Bilt. De Heer boreel overleedt geduurende de Vredehandeling. Thans verfcheeuen de -Keizerlijke Gezanten , alexander , Graaf van Kaunitz Graaf henrik joan van straatman en joan fredrik , Vrijheer van Seilern; naa hen de Gevolmagtigden der Spaanfehe Kroone Don francisko 'bernardo de luiros, Ridder van St. jakob, en lodewyk alexander de scockart , Graaf van Tlremont en Baron van Gaasbeeke; vervolgers de Gemagtigden des Kouings van Groot-Britannie, thomas, Graaf van Pernbroke, eduard, Burggraaf van Villiers, en jozef williamson, Ridder; eindelijk, naa alle deeze', de Gezanten van Keulen, Luik, Keur-Saxen, Keur- Brandenburg, Lotharingen, de Frankifche Kreits en Wurtenberg. Alle deeze Gezanten, gezeeten in Koetzen met zes paerden befpannen , uitgezonderd den Gezant van Lotharingen, die van twee paerden.wierdt getrokken, kwamen uit den Hage, en namen hunnen weg door de opening in den Muur, ter regter zijde van de Groote Poort, reeden voorts na den regter vleugel van 't Gebouw, en vervoegden zich in de Kamers, voor hun^ gefchikt. Omtrent een half uur naa de aankomst van de Gezanten der Bondgenooten op het Huis te Rijswijk, verfcheenen ook die van zijne Allerehristlijkfte Majefteit; deeze waren  RYSWYK. (Huis te) & waren nikolaas augustus de harlai, Heer van Rmneuil", lodewyk verjus, Ridder, Graaf van Crecij; en francois de callieres, Ridder, Heer van Callieres. Zij zaten in Koetzen, met zes paerden befpannen , en koomende van Delft, reeden ze door de opening in den Muur, ter flinkere zijde van de Groote Poort, na de Kamers, aan de (linkerzijde van de Groote Zaal, voor hun beltemd. Zij, zo wel ais alle de overige Gezanten, wierden, bij hunne aankomst op het Huis, door den Heer roozeboom, Agent der Aigemeene Staaten, ftaatelijk ontvangen. De eerlle bijeenkomst wierdt bedeed aan het overleveren der Volraagren aan de Middelaars, en het regelen van eenige onvermijdelijke plegtigheden. Het laatde was ook het onderwerp van twee of drie volgende zamenkomden; in eene van welke beflooten wierdt. dat ieder Gezantfchap met niet meer dan ééne Koets, met zes paerden befpannen, twee paadjen en twee Lakeien, te Rijswijk zou mogen koomen; als mede, dat men alleenlijk op Woensdag voormiddag, en op Saterdag naamiddag zou vergaderen. Met deeze voorafgaande fchikkingen hieldt men zich bezig tot den twecè'ntwintigilen Maij, wanneer de Keizerlijke Gezanten, uit naam van zijne Keizerlijke Majefteit en van het Duitfche Rijk, hunne eifchen aan de Zweedfche Gezanten overleverden. Het zelfde gefchiedde, vervolgens, van tijd tot tijd, door de overige Gemagtigden. Die der Aigemeene Staaten waren de eerden , welke, op den zevenden Julij, een Ontwerp van Vrede overgaven. Het zelfde deeden, eenige-dagen laater, de Engelfche Gezanten; 't welk, egter, voor te algemeen en niets bepaalende wierdt aangezien, en daarom, op verre na, niet zo veel opmerking vondt als de voorflag, wegens eenen algemeenen Vrede, omtrent dien zelfden tijd, door de Franfche Gemagtigden ingeleverd. Veelerhaude bedenkingen , om alle welke te opperen ons plan niet medebrengt, wierden, op de onderfcheidene Ontwerpen, voo'rgedraagen. Men was daar mede bezig tot op den twintigften September. Thans was het werk zo verre gevorderd, dat de Gezanten der voornaamda onderhandelende Mogendheden zich na 't Huis te Rijswijk begaven, met het voorneemen om den Vrede te tekenen; deeze waren de Gemagtigden der  * RYSWYK. (Huis ié) der Koningen van Spanje en Groot. liritannie, en die de* Aigemeene Staaten. Drie Verdragen waren daar toe reeds in •gereedheid gebragt; 't verfchil was alleenlijk, welk van deeze t eerst moest getekend worden. Naa eene wijl twistens hier over, tekenden 't eerst de Staatfche Gemagtigden, een uur naa middernacht. Een uur daar naa volgden de Engeifchem en, naa even lang tijdverloop, de Spaanfchen. De weder^ zndfche Vertekening der drie Verdragen van Vrede gefchiedde in een klein Vertrek der bemiddelende Gezanten, agter de Kamer der Franfche Gemagtigden. De voornaamfte bijzonderheid des Verdrags, tusfchen Frankrijk en de Aigemeene Staa. T'-V?' de weder«ave van Pondicheri aan de Franfche Oostindifche Maatfchappij, door de Nederlandfche, geduurende deu Oorlog, op dezelve bemagtigd. Ten zelfden dage w.erdt door de Franfche Gezanten en de Gemagtigden van Hun Hoog Mogenden, een Verdrag van Koophandel en Scheepvaart getekend. Het behelsde, onder andere , eene evengehjke belasting der Ingezeetenen van de Veréénigde Gewesten in Frankrijk nevens de Franfche burgers en onderdaanen; vrijheid voor de Staatfche nderdaanen, om, zo met hunne eigen als met Franfche Schepen, allerlei Levantfche goederen in Frankrijk te mogen invoeren, zonder het regt van twintig ten honderd, op deeze goederen geleid, daar van te betaalen; als mede den vrijen invoer van allerlei gezouten Haring in het Franfche gebied. Voorts zouden de wederzijdfche Onderdaanen vrijelijk mogen handelen op de Plaatzen van elkanders openbaare vijanden, met uitfluiting alleen van Contrabande Waaren. Goederen van beiderlei onderzaaten, in vijandlijke Schepen gevonden wordende, mogten, over en weder, prijs verklaard worden; doch de goederen, aan vijanden behoorende, ifi Franfche of Nederlandfche Schepen gelaa. den , moesten vrij gegeeven worden. Bij een afzonderlijk punt wierden de Ingezeetenen der Veréénigde Gewesten ontheven van de betaaling der vijf Huivers van 't Vat, welke, in Frankrijk, van vreemde Schepen gevorderd worden. Beide deeze Verdragen, 't laatfte van welke vijfentwintig jaaren moest duuren, van wederzijden befiooilijk bekr_agtigd zijnde wierdt de Vrede, tusfchen den Koning van Frankrijk cn de Alge-  RtfSWYK. {Huis te) 4% Aigemeene Staaten, op den vijftienden October in 'sGraaven. hage, en eenige weinige dagen daar naa in Frankrijk, openlijk en ftaatelijk afgekondigd. Bijkans zes weeken, naa dat da Vrede, tusfchen Koning lodewyr den XIV en Hun Hoog Mogenden, was geflooten, gefchiedde zulks, 'smorgens ten vier uure van den eenendertigden Oftober, tusfchen de Gezanten van zijne Allerchristlijkde Majedeit en die van den Keizer en het Duitfche Rijk, in de Kamer der Middelaaren. Men vindt aangetekend, dat men, op den vloer diens Vertreks, een groote Inktvlak ziet, ter gedagtenisfe van het gewigtig werk, aldaar verrigt. De Leezer verwagte niet een verdag der voorwaarden van den Rijswijkfchen Fr ede, de uitheemfche Mogendheden alleen betreffende; dit zou vallen bjii> ten het plan van een Fadejrlandsch Woordenboek. Zie Aftes de la Paix de Rijswich  62 SAAFTINGEN, S. AAGTEN. s. Saaftingen, volgens boxhorn, in zijn Kronijk van'Zee. land, in overoude tijden bij den naam van Schaftekijns- Pol. der bekend, was eertijds eene Landftreek, nevens een Dorpje van dien naam, grenzende ten Noorden aan de Schelde, ten Oosten aan de Landen van den Doele en Keienesfe, en ten Zuiden en Westen aan Iluljler- Ambagt. Sedert meer dan tweehonderdvijftig jaaren, legt het een en ander onder het Zeewater bedekt, 't Is twijfelagtig, of dit Diflrikt tot Oostenrijks, of tot Staats-Vlaanderen behoord hebbe. Zie BOXHORN. S. aagten, is een taamelijk groot Gehugt, in Staats Brabant, onder het Land van Kuik en Stad Graave. Het Gehugt ontleent zijne meeste vermaardheid van een Klooster, aldaar gelegen, aan de Maaze, een groot half uur gaans ter zijde van Kuik. De Geestelijken van dit Klooster zijn Reguliere Kanunniken van 't Heilige Kruis, en beftaan, gemeenlijk, uit twaalf Priesters en zes Leekebroeders. Een Prioor, Onder-Prioor en Prokureur hebben 't opzigt over dezelve. Van de inkomften moeten de Geestlijken, jaarlijks, tweeduizend Guldens aan den Domeinraad des Prinfen van oranje , in 's Graavenhage, betaalen. Hoewel het aanneemen van nieuwe leden en het aankoopen van goederen hun uitdrukkelijk is verbooden, gefchiedt, nogthans, het een en ander. Evenwel wordt tegen het doen van Openbaare Ommegangen of Procesfien zorgvuldig gewaakt. In een Kerkje, bij het Klooster, wordt dagelijks dienst gedaan. In een der Vertrekken van het S. Aagten - Klooster hangt eene Schilderij, met een Latijiisch Onderfchrift, meldende de Lotgevallen van het gewijd geftigt, in deezen zin: „ In-den Jaare 1571 is dit j. J^lfloster, uit de goederen der Geestlijken, geftigt en beI !* •> gif-  S. AAGTEN, SABINUS. (JULIUS) 6$ „ giftigd. In den Jaare 1582, in den aanvang der Nederland„ fehe Beroerten, is het geheel verwoest. Ten tijde van den „ aanvang des Beftands, in den Jaare 1609, heeft men het begonnen te herbouwen, en vervolgens, onder de gunftige „ befcherming van maurits en fredrik henrik , Prinfert ,, van Oranje, tot volkomenheid gebragt. In den Jaare 1648 „ wierden de Monniken gebannen, en in het zeltlïe jaar, op ,, den veertienden Augustus, wierden 'er, met geweld, acht» „ tien Priesters , twee Klerken en twee Leekebroers ver- koozen." Sabinus, (jui.ius) was een der vrienden en medeftanders van claudius civilis, naa dat deeze, zints het overlijden ■van Keizer vitellius , in den Jaare 70, naa de geboorte des Zaligmaakers, "zich openlijk voor vijand der Romeinen hadt verklaard. Sabinus , van geboorte een Lingoon, was een man van trotfehen inborst, alles -zaraenraapende, 't geen , in zijne oogen, eenigennaate den fc'nijn hadt van zijne eerzucht te kunnen voeden en ftreelen. Zo niet de ervarenis ten waarborge diende van de vatbaarheid van 's menfehen hart voor zo eene bijflerzinnige opgeblaazenheid, zou het ongejoöflijk kunnen fchijnen, dat sabinus, onder andere, tot een grónd zijner dwaaze eerzucht en glorie Helde, dat z'jne Overgoot» moeder, ten tijde als julius cesar in Ga/lie den oorlog- voerde, aan dien Romeinfchen Veldheer, door overfpel behaagd hadt. Nevens eenige anderen, in eene Burgerwooning, in de Agrippiner Rouwjiad, het tegenwoordige Keulen, heimelijk vergaderd zijnde, hitfte men elkander pp tot den aanval, beraadflaagde op middelen om dien aanhang te vergrooten en te beflendigen , en nam, welhaast, het vast befluit, om, in hunne waare geltalte, openlijk ten voorfchijn te treeden. Een nieuwe blijk van veragtelijke hooghartigheid vertoonde sabinus, doch leedt daar voor verdiende ftraffe, toen hij, den hoogklinkenden tijtel van cesar hebbende aangenomen, met een zamengeraapten, wanfchikkelijken hoop zijner Landgenooten, op de Scquaanen, een volk van Gallie of het tegenwoordig Frankrijk, aanviel. Want deeze, den trotsaart een moedigen weerftand biedende , dreeven hem op de vlugt: zo dar  <4 SABINUS, (JULIUS) SALIERS. dat hij genoodzaakt was eene fchuilpiaats te zoeken op eene Hoeve of Landwooning; welke hij, eerlang, in den brand ftak, om aldus het gerugt van zijnen dood te verfpreiden, en voor verdere vervolgingen des gedugten vijands behoed te worden. Hier mede bereikte hij zijn oogmerk; langen tijd geloofde men, dat hij, uit mismoedigheid over zijne vernederende vlugt, geweldige handen aan zich zeiven gefiagen, of zich in de brandende Landwooning hadt geworpen. Tot zijn geluk hadt hij nog eenige vrienden, die hem getrouw bleeven, en vooral eene kloekhartige Echtgenoote, die hem teder beminde. Door de ftandvastigheid en het beleid, vooral der' laatstgemelde, bleef hij nog negen jaaren in leeven. Thans wierdt sabinus, nevens zijne Huisvrouw, gevangen genomen, na Rome gevoerd, en, op bevel van vespasianus, met eert fchandvlekkenden dood geftraft. Zie tacitus, Hi,1or. Saliörs ; een aloud Volk, vermaard in de vroegfte Gefchiedenisfen der Gewesten, welke thans een gedeelte der Veréénigde Nederlanden uitmaaken. Hunne oorfpronklijke woonplaats was aan of omtrent de Rivier de Sala, in het tegenwoordig Frankenland. Ingewikkeld in eenen twist met hunne nabuuren de Saxen, wierden ze uit hun Vaderland verdreeven; thans, elders, eene wijkplaats zoekende, namen ze de toevlugt tot het Eiland der Batavieren, 't Zij door zucht tot veroveringen gedreeven, of om dat, voor het fterk vermenigvuldigende getal der Landzaaten, hunne wooning te kiein en bepaald was, zij trokken, eerlang, over de Maaze, op Romeinfehen bodem, en floegen zich, voor een gedeelte, neder in Toxandrie, de aloude benaaming der tegenwoordige Meierije 's Hertogenbosch. Het genoegen, welk zij in deeze nieuwe verblijfplaats vonden, maakte hun verlangen gaande, om 'er eene beftendige woom'ng te vestigen. De vreeze voor de magt van juliaan, Neef en Veldheer van Keizer constantius, die, met een talrijk Leger, zich in de nabuurfchap bevondt, ieedt hen daar omtrent eenige vreeze opvatten. Hier om zonden   DE SALIËHS'ONDEWEHPEN zien aan m ROM EI JS EN. XXVI.DÏpl.H.  SALIERS. 6£ den ze Gezanten aan den Veldheer, met verzoek om in hén ftil genot en gerust verblijf hunner tegenwoordige wooninger» niet te mogen geftoord worden, zo lang ze anderen geenen overlast veroorzaakten. Juliaan, met zijnen Raad, dit verzoek der Saiiërs overwoogen hebbende, befchouwde het als dubbelzinnig; als kunnende zij zich daar mede behelpen, indien het hun mogt goed dunken, de nabuurige Gewesten te ontrusten. Mee een even dubbelzinnig antwoord liet hierom de Veldheer de Siilifche Gezanten tot de hunnen wederkeeren. Niet lang waren zij op weg geweest, of juliaan zondt hen eehig volk agter naa, onder 't geleide van den Bevelhebber severus , langs de oevers van den Rhijn ,• terwijl hij zelve die Riviere afzakte met eene Vloot van zeshonderd Sche* pen, om de gedugte nabnuren, in hun eigen Land, onverhoeds op het lijf te vallen. Door deeze verrasfing van fchrik bevangen, en geene baate ziende in het bieden van wederftand , gingen ze , fmeekende , met vrouwen en kinderen, mitsgaders hunne beste tilbaare haave, den gevreesden Veldheere te gemoet, en onderworpen zich aan zijne mogendheid* Toen verzekerde hen juliaan van het vreedzaam bezit van eenige landen, onder andere ook van een gedeelte van het Èiiand der Batavieren. Dit viel voor in den Jaare 358 van .de Ghristlijke Jaartellinge. Niet lang behielden ze het gerust bezit van het land huri^ ner inwooninge. De Qjaden , eene foort van Saxers, reeds* in 't volgende jaar, eenige Schepen hebbende toegerust, en den Rhijn daar mede zijnde afgezakt, flapten aan land ir» het Eiland van Batavia, om vervolgens de Saiiërs met ge-1 weid aan te tasten, en uit hunne wooningen te verdrijven* Een nieuw bewijs der edelmoedigheid van' den Veldheer juliaan genooten thans de Saiiërs. Den inval der Duaderi hadt hij niet vernomen, of hij gaf bevel, aan een gedeelte zijner benden, om deeze met geweld te keer te gaan, doch geen nadeel te doen aan de Saiiërs, maar veel eer toe te laaten , dat zij, aan de overzijde des Rhijns, eene wijkplaats zogien op den Romeinfchen bodem; alwaar zij niet als vijanden , maar als vrienden moesten ontvangen worden, uit aan* jnerking dat hunne overkomst geenen anderen grondflag hadt* XXVI. deel, Kkkkk tfaiu  ^ SALIERS. dan lijfsberging tegen de vijanden der Romeinen. Door zulk eene heufche aanbieding volkomen vertrouwen Hellende in juliaan, trokken de meesten, met al wat zij hadden, met hunnen Koning aan het hoofd, over den Rhijnftroom, terwijl anderen, na den Zeekant de vlugt genomen hebbende, tusfchen de Duinen eene fchuilplaats zogten. Hunne dankbaarheid aan den Veldheere betoonden ze, kort daar naa, door zich te fchaaren onder de baniere van zekeren charietto. eenen dapperen Frank, welke juliaan zijnen moed en kragt hadt aangebooden, ter beteugelinge van de Qiiaden, van wien den Romeinen veel overlast wierdt aangedaan. Van deezèn tijd tot aan Juliaans overlijden , bleeven de Saliers in onderdaanigheid aan de Romeinen. Weinige jaaren, evenwel, verliepen 'er, of het bleek duidelijk, dat hunne flille onderwerping meer uit ontzag of uit eerbied voor dien Keizer , dan uit hoogagting voor den Romeinfchen naam, haaren oorfprong nam. Eenige maanden flegts verliepen 'er naa zijnen dood, dat de Germaanfche Volken, die voor de Romeinfche overmagt hadden moeten bukken, eene verbintenis san gingen, om het juk af te fchudden. De Saliers namen deel in dit Verbond. Met verfchillenden kans voerden ze, nevens anderen, van dien tijd af, den Oorlog tegen de Romeinen ; die hun, evenwel, omtrent het Jaar 427, onder den Veldheer flavius gaudentius actius, eene zo zwaare nederlaage toebragten, dat hun de moed, tot verderen opftand, vervolgens fchijnt te zijn ontzonken: vooral naa dat, tusfchen hen en de Romeinen, een verdrag was getroffen. Als Koning regeerde thans over de Saliers klodius of klodio. Deeze zondt, eenige jaaren naa het gemelde gevegt, zijnen Zoon na Rome, om een beftendigen Vrede te bewerken. Hij was een jongeling zonder baard, draagende zwaar en lang goudgeel hair, 't welk hem langs de fchouders zwierde. Zo diep flondt de Prins in de gunst van Aënus, dat deeze hem tot Zoon aangenomen, en, met gefchenken overlaaden, gezonden hadt *an Keizer valentiniaan , met welken hij een verbond van vriendfchap floot. Van dien tijd af fchijnen de Saliers, even als de Batavifche Volken, den Romeinen, met de wapenen sa dienfte ge/ïaan te hebben. Koning klodio hieldt, ten dee-  SALIERS, SALIGER. (JAN) g? deezen tijde, zijn verblijf op eene plaats, welke men Difpargum vindt genoemd; van welken naam eenige kundige Hiftoriefchrijvers een overblijfzel meenen te vinden in de Stad Diest, aan de Demer, in Brabant. Grond voor deeze gisfing meenen zij te vinden in de naamen Saaibeemden en Saleheim, zo veel als Beemden en verblijf der Saliers, welke men, in deeze oorden, aantreft. Geenen grond altoos fchijnt, ondertusfchen, het gevoelen der zulken te hebben, die aan klodio eene uitgebreidheid van gebied toefchrijven, heel tot diep in F> ankrijk flrekkende. Meer fchijns van waarheid heeft het, dat deeze Koning ook over het Eiland van Batavia, waar van de tegenwoordige Betuwe een gedeelte uitmaakt, het gebied gevoerd heeft. Niet zeer veele jaaren daar naa verdween de naam der Saliers. Zij kwamen, nevens andere Volken, onder het gebied van klovis , eerfien Christen Koning der Franken, omtrent het einde der Vijfde Eeuwe. Even gelijk die van andere, is zedert hun naam in dien der Franken verfmolten. Zie cellarius, Geographia Antiqua. Saliger, (jan) was een dier onrustige Geestlijken, welke, hun Ampt misbruikende, onder den dekmantel van godsdienftigen ijver, hunnen haat en wraaklust den teugel vieren. Tevens was hij de oorzaak, dat de Lutherfchen , te Woerden, van een Voorregt omzet wierden, waar van men, ia geene der Nederlandfche Steden, ooit de wedergade heeft aangetroffen. Te weeten, Hertog erik van brunswyk, de Stad nevens de Heerlijkheid van Woerden in pandfchap bekoomen hebbende, begaven zich derwaarts veelen, der Augsburgfche Geloofsbelijdenisfe toegedaan, van welke de Hertog zelve insgelijks belijdenis deedt. Dit hadt ten gevolge, dat de Lutherfche Godsdienst, met uitfluiting van andere, hier alleen in 't openbaar geoeffend wierdt. Van hier ook dat de Regenten, welke door den Hertog wierden aangefield, dier heiijdenisfe waren toegedaan. Dus bleeven de zaaken te Woerden , tot dat de Staaten noodig oordeelden, zich van die Stad Kkkkk ^ r,jj  63 SALIGER. (JAN) te verzekeren. De Prins verfrelde 'er de Regeering, en benoem e daar toe ook eenigen van den Godsdiens? der Itovormden. Veelen, gelijk te denken is, vonden, in deeze verandering, klem genoegen. Een der voornaamften van dee. ze was jan saliger, Leeraar onder de Lutherjchen. Eerst beflondt h.j, zijnen vuilen zwadder uit te fpuwen op de Kalvmilchen of Hervormden; fcbeldende dezelve, van den Predikftoel, voor Eedbreekers, Verbondfchenders, en onrustige Geesten, die de Verbonden niet langer hielden, dan tot dat ze de magt ia handen kreegen, om anderen met hunne KonMorien te dwingen; ja, die zelf over de Wethouderfchap den baas zogten te fpeelen. Hoewel aan de onderftelde misdaad niet fchuldig, bleeven evenwel de Mennoniten en Roomschgezinden niet vrij van 's Mans lasterende aantijgingen. Verleiders en Zielenmoorders waren de benaamingen welke hij, van den biixemenden Kanzei, hun na 'c hoofd worp. Waarfchijnüjk om de meerderheid der Leden van dAugsburgfche Geloofsbelijdenis , binnen Woerden , wierdt dit alles, een tijd lang, met oogluiking aangezien. Tof. nog verdere uiterften floeg hierom de doldriftige saliger over. Bemoeizucht met zaaken van Regeeringe was het kwaad, welk hij aan anderen hadt ten laste geleid. In de maand Maij des Jaars 1579 maakte hij zich fchuldig aan dit kwaad, door de verandering der Wethouderfchap te ftellen tot een onderwerp van zijn uitvaaren; drijvende hij dat Prins willem van oranje de Voorregten der Stad Woerden hadt gefchonden, door eenige valfche Christenen (zo noemde hij de Kalvinifchen of Hervormden) in de Wet te brengen. In de maand Augustus diens zelfden jaars predikte hij over het verwerpen van den Koning van Spanje , waar over thans de Staaten zouden raadpleegen. Zonder merkelijke redenen, zeide hij, moest dit niet gefchieden, en vermaande de Gemeente, God te bidden om wijsheid voor de Staaten, dat ze zulks niet deeden. Te hoog was nu 's Mans euvelmoed geklommen, dan dat de Staaten, in zijnen gewaanden ijver, hem ongemoeid konden* laaten voorgaan. Eenige Gemagtigden, uit de hooge Vergadering, wierden na Woerden gezonden, om kenuis var* fej • ZÏjlrfJ  SALIGER. CJAN) 69 zijne Leerredenen en verdere handelingen te neemen , en voorts te onderftaan , wat hij ter zijner verontfcluildiginge hadt in te brengen. Als zijne redenen mank gingen, ontboodt men hem in 's Graavenhage. Uier weigerde hij op eenige punten, hem tot last geleid, te antwoorden, verzoekende de aanklagt in gefchrift, en zijne befchuldi^ers te weeten. Doch men verboodt hem in Hslland te prediken, zo wel in 't heimelijk als in 't openbaar, tot dat hij, van de aangetijde misdaaden, zich zoude gezuiverd hebben. Nog al wilde de rrotsaart zijn hoofd niet buigen. Openlijk klaagende over 't ongelijk, welk hem wierdt aangedaan, verklaarde hij, om zulk een vonnis te verdienen ,, te groote en goede diemlen ten „ tijde der Belegeringe gedaan te hebben, toen hij de geenen, die zeiden dat men met den vijand verdraagen en de Stad y, overgeeven zoude, hadt tegengellaan, en zulks belet: en „ dit, zeide hij, was het onbillijk loon, welk hij nu daar „ voor ontving." De Staaten , door zulke en foortgelijke redenen, van hun Befluit z:eh niet laatende afbrengen, bevelen den' tweeden Leeraar der Lutherfche Gemeente, hendrik vredeland , den last en dienst van het prediken alleen waar te neemen, tot nader order. Doch hij weigerde zulks, en deedt, daarenboven, nevens zijnen Amptgenoot saliger, 's anderendaags, zijnen dienst opzeggen; voor reden gaevende, dat zij, in gemoede, het Leeraarampr niet konden bekleeden in eene Stad, alwaar het onwettig bijflaapen en andere overtreedingen ongefiraft wierden toegelaaten. De Gemagtigden der Staaten, hen bij 't woord vattende , verbooden hem, voortaan , binnen Woerden te prediken. In 't eerst verwekte dit gebod eenige onrust onder de Burgerij. Doch zij bedaarde eerlang, zints veele Lutherfchen, op saliger, ora zijn geduurig fchelden ten agteren, eenen andereu, vreedznamen Leeraar verkoozen hadden.' Intusfehen was saliger. , als verdagt van heimelijk ftooken van het twistvuur, de Stad ontzeid. Hij daarop zich in de Voorfiad hebbende neergezet, hieldt aldaar talrijke zamenkomften, en viel alzo in het niet ongegrond vermoeden, dat hij, tegen het verbod, voor dezelve predikte. Oorzaak, waarom 's Lands Staaten, in den aanvang des Jaars 1580, het voorKkkkk 3 gaande  fö SALIGER, (JAN) SALLAND. gaande verbod tegen hem vernieuwden. Gelijk het den Geestl.jke oproerkraaier zelden aan medeftanders ontbreekt, dus hadt ook saliger zijne aanhangers. Uit mededoogen , als 't ware, met den Man, die om de zaak van den Godsdienst S'tVerV°r! zichTziine vrienden in 'Sfl^, om zijne zaak te verfchoonen. Hier geen gehoor vindende, keerden Z.j z,ch tot den Prins, met een brief van sauger , en een Verzoekfchnft, van omtrent honderd perfoonen ondertekend, om m het bezit der Kerke en van hunne aloude Voorregten herfteld te worden. Zijne Doorluehtigheid wees hen Z de Staaten. B,j het eerfte aanzoek hadden deeze tot befcheid gegeeven dat zij saliger, om zijne oproerige en „ lasterlijke taal, het prediken in Holland niet konden toelaa„ ten , zonder dat zij, evenwel, voor hadden , iemand te „ Woerden , te hinderen in zijnen Godsdienst, welken' zij " «kenden tot hunne Vocatie of roeping niet te behooren.» Op het tweede aanzoek verklaarden nu de Staaten, met overleg en goedv.nden van zijne Doorluchtigheid „ dat zo wel „ aan vredeland als aan saliger de Stad ontzeid zoude blij„ ven en dat de Hervormde Leere voortaan openlijk in de " z°ude ëepredikt worden, en die van de Augsburg- „ fche Geloofsbehjdenisfe alleen ter plaatze , alwaar zulks „ laatftehjk gefchied was, zonder dat de eene Gezintheid de „ andere zoude mogen lasteren." Het ontzetten van de Lutherfche, als de openbaar aangenomene' Leere te Woerden Fas dus het gevolg van den ontijdigen en kwalijkberaaden ijver van jan saliger; die voorts na elders de wijk nam zonder dat wij, van 's Mans verdere wedervaaringen, eenie befcheid ontmoeten. ' s Zie bos, Boek XIV. SALLAtfp, een Drostampt in de Provincie Overiisfel, dus genaamd, volgens zommigen, om dat de rivier de Sala de aloude benaaming, meent men, van den T'fel, door dit'Ge west ftroomt; hoewel anderen van gevoelen zijn, dat men" ?n deezen naam, een overblijfzel moet zoeken van de aloudé cqliers, yan welke wij boven gewag maakten, en die hier hun.  SALLAND, SALMIUS, (ANSELMUS) enz. yï hunne woonplaats zouden gevestigd hebben. In zeker Gefchrift van den Jaare 1225, draagt het den tijtel van Graaffchap, en wordt het Sallandia genaamd. In overoude tijden zou het geheele Gewest in drie deelen onderfcheiden zijn geweest: het Kwartier van Deventer, het eigenlijk Salland, zijnde het middenfte, en het Kwartier van de Vecht. Ten Noorden en ten Oosten wordt Salland afgefcheiden van Drente, Vollenkeven en Twente, door moerasfige gronden en Veenen, van ongelijke breedte. Aan het Graaffchap Zutpken grenst het ten Zuiden, en ten Westen aan de Zuiderzee. Salland wierdt, in den Jaare 1226, een eigendom van den Bisfchoppelijken Stoel van Utrecht, aan welken het langen tijd verknogt bleef; tot dat het, nevens de andere gedeelten der Provincie, door de alles inflokkende magt van karel den V, ook dien Keizer ten deele viel. De Steden, Dorpen en Plaatzen, binnen Salland gelegen, hebben wij op het Artikel overyssel opgenoemd. Zie alting, Notit. Qcrtnan. Infer. Salmius, ("anselmus) Raad en Penfionaris der Stad Utrecht, was een der vierentwintig Regteren van 's Lands Advokaat johan van oldendarneveld. Salseda, ("nikolaas) man van aanzienlijken huize, doch kwalijk berugt in 's Lands Gefchiedenisfen, van wegen de verraaderlijke en moorddaadige aanflagen, door hem gefmeed. Zijn Vader, pieter salseda, een Spanjaard, en vermaagfchapt aan de Geflagten van mendoza en figueroa, voerde, in dienst des Konings van Frankrijk, het gebied over eenige Plaatzen in het Land van Metz; en vermits hij, met de Wapenen, zich verzet hadt tegen den Kardinaal van lotharingen, Oom des Hertogs van güize, was hij, uit wederwraak daar van, door de aanhangers van dat Huis, ten tijde van den befaamden Parijfchen Bruiloft, omgebragt. De Moeder van nikolaas , was eene Nicht van maria Luxemburg , GeBiaalinne van Philips emanucl van lotharingen , Herttrg* Kkkkk 4 va*  ft SALSEDA. (NIKOLAAS) vlSr, Ü s d°°d te wreeken' den h»ize güize een 2SS ■ hr Z°U hebben 'oe^n-gen, ora hetzelve allen mogehjken afbreuk toe te brengen. Maar, het eigen belang . fchtjnt hem zo fterk beheerscht te hebben, dat hij* gevoeen5 der Natuure, en de pligten van eere en reg vaardighe d G^Mm:r/eiAe- Want' behalVe" daC h* »et gemelde bToïln J ,WaS toeëedaan> "ij, daarenboven, zieh h bben ,miSdaad ^ Va'fChe mmtW *efmeed te s2» ' CT T' daar ÖV6r' te Rouen* openlijk ingedaagd. vergIffems verworven hebbende f doQr V0%t'%**tïken van v ***** i<^' mÏÏPtn i?L a"eS W?ren ee"ige ijmiSe Remonflranten op ™ " St' °\ ^ Ver'0Sn"g Va" « ^ens lot! genoot grevius te bewerken. Benevens het onderling overleg. bediende men Zlch daar toe van den vrijen toegang totde Gevangenen, om met hun daar over te beraadflagen. Eens on andermaal nam toen eene proeve ter u.treddinge, doch telkens met een vergeeffchen uitflag. Intusfehen wierdt het Sd, *h, eenige" ,ijd hadt gel0°fe»' meer en meer leevend.g, dat men voor hadt, de beide Predikanten, prinse en grevius , na Lwveflein te voeren. Thans dagt men moest 'er met gespen worden, of het ware, voor Lo gedaan mee de vrijheid der Gevangenen. Dom.nicus sapma, insge. J«ks een.gebannen Predikant, en die, gelijk wij, ver^lgens op 's Mans Artikel , zullen vernaaien, onlangs , 1°een fchranderenhst uit den Kerker was ontkoomen, nam het Sfden b' ^ liand" In den nacht tus*hen den twaalfden en dertienden van Oftober, van den [aare ,621, tusfchen twee en drie uuren „sa Middernacht, tij donkere Z2lUWerd. dG r"fiag " 'C Selleld, e'n g lukkigff* volvoerd, op de volgende wijze. Van de Kamers, in welke de Gevangenen zaten, en die met twee deuren en floten verzekerd waren, hadt men de Sleutels weeten naagemaakt te krijgen. Aan den Buitenmuur bragt men houten Ladders, om te minder zigtbaar te zijn zwart geverfd. Langs deeze Ladders klommen eenige mannen pa boven, tot op het dak, waar over ze Touwladders fpan d«n, welke zij voorts hebbende vastgemaakt, tot op de Binnenplaats van het Tugthuis neder lieten. Vreemd is het indien men de zaak van agteren beziet, dat de floute onderneeming tot zo verre gelukkig flaagrie, van wegen de veelvuldige verhinderingen, welke zich daar tegen aankantten. Door het gerugt van het aanvoeren der Ladders, en andere gereedfehao pen, gewekt, lieten zich de Honden, in en om het Tu-t huis, door een ontzettend geblaf, geweldig hooren. Me&er vol!", dan gemeenlijk in dien tijd van den nacht, zag men pp, ftr«at, De Klapperlieden hielden eene fcherpe en naauw, keu-  SAMUEL de PRINSE. t'o keurige wagr, De aanvoering der werktuigen, om dat dezelve zeer ftil moest gefchieden, vorderde langzaam. In weerwil van alle deeze hir.dernisfen, gingen de onderneemers zo ijverig voort, als of daar tegen niets hadde in den weg gcftaan. Deeze eerfte en affchrikkende zwaarigheden dus overwonnen zijnde, vertoonde zich eene andere, die het werk, hoe verre ook gevorderd , bijkans zou bedorven hebben. Terwijl dc Ladders gericht Honden, en de Touwladders over het Dak gefpannen waren, langs welke eenige mannen nederdaalden, om op de Binnenplaats van het Tugthuis te koomen , kwam 'er een Buurman bij de anderen, die bij de Ladders op de ftraat ftonden, met een blooten Deegen in de hand, luidkeels roepende: „ Alarm, de Nachtdieven zoeken de Geldkist der ,, armen In 't Aalmoesfeniershuis" (het tegenwoordige Latijnfche School ; zie j. wagenaar , llefchr. van Amfterdam, D. III. B. IV. bl. 286.) „ te befteelen, en zijn vast bezig ,, om door de ijzeren traliën te breeken." Al wat men konde, deedt men, in die verlegenheid, om den fchreeuwer gerust te ftellen; die zich, op het zeggen, dat het niet om geld, maar om de gevangene Remonftrantfche Predikanten te doen was , gelukkiglijk liet te vrede ftellen , en , met den wensch van een gelukkigen uitflag, wederom na binnen tradt. Nog eene andere zwaarigheid paarde zich daar nevens. Een der gevangenen , welken het in de harsfenen fchortte, riep en tierde, verfcheiden maaien, terwijl men met het werk bezig was : De ArrnJntaanen brgeken uit, de Arminiaanen breeken uit. Zo luid was dit getier, dat het, aan de overzijde van den Singel, daar eenige Remonflranten de wagt hielden, onderfcheidenüjk konde gehoord en verftaan worden. Van binnen, evenwel, wietdt het niet gehoord, of, om dat elendeling hef meermaalen plagt te roepen, niet geagt. Ondertusfchen waren de helpers, langs de Touwladders, gedaald tot op de Binnenplaats. Hier openden zij flraks de Gevangenkamers , met de naagemaakte Sleutels, haalden prinse, nevens grevius, daar uit, deeden hes, langs de Touwladders, na boven klimmen, tot op het Dak, en vervolgens, langs de houten Ladders, nederdaalen. Nu hadden ze nog eene Poort te openen, van welke zij insgelijks den fleutel hadden. Te Lil 11 s gelijk  9° SAMUEL de PRINSE. gelijk met de twee Predikanten,- ontkwam ook een Jefuit, levinus wouters , van Bras/el, bij vonnis van Heeren Schepenen, in den voorgaanden Jaare 1620, in het Tugthuis geplaatst, tot wederopzeggens toe; als mede nog twee perfoonen, om flegt gedrag hier vastgezet. Om des Jefuits wille, hadden etlijke Roomschgezinden den Remonflranten hunne hulp geleend. Prinse en grevius, dus uit den Kerker verlost, vonden flraks fehuilplaats bij eenigen hunner Geloofsgenooten. Weinige dagen naa de ontkooming, fchreef grevius eenen Latijnfchen Brief aan den Hoogleeraar conradus vorstius, behelzende een verhaal van de wijze der verlosfinge, zo als dezelve hier boven is neergefleld. Onder andere bijzonderheden maakt hij daar in gewag van de handelwijze der Hervormde Leeraaren te Amfterdam, ten aanzien van de Regen, ten, en de ongegronde befchuldigingen, door dezelve, tegen hen nitgeflooten. „ Nu (dus fchrijft hij) houden wij ons „ verborgen bij de vrienden, die zeer minzaam en blijmoe. „ dig ons onthaalen, nog zidderende van vreeze, en altoos „ bekommerd en beangfligd over nieuwe laagen, die zij dag. v ten dat ons geleid worden, door de woede en kwaadaar„ tigheid der onfiuhnige en gramfioorige Predikanten. De „ Wethouderfchap (dus gaat hij voort) wordt hier openlijk „ over den hekel gehaald. Zij (de Predikanten) befchuldi. „ gen hen openlijk van agteloosheid, flapheid en traaghartig„ he;d. 'Er zijn 'er, dien 't onbefchaamd heeft gelust te zeg„ gen, dat wij met kennis en oogluiking der Regeeringe zijn „ ontkoomen. Maar hoe valsch is die betigting! 'Er zijn 'er wel eenigen onder henlieden (de Regenten) in dit fluk nu „ zagter van gemoed, niet vreemd van rekkelijkheid, gene„ gen tot zagtmoedigheid en toelaating van vrijheid van Ge„ weeten, die, misfchien, de heviger driften hunner Ampt„ genooten wederhouden en te leur ftellen , welke driftige „ lieden zich laaten voorftaan, dat het heil en de behoudenis „ hunner Kerke niet kan beftaan, dan door onze geduurige •„ onderdrukking. Maar, tot nog toe, hebben wij daar geen „ befcheid van." Vervolgens klaagende over de hevigheid der Amfterdarafche Predikanten} drukt grevius zich in dee-  SAMUEL de PRINSE. or zer voege uit; ,, Indien de bittere en fchadelijke raad der Pre„ dikanten mogt gelden, men zou nu den burgeren, en allen „ ingezeetenen, met de Stads Klok, door een zwaar verbod, „ onder eene zeer zwaare bedreiging, verbooden hebben, „ ons (prinse en grevius) te ontvangen. Men zou de bal„ lingfchap gefteld hebben voor de geenen, die ons in huis ,, namen; men zou loon gefteld hebben voor de geenen, die onze helpers zouden verraaden; de Dienaars van 't Geregt „ zouden de verdagte huizen, en alle fchuilplaatzen, hoeken „ en winkels in dezelve naauwkeurig doorzogt hebben. Maar, „ tot nog' toe, Gode lof, is daar niets van geworden; en „ God geeve, dat zulks ook niet in het toekoomende ge,, fchiede!" Grevius befluit zijn fchrijven met den volgenden wensch: „ Ach of de Regeerders van ons Vaderland, ,, van dag tot dag, zagter wierden, dat ze die kwanfuis hei,, lige oorblaazingen der Predikanten van de hand weczen, „ en dat het ons geoorlofd ware, in eenig klein veilig hoeks,, ken te fchuilen: op dat wij niet wederom in de handen „ mogten vallen van zulken, die onze kwelling, onze elende „ voor hun hoogfte vermaak houden!" Prinse , aldus uit den Kerker verlost zijnde, deedt, in de volgende maand November , heimelijk , binnen Amfterdam, eene Leerrede, ingerigt om den Allerhoogften plegtige dankbetuigingen op te draagen, voor de gunst, aan hem, en daar door aan de Remonftrantfche broederfchap beweezen. Jammer is het, dat een perfoon, die, van zijne verkleefdheid aan de begrippen zijner Gezinte, zo doorflaande proeven hadt gegeeven, naaderhand het geloof verzaakte, door eenen ergerlijken leevenswandel, tot welken hij vervoerd wierdt, zonder dat ons gebleeken zijn de gronden-en gelegenheden, welke daar toe de aanleiding gegeeven hebben. Dit weeten wij, dat prinse , naa de Remonftrantfche Gemeente te Rotterdam , eenigen tijd, bediend te hebben , van zijnen post wierdt verlaaten, om zijn aanftootelijk gedrag, waar door hij de verontwaardiging van alle welgezinden onder de Broederfchap zich op den halze haalde. Zie brandt, Hiflorie der Reformatie; en Prajlantium ac Erudit. Virorum Epiftola Theol. et Ecclefiadic*. Sah-  ,f SANPE1 WEDERIK van den) cn2. Sande, (fredirik vam den) gebooren te , i„ 2» de der Kegtsgeleerdheid en sfaat- *unde, de aanzienlijke posten en waardigheden, tot welke zo wel een eerlijk gemoed als diep9 kennis wordt vereischt In zijne Gebooneftad bekleedde hij de Burgeineesterlijke waardighe.d, wterdt vervolgens Raad en Fiskaal in het Hof van Gelder en.Zwfen, en nam, in het einde van zijn leeven, Zitting m de Vergadering der Aigemeene Staaten fa >s g2. yenkage. In den bloei zijns ieevens wierdt hij, in de ge Een MS!"!' T?!en,kt' ^ de" °Uderd0m ™ veerlig aaren. Meermaalen bedtende men zich van hem tot ge wig. t-ge bezendmgen, zo aan den Hertog van brunswyk, als aan deeze en geene Steden van het vermaarde Hanze - Verbond! Boven dit alles vondt nog de Heer van dem sande ledigen tijd, tot het zamenflellen en doen drukken van eeni?e ReL fiuT^Gei) : ;ndel dRezrnint uit 'sMans c~ tn Gtlrta et Zutphania Confuetudines feudales. Zie val. andreas Biblioth. Be/gica. Sande, (johan van den) broeder des boven genoemden, insgehjk, een vermaard Regtsgeleerde, en daarenboven in de Gefch.edemsfen. vooral der Veréénigde Gewesten zeer bedreven Een gemimen tijd vertoefde hij buitenslands, aan verfcheiden Hoogefcboolen, voornamelijk aan die van Wil tenberg, alwaar hij het onderwijs genoot van den geleerden petros heigios, Naa 4jne wederkomst van de uhlandigheid, bekleedde hij een tijd lang, den Hoogleeraars (loei in dè Kegtsgeleerdheid, aan het Hoogefchool van Friesland In den Jaare 1604 verwisfelde van den sande deeze flandpiaats, tegen den aanzienlijken post van Gewoonen Raad in het Hof Provinciaal van flraks genoemde Gewest. Geduurende den tijd van bijkans veertig jaaren, bekleedde van den sande dit gewigtig ampt wanneer hij, door den dood, daar van wierdt afgelost. In de gefchillen, welke, ten dien tijde, de Kerk «n den Burgerftaaf beroerden, hieldt hij de zijde der Contra, ... . ... remon»  SANDEN. CMAXIMILTAAN van den) $S remonflranten, en, diensvolgens, ook van Prinfe m au rits. Van her, dat hij, van weger, de Provincie F.iesland, wierdt benoemd om zitting te neemen in da Dordrechtfche Kerkvergadering. Een ander, egter , de Heer tacitus van aytsma, vervulde naderhand die plaats, uit hoofde der aanflellinge van den Heere van den sande tot eenen der vierentwintig Regters over 's Lands Advokaat , johan van oldenbarneveld. Hij heeft gefchreeven Rei urn in fuprema Frifiorunt Cuiia judicatarum Libri V; als mede Nederlandfche Hijlorie, dienende tot het Vervolg van Ev. van Reijd, van 't Jaar 1566 tot 1638» Dit Werk is, naderhand, in 't Latijn vertaald. Zie val andreas Biblioth. Belgiea. Sanden, (maximiliaan van den) of, volgens de gewoonte der geleerde Mannen van dien tijd , met een verlatijndert naam, maximilianus sand/eus genoimd, wierdt geboot en te Amfterdam, in dtn jaare 1578. Al vroeg ondernam hij eene reize buitenslands, met oogmerk om zich in de Godgeleerdheid te oeffenen. Op den ouderdom van negentien jaaren bevond» hij zich te Rome, en deedt 'er zich tot Lid van Wt Genootfchap der Jefuiten aanneetnen. Sedert vertrok hij na \'al'zburgs en 'er den trap van Leeraar in de Godgeleerdheid beklommen hebbende, gaf hij 'er, ethjke jaaren, onderwijs over de summa of het zamenflelzel van Godgeleerdheid, volgens de begrip» pen van den vermaarden thomas aquinas. Doch zijnen meesten leeftijd fleet hij te Keulen. alwaar hij ook, in den Jaare 1656, zijne dagen eindigde. Sand/eus was een der grootfle Gefchilfchrijvers van zijnen tijd , vooral tegen die van den Hervormden Godsdienst. Men rekent dat hij zo veele onderfcheidene Werken, vooral Twistfchriften, heeft vervaardigd, als hij jaaren heeft geleefd. Zie Biblioth. Societ. Je fa. ,  £4 SANDENBURG. Sandenburg, eene Ridder - Hofftad, in het Sticht vaö Utrecht, in het dus genaamde Over - Kwartier van hetzelve, onder het Dorp Neder -Langenboek, leenroerig aan de Domproostd:, K Utrecht. Sandenburg, tegenwoordig een tamelijk deftig, hoewel ouderwetsch gebouw, liggende rondom in zijne Vijvers beflooten, wierdt, in den Jaare 1538, op den vijftienden Februarij, door de Edele Mogende Heeren Staaten 's Lands van Utrecht, voor eene Ridderhofftad erkend. De tijd der ftigtinge is onbekend. Volgens het gemeene gevoelen zou het, ttisfchfen reeds vóór het einde der dertiende Eeuwe, door het Geflagt van van sande, geftigt zijn, en daar van zijnen naam ontleend hebben. Althans meent men, dat het Wapen, welk nog heden het Huis voert, eertijds dat van het gemelde Geflagt van van sande zou geweest zijn. Uit dit Geflagt ging Sandenburg over in dat van van zyl, uit hetwelk wij, in den Jaare 1301, jan van zyl, of van den zyl, als eigenaar genoemd vinden. Het Geflagt van de ridder kwam naderhand in het bezit. Hendrik de ridder van Endenburg hadt geene andere erfgenaamen, behalven eene doö:er , antonia de ridder van Sandenburg, die in 't huwelijk tradt met floris van pallaas, en alzo de Hofftede in dat Geflagt overbragt. Zij liet eenen Zoon naa, adriaan van pallaas, welke, in de maand Maij des Jaars 1510, zijne Moeder opvolgde. Sedert vinden wij nog als bezitters genoemd floris van pallaas en adriaan van pallaas. De laatstgenoemde, geene kinderen naalaatende, ftelde tot zijne erfgenaame zijne Zuster elizabeth van pallaas, gehuwd aan dirk borre van amerongen, wiens Zoon, willem borre van amerongen, in de maand Oftober des Jaars 1583» met Sandenburg beleend wierdt. Sints dien tijd bleef de Hofftede in dit hoogadelijk Geftagt, geduurende een groot gedeelte van de eerfte helft der tegenwoordige Eeuwe. Koenraad trajectinus borre van amerongen, het laatfte Mansoir van het aanzienlijk Geftagt, in den Jaare 1710, overleeden zijnde, hadt tot erfgenaame zijne Zuster eleonora sophia borre van amerongen, die, in de maand Jtilij des Jaars "1711, met de Hofftede wierdt beleend. Naa haaren dood is Sandenburg in andere handen geraakt. De laatfte beleening daar van, ons bekend, is gefchied in den Jaare 1766, ten behoeve van den  SANDENBURG, SANDERUS. (ANTONTUS) gg den Heere matthias jan singendqngï. Geene andere eigenaars , dan uit het Gellagt van amfrongen , zijn, wegens Sandenburg, befchreeven geweest in het Lid der Heertn Edelen van het Gewest. De eerfte was willem borre van amerongen, befchreeven den tweeëbtwintigften Januarij des Jaars 1606, overleeden den eenentwintigden Januarij des Jaars 1640. Hein volgde koenraad borre van amerongen , op den zestienden Februarij des Jaars 1642 Hij deedt vrijwilïigen affhnd van het regt van verfchrijvinge, en nam affcheid van de Vergaderinge der Ridderfchap , op den zevenëntwintigfien Oftober des Jaars 1669; wordende, op dien zelfden dag, de ledige plaats vervuld door zijnen Zoon en Opvolger dirk borre van amerongen , die overleedt op den zevenden April des Jaars 1703, naalaatende eenen Zoon, boven reeds genoemd, koenraad trajectinus borre van amerongen. Hij nam Zitting onder de Ridderfchap, op den veertienden November des Jaars 1709, doch bekleedde flegts korten tijd deeze waardigheid; hij overleedt op den tienden Maart van het volgende jaar. Zie Utrechtsen Tlacaatboek. Sanderus, Cantoniüs) wierdt gebooren te Antwerpen, in den Jaare 1586. Ter meerdere volmaakinge van zijne bedrevenheid in Godgeleerde kennisfe, bezogt bij verfcheiden Hoogefchoolen , onder andere die van Oudenaarden, Douay en Leuven. Overal, daar hij zijn verblijf hieldt, vervvorf nij een zeer beroemden naam , zo van wegen zijne natuurlijke bekwaamheden, als om den overgrooten vlijt en naarfiigheid, w^ar mede hij dezelve aankweekte. Den loop zijner Letteroeffeninn-en voleindigd hebbende, wierdt hij geordend, en bediende als Priester, verfcheiden Kerken in de nabuurfchap van Gend. Geduurende dien tijd maakte hij zeer veel werks om de Ketters te bekeeren, vooruaamelijk de Doopsgezinden, of, zo als men ze toen noemde, om dat zij den kinderdoop als eene nietigheid befchouwden, en daarom andermaal de plegtigheid des Doops verrigtten, de If'ederdonpers, welke in en om de plaats zijns verblijfs, ten dien tijde, zeer menigvuldig waren. Niet on- be-  SANDERUS, (JOANNES") enz. E beloond bleef deeze ijver, zo wel als zijne natuurlijke ert ver. kreegene bekwaamheid. Eerst verkreeg hij eene Domheersplaats te Tperen, en wierdt vervolgens aangedeld tot HoögJeeraar m de Godgeleerdheid op 't Hoogefchool te Terouane. Behalven zijne Godgeleerde Schriften, heeft hij ook proeven van zijn Dichtkundig vermogen naagelaaten. Zie, onder andere, val. andrfas, Biblioth. Belgica, en de Scriptoribus Flandriit. Sanderus, (joannes) Oom van den flraksgenoemden, doek gebooren te Gend, hadt de kennis der Geneeskunde tot het hoofddoel zijner beoeffeninge verkoozen. Zo gelukkig flaagde hij daar in, dat Keizer karel de V hem, eerlang, tot zijnen Lijfartz aanftelde. Hij was gehuwd; doch zijne Hnis> vrouw overleeden zijnde, vermits hij Hit den aart godsdienftig was, wierdt hij Kanunnik van st. bavo, in zijne Geboorteftad. Van hem gaan eenige Geneeskundige Werken in druk uit. Zie VAL. A n d r e a s. Sandrart, (jacob) een vermaard Kunstfchijder, geduurende de eerde helft der jongstverloopene eeuwe, als zijnde geweest een tijdgenoot van den vermaarde rembrand van ryn. Weinige bijzonderheden zijn wegens hem bekend, dan dat hij' te Amfterdam het eerde licht aanfehouwde, zeer bevallig fchil. derde , en aan het Hof van den Keurvorst van Beijeren in groote agting wierdt gehouden. Zo wel de tijd als de plaats Zijns overlijdens zijn onbekend. Sandrart, (joachim van) bijgenaamd van stokkau, als zijnde eigenaar van een Landgoed of Heerlijkheid van dien naam, verdient eene plaats in ons Woordenboek, offchoon hij' hier te Lande niet gebooren wierdt, zo van wegen 'sMans wrjdklinkende vermaardheid, als ook om dat hij in Holland, eeni-  SANDRART. (JOACHIM van) 97' eenigen tijd, Zijn verblijf gehouden, en het Amfterdamfchö Raadhuis, met zijn Kur.stpenfeel, verfierd heeft. De Vadervan joachim, laurens van sandrart genoemd, v/oonde tS Bergen in Henegouwen; doch van wegen de Nederlandfche' Oorlogen en de Vervolgingen om den Godsdienst, vertrok hij ,• met zijn gezin, na Frankfort aan den Main; op den elfden Maij des Jaars 1606 wierdt joachim aldaar gebooren. At vroeg openbaarde zich in hem zijne flerke neiging en natuurlijke geichiktheid tot de Tekenkunst. Zijne eerfte bezigheid, op welke hij zich toeleide, was het plaatfnijden 5 ten welken' einde hij zich na Neurenberg begaf, onder het opzigt va» pieter iselbürg, en van daar, hebbende den ouderdom van jflegts vijftien jaaren bereikt, na Praag, bij den vermaarden! egidius sadeler. Hoe groote vorderingen de Jongeling oofc maakte, het fcherpziend vernuft zijns Leermeesters doorzag^ nogthans, dat de Natuur hem tot eene andere roepinge hadt beftemd. Sadeï.er gaf hem den raad* dat hij het plaatfuijdenf moest laaten vaaren, en zich gehee! en al aan de Schilderkunde overgeeven. Aan dien gedienftigen raad gewilligiijk het' oor leenende , keerde hij te rug na het Vaderlijk huis ter Frankfort, waarfchijnlijb om met zijnen Vader te overleggen, wien hij tot zijnen Leermeester zou verkiezen. Het gerugÊ van den Utrechijchen Kunstfchilder ge k kit van sïondv horst, gelijk het wijd en zijd was uitgegaan, was ook tof in Frankfort doorgedrongen. Hondhorst wierdt gekoozeïi tot den Leermeester van sandrart, en genoot alzo de Bis. fchoppelijke Stad de eere, van den beroemden Kunftenaar,, in het behandelen van het Penfeel, gevormd te hebben* Zo* groote vorderingen, intusfehen, maakte sandrart onder zij^ nen Leermeester, dat wanneer hondhcrst, naa verloop vaiï eenigen tijd, ontbooden wierdt aan het Hof van Koning ka-* rel den I, hij zijnen geagten Leerling mede nam na Enge. land, om hem, in de volvoering der gewigtige taake, aldaar' af te doen, de behulpzaame hand te bieden. De Utrechtfchs Kunstfchilder, naa verloop van eenigen tijd, de wederreize na de Nederlanden aanneemende, bieef sandrart aan het Hof' van den Engelfchen Koning, bij welken hij zich zeer geagten bemind maakte. Voornaame Hofgrooten hielden hera, ins-» XXVI. deel. Mmmmi» gaw  99 SANDRART. (JOACHIM van) gelijks, in waarde. Vooral vereerde hem de Hertog van bukKiHGHAM met zijne gunst en befcherming. Doch wanneer deeze, in den Jaare 1627, moorddaadïg was omgebragt ver. droot hem het verblijf in Engeland, en verzogt hij, diensvolgens z,jn ontllag, en verlof om na zijne Vaderflad te mogen wederkeeren. 't Een en ander wierdt hem toegedaan Niet lang vertoefde sandrart, te Frankfort, ten huize zijner Ouderen. Het kunstkundig Italië wekte zijnen lust, om door eene wijle tijds aldaar te vertoeven, zijn reeds verkreegen kunstvermogen nog verder uit te breiden. Niet lang hadt hij te Rome zijn verblijf gehouden, en 'er flegts twee Stukken vervaardigd, of van hem ging een zo gunflig gerugt uit, dat hij onder de vermaardfte Kunstfchikiers van halte gerangfchikt wierdt. Lieden van den hoogden ftand dongen na de eere, om vrugten van zijn wonderdoend Penfeel magtig te worden. De Markgraaf vincentiüs justiniani ftelde hem niet alleen te werk om voor hem te fchilderen, maar gaf hem ook een verblijf in zijn eigen Paleis, en maakte hem voorts bekend bij den toenmaaligen Paus urbanus den VIL Intusfehen wierdt sandrart, door ftreelende beloften ,'aan het Hof des Konings van Frankrijk genodigd. Doch zijn Weldoener vondt middel om zijn verblijf te Rome zo aangenaam te maaken, dat hij de voorgeflelde aanbiedingen van de hand wees. Ook verfchafte hem de genoemde Markgraaf overvloedig werk, door aan hem op te draagen het aftekenen der aloude Standbeelden, van welke zijne uitmuntende Kunstverzameling rijklijk was voorzien. Deeze afbeeldingen zijn naderhand in Koper gebragt, en vervolgens, onder den naam van Galleria Justiniana, of de Justiniaanfche Gallerij ' in 't licht gegeeven. Onder dit alles beving sandrart de lust, om ook eenige andere oorden en gewesten van dit Zuidelijk Waerelddeel te bezoeken. Eerst bezogt hij Napels, vervolgens de Eilanden Sicilië en Malta, en keerde, 'eindelijk' door ApuUe, na Rome weder; hebbende, overal, de voorkoomende gelegenheden waargenomen, om zijne denkbeelden te verbeteren, te befchaaVen en verder uit te breiden. N-a deezen uitflap vertoefde hij nog eenigen tijd bij zijn'en Befchermheer, om de aanzienlijke Verzameling van tekeningen van  SANDRART. (JOACHIM van) ff van de zeldzaamfte oude Standbeelden, en andere merkwaardigheden, de Schilderkunst betreffende, nog verder te verrijken. Den tijd van zeven jaaren hadt sandrart nu te Rome eri elders in Italië befleed, wanneer hij te raade wierdt, na het Vaderlijk huis te rug te keeren. In den Jaare (635 wierdt dit befluit genomen en volvoerd. Met groot gevaar nogthans kwam hij binnen Frankfort, vermids de Keizerlijke Troepen toenmaals die Stad hadden ingeflooten. Niet lang daar naa fchijnt hij in den echt te zijn getreeden, met eene adelijke Jonkvrouw, johanna van milkau, dogter en vermoedelijke' erfgenaame van den Heere van Stokkau, bij Ingoiflad, in het Paltz- Neuburgfche gelegen. Van wegen de Oorlogen, welke ook het gedeelte van Duitscbland, alwaar sandrart zich bevondt, beroerden, zijn verblijf aldaar niet veilig agtende* vertrok hij na Amfterdam, Hier en elders flelde hij zijn kunstvermogen te werk, onder andere door het fchilderen der' afbeeldingen van verfcheiden voornaame Mannen van dien tijd. Een Schuttersftuk, dat weleer gehangen heeft in de Grooté Zaal der Kloveniers Doele, doch thans het Burgemeesters Vertrek in het Stadshuis verfiert, is mede een gewrogt van zijn Penfeel. Het is het Noordlijkfle van drie foortgelijke" Stukken, welke aan den Westelijken Wand van het Vertrek hangen, en verbeeldt een Korporaalfchap van den Kapirein van zwikten, gereed om de Koninginue-Moeder van Frankrijk, maria de medicis, welker fleenen Borstbeeld in dié Stuk gefchilderd is, in te haal-». Op een gefchilderden rol papier, die verbeeld wordt van den tafel te hangen, plagi men de vijf volgende dichtregels van vondel, die nog ge* deeltelijk kenbaar zijn, te leezen: ,, De Vaen van Zwieten wacht om Medicis t'onthaalen. ,, Maer voor zo groot een ziel valt Dam en iVIarkt te kleen* „ En 't oog der Burgerij te zwak voor zulke flraalen. ,, Die Zon van Christenrijk is vleesch, noch vel, noch been i „ Vergeef het dan Sandrart dat hij haer maelt van fteen." Gedüurende zijn verblijf te Amfterdam, wierdt sandrar* Mmmmm 2 ejg.#.  ioo SANDRART. ("JOACHIM van) eigenaar van de Heerlijkheid Stokkau. Om 'er daadeliik bezit van te neemen, vertrok hij derwaarts. Doch vermids dit Landgoed, door het geweld des Oorlogs, veel hadt geleeden, verkogt hi, zijne voomaamfte Kunstftukken te Amflrrdam voor eene aanzienlijke fomme, om de geleedene fchade te her! ftellen. Niet lang genoot hij aldaar een gerust verblijf. De Franfchen , in den Jaare 1641 , dit gedeelte van Duitsland over.iroomende, pleegden ook op Stokkau verfcheiden gewelddaad:gheden: waar van de eigenaar het nadeel wel eenigzms deedt herftellen, doch die hem tegen dit verblijf eenen weerzin deeden opvatten; te meer, alzo hij geene kinderen hadt ot verwagtte: weshalverf hij zijn Landgoed verkogt, en de Stad Augsburg tot zijne woonplaats nam. Ter gelegenheid van den handel over een algemeenen Vrede, in den Jaare 1649, te Neurenberg, wierdt sandrart verzogt, derwaarts over te koomen, om 'er zijn kunstvermogen in 't werk te ftellen. Niet alleen fchHderde hij aldaar verfcheiden Keizerlijke en Zweedfche Krijgsbevelhebbers, en andere perfoonen van hóogen rang; maar ook een zeer,uitvoerig ft.uk, verbeeldende den Vredemaaltijd, in 't gemelde jaar aldaar gehouden, m t wek alle de aanzittende doorluchtte perfonaadjen naar het leeven ftonden afgebeeld. De Koning van Zweden bekost.gde dit Kunstftuk, en gaf het ten gefchenke aan de Stad Neurenberg, onder voorwaarde, dat het, in de groote Zaal van het Raadhuis, tot eene eeuwige gedagtenisfe moest blij ven hangen. Naderhand ontboodt zijne Keizerlijke Majefteit sandrart na JVeenen , om 'er de Keizerlijke familie te koomen fcTlilderen. Zo wel voldaan over de uitvoerig betoonde zich de Keizer, dat hij den Kunfienaar niet alleen vorftelijk beloonde, maar ook de vrijheid gaf, om de Keizerlijke Kroon boven zijn Wapen te mogen voeren. Onder dit alles was sandrart zijne echtgenoote, door den dood, ontvallen. Den ouderdom van zevenenzestig jasre„ bereikt hebbende, befloot hij tot het aangaan van eene twJ de echtverbintenisfe. Dit gefchiedde, in den jaare l6yZ' met eene Dogter van den Heere willem blommaart r/J' heer te Neurenberg. Niet lang o.-erleefde hij deezen echt," maar  SANDRART. (JOACHIM van) S. ANDRIES. ibf maar ftorf, eerlang, doch onzeker in welk jaar, in goeden" ouderdom. Te menigvuldig in .getal zijn de Stukken van onzen doorluchtigen Kunfteran<-, om hier te worden opgeteld. Van een ,derzelven, 't welk geen gcringen naam gemaakt heeft, maaken wij hier alleen gewag; 't zijn de twaalf Maanden des jaars, door sandrart voor den Keurvorst van Beijercn gefchilderd, daar naa in HoUand in 't Koper gebragt, en vervolgens, door de Dichters barl.tjus cn vondel, in Latijnfche en Nederduitfche Verzen, treffelijk bezongen. Van de hooge agtinge, welke onzen Kunftenaar wierdt toegedraagen, hebben wij reeds, in 't bovenflaande, eenige voorbeelden aangehaald. Wij voegen 'er nog dit nevens, dat de Republiek van Venetië, een blijk willende geeven, hoe zeer zij ook uitlandfche Kunstotff.-naars op prijs wist te fchatten, hem met de Ridderorde van St. Mar hts vereerde. Sandrart was niet flegts een Schilder, maar mogt ook op den naam van een geleerd man aanfpraak maaken. Zijn Werk, den kunstminnaaren, onder den naam van Duitlche Akademie, bekend, kan daar van getuigenis draagen; het behelst eenen fchat van Hiflorifche-, Oudheid- en Fabelkundige Weetenfchap, door hem bij een verzameld, om te dienen tot onderrigting aangaande de Bouw- Beeldhouw- en Schilderkunde. Daarenboven ontmoet men aldaar een verflag wegens de vermaardfie Nederlandfche Schilders , met hunne afbeeldingen verfierd. Eindelijk heeft men nog van hem Iconologia Deorum , of Af beeldzeis der Goden, in het Oude en hedcndaagfche Roemfche Schouwburg. Zie 'sMans Leven, voor de Duitfche Akademie. S. and.ries, een zeer vermaarde Schans, in Gelderland, in het Oostlijk gedeelte van de Bommeler-Waard. Don francisco de mendoza, Admirant van Arragon, in den Jaare 1599, in den gemelden oord, een weinig boven Rosfem, hebbende post gevat, ftigtte aldaar den genoemden Schans, op eene plaats, van waar men, ter wederzijde, de Maaze en de Mmmmm 3 Waal  ?ea S. ANDRIES, S. ANNA. ZT o"ttftrijken' °m 3,20 de ^iLlxe bedwinde T , J ee"en t0e'eg hadt ^k:. In 't voben- S a hè" i V^" " h3ndeU Va" « ^ 'So TnZTo ' c rJWen637' d6eden 'er eenen vergeeffchen aanlag op. Gelukkiger flaagden de Franfchen in den Jaare £ JTÏ1!den Schans niet verlie[eu' z-der aiv" r«, alle de Werken verwoest te hebben. Sedert heeft men Her kTS- Wm in g0ede" ftaat van »fi«weer gebragt. "erL Mnier ^ ** * ™™ Commandant en eenen Majoor aan. Ook betaalt hetzelve de manfchap, dia «bexettjghoud. belhande uit een klein getal geappoLeer. den. be Raad van Staate houdt 'er eenen Kommies van 's Lands Magaz^n en de Admiraliteit op de Maaze eenen Kommies ter Recherche. De Gereformeerde Gemeente wordt 'er door ééuen Predikant bediend. S. anna, is de naam van eenen Herberg, oneeveer een half uur gaans buiten Mjmtge», op den weg na Graave, Zo mm van deezen, als van alle andere Herbergen, zouden Wij geene melding maaken, ware 'c niet om eene zonderlinge gebeurtenis, ,n den Jaare i7o2, aldaar voorgevallen, ten tijde als de Franfcnen eenen aanflag op de Stad Nijmegen in den zin hadden : eene gebeurtenis, door welke de eerbaarheid eener Ma.gd, op eene gantsch bijzondere manier, sered wierdt Een Bevelhebber der Vijandelijke Legermagt, ia den gemelden herberg, zijnen intrek hebbende genomen, hadt, op de dogter van den huize, een wellustig oog laaten vallen Meer dan eens hadt hij bij haar aanzoek gedaan, om zijner geilheid ten dienfte te ftaan, doch telkens vrugteloos. Ir. 't emde befloot hij, dreigementen en geweld te baate te neemen , om haare kuischheid aan hem ten beste te geeven. Onder dit alles bezweek het ongelukkig flagtoffer. Doch zo als hij gereed was, om zijnen vuilen lust te koelen, nam een Kanonkogel, uit de Stad gefchooten, zijn eene been weg; 't welk, eerlang, van het verlies van 't leeven wierdt gevolgd, pe geredde Maagd erkende , in dit voorval, de tusfchen. kornst der behoedende Voorzienigheid, S, ANNA-  S. ANNA ter MUIDEN. 103 S. anna - land ; ZIS anna - land. ( $ti ) S. anna - parochie ; zie anna. (St.) S. anna ter muiden, een Steedje, in Staats- Vlaanderen, onder het regtsgebied of Vrije van Sluis, ongeveer een half uur gaans ten Noordwesten van de Stad van dien naam gelegen. Bij den oorfpronklijken naam van Muiden, heeft men den toenaam van S. Anna gevoegd, 't zij om dat de Kerk der Plaatze, eertijds, aan de Santinne van dien naam gewijd was, of ook, misfchien, om het Plaatsje aldus van het Hol» landfche Muiden te onderfcheiden. S. Anna ter Muiden was, bij ouds, eene beüootene Piaats, hebbende bolwerken en poorten; doch, zedert langen tijd, is 't een en ander niet meer voorhanden: het is thans eene opene Plaats of Vlek, beftaande uit flegts vier kleine Straatjes, bebouwd met omtrent dertig huizen, die van nog geene honderd ingezeetenen bewoond worden. Zo niet allen, immers de meesten doen belijdenis van den hervormden Godsdienst, en houden hunne openbaare zamenkomfien in de S. Anna Kerk, die door eenen eigen Predikant bediend wordt. Intusfehen is van het oude gebouw niets meer voorhanden. De Franfchen, hetzelve , nevens het bovenfte gedeelte van den Toren, in kooien geleid hebbende, heeft men, aan den Toren, een Vertrek getimmerd , welk thans tot eene plaats van openbaare Godsdienstoeff;ninge verfixekt. De Regecring befiaat uit Baljuw, die, door Hun Hoog Mogende,voor zijn leeven, wordt aangefleid, eenen Burgemeester en vijf Schepens, welke, jaarlijks, van de Afgevaardigden der Aigemeene Staaten . hunne aanflelling of bevestiging ontvangen , en uit eenen CriTier en Ontvanger, welke posten door de Regeering begeeven worden. De reden, om welke S, Anna ter Muiden eenige opmerking verdient, is, om dat deszelfs regtsgebied of Schependom eene tamelijke uitgebreidheid befiaat, betonde hetzelve uit zes Polders, te zamen groot vierhonderd achtenveertig Gemeten en tweehonderd tachtig Roeden Lands. Over deeze Polders zijn een Dijkgraaf, eenige Gezworens en een Penningmeester aangefleld. Nog grooter uitgellrektheid plagt het M mm mm 4 Kers-  -4 - S\ANl^hJ^A' CD0!V"NICUS) Kerspel van S. Anna te. Muiden te beflaan, voor dat een Ttlslu' Sedi!nd heeft' °m de **"*wrt* van Stad bluts in Vlaanderen uit te breiden. S. annenberg; zie annenberg. (St.) S. antoni, een der drie Schanzen, dienende ter beveiüringe van de Stad >s Hertogenbosch. Zie 's hertogenbosch. Sapma. (doMinicos) Wat 'er ook zij van de waarde of onwaarde van de leerbegrippen en handelingen der vroede Remonftranten, waar ovp- „„. u-a ■ . , 8lte , waar over wij ons hier niet mogen uitlaaien, du ,s zeker, dat de eerfte oprigters deezer Gezinte blijken vertoonden van ongemeene kloekmoedigheid en onverzaagdheid m het tarten van gevaaren, en alzo moeten gehouden worden ,„ gemoede overtuigd K z,jn geweea de de dekjkheid der zaake, welke zij voorftonden en in de waereld zogten voort te planten, Op de lijst van deeze verdient dominicüs sapma genoemd te worden. Reeds in den jaare t6.4 bediende hij, doch op welke plaats is ons niet gebleeken, het predikampt, wanneer hij te Hoorn wierdt beroepen, in de plaats van eenen johannes eoggius; welke, om dat hij, in de toenmaalige verdeeldheid in de gemelde Stad, naar de vreriozoekende maatregelen der Regeeringe zich weigerde te fchikken, door dezelve van zijne bediening was on>flagen Men hadt het oog op sapma laaten vallen, om dat hij b°kend ftondt voor Remonfrrantsgezmdheid, die thans te Hoorn de overhand bek.eedde. Sedert won hij, meer en meer het vertrouwen, zo van zijne Gemeente als van de Wethouderfchap. Een blijk hier van vertoonde de laatstgenoemde, ter gelegenheid van zeker gefchil in het Dorp Grosthuizen. De Leeraar, dirk christiaanszoon, door de Hoornfche Regenten zijnde afgezet, hadden deeze beloofd, de openftaandë plaats, nu en dan, en bij voorraad, door eenen hunner Stads Predikanten te doen vervullen. In de maand Maart des laars ióiö wierdt sapma daar toe benoemd, en, vermids men, van de zijde des afgezetten Leeraars en zijner aanhangeren, geweldigen tegenftand voorzag, door den Voorzittenden en eenen Oiï« ™ <<* omntaanen? Waarom Jtaan ze nu hunnen valjchen Leeraar met' bijf Waar zijn ze nul Wat doen ze nu voor hunnen Predikant* Door zulk en foortgelijk uitdaagend roepen wierden de gemoederen van eenige Remonflranten in vuur gezet. Uit ontndigen en onbezonnen ijver voor hunne geliefden Leeraar, grijpen ze de paerden bij den toom. fnijden de Zeelen aan ftukken, ligten sapma met zijne Vrouw en het Kraamkmdtje van den Wagen, en floopen de Wielen. Thans rukken de Soidaaten aan, doch zonder fchieten: weshalven zij, van t volk, wierden te rug gedreeven, door het werpen met pannen van de luifels, alzo, door den hard bevroozen grond, het raapen van Rraatfteenen ondoenlijk was. Het fchieten met tos kru.d, dewijl er niemand door gekwetst wierdt, diende alleenlijk om het gemeen nog meer te verbitteren, en met nog heviger woede te doen aanrukken. Nu ontving het Krijgsvolk ('t waren Zwitzers; last, om met fcherp onder den hoop te fchieten. Vergeefs zogt de Kapitein waltsdorf zich tegen de volvoering van dien last te verzetten, fmeekende de Heeren ernftig en bij herhaaling, zij wilden tog min harde middelen te werk ftellen, om de rust en eensgezindheid der Burgerije te herftellen. Doof voor deeze zagtzinnige vertoogen, vraagde zelf een der Regenten, uit een der venfteren van het Stadhuis, aan de Soidaaten, of ze geen fcherp hadden, en beval daar op los te branden. Straks hoorde men den Trom alarm Haan, en de Musketten vuur geeven Zes of zeven ontvingen doodelijke, en wel veertig burgers meer ofWn zwaare kwetznuren. Nu was 'er geen houden aan de gaande gemaakte Soidaaten. Aangevoerd door de Wethouder fchap, meenden ze een goed werk te verrigten, met het ge bruiken van hun Schietgeweer tegen allen, die den fchijn ver toonden van het met sapma te houden. Zekere Smid onder andere, ondervondt dien euvelmoed. Staande op eenen'Stoep welken sapma vervolgens voorbij reedt, om dat hij den Leeraar, door het afneemen van zijnen hoed, groette, en met het zeggen adieu, broeder, adieu, eene goede reize wenschte, heb.  SAPMA. (DOMINICUS) 109 hebbende, voor 't overige, met den oproer zich niet bemoeid, wierdt, met een gevederden Kogel, dermaate in 't hoofii getroffen, dat hij dood ter neder viel. Zelf vindt men aangetekend, dat het met sapma zeiven ware gedaan geweest, indien het gezelfchap zijner Huisvrouw en dier Zuigeling, nevens drie andere Vrouwen, die nevens hem op den Wagen zaten, hem niet befchut hadden. Naa het bedaaren van den Oproer, wierdt sapma, nevens het boven genoemde gezelfchap , onder dekking van eenig Krijgsvolk, ter Stad uitgeleid. Over Alkmaar, 's Graavenhage en Rotterdam, nam hij zijnen weg op Dordrecht, alalwaar hij den dertienden Maart aankwam. Zo dra hij van zijne wederkomst behoorlijke kennis hadt gegeeven, ontbooden hem de Politijke Afgevaardigden, om hem te onderhouden over zijn vertrek, zonder daar toe behoorlijk verlof gehad te hebben. Hoewel sapma zich beriep op zijn gefprek met den Raadsheer kampen , en diens geuaane toezegging, ontging hij, egter, eene beftraffi ig over zijne handelwijze. Nu verbeeldde hij zich, dat deeze zaak een einde hadt genomen. Doch k viel anders uit. Want 's anderendaags wederom ontboodeu zij: de , hieldt men hem eenige vraagpunten voor, zijn vertrek uit Dordrecht betreffende, en meest al dienende ter veroiufchuldiginge van den Raadsheer kampen, met bt-vel om de voorgefieide vraagen op ftaanden voet te beantwoorden. Sapma , een affchrift der vraagen en tijd om zijn geheugen te ververfchen, verzogt hebbende, nevens verlof om fchriftlijk te mogen antwoorden, voerde hem de Heer van brederode, een der Politijke Gemagtigden, te gemoete: Hij wat raadsluiden zijt gij nu geweest ? Gisteren waart gij wel refoluit in 't zeggen; en de andere daarop wederom r Jk heb geene raadsluiden gehad, dewijl ik niet wist wat mij voorgejleld zoude worden; maar omtrent het beantwoot' den van zulke vraagen moet men voorzigtig zijn. Zo weigeragtig de Heeren bleeven in het geeven van een affchrift zo ongezind betoonde zich de Leeraar, om anders dan fchriftelijk te antwoorden. Zeer hoog, intusfehen, wierdt dit gedrag van sapma opgenomen, en als eene klaarblijkelijke hardnekkigheid befchouwd. Zelf fchreeven ze hier over eenen Brief  nu SAPMA. (DOMINICUS) Brief aan de Aigemeene Staaten, en aan die Holland, mei overzending der vraagpunten, en verzoek om het goedvinden van Hun Hoog en Hun Edele Groot Mogende, wat hun in deezen tegen sapma verder ftondt te doen. Doch, hoe zwaar deeze zaak, in "t eerst, zich liet inzien, zij bleef hier bij berusten, hoewel 'er eenige gerugten liepen, dat sapma in verzekering genomen, en gevankelijk na 's Graavenhage zou gevoerd worden. Het kind , van 't welk sapma's Echtgenoote $ in deezen ftaat der dingen, was verlost, hadt men, tot nog toe, ongedoopt gelaaten. Dit gefchiedde op den tweeden Paaschdag, in eene dier heimelijke Godsdientiige zamenkomften , welke de Remonflranten, nu en dan, in 't een of ander burgerhuis hielden. Simon epiïcopius en eduardus poppiüs ftonden daar over als getuigen. Hoe 't, zedert, den gedagvaarde Remonflranten ging, en onder deezen ook met sapma, is uit de Gefchiedenis van het Dordrechtfcbe Sijnode genoeg bekend. Naa hunne veroordeeling door de Kerkvergadering, wierden zij ontbooden in 'xHage, voor de Vergadering der Aigemeene Staaten, en, vermits de weigeri«g der meesten, en onder deeze ook van sapma, om de belofte van ftilftand te ondertekenen, ten eeuwigen dage, uit de Veréénigde Nederlanden gebannen. Op de vraage, werwaarts hij wilde gevoerd worden, deedt men hem, nevens tien zijner lotgenooten , na Waalwijk brengen. ■ Niet lang vertoefde sapma buitenslands. Heimelijk keerde hij te rug, zich nu hier, dan elders eenigen tijd onthoudende, om de vervolgde Gemeenten te ftigten, en dezelven tot volflandigheid in het Geloof te vermaanen. Zelf vinden wij aangetekend, dat hij, in den Jaare 1621, nevens nog twee gebannen Predikanten, adriakus borrius en isaacus fredericus , wierdt benoemd tot Binnenlandfchen Directeur der Gemeenten: eene bediening, waar van men de inflelling nobdig hadt geoordeeld , om de gemeene zaak te handhaaven , en zorge te draagen voor het verloopen der broederfchap. Om verfcheiden redenen, hem daar toe beweegende, wees hij, evenwel, deeze bediening van de hand. Nog*  SAPMA. (DOMINICUS) ïlï Nogthans verzuimde sapma niet, ginds en elders te gaan prediken. Onder andere verrigtte hij dit werk, verfcheiden maaien , te Amfterdam, met zeer groot gevaar, en eindelijk ten koste van zijne vrijheid, van welke hij, in het bovengenoemde jaar, beroofd wierdt, op eene wijze, welke wij aldus verhaald vinden. In den laaten avond van den achtentwintigften Augustus hielden de Remonflranten eene heimelijke godsdienflige zamenkomst, op de Kraanfteiger, tusfchen de Waal en den Hooftbrugge, ten huize van zekeren jan olfertszoon. Ten einde van het Gebed naa de Leerrede, bemerkte men van binnen, dat het Huis van buiten was bezet. Drie of vier mansperfoonen, den wil hebbende om na buiten te gaan, wierden tegen gehouden, met een geroep van Staat, of het gaat 'er door. Elk zogt nu eene fchuilplaats, in den kelder, op de daken der belendende huizen of elders. Eindelijk kwamen twee Onderfchouten, welke de deur van 't huis deeden openen, en de naamen van eenigen opfchrijven. Onder dit alles hadt sapma , die de Vergadering niet bijgewoond, doch intusfehen vernomen hadt, dat dezelve was gefloord, zich na dien hoek der Stad begeeven. Nevens isaak frederici , weleer Predikant te Utrecht, hadt hij zich begeeven na de Hooftbrug, bij de Schreiershoek, om van verre te zien , hoe 't met de zaak zoude afloopen. Doch in 't voorbijgaan , digt bij den brug, wierdt hij door eene Hoornfche Vrouw, die thans te Amfterdam, op de Gelderfche Kaai, woonde, en over haare deur lag, bij 't helder Maanlicht, tot zijn ongeluk , gezien en gekend. Zij, zeer hevig Contraremonftrantseh zijnde, zeide niet alleen tegen haaren Man, daar gaat sapma, die ons getrouwd heeft, maar vermeldde hem ook aan eenen Schuitevoerder, die insgelijks een vijand der Remonflranten was. Straks deelde deeze zijne kundfehap,. mede aan eenen der Onderfchouten, die voorts na den brug liep , alwaar sapma over de leuning lag. Frederici ontliep het gevaar; doch sapma , om dat hij zeer bijziende was, liep zijnen vijand in den mond, die hem voorts op het lijf viel, en vervolgens kluisterde en vleugelde. Eerst bragt men hem na het huis van jan olfertszoon , alwaar zijn deerlijke toeftand, om dat . - men  I II* SAPMA. (DOMINICUS) men hem, om zijn fligtlijk prediken en wakkeren ijver, in hooge waarde hielde, veelen de traanen uit de oogen perste* Hem zeiven overviel ook een vlaag van weemoedigheid. „ Ib „ fchrei niet" (dus fprak de Leeraar) „ van droefheid, „ om dat ik gevangen ben, maar van blijdfehap, om dat ik ,, waardig worde geagt, dit om jezus naam te lijden: en ik ,, ben gewillig om voor de waarheid mijn bloed te Horten, „ al ware 't ook op dit tegenwoordig oogenblik." In deezen ftaat, zittende op eenen bank in het Voorhuis, alwaar men hem bewaarde, zag hem lysbet philips de bisschop, Huisvrouw van rem egbertszoon bisschop, die insgelijks de Vergadering hadt bijgewoond. Met 's Leeraars toeftand bewogen, keerde zij zich tot eenen der Onderfchouten, en fprak hem aan met deeze woorden: ,, Mijn Heer, men plagt, ten „ tijde der Paapfche vervolgingen, de Officieren te prijzen, „ die wat beleefd met de luiden, om geloofszaaken gevangen, „ handelden. Hoe hebt gij deezen Predikant zo ftreng ge„ vleugeld, of 't een dief of moorder ware. Ik mag dat niet zien: laat hem los maaken. Hij zal u niet zoeken te „ ontloopen; daar blijve ik borg voor." Deeze voorfpraak vondt gehoor, en was oorzaak dat men zijne armen ontbondt. Een groot geluk voorwaar, voor veelen: want thans de handen ruim hebbende , haalde hij, nevens zijnen Neusdoek, zeker papier uit zijnen zak , 't welk hij voorts, geen middel weeten de om het te fcheuren of elders te verfteeken, behendig onder 't kusfen ftak, daar hij op zat; alwaar de dienstmaagd van den huize, naderhand onder het fchoonmaaken , vondt, en voorts te recht bragt. Het papier behelsde eene lijst van naamen , en eene aantekening van penningen, welke sapma , van verfcheiden voornaame Remonflranten, ten behoeve der gebannene Predikanten, hadt ontvangen. Dewijl de milddaadig. heid jegens die ongelukkigen, op zwaare boete, door 'sLands Staaten was verbooden, zouden veelen, door het vinden van het papier, in zwaarigheid geraakt zijn. Omtrent twee uure in den nacht bragt men sapma , met den ijzeren Paternoster om de hand, en gaande tusfchen de twee Onderfchouten, na de Gevangenis onder het Stadhuis, welke men hier de Boeijtn noemt. Onder het voortgaan hadt een der Stoep wagten, ai*  SAPMA. (DOMINICUS) ï*g die met eene groote menigte volks, met pieken, flokken en ftaaven voorzien, agter den gevangenen ging, de onbefchaamdheid, zijnen makkeren toe te roepen: Wij gaan hier gelijk de Krijgsknegten, die christus hadden gevangen, 't Welk sapma tegen eeHen der Onderfchouten deedt zeggen: Hoort mijn Heer vel, wat ze zeggen? Hoe onweetende bant de: waarheid veeltijds uit'. De Onderfchout fchudde hierop het hoofd, en trok de fchouders. In 't Stadhuis floot men sapma in een elendig gat, naa alvoorens hem de zakken uitgefchud* en al wat men goed vondt, hem te hebben afgenomen. In eenen zijner Brieven, in welken sapma van Zijne Gevangenisfe verflag doet, verhaak hij, dat hij vijf onderfcheN dene maaien voor de Schepenen ondervraagd wierdt, hoewel in het Confesfieboek der Stad Amfterdam flegts van 't voorgevallene in twee ondervraagingen wordt gewag gemaakt. Het eerfie verhoor viel voor, reeds 's daags naa zijne ge-» Vanger.neeming , zijnde eenen Zondag , naa de voormiddagpredikatie, voor den Schepen abraham boom en den Oud" Schepen klaas jakob-sz. harlnkarspel. Op de vraage deö eerstgenoemden, met groote flrafheid voorgefleld, wie hem zo flout geraaden hadde, om in de Stad, tegen wil en dank: der Magiflraaten, te koomen prediken, en zulk een oproef te miaken, gaf de andere tot antwoord: „ Dat hem daar toe „ God hadt verflout, die zelfde God en Heere, die de eer-» „ fle Gereformeerden kloekmoedigheid hadt gegeeven, oüï „ zulks hier te Lande, tegen wil en dank van de Magifiraa-» „ ten, te doen; dat de Remonllranten geen oproer maakten* „ maar anderen, die, tegen de Confeientie en de vrijheid van „ 't Land, daar men goed en bloed bij hadt opgezet, hniï ,, het prediken met geweld zogten te verhinderen." Als S&P^ ma, op zommige vraagen, die niet wel konden beantwoord worden, zonder anderen te bezwaaren, weigerende te ant* woorden, de zelfde Schepen hem toevoegde; Gij zijt gehouden de Heeren de waarheid te zeggen, was zijn wederwoord ,, dat men dat niet altijd en van alle zaaken gehouden was te doen, maar dat men dikwijls de waarheid vaii , verfcheidene zaaken moest verzwijgen, gelijk ook in chris,, tus en veele Martelaaren was gebleeken." De Heeren vonXXVI. deel. Nnnnn den  **4 SAPMA. (DOMINICUS) den dit antwoord zeer vreerad, en vraagden hem, of hij dan geloofde dat Christus niet altijd de waarheid hadt gezeid? De Gevangene bekende zulks te gelooven, en zich beroepende op verlcheiden pkmzen der Schriftuure, onder andere Joan XVII: 20, au XIX; 9. luk..XXIII: 9. zoet hij daar mede te bewijzen , dat christus , verfcheiden maaien , de waarheid, daar hem na gevraagd wierdt, niet gezeid, maar verzweegen hadt. Hij voegde 'er nevens, dat de Heeren het zelfde van veifeheiden Martelaaren behoorden te weeten, indien ze het Martelaarsboek geleezen hadden. De Schepen voer daar op uit: M heb hei Martelaarsboek beter en meer geleezen dan gij. Hier op zweeg de Gevangene; maar als de andere fcheldende daar nevens voegde: Cij zijt een guit, een landlooper en oproermaaker, hernam daar op de Gevangene: „ De knegt is niet beter dan zijnen Heer. ik ben mijnen „ Heere Christus jesus wel honderd maaien meer fchuldig „ om zijnent wille te lijden." Doch met dit zeggen d.eef de Schepen den fpot, hem noemende eenen Schijnheiligen, wiens guiterijen , egter , genoeg bekend ■waren. Waar tegen de andere, met grooten ernst, hem te gemoete voerde „ dat hij „ Schepen , die hem dat zeide, noch iemand ter waereld, „ zulks in eeuwigheid zoude kunnen waar maaken." Met eene bedreiging , dat men hem vrel een ander Lied zou keten zingen, liep dit eerfte verhoor ten einde. Den eerstvolgenden Dingsdag, zijnde den dertigften van Augustus, 's morgens omtrent half negen uure, wierdt sapma, andermaal, in Schepenskainer gebragt. Bij het inkoomen begroetten hem eenige Heeren met een geroep: Dat is-de Vogel, een van de voornaawjJe roervinken en oproermaakers. De eerfte vraag, die hem gedaan wierdt, was, hoe lang hij te Amfterdam geweest was ? Terwijl hij zich daar op een weinig bedagt, zeiden eenigen: Hij flagt de Dieven: nu bedenkt hij zich vast, hoe hit' best liegen zal. ,, Neen, mij„ ne Heeren" was zijn antwoord, „maar ik bedenke mij op „ dat ik niet liege." Jaa, zeide daar op een der Schepenen, gij gelooft tog dat men niet gehouden is, altijd de waarheid te zeggen, en dat Christus niet altijd de waarheid heeft gezeid. „ De Heeren", hernam hierop sapma, „ ver- „ ftaan  SAPMA. (DOMINICUS) H§ „ ftaan mijne meening kwalijk: want ik heb nooit willen zeg„ gen, dat men wel liegen mag, en dat Christus ooit heeft „ geloogen ; geenzins : daar . behoede mij God voor ! maar „ dat men zommige waarheid wel mag zwijgen, en dikwijls „ gehouden is te zwijgen." De Gevangene voorts geweigerd hebbende, de plaatzen te noemen, alwaar hij gehuisvest was en gepredikt hadt, gelijk ook, wie zijne toehoorders geweest waren, hoorde men eenigen roepen: De Heeren willen *t eri tullen V van u weeten, gij fioute vogel, al zoude men U , pijnigen en rekken van lid tot lid. De Schout Dr. jan ten' grootenhuis voegde 'er nevens : Men zal u niet handelen als vroome luiden, maak daar geene rekening op; maar ah fielten en booswigten, als gij zijt. Op dit zeggen, „ ikhoope", fprak de Gevangene, „ en wil God bidden dat de Heeren betere gedagten mogen krijgen; en zo niet, dal „ hij mij fterkte gelieve te geeven, om liever alles te ver„ draagen, dan mijne evennaasten in 't verdriet te brengeni „ daar toe heeft mij God de tong en mond niet gefchapen.'1' Doch de Schout, verre van hier op eenige agt te geeven, mijne Heere, zeide hij, nu /preekt hij Stijf en fiout: dé Heeren willen *t zich niet belgen ; ik zal 't hem wel doeri vergaan, en doen rekken dat hij V belijdt.- Hier mede eindigde dit verhoor, en wierdt sapma wederom in zijn HoM gebragt. * ' ■ ■ Niet langer zat hij 'er evenwel dit maal, dan tot 'smid" dags omtrent half twaalf uure.- Thans haalden hem de* Schouts-Dienaars wederom van daar, doch om hem tot een nog fchroomlijker gehoor, in de Pijnkamer, te brengen, Hr| vondt aldaar eenige Schepenen , nevens eenen Onderfchout/ Hoewel de plaats meer 1'chriks aanjaagde, meer befcheiden* nogthans, was de toefpraak, waar mede men hem hier beje' gende dan in Schepenskamer. Op de vraage, hoe hij zich beraadcn hadde, was het antwoord, „ niet anders dan voor„ heen, en dat hij hoopte dat de Heeren zich beter zouden! „ bedagt hebben, om hem daar op niet verder te dringen." Verder gebeurde hier thans niets meer, dan een gefprek over de verpligting, in hoe verre men de waarheid altijd moe£ zeggen, of dezelve zomtijds moge verzwijgen. Eer sap.viA Nnnnn a èset,g  n6 SAPMA. (DOMINICUS) deeze gedugte plaats verliet, verzogt hij, behalven het Nieuwe Testament en een Pfalmboek, welke hem de Cipier gelangd hadt, een Martelaarsboek te mogen hebben. Doch dit wierdt hem geweigerd; en als een der Schepenen daar nevens vraagde , hoé na hij een Martelaar meende te weezen ? „ Ja, mijne Heeren," was zijn antwoord, „ nooit hielden n de verdrukkers en vervolgers de geenen, die zij martelden , 9, voor Martelaars; maar de Heere weet dat wij om zijnen „ naam, voor zijne waarheid en weldoende lijden; die zal „ 't oordeeleu." Het verhaal van alle dteze bijzonderheden lchreef sapma op eenige kleine (tukjes papier, welke men hem niet hadt afgenomen. Ook vondt hij middel, om de zijnen, van dit alles, berigt te doen toekoomeh. Tot op den vierden September zat nu sapma in zijn Hol, eer men hem, van nieuws, ten voorfchijn bragt. Het verhoor op dien dag gefchiedde wederom in de Pijnkamer. In het Confe fieboek van de Gevangenen der Stad /im/lerdam vindt men daar van een uitvoerig verflag. Dewijl dit verhoor eenige bijzonderheden behelst, sapma zeiven en de Remonflranten in *t algemeen betreffende, oordeelen wij niet ongeraaden, hetzelve hier in zijn geheel woordelijk te plaatzen. „ Dominicus sapma van Amfitrdan: oudt omtrent 35 jaa„ ren, gevraegt bij mijn Heere den Schout, feit voor defen ,, Predikant tot Hoorn geweest te fijn; ende, nevens de XII „ andere geciteerde Predikanten op 't Sijnodus Nationael te Dordrecht, gebannen te fijn uit de Landen van Hollandt „ ende Westfrifelandt, als mede de andere geünieerde Pro„ vincien, en 't refbi t van dien, volgens de gedrukte refo- lutie daer van fijnde. „ Gevraegt hoe .lange hij continuelijk alhier ter öeede fijn, „ refidentie heeft gehouden? Seit, omtrent een half jaar al„ hier ter fteede geweest te fijn, om de gemeente te dienen ende dienvolgende verfcheide predikatiën alhier gedaen te „ hebben. „ Gevraegt op wat plaatfen fulks bij hem is gedaen? Seit „ het felfde als ftrijdende tegens fijne Confeientie niet te kon„ nen feggen, terwijle de Apostel johannes feit, dat wij „ fchuldig fijn het leven voor de broeders te ftellen, fulks „ men defelfde niet en kan in fwaerigheit brengen. » Ge-  SAPMA. (DOMINICUS) 117 „ Gevraegt op wat plaatfen hij gepredikt en waer hij „ i'huis gelegen heeft? Seit als vooren met goeder Confcien„ tie de broeders niet te konnen befwaeren , ofte verraeden, ,, dien hij Godts woord heeft gepredikt. Seit in den tijdt „ hij alhier ter fteede is geweest, op verfcheidene plaetfen „ gelogeert geweest te fijn , fonder als vooren defelve met ,, goeder Confeientie te konnen noemen. ,, Gevraegt van wien hij onderhoudt heeft gehadt? verklaert „ als vooren fijn Confeientie befwaert te vinden om defelfde ,, te noemen. ,, Bekent wel tot verfcheiden maelen eenige penningen van „ Hoorn ontfangen te hebben, fonder den perfoon van wien „ in Confeientie te moogen noemen. ,, Gevraegt van wien hij fijn Commisfie is hebbende omme „ alhier ter fteede te prediken? Verklaert geen gebruik onder „ haer te fijn om iemant te committeren, maer dat de gee„ nen, dien de forge bevoolen is van alle de gemeenten, „ verfoeken felfs fchriftelijk den eenen of den ander om fijne „ gaven te laaten imploijeren ter plaetfe daer fij achten haer „ dienst van nooden te fijn, ende anders geen fchriftelijke last ofte commisfie felfs te hebben, ende dat fij alsdan met „ al fuik fchriftelijk verfoek haer addreslëren aen de Ouder„ lingen, ende Opfienders der plaetfen daer fij verzocht wor„ den te gaen. „ Seit het voorfz. fchriftelijk verfbek op hem gedaen ver- leit te hebben, ende niet te weeten waer 't felve is ge,, bleeven. • „ Bekent federt fijn bannisfement als vooren tot Hoorn, ,, als mede tot Campen , tot meermalen wel gepredikt te „ hebben. „ Seit verfcheiden predikatiën op verfcheidene plaetfen al. ,, hier ter fteede gedaen te hebben, in prefentie van 80, po. „ ende 150 perfoonen. „ Gevraegt wie de Opfienders alhier ende elders fijn? Ver',, klaert als vooren defelve met goeder Confeientie niet te „ konnen noemen. „ Gevraegt, of hij dan niet gehouden is van de Magiftraet „ geëxamincert ende gevraegt fijnde de waerheit te feggen? Nnnnn 3 „ Ver-  1(8 SAPMA. (DOMINICUS) p Verklaert niet altijdc, noch van alle dingen; maer dat men „ ter contrarie dikwijls gehouden is de waerheit te verfwijs, gen, gelijk Christus gedaen heefc ende verfcheide Marte„ laaren. „ Gevraegt wat perfoon is eenen jan broersen tot Hoorn „ ende oft hij aldaer mede geen Opfiender is ? Verklaert dat „ hij aldaer Boelhuis - meester en geen Opfiender jegenwoor- dig is, maer dat hij voor de verandering Ouderling aldaer „ geweest is. „ Seit het daer voor [te houden, ofte te geloven, dat daer „ houdert ende hondert onder haer gemeente fijn , die niet „ grondig en verftaen de verfchiJlen die daer fijn tusfchen de „ Remonflranten, maer dat veele principaelijk haer gefepareert houden om de wreede proceduuren. „ Gevraegt wat Proceduuren het fijn? Seit dat het fijn de „ beroovinge hunner Predikanten , daer niemant op weet te „ feggen, het vangen, fpannen, harde placcaten en anders. ,, Seit hem niet te willen beroemen dat hij die fpreekt het „ (luk van de predestinatie, ende verfchillen daer uit rijfende, op het grondigfle is verflaende. ,, Gevraegt of geen Predikanten meer jegenwoordig haer alhier ter fteede fijn onthoudende? Verklaert, Jae, dat daer „ noch fijn vier ofte vijf andere Predikanten, fonder defelfde, van Confeientie weegen, te konnen noemen, ofte ook waer fij gelogeert fijn. „ Seit dat de meeste fwaerigheden, onder anderen, alhier te landen tusfchen partijen fijn ontflaende door liefdeloos„ heit, of gebrek van liefde. „ Seit te geloven dat Godt de geloovigen van eeuwigheit uicverkooren heeft ter faligheit, als door fijn voorkoomende a, genaede, tot dat felfde geloove gebraght." A'.dus wordt dit verhoor opgegeeven in het boven genoemde Confesfieboek, Ligt befpeurt men, in het naaleezen daar van, eenige gaapingen. Deeze vindt men aangevuld, in de Brieven van sapma , naderhand door den druk gemeen gemaakt, in welke deeze geheele Onderhandeling breedvoerig wordt verhaald. Bij zijn zeggen, dat men niet altijd en van alle dingen gehouden is de waarheid te zeggen, voegde hij nog het volgen-  SAPMA. (DOMINICUS) nj gende: „ Niet, mijne Heeren, dat ik zeggen wil, dat men de ,, Magiftraaten mag voorliegen , maar ik lioude het evenwel „ voor minder zonde, dat men wat onwaarheid {preekt, dan „ dat men met de waarheid te zeggen zijne evennaasten on„ fchuldig om den hals brengt." Ten bewijze deezer flellinga beriep hij zich op het gedrag der Egyptifche Vroedvrouwen, Den Schepen simqn van der does hier tegen inbrengende, dat daar flegts het hevel van een fferflijken Koning , maar hier het gebod van den qnfterflijfon God was, dal men niet liegen zat, voerde hem sapma te gemoete: „ Daar was wel bevel ,, van Gode niet te liegen: zo is hier mede. Maar daar was bevel van den Koning, den evennaasten onfchuldig te be„ fchadigen. en de onnozelen te dooden, 't welk de Vroed„ vrouwen, zonder wat onwaarheid is te fprecken, bezwaar„ lijk konden ontgaan. Tot dien nood r hoop ik, zullen ons de Heeren niet brengen." Wijders verhaalt sapma, in zijne Brieven, hoe zekere Vraag, hem door den Schout voorgefteld , tot eene uitvoerige woord wisfeljng aanleiding gaf. De Schout, naamelijk, vraagde, wat de Remonflranten bewoog om in het Land te koomen prediken, daar zij, voor deezen, wel gezeid halden, dat aan de veifchillen over de vijf vermaat de Punten, over welke tusfchen ken en de Contraremonftranten voornaam/ijk getwist wierdt, het fch:aapzei van een nagel niet gelegen was, en zij, bovendien , erkenden , dat men met hel gevoelen der Remonflranten wel zalig korde worden? Op deeze vraag gaf de Gevangene, piiderfcheidenlijk, tot antwoord: Vooreerst „ Niet te weeten, „ dat zulks alzo eenvoudig en onbepaald van iemand der Re„ monftranten ooit gezegd was; dat , wat hem aanging, hij „ dat verfchil niet zo gering hadt geagt; dat hij wel ge! ifdé „ dat de Contraremonflranr^n met hun gevoelen konden zali| worden,, indien zij hetzelve niet beleefden: maar dat hij anderzins niet verflaan konde, dat uit het Contnrem.,nftrantsch gevoelen een Godzalig leeven konde fprnken." Ten anderen „ Dat de Contraremonflranten zich nu vrij verder hadden'geopenbaard, en veel fchadelijker Leerfhikken, ', als eene Leere der Ktrke, verdeedigd, dan zij in de ll.wHfche Conferentie hadden gedaan; en dat ze nu, va:: hun Nnnnn 4 „ ge-  120 SAPMA. (DOMINICUS) „ gevoelen,- noodzaaklijke Geloofsartikelen hadden gemaakt." Eindelijk (lelde sapma den Schout de volgende vraag voor: „ Dewijl de Kalvinisten verdaan , dat het veifchil tusfchen „ hen en de Lutherfchen zeer gering is, hebbende de eerden „ den laatstgenoemden, menigmaalen, de hand van broeder„ fchap aangebooden, en beweerende, daarenboven,' dat de„ zelve met hun gevoelen kunnen zalig worden, waarom zij ,, dan op zommige plaatzen, tegen wil en dank der Luther„ fchen, kwamen prediken, ja dezelven wel uit hunne plaat„ zen verdrongen en verdreeven ?" Doch op deeze redenen en vraage bekwam hij geen antwoord. Onder het zamenfpreeken hadt sapma ook onder de fchade'ijke leeringen der Contraremonftranten geteld, „ dat Christus niet voor alle men„ fchen, maar alleen voor die geenen was gedorven, welke 9> zalig zullen worden." Wilt gij dan hebben, viel hem daar op de Schout in de rede, dat men gelooven zal, dat Christus ook gejiorven is voor de geenen , die hij 'voor-weeten heeft , nooit eenige nuttigheid uit ziine Leere te zullen fcheppen, voor de Indiaancn, die van Christus en het Euangelium niet gehoord hebben? Op deeze vraage voerde de Gevangene den Schout te gemoete: „ Indien de Heeren Be„ windhebbers dat laatfte niet gelooven , naamelijk, dat „ christus ook voor de Indiaanen is gedorven, zo doen ze „ zeer onwüzelijk, dat ze ook Predikanten derwaarts zenden; f, en de Predikanten.moeten, ten dien opzigte, Arminiaansch zijn, (gelijk men 't noemt) of zij moeten daar heenen „ trekken om dat arme onverflandige volk logens te predi„ ken, en te vermaanen dat ze in jezus christus gelooven „ moeten, als voor hun gedorven zijnde , 't welk zij zeiven ?, nogthans niet gelooven. Maar (voegde hij 'er nevens) wij „ behoeven zo verre niet te zeilen; laaten wij blijven bij de „ geenen, wien het Euangelium gepredikt'wordt, bij voor. „ beeld judas." Gelooft gij, viel de Schout hier op in, dat dan christus ook voor dien goaloozen judas is geftorven^ Sapma daar op „ Dat hij zulks geloofde, en dat judas „ daarom verdoemd zoude worden, om dat hij in christus „ niet geloofd hadt." De Schout hier op verklaard hebbende dat hij zulks mede geloofde, „ Zo gelooft gij dan", ging thans  SAPMA. (DOMINICUS) lat thans sapma voort, „ dat judas, op verbeurte van zijne za„ ligheid, was gehouden, in jezus christus te gelooven: ,, dat is, onder andere mede, dat christus zijn Zaügmaaker „ was, en voor hem ook zoude fterven." Dit llondt de Schout toe: ,, en nogthans", vervolgde de Gevangene, „zegt „ gij dat christus de Zaügmaaker van judas nooit geweest, „ noch voor hem geftorven is. Zo heeft dan judas , naar „ uw begrip, moeten gelooven, en zal verdoemd worden , „ om dat hij niet heeft geloofd in iets, 't geen tog onwaar,, agtig was, volgens uw eigen zeggen en gelooft" Hiermede eindigde het gefprek tusfchen den Schout en sapma. De Schepen simon van der does thans het woord opvattende, ftelde den Gevangene eene vraag voor, met verzoek dat hij daar op rondelijk wilde antwoorden, doende tevens belofte van gelijke rondheid in 't antwoorden, op alles 't geen hem zoude gevraagd worden. De vraag, die vervolgens tot eenige woordenwisfeling aanleiding gaf, wierdt aldus voorgefteld: Indien God eenigen mensch, geheel in blindheid /leckende, Paapsch, Joodsch of Tursch zijnde, uit die blindheid wilde verlosfen, brengende denzelven eerst tot eene gemeene kennisfe des Euangeliums, daar naa nog wat verder, hij trap. pen, tot eene geheele Apostolifche kennisje, geloof en leeven: of zodanig een mensch zulks wel wederftaan konde ? Den Gevangen dit met Jaa beantwoord, en den Schepen daar op gezegd hebbende, dat zulk een mensch dan magtiger zijn moest dan God, bragt sapma daar tegen in „ dat zulks niet „ volgde, maar dat het volgen zoude, indien God een mensch „ daar toe met magt zoude willen noodzaaken, zonder tus„ fchenkomst van 's menfehen wille. Was dit des Schepens „ meening over deeze zaak, zeide hij, dan bekende hij Ge„ vangen, dat de mensch zulk eenen wille Gods niet konde „ wederftaan : maar hij ontkende daar benevens, dat God op „ zulk eene wijze, naar den ffijj des Euangeliums, des men. „ fchen geloof en bekcering wilde werken." Heeft dan de mensch, vraagde daar op de Schepen, zijnen vrijen wil, om te gelooven en zich te bekeeren als hij wil? „ Neen", was sapma's antwoord, „ maar om zijn geloof en bek', er g te verhinderen daar toe heeft hij een vrijen wil: want zal de Nnnnn 5 „ mensch  *M SAPMA. (DOMINICUS) mensch gelooven, zo moeten 'er twee willen zijn : God „ moet het geloof willen geeven, en de mensch moet willen „ gelooven; maar tot ongeloof is alleen de wil (of liever de „ onwil) des menfehen genoeg." Zo kan ik dan al weder. »m, voerde hem de Schepen te gemoet, niet ve,Jlaan, of de mensch moet magtiger zijn dan God. Niet zo vaardig in zijn antwoord was de Schepen op de vraag des Gevangenen: „ Of hij niet geloofde, dat 'er 'veele dingen, als Overfpel, „ Doodflag en andere zonden in de waereld gefchiedden, te„ gen Gods wil; dan of hij verftondt, dat alles, wat 'er in „ de waereld gefchiedt, naar Gods wille gefchiedde?" Maar de Schout, thans het woord wederom opvattende, Wie is zo godloos, zeide hij, 'dat hij dat zoude gelooven ? 't Geen God verbiedt, wil hij niet dat men doen zal, gelijk als toen herodes de kleine kinderkens te Bethlehem deedt vermoorden. Van deeze fcfijdigheid van begrippen der beide Heeren zich bedienende, „ Nu zette ik dan", fprak sapma, „ des Sche„ pens belluit tegen dat van den Schout: God wilde niet dat „ herodes , of iemand ter waereld, de kinderkens te Bethle„ hem zoude dooden; en herodes evenwel heeft ze (gelijk „ de Schout bekent) gedood: derhalven (zal de Schepen, „ naar zijne meening, befluiten) is herodes fterker of magti„ ger geweest dan God." Dat volgt niet, hier op de beide Heeren roepende: want God liet het toe, „ Zien nu de Hee,, ren niet", vraagde daarop de Gevangene, „ dat ze voor ,, mij antwoorden? Ik zeide ook dat het niet volgde. En „ hoe laat God het toe? Wil hij dan, of is 't zijn Wil, dat het gefchiede? Geenzins: want hij verbiedt het itrengelijk; „ maar hij wil het met geene magt of geweld verhinderen. „ Alzo zeg ik mede, dat God den menfche toelaat dat hij „ zijne genade wederftaat, 't geen hij wel Itrengelijk ver„ biedt, maar egter met geene magt of geweld wil verhinde„ ren." Hierop liet sapma volgen, eenige aanmerkingen, over het onderfcheid tusfchen den Wil van God, wanneer hij iets volftrekte!;jk en zonder voorwaarden van 's menfehen zijde wil , gelijk als in de Schepping der waereld en foortgelijke, en wanneer hij iets wil, daar 's menfehen vrijwillige gehoorzaamheid moet tusfchen beide koomen, als bij voorbeeld in 't  SAPMA. (DOMINICUS) T23 *t geloof en de bekeering. Met deeze aanmerkingen liep thans dit verhoor ten einde. Op den volgenden Saterdag, den elfden September, wierdt sapma, van nieuws, in Schepenskamer gebragt, in gevolge eener aanfchrijvinge welke hem de Schout voorhieldt , uit 's Haee ontvangen, aangaande eenige punten, omtrent welke hij nader moest ondervraagd worden. In het boven genoemde Confesfieboek vindt men, aangaande dit verhoor, het volgen- dC,,b Dominicus sapma op nieuw gehoon fijnde, ende gevraegt „ bij mijn Heere den Schout, door wiens last hij alhier ten lande gekoomen is: ende of hij geene fchriftelijke commisfie „ van uiTENBOGAERDT, episcopius ende GREviNKHOvius heeft „ gehadt? Seit de Heeren van de Gerechte te bidden fulks T, hem te goede te willen afneemen, alfoo hij niemant geerne „ foude befwaeren. „ Gevraegt wie hem betaelt heeft? antwoordt als vooren. „ Gevraegt hoe veel hij jaerlijks genoten heeft? Verklaert „ de fomme van 325 gul. „ Gevraegt of de broeders tot Antwerpen noch fijn en „ 'blijven fullen ? Verklaert het daer voor te houden dat fij „ aldaer nu niet fijn, ende bij aldien fij aldaer fijn moghten, " niet blijven fullen; door dien ons algemeen Vaderlandt wej, der in openbaere oorloge met den vijandt getreden fijnde^, „ hij niet en foude achten dat fij fich bij de vijanden van 't ', Vaderlandt fouden willen onthouden. Mum den 11 Sep" tembris Anno 1621. prefentibus den Schout, ende symon , van der does Scheepen." In de Brieven van sapma ontmoeten wij, ook omtrent dit verhoor, eenige nadere bijzonderheden. Hij verhaalt, dat de Heeren hem thans zeer beleefd behandelden, en niet onduistér te kennen gaven, dat ze met hem verlegen waren, wenfehende dat hij honderd mijlen daar van daan ware. Sapma , de Heeren bedankt hebbende voor hunne onverdiende genegenheid t'hemwaarts, voegde 'er nevens „ dat het met hem eene „ kleine zaak was, zijnde de Heere jezus en zijne waarheid hem nog wel duizendmaalen meer waard ; maar dat hij de Heeren badt, medelijden met hun zei ven te willen hebben,  m SAPMA. (DOMINICUS) „ en hunne Confcientien geen geweld aan te doen." Als de Heeren hier op zeiden dat zij daar in niets doen konden, maar dat het door den geheelen Schepensbank moest gefchieden, behalven dat door de Plakaaten hunne handen gebonden •waren, gaf de Gevangene tot antwoord „ dat hij niets anders u verzogt, ('an dat de Heeren hun gemoed zouden kwijten; en „ wat het Plakaat betrof, dat 'er wel meer Plakaaten waren, „ die ook niet ten ftrengften wierden gevolgd." Voor dit laatfle zeggen beriep hij zich op de voorbeelden, „ welke hij , „ zo als hij zeide, nu in twee of drie dagen voor zijne oogen „ hadt gezien: dat 'er Hoeren, Dieven, Overfpeelers, die drie „ Vrouwen getrouwd en beflaapen hadden, gepardonneert, en „ los, vrij en vrank ontllagen waren." De Heeren de fchouders opgetrokken, en zijn zeggen beaamd hebbende „ 't Is", vervolgde sapma , „ het oude fpel; voor alle misdaadigers is „ genade en pardon, uitgenomen alleen voor de Ketters. Maar „ (dus ging hij voort) hier ftaat nu wel te Ietten, dat het „ meest altijd de grootfte Ketters zijn geweest, die anderen, „ als Ketters, hebben vervolgd." In het beloop des verhoors hadt sapma den Contraremonftranten eenige ongerijmde leerftellingen ten laste geleid. Den Schout hem thans na deeze leerftellingen vraagende, „ Jk zal 'er", fprak de Gevangene, „ te„ genwoordig maar twee voordellen, de ongerijtndfte ter wae„ reld: Vooreerst, Dat alle de inwooners deezer Landen, die „ niet zalig zullen worden, gehouden zijn, op verbeurte hun„ ner zaligheid, te gelooven, 't geen de Contraremonftranten „ dagelijks den volke leeren niet waar te weezen, te wee„ ten, dat christus voor hun geftorven is. — Ten andere, „ Dat allen, die in de genoemde Gereformeerde Kerk in hun„ ne jonkheid gedoopt worden, zij leeven dan zo als zij lee„ ven, niet kunnen verlooren gaan, naar het formulier des Doops en volgens hun gevoelen, dat alle de geenen , voor „ welke christus waarlijk geftorven is, niet kunnen verdoemd worden." Intusfehen hadt sapma meer dan eens verzogt, met zijne Huisvrouw en Zuster te mogen fpreekeu, en zijn Zoontje, een kind van weinige jaaren, te zien. Eindelijk verkreeg hij daar toe verlof, raids het gefchiedde in tegenwoordigheid van den  SAPMA. fDOMINICUS) I.sg den Schout en eenen der Schepenen. De zestiende van September wierdt daar toe bepaald. Terftond naa zijne komst in Schepenskamer, daar hij zijne Huisvrouw en Zuster, nevens zijn Zoontje vondt, ftelde hij den Heeren in handen een Vertoog , inhoudende eene Verdeediging van zijn gedrag; als mede zeker gefchrift, get'jteld Catena Salutis, Keten of Aaneenfchakeling der Zaligheid, naar het gevoelen der Remonftramen, door hem zei ven gefteld, op verzoek van den Schout, als die van begrip was, dat, op de Remonftrantfche gronden, zulk een Keten niet bekwaamlijk kon worden aaneengefchakeld. Vervolgens , in ftede van met zijne Vrouw en Zuster te fpreeken, waar toe de zamenkomst bepaald was, raakte sapma in zeer hooge woorden met den Voorzittenden Schepen roetp.rt ernst. Zo verre verliep zich deeze, door toorn en woede vervoerd, dat hij, in den loop des gefpreks, meermaalen, den Gevangene eenen oproermaaker, een guit, rabauwt, pZdt, regenaat, ja zelf moordenaar noemde. Doch de andere, zijne bedaaraheid behoudende, verklaarde wel te weeten, wien hij getrouwelijk hadt gediend, en voor wiens regterftoel hij bereid was, op dit eigen oogenblik, te verfchijnen met den Schepen; die ook moest weeten, dat hij, van zulke harde benaamingen, op dien dag rekenfchap zoude moeten geeven. De Heeren, even als bij een voorgaande verhoor, betuigd hebbende, wel te wenfchen dat sapma nooit in hunne handen was gevallen, ,, Ja, mijne Heeren", fprak daar op de Gevangene, „ pilatus was met christus ook „ verlegen; maar hij wilde des Keizers vriend blijven." De Schout daar op , alle exempelen zijn kaatelijk; de andere, ,. dat exempel is leerzaam." De Schout, wij willen van u tij pilatus niet ver geleeken worden; „ zo moesten dan", hernam sapma, „ de Heeren pilatus niet naa volgen. Zij zeg,, gen vast, de zaak gaat hun niet aan: zij hebben 'er geen „ zeggen in; zij kunnen 'er niet in doen. Ik vreeze dat ze „ met pilatus flegts hunne handen wasfchen, helpende chris„ tus ondertuslchen al mede verwijzen." Wilt gij « dan met christus vergelijken, was hier op de vraag aan den Gevangene, en het antwoord daar op, „ Ja ik, mijne Heeren; „ voor zo veel ik als een Christen lijde." Gij bij cikistus, her-  226" SAPMA. (DOMINICUS) hernam daar naa de Schepen, daar ml ik u niet bij vergelijken , en koude u daar niet voor. De Gevangene hier op t „ Dat geloof ik wel. Pilatus en de Jooden hielden chris- tus ook niet voor den geenen, die hij was: anderzins, „ Haat 'er in de Schrifiuure, zouden ze den Heere der Heer„ lijkkeid niet gekruizigd hebber,Naa deeze woordenwisfeling verzogt sapma, met zijne Huisvrouwe en Zuster afzonderlijk te mogen fpreeken; als mede, om eene beter gevangenis, om alzo een weinig ruimer adem te mogen fcheppen. Het eenen ander wierdt hem geweigerd; doch dat zijn Zoontje, 't welk, ftaande met zijn hoedtje in de hand, daar toe ootmoe. dig fmeekte, hem nu en dan in zijnen Kerker gezelfchap hieldt, wierdt hem toegelïaan. Doch toen nu sapma, met het kind aan de hand, na beneden ging, om zich met hetzelve in zijn Hok te begeeven, fcheurden de Dienaars hetzelve van zijne hand, zeggende, dat zij, om hem dit gezelfchap te gunnen, geenen last hadden. Het Vertoog, daar wij boven van gewaagden, en 't geen ingerigt was aan Schout , Burgemeesters en Schepenen van Amfterdam, behelsde eene breedvoerige verantwoording van zijn gedrag, op het üordrechtfche Sijnode gehouden, nevens een verhaal van het gedrag der Dordrechtfche Vaderen, zo ten zijnen opzigte als van de andere gedagvaarde Predikanten. Voorts gaf hij reden, waarom de gedagvaarde Predikanten de Akte van Stilftand van den predikdienst hadden geweigerd te ondertekenen, en beweerde dat dit hun doen niet tot oproer Itrekte. Wijders verdeedigde hij zich, ten aanzien van 't geen hem, met opzigt tot den oproer, op den tienden Maart des Jaars 1619, te Hoorn voorgevallen, daar wij boven gewag van maakten, van zommigen was te laste geleid. Waarfchijnlijk hadt sapma hier mede het oog op het gedrag van olïhert barentszoon, voorheen Burgemeester, thans Voorzittend' Schepen te Hoorn , welke te Amfterdam zeer nadeelige gerugten, ten zijnen opzigte, hadt verfpréid, als ware hij geweest de groote aanvoerder der oproerige beweeginge, bij welke zeven menfehen den hals hadden ingefchooten. In 't flot van zijn Vertoog verklaarde sapma, dat eene der vooriiaamfte beweegredenen, die hem, met zo groot gevaar, in het Vader-  SAPMA. CDOMINICUS) n? Vaderland hadden doen wederkeeren, deeze was, naamelijk, om de goede Gemeente, naar zijn klein vermogen, te helpen beweegen tot waare Christlijke lijdzaamheid, en allezins door alle mogelijke middelen te wederhouden, dat zij tog over *c ongelijk, 't geen zij meende haar, tegen de vrijheid van Geweete i, te worden aangedaan, nimmermeer met ei-nig geweld tege1: haare Overheden zoude verzetten. Naa vervolgens de Heeren, op het vriendelijkfte en ootmoedigfte, in den naam van christus, gebeeden te hebben, dat zij zich aan zijn perfoon niet verder zouden vergrijpen, befloot hij met deeze woorden: ,, Men fpreekt hedendaags veel van 't geloove der ,, oude waare Gereformeerde Kerke, waar op de Martelaars» „ hun bloed uiigeftort en vergooten hebben. Maar wat Arti„ kei is van hun klaarder, openlijker en ftandvastiger belee„ den, daar zij ook den dood op geftorven zijn, dan dat „ men niemand in Confeientie behoort te dringen, en om zaa„ ken des Geloofs, de Confeientie en Religie raakende, he„ hoort te vangen, fpannen, verjaagen, dooden, of andere „ zwaarigheden aan te doen." Sedert het inleveren van dit Vertoog, wierdt de Gevangene, van de meeste Schepenen, befcheiden en minzaam behandeld. De zulken, die hem in 't eerst hardt bejegend , en niet alleen tegen hem zeiven, maar ook tegen zijne Huisvrouw driftig; hadden uitgevaaren , haar verwijtende dat haar man een ftruikroover en een booswigt was, die zeven moorden hadt gedaan, hielden, zedert, af van deeze aantijginge, en fpraken hem zelf vriendelijk aan, en met betooningen van mededogen. Geduurende dit alles, en, door deeze befcheidener behandeling, veelligt, aangemoedigd, liet sapma's Huisvrouwe, grietje ulbes genaamd, niets onbeproefd, om hem eenige verkwikking in zijne hegtenisfe toe te brengen. In een Smeekfchrift aan mijne Heeren van den Geregte vertoonde zij, ,, dat „ haar Man, om geene fnoode ftukken, maar alleenlijk ter ,, zaake van den Godsdienst, hun gevangen zijnde, 'er geene ,, reden was, waarom hem de toegang zijner naaste bloed„ verwanten niet zoude vergund worden; verzoekende, uit dien hoofde, voor haar zelve en voor de Zuster des Ge- „ vange-  SAPMA. (DOMINICUS) „ vangenen, hem van tijd tot tijd te mogen koomen bezoe„ ken, als waar uit niemand ter waereld eenig nadeel, en, „ daarentegen, zij en haar Man groote vertroosting zouden „ genieten." Goedgunfliglijk wierdt dit verzoek ingewilligd, Op den negentienden September maakte zij eenen aanvang, om gebruik te maaken van bet verkreegene verlof. Deeze gunst was niet verworven , of sapma fpitste zijn vernuft, of dezelve niet tot een middel zoude kunnen dienen, om zijne vrijheid te bekoomen. Slegts eens of tweemaalen hadden zijne Huisvrouw en Zuster hem bezogt, of hij deelde hun zijn ontwerp mede, en volvoerde het, op Woensdag, den tweeëntwintigften September. In den naamiddag van dien dag liet hij de gemelde Vrouwen bij zich koomen, hebber.de zijne Huisvrouw, om redenen , flraks te melden, haaren mond met eenen Neusdoek digt omwonden, even als of zij zwaare kiespijü hadde. Zij vertoefden te zamen, tot dat de avond viel, biddende God om zegen en een gelukkigen uitflag der aanflaarde ondtrneeminge. Omtrent half zeven uure trok de Gevangene ten Vrouwenrok over zijne klederen, met een Jak, 't welk hij, met de Banden van den Schorteldoek, in zijne zijden toebondt. Voorts deedt hij over zijne Mouwen twee zwarte Morsmouwen aan, zette den huik op het hoofd, fpelde een doek om den kin, en ftak een Vrouwenring aan de band, waar mede hij den doek zoude vasthouden. Dus toegerust , en de huik hebbende opgezet, tradt sapma ter gevangenisfe uit, laaiende zijne Huisvrouw in zijne plaats, en wordende voorafgegaan van zijne Zuster. In 't uitgaan geliet zich de gewaande Vrouw bitterlijk te fchreien, houdende den Neusdoek voor mond en oogen; waar tegen des Cipiers vrouw haar zogt te troosten; daar de Zuster wederom op antwoordde, even als of droefheid en tandpijn de Huisvrouw van den Gevangene het hooren verhinderden. Naderhand verklaarde sapma, dat hij bij zijne gevangenneeming, en in andere zwaarigheden, nooit dermaate was ontfteld geweest, als toen hij de Binnendeur der Gevangenisfe agter zich hoorde fluiten. Alzo hij lang van geftalte was, en nog grooter vertoonde door de huik, moest hij zijn lichaam zo veel mogelijk inbuigen, en alzo, langs verfcheiden itraaten , voorbij veel volks gaan , eer hly kwam  SAPMA, (DOMINICUS3 SAPMEER. kwam ter plaatze, daar hij weezen wilden. Inmiddels kon de welgeflaagde list niet lang verhooien blijven. Terwijl sapma zich zorgvuldig verfchoolen hieldt, wierdt, door eenige vrienden', ten behoeve zijner Huisvrouwe, aan mijne Heeren van den Geregte om haar ontflag verzogt. Doch men Wei* gerde zulks, en nam het verzoek kwalijk, om dat daar in Wierdt gezeid , dat haar man door Gods zegen uit de Gevangenisfe was gegaan. Een ander verzoek, kort daar naa ingeleverd, wierdt gefcheurd, om dat men 'er sapma's Huisvrouw in deedt zeggen, dat zij niet meende tegens hunne Ed. bevelen misdaan te hebben. Heeren Schepenen, evenwel, rrl aanmerking neemende , dat zij op de trouwhartige Vrouw' geene aanfpraak hadden, lieten haar vrij en onbelemmerd gaan„ op den negenëntwintigflen September, en dus zeven dagen naa dat zij zich, in de plaats van haaren man, in den Kerker, vrijwillig, hadt laaten opfluiten. Sedert zijne verlosfing maakte sapma, van nieuws, eenen aanvang, om de verdrukte Gemeenten heimelijk te bedienen, en, door zijne leere en voorbeeld, tot ftandvastigheid aan te fpooren. Wij moeten hier het verhaal van sapma's bedrijven eindigen, vermids ons* wegens zijne verdere verrigtingen, geene behoorlijke narigien Zijn ter hand gekoomen. Zie brandt, Wijl. der Reformatie; Con* fesfieboek der Gevangenen der Stad Amfterdam; Dioeve Gevangkenisfe en blijde uitkomst van dominicus sapma, Be-dienaar des Heiligen Euangeliums in de Remonflrantfehe Gent. onder 't Kruis. Sapmf.ër, ook wel Sappemeer genaamd, Was , van ouds* een Meir, in de Provincie van Groningen. Doch, befpeunf hebbende dat in den grond zeer veel Turf zat, heeft men het water afgeleid , en , op den drooggemaakten grond , langs eene wijde en diepe Vaart, een fraai Dorp aangeleid, 't welk zich zeer verre in de lengte uitflrekt, en, van wegen den menigvuldigen doortogt en fcheepvaart, geen geringen bloei XXVI. deel. Ooooo be-  130 SARAVIA. C ADRIANUS) bezit. Behalven de Hervormden, hebben zich ook hier zeer veele Doopsgezinden neergezet, die 'er eene vrij en talrijke Gemeente hebben. Saravia, (adrianus) Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant te Leiuen, was, nevens cuido de bres, herman modet , godefried wingen , en nog een of twee andere Leeraaren, die niet genoemd worden, de opfteller der alomme bekende Nederlandfche Geloofsbelijdenisfe. De bres hadt, 't zij op boog gezag, of uit eigen beweeging, in de Franfche taal, een Gefchrift gefteld, ten tijtel voerende, volgens eene Ntderduitfche Overzetting ; daar van vervaardigd: bekentekisse of belydenisse des geloofs , in 't gemeijn, en eendraghtelijk van de geloovigen die in de Nederlanden overal yerjl ooit fijn, ende na de fuiverheid des Heiligen Euangeliums onfes heeren fefu Christi begeren te leven. De genoemde Opfteller, volgens het verhaal daar van, in eenen Brief van saravia aan uitenbogaart gedaan, zondt het oorfpronklijk Schrift aan eenige Leeraaren, rnet verzoek om hunne aanmerkingen. Elk weet, hoe veel gezags dit Ontwerp, zedert, heeft verkreegen in de Kerk van Nederland, hoewel regelrecht ftrijdig met de meening van de bres, saravia en anderen, volgens het fchrijven des laatstgenoemden in den aangehaalden Brief: Nemo eorum, qui inanum appofuerunt umquam cogitavit fidei Canonem edere, verum ex Canonicis fcriptis fidem Juam probate; „ Niemand van hun, die 'er de hand toe ge,, leend hebben, heeft ooit den inval gehad om eene Regel„ maat des Geloofs in 't licht te geeven, maar uit de Kano„ nijke Schriften zijn geloof te verdeedigen." Eene wijl tijds daar naa, te weeten in den Jaare 1583, hadt de vermaarde dirk volkertszoon koornhert een klein boekje, tegen den Nederlandfchen Katechismus, onder den tij. tel van Proeve, in 't licht gegeeven, met eene opdragt aan de Staaten van Holland en Westfriesland. Hun Edele Groot Mogende fielden het Gefchrift in handen van eenen der Leidfche Hoogleeraaren, die niet genoemd wordt, doch welken ik meene, onzen saravia geweest te zijn. Nevens eenen Predikant, moest hij het boekje overzien,daar uit verzamelen 't  SARAVIA. (ADRIANUS) tg« 't geen tegen dei Katechismus flrijdig was, en 't zelve in kofte Hellingen vervat hebbende, deeze aan koornhert ter hand ftellen; om voorts van hem te verneemen, of hij deeze Hellingen uit de Heilige Schriften wilde ftaande houden, of bijaldien ze niet gefteld waren naar zijne meening, dat hij ze mogt te rechte brengen, ten gemelden einde: alles met oogmerk , om het gefchil aan den rechten toetsfteeu te kunnen be* proeven. Of hier van iets geworden zij, is ons niet gebleeken; dit wel, dat de Predikanten, tegen koornhert , een Vertoog in 't licht gaven, waar in ze hooglijk over hem klaagden , hem te laste leggende afwijking van de Apostolifchö Leere, of liever daar in nooit recht geftaan te hebben, mei emftig verzoek om tegen hem te mogen gehoord worden. Naa verfcheiden beraadftagingen, en met goedvinden van Prinfe willem van oranje , beflooten 's Lands Staaten te bewilligen in het verzoek der Predikanten. Saravia zou uii naam der Leeraaren, en koornhert voor hem zeiven allee» het woord voeren. Men zoude het mondgefprek honden in ''s Graavenhage, ten overftaan van vijftien Gemagtigden; zes Leden van den Hoogen Raad, één van het Hof, en acht ui£ de Vergadering der Staaten. Aan weerkanten zou men, daaf^ enboven, eenen Notaris hebben, die, uit den mond der za> menfpreekeren , de voor en tegenbedenkingen naauwkeurig met de pen zouden opvangen. Op den zevenëntwintigften Oftober des boven genoemden jaars 1583 nam het twistgeding eenen aanvang, en wierdt, dagelijks, voortgezet tot den derden der -volgende maand November. Thans maakte men een> ge tusfchenpoozing, om de doodziekte der Huisvrouwe van koornhert, die te Haarlem woonde, en werwaarts hij vertrok, met verlof der Gemagtigden, om haar in het uiterfta bij te ftaan en te vertroosten. Op den achtentwintigften November hervatte men het geding. Saravia voerde eerst hes woord, doch zo uitvoerig, dat hetgeen daar van wierdt opgetekend, meer dan twintig bladen fchrifts bevatte. De Gemagtigden vonden hierom geraaden, dat koornhert na huis zoude reizen, en zijn antwoord aldaar in gefchrift Hellen» Dit befioeg nog meer papiers, doch wierdt nog vcrra overtroffen door het antwoord , welk saravia en «to O0000 2 ttür  132 SARAVIA. (ADRIANUS) Predikanten dsar tegen inleverden. In alles hadt men vijftig punten te behandelen. Doch de Staaten , van hunne Gemagtigden vernomen hebbende, dat met het eerfte zo veel tijds was verloopen, beflooten 'er uit, dat men bezwaarlijk gedaan werk zoude hebben, en bevolen, uit dien hoofde, het werk te ftaaken. Sedert ging men elkander met de pen te keer, en regende het van twistfchriften. Staatsgefchillen op den predikftoel te brengen, of de burgerlijke Overheid van daar door te ftrijken, hadt, ten allen tijde, rampzalige gevolgen. Hoewel de vroegfte Hervormde Leeraars, naa de verandering der Regeeringe hier te Lande, dit wisten en voor den gevaarlijken klip zich moesten gewagt hebben, men vondt 'er, nogthans, veelen onder hen, die hun misnoegen op zommige Regenten openlijk betoonden, en derzelver maatregelen, ten aanhooren der fmalle Gemeente, vinnig doorhaalden. De ver Handiger beraaden Friefche Hoogleeraar martinus lydius fchreef daarom van hun: I/li homines perdiderunt nobis Flandriam et llrabar.tiam, et, nifi prudet.s Mngijiratus pi oviderit, perdent nabis etiam Hallandiont et Zeelandiam; „ Deeze lieden hebben ons Vlaanderen ,, en Brabant doen vetliezen; en, 't en zij de voorzigtige Overheid daar in voorzie, zullen oorzaak worden dat wij ,, otk Holland en Zeeland kwijt raaken." 't Leedt ook niet lang, of de Staaten van Holland beraamden" eenige fchikkingen, om het loopend kwaad te ftuiten, en de dreigende onheilen te voorkoomen. Saravia , Hoogleeraar te Leiiden zijnde, hadt magtigen invloed op zijne Leerlingen», en het eenigermaate in zijne handen, om hen tot vredelievende of tot muitzuchtige Predikers te vormen. Deeze, nevens twaalf der voornaamfte Leeraars', uit Zuid- en Noordholland, wierdt, tegen den veertienden Maij des Jaars 1587, in 's Graavenhage ontbooden, voor Gem'agtigden der Staaten, om met dezelve, over zaaken, den welftand van Land en Kerke raakende, een mondgefprek te houden. De Heer adriaan van der myle, Prefident. van den Hove van Holland, was de woordvoerder der Gemagtigden. In eene uitvoerige rede bragt hij den Kerkendienaaren onder 't oog, ,, Wat 'er gedaan j, ware ter verlosfinge van Holland, en van andere Gewes- » ten,  SARAVIA. CADRIANUS) 133 ,, ten, van welke een deel wederom in 's vijands handen was ,, gevallen, met verfiooring der Kerken aldaar, veroorzaakt „ door gebrek aan eendragt tusfchen de Overheden en eenige „ Kerkendienaaren. Men hadt daarom na eendragt te flaan, „ en de Overheden ontzag toe te draagen. Dit, intusfehen, „ hadt geene plaats; 's Lands Staaten wierden hier en daar „ weinig ontzien , en hunne handelingen verdagt gemaakt. „ Want veelen ftrooiden uit, dat de Staaten het Verdrag met „ Engeland en den Graave van leicester niet onderhielden; „ dat ze de Religie zogten te verdrukken, of kwalijk hand„ haafden; dat ze met den vijand in Vredehandeling wilden „ koomen. Anderen wederom leiden hun te laste, dat ze „ tot geenen Vrede wilden verllaan; dat, daarenboven, onder „ de Staaten en Wethouderfchappen eenigen waren, die geene „ belijdenis deeden van den Gereformeerden Godsdienst, noch „ ten Avondmaal gingen; dat ook de ijver voor den Gods- dienst en de verdeediging des Lands verflaauwde; en ten „ laatften, dat men den Kerkendienaaren te weinig toeleide „ tot hun onderhoud." Omtrent alle deeze punten zogten de Gemagtigden der Staaten de Kerkendienaaren te onderrigten, ten einde zij hunne toehoorders tot hunnen pligt mogten vermaauen. Onder andere lieten zij zich, omtrent den Godsdienst, in deezer voege uit: „ ln plaats, zeiden ze, van de Religie „ uit te roeien, liet men geene andere openbaarlijk toe, dan ,, de Gereformeerde, hoewel het tiende gedeelte van 's Lands „ ingezeetenen niet van die Religie was. Dit was voor eene „ groote weldaad Gods te houden, dat die minst waren in „ getal, Gods Woord openlijk en zonder agterdenken mogten „ hooren , en hunnen Godsdienst oeffenen ; daar verre de ,, meesten geene openbaare oeffening hadden. De Staaten „ wilden in geene Vredehandeling treeden, als die wisten dat „ de vijanden de Gereformeerde Religie nooit zouden toelaa- ten. Niettemin begeerden de Staaten wel vrede, mids be"„ houdende Gods Religie en den vrijdom des Lands. 't Ware " wel te wenfehen dat alle Staaten en Wethouders belijdenis der Gereformeerde Religie deeden, ja dat de geheele wae„ reld kennis der waarheid hadde; maar dewijl dat zo niet was, en van God koomen moest, koude men ze niet uitOoooo 3 »> Hui-  134 SARAVIA. (ADRIANUS) ,, fluiten, of men zou veele goede Patriotten verliezen en „ tot vijanden maaken. Al waren dan de Regenten niet van „ de (Hervormde) Gemeente, men moest ze evenwel ontzag „ toedraagen. Aangaande de kleinheid hunner wedde, berie„ pen z:ch de Gemagtigden op de benaauwdheid en kleinheid „ des Lands: evenwel gaven ze hoop tot verbetering. Het „ befluit was, dat het mistrouwen omtrent de Staaten geenen „ grond hadt, en de Kerkleeraars gehouden waren, hunne „ toehoorders tot eendragt en gehoorzaamheid te vermaanen, „ en hunne mededienaars te onderwijzen om het zelfde te „ doen." Doch door alle deeze reden lieten saravia en de verdere Kerkendienaars zich niet tot zwijgen brengen. Integendeel bragten ze daar tegen in „ dat de vordering van den ( Gere„ formeerden) Godsdienst bij de Staaten kwalijk behartigd „ wierdr. Dat ze de openbaare oeüening van de Gerefor» "'eerde Religie, hier te Lande, nu bij de vijftien jaaren „ gehad hebbende, nogthans het vastftellen van eene Kerken„ orde niet hadden kunnen verkrijgen ; dat op de laagere „ Schooien en het Hoogefchool te Leiden weinig wierdt ge„ let; dat ze de Staaten hadden vertoond, hoe men te Woers, den geene andere Religie dan de Lutherfche oeflende; dat ,, in verfcheiden plaatzen, zo Steden als Dorpen, de Paap„ fche, Dooperfche en andere vervoerifche Sekten, openlijk „ genoeg wierden geoeftend: zo dat, tegen de weinige kinderen, die men tot de Gereformeerden Kerken ten doop „ bragt, een ongelooflijk groot getal ongedoopt bleef, of bij „ Paapen • en anderen gedoopt wierden. Dat 'er Schooien „ gehouden wierden, (ziende op Weesp en Leiden) daar ,, men den Jefuitfchen Katechismus leerde ; dat te Bergen „ (buiten Alkmaar} aan de Duinen, nog jaarlijks bedevaart „ gedaan wierdt, bij honderden van menfehen; dat men niet „ alleen perfoonen vondt, die de waare Religie lasterden en „ christus verlochenden, maar dat alles tegen de zuivere „ Religie gedrukt en verkogt wierdt; jaa dat de Katechismus „ openlijk wierdt aangevogten, zelf onder den naam der Staa„ ten, wien 't boeksken was toegeëigend (oogende hier mede „ op koqrnherts Proeve, boven vermeld); dat onder de „ Ge.  SARAVIA. (ADRIANUS) I3S Gemeente klagte viel, om dat eenige Regenten zich toon,] den, met woorden en werken, als vijanden van de v Ge„ reformeerde) Religie, die derhalven onbekwaam waren tot „ hunne ampten; dat men de zulken, die in den Godsdienst „ ijverden, uit de Regeering zogt te houden." Behalven dit alles roerden nog de Kerkleeraars eenige dingen aar, welke met hun ampt niets gemeen hadden, als die de Juditie, de Regeering en het Krijgsweezeri aangingen. Niettegenstaande alle het bovengeftclde met'de waarheid niet naauwkeurig zauiendemde, onder andere 't geen U 'oerdtn betrof, alwaar de Gereformeerden, reeds zedert bet Jaar 1580, de openbaare Kerk in gebruik gehad hadden, en de Lutherfchen zich in een Schuur moeten behelpen; zonder daar op eenige aanmerkingen te msaken, gaven de Gemagtigden goed befcheid. „ Aangaande de Kerker-ordening, zeiden ze, was „ het ongeraaden op de vastftelling te dringen: want dan „ moest men de zaak in de VroeIfchappen brengen, en zou„ den veele Vroedfchappen daar toe niet willen verdaan. Op „ de Schooien zou men letten. Belangende de ocffening der „ Religie , die de Papisren , Docpers en anderen hadden, dat die bij de Staaten niet geweerd konde worden. Het „ boeksken tegen den Katechismus zouden de Staaten doen „ opkoopen en vernietigen. Dat eenigen der Staaten niet ter „ preeke gingen, mo'st men dulden, en te vreden zijn dat „ ze de oeffening der Religie holpen handrraven. De woor„ den, bij eenigen uit de Staaten gefproken, moest men der „ geheele Vergaderinge niet te last leggen, gelijk de Staaten „ den Kerkendienaaren in 't gemeen niet te last leiden, 't geen „ van eenigen verhaald wierdt gefproken of gedaan te zijn: „ bij voorbeeld, 't geen de Staaten gehoord hadden, bij eeni„ gen der Predikanten gezeid te zijn, dat men de Bezettingen „ in Noordholland hadt willen vernieuwen, om 't zelve Land „ in handen van den vijand te leveren, en dat anderen brie„ ven hadden gewisfeld om den Erfraad te Utrecht af te zet„ ten." Hier mede meenden de Gemagtigden saravia en de anderen te vrede gedeld te hebben. Doch zij verklaarden, zich niet volkomen voldaan te kunnen houden, en zich lieten bedunken, dat de Staaten de bevordering der (Gereformeerde) O o 0 0 0 4 Re-  1 'Jf SARAVfA. C ADR IANUS ) Religie niet hadden bevlijtigd naar behooren ; verzoekende, diensvolgens, ,n nadere onderhandeling ontvangen te worden met bijvoeging, als de Heeren zeiden, daar toe geenen last te hebben, dat ze breeder gehoor bij de Staaten zouden zoeken te ververven. Eene gevaarlijke zamenfpanning , uit afkeer tegen de Overheid ontflaan, gebeurde in het zelfde Jaar 1587 te Leiden, in welke saravia geoordeeld wierdt de hand gehad te hebben, en waar van wij, uit dien hoofde, een verhaal moeten doen. Aan het hoofd der zammenfpanninge , behalven onzen saravia, vinden wij genoemd adolf van meetkerke, eertijds Prefident van Vlaanderen , door leicester in den Raad van Staate gefield, doch door de Staaten daar uit gezet; christiaan van der wouwere, Predikant; jakob volwaar, Ouderling; jakob schot, Oud-Schepen; hobbe floriszoon, Goudfmid; hendrik van zoest ; gerrit janszoon duryn; jan kabeljauw; willem van der weege en francois van lanskroon, Deken der Schutterije. De bijzonderheden, waar mede deeze de Ilegeering betigtten , en door het breed uitmeeten van welke zij elkandereu en ook veelen uit de Gemeente tegen dezelve opftookten, vinden wij dus hoofdzaakelijk in een getrokken. „De Magifiraat van Leiden, „ om zich tegen 't algemeen Sijnode der Veréénigde Neder„ landen (door leicester in 'sHage befchreeven) te kan„ ten, hadt den Leidfchen Kerkenraad verbooden, iemand te „ zenden op het bijzonder Sijnode, weik te Rotterdam be„ roepen was. Op het Vertoog van de Kerkdienaaren, en „ eenigen uit den Kerkenraad , dat men 't bevel van den „ Landvoogd niet behoorde na te laaten, hadt jan janszoon „ baarsdorp, toen voorzittende Burgemeester, geantwoord, „ dat men in dat ftuk met hem niet te doen hadt, en dat dé „ Heeren van Leiden niemand kenden, die zulke Vergaderin„ gen mogt beroepen, dan alleen de Heeren Staaten, Staats„ gewijze vergaderd. JMogthans, zeiden ze , hadt wijlui de Prins van oranje zulke aigemeene Sijnoden tweemaa,, len doen vergaderen, op welke de Staaten van Holland, „ des verzogt zijnde, geene van hunne Gemagtigden hadden willen zenden, noch ook de Vergadering bij hun bevel ,1 laa- i  SARAVIA. (ADRIANUS) 137 „ laaten doen, maar 'er den Prins mede hadden laaten be,, worden. Het bijzonder Sijnode hadt men ook, alle jaaren, ,, in Holland gehouden, zonder bevel en gezag van de Staa,, ten. De Leidfche Wethouders hadden kaspar koolhaas ,, en petrus hakkius, onzuivere Leeraars, en vijanden der ,, Christelijke tucht, ingedrongen, gehouden en gehuurd, om ,, de Kerk in roer te ftellen, hun verbiedende, den voet der ,, andere Kerken te houden. Zij zogten alle andere Kei ken „ eene bijzondere Kerkregeering op te dringen: Ja pieter „ adriaans ZOON van der werf, hakkius en koolhaas had- „ den zich honderdmaal beroemd, dat Leiden 't Wit zoude „ zijn, waar na 't gantfche Land zoude fchieten. Hakkius „ hadt, in vollen Kerkenraad, durven uitflaan, dat de Hee„ ren van Leiden , gelijk ze den Spanjaart en Franschman ,, hadden tegengeftaan, alzo ook den Engelsman zouden ftui„ ten. Paulus buis (Penfionaris van Leiden) zeiden ze, „ hadt de Heeren vermaand, dat ze zich den Kap niet zou. ,, den laaten aantrekken, maar 't voorneemen van leicester ,, bij tijds wederftaan. De Heeren waren daar toe gezind, ,, al zoude te Leiden de eene fteen niet op den anderen blij„ ven. Liever de Spaanfche Inquifitie, dan de Öëneeïïche ,, Kerktugt, die pokkige Hoer. Hakkius zou dit gepredikt, ,, en de Heeren het gepreezen hebben, en de Burgemeesters ,, van der werf en baarsdorp hein vermaand, zijn ftuk „ vast te houden: zij zouden hem helpen en niet verlegen ,, laaten. Hakkius , toen hij , om zijne valfche en oproerige „ leere, zo tegen de Engelfchen als tegen de Kerken, in „ zijnen dienst was gefchorst, hadt men altijd, gelijk ook „ koolhaas , zijne wedde laaten houden. Men hadt den geleerden en vermaarden donellus , om zijne vroomheid, „ ijver tot de waare Religie, tot de zaak van Engeland, en ,, den waren welftand deezer Landen, van zijn ampt verlaa„ ten. Saravia ging men ook met looden fchoenen naazoeken. „ Zekeren Jefuit, of Papist, genaamd assendelft i liet men „ openlijk fchool houden , en den Jefuitfchen Katechismus „ ieeren. Daar zondt de Burgemeester van der werf zijnen „ Zoon ter fchoole. In de laatfte vernieuwing der Wethou„ deren hadt men de geenen, die van de Religie waren, O0000 5 „ meest  ï£ü JARAVIA. (ADRIANUS) " SeeeSti„ïefte'd,' eDDPaPisten' of gallenen van de Reli" ont2ieng Burgemeester baarsdorp hadt zich niet " ve nTen „ te' Predikatie gaan en zich "meëdt T 'J Wild65 n°gthans' indien me" ^m open " den V T dübbelen Kalholijk in ziJn ha" vin*" hoed i 8 Cr h3dt r0"deiijk verkiaard ' ^t hij zijnen *' ware V Z°U W,"en VerZGtten' 0f hii sP»n«* of Engelsch " r are' van der werf, als men zekeren Brief en Ver- " Tt vn "!C£STE'1 aan de Steden gezonden, te Leiden " v°! 1^ kS' hadt gezeid ! Me" P1^' onder 't „ Oude Verbond, de klederen op eenige Godslastering te „ cheuren; maar hier wierdt recht reden gegeeven om zijne klederen te fcheuren De haat tegen de waare Religie, en' „ leicester, hadt niet alleen wortelen gefchooten in de har„ ten der Leidfche Magiflraat, maar ook van eenige voor„ naamfie leden der Staaten van Holland; dit zag men uit ai „ hun beleid tegen de Engelfchen. Daar naa hadt men de „ Stad VuH laaten vervallen in de handen der vijanden. Nu „ ftondt het gefchapen dat alle de Veréénigde Provinciën, „ door haaren twist, eerlang, de eene voor en de andere „ naa, zouden vallen onder 't juk van Spanje. Alle elende „ fproot uit haat tegen de waare Christlijke Religie, tegen „ de Predikanten en Kerkenraad, en uit kleinagting voor de „ Koningin van Engeland, leicester en de Engel/chen. Hier „ tegen moest men zijne Doorluchtigheid leicester herftellen in zijn eerfte gezag, 't welk hem bij de Aigemeene „ Staaten, bij zijne aankomst, was opgedraagen." De Leezer beige zich niet aan de inlasfching van dit Vertoog, waar in niet alleen saravia, maar ook anderen de hand hadden. Men vorme hier uit een denkbeeld van de woelingen der vroegfte tijden, bij de oprigting van ons Gemeenebest; men verwondere zich over de kloekmoedigheid der Regenten, in het weeren van gevaaren, die ons nog heden doen verbaasd flaan, en met eenen ontróerenden angst opmerken, den hachelijken kans, welken 's Lands Vrijheid liep, om kort naa de geboorte gefmoord te worden, vooral door de bemoeizieke onbefchaamdheid van Geestlijken, die, hunnen post verlaatende, indrongen tot de Raadzaal, en dus het zeggen van hun-  SARAVIA. (ADRIANUS) 13? hunnen Meester fcheenen vergeeten te hebben, dat zijn Koninkrijk niet van deeze waereld was. De gemoederen, door zulke en foortgelijke redenen, de meeste van welke de Leidfthe Wethouderfchap, naderhand, voor leugen en lastertaal verklaarde, zijnde opgezet, oordeelde leicester den tijd te zijn gebooren, om zijn doelwit te bereiken, de verzekering van de Stad Leiden voor de Koninginne van Engeland en hem zeiven. Daar toe zondt hij na de gemelde Stad zekeren cosmo de pescarengys, afgedankten Overfle van een Regiment Soidaaten. Hier vervoegde hij zich, in 't begin van October, bij zekeren niklaas de maulde, die 'er met een Vaandel Knegten in bezetting lag, en kreeg denzelven aan zijne koorde. Voorts met deezen, en, uit de boven genoemden, met christiaan van der wouwere, jacob volmaer en hendrik van zoest, eene zamenkomst gehouden hebbende, kwam men tot het befluit, om met de mauldes volk, en eenig ander, dat van Delft zoude koomen, de Stad te bemagtigen, en de Wethouders, die hun tegenftonden, in hegtenisfe te neemen. Maar cosmo , kort daar naa, om fchulden, zijnde vastgezet, mislukte voor dit inaal de aanflag; om welken te verhaasten, leicester bij vol- ■ maer ernftig aanhieldt, die, om nader berigt, aan hem gezonden was. Men hieldt dan nog eene zamenkomst ten huize van adolf van meetkerke , op Vrijdag, den negenden October, en befloot aldaar, op den eerstvolgenden Zondag den aanflag te volvoeren. Doch, ook deeze reize, hadt dezelve geenen voortgang, uit vreeze voor de burgers, welke de zamengezworenen in hun Ontwerp getrokken hadden, doch op welke zij bedugt waren, geen vertrouwen te kunnen ftellen. Intusfehen wierdt de toeleg, door andries schot, eer.en der meewustigen , aangebragt aan de Wethouderfchap , die voorts volmaer, cosmo en de maulde in verzekering deedt neemen. Allen beriepen zich op leicester; doch alzo zij geenen fchriftlijken last konden vertoonen, wierdt hunne verontfchuldiging niet aangenomen. Alle drie wierden door Schepenen van Leiden, ten overftaan van eenige Gemagtigden der Staaten, ten zwaarde verweezen. Ten zelfden dage, als zij hun  140 SARAVIA, (ADRIANUS) enz. Iiun Vonnis ontvingen, deedt de Wethouderfchap, op naame van Prinfe maurits,, eene Brief afkondigen, inhoudende Vergiffenis aan de zulken, die den aanflag geweeten, doch niet hadden aangediend. Eenige weinigen, en onder deeze onze saravia-, waren van deeze Vergffenisfe uitgeflooten, om dat hij, met de anderen, bij de beraamingen van den aanflag, ten huize van cosmo en van meetrekke tegenwoordig was geweest. In de mnand November verzogt saravia , bij een gefchrift aan de Staaten van Holland, nopens den aanflag op Lei. den, voor den Hove van Holland in regten ontvangen te worden, om alzo zijne onfchuld te doen blijken. Doch dit verzoek hadt geen gevolg. Saravia vertrok zeaert na Engeland, en wierdt aldaar Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan 't Hoogefchool te Kantelberg. Om zijne geleerdheid en andere goede hoedaanigheden hieldt men hem aldaar in hooge agting onder de Hervormden. Wat den geleerden Man bewoogen hebbe, om tot den aanflag op Leiden de hand te leenen, kunnen wij niet bepaalen. Zeker is het, dat hij, aangaande het gezag der Overheid in Kerkelijke zaaken, en andere onderwerpen, van vredelievende begrippen was. Zekeren Brief, terwijl hij nog te Leiden woonde, aan helmichius gefchreeven, befluit hij met deeze woorden : Pacis et Masn/lratuum authoritatis fempcr fui ftudiofisfimus, fi quis Mir.istcr Dei alias; „ Van „ den Vrede en het gezag der Overheid ben ik altoos een „ zo ijverig voorftander geweest, als immers eenig Kerkeu„ dienaar." Zie bor en brandt. Sartorius, (tacobus tdeotardus) een vermaard Godgeleerde van de Zestiende Eeuwe, gebooren te Bolswerd, in Friesland. Naa zich, aan verfcheiden Hoogefchoolen, in de Taaien en Weetenfchappeu, te hebben geoeffend , bediende hij het Pastoorsampt, eerst in zijne Geboorteflad, en daar naa te Dunen, in Westphalen. Men heeft van hem een kort begrip der Leerredenen van den vermaarden Jefuit johannes esoRius. Sar-   xxvi.rjlpl.in.  SARTORIUS. (JOHANNES) 141 Sartorius. (johannes) De berigten der Schrijveren, aangaande deezen geleerden Auifterdammer, zijn niet zeer duidelijk en onderfcheiden. Onzes bedunkens kunnen de'elve, met de meeste naauwkeurigheid , op de volgende wijze uit elkander gezet worden. Hij wierdt gebooren te ■mfterdam, in den [aare 1400. Met grooteu vlijt leide hij zich toe op de beoefening der geleerde taaien , het Latijn , Grieksch -en Hebreeuwsch, De roem , door zijne bedrevenheid in die taaien behaald, bewoog de Burgemeesters van zijne Geboorteftad, om het onderwijs der Jeugd , in het Latijnfche School , zijner zorge toe te vertrouwen. Daarenboven verhaalt pontanus , uit den mond van jan sem en jan gysbregtszoon, aanzienlijke burgers van Amfterdam, die 't van hunne Ouderen verftaan hadden, te wecten, dat sartorius, met toeflemming der Regeeringe , een tijd lang , boven de Oude Waag , openbaare lesfen heeft gegeeven over de Hebreeuwfche taaie. Al vroeg , in zijnen leeftijd , moet hij deeze posten bekleed hebben. Want, niet lang naa het opgaan van het licht der Hervorminge, kennis bekoomen hebbende aan de gezuiverde Leerbegrippen, en zich voor dezelve, meer of min openlijk, verklaard, wierdt hij, nevens anderen, in den Jaare 1525, deswegen in hegtenisfe genomen, en zat in Graavenhage. eenigen tijd, in gevangenis. Hoe lang zijne opfluiting geduurd hebbe , is ons niet gebleeken. Naa zijn ontflag moest hij eenigen tijd balling 's Lands zwerven. Verlof bekoomen, of hetzelve genomen hebbende, om in 't Vaderland te rug te keeren, zette hij zich met 'er woon neder te Noordwijk, en rigtte 'er een School op. Geduurende zijn verblijf aldaar, of reeds vroeger, hieldt hij zich onledig met het opftellen en uitgeeven van Godgeleerde Schriften. Dit gaf aanleiding tot een gefchil tusfchen sartorius en cornelius crocus, Rektor van 't Latijnfche School te Amfterdam. De twist liep over het Geloof en de Goede Werken. Sartorius verklaarde zich voor het gevoelen van marten luther, raakende de Regtvaardiging door het Geloof, zonder de Werken. De andere hieldt liaan-de, dat de Werken hier mede in aanmerking kwamen. Zo hoog liep deeze twist, dat de band van vriendfchap, welke, langen tijd , de twee , Ge-  »4» SARTORIUS. (JOHANNES) Geleerden hadt zamengeknoopr, aan de zijde van crocüs m Hukken wierdt gefcheurd. Naa eenice„ S Noardwi,k cm;„* eenigen tijd woonens te nZim'ITn , ÜS 2iCh Weder°m b«"enSlands, met nis en hieldf ' ***** K Hier maak* hij ken- ^oZ^JZ^^T »; ^ voornLile77;,/ • nervormuige. Hij het aldaar drukken eene U'Jlegg,Hg van de Groote en Kleine Profeeten. Om iet be tod, en door de uitvoerders der urenge^Iakaaten ag haald e worden vermomde hij zijnen naam, door verzettin7d r letteren; hij noemde zich johannes tosarrtus^ inet b^voe- ïr Tand6";06;","1 A^0VICAW*° veel 'als Noo d^ker aanduidende de plaats zijner wooninge. De gemelde Uitbreiding zag het licht in den Jaare 1558. NaaTeeze uitlandigheid fchijnt sartorius, in 4 VaderLd, niet leen openlijk de zijde der Hervormden gekoozen, maar ook den Pred.kd.en.t te hebben waargenomen. Eerst verrigtte hij dit werk, een tijd lang, te Delft, en vervolgens te Noordlijk. Hier eindigde hij zijne dagen, in den Jaare 1568, of zo als anderen meer geloofwaardig voorkoomt, in den Taare k7o Sartorius beminde de Dichtkunst, gelijk blijken kan uit het volgende Graffchrift, welk hij op zich zeiven maakte. „ Hac ego fum tumulatus humo sartorius, ortum „ Cui primum tellus Amflerodama dedit. „ Ingenium colui varie, docuique juventam „ Omnigenes artes, quippe triglottos eram. „ Sed postquam virtus, duris exercita fatis, „ Deftituit corpus, fpiritus aflra tenet." ' Volgens 't getuigenis van den geleerden Amfterdammer petru» opmeer, was sartorius niet min bedreeven in zijne Moeder taaie, dan in uitheemfche fpraaken; tellende hem voorts onder de voornaamfte opbouwers der Nederlandfche taaie , onder andere door het vertaaien van eenige honderden Latijnfche en Griekfche Spreekwoorden, en wel zo gelukkig, dat, volgens t getuigenis van Geleerde mannen, de overzetting voor 't oorfpronklijke niet behoeft te wijken. De geleerde junius hieldt hem in hooge waarde; volgens zijn fchrijven, in ze- keren  SARTORIUS, (JOHANNES) SAS van GEND. 145 keren brief, „ zouden uit het School van sartorius meer „ Geleerde Mannen, dan Helden uit het Trojaanfche paerd „ zijn voortgekoomen." Behalven de bovengemelde Uitlegging, en zijne vertaalde Spreekwoorden, heeft men van hem de volgende Godgeleerde Werken: De fitte Jujïificar.te; de S. Eucharijiia; Obfervationes in Matthauw, Annotationes Scripturarum; Asfertienes fiJei ad Satanie Satellitium ; als mede nog eene Latijnfche Spraakkunst. Zie pontanus; Biblioth. Belgica; brandt, Hi/l. der Reformatie; soermans, Kerk. Regiitcr. Sas van gend, in 't Latijn Cataraiïa Gandevenfts genaamd, is eene kleine, doch wel verfterkte Stad, in Staats Vlaanderen, drie uuren ten Noorden van de Stad Gend, en dén uur Zuidoostwaarts van de Vesting Philippijne gelegen. Zij ontleent haaren naam van een Sas of Sluis, dienende om het water, 't welk van Gend af door de Leije droomt, door de Nieuwe Vaart en de Schelde in Zee te loozen. De Gentenaars, kans ziende om langs deezen weg een voordeeliger» handel te drijven, verworven, van Koning phiups den II» verlof, om op hunne kosten eene Vaart te doen graaven, en eene Sluis of Sas aan te leggen. Geruimen tijd voldeedt de uit!lag aan het beraamde plan. Doch, door verloop van tijd, ontftondt 'er, hier en daar , eene aanmerkelijke verzanding. Dit heeft den Scheepvaart, langs dien weg, vooral des Zomers ,* merkelijk geftremd, en, op eenige plaatzen, bijkans geheel ondoenlijk gemaakt. Naa het aanleggen van het Sas van Gend, ten bovengemelden oogmerke, wierden, om en bij hetzelve, wel haast, eenige wooningea getimmerd, ten behoeve der doorvaarende fchepen. Door verloop van tijd groeide het getal der Huizen tot de gedaante van een open Vlek. Het bleef in die geftalte, tot op den aanvang der Nederlandfche Beroerten in de Zestiende Eeuw. Om hunne Stad, ook van dien kant, te zekerder te ftellen tegen vijandelijke aanvallen, deeden 'er de Gente-  144 SAS van GEND. tenaars eenen Schans opwerpen. De Engelfchen, in den Jaare 1572. zich van de Plaatze meester gemaakt hebbende, deeden de Sterkte tot den grond toe flegten. Niet lang, evenwei, bleef het Sas in dien weereloozen ftaat leggen. Van re groot belang was het voor de Gentenaars, ook van die zijde gedekt te zijn, om, van nieuws, geene veriterkingen aan te leggen. Men leide 'er eenige nieuwe Buitenwerken aan, van veel meerdere uitgebreidheid dan de oude. In den Jaare 1583 zondt de Hertog van parma de Markgraaven van rysburg en MONTicNY op het Sas van Gend af, om 'er zich vas te verzekeren; 't welk hun ook gelukte. Tot in den Jaare 1644 was nu het Steedtje geweest in de magt der Spanjaarden, Wanneer Prins frederik henrik te raade wierdt, op het zelve eenen kans te waagen. Merkelijken tegenftand ontmoette hij daar in, zo van de zijde der vijanden, als door eene geweldige overftrooming, welke zijne Werken meest onder water zette. Zijn kloek beleid en onverzaagdheid overwon alle deeze zwaarigheden. Naa eene maand het beleg te hebben doorgedaan, verzogten de Stedelingen, in onderhandeling te mogen treeden. 't Wierdt hun gegund, en naa weinige uuren het verdrag getroffen. De bezetting bedong de gewoonlijke Krijgseere, en met twee Stukken Gefchut en een Mortier te mogen uittrekken. De uittogt gefchiedde,'twee dagen naa de Overgave, op den zevenden September. In den Jaare 1673 deeden de Franfchen eene pooging, om door verraad zich van Sas van Gend te verzekeren. Lünnai, een Franschman in Staatfchen dienst , vervoegde zich heimelijk bij robert de cerceau, Heere van Renchamps, die het bevel voerde over de Sterkte St. Antoni, met aanbiedingen van groote «belooninge, indien hij wilde medewerken om Sas van Gend in de magt der Franfchen te leveren. Cerceau geliet zich, als of hij aan de verzoekingen het oor leende. Doch onder de hand gaf hij 'er kennis van in VGraavenhage, en wist den Verraader, onder deeze en geene voorwendzels, zo lang op te houden, dat de Veldmaarfchalk wirtz eene aanzienlijke verfterking binnen de Plaats hadt geworpen. Toen brak hij de onderhandeling af, en deedt alzo den aanflag te leur loopen. In den aanvang der vijandlijkheden, met het begin der tegen- woor-  SAS vai* GEND. 145 woordige Eeuwe, was Sas van Gend eene der eerfte Vestingen , die met een beleg en bombardeering van de Franfchen gedreigd wierden. Doch het bleef toen bij enkel dreigen. Niet zo gelukkig was de Stad, in den Jaare 1747; naa een beleg van zes dagen moest zij zich aan de Franfchen overgeeven. Sas van Gndls, naar gelange van haare ' grootte, eene fterke Stad. De Wal, die bijkans een uur gaans in zijnen omtrek bevat, is voorzien van zeven Bolwerken, zes Ravelijnen, eenige Lunetten, eene wijde en diepe Graft, en eene goede Kontrefcharp. Na den kant van het Dorp Zelzaten, wordt de Stad door het Fort St. Antoni, en , bulten de Zeeuwfche Poort, door een fraai Reduit gedekt. Van binnen heeft de Stad geen ongevallig aanzien, door de breede haven, aan weerkanten inet hoog geboomte beplant. Het getal der Huizen vinden wij op ongeveer tweehonderd begroot. De Gereformeerde Kerk is een faai Kruisgebouw, uit welks midden een Koepeltorentje ten dske uitrijst. Twee Nederduitfche en één Walfche Predikant neemen 'er den dienst waar. Tot in den aanvang deezer Eeuwe voadt men 'er geene Roomschgezinden. Sedert zijn »e in merkelijken getale derwaarts zamengevloeid, cn hebben 'er eene Kerk gebouwd. Voorts zijn de meest sanzietdijke Gebouwen der Plaatze het Stadshuis, het Krijgs - Magazijn, het Huis van den Kommandeur der Bezettinge en dat van den Groot-Majoor, als mede het Gasthuis, 't welk binnen eene Graft van zoet water legt. De Regeering van Sas van Gend beltaat uit Baljuw, die door de Aigemeene Staaten voor zijn leeven wordt aangeftcld, een Burgemeester en zes Schepenen, die door Afgevaardigden van Hun Hoog Mogenden, jaarlijks, vernieuwd of in hunne posten bevestigd worden; mitsgaders eenen Sekretaris en eenen Ontvanger, die, insgelijks van Huti Hoog Mogende,hunne aanftelling voor hun leeven ontvangen. De Raad van Staate heeft eenen Ontvanger binnen de Plaats, die de Verpondingen en Imposten vordert over de Stad en derzelver Regtsgebied; die bevat twee derden van tweeduizend fchreden, van vijfvoeten ieder , rondom de Stad. Het Kollegie ter Admiraliteit in Zeeland houdt 'er eenen Ontvanger van de Konvoijen en XXVI. def.l. PPPPP Li*  ï£ï « m" erüige K°mmiZen tCr Rech^che. Ook hebben er de HoUandfche Admiraliteits Kollegien eenige bedienden. Sasbout. (Het Geflagt van) In het aanzienlijke gedeelte van Holland, Rijnland naamelijk, was, eertijds, dit Geflaet zeer vermaard, en, bovendien, in groot aanzien ten Graaflijken Hove. Nevens de Graaven van Holland, plagten de Loeien, uit deezen Huize, den Vierfchaar te fpannen, en verfcheenen, altijd, met de Baljuwen van het Gewest, onder de Welgeboorene Mannen. De eerfte oorfprong dcezes Geflagts, bij gebrek aan de noodige aantekeningen, legt in duisterr.isfê begraaven. Van hier, hoewel, hoogstwaarfchijnlijk, al vroeger de sasbouten bekend geweest zijn, dat de onafgebroken* Geflagtrekening niet vroeger haaren aanvang neemt, dan omtrent het midden der Vijftiende Eeuwe. Toen wierdt gebooien Dirk sasbout, Knaap, gehuwd met Sophia van Scgwaart, welke overleedt in den Jaare 1476; hij volgde zijne Echtgenoote in den Jaare 1480. Beiden leggen begraaven te Zoetermeer, onder een grooten Zarkfteen , op welken hun Wapen Haat uitgehouwen. Twee Zoonen wierden uit dien echt gebooren : Sasbout sasbout, die volgt,"en Pieter sasbout. Bij zijne huisvrouwe N. N. verwekte hij 1. jfeo't Sasbout. 2. Dirk Sasbout. 3. A.triaan Sasbout. 4. Pieter Sasbout. Deeze was Burgemeester te Delft, en verwekte, in drie-huwelijken, de volgende kinderen: a. Sophia Sa.sbout, getrouwd met Pieter van Opmeer. b. Catharina Sasbout, die de echtgenoot wierdt van Chrïstiaan van Wapenvliet. c. Magdalena Sasbout, in den echt getreeden met Hugo van der Dusfen, Zoone van Jakob van der Dusfen Bruir.szr'on, Burgemeester te Delft. d. Margareta Sasbout, getrouwd met Chrjstiaan van /liet van den Woert. e. Lukas  SASBOUT. (Het Cejiagt van) 147 e. Lnkas Sasbout, getrouwd met Maria de Groots Huigens of Hugo's dogter, waarfchijnlijk van het Geflagt van den doorluchtigen Hugo de Groot. Hij liet flegts eene dogter naa. ft Alida Sasbout, die de huisvrouw wierdt van Pieter van Varik, den Stamvader van het adelijk Geflagt van dien haam te Rijsfel. g. Maria Sasbout, in 'c huwelijk getrèeden met Dirk , Verhoog van Adrichem. Sasbout sasbout, boven vermeld, bekleedde driemaalen de Burgemeestetlijke waardigheid te Delft. Tweemaalen is hij gehuwd geweest: eerst met Margareta van Diemen, die geene kinderen naaliet; vervolgen'! met AJachtelt van der Dus/m dogter van Jan van der Dusfen, Arendszoon. Bij zijn overlijden, 't welk voorviel in den Jaare 1508, terwijl zijne echtgenoote hem nog dertig jaaren overleefde, was hij Vader van de vier volgende Zoonen en Dogteren: I. Mr. Joost sasbout, Ridder, Heer van Spaland, eerfte Raad in het Hof van Holland , vervolgens Opperkanzelier van Gelderland. Zijne echtgenoote was Catharina van def Meer* dogter van Pieter Frankenszoon van der Meer en van Lidewij de Wilt van Bleiswijk. Hij overleedt te Haarlem, in den Jaare 1546, in den ouderdom van negenenvijftig jaaren , doch wierdt te Arnhem begraaven. In eenen fteen, In den Trans van 't Koor der Kerke, welke 's Mans overblijfzeis bewaart, wierdt, op zijn bevel, het volgende Graffchrift uitgehouwen, door hem zeiven vervaardigd. „ Sifte gradum: q'-7od es, ipfe ftii; fortasfis eris cras' „ Quod fum, cadaver putridum. „ Olim jodocus ersm sasbout; me mifit in auras ,, Delft, clara pars Batavia;. it Ter denis patrias caufas decidimus annis ,, Pars Confi'i haud ingloria. „ Deinde et reclum Piaïfes jus, Ctefare, Gelris ,, Dixi, jubente Carolo. „ Quid tituli, quid opes, qi:id nunc prudentia prodest? ,, Mors fumma mifcet ii.fimis. PPPPP 2 „ Sola  148 SASBOUT. (Het Geftagt van) „ Sola manet virtus, homini post funera, folarn, „ Duin vivis, hanc ama. Vale vivus s1bi scrips1t vixtt /nnos LIX. mens. VIII. DÏCS X. Obiit MDXLVI. Novernb. XIV. Mr. Joost Sasbout hadt deeze kinderen verwekt. a. Amout Sasbout, Ridder, Heer van Spaland, Raad des Konings van Spanje in de Nederlanden, en vervolgens Opperkanzelier van Gelderland. Naderhand verkoos hem Koning ph;lips de II tot Prefident van zijnen Geheimen Raad te Brusfel, bij brieven, gedagtekend te Madrid, op den eerRen Junij des Jaars 1572. Hij verfcheen, onder de Spaanfche Gemagtigden, op de Vredehandeling te Breda. Naa het overlijden van den Landvoogd Don louis de requesens, nam hij ook zitting,in den Raad van Staate. Volgens zommigen zoude hij, zedert, den Koning vau Spanje verhaten, en zich op de Staatfche zijde gevoegd hebben. Zijne echtgenoote was Maria van Heermale, en hij bij dezelve Vader van * 1. Justina Sasbout, gehuwd met Adolf van Grijboual, Heere van Berquin, Plesfis, enz. en moeder van kinderen; welke wij, egter, niet genoemd vinden. 2. Machtelt Sasbout , de huisvrouw van Frederik van Voorst, Regter en Wildgraaf van Nieuwmegen, en moeder van Maria van Voorst, gehuwd met Jan van Wasfenaar van Duivenvoorde, Heere van Duivenvoorde, die kinderen hebben naagelaaten. 3. Liduina Sasbout, die de echtgenoote wierdt van Jakob van Scbarperzeel, doch geene kinderen naalier. 4. Korvelia Sasbout, getrouwd met Frarcois van Kraneveld, en bij hem moeder van ( 1 ) Joost van Kraneveld, die ter huisvrouwe nam Geertruid Oem. C 2) Anna van Kraneveld, gehuwd aan Willem van Furfter.berg. Uit beide deeze huwelijken zijn kin¬ deren naagebleeven. b. Anna  SASBOUT. (Het Geflagt van) 149 b. Anna Sasbout, getrouwd met Kornelis de Jonge, Heere van Baardwijk, Hoogheemraad van Delfland, en Rekenmeester van Holland, overleeden in den Jaare 1578; zijne Weduwe overleefde hem tot in den Jaare 1595- Uit deezen echt waren de volgende kinderen gebooren. 1. Machtelt de Jonge , getrouwd met Pieter van Adrichem van Dorp, en moeder van kinderen. 2. Gerardina de Jonge, kinderloos geftorven. 3. Maria de Jonge, insgelijks zonder kinderen, 4. Kornelis de Jonge, Heer van Baardwijk, Raad van Holland, gehuwd met Casparina van Drenk waart, dogter yan Boudewijn van Drenkwaart, Raad en Rentmeester Generaal van Zuidholland, en van Catharina van Hogelande. Zij hadden kinderen; doch hunne naamen vinden wij niet vermeld. 5. Catharina de Jonge, getrouwd met Kornelis van Blijenburg, Heimanszoon. 6. Margareta de Jonge, ongehuwd overleeden. 7. Jakob de Jonge, getrouwd met jakoba deHuijter. 8. Joost de Jonge, wiens echtgenoote was Anna van Blijenburg. 9. Geertruid de Jonge, kinderloos geftorven. II. Jan sasbout , die volgt. lil. Margareta Sasbout ; zij wierdt de Echtgenoote van Mr. Kornelis van der Dusfen , Arendszoon, Sekretaris der Stad Delft, en overleedt in den Jaare 1520, terwijl haar Man eerst in den Jaare 1556 haar volgde. Verfcheiden kinderen waren in deezen echt verwekt, wier naamen, egter, wij niet genoemd vinden. IV. Catharina Sasbout, getrouwd met Beukei van der Burg, Joost Arendszoon, en moeder van kinderen. Jan sasbout, boven genoemd, was een man van zeer veel aanziens en gezags in zijne Geboorteftad Delft ; vijfentwintigmaaien bekleedde hij aldaar de Burgemeesterlijke waardigheid. Hij hadt in huwelijk Elizabeth van der Burg , Zuster van Beukcl van der Burg, aan welken zijne Zuster Catharina was gehuwd. Hij overleedt, in den Jaare 1573, het tweeëntachtigfte zijns ouderdoms, Vader zijnde van deeze kinderen : PPPPP 3 i> Adam  ÏS© SASBOUT. 'Het Geflagt van) 1. Adam sasbout, Minderbroeder en man van groote Geleerdheid. In een afzonderlijk Artikel zullen wij, hier naa, van hem gewag maaken. 2. Agaiha Sasbout, getrouwd met Gijsbert Muis v.an Holij, Jakobszoon. 3. Margareta Sasbout, die de echtgenoote wierdt van Michiel Vosmeer, Thefaurier te Delft, welken zij, onder andere kinderen, eenen Zoon baarde N. N. Sasbout Vosmeer genaamd, Licentiaat in de Godgeleerdheid. 4. Jan sasbout ; van deezen zal hier naa gefproken worden. 5. Sasbout sasbout, Vader of Opperfte in het S. Aar nen-Konvent te Delft, in den Jaare 1589 overleeden. 6. Gerard Sasbout, geftorven in den Jaare 1579. 7. Eva Sasbout, Bagijn te Delft. Jan SAtBouT, onder de kinderen van den vermaarden Delft? fchen Burgemeester N. 4. vermeld, zat, naa zijns Vaders dood, insgelijks in het Burgemeesterlijk geftoelte, doch flegts voor een korten tijd. Want hij overleedt reeds in den Jaare 1576. Bij zijne echtgenoote Liduina van der Hoef, dogter van Herman van der Hoef, uit het Geflagt van Herman van Oegstgeest en van Sopnia Muis van Holij, hadt hij verwekt de volgende kinderen: 1. Michiel sasbout, die hier nsa volgt. 2. Sasbout sasbout, getrouwd met Catharina van Wapenveld, en bij dezelve Vader van a. Jan Sasbout, kinderloos geftorven. b. Catharina Sasbout, getrouwd met Jan van Meerhout, te Kuilenburg. 3. Cutharma Sasbout, getrouwd met Hendrik Bugge, Zoon van Dirk Bugge en van Anna Perfijn, Jans dogter. Uit deezen echr wierden gebooren de volgende kinderen.: a. 'jo'aunna Bu-gge, getrouwd met Pieter Braber. b. Liduina Bugge, gehuwd aan Kornelis van Ring, Michieis Zoon. c. Gerard Bugge, getrouwd met Christina van der Wel, d. Sasbout Bugge, getrouwd met Catharina Storm, f§ Leuven. 4. Eliza-  SASBOUT, (Het Geflagt van) SASBOUT. (ADAM) Xp\ 4. Elizabet Sasbout, getrouwd met Dirk Bugge, Dirkszoon. 5. Lla Sasbout, Bagijn te Delft. 6. Sophia Sasbout, getrouwd met Lucas van Vliet. Michiel sasbout , boven vermeld , nam ter huisvrouwe Johanna van der Hoog, en wierdt bij haar Vader van Jakob sasbout, wiens Echtgenoote was jakoua proost. In hem eindigde het mannelijk oir deezes aanzienlijken Geflagts, alzo hij geene andere kinderen naaliet, dan eene eenige dogter, Liduina sasbout, die de Echtgenoote wierdt van Leonard, Graave van de Nath, Heere van Petten, enz. cn welken zij ook kinderen gebaard heeft. Zie W. van goutiioeven, Oud IldJ. Kronijk ; van leeuwen , Batavia llluflr. boxhorn , Toneel van Holland : gui■CIARdyn-, Bcfchr. der Nederlanden. Sasbout, (adam) of, met een verlatijnden naam, volgens het gebruik zijner eeuwe, sasboldus, was de Zoon van den boven vermelden vermaarden Delftfchen Burgemeester jan sasbout, en gebooren op den eenentwintigden December des Jaars 151Ó. Hij was een man van uitfteekende geleerdheid, en zeer bedreeven in de Latijnfche, Griekfche en Hebreuwfche taaie. Van zijne Griekfche geleerdheid, en tevens van zijne Dichterlijke bekwaamheden, gaf hij eene proeve door zijne Vertaaling van de Ilias van homerus , welke hij, in een even groot getal Latijnfche Vaerzen, overzette. Zo vasthoudende was zijn geheugen, dat, nevens andere blijken daar van, wegens hem verhaald wordt, dat hij de geheele End Je van virgilius, van woord tot woord, van buiten konde opzeggen* Te L°uven tradt hij in de Orde der Minderbroederen Tot groot nadeel voor het Gemeenebest der Letteren overleedt hij aldaar, aan een Bloedfpuwing, in den bloei zijns leevens, in den ouderdom van ruim zesendertig jaaren. Zijn geleerde Viiend en Stadgenoot c. musius , fchrcef op hem dit Graffchiift. pPPPP 4 Aha,  152 SASBOUT. (ADAM) „ Adjimus nomen, Batavi mea patria Delphi; „ Progenies sasbout non inhonora fuit, Trajeétum Latias et Grajcas tradidit artes, j, Lovanium Hebrceas addidit atque facras. „ Quas ut proferrem (culpa efl: fepelire ta'.entum, „ Et domino ufuras nou coluisfe fuas: ) „ Commoda vifa mihi Francisci femita: at illam ,, Dura fequor, in mediis curfibus eripior." 'sMans afbeelding, in Kloosterlijk gewaat, gaat op tweedeilei wijze in prent uit. Onder de eene, die flegts eene Copij is, leest men deeze waarfcbuwing: Gedenk, o Mensch, dat S*j ft °f Z'jh en da* gij wederom in ft of zult verkeert worden. Onder de andere, door jan wirix gemaakt, draagende 'sMans Z\\ fpreuk omnia vanitas, V Is alles ijdelheid, leest men de volgende fraaie dichtregels. „ Bis decimum et quin.tum Dsiphorum confule patre „ Clarus, et agnatis prafidibusque viris. „ As'fifii vatis leyes habitumque fequutus „ Auamus sasbout, haüd fecus ora tullt. ,, Quale viro h.genium , vis, mens, qua; copia facri „ Eloqüii et quaruor liugua diferta fonis, „ Simt üüri teftes, folers quos fufpicit orbis, ,, Auctóris nomen dum canit et titulos. Qua; rtï pulchra durat manfuram gloria famam, „ Uebuerant vita; de brevitate qua;ri." Men heeft van hem eenige Werken, onder andere Homiliarut» opm egregium ; Oratio quodlibetica de vera Chrifli Ecclefia; Conciones 115. in illud Lcvitici: Eritis mihi fanfti, Oratio funeh is in obitum Tilmanni Celdorpii. Zie sweertii Athena Belg!ca; mir/eus, de Scriptor. Sec. XVI. val. andreas, Biblioth. Belgica. Sas-  SASSENHEIM. 153 Sassenheim, of, volgens den oorfprong des naams, Saxenhei/n , nu veelal, bij verkorting, Sasfem genaamd, is eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, aan den Heereweg, ten "Moorden van de Stad Leiden. Sas/en- of Saxtnheim wil zo veel zeggen , als wooning, of liever omtuining der Saxers: want dit is de eigenlijke betekenis van het alouds woord heim, waar van men nog de fpooren vindt in het Friefche woord, bij omzetting van de middelile letters, hiem, betekenende dien plek gronds^ op welken het huis ftaat, tot eene Boerderij behoorende, en die, meestal, door middel van een Sloot, Graft of Vijver, van de overige landerijen is afgefcheiden. Men meent alzo, in de benaaming van dit Dorp, een overblijfzel te vinden van het yerblijf der Saxers hier te Lande, welke, volgens de berigten dier tijden, zich, omtrent het midden der Vierde Eeuwe, in Rhijnland hadden neergeflagen. De Landerijen, tot de Heerlijkheid behoorende, bedraagen, volgens opgave in de Lijsten der Verpondingen, eene uitgeftrektheid van zevenhonderdzestien Morgens, en driehonderddertig Roeden. Indien men te raade gaat met de Verpondingslijsten, in welke de Huizen ftaah opgetekend , moet derzelver getal, van tijd tot tijd, merkelijk zijn toegenomen. Voor ruim anderhalve Eeuw telde men 'er flegts vierenvijftig. Tegenwoordig wordt het getal op ruim honderd gefchat. Van wegen den veeh'uldigen doortogt van rijtuigen van en na Haarlem, Leiden, 'sGraavenhage en omliggende plaatzen, is Sasfenkeim geen onvermaaklijk Dorp. De Kerk, zijnde weleer eene Parochiekerk geweest, draagt kenmerken van hoogen ouderdom. Het Koor, waarschijnlijk, om dat het, 't eenigen tijde, ingeftort, om kosten te befpaaren, in zijne tegenwoordige gedaante wierdt herbouwd, is laager dan het overige Dak der Kerke. De Toren is een vierkant Gebouw , met eenen Spits van de zelfde gedaante. Het Dorp heeft zijnen eigen Predikant. Ook heeft men 'er eene Statie van Roomschgezinden, die door eenen Waereldlijken Priester wordt bediend. Hoewel de Ambagtsheerlijkheid onmiddelijk behoort aan de Staaten van Holland en Weufricsland, wordt, egter, de tijtel van Ambagtsheer gevoerd bij den Luitenant-Houtvester van Holland en Kastelein van het Huis te Teilingen. Zie boxhorn Theatrum Hellandia. PPPPP 5 Saü>  154 SAUTYN. {Het Cefagt van') Sautyn. Bij deezen naam is, te Amfterriam , een Geflagt bekend, waar van verfcheuien Leden aan Stad en Vaderland gewigtige dienden gedaan en aanmerkelijke voordeden hebben loegébragt. Ook nog elders, hoewei ouder een anderen naam, zijn daar van aframmelingen in weezen en met eere bekend. Door de goedgunftige mededeeling van echte Stukken in ftaat gefield, om den oorfprong en de voortplanting des aanzienlijken Geflagts te kunnen fchetzen , maaken wij thans met dankbaarheid gebruik van de toegezondene Papieren , in zo verre dezelve ons kunnen toelichten: want, gaarne hadden wij gewei.scht, aangaande eenige bijzonderheden, nadere onderrigtingen te hebben mogen ontvangen. Het Geflagt van sautyn is afkoniflig van het oudadelijk Geflagt der Baronnen van trith, zijnde geweest Pairs of Eerfte Edelen van het Graaffchap Valenciennes, in Henegouwen, en reeds vóór het midden der Negende Ecuwe aldaar bekend Althans vindt men aangetekend, dat gvsbregt van trith, reeds in den Jaare 846, of 848, in 't huwelijk zou getreeden zijn met emergarda, of ermongarde, Dogter van Keizer lotharius. Doch, voor zo veel dit, bij zommigen, als twijfelagtig wordt aangezien, (zie 1'Art de verifier les dates, p. 628, ó"20)magmen, egter, met volkomene zekerheid, ftaande houden, dat uit het Geflagt der Baronnen van trith verfcheiden aanzienlijke Geflagten zijn voortgefprooten, met naamen die van aubry, in 't Graaffchap Oostervant; oisy; baudeguies ; la motte; van marquette; d'anneux; en eindelijk dat van sautyn, sautain, of sau' tein. Duidelijk kan dit alles blijken uit.de Wapenkaarten van Henegouwen, als mede uit een echt Gefchrift, gegeeven bij p. a. de launay, Ridder, Heer van Otsfeul, LisutenantGouvcrneur en Kapitein Generaal van Brabant, de Nederlanden en Bourgondtën, als Heraut van Wapenen van 't Hertogdom Brabant, gedagtekend Brusfel den drieé'ntwintigflen September des Jaars 1649; als mede de Aéte van Legalifatie, daar onder gefield door Burgemeesteren en Schepenen der Stad Brusfel, van de zelfde dagtekeninge. Het Geflagt sautyn ontleent zijnen naam van een Dorp, gelegen ouder het Regtsgebied van Falenciennes, 't welk, eerst  SAUTYN, {Het Geflagt van) 155 fierst behoord hebbende aan de Baronnen van tüith, naderhand, bij erfenisfe, aan de sautynen is ten deele gevallen. De volgende perfoonen vinden wij, zints de vroegfte tijden, uit dit Geflagt vermeld. Raoul de sautyn, in den Jaare 1150 gehuwd met marie, Vrouwe van Efclaibes, wierdt , bij deeze zijne Gemaaün, Vader van Claire, of Klara, de Sautijn, naderhand Viouwe van Efclaibes en van Efpinoy. Roeertus de sautyn, op het Jaar 1197 vermeld, koomt voor, als hebbende, onder boudewyn, Graave van Henegouwen, in de eerfte plaats, en in voorrang van meer dan vijftig Ridders en Edelen, zijnen naam getekend: gelijk blijkt, onder andere, uit carpentier, in zijne Hiftoire de Cambre , pag. 85. Te uitgebreid zou deeze Geflagtlijst worden, indien wij, zints de vroegfte tijden, alle de Leden en Afftammelingen wilden opnoemen. Alleenlijk tekeren wij hier nog aan, dat Maria Sautain, welker Moeder bekend was bij den naam van La Pemoifclle de Bacquehum , in den Jaare 14^0, in huwelijk tradt met Jonkheer francois pellicorne, Schildknaap, Zoon van colard, woonagtig te Brusfel. Zij wierdt, in dit huwelijk, Moeder van eenen Zoon, jean pelucorne genaamd, met welken zij, in den Jaare 1527 , nog te Antwerpen woonde. Vervolgens vindt men, als een man van aanzien, uit dit Geflagt, vermeld gillis sautyn. Hij hieldt, eenen tijd lang zijn verblijf in Henegouwen. De opkoomende Nederlandfche beroerten, een weinig naa het midden der Zestiende Eeuwe, deeden hem dat Gewest verlaaten, en zich na Brabant begeeven. Hier nam hij zijn verblijf te Antwerpen, alwaar hij, voorts, zeer aanzienlijke Eerampten bekleedde. Onder andere kan dit blijken uit den gewigtigen last, hem opgedraagen, toeil hij, nevens philips van marnix, Hecre van St. Aldegonde, van Stadswegen, aan den Hertog van paiima wierdt afgevaardigd, om een Verdrag te fluiten. Naa het overgaan van de gemelde Stad aan den Hertog, vertrok gillis sautyn na Holland, met oogmerk om zich te Ainjlcrdam neder te zetten , zo als ook gefchiedde. Hier begaf hij zich in 't huwelijk met Jonkvrouwe petronella wagtmans, by welke hij de volgende kinderen verwekte: 1. Pf.  '56 SAUTYN. (/ft, Geflagt van) 1. Petronelia Sautijn. 2. Gillis Sautijn. 3. Huijhert Sautijn. 4. Pieter Sautijn. 5. Sufanna Sautijn. b 6. Samuel Sautijn. 7. Johanr.a Sautijn. 8. Sara Mj/7« Sautijn. p. Catharina Sautijn. De zulken deezer Zoonen en Dogteren, die, zedert, in den Echt z.jn getreeden, hebben, door huwelijksverbintenissen met de oudfte en aanzienlijkfie Geflagten, aan hunne reeds luisterrijke geboorte nog meer aauziens bijgezet. Onder andere vinden wij als zodanige verzwagerde familien genoemd die van everwyn, van crrs, van van der straten, van de van der hoeykens, of iioykens , V3n de van de broekens, van de van thilts, en meer andere, welke in 't vervolg zullen genoemd worden. Twee hoofdtakken fchijnt dit Geflagt te hebben gefchooten, van welke de eene in Holland, de andere in Zeeland zijnen bloei begonnen heeft, en nog heden ten dage vrugten draagt. Hoe zeer ook begunftigd, en onder hooge verpligting leggende, aan een der Leden van dit doorluchtig Geflagt, nog heden 111 leeven, wegens den edelmoedige en gedienttige mededeehng van verfcheiden bijzonderheden, beklaagt zich, egter, de Steller van dit Artikel, nevens de edelen Zender, dat hij zich met in ftaat bevindt tot eene aaneengefchakelde opgave van den volgreeks der Geboorten. Onnaauwkeurigheid omtrent het houden van aantekeningen, verfpreiding der Leden, cie afgelegenheid van zommigen: het een en ander, en nog meer kan de oorzaak zijn, waarom de naakoomelingen , dikmaals' vrugtlooze wenfcheu doen om meerder licht, met opzigt tot hunne Voorouderen. Elk, derhalven, die belang neemt bij meerdere uitgebreidheid en nauwkeurigheid , houde ons ten goede, dat wij niet iet beters dan de volgende, zomtijds afgebrokene aaneemchakeling, kunnen mededeelen. L Gil.  SAUTYN. (Het Geflagt van) 15? I. Gillis sautyn, die, gelijk boven gezegd is, zich te Amfterdam hadt neergezet, en met Vrouwe Petronella Wagtmans in- den echt was getreeden, was, hier te Lande, de Stamvader des Geflagts. Onder zijne naazaaten vinden wij, al vroeg, vermeld gillis en pieter sautyn , van welke, onder andere, hunne afkomst rekenen: gillis sautyn, Raad der Stad Amfterdam, en Lid van het Gezantfchap, in Engeland, in den Jaare 1674, tot het fluiten van een Verbond van Koophandel, tusfchen Groot-Britannie en de Algemeene Staaten; ntKolaas sautyn , Burgemeester van Amfterdam, en Bewindhebber der Westindifche Maatfchappije; Willem sautyn , Zoon des Burgemeesters, meermaalen Schepen ; jan sautyn, Burgemeester, doch, bij de buitengewoone verandering der Regeeringe, in den Jaare 1748, van die waardigheid verlaaten; en andere. Wegens de echtverbintenisfen der naazaaten van gemelden Heere cillis sautyn , in vroegere of laatere tijden, ontmoeten wij, in onze medegedeelde berigten, het volgende verflag. Gillis sautyn, die geleefd heeft in de voorgaande Eeuw, en in huwelijk hadt Elizabet van Thilt, verwekte, onder andere, een Zoon van dien naam Gillis sautyn, welke, in den Jaare 1717, in 't huwelijk tradt met Agatha Huidekoper, dogter van Jan E/ias Huidekoper en Agatha Hasfelaar. Hij florf weinige jaaren daar naa, alzo zijne weduw, reeds op het Jaar 1724, wordt vermeld als hertrouwende met Goverd van Slingeland, Ontvanger Generaal van de Unie. Mr. Jan sautyn , zonder dat ons gebleeken is, wiens Zoon hij geweest is, was Drost van Ysfelftein, en gehuwd aan Con/lantia Maria Munter, dogter van den Heere Comelis Munter en Maria Pifo. Uit dit huwelijk vinden wij de volgende kinderen vermeld : 1. Maria Elizabetk Sautijn , gehuwd , in den Jaare 1724, aan Mr. gerrit de graaf, Heere van Purmerland en llpendam. 2. Con/lantia Sautijn, getrouwd aan den Heere Mr. pieter cliffort. 3. Margareta Sautijn, echtgenoote van den Heers Mr. N, N. lamsink. Reed;  ts9 SAUTYN. (Het Gejlagi Van) Reeds vroeger dan deeze wordt vermeld een ander, behalven den reeds genoemden, Gillis sautyn, gehuwd met Maria van der Straten. Indien geene andere kinderen, zij verwekten althans eenen Zoon . Willem sautyn, die ter echtgenoote nam Theodora van Bamberk, en bij dezelve Vader wierdt van de volgende kinderen : 1. Agatha Sautijn, gehuwd aan gillis van hemert, bewindhebber der Oostindifche Maatfchappij , in of omtrent het Jaar 1690. 2. Maria Sautijn, in of omtrent het Jaar 1690 gehuwd aan Mr. jan blaauw, 3. Theodora Sautijn, die de echtgenoote wierdt van den Heere jan van panhu;zen , Heer van Stockum, Hoofdofficier der Stad Leiden. * 4. Mr. Nicolaas sautyn, Schepen en Raad der Stad jAmjierdam, Fiskaal van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit in de gemelde Stad, en vervolgens Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije. In den Jaare 1702 was hi? in 't huwelijk getreeden met Clara Decquer. Uit dit huwelijk wierden kinderen gebooren, die vervolgens zullen genoemd worden. 5. Willem sautyn , Thefaurier en Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije, en Kolonel der Burgerij van dmfterdam , gehuwd met Vrouwe Wendula Raai of Reaal dogter van Mr. Pieter Hendrik Raai, of Reaal, Heere van Nigtevegt en Vreeland, en van Vrouwe Elnanora Huijdekóper van Miarfeveen. Zie de kinderen hier agter. 6. Dirk sautyn, gehuwd met Sara Mnria de Bar en bij haar Vader van eenen Zoon , die vervolgens zal genoemd worden. Naa het overlijden Van haaren Echtgenoot , hertrouwde de Weduwe met Dat nl Schoren te Middelburg. * Uit het huwelijk van nicolaas sautyn en C'ara Dec Qier, boven vermeld, fprooten de volgende kinderen: 1. Mr. Nicolaas .sautyn, Schepen der Stad Am/Ierdam, in de maand November des Jaars 1726 gehuwd aan Maria Henriette van de Poll, dogter van den Heere Joan van  SAUTYN. (Het Geflagt van) I5g van de Poll, Burgemeester dier Stad, en Margaieta Rendorp. i. Agata Sautijn, gehuwd aan Pieter Karsfeètfom^ 3. Hendrik Nicolaas Sautijn, tradt in 't huwelijk, op den vijftienden November des Jaars 1729, met Jonkvrouwe Maria Grave, doirter van den Heere Hendrik Gtave, Schout bij Nagt van Holland'en Westfriesland, en van Lucia v*n Mollem. Naa het overlijden deezer echtgenoote, hertrouwde hij, in den Jaare 1757 , met Livina van Mollem. Ook deeze hem door den dood ontvallende , tradt hij , op den derden Junij des Jaars 1744» in een derde huwelijk, met Maria Leonora Sautijn, dogter van Willem Sautijn , en Vendula Reaal, boven genoemd. 4. Conjlantijn Sautijn, op den eenendertigden Maij des Jaars 1735 , gehuwd aan Catharina Jaeoba Geelvink. Twee kinderen, uit dit huwelijk gefprooten, zijn jong geflorven. Willem sautïn was de Zoon van dirk sautyn en Sara Maua de lias, boven vermeld. Op den tweeden Augustus des Jaars 1733 tradt hij in 't huwelijk met Vrouwe Catharina van der Mark, dog'.er van Egiaius van der Mark en Ahna van Willigen. In dit huwelijk wierden de volgende kinderen" verwekt: ï. Dirk Sautijn , jong grftorven. 2. Anna Sautijn, gehuwd aan Hendrik SandijZ. 3. Sara Maria Sautijn, in den Jaare 17Ö0 in den echt verbonden met Johan Ricker, Kapitein ter Zee, in dienst van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit, refideerende te Amfterdam. De kinderen, nagefaaten door wii.lem sautyn en U'er.dula Reaal, boven genoemd , waren de volgende: 1. Maria Eieonora Sautijn, boven vermeld, als de echtgenoote geworden van Hindi ik Niiolaas Sautijn, 2. Clara H'endula Sautijn , getrouwd met Mr. Corr.elis Pieter Hasfe.'aar. Heere van de bei Je Emmenesfen, welken zij, op den vijftienden September des Jaars 1741, baarde Cor. nelis Pieter Hasfelaar, Burgemeester van Amfterdam. 3. Comelia Adriana Sautijn. Tot  fff SAUTYN. (Eet Geflagt van ) fthI0tt l TV°nPen °nze berigten weSens den Amfterdamchen Tak des Geflagts van sautyn. Thans begeeven wij mi tot een verflag wegens den Zeeuwfchen Tak. II. De naaste aan den oorfpronklijken boom was elias saut™, gehuwd, te Middelburg, in de maand Oftober des Jaars 1620, met Vrouwe Camelia Ritzaart, en bij dezelve vader, behalven andere kinderen , van Jacob sautyn , geboorén den vierentwintigften April des Jaars 1625, en gehuwd, op den vierden Augustus des Jaars 1647, met Vrouwe ürfula Hazel; uit welk huwelijk de volgende kinderen gebooren wierden: a. Jacob sautyn , gebooren te Middelburg, 0p den eerften October des Jaars 1648. Deeze, die, nevens zijnen Broeder johan , ftraks te noemen , door het uitrusten van Comraisflevaarders of Kaperfchepen, geduurende den Oorlog tegen Frankrijk, zeer vermaard wierdt, zo als wij, vervolgens, op een afzonderlijk Artikel, breeder verhaalen zullen, nam ter huisvrouwe, op den negentienden December des Jaars 1674, Aplonia Cortgenet, en verwekt, onder andere kinderen, bij dezelve, Abraham sautyn, van wien ftraks nader. b. Johan sautyn, boven genoemd, gebooren den dertienden October 1650, tradt in den echt met Catharina Snouck, op den dertigften Maart des Jaars 1677, en verwekte bij haar: 1. Daniël sautyn, gebooren den tweeden Oflober des Jaars 1679, van wien hier naa breeder. 2. Maria sautyn, gebooren den eerften Junij 1682; deeze volgt insgelijks. 3. Catharina unsuLA sautyn, gebooren den negen, den September 1683; zie hier agter. 4. Johanna Sautijn, ongehuwd overleeden. 5. Johan sautyn, gebooren den zevenëntwintigften November des Jaars 1694; deeze volgt insgelijks. 6. Susanna sautyn, gebooren den zestienden Augustus 1698; van haar zal ook hier na gefproken worden. c. Elias sautyn, gebooren den eenentwintigden December 1652, en gehuwd met Catharina de Mey, op den veer-  SAUTYN. ( Het Geflagt vah) ISi veertienden Maart dés Jaars 1676, verwekte, behalven andere' vroeg geitorvene kinderen, Catharina Urfula Sautijn, gebooren den Zeventienden October des Jaars 1682; zie breeder hier agter. d. Maria Sautijn, gebooren den achtentwintigften Februari] des [aars 1655, naderhand gehuwd aan den Heere Johan Lispencier. Abraham sautyn, boven genoemd, als de Zoon van jacob sautyn en Aplonia Cortgenet, nam ter Vrouwe, op deri zeventienden Augustus 1706, Vrouwtje Elias, dogter vaU den Heere Mr. jacob elias, Raad.der Stad Amfterdam, ert Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer der genoemde Stad, en verwekte bij dezelve, onder meer anderë kinderen, Aplonia Elizabeth, gebooren te Amfterdam, op deri [Wintigffen Augustus des Jaars 1709. Hildegonda, gebooren te Middelburg, op den vijfderi Maart 1720. — Zie deeze beiden in 't vervolg. Daniël sautyn, onder de' kinderen van johan sautyn erf Catharina Snouck, N. /. genoemd , tradt in den echt , op" den eenentwintigften Junij 1700, met Jonkvrouwe Catharina Izcbree, dogter van jan izebr.ee, Schepen en Raad der Stad Goes, en van Sufanna Smallégange. Uit deezen echt wierdt ? onder andere, op den vijfden Oétober des Jaars 1702, ge*booren Jan sautyn; zie hier agtef. Maria Sautijn, boven, onder de kinderen van johan saü'» tyn N. 2. geplaatst, trouwde, op den drieëntwintigften December 1700, met cerard izebree, Raad der Stad Goes* en Sekretaris der Provinciaale Rekenkamer van Zeeland, erf vrierdt moeder van Johan izebree. Catharina Urfula Sautijn, insgelijks boven óp N. 3. genoemd, wierdt, op den zelfden dag als haare Zuster trouwde, te weeten den drieëntwintigften December 1700, de huisvrouw van Mr. adriaan izebree, Burgemeester der Stad! Goes. Twee kinderen, uit dien echt gebooren, zijn vroeg geftorven. XXVI. deel. Qqqqq Jo*  162 SAUTYN. (Met Geflagt van^ Johan sautyn, broeder der voorgaande, met N. 4. getekend, begaf zig na Neérlands Indien, en bekleedde aldaar zeer aanzienlijke posten ; als zijnde hij geweest Fiskaal van Samarang, Opperhoofd van Sourabaije en Bantam , Raad van Juflitie te Batavia ; naderhand Gouverneur van Madagascar en eindelijk Raad-Fiskaal van Indien. Bij Vrouw A f Dub beloop, met welke hij te Batavia in den echt tradt] verwekte hij twee dogters, Maria J'acoba Sautijn, en Elizabeth Catharina Sautijn; die beiden vervolgens zullen vermeld worden. - Sufanna Sautijn, de jongde dogter van johan sautyn en Catharina Sno'.tck, met N. 6. getekend, wierdt de echtgenoote van den Heere carel hendrik spiering. Van deeze vinden wij geene kinderen vermeld. Zij hadden zich na de VVestindiën begeeven, en aldaar bun verblijf gevestigd. Catharina Urfula Sautijn, dogter van elias sautyn en Catharina de Méy, wierdt , op den zesentwintigften September des Jaars 1706, de huisvrouw van david visvliet, Doktor in de Geneeskunde, als mede Schepen en Raad der Stad Middelburg. Aplonia Elizabeth Sautijn, boven genoemd, als de oudfle dogter van abraham sautyn en Vrouwtje Elias, tradt in' 't huwelijk, op den twintigften April des Jaars 1734, met den Heere louis sciiovel, Griffier van het Gemeens-Landsregt, Schepen Commiifaris van Stad en Ambagt van Axel, en eerlrê ter Sekretarie van de Admiraliteit in Zeeland. Uit dit huwelijk zijn gebooren twee kinderen, beide nog in leeven: 1/ Catharina Vrouwtje Schavei, gebooren den ze ' venëiitwimigften September des Jaars 1735, en zeden gehuwd aan den Heere johan de smidt, Commis van 's Lands Maea zijnen, Licentmeester, enz. te Axel. Van twee dokters in deezen echt verwekt, is de eene thans de echtgenoote 'van den Heere A. H. van wyn , Groot-Major der Stad Axel en Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk, onder het Reet' ment van Zijne Excellentie den Lieutenant Generaal Baron van monster. 2. Ja-  SAUTYN. (Het Grprgt van) iéj 2, Jacob fltas schovel, gebooren den zesden April des Jaars 1745, Actueel Griffier der Stad en Ambacht van Axel, Vader van drie Zoonen, van welke de oüdfte den StaaÉ te Lande dient, als Officier onder het Regiment van Zijne' Excellentie, den Heere Lieutenant Generaal Baron van dopff. Hildegov.da Sautijn, boven genoemd, als dogter van abiu* Ham sautyn en Vrouwtje Elias, is zonder naakoomelingea overleeden. Jan sautyn, de Zoon van daniel sautyn en Catharina Izebree, reeds vermeld, tradt in 't huwelijk, op den eerden December des Jaars 1739, met Vrouwe Anthonia Marinus* feu, Weduwe van den Kerkleeraar fets ; uit welk eerde hu-» welijk zij medebiagt eene Voordogter, gehuwd aan den Heerd le jeune.- Jan sautyn heeft geene kinderen verwekt. Maria 'Jacoba "Sautijn, dogter van den Heere Raad eri Fiskaal van Nederlands Indien, johan sautyn, trouwde, eerst met den Heer macUiel westpalen, welken zij geene kindereö baarde; en, vervolgens, naa diens overlijden, met den Heere' jan hendrik cooitsen , bij welken zij van eenen Zoon eiï eene Dogter moeder wierdt. Elizabeth Catharina Sautijn, de tweede dogter van deri Heere Raad en Fiskaal johan sautyn, en Zuster der naastvoorgaande, begaf zig, te Baravia, in 't huwelijk met' derê Heere Mr. Frans van beehino, en keerde, nevens deflzelven, in den Jaare i75°, na het Vaderland. Twee dogters zijn uit deezen echt gebooren : M. V. van Bcifting, gehuwd aan den Heere Mr. belaartS Van blokland, Scnepen en Raad, als mede Gommis van de? Unie, te Dordrecht. E. van Beefting, gehuwd geweest met den Hooggebooreiï Heere walraad Robbert, Baron van heekeren. Het Wapen des Geflagts van sautyn is een Rood Schild met Zilveren Ruiten, in het midden eene halve Gouden Maan, met na boven gekeerde Hoornen. Op het Schild rust een Zilveren Helm, waar uit fpruiten twee Vlerken of Vleugels, rood van grond met zilveren Ruiten, tusfehen beiden #en vergulde halve Maan. Dit Wapenfchikl is gegeeven, irl Qqqqq 3 den  ift SAUTYN- CJACOBenJOHAW) den Jaare 1437, door Hertog ph.lips van Bourgondie, aan rTV77v^ '^^OOte elizabeth van portugal 20 «ls bhjkt nu het boven aangehaalde echt gefchrift van den Wapenkoning, Ridder de launay. Uit echte oorfpronkelijke medegeelde Stukken. Sautyn. (jacob en johan) In ons verflag van de kinderen van jacob sautyn en ursula hazel , beloofden wij, van dit broederpaar , in een afzonderlijk Artikel, te zullen verflag doen. Ihans kwijten wij ons van die belofte, a!s daar toe in Haat gefield door de goedgunftige mededeeii-g der zelfde edelmoedige hand, aan welke wij de Geflagtlijst te danken hebben. Lieden van een aanzienlijk vermogen waren de twee gemelde broeders, jacob en johan, en, daarenboven, aangedaan met een blaakenden ijver, om den vijand van het Vaderland, en den belaager van diens vrijheid, zo veel in hun vermogen was, afbreuk te helpen doen. Dit blijkt uit hunne werkzaamheden, geduurende de oorlogen , -tusfehen deezea Staat en deszelfs Bondgenoor.cn en tusfehen Frankrijk gevoerd, in de Jaaren 1680 tot 1697, en vervolgens geduurende het tijdverloop van 1702 tot 1713. Immers men vindt aangetekend, dat zij, voor eigen rekening, in Zee gebragt hebben zesendertig Commisfievaarders, gewapend met twaalfhonderdenzes Stukken, zo Metaalen ais Yzeren Gefchut, en bemand met achtduizend vijfhonderd twintig Koppen; welke, geduurende de gemelde Oorlogen, gedaan hebben meer dan vijfhonderd kruistogten, terwijl de kosten, hier aan befleed, en uit hunne eigen Kas goedgedaan, bedraagen hadden eene fomme van eenendertig Millioenen eenhonderd en elfduizend Guldens. De gemelde Fregatten of Commisfievaarders voerden de gewoone Vlag van den Staat; alleenlijk met dit onderfcheid, dat dezelve, ten teken van bijzonderen eigendom en uitfluitinge van alle verdere Rederije, op den mïddenftreep befchilderd waren met het familiewapen der sautynen, 't welk wij, aan het flot van 't voorige Artikel, gemeld hebben: gelijk ook  SAUTYN. (JACOB en JOHAN) ,65 ook het zelfde Wapen was uitgehouwen agter aan de Spiegels der meergemelde Fregatten, aan de Campagnen of de Zonnedekken, als mede op de Hakkeboorden der Sloepen. Ook pronkten de Kleppen van de Mutzen der Sloeproeijers met dit Wapen, gelijk ook het Jagt der eigenaaren. Dit alles blijkt uit de Schilderijen en Tekeningen, welke, tot heden toe, onder de familie bewaard worden. Een gewenschte uitflag bekroonde deeze regt Vaderlandminnende poogingen, en deedt de eigenaaren, van hunne veelwaagende kostbaare uitrustingen , welverdiende vrugten plukken. Wanneer, in den Jaare 1691, eene aanzienlijke en zeer rijke Nederlandfche Smirnafche Vloot, beftaande uit zesentwintig Schepen, den lieven gekeerd hadt na het Vaderland, Haken, uit de Franfche Haven van Toulon, vijf zwaare Koningsfehepen van Linie in Zee, onder het Opperbevel van den Ridder de fourbris, met oogmerk om dien vetten buit weg te neemen. Van zulk een oogmerk zwanger, wierdt de Franfche Ridder ontmoet van verfcheiden Schepen van de Heeren sautyn, op de hoogte van Kaap Bonne; die hem ftraks flag leverden, en zo manmoedig bevogten, dat hij, met verlies van driehonderd dooden, een goed aantal gekwer'ften en zeer zwaar befchadigde fchepen , genoodzaakt was, de* Haven van Toulon wederom op ie zoeken. Intusfchen was de Smirnafche Vloot, in de Baai van Kinfale, in Ierland binnen geloopen, in de maand Junij des gemeiden jaars, en wierdt van daar, in de maand Augustus daar aan volgende - door de gemelde Commisfievaarders, in Texel behouden bin' nen gebragt. Van geen minder belang was de dienst, door de Fregatten der Heeren sautyn, eenigen tijd daar naa, aan het Vaderland beweezen. Ter gelegenheid dat 's Lands Vloot, in de Noordzee, eene nederlaage hadt bekoomen, beraamde de befaamde Ridder jan bart het plan eener Landinge op het Eiland Walcheren, 't welk thans zonder Bezetting, en van zijne meeste inwooners was verlaaten: ean plan, 't welk , indien het gelukt ware, geheel Zeeland in svijands magt zou hebben doen vallen, 't Waren de Kapiteinen der Commisfievaarders van gemelde Heeren, welk dit ontwerp verijdelden, althans de vol- Qqqqq 3 voe-  tjM SAUTYN. (JACOB en JOHAN) voering daar van deeden te leur loopen. Van merkelijken dienst waren ook de Fregatten, in de beide Zeedagen, op den achtentwintigden Maij des Jaars 1692, en op den 1 Junij • daar aan volgende, tusfchen de Vereenigde Engelfche en Nederlandfche en de Franfche Vloot voorgevallen, op de hoogte van Kaap llogue, alwaar de ontthroonde Koning van Engeland, jacodus de H, zich thans bevondt, die het gevegt, van ve:re, aanfchouwcle, en van de nederlaag der Vloot aan den Ko; ins van Frankrijk kennis gaf. 't Is bekend, dat van de aanzienlijke Franfche Zeemagt, die aangevoerd wierdt van den Graave de tourville, als Admitaal, verfcheiden Schepen in den grond gefchooten of verbrand wierden. Het Admiraalfchip bevondt zich in het laatde geval. Een der Fregatten van meer gemelde Heeren, de Zeven Provinciën genaamd, gevoerd bij Kapitein evert de liefde, een kloek en weerbaar vaartuig, voerende zesenveertig Stukken Gefchut , en met vierhonderd Koppen bemand, was zo deerlijk gehavend, dat het na de Engelfche haven Portsmoutb moest worden opgezonden. Op eenen anderen tijd hadden eenige der*, meergenoemde Commisfijvaarderen het geluk, een rijk gelaaden Oostin.iisch Retourfchip, 's Lands Welvaar en, gevoerd bij Schipper jan PPEelman , naa hetzelve reeds eens en andermaal, tegen vijandelijk geweld, behoed te hebben, voor de derde reize, voor de haven van Duinkerken, uit een zo dreigend gevaar te verlosfen, dat men, op het gemelde Schip, geene andere gedagten voedde, of men zoude zich, binnen weinige oogenblikken, hebben moeten overgeeven. Doch de dappere Kaaper^apiteinen voorkwamen dien ramp, en bragten het rijkgelaaden Kompagniefchip , op de fteede van ÈawtHekens , ten anker. Doch bovenal is der optekeninge waardig, het bedrijf van twee Fregatten van de Heeren saltyn; het eene, reeds boven gemeld, de Zeven Provinciën , thans gevoerd bij den Gezaghebber gerart van der pjrt; het ander, de Koningin Maria genaamd, onder bevel van den Kapitein andries Meyster. Deeze beide Schepen, kloek en welbemand, en, d.p,or de Heeren eigenaars, voorbedagtelijk uitgerust, om op de  SAUTYN. CJACOB en JOHAN) 1S7 de verwagt wordende thuiskomende Franfche en Spaanfche Zilvervloot leJtruizen, ontdekten, op de hoogte van S. Anti'è, drie Franfche Oorlogfchepen. Terflond maakten zij 'er jagt op; en naa dezelve onder het bereik van hun gefchut te hebben gekreegen, deeden zij den aanval met zulk eene woe °P z«k^en Soa h^H ^ °orlogfcheP<* ontmoetende , welke het pog h dden op de Nederlandfche Groenlandsvaarders, leverden zij dezelven flag, en gaven alzo gelegenheid aan de on11 v °m,he1trfvaar' weik hun dreigde, te ontvlugten, en in de Vader andfche Havens behouden binnen te loopen. ƒ aa alle het bovenrtaande zullen wy alleenlijk aanmerken , dat aan de meer genoemde Heeren jacob en johan sautyn, LdLTtT'1 T6 tijde"' We!ke zij beleefden' de eernaam van yerd.enftehjke Ingezeetenen van den Staat niet kan betwist Worden. Voor zich zeiven behaalden ze daar mede aanzien- ÏÏLhThff' e" dC a'gemeene We,vaarc M 'er door ™ * P"edek fioel den Volke mededeelden. Sceperus deedt dit, op eet a" Bededag door 'sLands Staaten uitgefchreeven, weiig! Z„ »» dat de Vloot, onder den Admiraal de rüitewa n Zeegeoopen. De haatlijke bewoordingen en vergeel we„. h,, bij die geiegenheidj z.ch u« ^ r ehj^ g , bij de Regeenng der Stad, zo euvel opgenomen da zii' om haar ongenoegen te toonen, te raade" wierdt , 'de on ' zonnenen Kerkleeraar te firaffen, met het inhoude der bett dmge, voor eenen tijd, welke hij van de Stad trok. Zie AITZEMA. Schaap, («bert) Gaarne vereeren wij ons Woordenboek " door het mei en van daaden van edelmoedigheid, dapperSd en andere welke eene hooger vlugt neeinen, dan de Lagten der ommddehjke bedrijvers fchijnen te kunnen toereiken Het volgende voorva kan dienen als een blijk van heldhaftigheid en hoe t ons Vaderland niet zou ontbreeken aan wakk re Voorftanders, indien ze met oordeel wierden opgezogt A bert schaap, het bevel voerende over een Koopvaardijfchip| was, n den naazomer des Jaars ,724, uitgezeild na sLl Z.jn Schip was een kloek vaartuig, en gewapend met achten nTgM° H nrtlgHrSJUk?D GefChUt- Zijne re'ze voortzettende in de M.ddellandfche Zee, wierdt hij, op den achtuen No! vember, ontmoet van twee Algierijnfche Oorlogfchepen" Zi Wierden gehouden voor de grootfte en voornaamiTe der Bar' barij'  SCHAAP, (ALBERT) SCHAAP. (DIRK) i& barijfche Roofvloot, en waren beiden zeer fterk bemand. iSlaauwlijks waren ze elkander op voegzaamen afftand genaderd, om fchutgevaarte te kunnen houden, of 'er ontflondt een hardnekkig gevegt; 't welk niet vroeger dan met den avond een einde nam. Schaap, in ftede van den nacht, tér ontvlugtinge, te baate te neemen , toonde zich, 's anderendaags, bereidvaardig om het gevegt te hervatten. Van nieuws maakte hij een zo aanhoudend en vernielend vuur, dat de beide Algierijnfche Schepen, eenigermaate , in onmagt vielen, althans, van wegen de fchade , aan Schepen , Touwen en Zeilen bekoomen , zich genoodzaakt vonden , den ftrijd te verlaaten, en eene haven op te zoeken. Onder dit alles bleef Kapitein schaap post houden, niettegenfïaande de aanmerkelijke fchade , welke hij zelve insgelijks hadt geleeden. In deezen ftaat ontdekte hij, op den derden dag, een ander AIgierijnsch Oorlogfchip, welk vijftig Stukken voerde. Terftond raakten de twee Schepen aan elkander, en weerde zich, van nieuws, onze schaap zo dapper, dat de Algierijn genoodzaakt was af te houden, 'sAnderendaags, evenwel, wierdt het gevegt hervat. Doch naauwlijks hadt schaap zijnen vijand de tweede Laag gegeeven, of 'er floeg, ongelukkiglijk, brand in zijn Buskruid; met dat rampzalig gevolg, dat het Schip, met Volk en al, in de lucht vloog. De dappere en kloekhartige schaap kwam dus elendig aan zijn einde. Zie Europifche Mercurius, 1725. Schaap, (dirk) wierdt te Amfterdam gebooren, in den Jaare 1627, uit een oud en aanzienlijk Geflagt, van 't welk wij vervolgens nog andere leden zullen melden. Geduurende zijne Jongelingfchap oeffjnde hij zich met zo veel vlijt en oordeel in de Regtsgeleerdheid, dat hem, eerlang, te weeten in den Jaare 1655, de post van Sekretaris wierdt opgedraagen. Zeer voorzigtig en loflijk bekleedde hij dit ampt, in de zorgelijke tijden, welke hij beleefde, vooral ook in den Jaare 1672. De roem, thans behaald, bewoog de Algemeene Staaten, in het volgende Jaar 1673, den Sekretaris schaap, in de  ^ ^S^AAP^CDIRK) SCHAAP. (Dr. GERARD) het 7wtniïidHVa,n B,J',renSewoonen Afgezant, te zenden aa« het Zweedfche Hof, ten einde om Zijne Majefteit te bewee- W,n u Va" gUnfl;gC g6dagten 'W™ de AISemeene Staaten, en tot het aanvaarden van de bemiddeling van een vemkerden Vrede. Schaap volvoerde dien last, niet alleen tot genoegen van zijne Meesters, als die, bij herhaalde Heliuiten, over zijnen ijver en wakkerheid, hun genoegen be tuigden, maar ook van den Zweedfchen Koning, welke hem nevens zijne mannelijke en vrouwelijke naakoomelin-en tot den Adelftand verhefte, en daarenboven zijn Geflagtwapen verbeterde en verfraaide. Den tijd van tweeënveertig jJen hadt schaap het Sekretarisampt bekleed, wanneer hij, eenie misnoegen hebbende opgevat, in den Jaare i697, daar van afftand deedt. Sedert leide hij een fiil en ampïloos ieevln tot in den Jaare i7o2, wanneer hij, in den ouderdom van vijfenzeventig jaaren, zijne dagen eindigde. Schaap was Kanunn.k ten Dom te Utrecht. Bij zijne Echtgenoote, philippina van der geer, gefprooten uit het adelijk Geflagt van swieten, hadt hij zestien kinderen verwekt, van welke eeniee Zoonen en Dogters hem overleefd hebben. Zie hoogstraten, Woordenboek. O Schaap, (Dr. gerard) Heer van Kortehoef, was een Re', gent van zeer veel aanziens en gezags, in zijne geboorteftad Amfterdam, en bekleedde, van tijd tot tijd, de gewigtigfte posten van Regeeringe. In den Jaare JÖ24 verkoozen zijnde tot Raad in de Vroedfchap, nam hij, in dat zelfde jaar, zitting in Schepensbank. Sedert zat hij aldaar nog vier onderfcheidene reizen, in de Jaaren 1626, 1629, ,634 en 1635 om vervolgens, in den Jaare i637, het Burgemeesterlijk ge' ftoelte te beklimmen. Tien maaien bekleedde hij, zedert de eerfte reize, deeze hoogaanzienlijke waardigheid : te weeten, in de Jaaren 1641, 1644, 1Ö4Ö, 1648, 1652, 1657, 1658,' 1661, 1664 en 1665. Geduurende de Jaaren 1654, ^55 1656 hadt Dr. schaap zitting in het Kollegie der Gecommitteerde Raaden van Hei/and en fVestfriesland; in de Jaaren  SCHAAP, (Dr. GERARD) SCHAAP. (GERARD) 175 ren 1631, 163a en if>33 in de Rekenkamer van Holland; en in de Jaaren 1649, 1650 en 1651 in den Raad van Staate. Zonder merkelijke tusfchenpoozen, was hij dus, in de eene of andere hoedanigheid, in het bewind geweest, geduurende den tijd van ruim veertig jaaren. Boven en behalven dit alles, was nog de Heer gerard fCHAAP.tot het volvoeren van eenen last gebezigd, aanwijzende het groot vertrouwen, welk in hein gefield wierdt. Nevens de Heeren albert sonk, OudBurgemeester en Hoofdfehout der Stad Hoorn, en joachim van ANDRéE, Eerden en Voorzittcnden Raad in den Hove van Friesland, vertrok hij, in den Jaare 1644, in Gezantfchap na Deenemarke, om eenen Vrede tusfehen dat Koninkrijk ea Zweeden te bemiddelen, en tevens bij den Deenfchen Koning aan te houden op de herflelling der bezwnarnisfen over 't ■ verhoogen der Zondfche Tollen, overeenkomflig met een Verdrag, honderd jaaren te voeren daar omtrent aangegaan. Zie Règeèringslijsien van Amfierdam, en j. wagenaar, Vader l. Hiftorie. Schaap (gehard-) Pieterszoon, in onderfcheiding van Dr. gerard schaap , zo even vermeld, met welken hij, door zommigen, meermaalen is verward, was een geleerd Amflerdammer, gebooren in den Jaare 1599. Ruim zeventig jaaren te'vooren, naamelijk in den Jaare 1530, hadt zijn Overgrootvader, j.ikob schaap Pieterszoon, in Schepensbank gezeeten. Zijn huwelijk, met joanna de visschere, dogter van joan de visschere , Burgemeester van Zevenbergen, gaf aanleiding tot verandering van woonplaatze ; hij zette zich neder te Dordrecht, en wierdt aldaar, in den Jaare 1627, tot Raad in de Vroedfchap, en in het volgende, tot Schepen verkoozen. Wat 'er aanleiding toe gegeeven hébbe, is ons niet gebleeken. Zeker is het, dat de Heer schaap, eerlang, na zijne geboorteflad wederkeerde, alwaar hem, in den Jaare 1638, de zelfde waardigheden, als hij te\ Dordrecht hadt bekleed, wierden opgedraagen. Intusfchen hadt de Vader van den Heere schaap zittiog in het Kollegie ter Admiraliteit in v Zee-  SCHAAP. (GERARD) Zeeland. Deezen, fa den Jaare I(j38 , overIeeden zijnde. 2 dl ■ aa" de" Heere GERARD opgedraagen n Zoov\Tmm t0t iD ^ l6*7' o» "volgen, brnïbr I P 7 "jd' t0C nog aanzienlüker post ge- bruikt te worden. Tusfchen het Parlement van Engeland en ier:f!Semeel'e Staaten> '"gevolge, onder anderen, der weifemZ Va" , Iaatstgen°emden, om den Gezant van het Parlenient te erkennen, eenige verwijdering ontdaan zijnde, wa- nLflft™ Van H°IIand' die in deeze weigering niet geftemd hadden op middelen bedagt, om het goed verftand, tusicnen het Parlement en hun Gewest, te doen voortduuren. JJaar toe W1erden zij te raade, om eenen man van kunde en vertrouwen, met den tijtel van Kommhfarh of Gemagtigde, f tnë^d te zenden. De keuze daar toe viel op gehard Schaap Pieterszoon. Hij vertrok derwaarts, in den Jaare 1651. Ajn last hielde in, de toenmaalige Regeering te erkennen, en *et Paneinent met zodanige titels te vereeren, als hij oordeelde , aan hetzelve 't meest aangenaam te zullen weezen. Voorts moest hij zijnen vlijt aanwenden, om voor de belangen van Holland bijzondere zorge te draagen. Ondanks dit behoedmiddel, groeide het misnoegen van het Engelfche Parlement hand over hand. Het deedt Brieven van Schaêverhaaünge uitgeeven, en zondt daadelijk twee Oorlogfchepen in Zee, om den Koophandel der Hollanders en Zeeuwen te belemmeren. Straks wisten de twee Provinciën té bewerken, dat een Buitengewoon Gezantfchap na Engeland wierdt benoemd. Nevens den Heer Oud-Raadpenfionaris jakob kats en den Heer paulus van de perore, Penfionaris van Middelburg, benoemde men onzen schaap tot dien gewigtigen post. Nog voor het einde des Jaars 1651 vertrokken de Afgevaardigden na Londen, en wierden, op den negenëntwintigften December, bij het Parlement, ter gehoor toegelaaten. Uit 's Lands Gefchiedenisfen is bekend, hoe deeze ftaatelijke bezending vrugtloos is afgeloopen. Naa zijne wederkomst uit Engeland, nam de Heer schaap zijn verblijf te Amfterdam, en eindigde 'er zijne dagen, op den tweeêntwintigften Junij des Jaars 1654. Niet flegts als Staatsman, maar ook als Geleerde, hadt de' Heer gekard schaap Pieterszoon een beroemden naam ver- wor-  SCHAAP, (GERARD) enz. iff worven. In de Latijufche eti andere taaien was hij zeer be'. dreeven. De Gefchiedenis van zijn Vaderland, en met naamé ook van zijne Geboortedad, was eeu voornaame tak zijner" beoefreniügeh. Onder *s Mans naagelaatene Schriften , hcefe men geheele Boekdeeten gevonden, bevattende eene menigte! bijzonderheden, de Stad Am/lerdam betreffende. Hij hadt^ naar 'c fchijnt, een oogmerk, om eene naauwkeuriger befchrijvlng van die Stad te bezorgen, dan, ten diei^ tijde, nog voorhanden was. De Heer jan wagenaar heeft deeze papieren in handen gehad, en erkent zijne verpiigting aan dezelve * omtrent het ontvangen van niet weinig lichts in eenïge duisterheden , tot het verzamelen van z'jrie Gefchiedenisfen van Amfterdanii Geene kleine verdiende heeft , eindelijk, dö Heer schaap ingeleid, met de bezorging der eerde uitgavé Van het Nederlandich Plakaatboek. Wat het vlijtig en zuinig uitkoopen van den tijd vermoge, te midden van een drom van bezigheden van den gewigtigdeu aaft, mogen wij uit 's Mans voorbeeld leeren.- SchaAp'. (Mr. pieter jaiêobszoon) Dat het Geflagt, waaï Van wij nu eenige Leden vermeld hebben, al vroeg, de goede zaake der Vrijheid in den Godsdienst, en, diensvolgens 4 Ook in den Burgerftaat, is toegedaan geweest,, en als zodanig, ' nog heden ten dage, bij allen, welke die edele panderf op* prijs waardeeren, in dankbaare naagedagtenisfe moet gehouden Worden, kan het wedervaaren van deeze» waardigen Burger" leeren. Nevens pauw, de graaf en andere wakkere Voorftanders der gezuiverde Leere, hadt hij, al vroeg, naa hei doordringen van het licht der KerkherVorminge in deeze GéWesten, zijnen ijver betoond, door het begündigen en b'ijwoonen der Preeke, tijdig en ontijdig, in deeze en geene oorden om en in Am(lerdami Van hier dat hem foortgelïjk lot, al» de ftraks genoemden en anderen, bejegende: indaaging, en» bij niet veffciiijning, ballingfchap uit het' Vaderland. De misdaad, waarom z*ulk een grievend Vonnis over hem geveld wierdt, was hier in gelegen „ Dat hij de Preeke (der Öiu i, roomfchen of Hervormden) gedadig bijgewoond, en.óndef ,, dezelve, of ook wel bij de huizen, aalmoezen hadt verZa*XXVI. deeu Rrrrr më!d£  !Zl-.SC"A.^J.yr: PIETER JAKOBSZOON) enz. ,, meld; dat hij, door kwaadfpreken van de Wethouderfchap" ( zo noemde men Mans veroordeeling der firenge en wederregtelijke maatregelen, die, ten dien tijde, door de Regeering bij de hand genomen wierden) „ het volk tot oproer hac't „ aangezet; dat hij tegenwoordig was geweest in de Verga,, deringen van die van den nieuwen Godsdienst" (dus noemde men toen de Hervormden) „ in welke een Verzoekfchrift „ aan de» Prinfe van oranje , om vrije oefening van den „ Godsdienst in de Minderbroederskerk, ontworpen was; dat hij zelfs eenige goede Roomsch-Katbolijken hadt zoeken „ te beweegen, om onder dit Verzoekfchrift hnnne hand te „ tekenen; dat hij, eindelijk, zeer gemeenzaame verkeering „ hadt gehouden met dirk volkertszoon koornhert, eenen „ der voornaamfte Voorilanderen van den nieuwen Godsdienst, „ en ten wiens huize de bijeenkomften der Sektariffen of ,, Scheurmaakers gehouden wierden." Op den tweeëntwintigBen April des Jaars 1569 wierdt dit Vonnis over Mr. pieter schaap uitgefproken. Nevens andere voornaame ballingen, zal hij, veelügt, zich na Embden of Hamburg begeeven hebben. Op de Regeeringsüjst van Amfterdam, ontmoeten wij, op het Jaar 1583, en nog eens op het Jaar 1586, onder de Schepenen, eenen jakob schaap Pieterszoon, waarfchijnlijk den Zoon van onzen balling. Schaap, ( Mr. pieter) was de Zoon van den Burgemeester Dr. gerard schaap. Nevens drie andere aanzienlijke Jongelingen, te weeten, gerbrandt pancras,.jacoh de graaf en sybrant valkenier , insgelijks Zoonen of Neeven der thans regeerende Burgemeesteren, genoot deeze de eere van het leggen van den eerften Steen, van het Stadshuis van Amfterdam, op den achtentwintigllen October des Jaars 1648-. In den Jaare 1666 wierdt hij Raad, en nam tevens zitting in* Schepens geftoelte; deezen post bekleedde hij ook in de Jaaren 1670 en 1671. De Heer Mr. pieter schaap was een ijverig voorftander van de heerfchende denkwijze, in 2ijne Geboorteltad, omtrent het handhaaven van den Stadhouderlozen Regeeringsform; hierom liep hij, bij veeien, in 't oog > als hebbende hij mede de hand ge]eend, zo als men elkande. re»  SCHAAP. (Mi: PIETER) i;0 ren zogt diets te maaken , om Stad en Vaderland aan Frankrijk te verkoopen en te leveren. Dit bleek uit een vinnig Schimpfchrift, 't welk, in den Jaare 1672, geftrooid wierdt, en waar in men, benevens andere naamen, ook dien van Mr» pieter schaap las, als iemand, die aan de voorgenomene gruweldaad fchuldig ltondt. Het Papier was ingerigt aan Burgemeesteren en zesendertig Raaden. Om den Leezer een denk* beeld te geeven van den rampzaligen toenand van zaaken in het gemelde jaar, en van de begrippen, welke, bij veelen, aangaande hunne Regenten, gevoed wierden, lust het ons, het Schimpfchrift, woordelijk, hier in te lasfehen. Stijl, taal, lpeiding, alles toont den grond, op welken de jammerhartigs pennevrugt gegroeid was. „ Wie isfer foo ongevoelyck ofte moetwillens Mint die niet ,, en kan fien, de grouwelycke ende verdoemde vttraderye „ die ons lieve Vaderlant fyn gebrouwe ende overgekomes „ van diergelycke Tierannye men niet gehoon noch geleefen foo lange de weerelt heeft geftae'n , waer in ghy de meestö ,, part fuspedr en fchuldigh fyt, helpende fmeede die verdoenlde faamefweringe van het eeuwigh edift, ende aétens vari feclufio ende gearbeydt aan die grouwelycke verraderye van de Witte loevefteynfche fafiiie alleen uyt eygen regeeifudit en genot van de Soeveryniteyt, foekende het loffelycfce Huys van Oranje ende Nasfóuw tot de grondt üyt te roeyeri ende ons en onfe kinderen tot flaeven en Contrabntarisfen „ van Vranckryck te maeken, fynde liever frans als prins {5e£ ,, nu eens aan in hoe beweenlycke gedeformeerde fïaat glr/ liedens de Religie Juflitie Militie Politie heevens de Finantie' „ hebt gebracht door UE. boofe Regeeringh het fchip van het ,, Vaderlant foo grouwelyx moetwillens voor .de wint hebf doen verfylen, ende noch iien wy daaglyckx dat ghy liedens daer en booven alle pracktyck aanwent om in de Re„ geeiinge te blyven, ende volgens den vercoop noch aücS ,, over te leeveren ofte Iaaten verlooren gaan, foo feggen wy „ die een ongelooffelycke getal fyn UE. aan alle die aan dit „ grouwelyck verraat by de gemeente fuspect fyt, waar van „ eenige hier onder gefpecificeert dat gby aanltoiKs U ampe Rrrrr a „ emi«  180 SCHAAP, (Mr. PIETER) SCHAAPEN. „ ende bcdieninge nederleyt ende Heere Prince van Oranje „ fondcr uytftel verfoeckt om fyne reyfe herwaarts te willen „ verhaastigen op dat andere bequaame Patriotten en by de „ gemeente niet fuspect mogen geëügeert worden tot gerustig- „ heydt van het gemeene best ende per faute van dien foo „ protesteren hier raeede alle voor de gantfche weerelt dat fy ,, fchuldïg fullen fyn aan het bloet ende aan alle onheylen die „ U mochte overkoomen door de reetvaardige wiaack der „ getergde gemecute, dit doende &c. Hendrik hooft Hans bontemantel Jan van der Poll Roeter Ernst Lambert Reynst Jacob Jacobsz hinlopen Kicolaes Pancras Joan Corver Joan blaauw Pieter Schaap andries de graafF Joan Huist Cornelis van Vlooswyck Willem backer Nicolaes van Loon Cornelis Rogh. Ondanks het vuilaartig verwijt van dit Lasterfchrift, liet eich de lieer schaap, nevens veele andere der gelasterde Regenten, gebruiken tot de gewigtigfle bezendingen, tot behoudenisfe van Stad en Vaderland. De Heer schaap, zich in 'sHage bevindende, terwijl de Algemeene Staaten, van hunne Afgevaardigden te velde, eenen brief ontvingen, meldende den inval der Franfchen in de Over-Betuwe, vertrok, nog dien zelfden dag, met een affchrift van dien brief, na Amfterdam , om te bewerken, dat de Vroedfchap, op de beveiliging der Stad, bij tijds, de noodige maatregels mogt beraamen. Zie j. wagenaar, Biftchrijving van Amfterdam. Schaapen. Deezen naam geeft men té Amfterdam, aan de zulken, die, bij de openbaare veilingen van vaste Goederen, de hoogfte bieders gebleeven zijnde, of eenig Perceel gemijnd hebbende, geenen voldoenden borg kunnen Hellen tot genoegen  SCHA APEN, SCHAARWEIDEN, enz. iSr. gen van den Verkooper. De zulken, zo dra hun onvermogen blijkt, worden van de aanfchouwers uitgejouwd en nageblaat. Men vindt 'er, naamelijk, zomtijds, lieden, die, 'c zij bij Willige, of bij Verkoopingen bij Executie, cp eenige vastigheid bieden, boven hun credit of vermogen, enkel in het vooruitzigt op den plokpenning, die aan den meestbiedenden wordt afgegeeven, en in de hoop, dat, bij het neemen in ilag, het geveilde goed hun znl worden afgemijnd. Al vroeg fchijnt deeze ongeoorlofde voordeelbejaaging, te Amfterdam, te hebben plaats gehad. Brederode zinfpeelt hier op, wanneer hij, ergens, in een van zijne Tooneelftukken, iemand doet zeggen; Dat kleyne Mannetje , dat op d,execr/cy loopt, En de plockjes haalt op d,E'fgoet dat v en verkoopt, Bleef gist eravont an een groot huys hanghen. Om dusdanige onregtvaardigheden te voorkoomen, heeft de Wethouderfchap eene bepaaling gemaakt, volgens welke hij, die dus Schaap blijft, gelijk men 't noemt, voor de eerde reize met eene opfluiting van twee, voor de tweede maal van drie maanden in het Rasphuis wordt geftraft, en voor de derde maal eene geesfeling binnens kamers ontvangt. Zelf heeft men, in 't Amderdamfche Rasphuis, eene afzonderlijke plaats, alwaar dusdanige misdaadigen worden opgedooten. Zie Handvesten van Amfterdam. Schaarweiden. Deezes naam draagen, in Gooiland, zekerc gemeene Velden of Weiden. Zie daar van een nader berigt, in ons Deel'XVIII. bladz. 503 enz. onder 't Artikel gooiland. SciiADé. (gaspar) Bekend zijn de poogingen, welke, geduurende de minderjaarigheid van Prinfe willem den III, ginds en elders, wierden aangewend, ter zijner bevorderinge tot de waardigheden zijner Voorzaaten. De Staaten van HolRr'rrr 3 land,  18* SCHADE, (GASPAR) SCHAFFELAAR. (JAN van) Jand, hoe zeer, gemeenlijk, den Prinfe riet zeer genegen, namen, egter, in den Jaare 1667, het befitm, om den Vorst zitting te doen neemen in den Raad van Staate, doch onder deeze uitdrukkelijke voorwaarde, dat het Kapitein- en Admiraalfchap-Generaal, voor altoos, van de Stadhouderlijke waardigheid zouden afgefcheiden blijven, en alzo deeze hooge bedieningen nimmer in een en den zelfden perfoon zouden mogen vereeuigd zijn. Gelderland, Utrecht en Overig fel bewilligden in dit Ontwerp, 't welk, zedert, onder den naam van Harmonie is bekend geworden. Drie Gewesten, Zeeland, Friesland en Stad en Lande weigerden hunne toeftemming, als meer op 's Prinfen zijde zijnde, en niet kunnende gedoogen, dat de gemelde hooge waardigheden van een gefcheiden wierden. Van hier dat de Algemeene Staaten, bij welke het Ontwerp insgelijks was goedgekeurd , hunne tusfcher.komst te werk Helden, om de weigerende Provinciën te doen aan de hand koomen Tot eene ftaatelijke bezending, ten dien oogmerke, na Frieslard en Stad en Lande, liet zich de Heer gaspar scHADé gebruiken. De Heeren gaspar fagel, Penfionaris van Haarlem, en j. van nyenburg , Waren zijne amptgenooten in dit werk; 't werk vrugtloos afliep. Uithoofde van het merkelijk nadeel van zulk een befl.iit voor hunnen Stadhouder, konden de beide Gewesten, door geenerhande drangredenen, daar toe worden overgehaald. Zie aitzema. Schaffelaar. (jan van) Van wegen zijne onvertfaagdheid, betoond in de opoffering van zijn leeven, ten behoeve zijner fpitsbroederen , verdient deeze man der vergeetelhejd ontrukt te warden. Hij was een Ruiter, in dienst van david van bourgondie, Biffchop van Utrecht, die, zo als uit 'sLands Gefchiedenisfen bekend is, met de Stad van dien naam en met Amersfoort, eenen tijd lang, merkelijk overhoop lag. In den Jaare 1482, zich gefield hebbende aan 't hoofd van achttien Oï negentien Ruiters, maakte schaffelaar zich meester van öe Kerk eu den Toren van het Dorp Barneveld, welk het met   STOUTE DAAD van JAN van SC'HAFIILAAl. xxyi.dïdLiv.  SCHAFFELAAR, (JAN van) enz. 183 met den Bisfchop hieldt. Die van Amersfoort, als mede ettijken van Nicuvrkerk, hiervan de lucht gekreegen hebbende, voerden eenige Busfen tegen de Kerk aan, en deeden dezelve heftiglijk befchieten. Dit bragt de belegerde» in de interne verlegenheid: zo dat ze van overgave begonnen te fpreeken. Doch de belegeraars weigerden van Verdrag te hooren, ten zij schaffelaar, op welken zij inzonderheid gebeeten waren, aan hunne woede wierdt opgeofferd. Hierom deeden ze het volgende onmenfchelijk voorftel, met nevensvoeging van op hetzelve niets te zullen laaten afdingen: „ men moest jan ,, schaffelaar, door de Kijk- of Klokgaten van den Kerk„ toren na beneden werpen, en alzo in de handen der bele„ geraaren leveren." Met eene edele verontwaardiging van zulk een voorflel aangedaan, verklaarden de belegerden, liever het uiterfte te zullen waagen, dan daar toe bewilligen. Maar schaffelaar, ziende, hoe zeer 't op hem gemunt was, en het lot, welk alle de overigen boven 't hoofd hing, voorkwam hunnen ondergang. Op den Omgang des Torens geklommen zijnde, Spitsbroeders, zeide hij, ik moet tog eenmaal flerven; ik wil ulicden in geei:e ongelegenheid brengen. Straks zette hij zijne handen in zijne zijden, en fprong alzo ftoutmoedig na beneden. Hoewel zwaar gekwetst, viel hij, evenwel, niet dood, doch wierdt, door de verbitterde vijanden, op ftaanden voet afgemaakt. Zie Chronijk van 14S1 — 1483. Schaffer , (goossen) was Raadsheer der Stad Groningen, en, van wegen de Provincie Stad en Lande, Afgevaardigde ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende de Algemeene Staaten, toen hij zich liet welgevallen, dat zijn naam onder die der vierentwintig Regters over 'sLands Advokaat johan van olüenbarneveld gefteld wierdt. Schagen, eene Stede, of opene Plaats, in Noordholland, in 't Noordoosten van de Stad Alkmaar, de hoofdplaats van de dus genoemde Sshager - Kogge of Heerlijkheid van SchaRrrrr 4 gen.  tU ' SC HAGEN. gen, 't Was al van ouds eene vermaarde Plaats, reeds in den aanvang der Vijftiende Eeuwe met het Poortregt of® Stads Geregtigheden begiftigd. Van hier, dat Schagen onder de kletne Steden van Westfriesland wierdt gerekend, en 't eenigen tijde, Afgevaardigden ter Staatsvergadcringe heeft'ge zonden, zo als Mtdemblik en andere kleine Steden, in dee zen oord der Provincie van Holland, welke nog heden ten dage dit Voorregt genieten. Schagen, als eene Heerlijkheid, aan een afzonderlijken eigenaar behoorende, zal, waarfchijnlijk, daar door, dit Voorregt verlooren hebben. Zij beuzelen ongetwijfeld, die willen, dat de Plaats reeds voor het midden der Vierde Eeuwe, zelf in den Jaare 334, zoude gebouwd zijn. Met dit alles is het zeker, dat zij onder de oudften, in d*e zen oord, moet gerangfchifct worden. Immers vindt men nïf m / » ' °"der de Regeering v*n G™™ KLORIS PEN III, de Haarlemmers, in den Jaare u66, eenig ongelegen tegen die van Schagen hebbende opgevat, met andere Kennemers, als mede met die van Alkmaar, in een Verbond traden, en in den Winter van het gemelde jaar op de Plaats eenen aanval deeden , en haar deerlijk uitplonderden. Vecle Ingezeetenen wierden, bij die gelegenheid, gevangen genomen na elders weggevoerd, en wreedeiijk mishandeld. Uit den vereenigden optogt der Ingezectenen van twee Steden en van «erfcheiden Opgezeetenen van het platte Land, mag met re den, worden afgeleid, dat de Plaats, reeds in de Twaalfde Eeuw, een aanmerkelijken bloei en welvaart moet genooten hebben. Niet lang naa bet begin der naastvoorgaande Eeuwe telde men, te Schagen en in de Buitenbuurten, weinig minder . dan tweeduizend zevenhonderd en vijftig Inwoonders, behalven de Dienstboden én anderen, die 'er geen vast verblijf genomen hadden. Sedert dien tijd moet de bloei der Stede aanmerkelijk zijn verminderd; vermits, onder eenige rijzingen en daalingen, in den Jaare 1734, dat getal op dertienhonderd en één was verminderd. Schagen is eene net en zindelijk betimmerde Plaats. In 't midden van dezelve legt een ruim Marktveld, rondom welke de Huizen flaan, en op welke drie Buurten uitloopen. De Kfrk, welke aan dit Marktveld Haat, is een aanzienlijk Gebouw %  SCHAGEN. 185 bouw, rustende op vijftien ronde Steenen Pilaaren ; zij is bonderdvierenzestig voeten lang, tweeënzeventig en een halvan voet wijd, en zevenenzeventig en een halvcn voet hoog. De Toren, geheel van Been gebouwd, fteekt, ter hoogte van vijfenzeventig voeten, boven het dak van het Kerkgebouw uit; bedraagende dus zijne geheele hoofte ruim honderdvijftig voeten. Men telt aan denzelven drie Tranzen of Omgangen. Behalven andere fieraaden, pronkt de Kerk, van binnen, met een pragtigen Predikftoel, welks Kap , inzonderheid, voor een meesterïïuk van Beeldhouwkunde gehouden wordt. Wijders ontmoet men 'er verfcheiden Graftomben der Heeren en Vrouwen van Schagen. Inzonderheid trekt de aandagt van den kundigen de Graftombe van Heere jan van scm.igen en zijne Gemaalinne anna van assendelft, geheel van Toetsteen, in welke hunne Afbeeldzels, leevensgroot, nevens zestien Wapens hunner Heerlijkheden, kunftig zijn uitgehouwen. Het Orgel is'insgelijks een fraai (luk Werk, Weleer flondt het Raadhuis op het Marktveld. Van wegens deszelfs ouderdom en bouwvalligheid , vondt men geraaden, hetzelve- af te breeken, en een Burgerhuis, Baande aan den Zuidkant van het Marktveld, tot een Raadhuis bekwaam te maaken. Dit gebeurde in den Jaare 1731. Voorts heefc men 'er eene Vischmarkt, Waag en Weeshuis; welk laatfte, oorfpronklijk een Klooster, bij de verandering der Regeeringé hier te Lande, tot het tegenwoordig oogmerk wierdt vertimmerd. Wijders heeft men 'er eene Roomfche Kerk, die door een Waereldlijken Priester wordt bediend. Opmerkelijk is het, dat de Doopsgezinden, hoewel vrij talrijk in dit gedeelte van Westfriesland, ter deezer Stede geene Vergaderplaats of Gemeente hebben. Behalven den Landbouw, waar toe de omringende landftreek eene voegzaame gelegenheid verfchaft, p'agt, van ouds, een goed aantal Mesfemaakerijen, Looijerijen en Zil• verfmeederijen, aan zeer veele Ingezeeteuen, een beftasn te geeven. Door verloop van lijd zijn deeze Neeringen veel verminderd. De Regeering van de Stede Schagen beihat uit een Baljuw, vijftig Vroedfchappen , drie Burgemeesteren, zeven Schepenen en eenen Sekretaris. Zelden, egter, gebeurt het, dat het aanmerkelijk getal der Vroedfchappen geheel vol R r r r r 5 ia;  i8ö SCHAGEN, (De Ban van) SCHAGER-KOGGE. is; zomtijds kan het weinig meer dan rijklijk de helft haa. len. Zie Chronijk van Schagen. Schagen, (De Ban van) is een gedeelte van de dus genaamde Schager - Kogge, of Heerlijkheid, naar de even gemelde Stede alzo geheeten. Binnen de uitgeftrektheid daar van, die op ruim zeventienhonderd zevenenzeventig Morgens Land wordt begroot, ontmoet men veele zeer voortreffelijke Landerijen. Reeds van ouds waren dezelve door *t gantfche Land vermaard om haare vrugtbaarheid , en zo hoog gefchat, dat men, zomtijds, van twee tot drie duizend Guldens voor het Morgen betaalde. Door verloop van tijd zijn ze aanmerkelijk in waarde verminderd. De reden hier van moet gezogt worden in de zwaare Dijks-Molen- en andere lasten, welke, in gevolge van den verhoogden Waterboezem, moeten betaald worden. Van hier dat het getal der Huizen, in het tijdverloop van eene Eeuw, honderdzesendertig is verminderd. Want, daar men, binnen den Ban, in den Jaare 1632, vijfhonderddrieëndertig telde, bevondt men 'er, in den Jaare 1732, flegts driehonderdzevenè'nnegentig Huizen. Tegenwoordig kunnen ze nog niet zo veel bedraagen. Scfiager-kogge , met Nleuwdorper-Kogge, eene der hoofdverdeeiingen van Westfriesland. Een aanzienlijk gedeelte datr van beflaat de Schager -Kogge, of de Vrije Heerlijkheid van Schagen. Deeze bevat, behalven de reeds befchreevene Stede Schagen, den Polder van Burghorn en de Stede Barfmger. hom, onder welke Kolhorn en Haringhuizen mede begreepen zijn. Reeds van ouds zijn de Heeren van Schagen vermaard in 's Lands Gefchiedenisfen. Volgens het algemeen gevoelen, zou de eerfte Heer van Schagen geweest zijn, willem, Natuurlijke Zoon van albregt van beyeren, geteeld bij maria, of, volgens anderen, gysbregt van bronkhorst. In den Jaare 1427, zoude Hertog philips van bourgondie' de Heerlijkheid van Schagen aan gemelden Bastaart willem gefchoriken hebben. De Heerlijkheid bleef in dat Geflagt, tot op  SCHAGER-KOGGE, SCHAGEN. (GILLIS) 187 op het overlijden van wii.lem van schagen , voorgevallen in den Jaare 1658, wanneer daar van Kooper wierdt de Heer gforge van kats , Heer van Koulfter, voor eene forame van tweehonderd- drieè'nzestigduizend Guldens. Achttien jaaren laater keerde de Heerlijkheid te rug, bij verkoop, voor eene fomme van honderdzeventigduizend Guldens , tot het aloude Geflagt, in den perfoon van floris karel van beteren, Graave van Warfufé, Heere van GouJriaan, wiens Zoon eene dogter naaliet, die, in 't begin deezer Eeuwe, door huwelijk, de Heerlijkheid in het Geflagt^ der Graaven van outremont gebragt heeft. De Heer van Schagen heeft, binnen de Stede van dien naam, een fraai Slot. Het legt ten Zuiden van het Marktveld, van welk het, door middel van eene Voorpoort en ruim Voorplein, is afgefcheiden, midden in eenen Vijver. Van ouds wierdt het voor eene aanmerkelijke Sterkte gehouden; waar toe niet weinig toebragten de zwaare Torens, van welke het nog heden is voorzien. Aan den Schoorfleenmantel, op de Groote Zaal, ziet men twee Pilaaren, die, volgens eene aloude overlevering, bekragtigd door een Latijnseh Vaers van den Hoogleeraar barlasus , 't welk men voor den Schoorfleen leest, weleer tot het aloude Karihago zouden behoord hebben, en, bij de opdelving der Puinhooping, gevonden zijnde, herwaarts zouden zijn overgebragr. Wijders pronkt nog deeze Zaal met de Afbeeldingen van verfcheiden Heeren van Schagen en andere Grooten. De tuin of hoving, agter het Slot, beflaat eene aanmerkelijke uitgebreidheid. Naardien de Heeren van Schagen niet altoos op het Slot hun verblijf houden, hebben ze dikmaals hun voordeel gedaan met het verhuuren der beplantinge, voor zevenhonderd guldens 's jaars Schagen, (gillis) hoewel een Kunstfchilder, was, egrer, van geene onaanzienlijke afkomst. Z;jn Vader, pieter schagen, bekleedde, van tijd tot tijd, de posten van Raad en Schout der Stad Alkmaar, van Rekenmeester in de Generaliteit? Rekenkamer, van Afgevaardigde, wegens zijne Geboorteftad, in den Raad van Staate, en eindelijk in de Vergadering van Hun Hoog Mogende de Staaten der Veréénigde Nederlanden.  188 SCFUGKN. CCILLIS) den. Door natuur en kunstdrift genoopt, hadt hij, door eigen vernuft en zonder eenige onderriem? in ^ c . ,7 f jwiip ^,^„0 „ j' • "i-ueini'lmS, in de Schilderkunst lad Al," V°rdrgen gemaakt- la de bovengenoemde i>tad Alkmaar wierdt gillis schagen geboorén od den vier «tw.nt.gOen Junij des Jaars Afs een ve'rRa dïïVIder" tnde 1 \ ge"tne>"inS des Jongeling, zorgvuldfg gade a mie, bemerkte h,j, fpoedig en duidelijk, dat dezelve overhede tot de zelfde kunst, met welke hij zelve, in de Uure„ van uufpanmnge , zijne gewigtiger bezigheden verpoosde Diensvolgens den lust en het verzot ril™V verPoosne. Ja ffof , ' verzoek zijns Zoons bot vieren. vt Rfv 1 0nderwi>er' e<™ den kondigen salomon ^EfN, en vervolgens den vermaarden Paerdefchilder pieter verbeek. Den ouderdom van eenentwintig jaa „ ad de jonge sciiage. bereikt, wanaeer hij aan zijne zucht volde.dt, om vreemde Gewesten te bezoeken. Doch hij week ren Wam ™™ *»*wedé- ren. Wan , terwijl de keuze van deezen, meestal, op het Noorden. J„ den Jaare ió37 begaf hij zich na 2W- eil r„ia^ T ^ rj!,e.toevei!S' "a Na de laatst, gemelde Stad vertrok hij, om dat zich, toenmaals, aldaar onth.eldt de vermaarde strobel, Kunstfehiider van Zijne Keize.hjke Majefteit, en naderhand van stanislaus, Koning van Peen. Dewijl het gerugt zijner bedreevenheid den jongen schagen reeds was vooruit gereisd, ontmoette hij eene gunflige bejegening bij den Noordfchen Kunftenaar; die hem noe hooger waardeerde, zints hij eene proeve van zijn Kunstvermogen hadt gegeeven, met het fchiideren der afbeelding van zijne Poolfche Majefleir. Van Elèingen keerde onze jonge Kunstoelfenaar na Dantzig te rug. Hier Kortte hij eerjaii* in eene zvaare ziekte. Naa zijne herftelling behandelde hii' nog. eemgen tijd, aldaar, het Penfeel, wanneer hem de lust beving, om na het Vaderland te rug te keeren. Van korten duur was schacens verblijf te Alkmaar Be vangen van den lust, om ook meer Zuidelijke deelen van Europa, om de kunst vermaard, te bezoeken , bediende hii zich van de gelegenheid, om, met een Oorlogfchip, na Diep te, in Frankrijk, te vertrekken. Te land reisde hij, van daar,  SCHAGEN. (GILLIS) 18? daar, na Parijs, en vervolgens, naa aen kort verblijf, na Orleans. Geduurende het tijdverloop van een jaar , welk hij aldaar vertoefde, fchilderde hij de afbeeldingen van verfcheiden perfoonen van den hoogden rang. Het gerugt vaa de fraaiheid der Penfeelbehandelingen van den Hollandfchen Kunflenaar, inmiddels, wijd en zijd verfpreid zijnde, kwam, onder andere, ter ooren van den Heere dr bally , Heere van Tvry, Raad des Konings van Frankrijk, te Parijs. Daar heen ontboodc hem deeze doorluchtige Edelman, om de afbeeldingen zijner kinderen in fchilderij te brengen. Daarenboven vervaardigde hij, voor den zelfden Koninklijken Raadsheer, naar 't oorfpronklijke van jvhchiül angelo , een Stuk , verbeeldende eenen sr. jan, koomende bij Christus; als mede, voor eenen Heere la troYsiere, eenen dooden Christus, leggende op den fchoot van maria, door den Ridder paulus rubbens oorfpronklijk gefchilderd. In de maand October des zelfden Jaars 1639, uali schagen, uit Frankrijk, na Engeland over, omtrent den zelfden tijd, als de Nederlandfche Admiraal marten harpertszoon tromp gereed lag, om tegen den Spaanfchen Admiraal Don antonio d'oquendo (lag te leveren. Hij gaf een bezoek aan den Admiraal, die hem vriendelijk ontving, en een Jagt aanboodt, tot het kiezen van een voordeelig oogpunt, om de Nederlandfche Vloot af te tekenen. Van het Zeegevegt, welk kort daar op volgde, was schagen een ooggetuige; die, zedert, van zijn oogmerk afzag, en de gelegenheid waarnam, om met een Nederlandsen Vaartuig na de Maa. ze te zeilen. Sints dien tijd fchijnt onze Kunstfchilder zijn vast verblijf te Alkmaar, genomen te hebben, alwaar hij in geen klein aanzien was , houdende verkeering met lieden van rang en vermogen. Naa het fluiten van den Vrede met Spanje, deedt hij eene reize door Bi akant, ia gezelfchap van den Admiraal van dorp, en den Heere van de corput, van Dord* recht. Nevens -de Heeren paffenrode en den Fiskaal van den broek, bezogt hij, in den Jaare 1651, Luik en Keulen. Viermaalen bekleedde hij, in zijne Geboortedad, den post van Fabrijkmcester of Bouwheer. Hij was Weesmeester, toen hij, in den Jaare 1608, van zijne jongde ziekte overvallen wierdt, weh  TPO SCHAGEN, (PIETER JANSZOON) eti?. welke, op den achttienden Junij diens jaars, een einde van 2ijn leeven maakte, in den ouderdom van zes dagen minder dan tweeënvijftig jaaren. Zie houbraken, Schouwburg der Ncdeu landfche Kunujchilders. Schagen, (weter janszoon) Raad in de Vroedfchap der Stad Alkmaar, en, misfchien, een bloedverwant des ftraks vermelden Kunstfchilderg, in den Jaare löiy, was een der vierentwintig Regters, aan welken, op benoeming van Hun Hoog Mogende de Algemeene Staaten, het gewigtig onderzoek na de fchuld of onfchuld van 'sLands Advokaat, johan van oldenharneveld, en diens medegevangenen, hugo de croot en romboüt hogerbeets, wierdt opgtdraagen. Schagen. (Jonkheer xhristoffel van ) Ten tijde als de Stad Haarlem, in den Jaare 157a, door Don fredrik, Zoon des hertogs van van al va, met een beleg gedreigd wierdt, was deeze een Lid der Regeeringe van gemelde Stad. In de Vergadering der Vroedfchap, voor dat het beleg eenen aanvang hadt genomen, in beraad geleid zijnde, of,men zich verdeedigen, of met den vijand in onderhandeling zoude treeden, ftemde de meerderheid voor het laatstgemelde gevoelen. Nevens dirk de fries, Oud-Burgemeester, en adriaan van assendelft, Penfionaris der .Stad, liet Jonkheer schagen zich gebruiken tot eene bezending, ten dien einde, na Am/Ier dam alwaar de Spanjaard zich thans bevondt. Geduurende hun afweezen, wierden de hekken te Haarlem eenigzins verhangen, en hadden zommigen, het voorbeeld van' Haarden te baate neemende, veeier gemoederen weeten op te zetten tot eene manmoedige verdeediging. Van hier dat Jonkheer schagen en de Heer van assendelft, bij hunne wederkomst eene onaangenaame behandeling ontmoetten. Zo wel om ftraks' gemelde reden, als om dat zij flegts eene flaauwe hoop op onderhandeling medebragten, wierden zij firaks in hegtenis genomen, en daar naa, aan den Prinfe, te Delft gezonden. De. fries  SCHAGEN, {Jonkheer CHRISTOFFEL van) enz. ior fries was te Amfterdam gebleeven. Bij hunne te regt ftelling voor Zijne Doorluchtigheid, beriepen zich de beide Heeren, vrugteloos, op het befluit en den opgedraagen last der Haarlemfche Vroedfchap: de Prins was van verftand, dat niemand eenen last mogt aanvaarden, welke itrijdig was met den eed, welken hij gedaan hadt. Volgens vonnis, door willem den I geveld, moest assendelft onthalsd worden. Diergelijk een lot, waarfchijnlijk, hoewel wij zulks niet vinden aangetekend, was ook aan Jonkheere van schagen bereid. Doch de dood voorkwam daar van de uitvoering. In gevolge der zwaare pijnigingen, omtrent hem te werk gefteld, overieedt hij in de gevangtnisfe. Zie van meteren, en ampzing Befchrijving van Haarlem. Schagen. (]oa$, Ueer van) Meer dan dén bedrijf ontmoeten wij van deezen Edelman, waar door hij zijne ongeziudheid van Engeland vertoonde ; als mede , dat hij den Huize van Oranje, althans deszelfs bovenmaatige verhooginge , niet zeer was toegedaan. Nevens eenige aanzienlijke Staatsleden, in den Jaare 1587, benoemd zijnde tot een buitengewoon Gezantfchap na Engeland, om aan haare Majefteit Koninginne f.lizaiseth de hooge Overheid der zeven Veréénigde Gewesten aan te bieden en daadelijk op te draagen, wee$ hij dien aanzienlijken eerepost, beleefdelijk , van de hand. Geduurende de oneenigheden en verfchillende inzigten, tusfchen den Stadhouder Prins maürits en 's Lands Advokaat johan van oldenearneveld , ftondt de Heer van schagen in de begrippen des laatstgenoemden; die, vervolgens, ook hadt weeten te bewerken, dat gemelde Heer, nevens den Heer van warmond, in het Lid van Ridderfchap en Edelen der Provincie Holland befchreeven was geworden, 't Zij uit dankbaarheid voor dit gunstbewijs, of uit overtuiginge vaa onfchuld, zeker is het, dat hij, vervolgens, toen de Advokaat in hegtenisfe was genomen, deszelfs ontilag zogt te bewerken; doch, met hoedanig eenen uitflag, toont het deerlijk lot des onthoofden grijzen Staatsmans. Nevens den Heere van aspe-  I0£ SCHAGEN, (JOAN, tieer van) mi. asperen, insgelijks befchreeven in de Hollandiche Riddeirtehap, 0p den dag der gevangenneemiuge van den Advokaac, doorgedrongen zijnde tot in de Kamer, in welke de Grijzaart in vet zekering wierdt gehouden, begeerde hij vat) de Wagten, dat men hem zoude loslaaten. Dit veroorzaakte eenig gerugt} 't welk van Prinfe maurits , die zich in een nabuurig vertrek bevondt, vernomen zijnde, denzelven deedt uitkoomen, en voorts beveelen, men zoude den Heere van schagen en zijnen Vriend hun Zijdgeweer afneetnen, en voorts de beide Heeren in bewaaring houden , tot dat men het goedvinden der Algemeene Staaten zoude vernomen hebben. Doch de Prins Stadhouder liet 'er onmiddelijk op volgen ,'dat meu, zijns bedunkens, de Heeren, met eene beftraffing over hunne onderneeming, en onder handtasting, zoude mogen ontflaan, zo als ook met 'er daad gefchiedde. Schagen en den eng, zomtijds ook, enkelvoudig, den Enge, of de Enge genaamd, is eene Heerlijkheid, in de Provincie van Utrecht, in het Land van Montfoort. Haare uitgefïrektheid wordt op driehonderd Morgens begroot. Zij legt ten Zuiden van Linfihoten, en fchiet, met haar uiteinde, ten Zuidwesten van de Stad Muntfoort, aan den Ts/ld, en paalt aldaar aan het Hollandfche grondgebied. De Heerlijkheid is leenroerig aan de Provincie van U/recht en aan de Proostdije van Oudmuniter. In den Jaare 174? telde men, in *t geheel, binnen dezelve niet meer dan tien Huizen. SChakenbosch. Bij deezen naam zijn bekend zekere Landen, ook wel eene Heerlijkheid geheeten, in Hollands gedeelte Rhijnland, en meer bepaaldelijk in de Heerlijkheid Veur gelegen. Ruim vijftig jaaren geleeden, wierden deeze Landen bïzeéten bij Jonkvrouwe adriana constantin' schier, Viijvrouwe van IVat menhuizen en Bennenbroek, en naa haar overlijden verkogt, als een onfterfiijk Erfleen, rian Jonkvrouive kathart na moortiiey , zëdert gehuwd aan den Heere Mr. tiLNRiK gevers. Raad in de' Vroedfchap der Stad Rotterdam, voor eene fomme van achttienduizend driehonderd guldens. De Heerlijke Voorregten en Geregtigheden van Wild, Konij- ' min  SCHAKENBOSCH, SCHAKÉRLOO. Ip3 Den en Wildernisfen, zijn aan deeze Landen verknogt. De waare naamsreden is ons niet gebleeken. Het bijvoegzel, Bosch, ontleent zijnen oorfprong van het Bosch, 't welk, volgens des kundigen, van ouds, in deezen oord zoude geftaan hebben. Philips, Graaf van Lign:, Heer van IFasfetiaar, Voorfckootcn, als mede van Schakenbosch.. liet, in den Jaare 1569, daar van eene Kaart maaken, die naderhand gekoomen is in handen Van den Schrijver der Kerkelijke Oudheden. Volgens deeze Kaart, bezat het Bosch, in dien tijd, eene uitgeitrekthcid van ruim zevenenveertig Morgens. Gelijk elders, in dien oord, dus heeft men ook, zedert, het geboomte uitgerooid, en den grond in open land veranderd. Tot eene gedagtenisfe, leest men nog, in den Voorgevel van den Herberg, in deeze Heerlijkheid, de woorden: dit is schakenbosch. Zie van heussen, Kerkelijke Oudheden. Schakérloo, eene Heerlijkheid, nevens eene Buurt, in Zeeland, op het Eiland Tholen , aan het llegtsgebied dér Stad'van dien naam onderhoori.ï, welke, door aankoop, daar van eigenaard is geworden. Volgens zommigen, Zou deeze Heerlijkheid voor het gedeelte des Eilands moeten gehouden worden, 't welk allereerst, en wel in tijden, van welke da gehetigenis verleuren is, in dijk zou gebragt zijn. Immers vindt men, dat Schakérloo, reeds in 't begin der Dertiende Eeuwe, dóór Hendrik den I , Hertog van Brabant, ter Leen wierdt gegeeven ar.r, Willem den I, Graave van Holland, en maria , zijne Gemaalinne. De uitgeftrektheid der Heerlijkheid wordt op elfhonderd vierendertig Gemeten en honderdtweeënnegentig Roeden begroot. Men vindt in dezelve geen Kerkdorp, maar flegts eene Buurt van weinige Huizen. De Kerk, die 'er, in vroegere tijden, plagt te (taan, is, zedert het verval des Dorps, al voor lang afgebroken. XXVI. deel. , SSSSS SCHAL>  194 SCHALKEN. (GODFRIED) Schalken, (godfried) Dordrechtenaar, wiens Vader den pose van Hektor van 't Latijnfche School bekleedde, wierdt gebooren in den Jaare 1643. Reeds in zijne vroege jeugd gaf hij blijken van een meer dan gemeen vernuft. De beoeffening der taalkennisfe, tot welke hem zijn Vader zogt op te leiden, viel hem zo gemaklijk, dat hij, binnen korten tijd, meer dan gemeene vorderingen maakte. Onder dit alles vertoonde zich (leeds eene overhellende zucht voor de Schilderkunst. Al den ledigen tijd, welke hem overfchoot, leide de Jongeling daar aan te koste. Hierom wierdt, eindelijk, de Vader te raade, deeze roeping der Natuur te Volgen. Zijn eerüe Leermeester was s. van hoogstraten, de tweede gerard dou. Om de behandeling des laatstgenoemden naa te bootzen, Helde hij al zijn vermogen te werk, en flaagde daar in niet ongelukkig. De merkwaardigfte proeve daar van vertoonde hij in een Kunstftuk, 't welk, bij de Kunstminnaars, altoos in hooge waarde is gehouden. Het verbeeldt een zeker Spel, 't welk, ten tijde van schalken, in algemeen gebruik was onder de jonge lieden, wanneer zij, in gezelfchap, zich met elkander vrolijk maakten , en den naam van Vrouwtje hoorn ten Hove voerde. De Kunftenaar heeft in het Tafereel zich zeiven verbeeld, ontkleed, zo als dat Spel medebragt, tot op zijn hembd en onderbroek, en zittende aan den fchoot eener Juffrouwe. Alle de overige beelden waren insgelijks naauwkeurig gelijkende Portretten. Vee! moeite hadt hem dit Stuit, en het fchilderen alleen van het Tapijt, op den grond, een maand fchilderens gekost. Voor 't overige maakte hij' geduurende zijn verblijf in zijne Geboorteftad, voornaamelijk zijn werk van het fchilderen van Portretten, waar in hij zeer gelukkig flaagde, en waar v^o, nog heden ten dage, onder de aanzieniijkfte Geflagten te Dordrecht, veele bewaard worden. Onder andere fprak men met veel lofs van de afbeelding van zeker Mevrouwe snoek, in de gedaante van eene Veldnimf, onder het lommer van het geboomte om te rusten nederleggende. Intusfchen waaide het gerugt van schalkens Kunstvermogen na Engeland over. Derwaarts lokte men hem met groote beloften. Hij vertoefde 'er verfcheiden jaaren, en hadt het 1. ge.  SCHALKEN, CGODFRIED) SCHA.LKWYK. lp£ genoegen dat zijn Penfeelwerk rijkelijk betaald wierdt. Weshalven hij, eene aanzienlijke fomrae hebbende bijeen verzs^ meld, te raade wierdt, na het Vaderland weder te kecren, doch zich nu niet in zijne Vaderftad, maar in 'sGraavenhage met der woon neder te zetten. Hij woonde aldaar tot op den zestienden November des Jaars 1706, wanneer def dood hem wegrukte, in den ouderdom van drieënzestig jaaren. Behalven de reeds gemelde blijken van kunstvermogen * wordt ook van deezen Schilder geroemd, zijne zeldzaams gave, om het Kaarslicht naa te bootzen, h welk hij zo natuurlijk en kragtig wist te fchilderen, dat het elks verwondering gaande maakte. Niet minder gelukkig flaagde hij itï het fchilderen van het dag- of zonnelicht, door wiens glans hij zijne fchilderftukken een zeer bevalligen luister wist bij te zetten. SchalkwVk, eene Heerlijkheid en Dorp, in hei Overkwartler van het Sticht van Utrecht. In haare grootfle lengte* gerekend van het Dorp Vreeswijk tot aan de Vrijheid van de? Stad Wijk bij Duurjlede, beflaat de Heerlijkheid eene uitgeflrekthcid van meer dan twee uuren gaans. Zij is leenroerig; aan de Provincie van Utrecht. Het getal der Huizen worde op ongeveer honderdëncwintig begroot. Het Dorp van dien naam, zich voornaamelijk in de lengte oiiftrekkende, in eene rechte Buurt, legt niet onvermaakelijk s in de nabuurfchap van de Rivier de Lek, van welke de Kerfêweinig meer dan een vierendeel uurs af Baat. Het is eeri vrij zwaar Kruisgebouw, met een fpitfen Toren, en was, i;j vroegere dagen, eene Parochiekerk. Zij heeft twee Vikarijen. Behalven de Hervormden, ontmoet men 'er ook Roomschgezinden. Nu ruim twee Eeuwen geleeden, wierdt het getaü der laatstgemelden, die Leden der Kerke waren, op vierhonderd begroot. Een zwaaren ramp leedt dit Dorp, in den Jaare 1523 , in gevolge van eenen Doorbraak van den Lekdijk,, De landerijen , door den hoogen watervloed, over'ftroomd zijnde, wierden zommige derzelven bijkans anderhalven voet' hoog met zand bedekt. Het te velde Baande Koorn wierdt,. voor een goed gedeelte, daar door bedorven. Door de verS s s s s 2 woes-  ioö SCHALKWYK. (Huis te) wcestingen des Oorlogs hebben ook de Ingezeetenen, van tijd'tot tijd, zeer veel geleeden. Schalkwyk, ( Huis te) een ouderwetsch, groot en zwaar gebouw, Baande in de bovengemelde Heerlijkheid van dien naam, een weinig Zuidwaarts van de Dorpkerk. 'Er bloeide, eertijds, in het Sticht van Utrecht, een Geflagt van schalkwyk, 't welk aan dit Huis zijnen naam gegeeven, of dien van hetzelve heeft ontleend. Wat hier van zij, in beiderlei geval is het Huis van hooge oudheid. In zekeren Brief van den Jaare 1128 vindt men eenen egidïus of gillis van schalkwyk vermeld. In de Jaaren 1239 en 1240, was aarisold van schalkwyk Maarfchalk van dit gedeelte van het Sticht. Hij hadt eenen Zoon, gysbert van schalkwyk genaamd, die in de Jaaren 1289 en 1294 leefde. Henrik en bertold van schalkwyk worden, op den Jaare 1304, vermeld, als, met jan van renesse, in de Lek omgekoomen. Het Huis wierdt, in dat zelfde jaar, tot den grond toe gefiegt, doch naderhand wederom zijnde opgebouwd, de eigendom van verfeheiden agtervolgende geflagten: onder welke wij die van zuilen, nyenrode , van der haar, merten van abkoude , doublet , ram , renesse van elderen en van de kapellen genoemd vinden. Het Huis te Schalkwijk, 't welk aan niemand leenroerig, maar een vrij en eigen goed is, wierdt, op den zevenëntwintigften October des Jaars 1536, door de Edel Mogende Heeren Staaten 'sLands van Utrecht, tot eene Riddermaatige Hofftad verheven. Van wegen dit Huis vinden wij de volgende eigenaars onder de Ridderfchap van het Gewest befchreeven: Jonkheer frederik van renesse van elderen, van den twaalfden April des Jaars 1660, tot aan zijnen dood, in den Jaare 1666 voorgevallen; Jonkheer GERLAcii van de kapellen, befchreeven op den drieëntwintigften Junij des Jaars 1667, en geftorv«n den eenendertigden December des Jaars 1Ó85; Jonkheer steven frederik van df- kapellen,.van den elfden Maart des Jaars 1691, tot den vijfentwintigften Maij des Jaars 1707; en, eindelijk, Jonkheer evert kornelis van de kapellen, Heer van Hmten, befchreeven in den Jaare 1745. Schalï-  SCHALSMEER, SCHALSUM, SCHARDAM. 197 ■Schalsmeer , ook wel Schashneer genaamd, is een droog gemaakt Meirtje , in Kennemerland, behoorende onder de Heerlijkheid van IVormer. De grootte daar van vinden wij op drieënzeventig Morgens bepaald. Sciialsum , een Dorp in Friesland , in de Grietenij van Franekeradcel, in 't Noordoosten van de Stad^ Franeker, en aan de Geregtigheid dier Stad grenzende. Het Dorp is klein, doch heeft zijnen eigen Leeraar. De Toren der Kerke, een laag gebouw, plagt, weleer, met een zeer digten klimmerboom, geheel begroeid te zijn; zo dat van den Toren, behalven het fchuinfche dak, naauwlijks een Heen koude gezien worden. Van wegen de menigte van fchadelijk gevogelte, welk in den boom plagt te huishouden en te nestelen, heeft men, voor etlijke jaaren, denzelven weggenomen. Toa Schalfum ynne klimmerbeam; ,, Te Schalfum in den klimmerboom", plagt een oud fpreekwoord te zijn. Ondanks zijne geringheid, heeft dit Dorp tot wieg en bakermat gediend van eenen der grootfie Geleerden van zijnen tijd, ulpius , naar den klimmerboom ciss^us , en , voorts, om de nabijheid der Stad Fianeker, franequerensis gebijnaamd. Hij was een vriend van den vermaarden desiderius erasmus , in het Grieksch door en door ervaren, en, in die taaie, Hoogleeraar aan 't Hoogefchool te Erfurt. In den Jaare 1540 hadt hij tot opvolger zijnen geleerden Landgenoot suffridus petri. Een zijner geleerde Vrienden , maakte op ulpius het volgende Graffchrift; waar uit is af te leiden, dat hij in den bloei zijner jaaren moet overleeden zijn. ,, Mortuus Mc recubat juvenilibus Ulpius annis, ,, Par Frifia: noftra:, Pieridumque decus. „ Foetibus ingenii toto inclarescere mundo ,. Coeperat: ach quantum fpei fera Parca rapis! „ Qui tarnen ante diem fati monumenta fupremum ,, Edidit; ha;c vita; caufa perennis erunt." Schardam, een lian of Heerlijkheid, in dat gedeelte van Noordholland, 't welk, meer bepaaldelijk, bij den naam van Sssss 3 Dreg.  t9i SCHARDAM, SCFFARENDYKE, SCHARL. Dregterland bekend is. In overoude tijden, toen dit gedeelte van Holland nog ongelijk meer water, dan tegenwoordig bevatte, vondt men, in deezen oord, een Vaarwater, door 't welk de Westfriesfche en Watérlandfche Meiren hunne uitloozing in de Zuiderzee hadden, bij den naam vaa Schar bekend. Het leggen van eenen Dam zal den naam aan den Ban en het daar in gelegen Dorp gegeeven hebben. Dit viel voor omtrent het einde der Veertiende Eeuwe, en diende om het Zeewater uit de Meiren te houden. De geheele Ban wordt op honderdzestien Morgers en driehonderdtwaalf Roeden begroot. Het Dorp is van weinig betekenisfe. Met die van Etershem heeft het eenen Leeraar gemeen. Scharendyke, een Gehugt, in Zeeland, op het Eiland Schouwen, tot de Heerlijkheid van Eikerzee behoorende. Het verdient geene verdere opmerking, dan dat de inwooners van de Stad Zierikzee, in den Zomertijd, zich dikmaals derwaarts begeeven, om 'er zich aan het Zeeflrand te gaan verlustigen. Niet vérre van daar lag, eertijds , het vermaarde Klooster Bellem, eigenlijk Bethlehem. Men ziet 'er nog eenige overblijfzels van, in een groot Buk Muurs, en een gedeelte van eene uitgeftrekte Graft of Vijver. Sciiarl, een zeer gering Dorpje, in het Zuidelijk gedeelte van Friesland, onder de Grietenij Hcmelummer Oldevaart en Houtwoude, in het Kwartier van Westergo. Ondanks de geringheid van het Dorp, kan het, in de Grietenij , vijfendertig gtemmen uitbrengen. De Buurt Laaxunt, in Friesland vermaard, om de fmaaklijke Bot, die, in de nabuurfchap, in de Zuiderzee wordt gevangen, behoort onder Scharl. Ook legt niet verre van daar het zo genaamde Rood Klif, zijnde eene hoogte of foort van Duin, aan den Zeekant. Niet verre van daar legt in Zee eene droogte, in de aloude Friefche Gefchiedenisfen , onder den naam van Vrouwen - Zand, vermaard. Met de fabeltjes, die daar van verteld worden , zullen wij dit papier niet bekladden. Boven hebben wij reeds aangetekend , dat de van ouds beroemde Hiftoriefchrijver occo scaRIjEMsjs in dit Dorp ter waereld is gekoomen. Schare  SCHARNEGOUTUM, SCMARWOUDE, enz. 199 Scharnegoutum , gemeenlijk, bij verkorting, Goutum genaamd, is een Dorp in Friesland, in 't Kwartier van Weitergo, onder de Grietenij WijmbrUzeradeeï. Het legt aan den Rijdweg, die van Leeuwarden 11a Sneek loopr. Men telt 'er zevenentwintig Stemdraagende Zaten. De omringende landerijen, die weleer, ten tijde als de zo genaamde Midde'zee nog door een goed deel van de Provincie Friesland droomde, door het Zeewater bedekt wierden, zijn thans zeer goede en veel vrugts draagende Koornakktrs. In 't Noordoosten van het Dorp, legt het van ouds vermaarde Ni je- of Nieuweklooster; dus genaamd , in têgenftelling van het oudcklooster, van welke Ab: dodo het eerstgemelde, in den Jaare 1230, uit de goederen van zekeren ubald, deedt fligten. De oorfpronkelijke benaanrng was Aula Dei of Godshof. Het diende tot ten verblijf van Adelijke Jonkvrouwen, die de Regels der Cisterfienfer Orde volgden, en door den Abt van 't Oudeklooster beftierd wierden. Nieuwe- , zo wel als Qu.n al, van de Hervormdgezinde Burgers en lngezeetenen van Auflerdam, naardien hij zich de moeilijke taak wel heeft willen getroosten, 0111 het gezegend licht te voeden en nog helder te doen ontbranden. Te weeten, ten tijde als de Ainflerdamfche Wethouderfchap, het getal der Onroomfche Burgers, hand over hand, ziende toeneemen, in den Jaare 156Ó, eenige toegeevendheid omtrent dezelve meende te moeten .pb-uiken, door •^fcttt 4 het.  216 SCHELTIUS. (NICOLAUS) het vergunnen van meerdere Vrijheid van Openbaare Gods. dienstoeffen.nge, vonden de hoofden dier Gezinte zich Z noodzaakt rond te zien na bekwaame voorwerpen 11 opkoomende Gemeente verder op te bouwen. fn h'et°Dü p oL * ' 1 Z'JPe' iD Noordho!Ia"d, bekleedde thans onze nicolaus scheltius , onder de Roomschgezinden, het Pastoorsampt. Hij was bekend bij jan arendszoon, die de eerde opennaare Preek, voor de Hervormden, buiten Amfterdam gedaan hadt, als iemand, weiken het hart over de m er gezuiverde leerbegrippen hing, en die niet ongenegen l re hTn?' ^ ^ ^ * begeeven, indien ze¬ den w " TP1en ' WClke d,'en °Ver*anS wederhielden, uit den weg konden geruimd worden. Last ontvangen hebbende van de Geënte, begaven zich twee ijverige Voornanders, Reimer kant en laurens jakobszoon reaal, na 57. Maar ten, om aan scheltius het beroep, onder hunne Geloofsgenoten, op te draagen. Zij vonden hem, i„ he£ Pastoors. huis, nog draagende het Geestiijk gewaat der Roomfche Kerke, met tegenftaande hij getrouwd was, en bij zijne Echrge. noote zes leevende kinderen hadt. I„ de onderhandeling, welke de Afgevaardigden met den Pastoor hielden, gaven zi hem te kennen, „ dat jan arendszoon, hun Leeraar, van „ hem getuigd hadt, hoe hij, hebbende volkomene kennis „ der waarheid, menigmaalen met hem in beraad geleid hadt „ om bet Pausdom te verlaaten; doch dat hij hier in wierdt „ te rug gehouden, alzo hij met den last eener huisvrouwe ,, en van verfcheiden kinderen was bezwaard." Z^i voeeden er nevens „ dat deeze hindernis thans geweerd was „aardien „ God een middel verfchafte, om hem en zijn huisgezin van „ het noodige te verzorgen, door de Hervormde Gemeente „der Stad Amfterdam. De tijd was nu gekoomen", dus gingen de Gemagtigden voort, „ om meerder dienst te kun. „ nen doen. Hij behoorde het licht, 't welk in hem was „ ontdoken, niet uit te blusfehen, maar , in deezen veegên „ tijd,J aan de Gemeente mede te deelen; deedt hij 't niet „ aan God den Heere zoude hij, van dit verzuim, rekenfeban' „ moeten geeven.» Op deeze rede gaf scheltius , met be weegwjue aandoeningen van weemoedigheid, dat hij dus lang, om  SCHELTIUS. (NICOLAUS) =17 om de belemmering van tijdlijke omdandigheden, zijn Gewceten geweld hadt moeten aandoen, dit naavolgende antwoord: Jt Dewijl mij nu deeze gelegenheid voorkoomt, en de Heere „ mij uit deezen gruwel des Pausdoms fchijnt te willen trek„ ken, 't welk ik zelve ook gevoele, zo heb ik voorgeno„ men , na Embdem te reizen , en mij met ^mijnen ouden ,, Vriend kornelis- kooltuin te beraaden." Kooltuin , gelijk wij,\ter zijner plaatze, op 's Mans Artikel, verhaald hebben, was, in den Jaare 1558, de woede der vervolgingen, welke hem te Enkhuizen dreigde, na Embden ontweeken. Derwaarts begaf zich dan scheltius , ten gezegden oogmerke, naa alvoorens, aan reaal en kant, bij handtasting, beloofd te hebben, in gevalle hij tot de Hervormden, openlijk, overging, geene andere Kerk zijnen dienst te zullen toezeggen, dan die van Amfterdam. Niet lang viel z;jn beraad met kooltuin; deeze (lijfde hem in zijn gevoelen, en vermaande hem emftig, de voorgekoomene gundige gelegenheid waar te neemei]. Wel haast deedt hij, met eene Verhandeling over de Gelijkenis van het Mostaartzaad, zijne eerde Leerrede , buiten de S. Antonispoort, in 't Zieken- of Leproozenkerkje, alwaar, volgens het Verdrag met de Wethoudcrfchap , op den zevenëntwintigden Augustus des gemelden Jaars 1566, de Onroomfchen, bij regeuagtig weder, de openbaare Godsdienstoeffening verrigtten , en 't welk , ten uien einde, vooraf, op last van Burgemeesteren, van beelden, en andere Kerkfieraaden van den Roomfchen Eerdienst, was gezuiverd. Van geen langen duur, intusfehen, was de dienst, welken de Amderdamfche Gemeente van scheltius genoot. De hervatte vervolgingen noodzaakten hem , het Vaderland te verlaaten, en, nevens zijne twee amptgenooten, jan arendsj^ zoon en peter gabkiel, en eene menigte welgedelde burgers en Leden der Gemeente, buitenslands eene fchuilplaats te zoeken. Hij vondt dezelve, in Oostfriesland, te Embden. ITer genoot hij nog het onderhoud der Amderdamfche broederschap , onder verbintenisfe, nogthans, van te zullen wederkeeren , indien zulks veilig konde gefchieden, en nun zijnen dienst mogt noodig hebben, 's Mans ongemeene gaven waren oorzaak, dat de Embdenaars bij die van Amfterdam aanhielTtttt 5 den,  2i3 SCHELTIUS, (NICOLAUS) enz. den,, om hunnen Leeraar, bij wijze van leeninge, tot den Kerkendienst onder hen te mogen beroepen. Dit wierdt hun ingewilligd, Nogthans verfchaften de Amfterdammers hem. nog eenig onderhoud, orn alzo het regt op zijnen dienst te zekerder "te handhaaven. Maar de pest, die, in 't volgende jaar, in Oost friesland en elders, zeer hevig woedde, rukte ook scheltius uit het leeven, in het volgende Jaar 1568. Nicolaus scheltius, een gebóoren Noordhollander, als die in het Dorp PFatmenhuizcn het leevenslicht aanfchouwd hadt, was een man van meer dan gemeene geleerdheid, wel geoeffend in het Hebreeuwsch , meer d3n gemeen in het Grieksch, en vooral een naauwkeurig kenner der Latijnfche taaie, welke hij zeer zuiver fpralt en fchreef. Behalven de beste ongewijde aloude Schrijvers, hadt hij ook de Schriften der Kerkvaderen vlijtig geleezen. Tot prediken bezat hij, zelf volgens 't getuigenis van zijne vijanden de Monniken, ongemeene begaafdheden , zo van wegen zijne uitgebreide geleerdheid, als om zijne lieflijke bevalligheid in het voordraagen. Met befcheidenheid en verdraagzaamheid ging hij de zuiken te keer, die in gevoelens en leerbegrippen van hem verfchilden. Van wegens zijne vriendelijkheid en uitgebreide beleezenheid, was zijne verkeering hoogst aangenaam en leerrijk. En, 't geen alle het voorgaande zeer verre te boven gaat, hij ftigtte niet alleen met zijne leer, maar voornaamlijk ook met zijnen voorbeeldelijken en godzaligen leevenswandel. Zie g. brandt, Hifiorie de Reformatie, ^ Schenk, (juriaan ) Héér van Tautenburg, was een Overfte in dienst van karel den V, ttn tijde als de Bisfchop van Utrecht, in den 'aa're 1522, met de Overijsfelfchen overhoop lag. Op Berk aanhouden van den Kerkvoogd, eerst bij den Keizer, en vervolgens bij de Landvoogdesfe, wierdt hem een onderfland van vijftienhonderd man toegeftaan. Juriaan schenk Helde zich aan het hoofd van dezelve, en Bak 'er mede, uit Hüilaud, na Overijsfel over. Bij Hasfelt zijne •roepen heboende doen aan land gaan, maakte hij , in de maand  SCHENK. (JURIAAN) 210 maand Maij des gemelden jaars, zich meester van dc Sterkte Ko:fhuizen. Doch wanneer hij, met oogmerk, insgelijks, om 'er zich van te verzekeren, het beleg om Gedmuiden hadt geflagen, vondt hij zich genoodzaakt, met geen klein verlies, van daar op te breeken. Vervolgens wederom zijnde ov&rgeftoken na Noordholland, vereenigde zich schenk met jenke douwema, sikke galama en eenige andere Friefche Edelen, die de zijde der Oostenrijkers of van Keizer karel den V hielden, om de Provincie Friesland insgelijks de Keizerlijke Opperheerfchappij te doen erkennen. In de maand Junij ftak hij met de zijnen in Zee, zette bij Stavoren voet aan land, en maakte zich meester van die Stad. Straks daar naa deedt hij de Staaten van het Gewest befchrijven, en floot, met dezelven, een Verdrag, volgens 't welk, „ de Graaven „ van Holland , voortaan , uit naam van Zijue Keizerlijke „ Majefteit en van het Keizerrijk, Friesland beheeren zou,, den, doch onder deeze voorwaarde, dat 'sLands Staaten „ de magt zouden behouden, om eenen Potestaat te kiezen, „ even gelijk van ouds, die, verzeld en geholpen van twaalf „ uit de voornaamfte Landzaaten, de Regeering zoude waar,, neemen." Gelukkiger, dan de eerfte reize, flaagde de Overfte schenk, bij eene volgende onderneeming, in Overijsfel. Naa dat hij tot Stadhouder van Friesland was aangefteld, deedt hij, andermaal, eenen keer derwaarts, en bragt nu te wege, dat de Staaten van het Gewest aan hem, verbeeldende den perfoon des Keizers, als Hertog van Brabant en Graave van Holland, den eed van hulde afleiden. De Stad Hasfelt alleen verklaarde zich daar tegen; doch vermids zij bijkans geene medeftanders en helpers hadt, moest zij, wel haast, eene andere taal voeren. Schenk doeg het beleg om de Stad, maakte 'er zich meester van, en bragt haar alzo tot reden. Van daar deedt de Overfte zijn Leger ha de Fe luwe trekken, alwaar het zich met d^e Troepen onder den Graaf van buuren vereenigde. Gezamentlijk floegen ze het beleg om Hat turn, en veroverden de Stad, bij verdrag, op den dertienden Junij des Jaars 1528. Sedert dien tijd fchijnt de Héër van Tautenburg niet veel merkwaardigs verrigt te hebben, tot in den Jaare 1535. Een  f25 SCHENK, CJURIAAN) enz. Een hoop Geestdrijvers, welke men Wederdoopers noemde, aangevoerd door den flegtbefaamden jan van gelen, hadt zich meester gemaakt van het Ouds Klooster, in Friesland, ten Oosten van de Stad Bolswerd gelegen. Zij hadden de Monniken verjaagd, en, in hunnen uitzinnigen ijver, aan het fchenden en vernielen der Kerkfieraaden hunnen dollen moed gekoeld. De Stadhouder schenk , hier van de weet ontvangen hebbende, Baat derwaarts^p weg, met eene bende gewapende Knégten, herwint het Klooster, binnen weinige dagen, en doet alles, wat zich te weer fielt, over den kling fpnngen. Die 't gevaar, door de vlugt, niet ontkwamen, wierden in verzekering genomen, na Leeuwarden gevoerd, en voorts met de koorde geffraft, ten zwaarde ver weezen of in het water verfmoord. Gewigtiger werk hadt de Stadhouder, in het volgende Jaar r536, aan de belegering van Ap. pwgadam. Hij moest, volgens bevel der Landvoogdesfe daar toe z,ch bedienen van Troepen, tot eenen togt na Deerttmhrke beftemd, en eenen meinard ham, die zich binnen de I laats hadt vernesteld, van daar verjaagen. Zie boven het Art. ham (meina™ van). Het beleg duurde tot den twaalf, den September des Braks genoemden jaars, wanne»r de Stadhouder, bij verdrag, daar van meester wierdt. Eenige man fchap, uit Oldenbmg hem toegezonden, kwam hemtot de bemagtiginge, wonder wel te ftade, alzo christiaan de III Koning van Deenemarke, aan die van Appingadam tweeduizend man ter hnlpe hadt toegezonden. Schenk d'eedt de twee vermaarde Overften meinard van ham, boven reeds genoemd, en berend van h.kvoort, krijgsgevangen neemen en na Vilvoorden in Brabant overvoeren. Thans doeg hij zich voor 't Slot te Wedde neder, en bemagtigde het binnen weinige dagen. Een diergelijk lot onderging ook Koevorden, naa een beleg van twee maanden. De laatfte merkwaardige verrigting van den F/iefchen Stadhouder juriaan schenk was deeze; zijnde hij niet lang daar naa overleeden. 9 Schenk van niddegem, (maarten) Krijgsoverfle van grooten naam en vermaardheid in de Vaderlandfche Gefchiedenisfen; Man van wankelenden aart, eerst Staats-, vervolgens Ko-  SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) 221 Koningsgezind, en eindelijk in dienst der Algemeene Staaten omgekoomen. Hij was van adelijke geboorte, uit het Geflagt der Heeren van niddeGem , doch met tijdelijke middelen' fchraal bedeeld. Zijne leerjaaren in de Krijgskunde fleet hij in dienst, eerst van zekeren Hopman enkiiuizen, vervolgens in dien van den Kolonel yselstèin, en ten Jaatfte in dien van Prinfe willem van oranje; over twee paerden voerde hij 't bevel, om de belangen des laatstgenoemden te flijven en te bevorderen. Met het vermeerderen zijner jaaren, en naar gelange hem de eerzucht fcherper prikkelde, werkte ook op hem te kragtdaadiger het gevoel van "zijnen behoeftigen ftaat. Om in deezen eenige ruimte te bekoomen, maakte hij aanfpraak van eigendom op het Huis te Blijenbeek, aan de Maaze gelegen, thans bij zijnen Neeve bezeeten wordende, en 'er zich vervolgens meester van. Zijn verzoek aan de Staaten, om in zijn bezit gehandhaafd te worden, wierdt hem afgeflagen. Geftootd over deeze weigering, en vermids hij, bovendien , voor lijfsveiligheid en vervolgingen des Geregts bedugt was, om dat hij eenen Staatfchen Vaandrig hadt nedergeleid, wierdt hij te raade, den Staatfchen dienst te verhaten, en zich in dien van den Hertog van farma te begeeven. Dit viel voor in den Jaare 1579. Zo kloekmoedig als schenk, tot nog toe, de belangen der Staaten hadt voorgedaan, even zeer ftelde hij nu alle zijne po'ogïngen te werk, om hun afbreuk en fchade toe te brengen. Zijn eerfte bedrijf was, een toeleg, om het boven genoemde Huis te Blijenbeek te ontzetten, voor 't welk de Staaten, door eenen Hopman, het beleg hadden doen (laan. Schenk, eenig Paerdevolk en Voetknegten hebbende bij een verzameld, kwam , met dezelve, aanrukken. Door het affnijden van allen toevoer, dwong hij, eerlang, de Staatfche belegeraars, om met hem over een Verdrag te handelen. Hoewel men 't hier omtrent eens wierdt, deedt hij, nogthans, in weerwil van hetzelve, eenen der Staatfche Hoplieden, iiarmen iioekes genaamd, om 't leeven brengen. Door brandfchatten, vooral in 't Land van Gelder, en door ftrooperijen, waar mede hij zelf de Stroomen onveilig maakte, vervulde hij, vervolgens, den gantfchen oord met ontzag en vreeze voor zijnen naam. In-  222 SCHENK van NfDDEGEM. (MAARTEN) Intusfchen hadt schenk , ten Hove der Landvoogdesfe, door zyne wakkerheid en onverzaagdheid, zo veel roems behaald, dat men hem waardig keurde, over gewigtfcer onderneemingen het bewind te voeren. De Graaf van rennenberg, van wegen Prinfe willem, Stadhouder G-ovingen was, m den Jaare 1580, van partij gewisfeid, en den Koning van Spanje toegevallen. De Staatfchen, hier van verwittigd om hem zijn verraad betaald te zetten, hadden het beleg om de Stad geflagen, en bragten.de belegerden in de uiterfte verlegenheid; onder welke zij, eenigermaate, wierden opgebeurd, door de verwagting van hulpe, hun uit Brabant toegezegd. Men verzamelde aldaar veertien Vaandels Knegten, over welke de Heer van eillv, als Kolonel, het bevel moest voeren. £ij afweezigheid diens Edelmans, wierdt men te raade, maarTen schenk zijne plaats te doen bekleeden. Hij voegde 'er zijne eigen paerden nevens, en Boeg, eerlang, op weg, met eene bende, beftaande uit zeshonderd Ruiters en drieduizend Voetknegten. Geduurende den optogt, wierdt schenk, in de onmiddelijke volvoering van zijnen last, het bewerken van het ontzet van Groningen, geftoord, door eene tijding, welke, aangaande de Overijsfelfche Sta^ Zwol, tot hem gebragt Wierdt. Zwol was onlangs Staatsgezind geworden, doch weigerde Bezetting in te neemen; het voor genoeg en voldoende tot de rust en veiligheid der Stad agtende, de verdagte Spaanschgezinde Regenten te hebben uitgezet. Het naderen van den Overfte schenk, tot ontzet van Groningen, hadden deeze niet vernomen, of zij deeden hem hunnen nood klasgen, en verzoeken om eenen kleinen buitenflap van zijnen weg, om de afgezette Regenten te herfteUen, en hunne Stad, van nieuws, voor Zijne Koninklijke Majefteit te verzekeren. Aan hun verzoek het oor leenende, veranderde hij van weg, doch zette dien niet verder voort dan tot aan Uardcnberg, een vlek, vier mijlen van Zwol gelegen, alzo hij, midlerwijl, vernam, dat hij, tegen de Staatsgezinde magt, binnen de gemelde Stad, met de magt, welke hij bij zich hadt, niet was opgewasfen. Ten tijde als het gerugt, van schenks aannaderinge uit Brabrant, om Groningen te ontzetten, zich verfpreid hadt en  SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) 223 en geloof vondt, hadt de Graaf van hoiienlo last ontvangen, om hem te gemoete te trekken, en in dien toeleg te verhinderen. Sedert was niet ter zijner kennisfe gebragt, dat schenk bij Hardenberg gelegerd was, of hij rukte derwaarts op hem af; hij nam zijnen weg, bij brandenden Zonnefchijn, over eene drooge Heide; eenigen van zijn volk, onder andere fonkheer johan van duivenvoorde, een jong en moedig Edelman, lieten, door verfmagtenden dorst, het leeven. Schenk, daarentegen, als hij den naderenden vijand in het oog kreeg, hadt, met zijn volk, wel drie uuren, in de fchaduw, uitgerust, sn het lichaam gefterkt met fpijze en drank. Het befluit tot vegten was, 'aan beide zijden, onveranderlijk, ondanks het boven gemelde nadeel aan die der Staatfchen; welke, boven dien, op den vollen middag van den zeventienden Junij, de Zon vlak in het aangezigt hadden. Schenk, zonder gefchut, en minder in getal van manfchap, deedt zijn Voetvolk zich in de breedte uitftrekken, en plaatfte zijn Paerdevolk vooraan. Drie Vriefche Kornetten van den Graave van hohenlo deeden den eerlten aanval, op twee benden Spaanfche Speerruiters, van welke zij de eene, binnen weinig oogenblikken, veriloegen, en tisn  *24„. schenk van NIDDEGEM. (MAARTEN) ningen, alwaar hij eene luisterrijke intrede deedt , en met groote betooningen van blijdfchap wierdt ontvangen. Hij verfleet aldaar den tijd niet met het maaken van goede fiere, maar toog, reeds 's anderendaags, twintigften van Junij, n£vens den Graave rennenberg, op weg na Delfzijl, en floeg 'er liet beleg om. Delfzijl, uitgezonderd een groot ftuk velds, aan de zijde van de Eems, 't welk men, tegen alle waarfchmving, open hadt gelaaten, was eene vrij wel verfterkte Plaats, met goede Wallen, vier Bolwerken, Graften van over de honderd voeten wijd , zestien metaalen Bukken, twaalf ijzeren Gotelingen, driehonderd Knegten, doch weinig voorraads van Krijgs- en Mondbehoeften. Terwijl het beleg wierdt voortgezet, rukte schenk voor eenen Schans, in deezen oord, Jen Opjlag genaamd, bezet met eenige Vaandelen , die, on. langs, voor Groningen gelegen hadden. Naa een kort beleg, gaven zich de bezettelingen over, onder beding van vrijen imtogt, met flaanden trom, vliegende Vaandels, geweer en pakka»uie ; mids , evenwel, belofte doen , van binnen de eerstvolgende drie maanden tegen den Koning niet te zullen dienen. In den Jaare 1581 overleedt, te Groningen, de Graaf van rennenberg, Stadhouder van het Gewest. Hij hadt tot opvolger francois verdugo, weleer Stalknegt van den Graave piETEii ernst van mansfeld, doch naderhand met deszelfs natuurlijke dogter getrouwd, eu, zedert, om zijne befcheidenheid, krijgskunde en goed beleid zeer vermaard geworden. Geweldig Bak deeze fehikking den Overfte schenk in den krop, als die op het Stadhouderlijk bewind zijnen mond gemaakt hadt, en niet konde verduwen, dat een vreemdeling, van laage. geboorte, hem wierdt boven 't hoofd gezet. Doch, hoewel deeze vernedering hem gedagten inboezemde, om tot de Staatfchen te rug te keeren, het ontwerp, zo hij 'er een mogt gefmeed hebben, was, tot nog .toe, niet tot die rijpheid gekoomen, dat het ten uitvoer wierdt gebragt. Immers ontmoeten wij hem, nog in dit zelfde jaar, in het beleg van Breda, door den Hertog van parma, door welken schenk, nevens den Heer van hautepenne , vooruitgezonden , onder de eerften de vijandelijke magt voor de Stad bragt. Zelf volhard-  SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN") 225 hardde hij in den dienst des Spaanfchen Konings tot in het volgende Jaar 1582, wanneer hem het ongeluk wedervoer, koomende uit Zanten, in Kleefsland, en befpied zijnde door eenige Staatfche Ktiegten, onverhoeds overvallen en in verze'kerde bewaaringe genomen te Worden. Twee jaaren geleeden was hem foortgelijk een ramp bejegend, doch hij, toenmaals, beter koop dan deeze reize, zijner vrijheid wederom eigenaar geworden. Door list wist hij , in den Jaare 1580, zijne oppasfers te ontfnappen, doch moest nu, naa lang zittens, voor een groot rantfoen, zijne loslaating koopen. 't Verdriet over deeze fchade, in welke schenk, veelligt, zich verbeeldde, dat hem, van 'sKonings wegen, iets moest worden te gemoete gekoomen, deedt het ontwerp, om van partij te wisfelen, bij hem herleeven. Daarenboven, meent hij, was hij bedugt voor verlies van het pleitgeding, welk men, tegen eenen zijner bloedverwanten, om'tflw'i te Blijenbeek , voor zekere Regters, door den Hertog van parma benoemd, zints eenigen tijd, gevoerd hadt. De Graaf van nieuwenaar , naderhand Stadhouder van Utrecht, bevondt zich thans te Nuis. Hier vervoegde zich maarten schenk bij hem, openbaarde zijn ontwerp, en verzogt in heimelijke onderhandeling te mogen treeden. Naa dat men het, aangaande eenige algemeene voorwaarden, eens was geworden,'kwam schenk , vergezeld van vijf paerden, in den nacht vóór den twintigften Maij des Jaars 1585, binnen Gelder, werwaart* de Graaf verreisd was, en floot aldaar het verdrag met hem en den Heere johan horenkens, in naame van truchses, verdreeven Aardsbisfchop van Keulen , en der Algemeene Staaten. Volgens de beraamde voorwaarden, zoude schenk zijn Slot Blijenbeek, met zekeren Schans daar omtrent, in handen der Staaten leveren, en hij, daarentegen , met eeij Veldmaarfchalks of foortgelijk hem voegend Krijgsampt, voorzien worden, nevens het genot van eene behoorlijke weddej welke, naderhand, bij den Raad van Regeeringe aan de Oostzijde van de Maaze, op twaalfhonderd en vijftig guldens 's maands gefield wierdt. Voorts zoude men aan hem zijn Huis te Blijenbeek, en deszelfs inkomflen, gefchat op vierduizend guldens jaarlijks, vergoeden met eenig Huis en inkomflen van XXVI. deel. V v v v v ge-  asg SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN f gelijke waarde, in Holland of in Zeeland. Doch dit Helde men uit tot bekwaamer gelegenheid, en schenk, intusfchen te vreden met vierduizend guldens jaarlijks, te haaien van den Algemeenen Ontvanger der Landfchappen. Eindelijk ontving nog schenk eenen Lastbrief als Stedehouder des Graaven van nieuwenaap. Thans vertrok schenk, bij nacht, na Blijenbee*, om het Slot, nevens den onderhoorigen Schans, in de magt der Staaten te leveren. Nog voor het uitgaan der maand, in welke deeze koop geflooten was, gaf hij eene proeve van zijnen ijver voor zijne nieuwe Meesters, door de bemagtiging van het Slot Overasfeit, bij de Stad Grave gelegen. Gewigter werk kreeg schenk wel haast om handen. De Spaanfche Krijgsoverfte, joan baptista de tassis, op bevel van den Stadhouder verdugo , eene bende van zeshonderd Kuiters en duizend Voetknegten, allen uitgeleezen Volk, op de Veluwe, hebbende bij een verzameld, rukte daar mede in het Sticht van Utrecht, en legerde zich bij Kauwenberg. Nevens den Graaf van nieuwenaar en den Heere van villers, lag maarten schenk bij Amerongen, even fterk in Paerdevolk, doch driehonderd Knegten zwakker dan de vijand Op den drieëntwintigften Maij raakten de Troepen aan elkander, dn 't eerst hing de fchaal in evenwigt. Doch als tassis honderdënvijftig welgeflootene paerden op de afgematte Staatfche Ruiters deedt aanrukken, iloeg de evenaar over aan den kant der Spaanfchen. Schenk, over driehonderd man het bevel voerende, ftelde zich dapper te weer; en , hoewel kleinen kans tot de overwinning ziende, verlaaten als hij was van de zijnen, en omringd van vijandelijke Ruiterij, wilde hij ten minften niet ongewroken uit het leeven fcheiden. Zijne meeste manfchap bleef op de plaats, of wierdt gevangen genomen; hem zeiven gelukte het, binnen de Stad Wijk bij Duur/lede, zijn leeven te bergen. Als een gevolg deezer nederlaage, was men nu bedugt voor eenen inval der Spanjaarden op het Hollandsen grondgebied. Om dien te verhoeden Wierdt men te raade, onder andere, het Dorp Vreeswijk te peichanzen. Schenk begaf zich derwaarts; om de Soldaaten van het dreigende gevaar te overtuigen, en tot werkzaamheid w  SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) 227 te noopen, greep hij met eigen handen fchup en fpade, eri holp den arbeid den gantfchen nacht voortzetten. Gelukkiglijk hadt de gevreesde inval geenen voortgang. Van verdere krijgsverrigtingen, geduurende het Jaar 1585, in welke schenk de hand hadt, ontmoeten hij geen befcheid. Het volgende jaar was voor hem niet ongelukkig, noch zijn dienst zonder vrugt voor de Staaten. Reeds vroeg in 't voorjaar gelukte 't hem, den Kornet van appio conti eenige fchade toe te bréngen, door het dooden van acht zijner Ruiteren,; en twimig anderen gevangen te neemeri. Omtrent deri zelfden tijd bemagtigde de vijand twee Sloten bij Venlo i eii zondt, vervolgens , tweehonderd oude Spaanfch'e Soldaatetl over de Maaze, die, voorts, het Klooster Beeterswaard innamen. Schenk bevondt zich thans binnen Venlo. Van dé inneeming van het Klooster was de tijding hem niet aangebragt, of hij trok, bij nacht, uit de gemelde Stad, met eenig Voet- en Paerdevolk, op de Spanjaarden af. Tien of twaalf derzelve vielen hem in handen-, dé meeste der overigen wierden nedergefabeld, of vonden nog harder dood in het lot van het Klooster, 't welk de Overfte deedt in kooien leggen. Weinige weeken' daar naa maakte schenk affpraak met herman fredrik kloet, Overfte van Nuts, om een bedrijf vari meer gewigts te volvoeren. Beiden te gader voorzien van Lastbrieven van den verdreevenen Keurvorst van Keulen, beflooten ze, op de Stad Werk, in V/cstfalen; eenen aanflag té volvoeren, ontworpen bij zekeren Notaris in die Stad, dochj door den regeerenden Aardsbisfchop, daar uit gebannen. Met het vallen van den avond van den negenden van Maart, trokken ze uit Nuis, met vijfhonderd Ruiters, en even zo veelé Voetknegten, en voorts over den Rhijn na de gedreigde Stad,'s Anderendaags morgens, ten vier uure, genaderd tot digc onder Werk, Baken ze den brand in een huis, tot een teken voor hunne verflandhoudérs binnen de Stad, 't welk Braks, op dé zelfde wijze, beantwoord wierdt. Terwijl de burgers bezig waren met den brand te blusfchen, deedt schenk eenigen van zijn volk den Wal beklimmen. Zonder veele moeite raakten zij daar over, openden voorts de poort, en lieten de Ruiters binnen. De burgerij, ziende de Stad verlooren, ZOgê VWVV 2 dg  228 SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) de wijk te neemen binnen het Kafteel; doch zij wierdt bulten gehouden door den Slotvoogd, die, uit vreeze dat de vijand nevens de Stedelingen zoude doordringen, alleen den Burgemeester en nog eenen perfoon binnen liet. Toen eischte schenk het Slot op, doch vergeefs; en, eer hij rog den tijd gehad hadt om het in te fluiten, vondt de Landdrost van Westfalen middel, om honderd Knegten, nevens eenige Wagens met voorraad, daar binnen te brengen. Daarenboven bragt dezelve, uit de omliggende plaatzen, vierduizend, zo boeren als edellieden, op de been, om de Stad te belegeren. Maar schenk, eene goede bezetting binnen Werk gelaaten hebbende, trok met de overigen na buiten, met oogmerk, en last aan de zijnen, om, vooreerst, op den Adel en de Ruiterij aan te vallen. Gelukkig Haagde hij in zijnen toeleg; de befïookten keerden den rug, en ileepten , in hunne vlugt, ook hun eigen Voetvolk mede. Meer dan vijfhonderd lieten 't leeven door schenks houw- of fchietgeweer; zeer veelen, daarenboven, in het vlugten door den vloed. Onze Overfte keerde toen weder na de Stad. Doch, vermids de regeerende Aardsbisfchop merkelijken onderftand bekwam, en de gevlodene Westfalingers zich wederom verzamelden, vondt hij het blijven ongeraaden: te meer, daar hij geenen kans zag om het Slot meester te worden, en geene hoop hadt op onderBand. Van hier dat hij, op den achttienden der maand, de "poorten der Stad geflooten, en allen uitgang verbooden hebbende, dezelve deedt uitplonderen, en den roof op Wagens Iaaden. Met deeze, nevens dertig der rijkften van den Raad, en eenige welgeflelde bergers, zijne gevangenen, vertrok hij, 's avonds ten negen uure, en kwam, onverhinderd, binnenBerk. Van daar vervoegde hij zich bij den Landvoogd , Graave van leicester, die hem, tot loon zijner dienften, met de Ridderlijke waardigheid begiftigde , en een gouden Keten, waardig tweeduizend guldens, ten gelchenke aanboodt. Weinig tijds daar naa ontmoeten wij schenk te Venlo. Da plaats, alwaar de R/iijn zich in twee Armen verdeelt, en de eene den naam van Waal aanneemt, was zeer dienftïg tot het aanleggen van eenen Schans of Blokhuis, om de beide ftroo- mèn  SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) 229 men te beheeren. Uit vreeze dat de vijand in de voorbaat zijn zoude, trok schenk, in het boven gemelde jaar, uit Venlo, alwaar zijne Gemaalin, nevens derzelver Zuster, zich thans bij onzen Held onthieldt. Terwijl hij met de volvoering zijns ontwerps zich bezig hieldt, rukten, onverwagt, eenige Spaanfche benden voor de Stad, en belegerden dezelve, zo aan de Gelderfche als aan de Brabantfche zijde. Bijltere ontfteltenis baarde de maare dier influitinge bij onzen Overfle, deels om de Plaats zelve, en 't lot, welk haar boven 't hoofd hing, deels om zijne vreeze voor de twee geliefde panden, daar binnen opgeflooten. Elk oogenblik draalens voor fchadelijk houdende. befloot hij Braks, ter reddinge van 't een en ander, eenen Bouten kans te waagen. Met den Engelfchen Ritmeester rogieh williams de zaak overleid hebbende, Bellen zij te gader zich aan het hoofd van driehonderd Ruiters, in een donkeren nacht, en dringen daar mede in op het Koninklijk Leger, in hoope van 'er te zullen door (laan, om alzo zijne Gemaalin en Zuster te verlosfen. 't Gelukt hem, met merkelijke nederlaag der Span jaarden, tot aan den Herberg van den Prtnfe van parma door te dringen, lntusfchen was het vijandlijke Leger op de been gekoomen, en de dag aangebroken. Dit noodzaakte hem, zonder zijn doel bereikt te hebben, te rug te keeren. Groot gevaar liep hij in dien aftogt, alzo hij de wegen overal bezet vondt, en reeds veertig van de zijnen gefneuveld waren. Zijne onverzaagde dapperheid, evenwel, holp hem en zijne overige manfehap door den vijand, en bragt hem te Wagtendonk. Sedert tijde hij wederom te werk aan de ontworpene Sterkte, en leide 'er de laatfte hand aan. Deeze is de vermaarde Vesting Schenken, fchans, in de Nederlandfche Gefchiedenisfen, van wegen derzelver aangelegenheid voor den bezitter, zeer vermaard geworden. Venlo ging, niet lang daar naa, op den achtentwintigften Junij, aan den Spanjaard over. Bij het Verdrag wierdt vrije uitlogt voor schenks Huisvrouwe en Schoonzuster bedongen; die 'er, egter, eene aanzienlijke fomme gelds moest laaten. Te diep Bak dit verlies onzen kloeken Held in 't hart, dan dat hij niet op fchaêvergoeding zoude bedagt zijn. GeiegenVvvvv 3 beid  ?3° SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) heid daar toe boodt zich aan, door, indien de zaak bij tijds volvoerd wierdt, eene Poort der Stad Nieuwmegen, in eenen vroegen morgenftond, te bemsgtigen. Ten dien einde trok hij op, met een deel volks, meest Engelfchen, voorts Nederlanders en Hoogduitfchen, na Ettcn, en deedt ze aldaar over den Rhijn trekken. Zijnen optogt begon hij op eenen avond, om met den volgenden dageraat ter beoogde plaatze aan te koomen. Tot op eene halve mijl na den weg hebbende afgeleid, drongen hem de EngeIfchen , die den voortogt hadden, hun een weinig te laaten rusten. Zijns ondanks bewilligde schenk in deezen eisch; en, wanneer hij hen nu verder wilde doen voortrukken, weigerden ze, aan zijn gebod te gehoorzaamen. Diensvolgens, vreezende dat het aanbreekende daglicht zijnen toeleg zou verijdelen, begon hij de Hoog- en Nederduitfchen voort te ftuwen. Maar de Engelfchen, hun den voortogt niet willende toeftaan , en zeiven weigerende aan te rukken, verzetteden zich daar tegen met gevelde fpietzen. Dit baarde verwarring, en deedt den aanflag te loor loopen. Niet de eenige reize was deeze, geduurende de Nederlandfche beroerten, dat de Engelfchen eenen fpaak in 't wiel ftaken, om den voortgang der ontluikende Vrijheid te flremmen. Het Jaar 1587 liep op het laatst, wanneer het den Overfte schenk gelukte, op den drieëntwintigften December, op naam van den Oud-Keurvorst truchses, de Stad Bon, aan den Rhijn, bij verrasflng, in te neemen. Roeroord hadt hij, in \ begin diens jaars, bernagtigd, doch, naa een bezit van drie maanden, wederom moeten verlaaten. Ook bleef hij nier langer dan negen maanden meester van de eerstgenoemde stad- van parma, na Bergen op den Zoom, een geruimen öjd, vrugrloos, ingeflooten gehouden, en het beleg te hebben opgebroken, zondt, in de maand Maart des Jaars 1588, den Prins van chimai, om het beleg rondom Bon te fiaan. Zes maanden duurde dit beleg, terwijl schenk en truchses, intusfchen, van tijd tot tijd, bij de Staaten om ontzet aanhielden. Doch men vondt zich, aan dien kant, buiten uaat, om Jjunnen wensch te vervullen. De Hertog vam parma, daarentegen, zondt meer volks voor de Stad. Schenk,  SCHENK van NIDDEGEM, (MAARTEN) 231 Schenk, geene uitkomst ziende, beval den Baron van podelits, die in de Stad het bevel voerde, op de best mogelijke wijze zich met den vijand te gedraagen. De overgave gefchiedde op den negentienden September, en de uittogt der Bezettinge in volle Wapenrusting. De overgave van de Stad Bon, hoewel op schenks bevel gefchied, wierdt, egter, bij hem zo euvel opgenomen, dat hij, deswegen, zich zeer misnoegd betoonde op de Staaten, als die, zijns oordeels, de Stad hadden kunnen en behooren te ontzetten. Volgens zommigen liet hij zelf van zich gaan, dat hij den dienst der Staaten, andermaal, wilde verlaaten. Ook hieldt men hem, in V Graavenhage, verdagt, als of hij, op 't Huis te Wijk, en andere plaatzen, een vijandigen aanflag in den zin hadde. Daarenboven heerschte 'er merkelijke muitzucht onder zijne Troepen. Onder dit alles wierdt het beleg van Rijnberk, 't welk ai eenigen tijd geduurd hadt, door den Hertog van parma, naa het overgaan van Bon, ijverig voortgezet. Van veel aangelegenheids was deeze Stad voor de Staaten; die, om de boven gemelde redenen, van schenk en zijn volk, zich niet veel goeds belooven konden. Doch de Graaf van nieuwenaar en de Heer van villers vonden middel, om hem eenigzins ter neder te zetten , en bragten op hem te wege, dat hij zich liet gebruiken , om eenigen voorraad binnen Rijnberk te brengen. Van den kant der Staaten zogt men hem nu ook te vrede te Bellen. Bij dit alles kwam nog, dat schenk wendig wierdt van de Spaanfchen, door dien zij, in de maand Junij des Jaars 1589, zijn Huis Blijenbeek bemagtigden. Andermaal Belde hij nu, met een gelukkigen uitflag , zijne poogingen te werk , om , op nieuws, eenigen voorraad van mondbehoeften en krijgsnoodwendigheden binnen Rijnberk te brengen. Voorheen verhaalden wij den mislukten toeleg van den OverBe schenk op Nieuwmegen , veroorzaakt door de dwarsdrijverij der Engelfchen. Sedert hieldt hij nog. al heimelijk verBand met eenige burgers, en fteeds in zijne gedagten, om, 't eenigen tijde, den aanflag te hervatten. In de maand Augustus des Jaars 1589 oordeelde hij, den tijd daar toe te zijn gebooren. Eene groote menigte volks, in de door hem Vvvvv 4 ge*  232 SCHENK van NIDDEGEM. (MAARTEN) gebouwde Vesting Schenkenfchans, hebbende bij een verza- Sl'n t" 1 deZ!'Ve' h£t h0,fte van den "a^ht van den .enden der genoemde maand, in twintig Sehepen en vijf Plei- Waa'. J Z< VaartTn' treeden ' ^ zakt daar mede de ZLL a dS gemelde Stad' De S' Antonis-poort wierdt ftraks open geloopen. Daarenboven deedt schenk de ijzeren tra hen breeken uit een huis, in de meening om alzo Zul^ ï6 fk°°men- T0t Zija on«eIuk nield' -en bruiloft >n dat hu.s, en konde de onraad niet verholen blijven In een oogenbiik koomt de burgerij en de bezetting op de been , doet eenen aanval op het ingenomen huis , en schenks volk hetzelve wederom verlaaten. Elk zogt zien nu te bergen in de fchepen, die, door den fterken ftroom, de Stad voorbij gedreeven waren. Schenk, in eene Schuit gefprongen z.,nde om te ontvlugten, wierdt gevolgd van veelen van ztjn volk. Het vaartuig, hier door overlaaden, doeg eensklaps t onderst boven. De dappere Overfte, vermits hij zwaar gewapend was, ging ftraks ten gronde, en liet 'er dus jammerlijk het leeven, in den bloeienden ouderdom van weinig meer dan veertig jaaren. Het Lijk, naderhand, door die van Nteuwmegen, gevonden zijnde, ftelden zij het hoofd en de vier deelen, op en omtrent de S. Antonis-poort te pronk Men verhaalt, dat ten tijde als het Lijk uit het water wierdt opgehaald, het nog dreigende gelaat des drenkeling» den Spanjaarden eenen fchrik aanjaagde. De Markgraaf van varrabon, van 's Konings wegen Stadhouder van Gelderland, vreezende voor wederwraake, deedt de «ukken van het deerlijk gehavende Lijk wederom afneemen, en in eene Kist bewaaren Twee jaaren laater, naa de bemagtiging der Stad door Prins* maurits, wierden, op bevel van zijne Doorluchtigheid de overblijfsels eerlijk ter aarde befteld. Aan schenk verlo'oren de Staaten eenen wakkeren Krijgsoverfte; welken, egter de naam naagaat, dat hij meer door moed en onverzaagdheid dan door beleid en voerzigtigheid hadt uitgemunt. Twee of drie dagen voor zijnen dood, hadt hij, op de Lipperheide, eene bende Spanjaarden, na Friesland beftemd, geflagen Ên eene aanzienlijke fomme gelds buit gemaakt. De mislukte aanllag op Nteuwmegen hadt tweehonderdvijftig man gekost. Be-  SCHENKENSCHANS. 233 Behalven 't verlies van haaren Gemaal, hadt de Weduw van. den Overfte schenk, Vrouwe van affekden, nog het verdriet, dat het Krijgsvolk, aan 't muiten (laande, van haar de betaaling van agterltallige foldije vorderde. De Staaten, met hun gezag tusfehen beiden treedende, verfchaften aan hetzelve eenige voldoening. Zie bor en hooft. Schenkenschans. In het naastvoorgaande Artikel hebben wij verhaald, hoe deeze Sterkte, in den Jaare 1586, door maarten schenk gebouwd, en naar zijnen naam genoemd wierdt. Zij legt op de uiterfte grenzen van Gelderland, aan den kant van den Kleeffchen bodem, op een Eilandtje 'sGraavenwaard, eertijds Voshol genaamd. Naa des ftigters ontijdigen dood, bekwam de Schans, die, eenigermaate, in haast was opgeworpen , meerdere uitgebreidheid en fterkte, zo door het aanleggen van nieuwe Werken, als door beveiliginggen tegen het aanfpoelende Rhijnwater. Allengskens groeide ook het getal der Huizen, welke men 'er, nu bijkans anderhalve eeuw geleeden, ten getale van omtrent achthonderd telde. Van wegen de aangelegenheid der Plaatze, om, in dien oord, meester te zijn van den Rhijn en de IVaal, viel dezelve, verfcheiden maaien, in andere handen, naar gelange de eene of andere der oorlogvoerende magten den fterküen arm hadt. De eerfte belegering viel voor in den Jaare 1599, door den Admirant van Arragon. Prins maurits , eene verfterking van Krijgsbezettinge daar binnen geworpen , en den Stroom met twee Hoofden paalwerk belemmerd hebbende, noodzaakte den Spanjaard, eerst voor een gedeelte, en naderhand het beleg volkomen op te breeken. Een ander middel beproefde 's Lands vijand, in den Jaare 1630. Hij hieldt heimelijk verftand in de Vesting met eenen der Bevelhebberen van de Staatfche Bezettinge, en hadt denzelven, door giften en beloften, tot verraad weeten te beleezen. Doch het ontwerp wierdt tijdig ontdekt, en de booswigt, naar verdiende, geftraft. Deeze twee middelen, om den gewigtigen Schans ic bemagtigen, dus vrugteloos beproefd hebbende, ftelde men Vvvvv5 een  234 SCHENKENSCHANS, een derde te werk, 't welk beter flaagde. De Hertog van LÈiiMA, met tusfehen de vier en vijfduizend man, in deezen oord gelegerd, zondt, op den vroegen morgen van den zevenëntwintigfte Junij des Jaars 1635, ruim vijfhonderd Knegten, onder bevel van den Luitenant Kolonel einholts, op de Vesting af, om dezelve, bij verrasüng, te bemagtigen. Dit gelukte. De Bevelhebber van welderen en het meerendeel der Bezettinge lieten het leeven, en de Schans wierdt deerlijk geplonderd. Het gewigt van dit verlies deedt Prins fredrik henrik ftraks befluiten, om de. herovering te onderneemen. Het openen der Loopgraaven deedt hij , met allen ijver, voortzetten. Van binnen , egter , bleef men hem des niet fchuldig: hier door gebeurde het, dat de belegeraars en de belegerden, bij wijlen, in de Loopgraven aan elkander kwamen. Het ongunftig herfstgetij deedt, intusfehen, de belegering traagiijk voortgaan; het bewind van welke, eerlang, aan den Veldmaarfchalk Graave willem van Nassau, wierdt opgedraagen. Niets anders, evenwel, rigtte hij uit, geduurende den naatijd van het Jaar 1635, dan de bemagtiging van een Groot Werk, welk de Bezetting van Schenkertfchans, voor de Vesting, hadt opgeworpen. De Winter was naauwlijks verloopen, of de Graaf van nassau floeg, van nieuws, handen aan 't werk om het beleg voort te zetten. Griethuizen, een klein Steedtje aan den Rhijn, boven Schenkenfchans, en vervolgens een klein Sluisje bemagtigd hebbende, gelegen op de Vaart, die van Kleeve na den Rhijn loopt, leide hij, tegenover dit Sluisje, eenen brug over de rivier, en worp, vervolgens, eene Linie op, van deezen brug af tot aan het Huis te Rij/and; aan Schenkenfchans wierdt, hier door, alle toevoer afgefneeden. Naa dit werk voltooid te hebben, zo ra's het jaargetijde het eenigzins toeliet, deedt de Graaf het beieg der Plaatze verder voortzetten. Twee Spaanfche Veldoverften rukten, vrugteloos, aan, tot ontzet der Vestinge; zij vonden Graaf willem zo vast gelegerd , dat zij alle poofcingen, om hun doelwit te bereiken, voor verlooren arbeid aanzagen. Van hier dat de Spaanfche Bevelhebber fourbin, die binnen Schenkenfchans het oppergezag voerde, zijnde zijn voorzaat einholts, die, in den voorleeden jaare, de Ves-  SCHENKENSCHANS. 035 Vesting op de Staatfchen hadt veroverd, onlangs gefneuveld, te raade wierdt, 0m met Graave willem van nassau in onderhandeling te treeden. De overgave gefchiedde op den negenè'ntwintigften April des Jaars 1636. Sedert bleef de Vesting in de magt der Staaten, tot in den Jaare 1672 , wanneer zij, nevens een goed aantal andere Plaatzen, in dien oord, voor de alles wegneemende magt der Franfchen moest bezwijr ken. De Maarfchalk Graaf de turenne wierdt 'er meester van, op den eenentwintigften Junij des gemelden jaars, onder belofte van de gewoonlijke Krijgseere aan de Bezetting. Men vindt aangetekend, dat deeze overgave uitviel tegen de verwagting van veelen, die van oordeel waren, dat de Vesting zich in een zo gedugten Baat van tegenweer bevondt, dat dezelve den vijand nog lang zoude hebben kunnen ophouden. Diensvolgens meenden zij , dat de Bevelhebber, door de magt van Fransch goud, zich tot die lafheid hadt laaten overhaalen. Hoe 't zij, niet langer, dan tot op den eerften Maij des volgenden Jaars 1673 , bleef Schenkenfchans in de magt der Franfchen; naa het fluiten van den Vrede met den Keurvorst van Brandenburg, wierdt de Vesting aan deezen ingeruimd, als meenende dezelve, daar op een oud regt te hebben. De Staaten der Veréénigde Gewesten, onder wier oppergezag de Vesting was gebouwd, en die meer dan negentig jaaren in 't bezit daar van geweest waren, Belden te veel belang in eene Sterkte, welke, als leggende ter piaatze, alwaar de Rhijn en de Waal zich van een fcheiden , en alzo den toegang na de Betuwe en de Veluwe opende, dan dat zij aan dejierkrijginge van dezelve zich niet ernftig zouden laaten gelegen zijn. Al fpoedig naa de ontruiming der Franfchen, traden zij, hierom, in onderhandeling met den Keurvorst, om in het bezit herfteld te worden. Verfcheiden zwaarigheden, welke telkens in den weg kwamen, deeden de onderhandelingen fleepende houden, tot in den Jaare 1678; toen kwam men overeen, dat de Keurvorst de Vesting, nevens het daar aan onderhoorig grondgebied, aan de Algemeene Staaten zoude afftaan. Doch 'er verliepen, zedert, nog bijkans drie jaaren, eer de grenzen behoorlijk geregeld wierden. In de maand Augustus des Jaars 1681 wierdt Schenkenfchans overga  ajSf SCHENKENSCHANS, enz. geleverd in de handen van Hun Hoog Mogenden; die, terftond daar naa, de Vesting, door eenige Vaandels, deeden bezetten, en vervolgens de Plaats merkelijk verfterken. Wat den tegenwoordigen Baat van Schenkenfchans aangaatvermits de Vesting, door het verzanden der Rivieren, van minder aangelegenheid, dan in vroegere dagen, is gewo'rden, heeft men de Vestingwerken laaten vervallen. Sedert is het getal der inwooners merkelijk verminderd, en heeft men diensvolgens, de huizen laaten vervallen. 'Er is nog eene' Gemeente van Hervormden, nevens eene Kerk, die nog kenmerken draagt van het vroeger meerder aanzien der Plaatze De Leeraar, welke aldaar den predikdienst waarneemt, verl rigt ook het dienstwerk te Croesbeek, in het Rijk van Nijwegen. Schenkenfchans heeft thans geene afzonderlijke Regeering; de lngezeetenen Baan, zo ten aanzien van het burgerlijke als ftrafbaare, onder het regtsgebied van het Hof van Gelderland. Zie sligtenhorst , Gelder fche Gefchiedenisfen. Schepers , (willem bastiaanszoon) van geboorte een Rotterdammer, ijverig voorftander van het Huis van Oranje, geduurende de muitende beweegingen van het Jaar 1672, om welke te Booken, hij, meer dan eens, zo in 't openbaar als in 't geheim, de hand leende. Bekend zijn de oproerigheden, welke, in het gemelde jaar, te Rotterdam gepleegd wierden. Onder de perfoonen, welke zich opworpen tot hoofden der burgertje , om uit naam van dezelve met de Regeering in onderhandeling te treeden , vinden wij willem bastiaanszoon schepers genoemd. Nevens de overige, vervoegde hij zich, menigmaalen, ten Stadshuize, om aan mijne Heeren van de Wet, nu deeze , dan geene voorflagen te doen; allen, evenwel , daar heenen ftrekkende, om, Baande het vermoeden van Franschgezindheid , onder welke eenige Regenten, bij de fmalle Gemeente, lagen, de verheffing van Zijne Hoogheid Prinfe willem den III tot Stadhouder, te bewerken. 'sMans ijter bleef, zedert, niet onbeloond. Bij de  SCHEPERS. (WILLEM BASTIAANSZOON) ag? de buitengewoone verandering der Regeeringe , welke , niec lang daar naa, te Rotterdam, voorviel, las men ook zijnen naam op de Nominatie van nieuwe Vroedfchappen , door de Burgerij, of wel door twaalf der vooruaamften uit dezelve, gemaakt, en vervolgens den Prinfe overhandigd. Op hem viel, onder andere, de keuze van den Stadhouder. Hoewel wij deswegen geen vast befcheid ontmoeten , zekerlijk zal schepers, reeds ten deezen tijde, den Staat ter Zee gediend hebben. Immers bekleedde hij, weinige jaaren laater, den post van Luitenant - Admiraal van Holland, en voerde, al» zodanig, in den Jaare 1677, het bevel over de Vloot, welke, ter hulpe van de Deenen tegen de Zvneeden, na de Oostzee wierdt gezonden. Niet onvoorfpoedig flaagde hij op dien togt; als hebbende hij de hand geleend tot het bemagtigen of vernielen van drie der beste fchepen .van Zijne Zweedfche Maiefteit. Eenen tweeden togt na het Noorden deedt de Luitenant-Admiraal schepers, in den Jaare 1683, als Bevelhebber van eene Vloot van vierentwintig Oorlogfchepen. Hij verfcheen met dezelve voor Gothenburg, doch vertoefde 'er flegts een korten tijd, zonder iet merkwaardigs te verrigten. In 't wederkeeren na het Vaderland, en terwijl hij het Gat van Texel bijkans bereikt hadt, bejegende hem een zwaare ramp. Hij wierdt beloopen van een zo geweldigen ftorm, dat zeven of acht van zijne fchepen verongelukten, zommigen met verlies van al het volk, andere met behoud van weinige manfchap. In blaakende gunst moet schepers geftaan hebben bij den Stadhouder willem den UI, en deeze in hem zeer groot vertrouwen gefteld hebben. Dit mogen wij befluiten uit de eere, hem aangedaan, bij 's Prinfen overtogt, in den Jaare 1688, na Engeland, om de Kroon van Groot-Iiritannie te aanvaarden. Nevens den Vice - Admiraal Graave van styrum, tradt hij, met Zijne Hoogheid, aan boord van het Fregat , 't welk, onder bevel van den Kapitein van esch , den Prins zoude overvoeren. Sedert ontmoeten wij, wegens den Luitenant- Admiraal , in deeze hoedanigheid of anderzins, geen gewag: want het is bij ons twijfelagtig, of de Heer schepers, in den Jaare 1690 vermeld, ais door de Regeering te werk gefleid, om te Rotterdam eenen oproer tot bedaaren ti  2£8 SCHERMER; te brengen, voor het onderwerp van dit Artikel, dan voor eenen anderen perfoon van dien naam, moet gehouden worden. Zie j. wagenaar, Vaderk Hiftorie; Schermer, eigenlijk de Schertnèrmeer, ook wel, en gemeenlijk , de Schermeer genaamd , is eene zeer aanzienlijke , Bedijking, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuwfchap van de Nieuwburgen genaamd; zij grenst ten Noorden aan de Heer - Huigenwaard * en ten Westen aan het Regtsgebied der Stad Alkmaar. Tot in den Jaare 1631, was de Schermermeer, even gelijk verfcheiden andere thans vrugtbaare landftreeken in deezen oord van Holland , een uitgerekte waterplas. Op den .zeventwintigften September des gemelden jaars verleenden 's Lands Staaten Octroij, om het Meir in dijk te mogen brengen. Naa een tijdverloop van vier jaaren hajt men 't werk tot zo verre voltooid, dat aan de onderneemers, hunne aandeelen, bij Loting, wierden uitgegeeven. Volgens opgave in de Lijst der Verpondingen, bevat de drooggemaal: te grond' zesduizend honderdeenenzestig Morgens en vijfhonderd drieëntachtig Roeden Lands, van welke Lasten betaald worden; alles bellooten in eenen Ringdijk van omtrent negenduizend Roeden. Volgens de laatfle telling, Bonden, in den Jaare 1749, in het Schermermeer , tweehonderd en zestig Huizen. Ten dienfte der Opgezeetenen, Baan* in deeze Bedijking, twee Kerken: de Bedijkte - Schermerkerk , en de Zuid-Schermerkerk , ook wel het zwarte Kerkje genoemd. Vari wegen het platte Land, volgens zekere vastgeftelde fchikking, moeten deeze Kerkgebouwen, de predikdienst, en 't geen verder daar toe behoort, onderhouden en bekostigd worden. Voorts Baan de gemeene belangen van Schermermeer, het toezigt op den Ringdijk, op Wegen, Slooten, Sluizen, Molens, en 't geen verder 'het platte Land betreft , aan het opzigt van eenen Dijkgraayem zeven Heemraadèi^, welke, ten overftaan van Hoofd- Ingelanden, die achttien in getal zijn, in de maand April, in een der Vertrekken van het Stadshuis te Alkmaar, eene jaarlijkfche Vergadering houden. Scuer*  SCHERMER, (Groot) SCIIERMËR. (Noord) 239 Schermer, (Groot) ook wel Zuid-Schermer genaamd, een Ban of Ambagtsheerlijkheid, nevens een Dorp, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuvfchap van de Nieuwp. burgen geheeten. Het een en ander legt buiten de Bedijkte Schermer, deels ten Noorden, deels ten Westen aan dezelve. De uitgeftrektheid der Heerlijkheid wordt op weinig minder dan vierhonderd tweeëntwintig Morgens Lands begroot, die Verponding betaalen. In bloei en welvaart is deeze Landftreek, van tijd tot tijd, aanmerkelijk verminderd. Immers dit fchijnen wij, met grond, te mogen afleiden uit het verminderde getal van huizen, wier getal, voor het midden der jongstverloopene Eeuwe, tweehonderd vijfenvijftig bedroeg; doch die, naa een tijdverloop van ruim honderd jaaren, op honderd vierendertig gedund waren. Even als de meeste Dorpen, in deezen oord, is Groot-Schermer in de lengte gebouwd, en beflaat eenen flreek van tusfehen de vier en vijfhonderd Roeden. De meeste huizen zijn oud; doch de Kerk, als zijnde gebouwd ten tijde van den welvaarenden ftaat der Plaatze, draagt, in haare grootte, de kenmerken van het voormaalige meerder getal van Ledemaaten. De Predikant, welke deeze Kerk bedient, verrigt ook het gewijde dienstwerk te Driehuizen, eene Buurt, met Groot-Schermer vereenigd, en daar aan onderhoorig. De Regenten van beide Plaatzen zijn hunne eigen Ambagtsheeren; als hebbende dezelve, in den Jaare 1730, voor eene fomme van achtduizend Guldens, de Ambagtsheerlijkheid gekogt. Schermer, (Noord) een Ban of Ambagtsheerlijkheid, insgelijks in het Baljuwfchap van de Nieuwburgen, en ten Zuiden aan Groot-Schermer grenzende, beflaat ruim honderd Morgens Lands meer dan de laatstgenoemde Ban. Ook is het getal van huizen grooter naar evenredigheid. Doch wanneer men het voorgaande met het tegenwoordige getal vergelijkt, befpeurt men, na genoeg, de zelfde evenredigheid in de vermindering. Sints het Jaar 1632 tot in den Jaare 1749, was het getal, van driehonderd vijfenzeventig, tot op tweehonderd drieëndertig geflonken. Noord-Schermer heeft geene Kerk gehad, zedert het Jaar 1612, wanneer het Gebouw, door een ge-.  54o SCHERMER - EILAND, SCHERMERHORN. geweldigen ftorm , nederflortte; waar van men nog eenige overblijfzels ziet. De ingezeetenen van het Dorp moeten te Schertnerhorn hunne openbaare Godsdienstoeffening waarneemen. Het laatstgenoemde Dorp, nevens een ander, WestMijzen genaamd, maaken, met Noord-Schermer, ééne Ambagtsheerlijkheid uit, welke, zedert het Jaar 1700, toebehoort aan de Stad Alkmaar; voor negentienduizend en tweehonderd Guldens wierdt zij 'er eigenaares van. Schermer-eiland. Deezen naam voert zekere (breek lands, in welke, onder andere, de twee bekende Noordhollandfche Dorpen Rijp en Graft leggen. Toen de drie thans drooggemaakte Meiren, de Beemjler, de Schermer en de Stermeer, nog uitgebreide Waterplasfen waren, was deeze plek een droog ftuk lands. Den naam van Eiland voerde het, en met reden, om dat het niet anders dan te fcheep konde genaderd worden. Sints men de boven gemelde drie Meiren heeft droog gemaakt, heeft het, tot heden toe, nog den ouden naam behouden. Het Schermer - Eiland ftrekt ten Noorden en ten Westen aan de Schermer, ten Oosten van de Beemjler, en ten Zuiden aan de Stermeer. Schermerhorn, een Dorp, in den boven meermaalen gemelden oord, op den Noordoostlijkften hoek van het Schermer-Eiland} van welke legginge het, waarfchijnlijk, zijnen naam zal ontleend hebben: want Hom, gelijk bekend is, betekent een hoek of uitfleekende plek lands. In vroegere dagen ftondt 'er flegts eene Kapel; naa het inftorten der Kerke van Noord-Schermer, heeft men 'er eene fraaie Kerk gebouwd, in allen opzigte beantwoordende aan het getal en het vermogen der Ingezeetenen. Want Schermerhorn was , ten dien .tijde, eene zeer welvaarende en bloeiende Plaats; wordende het getal der bewooners, omtrent het begin der naastvoorgaande Eeuwe, op vijftienhonderd begroot. Men telde, onder dezelve, wel vijfentwintig Groot-Schippers, die op de Oostzee , Frankrijk , Spanje en andere Gewesten voeren. Allengskens dunde dit getal, en is, eindelijk, geheel verdweenen. Dit deedt het Dorp merkelijk verarmen; . waar bij nog kwam  SCHERMERHORN, SCHERPENISSE. m kwam een felle brand, welke, in den Tanfe 1699, binnen korten tijd, drieënzestig Huizen in de asch leide. Het Dorp heeft nog eenigen bloei en leeven behouden, van wegen den menigvuldigen doortogt van en na de Stad Alkmaar. Alle verzending te fcheep, uit en in de Bcemfler, gefchiedt over Schermerhorn, van waar, door de Schermer, een wijde Vaart na de gemelde Stad loopt. Rijkdom en welvaart der Ingezeetenen, ten tijde van den bloeienden ftaat der Plaatze, was de bron vau veele losbandigheden, aan welke inzonderheid ook het Vrouwelijk Gellagt zich fchuldig maakte. Tot het fprookje van de Schermerhornfche Vrijftermarkt, zal, veelligt, dit SCHIEDAM. dreeven, en een goed deel gevangen namen. Midlerwijl naderde brederode de Stad; doch vernomen hebbende, dat de kans verkeeken was, trok hij te rug, in zijnen aftogt het Dorp Over/chie bemagtigende ; om 't welk te herneemen, die van Schiedam, kort daar naa, eene vrugtlooze onderneeming deeden. Andermaal fmeedde brederode, kort daar op, eenen toeleg op Schiedam; doch die, even ais de voorgaande, vrugtloos afliep. Op den tweeëntwintigften Februarij des Jaars 1493 verkreegen die van Schiedam, van den Roomsch^ Koning maximiliaan, tot onderhoudenisfe van de Haven en tot vordernisje van de Stad, zekere Landuitgors en Schorre, uit de Rivier de Maaze aangewasfen, leggende tusfehen die Rivier en de Stad, het Frankenland genaamd; voor deeze vergunning moest de Regeering zekere Erfpagt betaalen. Twee jaaren daar naa verleende de zelfde maximiliaan , aan de Stad, over het gemelde Frankenland, een volkomen gezag, regtsgebied en beregting, zo wel in 't hooge als in 't laage, jn de zelfde uitgeftrektheid en maate , als de Hollandfche Graaven, tot dien tijd toe, aldaar geoeflënd hadden. Volgens Oftroij van Vrouwe maria van bourgondie, van den drieëntwintigften Maart des Jaars 1476, was het getal der Vroedfchappen bepaald op eenentwintig, en daar bij vergund, om uit hun midden te mogen kiezen, alle jaaren, twee Burgemeesteren, en twee Thefauriers, en dat de Baljuw de zeven Schepenen zoude aanftellen. Keizer karel de V, als Graaf van Holland, maakte hier in eenige verandering. Hij beval, op den dertienden Januarij des Jaars 1537 > dat het getal der Vroedfchappen tot vierentwintig zoude vermeerderd, en door dezelve eene Benoeming zoude gemaakt worden, van vier tot Burgemeesteren en veertien tot Schepenen; uit welk getal, vervolgens, de Graaf of deszelfs Stadhouder twee tot Burgemeesteren en zeven tot Schepenen zoude verkiezen. Voorts, dat indien een der Burgemeesteren of der Schepenen binnenstijds overleedt , de Baljuw, uit de laatstgemaakte Benoeming, eenen anderen zoude verkiezen of in den eed neemen. En eind-rliik, indien een der Vroedfchap ftorf, zouden de overige Vroedfchappen, aan den Graave, of deszelfs Stadhouder, een drietal ter hand Bellen; om uit hetzelve de openBaande  SCHIEDAM. 9£ï Baande plaats te vervullen. Op het Privilegie van Vrouwe maiua, wierdt aldus, door zijne Keizerlijke Majefteit, geen geringe inbreuk gemaakt. In de maand November des Jaar? 1556, verleende philips de II, onder andere Steden, ook aan Schiedam, het Voorregt, om tot zestig Guldens te wijzen bij arrest: invoege bij vonnis der Stad, de fomnie van zestig Guldens niet te boven gaande, niet zoude kunnen geappelleerd worden; welk Oktroij, vervolgens, bij het derde Artikel van de nadere Ampliatie der Inftructie van den Hove van Holland , gedagtekend den vierè'ntwintigften Maart des Jaars 1644, tot de fomme van honderd vijftig, en nogmaals, bij Plakaat van Hun Edele Groot Mogende r de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, van den vijfden Maij des Jaars 1674 , tot driehonderd Guldens is verhoogd. Gelijk elders, in de Nederlanden, dus ging ook, al 'vroeg, te Schiedam het licht der Hervorminge op. Salomon van der hoeven, Baljuw der Stad, om dat hij de meer gezuiverde leerbegrippen was toegedaan, moest, in den Jaare 1560, zijne dus genaamde, ketterij boeten met verlies van zijn Ampt en eene zevenjaarige Gevangenisfe op de Voorpoort van Holland, in 'sGraavenhage. Sedert, 't zij door de vlugt, of op eenige andere wijze, zijne vrijheid bekoomen hebbende, rustte hij een Schip uit, hielp, daar mede, onder de Watergeuzen, de Stad Brielle bemagtigen, en vondt, in't einde, zijne vrijheidsliefde beloond, met het Baljuwfchap van 'sGraavenhage. Naa het bemagtigen van den Briel, gevolgd van dat van Delfshaven, lag Schiedam 't eerst aan de beurt, als wordende hetzelve genoegzaam ingeflooten gehouden; te meer, zints ook de Stad. Delft Staatfche Bezetting hadt ingenomen. Zonder flag of Boot ging Schiedam in 'sPrinfen belangen over, naa dat de Hertog van alva de Spaanfche Bezetting daar uit geligt hadt, om dezelve tot de belegering van Bergen in Henegouwen te gebruiken. De Heer philips van marnix, Heer van St. Aldegondc, voerde 'er, van 'sPrinfen wegen, in het volgende jaar het bevel. Naa het overgaan der Stad tot de Staatfche zijde, begon men 'er ook, op Baanden voet, op de belangen van den Hervormden Godsdienst bedagt te zijn. Het Krijgsvolk van barthold entes hadt reeds eenen aanvang gemaakt van  352 SCHIEDAM. Tan het beeldenflormen. Nog vóór het einde des Jaars 1572 verzogren de Hervormden, aan den Prinfe van oranje, dat de Kerken, van de nog overgebleevene beelden, geheel mogten gezuiverd worden. Van den zelfden kant kwam aan Zijne Doorluchtigheid een verzoek om onderhoud der Predikanten, uit de Geestlijke goederen der Stad. Hier over ontflondt eenig gefchil, waar van de afloop ons niet gebleeken is; dit wel, dat de Hervormden , zedert, iu het ongeftoord genot der oefflninge van hunnen Godsdienst zijn gebleeven; als mede, dat wtLLEM de I, al vroeg, bevel gaf tot het onderhoud van twee Predikanten , uit de Geestlijke Goederen , uit welke aij, jaarlijks, vierhonderd Jakcbs - Guldens moesten trekken. Van dollen Godsdienstijver, kort naa de bekoomene vrijheid, zag men, in onze Stad, eerlang, een aanflootelijk voorbeeld. Zekere gerrit jakobszoon van vlaardingen , Roomsch Priester, meer dan zestig jaaren oud, hieldt, naa de nederlaage van 't Roomsch Geloof, zijn verblijf nog binnen Schiedam. Eenige baldaadige Soldaaten kreegen hier van de lucht, in de maan^ Februarij des Jaars 1574. 't Zij uit eigen beweeging, of door ópftooking van anderen, vallen ze, in zekeren nacht, in 's Mans huis, flaan en mishandelen hem wreedaartigiijk, en laaten hem voor dood leggen. Hij bekwam, nogthans; en, 's anderendaags, met een Schuitje, na Deljt gevoerd zijnde, overleedt hij aldaar, aan zijne wonden, naa verloop van weinige dagen. In de maand Augustus des Jaars 1574 openden die van Schiedam hunne Sluizen, om, door de overitrooming der L nden, het ontzet der belegerde Stad Leiden te he'pcn bevorderen. Omtrent anderhalf jaar laater, te weeten op den zevenè'ntwintigften Januarij des Jaars 1476, feogten Burgemeesters en Regeerders, in den naame en ten behoeve der Stad, van de Heeren Staaten van Holland en West friesland, het Baljuw- en Schoutampt, nevens een jaar Tollen van de Varken- en Paerdenmarkten der Stad. Drie maanden daar naa bewilligde Schiedam in de Unie of nadere vereeniging tusfehen Holland en Zeeland, en gaf last aan kornelis jakobszoon faöry, om dezelve, van Stadswegen, te ondertekenen. Soortgelijk een last wierdt, op den vijfden Julij des Jaars 1581, opgedraagen aan barent peterszoon, Bur-  SCHIEDAM. 953 Burgemeester, leendert joriszoon beys , Vroedfchap, en Mr. willem Van der meer, Penfionaris, ter gelegenheid van de Opdragt der hooge Overheid van den Lande van Holland aan Prinfe willem van oranje. Het voorgevallene te Zutfen en Deventer, in den Jaare 1586, veroorzaakte, ginds en elders, merkelijk wantrouwen op het bewind van den Engelfcnen Landvoogd, Graave van leicester. Ter verhoedinge om niet eveneens, door verraad, in de handen der Spanjaarden geleverd te worden , verzogten en verkreegen die van Schiedam, van 's Lands Staaten, verlof, om, ter hunner verzekeringe, honderd Waardgelders te mogen aanneemen. Omtrent deezen tijd was het onzinnig begrip , wegens het aanweezen van Hekfen, Toverkollen en Waarzegfters, ook tot onze Stad doorgedrongen. Gelukkig indien dit wangevoelen geene verdere uitwerking hadde gedaan, dan om te dienen tot een voedzel van angfiig bijgeloof. Maar, tot oneere van Schiedam, droomde, 't eenigen tijde, binnen deszelfs muuren het onfchuldig bloed van zommige rampzaligen, welke onder verdenking van Duivelskundenaarije vielen , of wier gekrenkt harsfengeftel of verdorvene verbeeldingskragt hen deedt gelooven, dat ze, met het aangetijde vermogen, met 'er daad begaafd waren. Vijf Vrouwsperfoonen , bij vonnis van den vijfentwintigften Maij des Jaars 1585 , veroordeeld" om gepijnigd te worden, beleedeu, met den Duivel een verbond aangegaan, en, uit kragt daar van, toverij gepleegd ta hebben, tot befchadiginge van menfchen en beesten. In gevolge dier bekentenisfe wierden twee dier ongelukkigen leevende, en twee andere, naa alvoorens geworgd te zijn, verbrand: de vijfde wierdt in de Gevangenisfe geworgd gevonden. Behalven deeze Toverkollen, van de ergfte foort, vondt men, onder de Schiedamfcne Wijven, veelerhande Waarzegfiers, en zo genaamde Teemsdraaifters, die, uit het draaien van een Teems of Zeeve, goed geluk wisten te zeggen. Alle; deeze wierden uit de Stad gebannen. Eene der gewaande Duivelskunftenaaresfen, in het einde van het Jaar 1590, gevangen zittende, wierdt, in den Kerker, verworgd gevonden. Op rekening van den boozen Geest wierdt dit feit gefteld, en het Lijk der rampzalige, diensvolgens, waardig gekeurd om  254 SCHIEDAM. om tot asch verbrand te worden; De volvoering van dit belachelijk Vonnis gefchiedde in de maand Februarij des Jaars" I59I-. Gelukkigery voor de belang hebbende, was de uitflag Van foortgelijk eene befchuldiginge, in den Jaare 1592, ingebragt tegen zekere marytje arends , Huisvrouw van jakob adriaansz'oon, die, om gewaande Toverij, in h'egtenis was genomen. De Baljuw der Stad, melchior Willemszoon van welhoek , nevens den Prokureur Generaal, veroordeelden haar om verbrand te worden. Van dit Vonnis beriep zich de ongelukkige op het Hof; 't welk, vervolgens, op den negenentwintigflen Februarij des Jaars 1592, een Vonnis ftreek, volgens 't welk de gemelde marytje arends tót fcherper onderzoek of den Pijnbank moest gebragt Worden. Doch dit Vonnis hadt insgelijks geenen voortgang; naa nog ruim drie maanden zittens, wierdt het, volgens uitfpraak van den Hoogen Raad, vernietigd, de Gevangene op vrije voeten gefield, Èn de Baljuw van Schiedam, nevens den Prokureur Generaal ver weezen in de kosten. Indien al van Toverije, men hoorde, zedert, niet meer van het vangen en Braffen van Toverkollen , door de Regeering van Schiedam. In den Jaare 1650 verleenden de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland aan de Stad Schiedam het Oclroij, volgens 't welk de vierentwintig Vroedfchappen, voortaan, in plaats van twee, drie Bnrgemeesteren zouden mogen Bellen , voorts haare eigen Schepenen verkiezen, eri de openvallende Vroedfchapsplaatzen vervullen. Diensvolgens moesten de Vroedfchappen, op den ïaatflen April, vergaderen, en vervolgens inleveren geflootene briefjes, inhoudende de naamen van zes, veertien en drie perfoonen, omj bij de meerderheid, uit dezelve verkoozen te worden, drie tot Burgemeesteren, zeven tot Schepenen, en één tot Vroedfchap , indien 'er eene Raadsplaats open ftondt. De gekoozenen zouden, voorts, den gewoonlijkeh Eed doen, in handen van den Baljuw,- of, bij diens afweezigheïd, in handen van de Oudfle Vroedfchap, mits dezelve geen Burgemeester of Schepen ware. Dus herkreeg de Stad Schiedam het regt van eigen Regeeringsbeftelünge, 't welk zij, vóór de regeering van Keizer karel den V, bezeeten hadt, doch, door dien Vorst, ingevolge zijner heerschzuchtige bedoelin. gen,-  SCHIEDAM. agg gen, merkelijk befnoeid wierdt. Het laatstgemelde Oktroij wierdt, in den Jaare 1704, door 'sLands Staaten, nader bekragtigd, doch het getal der Vroedfchappen op twintig verminderd. Bij de Regeeringsverandering van de Jaaren 1747 en 1748, gelijk bekend is, is hier omtrent verandering voorgevallen, en aan Zijne Hoogheid het regt van beftellinge opgedraagen. Merkelijke beweeging ontftondt 'er, in den Jaare 1672, te Schiedam, om de verheffing van Prinfe willem den III te bevorderen. De Vroedfchap willem nieuwpoort , welken wij, in een afzonderlijk Artikel, nader hebben leeren kennen, verdagt van 's Prinfen bevordering te willen tegenhouden, wierdt door het gemeen gevat, en fmaadelijk gehandeld. Men dreef het Buk door, en liet, wel haast, de Oranjevlag van den Toren waaien. In den befaamden twist, over de werving van zestienduizend Man Krijgstroepen, in den Jaare 1Ó84, was Schiedam de eenige Stad, welke de zijde van Amfterdam hieldt; zij deedt eene Aantekening ter Staatsvergaderinge, bij welke zij verklaarde, „ het befluit op de wer,, ving te houden voor nietig en kragteloos, als tegen het ,, aloude gebruik genomen zijnde; protesteerende, wijders, „ van al het onheil, welk 'er, in tijd en wijle, uit zoude „ kunnen rijzen, en de toeftemming niet kunnende geeven, ,, dat het ter algemeene Staatsvergaderinge zoude worden in„ geleverd." Eindelijk tekenen wij nog aan, dat de burgers van Schiedam, even als van andere Steden, geduurende de Jaaren 1747 en 1748, hunnen ijver betoonden in het opftelleu en ter tekeninge aanbieden van Verzoekfchriften, over burgerlijke bezwaaren, hoewel men 'er laater, dan in eenige andere Steden, daar van eenen aanvang maakte. De uitilag was hier de zelfde als elders. 'sPrinfen Gemagtigden ontfloegen 'er de gantfche Regeering, doch herftelden dezelve wederom, op één Lid na, 't welk van zijnen post verlaaten bleef. Tevens wierdt het getal der Vroedfchap wederom op vierentwintig vermeerderd. , Wat 'er, geduurende de jongstverloopene jaaren, vóór en ten tijde der Omwentelinge van den Jaare 1787, te Schiedam is voorgevallen, is nog heden, bij eenen iegelijk, in verfche geheugenisfe. Op  256 SCHIEDAM. Op dit hiftorisch berigt, zullen wij nu eene meer bijzondere befchrijving der Stad laaten volgen. Schiedam heeft vier Poorten; zij zijn de volgende: de Rotterdamfche, de Overfchiefche, de Vlaardinger en de Ketel-Poort; de twee laatfte leggen digt bij malkander, in het Noordwestlijk gedeelte der Stad. Van de oude Muuren, welke eertijds de Stad, bij wijze van Vestingwerken, omringden, vindt men alleen een overblijfzel in een ouden Toren. Thans legt Schiedam binnen een Aarden Wal beflooten , langs welken verfcheiden fraaie fteenen Koornmolens zijn gebouwd. In eene ongedrukte Befchrijving van Schiedam, ons, door eene gedienftige hand, op eene verpligtende wijze, medegedeeld, en uit welke wij verfcheiden bijzonderheden, de Hiftorie der Stad betreffende, ontleend hebben, leezen wij, dat, in den Jaare 1515, het getal der Huizen op vierhonderd tweeënzeventig wierdt begroot ; 't welk , zedert , tot dertienhonderd achtenzeventig zoude zijn aangegroeid. Het getal der Ingezeetenen wordt op achtduizend begroot. Het Stadshuis , hoewel niet zeef groot, is een fraai Gebouw, voorzien van de noodige Vertrekken, onder welke men 'er eenige ontmoet, die zeer zindelijk zijn betimmerd. Onder het Stadshuis plagt men, eertijds, de Waag te houden; doch dezelve is, in laatere tijden , elders verplaatst, en thans een afzonderlijk gebouw; het ftaat bezijden den Toren der Kerke. Even als in andere Stéden, plagt men , van ouds, ook hier eene Doele te hebben; zij is nog in weezen, doch, even als elders plaats heeftT onder de gedaante van een aanzienlijken Herberg. Bijkans vijftig jaaren geleeden is dezelve merkelijk vertimmerd en vergroot. Voorts heeft men 'er een Latijnsch School, eene Beurs, Vleeschhal en Vtschmarkt. 'Er is niet meer dan ééne Kerk, ten dienfte der Nederduitfche Hervormden ; zij ftaat aan eene ruime Markt of Plein, niet verre van het Stadshuis,' en, na genoeg, in het midden der Stad. Het was, eertijds, eene Parochiekerk, aan joannes den Dooper toegewijd. Het is een oud, groot en deftig Gebouw, pronkende met een hoogen Toren, en , van binnen, met een fraai Orgel. In deeze Kerk zag men, eertijds, eene pragtige Kapél, en, in 't midden van dezelve, eene marmeren Graftombe, onder welke  Schiedam1. • • as* ke de h. luidwina, of lidewvN, begraaven was. Deeze befaamde Santinne was te Schiedam gebooren, in den Jaare 1380, en in het Jaar 1433 aldaar overleeden. Zeer vermaard was deeze Maagd, bij haar leeven ; en lang haa haar overlijden ; om haare heiligheid, zagtmoedigheid , lijdzaamheid eti andere goede hoedanigheden. De berugte Prediker jan brugman, en de beter vermaarde Thomas h kempis, hebben haar leeven en daaden befchreeven. Zie verder het Art. luidwina £ Deel XXII. bladz. 16". Vter Predikanten neemen, te Schie. dam; het gewijde dienstwerk waar; zij behooren onder de Klasfis van Schieland. Behalven de Nederdukfche, vindt men hier ook eene Gemeente van Walfche Gereformeerden; doch deeze hebben geene afzonderlijke opénbaare Kerk, maar verrigten hunnen openbaaren Godsdienst, in eene ruime Zaal van het Gasthuis , tot eene predikplaats bekwaam gemaakt. De niet zeer talrijke Gemeente wordt door éénen Leeraar bediend. — Vreemd is het, en wij kunnen de reden niet bevroeden , dat wanneer de Removftranten, in den aanvang deezer Eeuwe, naamelijk in de maand Junij des" Jaars 1705,' èan dè Regeering, om verlof verzogt en tor het Bigten eener Kerke, dit aanzoek, naa twee maanden beraads, wierdt afgeflagen. — Men vondt hier, voormaals, eene Doopsgezinde Gemeente. Om het verminderende getal van Leden, vervoegden zich deeze aan de Gemeente dier Gezinte te Amfterdam; haare Vergadering houdende bij het Lam tn den Toren, erf droeg haare Predikplaats en andere Kerkelijke goederen aari dezelve op, inids dé nog overgebleevene Leden, indien zij tot armoede vervielen, uit dezelve Zouden onderhouden worden. De Leeraar wierdt voor eene bepaalde fomme afgekögt; Dit viel voor in den Jaare 1748. De Kerk bleef de eigendom der Amfterdamfche Gemeente, tot in den Jaare ij->$j wanneer zij, voor de fomme van twaalfhónderdvijftig GuL deus, wierdt verkogt. — Eindelijk heeft men 'er twee SÉatieii van Roomschgezinden; de eene behoort tot de Gezinte der jfanfetiistcn. — In de Roomfche lijden hadt men , te Schiedam, twee Nonnenkloosters. Het eerfte, aan s. ursula gewijd , en waar in men volgens den derden Regel vnn Sv franciscus leefde, wierdt gebouwd in den Jaare 1424; döcffj xxvi. DEEr,. Yyyyy kort  25S SCHIEDAM. kort daar naa, geheel zijnde afgebrand, 'm den Jaare 1429 verplaatst na het Dorp Ketel, in Schielattd gelegen. Het tweede, zijnde een Klooster van Augustijner-Nonnen, voerde den naam van S. Annaas- Konvent. Wijders hadt men 'er een Gasthuis, 't welk van S. jakob den naam ontleende, en een Bagijnhof; deeze beide Gefligten zijn nog in weezen. Het Gasthuis is ouder dan de Stad. In de boven aangehaalde onuitgegeevene Ikfchtijving van Schiedam leezen wij , dat volgens uitfpraak van Schepenen van Schiedam , toen nog Niemvendam genaamd, van den Jaare 1286, het St. "Jacob;Gasthuis zal hebben het beste kleed van de Poorteren , V zij dat die binnen of huiten de poorten flervjen. Wijders heeft men 'er nog een Oude -Mannen- Proveniershuis, een Weeshuis, een Pesthuis, en een Vrouwen -Tugthuis. Even buiten de Overfchiefche Poort, aan de Schie, ftaat een fraai Proveniershuis, in 't welk Mannen en Vrouwen den kost kunnen koopen. De Regeering van Schiedam beflaat uit een Hoofdfchout of Baljuw, drie Burgemeesteren, zeven Schepenen en twintig Vroedfchappen. Uit de meer dan eens gemelde ongedrukte Befchrijving, hebben wij, boven, de veranderingen, in het getal der onderfcheidene Regenten, van tijd tot tijd, voorgevallen, aangetekend. De Ingezeetenen van Schiedam waren, van ouds , vermaard , wegens hunne zuinigheid, naarfligheid en andere goede hoedanigheden. De bekende pieter opmeer , in zijne Hi'lorie der Hollandfche Martelaaren, geeft des een verflag, welk veelen on?er Leezeren, vleien wij ons, hier met genoegen zullen aantreffen. ,, Indien 'er, dus fchrijft bij, ., eenig volk is onder de Batavieren, welker zuinigheid ook ,, aan paulus jovius is bekend geweest, en hetwelk de voor„ deelen van de fpaarzaamheid verflaat, zo zijn het vooral, ,, mijns oordeels, de Schiedammers : want hunne deimigheid ,, in 't befnoeien van alle onkosten is al van ouds geroemt door het gemeene fpreekwoordt : Schiedammertje droog„ broedt. — De Ingezetenen zijn vernuftig, en vijanden van y, de ledigheit; de Visfchers zwerven doorgaans met hunne „ fchepen op Zee, en begeven zich zeer naarftig tot den „ Haring-  SCHIEDAM. 255* i, Haringvangst, en vele van hen drijven Herken Koophandel. i, De vdornaamde bezigheit der Vrouwen is netten te breien en te verdelien: de kinderen worden meest aan het hennip^ draaien gezet, ja de jonge jeugdt wordt van 't fpinnewiel ,, niet verfchoont, of wordt aan èenig ander werk geZet; „ Dewijl men dan aldaar niemandt ledig ziet lopen, zo ziet „ men 'er ook niemandt van huis tot huis gaan bedelen. Zij „ leven doorgaans van wei of getapte melk, en van pekel,, haringen en van bokkingen, of van gezouten vleesch of „ visch, die zij in hunne kelders bewaren. Het gebeurt zeer ,, felden, dat zij bij malkanderen goed" cier maken, of huri ,, hert met eeten eh drinken eens ophalen: men zou zweren, ,, dat zij dè wijze van huishouden, de zorgvuldigheit en dé ,, naarfligheït, van dé mieren gelèert hebben.. Ook zijn dé ,, Schiedammers ten tijde van onze Voorvaderen berucht ge-» ;, weest door hunne getrouwigheit aan den Roomfchen Ko,, ning maximiliaan, wanneer dezelve frans van brederode^ ,, die Rotterdam bemachtigt hadt, gewapenderhand! vcrvolgde; Ter gedachtenisfe van deze getrouwigheit plagt men ,, den 14 Februarij een plegtigcn ommegang te houden. Maar „ dat deze ftadt geene geleerde mannen voortgebragt heeft; ;, daar het den Ingezetenen nochtans aan geen verdandt oht,, breekt, dat moet hunne deuhïghéit voornamentlijk geweten ;, wórden, en tc-h dele oök daar aan, dat zij groter achting ,, hebben voor eene üitftekende vroomheit en deugdzaamheit, ,, dan voor eene uitmuntende géleerdh'eit." Dus verre hét berigt van opmeer; welk, dat het tegenwoordig gedrag dér hedendaagfche Ingezeétenen van Schiedam , daar mede , ih allen opzigie, niet overeentlemt, bij alle verftandigeri, die hér heil hunner geboorteplaatze zoeken, hartelijk betreurd wordü In fraaie rijmklanken zong, weleer, de Edele konstantyn' iiuigèns den lof van Schiedam in de volgende dichtregels. ,, Twee ftromen fcheideri mij van 't achterieggend landt, „ De derde fluit de ring, en geeft ze be! de handt: ;, In 't midden ftaat mijn ftoel op wel gedeunde ftijlen,Daar oeffene ik mijn jeugdt op 't nodig hennip-kwijlen,' .% Yyyy y 2 Èü  26b SCHIEDAM: En 't ruggeling gefpinf die rekt haar fpinfel uit „ Tot daar het ligt en digt de haringbuit beiluit, ,, En 't mijnent binnen ileept, van daar hij met mijn' brieven ¥ „ Nog eens ter Zee geraakt de Wereldt gaat gerieven: ! „ Die mij klein Rotterdam en groot Delfshaven noemt, „ Heeft niet, te laag gelaakt, heeft niet te hoog geroemt." Elk weet, hoe met het algemeen verloop der Haringvisfcherij, en daar mede verknogte werkzaamheden , ook te Schiedam, dit middel van beftaan zeer aanmerkelijk is vermir^ derd, zo niet geheel verdweenen. Op verre na kan 't getal der fchepen, welke van hier ter Zee vaaren, geene honderd haaien, hoe veelen men 'er, omtrent het einde der Zestiende Eeuwe, telde. De Korenhandel, en vooral ook de Korenwijnof Geneverflookerij, is eene voornaame bron van beflaan voor een goed aantal Schiedammers. Men verzekert ons, terwijl wij dit fchrijven, dat 'er, met weinig minder dan tweehonderd Ketels, thans nacht en dag geftoekt wordt. Ondanks het geen pieter opmeer , in de boven aangehaalde woorden, zegt van den geringen prijs, op welken de Geleerdheid , eertijds, te Schiedam wierdt gefchat, heeft, egter, de Stad etlijke beroemde Mannen voortgebragt. Met lof vinden wij gewag gemaakt van gerardus scidanüs, of gerrit van Schiedam, geftorven in den Jaare 1443. Hij was Prioor van de Karthuizers der Apostelen bij Luik, naa , alvoorens , in zijn Vaderland, het Huis van S. geertrüid- befhiurd te hebben. Trithemius, die hem, verkeerdelijk, gerardus stredamus, van Stredam, noemt, geeft eene Naamlijst van 'sMansnaagelaatene Schriften. Behalven deezen , vinden wij ook vermeld martinus van schiedam, als een Man van geleerdheid, en Schrijver van een Boek over de Geestlijke Verrukkingen, de Spiritualibus afcenfionibus; 't welk, egter, nooit gedrukt is, maar, in Handfchrift , in de Boekerij te Utrecht wordt bewaard. "Uit de ongedrukte Befchrijving van Schiedam, hebben wij,, boven, 'reeds aangetekend, dat de Stad hoog en laag RegtsgebiedmoeiFent over het dus genaamde Frankenland. Wijders is de otad eigenaares van verfcheiden Ambagtsheerlijkheden^ zij  SCHIEDAM, SCHIELAND. jtfj. zij zijn de volgende: Oud- en Nieuw-Mater.es, N.euwland, Ko>'■/eland en "jGraaveland'i voorts, van Hoogvliet, Pernis en Portugaal, in het Land van Putten gelegen, gekogt, van de Staaten van Holland, voor zevenëndentigduizend Guldens; en, eindelijk, in het zelfde Land, van Oud- en Nieuw-E, geland, voor welke zij achtendertigduizend Guldens heeft betaald. Schiedam heeft twee Wapens. Het eerde beftaat uit een Zwarten recht opdaanden Leeuw, langs de [linkerzijde van zijn lichaam gedekt met eene gekartelde Dwarsbaar of Stok, van rood en wit, op een gouden Veld. Het tweede Wapen zijn drie gekoleurde Zandloopers, twee boven, en één beneden, insgelijks op een gouden Veld. Het eerde is het tegenwoordige Wapen van Schiedam; het ander heeft het reeds gevoerd, toen het nog. Nieuwendam genaamd wierdt, vóór het Jaar 13 io. Man wil dat het zijnen oorfprong zoude ontleenen van de naauwkeurigheid der Schiedammers, in het waarneemen van Eb en Vloed, en alzo om op bedemde tijden in Zee te fleeken en van daar te rug te keeren. De Leeuw zou een Zinnebeeld van hunne fterkte en kragt zijn. Uit eene Onuitgegeevene Befchrijving van Schiedam ; Tegenw. Staat van Holland;, enz. Schielanq, een Baljuw- en Hoogheemraadfchap, in Holland, dus genaamd naar het Water de Schie; welke, egter, llegts een gedeelte daar van doorloopt; het legt tusfehen Delfland, Rhijnland, den Tsfel en de Maaze beflooten. Deszelfs builende grensfeheidingen zijn, langs Delfland, van de Stad Schiedam af, met het Water de Schie, tot aan Rodenrijs over de Schie, en vervolgens agter het Dorp Berkel om, midden door het Dorp Waddinxveen , tot in het Water de Gouwe, en, aan den Maaskant, van Schiedam na Dej's. haven na Rotterdam, tot aan den Tsfel, en, langs deeze rivier, wederom tot aan de Gouwe, tot aan Zuid- Waaainxveen. Volgens de jongde opgaven, zou Schieland eene uitYyyyy 3 ge-  2q2 SCHIELAND. geftrektheid van ruim achttienduizend Morgens Land balkan. Reeds vroe^r is deeze Landjlreek, bij haaren tegenwoordigen naam , bekend ' geweest. Graaf jan de I, Zoon van Graave floris den V, nam, in den Jaare iapp, de Heemraaden in zijne befcherming, gelijk blijkt uit eenen brief, in, de Handvesten van Schie/and nog voorhanden. Willem de III, Graaf van 'Holland, gaf, in den Jaare 1316, den volgenden Brief, uit welken blijkt, dqt toen reeds een Baljuw en Heemraaden bekend waren , van zeker regtsgebied voorzien. Het Qktroij luidt, woordelijk, aldus: „ Wij willem, Grave van Henegouwen, van Hollandt, van Zeelandt, ende ,, Heere van Vrieslandt, maecken condt allen luden, dat wij ,, willen, dat foo wat bedrift, dat onfe welgeboren Heemraders van Schielandt hebben, om orbaer dés gemeenlants „ van Schielandt, gerech'e worden bij hen, en bij haeren „ Baelju. Gegeven des Saterdaechs voor Palmen - Sondage in ,. 't jaer ons Heeren dufent driehondert ende festiene." De grondgefteldheid is, op veele plaatzen, veenagtig. Van hier dat men 'er groote uïtgeftrektheden Lands vergraaven , en in ruime Waterplasfen heeft veranderd; ,, tusfehen welke Water,, plasfen, fchrijft de naauwkeurige j. le francq van berk,, hey, hier en daar goede flreeken van Wei- en Hooilanden „ leggen: maar ( dus vervolgt hij) het is uit hoofde van de laage en menigvuldige Veengronden ligt te begrijpen, dat „ deeze Landftreek ( Schieland), al is het niet door het buij, tendijkfche Maaswater, door haar eigen binnenwater vee\„ maaien dras ligt, inzonderheid aan den kant van de Rotte; „ ter wederzijden van welken Broom de meeste Veenen gej, legen zijn." Sedert meer dan tweehonderd jaaren, behoort het Baljuw.fchap van Schietend aan de ^tad Rotterdam, als welke hetzelve, in den Jaare 1576, voor eene fomme van vierduizend Ponden, van de Staaten van Holland en Westfriesland, heeft, gekogt. Op grond van deezen eigendom, Bellen Burgemeesters fn Regeerders der gemelde Stad een der Leden van hunne yroedfehap aan tot Baljuw en Dijkgraaf van Schieland, voor jien tijd vair vijf agtervolgende jaaren. In handen van Bur-  SCHIELAND. 263 gemeesteren moec deeze aanzienlijke Amptenaar den Eed afleggen. Nevens zes Schepenen, en even zo veele Wclgeboi ene Mannen , fpant de Baljuw den Vierfchaar over Crimineele zaaken, als mede het maaken van Gemeene-Lands Keuren en Ordonnantiën, die het Heemregt niet betreffen. Van de laagere Regtbanken, in de Schieiandfche Dorpen, kan men zich op deezen Regtbank beroepen. De Vergaderplaats van dit Kollegie, 't welk zijnen bijzonderen Sekretaris en Bode heeft, is, een der Vertrekken van het Stadshuis te Rotterdam. Het Hoogheemraadfihap van Schieland wordt waargenomen door Dijkgraaf en zes Heemraaden. Derzelver bewind bepaalt zich, hoofdzaakelijk, tot het opzigt en onderhoud van de gemeene Wegen, Wateren, Dijken en Sluizen; alle 't welk, uit hoofde der veelvuldige wateren in deeze Landftreek, en de aangrenzinge van twee aanmerkelijke Rivieren , de Maaze en den Tsfel, veel overlegs en toezigts vordert. Door aanzienlijke Leden in Stads of Staatsregeering, worden de posten van Dijkgraave en Heemraaden, gemeenlijk, waargenomen. Het Kollegie wordt bediend door eenen Sekretaris, eenen Rentmeester, voorts eenen Fabrijk of Landmeeter, een eerften Klerk ter Sekretarije , een Kastelein in 't Gemeenelandshuis, en twee Boden. Van 't gemelde Huis, Baande binnen Rotterdam, hebben wij, op 't Art. van die Stad, eene befchrijving medegedeeld. Acht maaien 'sjaars vergadert, gemeenlijk, het geheele Kollegie; eenige Leden van hetzelve, als Kommisfarisfen, koomen maandelijks bij één. Eindelijk heeft men ook nog een Kollegie van Hoofd-In. gelanden van Schieland; zij worden gekoozen uit de Steden Rotterdam, Gouda en Schiedam. Elke Stad kiest 'er twee, den eenen voor zijn geheele leeven , den anderen, veelal, eenen Burgemeester, welke dien post waarneemt, zo lang hij op het Kusfen zit. Jaarlijks worden zij door Dijkgraaf en Hoog-Heemraaden befchreeven , om bij liet hooren en fluiten ■der Rekeningen, en het doen der Ommeflagen, tegenwoordig te zijn. Om Schieland van het overtollig binnenwater te ontlasten, bedient men zich van een goed aantal Watermolens; derzelver getal wordt op ruim vijftig begroot: onder welke nog Yyyyy 4 nit*t  264 SCHIERINGERS en VETKQOPERS. niet begreepen zijn, de kleinere Molens, die meer binnenwaarts fhan, en het water na de eigenlijk genaamde Poldermolens brengen. Daarenboven ontmbet men 'er, langs heenen, verfcheiden Sluizen, door welke het roegeraaalen water in de Gouwe, den Tsfel, de Maaze en elders zich ontlast. Onder Schieland telt men, als voornaame Dorpen en Amhagtsheerlijkheden, Hoogenban, Overfchie, Kool, Schconderloo, Kralingen, Kapelle cp den Tfel, Nieuwerke.rk , Moord, drecht, Zevenhuizen, Moer kapel en de IVildeveenen , Hillegersberg en Schiebroek. De Hooge Heerlijkheden , in dit Baljuwfchap, zijn, Materies, BUiswijk, Broek, Thuil en 't Wegje, Op bijzondere Artikelen worden alle deeze, in ons Woordenboek, befchreeven» Schieringers en vetkoopers, twee zeer vermaarde Aanhangen, in Friesland, gelijkfoortig aan de Hoekfchen en Ka. heljam-wfchen in Holland, en die het eerstgenoemde Gewest pp geen minder onmin, twecfpalt, haat en bloedvergieten te daan kwamen. Den waaren tijd, in welken deeze benaamin, gen haaren oorfprong hebben genomen, vinden wij niet aangetekend. Schotanus verhaalt alleenlijk, op het begin der Veertiende Eeuwe, dat de genoemde Aanhtngen, ten dien tijde, begonnen re her leeven. Ten blijke, dat ze toenmaals, al eenigen geruimen tijd, moeten bekend geweest zijn. Aanleiding tot de verdeeldheid zal gegeeven hebben, de tweefpalt en naijver tusfehen de aanzienlijke of adelijke Friefche Geflagten, welke men, van ouds, in dat Gewest, in grooter getal, dan elders, aantrof. In den beginne hadden deeze de handen in elkander geflagen, om den gemeenen vijand te beyegten, en zich tegen de invallen, vooral der Noormannen, 'va veiligheid te ftelleu. Ten dien öogmerke diende hefftigteti van menigvuldige Stinzen, of zwaare iteenen Huizen, als zo veele Verfchanzingen tegen de firoopende rustverfioorders. Door middel van het een en ander wierdt 's Lands Vrijheid befchermd' en op een vasten voet gebragt. Van heillooze uitwerkzels, jntusfehen, was deeze Vrijheidsijver. Naauwlijks hadt men, ten behoeve van het Algemeen, het dierbaar pand verworven, gf eUt zogt daar van het genot te hebben, als of het hem  SCHIERINGERS en VETKOOPERS. ï6$ geheel en afzonderlijk in eigendom behoorde. „• Her. misbruik eer Vrijheid" (op dat ik de gegronde aanmerkingen eens hedendasgfchen Schrijvers overneeme) „ bragt te wege, dat de Wenen haare kracht verlooren, en de Overheden te „ luttel gezags bezaten, om de ftijfhoofdigheid en losbandig* ,, heid der Landzaaten te bedwingen. Elk meende zijn eigen „ Rechter te mogen en te moeten zijn , in de onderlinge twisten en verdeeldheden, die menigmalen uit kleine begin? zelen voortkwamen; doch, niet haastig genoeg bijgeleid, op moord en doodilag uitliepen. Nergens" (deeze aanmerking voegt 'er de geagte Schrijver nevens, welke een groot licht verfpreidt over de Landgefteltenis van het platte Land van friesland) „ zag 't 'er jammerlijker uit dan in zulke „ Steden en Dorpen, daar men meer dan éénen Edelman of ,, Heer van aanzien had. Deeze lagen geduurig over hoop. „ Die de zwakfte was nam al doorgaans zijne toevlugt tot ,, het bouwen van Stinzen en nieuwe buurfchappen, die we,, der met den tijd tot Dorpen aangroeiden, en, met Kerken „ voorzien , naar hunne eerfte ftichters genoemd wierden, >> gelijk nog tegenwoordig uit veeier Dorpen en Buurten be,, naamingen ligtelijk valt op te maaken; hebbende nien in „ deeze verdeeldheden insgelijks de reden te zoeken van de " ,, veelvuldige Dorpen, Kerken en Buurfchappen, welke in Friesland gevonden worden, en niet zelden zo digc bij „ elkander liggen, dat men, den eerBen oorïprong daar van „ niet weetende, groote reden van verwondering bebbe, dat „ onze Voorvaders kwistiger in het bouwen van Kerken ge,, weest zijn, dan men hedendaags oplettend is in het onder„ houden van dezelve." In deezen toeBand van zaaken in Friesland, fchijnen de boven genoemde Aanhangen hunnen oorfprong genomen te hebben, 't Is te denken, dat de bijzondere gefchillen, tusfehen Edelen en Edelen, onzeker om welke redenen, voor eene wijl tijds zijnde bijgeleid of ter zijde gefield, deeze zich als in twee heirlegers tegen elkander in dagorde gefchaard hebben. De eene Aanhang onthieldt zich in Oostergo, of het OostlijkBe gedeelte van Friesland, 't welk aan Groningen en de Qtnmelanden grenst; de andere beflondt uit de In- en Op- Yyyyy 5 ge-  $56 SCHIERINGERS en VETKOOPERS. gezeetenen van Westergo, die nader aan Holland paalden, en, gelijk de eerde in Groningerland; van hunne zijde in dat Gewest hunne vrienden en medeltanders hadden. De laatften noemde men Schieringei s, de ecrfte Vetkoopers. Wat den oorfprong deezer benaamiugen aanbelangt, 't zal' hier gegaan zijn, als in derf twjst tusfehen de Hoek/chen en Kaheljaauwfchen. Of de Hoek den Kabelpaauw, dan of de laatfte den eerden ving, was flegts het voorwendzel van een gefchil, 't weflt een veel dieper grond hadt. De Vetkoopers, het Oostlijk gedeelte der Provincie bewoonende, alwaar men zwaare Kleigronden, uitneemende Weilanden, fchoone Runderen en andere beesten, en overvloed van allerlei Vette Waren hadt, met welke zij hunnen voornaamften handel dreeven, om dat de Akkerbouw, toenmaals, nog niet zo algemeen, als heden, wierdt beoeffend , zouden daar van hunnen naam ontleend hebben; 't zij dezelve hun van anderen gegeeven wierdt, of dat zij dien uit trotsheid hadden aangenomen. De Schierin. gers, daarentegen, die, voor 't meerendeel, de Iaage en waterige ftreeken van Westergo bewoonden, alwaar men uitneemende Schieraal of Paling vangt, heel tot in Engeland vermaard en aldaar greetig geveild, zouden aan 't vangen van dezelve hunne benaaming hebben dank te weeten. In fchijn liep de twist, tusfehen de beide Aanhangen , wie , met de voortbrengzels zijner Landdreeke, het meeste voordeel konde doen. Doch de waare reden was, dat de eene over den anderen den meester wilde fpeelen, en de natuurlijke of burgerlijke Vrijheden en Voorregten befnoeien. Duidelijk zal men dit bevroeden, indien men in aanmerking neeme, dat de Vetkoopers, althans derzelver hoofden en aanvoerders, uit de edelde en aanzienlijkde Geflagten, de Schieringers, integendeel, uit lieden van den burgerfland of nog laagere klasfen foeftonden. En welk Land beftaat 'er, daar men niet, 't eenigen tijde, dusdanig eene over en weder worftelling tusfehen Edelman en Burger aantrof? Wat, voor 't overige, den loop en voortgang van deezen binnenlandfchen twist aangaat, wij kunnen dien hier niet verhaalen, of wij zouden het voorgevallene, geduurende het tijdverloop van twee Eeuwen, in de Gefehiedenis van Friesland, moeten verhaalen, als waar mede de  SCHIERMONNIKOOG.' 26? de befaamde twist onmiddelijk verbonden is. Genoeg zij het, |n 't algemeen, te hebben aangemerkt, dat de beide Aanhangen, naa, geduurende eenen reeks van tweehonderd jaaren, a!le de verfchrikkingen en verwoestingen van eenen burgerkrijg te hebben aangerigt, door hunne onlusten en verdeeldheden den weg baanden tot verlies van die Vrijheid, om welke te behouden of te verkrijgen, zij zo lang geworfteld hadden. Want, het alles na zich haaiende Huis van Oostenrijk, 'sLands kragten dus verzwakt ziende, deedt zijn voordeel met de gezintheid der Landzaaten, en hegtte Friesland aan zijne uitgebreide heerfchappijen : waar naa de Ingezeetenen wel den naam behielden van Vrije Friezen, doch de weezenlijkheid daar van verlooren. Zie schotanus en winsemiüs. Schiermonnikoog , een Eiland, gelegen tegen de Noordzee, ten Oosten van het Eiland Ameland, en door eene naauwe Zeeëngte daar van afgefcheiden; voorts ten Noorden en Noord-Oosten van Friesland, en ten Noord-Westen van Groningerland. Tusfehen dit Eiland en de Provincie Friesland legt een diep Vaarwater; doch tusfehen 't zelve en Groningerland ontmoet men Ondiepten , bij den naam van de Wadden bekend, als die, bij laag water, genoegzaam droog leggen, en, ware *t niet om de losheid en (libberigheid van den grond, op verfcheiden plaatzen, te voet zouden kunnen doorwaad worden, Betreffende den oorfprong der benaaminge Schiermonnikoog , of, zo als de eerde benaaming luidde , Monniköog; waarfchijnlijk moet dezelve gezogt worden in zeker Konvent of Klooster van Monniken, die 'er, in vroegere tijden, eigenaars van geweest zijn: hoewel het met geene zekerheid kan bepaald worden, of dit Klooster' op 't Eiland zelve, dan in eenig gedeelte van Friesland gelegen hebbe. Wegens de reden van het voorzetzel Schiermonnikoog is men het niet volkomen eens. Niet onaanneemelijk dunkt ons het gevoelen der zulkeu, die meenen, dat de Monniken, in den burgertwist, tusfehen  268 SCHIERMONNIKOOG. fchen de V' tkoopers en Schieringers, de zijde der laatftets gekoozen hebbende, uit dien hoofde Schiering-, en, bij verkoning, Schiermonniken, gebijnaaind zijn geworden. Immers fchijnt het zeker, dat de genoemde Monniken van den gemelden Aanhang met 'er daad geweest zijn. Oog, waar voor men ook, zomtijds, Age, Ac ge, Auge fchreef, wierdt, volgens alting , bij de Ouden gebruikt, om daar mede een Eiland aan te duiden: om reden dat de Eilanden, veeltijds, ■rondagtig zijn, en aldus de gedaante van een Oog hebben. Naa dat de Monniken uitgeftorven of verdreeven waren, is het Eiland de eigendom geworden der Provincie van Friesland. De Staaten van dat Gewest, mids behoudende aan zich het regt van Opperheerfchappije, hebben, in den Jaare 1638., het Eiland,'met deszelfs Landen, Zeeregten, Inpofitien , Civiele en Crimineéle Jurisdictie, in vollen eigendom overgedraagen aan den Heere johan stachouwep^ , Heere van Rijs. iergen. Sr. Anne, enz. wiens naakoomelingen 'er nog tegenwoordig de eigenaars van zijn. De uitgeftrektheid van het Eiland wordt op drie uuren gaans in de lengte, en één uur gaans in de breedte begroot. Naar gisfing zoude het groene Land, beüaande uit bouwhooi- en weilanden, ongeveer twaalfhonderd Morgens befiaan. Het getal der Opgezeetenen wordt op twaalfhonderd gefchat, die allen van den Hervormden Godsdienst belijdenis doen. Geiijk veele andere Eilanden , dus is ook Schiermonnikoog merkelijk gedaald beneden den peil van zijnen voorgaanden welvaart. Uit den aart der legginge is het eigenaartig af te leiden, dat de Landzaaten zich voornaamelijk op den Scheepvaart toeleiden. In den aanvang deezer Eeuwe rekende men nog wel honderddertien Vaartuigen, welke hier thuis behoorden; het waren, meestal, Vischfchuiten, van een bijzonder maat zei, welke men Snikken noemt. Tegenwoordig is dit getal m.rkelijk verminderd Men fchrijft deeze vermindering toe aan den afneemenden Scholvangst, waar door dit Eiland, al van o.ids, zeer beroemd geweest is. De Schol, om en bij hetzelve gevangen, en voorts door de Eilanders behandeld jïn gedroogd, bezat de hoogagting, bij de kenners, boven alle andere, die elders wierdt gevangen. Siats dien tijd hebben d§  SCHIERMONNIKOOG. 269' „ de Schiermonnikoogers zich meer aan den Koopvaardiivaarc .oveTgegeeven , voornaamelijk op de zo genaamde Kleine Oost, van' waar. zij veel Graanen na Amfterdam overvoeren; voorts op Hamburg, Bremen, de Oostzee, ja zelfs op de Franfche en Engelfche Kusten. Voorts vindt men ook eenige onder de Ingezeetenen, die, behalven de Veehoederij, zich op den Landbouw toeleggen; ten welken einde, om de Akkers tegen Overftroomingen te behoeden, men, ginds en elders, Kaadijken heeft aangeleid. Door dit middel ziet men 'er thans de keurlijkfïe Boom- Tuin- en Veldvrugten groeien, op gronden, die, voor dertig jaaren, niets dan dorre Duingewasfen voortbragten. Eene proeve, in den Jaare 1763 genomen, om 'er Koolzaad te planten , is boven verwagting gelukkig uitgevallen. 'Er is niet meer dan één Kerkdorp op het Eiland Schier, monnikoog, In 't eerst plagt de Gemeente bediend te worden door een Predikant, uit een der naastgelegene Dorpen in Friesland. Kornelius poppii, Leeraar te Paezens, verrigtte dit werk van den Jaare 1617 tot in den Jaare 1640. In het laatstgenoemde jaar, van het verrigten van het gewijde dienstwerk, na zijne woonplaats zullende wederkeeren, hadt hij het ongeluk, in den overtogt, bij ftormend weder, met het Vaartuig, welk hem zoude overvoeren, te vergaan. Vier jaaren daar naa wierdt men te raade, eenen afzonderlijken Leeraar te beroepen. De Kerk, in welke, tot nu toe, de openbaare Godsdienst was waargenomen, Bondt tot in den Jaare 1715, wanneer men, door het overfluwen der Duinen, ge. noodzaakt was, eene andere Kerk, dieper landwaarts te bouwen. Niet langer dan tot in den Jaare 1760, bleef het nieuwe Gebouw in weezen, wanneer het, door de af kabbelingen der Zee, wierdt onder den voet gefmeeten. Men moest dus na eene anderen en veiliger plek gronds uitzien. Daar toe verkoos nien de nieuwe Buurt, zints de Jaaren 1717 en 1720, méér Oostwaarts aangeleid, en, allengskens, tot een merkelijk getal van Huizen , onder de gedaante van een regelmaatig Dorp, aangegroeid. In den Jaare 1762 wierdt de nieuwe Kerk geltigt, op kosten van den Heer van het Eiland; die ook, vijf jaaren te vooren., eene nieuwe Huizing, op eene veiliger plaats, voor hem zei ven hadt doen bouwen. Ds  27Q SCHIERMONNIKOOG, SCHIL. (Het) De Regeering van het Eiland Schiermonnikoog beflaat uit den Heef, of, bij diens afvveezigheid, deszelfs Drosfaard, Voorts vier Burgemeesteren en eenen Sekretaris.Over lijfdrafFelijke misdaaden vellen deeze een onherroepelijk vonnis. In burgerlijke zaaken kan men zich op het Hof van Friesland beroepen. Behalven deèze zijn 'er vier Volmagten, gefteld om opzigt te hebben over de Wegen , Paden, Duinen en Waterloozingen; als mede over de Maaten en Gewigtën. Op Nieuwjaarsdag vergaderen de Opgezeetenen, om zestien perfoonen te flemmen, die, vervolgens, bij uitlooting, op acht verminderd worden. Uit deeze kiest de Heer twee tot Burgemeesteren, en twee tot Volmagten, voor den tijd van twee agtervolgende jaaren. Voorts ftaat aan den Heere, dê verkiezing van Predikant en Schoolmeester , doch aan de Gemeente die van Ouderlingen en Diakenen. Om de Kas der Gemeente éenigzins tè ontlasten, heeft de Heer van 't Eiland , voor' eenige jaaren, een Huis doen ftigten, in "t welk Hennipgareri, ten diende der Rolreeders, wordt gefponnen. Alwie eenigen onderdand, tot lijftogt, behoeft, doch tot werkèn niet geheel Onbekwaam' is, wordt na dit Geftigt gezonden, om zijn onderhoud , zo verre het kan (trekken, te verdienen. Het Wapen van Schiermonnikoog is een Barrevoeter-Monnik, houdende eenen Roozekrans in zijne rechterhand, op eén wit Veld. Zie Tegemv. Staat van Friesland^ Schil, (Het) onderfcheiden in Oude - Schil en lÜieuwe. Schil, zijn twee Dorpen, op het Eiland Texel, beiden aan den Oostkant gelegen. Het Oude-Schil, zijnde het Zuidlijkfte, is het Kerkdorp, en bevat verre weg de meeste huizen. De Kerk, in den jaare 1650 gebouwd, en, voor de eerfte maal, van eenen Predikant voorzien, wierdt, omtrent honderd jaaren Jaater, merkelijk vergroot, van wegens het aangroeiende getal van inwooners. Het Oude-Schil overtreft alle de overige Dorpen Van het Eiland in leevendigheid en ve;tiering. De reden hier van is, het dagelijksch bezoek van Zeevaarenden, welke, op de vermaarde Texelfche Ree, met hunne fchepen, voor  SCHILDEN, SCHILLAARD, SCHILTWOLDE. 271 voor anker leggen. Van hier, dat men, in het Dorp, verfcheiden niet onaanzienlijke Herbergen vindt. Nog meer is de bloei van het Dorp toegenomen, naa dat men, onlangs niet verre van daar, eene Haven, ten dienfte van Kaag- en andere foortgelijke fchepen, heeft aangeleid. Schilden. Bij deezen naam is bekend eene oude Geldmunt, van welke, in de oude Gedenkfchrifcen , dikmaals, melding wordt gemaakt. Inzonderheid gewaagen dezelve meestal van Oude Schilden, intusfchen waren dezelve niet van eenerlei waarde. Men hadt Schilden van veertien en vijftien ftnivers, die, naderhand, tot vijfentwintig en dertig ftuivers verhoogd zijn. Ook hadt men Schilden van twintig ftuivers, voor welke, in 't vervolg, onze tegenwoordige Guldens fchijnen in de plaats gefteld te ziju. Deeze onzekerheid is oorzaak, dat men, dikmaals, twijfelagtig is omtrent de opgegeevene waarde van goederen, of de hoegrootheid van aloude belastingen. Nogthans fchijnt de laatstgenoemde waarde meestal te hebben Band gegreepen. Zie van leeuwen, Roomsch - Hollandsch Regt. Schillaard, gelegen in Friesland, in 't Kwartier van Wes* ter go, onder de Grietenij van Baarderadeel. Om dat 'er een Kapelle of Kerkje ftaat, wordt het, gemeenlijk, voor een afzonderlijk Dorp gehouden, hoewel t'onregt: vermids de In-> wooners, in zaaken , de Grietenij of het Gemeene Land betreffende, geen bijzonder regt van flemmen hebben; als zodanigen behooren zij onder het nabuurig Dorp Mant gum, welks Leeraar ook aldaar den predikdienst waarneemt; en alwaar zij, in gevalle van oproepinge, ter zaake van gemeene aangelegenheden , nevens de lngezeetenen van Mantgum, bijeen koomen. Scfiiltwolde, aldus genaamd, meent men, naar een nabuurig Water, het Schilt, is een Dorp in Groningerland, onder  272 SCriIMMELPENMNCK. (Het G-flagt vanj onder het Kwartier van Fivelingo. De vermaarde emo vap? wiri'm hadt, eertijds, onder de Parochie van dat Dorp, een Nonnenklooster geftigt, hetwelk, naa verfcheiden rampen té hebben doorgedaan , eindelijk geheel verwoest wierdt. Dé Predikant van Schiltwolde , 't welk eene afzonderlijke Ge." meeme en eigen Leeraar heeft, behoort onder de Klasfis van Appingadatm Schimmelpenninck. (Het Geflagt van) Eene vroege verniaardheid, in V Lands Gefchiedenisfen, heeft dit oudadef jk Geflagt tot op deezen dag behouden. Meermaalen deeden wij vrugtlooze wenfchen , om door de nog leevende naakbomelïngen van aanzienlijke Voorouderen, met den Volgreeks hunfier Geflagten, tot op den tegenwoordigen tijd, onder belofte van eene getrouwe plaatzinge in ons Woordenboek, begiftigd te worden. Onverhoord als wij zijn,- met opzigt tot het Opgenoemde Geflagt, zaf de Leezer zich, nevens ons, gelieven te vergenoegen met het licht, welk de uitdaande berigten aan de hand geeven. De eerlle herkomst, of de vroegere Stamvaders der schimtnttPENNTNCKEN zijn onbekend. Aan een grooten ramp, onder andere, dit Geflagt wedervaaren, door het verlies van veeie echte Oorfpronklijke Stukken, moet deeze onkunde worden toegefchreeveh. Dit is zeker, dat dit Geflagt , reeds voor meer dan vierhonderd jaaren; voomaamelijk in de Provincie Gelderland, bekend en in aanzien is geweest. De eerde,- welken wij vermeld vinden, in de ohafgebrokene' Gefiagtlijst, zonder melding, evenwel, van geboorte- of fterf. jaar, hoewel het eerde vroegtijdig in de Veertiende Eeuwe moet ingevallen zijn, was Jakob schimmelpenninck; gehuwd met N. N. van Ringc.' lenboreh, bij welke hij eenen Zoon verwekte, Sander schimmelpenninck , hij leefde en wordti vermeld in de Jaaren 1389, 1390 en 1304. Tweemaalen is hij getrouwd geweest. Zijne eerde echtgenoote was /da Stolden,eu hij, bij haar, Vader van de volgende kinderen: 1. Sander schimmelpenninck, die volt. 2. Jan schimmelpenninck , volgt insgelijks. 3. tda  SCHIMMELPENNINCK. (Het Ge/tast van) tft 3. Ida Schimmelpenninck , getrouwd toet Colinus vati der Straten; zij worden vermeld op de Joaren 1396 en 139%» 4. Jan Schimmelpenninck, een Gees lijke. 5. Maria Schimmelpenninck , de Echtgenoote van Jan Coudenberge, Ridder, Zoon van Hngo. 6. Catharina Schimmelpenninck, gehuwd met Hendrik Colle. Naa het overlijden der eerde Echtgenoote , hertrouwde sander schimmelpenninck, met N. N. van der Maifche, en verwekte bij haar, 1. Jakob schimmelpenninck , die volgt. 2. Saneler Schimmeipenninck, die leefde in den Jaafé 1439' 3. Heiman Schimmelpenninck, op dat zelfde jaar vermeld. 4. Koenraad Schimmelpenninck, insgelijks in 1439 irt heven. 5. Johan Schimmelpenninck, nog een jaar vroeger ver* meld. Sander schimmelpenninck, reeds genoemd, koomt voor in de Jaaren 1400 en 1417. Zijne eerde Echtgenoote was Margriete van Vlefenbeke, en deeze bij hem Moeder van 1. Sander schimmelpenninck , vermeld in de Jaarefi 1403, 1421 eri 1428. 2. Jan Schimmelpenninck, 3. Ida Schimmelpenninck. Naa het overlijden van z-ijne eerde HuisvrouWe, tradt Heef Sander in een tweeden echt, met Catharina Jolive, anders Fris/ca, doch hadt bij deeze geene kinderen. Jan schimmelpenninck, boven genoemd, was Schepen de£ Stad Brusfel, en leefde in den Jaare 1409. Bij Geertruid Boel;, met welke hij in den Jaare 1412 nog ki 't huwelijk; leefde, Was hij Vader van Jan schimmelpenninck, gehuwd aan Cathaiina van Hab* beke, Jansdogter. Jakok schimmelpenninck , insgelijks reeds vermeld, koomt voor, als hebbende , in de hoedanigheid van Ridderm.iatig. Edelman, in den Jaare 1443, bijgewoond het adeiijk gerigt XXVI. deel. Zzzzz W  274 SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van") van Ridders en Knegten, op de Veluwe. Te Zutfen bekleedde hij het Ampt van Schepen, zedert het jaar 1427 tot in den Jaare 1453, 'n we!li laatfte jaar, waarfchijnlijk, hij zal overleeden zijn. Immers vinden wij, in,den Jaare 1454, zijne Echtgenoote als Weduw vermeld. Deeze was Jutte Tfe. ren, dogter van Alphert Yferen, en hij, bij haar, Vader van de volgende kinderen: 1. Margaieta Schimmelpenninck, getrouwd met fan van Steenbergen, van Nijenbeek, Stamvader van 't Geflagt van Steenbergen. * 2. Alpiiert schimmelpenninck, die volgt. 3. N. N gehuwd aan Jan van Hemert, Ridder, Heere tot Hemert en Sinderen, bij welken zij Moeder wierdt van Joost van Hemert, Ridder, Heere van Hemert en Sinderen. ** 4. Sander schimmelpenninck, volgt hier naa. 5. Jutte Schimmelpenninck, getrouwd met Steven de Boefe, in den Jaare 1454 en vervolgens, Schultes binnen en buiten Zutfen. *** 6. Andrips schimmelpenninck ; zie hier agter. 7. Fenne Schimmelpenninck, in den Jaare 1479, Geestlijke Juffer, in het KWoster te Yfendoorn, binnen Zutfen. 8. Herman Schimmelpenninck, in den Jaare 1447 vermeld. **** 9. Koenraad schimmelpenninck. ***** 10. JcHAN f.chimmelpenninck. V"'**h.Gerrit schimmelpenninck, van de drie laatften zal vervolgens gefproken worden. * Alphert schimmelpenninck, boven genoemd, was eenman van zeer veel aanziens, eerst in zijne geboorteilad, en vervolgens ten Hertoglijken Hove. In den Jaare 1449 en eenige volgende jaaren, bekleedde hij het Ampt van Schultes, binnen en buiten Zutfen, en zat, aldaar, in Schepensbank, zedert het Jaar 1454 tot in den Jaare 1460. — In het laatstgenoemde jaar verkoos hem Hertog arnold tot zijnen Raad, en Overften Rentmeester des Lands van Gelder en desGraaffchaps Zutfen. Van wegen den ijver en getrouwheid , met welke Heer alphert zich jn den laatlten gtwigtigen post kweet,  SCEIIMiViELPENNINCfó. (Het Geflagt van") 27I kweet, vernieuwde de Hertog, in den Jaare 1463, zijnen Lastbrief, als üve.'ilen Rentmeester, en fchonk hem, boven dien, het voorregt, om, met vier dienaars en vier paerden» ten Hertoglijken Hovej in haver, rouvoeder en beftag tot dé paerden aangenomen, en als een Ridder behandeld te worden* Een Heef van groot vermogen, in dien tijd, moet Heer al* r-HERt geweest zijn. immers leezen wij, dat, ter gelegenheid van geldgebrek, waar mede de Hertog, meermaalen, zukkelde, Heer alphert, van tijd tot tijd, aan denvelven Opfchoot eene fomme van ruim achtendertigduizend Rhijnfche Guldens? waar Voor de Hertog in pandfehap fielde de inkomlien def Stad Grave, en des Lands van Kuik, nevens het Rentampt van het Graaffchap Zutfen, en het Koornampf Van de Veluwe. Van elders is bekend, hoe Hertog aknold', in den Jaaré 1465, door zijnen Zoon adolf', te Grave, gevangen wierdt genomen. In merkelijke ongelegenheid geraakte hief door' Heer alpherT: alzo hij genoodzaakt wierdt, de verfchrijving van gemelde Rentampt en Koornampt, in den jaare 14.66, af' te ftaan, ten behoeve van zijnen behuWdbroeder Johan van Steenbergen , en van zijne eigen broeders Sander en /Indries Schimmelpenninck. Tot dit verlies floeg, eerlang, een nieuwe! ramp. Hertog Kakel van Bourgondie, in den Jaare 1473, het Land van Gelder vermeesterd, en alle Hertoglijke inkomften zich hebbende toegeëigend, r.iettegenftaande de verbinte-nisfen en pandfehappen, onder welke eenige van dezelve lagen, vondt alphert schimmelpenninck, in den Jaare 1476,; zich genoodzaakt, om zijn regt te doen gelden, den Prokureur - Generaal van Hertog karel in regten te betrekken. Ia den loop van dit Regtsgeding vinden wij Heer alphert met den tijtel van Honneste Gentilhomme, een eernaam van hoogen rang, in dien tijd, begiftigd. Het liep aan tot in den! Jaare 1486, eer het gefchil een einde nam, ten nadeele varf den Prokureur; Keizer maximiliaan herflelde den Rentmeester in het bezit van de inkomflen van het Rent- en Koornampt. In den Jaare 1496 noodzaakte Hertog karel 's Mans naakoomelingen tot het aangaan vau een nieuw Verdrag; 't welk, egter, niet langer (land hieldt, dan tot den Jaare 1532* wanneer zij, door den gemelden Hertog, opgeflookt door de Zzz zz 3 vijan-  »7tf SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) vijanden der schimmelpennincken, tegen allen regt en reden, van nieuws, uit het bezit zijn geftooten; waar in zij, eerst eenen langen reeks van jaaren laater, naa veel naaloopens en pleitens, en toen nog tot hunne zeer aanmerkelijke fchade en onherftelbaare verliezen, eenigermaate zijn herfteld geworden. Alphert schimmelpenninck hadt in huwelijk Soete N. N. en bij dezelve de volgende kinderen verwekt : 1. Jakob schimmelpenninck, Schepen te Zutfen, van het Jaar 1491 .tot in den Jaare 1505, overleeden op den zevenden Man des Jaars 1506. Bij zijne huisvrouw, ff'ilhelmina van Dotenchcm, dogter van Engclbert van Dotenchem , verwekte hij eenen Zoon, insgelijks genaamd, Jakob schimmelpenninck , en , vermits hij naa zijns Vaders dood gebooren wierdt, Posthumus gebijnaamd. Te Utrecht tradt deeze in 't huwelijk met Johanna van Gaas. beek, naderhand hertrouwd met Johan Taats van Amerongen, en verwekte bij dezelve Wilhmina Schhnmelpenninck, gehuwd aan Johan van Renesfe van Baar, Zoon van Johan van Renesfe van Baar en van Adriana van Borfelen. 2. Gerrit Schimmelpenninck, vermeld in den Jaare 1507. 3. Henrik Schimmclnennir.ck, Prokurator van St. Johanskamp, in den Jaare 1493. 4. Alphert Schimmelpenninck, Geestlijke, in het ftraks gemelde Klooster, in den Jaare 1492. 5. Jaspara Schimmelpenninck, Geestelijke Juffer in het Klooster ten Yfendoorn, binnen Zutfen. * * Sander schimmelpenninck , boven vermeld , ats de derde Zoon van jakob schimmelpenninck en Jutte Tferent wordt, geduurende een tijdverloop van vijfentwintig jaaren, te weeten van het Jaar 1451 tot in den Jaare 1476, vermeld onder het getal der Riddermaatigen op het adelijk Gerigt van de Veluwe, onder de regeeringen van drie Gelderfche Hertogen , arnold , adolf en karel van Bourgonclie. In den Jaare 1437 wierdt hij beleend met het Goed te Heijinck; elf jaaren daarnaa met Sclsham, en nog elf jaaren laater , bij overdragt van Agneta van der Marsch, gcfterkt met haaren man Adolf van Kovorden, met het Wiltforfter AmptgQed Tiodinck* Hij  SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) 277 Hij overleedt in den Jaare 14K4, zijnde getrouwd geweest met Elfebe van der Olfe, dogter van Evert van der Oiie, gefprooten van een jonger broeder van het oud Riddermaatig Geflagt van 14'ilp. Heer sander liet twee kinderen nas: 1. Jakob schemmelpenninck van der oye , die volgr. 2. Evert Schimmelpenninck, vermeld, als geleefd hebbende in de Jaaren 1485 en 1518. Jakob schimmelpenninck van der oye, ftraks genoemd, aanvaardde dien toenaam, naa dat het mannelijk oir van dat Geflagt, waar uit zijne Moeder was gefproi.ten, was uitgeflorven. Hij wordt aldus betijteld, door Ilenog karel van Celder in zeker Plakaat van den Jaare 1505; uit het welk tevens blijkt, niet alleen, dat hij geweest is de naaste Leen» volger en bezitter van 't Huis te H'ilp, op de Veluwe, maar ook dat dit zelfde Huis, door zekeren Lubbert van Keppcl, deerlijk geplonderd zijnde, de schimmelpennincken , daar door, behalven zeer veele Huisgeraaden, Kostbaarheden en Kleinoodien, hunne Voorvaderlijke Brieven en Zegels hebben verlooren; welke men, ondanks alle aangewende moeite en poogingen , nooit wederom heeft kunnen magtig worden. In de Jaaren 1498, 1499, 1500 en 1502, verfcheen Heer jakob, naa voorafgaande befchrijving, nevens andere Riddermaatigen, op het adelijk Gerigt van de Veluwe. In de maand Augustus des Jaars 1484, wierdt hij, als zijns Vaders erfgenaam, met het Goed te Heijinck, en, vijf jaaren laater, met Selshm beleend. In den Jaare 1496 tradt hij in 't huwelijk met /Idriana van Luir, en overleedt in den Jaare 1420, naalaatende de volgende kinderen : 1. Elfabe Schimmelpenninck van der Oije , Geestlijke Juffer, in het Klooter Hospitaal te Zutfen. 2. Sander schimmelpenninck van der oye , die volgt. 3. Johan Schimmelpenninck van der Oije , Schepen te Zutfen, in de Jaaren 1434, 1435 en 1436. Hij ftprf zeer onverwagt, op eenen bruiloft van eenen der Rents/en, te Utrecht, niet zonder vermoeden, dat hem vergift was toegediend. 4. Geertrui, of Truda Schimmelpenrinck van der Oiie, Geestlijke Juffer, in het Konvent op het Oidenwant, te Zutfen. Zzzzz 3 5* Mar-  ?78 SCHIMMELPENNING*. (Het Geflagt van) 5. Margareta Schimmelpenninck van der Oije, eerst getrouwe' met Arent Siindewater, en vervolgens , in den Jaare 1520, hertrouwd met Lulof te Rijt. 6. Ehken Schimmelpenninck van der Oije , Geestelijke JuiFer, in het Klooster den Yfendoorn, te Zutfen, Sander schimmelpenninck van der oye , zo even ge. ïioemd, door Hertog karel van Gelder, bij eenen brief van den achttienden Maart des Jaars 1522, nevens andere Edelen, verfchreeven; waar bij tevens bevolen wierdt, dat hij, naar zijne gelegenheid, zich hadt te voorzien en uit te rusten met paerden en fpietfen, tot befcherminge der Landzaaten. Omtrent het Jaar 1557 was hij Schultes van Zutfen binnen en bujten. Sedert het J?ar 1533 tot in den Jaare 1557 verfcheeq hij op de adelijke Gerigten van de Veluwe, en zat, in de Jaaren 1555, 1556 en 1557, in Schepensbank te Zutfen. In den Jaare 1507, #nog onmondig zijnde, wierdt hij , door 'zijnen Voogd Andries Schimmelptvninck, met het Goed ileijinck, en, veertig jaaren laater, met Setsham beleend. In den Jaare 1546", tradt hij in 't huwelijk met Agnes van Twickelo, dogter van Engeibert van Twickelo, en liet, bij zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare i.J59, de volgende kinderen naa: 1. Jakob schimmélpennincx van der oye, die volgt. 2. Margareta Schimmelpenninck van der Oije , in den Jaare 1575 gehuwd met Ger/ach van der Kdpeile, -eerst Raad, en vervolgens Kanzo'ier van Gelderland. Zij oveileedt in den Jaare 1630 , hebbende haaren echtgenoot vijf jaaren overleefd. 3. Johan Schimmelpennirck van der Oije , getrouwd tnet Geertruid van der Heiden, doch kinderloos geftorven. 4. Hadriaan schimmelpenninck van tft* oye, die hier naa volgt. Jakob schimmelpenninck van der. oye, ftraks genoemd, Zoon des laatst^emelden Heere sand-er, wierdt, als zijns Vafiers erfgenaam en opvolger, op den negentienden April des Jaars 1560, met het Goed Heijinck beleend, en, in 't vol. gende jaar , met Selsham. Op den zevenden October des Jaars 1^81 vernieuwde hij deu eed, wegens de eerstgemelde Heerlijkheid. Naa, alvoorens, verfcheiden maaien, onder de Rid-  SCHIMMELPEN?vTmCK. (Het Cefiagt van) 279 Ridderfchap van de Veluwe, op de en in 't volgende jaar overleeden. 4. Fredrik Schimmelpenninck van der Oije, drie dagen Iiaa zijne geboorte, in den Jiare 1580, geftorven. 5. Walraven Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1581. Hij was Vaandrig in dienst van den Staat, W overleedt te Ostende, in 1604. 6. Herman ï-chimmelpenninck van der oye. Van dee. ?en zal naderhand gefproken worden. 7. Agneta Schimmelpenninck "an der Oije, gebooren ia den Jaare 1587, tradt in 't huwelijk niet Wolter Spaan, tot Kruiswijk, Kapitein en Kommandart te Gennep, overleeden in den Jaare 1626. Zijne Weduw beleefde den ouderdom van ïiegenënzeventig jaaren, zijnde geftorven in den Jaare 1666. 8. Reinier Schimmelpenninck van der Oije , gebooren in den Jaare 1591. Sander schimmelpenninck van der oye, gebooren in den Jaare 1573, was een Krijgsman, en vertrok, in den Jaare 1601 , als Lieutenant onder Graaf philips van solms , na Hungarije, Nog heden ten dage bloeit, in het Bisdom'Er, puiand, een tak van het Geflagt der schimmelpenningen , vit deezen sander voortgefprooteu. In den Jaare 1602 zich na Fruisfen begeeven, en aldaar zijne vaste woonplaats geno, men hebbende, tradt hij 'er in 't huwelijk met N. N. van Meereken, en verwekte bij haar twee Zoonen : 1. Jakob Schimmelpenninck van dei Oije, gebooren ia den Jaare 1605, en zonder kinderen geftorven. 2. Eustachiu.s schimmelpenninck van der oye, gebooj>en in den 'aart 603, en getroi wd met Ba bara van Schil-, t«nt bij welk? hij, ten tijde* zijns overlijden*. voorgevallen in  SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) 281 in den Jaare 1640, terwijl zijne Weduwe hem tot in den Jaare 163r overleefde, Vader was van 1. HlERONYMUS schimmelpenninck VAN der oye, en 2. Casparus schimmelpenninck. van der oye , die beide onmiddelijk volgen. Hieronymus schimmelpenninck van der oye , gebooren in den Jaare 1(529, was Keurvorflelijke Tribunaals-Raad, en overleedt in den Jaare 1694. Bij zijne Echtgenoote Regina van Schultze, verwekte hij de volgende kinderen, die zich in het Bisdom Ermeland gevestigd hebben: 1. Christoffel lodewyk schimmelpenninck van der oye, die volgt. 2. Hieronijmus Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1670, en geftorven in den Jaare 1671. 3. Hieronijmus Schimmelpenninck van de; Oije , gebooren in den Jaare 1672, Kanunnik en Roomsch Priester. 4. Anna Regina Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1675, en de Echtgenoote geworden van Johan George van Eriel, genaamd Hul jen, Erf heer der Dagdetifche Goederen, in Poolsch Lijfland, 'Starost van Mariënhaufen, enz. 5. Maria Elizaheth Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1683, en in 1702, in Poolsch Lijfland, geftorven. Christoffel lodewyk schimmelpenninck van der oye, boven genoemd, gebooren in den Jaare 1664 , is neweeet Heer van Maranen en Schoenkitten, en getrouwd met Eleonora van Besden Hoftus, dogter van Johan Cafimir van Besden Ilofius, Erf heer tot Rafchung, en Vader van de drie volgende kinderen: 1. Lodemjk Simon Judas Schimmelpenninck van der Oije, gebooren, op den achtentwintigften October des Jaars 1703. 2. Regina Helena Eleonora Schimmelpenninck van der Oije, gebooren den vierden Junij 1715. 3. Theodorus Christojfel Schimmelpenninck van der Oije, gebooren den dertigften Maij des Jaars 1717. Zzzzz 5 Cas-  sBs SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) Casparus schimmelpenninck van der oye, Erf heer vaar Katevalk , gebooren in den Jaare 1636, en geftorven in den . Jaare 1686. Hij liet éénen Zoon na, genaamd J (han gddfried schimmelpenninck van der oye, gebooren in den Jaare 1677, Erf heer van Zechern , getrouwd met ThercfJa van Ki.ohehdorf', dogter van Christoffel van Knobelsdorf, Heere van Mengen, en Vader van, 1. Chailvtta Schimmelpenninck van der Oije. 2. Therefia Sch.mmelpenninck van der Oije. 3. Amclia Schimmelpenninck van der Oije. 4. Jofephni Schimmelpenninck van der Oije. 5. Joach!m Schimmelbenninck van der Oije. Wegens de huwelijken en naakomelingen deezer kinderen bezitten wii geene narigten. Jakob schimmelpenninck van der oye , Heer van den Engelenburg en Kei. boven vermeld, als tweede Zoon van Jakob Schimmelpenninck van der Oije, en Margareta van der Kapelle, wierdt gebooren in den Jaare 1574. en overleedt, acht jaaren naa zijne Echtgenoote, in den Jaare 1660. Hij is geweest Land-Rentmeester van het Graaffchap Zutfen en Kommisfaris van de Monfteringe. In den Jaare 1610 was hij in den echt getreeden met Johanna Bentink, dogter van Sander Bentink, Raad in het Hof van Gelderland, en verwekte bij dezelve: 1. Jakob Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1611, en geftorven in 162,-. 2. Aiexander schimmelpenninck van der oye, die volgt. 3. Het,rik Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare i6i5> was Kornet van den Kolonel Beaumont, en wierdt, in den J>are 1689, bij Philippine, in Vlaanderen, doodgefchooten. ALFXANonR .sciiimm! lpenninck van drr oïe, zo even vermeld, gebeuren in den Jaare 1613, was Burgemeester-van Zutfen . Kommisfaris van de Monfteringe, en overleedt in den Jaare 1670, vijf jaaren naa zijne Echtgenoote, die geweest ■was Anna van Appelthorn, dogter van Asfueer van Appelthorn tot de Poll, Lat drost en Gedeputeerde van de Veluwe, en buitengewoon Raad van Gelderland, en van Anna van Lijnden. Zijne kinderen waren de volgende : I. Jakob  SCHIMMELPENNINCK. (Het Gcpr.gt van) 283 1. Jakob Schimmelpenninck van der Oije , gebooren in den Jaare 1641, en vroeg geftorven, 2. Alexander Schimmelpenninck van der Oije , Heer van den Engelenburg, tot Rees en Oije, enz. en , naa 't overlijden van zijnen hier naa te noemen broeder Asfucer, Heer van Kei, gebooren in den Jaare 1642. Hij is geweest Burgemeester van Zutfen, Afgevaardigde ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende de Staaten Generaal der Veréénigde Nederlanden, als mede Hoofdfchout en Dijkgraaf der Stad en Meierije van *s Hertogenbosch. Boven dit alles bekleedde hij den aanzienlijken post, om, nevens de Heeren witsen, van odvk, van citters en van dykveld, als Buitengewoon Ambasfadeur, hunne Koninklijke Majefteiten willem den III en Maria, met derzelver komst tot den troon van Groot-Britannie, geluk te wenfchen. Zijne Echtgenoote was Tfabelle Ben. tink, Abtdis te Hunnep, dogter van Bemard Bentink, Heere tot Diepenheiin en Proost van Deventer, en van Anna van Bloemendaal. Heer alexandeu overleedt, in den Jaare 1694, in 's Graavenhage, doch wierdt te Zutfen begraaven. Hij liet geene kinderen naa. Zijne Huisvrouw kwam, in 's Hage, elendig aan haar einde, door het hollen der paerden van haare Koets. 3. Hendrina Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1644; getrouwd, voor de eerde maal, met Vincent Adolf van Baar, Heere tot den Brantfenburg, befchreeven in de Ridderfchap des Graaffchaps Zutfen, als mede Rekenmeester diens Graaffchaps en van het Vorftendom Gelder, Naa zijn overlijden, hertrouwde zij Eufebius Borchard Bentink , Heere tot Schoonheten, eerst Hoofdfchout van Maastricht, vervolgens van Hasfelt en Hasfelter - Ambagt, Gedeputeerde van Overijsfel, en broeder van haars broeders Echtgenoote, ftraks genoemd. 4. Philips Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1645, flegts drie dagen oud geworden. 5. Anna Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1646-, te Zutfen, ongehuwd overleeden. 6. Jo'ianna Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1648, naa het overlijden van haaren oudften hroe-  284. SCHIMMELPENNINCK. ( Het Geflagt van) broeder, Vrouwe van den Engelenburg, Kei, Rees en Oije, trouwde, voor de eerde maal , met Hendrik Reinier van Laer, Heere van den Lichtenburg, eerst Kapitein onder de Lijfwagt van zjne Hoogheid Prinfe willem den III, en vervolgens befchreeven in de Ridderfchap des Graaffchaps Zutfen. Naa het overlijden van deezen, tradt Vrouwe johanna in een tweede huwelijk, met Sweder van Appelthorn, van de Poll, eerst Kapitein , en naderhand Ritmeester en Kolonel onder de Karabiniers van den Graave van Albemarle. 7. As'ueer Schimmelpenninck van der Oije , Heer van Keil, gebooren in den Jaare 1650, Kapitein van de LijfKompagnie van zijne Hoogheid Prinfe willem den 111, en vervolgens Kolonel van een Regiment Voetvolk. Hij overleedt, te Gend, ongehuwd. 8. Jakob Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1652, was Kapitein en Sergeant-Majoor van het Gelderfche Regiment Voetvolk, en hadt het ongeluk van binnen Zutfen , door eenige dronkene Ruiters, op ftraat doorfchooten te worden. 9. Alphert Schimmelpenninck van der Oije , gebooren in den Jaare 1655, en drie jaaren daar naa overleeden. 10. Alphert Schimmelpenninck van der Oiie , gebooren in den Jaare 165Ó, befchreeven in de Ridderfchap des Kwartiers van de Veluwe, Raad en Rekenmeester des Vorftendoms Gelder en des Graaffchaps Zutfen, op den Huize Lichtenburg, ongehuwd, overleeden. 11. 'rudith Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare ion, overleedt, ongehuwd, aan de Kinderziekte, binnen Kleef, doch is te Zutfen begraaven. Herman schimmelpenninck van der oye, Heer van de Cloufe , zesde Zoon van Jakob Schimmelpenninck van der Oije, en van zijne tweede Echtgenoote Walrave van Haaften, gebooren in den Jaare 1584, en in den Jaare 1Ó12 met Seliham beleend, was Burgemeester van de Stad Zutfen , en Algemeen Ontvanger van het Graaffchap. In den Jaare 1621 tradt hij in het huwelijk met Stephmxea van Brienen, dogter van Henrik van Brienen tot den Musfenberg, en van Beatrix van Lijnden. Bij zijn overlijden voorgevallen in den Jaare Ï658, was hij bij haar Vader geworden vaa 1. IVaU  SCHIMMELPENNINCK. (Het GeJIagt van) 2S5 1. Walraven Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1624, en in den Jaare 1642 getrouwd met G«rard Ca/yn van der Heil tot de Wiltbaan, Raad in Gelderland en Burgemeester te Arnhem. 2. Beatrix Schimmelpenninck van der Oiie , gebooren in den Jaare 1625, en in den Jaare 1057 gehuwd aan Alert Gansneb, genaamd Tengnagel tot den Kamp. 3. Anna Schimmelpenninck van der Oije , gebooren In den Jaare 1627, en 'sjaars daar naa geftorven. 4. Jakob schimmelpenninck van der oye, die volgt. 5. Hekrik schimmelpenninck van der oye, volgt ins* gelijks. 6. Agnes Alijd Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1634. 7. Charlotte Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1635, en in den Jaare 1661 getrouwd met Henrik var, Rouwenoort. Jakob schimmelpenninck van der oye , Heer van de Cloufe en Langen, zo even genoemd, gebooren in den Jaare 1629, was befchreeven in de Ridderfchap, en Algemeen Ontvanger van het Graaffchap Zutfen, Schultes van Loch'em, Kommisfaris van het Graaffchap, Afgevaardigde in de Vergadering van den Raad van Staate, en, van wegen Hun Hoog Mogende de Algemeene Staaten , verfcheiden jaaren Afgevaardigde te Velde, bij zijne Majefteit willem den III, Koning van Engeland. In den Jaare 1689 wierdt hij Schultes binnen en buiten Zutfen, en naderhand Landdrost van het Graaffchap van dien naam. Zijne Echtgenoote was Jakoba Emelia van Westerholt, dogter van Hendrik van Westerholt, Heere tot Scherpenzeel, Hakfort en Peurfum, en van Alithea van Scherpenzeel, Vrouwe tot Scherpenzeel. De volgende kinderen wierden in deezen echt verwekt: 1. Stephanea Schimmelpenninck van der Oije, getrouwd, eerst met Willem van Bulo, Heere van Hardenberg, de Wildt en Oevelgunne , Kolonel en Brigadier van 't Gelderfche Re-, giment Voetvolk; en vervolgens met N. N. Doetichem. 2. Herman Henrik Schimmelpenninck van der Oije, Heer van de Cloufe en Langen, befchreeven in de Ridderfchap des Graaf?  286 SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) Graaffchaps Zutfen, Schultes te Lochetn, Kommisfaris van de JVionileringe, en Raad in het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze. Bij zijne Echtgenoote N. N. van der Kapelle tot den Boedelhoff heeft hij geene kinderen verwekt. 3. jan pellegr1m schimmelpenninck van der oye, die volgt. 4. Jakoba Schimmelpenninck van der Oije, Kanunnikes* fe van het hoogadelijke Vrijwaereldlijke Sticht Bedbur, in 't Vorftendom Kleef. Jan pellfgrjm schimmelpenninck van dér oye, Heer van Cloufe en Langen, zo even vermeld, is geweest Ritmeester en Majoor in het Gelderfche Regiment Ruiterij, Ridder van de Duitfche Order, en Kommandeur van de Baliff van Utrecht. Bij Dorothea van Lintelo, dogter van N. N. van Lintelo tot de Ehze, en van N. N. van In en Kniphauzen, verwekte hij 1. Jakoba Emelia Schimmelpenninck van der Oije, en 2. "Jakob Schimmelpenninck van der Oije, Heer van de Cloufe en Langen, Kornet van het Gelderfche Regiment te paerd. Henrik schimmelpenninck van der oye, Heer van 't Vefde en Sinderen, tweede Zoon van Herman van Schimmelpen* ■ninck van der Oije en van Stephanea van Brienen, gebooren in den Jaare 1632, was eerst Kapitein en Regter te Doesburg. Doch, zedert, den Krijgsdienst verlaaten hebbende, wierdt hij befchreeven in de Ridderfchap des Graaffchaps Zutfen. In den Jaare 1656 nam hij ter Vrouwe, Besta Eüzabeth van der Sevender , dogter van Otte Frederik van de£ Sevender, Heere te Kenenburg, Maasland en Maaslandfluis, en van Beatrix van Schagen. Bij deeze verwekte hij de volgende kinderen : 1. Aibert Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1657, en aan eene wonde, bekoomen in den Veldflag van St. Denijs, in den Jaare 1678, welken hij, als Vaandrig, bijwoonde, niet lang daar naa overleeden. 2. Herman Schimmelpenninck van der Oije , gebooren in den Jaare 1658, en in het volgende jaar geBorven. 3. Herman Schimmelpenninck van der Oije, in 't Jaar 1650 gebooren, leefde ook flegts een jaar. 4. Ste.  SCHIMMELPENNINCK. ( Het Geflagt van ) 2S> 4. Stcphanea Theodora Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1661, ftorf nog in het zelfde jaar. 5. Stephanea Beatrix Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1663. 6. Herman Schimmelpenninck van der Oije, gebooren i» 1665, en in 't volgende jaar geftorven. 7. Theodora Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in 1666. 8. Jakoba Frederika Schimmelpenninck van der Oije-, gebooren in 't Jaar 1668. 9. Herman Schimme'penrinck van der Oije, gebooren in 't Jaar 1669, en in 't volgende jaar overleeden. 10. Gijsberta Wendelina Schimmelpenninck van der Oije, gebooren en geftorven in den Jaare 1672. 11. Herman Schimmelpenninck van der Oije, Regter te Doesburg en Kapitein in het Gelderfche Regiment te voer. Hij is in Spanje geftorven» 12. Frederik Schimmelpenninck van der Oije, Kapitein, in eenen Veldflag gefneuveld. Hadriaan schimmelpenninck van der oye, vierde en jongfte Zoon van Sander Schimmelpenninck van der Oije en van Agnes var. Tvikkelo, gebooren in den Jaare 1554, ïat 'n Schepensbank te Zutfen, in de Jaaren rs«3 en 1584, wierdt Verwaiter des Schultampts Zutfen, op den tweeëntwintigften November des Jaars 1595, en Algemeen Ontvanger van het Graaffchap Zutfen , in den Jaare 1600. Hij overleedt in den Jaare 1621, bij zijne Echtgenoote Margareta ter Brug. ge, die hem in den Jaare 1636, volgde, Vader geworden zijnde van h Alexander schimmelpenninck van der oye , di& volgt, en 2. Agnes Schimmelpenninck van der Oije, getrouwd, in den Jaare 1604, met Herman van Wijnbergen, Algemeen Ontvanger van het Graaffchap Zutfen, en, in den Jaare 1623, Schepen der Stad van dien naam. Hij overleedt aan de Pest. in den Jaare 1625; zijne Weduw overleefde hem tot in dea Jaare 1651. Auxas-  288 SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) Alexander schimmelpenninck van der oye tot Voorftonden, zo even genoemd, zat, in den Jaare 1604, m Schepensbank te Zutfen, en was, vervolgens, Eerfte Raad en Rekenmeester van het Vorftendom Gelder en Graaffchap Zutfen. Reeds in den Jaare 1608, verfcheen hij, onder de Riddermaatigen, op alle Land- enKwartierdagen , en op de adelijke Gerigten van het Veluwcn- Kwartier. Wijders wierdt hij, in de hoedanigheid van Riddermaatïg?, afgevaardigd tot het Hooge Appellationsgerigt van Ridders en Knegten aan Engelanderholt, in den Jaare 1626 te-Nieuwkerk gehouden. Ook heeft hij, verfcheiden maaien, als Verwalter des Regters van Arnhem en van Veluwenzoom, het geregt aldaar gefpannen. In den Jaare 1605 was hij in 't huwelijk getreeden met Anna van fVisch, met welke tij eenenvijftig jaaren in den echt leefde. Tien jaaren, te weelen tot in den Jaare 1666, overleeftle hij zijne Huisvrouw, bij welke hij Vader was geweest van elf kinderen, met naamen: 1. Sibijlta Catharina Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in 160Ó, en in 't volgende jaar geflorven. 2. Jakob schimmelpenninck van der oye, die volgt. 3. Gi/sbert Schimmelpenninck van der Oije, tot Hunderen, gebooren in den Jaare 1609, befchreeven in de Ridderfchap van de Veluwe, en Raad ter Admiraliteit in Friesland. In den Jaare 1646, tradt hij in 't huwelijk met Helena van Breidt, dogter van Johan van Heerdt tot Plunderen, en van Wendele van Brienen. Een Zoon en Dogter, uit deezen Echt gebooren, zijn beiden jorg geftorven. 4. Alexander schimmelpenninck van der oye , volgt hier naa. 5. Henrik Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1613 , gehuwd in den Jaare 1632, met Anna van Bronkhorst, en overleeden in den Jaare 1651, zijnde geweest Kapitein in dienst van den Staat, en 'naalaatende eene dogter, Anna Schimtmlpenninck van der Oije, Volgens Uiterften Wil van haaien Oom Hadriaan Schimmelpenninck van der Oije, wierdt zij, als Erfgenaame, beleend met het Huis te Voorftonden, nevens deszelfs toebehooren, gelijk ook met de Heerlijkheid en het Huis Roderlo. Zij ftorf ongehuwd. 6, An-  SCHIMMELPENNINCK. (tiet Geflagt van) agj> 6. Andries Schimmelpenninck van der Oije, Heer Van Voorftonden, bij overdfagt van zijnen Oudften Broeder Jakob; gebooren in den Jaare 1614, was Kapitein en Luiten nant Kolonel, Ridder van de Duitfche Orde, Kommandeur van Maaslandfluis, en, in den Jaare 1672, geftieuveld ih eert Gevegt tegen de Franfchen, bij Woerden. 7. Johan schimmelpenninck van dek oye ; deeze vcjgc insgelijks. 8. Hadriaan Schimmelpenninck van def Oije, gebooren in den Jaare 1618, Heer van Voorftonden, en, bij ovefdrag't Van Wigbolt de Rode van Heekeren, beleend met het Huis en de Heerlijkheid van Roderio; voorts Ritmeester en Sergcant Majoor te paerd. In den Jaare 1646 tradt hij in ',t huwelijk met Anna Bentink, dogter van Karei Bentink tot den Beerenkamp,' doch ftorf kinderloos, op het Huis te Voorftonden. 9. Bernhard Schimmelpenninck van der Oije , gebooreö in 't Jaar JÖ22. 10. Ar ent Alphert Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1626, en jong geftorven. 11. Catharina Sihijlla Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1629 , wierdt de Echtgenoote vatl Wigbolt de Rode van Heekeren, Heere van Roderio, Wiens" Moeder was Anna van Pallant, befchreeven ifi dë Ridderfchap van het Graaffchap Zutfen. Beiden zijn kinderloos geftorven, Jakob schimmelpenninck van der oye, Heer van Holtimifen en Voorftonden , ftraks genoemd ,' gebooren irt dert Jaare 1608, diende eerst den Staat, als Luitenant, te Lande, Doch zedert den Krijgsdienst hebbende verlaaten, nam hij, in den Jaare 1637, zitting in den Schepensbank te Zutfen} wierdt, vervolgens, in den Jaare 1642, Majoor dier Stad, daar naa Landrentmeester van het Graaffchap; nam, voorts, zitting in de Generaliteits Rekenkamer, ei) verfcheen, eindelijk, als Afgevaardigde van de Provincie Gelderland, in de Vergadering van Hun Hoog Mogende de Algemeene Staaten der Veiéénigde Nederlanden. Driemaaten rs hij getrouwd geweest: eerst, in 't Jaar 1(530 met Anna Catharina van Ker~ ken, Dogter van Sweer van Kerken tot Hoithuifen; vervol- XXVI. deel. Aaaaaa geus,  2,90 SCHIMMELPENNINCK. ( Het Geflagt vatr) gens, in den jaare 1639., niet Wolte'a van Brienen, Dogter van Henrik van Brienen tot den Musfchenberg, Rekenmeester in Gelderland; en, eindelijk, in den Jaare 1657, meE Agtitka van Oesthfloyn, Dogter van Dirk van Oesthoorn, Heere tot Oestboorn en Snephoek. Hij overleedt, op dea zevenden September des Jaars 1677. De twee laatfte huwelijken waren onvrugtbaar. Doch in 't e^rfte hadt hij verwekL: 1. assueer. schimmelpenninck van der oye, die volgt. 2. Hadriaan Schimmelpenninck van der Oije. In zijne jeugd deedt deeze eenen togt na Batavia, bezogt de Hoofdftad van het Chineefche Keizerrijk, en wierdt Kommandeur van Malakka. Naa zijne wederkomst wierdt hij Ridder van de Duitfche Orde ter Balie Van Utrecht, Kommandeur van Leiden, in den Jaare 1672 Luitenant Kolonel, en, in 't laatst van zijn leeven , Burgemeester te Zutfen. 3.. Gijsbert Schimmelpenninck van der Oije, jong geftorven. Assueer schimmelpenninck van der oye, Fleer van Holthuifen, Braks genoemd. Zucht om vreemde Gewesten te bezoeken,, deedt hem eene reize na het Oosten, vooral na 't H. Land, onderneenien. Hij zag Bethlehem, Jeruzalem en andere plaatzen in dien oord. Naa zijne wedeikomst, wierdt hij-, in . den jaare 1650, befchreeven in de Ridderfchap van het Graaffchap Zutfen, eu, vervolgens, in den Jaare 1667, tot Landren meester diens Graaffchaps verkooren. Daarenboven was h:j K'j'nmjafaris van de Mosfteringen. Hij trouwde, in den Jaare 1668, met Aifaera Kieijnk. Dogter van Gerhard Kreijuk, Heere van Bele, Burgemeester van Zutfen, Gedeputeerde van het Graaffchap van dien naam, Raad in het Kollegie ter Admiraliteit in Westfriesland en 't Noorderkwartier. Hij overleedt op den achtften Februarij des Jaars 1673, naalaatende, 1. Alexander schimmelpenninck van der oye, en 2. Gerrit jurrien schimmelpenninck van der oye, die taide volgen. Alexan»  SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt Ws) ggf Alexander schimmelpenning van der oye. Heer van Holthuifen, Roderio en Voorftonden, gebooren inden Jaare 1669 , was eerst Landrentmeestef des Graaffchaps Zutfen* wierdt, vjrvotgens, befchreeven in de Ridderfchap van Veluwe, en nam, van wegens de Ridderfchap, zitting in het Kollegie van Gedeputeerde Staaten van dat Kwartier. Hij over-3 leedt op den vijftienden April des Jaars 3724, zijnde getrouwd geweest met Anna van Appelthorn, Dogter van Frans van Appelthorn, van de Poll tot het-Wolthuis, befchreeven In de Ridderfchap van de Veluwe, en daar naa Luitenant Kolonel. Zijne kinderen waren, 1. Assueer schimmelpenninck van der oye, die volgt. 1. Frans Alexander Schimmelpenninck van der Oije ^ Heer van Voorftonden, gebooren in den Jaare 1703, wierdtj in den Jaare 172(5, befchreeven in-de Ridderfchap van de! Veluwe. Assueer schimmelpenninck van der oye, gebooren in de* Jaare 1702, Kapitein onder een Geldersch Regiment Voetvolk, trouwde, in den Jaare 1725, met AJriana Scphia van Eek, Dogter van Lubbert van Eek, Brigadier en Kolonel van een Regiment Ruiterij, en verwekte bij dezelve: t. Anna Schimmelpenninck van der Oije, geboofen dert tweeden Maart 1726, en ruim vierdehalf jaar daar naa geftorven. 2. Alexander Schimmelpenninck van der Oije, gebooren den tweeden Augustus 1727. 3. Lubbert Schimmelpenninck van der Oije, gebooren Ui 't Jaar 1729. Gerrit jurrien schimmelpenninck van der oye , bovea, vermeld, als de Zoon van Asfueer Schimmelpenninck van def Oije en van Asfuera Kreijnk, was Burgemeester te Zutfeu, Kommisfaris van de Monfteringen, en getrouwd met Komelia Conftance van Middachten, Dogter van Hendrik van Middachten en Ifabella Geertruid van Palland, en verwekte bij dezelve de volgende kinderen : 1. Asj'uera 'Johanna Schimmelpenninck van der Oije. 2. Ifabella Geertrui Schimmelpenninck van der Oije. Aaaaaa 2 3, Hem  ap» SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van") 3. Henrik Frederik Schimmelpenninck van der Oije, in den Jaare 1727 befchreeven in de Ridderfchap van de Veluwe. 4. Andries Schimmelpenninck van der Oije , gebooren den negenden October 1705. 5. Gcrrit Schimmelpenninck van der Oije, Vaandrig onder het Gelderfche Regiment van zijne Hoogheid den Heere Stadhouder van Gelderland. 6. Helena Conftance Schimmelpenninck van der Oije. 7. Jakoba Schimmelpenninck van der Oije. Alexander schimmelpenninck van der oye, boven vermeld, als de derde Zoon van Alexander Schimmelpenninck van der Oije, en van Anna van ffisch, gebooren in den Jaare 1611 , was eerst Ritmeester en Sergeant Majoor te paerd, Kommandeur van Doesburg, en vervolgens van Zutfen. Zedert den Krijgsdienst verlaaten hebbende, wierdt hij befchreeven in de Ridderfchap van de Veluwe, en voorts Raad en Rekenmeester des Vorftendoms Gelder en Graaffchaps Zutfen. Ih den Jaare 1638 tradt hij in den echt, met Christina van Gent, Weduwe van Gijsbert van Weideren, Dogter van Kornelis van Gent, Heere tot Loenen ea MeinerswijkNaa het overlijden van deeze, die hem geene kinderen gebaard hadt, hertrouwde hij, in den Jaare 1647, met Anna van Scherpenzeel, Dogter van Johan van Scherpenzeel, Heere tot Scherpenzeel, Landdrost van de Veluwe, en van Catharina van Lijnden. Uit deezen Echt wierden de volgende kinderen gebooren: 1. Johan Schimmelpenninck van der Oije, Ritmeester, Ridder der Duiifche Orde, en Kommandeur te Doesburg, ongehuwd overleeden. 2. Hadriaan Schimmelpenninck van der Oije, jong geftorven. 3. Hadriaan willem schimmelpenninck van der oye , die volgt. 4. Gijsbert Schimmelpenninck van der Oije , jong gffftorven. 5. Catharina Sibiilla Schimmelpenninck van der Oije, getrouwd met Hubert Jaques de Montagne, eerst Ritmeester, ea  ■SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) 293 en vervolgens, wegens den Prins - Bisfchop van Luik, Hoofdfchout te Maastricht. 6. Anna Geertruid Schimmelpenninck van der Oije, ongehuwd overleeden. Hadriaan wijLlem .schimmelpenninch van der oye , Heer tot Hunderen, zo even genoemd , was eerst Ritmeester, naderhand befchreeven in de Ridderfchap van de Veluwe, en, wegens dezelve, Afgevaardigde in het Kollegie ter Admiraliteit rn Friesland, en vervolgens in dat van Westfriesland en 't Noorde'Kwartier. Bij zijne Echtgenoote, Henrika van Hecrdt, verwekte hij eene dogter, Gij berta Schimmelpenninck van der Oije, Erfdogter tot Hunderen, getrouwd met Het rik van Rouwmoort, Heere van Ulenpias, Zoone van Henrik van Rouwenoort en van Charlotta Shimmelpenninck van der Oiie; zie boven onder de kinderen van herman schimmelpenninck van der oye en IFal- ■ raven van Haaften. Hij was befchreeven in de Ridderfchap van het Graaffchap Zutfen, en wegens dezelve Afgevaardigde in de Staaren van het Graaffchap, Buitengewoon Kaad in 't Hof van Gelderland, en Kurator van 'sLands Hoogefchool te Harderwijk. j011 an schimmelpenninck van der oye, zevende kind en zesde Zoon van Alexander Schimmelpenninck van der Oije en van Anna van il-'isch, verwekte, bij Johanna Bruins, Dogter van Dirk Bruins van Blankena, de volgende kinderen : 1. Dirk schimmelpenninck van der oye, die volgt. 2. Gysbert schimmelpenninck van der oye, volgt ins. gelijks. 3. Johan Schimmelpenninck van der Oiie, jong geftorven. 4. Margareta Schimmelpenninck van der Oije, in den Jaare 1664 overleeden. 5. Margareta Schimmelpenninck van der Oije, getrouwd met Herman Frederik de Rode van Heekeren , Heere van Averlaar; eerst Kapitein , en naderhand befchreeven in de Ridderfchap des Graaffchaps Zutfen. Dirk schimmelpenninck van der oye, Heer van Blankena, zo aanftonds vermeld, was Burgemeester te Zutfen, Afgevaar- # Aaaaaa 3 digde  *24. SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) digde in de Staaten des Graaffchaps van dien raam, en, vaa wegen dezelve, in het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland. Bij zijne Huisvrouwe, Geertruid van Jngen, liet hij éénc Pogter naa, Johanna Schimmelpenninck van der Oije, Gysbert schimmelpenninck van der oye , Broeder der naastvoo?gaanden, was Kapitein in een Geldersch Regiment Voetvolk, en Kommandeur van Hulst. Bij zijne Echtgenoote, Komelia van Botfelen van der Hooghe, wierdt hij Vader vaa de volgende kinderen: 1. N. N, eene Dogter, jong geftorven. 2. Adriana Johanna Komelia Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1693 , wierdt de Echtgenoote van Floris Willem Borre van Amerongen, Heere van Kershergen. 3. Alexander fïénrii Ambrojius Schimmelpenninck van der Oije, gebooren in den Jaare 1694, Kapitein in het Gelderfche Regiment Voetvolk, overleeden te Utrecht, op den dertienden November des Jaars 1723. *** Andries schimmelpenninck , het zesde kind en de derde Zoon van jakob schimmelpenninck en Jutte 7'feren, was eigenaar van de oude Havezate de Blaak 't Opvoorst, op de Veluwe. Van het Jaar 1461 tot in den Jaare 1473 zat hij in Schepensbank te Zutfen. In den Jaare 1491 verfcheen hij op den Gemeenen Dagvaart te Arnhem, om aan Jonkheere van na-sau, Spadhouder, Vertoogen over te leveren, wegens de bez.vaaren der Landzaaten des Lands van Gelder en Zutfen, Zijne Echtgenoote was Catharina van Spaan, en hij bij haar Vader van 1. Jakob Scnimmelpehninck, gebooren in den Jaare 1494, $n zedert getrouwd met Wilhelmina van Roderio. 2. D-rh Schimmelpenninck , gebooren in 1511. 3. Autosaa Schimmelpenninck, getrouwd met Hendrik van der Leeuw, Janszoon. 4. Johan Schimmelpenninck, in deii Jaare 1522 ongehuwd overleeden, 5. Jutte Schdmmelpenninck, in den Jaare 1493 Geestlijke * Juffer in het Klooster den Yfendoorn, te Zutfen. 6, An-  SCHTMMELFfiNNTNCK; (Het Gefagt van") 295 6. Andries schimmei.penninck , bekleedde het Schepensatnpt te Zutfen, van het Jaar 1505 tot in den Jaare 1553» wanneer hij zijne dagen eindigde, hebbende, bij Jutie van Voo-thuizm, met welke hij in den Jaare 1525, getrouwd was, verwekt deeze kinderen,: a. Bel» Schmmelpenninck, getrouwd, in den Jaare 1548, aan Henrik ter Brugge b Gnmer Schimmelpenninck , in den Jaare 1554 Geestlijke Juffer, en in den Jaare 15IS Moeder in 't Hospitaal te Zutfen. c A- na Schimmelpenninck, in den Jaare 1554 getrouwd aan Steven Bentink. , d. Lamme Scvmn.elpevninck, de Echtgenoote geworden van 0ttk'm S»tüe- BemUk, in den jaare 1558. V* KöBfrRAAÖ scHlMMêiFE&NiNÓt, negende kind en vijfde Zoon* van jakob scu 1 ma 1 rlpenn 1 nck en Jutte Tferen, was Schepen të Zutfen, zints het Jaar .-47S tot in den Jaare 1498, en getrouwd met Jutte van Dolte, bij welke hij de volgende kinderen verwekte: 1. Sander Schimmelpenninck, jong geftorven. 2. Jord-n Schtmn.eiper.nihzk , getrouwd, in dén Jaare 1480,*met Johan Kreimk. en in den Jaare 1549. eenentwintig jaaren naa haaren Echtgenoot, overleeden. 3. Juhan Schimmelpenninck, in de Jaaren 1504 en 1505, Schepen te Zutfen. _ , , 4. Hille, of Helena Schimmelpenninck , in den Jaare 1488 getrouwd met Gijsbert van Meekeren, Zoon van Gijsbert van Meekeren tot de Rees. 5. Koen'-aad Schimmelpenninck. 6. Jutte Schimmelpenninck, Geestlijke Juffer in het Klooster den Yfendoorn, te Zutfen. 7. Jakob Schimmelpenninck, getrouwd met Margareta. N. N. 8. Fenne Schimmelpxnninck, Geestlijke Juffer te Doesburg, in ?t Groote Konvent. 9. Griete Schimmelpenninck, Geestlijke Juffer in 't Klooster te Redichem, bij Arnhem. Aaaaaa 4 • ip. Jas-  sp6 SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) io. Jasper Schimmelpenninck, te Zutfen, in den Yfendoorn. *V Johan schimmelpenninck, tiende kind en zesde Zoon van meergemelden jakob schimmelpenninck en Jutte Tferen, in den Jaare 1584 vermeld, als tegenwoordig geweest zijnde in de adelijke Gerigten van de Veluwe, was getrouwd mei Lamme Scholdeman, en wierdt Vader van de volgende kin. deren: 1, Jakob Schimmelpenninck, vermeld in de Jaaren 1489 en 1516.' 2, Catharina Schimmelpenninck, getrouwd met Herman van Meekeren, Zoon van Andries van Meekeren tot de Blaac ° Ie, was Weduwe in den Jaare 1514. 3, Johan Schimmelpenninck, vermeld in den Jaare 1507. %*•% Gerrit schimmelpenninck, jongfte Zoon van jakob schimmelpenninck en Jutte Tferen, wierdt Schepen te Zut, fen in den Jaare 1474, en, in dat zelfde jaar, door Hertog karel van bourgondie, tot het aanzienlijk ampt van Rentmeester van het Graaffchap aangefteld. In den Jaare 1484, verfcheen hij in de adelijke Gerigten van de Veluwe. Hij hadt, bij zijne Echtgenoote Machtelt IV. IV. deeze kinderen yerwekt : 1. Jakob Schimmelpenninck. 2. Gerrit schimmelpemninck, die volgt. 3. H. Johan Schimmelpenninck, Priester, vermeld jq de Jaaren 1513 en 1537, Gerrit schimmelpenninck, zat in Schepensbank, te Zutfen, zints het Jaar 1498 tot in den Jaare 1518, en verfcheen in de adelijke Gerigten van de Veluwe, in de Jaaren 1515 en 1516. Bij Ell%ab.cth van Rarmentla, met welke hij," in den Jaare 1497, was getrouwd, wierdt hij Vader van, 1. Gerrit schimmelpenninck, die volgt, 2. Machtelt Schimmelpenninck, vermeld in den Jaare 1517» en getrouwd met Tlman van den Veen, 3. Johan Schimmelpenninck. Gerrit schimmelpenninck , Schepen te Zutfen, van het Jaar 1531 tot in den Jaare 1566. Geduurende dat tijdver* Joop, te weeten, in de Jaaren 1545, 1548 en 1551, verfcheen hij  SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) 397 tij ia de adelijke Gerigten van Ridders en Knegten of Knaapen in Veluwenzoon. Hij overleedt in den Jaare 1566 , hebbende verwekt, bij Gecrtruia van Foorthuizcn, met welke hij, in den Jaare 1532, was getrouwd, deeze kinderen: 1. J'orden Schimmelpenninck, in den Jaare 1563 Geestlijke Juffer, en in 1595 Moeder in het Hospitaal te Zutfen. Zij overleedt in den Jaare 1608. 2. Gerrit Schimmelpenninck, jong geftorven. 3. Heer Henrick Schimmelpenninck, Ordensheer van S. Antocij, binnen Keulen, in 't Jaar 1565. 4. Heer Henrik Schimmelpenninck, Proost te Marienwaart, in 1570. 5. Heer Andries Schimmelpenninck, Ordensheer van S. Jan, binnen Utrecht, in 't Jaar 1570, Kommandeur te Ingen, in 't Jaar 1604. 6. Johan schimmelpenninck:, die volgr. 7. Geertruid Schimmelpenninck, getrouwd, in den Jaare 1564, met Reinier Swaefken. 8. Machtelt Schimmelpenninck, eerst getrouwd, in den Jaare 1574, met Henrik van Tsfelmuiden, en daar naa met Johan van der Leeuwe. Johan schimmelpenninck, getrouwd, in den Jaare 1566, met Machtelt van der Kapelle, Dogter van Johan van der Kapelle, en bij haar Vader van 1. Gerrit Schimmelpenninck, getrouwd, voor de eerftamaal, in den Jaare 1589, met Aelfen van der Foorst, Weduwe van Dirk van Keppel, en Dogter van Evert van der Voorst, in de Voorst; daar naa, in den Jaare ifioS, met Jorden van Kervenheim'. en, eindelijk, in den Jaare 1626, met Anna van der Kapelle, Dogter van Thewes van der Kapelle. Hij overleedt, kinderloos, in den Jaare 3628. 2. Johan schimmelpenninck, die volgt. 3. Jakob Schimmelpenninck, jong geftorven. 4. Geertruid Schimmelpenninck, getrouwd met Johan van Osfenbroek, tot Osfenbroek, in 't Land van Mark. 5. Elizabeth Schimmelpenninck, eerst getrouwd met Bernard de Jegep, die in den Jaare 161 £ overleedt, en vervolgeas met Rijk Henek, Burgemeester te Nijmegen. Aaaaaa 5 , 6. Jo~  208 SCHIMMELPENNINCK. (Het Geflagt van) 6. jfohanna Schimmelpenninck, getrouwd, in den Jaare 1614, met Johan Schiffjrt, Schepen te Zutfen, en vervolgens Raad in het Hof van Gelderland. Zij overleedt in den Jaare 1625. [ohan schimmelpenninck , was Amptman te Bronkhorst. In den Jaare 159} tradt hij in den echt, met Baibara van Thoreel genaamd Groot, en verwekte bij haar Margareta Schimmelpenninck, getrouwd, voor de eerBe maal, in den Jaare 1-620, met Thorhzs Blijfet t, en daar naa met Boldewijn Sweeslen. Naa het overlijden zijner eerfte Huisvrouwe, in den Jaare 1615, tradt hij, in 't volgende jaar, andermaal, ïn den echt, met Wilhelma van der Heil, Dogter van Cafijn van der Heli, Raad in Gelderland, en overleedt in den Jaare 1640, hebbende bij haar verwekt: 1. Kasyn schimmelpenninck, die volgt. 3. Johan Schimmelpenninck, Luitenant te paerd, ongehuwd geftorven. 3. Henrik Schimmelpenninck, Vaandrig, overleeden in den Jaare 165?. 4. Geruit schimmelpenninck, volgt insgelijks. 5. Joost Schimmelpenninck, Kapitein, inden Jaare 1675-, voor Maastricht, gefneuveld. 6. Herman Schimmelpenninck, Luitenant, in't Jaar 1679 geftorven. 7. Lumma Jt/rn'ana Schimmelpenninck. Karost der Heerlijkheid Borkelo ; getrouwd met Christin* Miria van der Hveveli'jk , Dogter van Diderik van der Hoevelijk tot Bimmen, en bij haar Vader van, 1. Johan Schimmelpenninck, Luitenant in dienst van Ben Keurvorst van Brandenburg, in den Jaare 1676, in het beleg van Anklam gefntuveld. 2. Herman Otto Schimmelpenninck , gebooren ift den Jaare 1650, wierdt, in den Jaare 1677, Kapitein, en, in 't vervolg, Majoor in het Gelderfche Regiment te voet, en in het beleg van Charleroi; dood gefcfaooten. 3. Wtdt'  SCtHMMELFF.NpJINCK. (Het Geflagt van) i99 3. Didcrik Henrik Schimmelpenninck, gebooren in den Jsare 1651, Luitenant .onder de Lijfwagt van Zijne Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje, en, in den Jaare 1676, voor Maastricht, gefneuveld. 4. Loclewijk Schimmelpenninck, gebooren in den Jaare 1653, Luitenant in dienst van den Staat, en in den Jaare tógj geftorven. 5. Willetnina Schimmelpenninck, gebooren in 1655. 6. Louiza Alida Schimmelpenninck, gebooren in 1657. 7. Kafljn Jurriaan Schimmelpenninck, gebooren in 1659, Luitenant ter Zee, en, in 1685, op eenen togt geftorven. 8. Christoffel Schimmelpenninck, gebooren in 166ï, Vaandrig geworden in den Jaare 1687, en in 1699 geftorven. 9. Maria Machtelt Schimmelpenninck, gebooren in 166*. 10. Margareta Elizabeth, of Lijsbeth Schimmelpenninck , gebooren in 1664. ir. Lumma Geertruid Schimmelpenninck, gebooren in 1665, en in dat zelfde jaar geftorven. Gerrit schimmelpenninck, vierde Zoon van johan schimmelpenninck, boven genoemd, was Amptman te Bronkhorst, en trouwde, in den jaare 1657, met Anna Elizabeth Gan. feneb, genaamd Tengnagel. Beiden overleeden in den Jaare 1673, hebbende de volgende kinderen verwekt: 1. Lijsbeth Willetnina Schimmelpenninck, gebooren in den Jaare 1658. 2. Otto Johan Schimmelpenninck , gebooren in 1660 fneuvelde, als Vaandrig, in den Jaare 1677, in den Slag van -Mont-Casfel. 3. Ida Lummina Margareta Schimmelpenninck, gebooren in 1662. . 4. Asfuera Schimmelpenninck, gebooren in 1663. 5. Wendelina Geertruid Schimmelpenninck, gebooren in 1664, getrouwd, in den Jaare 1694, "iet IV. N. Bentink, Heere vau der Aa. 6. Kaftjn Schimmelpenninck, gebooren in 1666, Vaandrig in het Regiment van Dedum, geftorven, in den Jaare 1695, aan eene wonde, hem toegebragt in de belegering van Kamen, 7. Alarq  300 SCHIMMELPENNINCK, (Het Geflagt van) enz. 7- Alard schimmelpenninck:, eerst Luitenant in het Regiment van den Graave van Nasfau, naderhand Landrentmeester des Graaffchaps Zuifen. Bij zijne Echtgenoote, N. IV. Hacker, wierdt hij Vader van , a. Anna Elizabeth Schimmelpenninck , getrouwd , in den Jaare 1722, met Ditmer van Wijnbergen, Heere van de beide Pollen, befchreeven in de Ridderfchnp van de Veluwe, en, wegens dezelve , Afgevaardigde in de Staaten van dat Kwartier, en, vervolgens, wegens de Provincie Gelderland, Zitting hebbende in de Vergadering van Hun Hoog Mogende de Heeren Staaten Generaal der Veréénigde Nederlanden. b. Gei har Ja Johanna Schimmelpenninck , getrouwd, in den Jaare 1730, met Wilhelm Frederik Blankvoort, Heere tot Benthuis, befchreeven onder de Ridderfchap van Overijsfel, in het Kwartier van Vollenhoven. Schinkel. (Mr. herman) Een rampzalig voorwerp der bijgeloovige en bloeddorstige vervolgzucht, in de benaauwde dagen van lichaameiijke en geestlijke dwingelandije, was deeze Man, doch der opmerkende naagedagtenisfe overwaardig, van wegen zijne meer dan gemeene kloekhartige rustigheid, met welke hij den dood onderging. Zijne woonplaats was de Stad Delft, en hij zelve een Man van geleerdheid en fraai vernuft. Dewijl de Boekhandel, ten dien tijde, niet flegts als eene kostwinning, maar ook als een beroep, geleerde lieden niet onbetaamelijk, wierdt aangemerkt, vondt hij, in dat bedrijf, een eerlijk beftaan. Bij-zommigen koomt hij, wijders, voor als Leermeester in het Groote School van gemelde Stad. Iï)tu>fchen hadt zijn onderzoeklievende geest hem geleid ter naafpooringe van de gemeenlijk aangenomene godsdienftige begrippen, en tot een vergelijk van dezelve met de beginzels, zints het opgaan van het licht der Kerkhervonninge, ook in deeze Gewesten verfpreid. Reden genoeg was deeze, om hem bij de Wethouderfchap zijner Woonftad te doen in 't oog loopen. Een ander bezwaar kwam bij deeze, in die dagen, zeer gehaate misdaad. Hem wierdt, naamelijk, ten laste geleid, eenige Boeken gedrukt en uitgegeeven te hebben, Brij-  SCHINKlJjL. (Mr. HERMAN) 30» ftrijdig met het Plakaat van den Aardsdwingeland, Koning philips den IJ. Om 't een en ander, wierdt Mr. herman schinkel, op last der Regeeringe, in hegtenis genomen, op den achtften April des Jaars 1568. Voor de Wethouders te regt gefield, en het drukken en verfpreiden van Onroomfche Boeken tegen hem zijnde ingebragt , vraagde hij „ Of d« „ Plakaaten, op de Religie gemaakt, door de Hertogin van ' „ parma, uit 's Konings naam, niet waren te niete gedaan?" Op welke vraag hij, van den Schout, alleen tot antwoord bekwam, Dat ziet men nu wel. „ Wat ziet men nu wel?" ging hier op de Gevangene voort: ,, Ik heb wel gezien en „ gehoord r dat veelen gevangen en verjaagd worden , die ,, openlijk geweld deeden tegen Zijne Majefteit, die de Wa,, penen aannamen, de predikatiën met geweld invoerden, de ,, Beefden (tukken floegen, de Monniken en Bagijneu uitjaag„ den; maar ik heb nog niet gezien, dat men iemand om de ,, Religie iets heeft gedaan. Want," dus vervolgde hij, „ toen de Plakaaten af waren, ftondt het ieder vrij, te lee- ven naar wat Religie hij dagt zafig te worden. Behalven '„ dat, zeide hij, was bij den Prins van Oranje, als Stadhou- der, eene Ordonnantie gemaakt, en alhier (te Delft) van „ het Stadshuis afgeleezen, waar bij het voorzetde wierdt „ bevestigd, en alleen verbooden, fpijtige, fcandaleufe ea ,, fameufe Boeken te drukken. Daar voor, meende hij, was M niet te houden, 't geen de Leere aangaat. Dies meene ik „ (dus befloot hij) niet tegen den Koning misdaan te heb-, „ ben." De Boeken , welke hem te laste geleid , en ook door hem bekend wierdt , gedrukt te hebben , waren het Tfalmboek, de Catechismus, de B'lijdenis des Geloofs, de Kot te Bekentenis des Christeliiken Geloofs, uit het Latijn van beza , en eindelijk een Boekje over het Heilig Avondmaal. De Copij van het laatstgemelde was hem ter hand gefield door zekeren Leeraar, die het, uit het Hoogduitsch, vertaald hadt. De eerstgenoemde waren door schinkel herdrukt, en reeds eenigen tijd in veele handen geweest. Voorts betuigde hij zijne verwondering, dat hem, om het uitgeeven van d« gemelde Boeken, thans moeite wierdt aangedaan , om reden, dsj de Heeren, twee of driemaalen, de vriendelijkheid gehad heb-  m SCHINKEL. (-Mr. HERMAN ) hebbende om hem op het Stadshuis te ontbieden, hem telken^ alleenlijk bevolen hadden, zich te wagten voor het drukken van fpijtige dingen ; van hoedanig eenen aart de bedoelde; Werkjes niets in het minfte behelsden. Een dubbelhartig man, of een weetniet, moet de toenmaalige Schout van Delft ge. weest zijn. Want, als schinkel, in zeker verboor, hem Vraagde, of de Plakaaten,. raakende de Religie, niet te niete gedaan waren, gaf hij dit antwoord, zijnen post in den tegenwoordigen toeftand van zaaken onwaardig: Daar is wat aan ; men zelde dat het zo was: maar hij wist niet regt, of' het wel geheel zo ware. Geduurende verfcheiden agter een volgende Verhooren, hieldt men zich, van wederzijden, bezig met befchuldigen en verdeedigen. Onder dit alles Itorte schinkel, in zijnen Kerker, in eene zwaare krankte. Dit bewoog hem, bij een Verzoekfchrift, op de Wethouderfchap te begeeren, om in een gewoon Regtsgeding ontvangen , en inmiddels, onder borgtogt, te mogen ontflagen worden. Tot naderen aandrang van dit verzoek, beriep schinkel zich op het voorbeeld van twee burgers van Antwerpen, welke men aldus gehandeld hadt. De eene, zijnde een openbaar Boekdrukker, was voor zes jaaren gebannen, de andere, een Plaatfnijder, bij voorraad en onder handtasting, ontflagen. Gunflig liet het zich, inden beginne, met den Gevangene aanzien. Zes Schepenen waren op zijne zijde, en voor het ontflag. Doch de zevende,» zijnen Amptgenooten hebbende onder 't oog gebragt, wat al onheilen hun, van 's Konings wegen, boven 't hoofd hingen, indien men schinkel op vrije voeten ffelde, deedt dezelve, door aangejaagde vreeze , in zijné bloedgierige maatregelen treeden. Een man zonder beginzelen, dan die van vuilen eigenbaat, moet deeze Opllooker geweest zijn, indien het waarheid zij, 't geen van hem verhaald wordt: te weeten, dat hij, met den ommekeer van de zaaken des Vaderlands, vier jaaren daar naa, insgelijks den rok hebbende omgekeerd, zedert, in 'sGiaavenhage, tot zeer aanzienlijke bedieningen wierdt bevorderd. Naa vijftien weeken zittens, wierdt schinkel ten zwaarde verweezen. Van de kloekhartigheid en bedaardheid , met welke deeze Martelaar den dood te geracete zag  SCHINKEL. (Mr. HERMAN) joy zag en onderging, vinden wij een ander blijk aangetekend, wél waardig om hier verhaald te worden. De eene daad van bedaarde gemoedsgeftalte, was, dat hij, twee of drie uurea vóór zijn derven , een goed getal Latijnfche Dichtregels fciireef aan zijne Vrienden, petrus forestüs , van Alkmaar y en kornelius verheiden , van Leiden, toegeëigend. De andere was, dat hij, gaande na de Geregtsplaats, den geleerde© hadrianus jtJNtos eene verbetering aan de hand gaf, raakende de leezing van zeker woord in een van seneka's Treuflpelen. In de plaats van Tatnais, in den tweeënveertigften Dichtregel van de Ocbavia, moest men, meende hij, Tha* mefis leezen. 's Daags vóór zijnen dood, gelijk ook nog op zijnen fterfdag, zijnde den drieëntwintigften Julij , fchreef schinkel aan zijne Huisvrouw, en nam affcheid van haar, met woorden, ademende een gerust geweeten en ftandvastige huwelijksliefde. Hij liet naa twee Dogters en éénen Zoon. Hoewel deeze, om hunne jonge jaaren, tellende de oudfte niet meer dan zes jaaren, voor fcliriftlijke vermaaningen niet vatbaar waren, gedagt hij, egter, in zijnen Kerker, aan deeze geliefde panden; hij zondt aan dezelven brieven, om bij dezelve , wanneer ze tot rijpen ouderdom zouden zijn opgegroeid, aan hunnen Vader te gedenken, en de raadgeevingen, daar in vermeld, ten hunnen voordeele aan t^*wenden. Behalven de Doodftraffe van den zo genoemden misdaadige, behelsde het Vonnis, dat de Boeken, om welke hem dit treurig lot wedervoer, zouden verbrand worden; als mede, verbeurdverklaaring van alle zijne goederen, ten voordeele des Koning». Eene klaarblijklijke fchennis van Stads Handvesten en Privilegiën, was het Jaatfte gedeelte van het Vonnis;. naardien, volgens de aloude Voorregten, geen Poorter van Delft oaneer konde verbeuren, dan zijn Lijf en zestig ponden uit zijue goederen. Den ouderdom van tweeëndertig jaaren hadt Mr, herman schinkel naauwiijks bereikt, toen hij, door de oagunst der tijden, dus rampzalig aan zijn einde kwam. Zie g. brandt, L'i/Iorie der Refar-, matte. Schuv'  a°4' SCHIPLUIDEN , SCHOBBELANDS-AMBAGT. Schipluiden, een Ambagt en Dorp, in Delfland. Het Dorp legt ten Westen van eenen Vaart, welke, van de Stad Delf:, na Flaardlngen en Maasland/luis loopt. Zommigen leiden den naam af van deszelfs aloude gelegenheid dicht aan de Maaze, welke toen meer landwaarts zoude gedroomd hebben, zo dat van daar Schepen na den Briel afvoeren ; bij welke gelegenheid men, met het geroep, Scheep lui, Scheep lui, de reizigers aan boord gelokt en het Dorp daar van zijnen naam zoude ontleend hebben. Doch anderen vinden geenen grond voor de onderflelde nabijheid des Dorps aan de Maaze, van welke het, in een rechten lijn, nu meer dan vijfentwintighonderd Roeden af legt. Voorzigtiger laaten ze, hierom, de naamsreden in 't duister; 't en zij men dezelve wil zoeken in een van ouds bekend Water de Lede, 't welk, van Vlaardingen, door Schipluiden plagt te ftroomen. De uitgeftrektheid. van het Ambagt wordt op vijfhonderdzesentwintig Morgens en tweehonderdtweeëntwintig Roeden begroot. In het Dorp ontmoet men verfcheiden zeer zindelijk gebouwde Huizen. In alles telt men 'er ruim zeventig, nevens eenen Koornraölen. Van wegen de legging aan den gemelden Vaart, en den veelvuldigen doortogt van Jaagfchuiten en andere Vaartuigen, is de Plaats zeer leevendig, en het verblijf aldaar vermaalfclijk. De Kerk is een vrij goed Gebouw, en wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Schipluiden is een der Oudfte Dorpen, in deezen oord: men vindt het, in oude Brieven, reeds op den Jaare yco, onder den naam van Scheep, leda of Schiepleda, vermeld. Het Slot kenenburg, nabij dit Dorp gelegen, hebben wij reeds elders vermeld. Zie Deel XXI. bl. 255• Schobbelands - ambagt , ook wel Zmjndrecht geheeten, naar den naam van het Dorp, tegenover de Stad Dordrecht, ontleent, naar men wil, zijnen nanm van Heere schobbicland, van Zevenbergen, als die de eerde Bedijker van dit gedeelte van de Zwijndrechifche Waard zoude geweest zijn. De uitgeftrektheid van het Ambagt vinden wij op een weinig minder dan honderdzesenzeventig Morgens begroot. Dit niettegenstaande telt men 'er ruim honderddertig Huizen. Zie verder het Artikel zwyndrecht. Schok-  SCHOKLAND , SCHÓL, (VSBRANÖ DIRKSZQenz. góg Schokland, een klein Eilandtje in de Zuiderzee, tegeu'j over de Kust van de Provincie Overijsfel, aan welke het; voor een gedeelte, behoort, Baande het overige onder de Provincie van Holland. De twee Dorpen Emmeloord en Ens zijn, vootheen, op bijzondere Artikelen, befchreeven^ Schol, (ysbrand dirkszooN) was een der eerfte Matte'; laaren, hier te Lande, om de aankleeving der gezuiverde Geloofsbegrippen, zo als dezelve, door den vermaarden marten luther, gepredikt waren. Omtrent het Jaar 1530, of een weinig laater, bekleedde hij het Priesterampt te Amfterdam* Op vermoeden, dat hem het haft over de, dus genaamde, nieuwe Leeie hing, wierdt hij, eens en andermaal, door de Wethouderfchap der Stad, ontbooden, ondervraagd doch telkens vrijgefproken en losgelaaten. Maar als men hem, in den Jaare 1534, van nieuws, in verzekering nam, moest hij zijne Bandvastigheid in 't geloof met een harden dood betaalen.Men voerde hem gevankelijk na Brabant, Belde hem op eene verzekerde plaats in het Slot van Vilvoorden, en voerde hem van daar, naa een geruimen tijd zittens, na Brusfel, alwaar hij, in het gemelde jaar, aan den Brandftaak zijnen bangen adem uitblaasde. Alle onpartijdige Hiftoriefchrijvers, die van ysbrand dirkszoon schol gewaagen, vermelden hem als eet» perfoon van goeden Huize, in verfcheiden takken van Geleerdheid niet onbedreeven ; voorts Zeer Welfpreekend ; en eindelijk van een vroomen en godzaligen wandel. Doch, in eene Eeuw, in welke befpiegelende leerftellingen meer golden dan rechtfehapene deugden, konden alle die edele begaafdheden hem niet 'doen ontgaan de ftrenge veroordeelingen der ontBenfchelijke Bloedplakaaten. Zie pontanus , van heussen en VAft' ryn, Kerkelijke Oudheden. Scholaster. Eene aloude amptsbediening, te Utrecht, die^ zints de verandering van den Godsdienst, hier te Lande, ver. dweenen is, doch waar van de naam nog Band houdt,- om' XXVI. deel. Bbb'bbb  3oet SCHOLASTER, SCHONiEÜS. (CORNELIUS) dat aan het voeren van denzelven nog eenige voordeden zijn verknogt. Scholaster, ten tijde als de Bisfchoplijke Kerk te Utrecht nog in weezen was, betekende zo veel als Bewindhebber of Opziener van een Kapittels-School. In rang grensden zij aan de Kanunniken. Nog tegenwoordig koomen hunne inkomflen 't naast aan die der genoemde Heeren. - Meer dan eens nam men, in den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, in overweeging, om dezelve, nevens de Proosdijen enThefaurijen der Utrechtfche Kerke, ten voordeele van het gemeene Land des Stichts van Utrecht, te verkoopen. In den Jaare J707 wierdt hier toe befiooten, en de Verkoop daadeiijk volvoerd. Een inbreuk was dit befluit op het vermaarde Regeerings- Reglement van den Jaare 1674, door Prins willem den III aan het Gewest gegeeven. Eigenaartig was het, uit dien hoofde, te verwagten, dat bij de herftelling van dit Reglement, in den Jaare 1747., deeze verkorting van het Stadhouderlijk gezag in aanmerking zoude genomen worden. Volgens het gemelde Reglement, ftondt de begeeving, zo wel van de Scholasterijen, als van de Proostdijen, Thefaurijen en Vikarijen, alleen en zonde^eenige voorafgaande benoeming, eeniglijk aan den Stadhouder. Bij de verheffing van Prinfe willem karel henrik friso, wierdt dit Voorregt, van nieuws, aan de Stadhouderlijke waardigheid vast gemaakt. Schoneus, (cornelhjs) met een verlatijnden naam-, naar het gebruik der Eeuwe , doch , bij zijnen Doop , kornelis schoon geheeten, wierdt gebooren te Gouda,. in den Jaare 1550. Zijne Letteroefeningen volbragt hij te Leuven; waar naa hem 't beduur van het Latijnfche School te Haarlem wierdt opgedraagen. In deeze Stad overleedt hij , op den drieëntwintigften November des Jaars 16n. Hij hieldt biiefgemeenfchap met de beroemdfte Geleerden van zijnen tijdr vooral de zulken, die de Dichtkunde beminden, van welke schona2us bovenal zijn werk maakte. De vrugt hier van was 's Mans bekende Terentius Ghristianns, bevattende een aantal Tooneelftukken , de ftoffe van welke hij uit de H. Schriftuure hadt ontleend. Onder deeze «jaren Nehemias, Tobias, Naaman, Saulus en anderen. Zijn Leerling en Opvol*  &CHON/EUS, (CORNELIÜS) SCHONAUWEN, enz. 36? Volger in het Schöolbewind, schreveüus, vereerde hem met het Volgende Graffchrift, in het Latijn en Nederduitsch. Het èerfte luidde aldus: ReSor juventie, mufici Docïar gregis, Schonleus, egi fabulam fiüam prius. Veram per egi: fummus hic atlus mihi, Scenam relinquo. Fos valete et plaudite. Volgens des Dichters eigen Vertaaling, kwam de zin dief regelen hier op neder; ;, Hier legg' ik nu in 't graf, betemmer vain de jeugdt, „ SchoNjBus eer genaamt, die 't fpel weleer met vreugde „ I5egon; maar nu volbragt: dit 's 't laatfte levensend: i, 'k Gaa uit het fpel; adieu nu kommer en ellende" SchoNjEos voerde tot Zinfpreuk : NüLLÜM SIMULATÜM DIUTÜRNÜirf. Dat wil zeggen: i, 't Geen op geveinstheit fteunt, zal nimmer lang bedijeh/* Zie sweertii Athena Belgicee. Schonauwen, eene Heerlijkheid, in het Ó'verkwartier vad het Sticht van Utrecht, ten.Zuiden der Stad van dien naamV Haare uitgeftrektheid vinden wij begroot op iets meer dart Zevenhonderd eenenzeventig Morgens gronds. De Heerlijkheid, welke door vijf Schepenen wordt beregt, is leenroerig aan den Huize van Kuilenburg. In den Jaare 1748 telde meny binnen dezelve, eenentwintig Huizen. Schonauwen, (Huis) eene Ridderhofftad, in de ftraks'geaoemde Heerlijkheid, op den zevenëntwintigften October des Bbbbbb 2 Jaar*  308 SCHONAUWEN. (Huis) Jaars 1536, door de Edels Mogende Heeren Staaten 's Lands van Unecht, met dat Voorregt begiftigd. Volgens zommigen zou dit Huis, onder den naam van IVetersnge, reeds bekent! geweest zijn in den Jaare 1240, en toen bezeeten bij het Geflagt van proeys, 't welk daar vau den naam zoude hebben aangenomen. Van hier zoude het in het Geflagt van beusichem, Heeren van Kuilenburg, zijn overgegaan. Jan, de Tweede van dien naam, Heer van Kuilenburg, maakte aanmerkelijke veranderingen en verbeteringen aan het Huis te Wetc. ringe, en vernoemde het met den naam van Schonauwer. Heer jan verwekte, bij zijne tweede Echtgenoote, agnes, zijnde eene Dogter van zweder, Heere van Mkoude, eenen * Zoon, insgelijks jan genaamd. Naa zijns Vaders overlijden, wierdt deeze eigenaar van het Huis. In den Jaare 1355, ontmoeten wij eenen hueert van schonaihven , ais hebbende, nevens andere Stichtfche Edelen,, met willem den V, Graave van Holland, eene verbintenis aangegaan tegen jan van arkel, Bisfchop- van Utrecht, Kort daar naa fchijnt het Hui» weder overgegaan te zijn in een ander Geflagt, dat van arkel van leyenbeeg. Althans vinden wij, op het Jaar 1557, vermeld eenen otto van schonauwen, die, op ziju Zegel, zich otto de leyenberch noemde. Hij was Maarfchalk van het Sticht, en Kastelein op het Huis te Vreeland. Jan van schonauwen, op de Jaaren 1410 en 1412 vermeld, zal zijn Zoon of Kleinzoon geweest zijn. Hij hadt in huwelijk petronella sloyers, naa haars mans overlijden hertrouwd met willem van zuylen van nyvelt. VrOUWe petronella hadt haaren eerften Man eene Dogter gebaard, aleid van schonauwen genaamd. Doch vermids deeze, tegen den zin haarer bloedverwanten, een huwelijk aanging, met roelof van baren, wierdt zij, door haare Moeder, onterfd, en, diens volgens, in den Jaars 1581, het Huis Schonauwen opgedraagen aan haaren Zoon, willen van zuylen van nyvelt, var» welken zij, bij haaren tweeden Man, Moeder was geworden. De Heer van nyvelt, bij zijne Huisvrouw, gisberta van dorth , geenè kinderen verwekt hebbende , deedt, in den Jaaré 1497, afftand van Schonauwen, ten behoeve van zijnen Weeve roelof van baren, Zoone zijner boven genoemde  SCHONAUWEN. (Huis) 309 enterfde Zuster. In dit Geflagt bleef Schonauwen, tot dat petronella vam baren hetzelve ten huwelijk bragt aan arend frents , afkomftig uit het Land van Luik. Roelof raats van frents droeg het Huis over, op den uegenè'ntwintigfïen April des Jaars 1631, aan johan renesse van der aa, die het naaliet aan zijne Dogter agnes van renesse van der aa; naa welker overlijden het, inden Jaare 1663, kwam aan haaren minderjaarigen Zoon jakob van wassenaar; die naderhand de beleening afftondt, in den Jaire 1667, ten behoeve van henrik van reede van renswoude; naa wiens overlijden, zijn broeder, frederik van reede van renswoude, in den Jaare 1670, daar inede wierdt beleend. Niet lang bleef deeze in 't bezit; in den Jaare 1682 fiondt hij de beleening af aan adam van lokhorst, Heere van ter Meer, die, in den Jaare 17C9, wierdt opgevolgd van zijnen Zoon vincent maximiliaan van lokhorst; welke, nog in dat zelfde jaar, aan bernt willem ploos van amstel, de beleening overdroeg. Deezen, zonder kinderen, zijnde overleeden, kwam, volgens 's Mans Uiterften Wil, Schonauwen, in den Jaare 1721, aan nikolaas van bronkhorst; welke, zes jaa. ren daar naa, aan Mr. adriaan wittert, de beleening overdroeg. Eindelijk wierdt, in den Jaare 1759, Schonauwen de eigendom van Jonkheere geerlacii tiieodorus van de capellen, die, tien jaaren daar naa, van wegen dit Huis, in de Ridderfchap- en Edelen des Lands van Utrecht befchreeven wierdt. Behalven deezen, ontmoeten wij, onder de befchreevene Ridderfchap, van wegen dit Huis, henrik van reede, van den vierentwintigften Julij des Jaars 1667 tot den tienden September des Jaars 1669; als mede, in den Jaare 1674, den Heer adam van lokhorst. Het Huis Schonauwen, hoewel oud, is nog een aanzienlijk Gebouw. Voor het Huis legt een vierkante Voorburg, en agter hetzelve ftaat een ronde Toren. Voorts is het rondom in eene Graft beflooten, over welke men, aan de eene zijde, tengs eenen brug van vier boogen, den toegang tot het Gebouw heeft. Zie Utrechts Placaatb.; burman, Utr. Jaarb.; Hifi. van het Utr. Bisdom } matth.eus, de Nobiliiatey enz. Bbbbbb 3 Schqoc.  gio SCHOOCKIUS. (MARTINUS) Schoockius, (martinus) een Geleerde van de voorgaande Eeuwe, bedreeven in veelerhande zaaken, zo als zijne menigvuldige Schriften uitwijzen, wierdt gebooren te Utrecht, in den Jaare 1614, of, gelijk andere willen, in 1618. De eerde gronden van Taalkennisfe en Weetenfchappen leide hij onder zijnen Oom van Moeders zijde, antonius van voorst. De reeds gemaakte vorderingen bragt*hij, zedert, tot meerdere volkomenheid , aan 't Friefche Hoogefchool, te Franeker. Onder dit alles verfpreide zich wijd en zijd het gerugt van 'sMans Taalkennisfe en Geleerdheid. Van hier dat hem, wel haast, de gelegenheid wierdt aangebooden, om zijne kundigheden, ten algemeene nutte , te verfpreiden. In zijne Gcboorteftad hadt men, ten dien tijde, flegts een Gijmnajtum, pf Oeffenfchool. Den ouderdom van omtrent eenentwintig jaaren hadt schoockius bereikt, wanneer, door de Bezorgers van hetzelve, het onderwijs in de Latijnfche en Griekfche taaien wierdt opgedraagen. Zo vlijtig en met zulk een gelukkigen uitflag kweet hij zich van dien post, dat wanneer, eenigen tijd daar naa, het Gijmnafium in eene Akademie of Hoogefchool veranderd wierdt, op schoockius de keuze viel, om ais Hoogleeraar te onderwijzen. Hij was de eerfte, die, aan de nieuwe Stigting, den trap van Meester der Vrijekunflen en Leeraar in de Wijsbegeerte heeft beklommen. Het Doorluchtig School te Deventer was thans vermaard , door zijne voortreffi lijke Hoogleeraars en het getal van Leerlingen, Onder de eerften wierdt schoockius, eerlang, beroepen, om les te geeven over de Gefchiedenisfen en de Welfpreekendheid, Twee jaaren bekleedde hij dien post, wanneer hij denzelven verwisfelde met het Hoogleeraarampt in de Redenkunde en Natuurlijke Wijsbegeerte, aan 't Hoogefchool der Provincie yan Stad en Lande Van Groningen beriep hem de Keurvorst van brandenburg na Frankfort aan den Oder, met den tijtel van Hoogleeraar, doch zonder 'Jat op hem de ver. pligting rustte tot het geeven van openbaare lesfen. Daarenboven wierdt hij tot Keurvorftelijken Raad en Hiftoriefchrijver ar gefield. Hij overleedt te Frankfort, in den Jaare 1669, het vijfenvijftigfte van zijnen ouderdom. Van 's Mans uitgebreide kennisfe en onvermoeiden fchrijflust kan de lijst zijner Schrif-  SCHOONDERBEEK, SCHOONDERWOERD. 311 Schriften getuigenis draagen. Men vindt onder dezelve verfcheiden korte Verhandelingen over gemeenzaame onderwerpen; bij voorbeeld, over de Turf; over den Haring; over het Bier; over Boter en Kaas, en over den afkeer van dezelven; Ey en hit Kuiken, en andere. Voorts heeft men van hem,, in 't Latijn, eenige Werkjes van ernftiger inhoud, onder andere Defperatisfima Caufa Papatns; Admiranda Methodus Nova Philofophi.e Carttfiana; Traöatus de /nundationibus; de Statu Reipubticte Focderati Belgii; de Juftitia Be/U Beigici; de Scepticisnto; de Lingua Helleniftica., en andere. Zie Vitée Prof 'sfor. Gröningenfium; witte, Diarium, Schoonderbeek, een oud adelijk Huis, in het Landdroïtampt van Veluwe, in de Provincie Gelderland, omtrent een vierendeel uur gaans ten Noorden van het Dorp Putten, tusfehen Harderwijk en Nieuwkerk. In een lommerrijk geboomte en binnen een Graft beflooten, legt hetgeen van het Gebouw nog is overgebleeven. Want, ginds en elders verfpreide puinhoopen dienen ten bewijze, dat het Geftigt, in vroegere tijden, eene grooter uitgeftrektheid zal gehad hebben. Zie sligten horst. Schoonderwoerd , bij zommigen Schoonrewoert, of ook wel Schonerwoirt genaamd, is eene Heerlijkheid en Dorp, in Holland, in het van ouds genaamde Land van Arkel, een klein uur gaans ten Noordoosten van Leerdam, en aan het Regtsgebied dier Stad onderhoorig. Een der Heeren van arkei. zou, in den Jaare 1025, het Dorp gebouwd hebben. Schoon van niet veel aanziens, heeft het, egter, eene Kerk, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. Hij behoort onder de Klasfis van Buüren. De Heerlijkheid is de eigendom van den Pxiufe Erfftadhouder. Bbbbbb 4 Schoon-  Sia SCHOONDYKE, SCHOONEBEEK, enz. Schoondyke, Deezen naam voert het tweede gedeelte van den Prins-Willems-Polder, gelegen in Staats-Vlaanderen, in het Vrije van Sluis. Het wierdt in den Jaare 3651 bedijkt. De gantfche uitgeftrektheid vjnden wij begroot op vierduizend driehonderd en zesenveertig Gemeten en honderdzesenzestig • Roeden gronds. Schoondijke maakt een afzonderlijk Kerspel uit, Baande onder het regtsgebied van het Vrije. Men vindt in den Polder een aanzienlijk Dorp, 't welk den zelfden naam voert, hebbende eene Gereformeerde Kerk, die door haaren eigeii Leeraar wordt bediend, Schoonebeee , of Schonebeeke , van ouds Schoenbeek genaamd, is een Dorp in het Landfchap Drenthe, onder het Karspel of Gerecht van Zuiderveld. Het heeft eene Kerk, nevens eenen eigen Leeraar. Schoonebürg, weleer een aanzienlijk Heerenhuis, in Zuid* holland, bij het Dorp Nieuw-Lekker land; waar van, egter, tegenwoordig geen ander fpoor is te vinden, dan een hooge Heuvel, op welken het Gebouw plagt te Baan. Niet onwaarfchijnlijk is het gevoelen van zommigen, die meenen dat deeze Burgt geweest is de aloude verblijfplaats der Heeren van de lek, om reden, dat, in deezen oord, geene overblijfsels van foortgelijk een geftigt gevonden worden , hoedanig dit Geflagt, als zijnde geweest van geen gering aanzien en vermogen, 'er zekerlijk zal gehad hebben, 't Geen van het vervallen Kafteel, tot bouwfloffen of andere oogmerken, konde verbruikt worden, is, naa de geheele afbraak, na Streefkerken en elders gevoerd. Zie oudenhoven, Zuidholland; s. VArq leeuwen, Batavia Illujlr, Schoonhoven, eene kleine Stad, in het Zuidlijk gedeelte van Holland, uitbrengende, in rang, de tiende Stem ter Vergaderinge van Hun Edele Groot Mogende, de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. Zij legt zeer vermaaklijk, aan den  SCHOONHOVEN. 313 den rcgter oever van de Rivier de Lek, wordende, aan de Landzijde, omringd van vrugibaare Bouw- en Weilanden. Het zamengeftelde woord Schoonhoven heeft aanleiding gegeeven tot veelerhande gistingen, omtrent den oorfprong dier benaaminge. Cornelius aurelius , in de onderdelling dat de eigenlijke naam Schoonhaven moe3t gefpeld worden, noemde de Stad Bello-portus; hij meende daar voor grond te vinden in de fraaie en gemaklijke Haven, en bekwaame gelegenheid tot de Visfcherij en Scheepvaart. Anderen, de tegenwoordige fchrijfwijze behoudende, vinden, in de zamenkoppeling, de fchoone Hoven, welke men hier, eertijds, zoude gevonden hebben: hoewel deeze het nog niet eens zijn, of door Hoven moeten verdaan worden, Vorften of Heerenhuizen, of lustige en bevallige plantaadjen, beide welken men Hoven noemt. Doch met deeze onzekere gisfingen, die geen voordeel aan den Leezer doen, zullen wij den tijd niet fpillen. Gelukkig zijn de tijden voorbij, in welke men zich meer met dorre woordafleidingen , dan met weezenlijke zaaken bezig hieldt. Aangenaamer zal onze taak zijn, en nutter voor den Leezer, van de opkomst en de Gefchiedenisfen der Stad, eene beknopte fchets te maaien. Van stralen, in zijne Befchrijving van Schoonhoven, brengt den oorfprong der Stad tot eene hooge oudheid; hij wil dat zij, reeds in den Jaare 787, in weezen en bekend zou geweest zijn. Anderen, evenwel, dellen den oorfprong veel laater; zij beweeren dat de eerde melding daar van niet vroeger kan gedeld worden, dan op het Jaar 1234 of 1232. Melis stoke fpreekt 'er van op het Jaar 1299. Schoonhoven was toen eene afzonderlijke Heerlijkheid, aan de Heeren van kats toebehoorende. Nikolaas van kats was 'er Heer van, in den Jaare 1280. Het moet, ten dien tijde, reeds merkelijk aanzien, en Stedelijke Voorregten gehad hebben, vermids de gemelde Heer van kats , van den Bisfchop van Utrecht, voor hem zeiven en voor zijnen Mannen, binnen' zijne Stad Schoonhoven woonende, tolvrijheid, door het gantfche Sticht van Utrecht, verkreeg. Ten tijde als jan van renesse, een Zeeuwsch Edelman, in den Jaare 1300, met eene Vloot, mee Zeeuwen bemand, voor Schoonhoven kwam, met oogmerk, Bbbbbb 5 om.  3ï4 SCHOONHOVEN. om, door de bemagtiging van deeze Stad en van andere Steden, jan den II, Graaf van: Holland, van het bewind te ontzetten, voerde Heer nikol^as van kats, als Slotvoogd, het bevel op het Kafteel. Dewijl het hart hem over de Zeeuwen hing, zoude hij dezelve 'aebben binnen gelaaten, indien de Burgers zich niet daar te;;en hadden aangekant. In den Jaare 1304 wierden de Vlamingen meester van de Stad. Nogthans bleef de Heer van kats, in herbewind; zelf voerde hij het bevel over de Vlamingen, die op het Slot lagen: hoewel, naar *t fchijnt, grootlijks tegen den zin der burgers, als welke, eerlang, op den been kwamen, Heer nikolaas gevangen namen, en zijnen Zoon, op het Slot, belegerden. Hoe 't met Vader en .Zoon gegaan zij, is ons niet gebleeken; dit wel, dat zij nu, of kort daar naa, van hunne Heerlijkheid verdoken wierden. Jan van beaumont, Graaf van Mots, broeder van willem den III, Graave van Holland, was Heer van Schoonhoven en omliggende Dorpen, indien niet vroeger, althans in den Jaare 1312. Immers leest men, dat dezelve, in het gem.elde jaar, het Slot vernieuwd, en daarenboven een Karmeliter Klooster heeft gedigt. In den Jaare 1349, jan van arkïl, Bisichop van Utrecht, met een talrijk Leger, voor de Stad zijnde verfcheenen, trokken de burgers hem te gemoete, met oogmerk om den Kerkvoogd flag te leveren. Men wierdt handgemeen, doch tot groot nadeel der Schoonhovenjche burgeren, van welke een goed getal fneuvelde of in 'svijands hande.i viel. Reeds te vooren, naamelijk in den jaare 133S, was jan van beaumont, Heer van Schoonhoven, geftorven. Bij zijne Gemaalin, mjirgareta, eene Erfdogter van den Graave van soissons, liet hij flegts eene dogter naa; die, vervolgens, aan 'haaren Gemaal, lodewyk van chatilLon, Graave van Biois, tieere van /(vennes, onder andere van haare Vaderlijke erfgoederen, Schoonhoven en Gouda ten huwelijk bragt. Uit dir huwelijk wierdt, onder andere, guiBe, of guy van chatillon geoooren; naa wiens kinderloos overlijden, in den Jaa>e 1397, Schoonhoven, nevens andere Heerlijke Goederen, aan de Graaven van Holland verviel. Om de goede dienften, docr de burgers van Schoonhoven , aan hunne Heeren beweezen , hadden deeze dezelve met verfcheiden aan-  SCHOONHOVEN. 315 aanzienlijke Voorregten Begiftigd. Geduurende dien tijd, in den Jaare 1375, hadt Schoonhoven een zeer zwaaren ramp geleeden. Een onbluschbaare brand leide, in gemelden Jaare, de geheele Stad in de asche, uitgezonderd alleen de Groote Kerk en eenige weinige burgerwooningen. De Oude Brieven en Handvesten der Stad zouden, tevens, in de vlammen gebleeven zijn. In het volgende Tijdvaers heeft men de gedagfenis van het deerlijk ongeval bewaard. SConhoVen InJIgnls, CVM CLaVftro deVorat Ignls. Niet lang naa deezen ramp bpgon men de Stad ta herbouwen; doch zij bleef zonder Muuren, tot in den Jaare 14.18. Vrouw jakoba van beyeren , onder de wederfpoeden, ^die haar drukten, de burgers van Schoonhoven op haare zijde hebbende, deedt het werk bij de hand r.eemen en volvoeren. Zo groot was de wederzijdfche genegenheid, dat men vindt aangetekend dat de ongelukkige Graavin, binnen de nieuw gebouwde Muuren, eenigen tijd, haar verblijf hieldt. Van geen langen duur, nogthans, was dit goed verftand. Immers de Graavin, in den Jaare 1424, terwijl zij zich in Henegouwen onthieldt, gaf bevel aan floris van kvfiioek om zich van de Stad te verzekeren. Met geringe moeite volbragt hij dien last, van wegen den zwakken tegenftand, geboode-i b'j de Schoonhovenaars, die, hoewel thans in openbaare vijanufchap met Vrouwe jakoba, haar, egter, in 't hart niet haatten. Intusfehen boodt het Kafteel eenigen tegenftand , doch moest zich insgelijks overgeeven. Van het Romeinsch ftuk, door albert eeiling, die 'er, nevens willem van den koulster, het bevel voerde, bij die gelegenheid bedreeven, hebben wij, op 'sMans Artikel, verflag gedaan. Kloeker tegenftand booden die van Schoonhoven, in het volgende Jaar 1425. Jakob van gaasbeek, door Hertog jan van brabant, gezonden om de Stad te bemagtigen, ftiet 'er het hoofd, en moest het beleg opbreeken, met verlies van een aanzienlijk aantal Manfchap, vooral van Rotterdammers, die hunne Banier of Standaart in den loop moesten laaten. Tot nog toe hadt Schoonhoven de zijde der Hoekfchen gevolgd; zedert ging het tot de Ka- hel-  3itS SCHOONHOVEN. beljaauv/fchen over. In den Jaare 1488 wierdt het Schoutampt bekleed door fredrik van zevender. Deeze, onzeker om welke reden, van zijnen post verlaaten, nam daar uit aanleiding om van partij te wisfelen. Jonkheer frans van brederode , hoofd der Hoekfchen , onthieldt zich thans te Rotterdam, Hier vervoegde zich bij hem de afgezette Schout, met eenen voorflag, om op Schoonhoven eenen kans te waagen. Dit vondt gehoor, en bragt men, diensvolgens, in gereedheid tien Rijnfchepen, negentien Kromftevens, zeventien Roeijagten en zes Buizen. Alle deeze Vaartuigen wierden bemand met ongeveer duizend Koppen. Aan joris, Bastaart van brederode, wierdt het bevel opgedraagen. Met deeze Vloot zeiide de Bevelhebber den Lekftroom cp, en paste, in eenen donkeren avond , zijne benden voor Schoonhoven te doen aan land flappen. Doch de Schoonhoven fche Burgerij, van den aanilag de lucht gerooken hebbende, was op haare hoede. Zo kloeken tegenftand ontmoette hier de Bastaart, dat hij, eerlang, den aftogt moest doen blaazen, met vetlies van ruim tweehonderd Man, en agterlaating van Bet meeste Stormgereedfchap en eenigen zijner Vaartuigen. Om de Burgerij, bij voorvallende gelegenheid, tot gelijke kloekmoedigheid te noopen,, en tevens haare dankbaarheid aan den befchermenden arm desAllerhoogften te betuigen, nam de Vroedfchap , in den Jaare 1492 , het befluk , der merkwaardige Verlosfinge, jaarlijks, door het houden van eenen ftaatelijken Omgang , gedagtig te zijn. Geduurende de binnenlandfche onlusten, naa het midden der Zestiende Eeuwe, hieldt het Schoonhoven met den Koning van Spanje, tot- in den Jaare 1572. ïn 't laatst van de maand September van dat jaar verscheen de Graaf van der mark, op aanprikkeling der Hollandfche Staaten, voor de Stad, aan het hoofd van vierentwintig Vaandelen Knegten en eenige weinige Ruiters. Om den toevoer te water den ftedelingen af te Blijden, hielden die van Dtrdrecht de rivier de Lek met fchepen geflooten. Intusfchen deedt de Graaf de Stad van de Noordzijde befchieten; dit duurde acht Etmaalen, zonder ophouden. Hier door maakte hij eene wijde opening, door welke hij driemaalen deedt ftorm loopen. Honderd man, door elkander genomen, V ver-  SCHOONHOVEN". 'fff verloor hij bij 'eiken aanval. Aan de zijde der belegerden wierdc weinig bloeds vergooten. Vrngtlooze moeite deedt, onder dit alles, bossu, om door de belegeraars heen te liaan, en de Stad te ontzetten. Met merkelijk verlies begaf hij zich na Utrecht. Van hier zondt hij bevel aan den Overfte loozekaat, die binnen Schoonhoven het bevel voerde, om zich op de best mogelijke wijze met den Graave van der mark te verdraagen. Thans wierdt de onderhandeling geopend, en men het eens, op de volgende voorwaarden: ,, Die wilden, ,, konden in de Stad blijven, en zouden geenen overlast lij„ den. Wien 't liever geluste te vertrekken, mogten, met ,, alle hunne tilbaare goederen, nevens het Krijgsvolk uittrek.\,, ken. De Krijgsbezetting zou de Stad verlaaten , met bran. ,, denden Lont, vliegende Vaandels, nevens alle hunne Wa„ penen en Pakkaadje." Zommigen verhaalen, dat de Graaf van der mark, bij het binnentrekken in de Stad, twee Monniken gewaar wordende, dezelve, op Itaanden voet, deedt wurgen. Doch anderen verzekeren , dat de mishandeling det Geestlijkheid, welke hier voorviel, buiten zijn weeten of bevel gefchied was, en dat hij eenigen der handdaadigen aan het gruwelftuk ter verdiende ftraffe verwees. Niet langer dan tot in den Jaare 1575, bleef thans Schoonhoven in de magt der Staatfchen. Hoewel men den vijand in de nabuurfchap hadt, was men 'er zeer zorgeloos, omtrent het beraamen van gepaste maatregelen, tot het weeren van eenen aanval. Onder andere hadt men verzuimd, het omleggende land onder water te zetten. De voornaame fchuld hier van fchoof men op eenen der Burgemeesteren, die, uit last voor zijn te velde Baande Koorn, de Overftrooming hadt te rug gehouden. Da Heer van hierges , Spaanfche Stadhouder van Gelderland en Friesland, zich gelaatende alsof hij het oog op Gouda hadt, floeg, in 't begin van Augustus des gemelden jaars, den weg in na Schoonhoven. Op den twaalfden der maand wierdt het beleg geopend. Prins willem van oranje hadt 'er de tijding Biet van ontvangen, of hij zondt den Kolonel la garde derwaarts, met vijf fchepen, met Volk en Krijgsnoodwendigheöen gelaaden. Onder een hagelbui van vijandlijke Kogels, kwam hij behouden binnen , met vier fchepen ; het vijfde raak-  3i# SCHO0NHÖVÉ& raakte grond, en viel, met' dertig man, in 'svijands handenv La garde aanvaardde het opperbevel in de belegerde Stad,' daar hij ftijf zevenhonderd Soldaaten binnen vondt. Deeze zette nij aan 't werk, om de zwakde plaatzeh te verfterken: want aan de Bedelingen, meestal Spaanschgezind, vondt hij weinig hulpe. Intusfchen deedt de Prins allen mogelijken Vlijt, om, door het openen van Sluizen en het doorfteeken van Dijken en Kaden, den vjjand te belemmeren.- Maar hierces , zijn werk ijverig voortzettende, deedt twee uitgeweekene Schoonhovenaars in den Krijgsraad verfchijnen,- en hun vraagen, wat zij dagten van den vloed,- en of dezelve hem wel tien dagen tijds zoude laaten? Hun antwoord was,- wel vijftien; wijzende met een de bekwaamde plaatzen aan, ont het water te loozen en het gefchut te planten. Toen dit alles gereed was, zondt hij eenen Trompetter, om de Stad op te eisfc'hen; die, van den Schildwagt, in een kwaalijk beraaden luim van klugtigheid, tot antwoord bekwam, dat de Stadvoogd zich te flaapen geleid, en verbooden hadt hem té wekken. Op zulk een ontijdig antwoord, begon men de Stad te beichieten , eerst met drie, naderhand met zevenentwintig Stukken Gefchut; die, eerlang, driehonderd fchreden muurs ter neder fmeeten. Hierop befloot hierges, dorm te doen Joopen. Doch la garde, geen doppen aan de breuke ziende, en op de burgers weinig vertrouwen dellende, onderdrukte zijne gewoone onverzaagdheid, en wierdt, met overleg der overige Krijgshoofden, te raade, liever een eerlijk Verdrag te treffen, dan met vertwijfelde dijfzinnigheid, tegen eene in 't oogloopende overmagt, zijn eigen verderf in deri mond te loopen. Het Verdrag wierdt fpoedig getroffen, en voor de Bezetting een eerlijke uittogt, met vliegende Vaandels , Geweer en Pakkaadje, bedongen. Niet lang bleef, evenwel, de Stad in handen der Spaanfchen. Op den twintigffen* Februarij des Jaars 1577 ontvingen die van Schooi hoven Voldoening van den Prinfe van oranje, op deeze voorwaarden:1 f} Den Roomfchen Godsdienst zou men 'er , ongehinderd ,1 „ mogen oeffenen, mids, daarentegen, niemand om zaaken' „ van Gtlbove moeien, overeenkom Big den Gendfchen Vrede,. „ volgens welken ieder zijne goederen zou mogen aanvaar- „ den,-  SCHOONHOVEN. it den. Het beleid en de verkiezing der Regeeringe zou ge„ fchieden volgens de Voorregteti en het aloude gebruik, zo „ als vódr de beroerten hadt plaats gehad. Doch, ten aan„ zien van het Baljuwfchap en Sc houtampt, zouden de Schoon>, hovenaars zich fchikken naar de orde, te beraamen bij ,, Zijne Doorluchtigheid, naar goeddunken der Staaten van, „ Holland en der Kamer van Rekeninge. Uit aanmerking van „ hunne armoede, wierdt hun veroorlofd, de lasten op lpijze „ en drank, en diergelijke, te verhoogen of te verminderen, 3, naar hun welgevallen, voor eenen tijd van drie maanden; „ geduurende welke zij ook vrij zouden zijn van alle Lands „ gemeene lasten. Eindelijk zoude men hun behulpzaam zijn „ in het floppen der Dijken, naa dat de tegenwoordige be,, zettelingen zouden vertrokken zijn, en, niet dan bij hoo,, gen nood, andere in de plaats zenden, en op kosten van ,, Holland en Zeeland." Op deeze voorwaarden deeden Baljuw, Wethouders en Burgerij den Eed van getrouwheid, in handen van Gemagtigden der Si.aaten van Holland. Het kon niet uitblijven, of de Kerkelijke twisten, welke, in het voorBe gedeelte der jongstverloopene Eeuwe, de Veréénigde Gewesten , vooral Holland, beroemden, moesten insgelijks tot Schoonhoven overflaan. Aan eeniige ijverige Contraremonftranteu, om dat zij geweigerd haddet 1 aan de Vredezoekende maatregelen der Wethouderfchap het oor te leenen, wierdt, nevens de verwijzing in eene geldboete, het Burgerregt opgezeid, en aan den Predikant van Grootammei s, om dat hij, volgens 't oordeel der Regeeringe, die luiden in het kwaad geftijfd hadt, de Stad verboodeii„ Zeker pieter maartenszoon, Schoolmeester te Lekker k-erk, hadt 'er, wijde", de gemoederen merkelijk opgezet, door het rijmen van twee oproerige Liedekens, welke hij te Vichoonhoven hadt doen drukken, en voorts onder den gemeetïen man gebragt. Naderhand fchijnt de onlust nog verder veld te hebben gewonnen, vermids men, in den Jaare 1617, gelijk elders, dus ook in onze Stad, te raade wierdt, ter han dhaavingé, vooral, van de Stedelijke Voorregten, Waardgei'ders aan te neemen. Te meer befloot men tot dien ftap, u;it wantrouwen op de twea Kompagniën Soldaaten, welke aldaar in bezetting lagen; men hadt  520 SCHOONHOVEN.' hadt ontdekt, dat zij, buiten kennis van de Magiftraat, zich; van Kruid en Lood voorzien hadden. Der optekeninge niet onwaardig is de Verklaaring der Afgevaardigden van- Schoonhoven, uitgebragt ter Vergaderinge der Staaten van Holland* op den vierentwintigften Augustus des Jaars 1618, ter gelegenheid der raadpleegingen over het al of niet houden van een Nationaal Sijnode. Van woord tot woord luidde de Verklaaring aldus, zo als wij dezelve, in de Notulen van Holland van den gemelden dag, vinden opgetekend: „ Niet anft ders te gaan dan bij accommodatie, zullen te vreden weef, zen te confenteeren in de Nationale Sijnode, mits gelet », wordt op het recht, van Holland, en dat de authoriteit in >, Kerkelijke zaaken blijve bij de Heeren Staaten; dat ook „ geene b'efluiten zullen plaats hebben, voor dat dezelve hier 99 z'jn geëxamineerd en aangenomen." Niet onduidelijk lag, in deeze Verklaafing, opgeflooten, eenige tegenkanting aan de bedoelingen van Prinfe mauiuts, van hoedanig eenen aart,gelijk bekend is, de Stadhouder ook elders hadt gevonden.Men weet, hoe zijne Doorluchtigheid, om te fpoediger in zijne ontwerpen te flaagen, het-kragtig werkend middel bij de hand nam , om de Wethouderfchappen in de Steden te yerfteden, de zulken, die haar tegenftonden, af, en andere,van een meer gedweeën aart, in de plaats te zetten. Schoonhoven was de Stad, van welke, met het maaken van buitengewoone Regeeringsveranderingen, een aanvang wierdt- genomen. Dit viel voor op den zevenden September des [aars 1618, naa dat, eenige dagen te vooren, om den gemoederen eenen fchrik aan te jaagen, ctoor den Stadhouder eenige Soldaaten binnen de Stad gebrast waren. Aangaande deeze verandering vinden wij, in het Refolutieboek van Schoonhoven,de volgende Aantekening: „ Syn by fyne Princelyke Excel„ lentie om fonderiinge redenen, en infonderheit omme te voorkomen alle inconvenienten , die uit de gerefene oneenigheden binnen defe ffede fouden mogen komen t'ont„ fasen, de tegenwoordige Magiftraeten, Vroedtfchappen en „ Eleeleurs uit haeren dienst en eedt ontflaegeu , en in plaets van dien wederom tot Eleeleurs geftelt," enz. Niet zonder vrugt maar van de bedoelde uitwerking was deeze Regee- rings»  SCHOONHOVEN. 321 ringsverandering voor de Contraremonflranten. Wel ras befpeurde men dit te Schoonhoven. Meer dan elders hadden dezelve aldaar tegenftand ontmoet van de oude Regenten, als die van oordeel waren, dat ze de afzondering van de Remor.Jiranten, zonder wettige redenen en op eene onbehoorlijke wijze, voortgedreeven, en daar over, met het verbieden van de Contraremonfirantfche Vergaderingen en het afvorderen van boeten, hun ongenoegen getoond hadden. De nieuwe door Prins maurits aangeftolde Regenten waren naauwlijks in 't bewind getreeden, of zij deeden den toefland van zaaken eene andere gedaante aanneemen. Reeds op den tweeden dag van hun bewind, gefchiedde, op verzoek der Contraremonstranten, de volgende Afkondiging, die voorts door den druk wierdt gemeen gemaakt: „ Men laat eenen iegelijk mits dee„ zen weeten, dat de Heeren Burgemeesteren, Schepenen en ,, Vroedfchappen der Stede Schoonhoven , op het verzoek ,, der bedroefde Ledemaaten der waare Gereformeerde Chris„ telijke Religie alhier binnen Schoonhoven, bij advijs van zijne Pri:ife!ijke Excellentie, als Stadhouder deezer Provin,, cie, gecorfenteerd en geaccordeerd hebben , confenteeren ,, en accordeeren mits deezen, dat dezelve per vices alter„ nas, bij beurten, in de Parochhale Kerk deezer Stede, nevens de geenen, die tegenwoordig aldaar prediken, ins,, gelijks zullen mogen prediken: dat men ook het Klooster„ kersken binnen deezer Stede op het fpoedigBe zal prepa„ reeren, ten einde dat die geenen, die de jongfle beurt in de voorfz. Parochiaale Kerk zullen hebben gehad, aldaar „ zullen mogen prediken en hunnen Godsdienst waarneemeu ,. t> en dat ter i-wederzijde in alle modestie en Bilügheid, vol. gens de Refolutie daar van op gisteren bij de voorfchreeve „ Vroedfchappen genomen. Ordonneeren en beveelen daarom eenen iegelijken, van wat ftaat, conditie of gezintheid hij „ zij, hun lieden daar ïnne geen letfel ofte moeijenisfe te „ doen, ook den een den anderen hier over, of ter caufe „ van Religionszaaken, niet te injurieeren, ofte miszeggen, „ veel min te misdoen, op zwaare correctie ter arbitragie „ van de Vroedfchappen voorfchreeven. En dit alles bij w provifie, en tot dat anders hier in zal weezen voorzien."" XXVI. deel. Cccccc Wat  3?2 SCHOONHOVEN. Wat ook de reden moge geweest zijn, zeker is het dat de Remonftranten te Schoonhoven in deeze fchikking geen genoegen vonden. In de maand Maart des volgenden Jaars Kmo, hielden zij, binnen de Stad, eene afzonderlijke Vergadering; in welke, egter, niet gepredikt, maar flegts eene Voorleezing wierdt gedaan. Dit, door den Baljuw, den Hee3 ren Staaten zijnde aangediend, beflooten deeze, aan de Wethouderfchap der Stad te fchrijveu, en daar bij te belasten om onderzoek te doen, door wiens ingeeving de Vergadering ware bij een gekoomeu; voorts den Voorleezer te ondervraagen, en zulke orde te Bellen, dat zulks in het toekoomende mogt geweerd worden, doch alles met befcheidenheid. Geduurende den tijd dat de Rcmonflranten, te Schoonhoven, het onderfpit hadden begonnen te delven, was de Kerkleeraar daniel wittius, waarfchijniijk om dat hij de gevoelens dier gezinte te ijverig dreef, door de Regeering van zijn ampt verlaaten, en hem, daarenboven, de Stad ontzeid. Omtrent den zelfden tijd, als de ftraks gemelde Vergadering was verbooden , onthieldt zich wittius te Qelker.es, een Dorp ongeveer een vierendeel uur gaans van Schoonhoven gelegen, onder de Baronnie van Liesveld. Hier hadt hij zijnen intrek ten huize van èenên antony naeuwinks, Waard en Schepen in gemelde Dorp. Op Saturdag ,. den negenden Maart des Jaars ïóip kwamen eenige burgers van Schoonhoven den gemelden Kerkleeraar bezoeken. Niet lang waren ze aldaar geweest, of'er verfcheen ïnsieljfjjs, 'snaamiddags tusfehen vier gn vijf uureu, -wig-bolt de waal, Schout van onze Stad, eifchende een kan Bier: daar de andere op antwoordde, niet dan Wijn te tappen; tevens den Baljuw eene plaats in zijn huis aanwijzende, om zijn gelag te gebruiken. Naa eenigen tijd vertoevens, en de gelegenheid van 't huis bezigtigd hebber.t;, tradt de waal na buiten, zeggende, fpoedig te zullen, ^vederkoomen. Hij deedt het, doch nu verzeld van vijf anderen; te weeten, den Engelfchen Kapitein goodwel, Bevelhebber van het Krijgsvolk binnen Schoonhoven, zijnen Luitenant j den Vaandrig eengr Kompagnie Franfchen, die in de Stad bezetting hieldt, den Knegt van goodwel en een Engelfchen Êojdaat, allen befchonken. Ondanks den Waard, die hun eene  SCHOONHOVEN. 323 andere plaats hadt aangeweezen, om te gaan zitten driu'ken, wilden ze, met geweld, in den Keuken dringen, alwaar wittius met zijn gezelfchap zat. Dit gelukte hun, naa veele moeite, door het opbreeken van de deur; zijnde wittius, met zijn gezelfchap, midlerwijl, in eene andere Kamer ge weeken. Met een woest gefchreeuw kwamen nu de overweldigers den Keuken binnen fiuiven. Waar is wittius, riep goodwel, die Landverraader, die geld van den Koning van Spanje getrokken heeft 1 Ik zal hem aoorjleeken, en met de tanden van een Jcheuren. Ook zogt men de deur van het vertrek, waar in de Kerkleeraar was, met kragt en geweld open te dringen. Onder dit alles raakte men har.dgemeen, en wierdt een der vrienden van wittius, door goodwel, met den blooten degen, op 't lijf geloopen; welke, hier over, dermaate in toorn onritak, dat hij den Engelsman op eene Kist nederWorp, en, waarfchijnlijk, hem de rest zoude gegeeven hebben, indien zijn arm niet door eenen anderen gehouden ware. Onder de bloote degens zag men nu de uitgetogene mesfen blinken. De Franfche Vaandrig, een man van befcheidenheid , deedt al wat hij konde, om de gemoederen neder te zetten , en bragt te wege dat zijne Vrienden den Keuken verlieten. In 't uitgaan ontmoetten ze, in den Gang, den Waard; welken het ftegt zoude vergaan hebben, zo niet de Dienstmaagd, om haaren Meester te befchutten, tusfehen beide ware gefchooten; zij ontving, hier door; drie wonden in haar aangezigt. Thans was wittius bijkans in hunne handen gevallen. Hij hadt zich in eene Kamer, naast den Keuken, verborgen; doch, zich hier niet veilig agtende, begaf hij zich , terwijl de Baljuw, met de overigen, zich wederom in het voorhuis bevondt, na het agterhuis, met oog. merk om over het Ys, welk nog in het water lag, na Nieuwpoort te vlugten. Bij ongeluk zag hem de Engelfche Soldaat in den Gang, en riep voorts, luidkeels, daar is wittius, de Landverraader; en goodwel, daar op, met ontbloot geweer toefchietende, Ik zal hem dood/laan; jlaa dien Ketter dood. Waarfchijnlijk ware dit gebeurd, zo niet de vrienden van wittius , met bloote mesfen, waren tocgefchooten, en dus den Kerkleeraar gelegenheid bezorgd hadden, om zich op het hooi Ccccccs te  524 SCHOONHOVEN. te verfchuilen, Jn deezen toefiand van zaaken zondt men otn den Drosfaart en Baljuw van Lesveld, frederik van losekaat; die voorts daarop toegekoomen, vraagde, wie de glazen ingeflagen, de deur tfpengeloopen , en het verder geweld gepleegd haddel Goodwel wees hem van den eenen op den anderen: waarom de Drosfaart den Baljuw van Schoonhoven, die voor het huis ftondt, met deeze woorden aanfprak: Wel, Heer Baljuw, hoe is 't hier gefield? Hoe heit gij V hier gemaakt ! Doch de andere gaf hem geen ander antwoord, dan of hij vegten wilde; en zijnen mantel afwerpende, trok hij van leer. Met groote bedaardheid hernam hier op de Drost: Ik koom hier niet als Vegter, maar als Regter, en cm kennis te neemen van V geen hier in V huis van den Waard, onder mijne Jurisdictie, is gefchied. Met een leide hij zijn Zijdgeweer af, om den anderen allen agterdogt te beueemen; die, evenwel, thans in arremoede dermaate was ontftoken, dat hij den Drost van Liesveld de punt van den ontblootën degen op de borst zette, roepende met een: Blijf daar ftaan, of dat gaat 'er door. Koom mij niet nader op een voet, twee voet, anderhalven voet. Thans riep de Heer loosekaat alle de omQanders tot getuigen, om getuigenis der waarheid te draagen, en keerde voorts na- huis, om verdere ongemakken te voorkoomen. De Baljuw van Schoonhoven met de zijnen begaf zich insgelijks na de Stad, In den volgenden nacht kwam hij tot bedaaren, en liet, 's anderendaags, den Waard naeuwinks weeten,dat hij de ingeflagene glazen, en de verdere fchade, op zijne kosten, wilde vergoeden. Doch de Waard Wees dit van de hand, en wilde de blijken des gewelds, eenigen tijd, ten toon laaten. Van zijnen kant deedt de Baljuw van Liesveld verfcheiden Verklaringen van ooggetuigen in. winnen. Een voorbedagt fluk fchijnt deeze geweldenaarij geweest te zijn, Althans vindt men aangetekend, hoe men den Wagtmeesster van Schoonhoven, op Saturdag voormiddag, in den zelfden Herberg, tot ander gezelfchap, hadt hooren zeggen: Hier zal voor den avond wat anders gefchieden; en 't ftommelr.est zal zo gejloord worden, dat men 'er van hooren %al, Burgtmeesteren van Schoonhoven , intusfehen, hunnen Saljuw d§ band willende boven'{ hoofd houden, lieten Vroedfchap  SCHOONHOVEN. 325 fchap beleggen, en bragten aldaar te wege een befluïtj Ora bij de Heeren Staaten van Holland over wittius te klaagen4 „ Hij was," zeiden ze, „ hunne Stad te na gekoomen; zich „ onthoudende aan de andere zijde van de Lek, recht over? „ de Stad, in eene plaats, alwaar hem dagelijks allerlei iborÉ >, van menfchen, mans en vrouwen, kwamen bezoeken. Dee„ ze wierden door hem opgehitst tegen de Regeering en de ,, Kerk» Daar durfde hij prediken, en 't ftondt, indien hij „ daar bleef nestelen , gefchapen, dat de Bezetting en dé Bur5) gers aan eikanderen zouden koomen* en de Stad tot eert ,, Bloedbad zou gemaakt worden." Wittius , het befluit der Vroedfchap verdaan hebbende, vertrok na Tsfelftein; van waar hij, egter, kort daar naa, in 's Hage gedagvaard wierdt. 't Liegt aan tot den twintigften Maart, voor dat hij gehoord wierdt. De Heer wittens, van Dordiecht, die thans de plaat* van dengevangenen Advokaat johan van oldenbaunevëLd bekleedde » deedt hem, uit naam der Staaten, deeZe aantijging: „ De Stad „ Schoonhoven was u, bij voorgaande Refolutie, verboodem „ Die Refolutie hebt gij wel naagekooraen naar de letter, doch „ niet naar den zin en naar de meenilig der Heeren, Wij zijrt „ berigt dat gij u in Gelkenesfe onthoudt; dat gij de Burgerij „ opgehitst en gepredikt hebt." Doch wittius ontkende ronduit, immer eenigen tegenftand aan hunner Edele Groot Mogende bevelen, met daaden, woorden of gedagten, te hebbèti geoeffend, geduurende zijn verblijf te Gelkenesfé, en daagde! eenen iegelijk uit, om het tegendeel te bewijzen. Thans deedi men hem buiten Baan. Naa eene poos wagtens ftóndt hij Wederom binnen, en ontving tot berigt, dat, hoewel men zijné! verantwoording, met ondeifcheid, geloofde, hem, egter, vefbooden wierdt, tot op drie mijlen na de Stad Schoonhoven » zeif niet in het doorreizen, te naderen. Wat den Baljuw van Schoonhoven, en de overigen aanbelangt, hem wierdt aangezegd , dat men zijnen ijver ten goede nam , maar dat hij met befcheidenheid moest te werk gaan, in de bewaaring van de rust binnen en buiten de Stad, en zorge draagen dat de?#l» ve, door Godsdienftige Vergaderingen , niet geftoord Wierdt» Den Kapitein goodwel wierdt aangefchreeven „ dat hij zoudg .»ƒ letten zijn Garaifoen te bewaaren, zijne Soldaaten, zo wel Cccccc 3 als  326 SCHOONHOVEN. „ als zijnen perfoon, te houden in discipline, en zich met; politieke noch Kerkelijke zaaken te bemoeien, dan bij fpe„ ciaale order en commandement." De Baljuw van Liesveld, insgelijks in Hun Ed. Gr. Mogende Vergadering ontbooden, ontving aanzegging, „ dat hij, zo veel hém moge„ lijk was, de Plakaaten van de Heeren Staaten en derzelver „ bevelen zoude zien naa te koomen; alle Conventiculen te „ weeren; te letten op de rust van de geenen, die onder „ zijne Jurisdiktie zaten, en ook van de aangelegenen, cn „ met de Officieren van dezelve, met naame den Baljuw van „ Schoonhoven, in goede correspondentie te leeven." Vercheiden Regtsgeleerden verwonderden zich over dit Befluit; vooral, dat de. geweldenarij, tegen wittius gepleegd, ongeftrafc bleef, en hij zelf met nieuwe ongelegenheid geftraft wierdt. Een voornaam Advokaat, zulks aan eenige Leden van Holland onder 't oog brengende, bekwam tot antwoord, dat de ftaat van V Land zulks vereischte. Beklaaglijk, voorwaar, moet toen de ftaat van 't Land geweest zijn, dewijl men vindt aangetekend, dat samuel en antipas van den borre, twee ijverige Gontraremonftrantfche Leeraars, en die de afzondering te Schoonhoven voornaamelijk hadden helpen doordrijven, uit aanmerking van hunne goede dienften, van Gekommitteerde Raaden eene gift ontvingen van driehonderd guldens. In weerwil deezer maatregelen, hielden de Schoonhoven fche Remonfiranten niet af van het houden van Vergaderingen; doch, vermids de ftrengheid van den Baljuw, vonden zij zich genoodzaakt, op hunne veiligheid bedagt te zijn. Op den drieëntwintigften Julij des meer gemelden Jaars 1619 vergaderden zij, niet verre van de Stad, op Stich/fchen bodem, in de Willige Langetak. De Staaten van Holland hadden hier van naauwlijks berigt ontvangen, of zij zonden een verzoek aan die van Utrecht, om op dusdanige zamenkomften, binnen hun grondgebied, order te ftellen; en vervolgens last aan de Wethouders van Schoonhoven, om alles, wat tot hinderinge van de Predikatiën der Remonfiranten , binnen en buiten de Stad, zoude mogen ftrekken, in 't werk te ftellen, zelf, des noods, door het fluiten van hunne Poorten, intus- jCches  SCHOONHOVEN. 327 fchen was het Plakaat der Algemeene Staaten, tegen het houden van Remonftrantfche Vergaderingen, ook te Schoonhoven afgekondigd. Eenige ijverige Remonfiranten, zich daar aan nietftoorende, begaven zich, den éenëntwintigfienJulij, na de Niemvpoort, buiten de Stad, om 'er eenen der afgezette Predikanten te hooren prediken; doch verflaande, dat 'er niet Zoude gepredikt worden, keerden ze te rug na de Stad. Twee van deeze, Mr. gilbert van wynbergen, Zoon van Jonkheere johan van wynbergen, Oud-Schepen der Stad, en een burger, jakob naauwinks , 's anderendaags óp het Stadhuis ontbooden, wierden befchüldigd, in de Nieuwpoort eene verbooden Vergadering bijgewoond , en, daar buiten s inet anderen te hebben zitten drinken, en voorts gevraagd± wie daar bij tegenwoordig geweest waren, en welke redenen zij onderling gevoerd hadden. Zij ontkenden het eerfle, en weigerden, op het andere te antwoorden. Naauwinks hieldt men, vervolgens, op het Stadshuis, doch liet den anderen gaan. Het gerugt hier van baarde merkelijke bekommering in dè Stad. Eenige Remonftrantfche burgers; met anderen de zaak overleid hebbende, beflooten; op flaanden voet, bij de Heeren op het Stadshuis, om het ontflag des vastgehöudenen te verzoeken, en zich zelve tot Gijzelaars te ftellen; Intusfchen vergaderden, voor het Stadshuis, eenige andere Remonfiranten, en, vervolgens zoramige burgers, ook etlijkë Jongens. Dit baarde bekommering bij de Magiftraat; ofdeezë luiden; veelligt, iet kwaads mogten in den zin hebben: weshalven men, in allen fpoed, drie Vaandelen Soldaaten, in allé ftilte, op den been-bragt. De eèrstgenoemden, Van dit alles onkundig, na 't Stadshuis getreeden zijnde, vonden de deur van de Voorzaal geflooteu , en , in 't wederkeeren , önverwagt, zich van Soldaaten omringd. Eerst fchooten deeze mei los kruid, en; toen de bevreesde burgers de vlugt namen, met fcherp; Gelukkiglijk wierdt niemand getroffen.. Om' te verneemen, of elders vergaderingen of zamenrottingeh wierden gehouden; deedt de Majoor de jleu, met een Korpëraali fchap Muskettiers, de Ronde door de Stad. Overal; dsar hij eenige menfehen bij een zag, deedt hij onder den hoop fchieten. Zekeren Weever, ftaande in zijne deur, met een ftuk C c c c c c 4 htöoè  383 SCHOONHOVEN. brood in de hand, kostte dit het leeven, twee anderen eene zwaare kwetzure. Zeker Kleermaaker, zich tegen zijne buuren laatende ontvallen, zal men dus met de burgers leeven? dat moet God verhoeden', wierdt vaneenen Contraremonfirant gehoord, en met het zeggen, Dat is uwe fchuld, gij fehelmfche Armeniaanl beantwoord. Het woord was 'er naauwinks uit, of hij trok zijn Mes, en griefde den Kleermaker dermaate, dat hij voor dood bleef leggen, en zeer langzaam genas. Reeds 's anderendaags was de zaak rugtbaar in 's Hage, ten nadeele der Remonfiranten, welke men, bij het Hof, aanklaagde van oproerigheid tegen de Wethouderfchap, en een oogmerk om verborgene Vergaderingen te willen houden, ondanks en met veragting van de Plakaaten van Hun Ed. Gr. Mogende. Ingevolge van dit berigt, zondt het Hof den Raadsheer Mr. henbrik rosa na Schoonhoven, om de waarheid der zaake te onderzoeken, de Wethouderfchap, in het vervolgen der fchuldigen, de behulpzaarae hand te bieden, en van alles verflag te doen in 'sGraavcnhage. Naauwinks wierdt hier op in eene boete van vijftig Guldens, en in de vergoeding der Regtskosten verweezen, eer hij. op vrije voeten mogs gefield worden. Voorts leverde de Baljuw, aan de Schepenen, eene lijst van de naamen der burgeren, befchuldigd van ter preeke gegaan te zijn, en eischte de boete, daar op gefield. Zijn eisch wierdt ingewilligd, en den verweezenen, 'sanderendaags, door Stadsboden, aangezegd, dat ze op Baanden voet hunne betaaling moesten koomen brengen. Volgens zommigen wierdt van hun gevorderd , eere beëedigde Verklaaring, dat zij, op den eenentwintigden Julij, met geen opzet, om de verboodene predikatie bij te woonen, in de Nieuwpoort geweest waren, of, indien zij dit weigerden, de boete te moeten betaalen. Eenige opgeroepene burgers zeiden hier op, Predikant noch Voorleezer gezien te hebben; zommigen, dat ze in de Nieuwpoort om andere zaaken, anderen dat ze elders geweest waren. Van twee Schepenen, den Sekretaris en twaalf Muskettiers verzeld , deedt de Baljuw, den volgenden dag , den Stadswagen door Schoonhoven rijden, om de panden uit de huizen te haaien. Eerst kwam hij ten huize van den geweezen Predikant jan van galen , wiens huis-  SCHOONHOVEN. 5^ huisvrouw nog te Schoonhoven woonde, doch thans afweezig, en ten gemelden eenëntwintigflen Julij na buiten was gegaan, om haaren Man te Waalwijk te gaan bezoeken. Hier wilde hij het bed uit den huize haaien. - Vergeefs verzogt men hem, tot op de wederkomst der Vrouwe te wagten; de Baljuw bleef onverbiddelijk, tot dat men het geld bij de buuren leende , om het bed te behouden. Op zommige plaatzen ontving de Baljuw terfiond geld; daar 't niet was, of men weigerde het te geeven, nam hij goederen of klederen. Onder de befchuldigden bevondt zich ook zekere Lakenkooper, kornelis janszoon pelt genaamd , en wierdt verweezen in eene boete van vijfentwintig Guldens. Pelt ontkende niet alleen, de Vergadering te hebben bijgewoond , maar boodt aan , zich deswegen met eede te willen zuiveren. Vergeefs. Men vorderde, integendeel, eene opgave, welke bekenden hij in de Vergadering in de Nieuwpoort hadt gezien; en, als hij zulks weigerde, verwees men hem in eene boete van tweemaal vijfentwintig Guldens. Op 'sMans weigering van betaalinge, uit hoofde zijner onfchuld, kwam de Schout, met den Stadswagen, ook ten zijnen huize, en greep een Buk blaauw Laken, ruim zestig Guldens waardig, en bragt het op het Stadshuis. Thans bragt pelt de zaak voor het Hof; doch zijn partij wist het pleitgeding twee jaaren (kepende te houden, terwijl, intusfchen, het Laken van de motten wierdt geëeten. Eindelijk verkreeg pelt van de Wethouders, dat hij 't Laken zou mogen ligten, mids borg Bellende voor zulk eene fomme , als het Laken thans waardig zoude gekeurd worden. Ten óverftaan van twee Schepenen, waardeerden het twe« Lakenkoopers op twaalf Guldens. Pelt haalde nu het Laken thuis, en deelde het uit aan behoeftigen. Onder dit alles kwam de Baljuw tot andere gedagten, en begon de Remonfiranten zagter te behandelen; tot geen klein ongenoegen der Schepenen, die, allengskens, weigerden, met hem te zitten , en hem, eindelijk, van zijn Ampt vervallen verklaarden. Hij hadt tot Opvolger rutger huigens, een ijverigen Contraremonftraut, die, om zijne wederhoorigheid tegen de voorgaande Regeering, ontpoorterd en in eene geldboete was verweezen. Ho«wel deeze, bij de aanvaarding vaa zjjn Ampt, ver-. Cccccc 5 fclasr-  52o SCHOONHOVEN; klaarde, zich als een Fader dér Gemeente te zullen gedraagen, klaagden, egter, eerlang, de Remonfiranten, dat ze iri hem een harden Stiefvader hadden, die hen ongenadig drukte en plaagde. Met de verandering. der tijden; wierdt ook dé toeftand van zaaken, te Schoonhoven, een weinig gunftiger; welke, diensvolgens, tot heden toe, aldaar eene Gemeente hebben behouden, hoeWel de Leden van dezelve thans een zeer klein getal uitmaaken. Voor 't overige levert het Hiftorisch gedeelte van Schoonhoven geene merkwaardige voorvallen of bijzonderheden uit, dan die ook elders, in de Hollandfche Steden, hebben plaats gehad. Ingevolge zijner legginge, is Schoonhoven eene fterke Stad; éls wordende, aan de eene zijde, befpoeld van de Rivier de Lek, en kunnende het omleggende Land, door middel van Sluizen, onder water gezet worden. Boven dit alles legt de Stad binnen eene zeer diepe en breede Graft beflooten. Men heeft 'er vief Poorten: de Kruis-Poort, de Loopikker-Poort,' de Veer-Poort en de Vrouwen - Poort. De Veer-Poort ontleent haaren naam van den overtogt of het Veer, welk men, bij dezelve, door middel van eenen Pont, over de Rivier heeft. Het getal der Huizen wordt op ruim zeshonderd,- en dat der Inwooneren op derdehalf duizsnd begroot. Van de Gehouwen zijn de volgende de voornaamfte. Het Stadshuis, flaande aan eene ruime Markt, is een fraai gefligt, pronkende met een fierlijken Toren; Niet verre van daar, dieper ftadwaarts, ftaat de Waag, die tamelijk groot is. 's Lands Ma* gazijn is eeri ruim en groot gebouw, en eene voegzaame bergplaats van allerlei Krijgsnoodwendigheden. Gelijk elders,hadt men ook, van ouds, in onze Stad, eene Doele, welke thans tot een voornaamen Herberg dient. Van het aloude Slot of Kafteel ziet men nog heden de overblijfzels in een ronden Toren, in een der Bolwerken, in 't Oostlijk gedeelte der Stad, bij de Loopikker-Poort; het dient thans tot een Kruid- . Magazijn. De Groote Kerk, weleer aan den H. bartholomeus toegewijd , is een zwaar ouderwetsch Gebouw , met een dikken, niet zeer hoogen Toren. In de Kerk zijn eenige weinige fraaie Graflieden; onder andere dat van den Heere johan van wynbergen, van welken wij, boven, onder de Ker-  schoonhoven. $u Kerkelijke Gefchiedenisfen der Stad, hebben gewag gemaakt De vermaarde Zeeman, olivier van noord, binnen Schoonhoven, gebooren, legt ook in deeze Kerk begraaven. Ter gedagtenisfe van 'sMans togt rondom den Aardkloot leest vnea3 op zijn Graft, deeze twee regels: Hic Me eft totum velis qui circuit Orèem, A Magellano quartus, Oliverius. Te kennen geevende, dat hij, na Magellaan, de vierde was'? welke deezen togt volvoerd heeft. Van de zelfde gebeurtenisfe wordt, in deeze Kerk, het geheugen bewaard in het Opfchrifc van een kundig gegooten metaalen Stuk Gefchut, leggende in deeze Kerk, aanduidende, hoe hetzelve, met den genoemden Reiziger, in den tijd van drie jaaren, den gevaarlijken togt volbragt heeft. Behalven de Groote, heeft men 'er eene Gasthuiskerk; doch deeze wordt thans niet gebruikt tot den openbaare predikdienst. Drie Predikanten neemen, in deeze Stad, de heilige bediening waar. De Remonfiranten, gelijk boven is aangetekend, hebben hier insgelijks eene Gemeente , doch zeer weinige Ledemaaten. Ook is 'er eens Statie van dus genaamde Janfenisten. Voorts heeft men 'er een Gasthuis of Aalmoezeniershuis, en, in het Noordelijk gedeelte , niet verre van de Stads Wallen, een Proveniershuis, Eenige Kloosters, welke men eertijds, binnen of buiten Schoonhoven vondt, zijn in Waereldlijke Gebouwen vertimmerd, o£ in Tuinen veranderd. Schoonhoven was de geboorteplaats van eenige Geleerde Mannen; de meeste van deeze ontleenden van dezelve hunnen toenaam. Arriaan of arrianus van schoonhoven, was Predikheer in Engeland, wierdt vervolgens, in dat Koninkrijk, Bisfchop van St. Azaph, en overleedt in den Jaare 1292. Johannes van schoonhoven leefde in het begin der Vijftiende Eeuwe, en was Onder-Prioor van Groenendaal, een Klooster van Reguliere Kanunniken, buiten Brusfel. Hij overleedt aldaar, in den Jaare 1431. Uit de titels zijnee Schriften, van welke hij een vrij aanzienlijk getal heeft nage» laaten, blijkt, dat hij eenen Neef hadt, simon van schoonho- vbn  i32 • SCHOONHOVEN. ven genaamd, welke insgelijks den Geestlijken ftaat hadt aangenomen. Bernard van schoonhoven was Land. Kommandeur van de Duitfcbe Ridderorde te Utrecht, en, in den Jaare 1615, Kommandeur te Werden. Nikolaas van schoonhoven beklom den trap van Leeraar in de Regten te Leuven, en hadt, vervolgens, meer dan twintig jaaren lang, het opzigt over de Zangers in de Kathedraale Kerk te Utrecht. Hij heeft gefchreeven eene Korte Hiftorie der gemelde Kerke, zijnde een beknopt verhaal van het leeven en de bedrijven der Utrecht, fche Bisfchoppen. Doch dit Gefchrift is nooit door den druk gemeen gemaakt. Zeger janszoon van schoonhoven was Prioor van het eertijds vermaarde Geftigt den Hem, een beroemd Augustijner - Klooster, een vierendeel uurs, ten Westen van Schoonhoven, aan de Lek gelegen. Naa dat, in den Jaare 3494, de Kerk was afgebrand, kreegen de Kanunniken den inval , eenige Boeken te drukken, met oogmerk om uit de voordeden den herbouw van de afgebrande Kerk te bekostigen. Zeger janszoon, als een Man van eenige geleerdheid, hadt Jiet opzigt over die onderneeming. Volgens zommigen zouden, te Schoot, hoven, nog Afdrukzels dier Boeken bewaard worden. Het Klooster bleef in weezen, tot in den Jaare 1572, wanneer het, door het Krijgsvolk van den Graave van lumey , verbrand wierdt. De grond daar van dient thans tot uitgeftrekte boomgaarten, die nog den naam van den Hem draagen. Eindelijk vindt men nog genoemd eenen marten gerritszoon de visscher, Kanunnik in het gemelde Klooster, die de opkomst, aanwas en verwoesting van hetzelve heeft befchreeven. De Regeering van Schoonhoven beftaat uit een Kollegie van de Wet, zamengefteld uit Baljuw, twee Burgemeesteren en zeven Schepenen $ als mede uit zeventien Vroedfchappen of R-:aden. Voorts heeft men 'er een Kollegie van zevenentwintig Elekteurs of Kiezers. Van ouds was de Tapijtweeverij in eenigen bloei te Schoon» hoven; men ziet 'er nog eenige Stukken van in de Vergaderplaats der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. De Hermiphandel is tegenwoordig eene der bronnen van het beftaan der Ingezeetenen. Weinig minder vermaard dan de Schoonhoyen fche Zalm, is de, dus genaamde, Fosteinkoeh, welke hier, ia  SCHOONRELOO, SCHOORL. 333 in verfcheiden Bakkerijen, gebakken wordt. Wijders heeft men 'er etlijke Pijpemakerijen. Het Wapen van Schoonhoven beflaat uit vier klimmende Leeuwen, op een Zilveren Veld, van welke de eerfte en de èaatfte zwart, de twee andere rood zijn. Schoonreloo, of ook wel Schoon der loo, een Ambagt, in het gedeelte van Holland, Schieland genaamd. Niet verder dan een half uur van Rotterdam, greast het, ten Zuidoosten, aan Delfshaven. Volgens de opgave, in de Lijsten der Verpondingen , zou deszelfs uitgebreidheid , eenige weinige Roeden meer dan tweehonderdnegenënveertig Morgens bedraagen. Vóór zestig jaaren, telde men 'er vijfenvijftig Huizen, hier en daar verfpreid. Want men ontmoet 'er geen Kerkdorp, maar alleen de overblijfzels eener Kapelle. Volgens de aantekening van van bleiswyk , in zijne Befchrijving van Delft, zou men, de Kapel of Kerk van Schoonreloo hebbende afgebroken , de Steenen , tot den opbouw der Kerke van Delf; haven, verbruikt, en den Klok in derzelver Toren ge« hangen hebben. Volgens den zelfden Stedebefchrijver zou dit omtrent het Jaar iAif) zijn voorgevallen. Over de Oudheid der Plaatze kan men hier uit eenigermaate oordeelen. Schionreloo is thans eene Ambagtsheerlijkheid f aan de Stad Delft behoorende. Schoorl, volgens anderen, Schoor le, of ook wel Schor el te gader met Kamp, ééne Ambagtsheerlijkheid, gelegen in het Noordlijkfte gedeelte van Kennemerland', onder het Baljuwfchap van Brederode. De uitgebreidheid gronds, welke deeze Ambagtsheerlijkheid beflaat, is vrij aanmerkelijk, als wordende begroot op twaalfhonderd negenendertig Morgens en honderdtwaalf Roeden. Vóór het midden der thans loopende Eeuwe befpeurde men hier een aanmerkelijk verval; als zijnde , in een tijdverloop van zeventien jaaren, te weeten van het Jaar 1732 tot in den Jaare 1749, de Huizen bijkans dertig, van tweehonderdtwintig tot op honderdeeuënnegentig, verminderd. De Vereenigde Regtbank beflaat uit Schout, twee Burgesicesteren en zeven Schipenen. Onder de vercelzeltjes rekent men  334 SCHOORL, SCHOORL. (JAN van) men den oorfprong van den ntiain Schoorl, of Schrei, door zommigen opgegeeven. De oude benaaming, verdichten ze, zou geweest zijn Rel. De oude Friefche Koningen, al vóór de geboorte des Zaligmaakers, hier een School hebbende opgerigt, zouden daar aan den naam van School te Rel, bij verkorting Schoor el, en naderhand Schoorl, gegeeven hebben. In den Jaare 1168 , in een harden winter, verzamelde Graaf floris de III, bij dit Dorp, een Leger, om daar mede op te trekken tegen de Friezen, met oogmerk om dezelve te flraffen over hunne geweldenarijen, tegen Alkmaar gepleegd, Welk zij driemaaleu hadden in brand gefloken. Lang daar naa, te weeten in den Jaare 1477, diende dit zelfde Dorp tot eene verzamelplaatze voor het Leger van karel den stouten, Hertoge van Rowgondie, en Graave van Holland, om vervolgens op te trekken na Schagen, om Heer albregt van schagen te vangen, en voor zijne ongehoorzaamheid te flraffen. Indien men Schoronlo voor ons tegenwoordig Dorp te houden hebbe, moet het zeer oud zijn, als 't welk men, reeds vóór het Jaar 000, op de Lijst der Kerkelijke Goederen van Utrecht, vindt aangetekend. Schoorl legt, ongeveer anderhalf uur ten Noordwesten van Alkmaar, digt aan de Duinen, die van de Noordzee befpoeld worden , en hier breeder zijn dan elders langs het Hollandfche ftrand, Schoorl, (tan van) dus genaamd naar het Dorp, in het naastvoorgaande Artikel vermeld., wierdt aldaar gebooren, omtrent het einde der Vijftiende Eeuwe. Al vroeg van zijne Ouders beroofd zijnde, hadt hij het geluk, te vallen in handen van Voogden,, dre, als verflandige Opvoeders, des Jongmans heerfchende neiging gade floegen. Deeze was eene aan>, geboorene zucht tot de Schilderkunst, Gelijk nog lang daar naa, dus bezat, reeds ten dien tijde, Haarlem verfcheiden vernuftige Kunstoeffenaars, Derwaarts zonden hem zijne Verzorgers, ©m 'er de gronden der Schilderkunst te leeren; en vervolgens, naa dat hij hier omtrent eenige vorderingen badt gemaakt, na Afnjlerdam. Weinige Kuhstfchilders van naam bloeiden, in dien tijd, welke niet eene uitlandfche reize deeden. Italië» vermaard om -zijne voortbrengzels van Na- tuus  SCHOORL. CJAN van) 333 tuur en Kunst, vooral opk om zijne fchilderagtige gezrgten, lokte vooral den reislust der Virtuofen van dien tijd. Op Venetië hadt van schoorl het oog gevestigd. Hij kwam aldaar, en vertoefde 'er eenigen tijd. Geduurende zijn verblijf, wierdt hij bekend met zekeren Monnik, eenen gebooren Hollander. Deeze, voorneemens zijnde eene reize te doen na het Heilige Land, deedt aanzoek bij zijnen Landgenoot, om hem derwaarts te verzeilen. Met kleine moeite liet zich van schoorl overhaalen, die van verlangen brandde, om door vreemde Landgezigcen zijn kunstvermogen aan te kweeken. De togt wierdt te fcheep ondernomen en voortgezet. Onder weg maakte onze jonge Kunstfchilder naauwkeurige aftekeningen van alle de Uithoeken en Zeeé'ngten, welke zij voorbij zeilden. Vooral trokken, ten dien einde, zijne aandagt de Kusten van de Eilanden Cyprus en Candia. Naa zijne aankomst in het Oosten, maakte hij, in zijne wandelingen langs de Oevers van den Jordaan, de tekening eener Kaart van die Riviere; naa zijne wederkomt in het Vaderland bediende hij zich van deeze Kaart, tot het vervaardigen van zijn beroemd fchilderiïuk, den Doortogt der Kinderen Israéis over die Riviere, onder het geleide van josüa. Voorts maakte hij, met Krijt, eene grondtekening van de Stad Jeru/klem; tekenende voorts het, dus genaamde, Heilige Graf, en verfcheiden andere zeldzaamheden en merkwaardige Overblijfzels , welke hij, in die van ouds vermaarde landftreeken , aantrof. Naa zijnen fchilderlust, in Palestina, te hebben verzadigd, begaf zich van schoorl na Rome. Hier zat thans op den Pauslijken Stoel zijn Landgenoot adrianus de VI. 's Mans natuurlijke en verkreegene begaafdheden, gefterkt van eene natuurlijke vooringenomenheid des Heiligen Vaders met zijne Landslieden, waren reden genoeg, om hem aldaar, een geruimen tijd, aan te houden. Geduurende zijn verblijf Helde hem de Paus te werk aan verfcheiden gewigtige onderneemingen. Onder andere wierdt hem het opperbewind van de V/erken van het Belvidere toevertrouwd. Daarenboven fchilderde van schoorl het af beeldzei van adrianus; 't welk naderhand wierdt overgezonden na Leuven, en geplaatst in het Kollegie, door den Paus gefligt. Van schoorl vertoefde te Rome tot op  336 SCHOORL, (JAN van) SCHOORLDAM, enz. op den dood van den goeden Opperkerkvoogd. Naa zijne wederkomst in het Vaderland, zette hij zich aan het fchilderen en üitgeeven van de meest merkwaardige zeldzaamheden, welke hij, zo in Italië als in het Beloofde Land, hadt verzameld. Tot een onherftelbaar nadeel voor de kunst, wierden deeze kunstftukken een prooi van de vernielende handen der befaamde Beeldftormers. De zulke, welke hunner heiligfchendende woede ontkwamen , wierden , op bevel van Koning fhilips den II, opgekogt, en vervolgens na Spanje gevoerd. Voor den Koning van Zweeden fchilderde van schoorl een afbeeldzei van de Maagd maria. Over de uitvoering daar van betuigde de Vorst zijn genoegen, met het overzenden van eenen Ring van groote waarde, en verfcheiden andere kostbaare fchenkaadjen. Behalven de reeds vermelde blijken van vernuft, welke de naagedagtenis van onzen Kunftenaar verê'eren, behaalde hij ook den lof zijner tijdgenooten, door zijne bedreevenheid in Taal-, Dicht- en Zangkunde, doch vooral, 't geen van veelen zijner Kunstbroederen niet kan getuigd worden, door zijne geregeldheid van gedrag en voorbeeldigeu wandel. Van schoorl bereikte eenen goeden ouderdom, dien van zevenenzestig jaaren; zijnde hij geftorven in den Jaare 1562. Schoorldam, eene Buurt, beftaande uit weinige Huizen, omtrent een kwartier uur gaans, in het Noordoosten, van hejt boven vermelde Dorp Schoori gelegen, onder 't welk dezelve, voor een gedeelte, behoort, het ander gedeelte Baat onder het Dorp Warmenhuizen. Schoot, eene Hooge Heerlijkheid in Rkijnland, ten Oosten van Korter. Aar. Door aanhoudende vergraavingen, vertoont dezelve, tegenwoordig, weinig droog land, maar enkel een uitgebreiden Waterplas. Van hier, dat, volgens Oktrooi, in den aanvang deezer Eeuwe, van Hun Edele Groot Mogenden de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland verworven, de Verponding deezer Heerlijkheid kwijtgefcholden, en de naam daar van op de Quohieren, is doorgehaald. Voor ruim anderhalve Eeuw Bonden 'er nog zevenenzeventig Huizen, op ruim vierhonderd zevenenzeventig Morgens gronds. Schoot,  SCHOOT, (NIEUWE, of NYE) SCHOOT, (OUDE) enz. 337 Schoot, (nieuwe, of nye) een Dorp, in Friesland, irs het Kwartier van de Zevenwouden, onder de Grietenij vari Schooier land. Het getal der Huizen is zeer gering; die; egter, tri de zaaken der Grietenijen eenentwintig Stemmen kunnen uitbrengen. Men heeft 'er eene Kerk zonder Toren. Iri den ömtrek ontmoet men goede Bouwlanden, en veel geboomte. Schoot, (oude) insgelijks een Dorp, in den zelfden oord^ als het naast voorgaande, en mede niet zeer groot in getal van Huizen; doch ook in een vermnakiijken oord gelegen, aain den Rijdweg tusfehen het vermaarde Dorp' 's Heerenveen en Wolvega, weleer de gewoone verblijfplaats van den Vermaarden Jr. onno zwier van haren. De Kerk is voorzien van een fpits Torentje, voor weinige jaarea gebouwd. Niet verre van Oude-Schoot legt de vermaaklijke Lustplaats van Zijne Hoogheid den Heere Erfffadhouder, het Oranjewoud genaamd. Zo veel genoegen vondt de Grootvader des tegenwóordigen Erfftadhouders, johan willem friso , in deezen oord; dat dezelve het Oude Gebouw deedt afbreeken, en , in de plaats daar van , een geheel nieuw Lusthuis ftigten.' De twee Vleugels waren reeds van buiten, zelf Voor een gedeelte, vooral de rechter Vleugel, van binnen, voltooid, en hadt men reeds de grondflagen van het Lichaam des Geboüws geleid, en een weinig boven den grond opgetrokken,' wanneer de tijding van 's VorlTen ontijdig omzoomen het werk deedt fiaaken. In den rechter Vleugel ontmoet men verfcheiden zéér fraaie Vertrekken; en in den flinker den aanleg tot eene Kerk. De Tuinen en beplantingen zijn zeer uitgebreid voorzien van aangenaame Wandelwegen; Starrebosch en Doolhof. Agter de Huizing is eene Oranjerij, waar in men zeer' fraaie boomen aantreft. Schooten, eene Heerlijkheid, in Ho/land, onder het Baljuwjehap van Brederode, ten Noorden van de Stad Haarlem. Men vondt hier, weleer, een Slot; zijnde geweest he: Stamhuis van het Gellagt van schouten, Van 't welk, in' het volgende Artikel, zal gefproken worden,- doch 't welk, ge- XXVI. deel. Dddddd duu>  338 SCHOOTEN. (Het Geflagt vah van) duurende de Spaanfche Beroerten, verwoest wierdt. De' grond, op welken het tegenwoordige Regthuis ftaat, wierdt, in de Roomfche tijden, van eefle Kapelle heilagen. Schooten, (&tGeflagt van van) was, van ouds , zeer aanzienlijk , zo van wegen de gewigtige Ampfen en Posten, welke, door Leden van hetzelve, bekleed wierden, als döor de echtverbintenisfen, door welke zij zich, met de vermaardBe oudadelijke Hollandfche Gefiagten, vermaagfehnpt hebben. Het Geflagt hieldt Band, en wordr, in de Aantekeningen, daar van voorhanden, vermeld, geduurende een tijdverloop van meer dan vierhonderden vijftig jaaren. De eerfte, welken wij, bij naame, vermeld vinden, was Dirk van schooten , Schildknaap , op het Jaar rlöj, onder de Hollandfche Edelen, vermeld. Naa hem vinden wij genoemd, Gerrit van schooten , Schildknaap , waarfchijnlijk een Zoon des bovengemelden, als zijnde geftorven in den Jaare 1237. Tusfehen deezen en den volgenden ontmoeten wij eene wijde tijdgaaping. Deeze was Willem van schooten, in den Jaare 13S0 , Kommandeur van de Orde van st. jan, binnen Haarlem. Een ander, insgelijks Willem van schooten genaamd, kan zijn Zoon geweest zijn, als zijnde, omtrent het Jaar 1405, insgelijks in de gemelde Stad, Kommandeur geweest van de zelfde Orde. Gerrit van schooten kan de Zoon des voorgaanden geweest zijn , als hebbende het zelfde Kommandeurfchap bekleed, van het Jaar 1428 tot in den Jaare 1460. Vroeger dan deezen hadt geleefd Willem van schooten , ten tijde van Hertoge albregt van böyeren , omtrent het Jaar 1402, onder de drieëndertig Goede Knaapen van Holland vermeld. Een andere Willem van schooten leefde in het Jaar 1444. Jan van schooten, zat, in den Jaare 1457, in Schepensbank te Haarlem. Pieter van schooten was, misfehien , een Zoon van gerrit van 6CHooten, laatstgenoemd, en diens Opvolger in het  SCHOOTEN. (Het Geflagt van van) 339 het Kommandc'urfchop van st. jan te Haarlem, in den Jaare 1460. Zijn Zoon en Opvolger, in zijne waardigheid, kan. geweest zijn, NicoLaas van schootén, in den Jaare 1472. Jan van schooten wordt genoemd op het Jaar 1497. Ysbrand van scHOOTeN wordt reeds eenige jaaren vroeger, naarrielijk in den Jaare 1470, nevens albert van' raaphorst, onder de Leenmannen der Graaflijkheid van Holland geteld. Gerrit van' schooten leefde in' den' Jaare 1501. Uitvoeriger berigten, dan van de nu vermelden, ontmoeten wij van de volgende Leden des aanzienlijken Geflagts. Gelijktijdig met èenen der voorgaanden, van den zelfden naam, leefde een andere Willem van schootén, getrouwd met eene' dc'gter uit het Geflagt der Heeren van egmond, bij welke hij verwekte Agnije van Schooten , die de Echtgenoote wierdt van Nicolaas van Ruiivcn, Houtvester van Holland, Van het Jaar 1410 tot in den Jaare 1420, wanneer hij overleedt, naalaatende bij' zijne huisvrouwe, die hein tot in den Jaare 1428' Overleefde, verfcheiden kinderen. ■—— Vroeger dan de Voorbeert genoemde, hadt geleefd Ysbrand van schooten, vermeld op de Jaaren T428 en 1440. Hij hadt ter huis vrouwe Govertje Heermans, Jakobs' dogter, van Leiden, en verwekte bij haar ï. jfah van Schooten, getrouwd met Agnes van Materiele, dogter van Wouter van Matenesfe en van Elizabeth" van Cralingen. Zij leefde nog, als Weduw, in den Ja?re T475", zijnde Moeder geWorden van r. Tsbrand van Schooten, Baljuw van Kennemerlarcd,* geftorven m den Jaare 1529; tweemaalen is hij getrouwd ge. weest. Zijne eerfte huisvrouw was Jofina van Kruiningén / bij welke hij verwekte: 1. _) 'Jan van Schooten. 2. ) David van Schooten. 3. ) Gijsbert van Schooten. 4. ) Arend van Schooien. Alle deeze ftorven onge^" ittiwd. Bddddd 2 g.j SdeÜ  . 34© SCHOOTEN. (Het Ce/Iagt van) 5. ) Soete van Schoten, Nonne ter Lee. 6. ) Alida van Schooten, getrouwd met Floris vare Woerden, Heere van Vliet en van der Boukhorst, Zoon van Gerrit van Vliet, Ridder, Heere van der Boukhorst, en van Johanna Ruigrok van der Werve, Willems dogter, Ridder. Zij lieten naa, eene eenige dogter Anna van [Voerden, Erfdogter van Vliet en van der Boukhorst, die, in den Jaare 1578, de Echtgenoote van Andries van der Boukhorst, doch bij hem geene Moeder wierdt. Naa het overlijden zijner eerfte huisvrouwen hertrouwde Tsbrand van Schooten met Catharina van Cats, dogter van Jakob van Cats en van Margareta Oem van Wijngaarden, en verwekte, in dit tweede huwelijk, a. Catharina van Schooten, Vrouwe of Meesteres in het Wit te -Vrouwen- Klooster, te Utrecht. Zij overleedt aldaar in den Jaare 1576. b. Gijsbert van Schoten. Hij verfcheen, in den Jaare 1524, in 'sHage, op de begraavenisfe van Heere Jan van Wasfenaar, en was, in het Jaar 1548, Houtvester van Holland, Hij was in den echt getreeden met Johanna van Schagen, dogter van Willem van Schagen, Ridder, en Weduw van Floris van der Boukhorst, en verwekte bij haar eene dogter,- Gijsberta van Schoten , welke tot haaren eerften Man hadt, zonder, egter, denzei ven kinderen te baarën, Rem van Druma (misfchien Rein van Douma), Friefch' Edelman; naa wiens overlijden zij hertrouwde met Jakob van Cats, Zoon van Willem van Cats, Ridder, Admiraal van Zeeland, Baljuw van ter Goes, en van Maria van Bruelis, bij welken zij Moeder wierdt van Agnes van Cats, naderhand getrouwd met Michiel Everwijn, van Geud; uit Welk huwelijk gebooree wierden: et. Karei Everwijn. /S. Jakob Everwijn. y. Ommer Éi crwijn* £. Eduard Everwijn. g. Charlotta Everwijn, U," Jakob van schooten, die volgt, Jakój  SCHOOTEN. (Het Geflagt van) 34i- Jakob van schooten , tradt in 't huwelijk met N. N. •verwekte bij haar Gerrit van schooten, Baljuw van Kennemerland. Zijne Echtgenoote was Lutgaart van Swieten, dogter van Piete r van Swieten en van Maria van Montfoort, te Delft, bij welke hij de volgende kinderen verwekte: I. Jakob van Schooten, geftorven op het Huis te Teijlingen, in Rhijnland, bij Sasfenheim, in den Jaare 1529. Bij zijne Echtgenoote, Machtelt Sonke, dogter van Dirk Sonke, Hoofdfchout te Dordrecht, en daar naa Raad in 's Graavenhage, die, als Weduwe, tot in den Jaare 1546, hem overleefde , hadt hij verwekt drie dogters: a. Maria van Schooten, die de huisvrouw wierdt van Tijman van der Mije, en Moeder wierdt van Machtelt van der Mije, die zich naderhand in den echt begaf met Adam van der Duin, geftorven in den Jaare 1602. b. Agatha van Schooten, getrouwd met Nikolaas van der Laan , te Haarlem, geftorven in den Jaare 1584, zijnde Vader geworden van Anna van der Laan, welke zich in den echt verbondt met Mr. Arthus van Brederode, Raad in 'sGraavenhage, overleeden in den Jaare 1592. c. Magdalena van Schooten , getrouwd met Albert van Schagen, Heer van Schagen, in Zeeland, Zoon van Jan van Schagen, Ridder. Hij overleedt, in den Jaare 1601, in den ouderdom van zeventig jaaren, zonder kinderen naa te laaten. II. Frans van Schooten, gefneuveld in het beleg van Terouane, in de Franfche Provincie Artois, in den Jaare 1536. III. Kornells van Schooten, Priester en Pastoor, in de Stede Beverwijk, in den Jaare \5S7- IV. IVillem van Schooten, insgelijks Priester. V. Jan van schooten, die volgt. VI. Gijsbert van Schooten, Ridder, getrouwd met Anna van Brederode, Bastaart-dogter van Heere Reinaud van Braderode, zonder kinderen gefiorven. VII. Sophia van Schooten, Nonne ter Lee, Dddddd 3 VIT'.  $4= SCHOOTEN. (Het Ce/lagl van van) VIII. Alijd of Alida yan Sc-hooten, Nonne, in het ZijlKlooster, te Haarlem. Jan van schooten, boven, op N°. V. genoemd, hadt in huwelijk Komelia van Egmond, dogter van Adriaan van Egmond, Heere van Kerenburg, en van Henrika Heerman van Oestgeest, te Leiden, en bij haar verwekt de volgende kinderen ; 1. Gerard van Schooten, Priester, Kanunnik te Leiden? alwaar hij, in den Jaare 1607 , in den ouderdom van zestig jaaren, overleedt. 2. Jakob van Schooten, ongetrouwd, te Haarlem, overleeden, in den Jaare löicj, hebbende bereikt den ouderdom van zesenvijftig jaaren. 3. Gerrit van Schooten, die ter echtgenoote nam Klam van Asfendelft, te Leiden, in den Jaare 1596, in het Kraambed overleeden, zonder kinderen naa te laaten. Gerrit van schooten was het laatstleevende Mansoir zijns aanzienlijken G.efiagts, 4. Andties van Schooten, in den Jaare 1574 > in net kaleg van Leiden, ongehuwd geftorven. 5. Gijsbert van Schooten, insgelijks ongehuwd overleeden. Hij hadt zijn verblijf, onzeker in welke hoedanigheid, ten huize vau den Graave van baklaimont. 6. Magdalena van Schooien , gehuwd met Christoffel Vader, een Hoogduitfch' Kapitein te Haarlem, in den Jaare 1572 ; zij liet eenen Zoon naa, Willem Vader genaamd. 7. Lucretia van Schooten, de Ecbrgenoote geworden van W- Kraanhals, Zoon van N. N. Kraanhals, Hoofdfchout yan Haarlem. Uit deezen echt wierden kinderen gebooren. 8. Maria van Schooten, ongehuwd overleeden; te Haarlem , in den Jaare 1573. IJaar dood was het gevolg der zwaare wonden, geduurende bet beleg dier Stad bekoomen; zijnde haar de beide beenen afgefchopten. Misfchien behoorde zij opder de bende yan Vaderland- en Vrijheidminnende Vrouwen, door de vermaarde kenau Hasselaar verzameld, om de aloude Stad tegen de bloed- en fchenddorftige ontwerpen der Spanjaarden te verdeedigen. SCHOQ.  SCHOOTERDOSCIÏ, SCHOOTERLAND. 343 ScbooTerbosch , eene Heerlijkheid, in bet gedeelte van Holland, Kennemerland genaamd, ten Noorden van de Stad Haarlem, aan welke dezelve in eigendom behoort, tusfehen het Spuarn en den Delft. 'Er bloeide, van ouds, en nog in den Jaare 1617 , in Hólland , een adelijk Geflagt, 't welk deezen naam voerde, en, misfehien, dien hadt ontleend van het Slot, welk in deeze Heerlijkheid plagt te flaan. Zie lams Handv. van Kennemer- land, Sciiooterland, eene Grietenij, in Friesland, in het Kwartier van dat Gewest, de Zevenwouden genaamd, in 't welk dezelve, in rang, de vijfde piaats bekleedt. Het is eene der Zuidlijklle Grietenijen der Provincie, grenzende zeer na aan Ovcriisfet. Haare lengte wordt begroot op zeven, doch de doorgaande breedte op niet meer dan twee uuren gaans. De aloude benaaming deezer Grietenije was Schooterweif, en dezelve, eertijds, met de nabuurige Grietenij Stellingwerf vereenigd. Te zamen kwamen zij met den Utrechtfchen Bisfchop, fredrik van blankenheim , welke , even als zijne Voorzaaten, zijn regtsgebied tot hier toe uitftrekte, in een gefchil, welk in eenen openbaaren Oorlog zoude geëindigd zijn, ware het niet geweest door de tusfehenkomst van fcheid3lieden, welke de twistenden met elkander bevredigden. Over het verdeedigen der Vrijheid, tegen de inkruipirgen des Kerkvoogds, was deeze twist ontdaan; in welken de Landzaaten gerugfteund wierden door leonard, Heer tot Schwartzen. berg, en hendrik de graaf, Erf heer van Erkclens, die, van wegen Hertoge karel van gelder, hier de Landvoogdij bekleedden. Ten blijke van de Vrijheidsliefde der Schoot er. landers vindt men wijders aangetekend, dat dezelve, ten tijde der Saxifche en Burgondifche Regeeringe, niet dan naa het bieden van kloeken tegenftand, hunne halzen onder het dwang■ juk kromden. Ter gelegenheid, dat, in den Jaare 1594, een Meirtje , groot honderd Pondemaaten , of veertig Morgeus Lands, in deeze Grietenij, wierdt droog gemaakt, vondt men Dddddd 4 aldaar  344 SCHOOTERLAND, SCHOOTER-VLIELAND, enz, aldaar penningen van zeer oude munt. Zij hadden de grootte, van onzen hedendaagfehen Schelling, en moeten geflagen geweest zijn, in of naa het Jaar 1371. Dip mag men afjeideq uit het Bijfchrift arnoldus de gratia episcopus traject. Zijnde arnold , in gemelde jaar, Bisfchop van Utrecht geworden. De Landen, onder Schooier/and behoorende, zijn, in het Westlijk gedeelte, meestal, lang , en beftaan uit Veen- en Hooilanden. Meer Oostwaarts ontmoette men, eertijds, veele hooge en moerasfige Veengronden. Sints men het water af. gepapt, en de Turf daar yan heeft afgegraaven, heeft men, jn de plaats daar van, zeer goede Bouw- en Weilanden bekoomen. Men telt in deeze Grietenij achttien, of meer eigenlijk flegts veertien Dorpen, welke, in de gemeene zaaken, regt van fteminingen hebben. De eerfte bepaaling heeft haaren grcmd in den misflag, volgens welken zommigen vier Buurten yoqr zo veele Dorpen genomen hebben. Behalven de Hervormden , ontmoet men hier twee Doopsgezinde Gemeenten, I eene Statie van Roomschgezinden. Zie winsemius, Befchrijving van Fries* land. ochooter-vlteland, een Ambagt, in Kennemerland, ten JMoprden van de Stad Haarlem , tusfehen het Spaarne en den Dei ft. Ten Westen grenst het aan den Ban van Velzen» Nalj dat het Ambagt, zedert het Jaar 1470, verfcheiden maaien , van eigenaar was veranderd, wierdt het, in den Jaare 1730, dqor de Staaten van Holland en Westfriesland, uit de Graaflijkheids Domeinen , verkogt, voor eene fomme van achthcnderdënvijftig Guldens, met het regt van aanftellinge yan Schout en drie Schepenen. Scho-Ej te gader met Flake, twee onderfcheidene Heer. jiikheden, op het Zeeuwfche Eiland Zuidbevcland, doch *Jje, in het Kerkelijke, vereenigd zijn, en aan eenen zelfden Am»  SCHORS, SCHOTANUS. (BERNARDUS) 345 ^ Ambagtsheer behooren. De Heerlijkheid, daar wij thans van fpreeken, kleiner dan de andere, beflaat duizend en vijftig Gemeeten en honderdachtëndertig en eene halve Roede fchotbaar Land. Het Dorp van dien' naam, hoewel, een als het ander, zeer gering, heeft zijne eigen Kerk, Schotanus, (bernardus) Lid van het vermaard Friefch, Geflagt van dien naam, afkomftig uit, of gebooren in het boven vermelde Dorp (Schoot) Oude, 't welk verieheiden mannen van naam en geleerdheid heeft uitgeleverd. Naa den post van Advokaat, voor het Hof van Friesland, eenigen tijd, bekleed te hebben, verkoozen hem de Verzorgers van 's Lands Hoogefchool tot Hoogleeraar in de Regten. Van daar vertrok hij na Utrecht, om nevens het onderwijs in de Regtsgeleerdheid, ook dat der Wiskunde te paaren. Een zonderling eerbewijs genoot hier de Hoogleeraar schotanus. Aan de Nederlandfche Hoogefchoolen oeffent een der Hoogleeraaren het hoofdbewind, over zaaken, het algemeen belang betreffende, geduurende een jaar, om vervolgens door eenen zijner Amptgeuooten vervangen te worden, onder den titel van ReSor Magnificus, Aan den Heere schotanus wierdt deeze waardigheid voor zijn leeven, althans zo lang hij te Utrecht den Hoogleeraarsftoel zou bezitten, opgedraagen, onder den titel van ReQor Magnificus Perpetuus. Niet lang, evenwel, bekleedde hij deeze hooge waardigheid. Aan het Leidfche Hoogefchool verfpreidde hij vervolgens den glans zijner kundigheden, vereerd met den titel van Profes/or Junis Prima, rius et Conjiliarius Academia , Opper- Hoogleer aar in de Regten en Akademie- Raad. De Heer bernardus schotanus hadt een Bnartlijk einde; hij overleedt aan den Steen, op den vijfden Oftober des Jaars 1652. Hij heeft gefchreeven, onder andere, Examen Juridicum, en Commentarius adVandeclas, Zie witte, Diarium Biografhicuia, Dddddd ^ SCHO*  S4S SCHOTANUS ^ClffllSTIANüS) enz. Schotanus, (christianus ) waarfchijnlijk de Zoon des voorgaanden, Taal-, Oudheid-, Hifloritkundige en Godgeleerde naa alvoorens, een tijd lang, het predikampt te hebben waargenomen, beklom het Hoogleeraarsgeftoelte te Franeker omtrent het Jaar 1655. Eerst gaf hij onderwijs in de Griekfche Taal, vervolgens in de Kerkelijke Hiftorien, en eindelijk ook in de Godgeleerdheid. Hij heeft verfcheiden, meest Godgeleerde Werken, in de Latijnfche taaie, naagelaaten. Beter dan door deeze, is hij den beoeffenaaren der Friefche Oudheden bekend, door zijne Gefchiedenisfen. Kerckelijck en Wereldtlijck van Friesland Oost ende West, zints de yioe". Be tijden tot op het Jaar naa Christus 1573^ Schotanus, (henricus) waarfchijnlijk een Voorzaat der «u genoemden, althans reeds in het begin der naastvoorgaande Eeuwe overleeden, was Hoogleeraar in de Regten, eerst te Pouay, en vervolgens te Franeker, Eer hij derwaarts vertrok, hadt hem de Koning van Frankrijk verwaardigd met de hooge eere, om, te Bourges, de plaats van den doorluchtigeu en wijd vermaarden Regtsgeleerde cujacius te vervullen. Doch schotanus bedankte voor die eere, en leende het oor aan het dringend verzoek der Staaten van zijn Vaderland, om het onlangs opgerigte Hoogefchool te Franeker met den'luis. ter zijner kundigheden te verheerlijken. Hij overleedt aldaar, in den Jaare 1605. Bij zijne leeven hadt hij eenige Regtsgeleerde Verhandelingen doen drukken. Naa zijn overlijden wierdt nog in 't licht gegeeven een Cmmentarius in tres priores libros Codicis. Schotanus, (meinardus) gebooren, in Friesland, in den Jaare 1593, bekleedde eerst het Leeraarampt, in zijn Vaderland, in het Dorp Britzum, om hetzelve, eerlang, te verwisfelen met het Hoogleeraarampt aan het Hoogefchool van het genoemde Gewest. Naa de bemagtiging van 's Hertogen, bosch, door Prins fredrir henrik, wierdt hij derwaarts be, soepen, om 'er de Kerk te beftuuren; doch hij wees dit aanj „ ! zoek  SCHOTANUS, (MEINARDUS) enz. 347 zoek van de hand. Den tijd van zeven jaaren hadt hij, te Franeker, als lloogleeraar gefleeten, wanneer hem het gewoone Leeraarampt, in de Hoofdflad van het Gewest, wierdt opgèdraagen; 't welk hij aannam. Niet lang, egter, vertoefde .schotanus te Leeuwarden: hij keerde, eerlang, te rug tot zijnen voorgaanden post, met welken hij nu dien van Biblic* thecarius, of Opziener der Boekerije van het Hoogefchool paarde. In den Jaare 1637 beriep hem de Wethouderfchap van Utrecht aan haar onlangs opgerigt Hoogefchool, om 'er de Godgeleerdheid te onderwijzen, en tevens, voor de wederhelft met den vermaarden cyscert voetius, het gewoon Leeraarampt waar te neemen. Schotanus overleedt aldaar, in den Jaare T644, het eenenvijftigfte zijns ouderdoms. Behalven verfcheiden Latijnfche Godgeleerde Gefchilverhandelingen, heeft hij eenen bondel Leerreden naagelaaten; als mede Verklaaringen over eenige Brieven van den Apostel paulus, Schotanus, (petrus pierius) bijgenaamd a smf.nga, in pnderfcheiding, hoewel een bloedverwant, der voorheen vermeiden , die den toenaam h sterringa voerden, was Hoogleeraar in de Ilebreeuwfche en Griekfche Taal te Leuven, alwaar hij insgelijks, op een vast Jaargeld van den Koning van Spanje , openbaare lesfen over de Geneeskunde gaf. Daarenboven bekleedde hij verfcheiden waardigheden aan \ gemelde Hoogefchool, en voerde den titel van Raad van den Aardshertog albertus van Oostenrijk. De tijd zijns overlijdens is ons niet.gebleeken. Hij leefde nog omtrent het Jaar 1Ö20. Men heeft van hem eenige Geneeskundige Vemandelingen, onder andere Speculum luis pejlifera, Schoten, (frans yan) een beroemd Wiskunftenaar, in het begin der naastvoorgaande Eeuwe, gebooren te Leiden, bekleedde den post van Hoogleeraar in de Wiskunde, aan 't Hoogefchool in zijne Vaderftad; doch op voorwaarde, dat hij, om ook aan zulke Jongelingen , welke alleen hunner Moederfpraake kundig waren, gelegenheid te geeven om zich  348" SCHOTEN, (FRANS van) enz. in die edele Weetenfchap te oeffenen, zijne lesfen en voorleezingen in de Nederduitfche taaie zoude houden. Behalven de Wiskunde in 't algemeen , Belde de Hoogleeraar van schoten tot eenen voornaaraen tak zijner beoeffeninge tot gedeejte van dezelve, welk meer bepaaldelijk over de Krijgsbouwkunde handelt. Als zodanig trok hij, met Prins fredrik henrik, geleidende het Leger van den Staat, met dien Vorst, meesral te Velde: uit welken hoofde hij ook, des Zomers, van het geeven van onderwijs ontflagen was. Hij overleedt in zijne geboorteplaats, in den Jaare 1646, paalaatende twee Zoonen, die beiden, de een naa den anderen, hem, in 't Hoogleeraarampt, zijn opgevolgd; de oudfte, insgelijks frans genaamd, die pene Verhandeling hadt gefchreeven > over de Werktuigen om verfcheiden Kromme Lijnen op een vlakken groi.d te trekken, terftond naa zijns Vaders overlijden; de andere, petrus genaamp, heeft, naa zijns broeders dood, pog lang het Hoogleeraarsgeftoclte bezeetcn. Zie soermans Academ, Register. ScHOTLEjtus, (joannes) bekleedde het Predikampt inde Overijsfelfche Stad Kampen, ten tijde als het Sijnode te D.irjrecht vergaderd was. Zijne Amptgenooten waren wes- hard voskuil , thomas gosuinus en assuerus matthisius. Alle deeze Bonden in de gevoelens der Remonfiranten, vooral de twee laatstgenoemden, welke, des wegen, voor de Kerkvergadering, gedagvaard waren. Merkelijke oneenigheid ontftondt hier uit, in de ftraks gemelde Stad, en rees dezelve zo hoog, dat men te raade wierdt, de zaak voor het Sijnode *e brengen. Ten dien einde vertrokken na Dordrecht eenige Afgevaardigden der Gemeente te Kampen, aan 't hoofd van Wflke zich bevondt joannes acronius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, die de afgezonderde Contraremonftranten, te Kampen, thans, bij leening, bediende. Zij waren voorzien van voorfchrijven van Prinfe maurits , en had'-en gehoor in de Kerkvergadering, op den negentienden December des Jaars i(5i8. De Hoogleeraar acronius voerde het  SCHOTLERUS. (JOANNES) 349! het woord. Hij lelde den gemelden Predikanten verfcheiden Hukken ten' laste, onder anderen, dat ze nieuwe leenngen ingevoerd, oproerige predikatiën gedaan hadden om de Gemeente op te flooken, door hunne boekjes en tafereelen de Kerk fchandelijk beklad hadden, en zich toelelden om de Gemeente van de waare Gereformeerden afkeerig te maaken, zo dat men, zomtijds, hoorde fpreeken van dezelve wederom uit de Kerken en uit de Stad te werpen. Hij befloot zijne aanklagt met een verzoek aan het Sijnode, om de Gemeente in haaren nood te hulpe te koomen, en de vier Predikanten van hunne Ampten te verlaaten. Naa deeze befchuldigingen gehoord en overwoogen te hebben, befloot het Sijnode, onzen schotlerus, nevens zijnen Amptgenoot voskuil, insgelijks voor de Vergadering te dagvaarden. Eer de dagvaardiging wierdt in 't werk gefteld, befloot men, de Wethouderfchap van Kampen , uit naam van het Sijnode, fchriftelijk xeT verzoeken, zij wilde de Gereformeerde Kerken haarer1 Stad, tegen allen overlast, befchermen, en haare twee Predifeanten belasten, om het Volk, met hunne fcheldpredikatien, tegen die Kerk niet langer op te hitzen, maar zich ftil' en vreedzaam te gedraagen. Twee brieven, van de Regenten der meer genoemde Stad, kwame, eerlang, hier op tot antwoord. In den eerften beloofden zij, te zullen zorge draagen, dat da Gereformeerde Gemeente, in hunne Stad, het gevoelen der Contraremonftranten toegedaan, van haare partijen niet verongelijkt of gefmaad zoude worden; ten welken einde zij hunne Predikanten vermaand hadden, het volk tegen die Gemeente niet op te flooken. In den anderen brief verzogten zij, dewijl het Sijnode hunne Leeraars schotlerus en voskuil gedagvaard hadt, en de Gemeente alle haare Predikanten niet te gelijk konde misfen, de punten van befchuldiginge aan deeze twee over te zenden, om dezelve fchriftelijk te kunnen beantwoorden. Ten zelfden oogmerke fchreef ook de Kerkenraad eenen brief aan het Sijnode. Doch beider verzoek wierdt, bij de meerderheid, van de hand geweezeu, en tevens beflooten,. schotlerus, nevens zijnen Amptgenoot, voor dei kerkvergadering te ontbieden. In antwoord, op het opontbod, zondt de eerstgemelde eenen brief, waarin hij zich vet* ontf  556 Schotlerus. (Joannes ) örufchuldigde van de verfchij'ninge, uit hoofde eener knakte • van we ke h.j was aangetast. Thans wierdt zijne zaak e rs't a n een.ge Gelastigden aanbevoien, en vervolgens in het v ó*T\7l7°°ge"- De,Heeren Politijken ™™™ o7- öe rJl a l ]mn dlenst moest gerchorst Wür^n. AHe welk zii 1L a ? ee" wijdl0°Pig gefchrift,. wordende ï"' tUid6a Za«tere middele" «™ Z o^nT^a f °mtrent' door den vermaarden , openhjk wederfproken. Veel viel hier over te doen in MdhT^\ eVaf deCZe ver^heidenheid van begrippen aan- «int L„ gdUUr,g °V6r £n weder f>reekens- w°gthans- fhri L "ƒ T Zijn AmPC wi^> »*■ fchnjmg aan de Magtftraat van Kampen, om in zijne plaats *en anderen bekwaamen en rechtzinnigen Leraar te beroepen! Zie g. brandt, .ff//?, der Reformaties  k 69 .5