Vaderlands cö WOORDENBOEK* XXVII. D E E U  I  VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OOR.SPRONKLYK VERZAMELD door JACOBUS KOK. ZEVEN-EN-TWINTIGSTE DEEL. R — S. MET KAAU.TEN, PLAATEN en POlTPvTRAITTEN. T e AMSTELDAM, bij J O I I A N N E S A L L A R T. H B C C ï C II.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK. s c a. Schout-by-nacht. Deezen titel voerc, ondef de Neder* landfche Zeemagt, een Bevelhebber, die den rang heeft, onmiddelijk boven de Kapiteinen. Behalven de algemeene pligten, welke op alle de Hoofdbevelhebbers van Schepen, in dienst van den Staat, rusten, brengt zijn post mede, en is hij bijzonderlijk gelastigd, op het gedrag der Kapiteinen agt tegeeven in het ftuk van Soldaat- en Zeemanfchap, de nalaatigen tot hunnen ptigt te vermaanen, en van derzelven pligtverzuim aan den Gezagvoerder der Vloote naauwkenrig kennis te gesven. Schouten, (Willem kornelis2oon ) een ftout en kundig Zeeman, gebóoren in Noordholland, in de Stad Hoorn, in het laatfte gedeelte der Zestiende Eeuwe. In de hoedanigheid van Stuurman, Schipper of Koopman deedt hij verfcheideji togten na de Oostindien, en hadt, door zijne opmerkzaamheid , zo van de Zeevaartkunde, als van de gefteldheid der Landen, eene grondige kennis bekoomen. In het Noordhollandsch Dorp Egmond woonde, -in het begin der Zeventiende Eeuwc, de bekende isaac £e maire, een vermaard Koopman van Amflerdam. Om zijnen handel verder uit te breiden, vooral om voordeel te doen met den handel op de Oostindien , koesterde deeze een ernftig verlangen. Doch daar tegen ftondt hem in den weg, het Oktrooi der Veréénigde Nederlandfcha Oostindifche Maatfchappije, verbiedende allen Ingezeeteneu der Nederlanden den vaart op de Oostindien , Oostwaarts voorbij de Kaap de Goede Hoop , en Westwaarts door de Magettaaxjche Straat. Le maire hadt kennis aan onzen XXVII. deel. Eeeeee sciiou-  2 sCHOUT!^y. (WILLEM KORNELlSZOüf?) schouten, er, gaf hem, meermaalen, Jn bedenking of W Siffi ^f^- **** wSJuVï verzadtT s>» ' • Maa,fch^ wensen te' Sn en h,t h ' ^ hCt hart na niewe ««kmtdekZlocl ^T ^ Ia,,gdUUrige fcbeeWn jeukte, de h= t 1g ,n aanraerk;»g Stomen hebbende, ver- Ë^ rnZ/f ™' mg ee" 8ndere d«*°P »" d* ZuidZee moe,, loopen, en wel ten Zuiden van de gemekte Straat Verfchetden waarnemingen, door scll0ÜTEN ge|a3n, beimiiea' hem bijkans allen ,WIjfel omtrent het daadelijfc aanweezen van Zulk eenen doortogt. Zo men dien vondt, oordeelde men, zonder febamu van het Oktrooi der Algemeene Sraaren, den icheepvaarc en tandel od d» Onr/MvV... ! up (... uosti/iMen, Iansjs dien wee, te mogen voortzetten. Door zulke en foongelijke redekavelingen maakte men elkander het ontwerp dermaate fmaskelijk, dat men te raade wierdr, hetzelve daadelijk ten uitvoer te brengen, Diensvolgens wierdt men het eens, dat llIslu de eene helft der kosten zoude draagon. Om de andere helft te vinden, zoude schouten zijne vrienden aanfpreeken. Deeze vondt hij onder een.ge Regeringsleden van Hoorn, die, deels uit hunne eigeo beurzen, tteeis uk die van anderen, de verlangde fomme zamenbragten. Thans rustten, zij, te ffoor,, een groot Schip Mn, de Eendragt genaamd ,x groot honderdtachtig lasten , bemand met zesenzestig Koppen, en met een goed getal Gotehogen en Sreen(tukjês gewapend. Schouten voerde hier op het bevel als Schipper. Le mm bevonót zich aan boord van een Jagt, insgelijks tot den togt heftémd. Het oogmerk der uitrustinge was een diep geheim, aan geene onderen dan aan de geldfehieters, zelf niet aan de matroozen en verdere fchepelingen beleend. Op den veertienden 'Junij des Jam i,6rS naken de beide Schepen m Zee. Onder het voortzetten tot op büka, s vier en een halven graad Noorder breedte gevorderd zrnde hoorde schouten , terwijl hij in zijne Kajuit zat; op zekeren dag, een vervaarlijk gedruis in het Schip; hij meende dn iemand van het bootsvolk in Zes was gevallen. Op het dek getree- iks  SCHOUTÊN. (WILLEM.KORNELISZOÖN) § den zijnde, zag hij, tot zijne uiterfte verwondering, het water, tot op éenigen afftand van het Schip, niet bloed geverfd. De oorzaak van dit verfchijnzel bleef onbekend, tot dat men,' naderhand, het Schip, in zekere haven, kielhaalende, vernam.; dat een groot gehoornd Zeefchepzel met zo veel gewelds tegen het Schip was gezwommen, dat de hoorn was afgebroken. Bijkans zeven voeten onder water, was dezelve,' door den dubbelen huid van het Schip, doorgedrongen iri een zwaar' inhout, alwaar de hoorn was afgebroken, en het ftuk nu nog vast zat. Op den vijfentwintigften der laatstgenoemde maand pasfeerde sciicutcn de Linie; Thans gaf hij opening van het oogmerk des togis aan het Scheepsvolk; 't welk, in de hoop' óp eenig aandeel aan de voordeden' der gezogte ontdekkinge, daar over zijne welvoldaanheid betuigde. Door den fnellen voortgang bevondt zich ónze Zeeman, in hèt begin van December, op ruim zevenenveertig Graadert Zuider Breedte. Hierdeedt hij Vorto Defïrado aan, om eenige ververfchingen te zoeken, en zijn Schip nevens het Jagt te kalfateren.- Terwij! het volk met deezen arbeid bezig was,' floeg, onder het branden van het onderfchip van het Jagt, de vlam na boven, en verteerde het genoegzaam geheel en a!„' Met het Schip de. Èendritgt moest men dan den togt voortzetten. Op de Breedte van vierenvijftig Gfaaden én zesenveertig Minuten ontdekte men, 's da-gs vöór Kerstijd, land' aan wederzijden. In de hoop op eenen doortogt ,' deedt scnoüTCN na de onderftelde opening ftnuren , tot op den vijfèntwintigften Jar.ua'rij des Janrs 161Ö, wanneer hij de Oostkust was genaderd. Allengskcns begon zich het water blaauw te vertoonen; een bewijs, meende men,' van het vinden van' den géz'ógteri doortogt, cn dat men nu reeds to: in de Groo-' (e Zuid-Zee was gevorderd. De waarheid deezer gislinge' wierdt, eerlang, bevestigd. Naa lang zeilen,' zag men geen Land meer. De doortogt, ten Zuiden van de Magellnatifche Straat, lag op zevenenvijftig Graaden achtënveertig Minuten' Zuider Breedte. Met algemeen óverleg gaf men 'er deii raam' aan van Straat le Maire; de naam van Willem-SchoutensStraat zoü beter gévoegd hebben, als hebbende die Zeeman' Eeeeee 2: deft!  4 SCHOUTEN. CWILLEM KÖRNELISZOON) iZeTitT^8 aanSeweeze«' « door zijn beleid de gevaaren des doortogts ontworlteld. Nu befloot men, een der Eilanden van de Zuid-Zee aan te doen Het volk hadt zeer veel geleeden aan de Scorbur, aan welke, onder andere, jan korneliszoon schouten, broeder van onzen willem schouten, die Schipper op het verbrande Jagt geweest was, overieedt. Verfche groente, en vooral zoet water , was dus eene noodzaaküjke behoefte. Verfcncden Eilanden deeden de onzen aan, op zommige van Ttn,6,, W- ?\gllf{S> °P «"dere een minder aangenaam onthaal b;} de Landzaaten vonden. Men wendde het" ee«njp, om de Zuid, in de hoop van aldaar ontdekkingen te zuhendoen. Vrugtloos, egter, was dit zoeken: weshalve* onze schouten den Scheepsraad beleid hebbende, aldaar in 't midden bragt, dat zij meer Westwaarts gedreeven zijnde, dan hun voorneemen was geweest, indien zij deezen koers volgde, ongetwijfeld ten Zuiden van Nieuw-Guinée zouden ver vatJcn, en zo zij aldaar geenen doortogt vonden, waar toe z ch geringe waarfchijnlijkheid cpdeedt, fehip en goed onfeilbaar zouden verlooren zijn. Zijn voorflag, om van koer de veranderen, en den „even Noordwaarts te wenden, e"zo de Moinkfche Eilanden op te zoeken, wierdt gre ^alt men Men naderde, eerlang, een Eiland, weïïsIon f ™ boord van 'c Holiandfche Schip een bezoek afleide en zo armoedig was dat hij een tinnen Lepel als een waardig 1 fchenk aanvaardde , en, tot een tegengefchenk, twee V rkens zondt. Vermoeiden zamenkomften hieiden onze reizigers met deezen Vorst, m welke hij blijken vertoonde van he genoegen, welk h,j in de verkeering met de Hollanders vondt Hi, regeerde over een geflagt, zo rijzig en kloek van geSalte, dat de kle.nllen de hoogte bereikten van die in Ho nj van meer dan gemeene grootte worden aangezien. Dit en eemge andere.Eilanden in de nabuurfchap, noemde schouten naar zijne geboorteftad, te Hoomfche Eilanden. OndT W voortzeilen deedt schouten, onder veele andere, een Eiland an, welks Vrouwen een zeer afzigtig aanzien hadden I " lijfeer waren, dan hij, 0p deu geheelen togt, eenige hadt aaï ge-  SCHOUTEN. (WILLEM KORNELISZOON) 5 getroffen. De borsteu, als twee darmen, hingen haar tot op den navel. Ilaare buiken waren dik als tonnen, de rug gebocheld, op welken zij haare kinderen droegen; hadden voorts dunne fpigtlge beenen en armen, tronien als die van Aapen, de fchamelheid bedekt; en eindelijk zeer kort hair op het hoofd. Geenen inwooner zagen' ze, voor 't overige, die niet eenig gebrek hadt; de eene was fchcel, een ander hadt dikke beenen, en een derde wanftallig dikke armen. Onder dit alles bevondt zich schouten met zijne togtgenooten in geenc kleine verlegenheid. Zij wisten niet, waar ze waren, verre van of digt bij de Indifche Eilanden, of omtrent de Kust van Niemv-Guinee, De Zeekaarten, welke zij aan boord hadden, konden hun desaangaande geen licht geeven. Nogthans vervolgden zij hunnen koers, West-NoordWest ftuurende. Nu en dan deeden ze een der Eilanden aan, welke in hunnen weg lagen. De Landzaaten bezorgden hun Kokosnooten en andere ververfchingen. Tot hunne verwondering vonden zij, op een dier Eilanden, ijzeren potten. Van de Spanjaarden, welke dit Eiland, in tijd en wijle, hadden aangedaan , onderfteldcn zij dezelve afkomftig te zijn. Aan een der Eilanden, flegts een halven Graad ten Zuiden van de Linie gelegen, gaven onze Zwervers den naam van SckoutensEiland; het was langwerpig van gedaante, overal groen en zeer bevallig op het oog. Nog al gefladig voortzeilende, ontdekten de onzen, eerlang, de vaste Kust, en ontmoetten eenige Negers, met welke zij, hoewel gebrekkig, woordwisfeling konden houden. Onder andere naderden hen twee Praauwen, Vredevlaggen voerende. De Negers berigtten de onzen, in de Ternaaifche taaie, dat een Jagt van Amjierdam, de Paauw genaamd, omtrent drie maanden geleeden, van daar eene laading rijst gehaald hadt. Blijder tijding konde de onzen niet gebragt worden. Hunne leevensmiddelen liepen op het einde, en zij hadden dus uitzigt op nieuwen voorraad. Met deezen gefterkt, vervolgden zij de reize, en lieten, eindelijk, op de Ree van Ternate het anker vallen. Kapitein schouten , nevens den Heer le maire . tradt hier aan land, om den Generaal laurens reaal te begroeten. Zij wierden minzaam ontvangen, en zetten, naa eenigeu tijd verEeeeee 2 .jpe-  l.JCHOOTEN^CWILLEM KORNELISZOON) en?! toevens .hunne reize voort na Japara, en van daar ra Jac ent a, ahvaar m, fq de maand October des laars idi7, de ankers ,eten vallen. Niet lang hadden ze aldaar gelegen', of qe ueneraal J&t, Pieterszoon koen ontboodt den Kapitein schouten, nevens den Heer le maire, in den Raad. Hij £ p ca 0min^me aanzegging, dat zij hun Schip aan den Prefident moesten overgeeven, als zijnde hetzelve, ui: last van Heeren Bewindhebberen , verbeurd verklaard, om reden dat hunne onderneeming eenen inbreuk maakte op het Oktroot eer Nederlandfche Maatfchappije. Alle vertoogen daar tegen deeden geene baate. Naa een moeilijken togt, wterden aldus schouten en le maihe in hunne oogmerken te leur gefield, en tevens van Schip en laadinge ontzet. Bij zijne aankomst te Jaccotja vernam schouten, dat hij, met de Zon, den aardkloot zijnde rondgezeild, éénen Zonsondergang en alzo een geheelen dag verloeren hadt. -Van Maandag kwam hij onmiddelijk op Woensdag. Schouten en le maire vertrokken, eerlang, onder het geleide van joris vanspilbergen , na het Vaderland. De eerftè kwam 'er behouden aan; doch de andere overleedt op de reize. Zie Nederlandfche Reizen. Schouwen, een der Zeeuwfche Eilanden, doch onzekef yan waar het deeze benaaming ontleend hebbe; het naast van de geheele Provincie, aan Holland grenzende, als zijnde ge egen tegenover het Land van Goerée. De gedaante deezes Eilands is onregelmaatig, zijnde, aan de beide einden van de* zelfs grootfte lengte, breeder dan in het midden. De grootfte lengte wordt begroot op vier en een halfuur gaans, en de gemiddelde breedte op een klein uur gaans. Behalven de Zee d.]ken, voornaamelijk aan den kant van de Schelde, van wel. ke dit Eiland, aan de eene zijde, wordt befpoeld, zijn de Duinen de natuurlijke Voormpuren tegen de aanklotzende Golven en het geweld der Noordzee.' Even als op verfcheiden andere plaatzen In de Nederlanden, alwaar men Duinen aanheft, plagten dezelve, ook op het Eiland Schouwen, veel bree- dei  SCHOUWEN. ? der te zijn. Door het affpoeien der Stranden van buiten, en het overftuiven der Duinen binnenwaarts, is deeze verzwakking veroorzaakt. Tegen de eerst gemelde oorzaak van verzwakkinge van d;n dierbaaren Voormuur heeft men zich niet in (laat gevonden, ecnig hulpmiddel 't werk te ftelleu. De verftuiving , hoewel men haar niet volkomen heeft kunnen meester worden, heeft men merkelijk doen verminderen, door het (lellen van Rijsfchuttingen en het planten van Helm, Hier door heeft men aan den drijvenden grond eenige vastheid weetcn te geeven. Van hier dat dit werk, door daar toe gefielde Opzieners, zeer zorgvuldig wordt gade gefiagcri. AI van ouds wierden deeze Duinen bewoond van een heirleger van Konijnen: zo dat, reeds in den Jaare 1503, de Boeren klaagden, dat hun te velde ftaande Koom door dezelve verflonden wierdt. Het uitfluitend regt, om in de Duinen op het Wild te mogen jaagen, wordt, van tijd tot tijd, verpagt. Een ander middel, om het affpoelen van het Eiland te voorkoomen, beftaat in het leggen van Zeedijken.- Met veel oordeel zijn dezelve aangeleid: aan den buitenkant vlak en langzaam afloopende, om alzo.de kragt der aanrollende en afloopende golven te gemekiijker te breeken. Dewijl, evenwel, zonder de noodige voorzorge daar tegen, door het geduurig fpoelen van het water, de aarde los en zeewaarts zoude gefleept worden , tragt men zulks te voorkoomen, door den voet met Rijs, Steenen en Paalwerk te beflaan, en den hellenden grond met Kramwerken van Stroo te dekken. Binnen den eigenlijken Zeedijk ontmoet men, op verfcheideo plaatzen, Binnendijken, elders Slaapers, hier meest Inlaagen genoemd. Zij dienen tot waarborgen tegen het gevaar van doorbraaken, waar mede de Buitendijk gedreigd wordt, door Grondbraaken of Pallen, van welke men hier menigvuldige maaien de droevige ervarenis gehad heeft. Deeze Pallen of Grondbraaken worden veroorzaakt, door de fterke Eb en Vloed, die, door de Plaaten en Zandbanken, tegen den Dijk worden gedreeven , en voorts den grond ondermijnen. De meeste Dijkvallen gebeuren bij laag water, als wanneer de ondermijnde grond, aan het water geenen fteun hebbende, in. öorc, en eene diepte, zomtijds van verfcheiden Vademen, in Eeeeee 4 02  9 SCHOUWEN. g-d, op zomSeS S z"r Si Gmn^' is "de lniff, welke ... /•, .„ , l-n r°emt de vette Pa- Puft n worde Tvan^ e 2 7**' * d''epe Wee!en f '»g^mfrw.t^niï' e" DüinkaiK <«tmen is aldaar d2 T Wee""g Zo bekwaam naar de grond, tot het voeden van Houtgewas dat mPn - n "oSr ^«^^«-«keniogen, eertijds Ei^bTo" wierdln /„ t h°nderd en mZ meer G^s verkogt of wel i\ °rde"' te" pktten Lande> ^ men geen - Sn'6 XL6 dTo £n b£h0eft ^ Mest v»r i' i7 Opgezeetenen de gewoonte, van de men dZ 7" Z Ch t0t brandft0(Fd te bedienen' «II vor! Spelen Je"; d™ 'f1***' te de ged.ante van Turven, en pS het Lil Ïlt,ge h0°Pe" °* 16 dr00^- ^n o'uds In LvIIv a J 0"™" in zes deelen verdeeld te worden In gevolge der Whaalde affpoelingen, telt men 'er tegenwoor VierTd TV30 Vi6r deeIen: 'W-^l het z2Z. del, v ' WÊl Ker*»erye genaamd; het Ooster JL dedeel- het trMir-Pi*rAAil. Men heeft 'er niet meer dan twee Steden, Awwfc^ en De „ £ d 0 de volgende: Z«,7/W. i^,,^, 0„« ^ ^ " &r«*r*. Om*** Bfrgt £ *»rgfluts, \ Huis ZTr^jftfr, Rsnesfe en 't kuis A/J! Otó»^, Leliendaal, Ellemeer, Eikerzee, Vriie dorp, Ar moeder. Heek, Klaas Kinderer.kerk , Westerfchlu. wen, Dretjfchoor, Zonnemeer, Noordgouwe, Kapellc/en 't Huis Zwaanenburg, Nieuwerkerk, Ouderkerk , Vianen On< of 0«/-iWw. De meeste van deeze Dorpen worden op bijzondere Artikelen, in ons Woordenboek, befchreeven Wij merken h,er nog aan, dat Schouwen met Duitland thans zo i.aauw is verbonden, dat zij, fchoon oorfpronklijk afzoa Oerlij ke Eilanden, flegts één Eiland fchijnen uit te maaken Zie halma, en Tegenw. Staat van Zee. land, SC/HOU,  SCHOUWENBURG. {Graaf JOOST van) 9 Schouwenburg, {Graaf joost van) was Bevelhebber, onder Prins willem den I, ten tijde als Graaf lodewyk, 'sPrinfen broeder, in den Jaare 1568, een gevegt hielde mee den Graave van arembero, bij het Klooster Heiliger ke % in de Provincie van Groningen. Derwaarts zondt zijne Doorlnc'itigheid den Graaf van schouwenburg, met eene verfierking van Hoogduitfche Knegten en Ruiterije. Vier jaaren laster kwam de Graaf andermaal over in Groningerland, derwaarts gezonden door Prins willem, om het Stadhouderfchap over' dat Gewest, en over de Provincie Friesland te bekleeden. Eene aanmerkelijke verandering maakte schouwenburg in het laatstgenoemde Gewest. De gewoone verblijfplaats van het Hooge Geregtshof was de Stad Leeuwarden. Doch, hoewel een aanzienlijk, en wel het grootfte gedeelte des Lands den Prinfe was toegevallen, hieldt deeze Stad het nog met Spanje. Tén einde nu de Steden en Diltrikten van zijnen aanhang, door gebrek aan regtsoeffeninge, geen nadeel mogeen lijden, ftelde de Graaf van schouwenburg een nieuw Geregtshof in, en gaf aan hetzelve de Stad Franeker ter verblijfplaatze. Van geen langen duur, nogthans, was 's Graaven Landvoogdij ea verblijf in Friesland. Nog in het bovaen genoemde Jaar 3572 begonnen 'sPrinfen zaaken aldaar merkelijk agterwaarts te I00-pen. Kaspar robles, Heer van Billy, hadt, bij Stavoren, zesduizend man Nasfaufche Troepen gcflagen. Dit deedt den fchrik overflaan tot de meeste Prinsgezinde Steden; die voorts haare poorten voor den Spanjaard hadden moeten opei;er>. ScHouwErNBURG, om het gevaar, zo lang mogelijk was, te ontwijken, was na den Zeekant afgezakt, en hadt in het ViekMakkum eenen Schans doen opwerpen. Hij bedoelde daar mede een tweevoudig oogmerk: deels om uit zijne Sterkse den vijand het hoofd te bieden; deels om in allen gevalle eene agterdeur open te houden om Zee te kiezen en na Holland te kunnen vlugten. Doch de Schans kwam niet tot volkomen, heid; schouwenburg verliet denzei ven, eer hij nog voltooid was, uit vreeze voor de aannadering van den zegevierenden Ileere van billy', en ruimde met een het Gewest. Wat 'er, zedert, van hem geworden zij, in ons niet gebleeken. Zie bor en hooft. Eeeeee 5 Schraard  to SCHRAARD, SCHREVW.rric Onder Schraard, een Doro ' ~ "rgo, onder de GrietJnii !r*'te%land> in het Kwartier Wts. 'de Steden Fr2,e^rmL,rM' De Vsart' tusf<*™ getal der Huizen fa L '™* iaoPc do°r *t Dorp. Het meer dan dertien Stemdw,™ f ^°°t; ook m™ 'er niet *l™s heeft sLJ f " S^ Zsten of Boerderijen. NogKlaslis van £^ * /'^ ^raar , dender een oud Geftóelte, we, 'f \ Tu ^ Mn den KaP va» fl-fit van av.va, i;ermen 1 ef°01' hebb£"de ^ * G" ' " mui de volgende dichtregels ^t^^ rerKng rhrifcaan - roette men te en Stins r^t Vm °Uds °nt' genaamd. rn den Iaare , /*n SunsJof s-'ot, ^hm-SAt* . .Joeh» avlva, die benevenï °P dezeiv* Jonkheer flanders der Friefche vrEd * T Ede,en' voo>-- ger voor FraneZ, 2^*^ "** °V6r het * de« P°« van ring der tijden, £ Ten f'J8"""' ^ bii de ve^ Wierdt verharen. Dewijl hii L 1 ' V3D deeze waardigheid geleerdheid was , en vooral in T T, ^ mesr dan *eme«>* deeze afzetting j£ Thti £.* 7 ^7 Z6er emreD' trjnfche School, welke,, Wi 1H ^ ?ekt°r V3n het La" behonden. Niet hnf L« ,7 *^ bekleed hadt, bleef wind. De wj2e 0; „7^7^ hij in het ^'bedoor hem zelvenTaldïs iZl^ ^ ^ *»*>  S6HREVELIUS, (THE0DORUS5 H Onder andere veranderingen , welke , naa het eindigen en yastdeilen van het Dordrecht fcic Sijnode , voorvielen , was Ook de hervorming of veibetering der Schooien. Aan de broederen van het Klasfis was deeze, door de Afgevaardigden, van het Sijnode, aanbevolen. Zij hadden dien last niet ontvangen , of, te gader met de Ouderlingen der Haarlemfch* Kerke, vervoegden zij zich bij Burgemeesteren om verlof, tot het bij een roepen van de Schoolmeesters, en om onderzoek te doen omtrent derzelver regtzinnigheid, aangaande de vastgeftelde leerbegrippen, 't Leedt niet lang , of Hei en Burgemeesteren van Haarlem zonden , op den eenentwintig,, ften Januarij des Jaars 1620, door eenen Stads Bode, aan sciiREVELips, mitsgaders aan de overige Leermeesters van het Latijnfche'School, eene dagvaarding, bij welke zij voor het Klasfis , op het Prinfenhof vergaderd , ontbooden wierden. Binnen geftaan zijnde, las men hem voor, de Akte van-Toe? ftemminge of Verbintenisfe , behelzende eene erkentenis co aanneeming der Leerbegrippen, zo als dezelve, onlangs, op bet Dordrechtfche Sijnode, waren vastgelleld. Het Voorz.ttend Lid hadt'niet voleindigd met leezen , of hij vraagde of de Rektor en zijne Ampigenooten de vQorgeleezen Akte l', met een goed geweeten en vrijen onbedwongenen wille „ konden ondertekenen?" De Akte behelsde, onder andere, 'eene betuiging, dat men de Kanons der Dordrechtfche Kerk vergaderinge goedkeurde , en voorts beloofde, dezelve te verdeedigen en der Jeugd te zullen inprenten. Doch voor zo veel,° aan den Rektor schrevelius, geen affchrift der Kanons ter leczinge was ter hand gefield, verzogt hij eenigen tijd om zich te mogen beraaden. Eenigermaate reden van zijn verzoek gaf hij door de Verklaaring, welke hij thans deedt , „ dat men, zijns oordeels, de Verborgenheden der ., Voo'rbefchikkinge van alle Eeuwigheid, met den aankleeva ?' van dien, veel liever hadt in eere te houden, dan dezel" ve nieuwsgieriglijk te doorfnolTelen, of met ongewasfehene , handen aan te tasten; als mede, dat eene nederige onwee" tendheid beter was dan eene roekelooze weetenfehap." Zulk een antwoord en verzoek, als geenzins vallende in den fmaak der tijden, in welke men eene onvoorwaardelijk Vér-' ■' ■ ' klaa-  SCHREVELIUS. (TFJEODORUS' Jlaanng vorderde, decdt terflond, aangaande zijne regtzïnnig ne,d ,„ de Leere, eenig vermoeden opvatten De S evenwel, welke veelen den Schoolieeraar toedroegen gep X met oe redelijkheid van zijn verzoek, waren S»JTÏÏ hem Zes weeken, om zich te beraaden, wierden toegaan D.en ttjd verflreek» zijnde , verfcheen schreveeSvan » nws voor het Klasfis, en toonde zich bereldvaardig om rekenfchap van zijn ge,00f te willen S^ om voegde aanbieding om de Sijnodaale K™ e onder eSg" vanleatadeel.VrWagt,'ng V°edde Wi' °f deeze -nbiedt zou van de daadehjke aanneeming agtervolgd worden. Doch de zaak vtel anders uit. De Leden van het Klasfis, om rede en! welke, in 't vervoJg, eenigermaate, zullen blijken, voedden eer^Tanf eond°eSt; " ^ V6rVUld ™ ™ ^ * Z t g l , gr8S Verborgen 1"*™™ zij weiserd %a k ,g ;0dlf 0nde™S te aanvaarden, en bevolen de zaak aan den Haarlemfchen Kerkenraad. Een harde fctok was deeze voor het gemoed van schreven. L /door Ï bU de gevolgen deezer weigeringe, en hoe dezel e op f verlaatmg van zijn Ampt konde uitloopen. Uit iefde voor z-ine leerhngen voor zijne kinderen en voor zijne Geboorte fiad deedt hij al wat mogelijk was, begaanbaar met een goed Ge veeten, om dten gedugten ilag te weeren. Hij zelve beriep zich op zijne onfchuld en op voorheen ged ane dienft ? Z.jne vnenden, met 'smans lot begaan, fpraken voor h m een woord ten beste. Alles even vrugteloos. Drie dagen befteed de de Kerkenraad aan overleggingen en raadpleeg gen om' de zaak ten bedoelden einde te doen uitloopen" en £ ' de zelve, naa verloop van dien tijd, voor Burgemee Lewe' L' d Dg' fHREVELIÜS °P «et Stadshui? ontbooden, In door den mond van het Voorzittend Lid, het volgende Vor' ms deeden aanzeggen: „Dewijl de Kerkenraad ov r u „iet » voldaan is; dewijl gij den burgeren niet zeer anngenaam , en bi, zommige Ledemaaten der Kerke verdagt z t en 0ok „aart e Stad weinig nut kunt doen: daaronf v^t^ „ u v n uw ampt, ea bevee]en , te yemekke I Naa  SCHREVELIUS. (TI1E0D0RUS) 13 Naa het fchoolbewind den tijd van bijkans vierentwintig jaaren, met grooten lof, bekleed te hebben, wierdt schrevelius aldus, onverhoeds, van zijne bedieninge afgezet. Om, aan deeze behandelinge eenen glimp te geeven, flrooide men uit, dat de Rektor, op zekeren tijd na Brabant gereisd zijnde, waar toe elk, geduurende het Befland, vrijheid hadt, tot de vijanden was overgeloopen, en met de Jefuiten heimelijke gemeenfchap hieldt, tot nadeel van Kerk en Staat. Daarenboven befchuldigde men hem van ketterij , van fchijnheiligheid, van afval van de waare Leere. Zommigen ftrooiden uit, dat hij zich uiterlijk als een Hervormde aanftelde, doch in zijn hart het Pausdom was toegedaan. Doch schrevelius zelve en de Remonftranten van dien tijd meenden de waare oorzaak van den opgevatten haat te moeien zoeken in 's Mans gemaatigdheid. Uit de boven gemelde Verklaaringe is reeds gebieeken, dat hij een vijand was van ftoutmoedige bepaalingen omtrent duistere leerbegrippen. Nog Vroedfchap zijnde, was hij, bij de ijverige Contraremonftranten, in verdenking geraakt, om zijne gemeenzaamheid met eenigen, die bij hen verdagt waren van onregtzinnigheid. Daarenboven hadt hij, in de gemelde hoedanigheid, zich gevoegd bij die gemaatigde Regenten, welken de fcheuring in de Kerk te Haarlem en elders tegen den borst ftondt, en die, aan de Befluiten dec Hooge Overheid, tot rust en vrede der Kerke, de kragt van eene Wet zogten te geeven. Dit, meenden zij, was de waare reden, om welke zijne vijanden hem thans den voet dwars zetteden, en zijn verderf bewerkten. Naa dat het Vonnis der afzettinge over schrevelius geveld was, liet men hem nog vijf maanden in het fchoolbewind, tot dat men eenen anderen in zijne plaats verkoozen hadt. Thans vertrok hij met 'er woon na Leiden. Hier maakte hij zijn werk van het onderwijzen der Zoonen van de Heeren van obdam en scuagen , en van eenige andere aanzienlijke Uollandfche Edelen en voornaame Leidenfche burgers. Op verzoek der Ouderen, woonden de Jongelingen bij hem in huis. Intusfchen kwamen de Haarlemfche Predikanten tot guntliger gedagten omtrent schrevelius, en toonden zich genegen, om met hem te verzoenen; die zich, van zijnen kant, daartoe  SooTw gereed betÓ°Dde' ïhan3 * Wethouder- JLL"ar ™ 0nzen ^H8evel,üS het Rektorfcbap' *>n, 91 het Senool van Fiaare Stad;- 't welk hij gewillig aan jam en voorts ^ ^ ^ *J gewg aan 61 er om van zeventig jaaren bereik/hebben/*, verzogt% *S^n Hnl ,W° 't welk hem wierdt toe¬ gedaan. Hoewel t ziel., ten eenigen tijde, dus günftig niet ^aanzien, eindigde onze Grijzaart zfjne dagen m rust etf Zie tbeod. scH'rtEVËLiï Haiylethum, en Diairiie Scktiaflica; brandt,' Hifi. der Reformatie. ScirciyERius (petrus) volgens zommigen, met weglWinjf ten de| letter H, sc«iveriüs) hoewel, onze.agtens, de 2 fte fpeld.ng voor de echte moet gehouden worden, als zünde' zijn Doopnaam geweest pïeter schryvek. Hij wierdt geboo-' ren te Haarlem, in den Jaare i576; zijn Vader wzé (tLmm Schryver , Amllerdammer ,• van geen onaanzienlijk geQagt, Deeze kon naa dat zijn Zoon zich aan de Letteroefeningen,tot welke bij, van de kindschheid af, een brandenden lus gevoelde hadt toegewijd, met der woon na A»fterdam wedergekeerd, liet hem over aan de zorge van den broeder' zijner Hmsvrouwe, die geene kinderen hadt. Zo ras de Jongeling de noodige vorderingen hadt gemaakt, om van hooger onderwijs te kunnen voordeel trekken, zondt hem zijn Oom j.a t Hoogefchool te Leiden. Zijn plan Meldt in , om hem' zich op de Regtsgelèerdheid' te doen toeleggen. Doch de jonge scrrervERiüs voedde eene andere neiging. De Dichtkunde en de Geleerde Taaien trekken dermaate zijte aandagf, dat »] z.Ch meest geheel aan dezelve overgaf; maakende voorts wemig werk. van de beoeffenmg der Regten, Van hier daf" ïï fCn 7"ap Va" 'Z Mees^rchaP niet heeft beklommen Weke de reden zij, waarom hij geen HoogleeraaFsgeftoelte heeft bezeeren, hoewel hij daar toe de noodige bevoegdheid bezat, » ons met gebleeken, Misfchien wierdt zulks" heï met  SCHRIVERIDS. (PETRUS) 1$ ïiiet aangebooden ; en dan kan de reden daar van geweest zijn, 'sMans verknogtheid aan d-e groot, iicgerbeets en andere Voorfianders van den tegenprinsgezinden Aanhang. Van deeze verkuogtheid gaf hij eene doorflaande proeve, door een; zeer geestigen inval, wel waardig bier verhaald te worden. Terwijl de twee gemelde Staatsmannen, in 'sGraavenhage, gevangen zaten, woonde schriverius te Leiden, alwaar hij' een ampteloos leeven leidde, zijnen tijd flijtende met het vervaardigen van Oorfpronklijke Werken, of met het uitgeevetï van oude of laatere Schrijvers. Geduurende het gemelde tijdflip hieldt hij zich onledig met het vervaardigen van eene uitgave der Dichtwerken van den vermaarden janus secundus.Al lang was hij op middelen bedagt geweest, om- den gevangenen, van 't geen thans in Holland omging, eenig narigt te doen toekoomen. Thans verzon hij het volgende' middel. Onder het drukken deedt hij, in de Proefbladen, eenige regels van zijnen Dichter wegvallen, en vulde de ledige plaats met dichtregels van zijn eigen maakzel, bevattende de zaaken, welke hij zijnen vrienden wilde mededeelen. Voorts deedt hij de Bladen, welke het geheim bevatteden, in zulkervoege innaaien, dat ze, onder het affuijden, niet geraakt wierden, maar geflooten bleeven. Aan hogerbeets en de groot zondt hij ieder dusdanig een AfdrukzeL De bedoelde Dichtregels waren de volgende: „ Neftoris examen tardum eft, longumque gubernal';'. ,, Lirnen ad ofTenfum fubftitit ifla nave. „ Seria Liligeri juvat indignatio Regis, ,, Et facit huc aliquid motus in urbe tua. „ Spernitur interpres facter hic, Gradivus amaturj „ Et terqüinque duces, fi numerentur, erunt, „ Hcec retro quosdam fua vertere lumina cogunt. Si qua fides diffcis, jam cito finis ent. „ Talia legati Hectoridum relponfa tulere. ,, Quos pronos caufa; fcito favere tua;'. ,, Conventum patrio; mox nollra Batavia cernet, „ Quindecimtim dederis tu modó Jane diem. ,r Tune de judicibus certum elt difponere Veflris.'' DC  SCHRIVERIUS. (PETRUS) De zin deezer Dichtregelen kwam, hoofdzaakclijk, hier op »eile:r „ dat het ondervraagen van den Advokaat johan van „ oipiHBUNmio traagelijk voortging ; dat men nog iét* „ goeds hoopte van het misnoegen des Konings van Frankrijit, wiep* Gezanten de zaak der Gevangenen ijverig wa„ ren toegedaan, en die tot antwoord hadden bekoomen, da. „ men fc.htelijk met de zaak voortgang en aan dezelve een einde zoude maaken; dat de Staaten van Holland op den " ^| p deu J2I1"arij zouden vergaderen, en alsdan gewisfe,. li}k Regters over de Gevangenen zouden benoemd worden; „ dat de Predikanten te Leiden veragt wierden ; dat men „ fterl; van Oorlog fprafc, en het getal der Legerhoofden be„ paalcf was; dat de beroerte, oplang* te Rotterdam voor„ gevailen, eenig nut zoude uitwerken." De groot, welken de leeslust zeifin den Kerker was gevolgd hadt het Boek niet ontvangen, of hij nam het bij de jand, las het, en ontdekte het geheim. Schriverius hadt i.em, en zijnen loigenoot, tevens eenige middelen aan de hand gegeeven, om nieuwe berigten te ontvangen. Van deeze bediende zich dg groot. Doch tioGEREEETs, hooger bejaard en met zo luchtig van geest, leidde het Boek ter zijde: weshaiven schriverius hem eens en andermaal liet vraagen, of Bij het Boek hadt geleezen, en hem daar toe ernftig deedt «nlpooren. Doch dit verwekte agterdogt, en was oorzaakdat hem het Dichtwerk wierdt afgevorderd; waar oo, bij aandagtige leezing, de welbeleide vond ontdekt wierdt.' Geen leed, fiogthans, wedervoer des wegen schriverius, maar wel, wanneer hij, «enigen tijd daar naa , onder het af beeldzel van hogerbeets een Latijnsch Bijfchrfft gefteld hebbende, vermeldende in t kort, 'sMans daaden, in den laatüen dichtregel vraagde, waar nu het loon van zo veele verdienden bleeve? Hij wierdt des wegen in eene Geldboete van tweehonderd Guldens beflagen, welke hij zich bij Panding of Eve eutie liet af haaien; faatende zo veele van zijne Boekeu verhopen als de gemelde femme bedroeg. Boertende zcide hij „ dat zijne Boeken de fchuld hadden, en daarom ook . moesten f.jden. Schriverius verloor het gebruik van zijn «ez.gt, eemge jaarea voor zijnen doQd5 welke voorviel In den  SCHRIVERIUS, (PETRUS) enz'. ij èen Jaare i66ö, liet vierè'ntachtigfrë van zijnen ouderdom.' In zijne Hiflorifche Befchrijving, te vinden agter het Oud Batavia, ontmoeten wij de vólgende aanmerking, door hem gemaakt, ter gelegenheid van de vëroordeelingé der Remonftranten; waar uit 's Mans denkwijze over de Kerkelijke Vergaderingen duidelijk genoeg kan worden afgeleid: „ Ik weet ,, voorwaar niet", dus fchrijft hij, „ hoe het iriagh bijkomen, dat alle, die de Siinoden hebben beroepen, en be„ leidt, altijd hebben getriumpheert, en de beroeperien heb,, ben moeten onderleggen. Mier Godt weet alle dingen." Belwlven de Aantekeningen op Oude Schrijvers, heeft schriverius veel gefchreëven, tot ophelderinge van de Vaderlandféhe Oudheden. Z,ie zweeRtii Athene Belgicaa Schryver, (kornelis) eerst Kapitein, naderhand Luitenant Admiraal van Holland en Westfriesland, wordt, in 's Lands Gefchiedenisfen, met lof vermeld, van wegens verfcheideri kloeke daaden tegen de Barbnrijfche Roover*, in de Middellandfche Zee verrigt. Hij volvoerde dezelve in dé eerstgeinelde Hoedanigheid; zédert zijne bevord.ring, naa'het fluiten van den Vrede, om weiken te bewerken hij doör 's Lands Staateh wiérdt gebruikt., hadt hij minder gelegenheid orri zijne Krijgsdapperheid te oefTmen. Van wegen de aanhoudende Knapérijen der Aigierijntn, en de daar uit ontltaande belemmering van den Nederlandfctien Scheepvaart, zonden 's Lands Staaten, in den Jaare 1724, den Schout bij nacht godin, met eenige Oorlogfchepeh derwaarts, om over den Vrede te handelen. Als Kapitein voerde kornelis s iiryver het bevel op' een dier Schepen. Doch 'vernrds de Vredehandeling geenen voortgang hadt, beflooten de < izen tot wederwraak op de' roofzieke handelfïoorders. SchrïvEr, in de maand Junij, Op de hoogte van Kaap S. Vincent, een Algierfchen Kaaper vaiï Zesendertig Stukken Gefchut ontmoetende, tastte het aan, erf maakte 'er zich meester van. Nög in dat zelfde jaar, in dei maand Oétober , eenen anderen Kaaper ontdekt hebbende/ maakte hij 'er jagt op. Dcch deeze ontkwam hem door hard J5XVII. deel. F ff fff Zei.  SCHRYVER. (KORNELIS) zeilen, in zulkervoege, nogthans, dat hij 't bij Tetuan moest op ftrand zetten, alwaar hij den brand in zijn eigen fchip ftak, 1 wee jaaren daar naa wierdt de Vrede met Algiers geflooten. Gedunrende den Oorlog hadden de Rooverscen goed aantal matroozen en andere ichepelingen van de Nederlandfche fchepen genomen, en tot flaaven gemaakt, 't Liep aan tot in den Jaare 1729, eer 's Lands Staaten middelen te werk ftelden, om deeze oiigelukkigen te losfen. Aan den Heere schryver' wierdt dit werk toevertrouwd, en hij, met drie Oorlo-fchepen, derwaarts gezonden. Ter beftemde piaatze zijnde aangekoomen, maakte hij ftraks eenen aanvang met de ondefTiandenng. Geduurende dezelve zag de Heer schryver-, in de maand Janij des gemelden Jaars, op zekeren dag, twee Nederlandfche Oostïhdifche Schepen de Ree van Algiers naderen, geleid door vier Kaperfchepen van die Stad. Het waren uitgaande Schepen, en bleeken hem, bij nader onderzoek, genomen en opgebragt te zijn, onder het vooiwendzel dat de Bevelhebbers geen Algierfche Pasfen hadden kunnen toouen. Verontwaardigd over deeze handelwijze, vervoegde zich de Heer schryver bij den Divan of Raad, om de onbiili ikheid der bemagtiginge te betoogen, en de losla'ating te bewerken;, hij vertoonde, onder andere redenen, dat de Oostmdifche Schepen, geen bijzonderen eigendom zijnde, maar aan den Staat behoorende, geene yrijpasfen noodig hadden. Te vet intusfchen, was de buit, thans binnen gefleept, dan dat de* Divan zich met zulke redenen zoude laaten afzetten. Spreekende op een hoogen toon , floeg dezelve geene mindere dreigementen uit, dan de Schepen, nevens derzelven laadïngen, te zullen verbeurd verklaaren. Veele moeke kostte hec den Kapitein schryver, om de Leden van den Raad eenigzinste doen aan de hand koomen. Eindelijk, naa lang en verdrietig onderhandelen, gelukte het hem, het ontflag te bewerken, voor de helft van het gemunt geld, welk zij binnen boord hadden; dit bedroeg eene fomrae van houderdzeverërdertigdmzend Guldens. Naa de bedongene penningen te hebben afgeleverd, vervolgden de Oostïndifche Schepen hunie reize, en keerde de Kapitein schryver, met de vrijgekogte Siaaven, eerlang na het Vaderland te rug. Naa  SCHRYVER, (KORNELIS) SÓflL'DDEBEÜRS, enz. iorteflad, in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden der Staaten van Bolland en IVestfriesland. Onder alle deeze zorgen van het Stads en Staatsbewind , verloor Dr. sebastiaan eg-ertszoon , zo als hij gemeenlijk wierdt genoemd, en zijn naam op de Regeeringslijsten wordt vermeid , de bcoeff ning der Geneeskunde niet uit het oog. In een zeer gewigtig 'deel dier Weetenfchap, te weeten de Ontleedkunde, meer dan gemeene ervarenheid bezittende, verledigde hij zich, om over dezelve openbaare Lesfen te houden, in de Gehoorzaal, boven de kleine Vleeschhal, in de Nes; welke, zedert de jongde vertimmering van dat Gebouw, niet meer in weezen is. In de onrustige tijden, uit Godgeleerde zintwistingtn ontflaan, welke Dr. sebastiaan beleefde,' 'fchijnt hij tot die gemaatigde Regenten behoord te hebben, welke de verwijdering der gemoederen wenschten te voorkoomen, of, daar dezelve reeds ontdaan was, tot elkander te brengen. 'Er zijn nog Brieven voorhanden, uit welke blijkt, dat hij geenzins een vijand van arminius geweest is, en in welke deeze zijn gemoed uitdortte bij den Burgemeester, onder de befchuldigingen, met welke de Hoogleeraar wierdt aangetast. Terwijl hij in het Kollegie va» Gecommitteerde Raaden zat, liet hij zich meer dan eens te werk dellen, om de Predikanten en Klasfen over te haaien ter berustinge in de maatregelen, door de Heeren Staaten,- tot rust en vrede der Kerke, beraamd. Naa verloop zijner driejaarigc zittinge, in het Kollegie der Gecommitteerde Raaden, ontmoeten wij den Heer egbertszöon in geene openbaare bedieningen, behalven die van Raad der Gggggg4 Stad.  4f SECLUSIE. CMte van} Stad» Bij 'de buitengewone verandering der Regeeringe, te Amfterdtm, door Prins maürits, in den faare 1618, wierdt hij, nevens eenige anderen, van dien post verlaaten, en dus buiten allen bewind gefield. Volgens zommigen zou hij drie jaaren daar naa overleeden zijn, hoewel anderen zijnen fterftijd, eenige jaaren laster, uaamelijk op den achtflen Augustus des Jaars 1628, ftellen. Seclusie. (Akte van) Bij deezen naam, is, in onze Va. derlandiehe Gefchiedenisfen, bekend, een zeer vermaard Befluit der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, 't welk tot zeer veel twistens aanleiding heeft gegeeven, en, onder andere, wel voornaamelijk eene der aanleideude oorzaaken «geweest tot het akelig treurtooneel, in den Jaare 16°$H gunst, dan dat da aT Gezanten gelast,gd wierden, de overlevering der Akte, zo lang mogelijk was, te vertehuiven. S kweeS »ch van dien last, eenige dagen laater, wanne^f kromw? hun de Akte hebbende doen afvorderen zii Zr ™, — »,. 21t,e/ge itMio srs fvw„» . , uyzonaer, deeden hier over zeer feaerpe Vertoogen keveren. Op den achttienden van mT « ons meer dan dne weeken voor dat de Akte wierdt o7e geseeven, deeden de Afgevaardigden van het eerstgenoemde Gewest ter Vergade.inge van de Algemeene Staaten el zeer lT,rke Verklaarmg. Zij behelsde, onder Seri da! 5, Dolend hadt gehandeld tegen de algemeene Un e, t «en «ffl Zeeiand, en tegen eene Verklaaring, onlargs gedaan " iTi:se de benoemh,g tot het „ flegts. verfchooven, en over dezelve niet dan door alle de „ Gewesten moest beflooten worden; en ekpdqjijk tegen het » eenpaang gevoelen van alle Gewesten, Holland ingeLten « volgens t welk het Artikel, waar bij de Uitfluiting wierdt * begeerd, volllrekt moest verworpen worden; dat de Akte „ niet  SECLÜSIE. (Akte van) 43-, „ niet het werk was van alle Leden van Holland, maar van ,, eenige driftige Regenten, onder voorwendzel van een. be„ driegdijken nood. Dat hier mede een blijk was gegeeven van de hoogfte ondankbaarheid tegen het loffelijk Huis van „ Oranje, welk zo veel bloeds geftort, zo veel goeds ver„ rigt hadt, ten dienfte van het Vaderland; dat het onredelijk, „ en onbarmhartig was, eene onnozele fpruit, die,niemand „ beleedigd hadt, met zijne ongeboorene naakoomelingen, te veroordeelen eu te bederven. En gefchiedde dit aan het „ groene hout, aan den jongen Prinfe, welken men, als^Ge„ vaders, ten Doop geheven hadt, wat zoude aan het- dorre „ gefchieden ? aan de andere Gewesten, over welke men „ zich eene foort van opperlte magt fcheen te willen aanma„ tigen, om 's Lands Vrijheid over te geeven aan den Protei,, tor, dien men, op gelijken grond, daar naa 'sLands opper„ fte magt zoude mogen willen afftaan. Dat de Pnns van „ Oranje ook begreepe.n was in de Unie,, die door zijnen Ofer-Grootvader bezworen was, en waar. mede deeze „ Uitlluiting ftreedt; dat de beenderen van deezen Vader de* 3> Vaderlands, deeze oorzaak van 's Lands Vrijheid en welvaart, W zijn rQtaf, ,te Delft, wegens zulk eene oneank„ baarheid, wraak zouden roepen over het Land, maar vocr„ al over hun,* ^r oorzaak van waren, en dat God ons „ of onze naakooradiiigen, gevvisfelijk deswegen Qrafjëfi zoir „ de," Wat. laater, op de^qnietiging der. Akte van Seclu/te* van nieuws, hebbende aangedrongen, begeerden de Afgevaardigden van FrietlarJ, daarenboven, „ dat de Pnns van ,, Oranje, van nu af, tot Kapitein en Admiraal-Generaal J)e„ noemd wierdt; dat de Algemeene.Staaten bijzondere zorge* „ zouden draagen voor zijne opvoeding, en dat de Heer.-;» ,, van beverningh en nieuwpoort, die de Akte, in E, ge„ land, hadden overgeleverd, uit alle Generaliteits Köllegiert „ zouden geflooten worden." Op de .eerfte yerkiaaring hadden de Hollandfche Afgevaardigden.ter Generaliteit doen aantekenen „ dat zij de Verklaring der Friefche Afgevaardigde» „. hielden te zijn voi onwaaragtigc Rollingen, hoonende fclïèld» „ wobrden, onbefchaamde lasteringen'en onchristelijke vluLk* „ wenfehen, en dat zij zich niet genoeg konden verwondM » ren-i  "en, gewoon waren teeen elkander te gebruiken; dat zij „ Zich hierom met de Afgevaardigden van Friesland niet versi der wilden inlaaten, maar wel ten overvloede verklaaren, » dat zij niet wisten, dat Holland in eenige onderhandeling „ met den Protektor getreeden was, die de Algemeene Staas, ten betrof, en dat zij het tegendeel wel volmondig beves„ tigen konden, gelijk zij deeden." Wat de Staaten van Holland antwoorden op de hefchuldiging van ondankbaarheid tegen het Huis van Oranje, zal ftraks verhaald worden. Eene niet minder ernftige, doch meer befchaafde taal fpraken de Afgevaardigden van Zeeland, in een Vertoog, ter zaake van de Akte van Seclufie, omtrent dien zelfden tijd ingeleverd.^ „ De Uitfluiting, beweerden ze, door Holland ge„ fchied, om de vrugten van den Vrede te bekoomen, konde „ niet gefchied zijn zonder eene voorafgaande handeling tus„ fch-n den Protektor en de Staaten van Holland; doch zulk „ eene handeling ftreedt met de Unie, waar bij het handelen „ over Vrede aan de Generaliteit verbleeven, en het maaken i, van Verbonden met uitheemfche Mogendheden aan de bij„ zondere Gewesten ontzegd was. Eene handeling, die ook „ de andere Gewesten betrof, moest niet zonder kennis der „ Bondgenooten gefchied zijn; Holland was hier mede aange» gaan tegen verfcheiden Verklaaringen, onhvgi gedaan, in „ welke flegts uitftel der bevorderinge van den Prinfe van „ Oranje onderfteld was. Het verleenet) der Akte liep ook „ aan tegen de Verklaaring van Holland ter Generaliteit, bij „ welke de verwerping van den eisch, wakende de Uitflui„ ting, eenpaariglijk.geftemd was. 't Scheen ook onredelijk, j» een jongen, onnozelen Prins, buiten nood, enkel op be„ geeren eener uitheemfche Mogendheid , onlangs met ons „ verzoend, uit te fluiten van de waardigheden, tot welke „ hij door zijne hooge geboorte en aanzienlijke goederen, w meer dan iemand was bevoegd: zo dat ook Holland, vol' w gens de Unie, meest door zijnen Overgrootvader bewerkt t, gehouden was, hem in dezelve te handhaven. Holland *  SECLUSIE. (Akte van} '43 „ in 't bijzonder, was altoos van verfland geweest, dat de „ Staat niet in rust en vrede kon blijven, zonder Heeren van „ aanzien; onder welke de Vorften uit het Huis van Oranje „ 't naast in aanmerking kwamen. De Heeren beverningh „ en nieuwpoort, hoewel Onderzaaten van Holland, zo lang „ zij in den eed der Generaliteit waren, konden zich niet „ wettiglijk laaten gebruiken tot het uitvoeren van eenen last, „ ftrijdig met het oogmerk der Algemeene Staaten. De nood „ tot de Uitfluiting was 'er niet geweest, vermids het Ver„ drag van Vrede reeds getekend was, eer 'er door Holland „ toe beflooten wierdt. Was vooraf hier omtrent eenig ver„ band gemaakt met den Protektor, 't moest buiten de Bond„ genooten niet gefchied zijn. Dat 'er zulk een verband niet „ was, bleek, om dat anders die van Holland, zo lang naa „ het befluit tot de Akte van Seclu/te, niet zouden hebben „ aangehouden, dat de Protektor zich met de verzagting ge„ liefde te vergenoegen. Om den flap, thans gedaan, uie „ ontzag voor den Protektor, zou men hem in zaaken van „ minder gewigt, te ligter believen, waar uit fchande en ,, veragting buiten en binnens lands, en oneenigheid onder de ,, Leden van Regeeringe te wagten was. Het voorwendzel,' „ als of de verzagting in het Verdrag door de Engelfche Re„ geering eerst begeerd was, bleek, van agteren, ongegrond „ te zijn: waarom men Holland van eenigen flinkfchen handel ,, mogt verdagt houden. De naauwe Vereeniging , welke „ eertijds, tusfchen Holland en Zeeland, hadt plaats gehad, t, gedoogde ook niet, dat eene zo gewigtige zaak buiten ken„ nis van Zeeland ondernomen wierdt; vooral, daar die van Holland, onlangs, op de Zeeuwfche Staaten zo ernftig be^ „ geerd hadden, van de benoemiug van eenen Kapitein Ge„ neraal vooraf kennis te mogen hebben." Onder een zo veel gerugts maakend gefchil, tusfchen eenige Provinciën, valt het ligt te denken, dat het niet aan poogingen zal gehaperd hebben om dezelve te bevredigen. De Staaten van Gelderland, Utrecht en Overijsfel deeden den voorflag, dat de wederzijdfche feherpe Gefchriften en Aantekeningen uit de openbaare Registers geligt, en vervolgens ingetrokken moesten worden. Het zelfde zogc men te bewer» kej,  ^4<5 SEC'LUSIE. (Akte van") ken, ten aanzien der vijf boven genoemde Hoilandfche Stelden, welke tegen de Akte van Seclufis geflemd hadden. In een Gefchrift, welk thans ki 't licht kwam, wierdt, als een middel om de Uitfluiiing te doen intrekken, aan de hand gegeeven r ■ dat de Staaten der bijzondere Gewesten, eerst afzonderlijk, en indien zulks geene baate deedt, gezamentlijk zich moesten vervoegen in de Vergadering van Holland, om hun misnoegen over het gehandelde te verklaaren, indien dit van geene uitwerking, ware, moesten de Gewesten overleg- .gen, om den Prins, van nu af, te benoemen tot Kapitein Generaal, mét eenen Luitenant onder hem; dat men hier van den Protektor moest kennis geeven, met verzekering, dat de Staaten en de Prins zich aan het geflooten Verdrag heiliglijk- .zouden houden. Zelf fchreef de Protektor kromwel aan de Staaten van Zeeland, om hun de nadeelige gevolgen van de' verdeeldheid der Gewesten onder 't oog te brengen: alzo een nieuwe Vredebreuk den reeds kwijnenden handel ten eenemaale bederven, en voor de Vrijheid en den Godsdienst der twee .Volken ten uiterften verderflijk zijn zoude. De Staaten van Holland, intusfchen, dus openlijk aangetast cen befehuldigd, oordeelden niet te mogen zwijgen, maar zicfr verpligc, om hun gedrag, raakende de zaak der Seélt/0, of' Uitfluitinge, openlijk te moeten verdeedigen. 't Was uit dien hoofde, dat men, eerlang, een uitvoerig Gefchrift, onder den .tijtel van Deductie, zag in 't licht koomen. De llaadpenfio. naris joan de witt wierdt voor den voornaamften Opfleller daar van gehouden. Zommigen befchouwen dit Gefchrift als een der merkwaardigfte Stukken', welke, van Staatswegen, ooit in de Veréeuigde Nederlanden zijn in 't licht gegeeven. Dewijl het met het onderwerp van het tegenwoordige Attikel ineen onmiddelijk verband fraat, oordeelen wij, met het plaatzen van den hoofdzaakelijken inhoud, aan veelen onzer Leezeren, .geenen ondienst te zullen deen. De Deduüie was in twee Deden onderfebeiden, en ieder -Deel wederom in etlijke ■ Hoofd/lukken gefmaldeeld. In hee Eerfte Deel zogten de Hoilandfche Staaten voorast aan tc loonen, dat de Provincie van Holland, uit fcragt hamer Souve«einiteit, het regt hadt om de Akte van Seclujie, ten aanziea var*  SECLUSIE. {Akte van) ttf van den Prins van oranje, te mogen maaken; deels, uit kragt des gezags, bij de Unie van Utrecht, aan ieder Provincie voorbehouden en opgedraagen; deels, in gevolge van verfcheiden voorbeelden, in 'sLands Gefchiedenisfen voorhanden. Vervolgens*, dat zij op de Groote Vergadering, in den Jaare 16,91 gehouden, geenerlei Verklaaringen, met dusdanig eene Uitfluiting ftrijdig , gedaan hadden. Ten derde wordt onderzogt, in hoe verre en in welke zaaken, de Unie tusfchen Holland en Zeeland de beide Provinciën verpligtte, om Communicatis Confiliis, met wederzijdfche raadpleegingen, ea niet afzonderlijk te mogen belluiten, en beweert men, dat te Akte van Seclufie tegen deeze Verééniging niet ftrijdig vgas. De Staatén van Zeeland hadden hier van een voorbeeld gegeeven, door hunne Verklaaring ter Generaliteit, in den Jaare 1652, dat men den jongen Prins, van toen af, behoorde te benoemen tot Kapitein- en Admiraal-Generaal, zonder, vooraf, Holland deswegen gekend te hebben. Die van Holland hadden, gevolglijk, een even gelijk regt ten aanzien van de Uitfluitinge , zonder vooraf des wegen met Zeeland geraadpleegd te hebben. Het onderwerp van het vierde Hoofdftuk was, een onderzoek, in hoe verre ieder Provincie afzonderlijk vermogt in gefprek te treeden, of te handelen met eene uitlandfche Mogendheid : en voorts een betoog dat Holland, op verzoek van den Protektor, de Akte van Seclufie hads mogen maaken, en aan hem doen overleveren, zonder daar mede de Unie eenigzins te fchenden. Volgens het Tiende Artikel der Unie vermogt geene der Provinciën eenige Confederatien of Verbonden met eenige Nabuuren of Landen aan te gaan, zonder toeftemming der Veréénigde Provinciën en Bondgenooten. Doch men merkte hier op aan, dat Confederatien of Verbonden geheel iet anders waren dan onderlinge gefprekken, naakte Verklaaringen of beloften, en gemeere Verbintenisfen. Maar van den aart der laatstgemelden was de Akte van Seclufie. Het vijfde Hoofdftuk wees aan, dat ieder Provincie ongehouden is, aan dc Bondgenooten kennis te geeven van bijzondere gefprekken of handelingen met bijzondere Koningen , Prinfeu of Staaten; en dat Holland, over zulks, zonder kennis geeving aan de overige Provinciën, de Akte mes  4* SECLUSIE. (Akte van} met den Protektor hadt mogen maaken: ja, dat, om verfcheiden redenen, daar van geene kennis behoo»de gegeeven te worden. De befchuldiging, als of de Gezanten der Algemeene ^Staaten niet hadden mogen gebruikt worden tot het overleven ren van eene Akte eener bijzondere Provincie, wederleiden ze daar mede, dat de Gezanten verpligt waren, volgens hunnen last, ook de bijzondere verzoeken, aan hun gedaan, aan te neemen, en vervolgens aan de geenen, welke ze betroffen, over te Ichrijven. De Staatfche Gezanten hadden dit altoos .gedaan, niet alleen ten aanzien van de Provinciën, maar ook ,van bijzondere Steden. In het zevende Hoofdfluk wierdt aangeweezen, dat het aan ieder Provincie vrij ftaat, ter bevórderinge van den Vrede, iets toe te brengen, buiten kennis der Bondgenooten; en dat het verleenen der Akte van Uitfluitinge niet ftreedt met het Negende Artikel der Unie, inhoudende dat men geen Traktaat van Beftand of van Vrede zou mogen maaken, dan met gemeen advijs en toeftemming der Provinciën: vermids het aan ieder Provincie vrij ftondt, iets te mogen toebrengen om tot een befluit te koomen; even gelijk Prins willem de II, bij het fluiten van den Munfterfchen Vrede, een Vejdrag hadt aangegaan, buiten kennis der Staaten, alzo het tot den Vrede diende. Het laatfte Hoofdfluk des Eerften Deels bevatte een betoog, dat de Akte van Seclufie niet ftrijdig was tegen eenige voorgaande Befluiten der Algemeene Staaten, bijzonderlijk »iet tegen het geheim Befluit van den negentienden Februarij des Jaars 1654, doelende op den boven gemelden middelweg ten aanzien van den Prinfe van oranje , aan kromwel voorgeflagen. Tegen dit 8eiluit hadden de Staaten van Holland geenen last gegeeven, maar veeleer daarop, zo lang doenlijk was, aangedrongen. In het Tweede Deel der Deduüie wierdt, vooreerst, deeze Helling beweerd, dat in een vrij Geenebest, niemand door geboorte eenig regt heeft tot de hooge Ampten en Waardigheden, en dat de Uitfluiting van den Prinfe van oranje niet ftrijdig was met deeze Vrijheid. Holland hadt zich zelve wel de magt, of, indien men wilde, de vrijheid benomen om den Prins van oranje te bevorderen; maar het was om den Oorlof, die ook, in veele opzigten, de Vrijheid benadeelde, te wee*  SECLUSIE. (Mte vdn^ 4$ weeren. De thans klaagende Gewestefi, dat Halland zich du» aan eenen band gelegd hadt, hadden, in den Jaare 1635, foortgelijke verbindende Verdragen met Frankrijk aangegaan.' om te zwijgen, dat het dringen op de bevordering van deri Prins van oranje, terwijl hij nog een kind was, met de1 Vrijheid veel meer onbegaanbaar was. Op de aantijging, al» of de Akte van Seclufie eenige lafhartigheid imloot, wierdÉ vervolgens aangemerkt, dat Verfcheiden Rijken,- Staaten eni Landen, zonder oneere voor dezelve, veele zaaken hebberi toegedaan, tot hunne beveiliginge en gerustheid; en dat dé Akte geene de minfie onderwerping of lafhartigheid ïnüoot y om welke de Staat, bij andere Mogendheden, minder zoude' geagt worden; dat 'er tijden en gelegenheden konden zijn* welke het inwilligen van dingen noodzaak lijk maakten, welktf men, buiten dezelve, niet zoude toegeeven. Dus hadt dé Stad Amjlerdam aan willêm den II toegedaan dat eehigé Leden der Regeeringe van hunne Ampten wierden verlaateö* hoewel zij zulks niet verdiend hadden , alleen om een eindfit te maaken aan de oneenigbeden. Op de klagfe , als of de» Provinciën onder elkander oneenig waren geworden door dé Akte van Seclufie, wierdt aangemerkt, dat de fcr.ald deezeroneenigheid veeleer bij de Hoofden moest gezogt worden $ en vervolgens, dat zonder het verleenen van de Akte vati SecluRe door Holland, de Oorlog met Engeland Zoude her/ben moeten blijven voortduuren.- Zonder deeze bewilliging Zoude men den Protektor dermaate verbitterd hebben, del San denzelven geene bevrediging zoude geweest zijn, indterf men , volgens den wensch van zommigen , den Prins VAtf oranje ha.ide bevorderd. In het Vijfde Hoofdfluk toonde» de Staaten, dat door de Akte van Seclufie niemand van et.nig# Voonegten wierdt ontzet; en dat in eene Vrije'Regeering, alwaar de Ampten aan de waardigften motten worden opgeu .draagen , niemand , door geboorte, eenigzins regt btkoomfc tot eenige waardigheden en bedieningen. Op de befchnidt^ ging, eindelijk, van ondankbaarheid tegen het Huis van orai*|e, aan welke de Staaten van Holland, door de Akte vat» Seclufie, zich fchuldig maakten, wierdt, in het Zesde ert taatfte Hoofdfluk, onderzogt, welke dankbaarheid het Hui$ XXV1L dëeu Hhbh-bfe  5° SECLUSIE. (Akte van) van oranje aan den Staat, en da Staat, aan dat Huis verfchuloigd was; voortSj we|ke dMlkbMrh,id alle de Provincie aan tiodand en Zeeland , voornaamelijk aan de eerde fchuldig waren; en eindelijk aangetoond, dat door het verleenen van de Akte van Uitfluitïnge geene ondankbaarheid tegen het gemelde Huis gepleegd was. Willem de I hadt, inderdaad, groote dienden gedaan, en de gronddagen der Republiek gelegd. Maar, alles wel ingezien zijnde, hadt die Prins geene minder verpligting aan de Staaten van die Provinciën, dewijl hi] #ldaar eene verzekerde verblijfplaats hadt, welke hij nergens hadt kunnen vinden; dat hij, geduurende zijn leeven, groote eer en waardigheden genooten, en Holland en Zeeland hem het Grasdijk bewind hadden toegelegd, hoewel hij, door een ontijdigen dood, in het genot daar van riet gedeld was. Ook waren de naakoomelingen van Prinfe Willem-, zo binnens- als buitenslands, in groote eere en aanzien geweest; welk aanzien voornaamelijk ontdondt uit de hooge Ampten en Waardigheden, welke zij in de Nederlanden bekleed hadden. Een aanmerkelijk gedeelte der Vaderliike goederen, door de Spanjaards aangehouden, was, inderdaad, door Prins MAujtns heroverd; doeh zulks was gefchied met de Krijgsnmgt der Staaten; die 'er, vervolgens, ten hunnen koste Bezettingen gelegd hadden. De gewoone Jaarwedden, Pennoenen, Buitgelden, en de gewoonlijke giften van den Staat m t gemeen, en van de Provincie van Holland en Westfries, land in 't bijzonder, bedroegen, geduurende de tijden van malrits, freder1k henrik en willem den II, boven de buuengewoone giften van de Oost- en Wes.ïndifche Maatfchappijen deez'jr Lauden, boven de vereeringen van eenige bijzondere Provinciën en Steden, boven de voordeden van de Veldtogte£, die niet te berekenen, zijn en zeer groote fommen zouden unmaaken, en boven nog meer andere voordeden, eene fomme van omtrent tweemaalhonderd Tonnen Gouds of twintig Miliioenen Guldens; om nu nog niet in aanmerking te neemen, den vrijdom voor de Prinfen van de gewoone 's Lands Imposten en buuengewoone belastingen. Op de befchuldiging vin ordankbaarheid tegen de naagedagtenis van willem den I, door de Staaten van Friesland inzonderheid aan-  SECLUSIE. (Akte van') 51 aangevoerd, merkten die van Holland aan, dat zij zelven, indien hunne aantijging nu gegrond ware, zich daar aan hadden fchuldig gemaakt. Naauwlijks was Prins willem de I overleeden, of de Friefche >taa:en verkooren tot hunnen Stadhouder Graaf willem lodewyk van nassaü , met ukfluiting van Prinfe maurits, die toen reeds een bckwaame ouderdom bereikt hadt, zonden te vreezen dat ze voor ondankbaaren zouden gehouden worden; niettegenftaande zij den Neef boven den Zoon begunftigd hadden. Konde men dus, zonder ondankbaarheid, ten aanzien van maurits handelen, zo gaven de ,taaten in bedenking, of zij van ondankbaarheid konden befchuldigd worden omtrent een kind van drie jaaren, gebooren van eenen Vader, die den Staat in zulke deerlijke verwarringen hadt gebragt, door het gevangen neemen van Gemagiigden hunner Provincie, en door 't beleg van A^iflerdam. Willem de I, was, daarenboven, geen Stadhouder en Kapitein-Generaal geweest van alle de bijzondere Provinciën. Nog onlangs hadt de Provincie Groningen het voorbeeld gegeeven van foortgelijk eene Uitfiuitinge, door het voorbijgaan van den jongen willem. en het Stadhouderlchap aan Graave willem frederik op te draagen. De Staaten beflooten hunne Deductie met eene optelling van de dienlten van Holland, en de aanwijzing der daar uit volgende vcrpligrnge der overige Provinciën tot dankbaarheid. Holland hadt voorzigtiglijk verhinderd , dat de Landen niet onderworpen waren aan den Hertog van anjou ; HMand hjdt de ontworpene overh^erfching de; Graaven van ieicester verijdeld; Holland hadt meer dan de helfc der kosten van den Spaanfchen Krijg gedrasgen, en bovendien, am de overige Gewesten, verfcheiden Millioenen opgefchooten; even eens hadt Holland in den jungften Engelfchen Oorlog gehandeld. Ihfland, derhalven, befchouwde het als ee-e groote ondankbaarheid aan God, indien men, naa zo veele gunden, nog bleeve morren. Zo ras deeze Dedu&ie , ter Vergaden -.ge van Holland, was goedg ™ i» E?, Hu,S;edoe" abouwe"; t welk hij voorts met eene T„ ë 7 de.ku"ft,Sfte Schilderijen verfierde. Gehard segers overleedt in den Jaare ,tfSIf ,„ den ouderdom van zes, jtïjr j n,oet'derbaiven'in den jaaren x5pi êebo°- Zie ka rel vermandek.  SELLES. (Baron van) $T opgevat, geliet deeze zich, meer dan eens, als of hij niet afkeerig ware, om den peis te treffen; doch wanneer het aankwam op de voorwaarden, vertoonden deeze geene onduistere blijke, dat het hem geenzins ernst konde weezen. Het gedrag van den Baron van selles kan hier van ten bewijze dienen. Behalven zijne inwendige ongezindheid omtrent de zaak der Nederlanderen, behelsde zijn Lastbrief zodanige voorflagen, als van de Staaten nimmer aangenomen of goedgekeurd konden worden. De Algemeene Staaten, naamelijk, in den Jaare 1577. eenige voorflagen tot bevredigïnge, aan zijne JMajefteit gezonden hebbende, gegrond, onder andere, op de Gendfcie Vredehandeling, vervoegde zich de Baton van selLes , in het volgende jaar , bij de Staaten, medt brengende eenen Brief des Konings, welks hoofdzakelijke inhoud hier op neder kwam, dat zijne eenige eisch en begeerte op de Nederlanden hier in beflondt: de Roomtche Godsdienst en de gehoorzaamheid t'hemwaarts moesten gelteld worden op denzelfden voet, op welken dezelve onder zijnen Vader Keizer ka rel den V geftaan hadden. Zo dit gefchiedde, wilde hij, met bijltand der goeden, de kwaaden tot reden, het Land tot rust brengen, de voorgaande beroerten in vergeetelheid ftellen. en hun een genadig en toegeevend Heer zijn. Met andere woorden, philips wilde den Vrede maaken, mids de Landzaaten, voor het opgaand licht van verbeterde Godsdienstkennisfe de oogen flooten , het fchenden van Vrijheden en Voorregten geduldig droegen, en alzo de kluisteren van een Ziel en Lichaam prangend juk vrijwillig aantrokken. Vreemd klonk deeze taal in de ooren der Staaten; en nog vreemder die van den Baron, wanneer hij, in zijn mondeling Vertoog in de Vergadering, de onderftelling invlogt, dat de Staaten, tot zulk een onderhouden van Godsdienst en gehoorzaamrieid, zich verbonden hadden. Ligt is 't te gisfen, hoedanig een antwoord de Staa'en hierop te gemoete voerde. Zonder den Koning van geveinsdheid of fpotlust te befchuldigen, ontkenden ze ronduit de gemelde verbintenis, doch voegden 'er nevens , dat de Brieven van den Heere van selles tot opeubaare verbreeking van de Gendfche Bevrediginge en van het Eeuwig Edikt «rekten, en 'ot nieuwen invoer der wreede Hhhhhhs W-  S'S SELLES. (Baron van) vervolgingen en van de Inquifitie ftrekten: Kunnende, derhalVen, des Konings aanbieding, zonder openbaare en in 't oogIoopende meineedigheid , gedaan noch aangenomen worden. Van selles vertrok, diens volgens, zo als hij zelve, en ook de Koning, voorshands ligt hadt kunnen gisfen, zonder een enkelen ftap tot den Vrede te zijn genaderd. Twee jraren naa het afleggen van deeze boodfchap, kwam de Baron van selles, andermaal, in de Nederlanden, doch thans onder een geheel andere gedaante. De Baron, naamelijk, het oog hebbende op Bouchain, hadt in den arm genomen zekeren Onder-Hopman, die daar binnen het bevel voerde, en deeze, door loon en beloften, overgehaald, om door verraad hem de Stad te leveren. Ten dien einde zou de Staatfelie Krijgsman bewerken, om' het werk dies te gemaklijker te maaken, dat, in den vroegen morgen, een gedeelte der Bezettinge, op buit of eenigen anderen aanflag, na buiten zoude trekken. Naa deeze affpraak keerde de Hopman voorts na binnen, doch gaf 'er ftraks kennis van aan joost de zoete , Heere van killers, die 'er het bevel voerde. Ten beftemden dage en uure deedt de Stedevoogd eenige Ruiters en Knegten ter Stede uit trekken, en, als een blijk van geen kwaad vermoeden te koesteren, de Poort agter dezelve open ftaan. De Baron van selles, hier van verwittigd, deedi zijne benden aanrukken, en voorts de open ftaande Poort binnen trekken. Intusfchen hadt de Stadvoogd bevel gegeeven, zo ras het vijandelijke volk zoude binnen zijn, de Poort te fluiten, voprts uit de hinderlaagen ten voorfchijn te koomen, en 'er op in te vallen. Recht van pas wierdt dit naagekoomen, en met een het grof gefchut gelost van de Wallen, om te dienen tot een zein voor de uitgetrokkenen, om te rug te keeren, en op de vijanden, die zij buiten aantroffen, aan te vallen. Veele van deeze wierden gefiagen of gevangen genomen , anderen op de viugt gedreeven. Gelijke nederlaag leedt de Heer van selles binnen de Stad. Naa dat veelen van zijn volk gefneuveld waren, gaf hij zelve, nevens veele andere aanzienlijke Krijgsoverften, zich gevangen. Men voerde hem na Zeeland, op het Eiland Walcheren, alwaar hij, op het Kafteel Rammekens , in bewaaring wierdt gefteld. Hij zat  SEM, (SIEUVVERT PIETERSZOON) enz. SO zat aldaar drie jaaren, naa verloop van welke hij, ondanks bet goed omhaal, welk hij 'er genoot, meestal, meent men, van ongeduld en hartzeer ftierf, veroorzaakt door de weigering des Spanjaards, om den Heer la noue tegen lum uit te wisfelen. Tot aan zijnen jongden adem voer hij hevig uit tegen de ondankbaarheid des Konings, dat zijne en zijner Voorzaaten getrouwe dienden aldus vergeeten wierden. Zie BOit en hooft. Sem , (sieuwert Pieterszoon ) een vermogend Amfterdamsch Koopman, en een der eerde oprigters en Bewindhebbers der Oostïndifche Maatfchappije; als hebbende hij, nevens éenige andere aanzienlijke Stadgenooten de kosten gedraagen van den eerden Scheepstogt, door kornelis houtman, langs den Zuidlijken Uithoek van Afrika, zedert de Kaap de Goe. de Hoop genoemd, ondernomen en volvoerd.* Van 's Mans weldaadige Godsvrugt, en die zijner Echtgenoote, karretje arend bouwers dogter, is nog heden ten dage een bewijs voorhanden, in een Hofje, naar den naam der Iaatstgemelde, Bouwers - huisjes genaamd. Zij zijn vijf in getal, en daan in de Wijde Steeg, bij de Bloemmarkt, aan de Zuidzijde, vier aan de Straat, en het vijfde in ^en Gangetje of Slopje. De letters S. S. en onder dezelve M. A. B. welke men in den Voorgevel leest, verbeelden de naamen van den Stigter en de Stigteresfe. De Bezorgers van het Roomsch - Katholijke- Armen -Comptoir hebben 'er het opzigt over. Senguerdius, (arnoldus) een geleerd Man der jongstvoorgaande Eeuwe, wierdt te Amflerdam gebooren, in den Jaare 1610. Naa het dof der laagere Schooien, al vroeg, te hebben afgefchud, vertrok hij na het Hoogefchool te Leiden. De Wijsbegeerte, volgens de begrippen van aristoteles, was hier zijne hoofdbeoeffening, de beroemde burgersdyk in dezelve zijn Leermeester, en maakte hij, op diens voetfpoor, zo fnelle vorderingen, dat hij, reeds in zijn negentiende jaar, den trap van het Meesterfchap beklom. Uit een zijner uitge- gee-  SENGUERDIÜS. (ARNOLDUS) geevene Werken mag me„ befluiten, dat hij zich tevens op de beoeffemnge der Geneeskunde zal hebben toegeleid. Sedert zijne bevordering tot het Meesterfchap, verkoos hij de Godgeleerdheid ter zijner beoeffeninge, eerst aan het boven gemelde Hoogefchool, en naderhand te Franeker- de vermaardhe.d der beroemde Hocgieeraaren ames,us en maccovius hadt hem na Friesland gelokt. I„ de Wijsbegeerte nogthans, fchijnt sengüerdiüs voornaamelijk ui-gemunt, en in 't beoeffenen van dezelve 2ijn -hoofdbedrijf gefield te hebben. Dit mogen wij afleiden uit het befluit der Bezorgeren van het Hoogefchool te Utrecht, als die, in den Jaare ,638, hem tot Buitengewoone Hoogleeraar in de Natuur- en Overnatuurkunde aanflelden, en in 't volgende jaar de waardigheid van het gewoone Hoogïeeraarampt opdroegen. Eenigen tijd daar naa, doch onzeker in welk jaar, deedt de Stadhouder Prins fredrik henrik aanzoek bij onzen senguerdius, om onderwijs te geeven in de Wijsbegeerte, aan het Doorluchtig School te Bredai doch hij wees dien voorflag van de hand, maar geenzins dien der Burgemeesteren van zijne Geboorteftad, toen dezelve in den Jaare 1648, hem verzogten, om den openftaanden Hoogleeraarsftoel van den beroemden caspar barleus, aan hun Doorluchtig School, te vervullen. In de maand Ma.j des gemelden jaars deedt hij zijne Intrede, met eene Redevoering over de waare Wijsbegeerte, welke hij zedert in het licht gaf. Eenigen tijd daar naa benoemden hein Hun Edee Groot Agtbaarheden tot Opziener der Openbaare Boekerne en tot Medebeftuurder van het Latijnfche School Senguerdius overleedt in den Jaare 1667, in den ouderdom van ruim zesenvijftig jaaren. 'sMans meest bekende Schriften Zijn IntroduÜio ad Phyftcam ; Exercitatior.es Phtfca; Oll,0 logta Corporis humani. Bij zijne Huisvrouw corneua webber verwekte hij, nog Hoogleeraar zijnde te Utrecht, eenen Zoon, wolpherdus senguerdius genaamd. Deeze zich 00 de Regtsgeleerdheid en Wijsbegeerte toegeleid, en in beide Woetenfchap verkreegen hebbende, wierdt, zedert, Hoogleer aar in de laatstgemelde Weetenfchap, en Opziener der Boe kerje, aan 'sLands Hoogefchool te Leiden, alwaar hij in den Jaare  SENNEWYN, SEPPEREN, SEROOSKERKE. 6* Jaare 1724 overleeden is. Men heeft van hein verfcheiden Werken, de Natuurkunde betreffende. Zie soermans Akadem. Register; Bi* blioth. Belgica. Sennewyn, is de naam van een klein Dorpje, in Gelder, land, meer bepaaldelijk in de Tielerwaard, zeer nabij hec van ouds vermaarde Waalwijk. Alzo 'er geene Kerk is, moeten de Ingezeetenen in een der nabuurige Dorpen hunnen openbaaren Godsdienst verrigten. Anderen noemen het Dorp Sendwenen; onder deezen naam vindt men bij halma daar van gewag gemaakt. SepPeren, een der zo genaamde elf Dingbanken van S, Servaas, te Maajlricht, en behoorende tot de Dorpen van Redemptie, over welke de Algemeene Staaten de opperheerfchappij oeffenen. Sepperen legt rondom in Luikerland beflooten, een half uur gaans ten Oosten van het in de Gefchiedenisfen zeer vermaarde Dorp S. Truiien. Het is een zeec groot Dorp, voorzien van een rijklijk begiftigd Klooter van de Orde van den h. franciscus. Voor Redempten of Afkoopgeld, moeten de Dorpelingen, jaarlijks, duizend gulden? in de Kas der Algemeene Staaten opbrengen. Serooskerke, eene Heerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op het Eiland Walcheren, beiden van meikelijke grootte en uitgeftrekfhetd. Bekend is het Zeeuwfche Geflagt van tuyl, van 't welk een tak, van deeze Heerlijkheid, den toenaam van serooskerke ontleende. Het Dorp , 't welk een uur gaans ten Noorden van de Stad Middelburg legt, is van eene goede Kerk voorzien, ett heeft zijnen eigen Leeraar. Binnen de Heerlijkheid, in het West -Zuid- West- n van het Dorp, legt het aloude Klooster, ra het H .f Zoetendaal, weleer door Koning willem, Graaf van Hoi'and, ten diende van Wonnen van de Premondratenfer Orde gedigt, doch zedert de ysrandering van Godsdienst hier ie Lande waereldujk verklaard ,  62 SEROOSKERKE, SEWEL. (WILLEM) klaard, en naderhand in eene vermaaklijke Lustplaats veranderd. Zie reigersberg , Kronijk van Zeeland, Serooskerke, een ander Dorp en Heerlijkheid, insgelijks in 7.eeiandt doch op het Eiland behouwen gelegen, ten Noordwesten van de Stad Zierikee. Het Dorp heeft zijne eigen Kerk en Predikant, welke beiden uit de eigen Kerkelijke goederen onderhouden worden. Volgens zomraigen zou de Armenkas deezer Piaatze voor de meest vermogende van het geheele Eiland moeten gehouden worden. Toen de Spanjaards, in den Jaare 1.575. het beleg om de Stad Zierikzee hadden geflagen, (taken de Staatfchen dit Dorp in brand, om dezelven het vernestelen in hetzelve te beletten. Naderhand heeft men het wederom, en veel fraaier, opgebouwd. Volgens zommigen zou het onder het voorgaande Artikel vermelde Geflagt, eigenlijk van dit Dorp, en niet van het Wal. cherfche, zijnen naam ontleend hebben. Doch, bij mangel aan de vereischte aantekeningen., kunnen wij dit gefchil niet beflisfen. Sewel, (willem) behalven door andere Schriften, door Zijn Engelsch en Nederduitsch Woordenboek, en door zijne Spraakkunst, hier te Lande genoeg bekend, wierdt, in den Jaare 1654, te Amfterdam gebooren. Hij voerde dien naam naar zijnen Grootvader, welke, omtrent het einde der Zestiende Eeuwe, met de vermaarde Brownisten of Bruinisten, uit Engeland, herwaarts was gekoomen, en zich te Utrecht hadt nedergezet, alwaar de Vader van onzen willem ter waereld kwam. Wat deezen bewoogen hebben, zijnen toenaam te veranderen, en zich jan Willemszoon zernw.pl of zeewel te fchrijven. is ons niet gebleeken; dit wel, dat hij met der woon na Amfterdam vertrokken zijnde, aldaar, nevens zijne Huisvrouw juditii zimpenning , Lidmaat was van de Gemeente, welke men ViaamfcheDoopsgezind*» noemt; doch dat zij beiden, omtrent het Jaar 1657, overgingen tot de Geziute der Quakers, welke, omtrent dien tijd, in de gemelde Stad,  SE WEL, (WILLEM) SEXBIERUM. tf» Stad, merkelijken opgang maakten. Lieden van gering vermogen moeten sewels Ouderen geweest zijn, vermids zij hunnen Zoon op een handwerk befteedden. Doch zijne zucht tot Taaikennisfe en andere oefFeningen werkte zo fterk op hem, dat hij, in de uuren van uitfpanninge, in 't een en ander genoegzaame vorderingen maakte, om zijn Handwerk te laaten vaaren, cn in het fchrijven voor de Boekverkoopers een eerlijk beftaan te vinden. Behalven de Franfche, Engelfche en Hoogduitfche taaien, was hij ook in het Latijn merkelijk gevorderd ; als ook in 't Grietsch niet geheel onbedreven. In 't begin deezer Eeuwe fchreef sewel , eenige jaaren, aan de Arnfterdamfche Nederduitfche Courant. Wh zijne Spraakkunst en Woordenboek hebben wij reeds gewag gemaakt. Verfcheiden Vertaalingen van meer of minder uitgebreide Werken zijn van hem voorhanden; de voornaamfte van deeze zijn die van de Hijiorie des Ouden en Nieuwe Testaments, en van de Joodfche Hijlorien van flavius josephus. Niet blootelijk met vertaaien bieldt sewel zich onledig; hij verhefte zich tot den rang van Oorfpronklijk Schrijver, door het zamenfteilen van zijn beroemd Werk , de Hijiorie der Quakers; een arbeid van vijfentwintig jaaren, *en die, zedert, den roem van Hiftoriekenners altoos heeft weggedraagen. Het Werk kwam, in den Jaare 1717, in het licht. Tot een ander foortgelijk Gefchrift, onder den tijtel van Hifloria quakeriana, door gerard croese, reeds in den Jaare 1695, in 't Latijn uitgegeeven, hadt sewel, volgens zijn eigen zeggen , de beste ftukken verfchaft. De arbeidzaame, en, gelijk algemeen getuigd wordt, godvrugtige Man, overleedt op den dertienden Maart des Jaars 1720. Bij zijne Echtgenoote, jacomina boekenhogen, hadt hij vier kinderen, eenen Zooa en drie Dogters, verwekt; doch die allen ongehuwd overleeden zijn. Van zijne vroegfte jeugd tot op zijn overlijden» heeft sewel tot de Gezinte der Quakers behoord. Sexbierüm, of, volgens anderen, Sixbierum, ;s een aanzienlijk Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Westeigo onder de Grietenij Barradeel, ongeveer een uur gaans ten Noorden van de Stad Harlingen, en geen half uur van de Zui-  S4 SEXBIERÜM. Zuiderzee gelegen. Sexbierum is een zeer fraai Dorp, z* om zijne legging, in 't midden van vrugtbaare Koornakkers* die allerlei foorten van graan voortbrengen, als om de geregelde fchikking en ftand der Huizen, onder^ welke men eeni* gen aantreft, die een zindelijk voorkoomen hebben. Voormaals telde het Dorp onder zijn inwooners lieden van geen gering aanzien en vermogen. Nog heden ziet men 'er twee Huizen, in de voornaamfte Straat, welke ieder een in fteen gehouwen Oorlogfchip in hunne Gevels voeren. Voornaame Bevelhebbers, in dienst van den Staat ter Zee, plagten 'er eigenaars en bewooners van te weezen. De Kerk, hoewel ngg tamelijk ruim, plagt eertijds veel grooter uitgeftrektheid te bevatten, toen dezelve nog een Krulsgebouw was. Het Noordelijk Kruispand is zints langen tijd niet meer in weezen. Toen, in of omtrent het Jaar 1774. hec Zuidlijke gedeelte wierdt weggenomen, vondt men, in een digt gemetzelde Nis, het beeld van den h. sixtus , Patroon van het Dorp. Zints den tijd der Kerkhervorminge, en om tegen de vernielende handen der Beeldeftorineren behoed te worden, meent men, zoude het aldaar verborgen geweest zijn. Van binnen pronkt de Kerk met een fraai Orgel, nevens een Predikftoel en Doophek, voor niet zeer veele jaaren geftigt. Ten blijke van de aanz'ienlijke bewooners, welke in en bij dit Dorp, weleer, hun verblijf plagten te houden, kan, onder andere, dienen, de menigte van zeer oude Graffteenen. met Latijnfcbe Opfchriften; zommige van welke bijkans uitgefleeten, immers, door verloop des tijds, onleesbaar zijn geworden. Het oud adelijk Geflagt adelen , van Koninklijken bloede, uit het welk st. f red erik , achtfte Bisfchop van Utrecht gefprooten, en in dit Dorp gebooren was, fchijnt hier zijnen Zetel of hoofdverblijf gehad te hebben. Dit mag men afleiden uit het vol* gende Graffchrift, welk men op eene der Begraafplaatze» leest: „ Serapius Genitor, proles Nicolaus Adela*v l'X i „ Hic recubat, ftirpis Regia nobilitas."  SEXBIERUM. Sj De Toren der Kerke, boewei mee eenen eenigzins laageö fpits gedekt, is zeer zwaar , en evenredig aan de aloude; grootte van het Kerkgebouw. Op den meer dan gemeen zwaaren Klok leest men de vier volgende dichtregels: „ Altra tenentis ope grandifono fum tibi Sixte „ Decori in Bierum, diva Maria vocor. „ Convoco Christicolas, jovis horrida fata revolvo» „ Fulmina (quid pergam) dhTugo ignivoma." Tot onvergankelijken roem van Sexbiemm, mogen wij met naalaaten, hier te vermelden, dat in het zelve, uk geringe1 Ouderen, gebooren wierdt, op den zesden Augustus des jaars 1622, de dappere Friefche Admiraal tjerk hiddesz dë vries, in een gevegt tegen de Engelfchen, in den Jaare 1666» voor de eere en de vrijheid des Vaderlands ftrijdende, op het bed van eere gelïorven, en, op kosten van 's Lands Staaten, te Harlingen met eene openbaare ftaatelijke begraavenis vetrf éerd. Onder Sexbiemm lagen, wel eer, verfcheiden zeer aanzienlijke Staten of adelijke Huizen, die thans vernietigd, of in Boerderijen zijn veranderd. Eelsma ■ State is, in de gedaante van een fraai Landhuis, nog in weezen. Martena, of, onder welken namen het thans nog bekend is, LiaukatnaState, heeft alleen zijne aloude gedaante behouden. Het is een hoog en zwaar gebouw, ftaande ten Westen van het Dorp, met zeer dikke muuren en ruime overwelfde Kelders* alles van uitgeftrekte Hovingen of beplantingen omringd. Geert gebouw in het Gewest kan een evenrediger denkbeeld geeven van de aloude Stinzen of Kafteelen, binnen welke de Friefehs Edelen, eertijds, zich opllooten, om uit dezelve, in de veel* vuldige burger- of liever adeltwisten, hunne vijanden te bs* ftooken, of daar binnen geweldige aanvallen door te ftaan* Liaukama-State, welks eigenaar, als zijnde, indien wij on« niet bedriegen, een Vlaamsch of Brabandsch Edelman, aldaar" nimmer zijn verblijf houdt, is thans in merkelijk verval i to8 groote fmarte van alle minnaars van Vaderlandfchte Oudheden* XXVU. deel. liiiii wel"  f56 SEXBIERUM. welke gaarne wenschten dat zulk een eerwaardig overblijfze! en gedenkteken der aloude Friefche Bouwkunde , in ftand mogt gehouden worden. Ligtgeloovigheid en harsfenfchimmige vreeze dreigden , in den Jaare 1672, dit Geftigt met eene deerlijke plondering. Wij ontmoeten een verhaal daar van bij den vermaarden balthazar bekker, ten dien tijde Leeraar onder de Hervormden te Franeker, in zijn Boek, getijteld Onderzoek over de betekening der Komeeten. Zie hier het verhaal, in 'sMans eigen woorden: „ Het gebeurde, „ dat bloodhertige menfchen twee fcheepjes met flroo gela„ den, daar pas derdehalf man op was, op de Wadden on„ der Sixbierum, voor een deel der Engelfche Vloot aanfa„ gen^die daar wellicht moght willen landen. Daar over de „ Klok getrokken in 't een Dorp braght aanftonds meer Kle„ pels aan boord. Men geloofde met een dat op 't Huis te „ Liaukema tot Sixbierum, bij den Here van der Laan en Marchten, als Roomsgefind , kraght van Krijgsvoorraad op ,, folder, en van gewapende mannen in bedekte kelders on,, der tuin en boomgaard verborgen waren, 's Avonds liep „ elk een te Franeker, fonder last of ordre, na 't geweer, en daar met na de poort en vesten : 's anderendaags (ver,, volgt hij) vond ik 't voornoemde Huis met menigte van „ volk, mans, vrouwen en kinderen gewapend en ongewa„ pend rondom befet, de poort, om de fekerheid van binnen „ digt gefloten, en de valbrug opgehaald. De Heer verne„ mende wie ik was, deed mij met een fchuitje over de graft binnen haaien (dus gaat bekker voort) en neffens „ anderen die ik daar vond, alles ten nauwften bezightigen. „ Daar was nauwelijx lijftoght voor fijn eigen Huisgefin, en voor onderaardfche kelders de minfte gelegentheid niet-: hij , hadde felf, gelijk een ander, fijn beste goed in de Steden „ gebergd. Wij teekenden zamen een gefchrift van defe waar„ heid, en dat liet hij door den druk 't geheele land over,, gaan, dat gefchapen ftond door fuik een bloot ijdel ge„ rught plotfeling 't onderfle boven te keeren." Zie Tegenw. Staat van Friesland. Si-  SIBR ANDABUUREN, SIIiRANHAHUrq, SIBRANDUS. 67 Sibrandabuuren , een Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Oostergo, onder de Grietenij Rauwe'de'hem, niet verre van den Rijd weg, welke van Leeuwarden na Sneek loopt. Het Dorp beftaat uit iiegts eenige weinige Huizen. Veertien Stemmen brengt het uit in de algemeene zaaken der Grietenije. De oude ltompe en tamelijk zwaare Kloktoren is, zedert, in een klein fpks Torentje veranderd. Sibrandahüis, een Dorp, gelegen in het Friefche Kwartier Obstcrgo , onder de Grietenij Dantumadeel. Men telt 'er flegts veertien Stemdraagende Huizen. De Kerk heeft geen Toren; zijnde, voor 't overige, het geial der Huizen zeer gering. Van ouds lag hier het Huis Sterkenhurg; een hooge Wier, of klein Heuveltje, hoedanigen men, eertijds, zeer veele in het Gewest aantrof, is 'er het eenige overblijfzel van. De Wieren, om dit ter loops aan te merken, dienden, volgens de waarfchijrlijkfie gisfingen, tot eene toevlugt, in de tijden, als de Provincie nog met geene Zeediiken was omringd, om, bij zwaare Overfiroomingen > met de beste tilbaare Have, op dezelve eene wijkplaats te vindeu. Sibrandus, gebooren in Friesland, doch onzeker op welke plaats, zo niet in het laatst der Twaalfde, althans reeds vroeg in den aanvang der Dertiende Eeuwe. Hij was een man van eenige geleerdheid, en vooral zeer vermaard om den reuk zijner Heiligheid en GodsvrUgt. 't Een en ander was oorzaak , dat hij tot Abt van de Orde der Premondratenfen wierdt verkoozen. Dit viel voor in den Jaare 1230. Doch hij bekleedde dien post niet lang, niet meer dan acht jaaren; hij overleedt in den Jaare 1238 , daaletide met den reuk van Heiligheid ten grave. Hij heeft gefchreeven her leeven van S. siard en S. frederik, beiden zijne Landgenooten, en van welken de laatfte op den Bisfchoplijken Stoel van Utrecht heeft gezeeten. 7ie val. andreas, Biblioih. Belgica. Iiiiii a Si-  68 SIBILLE, (GYSBERT) SIDNEL (PHILIPS) SlBRANDUS LUBBERTUSj Zie LUBBERTUS ( SlBRANDUS ), Deel XXII. bladz. 166. Sibille, (gysbert") was Burgemeester te Weesp, en een zeer vermaard Kunstlchilder, hoewel 's Mans naam in de bekende Schilderboeken, of Leevensbefchrijvinden der Schilders, niet vermeld wordt. Van hier dat zijn geboorte- en fterfdag ons niet gebleeken zijn. Sibille ftelde, onder andere, zijn kunstvermogen te werk tot het verderen van het deftige Stadshuis zijner geboorteplaat ze. Salomons eerde Geregt, vertoond in eene fraaie Schilderij, hangende boven de Zitplaatsder Schepenen, in den Vierfchaar, is eene vrugt van zijn Penfeel; als mede eene andere uitvoerige Schilderij, hangende in de Kamer van Schepenen, in het zelfde Stadshuis. De Vergadering van Schout, Burgemeesteren en Schepenen, zo als dezelve, in den Jaare 1652 bedondt, is aldaar naar het Ieeven afgebeeld. Sibille moet, derhalven, omtrent dien tijd geleefd hebben. Daarenboven ontmoet men in de Raadkamer, Burgemeesterskamer en in eenige andere Vertrekken van het gemelde Stadshuis , eenige Schilderdukken van den zelfden Kunftenaar. Zie Tegenw. Staat van Holland. Sidneï , (pbilips) Ridder, hoewel een gebooren Engelsman, verdient door ons vermeld te worden, om zijn aandeel in het bewind van zaaken, in het gevaarlijkst tijdperk van het opkoomende Gemeenebest. Hij was zeer nabij vermaagfchapt aan den berugten robert dudley, Graave van Leicester, als hebbende deszelfs eigen Zuster tot Moeder gehad. Bij de Koningin elizabeth dondt hij in blaakende gunst. Bij het vertrek van zijnen Oom uit Engeland, verzelde hij denzelven na de Nederlanden, met een wijder drekkend oogmerk dan om degts het Land te bezigtigen. 't Is bekend, hoe de Steden Brielle en Vlisjïngen, met het Kadeel Ramntekens, aan de gemelde Koninginne, in den Jaare 1585, verpand zijnde, door de Staaten, tot het bekoomen van onderdand tegen Spanje, vervolgens, naar inhoud van het Verdrag, door En. gel-    SIDNEI. (PHILIPS) 69 gellche troepen moesten bezet worden. Met deeze troepen ftak sidnei na de Nederlanden over, en aanvaardde aldaar, volgens den wil van Haare Majefteit, het bevel over Vlisfin. gen en Ratnmekens. De Stad- en Slotvoogdij hadt hij naauwlijks aanvaard, of het hart jeukte hem na hooger aanzien. Aan Prinfe maurits was, ten deezen tijde, het Stadhouderschap over Zeeland opgedraagen. Deswegen lier sidnei zijn misnoegen blijken, als op welke hooge waardigheid hij nu reeds zijnen mond gezet hadt. Ook toonde hij zich gebelgd, dat 's Lands Staaten z.jnen Oom leicester aan Berigtfchrifien en bepaalingen wilden onderwerpen, zo 't heette, om'dar, dezelve met de waardigheid van Opper-Landvoogd, die hij bekleedde, ftrijdig waren, doch, veelligt, inderdaad, om dat de kans tot magrvermeerderinge, daar door, hem zelven minder fchoon ftondt. Niet wein'g, intusfchen, zag hij zijne eerzucht geftreeld, toen hem, in 't volgende jaar, door zijnen Oom, hoewel ftrijdig met 's Lands gebruik, een Regiment Knegteu wierdt opgedraagen, over 't welk ce H^er van hautain, onlangs gefneuveld, het bevel gevoerd hadt. Niet zonder vugt, evenwel, bekleedde sidnei dit hooge Krijgsbewind. Terwijl de Hertog van pakma, in den Jaare 1586, de Stad Nuts belegerd hieldt, beval de Graaf van leicester, met oogmerk om hem van daar te lokken, aan Prinfe maurits en aan zijnen Neeve, met drieduizend Paerden en Knegten: eenen inr val te doen in Vlaanderen. In den Schans ter Neuze hadden ze naauwlijks voet aan land gezet, of zij bemagtigden Axel, en vervolgens eenige Blokhuizen in dien oord. Thans liet sidnei het oog vallen op Grevelingen. Met eenigen der Bezettinge, die zich hielden, alsof zij over de kwaade betaaling haarer foldije onvoldaan waren, hadt hij, door bemiddeling van een Walfchen Soldaat, eenen bedekten handel aange. gaan, en uit hun de belofte verworven, om de Plaats in zijne handen te leveren. Sidnei bevondt z'ch thans te Vlisfivgen. Tegen den zevenëntwintigften Julif des boven genoemden Jaars 15KÓ, dag tot de uitvoeringe beftemd, ftak hij over het water, met eenige uitgeleezene manfchappen, in platgebodemde Vaartuigen gelaaden. Doch men was binnen de Plaats op zijne iioede, en sidnei misleid door dubbelhartige beloovers. Van liiiii 3 elderj  70 SIDNEI. (PHILIPS) elders is bekend, hoe de Graaf van leicester, eenigen tijd daar naa, het beleg om Zmfm doeg. Sidnei voerde mede het bevel over deezen toeleg. Intusfchen zondt de Hertog van parma eenige manfchap met Mond- en Krijgsbehoeften, ten behoeve van de ing=i!ootene Vestinge. Sidnei, van den aantogt verwittigd, trok de Spanjaards te gemoete, en trof dezelve aan bij het Dorp tVarnsfetd. Wel haast kwamen de benden aan elkander, met het doodlijk gevolg voor den Ridder sidnei, dat hij eene wonde in zijne Dije bekwam, aan Welke hij , op den vijfentwintigden September , overleedt. „ Hij was" (fchrijft hooft) „ een Heer van omtrent der», tigh jaaren, heughlijk vernuft, dapper beleidt, fraaije ge- leertheit, aardighe taal, zinlijke en minlijke zeeden." Indien de aanmerkingen gegrond zijn, welke 'er de Hiftoriefchrijver nevens voegt, hadden de Nederlanders reden om zich over des Ridders vroegtijdigen dood te verheugen. ,, Zom„ mighen" (dus (preekt de Drosfaait) „ floeghen 'er geen „ twijfel aan, oft hij zoude, in geval van langer leeven, naa ,, 'i meuken van den moedt door tijdt en ervaarenis, zijnen „ Oom, wiens verftanei hij ' Zijne niet haaien moght, in 't ,, voortvaaren met ziin' o> riipe aa'illaaghen tot vernéedring der „ Staaten , door zijne wijsheit en befcheidenheit gelchorst ,, hebben. Maar a. deren oordeelden," (dus vervolgt de Ridd r ,, dat zijne mjverheit, wakkerheit, en behendigheit. in„ dien hij ze aan 't ondergraaven der vrijheit hadde willen „ befteeden (gelijk zijn dringen op onbepaalt gezagh voor v cfen (,raave, toeu man dien de Landtvoogdij eerst aan„ bood, te erduchten gaf) den Lande quaalijker zoude be- koomen weezen, dan de losfigheit van leicester, die, „ met het onbefuist aangaan in zijnen toeleg, ten halven wee„ ghe (leeken bleef." Over het gewigt deezer aanmerkingen laaten wij het oordeel aan den Leezer. Het Lijk van philips siüNui wierdt na Èugüand gevoerd, en, overeenkomllig met zijnen rang, en de ruime maate der gunde, in welke hij bij Koningin elizabeth deelde, met groote daatelijkheid ter aarde bedeld. Zie bor en hooft. Sierks.  SIERKSZOON. (FONGER) 7» Sierkszoon. (fonger) In de ontmoetingen van deezen Man vinden wij eenige bijzonderheden, der optekeninge wel waardig, als dienende ten bewijze van de kloekmoedigheid van eenen anders ongeoefFenden perfoon, in 't voorftaan van 't geen hij voor waarheid houdt. Over de waarde of onwaarde van 's Mans aangevoerde redenen zullen wij ons niet uitlaaten , maar, als Hiftoriefchrijvers, van 't geen wij vinden aangetekend, flegts eene bloote en getrouwe opgave doen. Fonger sierkszoon was een Burger van Alkmaar. Hij bekleedde den post van Ouderling in de Gemeente der Hervormden, ten tijde als dezelve gefchokt en gefcheurd wierdt door de Kerktwisten tusfchen de Remonftranten en Contraretnondranten. De begrippen der eerstgemelden toegedaan, en van dezelve een ijverig Voordander zijnde, bragt zulks te wege, dat hij, in den Jaare 1619, van zijnen post verlaaten wierdt. 't Welk, evenwel, niet belette, dat hij de zaak der veroordeelden, uit al zijn vermogen, bleef toegedaan. Een bewijs daar van gaf hij, door het leenen van zijn huis , tot het houden van eene afgezonderde godsdiendige Vergadering, ten tijde als den Remonftranten het houden van openlijke za^ menkomden verbooden was. Tot het beleggen en houden van Godsdienftige Vergaderingen, op andere plaa'zen, leende hij insgelijks de hand. Voor de Burgemeesteren kon dit nief verholen blijven. Gelast om de hand te houden aan de uitvoering der Plakaaten, de bijeenkomden der Remonftranten verbiedende, ontbooden ze hierom fonger sierkszoon en anderen op het Stadshuis. Op de vraag, bij zijne verfchijning, „ Wie hem zo ftout maakte, om zich, niettegenftaande „ hunne afzetting, nog als Ouderlingen te gedraagen, en Ver,, gaderingen te houden, tegen het verbod, aan hun gedaan", gaf fonger tot befcheid, „ dat ze niet ontflagen waren door „ de geenen, die Jien hadden aangefteld. De Magiftraat, die, „ nevens de Gemeente, hen hadt aangefteld, was veranderd; „ en de nieuwe Magiftraat konde hen van hunne bedieningen „ in de publike Kerken wel ontdaan; maar de Gemeente, „ welke deeze zaak meest betrof, zogt hunnen dienst buiten „ de Kerken te gebruiken. De Contraremonftranten , die „ zich al voor lang hadden afgezonderd, hadden hun in dat liiüi 4 ,, ftuk  7« SIERKSZOON. (FONGER) „ ftuk niet te gebieden. Weshalven zij, om de Gemeente, „ die nu herderloos was, voor fchade te behoeden, t'haarer >> begeerte, in hunnen dienst volhardden. Het gebod, van „ niet te vergaderen, konden ze niet gehoorzaamen, zonder „ Gode ongehoorzaam te zijn. Zij hadden Vergaderingen be. „ leid, en doen prediken, om de verftrooijing der Gemeente 9, voor te koomen." Als hier op de Burgemeesters inbragten, dat de Kerk voor eenen ieder, en ook voor de Remonftranten open ftondt, en *er goede Herders waren, om de Kudde met goede leeringen te leiden, was het wederwoord van fonger : „ Indien men bij de Contraretnonflranten het ftuk ,, der Predestinatie niet zo raauwelijk leerde, en het Ketter„ dooden niet ongefiraft konde drijven , men zoude -alsdan ,, hunne gemeenfchap niet mijden." Toen voerde hem een der Burgemeesteren te gemoete dat de Remonftranten hunne Leere van menfchen hadden ontvangen, en zich derhalven (tan het oordeel van het Sijnode behoorden te onderwerpen. Waar op fonger, eenigzins uitvoerig, zich aldus liet hooren: „ Als wij redenen van menfchen en menfchen tegen malkan. „ deren overweegen, dan oordeelen wij de redenen der men„ fchen aan onze zijde die van de andere zijde verre te over„ treffen, zelfs naar het getuigenis der H. Schriftuure: in- zonderheid als men den .aart Gods en zijne liefde jegens 't „ menfchelijk geflagt ftelt tegen de Predestinatie der Contra,, remonftranten; en de liefde , die de menfchen malkanderen „ fchuldig zijn, ftelt tegen het Ketterdooden. Daar is immers „ uitdrukkelijk gebooden, dat men eenen anderen doen moet, », 't geen men wil dat ons zelven gefchiede. Ach waren flegts „ de hooge en Iaage Overheden deezer Landen van die laat„ fte dwaaling verlost, en dat ze den Remonftranten de oef- femng van hunnen Godsdienst wilden toelaaten, gelijk aan „ andere Gezintheden, de rust en vrede ware haast herfteld! „ Men behoort te bedenken* wat die dwaaling voor deezen „ in de Christenheid heeft veroorzaakt. Wat is daar meê ge„ wonnen? Veeie duizenden rot n-Tarte!aaren gemaakt, of zo „ veele duizenden verdoolde „chaapen van cheistus fchaapftal ,, vermoord, en dat met verderf van nog meer duizenden' zielen der Regteren, die zo veel bloeds hebben vergooien, » en*  SIERKSZOON. (FONGER) 73 „ en, Gode meenende dienst te doen, zonder berouw zijn „ geftorven. Wat de Sijnode aangaat," (dus ging hij voort) „ die is alzo weinig bekwaam om het vervallene te richten „ en 't gefcheurde te vereenigen, als alle de andere Sijnoden „ (die van de Apostelen uitgezonderd) die ooit onder de „ Christenen zijn gehouden. Want (zeide hij) die hebben „ meest altijd beftaan uit partijen, en de eene partij maakte, „ gelijk reden is, zwaarigbeid om zich de andere partij te „ onderwerpen. Dies hebben de Sijnoden de dwaalingen „ meestal geftijft, en de zwaarigheden vermeerderd. Hadt „ men dan," (dus belloot fonger uit het boven gezegde) ,, ziende dat men niet langer in rust te zamen konde woo„ nen, niet liever eikanderen, zonder Sijnode, Gode mogen „ beveelen, en elk met zijne eigen fchaapen, even als abra„ ham en lot deeden, in zijne eigen fchaapkooi laaien ge„ worden? Want nooit- heeft men de Christenheid in rust ge„ bragt, door 't weeren van fcheuringen met Sijnoden en ,, waereldlijke magt, maar met de fcheuringen , als 't niet „ anders weezen wilde, te dulden, en zo alleugskens te hee,, len. Doch" (met dit beklag eindigde hij zijne rede) „ daar ,, toe kwam men niet, voor dat men door de droevige on„ dervinding, die ook der dwaazen leermeester is, naa veel „ bloedftortens, zonder nogthans eikanderen te kunnen onder„ drukken, terwijl de waarheid zich altijd wil opheffen, eerst „ was wijs geworden, dat het beter was van zulken vergeef„ fchen en fchadetijken arbeid te rusten; blijvende ondertus„ fchen, *t geen te verwonderen is, die onchristelijke dwaa„ ling, dat men eikanderen om zakken van Godsdienst moet „ dringen of drukken, nog altijd, zo dikwijls 'er nieuwe ,, verfchillen in het Kerkelijke opkwamen, in haar geheel." Naa deeze redewisfelingen wierdt fonger ondervraagd naar den naam van eenen Leeraar, welke onlangs, in eene heimelijke Vergadering , voor de Remonftranten +adt gepredikt. Doch als hij hier omtrent zijne onkunde beleedt, en in zijne Verklaaring hooger weigerde te gaan dan het eenvoudig Jaa of Neen, dreigden hem de Heeren, die hem op eenen Eed Wilden dringen , zijne hardnekkigheid, zo in dit als andere ppzigten, aan de Heeren Gecommitteerde Raaden te zullen liiiii 5 over-  SIERKSZOON. (FONGER) overbrieven. Doch zijn antwoord was: „ Wij ftaan in de „ hand des Heeren, om wiens waarheid wij, in zulk geval, „ zouden lijden; ook zullen wij, 't geen hem zal believen „ over ons te gehengen, met geduld opneemen." Het gedreigde fchrijven aan Gecommitteerde Raaden gefchiedde met 'er daad, en verfcheenen 'er, eerlang, met overleg van Prinfe maurits , eenige Gemagtigcien te Alkmaar. Fonger sierkszoon , voor deeze gedagvaard en verfcheenen zijnde, vraagde eerst een der Gelastigden hem naar zijnen naam en ouderdom, en voorts twee vingeren om hoog geftoken hebbende, fprak hij hem in deezervoege aan: ,, Doe gij ook alzo, en zweer „ de waarheid, over 't geen wij u zullen vraagen, getuigenis „ te zullen geeven." Fonger daar tegen: ,, Ik ben niet van „ zins te zweeren, en evenwel gewillig om der waarheid ge,, tuigenis te geeven." Op de vraag, of hij dan Doopsgezind ware, gaf hij een ontkennend antwoord, doch voegde 'er nevens, wel te weeten, dat 'er gefchreeven ftondt: Laat ww woord zijn Jaa jaa, Neen neen. Nu begon men den gedaagde te ondervraageu naar de Leeraars en zamenkomften der Remonftranten; doch ziende, dat zij hier omtrent even weinig befcheid, als voorheen de Burgemeesters , uit hem konden bekoomen , vielen de Gelastigden op eene andere Vraag , betreffende de bekende Rotterdamfche Vergadering, welke, ten deezen tijde, door zommigen met den naam van Tegen-Sinode wierdt beflempeld. Men vraagde aan fonger, nevens nog eenen gedaagden, of zij in die Vergadering geweest waren? voorts, uit wiens-last? tot wat einde? op wiens ontbod ? wie aldaar geweest waren, en wat men 'er hadt verhandeld? Het antwoord was, dat men 'er verfcheenen was uit last des Kerkenraads, en zulks om Kerkelijke zaaken te verhandelen, op zekere aanfehrijving dat 'er zulk eene Vergadering zoude gehouden worden , zonder, evenwel, te weeten, door wjtn de uitfchrijWng was gedaan. Op de vraag aan fonger, wat aldaar verhandeld was, hernam bij, van wegens de zwakheid zijns geheugens, zulks niet te kunnen zeggen. Doch als de Heeren Gelastigden daarop riepen, dat zij het evenwel moesten weeten, liet hij zich , ongelukkiglijk, ontvallen: „ Wij hebben het fchriftelijk medegebragt"; en voegde  SIERKSZOON. (FONGER) 7$ voegde 'er nevens, ,, dat aldaar" (in de Rotterdamfche Vergadering) „ wel eenige voordellen waren gedaan, en op 't papier gebragc, maar zonder tot befiuit te koomen; dat ze in dit werk niet waren getreeden, zonder voorgaande ver14 klaaring en befprek van zich in geene handelingen, dan die „ zuiver Kerkelijk waren, en geene Politie raakende, te wil„ len inlaaten: met aantuiging, dat ze, als men iets van Staats„ zaaken mogt voorftellen, terftond zouden op Maan en (cheiden. „ Van dat verftand", voegde hij 'er nevens, „ waren ook de „ andere aanweezende broeders." Toen vraagde men aan f.>ncer , of hij de fchriftlijke Akten der Vergaderinge bij zich hadde; en als hij daar op fveen geantwoord, en gezegd hadt, dat ze in zijn huis waren, bfval men hem, het gefchrift te haaien, zo als hij op (handen voet deedt. Door fongers opennartigheid, die, gewisfelijk, in den toenmaalig'-n (land van zaaken, niet door de vereischte voorzigtigheid beftuurd wierdt, kwamen de Heeren agter een geheim, 't welk verfcheiden Remo!;.'ï •ntfche Leeraars bij hen bekend maakte, die voorts met ballinge fchap geflraft wierden. Geduurende deeze onderhandeling, hadt fonger, nu en dan, een woord gerept vsn Geweetensdwang , weken de Contiaremonftrantfche Predikanten, naar zijn oordeel, in de harten der Overheden gezaaid hadden. „ Hier uit, mijne Heeren" (dus fprak hij) „ ontftaat het, dat men nu eikanderen du< be„ gint te vraagen en te handelen, en dat om zaaken van Gods„ dienst en Geweeten, om welker vrijheid te behouden, mijn „ Vader, nevens veele andere vroome mannen, weleer in bal„ lingfchap verjaagd en geftorven is." Wanneer hier op een der Gelastigden hem te'gemoete voerde, dat de Heeren Staaten niet van meening waren , iemand gewtld te doen in zijn Geweeten , gaf fonger vrijmoediglijk tot antwoord : „ Zij ,, vermogen 't ook niet te doen. Door dwang" (voegde hij 'er nevens) „ kan men niemand dwingen te gelooven, 't geen „ hij niet gelooft, of 't fchoon zijn mond mogt zeggen. Maar „ altijd" (,dus ging hij voort) „ verflonden de Christenen, „ dat het ook Geweetensdwang was, als men hun de uitwen„ dige Godsdienstoefening verhinderde; en dit ^zeide hij) „ doet men nu ons. Men verdraagt andere Sekten. Dat men •f ook  rö SIERKSZOON. (FONGER) ook ons, al ware 't dat de Sijnode de vijf Artikelen ver„ oordeelde, van gelijken dulde: daar zal dan terftond rust „ zijn." Op welk laatfte zeggen, de Raadsheer geleyn van aleman, een der Gelastigden uit 'sHagr, met een vriendelijk gelaat, hem te gemoete voerde: Ge hof hei vrij, de Heeren Staaten en zijne Excellentie (Prins maurits) zullen op alles, tot 's Lands rust en eens iegelijks genoegen, met befcheidenheid letten. Thans gaven de Heeren aan fonger verlof om na huis te mogen keeren, zeggende dat zij, ziende zijne opregtheid en ronde verklaaringen, de zaak in 's Graavenhage gunftiglijk zouden voorJraagen. Nogthans wierdt hij, 'sanderendaags, nogmaals ten Stadshuize ontbooden, en hem door de Gelastigden aangezeid, indien 'er eenige brief onder de Leden van den Kerkenraad berustte, bij welken hun de bijeenkomst te Rotterdam wierdt aangekondigd, dat zij dan denzelven aan de Heeren zouden ter hand ftellen, als zullende dit grootlijks tot hunne oiulastinge dienen. Fonger hier op geantwoord hebbende, van zulk eenen brief niet te weeten, vervoegde voorts zich bij zijne geweezene medebroeders; bij welke hij denzelven insgelijks niet vöndt; geevende daar van kennis aan de Heeren, die 't hier bij lieten berusten. In deeze laatfte zamenkomst vernieuwde fonger nogmaals zijn verzoek om vrijheid van openbaare Godsdienstoeffening: waar op hem de Heeren bij handtasting beloofden, op hun verzoek te zullen letten, en daar aan zekerlijk de goede hand houden, mits de Remonftranten flegts voor een weinig tijds geduld oefenden. Dit niettegenftaande deeden de Gelastigden, teiftond daar naa, eene afkondiging, bij welke den Remonftranten het houden van Godsdienftige zamenkomften verbooden wierdt. In den naamiddag van dien zelfden dag verfcheen fonger* met de overige Leden van den Remonfirantfehen Kerkenraad, nogmaals voor de Heeren, die hen niet flegts, andermaal, van hunnen dienst ontfloegen, maar ook een gefchrift ter ondertekeninge voorleiden, bij 't welk zij zouden belooven, zich van alle Kerkelijke dienften en bijeenkomften te zullen onthouden, tot nader order, te ftellen bij de Staaten. Op deeze aankondiging ftonden de Gedaagden «en weinig buiten, en te zamen beraadflaagd hebbende, be-. loof.  SIERKSZOON, (FONGER) SIGERSWOLDE. 77 loofden ze aan de Heeren, zich voor eenen tijd van het prs> diken te zullen onthouden. Ook bij deeze gelegenheid konde fonger zijnen Vrijheidsijver niet beteugelen ; het woord hebbende opgevat, begon hij, van nieuws, te beweeren, dat men hun het verlof tot onbelemmerde openbaare GodsdienstoerFeninge behoorde toe te ftaan. Waar op hem de Raadsheer van aleman, met groote vriendlijkheid, te gemoete voerde: „ Gij weet, wat ik u gezegd heb. Houd u flegts gerust: „ het zal voorzeker in korten tijd wel zijn." Tot hier toe loopen de uitllaande berigten, wegens het aandeel, 't geen de wakkere fonger sierkszoon heeft gehad in de bewerking van vrijheid van openlijke Godsdienstoeffeninge voor de Remonftranten, in den bangen tijd, die hun met eenen volflagenen ondergang dreigde, doch welken zij, door veranderingen van omftandigheden, volgens hunnen wenscb, te boven kwamen. Zie Fonger Sierksz. Brieven aan Fhii. Pijnakker, vsn 24 tot 28 April töltj; en brandt, Hifi?, der Reformatie. Sigerswolde, een Dorp, in het Kwartier der Provincie F/iesiand, de Zevenwouden genaamd., meer bepaaldelijk in de Grietenij Op/Ierland of Upfterland gelegen. Het legt onmiddelijk op de grenzen van het Gewest en die der Provincie van Stad en Lande van Groningen. Tot een kenmerk van affcheidinge dient de Schans, de Friefche Paaien genaamd, van welken de eene helft op Groninger, de andere op Friefchen bodem legt. Men vindt hier ook, in het Oosten van het Dorp, een Buurtje, het Voorwerk genaamd. Behalven verfcheiden andere zeer uitgeflrekte Veenen, behoort ook onder Sigerswolde, de Buurt Bakkaveen. Weleer was dit een Uithof van het Klooter Mariengaard. 'Er ftondt eene Kapel, door den Abt sjaardus den V geftigt. Deeze is voor lang verdweenen, maar het Kerkhof, welk daar nevens la», nog in weezen. Bakkaveen, met deszelfs onderhoorigheden, wierdt vervolgens de eigendom van het edel Geflagt van ayl.' VA,  78 SIGERSWOLDE. va , en naderhand van dat van burmania. Niet zeer veele jaaren geleeden, wierden, door koop , bezitters daar van, eenige vermogende Ingezeetênen van Friesland en Groningen, die eene maatfchappij hebben aangegaan, om 'er voor gezamentlijke rekening Turf te doen graaven; en waar toe zij de noodige waterleidingen gegraaven en andere dienftige fchikkingen beraamd hebben. Sigerswolde, weleer een Dorp, en naderhand een Klooster van dien naam , onderfcheiden van het Jaatstgemelde, als zijnde in een gantsch anderen oord van Friesland gelegen, te weeten in het Kwartier van Oostergo, onder de Grietenij Tietjerkfteradeel, en wel met naame in of omtrent het Dorp Garijp. Aangaande 't een en ander vinden wij het volgende aangetekend. Geduurende den tweefpalt tusfchen de Hoekfchen en Kabeljaauwfchen, welke de Hoilandfche Steden, ootó in het einde der Vijftiende Eeuwe, jammerlijk ontrustten*, was in de Stad Hoorn, in den Jaare 1482, de kans gekeerd ten nadeele van de eerstgenoemden, en, bij de verovering der Stad, door den Kabeljaauwsgezinden Stadhouder Graaf van lalaing , onder dezelven eene fchrikbaarende flagting aangerigt. Veelen van den overwonnenen aanhang namen hier op de vlugt na Friesland. Onder de uitgeweekenen bevinden zich vijf Geestelijke Vrouwen, van de Orde der zo genaamde Witte Zusters. Naa veel omzwervens in het genoemde Gewest, om hier en daar den kost te zoeken, kwamen ze, eindelijk, in de nabuurfchap van het gemelde Dorp Garijp. Hier vonden zij de Overblijfzels van een Dorp, welke nog den naam van Sigerswolde voerden. Huizen ftonden 'er niet meer overeinde, en van de Kerk alleen de muuren ; zijnde het Dak daar van ingeltort. Het deerlijk overfchot van het gewijde geftigt trok, nogthans, de aandagt der zwervende Maagden. Met haare zwakke handen vervaardigden Zij, op het muurwerk, eene foort van Dak, en bereidden 'er zich aldus, tegen de ongemaatigdheden van wind en weder, eene elendige fchuilpiaats. De reuk van de heiligheid der Zusterfchap, als mede het gerngt van haaren armoedigen loeltand, verfpreidde zich, wel haast, door het gantfche Gewest.  SIGERSWOLDE, SIGFRID. sjL' west. Dit opende de harten der milddaadigen, en deedt dezelve diep in hunne beurzen tasten. Spoedig zag men het Kerkgebouw eene betere gedaante aanneemen. Ook voorzag men de Zusters van eene voegzaame wooning, welke, vervolgens, met toeftemming van 'sLands Staaten, en door de bekragtiging van den Utrechtfchen Bisfchop, tot een Nonnenklooster wierdt verheven. Door eenvoudigheid van zeden en flrengheid van leevenswijze maakten de bewooneresfen eenen naam door het gantfche Land, en onderfcheidden zich van de meeste overige Geestlijkheid, welker domheid, en losbandigheid , bij veelen der Landzaaten, begon in 't oog te loopen. Intusfchen fchijnt dit Klooster geenen langen Rand te hebben gehouden, waarfchijnlijk, onder andere, om dat de rijküjke begiftiging der vroegere dagen van dusdanige Geftigten eenigzins in onbruik was gekoomen: als mede ter oorzaake der Kerkhervorminge, waar van het licht eerlang begon door te breeken. Zie Tegen-w. Staat van Friesland. Sigfrid, bij anderen sikko genaamd, was de tweede Zoon van arnoud , Graave van Holland, en broeder van dirk den 111, welke zijnen Vader, in de aanzienlijke waardigheid, opvolgde. Hij wierdt gebooren omtrent het einde der Tiende Eeuwe. Van hem vinden wij de volgende bijzonderheden aangetekend. Reeds bij het leeven van Graave arnoud, leef. de sigfrid met zijnen broeder dirk in groote oneenigheid waarfchijnlijk uit jaloersheid, om dat deeze den Vader in het Graaflijk bewind moest opvolgen. Daarenboven raakte hij in gefchil met eenen van zijns Vaders Hovelingen of Dienaaren, en leide hem, in een tweegevegt, ter neder. Dugtende voor 'sVaders misnoegen, nam hij thans de vlugt; doch werwaarts hij zich begeeven hebbe, zijn de berigten der Hidoriefchrijvars niet eenerlei. Volgens winsemius begaf hij zich over Zee, na Friesland, en zogt aldaar eene fchuilplaats, bij gosse ludigman, toenmaals Potestaat, dat is, hoogde Overheid van dat Gewest, en te Stavoren woonagtig. Doch volgens ande- rea  *o SIGFRID, SSKKAMA. (SlBRANDUS') ren week sigfrid na Kennemerland, en verfchoot aldaar onder de vleugelen van eenen gozewyn , die uit Friesland, waar door men hier Westfriesland verflaat , te Kasttikum was koomen woonen. Zijn huiswaard, 't zij dan gosse of gozewyn genaamd, hadt eene dogter, tet, tetta of tietbukg geheeten, eene jonkvrouw van uitneemende fchoonheid.Gelokt door haare bekoorlijkheden, tradt sigfrid met dezelve in het huwelijk. Deeze echtverbintenis, welke dirk als vernederende voor zijn Geflagt befchouwde, ontftaknog meer zijnen haat tegen sigfrid; wiens afgunst tegen zijnen broeder, die nu reeds met de Graaflijke waardigheid praalde, tot die hoogte rees, dat hij op deszelfs leeven eenen aanflag beraamde. Gelukkig voor beiden wierdt de twist bijgeleid, door een min* nelijk verdrag, bij 't welk sigfrid, om zijne heerschzucht eenigermaate te verzadigen, het bewind over Kennemerland en Westf iesland bekwam. Sedert bouwde hij, in de nabuurfchap van Haarlem , een Huis of Slot, 't welk hij, vervolgens, het Huis te Brederode noemde, om dat, meenen zommigen, de grond daar van en van deszelfs onderhoorigheden, hem met breede Roeden was toegemeeten. Sigfrib was aldus de Stamvader van het doorluchtig Geflagt der brederoden , waar van zijn oudfte Zoon dirk den eerlten titel voerde. Indien zijne Huisvrouw tet eene Dogter van den Friefchen Potestaat geweest is, zouden, volgens het bovenflaande verhaal , de brederoden , aan Moeders zijde, uit Friesland afkomflig zijn. Sigfrid overleedt, in den Zomer des Jaars 1030, en wierdt te Egmond begraaven, welke Abtdij hij en zijne huisvrouw rijklijk begiftigd hadden. Behalven den boven gemelden Zoon dirk, die den titel van Heer van Brederode en Zevenbergen voerde, liet hij nog eenen Zoott naa, godefrid genaamd, Heer van Luxemberg. Sikkama, ( sibrandus ) gebooren in Friesland, waarfchijnlijk in de Stad Bolsward, was een voornaam Regtsgeleerde en naauwkeurig kenner van de Wetten en Oudheden van zijn Vaderland, in de Zestiende Eeuw. In de gemelde Stad bekleedde hij den post van Advokaat, en tevens het Ampt van Sekretaris. Onder dit alles fchreef hij eenige Werken, de  SILLA. (NICASIÜS van) de Regtsgeleerdheid en de Oudheidkunde betreffende,; Dé voornaamfte zijn, eene Verhandeling de Judiciis Centumvira* libus; Aniiqua Frifiorum Leges; en Calendarium Faftorum. Silla, (nicasius van ) of de sïLLÊ, hoewel geen gebob". fen Nederlander, verdient bier vermeld te worden, óm dat hij zijnen meesten leeftijd te Am fier dam gefleeten, en in verfcheiden gewigtige StaatshandeÜngen een aanzienlijk aandeel' heeft gehad. Zijne geboorteplaats was Mechelen, en hij aldaar, op den derden Augustus des Jaars 1543 , ter waereld gekoomen. Vervolgingen om den Godsdienst, zullen, volgens de aanneemelïjkfle gisfing, de grond zijns verlaatens van her Vaderland geweest zijn, en om elders eene veiliger verblijfplaats te zoeken. Dit mogen wij hier uit befluiten, om dat hij, naa de afzweering der Veréénigde Gewesten van deiï Koning van Spanje, aldaar met aanzienlijke eereposten wierdt begiftigd. Géduurende de regeering van den Aardshertog matthias hadt hij het ampt van Sekretaris van den Raad vant' Staaten waargenomen. Doch, zeden de verandering der Re» geeringe van Am (Ier dam, was hij de eerfte, welke tot Penw fionaris d'ur Stad wierdt verkoozen. Dit viel voor in de» Jaare 1584. Al vroeg moet van silla het vertrouwen, niet flegrs van zijne aanitellers', maar ook van 's Lands Hooge" Regeeringe gewonnen hebben. 'Dit befluiten wij uit den géWigtigen last, welke, flegts twee jaaren, zints hij in den dien« van Amflerdam was getreeden, aan hem wierdt opgedraagen»* 't Is bekend, hoe de Graaf van leicester, al vroeg naa zijne" overkomst, zich een eigendunkelijk gezag zogt aan te maatigen. De Staaten van Holland, Zeeland en Friesland, irf een uitvoerig Vertoog , verfcheiden bezwaarnisfen hebbende jngebragt, begeerde hij, met Gemagtïgden der Staaten, daar over in onderhandeling te treeden. Nikasius van silla wierdt daar toe benoemd , benevens de Heeren johan van oldew- 35arnevelo, reinuïr kromhout, gaspar van vosbergen etf' vitus van kamminga. Tot de veelvuldige qnderhaudti'ineèn * XXV1L deel. Kkkkkk W- Zie val. andreas , Bibliot. Belgica,  82 SILLA. (NICASIÜS van) welke, zedert , met den Engelfchen Landvoogd gehouden wierden, heeft men hem meermaalen te werk gefield. In het volgende Jaar 1587 , liet hij , naa merkelijke tegenkanting, zich overhaalen tot het aanvaarden van den last van een buitengewoon Gezantfchap na Engeland, om met de Koningin van dat Rijk , over de Opdragt der Opperheerfchappij der Veréénigde Nederlanden, in onderhandeling te treeden. De Heeren willem van zuilen van nyveld, Heer van ,s Heeren Arendsberge, Drosfaart van Muiden en Baljuw van Gooiland, joost van mengen, Penfionaris van Dordrecht, Jakob valke, Raadsman van Staate, en vitus van kamminga, Ridder, waren zijne Amptgenooten. Driemaalen bekleedde hij, vervolgens, de waardigheid van een Gezantfchap na Deenernarke, onder andere in den Jaare 1596, ter gelegenheid der Meerderjaarigheid van Koning christiaan den IV, om zijne Majefleit met de komst tot den troon geluk te wenfchen, en de aloude verbintenisfen, tusfchen dat Koninkrijk en de Veréénigde Gewesten , te vernieuwen. Door de bewerking van van silla , wierden de voorregten, welke de Amsterdammers, van öuds, in Deet,emarke genooten, door den Koning bevestigd. Doch het aanzoek, ten zelfden oogmerke, ten behoeve der Ingezeetenen der Steden Enkhuizen en Schiedam gedaan, wierdt thans van de hand geweezen. Men vermoedt, dat van silla, heimelijk, deeze vertraaging bij den Koning hadt weeten te bewerken. In de maand November des gemelden jaars keerde de Gezant in het Vaderland te rug, begiftigd, door den Koning, niet eenen gouden Keten. Al vroeger hadt van silla een Gezantfchap in Duitschland bekleed. Daarenboven blijkt het uit de Registers der Generaliteit , dat hij, zints het jaar zijner aanftellinge tot Penfionaris van Am. fier dam, tot zijnen dood toe, plaats gehad heeft onder de Afgevaardigden der Vergaderinge van Hun Hoog Mogetiden, ja dat hij 'er, eenige maaien, den Stoel des Voorzitters heeft bezeeten. Eindelijk heeft hij tweemaalen den gewigtigen post van Afgevaardigde te Velde waargenomen: eerst in den Jaare 1595, en andermaal in het laat le jaar zijns leevens 1600. Hij ove>-'eedt op den cweeè'ntwintigften Augustus diens jaars-, en wierdt, te Amjterdam, in het Koor der Oude Kerk be- graa.  ètLÖi (ADAM) SILOWERT; g| graaven. Men heeft op hem het volgende tweeregelig Graffehrift gefield : Publicitus vario in terris bene mnher'e funclus, n Defunftus Coeli munera, sille, capis." Zie j. wagenaar, Vadert. Hijiorie ,- el Bejchrijving van Amflerdam. Silo, (adam) was een Man vari vlug vernuft, tot veffcheiden Kunstocffeningen gefcliikt, en dit, misfchien, de oorzaak, dat hij, meer dan eens, van bedrijf veranderde. Hij wierdt gebooren te Amjhrdam, in den faare 1670. Zijn eerfte beroep was dat van Gouddraadtrekker. Van hier deedÊ hij den zonderlingen flap tot het fcheepstimmeren. Daar naS maakte hij zijn werk van het tekenen en fchilderen, waar toé hem zijne iaatstgemeide handteering merkelijk te dade kwam, alzo hij op het fchilderen van Schepen en Zeegezigtén voornaamelijk zich toeleide. In 't einde van zijn leeven leidé' hij zich toe op het flijpen en opmaaken van Brandfpiegels, Vergrootglazen en andere Gezigtkundige Werktuigen. Oofe vervaardigde hij eenige kundige boetfeerzels in wasch. StLrJ bereikte eenen hoogen ouderdom , dien van meer dan tachtig' jaaren. Hij overleedt in zijn Geboorteflad.- Zie van gooi, Silowert, gemeenlijk SelvëH genaamd, was, van oüdV^ een klein afzonderlijk Regtsgebied, tusfchen de Landen, om! en bij de Stad Groningen gelegen, en den ouden loop vafü de Rivier tiunfe. In deeze Landdreek lag een Kafteel vafl den zelfden naam, fterker, meent men, dan eenig amLr foort* gelijk Geftigt, tusfchen de rivieren de Eems en de Lauwert gelegen. Naar dat Kadeel liet zich een Geflagt noemen, 'é welk, in dien oord, de oppermagt bekleedde, en hadt heg tegt om 'er eenen Richter aan te dellen. Van vroege Kkkk'kk 2 koia*  S4 SILOWERT. komfte moet dit regt geweest zijn, naardien men vindt aangetekend, dat, volgens befluit eener algemeene Vergaderinge, gehouden te Groningen, op den vierè'ntwintigften September des Jaars 1283, de Heeren van silowert, om bet verbreeken van den Landsvrede, van het gemelde regt vervallen verklaard wierden. Volgens keur der Gedaagden zelve, ging het vervolgens op het Graaffchap van Drenterwolde over. Misfcbien gefchiedde zulks met een heimelijk uitzigt, van aldus, eerlang, van nieuws, in het bezit te zullen geraaken, zo als ook gebeurde. De Heeren van silowert waren de naafte bloedvrienden der groenenbergers, welke , naa hunnen aflïandr het Rigterampt bekoomen hadden, en tevens Drenterwolde bezaten. Zints het uitfterven van dat Geflagt, erfden zij de beide Rigterampten, welke zij vervolgens met den gemeenen naam van 't Gerigt van Silowert doopten. Naa verloop van tijd, was ook van dit Geflagt niet meer dan eene éénige Erfdogter overgebleeven. Van deeze kogten de Heeren van Groningen en Hunfingo het Huis of Kafteel te Silowert, en deeden het voorts, om dat zij het met geene goede oogen konden aanzien, tot den grond'toe flegteu. In het boven genoemde Gerigt flondt, van ouds, een Nonnenklooster, van de Orde der Benediktijnen. Het voerde den naam van S. Mariaasklooiter te Siloe. Zekere Priester uit Groningen, theodorüs genaamd, was daar van de ftigter, kort naa het begin der Dertiende Eeuwe. De Zusters hielden 'er haar verblijf tot omtrent het midden der Vijftiende Eeuwe. Toen, te weeten in den Jaare 1444, deedt men de Nonnen van daar verhuizen, en veranderde het Gefligt in een Klooster van Monniken, die de Orde van den H. augustinus volgden. Zie altins Notit. German. Infe. rioris; ubbo emmiüs, Hifl. Frifioosvijk, hadt hij voor eene aanzienlijke Vergadering gepredikt. Men fcheidde zonder eenige ftoornis. Elk ging zijoen weg, en de Leeraar insgelijks na de Stad , in den waan van een veiligen doortogt, onder zo veele menfchen, als thans in- en uitgingen. Doch hij was verraaden, zonder te weeten, door wien. De Wethouderfchap (om dit hier in 't voorbijgaan aan te merken) hadt thans verfcheiden verfpieders in dienst, wier naamen en perfoonen zorgvuldig bedekt wierden gehouden, vermits anderzins hun dienst te onbru'k zou gemaakt worden. De meesten hunner, gelijk naderhand is gebleeken, gaven zich uit voor Remonftranten, en lieten zich dikmaals in hunne Vergaderingen vinden. Thans viel, inzonderheid, het vermoeden op eenen Soldaat, die, om en bij de Vergaderplaats, zich bezig houdende met hengelen, den Leeraar aandagtig befchouwde, en, nog vóór het opbreeken der Vergaderinge, Stadwaarts ging. Hoe 't hier mede ook zij. Naa dat de Predikant simon bysterus zijn werk verrigt hadt, en, van eenige weinigen verzeld, op zijnen wedertogt na Rotterdam, tot digt bij de Oostpoort was genaderd, zondt hij twee mannen vooruit, om te verneemen, of'er onraad ware.- De voorde hoorde eenig gemompel in het Wagthuis, waar HÏC hij konde bemerken, dat men op den Leeraar toeleide; doch eer hij zijnen makker, die kort agter hem was, en deeze d n Leeraar, welke hen op de hielen volgde, konde waaifcht;wen, kwam de Portier uit het Wagthuis, liep den voorft^n burger voorbij, gevolgd van eenen Dienaar des DljlfgVaa , welken hij toeriep: dien fchelm zonder Mantel Koeten 1 • / Kkkkkk 4 heb.  #5 SIMON LUCASZOON BYSTERUS. hebben! Straks fchoot de Dienaar toe, en met de eene hand bysterus aangrijpende, met de andere eenen ponjaart opheffende , Geef u gevangen, riep hij, of dat gaat 'er door l Pi Portier lloeg insgelijks de handen aan den Predikant, die m* een van etlijke Soldaaten omfingeld, en in het Wagthuis Wierdt getrokken. Onder dit alles gaf de boven gemelde burger, van de geyangenisfe des Leeraars, kennis aan de Remonftranten , die daar omftreeks zich bevonden; waar door het gerugt zich fpoedig door de gantfche Stad verfpreidde. Straks vloogen veele ingezeetenen, en onder deeze verfcheiden matroozen, den Remonftranten toegedaan, na de Oostpoost, met oogmerk , ware 't mogelijk, om den gevangene te ontzetten. Doch de Soldaaten zogten hun het naderen te beletten, en zonden aan den Dijkgraave om hulp, hoewel de Leeraar op het grondgebied der Stad gevat was. Maar de Soldaaten yrgesden, meent men, dar de Schout of Baljuw niet zo vaardig zijn zoude met het zenden van hulp als de Dijkgraaf. IntuTchen zag men ginds en elders fteenen vliegen, en drongen de burgers zo fterk aan j dat zij de Wagt op de vlugt dreeven , en, meent meu,. den Leeraar zouden ontzet hebben , zo niet de Dijkgraaf, met een hoop gewapende manfchap, ware toegekoomem Vermids het vozende treurtooneel, met de gevangenoeeming van den Remonftrantfchen Leeraar. in een onmjddelijk verband ftaat, moeten wij daar van een kort verhaal mededeelen. De Dijkgraaf dan, met zijne manfchap genaderd, vraagde, ajet een verftoord gelaat, aan de vlugtende wagt, wat volk zij waren? Soldaaten, was het antwoord, en 't zijne daar pp; Toont dan dat gij Soldaaten zijl, en fchiet 'er in. Onder het aanrukken, hadt men hem, tot de manfchap, dié htm vorzeldg, hooren zeggen : Koomen u de burgers te na, verschoont ze niet; fchiet 'er onder, al zoudt gij vijfentwintig mei éëtien fchoot treffen. Het woord was 'er naauwlijks pit, of men zag, aan alle kanten, vuur geeven op de burgers: te meer, zints de Soldaaten nog meer wierden aangehitst , door het geroep van zommige burgers: Schiet 'er vrij méSTt W<-ert. u m ah Mannen. En, zijn 'er nu geene Sol-  SIMON LUCASZOON BYSTERUS. Soldaaten, om de Arminiaanen van kant te helpen! 't Gevolg hier van was, dat een merkelijk getal Remonftranten deerlijk wierdt gekwetst, en zommigen hunnen ijver met ,den dood moesten bekoopen. Verfcheiden onfchuldige aanfchouwers ontvingen insgelijks zwaare wonden, of lieten 'ether leeven. Een Romeinsch ftuk, en 't geen, veelligt, den voortgang van den moord niet weinig Ruitte, vindt men, bij deeze gelegenheid, aangetekend, beftaan door adkiaan van dyk, weleer Sekretaris van lileismjk. Zonder 't ge nar te ontzien, drong deeze onder de Soldaaten, en rukte, van ga. lid tot gelid loopende, de brandende Lonten van de Haanen der Musketten, met zulk eene fnelie behendigheid, dat hij met 'er haast zo veele Lonten bekwam, als hij op zijnen arm konde draagen; daar hij voorts mede ter i>tad in liep en die ergens in een huis nederworp. Van verwondering bedremmeld , over 's Mans ftout beftaan, ftonden de Soldaaten roereloos, zonder iets tegen hem te onderneemen. De Remonftranten, wijkende voor de overmagt, zogten, eindelijk, om een goed heen kooinen, en de Stad kwam wederom in rust. Midlerwijl hadt men den Predikant geworpen in een akelig Dievengat, alwaar hij zat tot den volgenden nacht, wanneer de Dijkgraaf hem daar uit deedt haaien, om hem voots na 'sGraavenhage te vervoeren. Doch den gevangene, uit vreeze voor nieuwe beweegingen, niet door de Stad durvende leiden , liet hij hem, langs den Buitenfingel, brengen na de Delffche Schuit, zo vast gevleugeld en gebonden, dat hij, buiten de Stad gekoomen zijnde, zeer deemoediglijk om eenige verligting badt. Onder weg moest hij insgelijks verfcheiden fmaadheden en mishandelingen verduuren. In 'sHage floot men bysterus, op de Voorpoort, in de zo gejamde ijzeren Kamer, een zeer benaauwde Kerker. Hier z* hij eenigen tijd, eer men hem verhoorde. Eerlang gefchiedde zulks verfcheiden maaien, nu eens voor eenige Leden van het Hof, zomtijds voor den vollen Raad. Om den Leezer eenig denkbeeld te geeven van de gefteldheid dier tijden, zullen wij hier eenige vraagen en antwoorden melden. Ü Kkkkkks- ^ Langs  «6 SIMON LUCASZOON BYSTERUS. Langs allerlei wegen, zelf door zwaare bedreigingen, zogt men uit den Gevangene te verneemen, waar hij te Rotterdam hadt thuis gelegen, en met welke lieden hij verkeerd hadt. -Doch \v) bleef volftandig bij de weigering om iemand te bezwaaren. Op de vraag, of hij de tegenwoordige Heeren en Magiftraaten niet voor wettig erkende, was zijn antwoord: „ dat hij zich daar over niet bekommerde, en hen wel voor „ zodanig hadt te houden." Waarom, viel daar op de vraag, mijl git dan, tegen hun gebod, tr, hel Lar.d koomen prediken ? en het antwoord: „ Om der Confcientie wille, die ver„ der dan op menfchen ziet." Op de vraag, op wiens verzoek hij zulks gedaan hadt, bekende hij, eene Akte van verzoek, m zich ten dien einde te laaten gebruiken, door uitenbogaard en anderen getekend, gehad te hebben. Als thans hem de Raaden vraagden, of dan uitenbogaard en anderen magt hadden. Predikanten herwaarts te zenden, hernam hij, „ dat zi] zich geene magt aanmatigden, maar zulks deeden „ op verzoek der Gemeenten" Nu begon men bysterus van nieuws te ondervraagen, over de lieden, bij welke hij gehuisvest was geweest, eerst door dreigementen, en naderhand door zagte redenen, met belofte zelf van die luiden geheim te zullen houden, en niet bezwaaren. Doch de Gevangene verklaaide zulks kwalijk te kunnen gelooven, en verftoutte zich, naar de reden der nieuwsgierigheid te vraagen. 't Antwoord der Heeren was, men wilde die luiden door zagtmoedigheid beweegen, om zich wederom bij de Kerk te voegen, ten einde zij in de regeering mogten gefteld worden; waar op bysterus den Raaden te gemoete voerde, „ dat hij die lui„ den voor de zodanigen hielde, dat ze na geene regeerihg ,, ftonden, en om hen wederom in de Kerk te brengen, zij „ met redeaen moesten overtuigd worden." Naa herhaalde ondervraagden, over het zelfde onderwerp, welke door den Gevangene even eens beantwoord wierden, deedt men hem buiten Haan, en, wederom binnen geroepen zijnde, aanzeggen, dat de Heeren niet voldaan waren, en wilden weeten, waar hij hadt thuis gelegen. Niettemin bleef de Leeraar voiflandig b'j ziine weigering om iemand te willen noemen. Waar op hij na zijnen Kerker wierdt te rug geleid. Ter-  SIMON LUCASZOON BYSTERUS. pi Terwijl simon bysterus op de Voorpoort zat, verzogt hij dikmaals om fchrijfgereedfchap, en zijne huisvrouw, isabf.lla van iiattem, om tot hem te worden toegelaaten; doch beiden te vergeefs. Ten tijde als de Leeraar gevangen wierdt genomen, was hij in een geleend gewaat geftoken, om hem te vermommen. Dewijl dit gewaat aan zijnen ftand niet voegde, en daarenboven, in het guure herfstweder, geen behoorlijk dekzel gaf, wilde zijne Echtgenoote hem de gewoonlijke zwarte klederen toezenden, om dezelve tegen de geleende te verwisfelen. Ook dit verzoek wierdt afgeflagen. Doch alzo zij, met haar Mans klederen, zich dikwijls aan de deur vertoonde, door welke de Heeren moesten na binnen gaan. en telkens haar verzoek herhaalde, bewilligde men eindelijk, om alle verdere moeilijkheid en opfpraak te ontgaan. De Cipier, intusfchen , geenen last hebbende - om den gevangene zi -e klederen te geeven , leide die ter zijde. Beter daagde de Huisvrouw om haaren Man aan fchrijfgereedfchap te helpen, en brieven met hem te wisfelen. Daar toe was haar behulpzaam de Dienaar van zekeren Graave, die boven haar Mans hoofd in gijzeling zat. Drie weeken hadt de Leeraar gezeeten, toen de Huisvrouw, naa lang bidden, verlof kreeg om haaren Man te mogen fpreeken, doch in 't bijzijn van den Prokureur - Generaal. Naderhand wierdt hem toegedaan, dat zijn Dogtertje, een kind van zes of zeven jaaren, hem een dag gezelfchap hieldt, en vervolgens om zijne Huisvrouw alleen, in de zo genaamde ijzeren Kamer, te mogen fpreeken. Omtrent deezen tijd ontving men, in 'sHage, de tijding van de heimelijke ontkooming van twee gevangene Remonflrantfche Predikanten uit hunne gevangenis.. De Staaten van Holland, op het voordel van eenige Leden,*",, éat 'er diende „ gelet te worden" (dus luidt de Refolutie) „ waar men „ dat volk voortaan zoude leggen, ten einde zij mogten wor- den bewaard en de authoriteit van het Land mogt behouden „ blijven, en met deeze zaak, tot fpot der Regeeringe, zo „ niet mogt worden gefpeeld", de zaak overwoogen hebbende, namen, op den drieè'ntwintigdeu September, het befluit dat de gevangene Remonflrantfche Predikanten, voortaan' zou-  #a SIMON LUCASZOON BYSTERUS. souden gevoerd worden na het Kafteel van Loeveftein, en aldaar zorgvuldig bewaard worden , zonder eenigen toegang, ten minden koste van den Lande. Op den zesden van October wierdt dit befluit aan bysterus bekend gemaakt, en hij, diensvolgens, ter eeuwige gevangenisfe op Loeveftein verweezen , om reeds 's anderendaags derwaarts gevoerd te worden. Niet vroeger, intusfchen, dan in den avond van dien volgenden dag, ontving de Huisvrouw berigt, dat haar man in den nacht zoude vervoerd worden. Dies vervoegde zij zich bij den Prefident kromhout, met ootmoedige bede om haaren Man nog eens te mogen ipreeken. Doch deeze wees zulks van de hand. Nogthans vervoegde zij zich, met nog drie Vrouwen en den Zwager van den Cipier, bij de Gevangenpoort, om op het uitbrengen te wagten. Ten twee uure naa middernacht zag zij den Prokureur- Generaal met zijne Dienaaren koomen; met deeze drong zij na binnen, zonder dat men haar weerde, niisfchien uit medelijden met haare hoog» zwangerheid. De andere moesten buiten blijven. De bitter bedroefde isabella , haaren Man in 't oog krijgende, vraagde hem, werwaarts hij zoude vervoerd worden? en 't antwoord was, tui Loevefleiti. Zeer kwalijk wierdt dit bij den Prokureur - Generaal opgenoomen. De Vrouw, ziende dat meu met haaren Man voortging, riep: „Laat ik hem wat geld geeven"; doch de andere daar op: ,, Hij heeft geen geld van doen". Haar toeftand", die den gang zeer bezwaarlijk maakte, belette hem 'e volgen. Voorts hieldt men haar op de Gevangenpoort, tot den volgenden dag, wanneer men haar na haare herberg liet wederkeeren, alwaar nu ook de Cipier de klederen van haaren Man bragt, welke hij dus lang in bewaaring hadt gehouden. Intusfchen was'simon bysterus te water na hoeveflein vervoerd, alwaür hij den achtften Oftober des Jaars 1621 aankwam. In 't eerst ontving hij eene vrij goede behandeling, waarfchijnlijk door het mededogen van de huisvrouw van den Slotvoogd. Zeker is het, dat, naa haar overlijden, ruim vijf weeken naa 's Leeraars komst in de Vesting voorgevallen, de kans ten kwaade keerde. Zoo flegt was, zedert, zijn ont\jaal, dat zejf eenige Soldaaten deernis met hem hadden, en zijner  SIMON LUCASZOON BYSTERUS. &L zijner Huisvrouwe, te Gorinchem, alwaar zij, om de nabijheid, bij voorraad, haar verblijf hadt genomen , aandienden, dat haar Man niet genoeg kreeg, immers geene bekwaame fpijze om van te leeven , en dat zij wel zoude doen inet hem zomwijlen iets toe te zenden. En, inderdaad, des middags moest hij zijnen maaltijd hou.' den met twee gebakken haringen, die, om haare garlTigheid „ naauwlijks konden geëeten worden, en daar bij een fchotel met zo genaamde Erwtefoep, in welke naauwlijks eenige erwten te vinden waren, 's Avonds moest hij zich behelpen met eenen ongereezen Boekweitenkoek, zonder boter, waarin me» zwoert en beentjes van fpek hadt gebraaden. In één woord, zo flegc was de kost, met welken de Slotvoogd den Gevangene voedde, dat de Soldaaten van het overfchot weigerden te eeten, zelf een Exter, welken deeze op de Zaal van het Slot voedden. Onder dit alles was de Huisvrouw van den gevangenen Kerkleeraar in het Kraambedde bevallen. Naa haare herftelling ('t was oraftreeks van Kerstijd) befloot zij tot eene reize na 'sGraavenhage, met oogmerk om toegang tot haaren Man te verwerven. Zij nam haaren weg voorbij Loevcftcin, en vondc middel om den Gevangene van haar voorneemen kennis te doen toekoomen. Haar verzoek was, om nevens haare kinderen, bij haaren Echtgenoot, binnen de Sterkte te worden opgeflooten. Men wees zulks van de hand. Doch dit fchrikte haar niet af, om haar verzoek, van tijd tot tijd, aan te dringen, 't Gevolg daar van was, dat, in de Maand Maart des volgenden Jaars 1622, de Staaten van Holland en Westfriesland verlof gaven, om, geduurende den tijd van zes maanden, haaren Man eens ter weeke te mogen bezoeken. Naderhand wierdt dit verlof verder uitgebreid, en haar toegedaan, om zich nevens haare kinderen, bij aanhoudenheid, in 't gezelfchap van haaren geliefden Echtgenoot, binnen'de Staatsgevangenis te laaten opfluiten. Simon bysterus zat in deezen Kerker, te gader met zijne getrouwe Echtgenoote tot omtrent het midden der maand Juïij des Jaars 1631, wanneer hij, nevens eenige andere medegevangene Remonftrantfijhe Predikanten, zijne vrijheid bekwam door de vlugt. Va» do  54 StMONSHAVEN EN SCHUDDEBEURS, enz*. de wijze en omlïandigheden der ontkoominge , hebben wij reeds elders een verbaal gegeeven: te weeten op het Artikel van eenen van 'sMans lotgenooten NiëLuus (karel). Zie Deel XXIII. bladz. 162 enz. Zie g. brandt , Hifi. der Re firma* tie. SimonshaveN en schuddebeurs, te gader ééne AmbagfJ. heerlijkheid, in het Zuidlijk gedeelte van de Provincie vatt Holland, het Land van Putten genaamd. Nogthans ftaan zij ieder afzonderlijk in de Verpondingslijsten aangefchreeven. Volgens dezelve zou Simonshaven bevatten elfhonderd drieenzeventig Gemeten en zestien Roeden, Schuddebeurs niet meer dan achthonderd achtentwintig Gemeten en eenentachtig Roeden. De laatstgenoemde plaats kan geen hooger naam, dan dien van gehugt draagen; 'er ftaan flegts weinige Huizen. Simonshaven, daarentegen, is een vrij goed Dorp, hoewel 'er, bij de jongfte opueeming, niet meer dan negenendertig* Huizen ftonden. De Kerk is een zindelijk gebouw. Simonides, (simon) een Godgeleerde, en ijverig Voorftander van het Huis van Oranje, waar van hij, in de onrustige tijden, welke hij beleefde, doorflaande proeven gaf. Eersï bekleedde hij het Leeraarampc, onder de Hervormden, te Rotterdam, en vervolgens in 'sGraavenhage. Toen men, in den Jaare 1665, ginds en elders, in de Provincie van Holland, eenigen trek befpeurde, om Prins willem den III tot de Stadhouderlijke waardigheid te verheffen , voer hij uit, van den Predikftoel, tegen zommige Régenten, die geoordeeld wierden het werk tegen te houden, hen befcbuldigende van ondankbaarheid tegen het Huis van Oranje. Niet minder ijverig. voor de belangen van dat doorluchtig Huis, gedroeg hij z'ch in den Jaare 1672. Men vondt toen, hier en daar, Predikanten, die openlijk ftaande hielden, en het volk in het denkbeeld zogten te brengen of te voeden, dat veele Leden van Regeeiinge, zo niet aan verraad fchuldig, althans den Lars-  SIMONIDES. (SIMON) SIMONS. (MENNO) $5 Lande niet zeer getrouw waren; als mede, dat de reden van den fnellen voortgang der Franfche Wapenen , en van den zeer nadeeligen en kwaadfpellenden toelland van 's Lands zaaken , in geene andere oorzaak moest gezogt worden , dan om dat men den Prinfe van oranje te weinig gezags gaf. Wanneer, niet lang daar naa, de gebroeders johan en kornelis de witt het flagtoffer wierden van de moorddaadige woede van 't 's Graavenhaagfche Graauw , zag men ook nevens andere lieden van eenig aanzien, den Predikant simonides onder de aanfchouwers van het fchrikwekkend treurtooneel. Ook ftondt hij nabij genoeg hetzelve, dat een der beulen, die de band geleend hadden tot het hangen der deerlijk geknotte Lijken, hem vraagde , of ze hoog genoeg hingen? Thans, egter, fcheen de Kerkleeraar her affchuwelijk gezigt niet langer te kunnen verdraagen, maar begaf hij zich in de herberg , naast de Gevangenpoort, bij eenige» Leden der Regeeringe van 's Graavenhage, welke, van daar het gruwelitufc, van verre, aanfchouwden. Wijders vindt men aangetekend, dat simonides, 's anderendaags, predikende in de Nieuwe Kerk , van het voorgevallene op den voorgaanden dag, opzettelijke melding maakte. Den moord aan het Broederpaar gepleegd, noemde hij, eene wraake Gods Hij voegde 'er nevens , dat de handdaadigen aan denzelven niet geftraft, maar veeleer beloond zouden worden. Met dit alles was simonides een vlijtig beoeffenaar der gewijde Schrif ten, en moet veel gedagt hebben over de Christelijke God" zaligheid. Dit mag men afneemen uit zijne uitgegeevenê Werken, onder welke men genoemd vindt twee Verhande ling -n over het Avondmaal; de Gekruiste Christus ■ de He' melfche Ziel; Oifenfchcol der Godzaligheid; Noodioe Boete ' en andere. Hij overleedt in goeden ouderdom, in den Jaar» Simons , ( menno ) grondlegger en hoofd eener jrezlnr* welke zich, in den beginne, naar hem Mennonicen heeft «! noemd, (doch waar van de voornaamfte gemeenten'naderhand die benaaming, als meer een menfchelijk, dan Christelijk ee loof fchijnende aan te duiden, verworpen, en zich Doopsge- zin-  $é SIMONS. (MONNO) zinden genaamd hebben,) wierdt in 1496 geboren in hetFriefchS' Dorp Wit maarfum bij Iloisward, en bezat, volgens de aanmerking van den Kardinaal hosius , meer geleerdheid, dan, Zege hij, ,, de Doopsgezinden gemeenlijk gewoon zijn." Wij zulien evenwel ftraks zien, dat deeze aanmerking met oordeel ver daim moet worden. Me.mvo simons was eerst Priester te Pinningum, Pingjut» , of Pijnt ongen , predikte de Leer van de Roomfche Kerk met veel ijver, en kantede zich tegen dë oproerige Predik- en handelwijze der Munderfche Wederdooperen. Naderhand verliet hij den Roomfchen Godsdienst, en wierdt door «enen Herdor per , t-bbo philips , andermaal gedoopt. Verfcheiden van deeze Wederdoopers, die ondernamen het Koninkrijk van den Mesfias te Amfterdam, te Munfter, en ook in Friesland weder op te rechten, waren onnozele zielen en eenvoudige lieden, die door eenige weinige voldagen Dweepers of Guiten, of moogelijk beiden, misleid wierden.' Schoon menno simons met hen daar in ééns waf, dat hij den Herdoop aandrong, moet men hem egter geenzius met deeze' Wederdoopers gelijk dellen, als welker handelingen en voor-' wendzels hij hooglhk afkeurde. ■ Door zijne Schriften, die in een bondel te Amfterdam in 1651, en naderhand op nieuw in 1681, zijn uitgegeeven, kreeg hij groote agting bij zijne geloofsgenooten, welke ook lang heeft dand gehouden, doch, gelijk wij draks zien zullen , thans bij veelen zeer verminderd, ja genoegzaam verlooren is. Gelijk hij zijne gedagten zeer net eh vaardig verklaaren konde, bekwam hij te deezer oorzaake insgelijks veele aanhangers en leerlingen, in Friesland, te Groningen , en htnbden; in JVestphalen, in Gelderland, Holland, Braband, aan de Oost♦zee en elders. Menno onderwees zijne Discipelen met veel zorg, en vermaande hen tot verdraagzaamheid: maar men befehuldigt hem,' en mlsfchlen met reden, dat hij naderhand hier omtrent tegen zijn eigen gevoelen aanging, hevig uitvaarende tegen de geenen, die het Pausdom verharende zich niet bij hem vervoegden. Hij maakte, in zijne drift, de Lutherfchen voor Vrijgeest  xxvii .Dl bIjlt.   SIMONS. (MENNO) $f geesten ; en de gevoelens van zwinglius voor eene Gruwelleere uit. Zommigen zeggen, dat Hij in een gefprek met Joil. A la*-' Co te Embden loochende , dat cïiristus zijne menfchelijkaf natuur van de Maagd maria hadt; anderen integendeel beweeren,- dat hij in eene andere redevoering, welke hij inet martinus mycronimus hieldt, de menschwording van chRistüs erkende, maar dat hij het lighaara afleidde, dan uit het wezen des Vaders, dan uit het wezen van den H. Geest, dan uit het Woord. Welke ook zijne weez'enlijke gevoelens over deéze dü'istértf ftukken geweest mogen zijn, daar zijn andere dingen, waar omtrent hij zich duidelijker verklaard heeft: als de wederllandj wanneer men aangevallen wordt, welken tiij verbiedt; gelijk hij ook het ampt der Overheid ongecorlofd agt, of ten minften ontraadt, voor een Christen. Volgens zijn gevoelen mogt men geheel niet zweeren. Evenwel heeft men in zijn Fun. dament-Boek deeze woorden: „ Mijn getrouwe l.eezer, hiar' „ immer geloofd nu niet mij, maar het woord, daar u lieden „ op, met Gods gerade, door mijne kleine gaven, geweezert hebbe: want ik Zegge u, dat zo waarachtig als dé Heeré i, leeft', alle die u anders leeren, dan wij uit des Heereri ti woord bemind hebben^ zij zijn dan wie dat zij zijn, daè „ zijn de Propheeten, die n verleiden", enz. In den Jaare 1540 kwam Keizer karel de V in dé Nederlanden, en gaf, op aanftooking der Monnikken en verdere* Geestelijkheid , een fterk plakkaat tegen de Lutheraanen erf Doopsgezinden uit, 't welk eene groote vervolging naa zie» fleepte. In 't Jaar 1543 wierden 'er zelfs op het lijf va» menno 100 guldens gezet, met bijvoeging, dat zo de geene,, die hem ontdekken zou'de, een van ziine a.mhangeren was»' men hein pardon en het burgerregt belo >fdè. Bij deeze gelegenheid verhaalt men, dat hij, zijne reis op een Postwjgerï vervolgende, door Lieden, die bem zogten, Wierdt gevraagd, óf menno simons zich niet op dien wagen bevondt, en dan hij daarop zijne Reisgenootén, die haast' en' agter hem zaten,' vroeg of menno simons in hun gezelfchap ware. En van- allen Neen! ten antwoord gekreegen hebbende, tot de Vraagers XXVII. deel,- httlli Mf.  ji8 SIMONS. (MENNO) zeide: „ Gij hoort uit aller mond, Vrienden, dat menno,, simons niet in het gezelfchap is." Waar mede men denwagen liet voortrijden. Dit, naderhand rugtbaar geworden, zoude aanleiding gegeeven hebben tot het bekende fpreekwoord: zich van eene Menniste ftreek bedienen, Naa een onvermoeideu ijver, en veeie omzwervingen, is hij, in den Jaare 1561, den 13 Januarij, in het zesënzestigfte jaar zijns ouderdoms, omtrent een uur van Oldefohe, tusfchen Hamburg en Lubekv geftorven. Alle zijne Theologifche Werken zijn in Folio bij elkander gedrukt. Onder de voornaamften van zijne aanhangers, en die, naar mennos leer, Mennoniten genaamd zijn, worden geteld adadS pastor , anders rudolph martini genaamd, iiendrik van ur> men, antpny van keulen, gillis van aken, en anderen, die deeze Leere verder hebben uitgebreid. Egter is 'er onder deeze Gezindheid eene groote fcheuring ontftaan. Namelijk in 1555 dreef een leonard brauwensz., dat de ban, of de afzondering van de Gemeente , zich niet alleen uitftrekte tot het Geestelijke,-maar ook tot het Waereldlijke: dat is, dat door den ban de Ouders van de Kinderen, en echte lieden vaff malkander zich onthouden moesten; welk hard gevoelen mishaagde. . Die geenen, die het met brauwensz'hielden, noemden zicti de regte Mennoniten, en wierden ook de Vlamingen genaamd, gelijk ook Harde Banners, wegens hunne hardheid in den ban. Van deeze foort waren de geenen, die zich op de bijeenkomften te Leeuwaarden en Embden, in de Jaaren 1578 en 1598, bevonden. . De anderen,, die zich tegen deezen aankanteden, wierden de Friezen, Franekers-, of Waterlanders genaamd , en moesten ook wel de Schimpnaamen van, Hamaxfaaren, Barboniten , enz., voeren. Wederom waren 'er anderen, die tusfchen deeze twee partijen vrede wilden maaken, waar uit weder eene nieuwe Sekte rees: en om dat zij het met geen van beiden hielden,wierden zij Neutralisten genoemd, hoewel ook de beide voorigeSekten, zo wel de Vlamingen als Friezen, wederom in veele andere nieuwe Sekten verdeeld zijn, naardien onder hen zo wel  SIMONS. (MENNO) ffl wel wegens de kerkelijke tugt, als wegens zekere geloofsftukken, tweefpalt is ontdaan. Onder deeze nieuwen noemde men voormaals de Galansten , naa één hunner bekende Leeraars galenus abrahams te Am/ter Jam. Vermits men hem te last ieide , dat hij nier vreemd was van het gevóélen der Sociniaauen, die de waare' Godheid van Christus en den H. Geest lochenen, en zich al te toegeevende toonde in het Avondmaal uit te deelen aan de zulken, die nog niet, naa de gewoonte der Mennoniten, wedergedoopt waren, kantede zich, ofider anderen, samuei/ apostool tegen hem aan; maar door dien galenus abraham* in grooter agting was en veel aanhang hadt, fcheurden deeze twee partijen zich van malkander, en rigteden ieder bijzondere zamenkomften aan. Verder worden de zogenaamde Waterlanders, die ook,- naa' hunnen voornaamften Leeraar johannes de ries, wel Johanmten genaamd zijn, voor de regtzinnigften gehouden i gelijls zulks uit de Geloofsbelijdenis van johannes de ries, met de uitlegging van pieter jansz van Wormerveer, te zien is. Van deeze foort is ook engel arenïs van dóoregeest geweest, die met fredrik spanheim zich in Strijdfchriften heeft mgelaaten, en in zijne brieven aan denzelven de waare Leere der zogenaamde Doopsgezinden getoond, zich Zuiverende van veele zwaare befchuldigingen, daar de Mennoniten méde belast wierden;- waar uit blijkt, dat het zeer zwaar is van de' •Léerdukken der Mennoniten of Doopsgezinden in het algemeen iets te melden, door dien zo veele verfchillende takken* uit deezen boom gegroeid zijn. Men vindt een zeer groot' onderfcheid in hunne geloofsbelijdenisfen, boven gemeld met anderen welke van andere Gemeenten of Vergaderingen'voor handen zijn. Men vindt egter een zamenhang van eenige hunner Geloofs behjdemsfen te Amfterdam in den Jaare 1665 gedrukt erf eene voordelling van de voornaamfte Artikelen des ChrHeüi ken gelooft, welke te Dordrecht in eene algemeene vergade" ring der Mennonitifche Gemeenten goedgekeurd wierdt" erf welke door Hendrik rudolf bentheim, in zijn Hollanofehetf Kerk- en School ftaat mede ingelascfit i3, waar in veele ftefc* Lillll3 jjp  ïoo SIMONS. (MENNO) lingen geheel anders gevonden worden, dan eene onkundig! bitterheid hunner Partijen hen dikwils te last gelegd heeft. In het ftuk 'raakende het ampt der hooge Overigheid vindt men geen woord, dat het een Christen niet betaamen zoude dat ampt te bekleeden; ook-worden 'er meer andere geloofftukken niet in gevonden: waarom zij zich ook beklaagen, dat zij ten onregte door noordbeek , cloppenburg , hornius en ottius, befchuldigd worden van Hellingen, welke zij niet gevoelen. Dergelijke klagten ftort ook galenus abrahams uit, in zijne verdediging der Protestanten wegens het gevoelen, dat men alleen die geenen doopen moet, die reeds tet het regte gebruik van hun verftand gekoomen zijn; die zo wel in de Franfche als Hoilandfche taal gedrukt is, te Am-^ {Ierdam in den Jaare 1704. In dit v^rweerfchrift dringt hij aan, dat de regte Mennoniten geenzins de gevoelens der Sociniaanen omhelzen: zo dat men te onregt het oude fpreekof liever fchendwoord gebruikt, namelijk, dat een Mennoniet een bedekte Sociniaan is. Verder fpreekt henrik rudolph bentiieim in zeer nadruklijke bewoordingen van hun zedelijk karakter en gedrag , waar in zij zich gewisfelijk boven de meeste Christenen een langen tijd onderfcheiden hebben, bi> zonderlijk uitmuntende in eene voorbeeldelijke liefdaadigheid jegens noodlijdenden. Door al het welk hunne vijanden zelve meermaalen hebben moeten erkennen, dat zij als een zeer nuttig en eerwaardig lighaam in ons Gemeenebest befchouwd moeten worden, Ichoon hunne zeden en levenswijze federt eenige jaaren zeer merkelijk verbasterd zijn. De geweezen Profesfor der Waterlandfche Doopsgezinden te Amlterdam, h. oosteebaan, een man van erkende geleerdheid en verdienften, heeft in den Jaare 1771 een Latijnfchen brief aan de uitgeevers van het Diüionaire Eticyciopedique te Tverdon gefchreeven en in druk gegeeven , bij gelegenheid van een gebrekkig berigt, dat in de Parijfche uitgave van dat. Werk, wegens de Mennoniten, geplaats was. Gelijk deeze brief eene foort van Geloofsbelijdenis vau de meeste Leden der voornaamfte Doopsgezinde Kerk bevat, gelijk dezelve met eene zonderlinge juistheid en gemaatigdheid is gefchreeven, en geheel nieuw is. zo meene ik mijnen Leezer een bijzonder  SIMONS. CMENNO) I0, der vermaak en dienst te zullen doen, met denzelven hoofdzaakelijk in 't Neêrduitsch mede te deelen; en fchoon dit aan 2ommigen een weinig buiten ons bedek mogte fchijnen, ben ik egter gerust, dat men het mij in het algemeen dank zal wee ten. „ Wij houden", (hier vatten wij het uittrekzel van des Hoogleeraars brief aan,) „ met alle andere Protedanten, de „ H. Schrift voor het eenigst rigtfnoer van ons Geloof en „ Leven, met verwerping van alle Gezag van menfchelijke „ tradaien en oplïellen. Uit deeze overtuiging vloeit bij ons ,, voort. „ i. Dat geene formulieren, of befluiten van Conciliën en „ Sijnoden, nog als een eerde, nog als een tweede rigtfnoer, „ eenig verbindend regt kunnen hebben, dewijl alle die be„ paalingen, door ons zo wel als derzelver opdelleren, eenig„ lijk aan Gods woord getoetst moeten worden. „ 2. Een tweede gevolg, dat met het eerde ten naauw„ den verbonden is, koomt hier op uit, dat 'er geen Stede„ houder des Zaligmaakers op deeze waereld is, welken wij „ met een ingewikkeld vertrouwen gelooven moeten. Al wie „ een ander wetten van geloof durft voorfchrijven, fchendt „ Gods gezag, door zich dat geene aan te maatigen, 't welk 9, Gode alleen toekoomt. „ 3- Uit dit beginzel vloeit van zelfs, in de derde plaats, ,, dat wij alle de zulken verdraagen, en voor onze Broeders „ erkennen, die de H. Schrift met ons voor den eenigen re„ gel van hun Geloof en Leeven aanneemen. Hij die andere „ Christenen, om dat zij zotnmige plaatfen der H. Schrift „ anders verdaan, uit de Kerk meent te moeten werpen, of „ ftrafFen, die houdt niet langer de H. Schrift voor het'ge,, meene rigtfnoer van alle Christenen, maar delt zijne uit99 'eggingen en gevoelens daar voor in de plaats. De onder„ vinding van alle Eenwen heeft geleerd, dat 'er nooit Ge„ loofsformulieren in Sijnoden of Conciliën ontworpen zijn, 9, waarin niet verfcheiden geloofsdukken en voorfchriften als „ verbindende worden voorgedeld , daar de H. Schrift nkt „ een woord van meldt. De Zaligmaaker, en zijne Apostc. n ten, hebben nooit meer van hunne leerlingen gevorderd LHül 3 „ dan  jp2 SIMONS. CMENNO) „ dan dat Zij geloofden, dat jesus Christus de Zoon van ' God de waare' Mesflas is, op aarde gezonden, om bet volk Zalig te maaken van hunne zonden; dat Hij een wree„ den dood voor het menschdom ondergaan heeft, ten derden dage weder in het leven verreezen, en naderhand door zij„ pen Vader ten hemel opgenoomen is, om heerfchappij te „ voeren over alles, van waar Hij zal weder koomen om „ allen te oordeelen, om den vröomen een eeuwig geluk te „ fchenken, den boozen de billijke ftraffen hunner ongereg' tigheid te doen lijden. Deeze ftukken alleen koomen ons als noodzaaklijke waarheden voor. Op deeze zelfde gronden hebben ook andere Protestanten, wanneer zij zich tes, gen de Roomschgezinden verdedigen moesten , geredeka„ veld; en, naardien de waarheid maar één, en onverander9( lijk is, moeten zij derhalven, om beftaaiibaar met zich zet \. ven te zijn, dezelfde verdraagzaamheid als wij oefFenen. „ 4. Dewijl wij de H. Schrift alleen voor het rigtfnoer „ van ons Geloof aanneemen , oordeelen wij ons in die flukr [ ken, welken wij enkelijk door de Openbaaring van God „ moeten leeren kennen, ftiptelijk aan de woorden der H. „ Schrift te moeten houden; en wij willen in deeze ftukken „ niet verder gaan, of nadere bepaalingen maaken, dan het „ Gode behaagd heeft ons aan te wijzen. ; „ Üit dit alles begrijpt men , dat allen, die tot onze ges, zinte behooren, niet dezelfde begrippen over verfcheiden „ Jeerftellingen hebben. De meesten onzer egter verwerpen , de gevoelens, welke wegens de Predestinatie met den aan1 kleeve van dien, op de Dordrechtfche Sijnode, zijn va?t„ gefteld. ' „ Het H. Avondmaal oordeelen wij door den Zaligmaaker ingefteld, om de gedagtenis zijns doods in onzen geest te , vernieuwen en ons tot deugd op te leiden. Elk, derhalven, die jesus christus voor zijn Heer en Zaligmaaker erkent, ;, en gereed is om' met ons des Zaligmaakers lesfen en voorbeeld te willen volgen, wordt bij ons tot het H. Avond- ' rnaal toegelaaten; het verfchil van gevoelens ftrekt hier m j.' ïo| geen beietzeL  SIMONS. (MENNO) l0? „ Ten onregte geeft men ons den naam van Wederdoopers, „ daar wij alleenlijk den bejaarden Doop voor den Christel:"]* „ ken Doop houden; die van Mennoniten behaagt ons, die „ alle menfchelijk gezag verbannen, mede niet. Zo de b'loote „ benaaming van Christenen niet genoeg is, dat men ons dan t, Bejaarde- Doopers noeme. „ De Dweeperij van den Graaf van zinzendorf hééft ook „ bij eenigen van onze Gemeente, zo wel als bij andere ge„ zindheden, ingang gevonden; maar hoe zeer dezelve met „ onze denkwijze llrijdt, kan onder anderen blijken uit de „ waarfchouwing, die de Eerw. j. stinstra tegen dit kwaad „ met zo gelukkigen uitslag, in druk heeft uitgegeeven. „ Men heeft cns niet zelden .befchuldigd dat wij vijanden „ van de Geleerdheid, van de Wijsgeerte, en fraaie letteren „ waren. Hier van kunnen onze partijen ons, ten minften „ voor tegenwoordig, niet befehuldigen. Wij beminnen de „ Weetenfchappen en fraaie konften; en niet flegts zijn die „ geenen onder ons, die zich op den Koophandel toeleggen „ met beneden anderen in kennis van waereldfche en Godge„ leerde zaaken, maar ook le?gen niet weinige jongelingen „ op de Academiën onzes Vaderlands zich geheel op de „ Weetenfchappen toe, 't zij dezelve zich in de Geneeskunde „ oeffenen, 't zij ze de voorbereidende Studiën tot de God„ geleerdheid behartigen, om tot den H. Dienst bekwaam te „ worden. Tot welk laatfte onze grootfte Gemeente, te 4m„ fierdam, federt den Jaare 1735 eenen Profesfor in de God„ geleerdheid en Wijsgeerte op eene eerlijke bezolding heeft „ aangefteld ; en voor eenige jaaren hebben eenige Leden „ onzer Kerke zelfs een vrij aanzienlijken voorraad faamge „ bragt van gereedfchappen om Natuurkundige proeven te „ doen, en hebben denzelven aan otize kweekfchool ten ge„ fchenk gegeeven, om tot dat einde te dienen. „ Tot deeze kweekfchool koomen veelen der geenen, die „ na de H. bediening ftaan, fchoon alle Kerken een volkoo„ men regt en vrijheid behouden, om hunne Leeraars uit „ onze kweekfchool of van elders te zoeken, nademaai alle „ onze Kerken haare eigen zaaken bellieren , en de vermo„ genden geen gebied over' de min vermogenden voeren LUIII4 "„De  (04 SIMONS, (MENNO) S1MULTANEUM, enz. „ De jonge Lieden, welke zich, naa de Latijnfehe Schoo? „ len doorgegaan te hebben, onmiddellijk na onze kweek* fchool begeeven, worden, behalven in de Redeneer-, Na» .» tuur- en Meetkundige weetenfchappen onder ons, daaren„ boven bij de Remonftranten in de Kerkelijke Hiftorien on„ derweezen, en zij, die lust hebben om de fraaie letteren f, te beorTenen, vinden in deeze Stad gunftige gelegenheid om „ dat verlangen te voldoen. „ W'j houden de gemaatigde Godgeleerden, welken deEngelfche en Zwitzerfche Kerken verdraagen hebben, in groote ,, agting , gelijk pe claeke's, de tillotson, de sharpe's, s, de werenfelsen, de turretin's , en anderen, en wij prïj-r z-n die der jeugd aan om te leezen , en in de meeste dius, gen naa. te volgen." Ik berhaale het; ik heb gedagt, dat dit kort uittrekzel, het welk de laatfte berigten van de Doopsgezinden bevat, )jjer niet kwal jk pasfen zoude. Simultaneum- Bij deezen naam is, onder de Kerkelijken, bekend, eene gewoonte, welke men , op verfcheiden Plaatsen, in het taats Land van Overmaaze, heeft ingevoerd. Volgens dezelve dient het zelfde Kerkgebouw ter onderhoudinge van de Openbaare Go'sdienstoeffeninge, voor de Hervormden en de Room^chgezinden. Wanneer de eerstgenoemden ppenbaare Vergadering houden, wordt voor het Altaar pn andere tekens van den Roomfchen Eerdienst een Gordijn gefchooven, of hetzelve, op eenige andere wijze, voor de Gereformeerden onzigtbaar gemaakt. Nergens, in het Gebied der Algemeene Staaten, dan in het gemelde Gewest, heeft, maar men pns berlgt, deeze gewoonte plaats. Zie Kerkelijk Plakaatboek^ Deel II. SfNOüTsitERKE, eene Heerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op pet Ejland Zuiabeveland, te zamen met npg twee Heerlijkheden , Baarsdorp en fleer -Abtskerke, uitmaakende een Biftrikt, aan de Zuidwestzijde even buiten de Stad Gees gelet  SlNOUTSKERKE, S. ANDRIES-SCHANS. iog jgen, bij den naam van de Poel bekend; een zeer vermaaklijke •Oord, beftaande uit grasrijke doch laage Weilanden. De Heerlijkheid Sinoutskerke wordt begroot op elf honderdnegenëtiveertig Gemeten en honderdzevenëntwintig Roeden. De boven gemelde Dorpen leggen niet verre van elkander, en allen bijkans even verre van de Stad Goes. Het Dorp heeft weinig aanziens, doch, evenwel, eene vrij goede Kerk en Toren. Met die van V Heer - Abtskerke wordt de Gemeente aldaar door eenen zelfden Leeraar bediend. Eie Tegenw, Staat van Zeeland, %. andries - schans , anders ook het Fort S. Andrtes genaamd, is een Schans of Sterkte in het Hertogdom Gelder, op een klein Eiland, tusfcnen de Maas en de Waal, in de Bommelerwaar d, een weinig boven het Dorp Rosjem. De ftigter daar van was, in den Jaare 1599, Don francisco di mendoza, Admirant van Arragon. De reden der ber aaminge was, om dat de Sterkte, geduurende het bewind van den Kardinaal andreas van ooste.\ryk aangeleid, en in dezelve eene Kerk , aan S. andries gewijd, gebouwd wierdt. De reden, welke den Admirant bewoog, om aldaar eenen Schans op te werpen, was, om dat hij van daar de beide boven gemelde Rivieren konde heilrijken, en alzo den toevoer van Krijgs- en andere noodwendigheden, te water, na het Staatfche Leger, affnijden. In den Jaare 1600 doeg Prins maurits het beleg om de Vesting. Veele moeite kostte den Veldheere de verovering. Rondom dezelve deedt hij niet minder dan zes Schanzen opwerpen. Dewijl het beleg al vroeg in het Voorjaar was aangevangen, belette het hooge water der Rivieren het graaven. Naa het zakken van den Stroom, zette men het werk voort bij donkere nachten. Dus vorderde men tot aan den bedekten weg. De Bezetting, meestal zieklijk, en gebrek lijdende aan verfcheiden noodwendigheden, tradt nu in onderhandeling met Prins maurits , en verkogt aan hem de Sterkte voor honderdvijfentwintigduizend Guldens, zijnde een gedeelte der Soldije, welke de Spanjaard baar fchuldig was. LUUl 5  rc4 S. ANNA-POLDER en SCHAAPEN-GORS, eng. Behalven het voordeel, door de bemagtiging van den Schansbehaald, (om dit in 't voorbijgaan aan te merken) won maurits hier door, voor den Lande, twaalfhonderd dappere Soldaaten. De Bezetting, naamelijk, nam dienst onder de Staaten, en, vermids zij, door de Spanjaards, voor verraaders des Vaderlands verklaard wierdt, bewees zij, naderhand, uit weerwraak en verbittering op haare oude Meesters, aan de Algemeene Staaten zeer treffelijke dienlTeu. De Markgraaf -van aspremont, Franlïhe- Bevelhebber, in den Jaare 1672,' in de Betuwe zijnde doorgedrongen, maakte zich, met kleine moeite, meester van de Sterkte, alzo dezelve zeer (legt voorZien was van de meest onontbeerlijke noodwendigheden. Zie j. wagenaar, Vaderl. Hijiorie^ S. anna-polder en schaapen-gors, één Polder, in het gedeelte van Zuidholland, het Land van Voorn genaamd. Tot in den Jaare 1724 behoorde dezelve aan de Graaflijkheid van Holland; doch toen wierdt dezelve uit de dus genaamde Graaflijkheids Domeinen, door verkoop, aan een bijzonderen eigenaar afgeftaan. De geheele uitgeftrektheid wordt op iets minder dan negenhonderd tweeënzestig Gemeten begroot. Men vindt 'er geene Kerk, en naauwlijks zo veele Huizen, idat zij den naam van Dorp kunnen draagen, S. antonis-polder, een Ambagt, in het Zuidlijk gedeelte der Provincie van Holland, het Land van Strijen genaamd. Meer dan Vierdehalf Eeuwe geleeden, ontmoette men, in deezen oord, zeer uitgeftrekte vrugtbaare Landerijen, De geduchte Watervloed van den Jaare 1421 deedt dezelve eenen prooi der Golven worden, 6'. Antonis.Polder is het eenige Diftrikt, welk den verwoestenden ramp ontkwam, en tot heden toe is overgebleeven. Volgens de Verpondingslij sten beflaat het, in zijnen omvang, vierhonderd zevenenveertig Morgens en vierhonderdvijf Roeden Lands. Bij de opneemiug der Huizen, in den Jaare 1732, was derzelver getal, in het tijdverloop van eene Eeuwe, vijfentwintig vermeerderd, en -wan eenenvijftig tot zesenzeventig aangegroeid, S. eu-  S. EUSTATIUS, S. GEORGE DEL MINA, enz. ia* S. jans steen, anders ook wel S. Jan ten Steen genaamd, eene Baronnij en Vrije Heerlijkheid, in Staats Vlaanderen, aa» S. eustathjs , een der dus genaamde Voor • Eilanden , in Amerika, aan de Nederlandfche Westïndifche Maatfchappij, of, zedert derzelver vernietiging, onlangs voorgevallen, aan de Algemeene Staaten der Veréénigde Nederlanden toebehoorende. Geduurende de onlusten van den Staat met de Koninkrijken Frankrijk en Engeland, veranderde het, dikmaals, van eigenaaren. De verovering daar van, door de Engelfchen, was een der vijandelijke bedrijven buiten Europa, welke, in den Jaare 1664, den Oorlog aankondigden. Sedert maakten 'er zich de Franfchen meester van; welke het, bij de Vredehandeling van den Jaare 1Ó67, aan de pnzen wederom afftonden. In den Jaare 1689 ontnamen zij het wederom aan de Staaten, om het, evenwel, niet langer te behouden, dan tot in het volgende jaar, wanneer de Engelfchen hetzelve aan hun ontweldigden, om het, eerlang, te ftellen in de handen van zijne oude eigenaars. Nog in versch geheugen legt de jongfte verovering van S. Eujlatius, in den laatst gevoerden Oorlog met Engeland, door den Admiraal rodney, en de herovering door de Franfchen, welke het aan zijne wettige bezitters, edelmoediglijk, te rug gaven. Het Eiland S. Eujla~ tius is eigenlijk niet anders dan een Berg, welks voetftuk op den bodem der Zee rust, en waar van" het toppunt zich, onder de gedaante yan een Suikerbrood, verheft. Op zijn meest kan het niet meer dan vijf mijlen in zijnen omtrek haaien. De Maatfchappij heeft 'er eene Sterkte aangeleid. Ook is 'er eene Gereformeerde Kerk , die door éénen Leeraar Wordt bediend. Suiker en Tabak zijn de voornaamfte voortbrengzels. Daarenboven worden 'er gedroogde Huiden va» daan gehaald. S. george del mina , eene Sterkte, insgelijks voorheen de eigendom der Nederlandfche Westïndifche Maatfchappije, op de Guineefche Goudkust, in Afrika. De Sterkte legt op eenen rots, en wordt van twee Graften omringd, die mee regenwater gevuld zijn.  4t>B S. JANS STEEN. aan Hul/Ier- Ambagt grenzende, doch daar van onaf hankelijkj Haare gantfche uitgeftrektheid wordt op dertienhonderd achtenzeventig Gemeten en honderdvierënveertig Roeden begroot; een goed getal van welke, zo niet onder het water bedekt, althans veelal dras legt. Het drooge en bruikbaare gedeelte beftaat, meestal, uit vrij goede Bouwlanden. Voor zo veel, evenwel, de grond, doorgaans, ligt en zandagtig is, wordt *er meest Rogge en Boekweit geplant. Het Dorp is, meestendeels, nieuw, als zijnde gebouwd naa het Jaar 1747, wanneer het voorgaande Dorp , geduurende het beleg van Hulst, op bevel van deszelfs Kommandeur, in kooien wierdt geleid, om alzo den vijand het vernestelen in hetzelve te beletten. De Heer of Baron heeft aldaar eene vrij aanzienlijke wooning. Voor 't overige telt men 'er ruim vijftig Huizen, allen in twee rijen gebouwd, midden langs welke eene breede Straat loopt, ter wederzijden met fraaie en hooge Lindeboomen beplant. Daarenboven is 'er eene Kerk ten dienfte der Hervormden ; die hier wel eenen eigen Kerkenraad, maar geenen Leeraar hebben. De Leeraars van Hulst, flegts een half uur van daar gelegen, koomen 'er, beurtelings, den predikdienst waarneemen. De Üpperheerfchappij van S. Jans Steen ftaat aan de Algemeene Staaten; die 'er, egter, geene andere voordeden van trekken, dan één derde der Tienden, ten behoeve van den Raad van Staate; de twee overige derden koomen aan de Abtdij vao Bauderloo, te Gend; welke, daarentegen, verpligt is, de Kerk en Toren van S. Jans Steen te onderhouden, en, des noods, te vernieuwen. Voorts bezit de Baron zeer uitgebreide Voorregten. De voornaamfte van deeze zijn de volgende. Vóór het uitfpreeken van eenig Vonnis, heeft hij het regt van Abolitie of• Uitwisfching van alle, hoe genaamde, inisdaaden. Aan hem ftaat de goedkeuring of bekragtiging van Vonnisfen over Leeven en Dood; als mede het verleenen van Verg'ffenisfe, naa dat de Vonnisfen zijn uitgefproken. De Üpgczeetenen moeten hem met een Wagen met vier paerden en met eenige lieden te voet ten dienfte ftaan, wanneer hij, met zijnen Leenheer, te velde trekt. Wijders moeten ze faeffl, telkens, honderd Nobelen opbrepgen, als hij beëedigd wordt |  S. JOHN. (OL1VIER) To* tvordt, als hij tot Ridder wordt geflagen, en als hij in het huwelijk treedt. Boven dit alles heeft de Baron de aanflelling van de Regeering der Baronnije; beftaande uit Baljuw, één Burgemeester en zes Schepenen; als mede ook van den Dijkgraave en nog eenige andere mindere Amptenaaren. Zie Tegenyr. Staat van Staats Flaan\ deren. S. john. Colivier) Naa den dood van Prinfe willem de» H, welk voorval het Engelfche Parlement .hoop deedt fcheppen , om Engeland met de Algemeene Staaten naauwer te zullen kunnen verbinden, wierdt men aldaar te raade , ten dien einde, een Gezantfchap na 'sGraavenhage te zenden. Olivier s. john bekleedde hetzelve, nevens walter strikland, welke reeds vroeger dien post bekleed hadt. In de maand Maart des Jaars 1651 kwamen zij in 'sHage. Van wegen de gunfïige gezindheid der Regeeringe omtrent de toenmaalige Conftitutie van Engeland, wierden de Gezanten met uitbondige (hatelijkheid ingehaald en ten openbaare gehoor geleid. Alleenlijk vindt men aangetekend, dat eenige jongens hun den fcheldnaam van Koningsmoorders na het hoofd worpen; zinfpeelende op het bedrijf der Engelfchen, welke, gelijk bekend is, in den aanvang des Jaars 1649, hunnen Koning karel den I, op het Schavot, het hoofd voor de voeten geleid hadden. Volgens een loopend gerugt, in dien tijd, zoude dit fchelden gefchied zijn door opftookende omkooping van eenen Paadje der Koninklijke Prinfesfe , dogter van karel den I, en Weduwe van den jongstoverleeden Stadhouder. De last der Gezanten hieldt in, het fluiten van een naauwer Verbond, dan ooit te vooren tusfchen de twee Staa ten was aangegaan. Geduurende hun verblijf in 's Hate wedervoeren Heer S. john, nevens zijnen amptgenoot, dagelijks , veelerhande onaangenaame ontmoetingen. Niet flegt» van 't graauw, maar ook van lieden van aanzien, wierden hun , telkens, de hoonendfte fcheldnaamen toegeroepen Prins Sduard , Zoon van den Paltsgraave frederix , verdreeven' Ko-  *«g S. TOHN. ( OLÏVIER) S. MAARTEN. Koning Van Bohème, nevens eenigen van Zijn gevolg, hadt hen voor guiten, en hunne dienaars voor honden uitgefcholden. De Gezanten, ,hier over, hun beklag gedaan hebbende, bij Hun Edele Groot Mogende, vondt Prins eduard, veilig» heidshalven, geraaden, 'sGraavenhage te verlaaten; die, verVolgens, bij klokluiding, openlijk wierdt ingedaagd. Om voor anderen te dienen tot eên affehrikkend voorbeeld, bragt men eenen zijner Dienaaren, op het Schavot, aan den Geezelpaal, en ilrafte eenen anderen met ballingfchap.- In weerwil van dit alles, liet het graauw zich niet beteugelen; zo dikmaals S. john en zijn Amptgenoot in het openbaar verfcheenen, fpoog hetzelve op hen zijnen vuilen zwadder uit. Bij verfcheiden gelegenheden toonden de Staaten van Holland , als mede de Zeeuwfche Afgevaardigden ter Algemeene Vergadennge, daar over, openlijk, hun misnoegen. Al wat in hun vermogen' was, (leiden zij te werk, om den Gezanten genoegen te geeven. Om een in 't oogloopend blijk te vertoonen van hunne afkeuringe der fmaadelijke behandelinge, nodigden hen de Wethouders van Amflerdam tot het doen van eenen keer na hunne Stad, alwaar Zij, ten algemeenen koste, treffelijk onthaald wierden. Te midden van dit alles hadden de Gezantenden fmaad en hoon, welke hun, telkens, bejegende, overgebriefd aan het Engelfche Parlement; 't welk hen, vervolgens, in de maand Junij, te rug ontboodt. Hoedanig het verflag ware, welke zij, bij hunne wederkomstin Engeland, deeden ,> kan gereedelijk daar uit worden afgeleid, dat aan de Veréénigde Gewesten, kort daar naa, de Oorlog wierdt aangedaan. S. maarten, met Eènigenbuig en Valkkoog , drie onderfcheidene Dorpen, doch, zedert meer dan driehonderd jaaren, één gemeen Regtsgebied uitmaakende. Het legt in het gedeelte van Noordholland, Geestmer- Amhagt geheeten, en is on-' der de benaaming van Valkkoog of Valker-Kogge bekend. De gezamentlijke Regeering der geheele Ambagtsheerlijkheid bellaar uit eenen Schout, zo wel over lijfftraftelijke als over burgerlijke zaaken, die van de Staaten van Holland en Westfriesland zijne aanllelling ontvangt^ voorts uit vijftig Vroed- fchap-  S. MAARTEN, S. PANKRAS". ttV fchappen en zeven Schepenen. Tot de eerstgemelde worden nu die van S. Maarten twintig, tot de andere drie perfoo! nen verkoozen. De uitgeftrektheid lands, welke meer bepaaldelijk onder S. Maarten behoort, wordt op ruim zeshonderd Roeden begroot. Volgens de opneeming, in den Jaare 173* Ronden er toen drieëntwintig Huizen minder, dan honderd' jaaren vroeger. Men telde 'er naamelijk honderd en tien neve„s eenen Koornmolen. Het Dorp legt drie uuren ga ns-' en Noorden ra.Alkmaar. De Kerk, zo als men 'er veele! % ,dKn oord> heeft» '» een vrij groot, doeh oud gebouw Volgens een aloud Opfchrift, zoude zij reeds voor SS derd en dertig jaaren gefligt zijn. Op den vierkanten Toren Raat een zeskantig Spits, welke, door den Donder, J£ zijde gezet is. ' bladz M2aartensdyk' zie maartensdyk r_ SV.) Deel XXn.' S .pankras, een Ambagt en Dorp, in het Baljuwfchap vair de Meuwburgen, m het gedeelte van Noordholland, 't welk BJJ den naam van Weufriesland bekend is. Het Ambagt ten Noorden van Alkmaar gelegen, Raat in de Verponding!IV,Z voor v,erhonderdzevenënzeventig Morgens ignfiS? Aanmerkelijk, naar gelange deezer uitgeftrektheid ,% van Huizen, welke men aldaar ontmoet. Men telde 'er vnnruim anderhalve Eeuw, zesennegentig, welke na mZ' e! jaa;eKnKS,eleeden' °P verminde Z^l eene dubbele rije van tweehonderd Roeden, die meestal rf gehecht loopt en flegts aan het eene einde eenen ZjteT Raan deeze Hu.zen langs den zo genaamden Breeden Wet bouwd. Het Kruiskerkje, uit welks midden een fraai rl «n dake uitrijst, is een zindelijk gebouw; het Z eenTm ngterwaarts, buiten de Huizen. De Pr'edikftoeTl.ltZT dan men in de meeste Dorpkerken aantreft. De ReS£ beflaat uit Schout en Sekretaris, die door den AmbaS S «uit vijf Schepenen, welke door den Schout en de ai S Schepenen worden aangefteld. Deeze met de vijf regee ende Schepenen maaken de Vroedfehap Van het Dorp uit, ® S. pik.  ,r*a SIX. (Het Geflagt van} S. Pietersberg; zie Maastricht. Six. ( Flet Geflagt van) Ook dit oud Vaderlandsch Geöag* Vercient eene plaats in ons Woordenboek; voor 'i welk wij het, van den anderen kant, als een vereerend Artikel aanmerken, de naagedagtenis van doorluchtige Mannen in ons Vaderland, door middel van hetzelve, te kunnen voortplanten. Uit de echte bronnen, uit welke wij onze berigten ontleenen, blijkt, dat het genoemde Geflagt reeds voor meer dan zevenhonderd 'jaaren bekend was in Frankrijk, alwaar het zijnen oorfprong lieeft genomen. Van daar verfpreidde het zich naaderhand ginds en elders, ook in de Nederlanden, met naame in Holland, alwaar een tak van hetzelve zich nederzette te Arnflerdam, op de lijst van wiens Regeeïingsleden wij den naam van six, zedert meer dan honderdveertig jaaren, aantreffen. Hoewel dus niet gelijk in oudheid aan eenige andere, verdient het, egter, eenen naam ondér dé aanzienlijke dus genaamde Patricifche Geflagten. Het Landfchap Ctmbtefis is het oorfpronklijk Vaderland der jjxeN. Hun Stamvader was Landry six. Ridder. Volgens eenen openen Brief, moet hij, in of omtrent het Jaar 10S0, den gewigtigen post van Slotvoogd van het Kalleel van Kamerijk bekleed hebben. Hij nadt ter Echtgenoote genomen closinde turpin, Zuster van den Ridder Watier Turpin , en verwekte bij haar eenen Zoon, Hugues of hugo six, Heer van Cunroy. In of omtrent het Jaar 1132 tradt deeze in 't huwelijk, met everardine, "Dogter van den Heer van Villers-Cagnicourt, en wierdt, bij haar, Vader van vier kindereu: 1. Simon six, die volgr. 2. Hugues of Hugo Six. 3. Adelaije of Adelheit Six* 4. Alisfende Six. Simon six, boven genoemd, tradt in den echt met closW eende de lonsart, en verwekte bij haar vier Zoonen: ï. Simon srx, die volgt. 2. Hugues of Hugo Six, getrouwd me? Anna du Peage* tjü bij haar Vader vao ft. Rogef  SIX. (Het Geflagt van) a. Rogèr Six, getrouwd met Alix of Alida Brasfart* b. Gery Six, getrouwd met A7. N. Pillette. 3. Watier Six, Ridder. 4. Thierty of Diderik Six , Ridder. Simon six, de Tweede, Ridder, nam ter Vrouwe Jo/tnel de Premont, beiden overleeden, en in de Abtdij van St. Andries begraaven, in den Jaare 1200. Eén Zoon en eene Dogter wierden in deeze echt gebooren: 1. Jan six, die volgt, en 2. ',eaiine of Johanna Six, Vrouwe van Prouvy, ge1huwd aan Raoul van E/lourael, genaamd Creton, welken zij eenen Zoon baarde, Gerard van Efïnurael. Jean six, ftraks genoemd, tradt in 't huwelijk met colet'te be hordaing, Dogter van den Landvoogd of Drosfaart Van Oftrevant of Oostervant. Jan Six bekleedde den aanzienlijken post van JBaljuw van Cambrefis, welke, in den Jaare? 1260, aan hem wierdt opgedraagen. Hij liet met meer datt éénen Zoon naa, Alexander six. Schildknaap, Provoost van CrevecoeurV getrouwd met machtelt van wasnes , en bij haar Vader van1 1. Guillaume of willem six, die volgt, en 2. Baudouin Six, getruuwd met Adelescende Floucquierf Vrouw van Ligny, bij welke hij verwekte a. Guillaume Six, gehuwd aan jfeanne of johannd de Du> y, en b. Baudouin Six , die ter Vrouwe nam Sophia dd Bruille, GuillAume of willem six, boven genoemd, tradt in 4i huwelijk met alix, Dogter van den Heer van Marquette, i» het Graaffchap Oftrevant, en wierdt Vader van Jean six, den Tweeden Heere in Thuw, getrouwd met colle de ligny, zijne Nicht, eene Dogter van zijnen broeder Baudouin. Hij liet naa: 1. Jean six, die volgt. n. tfabeau of Ilahella Six, die de Echtgenoote Wierdfc Van Er.guevrand de Marqué, Ridder. 3. N N. Six , getrouwd met Collard de Ratniilics'> Schildknaap, bijgenaamd le Dragon. XXVIL deel. Mmmmmr» ftÉM  Il4 SIX. (_TUt Geflagt van") Jean six, de Derde, Heer in Thuw, en, van wegens zijne? Echtgenoote alix, ook van Caulerij, was Schepen der Stad Kamerijk, alwaar hij, in den Jaare 1370, overleedt, naalaatende twee Zoonen en eene Dogter: 1. Jean six, die volgt. 2. Guillaume Six, getrouwd met Alix van Abancourt. 3. Maria Six, Echtgenoote van Jean de Noijers, Schildknaap. Jean six, de Vierde, van wegens zijne Heerlijkheid betiteld met den bijnaam ie Caulerij, tradt, in den Jaare 1370, in het huwelijk met colle de hausse, en wierdt Vader van 1. Alexander six, die volgt. 2. Gillis Six, gehuwd met Marie a'Anneux, en in den Jaare 1400 overleeden. 3. Philippe of Philips Six , getrouwd met Helene de Bullecourt. Alexander six, de Tweede , was een Krijgsman , en, ais zo'danig, tegenwoordig, in den Jaare 1415, bij den vermaarden Slag van Azincourt, alwaar hij, naa wonderen van dapperheid verrigt te hebben, nogthans het ongeluk hadt van gevangen genomen te worden. Tweemaalen is hij gehuwd geweest, eerst met Jeanne of Johanne Brasfart , gebijnaamd de St. Hilaire, vervolgens met Jeanne of Johanne de B'ifoches , gezegd de Lattre. Hij overleedt in den Jaare 1413, en wierdt begraaven in de Abtdij van Cantimpré, alwaar men vindt aangetekend dat zijn broeder IVillem Monnik was, hoewel wij deezen op 's Mans Geflagtlijst niet vermeld vinden. Onzeker uit de eerften, of «uit de tweeden Echt, liet hij flegts éénen Zoon naa, Jean six , den Vijfden, gehuwd, voor de eerfte maal, met alix de cange. Vrouw van Montignij, en, naa haar overlijden, hertrouwd met Guillemette Claicquin. Ter gelegenheid van zijn eerfte huwelijk , veranderde deeze zijn Voorouderlijk Geflagtwapen. Dit beftondt uit een Schild op een blaauw Veld, met drie Zilveren Starren , twee boven en één beneden. In de plaats daar van verkoos hij twee Halve Maanen in het * hoofd van het Schild. Ter gedagtenisfe van zijne afkomfte, behieldt hij flegts ééne Star, in de punt van het Schild. Heer Jean  SIX. (Het Gepast van) ij§ jean de vyfde, hadt; waarfchijnlijk bij zijne eerde Echtgenoote, de volgende kinderen verwekt. 1. Alexander six, die volgt. 2. Jean Six , gezegd Hannotin de Grainióurt, var? •wegens zijne Echtgenoote, uit dat Geilagt gefprooten, en Heer in Isnel. 3. Adam Six, getrouwd met Mafte ie Prevost. 4. Paul Six, in den Jaare 1480, Opperrentmeester vati Kamerijk. 5. Mehitui of Machtelt Sist, gehuwd aan N. de trasnes Alexander six, de Derde, nam ter Huisvrouwe , eene' Dogter van den Heere de Creton Mauville, en verwekte bij dezelve, éénen Zoon en ééne Dogter: 1. Guillaume of willem six, van wïeh ltraks nader, eö 2. Guillemette Six, gehuwd aan Daniël de liullecourt, geZegd le Fievre. Guillaume of willem six, dé tweede, was, in den Jaar'©" 1489', Baljuw Van Wailincourt, en verwekte, bij zijne EchÉgenoote maria lé fuzelier, drie Zoonen: 1. Jean six , die volgen zal. 2. Gillis Six, getrouwd met Pasque de Buisfy: 3. Michei Six, Heere van Ilant, getrouwd met Mdtguerite Pnüet, van Valenchijn, in den Jaare 1512. Jean six , dé Zesde , Schildknaap. Tot op déeZen toéV hadt het Geflagt zijn verblijf gehouden in het oorfpronfclijfef Vaderland. Doch, tot zijn leedweezen, befpeurendédat de' Adel aldaar, van tijd tot tijd, in deszelfs aloude Voofregtetf Wierdt befnoeid, en daar door veel van zijnen luistér en aanzien hadt verlooren , wierdt hij, nevens zijne Echtgenoote Jeanne lé leu, gezegd de Bantoufel, te raade, zich mef der woon na Vlaanderen te begeeven. Dit viel voor in den Jaare 1511. Hij liet niet meer dan éénen Zoon naa, GurLLAUME of willem six, den Derden van dien naarh> Hij woonde eerst te Armentieres, eh naderhand te Rijsfel Hij hadt een vrij talrijk Huisgezin, vier Zoonen en drie Dogteren, ult zijne Echtgenoote jaqueline of jakoba gemard Sjmmmmm 3  Hó SIX. C Het Geflagt van ) .1. jfacques Six. 2. Charles six, die volgt. 3. Guillaume of Willem Six. 4. Marien Six. 5. Catharine Six. 6. Marie Six. 7. Claire Six. Charles of karel stx, nam zijn verblijf te S(. Omer, ert was de eerfte van dit Geflagt, die zich op den Koophandel toeleide. Deeze was de Stamvader der takken, die zich, zeden, in de Nederlanden verfpreid, ook te Amfterdain wortels gefchooten, vervolgens gebloeid, en, tot op deezen dag, vrugten gedraagen hebben. Charles six, naameliik, was getrouwd met alix de zattre, en verwekte bij haar de volgende kinderen: \. Chfisiina Six, getrouwd met nicolaas mulerius, gebooren te Brugge, in den Jaare 1564, een treffelijk Geneesheer en Wiskunftenaar, en, in belde hoedanigheden, Hoogleeraar te Groningen, alwaar hij, in den Jaare 1630, overleedt , hebbende gefchreeven Tafelen over den ioop der Zonrie en der Maane; twee Boeken van Starrekundige Stellingen; een Werk over de Joodfche en Turkfche Tijdrekening; en een Roomfchen Almanach. Bij gemelde zijne Echtgenoote Christina Six hadt hij eenen Zoon verwekt, Pielcr genaamd, gebooren in Friesland, te Harlingen, in den Jaare 1599. Hij, volgde zijnen Vad.-r op, in den post van Hoogleeraar in de Geneeskunde, waar mede hij vervolgens het onderwijs in de Kruidkunde paarde, en.overleedt te Groningen, in den Jaare 1647. In 't einde van zijn leeven, hadt hij de waardigheid •van Bewindhebber der Westïndifche Maatfchappije bekleed. Tieter of Petrus Mulerius, de Zoon van Christine Six, is gehuwd geweest met Machtelt Beth, en verwekte bij dezelve drie kindeten : 1. Nicolaas mulerius, van wien ftraks nader. 2. Christina Mulerius, gehuwd aan Gcrrii Ruisch, Burgemeester van Woerden, doch kinderloos gellorven. 3. Johanna Mulerius. Nicolaas mulerius bediende het predikampt onder de Hsrvormden, eerst in de Zijp, in Noordholland, vervolgens te  SIX. (Het Geflagt van} \\7 te Harderwijk, en heeft eenige geleerde Werken naagelaaten. Zijne Echtgenoote was Maria van Exel, en hij, bij haar, Vader van de volgende kinderen. 1. Petrus Mulerius, Doktor in de Geneeskunde, gehuwd rnet Maria Kieft, bij welke hij twee dogters verwekte a. Maria Mulerius. b. Christina Mulerius. 2. Salomon Mulerius , Regtsgeleerde, getrouwd met Wijnanda Schrijver, en bij haar Vader van a. Nikolaas Mulerius. b. Wijnand Jan Mulerius, c. N. N. d. N. N. beide Dogters. 3. Nicolaas Mulerius, ongehuwd geftorven. 4. Johannes Mulerius, gehuwd aan Johanna de Loot, doch verwekte geene kinderen. 5. Machtelt Mulerius, gehuwd aan Henrik Balk, Leeraar onder de Hervormden te Scheliinghout, een Dorp hij Hoorn, welken zij twee Zoonen baarde; wier naamen wij, egter, niet vermeld vinden. 6. Judith Mulerius, ongehuwd overleeden. 7. Catharina Mulerius, in 't huwelijk getreeden met Gualtherus Holtius, Leeraar onder de Hervormden, te Koudekerk , in Zeeland, op het Eiland Schouwen. Van den Zoon en de drie Dogteren, in deezen echt gebooren, vinden wij insgelijks de naamen niet opgetekend. 8. Christina Mulerius, die de echtgenoote wierdt van Leonard Gmdappel, overleedt zonder kinderen gebaard te hebben. II. Alix Six, was eerst de Echtgenoote van Nicolaas Bon. tienouit, en vervolgens van Jacques Bahler. Uit geen va» beide huwelijken vinden wij kinderen genoemd. III. Guillaume of willem six; zie beneden. IV. Jean six ; van deezen zal hier naa gefproken worden. V. Adriaan six; deeze zal insgelijks volgen. Guii.laume of willem six, de Vierde, nam in huwelijk jidhanna wymer, en verwekte bij haar, 1. Karel six , die volgt. Mm mm mm 3 5,  jï8 SLX. (Het Geflagt van) 2. Willem Six, zonder kinderen geftorven. 3. Maria Six, insgelijks kinderloos overleeden. 4. Willem six, van welken hier naa zal gefproken worden. 5. Alida Six , getrouwd met Adriaan Kromhout, Schepen van Amfterdam, wiens Vader, Barthout Kromhout, aldaar de Burgemeesrerlijke waardigheid bekleed hadt. Pit deezen echt wierden gebooren: 1. Ida Kromhout, getrouwd met Jonkheere Jan van der Nieuwburg. 2. Willem Kromhout. 3. Wijntje Kromhout. — Alle deeze zijn zonder kinderen overleeden. Karel six, ftraks genoemd, tradt, in den Jaare 1638, voor tle eerfte maal, in 't huwelijk met margareta van waveren, Dogter van Antpnij van Waveren, Ridder, Heere van Waveren, Boshol én Ruigewilnis, Burgemeester en Raad der Stad Amfterdam, en verwekte bij haar 1. Johanna six , getrouwd met pieter six , Zoone yan Jan Six, en van Anna van Wijmer, wier naakoomelingen, hier naa, onder pieter six, zullen vermeld worden. 2. Frans Six, en 3. Alida Six, beiden ongehuwd overleeden. Naa het overlijden zijner eerfte Echtgenoote, hertrouwde gAREL six met adriana spiegel, en wierdt, bij haar, Vader yan nog drie kinderen. 4. Willem six, die aanftonds volgt. 5. Karei Six, gehuwd aan Margareta Commerfteiut ^relke hem vier kinderen baarde: a. AdHana Six, getrouwd met Ludovicus de Dieu, Dogror in de Geneeskunde, welken zij de volgende kinderen {er waereld bragt: (1) Daniël de Dieu, Schepen en Raad der Stad Amfterdam, Buitengewoon' Afgezant van wegen de Algemeene {Staaten der Veréénigde Nederlanden aan het Hof yan Rus}and, getrouwd met Gefina Wilhelmina van Horm. (2) Ludovicus de Dieu , de Jonge, ongehuwd vVerleede"' (3)^.  SIX. (Het Geflagt tan) „, (3) Henrik Amelis de Dieu. (4) Karei de Dieu, Sekretaris van de Beemfter getrouwd met Anna Brigitta de la Qroix. (5) Willem de Dieu. (6) Johannes de Dieu. b. Anna Six, ongehuwd overleeden. c. Jan Karei Six, getrouwd met Johanna Apollonie Loten, welke hem Vader maakte van (0 Margareta Six, en (2) Wilhelma Alriana Six. d. Dorothea Six, getrouwd met Henrik van der Merct, uit welken echt gebooren wierden ( 1) Jakob van der Merct, en ( 2 ) Margareta van der Merct. 6. Geertruid Six, de Echtgenoote van Jacob Bicker Roelofszoon, Commisfaris der Stad Amfterdam, en bij hem Moeder van a. Agatha Bicker, getrouwd met Mr. Jakob Jan de Backer, die bij haar verwekte, (O Johanna Maria de Backer, ongehuwd overleeden, en C2) Jan de Backer, in Nederlands Indien kinderloos geftorven. b. Adriana Bicker , gehuwd aan Pieter Marees welke haar Moeder maakte van (1 ) Johanna Machtelena de Marees , gehuwd aan Adrianus Johannes Elzevier, Zoone van Petrus Elzevier, Leeraar onder de Hervormden te 's Graaveland; uit welk huwelijk, onder andere, zijn gebooren, Ca) Pieter Jan Elzevier, en (b) Anna Adriana Elzevier. (2) Jan Gerard de Marees. c. Anna Bicker, getrouwd , eerst met Mattheus Backer Molshoek, en vervolgens met Mr. Gerbrand Klaas du Fay, Commisfaris van Amfterdam, doch, in beide huwelijken, kinderloos. Willem six, als de oudfte Zoon van karel six, uit deszelfs tweede huwelijk, boven op N. 4 vermeld , nam ter ' Mmmmmm. 4 licht-  ï?q SIX. (Het Geflagt van) Echtgenoote eva stilte, en overleedt op den zevenden December des Jaars 1676, naalaatende de volgende kinderen: i. Elizabeth Six, getrouwd met Jan Hulshout, Sekrefaris van Rhijnland, en bij hem Moeder van Anna Hulsthout, de Echtgenoote geworden-van Mr, Dirk de Raat, Schepen en Raad der Stad Leiden, en Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappije ter Kamer van Amfterdam. Uit dit huwelijk wierdt gebooren eene éénige Dogter, Elizabeth Theodora de Raat, a. Adriana Six, zonder kinderen geftorven, 3. Willem six, van welken ftraks zal gefproken worden, 4. Frans Six, ongehuwd overleeden. Willem six , zo aanftonds vermeld, was Raad in de Vroed» fchap en Prefident Commisfaris der Stad Haarlem. Zijne Huisvrouw was dorothea van assendelft, en hij bij haar Vader van de volgende drie Zoonen; L Mr. wklem six, Raad in de Vroedfchap en Schepen der Stad Haarlem . Lid van het Kollegie der Gekommitteerde Raaden der Staaten van Holland in 'sGraavenhage, en Hoogr beemraad van Rhijnland. Zijne Echtgenoote was helena wilhelma fadricius, Dogter van Albert Fabricius, Heere van Almkerk. Sekretaris van Hun Edele Groot Mogende de Heeren Staaten van Holland en Westüïesland, bij welke hij ver* wekte, 1. Willem Six, jong geftorven. 2. Willem Fabricius Six, gebooren den drieëntwintigftep Augustus des Jaars 1725. 3. Henrietta Eva Six , gebooren den dertigflen Julij I726. 4. Dorothea Albertina Six, gebooren den derden April des Jaars 1728. 5. Barbara Nikoletta Six , gebooren den zeventienden Eebruarij des Jaars 1729. 6. Jïs/e»/» IVÜhelma Six, gebooren den zevenëntwintigften Januarij des Jaars 1730. 7. Meindert Karei Six, gebooren den zestienden Januarij 1731. II, Ni«9-  SIX." (Het Geflagt van) 121 II. Nikolaas six, was Licentiaat in de beide Regten, Schepen der Stad Haarlem, en Rentmeester van het Heemraad1'chap van Rhijnland. Hij hadt in huwelijk genomen adriana constant-fa beekman, Dogter van Kornelis Beekman, Schout bij nacht onder het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam, en verwekte bij dezelve,. 1. Ifaak Kornelis Engelhert Beekman Six, gebooren den' vijfden Julij des Jaars 1726, doch jong geftorven. 2. Dorothea Conftantijn Six, insgelijks jong overleeden. 3. Margareta Eva Nikolafla Six, gebooren den vierden Maart des Jaars 1729. III. Christoffel six, Licentiaat in de beide Regten, Keer van Oosterleek, Raad in de Vroedfchap, als mede Schepen der Stad Alkmaar, Baljuw en Houtvester van Wimmenum, Meesterknaap van den Lande van de Helder en Huisduinen, .Hoogheemraad en Schepen van de Zijp en Wieringerwaart. Hij is tweemaal gehuwd geweest: eerst met Vrouwe Anna Jakoha van Fladderacken , Dogter van Jonkheere Gerard van Vladderacken, Raad in de Vroedfchap en Prefident Schepen der Stad Alkmaar; en vervolgens met Vrouwe Ida Johanna van Vladderacken, Dogter van Jonkheere Geldolf van Vladderacken, Voorzittend Schepen der Stad Alkmaar. Willem six , boven genaamd, als de vierde Zoon van willem six , den Vierden , en van Johanna Wijmer , op de Regeeringslijst van Amfterdam, in den Jaare 1650, als Raad. dier Stad vermeld, nam ter Vrouwe cathalina hinlopen, van Moeders zijde Kleindogter van den Amfterdamfchen Burgemeester Anthonij van Waveren, en overleedt op den veertienden Julij des Jaars 1652, hebbende verwekt: 1. Frans Six, getrouwd met Maria Hinlopen Vermaas, bij welke hij verwekte: a. tVillem Six, ongehuwd geftorven. b. Jacohus Six, insgelijks niet gehuwd geweest. c. Catharina Six, getrouwd aan Anthonij Vakkenier. Een kind, uit deezen echt gebooren, overleedt in zijne vroege jeugd. 2. Cornelia Six, ongehuwd aan de Kaap de Goede Hoop geftorven. Mmmmmm 5 3. Wil-  r22 SIX. (Het Geflagt van) 3. Willem Six Willemszoon, getrouwd met Agatha Guldewagen, Dogter van Kornelis Guldewagen, Raad en Burgemeester der Stad Haarlem, en van wegen dezelve Afgevaardigde in de Vergadering van Hun Hoog Mogende de Algemeene Staaten der Veréénigde Nederlanden. Zij was Weduw van Johan Daniël d'Ablaing, Heere van Offain, doch bij denzelven geene Moeder geworden. In deezen echt baarde zij, a. Agatha Six , getrouwd, voor de eerfte maal t met Jan Jakob Does, welken zij Vader maakte van Johanna Jakoha Does, ongehuwd overleeden. Naderhand hertrouwde zij met Barnardus Muijkens, Domheer in het Domkapittel te Utrecht. b. Willem Six Willemszoon, Buitengewoon Raad van Nederlands Indien, "en Oud-Gouverneur van Malakka. Te Batavia tradt hij in den echt met Geertruid Elizabeth de Bitter, en verwekte bij dezelve eene Dogter, Rijke Six, die vervolgens zich met der woon na Holland begaf, en aldaar ongehuwd overleedt. 4. Johanna Jakoba Six, getrouwd met Simon van der Stel, Buitengewoon' Raad van Nederlands Indien, en Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop. Hij hadt bij haar de volgende naakoomelingen : a. Willem Adriaan van der Stel, Heer in Oud- en Nieuw - Vosmeer, Schepen der Stad Amfterdam, Oud-Buitengewoon Raad van Nederlands Indien, en Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop. Bij zijne Echtgenoote Maria de Hafa, die op den eerften Julij des Jaars 1723 overleedt, was hij Vader geworden van (1) Cornelia van der Stel, getrouwd met Marcus van Weert, welken zij twee Zoonen baarde. ( a) Willem Adriaan van Weert, en (b) Marcus Kornelis van Weert. (a) Jacoba Catharina van der Stel. (3) Simon van der Stel, Commisfaris der Stad Amfterdam. ( 4.) Maria van der Stel. ( 5 ) Willem Adriaan van der Stel, ongehuwd . overleeden. b. Adriaan  SIX. (Het Geflagt va») "3 b. Adriaan van der Stel, Buitengewoon Raad van Nederlands Indien, en Gouverneur van Amboina en de omliggende Eilanden, nam ter Vrouwe Hillegonda Qranendonk, en verwekte bij haar de volgende kinderen: ( I) Mr. Simon van der Stel, getrouwd, voor de eerfte maal, met Anna Jakoba van Cingelshoek, Dogter yan Ifaak van Cingelshoek, Veertig in den Raad der Stad Leiden, en bij haar Vader van Barbara Hillegonda van der Stel. Naderhand hertrouwde hij met Ataria Antonia van Rou. ferry, en verwekte bij dezelve, (a) Adriaan van der Stel, en (b) Johan van der Stel. (2) Justus van der Stel, jong geftorven. ( 3 ) Johan van der Stel. c. Cathalina van der Stel, getrouwd met Pieter van Rhijn, in den Jaare 1717, zonder kinderen overleeden. d. Frans van der Stel, gehuwd met Johanna Wesfels, in den Jaare 1717 overleeden, naa dat hij, alvoorens, Vader was geworden van Johanna Jakoba van der Stel, ongetrouwd overleeden. e. Henrik van der Stel, Landdrost der Batavifche Ommelanden op het Eiland Java, in den Jaare 1722 over* leeden. f. Kornelis van der Stel, op Zee verongelukt. 5, Alida Six, voor de eerfte maal in den echt getreedea met Johan de Vry, Burgemeester en Raad der Stad Gouda, en bij hem Moeder geworden van Jakob de Vry, Schepen en Raad der Stad Gouda, gehuwd aan Willemtna Albertina van IVartensleben, uit welk huwelijk voortkwam, Jakob Willem de Vry, ongehuwd geftorven. Naa het overlijden van haaren eerften Man , hertrouwde Alida Six met Willem Kerkman, en wierdt bij haar Moeder van a. Willem Kerkman, getrouwd met N. N. bij Sluijp. wijk, welke bij haar eenen Zoon verwekte. b; Gerrit Kerkman,  1*4 SIX. (Bet Geflagt van) Ook deezen tweeden Mati overleevende, tradt zij in een derde huwelijk met Samuel Munkerus, Rektor van het Latijnfche School te Gouda, doch baarde deezen geene kinderen. Jan six, boven., onder de kinderen van karl six en Alix de Lattre, die zich te St. Omer met der woon nederzetten, onder N. IV vermeld, nam ter echtgenoote anna wymer, Dogter van Pieter Wijmer, en verwekte bij haar de volgende kinderen: I. Karei Six, op eene reize na Geneve, zonder kinderen, overleeden. II. Pieter six, die volgt. III. Jan six, die insgelijks zal volgen. Pieter six hadt tot echtgenoote zijne bloedverwante johanna six, boven genoemd, Dogter van Karei Six, en bij haar de volgende kinderen: 1. Margareta Six, voor de eerfte maal gehuwd aan Willem Schrijver, en bij hem Moeder van Willem Schrijver , jong geftorven. Zij tradt in een tweede huwelijk met Johan de Vries, Burgemeester en Raad der Stad Amfterdam, als mede Afgevaardigde in het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit aldaar, en Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappije, welke, bij haar, Vader wierdt van Frederik de Vries, insgelijks vroeg overleeden. 2. Mr. pieter six, in de Jaaren 1689, 1690 en 1691, Commisfaris van kleine zaaken, en in de Jaaren 1692 en 1699 Schepen der Stad Amfterdam, was gehuwd aan emeren. tia deyman, Dogter van Jan Deijman eri Maria Bas, en verwekte bij dezelve, a. Pieter Six. b. Jan Six. C. Johanna Six. d. Johanna Six. €. Maria Six. f. Nicolaas Six. g. Margareta Six. Alle deeze zijn in hunne vroegte jeugd geftorven.. h. Mr. 7.0O  I SIX. (liét Geflagt van") ïi$ h. Mr. Pieter Six, Bewindhebber der Oostïndifcrre Maatfchappije ter Kamer van Amfterdam, in den Jaare 1719 Schepen der Stad, in den Jaare 1720 Raad in de Vroedfchap geworden, wederom Schepen in de Jaaren 1724, 1734 en i?35» en eindelijk, in den Jaare 1744, Burgemeester, en vervolgens in de Jaaren 1749, 1750, 1753 en 1754. Hij hadt in huwelijk Geertruid van der Lijn, Dogter van Anthonij van der Lijn , Schepen en Raad der Stad Alkmaar; doeh heeft bij dezelve geene kinderen naagelaaten. 3. Willem Six, Commisfaris der Stad Amfterdam in den Jaare 1689, Schepen in den Jaare 1693-, en Burgemeester in de Jaaren 1723, 1725 en 1729. Hij is nooit gehuwd geweest. Jan six, boven vermeld, als de jongfte Zoon van Jan Sis en Anna Wijmer, in 't vervolg Heer van Wïmmenum en Vromade, wierdt gebooren in den Jaare 1618. Hij was een Man, vermaard , zo wel om zijne geleerdheid en ervarenis in verfcheiden takken van fraaie letteren, vooral in de Dichtkun. de, als om de aanzienlijke posten, door hem bekleed. Al vroeg gaf hij blijken van zijne zucht voor de Latijnfche era Nederduitfche Dichtkunde, en maakte in beiden meer dan gemeene vorderingen. Hij fchreef eenige Dichtftukken, onder welke zijn Treurfpel Medea 't meest bekend is. In den Jaare 1655 tradt hij in het huwelijk met margareta tulp, Dogter van Nicolaas Tulp, Burgemeester en Raad der Stad Amfterdam , en van wegen dezelve zitting hebbende in het Kollegie der Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westfriesland. In het volgende jaar wierdt hij Commisfaris der Stad. Vondel, met welken six eenige verkeering hieldt fchreef, omtrent deezen tijd, op 'sMans afbeelding, dit Bij' fchrift : „ Zoo maelt men six, in 't bloeienst van zijn jeught, „ Verheft op kunst, en wetenfchap en deught, „ Die fchooner blinkt dan iemants pen kan fchrijven „ De verf vergaet: de deught zal eeuwigh blijven." ' la den Jaare 1667 nam hij zitting in Schepensbank, en wederom  !2 David Radteus, Schepen der Stad Middelburg. Aldus hebben wij , van het aanzienlijk Geflagt van six, Voor zo veel ons doenlijk was, een uitvoerig verflng gegee* ven,- ten aanzien van de afkomst en vermaagfehappinga der" Leden. Behalven de reeds genoemden, vinden wij nog eenige' perfoonen vermeld, die den naam van six gevoerd hebben< en , hoogwaarfchijnlijk , uit het zelfde Gebagt zullen zijn Voortgefprooten; van welke wjj, egter, bij gebrek aan dé Verefsehte aantekeningen,- de Ouders of verdere bloedverwanten niet kunnen aanwijzen. De bedoelde perfoonen zijn de? volgende: # t Gillis six, Groot - Provoost van Kamerijk, in den Jaare* 1147. Mattiiieu of matthys six , Houtvester, (waarfchijnlijk vaö Braband) in den Jaare 1357. Anselmus six, Gouverneur van Arleux, in het Graaffchap1 Artois, in den Jaare 1404. Jan six, waarfchijnlijk een broeder van ciiarles of karelfïis, welke, zo als wij, ter zijner plaatze, vermeld hebbent XXVII. deel, Nunnns ztótëj.  ï*o SfX. (Net Geflagt van) zich, om koophandel te drijven, te S. Omer, hadt nedergezet, begaf zich in den Geestelijken ftaat, wierdt Bisfchop in de gemelde Stad, en eindigde zijne dagen, in den Jaare 1586. Zijn overlijden viel voor, te Rijsfel, op zijne reize na Bergen in Henegouwen, tot het bijwoonen van eene Provinciaale Kerkvergadering, welke aldaar zoude gehouden worden. Drie jaaren vóór zijn overlijden hadt de Bisfchop zelve, in de hoofdftad van zijn Geestlijk Regtsgebied , eene diergelijke Vergadering gehouden, welker Befiuiten door hem zelven waren befchreeven en door den druk gemeen gemaakt. Bisfchop six hadt eenen Neef, jakob vah willant genaamd; hij ftelde ep hem het volgende Graffchrift: judicium cogita» 1590. johannes six. Episcopus Aüdomaropolitanus II. antea Paftor Ecclefia? Parochialis S. Stephani hujus Oppidi, Patrio: fu» frequentioribus Cieri, e: populi Oratiouibus defiderans esfe comrnendatior, hunc fibi vivens fepulturse locum elegit, qui dum iter faceret Montes Hann. ad Concilium Epp. Prov. apud hanc Eccleftam obdormivit, tctatis fu» Ao. MIE Episcopatus VI. Salutis hu» maiia^ cidiolxxxvi. IV Idus VIII bris. judicium cogita. » m Nog eenen anderen jan six , van onbefchreevene afkomst en raaagfchap, vinden wij vermeld. Deeze was Abt van Vicogne, in het Bosch van St. Amand, twee mijlen van Valenchijn gelegen. Bij alle de bovenftaauden voegen wij nog eenen perron, uit het zelfde Geflagt voortgefprooten, en, met naame, vermaagfchapt, doch in welk eenen graad, is ons niet gebleeken, aan den Heere jan six, welke, zo als wij op 'sMans Artikel heb-  SIX. (tiet Ö'/jagi van-j fM hebben aangetekend , de Nederduitfche Dichtkunde beoeffende,? en, aan het einde der johgstvoorgaande Eeuwe, de Burgemeesterlïjke waardigheid te Amfterdam bekleedde. De perfooa' door ons bedoeld, was Jan of Joan six van chandelier, gebooren te Amfterdam „• in of omtrent het Jaar :6io. Zijns Vaders naam was Jakobt six, die van zijne Moeder N. N. juxiens, en hij zelve de oudfte van tien kinderen, zes Zoonen en vier Dogteren. Volgens de beftemming zijner Ouderen, leide hij zich toe op den Koophandel, met naame in Droogerijem Om zich, van het dagelijksch bedrijf, in zijne fnippeluuren,• te verpoozen^ Verfchafte hem zijne zucht tot de Nederduitfche Dichtkunde Overvloedige gelegenheid. Door naarftige oeffening maakte hij hier in genoegzaame vorderingen, om, onder de goede Dichters zijner Eeuwe, eener plaatze niet onwaardig te mogesi geoordeeld worden. Op den ouderdom van dertig jaare» l wierdt hij van eene hardnekkige Miidzucht aangetast; om van *elke verlost te worden, hem het gebruik der wateren te i>paa wierdt aangepreezen. Zo veel baat vondt six, bij hef opvolgen van dien raad, dat hij, zedert, in zijne Gedichteneden lof dier wateren, moermaaien, heeft bezongen, Naa zimé' herfteliing deedt hij, onder andere en wel voornaamelijk tei voortzettinge van zijnen Koophandel, eene reize door Frank* ttj* Spanje en Itahe. Meer dan tien jaaren duurde deezé re ze. Op zijnen doortogt van het laatstgemelde Gewest , fchreef hij een dichtftukje, welk hij met den naam van W ftera-anuners Winter doopte. Kenners houden dit voor béV fleougfie Werkje, welk uit 'sMans pen gevloeid is. Tot het zelfde oogmerk, het voortzetten van den Koophandel, als de* nu gemelde reize, deedt hij, kort naa het afioopen van dezelve, eenen keer na Engeland. Onder dit alles hadt hij, van tijd? tot tijd gearbeid aan het vermeerderen en befchaaven zijne* dichtrtukken. In éénen bondel gaf hij dezelve, in den Jaar* ï657, °"der den titel van Potzj, in 't licht. Six van chw bel.er ls „ooit getrouwd geweest. Hij was een man van «een' |gering vermogen: van hier, dat hij zijne laatfte leevensjaar«n, nieestal ,n ftilte, doorbragt op een Lustplaats, in het SE 'B»eir, hem van zijne Grootmoeder catharina jfcfffc Nnnnnn * ft^.  ï3ft SJAARDEMA. (SIKKEL ftorven. Hier bearbeidde en voltooide hij eene nieuwe berijming der Pfalmen, welke hij, in den Jaare 1074, in 't lichï gaf. De tijd van *s Mans afflerven is ons niet gebleeken. Sjaardema, (sikke) een Friesch Edelman, om zijne ongemeene zucht voor 's Lands Vrijheid en grootmoedige belangeloosheid, zeer vermaard in de aloude Gefchiedenisfen. Hij wierdt gebooren omtrent het einde der Twaalfde, of hei begin der Dertiende Eeuwe. Dit leiden wij daar uit af, dat hij, omtrent het Jaar 1240, tot Potestaat van Friesland wierde verkoozen; welke waardigheid, gelijk wij, op een bijzonder A tikel, vermeld hebben, niet dan aan Manr.en van beproefde ervarenisfe wierdt opgedraagen. Van zijne zucht voor den welvaart van 't gemeene Land getuigt de voorfpoed, welken het Gewest, onder zijne Regeering, genoot. Van de opgemelde hoedanigheden, Vrijheidsliefde en Belangeloosheid, kan het volgende ten voldingenden bewijze dienen. Tot geluk der Friefche Landzaaten, hadt het gezag, welk zich de Hoilandfche Graaven over hen hadden weeten aan te matigen, in den leeftijd van sjaardema, een einde, genomen. Om die onafhankhjkbeid te handhaaven , hadt men, voornaamelijk , aan hem het Potestaatfchap opgedraagen. Intusfchen bekleedde Koning willem, onder de aloude Hoilandfche Graaven, bijden naam van willem den II bekend, de Graaüijke waardigheid over Holland. Heerschzuchtig van aart, en alles te werk Ihliende om zijn vermogen uit te breiden, gevoelde hij eenen heimelijken fpijt, dat het gezag, welk zommigen zijner Voorzaaten, over Friesland, hadden geoelTend, op hem niet was afgedaald. Om deeze fchade te beteren, zogt hij zich, op eene listige wijze, te wikkelen in de gunst van verfcheiden Grooten. Onder andere fchonk hij aanzienlijke giften aan de Abten en Prelaaten, om hen alzo te beweegen tot aanreeminge van hem voor Heer van Friesland, gelijk zij zommigen zijner Voorzaaten daar voor erkend hadden. Zij aanvaardden de gunstbewijzen, doch droegen een te edel hart in hunnen boezem, om daar voor 's Lands Vrijheid en Onafhankelijkheid te verkóopen. Om evenwel den Koning niet plotfeling voor het hoofd te ftooten, en met een het uitzigt op verdere guust- be-  SJAARDEMA, (SIKKE) ent. Ï33 bewijzen af te fnijden, gaven ze een dubbelzinnig antwoord, en weezen hem tot 's Lands Potestaat sikke sjaardema, als zonder wiens toeftemming en medewerking de Graaf nimmer zijn doelwit zoude kunnen bereiken. Straks wendde zich Koning willem met eenen brief tot den Potestaat, vol van aanbiedingen van weldaaden en gunstbetooningen, indien hij hem, ter bekoominge van den begeerden titel en het daar aan verknogte gezag, de behulpzaame hand wilde leeneu. Maar hoe groot was des Konings te leurftelling, wanneer hij, van den Vrijheidminnenden en Grootmoedigen Fries, eenen brief ontving, van den volgenden inhoud: „ Grootmagtige Koning! „ Wil u niet te vergeefs vermoeien. Meent Gij, dat ik» „ om mij en mijn Geflagt te verheffen, een Verraader wil „ zijn, en de naakomelingen van die Vrijheid berooven, wel,, ke onze Voorvaders boven alle goederen gefchat hebben? „ Verre zij van mij een geldgierig en oneerlijk hart! Vaar ,, wel, en wil mij met uwe brieven niet meer begroeten in „ diervoegen: want ik wil naa deezen geene van U ontvan- gen. Uit onzen huize Sjaardema." Om zijnen afkeer van den aan hem gedaanen voorflag nog duidelijker te doen openbaar worden, vindt men aangetekend, dat sjaardema, tot fpijt van den Hollandfchen Graave, gouden penningen liet flaan, op de eene zijde van welke men deeze woorden las: sixtus sjaardema , potestas frisue ; en op den anderen kant eenen Man verbeeld zag, die geld uit zijne hand liet vallen, zinlpeelende op sjaardema's afwijzing van de Graaflijke aanbiedinge, met het Randfchrift: libertas pr/evalet auro; „ De Vrijheid is meer waardig dan het Goud." Slatius, (henricus) Hoedanig eener denkwijze, raakende de gefchillen tusfchen de Remonftranten en Contraremonftranten, welke vóór en naa de Jaaren 1618 en 1619 gevoerd wierden, men ook moge toegedaan zijn, de onpartijdigheid, nogthans, gebiedt eenen iegelijk te erkennen, dat zommigeLeeraars van den eerstgenoemden Aanhang , door hunne gemaatigdNnnnnn 3 heid  ?34 SLATIUS. (HENRICUS) fieid en befcheidenheid, zich der hoogagtinge van het naageflagt hebben aanbevolen. Op deeze lijst, evenwel, mogen Wij niet aanfchrijven, den naam des Mans, wiens bedrijven en lotgevallen wij, in het tegenwoordige Artikel, zullen verhaaien. Hij was een fchandvlék voor het Genootfchap; op hetwelk, evenwel, deswegen, geene weezenlijke oneer kan nederdaalen, als hebbende hetzelve de bedrijven en fnoodheden des doldriftigen, zo genaamden, Yveraars, meer dan eens, afgekeurd en openlijk veroordeeld. Doch laaten wij ter zaake treeden. Henricus slatius , gebooren op het Zeeuwfche Eiland Dut'? veland, in het Dorp Oosterland, gelijk bekend is, bekleedde het predikampt. Uit zekeren Brief van hugo de groot mogen wij afleiden, dat zijne eerfte ftandplaats het een of ander Dorp, doch onzeker hoe genaamd , in 't Sticht van Utrecht, hoewel men aldaar, verkeerdelijk, Gelderland leest, moet geweest zijn. De geleerde Man verhaalt, hoe de vermaarde ^ re vinehoven , befchuldigd zijnde , onzen slatius , hoewel dezelve van Sociuianerij verdagt was, tot den Kerkendienst hadt aangepreezen, deeze aantijging, onder andere, daar mede wederlegd was, om dat slatius, door het Hof van Gelderland, van die fchuid was vrijgefproken. Uit den zelfden brief leeren wij, dat hoewel hij, misfchien, in zijne Jonkheid tot die begrippen hadt overgeheld, naderhand zijne gedagten daar pmtrent veranderd waren. Sedert bekleedde hij het predikampt in Zuidholland, te Bleiswij k, bij Rotterdam. Het eerfte, 't geen wij van zijne verrigtingen, ter dier plaatze, vinden ingetekend, was, dat hij, nevens twee andere Predikanten 'der Klasfis van Rotterdam, de band hadt in het fchrijven en yerfpyeiden van een boekje tegen joannes calvinus , meer met gal dan met inkt gefchreeven, in 't welk denzelven veelerlei verwijtingen van hevigheid, meesteragtigbeid en dwingelandije gedaan wierden. Niet alleen in dit , maar ook in andere fchriften, dikmaals ook bij monde, fpoog hij zo veel gals uit, zonder ontzien van vriend of vijand, dat zelf de ijverig? fte yoprftanders van de zaak der Remonftranten daar over hun genoegen lieten blijken.   SLATIUS. (HENRICUS1) Inmiddels fehreef kloppenburg eenen brief aan den Kerken(raad van Bleis-.vijk, in welken hij slatius van Sociniarerij befchuldigde, met nevensgaanden eisch, om zich daar van te zuiveren, eet hij met hem een twistgeding wilde aanvangen. De andere liet deezen brief, door den Sekretaris van het Dorp, openlijk aan het volk voorleezen, en deedt vervolgens zijn beklag over 't ongelijk, welk hij zeide, hem daar in te worden aangedaan. Driemaalen, verklaarde hij, hadt hij zich van die lasteringe gezuiverd: eerst, voor de Heeren Staaten der Provincie en de Afgevaardigden van het Sijnode van Utrecht, toen hij de oplegging der handen ontving; vervolgens, Yoor de Bewindhebbers der Oostïndifche Maatfchappij te Middelburg, in de tegenwoordigheid van drie Predikanten; en laatftelijk voor de Magiftraat van Rotterdam, op aanklagte van den Leeraar smoutius ; biedende thans aan, tegen de befchuldiging van kloppenburg, zich nogmaals te willen zuiveren voor zijnen wettigen Regter. Ten laatfte kwam kloppenburg ten voorfchijn; doch alzo hij weigerde, op ftraat te redetwisten, nam men gezamentüjk gang na de Kerk, verzeld, onder andere, van twee lieden, welke , van het gefprokene, aantekening zouden houden. Lang wierdt hier over en wedergefproken, over eenige Artikelen, zonder dat, gelijk het gemeenlijk gaat, de een den anderen konde overtuigen; terwijl ieder zich de overwinning toefchreef. Om van de verdere Artikelen, door slatius , den Contraremonstranten ten laste geJeid, ie handelen, wierdt insgelijks dag gefield; doch deeze verfcheen niet, vermids kloppenburg de aantijging van Socinianerij herhaalde, met den eisch dat zijn tegenftreever zich vooraf daar van moest zuiveren. Thans bevonden zich te Bleiswijk eenigen der Wethouderen van Rotterdam, Ambagtsheeren van dat Dorp, en thans nog Remonftrantsgezind. Op de bovengemelde aantijging verklaarden deeze , dat de befchuldiging tegen gLATius ook hen zelven betrof, als welke, op deezen grond, nioesteu onderfteld worden, Sociniaanfche Leeraars in hunne Gemeenten te gedoogen. Weshalven zij eischten, dat kloppenburg zijne aantijging, op een bepaalden dag, op het Stads- {juis fe Rotterdam zou koomen bewijzen; beloovende voorrs, Ijdjen hij daar in Haagde, slatius terftond uit den dienst te  SLATIUS. (HENRICUS) Kf zullen 'zetten. Kloppenburg , daarentegen , beweerde, dat SLAiius zich te Bleiswijk voor den Kerkenraad moest zuiveren; waarop de Heeren verklaarden, dat de Gemeente aldaar, over dat link, nimmer klagtig was gevallen. Elk bleef aldus op zijne raeening ftaan, en men fcheidde, zonder iets verrigc ie hebben. Naa dit voorval maakte zich slatius, telkens, fchuldig aan herhaalde buitenfpoorigheden: zo dat de Heer hugo de groot, ten dien tijde Penfionaris van Rotterdam, aan de Wethouderfchap dier Stad den raad gaf, om den woelzieken Leeraar van zijnen post te verlaaten. Doch het Zuidhollandfche Sijnode voorkwam hier in de Ambagtsheeren. De Kerkvergadering, in den Jaare i<5i8, te Delft gehouden, ontfloeg hem, nevens eenige andere Predikanten, uit zijnen dienst; 't welk slatius zo euvel opnam, dat hij verfcheiden dreigementen uitfloeg, en de Gemeente opruide tegen den Leeraar, welke zijne plaats zoude vervangen: zo dat men, van hooger hand, zich genoodzaakt vondt, ter bewaaringe van rust en orde, eenige behoedmiddelen in 't werk te ftellen. Zelf ontving slatius aanfehrijven van 'sLands Staaten, bij 't welk hij, met ernftige bedreigingen, tot ftilte wierdt vermaand. Sints deezen tijd wedervoer aan slatius het zelfde, als aan verfcheiden andere Remonftrantfche Predikanten. Nu eens heimelijk, dan meer openlijk bediende hij de Vergaderingen dier Gezinte, tot dat deeze, in het Dordrechtfche Sijnode, veroordeeld , en hij zelve, op zijne weigering om de Kanons der Kerkvergaderinge, of de Akte van Stilftand van den predikdienst te ondertekenen, uit het Land wierdt gebannen. Naa dit Vonnis fchijnt hij zich buitenslands te hebben begeeven. Zijne onrustige geaartheid volgde hem derwaarts: in zo verre dat hij van het misnoegen der Remonftrantfche broederfchap een voorwerp wierdt, en veelen zwaarigheid vonden, hem als een Lid van dezelve te behandelen of te erkennen. Dit mogen wij afleiden uit een befluit, in eene Vergadering van Remonftranten, op den zeventienden Augustus des Jaars 1619, te Waalwijk genomen, alwaar veelen, zints hunne ballingfchap, zich eene wijle tijds onthielden. Slatius, naamelijk, verzogt hebbende, om even als de andere Leden der broederNnnnnn 5 fchap  ï3t SLATIUS. (HENRICUS) fchap behandeld te worden, ten aanzien van het genot van penningen en de bedieninge der Gemeenten, kwam men tot het volgende befluit: „ De broeders verftaan, dat men slatius „ zal handelen nevens anderen, voor zo veel de middelen „ zullen kunnen ftrekken ; doch zien niet, dat ze zijnen „ dienst, voor het tegenwoordige, zonder aanftoot en erger,, nisfe, zouden kunnen gebruiken, dewijl hij vast, bij al„ len, die hem kennen, gehouden wordt zeer onhandelbaar „ te zijn; wenfchende dat hij zich zelven daar in breeke, op „ dat hij de Kerken moge dienst doem" In eene Vergadering, kort daar naa gehouden, wierdt dit befluit bekragtigd, met deeze aanmerkelijke bijvoeging, „ dat men te Antwer„ pen" (hier zou , binnen kort, eene andere zamenkomst gehouden worden) „ eerst met de broeders, die aldaar wa„ ren, in 't bijzonder zoude fpreeken van het algemeene mis„ noegen, 't welk de broeders doorgaans hadden in zijne on„ handelbaarheid en eenige andere onbillijke zeden , om te „ zien, hoe tot de meeste rust van de algemeene Vergade„ ringe, alle zwaarigheden van te vooren mogten weggeno„ men ïworden; en zo hetzelve niet gevoegelijk zoude kun„ nen gefchieden, verftondt de Vergadering, dat men den voor„ fchreeven slatius , over verfcheiden zaaken , wel ernftig „ zoude vermaanen, met belofte van beteringe van hem te eifchen, en, in zulk een gevalle, hem nevens andere in de „ Sociëteit houden: mits dat het eenen iegelijk zoude vrij„ ftaan, met hem alzo te handelen, gelijk hij, naar zijne „ befcheidenheid, veiligst zoude oordeelen." De Vergadering te Antwerpen, boven bedoeld, zijnde de eerfte algemeene zamenkomst der gebannen Remonftrantfche Predikanten, wierdt gehouden, kort naa het gemelde befluit, in het begin van December des Jaars 1619- Slatius was geen Lid der Vergaderinge, maar verzogt, fchriftelijk, in dezelve te mogen gehoord worden. Men bewilligde zijn verzoek, en, naa hem gehoord te hebben, wierdt hij, met ernftige vermaaning, bij de meerderheid, onder de Broederfchap aangenomen. Want veele leden, die eenen tegenzin hadden in zijnen ongezeliigen en onrekkelijken aart, verklaarden zich 4aar tegen, en wisten te bewerken, dat hij nooit in eenigen Ker»  SLATIUS. (HENRïCUS) T3? Kerkdijken dienst, bezoeking der Kerken , inzameling van penningen, of iet diergelijks gebruikt wierdt. Nogthans liet men hem, nevens de andere Predikanten, zijn onderhoud behouden. In fchijn bleef aldus slatius in de gemeenfchap der Remonftranten. Doch eene zaak, welke eerlang voorviel, was de oorzaak, dat veelen, die hem gedraagen hadden, zich insgelijks tegen hem aankantten. Om slatius eenig wederw.:rk te geeven, hadt men hem het toezigt over het drukken en «itgeeven van de Remonftrantfche Schriften opgedraagen. isiet lang naa de uitgave der Kanons van het Dordrechtfche Sijnode, zag men ten voorfchijn koomen , eene Wederlegging van dezelve, onder den titel van 't Hemehch Sijnodus en 't rechtmaatig oordeel gehouden tot Sion , tegen t aardfche Sijnodus Nationaal gehouden te Dordrecht. De Drukproeven deezes Gefchrifts gingen door de handen van slatius. Doch in de uitvoering daar van gedroeg hij zich zeer ongetrouw. In ftede van het Oorfpronklijke naauwkeung te volgen, voegde hij, buiten wil en weeten des Schrijvers , geheele bladzijden van zijn eigen maakzel, in* de Voorrede , en elders in het Werk. Hier uit ontftonden hooge woorden, tusfchen slatius en den Schrijver arnoldus neomagus, weleer Predikant te Bergambagt, die weigerde, het Werk, om de ingelaschte ftukken, die zeer bitter en fcherp waren, voor het zijne te erkennen. Met eenige andere leden der Broederfchap wierdt slatius, hier door, meer en meer oneenig. Dit, en eenige andere zaaken, als mede dat men hem buiten dienst hieldt, deedt, eerlang, het misnoegen van slatius tot die hoogte rijzen, dat hij, op den negenden Julij des Jaars 1621, zich aan de Direkteuren der Broederfchap, te Antwerpen, met een fchriftlijk Vertoog, vervoegde, waar bi] hij, onder het uitftorten van veele klagten, verzogt „ van zijne verbintenisfe aan de broederfchap der Remonftranten „ ontllagen te worden, en getuigenis van zijn leeven en be„ kwaamheid; 't en ware hem de Direkteurs wilden verklaa„ ren3 nut en bekwaam te zijn, om, nevens de gezamentlij„ ke broeders, de goede zaak te helpen handhaaven, en dat n ?°en hen»> daT nevens, in korten tijd, wilde aanwijzen ei}  Ï40 SLATIUS. (HENRICUS) „ geeven bekwar.men last of bediening, 'tzij in het Vaderland, ,, of daar buiten, waar mede hij dienst zoude kunnen doen." Direkteuren, dit voorllcl in overweeging hebbende genomen, vonden niet geraaden, zijn verzoek in te willigen, om reden, meent men, dat zij, den man kennende, bedugt waren, dat hij, indien ze hem zijn aficheid gaven, de Akte van Stilltand zou tekenen, en, in 't Land koomende, door het misnoegen, bij hem opgevat, veel onrust onder de Gemeenten zou veroorzaaken. Nogthans gaf men een ander antwoord, hoofdzaaklijk inhoudende, „ dat de Broeders oordeelden, dat de „ redenen, door hem bijgebragt., om zich van de Broeder„ fchap te fcheiden, niet van dien aart waren, dat de Broe„ ders hem daar op konden ontflaan; dat ze ook niet geraa„ den vonden, om 't gevaar, 't welk voor hem te vreezen „ ftondt, hem op commisfie, tot de bedieninge der Kerken „ in het Vaderland, of elders, uit te zenden." Slatius hadt insgelijks geklaagd over de fchade, bij hem geleeden, van xle kwaade betaaling der boeken, door hem in 't Land gezonden ; en dat de Broeders , na 't Vaderland gezonden, bij de goede Gemeenten de vrije kost hadden, 't welk hij tot nog toe hadt moeten derven. Om den woelzieken man, ook hier omtrent, genoegen te geeven, bellooten de Direkteurs, boven zijne wedde, hem in eens toe te leggen, een gefchenk van tachtig guldens. Tot het zelfde oogmerk, om hem binnen de paaien van zijnen pligt te houden, hadt men hem, voorheen, uit mededogen met zijne Vrouw en Kinderen,' die in grooten nood zaten, nog tachtig guldens kwijtgefcholden, welke hem uit de gemeene kas waren opgefchooten. Nogthans liet zich de onrustige man hier door niet ter nederzetten. Om de ontrouw, in 't uitgeeven van zeker Gefchrift, gepleegd, gelijk wij boven gemeld hebben, en meer andere van diergelijken aart, hadt men hem het bewind, over het drukken, en de voordeelen, daar aan vast, ontnomen. Dit ftak hem vast in den krop. Hier bij kwam het verlies van eenige boeken, onlangs te Leiden opgehaald, waar omtrent hij vergoeding eischte , uit de gemeene middelen der Broederfchap, hoewel deeze aan de uitgave geen deel gehad hadt, en slatius dezelve voor zijne eigen rekening hadt laaien  SLATIUS. (HENRICUS) 141; een drukken. Uit verfcheidenbrieven, door en aan hem gefchreeven, is af te leiden, langs welke trappen hij van kwaad tot erger voortfloeg. In de maand Oótober des Jaars 1621 fchreef hij aan episcopius en uitenbogaart , „ dat men hem „ uit den zadel van het drukken hadt geligt; dat men hem ,, hieldt als den veragtden; dat hij genoeg hadt geklaagd, ,, doch voortaan zou zwijgen, en doen wat in hem was." — .,, Ik hoop niet" (fchreef hij elders) „ dat men mij zal '„ dwingen te doen, 't geen van mij ongaarne zal gefchieden." Naderhand gaf hij , in eenen brief aan uitenbogaart, te „ kennen, „ dat hij wel zag, dat men hem niet konde helj, pen, zo als men voorgaf, en daarom genoodzaakt was, „ zelve in 't Land te trekken, om hand aan de ploeg te flaan; ,, dat hij meer niet zeide, en ten vollen gerefolveerd was zich „ met den eerden in 't Land te begeeven." Nog klaarder drukte hij zich uit, in eenen brief van den tienden Maart des Jaars 1622: „ Ik gaa naar 't Landt, Cdus fchreef hij) weet ,, niet wat doen, bevinde mij foo geprangt, dat ik fal moeten „ tot landtwinning en onderteekening koomen. Soo dat ge„ fchiedt, fal 't quaelijk afloopen. Doch daer fynde, fal ik „ fien wat Godt verleenen fal. Want foo ik daartoe genoodt„ faekt werde, fal men moeten denken, dat men mij tot het „ hoogde leedt, fpijt, alfront, hoon, en verachting heeft ge„ braght. Om geen bloemen meer om de kant te plukken, „ dat is de fpil daer 't al op draeit. Niet dat ik fulks foude „ doen of uit wraekgierigheit, of uit afkeer van de goed faek, ,, maer (dat kenne Godt) uit enkele noodt, om mijn fchulden „ te betaelen en Vrouw en Kinderen de kost te winnen. Men „ heeft mij (dus vervolgt hij) foo veel fpijts aen alle kanten „ aengedaen, en t middel onttrokken, daer mede ik een ftuï„ ver hadt konnen winnen, ja men heeft mij eilijke honderdt „ guldens fchaede gedaen van boeken, die noch onder mij » fyn. — Het fchijnt nu of 'er in 't Landt niet een rijk man „ of twee foude te vinden fyn, die d'Exemplaeren foude aan„ neemen. Syn feeker de faeken foo desperaet, 't is dan tijdt „ dat ik 'er uitfcheide: te meer, om dat ik 'er niet meer „ toe kan doen, en niemant mijnen dienst begeert. Dan men gedenke, dat ik bereide ben geweest wat te lijden, te. doen j. en  $0 SLATÏUS. (HENRICUS) „ en uit te ftaen voor de faeken, daer ik nu de fpae fal moe- ten fteeken, 't welk mij ten hooghften fpijt." Slatius, welken zijne fchuldeifchers merkelijk lastig begonnen te vallen, en met gevangeuisfe dreigden, vertrok uit Anu Werpen , na Holland, op den vierëntwintigften Maart des Jaars 1622. In eenen brief van den Predikant grevinkhove» aan de groot , behelzende, onder andere, een berigt van *s Mans vertrek, leest men, aangaande zijn karakter en handelwijze, deeze woorden: „ Hij (slatius) heeft noch befchei;„ denheit, noch beieeftheit. d'Ontrouwigheit en ondankbaar„ heit van dien man tegens fyne beste vrienden is fulks, dat „ hij fich des behoorde te fchaemen. Hij is nu in 't Landt „ (Holland), Godt geve, dat niemant door hem in fwaerig„ heit koome.'1 In Holland hieldt hij, eenigen tijd* zijn verblijf, te Delft9 ten huize van een eerlijken burger. Met het bereiden en verkoopen van fijne Wateren zogt hij hier den kost te winnen. Doch zijn Huiswaard kreeg wel haast verdriet in deezen Gast. Vooral verdroot hem het geduurig fchelden en fmaalen op de Direkteurs en verfcheiden leden der Remonftrantfche broederfchap. Des hij op middelen bedagt wierdt, om zich van hem' te ontdaan; waar omtrent hij, evenwel, bezwaarlijk tot een befluit kwam, uit vreeze van den Man te zuilen vertoornen,en door hem befchadigd worden. In de maand Julij des gemelden jaars zondt slatius eenen brief aan de Binnendirekteuren, zijnde de perfoonen, welke de zaaken der Remonftranten binnenslands waarnamen. Met fchampere woorden voer hij uit tegen hunne heerfchappij, en begeerde een onverwijld antwoord, of zij hem bij monde zijne zaak wilden hoorèn voorftellen of niet, aangaande de lèhade, door de praktijk van eenige leden, en door de onagtzaamheid der Direkteuren, zeide hij, bij hem geleeden.De Binnendirekteuren, hem geantwoord hebbende, dat deeze zaak hun niet aanging, als kunnende door hen niet worden afgedaan, fchreeven vervolgens aan de Buitc-ndirekteuren, dar slatius met geweld hen wilde fpreeken, maar dat de geenen,die hem kenden, hem geenen toegang wilden geeven in hunne kuizen; dat zij zelve» zwaarigheid maakten, zich omtrent hem  SLATIUS. (HENRICUS) i42 te betrouwen , of hunne beste vrienden waagen aan eenen man, in welken zij zo weinige tekenen van menschlijkheid of vroomheid befpeurden. Naa verfcheiden onaangenaame ontmoetingen, kwam slatius met den Predikant borrius, eenen der Binnendirekteuren, te Leiden in gefprek. In zijn fchelden, raazen en dreigen hieldt hij hier maat noch regel, zeggende, onder andere, dat men hem zoude brengen tot de uiterfte extremiteiten. Nogthans wist borrius , door het toonen van goed gelaat, en door kragt van redenen, hem tot bedaaren te brengen. In eene volgende zamenkomt, gehouden te Amfterdam, met de twee andere Binnendirekteuran, mi&iius en poppius, deedt hij, van nieuws, zijn beklag over het niet naakoomen van beloften, welke, zeide hij, hem gedaan waren; eifchende, voorts, eene fomme van vierhonderd guldens, voor vierhonderd Exemplaaren van zeker Gefchrift onder den titel van Vrijmoedig Onderzoek der Plakaaten* door hem opgefteld en in de waereld gezonden. Op de bel tuiging van hun onvermogen , ter voldoeninge van zijneneisch, verklaarde slatius, ten laatfte, dat hij dan de Gemeenten zoude moeten aanfpreeken, om geholpen te worden Van toen af aan vierde hij zijnen euvelmoed den ruimen teugel Hij fpoog niets dan vuur en vlam, zo op de gantfche Broederfchap, als met naame op de Direkteuren, hooglijk kiaagende over het ongelijk, welk, zeide hij, hem was aangedaan. Armoede en toorn, twee gevaarlijke raadslieden, vervoerden hem, eindelijk, tot medepligtigbeid in eenen aanflag m welken hij van zijn onrustig en woelziek leeven den eind paal vondr. Overbekend, uit 'sLands Gefchiedenisfen, is de toeleg in den Jaare 1623, door eenige vertwijfelden en müleiden eemaakt op het leeven van Prinfe maurits. Een verhaal'vat, het gantfche beloop dier zaake behoort niet tot ons tesen woordig plan. Veelligt zullen wij elders daar van uitvoerder verflag doen; en hier daar van alleen in zo verre eewaa^en als slatius in dezelve betrokken was. "««uw, 't Is niet zeker uit wien slatius de eerfte opening van den voorgenomen Pnnfenmoord bekoomen hebbe. Zommfeen tsoemen eenen kornelis gerritszoon van wobto, Schr^nt wer-  T44. SLATIUS. (HENRICUS) werken te Rotterdam, alwaar slatius thans woonde, en die" €eue Zuster van slatius ter huisvrouwe hadt. Eenigen houden voor den eerden aanzoeker adriaan adriaanszoon van dyk , gevveezen Sekretaris van Bleiswijk; anderen wederom den Heer van stoutenburg , Zoon van den onthoofden 'sLands Advokaat joan van oldenbarneveld. Hoe 't zij, .uit het voorgemelde is gereedelijk af te leiden , dat slatius flegts behoefde aangezogt te worden, om tot het ontworpen gruwelduk met 'er daad de band te leenen. Reeds in den Jaare 1622 hadt men daar toe in hem eene voegzaame gefchiktheid befpeurd , zints de uitgave van zijn boekje, de Klaarlichtende Fakkel genaamd , bevattende verfcheiden befchuldigingen tegen Prins maurits, onder andere, dat hij den opdand, te Utrecht, in den Jaare 1610, gedookt en gedijfd hadt. Voorts behelsde het Gefchrift veele muitzuchtige opflookingen, zelf eene vermaaning aan 's Lands Ingezetenen, met naame aan de Remondranten, om door hunne handen, en door de verfckrikkelijke wapenen van hunne handen, zich van den dwingeland, en van den godloozen hoop der tegenwoordige Regenten te verlosfen. Het boekje was te Gouda gedrukt, en, in een half vat, den Schrijver, te Rotterdam , alwaar hij thans woonde, thuis gezonden , doch nog niet gedrooid. 't Zou, meent men, gediend hebben, om onder het volk gedrooid te worden, indien de toeleg van stoutenburg, om den Frins, op zijnen jongden veldtogt, buiten het Land te houden, of hem te Rotterdam van kant te helpen , gelukt ware. Naa eenige duistere uitdagen, door deezen en geenen aan slatius gedaan, kwam de geweezen Sekretaris van dyk *t eerst ter zaake, met ,'eene. aankondiging, dat het den Prinfeop zijn dak zoude waaien, waar toe reeds eenige duizenden van penningen waren bij een gebragt, en vervolgens met eene openlijke verklaariug van het genomen befluit, om den Piins te dooden; ten welken einde hij verzogt, van het Agterhuis van slatius te mogen gebruik maaken, om de Piftolen, tot den aanflag dienftig, daar in te brengen, als mede tot het 'maaken van de noodige toebereidzelen. In dit alles bewilligde slatius, te gereeder,, meent men, om dat hij nu eene gelegen.  SLATIUS. '(HENRICUS) fg genlieid oordeelde gevonden te hebben, orfi zich op de Remonftrantfche broederfchap te wreeken. Ten zelfden tijde deedt bij zijn best, om drie MatrooZen, welke zijn Zvvager kornelis GERRmzooN tot den aanflag hadt gehuurd, verder over te haaien en in het opzet te verfterken. Hij verklaarde aan hun, dat de zaak, welke gefchieden Zoude, niet door u hen, maar door anderen zou volvoerd woraen; dat zij ,, niets te doen hadden, dan, des noods, de anderen te bei» fchermen." Hij beloofde hun, „ dat ze ftraks honderdi, vijfentwintig guldens ontvangen zouden, en indien iemand „ van hun, in den aanflag, omkwam, diens vroüw en kinde„ ren eerlijk zouden onderhouden worden; dat de geenen, «, die in 't leeven zouden blijven, eene goede fomme gelds ,, daar boven genieten, en wijders met bedieningen, naar eik* „ gelegenheid , zouden voorzien worden." Hij voegde 'er nevens, „ dat de aanflag ook (trekken zoude tot herftellinge i, van de gemeene zaak, daar zij zo lang na verlangd hadden; t, dat men voor 't gemeen iets moest waagen, geiiik het ook van hem veel gewaagd was dat hij hen oaar over aanfprak % it dat in de zaak geen gevaar was; dat z-\ het te gelijk ouf„ loopen konden; dat hij niet anders konde verftaan, of het' «, zou ligt te doen zijn, en het daar voor hielJc, dat in derï t. Hage terftond zulke orde zou worden gefteld, en zulk eefü „ toeloop zoude vallen, dat men geen tijd of gelegenheid zoude hebben om hen te sgtervolgem" Met zulke en foort-gelijke redenen de eenvoudige en behoeftige lieden hebbende ove"'?,»-:!:~ ' ü hun de beloofde fomme kt hand, w-t' c / ;, j-v >, .*rr:sd, ontvangen zouden. Op aaniaadprs v-t j " ■* r' ^"-'R 'mT'ijs nog vier andere Matroozen irj .dle->Jt, : fe.it en toezeggingen voor het toe* 1 ' ' '-■ santnl mcd.-'tii 'U en verzameld heb>* f '» r.-o«, im drie der omgekogte Matroozen, '.'V/J iv~ J"'<;R5 en zsch daar mede na 'sGraaver'iaqg ^^HH|p^B op de vierden l'ebnia.-.j des ;few ■fe^S1 Lu, «af hiJ g^n of rSwaad hefcheid. Als aanzienlijke perfoonen hem het een of 1 er vra''g-en, was zijn antwoord: „ Wat hebt gij mij ter , vraagen, of wat behoeve ik u te antwoorden? Gif zijg , mijn competente Regtcr niet. Als ik in Holland feoome, ;enahemZa 7u &1 te WCl kenne"'" Van *»* voerde» sen hem te fcheep na Amfterdam, alwaar hij den twaaffies Ooooooa  ï45 SLATIUS. (HENRICUS) van Maart aankwam. Nog dien zelfden dag wierdt hij aldaar in zijn boerengewaat uitgetekend, alzo men hem terftond herkende. De tekening, in het koper geëtst zijnde, wierdt de Print, door klaas janszoon visscher, in 't licht gegeeven, met een Bijfchrift , waar in de Remonftranten fchamperlijk gehekeld worden, als ware de zamenzweering uit hunnen boezem voortgekoomen. 's Anderendaags voerde men hem na 'sH-rge, alwaar, zo wel als te Amfterdam, veelen hem herkenden. Het verloopen van zijn bier bragt slatius in deeze zwaarigheid; 't welk, zedert, aanleiding heeft gegeeven tot een fpreekwoord onder de drinkebroeders, die node hun gelag willende verloopen , daarom gewoon zijn te zeggen: Ik wil slatius niet Jlugten, en mijn bier verloopen. Kort naa zijne komst op de Gevangenpoort, ftortte slatius in eene gevaarlijke ziekte. Veelen waren in het vermoeden, dat hij vergif hadt ingenomen. Doch, met het wijken der ziekte, verdween dit vermoeden. Het misnoegen, bij slatius tegen de Remonftranten opgevat, volgde hem tot in den Kerker. Over de zamenzweering ondervraagd zijnde, bekende hij niet flegts alles, 't geen daar omtrent door hem verrigt was, maar wendde ook alles aan, 't geen dienen konde om de Regters te behaagen; voorgeevende, veele verborgenheden, de Remonftranten betreffende, te zullen aan den dag brengen, indien men zijn leeven wilde fpaaren. Hij verkreeg daar op papier, pen en inkt, en zette zich neder^ om tegen de Remonftranten te fchnjven; waar toe hij te meer wierdt aangezet, door de hoop op pardon, welke men hem in de oogen liet flikkeren, indien hij het Land tegen de Remonftranten eenen goeden dienst wilde doen. Tot zulk een oogmerk ftelde hij nu in gefchrift zijne Klaar Vertoogh, waar in hij de Remonftranten met vuile verwen afmialde, hun veelerlei kwaad te last leide, en elk eenen vermaande, van hun te wijken. Hier mede zogt hij de gunst z jner Regteren te winnen, van welke hij zich ze volkomen verzekerd hieldt, dat hij, in het uitzigt op een fpoedig ontflag, aan zijne Huisvrouw om andere klederen en fchoon lijwaat zondt, om eerlijk te mogen thuis kooroen. Zo ftijf en fterk fprak hij daar van aan zijne Huisvrouwe, toen deeze- ver-  SLATIUS. ( HENRICUS ) H* verlof verworven hadt om hem te mogen bezoeken, dat zij twijfelde, of zijne veelvuldige kwellingen hem het verfiand gekrenkt hadden. Ook vindt men aangetekend, dat de Voorzitter kromhout de Huisvrouw van slatius hardelijk bekeeven en fcherpelijk hadt overgehaald, om dat zij haaren man de hoop ten leeven zogt te beneemen, door hem te verzekeren dat 'er geene waarfchijnlijkheid was om den dood te kunnen ontgaan. De gegrondheid deezer vreeze bleek naa weinige dagen , op den vierden Maij, toen slatius, nevens nog drie gevangenen , de dood aangekondigd, en hij tot voorbereiding tot denzelven wierdt vermaand: eene tijding, die hem tl harder viel, naar gelange dezelve onverwagt was. De Predikanten, bij hem op de Voorpoort gezonden, om hem te troosten en te Herken, wierden met veel fierheid en fchamperheid van hem bejegend. Als zij met hem wilden fpreeken over de belijdenis van zonden en de bekeering, wees hij hen van de hand, zeggende, „ dat hij zelve die dingen wel wist, en „ mogelijk beter dan zij; dat zij de luiden niet waren om „ hem zulks te zeggen, aangezien God, volgens hunne leere, „ wilde dat de menfchen kwaad deeden 7 ja hen daar toe „ dwong. Wilden ze van andere zaaken met hem fpreeken, „ hij was gereed." Den gantfchen nacht zogt hij met de Predikanten over de Godlijke Voorbefchikking, Gods Regeering over het kwaad, met den aankleeve van dien, te redentwisten. Zelf zogt hij flaande te houden, dat het geooriofd is, eenen Dwingeland te dooden. Intusfchen fcheen bij slatius alle aandoening des Gewee. tens niet ten eenemaale verftompt te zijn. Nog vóór zijnen dood ftelde hij in gefchrift, eene wederroeping van 't geen hij den Remonftranten hadt ten laste geleid. Hij bergde het fchrift, op een klein ftukje papiers gefchreeven, in eenen pennefchagt, en deezen vervolgens in zijnen mond, van waar hij, zullende na de Rolle gaan, zijner Huisvrouwe, als zij affcheid van hem nam (zijnde zijne beide handen gebonden) onder het kusfen, dien uit zijnen mond in den haaren bragt. De Huisvrouw , den pennefchagt gewaar wordende , wist dien, met haaren neusdoek, denzelven aan haare oogen, Oooooo 3 en'  %59 SLATIUS. (HENRICUS) en, in 't aftvisfchen van haare traanen, aan den mond brengende, daar uit te krijgen en behendig weg te floppen. De vermaarde Remonftrantfche Predikant passchjer de fyne zag en las het Gefcnrifc nog dien zelfden avond. De Hiftoriefchrijver gerard brandt verhaalt, uit den mond van den Predikanc jjartholom^eus prevostius te hebben gehoord , hoe deeze het Schrift meermanlen gezien, en, door vergelijking met andere brieven van slatils, de volkomene overeen» komst van fchrift, van letter tot letter, hadt bevonden. Wij kunnen niet naalaaten, het aanmerkelijk fehrijven hier in te fasfchen,. Van woord tot woord luide het aldus t „ lk ondergefchreven bekenne in mijne gevangkennisfe ge„ ftelt en gefchreven te hebben 'fekere gefchriften tegens de Sociëteit der Remonftranten en de gantfche Remonftrantfche „ faeke, doch verklaere opr-chtelijk, fulks van mij gedaen f, te fyn alleen uit vreefe van quaedi t: aftement en pijnigen s ook om dat ik door fu'ke middelen foude befpeuren en fier., of ook bij de tegenwoordige Regenten eenige com„ pasfie, mededoogenhert, b.leeftheir en bermhertigheit ware, „ en of fy als goede Medicijffs meer de fiekten als de on. st noofele menfchen foeken weg te tieemtn. Edoch ik heb „ defelve bevonden vol bedrogh, fchalkbeit, boosheit en tij» „ ra-mie. jae voor luiden, op welke gantsch niet te vertrou» „ wen is: alfoo dat ik voor gewis houde dat fy luiden, foo f, door haar onverftandt als door haar booshüit, niet anders „ als in ftrëngheit lullen procedeeren, eerst tegens de Remon„ ftranten, en daer na tegens alle andere Seften. Wil derhal„ ven een ijder gebéB'én hebben ftch bij tijdts te verfien en „ uit 0é Landen 'te vertrekken, Is bidde ook eenen ijgelij» „ ken, hooge er. teége, bi de welke men mijne voorfchreve „ Schriften foude willln gebruiken tegens de Remonftranten, , deft-lve niet aen ie ::eemen, dan voor Schriften die tegens „ de waerheit, om redenen als vooren , van mijn fyn geftelt; „ als gelovende dat het geoorlooft fy wrede Tijrannen, of met redenen van haeren ftrengen cours te diverteeren, of *' te verabufeeren. Dit hebbe ik vrijwillig en uit mij felven *, gefchreven, biddende alle Remonftranten, 't felve mijn doen u ten besten te duiden, naementlijk als fulks gedaen hebben- „ de,  SLATIUS. (HENRICUS) ist „ de, om aen mijn exempel (die nooit fich heeft konnen in„ beelden eenige behouding van leeven) te doen blijken, dat „ de boosheit bij deefe Regenten foo groot is, dat 'er gantsch „ geen goedt van is te verhoopen of te verwachten. In „ 's Gravenhage op de gevangenpoort, defen twede Mey. „ MDCXXIIL „ henricus slatius." Toen slatius op de Rolle van het Hof kwam, om het Vonnis des doods te hooren leezen, verfcheen hij aldaar met een gelaat, meer grommig en verftoort, dan bedeest of neerflagtig; met een ftuursch gezigt zag hij den Raadsheer aan. Onder het leezen van het Vonnis, hoorde men hem, met luider ftemme, nu eens zeggen: Dat's niet waar, ik heb dat met bekend; dan wederom : Dat heb ik zo niet bekend; de Heeren doen 'er af en toe naar hunnen zin; V is geen juftitie, maar Hjrannie. Sints eenigen tijd hadt zich een gerugt verfpreid , dat kornelis geesteranus en gerardus velsius, twee gebannen Remonftrantfche Predikanten, op den maaltijd, ten huize van slatius, boven vermeld, tegenwoordig geweest waren, en op den goeden uitfiag van den Prinfenmoord befcheid gedaan hadden. Hunne naamen, als zodanigen, ftonden in het Vonnis van slatius: Doch als hij dezelve hoorde leezen, Bat is onwaaragtig, riep hij uit, met een ontfteld gemoed: Ik heb dat niet bekend; ook zijn ze 'er niet fchuldig aan. Zij hebben V niet geweeten. Bij andere plaatzen hoorde men hem zeggen, met opzigt tot het Vonnis: Daar ftaat veel in dat niet waar is. Naa dat slatius zijn Vonnis was voorgeleezen, wierdt zijn boekje, boven vermeld, de Klaarlichtende Fakkel betiteld, ah een eer. roovend en oproerig Lasterfchrift, voor zijne oogen verfcheurd. Straks hier naa, op den vijfden Maij, bragt men slatius na het Schavot, met twee Dienaars hand aan hand geflooten, zijne handen gebonden, en met het touw tusfchen de beeren door gehouden en verzekerd, uitgedoscht in een donker Gaazegroen gewaat, hebbende het hoofd met eenen hoed gedekt, en een Bef om den hals. Met zulk een onverzaagd gelaat Oooooo 4 en  fp* SLATIUS. (HENRICUS) en houding tradt hij ten voorfehijn, alsof hij alle vreeze des doods hadde afgeleid. Zich wendende tot de omilanders, fprak hij dezejveu aan in deeze woorden: „ Eerlijke vroome f, burgers, hier zjct gij dien henricus slatius , over welken men dus lang geroepen heeft, dien men zo heeft naage* tragt, zo vervolgd, na wiens bloed men zo heeft gedorsr. Al ziet gij mij in dit Spaansch gewaat" (doelende op zijne kleeding) „ ik ben daarom nooit Spaansch noch Jefuitsch in » 't hart geweest. Ik ben zo fiiood een man nooit geweest, ,t gelijk uit mijn Vonnis zal blijken. Ik heb altijd na gemaaft tigdheid getragt, en de geenen, die Middelaars behoorden t, te zijn, hebben u misleid, 't Is waar (ging hij voort) f, dat ik in deeze zaak ben gekoomen en ingewikkeld, en 't geen ik daar in misdaau heb, dat, hoop ik,- zal de goede »> fiod mïj vergeeven. Doch, zijt verzekerd , en gedenkt 0, 'er mij bij, dit Land hangt een groote plaag en flraffe over „ 't hoofd." Op deeze woorden hooide men zommigen uit het volk roepen; Wij hoopen neen; anderen, Men behoorde p in vier (lukken te houwen. Den Predikant lamotius, aangebooden hebbende om op het Schavot voor hem het Geped te doen, wees hij van de hand, met te zeggen, Ik zal »eif bidden. Doch, voor zo veel men niets, dat naar bidden geleek, aan hem konde merken of hooren, beflooten zommigen hier uit, dat hij, zonder aanroeping van den Almagtigen, de Eeuwigheid is ingetreeden. Na het zand gaande, en zijnen hoed en bef hebbende weggeworpen, haalde bij uit zijnen zak een vullen neusdoek, om daar mede geblind te worden. Doch pis de Scherpregter hem eenen anderen, die fchooner was, aar> fooodt, ftak hij den zijnen wederom op, en bondt den anderen voor zijne oogen. Daar op knielde hij; en als hij zijne beide handen een weinig opbeurde, met oogmerk om den doek, die hem een weinig over den mond hing, om hoog te fchuiven, deedt de Scherpregter zijnen flag, en hieuw hem, te gelijk met het hoofd, de rechterhand af, en ook bijkans de flinker, als die flegts aan een lap veis bleef hangen. Zodanig een einde hadt henricus slatius ; „ een man, v (fphrijft brandt) dien 't aen geen verftandt en andere goc„ de gaven pntbrajt: fchrauder van geest , gladt van tong, „ fnedig  SLATIUS. (HENRICUS) ^ i, fijedig van ftjjl, niet ongeleerdt in 't ftuk der Religie en „ andere faeken : maar in al dit goedt mengde fich meer quaédts dat d'overhandt nam, fynde feer brusk, wrevelsch„ tig, krakkeelfiek, vinnig en wreedt van aerdt, gebreeken, „ die hem dikwils ten monde en ter penne uitborlten." 't Geen de Hiftoriefchrijver verder meldt aangaande deezen man, zullen wij, met zijne eigen woorden, hier verder iulasfchen. „ Hij fiondt de haet veel meer ten dienst dan de liefde, en ,, fcheen meer bequaem om te twisten, en vijandtfchap te „ maeken en te voeden, dan om vrede of eendraght te quee„ ken, waer door hij niet alleen de Contraremo: ftranten mee. „ nighmael met al te groote bitterheit van enkel gal en roedt „ bejegende, maer ook eindelijk met de Remonftranten over .,, hoop raekte, en van een lidt tot een doorn wierdt in 't „ lichaem der gemeene broederfchap, die hij ten laasre door ,, de Confpiratie , haer 't onrecht toegefchreeven , naer 't „ herte ftak, en fwaerlijk verwonde, 't Hadt (dus vervolgt „ brandt) te vooren aen geen goede raedtsluiaen ottbroo,, ken, die hem tot lüdtfaemheit en het afleggen van fommige ,, gebreeken, in goeden ernst en tot meermaelen , hadden ,, vermaent. Ook foude hij nooit in 't Landt fyn wederge. „ keert, hadt bij niet liever fyn eigen fin (doch door noodt van armoede, foo hij verklaerde, geperst fynde) willen „ volgen, dan den. raedt van fommige Remonflranten. Dus „ dien bandt der Ordre losbreekende, floeg hij verkeerde „ weegen in, en raekte ten vuilen val." Met het volgende berigt van 'sMans Schriften befluit de Hiftoriefchrijver de Karakterfchets. „ Men hielde hem niet alleen maeker te fyn „ van den Gepredestineerden Brief, en van 't Welbiddens „ Onderwijs, maer ook van andere fchriften, die naer optoer „ furaekten, en buiten kennisfe der Remonftranten in 't hei„ melijk gédrukt fynde, van hun foo haest als fe die faegen, „ fyn verfoeit en tegengefprooken. Van die foorte was dé „ Kristallijne Spiegel, de Morgenwekker, en de KlaerJch„ tende Fakkel, alle pijlen uit fyn koker voortgekoomen," Het Lijk van slatius wierdt, buiten 'sGraavenhage, dlgt bij de Galg, op een Rad geleid, zijn hoofd op een , ,„ b gheen Osfenhooft,- 't en is gheen Paerdenhooft 5 maer 't is bet heylighe hooft van Sinte Pancras." De tegenwoordige Kerk van Sloten, hoewel ruim genoeg voor de Kerk XXV1L oezè. Pppppp leJeav'  té* SLOTEN, SLOTERDYK. leden, plagt veel groiter te zijn, dan zij tegenwoordig i». Ten tijde van Keizer karel den V was het Gebouw merkelijk vervallen, door ouderdom. Óm het geftigt wederom in bruikbaaren ftaat te brengen, deedt de Keizer daar toe de aanwijzing van de inkomften van het Slotermeir. Geduurende bet beleg van Amjletdtm, in den Jaare 1572•> l°en het nog Spaanschgezind was, ftak het Staatfche Krijgsvolk den brand in het Kerkgebouw. Sedert wederom herbouwd zijnde, pronk: het met een vierkant Torentje, 't welk in een achtkantige» fpits eindigt. Ter rechterzijde van den Predikltoel, welke, even als het Doophek, van gebruind Ekenhout zindelijk gemaakt is, ziet men het geftoeke van den Ambagtsheer, welke altoos een der Amfterdamfche Burgemeesteren is. Voor 't overige heeft Sloten, 't welk, in de eerfte jaaren naa de verandering der Regeeringé hier te Lande, met Sioterdijk , in het Kerkelijke vereenigd was, thans zijnen eigen Predikant. Sloterdyk, een vermaaklijk Dorp, ongeveer een half uur gaans ten Westen van Amfterdam, gelegen aan den Noordkant tegen de Trekvaart, welke van gemelde Stad na Haarlem loopt, en over welke, zo wel rijtuigen en paerden, als menfchen, door middel van een Schouw, van den Trekweg na het Dorp gezet worden. Dikmaals, en nog in den voorleeden jaare, heeft men in beraad genomen, om hier eenen Brug over de Vaart te leggen. Doch verfcheiden bedekkingen'hebben, tot nog toe, het werk doen agterbiijveu, en zat het, om dezelve, waarfchijnlijk, nimmer tot ftand gebragt worden. SloterdiUi is zeer zindelijk bebouwd. Men vindt 'er een goed getal Speelhoven of kleine Buitenplaatsjes, welke nevens de overige Kuizen, meestal in een halven kring gebouwd, aan h*c Dorp een bevallig aanzien geeven. Agter het Dorp en de meeste Speelhoven loopt een Water, de Slochter genaamd, 't welk zich ra het Y plagt te ontlasten, door middel van een Sluis; doch deeze is, zedert een goed Mraal jsaren, niet meer in weezen. Onder het Artikel Sloten hebben wij reeds aangemerkt, dat de Kerk van dat en van ons tegenwoordig Dorp door ééuen Leeraar plakten bediend tfe worden. De fcheiding viel voor in dta jaare 1Ó13. De eigen-  SLOTERDYK, i£j eigenlijke tijd der ftigtinge van de Sloterdijker Kerk , die thans met een vierkanten Toren, van een laagen Spits gedekt * Voorzien is, is niet bekend, Uit een Latijnsch Opfchrift, boven den Predikftoel, in een zwarten Tafel gefield, leert men, dat het Gebouw, in den Jadre 1664, in zijne tegen, woordige gedaante wierdt gebragt. In het Nederduitsch luidt het aldus. Tot MEERDER VERHEERLYfclNG VAN GOD EN OEFFENING VAN DEN WAARLYK HERVORMDEN GODSDIENST HEEFT CORNELIS DE GRAEF, VRYHEER VAN ZUIDPOLSBROEK, enz-, BURGEMEESTER EN RAAD DER STAD AMSTERDAM AMBAGTSHEER VAN DIT EN ANDERE DORPEN, DEÈZË KERK, DOOR DËN BRAND VERWOEST, EN DOOR OUDERDOM VERVALLEN ZYNDE, VAN DÉN GROND AF, DOEN HERBOUWEN EN VERGROOTEN; TOEN PREDIKANT WAS ENGELBERT SLOOT PPPPPP 3  i64 SLOTERDYK, SLOTERDYKERMEIR. EN KERKMEESTERS JAN KLAASZOON VAN DYK EN MAARTEN PIETERSZOON LYST. JAN VAN NOORT HEEFT DEN EERSTEN STEEN GELEGDt IN 'T JAAR DES HEEREN MDCLX1V. Op het Kerkhof, 't welk gedeeltelijk met blaauwe Zarkfteenen is gevloerd, ziet men, buiten aan het Kerkgebouw, acht Graftomben; eenige van deeze behooren aan Amfterdamfche Burgets. In een Opfchrift van eene deezer Begraafplaatzen , bevattende de Overblijfzets van jan klaaszoon van dyk, wordt deeze de Stigter der Kerke genoemd: waarfchijnlijk om dat hij, ten tijde der vernieuwinge, volgens het boven aangehaalde verduitschte Opfchrift, een der Kerkmeesteren was. Eindelijk tekenen wij hier nog aan, dat men te Sloter. dijk een Regthuis heeft, 't welk tevens tot eenen Herberg dient; het Haat aan den Haarlemmer Trekvaart, tegenover het Tolhek. Sloterdykermeir , ook wel Slotermeir genaamd, weleer een zeer vischrijk Meirtje, tusfchen de twee laatst befchreevene Dorpen, Sloten en Sloter dijk, ten Zuiden van den Haarlemmer Trekvaart. De Visfcherij in dit Meirtje plagt , bij ouds, aan zommigen der bewoonders van gemelde Dorpen, een goed beftaan te geeven. Sints de vermindering daar van, ei op het voorbeeld van andere oorden, wierdt men te raade, den Waterplas in Land te veranderen. Men wierdt daar toe aangemoedigd door de voegzaame gelegenheid, om daar mede te voldoen aan den wensch van Arafterdamfche welvaarendeBurgers, veele van welke nu, in dcnabuurfchapderStad, buitenverblijven zogten. De eerfte Indijking gefchiedde in den Jaare 1644. Wei haast zag men den droog gemaakteu grond met  SLOTERDYKERMEIR, SLUIPWYK, SLUIS. 165 met Buitenplaatzen , Tuinen en Boerenwooningen bedekt, en elders het Rundvee in vrugtfoare Velden graazen. Meer dan eens ondervondt men hier doorbraaken; doch verdreef telkens het overgevloeide water. Sints een geniimen tijd heeft men, van zulk eenen ramp, geen letzel gehad. Het Sloterdijkermeir heeft zijn eigen beftuur, bltaande uit eenen Dijkgraaf en twee Heemraaden. Hun post is, den Ringdijk, Wegen en Wateren te fchouwen, en voor de goede orde en veiligheid van 't een en ander de vereischte zorge te draagen. Sluipwyk, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Holland, Rhijnland genaamd, en grenzende aan het Waterfchap van Woerden. Het Ambagt bevat eene intgeftrektheid van duizendvierönzeventïg Morgens en -vijfhonderd Roeden gronds. Voor anderhalve Eeuw telde men hier flegts drieëndertig Huizen. Tegenwoordig wordt het getal op meer dan honderd begroot. Men vindt de reden deezer vermeerderinge in de Veenderijen, welke men hier heeft aangeleid. Sluis , eene Stad in Staats Vlaanderen , omtrent drie uuren van Brugge, aan een Water, het Zwin genaamd, welk haar tot eene Haven verftrekt en zich in de Noordzee ontlast. Het dient tevens tot eene fcheiding van het naast gelegen Land van Kadzand. Bij ouds was de Stad bekend bij den naam van Lamminks- Vliet; zij voerde dien nog in den Jaare 1331, wanneer zij de eigendom was der Graaven van Nemours, uit guido van Vlaanderen gelprooten. Haaren tegenwoordige» naam ontleende zij van de Sluis, hier aangeleid, ter ontlastinge van het binnenws:er, 't welk, van tijd tot tijd, geweldige overftrooraingen en fchade veroorzaakte. Sluis was van ouds eene zeer vermaarde Koopdad, veel vermaarder dan Middelburg of Vlisjingen, welker welvaart en bloei zints het verval van Sluis eenen aanvang genomen hebben. Haare lange en breede Haven, gevoegd bij de hoedanigheid van derzelver legginge aan de Noordzee, was 'er de oorzaak van. Men wil, dat zij, ten tijde van haaren bloei, wel vijfhonderd Schepen konde bergen. Waarfchijnlijk zal PPPPPP 3 deeze  ïpV? SLUIS. deeze welvaart de reden geweest zijn, waarom de Engelfchen, altoos nijdig tegen den bloei van andere Gewesten, behalven hun eigen, rèeds in den Jaare j.405, het beleg dier Stad ondernamen, Een vergiftige Pijl, uit de Stad gefchooten, welke den Admiraal, die het bevel over de belegering voerde, eene doodlijke wonde toebragt, jaagde den belegeraaren zulk eenen fchrik aan, dat zij van hunne onderneeming afzagen, en in eene fchandelijke vlugt hun behoud zogten. Sedert begon de Koophandel eenigzins te verloopen , zo door de rampen des Oorlogs, als inzonderheid ook, naa dat de Sluizenaars, in of omtrent het Jaar 143Ö, in een geweldigen Oproer, vernielende handen hadden gellagen aan verfcheiden Pakhuizen in hunne Stad, toebehoorende aan Oosterlingfche Kooplieden, welke in dezelve veele kostbaare goederen hadden opgeflagen, doch, zedert de fchade, door de plondering geleeden, hunnen handel na elders verleiden. Omtrent dien Zelfden tijd, doch een weinig vroeger, hadden die van Sluis eenen inval in Zeeland gedaan , met naame op het Eiland Walcheren, Vlisjtngen, 't welk toen niet meer dan een Dorp was, wierdt door hen uitgeplonderd, en voorts in brand geftoken. Voorts hunnen ftroopenden en vernielenden togt vervolgende, Haken zij over na Holland, pionderden en verwoestten verfcheiden Hoilandfche Dorpen, langs het ftrand van de Noordzee gelegen; doch ontmoetten, eindelijk, bij Wijk op Zee een zo kloeken tegenftand, dat zij zich genoodzaakt vonden, het verder voortzetten des optogts te ftaaken, en na de plaats hunner wooninge te rug te keeren. Men wil dat zij, bij die gelegenheid, een aanzienlijken buit van fchepen, met goederen en gevangenen belaaden, te Sluis binnen Reepten, Geduurende de oneenigheden der Hoekfchen en Kabeljaauvfchen, hieldt Sluis de zijde der eerstgenoemden, gii was de eenige Stad, in dien oord, welke voor eenige voornaame hoofden en leden diens aanhangs tot eene fchuil, plaatze diende, In den Jaare 1492 haalde dit haar eene belegering op den halze, door Hertog albiugt van saxen. De Stad wierdt te lande en te water ingeüooten en benaauwd* Het Leger (rondt onder het bevel van den Hertog zelven, i!s die, in eigen perfoon, het beleg van het begin tot het einde  SLUIS. 167 einde bijwoonde. Philips van boürgondie, Heer van B'veren en Admiraal der Nederlanden, voerde het bevel over de Vloot. Deeze was in Zeeland verzameld, en beftondt uit drieënveertig Oorlogfchepen, dertig platgebodemde Vaartuigen en dertien Hulken. Hendrik de VII, Koning van Engeland, hadt de Zeemagt met twaalf van zijne Schepen vermeerderd. De gantfche raagt beftondt alzo uit eenëntachtig, deels groote , deels kleine fchepen. Philips , broeder des Hertogs van Kleeve, veerde het bevel binnen de Stad. Drie jaaren geleeden hadt hij, in 't vooruitzigt van een waarfchijnlijk beleg, dezelve merkelijk verfterkt. Hevig wierdt de Stad befchooten, 20 wel van de waterzijde als van den landkant. De Stadvoogd bleef, van zijnen kant, niet fchuldig, omtrent het bieden van kloeken tegenftand; zo gelukkig Haagde hij, in zijne poogingen ter afbreuke van den vijand, dat hij, in menigen aanval , denzelven zeer gevoelige neepen toebragt. Dit deedt zijnen moed zo hoog rijzen, dat hij aan geenerhande voorflagen tot verdrag het oor wilde leenen, zelf niet aan de vermaaningen van zijnen Vader aoolf, die, met voordagt, uit Zeeland was overgekoomen, om zijnen Zoon tot overgave te beweegen. Door een ongelukkig toeval, onzeker of het door de bewerking der belegeraaren, of door de onvoorzigtigheid der belegerden veroorzaakt ware, floeg, in de maand September des bovengenoemden jaars, binnen de Stad, de brand in het Buskruid. Hier door ontftondt zo.aanmerkelijke fchade, aan de Gebouwen en Vestingwerken, dat de Stadvoogd, geenen kans ziende tot verdere verdeediginge, zich genoodzaakt vondt, met den vijand in onderhandeling te treeden. Voor zich zelven en voor de zijnen bedong hij een eerlijken uittogt. Naa een beleg van twee maanden, ging de Stad op den dertienden October over. Sluis hieldt de Spaanfche zijde, tot in den Jaare 1584, wanneer het zich, in 't nijpen van den nood, voor de Algemeene Staaten verklaarde. Van te veel aangelegenheids, intusfchen, was onze Stad, dan dat de Spanjaards het verlies daar van met onverfchillige oogen konden aanzien. De Hertog van parma bevondt zich, in den Jaare 1587, met een Leger, in deezen oord. In de maand Junij floeg hij het beleg om de Stad. Jonkheer arend Pppppp 4 van  Ït begin van de maand Augustus, een ftuk van den Wal bemagtigde. Dit verfpreidde go veel fcanks door de Stad, dat de helegerden, op den Vijfden der maand, met den Spaanfchen Veldheer in onderhandeling traden, gen eerlijk verdrag met ham llooten, en de gtad aan hem overgaven. Ondanks zijn ftraks gemeld gedrae deedt leicester naaderhand, de Bevelhebbers der Bezetting m yerantwoordinge oproepen. Deeze viel hun gemaklijk 09  SLUIS. i6> en liep uit tot oneere der Vlootvoogden, welke zij, van hunnen kant, befchuldigden, van wegen wind en ftroom, welke beiden hun gunflig waren, het ontzet der Stad verzuimd te hebben. Sluis bleef in de magt der Spanjaarden, tot in het begin der Zeventiende Eeuwe. Te weeten, Prins maurits, in den Jaare 1604, eenen inval in het Land van Kadzand gedaan, en aldaar eenige voordeden behaald hebbende, wierdt nu te raade, ook op de Stad Sluit eenen kans te waagen. Ten dien einde verzekerde hij zich, vooraf, van twee Vaarten, de Zoute Vaart, en de Zoete Vaart, welke derwaarts loopen. De Spaanfche Veldheer velasco , die zich op den weg na deeze Vaarten hadt verfchanst, zogt mauiuts in zijnen loop te fluiten; doch hij wierdt geflagen, met verlies van achthonderd man. Daarenboven verdreef maurits den vijand uit verfcheiden verfchanzingen, ten westen van het Sluifche Gat gelegen, en floeg zich, vervolgens, tusfchen het Strand en de Stad, op drie plaatzen, neder. Uit een aantal Roeijers, van den Markgraave ambrosius spinola, welke, uit de Stad, tot den Staatfehen Veldheer overliepen, ontving deeze berigt omtrent de inwendige gelegenheid van Sluis, onder andere, dat 'er de leeftogt zeer fchaars omkwam. Dit deedt maurits befluiten, om, door gebrek en uithongering, de Plaats tot overgave te noodzaaken. Om, evenwel, den fchijn te vertoonen van het te werk ftellen van gewelddaadige middelen, gaf maurits bevel tot het houden van eene Vasten- en Bededag in het Leger; 't welk, volgens zijne gewoonte, altoos een voorbode van gevaarlijke aanflagen was. Onder dit alles kreeg albertus, Aardshertog van Oostenrijk, de handen een weinig ruimer, en zondt, diensvolgens, eene verfteiking van manfchap aan den Markgraave van spinola , wiens neef, aurelio spinola, binnen de Stad het bevel voerde, met last om het ontzet van Sluis te onderneemen. De twee grootfte Veldheeren der Eeuwe beproefden nu, over en weder, hunne kragten, doch met een ongelukkigen uitflag voor den Spanjaard , die, door de dapperheid der Staatfche Knegten en het beleid van maurits, hier eene aanmerkelijke nederlage leedt. Geduurende dit alles was Sluis, door gebrek aan de meest dringende leevensmiddelen, in de uiterfte engte gebragt. Bij PPPPPP 5 ver-  179 SLUIS. IZZ h ,reT e"T,ander °ngUUr voedzeI moes™ veelen het leeven behouden. De bezettelingen, eindelijk, door hongersnood tot het u t fl gedreevenj £n geene hQ fc B boven i8vm einde'ijk' °p de" tW'mi^ Augustus des boven gemeden jaars, over, volgens de voorwaarden van een ÏZJlg' ï We'k 'SdMgS te vooren was ë^end. De Krijg». Tr T'^ ,verm°eijem'sfen en §ebrek aan mondkost uitge™ ï ' 3 d6n Uitt0gt' meer net voorkoomen vu geraam en dan van menfchen, Een goed aantal bezweek onder oen Hst der wapenen en pakkaadje. Prins maurits behaalde, onder andere, hier eenen buit van zeventig Stukken Gefchut en tien Galeien. Veertienhonderd Turkfche Slaaven , welke deeze Vaartuigen bemanden, ontvongen, bij deeze gelegenU«d hun ontflag. De Veldheer deedt ze na hun Vaderland wederkeeren, met oogmerk om, voor de Nederlandfche Schepen, m die afgelegene Gewesten, eenen dies te meer onbelemmerden Scheepvaart en Koophandel te verwerven, 't Kon met mtblijven, of de vijand moest, eerlang, eenen aanflag waagen, om de Stad Sluis te herwinnen. Men nam daar van eene proef m den Jaare lootf, en bediende zich, ten dien oogmerke van zekeren du terrail, eenen Franfchen bal. ling, doch thans in dienst der Spanjaarden. Deeze, vernomen hebbende, dat de Wagthuizen, geduurende de iongfte belegering, aan de Oostzijde der Stad, afgebrand, nog niet herbouwd wareh, en men 'er ook geene wagt hieldt, oordeelde hem den kans fchoon te ftaan, om, aan dien kant, het doelwit zijner te werkliederen te bereiken. In de maand Tunij des gemelden jaars begaf hij zich dan derwaarts, met twaalfhonderd man , en zijnen weg genomen hebbende over het verdronken Land van Kadzand, kwam hij 'er behouden aan. Om den toeleg te beguufflgen, hadt Graaf frederik van den berg de toezegging gedaan, hem met nog meerdere magt te zullen te hulpe koomen, om, naa het bemagtigen van de Stad het Kafteel te belegeren. Karel van der noot, Stedehoude van Prinfe frederik henrIK over Vlaanderen, voerde thans het bewind binnen Sluis. Van eenigen vijandigen aanflag, in deezen oord, hadt hij inderdaad de lucht gekreegen, docï met gerooken, dat men op S7*„, omringj als het was van eene  SLUIS. 171 eene menigte Wagthuizen en Schanzen, iets in den zin hadr. Van hier dat de toeleg, in 't eerst, fcheen te zullen gelukken. Door middel van Petarden twee Valbruggen en éere Poort zijnde los gefprongen, wierdt 'er , in de binnenfte Poort, een gat gemaakt, door den (lag, wijd genoeg voor twee man, om 'er tevens te kunnen door trekken. Intusfchen wierdt 'er van binnen geene wagt gehouden. De Stadvoogd van der noot en de overige Bevelhebbers lagen in een gerusten flaap. De ftilte, hier door ontftaan, was, gedeeltelijk, het behoud der Stad. Immers de vijand, geene andere gedagten voedende, of men was van het gevaar verwittigd, en daarom op zijne hoede, befchouwde deeze ftilte als een teken dat men op zijne hoede was, en draaide daarom in het aanrukken. Een gering, dus genaamd, toeval wrogt, van de andere zijde, mede om de aanvaliers in hunnen loop te vertraagen. Het Uurwerk van de Stads Klok was over wouden, en daar door van zijnen ftel geraakt. Een gedeelte der vijandelijke Soldaaten, gelast om op een zeker bepaald uur, aan eenen andere oord der Stad, een loozen Wapenkreet aan te regten, vrugtloos op het (laan van den Klok wagtende, bleef, deswegen, in gebreke, omtrent het geeven van het afgefproken zein. Terwijl de befpringers, van vreeze bevangen, draalden met zich te bedienen van de gemaakte opening, om door dezelve ter Stad in te dringen, ontwaakte een gedeelte der Bezettinge, gewekt door den llag der Petarden. Half gekleed en half gewapend begeeven deeze zich ftraks na de gedreigde Poort. Door een onverfchoonlijken misflag waren de vijandelijke Piekeniers hier voor aan gefchaard; het geweldig fchieten uit de Musketten van binnen deedt hen fpoedig te rug deinzen; 't welk, onder hunne fpitsbroeders, die op den brug, buiten de Poort, ftonden, zulk eenen fchrik veroorzaakte, dat zij gezamentlijk, in eene verhaaste vlugt, elkander bijkans verdrongen. Midlerwijl kwam de Stadvoogd insgelijks ten voorfchijn. Door een zo fpoedig uitgevoerd als gegeeven bevel, gelukte het hem, het gefchut dwars over den brug te doen losfen, en, onder de digt op een gepakte menigte, eene fchrikwekkende flagting te veroorzaaken. Men wil dat, bij deeze gelegenheid, bijkans vijfhonderd Spanjaarden voor Sluis het  172 SLUIS. ver- Maan leggen. Tweeuaaalen deeden, zeden, d SZ£rtl eenen aanval op onze Stad, te weeten, in d Jaaren Ti J d0C\ ^ bedoelde uLZg \Z eenen verraaderhjken toeleg, i„ den Jaare 1690 geftneed, door eenen jakob martiNET) Ond-Scbepen van sL, om dc Stad aan den vijand over te leveren, doch bij tijds ontdekt, en naar verdienfte gefïraft, hebben wij op 'Mans Artikel, Deel XXII. blad, 282, gewag gemaakt ? Hoewei £ de Stad Sluts, aan herhaalde onderneemingen, het hoofd hadt gebooden en onverwinnelijk was gebleeven , te magtig was voor haar de Franfche magt, in den Jaare i7A7, om dezelve te kunnen buiten houden. Slegt voorzien zijnde'van manSp! en van alles t geen verder ter verdeediginge van eene Stad vereiscnt wordt, gaf zij zich over, op den vijfden dag, naa dat de vijand zich voor haare njuuren hadt vertoond, en zonder dat 'er een eenige fchoot gedaan was. Volgens het Verdrag bleef de Bezetting krijgsgevangen, en wiLt, eerlang, na Frankr.jk gevoerd. Naa het fluiten van den Vrede kwam de Stad wederom aan de Algemeene Staaten, welke dezelve, tot heden toe, bezitten. Op dit hiftorisch berigt, z„«en wij nu eene nad fchnjvmg der Stad laaten volgen. Overeenkomflig met de aangelegenheid der Plaatze, is Sluis van aanzienlijke Vestingwerken omringd. Ten Westen van de Haven, tegenover de Stad, leggen twee Werken, die, langs eene Linie, gemeenschap hebban met elkander. Het Noordlijkfte wordt KleinPas, het Zuidl.jkfte Groot-Pas genaamd. Het eerfte is een Hoornwerk, van eene dubbele Graft en Bedekten Weg omringd. Op den hoek, bij de zamenkomst van den Zeedijk met den Bedekten Weg, heeft men een Reduit opgeworpen. Het Groot-Pas is een Kroonwerk, 't welk door twee Halve Maanen gedekt wordt. De Linie van gemeenfchap, tusfchen «leeze twee Werken, is met een Bolwerk en twee Ravelijnen  SLUIS. *?S verfterkt. De Buitenwerken van het Groote - Pas zijn van groote uitgebreidheid; zij beflaan ongeveer zesentwintig Morgens Lands. Voorts heeft het Groote-Pas, langs eene Linie» gemeenfchap roet het Fort S. Donaas. Op den weg na Aardenburg legt de Schans de Kruisdijk, zonder Bolwerken, doch van eene Graft omringd. De Vestingwerken, meer onmiddeiijk aan en om de Stad gelegen, zijn de volgende. Aan de Landzijde heeft men acht, en aan het Water de Zoute vijf Bolwerken. In de breede Graften, aan de Landzijde, zijn zeven Ravelijnen, naar de zeven Provinciën genaamd, eene Halve Maan en drie Couvre faces. Aan de Zuidpoort is eene dubbele Contrefcharp. Voor een der Bolwerken, de West - Batterij genaamd, legt een Werk , Bekaf genaamd, met een Reduit daar in, en wat verder nog een ander Werkje, 't welk de Sluis van eenen Polder dekt. Een Werk, Kokeiet genaamd, dekt de Oostfiuis der Stad. Voorts kan Sluis, door middel van het water, ongenaakbaar gemaakt worden, vooral aan den Zuidkant. Daarenboven wordt de Haven be-fchermd door een zwaar Kafteel, aan 't welk men, eertijds, zestien hooge en dikke Torens telde, doch die, op één na, tot op zekere hoogte, zijn afgebroken, zo dat ze nu voor Rondeclen doorgaan. Het Huis van den Gouverneur is tegen den overgebleevenen Toren aan gebouwd, op het Binnenplein van het Kafteel. Uit eene der Kamers in den Toren heeft men een fraai uitzigt over 't Zwin en in de Noordzee. Onder de Torens heeft men uitmuntende overwelfde Kelders. Midden op het Plein vindt men eene kunftig gebouwden Regenbak, na welken, door middel van Buizen, het water van de Gebouwen wordt afgeleid. Voor 't overige is dit Plein zeer ruim, en met geboomte fraai beplant. Zonder de Vestingwerken, is Sluis, op zich zelve, klein van omtrek. De gedaante is langwerpig, gelijkende, eenigzins, na eene Halve Maan. De grootfte lengte wordt op driehonderd vijftig , de breedte op tweehonderd Roeden gefchat. Met dit alles beflaat de Wal bijkans een uur gaans in zijnen omtrek. Binnen deezen legt zo veel Weiland beflooten, dat 'er meer dan honderd Runderbeesten voedzel kunnen vinden. Men heeft 'er drie Poorten: de Waterpoort, de Zukl- poort  '74 slws. zetting, op ongeveer twaalfhonderd begroot. Onder de Openbaare Gebouwen verdienen de vni™*. opmerking. Het Stadshuis, naar den fin ak des H f ^ ken het geftigt wierdt eèn fiLST r2 f*' 10 WeI' Markt. De Toren is vanJnJ a t ' ^ *** de vrijttraat, en heeft, van vooren , een ruim Plein 'r «refe met boomen ,s beplant. De Kelders, onder het Gebouw 5? «en tot Gevangerdsfen. Men heeft 'er verfcheiden «en, welke deels tot bewaarp/aatzen v n S ^g^ nervormcten, hadt men voormaals te Sluit r>» oa„ • f voor lang afgebroken; de andere, va/ouds afn t H j»™^,*.. Drie Kloosters telde Z^S "" I? zedert vernietigd *n P«f i\/r ■• ^oasd.ensr., Zrj zijn gemaakt Einde!,'k £ MaSnz,''nen en een Gasthuis bekwaam fn he we-k e»e " °°k MB B"rSer - Weeshuis; voed, doch op kosten Jé^ZZZL ^ ^ Van den eertijds bloeienden Koophandel van Sluis hebben wij reeds gefproken. De oorzaak van deszelfs- vZj^P gezogt d d£ h den ve ^ moet Steden, oeeJs ook in het verval en de opdrooging va„ de Ha! ven,  SLUIS, SLYDRECHT. K5 ven, door veelvuldige aanflibbering veroorzaakt : zo dat 'er thans geene andere dan kleine binnenslands vaarende fchepen kunnen binnen koomen. Voor het oog heeft de Haven een treffelijk aanzien, beflaande haare lengte eene uitgeftrektbeid van vijfhonderd, en haare breedte die van ongeveer tweehonderdvijftig voeten. Tegenwoordig bepaalt zich de handel der Stad , genoegzaam , tot verfchen en zouten Visch , welke laatstgemelde zeer vermaard is. Ook gaat 'er eenige handel om in Brandewijn, Genever en Graanen. De Regeering der Stad beftaat uit Baljuw, die door de Algemeene Staaten, voor zijn geheele leeven , midsgaders uit twee Burgemeesteren , die jaarlijks door de Afgevaardigden van Hun Hoog Mogenden worden aangefteld, als mede uit zeven Schepenen, die insgelijks jaarlijks, door de zelfde Afgevaardigden, 'vernieuwd of in hunue Ampten bevestigd worden. Allen deeze is een Griffier, midsgaders eenen Thefaurier, toegevoegd. De Raad van Staate houdt te Sluis een Ontvanger des Gemeene - Lands Middelen, over de Stad en het Land van den Vrije, die te gelijk Ontvanger van den Veertigften penning en van het Kollateraal is; voorts eenen Ontvanger van de Verpondingen, die te gelijk Ontvanger is van de vier Grooten van ieder Gemet Lands, voor den Raad van Vlaanderen; en nog eenige andere bedienden. Daarenboven houdt 'er het Kollegie ter Admiraliteit in Zeeland eenen Ontvanger en Kontrarolieur van de inkoomende en uitgaande Regten, nevens eenige Kommizen ter Recherche. Slydrecht, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Zuidholland, in de Alblasferwaard. De Heerlijkheid is in drie Ambagten onderfcheiden, het eigenlijk Slijdrecht, Naaldwijk en Lokhorst; ieder van welke zijnen bijzonderen Ambagtsheer heeft. Slijdrecht is het middenlte der drie Ambagten. In overoude tijden lag 'er nog een Slijdrecht, in de Groote Waard, recht tegenover het tegenwoordige Dorp. De Kerk van het oude Dorp ftondt ter plaatze, alwaar thans het Merwer-Diep is, en wordt nog het Kerkhof genoemd. Volgens eene aloude Overlevering zouden twee Zusters deeze Kerken gebouwd hebben, waar van de eene veel pragtiger was dan de  '7 door hat afloopende Veenwater, meestal dras lagen, en dus, even miir als de niet ontgonnene Veenen, van weinig of geen nat waren. Sints- den tijd dat men, ook in deezen oord, zich op het turfgraaven heeft toegeleid, heeft de Grietenij' eene veer gunfliger gedaante aangenomen. Door het afgraaven der hooge Veengronden, en aan het water een geregelden loop te geeven,,heeft men niet flegts van de verzending van den Turf aanmerkelijke voordeden getrokken, maar ook de laage gronden in . Voortreffelijke Bouw- en Weilanden veranderd. Het land, ia* tusfchen, is 'er niet zeer zwaar; van hier dat men 'er genoegzaam geen ander Graan^ dan Rogge, Haver en Boekweit plant* Ook wordt 'er nog heden ten dage, ginds en elde^ xxvw, DEEt. Qe, drachten, Zuiderdrachlen , Kortehem en Somber, gum. Behalven de Hervormden, vindt men ook hkr een goed getal Doopsgezinden. Saiallegakoe, een vervallen Huis, in Zeiand, op het Eiland. Zuidbevelrmd, niet verre van het Dorp Kloetinge. In den Jaare 1560 wierdt het, door een zwaaren brand, genoegzaam geheel vernield. Hoewel men het, zedert, wederom heeft opgebouwd, 'is het thans geheel vervallen, en genoegzaam vtrdweenen. Het Huis behoorde aan het Geflagt van den vermaarden Kronijkichrijver van Zeeland, onzeker, egter, ot'hetzelve den naam daar van ontleend, of het Geftigt naar zijnen naam genoemd hebbe. Smktius, Cjoannes) gebooren te Nijmegen, in den Jaare 1596, was een der geleerdlle mannen van zijnen tijd, als zijn. de grondig bedreeven in verfcheiden takken van menfchelijke Weerer.fcöappen, Wijsbegeerte, Godgeleerdheid, Hiltoriekunde in *t »ti»emeen, en: de Vaderlandfche OuJheden in 't bijzon, der. Daarenboven hadt hij zo veel werks gemaakt van de beoeffeüinge van vreemde taaien, dat van hem getuigd wordt, dat hij tien ooderfcheidene fpraaken genoegzaam magtig was om, zo niet in het fpreeken, althans in het leezen van boeken , van dezelve zich te kunnen bedienen. Behalven het Leeraarampt, onder de Hervormden, welk hij, in zijne Gehooneed , bekleedde, w&s hem ook aldaar de post van Hoo<*. leeraar öpgadnrtgen O.i.ter andere Werken, bij 's Mans iee. vens in 't licnt gegeeven. zijn vooial vermaard zijne A-.itiqui. tates Novtnmagen/es, ook onder den tifi 1 van Thef.nirus Ar. liquirius SmetioKus; five Ptnncotheca uen Hiftoriektindigen bekend. Smetius overleedt in den Jaare 1651, naalaiteride eeuea  SMELT, S. MICHÏÊL. eenen Zoon, insgelijks joannes genaamd; welke vervolgen» door den druk heeft gemeen gemaakt, een kleine Kronijk van Nijmegen, voor het meerengedeelte door zijnen Vader opgefteld, doch vervolgens door hem zelven in orde gebragt en voltooid , onder den titel ; Clnonijk van de oude Stadt der Batavieren, waai- in {nevens de Befchrijving van Nijmegen^ de eerfle oorfpronk van deze landen, de achtbare oudkeit van deze Stadt, de voortrefiijkheit van hare privilegiën, ert de voornaamjle gefchiedenisfen van de vorige eeuwen kos telijk vertoont worden. Zie witte, Dlarium, Smélt. Bij deezen naam is bekend, vooral in de Provincie Zeeland, een klem dun Vischje, veelal dor en niet zeer fmaaklijk, en 't welk, gevolglijk, geringe opmerking zoudg verdienen, indien het niet ware, om' de zonderlinge wijze * op welke het gevangen wordt. Dit gefchiedt niet in het wa> ter, gelijk ten aanzien van alle andere foorten van Visfchert plaats heeft, maar in het drooge Strandzand. Men heeft naamelijk, vooral op het Zeeuwfche Eiland Walcheren, de gev woonte, om in den Naazomer de droog geioopene Strandeiï te fpitten mst eene fpade, of ook wel van eenen Ploeg ziels daar toe te bedienen. Straks ziet men eefte zo groote menigte van de gemelde Vischjes ten voorfchijn koomen, dat 'ef eene menigte handen noodig is om dezelve bij een te zame* len, Is men daar mede niet fpoedig genoeg gereed, de klein diertjes weeten, met hunne fcherpe kopjes, wel haast wederom in het zand te kruipen , en Zich voorts onzigtbaar ttf maaken. Deeze zonderlinge Visfcherij wordt met reden aangemerkt als niet een van de minfre van Zeelands Jandvermaaken. Het volgende Klinkdicht, werk wij in het Walchereni Arcadia van den Heere mattkeus gargon aantreffen , op1 deeze bijzonderheid flaande, zal, vertrouwen wij, den leezef' niet onaangenaam zijn» S. MJcBIel, een Fort, in Staats Opper-Gelderland, tegen* •ver het Eilandje de IVaard, omtrent honderdvijftig Roedei* Qqqqqq 2 ym  i8o SMELT, SMID. (JAN JANSZOON) van de Stad Venlo, aan de overzijde der Maaze. Her Fort is 'er zeer klein, ais zijnde flegts van eene enkele Graft omringd, en bevattende niet meer dan drie Woonhuizen, behalven het Wagthuis en eenige weinige Kazernen. Het heeft geene afzonderlijke Krijgsbezetting, Uit Venlo trekt dagelijks derwaarts eenige manfchap, onder het bevel van eenen Onderofficier. De Kommandeur van ftraks genoemde Vestinge voert ook hier het opperbevel. „ Zwijg oude beuzeleeuw van zeven wonderheden, „ Stil-Memfis; roem niet meer, grootfpreekendGriekenland: ,, 'k Zie duizend wonderen aan Walchrens Dijk en Strand j „ Het Land wordt hier tot Zee, de Zee tot fchoone Steden. „ De Vreemdling ftaat verrukt, waar dat hij richt zijn fchreden, ,, Men vangt hier Visch te paard, men grijpt die met de hand: „ 't Ploegijzer is ons net; men vischt hier in het land; „ De fpaê verrast den Smelt, die wegfchiet na beneden. „ Waar ziet men wonderen zo wonderlijk als dit? „ Men zet geen netten uit, maar ploegt en graaft en fpit; „ Zoo haalt men Visfchen uit den droogen grond van onder. „ Spaait Landman, ploegt en werpt het Kooren in de Voor; „ De Smelt fpringt voor ons op in 't zandig kouter-fpoor, „ Zoo baart een kleine Visch 't vermaakiijkst wereld -wonder." Zie m. gargon, H'akh. Arkadia. Smid, (jan janszoon) was een der agtenswaardige aanzienlijke Amfterdamfche burgers, die goederen, vrijheid en leeven. in de waagfchaal ftelden, om, naar de infpraak van hun Geweeten, den Allerhoogflen te dienen, naar de regelmaat der meer gezuiverde leerbegrippen, aangaande de waarheden des Christlijken Godsdiensts. Elders hebben wij reeds verliag gedaan van de verrigtingen van reinier kant en i.aursns J.akocszoon reaal , om het openbaar prediken der Hervormden te  SMID, (JAN JANSZOON) SMIDS. (LUDOLF) iSi te bewerken. Jan janszoon smid was, hier in, hun medeftander, en vinden wij zijnen naam vermeld, nevens die van kornelis Willemszoon hooft en deszelfs Dogter aagt of aagje kornelis hooft, onder de zulken, welke, op Zondag, den eenentwintigden Julij des Jaars 1566, bij het Huis te Kleef, even buiten Haarlem, onder het gebied des Heeren van brederode, de openbaare prediking hebben bijgewoond, zijnde de tweede, welke, tot dien rijd toe, in Holland gehouden was. Zie j. wagenaar , Befchr. van Amjl. Smids, (ludolf ) door zijne Schatkamer der Nederlandfche Oudheden, den landzaaten 't over bekend, was geboortig te Groningen, alwaar hij, op den dertienden Julij des Jaars 1649, het eerfte Ieevenslicht aanfchouwde. Tot de beoeffening der Weetenfchappen, door zijne Ouders, zijnde opgeleid, bepaalde hij zich tot de Geneeskunde. Om hier in de noodige vorderingen te verkrijgen , hoorde hij eerst de Hoogleeraars in zijne Geboorteftad, en bezogt, vervolgens, de Hoogefchoolen van Franeker en Leiden. Aldus beklom hij den trap van het Meesterfchap, en om nuttig te zijn voor hem zelven en voor zijne natunrgenooten, zette hij zich neder in zijne Vaderftad. Geduurende den tijd, in welken smids de werkdaadige Geneeskunde oeffende, veranderde hij van Godsdienftige belijdenisfe; van de Gezinte der Roomschgezinden, onder welke hij gebooren en opgevoed was, ging hij tot de Gemeenfchap der Hervormden over. Dit viel voor in den Jaare 1682- Niet lang daar naa, 't zij dan in den Jaare 1684, of in 1685, veranderde smids van woonplaatze; hij vertrok na Amfterdam, met oogmerk om 'er insgelijks de Geneeskunde te oeffenen, zo als hij ook, tot zijnen dood toe, heeft gedaan. Reeds van zijne vroege jeugd hadt smids biijken vertoond van zijne zucht en gefchiktheid tot de Dichtkunde. In zijnen opgroeienden ouderdom, en terwijl hij zijne kundigheden ten beste zijner kranke medemenfchen aanwendde, gaf bij 'er, van tijd tot tijd, eenige proeven van. De omgang met Kunstbroederen, te Amfterdam, wekte deeze zucht, en Qqqqqq 3 be"  tH SMIDS, (LUDOLF) enz. begon hij, zints hij, in die Stad, zijn verblijf hadt gevestigd, zich op de Dichtkunde meer en meer toe te leggen. De vrugt daar van waren verfcheiden Tooneelllukken; onder welJee een der meest bekenden is zijn Konradijn, als hetwelk, zeer veele maaien, ten Amfterdamfchen Tooneele wierdt gevoerd, Daarenboven fchreef smids, in Nederduitsch Onrijm, een Chronijk van het Oorlogend Europa , en vervaardigde eene uitgave van valentyns Vertaaling der Werken van Qvidius , met uitvoerige aantekeningen door hem verrijkt, Als Schrijver van de Schatkamer der Nederlandfche Oudheden hebben wij onzen Dichtkundigen Artz reeds doen kennen, Behalven dit alles zijn ook nog eenige Latijnfche Werkjes van hem voorhanden. Ludolf smids overleedt, te Amfterdam , op den zevenden Maij des Jaars 1720. Zo veel ons bekend is, heeft hij, bij zijne twee Huisvrouwen , maria margareta altinga en anna de groot , geene kinderen verwekt, immers niets naagelaaten. Smoutius, (adriaan joriszoon) was een dier onrustige Rerkleeraaren, welke, door hunne onverdraagzaamheid en bemoeizucht met zaaken van Staat en Regeeringe, hunnen gewijden post ontluisteren, en daar door, bij de onbedagtzaamen, de Orde zelve tot oneere verftrekken, Wegens 's Mans geboorte en opvoeding bezitten wij geen vast befcheid. Alleen is ons gebleeken , dat hij, vóór bet Jaar 1612 , het Leeraarampt onder de Hervormden heeft bekleed, in het Dorp Roon, in Zuidholland. Niet zeer lang fchijnt hij aldaar het predikampt bediend te hebben. Althans, onzeker om welke reden, hadt hij die Randplaats verlaaten, en was hij, zedert, ja geenen vasten dienst zijnde, door den vermaarden Rottergiamfchen Leeraar kornelius geseliüs , die zo wel de Franfche als de Nederdu:tfche Gemeente bediende, ter zijner hulpe aangenomen, In het gemelde jaar vertoonde hij aldaar een blijk van zijne af keerigheid van de Remonftranten , in zijne weigering, om, op bevel van de Overheid der Stad, met den Predikant nieolaas grevinkhoven in een gefprek te treeden, tot bevorderinge van goed verftand en ter verefTeninge ger uitftapnde oneemgbeden. Volmaakt overeeukomllig, met  SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) jS3 *s Mans doorgaande handelwijze, was deeze weigering, naardien hij, in ITede van de Kerkbreuk, in die tijden, te bee!en, de fcheuring uit alle zijne vermogens zogt te verwijden; waar toe hij zich in verfcheiden afgezonderde Vergaderingen van Contraremonflranteü liet gebruiken, om dezelven tegen de andersdenkenden op te zetten. Onder dit alles hieldt zich smoutius niet te vreden, met zijnen ijver alleen bij monde bot te vieren. Hij ftelde in Gefchrift zeker Werk, 't geen hij, vervolgens, met eenen Opdragt aan 's Lands S:aatcn , door den druk gemeen maakte. Zeer kwalijk, evenwel, bekwsm hem dit fchrijven. Hoedanig 's Lands Hooge Magten over de natuur en firekking des bedoelden Werks oordeelden, en wat den Schrijver deswegcu wedervoer, vinden wij vermeld in een Befluit der Heeren Staaten van Holland en' JFestfriesland, ter gelegenheid van hetzelve genomen, op den twiniigften Julj des Jaars 1613. Om meer dan eene reden vinden wij geraaden, dit Befluit nier in te lasfchen. Van woord tot woord luidt Vet aldus: ,, Opening gedaen wefende , dat eenen Adriaen Jorisfoon „ Smout hem onderftaen hadt te maeken en aen de Heeren „ Staeten van Holla dt en West' rieslandt te dediceren feker „ boek, geintituleert sckr.ftuurlyk ja, of de Leerpunten, „ die huiden ten dage in gefchil getrokken worden, het fon. „ dament der faeiigheit roeken, of niet, ende dat foo wel „ in de dedicatie als in veele plaetfen bij het voorfeide boek, „ dire&eteljjk tegens verfcheide refoiutien van de Heeren „ Staeten, brieven van haere Ed. Mog. Gecommitteerde Rae„ den, ook met kennelijke onwa:rheit, ja tot feditie en op,, roerigheit gearbeidt wordt ï ook dat het lëlve boek uitge„ geven is, niet tegenflaende den autheur van dien bij Bur„ gemeesteren en Regeerderen van Rotterdam (daar hij woont) ,, 't felve verboden was. Is in deliberatie gel.it, wat dien„ (lelijk voor den lande en de ruste van dien in de voorfeide „ faeke behoorde gedaen te worden , waerop gedelibereert #) fynde is verflaen, dat de voorfchreve Adriaen Mncut br- fchreven foude worden tegens Saterdagh , den twintigften „ der maendt, op dat defelve in dd volle Vergauering ge- hoort fynde, daer nae in de faeke gedaen moght worden Qqqqqq4 t, fulks  ïH SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) „ fulks als voor den diepst der landen bevonden foude wor" sl,!? k ?°u°ren- Dienvol^nd,e den vpo.fchreven Adrfaët, " Sm°" befchreven en in de Vergadering gehoon fynde, is „ na deliberatie gerefoiveert, hem in de Vergadering te ver! s, klaeren, dat de Heeren Staeten met fyne voorgeftelde redev nen tege„s de comraventie van haere refolutie, en het be„ vel van Burgemeesteren van Rotterdam, aen hem dien con,> form gedaen, niet en fyn gecontenteert, dat niettemin de ,, Kelolut.e ten principaalen is uitgeftelt, tot de naefte Verga„ dermg, en geordonneert, dat hij bij provifie binnen vier „ daegen eerstkomende hem fal inftelien binnen de (lede van sGravefande, en uit de vrijheit van defeive ftgde hem niep te mogen begeven, voor dat in de naefte Vergaderinge op „ fyne faeke fal wefen gedisponeert; alles op arbitrale cor„ rettie, ter dispofitie van de Gecommitteerde Raeden; die ciaer toe, en op 't naekomen van defe Refolutie, ernfte" ] *ï gf"'" Zij" verbIiJf te 'sGravefandf, in het bo, vengeme.de Befluit van 'sLands Staaten, bij voorbad aange! weezen, wierdt, zedert, in eene fuort van ballingfchap vet pn erd en hem het vertrekken van daar ftrenge.ijk verbooden. De vermaarde Amfterdamfche Burgemeester kqrnelis Pieterszoon hooft, op het boven gemelde Gefchrift vnn SMOtmus doelende, vraagt ergens, Of men „el eenigen Schr„ver zoude kunnen aanwijzen, die in lasteren en fchel. den bi] hem zou konnen haaien? Ondanks het ftreng verbod, om de Vrijheid van 'sGrave. fande met te mogen verlaaten, fchijnt sMoiraus hetzelve niet zeer lang ontzien te hebben. Waarfchijnlijk roeiden zommi^e Predikanten van Amfterdam hier onder. Deeze, hem aanmerkende als een man, die voor de.zuiverheid der Hervorm' de leere ijverde en waakte, bragten hem, nu en dan, op den Predikftoel, m de gemelde Stad, alwaar het getal der Remouftrantsgezinden thans geenzins gering was, en, dignsvol gens, een man als smoutius, om dezelve te beftrijden van veelen vuuriglijk verlangd wierdt. ' Omtrent den zelfden tijd, 't was in den Jaare 1617, raakte smoutius ,n gefchil met den boven gemelden n.komas oréVINkhoven, Predikant te Rotterdam, en de gevoelens der  SMOUTIUS. (ADRIAAN JORfSZOON) 185 ïlemonftranten toegedaan. Smoutius gaf tegen hem een boekje in 't licht, in de Latijnfche taal gefchreeven, waar in hij grevinkhoven zo fchamper overhaalde, en zo zwsare befchuldigingen te laste leide, dat de Kerkenraad zich de zaak zijns Leeraars aantrok, en den befchuldiger bij 's Lands Staaten aanklaagde; die voorts het befluit namen, den Advokaat Fiskaal te gelasten, „ het boeksken van Smoutius op te foe* „ ken, daer uit te trekken 't geen hij vinden foude argerlijk, en ten laste van Niclaes te wefen geftelt, 't felve hier (ter „ Vergaderinge van Holland) te vertoonen, om daer naer » ,, daer op naerder gelet fynde, gedaen te werden naer be„ hooren." Doch dit befluit hadt geen gevolg. Want smoutius, die zich, zo als boven gezegd is, thans te Amfterdam onthieldt, hadt zo veel gunst gevonden bij de Regeering, dat deeze hem het burgerregt fchonk, en voorts weigerde toe te iaaten, dat de Fiskaal, in haare Stad, iets tegen hem zoude onderneemen, of hem voor eenen anderen Regtbank trekken. Hierom verdeedigde zich crevinkhoven , in een Latijnsch Verweerfchrift, tegen smoutius , waar in hij hem verfcheiden zaaken te laste leide, onder anderen zijne meesteragtige en willekeurige handelwijze, gebleeken in het onderzoek van zekeren aankoomenden Leeraar te Schiedam, welken hij, behalven de zevenendertig Artikelen der Nederlandfche Confesfie, nog zeventien Artikelen, op eigen gezag, voorleide, met last om dezelve toe te Remmen en te ondertekenen, onder bedreiging , om, bij weigering, van den predikftoel te zullen geweerd worden. De meeste deezer Artikelen handelden over de Godlijke Voorbefchikking, met den aankleeve van dien; in een van welke Artikelen hij zich aldus uitdrukte: „ Alle „ bewegingen en deeden, of werken der menfchelijke wille, „ en alle faeken, fyn door een eeuwigen en onveranderlijken „ raedt of befluit Godts, te vooren foo verordineert en be„ paelt om te gefchieden, gelijk fe nu in der tijde gefchie» ,, den.'' Behalven deeze ontmoette men 'er drie Artikelen , uit welke men raag afleiden, welke hoogvliegende gedagten smoutius, aangaande bet regt der Kerke en der Kerkelijken, yoede. Zij waren van deezen inhoud: Qqqqqq 5 . ,, Het  136 SMOUTIUS. (ADRIAAN J0RISZO0N) „ Het regt om de Kerkdienaars te beroepen koomt aan de „ Kerk toe. „ Het uiterfte oordeel, om Kerkelijke zaaken of verfchil„ len, voornaamelijk de Leere betreffende, tebepaalen, koomt „ der Kerke toe; en de ordre vereiscbt, dat de geenen, die „ dit oordeel zullen ontwerpen en uitfpreeken, van de Kerk „ behoorlijk daar toe worden verkooren. „ De Kerk heeft magt om buiten toeflemming der Magi„ ftraat de Kerkelijke tucht te oeffenen in alle graaden, zelf ,, ook over de Magiftraaten." Hoewel, gelijk wij boven hebben aangemerkt, de Predikant smoutius , ondanks het bevel van 's Lands Hooge Magten, zijn verblijf te 'sGravefandc ontloopen, en, door de Regeering van Ainflerdam , tegen de regtsvervolgingen elders in fchut en fcherm was genomen, hadt hij, evenwel, den moed niet, om, zonder voorafgaand verlof, te rug te ketren na Rotterdam, waar uit hij zo goed als gebannen was. In de laatstgemelde Stad woonde, in den Jaare 1618, de Moeder van smoutius, hoog van jaaren, en aangetast van eene verzwakking , welke een aanftaand einde des leevens dreigde. Hierom wenschte hij haar te bezoeken en in haar uiterfte bij te ftaan. Om daar toe verlof te bekoomen, vervoegde hij zich, in de maand Augustus des gemelden jaars, met een Verzoekfchrift aan 's Lands Staaten, in de niet ongegronde onderftelling op een gunftig antwoord, vermits hem niet onbekend was, dat de zulken, welke in de begrippen van smoutius ftonden, het oor der Hooge Vergaderinge hadden, ten minfte beter dan voor etlijke jaaren aldaar gezien waren. Zijn verwagting was niet ijdel. De Staaten van Holland, naa alvoorens de Heeren van Rotterdam gehoord te hebben, fchon. ken hem verlof, zich geduurende den tijd van veertien dagen, in gemelde Stad, te mogen ophouden, om zijne oude en zwakke Moeder te bezoeken, en in haare zwakheid te vertroosten; mits van zijne aankomst kennis geevende aan Heeren Burgemeesteren, en dezelve beloovende, zich, in hunne Stad, ftil, zedig en gerust .te zullen gedraagen, zonder, in «enigerlei opzigt, iets te doen of te onderneemen, 't geen tot Sooruisfe van de rnst der Stad zoude kunnen dienen. Verder • •. . f 1 be-  SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) 187 behelsde het Befluic en Vorlof van 's Lands Staaten, dat ingevalle smoutius, om de aanhoudende krankheid zijner Moeder, langer dan de toegezeide veertien dagen, binnen Rotterdam zoude moeten vertoeven, hij, om een langer verblijf, aan Heeren D-urgemeesteren zoude moeten verzoeken; welken het wierdt aanbevolen, daar omtrent zodanig te handelen, als zij met de rust en goede orde, en alzo mat het behng hunner Stad, meest overeenkomftig zouden oordeelen. Aangemoedigd door zulk een befluit, wierdt smoutius, eerlang, te raade, nog eenen verderen flap te waageh. Terwijl hem het bovenflaande was vergund, was de llegeering van Rotterdam, althans voor het meerengedeelte, nog op de zijde der Remonftranten. Bij de verandering der V/ethouderfchap, die kort daar naa voorviel, kwamen 'er anders denkenden op het Kusfen. Van deeze gunftige gelegenheid van zaaken oordeelde smoutius zich te moeten bedienen, om ontheven te worden van het Verbod, waar onder hij lag, om op het grondgebied van Schièland, zo min als binnen de Steden Rotterdam en Utrecht, geenen voet te mogen zetten, zonder verlof der Staaten en der Regeeringen van de gemelde Steden. Bij een Verzoekfchrift, in de maand November des jaars 1618, ter Vergaderinge van Bolland ingeleverd , verkreeg hij ontflag van dit verbod. Hij verkreeg nog meer. Daar het fchrijven en uirgeeven van boeken, ter oorzaake van zijn boven vermeld Schriftuurlijk Ja, hem verbooden was, wierdt ook dit befluit ingetrokken , onder voorwaarde nogthans, dat zijne Schriften moesten gefield worden in eene zedige orde, en overeenkomflig met de Piakaaten, op het fchrijven en verfpreiden van boeken uitgegeeven. Ook maakte .smoutius, in het Verzoekfchrift, welk hij, ter deezer gelegenheid, inleverde, gewag van zekeren voorflag, welken hij, op het aanftaar.de Nationaale Sijnode, voorneemens was te doen, tot heil der Kerke, en verzogt, deswegen, bij voorraad, om eenige belooning. Doch, hoewel hem brieven van voorfchrijvinge, aan de Politijke en Kerkelijke Afgevaardigden van Holland op het Sijnode, verleend wierden, om met dezelve, over zijnen voorflag, te handelen, zijn verzoek om yergejding wierdt in bedenking gehouden, tot dat men zoude ver»  *^ SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) verflaau hebben, welke vrugc zijn voordragt op het Sijnode zoude hebben uitgewerkt. Van hoedanigen aart, intusfchen, deeze voorflag ware, of wat dezelve behelsde, is ons niet gebleeken. Van nu af aan namen de zaaken van smoutius een gunftiger keer. Niet alleen mogt hij nu, door het gantfche Land, reizen en trekken, werwaarts hij wilde , maar hij wierdt, daarenboven, in de maand September des Jaars 1620, tot vasten Predikant te Amfterdam beroepen. Nu meende hij, aan zijnen ijver en bemoeizucht, den Iosfen teugel te mogen vieren. Van 'sMans wijze van doen en prediken zullen wij eenige voorbeelden aannaaien, en het aan den Leezer overlaaten, om zijn Karakter te beoordeelen. 't Is bekend, hoe men te Amfterdam, naa het houden van het Dordrechtfche Sijnode, eerlang tot gemaatigdheid begon over te hellen, en lieden in de Regeering gebragt wierden, die eenen afkeer hadden van geweetensdwang, maar, daarentegen, eene uitgebreide verdraagzaamheid aanmerkten, behalven derzelver overeenkomst met de leere des Euangeliums, als eene hoofdvereischte tot den bloei en welvaart van hunne Stad. In den Jaare 1622 hadt men drie Raaden verkoozen, twee van welke, de Heeren geurt dirkszoon van beuningen en andries bicker, der gemaatigdheid openlijk waren toegedaan. Alle de vier Burgemeesteren waren mannen van bekende befcheidenheid. Ook vöndt men 'er eenigen in Schepensbank, welken de zelfde naam naaging. Bij veelen onder de Burgerij en Gemeente baarde dit een algemeen genoegen. Doch verfcheiden Stads Predikanten dagten 'er anders over; met veel ij vers voeren ze uit, van den predikftoel, tegen de opgaande gemaatigdheid en de denkwijze der Regenten. Smoutius muntte inzonderheid hier in uit. Niet lang naa de aanftelling der boven gemelde Regenten, verftoutte hij zich, om openlijk van den Kanzei zich in deeze bewoordingen te laaien hooren: „ 't Is beklaagelijk (dus fprak hij) dat men in „ zaaken van zulk een gewigt, als het verkiezen van Magi. „ ftraaten, zo blindeling toetast, en daar zo Iigtelijk over „ heen loopt, zonder den mond des Heeren" (hier mede bedoelde hjj de Predikanten) „ eens raad te vraagen. Een ji goed  SMOUTIUS. (ADRIAAN JÖRISZOON") r8p „ goed Magiftraat" (dus ging hij voort) „ moet drie deug„ den hebben; wijsheid, kloekmoedigheid om iets door te „ dringen, en godvrugtigheid. Barneveld" (dus luidde 's Mans oordeel) ,, was wel wijs genoeg, maar hij was niet „ doordringende: hij was te flap, en liet zich ligtelijk ver„ hinderen , door tusfehenkoomende zaaken, en zag te zeer „ hier of daar op. Spinola" (de Spaanfche Veldheer) „ is^ , fcherpzinnig en doordringende genoeg; maar het ontbreekt , hem aan Godvreezendheid. Maar " (dus befloot hij) „ in , zijne Doorluchtigheid, Prins maurits, zijn deeze drie zaa, ken bij een, en zo moeten alle Magiftraaten zijn; daar be„ hooren de Kiezers op te letten." Van wegen de gefteldheid der tijden, liet men den Leeraar thans ongemoeid; gelijk ook, toen hij, in zekere Leerrede, in de maand Januarij des Jaars 1626, de oorzaak van 's Lands plaagen hadt toegefchreeven aan het dringen van lieden in de Regeering, welke, zeide hij, het Pausdom waren toegedaan, en tevens de Staaten befchuldigd, om dat zij Schepen na Rochelle hadden gezonden, tot onderdrukkinge, zo als hij zeide, van de waare Gereformeerde Religie. Met het laatfte hadt de Prediker het oog op de Zeemagt, volgens een Verdrag , aan lodewyh den XIII ter hulpe gezonden, welke voorts gebruikt wierdt tot het beleg van Rochelle, welke Stad thans nog in de handen der Hugenooten of Franfche Gereformeerden was. Op een anderen tijd, ter gelegenheid van eenen Biddag, welke gehouden wierdt op den eerften Augustus des Jaars 1629, moest smoutius den dienst verrigten in de Oude Kerk. Thans den Kanzei beklommen hebbende, maakte de Prediker zich fchuldig aan onverdraagelijke onbefcheidenheden. Zie hier daar van eenige ftaalen. Met het aangezigt gewend na Burgemeesters geftoelte, in 't welk thans zaten de Schout Dr. jan ten grootenhuis, en de Burgemeesteren jan kornelis- zoon geelvink , abraham boom, antony oetgens van wa- veren en Dr. andries bicker gerritszoon , en zijne ftemma verheffende, fprak hij dezelve in deezer voege aan: „ Gij „ zijt de oorzaak met uwe proceduren (maatregels en hande„ lingen) dat God almagtig den vijand op de Veluwe heeft ti doen  t9ö SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOOft) „ doen koomen. — Men legt den luiden misdaad te last; „ maar mogten zij eens, als befchuldigers en befchuldigden, ,, tegen elkander gehoord worden, dan zou men bevinden, „ wie eigenlijk fchuld hadt. — Gij agt ons te klein en te ,, gering, dan dat gij met ons Correspondentie zoudt houden „ (ons raadpleegen). — Men houdt ons voor Kootjongens.— „ Gij houdt zo veel van u zelven , als of gij alleen iets te „ zeggen hadt. Men leent zijne ooren veel liever aan een „ hoop Poëeten, Orateurs (Redenaars), Juristen (Regtsge„ leerden), Politijken (Staatkundigen) dan aan ons. Dit is verkeerd. Zij haaien hunne dingen uit Redevoeringen, uit „ de Keizerlijke Regten , enz. Wij zeggen blootelijk , de „ Heere zegt het. Wij hebben Gods Woord: hoort, der„ halven, wat wij u zeggen. Wij zijn uwe Herders; wij „ zullen u anders niet zeggen dan de waarheid. Wee den „ afvalligen, die zonder mij raadjlaagen, Jefaia XXX. — „ Herftelt dan de geenen, die ons zo trouw geweest zijn; „ herftelt de geenen, die gij ontfchutterd hebt. Volgt niet „ naa de voetllappen van rehabeam, die den jongften Raad „ ftelde boven den ouden.'' Voorts zieh wendende tot de Vergadering in 't algemeen, voer hij uit, onder andere, in de volgende beftraffingen: „ Wij (Predikanten) belgen 't ons, „ dat gij ons niet gekend hebt. Ik voor mij beige mij, dat „ gij mij niet gekend hebt. Gij hebt, met uw klaagen in „ den Hage, uwe Heeren getergd, zo dat zij zich tegen u „ jefteld hebben, lk weet wel (ging hij voort) dat u at „ wat veel gevergd is,- maar gij moest tot ons gekoomen „ zijn: v/ij zouden bij uwe Wethouders gegaan, en hun hun„ ne misllagen aangeweezen hebben." Voorts verklaarde hij , „ dat de Predikanten menig Vertoog aan Burgemeesteren ge„ daan hadden; gelijk ook aan den Prinfe, toen zijne Door„ luchtigheid , laatfte.ujk , zich binnen Amfterdam bevondt. „ Maar (voegde hij 'er nevens) wat was het? Men agt te het „ niet. Men fioeg het in den wind." Da Prediker beflooï zijne beftraffende redevoering met de woorden: Kortom, zij hebben allen tegen om (Kerkleeraars) gezondigd, van de» minjlen tot den meeste»; toe.  SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) ipt Behalven de önbefchaamdheid , welke in dusdanig prediken doorftraalde, was het, bovendien, van eene zeer gevaarlijke ftrekkinge, en konde, ligtelijk, opftand onder de Gemeente, tegen haare Stads Regeering, ten gevolge hebben. Reden genoeg voorwaar, voor Burgemeesteren, om den Kerkleeraar, in zijnen hollenden loop, te beteugelen. Smoutius wierdt dan ten Stadshuize ontbooden, en hem door de Heeren aangezegd „ dat zij eenige aantekeningen gehouden hadden van zijne „ laatfte Biddags-predikatie, welke hun grootlijks mishaagd „ hadden; doch voor zo veel zij hem niet onverhoord wil„ den veroordeelen, op hem begeerden, dat hij hun zijne „ Predikatie, zo na mogelijk opgefleld, gelijk hij dezelve „ hadt uitgefproken, aan hun zoude overleveren, om door „ vergelijking van hunne aantekeningen met zijn Opftel, te »» verneemen , of zij zijne woorden ook in eenen anderen „ zin, dan door hem bedoeld was, hadden opgevat." In 't eerst fcheen smoutius in twijfel te hangen, omtrent het geen hem te doen ftondt. Eindelijk weigerde hij regelrecht oni aan de begeerte der Heeren te voldoen. Zijne reden was „ dat bij de Heeren niet konde believen, zonder vooraf des,, wegen kennis te hebben gegeeven aan den Kerkenraad,, welken hij, diensvolgens, verzogt te mogen verwittigen ,, van 't geen hem wedervaaren was." Hier toe verlof bekoomen hebbende, verfcheen smoutius , naa verloop van eenige dagen, wederom voor de Heeren, welken hij nu verklaarde, „ dat hoewel de Kerkenraad het overleveren van de „ gevorderde Leerrede niet dienftig hadt geoordeeld, hij het, „ evenwel, doen zoude, mids men hem eene maand uitftel* „ vergunde." Dit verzoek wierdt hem ingewilligd. Doch da Kerkleeraar liet den geftelden tijd verloopen, zonder zich van zijne belofte te kwijten. Van nieuws ontbooden hem derhalven Heeren Burgemeesteren op het Stadshuis, om hem zijn gegeeven woord indagtlg te maaken, en op de vervulling daar van te dringen. In ftede van daar aan te voldoen, was hij onbefchaamd genoeg, om zich onkundig te houden, iet diergelijks beloofd te hebben, en zich te dekken met het'verbod des K'etkenraads. Thans  ipa SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOO!*) Thans wenddan het de Heeren over een anderen boeg. Zich1 Beroepende op hunne gehoudene aantekeningen van de bewuste Biddags - predikatie , vraagden ze den Leeraar, wie hij bedoeld hadt met de woorden: Gij zijt de oorzaak met uwe proceduren, enz. Herftelt de geenen, die gij ontfchutterd hebt? ia 't eerst aarzelde smoutius in zijne antwoorden, doch verklaarde, eindelijk, ronduit, zo wel de Magiftraat als de Gemeente daar mede bedoeld te hebben. Het zelfde beleedt hij ook ten aanzien van verfcheiden andere uitdrukkingen , als door hem aangaande de Wethouderfchap gebezigd. Ja, tot zulk eene hoogte klom 's Mans onbefcheid, dat hij geene zwaarigheid maakte, de Burgemeesteren in deezervoege San te fpreeken : „ Mijne Heeren, valt God nog te voet, én; ,, bidt hem om vergiffenis. Staat van uwe begonnen proce„ duren af: want anders zult gij u zelve en uwe kinderen ,, om hals brengen." Als Burgemeesteren hem te gemoete voerde, ,, dat indien hij alzo over de Heeren dagt, hij hén' „ afzonderlijk moest aangefproken hebben, zonder zijne be„ fchuldigingen op den predikftoel te brengen", was zijn antwoord „ dat de ergernis openlijk gegeeven zijnde, ook open- lijk moest beftraft worden." Op de vraag, wie hij op hët Oog hadt met de woorden „ den ouden Raad", was zijn antwoord Burgemeester pauw en de zijnen. Wederom gevraagd zijnde, of de Heeren verpligt waren, het gevoelen en den raad van Burgemeester pauw te volgen, ook wanneer Zijne redenen hun niet voldeedeu, hernam hij, „ dat men in „ den Raad kwam met bekuipte fteinmeu, en in zulkervoeger „ de befluiten doordreef." Als men hem hier op te geriioeie voerde, ,, hoe hij wist wat 'er in den Raad omging", gaf hij het köen befcheid „ dat de dingen niet zo geheim blee-' „ ven, of zij lekten wel eens uit." Eindelijk braken Burgemeesteren deeze onderhandeling af, en lieten den Prediker gaan, niet, evenwel, zonder eene ernftige aanzegging ,, dat „ Burgemeesteren, volgens hunnen eed, niet zouden kunnen „ nalaaten, omtrent het voorgevallene zodanige voorziening te „ doen, als zij , tot behoudenisfe en handliaavinge van de „ rust der Stad, en van den Godsdienst, zouden oordeelen te M behooren"i vermaanende hem wijders „ dat hij zich vee-- „ de;  SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOÖN) ïo* ,i der hadt te gedraagen, zo als een goed eh eerlijk Predikant j, betaamde." Naa zulk eene aankondiging en vermaaning,- door Burgémeesterlijk gezag en agtbaarheid gefcliraagd, zoude men natuurlijk verwagt hebben,- dat de Leeraar, in zijnen, dus genoemden,- ijver zoude gefluit zijn.- 't Viel anders uit.- Op* den eenentwintigden November des Jaars 1629 voor de Keurt flaande, hadt hij tot zijnen text verkoozen de woorden des Zaligmaakersgeboekt door mattheus, Hoofdftv VII: 5. Gif geveinsden, werpt eerst den Balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om den Splinter uit uws broeders oog Uit té doen; Van 's Mans Leerrede over deeze woorden haddefi zommige lieden van aanzien, die onder het gehoor geweestwaren,- eenige aantekeningen gehouden, en, volgens dezelve y den Prediker, onder andere, hoeren zeggen „ dat de' zodani„ geti de Geveinsden waren, die de ijveraars voor den Gods,, dienst,- in deeze Stad, hadden ontfchutterd"; (dit zag op het afzetten van eenige Schutters, in den Jaare 1628,- die' verfcheiden nieuwigheden, als mede verandering in de Regeêring zogten) „ dat hij voorheen algemeene uitdrukkingen hadt' „ gebruikt, maar nu bijzonderlijk zou gaan, al zoude het i, hem nog zo kwalijk genomen worden; dat hier ter Stede' vervolgd wierden de zulken, die voor Gods Woord ijvef„ den, zo als, God betere 't, dit jaar nog gebleeken' Was? ,-, dat men tier erger was te werk gegaan, met Inquifitie'j ,v Përfecutie éu Vervolging, dan de Koning van Spanje ooit' ,-, in Span je hadt gedaan;; dat men zelfs de Dienaars van' „ Gods Woord vervolgd hadt; dat hij de perfoonen niet* „ noemde, maar dat elk wel verdaan konde, wie hij meer>' de."' Dusdanig prediken hadt eene klaarblijkelijke ftfekking tot liet verwekken van minagting voor de Regeering en openbaare* Oproerigheid.- Van hier dat Burgemeesteren hetzelve niet ongemerkt door de vingeren konden zien. Smoutius wierdt dan, van nieuws, ten Stadshuize ontbooden, en hem het ge1'chreeven opftel van zijne Leerrede afgevraagd. Hij weigérde' daar aan te voldoen; en als men hem vervolgens de geh'oudeüf Aantekeningen voorleide, ontkende hij, de woorden ItitjuU XXVII. deel, R'rrrfï 0*  f?4 SMOUTIUS. (ADRIAAN JORISZOONl fute en Perfecutie gebruikt te hebben; 'er nevens voegende, indien men hem uitftel geliefde te vergunnen , omtrent de overige uitdrukkingen en gezegden, opheldering e„ vo'doe»mg te zullen geeven. .Doch Burgemeesteren fcheenen, tot het verleenen van dit nitftel, thans kleiné gezindheid te bejoonen. Althans smoutius,. een vermoeden hebbende, dat de Heeren den weg van gezag tegen hem zouden inftaan, vervoegde zich bij den Kerkenraad, op welken hij wist'te bewerken, dat dezelve, nog dien zelfden dag, het befluit nam tot het zenden van twee Predikanten en twee Ouderlingen aan Burgemeesteren, met last, om aan de Heeren „ de bewijzen >, af te vraagen , welke zij , omtrent de Leerrede van „ smoutius, hadden ingewonnen." Dcch tot deezen eisch des i Kerkenraads weigerden Burgemeesteren rcndu't hunne bewilliging , maar ontbooden, van nieuws , smoutius op het Stadshuis, alwaar zij hem thans erndïg aanzeiden,'aangaande de jongde Leerrede, de begeerde voldoening te moeten geeven. Ook ditmaal bleef de Leeraar' weigeragtig; hij beholp zich met de uitvlugt „ dat j-ijne mede-broeders hem gelast „ hadden, de Preek in gefchrift te dellen, en dezelve den „ Kerkenraad over te levcien." Wanneer daar op Burgemeesteren mondelinge ophelderingen en Önderiigtrng van hem vorderden, verklaarde smoitius „ ook hier in" de Heeren niet „ ten wille te kunnen zijn, buiten bewilliging van den Ker„ kenraad." Door dit alles liep eindelijk het geduld van Burgemeesteren ten einde. Nog eene laatfte poogmg beftóoten zij te doen, en wat een uitftel van vier of viif weeken, zo op den Leeraar als op den Kerkenraad, zoude uitwerken. Geen van beiden beantwoordde aan den wensch van hunne Edele Grootagtt>aarheden. De Prediker ging voort in zijn doldriftig opflookend prediken; en de Kerkenraad deedt geenerhande"poogingen, om hem te beteugelen. Hierom beflooten Burgemeesteren, tegen den zevenden Januarij des Jaars i6p, Vroedfchap te beleggen, en den toedragt der zaake aldaar in 't midden te brengen. De Raad dan, op den gemelden dag, bij een gekoomen zijnde, gaven de Heeren aan denzelven kennis „ van de menigvuldige poogingen, zedert eenigen rijd,, ,s 'door  SMOÜTIUS. (ADRIAAN JORISZOON) i§§ f> door hen aangewend, om den Predikant adriaan smout te „ houden binnen de paaien van zijn beroep', en te doen af= „ ftaan Van zijn oproerig prediken; waar in hij dagelijks dé ,-, bedrijven der Wethouderen deezer Stad , in zaaken vari ,) Rege eringe en Regtsoeffeninge, veroordeelde; dat zij hier „ in niets op hem hadden kunnen verwinnen, maar dat hij„ „ van tijd tot tijd, op gelijken voet was voortgegaan, gelijk „ blijken konde uit zijne Preeken,- op verfcheiden tijden ge„ daan, die in den Raad geleezen en hem voorgehouden wa„ ren; dat zij hierom niet langer konden uitftellen,- zich daar' ,-, over gevoelig te toonenen,- oordeelende dat het 't zd ,, voor zijnen perfoon als voor den Predikdienst,- de minfte" „ kwetzing geeven zoude, indien de zaak politikeüjk, of bui,, ten form van regtspleeginge, afgedaan wierdt, waren zij „ van meening. hem te belasten, binnen zekeren korten tijdrf » de Stad te ruimen: over welke meeniug zij den raad ett „ het gevoelen der Vroedfchap verZogten." Bij omvraag bleek het, dat verre de meeste Leden met Burgemeesteren inftemden: eenigen vergaarden zelf van gevoelen te zijn, dal „ Burgemeesteren,- ex propriet authoritate, op eigen gezagtf » volftrektelijk , en bij zich zelven , zonder den raad def „ Vroedfchap daar cp te verzoeken, hier in zodanig zoudei* mogen handelen, als zij zouden goedvinden." Spoedig was nu het Vonnis van smoutius geveld.- ffö§ dien zelfden dag deeden Burgemeesteren eene Akte in gefchriftftellen, en zonden dezelve aan den onrustigen Leeraar thuis 9 woordelijk en letterlijk van den volgenden inhoud: * Burgermeesters ende Regheerders der Stadt AmfïerdatfJ „ belasten D. adriaen^ smout , om redenen , op morgheti „ voor 't ondergaen van de Sonne de Stadt ende de Vrijheijdf „ van dien te ruimen, fonder daer weder in te komen, op? » pene indien hij voor de voorfz. tijdt niet en vertreèTtr,» van door der Heeren Officier daer wtgeleit tè worden^ Aéïkim den fevenden Jfanuarij 1630. „ Ter crd. van haer E. *Ê. „ d. m o s T a t ƒ.* Arrrrr 9 $Mv&* ■  sp6 SMOUTIUS, (ADRIAAN JORISZOON) SNEEK, Smoutius thans ziende , hoe zeer het de Heeren Burgemeesteren ernst ware, vondt niet geraaden, derzelver verder misnoegen te tarten. Reeds in den eerden nacht, naa dat hem het bevel was ter hand gekoomen, vertrok hij ter Stad uit, met een Schuit, hem, ten dien einde, door Burgemeesteren toegefchikt. Bij zijn vertrek was 'er eene groote menigte volks voor zijne deur verzameld, uit nieuwsgierigheid om hem te zien vertrekken , of uit genegenheid om hem een ftuk weg* uitgeleide te doen. De Dichter vondel, op dit voorval doelende, en op de vredelievende gezindheid der Amderdamfche Regeeringe, fchreef, onder andere, de volgende regels : „ Geen Paep , geen ftokebrand. mag hier den wervel' draeien; „ De tochtfehuit ieit gereet, voor al die oproer kraeien, „ Als smout.'* Wat vervolgens van smoutius geworden zij, fs ons niet gebleeken. Zo men aan den ftraks genoemden Dichter moge geloof flaan, heeft hij meer naams gemaakt door zijn onrustig ijveren , dan uitmuntendheids bezeeten door kuischheid en ingetogenheid van wandel en gedrag. Zie c. brandt, Hifi. der Reformatie -y J. wagenaar , JSefchr. van Amfterdam.. Sneek, eene fraaie en zeer welvaarende Stad, In Friesland v ïn het Kwartier van IVestergo, bijkans midden in de Provincie, hoewel een weinig meer na den Zuidkant gelegen, in een zeer vermaaklijken en vrugtbaaren oord, van wegen de vette Weilanden, die de Stad allerwege omringen. In rang heeft zij de vierde ftem, ten Algemeenen Laudsdage* van het Gewest. In den omtrek der Stad vindt men, meestal, laage gronden; waar door zij tot den Akkerbouw onbekwaam zijn» Doch»  SNEEK, 19? Doch, zints men aan het water, door bepoldering en het ftigten van verfcheiden Watermolens, en geregelde togtfiooten, een voegzaamen afloop heeft bezorgd, heeft men den voormaals drasfigen grond uirgedroogd, en eene groote uitgeftrektheid van veele vrugten draagende Weilanden bekoomen. Met hamcokius den oorfprong der benaaminge te willen zoeken ia het woord Snein, 't welk, in de Friefche landtaal, Zondag betekent, om dat, zegt hij, de Zon hier voormaals godsdienftiglijk plagt vereerd te worden, oordeelen wij op de lijst der verdichtzelen te moeten plaatzen. Wat den oorfprong der Stad betreft, deeze legt, met dien van veele andere, in de duisterheid begraaven. Zo veel is bekend, dat reeds omtrent het midden der Dertiende Eeuwe een gedeelte van den grond bebouwd was. Op het Jaar 1268 vindt men St. eek vermeid, doch onder de benaaming van een Dorp. Niet lang daar naa begon het, in bloei en welvaart, dermaate toe te neemen, dat het in eene Stad veranderd en met Voorregten en Geregtigheden begiftigd wierdt : zo dat men, in of omtrent het Jaar 1294, befloot, de Stad binren eenen Wal te befluiten, en met Poorten te- verzekeren. Een zwaare brand, in 't volgende jaar uitgebroken, leide genoegzaam de geheele Stad in kooien, zo dat 'er niet meer dan twee Huizen onbefchadigd bleeven. In deezen brand wierdt ook een prooi der vlammen, een Hospitaater Klooster van de Orde der Johanniten, door de Ridders van Malta geftigt. Volgens de aloude aantekeningen zou dit Klooster reeds in den aanvang der Dertiende Eeuwe, gevolglijk toen 'Snëek nog een zeer gering Dorp was, geftigt zijn. Nevens de Stad, ■wierdt het Geestlijk Geftigt, kort naa den voorgaanden ramp, herbouwd. Diergelijk een ongeval rigtte, in den Jaare «417» van nieuws, groote verwoestingen aan ; welke, egter, de Stad niet zo zwaar fcheenen getroffen te hebben, of zij vondt zich, tien jaaren laater, in ftaat om eene Staatsvergadering, van de aanzien lijkfte hoofden van den Aanhang der Sc hierin. g.ers, binnen haare Wallen te ontvangen. Zij hadt toen reeds eene Waag, nevens het hoogfte regtsgebied, in burgerlijke en lijfftraffelijke zaaken. Eene nieuwe ondervinding, van de vernielende kragt der vlammen, hadt ineek in den Jaare 1457, Rrrrrr 3 in  ter n 1 ^ 66,1 gededte der Stad- He£ toeneernend vermogen der ingezeetenen kwam dien ramp fpoedig te boven, lmmers_was dezelve, zeven jaaren di naa, tot dien «P> van aanz,en geklommen, dat zij met het regt der Munte wierdt beg.ft.gd. Ten tijde van den Kronijkfchrijver winse, K W K°figeId i0 W2eZeD' 'm den ^aare in onze S a gcflagen. Ais eene der redenen van den toeneemenden Woei en welvaart van Snee*, vinden wij vermeld, de drukkende belemmeringen, met welke de boeren en bouwlieden, te Leeuwarden, bezwaard wierden; >t welk dezelven bewoog, Z /U1V£ a"dere voor^ngzels van den Landbouw te Snee* ter Markt te brengen. Aan de onlusten, welke Friesland naa het midden der Zestiende Eeuwe, beroerden, hadt Snee* insgelijks zijn aandeel. Naa het opgaan van het licht ^r^erkhervorminge, oeffende ook hier de vernielende hand 52 !St dS Bedde" dcr Heill'Sen- °e komst van den Stadhouder seger van grosbeek ftelde paal en perk aan den blinden ijver. Nevens de andere Friefche Steden, de eene vroeger de andere laater, omhelsde ook, eindelijk, onze Stad de belangen des Prinfen van oranje; Volgens eene Ulonde overlevering, in eenige deftige geflagten, zou de Zoon van den onthoofden Koning karel oen I, van Engèland, in ppe vlugt ra de Nederlanden, zich eenigen tijding onthouden hebben, ten huize van kornelis haubois, Burgemeester der Stad , en wegens Friesland Afgevaardigde ter Vergader.nge van de Algemeene Staaten; voor welken dienst de vlugteling, naa zijne verheffing op den throon zijns Vaders , den Fnefchen Staatsman tot Ridder zou gefVen hebben. Eindelijk tekenen wij hier nog aan, dat ter gelegenheid pener verregaande oneenigheid tusfchen de Staaten van hef Gewest, m den Jaare i67z voorgevallen, eenige Volmagten ten Landsdage zich na Snee* begaven, en 'er eene afzonderlijke Staatsvergadering, in tegenoyerlleiling van die van Leeuwarden, hielden. Dus veel aangaande de Hiftorie vermeld hebbende, gaan Wi) tot eene meer bijzondere befchrijving der Stad over. De gedaante van Snee* gelijkt eenigzins naar die van een Harr fig| legt binnen een aarden Wal beilooten, die met boom en b#-  SNEEK. 199 •beplant is, en op de omliggende landen en menigvuldige Dorpen, gelijk ook op en over 'net nabuurig Sneekermeir, een bevallig uitzigt heeft. Den omtrek van den Wal vinden wij op tweeduizend achthonderdëniien fchreden begroot. Men vindt 'er in alles negen Poorten: vier Rijd- en vijf Waterpoorten, welke men hier Pijpen, of, volgens den Friefchen tongflag, Piepen 'noemt. De eerfte zijn: de Noorderpoort, de Nieuwepoort, de Oosterpoort, en de Hoogeiudfterpoort. De Waterpoorten zijn, behalven twee, die geene bijzondere naamen hebben, de Kleinzaudfterpijp, de Kleinpaaknspijp, en de Hoogeindfterpijp. In vroegere dagen ontmoette men te Sneei verfcheiden aanzienlijke Gtbouw-dn, die nu meestal verdweenen zijn, of van hunne aloude gedaante geringe overbüjfzels vertoonen. Het huis, ftaande cp den Zuidoosthoek van de kleine Kerkftraat, en 't welk thans tot eenen der aanzienlijkfte Herbergen dient, de Wille Arend genaamd, was van ouds een adelijk geftigt-, bewoond wordende van eenen Edelman sikkinga. De voornaamfte, zo Geestlijke als Waereldiijke Gebouwen, zijn de vo'gende. Het Stadshuis ftaat aan de Noordzijde van de Marktftraat. De tijd van deszelfs eerfte ftigringe is niet bekend. Toen het, in dén jaare 1730, en al vroeger, door ouderdom, vervallen was, heeft men het merkeliik verbeterd, en naaderhand, in en naa het Jaar 1760, bet geheele gebouw, in den hedendaagfehen fmaak, fraai vertimmerd, ivien ontmoet in hetzelve verfcheiden ruime en zindelijke Vertrekken. Qb.dex deeze munt de Raadkamer uit. In het fraaie Snijvve k, waar medj de Schoorfteen pronkt, leest men een Lathnèch Opfcbriftf doelende op de doorluchtige henriette katuarjna, Prinfes je van Oranje, Gemaalin van johan georg, Prinfe van Anhalt, welke, in den Jaare 169(5, met .bet burgerregc van Steek begiftigd wierdt, en, in erkentenisfe daar van, aan de Regeering der Stad, twee fraai gewerkte Zilveien vergulde Bekers fchonk. De grootfte kan drie ftesfehen vo^ts bevatten. De Sekretaris der Stad heeft dezelve in bewaaring. Zij worden, gemeenlijk, op Nieuwjaarsavond, en zomtijds ook bij buitengewoone gelegenheden, ten Stadshuize gebruikt. De Waag, ftaande op den hoek van de Marktftraat en KroonenRrrrrr 4 burg,  SNEEK". burg, i$ een oud geftigt, doch zeer hegt en fterk. Volgens eenigen zou het reeds in den Jaare I4a7 geftigt zijn. V Ja .Gebouw „ een groote vooruitfteek-iide Luifel, welke op Jgennen pilaaren rus, Hij dient, om onder denzeten de ÏZTa l Z m gr°°te menigte wordt ter ™rkt gebragt, ?egen de hitte der Zonne te behoeden. Boven de WaL heeft pen de Wagtkamer der Burgerwagt, als mede de Hoofdwagt der Knjgsbezettinge, wanneer 'er eenig Krijgsvolk in de Stad bezetting houdt; 't geen niet altoos plaats heeft. Twee Kerken, ten dienfte der Hervormden, heeft men te Sneek, de Groote Kerk, en de Kleine of de Broere-Kerk. De tijd der ft,gtinge van de Groote Kerk, die wel eer aan den H, MAnxiNUs was toegewijd, is onbekend. Dit weet men, dat pij, in den Jaare 1503, met een Koor vergroot wierdt. Het js een zeer groot gebouw, haaiende in de lengte tweehonderdveertien, in de breedte zevenentachtig, en in de hoogte Vijfennegentig voeten. In vroegere dagen ftondt bij deeze Kerk een Toren van evenredige dikte en hoogte; om zijne Bouwvalligheid wierdt dezelve, in den Jaare 1682 weggenomen. Tegenwoordig rijst ten Kerkdake uit, een fraai Koepeltorentje, met een bevallig Speelwerk voorzien. Binnen de Kerk ziet men een fraai Orgel, nevens een goed aantal kunftig gefehilderde Glazen, zommige van welke, door Prinfen van oranje, ten gefchenke gegeeven wierden. De vermaarde jjroote pier. legt binnen deeze Kerk begraaven. Aan den Zu.dkant van het Gebouw ftaat een Klokhuis, waar in twee zwaare Klokken hangen, waarfchijnlijk, uit den afgebroken Toren derwaarts overgebragt. De Kleine-of Broere-Kerk waarfchijnlijk ouder dan de voorgaande, als zijnde reeds voor het Jaar 1390 bekend geweest, was eertijds aan den H AN jonios gewijd. Naderhand wierdt zij de eigendom der Kruisbroederen van waar zij haaren naam ontleend heeft. Door ou derdom geheel vervallen zijnde, beflootmen, inden faarei7,5 het Geftigt te herbouwen, zo als ook met 'er daad gefchied t' nWeö Predlkanten - verrigten hier den Predikdienst. _ 3}e Doopgeztnden hebben 'er insgelijks twee Vergaderplaatgj ft eeDe ™ f8 Gezinte *r dus genaamde veréénigde VlMDTchen en Waterlanders, de andere van Oude Vlamingen.  SNEEK, 201 De eerstgemelde, welke reeds omtrent het midden der voorgaande Eeuwe, wierdt gebouwd, is tamelijk ruim, en, zedert de vertimmering van den Jaare 1764 , merkelijk verfraaid. Voor weinige jaaren heeft men 'er insgelijks een Orgel geplaatst. De andere Kerk of Vergaderplaats wordt gehouden in een Vertrek van een Burgerhuis, eerst zedert het Jaar 1746 tot een godsdienftig gebruik bekwaam gemaakt. — De Kerk der Roomschgezinden is een nieuw en fraai geftigt, gebouwd in den Jaare 1766, op den grond eener voorgaande Kerke van die Gezintheid. Omtrent deeze Kerk moeten wij. aanmerken, dat het Dekenfchap van alle Roomfche Kerken der geheele Provincie aan dezelve is verknogt; 't welk den Priester in den tijd geen klein gezag bijzet. —— Het Latijnfche School, eertijds zeer vermaard, doch thans van weinig naams, ftaat aan het Westeinda van het Kerkhof. Weleer behoorde aan dit School een aanzienlijke voorraad van Latijnfche, Griekfche en Hebreeuwfche boeken, die, in een afzonderlijk vertrek, naar de gewoonte des tijds, aan Ketens geklonken, bewaard wierden. Bij gelegenheid van het verbouwen der Schooien, deedt men ze na het Stadshuis overbrengen, alwaar ze een tijd lang bewaard wierden, tot dat de Magiftraat dezelve, om hunnen ouderdom, voor Scheurpapier deedt verkoopen. Het Burger- Weeshuis, weleer het Kruisbroederen Klooster, wierdt, in den Jaare 1580, tot zijn tegenwoordig oogmerk aangewend. Dit Geftigt is een der rijkften, in zijne foort, in het geheele Gewest. Het uitwendig aanzien des gebouws, het onderhoud der kindereu in hetzelve, het uitzet, welk zij, bij hunnen uitgang, ontvangen: slles draagt getuigenis van deezen rijkdom. Bij de jongfte vertimmering van dit Huis, vondt men, in den grond, eene groote en zwaare Kas, van een bijzonder maakzel, en in'dezelve eenige kundige Schilderijen, welke, zedert, in de Groote Zaal zijn ten toon gehangen. Het Diakonie - Weeshuis of Armenhuis, ftaande aan den Zuidkant van het Kerkhof, wierdt in den Jaare 1675 gebouwd, op den grond van etlijke Diakonie. Kamers, reeds in den Jaare 1616 vervaardigd. — Het Gasthuis plagt hier ter Stede zeer vermaard te zijn. Ongeveer yijftig inwooners hadden 'er een aangenaam verblijf, van weR-rrrrr 5 geus  SNEEK. ««» de fraaiheid en luchtigheid des gefligts. Doch vermits ze halzen§g .ad.ghjk afwende, caar ik hem deemoedig om b'dde Z „ dat hij dat alken kan verhoeden." S> °m Zie i'KEHERi Theatrum. Snikzwaag, een Dorp, in het Friefche Kwartier Zevenmuden, onder de Grietenij van Haverland, ten Noordwes ten van het aangenaame en welwarende Vlek de %ure „„" een dus genaden SlagtcdijL Men vindt 'er geene ke k Het getal der Stemgeregtigde -Landen vinden w I» tien begroot. 3 K ut&">- _Swmi«, -(seiwieO gebooren te Gouda, vertoonde in zijne aankoomende Jongeli»«ichap, geene de minfte blijken maar veel meer het tegendeel, van 't geen hij naderhand : U ]) AM.   KOLLENBURG. 2.13 dit Gebouw wedervoer, en aanleiding gaf om een zo gevaarlijk bedrijf uit de nabuurfchap der Stad te weeren. Te weeten, in den vroegen morgen van den vcerüenden Augustus des Jaars 1758 vloog het Gebouw, nevens deszelfs aanhoorigheden, in de lucht, onder een Schrikwekkend gedruis; de volgende omftandigheden vinden wij vermeld , als bij het akelig voorval hebbende plaats gehad. Het Woonhuis van den Opziener der Kruidmakerije ftondt aan den Overtoomfchen Weg. Naast hetzelve lag een Tuin, terwijl wederom naast deezen het zo genaamde Korrelhuis ftondt. Agter den Tuin hadt men den Paerdeftal. Agter het Woonhuis en agter het Korrelhuis zag men twee Pakhuizen, beiden rondom met booraen beplant. Het eene was de Stoof, waar in het Kruid gedroogd wierdt, het ander een Magazijn, om 'er het bereide Buspoeder, tot nadere verzending, te bewaaren. 's Morgens tusfchen vijf en half zes uure, van den gemelden veertienden Augustus, vatte het Kruid vuur, in een der gemelde Pakhuizen, door een toeval, welk alleen zoude hebben kunnen verhaald worden, door de ongelukkigen, die, op eene rampzalige wijze, aan hun einde kwamen. Straks hoorde men eenen flag, gelijk aan dat van het losfen van een ftuk zwaar Gefchut. Het Magazijn, insgelijks hebbende vuur gevat, fprpng ftraks in de lucht, met een gedruis , nog ongelijk fterker dan dat van het eerst ontlbken Gebouw. Drie Arbeidslieden wierden deerlijk vernield. De geknotte ledemaaten, door de lucht gevlogen, vielen ginds en elders neder. Een half lichaam voudt men in dea Kolfbaan van een naast bijftaanden Herberg; een ander lichaam, zonder hoofd en onkenbaar gehavend, kwam neder, dertien huizen van de Krutdmaakerij. Handen eu andere geknotte ledemaaten vondt men hier en daar verfpreid. Alle de omftaande gebouwen, tweehonderd fchreden in het rond, waren zwaar befchadigd. De grond der Pakhuizen was in eenen poel veranderd; veele boomen waren ontworteld; ftukken van balken der huizen tot op een merkelijken afftand gefmeeten. Het Water zelf was dermaate geperst over de naastgelegene Landen, dat zij in eenen Moeras veranderd fcheenen. Vreemd is het, dat de Paerden, die in den Stal ftonden, niet befcha«Ssssss 3 digd  2l4 _ SOLLENBURG, SOMMELSDYK. fet 7™'^™* dG RuiVGn e" Kr2bben ^refi weggcflaen ruinen- 5!* Vert00nde" de naastgelegene Huizen 2 SS^ ber°°fd; de muuren «efcheürd; deuL en venflers m ftukken ge(]agen; de boomen, zo verre de vlammen gereikt hadden, gezengd, bast- en bladerloos eent LotOIK'7rIrCT,VOeCgehaaid' al!en van huMe vr"Sten ontomtrek df T ^''^ h'lmen de Stad> ia den X? lift P0°n' merkeHjk geleeden- dewijl nog door dl" S ^ °nhsil VOOrWeI' 2aS me» veelen! door den ftlmk gewekt, half „aakt ten huize uitgeloopen m eene verboerde houding en de uiterfte verlegenheid" la gs' weï he«raendeW, loopen. Als eene bijzonder! heid vmdt men aangetekend, dat eene Vrouw, met-ie Kaag van Lep gekoomen, houdende een Jongetje aan de hand, de KruidmaaKenj reeds verfcheiden huizen voorbij zijnde terwijl de uitbarfting voorviel , met haar kind verfcheiden voeten boven den grond wierdt opgeheven, en te zamen zo geweldig nedervielen, dat het verlegene kind uitriep: Moeder, wy moeten hier /ierven. Sedert verftondt men, dat men mee flegts 0p het Haarlemmermeir, maar heel te Leiden Gouda en Rotterdam den fchok gevoeld hadt. Geene andere gedagte hadt men, aldaar en elders, of'er ware eene Aardbeevmg voorgevallen. Zie Nederl. Jaarboeken. Sommelsdyk, eene Heerlijkheid en Dorp, weike beiden dit bijzonders hebben, dat zij, hoewel gelegen op het grondgebied van Holland, nogthans aan de Oppermagt der Staaten van Zeeland onderhoorig zijn. Sommelsdijk, naamelijk, legt op het Eiland Over-Flakké, tusfchen het Zeeuwfche Eiland Duiveland en het Diftrikt van Holland, bij den naam van Land wa Voorn en Putten bekend. Met de landerijen, niet onfoiddclijk binnen de Heerlijkheid beflooten, maar op eenigen Sfftand van daar gelegen, wordt de uitgebreidheid van melsaijk begroot op eenendertighonderd Gemeten en honderdnegen  SOMMELSDYK. 215 negen Roeden. Met zommigen den oorfprong der benaaminge te zoeken, in de uitdrukking der aloude Landzaaten Somtijds dijk en fomtijds geen, te kennen gcevende, dat de landftreek des Zomers een dijk, maar niet des Winters was, dunkt ons te beuzelagtig, om 'er eenige agt op te geeven. Sommelsdijk*, toen men nog aan geene bedijking dagt, was reeds bekend in den Jaare 1417. Nogthans fchijnt men, niet lang daar naa, met het bedijken eenen aanvang gemaakt te hebben. Volgens fchikking en overeenkomst met de Staaten van Holland, wordt het hooge regtsgebied, over Sommelsdijk, geoeffend door Baljuw en 's Graavenmannen van Zeeland Beooster Schelde, te 's Graavenftein binnen Zierikzee. Diensvolgens ftaan de In- en Opgezeetenen der Heerlijkheid onder de Regten en Keuren van Zeeland; met uitzondering, nogthans, van de zulke, welke de Ambagtsheer geregtigd is te maaken en te ftellen. Want de Voorregten van den Ambagtsheer, welke, zedert een zeer langen tijd, geweest is een Heer uit het Geflagt van aersen-, zijn zeer uitgebreid. Aan hem behoort, onder andere, het regt van Tienden, Vogelerijen, Visfcherijen, Veeren, Excijnzen, Giften van Kerken en meer ■andere. Buiten zijne toeftemming mag niemand, binnen de Heerlijkheid, jaagen of Patrijzen vangen. Alle vaste goederen, 't zij dezelve in 't openbaar of uit de hand, binnen de Heerlijkheid, | verkogt worden, kan hij naasten. Voorts ftaat aan hem de aanftelling van Amptenaaren en mindere Bedienden. De Regeering beftaat uit Baljuw en zeven Schepenen, die over burgerlijke zaaken te regt zitten.. Een Dijkgraaf en vijf Gezworenen voeren het bewind' over de Polderzaaken. Hoewel deeze twee Kollegien, in de gemelde opzigten, van elkander onderfcheiden zijn, maaken ze, in eene afidere hoedanigheid, flegts één Kollegie uit, dat van de Magiftraat genoemd , het bewind voerende over zaaken , de burgerlijke zamenleeving en de Ingezeetenen in 't algemeen betreffende, als mede over de Kerk en het Kerkbeftuur. Wat het Dorp Sommelsdijk op zich zelf aangaat, in vcelerhande opzigten heeft dit het voorkoomen van eene bloeiende en welvaarende opene Stad; 'als zijnde voorzien van eene goede Haven, en wordende doorfneeden van verfcheiden breeS s s s s s 4 Poort,- en voorts over Abkoude, Baambrugge, Lcenen, „ Vreeland, Kortenhoef, Hilverfom, Leusden en Zoest, na' „ Scherpenzeel, met geen ander oogmerk, dan om den tijd „ af te meeten, welken de Ruiterij, die hij van Sc herpen zeef „ na Amfterdam geleiden moest, tor deezen togt zoude nco„ dig hebben,'zonder dat hij eenige gedagten gehad hadt, om „ de wallen van Amfterdam te befpieden." Op de derde befehuidiging erkende hij, „. op 't Huis ter Hart, tegen de 9, Heeren van Haarlem , gezegd te hebben , dat het goed' „ zoude zijn, dat 'er wat minder gemeenfehap was, tusfchen „ de Stad Amfterdam en het Parlement van Engeland, ver,, mits, voegde hij 'er nevens, de Prins hem onlangs ver,, haald hadt, eenen brief gezien te hebben, te Londen ge„ fchreeven, inhoudende, dat het Parlement beflöoten hadt, „ Amjlerdam met tienduizend man te zullen bijftaan." Op* deeze verdeediging volgde geene uitfpraak. Een ander middel behoedde den Heer van sommelsdyk voor de onaangenaamheden, die, veelügt, hem konden wedervaaren zijn. Hij beriep zich, naamelijk, op Graaf willem fredrik, als die van den aanüag cp- Amfterdam het voornaame beleid gevoerd hadr^. Dit maakte de Staaten van Friesland wakker, en, om hunnen Stadhouder voor alle aanfpraak te behoeden, deedt hun den voorflag doen tot het afkondigen van eene Algemeene Vergiffenis. In 't eerst vonden de Staaten van Holland geen genoegen in dit ontwerp, en ftondt bijzonderlijk de Stad amfterdam 'er zeer fterk op, dat de zaak van den Heere van som»  SOMMELSDYK. (KORNELIS vanAERSSENS, tir.v.j lij sommelsdyk Voor hei Hof van Holland zoude getrokken worden. Midlerwijl wierdt 'er een Ontwerp eener Algemeene Vergiffenisfe gemaakt, en kwam de Heer van sommelsdyk zc/ veel aan de hand,- dar" hij in zó verre zich fchuldig erkende, dat hij orider de Algemeene Vergiffenis verzogt begreepen ter' Worden. Veele moeite kostte het, éer de Regeermg van Am* fierdam daar toe haare toeftemming wilde geeven) zij beweerde, dat men hem daar van behoorde uit te fluiten. Eindelijk bewilligde zij in het verzoek, mids de Heer van sömmelsdyit' zich vérbondt, van alle Ampten van Regeeringe in Holland zich te zullen onthouden. Met zulk eene belofte ontkwam hij het dreigende gevaar van verdere zwaarighedén.-- Hoewel dus, door 'sLands Staaten,- van eene, naar liet óórdeel van zommigen, wel verdiende flraffe vrijgefproken, fchijnt, égter,- de Héér van sommelsdyk daar door niet van' begrippen te zijn veranderd,-• of aangefpoord gevvorden ter be=r gunftiginge der heerfchende inzigten. Immers hieldt hij eene naauwe' genieenfchap met den Luitenant-Admiraal korneus' tfitoMP, die geoordeeld wierdt, meer de belangen van den jongen Prinfe van"' oranje, dan de thans" aarigenomene 'maatregelen der Staaten van Holland te zijn toegedaan. Een U\fé hier vari meende men te befpeuren in een bedrijf van derf Heere van sommelsdyk, in den Jaare ïoooV Bekend is hél Zeegevegt,- welk, in het begin van de maand Augustus" die**" jaars, tusfchen de Engelfche en Nederlandfche Vlooten, Voorviel: Zeegevegt,' zo ongelukkig aan de eenè zijde, als eeraanbrengende aan den anderen kant, voor den Heer mjchiéÉ' de ruiter , welke hier het opperbevel voerde. Men weet * daarenboven , het vreemd gedrag, door den Heer tromp , bij: deeze géiégenheid, gehouden,- als'welke,- terwijl de Opperbevelhebber, met den vijand, in een hevig gevegt was ingewikkeld", op' eenen aflland van twee mijlen, met opgegijde' zeilen, even alsof hém het werk iri 't geheel niet aanging/ onbeweegelijk bleef leggen. In den vroegen morgen varf defit» dag , op welken het Gevegt voorviel, was de Heer fut sommelsdyk in 'sr Lands' Vloot gekoomen. De ruiter ah*' i Oppergezagvoerder , hadt dien Heer genódigdzijn eigen ' Sship ter verblijfplaatze te neemen. Doch sommelsjjyk weeaf  228 SOMMELSDYK. (KORNELIS van AERSare 1668 • °e Heer van sommelsdyk zijne Heerlijkheid van dien naam van de Staaten van Zeeland: hadt verbeven als bij welke hij beter dan bij Hun Edele Groot Mogende was gezien, wierdt hij, in den Jaare 1682, eigenaar van een derde gedeelte der Volkplanting^ van &wl vame Tot in het gemelde jaar hadt de Volkplanting onder het bewind der Staaten van Zeeland geftaan. Thans wierdt dezelve opgedraagen aan de Westïndifche Maatfchappij-, voor eene fomme van tweehonderdzestigduizend gulden' Voor een derde gedeelte van deeze fomme verkreeg de Heer van sommelsdyk het bovengemelde aandeel; het tweede derde deel wierdt de eigendom 'der Stad Amfterdam; de Maatfchappij zelve bleef eigenaares van het overige. In het volgende jaar, door de Algemeene Staaten, rot Gouverneur zijnde aangefteld, vertrok de Heer van sommelsdyk na de Volkplanting; in het beftuur van welke hij zich, egter, geenzins naar het genoegen der In- en Opgezeetenen fchijnt gekweeten te hebben. Reeds in het eerfte jaar van zijn bewind, wierden, tegen en over hetzelve, verfcheiden klagten ingebragt bij de' Algemeene Staaten; die, evenwel, dezelve met dugtig of bepaald genoeg moeten geoordeeld hebben, om den Landvoogd deswegen in regten te betrekken. Althans is ons niet gebleeken, dat hem daar over eenige onaangenaamheden wedervaaren zijn. De Heer van sommelsdyk bleef dan in het .bewind, tot in den Jaare 1688, wanneer hij op eene jammerlijke wijze aan zijn einde kwam. Bij gebrek aan toevoer van raond- en andere noodwendigheden uit het Vaderland, was, in de Volkplanting, een zo groot gebrek ontftaan, dat mén het Krijgsvolk op een minder rantfoen, dan gewoonlijk, hadt moeten ftellen. Dit bragt de gemoederen aan het morren. Een goed aantal Soldaaten, door het nijpen van den nood geperst, ver- ftoutte  SONDEL, SONNEGA. 220 ftoutte zich, aan den Landvoogd zelven hunne klagten in te brengen. In ftede van de misnoegde menigte met zagte woorden te paaien, of met bcfcheiderbeid toe te fpreeken, beging sommelsdyk de onvoorzigtigheid 'om de klaagers met ftokflagen af te wijzen. Zulk eene behandeling deedt het fmeulend vuur, eensklaps, in liehten laatje vlamme, ten dake uitflaan. Men loopt te wapen, keert te rug na des Landvoogds wooning, valt op hem aan, en berooft hem, op eene jammerlijke wijze, van het leeven. Dit viel voor in de maand Julij des bovengenoemden Jaars 1688. De Overfie verboom, toefchietende om den Heer van sommelsdyk te ontzetten, ontving eene zo gevaarlijke kwetzuure in den buik, dat hij, negen dagen daar naa, insgelijks overleedt. Sondel, een Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Ze» venwouden, onder de GrietenijGaasterland, in welke het, in rang het tweede, tweeënveertig ftemmen uitbrengt. Het legt aan den Rijd weg, welke na het nabunrig welvaarend Dorp de Lemmer loopt. Op den grond van de zeer groote Ketk en den zwaaren Toren , welke eertijds te Sondel Honden, ziet men thans een klein Kerkje met een fpits Torentje. De huizen ftaau eenigzins verfpreid, en zijn weinig in getal. Sonnega, een Friesch Dorp, in de Grietenij StellingwerfWesteinde, onder het Kwartier der Zevenwouden. Het legt niet verre van Wolvega , weleer de verblijfplaats van den vermaarden Friefchen Edelman , Jonkheere onno zwier van haren. Sonnega legt zeer vertnaaklijk in het geboomte, 'v welk, in dit gedeelte van het Gewest, zo welig als in eenigen anderen oord der Veréénigde Gewesten, tiert, en blijken vertoont van de gefchiktheid van den grond tot het draagen van houtgewas. Men vindt hier geene Kerk, maar alleenlijk de overblijfzels van het gewijd geftigt, welk 'er eertijds plagt te ftaan, in het Klokhuis en den Kerkhof. Voor het overige brengt het Dorp, in de algemeene aangelegenheden der Grietenije, achtendertig ftemmen uit. Tttttt 3 Sonoi ,  SONOI. (DIDERIK) r rTi C.D;DW ^ Edetaan, zeer vermaard in 's Lands CefCh,edemsfen ten tijde der £erfte worftelingen tot het af fchndden van het Lijfs- en Zielenjuk der Spjfche Qverheet fofT^r VeeIVV,dl'ge verW".*j dan tot Lli? ? 0VJrwaardi« om b'ï de naakoomeingfchap *erdagt te worden. De eerfte befcheiden, welke wij van hen\ aantreffen, khmmen op tot den Jaare 1565, wanneer'hij n2 flegts het vermaarde Verbond der zamenverenigde Edelen oZ derekende, maar ook zijnen vlijt aanwendde, om tot de veel gerugts maakende onderneeminge deelgenooten te winnen ■Ten hl^e van 2,jne Gezinxheid omtrent godsdienftige Geloofsbegrippen, vinden wij., in het volgende Jaar 1566V zijnen naam vermeld onder die der zulken, welke, buiten 'sGraavenhage bij den Hoornbrug, op eene plaats, de Ruiterkamp HL fiLT" :*r 'er denLeeraar jn den fmaak en naar de denkwijze der Hervormden, te hoo-, S/ .TOf".de Land^ogdes, van wegen den Ko- mng van Spanje, s jaars daar aan, van alle Edelen, Amptenaars en Wethouders, een nieuwen eed vorderde, bij welken ?ij zich moesten verbinden, het Roomfche geloof te zullen handhaaven , de Beeidftormers ftraffen en de Ketters uit po.en, hadt *onoi, op het voetfpoer van Prinfe w.llem van oranje , en nevens verfcheiden andere Edelen, de koenheid om het doen van dien Eed te weigeren. "Eene andere proeve yan zijne gezintheid omtrent de zaak der Vrijheid gaf sonoi, pog m dat zelfde jaar, door zijne belofte'tot het opbrengen eene zekere fomme gelds, tot het onderfleunen van het < -vstpoud der zamengezworene Edelen: Hij verbondt zich zei- 1 ven voor vierhonderd guldens R.abantsch: eene fomme, met welke, naar gelange van de fchaarsheid van geld, in die .dagen vr>j_ veel konde worden uitgeregt. Daarenboven ver-: zeide! hy, m dat zelfde jaar, den Prins van oranje in zij-, pen befaamden overtogt van de rivier de Maaze In gëene geringe maate moer, reeds nu, Jonkheer sonoi in; ■sPrinfen vertrouwen gedeeld 'hebben. Een blijk hier van kunnen wij vinden in de fchriftelijke volmagt, welke zijne Doorluchtigheid, beflooten hebbende, om, bij de welgezinde, jn de Nederlanden, eene geld verzameling te doen, onder ands- rennage dij den Hoornbrug, op eene plaats, de Ruiterkamp fndTlr" oeidf'r 'er denLeeraar J«den fmaak en naar de denkwijze der Hervormden, te hoo-, S/ .TOf".de Land'^es, 'van wegen den Ko- mng van Spanje, s jaars daar aan, van alle Edelen, Amptenaars en Wethouders, een nieuwen eed vorderde, bij welken ?.j zich moesten verbinden, het Roomfche geloof te zullen handhaaven , de Beeidftormers ftraffen en de Ketters uit poien, hadt *onoi, op het voetfpoer van Prinfe willem van oranje, en nevens verfcheiden andere Edelen, de koenheid om het doen van dien Eed te weigeren. "Eene andere proeve yan zijne gezintheid nmnv>nr s.* v..b.^. ir^i-,.  ■SONOI. (DIDERIK) 231 andere aan sonoi verleende. Deeze nam verfcheiden Predikanten, zo in Holland als in het Sticht van Utrecht, ia den arm, om heimelijk hunne Ledemaaten te ondertasten en tot handreiking tot den algemeenen nood aan te fpooren. Eerlijker was dit middel, en flaagde tevens gelukkiger dan een ander, welk sonoi , in den Jaare ,1570, bij de hand nam, om eenige penningen magtig te worden. Te Antwerpen lag thans zekere Schipper jan gilliszoon , hebbende zijn fchip met eenen kost. baare vragt belaaden, na Italië beltemd. Sonoi was hier van verwittigd. Verlekkerd op zo een vetten buit, kreeg hij den inval om denzelven zijnen eigenaaren te ontvoeren, en voor den Prinfe van oranje te verzekeren. Ter bereikinge van zijn oogmerk bedient hij zich van twee Amfterdammers., jan beth janszoon en jan koenenszoon , den eerften een' Koopman, den anderen een Notaris. In naame van sonoi, doch niet zonder medeweeten van zijne Doorluchtigheid, treedeu deeze met den Schipper in onderhandeling, en worden 't eens, voor eene fomme van tweeduizend guldens, dat deeze met zijne te werkftellers zal zaraenfpannen, om zijnen Reedcren of bevragteren hunnen eigendom te ontvoeren. Zo gedaan als gezegd. Jan gilliszoon, op zijne reize, tot op de hoogr te van Rochelle gevorderd zijnde, loopt in die haven binnen, alwaar Graaf lodewyk van nassaü, 's Prinfen broeder, zich «hans bevondt, en die, volgens affpraak, de helft van den buit zou genieten. Voor de halve waarde, dat wil zeggen., voor ruim tweeëntwintigduizend guldens, wierdt de laading in de gemelde Stad verkogc Naa aftrek van de eene helft voor den Graave, en van de onkosten, welke 'er op de andere helft liepen, droop 'er voorts zo veel van het overfehot door de vingeren , dat sonoi niet meer dan zeshonderdenvijftig guldens , in zuiver overfehot, ontving. Een toeleg, om Utrecht te doen omvallen na de Staatfche zijde, door sonoi, geflerkt met aldert van hugtenbroek, in den Jaare. 1571, beraamd, liep insgelijks te niete, voornaamelijk om dat de tegenwoordige Slotvoogd van Vredenburg, beter dan zijn onlangs overleeden Voorzaat, den Spanjaard was toegedaan. Terwijl, in de Nederlanden, de zaaken, voor de belangen der Vrijheid, zich een weinig gunltiger begonnen te vertooTitttt 4 nenj  SONOI. (DIDERfK) éS^tsSi^ sono1 sez°Dden - fcb'e Kreten l i WerVen van tien v"nde!en Duit- eenl g d t"\t 7' ^ dp ^^Nederlanders, S "d zfch bevond/ S?* « * de Enkhutenl \,9TlS W ^ ^ VS" het omflaan van met ZlZ\w J' beg3f hij ^« derwaarts, kwam 'er met geene fctame moeite binnen,, en wierdt 'er met tekenen van groote bbjdfchap ontvangen. Sonoi, „aameliik, was re 2 fctL V flaa" dieT\Stad' d0ch terwii' all« ^ch daar toe fch.kte, door z„ne Doorluchtigheid t0t zijnen Luitenant en Gouverneur van het Noorderkwartier benoemd. Bij zijne fölte^^ 2ij"en L^ vertoond hïben hTn J1 t 'D Z',ne Waardi^eid erke»d> en maakte, van Srift ZL " ee"en aanvanS' ™ëens zijn Berigt- fchrift moest sonoi de Steden van Westfriesland en Water- ëoldST T6 Vrijheden' aIdaar den gezuiverden Godsdienst doen oeftenen, naauwe wagt doen houden, toez.gt op de Vestingwerken hebben, de ballingen wederom inroepen, de In- en Opgezeetenen van beiderlei Godsdienst yoor overlast bewaaren, de Wethouders, den Prinfe toegedaan, in dtenst houden, de andereu afzetten, en, eindelijk, de Kentfieraaden doen optekenen en de Koninklijke inkomften ^oen ontvangen, door iemand, bij hem, met goedvinden van «e Wet , daar toe aangefteld, tot dat, bij mijnen Heer den frms, daar op nader zoude worden gelet Sonoi dan in zijne aanzienlijke waardigheid erkend zijnde, zo.ras hi,, oP de bewaaring van Enkhuizen, de noodige bevelen hadt gefteld, begon ftraks op middelen bédagt te zijn pmook de anaere Steden van het Noorderkwartier den sM jaard af en den Prinfe van ohanje re doen toevallen. ££ fienbUkhë t eerst aan de beurt. Ter gemaküjke betnagtigiuge oordeelde de Stadhouder hem de kans fchoon te' ftaan f doordien men eenige Waaien, door den Hertog van alva , een;, gen trjd geleeden derwaarts gefchikt, aldaar «iet hadt wiü'en binnen laaten. Hierom zondt sonoï de Hoplieden koikhaver' ^abeljaaüw en' brouwer na die Stad, om met de Wethonï derfthap ,n onderhandeling te treeden. Doch de Slotvoogd Jonkheer korneus van RySWyK, ftondt in ande,e en  SONOI. (DIDERIK) aft en wist, onder allerlei voorwendzels, het toetrcc-den tot de onderhandeling, nu onder 't een, dan ouder ha andei voorwendzel, van de hand te fchuiven en draaiende te houden. Om dan te verhoeden, dat, onder het marren, de Stad, van elders, verfterking zoude ontvangen, befloot sonoi den weg der gewelddaadigheid in te liaan. Benevens de gemelde Hoplieden en hun volk, zondt hij twee Vaandelen Enkhuizers, onder klaas kroes en jakob in 't hof , om de Stad van twee kanten te overvallen. Thans namen de meeste burgers hunne toevlugt tot het Kafteel, laatende hunne Vrouwen en Kinders in de Stad , welke nu in de magt der aanvallers viel. Om ook het Slot magtig te worden , bedienden zij zich van een zonderling middel. De Vrouwen en Kinderen der gevliig-' ten plaatften zij in de fpits, om hun tot eene borstweeringe te dienen, en trokken aldus op de Sterkte aan; in de vaste onderftelling dat het gezigt van de dierbaare panden den opgeflootenen den lust tot het bieden van wederrtand zoude beneemen. Dit middel deedt de bedoelde uitwerking, en Medenhlik koos de zijde van oranje , in het begin van de maand Junij des Jaars 1572. Toen wendde sonoi het oog Da "Hoorn, op welks bemagtiging die van de overige Steden van het Noorderkwartier , Alkmaar , Edam , Monnikendam en Purmerend, fpoedig volgde. In ieder deezer Steden ftelde Sonoi Overflen of Stadvoogden aan. Omtrent den zelfden tijd begon men in Friesland, zo wel als elders, eenige Vrijheidgezinde beweegingen te befpeUren. Die 't werk aldaar aanzetteden, waren de Edeletnepuco mar. tena, syds botmia, tiete hettinga , sjeri' galama eil PlËi ter kamminca. Van deeze fchreef de eerstgemelde aan sokoi, om vier of vijf Vaandelen Knegten. Doch, voor zo veel de Stadhouder van Noordholland, in dien oord , eene >menigta Plaatzen moest bezetten, waar toe veel volks vereischt wierdt, konde hij niet meer dan één Vaandel misfen. Welke huip, hoe gering ook in zich zelve, nogthans merkelijkcn diëtist deedt, om het Slot van Stavoren te bemagtigen. Amfterdam bleef, onder dit alles , nog Spaanschgezipd, De Admiraal boshuizen, met de Vloot dier Stad geiierkt, hadt de Enkhuizenaars merkelijk gekweld en benaauwd, en Tttttt s buif  314 SONOI. (DIDERIK) buiten de Woordpoort verfcheiden Huizen en Wooningen afge> brand. Om hem dit betaald te zetten, en Amjlerdam te be«aauwen, deedt sonoi den Waterlandfchen Dijk, tegenover den Stad gelegen, bezetten, de Zaandammer Sluizen, Nieu. vendam en eenige andere Dorpen befchanzen. Men zogt hem dit, van de andere zijde, door middel van eenige groote en Jdeine Schepen, te beletten. Doch sonoi, uit de Steden Hoorn , Edam en Monnikendam etlijke Galeien hebbende bij een gebragt, noodzaakte dezelven, van hun voorneemen af te zien, en hem ongemoeid zijn werk te Iaaten voortzetten. Hier door rees den Stadhouder en den Noordholianderen de moed zo hoog, dat zij hunne gedagten lieten gaan over het vermeesteren der Zuiderzee , en eenige Schepen en Galeien uitrustten, met oogmerk om de Amflerdamtners van den voordeeligen Oosterfchen handel en fcheepvaart te verlleeken. Ondanks deezen voorfpoed, mishaagde den Staaten, inzommige opzigten, het gedrag van sonoi, voornaamelijk, naar het fchijnt, met opzigt tot de maatregelen, welke hij, in het voeren van den Oorlog, volgde. Althans vonden zij geraa. den, in de maand O&ober des meer gemelden jaars, Jonkheer jan van vliet en reinier kant na het Noorderkwartier te «enden, om, nevens den Stadhouder, het bewind der zaaken van Oorlog, in dien oord, in handen te hebben. De Stad Haarlem, omtrent deezen tijd, door den Spanjaard, jammerlijk benaauwd, vorderde hulp van allen, welke, in deezen oord, 'er eenige konden toebrengen. Om den vijand afbreuk te doen, en den toevoer te beletten , hadt sonoi den raad gegeeven, om op Half wegen tusfchen de gonoemde Stad en Amfterdam, bij. het Huis ter Hart, een gat in den Haarlemmerdijk te graaven, en voorts te befchanzen. Gewisfelijk ware dit zo veel geweest, als den vijand op een Eiland zetten. Doch de Prins vondt dien voorflag niet geraaden, onder andere, om dat hij geen nut konde aanbrengen, zo men geen meester te water ware. Daarentegen zondt zijne Doorluchtigheid, in de maand Maart des jaars J573, bevel aan zijnen Stadhouder, om zich te verfchanzen , buik, een' ratte, die, benaauwt door de hitte, en nerghens „ anders te graaven vindende, hem, met bijten en krabben, „ naa 't ingewant dolf. Men befmeerde zijn' manlijkheit met „ room, en deed ze trekken van een zoghkalf. 'T zelfde „ Iidt deeden zij opbiaazen, door een riet, dan booven toe„ binden, en hem met ftoxkens in zijne liezen f]aao. Men „ fnerpte hem , booven dien , 't lichaam, met gloeijende „droppen fpex, die gaaten als Huivers etften."... Maar bet hart wordt mij week, onder het uitfchrijven van alle deeze barbaarsheden. De elendeling, ten laatfte, ten einde zijner kragten, en gemoedigd door de belofte zijner Regteren van gced en bloed te zullen behouden, zeide toen alles wat men begeerde dat hij zeggen zoude. Bij alle de overige fchenddaaden , voegde men nu nog die van trouwloosheid. In naame van sonoi velde de Bloedraad een Vonnis over nannïng, op zijne gewaande misdrijven gegrond, volgens 't welk men hem verwees, om leevende opengefneeden, het hart uit zijnen borst gehaald, en hem in 't aangezigt geftnakt, voorts het lichaam gevierendeeld, de ftukken aan de Poorten van Hoorn gehangen, en het hoofd te JFognum ten Kerktoren te worden uitgeftoken. Te Hoorn, hoewel met grooten tegenzin der Wethouderfchap, wierdt dit Vennis volvoerd. De rampzalige lijder, deoze fchendige woordbreeking zijner Regteren verdaan hebbende, herriep alle zijne voorgaande békeiKCöLfeii, ook toen hij ter ftrafplantze wierdt geleid, niettegetiftaaride men, ora hem te bedwelmen, hem dronken had: gemaakt. Der optekeninge niet onwaardig is het, dat als de Lee.-v.-ar iuriaan ei-eszoon, die den lijder in zijn uiterfte verzeilde, hem, zo dikmaals hij van zijne onfchuld fprak, in de reden viel, nannino hem binnen drie dagen voor het jongfte Gerigt van den Opperften Refter daagde; *t welk op den Leeraar zo diepen indruk maakte, dat Lij mistroostig van de .Geregtsplaats na huis ging, en binnen of kort naa den beilemden tijd overleedt. Hit flagtoflir der wreedheid, welk nu volgde, was de reeds genoemde pieter nanningszoon , een deftig en vermogend Huisman van Bennir.gbroek, Nog heviger, indien het mogelijk ware, dan ^zijne lotgenooten, wierdt deeze gefolterd. Men  SOTVOI. fD'IDERÏK) ftffi Men deedt hem gaten, daar twee vingers in leggen konden,■onder de oxelen branden. Men knetde zijn lichaam met zevenf 'koorden teflens, eh wrong Ze' toe, met zulk een geweld, dat ze kneepen in den bank fneeden, en, door huid en vleescli kervende, het naakte been1 ontdekten. Dit maakte hem de handen t'onbruik : zo dat men hem, zeven weeken lang, als een jonggebooren kind moest voeden. Vlammend fpek, in' brandewijn gedoopt, wierdt op zijn hoofd geplaatsteri door eene menigte torren hem de buik doorboord. Door' middel van een werktuig, een loopend windas genaamd, rekte men zijn lichaam uit elkander.- Huikesloot, een der Regteren, hadt de onmenfchelijkheid, van, bij wijlen, den afge-tnatten beul te vervangen. SoNor zondt met' voordagt Ratten1 van Alkmaar na Schagcn, om hier ten zelfden oogmerke, als aan den voorgaanden elendeling,- te dienen. Als de Ras' den hartkolk raauw gewroet en geknaagd hadt, leide men' •gloeiende kooien in de verfche wonde, en fchroeide de ge. martelde ledemaaten. Onverduldigt in 't einde, en onmagtig'om verdere folteringen te verdraagen, kwam pieter nanninüszoon insgelijks tot bekentenisfe,- befchuldigende niet flegts zekeren piet el ,- en eenen jan jeroenszoon , aanzienlijken" Roomschgezinden burger van Hoorn, maar ook een groot getal huis- en Reelieden,- Zelf de geheele Schoutambagten vari Zijbekarspel en Benniughroek, als meew'ustigen van het verraad. Men wilde nu ook den gemelden jeroenszoon tet' fcherpe proeve ' rengen,- en, ten dien einde,- uit zijne geboorteliad na 't Huis te Schagen overvoeren. De Regeering van Hoorn, hebbende reeds een kwaad oog op den wreedeiï ■handel gekreegen, ■ verzette zich tegen het vervoeren van haaren burger; doch zij bezweek voor het fcherp aanfchrijven' 'Van soNor, mids, egter, dat de Schout en twee Schepenen i der Stad bij de ondervraagingen zouden tegenwoordig zijn. TMen hieldt zich evenwel niet aan deeze voorwaarde, maar pijnigde jeroenszoon viermaalen, in den tijd van twee dagen '4 )bij afweezen der Hoornfche Gemagtigdeh. Hier uk reezen [fclagten, én voorts oneenigheden tusfchen de Regéering vsé \1H00m en den Overfte sonoi;'die, zijns onfegts bewusr, riè' «efstgemelde tot zwijgen zogt te brengen, door haar te laaien v v v v V v jï  S44 SONOI. (DIDERIK) rieken, alsof hij dezelve voor medepKgiig aan het gewaand, verraad hieldt. De Heeren, zich daar aan niet kreunende, vervoegden zich daar op bij Prins willem, met een Smeekfchrift, in naame van jan jeroenszoon; 't'welk zo veel ingangs vondt, dat zijne Doorluchtigheid verboodt, met het onderzoek voort te gaan, buiten bijzijn van twee zijner Ge» magtigden. Tegen deeze uitfpraak verzette zich sonoi , en beveelt den Regteren, het gellaakte werk te hervatten; die, egter, het hart niet hadden, om 'sPrinfen gebod te overtreev den.: welke, voorts, aan sonoi uitdrukkelijk bevel zondt, om, tot nader order, bet ftuk te ftaaken. Intusfchen deedt men herhaalde aanzoeken, om lieden te vinden, die, in naam zijner Doorluchtigheid , de verdere ondervraagingen der Gevangenen zouden bijwoonen. Men ftootte overal het hoofd, ook bij Mr. johan van oldenbar» Keveld,, thans Advokaat der Staaten voor het Hof van Holland. Aldus bleef het werk hangen, en wierdt men, eerlang, te raade, de gevangenen te onsflaan, zo als- ooit, ten aanzien van zommigen, gefchiedde» Jan jeroenszoon en pieter nanningszoon bleeven in hegtenis tot naa de Gendfche Bevrediging, die in de maand November des Jaars 1576 geflooten wierdt. Uit kragt der Vredepunten wilde men hen toen op vrije voeten ftellen; doch zij begeerden regt. De Staaten van Holland belastten hen te ontllaan onder handtasting. Doch sonoi ftoeg het in den wind, begeerende dat zij, in gevolge van den Vrede, zouden uitgaan. Thans kwam de zaak aan het Hof, die zijnen Prokureur na Schagen zondt, alwaar hij den Slotbewaarder niet vindende, de gevangenis met geweld deedt openen , en voorts de gevangenen r,a Delft voerde. Zij zaten hier niet lang, maar wierden door het Hof, bij 's Prinfe goeddunken, onder handtasting, losgelaaten. Straks naa hunne thuiskomt, ligtten jan jeroenszoon en pieter nannincszoon een Mandement yan put ge of Daagbrief van zuiveringe, en riepen sonoi., de Regters, en elk, die iets op hen te zeggen hadt, voor het Hof. Sonoi kreunde zich niet daar aan, drijvende dat de zaak, met de Gendfche Bevrediging, moea gefmoord worden. De geflaakten, van hunnen kant, vtrneemende dat de meet te Noordhollandfche Steden, welke vaa  SGNOI. (DIDERIK) a+S van sonois hand vloogen, bun tegen waren, en dat zij, langi den weg van regten , een langzaam einde zouden vinden, lieten, door hunne Advokaaten , zich beweegen om ftil te zitten: te meer, alzo zij, ter verdeediginge van hunnen goeden naam, zich nu genoeg gekweeten hadden. Zulk eenen afloop nam dit werk, door Hollanders, ja, volvoerd, maar door soncj, eenen uitlander, begonnen en gedreeven; en 't welk, meent men, ten voornaamen oogmerke hadt, om den Rooraschgezinden op verandering van Regeeringe eens voor altoos den moed te beneemen. Thans hervatten wij het Verhaal van sonois verdere verrigtingen. •In den aanvang der maand Maij des Jaars 1576 vertrok hij, met etlijke fchepen, van Edam, koers zettende na de Vegt, met oogmerk om op Muiden eenen kans. te waagen. Hoewel het Kafteel dier Stad toen nog geene aarden Wallen, en eene Bezetting van flegts twintig man binnen hadt, zag hij, nogthans, geenen kans, om hetzelve, zonder het geweld van grof gefchut, fpoedig genoeg te dwingen. Derhalven fchreef hij om twee Kartouwen na Noordholland; voorts om meer Oorlogfchepen, om ze bij Aui^rdam voor de wrakkeu te leggen, als mede om Schansgraavers en mondbehoeften. Terwijl sonoi na 't een en ander wagtte, veroverde hij den Schans bij Diemerdam, op den Muiderdijk. Eer nog de gevraagde verflerking aankwam, wierdt hij van daar verdreeven, en in zijn oogmerk op Muiden te leur gefteld. Want •een deel Amfterdammers te water, en eenig Spaansch Krijgsvolk te lande zijnde aangerukt, wierdt hij van zulk eenen fchrik bevangen, dat hij in allerijl de vlugt nam in zijne fchepen, met verlies van tweehonderd man; hoewel een Schuitevoerder hom naderhand in 't aangezlgt verweet, dat hij zelve de oorzaak van den fchrik, en het gevaar bij lange na niet zo groot als die geweest was. Gelukkiger was sonoi, 'sjaars ts vooren, gedaagd, in eene onderneeming in Friesland. Honderdëntwintig Soldaaten en dertig Vrijbuiters derwaarts gezonden hebbende, namen deeze gang na het Dorp Balk , 't welk zij deerlijk pionderden j zendende voorts .den buit , bij hen op vijfentwintigduizend Vvvvvv g guJU  •** SONOI. (DIDERIK) guldens gefchat, in fchuiten en onder goede bewaaring, na den Zeekant, om voorts nog eenige fteenen huizen te bemag. tigen, op welke de meeste rijkdom was gevlugt. Intusfchen was het gerugt der plonderinge gekoomen ter ooren van eenig Knjgsvolg van tteep, Stadhouder van 't Gewest, 't welk in de Lemmer bezetting hieldt. Gefterkt met eenige Huislieden,^ bemagttgen zij den Dijk, om de Sonoifchen den weg na dé mnepen af te fnijden. Deeze , hoewel flegts één tegen zes, hun verhes voor zeker houdende, zonder eenen ongemeenen «ag van kloekmoedigheid, vielen zulks op de Spaansgezinden aan, dat zij dezelven fpoedig op de vlugt dreeven. Zonder verlies van een enkelen man, bereikten zij voorts hunne fchei pen, en keerden met de veroverde goederen gelnkkiglijk in ÏNoordholland, van waar zij waren afgeftoken, Tot eene zeer gewigtige onderneeming wierdt sonoi, in het einde des Jaars 1577, te werk gefteld. Amfterdam was toen-nog Spaanschgezind. Om deeze gewigtige Stad, voor de Staatsfchen, te winnen, zogt men nu, alle dienftige middelen te werk te ftellen. Zo wel aan de zijde van het V als aan den Landkant, hieldt men de Stad zo goed als ingefloofen? Om haar nog meer te beuaauwen, en aan de reeds aangevangene onderhandeling kragt te geeven, zonden de Staaten bevel aan sonoi, om Amjlerdam zo naauw in te fluiten, dat ?er, zonder zijne kennis of toeftemming , niets uit of binnen mogt. Met eenige Vaandelen knegten uit het Noorderkwartier aangerukt, floeg hij zich in het Karthuizer - Klooster, in 't Leproozenhuis en op verfcheiden paden en buitenwegen neder. Op de fchriftclijke vraage der Pvegenten, wie hem tot deeze onderneeming hadt aangefpoord, zondt hij een beleefd! •antwoord, dat zulks gefchied was op last der Staaten, en om te verhoeden, dat de algemeene vijand iets ten nadeeié (fer Stad zoude onderneemen; beloovende voorts veilig geleide aan de boden, welke zij na Delft wilden zenden. Dit ïiïettegenftaande hieldt men, nu en dan , over en weder, fchutjpvaarte, en wierdt 'er eenig bloed geftort. Intusfchen waren §e Regenten der Stad met zijne Doorluchtigheid, over de Voldoening, in onderhandeling, en deeze, in het laatst van 3g maand December, op zo een goeden voet gebragt, daf.de  SONOI. (DIDERIK) Sekretaris hillebrand. bennink daar van berigt zondt aan sonoi, met verzoek om, uit dien hoofde, alle vijandlijkheden te ftaaken. 't Lust ons, van 's mans antwoord, een letterlijk affchrift hier nevens te voegen, om hem, zo als in zijne daaden, ook in zijnen fchrijftrant te leeren kennen. „ Infonders goude frundt. „ U. L. brief hel* ych met blytfchap ferftan dat dy faeken „ vop eyn gouden nop flan, dar ych byt got fynnen fegen fordts to te willen genen, fan dat ych myn follich fal wyl„ Iep halden fan ymans te befchadige kont U. L. fych uyt „ allen ferfekeren van ewen husman dan fan alle'dy onder ,, Stat wonen olF dy wtter Stat follen wyllen komen, al wol„ lenze geit vp hor hoft dragen, ende es ook eyn orfaek dar van dat ych fellefs met dy knechten bin gekomen vom „ fuolcxs ende dergelicke vor te komen, hyr met wyl ych „ V. L. den heer befellen, ferwachtende hyer ewe kompïle ,, bynne het Kamfer Kloster. Den lesten December" Anno •> 77-" (Was get.) V. L. goude frunt dierdrich sonoy. Van elders is bekend, hoe de Stad, in de maand Februarij des Jaars 1576, zich met de Staaten en zijne Doorluchtigheid verdroeg. Sonoi, thans zijn werk verrigt hebbende, brak, eerlang, op met zijne troepen. Geduurende de volgende jaaren leende sonoi de hand tot het bemagtigen van etlijke (leden, in onderfcheidene Gewesten, onder andere Kampen, Deventer, Vollenhoven en Staveren. In zijnen togt na Friesland, drong hij door tot heel in het Noordlijk gedeelte van het Gewest, alwaar hij eenen veldflag leverde aan de Rennenbergfchen , en dezelve noodzaakte, met zwaar verlies, in de Pïpvincie van Stad en Lande de wijk te neemen. Vvvvvv 4 Ou-  H$ SONOI. (DIDERIK) Onder dit alles kwam Prins willem de I, op de bekende wijze, aan zijn ontijdig einde. De Graaf van leicester, Zêdert, uit Engeland herwaarts gekoomen, pm het bewind van zaaken te voeren, meenende in sonoi èenen man naar zijn hart te befpeuren, vleide en ftreelde hem op allerlei wijze; bevestigende hem niet flegts in zijn voorgaand bewind, maar zijne magt, daarenboven, in verfcheiden opzigten, merkelijk vergrootende. Om den band der yerbintenisfe te vaster toe te haaien, lelde sonoi aan den Engelllien Landvoogd den eed van getrouwheid af. Intusfchen gaf deeze vermeerdering van magt, den Overfle sonoi verleend, eerlang, ftoffe tot misrtoegen tusfchen 's Lands Staaten en leicester. Men 'viel kjagtig over de uitgebreidheid van den Lastbrief, welke, in 't eerst, flegts ten voorwerpe gehad hebbendei, het bewind der zaaken van Oorlog, nu ook tot de burgerlijke Regeering van het Noorderkwartier was uitgeftrekt. 't Zij de Engelsman begreep, dat de Staaten de waarheid en het regt aan hunne zijde hadden, of om andere redenen, hij ftelde althans de magt van sonoi in hunne befcheidenheid; 'fchrijvende, in de maand November des Jaars 1587, in eenen brief aan de Staa. ten van Holland, dat indien zij den Lastbrief van sonoi, in 't een of ander, nadeelig vonden te zijn aan Graave maurits, of aan de Voorregten de? Steden, zij daarop nader orde mogten ftellen, Leicester hier op na Engeland vertrokken zijnde, ontbooden de Staaten den Overfte sonoi in 's Graavenhage. Hier vraagde men hem zijnen Lastbrief af, om eenen anderen te aeé'men van Prmfe maurits, en om aan denzelven zijnen eed te doen. Doch sonoi hadt hier geene ooren na; hij weigerde het een en ander, onder voprwendzel Van den eed, door ' «em aan den Graave van leicester gezworen. Geduurende deeze onderhandeling, ontving men de tijding van het verraad door de Engeirche Overften stanlei en jork, te Deventer erj Zutfen gepleegd. Zonder de zaak in gefchil thans verder ge roeren, maar dezelve in ftaate Iaatende, belastten de Staaten aan sonoi, zich na Neordhplland, en van daar na Overijsfel £h Gelderland te fpoeden, om op de bewaaring van Steden Sterkten te pasfen, en voor de veiligheid der grenzen te zor-  SONCH. (DIDERIK) 2aj zorgen. Terwijl hij deezen last verrigtte, vonden de Staaten en Prins maurits geraaden, het Vaandel van Jonkheere arent van duivenvoorde na Medenblik te zenden, met order dar, het aldaar bezetting hadt te houden, ter aflosfinge van een Vaandel van soNOI, 't welk onlangs uit Kampen daar binnen was gekoomen, doch nu verdeeld en na verfcheiden Plaatzen moest gezonden worden. Maar sonois Stedehouder, die thans in de Stad het gebied voerde, weigerde het opgeëischte Vaandel van daar te laaten trekken, en duivenvoorde binnen te laaten, zonder last van zijnen Overfte. Deeze, bij zijne wederkomst, verftaan hebbende, wat 'er, in zijn afweezen, was voorgevallen, toonde zich daar over zeer gebelgd, en ontveinsde zijn misnoegen niet, toen, kort daar op, een Afgevaardigde uit 's Hage kwam. Want als deeze hem eenen Lastbrief aanbood t, bij welken hij, van wegen Prinfe maurits, in zijn bewind over het Noorderkwartier wierdt bevestigd, mids hij aan dien Prinfe en aan de Staaten van Holland zijnen eed vernieuwde, en nog eenen anderen Lastbrief, die hem de Slotvoogdij van Medemblik opdroeg, in de plaats van den onlangs overleedenen Jonkheere kornelis van ryswyk, weigerde hij zo wel den eenen als den anderen aan te neemen en te bezweeren, zonder eerst ontflagen te zijn uit den eed, welken hij aan den Graave van leicester hadt gedaan; zendende voorts aan Prinfe maurits zijne fchrifcelijke ontfchuldiging, en dat hem de gegeevene reden ten beste mogt genomen worden. Thans nam men het befluit , dat Prins maurits , in eigen perfoon, verzeld , onder andere, van den Graave van hohenlo , na Medemblik zoude reizen, om sonoi in den eed te neemen, of, indien hij daar toe niet konde befluiten, andere orde te ftellen. SoNor, hier van ver. wittigd, vondt zich in geene kleine verlegenheid, of hij de Heeren binnen laaten, of buiten moest houden. Naa de zaak bij hem zelven en met zijne vertrouwelingen overleid te hebben, de gunst van den Engelfche Koninginne en van den Graave van leicester boven die der Staaten en van den Prinfe (lellende, wierdt hij te raade, twee Afgevaardigden aan den Prins te zenden, met verzoek dat het zijner Doorluchtigheid mogt behaagen, voor deeze reize niet binnen Mcdem~ Vvvvvt 5 blik  SSP: SONOI. (DIDERIK) Mik te koomen. Hij hadt dit befluit niet genomen, of hij ontving berigt, dat de Heeren geen half uur meer van de Stad waren. Nu moest het buigen of berften. Sonoi kiest het laatfte, en zendt de twee mannen uit om zijne verfchooning te maaken bij zijne Doorluchtigheid; bezettende voorts de Poorten der Stad, en dezelve fluitende voor Prins maurits en diens gevolg; welke hierop, over Enkhuizen, zijnen weg na Hoorn nam. Hier kwam willem mostart, uit sonois naam, den Prins fpreeken; die daarop eenige Gemagtigden na Medemblik zondt; zonder dat deeze, egter, iets op sonoi jonden verwinnen: weshalven zijne Doorluchtigheid, onverrigter zaake, na 'sGraavenhage moest wederkeeren. Niet lang daar naa zonden de Staaten van Holland, aan den Overfte, andere Gemagtigden, die in gefchrift en bij monde met hem handelden, doch insgelijks zonder vrugt, dewijl hij zich hieldt aan het antwoord, uit Engeland te verwagten, en het ongeraaden hieldt, met inneemen van nieuw Krijgsvolk, zijn leeven in gevaar te ftellen. Daarenboven, even als leicester, zijn hof maakende bij de Predikanten, wist hij eenigen derzelven te beweegen tot eene fchriftlijke verklaaring, volgens welke „sonoi, met zijne weigering van den eed aan de Staa„ ten en aan zijne Doorluchtigheid , niets onbillijks dreef, „ maar de eere Gods, den welftand der Kerke en 't gemeene „ welzijn hartlijk tragtte te bevorderen." Onder dit alles vernam sonoi de tijding, dat men de BeZettingen van Enkhuizen en Hoorn van zin was te veranderen. Geene Knegten van andere Regimenten aldaar willende dulden, ontboodt hij hierop twee zijner Vaandelen uit Overljsfel, en fchreef met een aan de twee Steden, dat zij ze van leicesters wege hadden in te neemen. Die van Enkhuizen antwoordden liierop, dat de Luitenant van hohenloos Vaandel, met vijfenveertig Muskettiers, voor hunne Poort lag, maar dat zij beüooten hadden, geenerlei Soldaaten, door wien ook gezonden, binnen te laaten. Onder alle deeze ftribbelingen vonden de Staaten en Prins maurits geraaden , een weinig.toe te geeven, alzo sonoi verklaarde, geen voorneeme te hebben, dan zich te verantwoorden, en zijnen perfoon te verzekeren» Hierom fchre'even ze hem aan, dat ze hem tijd  SONOI. CDIDERIK) ï'jd gunden, tot dat hij antwoord uit Engeland .zoude ontvangen hebben, en daar wede het gereezen misverftand voor bijgeieid hielden. Dit niettegenftaande hieldt sonoi zijnen hei* melijken handel met Engeland geftadig gaande, van waar hij, door heete brieven van den Graave van leicester, en van Koninginne elizabeth zelve, in zijne wederfpannigheid meer pa meer geftijfd en gefterkt wierdt. Doch zijne dubbelheid kwam, eerlang, aan het licht, en bewerkte zijnen val, gelijk wij nu nog verhaalen zullen, In den aanvang, naameüjk, van het Jaar 1588 befpeurde men eenige muiterij, te Medemblik, onder het Krijgsvolk van sonoi, 't welk volle betaaling van agterftallige foldij eischte. De Overfte gaf hun goede woorden, en, om den fchijn van gevaar voor zijn eigen perfoon te vertoonen, week hij op het Slot. Intusfchen wierdt hij verdagt gehouden bij de Staa, ten, als of hij de oproerigheid geftookt hadt: te meer, dewijl hij vierhonderdvijftig man meer binnen Medemblik ge. bragt hadt, dan hem belast was. Men zondt dan Gemagtigden, om hem en zijn volk tot reden te brengen. Vergeefs, EVen weinig baate deedt eene pooging yan Prinfe maurits , tot eene afzonderlijke onderhandeling met de Bezetting van Medemblik. Want sonoi was met haar afgefproken, dat zij geene andere bezetting zoude ontvangen in de Stad, en zij dezelve niet zoude verlaaten, voor dat zij de volle betaaling zoude bekoomen hebben. Het vermoeden van flinksheid, ten aanzien van sonoi, was verfterkt, zints men vernomen hadt, dat hij zes tonnen Buskruid van Amfterdam hadt doen koomen; waar uit men afleide, dat hij een oogmerk hadt om zich binnen Medemblik te verfterken. Zulke maatregels van den wederfpannigen Overfle noodzaakten de Staaten en Prins maurits, om tot het uiterfte te koomen , en zich met geweld van de Stad te verzekeren, Verzeld van 's Lands Advokaat johan van oldenbarneveld es eenige andere Heeren, begaf zich zijne Doorluchtigheid, in de maand Februari] des Jaars 1588 , na Medemblik op wes, over Hoorn, alwaar het hem, niet, evenwel, dan met zeer veele moeite, en niet zonder gevaar, gelukt was, een Vaandel yan sonoi ter Stad uit te fchikken, Op den zevenëntwht.  *£* ^SONOL ( DIDERIK) tigften verfcheen de Prins V00r de Stad, werwaarts, intusfchen, willem bardej , Burgemeester van Amfterdam , door den Kaad v«n Staate was gezonden, om sonoi tot onderwerping te beweegen. Toen men hier van geene baate zag, begon Pnns maurits , met de Noordhoilandfche Poorters en de Krijgsknegten, welke hij bij zich hadt, zich op de toegangen der Stad te verfterken. De belegerden en belegeraars fchooten , nu en dan, op elkander, en hielden ook, zomtijds, fchutgevaarte. Onder dit alles wierdt sonoi, in zijnen tegenftand, gefterkt door de hoop op hulp uit Engeland, en door eene briefwisfeling met daniel de dieu, Predikant te Vlisfingen; die hem, gewisfelijk, berigt zal gezonden hebben van de aankomst van den Engelfchen Admiraal karel howard , in dien oord, met acht groote fchepen en zes Pinasfen , welke, volgens fchrijven van jan Michielszoon, ten dien tijde Predikant te Groo. tebroek, aan sonoi tot ontzet waren toegefchikt. Ook hadt hij na Kampen en Harderwijk gezonden, om te verneemen, of het gedeelte van zijn Regiment, welk in die Steden bezetting hieldt, zijne zijde zoude willen kiezen. Doch de boden, welke het antwoord moesten overbrengen, vielen in handen van het volk van Prinfe maurits. Om het volk rondom de Stad te benaauwen, hadt hij ondernomen, om den Dijk bij Medemblik door te fteeken, en alzo het Staatfche Leger het water van de Zuiderzee op den halze te jaagen. Doch, om den tegenftand , welken hij hier in ontmoette, wierdt de onderneeming niet volvoerd. Om zijne aanhangers moed te doen fcheppen, vertoonde hij, van tijd tot tijd, brieven, vol beloften van hulpe, hem, zo als hij voorgaf, uit Engeland toegezonden; hoewel anderen meenden, dat alJes verdicht was, en het Londen, van waar de brieven, zo als men voorgaf, kwamen, niet verder lag dan het Oosteinde van het nabunrige Dorp Twisk, van waar de Nieuwstijdingen, met Jagten, afgehaald en in de Stad gebragt wierden. In deezen fiand van zaaken, ontving sonoi berigt uit En. getand, dat de Graaf van leicester afftand van zijn bewind, 5a de Nederlanden, hadt gedaan; waar uk volgde dat hij van dan  SONOI. (DIDERIK) a$& den eed, den Engelfchen Graave gezworen, ontflagen was. Zedert tradt Prins maurits, door bemiddeling van den Engelfchen Overfte willougby, van nieuws, met sonoi in onderhandeling. Het Verdrag, bij die gelegenheid geflooten, hieldt in, dat de Overfte sonoi in het bewind, en binnen Medenblik met zo veel volks zoude blijven, als, volgens nadere bepaaling, raadzaam zoude geoordeeld worden: mids hij, op eigen gezag, geene nieuwigheden zoude beginnen; en dat, voor 't overige, de Raad van Staate sonoi van een behoorlijken Lastbrief voorzien, of anders hem een eerlijk affcbeid zou bezorgen. Hoewel de rust binnen Medenblik hier mede herfïeld fcheen, was dezelve, egter, van geenen langen duur. Sonoi, naamelijk, hadt, al voor lang, den haat der Medenbiikfche burgerije zich op den halze gehaald; welke nu zo hoog liep, dat hij dikmaals gevaar liep, om van het gemeen mishandeld te worden. Met de Wethouderfchap lag hij ook geftadig over hoop, en zag dezelve met goede oogen aan, zo als sonoi , omtrent deezen tijd, klaagde, dat gemeene fchreeuwers, uit de burgerij, in goeden getale voor het Slot verzameld, hem allerlei fcheldnaamen en verwijtingen na het hooftr worpen. Bij al hetwelk nog kwam, dat 'sLands Staaten op den Overfte misnoegd waren, en ter Staatsvergaderinge openlijk verklaarden, zijnen dienst niet langer te begeeren: onder andere, om dat hij met het muitende Krijgsvolk, aan verfcheide oorden, gemeenfehap hieldt. Sonoi , door dit alles , het bewind, en de Staaten hem moede geworden zijnde, verzogt hij zijn affcheid, 't welk hem gereedelijk wierdt toegedaan. Prins maurits beval zijne zaaken aan de Staaten van Holland; aan welke hij, daarenboven, eene reize na Engeland gedaan hebbende, van Koninginne elizabeth brieven van Voorfehrijviuge hadt ontvangen. Het gevolg hier van was, dat hem, in de maand Maart des Jaars 1593» bil' afrekening van agterftallen, tweeduizend ponden , nevens een Jaargeld van duizend ponden, wierden toegelegd. Zedert begaf zich sonoi met der woon, na Norden t in Oost friesland, en van daar, in het volgende jaar, na Groningerland* Hier nam hij zijn verblijf op het Kafteel ten Lijke,  *$4 SOPINGIÜS. C CHRISTIAAN) Dijke, en eindigde aldaar zijne dagen, in de maand Junij des Jaars 1597, in den ouderdom van achtenzestig jaaren Hii liet naa eene éénige dogter, emerentiana sonoi, op welke volgens verdrag, bij zijn affcheid van den dienst gefooten* het Jaargeld van duizend guldens overging. Zie onze Vaderlandfche Iliftoriefdirij- :-.r.r. .-,:! ... j .■ nsbc:'? Vfgti-. urfesi assM S**» ao : ttï» QBy lOWOd (3SS36 B8Y DIS/I ':') .ZZi'.tVa 1' wn» -, > ,t, Sopïnciüs , (chrtstiaan) geduurende den aanvang en voortgang der Nederlandfche Kerkberoerten, in 't begin der voorgaande Eeuwe, Leeraar onder de Hervormden, in het Dofp Warmond, bij Leiden, doch , eerlang, van zijnen dienst verlaaten, om zijne bekende aankleeving van de begrippen diens •taks der Hervormde Gemeente, welke men met den naam van Remonflranten doopte. Van zijne verknogtheid niet flegts aan de begrippen dier Christenen, maar ook van zijnen ijver tot het voortplanten van dezelve, gaf hij eene proeve in den Jaare 1617, wanneer hij, op het verzoek van eenige afge«onderden te Amjiérdam , voor dezelven , in ftilte , eene* Leerrede deedt, in 't huis van zekeren Timmerman en Houtkooper, willem sweersen, ftaande op Vloijenburg. In gevolge het aanfchrijven van eenige vobrnaame Amfterdamfche •burgers aan de Leidfche Predikanten, om eenen Leeraar naar hunnen fmaak, was sopingius derwaarts gereisd. Hij deedt zijne eerfte Leerrede op den vijfden Februarij des gemelden jaars. In zijne Vooraffpraak berigtte hij aan de Vergadering „ dat hij aldaar niet was gekoomen uit eigen beweeging\ „ maar ontbooden van veele treffelijke burgers, welke ver„ klaarden, geene ftigting te kunnen vinden in de openbaare „ Kerken, uit hoofde van eenige leeringen, die men aldaar met hevigheid dreef, en den Volke als noodzaaklijke leer„ ftellingen inprentte: met verdere betuiging van zich te wiU „ len gedraagen naar het Befluit van de Heeren Staaten, tot „ den vrede der Kerke, zo haast als men de onderlinge ver„ draagzaamheid wilde plaats geeven." De Leeraar nam tot zijnen Text de woorden des Zaligmaakers, matth. XII:  SOPINGIUS. (CHRISTIAAN) i5S „ De Mannen van Ninive zullen opftaan in het oordeel met j» dit Geflagt, en zullen hetzelve veroordeelen : want zij hebben zich bekeerd op de prediking van jonas; en, ziet, ,, meer dan jonas is hier." De Vergadering beftdndt uit ongeveer tweehonderdSnvijftig toehoorders. Onder deeze bevonden zich ook etlijke Contraremonftranten. Eenige derzeJ'ven maakten zich aan verfcheiden onbetaamelijkheden fchuldig, gefchikt om de rust en goede orde der zamenkomfte te ftooren. Zeker Smid of Slotemaaker, onder andere, den Leeraar, naar aanleiding der textwoorden , hoorende beweeren, dat de Joocfen, ten tijde van Christus , zich hadden kunnen bekeeren, indien zij gewild hadden, rees, in 't midden der Preeke, met groote ohtfteltenis op, en den Predikant in de rede vallende, riep hij met luider ftemme: Gij liegt het, en ziji een valsch Leeraar. Uit dat zeggen ontftondt eenig geraas; 't welk wel haast geftild wierdt, toen rem egberts.zoon bisschop, broeder van den vermaarden Hoogleeraar simon episcopius, met luider ftemme riep: „ Heeft iemand iets te ,t, zeggen op de predikatie, die koome, ten mijnen huize .„ met den Predikant fpreeken, dewijl hij bereid is om aldaar „ eenen ieder rekënfcfcap te geeven van zijne Leere." Hier door kwam de tegenfpreeker eenigzins tot ftilte, en vervolgens geheel, toen de Boekhouder van het Euiszittenbuis, een der ijverige Contraremonftranten, hier tegenwoordig, den Smid het zwijgen opleide. Op den volgenden Zondag deedt sopiNGius zijne tweede Leerrede, in eenen Spijker of Pakhuis, op Dwarsboomöoot, welk de Remonftranten, intus"fehen, van den eigenaar herman rendorp, gehuurd hadden De Vergadering befiondt nu uit meer dan achthonderd perfoo' nen. Uit den Brief aan de Hebreeuwen hadt de Leeraar tot zijnen text genomen de woorden: Heden, indien gij zijng ftemme hoort, zo verhardt uwe harten niet. Onder de Leer rede hoorde men groot gedruis op de ftraat, en zag men" nu en dan, eenen fteen door de glazen fnorren. Niettemin ging de Predikant voort, en volbragt zijn werk, zich zorgvuldig wagtende voor uitdrukkingen, die den Contraremonfiranten, onder zijne toehoorders, regtmaatige reden tot aanftoot ■konden geeven. Ondertusfchen was deeze gemaatigdheid de oorzaak  ttf SOPINGIUS. C CHRISTIAAN) zaak van veele opfchuddinge, en deedt aldus eene ftrijdige? uitwerking. Zeker Ëugelschman, een ijverig Contraremon» ftrant, in de Vergadering tegenwoordig, fprak, naa 't eindigen der Leerrede, deeze woorden: „ Mannen broeders, ik weet dat ik een zondig mensch ben, en dat hier veel heï„ liger menfchen zijn dan ik. Is 'er niemand met den Geest „ des Heeren gedreeven, die fpreeken wil"? Elk zweeg ftij. „Hoort, mijne Heeren", vervolgde hij thans, „hoort, „ hoort, mijne Heeren, hoort: preekt men ook anders in de „ Oude en de Nieuwe Kerk, daar onze Predikanten plan„ cius, triglandius en hallius leeren?" Veelen uit de .Vergadering hoorde men hier op Ja, ja, ja, doch eenige " Coutraremonurauten Neen, neen roepen. De Engelschman, thans het woord hervattende: „ Is onze zonde", zeide hij, „ niet groot genoeg? waarom maaken wij dan nog eene fcheu„ re in Gods Gemeenté, en in de Republijk, om zo kleine „ oorzaak ?rt Onder dit alles kwamen eenige liedén, met groot geweld, boven loopen, van waar zij vervolgens der menigte op de ftraat toeriepen: Koomt boven, koomt bovent *t is nu tijd, en meer dan tijd. Eenigen fchreeuWden hier op, Val in, val in; anderen wederom, Slaat dood, /laat dood den Predikant, dien Scheurmaaker. Ook zag men 'er na den Predikftoel loopen, op welken nog de Leeraar ftondt, «n na hem flaan; doch de Vrouwen, onder andere, weerden Akte van Stilfiand, te ondertekenen, wierdt hij van zijnen dienst afgezet, en moest vervolgens het Vaderland verlaaten. Volgens zommigen zoude hij, naa vier jaaren zwervens buitens lands, zijn te rug gekeerd, en de Akte van Stik ftand ondertekend hebben; waar naa hij zich na Gelderland, in de Betuwe, met der woon begaf. Zie g. brandt, Hij?, der Reformatie. Soranus. Verfcheiden perfoonen, welke deezen naam voerden, vinden wij vermeld bij de oude, en, uit deeze, bij de hedendaaglche Hiftoriefchrijvers. Aan eenen van deeze kunnen wij eene phats gunnen in ons Woordenboek, om dat hij uk de Edele Batavieren zijnen oorfprong hadt, en onder dezelve uitmuntte om zijne Kriigsdapperheid' en veelvuldige Oorlogsdaaden. Inzonderheid was hij vermaard om eene begaafdheid, welke, volgens de toenmaalige wijze van krijgvoeren, ter befcnadiginge van den vijand, wonder wel te ftade kwam. In het fchieten na het wit hadt hij een zo fcherp oog en vaste hand bekoomen, dat hij eenen Pijl, door hem in de lucht om hoog gefchooten , in het nederdaalen, met eene» anderen Pijl zo fiks en zeker wist te treffen, dat de eerst opge*  SPAAREN,'SPAARENDAM. s^ gefchootene Pijl in 't midden doorfchotcn nedïrviel. Doordien soranus, onder andere zijner Landgenooten, in de Legers der Romeinen diende, was Keizer adrianus, meermaalen, getuige van deeze behendigheid. Om de gedagtenis deezer zeidzaame begaafdheid te bewaaren, deedt de Keizer op den Edelen Batavier een Graffchrift ftellen , het bedrijf omilandiglijk vermeldende. Zie junii Batavia. Spaaren, ook wel Spaarne genaamd, eene bekende Rivier, of Water, in Holland. Het neemt zijnen aanvang ure het Haarlemmermeir. omrrpnr hPr Hui. 't, u0,.„a.j„ t„- IDorp van dien naam. Het valt in de Stad Haarlem, ten Oosten van de Eendjes - Poort ; doordroomt de Stad : ne« eenen lrmnl;oi»nj™ i .. : - ' T^-r?^0 eenigermaace tn ae gedaante van eenen S, en voorts tot aan Spaarendam zijnde voortgevloeid ontlast het zich in het Y , door vier zwaare Schutfluizen' Volgens junius zoude men, van ouds, den naam Spir„g 0f Spierne gefpeld hebben , naar de menigte van Spieren] 0f Rietwortels, welke langs de Zoomen groeiden, en 'er, door de Jeugd, geplukt wierden. Met meer gewelds, dan ten jmdigen dage, droomde, in vroegere tijden, het water van net spaann langs zijne oevers, of anders moeten deeze veel Jager, dan tegenwoordig, geweest zijn. Immers fchijut men het een of ander daar uit te mogen afleiden, dat het Spaden eertijds, ter wederzijden, met eenen Dijk plagt voorzien ;s zijn. Van menigvuldige Schenen krielr A*a*\r,h. a„ t». her, langs 't welk de Vaart zeer vermaaklijk is, fift hoofde van een groot getal LustnJaatzen_ welk* ï.,,,, u^ui' _ - . ■> «»..eo iici^civc, voor- «1 tusfchen Haarlem en het Meir, zijn aangeleid. Spaarendam, een Ambaet en Dom. ron i\t™,.,w ..... ,:,~a u , . r > — "ul""™ van os ■>taa Uaatlem, aan den Ykant aele-wn. H«t aan ..., _ i * "—o— ——■ v-*-*i cu ancer mt.eent oen naam-van eenen Dam, vohrens Ofc-rr™ Mi tr- mg willem, Graave van Holland, gegeeven in den Jaare ^«cuucli,g jaaren laater, bekragtijjd door Graaf coris den V,-hier aangeleid, om den binnenloop van bc: aïs.ïxx 3 Yws-  »6o SPAARENDAM. Y'.vater re fluiten, als waar door, voorheen, de binnenlanden, telkens, bij hooge vloeden, onder water gezet wierden. Waarfchijniijk zal de Dijk, volgens het voorgaand Artikel, eertijds langs het Spaaren gelegen, zedert, nutteloos geworden , en daar naa verdweenen zijn. Men telt te Spaarendam vier Sluizen, deels tot Doorvaart, deels tot Uinvareringe dienende." Zij zijn de volgende: de Kleine Sluis, de Kolk/luis, de Groote Sluis en de (Voerder Sluis. De Kleine Sluis, de Westlijkfte van allen, heeft de wijdte van tien Voeten en zet Duinen, Rhijnlandfche Maat, en is voorzien van twee paaren Deuren. Zij dient tot het dooriaaten van kleine Vaartuigen, die hunne Masten kunnen ftrijken. Zo wel bij nacht als bi) dag, kunnen zij doorfchutten. De Klokiluis- legt ter plaatze, alwaar, volgens Handvest van Graave floris , van den Jaare 1285, de eerlle Spnie of uitwaterende Siuis geleid, wierdt. Meermaalen wierdt deeze Sluis vernieuwd en vergroot, de laatfte reize in den Jaare 1571. Zij heeft nog de zelfde gedïante, en is gemaakt van blaauvven Naamenfchcn Steen. De wijdte is negentien Voeten en elf Duimen. Men telt 'er drie paaren Deuren. Aan den binnenkant legt een zeer ruime Kolk, vair welken het Geftigt zijnen naam ontleend heeft» Twee Draaibruggen leggen over deeze Sluis:. de eene aan het Y, de andere, ten Zuiden van de Kolk, aan het Spaaren.. De Woerder Sluis beftondt eertijds uit twee. Pijpen. Thans is het een enkel Gewelf, met fteen overmetzeld „ hebbende de wijdte van twintig voeten, en twee paaren Deuren. DeezeSluis dient alleenlijk ter ontlastinge van het binnenwater, wordende de doorvaart verhinderd, door zwaare Balken, van buiten en van binnen dwars voor de Opening geflagen. De Groote Sluis is de Oostlijkfte, en dus genaamd in vergelijking der overigen, en tevens de njeuwfte. 'Er lag,. voorheen, ter zelfde plaatze, een Sluis, doch van klein belang. Ter gelegenheid van eenige noodwendige verbeteringen aan het oude gevaarte, kwamen eenigen op den inval omtrent het legger* van eene Sluis, die groot en ruim genoeg was voor buitenslands vaarende fchepen, om, met ftaanden Mast en Zeilen, de buiding binnen de Stad Haarlem te kunnen brengen. Ondanks de fpotternijen van veelen met de gewaande dwaasheid vanr zulle  SPAARENDAM. 26*1 suilt eene onderneeminge , mankte men eaien aanvang van het werk, in den Jaare 1568; met dien gelukkigen uitfiag, dat, op den vijfentwintigflen Augustus des volgenden jaars, een Schip, met Rogge bèlaaMf, voor rekening van Haarlemfche Kooplieden, door de nieuwe Sluis. zijnen vollen last aan de Stad bragt. De Schipper wierdt, deswegen, met eenen Roozenhoed begiftigd , en met Stads Eerewijn befchonken. Kof- en Smakfchepen, van merkelijke grootte, mids niet bekaden, kunnen, door dit middel, midden door het land, uit het Y , na Rotterdam en Dordrècht vaaren. Zij neemen hunnen weg, door de Stad Haarlem, over hst Meir,'voor. bij Alfen, door de Gondfche Sluis, langs de Stad Gouda1.. en vervolgens langs den Ysfel, die hen in de Manze brengt. De Spaarendamfche Groote Sluis is vijfentwintig voeten wijd', en voorzien van drie paaren Deuren. Van eene zeer Vernuftige uitvinding en zonderling mnakzcl is de Brug', welke over de Opening deezer Sluis legt, In twee ftukken verdeeld zijnde, wordt, bij het doorfchutten van groote Schepen (want anders Wordt zij nooit geopend) het eene ftuk op den Dijk gehaald, en het ander, aan de overzijde, in den Dijk weggèfchooven. Dewijl met het openen en fluiten aanmerkelijke tijd verloopt, luidt men vooraf een Klokje, om de Reizigers te waarfchuwen, als mede tot het ontbod van Werklieden, die, tot de Doorfchntting, de hand moeten leenen. Het Dorp Spaarendam, hoewel niet zeer g.vot, is, nogthans , tamelijk welvaarende, van wegen den velvuldigen doortogt van Schepen. Op éénen dag ziet men 'er, bij wijlen, eenige honderden uit en in het Y doorfchutten. Vm ouds ftondt 'er eene Kapel, behoorende onder de Hoofdkerk van St. bavo, te Haarlem. De voorgaande Kerk , in de plaats van welke de tegenwoordige gebouwd wierdt, dort ouderdom merkelijk verzwakt zijnde, flortte geheel ter aarde, door eenen zwaaren ftorm , op den twaalfden Januarij des Jaars 1626. Op den twintigften April des volgende Jaars 1617 maakte men eenen aanvang met het timmeren van het tegeh« woordige Geftigr. Van 't een en ander heeft men de gedag, tenis, ia het volgende Opfchrift, bewaard. Xxxxxx 3 „Da  SPAARENDAM, SPAARNEWOUDE. „ De oude zwakke Kerk is 's nachts door zware vlagen „ Van harden Noorden ftorm geftort en ingeflagen. ,, Dirk, pieter, abraham van beaümont leggen 't werk, „ Een, twee en derden fteen, 't beginfel dezer Kerk." Het Kerkje pronkt met een fraai fpits Torentje, en langs heenen met verfcheiden fraai befchilderde Glazen. Het Glas, vertoonende het Wapen van Koning willem, Graave van Holland, zou, volgens zommigen, van de Oude Kerlï nog zijn overgebieeven. Voorts heeft men 'er een Gemeenelandshuis van Rhijnland, waar in een der Opzieneren over de Waterwerken zijne wooning heeft; behalven dat het tot een Magazijn of bewaarplaats van de behoeften der Dijkwerken dient. De Regeering beftaat uit Schout, vijf Schepenen en Sekretaris. De vermaarde , zo genaamde, Slaaperdijk neemt, ten Noordwesten van dit Dorp, zijnen aanvang. Hij wierdt aangeleid, om, bij hooge Watervloeden, door het overloopen van denzelven , het Ywater te ontlasten. Volgens verdrag mag de Dijk niet hooger gemaakt worden, dan vierenvijftig Hhijnlandfche Duimen boven het Amfterdamfche Peil. Spaarnewoude , een zeer oud Dorp, in Kennemerland, onder het Baljuwfchap van Rlois, een groot half uur gaans van Raar. lem, aan den Spaarendamfchen Dijk. Hoewel de Regtsban eene tamelijke uitgebreidheid bellaar, als bevattende ruim achthonderd tweeëndertig Morgens gronds, is, nogthans, het getal der Huizen niet groot; zij ftaan hier en daar verfpreid. Van de Kerk, die een vrij groot Gebouw plagt te zijn, heeft men flegts zo veel overgehouden, als genoeg is, tot het waarneemen der openbaare Godsdienstoefïèninge, voor een klein aantal van toehoorderen. Dit, om welke reden is ons onbekend, gefchiedt flegts eenmaal 'sjaars, door den Predikant van Spa«L rendam. De Toren heeft nog zijne oude gedaante, zijnde #en Spits, van den grond af tot aan het hoogde toppunt, geheel van Reen gemetzeld. Een aloud Hollandsch adelijk Geflagt voerde zijnen naam naar dit Dorp. Op het Jaar 1454 vindt mén vermeld eenen willem van spaarwoüde, Fioristoon, die, als Leenman van de Graaflijkheid van Holland, zijn  SPAARNEWOUDE, SPAKENBURG; enz. • 2f53 ssija eigen Zegel gebruü.-te. Nog heden ten dage behoort de Ambagtsheerlijkheid van dit Dorp onmiddelijk aan de Graaflijkheid der Provincie. Omtrent het Jaar 1300 leefde te Spaarnev/oude de vermaarde klaas van kyten, onder den naam van Spaarwouder Reus bekend; hij was zo groot, dat de langde man van gewoone geflalte, onder zijnen uitgeftrekte arm, met gemak konde doorgaan. Vondel, in zijnen cysjjregt van amstel, befchrijft hem aldus: „ Hij ftack met hals en hooft, gelyck een fteiie toren, „ En fpitfe, boven 't volck en alle hoofden uit, „ En fcheen een Olyfant, die omfnoft met zyn' fnuir. „ Zyn fpietfe was een mast in zijne grove vingeren. „ lek zagh hem man op man gelyck Konynen flingeren, ,, Wel driemael om zijn hooft, gevat by 't eene been, „ En kneuzen dan het hooft op Hoepen 'of op fteen, „ Hy kan met zynen pols een' burghwal overfpringen, „ Hy proeft op grendelen de deught der ftaele klingen, „ Houwt fel met eenen flagh door yzer en door ftael, „ En proeft zyn beckeneel op poorten van metael. „ Hy fcheen eenPolyfeem, het Kryghsvolck fcheen zyn kudde, „ De toren van 't Stadthuis beweeghde zich en fcb'udde, ,, Zoo dick hy op een' post, of op den gevel ftiet. ,, Hy vreesde Herkies knods noch Samfons vuiften niet." , Spakenburg, eene Buurt, in het Sticht van Utrecht, niet verre van den Eembrug. Niet lang vóór hec midden deezer Eeuwe, woonden hier eenige Doopsgezinden, voor welke de 'Leeraar dier Gezinte, in het Gooifche Dorp Huizen woonende, van tijd tot tijd den predikdienst kwam waarneemen. De Spakenburger Dijk, over weiken, meerroaalen, veele gefchillen ontftaan zijn, neemt bij deeze Buurt zijn begin, en heeft daar van zijnen naam ontleend. . Spanbroek, eene Heerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Noordhoüand , de Vier - Noorder-Koggen genaamd, op de lijst der Verpondingen ftaat 'de Heerlijkheid voor duizendXxxxxx 4 een-  254 . SPANBROEK, SPANGEN. (V Huis te> «finenzestig Morgens en tweehonderdvijftien Roë den aangefcbreeven. .Het getal der Huizen was voormaals grooter dan tegenwoordig. Geduurende het tijdverloop van omtrent honderdë'ntwincig jaaren, te wecten van den Jaare 1632 tot in den Jaare 1740, zijn dezelve, van honderdtweeé'nzeventig, tot op honderdvierëndertig verminderd. De Kerk is ouderwetsch, doch plagt, in den tijd der ftigtinge, een fraai gebouw te weezen. De Kerkleeraar, welke hier zijne wooning heeft, neemt tevens den predikdienst waar in het nabuurig Dorp Opmeer. 'Er woonen zeer veeie Roomschgézinden. De Heer der Heerlijkheid beeft 'er eene fraaie landwooning. De Regeering beftaat uit Baljuw, Schout, die zomtijds te gelijk Sekretaris is, éénen Burgemeester, vijf Schepenen en zestien Vroedfchsppen. Spangen, (V Huis te} eertijds een adelijk Huis, Slot of Kafteel-,-in Schieland, niet verre van de Delfhavenfche Schie, alwaar men 'er, tot omtrent het midden der tegenwoordige Eeuwe, eenige overbüjfzels van gezien heeft. Het wierdt gebouwd, in den Jaare 1310, door philips van uyternesse, pit het adelijk Geflagt van spangen, afkomftig van een jonger Zoon der aloude Burggraaven van Leiden. Halma heeft, uit van leeuwen, de Gbflagtlijst der Heeren van spangen vermeld. De eerfte daar van was jakob van alevvyn, Ridder, Burggraaf van Leiden, Heer van Rhijnland, die geleefd heeft omtrent het Jaar iiqq. De beroemde philips van marnix, Heer van S. A'.degonde, was uit dit Geflagt afkomftig, Deeze liet eenen Zoon na, welke eene Dogter verwekte, die de echtgenoote wierdt van willem van oldenbarneveld Heere van Stoutenburg, Zoone van 's Eands vermaarden Advokaat johan van oldekbauneveld. Het Huis te Spangen praalde, weleer, met vijf hooge en zwaare Torens. In fraaiheid hadt het geenen wedergade, onder fjortgelijke Gefiigten, in het gantfche Gewest. Geduurende de Hoekfche en Kabeljaauwfche verdeeldheden, wierdt het, door die van Delft verwoest. Door die van het Geflagt wederom zijnde opgebouwd, onderging het, in den Jaare 1426, het zelfde lot. Psiwps van spangen herftelde het in zijnen ouden luister. Vit  SLANGEN, SPANHEIM. (FREDERIK) 265 Uit vreeze dat de Spanjaards zich in het Slot zouden vernestelen en verfterken, floegen de Delftenaars, in den Jaare 3572, aan hetzelve de hand der vemielinge. Sedert is het Geftigt allengskens, meer en maer, vervallen, en door den tijd geheel verdweenen. Zie goudhoeven, Oud Holl. Kronijk; junii Batavia; s. v. leeuwen Batav. Illuftr. Spangen, een Dorp, in het Friefche Kwartier Zevenwouden, onder de Grietenij Stellingwerf- Westeinde, in welke het, het dertiende in rang, tweeënveertig Stemmen uitbrengt. Het legt in het Zuidlijkfte gedeelte der Provincie, niet verre van de Kuinder, en dus aan den kant der grenzen van Over' ijsfel. 'Er ftaat eene Kerk met een fpits Torentje. Spanheim, Cfrederik) hoewel een uitlander, is der vermeldinge waardig, om zijne voortreffelijke begaafdheden, doch vooral om dat hij, een geruimen tijd , voor het Leidfche Hoogefchool, tot een treffelijk fieraad verftrekte. Op den eerften dag *des Jaars 1600 kwam hij ter waereld te Arnherg , eene Stad in de Opper-Paltz, alwaar zijn Vader, v/igandus spanheim, zijnde tevens Doktor in de Godgeleerdheid, den post van Kerkdijken Raadsheer bij den Keurvorst bekleedde. Onder het oog zijns Vaders, leide de jonge frederik de gronden der geleerdheid, in zijne geboorteplaats, tot in den Jaare 1613, wanneer hij, hoe weinig ook in jaaren gevorderd, na het Hoogefchool te Heidelberg gezonden wierdt. De ongewoone vorderingen, zo in de kennis der taaien als in de beoefFening der Wijsbegeerte, welke de Jongeling , binnen zeer korten tijd, maakte , voorfpelden nu reeds, wat men, in 't vervolg, van hem te wagten hadt. Spanheim vertoefde te Heidelberg tot in den Jaare 1619, wanneer hij tot zijns Vaders huis wederkeerde. Zijn verblijf, nogthans, was hier van korten duur. De vermaardheid van 't Hoogefchool te Geneve lokte hem, om met de kundigheXxxxxx 5 des  'M SPANHEIM. CFREDERIK) den der geleerde Mannen, welke aldaar bloeiden, zijn voordeel te mogen doen. Niet lang hadt hij aldaar vertoefd, of zijn Geboorteland wierdt gefchokt en geteisterd door zwaare rampen, door welke de Landzaaten merkelijk nadeels leeden. De Vader van onzen spanheim deelde in den algemeenen ramp. lot nog toe was de jonge frederik uit de hand gevoed en van alles verzorgd. Een niet minder edelmoedigen inborst dan geoefend verfiand bezittende, zag hij hierom uit na een middel , om voor eigen onderhoud te kunnen zorgen. Hij vondt dit middel in het Davfweefcke, bij den Landvoogd van Jimbrun, bij welken hij als Leermeester van deszelfs kinderen in dienst tradt. Drie jaaren bekleedde spanheim dien post, geduurende welken zijn Vader overleedt. Daar naa keerde hij te rug na Gerieve, en reisde van daar na Parijs. Hier vondt hij eenen bloedverwant, samuel dürant , die' thans, in de toenmaals bloeiende Gemeente der Hervormden te Charenton, het Leeraarampt bekleedde. Zo veel genoegen vondt deeze in zijnen Neef, dat hij, bij zijn overlijden, aan denzelven zijne geheele Boekerij, bij üiterften Wille, naaliet. 't Gefchiedde, daarenboven, op aanraaden van den Heere Duit ant, dat spanheim het Hoogleeraarampt in de Wijsbegeerte, te Ldüfanne, hem door de Regeering van Bern aangebooden , van de hand wees. In den Jaare 1625 deedt hij eene reize na Engeland, doch vertoefde 'er flegts vijf maanden; naa verloop van dezelve keerde hij te rug na Geneve, zijnen weg neemende door Parijs. Onder dit alles bekroop onzen spanheim de zucht na eene vaste verblijfplaats en meer beflendige leevenswijze. Hij zag zijnen wensch vervuld, in den Jaare 1626, wanneer hem het onderwijs in de Wijsbegeerte , te Geneve, wierdt opgedraa. gen. In het volgende jaar tradt hij in 't huwelijk met char. lotte du port, Dogter van pieter du port, Heere van MouWepied en Boismaifon, Raadsheer des Konings van Franktijk, en Kommisfaris van den leeftogt in de Koninklijke Legers. De Grootmoeder van den Heere du port was eene Dogter van den vermaarden guilielmus budd^us. Niet lang naa zijne echtverbintenis aanvaardde hij het gewoone Leeraarampt in de Hervormde Gemeente te Geneve, en verwisfelde het-  SPANHEIM. (FREDERIK) 267 hetzelve, in den Jaare 1631, met den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, in de zelfde Stad, opengevallen door het overlijden van den vermaarden benedictus turretyn. Sints dien tijd, en van wegen den onvermoeideu ijver, met welken hij zijnen post en pligt bekleedde, ging van spanheim de roem zijner geleerdheid uit door alle Gewesten van Europa. Van verfcheiden kanten kreeg hij aanzoek, om van llandplaatze te veranderen. Doch hij wees ze allen van de hand, tot dat" de Bezorgers van het Hoogefchool te Lei'len hem een Hoogleeraars geftoelte aanbooden. Ondanks de moeite en poogingen, aangewend om hem te Geneve te houden, aanvaardde hij deeze aanbieding. In den aanvang van de maand Oétober des Jaars 1642 , aanvaardde spanheim zijn smpt te Leiden. Met de zelfde toejuiching, als op zijne voorgaande ftandplaats, onderwees hij ook hier de Godgeleerdheid; terwijl hij den ledigen tijd, die hem, van zijne amptsbezigheden, overfchooten, befteedde aan het opftellen en uitgeeven van verfcheiden geleerde Werken. Onder deeze zijn voornaamelijk bekend zijne Duhia Euangelica, gefchreeven ter verdeediginge van den Christlijken Godsdienst, tegen de bedenkingen der Jooden, en zijne Exercitationes de Gratia Univerfali. Spanheim overleedt in den Jaare 1649, afgemat door zijnen aanhoudenden arbeid; hij liet zeven kinderen naa. Een Zoon, ezechiel genaamd, gebooren te Ge. neve, 'tradt in dienst van den Keurvorst van de Paltz, en vervolgens in dien van den Keurvorst van Brandenburg, welke hem, onder den titel van Vrijheer van Spanheim, tot den Adelftand bevorderde. Van wegen den Keurvorst, naderhand Koning van Pruisfen, bekleedde hij verfcheiden Gezantfchappen, en overleedt in den ouderdom van eenëntachiig jaarer. Hij was een man van meer dan gemeene geleerdheid, vooral in de Oudheidkunde, met naame in dat gedeelte, welk de aloude Penningen en andere foortgelijke Gedenkftukken ten voorwerpe heeft, grondig bedreeven. Zijn voortreffe.ijb Werk de 13fa et Praflantia Numismatum, kan daar van getuigenis draagen. Een andere Zoon van frederhc spanheim, andreas genaamd, was Raad van den Graave van nassaü, Stadhouder van Friesland en Groningen, en Opziener over de  &6t SPANHEIM. CFREDERIK) zon^rbjk Arukel verdij was, even a]s zijn v^»£ Sp.NHEIM) CfrederiO gebooren te Geneve, in-den laare 1632. Nog een kind zijnde kwam hij aldus met Tne O* SShS? ZrdJadef Hd ^ gronde, der «,„ km ?eieia' in den ouderdom van negentien iaa- ren heklom h„ den Trap van Meester in de Vrije Konften S gXrdVadedr:credeijden'was zijne Moeder * rug gekeerd, doch de jonge frederik te Leiden gebleeven Ë vJl t0C..teJS^ oP de Godgeleerdheid,2w ar van £ee < zl]e2,]Lee°0dbedde' dC be0effeni^ ™™ gepreezen. ^Cijne Leermeesters, in die Weetpnfi-h^ JAKOB TRIGLAND, ABRAHAM fci^^jHESff ken Z'h d't" hH lm™ °°rdee,kUnde -der te vomI' ken, h„dt hij den vrijen toegang tot den geleerden cLAum* salmasius , welke het Leidenfche Hoogefchool tla,■ mlr T tegenwoordigheid vereerde. In den Taue /-V l t Z',ne zijns ouderdoms, wierdt ^J^.^^^ eenige ftandpLs heeft ^ ^J^t^et eroeff.ungen verder te hebben voortgezet, tot Z) 'e 16SS , toen hem karel lodewyic, Keurvorst van de plZ na Heidelberg beriep, om 'er een Hoogleeraarsgeftoelte t 2 Godgeleerdheid te bezitten. Voor ^ vertr f wa t ' tenfchap Te /W,/*^ vertoefde spanheim , in de gemelde hoedanigheid tot in den Jaare ,67o, toen de VerzorgerT v n / het Hoogefchool te Zf/&« hem derwaarts verzogten,"m 'er de Godgeleerdheid te onderwijzen. Verfcheide^ongelijk! aanzoeken, op andere plaatzen, waren door hem van deand geweezen; d,t, egter, wierdt door hem ingewilligd Met ! »d toejuichte a!s zij!ie lmreerede> Jer TrJ*g™ heii  SPANKEREN, SPANNUM. aSp heid van eenen Godgeleerde< wierdt aangehoord, zo vee! lofs behaalde hij ook , geduurende zijnen overigen leeftijd, welken hij, zo door het geeven van onderwijs, als door het garaenftelkn van verfcheiden geleerde Werken, allezins nuttig doorbragt. Hij overleedt op den achttienden Maij des Jaar* 1701, het negenënzestigfle zijns ouderdoms. Zijne Sehriftea beflaan drie Boekdeelen in folio. Hoewel in alle takken van geleerdheid bedreeven, muntte hij, egter, voornaamelijk uit in de kennis der Kerkelijke Oudheden en Gefchiedenisfe. Getuigen zijn hier van zijne Geographia, Chronohgia et Hifioria facra et Ecclefiajlica, en L/triXMiscellaneorum, ad fa* tram Antiquitatem et Ecclefia Hifloriam pertinentium. , Zie triglandi Laudatio fmebrh Frederiei Spanhemii. Spankeren, een Dorp in Gelderland, in het Rigterampt van Feluweszoom, niet zeer talrijk in huizen, doch van eene eigen Kerk voorzien, welke door haaren afzonderlijken Leeraar wordt bediend. Volgens het gevoelen van zommigen, zou de Kerk van Spankeren, in oudheid, die van alle andere Dorpen van de Velwue te boven gaan. Met dit alles heeft zij, uitwendig, geenzins daar van het voorkoomen ; waar van, waarfchijnlijk , de reden is, om dat, door Kerkmeesteren, daar aan genadig de hand wordt gehouden. In den omtrek van dit Dorp leggen verfcheiden Lusthuizen ; de Prinslijke Lustplaats Dieren munt vooral uit onder dezelve. Spannuw, een Dorp in Friesland, in het Kwartier van Westergo, onder die van de Grietenij Hemiaarderadeel het elfde in rang, en aldaar negentien Stemmen uitbrengende. Het legt rijklijk een uur gaans ten Noordoosten van de Stad Bolsward. Van ouds lagen hier verfcheiden Staten of adelijke Landhuizen; doch zij zijn thans geheel verdweenen, en alleenlijk de grond daar van aan hooge Wieren kenbaar. Op een laag land, Spannummer Mieden, of Spankamp genaamd, ten Zuidwesten van het Dorp gelegen, zou, weleer, tusfchen im  87° SPEENHOVIUS. C JOHANNES) totrierlngTr ge,eid d°°r SIKKE en de ** *ooper,, een bloedige Veldflag zijn voorgevallen. 25 °°™ES> Geduurende de rampzalige KerkJe "'dL\ l T* dCr J'on^°°Pene Eeuwe, be- Tupoort t1 ï wbe",' *ÜDOtI™s »m en Wilhelmus nieupoort. Ten tijde als Prins maurits, in den Jaare 1618 ïoo7e l:Z°gt' W3ren Zij bii Z^ Doorluehtighed ten ge' een Nationaal Sijnode te ftemmen. Doch de Leeraars ver aarden vr.jmoeuigl.jk, dat, naar hun begrip^ va^ Sijn" zouden 'Imeeif" Ze' hUnne P*9*» Regters zijn zwaartheid , ^ WUS tC Vemagten- °ra hun deeze PrtoféSÏ L h°mneemen' verk,aarde «"«■ maurits, op zijn Pnniebjyvoord, en zijne hand op de borst leggende nier » te zuilen gedoogen, dat iemand, ter zaake van dTn Gods„ dienst en de bekende gefchiilen, zou worden v rdruk ; " to ftaï lVh jnSi -«» min wilde ,s hetverdru]il{en der contraremonftranten; dat " e e a vaf 5 en/°-«-der zijn wilde, zo wel de ,, eene a,s van de andere." In 't bijzonder beloofde hij den Predikanten, met handtasting, „*, te zullen ^Jj % ze van hunne posten zouden worden afgezet Het Sijnode wierdt, niet lang daar naa, gehouden, en Zaen Dol"' Leera3r ™ verlaaten. Doch speenhoven en de overigen, zich op de kragt en goede trouwe van het Prinsiijk woord verlaadde leefden tamelijk gerust omtrent de behoudenivarZt' Hoe vreemd dan moest de dagvaarding hun in de ooren TlÊ ken ta het laatst van Januarij des Jaars i6,9, htm thuis gezonden, om voor Burgemeesteren en Vroedfchap dc S ad Utrecht te verfch.jnen ! Ten Stadhuize verfcheenen zijnde , wierdt  SPEENHOVIUS. (JOHANNES) 371. wierdt hun, door dtiri Voorzittenden Burgemeester, aangezegd ,, dat de Heeren van de Vroedfchap, vermits de gelegenheid en tegenwoordigen ftaat hunner ftaat, om zekere gewigtige „ redenen hadden goed gevonden, hen te ontdaan van hunne ,, dienden. Maar dat men hun hunne wedde en wooning zou•» de laaten genieten, tot verhuistijd van Paasfchen toe, als „ wanneer op dezelve, bij de Vroedfchap, nader order zou „ worden gefteld; verbiedende hun voorts te prediken, in 't „ heimelijk of in 't openbaar, of eenige Vergaderingen bij te ,, woonen, op pene van geftraft te worden, als verftoorders „ van de gemeene rust des Lands." Zeer bedremmeld ftonden, op deeze aankondiging, de meeste der gedagvaarde Leeraaren. Doch speenhoven , het woord opvattende ,, mijne ,, Heeren", zeide hij, „ wij zijn zeer verwonderd, dat men „ dus met ons handelt, tegen alle orde. Want men geeft „ geene reden, waarom men ons afzet, 't zij om onze lee„ re, 't zij om ons leeven. Ook behoorden de Heeren", dus ging hij voort, ,, de uitkomst van 't Sijnode te verwag. „ ten, of ten minden tot deeze zaak ook eenige Predikanten „ te gf.bruiken, op dat wij voor dezelve in 't ftuk^Ier Leere, „ mogten gehoord worden." De Burgemeester nikolaas berk daar op gezegd hebbende: „ Gij houdt tog niet van het Sij„ node, en zegt dat het onwettig is"; Hoe kan, hernam daar op speenhoven , dat zo gezegd worden , gemerkt wij ook onze medebroeders derwaarts gezonden hebben. „ Men „ weet wel", fprak hier op de Burgemeester, hoe die „ zich aldaar gedraagen"; en voorts driftig wordende, verweet hij den Predikanten, „ dat ze nacht en dag met Land„ verraaders hadden geloopen." „ Die", voegde hij 'er nevens , ., hebben u met groote Jaarwedden gekogt om alzo te ,, leeren." Door Landverraaders verftondt de Burgemeester de Regenten, die het Beftand met Spanje hadden doorgedrongen, en onlangs, door Prins maurits, waren afgezet. „ Gij „ hebt", (dns ging de Heer berk in zijnen ijverigen drift voort) „ bij Request grooter loon verzogt, en dat is u toe„ gedaan, op dat gij de daaden der voorige Heeren, in 'c „ duk van het Bedand, zoudt regtvaardigen. Gij moogt in„ uwe Confcientie gaan, en zult daar wel gewaar worden, „ dat  37* SPEENHOVIUS. (JOHANNES) „ dat gij overloon hebt genooten. Gij hebt de Gemeenté ,, verleid, en verleidt ze tot nu toe." Zulke zwaare aantijgingen verbooden den Leeraaren het zwijgen. Speenhoven, van nieuws, het woord opvattende, voerde den Burgemeester, met groote vrijmoedigheid, te gemoete „ dat zijn zeggen „ tegen de waarheid flreedt; dat hij en zijne medebroeders „ die verbooging van Wedde nooit bij Request hadden ver„ zogt, veel min dat die hun was toegedaan tot zuik een „ einde; dat ze nooit overloon gehad, en niet dan nooddruft „ genooten hadden; dat ze van dat loon, hoewel ze geen „ overdaad hadden gepleegd, niet met zich uit Utrecht zou„ den draagen; dat ze geene verleiders waren, noch verlei„ ders aanhingen, maar dat ze zich in hunne dienden getrou„ welijk, voor Gods oogen, hadden gekweetén, leerende het ,> geloof, dat door de liefde kragtig is, en het volk vermaa„ nende tot godzaligheid, liefde, vrede en eenigheid." Dus van zijn ampt verlaaten, bleef speenhoven vervolgens te Utrecht woonen, alwaar hij, in de maand Julij des Jaars iöip, bij de Heeren van den Geregte wierdt ontbooden, tot het geeven van eenige opening, raakende de bekende Rottcrdamfche Vergadering. Men vraagde hem tevens, bij die gelegenheid, of hij, zedert zijne afzetting, niet eenige kinderen hadt gedoopt. Hier over viel veel te doen , doch bleef speenhoven bedendig bij zijne weigering om de gevraagde opening te geeven. Zelf dreigde men, hem agter af te leiden. Alles vrugteloos, om hem tot bekentenis te brengen. Op dien zelfden dag, nevens drie zijner mede afgezette Amptgenooten, voor de Heeren Staaten van Utrecht ontbooden zijnde, wierdt speenhoven en de anderen de Akte van Stildand voorgeleid , met bevel om dezelve te ondertekenen. Op de weigering van speenhoven, om aan dit bevel te gehoorzaamen, en toen men, met veele redenen, hem daar toe Zogt over te haaien, vraagde hij aan de Heeren „ of men „ wel ooit de Paapen en Monniken, of anderen, als ze va» „ hunnen dienst waren ontlkgen , zulk eene belofte hadde „ voorgeleid, om die te ondertekenen; en, zo neen , waar„ om dan de Heeren tegen de Remonftranten meer ftrengheid u gebruikten, dau tegen anderen. t>e bloote wil der Heeren i, koude  SPEENHOVIUS. (JOHANNES1) £7$ „ konde voor hem geene genoegzaame reden zijn. Ook hadt „ hij aan Christus en zijne Gemeente beloofd, dat hij deri ,, dienst, waar toe hij beroepen was, nooit zoude verlaaten, „ en wilde wel weeten, of de Heeren hem van zulk eene ,, belofte ontdaan konden." Naa lang óver en wederfpreeken, liet men speenhoven gaan ra zijr e eigen wooning ^ daar éene menigte van vrienden hem kwam bezoeken, van welke eenigen hem in zijn voorneetnen, om niet te tekenen, flijfden^ ' anderen het tekenen erndig aanraadden. Twee dagen daar naa ontbooden hem van nieuws de Heeren in hunne Ver» gadering, daar zij hem, met veele redenen, tot het ondertekenen van de Akte zogten over te haaien* Doch hij vertoonde aan de Utrechtfche Staaten daar tegen „ dat 'er geen „ beter middel was tot vrede, en tot weermge van muiterij en oproer, dan dat men den Volke eenige vrijheid gave,„ omtrent de oeffening van den Godsdienst, die met geen ,, geweld kan verhinderd of gedwongen worden; dat hij^ „ door zijne afzetting, de gaven, welke hij bezat, niet hadt ,, verlooren, en 't pand, hem toevertrouwd, 't welk zómmi,» gen ,-verzogten dat hij ten hunnen diende wilde bedeeden f „ in geen zweetdoek konde begraaven. Voor het laatde Oor„ deel zouden hem de Heeren Staaten niet kunnen ontfchuldi„ gen." Als hem daar op de Brief der Algemeene Staaten,het tekenen van de Akte van Stilftand beveelende* getoond wierdt, hernam ' hij: „ Men leest diergelijk verbod iri „ de Handelingen der Apostelen : Wij gebieden u dat gij „ gantfchelijk niet zult fpreeken, noch leeren in den naam „ van jezus. Maar, wat was 't antwoord der Apostelen?" Dat verbod, hernam een der Heeren, raakte het verbreiden van het geheele Christendom, en dit niet dan eenige gerin* ge punten en puntiHen, de zaligheid niet raakende. Speenhoven daar tegen: „ Jk verdaa dat ons gevoelen het fonda* „ ment der zaligheid, en de waarheid, die naar de Godza„ ligheid is, betreft." Veel woordewisfelens ontdondt hier «it, in welk een der Heeren speenhoven te houden gegeeven hebbende, dat hij zelve ook eertijds in het gevoelen der Con« traremondranten hadt gedaan. f, Dat zij zo," hernam daarop" de andere; „ genomen ik waare een Paap geweest, en haddtf xxvu. beef,; .Yyyyyy „ iw  sf4 SPEENHOVIUS. (JOHANNES) „ kennis der waarheid bekoomen, zoude men misprijzen, das „ ik bij die waarheid volftandig bieeve," Thans deedt men speenhoven en svuus buiten de Vergadering ftaan. Wederom binnen geroepen zijnde, naa dat men nogmaals hun de Akte ter ondertekeninge vrugtloos hadt voorgeleid, wierdt aan de beide Leeraaren voorgeleezen het Befluit der Heeren Staaten des Lands van Utrecht, onder andere behelzende, „ dat zij „ nogmaals van alle Kerkelijke dienften ontflagen, en perticu„ liere perfoonen zijnde, door zekere boden, daar toe te or„ donneeren, zouden worden gebragt en geleid uit de Stad ,, en Lande van Utrecht, en vervolgens uit de Veréénigde „ Nederlanden en het Resfort derzelven, zonder daar in te „ mogen koomen of keeren, voor dat het genoegzaam zoude ,, gebleeken zijnde, aangaande hunne gewilligheid om de Akte „ van Stilftand te ondertekenen; onder bedreiging van daar tegen doende, als verftoorders der gemeene rust naar goed„ vinden te zullen geftraft worden." Naa het 't leezen van dit Vonnis, „ Dit, mijne Heeren," merkte speenhoven daarop aan, „ is eene harden Sententie. „ Wij worden gebannen, en hebben, nogthans, tegen geene „ Plakaaten misdaan. Ik beroepe mij," dus ging hij voort „ onder aantuiging van ongelijk te lijden, van dit Vonnis op „ jezus christus, den toekoomende Regter, voor den wel„ ken de Heeren zo wel zullen moeten verfchijnen als ande. „ ren; en ik bidde God, dat hij.het ongelijk, 't welk ons „ gefchiedt, den Lande niet toerekenen. Dan", voegde hij 'er nevens, „ dewijl de Heeren In de Sententie ftellen, dat „ ik onwaarheden heb gefproken, zo verzoeke ik te weeten, „ welke die onwaarheden zijn, aangezien ik daar over nooit „ befchuldigd, veel min overtuigd ben." Als de Heeren daar op zweegen, befloot speenhoven met te zeggen: „ Patiëntie „ dan, mijne Heeren. Ik bid God dat gij wijslijk en voor„ fpoedig moogt regeeren." Thans beval men de beide Predikanten, zich te begeevea na het huis van den Kamerbewaarder, 't welk digt bij de Staaten Kamer of de Vergaderplaats van Hun Edel Mogende ftondt. Hier wierden ze opgellooten, en de ingangen van het huis met Soldaaten bezet: zo dat niemand tot hen den toe»  SRÊENHOVIÜS. (JOHANNES) s?$ gang hadt* In de onfterftelling dat zij wei haast zouden vervoerd worden, verzogten ze, vooraf, van hunne Vrouwen affcheid te mogen neemen. Doch dit wierdt hun geweigerd* Zelf mogt speenhoven den troost eener toefpraake van zijne kinderen niet genieten. In den avond, of liever voornacht* naa dat zij hadden geëeten, en zich gereed maakten om zich ter ruste te begeeven, ontvingen ze, onverwagt, ieder vijfentwintig guldens tot reisgeld , en bevel om zich tot huö vertrek oogenblikkeiijk gereed te maaken. Nogmaals verzog.» ten zij, hunne Vrouwen te mogen fpreeken ; en, als dit wierdt afgefiagen, hunne Reismantels en eenig Linnen van huis tg mogen laaten haaien. AI wederom vrugteloos. Zijne Genade Graaf ernst; riep men, wagt daar buiten, gij moet ter= fond voort. Intusfchen was de Huisvrouw van den Predikant sïlïus, door behulp van eenen Sergeant, haaren Neef, at* daar in huis gekoomen, medebrengende haar Mans Nachtge-* waat, en in de hoop om hem te fpreeken. Doch vermitó men haar, buiten verlof, bij haare Man niet durfde toelaaten, hadt men haar in een klein Zijkamertje verftopr. Ter« wijl zij aldaar zat, hoorde zij haare Man affcheid neemea van de geenen, die zich in het huis bevonden. Straks vliegf zij ter Kamer uit, en haaren Echtgenoot in de armenf ht Welke zij in zwijm viel, en Waar uit zij voorts wierdt IOS-» gerukt, alzo men de Predikanten voort preste. Als deezeT geleid wierden van eene bende Soldaaten, met gelaaden ge-< weeren en brandende lonten, Men behoefde," zeiden ze, „ om onzentwille zulk eenen toeftel niet te gebruiken.- wang „ hetgeen wij lijden, dat lijden wij gewillig en om den goe„ de Confcientie wille." Aldus geleidde men hen na buiten, in eene Woerdenfche Rhijnfèhuit, in welke nevens hun eetf Deurwaarder, een Letterdienaar en twee Soldaaten traden. Omtrent elf uure raakten ze ter Stad uit, en kwamen ten éèu uure aan de Vaart, alwaar ze in de Lek eene Kaag vonden, in welke zij overftapten, en, voorbij Schoonhoven en Lékkerke'k, na Krimpen voeten. Terwijl men hier op het Getif lag te wagten, verzogten de Predikanten aan land te mogerj gaan, om den drang der natuure in te volgen. In 't eerst weigerde het de Letterdienaar, doch ftondt het eindelijk toe, Yyyyyya miomfchen Godsdienst zoude, daar tegen, niet tot eenen hinderpaal gediend hebben. Waarfchijnlijk fchijnt hij daar van te rug te zijn gehouden, door eenen gevestigden en vast beraaden afkeer van het oeffenen van allen openbaar gegag, en va.n eene gelofte om alleen den Koophandel en de Zanggodinnen ten dienfte te ftaan. Immers dat men hem gaarjie met eenig openbaar bewind bekleed zoude gezien hebben' bjijkt uit de handelingen der Amfterdamfche Vroedfchap, ia den  SPIEGEL. (HENRIK LAURENSZOON) a;o den faare 1589. De Heer spiegel , naameüjk, verkoozen zijnde tot Raad in de Admiraliteit te Hoorn, en hij de aanvaarding van dien post hebbende van de hand geweezen, zogt de gemelde Vroedfchap hem daar toe te noodzaaken. Dit niet baatende, nam men de toevlugt tot 'sLands Staaten, om met hun gezag tusfchen beide te treeden. Doch hij bleef even weigeragtig, ook naa dat men hem, ten behoeve der arme Godshuizeu in 'sGraavenhage, in eene boete hadt ver. weezen. Deeze wilde hij liever betaalen, dan de opgedraagen Raadplaats aanvaarden. De Heer henrik laurenszoon is tweemaalen getrouwd geweest, eerst met bregtje ten berg, vervolgens met dieuwertje van marken. Zo niet bij beiden, immers bij eene derzelven, heeft hij kinderen verwekt, uit welke, naaderhand , het aanzienlijk Amfterdamsch Geflagt van backer , en uit dit dat van lestevenon is voortgefprooten. Zijne laatfte Ieevensjaaren Heet spiegel te Alkmaar, en overleedt aldaar» in den aanvang des Jaars i(Si2, aan de Kinderziekte, hem , door het aanfchouwen van zijne kinderen , van die krankte aangetast, asngejaagd. Men verhaalt naamelijk , dat hij, nimmer de Kinderziekte gehad hebbende, door zijne Echtgenoote, met vriendlijken dwang, gehouden wierdt buiten de Ka. roer, in welke zijne kinderen, aan die kwaaie, krank lagen; doch dat hij, uit liefde voor zijn kroost, en uit verlangen om hetzelve te zien, op eenen Ladder voor de glazen van de Ziekenkamer klom ; door het gezigt der aangetasten van de afzigtelijke kwaaie hem dermaate deedt ontroeren, dat 'er, kort daar naa, de ziekte op volgde, die hem den dood deedt. Zijn Lijk wierdt na Amjlerdam gevoerd, en in de Nieuwe Kerk begraaven. Behalven den boven gemelden broeder, hadt spiegel twee Zusters: elizabeth spiegel, gehuwd aan herman rodenbukg, Raad in de Vroedfchap der Stad Amfterdam, en nog eene andere, geertrui genaamd, getrouwd asn fietf.r adxiaanszoon pauw, Raad in de Vroedfchap en Rentmeester te Alkmaar, en Vader van den Hoogleer»?! pieter pauw, van welke wij elders, Deel XXIII. bl. 365 gefproken hebben; alwaar, egter, zijne Moeder, verkeerdslijk, eene Dogter van henrik laurenszoon genoemd wbrdr. Yyyyyy 4 Duur  **» SPIEGEL, (HENRIK LAURENSZOONi PQOr omzetting d?r naamen gelieve men dien misflag te verbeteren. ' 6 v- *• De Heer spiegel was een der aanzienlijk/Ie Kooplieden yan zijnen tijd, en won daar mede groote fchatten over! Uit dezelve leidde hij voor hem zelven een' onbekrompen leeven, Rijtende veel van zijnen ledigen tijd op eene Lustplaatts, aan den Amftel, buiten de Utrechtfche Poort tegen pver de Scbulpburg, en, pnder den naam van Meerhui™ nog heden bekend. In den Hof dier Lustplaatze ftondt een Lindeboom , met een ongemeen hoogen en breeden kruin Deeze was gevormd in de gedaante van een Prieel, waar in wel twintig menfchen konden zitten. Hij noemde dien boom der Muze», of Zanggodinnen, Toren. Soortgelijk eene benaming, die van Tempel der Muzen, hadt hij gegeeven aan een Speel- of Tuinhuis, op de zelfde lustplaats , van een zeldzaam maakzel. Het beftondt uit drie Vertrekken, boven alkander; bet eerfte of benedenfte was vierkant, het middenfte achtkant, en het bpvenfte rond, Rondpm dit laatfte liep een Trans of Omgang, van welken men, op de omliggende landerijen, en op het Diemermeir, een ver'maaklijk uitzigt hadt }n dit aangenaam afgezonderd verblijf Heet de Heer spieg-l zijne uuren, aan de letteroefeningen gewijd, Qf verlustigde hij zich met zijne geleerde vrienden. 'Te weeten, onder de drukte eens uitgebreiden en voor deeligen Koophandels, vondt de Heer henrik spiegel ruimte van tijd, om zijper zucht tot beoeffèninge van verfcheiden takken van geleerdheid bot te vieren. In de Grjekfche taal was hij met onervaren. Der Latijnfche fpraake was hij in zo verre jnagtig, dat hij een van seneka's Treurfpelen daar uit Vertaalde. Van hier dat hij met de geleerdfte mannen van zii aen tijd vriendfchap en briefwisfeling hieldt. Inzonderheid hje|dt hij eenen gemeenzaamen omgang met den vermaarden p,rk volkertszoon koornhert , welken hij dikmaals te Haarlem bezogt. Doch bovenal maakte de Heer spiegel yeel werks van de beoefening en befchaaving der Nederduit fche Taaj- en Dichtkunde jj onder "Welker opbouwers zürï paam, door laatere Dichters, met lof vermeld wordt Van fet Dichtkundig Qenootfchap, voormaals, onder den naam V3Ü  SPIEGEL, (HENRIK LAURENSZOON) enz. 281 van de Kamer In liefde bloeijende, was hij een der voorj;aaraile oprigters en leden; Naar den ftnaak der Eeuwe, fchreef hij, verfcheiden jaaren, voor deeze Kamer, Nieuwjaarsliederen. Reeds in den Jaare 1591 bezorgde hij de eerfte uitgave der Rijmkronijk yan melis stoke , of droeg aithans daar van de kosten. Verders fchreef hij verfcheiden kleine Dichtftukken, meestal van eenen zedekundigen of ftigtclijken, infioud. Van alle zijne Werken, nogthans, is het meest vermaard, zijn Hertfpiegel, die op zijne boven genoemde Lustplaats Meerhuizen , voor het grootfte gedeelte, wierdt zamengefteld. Eerst drie jaaren naa zijnen dood, te weeten, }n den Jaare 1615, wierdt dit werk door den druk gemeen gemaakt. Tot eene proeve van 's Mans dicht- en fchrijfwijze kunnen de volgende regels dienen, uit zijn Lofdicht op Am. fterdam en den Amfterdamfchen Koophandel. „ Het fchipryck Amfterdam, vol nauw behuysde Huyfen „ Gheprppt, den Amftel damt met fes ghewelfde Sluyfen: ,, Die (als de vruchtbaer Nyl) door feven armen braackt „ 't Veen overtollich nat, en thien Eylanden maaekt, Dus wast bemuert, doe dit gherym wert voorghenomen; „ Sint isfer mette wall noch vijftjiien by ghecomen." Spiegel, (hendrik dirkszoon) is de eenige uit dit Geflagt, welke de Rurgemeestcrlijke waardigheid bekleed heeft. In den Jaare 1632 wierdt hij Raad en Schepen der Stad Amjteidam, en bekleedde, vervolgens, den laatstgenoemde post, in de Jaaren 1638, 1639, 1641, 1643, 1644, 1646, 1647, 1649, 1650, even als in den Jaare 1647, als Voorzittende Lid, 1652, en, voor de laatfte maal, wederom als Voorzitter, in den Jaare 1653, om vervolgens, in den Jaare 1655, over te gaan in het Burgemeesterlijk geftoelte, 't welk hij vervolgens nog driemaalen, te weeten, in de Jaaren 1659, 1663 en 1665, heeft bezeeten. Den post van Voorzittend Schepen be. kleedde de Heer hendrik dirkszoon spiegel , toen Prins willem de 11 de Stad Aniflerdam met een bezoek dreigde i om 't welk af te weeren de Vroedfchap hem, nevens detj Yyyyyy 5 Oud-  2?a SPIEGEL, (DIRK) SPILBERG. (TOANNES'i Oud - Burgemeester jan korngliszoon geelvinck en eenen der Sekretarisfen na Edam zondt, alwaar zijne Hoogheid zich bevondt, om dezelve het voorgenomen bezoek te ontraaden. Ais de Prins, ondanks dit verzoek, binnen de Stad was gekoomen, gebruikte men, onder andere, den Heer spiegel, om de verontfchuldiging der Regeeringe in te brengen bij zijne Hoogheid, tegen het verzoek, om, nevens eene Bezending der Algemeene Staaten, in de Vroedfchap, gehoord te worden. Spiegel, (dirk) was Commisfaris der Stad Amjlerdam, in den Jaare 1655, en zat in Schepensbank, in de Jaaren iöfio en 1664. ■— Behalven de bovenflaanden, vinden wij nog, op de Amflerdamfche Regeeringslijsten , vermeld, als Kommisfarisfen dér Stad, outger Pieterszoon spiegel, in den Jaare 1622, en cornelis spiegel, in den Jaare 1665. S. Pietersberg; zie Maastricht, Deel XXII. bl. 214. Spilberg, (joanncs) een vermaard Kunstfchilder, gebooren te Dusfeldorp, 0p den dertigften Maart des Jaars ióiq, hadt tot Vader en Oom diergelijke Kunftenaars, den eerften in dienst des Hertogs van Gulik en Berg, den anderen in dienst des Konings van Spanje. In 't eerst fchijnt men hem tot de letteroeffeninge te hebben willen optrekken ; althans maakte hij geene geringe vorderingen in de kennis der Latij::. fche en van andere taaien. Doch familiezuchr oeffende, boven de taalgeleerdheid, ook in hem haare werking. Hij was tot een Kunstfchilder gebooren, en de aandrift der Natnure deedt hem het penfeel opvatten. Binnen korten tijd maakte hij, in de behandeling daar van, zo groote vorderingen, dat zijn werk bchaagen vondt in de oogen van eenen Raadsheer zijner Gebooneftad, voor welken, in 't einde zijner dagen, ook zijn Vader hadt gewerkt. Om de natuurlijke begaafdhei den des Jongelings zich tot de grootst mogelijke hoogte te doen ontwikkelen, zondt hem de Raadsheer na Antwetpe„ tot den vermaarden Ridder rubbens , wiens onderwijs en zorge hij hem, door een eigenhandigen brief, aanbeval. In- V ttïï-  SPILBERG. (JOANNÉS) 283 tusfchen was rugeins overleeden, en vernam spilberg dit fterfgeval, terwijl hij na Antwerpen op reize was. Hierom veranderde hij zijnen reisftreek, en wendde dien na Av jlerct'am, alwaar thans de beroemde Kunstfchilder covert funk, met groote toejuiching, het penfeel behandelde. Zeven jaaren genoot hij het onderwijs diens Kunftenaars, en maakte, allengskens, zo groote vorderingen, dat hij, in dat tijdverloop, onder \ oog zijns Meesters, verfcheiden aanzienlijke ftukken, zo Hiftorien als Portretten, vervaardigde. Intusfchen hadt spilberg zo veel roems verworven, dat hij zich in ftaat bevondt, voor eigen beftaan te kunnen zorgen , en, bovendien , een huisgezin te handhaaven. Van hier dat hij, eerlang, met eene maria fis, zich in 't huwelijk begaf. Onder andere vervaardigde hij nu een groot Stuk, verbeeldende een Rotgezel van Amfterdamfche Schutters, waar van de Heer Burgemeester van de poll Hopman was. Van wegen de fraaie uitvoering ontving de Kunftenaar, boven het bedongen loon , een aanzienlijk gefchenk. Indien wij ons niet bedriegen, wordt het Kunsttafereel nog heden bewaard, in den Herberg de Doelen, op de Garnaalemarkt. Nu verfpreidde zich de roem van spilbergs vermaardheid 1 ook buitenslands. De Paltsgraaf Hertog willem beriep hem tot zijne Hoffchilder. Zo draa hij in zijnen nieuwen dienst was getreeden, fchilderde hij de af beeldzeis van den Hertog, van deszelfs Gemaalinne, van nog andere Vorfteüjke perfonaadjen en aanzienlijke Hovelingen. Zijne Stukken draagen de algemeene goedkeuring weg, en wierden rijklijk betaald. Wijders fchilderde hij verfcheiden Altaarftukken, zo te Dusjeldorp en Roermonde, als op andere plaatzen. Daarenboven berust nog, op het Kafteel der eerstgenoemde Stad, een uitvoerig Stuk, verbeeldende de leevensbijzonderheden van hercules, alles leevensgrootte. Ouder zo geduurige werkzaamheden , en terwijl hij de Leevensgefchiedenis van den Zalig, maaker onder handen hadt, overviel hem de dood, op den tienden Augustus des Jaars i6qq. Spilberg liet eene dogter naa, adriana geheeten, gebooren te Amfterdam, op den vijfden December des Jaars 1650. De Natuur hadt ook deeze tot eene Schilderes gevormd : waarom de Vader haare aangas boo-  ï8+ SPILBERG, (JOANNES) enz. boorene talenten zorgvuldig aankweekte. Terwijl spilberg aan het Paltzifche Hof vertoefde, wierdt aldaar de vermaardheid zijner dogter rügtbaar. De Keurvorftin, verlangende de jonge Juffer en haare Kunstbehandeling te zien, hieldt ernfti" aan bij spilberg om zijne dogter te ontbieden; doch deeze weigerde haare Moeder te verlaaten. Thans vergde de Keur vorst zijnen Hoffchilder, zich na Amjlerdam te begeeven zijne huishouding aldaar op te breeken, en dezelve te Dus', feldorp te vestigen, met toezegging van vergoeding van alle reiskosten, en op hand eene Gouden Medailje van groote waarde voor zijne dogter. Aldus was spilberg, in den Jaare 1681, te Dusfeldorp zijn vast verblijf koomen vestigen. Veel aanzoeks hadt de Schilderes ten Hove tot het huwelijk. Doch haar Vader, geenen anderen dan een Kunstfchilder tot Schoonzoon willende hebben, wees ze allen van de hand. Diensvolgens fchonk hij haare band aan den wakkeren Kunftenaar willem ereekveld, in den Jaare 1684; welke, bij haar drie Zoonen hebbende verwekt, vroegtijdig zijne dagen eindigde. Naa elf jaaren Weduw geweest te zijn, hertrouwde zij met eglon van der neer, Raad en Kabinetfchilder van johan willem, Keurvorst van de Palts. Spinola , (ambrosius ) een Spaansch Veldheer van zeer veel vermaardheids, die, in het begin der voorgaande Eeuwe, geduurende den Spaanfchen Oorlog, tegen den niet minder beroemden Nederlandfchen Veldheer, Graaf maurits van nassau, meer dan eens, zijne kragten heeft beproefd. De eerde reize, dat wij zijnen naam genoemd vinden, is in den Jaare 1602, ter gelegenheid dat maurits een merkwaardigen optogt gedaan hebbende, de Aardshertog albertus geraaden vondt, de Spaanfche Legermagt met achtduizend man, deels ltaliaanen, deels Spanjaarden, te vermeerderen; zij waren onder hei geleide van spinola , onlangs, na de Nederlanden afgezakt. Van geboorte was hij een Italiaan, doch opgevoed aan het Hof van Koning philips van Spanje, bij welken hij zeer gezien was, deels om zijn fchrander vernuft, vrugtbaar in ve.elerhande vonden, deels ook, om dat hij, bezitter zijnde yan groote fthatten, den Koning, in deszelfs verlegenheid, een  SPINOLA. (AMBROSIUS) een goed gedeelte zijner penningen hadt opgefchooten: om welke reden ook het opperbewind der geldmiddelen hem wierdt opgedraagen, welke hij, binnen korten tijd, op een zo goeden voet bragt, dat men gelegenheid hadt om het Krijgsvolk, op gezette tijden, te betaalen; waar door de muiterij en het overlpopen onder hetzelve aanmerkelijk verminderde. Van den Krijgsdienst hadt spinola, tot nog toe, weinig werks gemaakt; doch het vertrouwen, welk men in zijne bekwaamheden ftelde, was oorzaak, dat het bewind over gewigtige onderneemingen hem wierdt • aanbevolen, in de onderftelling van een gelukkigen uitfiag, zo ras hij zich met de borst op dezelve zoude toeleggen. 't Was, in den Jaare 1603, het derde jaar, zints de Spanjaards het beleg voor Oostende geflagen hadden. Meer dan één Veldheer hadt daar tegen, vrugteloos, zijne kragten beproefd. Op de verzekering, door spinola gedaan, dat hij 'er een gelukkig einde van hoopte te maaken, wierdt, in het begin van de maand Julij des gemelden jaars, het bewind daar van, door den Aardshertog albertus , aan hem opgedraagen. Eene uitgeleezene bende van Ingenieurs, uit alle Gewesten, verzameld hebbende, deedt hij dezelven hun vernuft te werk ftellen, in het uitvinden van ailerlei gereedfchap. pen en middelen, om de belegerden te befchadigen. Onder andere vervaardigden zij eene foort van Vlotten, welke grof gefchut draagen, en, over het verdronken Land, Stedewaarts konden aanvoeren. Voorrs deedt spinola eenen Dijk opwerpen, door middel van welken hij den toevoer van Mond- en Krijgsbehoeften merkelijk belemmerde. Doch , met het vervaardigen van dit alles, was zo veel tijds verloopen, dat de Veldheer van verdere poogingen om de Stad te dwingen, in het thans loopende jaar moest afzien. Terwijl spinola, met den aanvang van het volgende jaar, toeftel maakte, om het beleg van Oostende met nieuwe kragten voort te zetten, ontving hij bevel van den Aardshertog tot het onderneemen van het ontzet van Sluis in Vfoande. ren, voor 't welk maurits het beleg hadt geflagen. Gaarne hadde hij het beleg der eerstgemelde Stad, met grooter geweld dan voorheen, willen hervatten. Voor Sluis eenige Ia»  $6 SPINOLA. (AMBROSIGS ; Batterijen hebbende doen opwerpen, wierdt hij, door Prins maurits, genoodzaakt, dezelve te verlaaten. Nu deedt hij eenen aanval op de Legerplaats van Graave willem lodewyk van nassau; doch ook deeze noodzaakte hem, met groot verlies te, wijken. Nu bemagtigde spinola in de daad de Schanzen Katharina en Philips; doch als hij op het Eihnd Kadzand zogt over te raaken, vonden zijne Spanjaards de oevers zo wel bezet en bewaard, dat een hagelbui van Staat, fche Kogels hun'het beklauteren van den Dijk belette, en zij, onverrigter .zaake , moesten te rug keeren. Alle verdere poogingen van spinola, tot ontzet, verder vrugtloos afloopende, ging Sluis, in de maand Augustus, aan de Staatfche zijde over. Thans befloot de Veldheer, het beleg van Oostende te hervatten. Alles, wat de vernuftigfle Krijgskunde vermogt en tonde uitdenken, wierdt hier te werk gefteld. Onder andere deedt spinola eenen zwaaren brug zamenitellen, beweegbaar op koperen wielen, en waar van het eene einde, gemaakt van dikke Kabeltouwen , gefchikt was om nedergelaaten te worden over zekere Halve Maan, welke in het water de Genie lag. Doch de moeite en kosten, daar aan beueed, wa. ren zonder vrugt, alzo de belegerden het zonderling werktuig reddeloos fchooten. Hierom wendde spinola zijne kragten tegen het Westlijk gedeelte der Stad, en deedt 'er het eene werk voor en ander naa bemagtigen. Het delven, van weerkanten, wierdt zo wakker voortgezet, dat de Spanjaards en Staatfchtn, nu en dan, onder de aarde elkander ontmoetten. Eindelijk deedt hij een goed aantal Hoogduitfchers hét Bolwerk de Zandhil naderen; met groote moeite wierden zij daar van meester, en ontvingen, daar voor, van den 'Veldheer, veertigduizend guldens ten gefchenke. Naa dit verlies, en zints spinola , onder de aarde, zich eenen weg na dé Oude Stad gebaand hadt, was Oostende niet meer te houden. Eerlijker voorwaarde beloofde de Veldheer aan de belegerden \ dan men, veelligt, raa een hardnekkigen tegenftand van ruim drie jaaren zoude hebben mogen verwagten. Thans deedt spinola eenen keer na Spanje, om verflag te doen van zijne verrtgtingen, en maatregels voor hè toekoo- mende  . , SPINOLA. (AMBROSIUS) ü fi8/ mende te beramen. Zeer minzaam wierdt hij ontvangen van Koning philips den III, die hem, boven verfcheiden andere gunften, en een Jaargeld van twaalfduizend Kroonen voor zijnen tafel, tot Luitenant Generaal van 'sKonings Legers in de Nederlanden aanftelde. In de onderhandelingen over de Nederlandfche zaaken, hadt spinola het voortzetten van den Oorlog zeer ernftig aangeraaden. Van hier, en om aan den Oorlog, zo als philips meende, een fpoedig einde te maaken, ftelde hij zijnen Veldheer in ftaat om twee Legers in het veld te brengen: het een tot dekking der Aardshertoglijke Nederlanden, het ander om eenen inval te doen in de Provinciën van Friesland en Overijsfel. Naa zijne wederkomst in de Nederlanden, was het eerfte bedrijf van spinola, het zenden van den Graave de Bucouor, met eene talrijke bende, om op de S;ad hingen eenen kans te waagen, met oogmerk om in eigen perfoon, eerlang, derwaarts te volgen. Dit viel voor in den Zomer des Jaars 1605. Om zijnen toeleg bedekt te houden, en Prins maurits te brengen of te verfterken in den waan, als of hij het oog op Rijnberk hadt, liet hij bij Feizerswaard, een Zomerleger affteeken voor zesduizend man, terwijl hij zelve, met negenduizend Knegten en tweeduizend Paerden, in drie hoopen, na Lingen optrok. Hij hieldt eene zeer ftrenge Krijgstucht onder zijn volk, verbiedende allen overlast tegen de onzijdige Volken. Op den vierden dag van zijnen optogt kwam hij voor het Overijsfelfche Steedtje Oidenzeel, 't welk hij, op drie plaatzen tevens, aantastte , en in den nacht van den zevenden van Augustus vermeesterde. Straks hier op zondt hij zijne Ruiterij vooruit, om Lingen te berennen, en volgde, den tweeden dag daar aan; met het Leger. Naa een beleg van negen dagen, moest de niet zeer fterk verfterkte Stad zich aan hem overgeeven. Aan de voltrekkingen der onlangs begonnen Vestingwerken leide spinola nu de laatfte hand, en verzuimde, door dit draalen, de gelegenheid , om verfcheiden Steden en Sterkten, in dien oord, te bemagtigen, welke, meent men , in den fchrik , welke de gemoederen hadt bevangen, hem gereedslijk in handen zouden gevallen zijn. Het  Ipff& SPINOLA. C AMBROSIUS) Het gerugt van 's vijands optogt hadt Prins maurits n4 dien zelfden oord gelokt. Eenigen tijd naa de bemagtiging van Lingen, lag spinola aan den Roerftroom. Hier beffoot maurits hem aan te tasten, alzo de vijandlijke troepen merkelijk verfpreid Jagen. Ongelukkig viel het uit, dat het Staatfche Voet- en Paerdevolk, op eene aangeweezene plaats, zich niet fpoedig genoeg veréénigde. Dit gaf spinola gelegenheid, om zijn volk digter in een te trekken en in flag.orde te fchaaren; 't welk den Staatfchen zo zwaaren fchrik aanjaagde, dat ze eene fchandelijke vlugt namen, en, ondanks het fchelden, dreigen en bidden van maurits, niet tot ftaan konden gebragt worden. Alleenlijk ontmoette de Ruiterij van spinola eenigen tegenftand, en was reeds aan het wijken wanneer de Veldheer, aan verfcheiden oorden tevens, den trom doende roeren, maurits in den waan bragt, dat de geheele vijandelijke magt op de been en in aantogt was. De wel bedagte Krijgslist hadt ten gevolge, dat de Staatfche Veld. heer, op zijne Ruiterij zich niet durvende verlaaten, den aftogt deedt blaazen. Naa het eindigen van den Veldtogt des Jaars ifjó.-, deedf spinola eenen keer na Spanje, om penningen ie vo deren, ter betaalinge van zijne beide Legers. Doch hij vondt de Koninklijke fchatkist ledig tot op den bodem. Geld, intusfchen , was 'er noodig, om te voldoen aan den dringenden eisch der Troepen; doch men vondt geen middel om aart zijne billijke vorderingen te voldoen. Voor zo veel bij evenwel, van eene gewisfe zege zich verzekerd hieldt, indien men een gepasten voorraad van penningen konde bij' een brengen, verkoos hij liever, zijne eigen middelen en die zijner vrienden aan te fpreeken, dan den aangebooden voordeeligen kans te haten voorbijloopen. De Zomer des Jaars 1Ö06 was reeds een goed ftuk verloopen, eer spinola te velde trok. Met een goed getal Spanjaards, uit Italië ontbooden, als mede met eenige BrunMjk* fche Troepen en Oostfriefche Ruiterij, was nu zijn Leger verfterkr. Zijne magt in twee hoopen verdeeld hebbende, zondt hij den .Graaf de bucquoi, met tienduizend Knegtsa «n twaalfhonderd Ruiiters, na de Betuwe, in Gelderland. Hij z?Iv«  SPINOLA. CAMBROSIUS) ii$ zelve behield: elfduizend Khegten en tweeduizend Paerdenj) nevens acht Stukken Gefchut. Hier rtïede hadt hij bef oog op Friesland, of op de Velrtwe , om alzo na Utrecht tg trekken. Aldus meende hij de beide Legers zarrien te voegen, en alzo het hart der Veréénigde Gewesten te bèmagtigen. Doch deeze toeleg mislukte hem , vermids zijn togt langzaam voortging, van wegens dé menigvuldige hinderpaalen',die hij, door geduurigen regen, glibberige wegen en ziekterl onder zijn volk, ontmoette. Om den tijd niet geheel vrugtloos te laaten verloopen, zondt hij eenig volk na de Gelder* fche Stad Lochem, welke op den drieentwintigftefi Julij be-* magtigd wierdt. Daar naa wendde hij het oog na Zwol; dodrf wierdt in zijnen toeleg verijdeld; Beter flaagde spinola ^ itt zijnen aanflag op Grol. Op den derden Augustus kwam hij* in eigen perfoon, met zijn Leger voor de Stad; binnen welke een jong Heer, van dorth genaamd, het bevel voerde over eene Bezetting van dertienhonderd man. Ondanks den! moed des jongen Bevelhebbers; moest hij, op aandraög der belegerden j op den elfderi dag des belegS; de Stad overgeeven. Nog in de zelfde maand trok de Spaanfche Veldheer' Van daar na Rijnberk, 't welk, Onlangs, doof Graaf ERNstf van nassau, merkelijk veïderkt was. In eenèn ultVal der* Staatfche Ruiterije, liep spinola , zich te verre gewaagd! hebbende ; groot gevaar om gevangen te worden. Dóór aanhoudend fchïeten, ondermijnen en ftörm loopen, aan de zijdeJ des vrjands, en door moedeloosheid op ontzet, gepaard meS gebrek aan buskruid, aan den kant der belegerden,- wierdt de Bevelhebber der Stad genoodzaakt om in onderhandeling te treeden; dit gefchiedde op den tweeden van Odtober. Spinola, die Zelden fpaarzaam was öp zijn volk, hadt hief wei-» nig mïndef dan vijfhonderd man verlooren.- Naa de bemagtiging van Rijnberk , befloöt spinola detï Veldtcgt deezes jaars te eindigen, althans geene nieuwe bele* geringen van Steden te onderneemen. Nu hadt hij, eerlange met gevaarlijker vijanden dan met de Staatfche Krijgsbenden te worftelen. Ten diende des Konings van Spanje hadt hij zich diep in fchulden gedoken , en leed: nu gebrek aan geldf en geloof. Intusfchen riep de Soldaat om betaaling yap .agter* XXVII. .deel. 22 222* flj(|.  üjra 5PIN0LA. rAMBROSIUS verftrekken, en door het verfchaffen van geftadig, Krijgsbe! £gheden onder het oeffenen van eene ftfenge IriJ 1 ^meu,end VHUr ond« de asch gehouden. Doch zinu hl bij den uitgeputten of onwilligen Koopman geene toevlug vondt, en het oorlogsvont, daarenboven, gL wée'wërï *adt, was er geen bonden meer aan de muitzuchtige Krijgsknegten Veelen liepen tot Prins U0UB overf anderen doorkru sten het platte land, rooveude en plonderende onder vaTzltn i^lr ^ S™ to van zaaken in. Uit vreeze dat de muiterij verder voortflaan , foweflTSï ï W°rden' Verdedde hij de genten W welke hq het meeste vertrouwen ftelde over de naaste Steden, en verfpreidde de andere over den Keulfchen bodem Naar gewoonte begaf zich spinola, naa het eindigen van' der» Veldtogt, wederom na Spanje. Hier vondt hij de Geldkoffers even hol, als 'sjaars te vooren. In de onmagt, derhalveit, om zonder rijklijken voorraad van penningen iets van gewigt in de Nederlanden te kunnen uitvoeren, e'n de gerdverfprlhngen der twee jongstverloopene jaaren , welke door den Ridder hooft, in zijne Brieven, op veertien mil' Boenen fchats begroot worden, niet verder voort te zetS beftondt hij aan Koning philips den 111 het onderneemen van eene Vredehandeling, met de Veréénigde Gewesten aar) te raaden. Deeze raad, die, daarenboven, door verfcheiden andere Grooten onderfteund wierdt, vondt gehoor Van el ders is bekend, dat 'sGraavenhage, zedert, tot de pJaat< der osderhandelinge verkoozen, en van de iSpwnfthe ziide Gemagtigden benoemd wierden, om derwaarts te vertrekken Zij waren vijf in getal. Aan het hoofd van deeze bevondt* z.ch amsrosius sPiNOLA. In het begin der maand Pe^S des Jaars 160S naderde hij de Hofplaats. Tot op een h f «ur van daar reedt hem Prins «abr,,, te gemoete, van Z ongelooflijken ftoet gevolgd. Hier tradt zijne Doorluchtig5 uit z.jne Koet,, om den Spaanfchen Veldheer te verwefkoó men Staatelijk en treffende was de vertooning, IZZ grootfte Veldheerender Eeuwe, die onlang,, £ Sj? Leger» over en weder hadden aangevoerd, thans eikandèren,' 'm  SPINOLA. (AMRÏIOSÏÜS) in het gezigt van duizenden aanfehouWeren, te Zien omhelzen1 en met beleefdheden van hoflijke manieren overJaaden. Thans tradt spinola in de Koets van Prinfe maurits , daar de twee Helden, onder het voortrijden, ovef en weder, den lof van dapperheid met milde handen, uitnomen. Eenen bijkans Vorftelijken luister, in huistooizels en tafelpragt, ftelde spinola in 'sHage ten toon. Van wijd en zijd kwamen dagelijks veele Landzaaten toevloeien, om de kostbaare toerustingen te bezigtigen. Spinola was zeer toegeevende, omtrent het voldoen^ deezer nieuwsgierigheid,- en toonde, daarenboven( zijne minzaamheid, in het verleenen van gehoor aan allen„ die 'er om verzogten. Wat, voor 't overige, spinola's verngtingen in 'sHage aanbelangt, een verflag daar van behoort niet tot ons tegenwoordig plan: men weet dat dezelve ten gevolge hadden, het fluiten van het vermaarde' Beftand of Wapenfchorzing, tusfchen Spanje en de Veréénigde Nederlanden ,- geduurende den tijd van twaalf agtervolgende jaaren, . Geduurende het Beftand zat spinola niet ledig* In 'aétt Jaare 161a en vervolgens, waren over de Gulikfche en Kleeffehe bezittingen merkelijke oneenigheden gereezen* Zo wet de Aardshertogen als de Staaten der Veréénigde Gewesten meenden op dezelve aanfpraak te hebben. Beftaanbaar met net Beiïand, liep men, ter beflisfinge, te wapen. Van de? zijde der Aardshertogen wierdt, in den Jaare iöia, een Lefier verzameld bij Maastricht, en het bevel daar over aaa spinola opgedraagen. Hij fcheen het oog te hebben op Gahk, doch hadt in de daad, het hart na Men gewend, al waar, zints eenigen tijd, de Roomschgezinden het onderfp» delfden, althans de Hervormden meer gezags en aanzien3 ge. nooten, dan in de oogen vau een Roomsch Hof konde be* halgen vinden. In naame des Keizers trok dan spinola op tegen Aken, en maakte 'er zich, zonder flag of floot meester van, op den eenentwintigden Augustus des Jaars'i6ms verdellende voorts de Wet, en de oefièning van den Onroomfchen Godsdienst geheel doende ophouden. Op de bemagtiging van Aken volgde, onmiddelijk, die van Duuren Or/ot, Duisberg, Kast er, 'sGreevenbroek en Berehem. Ook Zzzzzz s ' epej,.  Sj>t SPINOLA. (AMBROSIUS} opende de Stad Wezel, in de volgende maand September, naa eenigen geringen tegenftand, haare poorten. Niets merkwaardigs, zints deeze verrigtingen, tot inden Jaare 1619, vinden wij aangaande spinola aangetekend. Over de opvolging op den throon van Bohème waren thans oneenigheden gereezen. De Aardshertogen, ten dienfte des Keizers, aan den eenen kant , en de Staaten der Veréénigde Nederlanden, aan de andere zijde, namen deel in deezen twist. Over het Leger der eerstgenoemden, beftaande uit zesëntwintigduizend Knegten en vierduizend Ruiters, wierdt aan spinola het bevel opgedraagen. Hij deedt daar mede eenen inval in de Neder-Palts, en veroverde, in een maand tijds, het geheele Gewest en. de Steden, daar in gelegen, Heidelberg, Manheim en Frank en daal alleenlijk uitgezonderd. Dien en het Graaffchap Nas/au waren reeds vroeger in zijne handen gevallen, en deerlijk uitgeplonderd. Met het begin des Jaars 1Ó21, gelijk bekend is, liep het Twaalfjaarig Beftand ten einde. Van wederzijde maakte men nu de toebereidzels om zich zelve te fterken, en zijnen vijausl ■te befehadigen. Onder de middelen-, welke, van de Spaanfche zijde, wierdea in het werk gefteld, was eene poog'mg om de Remonftranten te winnen, de hoofden van welke zich thans in Brabant onthielden. Vooral ftelde men veelerbande poogingen te werk om üitenbogaabt aan de zijde der Aardshertogen over te haaien. Verfcheiden Grooten deeden daar toe bij hem aanzoek,- en zeer voordeelige aanbiedingen. Onder andere wierdt hij, te Brusfet, bij spinola ontbooden. De Markgraaf ontving hem zeer vriendelijk, en onderhieldt hem' over verfcheiden zaaken en perfoonen , onder andere over frederik henrik , broeder van Prinfe maurits. Gevraagd hebbende: Is Graaf hendrik van de uwen, „ Dat „ kan ik niet zeggen," antwoordde daar op uitenbohaard, „ maar ik houde dat zijne Excellentie mij in 't bijzonder „ niet ongunltig is, en geloof dat hij niet ongenegen zou „ zijn ons te helpen, indien hij konde." Gij zegt wel, hervatte daar op spinola, indien hij konde; betuigende voorts eene ongemeene hoogagting voor Prins freoerik henrik , ea hem  SPINOLA. (AMBROSIUS) *p5 ïwra zeer hoog prijzende. Voorts reide spjnola tot uitenbogaart , aan den Penfionaris gavarelles of javarella , van wegen de Aardshertogen, last gegeeven te hebben ora hem eene Jaarwedde toe te leggen. Doch de andere hernam hier op, dat hij hunne Hoogheden en zijne Excellentie ten hoogden bedankte, en ootmoediglijk badt, men wilde zijne weigering niet ten kwaade duiden, naar dien hij een vast opzet hadt genomen om geene Jaarwedde aan te neemen. Neen, veen, voerde hem thans de Markgraaf te gemcece, gij zijt het viaardig; gij moogt het niet weigeren: hi, zal u daar Kader over fpreeken. Voorts belastte bij hem gerust te zijn, ten aanzien van zijn verblijf te Antwerpen. Inderdaad kwam ook, niet lang daar naa, de gemelde Penfionaris, uit last van spinola , uitenbogaart een papier met Goud aanbieden; 't welk hij, egter, met heufche dankbetuiging, van de hand wees. Naa het eindigen van het Beftand , in den Jaare 1621, opende de Markgraaf van spinola den Veldtogt met eene gewigtige onderneeming. Hij hadt het oog op Bergen op den Zoom; doch, om Prins maurits te misleiden zondt hij Graaf henrik van den berg na Kleefsiand , daar bij zich van Goch meester maakte. Zo gelukkig daagde de Spaanfche Bevelhebber in deezen list, dat de Nederlandfche, geenen kommer omtrent Bergen hebbende, de meeste Bezetting daar uit, en na Kleefsiand deedt trekken. Doch toen de Ruiterij zich gereed maakte om de Stad te verlaaten, verzette justinus van nassau , Natuurlijke Zoon van Prinfe willem den I, Bevelhebber vau Breda, zich daar tegen , verzekering doende aan ryhove, die het Paerdevolk moest geleiden, dat spinola het op Bergen op den Zoom gemunt hadt. Op herhaalde bekragtigingen van deeze tijding, begon men de Stad, van nieuws, te verfterken. Spinola verfcheen , eerlang, voor Bergen, en maakte zich, wel haast, meester van eenige Buitenwerken. Hachelijk ftondt nu het lot der Stad, wanneer de aankomst van het Staatfche Leger haar uit den nood verloste, en den Spanjaard noodzaakte, het beleg op te breeken. Men wil, dat spinola's agting, door deeze te leuritelling, merkelijk daalde bij de menigte , en dat de Priesters, van den Kanzei, Z z z z z z 3 open-  &n SPINOLA. (AMBROSIUS) openlijk tegen hem uitvoeren: zo dat de Koning van Spanje genoodzaakt was, met zijn gezag rnsfchen beiden te treeden, en bet lasteren en fchelden op zwaare ftraffe te verbieden; met nevens gevoegde verklaaring, zich de zaak van zijnen Veldheer onmiddelijk te zullen aantrekken, en in deszelfs eere gn oneere deelen. Gelukkiger flaagde spinola , in zijne onderneeming op Breda, In de maand Augustus des Jaars 1624 fioeg hij het beleg om die Stad, binnen welke justjncjs van nassau het be. vel voerde. Het beleg wierdt den volgenden winter voortgezet , x^aar toe hem wind en weder zeer gunftig waren, Het ongeraaden oordeelende, de Stad met geweld aan te tasten, hadt hij zich rondom dezelve verfchanst, en allen toeVoer afgefneeden. Ondanks de poogingen der Staatfchen om zijn Leger onder water te zetten, hadt hij het, tegen alle aanvallen, naar de kunst verfterkt, en zelf het water van den Stroom de Metke weeten af te leiden. Intusfchen trok het Beleg van Breda de opmerking van de voornaamfte Krijgshelden van Europa. Het was een tooneel, waar op de Markgraaf vm spinola in het befpringen, jüstinus van nassau in het yerdeedigen, en Prins maurits in zijne poogingen tot ontzet, alle hunne Krijgskunde te werk fielden. °Van hier dat men, uit verfcheiden Gewesten, zeer aanzienlijke en vermaarde Oorlogshelden herwaarts zag zamenvloeien, om ooggetuigen te zijn van, en hun voordeel te doen met de aangewende middelen, Spinola , eenen brief van Prinfe maurits aan zijnen Natuurlijken broeder , onderfchept hebbende, verftondt daar uit de ongemeene toerustingen der Staaten, om de Stad te ontzetten. Om zijn Leger te dekken, en de voorgenomene ontzetting te doen mislukken, deedt de Markgraaf, midden in de winter, eene verfchanzing opwerpen, die eenen omtrek van veele duizenden fchreden befloeg. Bij eenen Krijgslist, welken spinola te werk ftelde, vondt bij goede (rekening. Hij maakte eenen Boer op, en zondt dien met eenigen voorraad tot onder de muuren van Breda. Hier jrnoest hij den belegerden, bij welke de mondkost zeer fchraal begon om te koomen, aanzeg^eH, dat hij eenen doortogt tjogt het Leger der Spanjaarden hadt gevonden. Dit zou hem  SPINOLA. (AMBROSIUS) 2^5 hem doen, geloof vinden, en, misfehien, het middel zijn, waarom hij zoude gebruikt worden, om brieven aan Prinfe maurits over te brengen. In 't eerst moest hij dit weigeren, doch eindelijk zich laaten overhaalen. Dit gebeurde met 'er daad. De Bevelhebber belastte den boer met brieven voor Prinfe maurits; doch, volgens affpraaic, bragt hij dezelve aan spinola , welke daar uit den toeftand der Stad vernam, en voorts de brieven verder voortzondt. In de Lente des Jaars 1625 leedt de Markgraaf geeue kleine fchade, doordien eenige Staatfche benden middel gevonden hadden om eenige van zijne Magazijnen in brand te fteeken. Onder dit alles overleedt Prins maurits, en wierdt vervolgens, het hoofdbevel over het Beleg, door deszelfs broeder en opvolger, aanvaard. Met nieuwen moed wierden nu, van weerkanten, zo ter bemagtiginge als tot ontzet der Stad, de kloekfte boogingen in 't werk gefield. Meer dan eens liep spinola merkelijk gevaar. Een Kogel, uit de Stad gefchooten, vloog, op zekeren dag, door zijn .Slaapvertrek; tot zijn geluk bevondt hij zich niet in hetzelve. Terwijl hij, op eenen anderen tijd, rondom de Vesting reedt, verbrijzelde een Kanonkogel het gebit van zijn paerd. Door ziekten onder het Krijgsvolk, en door gebrek aan de meest dringende leevensnoodwendigheden, vondt zich eindelijk de Bevelhebber genoodzaakt, de Stad over te geeven. Op den tweeden Jtmij des Jaars 1625 wierdt het Verdrag getekend, en daarbij, voor de Bezetting, een eerlijke uittogt bedongen. Het laatfte bedrijf van spinola, hier te lande, was een aanflag op Zuldbeveland, die hem mislukte, als mede de verfterking van Zandvliet, een Dorp tusfchen Antwerpen en Tietgen op den Zoom, om alzo de voorheen verijdelde landing op Zuidbe. velatid te bevorderen; doch ook hier in wierdt hij verhinderd. Spinola fchijnt, niet lang daar naa, de Nederlanden te hebben verlaaten. Immers ontmoeten wij hem, in den Jaare 1^30, in Itaüe, alwaar hij, geduurende zijn bevel over het beleg van Ca/al, van eene ziekte wierdt aangetast, aan welke hij, op den vijfentwintigften September, overleedt, te Caflcllo d'Incifa, werwaarts hij zich hadt laaten overbrengen. Zie e. van meteren. Zzzzzz 4 Spi.vo-  *ff SPINOLA. (FREDERIK) Spimola, (fredeiuk) was een Genuees van aanzienlijke WKomfte en geboorte, en vermaard als een ervaren Bevelhebber ter Zee. In den Jaare 1599 voerde hij, in dienst des Komngs van Spanje , zes Galeien na de Nederlanden. Utn hem te onderfcheppen, zonden de Staaten eenige Oorlogfehepen na de Hoofden. Onder begunlBging des winds, en gepaste Zeemanfchap gebruikende, liep hij zo digt langs de Franfche Kust, dat hij in Vlaanderen behouden binnen kwam. Hij liep in -de Haven van Sluis binnen, van waar hij de Zeeuwfche Kusten in genadige onrust hieldt. Meer dan eens raakte hij in gevegt met de Staatfche Schepen, onder andere met zes Oorlogfchepen, met welke hij , in 't gezigt van Vtisfïngen, een bloedig Zeegevegt biedt. Merkelijke fchade bragt spinola, in het volgende jaar, den Staatfchen toe, doordien hij een goed aantal Vaartuigen onderfchepte, be.aaden met mondbehoeften voor het Leger, 't welk toen in Vlaanderen lag. Doch de Heer van warmond tastte hem vervolgens aan, en zette hem het behaalde voordeel rijklijk betaald. Naa dit verlies deedt spinola eenen keer na Spanje, om mmwe verfterking van daar te haaien. In de maand Oétober des Jaars 1602 nam hij de reizè aan na Vlaanderen, met zes Galeien. Doch vermids men, hier te Lande, van zijne aannaderinge niet onkundig was, hadden eenige Engelfche en Staatfche Oorlogfchepen zich in het Kanaal vervoegd pm hem den doortogt af te fnijden. De eerstgenoemden kree^ gen de Galeien 't eerst in *t oog, en gaven 'er aan de anderen kennis van. De Galeien zogten, digt onder de Engelfche Kust, de vijanden te ontroeien; doch de Staatfchen fchooten zo hevig op haar, dat zij twee van dezelve, met hunne Kogels , geheel doornagelden , en vervolgens, met bunne zwaare fchepen, overzeilden en aan fpaanderen Rieten. Eene Galei verongelukte, op de hoogte van Calais, door de onkunde van haare Stuurlieden; twee andere vervielen op de yiaamfche Banken, en wierden, zwaar befchaJigd, te Nieuw, poort binnen gefleept. 'Er was dus nog ééne Galei overgebleven. Op deeze bevondt zich spinola zelve , met een aanzienlijken^ fchat van tweemaal honderdduizend Dnkaaten. IBj dreef af, met den wind, tot op de hoogte van da «geeuw?  SPINOLA, (FREDERIK) enz. ayr Zeeuwfche Stroomen , doch bergde zich, eindelijk, met groot gevaar, in de Haven van Duinkerken. Eene landing op het Zeeuwfche Eiland Walcheren was den Spaanfchen Admbaal, geduurende dit jaar, mislukt. Die te leurftellmg wilde hij, in het volgende jaar, verbeteren. Ten dien einde liep hij, cp den zesëntwintigften Maij des Jaars 1603, met acht Galeien, uit de Haven van Sluis. Onder bevel van den dapperen Admiraal joost de moor, hadden drie Staatfche Oorlogfchepen- en twee Galeien voor dezelve post gevat, Spinola, de zon en den wind in zijn voordeel hebbende, klamp e de Staatfche fchepen aan boord, in de Wielingen. De overmagt was aan zijne zijde, alzo hij een goed aantal Muskettters, de Staatfchen, daarentegen, zeer weinige Soldaaten bini-ui boord hadden. De Matroozen moesten derhalven, hier het voornaamfte werk verrigten. Zeer hevig wierdt 'er , van weerkanten, gevogten. Spinola, met woorden en daaden, de zijnen voorgaande , ontving , eindelijk, in zijn lichaam eenen Kogel, die hem wegnam, Daarenboven fneuvelde 'er zeer veel van zijn volk. De Galeien moesten eindelijk de wijk neemen na Sluis, en den Admiraal w mqqr in 't bezit van het Slagveld laaten, Spinosa, (benedictus de) dus genaamd , om dat zijne handtekening gemeenlijk was b. spinosa, hoewel de voornaam eigenlijk r.ARucH luidde, van geboorte een Jood, die eerst het geloof in den Joodfchen, en vervolgens van allen Godsdienst verzaakte, en een Ongodist wierdt, was gebooren te; Amfterdam in of omtrent den Jaare 1633. Hij was een Ongodist uit overtuiging, en op eene geheel nieuwe wijze, hoewel zijne Leer in den grond de zelfde was als die van veele andere vroegere en laatere Wijsgeeren in Europa en het Oosten. Hij was de eerfte, die het gevoelen der Ongodisterij tot een zamenftelzel, volgens de regels der Meetkunde, gebragt hgefc. Spinosa, gelijk wij zeiden, was geboren te Amfterdam , van onbekende, en, gelijk uit vericneiden omftandigheden zijnes ieevens blijkt, behoeftige Ouders. In zijne eerfte jeugd gaf hij reeds blijken van een leevendigen en doordringenden Geest; en dewijl hij grooten lust hadt tot het Zzzzzz 5 fj$,  *9* SPINOSA. (BENEDICTUS de) Latijn, bediende hij zich, om dat te leeren, eerst van een Duitfcher, en daar naa van den berugten DocV>r frans van den ende, die toen ter tijd te Amfterdam de Kinderen van verfcheidene deftige lieden daarin onderwees, en nadeihand, toen hem de Ongodisterij, welke hij zijne onfchuldige Leerlingen gezegd wierdt met het Latijn te hebben iugeboezemd, uit Holland hadt doen bannen, in Frankrijk, wegens geftigt oproer, of, gelijk anderen, doch zonder grond, voorwenden, om een aanflag op het leeven des Dauphins, wierdt opgehangen. Naderhand leide spinosa zich geheel toe op het beoeffenen der Schriftuure en de kennis der Godgeleerdheid ; doch verwisfelde deeze oeffening eerlang tegen de Wijsbegeerte. Inzonderheid vondt hij veel genoegen in de fchriften van des cartes , en bekende naderhand dikwijls, dat hij alles, wat hij van de Wijsbegeerte wist, aan deezen verfchuldigd was. Hij ftelde tot een grondregel, dat men niets moet aanneemen, waar van men niet, door genoegzaame bewijzen, klaar overtuigd is. Derhalven befloot hij, dat de Leere en ftellingen der Rabbijnen, die nooit met Gods Woord, noch met het gezond verftand overeenftemden, van flegt allooi waren; en hij onttrok zich daarom meer en meer hunnen omgang, bezogt de Sijnagoge zelden, en niet meer dan welftaanshalveu vereischt wierdt. Hij was naamlijk een Man, die een Vijand was van geweetensdwang, en alle geveinsdheid en huichelaarij verfoeide : weshalven hij zijne gevoelens openhartig verklaarde, en fprak zo als hij geloofde. Veelen hielden hem verdagt , als of zijn voorneemen ware, het Christendom te omhelzen, 't welk, egter, nimmer gefchied is; en vermids de Jooden een Man van zijne bekwaamheid niet gaarne verlooren, zegt men dat zij hem eene jaarwedde van duizend Guldens aanbooden, indien hij in hunne gemeenfc'nap volharden , en zich uiterlijk als een Jood wilde blijven gedraagen; doch men verhaalt, dat hij meer dan eens zoude verklaard hebben, tot zulk eene huichelaarij niet te zullen kunnen befluiten, al had men hem tienmaal grooter fomme aangebooden. Nogthans verliet spinosa de Sijnagoge niet op eenmaal, gsaar verfcbeen nog bij wijlen in dezelve, en zou hier in vol-  SPINOSA. (BENEDICTUS de) 109 volhard hebben , ware het volgende voorval niet gebeurd. Op zekeren avond uit den Schouwburg komende, wierdt hem, door een anderen Jood, op eene verraaderfche wijze, een fteek met een Mes toegebragt; het was wel eene hgte wonde, doch het bleek egter duidelijk, dat de aanvaller het op zijn leven hadt toegelegd. Dit voorval deedt hem de gemeenfehap der Jooden geheel en al verlaaten. De Sijnagoge deedt hem op eene plegtige wijze in den Ban, en zondt hem het Banvonnis aan huis. Hij zelf ftelde in 't Spaansch eene Verdeediging op, waarom hij de Sijnagoge hadt verlaaten; doch dit Gefchrift is nimmer door den druk gemeen geworden. Nogthans heeft men ontdekt, dat het veele dingen behelsde, die naderhand in zijn Traüatus Theologie/) - Politicus gevonden zijn. Deeze verhandeling zag het licht te Amfterdam in den Jaare 1670; het is een verfoeielijk en verderflijk boek, waar in hij al het zaad van Ongodisterij, dat in zijne Opera Posthuma verlpreid is, ftrooide. Toen nu spinosa, gelijk gezegd is ; zich geheel op de Wijsbegeerte toeleide, vondt hij geen fmaak meer in de gemeene zamenftellen deezer Weetenfchap; dat van des cartes alleen behaagde hem bijzonderlijk. Hij was zo ingenomen met hetzelve, dat hij zich afzonderde van alle gezelfchappen om 'er te beter in te vorderen. In deeze eenzaamheid, tot welke hij zich nu begeeven hadt, leerde hij het Glasfl'jpen, en oeffende zich daarenboven in de kunst om Pourtretten en andere beelden, met houtskool of inkt, te tekenen; van de laatfte kunst bediende hij zich tot zijn vermaak en tijdkorting, van de eerfte om een eerlijk beftaan te vinden. Op detze wijze leefde hij een tijd lang bij een goed vriend, tusfchen Amfterdam en Ouderkeik, van waar hij zich, in 't Jaar 1644, na Rhijnsburg bij Leiden begaf, welke plaats hij evenwel, een half jaar daar naa, met Voorburg, een uurtje van den Haage gelegen, verruilde. Hier wierdt bij bekend met zo veele aanzienlijke lieden van 'sGraaver.hage, dat hij, naa verloop van vier jasren, op derzelver aanraaden, zijne woonplaats daar heen verleide. Hier zorgde hij voor zijn eigen beftaan, met het flijpen van Vergrootglazen en het maaken yan Verrekijkers, Hij was zeer maatig en Ipaarzaam in zijne  3 o© SPINOSA. (BENEDICTUS de) znne levensw,jze, ei, weigerde dikwijls, wanneer hem gelegenheid voorkwam om zijne fobere rafel tegen een deftig onth al te verwalen, daar van gebrnik te maaken. In zijne kleed,ng geleek hij een gemeen burger, en antwoordde zeker voornaam man, die hem een beter flaaprok aanboodt, dat een Li» ü° , "let *0t eeïl b6ter meDsch zond* maaken. Ook begeerde h>, niet meer gelds bij een te zamelen, dan hij tot zijnen nooddruft noodfg hadt; weshalven hij alle vierendeels jaaren zijne rekening floot, en de Balans opmaakte. En alzo 5.™ ^t€indeJ1des iaa« n^ts over hadt, vergeleek hij zich zeiyen bij een flang, die met den Haart in den mond een C.rkel formeert. Men verhaalt, dat de bekende simon de vries hem, op zekeren tijd, eene fomme van twee duizend *Hrimï' b*t6r beftaa" en raeerder &™k' aanboodt, doch dat hi, dezelve beleefdlijk van de hand wees, onder voorwendzel, dat hij ze niet noodig hadt, en dat dk Geld flegts zijne rust verflooren, en hem in zijne Studiën hinderlijk zoude zijn. Voorts, dat deeze zelfde de vries hem tot zijnen erfgenaam wilde aanftellen, maar dat spinosa hem tot zijnen nog levenden broeder wees, die ook de volle nalaatenfchap kreeg, onder voorwaarde van jaarlijks vijfhonderd guldens aan spinosa uit te keeren, welke, zich met deeze fomme bezwaard rekenende, dezelve op driehonderd Guldens ftelde. Voorts was het beoeffenen der Wijsbegeerte zijne geliefde bezigheid. Dikwijls verliepen 'er geheele maanden , zonder dat hij op ftraat gezien wierdt, zo zeer was hij bezig met zijne overdenkingen te befchaaven en in orde te brengen die hij vervolgen» aan fomraigen zijner Vrienden mededeelde! Dan, dit ftil en afgezonderd leeven belette niet, dat zijn naam aich wijd en zijd verfpreidde. Van alle kanten kwamen de Vrijgeesten tot hem, begeerig om met hem te fpreeken. Men verhaalt, dat de Prins van coNDé, die de Troepen des Konings van Frankrijk in de Nederlanden geboodt, en toenmaals zijn verblijf hieldt te Utrecht, zich insgelijks begeerig toonde naar een mondgefprek met onzen Wijsgeer; ten dien einde ontboodt hij hem uit 'sGraavenhage, en bezorgde hem een Vrijgeleibrief. Doch vermids de Prins, bij deszelfs aankomst, af-  SPINOSA. (BENEDICTUS de") $ö% afweezig was, hadt de bijeenkomst geenen voortgang. Sernosa vertrok egter niet, zonder dar hem, op 's Prinfen bevel, een goed onthaal aangedaan, en eene vereering was ge', fchonken. Ook zogt hem de Keurvorst van de Palts, karel lodewyk, in dit zelfde jaar, na Heidelberg te lokken', hein het Hoogleeraarampt ïn de Wijsbegeerte aanbiedende; doch hij wees deeze aanbieding van de hand, als niet overeenkomende met zijne fterke zucht om de waarheid, zo als hij dezelve begreep, onverhinderd na te Ipooren. Wat zijnen dagelijkfchen omgang belangt, zulken, die hem gekend hebben, tot boeren zelfs, getuigen, dat hij fpraakzaam, zagtzinnig, gedienftig en zedig, ja, een aangenaam medegezel was. Indien men de gefprekken uitzondert, welke hij met zijne gemeenzame vrienden in vertrouwen hieldt, fprak hij nimmer dan ftigtelijk in de gezelfchappen; nooit vloekte hij: nimmer fprak hij oneerbiedig van de Godlijke Majefteit. De kinders was hij gewoon tot het vlijtig bijwoonen der openbaare GodsdieHstoeffeninge, en tot gehoorzaamheid aan hunne Ouderen, aan te fpooren. Dikwijls vraagde hij zijne hnisgenooten, als zij uit de Kerk kwamen, wat zij tot hunne ftigtinge uit de predikatie onthouden hadden. Ook ging hij zelf zomtijds ter Kerke, en hoorde met vermaak een weldoorwrogte redevoering. Wanneer zijne huiswaardin, welke tot de Lutherfchen behoorde, hem eens over haare gezinte vraagde, en of zij op den weg ter Zaligheid ware kreeg zij tot antwoord, dat haar Godsdienst goed was, dat zij geenen anderen behoefde te zoeken, noch aan haare Za* ligheid te twijfelen, indien zij een Godvrugtig en fiil leven leide. Weinig gaf hij om eeten en drinken, en hadt ook niet op met geld en goed. Voorts was hij dag en nagt bezig in zijne geliefkoosde befpiegelingen, en leefde als een Kluize. naar, hoewel hij de bezoeken, welke hem uit agting gegee. ven wierden, niet van de hand wees; ook leide hij, nu en dan, bij Mannen van aanzien een tegenbezoek af, niet om zijn vermaak te neemen, of met beuzelingen den tijd te fpillen, maar om te fpreeken over Staatzaalten , waarin hij wel ervaren was. Wanneer hij vermoeid was van aanhoudend denken en peinzen, verpoosde hij bij wijlen zijnen geest |fl ge-  302 SPINOSA. (BENEDICTÜS dé) gefprekken met zijne huisgenooten , ook over de geringfte onderwerpen, of in liet befchouwen van bloedlooze diertjes door vergrootglazen, welke hij zelf hadt vervaardigd. Zommigen hebben zich verwonderd over dit ingetogen levensgedrag van spinosa; doch hij begreep veeliigt, dat het waare belang der Maatfchappije vordert, dat alle haare leden een vroom, opregt en maaiig leven leiden: en hierom tragtte lij, door zijn eigen voorbeeld, zijne Medeburgers daartoe aan te fpooren; hoewel hij tevens zich aan eene in 't oogJoopende tegenftrijdigheid fchuldig maakte, door de menfchen aan te moedigen tot het eeren en dienen van dat Weezen, welks beftaan hij, in zijne fchriften, zo kragtig zogt te keer te gaan. Hier uit behoorde spinosa zelf dit gevolg getrokken te hebben, dat het wenschlijk ware, dat het gros der ftervelingen van de waarheid zijner Hellingen niet overtuigd wierdt. Ondertusfchen verdient het ingetogen leven van spinosa minder onze verwondering, dan het kwalijk leven der zulken, welke voorgeeven het Euangelie te gelooven. Voor 't overige was hij van een zwakke lichaarasgefteldheid, en znkkelde, over de twintig jaaren, aan de Teering, aan welke hij, op den 23ften van Januarij des Jaars 1677, overleedt, hebbende den ouderdom bereikt van een weinig meer dan vierenveertig jaaren. Van spinosa kan in den eigenlijkften zin gezegd worden dat hij een Godverlochenaar was; dat wil zeggen, hij ontkende het beftaan van een Weezen, dat, van de waereld onderfcheiden, de bron en oorzaak van alle andere Weezens is. Zijn grondftelling is, dat 'er niet meer dan ééne Zelfftandigheid beftaat, en dat deeze eenige Zelfsftandigheid begaafd is met een oneindig getal Eigenfchappen, onder andere met die van uitgebreidheid en denken. In gevolge hier van beweerde hij, dat alle lichaamen, welke in het Heelal worden gevonden, fiegts wijzingen zijn van deeze Zelfftandigheid, aangemerkt als uitgebreid; en dat, bij voorbeeld, de zielen der menfchen wijzingen zijn van deeze Zelfftandigheid, aangemerkt als denkende; in voege dat God, het noodzaaklijk en oneindig volmaakt Weezen, wel de oorzaak is van alle dingen, die beftaan, maar van dezelve niet onderfeheiden is. 'Er beftaat  SPINOSA. (BENEDICTUS de) 30* flaat niet meer dan één Weezen, dan ééne Natuur; en deeze Natuur brengt in zich zelve, en door eene inblijvende werking, alles voort wat men fchepzel noemt? Hij is te gelijk werkdaadig en lijdende , oorzaak en uitwerkzel; hij brengt niets voort, 't welk geene wijzing van hem zelven is. Eene grondftelbmg, bezwaard met de ondraagelijkfte en buitenfpoorigfte ongerijmdheden. De fnoodheden en gruwelen, welke de Heidenfche Dichters vermelden wegens Jupiter en Fenus, zijn niets in vergelijking van het verfchrikkelijk denkbeeld, h welk spinosa ons van de Godheid geeft; althans fchreeven de Dichters niet aan hunne Goden toe alle de euveldaaden en fnoodheden, die 'er gepleegd worden, en alle de zwakheden deezer waereld. Maar, volgens spinosa is 'er geen ander werkend en lijdend Weezen, ten opzigte van alles, 't geen natuurlijk of zedelijk kwaad genoemd wordt, dan God. Zommigen willen, dat spinosa niet dan bij trappen tot deeze begrippen verviel; dat hij geen Godlochenaar was in den Jaare 1663, toen hij de Beginzels der Wijsbegeerte van cartesius in 't licht gaf; hij is in dezelve zo regtzinnig in zijn» begrippen over de Godheid als cartesius zelve; maar hij fprak hier niet volgens zijn gemoed; hij was toen reeds in dezelfde gevoelens, voor welke hij in zijne Opera Posthuna openlijk uitkwam, te weeten, dat onze Ziel niets anders dan eene Wijziging van de Godlijke Zelfftandigheid is. Ni>t zonder reden heeft men beweerd , dat het verkeerd begrijpen van eenige grondregels van cartesius hem op den dwaalweg heeft gebragt. Eenigen zijn van meening, dat het Boek onder den verfierden naam van Lucü Antifiii Corftantis, dt Jure £ cleftafticorum liber fwgularts, in den Jaare irJ6?, door sp7 nosa in 't licht gegeeven, een voorlooper geween is va zijn Trailafus Theologie»-Politicus. Schoon sp,nosa in dit werk voornaamlijk tragt te beweeren dat het re°t der Gee lijkheid, in 't Waereldlijke en Geestlijke , ten eeoemaaie 5" hangt van de Overheid, en dat de Geestlijken niets'andJ« mogen leeren, dan 't geen hun door de Overheid wordt voor gefchreeven; allen, egter, welke dit ftuk wederlcgd hebh™,' hebben 'er de gronden van Ongodisterij in ontdekt; doch" memand klaarder dan johannes bredsnbukg. Het is Let z" ge-  m SPINOSA. C BENEDICTUS èe 3 • gemaklijk, alle de zwaarigheden, in dit werk voorgefteld, ojv te ruimen, als het ftelzel, in zijne Opera Fosthuma voor-» komende t geheel om verre te werpen, als ziinde het wan« fchapenfte, het ongerijradfte en ftrijdigfte met onze gezonde begrippen, dat 'er kan verzonnen worden. Spinosa, de zwaarigheden zijner Cartefiaanfche Wijsbegeerte niet kunnende oplosfen , is tot nog veel ongeloofbaarder ongerijmdheden overgeflagen. Men wil dat spinosa in zijn Atheïstisch gevoelen geftorven is, en dat hij goede voorzorge hadt gebruikt, in gevalle hij in het laatfte oogenblik in zijne gevoelens mogt wankelen, om te beletten dat zijne onftandvastigheid rugtbaar wierdt. Toen hij zijn einde voelde naderen, riep hij zijne huiswaardin, en verzogt haar om te beletten, dat geen Predikant hem in deezen ftaat kwam zien. Dit deedt bi},' gelijk zijne vrienden verhaald hebben , om dat bij zonder twist wilde fterven , en vreesde tot eenige zwakheid te zullen vervallen, in welke hij iets mogt zeggen, waar uit men iets ten nadeele zijner Wijsbegeerte mogt befluiten. Dat wil zeggen, dat hij, met alle zijne fnorkerij, bevreesd was, dat in de waereld zou verfpreid worden, dat op het gezigt van den dood zijn geweeten ontwaakt was, en hij van zijne gevoelens afitand hadt gedaan. Anderen verhaalen, dat hij, nu op zijn uiterfte zijnde, tot zijnen huiswaard, zo als deeze gereed ftondt om ter Kerke te gaan, zeide, „ na het eindigen der Leerrede, zo ,, God wilde, wederom bij hem te moeten komen, om met „ hem te fpreken." Doch hij ontfliep zagtelijk, vóór dat z;jn huiswaard wederkeerde; hebbende, bij zijn overlijden, niemand, dan een Amfterdamfch' Geneesmeester, tegenwoor» dig geweest. De Aanhangers van spinosa zeggen, dat bij, nit zedigheid, zijnen aanhang niet naar zijnen naam heeft willen laaten noemen. Met getal zijner leerlingen is niet zo groot, als zommigen willen; men verdenkt 'er ook weinigen van, en onder die 'er van verdagt gehouden worden, zijn 'er weinigen die zijne fchriften doorleezen, en nog minder die ze begreepcn hebben. Voorts zijn de Grondftellingen van spinosa niet zeer gefchikt om aanj&omelingen te winnen, dewijl haare valschheid en  SPINOSA, CBENEDICTUS de) enz, 30.4 en ongerijmdheid te zigtbaar in 't oog loopt om door dezelve verleid te worden. Ten befiuité moeten wij hief, óp het gezag van bayle , nog eene bijzonderheid melden, te weeten, dat spinosa, ha dat hij het Joodendóm hadt vaarwel gezegd, te Amfterdam den Chrisfelijken Godsdienst openlijk omhelsde, èn dè Vergaderingen der Doopsgezinden en Rerrionftraöten dikwijls bezogt. Ook zoude zekere jarig telles, eert bijzonder vriend van spinosa, van onregtzinnigheid verdagt, eene Geloofsbelijdenis, ter zijnef verdediglnge, opgefteld, en dezelve vervolgens sriNosA 'hebben toegezonden, met verzoek om daar over zijne gedagten te mogen weeten. SPinosa antwoorde, dat hij het gefchrift met vermaak geleezen, en 'et niets in gevonden hadt, dat behoefde veranderd te worden. Deeze Geloofsbelijdenis is in 't Nedêrduitsch gefchreeven, en voert deezen tijtel: Belijdenis van het Algemeen en Chris* telijk Geloof, hegreepen in een Brief aan N. N, dóór jarigJell.es ; zij is gedrukt te Amfterdam, in den Jaare 16S4. De fchriften van spinosa, welke het licht zien, zijn de volgende: Principia Phllofophi ten volgens de inftelling van Christus bediend, zonder ooit aan iemand ergernis of aanftoot te geeven. Daarenboven 'was ki] geleerd en weibegaafd tot het waarneemen van het werk der bedieninge. Niettegenftaande dit alles, wierdt bij van zijn Leeraarampt te Haarlem, in die ongelukkige tijden, afgezet. Zie hier daar van de reden. Naa alvoorens te Asperen en te Pietershoek den predikdienst te hebben waargenomen , wierdt sprankhuizen, in den naazomer des Jaars 1615, te Haarlem beroepen. Deeze beroeping was gefchied volgens de Kerkenordening van den Jaare 1591, bij weike, naar het oordeel- van zommige Geestlijken, aan de Waereldlijke Overheid te veel regts en gezags, in het verkiezen varr Leeraaren en verdere Leden van den Kerkenraad, wierdt afgeflaan. Hij wierdt in zijnen Dienst bevestigd, en deedt zijne Intreerede, zonder dat iemand zich daar tegen verzette. Doch het leedt niet lang, of de Kerkleeraar adriaan jakobsz tetrode, gefterkt met zeven Ouderlingen, en vervolgens ook met den Predikant daniel de souter, toonde zijn misnoegen over dit beroep. Zij weigerden met hem te dienen. Zijverklaarden 'er zich tegen dat in de Vergadering des Kerkenraads zijne ftem gevraagd wierdt. Zij gingen nog verder. Niet alleen weigerden zij zelve hem te hooren prediken, maarriepen ook rónd bij de Leden der Gemeente, om hen'te beweegen uit de Kerk te blijven, wanneer sprankhuizen her woord moest voeren. Hij konde niet, verfpreidden ze allerwege, voor een Predikant erkend, maar moest gemijd wor. den, als een huurling, een loober, die van agter en was ingekoomen. Men vondt 'er zelf eenigen onder den Kerkenraad, welke voorgaven, zwaarigheid te- maaken , als sprankhuizen het Avondmaal moest uitdeden, de Tafel des Heeren te bedienen, en daarom ontflag van hunnen dienst verzogten. De Wethouderfchap bewilligde in hun verzoek, en deedt anl dere Ouderlingen en Diakenen, doch insgelijks voigens dezelfde Kerkenordening, in de plaats ftellen. Dit, intusfchen in ftedc van het twistvuur te blusfchen, deedt het, eerlang* veel heviger branden. De Predikant adriaan jakobsz tet! rode verklaarde, kort daar op, zich bezwaard te gevoelen :n dien toeftand van zaaken, het Heilig Avondmaal te bedie' nen,  SPRANKHUIZEN. (DIONYSIUS) 309 nen, als zijnde hetzelve, onder undere, eèn teken en onderpand van broederlijke liefde en eenigheid, en dat de Verzoening moest voorafgaan. Doch de andere Leeraars en de nieuwe leden van den Kerkenraad waren van verftand, dat hij zelve den twist maakte, en dat zij, van hunnen kant, genoeg deeden tot den vrede: waarom zij beflooten, met het houden van het Avondmaal voort te gaan. Doch toen nu de gewijde Inftelling wierdt gevierd, ondervondt men eene ergerlijke proeve van de kragt van opftookende redenen op het gros des volks. Zo talrijken aanhang hadden de Kerkleeraars tetrode en de souter , nevens de misnoegde Ouderlingen aan hunnen fnoer weeten te trekken, dat, van de drieduizend Ledemaaten , welke toen binnen Haarlem waren, weinig meer dan vijfhonderd ten Avondmaal verfcheenen. Het misnoegen, tegen sprankhuizen opgevat, doeg, allengskens, tot andere Leeraars over: men liet openlijk van zich gaan, dat alwie hen git?g hooren , de Kerk holp onderdrukken. Zo hoog liep eindelijk de twist, dat sprankhuizen, zijnde van een zagtzinnigen aart en genegen tot den vrede, te raade wierdt, voor zijne tegenftreevers te wijken, en onrftag van zijnen dienst te verzoeken, en zich, tegen de aangewreevene lasteringen, in eene gedrukte Verdeediging te verantwoorien. In zijn aanzoek om ontflag Haagde hij niet naar zijne wensch; de Wethouderfchap, b'j welke hij niet onaangenaam was, hieldt hem in dienst, tot in den Jaare 1618, wanneer Hj, door het Noordhollandfche Sijnode , 't welk in de maand Oftober diens jaars te Enkhuizen was vergaderd , in zijnen dienst gefchorst wierdt. Het Sijnode naaruelijk, de thans aangenoraene begrippen, aangaande het Kerkelijk beftuur, geheellijk zijtide toegedaan, was van oordeel, dat sprankhuizen_ volgens de Kerkenorde van den Jaare 1591, te Haarlem beroepen zijnde, buiten wettelijke orde aldaar was ingekoomenj dat derhal ven de dienst der Kerke te Haarlem vorderde, dewijl men bevondt dat hij niet langer met ftigting aldaar zoude kunnen blijven, uit hoofde van de ongeneezelijke vervreemdinge der gemoederen, dat hij op de eerlijkfte wijze, eo door de gevoegehjküe middelen, naa voorgaande verzoening met de Kerk, verplaatst wierdt, waar toe men hem Aaaaaaa 3 zoude  3Ï° SPRANKHUIZEN, (DIONYSIUS) zoude bevorderen: ,e meer, dewijl men, uit alle befchuldigmgen, regen hem ingebragt, niet hadt kunnen verneemen, dat hi, in eenig punt der Leere ftondt in andere begrippen, dan de Hervormde Kerk hier te Lande voedde. Sedert wierdt Drankhuizen na Woudriohem, en van daar, vervolgens, na Delft beroepen, alwaar hij zijne dagen eindigde. Sprankhuizen was een man van vredelievenden inborst, en zou, indien veelen , nevens hem de Contraremonftrantfche leerbegrippen toegedaan, even eens gezind geweest waren, veel twist en fcheuringe in de Kerk voorkoomen hebben. Wij mogen du afleiden uit eenige uitdrukkingen in de Voorrede voor zijne Juflificatte of Verdeediging. Om 's Mans naagedagtenisfe regt te doen, zullen wij daar van iets uit het flot aanhaalen, „ O droevig handel!" dus fchrijft hij, „ is 't „ met een ellendig fpefiakel, dat wy, die onfe gemeene vyan„ den buiten en binnen 's landts gelykelyk behoorden 't hoofd „ te bieden, onfe plicht in defen naelaeten, om eikanderen „ op 't lyf te vallen, d'een den anderen flaende, ja gelyk het „ einde, ducht ik, fal uitwyfen, verflaeo.de: even eens alsof «, onfe Kerk het leger der Medianiten gelyk waer geworden, „ in *t welk een iegelyks fwaerdt tegen den anderen was. „ Is 't nier jammerlyk dat wy aldus een fpot fullen worden „ van onfe vyanden, ja van alle de werelt ? eenen iegelyken „ den mond open doende om voortaen te feggen, Siet de Contraremorifttanten felfs fyn twistig tegens eikanderen , „ d'een wil den anderen niet lyden. Ja onfe eige Heeren „ en Overheden fullen daer door geen kleen nadenken op #, ons krygen, en aldus befluiten: Hoe fou men van defe „ luiden, die fo hardtnekkig fyn, iet goedts konnen verwach» „ ten'? Sy konnen niet overeenkomen met eikanderen, hoe fouden fe dan konnen overeenkomen en verdraegen met hunne partye, wanneer men hun eene Synode vergunde? „ Sy fouden den wagen voort op 't hollen brengen... Alle „, defe, en meer andere dingen fullen buiten twyffel ons nae, w geroepen, of ten minften naegedacht worden, ftaende dit „ ons Ishrael, en nochtans foo bitter dispuit," Zie 0. brandt, Htft. der Reformatie, Spye.  SPYK, fNedereinde van) SPYKENIS, enz. 311 Spyk, QNedereinde van) eene Hooge Heerlijkheid in Zuidholland , ten Westen van Leerdam, zijnde een Leen, daar aan onderhoorig. Volgens zommigen zou het Ambagt niet meer uitgeftrektheids dan tweehonderdvijftig Morgens belkan. Het getal der Huizen is zeer gering. Het Dorp is klein, en ingevolge daar van ook de Kerk, die zeer bevaliig midden in geboomte ftaat, van 't welk dit Ambagt jijklijk is voorzien, en 't geen hetzelve tot een zeer aangenaameu en verinaaklijken oord maakt. Spykenis, te zamen met Brabant ée!ne Ambagtsheerlijkheid, in het gedeelte van Zuidholland, Het Land van Putten genaamd, doch in de Lijst der Verpondingen van elkander onderfcheiden. Spijkenis flaat aldaar voor ruim duizend en drieëndertig Gemeten, Brabant voor iets meer dan achthonderdtwintig Gemeten aangetekend. Te zaman bevatten zij een getal van ongeveer honderd vijftig Huizen. Het Dorp Spijkenis legt ten Zuidwesten van de Maaze. Behalven de Hervormde Gemeente, hadt men, nu omtrent veertig jaaren geleeden , ook aldaar eene Vergadering van Doopsgezinden. Doch deeze is thans geheel verdweenen, en, zo veel wij weeten, geen enkel lid meer daar van in leeven. Stad aan 't haringvliet , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het Land van Putten , aan het Water het Haringvliet. Willemina van bronkhorst , Vrouwe van Nifenrode, deedt, in den Jaare 1527, deeze landftreek bedijken, welker uitgebreidheid wij op ruim achthonderdvierè'nzestig Morgens begroot vinden. Het getal der Huizen, naar gelange van de uitgeftrektheid van den grond, is vrij aanmerkelijk. In het Dorp telt men 'er ruim honderd, zommige van welke geen ongevallig voorkoomen hebben. De Kerk is niet groot, doch net gebouwd, en pronkt met een klein Torentje. Bij de Kaai ftaat een vierkant Gebouw, de Redoute genaamd. In tijden van Oorlog dient het tot een Wagthuis, waar in de burgers de wagt houden. Het Ambagt is zeer vrugtbaar, in ailerlei Veldgewasfen, met naame ook in Ajuin en Aardakkers. Doch de Meeplanterij is 'er de hoofdneering. Aaaaaaa 4 Stad-  3" ' STADHOUDER, wSInDTDER' Z°nder ons in te Iaaten tot onderzoek wegens den oorfprong der Stadhouderlijke waardigheid, en de veranderingen, van tijd tot tijd, in de uitoefening van dezelve voorgevallen, bepaalen wij ojjs hier tot eene beknop. te opgave van dit hoogaanzienlijk Ampt, zo als hetzelve, Staatswijze, bij de verheffing van Prinfe willem karel heneik friso vastgefteld, en zedert op deszelfs Zoon, den tegenwoordigen Stadhouder, is overgegaan. Eerst zullen wij van t Stadhouderlijk gezag in 't algemeen fpreeken, zo als iet, ginds en elders, in den Jaare 1747, wierdt vastgefteld, om vervolgens te treeden in bijzonderheden, die voornaamelijk de Provincie Holland ten voorwerpe zullen hebben. In Gelderland verkreeg de Stadhouder het regt van Magiftraatsbeftelling, en van het ftellen van G-emeenslieden, midsgaders van 't begeeven van de voornaamfte Ampten en Commisflen, zonder eenige voorafgaande benoeming. De beflisfing der geffchiflen onder de Leden wierdt aan hem verbleeven, In Utrecht wierdt de verkiezing van het Eerfte Lid der Staaten aan den Stadhouder gefield, als mede het befchrijven van nieuwe Leden in het Tweede Lid. In de Steden zou hij de jaarlijkfche Magiftraat kiezen uit eene Nominatie van een dubbel getal, en de aanblijvende Vroedfchappen , jaarlijks, geheel of ten deele mogen continueeren of omflaan. Het aanftellen van Hoofdofficieren en andere voornaame Amptenaaren, ook van den Secretaris van Staat, wierdt aan hem afgeftaan, als ook het begeeven van veele Kerkelijke Beneficiën. De Afgevaardigden in de Generaliteits Kollegien mogt hij aangenaam of onaangenaam verklaaren, zonder daar van reden te geeven. Ook wierdt de beflisfing van gefchillen onder de Leden aan hem gefield. Hoewel in Overljs/el de Gemeenslieden het regt hebben om hun eigen getal vol te maaken, en 4e jaarlijkfche Magiftraaten te verkiezen, bekwam de Stadhouder , nogthans, het regt van goed- of afkeuring van Ge meenslieden en Magiftraaten, en, indien hij ze afkeurde, om anderen in de plaats te ftellen. Ook hier zou hij de voor. «aarofte Ampten hegeeven, zonder voorafgaande Nominatie doch de buitenlandfche Commisfien en het Griffierfcbap de' Staaten, ujt een Viertal, door de Staaten te benoemen, ver- val.  STADHOUDER. 3*3 vallen. Wijders zou ook hier de beflisfing der gefehillen aan hem ftaan. In de twee eerstgemeide Provinciën wierdt hij voor Hoofd of Prefident der Edelen erkend. In Friesland bekwam de Stadhouder het regt van decfie, in gefehillen tusfchen de vier Leden van Staat; voorts het begeeven van alle Militaire ampten, het regt om de Magiftraaten in de Steden aan te ftellen, zelf in de zulken, die haare vrije bettelling plagten te hebben; voorts het regt om een geheel nieuw Reglement van Regeeringe in te voeren, waar bij den Stadhouderen, in 't vervolg, groote Voorregten wierden opgedraagen; onder andere, het regt om Grietmannen te verkiezen uit eene Nominatie, en om, in gevalle van gefchil over de bevoegdheid der benoemden, eenigen uit den Lande te benoemen, om dat gefchil te beflisfen; voorts het regt om de gefehillen over het Regtsgebied, tusfchen het Hof en de Steden af te doen, en om het Reglement uit te leggen, indien daar over twijfeling ontftondt. In de Provincie Groningen bekwam hij het regt om de verkooren Burgemeesters, Raad en Gezworenen goed- of af te keuren, en, in 't laatfte geval, uit het lichaam der burgerije, anderen in de plaats te ftellen; voorts, het regt om zonder Nominatie alle de Leden te verkiezen van een hoog Provinciaal Geregtshof, door den Stadhouder opgerigt; wijders het regt van Pardon, van decifie der gefehillen onder de Leden en Kollegien; de begeeving van alle hooge Politijke en Militaire Ampten, ook dat van Gouverneur der Stad; de goedkeuring van binnen- en buitenlandfche Commisfjen; het Opperhoutvesterfcbap jn een nieuw Jagtgerigt; en eindelijk het regt, om, des noods, het Reglement van Regeeringe nader te verklaaren. Van wegen de Algemeene Staaten wierdt willem de IV niet flegts Kapitein en Admiraal Generaal over de Land- en Zeemagt van den gantfehen Staat, maar ook Stadhouder en Kapitein-Generaal over alle de Generaliteits Landen. De Oost- en Westïndifche Maatfchappijen benoemden hem tot haaren Opper - Diri ct.ur. Voorts zijn alle deeze waardigheden, uitgezonderd de laatfte, erfiijk verklaard, niet alleen in de mannelijke caakoomeliigfchap van Prinfe willem den IV, maar ook in de vrouwelijke linie, bij ontftentenis van mannelijk oir. Aaaaaaa $ Op  314 STADHOUDER. Op.dk algemeen berigt wegens de Stadhouderlijke waardigheid, zullen wij nu laaten volgen eene meer bijzondere bepaalde opgave, waar in wij ons voornaamelijk tot de Provincie Holland zullen bepaalen; in diervoege, nogthans, dat het reeds gezegde, aangaande de andere Provinciën, hier en daar eenige nadere ophelderingen zal ontvangen. Onder de pligten des Stadhouders bekleedt eene voornaame plaats, zijne gehoudenheid om „ de Hoogheid, Geregtigheid, „ Privilegiën en Welvaaren van den Lande, Leden, Steden „ en Ingezeetenen van dien, voor te ftaan, te vorderen en „ te bewaaren." Diensvolgens is hij verpligt, om 's Lands Staaten, de hooge Overigheid des Lands, in hunne hooge Voorregten, die hen van alle andere Ingezeetenen onderfcheiden , te laaten onverkort, en niet te gedoogen dat daar op eenige inbreuk gemaakt worde. Het ftaan na de Souvereiniteit zou tegen deeze verpligting regelrecht aanloopen. Voorts moet hij zorgén voor het behoud en de vermeerdering van den Koophandel, Scheepvaart, Fabrijken en Neeringen der Landzaaten, de eigenlijke bronnen van hun welvaaren. Hij moet belijdenis doen en een Voorftander zijn van den Gereformeerden Godsdienst, zo als dezelve, in het Nationaaie Sijnode te Dordrecht, in de Jaaren 1618 en 1619, is vastgefteld ; 't geen, egter, niet onbeftaanbaar is met het dulden en draagen ook van andere Christen Gezintheden, maar alleenlijk fchijnt in te fluiten, zorge te draagen, dat de oerïènine van den Gereformeerden Godsdienst op geenerhande wijze geftoord of belet worde, maar onbelemmerd en ongehinderd voortgaa; zonder dat, evenwel, eene meer onmiddelijke bemoeijing met den inwendigen ftaat der Hervormde Gemeenten of van derzelven Leeraaren, hier mede onder betrokken kan gerekend worden. De Stadhouder, volgens zijne Commisfie verbonden, aan elk regt en juflitie te doen adminhtreeren, neemt gemeenlijk, bij zijne aanftelling, zitting in den Raad van den Hove, alwaar hij de eerfte plaats bekleedt, wordende voorts zijn naam gefteld aan het hoofd der Plakaaten en Publikatien, welke het Hof van Juftitie uitgeeft. In deeze hoedanigheid heeft de Stadhouder bet regt om gratie remisCe, pardon en aboiitie van misdaad te verleenen, doc'h onder deeze  STADHOUDER. fa* dacze uitdrukkelijke bepaalingen : hij moet daar toe het advis van het Hof inneeaien; de Brieven, daar toe verleend, moeten, behoorlijk geinterineerd of wettig verklaard worden; van gequalificeerde daodflagen en enorme deiicTten , begaan met geleider laage en opzetten wille, mag geene remisfie of pardon verleend worden. Daarenboven, wanneer de Stadhouder z'ch. van het regt van pardonneeren wil bedienen, neemt hij den Raad in, niet alleen van het Hof van Juftitie, maar ook, naar dat de gevallen zich toedraagen, van de Gecommitteerde Raaden, van de Geregten der Steden, en, in Krijgsgevallen, van den Raad van Staate en van den Hoogen Krijgsraad. Voorts geniet de Stadhouder de magt, zo als de woorden zijner Commisfie luiden, „ om Burgemeesteren, Schepenen „ en Wetten te veranderen naar behooren, en agtervoigende „ de Privilegiën van de refpeftive Steden en Plaatfen." Diensvolgens kiest de Stadhouder, in alle de Hoilandfche Steden, ilem in Staat hebbende, de Schepenen, uit eene Nominatie van een dubbel getal. Doch, omtrent de Verkiezinge van Burgemeesteren, lijdt deeze magt, ten aanzien van zotutnige Steden, uitzondering. Zie hier, hoe het daar omtrent met de zaak gelegen zij. Te Dordrecht heeft hij alleenlijk eenigen invloed, in zo verre aan hem de jaarlijkfche Verkiezing ftaac van de Mannen van Agten, welke, te gader met de Veertig Oud-Raaden, de Burgemeesters verkiezen. Te Haarlem en Delft doet de Stadhouder eene Verkiezing uit een dubbel getal, door en uit de Vroedfchap benoemd. Te Leiden en Amfterdam heeft hij , in deezen opzigte, geenerlei gezag. Maar te Gouda kiest hij de Burgemeesters uit een dubbel getal, door de Vroedfchap benoemd. Het zelfde heeft ook plaats te Rotterda n, Gorinchem, Schiedam en Schoonhoven, hoewel de wijze van benoeminge overal niet de zelfde is. In den Briele verkiezen, de nieuwlings verkozene Schepenen de Burgemeesters, en, heeft , diensvoJgens , de Stadhouder hier flegts van ter zijden eenige magt, voor zo veel de Schepenen door hem verkoozen worden. Te Alkmaar ftaat de keuze aan den Stadhouder, uit eene Nominatie van een dubbel getal. Maar in de vijf volgende Noordhollandfche Steden, Hoorn, Enk huizen, Edam , Monniken damt en Msden.blik, heeft  ï*5 STADHOUDER. heeft de Stadhouder geen wettig gezag in de Verkiezing, «aar alleenlijk te Vomerend. Niet meer dan drie Steden z.jn er, in welke de Stadhouder het regt heeft om Vroed, fcaappen te kiezen, uit eene Nominatie van een dubbel getal, door da overige gemaakt, te weeten, Rotterdam, Gortr.chem en Schiedam. In de meeste Steden worden de Baljuwen en Schouten door den Stadhouder verkoozen. De vier volgende zijn hier van alleen uitgezonderd: Amfterdam en Schtedam, welke dit Ampt, al voor lang, in pandfchap gehad of van de Staaten gekogt hebben , en Schoonhoven en Bnelle alwaar de Schouten door 's Lands Staaten worden aangefteld. Tot een klaarder begrip van de magt des Stadhouders, omtrent deeze Verkiezingen, oordeelen wij niet ondiennig, de volgende aanmerking hier nevens te voegen De Stadhouder vermag niet, dat wil zeggen, is niet geregtigd, Burgemeesters, Schepenen of Vroedfchappen te ftellen, dan uit eene voorafgaande Nominatie, uitgezonderd eenige' buitengewoone gevallen, in welke hij buiten deeze orde gaan mag, zo als, onder andere, in den Jaare 1767 heeft plaats gehad. Doch dit mag niet gebeuren, zonder uitdruklijken last en magtgeeving van 's Lands Staaten. Anderzins moet de Verkiezing altoos gefchieden uit eene wettige Nominatie; dat is, zulk eene, welke gemaakt is bij meerderheid van ftemmen der geenen, die tot het maaken der Nominatie, bij de Privilegiën of oude en welherbragte Gewoonten, eercetiüd zijn. b Het tot hier toe gezegde doelt op de magt des Stadhouders omtrent de Magiltraatsbeftelling in de Hoilandfche Steden. In de overige Provinciën heeft hier omtrent het volgende plaats. In de Steden van Gelderland zijn Kollegien van Raaden, die, om de drie jaaren, door den Stadhouder kunnen aangehouden of bedankt worden. Zonder eenige Nominatie vervult hij de openvallende plaatzen, met daar toe bevoegde perfoonen. Uit deeze Raaden kiest de Stadhouder, insgelijks zonder voorafgaande Nominatie, de jaarlijkfche Magiftraaten welke hij, naa dat ze een jaar of langer gediend hebben' Iran doen aanblijven of niet, naar welgevallen. Ook wordt het geij! der Gemeenslieden,, zonder voorafgaande Nominatie, vol  STADHOUDER. %tf vol gemaakt. In Zeeland heeft het volgende plaats. Te Middelburg gefchiedt de verkiezing uit eene Nominatie, die gemaakt wordt door twaalf Raaden (of Vroedfchappen) en twaalf Kiezers, die, bij een vergaderd, een dubbel getal tot Burgemeesteren en Schepenen benoemen. De Kiezers en Raaden dienen voor hun leeven, wordende de laatften door Burgemeesters en Schepenen verkoozen , de Kiezers door den Stadhouder, uit een dubbel getal, door de overigen benoemd. Te Zierikzee gefchiedt de Verkiezing van Burgemeesteren door Schepenen, welke laatften door den Stadhouder gekoozen worden. Het getal der Raaden wordt aangevuld door den Stadhouder, uit een dubbel getal, door de overigen benoemd. Te Thoolen kiest de Stadhouder Burgemeesters en Schepenen uit een dubbel getal. Te Vlisfingen en Veere doet de Stadhouder, als Markgraaf, de verkiezing, zo van de aanblijvende Raaden, als van de jaarlijkfche Magiftraat, oft een dubbel getal. In de Stad Utrecht, en de vier overige Steden van het Sticht, Amersfoort, Rheenen , Wijk. te Duur/lede en, Montfoort, ftelt de Stadhouder, jaarlijks, Burgemeesteren en Schepenen, uit eeöe Nominatie van een dubbel getal, door de Raaden gemaakt; welke Raaden zelve, jaarlijks, door den Stadhouder of in dienst gehouden, of geheel of ten deele veranderd worden, zonder eenige Nominatie, en zonder iemands wederzeggen. In alle de Steden van Friesland doet de Stadhouder eene verkiezing van Burgemeesteren, uit eene overgeleverde Nominatie. In de Steden van Ovirijsfej kiezen de Gemeenslieden de jaarlijkfche Magiftraaten, doch de Stadhouder heeft het regt van goed- of afkeuringe, en , in 't laatfte geval, ook het regt om anderen in de plaats te ftellen, zonder eenige Nominatie. Het zelfde regt geniet ook de* Stadhouder in de Provincie Groningen. _ Behalven deeze uitgebreide magt, omtrent de Magiftraatsbefteilingen, heeft de Stadhouder die der begeevinge van zeer veele voornaame Ampten en Waardigheden, zommigen uit eene overgeleverde benoeming door de Steden of Kollegien, anderen zonder benoeming en door onmiddeiijke aanftelliug. Dewijl eene bijzondere opnoeming van alle deeze Ampten en Waardigheden ons in eene verdrietige breedvoerigheid zoude doen uitwei  *lS STADHOUDER. Van ZT"°e5eU WS' °nS met deeze a,gemee»e aankondiging. «2**3». Frfcshna, therijsfel en W ,» ontman wo den afgedaan , en in gevalle de ftemmen fteeken. HSt teftc geval kan plaats hebben in Friesland, alwaar de Lede van Staat vier, en in Stad en Lande, alwaar zij twee ftem m n ter staatsvergaderinge uitbrengen: als mede in dSM mt hoofde der bijzondere wijze, op welke aldaar ten Land dage wordt geüemd. In Gelderland™ Utrecht gelft et «iet naardien de Leden aldaar drie ftemmen uitbrengen £ gevolgbjk, de gefehillen bij de meerderheid kunnen vereffend worden Groot; gezag , intusfchen, geniet de StadhouÏÏ door dit regt, rn de gemelde vijf Provinciën, ais kunnende aldaar de gewigtiglte gefehillen, hier door, naar zijnen zin befl.st^ worden. Holland en Zeeland hebben het regt van befnsange aan zich zelve behouden, en kunnen, naar>oed vinden, den Stadhouder daar toe inroepen, of na andere midi delen ter verelfeninge uitzien. Wij koomen nu tot eene andere waardigheid, we'ke vo' gens de thans plaats hebbende fchikking, met het Stadhouder-" fchap vereenigd is. 't Is die van Kapitein-Generaal. In tweederlei opzigt bekleedt de Stadhouder deezen post Hii is Kapitein-Generaal over de Krijgsmagt te Lande van'ieder der Zeven Provinciën in 't bijzonder; hij is, daarenboven, Kapitein-Generaal van de Unie of van de veréénigde Krijgsmagt te Lande van den gantfehen Staat, of van alle de Pro v.ncien te zamen. genomen. In de eewtgemelde hoedanigheid heeft h.j Comm.slie van de Staaten der bijzondere Provinciën en veert bevel over her Krijgsvolk, dat in ieder Provircié legt, of door ieder Provincie betaald wordt; en in de laatstgemelde hoedanigheid heeft hij Commisftc van de Algemene Staaten, „voert bevel over het Krijgsvolk, dat zich buiten de Hemmende Provinciën en het Landfehap Drenthe, re Vel de of m de Guarnifoenen onthoudt. Omtrent deeze wMfdi* heid en het uitoeffenen van dezelve, üm aan te merken, dat" in  STADHOUDER. 3I? in Holland, en ook, na [genoeg, in de andere Provinciën de Kapitein-Generaal aan het goeddunken der Staaten, in zo verre het hem bij wettige Staatsbefluiten bekend gemaakt wordt, gehouden is; als mede, dat hij verpligt is, het advis in te neemen van Gecommitteerde Raaden , in zaaken van Oorlog, zo verre dezelve, volgens Inftruétfe of bij nadere Refolutien, aan het bewind van dit Kollegie gefteld zijn. Daar de Gecommitteerde Raaden het opziet hebben over 'sLands Magazijnen van Oorlog, vervoegt zich de KapiteinGeneraal aan hun, wanneer hij eenige Krijgsbehoeften noodig heeft. Ook bedient hij zich van hunnen raad en hulp, in geval van verfterkinge der Grens- of andere Plaatzen in de Provincie. Doch het voornaamfte, waar in de KapiteinGeneraal verpligt is, het goeddunken der Staaten te agtervolgen, en het gevoelen van derzelver Gecommitteerde Raaden in te neemen, is de oeffening van de magt over de Pa. tenten of opene Bevelbrieven aan de Officieren en het Volk van Oorlog, waar bij hetzelve uit eene Provincie of Stad getrokken, of in eene Provincie of Stad gebragt wordt, 't zij om 'er bezetting te houden, of om 'er blootelijk door te trekken. Sints de grondlegging der Republiek, zijn de Staaten zorgvuldig bedagt geweest om de magt over de Patenten niet zo volkomenlijk af te ftaan, of zij hebben hunne Kapiteins-Generaal willen verpligten, om in het bewind over het Volk van Oorlog, welk zij betaalden, of in hunne Provincie lag, en vooral in 't verleenen van Patenten, hun goeddunken in te neemen en te volgen. Het begrip, waar in zij ftonden, dat indien de Kapitein-Generaal volkomene magt hadt om het Krijgsvolk te verleggen, naar zijn welgevallen hét aan hem zoude ftaan, de Provinciën of Steden van Krijgsvolk te ontblooten, of de eene en andere daar meda te bezwaaren of te dwingen, was de grond dier omzigtigheid Hier bii hebben wij aan te merken, dat het Krijgsvoik den eed van getrouwheid doet aan de Algemeene Staaten, aan de Staaten der bijzondere Provinciën, in welke het gebruikt wordt en aan de Regenten der Steden, in welke het in bezetting wordt gebragt; beloovende aan de Algemeene en Bijzondere Staar™ onder den Kapitein-Generaal, dienst en gehoorzaamheid. Bij het  S*ö STADHOUDER. het intrekken in, of dan doortogt door de bijzondere Provinciën, is genoegzaam aloinme het gebruik, dat het Patent, door den Kapitein-Generaal, of van zijnentwege getekend, vertoond wordt aan de Staaten, of aan derzelver Gedeputeerde Staaten of Gecommitteerde Raaden, aan welke reéds vooraf kennis gegeeven is, dat zij Krijgsvolk te wagten hebben. Op dit Patent wordt Attaché verleend, door of van wegen de Staaten: waar naa de manfchap, bij het inkoomeii, den eed aan de Staaten der Provincie, gemeenlijk in handen van den Prcfident der Gedeputeerde Staaten of Gecommitteerde Raaden, aflegt. Ten aanzien van het regt des Kapiteins - Generaal, met opzigt tot de Patenten, merken wij nog aan, dat hij gehouden is, vooral in 't verleggen van het Krijgsvolk in de Hemmende Provinciën, het goeddunken der Staaten te volgen, en het advijs der Gecommitteerde Raaden of Gedeputeerde Staaten in te neemen; en dat het Krijgsvolk, in eene bijzondere Provincie leggende, verpligt is, in zaaken, die Provincie betreffende, den Staaten te gehoorzaamen. Groot gezag voert de Kapitein - Generaal over de Krijgsmagt van den Staat. Alle de Officieren en Soldaaten zijn hetó, als zodanig, gehoorzaamheid fchuldig. Hij geeft alle ordonnantiën en bevelen uit, den Krijgsdienst betreffende. Hij begeeft alle de Knjgsampten , van Vaandrig af tot Kolonel ingeflooten. lïoewei de Algemeene Staaten de hoogfte posten van Veldmaarfcha Ik-Generaal, Luitenant - Generaal en Generaal Majoor begeeven, Wordt, egter, gemeenlijk, veel agts geflagen op de petfoonen , welke door den Kapitein-Generaal worden aangeprezen. Wijders verkiest de Kapitein-Generaal de Gouverneurs, Kommmdeurs en Majoors van Steden, Vestingen' en verflerkte ('laat/en; ontvangende dezelve alleenlijk hunne Comr.isfie van de Algemeene Staaten. Eindelijk h de Kapitein-Generaal met deeze uitgebreide magt bekleed, en als zodanig gehouden de Krijgsmagt van den Staat te gebruiken, to: de volgende oogmerken: Vooreerst, tot behoudenislë en handhaavinge van de Unie; — voorts', tot hewaaringe en verdeediginge van den Staat; - wijders, tot bewaaringe der gemeene rust, en tot verdeediginge van de Geregtighiden en Privilegiën van het Land in 't algemeen „ en  STADHOUDER. 3« en van ieder Provincie in 't bijzonder. — Vervolgens, tot befcherminge der Ingezeetenen. — Daarenboven, tot behoudenisfe der waare Gereformeerde Religie, zo als dezelve tegenwoordig, bij openbaar gezag, geoeffend wordt. — Einde* lijk, tot handhaavinge van den tegenwoordigen Regeeringsvorm. In gevolge der hoedanigheid van Admiraal-Generaal, waar mede de Stadhouder insgelijks bekleed is, oeffent hij hetzelfde gezag over het Volk te water, zo in de bijzondere Pro-vincien, als over de geheele Zeemagt van den Staat, welke hij over de Laridmagt bezit; zijnde hij zo wel AdmiraalGeneraal van de Unie, als Admiraal van ieder der Zeven Veréénigde Provinciën. De titel van Admiraal wordt door de Staaten der bijzondere Provinciën gegeeven aan het Hoofd over derzelver Krijgsmagt te watér. De Algemeene Staaten geeven aan het Hoofd over de Krijgsmagt te water van alle de Provinciën den titel van Admiraal- Generaal, waar door hij van de Admiraalen der bijzondere Provinciën onderfcheiden wordt. Doch de bijzondere Provinciën geeven aan het Hoofd haarer Krijgsmagt te Lande, zo wel als de Algemeene Staaten aan het Hoofd der Krijgsmagt te Lande van den Staat in 't gemeen, den zelfden titel van Kapitein - Generaal', om alzo dit Hoofd te beter te onderfcheiden van de Kapiteinen, welke ieder Provincie, in merkelijken getale, in dienst heeft, terwijl 'er, in elke Provincie, niet meer dan één Admiraal is, welke waardigheid door den Stadhouder van alle de Provinciën wordt bekleed. Groot is de magt, aan deeze waardigheid verknogt. De Admiraal-Generaal voert het hoog bewind over al wat tot den Oorlog te water behoort. In perfoon, of door ztjr.e Repre/cntanten, zit hij voor in alle da Kollegien ter Admiraliteit. Hij begeeft de hooge Ampten van Officieren ter Zee, van Lieutenant- Admiraal af ingeflooten, als mede de andere voornaame Ampten, tot de Admiraliteits Kollegien behoorende. Hij ftelt hooge Krijgsraaden over Zeezaaken aan, welker Vonnisfen zo wel op naam des Admiraal;Generaal als der Algemeene Staaten geveld worden. Wanneer de Algemeene Staaten een Leger te velde of eene Vloot in Zee hebben, zijn ze, veelal, gewoon, hunnen Kapiteiti - GeXXVII. deel., Bbbbbbb se^al  322 STADHOUDER. neraal en Admiraal eenige Gedeputeerden te Velde of oo «fe n dt"^3 /a" St3ate' e" 5s Eerfte Lid van dLelv n! her SS 2 Ootlot tflr " ttBbeV°ta'' '» ftieren der inkZaT f de' e" heC aderen en benieien der inkomflen, daar toe gefchikt, betreft. Ook be IZfllVf aa",.h,et h°0fd Van d« *»■ van Suate w „ «er dezelve, jaarlijks, den Staat van Oorlog en de algemee. ECInPTn t2r Ve^deringè der Algemeene sLen oveSverr ■ In den eigenlijken zin is de Stadhouder geen Lid van de Vergaderinge der Algemeene Staaten, 6f van die d r bi ZOn dere Provinciën. Met dit alles kan hij, als bij he Jool oordeelt in dezelve verfchijnen, om voordellen te doen en de raadpleegmgen bij te woonen. Alleenlijk in drie Provin den, Genland, Holland en Utrecht, is hij het Lofd of Voorzitter van het Lid der Edelen, 't welk m deeze drl Provinciën een der Leden van de Souvereine Verg deri„ge uitmaakt. I* Gelderland is hij alzo eerfte onder ddieRid derfchappen der drie Kwartieren der Provinciën, m HoUan'd heeft h,j het regt om voor te zitten en eerst te tnmen t het Lid der Edelen, en heeft aldus grooten ilvloedTP b eerstftemmende Lid der Staaten. In Utrecht is hij Preftden der Edelen of van het tweede Lid der Staaten, en he f hi alzo het zelfde regt van voorftemmen in de Orde der Sdde fchap. Daarenboven voert de Stadhouder in Zeeland d'n me van Premier Noble of Eer/ien Edele. Doch, voor zo veel aldaar geene andere Edelen, behalven den Stadhouder befenreeven worden, vertoont hij den gautfehen ZeeuwSen' Adel, en maakt alléén het geheele eerfte Lid van Staat Als zodanig zit hij in perfoon, of door zijnen Reprefemanr voor in alle Kollegien van Regeeringe, te weeteT, Tds Vergadermg der Staaten, in die der Gecommitteerde Raaden in den Raad ter Admiraliteit, in de Rekenkamer, en in de Staaten van Walcheren, die opzigt over de Dijkaadjen van in  STADHOUDER, gjg. dit Eiland hebben. Ia alle deeze Vergaderingen brengt de Eerde Edele in de eerfte plaats zijne Item uit, en wel in da twee laatstgenoemde Kollegien met twee Hemmen. In vijf Provinciën, naamelijk, Gelderland, Holland, Utrecht, Friesland en Stad en Lande, is de Stadhouder Ot>per-Hnutvester over de Jagtgerigten, en geniet daar door overvloedige! gelegenheid, om zich veele vrienden te maaken, door het verleenen van vrijheid om te jaagen, aan Regenten of andere lieden van aanzien. Van drie Provinciaale Hoogefchoolen, te weeten, Van die van Harderwijk in Gelderland, Franeker in Friesland, en Groningen in Stad en Lande, is de Stadhouder Reüor Mag* nificentisfimus. Dit geeft hem veel invloeds op de verkiezing der Hoogleeraaren, welke, aan deezeAkademien, genoegzaam geheellijk van hem afhangt. Eindelijk is nog de Stadhouder Opper - Directeur der Oost» en West'indijche Maatfchappije. Als zodaöig verkiest hi} Bewindhebbers, uit eene Nominatie van een driedubbel getal, door Bewindhebbers en Hoofdparticipanten gemaakt, en heeft zeer veel invloeds op de begeeving der voornaamfte AmpteB en bedieningen. Daarenboven geniet hij een drieè'ndertigftg van alle de Uitdeelingen der Oostïndifche Maatfchappije. Zeer aanzienlijk zijn de inkomften van den Stadhouder* Deeze worden op driehonderdduizend Guldens begroot, behalven vrijdom van alle Imposten en fchattingen: waar van, egter, de Verpondingen op zijne Huizen en Landerijen zijit uitgezonderd 5 voorts vrije wooning in 's Graavenhage voof zich zelven, nevens gezin en eenige voornaame Amptenaaren* De Wedde van den Kapitein Generraal van de Unie bedraagt honderdtwintigduizend Guldens 'sjaars, behalven nog vieren* twintigduizend Guldens van Friesland, en twaalfduizend Guldens van Stad en Lande, als Kapitein - Generaal deezer twee Provinciën. 'j'ot (lot van alles voegen wij hier nog nevens, 't geen heï aanzien der Stadhouderlijke waardigheid niet weinig vergroot* dat dezelve erftijk is verklaard, zo wel in de Vrouwelijke als Mannelijke naakoomelingfchap van Prinfe willem den 1V3 den eerften, welke het Stadhouderfchap heeft bezeeten mes Bbbbbbb en fa denzelven als Zie j. wagenaar , flSy?. Verhandeling over de Natuur \ Uitnemendheid en laalen der waardigheid van Stadhouder in de Veréénigde Provinciën. Stanlei (willem) een Engelsman, volgde, in 'teerst de Spaanfche zijde, bij den aanvang der Nederlandfche te roereen, en voerde de wapens tegen de aanhange van Print willem w J, fa dienst des Hertog, van alva. Naderhand weelde h„ van partij, .„ ging tot de StaacsgezinXf^f z h Hii 7 mst-van de" gfaave leicester wist hij zich bij deezen zijnen landgenoot zo diep in gunst T h gen, dat hij hoewel nog belijdenis doend" van d fchen Godsdienst, tot posten van aanzien en vertrouZ" wierdt bevorderd. Leicester binnen Deventer eene ve ïï? k.ng geleid hebbende, van tweehonderd Ruiters en t v 1%" honderd Knegten deels Engelfchen, deels Ieren /iedV xl Ui aan het hoofd van dezelve. Hij deedt nog meer 2' TANLEi vertrouwde hij het bewind zo wel van Gereis » van Krijgszaaken, de Stad Deventer betreffende, zonder t- pen TS' ZiTïLandvoogd r d^S«C Pen zijn. Indien hij mogt geraaden vinden, eenigen aaa. flag  STANLEI. (WILLEM) 3*5 tlag te onderneemen, zoude hij, ter volvoeringe daarvan, uit de naaste bezettingen van Gelderland en Overijsfel, het noodige volk mogen ligten, aan 't welk, ten dien einde, zonder uitzondering van ftaat, perfoonen of landaart, door den Landvoogd omtrent den Overfte, eene volftrekte gehoorzaamheid wierdt bevolen. Zeer tegen den zin der Staaten was deeze uitgebreide magt, vermids in dezelve lag opgeflooten, dat stanlei zelf over den bijzonderen Landvoogd van het Gewest te gebieden hadt, en deeze de bevelen des uitlanders., hoe ftrijdig zij ook mogten zijn met het gemeene belang, zou verpligt zijn te gehoorzaamen. Van hier, dat de Staaten niet verzuimden, deswegen hunne bedenkingen in te brengen bij leicester ; die dezelve zogt te wederleggen met de verzekering , dat de Overfte , hoewel eertijds geweest zijnde in 'svijands dienst, nu dien der Staaten met te meer hartlijkheids zou waarneemen, zedert hij, van wegen zijne natuurlijke Vorftinne, tot zijnen tegenwoordigen ftaat verheven was. Hij befloot zijn antwoord met zijn gewoonlijk fiaan op de borst, en dat hij zijnen perfoon voor stanleis getrouwheid te pand zette. Dit viel voor in het einde van Oiftober des Jaars IS 86. Weinige maanden, egter, verliepen 'er , of Deventer hadt eene treurige ondervinding van de ijdelheid van 't Graaflijk woord, en van de trouwloosheid zijns hoog begunftigden Overfte. Stanlei maakte zich fchuldig aan een allereerloost verraard; en zie hier hoe het toeging. De Stad Zutfen, in Gelderland, niet verre van Deventer gelegen, was nog Spaanschgezind, en ftondt onder 't bevel van den Overfte joan baptista de tassis. Een Schans, tegenover Zutfen, was in de magt der Staatfchen, en in bewaaring gefteld van roeland jork, insgelijks eenen Engelsman. Tusfchen tassis en jork wierden, nu en dan, beleefdheden gewisfeld, door het zenden van Rhijnfchen Most en van Haazen of Patrijzen. In 't eerst voedde men, hier omtrent, geenen argwaan, wijl foortgelijke beleefdheden onder de wederzijdfche Krijgshoofden meer gebruiklijk waren. De Wethouderfchap van Arnhem vatte 't eerst een vermoeden op, uit de kundfchap van briefwislèlinge, onder den fchijn Bbbbbbb 3 van  33g STANLEI, (WILLEM) tassis was gezien. Die van Deventerflor JZ * hier van verwittigd, fpraken daar ov4 Ïl" T' zijnen Wagtmeester wel in henen!, «1 au, ' wdke zonder hem ondervraagd tehSn 2a k°" daar °p' de. Tot den .«erdïr \ ï ' °m in Vrijheid fteI" ««dere. Sr LTtt il 7"**' flo* no* een in de Nederlanden zagdiehJ ZT V°'k' dat men °°k raanw Vieesch aten! die v „ n'L g'nge"' " Zomtijds van de Mi fe ^ *g riT^^t geftraft; evèn ak Tf , " Z'J d? bUrgerS ^B*** bleef onwilde „ 't harnas iaamn oo^rl ^ *«* de beze£ti"g lagen, d."*^*^ »itE*S over eide verraad onrW r i •• nu ree°s honderd /,L gele d', zo Thee^ "k* hij drie' ten, doch in waarheid^^£ e™ D^fJ * ke digt daar bij ftondt Dit Zr. \' de Poort, weldoch wierden van ^. ^Z^JT^ * °°g' baarden, daar over fchamper btod" 'sZu™* °Pe"" „Chiëntwintigften Jannarij des Es x ,87 Lm !> v°°r de" tig*e burgers wagt binnen JTfliÏÏ^*^ preedfte uitmeeten. De ReieS' Z ^ ten «mende, lieten zich ge™ ' e "hieT verzegelinge v*n het goed vernomen 1 V°°"S' ter d» Overfte, alwaar hij hun STl?^ W *r, »pg i dien zelfden ^S^SS uit  STANLEI. (WILLEM) 327 uit te rijden. Aan de zulken der bezettinge, welke van het geheim niet wisten, hadt hij diets gemaakt, dat hij, ter hunner verzekeringe tegen de misnoegde burgerij, nog een Vaandel of twee Engelfchen ging haaien. Naa het fcheiden der vrolijke zamenkomfte rijdt stanlei met eenige paerden na buiten; doch keert reeds in den morgenfïond ten vijf uure te rug, geleidende den Overfte tassis en negenhonderd man, die ftraks na den Markt rukken. In de bedremmeling omtrent het oogmerk en den afloop deezes toeftels, zonden thans de Wethouders eenen Burgerhopman derwaarts, om te verneemen wat 'er gaande ware. Stanlei, kennende den perfoon, treedt hem tegen, en beveelt hem goeds moeds te zijn, alzo niemand eenig leed zou gefchieden. Voorts geleidt hij hem bij de hand, midden door de gelederen, bij den Overfte tassis, welken hij bij naam en titel aanfpreekt ; hem wijders biddende, deezen, als zijnen goeden vriend, gunftig te'willen zijn. Straks gingen den Burgerhopman de oogen open, en vergeetende, bij en met wien hij fprak: Ach, zeide hij, tevens eene diepe zucht loozende, hoe zijn wij zo jammerlijk yerraaden! waar op tassis, zonder stanleis ooren te fpaaren, hem te gemoete voerde: Dat laat ik den geenen verantwoorden, welken het aangaat. Ik dien den Koning, mijnen Heere. Tevens biedt hij den Burgerhopman de hand, en begeert dat hij de Wethouders doe bij een koomen. Voor deeze beftondt de eerlooze stanlei zijn gedrag te verdeedigen, bijbrengende dat zijn geweeten hem gedrongen hadt, de Stad aan den Koning van Spanje te leveren, welken zij toebehoorde. Zo verre ging zijne onbefchaamdheid, dat hij zijn fchelmftuk met de woorden des Zaligmaakers zogt te verdeedigen: „ Men moest", zeide hij, „ den Keizer dat ,, des Keizers, en Gode dat Gods is, geeven, en hem, die „ dat betragtte, zonder op giften, rijkdom of hoogheid te „ oogen, voor geenen Verraader honden." Doch, hoedanig ook zijne redenen luidden, de moeite, die hij hadt om dezelve uit te ftamelen, en zijn verbaasd gelaat, kondigden niet onduidelijk aan, wat 'er binnen in hem omging. Naderhand, als stanlei de klad van verraaderij niet wist af te wisfchen, dewijl hij in foldij der Staaten ftondt, zogt hij zich ten minBbbbbbb 4 fta  loot! rTdigheid te zuiv<™ . voorwendende du W| fieLi l °Pgedraage«' —' ^ hij van zijne voon"! dL Door tat rn'iddV3" 7* Verp"'gting -^even "wierdt! £21]™^*' ft^*** bek—n hadt, Is ja u . epfiaJen- Bl de fchikkingen, door tasst* - o„?'rrsid «Wt v,„ Splitte mX,1 g™ '° Zie bor en hooft. Fifr/rTT' D°rP 6n Heer,iik«eid in Zeeland op het Edand Tkolen en wel op den Westlijkften uithoek van h« zelve, een we.ntg binnenwaarts, aan een Water f van ongeveer een kwartier uur gaans, wdkeT h in hP n-"' de Keeten ontlast. De uitlïebreMh,J 7 u ' Dlep wij op elfhonderdv^Lz ve„S 1^^"**. Roeden begroot. He Dorp is Set Zr zevenentac™g In de Kerk, aan welke e n hooge Tore Welgebouwd' eene fraaie Grafflede, den eSdom "„ T' ^ Heerhjkheid. De Gemeente wordkl0? JjS P^T' t* diend. Men heeft 'er Schout, een B^et te^lcht penen en eenen Sekretaris. Aan veelerhande lotgevalfer, door" SSSeS:28841; was'van Zie smallegange. Sta.  STAVENISSE. (KORNELIS van) 329 Stavenisse, (kornelis van) gebooren in Zeeland, te Zierikzee, naa alvoorens, in zijne Vaderftad, de Burgemeetteriijke waardigheid bekleed te hebben, wierdt, op den vijftienden Junij des jaars 1630, tot Sekretaris der Staaten van Zeeland aangefteld. Weinig minder dan elf jaaren bekleedde hij dien post, en klom vervolgens, op den negentienden April des Jaars 1641, tot het gewigtig ampt van Raadpenfionaris der Provincie. In den Jaare 1644 benoemden hem de Algemeene Staaten tot een Gezantfchap na Zweeden; hii hadt tot Amptgenooten jakob de witt, Oud-Burgemeester van Dordrecht , en andries bikker , Oud - Burgemeester van Attifterdam. Hij vertrok, nevens de overige Gezanten, met eene Vloot van veertig Oorlogfchepen, over welke de Vice-Admiraal witte korneliszoon de witte het bevel voerde. Hun last hieldt in, eenen Vrede tusfchen Koning christiaan van Deenemarken en de Zweedfche Koningin christina te bemiddelen. Op de hoogte van Gottenhurg gekoomen zijnde, alwaar de Gezanten voorneemens waren te landen, vonden zij de Haven bezet met Deenfche fchepen, die zwaarigheid maakten om hen door te laaten. 't Wierdt hun, naa verloop van eenige dagen, gegund; waar op zij, te lande, de reize na Stokholm voortzetteden. Vermits de Gezanten, in den loop der onderhandelingen, ten Zweedfchen Hove, eenige zwaarigheden ontmoetten, befloot de Heer stavenisse, nevens den Heer bikker , eenen keer na het Vaderland te doen, om van daar naderen last te haaien. In het einde van de maand Januarij des Jaars 1645 verfcheenen zij, in 'sHage, ter Algemeene Staatsvergaderinge, welke hen fpoedig wederom afvaardigde met nadere onderrigtingen, welke, nog in den volgenden Zomer, van het fluiten van den Vrede in het Noorden gevolgd wierden. Slegts weinige jaaren overleefde de Heer kornelis stavenisse dit Gezantfchap. Hij. overleedt, op den drieëntvvintigften Maij des Jaars 1649. Zie de la ede, Geletterd Zeeland. Bbbbbbb $ Star-  SJoSTARRENBüRG, Cj Huis & STATlNrx rr > reeds i„ den Jaare ™*6 2 ' Zij"de' lingen, Bi wiens GeLt t ' f heer hüg0 ™ kraEtódogtêr, 'is ovegetnln "rT hUWdi,'k van eene venvoorde, doo^e! h f ^ ^ WASSËNA^ nog heden bezeeien lófdc ' W3 ^ niei bedriegeH> * itlfe SS^^ 7 » van O0r. i78o, door dT?' fin het einde des Jaa» verkla'ard Zit ^ïeldT/^' dö ^d< gelijk «« den Ka iteuieIdlin; ^f»f*« « «evenen. Te 's Lands Schip van ÖorL ^L T V0LBERGEN - voerende Schipper , LZot: °nf wï'bee;emdf ?°St?5clden vijfentwintigen December de geiden 'iaarT 7 was Kapitein ^ZX^Tlf^ ™ «5 H°f' volvoerde daarom ziinen ,fl„ ! ^ ndere' onk"ndig. Hij Sunllige gelegelid \Tne oJ te ^ °" bÜ de ^ hadde men hem, hoewireeds* 7 °"deri,eemen- Ligtelijk serhaalen, indien men Le Vis clellnf^ k"™6" ^ den. DU gefchiedde nie* maaf et tn^ naageZ°"vermoedenden Kapitein srAxmcr L ^ kwaads zijne reize voortzetten. Te Sr Hep hi" f^f* ^ vijand in den mond. Want gevorde^L^^' de" tor op de hoogte van Ca/Jh ■ * ] ' m het KanaaI» Enjfcke OoZLInen t v T ^ °Dtmoet van twee wonderd over 5.^^^^ welken hij wel een heimelijken wrok' Z ™ ™ vijandeliikheid verwagtte Sde £i u ^ °penbaare half nur vegtens, moSt hij vtor £ oï»" ^ <*" Vlag flrijken, en de «anva ers na eeneX^rf"' ^ gen. Niet vroeger, dan naa dat Mi * n *'* ^ V°l' vernam hij. hoe het ^^JV^ der  XXVII.Dipl.IV. GEVEGT van KAPITEIN STATIN1C ieck wee ENGELSCHE oosr.ocscrarr.E,or mhoocie van calais.   STATINCK, CJO STAVEREN, STAVOREN. 331 der Verédnigde Gewesten gefchapen ftondt, en de Oorlog met *er daad verklaard was. De Kapitein statinck wierdt, nevens zijne Onderbevelhebbers, Krijgsgevangen verklaard, en zijn Scheepsvolk, eenige mijlen landwaarts, gevankelijk weggevoerd. Des Kapiteins gedrag wierdt, zedert, in eenen Hoogen Zee - Krijgsraad gebillijkt, en hij zelve, naa eenigen tijd vertoevens in Engeland, wederom ontflagen. Hoe 't zijnen lotgenoot, Kapitein volbergen, nevens den Oostïndifchen Schipper verging, zal in een ander Artikel vermeld worden. Zie Nieuwe Nederl. Jaarboeken. Staveren, een Heerenhuis, in Gelderland, in het Landdrostampt vm.Fcluwe, tusfchen Elfpeet en Nunfpeet, een zeer deftig gebouw. Men nadert het Huis langs eene breede en lange Laan, van hoop opgaaud geboomte. Rondsomme ziet men zeer weelige beplantingen en uitgeftrekte bosfehaadjen. Het Huis zelve wordt omringd van eenen wijden Vijver of Graft. De toegang tot den Voorhof is over eenen fteenen Brug, die op drie Boogen rust, en vier groote en zes kleine Pilaaren heeft. Waarfchijnlijk is dit Huis een geftigt reeds van de Dertiende Eeuwe, alzo men vermeld vindt, dat rudolf, Roomsch Koning, in den Jaare 1295, aan Graave reinoud den I verlof gaf, om ter plaatze, alwaar het Huis Staveren legt, eene Stad te bouwen, en de Inwooners van Wetten te voorzien. Niet verre van 't Huis Staveren droomt een loopend water, aan 't welk men, voor ruim vijftig jaaren, eenige Papiermolens heeft aangeleid, in welke zeer goed Schrijf-, en ook ander Papier gemaakt wordt. Zie j. schrassert Codex, Tit. stavïrem. Stavoren, eene Stad in Friesland, in rang de zevende, doch, ten aanzien van haaren oorfprong en oudheid, verre weg de eerfte onder de Steden van het Gewest, gelegen in het tZuidiijk gedeelte, op eenen uithoek aaa de Zuiderzee, *P  33* STAVOREN. op den Weinften afftand van Holland, tegenover Enkhulzen, twl*, bij helder weder, van daar meestal kan gezien wor- De reden en oorfprong der benaaminge is onzeker. Alles wat men deswegen heeft aangevoerd, koomt op losfe gisfin- p • cY1", °nder welken naam deeze Stad bij he Friefche landvolk bekend is, de eigenlijke en oorfpronkltjke benaaming ware, zou 'er eenige grond zijn voor het gevoelen der zulken, welke dezelve afleiden van het woord Sluru 0, sturlé-rs, eene Volkplanting, eertijds in de .a unrfchap der Stad gevestigd, en reeds bij Ptun0s vermeld. Doch hier mede fch.jnt niet gemaklijk te kunnen overeen gebragt worden, dat men, in oude Gedenkfchriften , van de Plaatze, onder dien naam, geen of zelden gewag gemaakt vindt. Veiligst laaten wij deeze zaak in 't midden Even veel onzekerheids heeft 'er plaats, omtrent den tijd, in weken de eerfte Oorfprong der Stad moet gezogt worden Met zommigen den aanvang der bouwinge te ftellen, driehonderd jaaren vöór onze gemeene Jaartelling, fchijnt in het buitenfpoorige te loopen. Liefst willen wij, ook hier omtrent, onze onkunde belijden, en berusten in 't algemeen eevoelen, waar in allen over een ftemmen, dat Stavore» zeker luk van eene zeer hooge oudheid is, en vroeger, dan veelé thans vermaarde Nederlandfche Steden, eene bloeiende en rijke Koopftad was. De Friefche Hiftoriefchrijver schotanü! veele g.süngen aangaande de oudheid der Stad op de lijst der fabeltjes aanfchnjvende, getuigt 'er, nogthan?, van da „ Stavoren eerttjds ,s geweest de grootfte, rijkfte en fi rlijlc „ fte Stad van geheel Friesland, de Stoel der Friefche Ko „ Dingen; eene magtige Koopftad, met eene zeer bekwaame" „ Haven. In den aanvang der Negende Eeuwe was Stavo ren inizo veel aanziens, dat zekere odui.fus, het hoofd en de beftuurder der Kerke aldaar , buiten de Stad , aan den Stroom het FUe, een Klooster van twaalf Kanunniken ftigtte t welk, naar zijnen naam genoemd, en zedert zeer vermaard wierdt; tot dat men geraaden vondt, van wegen de aanfpoelmgen der Zuiderzee, welke het met den ondergang dreigden, het gewijde geftigt, landwaarts, in het nabuurig Dorp iJeml lam  STAVOREN. 333 lum te verplantzen. Voorts fchijnt het Regtsgebied van Sta~ voren, al vroeg, eene tamelijke uitgebreidheid gehad te hebben, naardien wij hetzelve, eenige jaaren vóór bet einde der Elfde Eeuwe, met den titel van Graaffchap benoemd vinden; in welke hoedanigheid hetzelve aan de Utrechtfche Kerke wierdt gefchonken. Dit viel voor in den Jaare 1077, en wierdt, twaalf jaaren daar naa, herhaald. Te weeten, eer nog ons Gemeenebest zijne tegenwoordige gedaante hadt aangenomen, ontmoette men, ginds en elders, verfcheiden Steden, van de overigen geheel onafhankelijk, die nu eens met de Utrechtfche Bisfchoppen, of de Hoilandfche Graaven in vriendfchap Honden, dan wederom overhoop lagen. Stavoren, naar gelange van deszelfs aanzien en rijkdom, verdient eene hoofdplaats op de lijst van zulke Steden; waar van 's Lands Gefchiedenisfen menigvuldige voorbeelden uitleveren. Zo wierdt Graaf floris de V aldaar, 't eenigen tijde, voor Heer erkend en gehuldigd; doch verdreef men vervolgens van daar des Graaven Schouten, inzonderheid door aanhitzing van dgn Abt van het Si. Odulphus■■ Klooster, boven vermeld, welke, binnen Stavoren, zich geen gering gezag hadt weeteu toe te eigenen. Geduurende de verdeeldheden tusfchen de reeds Staatsgezinde Hollanders en nog Spaanschdenkende Ft lezen, wanneer men goedvondt, uit Noordholland, eenen togc over Zee te doen, moest Stavoren, zomtijds, den eerden aandoot lijden ; uit welken hoofde men, door middel vari een derk Kadeel of Blokhuis, de aanvallen zogt te weeren. Niet alleen met de Hoilandfche Graaven donden die van Stavoren, bij wijlen, in gemeenfchap; hunne betrekkingen drekten zich uit tot zelf buitenslands, en genooten zij daar door, boven hunne landgenooten, zeer aanzienlijke Voorregten. Stavoren was een lid van het vermaarde Hanze-Verbond, en bekleedde, onder de leden diens lichaams, in rang de derde plaats. Als zodanig voerde het, 't eenige tijde, Oorlog tegen twee Zuster - Steden, Hamburg en Luhek , over eenige gefehillen, het Verbond betreffende, hoewel de twist fpoedig wierdt bijgeleid. Door hunne guadige legging tot den fcheepvaart, gaven die van Stavoren, meer en meer, eene grooter uitgebreidheid aan hunnen Koophandel. Zij waren de eerden, wel-  134 STAVOREN. welke den weg baanden door de vermaarde Zeeëngte de Zond na de Oostzee. Van veel belangs was deeze onderneeraing, onder andere, voor de Deenen, als die dus gelegenheid vonden, om, op eene gemaklfjke wijze, verfcheiden voortbrengzelen van hunnen grond te flijten, welke zij tot nog toe hadden moeten behouden, of die niet dan met groote moeite en kosten konden verzonden worden. De Koning, welke, ten tijde der ontdekkinge, op den throon zat, begreep dit. Van hier dat hij, zo ras de Scheepvaart door de Zond eenigen opgang maakte (en dit gebeurde fpoedig) aan de Schippers van Stavoren het Voorregt fchonk, om vódr de Schippers van alle andere Natiën , Landen en Steden, voortgeholpen te worden in het betaalen van den Tol, welke van alle Schepen, die deeze Zeeëngte bevaaren, gevorderd wordt. Tot op den huidigen dag houdt dit Voorregt ftand, gelijk ook de aloude gewoonte, om, met het eerfte Schip, een ftuk Leidensch Laken, aan zijne DeenfcheMajefteit, ten gefchenke te doen toekoomen. Andere verbiutenisfen wierden, van tijd tot tijd, door die van Stavoren, met de Deenfche Koningen aangegaan of vernieuwd; en niet flegts met deeze, maar ook met de Koningen van Zweeden, Schotland en Frankrijk: alle welke hunnen Koophandel en Scheepvaart aanmerkelijk begunftigden. Inzonderheid moet de laatstgemelde verbintenis zeer naauw en van een bijzonderen aart geweest zijn. Immers vindt men aangetekend, dat wanneer, geduurende den Oorlog tusfchen den Franfchen Koning en Keizer karel detf V, de fcheepvaart op Frankrijk aan alle andere Nederlanderen verbooden was, dezelve alleen voor de ingezeetenen dier Stad vrij en open wierdt gelaaten. Uit alle deeze oorzaaken fteeg het aanzien en vermogen van Stavoren tot eene zeer aanmerkelijke hoogte. Met zommigen, egter, te beweeren, dat het regt of de magt der Stad zich heel tot Nij' negen, m Gelderland, hebbe uitgeftrekt, fchijnt aan regtmaatige tegenfpraak onderhevig, zo lang men daar voor geenen anderen grond heeft, dan zeker Opfchrift, in eenen fteen uitgehouwen, welk men in de gemelde Stad leest: Huc usque regnum Stauria; dat wil zeggen, „ tot hier toe ftrekt het gebied „ van Stauna." Meer zekerheids is 'er aan het gevoelen, voi-  STAVOREN. 33? volgens 't welk Stavoren, eertijds, eigen Halsregt oeftende; gelijk blijken kan uit het getuigenis van schotanus, verhaalende, hoe in zijnen leeftijd, tusfchen de Stad en het Dorp Scharl, een weinig ten Zuidoosten van daar gelegen, een ftuk Lands met den naam van Ga/gevenne wierdt beftempeld, om dat het tot de gewoone Geregtsplaats diende. Geld zal men 'er, waarfchijnlijk, ten tijde van den bloeienden ftaat der Stad, gemunt hebben. Nogthans twijfelen zommigen, en onder andere schotanus , aan de echtheid der penningen, ten eenigen tijd bij Stavoren gevonden, en die onder de Regeering varj Koning radbodus of radbout zouden geflagen zijn. De eene, van zilver, voerde tot Opfchrift: Adgillus Secundus Frifiorum Rex; „ Adgillus , de tweede Koning van Friesland"; de andere, van goud: Motieta aurea Civitatis Staurictffts; „ Gouden Munt der Stad Stavoren." 't Is hier eene voegzaame plaats, om van eene vermaarde bijzonderheid , onze Stad betreffende , een kort verflag te doen. Zeer bekend, uit de aloude Kronijkfcbrijvers, zijn twee vertellingen, raakende de weelde, en den ondergang van Stavoren, nevens de oorzaak, welke den laatften zoude berokkend hebben. Om een denkbeeld te geeven van het aloude vermogen der Stedelingen, en tot welk eene buitenfpoorige dertelheid dit hen vervoerde, verhaalen de aloude Kronijken, dat zij, behalven de pragt, welke binnen hunne huizen regeerde, hunne Stoepen en Huisdeuren met goud overtrokken ; van waar hun de naam van de verweende kinderen van Stavoren wierdt gegeeven. Waarfchijnlijk zal de grond der zaake niet dieper gelegen hebben, dan dat de Stedelingen aan hunne Stoepen, hier en daar, eenig verguldzei zullen geleid hebben. De andere vertelling luidt aldus. Eene rijke Koopmans Weduw zondt, op zekeren tijd, een van haare Schepen na Dantzig, met bevel aan den Schipper om de rijkfte en kostbaarfte laading van daar te haaien', zonder de foort der goederen te bepaalen. Naa volbragte reize en bij zijne aankomst in de Haven van Stavoren, door de eigenaares van zijn Schip na de ingelaadene en medegebragte goederen gevraagd zijnde, de fchoonfte en beste Tarwe, was des Schippers antwoord. Misnoegd over zulk eene lastkwijting, en  S3« STAVOREN. en alzo zij deeze goederen verre beneden haar vermogen fchatte, vraagde zij den Schipper, aan welke zijde van het Schip hij de laading haddc ingenomen. Op het antwoord aan Bakboord: „ Dewijl gij", hernam hier op de dartele Weduw, „ de Tarwe aan Bakboordzijde hebt ingenomen, zo kunt gij dezelve aan Stuurboordzijde wederom in Zee werpen." De Schipper, dus gaat de vertelling voort, volbragt deezen last, doch hadt dien naauwlijks volvoerd, of de geduchte hand der hemelfche Voorzienigheid verrigtte een wonder, ter oogfchijuBjke ftralFe over deeze dartelheid, en te gelijk tér beteugeBnge van de weelde der Stedelingen. Ter plaatze, alwaar de Tarwe was in Zee geworpen, niet verre van de Haven, rees een Zandbank op, uit welken vervolgens Airen groeiden, die wel de gedaante van Korenairen , doch van binnen geene Korrels hadden. Van de ondaad der Weduwe zou de Zandbank den naam van het Vrouwenzand ontleend, en dezelve ten gevolge gehad hebben, dat de Haven nu voor zwaar belaadene Schepen ongenaakbaar geworden zijnde, de Stad, zedert, van haaren bloei en welvaart een groot deel zoude verlooren hebben. Dus luidt de berugte verte'ling, in welke de leezer zekerlijk zeer veel fabelagtigs zal hebben opgemerkt. Tot narigt der zulken, welke der plaatsiijke gelegenheid in deezen oord niet kundig zijn, kan het volgende dienen. 'Er groeit, in de nabuurfchap, ten Zuiden van Stavoren, een gewas, 't welk eenigermaate het voorkoomen van Koornairen heeft. Doch de plaats, op welke men dit Gewas aantreft, is niet het nog heden genaamde Vrouwenzand: want dit legt, op eenigen afrtand van de Friefche Kust in de Zee, en altoos onder water; maar men vindt het op het dus genaamde Roode Klif, aan den vasten wal, zijnde eene foort van Duin, over welke de gewoone Rijdweg,-ten Zuiden, voorbij Siaro-en loopt. Daarenboven blijkt, bij eene naauwieurige bezigtiging van de berugte Plant, gelijk de fteller van dit Artikel, in eigen perfoon en op de plaats zelve, ondervonden heeft, dat de dus genaamde Koornairen aan deezerf plek gronds geenzins zijn bepaald, maar overal, alwaar men Duinen aantreft, gevonden worden. Zij zijn, naa'melijk, niets anders dan eene foort vau Helm, welke men, in veele oorden van  STAVOREN 33-7 'Van Bolland cn Zeeland aantreft, als van uitiïeekenden dienst om aan den losfen grond eenige vastigheid te geeven, en hés overftuiven van het Zand te beletten. « De verre en wijd„ voortkruipende wortelen", gelijk in bet Bijvoegsel op Dödoneüs te regt wordt aangemerkt, plegen bet Zandt bi} een te houden, en te beletten dat het van den wind; niet „ wechgedreven, en ook met het eerfte Zeewater niet afge-" „ fpoelt wordt: want zonder deze Helm zouden de Duinen » leeg, en het Zaailandt met zandt bedekt en vermagert wor„ den." Met dit alles is het niet onmogelijk,, dat de dartelheid cener fchatrijke Vrouwe (want waar toe kan de weeldei den menseh niet vervoeren?) tot het boven Verhaalde bedrijf' bevel kan gegeeven hebben; en dat het bijgeloof der Eeuwe, wanneer naderhand, op of bij de plaats, alwaar de Tarwe? was in Zee geworpen, een Zandbank oprees, de reden daaf van m het buitenfpoorig bedrijf gezogt heeft.- Alleenlijk willen wij den Leezer doen opmerken, dat het fprookje wegemJ de ledige Koornairen, om boven aangevoerde redenen, van allen grond ontbloot is. Intusfchen is het waarfchijnlijk , dat, nevens andere oorzaaken, het ontftaarr vftn droogten, in de nabuurfchap der Haven, ter verminderinge van den bloei en welvaart van Stavoren, niet weinig kan hebben toegebragt* Behalven deeze, troffen, vat! tijd tot tijd,- de Stad nog an-* dere rampen. Een zwaaTe Brand leide 'er, in den Jaare {42! f weinig minder dan vijfhonderd Huizen aan kooien. Als de Watergeuzen, in den Jaare 1572, de Stad bemagtigd hadden„ verlieten zij dezelve, op de aannadering van eenige Vaande* len Diiitfche en Waalfche Knegten; niet evenwel, zondef alvoorens «en derde deel der Stad in brand geftoken, en datest geplonderd te hebben. Van het Si. Oduljus-Klooster hebben wij boven gewsg gemaakt. Om den alouden ftaat der Stad te doen blijken e verdienen nog de volgende bijzonderheden, wegens dit Geftigt, te worden opgemerkt. Meer Zuidwaarts, dan het naaderhand herbouwd wierdt, lag in 't eerst dit Klooster bij; Zijne Oorfpronklijke ftigtmg. De wijde waterplas, naamelijls, welke thans de tusfehenruimte tusfchen Enkhuizen en Statoren beflaat, was eertijds,'meestal, droog land, en door d*- XXVIL DEEfc» , ^ Ceeeees g^ye  3 STAVOREN. zelve flegts een niet zeer wijde doorvaart. Men zag 'er vrugtbaare Akkers, zelf een Bosch, de Kreil genaamd, als eene droogte, in deezen oord, nog heden bij de Zeelieden, ouder dien naam, bekend. Af kabbelingen en overftroomiugen deeden, aiiengskens, de Waterplas aangroeien. Tot een weinig naa het midden der Veertiende Eeuwe ftondt het Kloost-r op zijnen ouden grond. Van wegens de lleeds toeneemcnde Watervloeden wierdt men, omtrent dien tijd, te raade, bet gewijde Geftigt in de Voorftad van Stavoren, ten Zuiden daar. yan gelegen, over te brengen. Door den zwaaren Brand, boveu vermeld, wierdt iet van de overige Huizen der Stad afgefcheiden, en daar buiten gelleoten. De verplaatzing na Hemelum gebeurde kort daar naa. intusfchen was het eerfte Klooster nog niet geheel veroweenen. In den Jaare 1430 zag men daar van nog de Kapelle, vermits het Kerkhof zeer hoog iag. Volgens het getuigenis van schotanus, die in den Jaare 1664 fchreef, leefden, in den Jaare 1620, nog lieden te Stavoren, welke in St. Odiüfus -Klooster, ftaande in het Zuideiude der Stad, de Misfe gehoord, en in de Kerk eene Friefche Lieve Vrouw, ftaande op het Altaar met een Friefchen hoofddoek gehuld, gezien hadden. Zommigen hadden ook geheugenis van eene dubbele buurt Huizen, en 'er zelve in gewoond, de Eerkftraat genaamd, in het Noordwesten der Stad. Daarenboven hadden zij nog gekend de woonüig des Kafteleins van het Blokhuis of Kafteel , van een fraaien Boom* gaart voorzien. Bij het leeven dier luiden was dit alles onder den vloed begraaven, Behalven dit Mannen-, hadt men. ook, bij ouds, te Stavoren een Klooster van Bagijnen. Het was een zindelijk geftigt, liggende in lommerrijk geboomte, en van eene iiaaie Kerk voorzien. Het verarmde aiiengskens, . 20 dat -de Bagijnen met weeven den kost moesten wianen. Eene derzelven, om dat. zij door de Moeder van het Klooster, naar haare meening, onder eene te ftrenge tucht wierdt gthouden, zogt zich door een vreemd middel van dat juk te ontllaan. Zij ftak den hrand bi het Klooster, en verkreeg aldus haare Vrijheid. Van wegen de aloude vermaardheid der Stad Stavoren,, vonden wij piet ongeiaaden, de bovenftaande bijzonderheden te ver-  Stavoren. verhaalen. Van den tegenwoordigen ftaat der Stad zullen wrf hu nog een kort verflag doen, De gedaante Van Stavoren is een langwèrpig vierkant 5 weiks langfte zijden Noord- en Zuidwaarts loopen. Rondom loopt een aarden Wal, in welken men, aan den Noordwestkant, Dog overblijfzels van het oude Blokhuis ziet. Men heeft 'er drie Rijd- en twee Waterpoorten: de eerfte zijn,as Noorderpoort, de Koepoort en de Zuiderpoort; de iweé andere, de Noorder- en de Zuiderpijp, zijnde overwelfde Boo. gen of -Sluizen, hoedanige men, in Fiicsland, Pijpen noemt. Voorheen hadt men 'er twee Uitwateringen of Sluizen, door welke de twee Vaarten; van binnenslands koomende, zich plagten te ontlasten. De eene, of de Zuidelijke Uitwatering, is al voor lang geftopt. Het Noordlijk binnenlandfche Water' loopt buiten de Stad, door de Stads Graft, en valt,' door een dubbelen Val- of Wipbrug, in de Haven. Déezè is fa* melijk ruim en breed, doch heeft het ongemak, dat de beida Hoofden, welke de Buitenhaven uumaaken, bijkans Zuidoost en Noordwest loopen. Hier door is de flag van water, bif hevige ftormwinderi, zeer aanmerkelijk. De onftüimigè Zui-» derzee werkt onmiddelijk op de Sluisdeuren, en kunnen *er de Schepen naauwlijks vèilig leggen. Óm de eene en andere reden, óm de Stad, en, gevolglijk, dien geheélen Uithoek der Provincie voor inbreuk te beveiligen, en aan dé Schepen eene veilige legplaats te bezorgen, hebben 'sLands StaSu ten, in den voorleeden Jaare ( 1791) zich genoodzaakt ge-' vonden, tegen den gedreigden ramp de gepaste voorzórge te gebruiken. Volgens het gemaakte Ontwerp zullen de beide Havenhoofden verleid, en aan dezeive eene andere (trekking, meer Zuidwaarts loopenue, gegeeven worden. Terwijl wij dit fchrijven, heeft men met fiet verleggen van hét Zuiders hoofd reeds eenen aanvang gemaakt. Op eene zeer groote fomme zal dee«e noodzaakelijke verbeteringe der Provincie te ftaan koomen. Te Staveren vindt men niet' meer dan édne K«rk ten dienfte der Hervormden. Het is een zindelijk gebouw, van binnea van een fraai Orgel voorzien, en pronkende met een gedij-' toen fpitzen Toren, die een weinig van de Kerk ftatL Vol-* Cccccec a g$nf  333> STAVOREN. gens Werlevering zou men, tot het geftigt, veel houts gebruikt hebben, gegroeid in het eertijds vermaarde Bosch de Ere,/ docli al voor lang onder het water van de Zuiderzee bedolven. Twee Leeraars, de eene van welke te gelijk Rektor van het Latijnfche School is, verrigten hier den gewijden dienst. Voorts heeft men 'er eene Gemeente van Deopsgezfnden, welker Vergaderplaats weinig aanziens heeft, en die thans bediend worden door eenen Leerling van het Amfterdamfche Kweekfchool, behoorende aan de Gemeente bij het Lam en den Toren. Voorts is 'er ook een Statie van Roomsch. gezinden. Het Stadshuis, ftaande in het midden der Stad, is een nieuw Gebouw, hebbende, onder andere, eene fraaie Raadkamer. Als eene zeldzaamheid tekenen wij hier aan, dat, bij de afbraak van het oude Stadshuis, in een der muuren twee gouden penningen bemetzeld gevonden wierden, ieder van welke een hal ven Piftool waardig was. Voorts ontmoet men te Stavoren geene openbaare gebouwen. De Burgerhuizen zijn, veelal, zindelijk betimmerd. Veele derzelven , hoewel het uitwendige zulks niet altoos aankondigt, draagen kenmerken van eene aanzienlijke Oudheid, in de zeer dikke en zwaare muurea. De Heller van dit Artikel herinnert zich, in meer dan één huis, Voorgevels gezien te hebben, van meer dan drie voeten dik: in voege dat de breede Venfterbanken tot zitplaatzen konden dienen. Gelijk van ouds beflaan nog heden de meeste Ingezeetenen van den Scheef vaart. Wanneer deeze bloeit, worden 'er zeer veele Schepen vooral Koften, getimmerd. Andere handwerken, daar medé verwant, zijn dan ook in merkelijken bloei. Voorheen beftóndt de Regeering van Stavoren uit twintig perfoonen , te weeten acht Burgemeesteren en twaalf Gemeents'unden of Vrocdfchappen, van de eerfte van welke iaarl.;ks twee nieuwe Leden verkoozen wierden, door den Stadhouder van het Gewest, uit eene Nominatie gemaakt door en uit de Gemeentsluijden; welke hun leeven lang in 't bewind 6ré%ven. in den Jaare 1768 is in het getal der Wethouderen (enige verandering voorgevallen, zijnde hetzelve op het eenparig verzoek der Regeeringe, bij een Reglement van den teganwoordigen Stadhouder, op twaalf perfoonen, vier  STAVOREN, SJEEN. (JAN) 34' vfer Burgemeester en acht Vroedfchappen, vertnipderd. Intusfchen is ons berigt, dat,' zedert, de Vroedfchappen wederom tot het oude getal van twaalf perfoonen zijn opgeklommen, agtervolgens het regt van Ampliatie, Explicatie en Alteratie, in het flot van het nieuwe Reglement, door den Stadhouder aan zich gehouden. Steen, (jan) een zeer bekend Konstfchilder, die zelfs, gelijk wij ftraks nader zien zullen, aanleiding tot een fpreekwoord in onze Nederlanden heeft gegeeven, was gebooren te De/ft, daar zijn Vader een Brouwer was. Hij was etn Leerling van jan van goyen, die hem, om zijn vrolijken aart en omgang, en om zijne geestige inrollen, grootelijks beminde. De Leerling hadt van zijnen kant ook veel genegenheid voor zijn meester, maar nog meer voor deszelfs Dogter, met dewelke hij een ■ heimelijken Liefdehandel onderhield, zo dat dezelve zich zwanger bevondt i het welk van dat gevolg was, dat jan steen moest befluiten haar te trouwen, het geen hij ook gewillig deedt: gelijk ook de toeftemming der wederzijdfche ouderen daar fehiélijk op volgde, als die thans geene andere partij te kiezen hadden. De Vader van onzen Schilder kogt, om hem een ordentelijk beftaan te bezorgen, eene brouwerij voor hem , te Delft, daar hij hem inzettede, en waarin hij inderdaad een goed beftaan gevonden zoude hebben, zo hij zijne zaaken behoorlijk hadt willen waarneemen; maar dit laatfte ontbreekende bedierf alles, en de winften wierden zo gering, dat jan verpligt was zijn toeviugt te neemen tot het Penfeel, daar men in zijn geheelen levensloop ook ziet, dat hij, als op een laatst plegtanker, altoos veel op vertrouwde. liet eerfte ftuk, dat hij thans fchilderde, was een zinnebeeld van zijn bedorven huishouding , daar zijne huisvrouw margareta wezenlijk geen gering deel mede in hadt. Het vertrek lag buiten order, alles over hoop, de Hond (lobberde uit de pot, de Kat liep met het fpek heen, de kinderen buitelden haveloos over de vloer, en móer zat lui en gemakjijk in een leuningftoel, en zag dit werkje gerust aan; en om de klugt hadt hij zich zelven daar bij afgemaald met een wijn^iis in de hand, en een Ccccccc 3 Aap  «4? STEEN. (JAN) Aap op de fchoorfteen, dié dit alles met een uitgeitooken kop en bek beglimrde, De verwaarloozing zijner zaaken was zo volkoornen, en Zijn levenswijs zo zorgeloos, dat men flegts dit ftaaltje beJfqeft bij te brengen, om de oorzaak van de volftrekte yeragtering van 'smans zaaken te doen begrijpen. Terwijl hij rog in de Brouwerij was, m«ar. meer Wijn dan Koren voor zijn geld kogt, moest dezelve, bij gebrek v-an Mout, zom?tijds ftilïe ftaan, waar door de Neeriftg geheel verliep. Op zekeren morgen al? 'er'Wederom gebrek aan alles was., kwam jijne Huisvrouw des wegen Mj hem klaagen: „jan, zeide zij, de Neering moet ^der zulk eene beftieriug wel verv, loopen; de klanten zenden telkens vergeefsch om Bier te i2 hebben; dssr 3$ geen Bier }n a$ kelders, en zo veel Mout r,ie,t? dat Wij èen Brouwt maaken kunnen. Hoe zal dat „ gaan, gij behoorde de Brouwerij levendig te houden," Goed, antwoorde jan, ik beloof u, dat ik dezelve leven? ó\g zal houden,^ Daar op ging hij na de Markt, naa dat hij te vooren de knegts belaft hadt, dat z'j de groote Ketel vol water pompen zouden. Op de Markt gekoomen, £ogt hij daar eene partij levendige Endvogels, welke hij liet thuis brengetj, dezelve' ommiddelijk volgende. Hij begeeft ziph ftraks in de Brouwerij, laaf de Mout, die hij nog hadt, ia de. Ketel ftofteri ? en de Vogels daar in zwemmen. Deeze y.ulks niet gewoon zijnde, vlogen wild en woest door de ^rouwerij, en maakten zulk een bijfier geraas en leven, dat -.fijns Vrouw daar op uit kwam. Zo als hij haar zag, liep gij lagchence na haar toe, en zeide: ,, Wat zeg jij, griet*; ? is het mj niet levendig in de Brouwerij ?'! Schoon de Vfqtiw piet veel lust had.t om te lagchen kontje zij zich eggpr ? om zijn kiugtig bedrijf, en potzige aanfpraak, daar van fget geheel onthouden. Mep begrijpt ondertusfchen, dat hij op deeze wijze niet ieex lang Brouwer konde blijven. Naa verloop yan eenige jaaren wierdt hij dan Herbergier; maar dit was insgelijks vaa geen langen duur; en hij nam het Penfeel, 't welk hij, in Ijpop van in zijne Herberg eene gemak|ijke en vrolijke kost'fjnpjng fe gullen hebben, weder neder gelegd hadt, op nieuws  STEEN. (JAN) 34^ nieuws in de hand. Mén zl-t van hem een ftuk, 'c welk hij naderhand aan den Vorst van Wotfenbnttel verkogt heeft, waar in een Bruidegom en Bruid, twee oude Lieden, en een Notaris vertoond worden; dccze zijn allen zo natuurlijk in hunne verrigttrtgen gefchilderd, als of men hen levendig voor oogen hadt, en met die verrigtingen bezig zag. De oude Liedea fchijnen hunne roeening met grooten ernst aan den Notaris te beduiden; de Notaris luistert met veel aandagt naar het geen de oude Lieden hem zeggen, terwijl hij met de pen op het papier gereed if om te fchrijven het geen zij ban opgeeven. De Bruidegom fttuu daar bij, en toont zijn misnoegen over de gemaakte fchikkingen; hij fchijnt van fpijt te ftampvoeten; hij werpt zijn hoed c» trouwtekens langs, de grond, haalt zijn handen en fchouders op; hij ziet zijn Bru'd van tor zijde aan op eene wijze, die te kennen geeft, dauhij de fchuld daar van aan de oude, Liedea alleen w'nt, en zich voor haar ontfchuldigt; de Bruid gelooft dit, maa; beklaag: haar verlies, en fiaat met traanen op de wangen dit to«eel droevig aan te kijken. Even zo natuurlijk cn geestig is van hem gefchilderd ein jonge opgefchooten Julfus, ftaande te builen. Het ftuk namelijk verbeeldt een St. Nicolaas - avond, en de jonge Lobbes, die zich gevleid hadt wat lekkers of war moois in zijn fchoen te vinden, ziet daar eene roede in fteeken. Onder zijne kleiner foort van kortstftukjes vindt men veelen, die uitvoerig naar het leven gefchilderd en niet min geestig van gcdêgten zijn. Het getal zijner ftukken is zeer manigvuldig, allen geestig van vinding, het zij hij vrolijke gezelfchappen in Wijn- of Bierkroegen, of andere losfe bedrijven van 's.menfchen leven verbeelde; het zij hij zaaken, die een ftiller befiag vereischten, als bij voorbeeld een kinderfchool of iets diergelijks, vertoonde. Men ziet daar zijn vluggen geest en zijne geaardheid altoos in ; altoos is het ftuk je met eenig grappig bedrijf vernietigd. De jongens, bij voorbeeld, grijpen malkanderen ia het hair , of de Schoolmeester, die een zottelijk deftige, een ernftig belagchelijke houding heeft, vertoont de meerderheid van zijn gaven met de plak: terwijl de andere leerlingen door de .exemplaare flraf Ccccccc ^ \tan  144 STEEN. (JAN) 17 u makke" ln vreeze morden gebragt en pene zeer bedrukte vertooning maaken. g ' " fiefcbTderdbtdÏg £ ^ *** hem gefcbilderd, M zu gesstig £n an fl ^ Se alVr er]ij,k "aargeeStig VerbeCld' ^t men dezelve erkennen, dat h,j het karakteristike, het onderfcheiden der I^rfoonen, zeer wel verllondt, en de fynfte trekken bijzon- Z He7Z UK « drUk'ken' Bij V00rbeeId in de Tafere len, d^r Heeren en Boeren bij ma.kanderen verbeeld ftaan, be. hoeft men naa de kleeren niet te kijken, om te weeren, wie de eene en andere znn. Het blijkt ftraks uit de wijze van Se weiJ'r' h°Uding e" gebaarden' uic * wee. Piet welke klefheden, wie de eene en de andere zijn. n Men wet reeds uit net geen wij van de fehHdei* en levens. dere volmaakt overeenftemde; en men zal daar van öö2 na er overtuigd worden, e„ zien, dat h;j fteeds fchouwde, un e»n ander geval, dat men in zijn leven, door "°aÜBbAEEM hefi:!,reeVen' Vi"dt -"gekend. Toen M ber tweede verl0°P ^er zaaken, weder aan het fchil" hZZlV^', v™diSde hlï ^der anderen een ftukje,: * d" te * «ine vrouw-de fomme, die 5? , ' ^oruontft"gen hadt, verneemende, hadt wel gewild dat V,, d,e haar hadt overgegeeven, om de meestdrfnge de beifoeften van haar huishouden daar mede te vervullen ; maï JL feT\ Vergeefsch> en hij begaf zich met al datgeld naa de kmeg, verdronk daar een gedeelte van, en verloor de rest met fpeelen. Hij kwam des niet te min vrolijken welgemoed -huis: zijn vrouw vleide zich hier door, dat SKI f H ' minften V°0r ee" Veelte, nog mogt behouden hebben, en vroeg hem aanflonds naa hetzelve; maar *L7ZZt vï™, °ndCr hartel^k gelagh> dat ^j het *elve gelukkigbjk geheel kwijt was. Zijne vrouw bragt hem den ftaat, fa weiken zij zich bevonden, onder het oog, en Wilde fjem doen begrijpen, dat hei verlies van zulk eenefom,- in  STEEN. (JAN) 345. in zulke omftandigheden, gewislijk geen onderwerp van lagchen was,- „ Hoe! Vrouw, antwoordde jan, zoude ik niec ,,'lagchen! zij meenen, dat zij mij bedroegen hebben, maar „ ik heb hen gefopt; want ik wist dat het goud veel te ligt „ was, en ik heb het hun voor volwaardig uitgegeeven: zij. zullen morgen, als zij het weder uitgeeven willen, zien, „ dat ik hen te flim ben geweest; Ha! ha! ha! hoe zuilen j zij ftaan te kijken! " "Na den dood van deeze zijne Huisvrouw , trouwde hij eene andere, waar van de vrijaadje al mede in den gewoonea trant van jan steen was, en niej onaartig is te leezen bij . hqubraken (Schouwb. der Nederl. Kunstfchild. D. 111. p. 22. enz.) Deeze vrouw was marytje herculens genaamd, en hadt zich geneerd met Schaapshoofdjes, poot es en diergelijken te verkoopen; welke neering hij haar egter welhaast deedt ftaaken. Deeze marytje plaagde haaren man altijd om gefchilderd te weezen, en wel in-; haar zondagspak, gelijk men de Portretten gemeenlijk ziet. Maar daar kwam niet van; zo dat de vermaarde Leidfche Konst - Schilder sarei. . de moor, die veel aan het huis van jan steen kwam, haar, zijn dienst daar toe' aanboodt, en haar uitfchilderde. Z] was daar wonder wel mede. in haar fchik, en liet het haaren man zien, die daar ook genoegen in betuigde te neemen, maar zeide, dat daar nog iets aan ontbrak, het welk hij daar zelf aan vervullen zoude. Straks neemt hij het Portret, zet zich tot fchilderen, en plakte zijn vrouw een grooten hengelkorf, met gekookte Schaapshoofden en pootjes aan haar arm;, het welk zulk een vreemd Contrast maakte met het zondagspak, dat zij, fchoon het haar geweldig fp»:et, niet kon naalaaten , daar zelve om te iagchen. „ Dit, zeide jan, ontbrak 'er „ aan, zouden v de menfchen kennen." Uit alles wat wij gezegd hebben, ziet men derhalven duf* delijk, dat het.bekende Hoilandfche fpreekwoord , „ Dat is „ een ftukje van jan steen", niet zonder oorzaak zo algemeen is geworden, en een volkomen grond in 'sMaus karakter beeft. .. . . . Hij ftierf in den Jaare 1678, en wierdt door zijne KonstBroederen begraaven. Ccccccc 5 .Steen?  34<* STEENBERGEN. Steenbergen , eeneBaronnij of Heerlijkheid , in het Westlijkfte gedeelte *tn Staats-Brabant, een'eigendom, onder de Oppermagt der Algemeene Staaten, van den Stadhouder der Veréénigde Nederlanden,' als Prinfe van Oranje. Zij beftaat nit verfcheiden Polders, order verfcheiden benaammgen, en uit eene Stad van den gemelden naam. 't Een en ander iegt in het Noordlijk gedeelte van het Markgraaffehap van Bergen op den Zoom. De gezamenlijke Polders, welke de -Stad omringen, befjaan eene uitgebreidheid van ongeveer drie uuren gaans in de lengte, en van één uur gaans in de breedte. Van onds was Steenbergen eene vermaarde Koopftad, uit wente men, op Enge'and en Deenemarkc + fterken handel dreef. Ook was zij toenmaals ongelijk grooter dan tegenwoordig; befiaande, naar men wil, de tegenwoordige flegts het tiende gedeelte van de 'uitgebreidheid, welke zij in haaren bloeienden ftaat bezat. Eau zwaafe H-raod, in den Jaare 1365 voorgevallen, leide genoegzaam de geheel? Sad in kooien, £n was oorzaak, vermits Veele inwooners van have en goe«eren beroofd wierden, dat de Koophandel, de bron van ïiunnen welvaart, zeden van daar verleid wierdt. Zedert hertrouwd zijnde, leedt Sombergen, nu en dan, vijandelijke, invallen, vooral geduurende de Spaanfche beroerten, en wfs*felde daar door, etlijke maaien, van eigénaar. In den Jaare 1577 viel zij den Staatfchen Veldheer, den Heer van champagne! , in handen, naa dat dezelve de Hoognuitfchè bezetting daar uit verdreeven hadr. Zes jaaren laater gebeurde, niet verre van dé Stad, éen hevig gevegt, tusfchen den Hertog van parma en dati Maarfchaüc van biron. In den Jaare 1583 verzekerden zich de Spaaofchen, docr verrasflog, van het Stedeken. Een aantal Soldaaten, van de bezettinge van Breda, zich in boerengewaat geftoken hebbende, raakten 'er, onder die gedaante, birmen, en persten den Stedelingen een aanzienlijk rantfoengeld af. Zeven jaaren daar naa wierdt 'er ?rins maurits meester van, en bleef voorts Steenbergen in de magt der Staatfchen, tot .in den Jaare 1Ó22, wanneer het, naa een kort beleg, ,aan loüis ne vfxasco bij verdrag overging. Van nieuws kwam de Stad in de magt der Staaten in den Jaaie 1629, en is zedert daar in gebleeven* Steen.  STEENBERGEN. 247 Steenbergen, hoewel klein, is vrij wel verfterkt. In den Wal, die flegts een vierendeel uurs in zijnen omtrek haalt, leggen zes Bolwerken, die omringd worden van eene wijde en diepe Graft, die haar water uit den Stroom de Hief ontvangt. Voorts heeft men 'er twee Ravelijnen en eene Kontrefcharp, en buiten dezelve een Kroon- en een Hoornwerk. Voorts zijn in den Wal twee Poorten, de Waterpoort en de Kruis- of Oostpoorr. Aan den Zuidkant der Stad, alwaar zij voor deezen meerder uitgebreidheid hadt, ontmoet men, in den grond, nog zeer zwaare fondamenten, en daar boven de Gverblijfzels van eene pragtige Poort, eertijds de Woudfclie, thans de Oude Poort genaamd. Het Stadhuis is van een zon-< derling maakzel, meest naar de Gothifche bouworde hellede. Het is voorzien van vier Torens , die, waarfchijnlijk, ter verdeediginge der Stad gebouwd wierden. Van foortgelfjk: eene bouworde' is ook bet huis van den Kommartdeur, die het bevel over de'Krijgsbezetting voert. De Kerk der Hervormden, eertijds aan den H. servaas toegewijd, vertoont niet veel bijzonders; twee Leeraars verrigtan in dezelve den predikdienst: zij ftaan onder de Klasfis vau Tholen en Bergtop den 7,oom. De Regeering beftaat uit Drosfaard, eenen Burgemeester, zes Schepenen en Sekretaris. De Prins Erfftadhouder, als Heer van Steenbergen en onderhoorige Lat», den, geniet hier verfcheiden - zeer aanzienlijke Voorregten • ook zijn de inkomfieu niet gering. Alle de Regeeringsamp' ten worden door hem begeeven. Tot het beroepen van eenen Predikant, moet da- Kerkenraad aan hem verlof vraagen ea vervolgens oro goedkeuring, naa dat het beroep gefchied is. Hij bezit de Tienden vau alle de Landen der Heerlijkheid * welke 'gerekend worden, ruim twintigduizend guldens te bedraagen. Doch uit deeze fomme moet hij de Predikanten, Kosters en Schoolmeesters befoldigen. Tot het invorderen deezer inkomflen houdt de Heer eenen Rentmeester te Steenbergen , welke daar van den eenentwintigden penning trekt. Voorts heeft 'er dé Raad van Staate eenen Ontvanger van de Gemeene 'Lands Lasten, en de Admiraliteit op de Maaz» eenige bedienden ;o: het heften der inkecmende en uitgaande regten, -  548 STEENDEREN, STEENEN, STEENEN-BOF.r A*m Steenderen, een Dorp in Gelderland, in het Landdrostampt van Zutfen, aan den Ttfel, een uur gaans beneden Doesburg, aan den regter oever. Het is een fraai Dorp, itndden m 't geboomte gelegen , hebbende Kerk en eenen eigen Predikant, die eenmaal 'sjaars, in het nabuurig Bronkhorst, den dienst waarneemt. Het Rigterampt van Steenderen bevat verfcheiden Boerfchappen. Viermaalen 's jaars, op het minst, wordt de Gerigtsbank binnen de Stad Doesburg gefpannen. Steenen. Bij deezen naam waren, van ouds, hier te Lande, de Gevangenhuizen bekend. Te Leiden en Zierikzee, ond^r andere, voeren de Stads Gevangenisfen, nog heden, dien naam, met bij voeging ^van 's Graaven - Steen, om dat zij den Graave, als Heere.des Lands, toebehoorden. Den oorfprong deezer benaaminge, zoekt men, veelal, in de gewoonte, om deeze Geftigten van fteen te bouwen, toen nog alle de overige huizen en wooningen van hout getimmerd Wierden. • Steenen-roeland, 't Geen de Heer j. waoenaar , aangaande de van ouds, ook hier te Lande, Rpelandsbeclden heeft aangetekend, zullen wij hier overneemen. „ De Mark„ ten ftonden, hier te Lande en elders, al van ouds, onder „ de bijzondere befcherming van den Vorst. |— Men plagt, „ van deeze befcherming, en van de veiligheid der Markt, „ hier te Lande, veeltijds, kennis te geeven, door het op„ regten van Kruisfen, aan 't begin en *t einde der Markt„ plaatfeu, 't welk, nog tegenwoordig, hier en daar, en, „ onder anderen, in den Haage en in de Beverwijk, in ge„ bruik is. In Duttsehland, duidde men het zelfde aan, „ door het: opregten van houten of fteenen gewapende beel„ den, Roelandsbeelden genaamd, naar den beroemden Krijgs„ man roeland, die, ten tijde van karel den grooten, „ leefde, en vau • wiens dapperheid de Monniken wonderen „ verdagt hebben. En 't is mij" (dus vervolgt de Hiftoriefchrijver) „ ten hoogfte waarfchijnlijk, dat de bekende Am„ fterdamfchen Steenen Roeland, die, in den ftoep van een „ oud  STEENEN - ROELAND, enz. 34e „ oud gebouw, op den Nieuwezijds - Voorburgwal, over de „ Kolk, 'ftaat, tot zulk een einde, is opgeregt. 't Beeld is „ geharnast, en heeft, zo 't fchijnt, eertijds, een opgeheeven „ Zwaard in de hand gehad. En 't is bekend, en nog aan „ eenige tekenen te merken, dat 'er, oudtijds, eene Markt .„ langs de Westzijde van den Nieuwezijds-Voorburgwal, „ van de Molfteeg tot aan de Dirk van Hasfeltsbrugge, ge„ weest is. Veelllgt, heeft deeze Markt zig verder, en tot „ aan de plaais, daar 't beeld ftaat, uitgeftrekt. — De oudfte „ opdragtbrieven van het huis, in welke ftoep, hetRoelands„ Leeld ftaat, zeggen, zo mij berigt is, alleenlijk, dat het „ huis, van ouds, Steenen Roeland genaamd was : waar uit „ blijkt, dat het beeld 'er al zeer vroeg geftaan heeft." Tot dus verre de Heer wagenaar; waar bij wij alleenlijk hebben te voegen, dat, zints het overlijden van den geagten Hiftoriefchrijver, immers zedert de uitgave van zijn Amfterdam, het Roelandsbeeld weggenomen, en alzo ook dit gedenkteken der overoude tijden vernietigd is. Zie j. wagenaar, Befchrijvlr.g van Amfterdam. Steenhoven. (korneliüs) Bekend zijn de gefehillen, onder de Roomschgezinden, in den aanvang deezer Eeuwe hier te lande ontftaan, tusfchen de Aanneemers van de Bullé Unlgenitus, dat zijn de Voorftanders van het Pauslijk gezag en de Aanhangers van den vermaarden janseniüs. Het zogenaamde Utrechtfche Kapittel hieldt het met de laatften. De Aardsbisfchoplijke Stoel, door het overlijden van zijnen voorgaanden bezitter , viel ledigf in of omtrent het Jaar 1725. Toen verkoos het Kapittel den gemelden korneliüs steen^ hoven, met oogluiking der Regeeringe, tot Aardsbisfchop en gaf 'er kennis van aan het Roomfche Hof, met ootmoedig verzoek om bevestiging op deeze verkiezing. Doch dit Hof, misnoegd op het Kapittel om deszelfs verkleefdheid aan de gevoelens van janseniüs, die voor Ketterij of afvalligheid wierdt aangezien, zondt geen antwoord. Ook andere Hoven , toon-  .85„ STEENHOVEN. ( KORNELIÜS\ toonden hun misnoegen over de floutheid der Utrechtfché Geestlijkheid, als welke zich, naar hun inzien, tegen 'sPaus- ien oppermogenu gezag nam uurven aanKancen. jue Kaaa van Venetië, in 't bijzonder, koos de zijde van den H. Vader, *n deedt, door zijnen Gezant in 's Hage, eene Memorie in. leveren, bij welke de Algemeene Staate verzogt wierden, met hun hoog gezag tusfchen beiden te treeden, en de Utrechtfche Geestlijkheid tot de gehoorzaamheid aan haaren Geestlijken Herder, den Paus, te rog te brengen. Dikwijls en op «nderfcheidene tijden herlazen wij het antwoord , 't welk Hun Hoog Mogenden den Venetiaanfchen Gezant te gemoete voerden. Gaarne gunnen wij hetzelve biet eene plaats, naardien de beginzels van Godsdienftige Vrijheid en Verdraagzaamheid , welke hetzelve ademt, nooit te veel herhaald, tot eere en luister van derzei ver Voorftanders, en overeenkoraftig met den aart en inhoud des redelijken Euangeliums, nimmer diep genoeg kunnen worden ingeprent. „ In Godsdienftige zaaken" (deeze merkwaardige taal voerden toen Hun Hoog Mogenden) ,» en die de Kerkentugt betreffen, moet de overtuiging „ alleen plaats hebben, zonder den minften dwang, 't Staat „ elk vrij, in zaaken van Godsdienst, te gelooven , t geene „ hij oordeelt bekwaam te zijn, om de Zaligheid te verwerven. Wij oordeelen" (vervolgt het antwoord} „ dat onze #, Godsdienst de beste is, en wij wenfchen, dat alle onze Onderdaanen zig 'er aan onderwierpen; maar wij willen niemand daar toe dwingen. Elk belijde zodanigeh Gods- „ dienst, als hij den besten oordeelt; mids dat hij zioh maar , als een goed en getrouw Onderdaan gedraage. Op deezen voet gedoogen wij de Koomsch-Katholijken, zonder ons met hunne bijzondere gefehillen te bekreunen. Wij kunnen to ons gezag, volgens de onverbreekelijke Grondwetten van ■• ons Gemeenebest, niet gebruiken, om die gefehillen te be- J% flegten. veei min Kunnen wij geaoogen, dat men een ' -j vreemd gezag zou aanwenden, om iemand te verplïgten, „ tot het verlaaten van zijne gevoelens, of tot eene blinds „ onderwerping aan hem, dien men den naam van Opperften j, Herder geeft. Wij zijn verpligt, de eene partij, zq wel w als d# andere, tegen de vervolging te tefchermen; en nooit „ kun,  STEENS, STEENSEL, STEENWYK. 2$i kunnen wij toeftaan , dat het Roomfche Hof, ia onze „ Staaten, eene onbepaalde magt oefFene," Zie Europ. Mereurius 1725. Steens , gemeenlijk , onder de Landzaaten , S/lens gekraamd , een Dorp, in- Friesland, ia het Kwartier van Oos. iergo, onder de Grietenij Leeuwerderadeel, in welke het, de zevende plaats op de lijst der Dorpen bekleedt, en negenenzestig Stemmen uitbrengt. Het is een fraai en welvaarendT Dorp, voorzien van verfcheiden fraaie Burgerwooningen en eene zindelijke Kerk, met een zwaaran Toren. In de Room. fche tijden was het Gebouw aan S- virus toegewijd. In eu omtrent dit Dorp lagen, bij ouds, veele aanzienlijke Adelijke Staten. Onder de gedaante van deftige Boerderijen, zijn eenige daar van, heden ten dage, nog ül weezen. S»eensel, eeft Dorp, in de Meijerij van 's Hertogenbosch., voorzien van eene Gereformeerde Kerk, naast welke een hooge en dikke Toren ftaat, welks Klok den naam heeft van een zeer helderen klank te geeven, en op den afftand van meer dan een uur gaans te kunnen gehoord worden. Da Hervormde Leeraar, welke hier predikt, neemt ook te Eerfel en Duisfel den gewijden dienst waar. Steenfgl wordt voor het juiste middelpunt des Kwartiers van Kempenland gebonden. Steenwyk, eene kleine, doch reed* van overoude tijden bekende Stad , in Oyerijsfel, in het Landdrostampt van Vol* lenhoven, niet verre vin de Friefche grenzen, aaa het water de Aa, *t welk, een weinig dieper landwaarts, in de Velden ontfpringt, en zich in de Zuiderzee ontlast. Zeer fermaard is deeze Stad, uit hoofde der heiegeringe, welke zij, in den Jaare 1580, van den Graave van rennenberg doorftondt. De Graaf was thans Stadhouder van Friesland, van wegen den Koning van Spanje, wiens belangen hij ijverig was toegedaap. Naa eenige Krijgsverrigtingen ki dien oord, floeg hij, op den  •$$a ' STEENWYK. - ' den achttienden Oftober des gemelden jaars, het beleg ora de Stad. De Staaten van de nadere Vereeniginge, merkende waar het op gemunt was, hadden vooraf den Hopman kornïut 'mèt zijn Vaandel derwaarts gezonden; tegen den zin der Stedelingen was het hem gelukt, 's daags te vooren daar binnen te koomen. Vooruf hadt hij zijne knegten, bij eede verpligt tot de belofte, dat niemand f op'doodftrafre, van over'gave zoude fpreeken, voor dat zij hunnen Bevelhebber daar van zouden hooren reppen. Nog eenig ander volk kwam daar binnen, nevens eenige voorraad van buskruid en andere noodwendigheden, waar van meu, tot nog toe, fchaars voorzien geweest was. De magt des vijands beftondt uit twaalfhonderd Ruiters, en zesduizend Knegten. Steetiwijk, daar. legen, hadt een vrij goeden aarden Wal, met eene borstweering van vijf voeten dik , doch zonder ftrijkweeren. De -Graft, daar rondsom , op verfcheiden plaatzen ondiep, was op haar breedfte vijftig voeten. Men telde 'er zeshonderd Soldaaten, en omtrent zo veele weerbaare burgers, doch onder deeze weinig meer dan vijftig, die men vertrouwen durfde. Grof Gefchut hadt men 'er niet, en flegts twaalf of veertien paerden. Ook was 'er geen Stadvoogd: zo dat de Hoplieden geiamentlijk het bewind op zich namen, met overleg van den Burgemeester. Deeze beraamden verfcheiden keuren, onder andere, op het fpaaren van buskruid en eetwaaren; op de krijgstucht onder de Soldaaten, op dat deeze den burger niet zoudeq lastig vallen; als mede tegen het gevaar van brand, om welken te verhoeden, zij gebooden, hooi, turf en verdere brandftoffen in de opene lucht te leggen, en de Huizen, met ftroo gedekt, naast de Vesten, af te breeken, ■ Men zoU geene uitvallen doen op halve kans , om alzo het Volk te fpaaren, en den vijand de gelegenheid te beneemen, om uit gevangenen aangaande de geftefdheid der Stad onderligt té"worden.- Onder dit alles, en naa dat men uit' eenige ■ gevangenen de aanftaande komst van rennenberg voor de Stad, vernomen hadt, dreëven' de Wethouders, van eenige Hoplieden gefterkt , men moest om 'ontzet fchrijven ; daar kornuit 'Zich ernftig. tegen kantte, drijvende dat men alle^n- ■ lijk den Band dei zaaken moest vertoonen, en voorts de zorga der  STEEN WYK; der Staaten aanbevolen laaten. 'Ër ging evenwél eenig fchrijven af, 't welk kornput' ernftig wraakte', als zullende hetzelve^ meende hij, dienen om burgers en foldaaten, door hun twijfeling aan hun vermogen in te prenten, dfes tè on=' vermogender te maaken. Vestingen, zeide hij, bouwde men,* niet om op den eerften opeisch of aanval geruimd te Worden, maar om des- vijauds loop te fchorzen en tijd ter verzameliugé •van kragten te winnen. Daar deeze moedige taal, hoewel mish'aagefijk in zommige oorcri, bragt hij eenige motrefs toe zwijgen, efi kreeg anderen op zijne zijde. Intusfchen hadt dé vijand eenig voordeel behaald1 in de Kuinder, een Vlek niet verre van Steenwijkj en aldaar buii gemaakt een Vaandel; 't welk h>'j, aan een paerdefiaart gebonden, onder het gefchal van Trompetten, fpotswijze, rond« om dë belegerde Stad fleepte. De belegerden, hier door getergd,' trokken ter Westerpoort uit, en rfaken den brand in' eenen molen; 't wélk de beleggers hun betaald zetten, met het aanvoeren van een ton, gevuld met teer, zwavel en ftroojj tegen de Hamey van de Geestpoort, welke fchielijk vuur vatte. Een Romeinsch ftuk pleegde, bij deeze gelegenheid j zekere' Brouwerszoon, aert' van Groningen genaamd. Nedergedaald van de Vest, langs eenen ladder, en voorts zwemmende over de Graft^ met een lederen Brabdeminer tusfchen de tanden, rukt hij de brandende ton om verre. Thans, onder een hagelbui van musketfehóoten, meermaaïen af en aan gaande om water te fcheppen, gelukte het hem , den brand té blusfehen: waar naa hij over de Graft zijnde te rug gezwommen, ongekwetst den Wal beklom, alwaar hem kornpot ,• onder welken hij diende, voor zijne kloekmoedigheid,niet een greep'Daalders begiftigde. Dien zelfden avond ver» voegde zich een Hoogduitsch Soldaat voor de Hamey vanf de Waltpoort, om 'er, onder een fchrikwekkend misbruiker» van Gods naam, de vuilfte fmaadredenen tegen de Stuaten uit te braaken. Waar tegen een Soldaat van binnen, dit hoorende, zijn Musket, in 't donker,7,\op het geluid aahleide, met dat gevolg dat hij den fchelder juist in den gaapende mond trof. „ 't Welk", (fchrijft hooft) „ blijkende aan 'e doode „ lichaam, in de Stadt gefleept teeghens dank zijnet metge- XXVII. deeu Ddddddd „ zeh  35* SÏEENWYK, » *t flraflèn van 't Mt dat gezondight had, voor „ eenen flagh der Heemelfehe handt deed aanneemen." zevenëntvvintigften van Oftober kwam rennenberg elcZ M " V°°r de Stad' en deedt ftrak' d«elve opSSvoor 2 TW°°rdde met b^ïdenbeid, dat men de Stad voor den Koning van Spanje, onder het beduur der woord" ï rf 'nfe ™ °RANJE beWaarde' 0la welk * woord te fchraagen, de burgers vlijtig de hand floegen aan he opwerpen van verfchanzingen, tegen het grof gefchut der b legeraaren._ In het begin van November gelukt het den Stedelingen, m eenen uitval, met omtrent vijftig man, eenentwmtig vijanden te verflaan en drie gevangenen na binnen te voeren. Op raad van kormput maakten zij daar naa eenen aanvang, met het leggen van eene Kade, en eenen bedekten weg daar beneden, rondom de Graft der Stad. Van den anderen kant begonnen de belegeraars der Stad met gloeijende Kogels te befchieten: eene nieuwe uitvinding, waar van men, toen vijf jaaren geleeden, in het beleg van Dantzfg, door den Poolfchen Koning stefen bathor, de eerfte proeve hadt genomeu. Alzo de bovengemelde brandkeuren niet behoorlijk waren in agt genomen, zag men ftraks, aan verfcheiden oorden, de vlammen opgaan. Deeze, gefterkt door een ftijven Oosten wind, leiden, wel haast, zeventig Woonhuizen en eenige volle Schuuren, bedraagende te zamen het twaalfde gedeelte der Stad, in kooien. Deerlijk was nu de toeftand der belegerden, in 't midden van den vernielenden brand van binnen en den dreigenden vijand van buiten. Burgers en Soldaaten, gehard en geftijfd door het voorbeeld en de redenen der Hoplieden, ftonden pal tegen het dreigende gevaar, en wierden gelukkiglijk den brand meester. Nog dien zelfden avond deedt rennenberg de Stad opeifchen. Hopman plaat die de boodfchap ontving, verworp deezen eisch, met bevel aan de noden, om zich ftraks van daar te maaken, zo zij zich huns toevens niet beklaagen wilden. Het behoud der Stad was thans weze bruskheid, naardien de vijandlijke eisch, in dien dezelve thans overwoogen ware, gewisfelijk bij de meer derheid bijval zou ontmoet hebben: te meer, daar plaat zei" ve niet zeer vast in zijne fchoeaen ftondt; gelijk bleek, 'sanderen-  STEENWYX. 355 derendaags, toen hij de morrende bitrgërS toéviel, én dreef dat des vijands voordel wel overweeging waardig was. Korn^ tur, daartegen; met zijne gewoone fondheid, verklaarde; van geene levering der Stad tè willen hooren, noch om lief of leed daar toé verdaan. Met veele moeite haalde hij nog andere Hoplieden tot zijn gevoelen over, en deedt hij dezeli ve bij handtasting belooven, dat niemand; 't en zij in den hoogden nood , van overgave reppen zoude, 's Anderendaags zag men de beginzels eener gevaarlijke muiterije, onder de burgers en foldaaten, die gezamentlijk, in merkelijken getale; na de Markt dreefden. Kornfut , van eenige Hoplieden er» gewapenden verzeld, begeeft zich derwaarts, en brengt den misnoegden hoop in zo verre tot reden, dat veeleö afdroopen, en allen zWeegen ; op eenen Vleeschhouwer na, dié zich verdoutende te vraagen, hoe 't 'er ten laasten gaan wilde, als men niet meer zoude te eeten hebben, van den moedigen Hopman tot antwoord kreeg, in lang nog dus geen nood te zijn. En (dus beet hij hen verder toe) als kei daar op aankoomt, zo willen wij dij, boomicht, eerst opvreeten. Hier door ontzonk elk de muitensmoed, en ftreek men na huis; Meermaalen beproefde vervolgens de vijand het middel * om de Stad in brand te fchieten; waar tegen men, van binnen, op zijne hoéde was door vlijtige burgerwagt, ook vari vrouwen en kinderen; in elke ftraat en huis; Zonderling is het, dat zo veele Kogels, als de belegerden telkens fchootenj niet meer dan twee der Stedelingen aan den lijve kwetften. Eene van deeze was eene dienstmaagd; haar trof een Kogel in den middel, terwijl zij bezig, was mat een bed te fchud^ den. Gebrek aan geld, om de Soldaaten te betaalen. begon zich eerlang te openbaaren. Veele Hopluiden floegen daarom het middel voor, om nieuwe penningen te munten. De Wet1 houders verklaarden zich daar tegen, maar deeden eenen flempel van het Wapen der Stad, 't welk een Anker is, op de oude penningen liaan, en verhoogden daar door dezelve tot de dubbele waarde. Gebrek aan geld , welk ook is 's vijands Leger heerschte , veroorzaakte aldaar moedeloosheid, die de belegerden tot menige voordeelige uitval bemoeBdddddd a  256 STEENWYK. digde, in eenen van welke Hopman plaat wierdc dood ge» fchooten. Tot het ontzet der Stad, waar omtrent, van den kant der belegerden, eens en andermaal, aanzoek was gedaan, wierdt eindelijk beflooten bij die van de nadere Vereeniginge, om reden, dat hoewel Steenwljk op zich zelfvan klein belang was , de Stad, nogthass, als de Sleutel van Friesland, Vol. lenhove en Drenthe moest worden aangezien. De Schotsman johan norrits , thans tot den Staaten Veldheer gekoozcr. ontving, onder andere last, om het ontzet te bewerken. Met eene talrijke Krijgsmagt derwaarts op weg geflagen, en naa een aanmerkelijk voordeel op de belegeraars behaald te hebben, gelukte 't hem, eenen ftandaart, op den vijand bemagtigd, nevens troostende brieven, den belegerden toe te fchikken, en, 't geen meer ardeedt, ruim zevenhonderd ponden buskruid, gedraagen van veertig foldaaten, die, door wegwijze boden, uit de Stad gekoomen, begeleid, bij nacht veilig binnen kwamen. Op het Buskruid volgden eerlang, zestienhonderd guldens, in goudgeld , tot betaaling van het Krijgsvolk. Aldus liep het Jaar 1580 ten einde. Op den eerden dag des volgenden jaars ftelde rennenberg eenen Krijgslist te werk, die, bijkans, de Stad hem in handen hadt geleverd. Om de belegerden te mompen met de komst van ontzet, en een dikken mist te baate neemen, deedt hij de zijnen den Engelfchen en Hollandfchen tromflag naabootzen. Tot zoverre gelukte hem deeze list, dat de belegerden, op het geluid af, reeds na buiten trokken. Tot zijn ongeluk klaarde de mist eensklaps op, en vertoonde zijne Ruiters en Knegten in een helder licht. Onbefchadigd weeken thans de uitgetrokkenen na binnen, niet evenwel, zonder alvoorens eenigen der Rennenbergfche te hebben afgemaakr. Weinige dage daar naa zondt rennenberg, van nieuws, eenen Trompetter fledewaarts, met fchriftelijke aanbieding van genade voor de laatfte maal, indien zij zich opgaven; zullende hij anders het uiterfte te werk ftellen. Lang raadpleegde de Wethouderfchap over dit fchrijven; 't welk de Hoplieden verveelende, hen mondelings deedt antwoorden , den Staaten en den Prinfe van Oran-  STEENWYK. W7 Oranje te willen getrouw blijven; de Graaf mogt doen't geen hij niet laaten konde. Intusfchen was de Veldoverfte norrits tot Steenwijkerwolt genaderd, verfloeg aldaar een goed getal vijandelijke Ruiters, en ftak den brand in de huizen. Bij het bulderen van het fchieten, en het zien opgaan der viammen, was 'er nu geen houden meer aan de belegerden. Verzameld op de markt, ftortren zij aldaar op de knieën hun gebed tot God, om eenen goeden uiiflag, en ftreefde voorts de helft der bezettelingen ter poorte uit, en op den vijand los, met welken zij fpoedig handgemeen wierden, met genoegzaam even groot verlies aan beide zijden. Drie Hoplieden , in 't begin van Februarij, op de Markt wandelende, zagen drie Veldhoenders op hen toe vliegen, en greepen 'er ieder een van met de hand. Dit zag men aan voor wat wonders. Kornpüt , van de bijgeloovigheid der menigte zich bedienende, liet hierop het gerugt loopen, dat het vangen der drie dieren eene aankondiging was, dat de Godlijke Drieëen■heid, naa verloop van drie weeken, de Stad zoude fpijzigen: eene voorfpelling, die, tot hert der Stedelingen, inderdaad vervuld wierdt. Terwijl de ontzetters en belegeraars, door geduurige fchermutzelingen, elkander vermoeiden en afbreuk deeden, begon het, van binnen, met mondbehoeften, zeer fchraal om te koomen. Op den negentienden van Februarij vervoegden zich ten Stadshuize wel tweehonderd perfoonen, voor hun zelven en hun gezin brood eifchende; met een weinig lieten zij zich te vrede Hellen. Op den middag van dien zelfden dag liepen twee Burgers en drie Krijgslieden tusfchen de Schanzen en Schildwagten des vijands door, tot aan eenen Schans der ontzetteren, onder menigen Kogel, die op hen gefchooten wierdt. Dit wees norrits den weg, om de Stad te helpen. Dea volgenden morgen, ten zeven uure, zondt hij de vijf mannen te rug, nevens een deel foldaaten, gelaaden met buskruid, driehonderdvijftig brooden, en honderdvijftig zoetemelkskaazen, met lonten zamengcbonden. Deezen voorraad worpen ze neder binnen de brug ever de Aa, en draafden voorts, -al fchermutzende tegen den vijand, die te laat op was, te rug na het Leger, met verlies van flegts een enkel man, Ddddddd 3 Nojl-  •355 STEENWYK. Ïllt ei?"//" Steddingeiï' dat hi* nu »« deeze, 3 Qf T fchranderen van kornpüt, verftand konde Ï t KOTNPUT' «amelijk, hadt tweepondige looden Kogeis verzonnen, met een gat ter wederzijde, dienende om in n™rZJenen , ' in 'C ander een,'Se brandbaare ftoffe te ll? w!'v°? /tZS' °m en weder grooten wordende, £ Vn.enden door vlam of rook gemeld konden worden, var,01™dSt™d/el kon de Hopman met den Veldheer eene foort dair m Pfek h°Uden' e" Z,'j over e" wed" hunne gedag en meiden. Naa hevige fchernJmze,ingen ; bij weike 0gok jeeie Stedelingen tegenwoordig war*n, en een goed deel volks aan weerkanten fneuvdde, gejutte het norrïts wederom de ™iVPl'ZJfn M°nd' OT KriJSsb--hoeften; 't welk den moed der belegerden telkens deedt rijzen , doch dien van rennenberg ever laag daulen, vermits hij den fpijt hadt moeten lijden van te dulden, dat de Stad, daar hij 't zag, tweemaal nieuwen voorraad binnen hadt gekreegen. Dit deedt hem op den aftogt bedagt zijn, en het befluit, daar toe genomen , in den nacht voor den drieëntwintigen Februarij met 'er daad volvoeren. Bij het aanbreeken van den dag was 'ergeen vijand meer te befpenren, in wiens legerplaats de Stedelingen, na buiten zijnde getrokken, geen kleinen buit bemagtigden. Van wegen de Staaten wierdt nu de Stad van al het jioodige rijkelijk voorzien. Gelukkiger dan rennenberg, flaagde, in 't v.olgende jaar, verdügo, of liever diens Overfte Luitenant tass.s, in eenen aanflag op Sleewijk, Zeker landman, uit misnoegen oP de Staatfchen, of uit eenige andere oorzaak, hadt zich bij ver puoo Uaten aandienen, en, onder verpanding van zijn hoofd," hem belofte gedaan, de Stad in zijne magt te zullen leveren. Verdugo, de volvoering van het fluk den Overfte ta«s« hebbende aanbevolen, M 2ich deeze, met eenige Hoplieden pn zes of achthonderd Knegten en twee Kornetten paerden pp eenen tijd als de bezettelingen van Steenwijk op eenen1 panuag uit waren, 's nachts voor den zeventienden September des jaars 1582, door den gemelden boer tot bij de Oostpooit leiden, Hier was de Graft waadbaar, alzo men, bij het  STEENWYK. het uitdiepen vaq dezelve, verzuimd hadt, der» grond genoeg af te fpitten. De Soldaaten, gaande tot den middel door het water, bragten de Ladders over; en dezelve geregt hebbende, beklommen ze de Vest, eer de Wagt 'er iets van vernam. Eene Vrouw, die ze 't eerst gewaar wierdt, riep den waakeren toe, men moest den trommel roeren, alzo men den vijand binnen hadt. De waakers vatten het geweer, doch, merkende dat het te laat was, flooten zij het Stadhuis, tot negen uure, wanneer zij het overgaven, met beding van vrijen uitgang. Veele andere Soldaaten hadden de vlugt ganomen. De Stad wierdt geplonderd, en de burgerij op zwaar losgeld gefteld. Tot in den Jaare 1592 bleef nu Steen-wijlt in de magt det Spaanfchen, die hetzelve, in den tusfchentijd, aan de landzijde, merkelijk verfterkt hadden. In het einde der maand Maij des gemelden jaars ondernam Prins maurits eenen aanflag op de Stad, met een Leger, fterk tus&hen de acht en negenduizend man. De bezetting beftondt uit duizend Knegten en zestig Ruiters. Maurits zelve, en Graaf willem lodewyk van nassau, Stadhouder van Friesland en Groningen, woonden het heleg bij. In het maaken van de Ldorgraaven wierden de belegeraars dikwijls verijdeld, door de uitvallen der belegerden, welke, ondanks het geweldig en aanhoudend fchieten van buiten, naar geene voorflagen tot een Verdrag wilden hooren, zelf niet naa dat de Staatfchen den buitenften Wal reeds vermeesterd, en de Graft gedempt hadden. Hun moed wakkerde nog meer, zints de aankomst van driehonderd man, hun door verdugo toegezonden. In, tusfchen zette maurits, uit vreeze voor ontzet, het beleg ijverig voort, en deedt, in den aanvang van Jujij, onder de Bolwerken twee Mijnen fpringen; die, egter, weinige fchade deeden. Meer leedt de Stad van het geweldig vuuren, 't welk daar op volgde, waar bij verfcheiden Bevelhebbers der Bezettinge fneuvelden. Van binnen bleef men daar tegen niet fchuldig. .Van de Kogels, welke men ginds en herwaarts zondt, vloog Prinfe maurits een door de linkerwang. De Stadvoogd, intusfchen, de hoop op ontzet verlooren geevende, gaf eindelijk de Stad over, op den vijfden Julij, die Ddddddd 4 ver.  8tf wAe'hJTzTS «even orT1 ^ Ar6St aan2e,'deD> vol«ens h™ voorgeven op „aam van Zijne Hoogheid. Eenige Manfchap haalde hem van daar, en bragt hem vervolgens, met ij e n boenen aan de beenen gekluisterd, na de Stads Gijzelt™ alwaar hij m hegtenisfe gefteld wierdt. Eene bijstere verflagenheid veroorzaakte dit voorval onder de Gekommitteerden en derzelver Prinsgezinde vrie.den Aan de Dochter van fledderus , verzoekende , bij herhaald haaren Vader te mogen fpreeken, wierdt telkens zu,ÏÏ £ 17fh' ? hiJ ^°"d buiten aJIen van zijne Vrien¬ den gehouden. Dé Kamer, in welke bij zat, met iiV-lL trahén bezet en met planken dicht'gefpijkerd , grers e „ eene Kamer in welke de hurgerwagt wierdt gehoud n- zo dat hij dagelijks allerlei fpot- en fcbimpreden tegen zich Len Joorae mtflaan. Dit, gepaard bij de onzekerheid fwe S keer de zaaken zouden neemen, deedt hem eerlang vallen n eene foort van raazernije, zo dat bij niets deedt L gewe" d»g roepen en tieren, 't Verzoek zijner huisvrouwe om eenen Geneesheer bij hem toe te laaten, wierdt van de'hand geweezen, gehjk ook de aanbieding van eenige Burgers v n Borgtogt, om dus voor hem ontflag te verwerven Dus ftonden de zaaken, wanneer de huisvrouw van F,En ™en br°eder' a'S mede den Advola t Cn ^ anderen, zich begaf na Utuwardtn, alwai de  STEENWYK. 3?3 de Stadhouder zieh thans bevondt, en aan denzelven ter hand ftelde een Gefchrift, behelzende een beklag over het gevangenneemen van haaren Man, en een verzoek om ontflag uk zijne hegtenisfe, onder borgtogt, en toelaating in een gewoon regtsgeamg. Zonder eenig antwoord ftelde Zijne Hoogheid dit Smeekfchrift in handen der Heeren Staaten van Overijsfel, om hem te dienen van berigt. Dit uitftellend antwoord deedt den moed der Regeeringe groeien. De aanhangers van fledderus wierden zeer fmaadelijk behandeld , en twee dcrzelven , .cornelis groen en christiaan roef, Schoonzoc-i van den Gekommitteerde jam Taomasz, in hegtenisfe genomen, en in de gewoone Dievegaten geplaatst. Weshalven de Gekommitteerden, voor erger gevolgen vreezende, te raade wierden, zich te vervoegen bij den Prinfe, en om berftel van zaaken op het nadruklijkst aan te houden. Dit gefchicdde, bij een Smeekfchrift , verzeld van verfcheiden Getuigfchriften, zo vau Mannen als Vrouwen, behelzende eene verklaaring van het geweid, welk zij, van tijd tot 'tijd, hadden zien pïeegem Met .dit Gefchrift vertrokken jan thomasz en wybe. ten woide, de Zwager van Fr.EjjDERus, na V Gravenhaage , en bekwamen eerlang het volgende Appointement: „ ,Zijne Hooghei.-; zij deeze „ met de Bijlagen gefteld in handen van den Magiftraet van „ Steenwij k, om Zijne Hcogheit daerop te dienen van des„ zelfs Bericht en Advijs.'* Geen gunftiger berigt ontving de huisvrouw van flrdderus , op haar Smeekfchrift, onlangs den Prinfe te Leeuwaarden aangebooden: het was van deezen inhoud: „ Zijne Hoogheit, gelet op den inhoud van „ het nevensftaende Request, en daerop gehad hebbende het „ bericht van de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden der Staten „ van Overijsfel, verklaert dat door dezelve in he: verzoek, „ daer bij gedaen , niet kan worden getreden, en vind der„ halven goed de behandeling dezer zake te laf.en aen de „ Ordinaris Juftitie." Vermids de Staaten geen ander berigt hadden gezonden, dan zij zelve van de Magiftraat van Steen, wijk hadden ontvangen, is 't geen wonder dat 's Prinfen antwoord dus ongelukkig voor den gevangene uitviel. i Eeeeeee 3 8/j  STEENWYK. irïS^ hikomn>etine' hier kwara nog eene SlwÖi * ? goedkeuring van de IS £ i-:t"--*. ^#Tchap i„ jaüuarij des jaars vi4de¥X r^ meUW aa"gefieIde Heeren ware« ^kende o d , P*°M»«eerden; en men twijfelde nu geenzins, ot de TMftéÖ zouden voor hun'ten ergften loopen. Dit on- fis$£^ de j« die 0; zekeren avond, een weinig „„ lien uuren, ,angs de ftraat Kr*' WiCTdt eeï,,'ge ManrchaP Kompagnie van Bm m er ^ weJke deMlye dj ■ ^ vos' vllr aï,d-, °fder h0°P' b£VMdt zich vos, voorheen reeds door ons genoemd. Met een Mes valt hi)' op meest!ïbs aan, die hem hetzelve uit de hand hebbende geflagen, ftraks de vlugt nam. Vos, dus ontwakend, ftreeft J«r op na het hn.s zijns Schoonvaders, haak van daar eenen iTn ' r"u -eSèCft Z1'Ch mÓerom °P ft"at- H Leedt niet lang, of hij ontmoette andermaal jan meesters ,' die , op ondeHi *" !afJu " 8 n™ v» zij„c„ n am! onder het roepen der booswigten dat % de rechte, zo een « flag aan de zijde van zijn hoofd ontving, dat h ftraks ter aarae viel. Vrugteloos waren zijne fmtkingen me„ wilde hem toch het leeven fpaaren. De moordenaar! hem de rest willende geeven, bragt hem nog twee of drié ïlsgen aan het hoofd toe, die dermate troffen, dat 's anderendaags een ftuk van zijn harsfenpan, met hair en al, op de ftraat gevonden wierdt. Naa het vertrek der booswigten hadt de gekwetfte nog zo veel kragt en bezef, dat hii zich begaf na het huis van eenen Wondheeler, die alles wat zijne kunst vermogt aan hem te werk ftelde; doch vrugteloos: hijoverreedt op den derden dag daar naa. De Vader des ver moorden, een Gnjzaa-t van' bijkans tachtig jaaren , hieldt' vrugteloos aan bij de Regeering om den Daader in hegtenisfe te neemen; deeze verfcheen openlijk op ftraat, tot dat het' e.nde des Lijders naderde. Toen verliet hij de Stad doch pnthieldt zich nog etlijke dagen kort buiten dezelve. Zedert vertrok hij Ba Amjlerdam, alwaar hij bleef tot dat Zijne Hoogheid, nog in dit zelfde jaar, aan de Regeering dier S ad yerzogt om hem te vatten; waar van hij de lucht hebben! fttreegen, zich te zoeken maakte. bend? ■ Onj.  STEENWYK. 37S Omtrent den zelfden tijd wierdt corneli's groen , -boven vermeld, bij vonnis van de Magiftraat van Steenrijk, veroordeeld om geduurende den tijd van drie jaaren te worden opgeflooten in 's Landfehaps Tugthuis te Zwolle, om 'door' zijner eigen handen arbeid den kost te winnen. Blijmoedig vertrok hij derwaarts, en vermaiinde veelen, die met fchreiende oogen hem uitgeleide deeden, tot ftahdvastighèid, met de verzekering dat hunne zaak eerlang zou zegepraal. Onder dit alles zat men geenzir>s ftil met flkddhrus , die eens en andermaal verhoord wierdt, terwijl zime Vrouw en Vrienden alles aanwendden om te bewerken, dat hij zich op de gewoone wijze mogt verdeedigen. Hij zelve-badt daarom het Geregt met gevouwene handen. Doch alle* zonder vrugt. Zelf heeft men naderhand vernomen dat zijn Vonnis reeds opgemaakt, en om advijs aan eenen Règtsgeleerde was verzonden. Eer wij de uitvoering ■ daar van verhaalen, moeten wij verflag doen, hoedanig het verging aan eenige andere. Gekommitteerden. Op Zondag den twintigften April d6s Jasrs 1749 ging dè Advokaat tuttel, thans Diaken, als ook de Gekoaimitteerde vogelzang, ter Kerke. Dit bij de Regeering vernomen zijn. de, wierden de \Geregtsdienaars en eenige Soldaaten gewaarfchuwd, bij de hand te ziju, en de Kerkdeuren te bezetten. Tuttel, met zijne Mededienaaren, de verzamelde penningen geteld hebbende, en voorts na zijn huis willende keeren, wierdt aan de deur, door eenen Geregtsdientar, tegengehouden, die tot hem zeide: Mijn Heer, gij moet eens met mij na V Stadhuis gaan. Op zijne vraag, op wiens last dit gefchiedde, en op het-antwoord, op lass van den Drost, weigerde, egter, de Advokaat van hem geleid te worden: waajv op eenige Soldaaten toefchooten, en hem na de Wagt op het Stadhuis bragten; alle 't welk door eene menigte. Burgers met fchreiende oogen wierdt aangezien. Op de Wagt keomende, vondt hij aldaar reeds zijnen Mede - Gekommitteerde oerbrand vogelzang, die, bij het uitgaan der Kerke, met geweld op ftraat was- aangerand. De Schipper jan thomarz was, na genoeg op dien zelfden tijd, op zijne te rugkomst vau Jmfurdam, te Blokzijl uit ziju fchip gelige en gekluisterd na Vollsnhove gevoerd. Eeeeeee 4 Eene  *?67 STEENWYK. JïJi elteUÏS vwoo'»»k« dit bedrijf in da £ad; elk fprak 'er over naar zijne gezintheid. De Moeder van den Heere tuttel en de p ; van ^c™r ^voegden zich ftraks bij den Burgemeester ZonT in t hpope van bi, hem eenigen troost te zullen vTnden * Doch deeze geen deel willende hebben aan de geJZmmr2 len, ce 'er zouden genomen worden, hadt, 'daa£s e voo' ,ren, zijne .waardigheid nedergeleid. De an re Bu~sterS' Pm mt te woord willende ftaan, vertrokken „T T ^n Landdrost een Srnee^^^t^ «SS SdrS06"' ï geVangeiie"' -Igens hï Over. jfaVen 8 ' ' VerdeediêinSe «ogren worden toege- Niet langer , dan een gedeelte van den volgenden nacht naa hunne geva Weming , m « V0gel7aL'g ' tot? 'ff ,f" Z1J* °P^ens. weggevoerd na F*/- ™ . ^ beh0ür ,;k aal> ^ kleeden of eenige ont- mjgtermg te gebruiken. ?mm bekwam tot zijn ve bHif de gewoone Gijzelkamer, een ruim vertrek in hetilt van d?trrV70GELZANC WiÊldt ëe?laa- ta det, Toren Vv de zelfde Vesting, m een vertrek, bijkans honderd voeren «oven den grond, met eene ijzeren, en vervolgens nog eeZ ?waar gegrendelde houten deu* afgeftooten. ]J rlZSZ Z 't m een Kelder, aan den Oostkant van 't Kafteel. Tournee dere verzekertnge van de gevangenen, hadt men een w^ pp het Kafteel geplaatst. Met dit alles wierpen 3 -gen het mededogen met hun ,ot, lel lf - Dros3 S™^ir3r{efl0- —Pfluiting niet onS Thans keeren;wij te rug tot fledderus.-om hem tot Rf g? UKerfte te verzel!ea' Twee dagen naa de vervoZg v " tuttel en voGEL^c, wierdt hem de dood aangeze fdoor twee Geregtsboden, in eene Memorie, welke u"t la t de Regeeringe hem wierdt voorgeleezen. Zijne uiterfte verlor tSr milt d3ar °Ver aaa dezdve' Seüjk ook Ö metelerkamp, die vervolgens bij hem wierdt ge? x08»  STEENWYK. 577. zenden,, om hem ter dood te bereiden. Hij verklaarde dat de zaaken, hier voorgevallen, niet van dat gewigt waren v dat zij den dood verdienden, en dat hij, in allen gevalle,' niet voor zich zelven in het bijzonder, maar als Gekommitteerde der Burgerije hadt gehandeld; weshalven hij aan den Leeraar verzogt, dat hij, in het doen van zijne vermaaningen .tot berouw en boetvaardigheid, daar op niet verder geliefde aan te dringen, vermids hij het Vonnis, over hem geveld, geenzins konde goedkeuren. Van hier ook dat hij eenige poogingen aanwendde tot hooger beroeping van dit Vonnis; doch alle deeze deeden geene baate. Op den vijfentwintigflen April, tot de uitvoeringe van het Vonnis beftemd, kwam het Krijgsvolk op de been; ook verfcheen de Kompagnie van Burgemeester ram onder de wapenen. Voor het Stadhuis wierdt een kring geflooten, fledde* rus, zwaar geboeid, daar binnen geleid, en hem vervolgens zijn Vonnis voorgeleezen. Men leide hem daar in ten laste, „ Dat hij, zijnde reeds voorheen, om betigte ondernomene ,K Vrouwenkragt, op het gedemoüëerde Blokhuis te Leeu„ waarden in hegtenisfe, en voorts uit Ftieslantf voortvlug„ tig geweest, vervolgens te Steenwijk op/oerige vergaderin-> „ gen ten zijnen huize gehouden, 't gemeeue volk befchon„ ken en. door zijne vrouw hadt aangezet om ten zijnen hui- ze de glazen in te flam; dat hij geweest was een 4er eer- fte opftellers en tekenaars van een Verzoekfchrif , ftrekkejj„ de tot veranderinge van den geheelen Rcgeeringirorra; dat „ hij, voorgeevende voor den Prins te ij veren, ook anderen „ tot tekenen hadt aangezet; dat hij, op eigen gezag, zon„ der kennis der Staaten en Zijner Hoogheid, en tegen den „ wil der Regeeringe van Steenwijk , zich had: gefield aan. „ 't hoofd eener zo genaamde Kompagnie; dat hij dén Trora „ hadt doen roeren, om tot deeze Kompagnie vo'k te wer„ ven, en toen de Trom op het Stadhuis gebragt was, eenen „ anderen hadt doen gebruiken, vorderende den eerden, of het geld daar voor, met bedreigingen, van den Burgémees„ ter kroeven te rug; dat hij, 's 3vonds laat en in de» „ nacht, zich aan het hoofd van eene menigte zamengeraapt' t> volk gefield e-n geroepen of gezongen hadt: GtemmitteerFeeeeeej „,dcè  S7* STEENWYK. „ den boven, de Burgemeesters onder, die ket anders meent „ die flaat de donder; eindelijk dat bij 'eenen gevangene „ door geweld uit de handen van dë Dienaars der Jaftitie „ hadt ontflagen: dat dit alles zaaken zijnde, die in een Land „ van Tnfluie niet kunnen geduld worden, hij veroordeeld „ wierdt op de gewoone Geregt;p!sars met ce koorde gfeÜüïft » te worden> en met een Ketting om den hals geklonken „ aldaar te blijven hangen." Fledderus hoorde di't Vonnis met eéne zwijgende verontwaardiging; waar Van hij blijken 6=., „— „..uw u iccien vencviJen maaien t—en den eirond te fpuwen. Op verzoek of voorfpraak der Predikanten wierdt' Jiet Lijk van den Gal)? genomen, bri hii H^nrMmn in »np tkr begraaven. De Weduw des gevonnisden moest, voor dit afneemen van bet Lijk, aan den- Scherpregter vijftig guldens betaalen. Aan eenen der Leeraarden, welke het bovengemelde verzoek deedt, hadt de Drost geantwoord, dat 'er in deszelfs Parochie wel honderd pérToottëfl waren, die zich aau deeze ftrafoeffeninge mogten fpiegelen. Grooten fchrik veroorzaakte de uitvoering van dit vonnis, vooral bij de vrienden van hun, d hoe-Zijne Hoogheid het Smeekfthnft der Moeder van tuttel en der Vrouwen van LTLZ"NVn J' ™A£Z aan de Magiftraat van Steenmjk hadt gezonden, om te dienen van berigt. Zij voldeedt daar aan, en gaf een verhaal van zaaken, welk den Prins bewoog, de verleende Opfchorting in te: trekken, en verlof te geeven om de regtsgedingen te hervatten, mids de gemelde Vonnisïen, buiten kennis van Zijne Hoogheid, niet ten uitvoer gebragt wierden. In gevolge hier van ging men wederom aan het ondervraagen. Jm thomasz, die eerst verhoord Wierdt, gaf een rondborftig antwoord op alles, 't geen men van hem begeerde te weeten, raakeude het Burger-Reouest, de oprichting der Oranje - Kompagnie, het medebrengen van Snaphaanen van Amjlerdam, en andere zaaken, daar toe betrekkelijk. Doch de Advokaat tuttel , vooraf de intrekking van de Opfchoninge der regtspleeginge, door den Prins ver. leend, willende zien, bleef volftandig in zijne weigering van yuwoord op de voorgetelde vraagen : waarom hij van nieuws p zijne voorgaande gevangenis wierdt opgeflooten. Terftond naa zijne wederkomst in zijne Kamer vondt tuttel middel om een verhaal Vjjn het voorgevallene voor het Geregt op papiqr te ftellen, en zijnen Vrienden te doen toekoomen. Een van hun vertrok op [taanden voet daar mede na den Haag, met zulk een fpoed, dat hij het nog den volgenden dag den Prinfe in handen ftelde. Wat laater zondt. insgelijks de Magiftraat van Steenmjk een berigt van het veröooran der gevangenen aan Zijne Hoogheid. Doch in 's Qiaayenhage waren thans de hekken verhangen, ©antsch onver wagt ontving de Magiftraat van Steenrijk aanfehrijyen van Zijne Hoogheid, waar bij deeze verklaarde, dat iet gedrag der gevangenen, als Gekommitteerden, hun geengips als eene misdgadj kso worden toegerekend, naardien zij, niet  STEENWYK. §|s niet flegts in hunnen naame, maar in dien der geheele Burgertje, bezwaarnisfen hadden ingebragt; waar bij nog kwam, dat de Regeering van Steenmjk, als zijnde partij der gevangenen, geenzins als de bevoegde Regter konde worden aangemerkt. Het gevolg hier van was, dat om de zaak van den grond op te onderzoeken, aan de Gemagtigden van Zijne Hoogheid wierdt ter hand gefteld eene Memorie der Be/chuU digingen tegen de Burger - Gekommitteerden , verzeld van een groot aantal Beëedigde Verklaaringen en Raporten tot dezelve betrekkelijk. De befchuldigden zweegen hier op geenzins ftil. Naa eene menigte Getuigenisfen te hebben ingenomen, vervaardigden zij eene zeer breedvoerige Juftificatie of Schriftuure ter hunner verdeediginge, beflaande niet minder dan veertig vellen papiers, welke vervolgens insge'ijks aan s Pnnfen Gemagtigden wierdt ter band gefteld. De uitfiag hier van Was, dat volgens uitfpraak van Zijne Hoo*herd van den vierëntwintigften Julij des Jaars ,750, de perfoonen! welke reeds hunne Vonnisfen hadden ontvangen, in hunne eere herteld, cn de zulken, die nog in hegtenis zaten vnjgefprokenen ontflagen wierden. Ingevolge eener ' baare Afkondigmge, in naame van Zijne Hoogheid, door de Gemagtigaen gedaan, ontbondt of vernietigde men insgeb'jkJ de Burger-Kompagniën, zo van den Burgemeester L m als die door wijlen fledderus was opgericht. Dit latte verwekte eenige opfchudding onder het Gemeen; doch do! zelve was van geen gevolg, naa dat een iegelijk tot ftiJte en rust vermaand, en het pleegen van feitelijkheden, onder Z dre.gmg van ftraffe, nadruküjk was verbooden Op de terugreize, uit Friesland na 'sGraavenhage i„ v ende van het Jaar }m nam de Prins, nevens zijnfoemJ hn met de Vortelijke Kinderen, zijnen weg door Stee 2£ D Burger,, verfcheen bij die gelegenheid onder de wapenen! De Gekommttteerden , uit hunnen eigen naam en van d^bet J* bun hielden, ftelden Zijne Hoogheid ter hand n Sa k adres voor de gewtgtige fchikkingen, ten hunnen opzi.fe en van de geheele Stad, gemaakt. "l-"0te en Omtrent deezen tijd ftelde ook de Weduw van rrmn^ U 'SPrinfen handen, een Verzoekfchrift , bLïnde een ^ toog  W STEENWYK. toog van de onregtvaardigheid der regtspleeginge, over haaren Man gehouden, als welken men, in weerwil van meer'dan tien Smeekfchriften, bij de Regeering ingeleverd, bij aanhoudenheid hadt geweigerd, de noodige ftukken ter zijner ver"deediginge in te brengen; fmeekendé daarom ootmoediglljk, vermids zij, door deeze onbillijke behandeling, van haaren Man, vier kinders van hunnen Vader berocfd waren, behalven den finsad en de fchande, aan haar zelve en haare kinderen, en zo veele niet ongeagte familiën en perfoonen, door het fmaadlijk einde des gevohm'sden, aangedaan; als mede de overgroote fchade, haar zelve en haaren kinderen toegebragt, niet alleen in' het Huk van Koophandel, maar ook in de zaak van Erfenijfen, eene van welke, door het vooroverlijden van haaren Man, haaren kinderen reeds was ontvallen: dat het, om deeze reden, Zijner Hoogheid mogt behaagen, zodanig' «ene voorzietiing te wiJJen doen, waar door zij en haare kinderen van verdere fchande en nadeel mogten ontheeven, en haar Man, döor eene eerlijke begraavenis, in zijne'eere herlteld worden. Onder dit slles naderde de tijd der verkiezinge van nieuwe Leden van Regeeringe, als mede van eenen Geheirofchrijver der Srad, in de plaats van den onlangs overleedetten. De nog dienende Wethouderfchap vervulde derzelver plaatzen met zulke Leden, als hun goeddagten, zonder deu Prins daar van te verwittigen. Deeze, zulks vernomen hebbende, zondt onverwagt zijne Gemagtigden te rug na Stesnwijk, van waar ze, eenigen tijd geleeden, waten vertrokken. In den naam van Zijne Hoogheid verkoozen deeze tot Burgemeesters ert Leden der Vroedfchap zodanige perfoonen, welke, in dé Jongile ■•opfchuddingen, de zijde der Gekommitteerden gehouden hadden, en dos voor Vrienden van het Huis va» Oranje te boek Houden. De Advokaat tittel, bpven meerraaalen vermeld, wierdt tol Sekretaris der Stad aang.lteld, vol-ens een bijzonderen Last, hem daar toe door zijne Hoogheid on «edraars. £>e verandering bepaalde zich niet b j de me« aanzienlijke Amptenaaren; zij was bijkans algemeen. Allen die bet voorheen met de Regeering hadden gehouden, wierden van hunne bedieningen verlaaten, en Prlnigeztadan itt der-  STEENWYK. s8g derzelver plaatzen gefteld, zelf tot op den Binnenvader en Binnenmoeder van het Sc Katharina Gast- of Proeveuiershuis. De Weduw van fledderus ontving nu insgelijks verlof, om het Lijk van haaren Man van de Geregtsplaats te mogen wegneemen, en elders eerlijk ter aarde te doen beftellen. Om de vreemdheid deezer gebeurtenisfe verdient dezelve hier in haare om Handigheden verhaald te worden. In den naamiddag van Donderdag, den dertigften Julij des Jaars 1750, wierdt te Steenwijk, volgens het gewoon gebruik, hier en elders, de klok geluid over fledderus , even als of hij dien zelfden dag overleeden ware, en vervolgens de Burgerij, tegen den volgenden dag, ter Begraavenisfe genodigd. Al vroeg in den morgenftond van den laatften Julij, zag meu het Lijk opdelven uit het Graf op de Geregtsplaats, ea vervolgens nederzetten in het open veld, tot dat bet van daar, met een Wagen, zou worden afgehaald. Bij de opening vaa de kist, bleek het Lijk tot nog toe kleine verandering ondergaan te hebben. De kist wierdt geplaatst op den eigen Wagen van fledderus, en dus gevoerd tot voor de Oostpoort der Stad, welke men omtrent tien uure naderde. Intusfchen waren de geuoodigden ten Sterf huize vergaderd, die, op het berigt dat het Lijk voor de Stad was, in orde en voorgegaan van de Draagers met de Lijkbaar, zich derwaarts begaven. Vooraan gingen de nabeftaanden en bloedverwanten'; agter dezelve de Magiftraat der Stad, met derzelver Sekretaris, verzeld van twee Geregtsboden. Hier op volgden D. roldanus (alzo D. metelerkamp, wegens ongefteldheid, de Lijkikatfie niet konde bijwoonen) met eene menigte Predikanten uït de ■nabuurfchap. Voorts zag men eenige honderden menfchen meest allen in rouwgewaat, eenige met, andere zonder Mantels , doch allen nitgeftreeken met Oranjelinten op de hoeden verzeld van duizenden van aanfehouwers, van alle kanten zamengevloeid, om getuigen te zijn van deeze ongewoone gebeurtenisfe. Aldus ging de Trein tot aan de Oostpoort, alwaar het Lijk op de Houwbaar gezet , vervolgens na de St. Cement- 0f Groote Kerk gedraagen en aldaar in het Familiegraf wierdt bijgezet. Het Gevolg keerde, in de zelfde orde, te rug na het Sterfhuis, alwaar het, naar Stads ga. bruik, met een glas Alzemwijn befchonken wierdt. Nog  §84 STEENWYK. Nog dien zelfden dag gaven 'sPrinfen Afgevaardigden kenïiis aan de Regeering, dat hnn werk nü verrigt zijnde, zij eerlang hun affcheid zouden neemen,' en diensvolgens de zorge "oor de rust en veiligheid der Stad aan dezelve ovcrlaaten. Naa dat D. róldanus, op den tweeden Augustus, eene plegtige Leerrede hadt gedaan, betrekkelijk tot het voorgeval lene-, begaf zich de geheele Raad en Meente, op den zesden daar aan volgende, na het huis van den Burgemeester vedber, alwaar de Heeren Gemagtigden hunnen intrek hadden pe-iomen, om van dezelve een plegtig affcheid te neemen. Tot een blijk van hun genoegen over het vetrigte, booden r<; Wethouders de Heeren van haersolte en Van lathum nar. het Groot Burgerfchap van Steenwijk, zo voor hun zelve, sis voor derzelver kinderen en afftamraelingem De Dip'-.rrm's of Giftbrieven daar van waren gefchreeven door den eeri/iaarden Groninger Kunstfchrijver goRke roelfsema. Tot befluit van dit verhaal moeten wij nog melden, dat op <3°n achttienden Augustus des Jaars 1750, en dus niet lang !)•<• de begraaving van fledderus, de Galg, aan welken hij t senangen, wierdt in brand geftoken, waarfchijnlijk door cerise Yv raars voor zijne eere, welke hier door zogten te voorkoomén dat de naagedagtenis zijner fchande voor de oogen d) 1 Stedelingen bleef ten toon gefteld. De Regeering deedt den biaud h^sfcben en de fchade aan den Galg herftellèn; doch re^ds in den eerften nacht daar op volgende wierdt dezelve geheel bij den grond afgezaagd. Van wegen de tegenwoordi;4e gefteldheid der Stad, was het onderzoek niet zeer ftteng en naauwkeurig na de uitvoerders van dit feit: die, waarl'c1 ijntifk, met kleine moeite zouden hebben kunne» gevonden werden.- Zie hooft, bor, enz.-